c Λ (PS
Α ' jïj
... ί·'·
'Η-
■Si..· | |||||
|
Jll '141 |
. J
Α Tf
fjr
311
nr
^jiy
iic
^yaiL
'9
MCID^m
ACHTiREENVOLGENS VOOfiTGEZLT DOOR
hVO. vanRc.cs cii D^W. G.Brill
THANS DOOR
ΡΊΈΜΜΈΒ/ΜΙ, TWmiM: STUK,'
i
ί
r
''S.
-ocr page 2-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
f
DES
sedert 1648.
TI.
-ocr page 3-VAN
sedert hun ν r ij ν e klaring·
J)t)üll
TWEEDE DEEL
1672 — 1713.
HAARLEM, L DE HAAN.
1 8 7 9.
■
■
TAN
DEN MUNSTERSCHEN VREDE
TOT
DIEN VAN UTRECHT;
16A8—1913.
TWEEDE GEBEEIäTBi
-ocr page 5-Der wahre Historiker wird die'öffentliche Meinung zu belehren, zu leiten,
und zu beherrschen trachten; er wird ihr nie dienen, ihr nie folgen. Nur so
erfüllt er seine Aufgabe. Strenge Wahrheitsliebe, vorurtheilsfreie Unbefangenheit,
parteilose Selbständigkeit sollen und müssen seinem Urtheile eignen.
W. MAUEENBBECHEB.
'Λ·
Η
Het meuwe Staatsbewind. Staat- en Krijgsbewegingen. Vrede met
Engeland, Keulen, en Munster.
Gouden bergen voorspelde zich, bij dichterlijken monde van een harer vurigste
kanselijveraars, de thans bovendrijvende staatspartij van den stadhouderlgken omme-
keer, met den gruwelijken moord van haar beide hoofdvijanden bezegeld. «D'Oranje-
boom», zoo liet zij zich in zijne rustig vloeyende versregels hooren:
D'Oranjeboom, 't cieraad der zeven Landen
Storf niet geheel met stam en wortel uit,
Herleeft, hergroeit, herbloeit in eene spruit,
Elks liefde en lust, gedragen op elks handen.
't Gewoel, 't gejuich, Den Haag zet overend.
Daar leeft het nu, daar grimmelt het van menschen
Die, toegevloeid uit dorpen en uit steên —
De vreugd ziet oud en jong, en groot en kleen.
Ten oogen uit — "Lang leve Oranje!" — wenechen.
Eén aangezicht van Iblijschap, één gerucht
Wordt langs den Ryn, de Lek en IJselstroomen,
En Maas en Waal, by duizenden vernomen;
Nu riekt geen geur gelyk de Oranjelucht.
Nu schut geen dak den hagel en de stralen
Des bliksems, als dit frisch Oranjeloof;
De Lauwer schiet te kort en staat te doof, —
algemeene geschiedenis
Nu lust elks tong 's Lands helden op te halen.
De Oranjetelg, ter goeder uur ontsproten
Uit zulk een stam, dien heldenstam, belooft
Triomf en heil, als opperste oorlogshoofd
Te Lande ons heir, ter Zee onze oorlogsvloten.
De bloesem stelt haar vrucht alreê ten toon,
Een vrucht, die van haar struik niet kon veraarden:
Veel deugden, die om de eeuw maar eens vergaarden,
Geheiligd door ontzag voor 's Hoogsten troon.
Een jeugd vroeg oud,jin staatszorg vroeg ervaren,
Van weelde schuw en wulpsche dartelheid,
Verliefd op lof en vorsten arrebeid.
Van oordeel ryp in 't groenen van haar jaren;
Van ongerecht noch vuile lastervlek
Bezoedeld, zoo bezadigd en zachtzinnig ·
In voorspoed als in weêrspoed, zoo aanminnig
En heusch van aard als deftig in 't gesprek.
Men ziet hierop den moed nu minder flauwen
Des Bataviers in dees bekommerde eeuw;
Het hart ontvonkt van land- en waterleeuw,
Niet onvoorzien van scherp gebit en klauwen.
Mauricius, de schrik nog van Brazyl,
Komt rustiger zijn krijgsgezag bekleeden,
En Wurts, voorheen de schild en 't zwaard van Zweden,
Strijdt ruim zoo braaf naar Neêrlands oorlogsstijl;
Het lust eerlang ons zeemacht onder Kuiter,
Dien Watervorst, en met de Oranjevlag
Ter wereld uit, en buiten onzen dag,
Te streven, vrij van zeevloek en vrybuiter.
Geen trommel werft het krygsvolk zoo gezwind
Gelyk de naam van 't heldenryk Oranje,
Veel min beducht voor 't wrokken van Brittanje,
Nu zulk een band dien troon aan ons verbindt.
Men ziet de hoop der vijfde Monarchy
In rook vergaan, den vrede alom gesloten,
Al 's aardrjjks schat in Hollands schoot gegoten,
Al berst de Njjd van spüt en razerny;
Of komt die Ngd ons blank in 't harnas dagen
De groote zaal met vanen gestoffeerd
En dichtgepropt, terwyl 's Lands veldheer keert,
Als Gesar plag, op zynen zegewagen.
Wat wordt hierop van de onvermoeide faam
Een loftrompet al 't aardryk door gesteken,
Dat Thüle van dien veldheer weet te spreken,
Dat de Indus schrikt op WihiEM Hendeiks naam!
IMHUPP^ilHIUlliJ ...
DES VAOERLANDS.
Die faara braveert in duur metaal en marmer
Van 't graf te Delft, daar 't prinselp gebeent
In rust. 0 Prina! word spade daar beweend.
Leef lang, blijf lang ons Land- en Zeebeschermer! —
Draag lang den last, dien gü met lust aanvaardt,
Getroost, als uw voorouders, bü 'b Lands wetten
Uw goed en bloed groothartig op te zetten,
Door 's Hemels gunst voor 't Land biertoe gespaard!
Leef lang, was op, volgroei, ο groote hope
En wellust van 't vereenigd Land, op wien,
Als op een zon, ,die rjjst, alle oogen zien
Van Neerland niet alleen, maar gansch Europe.
.1
Ons dierste schat, de vrijheid dezer Landen,
Blijf door uw zorg in volle kracht bewaard,
En pül aan pill verbonden, door geen zwaard
Noch forsch geweld, maar zachte Oranjebanden!
Hoewel er waren, die met den kerkelijken schotschrijver van MmroAs muggen-
darm nog in Η harnas tegen Oranje'' voorgaven, dat de jonge Prins, «den boedel»,
hem «zoo verward en desolaat» nagelaten, wel eens had kunnen weigeren te aanvaar-
den, en «den sleutel op de kist leggen», had hem God niet gewapend met het schild
des geloofs, den helm der hoop, het zwaard van dapperheid en een niets vreezende
coeragië, om zich te redden door allerlei gevaar en te dringen midden door zijn
vijanden zonder schrikken», toonde hij zich in 't minste niet beschroomd dat te
doen. Ook was de taak, hem in dat opzicht als Stadhouder en Kapitein-generaal op-
gelegd, was hij zelf - als zoo aanmerkelijk 't geval Week - met een ^ schender
hoofd en kloek hart begaafd, heel wat minder hachelijk en zwaar, dan 't die van
den anders niet minder kloeken en schranderen raadpensionaris geweest was. Hij toch
stond als beslissend overhoofd voor al zijn doen en laten nagenoeg alleen, terwijl deze
altijd met de zoo dikwerf belemmerende haspelarijen der Staten te worstelen had.
Slechts daar, waar die Staten werkelijk eenstemmig met hem dachten of zelf geen
1 Zie D^OmnjeUom herlevende in den doorl. Vorst en Heere Willem Henrik, Prins van Oranje,
enz. (door) J. VotlenJiove.
= De grootste grief, in dit schotschrift tegen den er een «Nimrod" gescholden De Witt ingebracht,
was, dat hü, "in 't leven gebleven", van zins was, "om de raiecÄi~-predicatie af te schaffen,
daar nochtans deze leer is een grondslag van het zaUgmakende geloof tot versterking van de zwakke
zielen, om de aanvechting der heillooze secten met dezen hamer te vermorselen". En als bowÖs van
dit goddeloos opzet werd aangevoerd, dat hij "z«n dienstmaagd, eens op een Zondagnamiddag uit de
predicacie en katechisacie komende", zou hebben toegevoegd, "wat stoutheid het was, dat menzyn
huiswerk staakte, om zoo een nuttelooze katechisacie aan te hooren!"
I
alptEmeene geschiedenis
bepaald gevoelen hadden, had hij steeds veel zoo niet alles vermocht; daar echter
waar zij hem — als maar te vaak — verkozen tegen te streven, had hij weinig of
niets kunnen uitvoeren ^ en zich in zijn heilzaamste pogingen, met name ook tot
's Lands versterking en verdediging, zien stremmen. Met de keuze van zgn opvolger
als Raadpensionaris, hadden de Staten zich den eigen voormiddag van zijn gruwzamen
dood bezig gehouden, en dat thans zooveel minder zwaarwichtige, doch desniettemin
met zijn dubbele wedde bezoldigde ampt ^ aan hun nu 43-jarigen griffier, Casper Fagel,
opgedragen, een man door hem zelf vóór nu drie jaar voor zijn griffiersampt aanbe-
volen, en aan wien zijn nieuwe betrekking onder de veranderde omstandigheden dan
ook best was toevertrouwd. Het griffierschap zelf werd in tweeën geplitst, en voor de
buitenlandsche afdeeling Fagels broeder Hendrik, voor de binnenlandsche de commies-
griffier Spronzen benoemd. De Prins, nog dien eigen avond te Alfen van 't gebeurde op den
zoo echt bijbelsch- en rechtzinnig-kristelijk gevierden lijfstraffelijken weekdag onderricht,
kwam den volgenden middag naar den Haag, en gaf den door de Staten naar hem
afgevaardigden Heer van Maasdam, op zijn aanvraag, wat omtrent de gruweldaders te
doen, te kennen, dat bij zooveel lijdelijke medeplichtigheid der vooroaamste burgers
aan geen straffen te denken viel, en men dus best deed de zaak maar als gedaan te
beschouwen, en alle nader onderzoek te vermijden. Den aanhitsenden Schepen Van
Banckem bevorderde hij luttel weken later zelfs tot Baljuw, doch gaf daardoor te meer
aanleiding zijn bedorven aard in alle kracht te laten uitkomen, zoodat de man,
in 1680, voor al zijn knevelarijen en verder misdrijf tot onthoofding veroordeeld,
den welverdienden dood op 't schavot slechts ontkwam door nog in zijn kerker op de
Voorpoort te sneven, waar hij reeds een jaar of wat gezeten had De met zijn schut-
termusket zoo loffelijk werkzame zilversmid Verhoeff vestigde zich als waard te Voor-
burg, maar werd daar voor straatschenderij en ander schelmsch bedrijf <loor Baljuw
en Mannen, van Rijnland in 1677 tot openbare geeseling veroordeeld, en dit vonnis
' Zie de juiste opmerkingen van Prof. E. Fruin in den Gids vóór 1865, II. bl. 470. "Het bestuur",
leest men daar o. a. nog terecht, "was den Kaadpensionaris grootendeels overgelaten, maar het beleid
bleef aan de Staten 's Lands voorgehouden. In zaken van buitenlandsche staatkunde en binnenland-
sche policie was zyn gezag niet overwegend, tenzü hy Amsterdam op zijn hand had, hoeveel minder
dan nog in zaken van handel en handelswetgeving. Niet zjjn theorie, maar de wil der stemhebbende
steden beheerschte de praktyk; hy kon ze misschien in enkele opzichten wyzigen, maar niet wezenlp
veranderen. Hem wordt (dus ook) onrecht gedaan, als men hem voor de misslagen, die de Staten in
zun tijd begaan hebben, verantwoordelijk stelt".
« Op voorstel der Edelen werd deze namelijk van 6 op 12 duizend galden gebracht (zie deiZes«».
der Staten van 20 Aug.), terwjjl hg-zelf last kreeg, zich steeds met den Stadhouder te beraden.
3 Zie de door Mr. L. Ph. C. van den Bergh omtrent zijn rechtsgeding meêgedeelde stukken in
Set Nederlandsche Rijksarchief, I.
DES VADERLANDS.
in November daaraan te Leiden aan hem voltrokken onder 't vrolijke vedelspel, dat
eenige studenten tegenover 't schavot deden aanheffen. De «hondsvot» — als de Prins
hem later zelf noemde — Tichelaar werd wel met het postjen begiftigd, hem door den
Heer van Zuilestein voor zijn misdadig aangeven toegezegd, en tot Stedehouder van
den nieuwen Ruwaard van Putten, Schagen, benoemd, doch bleef dit niet langer
dan acht jaar, toen hem, in 1681, Schagens opvolger, de overste Johan Boreel, met
goedvinden van den Prins, den dienst opzei. Van den Prins zelf bleef hij echter voort-
durend een klein jaargeld trekken, 't welk hij, na zijn dood, op 't dubbel aangaf
van wat het bedroeg, zonder 't natuurlijk verder uitbetaald te krijgen, zoodat hij de
laatste jaren van zijn edelaardig leven, om zijn brood bedelend, op krukken rond-
strompelde, tot hij in 1714 den adem uitblies ^
De haagsche volkswoede, en haar elders bedreigde navolging, verwekte intusschen
zulk een vrees in de beangste gemoederen, dat de nieuwe Raadpensionaris den Staten
ronduit voorsloeg, de stedelijke overheden, tegen alle wet en regel in, nu buitentijds
door den Stadhouder te laten veranderen, daar het volk anders niet tevreden zou zijn,
en wellicht zelf orde stellen zou. De Stadhouder zelf had zich bereid verklaard te
doen, wat de Staten hem zouden voorslaan, doch verkoos zich, daartoe aangezocht, per-
soonlijk niet'te verklaren. Gecommitteerden hadden voorgesteld hem uit te noodigen,
overal onderzoek te doen naar de oorzaken van 't wantrouwen der gemeente en haar
regeerders, en haar zoo mogelijk 't verkeerde daarvan aan 't verstand te brengen, of
anders de mistrouwde regeerders zelf tot vrijwillige aftreding over te halen. In hun
geletterde staatswijsheid beriepen zij zich daarbij op 't geen Livius van Pacuvius meê-
déelde, die indertijd te Capua een middel gevonden had, het oproerige volk, dat den
Raad evenzeer met moord dreigde, te stillen, zonder dien Raad te ontslaan; en zij
zouden God bidden, dat het hier gelijkerwijs mocht afloopen. Na wat over en weêr
gekeuvel, werd den 27™ der maand overeenkomstig Fagels aanraden besloten, en be-
paalden de Staten den Stadhouder te machtigen, in die hunner steden waar zich wan_
trouwen en gemor voordeden, van stonden aan en zonder verdere oproerigheden te
verbeiden, op verzoek van overheid of burgerij of anders uit eigan beweging, de oor-
zaken daarvan na te sporen en zoo mogelijk weg te nemen; mocht dit echter niet
gelukken, zoo werd hij verzocht de meest verdachte leden der wet te bewegen, over
te halen, of des noods te verplichten om zich van het bewind te ontslaan, en verder
zulke order te stellen als hij ten meesten dienste van den Lande noodig achtte. Alles
natuurlijk voor ditmaal alleen, en zonder krenking der stedelijke voorrechten en vrij-
heden. Ook zouden die steden, die van dien maatregel niet gediend beliefden, mits
' Zie de mededeelingeii naar verschillende gelijktijdige aanteekeningen by Wagenaar, VaA. Mis-
iorie, XIV, bl. 181, V.
8 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
zich binnen acht dagen aanmeldende, daarvan verschoond blijven; een vergunning,
waarvan echter alleen Enkhuizen gebruik maakte,
In Tèrscheiden andere hollandsche steden had dan ook de gemeente reeds door het
noodige rumoer van den oproerigen volkswil doen blijken , en zich vooral op 't fraaye
voorbeeld der haagsche in verzet getoond tegen de Aanhangers der gevallen staatspartij.
«Waarom zij», luidde het zelfs in een ophitsend rijm
Waarom zij, die 't Land regeerden
Met De Witten, en vermeerden
Haar gezag en mogendheid.
Niet als haar ter dood geleid?
Borgers, wilt die snoode guiten,
Eer ze gaan, in boeyen sluiten;
Brengt haar op zjjn Haags van kant,
Zuivert zoo ons Vaderland!
Te Rotterdam waren, na 't bericht van 't gebeurde in den Haag, een dozijn bur-
gers in een herberg saamgekomen, en hadden schriftelijk de aftreding van twaalf
vroedschapsleden verzocht, van welke twee — De Groot en Paats — uitlandig %
drie anderen afwezig waren; de overige zeven voldeden onmiddellijk aan 't gedane
verzoek. Den volgenden dag, 23 Aug., was toen door de burgerij een driedubbel-
tal ontworpen, waaruit de Stadhouder twee dagen later een keus deed; Kievit, die
tot de nieuw gekozenen behoorde, werd nu, iri plaats van de Groot, Pensionaris. Te
Delft was men den 19®° reeds in beweging gekomen, had een herberg, waar wat
zonder reden verdacht schietgeweer gebracht was, geplunderd, en bleef men sedert
onder de schutterij voortdurend pruttelen, tot men eindelijk den 30®^ een stuk ont-
wierp , waarbij men de zuivering der overheid van den «loevesteinschen aanhang» en
» AenspraecJc van Quachsaherus in D'opreehte Oranje oogenzalf, enz. Gedr. in d'Oranjedrackery,
1673. Omgekeerd heette het in een ander:
Wat naakt dat land een val, dat in en onder 't oordeel
Verkracht en schendt het heilig recht van God gesteld,
En zich met moord bevlekt, en juicht of 't was een voordeel,
O zeer verbasterd zaad, uw weg ter Hellen helt!
Wat meent gg, dat de Heer, met zyn aldoorziende oogen
Uw moord en bloedschuld acht een mannelijke daad?;
Als 't Godvergeten volk, gü vindt α ver bedrogen,
Wanneer de rechter recht zal loonen goed en kwaad J
met de opmerking, dat de «daad, vóór eenige dagen in den Hage geschied, zoo klaar eene verkrach-
ting van 't heilig recht" was, «dat dit van niemand zou tegengesproken worden als van dezulken,
wier oordeel haar passiën tot richtsnoer hebben", {BeUagh omr RollanU verleerde toegen, mz.im),
® Paats als Gezant in Spanje.
des vaderlands.
in de overheid geen anderen verlangde, dan die «den hervormden godsdienst» beleden.
Van een paar geestverwante vroedschapsleden begeleid, trok men met dit geschrift
naar den Stadhouder, door wien het echter naar de delfsche overheid om inlichting
gezonden werd, terwijl zich sommigen over deze kromme sprongen van «'t oude kalf
van 't vvigdberoemde Delft» met «peper in de neus», in juist geen overtreffelgke rijmen
vrolijk maakten, vragende «aan dees goede liên, wat voor beestelijke grillen 't kali
in 't hoofd kreeg» ^ «Gij wijt ons», antwoordden zij, «dat ons kalf aan 't hollen is
geraakt», maar 't was slechts, dat zij in alle bescheidenheid
te zamen resolveerden,
Zijn Hoogheid met oodmoed te zeggen wat hun deerde
Omtrent de Magistraat
Deze nu, door Z. H. zelve gepolsd, zocht wel 't stuk punt voor punt te weêrleg-
gen, doch werd door eenige schutterofEcieren niet losgelaten, voor zij, daarenboven
door de boeren uit de venen bedreigd, haar ampt had vaarwel gezegd, waarop toen
door den Prins een nieuwe Wet en Vroedschap werd aangesteld. Te Leiden, waar men
zich voor den uit Utrecht dreigenden vijand bevreesd maakte, hadden eenige burgers
den 23®'! verlangd, dat de burgerkapiteins uit de Vroedschap deze verlaten zouden,
kreeg men 't verder over 't begeven van een vaandrigsplaats te kwaad, en kwam
men eindelijk den 8™ September met een verzoekschrift te berde, waarby «de ge-
meene burgeren en ingezetenen» der stad zich «zeker onderricht» betuigden «van de
verkeerde driften en de slappe flauwmoedigheid van eenige der magistraatspersonen,
dewelke o. a. nog openlijk voorgeven, dat men zich wel gelukkig mocht achten, zoo
men de condiciën bij den koning van Frankrijk doen aanbieden, tegenwoordig nog
verkrijgen kon». Naar hun inzien schuilde dit onder hen, die «uit de arminiaansche
factie, zoo nu, zoo dan, in de regeering waren ingedrongen, van welke zij, suppli-
anten, en haar medeburgers met geen recht en zekerheid konden worden geregeerd,
als die geresolveerd waren tot den lesten droppel bloeds haar diergekochte stadsbehou-
denisse en verdere voortplanting van Gods zuiver Heilig Woord, den welstand van haar
vrouwen en kinderen, ten uiterste te verdedigen en te beschermen, van 't welk zij
dus in haar magistraat en overheid mede gaarne zouden verzekerd zyn». ZiiJ wendden
zich daarom «tot Z. Doorl. H., als tot haar eenigen schut en scherm, opdat Zij de
goedheid geliefde te nemen, diegenen onder welker regeering de burgerij nooit in rust
' Zie de Mesolutiën mn Η hollende half losgehroTcen uyt het Delf se hurgerliocTc ^ enz. In 's öraven-
hage, gedr. en opgegeven voor de Delfsche Scliutterye. Z. j., en de Loff mn eenige nieuwe Kalver-
haasen. VI. 1)1. j.
® Zie 'i Blaetende half tegen de haagsche lepelmannen, enz. Tot Delft, z. j.
IVe deel, 2e sUik,
2
-ocr page 13-10 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
üf Yrede kon gehouden worden, af te zetten, en in hun plaats zoodanigen uit de tevens
aangeboden lijst van 80 personen te kiezen, als D. H. nut en oorbaar dunken zou Κ
De Prins begon met den ll®"^ «bij voorraad, tot rust en welstand der stad» de 25 per-
sonen op die lijst, die uit de bestaande Vroedschap waren aangehouden, met den Pen-
sionaris en de Secretarissen, in hun betrekking te handhaven, en verwees voor de
overige op de nu weldra, ingevolge van de opdracht der Staten, door hem afgevaar-
digde Commissarissen Albrecht Nierop, oudste raadsheer in 't Hof van Holland, en
Joan Wierts, zijn raad- en rekenmeester, voor wien toen de nieuwe veertigen tevens
den eed aflegden. In Gouda had men onder de deur van een der burgemeesters een-
voudig een papier gestoken, waarop de namen van eenige mistrouwde regenten voor-
kwamen, die men door den Stadhouder afgezet wenschtö; Vroedschap en Wet besloten
toen gezamenlijk hun ampt ter beschikking van den Prins te stellen, en deze bepaalde
er zich daarop toe, een half dozijn bij brief door anderen te vervangen. Te Dordrecht
zocht zich wel de regeering bij den Prins door hem vleyende voorstellen — de toevoe-
ging eener wacht van hellebaardiers, en de uitnoodiging, weldra in 't huwelijk te treden,
of anders bij ongehuwd afsterven orde te stellen op zijn nalatenschap — aangenaam te
maken, doch mocht zich toch zoo weinig in de gunst der gemeente verheugen, dat het
schuttervendel, met de nieuwe maand op 't Stadhuis ter wacht, zich niet ontzag, de
40 raadskussens in stukken te snijden, gelijk men vervolgens ook de burgemeesterlijke
wapenborden uit de groote kerk afrukte, en den de gansche schutterij samen-
stroomde, om al de regeeringsleden van haar ampt vervallen te verklaren, omdat zi]
eenmaal het later herroepen eeuwig edict bezworen hadden. Eerst de overkomst van
's Prinsen beide gemachtigden stelde ook hier een einde aan de zaak, door niet min-
der dan 17 raadsleden te vervangen. Te Haarlem kwamen den 2P» 't bonte en oranje-
schuttervaandel de loslating van een tiental rumoermakers afdwingen , die in 't begm
der vorige maand aan den overval en de plundering van Ascanius van Sypesteyn —
baljuw van Brederode — 's huis handdadig geweest waren , omdat het gerucht liep, dat
de.man, als neef van den Raadpensionaris, dezen bij zich verborgen hield. Een drom
gewapende schutters had toen na een paar uur de plunderbende uiteen gejaagd, en
dit viertal in handen gekregen, dat tot nu toe in verzekerde bewaring was gebleven,
. doch thans door zijn geestverwanten onder de schutters werd opgeëischt en meegevoerd.
De volgende dagen bleef men sedert onderhng raadplegen, tot den 10®% op voorstel van
den Procureur Pieter van Rixtel, een geschrift werd opgesteld, ettelijke punten m-
houdende tot herstel van stad- en landsverval. Door een zestal personen aan de Vroed-
schap overhandigd, drong het deze tot de belofte, de burgerij in haar voorrechten te
i'
I
i.
Zie de stukkeu meêgedeeld in Kluils Historie der holl. Siaatsreyeri»g, enz. II, bl. 545, vv.
-ocr page 14-DES VADERLANDS. 11
handhaven, en werd de verdere voldoening aan den Stadhouder overgelaten, wien men
nu van weêrsïijden gemachtigden zond. Terwijl hij de zaak in bedenking hield, bleef
de onrust in de stad toenemen, en trok 's avonds van 8 Sept. eindelijk een groote
hoop schutters naar den nieuwen Doelen, waar men besloot, den krijgsraad buiten be-
wind te stellen en de geheele overheid af te zetten, 's Avonds laat en 's nachts wer-
den toen de verschillende Vroedschapsleden uil hun huizen gehaald, en onder groot
gejoel naar 't stadhuis gevoerd, om er goed- of kwaadschiks hun ampt neêr te leggen.
Twee dozijn gemachtigden der burgery benoemden den volgenden dag een nieuwen
krijgsraad, die, op twee Colonels na, door den Prins bevestigd werd, terwijl zij tevens
een dubbeltal Vroedschappen, waaronder 32 der afgetredenen, ontwierpen. Acht hun-
ner gingen dat den Prins overhandigen, terwijl de overige dertien onderwijl het stads-
beheer op zich namen, totdat, den dag daarna reeds, 'sPrinsen beide gemachtigden
naar Haarlem kwamen, en de zaak nader onderzochten. Wierts, daarop zelf naar den
Prins gegaan, kwam den 11^" met den last terug, al jle oude leden op één — Mr.
Jan Everswijn — na, in de regeering te herstellen. Ongetwijfeld was Fagels toelich-
ting van 't geval, die als oud-pensionaris der stad op de hoogte der zaken was, niet
vreemd aan den afloop, tegen welken sommigen te vergeefs bleven morren.
Er was een groot verschil tusschen de wijze, waarop de Prins zich bij zijn nieuwe
regeeringsbestelling zoo hier als elders werkzaam toonde, en die, waarop de heftigste
tegenstanders van 't vorig bewind hem hadden willen te werk zien gaan. In een ge-
schrift, dezer dagen, bij wijze van verzoekschrift, uit naam van 'sLands «gemeeue
volk» in 't licht gegeven, en met «Oranje in 't hart» door «Alleman Geus» onder-
teekend, zochten zij hem den weg aan te geven, waarop hij zich, huns inziens,
diende te houden. «Aan Zijn Hoogheid», zoo luidde het daar, «verloonen met onge-
veinsde genegenheid en onveranderlijke trouw de gemeene inwoonderen van het ver-
eend Nederland: hoe dat de vertoonderen, 22 jaren lang, met verhate oogen hebben
aangezien het geweldig toenemen van de loevesteinsche faccie, blazende niet als ver-
woedheid tegens Uw Hoogheid en Ziijne liefhebbers, niet als gunste, staat, eere en
rijkdom op haar zelf en hare aanhangers, en niet als belastingen op ons, vertoonde-
ren; ja, om hare dominacie vast te stellen, beroerende door verderfelijke oorlogen de
geheele Kristenwereld. Dat wij, vertoonderen, gedachtig aan de Godsprakc Ezaias
XIV, 16, 19, en 20, tot reddinge van de mishandelde vrijheid, vreezende de soeve-
reine macht, bij ons en onze voorouders verkregen met hel goed en bloed van zoo-
veel martelaren, anno 1581 vastgesteld, met de wapenen verdedigd, en bij'zoovele
Iractaten van stilstand en vrede gelegitimeerd, edoch door het beleid, raad, en sterke
I
' Requeste van de groote vergaderinge van 't gemeene volcJe deses Lands aen Sijn Moogheyt den
Frinee van Oranje. Tot Delft, α". 1673.
12 algemeene gescjhiedenis
vuisten, ja met bel goed en bloed van de Oranjevorsten, onze gewezene Mozes, Jozua's,
en Gideons, hebben góedgevonden Uw Hoogheid te verkiezen tot onzen verlosser, niet
door eene populaire drift noch lust tot verandering, maar door eene welgegronde af-
feccie en bataviersche coeragië, ons van den Hemel zichtbaarlijk ingestort. Dat wij
daarop voortgaande den tuin van Holland van 't onkruid hebben gaan zuiveren, de
Jonassen over boord gesmeten, en bij onze sentencie, doende recht, dat het Hof, van
ons gevolmachtigd, niet en dede, gecondemneerd eenige kwade vrucht dragende boo-
men uit te roeyen. En alzoo zulken salutair werk, tot troost voor de goeden en af-
schrik voor de kwaden niet behoort ten halve te blijven steken, dienende integendeel
het onkruid met den wortel geëradiceerd, opdat het in 't korte niet Mederom de
overhand verkrijge. Alzoo ook de vertoonderen vermoeden, dat de slappe uitvoering
van onze desseinen procedeert van eenige suspecte oorblazers omtrent Uw Hoogheid,
en wel zonderling van het ingeven van diegene, die nog al hellen naar de vorige
dwinglandsche regeering, zoekende de macht ons toekomende te verijdelen, en Uw
Hoogheid zwaarhoofdig te maken, om aan te nemen de heerschappij, die bij het Volk
is, en zulks bij ons, vertoonderen, en niet bij de Vroedschappen of Regenten, als bij
ons te vuur en te zwaarde gehaald en beschermd, en welke wij, als ons eigen goed
aan Uw Hoogheid in handen hebben gesteld, en nog stellen bij dezen, niet gehmi-
teerd maar geheel en al, bereidwillig Uw H. met lijf en goed in 't zelve gezag te hel-
pen stijven, sterken, en mainteneeren tegen allen tegenstand van buiten en van binnen.
Zoo vinden wij ons genoodzaakt om aan Uw H. te geven de volgende waarschuwingen,
met oodmoedige bede, daarop met aandacht te willen letten. Vooreerst: dat er onder
de loev. faccie zijn geweest, in efTecte tweederlei slag van vijanden: eene dergener,
die Uw H. zochten uit 's Lands bestier te houden, om haar zelf en hare vrienden
meesters te maken van onze vrijgevochtene republiek, door middel van de Vroed-
schappen, daarin zij de sterkste waren; en deze zijn geweest de afzetsels, vrienden en
aanhangsels van de loev. Heeren en Barneveldisten, welker memorie de walging wekt
en moét uitgewist worden. En de tweede dergener, die om voordeel en profijt haar
met de eerste soort vermengde, die haar lieten gebruiken als instrumenten en roeden,
die somtijds met den mond wel schenen genegen te zijn, maar met d^ daad niets
deden als dat daar tegen streed, dubbelhartig haar dienende en reguleerende naar den
tijd, haar zettende daar de zon schijnt; zijnde van de eerste niet als vermijielijk kwaad,
maar van de tweede ook heimelijk en onvermijdelijk kwaad, dat het ergk is, te ver-
vrachten, wezende dezelve kenbaar aan hare tale, die gedurig is tot zachtigheid,
wetende dat zachte meesters maken stinkende wonden; tot conservacie van quansuis
de vrijheid van 't land, die zij zelf ambieeren in haar geweld te hebben, tot ver-
heffing van de soevereine staten, daarvan zij leden zijn, tot vertraging der zuivering
van 't onkruid, om dat te doen groeyen, tot uitstel van de vermaking der magistra-
i
DES VADERLANDS. 13
ten, om dat het welUchl haar mede gelden zal, enz. Voor dewelke Uw H. hem heeft
te "wachten, zullende schoon zingen totdat zij Uw H. doen zeilen op klippen en doen
geraken door intimideering onder eene faccie zoo erg als die van Loevestein, onder
schijn van Hollands autoriteit opbouwende haar eigen en Uw H.'s gezag trachtende
te verminderen door opstoking tegens de getrouwe supplianten, zijnde als nieuwe Gran-
velles ten tijde van 't presenteeren der requeste van de Edelen des Lands. Ten tweede,
dat Uw H. met alle middelen gelieve te betrachten den vrede met Engeland, als de
eenige menschelijke zekerheid tot conservacie van 't Land en Gods dienst, biddende dat
Uw H. Haar doch niet wil laten verrukken door schoon aanprijzen van auxiliaire troe-
pen; het is veel beter toe te geven aan Engeland als het alles te wagen, indien de
aux. troepen te kort schoten of geslagen werden, kunnende Uw H. van de zyde van
Engeland doen vaststellen de soevereine macht, die Uw H. door de verloonderen uit
grond van hare herten is gegeven en gegund. Ten derde, dat zonder tijdverzuim worde
voortgegaan met de verandering van de magistraten in de respectieve steden, alsmede
met het afzetten van de permanente ministers in de hooge collegiën, voor zooveel die
zijn geweest de vijanden van Uw H., in plaatse stellende die Uw H. getrouw zijn.
Uw H. behoeft niet te vreezen voor schadelijk oproer of plundering; zij, vertoonderen,
zullen zorgen, gelijh in Gravenhage, dat alles ordentelijk zal toegaan; men zal Uw H.
de suspecte en verbasterde, de loevesteinsche en Barneveldisten en Arminiaansche op
lijsten overgeven, met de namen der Patriotten, daaruit de beste kunnen genomen
worden. Wy zullen dit alleen doen voor deze maal, latende aan Uw H. de absolute
macht, en niet aan de Vroedschappen, over de nominacie en eleccie, op den voet by
Uw H. te ramen en arresteeren, opdat twee of drie familiën niet mogen domineeren
in de Vroedschappen, en alzoo over de steden en over ons, vertoonderen, hare prin-
cipalen, die eensvooral ons recht aan Uwe H. cedeeren en overgeven; biddende dat
Uw H. de schoone occazie, die achter geen vat heeft, niet wil laten henenglyden
door opstoking of afrading van kwade of blinde raadsluiden, veel min dat Uw H. zieh
zou laten verbitteren tegens ons, vertoonderen, gelijk of wij oproerig, ja, strafbaar zou-
den zijn, gedenkende dat wy 't zijn, die Uw H. hebben doen herstellen en de vrij-
heid hebben gerukt uit de handen der loevesteinsche tyrannen; terwgl Uw H. zal
zoeken den vrede van buiten, zullen wij die maken van binnen door het doen op-
staan uit de regeering, van die suspect, vervalscht, en ondienstig zijn, die haar tyd
hebben gehad». Hoe dringend vertoonderen deze, hun gansche doen en drijven ken-
schetsende bedenkingen aan den hun «dierbaren persoon» van Zijne Hoogheid ter
«prompte en heilzame» beschikking stelden, hij was er verre van, ze in allen deele
op, te volgen, en de 't onderspit delvende tegenparty had in dit opzicht dan ook geen
reden, om, gelijk zg 't in hekelende klaagrijmen deed over 's Lands «gestoorde vry-
heid» te jammeren :
14 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
"Waartoe laat gij, onzinnige, u vervoeren.
Dat gij mij weêr doet bukken onder 't kruis ?
"Wat prangt ge mij met deze Oranje-snoeren,
Wat maakt ge u zelf tot slaven van dat Huis ?'
En niet zonder grond ook liet men daarom, op zijne beurt, den Prins dier
Vrijheid op den meest geruststellenden, bezadigden toon antwoorden ^:
Hoe zijt gö dus bedroefd, mijn halsvrindinne,
"Wat kwelt u, zeg, waarom gij droevig zijt ?
Vreest gij, dat ik u niet zoo vierig minne,
Als gij wel wenscht, in dees benauwden tijd?
Zjjt gü verschrikt voor 't onbehoorlijk tieren
Van 't muitig volk op de achtbre Magistraat,
Dat groot en klein zoo door de straten zwieren,
En de onderdaan zich zelf te buiten gaat
In 't schelden van veel eerelijke lieden,
In 't schoppen, slaan, en plondren van haar goed,
Schoon dat ik zelf uitdruklijk dat verbiede,
En haar vermaan te kwijten hun gemoed
En plicht omtrent hun wettige overheden,
Die van God zelf zijn over haar gesteld; —
Zoo gij, vriendin, hierover zyt t'onvreden.
Indien dit kwaad u hert en zinnen kwelt,
Gij hebt gelijk, gij meugt met reden klagen,
Dat Staat en Stad dus schandlijk wordt beroerd;
Maar zeg toch niet, dat ih de schuld moet dragen,
En dat dit volk om mij dus wordt vervoerd
Tot muiterij en onbehoorlijkheden.
Tot lastering en huizenplondering.
Tot schoppen, slaan, van wettige overheden,
In Godea oog een kwaad en gruwlijk dièg!
't Kan zün, dat zij, door domme drift gedreven,
Om mijnentwil zoo dwaasljjk dit bestaan,
En tot dit kwaad zoo stoutlijk hen begeven,
Als werd aan mij een groote dienst gedaan,
'k Misprijs hun doen en acht het straffe waardig,
Die vrome liên zoo feitlijk tasten aan,
En slepen langs de straat; die zoo boosaardig
Hun Heeren zelf op 't kinnebakken slaan.
En wat belangt, dat gij mij legt te laste
Hetgene mijn Heer Vader eertijds aeê,
Die, zoo gij zegt, naar uwe kroon dorst tasten,
1 De gestoorde Vrijheid. VI. bl. 1672.
" Antwoort van S, S, aan de gest. Vrijheid.
DES VADERLANDS. 15
· Neem ik uiet wel, en 't doet mij hertlijk wee,
Dat gij van mij hebt zulk een kwaad vermoeden:
Ik zal uw kroon verwelken noch vertreên,
Maar zelve daarvoor strijden.tot den bloede,
Gelijk weleer mijn grootevaders deên.
Mijn vader was niet wel bedacht van zinpen,
Toen hö den raad der kwaden volgen wou;
Ik zal u, als een vrije maagd, beminnen,
En nimmermeer verbreken mijne trouw.
Ik zal uw heil met lijf en ziel betrachten,
En strijden voor uw eer, en goed en bloed;
Gy hebt van mjj niet anders te verwachten,
Als een getrouw beschermer wezen moet.
Zijt dan gerust, ik zal u niet onteeren.
Vertrouw mij op mijn eed en prinslek woord!
Dat de onderdaan gehoorzaam zynen Heeren,
En d'Heeren ook regeeren als 't behoort,
Zoo zal de liefde en eendracht in de muren,
Tot welstand van een ieder, kleen en groot.
De sterke macht der vyanden verduren.
Zoo helpt ons God uit dees bedroefde nood! —
In dien geest wist hij dan ook bepaaldelijk in Amsterdam werkzaam te zijn, waar
de oproerige gemoederen zich niet minder dan elders uilten, en men met name ook
zijne verheffing tot 's Lands Graaf verlangde. «O machtig Amsterdam. , rijmde men er o. a.
O machtig Amsterdam, ik zie uw grijze wallen -
Wendt alle middlen aan - gesloopt en neergevallen.
Tenzij Oranjes Vorst den Graventitel draag,
En dat gij worden moogt ons Prince-Gravenhaag \
Hij was echter zoo verstandig, daar geen ooren naar te hebben, overtuigd, dat
een ndele Graventitel minder dan een degelijk Stadhouderschap gold, en dat de
landzaat - naar hij zich uitdrukte - meer voor den oorlog zou over hebben, om
zijn duur verkregen vrijheid te besehermen, dan vooreenig soevereinen Vorst, wie
hij ook ware \ Den 12- Augustus had hij persoonlijk de stad een bezoek gebracht,
was er in den vollen raad welkom geheeten, had er vestingwerken en magazijnen
bezichtigd, en was daarop den toestand te Muiden, AYeesp, Abcoü, en aan den Hin-
derdam in oogenschouw gaan nemen, om den 15- weer naar 't leger te keeren,
onder toezegging zelf de stad te kom,η verdedigen, zoo de stand van zaken dat noodig
maakte. Een paar dagen na zijn vertrek begon er rumoer onder de gemeente te ont-
1 Byzondere speculatie op den Siaet, enz. door J. C. C. Toegift.
' Naar Burnets mededeeling in zijn History, I, p. 326.
ALGEMEENE GESCHIEdENIS
staan, en morde men dat de poortsleutels 's nachts bij de burgemeesters aan huis
bewaard werden, tot zij daarop ten stadshuize gebracht werden, waar Burgemeester
Reynst toe'n zelf ook slapen ging. Burgemeester Van de Poll had echter daarop nog die
Yan den Nieuwebrugsboom aan huis, die hem nu ook werden afgeperst, en sedert
met al de overige in een ijzeren kist bewaard bleven, van welke de sleutel onder
den voorzittenden Burgemeester berustte. Nadat men zoo omtrent die sleutels zgn zin
had gekregen, ging men aan 't pruttelen over regeeringshervorming, en 's ochtends
van den 28®" was er de volgende «oprechte eisch van de burgeren te Amsterdam»
aan de Beurs geplakt, die wel, op last van Schepenen, te negen uur, in spijt der
booze bedreiging aan 't slot, reeds werd afgescheurd, doch duidelijk genoeg van de muit-
zieke stemming blyken deed:
Herstelling van de oude Handvesten, zooals ze ten tijde van het overgaan van
Amsterdam geweest zijn.
Dat de Kapiteinen, die in de Regeering of Vroedschap zijn, haar bediening zullen
hebben neder te leggen, opdat ze niet gedwongen worden.
3.
Dat geen Bewindhebbers van de Oost- of Westindische Compagnie in de regeering
zullen mogen zyn, volgens den eed.
4.
Dat de hand- en voetbogedoelens aan de burgers zullen worden gerestitueerd, alzoo
haar met geweld en gerechtigheid zijn afgenomen,
5.
Dat (men) de stadsvesten niet meer na dit jaar zal mogen verpachten.
Dat de 36 Raden zullen moeten bestaan uit de fatsoenlijkste burgers en kooplieden,
opdat het geld getrouwelijk aan zijn Hoogheid of Haar Gecommitteerden zal overhan-
digd worden; opdat Z. H. niet langer knecht blijve, maar >Heere; en dat hiervan
eerstdaags request aan Z.. H. gepresenteerd zal worden, of — dali er op zijn Haagsch zal
Dat acht genomen zal worden, dat diegene, die dit mocht^komen af te scheuren ,
een kogel zal worden vereerd.
Oranje moei groot
•'1
J i
Zoo brandt men Victorie
i f
si
yn;
VI. bl, z. j., luttel verschillend van de lezing naar 't afschrift bü Wagenaa^. Vad. Mist. t. pl. bl. 240,
-ocr page 20-DES VADERLANDS. 17
Een en ander leidde tot beraadslaging onder de 36, om hun regeeringsarapt ter
beschikking van den Stadhouder te stellen, waartoe den 28®»» dermaand besloten werd.
Eerst een week later werd echter het desbetreffende stuk geteekend, en toen door den
Secretaris Schaep naar den Prins gebracht. Een paar dagen daarna schoolden een
honderdtal handwerkslui en andere burgers in den Kloveniersdoelen samen, en stookten
met gesloten deur elkander op, om op 't herkrijgen van oude voorrechten aan te
dringen; een verzoekschrift van twaalf artikelen werd daartoe voorgelezen en toege-
juicht, en de korte inhoud daarvan door de meesten onderteekend. Het gedrukte
stuk zelf lokte intusschen weêrspraak van anderen uit, die zich als «de raisonable
gemeente» , uit Lutheranen, Katholieken , Remonstranten, bescheiden Gereformeerden,
en de meeste Doopsgezinden, op den «Blauwburgwalschen steiloor" na, saamgesteld,
met de tegenwoordige regeering ingenomen, en van geen andere, al werd ze door
den Stadhouder ingesteld, gediend verklaarde. Vier gemachtigden der Doelisten ver-
voegden zich ondertusschen ten stadhuize, waar zij evenwel geen gehoor erlangden
vóór zij hun verzoekschrift zelf verscheurd hadden, en toen bij de verzekering van
burgemeesters, dat de geheele Vroedschap zich ter beschikking van den Prins gesteld
had, hun hoofd neêrlegden. In den Doele maakte men nu een nieuwe VroedschapsUjst op,
die echter, door de daarop gestelde namen der voornaamste samenscholers, meer gelach
dan goedkeuring verwierf. De Stadhouder zelf had inmiddels reeds de noodige beschik-
king genomen èn de Burgemeesters Van de Poll en Reynst, drie Schepenen, tien
Raden en vier Oudschepeneo, bij een schrijven van 10 September, ontslagen. Vijf
dagen later verving hij hen, op verzoek der aangebleven regeerders, bij een dergelijk
schrijven, door anderen, waaronder als Burgemeesters Van Beuningen en Hudde; slechts
één der nieuwbenoemde raden — zekere Dirk Blom — kwam op de lijst der Doelisten
voor. Wel plakten nu nog een deel aanhangers van sommige der ontslagen regeerings-
leden — de Schutterkapiteins Jacob de Graefl', Jan Hulst, Hans Bontemantel, Nikolaas
van Waveren, en Johan Blaeu — een dreigend weêrschrift aan Janro6poortstoren aan,
doch zonder eenig verder gevolg
1 Het nadere zie in Wagenaars Amsterdam II, 19. Hoe geheel anders dan deze verschillende per-
soonsveranderingen luidde de eisch daaromtrent, geljjk omtrent die in andere zedelijke lichamen en
'tgansche Staatswezen, bepaaldelijk ook in de Geneesmiddelen voor Hollanis qualen,vertoonmde de quade
Eegeringe der Loemsteinse factie (Gedr. tot Antwerpen in 't Jaer, dat WILLeM henDrIk Wort
hersteLt) aan de hand gedaan: "Hy zal de kereke en de Staet sayveren van den suyrdeesem der
Arminianen, Socinianen, en Atheïsten, verjagende en verstootende dezelve uyt de Consistoriën en
Raedhuysen", enz., «versiende de goede ingezetenen met regeerders van goede reuck, van sachte on
getrouwe bestieringe; niet sparende sagen en tangen, om de al te seer ingekaackerde en verrotte
ledematen af te setten, so dezelve so wys niet en zijn, datse hare sieckten kennen, en het tempeest
met het verlaten haerder ampten trachten te ontgaen"; trouwens liet men ook daar toch volgen:
IVe deel, 2e stuk.
-ocr page 21-18 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
Van dezelfde verzoenende strekking, als dit stedelijk regeeringsbestel, getuigde ook
de algemeene amnestie, op aandrang van, den Stadhoude*·, door de Staten van Holland,
den IT"" September aangenomen, waarvan echter eerst twee maanden later — den 28®°
November — de afkondiging geschiedde. Vóór men tot haar besloten had, was intus-
schen het rechtsgeding reeds aangevangen tegen den boekverkooper Naeranus te Rot-
terdam , als vermoedelijk uitgever van een naamloos schimpschrift over de feilen van
den dag, dat onder den titel van HoUandsoh Venezoen in Mug eland gebakken, en
geo'pend voor de lief heller s van Η Vaderland, ze meer hatelijk dan geestig zocht te
hekelen, en waarin ten slotte vooral tegen Engelands baatzucht gewaarschuwd werd,
dat 's Prinsen verheffing slechts uit eigenbelang heette voor te staan:
Zie toe, Oranje, eer uw raders u verraan;
Vertrouwt niet al te veel aan Engelschen en Franschen,
Eer gij gedwongen wordt naar hare fluit te dansen;
Want Karei is zoo teêr noch vroom niet van gemoed,
Dat hij om uw behoud dees oorlogsrusting doet.
Geen britsche koningen ontzien haar bloedverwanten,
Om door hun eigen scha haar zetel vast te planten.
Johanna en Marie zijn van haar liefde blijk;
Als Karei Holland heeft, zal 't wezen: "Willem, wijk!"
Zoo 't slechts niet erger gaat, en gü uw hoofd moogthouën! —
ISen Bngelschman is niet of weinig te hetrouwen.
Aan weêrspraak in rijm en onrijm daarop had het niet ontbroken; Geerard Brandt,
Pieter de Groot, en Oudaen werden daarbij ~ alle drie ten onrechte trouwens —
als makers verdacht en beticht ^ In een der tegenschriften ^ werd Johan de Witt zelf
sprekende ingevoerd, om zijn vermeende kerk- en stadhouderschuwe staatkunde bloot
te leggen:
Was Willem in de kracht zijns levens niet gestorven,
En zijne ievensdraad zeer tijdig afgekorven,
«en zal met liefeiyke Oranje-balsem de niet al,te seer geïnfecteerde trachten te genezen"; er We-
ken dan ook genoeg, die zich naar de omstandigheden voegende zoo ;min mogeiyk «geïnfecteerd" of
liever volkomen "gedesinfecteerd" uitkwamen. Verder heette het dan Whter in gansch anderen geest
weêr· «tegen den binnenvyant moeten de loflücke borgers wel wakèn on wel vechten; sy moeten
machteloos maken de gansche bende der Loevesteynsche Heeren; sy moeten deselve weeren uyt de
Raethuysen en hooge collegiën, soo sy van selfs daer niet uyt gaen; niet meriterende compassie, dat
men verschoonen wil de slangh, die steeckt in onsen eygen boesem", (^nz.
1 IVederlegginge mn den vergiftenUn lasterlijcTcen hollandfsohen Venezoen, enz. - 't EoUands
Venezoen in 'Mngelandt geladen, wederlegt door d'Amsterdamsen pasteybacJcer tegen sijn huyrman
Brandt, - Orangië lanquet, gedruU na 'i opgescha/te EoUands Venezoen, enz. (Tot Botterdam by
de wed. Mathüs Wagens). Hollandis Venezoen verTcneedi ende in een Oranjenoven herbaJcJcen, enz.
2 Oprechte Hollandtse Venezoen mei een %mtte saiiégehacken in den Saagli. (Gedr. in't jaar 1672).
'i
t.
i'
DES VADERLANDS. 19
Al lang was Hollaad, 't geeii daar ieder Prins om vrp,
De krone van zijn hoofd, de gulden Vrgtieid, kwijt.
Maar nu is 't onze tijd, den Staat eens vast te stellen,
Dat, schoon de derde Will'm ons namaals wilde kwellen,
Hem geen gelegenheid noch middel over zjj,
Te pogen naar het roer van de Opperheerschappij.
Het zij een ieder vr«, de feilen van Oranje,
De dutten van het Huis des Konings van Brittanje,
Met gal te malen op het bytende papier;
En zooder loon ontbreekt, de zuinige cassier
Van Hollands heimljjk geld, diö vuile hem de handen,
Om zoo te vinniger Oranjen aan te randen.
En zoo een hollandsch hart hiertoe niet wierd vervoerd.
Zoo blijft ons overig die schrandere La Court,
Die 'Hollands Interest ten juisten af zal schildren
Men geef aan ieder sect de vrijheid van haar leeren
Te zaayen onder 't volk; zoo zal men licht vermeeren
Ons aanzien en tot ons verwekken ieders hert;
De boeken van Socijn die brenge men te bert,
Herdrukk' ze in groot formaat, en laat ze veilig koopen;
Wat zal dan iedereen niet van ons goedheid hopen ?
Wat zal Arminius, nu lang gedrukt, ons niet
Omhelzen, als hij weêr zijn volk op 't kussen ziet!
Men zette den Papist ook alle poorten open,
En weer geen Atheïst om 't geen hij mochte hopen,
Gelooven, leeren, als hij maar ons voordeel geeft,
En in een goed beroep naar onze wetten leeft.
En mocht Calvinus ooit daarover ons begroeten,
Men zal hem voor de kunst eerbiediglijk ontmoeten,
Flatteeren voor het hoofd, en zeggen; «vriend, de Staat
En lijdt niet, dat men een om zijn Geloove haat;
Moest 't Land gezuiverd zun van inlandsche Papisten,
Van 't Arminjaansche volk en van de goê Mennisten,
Wat bleef er over als een werelooze hoop? ~
Maar om u evenwel ons' goeden wil te toonen,
Men zal het paapsche volk beteuglen, en beloonen
De Vorsten met haar goed, om haar uitsporigheên". —
Zoo zendt men den goeman met blauwe bloempjes heen,
Zoo houdt men iedereen met zachtheid aan zijn koorden:.
Geen beter menBchenljjm als goed gelaat en woorden 1 —
Door den hoofdofficier den September onder 't Raadhuis gevangen gezet ,.moesl
Naeranus echter na een week of drie, bij gebrek aan bewijs, en daar hem meer dan
een der Schepenen persoonlijk genegen was, weer vrijgegeven worden. Twee andere
Naeranussen, Samuel en deadvokaat Theophilus, in den Haag, werden daar voor't Hof
20 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
gedagvaard, en de zaak van den laatste, die erkende 't vers afgeschreven, maar niet
vervaardigd noch verspreid te hebben, bleef bet gansche volgende jaar slepen, tot hij
in December eindelyk vérlof kreeg, in de amnestie begrepen te worden.
Doch terwijl in dezen gedenkwaardigen zomer dit alles in 't hollandsche staats-
en gemeenteleven voorviel, had ook het krijgsrumoer te water en te velde voortdurend
aangehouden. Ter zee had men, 's Lands nood in aanmerking genomen, den 24®° Juny
besloten, een goed deel der zeesoldaten en verdere bemanning . onder den Generaal
Hoorne en den Overste Palm te velde te brengen, en daartoe een aantal schepen afge-
dankt, terwyl men tevens kleine vaartuigen en uitleggers voor den dienst op de rivieren
gebruikte, om er den vijand zooveel doenlijk te kunnen bestoken. De overige 47 oorlogs-
schepen, 12 fregatten, en 20 branders bleven onder't opperbevel van De Ruyter de hol-
landsche kust bewaken, en deels van Schooneveld, deels van Goedereede uit daartoe
werkzaam. Aanvallenderwijs te werk te gaan, was hem voor 't oogenblik onmogelijk,
1 en niet zonder zorg zag men zelfs een landing op de kust door de vereenigde fransche
en engelsche vloot te gemoet. Omstreeks half July scheen die inderdaad te zullen
plaats hebben, daar een aanzienlijke fransch-engelsche scheepsmacht, met een talrijke
schaar krijgsvolk onder den Graaf van Schömberg aan boord, op Texel aanstevende,
en dit van nabij kwam bedreigen. Eerst wat noordelijker opgezeild, keerden zij na
een dag of wat terug, en hielden zich toen al kruisende met verkenning van 't vaar-
water onledig. Waarschijnlijk zouden zij den 20®'^ of 21®*^ de landing beproefd hebben,
zoo niet aanhoudende stormwinden uit den Zuidwesten het toen belet en verder ondoenlijk
gemaakt hadden, zoodat de vijandelijke vloot, na velerlei scha geleden te hebben,
onverrichter zake een goed heenkomen naar de engelsche havens zoeken moest. Niet
tevreden met den grooten dienst, door 't harde weêr in dezen den Lande zoo doeltreffend
bewezen, zocht de wonderzieke landzaat daar weldra nog een bovennatuurlijk feit meê
te verbinden, en begon van een buitengewone ebbe te gewagen, die, het dubbel der
gewone uren aanhoudende, den storm zou voorafgegaan zijn, doch blijkbaar enkel
aan zijn goedgeloovige wonderzucht het denkbeeldige aanzgn dankt. Door geen der
omstandige dagelijksche berichtgevers van dezen tijd zelf vermeld, werd zij 't eerst
twee jaar later in een enkel geschiedboek, op een dagteekening daarenboven — die
I" van 18 July — welke al aanstonds met die van 't storniweêr zelf in weêrstrijd is ^
Had men door 't verminderd aantal schepen geen gelegenheid een grooten zeestrgd
|| te onderstaan, die tot voordeelige kaapvaart bleef daardoor niet alleen niet uitgesloten,
maar kon des te ijveriger ter hand genomen worden. Juist met het oog op de groote
scheepstoerustingen was de zoogenoemde commissie-vaart ee^st verboden; nu deze door
' Zie daaromtrent de uitvoerige "nagelaten aanteekening" van den gemoedelyken De Jonge, in
den 3ea druk zijner QescMedenis mn het Ned. Zeetoegen, II, bl. 340, vv.
DES VADERLANDS. 21
vervielen, bestond er geen reden den aandrang der Zeeuwen vooral
in dit opzicht te weêrstreven, en zoo hun als den Hollanders en Friezen, die er
aanzoek toe deden, kaperbrieven af te geven. Nog was de engelsche vloot niet van
de kust of, den 22- July, besloten de algemeene Staten, door de Admirahteit van
Amsterdam uitgenoodigd, en op aanraden van dep Stadhouder, de commissievaart open
te stellen, en onmiddellijk maakte men daarvan in Holland, Friesland, doch bovenal
in Zeeland gebruik, om kaapvaarders uit te rusten, die met den voordeeligsten uitslag
werkzaam waren, en waar zij konden de britsche en fransche scheepvaart en handel
afbreuk deden. Twee zeeuwsche kapers brachten van een britsche koopvaardijvloot uit
Barbados zeven prijzen binnen; andere vernielden ettelijke schotsche kolenschepen; de
middelburger kaperkapitein Rochussen veroverde bij de Sorles een kostbaar engelsch
retoerschip, de Gouden Valk, op anderhalve ton waarde geschat, en waarvoor hem
een gouden gedenkpenning vereerd werd; zijn vlissingsche beroepsgenoot Springer ver-
meesterde met zijn schip van slechts 14 stukken een van 26, dat hij in zijn woonstad
opbracht; twee andere koopvaarders maakten in den loop van 't jaar niet minder dan
26 schepen buit; terwijl twee middelburger reeders, vóór het einde van September,
der admiraliteit van hun gewest konden meêdeelen,, dat hun kapiteins in de havens
van Biscayen met meer dan 30 fransche en engelsche prijzen lagen, die gezamenlijk
wel een miljoen waard waren. De Ruyter zelf ging tegen het einde van Augustus met
zijn schepen in-zee, om de weldra te wachten oost-indische retoervloot veilig binnen
te loodsen. Van Texel stevende hij daartoe naar de Eems, daar toch de engelsche vloot,
na haar herstel, uit Engeland zich naar de Doggersbank begeven had, om daar de
hollandsche retoerschepen, zoo mogelijk, op te vangen. Reeds waren deze intusschen
de bank over, vóór zij iets van den vijand bemerkten, tot zij, Helgoland een zestal
mijlen voorbij gestevend, zich door een paar engelsche fregatten benaderd zagen, tegen
welke zij zich evenwel zoo wakker te weer stelden, dat ze afdeinzen moesten. Zoo
kon de retoervloot nu met den meesten spoed haar weg vervolgen, en in Delfzijlbm-
nenloopen, vanwaar zij toen door De Ruyter ongedeerd naar Texel gebracht werd.
Daar met de helft der volgende maand het gros der britsche vloot binnengevallen en
opgelegd, en ook de fransche reeds naar hare havens teruggezeild was, besloten de Staten
ook de nederlandsche schepen terug te roepen, en begaven zich deze, een week latera-
naar de verschillende plaatsen hunner uitrusting, terwijl slechts een paar dozijn met een
gelijk aantal branders aan de verschillende zeegaten bleef post vatten, om er tegen
eiken mogelijken overval te waken. De Ruyter zelf keerde naar Amsterdam in zyn
huis aan den buitenkant. In zijn afwezen was dit luttel dagen te voren, den 6- der
maand, tijdens het Raadsrumoer, met een overval van 't tegen hem opgehitst gemeen
bedreigd, en slechts door het voortvarend beleid van den schutterhopman Wessel Smit,
wiens dochter met zijn stiefzoon Van Gelder getrouwd was, en die, zelf in zijn buurt
22 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
wonende, zieh nu haastte zijn vendel in de wapenen te roepen, daarvoor bewaard. Nog
voor Goeree van 't gebeurde onderricht, schreef hij den Prins een. brief om vrije hoede,
en werd hem deze onmiddellijk verleend. Toch zag hij zich, na zijn terugkomst, in
October op nieuw, en thans persoonlijk, door een hem onbekenden dollenmn, die hem
op rüwen toon te spreken vroeg, en' met een broodmes ia de hand op hem afstoof,
aangerand, doch werd door een van zijn bedienden, die den deugniet een laddertjen
op 't lijf wierp en de huisdeur uitdreef, voor erger gevrijwaard Zijn rondborstige,
schriftelijke verklaring omtrent zijn verhouding tot den Ruwaard, en diens houding op
de vloot, had gewis het hare bijgedragen tot deze laaghartige belaging van den groo-
ten vlootvoogd
Op de Zuiderzee had men in deze maanden, onder oppertoezicht van den Gecom-
mitteerde uit het noorderkwartier, Jacob Lobs, die tevens 't oog op de schepen te
Texel hield, eenige kleine fregatten, adviesjachten, snauwen, tjalken, roeibooten, vlot-
tende batterijen, ênz. in beweging gehouden, om eiken vijandelijken aanval van de
in 's vijands handen geraakte overijselsche eif geldersche streken te verhinderen, en
zgne krijgsmacht zelf zooveel doenlijk te benadeelen. De k&pitein ter zee Pieter Claessen
Decker, op 't fregat Bommel, voerde daar onder Lobs meer bepaald het bewind, en wist
zoo, door eenige friesche Statentroepen bijgestaan, den 2™ September, de blokzijler
schans te vermeesteren, terwijl de Blokzijlers zelf, door die onderneming aangevuurd,
hunnerzijds de munstersche bezetting uit hun stadjen jaagden, en dit voor de friesche
krijgers openden, en — als het eerste in deze streken — den vijand weêr ontrukten.
Deze toch was, sedert zijn zegetocht in Twente en Sallant, van daar verder doorgedron-
gen, en slechts voor het door den wakkeren Aylva onder water gezette Friesland ge-
Ijl stuit. De munstersche bisschop had zich, in 't laatst van Juny, op 't Huis ter Scheer
tusschen den Hardenberg en Koeverden gevestigd, en daar met een drietal afgevaar-
digden uit de overijselsche ridderschap, Elbert Antony van Sallant, Jan Mulart, Gerrit
Sloet, en den Griffier Roelinck, een vergelijk getroffen, waarbij zij, door de hervormde
predikanten der zwolsche classe, die hun geloof en betrekking natuurlijk boven alles
j'i stelden, aangepord, zich aan de Unie onttrokken, en aan den bisschop onderwierpen,
'lil mits slechts de Hervormden in dit nieuwe bisschoppelyki land de noodige kerken hiel-
den , en de dominees het hun toekomend onderhoud vonden\ l Zijn troepen had de bisschop
intusschen tegen het voorheen zoo sterke Koeverden van drie kanten laten aanruk-
' De nadere omstandigheden van een en ander zie in Brandts Leemn van De Ruyter, B. 13.
® Volgens Brandt t, pl. had hem zelfs, zoo haast hy maar aan land was, "zeker aanzienlek per-
soon gevraagd, waar zijn verstand en voorzichtigheid was geweest, toen hij zulk een brief tot ver-
schooning van den Ruwaard uit de vloot had geschreven?" — |
» Zie het in 't Daitsch gestelde stuk o. a. in het Advys over het Overijssels adelych Accoordt mge-
gaen met den Reere Fürst van Munster^ 1673.
Π;!
I
PS
DES VADERLANDS. 23
ken, en bemachtigde deze, in de laatste twaalf jaar vooral, door den verraderlijken
commandant, Wigbold van Broersma, schromelijk verwaarloosde veste, na een hevige
beschieting van tien dagen, in spijt van den ijver en geestdrift door Broersma's op-
volger der laatste weken, Johan van Burum, betoond. Broersma zelf, die door den
Prins, die hem mistrouwde, naar Deventer verplaatst was, scheen niet vreemd aan de
overglaf, en liep dan nu ook openlijk tot den bisschop over, zoodat hij zelfs in zijn ge-
volg de stad binnentoog. Als hervormd-geloovige had hij er zich, tijdens zijn bevel-
hebberschap, krachtig geuit, daar hij er niet alleen een tijd lang ouderHng geweest
was, maar de gemeente toen ook «tot een gedachtenis aan zijn goede affeccie» een
«nieuwen schoonen drinkbeker met deksel», en een nieuw «expresdaartoe vervaardigd
fraai doopbekken van geel koper met deksel, en kunstig gewrochten eiken stijl» ver-
eerd had ^ Iets dat hem, bij al 't geld, ten koste der vesting zooveel jaren achtereen
benaderd, niet al te zwaar moest vallen. De bezetting van Koevorden, die zich een
eervollen uittocht bedongen had, zag zich dien door den munsterschen kerkvoogd
trouweloos onthouden, terwijl zelfs enkelen gedwongen werden in zijn bisschoppelij-
ken dienst over te gaan ^ De munstersche krijgs-commissaris Martel had inmiddels
de beruchte Deilerschans hernomen, en daarop de bezettingen van die te Bellingwolde
en Langakker lafhartig zien afdruipen. Alleen de Boertanger, hoewel mede slecht on-
derhouden, vond in Kapitein Barend Jan vaq. Prot een zoo wakker verdediger, dat
hij, na eerst zooveel doenlijk uit eigen middelen de werken verbeterd te hebben, den
op hem aanrukkenden vijand den 18- July onverrichter zaak deed afdeinzen, en de
hem toevertrouwde schans voor den staat behield I Keulen en Munster, die in de
laatste dagen, van Zwolle en Ter Scheer uit, ijverig onderhandeld hadden ^ kwa-
men, den 19«» in Koeverden overeen, om Groningen te gaan belegeren, waar de bis-
schop, door bemiddehng van Schuilenburg en anderen weldra in zijn opzet hoopte te
» Naar de aanhaling uit het Nieuwe KeroTcenloecTc achter Lesturgeons Feestrede op het 2e eeuwfeest
van 't OnUet, bl. 39.
^ "So haf' (schrüft Dr. K. Tücking dan ook) "Chr. ö. seine grösste Waffenthat in diesem Kriege
durch schmählichen Treubruch geschadet". {GeschicMe des Stißts Münster, u. s. w. S. 185).
« Te kwader uur helaas! - als de uitkomst zou toonen - had de arme man, om zieh des te
onverdeelder aan z«n manhafte taak te kunnen wüden, zun huisvrouw veiligheidshalve naar öro-
ningen laten vertrekken.
^ Beide kerkvorsten waren namelijk ten zeerste naijverig omtrent ieders aandeel in den krijgsbuit.
Zü bepaalden thans ~ U July - dat van al 't vroeger vermeesterde Munster Keulen % zou
erlangen, en 't eerste daarbU alles wat het alleen vermeesterd had; van 't verder te veroveren,
Munster Keulen b« een te sluiten vrede zou men daarenboven een aanzieniyke som voor
krugskosten eischen, van welke Munster V5. Keulen % hebben zou; Keulen zou bU Frankrjk op
de teruggaaf van Kampen, Biburg, Hattem, βη Harderwük aan Munster aandringen, enz. Zie bü
Der Kinderen, t. pl. bl. 180, v.
•. ?
24 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
slagen, doch zich jammerlijk teleurgesteld zou zien, Schuilenburg had reeds den 14®''
uit de Deilerschans aan de Stalen van 't Gewest namens den bisschop geschreven, dat
hij van dezen in last had, met hen over zaken «rakende haar welstand, behouding,
en rust» te handelen, doch werd met geen antwoord verwaardigd. Wel trachtte hij
toen nog, door verstandhouding met een boer uit het Oldambt, dit aan den bisschop te
brengen, maar de zaak lekte uit, en de boer — zekere Luwert Fokken — werd onthalst.
Ook de ommelander edelman Ostebrand Jan Rengers, briefwisselde met Schuilenburg,
en zocht zelfs, door bewerking van 's bisschops dienaars Twickel en Schilder, met wier
moei hij daartoe onderhandelde, tegen een aanmerkelijke geldsom met Wedde en
Westerwolde door hem beleend te worden, doch bracht ook daarmeê niets anders dan
zijn gevangenneming na 't beleg te weeg, en zijn veroordeeling tot levenslange ker-
kerstraf in Febr. daaraan. In de stad Groningen zelf voerde de uit Hessen herkom-
stige D.-Generaal Carl Rabenhaupt, en onder hem de Hertog van Holstein-Pleun be-
vel, en werden in hun kloeke houding tegen den aannaderenden vijand door hun on-
derhebbende officieren — Jhr. Sickinghe, Reint en Eilco Clant, Stuart, Ripperda
enz. — en soldaten, studenten, en burgers krachtdadig ondersteund. De mennisten
ingezetenen, door bekende gemoedsbezwaren van 't voeren der wapenen weêrhouden,
zich met de brandwacht belastende, bereidden zich ijverig voor eiken bij de beschie-
ting veroorzaakten brand te blusschen; een opzet, dat zij met levensgevaar trouw ble-
ven , gelijk er dan ook minstens één .hunner het hachjen bij zou inschieten. De voor-
steden biiiten de verschillende poorten werden afgebroken, de Hunse afgedamd, om 't om-
liggende lage land onder water te zetten, en den vijanden den toegang zooveel doenlijk
te belemmeren. Van 't westelijk Drente over Peize en Roden aanrukkende, kwamen zich
deze, door Keurvorst en Bisschop zelf aang&voerd, op de Leek en 't Huis te Nyenoord
vestigen, trokken Saterdag 30 July de Ema-til over, en deden Dinsdag daaraan een
aanslag op Adwerderzijl, doch werden door het daar gelegerd krijgsvolk onder Eilco Clant
en Ripperda, door Kuislui ondersteund, zoo wakker ontvangen, dat zij met verlies
veler manschappen moesten afdruipen. Den volgenden dag ving 't beschieten der stad
zelve aan. Bommen en granaten, sommigen van vervaarlyke grootte, en den bisschop
den schimpnaam van Bommen-Berend ten volle w^aardig makend, stinkpotten en
gloeyende kogels, teisterden vooral de Zuidzij der sta(i,en kwetsten en doodden er ver-
scheiden inwoners. Maandags werd de stad opgeëischt, nadat Donderdags te voren reeds
een binnengeslopen vrouwspersoon, die in een van haar schoenen een brief aan Raben-
haupt verborgen had, was opgebracht, en de Ritmeester van Broersma — zoon van
den Koeverdschen overlooper — in verzekerde bewaring genomen. Op de gedane op-
eisching gaven «burgemeester en raad, mitsgaders taalmannen en gezworen gemeente
der stad); ten antwoord, dat zij «vertrouwende op de hulp van God-almachtig, de ge-
rechtigheid hunner zaak, en getrouwheid van bondgenooten en hooge geallieerden,
l:
ύ
DES VADERLANDS. 25
eendrachtig met hun L^-Generaal geresolveerd (waren), (hunne) stad met goed en
bloed ten uiterste tegen al hare vijanden te verdedigen en beschermen, waartoe (hun)
door Gods zegen niets was ontbrekende». Intusschen hadden zij de wakkere bezetting
op Adwerderzijl ververschl, en in een nachtelijken uitval met platboomde vaartuigen
de vijandelijke werken verspied en verstoord; terwijl de ingezetenen van Hunsingo zich
onverdroten kweten van hun taak, de bisschoppelijke legerknechten die uit hel Wes-
terkwartier 't Reiddiep zochten over te komen, naar hun legerplaatsen te Visvliet,
Munnikezijl, Burum, enz. terug te drijven. Van Friesland kwamen er een derdehalf-
honderd man hulptroepen binnen, die in 't Akademiegebouw gelegerd werden. Wel
Λverd nu, Zondag 's nachts daarop, een verschansing bij 't Drenkelaarspoortjen door de
vijanden overrompeld, en zochten deze van daar uit verder door te dringen, en ook een
klapbrugover 't Schuitendiep te werpen, doch werden door geweld van kogels en schroot
weer uitgedreven, terwijl Kapitein Reint Clant, dien eigen nacht, een aanval op de
Oosterhoogebrug afsloeg. Twee dagen later kwamen er drie hoofdofficieren uit het
hollandsche léger te wagen de stad binnen, die over de Wadden naar Hunsingo ge-
komen waren, en kreeg men tevens bericht, dat het Westerkwartier door de stroopende
bisschopsknechten verlaten was, en er de ingezetenen hun huizen weêr begonnen te
betrekken. In de vuurbommen te dezer tijd in de stad geworpen, om brand te ver-
wekken, vond men herhaaldelijk een koperen plaatjen met een tooverspreuk in ver-
minkt Latijn tot opschrift, die echter doelloos bleek tegen de hulp der veertien ven-
delen van het hollandsche leger, met 33 schepen over het Reiddiep stadwaarts gestevend,
en over welke door Rabenhaupt en Holstein op de Ossemarkt wapenschouw gehouden
werd. Zij toonden wel eenigen onwil over hun kwartier in de A-kerk, doch waren
gedwongen zich, daar men hun geen ander verstrekken kon, goed- of kwaadschiks
aan hun lot Ie onderwerpen. Uit Holland kwam voorts een bemoedigend schrijven,
dat men er zich zeer aan 't behoud van de stad liet gelegen zijn, en gaarne zooveel
geld en krijgsvoorraad over zou zenden, als daartoe vereischt mocht worden. Donder-
dags daaraan kwam dan ook reeds wat uitgelezen grof geschut, met de noodige kogels
en buskruit, dat te meer welkom moest zijn, als de vijand op den duur nog niet
afliet, de stad ten hevigste te bestoken. Zoo werd er, onder andere ingezetenen, de vrouw
van den wakkeren Von Prot gedood, en een batterij bij de Oosterpoort een poos lang tot
zwijgen gebracht, met verlies van verscheiden matrozen en een constabel, die haar bedien-
den ; ook de Sint-Maartenskerk en toren bleven niet zonder scha, en 't houten verwulft der
Noorderkerk werd van een kogel doorboord. Er begonnen nu echter hoe langer hoe meer
overloopers uit de vijandelijke troepen te komen, die eerst op Rosendaal geborgen,
en vervolgens naar Holland ingescheept werden, terwijl den Brabanders, die er onder
waren, vergund werd, naar hun land terug te keeren, om er Spanje tegen Frankrijk
te dienen. Een vuurbom, uit Drenkelaarsdwinger in de vijandelijke werken geworpen,
IVe deel, Se stuk.
-ocr page 29-26 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
deed er twee vaten buskruit ontvlammen, zoodat er hoofden, armen, beenen, en
andere verminkte lichaamsdeelen, als kraayen, door de lucht stoven. De borstwering
van den wal der stad, schanskorven, en verdere dekmiddelen, die ten zeerste herstel
behoefden, werden door een nieuwe en groote battery vervangen, waaruit negen groote
stukken op den vijand losbrandden, nadat Rabenhaupt zelf er 's nachts toezicht was komen
houden, om den ijver der arbeiders aan te vuren, 's Vyands herhaalde pogingen om de
Oosterhoogebrug te vermeesteren, bleien door 't goede toezicht steeds mislukken, ter-
wgl ten slotte Jhr. Sickinghe er met 50 ruiters op wacht gesteld werd, om een nieuw
gedreigden overval, met wel 300 man, te voorkomen. De L^-Generaal Aylva kwam
uit Friesland met Rabenhaupt beraadslagen, en bracht hem zeker geen ongunstige
I tijding van buiten meê. Weldra toch zou de nood der fel bestookte stad nu een einde
nemen. Den nacht na Aylva's vertrek, Donderdag 26 Aug., werd er geen enkel kanon-
schot van buiten vernomen, en kreeg men Vrijdag 's morgens bericht, dat de vyand
zich bij Haren legerde. Zoo bevestigde zich het blijde gerucht, reeds den vorigen
dag vernomen, dat hij begon af te trekken, en er toen door Sappemeer reeds
I van zijn volk gekomen was met wel 36 stukken geschut. Daar ook over dag geen
schot meer vernomen was, werd nu 's namiddags door de oversle Willers aan 't hoofd
van wat krygsvolk, burgers, en studenten, een uitval op de loopgraven bewerkstelligd,
en de daar nog gevonden wachten deels gedood, deels, zoover ze kwartier verzochten,
gevangen genomen en in triomf meêgevoerd. Den volgenden dag bleek er zich geen
mensch meer in de vijandelijke wei'ken te bevinden; met het krieken van den dag
hadden de constabels van den stadswal een myn zien springen, en de Raadsheer Goen-
ders met eenige andere nieuwsgierigen — waaronder ook de 't ons verhalende herder
en leeraar van Lutkegast — die zich 's morgens op de hoogte gingen stellen, vonden
de batterijen, loopgraven, galeryen, en mijnen verlaten, en een groote hoeveelheid kogels
van verschillende zwaarte, schoppen, houweelen en deels nog brandende lonten, die
ze wegnamen; in de keulsche batterij daarenboven een dozijn naakt uitgeschudde lijken,
's Middags werden eenige vendels voetvolk uitgezonden, om de overgebleven werken
overhoop te werpen, en de rysbossen te verbranden. Aan den galgenberg stond nog
wat paardevolk van den Bisschop, dat den aftocht der bagagië moest helpen dekken,
doch door 't geschut van den wal en de musketteril der soldaten verdreven werd; terw^l
een in zilverstof gehuld hoofdolBcier, die te Helpeii uitreed, als een laatste slachtoffer
van 't mislukte beleg, door een schot getroffen voorover van zijn paard stortte, en dood
ter aarde viel Nog dien eigen dag meldden Burgelmeesters en Raad van Groningen
1 !
' ) -
1 j ^
't
' Zie O. a. het Journaal ojte daaglijhse aanteyheninge van ^t gene ontrent de belegering van Stadt
Groningen, soo buyten als hinnen, gepasseert is, gehouden door A. Eldercampius, Gron., pred'. op
Lutkegast. T'Amsterdam bij Jacob Vinckel, boeckverkooper, woonende in de Beurssteegh, in d'His-
toryschr|jYer, 1673. Verg. liet Weelcregistet'i, uitg. te Leeuwarden bU H. Eintjes, vaii 13—20 Aiig.
DES VADERLANDS. 27
. 'S
den algemeenen Staten liun heugelyke bevryding: «Wij hebben altoos voor dezen»,
schreven zy, «en inzonderheid gedurende den tyd, dat de vyandelijke troepen deze
stad belegerd hebben gehouden, zoodanige proeven van de oprechte genegenheid en
voorborg, die üw Hoog Mog®" tot haar behoud en welwezen gehad hebben, gezien
en genoten, dat wij niet hebben kunnen nalaten, bij dezen daarover ten hoogsten te
bedanken, en daar benevens te notificeeren, dat de vgand vóór een dag of twee heeft
beginnen op te breken, en haar wecken verlaten hebbende, met haar achterbenden
tot Helpen stand gehouden, na alle apparencie om haar bagagië te helpen afvoeren, en
alzoo te retireeren. Wy willen hopen, dat hij niet alleen op andere plaatsen, gelyk
hier, coeragieuze resistencie moge vinden, maar ook dat God zoodanige middelen Uw
Hoog Mog". wil aan de hand geven en zegenen, waardoor de Staat voortaan behou-
den , in een florizante welstand hersteld , en hare vyanden tegengestaan, gedempt, en ten
ondergebracht mogen worden». Inderdaad zou Groningens doeltreffende tegenstand het
blijde voorteeken en keerpunt blijken van 's Lands met den besten uitslag gekroonde
verwering tegen zijn tot dusver overmachtige uitheemsche belagers. Groot was al aan-
stonds de jubel, én in de stad zelf én in 't gansche Land, door het afdruipen der
troepen van Bisschop en Keurvorst gebaard. «De Zeeuw», als men er rijmde en juichte :
De Zeeuw en den Hollander
Zün beide zeer verheugd;
De Vriezen met malkander
Springen nu op van vreugd;
Elk looft en pryst den Heer,
En zingt Groningen eer
Met zjjn helden, Die zich stelden
Braaf te weer ^
«Ziet», riep men ter doeltreffende nabetrachting tevens uit:
Of in wieg te smoren,
Dan den Bisschop dulden
Met zön gat vol schulden,
Onze vrijheid stutten,
Rykdom uit té putten,
Onze godsdienst splissen
Aan zijn paapsche missen.
Liet zich Zwol en Kampen
Deze schande aanklampen ,
Gaf zich dat geweste
Tot een prooi ten beste,
iï»
Ziet, hoe kan men 't keeren,
Als men zich wil weren!
Tot een schand der steden
Haar flauwhartigheden
Die 'er lieten jagen,
Eer ze vijand zagen,
En het al vereerden
Eer men 't eens begeerde.
Liever goed te derven,
Liever voort te sterven,
Liever nooit geboren,
' Zie 'Een nieuwe f SamenspraecTc gehouden in de BelegeHngh van Qromngen, enz. herdrukt in de
Dichtweugde over 't ontzet van Groningen, door Wt. Βούβ^ {Bijdragen tot de QescUedenis enOudh.em..
van de Prov. Groningen, IX, bl. 291).
28 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
Hebben zooveel steden Groet ze slechts met ijzer
Dezen weg getreden, Diehtebij zes weken,
En haar ingezeten Tot ze zijn gestreken,
Op den dijk gesmeten; Tot men de Ommelanden
Groningen, wel wijzer, ziet Victorie branden!
«O, GroniDgen, du schoone stad!» liet men den Bisschop zuchtend uitroepen, «Hoe
geerne had ik dy gehad!» ^ en voorts verlegen klagen:
Ik zal nu niet meer Van mijn daden spreken,
Want ik liet mijn eer Voor Groningen steken:
Bij de Hoogebrug, De kleinste post van allen,
Sloeg men mij terug; Staat me bij Sint Gallen!
Staat me bij, O Sinte Jop!
Die Geuzen wilden het niet geven op®.
En zeker 't was hem erg tegengevallen, dat hij, als de Groningers 't uitdrukten,
zulk «een brave blauwe scheen» bij hen gestoten had: «hij meende», zongen zij al
mede, op de stem van de «wispelturige matroos»:
Hij meende, hjj zou 't hier met een veeg
Ook hebben, als hij Zutfen kreeg.
En Kampen, Deventer, en Zwol; —
Maar, Berendjen van Galen,
't Ging u falen! —
Hij schoot met bomben in de stad,
Of hü 't al wilde maken plat.
Zijn stinkputten gingen haar gang
Somwijlen heele dagen lang;
Hij wild' met brand verguizen Onze huizen.
(Maar) of hier schoon een brand ontstak,
Dat leschten de Mennisten strak,
Zoodat soldaat en burgerij
Waren vrolp ende blij,
Hielden, bij daag en nachten, Trouwe wachten.
Ons Generaal, en Commandeur,
En Magistraat, in volle fleur.
Zijn zeer eenig met malkaär.
En de burgers onder haar.
Wilden den vijand keeren, T'haarder eeroo.
DES VADERLANDS. 29
Wel Bisschop, hoe smaakte u 't banket
Dat u alhier is voorgezet?
'k Geloof het was voor u geen mis.
Ons ijzren kloten troffen wis.
Daar kwamen van ons wallen Harde ballen!
Oom Berend, 't is u wel zoo goed,
Gy voor 't oorlogen missen doet,
Steek 't zwaard nu in de schede kaap,
En trek aan eenen monnikskap,
Gaat achter uw gordjjnen By bagynen! —
Wat meende gü door verradery
Ons stad te kragen aan uw zy?
O neen, ons burgerye frisch
Niet tot u genegen is,
Maar willen liever vechten Als Landsknechten! —
in een vermakelijk berijmd gesprek, dat men tusschen de Groninger soldaten van
den wal en de bisschoppelijke uit hun loopgraven liet houden, heette het o. a. van de
zy der eersten:
Zeg, Bisschop van Westfalen, Wat maakt gy voor de stad?
Wilt gy er buit gaan halen Van eenen ryken schat?
Of meent gy nog op 't lest Te krygen onze vest ?
't Zal u missen, Buiten gissen; — Doet uw best! —
Niet één stad kont gy winnen Als door verraad of geld;
'k Wou gy eens woudt beginnen Te stormen met geweld;
Dan zou uw veelschen kop Eens krygen lustig klop.
Β ommen-Berend, W'hadden geeren 't, Kom eens op! —
terwgl de anderen antwoordden:
We zyn nu al gekomen Tot aan uw grachten kant,
En hebben reeds genomen Veel steên van 't Staten-Land;
Daarom spreekt niet zoo forsch, Wy zullen u ook korts
Zingen leeren Miserere; Weest niet norseh! —
Doch verre van zich Ie laten bang maken, luidde 't weder:
Loop, Berendjen van Galen, Wat wilt gy Mer nog doen?
Gaat gy weêr naar Westfalen, Wilt daar uw verkens hoên!
Want gy uw schaapkens nooit Niet hoedet, maar verstrooit; —
Gaat, vry bui ter, Nonnenruiter, Eer m'u gooit
Met harde yzren ballen; Want de kogels zoeken plaats,
Waardoor dat daagiyks vallen, Zeer veel van uw soldaats!
' JSe» Nieuw Vreughdegesangh over het schandelijcTc verlaten van Groningen, enz. ald. bl. 394, ν.
3 Een nieuwe f SamenspraecJc, enz. ald. bl. 289.
^^ algemeene geschiedenis
«Wij hebben», snoefden echter de anderen terug: ~
Wjj hebben nog geen reden; Uw stad moet zijn ons deel;
Dan willen wij ons kleeden In zyde en in fluweel;
Uw burgerij haar geld Zal ons niet worden 'teld,
Maar met maten En spintvaten Toegesteld.
Ons bommen uwe huizen En woningen slaan plat
En t'eeneraaal vergruizen; Daarom, geeft op de stad
Aan den Bisschop, ons Heer! Wij krijgen branders weêr,
Ons granaten Op uw straten Vallen neêr.
Doch de Groningers hernamen even onverzettelijk als onvervaard:
Ons burgers zijn soldaten En helden op den wal,
Des m'u heele spintvaten Kogels toeschieten zal,
Eer m' u zal laten in; Stelt dat vrü uit uw zin,
Boerenplager, Myterdrager! 'k Acht u min.
Of gij uw moordgeweren Tot onze stad inschiet,
Ons burgers ende Heeren Achten dit alles niet;
Maar komt, als een krijgsman, Eens op de wallen an,
Duiveldwinger! Missezinger Yan Sint Ann'! —
Uw Santen en Santinnen Stelt die eens meê aan 't werk!
Ziet, of gij zoo kunt winnen Die Geuze-stad en kerk!
O Paus, heilig Patroon! Help den Bisschop, uw zoon,
Hij de Geuzen Mag verkneuzen Ende do6n! —
Die schertsend ingeroepen hulp was echter achterwege gebleven, en de Bisschop
integendeel des te vaardiger afgetrokken, als er, juist in de dagen van ^t groninger
beleg, voor de tegenpartij van elders een hulp kwam opdagen, op welke de overheid
in haar antwoord op zijne opeisching, van haar «hooge geallieerden» reppende, reeds
gezinspeeld had, en van welke ook zijne soldaten, in 't berijmde gesprek, niet hadden
nagelaten te vragen:
Waar blijven nu de troepen Uit 't brandenburgsche land
Daar gij zoo op laat roepen, Dat zij, tot uw bijstand.
Ons zouden hier vandaan Door hare macht verslaan?
'k Weet, zij schromen, Hier te komen Op ons aan.
«Neen», konden de Groningers er op antwoorden:
Zij zullen gansch niet vreezen Voor uwen tegenstand.
Maar zullen nu haast wezen Tot in des Bisschops land;
Gij maakt het hier niet lang! M« dunkt, gü word« al bang!
Keulsch- en Franschen, 't Moet al dansen D'hazeging.
Nadat, den 6- Mei, het eerste verdrag tusschen de Staten en Brandenburg tot
stand gekomen was, had zich dit laatste beijverd, ook met den duitschen Keizer in
DES VADERLANDS. 31
overleg te treden, en hem, in spijt der tegenwerking van den franschen gezant Gré-
monville, den 25 Juny tot een overeenkomst weten te belezen, waarbij zich beiden
voor tien jaar tot nadere handhaving van den westfaalschen vrede verstonden, en
daartoe ieder 12,000 vóór den laatsten Augustus onder de wapenen beloofden te stellen.
De oostenrijksche Gezant Lisola had onderwijl, van Den Haag en Amsterdam uit, niet
nagelaten, den Keizer tot een verdrag ook met de Staten aan te vuren, en bracht
dit ruim een maand later, 28 July, in Den Haag met Fagel tot stand Κ Men zeide
hem daarbij 45,000 daalders 's maands tot onderhoud van 16,000 man troepen toe,
die Oostenrijk naar den Rijn zou laten oprukken. Hoewel de bekrachtiging daarvan te
Weenen nog niet zoo spoedig van de hand ging, zat Lisola ondertusschen niet stil,
maar ontwierp voor zich zelf reeds het krijgsplan, waarop men met de aan Branden-
burg toegezegde troepen, in vereeniging met dit zou kunnen te werk gaan, en werd
zelfs, den 29™ Augustus, door den Stadhouder en Fagel een bijeenkomst met hem en
zijn medeafgevaardigde Kramprich, en de spaansche en brandenburgsche Gezanten —
Emanuel de Lisa en Blaespiel — gehouden \ Zoolang had intusschen de fransche Koning
niet gewacht, om, naar aanleiding der brandenburg-oostenrijksche onderhandelingen,
en de gevolgen daarvan aan den Rijn te vreezen, Turenne met een deel van zijn
leger derwaarts te laten rukken, en vonden het ook Keulen en Munster, om gelgke
reden, geraden, van Groningen liever onverrichter zake terug te trekken, dan zich
in hun eigen landen en dreven aan een v^andelijken overval van duitsche zijde bloot-
gesteld te zien; en zoo was, als men 't der Maagd van Groningen blijmoedig ver-
konden liet: «Zoo (was) nu Groningen den Bisschop kwijtgeraakt» ^ En de bevrijding
der stad was, na weinig dagen, van die overrompeling van Blokz^l met zijn Schans
gevolgd, bij welke de bisschoppelijke Commandant Twickel zelf omkwam, en die, op
hare beurt, de nu onvermydelyke overgave der van allen toevoer beroofde Kuinder-
schans met zich bracht. Eene poging, weinig dagen later, van Amsterdam te schepe
uit ondernomen, om ook het sterke Zwartsluis te veroveren, en waarbij de amster-
dammer Hendrik Moller, als geleider, werkzaam was, mislukte echter om den tegen-
wind, waarmee men te kampen had, en de daardoor veroorzaakte vertraging,. Zoo
toch had de bezetting, die men onverhoeds had meenen op 't lyf te komen, van den
dreigenden aanslag nog bij tijds onderricht, gelegenheid gehad zich behoorlek te wape-
nen , en ook uit de buurt nog bystand te erlangen
Op aandrang van den Prins, die den Keurvorst 4 Augustus had doen «smeeken,
1
32 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
■iWipJILfliailiiiu
'4.
I:·.
jf. f 1XJ. '
isil·····'^··
I ε ■
L ?
ï! r
het arme land in zijn rampspoed loch te gedenken en niet in den steek te laten,
maar daartoe zijn marsch te verhaasten, daar van zijn kant dan alles zou in 't werk
gesteld worden, wat doenbaar was, om zich inmiddels te verweren», terwijl hij hem
tevens meer dan een te nemen weg en krijgsplan voorsloeg ', kwam het keurvorstelijke
leger, op enkele reeds naar Westfalen vooruitgetrokken regimenten na, in den loop
der maand in 't Maagdeburgsche en te Halberstadt bijeen. Ongelukkig stond het Bran-
denburg door den Keizer toegezegde hulpleger, onder den ouden Graaf Raimond van
Montecucoli, eerst den 25·=" bij Eger in Bohemen, en bleef de Keurvorst, in afwach-
ting van zijn aannadering, nog eenigen tijd werkeloos liggen, tot MontecucoH 9 Sep-
tember naar Halberstadt kwam, en daar den 1het eerste wederzijdsch overleg plaats
greep, waaraan, behalve hij zelf en de Keurvorst, de keizerlijke Gezant Baron von Goes,
Prins Georg von Anhalt, en de Opperpresident Von Schwerin deelnamen, 't Bleek
daar echter, hoe weinig men in Oostenrijk zelf met den voortvarenden ijver van een
Lisola, in 't belang der goede zaak, bezield was. Tot groote teleurstelUng van Ame-
rongen, die, als gevolmachtigde der Staten den Keurvorst begeleidde, en niets liever
gezien had, dan dat men — gelijk hem was voorgespiegeld — «regelrecht door het
Hildesheimsche op Corvey en het Sticht Munster zou aangerukt hebben» ^ — wilde
Montecucoli van niets anders dan een omweg langs den Main weten, en liet zich met
moeite door den Keurvorst belezen, niet op dezen, maar op den Moezel en Coblenz af
te gaan, in 't goed maar weldra misplaatst gebleken vertrouwen, dat er Keur-Trier den
toegang zou gunnen. Met dit plan werd toen de Overste Von Krosiggk ® ter kennis-
geving aan den Prins over zee naar Holland gezonden, waar het echter weinig
welkom moest zijn. MontecucoU had, om zijn meening door te zetten, stelHng en
sterkte van Turennes krijgsmacht geheel onjuist voorgesteld; deze bleek zelfs te zwak
voor een aanval, en bepaalde zich tot dekking van den Rijn, waartoe hij zich te
Mühlheim bij Keulen legerde. Onder aanhoudenden regen, en over doorweekte wegen
aanvaardde het leger zijn marsch, trok het Leine- en Werra-dal door, en bij Melsungen
de Fulda over, toen, altoos uit vrees voor Turenne, die men vernam dat naar An-
dernach rukte en den rechtervleugel bedreigde, meer Zuidwaarts aan, kwam zoo den
8®" October eindelijk over Marburg en Giessen naar Dudenhofen bij W^etzlar, en hield
daar krijgsraad. Montecucoli toonde er zich, overeenkomstig de oost^nrijksche inzichten ,
die hoogstens een weer- geen aanvalsbond tegen Frankrijk duldden, steeds meer tot
:vertraging en uitstel geneigd, en had het, door zijn1 averechtsche, maar ter goeder
trouw aangenomen voorstellingen, dus onwillekeurig zoover gebracht, dat er thans aan
DES VADERLANDS. 33
geen anderen weg, dan de zrjne meer te denken viel. Uit Trier kreeg men inmiddels
kennis, dat er van geen overtocht te Koblenz spraak zou zijn, daar men dit voor de
Franschen niet verantwoorden kon; terwijl Keur-Meins zich nu zijnerzijds bezwaarde,
dat men zijn gebied tot een krijgsbeweging tegen Frankrijk scheen te willen mis-
bruiken. In een daarop te Bergen, bij Frankfort, gehouden beraadslaging bleekgoede
raad duur, en voor 't oogenblik niets anders mogelijk, dan zich bij Montecucoli's
vertragende bespiegelingen neêr te leggen, en in zijn sluw overlegde werkeloosheid
tegenover Frankrijk als een noodzakelijk kwaad te berusten. Doeltreffender weg ware
er intusschen niet te vinden geweest, om Lisola's waarschuwend woord aan den Keizer,
den 1™ September geuit, tot waarheid te maken, dat «zoo men geen bepaald krijgs-
plan had, men bij den vijand weldra slechts verachting zou wekken» Thans schreef
men half October, en legerde men werkeloos aan den Main, in plaats van aan den
Nederrijn te strijden.
In Holland wachtte men onderwijl met ongeduld, en door den doortastenden
Luxemburg van Utrecht uit voortdurend bedreigd, den toegezegden, maar zoo lang
vertraagden bijstand af. Toen Krosiggk, in de laatste week van September, te Bode-
graven kwam, vond hij er den Prins met een welberaamden aanslag op Naarden
bezig, terwijl Woerden daarentegen den IS«"^ door de Franschen bezet was, die er,
zich versterkende, de voorsteden in brand staken. Ten platten lande aan de Lek
hielden zij met roof en brand op den duur vreeselijk huis, naar het hun door Louvois
gepreêkte, gewetenlooze krijgsbeginsel, dat, daar de landstreek toch geen fransche
bezitting kon blijven, men er alle vrucht uit moest trachten te plukken, zonder zich
aan den goeden of kwaden luim der op- en ingezetenen te storen; een beginsel, door
Luxemburg van harte beaamd, met de alles goeds voorspellende betuiging: «gij kent
de luitjens hier, als of gij ze uw gansche leven lang gezien hadt, wanneer gij zegt,
dat het dwaasheid zou zijn, ze door zachtheid te willen winnen» ^ Op Naarden was
het plan, dat de Rijngraaf met eenige troepen van Amsterdam uit over zee zou komen
afzakken, om zich onder de kreet «Leve Oranje en Amsterdam!» met die van den
Prins te vereenigen. Deze stond echter, in den nacht van den 28«», te vergeefs voor
de poort der stad op zijn aankomst te wachten, het zich daarop in de ochtendsche-
mering zelf met een sloep langs strand roeyen, om de oorzaak der vertraging na te
sporen, en moest tot zijn groote teleurstelling bevinden, dat de schepen met het krijgs-
volk door windsülte werden opgehouden, terwijl de vlotschuiten reeds gereed lagen,
om de soldaten op het : droge te brengen, en er 't geschut te doen planten ^ Na
't aanbreken van den dag begon men ook in de bedreigde stad nu echter lont te
5
-ocr page 37-34 ΑΙΓχΕΜΕΕΝΕ GESCHIEDENIS
rieken, en noopte den Prins voor 't oogenblik van zijn opzet af te zien, daar hij
't met de 700 man, die hij-zelf met zich voerde, zonder medewerking van zee uit,
onuitvoerbaar achtte. Op zijn terugtocht had hij echter de voldoening, een fransch
convooi, van Utrecht naar Naarden bestemd, te verstrooyen, en er een 60 man paar-
devolk van gevangen te nemen. Het naburig Ankeveen liet hij goed bezet, en van
Muiden uit, door den altoos even waakzamen Johan Maurits, een oog op Naarden
houden, en zich van al wat er omging berichten. Luxemburg zelf kwam het dezer
dagen in oogenschouw vernemen, en versterkte er herhaaldelijk de bezetting; ook
Ankeveen liet hij aantasten, doch moest zijn onderneming op de wakkerheid der
bezetters en hun bevelhebbers zien afstuiten; te 's Graveland stak hy echter een
hofsteê in brand. Door den Prins gewaarschuwd kon Johan Maurits kort daarna een
overrompeHng van den Hinderdam nog bij tijds voorkomen, doch had soms last van
de weinige krijgstucht der staatsche troepen — die van 't regiment Van Dam — zelf,
die er allerlei "ongeregeldheden bedreven, en o. a. het beste huis van de buurt ver-
brandden ; twee der belhamels liet hij dan ook ophangen, terwijl een derde naar den
vijand overliep. Weesp hadden zij bijna in brand gestoken, en nu op den dijk bij de
uiterweersche sluis gelegerd, daar een paar huizen datzelfde lot doen ondergaan, zoodat
hij hun geenerlei post meer dorst toevertrouwen, en dringend om vervanging van dien
onheilbarenden krijgstroep smeekte ^ Een aanslag op Woerden, den ΙΙ®"! der maand,
door den Prins in de vroegte ondernomen, mislukte door de tijdige waakzaamheid der
bezetting, die echter, van den kerktoren met takkebosschen naar Utrecht seinende,
hem in brand staken en op de kerk deden neêrstortten, zoodat ook deze verbrandde
en de vier in den toren geklommen Franschen er 't leven lieten. Luxemburg met hulp-
troepen toegeschoten, viel de legerplaats van Zuilestein aan, doch werd teruggeslagen;
den volgenden dag echter, met Montbas in zijn gevolg, den aanval hervattende, wist
hem een verraderlijke boer een toepad bij Kamerik aan te wyzen, dat men Zuilestein
als ontoegankelijk had geschetst, en waarlangs hi] dezen thans dus onverhoeds over-
vallen kon. Een paar duizend man, tot de knieën door 't water baggerend, tastten
nu het kamp aan de openliggende achterzij aan, en brachtten er alles in verwarring;
wie niet vluchtte werd nedergesabeld of gevangen, en onder de dooden telde men
den Heer van Zuilestein zelf, door de eigen hand — naar men vvil — van Montbas
afgemaakt, of althans nog als lijk doorstoken l De Graaf van Hoorne, trachtte te vergeefs
de vluchtenden tot staan te brengen, en had zelfs moeite zijn eigen volk bedaard te
houden, dat zich nu weldra ook aangevallen zag, doch er wakker op inschoot; terwijl
iW
DES VADERLANDS. 35
de overste Palm, met den sabel in de vuist, op den door Hoorne gestuiten vyand indrong
en hem nog meer in vervearring bracht, zoodat hy naar Zuilesteins overrompelde leger-
plaats de wijk moest nemen. Na toen de stad, voor welke hij zich verschanst had,
nog wat beschoten te hebben, rukte ook Hoorne eindelijk, op 's Prinsen last, weêr
af, en bleef zoo Woerden nog een poos voor den vgand behouden, die er zich met
allen ijver bleef versterken ^
De berichten van den marsch der hoogduitsche hulplegers naar de Lahn-enMain-
streken moesten nu echter de aandacht des Prinsen hoe langer zoo meer elders roepen.
Den 12®·^ der maand was er, met het oog daarop, te Bodegraven een krijgsraad ge-
houden , en reisde Krosiggk daarop weder naar^ den zoo noodlottig omdolenden Keur-
vorst terug, met de bede, den weg toch rechtstreeks naar deze gewesten te nemen^
daar «de slaat van 't Land zoo was, dat, kwam er niet spoedig verademing, de men-
schen onraogelyk iets meer konden opbrengen» ^ Koning Lodewgk had inmiddels een
sluwe poging aangewend, Prins en Staten van hun beide hoogduitscli^ bondgenooten
te scheiden, door den Heer Van Gent, met schynschoone vredesvoorwaarden tot hen
te zenden, bij welke hij alleen de stad Maastricht en hun bondgenootschap voor zich
verlangde. Zy werden echter, als al te onbetrouwbaar, even vaardig van de hand
gewezen, als de Prins omstreeks denzelfden tijd, ook den herhaalden persoonleken
aandrang van zijn oom Karei, thans met de bedreiging gepaard, hem, als de De Witts,
door 't volk te doen verscheuren, met de kortbondige opmerking beantwoordde,
dat hij «niet heel bang van aard» was, en zijn «dreigement hem dus ook geen vrees
baarde» Thans ging hij van een grootsch krijgsplan zwanger, dat, bg de voort-
durende weifeling van Montecucoli en den Keurvorst, om doortastend te handelen,
den doorslag zou moeten geven, en nu weldra ten uitvoer gelegd worden zou. Zg
zagen na half October Krosiggk weder bij zich, doch bleven, in spyt daarvan, nog
altoos onzeker, hoe te handelen. Eerst scheen het, als zou de Keurvorst, zyn en
Amerongens aandrang gehoor gevende, naar den Rijn op marsch gaan; doch weldra
bleek hij Montecucoli's strijdschuwe inzichten weêr te deelen, en niet genegen daarvan
af te wyken. Den 30®"^ October werd eindelijk de 2" November voor den marsch be-
stemd, en vóór dien tijd een paar ritmeesters op verkenning uitgezonden; een van
dezen, Arnim, het stadjen Nassau berennende, en vandaar naar Montabaur op weg,
stuitte op een fransche iegertroep onder Lodewijks garde-luitenant Lafitte, die hem
wilde dwingen terug te keeren en Nassau te ontruimen, en op zgn weigering met
ontblooten degen op hem instormde, 't geen zijn weinige manschappen in verwarring
36 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
op de vlucht dreef, en hem zelf zyn leven ter nauwernood al zwemmende over de
Lahn deed redden. De Keurvorst verblydde zich in zoover over het feit, als het een
handtastelijk vyandeligke daad was, en dus ook hem en den Keizer het ondubbel-
zinnigste recht tot gewapenden weerstand gaf. Een wat sterker afdeeling ruiters was
op nieuw ter verkenning vooruitgezonden, en het leger in slagorde gesteld, om Turenne,
zoo hij over de Lahn voorwaarts rukte, naar den eisch te ontvangen Ook de Staten
vaardigden nu echter hunnerzijds een bezwaarschrift tegen hun keurvorstelijken bond-
genoot af, waarin zij kortaf verzochten, hun te melden, wat zij al dan niet van hem
verwachten mochten, om daar hunne maatregelen naar te nemen; en Fagel voegde
daar een brief aan Amerongen by, waarin hij den zonderlingen heirtocht der Duit-
schers met dien der kinderen Israëls naar 't beloofde Land vergeleek, van 't welk
zij zich telkens weder naar de egyptische grenzen verwijderden. De Prins liet den
Keurvorst ten ernstigste aanmanen, zyn marsch toch te bespoedigen en zonder verderen
omweg te vertolgen. Hy zei hem tevens de komst van een buitengewoon gezant toe,
die hem zijn eigen krijgsplan, in verband met het duitsche, zou kenbaar maken, en
die dan ook aldra in den Overste Weibnom voor hem stond, toen hij zelf eindelijk
op het punt was, den Main te overbruggen. Weibnom kwam hem, namens den Prins
vragen, niet dien Main, maar den Rijn zelf beneden Mains onverwyld over, en aan
den linker oever tot in den omtrek van Keulen langs te trekken, van waaruit de
vereeniging met de staatsche en spaansche troepen het geleidelijkst geschieden kon,
daar hij zelf inmiddels. Holland verlatende, in die richting voortrukken zou. Onge-
lukkig had men nu zoolang aan Lahn en Main gemard, dat er van duitsche zij aan
geen volvoering van dit plan, tegenover de fransche hindernissen er aan in den weg
gelegd, meer te denken viel. Wel begon men aan 't overbruggen van den Rijn dicht
boven Meins de hand te leggen, en bleef de Keurvorst het plan ten zeerste schragen;,
doch de tegenwerking van Montecucoli en Baron Goes, die nu eenmaal allen stryd
vermeden wilden zien, door Keur-Meins gerugsteund, weerstreefde zyn beter oordeel,
terwijl zij daarbij de driestheid hadden, hunne vertraging niet zich-zelf, maar den
Prins en den Staten te wijten, omdat men zich niet had kunnen voorstellen, dat die
Prins, gelijk Weibnom thans was komen boodschappen, doch ook Krosiggk reeds had
te kennen gegeven, zelf met een leger zou uitkomen ^ i\
- , _
r
Intusschen was dit, in de eerste dagen van November, werkelijk het geval geweest.
De Prins was zich toen, zijn legerplaats te Bodegraven vaarwel zeggende, 's avonds
van den 2®" te Rotterdam naar zijn Baronie van Breda gaan inschepen, waar hij te
Oudenbosch en Rozendaal zijn leger van ruim 20,000 man verzamelde. Van Rotterdam uit
DES VADERLANDS. 37
;w7hirGi^ohan Maurits het oppertoezicht over .ijn troepen en werken te Bode-
,Jen waar hij den Graaf van Koningsmark als bevelhebber had achtergelaten, en
Ldaar tot Muiden op, terwijl Wurtz van Gorinchem uit het overige deel der ver-
„eringswerken en troepen beheeren zou. Hij verzocht Graaf Johan Maurits tevens hem
tiidens zijn afwezen voortdurend op de hoogte te honden van 't geen er geschreden
Icht om ook uit de verte de inlandsche belangen niet uit het oog te verhezen .
I„ een groeten krijgsraad te Gouda, ook door Be Ruyter bijgewoond, was het plan
i„ algemeen vastgesteld, en de verdedigings-maatregelen beraamd, rn 's Prmsen
afwezen te nemen, «a den 7" een wapenschouw gehouden te hebben, brak dePrms,
den volgenden dag, op, en trok in vier dagen over Hoogstraten, Casterlee, Karsten-
donk en Peer, naar Maastricht. Vijf regimenten te voet werden onder weg naar
Bergen op Zoom terug gezonden, daar zij bij den haastigen marsch moeilgk volgen
konden, en hier van meer dienst konden zijn. Hiet ver van Turnhout stuitten de 240
ruiters der voorwacht op 400 Franschen, die zich in een hinderlaag gelegd a en,
doch weinig wil van hun doen hadden, daar de wacht, door den Graaf van Stirum
en Jhr. Schaap aangevoerd, er zich wakker doorsloeg. Na een paar dagen m Maas-
tricht te hebben uitgerust, maakte de Prins een beweging op Maseyk, waar de Graaf
van Duras de rivier bezette; deze week echter, op zijn aannaderen, onmiddellijk achter
de Roer en ging zich later bij Turenne aansluiten. Naar Maastricht teruggekeerd, zag
hij zich weldra met de komst van 10,000 man Spaanschen onder Graaf Marsm ver-
blijd hem door Monterey, volgens afspraak, gezonden. Uit Eysden, waar hij zich
vooreerst legerde, zond hij aan ^merongen bericht van zijn doen, en wachtte, voor
zijn verdere bewegingen, die van zijn oom van Brandenburg en den hem zoo nood-
lottig stremmenden MontecucoH af. Ook thans zou de laatste, zijn jammerlijke rol
getrouw blijvende, weêr elke poging, in 's Prinsen zin werkzaam te zijn, en door
den Keurvorst beoogd, onder allerlei voorwendsels, verijdelen; terwijl de eenige, die
men na lang marren, den 7- December, eindelijk eens beproefde, een aanslag op
't bruggehoofd te Neuwied, faalde. Coblenz te bezetten, om den Rijn te dekken, en
voorts door Waldeck naar Westfalen te trekken, bleef nu het doel van den Keurvorst.
Tot het laatste werd den 12- der maand besloten. Juist den volgenden dag kwam
een nieuwe bode des Prinsen, de overste Eppe, om den Keurvorst aan zijn gedane
belofte te herinneren, en hem tol den zoolang vertraagden marsch naar den Nedernjη
te noopen. Daaraan was echter door den sterken ijsgang nu reeds geen denken meer,
en het aanzoek van den Prins, om, in dit geval, naar den Elzas te rukken en daar
met het hoofdleger post te vatten, terwijl een gedeelte van 't paardevolk met dat der
Staten vereenigd, naar Westfalen zou gaan en Munster besloken, en eemge kei-
Φ
ί ArcA. V. p. 394, S.
-ocr page 41-38 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zerlijke troepen Luik gingen bezetten, werd door Montecucoli kortweg afgeslagen.
Met langzame schreden sloegen daarop, den IS«®», beide duitsche hulplegers, den weg
naar Wetzlar in, terwijl zich de Keurvorst persoonlijk steeds van de beste voornemens
bezield toonde, om Coblenz, Trier, en Keulen te bezetten, en den ganschen winter door
krijg te voeren, doch met die goede bedoeling alleen stond, en den Prins nu overliet,
naar omstandigheden, voor zich te handelen. Om zijn tijd niet nutteloos te verdoen,
had deze in 't laatst van November eerst een aanval op Tongeren beproefd, doch de
bezetting te wakker in de weer gevonden, om de stad voetstoots te vermeesteren, en
was daarop den tot haar ontzet zich gereed makenden Duras te gemoet, getrokken.
Inmiddels was Turenhe den Rijn overgetrokken ^ had zich te Wittlich in 't Triersche
gelegerd, en zoo met de troepen onder Condé verbonden, terwyl Duras zelf naar
Andernach getrokken was, en zich daar nu bij Turenne's achtergelaten troepen tot
dekking der schipbrug aangesloten had. De Prins bleef nu een poos, onverrichter zake,
aan de Roer gelegerd, in de ijdele hoop de Duitschers welhcht te zullen zién aanruk-
ken, nam daarop, den 6™ December, 't kasteel van Valkenburg, en wendde zich
toen weêr naar Tongeren, waar echter, op 's Konings uitdrukkelijken last, de bevel-
hebber van Charleroi, Graaf Montal, inmiddels met zijn ruiterij de bezetting te hulp
gesneld was. Dit gaf aanleiding, op voorslag van Monterey, die thans van haar wak-
keren bevelhebber ontbloote, belangrijke vesting zelf te gaan aantasten. De spaansche
Landvoogd zei er volgaarne zijn medewerking voor toe, en zijne hulpbenden onder Graaf
Marsin berenden den 15®° de stad, voor welke de Prins nu den volgenden dag het be-
leg sloeg. De doortastende onderneming, die aan 't Hof te Versailles met verbazing
vernomen werd, zag zich ongelukkig door de felle winterkou in haar voortgang ge-
stremd, daar noch het noodige geschut nu kon aangevoerd worden, noch de belege-
ringswerken behoorlijk aangevangen. Zoo kreeg Montal gelegenheid uit Tongeren terug
te komen, wist in den nacht van den 19®", door de spaansche veld wacht heen, binnen
te geraken , en deed den 20''" door een krachtigen uitval onmiddellyk van zyn terugkomst
blijken. De aanhoudende vorst noopte, twee dagen later, den Prins het beleg optebreken,
die toen den volgenden dag wel het kléine Binche nog even innam, doch ook dit
weêr prijs moest geven, om met zgne uitgeputte troepen den weg n^ar Holland in te
slaan, en den zoo kloek ondernomen tocht naar 't Zuiden, door de \onverantwoorde-
Igke houding zijner duitsche bondgenooten, onverrichter zake te besluiten In den nacht
vóór oudejaar was hij te Alfen terug.
Ii
' Zie over al deze krijgsbewegingen de uitvoerige mededeelingen bü Peter, t. pl. S. 93 ff., waar-
door zich al 't gedane en ongedane geleidelijk verklaart. Bosscha, die in Neêrland^ Heldendaden te
land (2e uitgaaf, II. bl. 91) de vraag oppert, of reeds vóór 's Prinsen vertrek uit Holland «het plan
in zjjn brein was rijp geworden, om voor Luxemburg en zijn leger den terugtocht naar Frankrijk,
i- ■
-ocr page 42-DES VADERLANDS. 39
In Holland had dezelfde felle kou, die zijn wakkeren toeleg in Henegouwen was
komen verijdelen, Luxemburg te Utrecht uitgelokt, van het sterke gs gebruik te maken,
om met vaardigen spoed op Gouda en Den Haag los te trekken, en beide plaat-
sen — naar hij zich voorspiegelde — zonder slag of stoot te vermeesteren. Eerst had hy
zich met het denkbeeld gevleid, Amsterdam te zullen veroveren, en zich daartoe, met
de ijdeltuitigste voorbarigheid, lang voor de koü inviel, reeds een soort van triomfsleê
aangeschaft, waarmeê hy er over de Zuiderzee zijn luisterrijken intocht zou houden.
De onverdroten zorg aan de verdediging der stad gewgd, van welker wallen hem meer
dan 300 kanonnen dreigend aangluurden, weêrhield hem aan dit schoone opzet ge-
volg te geven. In November had hij zich daarop bezig gehouden, zijn brand- en plun-
derstelsel op 't platteland verder toe te passen, en de stichtsche en hollandsche boeren
te kwellen. «Ik heb», schreef hij o. a. den aan Louvois, «den Heer van Maque-
line vóór een dag of drie uitgezonden, om wat boeren te tuchtigen, die op een van
onze benden geschoten hadden; daar hij ze niet bijeen vond, was hij wel gedwongen
hun dorp in brand te steken, en daar hij er in den nacht aankwam, en de boeren-
woningen hier te lande uiterst brandbaar zgn, valt het niet tegen te spreken, dat er
niets van 't geen er in was, paarden, koeyen, ook, naar men zegt, vrij wat man-
nen, vrouwen, en kleine kinderen, gered is». Ook de later zoo beruchte verwoester
van den Paltz, Mélas, stond hem in die edelaardige krijgsbedrijven waardig ter zy.
'sNachts vóór den nog was deze in kleine vaartuigen naar Waarder gevaren, waar
de argelooze huislui zich in de grootste veiligheid waanden, en had er vyf vaarzen en
meer dan 50 stuks vee, evenals de bewoners van den huize zelf, verbrand. Zoo kon
s
er zich «'t gebochelde Duiveltjen» , als men Luxemburg, om zyn misvormde gestalte en
boosaardigen inborst noemde, in zyn brieven aan Louvois op beroemen, dat «geen aanval
van koorts zoo geregeld aanhield, als zgn gewoonte, om den anderen dag brand te
gaan stichten, waar men dwaas genoeg was, hem» — als hij 't uitdrukte — «daartoe
te dwingen» ^ Toen de vorst begon in te vallen, zat men intusschen in Holland niet
stil, om alle daaruit te vreez;en treurige gevolgen te voorkomen: sluizen en water-
molens werden aan 't werk gezet, om het land zooveel doenlijk onder stroomend water
te houden, sleden werden tot vervoering van 't geschut gereed gemaakt, schaatsen en
ijssporen voor de manschappen klaar gehouden, om ze, waar noodig te doen heenruk-
ken. Een geregelde dienst tot het openbyten van 't ijs door .de boeren werd ingesteld,
en zy zelve zooveel mogelyk gewapend, om den brand- en moorddreigenden vyand te
door 'i lemächiigen van Charleroi, af te sluiten", maakt de zaak wel meei· geheimzinnig eü schönbaaf
verheven, doch tevens minder natuurlijk, en verlieat den loop der omstandigheden geheel uit het oog.
' Zie voor een en ander de plaatsen uit zjjn brieven aangehaald bü Rousset Eist. de Lomois,
t. pl. p. 393, waar men echter Waarder voor Verden leze.
'rfi
40 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
weêrstaan ; hun tot spiesen ingerichte polsstokken kwamen daarbij uitnemend te stade.
In spijt van den feilen vorst lagen, den 27- December, de beide Wiericken tusschen
Oudewater en Gouda, de Mydrecht bij den Amstel, en deze zelf opengehakt; en jmst
dien eigen dag trok Luxemburg met omstreeks 10,000 man uit Utrecht op, om zijn
haagschen zegetocht te ondernemen. Een week lang had hij zich onledig gehouden, met
uit de bezettingen aan den IJsel en de Zuiderzee, gelijk uit Arnhem, Nijmegen, Amers-
foort en Wijk-bij-Duurstede, die manschappen saam te brengen, en thans zou het er
op los gaan. Nauwlijks echter tot Woerden genaderd, moest hij niet alleen, tot zijn
groote spijt, het weêr plotseling zien omslaan, en de dikke neêrvallende sneeuw voor
zijn oogen zien smelten, maar kreeg daarop ook, door den op verkenning gezonden
Mélas bericht, hoe het water in de Wiericken driftig in plaats van bevrozen was, en
vond zich zoo gedwongen, al aanstonds Èijn eerst gekozen weg over Gouda, met dien
over Leiden te verwisselen, en daartoe nog dien eigen avond laat naar Zegveld op te
rukken. Daar, niet zonder hindernis eener tusschenliggende wetering gekomen, vond
hij zich den volgenden dag door een tweede gestuit, over welke nu in der ijl een
brug geslagen werd uit de balken en planken van eenige zegvelder huizen. Daar even-
wel het ijs verder op alras niet bestand dreigde te zijn tegen de zwaarte van al't krijgs-
volk, werd het grootste deel daarvan teruggezonden, en vervolgde slechts een goede
3000 man den tocht. In de Mye toog men op een zwaar gewapend vaartuig af, doch werd
zoo wakker ontvangen, dat men er weldra van afzag, en nu in de richting van Nieuw-
koop voortscharrelde. Daar had de baljuw, die een afdeeling gewapende huislui aan-
voerde, al de toegangen zoo goed bezet, en wisten zijn onderhebbenden zich zoo doel-
treffend van hun in spiesen hervormde polsstokken te bedienen, dat men het dorp
niet genaken kon, en nu langs de Myeka den weg naar Zwammerdam insloeg. Langs
twee te kwader uur verlaten schansen kwam men er weldra aan de opgehaalde wip-
brug, trok deels zwemmend deels varend over 't water, zag wacht en bezetting de
vlucht nemen, en ijlde toen over de neêrgelaten brug het ongelukkige dorp bin-
nen, en vandaar verder naar Bodegraven. Te verwoeder over den ondervonden weêr-
stanil voor Nieuwkoop en den mislukten tocht op Ter Gou, ging men nu in beide
plaatsen met de grootste woestheid en wreedheid te werk. Dat men 't kon, zonder
door eenige krijgsmacht verhinderd te worden, was een gevolg grootendeels van de
onvoldoende wijs, waarop zich Rönigsmark van de hem opgedraigen krygstaak kweet.
Nauwlijks toch had deze te Bodegraven van de aannadering der Franschen vernomen,
of, in plaats van zich behoorlijk tegen hen te weer te gaan stellen, en hen in hun op-
zet te stuiten, trok hij naar Alfen -γ zoo 't heette, om Leiden beter te dekken — en
van daar, toen hij 't verlaten van Zwammerdam door zijn zwakl^e bezetting vernam,
i
Hl
m
L f,·
Zie het schrijven van Johan Maurits aan den Prins, ArcMves, t. pl. p. 296,
-ocr page 44-DES VADERLANDS. 41
tot voor de poorten van Leiden. Wel was hij door den Gedeputeerde der Staten,
Cornelis Hop, onmiddellijk van daar naar Alfen teruggezonden, met last de goüsche
sluis tot het uiterste te verdedigen, doch voor Bodegraven te laat. Daar zaten de Fran-
schen nu intusschen als afgesloten, en konden, daar 't ijs hun geen overgang meer
verleende, naar Woerden langs geen anderen weg terug komen dan over de versterkte
schansen terr Nieuwerbrug. Deze waren aan de zorg van den Kolonel Pain-et-Vin toever-
trouwd , die echter, in stee van hen naar den eisch af te slaan, en hun eenigen
terugweg te versperren, zonder eenige noodzaak of last die schansen ontruimde en naar
Gouda aftrok. De Franschen hadden zoo vrijen doortocht, vernielden de schansen, en
haastten zich daarop 't lijf binnen Woerden te bergen. Pain-et-Vin, ter verantwoording
geroepen, werd den 10®° January door den krijgsraad tot levenslange inkerkering en
verbeurdverklaring van goederen veroordeeld, doch dit vonnis, als te zacht, op aan-
drang van den Prins, in Zijne tegenwoordigheid en ten overstaan van een zestal ge-
committeerden — uit den hoogen raad, en 't provinciale Hof van Holland, en den raad
van Brabant — herzien , en in doodstraf met den zwaarde veranderd, gelijk die den 23™
daaraan in 't leger te Alfen dan ook voltrokken werd. Hoewel hij meer door zwak-
heid dan verraad misdaan, en eigenlijk slechts 't voorbeeld gevolgd had, hem door
zijn onmiddellijk overhoofd, Königsmark, gegeven, was zijn gewelddadige dood toch
slechts de gerechte straf van zooveel jammer, als door beider onwillekeurig toedoen
over de geteisterde streek gehaald was, en nu straiFeloos had moeten gedoogd worden Κ
' "Hoe zouden wij ons hebben kunnen verheugen", heette het daaromtrent in een vlugschrift
dezer dagen, "in het vernielen deser sprinkhanen, indien de post aen de Kieuwebrugge hadde be-
waert geweest, en het swaert daervoor egeene wraecke hadde moeten doen!" {Toetsteen voor de
herten der Batavieren, enz. 1673, bl. 10). Verg. Rousset {Kist. de Louvois, t. pl. p.409): "Gependant
Luxembourg avait de grandes inquiétudes: Ie fort de Nieuwerbrug fermait derrière lui la seule chaussée
qui lui permit de rentrer ä Woerden; il fallait empörter Ie fort óu mourir; quand on y marcha, les
deux régiments qui en avaient la garde en étaient déja sortis ä ia häte. Luxembourg en fut lui-même
tout surpris: C'était assurément un trés beau poste, écrivait il 4 Louvois, et je m'étonne que (celui)
qui avait été capable de Ie choisir (?), ne l'ait pas été d'y faire une autre résistence". Zie ook de
aantt. van Mr. Ev. Booth <bl. 74) «de Heer Stouppa heeft ook gezegd, hadde de col. Pain-et-Vin
sün post tot Nieuwerbrugge bewaert, van het fransche leger souder niet één hebben kunnen afko-
men , die de tjjdinge hier hadde kunnen brengen", — Van zijne verhouding tot Königsmark geeft een
prinsgezind vlugschrift volgende lezing: "Als nu de vyandt inviel in Bodegraven en Swammerdam,
soo had Königsmark met den Raedtpensionaris en andere gedeputeerden raetslagh gehouden en be-
sluyt gemaeckt, om op den vyandt aen te trecken, niet beter wetende, of Pain-et-Vin bewaerde de
forten. En siet, daer komt de veltmaarschalck Wurtz hebbende Pain-et-Vin by sich, verhalende dat
hy de forten hadde verlaten, en het volck binnen Tergofi was gebracht. Daermede was de aenslagh
te niet. Ondertusschen wordt P. et V. binnengeroepen; Kon. vraagt hem, in tegenwoordigheyt van
de gedeputeerde, of hy hem niet belast hadde, de forten te bewaren? hy seyde ja. Of hy hem be-
looft hadde binnen drie dagen te ontsetten? Hy seyde ja. Of hy die drie dagen uitgewacht hadde/Hy
IVe deel, 2e stuk. ^
ρ
.1
42 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
Aan de Noord-oostergrenzen zou gelukkig de in Holland ondergane scha, in deze
zelfde dagen, door een even kloeken als welgelukten aanslag, onmiddellijk schier ver-
goed worden. De landmeter en vestingbouvrkundige Meindert van der Thijnen, sedert
ruim twee jaar als schoolmeester in Koevorden werkzaam, had zich daar, na 't over-
gaan der veste, met de ijverige bespieding van haar zwakste punten en de nauwkeurige
afteekening van haar wallen en werken bezig gehouden, was daarop met zijn gezin
in September naar Groningen uitgeweken, en had er nu onlangs Rabenhaupt zijn teeke-
ningen voorgelegd, en zijn loffelijk opzet gemeld, het stedeken in deze koude dagen over
zijn toegevroren grachten te gaan overrompelen. Vernuftig uitgedachte biesbruggen,
om over de opengehakte vakken te leggen, had hij daartoe tevens ontworpen, en won
den groninger bevelhebber, die Z'jn kloek vernuft onmiddellijk op den waren prijs stelde,
aanstonds voor zijn plan. Hij stelde hem een elfhonderd man te voet, onder den wak-
keren overste Van Eyberghen, en eenige ruitervendels ter beschikking, bij welke zich
eenige burgers en studenten, waaronder ook't algemeene Statenlid Jhr. Roelof Sickinghe,
als liefhebbers aansloten. Op den eigen dinsdag als Luxemburg uit VVoerden, trokken
zij uit Groningen, en begaven zich over Zuidlaren, Gieten, Borger, Odoorn, en Emmen
naar Koevorden op weg. 's Avonds van den 29®" houdt men te Erm halt, en legt
Van der Thijnen den officieren zijn plan vaii aanval bloot; men splitst zich, op zijn
aanwijzing, in drie afdeelingen; de eene onder den Overste en door Van der Thijnen zelf
begeleid, om bij 't leggen der biesbruggen toe te zien, zal, over Foppenhaar trekkende,
op het bastion Gelderland, dat het kasteel beschermt, afgaan; de tweede, onder
majoor Wijier, zich naar 't bolwerk Holland richten; de derde, onder majoor Johan
Sickinghe, over de algemeene wei, de zoogenoemde holwerd, langs een omweg, op
het uiterste punt van 't bastion Overijsel aantrekken; terwijl de ruiterij eindelijk , onder
den Overste Nellis van Bebber, op de daarbij gelegen friesche poort zal aanrijden, om
daar het oogenblik af te wachten, dat zij door de binnengedrongen troepen voor
haar geopend zal worden. Ofschoon onderweg een paar trouwlooze dragonders waren
weggeslopen, en den te verwachten overval te Koevorden gaan verraden, en dat de
bisschoppelijke bevelhebber. Jan Moy, de bezetting had doen uitrukken en alle posten
twee dagen en nachten lang bezet doen houden, meende men dlaar, onvoorzichtig ge-
i
m·.
m
bekende van neen. Waerom hy üat gedaan hadde? Hy antwoordde, dat hy 't om best gedacn hadde,
om het volck te sparen, geen kans siende, om te kunnen bestaen. Een van de commandanten onder
hem werd tegens hem gehoort, die seyde hem in sijn aengesichte, dat hy ?t hem afgeraden hadde,
seggende: mynheer, wat begint ghy? wy-kunnen 't wel bonden; en dat hy\echter niet wilde luys-
teren. Doe wierd er ordre gegeven, in het nytgaen hem te vatten, gelyck geschiet is". — Bust voor
de ongermte, enz. of t'Scmempraech tusschen twee Noordt-BpUanders, d''eene een lurger, d'ander een
Jerijgsman, 1673, i ^
DES VADERLANDS. 43
noeg, thans niets meer te vreezen te hebben, en alles slechts voor een praatjen
te kunnen^, houden. Z.00 kon Van der Thijnen met zijn bruggen, in alle stilte, 's och-
tends Yroeg van den 30™ , tot aan de buiten- en van deze tot de binnengracht door-
dringen , ze daarover leggen, en tot den wal geraken, vóór men in de veste iets van
zijn aanslag bespeurde. Op 't eindelyk geslagen alarm, liep het door twee njichten
wakens slaapdronken volk maar tragelgk te wapen, en stond hy , hoewel ten slotte door
de eindelijk toegeschoten soldaten met een bui van kogels begroet, weldra aan de
spits der zijnen op den wal, waar hij, zijn hoed vrolgk zwaayende, uitriep: «de plaats
is over, mannen ! komt haastelgk op!» 't Kasteel binnengedrongen, en de veste meester,
haastte zich Kapitein Steven Klinge met eenige manschappen naar de friesche poort,
en liet die door den smidszoon van Sleen, Coenraad Cornelisz., die zich van zyn broe-
ders voorhamer voorzien had, openslaan, om er Bebbers ruiters onder een lustig
Wilhelmus den vrijen intocht te verschaffen. W^ijler bestormde en vermeesterde gelgk-
tijdig het bolwerk Holland; terwyl Sickinghe, die met den sterksten weêrstand te
kampen had, het hem opgedragen deel der wakkere taak volvoerde. Van drie kanten
teffens bestormd, was de koevorder bezetting en haar bevelhebber, die er zelfbij om-
kwam, geheel in de war gebracht, en maakte 't daardoor haar kloeken bestormers des te
gemakkeliijker de veste te overrompelen. Een paar vrywilligers Scato Gockinga en
de solHciteur Geertsema — snelden naar Groningen, om daar 't heugelijke nieuws te
berichten, van 't welk toen Rabenhaupt den Prins onmiddellijk schriftelijk kennis gaf,
waarbij echter Van der Thijnens naam in der haast onvermeld bleef Eerst vier jaar
later werd dezen door Stad-en-Landen een gouden penning, waarop het feit gesneden
was, vereerd, en door den Raad van State een verguld zilveren beker, «tot een
gedachtenis voor zijne kinderen». De erfgenamen zijner tweede dochter, met den
ingenieur Woestenhove gehuwd, maar in 1725 kinderloos overleden, schonken dien
beker toen aan de gemeente der Hervormden, ten gebruike by 't avondmaal ^; een
waardiger voorwerp, dan dat uit het oneerlijk saamgeschraapte geld, 60 jaar vroeger,
door haar oud-ouderling Broersma aan die gemeente gegeven.
Voor den munsterschen Bisschop was de zoo welgeslaagde onderneming een harde
' "Uw H.", schreef hy, "maek hiermede ootmoedig bekent, dat lek den voorl. dinsdag 1100 man
te voet onder den Oberst Lt. Eybergen, Koniiigsmarkischen Eegiments, item 5 Compïen. te paerde,
™ 3 Comp, dragoner onder den Overst Lt. Nellis van Bebber uitgezonden, om by den vorst, door
entreprise, de vermaerde vesting Coevorden den Munsterschen wederom af te nemen; hetwelk ook
also gelongen, dat gedachte mijne uutgecommanderte volkeren gisteren tnorgen vermiddels bijsbruggen
de gejjste vesting-graeben gepasseert, en met stormend er hand zoo de citadelle als ook de stad ver-
overt; daervoor wy billijk den Allerhoogsten toe danken hebben, «ron. '«/g, Dec. 1673".
' Zie het aanget. bi) Lesturgeon, Fee$ireAe^ enz. bl. 58.
4'
m>mm
44
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
slag; de jobsmaar trof hem — naar de herder en leeraar van den naburigen Har-
denberg zong, «in d'ooren, gelijk de dreun en grove donderslag van zijn Ji^artouw»:
Vaarwel, sprak hij, vaarwel, mija bliksemkoker,
En magazün en volle korenschuur!
Hy vloekt en schelt op legerbrug en moker,
Die 't poortslot op rammeit ter goeder uur.
*
Hij zag er niet alleen een schat van geschut, krijgs- en mondbehoeften meê teloor
gaan, maar schoot er ook zijn hechtste steunpunt in den oorlog meê in; terwijl van
de andere zij de Staten nu, door Koevorden gerugsteund, hem en zijn bondgenooten
allen toevoer uit Oostfries- en Munsterland konden afsnijden. Geen wonder,, dat hun
blijdschap even groot, als zgne verslagenheid diep was.
T)it biyëindend besluit van 't jaar was des te gewenschter, als men in Holland
alom reeds begon te morren over de handelingen van den Prins, om zijn vruchteloo-
zen veldtocht buiten 's Lands. «Jan-alleman», naar men schreef l, dorst «op schuiten
en wagens» daarover te pruttelen; «deze roept, men hadde Naarden en Woerden kun-
nen wegnemen; een ander blameert, dat men met de ruiterij uit het land is geweest;
de derde is misnoegd, dat men de burgers niet aangevoerd heeft tegens den vijand;
sommigen woelen over de raden, die Z. H. gebruikt zoo in zaken van oorlog als van
staat», enz. Thans herleefde de moed, en liet zich weldra ook een wakkere wapen-
kreet hooren ^ die met name ook op 't heugelijke wapenfeit van Koevorden wees:
Alarm, alarm, alarm, te wapen!
Voor 't Vaderland, voor wijf en kind!
Wie vrijheid, eer, en godsdienst mint,
Staat op, 't 18 nu geen tijd van slapen!
Wij staan gereed op 't minste wenken, ■
Prins Willem, daar hy ons geleidt,
Te volgen, en tot slaan bereid.
Om 't vüandlük geweld te krenken.
Zoodra den optocht wordt geslagen ,
Staat ieder, zonder tijdverlies.
Bereid met helbaard, roer, en spies,
Om een roemwaardig stuk te wagen.
r
s
1
I
Hier is maar een van tween te kiezen
Dat 's óf de vrijheid voor te staan
ί Zie de reeds aangehaalde Toetssteen, bl. 7.
3 Oen Tamboer en den vrijwïttigen optocht der Batavieren^ enz. In 's Gravenhage, gedr. byLevyn
van Dyck, voor de liefhebbers van de vryheydt des Vaderlaudts, 1673.
I
-ocr page 48-DES VADERLANDS. 45
Of met de pröheid te vergaan;
Men moet al winnen of verliezen.
Geen plaata ia onsterk in dees Landen,
Al zette men de poorten op:
De vyand, met bebloeden kop,
Zou zich ontzien die aan te randen.
Nu paat ons, hem rondom te kwellen,
En aan te vallen; dat 's vooruit,
Tè paard, te voet, in schip, in schuit!
Geen Franaehman mag dit na vertellen.
Ons voorbeeld is het braaf verweren
Van Antwerps forsche burgerij;
Die vocht zich van den Franschman vry,
Eq wist hem wakker' af te keeren.
Dat 's oud; maar Aardenburg betoonde
Nog korts, wat in een klein beslag
Te doen is, toen die zegedag
Haar stad met overwinning kroonde
En Groningen, met gloênde kloten
En bommen aangetast, hield stand,
En werd gereddet door Gods hand.
Tot schutswal van zijn bondgenooten.
Sinds kreeg de Fries een ruimer open
In Drenthe en Twente, en waagde een kans,
Naar Koevorden, de stad en schans.
En stutte 's vijands verdar stroopen.
Men moet den franschen hoogmoed vellen —
m
Het was er toch inderdaad nog verre af, dat deze naar verdienste gefnuikt was. Toen
het utrechtsche kwelduiveltjen, den January, van zijn strooptocht over't ijs en door
't water terug was gekomen, schreef hij Louvois, dat «zoo het weêr hem op zijn wan-
deling gunstig geweest was, hij ze wat verder zou hebben uitgestrekt, en zeker niet
zou weêrgekeerd zijn, vóór hij Den Haag in brand had gestoken» Κ En Koning Lodewigk
zelf snoefde naar gewoonte over het mislukte beleg van Charleroi, en den vruchteloo-
zen veldtocht des Prinsen. «Ik meen, dat ik tot dusver tevreden mag zijn», schreef
hij den Prins van Gondé, «na een zoo gelukkigen heertocht, als ik zelf maakte, al mijn
vijanden belet te hebben iets te verrichten, en hen een zoo schamele partij te heb-
ben doen kiezen. Het komt mij voor, dat de inneming van Valkenburg en Binche
^ Sist. de Louvois, t pl. p. 410.
-ocr page 49-46 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
hun schande slechts vergroot, daar het doet blijken hoe yer hun macht gaat, en >.at
hun krachten, zelfs yereenigd, zijn!» ^ Alsof er hier van «vereenigde» werkzaamheid
sprake was. LouTois liet zich niet minder schamper over den ondernemenden jongen
veldheer hooren. «De Prins van Oranje» - schxeef hij iets later aan den overste
Stoppa^ ^ «heeft zeker hooren zeggen, dat Alexander over koninkrijken beschikte;
en hoewel hij noch zijn moed, noch zijn verstand, noch zijn leger heeft, meende hij
de Alexander van deze eeuw te kunnen zijn. Zoo ik tijd genoeg had, de geschiedenis
van Don Quichot te lezen, zou ik hier gelegenheid tot vergelijking hebben; maar daar
ik haar slechts van hooren zeggen ken, moet gij er mijnheer van Luxemburg maar
eens over nalezen, die alle goede boeken gelezen heeft, en er u zeker nader op zal
kunnen dienen». Hij uitte zich zoo naar aanleiding der bedoelingen, den Prins wel-
willend in vlugschriften toegedicht, die hij zelf door Stoppa het opstellen, met bet
doel de fransche belangen in de hand te wt^rken, en onder den schijn, dat zij met
van Frankrijk uitgingen. Ook Luxemburg zelf deed hem daarvoor zijn denkbeelden
aan de hand, doch wijdde zich verder onafgebroken aan zijn edele taak van afpersing
in de stad en brandstichting ten platten lande. In de eerste stond hem vooral de in-
tendant Robert daarbij ter zij, en wist, op de snedigste wijs, maar van welker oneer-
lijkheid en onrecht hij zich zelf tevens ten volle overtuigd toonde, den ingezetenen
alles af te dwingen wat er maar van hen te halen viel; en hij begreep zich te min-
der zelfs aan de daarover tot Louvnis doorgedrongen klachten te mogen storen, als hij
dezen schreef, dat ze hem nog aangenamer moesten zijn, dan 't afgeperste geld zelf.
Wel ver dus ook van zijn vervolgingen in 't minst te staken, vermeerderde zijn streng-
heid bij den dag. «'tis onmogelijk harder te schreeuwen, dan men doet», zoo meldde
hij «en om u een denkbeeld van de ellejide, die hier heerscht, te geven», ging hij
voort «heb ik u slechts te schrijven, dat men aan de stadspoorten met lieden over-
stroomd wordt, die er uit willen. Ik zet de verbeurdverklaringen hier met allen ijver
'door; doch ik vind geen enkel meubel van waarde in al de huizen der afwezigen.
Ik vind niet anders dan slechte stoelen, groote houten kasten, en wat halfsleten goud-
leêren behangsels. Ik laat dat alles uit de huizen, waarin het prijkt, wegnemen, om
opzien te baren, en in een groot leêg huis brengen, dat ik daarvoor heb uitgekozen.
Ik zoek die meubels te verkoopen, doch te vergeefs; want niemand wil er aan; wij
verliezen daar evenwel niet veel bij, daar ik werkelijk niet geloof, dat alle verbeurd
verklaarde meubelen, wel betaald, duizend kronen waard zijn. Toch loopt het gerucht,
dat alle fraaye meubels niet naar Holland zijn vervoerd, en er hier^ zeker nog ver-
borgen zijn; ik heb echter goed zoeken en snuffelen, ik heb nog niet Weel gevonden».
Aid. p. 407.
ï Mist. de Louvóis, t. pl. p. 456.
-ocr page 50-DES VADERLANDS. 47
Met het begin ταη 't nieuwe jaar was er een sclioorsteengeki uitgeschreven, met nog
drie stuivers op ieder gulden ten behoeve der arme luitenants, volgens een eigen-
dunkelijke schatting op ieder huis gesteld; en toen zich eenige leden der Staten daar-
over bij Luxemburg gingen beklagen, ontvingen zij het troostrijke antwoord, dat dat
niet zijne zaak, maar die van den — zoo meewarigen — intendant was. Op de be-
denking, dat de weinige penningen, die men nog bezat, voor 't noodwendigs! levens-
onderhoud moesten strekken, en men anders van honger zou moeten omkomen, be-
weerde hij, dat 's Konings leger minstens al over de twee miljoen verteerd had, en
dit geld toch altijd in de stad moest gebleven zijn De Bisschop van Neêrkassel, de
tijdelijke roomsche kerkvoogd der stad, reisde zelf met den Heer van Maarsenbroek,
namens de Staten, naar Versailles, om er de gerechte grieven bloot te leggen; doch
natuurlijk — bij Louvois' bekende gezindheid — zonder baat. Den lO®'' February ge-
lastte de intendant den Staten, vóór zonsondergang 21,000 gulden voor achterstallige
renten op te brengen, op straffe van anders de bezetting te zien verdubbelen; en toen
die Staten daarop verzochten, dat die renten volgens 's Konings gegeven woord mochten
geïnd worden, gaf hij hun kortaf ten antwoord, dat hij hen niet langer als Staten
erkende, omdat ze zich niet als zoodanig gedroegen, en ze dus ook niet waardig waren,
dat de Koning hun zijn woord hield \ Den 1™ der maand was een schuit vol men-
schen , die naar Amsterdam wilden uitwijken, op de Vecht opgevangen, en die allen
naar Utrecht teruggebracht; daar werden ze buiten de Witte'Vrouwepooi-t op een rij
gezet, en door de soldaten uitgeschud en geplunderd, ofschoon geen enkel verbod
tegen 't vertrek naar Holland was uitgevaardigd I Een paar dagen te voren had de
intendant de boete verviervoud, op het verhelen van meubelen gesteld, en een paar
lieden daaraan schuldig bevindende; — de een, die wat slecht goudleer en wat houten
stoelen en kasten, en de ander, die een vier- of vijfhonderd havelooze rechts- en ge-
neeskundige boekdeelen had; — schatte hij de eerste op een 150, de tweede op 500
rijksdaalders, dat — als hij zelf in een schrijven aan Louvois betuigde'^— tweemaal
zoo veel was als ze waard waren, en beboette daarop beide luidjens, omdat ze hem
hun bezit niet waren komen aanzeggen, voor 600 en 2000 rijksdaalders; en daar
't gegoede luiden waren, had hij ze beiden terstond met bezetting bezwaard. Dit was
voor hun betahng toen wel doeltreffend gebleken, doch had, tot zijn leedwezen, in
't algemeen meer scha dan voordeel gebaard; want — als hij niet aarzelde te schrij-
ven — men was door de gestelde voorbeelden zoo bang geworden, dat men hem een
reeks van verklaringen was komen doen, welker verviervoude waarde, wist men ze wat
hoog te stellen, anders een goede som gelds had kunnen inbrengen, en die nu daar-
' Dagelijksche aantt, van Mr. Έν. Booth, bl. 75. 1 Aid. bl. 86.
' Aid. bl. 81. * Mist de Louvois^ t. pl. p. 437,
-ocr page 51-48 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
entesen weinig of niets zouden geven, daar het bijna niets dan lorren betrof. Hev.g
was hij ook, en - naar .ijn eigen betuiging - «misschien niet heel rechtvaardig»
tegen een paar van de rijksten en aanrienlijksten der stad te werk gegaan, De Heer van
Wulven ■ lid der Staten, bij wien een paar do.ijn slechte stoelen gevonden waren,
aan een naar Holland uitgeweken ingezeten _ den Heer van Amelisweerd - toe-
komend, en die hij niet had aangegeven, had daarvoor op hoogstens honderd gulden
beboet kunnen v,orden, daar ze stuk voor stuk niet meer dan een gulden waard ble-
ken In plaats van 100 had hij echter zesduizend gulden geëischt, onder voorwendsel,
dat men de zegels verbroken had, die hij er op gesteld had; een voorwendsel, dat,
„aar hij oordeelde, Louvois hem wel ten goede zou houden, daar de betrokken per-
soon een voornaam tegenstander van den Koning was, en hg daarom dus wel met dre
/6000 mocht bloeden, waarvan de Koning nu den wil zou hebben. Wanneer hij betalen
zou, wist hij nog niet; voorloopig had hij nu echter al vijf dagen lang 12 soldaten m hms
en twee dagen twintig, die .ich daar volop te goed deden, en den wijn reeds zoo zat
waren, dat zij niets dan hypokras meer wilden drinken. Wa een «eek betaalde Wulven
voorloopig 1000 rijksdaalders, met belofte het overige een week later te betalen , en raakte
i i-
i κ
zoo zijn bezetting wéér kwijt, die hem, in die dag of wat,. over de 1000 gekost had
Den Drost Hoeufl, wiens vader en drie zusters in Den Haag verbleven, hadhij.mel
minder onbillijk - gelijk hij zelf er almede voor uitkwam' -bejegend, onder't voor-
geven, dat hij zgn moeders erfenis - de vrouw was reeds een maand of wat dood-
waarschijnlijk nog onverdeeld had gelaten, en dat dus 't geen hij bezat, met hem
alleen, maar ook zijn uitgeweken vader en zusters toekwam. Daarvoor verlangde hg
nu voor vier maanden lang 60 gulden daags voor ieder, en .lus niet minder dan
24 000 galden in 't geheel. Hoeuft's aanbod, al wat hg aan meubelen en goed bezat,
daarvoor in zgn handen te stellen, had hij van de hand gewezen, onder de mmst
slechte redenen, die hij vinden kon, en daarop eerst vier, toen veertien soldaten bg
hem ingelegerd. Bleet hij de betaling weigeren, dan zou hij zijn hms, dat zeer traa.
. was, slechten. Voor minder dan de helft zou hij hem in geen geval loslaten. Toen
reed's de schoppen en houweelen in dat huis waren gebracht, om met het afbreken
te beginnen, kwam Hoeuft e.ndelijk voor ƒ 15,000 met hem overeen. Daar de arme
man die eehter niet terstond beschikbaar had, werd hij in het tuchthuis gezet, en
zijn rantsoen met nog 1000 rijksdaalders verhoogd Louvois had geen lot genoeg voor
de doeltreffende wijs, waarop Robert te werk ging, en de geldsommen, die hg daar-
door in 's Konings schatkist stortte. «Hel geheel», schreef hg hem, .,heeft mgnhoop
' Atd. bt. 89.
«Η
h ■ ^
- -ï;
50 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
onigaar^^'^ad hij uit die utrechtsche kwellingen, die hij yerfoeide, en wier aan-
stokers en bedrijvers hij veroordeelde, ook het minste voordeel willen trekken of er
deelachtig aan kunnen zijn ^
Dat men intussehen van harte gaarne van al dien jammer zoo in als om Utrecht,
en den druk, door al die omstandigheden, ook in Holland gebaard, verlost wilde zijn,
liet zich denken, en geen geruchten dus aangenamer dan die van vrede, welke m
dit voorjaar begonnen te loopen. Zweden had namelijk zijne bemiddeUng daarbij aan-
geboden, en daartoe zijn beide gezanten - Sparre en Ehrensteen - naar Frankrijk
en Engeland afgevaardigd. In January teruggekeerd en met gemachtigden u.t de
algemeene Staten in overleg getreden, sloegen ze Duinkerken tot onderhandelplaats
en een wapenstilstand van drie maanden, op aandrang van Engeland, voor. Noch
van 't een noch van 't ander wilden de Staten, zoomin als de Prins,-echter weten.
Wat de plaats betrof, stelden zij evenwel een achttal andere steden voor, uit welke
vervolgens Engeland aan Frankrijk de keus tusschen twee - Aken en Keulen -
liet en 't laatste nu in Maart door Lodewijk werd aangewezen. Gevolmachtigden
werden daarop benoemd: de Hertog van Chaulnes en de HH. Courtin en Barillon voor
Frankrijk; de graaf van Sunderland en de HH. Jenkins en WilUamson voor Engeland;
Van Beverningh en Renswoude, op voordracht van den Prins, voor de algemeene
Staten; Odijk, die echter door De Mauregnault vervangen werd, voor Zeeland; Haren
voor Friesland, en Johan IJsbrands voor Stad-en-Landen. Tegen Renswoude maakten
evenwel Amsterdam en Koning Lodewijk bezwaar: het eerste, omdat hij uit het door
Frankrijk overheerde Utrecht was; de laatste, omdat hi] hem daardoor als zijn onderdaan
beschouwde. Te^en alle wapenschorsing was vooral de Prins gestemd, omdat hij terecht
begreep, en den Staten dan ook voorhield, dat Frankrijk, zoolang zij duurde, de
overheerde plaatsen zou blijven bezetten, zijne krijgsmacht uitbreiden, en zoo na den
afloop met des te meerder kracht het land bestoken; hier te lande zouden inmiddels de las^
ten even zwaar moeten blijven; hoogstens - meende hij - zou men voor korten tijd de
wapenen kunnen neerleggen, om inmiddels te zien, hoe 't in Keulen met de zaken hep,
doch dan onder voorwaarde, dat er enkel van een ophouden der vijandelijkheden, zonder
j 4; :
wederzijdschen toevoer of toegang mocht sprake zijn; dat men de plaatsen aan beide
zijden wel zou mogen versterken, doch met de vloot elkanders kusten met mogen
naderen; dat de wapenschorsing, als door Zweden, namens Engeland en Frankrijk, aan-
geboden zou moeten beschouwd en aangenomen worden, en dat Η onderhandelde onder
eede geheim moest blijven. Beide Heeren zagen geen kans de twe^ mogendheden, onder
deze voorwaarden, tot instemming te noopen; zij sloegen daarom een wijziging voor,
■ i
-ocr page 54-des vaderlands. 51
in welke de Staten echter niet treden wilden; te minder, omdat zij hen-zelf, als te veel
in Frankrijks belang werkzaam, minder vertrouwden; en daar ook Koning Lodewijk
zich inmiddels reeds tot nieuwe krijgsplannen toerustte, en weinig geneigd was, die
te laten varen, bleef alle gedachte aan dien wapenstilstand verder in den steek.
Zoodra in January de duitsche krijgsbenden naar Westfalen waren opgerukt, had
Turenne zich gehaast, tot bijstand van Munster op te trekken, en den February
het beleg voor 't door den brandenburger Overste Bomsdorf bezette Unna geslagen,
dat hem slechts één dag weêrstand bood. De Duitschers hadden daarop in der ijl de
door hen betrokken kwartieren verlaten, om alle aanraking met de Franschen te
vermijden, en MontecucoH zelf was gemelijk naar.Weenen gekeerd. Zijn troepen trokken ,
iwee dagen later, met de brandenburgsche te Minden en Höxter de Wezer over, en
nauw een week daarna spoedde zich een gemachtigde van Brandenburg door 't veld-
leger van Turenne naar Yersailles, om namens den.Keurvorst in vergelijk met Frankrijk
te treden. Dit was geheel tegen de goede verwachting, door Prins en Staten van hem
gekoesterd, gelijk hij dan ook nog in de laatste dagen der vorige maand had toege-
zegd, dn eigen persoon iets belangrijks tegen den munterschen vijand te zullen onder-
nemen, en daartoe op de medewerking hunner troepen te rekenen» Ook was men van
zins geweest, Rabenhaupt in dien zin van Groningen uit te laten werkzaam zijn, en
hem een strooptocht in Munsterland tot vereeniging met de Brandenburgers te doen
ondernemen. «Ik wil niet hopen, en kan niet gelooven», schreef dan nu ook de teleur-
gestelde Prins, «dat mijnheer de Keurvorst mij, tegen zijn beloften, zoo ellendig in
den steek zou laten» I Nog den 9™ February verwachtte hij steeds den edelman, wiens
komst hem door den Keurvorst was aangezegd, en die hem het krijgsplan van dezen
nader zou blootleggen. Het eenigste wat men lot zijn verontschuldiging kon aanvoeren,
was, dat hij persoonlijk nog had voorgesteld met het gezamenlijke leger in Munster te
vallen, maar ook nu weder de keizerlijken geweigerd hadden daartoe over te gaan,
en langs den rechteroever der Lippe voort te rukken. In Holland was intusschen de
ontevredenheid over zijn wijze van handelen groot, en spaarde men zijn gezanten
schimp noch spot, zoodat ze zich ter nauwernood op straat vertoonen dorsten. Hij zelf
had de onbillijkheid, de schuld van 't gebeurde, niet voor een goed deel aan zijn
eigen gemis van de noodige kloekheid tegenover Oostenrijk, te wijten, maar er de
Staten voor aansprakelijk te stellen, en het te doen voorkomen, als ware vooral hun
achterblijven in 't voldoen van den toegezegden geldelijken onderstand oorzaak zijner
mislukte onderneming Zijn vergelijk met Frankrijk was thans echter een noodzake-
' Peter, Der Krieg des gr osgen Kurfürsten, enz. S. 133.
2 Aid. S. 115.
Zie daaronitreut het onverdachte getuigenis van ΐαΧαΐ {Der Krieg des grosse Kwrf., am. B.IU)
-ocr page 55-1056 algemeene geschiedenis
lijk kwaad voor bem geworden, en daar Koning Lodevvijk van zijne zijde niel minder
het belang bevroedde, zijn vijandige houding een einde te zien nemen, maakte hij,
hoe fel eerst op hem gebeten, het schappelijk met zijne voorwaarden. Den 10®" April
werd door den keurvorstelijken gemachtigde een voorloopige overeenkomst te St. Ger-
main gesloten, en den 4®" Mei aan den Keurvorst door hem ter hand gesteld. Lode-
wijk beloofde daarbij, alle veroveringen op keurvorstelijk gebied door zijne troepen ge-
maakt, met inbegrip der vestingen in Kleefsland, op Rees en Wezel na, terug te
geven; terwijl Brandenburg zich verplichtte, met Frankrijk, Engeland, Keulen, en Mun-
ster in vrede en vriendschap te leven, en der nederlandscho Republiek geen bijstand
meer te bieden. De Keurvorst liet het intusschen bij deze loutere onzijdigheid niet;
maar, om den geldelijken onderstand zijner troepen verlegen, dien hij uit Nederlind nu
zou moeten derven, vaardigde hij zyn raad Meinders naar den franschen Koning af,
om zich daarover met hem te beraden. Meinders trof dien Koning, in 't begin der volgende
maand, reeds midden in Brabant te Vossem halfweg Brussel en Leuven aan, waar hij zich
op een nieuwen heirtocht tegen de Republiek gelegerd had, en onmiddellijk met de meeste
bereidwilligheid aan 's Keurvorsten wenschen gehoor gaf. Een paar geheime bepalingen
werden er nu aan 't beklonken vergeliik toegevoegd, bij welke de fransche Koning niet
alleen zijn bescherming tegenover alle van 's Rijkswege wellicht te vorderen scha-
vergoeding toezei, maar ook zijn steun bij 't invorderen van den verschuldigden on-
derstand der Staten; "terwijl, om 't voorloopig gemis daarvan te vergoeden — daar de
nooddruftige Keurvorst dat geld tot betaHng van zijn troepen zoo dringend behoefde —
de Koning hem terstond ƒ 150,000, en vervolgens in 10 halfjarige termijnen nog
ƒ250,000 uitbetalen zou. Deze brandenburger ommekeer van zienswijs had op de kei-
zerlijk-oostennjksche een tegenovergestelde werking; men schoof van daar nu alles op den
Keurvorst, en zocht van Oostenrijks zijde zooveel doenlijk «hoop en vertroosting» te geven \
En ook Keur-Trier, eerst zoo wars, de duitsche legerbenden in zijn vestingen te ont-
vangen, verstond zich thans met den Keizer, om zijne troepen in dienst te nemen,
en hun Coblénz. en Ehrenbreitstein open te stellen. Doch ook Brandenburg zelf liet
niet onduidelijk doorschemeren, dat het zijn uit nooddruft gesloten verdrag met Frankrijk
gaarne, hoe eer hoe beter, en als de omstandigheden slechts in 't minst maar meê-
werkten, ten beste der Republiek en van Duitschland, weder izou prijs geven. Met
zooveel te minder bezwaar kon men daarom thans in zijn tijdelijl^e vervreemding be-
daar ook Droysen terecht verwijt, dat hij "kurfürstlicher als der Kurfürst", zyiie door zijn onstemdheid
van 't oogenblik ingegeven beschuldigingen j als werkelijk verdiend en met de geschiedwaarheid over-
eenkomstig voorstelt; geiyk hij (S. 129) denzelfden Droysen ook zijne zonderlinge, verwarde, en onjuiste
voorstelling van den brandenburg-oostenrijkschen .heirtocht der laatste weken voor de voeten werpt.
» Zie Fagels schrijven aan Aroerongen, bij- Peter t. pi. S. 150, aant. 3.
t^ Γν«? -.ν» » '
m'-r
m·'
■s
des vaderlands. 53
rusten. Zijne en Oostenrijks bedrijven in 't vorige najaar, hekelde men onderlussohen
in een spotprent, waarop een Hollander, door een Franschman en Engelschman aan
weerszij bestookt, zich door Keizer en Keurvorst de zakken zag ledigen, terwijl een
Spanjaard er bij stond toe te kijken. Alles tot groot vermaak van Luxemburg, die er
met Louvois over briefwisseilde
Bij ontstentenis van allen uitlandschen bijstand, was men in Holland inmiddels ijverig
in de weer gebleven, zich in de ingenomen stelling te handhaven, en van daaruit
kleine uitvallen te beproeven. In February was het zoo den Generaal Graaf van Hoorne
gelukt, van Oudewater uit, een stroopbende van 500 Franschen, die met 300 sleden
in de omstreken op buit uitgingen, met behuïp van 400 haagsche en dordsche schut-
ters zijner bezetting, te overvallen, en tot voor de poorten van Woerden en Montfoort
te vervolgen. De Kolonel van Stockheim, die te Weesp in bezetting lag, verdreef in
een strijd tegen 4000 Franschen hun voorposten uit de Nieuwersluis, en slaagde er
in daar een versterkte schans te doen opwerpen, waardoor men een deel der Vecht
onder bedwang kreeg. Te vergeefs echter zagen de Prins en zijn neef te Muiden nog
steeds naar een gelegenheid uit, Naarden eens te verrassen; terwijl de laatste tevens
op den duur over de tuchteloosheid zijner onderhoorige hoplieden en minderen had te
klagen, die zich zooveel mogelijk aan den dienst zochlen te onttrekken, en hun pos-
ten vaak willekeurig verheten I Zich toen nog altoos vleyende met de medewerking van
Brandenburg, droeg hem de Prins in April het bevelhebberschap in de noorder ge-
westen op, en aanvaardde hij daarop de reis naar Friesland, om zich van daar en Gi:o-
ningen uit, met den Keurvorst in betrekking te stellen, en Munster afbreuk te doen.
In 't begin van Mei te Leeuwarden aangekomen, vond hij de friesche zaken nog lijdende
onder de wanorde, waaraan het gewest, dgor de oneenigheid zijner Staten, in't vorige
jaar ten prooi was geweest. Ten gevolge toch der hevige klachten over 't amptelijke kui-
pen en posten-verkoopen, dat ook na 't uitdrukkelijk verbod, in 1662 gedaan, had
aangehouden, was toen, den 2®" Maart, door de Staten eene commissie benoemd, om
over de beste middelen tot eene algemeene hervorming en verbetering, zoo in krijgs-
als staats- en geldzaken te handelen, doch had zich deze vrij onbetuigd gelaten. Zoo
was, in September daaraan, na den ommekeer in 't hollandsch staats- en stadsbestuur,
de klacht over de heerschende misbruiken steeds luider geworden, had men te Leeuwar-
den in den Doelen bijeenkomsten gehouden, om bij de Staten krachtdadig op weg-
neming daarvan aan te dringen, en deze «schandvlek en kanker van de friesche
regeering» — gelijk de bekende rechtsgeleerde Ulrich Huber ze in zijn Bfiegél
van Doleancie en Reformacie noemde — voor goed «uit te wisschen en te genezen».
' Eist. de Louvois, t, pl. p. 444, 6.
® Zie zyne verschillende brieven, Arch. v. p. 310 bs.
54 algemeene geschiedenis
Men gaf zijn verlangen te kennen, afgevaardigden uit de friesche steden bijeen te zien
roepen, en zag daar nu weldra op 't raadhuis der hoofdstad gevolg aan geven. Niet
minder dan 13 punten van «reformacie» werden door de vergaderde afgevaardigden
ontworpen, en door 37 gemachtigden der Staten in 't Landhuis aangeboden, waar
de leeuwarder Burgemeester, Hieronymus de Blaeu, uit aller naam het woord voerde.
De Staten, niet in voldoenden getale tegenwoordig, besloten voorloopig, dat geen der
thans aanwezige leden de stad mocht verlaten, en de andere acht dagen later zouden
moeten komen; de poorten werden gesloten, en door de burgerwacht bezet, opdat
er geen krijgsvolk binnendrong. Staten en steden kwamen daarop ter bestemder tijd,
elk voor zich, weêr bijeen, en ook de burgerij schoolde samen, en drong een dag of
wat later by de Staten op afdoening aan. Eindelijk werd den het besluit der
Staten kenbaar gemaakt, waarbij zij verklaarden, de ingediende punten te «aggreëeren»,
en zij voorts tegen de helft der volgende maand een nieuwen Landdag uitschreven, tot
welken slechts amptelooze personen mochten gekozen Avorden. De jonge, nog geen
zestienjarige Stadhouder, die op aandrang van anderhalf honderd friesche predikanten,
vóór drie maanden, in 't dadelijk bezit van die betrekking gesteld was, leidde ten be-
stemden dage, met Gedeputeerden der Provincie, deze nieuwe Staten, als «Lands hoogste
en soevereine macht» in. Zij zelf bekrachtigden toen na eenige woordenwisseling, elkan^
ders geloofsbrieven, doch zagen zich hun machtsbevoegdheid door eenige leden der oude
Staten betwisten, die nu als «de oude en wettelijke regeering der Provincie)^ te Sneek
vergaderden, en daar een uitvoerig betoog hunner vermeende rechten lieten uitgaan.'
Ook het kwartier der steden bleef zich aan de nieuwe vergadering onttrekken. Maar
de nieuwe Staten gaven nu van hunnentwegen een tegenbetoog in 't Ucht, zonden
van alles bericht naar den Haag, en klaagden daar de oude Staten als rustverstoor-
ders aan. Een drietal leden der algemeene — voor Holland, Zeeland, en Stad-en-Landen;
de drie overheerde gewesten toch telden niet mee — werden toen, in 't begin van
't nieuwe jaar, naar Friesland afgevaardigd, met last, om zoowel de ontstane onlusten
tusschen de regenten in der minne bij te leggen, als om de steden ernstig aan te
manen tot betaling van hun aandeel in de krijgspenningen en de onderstandsgelden,
aan de geallieerden van den Staat toegezegd, en waarin Friesland, door die verdeeld-
heid tusschen zijn regeerders, tot dusver nalatig was gebleven. Zij hadden echter, in
spijt der bemoeyingen van den jongen frieschen Stadhouder en eeüige leden van 't Hof,
den 2«" Maart onverrichter zake weder moeten afreizen. Nauw echter waren zij ver-
trokken, of de eigengereide Friezen, alle inmenging van buiten! wars, besloten, na
't verloopen der sneeker bijeenkomst, de beslissing aller verschilpunten aan den Stad-
houder en negen Statenleden op te dragen. Een week later diénden dezen nu een
reglement van 97 «pointen reformatoir», als ze 't in hun basterdspraak noemden, in,
een aantal bepalingen tot wering der gemaakte m^bruiken, en een omschrijving van
1
tf
S " ' ' h' .
des vaderlands. 55
Ί provinciaal bestuursgezag bevattende, en waarbij tevens een algemeene amnesüe
werd voorgeslagen, «opdat de memorie en geheugenisse van al die gepasseerde onlusten,
dissenciën, en niurmuraciën tusschen de regenten ten eenemale mochten worden weg-
genomen en uitgewischt». Nog in de eigen maand werd dit «reglement» door de Staten
aangenomen en uitgevaardigd; doch was daarmee de uiteenloopende gemoedsstemming
der verschillende belanghebbenden natuurlijk nog niet aanstonds tot rust gebracht, en
kon zich zoo, een week of wat later, de nieuwe krijgsbevelhebber in 't Noorden niet
zonder grond over de naweeën beklagen, die de juist op schrift beslechte tweespalt
nog altoos deed voelen. Daarbij kwam nog^ de naijver van Stad-en-Landen, die een
gemeenschappelijke werkzaamheid van beide gewesten —als de nood, gelijk bij't gro-
ninger beleg, niet drong — ahoos moeilijk maakte, en hem zelf dan ook eerst een min
behoorlijk schrijven op den hals haalde ^ Op nader aandrang van Rabenhaupt, die
voor een aanslag van den Bisschop op 't nog slecht voorziene Koeverden vreesde, was
Johan Maurits al spoedig naar Groningen gegaan, om de zoo gelukkig herwonnen veste
te laten verzorgen; gelijk Rabenhaupt zelf reeds zoo voorzichtig geweest was, het
omliggende land onder water te laten zetten, en wel 30 molens op de grenzen te
laten verbranden, om er de bisschoppelijke heirkracht den toegang te weren I Een
dag of tien later keerde hij naar Friesland, en 't versterkte Heeren veen terug, doch
moest zich over de schromelijke traagheid der friesche Staten beklagen, die hem maar
steeds op de aangevraagde trekpaarden voor zijn geschut lieten wachten, zoodat het
zonder den steun der Princes-moeder van Nassau slecht met hem gesteld zou zijn. Hij
deed zijn best de rivieren te dammen, het de sluizen te Blokzijl en elders openzetten,
en versterkte zich verder zoo goed mogelijk. Weldra zouden nu echter de fransche leger-
bewegingen in 't Zuiden de aandacht van den Prins derwaarts trekken, en, tot ver-
ontrusting van den voor zijn Noordergewesten waakzamen Johan Maurits, deze met
ontblooting van 't noodige krijgsvolk dreigen. «Zoo Uw H.», waarschuwde hij vrij-
moedig, «Friesland zijn luttel voetvolk onttrekt, zal Zij de provincie in groot gevaar
' Verg. over deze friesche aangelegenheden de Remonstrantie respectieve pointen van Reformatie
en redres voor de steden in Friesland (gedr. voor de liefhebbers van 's Lands vryheydt ende wel-
varen, z, j.), de Besoignes van de Reformatie-pointen bij de Qeoommitteerden uyt degezamentUjke steden
overgelevert, mitsgaders remarques, remonstrantiën, enz. alsmede de resolutiën van d'JEd. Mog. UK,
staten (Te Leeuwarden, by Lambert Coumans); de Deductie van de redenen en mofiven, die de oude
en loettelyclce HH. Volmachteu ende Qedep. Staten bewogen ende genootzaeckt hebben, hunne provisionele
vergaderingen te houden b. de Stadt Sneech (Te Harlingen, ter drukkerye van Hero Gralama, 1672), enz.
^ "Je vous advoue", schrjjft hem de Prins, "que j'ay trouvé la lettre qu'ils vous ont esrite, conime
aussi celle de Rabenhaupt, fort sotte; vous avez absolument Ie commandement, et il faut voua
y maintenir". {Arch., t, pl. 316).
3 Zie zijn schrjjven aldaar, p. 315,
-ocr page 59-56 alCtEmeene geschiedenis
omdat wij er lal van poslen Ie bewaren hebben, en, de Staten nu reed
rs oord op n, , o»dat ik het regiment van Aquila naar Gronrngerland gebonden
In « nho ig zijn» Bedelfde Staten .ersten hem bij de „nderwater.etUng
iin en gaven Lfs belden tot hnn gebonden a,gen,eene-Statenlede„ Krnschot en
Gockl'nga, te kennen, dat zij daar slechts in den nltersten nood toe .ouden overgpn^
Ξ Jrd .ich daaraan vooreerst echter niet, en had .00 reeds een goed deel van t land
Ir 't binnen_nde .Ite «ater ge.et. Toen n,en echter bleef -.enstrrbbelen^
η de Prins hem reeds de striktste orde had gegeven, door te tasten en .on er vo™
1 proces leder tegenstribbelend amptenaar te laten doodschreten S deed de gr,j.
k^^I n meer méégaande dan djn jonge neef, dezen opmerken dat de gesteld erd
b« d. —er.ettlng een groot verschil met d,e van Holland maa te;
daarenboven kwamen nn ook de gebeurtenissen, elders in deze dagen voorgevallen
Ïn heilzame afleiding voor de trresche beslommeringen brengen, en stelden dezen ge-
heel op den achtergrond. ^
Het nieuwe krijgsheer van Koning Lodewijk was, onder zijn ergen opperbevel, z,ch
den 15» Mei eerst te Kortrijk komen legeren, was toen naar de zij van Brussel en Leuven
Opgerukt, en had van daar den weg naar Maastricht - het hoofddoel van den n.euwen
krlstoeht - ingeslagen. Den 6" Junj was de stad door zijne voorhoede berend, en
S welbcraamd! aanslag op de sterke, in 't vorige par versmade, -mg - onve.
wacht geweest, dat men de bezetting van brabantsche zij n,et versterkt had, en zg
dus op haar eigen krachten tegenover 's Konings geweldige legermacht steunen moest.
Zij teL intusschen 7000 goede soldaten, onder een wakkeren. hoewel wat ongestad.gen
bevelhebber, van fransehe herkomst, Fariaux. Vier dagen na zijne voorhoede kwam Lod -
Ξ zelf vo^r de stad, om het terrein te verkennen, de legerplaats at te perken eu e
oiwallen, en door 't leggen van een paar schipbruggen beneden en boven de stad, de
gemeenschap tusschen be.de Maasoevers, en zijne legerafdeeHngen aan berde z, en
bevestigen In 'l geheel telden dezen niet minder dan 26,000 voetknechten en 19,000
Ξ en voerLn een kleine 60 stuks geschut, en krljgs- en mondbehoeften voor
anderhilve maand met zich. Doch, terwijl de fransehe Koning zoo aan de Zu.d^
„ostergrens de landzij kwam bestoken, werd er aan de tegenovergestelde zrj, aan den
kant, onder 't hoofdbeleid van den eenigen De Ruyter weder een slag te wa er
geleverd, die, door zijn zeeghaftc uitkomst, al dat fransehe krijgsrumoer om Maastricht,
en daaruit dreigende gevaren, ruimschoots opwoog. ; .
w- -
Bij de oorlogzuchtige stemming waarvan - in spijt aller vredesbesprekingen -
Engeland in den aanvang van 't jaar nog had blgk gegeven ^ en die zich vooral in
• Aldaar, p. 827.
1 Aldaar, p. 324. « Aldaar, p. 326.
fe«·
«i
st 'f
Λ
des vaderlands. 57
de onrustbarende kreet Tan den kanselier, Lord Shaftesbury, bij de opening der Par-
lementzitting, dat «Carthago verdelgd moest worden», uitte, hadden Holland en Zeeland
niet alleen niet geaarzeld, op voorstel van Prins en Staatsraad, gelden toe te staan voor
de uitrusting eener vloot van 48 oorlogschepen, maar ook ^olvaardig een geheim besluit
der algemeene Staten beaamd, waarin buitendien nog de uitrusting van 24 oorlogs-
schepen en 12 fregatten bepaald werd. Friesland en Stad-en-Landen bleken door de
tijdsomstandigheden te schraal van kas, om daartoe meê te werken, en bracht het laatste
niets, het eerste met moeite een enkel fregat en adviesjacht ter zee. De Oostindische
Comp'" ondersteunde daarentegen beide andere provinciën met twee miljoen. De Ruyter
en Adriaan Banckert. werden met het toezicht op de uitrusting belast, en door den
Admiraal-generaal de verschillende bepalingen vernieuwd, tot handhaving van tucht
en orde, en lot belooning en onderstand van manhaften en verminkten, bij vroegere ge-
legenheden verordend, en thans in een van den Prins persoonlijk, in die betrekking,
uitgaanden artikelbrief beschreven ; de hollandsche vlag, met hare thans alom bekende
driekleur, werd tegelijkertijd wijselijk door hem gehandhaafd. In April was reeds een
aanmerkelijk deel der vloot gereed, en met behulp van wijnvaten en van kisten — naar
't model van den vindingrijken Van der Heyden — werden de te Amsterdam gebouwde
schepen over Pampus gelicht; terwijl de verraderlijke toeleg van een Schot, zekeren
John Fraser, om de schepen in brand te steken, nog bij tijds door zgn gevangen-
neming verijdeld was ^ Zoo konden in het begin der maand al 31 door Holland toe-
geruste schepen, waaronder 16 van tachtig tot zestig stukken, en voorts 12 fregatten,
18 branders, eenige adviesjachten en galjooten, en 8 zinkschepen, — in't geheel niet
minder dan 80 zeilen — in zee gaan. De Ruyter, daarmeê uitgevaren, kwam den 12®° ter
hoogte van den Theems, met voornemen, er, zoo mogelijk, weder een aanslag te beproe-
ven, waartoe een smaldeel van twee groote oorlogschepen, 6 fregatten, 6 branders, een
paar snauwen, zeven galjoten, en al de zinkschepen, onder den Gommandeur Jacob
Vroom, en den Schout-bij-Nacht Jan Janse van Nes, en David Vlugh werd afge-
t.
6
' Hij -was nauw 30 jaar oud, met half January, onder schjjn van dienst te izoeken, met de pak-
ketboot naar den Briel gekomen, doch weldra te Amsterdam met de "brandinatrumenten", die hy in
Engeland had leeren maken, betrapt, en werd den ISen February, op 't schavot voor 't Kaadhuie,
bö vonnis van Burgemeesteren en die van den gerechte, en in hun tegenwoordigheid, "van onderen
op levendig gerabraakt, geworgd, met een boB stroo in zjjn aanzicht geblaakt, en 't lichaam aan de
Volewök op een rad gelegd, om aldaar door de lucht en 'tgevögelt verteerd te worden; daarbü een
pot, denoteerende de brandsticht, gehangen". Zie zijne Sententie, (uitgeg. f'Amstelredam by Joh. van
Ravesteyn, ord. drucket, 1673) tot een nieuwe proef van de zachtzinnige rechtspleging dier dagen.—
In een boetvaardigen brief aan zijn vrouw, 'snachts voor zijn wreeden dood, beval hj} haar aan,
hen, «die oorzaak van zijn komste alhier waren", te trachten te bewegen, harer om zijnentwil te
gedenken. {Brief van, j. Fraser, enz. Aid. bU Hier. Sweerts, op den Dam).
IVe deel, etuk.
-ocr page 61-4
58 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zonden, om de Middelgronden en den Theems op te loopen, en de doorvaart onmoge-
lijk te maken. Een zware opkomende mist belette den eersten dag aan dit oogmerk
gevolg te geven, en toen de lucht den volgenden wat opgeklaard was, vond men zoo-
veel engelsche schepen in den mond der rivier voor anker, dat men geen kans zag
het ten uitvoer te leggen, en met. overleg van De Ruyter en den door dezen beleg-
den krijgsraad naar de vloot terugkeerde. Met haar naar Schooneveld teruggestevend,
wilde men daar nu den te wachten aanval der vijandelijke scheepsmacht verbeiden,
om hare voorgenomen landing te verhoeden. De vloot in drie afdeelingen, en deze elk
weder in drie smaldeelen spUtsende, met bepaalde lastgeving aan alle hoofdofficieren
en scheepsvoogden, in welke orde zich te bewegen en bij den aanstaanden zee^strijd
te handelen, riep de Vlootvoogd, den 25e^ hen allen met de Commandeurs der bran-
ders en adviesjachten aan zijn boord, om hun mededeeHng te doen van een brief,
door den Prins Admiraal-generaal tot hem gericht, en waarin deze zijn leedwezen be-
tuigde, zich verhinderd te zien om persoonlijk de vloot te bezoeken , en zooveel «eerlijken
en cordaten patriotten de hand te drukken, op welke de oogen en harten van alle
's Lands ingezetenen, ja, van de Kristenwereld gericht waren», doch'hun thans schrif-
telijk zijn volle vertrouwen kenbaar maakte, dat zij «een nieuwen luister aan de eer,
door 't nederlandsche volk ter zee reeds bevochten, zouden bijzetten, en zoo, onder
Gods zegen, een der hoofdmiddelen wezen tot een goede uitkomst van de goede zaak».
Na hun voorts nog op de belooning en straf gewezen te hebben, op hunne goede of
slechte gedraging te wachten, eindigde 's Prinsen schrijven met de volmondige betuiging,
dat hij, wat die straf betrof, voor niemand hare toepassing vreesde, en de zeelui van de
Republiek zich met lofifelijken ijver en nauwgezetheid van hun taak zouden kwijten,
en daardoor God in den hemel hun daden zegenen, ten beste van 't Vaderland, en
tot onsterfelijke eer voor allen, die dit trouwhartig dienden. De voorlezing maakte,
als De Ruyter vervolgens aan Fagel schreef, een kennelijken indruk: allen toonden
zich door 's Prinsen krachtige uitdrukkingen bewogen, en beloofden wél te zullen han-
delen. Vervolgens onder de schepehngen zelf door hun Rapiteinen verspreid, deed de
inhoud van den brief ook daar de beste werking, en scheen inzonderheid de verzekermg,
dat «den lafhartigen niets zoo gevaarlijk kon zijn, als de havens van den Staat» krachtig
tot aller gemoed te spreken. Drie dagen later, den 28-, kwam ook de Lt.-Admiraal
^Tromp, thans weder in dienst hbrsteld, zich met zeven groote oorlogschepen en een
brander bij De Ruyters vloot voegen. De Prins had niet gerust, vóór hij tusschen hem
en De Ruyter de goede verstandhouding hersteld had, en daaytoe, dezen in zijn volle
recht erkennende om als oppervlootvoogd werkzaam te zijn, hem den titel van LVAdmiraal-
generaal doen toekennen; terwijl hij den zooveel jongeren Tromp de opYolging in die
betrekking mondeling had toegezegd, en na De Ruyters dood dan ook verschafte. Hij
beval hem daarbij uitdrukkelyk eerbied en gehoorzaamheid voor De Ruyters bevelen
ί ^
des vaderlands. 59
aan, en zag zijne bemoeyingen in dit opzicht met den besten uitslag bekroond. Tromp,
die den opzettelijk voor hem*gebouwden Gouden Leenw voerde, kreeg nu onder zich
den Vice-admiraal Schram, en den Schout-bij-Nacht Den Haen; De Ruyter had den
D.-admiraal Aert van Nes, den Vice-admiraal de Liefde, en den Schout-bij-Nacht Jan
van Nes onder zich; terwijl de derde afdeeling der vloot onder den L^-admiraal Banckert,
den Vice-admiraal Corn. Evertsen, en den Schout-bij-Nacht «David Vlugh stond.
1
Reeds den Juny zag men de vereende engelsche en fransche vloten te loefwaart in
't Westen, doch stilte "en storm verhinderden toen nog haar aannaderen. Zij , gezamenlijk
aanmerkelijk talrijker en sterker dan de nederlandsche, vooral nu Friesland alle mede-
werking had moeten opschorten, was evenzeer in drieën gesmaldeeld. Haar opperbe-
velhebber was ~ bij ontstentenis van den, als Roomsch-Katholiek, door de onlangs uit-
gevaardigde Test- of Geloofsbetuigings-acte, uitgesloten Hertog van Yorck — Prins Robert
van de Paltz, die, aan boord van den nieuw gebouwden Royal Charles van 100 stuk-
ken, het smaldeel der witte vlag en de voorhoede aanvoerde; dat der blauwe vlag
vormden de fransche schepen, die onder den Vice-admiraal D'Estrées den middentocht
hadden, terwijl de engelsche Vice-admiraal Spragg met het smaldeel der roode vlag
de achterhoede uitmaakte. Den Juny brak eindelijk de dag aan, waarop zich de
vijandelijke zeemacht, bij een haar gunstigen Noordwestenwind, tegen de onze in be-
weging zou stellen; niet onmiddellijk in haar geheel echter. Prat op haar meerder
aantal en sterkte, waande zij in haar overmoed, dat het voldoende zou zijn, een goede
dertig fregatten en half zooveel branders af te zenden, om de nederlandsche schepen
te doen wijken en binnenloopen. In plaats van dat zagen zij dezen echter zich met
den meesten ijver tot den strijd gereed maken, die omstreeks één uur na den middag
aanving. Dit bracht hen in verwarring en deed hen overhaast terugtrekken, doch
daardoor tevens ook wanorde in de vloot zelve veroorzaken, die nu mede den strijd aan-
vaarden ging. Prins Robert's smaldeel stevende daarbij op dat van Tromp, die de voor-
hoede had, af, en legde 't met dit vechtende om den Noordoosten, terwijl de midden-
en achtertocht in gelijken koers volgden. Daarna gaf De Ruyter het sein Zuidwaarts te
wenden, en boorde met Banckert en acht of negen andere schepen, onder een hevig
vuur, tusschen den fransehen Vice-admiraal en Schout-bij-Nacht door, deed het fransche
admiraalschip en zeven andere in verwarring uit elkander stuiven, en riep bg dezen
welgelukten aanval lachende uit, dat ze toch nog ontzag voor de Zeven pTomndën
schenen te hebben. Tromp niet in den steek willende laten, stevende hij daarna weder
Noordwaarts, en kwam nog juist bij tijds hem en zijn fel geteisterde schepen te hulp.
Zijn Gouden Leenw had hij reeds met den Prins te paard moeten verwisselen; evenals
ook zijn Schout-bij-Nacht op een anderen bodem had moeten overgaan; zijn Vice-admiraal
Schram was gesneuveld; doch nu De Ruyter gewaarwordende, zei hij vrolyk tot zijn
volk: «Mannen, daar komt bestevaar, die zal ons helpen». Bij die komst weken dan
'i
'■ν
60 algemeene geschiedenis
ook de Tromp bestokende schepen af, en wendde men't nu hevig vechtende gezamen-
lijk Zuidwaarts, waarbij Tromps groote mast over boord raakte, en hij op nieuw van
schip verwisselen moest, om thans op den Amsterdam van Corn. van der Zaen over te
gaan, dien hij later nog weder voor de Komeet moest verlaten. Zijn zuster schreef hij
den volgenden dag: «Gisteren hebben wij den dans aangegaan, ik ben God zij geloofd
gezond, en hebben ons hart eens weder opgehaald als keuningen»; zeker voor hem,
die in geen zes jaar had kunnen meêdoen, een dubbele verkwikking; «ik ben op
mijn vierde schip, de Komeefsiar, en meene van daag een briiven dans te dansen.
Wij krijgen de Franschen zoo aan ^t loopen, dat zij de bramzeils en alles bijzetten,
en zoo het van daag zoo voortgaat, zoo hoop ik, dat aller vrienden en ons gebed
zal verhoord zijn, en dat wij van de tyrannie verlost zullen worden. Adieu. Coeragië!
't Zal waarachtig welgaan» Het zou echter voorloopig bij dezen éénen dag blijven,
toen 's avonds tien uur't gevecht eindigde, en de hollandsche schepen, het anker wer-
pende, een mijl dieper in zee lagen, dan bij den aanvang. Toch had Prins Robert
de driestheid zich de zege toe te schrijven, als ware niet geheel het ontwerp der lan-
ding verijdeld, en de vereenigde vloot teruggeslagen. Graaf d'Estrées wist beter, en
betuigde ronduit, dat «De Ruyter hem in de«en slag fraaye lessen gegeven had», en
weder «een groot meester in de kunst van den zeekrijg was gebleken» I Geen enkel
schip was in 's vijands handen gebleven, en zelfs het eenige— dat van Kapitein Pieter
Bakker —de Jiijözïöf, dat er, afgesneden van de overige, een korte poos in geweest was,
werd, in een gunstig oogenbhk, door zijn wakkeren scheepsvoogd zelf er weêr aan
ontweldigd. Een ander schip, de Deventer, van Kap^ Willem van Cuylenburgh, dat,
met De Ruyter door de fransche schepen heenbrekende, zijn marszeil verloren had, en
toen door de bemanning van den Tonnani aan boord was geklampt, maar die had af-
geslagen, stootte, bij 't opzenden naar Zeeland tot herstel van de geleden schade, door
verzuim van den'loots, op de punt der zuidooster rassen en ging geheel te gronde I Ge-
sneuveld waren, buiten Schram, ook David Vlugh en Rapt. Jacob van Bergen, terwijl drie
andere kapiteins later aan hun wonden overleden. Van 's vijands zij waren er drie engel-
sche en een fransch schip gezonken, en vijf engelsche en twee fransche kapiteins gedood.
Bij hun dankbetuiging aan De Ruyter voor zijn moed en beleid, meldden hem
Prins en Staten tevpns, dal zij nu een drietal Heeren zouden afvaardigen, om met
hem te overleggen, hoe verder te handelen; de vloot werd voorts tegelijkertijd
met nog twee groote schepen, de ΟΙφηί van 82 stukken, onder den Vice-admiraal
Izaak Sweers, en de roorzicUlgheiA yan 84 onder Kap^ Jan van Brakel, en twee
' Zie zijn schrijven, aangeh. bü Wagenaar, XIV, bl. 389.
= Zie zijne woorden, aangeh. by De Jonge, t. pl. bl. 382.
vvan de 106 gezonden en 65 gekwetsten die er op waren, bergden slechts een goede 40,waar-
onder de beide Luitenants, het lyf. Zie De Euyters Misme aan Z. H., 11 Jnny, 1673.
des vaderlands. 61
zeeuwsche fregatten versterkt. De bekwame scheepskapitein Jan Dik werd door De
Ruyter voorloopig in Vlugh's plaats tot Schout-bij-Nacht bevorderd, en kwam men
vervolgens, eerst in den gehouden krijgsraad, en daarna ook met de afgevaardigden
der Staten overeen, den vijand, die zich ongenegen scheen te toonen, uit zich zelf den
strijd te hervatten, stoutweg zelf te gaan aantasten, gelijk dan ook onmiddellijk daarop,
den 14®"! der maand geschiedde. De drie afdeelingen stevenden daarbij weder in dezelfde
orde voort; bij de vijanden daarentegen had thans Spragg de voorhoede, Prins Robert
den midden- en Graaf d'Estrées den achtertocht. Hoewel Spragg, die eerst te vergeefs
de loef op Tromp had zoeken te winnen, het daarop met zyn schepen op de engelsche
kust aanzette, wist Tromp hem nazettende, en van tijd tot tijd beschietende, hem
's middags tusschen vieren en vijven, tot staan te brengen, en ving zoo het gevecht,
waarin weldra de gansche vloot gewikkeld was, aan. Eerst gold het Sweers, wiens
Olyfant een vlugger zeiler dan Tromps admiraalschip was, en die zich, met drie fre-
gatten vooruit gestevend, door Spragg zelf en een paar andere engelsche schepen zag
aantasten en zoo hevig teisteren, dat hij, na drie uur vechtens, moest afdeinzen, om
zich te herstellen. Tromp daarop zelf Spragg aanvallende, schoot zijn marszeil aan
flarden, doch slaagde er niet in hem aan boord te klampen, daar hij door andere
schepen en een paar branders gedekt werd. De Ruyter en Banckert, met hun bijheb-
bende schepen, streden hunnerzijds niet minder wakker, en beschoten voortdurend de
engelsche en fransche schepen, zoodat Prins Robert dan ook zijn Boyal Charles door
De Ruyter zoo hevig geteisterd zag, dat hij weldra op den Sovereign overgaan.
De donkere maan belette 's avonds na tienen het voortzetten van den strijd, en zette
men toen, daar men. steeds meer naar de engelsche kust was geraakt, den koers naar
't Zuidoosten, in de meening, daar door den vijand te zullen gevolgd worden, en den
volgenden dag op nieuw den strijd te kunnen aanvaarden. Hij bleek daar echter gansch
geen lust in te hebben, en liet verder niets van zich bespeuren, zoodat men den
terugtocht naar Scliooneveld aannam, en daar den volgenden middag voor anker kwam.
Beide vijandelijke vloten zetten 't naar den Teems, dien zij den binnenzeilden,
en, om hun geleden scha in beide gevechten te herstellen, eerst anderhalve maand
later weder verlieten. Weder was geen enkel schip verloren gegaan, noch behoefde
zelfs voor zijn herstel binnen te vallen; gesneuveld was ook geen der hoofdoificieren of
kapiteins, en alleen de Vice-admiraal de Liefde door een splinter boven 't oog ge-
kwetst. De onstuimige Tromp had de onbillijkheid, Sweers, die zich, zoolang hij kon,
op 't kloekst van zijn plicht had gekweten, van gebrek aan moed te beschuldigen, en
voor den krijgsraad te brengen, waar zich de wakkere man, die zich 20 jaar lang in alle
hoofdgevechten steeds even kloekhartig betoond had, met nadruk verdedigde, en bij nader
onderzoek dan ook deed blijken, dat alleen zijn reddeloos geschoten schip hem thans
belet had den strijd voort te zetten. De Prins zelf, als Admiraal-Generaal, kwam daarop
62 algemeene geschiedenis
tusschenBeiden, met het dringend verzoek dat beide hoofdofficieren zich , «zoo lief
hun de dienst van 't Vaderland was, van alle oploopendheid en hevigheid onthouden
mochten, in vriendschap en overeenstemming leven, en tegen de vijanden aangaan,
alsof er geen twist en oneenigheid tusschen hen was»; en een der afgevaardigden van
Hun Hoog Mögenden tot de uitrusting der vloot kon den welgemeenden wensch niet
onderdrukken, «dat de Heer Tromp met meerder omzichtigheid en bedaardheid al zijn
zaken verrichten mocht». Tromp, op wien de Prins steeds veel vermocht, liet zich ook
thans gaarne door hem gezeggen, zoodat zelf de reeds voorgenomen verplaatsing van
Sweers naar Banckert's smaldeel niet noodig werd. Van Schooneveld uit, zond De
Ruyter drie lichte fregatten, onder den Commandeur Span, naar den Theems, om zich
over den stand van zaken bij den vijand te vergewissen. Vóór de rivier de britsche
brandwacht — twee zware schepen van 60 en 40 stukken en een brander — ont-
moetende, stelden zij er zich kloek tegen te weer, en dreven haar, na twee uur, de
rivier van Rochester in, op de vlucht. Na hun terugkomst bij de vloot werd toen een
smaldeel van 12 schepen en fregatten, vier adviesjachten en twee branders, onderden
Schout-bij-Nacht Den Haen, met gelijke bedoeling uitgezonden. Na eerst een paar
dagen door 't ontstuimige weêr in zijn vaart vertraagd te zijn, stevende Den Haen met
zijn schepen naar de engelsche kust, liep voor Solebay, waar hij niemand aantrof,
van daar naar Harwich en verder naar den Theems, dien hij een koningschip en twee
kleinere vaartuigen injaagde, en zond toen zijn adviesjachten de rivier op, die, na
ongestoord zes mijlen voortgestevend te zijn, alleen van hun stengen iets van den vijand
bespeurden. Naar Schooneveld teruggekeerd, kon hij daar geen ander bericht meebren-
gen , dan 't geen hij aan den mond van den Theems had ingewonnen, dat aan 't her-
stel van. beide koninklijke vloten ijverig gewerkt werd, en men zich dus, over kort
of lang, op een nieuwen strijd zou kunnen voorbereiden. Men liet intusschen niet na,
De Ruyters vloot behoorlijk te voorzien en zooveel doenlijk te versterken, waartoe
thans ook, behalve Zeeland, Friesland weder, naar vermogen, meêwerkte. Buiten eenige
andere schepen, branders en kleine vaartuigen, konden zich zoo die van den Vice-
Admiraal Ernst Doedes en den Schout-bij-Nacht Bruynsvelt bij de vloot voegen.
Onderwijl was de fransche Koning het beleg van Maastricht met kracht blijven
voortzetten, en had Vauban daartoe het geheele bestier en beleid der aan te leggen
werken opgedragen. Op drie punten tegelijkertijd werden die ondernomen: tegen Wijk
aan de eene zij, tegen de brusselsche en tongersche poorten aan de andere; beide eerste
moesten slechts strekken, de aandacht der belegerden af te leiden, en de laatste alleen
waren ernstig gemeend. In den nacht van 17 op 18 Juny werd er de eerste loopgraaf
geopend, en den volgenden dag begon het geschutvuur, dat van weêrszijden met meer
dan gewone kracht onderhouden werd. Tot groot ongemak der Maastrichtenaars, paste
Vauban bij zijn loopgraven een stelsel toe, dat hem — naar 't schijnt — door een
.· Λ
des vaderlands. 63
jong fransch ingenieur, die 'top Candia in praktijk had zien brengen, doch die helaas
bestemd was, voor Maastricht te vallen, aan de hand was gedaan. In plaats van nauwe
buizen, die slechts weinig menschen konden bevatten, liet hij breede en ruime even-
wijdige lijnen aanleggen, die hem veroorloofden met een betrekkelijk groote macht op de
vestingwerken af te gaan; een nieuwigheid, die Fariau te recht niet weinig onrust
baarde, en waardoor, werden zij met beleid betreden, onnoodig verlies van volk voor-
komen werd In den nacht van 24 op 25 Juny wierpen zich de belegeraars uit de
drie aanvalspunten tegelijkertijd op de bedreigde vesting. Aan het hoofdpunt, dat der
tongersche poort, maakten zij zich daarbij van den bedekten weg· en de halve maan
meester, die er het hoorn- of (hoek-)werk voorafgingen, en wisten er zich, in spijt
van den heftigsten weêrstand te handhaven. Drie nachten later viel ook dat hoekwerk
in hunne handen, en dien van den 29«^ op den laatsten Juny werd er toen een bat-
terij, om bres te schieten, aangelegd, en een mijn gedolven onder de laatste halve
maan, die de poort nog dekte. Toen daarop, met het krieken van den dag, die bat-
terij haar vuur opende, vraagde de bezetting te onderhandelen, en werden de voor-
waarden spoedig geregeld; den July trok zij, die met omstreeks 2000 man ver-
minderd was, met alle krijgseer den weg naar Den Bosch op. De Franschen lieten
er, in spijl van al de onbesuisdheid, waarmeê de wakkere verdediger van Charleroi,
Montal, zijn manschappen aan de brusselsche poort, bij den laatsten aanval, noode-
loos had blootgesteld, slechts een 1600 man zitten. De Koning droeg niet weinig roem
op het hoofdzakelijk door Vaubans beleid zoo wel geslaagde oorlogsfeit. Reeds drie
weken vroeger had hij trouwens Louvois geschreven, hem den krijgsschilder Van der
Meulen over te zenden, daar hij vertrouwde, dat er heel wat schoons te zien zou zgn;
en zijn hoofsche onderdanen, Colbert aan de spits, bewierookten hem, naar gewoonte,
op den meest gezwollen toon. «De dichters zullen er wonder van spreken», schreef
Mevr. de Sévigné's vriend Gorbinelli aan haar neef Rabutin: «het onderwerp ïs weidsch
en fraai; zij zullen zeggen, dat aan zijn roem slechts de waarschijnlijkheid ontbreekt,
en hij er dus zelf de verderver van is, door'hem ongeloofelijk te maken» \
In Utrecht was inmiddels zijn veldheer Luxemburg, in de tweede helft van April,
met juist tot streeling van zijn eigenliefde, door de komst van den boven hem gestelden
Pnns van Condé verrast geworden, die echter, reeds te voren weinig ingenomen met
' Bij deze persoonlüke zorg voor het leven züner manschappen, was hem dan dea te meer de
franache vertoonzueht tegen de borst, die zich geheel noodeloos blootgaf; toch wist h«, naar hü zich
daaromtrent uitdrukte, dat deze nalatigheid of «delheid, hoe men 't noemen wilde, ook bj) dit beleg
weder meer dan 100 man kostte, die zich te kwader uur en zonder eenige reden, hadden laten
kwetsen of dooden. (Sist de Louvois, t. pl. p. 461).
® Lettres de Mad. de Sémgné, t. pl. p. 233.
-
64 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
die betrekking, haar nog meer betreurde, toen hg uit eigen aanblik den jarnmer-
Igken staat der troepen en den -yvanhopigen toestand van 't Land leerde kennen. Te
Tergeefs intusschen, dat hij er zich bij Louvois over beklaagde, «De Koning, weet zeer
web), schreef hem deze op zijne klachten terug, «dat de lasten, die hij door den
intendant Robert aan de stad en 't platteland heeft opgelegd, niet geschikt zijn hen
goedgeluimd te maken, noch hen zullen doen wenschen onder zgn beheer te blyven;
doch Zgne Majesteit is van oordeel dat hun geld meer waard is dan hun toegenegen-
heid, en dat het buitendien heel nuttig zou zijn, alle lieden in Holland, die er hun
goed by inschieten, te laten schreeuwen. Daarom wil hig ook dat men voortga, den-
zelfden weg, als tot dusver, te volgen, en dat Uwe Hoogheid zich even boos en on-
vermurwbaar voordoe aan ieder, die met zijn grieven tot Haar komt, als Zij het van
nature weinig zou wezen. Zijne Majesteit acht het noodig, dat gij voortgaat, zooveel
gij maar kunt, buitenaf te verbranden, opdat de Hollanders er gansch geen steun vin-
den; en wanneer Uwe H. in dezen ganschen veldtocht, ook niets anders deed, dan
hen te verplichten, hun buitendgken door te steken, en de zee over hun land te doen
zwalpen, zou dat altijd reeds een groot voordeel zijn, daar zij zich dan na een paar
maanden ontwijfelbaar gedwongen zouden zien, vrede te sluiten op zulke voorwaarden
als men zou verkiezen» Alles bleef dus ook in de stad en ten platten lande, in spyt
-van Condé's persoonleken weêrzin, zijn ouden gang gaan. Om hem en den zijnen wat
afleiding te verschaffen, gaf men, den Juny, een kerkelyk schouwspel ten beste,
als er sedert meer dan een eeuw in 't rechtzinnig-hervormde Utrecht niet vertoond,
en slechts in 't bisschoppelijke van vroeger dagen had plaats gevonden. «Op paapsche
wyze», als de onroomsche Mr. Everard Booth, niet zonder kennelyke verontwaardiging,
kortaf in zyn dagboek aanteekende, werd er «het Sacrement omgedragen met alle
gewoonlijke ceremoniën» \ 's Voormiddags half elf begon de gewijde ommegang van de
Noordzijde van den Dom uit, door de Domsteeg en korte Sint Jansstraat rondom de
kerk, en van daar door de Burenstraat achter Sint Pieter, over den Sint Martens dam
door de oude Munstertrans, en over 't oude Munsterkerkhof, en keerde van daar weder
in den Dom terug. Een groot verguld kruis opende hem, een rood vaandel, daar een
Bisschop in geborduurd was, een tweede met een Moeder Godsbeeld en't Kristuskindjen,
volgden; dan kwamen veel kleine jongens by paren, «met witte hémden gekleed als
papen»; een lange ry jonge kinderen en vrouwvolk, met waskaarsen en groen in de
handen; andere kostbaar uitgedoste kinderen, voorafgegaan door een kleinen jongen,
in grauwmonniken-gewaad, en een groote juffer met een kroon op 't hoofd, en een
1 Zie de aanhaling uit zyn schrijven bij Rousset, t. pl. p. 449.
2 Daff. amtt,, t. pl. p. 112.
I
Ih
i
ii ^
-ocr page 68-des vaderlands. 65
kindjen in haar arm, die door Engelen geleid werd, Tan welke drie haar slip ophiel-
den; sommige dier kinderen, Santinnen verbeeldende, droegen het een een zwaard,
'tander een pijl, het derde een kerk in de hand; volgden eenige zingende klop-
jens met onontstoken waskaarsen, een wit vaandel met de Maagd Maria er in, de
geestelijkheid van de klopjens in grooten getale; een menigte juffrouwen en héeren,
de laatsten zingende; monniken van verschillende orden; priesters in witte hemden ge-
dost ; een hoop lakeyen van Gondé zelf; de tijdelijke bisschop, Heeroom van Neêrcassel,
in pronkgewaad, onder een rood paviljoen, door vier fransche hoofdofficieren boven hem
gedragen, met het heilige Sacrament — een wit ouweltjen in een gouden kistjen —
in de hand, voor 't welk ieder, die 'top zijn weg ontmoette, knielen moest, en van twee
mede kostbaar toegetakelde priesters gevolgd; eindelijk de overste Stoppa aan 'thoofd
van een deel der bezetting, en eenigen uit het gevolg van Condé. Luxemburg-zelf, en
de met Condé meegekomen Hertog van Enghien, waren naar de zij van Muiden uit-
gereden ^, en Gondé, die wat onpasselijk was, hield zijn kamer, en reed den ,vol-
genden dag voor 't eerst weer uit Op den weg dien de sierlijke ommegang nam,
en die van weêrszijden met soldaten was afgezet, waren drie altaren opgericht: één
in Sint-Jansstraat, een tweede aan 'thuis van Jhr. Meyster, een derde over den Trans.
Was men één dier altaren genaderd, dan trad de Bisschop van uit zijn paviljoen naar
buiten, ging met het Saerement naar 't altaar, en hief het daar dienstdoende in de hoogte,
met de daar verder bij noodige «aperijen», als een onpaapsch beschrijver het op zijn
zestiende-eeuwsch uitdrukte ^ Al de door Roomschen bewoonde huizen langs den weg
waren met groen en gebloemte, schilderwerk, engeltjens, kruisbeelden, en derg, op-
gesmukt ; de Sint-Jansstraat zelf was met groen geverfde zeilen overdekt, en aan 't eind
der Domsieeg was een groote groene poort opgericht, waarboven 't bekende teeken
JHS in gulden letters prijkte; daaronder evenzeer verguld de drie fransche leliën,
met het onderschrift: Λ la gloire de Bieu Μ α Vkonneur du Roy; beiden tóch kon-
den niet anders dan samengaan. Bij 't Sint Janskerkhof was voor 't huis van den
wijnkooper Van Aelst het fransche wapen aangebracht, door vergulde Engelen gelijf-
satffierd, met het jubelende jaarschrift lo LVDoVIGVs trIVMphat; op de brug voor
de Heerestraat prijkte een poort, aan beide zijden met het fransche wapen getooid, en
in 't midden daarvan met gouden letteren Vive Ie Boy! — Langh leef de Koningh!
Voor 't huis van Walvis aan de Lijnmarkt — een ijverig Paapschgezinde, naar 't bleek —
praalde vlak boven de deur een gekruiste Kristus met het jaarschrift In Mysterïo In
' Van Muiderberg uit zocht men daar namelijk Muiden te bestoken, doch iüóeat, door't grof geschut
der stad en der uitleggers op de Zuiderzee', dat plan weldra weder opgeven, en ook Muiderberg zelf
weêr verlaten. ä j^^g. amtt., t. pl.
' Zie de BecUe Beschrijvinge van de Processie tot üytrecU op Jmk^ 1673; gedr, z. j.
IVc deel, 2e gtuk. 9
-ocr page 69-66 ALfxEMEENE GESGHIEDEHIS
s^^gVIn^T^angYInea^^ passlor boven 't kruis zag men 't wapen yan
Frankrijk, met het dat land en zijn sacramentsgeloof, als de hoop aller geloovigen,
verheerlijkende latijnsche rijmpjen:
O, salutaris hostia,
, ' In qua confidit Franeia!
Spes unica fidelium,
Da robur, serva lilium!
terwijl men aan de Noord- en Zuidzij van 't huis nog de alle ketters uittartende jaar-
regels las:
VotIVa soLeMnltas InVIDIa en |
InVItl pLaVDIte |
Geen wonder dat die tergende «Walvis-versjens», hoe «aardig» door anderen ge-
vonden S de wederpartij tot schimpend weêrdicht lokten, en ze er vermaak in schepte
ze om te keeren:
Sacra solemnitas invidia
Veras extoïlit Christianos.
Diaholioa Trmssulstantiatio;
Non flaudmt voiis Christiani.
een en ander van de vrije vertaling in zestiendeeuwsche Geuzenrijmen begeleid:
Non ealutaris hostia
In (jua confidit Franeia,
Spes unica infidelium
Vim tolle, frmge lilium!
De Broodgod niemand voordeel Daar 't fransche wangeloof in Die valsche hoop verliest zyn De Lelie wordt van geur beroofd. |
Vervloekt schijnheilig Heilig- Uw nijd zü voor een Kristen Die Kristi wet houdt voor en naar Stemt nimmer toe in Misgebaar. |
De Duivel noch zijn tooverij |
Een afleiding van geheel anderen aard, dan al dit roomsche poppespel, had de
bespiegelende Stoppa, die zich met het maken van aanteekeningen over «den Gods-
dienst der Hollanders» onledig hield, in brieven aan een Godgeleerd professor te Bern
door hem te boek gesteld % Gondé toegedacht, door denzelfden edelaardigendoordenker
' Zie het Kort Verhael van de Processie of Ommegang (van roomsehe zijde) mede in plano.
2 Toegevoegd aan de aangehaaldé Bechte Beschrijvinge, enz.
3 La -Religion des Hollandois, ook in nederlandsche vertaling versehenen.
» <■ · ^' Λ
I
-ocr page 70-DES VADERLANDS. 67
naar Utrecht te tronen, dien wij, in zijn kalme haagsche afzondering, op den gru-
welsabbath der 1. 1. Oogstmaand, zoo echt oud-bijbelsch en hervormd-dordsch zagen
storen ^ Meer als merkwaardig denkyerschijnsel zeker, dan om zijn even doeltreffende
als doortastende wijsbegeerte, omtrent welke zich Stoppa toch in zijn derden brief,
den Mei, niet minder bevooroordeeld dan de geestverwanten der haagsche «broe-
dermoorders» had uitgelaten. «Het is een Jood van geboorte», schrijft hij er, «Spinoza
genaamd, die de joodsche religie niet afgezworen heeft, noch de kristelijke aange-
nomen: een slechte Jood, en geen beter Kristen; hij heeft sedert eenige jaren een
boek uitgegeven in 't Latijn geschreven, en Tractaius Theol, pol. genaamd, in het-
welk hij tot zijn byzonderste einde voorheeft, alle de religiën omver te werpen, en
byzonder de joodsche en kristelijke, en de vrijgeesterij en vrijheid van alle godsdiensten in
te voeren». Toch bleek hij zoo op zijn persoonlijke kennismaking belust, dat hij hem
herhaaldelijk tot zich noodde, zonder hem evenwel aan zijn stille woning op de Pavil-
joensgracht te kunnen onttrekken. Eindelijk echter wist hij hem te overreden, en zocht
hem toen — naar Utrecht gekomen -- over te halen, om den Koning efen boek op te
dragen, en zoo een «pensioentjen» van Z. M. te verwerven; een bewijs natuurlijk, dat
hij zoo min Spinoza's karakter als de levensvolle diepte zijner wijsbegeerte peilde. Deze
sloeg het «met alle heuschheid» af, en keerde na luttel dagen huiswaarts \ Voor Gondé,
dien men hem had hopen voor te stellen, was hij intusschen reeds te laat gekomen I
Tot zijn groot genoegen was deze toch onverwachts door den Koning, onmiddellijk na
de inneming van Maastricht, weder teruggeroepen, daar hij hem voor zijn verdere
krijgsbeweging in 't Zuiden dacht noodig te hebben.
Ofschoon toch ook tezelfdertijd — in 't laatst , van Juny — de vredesonderhande-
ling te Keulen was aangevangen, liet zich daar vooreerst nog weinig goeds van be-
loven. De bemiddelaars gaven zich vergeefsche moeite partijen tot overeenstemming te
brengen, hoewel ook de altoos tot vrede geneigde Pieter de Groot, van Antwerpen over-
A
. i
ί ·'
ί" li·'
' Zie het vorige deel, bl. 985. Als een nieuw staaltjen der daar besproken staving en bezegeling
door Godswoord van die uiting der haagsche volkswoede, verg. men nog de woorden, waarmeê, in
een schimpschrift dezer dagen {Den Waren Barnevelt, enz. gedr. in 't jaer 1673, bl. 13), het groene
zoodjen op dien Saterdag-avond, als «een tooneel" wordt voorgesteld, "daar de Gerechtigheid door
de justicie den misdadiger loonde, na hy verdiend heeft, tot een exempel van anderen, opdat die
souden erkennen de rechtvaardige oordeelen en straffen Gods, die loon na werk geeft, zoodat men
met recht mag seggen: de Rechter Η vonnis sluit, Maer Godt die voert het uyt".
= Zie Coleras Vie de Spinoza bü Paulus, IL ρ. 636: «dans les entretiensqu'ileutavecMr.Stoupe,
eet officier lui avoit assuré qu'il (Condé) s'employeroit pour luy volontiere, et qu'ilnedevoitpas douter
d'obtenir ä sa recommandation une pension de la libéralité du Roi; mais comme il n'avoit dessein de
rien dédier au Roy, il avoit refusé 1'ofiEre qu'on lui faisoit avec toute la civilité dont il étaitcapable".
» "II n'avoit pu voir Ie Prince de Condé qui étoit parti quelques joursavantqu'il arrivät". Aid. t, pi.
I
-ocr page 71-68 algemeene geschiedenis
gekomen, het zyne deed, om daartoe te stemmen. Hij had zich, bg zign eerste ves-
tiging aldaar, eerst, óp goeden raad uit Holland, dat men er hem zocht in handen te
krijgen, wat verder af, naar Luik, geborgen, doch was er, in 'tlaatst van Augustus,
over Brussel, weêr teruggekeerd, en den winter over, met andere hollandsche uitge-
wekenen , De la Gourt, Pesser, Langewagen, en Van der Voorde, met wie hg er een
kransjen had, in vrede gebleven, had er zijne vrouw inmiddels zien ten grave dalen,
doch was er eerst tegen half Juny, op nieuwe dringende waarschuwing, weder uit ver-
trokken, in gezelschap der brandenburger afgevaardigden, die de bekrachtiging van
't vredestractaat naar Koning Lodewijk brachten, over Mechelen naar Sint Truyen, en
van daar op eigen gelegenheid oyer Luik naar Aken gekomen, om er 't water te
drinken, en zoo vervolgens in 't belang van den vrede, naar Keulen gegaan Zijne
vredelievende bemoeyingen baatten echter evenmin als die der Zweden, en in spyt
eeniger over en weder gedane eischen en aaobiedingen, bleef de gansche onderhan-
deling zonder vrucht maanden lang voortslepen, tot de omstandigheden haar later van
zelf deden afbreken.
In 't laatst van July kreeg De Ruyter voor Schooneveld naricht, dat de vgande-
lijke vloten weder zee hadden gekozen, deed daarop ook de zijne het anker lichten, en
zeilde de andere manmoedig te gemoet. Op den voorlaatsten der maand kreeg hij haar
brandwacht, op den laatsten haar gezamenlijke schepen in 't gezicht, en zag dezen
's morgens vroeg van 1 Augustus met een westewind Zuidwaarts op onder zeil gaan,
begeleidde hen eerst in dien koers, doch wendde het toen om den Noord naar hen
toe. In plaats van echter stand te houden, of tegen hem op te komen, verwijderden
zij zich beiden zoo dicht op een, dat het onmogelijk was hen in te halen. Hen eerst
nog wat zonder vracht volgende, vatte hij echter weldra achterdocht, en begreep, dat
het hun te doen zou zijn, achter hem om den landingstroepen gelegenheid te geven,
zich onder geleide eeniger weinige schepen naar de hollandsche kust te doen brengen.
Hij gaf daarom sein te wenden, en keerde met zijn schepen naar Schooneveld terug, om
daar de verdere gebeurtenissen af te wachten. Nauw had hij zich gewend, of 's vijands
beide vloten keerden zich naar de hollandsche kust, lieten zich 's avonds laat van
2 Augustus voor den mond der Maas zien, en stevenden van daar de kust langs Noord-
waarts op, waar zij den volgenden dag, zich voor Scheveningen vertoonende, alles in
rep en roer brachten. De haagsche schuttery, thans op een edeler taak dan nu haast een
jaar geleden uit, en een deel der delfsche, liepen met de boeren uit den omtrek te
wapen, om onder eenige hollandsche Statienleden de kust te verdedigen. Aan het strand
's
-
' Blijkens zijne brieven aan Wicquefort, in afschrift bij den Heer Gouda Quint te Arnhem;
verg. voor een deel ook Wagenaar, XIV. bl. 360. -
Lf^' -
des vaderlands. 69
werd wat geschut opgesteld, renboden op verschillende punten gezonden, bakens op-
gericht, en den Prins, die thans met het leger in de Langstraat te Raamsdonk lag, in
der ijl naricht gegeven van wat er voorviel. Met zijn Igfwacht en wat ander paardevolk
snelde deze daarop naar Den Haag, trok met zgne en de reeds aanwezige ruiterij het gansche
s
zeestrand langs, om op alles nader order te geven, stak van den Helder naar Teiel
over, om ook dit in veiligheid te stellen, gaf aan de admiraliteiten last, alle bakens
en tonnen weg te nemen, de vloot zoo veel doenlijk te voorzien, zich kleine vaar-
tuigen tot afwering der branders te verschaffen en naar de vloot te zenden, wat licht
gewapende schepen voor de zeegaten te laten kruisen, om 's vgands bewegingen ga te
slaan, en de gewapende, jachten en verdere vaartuigen, tot bewaking der Zuiderzee
werkzaam, naar Texel te laten opzeilen. Aan De Ruyter werden door Hun Hoog Mogen-
den en den Raadpensionaris opwekkelyke brieven gericht, die, op alle schepen aan
de vlotelingen voorgelezen, de grootste geestdrift wekten, en op welke hg zelf den
Augustus in antwoord schreef: «ik voor my, en alle verdere hoofden en leden van
den krijgsraad, mitsgaders alle verdere officieren, soldaten en matrozen, bedanken Uw
Hoog Mögenden onderdanig voor de cordate vermaningen en trouwhartige waarschu-
wingen, hopende alles zoodanig te dirigeeren en te executeeren, dat Uw Hoog Mog".
geen misnoegen zullen hebben, maar metterdaad bevinden, dat wij zijn haar getrouwe
dienaars en liefhebbers van Vaderland en Vrijheid». Naar Scheveningen opgestevend,
werd het de vraag, of men den zooveel sterkeren vereenigden vijand zelf aantasten, of
zich slechts tot verdediging der kust bepalen zou. De Raadpensionaris en de Secretaris
der admiraliteit van de Maas, Pieter van Lodesteyn, namens hun Hoog Mögenden en
den Prins op de vloot gekomen; beraadslaagden daaromtrent met den krijgsraad, en
de slotsom was, dat men, wind en weêr dienende, den vijand van de kust zou trach-
ten te verdrijven, om zoo ook de indische retoervloot, die in aantocht was, veilig te
doen binnenkomen, en tevens tot een goeden vrede krachtdadig meê te werken. De
Prins zelf kwam daarop de vloot bezoeken, en werd aan boord van De Ruyter's wel-
bekende Zeven Provinciën, onder tromgeroer en trompetgeschal, en 't losbranden van
't geschut, met een luid «Hoezee! Lang leve de Prins!» ontvangen. In zijn bijzgn hield
De Ruyter nog een korte toespraak tot zijn volk, het afvragende of het bij een wel-
dra te verwachten gevecht met hem strijden en des noods sterven zou,'en die met
een krachtig «ja, ja!» beantwoord werd. Den dag daarna, en toen de Prins weêr ver-
trokken was, lichtte men — 13 Aug. — op nieuw het anker, en zette Noordwaarts
koers. Een hevige storm bewerkte echter, dat men eèrst den 17®^ den tocht behoorlijk
voortzetten kon. Den 18®" gaf de buitenwacht sein, dat de vijand in 't gezicht was,
doch den stryd scheen te willen ontwyken, waartoe men nu dezerzijds besloot hem te
noodzaken. Omstreeks 10 uur van den 20®" zag men hem ruim twee mijlen boven-
waarts liggen, de schoonste gelegenheid verzuimende, om op de hollandsche vloot af
70 algemeene geschiedenis
te komen, en maakte De Ruyter daarvan beleidvol gebruik, door een behendige wen-
ding hem zelf de loef af te steken, en, op nog geen twee mijlen van do kust, tusschen
iiem cn deze te geraken. Den volgenden morgen tastte hij toen, Ier hoogte van Rijk-
duin, de vereenigde engelsche en fransche schepen aan, ten getale van omslreeks
140 zeilen, terwijl zijn eigen vloot er, alles en alles, een goede honderd telde, waarbij
thans ook verscheiden friesche. Weder was zij in drieën gesplitst, onder Tromp,
Sweers, en Den Haen; De Ruyter zelf, Aerl van Nes, en den Vice-admiraalDe Liefde;
en Banckert, met de Vice-admiralen Everlsen cn Doedes. Bi] den vijand voerde Prins
Robert weder het opperbevel, en bevond zich op het smaldeel der roode vlag met de
Vice-admiralen John Herman cn John Chisseley, met welke hi] den middenlocht
hield; de voorhoede met de blauwe vlag stond onder Spragg, met den Vice-admiraal
John Kcmpthorn, en den Schout-bij-Nacht Lord d'Ossery; Estrées vormde met den
Vice-admiraal Martel, en den Schout-bij-Nacht Desardens, op de fransche schepen
onder de witte vlag, den achtertocht. Door 's vijands wending om de Zuid, door die
der onzen gevolgd, werd onwillekeurig deze volgorde omgekeerd, ^n geraakten Banckert
en Estrées van beide zijden in de voor- in plaats der achterhoede; een misrekening
Yoor den Franschman, die in 't geheim strenge orde had, alles tusschen beide andere
vloten te laten afspelen, en die van zijn Roning te sparen. Onmiddellijk in 't gevecht
geraakt, gaf hij dit nu echter zoo spoedig doenlijk op, en alleen zijn wakkere Vice-
admiraal, die van dat looze opzet niet scheen af te weten, bleef met luttel onder-
hebbende Kapiteins tegen Banckert strijden, zoodat hij het hard te verantwoorden
kreeg. Ziende, dat de verdere fransche schepen, onder hun vlootvoogd zelf, met volle
zeilen voor den wind afliepen, maakte ook hij zich eindelijk, verontwaardigd over deze
handelwijs, weg, en gaf Banckert zoo gelegenheid, beide andere nederlandsche smaldeelen
tegen den Engelschman te gaan versterken. Deze was, in zijn middentocht, hevig door
De Ruyter aangevallen, zonder dat het hem gelukte, tot het engelsche admiraalschip,
gelijk hij bedoelde, door te dringen; de schepen onder Chisseley slechts raakten afge-
sneden, en brachten daardoor eenige verwarring bij de roode vlag teweeg, waarvan
De Ruyter toen gebruik maakte, om eenige hinderlijke engelsche branders te vernielen.
Toen Banckert naderde, was juist Aert van Nes in een hachelijken strijd gewikkeld,
waarin hij door twee of drie van zijn schepen maar zwak terzij werd gestaan, doch
nu uitkomst kreeg. Met verdubbelde kracht toog men daarop Prins Robert's smaldeel
te ligf, die nu al vechtende en vurende westwaarts afweek, en jdat v^n Spragg te
bereiken zocht. Deze was intusschen) met dat van Tromp in hevigen strijd geraakt,
waarbij zich Sweers, door Kapitein Jan de Jong en eenige andere schepen wakker
bijgestaan, op die van Kempthorn wierp, terwyl Tromp zelf met zijn Gouden Leeuw
Spragg's admiraalschip Me Royal Prime tot op een; pistoolschot genaderd , dit de volle
laag gaf, en vierdehalf uur lang hevig strijdende aan boord lag. Tegen half twaalf
des vaderlands. 71
deerlijk gehavend afdeinzende, laat Tromp hem echter niet los, maar schiet hem ook
zeilen en rondhout nog van boven neêr. Een der naast liggende engelsche schepen
zich nu in den str^'d wagende, wordt mede na een half uur tot wyken gedwongen,
en ziel zijn voorbeeld door de Terdere schepen der blauwe vlag volgen, waardoor Tromp
gelegenheid heeft de zijne te verzamelen, en den vgand op nieuw krachtdadig te gaan
bestoken. Spragg's groote en bezaansmast raken beide over boord, en dwingen hem op
dat van den St. George over te gaan. Tromp zoekt nu met Kapitein Filips van Almonde
den Moyal Frince te vermeesteren, doch wordt daarin door tal van engelsche schepen
verhinderd, en op zijn Gouden Leeuw tevens zoo bestookt, dat hg dezen aan de hoede
van zijn Kapitein Thomas Tobyas moet overlaten, en zelf den ook vroeger reeds door
hem bestegen Komeetstar, onder De Ruyter's kweekeling, Kapitein Pieter Middellant,
overgaan. Een engelsche brander, die dreigend op dezen afkomt, wordt door dien van
den Noordhollandschen brander-Commandeur Harmen Dirkse De Boer, De Vis, afge-
wend, en gaat met dezen in vlammen op. Spragg, ook op den 8t. George weder in
hevigen strijd geraakt, ziet dezen reddeloos schieten, en daarop de sloep, waarin hij
hem verliet om op de Royal Charles over te gaan, door een dwars door 't schip
geschoten kogel treffen, zoodat zij, vóór hy kan terugkeeren, zinkt, en hg zelf den
dood in de hem overzwalpende golven vindt. In spijt der ontmoediging daardoor bij
sommigen ontstaan, blijven echter Kempthorn en Ossery moedig doorstrijden tot Prins
Robert met zijn schepen komt opdagen, juist in tgds om hun ondergang te verhoeden.
Toen daarop ook De Ruyter en Banckert genaderd waren, werd tegen vgf uur 's namid-
dags het gevecht tusschen beide vloten op nieuw met de meeste hevigheid hervat,
en scheen 't weldra als stond de gansche zee in vuur en vlam, door den dikken
rook, als bliksemstralen in een donkere lucht, uitberstende. De Franschen, hoewel door
Prins Robert geseind, bleven zich buiten gevecht houden, en gaven later voor, dat
sein niet begrepen te hebben, en alleen niet te zijn opgezeild, bm het voordeel van
den wind te houden, en gelegenheid te hebben, den volgenden dag het gevecht met
voordeel te kunnen hervatten. Tot den avond duurde dit thans nog tusschen de
Engelschen en Nederlanders voort, toen Prins Robert, van de hulp der Franschen
voor goed verstoken, na zonsondergang het sein tot den aftocht gaf. Nog bgna
twee uur zette toen De Ruyter hem en zgn schepen na, en keerde daarop weder
naar de thans geheel beveiligde kust terug, «God-Almachtig)- — naar hg Prins
en Staten schreef — «dankende, hem en de zgnen gelegenheid Ie hebben willen
geven van zee te kunnen behouden, en onze zeegaten voor de verbeide Oost-indie-
vaarders vrij en open te stellen». Was, van de britsche zijde, Spragg onder 't ge-
vecht verdronken, en een paar wakkere Zeekapiteins, gelijk enkele Landofficieren
gesneuveld, terwijl Kempthorn en anderen ernstig gekwetst waren; van de neder-
landsche sneefden de Vice-admiralen Sweers en De Liefde, de Kapiteins Van Gelder
72 algemeene geschiedenis
David Sweers, Visscher, en Kiela, terwgl Dik, De Jong, Joris van Andringa gekwetst
waren. Van de nederlandsche schepen gingen echter, op 4 of 5 branders na, geen. te
gronde, en waren slechts twee — Tromps Gouden Leeuw en De Jongs Utrecht — verhinderd
door de zware geleden scha in Texel binnen te loopen; van de engelsche daarentegen
ging de Sint-George geheel verloren, terwgl een dozyn andere masteloos moesten bin-
nengesleept worden; buitendien verloren zij nog een jacht van 20 stukken, en gingen
minstens een tiental branders te loor ^ Geen wonder, dat de Staten zich genoopt
voelden, legen 6 September, in plaats van den gewonen bededag, een algemeenen
dank- vast- en bededag voor deze heugelijke «victorie van Kijkduin» uit te schre-
ven , God daarbij vieriglijk biddende, dat Hg «de wapenen van den Staat te Lande
voorspoedig en victorieus» wilde maken, tot herstel der vervallen zaak, en «tot dien
einde Z. H. den H'^® Prins van Oranje, hoe langer zoo meer begaven met den geest
van wisheid, voorzichtigheid, dapperheid, en kloekmoedigheid in al 't geen Z. H.
ten dienste van 't algemeene lieve vaderland had" aangevangen, en ijog verder zou
ondernemen» Aan De Ruyter, Tromp, en Van Nes werd door de algemeene Staten,
in hun vergadering, plechtig dank gezegd voor het tot stand gebrachte, en door die
van Holland den eersten een rentebrief van zesduizend, beiden laatsten elk van vier-
duizend, den Schouts-by-nacht Jan van Nes en Den Haen, evenals den weduwen
der Vice-admiralen Schram, Sweers, en De Liefde, elk van tweeduizend gulden ver-
eerd; een voorbeeld door die van Zeeland in gelijke evenredigheid voor hun L^-Admiraal
en Vice-admiraal gevolgd. Jan van Nes, en Den Haen traden in de plaats der beide
laatstgesneuvelde Vice-admiralen, De Ruyters 24-jarige zoon Engel werd tot Schout-
bg-nacht benoemd, gelgk in October daaraan de 28-jarige Filips van Almonde voor
de Admiraliteit van de Maas, nadat die betrekking tot zoolang eerst door Jan de
Liefde's broeder Gornelis was vervuld. Na eerst nog wat in zee gekruist, en met storm
en noodweêr gekampt te hebben, keerde de vloot, op 't vernemen, dat de vgand
voor goed de zee geruimd had, den 24®° September evenzeer voor goed naar huis
terug, en lieten de Ruyters Zeven Provinciën, met zgden vlaggen en wimpels versierd,
door de overige schepen van de Maas gevolgd, dien dag, onder luid geschutgebul-
der, voor Hellevoetsluis het anker vallen
I
ν:
Onderwijl was er de Prins eindelijk in geslaagd, het lang begeerde Naarden te
' De Jonge, Qeseh. van het ned. Zeewezen, II, bl. 428,
® Kist, Neêrlands Bededagen en Biddagslneven, II. bl. 233,
3 De Jonge, t. pl. bl. 439. Zonderling — ware men dergelijke invallen niet van den grooten dichter
maar averechtschen geschiedschrijver gewend — mag het onbekookte verwijt heeten, den grooten vloot-
voogd door Bilderdyk naar 't hoofd geworpen, dat hem "de kennis ontbrak van 't bestier en beheer
eener vloot" 5 over 't welk dan ook door De Jonge (in de aant. aldaar) reeds behoorlijk is recht gedaan.
.r
-ocr page 76-des vaderlands. 73
vermeesteren. Nadat men zondags 3 September een schipbrug over den Amstel gesla-
gen had, waren daarover 72 vendels Staten-ruiters en 48 spaansche langs den weg
over Ouwerkerk naar Weesp getrokken, en, na dien nacht in den omtrek gelegerd
te hebben, onder regen, wind, en onweêr op vlot- en modderschuiten op Loosdrecht
aan gevaren, terwijl hun onverwachte komst de Franschen te 's Graveland van hun
daar bezette post verjaagde. Aan de Nieuwesluis was inmiddels het voetvolk bijeenver-
gaard, en kon zoo de Prins, aan 't hoofd van een goede 25000 man, 's woensdags den 6®"
naar Naarden optrekken, en een geregeld beleg voor de stad slaan, die Luxemburg
niet bij machte bleek te ontzetten. Reeds was ook Graaf Johan Maurits toch dringend
aangezocht, nog wat voet- en paardevolk, dat hy beide zoo noode missen kon, te
zenden, toen de vesting, het niet langer kunnende houden, zich den 12®" by verdrag
overgaf, en Maurits het blijde bericht kreeg, zgn volk bij zich te kunnen houden.
De bezetting, ruim 2000 man sterk, en door een keteltrom der spaanschen en een
vendel hunner soldaten uitgeleid, trok den volgenden dag met krygseer naar Arnhem
af: vijftig goederen-wagens en dertig met zieken en gekwetsten, gevolgd door twee
stukken geschut, waarvan echter 't een, daar de affuit brak, liggen bleef; voorts
eenige vrouwen en een karmeheter monnik te paard; een sierlyk overdekt bed, door
twee muilezels gedragen, en met een gekwetst officier er op; een vendel fransche
ruiters; de bevelhebber der stad, en de Overste der Zwitsers, die er gelegen hadden,
aan de spits zyner vier vendels; het fransche voetvolk, en nog twee vendels ruiters.
Bij 't bestormen der vesting, waarop de onderhandeling gevolgd was, had zich vooral
de Colonel Palm, aan de spits zijner zee-soldaten, door zijn onversaagdheid onderschei-
den, en was door een musketkogel in de borst gekwetst. Aan elk der manschappen,
die aan dien storm deel hadden genomen, werd door den Prins een ducaton vereerd De
Franschen lieten daarentegen den armen bevelhebber De Procé, heer du Pas, hoe
wakker hij zich ook tot het uiterste verdedigd had, de onmacht misgelden, waarin Luxem-
burg tegenover hem en zijn thans verloren vesting gebleken was ^ Twee weken later,
uit Armhem naar Utrecht gevoerd, werd hij daar Toor een krijgsraad gesteld, den
7®" November openlyk op de Neude van al zijn waardigheden vervallen verklaard,
en zijn degen voor zgn voeten gebroken. In zijne plaats trad de wakkere Overste
Van Stockheim, als bevelhebber der stad, van 's Prinsen wege op, wier voortdurende
versterking, vroeger zoo noodlottig verwaarloosd, nu tevens met de meeste zorg ter
lïarte genomen werd.
' Zie het vl. bi. over Melegh en overuoinning der stadt Naerden, enz. z. j. en verg. voor een deel
de fraaye afbeelding van Romein de Hooge, «t'Amsterdam by Marcus Doorninck" (1673) uitgegeven.
* Luxemburg had hem, in spjjt vfin zyn herhaaldan aandrang op bystand, geheel in den steek
gelaten. Zie de Memorie of Verhael streckende tot verdedigingh van FUlippes de Frocê, vohr desen
Commandant te Naerden, enz. In 't jaer'onses Heeren 1674.
IV® deel, 3ö stuk. 10
-ocr page 77-algemeetne geschiedenis
Haar verlies was de eerste, maar des te gevoeliger, slag voor de op hun zege zoo
pratte fransche Heeren; zij achtten er zich deelijk» door «geschandvlekt», en van daar
dan ook die onbillijke wrok, tegen den onschuldigen bevelhebber geuit. Voor de Repu-
bliek strekte de behaalde zege des te meer tot bemoediging, als hij van buiten af
gepaard ging met den haar gunstigen ommekeer der keizerlijk-duitsche zienswijs, die
zich in woord en daad eindelijk openlijk tegen den franschen overmoed kenbaar malkte.
Reeds den 30- Augustus was er in Den Haag een krachtig weerverbond tusschen den
Keizer, Spanje, de Staten, en Lotharingen tot stand gekomen, dat te Weenen door
den amsterdamschen Pensionaris Koenraad van Heemskerk en den vertegenwoordiger
des Graven van Monterey, Don Pedro Ronquillo, was voorbereid, en in spijt van
Frankrijks tegenwerking, doorgedreven. Men verplichtte zich daarbij weêrkeerig, slechts
gemeenschappelijk over wapenstilstand of vrede met den franschen vijand te handelen,
en dezen niet te sluiten vóór Frankrijk tot zijn grenzen van 16G0 teruggebracht was.'
Als om den duitschen naijver tegen zich nog te prikkelen, het Koning Lodewijk,
juist in deze dagen, door den Markgraaf van Rochefort, Trier beleggen, en den
September veroveren. Doch reeds was Montecucoh, die, hoe bejaard ook reeds, thans
toonen zou de voortvar^endheid niet te missen, die hij in 't vorige ja^lr had schijnen
te derven, opgerukt, om zich met zijn troepen naar den Rijn te haasten, waar Turenne
hem te vergeefs van zou zoeken verwijderd te houden. Reeds den 2-· October stond
hij met zijn voorhoede in Gelnhausen, liet nog geen 14 daag later bij Frankfort een brug
over de Main slaan, en rukte van daar den rechter Rijnoever op naar Goblenz, terwijl
hij Turenne in den waan gebracht had naar Trier te willen trekken, en dezen daar-
door den Nederrijn deed blootgeven. De kleine fransche legerafdeeling, die de schipbrug
bij Andernach bezette, moest deze in den steek laten en op Bonn terug trekken, en zoo
stond het Keurvorstendom Keulen geheel voor Montecucoli open. Terecht mocht Louvois
aan Turenne schrijven «'t is onmogelijk, dat de goede naam van's Konings wapenen
door uw terugtocht geen schade lijde, terwijl er de keizerlijke een vertrouwen door
zullen inboezemen, dat zij op het punt waren te verliezen; Zijne Majt. ziet en bedenkt
echter dat alles, zonder er u de schuld van te geven, en is volkomen overtuigd, dat
gij al 't mogelijke gedaan, en de wijste partij gekozen hebt». Deze bestond thans
daarin, den Elzas, Lotharingen, en de Vrijgraafschap te dekken en tevens inde gele-
genheid te blijven, om Trier te ondersteunen, al bleef de arme Keurvorst van Keulen,
Frankrijks deerniswaarde bondgenoot, daar nu geheel door in de lij.
■■ie'
νν-·.··''^' ν;,'· -
' Η
74
Wat in het vorige jaar niet bewerkstelhgd had kunnen wordeü, zou thans geschie-
den, de vereeniging der nederlandschp en spaansche troepen met de duitsche aan den
In zijü brief vau 26 Oei. bü Kousset, t pl. p. m.
-ocr page 78-des vaderlands. 75
Nederrijn. Den 13- October had de Prins-Stadhouder zijn leger weder te Rozendaa"]
Mjeen, en brak van daar over Herenthals op, waar hem de spaansche Generaal Louvigny
met 15,000 man hulptroepen verbeidde; over Diest naar Venlo verder getrokken, ging
hij daar den 23- en 24- de Maas over, het Nuis en Keulen ter zij, en trok recht-
streeks op Bonn af, in welks nabijheid reeds 8000 man Keizerlijken, die bij Coblenz
over den Rijn gekomen waren, hem gemoetten. Den November kwam ook het
gros van het leger opdagen, en aan het hoofd dier vereenigde krijgsbenden, ten getale
van een 50,000 man, ondernam nu de 23-jarige veldheer het beleg der keurvorstelijke
stad en vesting Bonn. Ze was slecht versterkt en niet beter voorzien; met eenige
keulsche troepen en de weinige fransche die, onder Revillon, van Andernach waren
gekomen, bezet; doch die bezetting zelve lag onderling al aanstonds overhoop, en
vond daarenboven hij de keizersgezinde inwoners geenerlei steun. Zoo had reeds een
week later de overgave plaats, waarbij de Franschen verlof kregen naar Maastricht,
de Keulschen naar Keulen af te trekken. Half Novémber hield de jonge Prins, in
't bijzijn der uil Keulen overgekomen afgevaardigden der Staten, een algemeene wapen-
schouw. Gaarne zou hij nu zijn voordeel vervolgd en met het vereenigde leger de
Franschen nog verder bestookt hebben, door den uit Holland terugkeerenden Luxem-
burg den pas af te snijden; doch Montecucoli meende thans genoeg voor zijn roem en
's Keizers belang gedaan te hebben, en gaf zijn onderbevelhebbers last, hun troepen
langs den rechter Rijnoever in de winterkwartieren te leggen, terwijl hij zelfde reis
naar Weenen aannam.
Het belangrijkste doel intusschen was door dezen veldtocht voor de vereenigde ge-
westen daarin bereikt, dat zi] er den franschen vijand uit het hart van hun land meé
kwijt raakten. Reeds den 21- October, en zoodra de Prins was opgebroken, had
Louvois Luxemburg last gegeven. Utrecht en al de plaatsen aan de Zuiderzee! den
IJsel en de Lek allengs te verlaten, en slechts die aan Waal en Rijn, met Arnhem
als voorpost, nog bezet te houden. Zooveel mogelijk uit elk der noode prijsgegeven plaat-
sen nog trekkende, en enkele - gelijk bijv. het arme Harderwijk — in brand ste-
kende, gaf hij in de volgende weken daaraan gehoor, en raakten zoo Woerden,
Oudewater, IJselstein, Vianen, Heukelom, Asperen, en Leerdam; Amersfoort, Wijk
bij Duurstede, Rhenen, en Montfoort; Hattem, Elburg, Kampen, Harderwijk, Does-
burg, en Bommel achtereenvolgens hun fransche soldaten kwijt, en werden ook in
Staatsbrabant Crevecoeur, en de schansen te Engelen en Orten ontruimd en geslecht.
Luxemburg zelf verliet den 12- November 's morgens vroeg Utrecht, van den Graaf
Du Sault vergezelschapt, en met een honderdtal ruiters of wat begeleid. Met zijn in-
tendant moest men echter nog voor een kwart miljoen overeenkomen, tot welker ge-
heele voldoening veertien der aanzienlijkste ingezetenen als gijzelaars werden meêge-
^oerd, en 's ochtends van den 17- in vier overdekte wagens, onder geleide van 50 man
algemeetne geschiedenis
paardevolk naar Arnhem op weg togen Κ Donderdag den 23® verliet eindelijk het gros
der bezetting — de twee bataljons Zwitsers te half zes, de vijf Franschen met de ruiterij
omstreeks acht uur — de stad, zoodat er te negenen niet één fransch soldaat — op eenige
vrijwillige achterblijvers na, die zich verscholen hadden, en eerst na het aftrekken
der anderen voor den dag kwamen — meer aanwezig was, en de laatste poort, die
der Wittevrouwen, achter hen gesloten werd. Bij 't weggaan uit zijn huis zei Stoppa
tot de omstanders : «Dankt God dat wij hier van daan gaan, en bidt Hem, dat wij
nimmer mogen terugkomen», en bij 't overgeven der sleutels aan Burgemeester Van
der Bussen: «Ik geef ze u op 's Konings last weder; bewaart ze well»— Daar men
vergeten had den Dom te sluiten, drong er een onroomsche volkshoop binnen en ver-
nielde er enkele achtergebleven versierselen; een houten Maria- en Heiligenbeeld werd
langs de straten gesleurd, en met eenige fransche 'wachthuisjens verbrand. Nog dien
eigen avond te zes uur kwamen de eerste 250 man nederlandsche troepen onder den
overste Boreel, en den gewezen bevelhebber van Maastricht, Fariaux, in de stad, en
werden den volgenden avond door nog vijfhonderd onder Graaf Willem van Hoorne
gevolgd; den dag daaraan nog door eenige Duitschers. De Graaf van Hoorne Het toen de
vroedschap bijeenroepen, om haar meêdeeling te'doen van een verzoekschrift, door een
kleine 80 burgers geteekend, en waarin deze zich over «de oude regenten» beklaag-
den, als die, huns inziens, «de gemeene zaken zeer kwalijk hadden gehandhaafd en
bestierd, zoekende meer haar eigen interest, als den welstand der burgeren en inge-
zetenen»; terwijl ze zich daarenboven «onbekwaam» heetten «gemaakt» te hebben, om ten
dienste des Lands een Stadhouder te verkiezen zonder haar zielen met meineedigheid te
besmetten, als hebbende zich altemaal met plechtigen eede verbonden, nu noch nimmer-
meer tot een Stadhouder te zullen treden; en alzoo zoodanige onderdrukking van Gods
Kerk en policie niet langer behoorde geduld te worden, en dat de constitucie van
tijd en zaken vereischte een stadhouderlijke regeering», verzocht men nu Z. Exc^®, «goede
lieden aan te stellen, waardoor Gods kerk en pohcie beter mochten worden gehand-
l·^
-ί
• '4 ν "
» Zjj werden van Arnhem vervolgens naar Rees vervoerd, waar zij «van burgemeesters en pre-
dikanten veel vriendschap en hulp genoten, en zonderling door den Heer Spaen uit Kleef, dewelcke
haer hadde toegezonden 1500 g. met presentatie van meer, indien van noden, ook aan den jagermeester
hadde belast, om haer Ed. tafel dagelijx van genoegsaem wild te voorzien". Zij kregen verlof, op
hun woord naar Eees over te varen, «om aldaer haer te diverteren". Intusschen waren zij er eng
genoeg gehuisd, daar zy er behalve de knechts, kok en krauwels, met hun twintigen — er waren
later nog zes bijgekomen — logeerden in het commandeurshuis, en met h^n dertienen in één kamer
sliepen (Zie Booth's Dag. Aantt. bl. 155 en v.). Onder, hen was ook de bekende utreehtsche dominee
en stichtelijke dichter Jod. van Lodesteyn, die zijn hart uitstortte in eenige berijmde Meditatiën hem
voorgecomen geduyrende sijn verUijv in ostagië in 't Lmd van Cleev (t'Utrecht ter druckerye van
W. Clerck, 1674). Zg bleven er tot half February 1674, toen zij, na de voldoening der laatste afge-
perste penningen Γ weder van Arnhem naar Utrecht werden afgehaald {Dag, Aantt bl. 158 en v.J.
des vaderlands. 77
haafd, en die gequalificeerd waren, den dienst van Land en Stad te kunnen doen»
Hoorne schorste daarop de overheid in haar bewind, zich zelf voorloopig met de hand-
having der lijfstraffeligke rechtspraak belastende. Van wege hun Hoog Mögenden kwa-
men echter nog dien eigen avond de Raadpensionaris, en de HH, Geelvink, Gockinga,
Crommon, en GemmenicK als gevolmachtigden, om op alles bij voorbaat order tc
stellen, en ontsloegen toen zoowel de stedelijke als gewestelijke regeering van hare
werkzaamheid, in afwachting van 't geen later omtrent hun overheerd gewest en stad
zou beslist worden. In den Dom hield zondags den 26"=° de haagsche herder en kerk-
gveraar Landman een dankprcek, waarin hij de stadsoverheid niet spaarde, haar op
den man af verwijtende, dat zij «den vijand by zijne komst de sleutels te gemoet
had gebracht», terwijl hij de burgerij, in den geest van 't verzoekschrift, opwekte,
zich te verblijden over de komst' der gevolmachtigden van de Staten, om de verval-
len neeringen en ambachten weder op Ie richten, en stads welvaart te verzorgen,
zonder van stads voorrechten te reppen of in zyn gebed haar overheid noch die van
't gewest te gedenken; alleen de andere provinciën werden daarin naar gewoonte
vermeld. De utrechtsche herder en leeraar Heymenberg smeekte God daarentegen in
zijne gebeden, dat Staten noch Overheid in hun voorrechten verkort mochten worden.
Een week te voren reeds, was's morgens 9 uur door den ouden, maar nog altijd krassen
Voetius de eerste preek weer in den Dom gehouden, naar aanleiding der beide eerste
verzen van Ps. 126: «Als God de gevangenen Zions weder bracht, waren wy gelyk
degenen die droomen; toen werd onze mond vervuld met lachen", enz. Hij gedacht
daarbij al de kwelling en 't leed, door die «barbaarsche burgerplagers en bengel-
meesters» van soldaten uitgestaan, en «de vrees van den aanstaanden winter te zullen
moeten continueeren in het logeeren van die baldadige gasten, van welke ieder burger de
zijne — 6 of 4 of 3 of 2 in getal — zou moeten verzorgen van kaarsen, azijn, zout,
peper, en turf of hout, of beiden, om haar te warmen en spijzen te koken, zoodat,
van wege de schaarschheid van hout en turf, niet anders te wachten stond als 't afbreken
' Nader toelichting van 't verzoek gcaf het schotschrift Eehaheams Baedt van Otrecht, leheUende
de redenen der goede mannen van Utrecht en de Patriotten des Vaderlandts, tvaerom zij een request
hellen overgelevert, in 't begin van 't volgende jaar in een tegenschrift Bileams raedt ontdecM en
wederleydt (gedr. op de pars onder den Degel) beantwoord.
' "Nog wonder", zong hem bjj de uitgave van zjjn preek zekere L. G. toe:
Nog wonder dat gij dat beleeft, ο waerde Voet
Oud viereiitachentich.......
Nog wonder, dat de stoel wierd van uw oude voet
Soo jenchdelyck betreên, en heereljjek vervult,
Als eerstmael weêr de Dom voor God wiert ingehult;
oCh Dat nV stadt en qtaet bLIIV bll Dees oVDe Voet!
Α
78 algemeene geschiedenis
Λ Λ ' '
ν···-
',Λ.ί ■„
van de zolderingen, het kloven van schutselen, kisten, kasten, tafelen, vensteren, en
alle ander houtwerk aan of binnen het huis, waarvan zij de proeven reeds hadden
doen zien in den voorleden winter». Hoe ook de stad gemaakt was tot «een jstoel van
den oorlog, dat hare burgeren geprest wierden om tegen bondgenooten en vrienden
aan te gaan, d. i. de schippers met hare schuiten, de timmerlieden, de metselaars,
de gravers geprest, om, niet zonder perikel van haar leven, de Franschen in hare
aanslagen ende exploiten te dienen». Doch nu mocht het heeten: «de slrik is los en
wiy zijn vrij». Mocht iemand vragen, of, bij alle vreugde daarover, het «lachen yooi
Gods volk wel betamelijk» was, «God approbeert in zijn woord het zedig ende gere-
guleerd lachen; ende en kan het lachen» — mits «niet onmatig, ontijdig, ongeregeld,
gdeJ, en dwaas» — «niet absoluut of innerlijk zonde zijn, dewijl God de kracht ende
bekwaamheid des lachens in den mensch geschapen heeft, plantende in hem de begin-
selen ende instrumenten des lachs, als: de affectie of hertstochte van blijschap, de
roeringe en beweginge van de levendige geesten, de muskelen of spieren ih de wangen
naast den mond». Zelfs wordt «het lachen en uitlachen zijner vijanden den almach-
tigen en onveranderlgken God in de Schrifture toegeschreven»
Tot Kapiteinen over de burgerij , om in stad en gewest, zoolang de Prins nog afwezig
bleef, de noodige bevelen te geven, werden twee dagen later een achttal beeren door
den Graaf van Hoorne aangesteld, die in zijne handen hun eed deden, en volmacht
kregen, om met hunne schutters de burgerwacht weder in het stadhuis te herstellen. Ter
bezetting kwamen in de eerste dagen van December de regimenten der Graven van Solms
en van Hoorne, en vrijdag's avonds van den 8®" dier maand was ook de Prins in den Haag
terug Van zijne duitsche hulptroepen verstoken, had hij te vergeefs beproefd, met
medewerking van Monterey, Luxemburg op zijn weg naar 't fransche leger nog op te
vangen, en zijne manschappen daartoe tusschen Hasselt en Tongeren gelegerd. De sluwe
fransche veldmaarschalk hield zich rustig in Maastricht, tot het ruwe weer en een
door Condé bijeen gebracht legertjen, dat hen van achteren dreigde te overvallen, hen
tot den aftocht dwong. Hij haastte zich toen uit zijn veilig toevluchtsoord te voor-
schgn, en kwam weldra behouden te Charleroi aan. Het belangrgkste; echter was, dat
het Land thans voor goed van hem, zijn trawanten, en legerknechtén verlost mocht
heeten, en de in zijn ydeltuitigen waan zoo gevoelig gekrenkte fraiische Koning de
met haar ondergang bedreigde Republiek weder had moeten prijs geven, vóór zelfs
de Zegepoort nog volbouwd was, die hg ter heugenis zyner veroveringen te Parijs liet
oprichten. Welk een verschil met het referein, daar een anderhalf jaar geleden aan-
geheven : ΐ
i- ·
".'"Ié ·
Λ -Γ ■
■ Λ .
' JEerste predicatie in de Domherche tot WtrecM, enz. (t'tjitrecht ter dr. van "W. Clerck, 1674.)
' Zie het YerTiael van het gepasseerde over het gelucTcigh arnvement van S. H. alhier in den ïlage, enz.
des vaderlands. 79
HoUandais, votre cas va mal,
Si Louis est inexorable'.
en met het jammerbeeld dier ongeneeslijk verklaarde «zieke Gravin», die Frankrijk
en Engeland samen een vrolijk dansjen opdrongen, en in welke Mevr. de Sévigné
zooveel behagen schepte I Thans was dat alles wel verkeerd, en niet onnatuurlijk dus
ook, dat men er den Liefhebbers van Η Verkeeren — dat nog altoos geliefkoosde dob-
belspel — een niet onvermakelijk berijmd tafereel van schetste, al werd daarin den
Prins wel wat uitsluitend van alles de eer gegeven. «Aanschouwt», heette het daar:
Aanschouwt dit spel nu eens, Liefhebbers van 't Verkeeren:
Louis dacht, dat hy 't kost, maar zal het nu eerst leeren;
I-iy had de werp vooruit, en wierp ze naar zyn zin,
Hij krijgt al wat wil, hjj krygf een hoekband» in,
Met nog drie banden meer··. Het spel scheen hem gewonnen,
liet wierd geschut gerest«; toen heeft de Prins begonnen
Te spelen met vier banden«, zei: 'k hoü 't beid'^
En heeft in korten tijd, door zjjn hoogwijs beleid,
Zijn banden vastgesteld. Hy hield toen vrij wat buiten«.
En lette wijselijk op het dessein der guiten 9,
Die met Louis het spel begonnen en, geschut
Gerest, op weinig na, gemanteld en gelut,
En met hem t'zamen deên; het spel in hare hand was;
't Verlies Oranje dacht voor hem te grooten schand was,
Nam moed, kwam weer in 't bord het spel begon te staan;
't Was daarmee niet genoeg, men moest toen verder gaan,
(Drie)maal hij sloeg met winst", één schijf werd hem geslagen
Kreeg daar revanche van'®, en lei toen andre lagen;
Dat hij doebletten kreeg", waarbij met een hy slaat
Veel schijven van Louis zyn boekband veeglijk staat
Met nog een andren band, dien hy haast moest verlaten
Men hoorde toen terstond de omstanders anders praten:
Zijn Hoogheid krjjgt het best, en presenteert herschut'®.
' Le nomeau Siècle de Louis XIV, ou Ghansons kist, et sat. de 1634 ä 1712, Paris, 1857, p. 99.
^ "On a fait une assez plaisante folie de la Hollande: c'est une Comtesse agéed'environcèntans;
olle est bien malade", enz. (Zie haar schryven van 37 Juny '73, Lettres, 11. ·ρ, 115). Eene hollandache
vertaling in kreupelry'm zag in 1673 het licht.
* 't Stift Keulen. ^ Gelderland, Overijael, en Utrecht. « Door Engeland.
® Holland, Zeeland, Friesland, en Groningen. ? Schut en rest. s dq yjoot Jq j,eo.
® De Engelschen, die dachten te landen, In de Langstraat in 'tveld.
" (Drie) zeeslagen gewonnen. — Vijf zegt eigenlijk rijm en aant., doch drie zal wel zoojuist zijn.
Maastricht. " Naarden. Keizer en Spanje. « Omtrent Keulen.
Het stift Keulen. Utrecht. is Aan de ambassadeurs van den Keizer en Spaiüe.
■
80 algemeene geschiedenis
tt
D'herachutters 't oude loon ^ hij dacht, het is mü nut,
Dat ik ook nog iets krijg, opdat ik 't niet verzie,
Mijn spel staat nu te schoon; aanstonds krijgt hü daar drie"·^.
Toen ging het spel het eerst aan, zjjn Hoogheid werpt six-cinque s
Louis raakt iiitten hoek^; het wil hier duikers stinken:
't Spel van Louis verloopthij raakt veel schijven® kwijt,
Het spel is gansch verkeerd, en dat in korten tjjd!
Coeragië nu, Messieurs, de Prins heeft nu vjjf banden^,
Louis kan nauwlijks door, te water noch te lande;
HersohUtters, houdt goê moed, het spel is nog niet uit;
Denkt, hoe Louis weleer, om 't huwlijk van zijn bruid,
Kwam spelen in uw land ® met valsche dobbelsteenen ^,
En waar het niet herschut, hy speelde nog om Weenen".
Verziet het spel nu niet, het is bijna wel resf;
Als 't nu niet werd verspeeld, gij hebt het eeuwig best;
Verliest Louis dit spel, laat ieder 't zijne strijken
Louis zal in dit bord nooit weder komen kijken
Stonden de zaken van Frankrijk slecht in de Republiek, die Tan Munster en
Keulen niet beter. Het laatste zag zijn Sticht door den vijand overheerd, en het eerste
zich niet alleen van lieverleê de vroeger vermeesterde schansen weêr ontnemen, maar
ook alle hoop, het zoo noode gederfde Koeverden weêr machtig te worden, voor goed
den bodem ingeslagen. Reeds den July was hem door Rabenhaupt de Langakker-
schans weêr ontweldigd, nadat Johan Maurits en Aylva een kleine drie weken vroeger
zyn benden te Staphorst verslagen hadden. Een eerste poging, om Koeverden weêr in
handen te krijgen, had alleen de vermeestering van het huis te Gramsbergen, door
de wakkere, maar zwakke bezetting onder den vaandrig van Riensdijk te vergeefs
tegen de overmacht verdedigd, ten gevolge gehad. Men versterkte zich daar nu, en
wendde alles aan, om ook de nabij gelegen vesting weder in handen te krijgen; het water
uit de Yecht werd opgestuwd, een zware dijk van 't Huis te Laar tot dat van Grams-
bergen aangelegd, en door een aantal kleine schansen verdedigd en met 60 stukken
geschut bezet. Van half Mei af was men daar den ganschen zomer meê doende ge-
weest, met dat aanvankelijk gevolg, dat de veelvuldige regens van den nazomer het
water tot over den onderwal in de vesting dreven, In Koeverden zat men daartegen-
1 De Keizer, Spanje, en Lotharingen, j
2 Billijke voorwaarden om tot hun achterstallige pretensiën te komen. j ^
3 In de elfde maand, November, ^ Te Bonn. ® Zijn soldaten vertrekken.
® Veel steden. ^ Holland, Zeeland, Friesland, Utrecht, en Groningen.
® Pretensie op de Spaansche Nederlanden. ® Zonder reden, ongefondeerd.
't Duitsehe Keizerrijk. " De landen en steden, hem onrechtmatig afgenomen.
Qedr. voor de liefhebhers van Η VerJceeren, 1674,
f ■
-ocr page 84-des vaderlands. 1085
over echter niet stil, en bereidde zich met den meesten ijver, om den dijk te gaan bemach-
tigen en door te steken, toen de natuur-zelf niet minder krachtig kwam meêwerken,
en den l^n October een storm uit het Oosten het opgestuwde en hooggezwollen water
met zooveel geweld tegen den dijk opjaagde, dat hij op drie plaatsen bezweek. De
zoo zorgvuldig aangelegde verschansingen werden voor een goed deel door de golven
overstroomd en vernield, de schuiten, reeds in gereedheid gebracht, om een 3000-tal
krijgsknechten tegen Koeverden in beweging te stellen, weggeslingerd; tal van officieren,
soldaten, en werklui door 't water verzwolgen, en wat er van de werken nog door
wind en water was overgelaten, nu weldra door Rabenhaupt's troepen bemachtigd.
«Hoe», zong de Eerw. Selijns, na deze heugelijke uitkomst,
Hoe wroet de Bisschop met zijn myter in bet slijk,
En stuwt het water op, om Koeverden te winnen!
Hü breekt zyn hoogen eed — God breekt zjjn hooge dijk
Door de aftrekkende Franschen in den steek gelaten, ontruimde hij den 6«» November
nu ook Steenwijk en vervolgens Meppel, doch verzuimde niet, zich door 'teersteeen
betrekkelijk groote som voor brandschatting te laten toekennen en daarvoor gijzelaars
mee te voeren, en ook uit het tweede zooveel geld mee te nemen, als hij er den
opgezetenen aftroggelen kon ^ Zijn aftocht was den ouden Graaf Johan Maurits te meer
welkom, als deze, bij al zijn wakkerheid, den last zijner zeventig jaren begon te voelen,
en op aandrang zijner artsen, het krijgsleven in den ruweren noorder dampkring met
een rustig verblijf in de haagsche hofstad te verwisselen wenschte, en zich dat, in
erkentenis voor zijn onverdroten, doeltreffend dienstbetoon ook volgaarne zag toestaan ^
Den veranderden staat van zaken herdenkende zong de gemoedelijke Hieronymus
Sweerts thans in zijn RecUe Weeg-scJiaal:
Het menschenhert is dik genegen.
Te voeren macht en heerschappij
En 't al te krijgen aan zijn zij
Hetzij door geld of door den degen;
En komt zijn aanslag iets te lukken,
Hij brandt van hoogmoed, en gelooft,
Dat hjj zal zijn dat groote hoofd,
Daar al de wereld voor moet bukken.
Maar God, in Zijnen troon gezeten.
Bespot het nietige aardseh gebroed,
^ Bij de afbeelding in prent van Romein de Hooghe, in Müllers meer oitvoerigbeBchreven.
valckenier, Verwerd Europa, II. bl. 654.
^ Zie zün schröven aan den Prins van 15 October, Arch. V. p. 345, en 's Prinsen antwQord, ald.
IV® deel, 2e stuk. jj
82 algemeene geschiedenis
Dat in zgn hoogmoed woelt en wroet
Zoo uitgelaten en vermeten.
Hi) weegt met een gerechte wage
Het hert, dat dus na kronen brandt,
En laat hem toe, het zondig land
Ten beste van Zyn volk te plagen
Maar zeit op 't lest: «houdt op, ο Koning! —
Gy zult geen voetstap verder gaan;
Gy 2ii)t Myn eigen onderdaan,
En kreegt door Mjjne hand dees kroning".
«Wat durft gij u de macht toeschrijven,
En snorkt van land- of zeegebied?
't Is 't Mijne wat gy weet of ziet,
En 't moet op mijn bevelen drijven".
Twee Koningen van groot vermogen
Die spanden met veel Vorsten saam,
Om Neêrlands steden en haar naam '
Gansch weg te roeyen uit elka oogen;
En 't scheen of 't God meê had beschoren!
Maar ziet, hoe dat het lot verkeert:
't Hoogmoedig volk wordt nu verneêrd.
Dat d'ondergang had saamgezworen
In Engeland had zich bij de heropening van 't Parlement, den SO«»^ Oclober, bij monde
van den in zee en handelszaken invloedrijken Sir William Covenlry, een krachtige
slem verheven tegen het onnatuurlijke krijgsverbond met het paapschgezinde Frankrijk
legen het onroomsche Nederland, met. de aanmaning gepaard, geen gelden langer voor
den oorlog toe te staan, noch te dulden, dat Engeland en de Republiek langer door
een uitheemsch Vorst, voor beiden even gevaarlijk, van elkander vervreemd bleven;
alleen wanneer er van hare zijde, in dit opzicht, van onwil mocht blijken, zou men
den Koning de tot voorzetting van den krijg verlangde gelden mogen toestaan \ Juist
een paar dagen te voren was echter door de algemeene Stalen zelf een wijdloopig
schrijven aan dien Koning afgezonden, waarin zij hunnerzijds van hun verlangen naar
vrede kennis gaven, en de voortduring van den oorlog beklaagden, ook nadat door
de verheffing des Prinsen van Oranje alle reden tot verwijdering scheen weggenomen.
Zij somden verder verschillende punten op, waarin zij zich beijverd hadden van hun goede
. ^ Zie De rechte Weeg-schaal, t'Amsterdam by Hier. Sweerts, boek- en printverkooper op den
Dam. 1673.
" Zie den korten inhoud van zijn rede by Ranke, Mngl. Beschichte, enz. t. pl. S. 434.
Wffiff
............
des vaderlands. 83
gezindheid te doen blijken, en hunne genegenheid, om in vrede met Groot-Brittanje te
leven, kennelijk aan den dag gelegd. Alleen de hun betoonde weerzin en vgandschap
van britsche zyde had hen in de laatste maanden gedwongen, in bondgenootschap
met Oostenrijk en Spanje te treden, om zoo den franschen Koning —■ Brittanje's
bondgenoot — te weerstaan; doch niets belette, in weêrwil daarvan, een afzonderlijken
vrede met den engelschen aan te gaan, waartoe zij hunnerzijds ten volle bereid waren,
en gaarne voor 's Konings billijke grieven alle voldoening zouden geven ^ De Koning,
persoonlijk meer met Frankrijk ingenomen, dan de onroomsohe meerderheid van 't Par-
lement, toonde zich, in zijn half-November gegeven antwoord op dit schrijven, weinig
genegen, onmiddellijk aan 't geuite verlangen toe te geven, en zocht zich met allerlei
schyngronden te dekken. In hun wederantwoord poogden de Staten zijn hart meer
bepaaldelijk van Frankrijk af te trekken, door hem onder 't oog te brengen, hoe dit
zelf in den afgeloopen zomer een afzonderlijken vrede met hen had willen sluiten, en
hy zeker dat rijk en zijn Koning tot niets meerder verplicht was, dan ze zelf hel
aan hem rekenden te zyn. Zy zonden tevens den spaanschen gezant te Londen, den
Markgraaf del Fresno, als bemiddelaar, de punten over, waarop zij geneigd waren
vrede te sluiten: dat der vlag zou naar zgn genoegen geregeld worden; over en weêr
zou men de plaatsen, in den oorlog vermeesterd, teruggeven, en zij den Koning twee
miljoen betalen, die hem dan zouden strekken, het den Prins van Oranje door hem
nog verschuldigde af te doen. Ook op 't punt van den indischen handel en 't verblijf
te Suriname, zeiden zij den Koning voldoening toe, doch verklaarden tevens dat der
vrije visscherg niet te willen prijsgeven. Hun mededeeling aan den spaanschen Mark-
graaf lieten zij, in de tweede helft van January, van een brief aan den Koning-zelf
volgen, waarin zij hem voorstelden, de overeenkomst van Breda en 't daarop gevolgde
verdrag van zeevaart op nieuw te bekrachtigen, en het punt der vlag zoo te regelen,
dat zoo vloten als schepen in de britsche zee voor een koningsschip moesten stryken;
voorts binnen drie weken na de vredesluiting, gemachtigden te benoemen om den
indischen handel te regelen; den Engelschen vrijheid te verleenen, om Suriname te ver-
laten ; Nieuw-Nederland aan Engeland af te staan , zonder iets in de plaats te optvangen;
de aangeboden geldsom uit te betalen. De Koning, die inmiddels, aan en drang der
onpaapschgezinde meerderheid van 't Parlement toegevende, zijn franschgezinde minis-
ters en kanselier reeds den bons had gegeven, toonde zich, door de omstandigheden
gedrongen, nu allengs ook meer vredelievend gestemd, en droeg thans Sir William
Temple op, daarover nader te onderhandelen. In eenige bijeenkomsten met den Mark-
graaf werd toen alles nader geregeld, en kwam zoo den 29"" der volgende maand,
i
^ Zie het gansche schrijven, gelijk alle verdere briefwisseling over deze aangelegenheid, bü Valc-
kenier, t pl. bl. 745 vv.
84 algemeene geschiedenis
ν
χ
f ·■
ïïmmSê
deze tweede vrede van Westrainster tusschen Groot-Brittanje en de Staten tot stand,
in overeenstemming grootendeels met het door de Staten gedane aanbod. Het strijken
der vlag — door 't lichten van den top wimpel der groote mast, en 't laten vallen
van het topzeil — zou plaats hebben van Kaap Finisterre tot voor Statenland in Noor-
wegen; den Koning zouden twee miljoen worden uitgekeerd, waarvan een vierde
onmiddellgk, de drie overige, in de drie achtervolgende jaren; later werden zij echter
door den Prins van den Koning overgenomen, om zijn eigen vorderingen op dezen
zoo allengs voldaan te krijgen, waarmeê toen nog ettelijke jaren verliepen, daar de
verschillende provinciën hun aandeel in 't bedrag eerst uiterst langzaam voldeden. De
genomen plaatsen werden van weêrszij teruggegeven, en den Engelschèn veroorloofd
naar welgevallen uit Suriname te vertrekken. Gemachtigden tot het sluiten van een
nieuw verdrag van zeevaart beloofde men van weerskanten te stellen, terwijl intusschen
dat van 1668, gelijk de daaraan voorafgegane bredasche vrede van kracht bleef. Te
vergeefs had zich de fransche gezant beijverd, de sluiting van den nu weldra bekrach-
tigden vrede te voorkomen. Hij en zijn Koning moesten voor lief nemen wat er
geschied was, terwyl men zich daarentegen in Holland niet weinig vermaakte met
den nieuwen. Koning Lodewijk en zijn kwaadwilligen raadslieden bereiden tegenval.
Thans meende men den zoo hoog opgelaten «franschen vlieger» voor goed «hor» te
kunnen achten, en hief daar, tot inwgding van dit zpo gelukkig begonnen nieuwe
jaar, een lustig deuntjen van aan:
Aanhoort doch, vrienden allegaar,
Wat moois, wat nieuws in 't nieuwe jaar,
Al van een Vlieger, door vier Grooten
In 't vrije Neerland opgeschoten.
Deea vlieger was van fransch papier,
En had een ä-la-mode zwier,
Omdat hy overal beplakt was
Met gele lelie, of 't bek.kt was.
Op 't neusjen boven stond een zon
Van klatergoud, zoo trotsch als 't kon.
Die zou, of 't spul was in de vinken,
Als helsch vuur op een stokjen blinken.
Maar touw en staart was bijgehuurd.
Van makkers uit een andre buurt,
Het drommelsch warsnoer ging men halen
Al heel uit Keulen en Westfalen.
■S 1
De staart bracht Jem's van overzee;
Dus wierd de Vlieger eindljjk reê;
De hurelingen onverdroten.
Die hebben hem toen opgeschoten.
μ-··
des vaderlands. 85
Monsieur, die 't al beschikken wou,
Die bayevanger hield het touw,
En 't spul begon heel wel te tieren,
Zoodat Monsieur zijn touw ging vieren.
Het touw, dat had byna geen bocht,
Zoo vloog de Vlieger in de locht,
Dat hy, uit veler mensehen oogen,
Tot aan de zon toe scheen gevlogen.
Maar zie, daar kwam een dwarrelwind
Uit drie, vier hoeken, dit verzint!
Een harde stoker kwam uit Spanje,
En de andre uit Duitschland en Oranje,
Veel lieden waren zeer begaan,
Of deze Vlieger lang zou staan.
Omdat hij al begon te zwaayen,
Te zuizebollen en te draayen.
Monsieur zag, dat het spul niet dogt',
En palmde, wat hij palmen mocht.
Opdat al dit vertroeteld leutren
Het heele spul niet zou verpeutren.
Gelijk het op het end ook blijkt,
Hoe dat Monsieur nu staat en kijkt,
Dewijl zijn Vlieger, met dit mallen,
De staart is van zijn gat gevallen.
Die nu kan weten, waar de val
Van dezen Vlieger wezen zal.
Die mag er daadlijk heen gaan peuren,
Om meê een stuk daarvan te scheuren.
Oorlof, Monsieur de gouwe tor!
Nou is jou mooye Vlieger hor;
Begeer je er weêr een toe te stellen,
Zoo maak de staart van fransche vellen;
En schiet hem op, daar jij de wind
Wat beter veur jou Vlieger vindt;
Hier zou men, zonder sammerijen.
Het touw dicht aan de hand afsnjjen®.
Was Koning Lodewijk's, in zijn ijdeltuitige vaart zoo vaardig gestuite hoogvlieger
door den vrede met Engeland zijn sierlijke staart kwijt, zijn keulsch en westfaalsch
«warsnoer» zou hem nu metten eersten ook ontvallen. Beiden, Bisschop en Keurvorst,
Voor deugde. s De fransche Vlieger hor, vl. bi. z. j.
-ocr page 89-hadden hoe langer hoe minder reden zich oyer hun koninklijken bondgenoot, die
louter uit eigenbelang met hun had saamgespannen, tevreden te toonen. Terwijl hun
landen van duitsche en hollandsche zij bedreigd en overheerd werden, liet Frankrijk
hen niet alleen grootendeels aan zich zelf over, maar beknibbelde en onthield hun
ook den toegezegden geldelijken onderstand. De Bisschop was daarom reeds na half
December ondershands met Frankrijks onverdroten tegenstander, Lisola te Keulen
in overleg getreden, en had hem allerlei vredelievende aanbiedingen gedaan. Wel had
daarop de keurvorsleliike raadsman, Willem Ego van Fürstenberg, hem van een eigenlijk
verbond met den Keizer tegen Frankrijk nog weten te weêrhouden; doch was deze zelf
daarop, den IS®"^ February, van 's Keizerswegen in hechtenis genomen en over Mülheim
naar Bonn gevoerd, waar hij , van gekwetste Majesteit tegen Keizer en Rijk beticht, gevan-
gen gehouden, en in weêrwil van Frankrijks aandrang, niet losgelaten werd. Dit en de
veertien dagen later gevolgde aanhouding van't geld, voor de fransche bezetting van Nuis
bestemd, verbitterde den franschen Koning zoo, dat hij een week of drie daarna zijn
gevolmachtigden uit Keulen terugriep, en van geen vrede meer hooren wilde. De Bis-
schop echter vond daardoor te meerder vrijheid op eigen hand te blijven onderhan-
handelen, en gelijk hij, na Fürstenbergs gevangenneming, Lisola op nieuw eenige
voorwaarden van vergelijk had aangeboden, ging hij, toen deze als te veel eischend
1 De fransche regeering wist zoo zeer, welk een gevaarlijken vijand zy in hem had, en toonde
zich zoo op hem gebeten, dat Louvois den 16eu January niet geaarzeld had, aan Estrades - toen als
bevelhebber van Maastricht werkzaam - op te dragen, hem zoo mogelijk, op weg van Luik naar
Keulen, levend of dood te overweldigen. "Comme ce serait un grand avantage" - gelyk h« schreef-
je Ie pouvoir prendre, et que même il n'auroit pas grand inconvénient de Ie tuer, pour peu que
lui OU ceux qui seroient avec lui se défendissent, paree que e'est un homme fort impertinent dans
ses discours et qui emploie toute son industrie, dont il ne manque pas, contre la France avec un
achamement terrible, vous ne sauriez croire combien vous ferie^ votre cour 4 Sa Majesté, si vous
pourriez faire exêcuter ce projet". Zooveel gaven de fransche Koning en zijn trawanten, wanneer
't hun persoonlijke wrok en vüandschap gold. om 't volkenrecht en.de onschendbaarheid van een
vredegezant. Door Lisola's omzichtigheid faalde echter het fraaye plan, en had althans Louvois de
uitvoering van dezen voorgenomen gezanten-moord niet op zijn geweten. Zie Rousset in zijne Hüioke.
II. p. 3, s.
9 Bü zün terugkeeren van een avondbezoek aan de Gravin van de Mark. die h« büna dageiyks
bezocht, werd hü, in een afgelegen wijk der stad, achter de Sint-Mauritskerk, door den Majoor
Obiza en eenige andere officieren en ruiters, in z«n karos overvallen, en na eenigen tegenweer der
zünen, en verwonding aan weêrszijden, overweldigd. (Zie TUcker's, Gesch. des Stifts Munster, enz.
S. 331 en verg. het uitvoerig relaas van zün in prent gebrachten ovej-val in De Tcuyp aen duygen
door 't vervoeren van den Prins W. ψ F., UsscTiop van Metz, colonel ion een duhbelt regiment, en
opperTcuyper in Franschen dienst. «Dien kuyper" ~ heet het daar'ten shotte - «meende de vrede,
die al, Godt danck, vast staet, hier onder de hant te troebleeren, maer sit dicht in der muyten;
laet d'andere hun rockjen omkeeren, boete doen, en om genade opsitten, terwyl 't noch t«t is; sy
aien doch t'samen, hoe 't werk verbrod is, en - de huyp aen duygen."
i:
des vaderlands. 87
door de nederlandsche gevolmachtigden waren afgewezen, die zeiden hem geen duim
breed gronds te mogen afstaan, en geen stuiver gelds meer te kunnen aanbieden, met
onderhandelen voort, en bood den Keizer zijn legerbenden — ten getale van ruim
12,000 man voet- en paardevolk — aan. Met de Staten trad nu Kramprich in den
Haag voor dén Bisschop in overleg, deed allerlei aanbiedingen, die echter onvoldoende
bleken, en door een ontwerp van Van Beverningh en IJsbrandts te Keulen vervan-
gen werden. Daar vervolgens ook beide bisschoppelijke gevolmachtigden Schmising en
Zur Mühlen nog te vergeefs gepoogd hadden betere voorwaarden te bedingen, onder-
teekenden zij eindelijk den 22®" April een verdrag met de Staten, waarbij dezen
eeuwigen vrede en vriendschap van 's Bisschops zij werd toegezegd, algeheele ver-
giffenis voor al 't geen na den kleefschen vrede was voorgevallen, behalve voor land-
verraders, bepaald werd; de ontruiming werd toegestaan van alle door de Munsterschen
bezette plaatsen, gelijk met name Lingen, Lichtevoorde, en Borculo; de teruggave
werd bedongen van alle den Staatschen ontnomen goederen, met vrijlating der weder-
zijdsche gevangenen; de vrede van April 1666, met insluiting van Bentheim, her-
nieuwd werd, en eindelijk de bekrachtiging van al deze bepalingen uiterlyk binnen
veertien daag, in handen der keizerlijke gezanten, werd overeengekomen, waarna dan
tevens alle vijandelijkheden zouden ophouden Dit laatste was voor den Bisschop te
wenschelijker, als Rabenhaupt hem in dezen tijd reeds op zijn eigen gebied was
komen bestoken, en den April Nordhorn vermeesterd en zijn krijgsbenden in den
omtrek verslagen had. Met den Keizer kwam de Bisschop te gelijkertijd overeen, dat
deze, als hij 't verlangde, zijn troepen kon overnemen, en dan zijnerzijds zijn best
zou doen, den Roomschgezinden in de door den Bisschop tijdelijk bezette nederlandsche
steden, wat meer godsdienstvrijheid te verwerven, dan de Staten hun gunden.
W^at langer dan met den Bisschop hielden de onderhandeUngen met den wankelmoedi-
gen keulschen Keurvorst aan, tot ook deze eindelijk begreep, dat hij niet beter kon doen,
dan in de voorwaarden der Staten toe te stemmen. Zoo deed hij den Mei een vre-
desverdrag met hen onderteekenen, waarbij hij hun toezei, alle plaatsen, hem tijdens
den oorlog in handen gevallen, terug te zullen geven, met afstand hunnerzijds van
alle verdere aanspraak op het vóór den oorlog steeds door hen bezette Rijnberk \
Vóór het sluiten van dat verdrag had de Keurvorst zich reeds gehaast zijn bezetting
uit Deventer te trekken, tegen een hem welkome brandschatting van 42,000 rijks-
daalders; terwijl Frankrijk in den loop van April en Mei zijn in 't geldersche en
elders nog achtergebleven troepen, mede onder brandschatting deed optrekken, en
zoo Zutfen, Arnhem, Tiel, Kuilenburg, en Buren van den drukkenden last hunner
' Het nadere zie bij Der Kinderen, t. pl. bl. 248.
2 Zie aldaar, en bü Wagenaar, XIV. bl. 305.
bézelting onthief. Ook de schans van St. Andries, Emmerik, Wezel, Rees, Nuis, en
Schenkenschans werden van 't fransche krijgsvolk ontbloot, door 't welk alleen De Graaf
en Maastricht nog bezet bleven. Nauw was echter de Schenkenschans nog door zyn
fransche bezetting verlaten, of de brandenburger Keurvorst, die meende er aanspraak
op te kunnen maken, wierp er, tot verbijstering der Staten, van zgn volk in, doch
gaf, om opheldering gevraagd, te kennen, dat hij van oordeel was geweest, zulk een
gewichtig punt niet onbezet te kunnen laten, maar zich gaarne een gerechtelijke uit-
spraak te zullen getroosten. Hij brak daarop na weinige weken weer met Frankrijk,
om in een verbond met den Keizer, Spanje, en de Staten te treden, dat den July
in zijn hofstad aan de Spree, tot bevordering van een goeden, vasten, en algemeenen
vrede gesloten werd. Hy beloofde daarbij 6000 man paardevolk en 8000 voetknechten
op de been te zullen brengen en voor de helft te onderhouden, terwijl zijn drie bond-
genooten de andere helft der kosten zouden dragen, en zich tevens verbonden, hem
bij te staan, wanneer hij in een of ander zijner landen werd aangevallen. Een der-
gelijk verbond was tien dagen vroeger te Zelle met de Hertogen van Brunswijk-Luneburg
gesloten, en kwam tien dagen later, in Den Haag, ook met den Koning van Dene-
inarken tot stand, zoodat Frankrijk zich hoe langer zoo meer vereenzaamd vond, en
de nederlandsche Republiek in dezelfde mate krachtiger en sterker. Niet zonder moeite
en kwelling was zij intusschen, in den loop der Meimaand, de munstersche troepen,
overeenkomstig het gesloten verdrag, kwijt geraakt. Zwartsluis en Hasselt werden den
16®^ het geleideiykst daarvan bevrijd, maar in Zwolle ging dat niet zoo gemakkelijk
van de hand. De te Kampen bevelvoerende Kolonel Van Golstein vaardigde er te
vergeefs een zijner Kapiteins naar af, om de ontruiming te verhaasten; eene commissie
der algemeene Staten zelve was noodig, er den bisschoppelijken bevelhebber toe te
noopen, en bewerkte, dat hij er den 20®" der maand toe overging. Het arme Land-
schap Drenthe werd door 's Bisschops Overste Van Calcar opgeëischt, om de opgelegde
belasting de gansche Meimaand uit te betalen, met nog 100 ducaten voor de ontrui-
ming der Ommerschans bovendien, onder bedreiging dat hg er anders een tiental
ingezetenen als gyzelaars voor zou raeêvoeren; de Staten gaven echter den Drost van
Twente last, dit zoo noodig met geweld te verhinderen. Groenlo en Bredevoort werden
in den nacht van 26 op 27 Mei door de bisschoppelijke bezetting verlaten, en te
gelijker tijd die langdurige steen des aanstoots, Borculo; een en ander niet zonder
gewelddadigheid der roofzuchtige soldaten, gelijk er gemelde commissie een dag of
tien later, ter Staten-vergadering haar beklag over uitbracht ^
ii.
In Utrecht was de jonge Prins en Stadhouder, den 17®^ April, onder algemeen
m
Zie by Der Kinderen, t.jpl. bl. 254.
-ocr page 92-DES VADERLANDS.
gejuich, en driemaal herhaald klokgelui, gekomen. De jongedochters uit de buurt bij
de Katrijnenpoorl verwelkomden hem met een berijmde aanspraak, waarin zy hem,
den geleden druk herdenkende, o. a. toeriepen:
Verlosser van het Sticht, kom binnen onze wallen;
Kern, richt daar weder op al 't geen er leit vervallen!
Zie, hoe de burgerjj en 't volk van alle slag
Zich in uw komst verheugt op dees uw intreêdag!
Elk schept nu aam en lucht met volle ademtogen.
Nu de tyran met schrik is van ons weggetogen,
Die God en u en ons hoovaardig heeft gesard;
Och, wij omhelzen u en drukken u aan 't hart.
Wy lagen moedeloos en krachteloos ten onder,
De fransche tyrannie verdrukte ons byzonder:
't Bloedzuigertjen Robert, de weerwolf Dumarceau,
De bloedhond Luxemburg, elk sloeg in ons zyn klauw;
En daar beneven nog do godvergeten benden
Van voet- en paardevolk vervulden ons elenden:
Dat tuig was alle daag met 't mes ons op de huid.
Het vrat ons levend op en zoop ons deerljjk uit.
Uw lang verwachte komst verkwikt het treurig harte
En ondersteunt 't gemoed, gepraamd met angst en smarte.
Elk roept volmondig uit — dat men voorheen niet dorst —
Leef lang Oranje, ja, leef lang, geduchte Vorst!
De Hemel zegen u en stevige uwe krachten!'
Op verschillende plaatsen en voor verschillende huizen waren zinspreuken en jubel-
rijmen aangebracht, die van de onbewimpelde blijdschap der bewoners en omgezetenen
getuigden : alk Wil-hem , MJc Wil-hem, God Wil-hem», prijkte met een vrij onnoodige
toehchling in rijm op de oranje-poort voor 'l huis van Jhr. Everard Meysler. Op 't Sint-
Jans-kerkhof heette het:
Louis trok hier voorbü met gansch zyn Hof te paard,
Dat baarde een kille schrik in 't hart der borgerye;
Maar nu Prins Willem komt door deze poort te ryen,
Elk een zyn hartevreugd volkomen openbaart.
Op de Neude luidde 't o. a.:
89
Vive Oranje, vive Spanje, vive Keizeriyke macht,
Die den trotschen landinslokker vielen samen op de vacht,
En hem zullen weêr doen geven dat hy ingezwolgen heeft,
Tot hy lever, long, en darmen, hart, en leven overgeeft.
i
',Λ'
' Utrechts Aanspraak aan Z. K. H. enz. VI. bl.
ÏVe deel, 3« gtuk.
12
-ocr page 93-90 algkmekine geschiedenis
/Vis anlwoonl op de verzen van 't WalvisAxuu, bracht de onpaapsche S. de Vries
ihans aan de Oranje-poort van zijn buurt op den steenweg de volgende aan:
"Juicht, ketters, aan de Godheid tegens uvpen dank" —
De Godheid was van meel —
Waa op dien Sacramentsdag der Papisten klank.
Toen haren fran,schen haan hier had den bovenzangk,
Als meester in 't geheel.
Juicht nu, papisten, aan Oranje, schoon door dwangk
En gansch geveinsdelijk, ook tegens uwen dank! —
En wijselijk had dan ook de Walvis zelf thans een geheel andere kleur gekozen,
en in plaats van zijn paapsch- en fransehgezinde spreuken en zinnebeelden, niet alleen
de wapens van den Keizer, Spanje, en Oranje, met een oranje-lint aaneengehecht,
aan zyn luifel gehangen, met de kreupelrijmen:
Den bloedigen Mars, die knerst van spijt zijn tanden
Vermits hjj door dees band gebonden werd zyn handen, enz.
met een «J. C. Walvis fecitr> onderteekend, maar ook boven zyn luifel nog 's Prin-
sen wapen gesteld met het opschrift: Lang leef Z. H. de Prins van Oranje' — In
kerkelijk verdraagzamen en verzoenenden toon maanden de rgmen, door den AVeleerw.
Daniël van Hengel, aan zijn woning op 't Oudkerkhof gesteld, Roomschen en Onroom-
schen beiden tot samenwerking in belang van 't Vaderland aan :
Gereformeerd en Katholyk
Verwacht Uw Hoogheid al gelijk.
En schoon 't Geloof is ondei'scheiden,
Zij moeten willen alle beiden,
Als Patriotten van het Land,
Het zelve doen goed onderstand,
En leven hier in vree te zamen,
Als goede burgers zal betamen.
Op enkele andere plaatsen gedacht men, in minder verzoenenden geest, de in
Aug. '72 gewelddadig onderdrukte staatkundige verdeeldheid; vooraan in de Saaistraat
heette het o. a. : ί
en wat verder
Het Wit is veranderd, \
Oranje voert den standert;
Oranje groeit, hoewel het menig spijt,
Veel worden,nu Prinsch om haar eigen profijt;
' Zie de Foëtisohe Oedagien van verscheide liefhebbers op aldei-hande groene zegelogen ^ Qnr,, fUitrecM
Ter druckerye van Willem Clerck, boeckdruckej· en verkoper op de Noudc in Kintj ens-haven.
. , , 1
-ocr page 94-des vaderlands. 91
doch van de zulken luidde het dan in de Ballemakersstraat :
Die van Oranje praten,
En in haar hart hem haten,
Die moet het als de Witten gaan:
God zal haar in den grond verslaan;
en op de Breêstraat, bij de pomp :
Die Oranje schijnen en niet en meeuen
Zijn niet waard, dat ze van de zon worden beschenen;
Witten onder, Oranje boven!
Waarvoor God is te loven.
Λ
's Morgens van den 25«» liet de Prins al de Statenleden, de Vroedschap, en de
Heeren van 't Hof bijeenkomen, om ze uit hun eeden te ontslaan, en 's namiddags
deed hij 't zelfde met de Overheid der kleine sleden, terwijl hij den 26®» een nieuwe
regeering, en dien eigen avond een nieuw provinciaal Hof instelde, na op den middag
door de Staten tot Stadhouder aangesteld te zijn. Door 'l gansche lichaam der Staten
bijgestaan, zat hij daarop den 27"» voor de eerste maal op de rol van 't Hof voor,
en verliet den volgenden dag, door den Graaf van Hoorne begeleid, de stad wederi
om naar Wijk, en van daar over Amersfoort, naar Naarden te gaan Zeventien
maanden lang had het zwaar bezochte gewest onder fransche dwingelandij gezucht,
en, naar een nauwlettende berekening, de inhalige intendant er geldelijk in dat
tijdsverloop meer dan anderhalf miljoen uit getrokken I Men behoeft dus niet te
vragen, welk een verlichting den ingezetenen, reeds uit dit oogpunt, de verlossing
uit hun ellende was, noch hoe berooid voor 't oogenblik de geldelijke staat, waarin
de zoo meêdoogloos uitgezogen Provincie verkeerde. Met de drie andere overheorde
gewesten stond het betrekkelijk weinig beter, en in de vier overige, hoewel door den
vijand minder of in 't geheel niet geteisterd, was de geldelijke nood, door het stil-
staan van den handel, de geringe opbrengst der belastingen, de onderwalerzetting van
een groot deel lands, bij de buitengemeene onkosten van den oorlog, tijdelijk mede
hoog geklommen, en het geldelijk vertrouwen op den Staat en zijne fondsen vooreen
poos aanmerkelijk gedaald. In de barre wintermaand van 1673, loen de Prins zijn
vruchteloozen tocht naar de Maas had ondernomen, en Luxemburg zijn mislukte onder-
neming over 'tijs voorbereidde, daalde de koers dier fondsen tot op 50 ten honderd,
nadat ze in de eerste helft der maand nog op 80 gestaan had, en had ettelijke weken
noodig, om zich wat te herstellen en in 't begin van Maarl weêr tot 70 te rijzen.
' Zie de Da^. aantt. van Ev. Booth, bl, 161, ν.
' Blijkens den in dezen tijd verschenen Staet van hetgme de Köninck van Vranckrijck oen geldt
uyt de Provincie van Uytreeht gettocTcen heeft.
älgemeene cxesghiedenis
"ΤϊΓ i- "" ?
" ν ·4>~ *
Geen beter bewijs echter van de hoogte, waarop, na den ^redemet Engeland, Munster,
en Keulen, en den aftocht der Franschen, het crediet van den staat weêr geklommen
was dan de zoo aanmerkelijk verbeterde koers, waarop zijne fondsen thans ter amster-
dam'sche Beurs weêr verhandeld werden. De keizerliik-duitsche gezant, Li sola, die er
voor den geldelijken bijstand, zijn heer en meester toegezegd, en waarvoor hem staats-
papieren in betaling waren gegeven, het meeste belang bi] had, deze op waarde te
zien houden, hield getrouw aanteekening van den dobberenden koers, gedurende al
den tijd, dat er oorlog gevoerd en met zoo wanhopige kansen gestreden was, en stelt
ons daardoor in staat, den afwisselenden geldkoers in al zijn wijzigingen te volgen,
en voor 't eerst kennis te nemen van den invloed, door de staatsaangelegenheden op
de Beurs geoefend, en gelijk die in vervolg van tijd zulk een toenemenden omvang
en uitbreiding kreeg ^ Be handel in staatspapieren, in Holland nu reeds op kleme
schaal, in zwang, breidde zich door de tijdsomstandigheden ook over de andere euro-
peesche Staten uit, en ontwikkelde zich daarna allengs tot eene hoogte, op welke
hij ten slotte het karakter aannam, sedert weinig of niet gewijzigd. Slechts een han-
delsmogendheid, als het nederlandsche Gemeenebest, of liever het belangryk deel
daarvan, dat den naam Holland droeg, kon den eersten grondslag tot zulk een staat
van zaken leggen, en in zoover mag men de ontwikkeling van het Beursbedrijf, m
den lateren zin van 't woord, de uitbreiding der kennis van den handel met schuld-
papieren , en de Verhouding der Beurs tot de algemeene staatkunde, de wordmg en
ontwikkeling van 't ^zoogenoemde staatscrediet, als een belangrijk gevolg voor de
nieuwere beschavingsgeschiedenis van den benarden, doch weldra verbeterden toestand
beschouwen, waarin de zeven Vereenigde Gewesten door den oorlog van 1672 gebracht
waren. «Het Beursgeluk, dat komt en gaat», gelijk Vondel 't in zijn gespierde verzen
op Amsterdams «doorluchtig koopslot» uitdrukte, maakte sedert hoe langer zoo meer
een van de hoofdbestanddelen der staatkundige wereldgeschiedenis uit. Van het latere
effecten-kans- en dobbelspel eener op geldelijke winst en rijkdom azende burgerij
wist men tot dusver niet af. De aankoop der hollandsche rentebrieven en door Johan
de Wilt zoo geliefkoosde lijfrenten, was meer een zekere geldbelegging voor hen, die
ze zich aanschaften, dan een fonds, om mede te werken, en welk een levendige omzet
daarin, gelgk in andere papieren, aandeelen der groot© handelsgenootschappen, als
de Oost-indische Compagnie bijv., in verband met den geld^· en wisselhandel der amster-
damsche bank, plaats had. Hun koers bood luttel afwisseling aan, en hun geldelijke
koopwaarde hing grootendeels van de geldsoort af, waarin men ze betaalde, naarmate
1 Zie Die Amsterdammer Börse mr zweihundert Jahren, enz. van Dr. Jul. Grossmann (Den Haag ,
Npoff, 1876)· doch verg. daarbij vooral ook de beschouwingen daaromtrent van Dr. P. L. Muller,
Qids V0f)X mi, ^ΙφΧΟβ amsterdamsche eff^^^
'V'
-Iri.
i*
-ocr page 96-des vaderlands. 93
deze al of niet besnoeid efl vervalschl was, en haar eigen koers dienovereenkomstig
verschilde. Tal van ondernemingen, reederijen op kleiner schaal en fabrieken, gaven
buitendien den nijveren burger gelegenheid, zijn spaarpenningen goed en voordeelig
te plaatsen, terwijl zijn rijkere medeburgers hun gehl vooral in de winstgevende aan-
deelen der Oost-indische Compagnie waagden. Deze maakten dan ook blijkbaar het
fonds uit, dat de geldmarkt beheerschte, en meer dan eenig ander aanleiding gaf,
een regelmatiger fondsenhandel te doen geboren worden. Onder de invloedrijke aan-
deelhebbers en bewindsleden dierzelfde Compagnie treedt ons in deze eigen jaren ook
het eerste voorbeeld voor oogen van een dier in onze dagen zoo veelvuldige industriëelen
en handelslui, die, op oneerlijk geldbejag uit, er geen been in zien, den geldbuidel
hunner evennaasten te hunnen bate aan te spreken en te leêgen. De man heette
Jacob Sijms, was oud-burgemeester van Hoorn en invloedrijk bewindhebber der Com-
pagnie's Kamer dier stad, en ontzag zich niet, elf of twaalf jaar lang, tol zy η oneerlijk
bedrijf eindelijk aan 't licht kwam — van 1660 tot 1671 --in spijt van zijn «op
eere, eed, en vromigheid» gedane toezegging, zich in zijn beheer «wel en getrou-
welyk te gedragen, goede en deugdelyke rekening te houden en te'doen houden,
der Compagnie best te zoeken», het geld dier Compagnie «tot betaling zijner parti-
culiere koopmanschap en schalden te gebruiken», en om dat machtig te worden,
allerlei looze en argHslige treken en vonden te bezigen. Zoo had hij bijv. van jaar
tot jaar, tegen dat de lijst der uitstaande schulden ter hoornsche Kamer aan de alge-
meene vergadering der Zeventienen moest worden overgelegd, 't geen hy zelf schuldig
was voor gekochte speceryen en andere koopwaar, als betaald laten afschryven, hoe-
wel hij ze niet betaald had, maar er zich eenvoudig op een klappertjen, dat hij er
op nahield, voor had laten debiteeren. Zoo had hij, een ander maal, in April 1664,
bij 't uittrekken der schuldenlijst door den boekhouder, zijn naam daarvan doen weg-
laten, en zijn schuld, ten bedrage van een goede ƒ 40,000, op een anderen, geheel
verdichten naam, dién van Klaas Jansz., laten stellen. Zoo had hy verder herhaal-
delijk het gewicht der door hem gekochte waren steeds te laag aangegeven, en bij
den verkoop daardoor heel wat geld weten te naasten; gelijk hij o. a. in Juny 1664
aan zyn factoor te Amsterdam een koop kaneel gezonden had, waarop hij 94 pond meer
genoot, dan hy er der Compagnie voor te goed had gedaan; een ander maal won hy
op 40 baal peper, 80 pond bij ieder baal, op 2 quarteelen noten-museaal 24 pond,
op 16 quarteelen kruidnagels 192, op 93 baal peper 1230 pond, op 28 balies of
tobbetjens camfer 84 pond, en op negen vaatjens indigo 54 pond. Den 29®" December
1666 liet hy van de rekening der Compagnie uit de amsterdarasche bank een som
van ƒ 36000 afschrijven, en op 7 January 1667 nog / 6000, tot betaling en beleening
van een party oost-indische actiën, voor zijn persoonlijke rekening gekocht en beleend,
en lichtte daarvoor op renten / 50,000 van verschillende amsterdamsche kooplui, aan
94 algemeene geschiedenis
welke hij daartoe schuldbrieven ter hand stelde tot last' van de hoornische Kamer,
door twee .bewindhebbers van die Kamer geteekend, zonder dat er van die schuld-
brieven, op / 8000 na — juist het verschil tusschen de vijftig en twee en veertig
duizend, die hij gebruikt had — in de boeken der Kamer bleek. Den 9®" Mei '66
had hij een zijner medebewindhebbers, dien hy ruim f 14,000 schuldig was, deze
betaald door van de rekening der Compagnie in de bank een som van /34,000, te
voldoen aan zekeren Martens, af te schrijven, en die post in de boeken der Compagnie
als een doode post over te brengen, en ze alleen op het bewuste klappertjen voor zich
en dien medebewindhebber aan te geven. Toen eindelyk deze en andere soortgelijke
praktgken waren uitgelekt, werd hy er — als «zijnde zaken van kwaden en scha-
delijken gevolge, die in een land van Gerechtigheid niet behooren te worden geleden»_
ρ
voor den hoogen Raad van Holland en Westfriesland voor terecht gesteld, en by vonnis
van 30 Juny 1673 van zyn bewindhebbers-anipt ontslagen, onbekwaam verklaard,
t' eenigen dagen eenige posten te mogen bekleeden, en tot een geldboete van tien
duizend gulden veroordeeld De Compagnie, die hij al die jaren door zoo behendig
had weten op te lichten, had in 1665, tot wederdienst van haar bereidvaardigheid,
om den benarden Staat met schepen en geld bij te staan, haar octrooi lot het jaar 1700
zien verlengen, 't geen haar echter in hare geldmiddelen duur genoeg te staan kwam,
en oorzaak was, dat hare Kamers schuldbrieven begonnen uit te geven, aanmerkelijke
sommen aan anticipacie-\>mmi\^,Qn — als men ze noemde, vooruitbetaling op de te
wachten kruiderij-veihngen der Compagnie — op te nemen, en daardoor den eersten
grond voor dien schuldenlast te leggen, die haar naderhand te gronde richten zou. Veel
erger echter zag het er met hare West-indische zuster uit. Deze was reeds bij 't ein-
digen van het haar verleende octrooi, met January 1672, met een schuld van zes miljoen
bezwaard, en kon daardoor van de Staten slechts een verlenging van acht maanden
verwerven, die vervolgens nog tweemaal vernieuwd werd, totdat men in September
1674 begreep, het beter zou zijn de oude Compagnie maar op te heffen, en een
nieuwe, met een octrooi voor 25 jaar, met 1675 te beginnen, op te richten. De
schuld der oude werd toen op 30, en de hoofdsommen der deelhebbers op 15 ten
honderd gesteld, en van die daardoor zoo belangrijke verminderde schuld bepaalde
men, de renten te betalen uit hetgeen de nieuwe Compagnie van de oude had over-
genomen, uit hetgeen zij van Portugal nog te vorderen had, en uit de zoogenoemde
recognicie-gel^Qn, te innen uit het vrijstellen van den handel binnen de perken van
't gegeven octrooi. De deelhebbers der Compagnie moesten voorts nog vier, de schuld-
eischers nog acht ten honderd bij hun hoofdsom leggen, waardoor de nieuwe Compagnie
' Zie de Sententie hy den H. Made over Hollandt ende Wesivrieslandt gewesen tot laste van Jacob
Sijms, enz.
des vaderlands. 95
f 120,000 in handen kreeg. Zij verwierf bij haar octrooi tevens het recht van al-
leenhandel langs de kust van Africa, van den Kreeftskeerkring af tot op 30 graad
bezuiden den evennachtslgn en op alle tusschengelegen eilanden; verder aan de kust
van Amenca, op Essequebo, Curagao, en elders. Op ,11e andere plaatsen, binnen
t octrooi der oude Compagnie, werd voor alle ingezetenen der Republiek de koopvaart
opengesteld, onder voorwaarde, dat, zoo óf de Oost-indische öf de nieuwe West-indische
Con^pagnie van een of ander dier plaatsen bezit nam, zij de uitsluitende vaart daarop
behouden zou, zoolang zij in dat bezit bleef
Tijdens men met wereldlyke wapenen 's Lands vijanden met zoc. gelukkig gevolg
bestreden had, was ook op geestelijk gebied de herhaaldelijk reeds in de vorige oor-
logen verschenen boetprofeet Johannes Rothe weer te berde gekomen; ditmaal met
een «Banier of Standaart Gods» als voorlooper van «een nieuwe Hemel en Aarde»
«Dat men toch», beweerde hij, «tot de laatste tgden en eeuwen gekomen was, wat
mensch kon hier met recht aan twijfelen? De Heere Kristus moet, als een Melchi-
zedek, als een David nederkomen, en regeeren alles». En «het voornaamste werk»,
dat «die Koning door zijn instrumenten in dezen tijd uitwerken zou, was het weder
oprichten van alle vervallen zaken in kerk en policie. Van dit verval zijn de Priesteren
anders predikers, leeraren, of predicanten genaamd, en de Koningen en Vorsten en
Overheden de voornaamste oorzaak door haar verzuim, traagheid, ijdelheid, en na-
latigheid in haar plicht». En daarom liet «de Heer thans zijn bazuine blazen in den
Lande, en zou zijn banier oprichten, en de knecht des Heeren, die er de beschrij-
ving van maakte, zou de macht over dien standert hebben, ordonneeren waar hij
geplant zou worden», en hem verder naar 's Heeren raad verplanten, van plaats tot
plaats, naar de Heer Zijn knecht gebieden mocht. En gelijk er een Standaart of Ba-
nier was, zouden er ook helden, twaalf helden Gods zijn, die er de wacht over had-
den, geordonneerd hem te beschermen voor alle geweld en overlast der baldadige en
kwaadwillige menschen; ieder van hen zou een spies hebben van 15 voeten lang,
een zwaard, en een heimet met een borstwapen, als in d'oorlog gebruikt wordt». En
onder hen «zou geen onderscheid zijn; zoowel Joden als Heidenen, besnedenen als
onhesnedenen, jongen en ouden konden zulk een held zijn, als ze Kristus voor hoofd
wadden. Al het Israël Gods werd tot den Standaart geroepen. En zoo daar een broeder
^^as, die zich zelf aan den Standert overgaf, om hem te volgen, waar die geplant
tot st. Η ! bl· 283. Dat deze eindsehikkmg niet .onderstribbeling
oud. r bezwaarschrift aan de Staten van Holland door de deelhebbers der
^^^ Oo.np.e overgelegd, "om„,e kortelück aen te wijsen de grieven, die de houders van obligatiën.
waerir/^" Westindische Compagnie,dezer landen aen een nieuwe Compagnie te verleenen. en
Ρ cie respective vroedschappen haer opinie is versocht, souden komen te lyden".
algemeetne geschiedenis
ΛνβιίΤάϊβ^ι^θβΓ moest alles Ycrlaten, om den Heere te volgen; heeft hij kinderen
en vrouw, hij verzorge haar met alle nooddruft, indien zij met hare kinderen den
Standen niet volgt, opdat ze niet mistroostig worde, tot de Heere hem weder tot
haar zond". De tijd, dat de Standaart zou opgericht worden, zou de Heer te kennen
geven; «wacht allen op hem» - zoo besloot de toekomstige standaartplanter en wach-
ter - «en zijt sterk, de Heer zij mei alle Zijne Helden en allen die den standert
volgen. Amen» Rothe's stem bleef echter, zoo nu als vroeger, met Standert en al
die eens ijdelijk roependen, en was van heel wat minder invloed op de goê gemeente,
dan die der «priesters of predikers», legen welke hij in hun «verval» te velde trok,
en die in den laatst verloopen tijd vooral zulke kennelijke blijken van hun verder-
felijken^invloed op de burgerij gegeven hadden. Een dergenen, die daarbij met woord
en"schrift sedert ettelijke jaren bovenal werkzaam was geweest, de Eerw. Goethals Ie
Delft; kwam jui^t in dit voorjaar te sterven, en werd toen in het volgende niet on-
vermakelijke Grafdicht naar verdienste gehuldigd ^:
"L
r
Ter wormen hoofdkost streckt Wer 't aas, Dees "hals" 'tis waar, die voerde een tong, Hij lichtte voor, om d'Overheên Met hielen op de nek te treên. |
Ja, opentlijk het woedend rot Tot smaad van vrijheid, stad, en staat, Hü zaaide een verderflijk zaad, Waartoe den Landman® d'aard beploegen, Bemesten en besproeyen kon, Bij 't stralen van een vierge zon, Die 't land als aämloos bang doet zwoegen. Dien steun en pijler van de Kerk |
■ Een nieuwe Memel en Aerde. Met nieuwe Jerusalem. De iveAèroprechÜnge aller dingen, volgens
Act. 3 : 21. De Koningh MeUUzedecTc (Gen. 14:18; Hebr. 7:1). De baniere of standaert Godts, de
werelt voorgestelt tot een heylige opmerUnge. t'Amsterdam, gedr. ^or den auteur, en züu te beko-
men by Pieter Arentz, boekverkooper in de Beursstraet, in de driei rapen, 1673.
9 Grafdicht, tot de sarclce, die HUjclc van Dom. Goethals, in zijn leven predicant tot Delft, decM.
(In afschrift in de Mbl. Duncaniana, 1673, 5).
3 Zijn haagsche ambtsbroeder Thaddaens van dien toenaam.
list-·
1?
Bmnenlandsche staatszaken. Voortgezette oorlog met Frankrijk.
;f
Λ
L -kS
«op, Nederlandsche Maagd!» liet zich een oDgenoemd vaderlandsch zanger van
rechtzinnig hervormde richting, na den gesloten vrede hooren:
Op, Nederlandsche Maagd! ontluikt geiyk de rozen,
Die in den,zoeten tjjd aan groene struiken blozen;
Nu schijnt de zonne Gods, nu blinkt de gulden staf,
Een teeken van behoud, voor u van boven af.
Een volk van vreemde taal kwam dicht voor uwe wallen,
Kwam wroeten aan den tuin, en in de steden vallen;
Een vloot, gelijk een wolk, besloeg de gansche zee,
En niet één koopmansschip dorst komen op de reêi'
Dies waart gij zeer benauwd, en woudt den asem geven,
Terwijl geen hope scheen voor u, te mogen leven,
Terwijl het moordgeschrei was door het gansche land,
En wat men grouwel noemt schier overal geplant.
God scheen geheel en al van u te willen dwalen,
En met zijn hert te gaan na vergelegen palen;
Dies zonk het harte weg in dezen diepen nood,
Uit vrees van kwijt te zijn den anker en piloot,
lye deel, 2e gtuk.
" ii
ί· 1
1
Gi) riept den Hemel aan, omdat Hij was geweken,
Omdat het gansehe land was met zijn kracht bezweken;
Gij streedt, en overwont, en ziet, het hoogste goed
Gaf door een wedergunst den hoorn van overvloed.
Toen Babel vrolijk was in onze diepe wonden,
Heeft God van boven af een heil u toegezonden,
Een jongen Gideon, die, in het open veld
Voor ons in groot gevaar zyn W en leven stelt.
Toen menig nijdig oog ons opgaf voor verloren,
Is in den zwaarsten druk een heil voor ons geboren,
Is door een kleine macht de zee voor ons geschuimd.
En in één jaar alleen tot viermaal ingeruimd.
Door regen is het land geheel en al besloten.
Door eb en vloed en mist bevrijd van oorlogsvloten,
En door Oranjes brein en onversaagden zin,
Krijgt onze Batavier veel steden weder in.
Nu is hij wederom met Engeland in vreden,
Dat met zoo groote macht heeft tegens hem gestreden;
Nu zal hij menig schip, gestoven uit de zee,^
Met menig edel vrucht zien leggen op de reê.
Nu zal den Indiaan zich weder naar hem wenden,
En hem in overvloed zyn suikerrieten zenden,
Zijn peper, zijn kaneel, zün foelje, zgn muscaat.
En zoo daar ietwes meer op zijne velden staat.
Nu zal de Sont, de Straat, nu zullen menig landen
Hem geven met vermaak haar heerelijke panden;
Nu zal de heete kust hem schenken Oflr-goud,
Daar van een koning zelf zijn rüke zalen bouwt.
De Nederlandsche Maagd droogt, Heer, nu hare wangen
En neemt haar harpe weêr, aan wilgen opgehangen. ^
Door Uwe kracht alleen van herten welgemoed, y
Omdat een einde neemt de stroom van broederbloed.
Wilt. Heere, bij ona z^n in alle nare dagen,
En onder Uwen vlerk ons als een arend dragen,
En laat het wild gediert' niet schenden Uwen hof.
Dien GÜ verkozen hebt alleen tot Uwen lof.
Bewaart Oranje doch voor allerhande rampen,
Wanneer hü ridderlijk zal weder moeten kampen
Voor U, voor Uwe kerk. voor vrijheid, eer, eü goed
En spaart door Uwe gunst dat deftig heldenbloed!
ii
des vaderlands. 99
Bewaart dien sclioonen boom met zün oranjovvuchten
Tot troost van Nederland, wanneer wij moeten zuchten
Al weder op een nieuw; bewaart dat heerlijk ooft,
Dat flauwe herten sterkt, en menig kwaad verdooft.
Zoo lang daar eenig wild zal in de bosschen zweven,
Zoo lang het gladde heir zal in de stroomen leven,
Zoo lang de gulden zon zal geven haren schijn,
Wilt bij den jongen Vorst en zijn geslachte zijn!»
'tBleef met dien «jongen Vorst», hunnen «Gideon» en Prins-Stadhouder, al boter
tol den boóm bij de hollandsche Staten. In de zitting van 28 January had Haarlem
voorgeslagen, hem, als hij trouwen mocht en mannelijke afstammelingen naliet, de
erfopvolging voor dezen Ie verzekeren, en vras daarin door de Edelen én de overige
Sleden ten zeerste toegejuicht. Eerstgemelden wilden zelfs wel onmiddellijk daarop
besluiten, en ook Delft en Leiden zagen daar geen zwarigheid in, doch Amsterdam
en Gouda, ofschoon mede met de zaak ingenomen, begrepen er eerst hun principalen
in te moeten kennen; maar werd dan nu ook in de zitting van 2 February eenparig
besloten, «den Prins van Oranje en zijn wettigen nakomelingen het Stadhouder- en
Kapitein-Admiraalschap generaal over Holland en Westfriesland op te dragen, en bi]
de algemeene Staten te bewerken, dat daar voor beide laatste hooge ampten evenzeer
toe besloten v\'erd, gelijk dan ook weldra geschiedde. Den Prins stelde men van 't ge-
nomen besluit onmiddellijk in kennis, en hij Het daarop niet na, elk der leden van
Holland er persoonlijk voor te gaan bedanken. Te Middelburg werd den eigen dag, als in
den Haag door de Hollandsche, door de Zeeuwsche Staten een gelijk besluit genomen;
daar men er echter in de uitdrukking «nakomeHngen» het denkbeeld niet duidelijk genoeg
omschreven vond, verklaarde men 't in Holland vervolgens nader van 's Prinsen «man-
nelijke kinderen, kindskinderen, descendenten, en verdere nazaten». Terwijl intusschen
Zeeland zijn genomen besluit niet tot zijn eigenlijke provincie beperkt, maar ook Den
Briel en Voorne daaronder begrepen had, kwam men van daar met zijn bezwaren
tot Holland, en besloot dit nu, daar beiden van oudsher tol Holland behoord hadden ^,
en dat ook thans nog deden, openlijk tegen deze «nieuwigheid» van Zeeland in verzei
te komen, haar «voor nul, krachteloos, en van onwaarde, en bij evident en notoir
onrecht ondernomen» te verklaren, met uitdrukkelijk verzoek aan den Prins en Slad-
' 0·ρ de NederlandsoTie Vtrngde-teTcemn over den Vrede met Engeland, T'Amsterdam, by de Wed.
Joseph de Bruyn, 1674.
® Eigenlijk was er vroeger steeds gekibbeld, tot welke van beide gewesten Voorne behoorde, dat
na den dood der kinderlooze vrouw Machteld aan haar grootvader Hertog Albrecht van Beyeren ge-
komen was. Na de afzwering der graaflijkheid van koning Filips was het echter steeds tot Holland
gerekend, en den Briel daar dan ook als stemmende stad steeds beschreven.
100 algemeene geschiedenis
houder, de provincie in dezen bij haar rechten te willen handhaven, en Zeelands
onrechtmatige handeling niet te gedoogen; waardoor nu de zaak voor goed beslecht
en het aloude twistpunt voor 't Vervolg uitgemaakt was, In de volgende maand bracht
hel lid der Edelen in Holland, in verband met het erfstadhouderschap, de wenschelijk-
heid van 's Prinsen huwelijk ter sprake, en leidde tot een heusche aanmaning van
Statenwege, daarin toch niet achter te blijven, om de ware vruchten der erfelykheid
te kunnen plukken. Om de zaak nog te bevorderen, sloeg Amsterdam daarenboven
voor, den Prins van de betaling der twee miljoen guldens te ontheiFen, die het zijn
vader indertijd ter leen had verstrekt, en die som ten laste der Provincie te brengen.
Hoewel een paar andere steden — Leiden en Schiedam — om de kommerlijke tijden
daarin wel eenig bezwaar vonden, werd toch overeenkomstig besloten; terwijl Zeeland
een week of drie later hem drie ton gouds in rentebrieven vereerde, welke echter niet
vóór 't volgende jaar werden opgemaakt. Ook de Oostindische Compagnie kende hem en
zgn mannelgk oir een drieëndertigste deel van haar uitkeeringen toe. Utrecht, Gel-
derland , en Overysel verzuimden op hunne beurt niet, tot het erfstadhouderschap, op
^voetspoor van Holland en Zeeland, te besluiten. Deze drie overheerde gewesten
werden, op hun dringende bede, na velerlei beraadslaging weder in de r^ der
andere opgenomen, en daarbij tevens bepaald, dat Utrecht daarin zijn alouden rang
voor Friesland behouden zou. Zy zouden echter, gelijk den 20™ April in de algemeene
Stalen besloten werd, de Unie op nieuw moeten bezweren, en daarna de belastingen
voor allen op eenparigen voet gebracht worden. Holland kreeg tevens — overeenkomstig
het daartoe in zijn Staten genomen besluit — de Soevereiniteit over de plaatsen of
't land waar het eenige sterkte had aangelegd, gelijk met name de Nieuwersluis,
beide Wierikken, en 't Woerder verlaat, met deii vryen toegang over stichtschen grond
derwaarts; terwyl Frieslanden Stad-en-Landen gerechtigd werden, een schans te Ro veen
aan te leggen, en daarover, gelijk over die van Ommen, evenzeer de oppermacht en vryen
toegang er heen te houden. De landen, waarop in Holland eenig geld gelicht was,
zouden intusschen niet aan de overheerde provinciën komen, vóór de aldus ingegane
schuld vereffend was. Gelderland en Overysel zouden Holland omtrent het bezit der
visschery in de Zuiderzee en 't Zwarte Water moeten gerust stellen, en, even als ook
Utrecht, zich verbinden moeten, het verdiepen van Rijn en IJsel en 't onder water
zetten of houden der overijselsche moeren, tot nadeel van den vijand, niet te beletten.
Binnen 't jaar, na 't einde van den tegenwoordigen oorlog, zouden de zeven Pro-
vinciën elkander een juisten staat van inkomsten in goede tijden inleveren, om daarna
onderling ieders aandeel in de algemeene lasten te regelen; kon men zich daarornlrent
echter niet binnen 't halfjaar verstaan, dan zou de besUssing aan den Prins-Stadhouder
zgn, die evenzoo den tyd te bepalen had, binnen welken de drie gewesten hun ach-
terstal aan de admiraliteiten voldoen moesten. Stad-en-Landen kreeg, voor zijn getrouwe
üiÄ
des vaderlands. 101
diensten in den oorlog, twee plaatsen voor ééne in den Staatsraad, terwijl Gelderland
er daarentegen één voor twee erlangde. De Prins-Stadhouder werd ten slotte gemach-
tigd , de regeering in de drie gewesten te veranderen, mits de ontslane regenten daar-
door niet geoordeeld werden, in hun goede naam en faam gekrenkt noch anderzijds
van de verplichting ontheven te zijn in rechten te verschijnen, zoo ze zich ergens in
misgrepen hadden.
In Utrecht zagen wij dien Prins reeds tot het beoogde doeleinde werkzaam; naar
Overijsel zond hij voorloopig zijn raden Wevelrnkhoven en Wierts, dienaar Kampen
gekomen, de burgemeesters Bentinck en Steenbergen van Deventer, Ram van Kampen,
en Meussen van Zwol, met den kamper secretaris Rutger van Breda tot griffier, de
gewestelijke regeering tot het volgende voorjaar opdroegen, en daarna, zoo te Kampen
als te Deventer en te Zwol, ook de stedelijke overheid, tot de in het voorjaar te'docne
nieuwe keus, in handen van een hoogschout en acht hoplieden stelden, die nu als
's Prinsen «geëligeerde regenten» het beheer op zich namen. Daar echter, zoowel als
in Gelderland, waar mede een voorloopige regeling plaats greep, zouden in 't volgende
jaar, met beleid van den Prins-zelf, meer doortastende wijzigingen plaats grijpen.
Thans riepen hem de krijgszaken, als Kapitein-generaal, dringend elders. Men mócht
toch, in zijn opgewondenheid over den gesloten vrede, van den franschen Koning zingen:
Hoe klouwt nu wel Louis zijn hoofd,
Omdat hem Karei is ontroofd! —
Daar hjj op stelde zijn vertrouwen,
Gaat nu het met Oranje houën;
»
Nu weet hö op de zee geen raad,
Nu, dat hem Engeland verlaat;
'kWed nu zjjn lichte Franschen schromen,
Om tegen Holland t' zee te komen.
Ons kruit en lood zal zün het brood
"Voor u te schaften, klein en groot;
Komt by ons: daar wU haring vangen,
Daar zal men u de ruimte langen';
te velde hadden die Koning en zijn Krijgsminister niet opgehouden werkzaam te zijn,
en noopten den Prins dus, hoe eer hoe beter, tegen hun legermacht op te rukken.
Den laatsten April uit Utrecht teruggekeerd, was hij een dag of tien later naar
Bergen op Zoom vertrokken, waar hij zijn leger had doen bijeentrekken, en vandaar
naar Duffel getogen, om zich met dat onder den spaanschen Landvoogd, Monterey, te
vereenigen. Bij hen, nu in de omstreken van Leuven saamgetrokken, voegden zich
' Eullands Vreugdentoon ^ door Van Rensen.
-ocr page 105-7"
102 algemeene geschiedenis
een week of zes later eenige keizerlyke troepen onder den Graaf de Souches, die in
de vorige maand door Liiikerland naar Namen getrokken waren, en van daar lang-
zaam aan tot hen kwamen. Thans gezamenlgk door den Prins aangevoerd, maakten zg
zich op, om het fransche legerhoofd, Gondé, te bestreden. Deze, in Mei te velde
gekomen, had zich by Gemblours gelegerd, en zich toen ten Noordoosten van Charleroi,
achter het riviertjen de Piéton verschanst, na door de uit de nederlandsche steden
getrokken en te Rynberk vereenigde troepen, onder den in ongenade gevallen Mark-
graaf de Bellefonds, die zich inmiddels van 't slot Erkelens en de sterkten van Argenteau
en Navaigne had meester gemaakt, nog versterkt te zyn. Aanmerkelyk minder in
aantal manschappen, dan de Prins, die er een goede vyftig duizend onder zich had,
terwgl hy er slechts een veertig duizend telde liet hij zich echter tot geen veldslag
nog door hem verlokken, maar hield zich wijselyk binnen zgn legerwal ^ Zoo bleef
men eenige dagen tegenover elkander gelegerd, tot daar den 11®" Augustus door den
Prins een einde aan gemaakt werd, die met zyn troepen in de richting van 't naby
gelegen dorp Séneffe optrok, en zijn manschappen, op een gevaarlyk terrein en slechte
landwegen, als aan een overval des vyands scheen prys te geven. Zijn meening was,
langer marren moede, Binche te gaan bezetten en van daar verder te rukken; doch
Condé, nu van de gelegenheid gebruik willende maken, besloot zijn achterhoede te
bestoken, en zoo zijn leger in verwarring te brengen. Om het te dekken was achter
Séneffe onder den Prins van Vaudemont een vyfduizend man ruitery gesteld, op welke
Condé dus vooreerst een drieduizend ruiters afzond, door 3 regimenten voetvolk en 6
stukken geschut gevolgd. Deze vermeesteren Séneffe, terwijl Condé zelf tegelijkertijd
met zijn verdere ruiterij uittrekt, en op den linkervleugel van die des Prinsen losgaat.
Twee hollandsche en één spaansch escadron rukken nu tegen hem op, maar worden over-
hoop geworpen; vier andere, daardoor ontmoedigd, tijgen op de vlucht, en worden
te vergeefs door Vaudemont en den Prins met den degen in de vuist tot staan gedrongen.
Onderwijl werden de zes escadrons ruiterij van den linkervleugel door den Generaal
Fourilles aangevallen, die zich nu mede op de vlucht maakten, doch hij 't niet de
moeite waard vond na te zetten. Weldra gelukte 't toen echter den koelbloedigen Prins,
de vluchtelingen weder te verzamelen, en er een halfuur verder in het gunstig gelegen
gehucht en proostdij van Sint Nikolaas mee post te vatten, waar hem Condé en Fou-
rilles nu evenwel onmiddellijk op nieuw komen bestoken. Bij den eersten aanval op de
proostdij sneuvelt Fourilles, doch hervat nu Condé met te feller woede den storm, en
, iy -V
' Naar Souches zelf tot den Prins zei, was Condé's stelling meer dan 15,000 man waard, en
'teenigste wat men doen kon, hem er uit te lokken; zie het door Rousset t. pl. aangehaalde schre-
ven van Estrades' dwarskijker in 'sPrinsen gevolg, Lannoy. j
® Zie Rousset's Sist, de Louims, II, p. 41.
des vaderlands. 103
drijft de haar bezeltende manschappen er uit, om daarna op de daarachter gestelde
riiilerij los te rukken. In spijt van den wakkersten weêrstand, waarbij zich de Prins
en zijn jonge neef van Friesland, de spaansche hertog van Villa-Hermosa onderscheidden
Waldeck ernstig gewond raakte, en de Spanjaard D'Assentar aan zijn wonden bezweek %
kon zich die ruiterij niet houden, maar werd op den middag op 't dorp Le Fay teruggedre-
ven ; terwijl het tevens Luxemburg gelukte, de hollandsche en spaansche bagagiëwagens —
de duitsche waren door Souches nog tijdig geborgen ^ te plunderen en verbranden.
In Le Fay wist nu echter de door niets uit het veld geslagen Prins op nieuw een
sterke stelling in te nemen, terwijl Condé, door zijn eerste voordeelen aangevuurd,
in de dolzinnigste krijgsdrift voortrukte, en, zijn vroegere voorzichtigheid geheel ver-
geten, ook de rest vaa zijn legermacht opontbood, om den tot dusver vermeden
veldslag le wagen. Onderwijl werden zijne manschappen, nog van 't noodige geschut
verstoken , door 't schroot der bondgenooten geteisterd. Den ganschen dag duurde daarop
de strijd, bij welken Condé en zijn zoon, de Hertog van Enghien, zelf met de meeste
onstuimigheid aan de spits vochten, en de laatste dan ook gewond raakte. De ruiterij
ter rechter werd door Luxemburg, die ter linker door den Hertog van Navailles aan-
gevoerd; de laatste scheen omstreeks zeven uur 's avonds eenig voordeel te zullen
behalen, doch werd nog bij tijds door den Prins en den ouden Graaf Joan Maurits Hn
zijn zegevierenden loop gestremd. Zoo was toen de avond daalde de strijd nog altoos
onbeslist, en ook de nacht viel in, zonder dat men nog opgehouden had te vechten;
• «Dewelcke", als de Prins aan de Alg. Staten schreef, «sich avanceerde aen 't hooft van φβ
Compagnie tegbens den vyandt, en dede al hetgheene, dat konde verwacht werden van een persoon
van süne meriten ende qualiteyten in soodanighe disordre, waerin alles voor als toen was".
«In het gevecht", gelijk de Prins als boven meldde, «pooghde den Marquis d'Assentar door sijn
exempel de esquadrons, dewelcke aerselden, te doen stand houden ende den vyandt te repousseren;
maer veghtende met een extraordinarisse couragie, is hy, seven quetsuren ontfanghen hebbende,
daeraen overleden". - "Den Heere Grave van Waldeck dede al wat moghelück was, omme de
disordre van 't voetvolck te beletten; maer sulx niet konnende te wege brengen, nam een esquadron
van de cavalerye, dewelcke sich een weynigh te voren aldaer hadde gerallieert, om den vyandt in
de flanc te chargeren eer sich deselve soude können stellen; maer niet gevolght wordende, ghel«ck
hy hadde gehoopt, ende sich alleen bevindende onder den vyandt, ontfingh drie quetsuren, ende
retireerde sich eindeljjck sonder gevanghen te werden, nadat hy nedergemaeckt had twee van den
vyandt dewelcke hem hadden aengevat; ende alsoo gequetst ende bebloet als hy was, vervoeghde
sich weaer by het gros van de armee, konnende niet dan met groote moeyte gebraght werden, om
sich te retireeren, hoewel geen kracht meer hebbende, om sich te paerde te kunnen houden".
® "Den Heere Prince Maurits ageerde met eene kloeckheydt boven süne jaren, ende hoewel hy
seer onlanghs quam uyt eene groote sieckte ende niet t'eenemael hersteldt was, liet hy daerom niet
te doen alle functiën van sUne charge, gheduyrende het gansche gevecht, sonder aen de jonghete
Heden te wöcken".
i
i Γ- , 104 algemeene geschiedenis
eerst toen te middernacht de maan achter de houtrijke hoogten in den omtrek schuil
ging, liet men van weêrszijden af, van zins weUicht in den ochtend den strijd te her-
vatten, Ruim een uur later deed zich echter eensklaps 't geknal van musketschoten
hooren, door een onbekende oorzaak, misschien het voorbarig schieten van een schild-
wacht , verwekt. Het fransche leger raakte daardoor verschrikt en verward, en noopte
zoo Gondé tot het besluit af te trekken, en zijn legerkamp aan den Piéton weder op
te zoeken. Ook de bondgenooten, van dien aftocht vergewist, verheten toen het slag-
veld , waar van weêrszijden zoo bloedig gestreden was \ Van de eersten hadden de
Hollanders het meest geleden; de wakkere .Marinierskolonel Palm, de Brigade-generaal
Wee, en de Majoor Dedem waren gesneuveld, behalve Waldeck ook Ginkel, Aylva,
Ouwerkerk, Solms, en anderen gewond; gelijk van de fransche zij behalve Fourilles,
o. a. de Hertog van Ghevreux en de zwitsersche Overste Stoppa gesneuveld, en buiten
Enghien, o. a. Luxemburg, Montal, Rochefort, en Feuquières gewond waren. Hoe duur hun
intusschen Gondé's onstuimige krijgsdrift ten slotte was te slaan gekomen, blijkt hel
best uit de opmerking van Mevr. de Sevigné, dat «zonder het 'Te Deunt in de kerk
Onzer Lieve Vrouw (te Parijs), en enkele derwaarts gebrachte veroverde vendels, men
den slag verloren zou achten» Gondé toonde zich dan ook alles behalve belust, om Louvois'
weldra gevolgde aanzoek, een deel zijner troepen naar elders te zenden, gehoor te
geven, «zich verzekerd houdende», als hij hem in antwoord daarop schreef, «dat, in
spijt van 'l geleden verlies, de vijand hem nog steeds te sterk en in den besten staat
was, iets te ondernemen» Voor zoover het van den Prins afhing, zou dat zeker
ook weldra geschied zijn; doch deze had ook thans weer met duitsche onwil en
tegenwerking te strijden, en werd daardoor in zijn werkkracht op de noodlottigste
wijze verlamd. Met de hem eigen vastberadenheid had hij zijn leger zoodra mogelijk
hersteld, van Monterey uit verschillende spaansche bezettingen versehe troepen ter
' Zie voor nadere bijzonderheden Knoop's Séneffe, in zijne Krijffs- en GescUedTc. Geschriften, III,
bl. 160, vv. Rousset's Rist. de Louvois, IL ρ. 42, sa., en Peter's Krieg des grossen Kurfürsten, enz.
S. 386. ff. Verg. ook 's Prinsen eigen verslag aan de Algemeene Staten, in zyn Missive mn Äug.
gescJir. in 'i Jloo/tquartier tot Q,uarignan ('s Gravcnliage, 1674).
3 Lettres, Π. p. 364. Haar zoon zelf was te Lefay licht aan 't hoofd gewond, en zij achtte
't een wonder, dat hij er verder heelshuida was afgekomen, gelük hy er met de vier eskadrons van
's Konings Hnia, een uur of wat aan 't vuur van den vijand had blootgestaanzonder andere bewe-
ging dan die van op te dringen, naarmate er manschappen vielen. "Ce que le peuple appelle mener
les gens ä la boucJierie", schreef haar dan ook Bussy Kabutin terug, "c'est les poster oü etaient les
quatre oscadrons, et qni a passé par la a essuyé les plus grands périls de Ia guerre. Quand onaffronte
de la cavalerie ou de l'infanterie, l'action anime; mais ici c'est de sangfroid qu'on est passé par les
armes" (Τ. pl. ρ. 366).
® Mistoire de Louvois, t. pl. p. 60,
j|||Pf
des vaderlands. 105
aanvulling weten te krijgen, en de krijgstucht krachtdadig gehandhaafd; den majoor
van zijn regiment gardes te voet, zekeren Erich Duerklouw, die op de onverantwoord-
lijkste wijs zich aan den strijd te Le Fay had zoeken te onttrekken, «met zijn paard
doorgeloopen» was, en zijn volk in verwarring gelaten had, die teruggekomen, in spijt
van herhaalden aandrang, geweigerd had «te avanceeren en te chargeeren», en die
ten slotte bij den aftocht niet meer te vinden was, liet hij den 23®" Augustus lijf-
straffelijk terecht staan, en, door den krijgsraad ter dood veroordeeld, twee dagen later
onthoofden ^ Hij wenschte daarna, in overeenstemming met Monterey, Ath te gaan
belegeren, doch zag zich daarin door Souches weêrstreefd, die er, hoewel de man-
schappen ter verkenning reeds waren aangewezen, met allerlei gezochte bezwaren
tegen op kwam, en eindelijk zijne medewerking weigerde, doch nu
om maar
tijd te winnen — Oudenaarde in de plaats voorsloeg. Nu hield hem echter de Prins
aan zijn woord, en trok men onverwijld derwaarts, waar het intusschen den fran-
schen Maarschalk d'Humiéres gelukt was, de bezetting met de manschappen, voor
Ath bestemd, te versterken, en ook Vauban nog juist bij tijds was binnengekomen,
om er met raad en daad te dienen, en het herstel der wat vervallen vestingwerken
te bevorderen. Den 12®° September brak 's Prinsen leger van Quiévrain op, en opende
vier dagen later het beleg. Niet lang liet hem echter Gondé daarmeê voortgaan,
of maakte zich met al zgn troepen op marsch, om de bedreigde vesting te ont-
zetten. De Prins wenschte hem nu in 't gemoet te rukken; doch Souches, ofschoon
zich daar niet ongenegen toe verklarende, wist de ten uitvoerlegging weder te ver-
tragen, evenals hij zgne troepen ook aan de belegeringswerken reeds met de deernis-
waardste slapheid had laten arbeiden. Zyn doel was, «'s Keizers volk te sparen», in
steê van het ten beste der goede zaak met dat van de Staten en Spanje te laten
wedijveren in doortastend krijgsbedrijf I Zijn jammerlijke houding had thans ten ge-
volge, dat men eindelijk oprukkende, om de hoogten in te nemen, waarvan men
de aanrukkende troepen bestrijken kon, ze nu door dezen reeds bezet vond, en
dus onverrichterzake aftrekken moest, waarbij Souches nu ten minste de achterhoede
dekte. Na daarop, in gunstige stelling, Gondé's eigen aanval te vergeefs te hebben
afgewacht, gaf men den 22®" het beleg op, en trok Gentwaarts af. Ten hoogste ver-
stoord, verklaarde toen de Prins niets meer met Souches te doen te willen hebben,
' Zie de SenienUe jegens Έ. D., geëccecuteert in 'f hooftquartier tot Quarignan^ enz. (In 'β Graven·
hage, 1674),
' "Coüservation der Armee", schrijft Peter, t. pl. S. 347. op dit punt «das war ein Grundsatz
der damaligen Kriegskunst, dem geistlose Pedanterie nur alzu oft den Zweck des ganzen Kriegs op-
ferte, besonders wenn die Verantwörtlichkeit gegen einen Souverän oder gar einen Hofkriegsrath
dazu kam". Daarbö kwam trouwens, dat men in Oostenrök-zelf het krügvoeren eigenlp liever tot
den Boven-Rjjn bepaald zag.
IVe deel, 2e 8tuk. 14
• :
106 alCtEmeene geschiedenis
en zich van 't leger te zullen verwijderen; een opzet, waarvan hem de uit Brussel
toegesnelde Monterey en de Graaf van Waldeck met moeite weêrhielden; tot zijn
bevrediging verklaarden beide keizerlijke generaals, Vaudemont en Grana, zich niet
minder tegen Souches, en weigerden langer onder hem te dienen. De Prins en
Monterey beklaagden zich daarop bij den Keizer over hem, en ook de Staten gaven
hun gezant in last, zich te Weenen over zijn gedragslijn te bezwaren. Men gaf hem
van daaruit toen zijn ongenoegen over zijn handelwijs te kennen, ontbood hem-zelf
huiswaarts, en droeg den generaal Sporck het opperbevel in zijne plaats op. Deze
betrok daarop met de keizerlijke troepen weldra de winterkwartieren in Bergsland,
GuUk, en op keulsch grondgebied, terwijl de spaansche zich in de verschillende ste-
den verdeelden, en de hollandsche naar 't Noorden terugkeerden, en voor een deel
den Prins naar Grave volgden, dat sedert ettelijke weken door Rabenhaupt belegerd
werd, en 't welk hij zelf nu tot de overgave wenschte te dwingen. Den β®'^ October
had hij het legerkamp te Afilighem verlaten, en zich naar Grave op marsch gemaakt.
Dit was nu ruim twee jaar in fransche handen geweest; den 19™ July '72 door
hen bezet, was het sedert vooral tot berging van hun krijgsvoorraad gebezigd, en
had het, na hun aftocht uit de noordergewesten tevens tot bewaarplaats der gijzelaars
gestrekt, die uit de IJsel- en geldersche steden waren meêgevoerd. Thans was er Raben-
haupt den 24®^ derzelfde maand hef beleg voor komen slaan, en had zich daartoe
den volgenden dag, na een hevigen aanval, van de schans meester gemaakt, die aan
de overzij der rivier voor de schipbrug lag, en waaruit hij nu met te meerder kracht
de vesting beschieten kon. Toch had hij dat tot dusver, tegenover den wakkeren weêr-
stand van den franschen bevelhebber, den Markgraaf van Chamilly, te vergeefs ge-
daan, en had deze zelfs gelegenheid gehad, de gijzelaars in veihgheid naar Maastricht
te laten vervoeren door eenige van daar onder den Kolonel Méhn gekomen man-
schap. 's Avonds van 9 October kwam de Prins nu verzelschapt van zijn frieschen neef,
en de HH. van Ouwerkerck, Bentinck, Karelson, Van der Noodt, en nog een dozijn
anderen in 't leger, en begaf zich dien eigen nacht nog in de loppgraven, om alles
zelf in oogenschouw te nemen. Den volgenden dag gaf hij last, nog twee nieuwe bat-
terijen aan te leggen en den wal te versterken, waarop, vervolgens, na gehouden
krijgsraad, het beleg met dubbele kracht hervat, doch ook van de andere zij met
niet minder onverdroten kloekheid weêrstand geboden werd. Daar men van de fransche
zijde alles ondermijnd had, sprongen telkens tal van manschappen in de lucht, en
kwam elke schrede voorwaarts op menig leven van hooger en lager geplaatsten te
staan. Een goede veertien daag ging men zoo voort elkander het bezit van ieder
duimbreed gronds der vestingwerken ten bloedigste te betwisten, tot den 24™ der
maand nog omstreeks 6000 man voetknechten, van den nu zestigjarigen Prins
Karei van Lotharingen en den Rijngraaf begeleid, de belegeraars kwamen ver-
Él
Is m
ι
ip·
i- r
des vaderlands. 107
sterken, en alle uitzicht op ontzet wel voor goed verijdeld was. Nadat toen
ook den volgenden dag nog weder verwoed gestreden, doch een met opzet uit-
gelokte uitval der belegerden, met verlies van een aantal hunner, die men door
hun eigen mijnen in de lucht liet vliegra, mislukt was, zag zich Ghamilly
eindelijk wel genoodzaakt, de zoo wakker verweerde, maar schier"tot puin gebeukte
veste wier mondvoorraad daarenboven was opgeteerd, terwijl men zich reeds een
kleine maand lang met paardevleesch had moeten voeden den Prins in handen te
stellen, 's Middags vier uur kwam men daartoe van zijnentwege onderhandelen , en
den volgenden morgen te acht omtrent de volgende voorwaarden overeen: dat hij de
nog bezette buitenwerken aanstonds verlaten, en de bossche poort ontruimen zoü,
om ze door de hollandsche troepen te laten bezetten; de gijzelaars, zoo te Grave als
te Maastricht overgeleverd zouden worden, de wederzijdsche krijgsgevangenen in vrij-
heid gesteld, de overloopers ter gerechte straf overgegeven; hij met het gansche gar-
nizoen naar krijgsgebruik uit de stad zou trekken, met geweer en bagagië, vliegende
vaandels en slaande trom, brandende lonten, en een kogel in den mond, om den weg
naar Charleroi in te slaan, waartoe hem door den Prins de noodige wagens en geleide
tot Mazeik zouden verschaft worden; dat hy van 44 stukken, met 's Konings wapen
versierd, de helft zou mogen meêvoeren als zes bij den uittocht, en de overige 16
in de schepen, die de zieken en gekwetsten zouden afvoeren. Dat alle verdere krggs-
voorraad, gelijk de nog voorbanden levensbehoeften, zoo in als buiten 't magazijn ^,
den Prins zou ter hand gesteld worden, en hij twee officieren als gijzelaars zou laten,
tot de toegezegde wagens en schepen terug zouden zijn Door den Prins werd in
Chamilly's plaats de Kolonel Weede van Walenburg tot bevelhebber der vesting aan-
gesteld , terwijl hg zelf in 't begin der volgende maand naar den Haag terugkeerde,
om er nu eerstdaags zijn 24®"^ jaardag te vieren. Niet zonder tevredenheid en zelfvol-
doening kon hij zijnerzijds op het al dan niet volbrachte in dit strijdjaar te velde
' "Vons pouvez compter", had hy den 20en Sept. reeds aan Louvois geschreven, "ä Theure qu'il
est, qu'il n'y a plus de ville de Grave; eile est sena dessus dessous" (Hist. de Louvoisj t. pL p. 67).
® "Le soldat témoigne d'avoir quelque répugnance k manger du cheval; mals l'on fera de eon mieux
pour 1'y obliger" (Aldaar).
® De andere helft werd later aan den Prins vereerd, om er zijn eigen wapen in de plaats op te
doen stellen.
* Terwijl zich die levensbehoeften grootelijks tot ettelijke mudden rogge bepaalden, werd er aan
krijgsbehoeften buiten de 22 bovenvermelde koningskanonnen niet minder gevonden, dan 308 meta-
len stukken, vroeger door de Franschen veroverd; 18 ijzeren; 16 mortieren; een groot aantal kope-
ren schuitjens (de helft daarvan, gelijk 2 mortieren had Ghamilly mogen mqpvoeren), 12,000,000
pond buskruit; 400,000 pond lood; 30,000 stuks granaten; 2000 bommen; 600,000 pieken, musketten,
en pistolen; en tallooze kanonkogels.
® Zie Daghregister authentiek van de remarcaUe helegeringe en. overwiminge der steroJce Stadt Qttam.
-ocr page 111-108 algemeene geschiedenis
terug zien. Wat er in mislukt was, was niet door zijn toedoen, was ia spyt van zijn
wärmsten aandrang door anderen teweeg gebracht, die in de op zich genomen
verplichting te kort schoten, en zich aan de verschuldigde medewerking ont-
trokken. Hij zelf had op'zoo jeugdigen leeftijd, met zijn nog ten deele slechts tot
orde en lucht teruggebrachte troepen, alleen door de spaansche en hare veldoversten
met kracht ter zij gestaan, het hoofd weten te bieden aan den in den oorlog ver-
grijsden, vermaardsten franschen veldheer der eeuw, hem na den bloedigsten kamp
zien afdeinzen zonder zijn oogmerk te bereiken, terwijl hij-zelf en de zijnen tevens de
hachelijkste proef op 't slagveld doorstaan hadden. Daarna had hij met Grave de
laatste door de Franschen nog bezet gebleven plaats in de Vereenigde Provinciën aan
hunne handen ontrukt, terwijl alleen de verder afgelegen Generaliteits-vesting Maastricht
nu nog daarin gebleven was. Van daaruit had haar bevelhebber, de grijze Estrades,
herhaaldelijk pogingen gedaan, hem persoonlijk voor den franschen Koning te winnen,
doch hij volhardend geweigerd daaraan gehoor te geven ^ Zijn strijd tegen Frankrijk
gold hooger beginselen, dan zijn persoonlijk belang. In die beginselen zag hij zich
^ zooveel noodig gesteund door den in huwelijk hem aanverwanten veldmaarschalk van
den Staat, den Gr^af van Waldeck, die, op zijn aandrang vooral, in Augustus 1672
tot die hooge waardigheid geroepen, hem sedert in de regeling der krijgszaken en
de betere inrichting van 't gansche krijgswezen, gelijk met name ook de ziekenver-
pleging, met raad en daad ter zij had gestaan, bij zijn afwezen in den veldtocht aan
den Rijn, het bevel had gevoerd, en hem thans ook naar Brabant verzeld had, tot hij,
te SénefFe gewond, zich aan den verderen krijgstocht onttrekken moest, en slechts
in brieven van raad kon dienen. Weldra zou hij nu echter weer hersteld zijn, en
dan op nieuw in dienst van den staat 't zij te velde of elders kunnen werkzaam
wezen \
'ij:
Was hiermeê voor dit jaar de oorlog te land afgeloopen, ter zee hadden zich
sedert den voorzomer De Ruyter en Tromp, zooveel immer doenlijk, van den hun opge-
dragen last gekweten, den vijand in verschillende streken te bestoken. Na overleg met
De Ruyter, was, op voorêtel van den Prins, in Mei bepaald, de in zee te zenden
vloot uit 54 oorlogsschepen van 80 tot 40 stukken, 42 fregatten van 30 tot 36, 18
branders, twee dozijn fluitschepen en galjooten, en anderhalf dozyn snauwen te doen
bestaan, toch haar levens met tien regimenten voetvolk, elk van ruim 1000 man,
te voorzien, daar men voorhad haar tot het doen van landingen in en buiten Europa
te bezigen. Met de eerste zou Tromp, met de laatste De Ruyter belast worden. Den
} Zie het meegedeelde uit Estrades briefwisseling met Louvois, bij Eousset, t. pl. p. 58.
Verg. daaromtrent Dr. P. L. Muller'a Wilhelm III van Oranien und Georg Friedrich von Wal-
deck, I. S. 24 ff. — Hö kwam na de overgave van Grave in 't leger terug.
des vaderlands. 109
24™ der maand kozen beiden gezamenlijk, van de Wielingen uit zee. In 't begin van
Juny Ie Torbay aangekomen, deed De Ruyter, als oppervlootvoogd den scheepsvoogden
de nadere bestemming der vloot kennen, en begaf zich,, met 18 oorlogsschepen en
fregatten, 6 snauwen en branders, en een paar dozijn andere vaartuigen, ruim 4000
matrozen en 3380 soldaten en mariniers, onder Graaf Johan van Hoorne, naar de
Westindiën, om er de Franschen in hun coloniën aan te tasten; met hem voeren
Johan Evertsen als Vice-admiraal, en zijn eigen zoon Engel als Schout-bij-nacht. De
verdere vloot stevende onder Tromp den IS®'' naar de fransche kust, en voerde buiten
hem de Luitenants-admiraal Banckert, Aert vqn Nes, en Bastiaense, de Vice-admiraals
Jan den Haen, Thomas Vlugh, en Jan van Nes, en de Schouts-bij-nacht Bruynsvelt,
Van Cruyninghen, en Van Almonde. Over de vier duizend man troepen — daar men,
in plaats van 9 of 10, er maar een 7 duizend in 't geheel had kunnen aanwerven —
beval Graaf Willem Adriaan van Hoorne. Den 23«» voor Belle-isle (of Boelein) aan de
kust van fransch Brittanje gekomen, besloot men, op voorstel van Hoorne, daar te
landen, verjaagde er de Franschen uit hun verschansingen naar het kasteel, doorkruiste
twee dagen lang het eiland, en keerde met wat buitgemaakt vee naar boord, daar
het kasteel zelf op zijn rots ongenaakbaar bleek. Daarna gold het het zuidelijker gelegen
eiland van Noirmoutiers, uit welks kasteel men echter uit grof en klein geweer vrij
hevig beschoten werd, tot men, onder de hoede van eenige fregatten, 's morgens
zeven uur van den 5® July, landen en op den vijand aanrukken kon, die nu in
allerijl kasteel en eiland, met achterlating van 17 stukken, ontruimde. Men sloeg er
zich daarop aan de landzij in een kamp neêr, en bleef er ruim drie weken gelegerd,
zonder er door den vijand bemoeilijkt te worden. Men hield er zich intusschen onledig
met de fransche kust door verschillende fregatten en vaartuigen te verkennen, en
zooveel mogelijk nadeel aan de fransche koopvaarders en verdere schepen, die men
onder zijn bereik kreeg, toe te brengen; onder de laatste een koningsfregat van 18
stukken, dat, op strand gejaagd, door de bemanning zelve verbrand werd, om 't niet
in hollandsche handen te zien overgaan. Eigenlijk was het trouwens om heel iets
meer te doen, en hing de gansche onderneming met de onberaden plannen samen,
van meer dan eene zij beraamd, om met hulp van Holland en Spanje eenige fransche
gewesten in opstand te brengen, en den Koning te verdringen. Een onroomsch Fransch-
man uit Languedoc, zekere Sardan, had zich in April tot den Prins van Oranje ver-
voegd , en, door hem het krachtig verzet van een viertal zuid-fransche provinciën voor
te spiegelen, tot een overeenkomst daaromtrent vyeten over te halen, die zeker niet
zonder invloed was op de belangstelling, door den Prins in de vermeerdering der sche-
pen en manschappen van de vloot betoond In July had dezelfde avontuurlijke per-
' De Euyter aelf toch had maar 42 grooter schepen en 6 fregatten wiUen uitrusten, doch «met
-ocr page 113-110 algemeene geschiedenis
soon ook te Madrid met den Markgraaf van Gastel-Rodrigo, als vertegenwoordiger des
spaanschen Konings, onderhandeld, en hem tegen September een oproerige beweging
van minstens 12,000 man in die streken toegezegd. Te Parijs was door een paar
woelzieke fransche edelen, de ridder De Rohan en de heer van Latréaumont, te kwader
uur een niet minder onbekookt ontwerp gesmeed, en in Holland en Brabant ken-
baar gemaakt, om geheel Normandië bij de komst der hollandsche schepen en 't lan-
den der troepen in opschudding te brengen, en dezen zoo een vasten voet te ver-
schaffen. De thans meer dan zeventigjarige amsterdamsche medicijn- en taalmeester
Frans van den Ende, als Spinoza's vroegere leermeester in 't Latijn welbekenddie
zich in 1671 te Parijs was komen neerzetten, en daar in de Sint-Antonie-voorstad,
in 't Picpus-kwartier, een Muzenhof (Hótel des Muses) geopend had, was door Latré-
aumont, die hem in 1669 te Amsterdam had leeren kennen, in 't avontuurlijke plan
ingewyd. Hij had zich daarop laten belezen , er te Brussel met den Graaf de Monterey
over te gaan handelen, nadat dezen reeds vroeger schriftelijk het uitzicht geopend
was, voorloopig Quillebeuf aan hem en de Hollanders in handen te spelen, van waar
zij zich dan verder zouden kunnen uitbreiden. Zoowel zij als Sardan vonden zich
echter in hun voorspiegelingen omtrent de oproerige gezindheid der fransche ingeze-
tenen bedrogen, die bij de komst van Tronips schepen luttel of geen blijk van be-
langstelling gaven, en zoowel zijn landing op beide eilanden als zijn verkenning van
Noirmoutiers uit, dus geheel vruchteloos maakten. En toen dan ook Van den Ende,
die van de vestiging eener hersenschimmige republiek in Normandië droomde \ vol
ijdele hoop voor den gelukkigen uitslag van die onderneming, den lO®'^ September
van zijn mondeling onderhoud met Monterey te Parijs terng kwam, was niet alleen
Tromp met zijn vloot, van verder toeven wars, al een week vijf zes vertrokken,
maar werd hij zelf ook, door een verraderlijk bezoeker van zijn Muzenhof aangeklaagd,
den volgenden dag gevangen genomen, en boette twee maanden laler zijn republi-
keinsche droombeelden aan de galg, terwijl Rohan en andere medeplichtigen onthoofd
werden. Latréaumont had alleen door gewapenden weerstand bij zijn gevangenneming,
een zeldzame vrvjgevendheid" was "op voordracht van den Prina" tot een zooveel grooter aantal
besloten. Zie De Jonge, Qesch. van het Nederl. Zeewezen^ II. bl. 485. — Over Sardan en zijn ge-
scharrel zie P. Clément's JJ^iiocïes de VHistoire de France, 2e ed. Paris, 1859, p. 223 sa.
» Bü zjjn verhoor toch zei hU o. a.: "qu'il y avait trois sortes de Képublique, celle de Platon,
celle de Grotius, et celle appelée utopique de Thomas Morus; qu'ayant imaginé d'en fonder dans la
Nouvelle-Hollande" (lees: en Hollande), "une quatrième ού la vertu serait toujours recompenséó, ü
en avait montré Ie plan ά Latréaumont qui se proposait d'en établir une semblable en Normandië".
Clément t. pl. p. 275. Het geheele ontwerp van Van den Ende's Bepubliek, zie aldaar in de Fihces
justißcaiives, ρ. 416, ss.
Iti -
ΙΓ
des vaderlands. 1115
waarbij hij doodelijk gewond raakte en weldra den laatsten adem uitblies, eenzelfde
uileinde voorkomen
Tromp, met zijn vloot naar Sint Sebastiaan gestevend, kreeg daar^ in't begin van
Augustus, door een afgevaardigde der Koningin-Regentes van Spanje dringend aan-
zoek, zyn koers naar de middellandsche zee te nemen, om er de Spanjaards tegen
Frankrijk te steunen. Terwijl toen, tot nader onderhandeling daarover, de Graaf van
Hoorne met den afgevaardigde naar Madrid trok, begaf Tromp zich met het grootste
deel van zijn schepen naar Cadix, en zond de overige, onder Aert van Nes en Banckert,
naar de kusten van Frankrijk terug, waar zij echter te vergeefs wat te verrichten
zochten, en, toen nog wat in 't kanaal gekruist hebbende, zich door gebrek van levens-
middelen gedrongen zagen, naar 't vaderland weer te keeren. De verdere vloot, in
't laatst van Augustus te Cadix aangekomen, kon daar nu weldra het bloedige maar
heugelijke nieuws van den slag bij SénefFe vernemen, en onder hartelijke deelneming
der spaansche bevolking vieren, om daarop, nadat Hoorne zich weder was komen
inschepen, den tocht naar de Oostkust van 't land te aanvaarden. Den 7®" September
de Straat van Gibraltar doorgezeild, begaf men zich allereerst naar het door de Fran-
schen geblokkeerde Barcelona, en toen zich, bij 't aannaderen der schepen, de
Franschen haastten, hunne belegeringswerken, met achterlating van zieken en ge-
kwetsten , te verlaten, naar de baai van Rosas, waar men de fransche vloot hoopte
te vinden, en den 2®° October voor anker kwam. Die vloot, welke er de spaansche
een tijdlang had ingesloten, was er echter evenmin meer te bespeuren als de spaansche,
die zich terstond naar Sicilië had begeven, toen zij zich van de fransche bevrijd zag,
op Η bericht dat Tromp met zgn smaldeel de Straat was doorgestevend. Tromp was
daar te minder over gesticht, als hij verwacht had, met behulp der spaansche schepen,
de fransche havens, met name Toulon, te kunnen aantasten, en zich thans daaren-
tegen door een schriftelijke uitnpodiging der Koningin verrast zag, haar en kaar
scheepsmacht tot onderwerping van het tegen haar opgestane Messina bij te staan.
Daar men dit uitsluitend in Spanje's belang te ondernemen oorlogsfeit voor de Staten
en den Stadhouder niet meende te kunnen verantwoorden, zag men zich gedrongen
het af te slaan, doch verklaarde zich bereid, eenige schepen en volk voor Rosas te
laten, om deze door de Franschen belegerde stad te ontzetten; met welke taak toen
de Schout-bij-nacht Van Almonde, met een smaldeel van zes schepen, belast werd.
Z-ij viel hem te gemakkelijker, als de Franschen zich onverwijld uit de voeten maakten,
'1
%
i
-iä
' Voor verdere bijzonderheden omtrent geheel het beloop van 't strafgeding, zie de «it de hand-
schriftelijke bescheiden geputte meêdeelingen in de derde van Clément's aangehaalde Epsodes (Le
Chevalier de Eohan) p. 241—429.
112 algemeene geschiedenis
toen zij zich met de gewapende tusschenkomst der Hollanders bedreigd zagen. Zoo
kon hij al spoedig Tromps overige schepen volgen, die den 3®® in December in Texel
binnenliepen.
De Ruyter had zich middelerwijl, altijd nog aan boord der Zeven Provinciën, op
deze reis voor 't eerst door den 32-jarigen Scheepskapitein, Gerrit Callenburgh, ge-
voerd , met zijn smaldeel naar de Antiljes begeven , waar het op Martinique los zou gaan.
Daar de haven aan 't koninklijke fort op dat eiland voor groote schepen wat ondiep
was, besloot hij aan de westelijk gelegen baai te landen, waar men zich tevens het
best van brandhout en water voorzien kon. Den 20™ July ging men daartoe over,
doch stuitte weldra op zulk een hevigen weêrstand, dat men, na 't kwetsen van den
Kolonel Utenhoven, en de beide Oversten, Steelandt en Grandmaison, en't sneuvelen
van verschillende kapiteins, soldaten, en matrozen, de troepen weder inschepen moest,
zonder zijn doel, zich van 't noodige te voorzien, laat staan het fort te bemachtigen,
bereikt te hebben. Men besloot nu naar 't spaansche eiland Dominica te stevenen,
om daar het benoodigde in te nemen, als natuurlijk met den besten uitslag geschiedde.
Nauw echter was, den 26®", het laatste water aan boord gebracht, of een naderende
orkaan noopte zoo spoedig mogelijk het anker te Uchten, en Η ruime sop voor den gevaar-
lijken wal te kiezen. Men bepaalde toen tevens, slechts met een vijftal schepen voor
Martinique nog een korten tijd te blijven kruisen, doch met de andere liever maar
naar 't vaderland terug te keeren, dan hier — nu de aanslag eenmaal mislukt was —
het te wachten ruwer jaargetij te trotseeren. Reeds den 30®» September was men zoo
weder voor den hollandschen wal, waar De Ruyter zich haastte, den Staten mondeling
verslag van zijn minder voorspoedigen tocht te doen, doch zich door Hun Hoog Mö-
genden van hun overtuiging hoorde verzekeren zijner beproefde waakzaamheid,
trouw, moed, en goeden ijver, al had hij ditmaal niet den gewenschten uitslag op
zijn onderneming verkregen.
f
it'l ί®·
Had men zoo ter zee slechts weinig tegen den vijand kunnen bewerkstelligen, een
ander middel om hem af brpk te doen, werd van staathuishoudkundige zij aan de
hand gedaan, doch zou, in spijt der warme aanbeveUng, waarmee men 't voorstelde,
evenmin baat geven. Zekere Arend Tollenaer, die zich ook reeds vóór 't uitbreken
van den oorlog in 1672, met een verzoekschrift tot de Staten van Holland gewend
had, waarin hij op een uitbreiding der verbodswetten voor den verkoop van fransche
waren en een uitsluiting aller uitheemsche manufacturen ter bevordering der inlandsche
aandrong ^, gaf thans een wijdloopig vertoog in 't licht, waarin hij, «in parabolische
manier van spreken», als hij 't noemde, met een soortgelijk doel te velde trok. Onder
Zie daaromtrent Van Rees, Geschiedenis der Siaathuishoudhmde in Nederland, I. bl. 387
'•π Tl '
-SI,.,
bes vaderlands. 113
't beeld der «fransche Mode, als een zeer wel uitgestreken en gepallieerde dame, aiJ.W
afgodinne, toegetakeld en opgetooid door allerlei wel rare, dartele, zeerbrooddronkene
en noodelooze ornamenten, en met verscheiden strikken en kwikken versierd», stelde
hij er «alle soorten van fransche manufactm-en» voor, die de Republiek als overmees-
terd en de «verdwaasde ingezetenen» overheerd hadden. Niet langer «een roofdier fransche
loosheid» te zijn, maar «de oogen openende, de zeden der voorouders weêr aan te
vatten» en «eigen en inlandsche waren», waarvan men, «zoo men ze gdiefde te
gebruiken, overvloeide», maande hij aan, en zoo «de fransche mijn toe te stoppen»,
en het «nu door toevloeying uitspattende Frankrijk weêr binnen de gewenschte palen
terug te brengen». Hij beriep zich daarbij op hetgeen Gerard van Wassenbergh in
zijn «Goudmijn van Frankrijk voor de Staten en Standen van 't roomsche Keizerrijk
geopend en gestopt», en Van Meteren in zijn «geabuseerde Frankrijk», beiden «wel
meriteerende met groote attentie herlezen te worden», hadden opgemerkt, 't Was,
vervolgde hij dan, al van zeer vele jaren lang de gewoonte geweest, 's Lands «eigen
consumpcie niet veel t'estimeeren, maar ter contrarie alleen de commercie en navigacie,
als de twee zekere zuilen en vaste colummen, daar deze Repubhek op rust, niet eens
terug denkende, dat onze considerable manufacturen en de consumpcie daaruit resul-
teerende, de bewegende en alleen uitwerkende oorzaken van die twee zuilen en
colummen waren». Zich beroepende op 't geen hij, bij een vorige gelegenheid, daar-
omtrent reeds in 't midden had gebracht, betoogde hij, hoe die «consumpcie», zoo
«ieder jaarlijks maar alleen consumeerde vijftien gulden aan manufacturen, geconsi-
dereerd dat er twee miljoen menschen in de geheele Republiek woonden, een capitaal
Tan 30 miljoen rendeerde» Even als te voren sloeg men ook nu geen acht op zijn
meer welmeenende dan uitvoerbare denkbeelden, en bad daarentegen, wat de verbods-
bepahngen tegen uitheemsche nijverheidsgewrochten betrof, steeds met den ouderlingen
naijver der verschillende provinciën en steden en de baatzucht der handeldrijvende
ingezetenen te strijden. De vijf-admiraliteiten, die haar inkomsten uit de opbrengst
der tolrechten putten, zochten elkander de loef af te steken in het lokken der vreemde
handelschepen binnen hare havens, en de steden in 't algemeen waren er op uit, om
in 't belang van haar inwoners de ten uitvoerlegging dier bepalingen te bemoeilijken
of te ontduiken. Daar buitendien de inkomende en uitgaande rechten, tot in 1687
toe, niet verpacht maar bij collecée, als men 't noemde, geheven werden, had nie-
mand persoonlijk belang bij de opbrengst, wilden de admirahteiten er zich niet om
«'«i?««« «ie onidecUng van dwersche seer schadelijcJce en schandelijcke in- ende uyU
^^^»isffie landtverraders, enz. en daer nevens de onfeyllare demonstrative middelen en seechere expediën-
e«, omne van deselve voor altijdt verlost te zullen werden, enz. door Arend Tollenaer. Tn 's Graven-
"age, by Jac. Scheltus, 1674.
Ί
Μ
114 algemeene geschleüeï^its
bekreunen, gelijk dan ook Johan de Witt, tijdens den tweeden engelsclien oorlog, zich
reeds over de moeilijkheid dier ten uitvoerlegging «mits de diversiteit der collegiën ter
admiraliteit» had beklaagd, «die de eene tegen de andere lichtelijk de hand wat lich-
ten, om de nering en het debiet in den haren te trekken». Thans zagen zich daarom
de algemeene Staten ook genoopt, bij besluit van 9 October, hunne verbodsbepalingen
van uitvoer in te trekken, en het handelsverkeer met Frankrijk op den vorigen voet
terug te brengen. In de volgende maand diende Amsterdam zelfs bij Holland een wijd-
loopig betoog in, dat «hoewel bij verscheiden placaten tegen het debiteeren der fransche
manufacturen getracht was, de inlandsche voor te staan, in de vaste veronderstelhng,
dat alle soorten voor -'t gebruik en den handel noodig, zoo goed en zoo goedkoop hier
te lande als elders gemaakt konden worden, bij ervaring echter gebleken was, dat
door dat verbod niet alleen de inlandsche niet van belang gevorderd worden, maar
wel integendeel de trafiek zoodanig bemoeilijkt en verplaatst, dat niet alleen de handel
met de waalsche en vlaamsche steden, onder gehoorzaamheid van Spanje, ter zaak
der viciniteit van de fransche, voor 't meerendeel was belet en afgebroken, maar ook
gelegenheid gegeven, dat de goederen, die met groot voordeel voor deze provincie en
haar goede ingezetenen herwaarts gebracht, opgemaakten weder uitgescheept plachten
te werden, langs andere wegen en bepaaldelijk over Oostende, buiten 's Lands naar
Oosten en Westen waren gezonden; in voegen dat ook de kooplieden hier te lande
genoodzaakt waren geworden zich, tot onderhoud van hun negocie en correspondencie,
met dat middel te behelpen tot groot nadeel van 't inkomende en uitgaande recht,
en onherstelbare schade van vele menschen; behalve dat ook bevonden was, dat ver-
scheiden soorten van manufacturen, die tot voortzetting van den handel en beter vertier
van de inlandsche noodzakelijk werden vereischt, of niet öf ten minste niet in zulken
qualiteit konden gemaakt worden, als wel tot onderhoud van den handel gevorderd
werd; waarom men van meening was, dat van nu af aan de Generaliteit er toe geleid
worden moest, dat dit verbod, dat maar voor een jaar was toegestaan, met den uitgang
van dien gediscontinueerd, en de handel, vrije in- en uitvoer weder opengesteld mocht
worden». Zoo weinig waren Tollenaar's beschermende en uitsluitende begrippen naar
den zin der handeldrijvende bevolking, bij welke, buiten dergelijke door den oorlog
veroorzaakte tijdelijke beperking, alles dan ook zooveel doenlijk op een den invoer
van vreemde voortbrengselen en waren meer vergemakkelijkenden voet was ingericht.
Gelijk het nog onder Keizer Karei V uitgevaardigde placaat op de tollen reeds voorschreef,
dat de tollenaars van de kooplieden niet meer mochten vorderen of eischen, dan
't recht van den tol zelve, noch hun eenig belet of last doen, noch ook iemand kwalijk
toespreken of met woorden of daden bèleedigen, was ook verder alles er op ingericht ^
' Van Rees, t. pl. bi, 208.
-ocr page 118-DES VÄ.DERLANDS. ' 115
om den handel het voldoen der rechten zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Aangift
van hoeveelheid en waarde werd geheel aan de kooplieden overgelaten; het onderzoek
door de commiezen of, als men ze toen noemde, cherchers in te stellen, greep, 't zij
aan den boom wanneer de goederen — als te Amsterdam — in lichters of op schuiten
werden overgeladen, 't zij voor het pakhuis, als het schip ^ gelijk te Rotterdam —
aan den wal kon gaan hggen, maar eenmaal plaats. Werd er bedrog vermoed, dan
mochten die cherchers wel het openen der vaten, balen, kisten, of koflFers vorderen,
maar waren verplicht schavergoeding te geven; als dat vermoeden ongegrond bleek.
Wat de waarde betrof, hadden zy recht van benadering, doch onder voorwaarde van
dadelijke betaling en een zesde verhooging. Het onderzoek zelf moest «zonder vexacie
en met den meesten spoed» geschieden. De strafbepalingen tegen elke overtreding
waren zacht, de gestelde boeten gering, de gelegenheid tot afkoop gemakkelijk, de
loop van zaken bij betrekking in rechten kort. Van oudsher was dan ook het beginsel
geldig, dat de «convoyen en licenten» uit een gansch ander oogpunt dan de gewone
belastingen moesten beschouwd worden, en aan een minder strenge en tijdroovende
rechtspleging onderworpen waren. Het getal der cherchers was daardoor ook zeer be-
perkt; men vond er te Amsterdam nog geen dertig, te Rotterdam maar een dozijn.
Desniettegenstaande was de bij den handel schier onvermydelyke zucht, om zich ook
onrechtmatig te bevoordeelen, zoo groot, dat er steeds een uitgebreide smokkelhandel
werd gedreven, die door de vele waterwegen en de onvoldoende kustbewaking zeer
bevorderd werd, en aan de t)rabantsche grenzen vooral haast tot een tweede natuur
was geworden. Amster- en Rotterdamsche kooplieden werden hoe langer zoo meer
gewoon, tegen een gering loon, al wat zg verlangden in te slaan en naar hunne pak-
huizen te tronen. Zoo vond men zich dan ook genoopt, bij een plakaat van April
1675, met den meesten ernst op de handhaving der verschillende verordeningen aan
te dringen, en tevens de welgegronde klacht niet te verhelen, hoe de dagelijksche
ervaring leerde, «dat, in de steden, aan het tenuitvoerleggen van Hun Hoog Mögenden
placaten, zoo over ontdekking van frauden als anders tusschen de magistraten èn
officieren, door die van de milicie en anderen, in dienst der Generaliteit, bij wijlen
de hand niet zoo zorgvuldig geboden werd, als de dienst van 't Land wel vereischte».
Hoe weinig dergelgke waarschuwingen echter uitwerkten, hoe het bedoelde handels-
zwak en zedenbedervende kwaad eer toe dan afnam, zal ons een dozijn jaren later
met de proef op de som kunnen blijken.
Hoe intusschen de handelslui en de gemeene man in Holland en Zeeland den vryen in-
voer uit Frankrijk toejuichten, komt het klaarst in een praatjen uit, door eenige personen >
kennelyk geen aanhangers van Tollenaar's staathuishoudkundige begrippen, in Augustus
en September '74 gevoerd, toen de daartoe strekkende bepalingen bij de Staten in
den maak waren. «Ik denk om Zeeland», riep een Zeeuw daarin uit, «en het voor-
•'ί
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
deel, dat voorhanden is met de negocie op Frankrijk weêr te doen gaan. Dat brengt
een groote koopmanschap in; dan zullen de (betaal)kantoren Yan 't land gevuld wor-
den , en 't geven van de gemeente wat doen ophouden». — «Dat's waar», stemde
hem een Hollander toe, «de fransche wijnen, manufacturen, papieren, en kastanjes
zullen vrij mogen inkomen. O, bloedI wat zal dat weêr negocie geven!» — Dat zou
leniging brengen, mocht men meenen , «in de ellende, uit de groote schattingen» gespro-
ten , die opgebracht waren «om den krijg te houden, zoo aan honderdste als aan twee-
honderdste penningen, capitale Jeeningen, van alle bezittende goederen, en de belas-
tingen eerstdaags te wachten op turf, hout, boter, kaarsen, vleesch, tabak, pijpen,
kruidenierswaren, papier, klein zegel, coeranten, gazetten, post- of nieuwstijding,
blauwe boekjens, kwakzalversbriefjens, biljetten, begrafenisceêlen , enz,, behalve nog alle
oude imposten, dat den nog staanden burger gansch uitput». Men kon zich daar anders
alleen bij troosten met de gedachte, dat het «alles strekte tot 's Lands welvaart en
behoud»: «beter te geven en vrij te zyn», als een ander sprak, «dan zyn goed te
behouden en ondefr Frankryk slaaf te worden! De alderkristelijkste Majesteit van
Frankrijk wist daarbij zyn adel en kloosters nog wel anders te ontlasten!» ' Bij den
last van den oorlog, die trouwens nu slechts op de beurs drukte, was dezer dagen
echter een bezoeking van boven door 't vreeslijke noodweêr gekomen, dat, op den bid-
woensdagavond van 1 Augustus zelf, over 't land was uitgebroken, en met name ook
Amsterdam en Utrecht geteisterd had. Het nieuwe stadhuis was in eerstgenoemde stad
aan de west- en zuidzy zóó in de glazen getroffen, dat er boven 't eerste verwulf
schier geen ruit geheel gebleven was; in de nieuwe kerk waren aan de Zuidzij van
den Dam twee fraai geschilderde vensters uitgesmeten; de haan en kruissteng van den
westerkerkstoren stond krom; de houten hamei van de haarlemmerpoort was met steun-
ijzers en al omlaag gekomen, en had twee voor den hagel daaronder schuilende mans
gedood, terwyl er de windmeermin met haan en stokkruis van den toren gewaaid
was. Al de kostelijke schepen, op een nieuw geladen fluit na, in 't Y, van Bickers-
eiland af tot Kattenburg toe, waren van voor de palen in 't wilde weggerukt, en
negen er van met het volk vergaan. Op de grachten en markten lagen vi^el duizend
omvergerukte boomen; één boom was van de nieuwe markt schqin over de Waag wel
180 voet ver tot voor de Haantjens-brouwerij geslingerd. Honderden van schoorsteenen,
veel gevels, ontelbare pannen, talrijke uithangborden, luifels, en vensters waren af-
gewaaid; al de huizen op den wind van vensterglazen ontbloot. Buiten de stad waren
minstens een paar dozijn koorn- en houtzaagmolens vernield; meest al de overige, ook
die op de stadsvesten, aan roeden ^ en wieken beschadigd of hun kap kwijtgeraakt.
iS;.
' Zie Den ivelgedischten Olipodrigo T'Amsterdam, enz. Voor Η Vaderlandt gedrmM., I en IL
-ocr page 120-DES VÄ.DERLANDS. ' 117
Ook veel bleekeiijen en tuinhuizen ingestort; lakenramen weggesleurd; speelhuisjens,
piramiden, en zuilen verpletterd: veel kleine roeischuitjens eindelijk in de overtoomsehe
vaart en de Wetering omgeslagen, en de menschen verdronken Κ In Utrecht was ech-
ter de scha veel aanmerkelijker nog, vooral omdat er het gansche schip der grootsche
Domkerk bij te gronde was gegaan. Van den toren tot het koor was zij — als de leêge
plaats nog heden uitwijst — in puin gestort. Van de Jacobi-kerk was de toren met
het klokkespel tot aan den wijzer afgebroken, en door het dak in de kerk neêrge-
komen; van de Buurkerk een groot deel van 't dak en beide zijmuren van boven in
de kerk gevallen; van de Pieterskerk waren beide, van de Sint Nikolaas één toren,
en evenzoo ook 't torentjen van de Agnietenkerk voor den grond geworpen; de toren
en de grootste helft van 't duitsche huis was ingevallen; al de molens op de stads-
vesten, op twee na, omver; evenzoo de groote kaatsbaan, in de Zuilenstraat. De pal-
magiëbaan was voor omtrent een derde van haar boomen beroofd; de meeste op 't Jans-
kerkhof, aan de Geertenkerk, langs de vesten, op de Breêstraat, op 't Vreeburg, bij
de Pieterskerk, en elders uit den grond gerukt en gescheurd. Eeh herberg buiten de
Wittevrouwenpoort was ingestort, en veel daarin schuilende lieden gedood; een turf-
schip in de oude gracht in den grond geslagen, en veel andere vaartuigen aan mas-
ten, roer, verdek, enz. beschadigd. Voorts lagen de straten bezaaid met de leyen,
pannen, en tegels van de daken der kerken en huizen \ Als de «verwoesting van
Bozra in Edom», schetste de dichterlijke kerkleeraar Vollenhove de in puin gestorte
Domkerk, door Gods vuur en wraak getroffen: «God», riep hij in boetpreêkende op-
gewondenheid uit,
God heeft een schat van toorn als Hjj een volk wil slaan 1 —
(Want) dat zoo schoon gebouw zoo deerljjk is verslonden
En in het stof geveld,
Daar is geen oorzaak van als enkeljjk de zonden! —
Niettegenstaande wy, verlost uit vreemde banden,
Zjjn wonderlijk gespaard,
Zoo schynt Gods vrees met haar verhuisd ia uit de landen.
En land en landaard zyn te samen als veraard.
Waarom de Heere komt Zyn woning op te breken,
Met lucht, met wind, en heerd,
Gelyk in velen blykt, dat Hy is weggeweken; —
Ei, keerden wij doch om, eer God heel van ons keert! —
Niet alleen te Utrecht en Amsterdam of elders in Holland, maar ook daar buiten, in
Belgien en Frankrijk, tot Straatsburg toe, woedde echter het stormweêr, en stemde te
' Aid. I, bl. 15.
Aid. t. pl. 13, V,
-ocr page 121-J
... ,
A-'-J
f-
ΑLGEMEENE GESCHIEDENIS
meer de gemoederen lot den door velen gewenschten rust van den oorlog, al zou die,
in spijt der bemiddeling van Engeland en Zweden, toch nog ruim een drietal jaren
aanhouden. Naar 't eerste hadden de Staten, terstond na de bekrachtiging van den
vrede, een buitengewoon gezantschap, de HH. Van Benningen, Reede, en Haren af-
gevaardigd , die er in 't laatst van Mei aan wal stapten, en een week of zes lat€r
door een zestal andere, uit Holland en Zeeland, gevolgd werden, met de taak belast,
om over het beraamde verdrag van zeevaart te onderhandelen , dat echter niet vóór Decem-
ber tot stand kwam. Tegelijkertijd als zij naar Londen, kwam Sir William Temple
weder naar Den Haag, waar hij den 29™ der maand zijn plechtige intreê deed, ouder
gewoonte van de Hoornbrug door de afgevaardigden der Staten, in een met zes paar-
den bespannen karos, afgehaald. Hij vond er de Staten meer dan den Prins, dien hij
zelfs niet vóór zijn terugkomst van Grave te zien kreeg, tot den vrede genegen; vooral
omdat Frankrijk, naar 's Prinsen welgegronde meening, te weinig voordeelige voor-
waarden zou willen bedingen , dan hij — met Engelands medewerking — het hoopte
te kunnen afdwingen. Men bleef daar echter te veel Franschgezind, om hem kracht-
dadig te steunen, en zond alleen de Heeren Arlington, d'Ossery, en Sylvius onders-
hands naar Holland, in schijn om er hun vrienden te bezoeken, doch met het ver-
holen doel, den Prins tot vrede te stemmen. Arlington beklaagde zich tevens bij hem
over oproerige bewegingen, in overleg met Den Haag in Engeland beproefd. In 't be-
gin van den oorlog had zich namelijk een Engelschman, zekere Howard, die met den
resident van Polen en minister van Brunswijk-Luneburg, Abraham van Wicquefort, in
briefwisseling stond, naar Holland begeven, en eerst aan De Witt, daarna den Prins
zijn dienst aangeboden, hem een aanhang in Engeland belovende, als hij er mocht
willen landen. Arlington's dienaar, Dumoulin, sloot zich bij Howard aan, en beiden
verschaften daarop den Prins, door Wicquefort, zooveel engelsch staatsnieuws als hij
verlangen mocht. Na 't sluiten van den vrede kwam een en ander aan den dag, daar
Wicquefort zich belezen liet, om enkele brieven van Howard over te leveren , die dezen
nu in hechtenis deden nemen met een ander, van zins Schotland tijdens den oorlog
in beweging te brengen, en mede van verstandhouding met den Prins beticht. Dumoulin
werd daarentegen door de hollandsche Staten ten zeerste begunstigd; zij bewerkten niet
alleen dat hem 1600 gulden uit de geheime correspondencie-penningen werden toe-
gekend, maar dat hij ook in 't voorjaar van 1676 tol Goeverneur van Surinam-e werd
aangesteld. De Prins liet Arlington intusschen onverrichterzake vertrekken.
De zweedsche gemachtigde Ehrensteen had in den loop van 't jaar bij de Staten
voortdurend vertogen ingediend, om hen tot vredesonderhandeling te noopen, en hun
daarbij zelfs voorgesteld, om eenige plaatsen aan te geven, waar men die zou kunnen voe-
ren. Zij stelden hem half November daarop Frankfort, Hamburg, of Aken voor; doch Koning
Lodewijk wilde van geen duitsche rijksstad weten, en stemde zijnerzijds voor Breda,
118
DES VÄ.DERLANDS. ' 119
dat echter door de Staten werd afgeslagen. Hij liet het daarop aan hen over, hem
een andere, mits niet in Friesland of Stad-en-Landen, voor te slaan, en zg kwamen
toen met Meurs voor den dag; dit lag wel niet binnen hun gebied, maar was toch
door de troepen van hun Kapitein-generaal bezet. Daar het echter duitsch was, wilde
Lodewyk er evenmin, als van een andere duitsche plaats, van hooren. Temple kwam
toen, namens Engeland, met Nymegen te berde, waarin nu ten slotte zoo de bond-
genooten als Frankrijk toestemden, en dat dus de bestemde plaats voor de aanstaande
onderhandeling werd.
Van dat zelfde Nijmegen ging in dezelfde dagen — January 1675 — een voorstel
bij de Staten van Gelderland uit, dat in 's Prinsen verhouding lot het gewest een
aanmerkelijke wijziging zocht te brengen. Het hield toch den voorslag in, hem de
aloude hertogelijke waardigheid met al haar gezag op te dragen. De eerste aandrang
er toe kwam van de te Nijmegen gevestigde broeder en zwager des hollandschen
Raadpensionaris, die zelf in 't vorige jaar daar geweest, en toen zeker reeds over
de zaak geraadpleegd was. Zijn zwager's — Willem van Hoekelum — schoonzoon,
Koenraad Klerk, was als griffier der Kwartierstaten het best in de gelegenheid, het
denkbeeld daarin ter sprake te brengen; terwyl gene zelf en zijn schoonbroer, Nikolaas
Fagel, het in de stad zelve aanbevalen. Klerk hield den nijmeegschen Staten voor,
hoe slecht het met de geldmiddelen der Provincie stond, en hoeveel voordeels men
uit de bescherming van den invloedrijken aanstaanden Hertog zou kunnen trekken,
met name ook tegenover de aanmatiging en overheersching van Holland. De Ridder-
schap bleek al ras genegen het voorstel te steunen; om het echter tot een besluit te
verheilen, diende de Landdag bgeen te komen, en by 't voorloopig over de Provincie
gestelde bestuur kon dat zonder machtiging van den Prins-Stadhouder niet geschieden.
Op 't verzoek, hem door de stad Nymegen daartoe gedaan, gaf hy echter haaravoor-
loopige regeering» den January gaarne zijn toestemming, om — naar zij gevraagd
had — «over eenige zaken, den dienst van Gelderland betreffende, de Ridderschap
en de gemachtigden tot de provizioneele regeering in de andere steden van 't Kwartier
bijeen te roepen, om met elkander te besluiten 't geen zy voor dien dienst mochten
noodig achten, en daarover ook des noods te raadplegen met de andere kwartieren,
uil welke de voorloopige regeering der steden van Z-utfen en Arnhem evenzeer gemach-
tigd werden, ridderschap en steden van hun kwartier bijeen te doen komen. Na die
bijeenkomst, en daarop gevolgde onderlinge raadpleging, werd toen, vier weken later —
den 29®'' — eenparig besloten, «den Prins van Oranje en zijn mannelyken nakome-
lingen , uil erkentenis van zyn uitstekende diensten, de hooge regeering van 't Vor-
stendom Gelder en 't Graafschap Zutfen aan te bieden onder den titel van Hertog en
Graaf. Om zooveel mogelyk de zaak te ondersteunen, had men in de verschillende
steden — te Arnhem op aandrang vooral van den hoogschout Bentinck — de gilden
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en gemeenten er o\er gepolst, en hun instemming erlangd. Reeds den SO®'' gaf men
den Prins, die te Zuilestein aan ^t jagen was, van 't genomen besluit kennis; hij
weigerde echter zelf omtrent de aanneming al of niet te beslissen, vóór hij de meening
der andere provinciën van zijn Stadhouderschap vernomen had, doch liet gaarne toe,
dat de Heeren van zijn jachtgezelschap hem aan den disch als Hertog van Gelder
toedronken; toen echter één hunner ook een dronk als Graaf van Holland op hèm
wilde instellen, gaf hij niet onduidelijk zijn misnoegen daarover te kennen. Hij wist
trouwens te wel, dat zijn persoonlijke invloed niet aan een ijdelen titel hing, maar
op 't gezag berustte, dat men hem, onder welken naam of titel dan ook, toekende,
en hij kon daarom ook met alle kalmte de gevraagde uitspraak verbeiden, al had hij
ze wellicht eenigsins anders ve/wacht, dan ze, bepaaldelijk in Zeeland, uitviel. Utrecht
was het eerst — den February al — met de zijne klaar, en maakte ze hem door
vier gemachtigden kenbaar; zij luidde tot aanrading der aanneming. Eerst twee dagen
later ving er in Holland de beraadslaging over aan. De Edelen rieden toen evenzeer tot
aanvaarding der aangeboden hooge waardigheid, en Dordrecht met hen. Haarlem daaren-
tegen verklaarde, «wel gewenscht te hebben, dat men over zulk een zaak niet had
behoeven te raadplegen; dat men bovendien vooraf nagaan moest, in hoever de eene
provincie in dezen van de andere afhing, en of zij wel gemachtigd was, hare opper-
macht dusdoende af te staan. Men kon den Prins ook niet raden, eene waardigheid
als deze, waardoor zijn staat niet verbeterd werd, aan te nemen; 't was beter Stad-
houder dan Soeverein dezer Landen te zijn. Hij zou zich verder, wilde hij den staat
der geldersche geldmiddelen herstellen, den haat van 't volk op den hals halen, en
beproefde hij dat niet, de overige gewesten het kind van de rekening maken. Gel-
derland, dat zich zoo spoedig aan Frankrijk onderworpen had, verdiende daarbij geen
al te groot vertrouwen, en men meende dus, hoe genegen men zich den Prins steeds
betoond had, ronduit te moeten betuigen, dat zeker zij zijn beste vrienden waren,
die hem de aanneming ontrieden. Delft meende, dat Gelderland gewis weldeed, om,
even als Holland, Zeeland, en Utrecht, den Prins aanzienlijke waardigheden, goederen
en giften hadden aangeboden, hem zijn erkentelijkheid te betoonen, en daartoe--
daar 't niet anders had — zijn oppermacht aan hem te schenken; doch dat Haarlem
terecht had aangeraden, die zijnerzijds af te slaan. Dat wel zijn ^groote voorzaat, Prins
Willem I, op ernsti'gen aandrang der hollandsche en zeeuwsche steden, die opper-
macht over beide gewesten had aangenomen, doch er na zijn dood, onder de drie
volgende Stadhouders, niet meer van gerept was. Dat ook wel een der voornaamste
hollandsche steden, Amsterdam, den Prins zelf, kort na zijn verkiezing tot Stadhouder,
de oppermacht over Holland had aangeboden, doch Arlington en Koning Karei, daar-
over gepolst, het hadden afgeraden; en dat evenzeer ook thans de meerderheid der
dêlfsche vroedschap begreep, dat men den Prins moest raden, het geldersche aanbod
DES VÄ.DERLANDS. ' 121
van de hand te wijzenw. Leiden hield «alle nieuwigheden voor gevaarlijk; de Prinsen
van Oranje waren steeds met de waardigheid van Stadhouder tevreden geweest, en
■t was te hopen, dat zij dat ook in 't vervolg mochten zijn. De Prins zou als Stad-
houder meer gunst en gezag bij 't volk vinden dan als Soeverein. Reeds het opleggen
der belastingen, dat dan zijn werk zou wezen, maakte de Staten bij de gemeente
min of meer gehaat. Hem de aanneming ontraden was dus zaak». Amsterdam achtte,
dat men den Prins voor zijn raadpleging met de Staten bedanken, doch hem de aan-
vaarding der aangeboden waardigheid afraden moest. Gouda deed opmerken, dat er
in de Unie iets gevonden werd, dat ook Jaij de opdracht der graaflijkheid aan den
eersten Willem reeds te berde was gebracht \ en dat de bevoegdheid tot zulk een
afzonderlijk aanbod twijfelachtig maakte, doch zag anders geen zwarigheid in de aan-
neming, en zou zich dus bij de Edelen aansluiten. Rotterdam verklaarde, zich bij de
anderen te zullen voegen, als men 't allen eens kon worden; anders wenschte 't eerst
ruggespraak te houden. Gorinchem zei, dat men de aanneming ontraden moest, en
vond ze toch plaats, 't hertooglijk gezag in Gelder nader onderzoeken. Schoonhoven
sloot zich bij de Edelen aan, om de fraaye reden, dat «groote Huizen toch doorgaans
groote titels begeerden, en de Graven van Nassau wel 200 jaar over Gelder geheerscht
hadden»; ook, trouwens, «omdat de geldersche geldmiddelen, 't rechtswezen, en de
regeering dringend verbetering eischten». Den Briel stemde daar geheel meê in. Ook
Schiedam schynt zich bij de Edelen aangesloten te hebben. ψΆΐ het Noorderkwartier
betrof. Alkmaar bracht in 't midden, dat het volk liefst met een schijn van vrijheid
gedoekt werd, dat het zich echter naar de meerderheid en 's Prinsen welbehagen
zou schikken. Hoorn stemde voor aan-, Enkhuizen daarentegen voor afrading, met
de stekelige opmerking, dat Gelderland niets anders deed dan zijn eigen voordeel
zoeken, en een vergulde bittere pil opdrong; die te weigeren zou daarom het wijste
zijn; het zou zich echter gaarne naar den Prins-zelf gedragen. Evenzoo Purmerende
en Monnikendam, dat zich evenwel verder bij Haarlem aansloot; Medemblik daaren-
tegen bij de Edelen. Tijdens de raadpleging had men door den Raadpensionaris den
Prms over de zaak laten polsen, doch deze geantwoord, dat ze hem onverschillig was,
en hij dus geen partij wenschte te kiezen. Men deelde hem nu de zoo uiteenloopende
meening der Statenleden schriftelijk meê, het aan hem overlatende, hoe verder te
handelen.
Μ
ί
Een dag of wat later ontving hij ook uit Zeeland soortgelijke schriftelijke kennis-
geving. Men had daar den IS"" en 16«" over de zaak beraadslaagd, en daartoe begonnen
met breedvoerig te overwegen, welke redenen Gelderiand tot zijn aanbod genoopt
16
Gelderland zelf en Utrecht hadden toen tegen de afzonderlijke opdracht eener Provincie bezwaar
gemaakt.
IVe deel, 2e etuk.
»
iii
-ocr page 125-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
la;,--
■,ψ.
konden hebben, en had die vooral meenen te vinden in de hoop, door 't aanzien van den
Her^g het gewestelijk aandeel in de gemeene lasten te doen yerminderen, en de grenzen
der Provincie beter tegen den duitschen vijand te zien verweren. Men bracht echter
tegen het aanbod zelf in, dat Gelderland niet bevoegd was de oppermacht af te staan;
dat de aanneming met nadeelige gevolgen dreigde, en onrust in den Staat verwekken
zou, daar Gelderland dan wel altijd zou blijven woelen, om ook de andere provinciën
onder een eenhoofdige regeering te brengen, en dezen zich daartegen van haar zij ver-
zetten zouden. Men zou zich verder bij dat aanbod niet kunnen neêrleggen zonder ook
zelf een dergelijk te doen, en den Prins als Graaf van Zeeland aan te nemen. Men
moest daarenboven bedenken, welk een indruk de zaak op de gemeente zou maken;
dat Toorts onder een eenhoofdig bewind de koophandel gefnuikt werd, de wisselbank
alle vertrouwen zou gaan derven, en de Oost- en West-indische Compagnie onzeker
werden; dat er ook wat de erfopvolging aanging, zwarigheid te voorzien was; mocht
toch al onder den Prins-zelf alles wel gaan, zijn nazaten, misschien van anderen
inborst dan hij, zouden 't Land in ongelegenheid kunnen brengen». Was men 't zoo
over 't onaanneemlijke der zaak vrij wel eens, over 't antwoord den Prins te zenden,
was men 't minder. De Raadpensionaris De Huybert, die bij 't afwezen van den eersten
Edele, Odijk, de vergadering in zijn naam, en dien des Prinsen dus, leidde, had
uitdrukkelijk last gekregen, zich niet te uiteri, en Middelburg wilde zich niet ver-
klaren Yóór 't gevoelen van Holland was kenbaar gemaakt. Daartegen kwamen nu
evenwel Zieriksee en Goes op, en beweerden — niet ten onrechte — dat door den
Prins elk gewest voor zich geraadpleegd werd, waarop Middelburg toen als zijne mee-
ning te kennen gaf, dat men de geopperde redenen van aan- en afrading den Prins
moest voorleggen. Zieriksee stemde tot de laatste, omdat «het zeer te bezien zou staan,
of de Unie wel gedoogde, dat één der Gewesten onder een bijzonder eenhoofdig gezag
stond, terwijl de andere staatswijs geregeerd werden. De naam van een oppermachtig
gebieder was ook, sedert de afzwering van Koning Filips, bij de gemeente onaange-
naam geworden, terwijl de Prins daarentegen als Stadhouder ten hoogste geacht en
bemind was, en zelfs, als zoodanig, de voornaamste deelen der oppermacht in handen
had, ofschoon deze den provincialen Staten uit den aard eigen bleef; zijn beste vrienden
moesten hem dus raden, Gelderlands aanbod af te älaan en daarentegen 's Lands oud
en loiFelijk bewind te handhaven. Goes was het met dat alles volkomen eens, en
Yöegde er nog aan toe, dat «de enkele titel van Hertog of Graaf den Prins geen meer
gezags verschaffen kon, dan hij reeds bezat; dat 's Lands ingezetenen, onder den zoeten
naam van Vrijheid, zeker veel meer voor 's Lands lasten zouden willen bijdragen, dan
zij. onder een opperheer zouden willen gdoen, gelijk het verleden dat geleerd had; dat
de voorgang van Gelderland in dezen de overige provinciën zou schijnen te moeten
meêtronen, doch dit nooit zonder veel onrust geschieden zou; dat het eindelijk ondank-
DES VÄ.DERLANDS. ' 123
baarheid jegens God zou verraden, een regeering te veranderen, die door Zijn zegen
en de jaren zóó bekrachtigd was». Tholen was van een geheel ander gevoelen; het
oordeelde, Gelderland te moeten prijzen over zijn aanbod, als een blijk van erkentenis
voor 's Prinsen uitstekende verdiensten, en van zorg voor de toekomstige veiligheid
zijner Provincie. De opdracht raakte verder de Unie niet, daar Gelderland tegenover
haar als overheerd gewest moest beschouwd worden, en de overige geen reden hadden,
zich aan Gelderlands handelwijs te stooten. Het meende dus den Prins wel te kunnen
aanraden, de opgedragen Hoogheid te aanvaarden. Men bracht daar van de andere zij
intusschen tegen in, dk, wilde men Gelderland uit dat overheeringsoogpunt beschouwen,
der Generaliteit er de oppermacht over toekwam, en het aanbod dan ongerijmd was!
Vlissingen verklaarde de gansche raadpleging niet van zooveel belang te beschouwen, als
anderen schenen te doen; 't achtte 't louter beleefdheid van den Prins Zeelands gevollen
te vragen over iets, dat eigenlijk alleen hem zelf en Gelderland aanging; dat dit laatste
hetzelfde recht had, als Holland en Zeeland, den Prins een blijk van erkentenis te geven,
en hem dus 't Hertogdom op te dragen, gelijk zij 't het Erfstadhouderschap gedaan hadden;
dat uit die opdracht der oppermacht in één gewest, van de andere in gelegenheid zoozeer
verschillende, volstrekt niet volgde, dat ook deze zich onder een eenhoofdig bewind
begaven; dat zulk een Hertog Gelderland zou kunnen houden als voormuur van den
staat, en het verplichten, omjDeter in zijn aandeel in de algemeene lasten te voor-
zien; dat men om al deze redenenden Prins dus ook moest verzoeken, de opgedragen
hoogheid te aanvaarden». Eerst den volgenden dag vonden Middelburg en Vere ge-
legenheid, zich te uiten. Het eerste meende, «dat men den Prins, na dankzegging
voor de gedane mededeeling, moest doen weten, dal men in de-zaak zelf aanmerke-
lijke bezwaren zag, zoowel wat de Unie als zijn eigen persoon betrof, en het daarom
aan zijn eigen hooge wijsheid over wilde laten, zulk een besluit te nemen, als met
s Lands best in overeenstemming zou zijn». Vere, hoewel verklarende zooveel gene-
genheid als iemand voor den Prins, en zelfs hel leven voor hem veil te hebben, ried
echter 't aannemen der aangeboden Hoogheid af: 1. omdat Gelderland niet goed h^
gedaan, de oppermacht over zijn gewest zonder voorkennis der andere af te staan; ter-
>vijl daarenboven de regenten, als niet zoozeer zijnde dan wel slechts verbeeldende
Soeveremen van den lande, gehouden waren den nazaten de regeering in dien staat
over te leveren als zij ze ontvangen hadden; 2. omdat de Uefde van 's Lands inge-
zetenen onder het tegenwoordig Landsbewind, den Prins meer waard was dan een
enkele titel; en 3. omdat van den tegenwoordigen bewindsvorm de rust en welvaart
^an 't Vaderland afhingen. De Prins moest derhalve in dezen het voorbeeld van Gideon,
den rechter Israels, volgen». Overeenkomstig deze laatste zinspeling verzuimde men niet,
en Prms, bij het schriftelijke antwoord, waarbij men hem een en ander wydloopig
overbriefde, en ten slotte te verstaan gaf, dat de genegenheid ön trouw van den land-
if
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ïïr
zaat, op de vaste en gezegende gronden der tegenwoordige wijze van regeering, nim-
mer ophouden maar eeuwig duren zouden, naar «dat loffelijk.voorbeeld» te verwijzen,
en hem aan te raden, om de geldersche aanbieding af te slaan, gelijk het gemelde joodsche
Bijbelheld een dergelijke gedaan had, hem door het volk na zijn verlossing door zijne
hand uit de slavernij der Midianieten gedaan, evenals nu door 's Prinsen hand zoo-
veel heil in het Vaderland was toegebracht».
Die Prins had toen echter zelf reeds de reis naar Arnhem aanvaard, om daar,
ziende hoe luttel bijvals het aanbod in de hollandsche steden vond, het beleefdelijk
van de hand te wijzen, en tevens de regeering te herstellen. Van den Raadpensionaris
begeleid, vertoonde hij zich den 20®'^ der maand voor de saamgeroepen Ridderschap
en steden der provincie, bracht hun zijn ongeveinsden dank voor 't hem gegeven blijk
van vertrouwen, doch sloeg het tevens heuschelijk af. Den volgenden dag daarop tot
Erfstadhouder en Kapitein- en Admiraal-generaal aangesteld ', herstelde hij 't Hof van
Gelder en nam er zitting op de rol van 't geldersche hof, om vervolgens ook de pro-
vinciale regeering en die der steden van nieuws te regelen. Raden, burgemeesters, en
schepenen der laatste zouden voortaan, zonder voorafgaande benpeming, door den Erf-
stadhouder worden benoemd; in de meeste voor drie, in Tiel voor één jaar; de
gemeenslui van Nijmegen, Bommel, Zutfen, Doesburg, Arnhem, en Harderwijk zou-
den voor hun leven dienen, maar de openvallende plaatsen eveneens door den Stad-
houder worden aangevuld. De verdere ampten, als hel burggraafschap van 't Rijk van
Nijmegen, het landdrostschap van Zutfen en dat van de Veluwe, de amptmanschap-
pen, richter- en scholtampten, enz. zouden evenzoo alleen door den Stadhouder begeven
worden, die ook gelijkerwijs de Secretarissen der kwartieren en steden zou aanstellen.
Zelfs de begeving der buitenlandsche commissiën in de Generaliteits-collegiën en in de
Oost- en Westindische Compagnie werd hem uitsluitend opgedragen; evenals hij ook
de beslissende scheidsman zou zijn in alle geschillen tusschen de kwartieren en hunne
leden,^en over het krijgswezen der Provincie de volstrekte bestelling erlangde. Na de
zaak der regeering overeenkomstig dit reglement geordend te hebben, vertrok de Prins
naar Overijsel, waar, na zijn aanstelling tot Erfstadhouder en 't stellen der wethouders
in de steden, den 2®'' Maart mede een nieuw reglement ontworpen werd, dat echter
den Stadhouder minder uitsluitend dan 't geldersche 't gezag in handen gaf. Daarbij
toch werd bepaald, dat de wethouderschap in de drie hoofdsteden en Hasselt en Steenwijk
jaarlijks door de gemeenslui verkozen zou worden, nadat deze eerst hun eigen getal
hadden aangevuld; de Stadhouder verkreeg echter het recht, de gedane keuze van
ί· ί
1 De "commissie" daarvan werd hem vervolgens in een gouden doos ter waarde van ƒ 2000 over-
gebracht, waarbij de Staten, als bl\jk van hun erkentelijkheid voor de aanneming, nog/100,000 aan
5 t. hd. schuldbrieven voegden. — Zie Is. An. Nijhoffs aant. in zijn Bijdragen, VII, bl. 83.
DES VÄ.DERLANDS. ' 125
beiden goed of af Ie keuren, en in 't laatste geval naar eigen verkiezing anderen aan
te stellen. In de overige plaatsen zou de Wet op den ouden voet gekozen worden. De
drost- en schout-ampten, landrentmeester- en ontvangerschappen zouden, zonder vooraf-
genaamde benoeming, door den Stadhouder worden begeven; het griffierschap der
Staten en de buitenlandsche commissiën echter uit een hem voor te dragen viertal;
de bestelling der krijgsmacht en de beslissing der geschillen zou, evenals in Gelder-
land, geheel aan hem verblijven. Terwijl de geraeenslui van Kampen en Zwol zich
zonder weêrspraak bij dit besluit omtrent de keur van hun lichaam en der stadswet
neêrleiden, kwam de gezworen gemeente van Deventer, bij den eerstvolgenden keur-
dag, tegen dit «verlos der privilegiën», als zij 't noemde, op, en richtte zich tot sche-
penen en raad met het verzoek, haar bij dat verzet de behulpzame hand te bieden.
Deze toonden zich daartoe echter ongenegen, en maanden tot kalme berusting aan.
Toen daarop intusschen de keur had plaats gehad verlangde de gemeente weêr, dat
de gekozenen, zonder de goedkeuring van den Stadhouder te vragen of af te wachten,
naar oud gebruik den eed zouden doen, en kwam men toen, na lange onderhande-
ling, overeen, dien eed «onder reserve der aggreacie van Zijne Hoogheid» af te leggen.
De keur werd daarop den Stadhouder ter bekrachtiging overgemaakt , zonder dat hem
daarbij van 't gebeurde werd kennis gegeven; daarvan door anderen verwittigd, schreef
hij nu terug, dat hij dat voorwaardelijk «in eed nemen der verkozen personen voor
ditmaal om redenen door de vingers zou zien, maar tevens verwachten, die informa-
liteit in het toekomende te zien vermijden». Een poos tijds vóór den volgenden keurdag
zond hij daarenboven nog een schrijven aan den Raad, om voor te stellen, dien in
't vervolg 14 daag yroeger te stellen, om zoo de beëediging op den gewonen dag te
kunnen laten doorgaan. De gemeente antwoordde den Raad, die er haar van in kennis
stelde, niets anders dan dat zij «op Sint Pieter, naar gewoonte, verschijnen zou, om
de keur conform Stadsboek te doen», en, om duidelijker verklaring van haar gevoelen
gevraagd, dat zij dat schrijven, als niet aan haar gericht, ter zij zou laten, en zich
hield aan 't geen vroeger door haar gezegd was. Een nader schrijven van den Stad-
houder gaf den Raad daarop last, gemeenslieden hoofd voor hoofd af te vragen, of
zij 't nieuwe Reglement al dan niet dachten na te komen? Zij hielden zich echter
lichaamswijze aan hun gevoelen, en toen Wet en Raad daarop besloten, samen in hun
vergadering te verschijnen en daar de gestelde vraag hoofdelijk aan hen te doen,
vonden zij verreweg de meerderheid der tegenstribbelaars uit het Stadhuis naar 't Stads
Wijnhuis vertrokken, en zagen zich ook de rest, tot een getal van 22 toe, daarheen
begeven. Vandaar ter Raadkamer teruggenoodigd, vaardigden dezen de verklaring uit,
dat zij, na rijpe overweging, zich door hun eed aan het Stadsboek verplicht vonden,
en dus het nieuwe Reglement, als daarmeê in regelrechten stryd, gewetenshalve niet
konden of mochten aannemen». Daar men zich echter van wet- en raadszij met die op
f
126
".-'«S·"·" V'
. VÄ .
ongewetligde plaats afgegeven verklaring niet tevreden stelde, zagen zij zich gedwongen
ten Stadhuize terug te keeren, om daar nu, hoofd voor hoofd, hun weigering te her-
halen. Denzelfden dag — 17 Febr, '77 —· teekenden zg een reeds ontworpen vertoog
aan den Stadhouder, dat zy hem, van een eerbiedig schreven begeleid, deden toeko-
men , terwijl Wet en Raad eenigen hunner afvaardigden, om hem van al dit gehaspel
kennis te geven en zijn nader goedvinden te hooren. Hij antwoordde met de betuiging
zijner verwondering, dat door zijn Reglement de voorrechten en vrgheden der stad
zouden geschonden zijn, daar zij, met haar provincie weder by de Unie gebracht,
in die voorrechten weder hersteld was, uitgenomen het den Erfstadhouder toegekende
gezag, dat wanneer de gezworen gemeente, zoo omtrent het aanvullen van haar lichaam
als de keur van Wet en Raad, zich niet naar behooren mocht hebben gedragen, die
Stadhouder daarin dan zoo zou mogen voorzien, als hg ten meesten dienste van stad
en provincie zou noodig vinden, doordien aan hem alleen, in die hoedanigheid, «de
faculteit gelaten was, om te voorkomen, dat door Miperijen en driften^ die — God
beter 't — zooveel jaren binnen de stad, tot onuitsprekelijk nadeel van 't gewestelijk
en stedelijk belang, omtrent die keur in zwang geweest waren, diezelfde verwarring
niet meer zou worden teweeggebracht». Om aan het twistpunt van 't oogenblik een
einde te maken, gelastte hij Wet en Raad tevens, de tegenstribbelende gemeenslieden
van hun eed te ontslaan, daar hy van den eenen kant evenmin iemand wilde bezwaren,
om zich tegen zijn gemoed met de regeering te moeyen, als van den anderen zijn recht
opofferen aan d'ambicie van eenige personen, den dekmantel van privilegiën misbrui-
kende». 2,00 geschiedde 't nu, en vulden daarop de overgebleven gemeenslui de open-
gevallen plaatsen der 22, op de bg 't nieuwe reglement voorgeschreven wijze, aan ^
Wat de Prins hier met zooveel grond en nadruk tegen «kuiperijen en driften»
aanvoerde, mocht ongelukkig niet slechts van Overijsels eerste hoofdstad dier dagen,
als van nagenoeg alle andere provinciën en steden gelden; doch — wat erger was —
juist onder zijn stadhouderlijk beheer zou, in spijt dezer onverbloemde betuiging van
zijn afkeer, die «kuiperij» in den Lande aanmerkelijk toenemen, en — zonderlinge
weerspraak met die betuiging — niet het minst door zijne begunstiging en zijn eigen
bedrijf. In zulk een mate zou helaas! de steUing van den rechtschapen franeker hoog-
leeraar Huber, in zijn vroeger aangehaalden Spiegel van Ooleancie, waarhei(i blijken,
dat «men zich behoort te wachten van zulke reformaciën voor te stellen, die door het
humeur van land en lieden, en de iDedorvenheid der tijden ondoenlijk zijn. 't Is geen
groote zake», schreef hij, «treffelijke ordonnanciën in zijn kamer te bedenken, en veel
prijselijke zaken op 't papier te brengen; maar de hoogste konst is te kennen het
humeur van zijn volk; anders doet men niet anders, dan voor de wereld te toonen,
Zie den Tegenw. Staat van Overijsel III, bl. 130, vv. en de daar aangehaalde Deductie, enz.
-ocr page 130-DES VÄ.DERLANDS. ' 127
tegen welke misdryven men niets vermag, en dat zoo min het heelmiddel als het
kwaad te verdragen is». Hij bracht dit bezwaar hoofdzakelijk tegen de friesche ver-
bodsbepaling van 1634 in, dat «niemand in het begeeren van eenig ampt eenig bier
of wijn zou mogen schenken»; doch de Prins zou, om zijn anders zoo edelaardig
doelwit, de handhaving van Nederland en Europa's vrijheid tegenover de fransche
heerschzucht, krachtdadig na te streven, zich binnenslands een overwicht moeten
verzekeren, dat slechts met een stel regenten in staats- en stadsbestuur mogelijk was,
geheel van zijn wil afhankelijk en naar zijne hand te zetten. En wat hij dus voor
't oogenblik in die deventer en overijselsche praktijken veroordeelde, «deongeoorloofde
oligarchique konsten», gelijk Hubert ze doodverfde, «die de geraeene regeering in handen
en lust van weinigen brengen, alsof het haar vaderlijk erf en patrimonie was; een fun-
dament van corrupcie en zelfzoeking, zeer tegenstrijdig aan een vrije regeering»dat
zou hij zich daardoor, 0 jammer! allengs gedrongen zien, op veel grooter schaal alom
niet slechts oogluikend toe te laten, maar in zijn, en in zoover Europa's belang te
bevorderen. Hij diende 's volks «humeur» en kwade neiging daarin hun gang te laten
gaan, om er voor zijn persoonlijk goede zaak partij van te trekken. Dat hij daar wél
aan deed, laat zich daarom nog niet beamen; zelfs als noodzakelijk kwaad zou men
zijn doen in dezen te nauwernood kunnen doen gelden; doch de omstandigheden waren,
in dit opzicht, zelfs zijn kloeken geest te machtig, en hij deed dus wat hij, in dii
omstandigheden, niet laten kon. Geen provinciale verordeningen noch voorbehoedmid-
delen baatten dan ook, om het oligarchische kwaad in zijn voortwoekerenden loop te
stuiten, dat, onder allerlei vormen en vergoêlijkende namen, tot die van «harmonie»
toe, onder de goê gemeente heerschte, en waartegen nog in 't najaar van '73 in
Zeeland weêr een waarschuwing der Staten was uitgevaardigd, gelijk in 't voorjaar in
Friesland. «Verbintenissen, toerbeurten, en almanakken», weldra door «contracten van
correspondencie», als men ze noemde, gevolgd, bleven hun verderfelijken invloed bij
toeneming doen gelden, en alom in de provinciale en stedelijke regeering heerschen ^
Wat de thans herstelde in Overijsel betrof, meenden de drie hoofdsteden zich ten
spoedigste door vereende kracht te moeten wapenen tegen allen daadwerkelijken of ver-
meenden inbreuk op hare voorrechten. In een omstreeks half Augustus te Deventer'
gehouden bijeenkomst bepaalden daarom «burgemeesters, schepenen en raden» der
nts, dat zij, «de groote nuttigheid in aanmerking nemende, als (hunne) steden in
^i^articulier hadden genoten uit (hare onderlinge) eenigheid» — die trouwens wel
Qog al eens te wen'schen had gelaten ~ «bij deze gelegenheid van tijden, noodig
1873 m i» Mr. De Witte van Gitters Contracten van Correspondentie, den Haag
Corrir ^Waar 1877; verg. ook Prof. E. Fruin's Nog iets ovet d<}
cientien der Regenten onder de EepubUeJc in dea ITed. Spectator voor 1864,
-ocr page 131-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
vonden te vernieuwen alle en ieder van zoodane oude verbonden, als voor dezen bij de
gezamentlijke drie steden in 't generaal of eenige van haar in 't particulier waren
opgericht, en diensvolgens de eene de andere te loven en te zekeren, goede vrienden
en bondgenooten te wezen en te blijven ten eeuwigen dage, en in alle voorvallende
zaken malkander niet te verlaten, dan altijd bijeen te blijven, en de eene de andere
in alle lasten en nooden, hoe en waar die komen mochten, met alle kracht en ver-
mogen bij te staan en te beschermen, en niemand de eene de andere in eenige van
zijn olde privilegiën, gerechtigheden, en gewoonten te (laten) verkorten, dan ze hem
zonder eenige verhindering te laten beholden en genieten onbespierd, en malkander
daarin te stijven, te sterken, en te helpen beschermen met alle macht, zonder arg of list»
Zoodra de Prins Gelderlands aanbod van de hand gewezen had, deelde hij dat den
Staten van Utrecht mede, hun te gelijker tijd zijn dank betuigende voor de wijze,
waarop zij hem hun ingevraagden raad hadden gegeven, en die hem had doen blijken,
dat het voorstel bij hen geenerlei argwaan omtrent zijn bedoelingen gewekt had, gelijk
elders, tot zijn leedwezen, 't geval scheen te zijn. Tot de zeeuwsche richtte hij daaren-
tegen, na 't bekomen van hun verslag en brief, een schryven, dat hun zijn kennelijk
misnoegen niet verheelde over 't geen ten hunnent in 't midden was gebracht, en
over den toon, waarop zij gemeend hadden hem te moeten toespreken. Hun dank
zeggende voor de genomen moeite, betuigde hij tevens de smart, die 't hem gedaan
had, uit de adviezen van eenige hunner leden te moeten opmaken, dat zij, spijt alle
door hem in 't werk gestelde pogingen, om den Staat uit zijn rampspoed te redden,
van gansche andere gedachten omtrent hem vervuld waren, en daardoor ook onder de
gemeente verdenking verwekt was, als ware 't hem om de Soevereiniteit te doen, en
daarmeê den ondergang van vrijheid en handel, de slooping der beide Gompagniën,
de fnuiking van 't crediet der wisselbanken en de vernietiging van 's Lands schuld-
brieven. Tot welke hatelijke en boosaardige vermoedens, als hij zich uitdrukte, hij
nooit meende aanleiding gegeven te hebben. Wel hadden vroegere bewindvoerders hem
willen uitsluiten van de waardigheden , door zijn voorzaten bekleed , en 't geen zij daarvan
bij wijze van gunst wilden laten, zoo beperkt, dat hij er buiten sUat door raakte, 's Lands
nut en welzijn naar behooren te betrachten; wel had men hem ook de voorrechten,
aan zijn persoonlijke goederen en eigendommen verbonden, zoeken te benemen, terwijl
men al wat tot zijn verkleining en verdrukking werd aangewend, den fraayen naam
Tan 't «voorslaan der vrijheden en voorrechten van deze landen» gaf, al waren die
zoogenaamde voorstanders daarvan het alleen van hun eigen aanzien en grootschheid,
zich verheffende boven hunne medeburgers, en zich op allerlei wijs in de regeering
dringende, en die in de steden naar hun zin schikkende, zonder juist op haar privi-
-i
h ■
É£ii·« KAï
» Van Hattum's GescJiiedenissen vttn Zwolle, IV. bl. 93, v.
-ocr page 132-DES VÄ.DERLANDS. ' 129
legiën veel acht te geven. Hij, integendeel, had zich, tot den tegenwoordigen oorlog
toe, slechts tot verdragen en dulden moeten bepalen, doch vervolgens getoond, zijn
goed, eer, en leven niet te hoog te schatten, om 's Lands vrijheid, voorrechten, handel,
zeevaart, en middelen te handhaven; en niemand kon vergeten zijn, hoe juist zeer
veel régenten, toen 't er vóór nu drie jaar op aankwam, vrijheid en godsdienst met
goed en bloed voor te staan, beraadslaagd en gepoogd hadden, zich op schandelijke
voorwaarden met den vijand te verdragen, en hoe zij die 't meest op hun voorstaan
dier vrgheid gesnoefd hadden, de vaardigsten waren geweest, om een verdrag te slui-
ten , waardoor godsdienst, vrijheid, voorrechten, en alles op eens zouden te loor zgn
gegaan. Niemand ook, hoe hij, vertrouwende op de gunst van God-almachtig, die
schandelyke onderhandeling, voor zooveel in hem was, weêrsproken en verhinderd
had, ofschoon hy , door 't voortduren van den krijg in zijn eigen bezittingen elders
— zijn Prinsdom van Oranje met name — meer leed dan eenig ingezetene. Ook
wist men, hoe hij, toen de vijand onder de vredesvoorwaarden het toekennen der op-
permacht aan hem-zelf had willen stellen, zich tegen het sluiten van zulk een vrede
verzet had; ook, hoe hij, in 1672, toen de burgerij, op hare regenten verstoord, die
allen veranderd wou zien, zich beijverd had, om de gerezen onlusten te stillen, zon-
der zich van die ongezochte gelegenheid te bedienen, om — als anders licht te doen
ware geweest — meer gezags te erlangen. Meende men, dat hg de Soevereiniteit dan
nu bejagen zou, terwijl hij ze had afgeslagen, toen ze hem werd aangeboden, en geen
grooter gezag begeerd, toen hij 't nog gemakkelijk verkrijgen kon? Had hy door
't aannemen van die van Gelderland, ook de overige provinciën willen opwekken ze
hem ten harent op te dragen, dan had hij ze kunnen aanvaarden zonder vooraf haar
Staten te raadplegen. Hij zou daarom wel willen vernemen, wat hij in zgn onwetend-
heid verricht mocht hebben, om zulk een achterdocht gaande te maken. De leden van
Zeeland hadden hem zeker dienst gedaan, door hem naar hun bepaalde meening te
raden, en den gegeven raad met redenen te stijven;. doch hij meende zich te mogen
beklagen, dat zij hem daarbij tevens bij 's Lands goede ingezetenen met hatelijke vermoe-
dens bezwaard hadden. Hij had dan ook Gelderland's aanbod reeds van de hand ge-
wezen, vóór bij het zeeuwsche schrijven nog ontvangen had, en in spijt hem zeer
veel leden van andere gewesten het tegendeel aanrieden. Nooit had hij ook genegen-
heid voor dergelijke waardigheden gekoesterd, en hij verzekerde den zeeuwschen Staten,
dat zijn afkeer er van nimmer veranderen kon. Verder moest hij twijfelen, of dat ge-
kozen voorbeeld van den joodschen Gideon wel zoo juist op hem paste, al ware
t zeker te wenschen, dat al 't volk zich zoo gedroeg, dat men 'i met recht den
naam van Gods volk mocht geven; men had echter voordezen getoond, dat men op
die erfenis des Heeren zooveel staal niet maakte, toen men kon goedvinden, een
groot deel van die provinciën, die nu door Gods zegen bij de Unie herbracht waren,
IVe deel, 2e stuk. 17
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
aan den vijand, een godsdienst belijdende, zoo geheel het tegendeel van den waren
hervormden, over te laten, en dat toen met minder jaloezie en afkeer trachtende
te doen, dan men nu tegen hem opvatte, omdat de provincie van Gelderland de
waardigheid van Hertog en Graaf aan hem opdroeg, onder voorwaarden, die haar toch
altijd bij de Unie deden blijven. Hij zou daaruit veeleer kunnen gaan vermoeden, dat
ook wel waar mocht zijn, wat Gods Heilig Woord met zoo grooten nadruk ten aan-
zien van 't Huis Gideons aanteekent: dat namelijk de kinderen Israels niet dach-
ten aan den Heer hunnen God, die ze gered had uit de hand al hunner vijan-
den van rondom, en dat ze geen weldadigheid deden bij den huize Jerubaäls d. i.
Gideons, naar al het goede dat hij Israël gedaan had; vooral omdat hij daar, ten
aanzien der verdiensten zijner voorouders, zoo levendige proeven, zelfs ook binnen de
provincie van Zeeland, van bespeurd had; dat hij hoopte, dat God-almachtig, die
hem tot nu toe gezegend had, zijne goede bedoeling voor 't welzijn van den staat
nog verder zou zegenen; de goede genegenheid, die verscheiden goede regenten
en veel goede ingezetenen van den Lande hem toedroegen, zou hem nimmer doen
verslappen in zijn ijver om den Staat wel te doen; en niet minder hoopte hij, dat
de kwalijkgezinden door den tijd genezen zouden worden van den verkeerden m-
druk, dien zij hadden opgevat; hij-zelf zou, om de ongenegenheid van hen, die op
dit punt ongeneeslijk waren, niet nalaten, 't welvaren van den Staat, zooveel in hem,
te bevorderen. Hij had zich genoodzaakt gevonden, zich hieromtrent wat breedvoeri-
ger te verklaren, omdat hij bevond, dat niet alleen het schrijven door Hun Edel
Mögenden hem toegezonden, maar ook het besluit, dat de adviezen van hare leden
in 't bijzonder bevatte, door den druk waren gemeen gemaakt en alom verkocht
werden niet opdat hij-zelf van Hun Ed. Mog. bedoeling mocht geïnformeerd wor-
den, maar om aan hen die hem kwalijk genegen waren, omdat hij den Lande had
welgedaan, stof tegen hem aan de hand te doen, en die zooveel krachtiger in
druk te geven met te allegeeren, dat ook eenige regenten over zijnen handel met
achterdocht vervuld waren; waarom hij dan ook zooveel te sterker vermoeden moest,
dat veel kwaadwilligen deze gelegenheid, waarin hij zooveel openhartigheid en op-
rechtheid had getoond, alleen hadden willen gebruiken, om zijpe wijze van doen hatelijk
en verdacht te maken, schoon daartoe zelfs geen schijn van rede te vinden was» ^
De Prins had zich zeker te meer over het schrijven van Zeeland vertoornd, als hij,
» Als Resolutie vm de Έά, Mog. ΕΞ, Staten mn Zeélmdt, Talende het SeriogUom van Gelder
en het Qraef schap van Zutphen. Na de copye tot Middelburgh, by Adriaen Gerrits op demarckt, 1675.
s Zie de Missive van S. π. den, Uro Prince van Oraigne, geschr. aen de HE. Staten van Zeelandt,
reserverende op Saer Ed. Mog'. Missive van den 16 der voorl. maent mruary 1675. Gedr. in 't jaar
ons Heeren, 1675,
130
wm
Ä-
Hf i-
m'
DES VÄ.DERLANDS. ' 131
wat die Soevereiniteit betrof, zich zeker niet volkomen schuldeloos moest voelen;
onder de punten toch, vóór nu drie jaar, aan zijn koninklijken oom van Engeland
als grondslag voor den vrede door hem overgemaakt, bedong het laatste deze uit-
drukkelijk ten zijnen behoeve ^ Dat hij er niets kwaads mee voorhad, is zeker; hij
kon er niet anders meê bedoelen, dan zich het hem, in velerlei opzicht, zoo goed
betrouwde beslier, gemakkelijk te maken, en zich door geen inlandsche beslomme-
ringen in zijn grootsche uitheemsche werkzaamheid te laten stremmen; terwgl hg
nu, om "t zelfde doel te bereiken, tot die min edele huismiddeltjens van km'perg en
dergelijken zijn toevlucht zou moeten nemen, waartegen hij zelf zich in Overijsel
verklaarde. Wie hem echter van 't streven naar de oppermacht betichtten, schreven
hem, het einddoel van zijn grootsche streven niet doorziende, daar geheel andere
bedoehngen, die der ijdeltuitigste eer- en heerschzucht bij toe, boven welke hij van
den aanvang af verheven was; en zijn misnoegen over een dergelijke misvatting
moest te grooter zijn, als hij in dat Soevereiniteits-bejag, voor wie te laag stonden
om zijn eigenlijk oogmerk te vatten, den schijn tegen zich had. Zij gingen dan ook
voort, hem te bekladden, en lokten daardoor vijf maanden later een strafverordening
der Staten van Holland uit, waarin deze, overwegende, hoe «boosaardige menschen
aan de goede ingezetenen de impressie wilden geven, dat Z. H. voornemens zou zijn,
zich de Soevereiniteit van den Lande aan te matigen, en zij zeiven zouden voorhebben,
om deliberaciën te houden, ten einde die Soevereiniteit aan hem op te dragen», en
hoe die menschen daardoor bij «de ingezetenen^ mistrouwen tegen hen en Zyne Hoog-
heid verwekten, en hen onlustig deden worden in het opbrengen der hooge lasten,
waarmeê ze, tot hun groot leedwezen, genooddrukt werden, hen te moeten bezwaren, ja
zelfs hen tot oproer en sedicie bewogen»; zij verklaarden daarom, «hen, die deze valsche,
verdichte, en lasterlijke geruchten te weeg brachten of verspreidden, zoo bg monde
als in handschrift of druk, aan lijf en leven te zullen straffen»; gelgk ook «ieder,
bij Wien zulke geschriften, hetzij geschreven of gedrukt zouden worden gevonden,
indien hij niet ten genoegen des rechters de auteur kon aanwijzen, daarvoor zou wor-
den gehouden en gestraft» l Zonder zich daardoor voor goed te laten afschrikken,
zocht men nu langs een omweg in dezelfde boosaardige richting werkzaam te zijn,
en maakte daartoe o. a. van den waanzinnigen banierontplooyer en boetprofeet Rothe
gebruik, die op den duur van zich hooren liet, en 0. a. ook buitenslands, de tegen
hem ingestelde vervolging ontweken, in brieven uit Hamburg na het onweêr van
Aug. 1674 gewaarschuwd had, «hoe de Heer thans Zijn macht begon te vertoonen,
' Zie boven, IV, i. bl. 969.
' Plakaet van 25 Sept. 1675 {Qr. FlaTcaathoeTc), III. bl. 524.
I
.Ji'
-ocr page 135-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
' , , -ν -'S ~ - ' '
i'··'' 'ν-;;
m
en het vuur van den Hemel nu weldra zijn oordeelen over de vier steden Amster-
dam, Leiden, Haarlem, en Den Haag zou beginnen uit te voeren, daarna pestilencie
en hongersnood, en andere zware plagen zenden, total Z.ijn vijanden verteerd waren. Gaat
uit Sodom», riep hij daarbij zyn «goede vrienden» toe, «of gij zult door de pesti-
lencie, honger, oorlog, en het vuur omkomen. Ik schrgve deze dingen, dat gg dezelve
anderen mededeelen zult, en alzoo getuigenis draagt van de waarheid. Ik ben gena-
derd tot deze landen» — hij was van Lübeck naar Hamburg gekomen, en dacht van
daar naar Emden te gaan — «en alle myne profeciën zullen vervuld worden bin-
nen korten tgd» Deze gulle verzekering zou echter niet bevestigd worden; de
Staten eindigden 4och met, in 't laatst van 't jaar, een prys van f 3000 uit te loven
voor wie den ylhoofdigen man, en ƒ 2000 voor wie den drukker zgner vertoogjens
en brieven aan 't gerecht in handen wist te spelen; en toen dit gelukt was, lieten
zg hem — waar inderdaad zyn juiste plaats was — in een dolhuis opsluiten, terwgl
zy zyn medeplichtigen drukker straften.
Ofschoon men in 't vorige jaar, na 't sluiten van den vrede met Engeland, o. a.
ook gejubeld had:
De Haan vlucht naar het kot bjj zijne broedsche hennen,
Hem lust de kaas niet meer; den Arend grijpt hem aan;
Matroos en Dog komt hem te zaam naar 't gat te rennen;
't Westfaalsche zwjjn is vet, en.'t wroeten nu gedaan.
Sinjoor en Batavier die willen hen verzaden:
De een stooft den Haan in 'tsop, en de ander wil hem braden^;
was er van dat braden en stoven tot dusver nog maar weinig gekomen, en wapende
men zich, in weêrwil der te Ngmegen te voeren onderhandelingen, van weerszijden
tot den krigg. Tot die onderhandelingen waren anders, bijna onmiddellyk na 't vast-
stellen der plaats, de verschillende gemachtigden aangewezen; voor Frankrgk Colbert-
Groissy en de Graaf van Avaux; voor de Staten Van Beverningh, Odijk, Haren , en
IJsbrands; voor Engeland, als bemiddelaars, Temple, John Berkeley, en Lionel Jenkins;
het hield echter nog een lange poos aan vóór zy hun beraadslaging aanvingen. Onderwijl
zocht Koning Lodewgk door Estrades steeds nog met den Prins te onderhandelen, die
echter, bij alle betuigingen van welgezindheid, door zijn onderhandelaar, Pesters,aan
den grijzen bevelhebber van Maastricht gedaan, minder grif in zgn toenadering bleek,
ent vooral daardoor ook Lodewijks ergernis wekte, dat hij een toespeling op de terug-
' Zie Staefdiscours, enz. mitsgaders Versehende brieven en schriften van den tegemooordigen Fro'
pheet Joh. S.othe, In 't jaer anno 1675 (®/ig). ,
3 Btjschrift bij een spotprent z. j.
-ocr page 136-DES VÄ.DERLANDS. ' 133
gare der door Estrades bezette Generaliteitsvesting maakte, het laatste punt door den fran-
schen Koning yan zijn overmoedigen veroveringstocht nog behouden, en van welks opgeven
hij in 't minst nog niet hooren wilde Hij hield zich daarbij overtuigd, dat zoo de
Prins en Fagel maar in de tot vreê gezinde stemming der bevolking'in algemeen
deelden, men 't weldra eens zou zijn. Wat den eersten betrof, had hem Estrades,
wien 't aan de noodige menschenkennis niet ontbrak, om hem geen al te blijde ver-
wachting van zyne onderhandeling met hem te doen opvatten, geschreven, dat hij
hem indertijd als een knaap «van moed, vastberadenheid, eerzucht, en oordeel, maar
tevens zeer achterhoudend en geveinsd had leeren kennen» \ Lodewijk zou, tot zijn
scha, nog gelegenheid genoeg erlangen, van al deze eigenschappen proefondervindelijk
te zien blijken. Voor 't oogenblik verkeerde men echter voor een poos in de vrees,
dat door een onverwachte bezoeking aan al 's Prinsen verdere werkzaamheid een nood-
lottig einde zou komen. In de eerste helft van April" werd hij door de ziekte over-
vallen, waaronder men zijn vader indertijd op nagenoeg gelijken leeftijd had zien
bezwijken, doch waaruit hij-zelf gelukkig, dank vooral de trouwe zorg en oppassing
van zijn kamerheer en vriend Willem Bentink, die als van zijn bed niet geweken
® weldra herstellen zou.
was
Tydens de Prins nog ziek was, hadden zich een paar Franschen naar den Haag
vervoegd, gemachtigden, als zij voorgaven, der stad Bordeaux, en van harentwegen
gelast, den Algemeenen Staten, wilden zij haar met een vloot bijspringen, een opstand
in Guyenne te beloven. ]\Ien had intusschen uit de ijdele toezeggingen, in 't vorige
jaar, in gelijken zin door anderen gedaan, en die den vergeefschen tocht van Tromp
ten gevolge hadden gehad, te wel geleerd, er niet zoo klakkeloos vertrouwen in te
stellen, en weigerde dus er naar te luisteren. En ook de Prins deed bij zijn herstel
niet anders, dan beiden personen door Fagel te laten aanzeggen, dat, konden zij papieren
toonen, door Overheidspersonen of Parlementsleden van Bordeaux onderteekend, of van
eenig groot Heer uitgaande, in staat den oorlog vol te houden, men zou trachten
hen met een belangrijke vloot en een behoorlijk aantal troepen te helpen; waarop zij
onverrichter zake weder huiswaart keerden. Koning Lodewijk, van zijne zijde, omtrent
' "Si Ie Sieur Pesters vous reparle de la restitution do Maestricht, vous lui répondrez nettement
que Bi M. Ie Pr. dOrange a réaolu de ne point faire la paix sans Ie ravoir, son plus court sera de
Ie reprendre, paree qu'assurément Sa Majesté ne se résoudra jamais ä restituer oette plaeβ'^ Uit een
schrijven van 29 Maart, bü Rousset, t. pl. p. 132.
' Zie het aldaar aangehaalde schreven, p. 130.
* Hy kreeg dan ook zelf de pokken na 's Prinsen herstelling, doch kwam er evenzeer van op,
en werd toen in 't volgende jaar door den Prins in de Hollandsehe Kidderschap beschreven, hoewel
hjj buiten die provincie geboren was (Wagenaar, Vad. Mist. XIV, bl. 370).
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
mmmmmmmm
134
de voorwaarden van den vrede gepolst, Het den 1™ Mei door Louvois berichten, dat
hij van de Repubhek Maastricht en 't Land van Overmaze; van de Spanjaards al de
door hen gemaakte en zelfs, tot het sluiten van den vrede toe, nog te maken ver-
overingen; van de Duitschers, herstel op voel van den westfaalschen vrede, teruggaaf
der door den Keizer te Keulen buitgemaakte gelden, en vrijstelling van den nog altoos
gevangen Furstenberg begeerde, terwijl hij zelf dan Trier teruggeven zou; geenerlei
vermelding voorts van den Hertog van Lotharingen, dien hij alleen uit eigen wel-
willende beweging zijn land weder ter hand zou stellen; eindelijk nog een spoedige
en onmiddellijke vredesluiting — zonder nadere bijeenkomst, en vóór de zeer aanstaande
opening van den veldtocht — hetzij door middel van Estrades en 's Prinsen gemachtigde
Pesters, hetzij door eenige gevolmachtigden der algemeene Staten, met geen andere taak
dan 't onderteekenen belast ^ Natuurlijk had men naar al dit fraais in 't minst geen
ooren, en maakte zich dus, na't volkomen herstel van den Prins, ten strijde gereed. Half
Mei te velde getrokken, begaf deze zich van Rozendaal uit naar Spaansch-Brabant, om er
zich met de spaansche troepen te vereenigen. Slechts een 6000 man bracht hem, buiten
zijn bezettingstroepen, de Hertog van Villa-Hermosa, die dezer dagen den Graaf van
Monterey als Landvoogd vervangen had, aan; zoodat de Prins en hij er gezamenlijk
nauw 40,000 onder de wapenen hadden, terwijl het fransche leger er minstens een
derde meer telde. Koning Lodewijk zelf had zich, met Gondé en Enghien aan zijn
zij, aan 't hoofd daarvan gesteld, en onder zich den Maarschalk Crequy het bevel-
hebberschap opgedragen. Den Ιθ«"» Mei voor Dinant gekomen, viel hem dit 9 dagen
later in handen, liet hij daarop den Juny door den Markgraaf van Rochefort Hoei
beleggen, trok zelf den lO®'' der maand de Maas over, en vermeesterde den 22«''Lim-
burg. Van daar de Maas weer overgekomen, trok hij over Tongeren, Sint Truyen, en
Tienen in de richting van Leuven, en noopte zoo den Prins, die zich inmiddels over
Diest naar Roermonde gewend had, op zijn schreden terug te keeren, en zich in de
omstreken van Mechelen te legeren, om zoo deze stad, Leuven, en Brussel te dekken.
Half July begaf zich daarop de Koning weder naar zijn paleis van Versailles, en liet
den Prins van Condé het opperbevel I De keizerlijke troepen waren inmiddels, onder
Montecucoli, naar hun eigenlijk verlangen, aan den Bovenrijn werkzaam. De veld-
tocht van 't vorige jaar, was daar tot scha en schand der duitsche legerbenden afge-
loopen, die, onder den Keurvorst van Brandenburgen den Generaal Bournonville, te
vergeefs beproefd hadden, den Elzas te bezetten. Tegen den Maarschalk van Turenne
niet beproefd gebleken, hadden zij, na een driemaandsche worsteling, den January
dezes jaars, de Rijnbrug weder moeten overtrekken, om zich in hun winterkwartieren
w
' Mist. de Louvois, t. pl. p. 188.
» Aldaar, t. pl. p. 150.
1
DES VÄ.DERLANDS. ' 135
te gaan legeren ^ Op den terugtocht ontving de Keurvorst het bericht, dat de Zweden,
Frankrijks aandrang eindelijk gehoor gevende, de Ükermark waren binnengetrokken,
en zou zich daardoor verhinderd vinden, zijne troepen in 't voorjaar met de keizerlijke
te vereenigen, die nu alleen den strijd tegen den grooten franschen veldheer moesten
'voeren. Het lot zou hem. daarbij weldra maar al te zeer van dienst zijn, door dezen
na weinig tijds voor goed aan alle werkzaamheid te onttrekken. Hij had zich gehaast,
den strijd uil den Elzas naar 't vijandelijke land zelf over te brengen, en daar voort-
durend Montecucoli en zijn leger ~ dat, even als 't zijne, een dertig duizend man
telde —in 'toog te houden en te bestoken. Zoo was 't het midden van July geworden,
zonder dat een beslissend gevecht had plaats gegrepen, en scheen nu de duitsche veld-
heer aanstalten te maken, om zich uit Baden, waar beiden zich tot dusver bevonden,
naar Wurtemberg te begeven, toen de fransche besloot hem daartoe den pas af te
snijden. Al zijn strijdkrachten vereenigend, richtte hij zich den 27«»'s morgens op Laag-
Achern, waar hij omstreeks den middag aankwam. Om echter van daar de vijandelijke
troepen te bereiken, moest hij het door dezen bezette dorp en slot van Sasbachover-
weldigen , en hield zich met de toebereidselen daarvoor onledig, toen hem de bevel-
hebber van zijn geschut, Saint-Hilaire, kwam vragen, een nieuwe batterij in oogen-
schouw te nemen, die hij aan den rechtervleugel van 't leger gesteld had. Op 't oogen-
blik zelf, dat beiden zich derwaarts zouden begeven, nam een duitsche kanonkogel
Saint-Hilaire's arm weg, en trof daarop Turenne in de volle borst, zoodat hij dood
Tan zijn paard viel I Met een mantel overdekt, werd zijn lijk, voor zijn troepen ver-
holen, in zijn legertent gebracht, maar nam nu ook alle verdere strijd een einde,
en het fransche leger, onder zijn oomzegger, den Luitenant-generaal De Lorges, den
terugtocht aan Bij dezen beproefde er Montecucoli, den 1®» Augustus, bij Altenheim
' Peter, Der Krieg des groszen Kurfürsten^ enz. S. 356. "Que dites-vous de la belle action qu'a
faite M. de Turenne", schreef Mevr. de Sévigné, «en faisant repasBer Ie Rhin aus ennemis? Cette
fin de campagne nous met dans un grand repos, et donne ä la cour une belle disposition pour les
plaisirs". {Lettres, II, p. 374).
® "M. de Turenne re§ut Ie coup au travers du corps: vous pouvez penser s'il tombät et s'il
mouröt; cependant Ie reste des esprits fit qu'il se traina la longueur d'un pas, et que même il serra
la main par convulsion; et puis on jeta un manteau sur son corps; on Ie porte dans nne haie, on
Ie garde ä petit bruit; on 1'emporte dans sa tente". ~ "Pour moi qul vois en tout la Provldenbe,
je vois ce canon chargé de toute étemité, je vois que tout y conduit M. de T., etjen'y trouve rien
de funeste pour lui en aupposant sa conscience en bon état". (Mad. de Sévigné, Lettres ΙΠ, p. 2,
74, et 65).
» "N'admirez vous point", schreef te dezer gelegenheid Mevr. de Sévigné aan hare dochter, «que
nous trouvons heureux de repasser Ie Rhin, et que ce qui auroit été un dégout s'il étoit au monde,
noua parelt une proaperité paree que nous ne l'avons plus ? — Voyez ce qnê fait la perte d'un
Beul homme». (Lettres, III, ρ. 31 et 61). Over den indruk, door den plotselingen slag te Parjjs en aan
,Μ
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
een aanval op, doch moest na een bloedig gevecht, waarbij de grijze maar wakkere
Markgraaf van Vaubriin sneuvelde, en Lorges-zelf een paard onder zich gedood zag,
den kamp opgeven. Terwijl zijne troepen daarop in de richting van Wiistett en Kehl
terugtrokken, legerden zich de fransche aan de overzij van den Rijn tusschen dezen
en de 111, om er hun nieuwen bevelhebber, Duras, en voorts den uit Brabant opont-
boden Condé te wachten, in wiens plaats de tot Maarschalk benoemde Luxemburg
over 't leger in de spaansche Nederlanden gesteld werd,
A.an den Moezel had intusschen de verjaagde Hertog van Lotharingen een uit
Lotharingers, Brunswijk-Luneburgers, Hessen, en Munsterschen saamgeraapte heer-
macht bijeen, dat onder bevel van den jongen Hertog van Celle — hij-zelf was nog
niet aanwezig — op het door vier duizend Franschen, onder Vignory, bezette Trier
aantrok, en er zich den Augustus voor de wallen vertoonde. De Maarschalk Créqui,
die was aangerukt, om de bedreigde stad bij te springen, had zich te Conz-Saar-
brücken gelegerd, doch werd daar nu zelf door Celle op het onverwachtst opgezocht,
en, vóór hij 't vermoeden kon, aangetast. Deels over eigen gelegde bruggen, deels over
talrijke doorwaadbare plaatsen waren Celle's manschappen de Saar over gekomen, en
deden de op niets dergelijks bedachte fransche soldaten in wanorde onder de wapens
ijlen. Créqui, zelf aan den rechtervleugel bevelend, streed daar eerst niet onvoordeelig,
doch moest ten slotte voor de overmacht wijken. Van twee bataljons gardes en een
van de kroon, die onder den Markgraaf van La Trousse den middentocht vormden,
bezweek het eene geheel onder den overmachtigen aandrang der vijanden, terwijl beide
andere zich gelukkig mochten achten, zich, na manmoedigen weêrstand van den
eersten aanval, in een boschjen te kunnen werpen, en zoo voor verder gevaar te dekken;
La Trousse zelf raakte echter gevangen. Aan den linkervleugel was de aanvoerder, de
't hof te Versailles gemaakt, schreef zij: «Tout Ie monde se cherche pour parier de M. de Turenne;
on s'attroupe; tout étoit hier en pleurs dans les rues; le commerce de toute autre chose étoit sus-
pendu, le rei en a été affligé comme de la perte du plus grand capitaine et du plus honnête homrae
du monde; toute la cour fut en larmes, et M. de Condom (Bossuet) pensa s'évanouir. On étoit prêt
d'aller se divertir ä Fontainebleau; tout a été rompu". {Lettres, II, p. 446). Verder nog: «Nous
avons passé tout 1'hiver ä entendre conter les sublimes perfections de ce héros; jamais un homme
n'a été si prés d'être parfait; et plus ou le connoissoit, plus on 1'aimoit, et plus on le regrette".
(Aid. p. 449). Geheel anders luidde het zeker van duitsche zijde, waar men dan ook slechts op
't moordbranden zünef soldaten zag:
Gott sey Dank, dass du getroffen,
Allerchristlichst General,
Und dein Stündlein abgeloffen,
Hier in diesem Erdenthal! —
Zie TWenne's Tod in Die historischen VolJcslieder vom Fnde des mj. Krieges Us zum Beginn des
1 jähr, gesammelt von F. W. Freiherrn von Ditfurth. Heilbronn, 1877, S. 48.
DES VÄ.DERLANDS. ' 137
Graaf ταη La Marek, na manhaften weerstand gesneuveld, en ook daar alles nu yer-
loren. Wie 't ontkwamen, haastten zich in verwarde vlucht naar Diedenhoven, waar
men van zeven tof elf uur 's avonds tal van ruiters, officieren, en manschappen door-
een zag aankomen, en het voetvolk geheel verslagen of gevangen moest rekenen.
Intusschen bleek ook dit ten slotte slechts voor de helft — ruim 2000 man — ver-
loren; van de ruiterij waren er daarentegen maar een goede twee honderd op 't slag-
veld gebleven. Doch geschut, en verdere krijgsbehoeften, bagagië, levensmiddelen,
alles viel den zegevierenden vijand in handen. Gréqui-zelf, die zich zoolang mogelijk
manhaftig teweer had gesteld, had eindelyk de partij gekozen zich binnen Trier te
begeven, om dit, dat zijn bevelhebber, door een val van zijn paard, had zien sneven,
nu nog tot het uiterste te verdedigen. Hoe hij zich daarbij echter persoonlijk' van zijn
plicht mocht kwijten, na drie weken van den heftigsten weêrstand toen alle buiten-
werken genomen, en een bres in de plaats zelf geschoten was, werd de moedeloos-
heid onder zijn krijgsvolk zoo groot, dat vooral de ruiterij , zoo officieren als gemeenen,
alle krijgstucht uit het oog verloor, en hem tot overgaaf dwingen wilde. Hij bleef
echter volstandig weigeren, en zag toen den 6™ Sept. een der officieren, Kapitein
Boisjourdan, den degen tegen hem trekken, en daarop zich in de gracht latende
glijden, tot den vijand ijlen. Met eenigen uit zyn midden teruggekeerd, stelde hij toen
zyn makkers een verdra'g van overgaaf voor, dat zy aannamen, terwijl de veront-
waardigde Créqui zich met eenige getrouw gebleven officieren en manschappen in de
Domkerk begaf, en zich daar nog een poos lang verweerde, tot hij, van alle kruit
en lood verstoken, allen verderen weêrstand moest opgeven, en met zgn hoopjen ge-
trouwen zich aan Celle gevangen gaf. Zijn naar Metz getrokken weêrspannige troepen
werden daar op last des Konings door den Maarschalk Rochefort in groepjens van 20
verdeeld, en uit elk van dezen een door 't lot tot de galg verwezen en opgehangen;
Boisjourdan, voor den krygsraad gebracht, werd onthoofd, en twee andere officieren
van hun rang ontzet en beboet. De Hertog van Lotharingen mocht ondertusschen dezen
zege zijner wapenen maar een tiental dagen overleven, en na zijn dood raakten zijn
benden, zonder verdere wapenfeiten, geheel uiteen.
Ook Luxemburg, hoewel nog altoos een 40,000 man onder zijn bevelen tellende,
voerde daar intusschen niet anders mee uit, dan er het Prinsenleger in zijn bewe-
gingen meê ga te slaan, en was daartoe in de maand Augustus in Henegouwen tus-
schen Bergen en Ath gelegerd. De Prins, zich niet sterk genoeg tol een aanval reke-
nende, bepaalde zich tot het innemen van 't kleine Binche, door hoogstens 300 man
hezet; toen hij daarop, na de overgave van Trier, een wending naar de Maas maakte,
' "Le öiaréchal de Créquy fait toujonrs Ie démon dans TrévBs", schreef dan ook Mevr. de Sévigné,
na eerst gemeld te hebben, hoe hö er «une défense d'Orondate" deed. (T. pl. p. 75).
IVe deel, 2e stuk. .18
-ocr page 141-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
- « 'S Ψ " ^ τ
mede derwaarts, om «ch aan de Mehaigne ta legeren,.yer-
slandhouding met Estrades, die reeds in Maart, van Maastricht uit, het kasteel Tan
Luik had bezet, en na de vermeestering van Limburg , ook dit onder zgne bevelen
gekregen had. Aan de West.ij van 't land hield de Maarsehalk Hnmlères wacht, en
LerL in 't begin van October, met den als bevelhebber in Oudenaerden wcrk-
Chamilly, een vernieUngstocht door 't Land van Waes, op welken hv, z,ch
beroemde, meer dan 2000 hni.en en sloten en «de schoonste dorpen ter wereld»
.emoordbrand te hebben De wallen van Binche waren door den Prins, vöór .rjn
Vertrok van daar, geslecht, om later door de Fracschen weêr versterkt en bezet te
worden, die-echter thans, evenals hij, hnn winterkwartieren betrokken.
De Prins in den Haag teruggekeerd, zou daar den 21» December de pleehtsteüge
uitvaart en lijkdienst zijner bedrijvige grootmoeder kunnen bijwonen, dre reeds trjdens
hii in Brabant te velde was, zondag den 8·'» September, op ruim 93jarigen leeftijd,
doch nog altijd helder van geest, was gestorven, en thans, als een «Olymp.as» en
„Agrippina, groot van moed, maar nooit door hoogmoed zoo verbasterd» , als de tweede
van dien naam, door den hofdichter Vollenhove werd verheerlijkt. «Leer, baagsehe kerk.»,
riep hij , naar den ondjoodschcn spreektrant der hervormde kerkleeraars dier dagen, uit:
Leer, haagsche kerk, nu leer van 't Hof,,
Dat Goon en moeders van de Goden
Ook sterven, en vergaan in't stof®; —
•t geen omtrent dergelijke aardschc godheden anders weinig twijfelachtig moest zijn.
Biymoediger indrukken dan dit lijkfeest op 't eind van '.jaar, had zeker haar klem-
zoon, in den aanvang daarvan, te Leiden, bij 't vieren van 't eersteceuwfees der d
ziin grooten voorzaat geslichte hoogeschool, weggedragen, waaraan hg, van Zurlestem
uit L zijn jacht was komen deelnemen, 's Ochtends te acht uur aan wal gestapt, werd
hii'door den Heer van Maasdam, uit naam van haar Bezorgers, verwelkomd, en door
den voorzittenden burgemeester in Maasdams met zes paarden bespannen koets, gevolgd
van 14 andere met 4 en 2 paarden, ten stadhnize gevoerd, waar hem de Opperschout.
als hoofd van 't gerecht, begroette; hij reed vandaar toen naar 't Akadem,egebouw
om er in de groote gehoorzaal, van onder een met groen loofwerk versrerd ^
hcmelte. de feestmnziek en feestrede aan te hooren, en van daar naar den Doelen
. Hui. de i««oi., t. pl. p. 154.
. Zie Xüne vcBvegds voor de Ußr^Moati. op d. B. B.
en. .edaan op de .roote .aai vau .aar)Hot, door P. vaa Ba,» « '
« 'saravenhage. 1676. - Ia gansch anderen toon dan « η eda^J«
als .paepscL Jezabel", een scMn.pröm, dat "Nooit »„oder, afgericMer meer Dande.e,on.graw
aan te vangen" kende. (Zie liot in »ftcWlt in de Bibl. Dmcan»,«: 1676. 5).
DES VÄ.DERLANDS. ' 139
te trekken, om er aan den rijken feestdisch deel te nemen. Nog den eigen avond
naar den Haag vertrokken, nam hij van daar toen weldra de reis naar Zuiiestein weêr
aan, om er zich der jacht en der overweging van 't geldersche hertogsplan te wijden.
De leidsche Akademie zou juist in dit feestjaar met de godgeleerd-wijsgeerige veeten
Ie doen krijgen, die in de laatste jaren de hervormde kerk en hare kanseldienaars
verdeeld hielden, en waarin zich hare bezorgers en regeerders eerlang geroepen zagen,
een velen min-aangename uitspraak te doen. Die brandende twistpunten raakten de
op carteziaanschen grondslag rustende leer en prediking der zoogenoemde Coccejanen,
wier meer wijsgeerige geloofsrichting in den stadhouderloozen tijd had boven gedreven.
Men beklaagde zich bij de weerpartij, sedert vele jaren, hoe men hen, «die van het
carteziaansche of coccejaansche humeur niet en waren, tegengestaan en gedrukt had»;
hoe men «by de achtbare magistraten der steden had weten uit te werken, dat veel
doorgeleerde, godzalige, en vredelievende predikanten, beroepen of benoemd bij de
kerkeraden, als incompatibel met de regeering, terzij gesteld waren». Men wist daarvan
zoo uit Holland, als uit Utrecht — in dezen als «het bootjen van Holland» gedoodverfd—
lal van voorbeelden aan te halen; men beriep zich daarbij vooral op hetgeen in de
hoofdstad van die provincie zelve met Prof. Buj-man gebeurd was, als die daar «niet
door de rechte deur in de kerk was gekomen, maar van ter zijden als door een venster
was ingestoken, ingehaald, ingekuipt, ingekruid, en ingedrongen. De man» — schreef
men — «was de geheele gemeente tegen de bórst; doch de regenten van dien tijd»,
het jaar 1663, «wilden hem op hun ernstige aanbeveling beroepen zien», gelijk dan
ten slotte, bij hun hardnekkige weigering, om een ander beroep goed te keuren, in Mei
van dat jaar ook geschied was. Ook bij de klassen en synoden der kerk wist men
anders uiterst bekwame mannen, doch den coccejaanschen nieuwigheden niet toege-
daan , te weren en uit te kuipen, en slechts wie een van de zoogenaamde «kinderen
des lichts» was, kon op den noodigen bijval rekenen». Aan de Akaderpiën en hooge
scholen werden zij, die geen medestanders van die mannen waren, noch «liefhebbers
van haar groote Diana, de nieuwe transcendentale Theologie en Filosofie, zeer onfat-
soenlijk, zoo in den Senaat, als bij openbare verdediging van stellingen, bejegend».
Z.00 had men ook voor luttel jaren de beroeping te Leiden van den groninger Professor
Maresus zoeken te verhinderen; alles was toen in rep en roer; men liep en draafde
Wj groot en klein, schreef en wreef aan alle kanten, doch te vergeefs, hij werd be-
roepen en zou gekomen zijn, had «Gods albestierende hand» hem niet tot «een beter
akademie, de hoogste school», overgebracht. Te Utrecht was het College des Samns
opgericht, ^γaar, onder voorgeven van «vermeerdering van natuurlijke en geestelijke
,, 1 U --------------«V—uuvuuix^ui^
mkldd ' godgeleerden en hun schriften maar gehekeld werden, en naar de
omgezien, om de carteziaansche en coccejaansche nieuwigheden in
en akademie voort te planten». Daartoe werden er, met gemeene hand, ver-
r
"m
Ubaa.» en ge.o.en ^e n; HooM h,.„ —
.tränten, tot ondercirukk.ng ™n allen d ^^^
.aam, raadplegende «n,e de g ^^ ^^^^^
de „Het bestraffen van de gebreken der Regen-
en „ppersle ^^^^^ ^ ^en een groote misdaad» beschonwd,
teu op den p^ekstoel» werd g ^^ verdraagzaamheid» aa„-
„recbe^^^ - -stand «n Oeds diergekocbte kerk»
gepre^n Daar echter ^ ^^^ ^^^ ^^^^
'XZ Χΐΐ ^
j
1 fre — Ook die .an Waleheren lieten .eh in gelijken .m .er-
en en voegden daar een nitdrnkkelijk verlangen bij, dat men «Zorge mocht dra
sehaae^ke großen, door de — ^ "Γί
Lofie gelegd, als die zoo tegenströd.g waren met de H. Waarhe.d,
t'
- i.
dige huishoudinge, 1674.
. '1
-ocr page 144-DES VADERLANDS. t57
Zijn Woord geopenbaard». De leidsche Curatoren en burgemeesters, door 't zeeuwsche en
verdere angstgeschrei over de «schadelijke nieuwigheden» getroffen, lieten nu, den
16®" January '76, een besluit tegen «de schadelijke nieuwigheden» uitgaan, waarin
zij verklaarden, «met droefheid en groot misnoegen» vernomen te hebben, «dat
eenige jaren herwaarts, en zulks van tijd. tot tijd, in de Universiteit der stad Leiden
stellingen waren geventileerd omtrent de uitlegging en verklaring van Gods H. "Woord,
die in de formulieren van eenigheid in de leer, namelijk de Confessie en Katechis-
mus der nederl. Geref. Kerke, mitsgaders de nadere verklaring en Canones, in de
Synodus-nationaal te Dordrecht ter neder gesteld, alzóó niet zijn te vinden. Dat zij
daarom, «na vele en verscheiden deUberaciën, goedvonden bij dezen wel scherpelijk
te verbieden, dat in die Akademie, 't zij in 't publiek of privaat, geleerd, gedispu-
teerd , geschreven, of in eenige manier directelijk of indirectelijk verhandeld zouden
worden, o. a. volgende stellingen: dat het klaar en onderscheiden hegrip in zaken
van geloof een regel en maat der waarheid is; dat de H, Schriftuur spreekt naar de
dwalingen van 't gemeene volk; dat alle filozofie buiten de godsdienst ligt, en 's men-
schen hoogste goed in een gemoed,, met zijn staat en condicie te vreden, bestaat; dat
de wereld uil zekere beginselen als zaden voortgekomen is; dat ze oneindig van uit-
breiding is; dat God zou kunnen bedriegen indien Hij wilde; dat men over alle
dingen, ook van 't wezen Gods, moet twijfelen, en wel zóó dat men de dingen,
waarover men twijfelt, voor valsch houdt; dat de filozofie een uitlegster is van Gods
Woord; en in 't algemeen verder alle stellingen , die van de voorzeide rechtmatige gronden
eenigsins afwijken. Gelijk mede, ten opzichte der carteziaansche filozofie, Curatoren en
Burgemeesteren, hernieuwende een in 1672 genomen besluit, en willende, dat het in
alle deelen achtervolgd zou worden, verboden, dat men eenige stelling, waarbij het ge-
zag der H. Schrift zou weêrsproken en gekrenkt worden, of die eenigermate van die
Schrift afweek, zou mogen verdedigen, leeren, schrijven, of verhandelen; daarenboven
dat, noch in 't openbaar noch in 't bijzonder, de Metafyziha van Descartes of van
hen, die zijne meeningen hadden aangenomen, ter leidsche Akademie zou mogen
geleerd, noch daaruit of uit cenig gedeelte van die eenige stellingen of vraagpunten,
geventileerd, gedisputeerd, of verhandeld mochten worden. Alles op straffe, dat zij,
die er zich middellijk of onmiddellijk tegen kwamen te vergrijpen, 't zij in 't open-
haar of onder de hand, als wederhoorige en schadelijke leden en leeraars der Üniver-
sileit, zonder eenige dissimulacie, verschooning, of connivencie, van hun ampten en
bedieningen zouden ontzet, en de leden dier Universiteit daaruit gebannen worden»,
ßen besluit, dat natuurlijk lang niet zonder weêrspraak bleef ^
m
' Zie 0. a. de Twee Brieven van een Ueßieller der waerheitj enz, T'Amsterdam, gedr. by Lieven
^aa \reelant, 1676, waarin men de meening uitte, dat "alle die woelingen in iiun tegensprekers
algemebne gesghiedewis
Te EnÜmteT^iaTmnslreeks midzomer veel beweging geweesl over de nchlmg,
door een daar te beroepen predikant te volgen. Ettelijke gemeenteleden hadden ..oh
toen met een verdoek tot de overheid gewend, geen ander herder en leeraar goed te
keuren, dan die zich atkeerig toonde van de zoo geduchte „nieuwigheden» .η de
leer. De minder bekrompen kerkeraad zelf echter had, zoowel als de Wet, het ,n-
dienen van dat verzoek zeer ten kwade geduid, en de laatste de bezwaarde onderschrtj■
.ers op 't Stadhuis ontboden en daar streng berispt. Dezen echter brachten hun be-
zwaren nu bij den Prins zelf in, die, hen daarop in 't gelijk stellende, de enkhu.zer
overheid aanmaande, aan hun verlangen Ie voldoen, gelijk hij zich ook varder steed.,
in gelijken geest gestemd toonde, en met name in 't volgende jaar in Zeeland na-
drukkelijk optreden zou. In dit had hij, in 't voorjaar, ook in 't wereldlijke zrjn
- persoonlijken invloed doen gelden, om den in de geheime briefwisseling met Engeland
betrokken Wicquefort gevangen te doen nemen, en op de Voorpoort m heehtems te
laten brengen. Daar de man een resident van uitheemsche vorsten was, meenden
sommige bnitenlandsche gemachtigden tegen dezen maatregel, als een schending van
•t volkenrecht, te moeten opkomen; doch de algemeene zoowel als de hollandsche
Staten begrepen hunnerzijds, dat hij, als gebo.en Hollander, in 1666 alleen onder
die voorwaarde in uitheemsehen dienst getreden was, steeds aan hun rechtsgebied
onderworpen te blijven; terwijl hij bovendien sedert het volgende jaar voortdurend m
beëedigden dienst der GeneraUteit was geweest als haar bezoldigd vertaler van geheime
staatspapieren, en de Staten van Holland hem tot hun historieschrijver hadden aan-
gesteld. Zijn voorstanders en vrienden leverden daar wel verlogen tegen in, doch zijn,
zaak bleef in behandeling, gelijk hij zelf voorloopig gekerkerd, tot hij in 't be^n
van November, wegens uitheemsche briefwisseling, ook langs omwegen, met vijanden
van den Staat, en 't uitvorschen en overbrieven van regeeringsgeheimen, tot eeuwige
gevangenschap veroordeeld werd Ruim driejaar later, in February 1679 , gelukte het
hem, met medewerking van de meid des cipiers, daaruit te ontkomen, en naar t Hot
voor de rechte doodstuipen mochten aangezien worden, waarna zich de betere verstanden een ge-
ruster leven te beloven hadden", daar znen te vergeefs zou "conspireeren tegen een getal veel groo-
ter als men denken zou van de braafste mannen in staat en kerke, bij den vollce meest geacht en
bemind, en onder 't zelve, met hoe langer hoe meerder op- en voortgang, de leeringen van Coc.ejus
en Descartes met verstand en «ver behartigend". Men waagde er zelfs te rekenen, dat HH. Cura-
toren en Burgem- welhaast zien zouden - zoo ze 't nu niet en zagen - van wat voor slag van
menschen al die onrust ontstond, en ze zouden doen vallen in de groeve, die zé voor andepn ge-
maakt hadden". . , ^
t Zie de Sententie van den Hove van Eollant, enz. jegens Air. v. Wicquefort, geprent- den 20« iVoo.
1675. In 's Gravenhage by Jac. Scheltus. 1675 ; en verg. de horte Deductie van den Reer Ά. van
Wicquefort, enz. Gedr. in 't jaer 1675.
, > - 'ï
DES VÄ.DERLANDS. ' 143
zijner brunswyker beeren en meesters, te Celle, te ontsnappen, waar hg nu tol hun
raad werd aangesteld.
Een veertien dagen vóór de uitspraak van Wicqueforts vonnis, in den nacht van
4 op 5 November, werd door den hevigen noord westewind de zee met zulk een
forschheid tegen de hollandsche kust geslagen, dat een groot deel van 't land onder
water raakte. Een stuk van Huisduinen vi'erd weggenomen, en de streek tusschen
Wieringen en de Zijpe van 't zeewater o^'erstroomd; de zeedijk bij Hoorn brak bij
't zwart kerkjen door, en deed het zeewater zoo over den zomerdijk tot voor de poort
van Medemblik stroomen, zoodat alle dorpen daartusschen onder water gezet wer-
den , het land een bare zee leek, en ettelijke menschen en beesten verdronken.
Ook by Muiderberg bezweken de dijken aan weêrszyden, en overstroomde de Zuider-
zee het Gooi tot Laren en Blarikum toe, teisterde en bedierf de poorten en wallen van
Naarden, en rukte er een steenen beer uit den grond. Te Amsterdam raakten niet alleen
veel kelders en pakhuizen onder, maar stond het water ook op den Dam tot aan de
Waag, en stroomde over den Nieuwendijk. Die tusschen Haarlem en Amsterdam
werd, in weêrwil aller pogingen hem te houden, door de hevige waterpersing onder-
mijnd, en bij de zoogenoemde achttien-paal, tot een goede 30 voet breed en nagenoeg
even zoo diep, weggerukt; en daar ook de Slaperdyk bg Sparendam eerst overstroomd
werd, en vervolgens op meer dan eene plaats doorbrak, werd al 't omliggende land
tot de duinen toe onder 't water bedolven; ook de Sint Aagtendijk bezweek en deed
den assendelver overloopen, waardoor een deel van Waterland mede overstroomd werd.
Alles met groote scha natuurlgk van menschen en beesten, huizen en schepen; tus-
schen Texel en Scheveningen gingen er van de laatste dertien, waaronder ook enkele
fransche kapers, te gronde. Aan de friesche en overijselsche stranden werd meê groote
•scha geleden; de dijk bij Stavoren kreeg een gat van 30 roê, een wat kleiner bij
Molkvverum, waardoor ook die streek onderliep; bi] Zwartsluis brak hij 30 roê breed door,
en bij Hasselt op twee plaatsen; ook bij Zwol werd scha aangebracht, gelijk in Gro-
ningerland bij de nieuwe schans. Men haastte zich zooveel mogelijk, alles na 't afloo-
pen van 't water weder te herstellen, waartoe echter 't ruwere jaargetij weinig njeê-
werkte. Had men hier overal, door den westewind, zooveel te veel water, aan den
ï^ijn had men te weinig; deze werd door den lagen waterstand nagenoeg onbevaar-
baar; de Raadpensionaris deed daarom ook een keer naar Schenkeschans, om er bij
't leggen der kribben toe te zien, die het van boven afkomende rivierwater zooveel
doenlijk van de Waal moesten afhouden, en het Rijn en IJsel laten binnenvallen.
vl ^^ ^llendenJclachï van hei ledroefde Nederlandt, sedert het jaer 1672 tot den Allerhetfligen
^oet ran het jaer 1675 , met prent van üomein de Hooge. T'Amstcraam.
-ocr page 147-I»
144 algemeene geschiedenis
'^iSm
juist »og gelukWg yerscheiden russische
„i _ als men ze toen noemde - moscovische schepen, onder geleide «n Rap.lem
Roeteriug, te Te.el binnengeloopen, op welke zieh ook de moscovische gevolmach-
tigde Richard de Rijzer had iogeschéept, met brieven van den Tsaar voor Hun Hoog
Mögenden en den Prins belast. Ook de nog achtergebleven moscovievaarders kwamen
vervolgens, op één na, die door een franschen kaper genomen, doch daarop door de
Oostendenaars hernomen werd, behouden binnen. Een heel wat uitgestrekter vaart
dan deze naar Rusland zocht, in den loop van dit jaar, de middelburger wiskunstenaar
Arent Roggeveen op 't getouw te zetten, en daartoe een Genootschap m 't leven te
roepen voor 't welk hij den 20" dezer maand bij de algemeene Staten om octrooi
verdocht. «Een onbekend gedeelte des werelds» wilde hij daardoor «voor 't gez.chte
der Kristenen bekend maken», en voor den handel openstellen, «dat», als hij t uit-
drukte «wel van de zonnestralen werd verlicht, maar als. achter een gordijn of met
een donkere wolk betrokken' was, uit oorzaak van de groote distancie. Verzekerd
rände van 't bestaan van dit gedeelte des werelds, maar onzeker ot daar koslehjke
juweelen ot fijne metalen zijn», wilde hij dat door onderzoek te weten komen, en
wachtte in elk geval, dat door die onderneming de scheepvaart zou toenemen, en
bügevolg landen en steden moesten floreeren, terwijl schipper, stuurman, en boots-
geL altijd in actie zouden zijn, en de burgerij, winkeliers, en ambachtsgasten
in gedurige bezigheden». Terwijl veel kooplui niet wisten, wat weg met hnn sche-
pen in te slaan, om ze «in 't vaarwater te houden», zou hun hier een nieuw veld
van werkzaamheid van de grootste uitgestrektheid geopend worden. Vraagde men
nu echter, wat profijt daar te doen viel? Men zou «in éénen dsem moeten ant-
woorden, dat er geen bekend voordeel van daan te halen was, zoodat .η dat op-
zicht, alles op die reis niet anders moest geschieden dan bij de reis van Columbns-
op hope van wat goeds». Gelegenheid daartoe was er echter genoeg. Werden toch met alle
iceriien, medicinale wortelen en kruiden, allerhande kleuren en kostelijk hout, gom,
elpenbeen, zij en vreemde stoffen, wierook, mineralen, grof en fijn, binnen de keer-
kringen gevonden, terwijl hier in de Zuidzee een derde deel van den ganschen omvang
van dat gebied voorhanden was? Wel is waar zou men met de kous op den kop
kunnen thuiskomen; doch zoo God het met een goeden prijs wilde zegenen, was het
niet voor eens maar voor altijd, zoodat honderd gulden er duizend kon Worden, en
door den tijd tien en meer duizend. Een klein verlies mocht men dus gerust tegen
een groote winst avonturen». Wel werd er door «zwaarhoofdigen» tegen mgebracht
dat zoo'n reis «aan veel onheilen onderworpen was, als tweespalt met het volk, zteWe
: slnrbuik. voorts gebrek van verversching en water»; doch «de Imden^^
dan ook wel diamanten willen oprapen zonder delven, of paarlen snoeren zonjr e
„aar te duiken». Met «weinig volk en ruime schepen, wel voorzien van eten
St -.-:.·''
DES VÄ.DERLANDS. ' 145
drinken, van water, vleescli en spek, brood en wijn, kon men geen of weinig zwa-
righeid te gemoet zien», al zou het ook «zoo effen niet gaan, alsof men over een
italiaansehe vloer ging», In een twintigtal bepalingen lei Roggeveen daarna de voor-
waarden bloot, waarop men zich by zijn vennootschap aansluiten kon, gaf de order
aan, omtrent de levensbehoeften in acht te nemen, en de grootte en inhoud der sche-
pen, en drukte ten slotte zijn hoop uit, dat het aan «geen liefhebbers tot zoo een
voyagië» ontbreken zou. Na ingewonnen advies der Westindische Compagnie, die ver-
zocht , dat men hare rechten daarbij toch vooral niet uit het oog verliezen zou, namen
in de algemeene Staten de afgevaardigden van Holland en Zeeland Roggeveens aan-
zoek ter nadere kennisneming mede, en hield het toen tot September van 't volgende
jaar aan, vóór het octrooi onder de bepaling verleend werd: dat hij en zgn mede-
standers, ingeval van ontdekking van eenige kusten, plaatsen, of eilanden, de West-
indische G'® voor recht van convooi en veilgeld, recognicie-geld zouden betalen; tot
zekerheid van die Comp'® voldoenden waarborg zouden stellen, dal zij met hun schepen
geen plaatsen zouden bevaren onder de 1® klasse van haar eigen octrooi begrepen, en
dat zij aan de zaak uitvoering -moesten geven binnen de eerstvolgende anderhalfjaar,
terwijl het anders vervallen zou zijn \ Ook anderen nog hadden dit jaar hun gedachten
over dergelijke ondernemingen laten gaan, om langs dieü weg handel en zeevaart op
te beuren. «Een praatjen van een boer, een schipper, bode, en steêman» werd er
door een ongenoemde aan gewijd, en daarbij het reeds geopperde plan ter sprake
gebracht, van Statenwege een colonie in Guiana te stichten, waartoe in July 1675
voorloopig besloten werd, en later bepaald, dat de schepen er tegen Juny 1676 voor
moesten gereed zijn, om met de helft dier maand uit te zeilen. Die colonie zou door
honderd hoofdbelanghebbers worden uitgezet, ieder verbonden, er tien kloeke weerbare
mannen en tien dienstmeiden heen te voeren, met behoorlijke levensbehoeften voor
twaalf maanden voor zich en hun gezin, twee paarden, acht koebefisten, en zestig
schapen en geiten; terwijl ieder man ook zijd- en schietgeweer met kruit en lood zou
moeten voeren. De dienstbaren zouden voor vier jaar worden aangenomen, en voorts
onder den eed van Hun Edelmogenden staan; verder gehouden wezen alle sterkten te
bouwen en te onderhouden, voor de verdediging noodig; terwijl ze zich zelf zouden
oefenen in den krijgshandel, en waar het de nood vereischte met hun officieren zouden
optrekken, om de steden, sterkten, en 't land te helpen beschermen en verweren.
Zie den Voorloper op 't Octroy tan de H. MM. ER. Staten verleent aen A. E., en zijn mede-
*fanders over de Australisse zee ofte beier geseght het onbehende gedeelte des werelts^ gelegen tmschen
« 'Veridiaen der Strafe Magellanes Westwaert tot de Meridiaen van Nova Guinea, soa Noordwaerf
Zuidwaert. Tot Middelburgli by P. van Goettliem, ord. drucker van Ed. Mo. HII. Staten van
^eelandt. 1676.
IVe aeel, 2e stuk. 19
-ocr page 149-146
- 1
• /
en meiden Ie ontbieden, met het noodig sehiet- en zgdgeweer, om de P'^
levTlne tijdelijk aan te vnllen, Be onkosten .oor .eder hoofd werden op 3000 gnl en
Zll Wilden de knechten ook na de eerste vier jaar nog in d.enst bl^en dan
klgen ij voor twee dagen arbeids de geheeie week den kost, en .onden, boven kost,
kX en 't bedongen loon, een stuk land van 30 of 40 morgen voor n.et kragen
binnen kLn t,l door hnn naarstighe.d .oo ver — komen at .
weinig . If meer .enden moeten arbeiden, en welgestelde, ja rtjke lm werden
7e handelwijs der .weden omtrent Brandenburg, in de eerste dagen van t en
eind?geloopen aar, toen .ij, hunne bemiddelaarsrol geheel vergetende, on er ^
Ta rseLIkVrangel .jne gren.n waren „vertrokken had na -«e — ^
gevolge gehad, dat ook de Staten hun den oorlog verklaarden, nadat de P ms ee.t
Ïaart' te Kleef een onderhoud met den Keurvorst gehad ha , ™ - da^ m
de eerste dagen van Bei .elf naar den Haag gekomen was, om alles nader t be preken,
ioodrr ij ρ .ijo lerugtoeht van den Bovenrtjn, den inval van Wrange, had verno^
men ha 'hil, iu plaat! van er .ieh door ter neêr te laten slaan, uitgeroepen: «da^
Z'de Zwei'n PoLeren kosten», en hield dit doel nu J«-'- ^
drie redenen beweerden die Zweden hunnerzijds, waren ^^^^^ ^
sren,en overgetrokken: omdat namelijk Zweedseh-Pommeren btjna onder den druk der
η Zeiering be»eek; omdat men>et leger in een landstreek wensehte te brenge
: : het leL kon; omdat men verlangde, den Keurvorst van .«n '»ndg—
scheiden' Zeker alle drie luttel steek houdende redenen, en daar de Staten reeds
. "» November van 't vorige jaar, bij de eerste toespeling op Wrangels kr,g.
Ïweig. den .weedschen ge.ant gezegd hadden, dat het hun leed .ou doen,
O lo:dige aangrijping gedwongen te worden, om den Keurvorst b, te ^ ng η
en met de leedsche Majeste.t in vijandschap te raken.. S heten .J ^
na, overeenkomstig die waarschuwing te handelen, hoe noode .j er me W oog op
bul koopvaart aan de Oostzeekusten toe overgingen. Den 1 » uny " de «ori^
verklaring plaats, nadat reeds eenige dagen vroeger een smaldeel van -g o schepen
twee branders, vier snauwen, en drie galjooten „aar de Sont was
„nder bevel van den wakkeren Scheepskapitein Jacob Binckes gesteld
vertraging der deensche medewerking nu eenige weken werkeloos
bleef Lgeo. Be Keurvorst mijnerzijds had zich, wat den kamp ter zee betrof, m ver
i I
en. Tot H»™, .edr. .. Sto« Jans. KorfngU, ,
5 Zie Droysen'8 GesohicMe der preuss. PoUtilc, ΙΠ, 3. S. 33b.
Ρ
-ocr page 150-DES VÄ.DERLANDS. ' 147
band gesteld met den reeder Benjamin Raule te Middelburg, om de uitrusting van
eenige kaperschepen te bewerkstelligen, en drie andere schepen van de admiraliteit te
Amsterdam besteld, over welke toen Benjamins broeder, Raule, het bevel op zich nam,
terwijl de Overste Bolsey met de uitrusting van 600 mariniers op hollandschen voet
belast werd, met hel plan naar de Oostzee te stevenen, en op Rügen en Voor-Pom-
meren vasteh voet te vatten. Te land was hij zelf aan 't hoofd zijner troepen door
Thüringen naar Maagdenburg gesneld, dat reeds door die van Wrangel bedreigd werd,
en waar hij den 21®° Mei met zijn ruiterij en 1200 man voetvolk post vatte. Ware
hij er acht dagen later gekomen, de belangrijke vesting was den Zweden door verraad
in handen gespeeld; thans kon haar bevelhebber, die het daarop toelei, de Overste
Schmidt, nog bij tijds gevangen genomen worden, en de brandenburger troepen nu
weldra vol blijdschap zingen:
Frisch aiif, ihr Kameraden !
Unser Kurfürst der reitet vorauf,
Er munstert uns tapfre Soldaten,
Zu einem Siegeslauf! —
en
Het zou hier toch geheel anders dan aan den Bovenrijn toegaan. De Zweden, die de
keurvorstelijke veste Brandenburg reeds hadden ingenomen, bezetten thans van daar tot
Ha volberg den rechter Haveloever, van zins, om van daar uit rechtsaf en de Elve over te
trekken. Tusschen beide plaatsen lag Rathenow , op 't welk de Keurvorst nu besloot af te
gaan, om zoo het legerverband der Zweden tusschen den veldmaarschalk Wrangel die
Havelberg, en zijn broeder, den Luitenant-generaal Waldemar, die Brandenburg bezet
hield, te verbreken. Zondags ochtends den 2®'' Juny liet hy nog vóór zonsopgang
van Maagdenburg oprukken, daarop de vijandelijke stelling verkennen, en vatte maan-
dagsavonds te Vieritz, een mijl boven Rathenow, waar men in 't minst niet op zijn
nadering bedacht was, post. Nadat hij zich daarop 's nachts tot den aanval had voor-
bereid , werd de stad den volgenden morgen bestormd, en na het hevigst gevecht, nog
in hare straten zelf voortgezet, genomen. Haar bevelhebber, de Overste Wangelin,
raakte met zijn meeste officieren en manschap gevangen. Men Het nu het plaatsjen
met 400 musketiers bezet, en rukte verder den vyand te gemoet, op wien men don-
derdags, den 27®°, 't eerst aan den dam bij Nauen slootte, dien hij, na een hard-
nekkige verdediging, prijs moest geven. Met het krieken van den vrijdag trok men
daarop voort; de prins van Homburg met 1500 ruiters voorop. Waldemar Wrangel
''"cid nu achter 't dorp Linura stand, doch werd daar door Homburg en de zijnen
zoo wakker bestookt, dat hij op Hackenberg moest afdeinzen. Daar door 't branden-
biirger geschut bedreigd, zond hij op den inmiddels mede aangesnelden Keurvorst,
^yn troepen, een regiment voetvolk onder Dalwig en eenige regimenten ruiterij af.
'Λ'
--, . ..j „„η vvelken de Keurvorst zelf, aan de spits zijner
mark Brandenburg moesten opgeven. «Itzt», 3"icHten
ingezetenen. ^^^^ ^^^^^^ gewonnen
Was eure Räubershaud
Mit Stehlen und Plündren gewonnen
Im Brandenburger Land.
Der Kurfürst von Brandenburg soll leben!
- Er ist ein tapferer Held,
Thut seine Feinde erlegen,
Stellt allezeit wohl im Feld^.
yan den s.ag bij «auen e„ Feh«Un dagteeUeot dan ooU de -- - «de
,Je Ke.™..!, waaronde. Mj I.e. in de aesoMe.|enis ^
Lue .eh .hans »et .jne Hoopen «oordwaans .aa. ^. — ' ^^
gevierd, en ben, .elf, die er bun onmiddellijk bencht «η f ^
een ba.g.ondige toewensching en bede, dal ^^
„eer en meer genadelgk mocht gelieven te zegenen, en (ajn) illnslre ρ
Ie verdere voorvallenie periculen goeder.ierentlijU ten beste van de gemeene zaak
' Aangehaald bij Droysen, t. pl. S. 350. 1
2 Die Ustorischen Volkslieder, t. pl. τ/,ρΛβτ S. 3) op de
. Be uitdruUMng komt bet eerst in een lied dezer dagen C^.e. ««.β
wijs van QmtaJ Adolf hooggeboren, voor; het luidt daar:
Der gro.ise Kurfürst zog mit Macht
Urn Frieden zu erlangen,
Er suchet der Franzosen Pracht
Und Ihres Trotzes Ρ,rangen
Zu stürzen durch die Kriegeskunst, e^^^·
.„„p .poe.. en .vas . .e ««ea v. . .aar tC» ree. at.e.ee^ .«aa.
Zle Droysen, t. pl. S. 618, Anm. 502.
DES VÄ.DERLANDS. ' 149
bewaren». Zij zelf beloofden «niet in gebreke te zullen blijven, om met allen ernsten
ijver alles bij te dragen, dat eenigsins tot Toldoening en genoegen van (zijn) Keurv.
Doorluchtigheid kon strekken»
Hun smaldeel in de Sont stak, den 22«" Augustus, met de deensche vloot onder
Admiraal Koert Adelaer verbonden, eindelijk van wal, en de Oostzee, naar de kus-
ten van Pommeren, over, viaar het nu bij Rügen bleef kruisen, om de zweedsche
schepen in t oog te houden, en de overvaart van zweedsche troepen naar het terrein
van den krijg te verhinderen. In Zweden zelf rustte men zich inmiddels met den
meoslen ijver ter zee toe, en maakte een de deensche en hollandsche ver in sche-
pental overtreffende vloot gereed, die echter niet vóór half October zee kon kiezen.
Ongelukkig muntte zij meer door talrijkheid van zeilen dan ervarenheid van bevel-
voerders uit, verzuimde daardoor van een haar gunstigen wind gebruik te maken,
en zag zich zoo genoodzaakt op een gevaarlyke plaats voor anker te komen. Daar
werd zij nu door een geduchten storm overvallen, die ettelijke van haar vaarlui-
gen, waaronder een van 70 stukken, te gronde deed gaan, en de rest vreeselijk
teisterde. Een daarmee samenvallende ziekte en sterfte onder 't scheepsvolk en onder de
troepen, die zij voor Duitschland aan boord had, maakte haar vaart nog rampspoediger,
en dwong haar, reeds na een dag of tien varens, onverrichterzake huiswaarts te kee-
ren, en in Dalarö binnen te loopen. Na nog een poos kruisens, volgden ook de
deensche en hollandsche schepen haar voorbeeld, stevenden eerst gezamenlijk naar
Kopenhagen, en Binckes daarop met zijn smaldeel naar Holland, waar hij tevens een
aantal koopvaarders, rijkbeladen uit de Oostzeesteden keerende, in veiligheid met zich
binnenbracht. De deensche vlootvoogd, reeds ziek uit zee teruggekomen, overleed kort
na zijne thuiskomst. Te lande waren intusschen de brandenburgsche wapenen, door
(Ie deensche, gelijk vervolgens ook door de munstersche en luneburgsche gesteund,
met voordeel blijven strijden. De deensche Koning, Kristiaan V, had zich in July,
op meer sluwe trouwens dan eerlijke wijs, van den met Zweden heulenden Hertog
^an Holstein-Gottorp weten meester te maken, en dezen zoo tot het vergelijk van
Rensburg te dwingen, bij 't welk hij vestingen en leger aan Denemarken in handen stelde.
Toen hij daarop naar Hamburg geweken, verzet tegen 't gebeurde aanteekende, liet
Krisiiaan het holsteinsche Sleeswijk bezetten, en ving vervolgens den krijg tegen
Z-weden aan. Op aandrang van Brandenburg voerde hij dien in Duitschland, waar
zijne troepen Rostock bezetten, en daarna het beleg voor Wismar sloegen. De Keur-
vorst maakte zich onderwijl van Wollin meester, en veroverde, na voor Karelsburg ^
' Äntuioordt van HE. MM. op de Missive van Z. Gheuro. D. van· Srandenburgh^ CüZ. 1675.
I'hans Bremerhaven.
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
het hoofd gestooten te hebben, wat later ook Wolgast. Een vereenigde branden-
burgsche en munstersche krijgsmacht deed een uitval op deensch gebied, en ver-
meesterde er eenige plaatsen, en het hardnekkig door de Zweden verdedigde Wismar
bezweek nog vóór het eind van 't jaar voor de macht der Denen, waarna in 't be-
gin van 't volgende ook Karelsburg nog bemachtigd werd.
Deze minder voorspoedige gang der zaken maakte, bij de berooidheid der zweedsche
schatkist, dat de jonge, thans 23jange Koning, Karei XI, zich tot vrede vooral met
de Staten geneigd vónd, en daarom den gunstig voor hen gestemden Bengt Oxenstjierna
als vredesonderhandelaar tot hen afvaardigde. Ook Frankrijk geraakte hoe langer hoe
vredelievender van zin, en zocht zijn eischen tegenover de Staten hoe langer zoo
meer te matigen, hoewel het tegen Spanje steeds bij zijn overmatige vorderingen bleef,
en zich in 't geen bij de onderhandeling te Aken verkregen was, wilde zien hand-
haven. De gevangenschap van Furstenberg ging het er toe over, als een aangelegen-
heid van minder openbaar belang te beschouwen, die op die van den vrede geen
verderen invloed hebben mocht. Temple raadpleegde tegelijkertijd met den Prins, en
Jenkins verscheen daarop met Nieuwjaar in den Haag, om den daaraan de reis
naar Nijmegen aan te nemen, waar hem Beverningh en Haren nu eerstdaags volgden.
Om de paspoorten der fransche gevolmachtigden in te wachten, bleef Temple nog wat
in den Haag, en maakte, toen die waren ingekomen, zwarigheid, om ze goed te keuren,
daar hij ze onvolledig achtte. Den gemachtigden toch was er geen verlof in gegeven,
op eigen gezag, renboden — of coeriers, als men ze op zijn Fransch noemde —naar
hunne hoven af te zenden, en zoo de onderhandeling te bespoedigen, en den Hertog
van Lotharingen was er de litel niet in toegekend, die hem, met betrekking tot
Frankrijk, toekwam, wilde men dit niet onwillekeurig in zijn aanspraak op 't Her-
togdom erkennen. Vooral Oostenrijk hield nadrukkelijk voet bij stuk op dit punt, en
betuigde, de onderhandeling niet te kunnen voortzetten, zoolang daarin geen veran-
dering gebracht was. Te vergeefs gaf zich nu Engeland bij Frankryk moeite, die ver-
andering te bewerksteUigen, en den lotharingschen Hertog niet als Ïrim en Neef,
maar gelijk vroeger steeds, als Kertog en Broeder, door Koning Lodewijk te doen be-
groeten, De fransche gezant te Londen, Ruvigny, sloeg daarop ter bemiddeling voor,
dat de engelsche Koning, als vredebemiddelaar, paspoorten en titels, naar eigen goed-
vinden, inrichten en aangeven zou, waarmee, naar Van Benningens meening, ook
de Algemeene Stalen zich wel zouden kimnen vereenigen. De overige belanghebben-
den , gelijk met name Oostenrijk, wilden daar echter, Frankrijk maar al te recht
mistrouwende, niet van hooren, en zoo werd door dit paspoort- en titel-geha^pel de
nijmeegsche vredehandel ruim een kwart jaar verdaagd, terwijl men zich inmiddels
zoo te water als te land tot hel voortzetten van den kryg toerustte. Nog vóór ft einde
van January werd er bij een samenkomst in den Haag bepaald, dat de Staten weder
DES VÄ.DERLANDS. ' 151
in vereeniging met Denemarken in de Oostzee zouden werkzaam zijn, en daarvoor
25 oorlogschepen uitrusten. Den Admiraliteiten werd daartoe nu last gegeven, en de
Vice-admiraal Gornelis Evertsen door den Prins-Stadhouder en Admiraal-generaal met
het bewind van dat smaldeel belast, mei bevel zich, bij zijn aankomst te Kopenhagen,
onder den door Denemarken te benoemen vlootvoogd te stellen. Het duurde intusschen
een geruimen tijd vóór van lieverleê eenige schepen gereed waren, zoodat er van de
admiraliteiten van de Maas, Amsterdam, en Friesland, met het eind van April, eerst
negen met een paar branders konden uitloopen, over welke nu de Schout-bij-Nacht
Filips van Almonde bij hun komst te Kopenhagen het bevel voorloopig op zich nam.
Daar Koning Kristiaan, na 't verscheiden van Adelaar, Tromp tot Rijks-admiraal
en Raad had aangesteld, om in zijne plaats de vlootvoogdij te bekleeden, had zich
deze op een amsterdamsch schip ingescheept, en nu onmiddellijk na zijn aankomst
te Kopenhagen de taak der uitrusting en bemanning van de deensche vloot ter hand
genomen. Hij zelf koos zich toen het grootste schip, op 's Konings naam de Chrisiianus
auintus gedoopt, tot admiraalschip, en stelde er een paar nederlandsche Kapiteins,
Adr. Akersloot en Isaak Theunisse, op aan. Almonde voegde zich met zijn negen schepen
den 24®" Mei bij de 17, waarover de deensche Vice-admiraal Niels Juel gebood, en·
ging nu met hem in de Oostzee kruisen. Tien dagen later kwamen de zweedsche, ten
getale van 35, ter hoogte van Bornholm opdagen, en ving toen in den avond van den
Juny de strijd aan, doch om weldra gestaakt, en den volgenden ochtend hervat
tc worden. Filips van Almonde, die met zijn schepen de voorhoede vormde, ging
dapper op den vijand in, doch werd door slechts drie deensche gevolgd, twee van
welke daarenboven onder nederlandsche Kapiteins stonden. Almonde's schip en dat
van Kapitein Van den Heuvel werden daardoor fel geteisterd, en de eerste gedron-
gen, op dat van Kap^ Van Zijll over te gaan; en daar de Denen — naar Η schijnt
ten gevolge van hooger bevelen — zich bleven onttrekken, moest ook hij nu weldra
aflaten en met hen afdeinsen; hij plaatste zich daarbij echter tusschen hen en de
Zweden, en weêrhield dezen hen bij den aftocht te bestoken. Weinig gesticht over
de ervaring, nopens de deensche strijdvaardigheid opgedaan, verheelde hij, m zijn ver-
slag van 't gebeurde, der Admiraliteit van de Maas zijn verontwaardiging niet, en
betuigde haar gul weg, dat ware hij «twintig hollandsche schepen sterk geweest, en
geen een Deen, hij niet twijfelde, of men zou de Zweden geslagen hebben; thans
kon hij niet anders schrijven, dan dat hij zich schaamde, dat de zaak zoo slecht uit-
gevallen was, en wenschte daar nooit bij te zijn geweest; al de nederlandsche Kapi-
teins hadden zich echter uitnemend van hun plicht gekweten» Zoodra Tromp van
Zie zöne woorden, aangehaald in De Jonges Qesch. mn hei Ned. Zeewezen, II bl. 535. Ook.
-ocr page 155-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
mmmm
iliiSiÄ
SS;-'·' ' ■
dien aftocht vernam, haastte hij zich, zelf op zijn amimms met drie andere zware
sehepen zee te kiezen, en zich bij die van Almonde en Juel te voegen, met welke
hij toen de zweedsche opspoorde, en den 11- Juny, ten zuiden van Oland, inhaalde.
Juist op den middag begon het gevecht, waarin echter het zweedsche Admiraalschip
Be Kroon, van 134 stukken, en mei 500 matrozen en 300 soldaten bemand, na
zijn eerste'schoten op dat van Tromp gelost te hebben, omsloeg en in de lucht vloog,
't geen de gansche vloot door ontsteltenis aan 't wijken bracht, doch Tromp des te
krachtiger deed doortasten. Den zweedschen Admiraal der gele vlag, Uggla, op't schip
het Zwaard van 86 stukken aantastende, wikkelde hij hem twee uren lang in den
hevigsten strijd, in welken zijn eigen eerste Kapitein valt en de tweede een arm ver-
liest, totdat Uggla's groote mast overboord valt, en hij de vlag strijkend om kwartier
roept. Dit wordt hem verleend, doch zijn schip inmiddels door een «schelmschen bran-
der» - als Tromp hem in zijn brief aan de Staten noemt - zekeren Willem
Willemse, aangestoken, zoodat het in de vlammen opgaat, en zijn gansche beman-
ning, op een halfhonderd na, omkomt: «een inpertinente en ongehoorde zaak»,
schrijft Almonde, «nooit door eenig nederlandsch officier uitgevoerd» \ De zweedsche
schepen zochten zich nu zooveel te meer nog weg te maken, doch werden door de
nederlandsche nagezet. Kapitein Abr. Van Zijll veroverde daarbij een zweedsch schip
van 45; Kapt. Adriaan Poort een fregat van 20; de Nederlander in deenschen dienst,
Hardenbroeck, een schip van 44 stukken', nog een ander een gewapend jacht. Een
der zweedsche oorlogschepen stootte en verging buitendien op de klippen van Westeräs,
drie andere strandden, en het derde Admiraalschip, de zonk door onbekwaam-
heid van zijn bevelvoerder bij Dalarö. Groot was de vreugde der Denen over dezen
uitslag· de Koning vereerde de'nederlandsche bevelhebbers, die er toe hadden meê-
gewerkt, een gouden penning en halsketting, en Tromp buitendien wat later nog
een Graafschap in de toen op Zweden veroverde provincie Bleking. Na den slag de
handen op zee vrij gekregen hebbende, stevende hij, op 's Konings last, met een
deel der vloot naar Ystad, ontscheepte er 4000 man, zoo matrozen als soldaten, en
veroverde het na een kort maar heftig gevecht. Koning Kristiaan ging daarop zelf
%
van de .weedsche trouwens was men weinig tevreden over de wös, waarop de meesten gehan-
deld hadden, cn in plaat, van hun Admiraal in .yn Btrüd tegen de vüanden te steunen en deze by
den aftocht te achtervolgen, zich ter zij hadden gehouden. Een Vice-admiraal en een Kapitem we -
den dan ook op 's Konings last, die van Ystad uit de bewegingen gevolgd had, aan wa| gezet
in hechtenis gebracht. Zie Carlson's OescMchte Schweden's, IV, S. 636. \\ ^
I Zie bU De Jonge, t. pl. bl. B28. Volgens den zweedschen geschiedschryver (t. pl. S.\ 15»;
de vlag niet gestreken zyn; doch de hollandsche berichten laten geenerlei twUfel over,endeZwe
waren natuuriyk van Willemse's maar al te doeltreffend wanbedryf onbewust.
DES VÄ.DERLANDS. ' 153
met elf groote schepen uit zijn hoofdstad onder zeil, en stak met de 10,000 man,
die hij er op had ingescheept, naar den zweedschen wal over, waar hij ze tusschen
Heisingborg en Landskroon deed landen. Hij vermeesterde de stad en 't slot Heising-
borg bijna zonder weerstand, na wat langer strijd ook Landskroon, en slechts Malmö
hield zich nog staande; de boeren van 't platteland voerden hem bereidvaardig het
noodige toe, ook adel en geestelijkheid gelijk de meeste steden vielen hem bij, zoo-
dat voor 't oogenblik Schonen weer voor de Zweden verloren scheen.
Onderwijl was, na langen weêrspoed ter zee, en eenig oponthoud aan den mond
der Elve en de noorweegsche kust, waar hij met den in de Noordzee kruisenden
Schepers, te vergeefs eenige zweedsche oorlogschepen had zoeken te bevechten,
ook Cornelis Evertsen nu eindelijk met eenige schepen aangekomen, en nam van
den Schout-bij-Nacht Almonde het bevel over 't smaldeel in de Oostzee over. Deze
zelf stevende naar de Middellandsche, waar inmiddels zwaarwichtige, voor 't neder-
landsche zeewezen maar al te betreurenswaarde dingen hadden plaats gegrepen. Sedert,
in 't begin van 't vorige jaar, de spaansche vloot er voor Messina een geduchte
nederlaag door de fransche, onder den Hertog van Vivonne, geleden had, was de
Koningin-Regentes niet achtergebleven, de Staten om krachtigen bijstand te smeeken,
en daartoe de uitzending eener vloot, onder niemand minder dan hun Luit.-Admiraal-
generaal De Ruyter, aan te vragen. Niet zonder aanmerkelijk bezwaar vond men zich,
Da lang aarzelen, genoopt, daarloe eindelijk over te gaan, met het oog vooral op den
levantschen handel, die door de overheersching der Franschen in de middellandsche
zee met den ondergang bedreigd zou worden. Ongelukkig verkeerden de verschillende
Admiraliteiten, op die van Amsterdam na, in vrij ongunstigen toestand, en kon de
uilrusting der schepen daardoor niet voor zulk een aantal noch op zulk een wijs ge-
schieden, als voor een doeltreffende tusschenkomst, zelfs onder een vlootvoogd als de
groote Miehiel Adriaansz., vereischt werd. Men kwam echter ten slotte overeen, dat de
amsterdamsche admiraliteit de toerusting van 18 —grooter en kleiner — oorlogschepen,
van 76 tot 34 stukken, zes gewapende snauwen , vier branders, en twee voorraadschepen
«OU op zich nemen, en de onkosten daarvan voor de helft door Spanje zouden gedragen
worden, terwijl die van de Maas zich met de levering van 't Admiraalschip belastte.
Öaar Be Zeven Trovinciën bij zijn verschillende tochten te veel geleden hadden, om,
zonder een belangrijke herstelling te ondergaan, weder zee te kiezen, zou hij thans
De Uendrac/a, van 76 stukken en 400 man, bestijgen, om daarop den gewaagden
tocht te ondernemen. Hoewel hij toch uitdrukkelijk verklaarde, «bereid te zyn, om,
ook al verlangden de HH. Staten hem 's Lands vlag slechts op een enkel schip te
zien voeren, daarmeê in zee te gaan, daar hij gaarne zijn leven zou wagen, waarde
Staten hem die vlag betrouwden»; verheelde hij te gelijker tijd zijn «verwondering»
en «leedwezen» niet, dat ze de vlag van den Staat zóó veil hadden en in de waag-
IVc deel, 2e atuk. 20
-ocr page 157-algemeene geschiedenis
T^ ■ Hii weiscrde dan ook volstandig, aan den wenscl. djner aan.e^antcn
: ïel' "hl den lijdenden toestand, waarin hij door het he. folterend
il e e^e.^l den tocht te di.en, en .e.Ulaavde, dien te ™«en
doen ,1
Ïen Matsten van Jaly naa. Hellevoetsluis ve.reUUen, ,aa. he» .,η
toeL Bij .ijn afscheid„en,en toonde hij .ich van 't voorgevoel doordrongen na dezen
ht I la d en vrienden niet terng te zien: «ik zeg u voor goed vaarwel,, ™gde
Till, «want ik denk niet weêr te kon,en; ik zal op dezen tocht bUjven,,.
Üor aanhoudenden tegenwind kon hij eerst derdhalve week later „.tloopen e» v.-
eenLe zich toen voor Goeree met elt andere schepen zijner vloot . dre reeds een dag
o ït ν egcr uit Texel vertrokken waren. Als Vice-ad™iraal had hrj thans den wak-
ierl en bekwamen, doch wat eigenzinnigen Jan den Haen; als Kap.tem op
Allalshode., weder Calienhnrgh; als -"j-nacht «ik.aas ^
Η vorige jaar onder Tromp voor 't eerst als kapitem had ' ^
tol een schip van 96 stukken onder zijn beheer gehad; voorts versch.llende oude .
η η l'ap teins, daaronder op zijn verzoek ook zijn of zijn vrouws neef Jons
Γηω die hem eerst als secretaris gediend had. Den Haen werd -t zes sehe η
fen e ia eeniger koopvaarders, naar Cadix vooruitgezondeo. met ^ "
h η Hii zelf had daarop veel met storm en tegenwind te kampen , doch haalde Den
■ TenTo"; l Jn liep nn den .β» der volgende
1 W ΚΆΛ xr Tp recht komt deze daar in een aant. tegen de
. Zie laat8telök b« De Jonge, t. pl. bl. 561, v. Te recht κο ^ ^ochhad.icH
averecMscbo voorBteiUn, der zaak door Bue, in .«n
. . „,.00 daar ais ve-r minder over . .ans an d^^^n b^o^ ^^^^ ^^^ ^^^
daar toch, ais Rousset (/fis/, «ie Louvo^s, 11, V 388. aant.) Ρ y^^^^.^en vat-
... - -
seht absolument Ie sens".
1
-ocr page 158-DES VÄ.DERLANDS. ' 155
aan de Noordkust naar Melazzo te begeven, waar hij een week later aankwam.
Dewijl de spaansche schepen nog altijd niet gereed bleken, werd er op Oudejaarsdag
bepaald, dat De Ruyter met de zijne de Straat van Messina zou inloopen, om er,
al kruisende, allen toevoer af te snijden, terwijl men inmiddels de spaansche vloot in
orde zou zien te brengen. Daar ondertusschen de nadering van een fransch smaldeel
onder Du Quesne uit Toulon werd aangezegd, liet De Ruyter den steven eerst West-
waarts wenden, om het te onderscheppen, en raakte er den 8®° dag van 't nieuwe-
jaar, 1676, meê slaags. Hevig werd er toen tusschen beide smaldeelen gestreden. De
Ruyter, die zelf in den middentocht met Du Quesne in gevecht kwam, weerde drie
branders af, die hij in hun eigen vlammen deed opgaan of in den grond schoot;
Verschoor, die de voorhoede voerde, schoot twee fransche schepen reddeloos, doch
kwam zelf te vallen. Den Haen, die in de achterhoede was, vond in den franschen
Vice-admiraal Gabaret een waardig tegenstander, die echter door al zijn scheepsvoog-
den niet even goed ondersteund werd, en hem zoo gelegenheid gaf, van de verwarring
zijner schepen gebruik te maken, om zich ras bij De Ruyters schepen, van welke hg
door windstilte was afgeraakt, te Toegen. Van de fransche zij was de Vlootvoogd zelf
gekwetst, een Brander-commandeur en een Kapitein gesneuveld. Zij bleven voorts de
volgende dagen den strijd, nu ter hoogte van Stromboli gevoerd, ontwijken, door de
nederlandsche schepen met hen gezocht. Den kwamen zich eindelijk negen spaansche
schepen — tot dusver hadden zij er slechts één bij zich geteld — onder den Prins van
Montesarchio, bij hen aansluiten, met welke men toen besloot naar de Straat van
Messina te stevenen, om er de fransche vloot, die den koers Zuidwaarts 't eiland om
gezet had, op te zoeken. Het inmiddels vermeerderde aantal zeilen der Franschen
noopte hen intusschen liever eerst ook wat spaansche versterking nog af te wachten, om
daarna naar Palermo te zeilen; een opgekomen storm stond dit opzet echter in den
weg, en deed De Ruyter naar Melazzo wederkeeren. Daar nu evenwel een halfjaar
^erloopen was, sedert hij 't vaderland verliet, en zyn lastbrief slechts voor dit tijds-
beslek gold, achtte hij 't zijn pHcht thans terug te keeren, na eerst nog in Napels
pernotnen te hebben, of er bij den nederlandschen Consul geen naricht tot ver-
P^Dging gekomen was. Een vijftal schepen zond hij daarop naar Livorno vooruit, om
er het geleide der smyrnasche vloot te versterken, dat, onder zijn zoon Engel, van
^ar huiswaarts zou stevenen. Zelf ter hoogte van Livorno genaderd, ontving hij daar
tot dusver te vergeefs verbeide bevel van den Prins voor nog een
r^^crfe halljaar toevens, en nam zoo de reis naar Napels weêr aan, naar 't vaderland
af amsterdammer zoete koek» voor zijn genan en kleinzoon «Michieltjen»
een ^^^^ ^^^ Rijnwijn, een vaatjen hollandschen boter, en
^«Monnetjen gedroogde engelsche haring» voor Engel zelf, aan dezen had doen toe-
"'eo. Te Napels werd hij door den Onderkoning, die reeds gemeend had zijn ver-
Ïpia
^---- „ Γ" ^^p bliidschaïT weder welkonTgeheeten, en
den bekrompens,en ge oofehaa den ^^^^^^
,aderla„d .egges eept, ' ^^ ^ ^ ^e toen nog o.erige 26
.„Idaten naar Uahe gevoerd, en da r w ^^^ ^^^^ ^^^ ^^^
te Napels tot de galeyen verwezen. Te ver ets had ^ ^^^ ^^^
.eUseh.rt tot den , op De K^ers voorspraak
Hoogmogenden en den ^^^„i liet, en toen
„y, die hen eers, aan boord -t - ^ J ^^ g ^^^^^^^^^ ^^
„aar Holland overvoeren. ^^ ' « ^^ een gouden halsketen,
.apels, nog e.n Jelko.er ware Hen. wat krachtiger
r^^dTan SP nr oor d „ederlandsohe sehepen geweest, over 't ge^is waarvan
ir:·: .η brieven aan
r.:rdit^: rC-. ee„ week O. wat later nit
ï!,::,:b:wi.peid ..de. op—vi^^^^^^^^^
. door de spaansohe traagheid in de toer.sUng ge ™ngen. - " ^^^^^^
Mijven, waarvan hij nu ^^ ^aΓη i — ec^^^^^
„„sterke spaansebe schepen . ^^^^ ^rre.! —
- τ-
: schepen versterkt werd, die vlag Ηο^-οη^^^^^^^^^^
de zeer machtige vijanden. <,Ik .ie dagelijks», -»«-f »»S' ' " dia
,„t myn groot leedwezen, den zeer slechten staat van de konrnkl^ke scb ρ
boeokdr«»k« en boeekverkoper op do Neude ta Kiatie»haven, 1677. ^
Μ
DES VADERLANDS. t57
thans nevens ons in de baai liggen, en de losse maximen van de officieren, die ze
commandeeren; ja, ik en kan mij in het algemeen niet voldoen, en nog veel min
verzekeren van hun noodigen en trouwen bijstand. Het ontbreekt eenigen aan goede
conduite, sommigen aan manschappen, anderen aan touwwerk , enz., en dat wel 't voor-
naamste is in geval van gevecht met den vijand , sommigen aan kruit. De uitrusting,
r^fitaljeering, en 't geen daartoe betrekking heeft, gaat zoo traag en slap, dat het
mij verdriet, het aan te zien». In een schrijven aan den Prins voegde hij daaraan
nog toe, dat hij «nog wel meer zou bijbrengen, wat er van de spaansche zij te gemoet
viel te zien, doch het om gewichtige redenen niet aan 't papier vertrouwen kon» ^
Bij 't ontvangen van zijn maar al te gegronde klachten liet men niet na, zich met
dringende vertogen tot den spaanschen gezant in den Haag te wenden, hem dreigende
anders de nederlandsche vloot huiswaarts te zullen doen keeren; doch te vergeefs, bij
de jammerlijke stemming, die aan 't spaansche Hof heerschte.
Den 14®° Maart vaardigde De Ruyter §ene «instructie en order» voor zijn hoofd-
oiïïcieren, kapiteins, en commandeurs uit, bij welke hun schepen in twee smaldeelen
gesplitst werden, over 't een waarvan hij zelf het bevel op zich nam, om er de voor-
hoede meê te vormen, terwijl 't ander, dat de achterhoede zou uitmaken, onder Den
Haen gesteld werd; de spaansche schepen zouden onder hun nieuw-benoemden Vice-
admiraal, Don Francisco de la Zerda, den middentocht houden. Dien eigen dag stak
men uit de baai van Palermo in zee, den volgenden ook het spaansche smaldeel, ten
getale van tien schepen, een brander, en een adviesjacht. Men wendde nu vooreerst
den steven naar Melazzo, om daar met Bayonna te overleggen, hoe best verder te
handelen, en werd toen, na rijp beraad, besloten, zich rechtstreeks tegen Messina te
keeren. Den 26®'' derwaarts gestevend, koersde men den volgenden dag de Straat in,
en bleef daar nu eenige dagen liggen, om zoo mogelijk de fransche vloot tot een
gevecht uit te lokken. Deze bleef dat echter ontwijken, en men beraamde toen, een
aanval op het wat zuidelijker gelegen Agosta te ondernemen, dien men echter vooral
door stormweêr verhinderd werd bij tijds ten uitvoer te leggen. Na ruim een week
omzvvalkens kreeg men nu in den nacht van 20 op 21 April bericht, dat de fransche
schepen, van dat opzet tegen Agosta vergewist, waren uitgeloopen en reeds bij kaap
Spartivento gezien. Men besloot dus ze in 't gemoet te stevenen, en gaf daar 's avonds
^an den 21®"^ gevolg aan. Den volgenden ochtend werd men ze in de verte gewaar,
doch door windstilte in zijn vaart belemmerd, tot een opgestoken koeltjen daarin wat
"ierandering bracht, en men zoo, recht voor den wind op de fransche vloot aanhoudende,
omstreeks vier uur 's namiddags, in 't gezicht van den Etna, den strijd met haar
lion aanvangen. Zoo in getal als in sterkte van schepen ging zij de nederlandsche
' 2ie zijn by De Jonge, t. pl. bl. 591, v., aangehaalde brieven.
-ocr page 161-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
' - ν- '
ί -r.
■f
ίΚβΙΙΙ»
aanmerkelijk te boven, die buitendien door het slecht toegeruste en zwakke spaansehe
smaldeel meer in zijn vaardige beweging gestremd, dan behoorlijk ondersteund zou
worden. De fransche Luitenant-generaal, Markgraaf van Almeiras, die den voortocht
hield, raakte al spoedig met dien van De Ruyter hevig slaags, waarbij de Kapiteins
Schey en Noyrot de voorste fransche schepen deerlijk teisterden. Yan het eersle van
dezen werd het roer stuk geschoten en de Kapitein De Cogohn zwaar gewond; het
tweede was wat gelukkiger, maar van het derde sneuvèlden beiden de eersle en tweede
Kapitein. De Ruyter's admiraalschip werd door Almeiras zelf aangetast, doch deze
weldra door een kanonkogel gedood, en zijn schip zoo doornageld, dat het nit de slag-
orde moest wijken. De ridder De Valbelle aanvaardde daarop het gebied, en zag zich
krachtdadig ondersteund door den Schoul-bij-nacht Tourville, die, onder Du Quesne m
den middentocht varende, door dezen met nog twee andere schepen tot bijstand was
afgezonden. Terwijl De Ruyter > zijn zonnedek stond, om den zijnen bevelen te
geven en ze tot den strijd aan te wakkeren, kwam eensklaps een vijandelijke kogel
het meerendeel van zijn linkervoet wegnemen, en verbrijzelde tevens de beide pijpen
yan 't rechterbeen boven den enkel, zoodat hij, tot smart en ontzetting der zynen
omvergeworpen, van een hoogte van zeven voet nedertuimelde. De wakkere Gallen-
burgh nam nu echter onmiddellijk het bevel op zich, en gaf-naar De Ruyters eigen
getuigenis in zijn verslag - «zoodanige cordate en salutaire orders aan de verdere
officieren, matrozen, en soldaten, dat noch vriend, noch vijand het ongeval van den
Opperbevelhebber merken kon». Daar zich de spaansehe Vice-admiraal met zgη schepen
meer op een afstand hield, in plaats van met de nederlandsche wakker in den strijd
te deelen, kon nu Du Quesne-zelf met acht van zijn grootste schepen die der neder-
landsche voorhoede mede komen bestoken, en werd daardoor o. a. de groote stengen
de fokke-ra van Schey's bodem, Ώβ Spiegel, omlaag gescholen, en deze gedwongen
het tooneel van den strijd te verlaten. Kapitein Noyrot werd zoo gevaarlijk gewond,
dat hfl weldra aan de gevolgen verscheidde, en het schip Leeuwen van den Graaf van
Slirum erbarmelijk geteisterd. Callenburgh, over de houding der Spanjaards verstoord,
liet hen dringend uitnoodigen, in 't gevecht te komen deelen, doch zag daaraan slechts
door een viertal hunner kapiteins, meerendeels Duinkerkers van geboorte, tegen den
avond voldoen. Niet alleen dat deze onverantwoordelijke handelwijs van La Zerda,die
persoonlijk het voorbeeld dier werkeloosheid gaf, de nederlandsche voorhoede zooveel
te meer aan de vijandelijke overmacht blootstelde, hield zij ook de achterhoede, onder
Den Haen, in haar beweging tegen, en belette ze vroegtijdig toe te schieten, en die
der Franschen te bevechlen. Eenmaal opgekomen, kweet ook zij zich intusschen |van
haar schuldige plicht en streed, zoo veel zij gelegeiiheid vond, wakker meê. Met dat
gevolg dan ook, dat de fransche schepen 's avonds zeven uur den nederlandsche «hun
spiegels toekeerden», en nu nog een poos in de maneschijn, al schietende door gene
DES VÄ.DERLANDS. ' 159
vervolgd werden; terwijl men hen 's morgens zoo ver verwijderd zag, als het oog van
de stengen reiken kon. Tegen den middag zette men dus naar Syrakuze koers om
er de zwaar beschadigde schepen te laten herstellen; de fransche, door tegenwind
verhinderd de Straat uit te varen, bleven er daarop nog eenigen tijd in kruisen.
Ofschoon De Ruyters wonden aanvankelijk wel schenen te staan, en men 't aan niets
wat tot zijn «genezing, koestering, en gemak» kon dienen, ontbreken liet, bezweek
hij, geen week later, aan de hevige koorts, uit zware pijn en lichaamszwakte ont-
staan , en die hem zelfs belette, het aan zijn Secretaris in de pen gegeven verslag van
den strijd te onderteekenen. Na langer dan een etmaal met den dood geworsteld te
hebben, gaf hij den 29«"», 's avonds tusschen negenen en tienBn, aan boord van zijn
Admiraalschip, van de meeste officieren zijner vloot omringd, den geest. Zijn lijk
werd in 't volgende voorjaar gebalsemd naar 't Vaderland gevoerd, zijn ingewanden—
weinig dagen na zijn afsterven, in tegenwoordigheid.aller bevelhebbers zijner vloot —
op een heuvel bij Syrakuze bijgezet. Door de algemeene Staten werd op voordracht
van Holland besloten, hem in de nieuwe kerk te Amsterdam een zijner waardig praal-
graf te stichten, dat aan den haagschen beeldhouwer Rombout Verhulst ter vervaar-
diging opgedragen en vier jaar later voltooid werd. Zijn uitvaart en plechtige teraarde-
bestelling had den Maart, onder begeleiding van zijn zoon Engel, 's Prinsen secretaris
Huygens, afgevaardigden uit de algemeene en provinciale Staten en andere staats- en
stads-lichamen, zijn ouden krijgsmakker den Luit^-adm. Aert van Nes, de Vice-admi-
ralen Schepers, Thomas Vlugh, en Evertsen, tal van scheepsvoogden, burgers, en ver-
eerders, in die stad en kerk plaats
Twee dagen na zyn overlijden werd door den bijeengeroepen krijgsraad besloten,
de vlootvoogdij op Den Haen te doen overgaan, en dezen van zijn schip Gouda de
admiraalsvlag te laten doen waayen; Callenburgh echter voor den verderen tocht den
rang van Vice-admiraal toe te kennen, en de overeenkomstige vlag op De MendraoU
te doen hijschen. Men sprak verder af, do Zuidkust om naar Palermo te stevenen,
om er de schepen ~ waartoe te Syrakuze minder gelegenheid was — van 't noodige
te voorzien. Men kwam er omstreeks half Mei, doch vond er zich al aanstonds weêr
tloor de spaansche traagheid tegengewerkt. «Ik heb», berichtte Den Haen aan de
Stalen, «jaren achtereen de eer gehad. Hun Hoog Mog". ter zee te dienen, doch ik
kan met waarheid verklaren, dat hunne vloten, of een gedeelte daarvan, nooit in
^00 η extremiteit en perikel verkeerd hebben, als tegenwoordig». Kruit en scherp werd
em m hoogst onvoldoende mate, en 't eerste dan nog nat en slecht, verstrekt; de
''Paansche schepen zelf bleven bijna geheel van aUes onvoorzien; 't geen hem niet dan
Zie ße maniere van de lylcstacy van deii doorl Michael de Ruyter, enz. in prent.
-ocr page 163-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
met de grootste bekommering de toekomst deed te gemoet zien, als hij nogmaals aan
de fransche vloot zou moeten slag leveren, die nu in de haven van Messina op nieuw
werd uitgerust, en met een aantal galeyen en andere vaartuigen versterkt was.
De bekommering van den wakkeren zeeman zou zich, helaas! door de treurige
uitkomst maar al te zeer bewaarheid vinden. Welke moeite hij en de zijnen zieh
bij voortduring gaven, om, bij alle gemis van spaansche medewerking, hun eigen
schepen in weerbaren staat te brengen, waren zij daarmee nog niet ten volle gereed,
toen zij den voorlaatsten van Mei vernamen, dat de fransche scheepsmacht in aantocht
was, en zich uit de verte van de bergen liet waariiemen. Bij den onvoldoenden staat,
waarin de nederlandsche nog verkeerde, viel er niet aan te denken, haar in volle zee
te gemoet te zeilen en in 't ruime sop slag te leveren, en men meende zich dus aan
het min of meer noodzakelijke kwaad te moeten onderwerpen, haar in den, mond der
baai af te wachten, en daartoe in een halve maan , met de breede zij naar zee, op stroom
te moeten gaan leggen. Men zou dan tevens van de landzij aan weerskanten beschermd
zijn, daar aan de rechter twee batterijen, en aan de linker een sterkte en de stads-
wallen lagen, terwijl daarenboven in 't midden nog een tweede sterkte, het zooge-
noemde fort-aan-zee — Gasieilamare — lag. Nog dien eigen dag werd dienovereen-
komstig gehandeld, en zoo vond de fransche vloot, onder den inmiddels tot Maarschalk
bevorderden Vivonne, bij haar aannadering, de nederlandsche bereid haar te weêrstaan.
's Ochtends te zes uur van den Juny stevende zijne voorhoede, onder den Schout-
bij-nacht, Preuilly, op die der nederlandsch-spaansche, ongelukkig grootendeels uit
spaansche bodems saamgesteld, aan, vond daar wel aanvankelijk den noodigen weer-
stand, doch zag welras den spaanschen Vice-admiraal Don Juan Roöcco, uit vrees voor
zijn branders, zijn kabel kappen en op strand loopen, en drong, daardoor aangevuurd,
met des te grooter geweld op de overige schepen in. Deze, tegen hun billijke verwach-
ting, slecht door de batterijen gesteund, en door de spaansche galeyen maarflauwelijk
tegen Preuilly's branders beschermd, zijn niet in staat hen weêrstand te bieden, en
zoo moesten weldra drie spaansche schepen van 40 en meer stukken, en twee der galeyen
verbranden. Bij den middentocht, door Den Haen aangevoerd, en bij welken zich ook
de nieuwbenoemde spaansche Vlootvoogd Don Diego d'Ybarra vond, terwijl La Zerda
thans aan zijn boord als vrijwilliger meêvocht, was, zoowel als bij de achterhoede, onder
Gallenburgh, de strijd inmiddels ook reeds aangevangen, en werd met de grootste
hevigheid gevoerd. Een of meer franschen branders gelukt het echter den Steenbergen
met zijn 68 stukken, waarop de Schout-bij-nacht Van Middellandt beveelt, in vlammen
te doen opgaan, zoodat hij, nu driftig geworden — terwijl Van Middellandt zelf in de gol-
ven den dood vindt — de Vrijheid van 50 onder Brederode, en de Leyden onder ^bkoude
mede aansteekt, en met beiden in de lucht springt. Het spaansche admiraalschip slaagt
er daarentegen in, twee branders af te weren, doch vindt zich nu, aan voor-en achter-
DES VADERLANDS.
Moven, door een .iercie en vierde belaagd, die het ;;i;i;:;,i„,uerlaave doen^;;;;;^
de , en onder
van e.e kappen de Uabek, .oodat vier der grootste tegen he. strand drijve ' en d
meeste spaansehe, met de galeyen, de haven binnenloopen. Den Haan en f„,l' Τ
Mjven eobter onverdroten streden; de iaatste, die op . η
b rgt, wenseht d.t vooral niet prijs te geven. GCukUig zijn de fransebe branHhï
alle verbruda, en kan het gevecht me, geschut en handgeweer worden volein 7
^n lang houdt het aan, tot de v^and, geen kans .ende^yn boZ^ ^
allen verderen strgd opgeeft, en zeewaarts gestevend, onder den Oostwal der aai oö:
anker gaat hggen. Nanw een half uur te voren was intusschen Den Η e ' .e „p
. vmkene. btj de groote mast staande, met een kanonskogel door >t ach erhooL
scholen, zoodat hij onmiddelijk dood bleef. achterhoofd ge-
de onliT' -η Canenburgh, „et wien echter
'rr' "i■ "· -"-·
'Hken e η ot : f —'
'■»are η der,a d LÏ -»--"ter vier
™ .·ο Ve e lc^ »'^«en e„ matrozen
i«J mst Ï ™ '^^'i-™· Westhovius
^'«ing van e n Τ Γ, ■ """ de beraadslaging „ver de uit-
- "e air 7*en en een paar v.n oorlog be ■g,^.artoe „
die "T "Ρ deramsterdamsche
^lmomle „i, 7 π ^'»«'voogd zag besloot
Knv ; eIr- -- «"^^"-"e te roepen, en hem daar dlÏ i
^VU-aan, Ι^ΖΓ^Τ!" ΙΤ^ - de reis over land nal
dor,vaart l:i "-"-O door Cal-
•"-"--nde, ter if "" '''' ^allenburgh
■n . ·" "" ««P overging, den 6" Sept.
21
-ocr page 165-162 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
.il'AllVfL.
•Κ' '
hel bevel aanvaardde. Baar intusschen alle aandrang en klachten der Staten bij Spanje
vergeefs bleken, begrepen zij hun zoo verzwakte vloot niet langer, ter w.lle van dat
land, aan 't hachelijkst oorlogsgevaar te mogen blootstellen, en zonden dus Alraonde
bevel, naar Cadix te stevenen en daar hun verderen last af te wachten. Den 4» October
verliet deze nu Napels, en kwam een maand later op de plaats zijner voorloop.ge
bestemming aan, waar hij echter reeds na een week het nadere bevel kreeg de
terugreis naar Holland aan te nemen, daar ook alle nieuwe aandrang tot meerdere .
werkzaamheid, inmiddels bij Spanje gedaan, vruchteloos bleek. Hij stak acht dagen
daarna in zee, doch om eerst in de twee eerste maanden van 't volgende jaar den
vaderlandschen wal te bereiken, daar storm en ijsgang.hem verhinderden vroeger bmnen
te loopen, en hij zich daardoor gedwongen zag, voorloopig in britsche havens een
schuilplaats te zoeken.
Ook in de Oostzee werd na zijn vertrek weinig of niets meer verricht, daar de
zweedsche schepen zich wijselijk binnen gaats hielden; hel eenigste-waar de neder-
landsche en deensehe meê Ie kampen hadden, was het stormweêr, dat hen, bij hun
kruisen langs de kust van Pommeren en Schonen, van tijd tot lijd overviel, en meer
dan een hunner schepen in gevaar bracht. Den 11» October nam toen ookEvertsen,
op last der Staten, de terugreis aan, en bracht zijn smaldeel weldra behouden m
't Taderland binnen.
Na zijn vertrek keerde intussohen de deensehe krijgskans. Nadat eerst een deensehe
aanslag op Gothenburg mislukt was, werd er in December bij Lund een bloed.ge
veldslag tusschen de deensehe en zweedsche legers, onder aanvoering van be.de kon.n-
gen zelf, geleverd, waarbij de Denen het onderspit delfden. Ook de vesting» Helsmg-
Lg en Karlshaven vielen daarop den Zweden al spoedig {Jm. en Ma.H '11) weder
in handen, zoodat alleen het in Augustus door de Denen vermeesterde Kr.st.aanslad
nog een poos lang in hunne macht bleef.
Op raad van Vauban had de fransche Koning dit jaar zijn veldtocht in de Spaansche
Nederlanden met het beleg van een paar grensvestingen begonnen, die weldra voor
zijne heermacht bezweken. In alle stilte had zijn krijgsminisler, Louvo.s, de voorbe-
reidselen daartoe getrofftn, en de troepen in 't veld gebracht vóör men,«og giste,
waarop zijne maatregelen dc^elden. H« zelf was daartoe naar de grenzen, gekomen,
had Artezië en Vlaanderen doorreisd, en toen, den 17» April, onverhoeds door den
uit zijn gevangenschap vrijgekochten Maarschalk Créquy het op niets dergel^ks . ■
dachte Condé doen berennen. Den vorigen dag was de Koning zelf uit «t. Genn
vertrokken, ™ zich aan 't hoofd van zijn leger te stellen, dat, een goéde 60,U
man sterk, onder hem, door zijn broeder, den Hertog van Orleans, en 5 Maarsc^ ^^
ken - behalve Créquy, nog Sehönberg, Humières, La Feuillade, en Lorge --
aangevoerd Den 21» voor Condé gekomen, zag hy er, onmiddellijk na zijn aankom ,
ii,.
-ocr page 166-DES VÄ.DERLANDS. ' 1167
de loopgraven openen, en de vesting na vier of vijf dagen in zgne hander, overgaan
Orleans ging daarop, van Créquy en Vanban begeleid, den 2" Mei het beleg voor
Bouoha,n slaan, terwäl de Prins van Oranje inmiddels, met den spaanschen Land-
voogd te velde gekomen, rich niet vef van daar, onder 't geschut van Valenciin
kwam legeren. Om zyn broeder te dekken, wendde .ich Lodewijk daarop met ώ'ή
gansehe legermacht in gelijke richting, en nam een nittartende houding aan, door
den Pnns, op aandrang van den bezadigden Waldeck « ijselijk onbeantwoord gelaten
•s Konings tegenwoordigheid in 't fransche leger belette dit zelf aanvallender-wijs te
werk te gaan, en deed het zoo de schoonste gelegenheid verruimen, dal van den vHand in
't open veld te verslaan Bonchain echter viel, na een week tag beschoten te zijn
den belegeraars in handen; het gaf zich den 11» aan hen over. Het leger zich daarop'
naar N.nove wendende, sloeg zieh te Neder-asselt neêr, terwijl de'Koning vandaar
persoonhjk een uitstapjen naar Oudenaerde maakte, en Louvois den herhouw der wer-
ken van Condé en Bonchain kwam bespoedigen. Daarop met zijn troepen naar Quiévrain
getrokken, droeg de Koning er weldra het opperbevel aan Sehönberg over, en begaf
z.eh zelf „aar Versailles. Nauw nog was hij vertrokken, of de Prins maakte zich op
om Maastricht te gaan belegeren, „aar thans de Graaf van Calvo, in plaats van den
als vredesonderhandelaar naar Nijmegen afgevaardigden Estrades, gebood, en gereed
stond hem den heftigsten weêrstand te bieden. Dewijl hij zich daarbij voor zün be-
legenngsweAen met een hoofdingenieur moest behelpen, ,net heel wa. minder ver-
nuft, dan Vanban, voor den vestingbouw bedeeld ^ bleken zijn pogingen, de vesting
c ^meesteren, .jdel, en vond hij zich gedwongen, het beleg op te breken, toen
Sohonberg zelf tot haar ontzet kwam oprukken, nadat de fransche troepen eerst, onder
H™,eres, aan de tegenovergestelde zij van 't land ook het fransch-vlaamsche Aire
k dl/Vr. -fen 31» July veroverd hadden. Met de hem eigen
: Holland in te slaan,
c zocht door een vaardige wending, Schönbergs leger tot tweemalen toe den pa,
»«den, zonder daarin evenwel te slagen. Hij liet daarop hel bevel der troepen
•P»"a„. francwr Γ . ' "" aangehaaldeschrBvenvanLuxemburg,
"»a "eg .j, ' ° Τ ™ «"alt«, «.»ar den v|)aud in
L ilZn auf ' ™
«Pmort,nge„ daaron,.re„t, in z(,n .chrBven aan Vaaban, bü Konssel, t pl. p. u,,
-ocr page 167-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
op hua terugmarsch aan Waldeck, en begaf zich zelf, zonder verder oponthoud, naar
den Haag.
Daar was, in dezen tijd, voor 't Hof van Holland de staatkundige rechtszaak van
den met 's Prinsen goedkeuring uit zgη ballingschap teruggekeerden Pieter de Groot
aanhangig, wegens de persoonlijke briefwisseling, door hem, tijdens zijn afwezen bui-
tenslands, met den veroordeelden Wicquefort gevoerd. Zijne onder dezes papieren
gevonden brieven waren door den Raadpensionaris den hollandschen Staten voor-
gelegden daarop aan den Advocaat-fiscaal van 't Hof in handen gesteld, om hem,
zoo 't naar goed recht noodig bevonden werd, voor den rechter te dagen. Dien over-
eenkomstig voor 't Hof gedagvaard, hoorde hij zich daar nu door den lijfstraifelijken
fiscaal Mr. Joan Ruysch, van onbehoorlijke verstandhouding zoo met Wicquefort als
met de uitheemsche vredeonderhandelaars te Keulen betichten, en den eisch tegen hem
instellen, zijn lijf en goed wegens misdaad van gekwetste Hoogheid verbeurd te ver-
klaren. Zijn even bekwame en welsprekende, als onbekrompen denkende advokaat,
Mr. Simon van Middelgeest, wist echter ook den minsten schijn van misdaad uit
zijne brieven en besprekingen weg te nemen, en de minder dan vroeger bevooroor-
deelde rechters tot zijn volkomen vrijspraak te bewegen Vier weken lang was voor
't volle Hof de zaak bepleit, en even zooveel tijd aan het lezen der verschillende
stukken besteed, doch daarop, den S«^·^ November, toen ook bij meerderheid van stern-
men de vrijspraak gevolgd, met veroordeeling van Mr. Ruysch in de helft der kosten.
Reeds was De Groot daarop aangezegd, den volgenden morgen die uitspraak te komen
vernemen, doch verscheen, in plaats daarvan, de Prins zelf toen in de Raadkamer
van 't Hof, om persoonlijk kennis van 't geding te nemen, wijdde een drietal dagen
aan 't lezen der stukken, en liet nu den op nieuw door 't Hof stemmen,
waarbij, met 9 van de 15 leden, dezelfde uitspraak volgde I Toch hield het toen nog
vier weken aan, eer — den 7- December — de door den Prins en 't Hof uitge-
' Zie de verschillende stukken, ten geleide van het Pleidooi van Mr. S. v, M. voor Mr. P. de
Groot, in Seheltema's Geschied- en Letterlc. Mengeltoerh, II. 3, bl. 1—235. I
2 Blükens volgend schreven van 19 Nov. van De Groots hand, In afschrift in de JBiöi. ^««e. 1676. 6:
«Mon aiïaire est bien décidée, mais ponrtant pas terminée, et Γοη peut dire que j'i^ye une justi-
flcation encore que je n'aye point de sentence. Messieurs de la Cour de HoUande', api;ès avoir fait
plaider mon proces en plein conseil durant l'espace de quatre semaines, et employé èiicore autant
de semaines Λ la lecture des pièces, fournées de part et d'autre sur ce sujet, arrestèrent, Ie 5 du
courant, par pluralité de voix une sentence par la quelle je fus absous des crimes que Ie procureur-
génêral m'avoit imposés, et lui-même condamné dans la moitié des frais. Iis me firent même adjourner
Ie mesme soir pour venir Ie lendemain entendre la lecture de la sentence; mais ils me flrentadverir
Ie lendemain. au matin, que je n'avols qu' ä demeurer jusques a nouvel ordre. Son Altesse ensui e
entra sur les dix heures en personne dans la chambre du conseil on Elle dit, qu' Elle avoit enten
DES VÄ.DERLANDS. ' 165
y-Asirdigde SenUncie volgde, waarbij den fiscaal «zijn eisch ea concluzie, op en jegens
den gedaagde gedaan en genomen, ontzegd, en de kosten, om redenen den Hove
daartoe moveerende', gecompenseerd» werden. Mr. Ruysch, over dien afloop minder
tevreden, liet nu door den Raadpensionaris bij de hollandsche Staten zijne meening
kenbaar maken, hoe «hij niet en oordeelde, dat de justicie dezen aangaande was
voldaan», doch zich «naar 't goedvinden van hun vergadering gedragen zou»; waarop
hem de Staten verlof gaven, «ten regarde der sentencie naar zijn welgevallen te pro-
cedeeren, 't zij met daarvan te appelleeren aan den hoogen raad of er in te acquies-
ceeren» In zijn en anderer onvoldaanheid over 't gevallen vonnis besloot hij, doch
zonder verder gevolg, tot het eerste. De Groot, die tot dusver in Den Haag verble-
ven was, ging nu zijn verdere .levensdagen op zijn hofstee te Boekenrode in den Aar-
denhout doorbrengen, waar hem echter slechts een kortstondig genot van dat onbe-
kommerde buitenleven gegund werd, dat hij, in zijn dichtregels aan Westerbaen, zoo
treffend schetste:
Wat plaats, wat stand kan hem verdrieten,
Die onbekreund zijn eigen land
Beweidt, beploegt, bezaait, beplant,
En ziet de jonge spruiten schieten,
De versehe bloemen opengaan,
De boomen in haar bloeisels staan,
De nieuw geboren lammren zuigen? —
Reeds den tweeden voorzomer daaraan toch, zou hij er, in 't begin van Juny,
op ruim 63-jarigen leeftijd, verscheiden.
Van minder stichteUjken aard en afloop dan het hem aangedane rechtsgeding,
was het, ditzelfde jaar, op aanklacht der gorkumsche overheid, tegen den Drost der
plaats en Dijkgraaf van Arkel, Lodewijk Huygens, gevoerde, en het best geschikt, ons
het minder stichtelijke overheids- en gemeenteleven dier dagen zelf te kenschetsen.
Huygens, de zoon van 's Prinsen Secretaris, den dichter Gonstantijn, was in April
1G72 door den Prins met zijn betrekking bekleed, en daar al aanstonds het schro-
melijkst misbruik van gaan maken, om op allerlei wijs geld en geschenken te bena-
Parler de mon procés, et qu' Elle venoit lä pour en voir Ie contenu, comme effeetivement Elle a
fait y employant trois bonnes journées, et faisant de nouveau veter tous les conseillers en Sa présence,
lai demeurèrent tous fermes en leurs suffrages; de sorte que je fus pour Ia seconde fois absoua par
ßeuf voix de quinze qui avoient travaillé k mon proces. Cela se fit Ie llme de ce mois, et bien que
8 ayons présentement Ie 19, on n'a pas encore prononcé la sentenee, etnescaisnaseneoreauand
on Ie fera".
' Blijkens Extract uit de Resolucie der Staten, van donderdag 10 Dec. 1676.
-ocr page 169-algemeene geschiedenis
Μ
deren. Hij had, met de voordraeht aan den Prins van Η overheidspersoneel belast, van
hen die een plaats in de vroedschap bejaagden, eenige honderden guldens aangeno-
„,en, voor wat minder geld Schouten ten platten lande aangesteld, het door water-
last geteisterde Arkel, bij de geboorte van een spruit, écn kostbaar geschenk m züver
afgetroggeld, enkele burgers of burgervrouwen en dochters tegen ..cht en reden geld
afgeperst, of .e wederrechtelijk in hechtenis gehouden, en daarin ook .jn vaders heer-
lijkheid van Zuihchen, niet gespaard. Zoo was, na ruin, drie jaar, rn Ootobcr van
•t vorige, de groote meerderheid der gorkumsche vroedschap brj 't Hof van Hol-
land ■ klachtig geworden, en had een onderhoek uitgelokt, dat in Maart van d.t jaar
tot .ijne schorsing door 't Hot uit beide betrekkingen leidde, en b™ aanmerkeUjke
boeten, bij wijze van vergoeding der oneerlijk genoten gelden, oplet. Z.ch maar a
schuldig wetende, was hij, na een vergeetsehe poging om de .aak bj sch.kk.ng af ^
doen, in onderwerping gekomen, en daarop, bij uitspraak van 't Hof van 3 July m.ts
betallnde de gezamenlijke som van ruim / 4200 voor 't geld van de versc^.llen
vroedschapsleden verkregen, van omstreeks / UOO voor de verschalkende schouten, van
ruim ƒ 3500 voor zijn wanbedrijf omtrent verschillende personen, alles ten behoeve der
hooge Overheid, en met een geldboete van ƒ 6000 bovendien, van z^n schorsmg ont-
heven, en in de rustige en vredige bediening van zijn ampten hersteld ■ De meerder-
heid der gorkumsche vroedschap, met een der beide burgemeesters, toonde zich wem.g
„,et deze beslissing ingenomen, en had zieh van zijn verdere tegenwoordtghe.d hever
zien verschoonen. Ook vond men hel. niet ten onrechte, vrij hard, dat de met Uj
„iize van omkoop of begunstiging gestorte, maar onsehuldigen burgers of hun vrouwen
afgeperste penningen, even als die eerste, der hooge overigheid, in plaats van den
slachtoffers zouden verstrekt worden, en deze dus van het hun rechtens toekomende
beroofd bleven. Zich intussehen op de instemming van de minderheid en den anderen
burgemeester beroepende, wist het Hot zich ook voor de Staten, tot welke de tegen-
par'j zich vervoegd had, in zijn gevoelen te
Lustelijk en vredelijk,, in zijn bediening, even als de Vroedschapsleden en Schouten,
I hei door gi J en gelden voor zich gewonnen hadden, in hun bewtnd. Trouwens
ook zijn. voorganger in het Drostampt, Yan Zijll, was reeds -'".y'';
gelijke misbruiken weder hersteld, en aan welk crgerhjk wanbedrijf z.ch Hujgens
Lptbroeders. elders schuldig maakten, toonden de nasporingen en daarop gevolgde
uitspraak van Η Hof, o. a. omtrent de baljuws van Katwijk, van Beyerland, en v u
Rennemerland. gelijk nu weldra ook 's Prinsen maar al te beruchten onwaard,gen
gunsteling, Van Banchem, in den Haag.
. Zie het BericM van den Move van HolUnt, .egens de Sententie ,e.esen Je,ens den ^ro.t van
Gorinchem, nevens een korte Memorye op deselve Sententie. Anno 1676. ·
%ii··
-ocr page 170-algemeene geschiedenis 167
Op kerkelijk gebied hadden zich, in den Toorzomer, Burgemeesters en Curatoren
te Leiden, tot handhaving van hun leerstellig besluit-, tegen een der godgeleerde Pro-
fessoren, Abraham Heydanus, laten gelden, die, zich door dat besluit gekrenkt wanende,
er een geschrift tegen in 't licht gegeven had. Weinig gesticht over de wijze waarop
hij, hen zelf daarbij van ongenoegzame kennisneming beschuldigende, en dat zij «op
het bloote aangeven partij» veroordeeld hadden, tegen hén te keer ging, hopende,
dat, «indien men op gelijken voet wilde voortgaan, God zich haarder wilde erbarmen,
en Zelf middelen verschaffen, om zulke snode inquisicie, beter naar de lucht van
Spanje als naar den nederlandschen aard riekende, te weren»; — hadden zij hem
daarop eerst door den akademischen pedel voor zich ontboden om hem af te vragen,
of hij dat hen in hun oog zoo verongelijkende geschrift als 't zijne erkende en het
zonder medewerking van anderen gemaakt had, en, op zijn bevestigend antwoord, het
als een zaak beschouwende, «die zonder animadversie en correctie niet kon worden
gepasseerd», hem voor goed van zijn professorale ampt in de H. Theologie ontslagen. In
Zeeland had men 't ter zelfder tijd, bij een predikantsberoep te Middelburg, met het
kerkelijk gezag der klasse van Walcheren, in hare waakzaamheid voor een rechtzinnige
Rristenleer, te kwaad gekregen. Reeds den 10®" Maart, toen dat beroep aanstaande
was, had de Prins, uit voorzorg, een schrijven tot haar gericht, waarin hij zich «van
herten zeer bedroefd» betuigende, «te vernemen, dat de staat van Godes kerke, op
veel en verscheiden plaatsen, door veel ongewone uitleggingen van Gods Heilig Woord,
curieuze onderzoekingen en quaestiën, en 't invoeren van nieuwe opiniën, voordezen
niet gehoord, zeer werd ontrust, en de eenvoudige gemeente sloffe gegeven zoowel van
bekommernis als van alderlei onderzoekingen in zaken, niet alleen ter zaligheid niet
noodig, maar zelfs ook niet stichtelijk» ; — zich vooral ook daardoor zei getroffen te vinden,
«dat die ontrusting en beroering zeer hoog ging in de gemeente tot Middelburg, alwaar
voordezen de ruste onder de broederen meer als in eenige andere plaatse gebloeid
had; en dat hij zich daarom door «den staat, tot welken God de Heer hem geroepen
had, en de dankbaarheid, die hij-zelf aan Zijne goddelijke Majesteit schuldig wasvoor
zoovele en zoo groote weldaden, aan den Staat en hem zelf bewezen, verplicht achtte
op middelen te denken, door welke die groote ongemakken gestuit en voorkomen
konden worden; vooral daar hij wist, dat de rust en vrede van 't Land onafscheidelijk
^an die der Kerk was, zoodat de eene niet kon worden ontroerd zonder ».dat de ander
ontsteld werd, en dat God-almachtig Zijn zegen op een particuliere wijze beloofd had
aan hen, die zorg zouden dragen voor den vrede en welstand van Zijn huis; en daar
Zie Abr, Seydani Gonsideratiën over eenige saecTcen onlanghs voorgevallen in de Uninersiteit Un-
«n^Xeyie», aen derden druck. Is achter lygevoegt een extract uyt de Mesolutie van Curatoren en
^rgemeeuteren van den 5 May, 1676. Arasterdam, h\j Joh. van Soraeren, 1676.
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
hii ook bevorden had, hoe reeda Prin. Willem .aB Oranje, rijn oude-grootvader,
hoog-loffelijker memorie, o, a. ook zaken van gelijke nalnur, al in den beg,nne der
Hervorming, zeer had behartigd, en reeds inde kerkelijke ordonnanciën van den jare
1574, bepaaldelijk gewild, dat speciale acht genomen, en geweerd zouden worden
ongewone en onbekwame uitleggingen der H. Schrift, curieuze opzoekingen «nrjdele
„Istién, en invoering van eenige nieuwigheid in de gemeente; - dat hj, daarom
Lt had kunnen nalaten mitsdezen hartelijk te recommandeeren daarop goede achUng
te willen slaan, en toch zorg te willen dragen, zooveel het met eenige voeglgkherd
geschieden kon, dat in de nu vacante plaats niemand tot den dienst mocht worden
geroepen, die verdacht zou mogen zijn, naar de voorzeide nieuwigheden , enz. te hellen
of genegen te zijn; alzoo hij zich vast overtuigd hield, dat de rust en vrede m Gods
kerk »Werbest hersteld, en die steen des aanstoots zou weggenomen worden, wanneer zg,
die in die nieuwigheden, enz. tot zijn groot leedwezen smaak gekregen hadden, zou-
den zien, dal daarin bij de Overheid en Gemeente geen genoegen geschept werd».
Door dit stadhouderlijke schrijven dubbel waakzaam geworden, liet de klasse met na
iw-erig toe te zien, om bij de minste zwenking buiten 't rechtzinnige kerkspoor
terstond een spaak in 't wiel te steken. Zoodra dus daarop het zoogenoemd CoUe-
guaHßcaUM-»H afgevaardigden van Wet en Kerkeraad saamgesteld, en aan
't welk de beroeping was opgedragen _ die beroeping op Prof. Momma te Hamm
i„ Westfalen had uitgebracht, die niet buiten verdenking der gewraakte «nreuw.g-
bcid» was, weigerde de klasse, haar door de kerkelijke wetsbepalingen gevorderde goed-
keuring aan het beroep te hechten, en beklaagde zich over 'tin den wrad slaan
der welgemeende waarschuwing van den Prins. Doch de anderen beweerden m hun
recht te zijn, zoolang de klasse geen bepaalde redenen van afkeuring bijbracht, en
ook de Wet van Middelburg viel hun daarin bij, en maakte aanstalten Momma te
laten halen. Deze kreeg daarop een zijn overkomst ontradenden brief van den Prms,
die ook de Wet zijn aanmaning niet onthield, de zaak niet verder door te zetten. De
klasse'van Middelburg, waar zich de gewapende burgers in de zaak dreigden te men-
gen, week naar Vhssingen, waar zij sedert vergaderde. Momma, zich aan 's Prmsen
schrijven niet storende, kwam over, waarop de Prins zijn waarschuwingen aan hem
en de Wet herhaalde. Op aandrang veler burgers ging evenwel den 19» July de be-
vestiging door, en betrad ook Momma daarop dien eigen dag, onder grooten toevloed
van belangstellenden en nieuwsgierigen uit alle rangen, den kansel. De Pnns, over
dit verachteloozen van zijn gezag verstoord, gaf nu der klasse last, overeenkomstig
de kerkorde, tegen de wederspannigen te handelen, en deze dagvaardde toen de
Collesmm te Vlissingen voor zich. Door de Wet gerugsteund, die elk verschijnen van
haar stedelingen te Vlissingen verbood, weigerde dit aan den eiseh te voldoen, e
„ing de klasse toen met de kerkelnke behandeling van 't gebeurde voort. Twee m.
ι
DES VÄ.DERLANDS. ' 1173
delburgsche predikanten ~ Van der Waeyen en De Mey - die zich 't meest voor
Momma in de bres gesteld hadden, werden uit haar midden verwijderd, en De Mey
met twee diakenen zelfs in zijn dienst geschorst, en van 't Avondmaal geweerd. Momma
kreeg schriftelijk bericht, dat men hem niet als herder en leeraar, maar ingedron-
gen huurling beschouwde. Daarbij bleef het voorloopig, tot de Prins zich in 't laatst
van November zelf te Middelburg vertoonen kwam. Door 't Collegmm begroet, gaf hij
het kortaf te kennen, dal hij gekomen was «om de fmÜe te dempen», en, toen
het zich daarop verantwoorden wilde, «dat het daarvoor nu tijd noch plaats was».
Den hoplieden der gewapende burgers voerde hij toe, «dat het hem ter oore was ge-
komen, zij zich in kerkezaken gestoken, en het der klasse lastig gemaakt hadden»;
en toen zij betuigden, de klasse te hebben willen in bescherming nemen, dat hg'
«veel beter onderricht» was. Den 1- December in de Zeeuwsche Stalen verschenen,
zag bij dezen onmiddellijk het besluit nemen, Momma van zijn kerkampt te ont-
slaan, en hem zelf te machtigen, uit Collegium en Wet al dezulken met afzetting
of schorsing te straffen, als bij 's mans beroep en 't weêrstreven van klasse en Prins
hadden meêgewerkt. Hoewel de Heeren uit Middelburg nadrukkelijk tegen een en
ander verzet aanteekenden, bleven de Staten bij hun besluit, en werden toen door den
Pnns eenige schepenen, raden, en keurders deels afgezet, deels geschorst, en niet
nimder dan 10 hoplui en even zooveel luitenants der burgers ontslagen. Momma werd
buiten beroep gesteld, doch kreeg vervolgens een jaargeld, en ging te Delft wonen,
waar hij m September daaraan overleed en Van der Waeyen ontving een schrijven
•les Prmsen, waarin hem deze meldde, dat hij, als een der voornaamste drijvers der
' Zie Middelburgs Tranen, uitgestort o^er het ontijdig, scMelijlc, en onverwacht afsterven van den
godzaligen, hooggel Heer W. Momma, en., zalig in den Heer ontdapen te Delft, 10 Sept
^^^esjaar. 1676, door P. C. D. «Moest", liet de opgewonden rümer er de schreyende stede vragen.
Moest die begaafde ziel zoo onverhoopt van hier?
Moest hy, die soo geleert God diep geheimenissen
I»oor een propheetsche geest ons uytteleggen plag,
Die Jezus uit de Schrift soo heerlijk wist te vissen,
In 'tbloei zyns levensdraats soo schielijk sterven, ag! -
'i'erwül Momma daarop «ingevoerd, sprekende als ontwakende", zei:
Ik hebbe van myn jeugd gegeten bittre vrugten,
Uit Mara's waterput gedronken, en daarnaar
Tot Lübeck seven jaer mün kudd' geweid met sugten,
Waar 't Luthers priesterdom my trouwloos joeg van daar.
Wierd eertijds, sonder schult, Joseph aan d'Iamalyten
Van sijne broederen voor schendig geit verkogt.
Wat wonder is het dan, dat priesters en Levyten -
My hebben vreeselik gehaat, en onderbrogt? —
IV^ deel, 2e stuk.
-ocr page 173-Α L G Ε Μ Ε Ε Ν Ε! G Ε S C Η ΙΕ D Ε ΝIS
m:
iipvestigingi^^atrMamma, .nteltegenstaande äzyniernstig aansch^en.Bii tegeno.érge-
dernhoogedoYerheiddenbkeAea^^ijn
,autpriteit„en hoog^g^zag/ alsHErfetadhoudér„4e ^ioleeren en ^ilipendeereï.« ^hiermeê
expresse en speciale autarizacie derrZeeawsche Stalen ,i(Tan<izgiie· bediening^ als
.pr^^kanti binnen , Middelburg ontslagen .yerd.i en u tevens gelast^ ziéhu tot π rust. der
goede gemeente dier ^ stad ^ tot .nader order ,uit..haar en! de .provincie te verwijderen ^
Staten.rwist.ide Prins.i^erder,:av^ói^,zyn..vertrek, ivoor tó^als eerste Edele,
wegensi.yere i en ^lissingeii. twee stemmen teubedingen , terw^l er. Middelburg i -^
dat er sedert.ieSl.itwee gehad had,,r^.!voortaan weder maar ééne hebbeni.zoii. η.ίΙ
.,:;,Zonder inmenging zynerzyds.Hen om alle dergelyke.moeilykheden te voorkomen,
'overreedde.nde. amsterdamsche. regeering, in de volgende ma.nd, den. kerkeraad , om
een.besluit te.nemen . waarbg hijuverklaarde, dat er.geen wezenlijke verschilpun-
l^n, tussehen de ieerwaarde broeders bestonden ; 2. zij zich voor alles zouden wachten ,
watj^de. eendracht onder hen verstoren kon; 3. de zaken, omtrent welke.menaver-
schilde,, niet voor zóó gewichtig moesten gehouden worden, dat er ziel en zaligheid
aan . hing; 4. alle schriftuurlijke spreekwijzen zooveel doenlijk, vermeden zouden wor-
denii öl bg 't beroepen van predikanten, hun vreedzame aard bovenal in.aanmerking
zou'komen;>en 6. allen, die op een of meer dezer punten misdeden; om alle verwij-
dering .den pas af te snyden, door broederlyke vermaning, tot humplicht terugge-
bracht zouden worden, In diezelftle stad was,, in den zomer van 1675 , tusschennde
jQden-Breêstraat en .Muidergracht de nieuwe portugeesche synagoge-verrezen, en^ den
10- yrnwTroosimaand, 2 Aug. van dat jaar, «met omdracht der > kostelijkste .boeken
van Mozes, onder een prachtig muziek en devocie van acht dagen, met zeergeleerde
predicaciën, in 'l bijwonen van de achtbaarste personagiën», plechtig ingewijd. Zoo was
dit «Leerhuis van de Wet, 't Gebedenhuis der Joden, een bouwman's meestèrstuk»^^
älPW kiinsttaarüi^è Romein 'de Hoog^ het by zyn sieHyke^trentverbebldihg bezong--
in plaats van 't vroegere aan de Houtgracht ,-waarmeê men zich tot dusver beholpen
had, gekomen, «het beste huis in' de rijkste stad», als een zijner geloovigen het, m
zyn'dank voor de verleende gastvryheid, verheerlgkte. «Vreest», had daarom De Hooge
ook uitgeroepen: ^ η ,
Vreest geen gewetensdwang noch pijnigen noch aoöden>itB:; iuiuaoii φη-Λ
ύΐ
> Zie over deze zaak o. a. het M.ys van Megtsgeleerden, m^. noopenM de leroepinge .an een^e
enz. in 's Gravenhage. gedr,. hy Joh. Bomme.eyn, 1676; de goedige V..ant.ooräinge ^^ ^
.ualiflcatun., enz. Tot Middelburg, gedr. by Jae. Noenaert, 1676; het
gedaen aen de JSd. Mog, HM. ßiaeten van Zeeland en den Rre Prinoe vanOrange, ^n Deo. Ib/D. ^^
^AntnentyoTce stucTcen, enz. Apologie van m. De Mey, ^et opmerUngen^ énz., SamenspraecJc over
tegemo. toestant van de stadijen delTcercIo vm Middelburg, mz. ,ν^^Ατ. ^t 1677. UoK ^^
Momma Oratio (Midd. Juny 1676), en Atte^ahe vrn der^ Smatus scholasticus der stadt Eawm, e
-ocr page 174-IrDESlTA^DEELAUDS. I7f
en der «eedle Juda's stam» ΙαΙ ^ναηί'ΜοΘγβηά^'Ιοΐβη naar den
smaak zeker van den haast''Hegeriti^ä^en üt^^^^^^ kerkelijk par-
„j „ . j. j ........'(J!f!vt?ï' Infio.t iffli : l.afiifioj.· Jiiiirtjfïöii ήδΙ
lyhoofil, Voetius, die de^^^e^jStic^trng ™ zou, en den
10«" November van dit kwam te overlijden; «een groot voorvechter)), als hem zijn
leerling en geestverwant, fCorü;^ Gentman^in
telykenFilist^nèri enf allerlei^ vyandén van^ Góds v^^^ WerÄ))^ ^mdë'*
hij, «die heerl|ke beschermers des gèloofs^zijn 'geweest,'d'eenën^ëgéff^'deze^ d'andëy^
ren tegen die dwaalgeesten,«maai- weinige ^iegen allef als dezé'^brizè' was ;' ecü afschrik
voor allen,; die inieuwigheden in de 'kerke' voor hadden)) V Geen wonder^^ dat'Ä^lijk^'^
redenaar van'deb/ alle godgeleèrdè nieüwheid schuwe richting','· riaüw ook wbördeii^*
genoeg gehad, ï om-de haar uit de'kèrk'^ïverende doortastende maalrègelëh vïih dën^'''
Prins in Zeeland' te ( loven, «leggende met' niet'minderé'liefde^ en^^ernst® töFke'oude"
waarheid, als 'wyö >bdeid, 'béscheideBheid,-'ën modémci^; de fundamenfen'™%è■
ruste voor Land en Kerke,' zonder vreezé van izwaarder concussie bii'scheurin^e»^^^
Zeker voor wie die «oude waarheid)) tot eiken prijs gehandhaafd wenschtm,,ivrij iaf-
doende. «Bus», konden zij, met volle instemming, zingen: η ·, os
■ 'i , 'i : ■ 'Ti·:-: ■ -!·,ίΐ r.^Jjoil i-'-^'-'iff Hi! ί
Dus dient dees twist geweerd door macht der Overheden v in-n-.ljJif ^; oh te .«kV
De wijsheid van een Prins behoudt den Staat in vreden. hM» iruu ·;ηο·ι{) .1«ίΓ
τΛ-'-'χ''' J. ^ χ 'ί, -;.:<,!!·:■■-.· · ·ι;! π··'-ίί')Κ· iA ■ "
Daartoe dient dan de macht, aan onzen Vorst eeeeven,
■ ' /ί,:,«:;·ί)ή iai ΐίΙ·ί·,Μ ■
Tot voorstand van den Staat, tot rust van Christi kerk, ,·
En hierdoor zal het volk in liefde en eendracht leven. v.
■ ■ ' ■ -ii-i-H 'tl ::.! iiffl-lHiii aih ίί; π^ί ■
Te zorgen voor die zorg, dat is een heilig werk, . . ,
En 't is dér herdren plicht gehoorzaamheid te toonen»:, , t ^ '
·: ... .!<.; ίί·'·^·- Μ)!'ίίί:>οοΐΓίΐϋΧ mu; ftijH
ilnnV. J» ■__; j 'ίί·· -i-lh'.-oi· iirjrt 1ΐή(.7/ i'oX 1 . , , .Of iijKjii riilyahimlfKJs 'jilofifV'·· '··'
doch de onderdrukte partij moest zeker in 't verborgen wpl, eens andere klanken
»nen, en kon in^ gernoe^ die voorafgaande (bespiegeling,jvan wie; ζορ,,ίζοη-
gen deelen: _,, ^ί ,,ί,ο,.ίΐ „ys .π. y.i td. ,ί;·..
^ -^ΐΓίΛγί-· (ίί;: ;-')ί )f'.v !;;iT<0 : ί·Ί "'ηιμίίοίιΐ,ίίΐί αηΥ
De kerkelyke twist der herdren en haar wetten
■;!;■· 1 i! : : ί ■j<,,ii lri:-m fiJjfijif^If if'i ßfid
Heeft menig rijk en staat gebracht in groote eilend; '
■■·;«·li; Ji'i'i'n;:..· : ■,: ° /u-iilAi ^'i ίί;;·/ IJIjOlint ijiit:! .
Dus dient de Vorst in 't Land en Staat hier op te letten., , ,, * ,
V'"' ' i'.· ............iVijjaaxD'h o/i·'■ nstMiJjiiB éü
t Ia waar, 'k beken 't, zy zyn verkonders van Gods Trede, , ,
■■ --'t . ;-! SR ' .rrHi'lo·. ' !]<- JJAnriliWi! ilQt'T
»ÜHi ijy iiM^ifi.'!'// iih-duï/F·· ^nvtm me-do loU
, vibtmtfn ΐμπ J'if ti . · ΊΑΊΗ^ϊ: fiijog ih«qit66 «»öti η Η
le Den pmpel^der ,^oo^n, fot Amsterdam,' gemaeckt en te bekoomen by den auteqrj.R. deH.,
"»de Kalverstraet.- , , .. \ , / . - · - .
1 ■ £!}jili jx^MJUlrf 0.1 Jii'JOffl itbOilVè! Πι)» llHik', .|i:ii u'A
ion Bachuth of Lijckpredikatie over de Dood van den hoogberoemden Reere Gisb. Voetius,
«nz^ (Tot Utrecht, by M. van Diemen en W. Clerck, boeckdruckers, 1677).
Op (ie advysen^vanX^erScheyde Èeg^^^ tèecUilenl ÖLOOX
On. Bommezeyn. . i' m-,Ί ι-;,! fihiióain iil λ. . .■
■>ί,γΐ
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Dus slaat de onkundige gedurig 't oog op baar 5
Maar veler gladde tong brengt veeltyda onrust mede
En kerkelijk geschil; dan loopt men groot gevaar. —
Dat dan een herder zelf de Tweedracht help verjagen —
daartoe echter ontbrak het den meesten hunner, in hun heerschzieken geloofsijver,
aan de noodige verdraagzaamheid, en werd zoo de tusschenkomst der staatsmacht,
hoe eenzijdig dan ook veelal, maar al te dikwerf een haast noodzakelijk kwaad.
Meer op burgervrijheid gestelde gemoederen vonden zich door zulk een tusschen-
komst van 's Prinsenwege evenwel minder aangenaam beroerd. Zoo zat met name in
de zeeuwsche Staten in deze dagen ook de Pensionaris van VHssingen, Michiel Michiels-
zoon, die zich tot verpoozing van zijn werkzaamheid in hun vergadering met de aan-
gename berijming hunner beraadslaging onledig hield, en zich daar over 't beloop der
zaak Momma en de op de eindbeslissing gevolgde Staten-besluiten weinig tevreden
toonde. «Bes maandags», zoo Het hij er zich over hooren
Dea maandags wierd geresolveerd, Zyn Hoogheid zelf bedankt den Staat |
Beroepen om de kerketwisten. |
i Jiofulen der Statenvergadering op rijm, beginnende met den 13«» Jmij 1676 en eindigende mei
den If Janiiartj 1684. In afschrift ter boekerij van 't Zeeuwseh Genootschap, bl. 39.
DES VÄ.DERLANDS. ' 173
En nog verschoont g« niet 't geluid Dat dit met 's Lands wet niet conform is ·
Van uwe klagende gemeente!" m« dunkt, mijn zeeuwsche Waterleeuw '
Ik hoor een wonderlijk geschreeuw, Roept: ««δί »««e, U^ Juliarform.?"-
Met beter uitslag dan de staatsche wapenen in Brabant, hadden de keizerlijk-
duitsche dezen -zomer aan den Rijn gestreden. De jonge neef en erfgenaam van den
oTerleden Hertog van Lotharingen, door. den Keizer aan't hoofd zgner troepen geplaatst,
was daar in Mei de vesting Filipsburg komen belegeren, en door de weifelachtige hou-
ding van den franschen Veldmaarschalk Luxemburg, die, in spijt van Louvois'aandrang,
steeds bleef aarzelen tot haar ontzet op te rukken ^ ondersteund, had hij ze, na een
vicrmaandsch beleg, in de eerste helft van Augustus vermeestefd. «Ik blijf er niet te
min Koning van Frankrijk om», was Lodewijk XIV's zeggen bij 't verlies der stad;
doch een zijner hovelingen, de Hertog van Montansier, schroomde niet hem toe Ie
voegen, dat hij dat zelfs zou blijven, wanneer men hem Metz, Toul, Verdun, het
borgondische Vrijgraafschap, en meer andere gewesten weêr ontnomen hebben'zou,'
zonder welke zijne voorzaten het gedaan hadden» ^ en Turenne's hartelijke vereerdster,'
Mevr. de Sévigné, Het niet na, stekelige vergelijkingen tusschen hem en Luxemburg'
in hun verschillenden werktrant tegenover de Duitschers in 't krijgsveld, te maken*!
De laatste trok nu eerst op Scheiestadt terug, daarna te Breisach den Rijn over, in
de ijdele hoop Freiburg te zullen verrassen, dat hij integendeel door een sterke bezet-
ting verdedigd vond. De Hertog van Lotharingen kwam daarop zelf met zijn leger naar
Offenburg, en dwong zoo, den Elzas bedreigende, Luxemburg den Breisgau weder te
verlaten, en zich aan den linker Rijnoever in verdediging te stellen. Daar ontving
hij toen van Louvois den last, het kasteel van Montbéliard te gaan bezetten, waar
WaarbU vermindering, in stee van vermeerdering der lasten beoogd werd. - In geheel anderen
^m uitten zich anderen, geip büv. de Sollander in een Samenspraeoh over den tegenw. toestant mn
ms gemamtineert hebben; de Staten trecken het aen als haer saecke; een heerljjck werckVerg.
00 de BurgerJcout roegens het beroep van D. Mamma, enz. (Amsterdam, 1676): «wat gaet onze goede
rgene over. sooveel ongunst sonder noodsakeiykheid van Syn Hoogheid op haer selve te laden?" enz.
^ ^le daaromtrent Eoussets Hist. de Louvois, II, p. 256, ss.
biel "^· "J®
que von« L ' "" ^ais je trouve trés-bon ce
^vons dites, car je sais quel coeur vons avez pour moi".
et on^LZ' ^· ^· unebataille
gende οηΓΓ '' ^· P" en p. 411 de ondeu-
le Μ d. τ ^oy«"« «omme les nerfe du dos
• ae L. ont été bien disposés pour la retraite". ' .
O grosser Hohn, ο grosser Spott
Eine solche starke Festung
wtm
ALGEMÊËNEW^CHIE^ÈNIS
...........................^ .....................................I li------. - - ^ »—^ -—-—--— ^ ^ . ' "l
hM een fransche bÄi^l
en zoo Aenj^ß^nc^^Amh^^n
Veldmaarschalk aan Veenige wapenkt te helpen, in dezen veldtocht - «een berg,
die, een imiiisf.baarde»!, dsr.Mevr. de SéTigné^ spotte!door'hem.hrolbrachtd ιοΛ
n-'TMens'.hijn-en i zooveel .anderen de wapens voerden, warenrintusschen.dè vredeski,
onderhandelingen tenmjfeegen gaande. Omstreeks half.Meühad .Temple. d. bewnsieo
paspoorten! eindeUjkrontvangen,r^en, was ook het Mt^^^
opgelost,Lotharingen.weêrMals «broeder» begroet.mmple.begaf,
zich, den S^nJüly. zelf,naar Ngmegen, waar de .drie-fransche ^gevolmachtigden reeds^
eenidag of tien vroeger, waren, aangekomen ν doch de overige'zich nog eemgeimaanden'
lieten wachten..Frankrgk ^zou nu liefst met dezen.of genen^ in,del eerste,plaats^
de Staten,! eenn afzonderlijken vrede gesloten, en zoo verdeeldheid en»afscheidmgilb^.
de.bondgenooteh . teweeggebrachti hebben, doch de ^Staten lieten' zich,, om.redenenv^
daarvoor..venmin vinden , als er de Spaanschen of Keizerl^en^toe geneigd warenn·hoet
veriangend.vmeü-anders in de=Vereenigde Provinciën naar den vrede uitzag^! Branden^,
bürg ten .Denemarken ,ndoor den voorspoed hunner wapenen bemoedigdy gaven de voor^
keur aan 't, voortzetten van den oorlog , terwijl het.berooideiZ,weden ^ omgekeerd ,uteni
zeerste naar vrede, haakte. iTe .Nijmegen twistte men vooreerst nog langen nijdl ovef dêi
uitgestrektheid van 't onzijdig terrein buiten de voor de onderhandelingen reeds onzijdige
verklaarde stad^ en ikwam,rna .voortdurend haspelen,^ eerst.in January 1677 overeenni
dat het ,zich tot een.half .uur .buiten de-nijmeegsche wallen zou beperken , waaT toen)
inrden, omtrek rpalen werden gesteld, met het woord ' NeutralUeU^oi opschrïft-^
174»
Sich übergab gleich mit Accord!
O Luxemburg, wo ist dein Macht
Mit'der'da trieben solch ein Pracht
if'i'fihnß Ii S ■■■■ .ΐ>Ί')"'·'··
μ Ί' ι π i''■·■■'
VVV ■ Wo ist jetst dein Entsetzung? — -'
En evenzeer luidde'heti ook in i Frankrijk: u : λ , η ■ ^
Le maréchal,^ Luxembourg^ ,11
- Allolt secourir Philisbourg, | j vü iW-l .èü^ivóP-
nod-c'Vri 'H. ar^m ^ „f bhoy βΐΦ
II trouvoit un bois^dans la pMne f, emm -d "b K- rM ^
de dégainer.' voi, ^ïq-ü^ ί «<>
,-nobiio'»!' 'ί" · ■ ■ ..... ■ . ,η .
8ol«janiai9 Mi ae-'Turenne n'eüt 'ï»révu ce bois, inconnu èur^^cairte^ sehrëei ^
«ainsi 1'on doit se consoler; Zeiires, t pl. p. 439 en 67. - ■ >
I Zeiires, t. pl. Wat later schreef^ïiij nOg: «Orf dit^iltó Mf^dö LVa voulu achever l'oraison funèbre
de M. de Turenne par sa conduite". (Aid. pi'426).
■j::·. ui' ,·;,;ίηΐ';ί)πίίπ·ί''ν iiü"
,nr. ii'tis m^rtiif nis
ö sb
■>■/0
;;ί;ί) OiS '
MU. '
eb Jfi .auki
DES VÄ.DERLANDS. ' 175
Eögelsqhen kvyamen inmiddels met, een yoorstel, tot regeling van de rangorde der koetsen
,Tan de ^er^chillende^gezanten te berde,, d^t, op enkele door de franseli^n weêrslreeftie
kleinigheden na, door allen werd aangenomen eD gevolgd. Meer tps dan deze regeli
Torderde^,iUe .der yerschiUendei titelsden üertogen, van JVieuwhurgi» Lotharingen ^ ea
Brunsw|k-Luneburgi,Filde,meni toch .voor hun gevolmachtigden^^^m den «»iteÄri-
naam .jtpekeunen,, neu dwong hen .met dien ,van Excellencie voor Hef te nemeïj; den
Keurvorst.^yan, .Brandenburg ; stond men voor een zijner, beide verlegen woordig^rs den
tilel.,vanj,iAmbassadeur,ioe,hwaaraan izich Engend en. Frankrijk toen hielden, terwijl
anderen? dienj ook aan den tweeden gemachtigde gunden,,Wat den vrede zelf .betrof,
deze kwam nog weinig of,niet,ter sprake. Op aandrang yan Frankrijk, dat zich bij
Temple, over.,denr tragen gang der zaken beklaagd had, namen, de Staten den 28""
September het besluit , met den November de onderhandelingen .bepaaldelyk te doen
aanvangen,;,ien , de, Prins i van,Ojianje, dien men beschuldigde, den vrede persoonlijk
tegen te werken,, zond zijn Secretaris Pesters, zelf tot Estrades, naar Nijmegen, om
van zijn neiging tot vrede te doen blijken , en bleef ook verder door Pesters,en Odijk
met de,Eranschen onderhandelen. Te Zoestdijk had hy persoonlijk,een onderhoud met
Temple, Waarby shij echter zijn weêrzin te kennen, gaf,,een' afzonderlijken vrede met
Frankrijka.te sluiten. r.Eerst.imet January waren ondertusschen gemachtigden van alle
belanghebbende , mogendheden ,en staten ,te Nijmegen samen, doch bleven ,zelfs toen
nog beide voornaamste, van den Keizer, en Jvan Spanje,.,een lange poos afwezig. Van
November ,tot toen had men met redetwisten over den inhoud en de strekking der
verschiUende volmachten^ jsoek weten te brengen. Omstreeks half February kwamen
de verschillende^gemachtigden daarop met de.feischen hunner heeren en meesters voor
den dag „die zij den bemiddelaarsi ter, overweging aanboden, Frankrijk verlangde van
Keizer en Reuryorst herstel en handhaving van den vrede van Munster· van Spanje
blgvend ,bezit,>iyan alles.:;wat het er op-,veroverd had; van de Staten niets dan een
vernieuwd handelsverdrag en weêrzijdsche vriendschap. De Keizer, dat Frankrijk hem
en zijn bondgenooten ,alles teruggaf, wat het in dezen oorlog veroverd had, met ver-
goeding daarbij nog^ïvanhde geleden scha., Spanje, gelijke,schdvergoeding voor al wat
het sedert IGe^ wvan Frankrijk ondergaan had , en hleruggave der ^vermeesterde steden.
De Staten ■vorderden Maastricht, terug,, e^^ aan den Prins voor zijn'prijsver-
Hlaard Prinsdom van,.Oranje,;,,Zweden en > Denemarken wenschten^ het^lene alles wat
het verloren, had uterug te erlangen, .het ander watKhet^vermeesterd had , te behouden.
Lotharingen eindelijk:;;liet,=mede niet na :zijn eischen .in te leveren^ .zij bleven echter
^ooreerst nog verzegeld, omd^t Frankrijk zynemjds er geene tegenover den Hertog
Terzelfder tp.^had .mtusscheni.de voortvarende Louvois,,door Vauban krachtig ter
gestaan ,, den :veldtocht in, Zuid-Nederland reeds weder geopend. Na zelf in December
-ocr page 179-176 ALGEMEENE GESGHIEDEPIIS
zich in de verschillende grensplaatsen op de hoogte gesteld en met de bevelhebbers
ruggespraak gehouden te hebben, liet hij alles voorbereiden, om zoo voor Valencijn
als Sint Omer het beleg te kunnen slaan. Half February werden de vereischte bevelen
daartoe aan den Maarschalk Huraières gezonden, en den Maart werd eerstgemelde stad
omlegerd. Den kwam de Koning zelf in het leger, waar zich, buiten Humières,
nog de Maarschalken Schönberg, Luxemburg, Lorge, en La Feuillade bevonden, en
dat, niet minder sterk dan dat van 't vorige jaar, 53 bataljons voetknechten en 130
escadrons paardevolk telde. De vesting werd door een driedubbele rij buitenwerken
verdedigd; nadat echter den de loopgraven geopend, en de volgende dagen de
buitenwallen aanhoudend beschoten waren, besloot Vauban, en wist ook den Koning
tot zijn gevoelen over te halen, den 17- over dag een krachtigen aanval op het hoofd-
werk te doen, en de spaansche bezetting stormenderhand te overrompelen. De beproefde
musketiers van 's Konings lijfwacht, met de tot hen behoorende jonge edelen, werden
ten getale van drie of vier duizend man daartoe uitgelezen, en vermeesterden nu niet
alleen in een oogwenk het eerste werk, maar drongen ook met bijna roekelooze stout-
heid van daar verder door, zoodat zij, reeds voor de verbijsterde Spanjaards zich uit hun
eerste verwarring hersteld hadden, en eerder dan zij 't zelf nog gisten, de stad be-
reikten, waar zij, zich nu deels in de huizen nestelende, een op hen aandringende
raiterdrom beschoten, deels hem ook op straat met de bajonet te lijf trokken, en zoo
op de vlucht dreven. Van hun goed geluk bewust, had zich ook Luxemburg inmiddels
gehaast met meerder volk aan te rukken, en zagen zij zich zoo bij tijds gesteund,
om den verloren grond niet weêr te verliezen, en bezetting en stad, na een korte
woordwisseling, door de noodzakelijkheid gedwongen, zich den zeeghaften vijand over
te geven. Louvois,die zelf tegenwoordig was, liet de op de markt saamgekomen ruiterij
der bezetting daarop afstijgen, en schonk haar paarden den musketiers, om ,er in
triomf op in 't leger terug te keeren. Reeds vijf dagen later verscheen de Koning
daarop met zijn leger voor Kamerijk, terwijl zijn broeder van Orleans, met een ander
naar Sint Omer trok, om ook dit te veroveren. Binnen een week, den April, gaf
Kamerijk zich over; doch het kasteel, waar zich 't meerendeel der spaansche troepen
in gelegerd had, bleef zich verdedigen. Ondertusschen had zich de Prins van Oranje,
op 't eerste bericht der belegering van Valencijn, met zijn troepen uit Bergen oß.
naar Vlaanderen opgemaakt, zich te Dendermonde met het kleine aantal spaansche
vereenigd, waarmeê de Hertog van Villa-Hermosa hem gerieven kon, en was daarop
naar Yperen getrokken, om Sint Omer nu in de eerste plaats bij te springen. Op zijn
aannadering zond de Koning zijn broeder, den 31- Maart, nog acht bataljon^ voetvolk
en 10 veldstukken ter versterking; drie en vier dagen later nog een aanmerkelijk
aantal ruiter vendels, zoodat Orleans' troepental weldra tot twintig duizend man voet-en
vijftien duizend paardevolk geklommen was. Daarmede trok hij nu , in plaats van hem
'"iBf.
DES VÄ.DERLANDS. ' 177
af te wachten, zelf den Prins te gemoet, en trof hem, een kleine acht dagen na de
vermeestering ύάώ Kamerijk, den lO®'' April, in de vlakte bij Casselberg aan. Een
beek scheidde beide legers, aan welks overkant, dien der Franschen, de abdij van
Peene lag; uit deze werd door de hollandsche troepen, met het krieken van den 11®·»,
de kleine fransche bezetting verdreven, doch zij zelve daarop door een sterkere fransche
macht weer verjaagd, waarbij echter de gebouwen zelf in brand geschoten en voor
verdere bezetting onbruikbaar werden. De linkervleugel van 's Prinsen leger, onder
zijn neef van Nassau, was door heggen en verschansingen gedekt, en scheen hem dus
voor een vermindering van troepen vatbaar, met welke hij zijn eigen rechtervleugel
versterken woü, om daarmeê des te krachtiger op de Franschen los te gaan. Ongelukkig
bespeurde Humiéres, die den franschen rechtervleugel gebood, deze beweging, en
besloot onmiddelijk er gebruik van te maken, met twee compagniën musketiers de.
beek over te trekken, en den verzwakten vleugel aan te tasten. Zoo begon 's morgens
tien uur de eigenlyke slag, waarby Humiéres al aanstonds met voordeel streed. Aan
den anderen vleugel had Luxemburg eerst moeite, de hollandsche ruiters onder den
Graaf van Hoorne te weerstaan; terwijl in 't midden de Prins van Oranje met kracht
op het fransche voetvolk indrong, en dit eerst deed deinsen, doch het toen door versehe
benden onder aanvoering van Orleans zelf zag versterken, en daarenboven in de
flank door Humiéres bestookt werd, zoodat zijne troepen na korten tijd zwichten moes-
ten. Ook Luxemburg en de zijnen rukten nu bemoedigd voorwaarts, en deden het
fransche leger op alle punten zegevieren. Zes dagen later viel, na een wakkere ver-
(lediging, ook het kamerijksche kasteel, en twee dagen daarna Sint-Omer. Uit beide
plaatsen trokken de bezettingen met volle krijgseer, de eene naar Brussel, de ander
naar Gent, af. Na een bezoek aan Duinkerken en zijne andere fransch-vlaamsche ste-
den, en nog een veertiendaagsch oponthoud in 't hoofdkwartier van zijn leger te
Condé, trok de zeeghafte Lodewijk, die aan zijn koninklijken broeder van Engeland
had toegezegd, alle verdere werkzaamheid zijner wapenen in de Spaansche Nederlan-
met het oog op den verhoopten vrede, te staken, naar huis, en was den 30®°
«Ier maand te Versailles terug.
In July beproefde daarop de Prins-Stadhouder een nieuwen krijgstocht, waarbij hij
I nogmaals op Gharieroi toelei. Van Aalst opgerukt, waar hij zijn troepen verzameld
, trok hij over Geeraardsbergen en Adingen derwaarts, en berende in 't begin
Augustus de sterk bewalde en bezette vesting. Daar hem echter hier zoo min,
in 't vorige jaar te Maastricht, een Vauban ter -zij stond bleek zijn pogen
Louvois°° ^al entendu et Ie plus impertinent qu'on ait jamais vu", schreef
Place°'^ franachen gezant in Engeland, Courtin. "La contrevallation étoit si éloignée de la
s'il n' —die er altijd nog gebood ~ «affectoit d'envoyer sa cavallerie aufourrage, comme
y avoit pas eu d'ennemis aux alentoura" (Sist. de Louvois, 11, p. 338).
IVe deel, 2e stuk. 23
».èi-i. "ϊ
weldra Yruchteloos haar te bemachtigen; en toen vervolgens ook Luxemburg tot ont-
zet kwam aanrukken, en de Prins zelf te vergeefs den aan den Bovenrijn door Créquy
bezig gehouden Hertog van Lotharingen verbeidde, achtte hij 't beter zijn opzet op
te geven, en maakte zich den 14®° op de terugmarsch naar Brussel, nam wat later
het kleine Binche weder in, en scheen vervolgens Dinant te bedreigen, doch moest,
door de waakzame bewegingen der fransche krijgsoversten, van alle dergelijke voor-
nemens afzien. In plaats daarvan, maakte hij, naar den Haag teruggekeerd, in de
volgende maand een uitstapjen van vreedzamer aard, naar zijn koninklijken oom van
Engeland, wien hg zijn bezoek reeds in 't voorjaar had laten aanzeggen, om er,
met het oog op een huwelijk, de nadere kennis zijner jonge nicht, de Princes Maria
van York te maken. Met de meeste heuschheid verwelkomd, vond hij zijn beide ooms
intusschen eerst weinig genegen, de zaak, vóór het sluiten van den vrede, tol stand
te helpen brengen. Door Temple, die haar ten zeerste voorstond, en anderen belezen,
stemden beiden echter weldra in 's Prinsen aanzoek toe, en werd zijn gewenschte
echt reeds in de volgende maand voltrokken. «Nu wakker», zong Zijn dichterlijke
WelEerw. Vollenhove:
Nu wakker uw trompet, gezwinde Faam, gesteken!
Hier mag den strijd, vol spijt, 't afgunstig hart van breken,
Maar anders helpt dees maar de vreugd van groot en kleen,
En om 't Westminstersch Hof gansch Londen op de been;
De blijdschap langs den Teems tot Greenwich toe loopt zwieren,
En springt op klokgelüid, en stookt geen droeve vieren;
Van grooter vreugderoep hoort niemand na den dag,
Die Karei, na veel ramp, weêr op den Rijkskroon zag.
Men noodt de vrienden in, men valt aan 't banketteeren,
En koninklijk onthaal der nederlandsche Heeren,
Met open disch en hart, niet izónder feestgeluid:
"Lang leef de Oranjestam, lang leef de Princebruid!
1 . Lang leve Oranje en York!" Het klein,geschut en 't grof
j En trommel en trompet verbreidt dien roep van 't Hof,
Van 't burgerlijk gebied, 't gerecht, en al de Eaden;
De Oranjeboom hangt zwaar met appelen geladen.
Al vloekt men 't fransche hof, de fransehe druif smaakt eêl
) . Bü al 't gestrooid banket: elk grabbelt om zjjn deel. ^
Zoo, zoo, Brittanjersl zoo: wjj volgen u te gader, iv
Men komt elkandre, schoon de zee ona scheidt, dus nader. , j]
Gy dankt uw Koning, met een algemeene stem,
Voor 't huwljjk van Oranje, en wij bedanken Hem. ,
Inderdaad was, wat deze «nadering» en dien «dank» betrof, dit huwelijksvoor den
Koning een pand van verbroedering met het weinig franschgezind Parlement en van
zijne krachtdadige medewerking tot den algemeen gewenschten vrede; Frankrgk daar-
178
/ u
DES VÄ.DERLANDS. ' 179
entegen, hoewel het ook dien vrede, doch met meer heerschzieke bedoelingen ver-
langde, des te meer tegen de borst. Voor Koning en Parlement was echter juist de
voorspoed der fransche wapenen in dit jaar, te lande en in de middellandsche zee
vooral, een aandrang te meer het in zijn vaart te stuiten, en met name in die zee
den engelschen handel niet van een haar overheerschend willekeurig monarch afhan-
kelijk te maken. Toch werden er in Holland gevonden, die, «uit ongeneeslijken arg-
waan» — als Temple het uitdrukte^ tegen het engelsche Hof, den Prins en zijn
huwelijk mistrouwden. Hun stem vond echter betrekkelijk weinig weêrklank, en de
juichtoon door den haagschen kanselherout aangeslagen, gaf den algemeenen indruk
beter terug, 's Eonings broeder van York, hoewel in zijn persoonlijke Roomsch- en
Franschgezindheid natuurlijk minder op deze verbroedering met het onroomsche
Gcmeenebest gesteld, vond er toch tegenover het van hem vervreemde Parlement
een waarborg te meer in voor zijn eigen troonsopvolging bij den dood van zijn kinder-
loozen broeder, en voor zijn uitzicht, later zelf door zijn dochter geen den volke ge-
wenscht opvolger te derven. Hij kon toen nog niet voorzien, welken loop, by zgn
eigen toenemende vervreemding, de zaken een tiental jaren later nemen zouden, en
hoe zijn persoonlijke handhaving op den troon juist door dit huwelijk voor goed ver-
ijdeld worden zou, al bleef die troon, door zijn beide dochters, ook eenige jaren nog
aan zijn geslacht.
Koning en Prins bespraken ,nu de voorwaarden, op welke men den vrede met
Frankrijk aanneemlijk zou kunnen achten. Afstand van het borgondische Vrijgraaf-
schap aan Frankrijk, doch herstel van Lotharingen en den Elzas op den ouden voet;
teruggave aan Spanje der in de Nederlanden veroverde steden, als een voormuur
tegen alle fransche overheersching. Om ze in Frankrijk aan te bevelen, zond er de
Koning den als Franschgezind bekenden vertrouweling van York, Lord Fevesham
heen, doch vond desniettemin geen gehoor. Koning Lodewijk was te veel op de ver-
zekering zijner eigene grenzen in 't Noorden belust, om van die spaansche vestingen
zoo maar voetstoots te scheiden. Juist in deze eigen dagen ging hij daarom ook voort,
zijn macht er nog uit te breiden, en liet, op aandrang van Louvois, door den maar-
schalk Humières, van Vauban verzelschapt, onverhoeds Sint Ghislein in Henegouwen
belegeren. Den 1- December omcingeld, bezweek het, door een kleinmoedigSpaansch
bevelhebber maar zwak verdedigd, nauw negen dagen later, tot luttel aangename ver-
assing van den Spaanschen Landvoogd. Deze, die zich den 8«» van Brussel naar Ber-
gen had opgemaakt, ontving daar 's namiddags ten 3 uur van den lO·"» het bericht,
«lat het schieten voor de belegerde veste een einde had genomen, om nu den vol-
genden morgen, op weg derwaarts, te vernemen, dat dit niet, als hij argeloos waande,
^oor 't aftrekken der Franschen, maar hun bezetten der in hun handen overgegeven
vesting veroorzaakt was. Het was - gelijk het Bussy-Rabutin aan Mevr. de Sévigné
V: - · %'',
180 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
noemde"— hun «afscheid)) voor dit jaar van Spanje, gehjk vier weken vroeger, de
vermeestering van Freiburg in den Breisgau door Gréquy, hun «vaarwel» aan Duitsch-
land geweest was. Deze toch had eerst, in den zomer, den Hertog van Lotharingen
aan den Moezel en den Rijn beziggehouden, en hem belet het nederlandsch-spaansche
leger in Henegouwen ter hulp te snellen, en was daarop den Elzas ingetrokken, en
vandaar den Rijn over in den Breisgau gevallen, waar hem, na een beleg van nauw
acht dagen, Freiburg toen den 17™ November in handen viel. Op Sicilië waren inmid-
dels, na 't vertrek der Nederlandsche schepen, de fransche troepen door ziekte ge-
teisterd en ontmoedigd geworden; een drietal aanslagen op Syrakuze waren mislukt,
Mola door de plattelands-bevolking van den omtrek vermeesterd. Met het hem voor-
gespiegelde uitzicht van een engelsch-nederlandschen scheepstocht in het verschiet, wist
daarom Louvois thans niet beter, dan den Koning te noopen, Vivonne terug te
roepen, en den Hertog van Lafeuillade in zijne plaats te zenden, met geen ander
doel dan het eiland bedriegelijk te ontruimen; een taak, die hij in Maart 1678
met de meeste behendigheid te volvoeren wist de arme Messineezen, in hun roe-
keloos verzet tegen Spanje, uit «pijnlijke noodzakelijkheid» aan 't eigenbelang van
Frankrijk opofferend ^
Gelukkiger dan ten slotte op Sicilië, waren de wapenen der Franschen het in de
westindische wateren geweest, waar de Vice-admiraal Graaf d'Estrées over hun scheeps-
macht bevel voerde, en den nederlandschen Commandeur Binckes bestookt had. De
laatste was den Ιβ®"^ Maart van 't vorige jaar (1676) met een smaldeel van 9 schepen —
/leé Huis te Cruiningen onder Kap^ Roemer Vlacq, de Bescherming, waarop hij zelf,
de Agatha onder Kap*'. Jan Bont, de Zeeland onder Pieter Constant, en nog twee
andere, drie adviesjachten, en een fluit — van Texel naar Cayenne gestevend, om
daar met de kleine 700 man troepen, die hij onder den Kolonel Jhr. Pieter de Montigny
met zich voerde, een landing te beproeven, er de fransche sterkten te veroveren, en
vervolgens ook, bleek de gelegenheid gunstig, het door Crijnsen indertijd vermeesterde,
doch/daarop door de Engelschen verwoeste Tabago weder te bezetten, en er een volk-
planting te vestigen. De onderneming op Cayenne gelukte naar wensch; na, een twee-
maal herhaalden aanval gaf de fransche bevelhebber Léry zijn fort over en zich zelf
gevangen, en werd in zijne plaats Quirijn Sprenger aangesteld. Daarop gol4 het, daar
de wind voor Tabago nog minder gunstig was, het eilandjen Marie Galante, waar fort
en suikermolens vernield werden, de suiker naar 't Vaderland gezonden, en een 600
negerslaven meêgevoerd. Een daarna beraamde aanval op Guadeloupe moest opgege-
Voor bijzonderheden zie het uitvoerig verhaal bü Eousset, Hist. de Louvois, t. pL p. 470 ss.
ί Fraai is 't Rousset daarbij van dè "äme attristée" te hooren gewagen, waarmêe de fransche
Koning, deze «nécessité donlorense" onderging. T. pi. p. 475.
DES VADERLANDS. jgj
ven worden, omdal men met twee fransche oorlogschepen, onder den Markgraaf van
Grancey, die er troepen heenvoerden, slaags geraakt, deze wel wat gehavend had,
doch er ook zelf niet zonder kleêrscheuren was afgekomen, en hun den doortocht
niet had kunnen beletten. Na vervolgens de fransche .bezetting op Sint Martin be-
stookt cn in 't gebergte gedreven, en er de negers van ingescheept te hebben, be.
sloot Binckes tot het einddoel van den tocht, de vestiging op Tabago, over te gaan,
en zond daartoe drie schepen, een adviesjacht, en de fluit, met het toekomstige op-
perhoofd, Carloff, zijn volkplanters, en 400 slaven aan boord, onder Kapt. Bo^j^
vooruit. De laatste, op reis een lek krijgende, liep eerst, zich van de overige schepen
scheidende, een engelsche haven binnen, doch stevende daarop eigendunkelijk naar
Cadix, en van daar naar 't vaderland, waar hem nu echter de amsterdamsche Admi-
raliteit in hechtenis liet nemen, en de anders wakkere scheepsvoogd den δ«''Febr. '77,
voor zijn onverantwoordelijke handelwgs, onthoofd werd. Binckes was intusschen zijns
weegs gegaan, had, met de onder hem gebleven schepen naar Portorico gestevend, op,de
reê van klein-Goave eenige fransche schepen vernield of vermeesterd, en een hunner,
het fregat Alcyon, met 28 stukken, onder bevel van den Commandeur Stolwijck ge-
steld en bij zijn smaldeel gevoegd, en vervolgens de reis naar Tabago voortgezet,
waar hij, aan de roode klipbaai geankerd, zich met het aanleggen van een sterre-
schans, tot voorloopige verdediging der nieuwe volksplanting, onledig hield. Het liep
daarmeê tot February aan, toen hij, na tegen 't eind van 't jaar met een nieuw
amsterdamsch oorlogschip, Be Star, onder Kapt. Cooreman versterkt te zijn, door
een naar Cayenne bestemd transportschip bericht ontving, dat daar de fransche vlag
geheschen, en het fori dus door den vijand hernomen was. De fransche Koning had
dan ook niet verzuimd, om, zoodra hij naricht van Binckes' krijgsbedrijf erlangd
had, een smaldeel onder Estrées uit te rusten, dat, met den uit zijn hechtenis te
Amsterdam ontvluchten Léry als vrijwilliger aan boord, in October '76 zee gekozen,
en twee maanden later de door Sprenger niet al te best verdedigde sterkte heroverd
had. Niet lang zou het nu ook meer duren, of hij zette van daar naar Tabago koers,
en kwam er zich, den 20- February, met de tien onder zijn bevel staande oorlog-
schepen, van 72 tot 36 stukken, twee prauwen, één brander, kits, en galjoot, ver-
toonen. Binckes kon daar niet meer dan een achttal oorlogschepen van 50 tot 34 stuk-
ken, wat gewapende voorraadschepen, en zijn tot brander ingerichte fluit tegenover
stellen. Buitendien rekende hij echter op de kloeke teweerstelling der gereed geko-
men schans, waar hij een mortier, tot het werpen van bommen, had laten stellen,
en met welker bevel hij zich daarom zelf belastte. Zijn schepen lagen in halve maan
^oor de baai, met de breede zij naar haar mond gekeerd. Den landden de Fran-
schen, en kregen op hun eisch van overgaaf een weigerend antwoord. Zij legerden
^»ch daarop in den omtrek, en bereidden zich tot een aanval voor, terwijl eenige
182 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
hunner sloepen inmiddels te vergeefs trachtten het gewapend adviesjacht, De For-
tuin, onder Kapt Erasmus Keining, dat op de brandwacht lag, te overrompelen,
daar de wakkere scheepsvoogd hen met schä en schand deden afdeinsen. Ben der-
den Maart werd de voorbereide aanval met de meeste heftigheid ondernomen, en
greep toen zoowel van de zee- als de landzij plaats. Aan deze werd, na drie verwoede
aanvallen - allen, op Estrées bevel, onbedacht genoeg, op slechts een der schanspun-
ten gericht — de vijand, met verhes van zijn beide aanvoerders, meer dan ander-
half honderd dooden, en achterlating van al zijn stormtuig en eenige gekwetsten, die
binnengehaald werden, in verwarring afgeslagen. Te water was de uitslag, doch
tevens met aanmerkelijke scha van 't nederlandsche smaldeel, niet veel gunstiger. In
twee deelen gesplitst, over 't een van welke Estrées zelf, over 't ander zijn Schout-
bij-Nacht, Gabaret, gebood, stevenden de fransche schepen op de nederlandsche aan;
hun brander, door 't nederlandsche geschut getroffen, kwam daarbij echter al aan-
stonds op de khppen te stranden. Het schip Ie Marquis enterde de Zegden, doch
geraakte er mee in brand, en verging; hetzelfde lot trof ook weldra twee andere
nederlandsche schepen. De Star en Middelburg, het adviesjacht De Fortuin, en
't voorraadschip Oe Monnih De drooge en heete dampkring had het hout zooveel te
lichter ontvlambaar gemaakt en tot dien ramp als voorbereid. Estrées' Qlorieux klampte
Roemer Vlacqs bodem aan, maakte zich van 't bovendek meester, en deed den
doortastenden scheepsvoogd naar een vaatjen kruit grijpen, om er de overgesprongen
vijanden meê in de lucht te doen vliegen, doch zag helaas! de vlam tot de kruit-
kamer doordringen, en bracht er, op velerlei plaatsen gewond, ter nauwernood zelf
het leven af. De nederlandsche brander, door een dwarrelwind meêgesleurd, gaat m
zijn eigen vuur te gronde. Gabarets Intrépde, door 't vuur van de schans en de
schepen geteisterd, komt mede in de vlammen om, en hij zelf sneuvelt; Kap^. Mas-
carany's Précieux, mede van land- en zeekant beschoten, drijft af, en blijft op het
rif in de baai zitten. Twee andere fransche schepen raken hun masten kwijt, en
Estréés' eigen bodem in brand; hij zelf met een splinter aan 't hoofd gewond,
en slechts als door een wonder nog aan wal. Zijn schip, dat eerst een gewapend
nederlandsch voorraadschip in brand geschoten had, stak met dit ook 't ischip Pop-
kenshurg, een tweede voorraadschip, en den koopvaarder ÄJa^ö«^, waar^ al de zie-
ken, vrouwen, slaven en slavinnen met hun gezin, aan, en brengt ze gezamenlijk
ten verderve. Zoo bleven er maar drie nederlandsche schepen meer ovèr, die zich
echter zelf gedwongen zien, allen strijd er aan te geven, en zich op strand te laten
drgven; alleen schans en batterg blyven nog op de vgandelijke vuren^ en zetten
dat ook beide volgende dagen voort, daar de tegenwind hen belet uit te loopen,
en zij eerst den derden daarin slaagden. Ook de fransche landingstroepen trokken,
op Estrées last, af, en werden daarop aan de Palmytbaai van 't eiland ingescheept.
DES VÄ.DERLANDS. ' 183
Beide fransche op strand geloopen schepen werden vervolgens nog door de Nederlan-
ders vermeesterd, en te vergeefs, een dag of wat later, door Estrées een poging, ze
te hernemen, beproefd. Hij verliet daarop de ree en keerde naar Frankrijk terug,
om echter den 1®" October met een nieuw smaldeel van 16 oorlogschepen en fregat-
ten, met een viertal branders en ander vaartuig, op nieuw de reis naar Tabago te
aanvaarden. Ongelukkig had men door geldgebrek bij de admiraliteiten, en nalatig-
heid der landgewesten in 't betalen van hun aandeel, verzuimd, bij tijds afdoende
maatregelen te nemen, om den in zoo berooiden staat gebleven Binckes te hulp te
komen. Een oorlogs- en twee voorraadschepen slechts waren nog uit Amsterdam,
onder den Gommandeur Hals, tot hem gezonden. Op 't bericht eerst van Estrées'
uitzeilen, werd de amsterdamsche admiraliteit door de algemeene Staten gemachtigd,
Kapitein Tobyas, met drie welgewapende schepen, met 400 man en den noodigen
voorraad, af te zenden, om Binckes en het grootste deel der zijnen te gaan vervan-
gen. Toen echter Tobyas ter plaatse kwam, was schans en eiland, met de overgeble-
ven schepen, den vijand reeds in handen gevallen, en de wakkere, maar zoo nood-
lottig in den steek gelaten Binckes omgekomen. Met de vierdhalfhonderd man, die
hem nog restten, had hij zich, zoo goed mogelijk, bij de aannaderingder Franschen,
in de eerste helft van December in zijn schans schrap gezet, van sints, zich naar
den eisch tegen hen te weren. Reeds de derde bom echter, 's middags van den 12«»,
door Estrées in de schans geworpen, viel in zijn kruitkelder, en deed de eetzaal
daarboven, waarin hij juist met de andere officieren aan tafel zat, met een groot
deel der schans in de lucht springen. Van de daaruit gesproten verwarring partij trek-
kende, had de fransche bevelhebber daarop onmiddellijk een aanval laten doen, en
de van hun aanvoerder en verdere hoofden beroofde, de noodige krijgsbehoeften der-
vende manschap zonder moeite overmand, en voor zoover ze niet in zijn handen viel,
tot een overijlde vlucht in de bosschen genoopt, waaruit nu sommigen door den juist
aangekomen Hals nog gered werden. Ook den voerder van een klein jacht, Gerrit
Soetelam, gelukte't, met wat matrozen, de baai uit en de fransche schepen te ont-
zeilen. De fransche vlootvoogd bleef nog een veertien dagen toeven, en stevende toen,
de schans verwoest en de verdere woningen verbrand hebbende, naar Martinique, om
Ie overwinteren. Amsterdam, over 't verlies van Tabago verstoord, zocht dat onbillyker-
op den Secretaris der AdmiraUteit De Wildt te wreken, door hem bij de Staten
^an Holland van eigendunkelijke beschikking over hare penningen tot aankoop van
^at eiland, en uitrusting van Binckes schepen te beschuldigen. Hij wist zich echter voor
commissie uit die Staten voldoende te verantwoorden ^
iD de Noordzee spookte in deze jaren de duinkerker visschers2oon en vaardige
' Zie naaer bij De Jonge, t. pl. bl. 738.
-ocr page 187-184 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
fransche kaperkapitein Jean Bart, die, na eerst in nederlandschen scheepsdienst geweest
te zijn, sedert den oorlog van 1672, in dien van Frankrijk, met zijn strijdmakker
Karei Keyzer, de nederlandsche koopvaarders bestookte. Reeds in 1G74 had hij er
zich van niet minder dan tien meester gemaakt, en in January daaraan het friesche
fregat Be Hoop van 10 stukken, dat er drie geleidde, by 't Vlie aangetast, en na
't sneuvelen van den kapitein, den luitenant, en een deel der bemanning, veroverd,
doch de trits koopvaarders inmiddels moeten laten glippen; ook later in dat jaar had
hij nog dergelijke avonturen met goed gevolg bestaan. Van de andere zij had de wak-
kere Noyrot, die voor Syrakuze sneuvelde, in den voorzomer drie duinkerker kapers
vermeesterd, gelijk ook nog andere kapiteins ~~ Pieter de Liefde 'en Kindt en de
commandeurs Jacob Hoeck, Gerrit Halfcaech , Meganck, en Kruyf met goed geluk
verschillende kapers bestreden hadden. In April van 1676 was voorts, tot beveiliging
der Noordzee, een -smaldeel van 12 oorlogsschepen, onder den U-admiraal Schepers
en den Vice-admiraal Jan van Nes uitgerust, nadat in 't laatst der vorige maand
Jean Bart op nieuw, met vijf schepen, den zeeuwschen Kapitein Simon Loncke, op
't fregat Tholen, en een paar spaansche koningschepen, die eenige koopvaarders uit Londen
overbrachten, had aangetast. De Spaanschen zetten't daarbij schandelijk op de vlucht en
lieten Loncke alleen den strijd voeren, tot hij, onder de overmacht bezwijkende, vech-
tende den dood vond, en zijn fregat en koopvaarders in 's vijaüds handen laten moest.
Hoewel Schepers' smaldeel het verdere jaar in 't beschermen van schepen, zoo van
Spanje als uit Noorwegen, aanmerkelyke diensten bewees, kon het niet verhinderen,
dat Jean Bart in September weder een enkhuizer fregat, de Neptunus, van 30 stuk-
ken, onder Kap«. Kuiper, na hardnekkige verdediging, meester werd, en vervolgens
ook een paar Moscovievaarders nog buit maakte. In 't volgende jaar werd onder den
hoornschen Vice-admiraal Thomas Vlugh en den jongen Cornelis Evertsen, als Schout-
bij-nacht, een nieuw smaldeel van 15 fregatten toegerust, om deels de oostindische
retoervloot in 't gemoet te zeilen, deels van Texel tot den Oostereems te kruisen.
Vlugh gelukte het toen twee Moscovievaarders uit handen der kapers te redden; den
Kapiteins Evert de Liefde en Fruit, een paar kapers te nemen. De retoervloot zelve
werd behouden binnengebracht. Den 10^" Maart van 't nieuwe jaar, 1678|, geraakte
de Gommandeur van de Maas, ISiWem de Have, op 't fregat ScMedam, met 24 stuk-
ken en 94 man, die eenige hoekers, ter hoogte van Texel, begeleidde^ met drie
kaperschepen van 16, 20, en 10 stukken slaags, waarvan 't eerste door 'Jean Bart
zelf, het tweede door Keyzer, en 't derde door hun broeder van de kapergilde Sou-
tenye, gevoerd werd. Bart en Soutenye hem aan stuur- en bakboord, Kejzer hem
van achteren aanklampende, drongen alle drie op zijn bodem door, doch zagen hem,
hoewel ernstig aan den arm gewond, moedig in den strijd volharden, tot hij eindelijk,
na zich voet voor voet verweerd te hebben, en van dooden en gekwetsten omringd —
DES VÄ.DERLANDS. ' 185
meer dan de helft zijner manschappen was gevallen — op den voorsteven geweken
te zijn, zich overgeven moest. Ook Jean Bart echter was zwaar gekwetst, en tal van
zijne manschappen en die der beide andere schepen gesneuveld of gewond. De Duin-
kerkers hadden evenwel niet slechts met deze van staatswege uitgeruste schepen, maar
ook met de zeeuwsche commissievaarders te vechten, en kwamen dan vaak maar al
te slecht van de reis. Zoo vermeesterden beide Middelburgers Jan Bonte en Gillis Gasen,
in de eerste drie weken van Mei 1676, twee hunner, en buitendien nog twee fransche
koningschepen, een dubbele sloep en eenige barken en verder vaartuig, en later in
't jaar nog een kaper, een fransch fregat, en eenige fransche koopvaarders. Vier andere
commissievaarders — Adr. van der Spiegel, Willem Antonissen, Fvert Prijs, en Robert
Mathijssen — veroverden te zamen een twintigtal goede prijzen, die zij deels in Zee-
land, deels in Spanje opbrachten.
In de eerste helft van July had er een hevig gevecht tusschen den onverschrokken
Kapitein Tobyas, met bijhebbend gezelschap, en eenige fransche oorlogschepen plaats.
Ten getale van zeven zag hij die, zondag 's avonds van den 11™, met den Comman-
deur Kindt, ten geleide van een dozijn, voor de helft slechts gewapende, koopvaarders
van Cadix komende, bij 't invaren van 't kanaal opdagen, stelde zijne schepen dadelijk
in slagorde, voer zoo dien nacht door, en werd den volgenden morgen door de vijanden
aangetast, aan wier hoofd zich een Schout-bij-nacht bleek te vinden Deze laatste
wilde het eerst met twee andere schepen op Tobyas zelf aanzetten, doch zag zich zoo
slecht gevolgd, dat hij 't maar liever met den gewapenden Straatvaarder achter hem
opnam, die zich echter zoo «braaf» verweerde, dat hij hem niet aan boord dorst
komen, terwijl hij tevens door Tobyas van zijn achtersteven uit beschoten werd. Afge-
draaid kreeg hij daarop eerst nog van stuurboord-, toen van bakboord-zij en van voren
met dubbel scherp, zoodat hij deerlijk gehavend raakte. Kindt teisterde inmiddels den
franschen onderbevelhebber, die, met nog een ander schip, hem was aangevallen; en
(Ie onversaagde amsterdamsche schipper Godtschalck, weerde zich, op zijn gewapenden
Straatvaarder Livorno, zoo wakker tegen de twee fransche schepen, die hun Schout-
hij-nacht in den steek hadden gelaten, om hem te bespringen, dat hij hen niet alleen
deed afdeinzen, maar zich ook, hoe zwaar beschadigd, nog door de verdere schepen
heen, den weg naar den hem tegemoet stevenenden Tobyas wist te banen , en zoo
zijn rijk beladen schip behouden binnenbracht. Zijn erkentelijke reeders vereerden hem,
«anderen ten voorbeeld» en «om zelf zoo voort te varen», een gouden gedenkpenning
met keten; gelijk ook de Admiraliteit, op minder kostbare wijs, Tobyas en-Kindt
haar welgevallen betuigde, hun gehouden gedragslijn in de verdediging der hun toe-
vertrouwde schepen voor «wel opgenomen» verklarende
' Het nadere xie uit de papieren der Admiraliteit, bü De Jonge, t, pl. bl. 679, vv.
iVe deel, ge stuk. 24
-ocr page 189-186 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Op aandrang van den deenschen Koning, die zijn Rijksraad en Admiraal Tromp
daartoe opzettelijk zelf had overgezonden, bad men besloten, hem ook in 'tjaar 1676
met een nederlandsch smaldeel ter zij te staan, waarmeê—-ten getale van 10 schepen
van oorlog, drie branders, en een paar s.nauwen — de luitenant-admiraal Schepers,
van den Vice-admiraal Jan Janse van Nes en den Schout-bij-nacht Almonde begeleid,
den 29®" Juny in zee stak. Vóór zijn komst te Kopenhagen had intusschen de deensche
vloot onder Niels Juel en zijn hollandschen Vice-admiraal Hendrik Span, en die voor
verre 't meerendeel door hollandsche kapiteins aangevoerd werd, en met tal van hol-
landsche matrozen bemand vt^as ', de zweedsche tot twee keer toe geslagen; de tweede
maal juist op den dag, dat hij zelf de Sont binnenzeilde. Drie zijner kapiteins kregen
toen terstond bevel, een drietal van de geslagen zweedsche vloot afgesneden oorlogs-
schepen bij Malmö te gaan aantasten, en volbrachten dat met den meest gewenschten
uitslag. Een hunner toch, Corn. Tyeloos, stevende met de Kampen van 40 stuk tus-
schen twee der zweedsche in, en dwong het een van 56 stukken zich over te geven,
terwijl het ander al vechtende strandde, en nu eerst door hem en Kap", van der Zaen
nog beschoten, en daarop door den meêgevoerden brander werd vernield. De derde
hunner. Kap". Nik. Boes, had te gelijker tijd het derde zweedsche schip van 06 stukken
aangetast, en na een warmen strijd vermeesterd. Tyeloos en Boes werden ieder door
Koning Kristiaan met een gouden eerepenning en keten beloond; gelijk hy, op 't ver-
nemen van het feit, den met de vloot uit Holland teruggekeerden Tromp al aanstonds
een dronk had toegebracht «op de gezondheid der vaillante kapiteinen, die zich zoo
loffelijk gekweten hadden» Te lande was hij inmiddels op den duur minder gelukkig
geweest; een storm zijner troepen op Malmö was afgeslagen, en in een gevecht bij
Landskroon hadden de zweedsche gezegevierd. Schepers' smaldeel kreeg daarom last,
met Niels Juels schepen vereenigd, naar de Oostzee te stevenen, en daar de zweedsche
kust en eilanden te bestoken en verwoesten. Na dit in Smaland volbracht te hebben,
zeilde men naar Oland, waar Tromp het opperbevel der gezamenlijke deensch-neder-
landkche vloot op zich nam, en deze nu, na een vergeefsche poging, lot twaalfgroote
zweedsche schepen in de haven van Kalmar door te dringen, de troepen aan land
zette, om de voorstad in brand te steken, en daarop Oland van twee zijden ·— de Denen
aan den Noord-, de Nederlanders aan den Westkant — aan te tasten, en Ier, tot groot
verdriet van Schepers, die in een dergelijke wyze van doen luttel beha^n schepte,
alles te vuur en te zwaard te vernielen, al 't vee en de tilbare have uit weg
te slepen. Weldra naar Kopenhagen terug ontboden, stevende men, door Koning
Kristiaan zelf vergezeld, naar 't eiland Rügen, om den Keurvorst van Brandenburg,
' Nadere bijzonderheden, zie bjj De Jonge, t. pl. bl. 540.
3 Aldaar, bl. 538.
DES VÄ.DERLANDS. ' 187
die 't beleg voor hel sterke Stettin had geslagen, bij te staan. Een landing „erd er
met goed gevolg volbracht, en bleef mm er daarop tot het eind van Octoberkruisen
om nog m de eerste v,.eek der volgende maand, ten geleide eenerkoopvaardyvloot van
80 zeilen, van Kopenhagen naar 't Vaderland terng te keeren, niet .onderluisterrijke
bhjken van dank van 's Konings wegen ontvangen te hebben. Schepers loch werd
eigenhandig door hem met de Danebrogsorde, die hi,' alleen «met geen fatsoen»
dorst weigeren >, begiftigd; Van Nes kreeg 's Konings beeltenis, en Almonde's Konings
naamcijfer in diamant, en al de scheepsvoogden een gouden ketting en penning. Tromp
bleef nog tot Mei in deenschen dienst, doch erlangde toen, daar men te vergeefs
getracht had, op nieuw een smaldeel naar de Sont uitgerust te krggen, zijn afscheid,
en keerde langs Rügen, waar hij den Keurvorst eerst nog krachtdadig ter zn stond
naar Holland weer. '
Die Keurvorst toch had, na 't yeroveren yan Stettin, dat hem, na een langdurig
beleg en volhardenden strgd, op 't eind van 't jaar in handen was gevallen, en na hij
er, op Dne-konmgen van/t nieuwe, zijn plechtigen intocht gehouden had, zich tegen
Straalsond èn Rügen gekeerd, welk laatste de Zweden onder Graaf Koningsmark
van 't eerste uit, heroverden I Met kracht wendde daarom de groote Keurvorst zijn
macht zoo te land als te water derwaarts, en scheepte zich Tromp nu, uit Denemarken
terugkeerende, in September op het keurvorstelijk fregat - de Keurprins ^ van
30 stukken zelf in, om aan de spits der kleine duitsche vloot te strijden. De tocht
tegen en op Éügen slaagde naar wensch; Koningsmark, die er zelf over de zweedsche
troepen was komen bevelen, werd naar Straalsond teruggedreven, en daarop ook deze
stad zelve met de uiterste kracht aangetast. Toch hield zij 't nog eenige weken vol
toen ZIJ, 's avonds van den 20™ October in brand geschoten, alleen door Konings-
marks weêrzin zich over te geven, daarvan nog eenige dagen terug gehouden werd
^a een nieuwe beschieting, ging zij er echter vijf dagen later toe over, en trokken
<fe zweedsche troepen, den 28-, met krygseer af. Ruim drie weken later volgde, na
een korte beschieting, ook Greifswald, en was daarmeê gansch Pommeren en Rügen
•η handen van Brandenburg s.
Doch keeren wij tot den aanvang van 't jaar en naar Holland terug. Daar was
January m de algemeene Stalen eene eindbeslissing genomen, in een zaak van
gewestehjke onmin en verwarring, die meer dan vyï jaar lang Stad-en-Landen be-
boerd had. Onmiddellyk na de heugelgke bevrijding van Groningen, had de Overheid
'ei slad de hand gelegd op den ommelander edele Osebrand Jan Rengers van Sloch-
' Aldaar, bl. 547.
' Zie daarover bü Droysen, Pre««. FoUtik, t. pl. S. 410, f.
^''■oyseu, t. pl. S. 434.
\ ..
I
188 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
teren en den Syndicus Hendrik Piccardt, onder beschuldiging met den franschen en
munsterschen vijand geheuld te hebben, en hen op de Poelepoort gevangen gezet.
Piccardt was, na dertig weken in hechtenis te hebben gezeten, weêr ontslagen, doch
Rengers tot eeuwige gevangenstraf veroordeeld, hoewel hij ook gepijnigd alle schuld
was blijven ontkennen, en er dan ook weinig anders dan losse praatjens .tegen hem
werden aangevoerd Κ Intusschen hadden de Ommelanders, zich door die handelwijs
omtrent twee der hunnen in hun recht gekrenkt achtende, die uitspraak niet afge-
wacht, om er verzet tegen aan te teekenen, en alle gemeenschap met de stad opge-
zegd. Deze had daarop aangeboden, een gelijk aantal rechters uit beide deelen van
't gewest over Rengers saam te roepen en inmiddels te vergaderen, doch de Omme-
landen dat geweigerd , en onmiddellijke invrijheidstelling verlangd. Zoo konden er, tot
groot nadeel der provincie, geen Landdagen meer. gehouden worden, en hadden zich
de Ommelanden, na lang wachten, eindelijk tot de algemeene Staten gewend, met
verzoek, nogmaals eenige Gemachtigden naar hun ook vroeger zoo lang oneenig en
door hun tusschenkomst bevredigd gewest te zenden, om een einde aan den treuri-
gen toestand te maken. Den 17^" February van 't vorige jaar was daartoe besloten,
en de Prins-Stadhouder toen uitgenoodigd, zich aan 't'hoofd der bezending te stellea.
Dit was nu echter de eer van den gewestelijken Stadhouder Hendrik Casimir te na,
die'zelf juist twee jaar vroeger tot erfstadhouder van Friesland benoemd was, en
meende, dat, werd er in dezen stadhouderlijke bemoeying vereischt, het aan hem
was, daarin te voorzien, gelijk hij zich te zelfder tijd ook tegen de in 's Prinsen
naam — als Kapitein-generaal — bevolen beweging van 't friesche krijgsvolk naar
't leger verzette. «Voorwaar», schreef hij den Staten, «tenzij de provincie van Stad-
en-Landen niet meer te houden zij voor een soevereine provincie, zoo kunnen wij
niet zien, of het staat vooralsnog niemand toe, buiten de hooge overheid van die
provincie, schoon slechts provisioneele orders, omtrent het intiemste en essencieelste
van derzelver regeering te stellen, als in dezen door Uw Hoog Mögenden is geschied.
Het zoude Ons, en den goeden ingezetenen dezer gemeente, een groot geluk zyn ge-
weest , indien wij door Onze intercessie deze verwijdering hadden kunnen praivemee-
ren .of tijdig ter nederleggen; maar die gelegenheid zoude Ons te meer gegeven zijn
geweest, had het Uw H. geliefd, terwijl het eene lid zich niet submitteerde,
het klagende naar zijn eigen provincie te renvoyeeren, en Ons aanbevolen te laten,
door goede officiën 't werk te vinden; ja, wij meenen", dat indien het 'Uw H®". als
nog geUefde, Wij zouden in dezen niet zonder groote hope van eenen goeden uit-
I Zie zijne verhooren, opgenomen in het Sommair Verhael oße Recueil van Vragen en Animo*·
den, voorgevallen in de examinibus met Jr. O. J. R. van SI., enz. Naer de origineele copy gedruckt
tot Amsterdam by Jan Claesz. ten Hoorn, boeckverkoper over liet oude Heeren-Logement, 1677.
DES VÄ.DERLANDS. ' 189
slag Onze officiën kunnen interponeeren. Het is waar, de provincie mag zijn zonder
alJe vorm van regeering, maar zoodanig zou ze niet zijn, indien door intercessie van
den wettigen Stadhouder de leden wierden geconsolideerd. Het is de rechte vorm van
regeering niet, dat de leden gescheurd en de scheuring wettelijk gemaakt worden,
en beide leden als ontzet van die soevereine macht, die hun in den haren gezamen-
lijk competeert. Wij zullen nu niet klagen over 't prejudicie, dat Ons in Onze wet-
tige stadhouderlijke regeering wordt aangedaan, wordende vergadering gehouden, ook
gedelibereerd en geconcludeerd, zonder Ons behoorlijk kennis te geven over zaken, in
dewelke Ons toekomt part en deel· te hebben; maar om te toonen, dat het Ons,
volgens Onzen eed en lastbrief te doen is om de Soevereiniteit en Vrijheid der
provincie, te bewaren, mitsgaders om te waken voor de wetten en orders bij de Ed.
Mog. HH. Staten van dezelve, zoo op de zaken van regeering als van financie en
justicie, beraamd; zoo verzoeken, bidden, en obtesteeren Wij Uw H. M«". op het al-
lergedienstigste, dat Uw H. M-, resoluciën mogen blijven buiten execucie, dat aan
de provincie haar provinciale zaken gelaten worden, en de leden gerecommandeerd,
malkander te verstaan, en naar de wetten zich van haar Stadhouder, of ook zooda-
nigen als beiderzijds hem mochten worden bijgevoegd, te laten bevredigen» I De be-
zending had inmiddels reeds plaats gehad; vertogen waren vervolgens reeds over en
VTcder gezonden, en met name den 1- Juny door de algemeene Stalen een besluit
uitgevaardigd, waarbij Groningen werd aangemaand, zich binnen veertien dagen aan
de door Gemachtigden gedane uitspraak tot voorloopige loslating van Rengcrs te on-
derwerpen, of anders de Ommelanden een afzonderlijk beheer te zien voeren. De stad
harerzijds verbood intusschen haar inwoners zulk een afzonderlijk beheer te erkennen,
en de daarin met haar eenstemmige Stadhouder schreef voor Stad en Ommelanden
beiden de verpachting der geldmiddelen uit, waaromtrent nu de Ommelanden op
hunne beurt bepaalden, dat niemand den ontvangers der provincie eenige betaling ^
doen mocht, en zich met een nieuwe klacht tot de algemeene Staten wendden. De
stad zocht daartegenover troost bij die van Holland, door zelfs gemachtigden naar de
verschillende steden van dat gewest af te vaardigen. Te vergeefs echter; daar zich
Holland niet ten gerieve der Groningers tegen Generaliteit en Prins wilde verzetten.
Den 3- Augustus werd daarom ook met bijstemming van Holland door de algemeene
Staten besloten , dat de stad zich naar de beslissing der bezending te gedragen had.
' Zie dezen in het Recueïl van alle de authentyclce etucken raeclcende het geschil L de stadt Qro^
^^ngen en Ommelanden, enz. Amsterdam by Jan Gerritaz, boeckverkoper, 1877; No. 1.
^^ ' Zie de Missive van Zijne F. Doorl. den Heere Prince van Nassau, Erfstadhouder en Kapn.-genl.
^an Vrieslant. Stadhouder ende Kapn.-gcni. van stadt Groningen ende Ommelanden, en Drenthe, enz.
^eschr. uyt Groningen den July 1677.
190 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
'Si.·
S'··
Beide leden zonden nu nieuwe gemachtigden naar Den Haag, en den October
bracht men 't daarop zoo ver, dat de Groningers beloofden zich te schikken naar
een door den Prins gedanen voorslag van «algemeene vergiffenis, met inbegrip van
den gevangen Renger^w; terwijl de Ommelanders zich wel tot goedkeuring daarvan
nog niet bevoegd verklaarden, doch, onder toezegging eener door Hun HoogMogenden
gewaarborgde zekerheid, weder met die van de stad beloofden Landdag te houden,
mits Rengers twee dagen te voren losgelaten en in veiligheid was Ofschoon nu
met beiden bepaald werd, dat zij over een maand naar Den Haag terug zouden
keeren, om alles voor goed af te doen, hield het echter tot January van 't nieuwe
jaar aan, vóór de aangeduide eindbesHssing volgde, bepalende «dat de Ommelanders en
hun bedienden te Groningen vrij mochten in- en uitgaan; dat Rengers op vrije voe-
ten gësteld, en in eer en goed hersteld zou worden; dat het afzonderlijk bewind der
leden dan eindigen zou, en de Stadhouder als van ouds beide weder zou beschrijven,
om gemeenschappelijk de regeering te bestellen. Toch zou het nu nog November
worden, vóór alles in Stad-en-Landen werkelijk in orde kwam. Nog den 10®" moest
Rengers bij Hun Hoog Mog®". een vertoog indienen, waarin hij zich beklaagde, dat
burgemeesteren en raad van Groningen wel de deuren van zijn gevangenis hadden
doen openen, maar zijn effeclen en papieren hem nog niet hadden ter hand gesteld,
en hij daarom hun bijstand daarvoor inriep. Wal de verdere regeling betrof, had
evenwel den 12™ der maand de afgevaardigde van Stad-en-Landen ter Generaliteit
het besluit der Staten van dat gewest voorgelegd, waarin alle twist- en verschilpun-
ten tusschen beide leden in der minne vereffend waren I
In Friesland hadden zich in 't begin van 't jaar een veertigtal «edelen, eigen-
erfden , en andere welmeenende en bevoegde ingezetenen der Provincie» , met een adres
tot de algemeene Staten gewend, hun te kennen gevend, «dat de abuizen, ingekropen
in de regeering van die Provincie», en waartegen in 1673 door Hun Hoog Mögenden
zoo krachtdadig was gehandeld, tot hun leedwezen op nieuw weder een aanvang namen,
en zij daarom nogmaals eene bezending verzochten, om met den frieschen Stadhouder
en de Raden 's Hofs daarover bericht in te winnen, en er nog vóór den aanstaanden
grooten Landdag maatregelen tegen te beramen. De algemeene Staten, daarvan kennis
nemende, besloten echter, in hun zitting van vrijdag 4 February, tot zulk een bezen-
ding vooreerst nog niet over te gaan, maar een afschrift van dat adres aan de friesche
Staten en Stadhouder te zenden, «met verzoek, om, naar hun bekende wijsheid en
voorzichtigheid, de zaken daarheen te doen beleiden, dat het in 1673 vastgestelde
reglement mocht worden nagekomen, ten einde de Provincie in rust werd gehouden, aau
.! l·
» Zie Fagels schrijven aan den Prins, van 26 Oct., ArcMves, V. p. 349.
s Sollandse Mercurius, 1678, bl. 278.
DES VADERLANDS. jgj
de supplianten alle reolu.aardige reden tot klachten benomen, en Hun Hoog Mogenden
dienaangaade ongemoeid mochten blijven».
In Oostfriesland had .ich de Generaliteit in 't afgeloopen jaar weder in de geschillen
moe en moeyen tu,sehen de Gravin Kristina-Charlotta en de stad Emden, die zich
aartoe tot haar gericht had, Die Gravin, „een dertele Vorstin, vol hovaardij en blind-
he,d» - gehjk ze haar minder met haar dweepende onderzaten bezongen > - had
z.ch met den Bisschop van Munster in betrekking gesteld, om troepen te krijgen,
waar oor ze de baas kon spelen, en zag zich in dat opzet door de burgers van Emden
weersl..ef . Zg zelve zocht heul by den duitschen Keizer, vertrouwende, dat de Staten
et met den franschen· oorlog te druk zouden hebben, om zieh met haar te moeyen. Een
ezen ,ng der Staten, in April 1677 ten nitvoer gelegd, had geen baat gegeven; rij
epaa den z.ch daarop tot het vermeerderen hnnner bezetting te Leer-oord, en lilten
e wakkere Emders de zaak met dc Munsterschen zelf uitmaken. In December kwam
het daarop tot bloedige gevechten tusschen beiden, en daar de laatsten maar niet
schenen te willen aflaten, zetten de eersten eindelijk hun sluizen open en 't land
™ er water, zich bovendien van een met buskruit geladen schip meester makend,
dat voor hun heerschznchtige Landsmoeder bestemd was. Eindelijk kwam het, tegen
ι e>nde van het jaar tot een vergelijk, dat door den Keizer bekrachtigd werd '
Met hun e,gen onderzaten in de anders zoo kalme nijvere Zaanstreek hadden het
k O 1» sehe Staten in dit voorjaar, door het invoeren van een gewenschten eenheids-
eg.1 hj , turfmeten, te kwaad, en .agen er hun welberaden doen met de heftigste
^enkanting beantwoord. In Maar. toch hadden zij met het oog op de heerschende
o»Sebjkhe.d van maat gelast, dat de turf alom in de provincie „aar de leid,che ton
™csl afgeteld worden, en had. in overeenstemming daarmeê, de tnrfverpachting in
e volgende maand plaats. Dit bleek echter den zich benadeeld achtenden, minder
l^en,,ddelden Zaankanters zoo weinig naar den zin, dat ettelijke hunner, den 18™ Mei
«P het huis van den inzamelaar der turfbelasting en secretaris te Oost^aandam lostrok-
er eerst over dag de glazen insmeten, en het daarop 's avonds met vernieuwde
al : ™T " -'Haarlem me. eenige dienders overgekomen
uw van KennemeHand, waaronder de Oostzij der Zaan begrepen was, erietstegen
η kon. De Overherd der plaats had daarop, den volgenden dag. de zwakheid, op
der anf'' , u "" J-'J-Or den euvelmoed
^ anderen slechts te meer aan, die nu de nieuwe tonnen gingen stuk slaan en ver-
en, den burgemeester, dien men nagaf in de verpachting deel te hebben, be-
«gegoede een „xhoofd wijn afdwongen, dat ze, met die tabak gemengd, verzwol
' Klopp'« Cleschkhü 0,tfr%e,Unit, a. 893. 1 Aldaar, S.
-ocr page 195-192 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
gen, om nu zoo, sleeds doller geworden, ook naar We.stzaandam te trekken, endaar
't huis Tan den ondersecretaris te plunderen en voor een deel zelfs af te breken.
Inmiddels kwamen uit Zaandam, de baljuw van Blois, onder wiens rechtsgebied de
plaats stond , en de stedehouder van dien van Rennemerland, met wat aangeworven
Tolk, en wisten zoo de verdere plundering in zoover te voorkomen, als zij geen turf-
pachters noch hun bedienden gold, tot welker bescherming zich toch dat volk niet
wou laten vinden. Onderwijl plantte zich evenwel de oproerige geest ook in de overige
dorpen voort, en hield daar het plunderzieke grauw te Wormer, Wormerveer, West-
zaan, Krommenie, en Assendelft nog drie of vier dagen huis, toen eindelijk twee
vendels voetvolk, door Staten en Prins te scheep naar Zaandam gezonden, de rust
herstelden, en de door hen begeleide gemachtigden der Staten tevens de nieuwe wijze
Tan turfmeten doorzetten, zoodat ze voortaan ongehinderd in zwang bleef. Van de
oproerigen werden er een tiental, zoo mans als vrouwen, naar den Haag gebracht,
en daar de eersten tot de galg, de laatste tot geesehng veroordeeld, terwijl de door
hen en hun medehelpers aangerichte schd van wege de Staten begroot en vergoed werd.
Wauw waren deze zaansche stoutigheden met kracht van wapenen onderdrukt en
gestraft, of de Stalen van 't gewest Tonden zich genoopt, tegen een, naar hunne meening
en die 'hunner kerkelijke inblazers, veel verderfelijker stoutigheid nog, op gansch ander
dan dit huishoudelijk gebied, op te treden. In February van 't vorige jaar was de in
een vergeten hoek hunner hofstad, in de stilte van zijn eenvoudig woonvertrek werk-
zame denker gestorven S die bij zijn leven te weinig van zich in druk had doen uit-
gaan, om meer dan een verholen, zich hier en daar slechts uitende ergernis tegen
zijn persoon en schriften te wekken. Na zijn dood echter waren door zijne vrienden
zijne in 't Latijn geschreven «Nagelaten Werken» onder den titel van ((B(enedicti) d(e)
S(pinoza) Opera posthuma>, in 't hebt gegeven, en daarin der beschaafde menschheid
een wel voor 't oogenblik en langen tijd daarna nog gesloten boek , vol der doeltreffendste
bespiegelingen op verstandelijk en zedelijk gebied, in handen gesteld, doch waaruit zij
in volgende eeuwen voor hart en verstand, hoe langer zoq meer, de voor haar onge-
oefende oogen eerst nog bedekte en min bevattelijke, weldadigste wijsheid zou leeren
putten. Thans echter was zijn inhoud, in allen deele, nog te luttel voor de leerstellige
botheid van zulke hersenen berekend, als, op 't Toetiaansche spoor, een Cartesius en
Coccejus reeds voor doemwaarde ketters versleten S dan dat er de op 't zieleheil hunner
. «In eenigheid en eea groote stilheid", als Nieuwcntijt het in z^n ^egtgebruik der Wereltlesclou-^
dingen (1735) uitdrukte. Zie voorts over dat sterfbed, gelijk over zijn gansche leven en
strekking zyner leer, mm Senedictus de Spinoza, in verband met zijnen en onzen iyd, afdruk(
dam, Roelants, 1871). ^gg.^
3 Ook een verketterde Cartesiaan zelfs, als de welbekende Duivelbanner Bekker, schreef m
van hem; "hy overleed dezer werelt, achterlatende nog ongerijmder schriften dan hyhaduitgegeveo .
/
vloek over zouden hebben uitgesproken. Bij een den 25» Juny 1678 door hen uitge- '
™ard,gd „placaat», deden dj daaron, „e, den „eesten «nadruk» te weten: <1
ot (Hunne) kenn, gekomen (was) zeker boek, «geïntituleerd», enz., en dat (Zij)
evondeu ( adden), dat het behelsde zeer vele profane, biasfeeme, en ,atheMlche
.teihngen, aardoor niet aHeen de eenvoudige lezer van den eenigen en waarachtigen
weg der zabghe.d zou kunno worden afgele,d, maar ook de leer van de mensch-
wordrng en opstanding Kristi, en zulks versoheideo zeer essencieele artikelen van hel
algemeene kristebjke geloof werden gelabefaoteerd; en voorts bij den auteur weggeno-
men en gevilipandeerd de autoriteit van de mirakelen, daarmede God-almachtig Zijne
mogendherd en goddelgke kracht, tot versterking van het kristelijk geloof heeft wilL
betu-gen; trachtende den lezer in te scherpen, da. de waarheid van de goddelijke
rcvelacre oor de wisheid van de leer zelf, en „iet door mirakelen, die hij den
naam geeft van ignorancia en een fontein van malieie, moet worden bevestigd en -
Ja. men het ge „of en het oordeel over de mirakelen moet suspeodeeren, zoo wan-'
„eer men dezelve door natuurlijke oorzaken niet kan ontdekken; presnpponeerende,
e menschen, m de kennis van de natuur niet diep genoeg kunnende indringen
arom alleen somm.ge geschiede zaken haar als mirakelen schenen voor .e komen
η at en auteur, om alle de voorschreven heterodoxe en goddelooze stellingen staande
te houden z.ch bediend heeft van veel en verscheiden redekavelingen, direcleliik
anloopende tegcns den uitgedrukton tex. van de Heilige Sehriftnnr en'.e ens de ΐΞ
i zahgherd zulks en zoodanig dezelve in de publieke kerk word. beleden; en da.
ii , ' ™ '•'-'"i— ™n he. voorschreven boek me. de
W- .d.gnac.e gevoelende en resscnteerende, mitsdien goedgevonden (hadden), be.-
* boek .c verklaren, zooals (Zij) he.zelve (verklaarden) bä dezen, oor pr aan
UO ν he zelve boek mitsgaders van het translaat - van dien, op de hoogste
dat nremand h.enn .gnorancio en (kwame) te pretendeeren, zoo bevalen (ZH)
.de aio - W daar .behoorde, en i gÏ
.aken te gesch,eden gehru.kclijk ^was)„. Hoeveel meer naar den onbekrompen
Γ r wtT;T ^»"O» -
mjlen Voet.us' stadgenoot en geestverwant, de op 15 Augustus '77 «in
' De nagenoeg getliktüdig verschenen holland,clie vertaling.
25
-ocr page 197-194 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
God geruste» Jodocus van Lodenstein, «dat kostelijk juweel, die wedergadelooze pronk-
paar! der wetenschap», als hem een warm. vereerder en berijmer al zijner voortreffe-
lijkheden verheerlijkte Ook Voetius en een paar andere inmiddels, op hooger bestel,
van hun kandelaar gerukte utrechtsche kerklichten herdenkende, galmde hij weekla-
gend uit:
• Vier leeraars binnen 't jaar, zoo school- als kerkebroedera,
Die neemt God van u weg ! Eerst moest dien groeten Voet
Inzakken, daarna moest Van Essen 't wezen derven,
Nu zaagt gij onverwacht uw Heymenberg daar sterven,
En, door de dood vertrapt, zoo schielijk onder voet!
De Dood was niet gepaaid, schoon zij die vrome helden
Had overwonnen, neen, zü rust niet voor z« velde
Den grooten Lodestein! —
Als hij een leerzaam stuk verhandelde, hoe heftig
Ontvouwde hij die leer! Hoe net, hoe klaar, hoe deftig.
En hoe verstandelijk bewrocht hij ieder deel!
Het schranderste vernuft dat gaf hij werk, dermaten
Dat zijn toehoorders met verwondring voor hem zaten;
Hij gaf geen zemelen in plaats van bloem en meel.
. Zijn wandel was met God in eenzaamheid als Enoch;
Zou wel in 't Kristendom te vinden zijn zulk éèn nog?
Wat vraag ik? —Ja, daar zijn er, maar zeer dun gezaaid;
Als hü ten pr(?êkstoel steeg, men zag het uit zijn oogen,
Dat hij was uit hem zelf ten Hemel opgetogen,
' En dat zijn zielnaald naar haar oorsprong stond gedraaid.
Ach, Utrecht! die man Gods, die Lodestein, die werker,
Die brave predikant, die zwakkeziel-versterker,
Die zoon des Donders, ach! die groote aalmoezenier.
Wordt van u weggerukt in 't beste van zijn-leven,
■ ' Niet, dat hem de ouderdom de doodkneep heeft gegeven.
Nadat in hem verging zijn kracht en levensvier;
Maar enkel afgesloofd ten dienst van zijn gemeente, j
Waardoor hem 'tmerg verdroogd is in zjjn moê gebeente, enz. |
Hij was in ruim 57-jarigen ouderdom overleden; aanmerkelijk jongeS zeker dan
de anderhalfjaar voor hem bezweken grijze oud-veldmaarschalk van den Staat, Würtz,
ΧΜ:
^pi
-j
iéïr
ÜÜI
" t - . { ι _
' j··
etst·
' Zie de LijTcUagt over Ut droevig en ontijdig overlijden van de zeer godzalige, zeer geleerde,^
zeer vermaarde Reer Jod. Lodemtein, in God gerust den Vis Oogstmaand 1677. T'Utreeht, by
Clerck, enz. Ληηο 1677. !
DES VADERLANBS. 195
die, na zich wegens zyn toenemende jaren, in den zomer van 1674 aan 't nederlandsche
krggswezen onttrokken, en te Hamburg metterwoon gevestigd te hebben, daar in
't begin van April 1676 verscheiden was. Zijn opvolger, Waldeck, was in dien tusschentijd
reeds meer dan in staat gebleken, hem naar den eisch te vervangen.
Zoodra Koning Lodewijk op de hem ondershands door Feversham voorgelegde vredes-
voorwaarden een afslaand antwoord gegeven had, werd tnsschen de gevolmachtigden
van Koning Karei en den Prins, den 10®" January '78, een overeenkomst gesloten,
waarbij zij bepaalden op dezelfde grondslagen, aan welke zij zich overtuigd hielden,
dat ook Spanje zich gaarne onderwerpen zou, den vrede tot stand te brengen, en het
weigerende Frankrijk daartoe met vereende kracht te dwingen. ^ In zijn openingsrede
tot het den 28®° saamgekomen Parlement, gaf de engelsche Koning daar uitdrnkkelijk
kennis van, en 't het zich aanzien als zou dus weldra de oorlog tusschen hem en
Lodewijk uitbreken. Deze kende hem daar echter te goed voor, en wist allengs, door
toezegging van aanzienlijke geldsommen, zijn krijgsdrift in haar vaart te teugelen, en
allen daadwerkelijken overgang tot dien hem luttel toelachenden staat van zaken te
vertragen. De algemeene Staten van hunne zijde weigerden, tot zijn voordeel, de over-
eenkomst tusschen Prins en Koning te bekrachtigen. Zich te veel aan Engeland te
binden was het schrikbeeld van allen, bij wie daarom ook reeds dat engelsche huwelijk
een doorn in 't oog geweest was, en die daarenboven, van Nijmegen uit, door den
sluwen Estrades, in dien zin werden opgestookt en gestyfd ^ Ook Van Beverningh
was voor den afzonderlijken vrede met Frankrijk gestemd, en zocht de hollandsche
steden in dien geest te bewerken, hen elke voortzetting van den oorlog, ook met
bijstand van Engeland, vooral uit een geldelijk oogpunt, te ontraden. Toenemend geld-
gebrek ter bekostiging van den krijg, en waaronder de uitrustingen ter zee in de
laatste jaren reeds zoo geleden hadden, mocht inderdaad een dringende reden heeten,
hem niet langer dan noodig te rekken; en in dat opzicht had zeker de «huisman»
in de aangenaam schertsende rijmen geen ongelijk, waarmeê men, ter verklaring van
't gesloten boek op den stempel, de laatstelijk gemunte drieguldens begroet had:
Daar is onlangs twist gerezen
Tusschen luiden van verstand,
Wat het voor een boek mocht wezen',
Daarop steunt de staat van 't Land,
' "lek weet", schreef Fagel den 5en Jan. aan Van Beverningh, "dat de Heer d'Estrades particu-
liere correspondencie heeft tot Amsterdam, en door zijne brieven de mensehen daar opset", en ruim
derdhalve maand later maakte hij ter vergadering van Holland bekend, hoe hij er de voor vrede ge-
stemde ingezetenen tegen den Prins liet ophitsen, als hield deze hem volstrekt tegen. Zie Lentings
Spvcimen de G. FageUo, Traj. ad Rhenum, 1849, p. 87,
196 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Gelijk op de zilvre stukken
Van het nieuw gemunte geld,
Dat men ziet in Holland drukken
Beeld en bijschrift beide meldt.
Hoort men Schriftgeleerden spreken,
Die verklaren voor gewis,
Dat dit boek niet als een teeken
Van den dordschen Bijbel is;
Doch de Heeren advocaten,
Nemen 't daarvoor geensins aan,
Maar voor 't boek van 's Lands placaten,
Die bijeen vergaderd staan.
Was 't maar niet zoo vast gesloten,
Z'hadden beiden wel gelijk,
Nu wordt haar gevoel verstoeten
Bij den schrandren Polityk:
"Hoe zou men gesloten boeken
Nemen voor den Bpel an,
Die hier t'lande te onderzoeken
Vrij staat aan Jan-alleman?
Neen, de Bybel en Placaten
Moet men voor een iegelijk
Hier in Holland openlaten,
Opdat ieder daarin kijk.
Maar indien men iets moet sluiten,
't Zijn besluiten van den Staat,
Wiens geheim, wanneer men 't buiten
Haar vergadring weet, is kwaad".
Toen liet zich een huisman hooren:
"Zoekt men d'inhoud van dit boek,
Zoo wiir niemand zich verstoren
Tot ik 't ook eens onderzoek':
Zouden 't niet wel zijn cohieren
Van de lasten, opgesteld,
Om de vrye Batavieren
Wat te ontlasten van haar geld?
Of zijn 't van de Heereboeken
Die in 't lezen duister zyn?
Maar om 't verder te onderzoeken,
Moet het eerst geopend zjjn;
Dan zou men wel zien, myn vrinden.
Als men 't eenmaal openstelt,
Dat men niet één blad zou vinden,
Of het houdt al geld, geld, geld.'
Zonder geld is al de Vryheid
Van de Staten zonder macht,
DES VÄ.DERLANDS. ' 197
Zonder geld de Staat in ly leit,
En van ieder wordt veracht.
Wat men verder praat, maar praat ia,
Waartoe verder onderzocht?
Qeld de staat van Hollands Staat is,
Geld de text is van dit boek" i.
Tegen den Prins, die, gaf Frankrijk niet aan de gestelde voorwaarden toe, dit
krijgsverbond met Engeland verlangde, zocht men de gemoederen op te zetten, en
hem van persoonlijke bedoelingen daarbij te doen verdenken; en met hem werd dan
Fagel, als zijn handlanger, beticht en van bijoogmerken in zijn belang beschuldigd.
Reeds in Maart '75 had de laatste aan dezen en genen een «pasquil» meegedeeld,
dat hem en den Prins in dien zin besprak en beschimpte ^ en vi^aarin hij als «die
pest van het land, het hoofd van Jan Hagel» werd gekenschetst, die, als 't verder heette:
Die 't schip van den Staat Qp een klip doet verzeilen
En 't Land voor den Duivel en England gaat veilen;
Die waakt en bevhjtigt, om, v(5(5r alle zaken,
Den Prins tot een Graaf, ons tot slaven te maken,
De Staten der Landen tot knechten der knechten,
Den engelschen standaard in Holland te rechten.
Ziet nu uit jou oogen, oproerige geesten!
Jou haagsche canaille, jou moorders, jou beesten,
Wat dat gy bestaan hebt en goddloos bedreven,
Die helden, die broeders, gebracht om het leven,
Die vaders der vrjjheid — beschreit haar gebeente —
Die wachters, die wakers voor staat en gemeente!
Nu is het de tijd eerst, indien ge wilt wroeten,
Nu treedt-men de vryheid, 's Lands rechten, met voeten!
Spant nu dan te zamen tot 's Vaderlands beste.
En voert deze plaag, deze pest uit uw veste!
Nu zie je, nu merk je, ik toone de blijken;
Of blijf je nog uilen en wil je niet kyken,
Hoe deerlijk het schip van den staat in de Ijj leit?
Och! och! och! och! waartoe vervalt onze Vrijheid!
In denzelfden trant had toen ook de geestdrijver Rothe in de vroeger reeds ver-
melde schotschriftjens uitgevaren, en van het toen reeds in uitzicht gestelde huwelijk
O. a. gezegd: «een paapsche Princes kan Nederland wel missen, en dat uit een Huis
gesproten, 't welk dit Land zijn ondergang zoekt; de HH. Staten hebben wettige
' Op de nieuw gemunte drieguldenstuhlcen, in afschrift in de BiU. Duno. 1675, 3.
' Mede in afschrift aldaar.
198 altxEMEene geschiedenis
red^^T^iThuwel^te beletten, dat het nooit voortgang neemt» en verder: «het
is zeker, dat de Prins van Oranje de Soevereiniteit begeert, en hetgeen hij tot nog
toe door'list en bedrog niet heeft kunnen doen, dat zal hij nu met macht en geweld
doen, gebruikende alle bedenkelijke middelen, om de Staten onder Zijne gehoorzaam-
heid en wil te brengen, waartoe hij met zijne creaturen alle mogelijke devoiren en
praktijken aanlegt; zoo is 't tijd, dat de Staten en Magistraten van de steden opwa-
ken^'^en tegen dit pernicieus dessein aangaan, en, zooveel in haar is, 't wederstaan,
waartoe zij macht genoeg hebben, indien dezelve wel weten te gebruiken». Van Fagel
luidde het er, dat hij «een bhnde en gepassioneerde ijveraar voor 't Hu.s van Oranje
zijnde, alle middelen (had) aangewend , om dezen Prins groot te maken», enz. Thans
liet men zich weêr in denzelfden toon hooren, uitroepende, hoe «'t Huis Stuart Hol-
lands bederf (was), en nergens over uit, dan om al zijn inwoners in slavernij te
brengen»; hoe «de Koning van Engeland», ging dit verbond en de oorlog door, «zijn
machten te water en te land niet alleen tegen Frankrijk, maar de vrijheid dezer
landen gebruiken zou, dewijl hij den Prins van Oranje gewapenderhand, onder schijn
van vriendschap, soeverein hoofd der Vereenigde Nederlanden zou maken» I Ook
diende zoo schreef men in vredelievenden zin tot Frankrgk, «in acht genomen te wor-
den dat het belang van Frankrijk en Holland daarin bestond, om met elkander in
goede alliancie en vrede te staan, alzoo ze elkander in 't vertier van koopmanschap
en manufacturen niet wel konden missen; het (was) bekend, dat, terwijl de fransche
wijnen en manufacturen hier verboden waren, Engeland op Frankrijk zeer sterk trafi-
keerde; maar met wat effect? In plaats dat de Engelschen met dien handel eenig
voordeel gedaan hadden, waren ze er meê achteruit gegaan; en de reden van dien?
dat het geld in Engeland duur was, en de kooplieden er hun waar niet anders dan
contant wilden verkoópen, terwijl de Hollanders daarentegen gewoon waren, hun waren
tegen andere koopmanschappen te marchandeeren; ja, geheele gewassen een jaar te
voren opkochten, eer ze konden geleverd worden» ^
Terwijl Koning Lodewijk intusschen zijn engelschen broeder in zijn belang te winnen,
of althans in zijn krijgsvaart te remmen wist, en de hollandsche gemoederen zooveel
mogelijk in zijn voordeel te stemmen zocht, had hij zelf, of liever zijn oorlogsmimster,
niet stil gezeten, maar zich op nieuw met de meeste vaardigheid en kracht tot den
' Dehat of ovemeeginge, wat regeeringe voor Nederlant de saMairste en leste is, bl. 8.
s Met ledrogh en verkeert voorneemen mn de Frins mn Oranje ontdeolct, W. 2. .
» Korte Aentelenvnge van Jan-IIagels Fraat, enz. Tot Vrylurg, voor de Getrouwe FatrlpUen,
de Waarheid. im. Mi. . .. , ^ ipW hl 4
ί Rollands Fraetje ofte Discours over ^t maeken van den Vrede met Vranckryck, em. Anno,lbl^, O . ■
• ® Voorloopig had h« beloofd, vóór 10 Maart niets tegen Frankrijk in 't werk te stellen. Rousset,
t. pl. p. 487.
DES VÄ.DERLANDS. ' 199
oorlog toegerust, In 't begin van February had hij daarop met zijn koningin en
hof Sint-Germain verlaten, en, tot groot ongerief van zijn hofstoet, den weg naar
zijn leger ingeslagen; over Metz langs Luxemburg getrokken, richtte hij zich vandaar
onverhoeds over Stenay naar Sint Amand en vervolgens naar Vlaanderen, waar hij
'top Gent gemunt had. Van daar had de niets duchtende spaansche bevelhebber, den
28·^° February, zijn ruiterij tot hulp van 't schijnbaar allereerst bedreigde Yperen ge-
zonden, en was er met slechts 500 man achter gebleven. Weinig dagen later was
hij, in zijn veege stede, met een fransch krijgsheer omzet, bij 't welk zich de Koning
zelf den 4®« Maart kwam voegen. Nadat Vauban den 5«° de loopgraven tusschen Schelde
en Leys geopend had, gaf de stad zich den θ·"', het kasteel den 11®»» over. Eerst daarna
gold het Yperen, waarvoor men den 18®·^ 't beleg sloeg, en dat 's ochtends vroeg van
den den Franschen in handen viel. Een kleine drie weken later keerde de Koning
naar Sint Germain terug, doch had zich nu ook die van Engeland niet kunnen weer-
houden, op 't eerste bericht van den franschen zegetocht, een drieduizend man naar
Oostende te zenden, al liet hij zijn oorlogsverklaring nog steeds achterwege. Den 16®"
Mei verscheen Lodewyk op nieuw in Vlaanderen, en zond den 18™ van daar, uit
het legerkamp van Deinze, een vredesvoorstel aan de algemeene Staten, waarop Van
Bevcrningh hem ten antwoord kwam brengen, dat zij zelf gaarne in dien hun niet
onvoordeeligen vrede zouden treden, doch zich met hun bondgenooten beraden moesten,
en daarom een wapenstilstand van 6 weken met hem verzochten. Zijnerzijds stond hij
hun dien toen voor de geheele maand Juny toe, na zich in de laatste dagen van Mei
voor drie miljoen gulden van Koning Karel's onzijdigheid verzekerd te hebben. In
't vooruitzicht op den thans verhoopten vrede, gaf Louvois den bevelhebbers van
Charleroi, Oudenaerde, Ath, en andere voor de Franschen daardoor weldra verloren
vestmgen last, om er de waterwerken en sluizen, zooveel doenbaar, ter vernieling te
doemen, doch zóó dat men er hun toedoen niet bij bespeurde, en ze eerst na de
overgave aan Spanje onbruikbaar werden Vauban, wiens inborst tegen zulk een
verraderlijke handelwijs opkwam, stelde hem voor, die vestingen later liever te her-
nemen, en schreef, ze daartoe alle reeds behoorlijk opgenomen en er de plans van
ontworpen te hebben Reeds had de inmiddels naar huis gekeerde Koning nu, in
't laatst van Juny, Luxemburg last doen geven, zijne troepen uit den omtrek van
Brussel te verwijderen, en de Staten den SO«»» daatvan in kennis gesteld, in afwach-
ting der te Nijmegen uit te wisselen vredebescheiden, toen in de week daaraan alles
^veder m duigen viel, en de oorlogstrom nogmaals geroerd werd. 's Konings gemach-
tigden m die stad toch gaven er dien van Spanje in 't voorbijgaan te verstaan, dat
^^ aan t nakomen der voorwaarden van fransche zijde niet te denken viel, vóór Bran-
Zie de plaatsen uit zjjne brieven aangehaald bjj Rousset, t. pl. p, 506. « Aldaar, p. 507.
-ocr page 203-200 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS
denburg, met hetwelk men zich den 10®" Maart op nieuw rerbonden had, zijnerzijds
de op Zweden veroverde plaatsen en streken weer teruggegeven had. Van Beverningh,
den Staten daarvan bericht zendende, kreeg nu onmiddelijk last, de reeds voorgeno-
men onderteekening niet te bewerkstelligen, en nog vóór 't einde der maand kwam
een nieuw verbond met Engeland tot stand, waarbij dit zich tot den oorlog tegen
Frankrijk verplichtte, wanneer het niet uitdrukkelijk toezei, de vestingen in de spaan-
sche Nederlanden te ontruimen zoodra de vrede bekrachtigd zou wezen. Door een der
zweedsche gemachtigden te Nijmegen, Olivenkrantz, die zich in deze dagen tijdelijk
te Londen ophield, liet men echter tevens, bij zijn terugreis ter onderhandeling, den
franschen verklaren, dat die do'or Frankrijk gestelde voorwaarde voor den afzonderlijken
vrede met de Stalen en Spanje niet gelden kon, daar deze slechts tot vermindering
van 't aantal vijanden van beide rijken, Frankrijk en Zweden, strekte Inmiddels
vertrok in 't laatst der maand de Piins naar 't leger, om op nieuw den strijd te aan-
vaarden. De Hertog van Luxemburg omcingelde thans Bergen in Henegouwen, dat de
Prins zich voornam te ontzetten, «'t Zou mij hoogst aangenaam zijn», schreef van
zijn kant Louvois daarentegen aan gene, «dezen oorlog met het slaan van den Prins
van Oranje te zien besluiten; doch hoezeer ik dat voor den roem van 's Konings wapenen
en den uwen in 't bijzonder verlang, ik kan niet gelooven, dat hij zoo waanzinnig
zou zijn, er zich aan bloot te stellen». De Prins deed echter met de meeste koelbloe-
digheid , wat Louvois voor waanzin uitgaf, en maakte zijn kenschetsende fransche roem-
zucht te schand. Met de 45,000 man onder zijne bevelen aarzelde hij niet, zich tegen
de 50,000 onder Luxemburg in beweging te stellen. Deze rukte, om Möns nog nauwer
in te sluiten, uit zijn kamp van Soignies naar de hei van Casteau op, om zich daar
met zijn rechtervleugel bij de abdij van Sint Denis, met den linker achter Masnuy
te legeren; daar, meende hij, moest «de Prins van Oranje dol zijn, (hem) te komen
aanvallen» ä. Den 12™ Augustus was hij er, doch zou er nu ook weldra den Prins,
tegen zijn zoo kras uitgedrukt gevoelen in, zien verschijnen. Intusschen was den dag te
voren j of liever 's avonds elf uur van den lO®'' reeds— juist een uur vóór 't verstrij-
ken van den laatstelijk gestelden termijn — te Nijmegen de vrede geteekend. Door de
inschikkelijkheid der zweedsche gemachtigden, wien de onzijdigheid der Republiek,
bij gebrek aan beter, reeds een voldoende aanwinst voorkwam, en die daarom minder
bezwaar hadden gemaakt, Frankrijk tegenover hun land en Koning geheel vrij te
laten, was de sluiting mogelijk geworden Terstond daarna werden renboden met het
' Kanke, Englische Geschichte^ u. s. w. V. S. 67.
^ Zie de verschillende by Eousset (t. pl. p. 510) aangevoerde zinsneden. ' ^
3 De inwilliging van den zweedsclien Koning zelf volgde eerst den 25en, en daar deze daarbü
enkele voorwaarden gesteld had, waaraan zü niet gehecht hadden, werd hen hun eigenmachtige han-
delwijs door hem verweten. Zie Carlson's QesoUcMe Schwedens, IV, S. 706,
" ι»
Jk
m&mm^ii&ÏÈm
, ' 'Υ .
DES VÄ.DERLANDS. ' 201
heugelijke bericht naar alle hoofdsteden en legerplaatsen afgezonden. Luxemburg zag
den naar hem afgevaardigden jongen Estrades^ 's morgens tusschen acht en negen van
den 14®°, over Dinant bij zich; de vraag werd nu, wat te doen? En reeds was, na
eenig onderling overleg, de brief gereed, die den vijand van 't groote nieuws in kennis
zou stellen, en de trompetter, die hem zou overbrengen, opgezeten, toen de fransche
Maarschalk eensklaps van gevoelen veranderde, en besloot de kennisgeving voor zich
te houden, en den verbeiden strijd te aanvaarden, in de meening, dat zijn krggseer
niet toeliet, het eerst tot dien stap over te gaan, en hij daarenboven toch onnut zou
zijn, omdat de Prins, die 't evenzeer moest welen, er hem niet van verwittigde '.Zoo
bepaald als hij, wist die Prins het echter niet. Hij kreeg zelfs niet vóór den volgenden
dag een schrijven van Fagel uit den Haag, waaruit hem 't eerst van den ye^io^f?;? vrede
bleek een brief van Van Beverningh, nog vóór 't gevecht ontvangen, had hem
echter de zedelijke overtuiging kunnen geven, dat op het uur van den strijd de vrede
tot stand moest zijn gekomen. W^as dit voldoende? Gewisselijk niet, en zoo de handelwijs
van Luxemburg, die hem of zijn strijdgenooten van 't bekomen bericht onkundig liet
en dit welstaanshalve voor zich hield, zeker eer blaam dan lof verdient den Prins
kan men 't waarlijk, in de gegeven omstandigheden, niet euvel duiden, dat hij, zich
aan geen zijdelingsche kennisgeving storende, van de welkome gelegenheid gebruik
maakte, om den overmoedigen vijand te keer te gaan, en 't zoo benarde Bergen —
gelijk hij 't Villa-Hermosa uitdrukkelijk had toegezegd — te ontzetten. Daartoe dus
trok hij in den voormiddag van den 14™ op, en bereikte zijn voorhoede nu weldra
de bosschen, die de abdij omgaven; tusschen tweeën en drieën had hij deze vermees-
' Zie Rousset, Ristoire de Louvois, t. pl. p. 515, »
" Bljjkens zijn antwoord van den 15en ;
Mijnheer! U. W. sal uyt mijne publique missive aen den Staet vernemen, 't geen in 't furieus
geveght van gisteren ia voorgevallen; hoe het sal worden opgenomen by ons volck, en weet lek
met; maer ick kan U. W. voor Godt verklaren, dat iek niet geweten heb als dese middagh, door
U· W. missive van den 13en, flat de vreede gesloten was; en hebbende geen brieven van den Staet,
soo sal ick de groote wegh gaen, en mjjn best doen, om Mona t'eenemael te ontsetten. Ick blijve
onveranderlijck, Mijnheer,
U. W. Dienstw. Vriendt,
G. Prince d'Orange.
Geheel door 't schijnschoon van 't fransche eerbegrip en der nationale roemzucht begoocheld,
schrijft Rousset echter: «entre Ie sentiinent de l'honneur national et militaire et Ie sentiment de
nmmanité Ie maréchal de L. aima mieux donner satisfaction au sentiment de l'honneur: Ie blämera-t-on?
Pas un de ses contemporains n'eöt songé de lui en faire nn reproche". T. pl. p. 516. Vermakelijk ie
het, daartegenover Louvois, den 17en, aan Barillon, in Engeland, zijn twijfel te zien uiten, "que les
Etais généraux approuvent que M. Ie Prince d'Orange, qui ne pouvoit ignorer ia signature de la
Paix, ait ainsi prodigué la vie de leurs sujets et mis leur fortune au hasard d'une bataille". T.pl.p. 538.
IVe deel, ge stuk. 26
-ocr page 205-»
202 ALGEMEENE GESGHIEÜENIS
terd, en ving nu ook op een ander punt, te Casteau, de strijd aan; men bespeurde
daar echter van 's Prinsen hoofdleger nog niets, daar het door een bosch werd schuil
gehouden \ Luxemburg achtte zich buitendien in de hier door hem ingenomen stel-
ling zoo veilig, dat hij 't onmogelijk waande, er zich door den Prins te zien besto-
ken, en dezen tusschen Oburg en Harré meende. Daarheen zond hij dus zijn ge-
heele tweede linie, en hield slechts de eerste met haar keurtroepen bij zich, die
zich nu door de inderdaad allengs van uit het hout opduikende en hen langs twee
gevaarlijke engten naderende vijanden, op de hoogten, waar zij hadden post geval,
zagen aantasten. «Woedend» — als de Prins zelf het den volgenden dag in zijn
schrijven naar Holland uitdrukte — «werd daar nu zes uur lang gestreden», en te
vergeefs dat het grof geschut der Franschen de nederlandsche gelederen dunde; al de
Kapiteins — op twee na — van 't eersle bataljon der fransche gardes vielen, en
hun ruiterij zelve werd, zonder zich behoorlijk te weer te kunnen stellen, geteisterd.
Die van den Prins werd door het terrein belet, aan den strijd deel te nemen; zijn
voetvolk echter betoonde — naar zijn eigen schriftelijk getuigenis aan de Staten —
«een onvergelijkelijke vigueur en deed actiën boven alles, dat men er van had kunnen
verwachten». In gelijken zin uitten zich de Gemachtigden te velde Weede van Dijckvelt
en Van JNaarsen. «De coeragië van onze soldaten», schreef de laatste, «is zoo groot en
ten einde toe zoo standvastig geweest, dat Generaals-personen zeggen, niets beters te
hebben gezien»; en niet één regiment of 't had zich loffelijk gekweten. De Hertog
van Monmouth, die kort voor 't gevecht met de engelsche hulptroepen was aange-
komen, verklaarde evenzeer «geen woorden genoeg te hebben, om den volhardenden
moed der nederlandsche soldaten te prijzen». «Onbegrijpelijk», noemde 't Van Naarsen
te recht, «hoe ze op zoo'n onvoordeelige plaats zulk een effect hadden kunnen doen»;
byzonder had zich daarbij 's Prinsen lijfwacht onderscheiden, die in 't verdringen van
den vijand moeilykheden was te bovengekomen, waarover ieder verrast en verwonderd
stond». De Prins zelf had zich in 't heetste van 't gevecht niet minder wakker ge-
weerd, en zag zich eens zelfs door den Ridder d'EscIainvillers het pistool reeds op
't lijf zetten, toen Ouwerkerk dezen nog juist bij tijds van zgn paard schoot.'s Vyands
steUingen werden dan ook overmeesterd, en hij op Bergen teruggedreven; en naar
alle verwachting zou dit den volgenden dag ontzet geworden zijn, had toen niet het
vredebericht van de Staten aan alle verdere vijandelijkheden een einde gemaakt. Thans
kwam — nadat men zich den 15®" wederzijds met het begraven der dooden en de
verzorging der gekwetsten had bezig gehouden — 's morgens van den IG®*^ W^eede
,ί, -
Ε -
κ
I' I
■L
if.'^'
" -
fei"
f
Hüi
' Die leeljjke bosachen zaten hem altijd in den weg; verg. Mevr. de Sévigné's schimpscheut
over dat bjj Filipsbnrg, boven, bl. 174, aant.
DES VÄ.DERLANDS. ' 203
tan Dijckvelt, Luxemburg uit 's Prinsen naana het oatvatigen bericht tneêdeelen, en
vragen, op welke wijs nu omtrent Bergen en beide legers te handelen, Hij antwoordde
met de betuiging zijner verwondering, dat men dat bericht niet eerder reeds ontvan-
gen had, daar hij zelf het reeds vóór 't gevecht had vernomen, en zei, op Weede's
vragend wederantwoord, waarom hij daar met een enkel woord niet van had laten
blijken, dat «de Franschen, zoodra zij gelegenheid zagen te vechten, niet gewoon
waren iets te zeggen, dat dit verhinderde, en hg ook een meester had, al te naijverig
op zyn wapenroem, om goed te vinden, dat men een slag had uitgesteld; dal hy
echter van zgne zijde moest bekennen, zich nog meer te verwonderen over de om-
standigheid — niet, dat de Prins van Oranje, die veel moed en, bekwaamheid had,
nog blijde was, van de laatste dagen van den oorlog gebruik te maken, om een
poging tot ontzet van Bergen te wagen; maar — dat hg, Dgckvelt, en zgn raede-
gcmachtigde te velde er in hadden toegestemd, dat die Prins Zijn Majesteits leger nog
was gaan bestrijden, terwijl men op 't punt stond weêr goede vrienden te worden, en
dat ze zich niet herinnerd hadden, hóe nuttig hun dat leger eertgds geweest was».
Weede vraagde hem daarop alleen nog verlof, den Prins wat levensmiddelen in Bergen
te laten brengen, gelijk hij dat aan Villa-Hermosa had toegezegd; maar Luxemburg zei,
dat hij dat zonder 's Konings voorkennis niet mocht, doch binnen twee dagen op
zijn bericht en navraag van dezen antwoord kon hebben, en dan terstond in over-
eenstemming daarmee handelen zou. Reeds den volgenden dag evenwel zond hem
Louvois de machtiging, het beleg van Bergen op te heffen, en vingen toen den 19®"
beide legers, dat van den Prins naar Brussel, en dat van Luxemburg naar Ath, den
terugtocht aan. Hij en de Prins, van hun voornaamste legeroversten omringd, wis-
selden daarby eenige plichtplegingen en betuigingen van spijt over de werkeloosheid,
waartoe zij nu gedoemd waren, en waarvoor zg in de jacht afleiding zouden moeten
zoeken ^ De Prins, eerst even naar Den Haag teruggekeerd, ging zich daar dan ook
weldra te Dieren meê verlustigen. '
De voorwaarden, waarop de vrede gesloten was, schonken der Republiek Maastricht
mei het Graafschap Vroonhove en de landen van Valkenburg, Dalem, en 's Hertogen-
rade, en wat verder met Maastricht samenhing, terug; alleen behield zich de fransche
Koning het recht voor, geschut en krygsbehoeften uit die stad meê te voeren. De
Stalen verplichtten zich hunnerzijds onzijdig te blijven in den krijg, verder door
Frankrijk te voeren, en het verdrag te handhaven door den Koning nu weldra met
Spanje te sluiten. Ook verbonden zij zich, den franschen Colone!, Graaf van Auvergne,
zijn Markgraafschap van Bergen (op Zoom), dal bij den oorlog door hen verbeurd was
' Ronsset, t. pl. p. 532.
-ocr page 207-3
•4?
204 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
verklaard, terug te geven; gelijk Frankrijk zich, om den Prins van Oranje in 't be-
zit van zijn Prinsdom Oranje en van de hem behoorende landstreken, in 't Vrij graafschap ,
Gharoiois, Fransch-Vlaanderen , enz. te stellen. Er werd tevens tusschen beide landen een
\ i hoogst voordeelig handelsverdrag voor vijf en twintig jaar vastgesteld, waarbij o. a. bepaald
fy . werd, dat geenerlei bijzondere voorrechten of octrooyen den weêrzijdschen vrijen han-
del mochten belemmeren , noch des anderen ingezetenen meer rechten of tolgelden af-
gevergd worden, dan elk van beiden van zijn eigen vorderde. Intusschen was tevens,
wt het veelbesproken vat- of tongeld betrof, bedongen, dat die der Republiek, met hun
schepen in Frankrijk handeldrijvende, het gewone bedrag — een rijksdaalder van 't vat —
moesten betalen, doch slechts voor eens en bij 't uitgaan, terwijl van hun zoutschepen
niet meer dan de helft dier som verlangd werd. De bondgenooten, met name Brandenburg,
weinig met dezen afzonderlyken vrede ingenomen, hoopten te vergeefs van den na 't tee-
kenen nog gevolgden slag bij Sint Denis, een hervatting van den oorlog, en zochten nu al-
- - -f thans —doch evenzeer te vergeefs — Spanje van hetzelfde bedrijf terug te houden. Ook
Engeland nam den schgn aan, in gelijken zin te werken, en zond zelfs's Prinseji aan-
, . gehuwden oom, Hyde, over, om op de naleving der laatste overeenkomst aan te
- dringen, hoewel die door Frankryks toegeven vervallen was. Hyde's zending was echter
alleen bewerkstelligd, om 't krijgsgezind Parlement te believen, en bracht niet anders
j, . te weeg, dan in Holland het misnoegen tegen den dringenden bevorderaar van den vrede,
Van Beverningh, voor 't oogenblik wat te vermeerderen, en Spanje wat minder grif
te maken in 't toeslaan der gestelde voorwaarden. Den September kwam intus-
^ sehen het verdrag tusschen beide Staten tot stand, waarbij bepaald werd: «dat er in
het toekomende tusschen Zijn alderkristelijkste Majesteit en deszelfs successeurs, koningen
• van Frankrijk en van Navarre ter eenre, en Zijne allerkatholiekste Maj'. van Spanje, enz.,
ter andere zijde, een goede, vaste, getrouwe inviolable vrede (zou) zyn», en waarbij
eerstgemelde zich verder verbond, om zijn laatste veroveringen in de spaansche
Nederlanden — Binche, Sint Ghislein, Gent, Leeuw, Limburg, enz. — gelijk in
Catalonië Puycerda, en daarenboven de by dat van Aken afgestane vestingen Kortrijk,
Oudénaerden, Ath, Charleroi aan Spanje terug te geven; Spanje daarentegen aan
Frankrijk Sint Omer, Cassel, Aire, Belle, Poperingen, Yperen, Wernick, Kamerijk,
Boechein, Valencijn, Condé, Bavay en Maubeuge, en verder 't geheele Vrijgraafscbap
afstond. Spanje zou buitendien van den luikschen Bisschop den afstand van Dinant
aan Frankrijk zien te erlangen, en het anders binnen 't jaar ook Gharlemont nog in
handen stellen. De vredesbepalingen van de Pyreneën en die van Aken werden voorts
' bevestigd, voor zoover er bij die van Nijmegen geen verandering in gebrapht was, en
uitdrukkelyk verklaard, dat geen van beide Staten een nieuw recht erlangd of ver-
loren hebben zou, boven 't geen in die vroegere vredesverdragen vermeldSpanje
f zou zich nu wel gaarne, overeenkomstig een afspraak met de Republiek in 1673,
DES VÄ.DERLANDS. ' 1209
Maastricht door haar, als schadeloosstelling τοογ de geleden verliezen, hebben zien
geven; doch de Staten beweerden terecht, dat die verhezen zonder hun bijstand nog
oneindig veel grooter gevi-eest zouden zijn, en het zonder hun toedoen daarbij zeker
niet zulk een aantal plaatsen in de Nederlanden zou hebben teruggekregen, en dat zij er
dus geen gewetensbezwaar van behoefden te maken, Maastricht maar voor zich te
houden. Spanje zocht zich daarover toen door 't uitstellen der bekrachtiging van den
vrede, die den SI«"» October moest plaats hebben, te wreken; doch Koning Lodewijk,
langer marren moe, liet toen zijn troepen een marsch naar den kant van Brussel
maken, met dat gevolg, dat met half December de uitwisseling der bekrachtigingen
plaats hebben kon. Met den Keizer duurde de onderhandeling, op voet van daadwer-
kelijken oorlog, nog twee maanden langer, toen er in February van 't volgende jaar
overeengekomen werd, den vrede van Munster te bevestigen , Prins Willem van Fur-
stenberg en zijn broeder, den Bisschop van Straatsburg, in hun eer en goed te her-
stellen, Fihpsburg aan den Keizer en Freiburg daarentegen aan Frankrijk te laten.
De Hertog van Lotharingen zou tevens, met ruiling van Nancy en Longwy tegen Toul
en een andere nader te bepalen plaats, en met toekenning aan Frankrijk van 't opper-
machtig recht, om vier krijgsbanen, van een half uur breedte, midden door Lotharingen
te leggen — met het doel het afgestane Nancy met Frankrijk in nadere verbinding te
brengen — zijn erfland terug erlangen, doch wierp deze vernederende voorwaarden verre
van zich, en liet zijn hertogdom liever voor goed aan den Koning. Met Zweden werd
terzelfder tijd door den Keizer vrede gesloten, en tusschen Frankrijk en Zweden en
de hertogen van Brunswijk-Lunenburg evenzeer. De Bisschop van Munster, Prins Fer-
dinand van Furstenberg, die den in September overleden Barend van Galen was
opgevolgd, sloot in 't laatst van Maart een verdrag met beide eerstgemelde Staten,
waarbij hij Zweden alles afstond, wat zijn krijgshafte voorganger in Bremen en Werden
veroverd had tegen een schavergoeding voor oorlogskosten van honderdduizend daalders.
Zoo bleven slechts Brandenburg en Denemarken nog tegen Frankrijk en Zweden op
oorlogsvoet, en het krijgsrumoer in Zweden en Noordduitschland cenige maanden nog
aanhouden, om eerst in den volgenden zomer en herfst een einde te nemen.
Frankrijk had inmiddels zijn hoofddoel bereikt, met zoo sluw overleg doorgezet
Het had, met de gelukkigsten uitkomst, weten te verdeelen om te heerschen, Het had
daartoe niet geaarzeld, de eerst zoo geminachte en der vernietiging gewijde neder-
landsche Republiek, in al haar eischen te gerieven, haar ook de laatste der op haar
ι
"Nooit", schreef dan ook Temple in zijn Rerinneringen, "heb ik onderhandeling met zooveel
bekwaamheid en behendigheid zien voeren, als deze van de zij der Franachen; onze raadslagen daar-
entegen, onze gedragsiyn", zuchtte hy, tegeiykertyd de houding der Engelschen in 't oog vattend,
"geleken op die driftige eilanden, die wind en t{j her en der slingeren".
206 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
vermeesterde steden en landstreken weder prijs te geven doch slechts met het doel,
nu elders des te machtiger op te treden, en in de spaansche Nederlanden en verder-af
vergoed te krijgen, wat het in de vrije in den steek moest laten. Het had de tegen zijn
overheersching saamgespannen bondgenooten gescheiden en, voorzoover en zoolang ze
nog de wapenen bleven voeren, machteloos gemaakt I Thans was het dan ook op het
toppunt zijner macht, en zou, in zijn houding der volgende jaren, daarvan maar al
te levendig doen blijken.
' "La Hollande", schrjjft Kousset, "n'était plus aux yeux de Louvois en 1679 ce qu'elle étalt en
1672, un objet de mépris. L'énergie, la persévérance, la grandeur de ce petit peuple, l'étendue de
ses ressources, avaient frappé son esprit. Ces marchands étaient des guerriers, ces pêcheurs des marins
de premier ordre. II les recherchait tout ä coup avec autant d'ardeur qu'il avait mis naguère ä les
vouloir perdre". {Bist. de Louvois^ III, ρ. 6).
- Kenschetsend wordt deze verhouding geteeiiend in het Gantz newes Theatrum Mundi, d. i. Co-
mödiweis dargestellte Begelenheiten so in den Jahren Christi unsers Hernn 1673—lfi79, in Summa ihren
Vorgang gehalt (Die hist. Volkslieder,, w. s. S. 58, ff.): "Da", zegt er K. Ludomcus:
Ei
Da steht übel mein Affaire, en de Qeneral-Staaten vallen er op in: Wir sind es content gar wohlen "Gut", herneemt de Koning: Gut! Nun aber hört, Ihr Andren, |
Mit den Andern dan alleine Was uns Louis nähme ab, Philipsburg geb zwar dem Kaiser |
%
-ocr page 210-Buitenlandsclie verhouding. Inlandsche tweespalt. Fransche overmoed.
Viervoud verbond. Twintigjarige wapenstilstand.
Luisterrijk werd, den Oclober, de afkondiging van den vr^de met vreugdevuren
van wege de Staten en den nieuwen franschen gezant, den Graaf van Avaux, inden
Haag gevierd. De laatste, die eerst te Nijmegen had helpen onderhandelen, was woens-
dag, 28 September, toen de eerste aflezing tevens van de rol van 't Hof van justicie
en de pui van 't Stadhuis, voormiddags elf uur, plaats had, plechtstatig van de Hoorn-
brug afgehaald, en in de eerste karos van Staat, met 's Prinsen bonte paarden bespan-
nen , naar zijn voorloopige verblijfplaats — het zoogenoemd (Al)efroyements-\v\m van Hun
Hoogmogenden» gebracht — om daar, als die naam reeds te kennen gaf, de gebruikelijke
drie dagen op hun kosten onthaald te worden. Vandaar werd hij, Saterdag 1 October
door twee der Heeren, in gemelde karos naar hun vergadering begeleid, om nu daar,
in een fluweelen armstoel tegenover den Heer van Odijk, die wegens Zeeland voorzat,
geplaatst, zijn geloofsbrief over te geven, en daarna met een hartelijke toespraak van
Wege den Koning, zijn meester, zijn «belangrijk en aangenaam emplooi» te aanvaar-
den. «Meer dan ooit», zei hij, «kon men thans rekening maken op de vaste vriend-
schap, die Zijn Majesteit t'allen tijden voor de Republiek had gehad». Men had dan
ook bij de afkondiging vermeld, hoe er thans «tot lof en dank van God den Heer-
almachtig» — wien men niet verzuimde er openlijk zijn erkentelijkheid voor te be-
208 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
tuigen ~ «en tot welstand en bevordering van 't gemeene beste der Ver. Nederlan-
den, een goede, vaste, getrouwe en onverbrekelijke vrede tusschen Koning en Staten
gemaakt en gesloten was».
«Wat hoor ik?» — liet, op de gedane mededeeling, Govert Bidloo de Faam in
opgetogenheid uitroepen, en de Staathunde haar antwoorden:
Dät gij hoort, dient voort de Wereld aan!
Laat uw bazuin geen klank als die van Vrede slaan.
«De wereld», voegde daarop de Vrede zelf er nog aan toe:
De wereld leer' voortaan den dollen krjjg verachten,
En wat uit mijnen schoot al zegen is te wachten;
Dat dan geen Tweedracht weêr dit bloeyend land verstoor,
Men geef aan Wantrouw, Nijd, noch Eigenbaat gehoor'.
Die Vrede en vreêgezinde Staathunde hadden echter, uit 's vreêvertooners pen,
goed spreken, tusschen hun welgemeende wenschen en de verwezenlijking daarvan
was de afstand groot, en de openbare toestand zou in 's Lands verhouding tot het
buitenland Eigenbaat en Wantrouwen juist de beste gelegenheid geven, zich daar bin-
nen te uiten, en er die heillooze Tweedracht aan 't licht te doen treden, die de ge-
moederen blijkbaar maar al te zeer verdeeld hield,
«Alleronkristelijkst van zijn bondgenooten verlaten», gelijk zich de groote Keur-
vorst niet onnatuurlijk verklaarde te zijn, zag hij zich, na 't sluiten van den vrede
tusschen den Keizer en Frankrijk, des te meer gedwongen, op een zoo voordeelig
mogelijk vreêverdrag ook voor zich bedacht te zijn, als die Keizer niet gehuiverd
had, de Franschen een achttal sleden tusschen Maas en Rijn als zooveel pleisterplaat-
sen voor hun legerbenden aan te wijzen, en dezen ook den verderen weg door 't Rijk
vrij te laten, zoo een en ander noodig mocht blijken, om Brandenburg en Denemar-
ken tot den vrede te noopen. Hij droeg daarom zijn naar Parijs gezonden franschge-
zinden zaakgelastigde Meiners, op, daartoe alle krachten in te spannen, doch zag
dezen te vergeefs met allen ijver werkzaam. Integendeel haastte zich Louyois, om een
twintigduizend man onder Calvo in Berg- en Kleefsland te laten rukken, om er
deels Kleef, Xanten, Orsoy, te bezetten, deels Calcar te omlegeren , deels naar Roeroord
en vandaar verder te trekken, in welk laatste ze zich echter door den wakkeren bran-
denburgschen Generaal Spaen verhinderd zagen. De Staten, over deze troepenbewe-
ging verontrust, zonden onmiddellijk zes hunner regimenten naar Schenkenschans,
' G. Bidloo's Vertooningspel op de Vrede, enz. T'Amsterdam, by de Wed. Joost Pluymér, in de
Kal verstraat, in Seneca^ 1678.
DES VÄ.DERLANDS. ' 209
om er een wakend oog op den verderen gang, van zaken te houden, doch gaven
hun vereenzaamden keurvorstelijken bondgenoot, op zyn aanvraag om de hem als
zoodanig toegezegde bescherming van Kleefsland, ten antwoord, «dat zij tot hun grie -
vend leedwezen, door hun vrede met Frankrijk tot de striktste onzijdigheid verplicht,
daaraan niet konden denken ^ Frankrijk zijnerzijds, eenmaal te Kleef genesteld, bood
den SI®'' Maart een wapenschorsing voor vier weken aan, die de Keurvorst niet na-
liet aan te nemen , terwijl de fransche bezettingen inmiddels Kleefsland uitmergelden. De
Keurvorst liet nu zijn nijmeegschen gemachtigde. Blaspeil, den franschen daar mel-
den , dat Koning Lodewijk wel tegenover Meiners op de teruggaaf van Pommeren aan
Zweden was blijven staan, doch hij uit de daarbij gebezigde bewoordingen meende te
kunnen afleiden, hij zich onbeschroomd op zijn edelmoedigheid verlaten kon; dat hij hem
daarom Wezel, de aan de Staten afgestane Schenkenschans, en, als 't wezen moest,
ook Lippstadt, tot de vrede zou gesloten zijn, ten pand liet, waarop toen de schor-
sing nog drie weken verlengd werd; Meiners werd inmiddels op nieuw naar Parijs
afgevaardigd, met machtiging, om, zoo 't niet anders kon, in alles toe te geven.
Hij versterkte zich daarop zooveel doenlijk in Minden, tot welks dekking Spaen aan
de Porta-Westphalica met 6000 man gelegerd was, en daar de drie weken om waren
vóór de onderhandeling was afgeloopen, wist deze de fransche voorhoede, door een
haar in 't gemoet gezonden afdeeling zijner manschap, naar Brackwede te lokken,
waar zij toen, den 16®" Juny, door den wakkeren overste Heyden overvallen en terug-
gedreven werd. De Maarschalk was onderwijl zelf de fransche legermacht komen aan-
voeren, liet Bielefeld bezetten, doch ontving uit den die stad bestrijkenden Sparen-
berg van den hem bezettenden overste Cloth ten antwoord, dat hij slechts met «kruit
en lood» te vermeesteren was, en zag er zijn volk op markt en straten daarna
lustig uit beschieten. Vijf dagen later ving aan de Porta zelve het gevecht met Crequy's
heirmacht aan, en vijf uur lang weerden zich daar nu de Brandenburgers zoo wakker,
dat zij, ofschoon veel minder in aantal, den strijd onbeshst lieten , en de Franschen
op Herford terugtrokken, gelijk zij zelf, aanmerkelijk gedund, naar Minden. Eerst
na vijf dagen vertoonden zich nu de eersten op nieuw, om een brug over de Wezer
te slaan, en, na een tweeden hardnekkigen strijd, op den rechteroever post te vatten
en Minden in te sluiten. Den der volgende maand werd dit opgeëischt, doch
^veigerde zich over te geven; en toen men er nu, den volgenden ochtend, een storm
verwachtende uitkeek, zag men, in plaats daarvan den vijand zijn leger opbreken
' Be Prins van Oranje schreef den 2en Maart van zijn kant·. "J'ai une si terrible douleur deLny
fe prèsentement inutile, que je ne Ie puis assez exprimer; mais je La puls asseurer. que, si je
puis attraper la moindre occasion de La servir, je ne la laisserai point eschapper, ä quoy je veillerai
et jour". Zie bü Droysen, t. pl. S. 628, Ann. 610.
IVe deel, 2e stuk. 27
-ocr page 213-'1
210 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en aftrekken, op het bericht, dat de vrede vier dagen geleden te St. Gerraain geslo-
ten was. De Keurvorst gaf daarbij, door den nood gedrongen, zijn veroveringen in
Pommeren weder op, met uitzondering intusschen Tan 't geen hem daar in 1653
was afgedwongen; alleen Damm, dat als een buitenwerk van Stettin beschouwd werd,
en Gollnow, waarvoor hem echter 50,000 daalders zouden worden te goed gedaan,
bleven in handen der Zweden; lot vergoeding der oorlogskosten, en als bewijs van
't bijzonder genoegen, waarmeê hij de oude vriendschappelijke verhouding tot den
Keurvorst hersteld zag, verbond zich de Koning hem in de eerstvolgende twee jaren
300,000 daalders te betalen. Meinders kreeg intusschen last te Parijs te blijven, daar
zijn meester, in zijn verbolgenheid op den Keizer en de Staten, besloten had, zoo
mogelijk in nader verbond met den franschen Koning te treden.
Tot die Staten richtte hij nu, den 11®" der maand, een schrijven, waarbij hij,
hun schetsende, hoeveel zijn erflanden in 't voorjaar van de Franschen geleden had-
den, hen tevens het verwijt niet spaarde, hoe dit vooral door hunne weigering om hem
bij te staan was te weeg gebracht; een te vreemder handelwijs, als hij zich juist om
hunnentwil in dien oorlog gemengd had, en waarom hij dan ook vertrouwde, dat
zij hem althans die scha zouden willen vergoeden. De Staten, dit laatste punt stil-
zwijgend voorbijgaande, gaven hem, omstreeks 't midden der volgende maand ten
antwoord, dat het hun een grooter troost zou geweest zijn, hadden zij mogen ver-
nemen, hij voordeeliger vredesvoorwaarden, dan de thans bedongene, had kunnen
verkrijgen; dat zij nimmer den dienst zouden vergeten, hun door hem bewezen,
doch ook vertrouwden dat hij, gelijk de gansche wereld, gezien had, hoe zij noch
het goed hunner ingezetenen, noch het bloed hunner legeroversten en krijgsknechten
gespaard hadden, om den oorlog tot een gewenscht einde te brengen; dat zij daarin
wellicht nog beier geslaagd zouden zijn, als ze door al hun bondgenooten zoo goed
waren bijgestaan, als zij hadden mogen verwachten; dat zij voorts niet konden looche-
nen, hoe zij, Spaansch Nederland in zulk een verval ziende, dat het een wonder-
werk moest schijnen, het niet geheel door Frankrijk overweldigd was, en zich zelf,
door den stilstand van handel en scheepvaart en de zware oorlogslasten, buiten staat,
dat land en zich zelf langer te beschermen, naar de noodige middelen hadden
uitgezien, om, 't zij den oorlog door te zetten of vrede te erlangen; dat die midde-
len echter, wat dat eerste betrof, zelfs van den kant, van welken men ze 't meest
verwachten kon, zoo luttel en onwis waren, dat Spanje zelf met hun begrepen had
den vrede te moeten kiezen, hoeveel het daarbij ook moest derven; en dat zij daarom
ook gehoor hadden moeten geven aan de voorslagen hun tot dat tweede gedaan, lie-
ver dan in een krijg te volharden, die hun verderf zou hebben na zich gesleept;
dat zij wel wisten, hoe de Keurvorst zelf zich beijverd zou hebben, hen ib dien oor-
log te helpen, doch dat de overige bondgenooten en zij zelf daarin tot het uiterste
DES VÄ.DERLANDS. ' 211
gebracht waren; dat zij van harte gaarne gezien zouden hebben, dat ook al hun
bondgenoolen, gelijk zij zelf, tot een goeden vrede hadden kunnen komen, doch tot
hun leedwezen hadden moeten bespeuren, hoe zij,allen, op Spanje na, in de mee-
ning hadden verkeerd, door 't aanhouden van den oorlog beter voorwaarden te bedin-
gen ; dat zij bij Frankrijk al hun best gedaaa hadden, die van den Keurvorst gun-
stiger voor hem te doen uitvallen, doch daarin niet geslaagd waren, doordien elk der
overige bondgenooten op zijn eigen voordeel bedacht was; dat zij voor zich slechts
die hadden aangenomen, die Frankrijk hun uit zich zelf herhaaldelijk had voorge-
slagen, en die zeker hadden blijven afslaan, had de nood hen niet verplicht ze ein-
delijk aan te nemen; dat het droevig lot van Kleefsland hun niet,onlgaan was, maar
zij te vergeefs op de onzijdigverklaring daarvan hadden aangedrongen». De Keurvorst,
met al deze verontschuldigingen weinig geholpen, schreef hun na weinige dagen terug,
dat hij in dat alles geen reden vond hem, als bondgenoot, niet op te nemen in het
vreêverdrag, en vooral niet hem onvoldaan te laten van 't geen zij hem voor zijn
door hen erkenden bijstand hadden toegezegd. Hij verzocht hen dus nogmaals dat na
te komen, en daartoe een weêrzijdsche samenkomst van gemachtigden te beleggen;
hij beloofde hun daarbij dan geen te hooge eischen te zullen doen, en alleen ver-
goeding voor de geleden scha te verlangen. Om te zekerder van zijn zaak te zyn,
poogde hij tevens door Meiners nu Koning Lodewijk tot dat nader verbond te be-
wegen, om met zijn bijstand des noods de Repubhek tot de gevraagde voldoening te
dwingen; doch deze stelde nog te veel belang in hare goede verstandhouding met
hem, om daar het oor aan te leenen. Integendeel liet hij zijn troepen« slechts uiterst
langzaam de terugmarsch uit Duitschland aannemen; eerst hen een zijdelingsche be-
weging naar de deensche graafschappen Oldenburg en Delmenhorst maken, en daar en
Ie Bremen brandschatten, en er toen nog een poos op kosten van Kleefs- en Bergsland
huizen, eer zij voor een deel althans aftrokken, toen den P» September de vrede
ook met Denemarken getroffen was, en Créquy, op 't eind dier maand, Lippstadt ver-
liet. Toch moest Wezel niet alleen nog bezet blijven tot den Zweden Pommeren weêr
overgeleverd zou wezen, gelijk in November geschiedde, maar duurde het tot February
van 't volgende jaar eer zij voor goed zich van daar verwijderden, stad en land daarbij
nog het noodige geld afpersende Bij 't verdrag, den 20®» October van ditdoor
Meiners eindelijk verkregen, verbond zich de Koning alleen, den Keurvorst al zijn
bezittingen en rechten, bij den vrede van Munster, het verdrag van Bromberg, en
den onlangs te St. Germain gesloten vrede verworven, te waarborgen, en door vrien-
dendienst en bemiddeling bij 's Keizers hof de aanspraak, die hij op Jägerndorf maakte,
Nadere bijzonderheden zie by Droysen, t. pl. S. 459.
-ocr page 215-212 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
ζ %'
te ondersteunen; de Keurvorst verplichtte zich zijnerzijds, fransche 1 roepen, die in
't duitsche rijk moesten binnenrukken, den doortocht te vergunnen en hun zijn ves-
tingen open te stellen, en beloofde bij voorkomende Keizerkeur den Koning of anders
den Dolfijn zijn steun en invloed, en baatten dezen niet, althans zijn gemeenschap-
pelijk overleg bij dien keur; als «bijzonder blijk van vriendschap» zei hem de Koning
dan ten slotte ƒ 50,000 jaarlijks toe
Nog hadden de Franschen Kleefsland niet geheel ontruimd, toen'daar, even bui-
ten de hoofdstad, in zijn sierlijken lusthof van Bergendaal, den 20™ December, de
bijna tachtigjarige oud-veldmaarschalk der Republiek, Prins Joan Maurits van Nassau,
verscheidde. In zijn beide laatste levensjaren had hij er zich, aan zijn woelig krijgs-
leven voor goed onttrokken, met de vernieuwing van dien hof beziggehouden, er
«bergen, velden, weiden, een fraaye rivier, en een niet minder fraaye beek, die
nooit uitdroogde, en vyf of zes watervallen, en dat alles» — als hij er zich op be-
roemde — binnen een ruimte van «slechts een half uur in den omtrek, aangebracht,
zoodat hij er 't stadhouderlijk Soestdijk racê ten voorbeeld kon strekken» Reeds een
jaar vroeger had zijn werkzame «plantlust» — als Vondel haar noemde — de Kle-
venaars met die naar hem gedoopte Nassausche laan verrijkt, die van de poort, haar
genan, naar den door hem aangelegden Vreiigdeberg leidde, en hun juffers en beeren
tot wandeldreef strekte. Zoo had zij er, naar Vondels wqorden, «schaduwen aan berg
en dal en stroomen» geleverd,
En koelte en zomerzon, geschut op loof en blad;
Dat tuigt de Vreugdeberg, daar IClevenaars vergaren
Eu zingen hand aan hand, rondom hem, aan den rei:
"De rijke Hemel will' den Stedehouder sparen
En zegenen, gelyk den bloesem in de Mei" '·'.
Zijn mede door Vondel herdachte «bouwlust» had zich, zoo daar als in Den
Haag, waar hij door Jacob van Campen het naar hem genoemde «Mauritshuis» had
gevest, geopenbaard, en beiden doen uitkomen, hoe hy den smaak voor de kunsten
van den vrede met den lofTelijksten ijver voor 't woelige krijgsberoep wist te jVer-
binden, waarin hij zich nog in den slag bij Senef zoo manhaftig onderscheiden had.
Hij paarde in den krijgsdienst, naar zijn beminlijken aard, zachtaardigheid met oorlogs-
moed, en in 't staats- en gewone leven een innemende spraakzaamheid met schrander
overleg. De groote dichter, die hem herhaaldelijk z^n verzen wijdde, had een zijner
" Aldaar, S. 450.
' Zie zUn vermakelijk schrijven van 26 Maart 1677, aan Bentinck; Arch. V. p. 347.
f Zie zjjn Jaohtzanff, enz. Dichtwerken, enz. II. bl. 170.
y4
DES VÄ.DERLANDS. ' 213
ouder amptsbroeders, Joan Wolfert van Brederode, nu ruim veertig jaar geleden, in
zijn onsterfelijken Rijnstroom^ al «schuimend bruisend langs Vianen», te vergeefs
daar «een telg» toegezongen,
die weder bloeyen doe
Den grijzen stam van Brederoê;
een half jaar vóór 't afsterven van Joan Maurits toch, was bij'de plechtige begrafenis van
den laatsten van Joan Wolferts drie zonen, zijn wapen mee ter aarde besteld, als dat van
den laatsten mannelijken afstammeling van zijn op zijn vermeende graven-afkomst zoo
fier geslacht. Nog anderhalfjaar te voren pas, in Febr. 1678, hadden de Staten van Hol-
land een verbod aan «die van Brederode» moeten laten uitgaan, den titel van Graven en
Gravinnen uit den adelijken Huize van Holland, te blijven voeren. Thans maakten zy,
bij besluit van 19 Sept., van Wolfert's verscheiden gebruik, om de goederen van zijn
Huis, als sterfelijk mansleen, aan 's Lands domeinen te trekken, gelijk door dien dood
tevens de rechtszpk verviel, die hij, in zijn gewaande grafelijke hoogheid, tegen zeven
hollandsche Edelen, over zijn daaruit afgeleide aanspraak op de voorzitting in de hol-
landsche Ridderschap, voerde. Zijn oudste ongehuwde zuster, Hedwig Agnes, werden
intusschen de inkomsten uit de voor domein verklaarde goederen, voor haar leven
toegekend.
Noch het een noch hef ander had echter de dichter, die hem en zijn Huis een
zooveel schitterender toekomst had toegewenscht, meer beleefd. Hij was zelf reeds den
5®'' February, ruim een en negentig jaar oud en der dagen zat, overleden, en zijn uit-
vaart , als die van «'s Lands oudste en grootste poëet» — gelijk hem het opschrift der
begrafenispenning terecht kenschetste — drie dagen later plechtstatig in de Nieuwe kerk
bewerkstelligd. Z.ijn dichtgeest leefde nog eenigen tijd in den door hem als een zoon
geliefden Antonides voort; doch de voorbode van wat anders de nederlandsche dicht-
kunst, in den loop der volgende eeuw, in haar geestdoodende genootschappen zou
baren, toonde zich thans reeds in een dichtkring, van welken ook Antonides eenigen
tijd lid was, doch dien hij al spoedig den bons gaf en van zich vervreemdde. Onder
den naam ΉιΙ Volentihus Arduum had zich die sedert eenige jaren te Amsterdam op
den Cingel, in Malta, gevestigd, en liet van daar zijn dicht- en tooneelwetten uitgaan.
De laatste waren uitsluitend op zoogenoemd klassiek-fransche leest geschoeid, en leerden
o. a., hoe veel sieraads
Bestaat in de eenheid van geschiednis, tyd, en plaats;
Hoe dat, en waar de knoop beginnen moet en enden,
Het eenigat doelwit daar het al op moet belenden;
Hoe zich het een tooneel aan 't ander binden moet
In een bedrijf; waarom vier sprekers niet voor goed
ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
Gekeurd zijn bü malkandre op één tooneel; de reden,
Waarom geen personaadje op 't schouwtooneel mag treden
Na 't eerst uitkomen, dan geroepen of verwacht;
En andre omstandigheên, nooit naar den eisch in acht
Genomen bij de bloem der dichtren, of zeer zelden.
Bij de eerste heette het vooral:
Elk woord zij menigmaal verbeterd en verschrapt,
Versmeed, veranderd, en 't onnoodige uitgekrabd.
In de reeks van voor verre 't meerendeel erbarmelijke tooneelwerken, die de leden
in 't licht gaven, waagden zij zich een enkele maal ook op staatkundig partijgebied,
naarmate juist te Amsterdam de tweespalt zich heftiger uiten zou. Vooreerst raakten
't echter de algemeene Staten en de Prins alleen met Friesland en Stad-en-Landen
oneens. Onmiddelijk na 't sluiten van den vrede met Frankrijk hadden de eersten
besloten, het overtollige krijgsvolk te ontslaan, en daar den Prins uit hun naam toe
gemachtigd, zonder daarvoor evenwel de goedkeuring van beide genoemde provinciën
te verwerven. Dezen, op haar zelfstandigheid prat, beweerden, dat de troepen, door
haar betaald, ook door haar Stadhouder alleen mochten ontslagen worden; en die
Stadhouder zelf was dat volkomen met haar eens, en wees zelfs de beleefde aanbie-
ding van zijn neef van Oranje van de hand, die het aan hem overliet, welke twee
vendels van zijn ruiterregiment hij begeerde af te danken, met de gulle betuiging,
dat hij niets liever zou wenschen, dan op de meest hartelijke voet van neefschap met
hem te verkeeren Friesland, zich echter aan de algemeene Staten niet storende,
dankte eigendunkelyk eenige andere vaandels, dan zij en de Prins, af, en zond twee
zijner leden — Statius en Scheppers — naar Den Haag, om die handelwgs te ver-
antwoorden. Deze kwamen daar, den 1®" October, betoogen, dat het bestel over de
afdanking der troepen tot de Oppermacht der gewestelijke Staten behoorde, gelijk die
van Holland dat in Maart 1651 hadden uiteengezet, en sedert bij alle provinciën was
aangénomen; dat daarom ook Friesland bg de gedane afdanking verstond te blijven;
hadden andere gewesten goed kunnen vinden, dit provinciale recht aan den Prins van
Oranje af te staan, het zou dal met goede oogen aanzien, doch uit dat afstaan zelf
bleek, dat zij dat recht bezaten, en men 't dus ook aan Friesland niet betwisten kon;
dat zij daarom ook verzochten, het zich door Hun Hoogmogenden, als handhavers
van 's Lands Vryheden, gewaarborgd te zien, en dezen zorg mochten dragen, dat
hun afdankingsbesluit ten uitvoer werd gelegd, en alle aanleiding tot onlust en onmin
daardoor werd voorkomen». De algemeene Staten, de zaak in overweging genomen
li. "
Μ .'
Zie 's Prinsen schrijven van 7 Sept. 1678; Aroh. V. p. 867.
-ocr page 218-DES VÄ.DERLANDS. ' 215
hebbende, gaven, een dag of wat later, ten antwoord: dat de gronden, waarvan
beide Heeren in hun vertoog waren uitgegaan, niet opgingen, daar het krijgsvolk,
door deze of gene provincie betaald, volstrekt niet, als het krijgsvolk dier provincie
kon worden aangemerkt, en het recht van afdanking dus ook niet tot de hoogheid
van ieder gewest afzonderlijk behoorde; dat wel niemand kon twijfelen of de opper-
macht over ieder provincie berustte bij"hare Staten, maar dat niet minder ontegen-
zeggelijk vast stond, dat de verschillende gewesten waren overeengekomen, om eenige
punten bij de Unie algemeen te maken, en daartoe ook dat van 't krijgsvolk, voor
de algemeene verdediging in dienst genomen, behoorde; dat ieder provincie recht had,
om, bij 't inleveren van den staat van oorlog door Kapitein-generaal en Staatsraad,
te verklaren, hoeveel krijgsvolk, naar hare meening, aangenomen of afgedankt moest
worden, en ook geen gewest boven het eenmaal bewilligd bedrag en den tijd, voor
welken dat bewilligd was, met kosten van onderhoud bezwaard, gelijk geen Kapitein-
generaal mocht worden aangesteld, zonder algemeene instemming der vereenigde gewes-
ten; doch dat het niet minder zeker was, dat het krijgsvolk, op die wijs aangenomen,
den eed aan de Unie gedaan, last van die Unie gekregen, en, als één en dezelfde
krijgsmacht dier Unie uitmakende, onderling rang gehouden had. Ook had het, tot
de algemeene verdediging gebruikt, altijd onder beleid en gezag van den Kapitein-
generaal der Unie gestaan, en was door dien Kap".-gen. of den Staatsraad altijd ook
de vermindering of afdanking geschied, daar zich de gezamenlijke bondgenooten steeds
legen elke afzonderlijke afdanking verklaard hadden; alleen dan was er soms tot zulk
een afdanking door deze of gene provincie besloten, wanneer de Unie baar, tegen
haar wil, met het onderhoud van meer krijgsvolk belasten woü dan waarin zij be-
willigd had. De Staten van Friesland konden daarop voor zich geen uitzondering
maken; al brachten zij toch ook bij, dat zij in de aanstelling van den Kap».-gen. der
Unie slechts hadden toegestemd onder voorbehoud van het recht, hun en hun provin-
cialen Stadhouder toekomende, hadden zij daardoor geen recht kunnen erlangen, dat
zij nooit hadden bezeten, maar alleen die rechten behouden, die ze't zij zelf,'t zij hun
Stadhouder van ouds bezat, gelijk ze zulk een nieuw recht ook nimmer zonder uit-
drukkelijken afstand der overige gewesten hadden; kunnen erlangen. Wien kon het trou-
wens ook in de gedachten komen, dat Friesland zich door dat voorbehoud grooter
recht over 't krijgsvolk had willen toeëigenen, dan één van de andere provinciën had?
Opmerkelijk was het, dat, zoowel bij 't sluiten der gentsche Bevrediging als bij
't verdrag met Anjou, Holland en Zeeland, hun krijgsvolk van dat der verdere pro-
vinciën willende gescheiden houden, dat, bij een uitdrukkelijke bepaling bedongen
hadden. Wanneer die echter niet was bedongen, hadden zij zich aan den Kap".-gen.
onderworpen, ook al bezaten ze een afzonderlijken Stadhouder, gelijk dat onder Lei-
cester gebleken was. Ook hadden beide provinciën, met Leicester in twist geraakt, en
216 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
- Γ.
: «ν- · ■
■
è
't geraden vindende haar eigen Stadhouder en Kap^-gen. te bezigen, nooit begrepen,
dat het krijgsvolk in haar betaling niet het krijgsvolk der Unie was, noch onder
Leicester stond, maar alleen, dat zij er zich, in diens afzijn, bij den verwarden staat
waarin hij de regeering gelaten had, wel van mochten bedienen, om zich te bescher-
men. Men dorst daarom ook vertrouwen, dat Friesland, zijn gevoelen met de bepalin-
gen der Unie onbestaanbaar vindende, dat zou laten varen, terwijl Hun Hoog Mogen-
den het nog te minder konden bijstemmen, als het op eigen gezag zijn vendels elk
met negen man had verminderd, welke manschap het boven de andere gewesten
had uitgewonnen; behalve dat het nog een vendel ruiterij en acht of negen vendels
voetvolk minder onderhouden had, dan waarvoor 't op den staat van oorlog was aan-
geslagen; terwijl het, door zijn afzonderlijke afdanking nu nog een vendel ruiters
en acht of negen vendels voetknechten minder onderhield dan het, volgens zijn aan-
deel in den staat van oorlog, behoorde te doen. — Friesland bleef echter bij zijn
beweren, en noopte daardoor Hun Hoog Mögenden tol een bezending, waartoe in
't begin van 't nieuwe jaar de Heeren van Achttienhoven en Keppel ~ Izaak Pauw
en Bernard van Pallant — naar Leeuwarden werden afgevaardigd. Deze hielden daar
vooreerst alleen met den Stadhouder ruggespraak, daar de Staten niet voor February
vergaderden, en maakten toen een uitstap naar Groningen, waar men echter even-
min de Staten buitengewoon beschrijven wou. Den 23'^» der maand met hun op-
dracht voor die van Friesland verschenen, gaven dezen hun een week later ten ant-
woord , dal zij wel gewenscht hadden, Hun Hoog Mögenden in dit ruwe jaargetij die
bezending te zien besparen; doch nu zij zich eenmaal die moeite gegeven, en door
hun afgevaardigde leden de gronden, door Friesland aangevoerd, nogmaals weêrspro-
ken hadden, vond men zich wel wat met de zaak bezwaard, omdat het weerleggen
dier weêrspraak veel omslag zou vorderen, en allicht tot nieuwe onmin leiden zou;
terwijl er geheel op stil te zwygen voor gebrek aan 't vermogen zon kunnen gehouden
worden, zich voldoende te verantwoorden. Best achtte men 't daarom, eens vooral, kor-
telijk aan te geven, waar 't hier meest op aankwam. De geheele vraag was, of den
algemeenen Stalen bij meerderheid van stemmen, dan wel den gewesten ieder voor
zich het recht van afdanking toekwam; en Friesland beweerde nu om de volgende
redenen het laatste: 1. omdat dit recht onafscheidbaar was van de oppermacht dier
provinciën, elk voor zich, gelijk de Staten van Holland, in 't vroeger aangehaald
vertoog, omstandig hadden aangetoond; 2. omdat Friesland het altijd had bezeten en
uitgeoefend, gelijk het o. a. ten tijde vari Graaf Willem Lodewijk zulk een volstrekt
gezag over 't krijgsvolk zijner betaling had gevoerd, dat er bijzondere legers uii|saam-
gesteld, de grenzen meê verzekerd, sterkten en vestingen meê ingenomen waren;
alleen had men 't soms eens aan de bondgenooten ter leen verstrekt, en ander volk
er voor in de plaats gekregen; 3. omdat Friesland dit recht nooit had afgestaan,
DES VÄ.DERLANDS. ' 217
maar altijd zorgvuldig gehandhaafd. Wel hadden de bondgenooten, kort na den dood
van dien Graaf, een Kap^-gen. aangesteld; doch Friesland had daar alleen in be-
willigd, onder voorwaarde, dat het hetzelfde krijgsgezag behouden zou, als bet tijdens
't leven van dien Graaf gevoerd had; en zulk een voorwaarde had het met Stad-en-
Landen samen ook gemaakt, toen de derde Prins Willem van Oranje tot Kap".-gen.
was aangesteld, en hun recht daartoe was door de gezamenlijke bondgenooten in 1672
erkend. Te zeggen, dat bij de Unie was vastgesteld, dat de vereenigde landen als
één lichaam zouden geregeerd worden, en daaruit zulk een gemeenmaking van
't krijgsbestel af te leiden, had meer zwier dan slot. In zulk soort van zaken toch
was men altijd gewoon duidelijk te verklaren wat gegeven of ontvangen werd, en
algemeene uitdrukkingen werden in dit opzicht weinig geleld. Men vertrouwde daarom
ook, dat Hun Hoog Mögenden het niet euvel zouden duiden, als Friesland zich in
't bezit van dit recht bleef handhaven, zoolang men niet klaar bewezen had, dat en
wanneer het er afstand van gedaan had, hebbende het besloten de rechten en privi-
legiën, bij de voorvaders zoo duur gekocht en verkregen, den nazaten ongeschonden
over te leveren. — Met dit weinig bevredigende antwoord afgescheept, trokken beide
afgevaardigden nu nogmaals naar Groningen, doch zagen zich ook daar bij de
Landschapsvergadering met gelijke betuiging afwijzen. Afdanking en aanneming, zoo
beweerde men er, was een deel der gewestelijke oppermacht, dat door Stad-en-Landen
aan niemand opgedragen, noch, krachtens eenigerhande Unie, met iemand ook gemeen
gemaakt. Het had er altijd zelf de beschikking over gehad, en zou er die ook in
't vervolg over behouden, zonder er den minsten inbreuk op te gedoogen. Nimmer
ook zou het een recht, dat het als Soeverein toekwam, tot een geschilpunt maken,
of aan oordeel en uitspraak van Hun HoogMogen^en of andere bondgenooten onder-
werpen. — Zonder zich nu verder over de zaak uit te laten, keerden beide Heeren met
dit weinig troostrijk uitsluitsel naar den Haag terug, waar toen Staten en Prins begre-
pen, de netelige strijdvraag voorloopig maar onbeslist te moeten laten, en de zaak,
om erger te voorkomen, niet verder te roeren.
Ruim een maand na 't vertrek der twee Gemachtigden richtte de moeder van den
thans 22-jarigen frieschen Erfstadhouder, die tot nog toe altijd een oog in 't zeil was
blijven houden, een schrijven tot de Staten van haar gewest, blijkbaar nog geheel
onder den indruk van hun soeverein verzet, en waarin zij, hen dankende voor al de
«deferencie, grooter dan zg ooit had kunnen denken, veel min begeeren», waarmeê
ze «in alle gelegenheden Hare adviezen, zelfs in en omtrent de grootste affaires van
Hun illustre vergadering gerequireerd hadden». Hun verder te kennen gaf, hoe Zg
thans «het geluk had, met het grootste contentement te beschouwen de vrpeden en
gerechtigheden der provincie ongeschonden, de leer der waarheid zuiver, de soevereine
macht van dit notable lichaam zonder kreuk, en Haar zoon, den Stadhouder, in nota-
iVe deel, 2e stuk, 28
• :;
218 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
bleii welslaod, gereed en overbodig ten dienste van Hun Ed. Mog«. provincie en
dierbaar vaderland ', zijnde door Haar niets nagelaten, van 't geen Z-ij meende te kunnen
dienen, om dien zoon te instrueeren van zoodanige sentimenten, als van noode waren
om de provincie te bewaren bij de oude gronden en maximen van regeeringe, en om
geen ding van de wereld te gedoogen, dat ooit het soeverein gezag der provincie of
de vrijheid en voorrechten daarvan in 't gemeen of van eenig lid in 't byzonder, van
iemand in de wereld in 't minst mochten worden gekwetst of gekrenkt, ten einde deze
provincie, onder de gelukkige regeering van Hun Ed. Mog^. mocht verblijven in haar
luister». Zij meende 't, om een en ander, nu dan ook «niet langer ontijdig te mogen
oordeelen, zich van alle verdere provinciale zorg te ontlasten, geresolveerd zijnde zich
van hier naar Duitschland te begeven, latende op Haren zoon voortaan de last van de
volkomen uitoefening der hooge bediening, met welke het Hun Ed. Mog". behefd had,
Hem van kinsbeen af zoo genereuslijk te honoreeren; Hun tegelijk hartgrondelgk dan-
kende, voor alle liefde, eer, achting, en deferencie, die het Hun beliefd had, van tijd tot
tijd voor Haar persoon en conduite te hebben en overvloedig te doen blijken, en Hen niet
min ernstig verzoekende, den Prins, Haren zoon, altijd te willen doen ontmoeten zooda-
nige bewijzen van Hun Ed. Mog. afFeccie, als Ze in de opdracht van zulke doorluchtige
bedieningen overvloedig betuigd hadden te zullen betoonen». De Staten haar brief ont-
vangen, gelezen, en overwogen hebbende, vaardigden eenigen hunner af, om haar «har-
telijk» voor alle bewezen diensten «te bedanken», en haar tevens het besluit kenbaar
te maken, waarbij haar «ter contemplacie van die meriten en diensten» een geldsom
werd aangeboden, en een jaarlijksch pensioen, met ingang van 1.1. 1 January toegezegd \
Ύί*
' y'-
' Dat er bö zijn opleiding daartoe, op den duur nog al wat met hem te stellen was geweest, en
men 't steeds noodig had bevonden, hem op het voorbeeld van zijn neef te wijzen, zie in zijn brief-
wisseling met zijn moeder van 1666—1669 (ArcUves, V. p. 238, ss.) en Vegelin van Claerbergens
drie brieven aan haar uit Sept. en Oct. 1674, in Jhr. van Sypesteins Geschiedkundige Sijdi^agen III.
Bijlagen, bl. 20, en vv.: "Als de Prince" (heette het daar o.a. nog) "maer de voetstappen vanS. H.
wilde imiteren, dan soude hy geluckig wesen. S. H. is vigilaut, sober, vraegt van wijze luydenraed
en volgt die na, is een groot soldaet, een groot oeconome, speelt noch vloeekt niet, is seer laborieus
en arbeidsaem". Hém moest men daarentegen vermanen "sich van quaede compagnie af te houden,
niet te drinckcn, veel min te sweeren mort DieUj je rente D^eu, en dierg. quaede manieren raeer.
Als onse Prins", luidde het dan verder, "maer wat leeren wil, ick wil hem wercs genoeg geven,
niet door force maer met soetigheid, al speelende, soo als my dunct, dat men deze vuyrige geesten
opvoeden moet. Het meeste dat ick hem versoecke is, om de cifferkonst wel te leeren, daer is immers
ten hoogsten aen gelegen, alsmede om eenen Duitschen'" (versta hollandsehen, in tegenoverstelling van
franscJten) "briefte können leesen; 't is immers beter van my yetwes te leeren als van'yreembden;
men behoeft syne onweetenheit aen andere luyden niet bekent te maken". Onder deze omstandigheden
Iaat het zich licht verklaren, waarom de zorgzame Alberüne Agnes zich zoo lang nog met het toezicht b|j
't bewind bleef belasten, eer zij zich zedelijk gerechtigd vond er van af te zien, gelijk zij anders reeds
twee of drie Jaar vroeger had kunnen doen, ^ Zie Moll. Mercurius voor 1679, bl. 121, vv.
DES VÄ.DERLANDS. ' 219
Terwyl de Gemachtigden- der Generaliteit naar beide Noorderprovinciën op reis
gingen, was de Prins van Oranje die van Utrecht, Gelderland, en Overysel gaan
bezoeken, om er de noodige orde op de geldmiddelen te stellen. In Utrecht werd
daartoe in overweging genomen, in 't vervolg alle renten van de sommen, door die
provincie op lijf- en losrenten opgenomen, op één kantoor te brengen en daar op de
verschijndagen te doen betalen, en evenzoo ook het krijgsvolk, tot haar last staande,
prompter dan tot dusver en op gelijken voet van maand tot maand op één kantoor
te laten voldoen; daar men echter voor 't oogenblik, bij de verschillende inzichten der
regeeringsleden, 't nog niet volkomen eens kon worden, werd de zaak voorloopig nog
aangehouden, om in Gelderland daarentegen wat vaardiger van de hand te gaan. In
Overijsel had men zich in het voortdurend weêrbarstige Deventer ongenegen getoond,
de stadssleutels — gelyk men te Kampen en te Zwol daar willig in had toege-
stemd — aan den majoor der bezetting, volgens order van den Prins, ter hand te
stellen, om ze bij den stadsbevelhebber in bewaring te geven. Men had er integendeel
de poorten eenige dagen veelal gesloten gehouden , tot daar de Prins den 7®° February
een einde aan kwam maken; met dat gevolg, dat nu vijf dagen later een der twee
sleutels van de kast, waarin die der stad bewaard werden, aan den majoor op zijn
aanvraag ter hand werd gesteld, en den IS®'' toen de poorten weder vqor de bezetting
geopend Over Zwol naar den Haag teruggekeerd, vond de Prins daar de hollandsche
Staten aan 't beraadslagen over de versterking van Naarden, Λvaarbij zich de naijver
der amsterdamsche Heeren op nieuw in heftigen weerstand uitte. Voorgevende, dat
het door afzanding aan den heikant sterk genoeg te maken was, wilden zij er niet
in toestemmen, en gaven, toen de Prins op zijn stuk "bleef staan, niet onduidelijk
aan den argwaan lucht, dat hij dat wellicht met het heerschziek bijoogmerk deed,
Amsterdam zelf zoo te beter in zijn macht te krijgen. Amsterdam's Pensionaris, Koen-
raad van Heemskerk, liet zich, naar men wil, zelfs de opmerking ontvallen, dal «het
versterk-en van Naarden zeker maar drie honderd duizend gulden zou kosten, doch de
tijd wel eens komen kon, dat Amsterdam wel om drie miljoen kon wenschen, dat
Naarden nooit versterkt ware». De Prins, door dergelijke praatjens te recht ontstemd,
vraagde er nadere verklaring van, en de Amsterdammers zochten zich toen zoo goed
mogelijk te verschoonen. Van Naardens versterking kwam evenwel vooreerst nog niet,
en alleen met die afzanding werd een begin gemaakt. Ook de Ridderschap had zich
intusschen, niet minder dan de Prins, over de houding der Amsterdammers gebelgd
getoond, en zich in de Statenzitting de opmerking veroorloofd, dat zij, die er zoo op
uit waren, wantrouwen tusschen Hem en de Staten te doen geboren worden, voor
onderlinge rustverstoorders mochten doorgaan». De stemming veler amsterdamsche gemoe-
' Aid. bl. 37,
-ocr page 223-220 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
deren in dezen tyd, en die in de volgende jaren zich meer openlgk nog uiten zou,
laat zich uit een, weinig maanden later, onder den titel Tyrmnie van Eigenbaai in
Heiland van Vrijehew, in 't licht gegeven Zinnespel van 't nieuwe Dichtgenootschap
bespeuren. Naar 't Italiaansch van Sbarra, naar 't heette, bewerkt of liever — naar
den aard van 't Genootschap — «verschikt», heette het wel slechts «in 't algemeen op
alle menschen, maatschappijen, steden, landen, republieken, en koninkrijken» te
slaan, doch was toch kennelijk met het oog op den nederlandschen staat van zaken,
in minder Prinsgezinden geest, vertaald; gelijk er dan ook weldra een sleutel op in
omloop kwam, die in de verschillende opgevoerde Deugden en Gebreken, hollandsche
personen van de laatst verloopen jaren aangaf, in Eigenbaat den Prins zelf, in Arg-
listigheid zijn grootmoeder, in Bedrog den Raadpensionaris Y^gtX^ in Kwaadaar
in Schijnheiligheid de Voetianen, in Ondeugd Bentinck, enz.; en omgekeerd in Goed-
aard Gorn, de Witt, in Verstand de Staten van Holland, in Deugd de Overheid der
steden, in Rechtvaardigheid en Oprechtheid haar afgezette leden, in Wil de Staten-
generaal, in 't Gemeenebest Johan de Witt, wilde voorgesteld zien. In een onderhoud
van Arglistigheid met Eigenbaat^ liet er zich, in 't tweede bedrijf, de eerste o. a.,
op den uitroep van den tweede: «Ik zie Arghstigheid aankomen;—Wel, wat tijding?,
aldus hooren:
Zeer wenschiyke, om u stof te geven tot verblijding:
Gemeenelest, mijnheer, is al van kant, en mijn
Beminde zoon Bedrog herschapen in zjjn schijn;
Die zijn manieren zoo heeft weten aan te wennen,
Zjjn spraak eji mienen, dat zij niet zijn te onderkennen;
Want met den tabtiert van Gemeenebest versierd.
En zittende in zijn plaats, berecht hij en bestiert
's Lands zaken, zijnde ontzien bij groeten en bij kleenen,
Die hem Q-emeenelest te wezen vastlijk me enen.
Kig. (Men) heeft een stoute daad bestaan. ,
Argl. Wat doet men nu
I Niet al, ο Eeên, van Staat of Uigenhaat, om u! —
Mg. Nu reken ik de kroon en scepterstaf der landen
Van Vrijekeur al op mijn hoofd en in mijn handen,
Nu mijn vertrouwdste vrind, Sedrog, gehouden voor
Gemeenebest, bezit dea konings hart en oor. |
η 't derde bedrijf met Wil saamgekomen, zegt Eigenbaat: ^^
— aanschouw mij wel, en ken
Uw trouwen dienaar: 'k schijn wat anders dan ik ben.
Om onbekend bij u, mijn schoone, te verkeeren,
I Zie het aangevoerde uit Eesoluciën en Aanteekeningen bij Wagenaar, FatZ. JTisiorie,XV.bI. 87-
-ocr page 224-DES VÄ.DERLANDS. ' 221
Heb ik mU zelf verkleed in vrouwelijke kleêren,
Eu met den valsehen naam bepronkt van Ή,βέη van Staat;
Maar 'k ben een man, een man, en fk heet — Mgenbaat.
Wil. O Mgenhaat, myn vreugd, mijn hoop, myn ziel, mjjn leven!
Wat v^ondere oorzaak heeft u herwaarts aangedreven?
Mg. Mijn liefde, ontsteken aan uw schoonheid, sinds de Faam
De wereld over die verspreidde, met uw naam.
Wil, Wat zie, wat hoor ik, en wat heb ik meer te wenschen,
Nu gij, mijn zielzon, die ik boven alle menschen
Bemin, mijn liefde kroont met uwe wedermin!
Aan 't slot worden dan echter de hekken treurig verhangen, komt Wil geboeid
op het tooneel, en roept weeklagend uit:
Ondragelijke hoon!
Mü dus met ketens, als de snoodste der slavinnen,
Te boeyen!
Ärgl. Stel u wat gelaten, dwing u zinnen!
't Geschiedt uit last.
Wil. Wie heeft die last gegeven? —
Mg. Ik!
Wil. Hoe, gij? Is dit dan die beloofde huwljjksstrik.
Daar mijn verlangende en verliefde ziel om blaakte?
Helaas!
Eig. 't Geluk was veel te groot, daar gij naar haakte,
't Is eers genoeg voor u, te wezen mijn slavin.
Hij ontmomt zich daarop geheel, en zegt: ^
'k Ben koning Mgenhaat, die, in de schjjn van Beden
van Staat, dit eiland met bedrog en met geweld
Heb ingenomen, en Verstand ter neêr geveld.
Daatna treedt Schijnheiligheid op, en spreekt:
O Vorst, de zinnen uw nieuwe onderdanen, komen
Met vreugd van alle kant aanloopen, ingenomen
En opgemaakt door mijn gewone kunsten, om
U hunne eerbiedigheid in 't nieuwe koningdom
Op te offeren. Bedrog en Vleyerij geleiden
De scharen, die zich tot een slaafsch ontzag bereiden,
En u, Vorst Mgenhaat, tot koning van dit Land
Van Vrijekeur, met vreugd verkiezen voor 't Verstand.
Mg. Men laat' hen in!
Sedrog. O Vorst! wö komen u begroeten.
' Volgens den Sleutel de haagsche beulen of inwoonders van Holland.
-ocr page 225-222 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
En ons oodmoediglijk neêrwerpen voor uw voeten;
't Eegeeren van 't Verstand klinkt, door mjjn toedoen voor
Tyrannie uitgemaakt, zoo haatlijk in het oor
Der onderdanen, dat ze, in stede van beschreyen,
Met groote vreugd zyn dood het eiland door verspreyen.
Vleierij', En ik, die ben de schelle en klinkende trompet
Van uw verdiensten, heb uw lof in top gezet,
En zóó de harten van al eilands onderdanen
Gewonnen, dat zy zich op 't hoogst gelukkig wanen
Met hunnen nieuwen Heer, en, vol van ongeduld,
Den tyd afwachten, dat gij u vertoonen zult.
lEiff. Getrouwe vrienden, 'k zal u diensten rijkiyk loonen;
Mon laat' de Zinnen in, opdat wij hen vertoonen
Hun wetteiyken Vorst, hun lieve toeverlaat.
Be Z. Lang leef de koning! Lang leef koning MgenbaatI
Wil roept dan echter waarschuwend, tot besluit, uit:
Verkeerde biydschap! Hoe verheugd gaan zu naar binnen!
Maar spiegelt u aan mü, ο licht verleide Zinnen!
Gy vindt u jammerlijk bedrogen met berouw.
Denkt gü in Mgenlaat te vinden Liefde en Trouw! —
Was de zinspeling naar de bedoeling der hollandsche verschikkers van 't italiaansche
spel duidelijk genoeg, de tegenpartij bleef toch ook niet achter met van haar zijde
een «sleutel» van tegenovergestelde strekking aan te geven, volgens welke de Deugd^
Prins Willem van Oranje, het Gemeenebesi, Kievit en Van der Horst, Goedaard,
Buat, Kwaadaardy Cornelis de Witt, Rechtvaardigheid, de oude Princes, Oprechiig-
heid, Zuilichem, Eigenbaat, Loevesteinsch gebroed, Arglistigheid, Pieter de Groot ^
Bedrog, Johan de Witt, Schijnheiligheid, de Coccejanen, Arminianen, Mennisten,
en Socinianen, waren, en de Vleyerij, Van Beverningh, de Ondeugd Van der Aa, en
de Zinnen, de onderzaten in 't algemeen voorstelden
Hel was vooral de aanstaande verhouding tot Frankryk, en het verschil van ziens-
wijs daaromtrent, die den strijd der partijen, door Amsterdam en den Prins vertegen-
woordigd, levendig zouden doen uitkomen. Al ras na 't sluiten van den vrede hadden
de algemeene Stalen besloten een buitengewoon gezantschap naar 't fransphe hof Ie
zenden*, lot bevordering van den algemeenen vrede en vereffening van enkele ge-
schilpunten van ondergeschikt belang. De HH. van Odijk, Weede van Dijckvelt, en
' Hovelingen.
' Zoo, en niet Hugo de Groot — gelijk elders gemeld staat — moet het natuurlijk heeten.
® Beide sleutels worden in afschrift gevonden in een exemplaar van het Zinnespel, in de BiU.
Ome., 1678. 1.
li" <!
OES VADERLANDS. 223
Jacob Boreel werden daartoe benoemd, en maakten zich weldra op weg, doch stuit-
ten vóór het aanvaarden hunner taak op een onverwacht uiterlijk bezwaar, de plech-
tigheid bij hun ontvangst in den Louvre in acht te nemen. Zij meenden recht te
hebben, om het groote voorplein van dat Hof tusschen 's Konings dubbele lijfwacht
en onder 't slaan der trom op te rijden, gelijk van 1660 tot 1662 geschied was. De
Franschen waren daarentegen van gevoelen, dat zooveel eers slechts aan Keizers,
Koningen, of de Allerkristelijkste Majesteit zelve toekwam, en dat, w^as het vroeger
eens aan de gezanten der Republiek ook gegund, dit louter toeval gewqest was, door-
dat misschien juist de wacht er was afgelost. Yoor Van Benningen en Pieter de Groot
had het althans, in 1666 en 1670, niet plaats gehad. Een lange poos werd daarover
heen en weer geschreven, tot de Koning, in zijn vriendschappelijke gezindheid dezer
dagen, eindelijk aan 't geuite verlangen gehoor gaf, en de drie Heeren nu met den
meesten luister van trommelslag en wapenvertoon, in Maart van dit jaar, hun intreê
deden, en verder met goed gevolg werkzaam waren. In 't laatst van Augustus deed
echter Louvois, bij een bezoek hem door Boreel gebracht, dezen zijn welgemeende
verwondering blijken, dat zij in al de hier nu reeds doorgebrachte maanden nog van
geen nader verbond met den Koning gerept hadden, 't geen toch de verhouding der
Staten tot andere mogendheden, gelijk met name Spanje en Brandenburg, den noo-
digen steun zou geven, en hen tegen min aangename bejegening van die zijde zou
vrijwaren; ook kon hij ónder vier oogen hem wel verzekeren, dat men den Koning
daartoe zeer genegen zou vinden, al kon de eerste opening daaromtrent moeilijk van
hem uitgaan; terwijl die Koning daarentegen, toonden zich de Staten op dit punt
onverschillig, allicht met anderen zou kunnen beproeven wal zij schenen te versma-
den. Bij een bezoek, een dag of wat later door Dijckvelt bij hem afgelegd, had hg
weêr op 't zelfde aambeeld geklopt, en de zaak nog nader zoeken aan te dringen.
Beide Heeren hadden hem echter slechts ontwijkende antwoorden gegeven, en hem
wel in de beleefdste woorden van de oprechte bedoeling der Staten verzekerd, om den
vrede nauwlettend na te komen, en met Zijne Majesteit in goede en vertrouwde
vriendschap te leven, alles bijbrengende om die aan te kweeken en te verduurzamen,
(loch voorts gemeend, het daarbij te moeten laten. Zij haastten zich intusschen den
Prins van hun opgedane ervaring kennis te geven, en zijn opmerkzaamheid op deze
dingen te vestigen Hij doorzag maar al te wel, wat onder dit alles schuilde, en
loonde zich terecht weinig genegen, om Frankryks voorkomenden wenken gehoor te
geven. De fransche gezant was intusschen in gelijken geest werkzaam, en zocht onder
de hand de gemoederen voor dat nader verbond met zijn Koning te belezen. Men liet
Zie hun schryven van 1 Sept., Arch. V. p. 370.
-ocr page 227-224 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
zich echter niet door hem verlokken, en knoopte liever met den Keurvorst van Bran-
denburg onderhandelingen aan, door den hem van vroeger reeds gunstig bekenden
Reede van Amerongen op nieuw tot hem te zenden, om zich met hem over de nog
achterstallige bijstandsgelden te verstaan Κ Te vergeefs dus op een eersten stap van
hieruit gewacht hebbende, diende Avaux nu, den 8®° January van 't nieuwe jaar', een
vertoog bij de algemeene Staten in, waarin hy hun namens zgn meester den wensch
uitte, van hen te vernemen, of zy van meening waren, een nader verbond met Hem
aan te gaan, opdat Hy mocht weten, waar zich in 't vervolg aan te houden. Nauw
had hy dat stuk echter ingeleverd, of de engelsche gezant, Algernon Sidney, die na
den vrede Temple was komen vervangen, kwam een tegenvertoog overleggen, waarin
hy namens zyn koninklyken meester te kennen gaf, hoe deze niet zonder ontstel-
tenis vernomen had, dat Zijne allerkristelijkste Majesteit de Staten tot een verdedigend
verbond met zich te noopen zocht, 't geen hy als een als tegen Hem zelf aangegaan
verdrag zou kunnen beschouwen, terwyl het verder tot geen ander doel zou kunnen
strekken, dan óf Frankrijk of de Republiek te beschermen; dat Frankrijk echter
zulk een bescherming in geenen deele noodig had, en het dus alleen zou dienen,
om 't Frankrijk gemakkelijk te maken, tegen Engeland bij gelegenheid eens op te tre-
den. Dit vertrouwde daarom ook, dat de Staten zich wel niet tot zulk eene de goede
verstandhouding tusschen hen en dat rijk bedreigende verbintenis zouden laten be-
lezen». Avaux vond zich door deze tegenwerking genoopt, nog in dezelfde maand
een tweede en derde vertoog in te leveren, waarin hij 's Konings verbazing te ken-
nen gaf, dat de Staten zoo traag schenen, in nader verbond met hem te willen tre-
den , daar dit toch niemand schaden en alleen strekken kon, om den vrede te bestendi-
gen. Het door Engeland voorgestelde was daarentegen blykbaar slechts tegen Hem
gericht; Hij meende daarom ook te kunnen verwachten, dat de Staten Engelands raad
geen gehoor zouden geven, gelyk Hy er zich vóór nu 18 jaar niet door had laten
weêrhouden, een verdrag met hen aan te gaan. Stelden zy 't echter nog langer uit,
dan zou Hy in de meening gaan verkeeren, dat ze ten Zijnen opzichte van gevoelen
veranderd waren, en dan Zynerzyds niet aarzelen, de maatregelen te nemen, die Hy
tot welzyn van Zyn ryk noodig achten mocht. De verzekering, Zijn gezant persoonlyk
door den Raadpensionaris Fagel gegeven, dat ze zich in geen verbond zouden in-
laten, in staat de vriendschappelijke verhouding tot Frankryk in 't minst maar te
krenken, volstond niet, om Hem gerust te stellen. Zijn gezant had nu in last ge-
kregen, nog een poos de beslissing der Staten af te wachten, zonder inmiddels nog
iets van 't verbond te reppen; bleken zij dan echter geraden, dat verbqnd af te
•'s·
Si ^
' Zie de nadere b^zonderheden daaromtrent l)ij Droysen, t. pl. S. 469, ff.
-ocr page 228-DES VÄ.DERLANDS. ' 225
slaan, dan hadden zij zich verzekerd te houden, dat Zijne Majesteit tot al zulk
verbonden zou toetreden, als hem, tot 's Lands v^elzijn werden aangeboden, en all
middelen bij de hand zou nemen, om den handel der landzaten te doen bloeyen
Zij moesten voorts in 't oog houden, al bedoelde Zijne Majesteit dat niet als dreige-
ment, dat hetgeen in de laatste acht jaar gebeurd was uit geringer aanleiding wa
voortgesproten, dan die tot het ongenoegen Zijner Majesteit, thans door hun onver-
schillige houding gegeven. — Sidney liet natuurlijk niet na, ook tegen dezen nieuwen
aandrang van Frankrijk zijn bedenkingen in te brengen, en de Stalen aan te manen ,
zich door deze bedreigingen niet te laten bang maken. Terwijl daarop die Staten over
het te geven antwoord beraadslaagden, werd ook daarbuiten het voor en tegen druk
besproken, en liet zich met name een zoogenoemd «goed Patriot)^ er in franschen
zin over uit. Zulk een verbond kon, docht hem, «niet schadelijk zijn, omdat het
niet anders (\^as) als een bloote verbintenis van onderlinge bescherming, in 't toe
brengen van onderlinge hulp, indien deze staat of Frankrijk van eenig ander Poten-
taat wierd aangetast. In elk geval zou die staat, als de zwakste, meer voordeel daar-
van trekken als de Franschen, en zou het hem zekerlijk werkelijk kunnen ontlasten,
en redden uit de verlegenheid, waarin de financiën door de voorgaande ongelukkige
tijden gebracht (waren), en zij daarentegen door dit verbond weder hersteld kunnen
worden, daar er niet aan te twijfelen viel, of men zou daardoor lang buiten oorlog
blijven. Werd het integendeel afgeslagen, wat kon daaruit anders ontstaan, dan dat
men zich moedwilhg in de ongunst van zulk een machtig Koning, en bijgevolg in
de uiterste verlegenheid hielp? Alle soevereine en vrije Staten toch hadden macht,
om verbonden aan te gaan of af te slaan; maar allen behoorden ook de wijsheid te
hebben, om wel te overwegen, wat van beiden voor hun Staat het best, wat eerlijk,
wat redelijk, wat veihg, wat nuttig, wat noodig (was), en wel acht te geven op
de gevolgen, die aan een van beiden vast waren. En wat deze zaak belangde, was
er wel niet aan te twijfelen, of de Koning, die zelf dat verbond aanbood, en zeer
wel wist dat het den Staat ruim zoo voordeelig was als hem, zou 't niet dan met
de hoogste verontwaardiging opnemen, werd het afgeslagen, en het daarvoor houden,
dat men zijn aangeboden gunst versmaadde. Hoe groot een ongenoegen daardoor in
zoo grootmoedigen Prins ontstaan zou, mochten alle verstandigen bedenken. Wat schrik-
kelijke gevolgen de laatste oorlog met zich gesleept had, wist ieder, en 't zou nie-
mand ooit vergeten, met wat een algemeenen schrik men geslagen was, toen die
groote Koning, als een bhksem, tot in 't hart van 't land doorbrak. Als men aan
^«en mval gedacht, sidderde men en 'thart versmolt. Deed hij ons nu weder den oor-
^^ ^^ '''''''''' ^^ financiën in zulken
^^rva waren, het land zoo belast, de gemeente uitgeput was. Op hulp van buiten
oö men zich niet of weinig verlaten; men had gezien, dat Frankrijk niet alleen
deel, 2, stuk. ^ 29
-ocr page 229-226 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
tegen den Staat en alle geallieerde machten bestand was geweest, maar ook verwin-
naar, en aan allen den vrede gegeven had. Van Engeland ware, naar veler dunk,
nog de meeste hulp te verwachten; maar zou 't wel voorzichtig zijn, zich door 't wei-
geren der alliancie met Frankrijk, op genade of ongenade in de armen van Enge-
land te werpen? En genomen, men was door de hulp van Engeland bestand tegen
de macht van Frankrijk, zou men dan Engeland min te vreezen hebben, dan nu
Frankrijk? 't Ware maar een verwisseling van 't voorwerp der vrees; al wat men
aan de eene zijde won, zou men aan de andere verliezen, en mogelijk tefFens de
vrijheid te water en te land. Dewijl dus de Staat» — zoo besloot de waarschijnlijk
door fransch geld gewonnen schrijver — dewijl «de Staat met den Keizer, den Koning
van Spanje, en anderen, inzonderheid met Engeland» — vóór en ten behoeve van
den nijmeegschen vrede — «een defensieve alliancie gemaakt had, en men niet min-
der aan Frankrijk dan aan Engeland verbonden was; zoo behoorde de Staat, tol wel-
zijn van zijn ingezetenen, zulk een alHancie met Frankrijk op het spoedigst te slui-
ten» ^ Deze vermeende «goede Patriot» bleef echter niet zonder weerspraak, en zag
zich weldra bondig weerlegd in een door zijn «advies» uitgelokte «repliek». De fransche
«vriendschap»', waarvan hij gewaagde, had zich «de tegenwoordige Koning duur laten
betalen door al 't geld, dat hij tijdens zign overheersching had afgeperst, en na 't ver-
trek van zijn troepen nog ingevorderd. Hy had voorts, als de visch naar 't versehe
water, verlangd, dat deze Staat en Engeland, elkaar in den laatsten oorlog zoo zouden
hebben gehavend, dat daarop een wederzijdsch verderf voor beide landen gevolgd zou
zijn; en om dat te faciliteeren, had hij dan ook in de toen geleverde zeeslagen bei-
den met elkaar laten omspringen, blijvende met zijn eigen vloot 't spel, stilliggende,
aanzien. Om te maken dat er een oprechte, gedurige, en noodwendige vriendschap
tusschen Frankrijk en den nederlandschen Staat bleef, was het eenigste middel, te
maken, dat Engeland formidabeler dan Frankrijk bleef. Ik kan wel te gemoet zien»
— vervolgde hij wat later — «dat gij, de alliancie met Frankrijk gemaakt heb-
bende, u zult inbeelden, als of gij in Abrahams schoot zat, en vragen: wie zal
of kan ons nu met oorlog bespringen? Men zal dan, en tot een gering getal toe,
de milicie gaan casseeren; want gij zult meenen, dat gij met de fransche alliancie
genoegzaam voor ieder redoetabel kunt zijn; doch, het zooverre gebracht hebbende,
zal dan de vraag wezen, in wiens armen gij u op genade en ongenade hebt gewor-
pen? Want gij moet weten, dat Frankrijk u niet en caresseert om uw schoon aan-
gezicht , en dat zijn behoudenis niet in de uwe bestaat, of dat het eenige vrees voor
' Advys van een goet Patriot des Vaderlants over de tegenwoordige saecTcen van Staet; Ainsterdani,
deu 37 Jan. 1680 (getd. H. N. v. G.).
DES VÄ.DERLANDS. ' 227
u heeft; maar 't zal alleen kunnen dienen tot verzading dér fransche heerschappy»^
Hy gaf daarom ook aan , «eens te overdenken, welke vriendschap de beste en oprechtste
(zou) zijn, die, welke de vrijheid — zoo duur met goed en bloed der voorouderen
gekocht en verkregen —aanbood te handhaven, of die, welke ze door de aangeboden
alliancie deerlijk en ellendig in de weegschaal zocht te zetten, om weggegeven te
worden. Wilt u dan wachten», zoo eindigde hij, «dat gij de Fransoizen niet aan
't lijf krijgt, waarvan gij zoo kommerlijk en krom zult gaan, dat gij kwalijk uw eigen
gebied machtig zoudt kunnen wezen» ^ En zeker waren die fransche overheerschings-
plannen, onder 't mom van een bedriegelijken vrede verholen, en zoo des te verrader-
lijker voor wie ze golden, gevaarlijk genoeg, om er zoo dringend tegen te waarschuwen.
Ze maakten dan ook het hoofdonderwerp der briefwisseling uit, tusschen den Prins-
Stadhouder en zijn thans in Duitschland verwijlenden trouwhartigen raadsman Waldeck.
«Wij kunnen niets beters doen», schreef hem, juist in deze dagen, die Prins, «dan
den duitschen Rijksvorsten het gevaar voor oogen te stellen, waarin de gansche Kris-
tenheid voor een (fransche) alleenheersching verkeert, zoo wy niet vereenigd blyven;
en zoo zij dat niet inzien, zie ik er geen uitkomst in» Hij zelf verklaarde zichten
sterkste tegen «alle dergelijke nieuwe verbonden, die men den Staat als een wet wilde
opleggen, en waartegen hij zich tot het uiterste weren zou» Ook de groote meer-
derheid in de algemeene Stalen bleek gelukkig in dien geest gestemd. De Staten van
Holland verstonden, dat men beiden. Frankrijk en Engeland, zoo beleefd mogelgk,
verklaren moest, dat men zich aan de gesloten verdragen nauwlettend dacht te houden;
en aan Avaux in 't byzonder, dat men nog niet in de gelegenheid was, het voorge-
stelde verbond met zijn meester te sluiten, terwijl men Sidney verzekeren kon, dat
%
men niet van meening was, met wie ter wereld ook, in verbonden te treden, onbe-
staanbaar met de oprechte vriendschap voor den Koning van Engeland onderhouden.
Slechts Friesland en Stad-en-Landen toonden zich van een ander gevoelen; meer echter,
als de Prins aan Waldeck schreef % om van hun onwil blijk te geven, dan om de
zaak zelve tegen te houden, die dan ook, tegen hun stem ii^, overeenkomstig het
advies van Holland en het gevoelen van den Prins, doorging. De laatste had voor
't oogenblik alleen met de ongenegenheid van de amsterdamsche Heeren te strijden,
om het noodige geld voor het krijgswezen beschikbaar te stellen, wat toch met het
oog op de minvertrouwbare houding van Frankrijk zoo wenschelyk was.
' Heplicq op Η advys van den alsoo genaamden, Goeden Patriot noopende d'engelsche en fransche
affaires, (Ex Museo; den 26 Febr. 1680. Η. D. van den B.).
' Zie zijn brief van 18 Febr. bij Muller, Wilhelm III von Oranien und Gl·. Fr. von WaldecTc^ S. III.
* Aid. p. 105. Verg. ook Waldecks opmerking van 80 Jan.: "il est constant que les dessins de la
Pranee sont trés vastes". (ald. p. 109). Aid. p. 110.
228
»fï^Crf ψζ:·' κ ^ *
In zijn verbondsstreven teleurgesteld, toefde dit laatste nu niet, van zijn eigenlijken
toeleg door zijn verdere handelingen te doen blijken. Het begon met Spanje Gharlemont
af te dwingen, hoewel het tevens Dinant nog altijd bezet hield, en zoo twee vestingen
voor ééne te erlangen. Dit was echter van geen of weinig beteekenis bij 't geen men
verder zag gebeuren, en waarbij Louvois en zijn Koning kennelijk van 't denk-
beeld uitgingen, door den lustig en franschen liedjenszanger in zijn overmoedige rymen
uitgedrukt:
Louis est un enfant gaté,
On lui laisse tout faire
Zich in de spaansche Nederlanden voorloopig met deze dubbele aanwinst tevreden
stellende, gaf Louvois aan de fransche gemachtigden tot regeling der fransch-spaansche
grenzen, en die daartoe sedert December 1679 te Kortrijk met de spaansche waren
saamgekomen, een wenk, om zich niet te zeer met dat werk te haasten, zoodat zij
er dan ook een paar jaar meê zoek brachten. Hij ging nu echter aan de duitsch-fransche
grenzen, in de Rijn- en Moezclstreken, des te voortvarender te werk. Hij beperkte
zich, in zijn beijvering het fransche ryksgebied daar uit te breiden, zelfs niet tot de
bepalingen van den jongstgesloten vrede, maar richtte zijn blikken een dertig jaar
rugwaarts, tot dien van Munster. By een uitstapjen, in de vorige Junymaand in den
Elzas en de Vrijgraafschap gemaakt, had hij zijn gedachten daarover laten gaan, en was
toen tol de slotsom gekomen, dat er 's Konings gebied, naar den waren zin yx^xx'Xxmm-
stersche vreeverdrag, aanmerkelijk diende uitgebreid te worden. Om dat te bewerk-
stelligen achtte hij niets doelmatiger, dan den drie Parlementen of Gerechtshoven van
Besangon, Metz, en Breisach op te dragen, eens onderzoek te doen naar al zulke plaatsen
en streken binnen hunne grenzen, als den franschen Koning rechtens toekwamen,
zonder tot dit oogenblik in zijn bezit te zijn gekomen. Bij 't Parlement van Metz werd
daartoe een bijzondere Kamer ingesteld, doch beide andere hoven ongewijzigd gelaten;
aan alle drie echter zou, naar hun nieuwe roeping, als uit den aard der zaak, de
naam van Inlijvings-kamers {Cliambres de Béunion) gegeven worden I En deze Kamers
handelden geheel in Louvois' en Lodewijks geest. Door die van Besan^oh' werd eerst
voor een goed deel, later, den 31 Äug. 1680, geheel het graafschap^Móntbéliard onder
zijn oppermachtig bewind gesteld; die van Breisach verklaarde, deh 9®" van laatstge-
melde maand, evenzeer den Elzas aan zijn oppermacht onderworpen, en die van Metz
tastte zelfs gekroonde hoofden, als de Keurvorsten van de Paltz en van Trier, den
Koning van Spanje, als Hertog van Luxemburg, en dien van Zweden voör het hem
juist bij erfrecht toegevallen Hertogdom van Tweebruggen, in hun onweérsptekelijke
\
» Chansons choisies de Coulanges, aangeh. by Rousset, t. pl. III. ρ, 15. » Zie aldaar, p. 19.
-ocr page 232-DES VÄ.DERLANDS. ' 229
rechten aan, door Lodewijks Soevereiniteit over het hun toekomend gebied uit te spre-
ken. De laatste beslissing, in den voorzomer van 1681, na 't overlijden van den
regeerenden Hertog, gevallen, gaf eindelijk den doorslag, en dreef Frankrijks trouwen
bondgenoot, Zweden, tot het aangaan van een zoogenoemd Waarborgsverbond met de
algemeene Staten, dat reeds van Maart af in de maak was, doch nu den 30®" Sep-
tember tot stand kwam, en den grondslag voor een allengs meer uitgebreiden bond
van Lodewijk's overriioed weêrstrevende Staten lei.
In Holland had men zich voornamelijk over de handelwijs van Frankrijk omtrent
eenige te Metz voor fransch leengoed verklaarde plaatsen in 't Hertogdom Luxemburg
verstoord. Daar werden toch, met het Graafschap Chiny, ook-de daartoe behoorende
heerlijkheden van Vianden en Sint Veit als leen aan Frankrijk toegekend, en liet de
Koning toen den Prins, wien beide toekwamen, naar Metz laten dagvaarden, om er
hem als leenheer te huldigen, en toen hij afliet te komen, ze beiden verbeurd verkla-
ren, en zijn Maarschalk Humiéres, die er aanspraak op maakte, toewijzen. Van
Spanje werd men buitendien met aanklachten over de fransche willekeur in 't bezet
houden van spaansch-nederlandsche plaatsen overstelpt; gelijk met name reeds den
24®'' Mei 1680, door den spaanschen gezant Fuen Mayor, een breedvoerig vertoog was
ingediend, omtrent al de inbreuken, door den franschen Koning, op Spanje's door den
vrede verkregen rechten gemaakt. Wel hadden toen de Staten hun drie gezanten
opgedragen voor het arme land in de bres te springen, doch niet anders verkregen,
dan een maand uitstel voor den spaanschen Koning om zich te beraden, al of niet
den borgondischen hertogstitel te laten varen; gelijk hij, zijn borgondisch erfland voor
goed verloren hebbende, nu des te lichter besloot te doen, als hij, na lang beraad,
verlof kreeg, om 't borgondische wapen, tot streeling van zijn ijdelheid, voortdurend in
zijn schild te blijven voeren. Met den Keurvorst van Brandenburg had hij het ter-
zelfder tp over zijn wanbetaUng der bij den oorlog toegevoegde onderstandsgelden te
kwaad, en terwijl gene, in dat opzicht, tegenover de Staten slechts zijn kwade luim
kon toonen over hun gedwongen achterstallig blijven \ meende hij tegenover Spanje
zich gerustelijk als zeemogendheid te kunnen doen gelden, en er zijn ter nauwernood
ontluikende scheepsmacht tegen zee te doen kiezen. Van Pillau, waar hij zijne Admi-
raliteit had gevestigd, had hij haar, ten getale van zeven kleine oorlogsschepen, onder
bevel van den uit Holland herkomstigen Kapitein Gornelis Glaesz. van Beveren, laten
uitloopen. Zij,openden hun krijgstocht met de vermeestering van den rykbeladen, met
yijf stukken gewapenden Carlos II, niet ver van Ostende, dien nu Van Beveren zelf
in triomf te Pilku binnenbracht, waar de lading verkocht, en 't schip, als Mark-
' "Pour satisfaire 4 ces vastea prétensións", als de Prins 18 Febr. aan Waldeck schreef, «il nous
est da tout impossible". Zie bjj Muller, t. pl. S. lU.
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
graaf van Brandenhurg, bij 't keurvorstelijke Ylootjen ingelijfd werd. Onderwijl bleef
Glaeszens onderbevelhebber Reers met vijf schepen in 't kanaal kruisen, om op den
uit Spanje verbeiden, nieuwen spaansch-nederlandschen Landvoogd, den Prins van Parma,
te loeren; een stoutheid, die niet alleen het spaansche hof, als zich begrijpen liet^
ergerde, maar ook in Engeland, Zweden, en zelfs Holland aanstoot gaf, waar men
't in twijfel trok of de groote Keurvorst zelfs wel 't «Admiraliteitsrecht» bezat. Twee
fregatten had hij te gelijkertijd naar Nieuw-Guinea uitgezonden, om er handelsbetrek-
kingen aan te knoopen, en daarmeê niet minder naijver en vrees voor de krenking
der hollandsche handelsbelangen verwekt. Om zich intusschen tegen den steeds toege-
nomen franschen overmoed te wapenen, zocht men, vandaar uit, zoo met hem en andere
duitsche vorsten als met Engeland verbintenissen aan te gaan. De Prins bracht daartoe,
onder schijn van jachtvermaak , persoonlijk een bezoek aan de hertogen van Geile en
Hannover, en kwam daarop tot zijn oom van Brandenburg zelf naar Potsdam, doch
vond den eersten, meer dan den laatsten genegen, die nog altijd te veel op den
Keizer verstoord was, om zich door het hem voorgespiegelde gevaar, dat het duitsche
rijk aan den Bovenrijn liep, te laten vangen. Hij ging integendeel op het einde van
't jaar een nadere verbintenis met Koning Lodewijk aan, die den 11®'' January van
't volgende onderteekend werd, en een verdedigingsverdrag voor tien jaar vaststelde.
Hij verplichtte zich daarbij, op de Rijks- en Kreitsdagen mede te werken, om geene
's Konings billijke eischen, tengevolge der nijmeegsche vredesbepalingen, weerstrevende
besluiten te doen geboren worden, en de Koning zich daarentegen, hem tegen Spanje
bij te staan, als dit Brandenburgs maatregelen van schadeloosstelling ter zee voor een
oorlogsbedrijf wou gaan aanzien. Deze werden dan ook wakker doorgezet, en een
nieuw smaldeeltjen onder den Gommandeur Thomas Aldersen uitgerust, dat echter
minder gelukkig van de reis kwamdie het naar kaap Sint Vincent ondernam, om
er zoo mogelijk de spaansche zilvervloot te onderscheppen. Den 30®" September toch
kreeg het eenige schepen in 't zicht, die het voor die vloot hield, doch naderbij
gekomen, als twaalf spaansche oorlogsschepen erkende, met welke het nu tegen wit
en dank den strijd aanvaarden moest, en ten slotte blij mocht wezen, met een verlies
van tien dooden en dertig gekwetsten, in de portugeesche haven van Lagos binnen te
loopen Een der naar Guinea uitgevaren schepen — het Wapen van Brandenburg —
werd door die der West-indische Gompagnie in de open zee opgebracht, en ook een
paar andere nog, door Raule voor den Keurvorst uitgerust, door haar in beslag genomen I
De engelsche staatkunde bleef zich slechts in haar weifelachtigheid gelijk. Temple,
die thans deel van 's Konings raad uitmaakte, betuigde ronduit niet in staat te zijn,
'' Aldaar, t. pl.
" /" - , -y -
- '-.r>,
230
' Droysen, t, pl. S. 479.
i\
-ocr page 234-DES VADERLANDS. jgj
er in meê le doen En zoo bleef het er voortdurend. De Koning dobberde tusschen
zijn vrees voor do overmacht van 't Parlement en die van Frankrijk, zyn persoonl:gke
geneigdheid voor 't oppermachtig streven van Koning Lodewijk en zijn bezorgdheid
Yoor zijn eigen troon. Daarbij kwam nog de tegenstand van Parlement en Volk tegen
zijn broeders gehechtheid aan de Moederkerk, en hun neiging, om dezen, ten gerieve
van zijn schoonzoon, den Prins van Oranje, van 't bewind uit te sluiten, waartegen de
minister Shaftesbury dan weder met 's Konings onechten zoon Monmouth, als troons-
opvolger, op de proppen kwam, en den her en der geshngerden Koning met dil
uitzicht te winnen zocht, doch al aanstonds weinig gehoor vond. Een roomsch over-
looper naar de staatskerk, Titus.Oates, en zijn medeplichtigen kwamen met het ver-
haal van een roomsche samenzwering te berde, die bij de in dien geest reeds werk-
zame gemoederen een maar al te welkom onthaal vond, verscheiden personen vryheid
en leven kostte, en den Hertog van York, met zijn roomschgezinde tweede vrouw, een
tijdlang lot een verwijdering naar 't vaste land dwong, waar hij eerst bij zijn schoon-
zoon zijn toevlucht zocht, en daarop naar Brussel vertrok, doch weinig gunstig ont-
vangen naar Schotland overstak. Het voorstel, hem van de regeering uit te sluiten,
werd wel door 't Lagerhuis aangenomen, doch in 't Hoogerhuis afgestemd, en daar-
door verworpen. Om tusschen Koning en Parlement te bemiddelen, hadden de alge-
raeene Staten den Heer Dirk van Leeuwen van Leiden naar Londen afgevaardigd,
dien zij echter in 1680 door het lid van den hoogen raad Arnout van Gitters, als
gewoon gezant, lieten volgen, en een tydlang nog met hem samen werkzaam zyn.
Veel geleidelijker dan deze onderhandelingen met een zoo weifelziek en slechts
geestdoodend zingenot najagend vorst, als Koning Karei, waren die met den roofstaat
Algiers geslaagd. Daar hadden twee gemachtigden der Staten, Thomas Hees' en Jacob
de Pas, den 30®" April van 't vorige jaar, na langdurige beraadslaging een ver-
drag van koophandel tot stand gebracht, ttet in den zomer daarop bekrachtigd·
was, en in het najaar van 1G80 door de hernieuwing van dat met de Porie ge-
volgd werd. De gezant der Staten te Constantinopel, Justinus Colyer, wist daarbij van
Sultan Mahmed IV te bedingen, dat «de Staten in de verschillende havens van het
turksche rijk — Alexandrië, Kairo, Aleppo, Algiers, Tunis, Tripoli, Smirna, en
andere — consuls mochten stellen en verplaatsen naar welgevallen, die met hun gezant
in de hoofdstad recht zouden spreken over de geschilpunten tusschen Nederlanders
opgekomen; dat de nederlandsche kooplieden bij testament over hun goederen moch-
ten beschikken; dat zij nimmer slaaf gemaakt mochten worden, ook al werden zij
op vijandelijke schepen gevonden; dat zy katoen, katoénen garens, corduanen, was,
ΙΛ
' "Such a pei'petaal fluctuation as I have met with in our couQsels is what I am not able to
deal with". Arch. V. p. 376.
232 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
en huiden vrij mochten inkoopen, en geen tol zouden betalen van de daalders en
't goud door hen in te voeren, en van de overige koopwaar slechts drie ten hon-
derd; dat, verklaarden zij vrijwillig Turksch te zijn geworden, de koopmanschap die
zij van anderen onder zich hadden, hun afhandig gemaakt, en aan gemachtigden der
eigenaars overgeleverd worden zou; dat algerijnsche kapers in nederlandsche havens in-
loopende heuschelijk bejegend, en des noods van krijgs-en scheepsbehoeften voorzien zou-
den worden; geen Nederlanders daarentegen ook tot slaven gemaakt worden mochten,
en allen, die dat op 't oogenblik misschien nog waren, in 't gansche turksche ryk in
vrijheid gesteld zouden worden; en dat nederlandsche goederen op vijandelijke schepen,
gelijk vijandelijke op nederlandsche gevonden, niet veïbeurd mochten worden verklaard».
Z.OU zoo de nederlandsche koopvaarder en ingezetene met eenige meerdere gerust-
heid de Straat voortaan kunnen doorvaren, om zich ten gerieve van zijn handel naar
Italië en den Levant te begeven, eenige weken later werden alle min of meer beangste
nederlandsche gemoederen, door geen voldoende natuurkennis voorgelicht, en door
tal van godsdienstige vooroordeelen bevangen, niet weinig verontrust door het ver-
schijnen van een staartster, die zich drie maanden lang, niet voor hen trouwens
alleen, maar over gansch Europa vertoond had Het eerst in 't laatst van Novem-
ber 's ochtends vroeg zichtbaar geworden, was zij daarop een veertien dagen verdwe-
nen , en toen den tweeden Kerstdag 's avonds op nieuw met een zoo lange staart voor
den dag gekomen, dat ze wel een vijfde van 't firmament scheen in te hebben, en
een kleine 70,000 mijlen te beslaan; die staart was klaar maar bleek, zoodat men
er de vaste sterren door heen zag. Zij gaf tot allerlei onrustbarende praatjens aanlei-
ding, daar toch, als een geleerd man opmerkte, «alle oude en nieuwe schrijvers van
gevoelen waren, dat zulke sterren voorteekenen waren van aanstaande onheilen», en
men wel begrijpen kon, «dat de almachtige God zulke teekenen niet te vergeefs aan
den hemel zou laten komen, en dat niet voor een dag of week, maar maanden lang,
en niet klein en gering, maar genoegzaam vreeselijk; had het dus ooit tijd geweest
om op hemelsche waarschuwing acht te geven, dan zeker nu» Dezelfde zwaartil-
lende wijshoofd liet zich bij deze gelegenheid ook over de «velerhande vertooning»
uit, waarin zich dergelijke hemellichten van de oudste tijden her, naar 't zeggen,
• "En is remarquabel, flat er byna niet een plaets in Europa heeft geweeat, of gemelde comeet-
sterre is aldaer gesien, en wel bysonderlick in Italiën, Spangne, Portugael, Engelandt, Vranckrijck,
Nederlandt, Duytslandt, Denemarcken, Sweden, Polen, en Moseoviën". Holl. Merc. voor 1680, bl. 217.
' Zie het Comeetgespreck iusschen Mr. Abraham ende Justims aengaende de hedendaegsthe Steert-
sterre, enz. T'samengestelt door M. v, N(ispen). Tot Dordrecht, by Mattheus van Nispen, boeckver-
kooper by de Nieuwbrugh, in de Sonnew^zer, anno 1681, bl. 3. Verg. ook Ben Liedt op 't sehe
subject van Jac. Dretgraft: "O God, wat hoort men droevigheden", enz., met afbeelding van't Cojweei-
gestarnte, VI. bl. .
DES VÄ.DERLANDS. ' 233
waren voorgekomen , en Tolgens welke ze zich, al naar haar vorm was, in «haarster-
ren , baardsterren, pijlsterren , zwaardsterren, schijfsterren, tonsterren, hoornsterren —
hebbende de gedaante van een sabel, gelijk gezien werd, als de Koning Xerxes naar
Griekenland toog — lampsterren, paardsterren, zilverhaarsterren — gelijk die, welke
de Wijzen uit het Oosten zagen — boksterren, en pieksterren», onderscheiden lieten \
Hij zelf had er in zijn leven vier gezien, maar geen grooter of langduriger dan deze;
de eerste in den winter van 't jaar 1652, doch die was zonder staart, en van de
soort die men haarster noemt; de tweede in 't jaar 1664, die haren staart eerst naar
't Westen en toen naar 't Oosten keerde, waarom er Jeremias de Dekker dan ook
van gedicht had : '
Waarom keert deze Ster haar bleeke staart na 't Westen,
En waarom wederom het helder Oosten toe?
Of dreigt ze mogelijk, die beiderlei gewesten
Bij beurt te keer te gaan met haar getakte roê'?
En dat^«was niet kwalijk voorspeld, want Engeland en de Zeven Provinciën,
meest Oost en West van den anderen gelegen, hadden niet weinig — de een door
zwaren oorlog en de ander door pestilencie en brand — harden nepen onderworpen ge-
weest»; de derde in April 1665, en de vierde, boven alle andere uitblinkende, thans I
Of ze echter lang of kort schenen, ze werden — herhaalde hg — niet te vergeefs
vertoond; doch, «wie 'traken zou», zou wel nader blijken I En zeker was het dan aan
Frankrijk opgedragen, zich mei die raak-taak te belasten; nauw toch was de onheil-
spellende ster in 't voorjaar van '81 voor goed van den hemel, of men beijverde zich daar,
met geweld van wapenen zijn veroveringsplannen langs den weg der inlijving door
te zetten, terwijl zich de Prins van Oranje in Duitschland en Groot-Brittanje te ver-
geefs persoonlijk moeite bleef geven, er een bondgenootschap tegen in 't leven te roe-
pen. De vereeniging van enkele kleine vorsten, onder leiding van Waldeck te Frank-
fort tot stand gekomen, was van te geringe kracht en beteekenis, om met nadruk
op te treden In de laatste helft van April ging de Prins nu op nieuw met den
Hertog van Celle jagen, en vond zich daartoe met hem en de vorsten van zijn Huis
een uur of vyf van de geldersche grenzen, in den Hummeling samen, terwijl zich
echter de nieuwe Hertog van Hannover, Ernst August van Osnabrück, die meer
bepaaldelijk naar de zij van Frankrijk helde, afwezig hield ^ Ook met Celle bleek Voor
^Ald. bl. 2. s Aid. bl. 7 en bl. 12.
' over haar bü Muller, t. pl. S. 60.
hem ^^ ^^^^ ™ Frankrijk zelf in onderhandeling over een verdrag, waarvan
em Waldeck vervolgens echter allengs wist terug te brengen; zie by Muller, t. pl. S. 69 en 70.
IV« deel, 2e gi„k. 3q
.......■''''·.......·'.......... ' ,
234 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
'i ,
't oogenblik en bij de voortdurende vervreemding van Brandenburg nog niets te doen,
zoodat de Prins, wat zijn hoofddoel betrof, onverrichter zake Haagwaarts keerde, en
zich van daar naar Hondslaarsdijk begaf. Niet echter om er lang te verblijven, maar
weldra zelfde zee over te steken, en in Engeland een poging aan te wenden, zijn oom
den Koning tot medewerking te noopenr. Temple, de Lords Hyde en Sunderland, en
Van Leeuwen van Leiden, hadden hem van daaruit voortdurend op de hoogte der
zaken gehouden, en ook zijn nog steeds te Edinburg vertoevende schoonvader hem
van 't geen hij er vernam, bericht gegeven Hyde zocht zooveel mogelijk den
Koning door de omstandigheden te verontschuldigen, en de onlangs geschiede terug-
roeping van den zoo vriendschappelijk voor den Prins gesteraden Sidney uit den Haag,
gelijk zijn vervanging door Skelton % ten beste uit te leggen. Juist dezer dagen greep
nu echter de Fransehverklaring van Ghiny plaats, met uitdrukkelijk bevel aan den
spaanschen Landvoogd van Luxemburg, den Prins van Chimay, om de spaansche troepen
uit die streek, die niet'langer aan zijn Koning behoorde, te doen aftrekken. Noch
hij, noch de Prins van Parma hadden daar echter gehoor aan willen geven, en Louvois
daarop vier fransche ruiterbenden, onder de Markgraven van Bouffiers en Bissy, den
Graaf van Montbron, en den Ridder de Sourdis, de grenzen laten overlrekken, beide
eersten in Luxemburg, den derden in Henegouwen, den laatsten in Vlaanderen, met
last, om, zoo men ze aanviel, geweld met geweld te keeren, maar inmiddels op
kosten der bezette landstreken met hun troepen te leven, en zoo Chimay en Parma
tot hun vermeenden plicht te roepen. Chimay had daarop de verschillende spaansche
staats- en krijgsbeampten uit Chiny doen vertrekken; doch de Prins van Oranje ook
zoo lang niet gemard, om de jammerlijke toekomst, waarmeê de fransche over-
moed, zich thans zoo onverholen uitende, de openbare zaak in Europa bedreigde, aan
zijn koninklgken oom mondeling te gaan blootleggen, en hem zoo tot bondgenoot-
schappelijke tegenwerking te porren. Al spoedig na zijn aankomst werd er dan ook
een samenkomst belegd, in welke hij zijne denkbeelden ontvouwde, en de noodwen-
digheid van Engelands medewerking betoogde, wilde men de vrije zoo goed als de
spaansche Nederlanden niet aan Frankrijk in handen spelen. Eendrachtige samenwer-
king van Koning en Parlement hield hij daarvoor dringend noodig, en meende 't te
mogen betwijfelen, of de verwijdering tusschen die beiden, waarvan de Koning door
een herhaalde ontbinding had blijk gegeven, wel oorbaar was. Bij alle verschil van ge-
voelen omtrent de binnenla-ndsche aangelegenheden achtte hij, dat men in de buiten-
landsche tot eenheid had kunnen geraken. Deze beproefde hij daarop door een per-
' Zie hun verschillende brieven van dit en 't vorige jaar in Groen's ArcAwes, V.
' Aan Slieltons benoeming werd echter verder geen gevolg gegeven, en Sidney voorloopig niet
vervangen. Zie Conway's schrijven van 7/17 Oct. aan den Prins, Arch. V. p, 525.·
DES VÄ.DERLANDS. ' 235
soonlijk onderhoud met invloedrijke parlementsleden tot stand te brengen; doch al
won hij er een enkele Toor zijn zienswijs, anderen wilden alleen van de door hem
met afkeer bejegende uitsluiting zijns schoonvaders weten; terwijl van de andere zij ook
de Koning tot geen openlijk blijk van veroordeeling der fransche inlijvingsstaatkunde
te bewegen was, en hem zelf daarentegen persoonlijke bedoelingen toeschreef. Zoo
bleef alles bij 't oude, en keerde hij met half Augustus huiswaarts, om op zijn land-
goed te Dieren in de jacht wat afleiding te zoeken ^
In Zuid-Nederland had inmiddels de fransche Koning, van Engelands werkeloos-
heid zeker, zijn inlijvingsbegrippen met de meeste driestheid toegepast; het thans door
zijn troepen bezette graafschap Chiny was zijn Kamer van Mèlz gebleken, vroeger een
aantal achterleenen gehad te hebben, die zich over bijna 't gansche hertooglijk ge-
bied van Luxemburg uitstrekten, met uitzondering alleen der hoofdstad en een veer-
tien of vijftien hier en daar verspreide dorpen. Men maakte dus nu mede aanspraak
daarop. Daarenboven deed zich nu tevens 's Konings procureur bij de zoolang tot
stilzitten gedoemde vergadering te Kortrijk, den Augustus, met een eisch van den
fransehen Koning vernemen op 't bezit van den ouden burg bij Gent, de* kasteleinie
van Aalst, en de steden Geraardsbergen, Ninoven, eu Lessines, op geen anderen
grond, dan dat hij er, bij de verovering in den laatsten oorlog, het recht van eige-
naar en Soeverein over had uitgeoefend. Hoe ijdel die grond wezen mocht, zocht men
hem van fransche zij te doen gelden, met het weldra blijkende bijoogmerk, er niet die
verschillende plaatsen, maar andere, bij wijze van ruil, door te erlangen, en zich
zoo van geheel Luxemburg, waarop men nu eenmaal 't oog had, meester te maken.
Men ging dan ook voort zich daar steeds vaster te nestelen, bezette al de dorpen om
de hoofdstad, sloot de wegen naar deze af, hield de boeren en buitenlui met
hun voertuigen derwaarts aan, en bracht de stad daardoor zooveel immer doenlijk
in 't nauw \
In deze dagen viel nu de vroeger vermelde sluiting van bet met Zweden over-
legde Waarborgsverdrag. De thans 25jarige Koning van dat land, Karei XI, had
in 1680 van zijn zelfstandigworden blijk gegeven, door zijn Rijksraad alle regeer-
macht te ontzeggen, en zich sedert allengs aan zijn afhankelijkheid van Frankrijk
l'«gen te onttrekken Zijn nieuwe gezant in Den Haag, Gyldenstorpe, had daartoe
met de algemeene Staten en den Prins in alle stilte te beraadslagen, en de
ranschverklaring van Tweebruggen in dit voorjaar had die beraadslaging kracht bg-
gezet. Wel had Koning Lodewijk beproefd, Koning Karei te belezen, hem óf als
^ Zie York'8 schryven, Arch. V. p. 514. = Zie bU Rousset, t pi. p. 217.
^ï^aromtrent Carlson Geschichte Schwedens. V. S. 16 ff.
-ocr page 239-236 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
leenheer van 't hem bij erfenis toegevallen Hertogdom te erkennen, i)f dit voor een
aanmerkelijke geldsom in vollen eigendom aan hem af te slaan, doch hij beiden ge-
weigerd, en daarop in Mei de voorstellen aangenomen, hem door den Prins omtrent
het beoogde verdrag gedaan. Ook Engeland zou deze daarvoor trachten te winnen,
doch was, in dit opzicht, zelfs na zijn mondehngen aandrang bij den Koning niet
geslaagd. In spijt der voortdurende en steeds ijveriger tegenwerking van den arglisti-
gen franschen gezant, die al spoedig had bespeurd, wat er gaande was, en die vooral
de amsterdamsche Statenleden tegen 's Prinsen en /.wedens bedoelingen in te nemen,
en door schijnschoone praatjens voor die van Frankryk te winnen zocht ', had mön
't weten door te zetten, en in 't laatst van September klaar te spelen. Hel bepaalde,
dat «om de vredestraclaten van Munster en Osenbrugge in 1648, en die van Ng-
megen in 1678 en 1679, getrouwelijk te doen in acht nemen en allen inbreuk er
op te weren, gelijk alle geschilpunten, over den zin er van licht ontslaande, in der
minne te vergelijken en op te heffen, en indien — wat God verhoeden mocht
het mocht komen te gebeuren, dal, met verbreking dier Iractalcn een nieuw vuur van
oorlog in Europa mocht worden ontstoken; dat, in zulk een geval. Zijne Majesteit van
Zweden en Hun Hoog Mögenden met allen noodigen spoed en ijver zouden werkzaam
zijn, om door minnelijke bemoeyingen de strijdende partijen te bevredigen, en de
opgaande brand in zijn geboorte te blusschcn, en dat ze desniettemin teffens met eikan-
deren zorgvuldig zouden overleggen en tijdig beraadslagen, wat bij ontstentenis van een
goede uitwerking dier minnelijke bernoeying, zoo bij ieder afzonderlijk, als mei hulp
en gemeene macht van vrienden en bondgenooten en andere vredelievende potentaten
en Stalen, meer nadrukkelijk gedaan zou kunnen en behooren Ie worden, om hem,
bij wien zachter middelen van geen werking bevonden werden, door middelen van
meerder kracht en nadruk tot reden en recht te doen neigen. En nademaal een zoo kris-
telijk voornemen vertrouwd werd in alle Kristengemoedereu een volle goedkeuring Ie zul-
len vinden, en het vereischle, bij alle kristen- en vredehevende Potentaten met dezelfde
oprechtheid en goeden ijver opgenomen en ingevolgd te worden, zouden alle Kristen-
tf
mogendheden, en met name die, welke de bovengenoemde tractaten van Munster, Osen-
brugge, en Nijmegen hadden aangegaan, verzocht en genoodigd worden, in deze verbin-
tenis te treden". Op den eigen dag, waarop dit verdrag in den Haag beklonken werd, had
de IVansche Koning, op twee belangrijke punten aan de Ooster- en Zuidergrenzen van
zijn rijk, op nieuw het onweêrsprekelijksl blijk gegeven van zijn voor geen gewelddadige
inlijving terugdeinzende veroveringszucht. In den Elzas had hij Straatsburg, in Noord-
' Zio, behalven Avaux' eigen Négociaiions, ook de beide belangrijke brieven van Van Benningen
aan den Prins, Aroh. V. p. 515 (waar men echter wel metten eersten voor metten eere zal moeten -
Jezen) en 517.
DES VÄ.DERLANDS. ' 237
Italië Gasale door zyne troepen doen bezetten. Het laatste had hij voor een som van
honderd duizend pistolen, bij geheim verdrag van 8 July, van den jongen Hertog
van Savoye gekocht, en er thans, overeenkomstig de toen gemaakte afspraak, den
Markgraaf van Bouffiers, onder voorvrendsel van doortocht zijner manschappen, doen
binnentrekken Voor het eerste hadden zich, in den nacht van 27 op 28 September,
onverhoeds drie regimenten fransehe dragonders, onder den Baron van Asfeld, vertoond,
en zich van het dichtst bij den Rijn gelegen buitenwerk meester gemaakt, na er een
dozijn man, die zich daar bevonden, uit verdreven te hebben. Zij hadden daarop nog de
Rijnbrug en alle buitenposten aan beide oevers der rivier bezet. In de stad was toen de
alarmklok geluid, de duitsche bezetting van alle zijden naar-straten en wallen geijld,
en door de stedelijke overheid aan den franschen resident verklaring gevraagd van
dien onverhoedschen overval. Deze was echter niet in Louvois' geheim, en wist die
dus ook niet te geven. Asfeld, toen zelf door haar om inUchting gevraagd, Terwees
op zijn overhoofd, den Baron van Montclar, die met het beleid van den ganschen
aanslag belast was; en deze verklaarde zonder omweg, dat de stad niets beters te doen
had, dan zich goedschiks te onderwerpen, wilde ze niet met geweld onderworpen
worden, overeenkomstig de beslissing, door den oppermachtigen raad van Breisach
omtrent den Elzas, van welke zij toch een deel uitmaakte, genomen. Bleef ze gedwee
en toonde ze zich gehoorzaam, dan zei hij haar de handhaving van haar voorrechten
toe: werd ze weerbarstig, zoo bedreigde hy haar met al de gruwelen van den oorlog,
en wees haar daartoe op het door hem aangevoerde krijgsheer, dat gereed stond op
zijn eersten wenk te naderen, en haar met macht van wapenen tot haar plicht te
brengen. De brieven, door de Overheid tot den duitschen Keizer en den Rijksdag te
Regensburg gericht, werden door de Franschen onderschept en aan Louvois, in plaats
van genen, gezonden. Louvois zelf schreef haar, dat de Straatsburgers best zouden doen
naar zijn welgemeenden raad te luisteren, en door een vaardige onderwerping, «de
bescherming en de goede gunst van den grootsten Koning ter wereld te verdienen».
^00 deden zij dan ook nog dien eigen dag, en trokken er toen "s namiddags te vier
uur de fransehe troepen binnen, gelijk er die «grootste Koning» zelf, van zijn Koningin,
zgn Princen en Princessen, en zijn ganschen hofstoet gevolgd, ruim drie weken later
zijn plechtstatigen intocht hield, en er drie dagen onder de overblufte bevolking
vertoefde I
Deze overrompeling van Straatsburg maakte in Holland een geduchten indruk, en
stemde er velen voor 's Prinsen tegen Frankrijk gekeerde bondsplannen. De bekrach-
iigmg van 't Waarborgsgedrag door de algemeene Staten kon er, den 10®» October, te
Het nadere zie in Eoiisset's ffisMre de Louvois III. Chap. II. ^ aldaar, ÜAap. I.
-ocr page 241-238 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
geleidelijker door plaats vinden, en alleen de voor Frankrijk gestemde leden van Fries-
land en Stad-en-Landen verklaarden er zich tegen. De fransche gezant had die bekrach-
tiging niet afgewacht, om zich bij den Voorzitter der Staten, den Heer van Werkendam,
over de Frankrijk zoo mistrouwende houding van Hun Hoog Mögenden te beklagen,
en geliet zich toen zeer ontstemd, dat zij daarop geen acht schenen te geven. Zij
hadden hem echter, op zijne schriftelijken aandrang op dit punt, den 1 Octoberten
antwoord gegeven, dat zij al vóór veel jaren hadden moeten besluiten, nimmer over
gesprekken te beraadslagen, in zaken van Staatsbelang, tusschen buitenlandsche gezanten
en voorzitter of leden van hun vergadering gevoerd, doordien zij dikwerf bevonden hadden,
dat deze elkander bij een dergelijk onderhoud, hadden misverstaan; en dat zij daarom
hem ook verzochten, wat hij gewichtigs had voor te dragen, schriftelijk aan hen meê
te deelen; hij zou dan altijd op een antwoord kunnen rekenen, overeenkomstig, zoo-
wel met de achting, die zij altijd voor Zijne Majesteit van Frankrijk gekoesterd had-
den , als met de vrijheid van hun Staat en de rust en veihgheid van 's Lands inge-
zetenen , waarvoor zy steeds gehouden waren te waken. Na daarop eerst nog aan enkele
Statenleden zich nader geopend, en slechts met een kort woord van die opening
schriftelijk kennis gegeven te hebben; 't geen hem een tweede uitnoodiging tot meer
bepaalde en duidelijke uiting van zijn meening op den hals haalde; lei hij, na inge-
wonnen bericht van den Koning, den 8®" der volgende maand, een wijdloopig vertoog
over, waarin hij den Staten voorhield, hoe het algemeen gerucht hen van het vormen
eener associacie, onder deksel, de rust van Europa te bewaren, beschuldigde; dat hij
zelf aan dat gerucht te minder geloof kon hechten, als zij te scherpzinnig waren, om
niet in te zien, dat zulk een verbond Europa eer ontrusten dan in vrede houden zou,
daar de Koning, zijn meester, ten gevolge daarvan maatregelen zou moeten nemen,
die een lastigen nasleep konden hebben; dat Zijne Majesteit hem daarom bevolen had,
hun onder 'toog te brengen, dat dergelijke associaciën dezelfde onheilen zouden teweeg
brengen, als ze zich voorheen door een soortgelijke reeds berokkend hadden; welk
ongemak hij vertrouwde, dat zij door een vaardig besluit thans wel zouden willen
voorkomen, den Koning van zulk een besluit dan onverwijld in kennis stellende, opdat
hij wist, of hij hen verder als vrienden zou hebben te beschouwen, dan als lieden
te achten, die gedurig in de weer waren, om een richting in te slaan, lijnrecht tegen
zijne belangen indruischende. Als 's Konings gezant zei Avaux daarom te verzoeken,
dat hem de Staten wel wilden meêdeelen, wat hij dien Koning te melden had, in
de hoop dat hij Zijne Majesteit zou kunnen bevestigen in de gevoelens, te hunnen
aanzien door Haar gekoesterd, en zij hem niet het vermoeden opdrongen, dat zij omtrent
die Majesteit kwalijk gezind waren. Slechts drie dagen later gaven hem de Staten ten
antwoord, «dat zij oprechtelijk konden betuigen, hooge achting voor de eer van Zijner
Majesteits vriendschap te voeden, als uit welke 's Lands ingezetenen een groot deel
iA _ ί· '·
DES VÄ.DERLANDS. ' 239
van hun rust en veiligheid konden putten; dat zij daarom ook van hunne zijde alles
zouden beproeven wat men van goede en getrouwe vrienden verwachten kon; dat zij
ook nog met leedwezen de rampen gevoelden, hun in de laatste jaren overkomen,
waarvan zich de pijnlijke naweeën hun zeker nog tal van volgende zouden doen voe-
len; doch dat die rampen in hun gemoed niet in 't minst de hoogachting hadden weg-
gevaagd, die zij Zijner Majesteit steeds hadden toegedragen, gelijk zij ook veel vreugde
geschept hadden uit Zijner Majesteits verzekering van de eer Harer genegenheid;
dat zij verder in alle oprechtheid konden verklaren, geenerlei verbintenis te hebben
aangegaan, die rechislreeks tegen Zijner Majesteits belangen inliep, en zij daarom
met de grootste bevreemding hadden vernomen, hoe de gedragslijn thans in een of
ander opzicht gehouden hen weder in een krijg zou kunnen wikkelen, zoo nadeelig
als de vorige; dat zij van Zijner Majesteits goedheid en rechtvaardigheid niet moch-
ten verwachten, dat Zij zich beleedigd zou rekenen, omdat een Staat, dien Zij de
eer aandeed voor vrij te erkennen, verbonden sloot met geen andere strekking, dan
's Lands ingezetenen bij hun vrijheid en godsdienst en bij den vrede te bewaren,
hem door God geschonken, daar zij zich anders juist van een der voornaamste voor-
rechten van zulk een Vrijstaat verstoken moesten achten; dat zij voor Zijne Majesteit
dan ook niet konden noch wilden verhelen, hoe zij, den 10=» der vorige maand, met
den Koning van Zweden eene overeenkomst hadden gesloten tot bewaring van den
nijmeegschen en westfaalschen vrede, van welken cerstgemelden Zijne Majesteit toch
zelve de voorwaarden bepaald had, en verklaard, daaraan getrouw te willen blijven;
dat zij gansch geen bezwaar maakten, er den Graaf van Avaux een afschrift van ter
hand te stellen, wel wetende, dat men.er niets in kon vinden, met eenigen schijn
van reden als een verbintenis tegen Frankrijk te beschouwen, of waaruit men zou
kunnen afleiden, dat ze altijd gereed waren een of ander partij te ornhelzen, tegen
Zijner Majesteits belang gekozen; dat zij ook niet konden bevroeden. Zijne Majesteit
gaarne gehouden zou willen worden voor een Vorst, die zulke Prinsen en Staten, als
dien vrede wilden handhaven, voor zijn vijanden zou aanzien; dat zij daarom ver-
trouwden, dat Zijne Majesteit, van die overeenkomst kennis nemende, oordeelen zou, dat
deze zóó weinig van een rechtstreeks tegen Haar gekante verbintenis had, dat zij veeleer
beschouwd mochten worden met Haar overeen te stemmen in 't geen Zij zelve ver-
klaarde voor oogen te hebben — de rust en den vrede van Europa. Zy dorsten daarom
ook verwachten, over zulk een kristelijke bedoeling van Zijne Majesteit geprezen te
zullen worden, en als Hare goede en gedienstige vrienden beschouwd, die voor de
eer van Hare vriendschap zooveel hoogachting koesterden, als Zij maar verlangen
kon». Afschriften van dit antwoord werden door de Staten naar Londen, Kopenhagen,
en Berlijn gezonden; terwijl Avaux het oorspronkelijke, zonder verdere weêrspraak,
voor kennisgeving aannam.
240 alCtEmeene geschiedenis
Hoe hoog echter Staten en Koning beiden van de.e. genegenheid en goede gunst
,00. hen opgaven, .ij ontvingen daar te de.er tijd juist geen in 't oog oopende bUj-
Uen van. loo had hij hen o. a. in deze eigen maand doen weten, dat hjj m t de
Algerijnen in oorlog geraakt, van .ins was eenige oorlogschepen naar de m.ddellandsche
J te .enden, met last om ook de schepen hunner ingezetenen aan te tasten en weg
te nemen, zoo zij bevonden werden krijgsbehoeften of andere conMe naar Algiers
te voeren, waarvoor hij hen echter vooraf had willen waarschuwen, ^ " ^
veel doenlijk tegen waken konden. Men gat er dan ook terstond aan de Adm.ral
:: kenni! van', doch begreep maar al te wel, welke zwarigheden —^^^^^
lijk uit moesten geboren worden. Bij 't onlangs gesloten verdrag ^rkrje toch
jas bepaald geworden, dat 's Lands ingezetenen de Algerijnen van ^njgsbjoefle
voorzien moesten; terwijl nederlandsche koopvaarders, die da. nu zouden w. len be-
proeven allen kans hadden daarvoor door Frankrijk gestraft te worden, en dat zelfs
lü die daarmeê niet Algiers, maar Spanje zouden willen gerieven, evenzeer aan een
aLanding van fransche zij bloot stonden, onder voorgeven, dat zg naar t ee«
.tevenden. Een paar maanden vroeger was er, op de reê van Livorno, oneen.ghe.d mot
Frankrijk over 't recht van de vlag ontstaan. De Graaf van Stimm, met een paar
oorlogschepen, ten geleide van eenige koopvaarders naar Smirna op weg, lag aar
voor anker, toen een tiental fransche galejen, onder den Hertog van Montemar, a
ook gekomen, zich verwonderd betoonde, dat Stimm 's Konings vlag met de bchoorhjke
eer bewees. Daar deze ook verder nog bleet dralen daaraan te voldoen, maakte zrch
de Franschman reeds gereed om hem te bevechten, toen hij zich door den bevelhebb
der stad liet bewegen aan dat verlangen toe te geven, en de fransche -»-epen nu m
negen schoten vereerde. Koning Lodewijk liet echter niet na, zich onm.ddelhjk
zijn dralen bij de Staten te beklagen, met uitdrukkelijk verzoek, hem daarvoor
straffen. De Staten beloofden dal, zoo hij, bij onderzoek, aan georek aan e rb.ed
voor 's Konings vlag moeht schuldig bevonden worden, en deden tegeUjkertrjd hun
verschillenden zeevoogden weten, dat zij de koninklijke vlag van Frankrrjk de haar
toekomende eer zouden betoenen. De zaak van Stirum raakte echter rn t vergeet-
boek. Een week of wat later greep weêr het volgend voorval plaats. Zeker Franschman
i„ de wandeling onder den naam van Graaf van Sedan of Saint Paul bekend, «as
zich v66r eenige jaren reeds te Amsterdam komen vesligen, en had daar het burger-
recht gekocht. Toen dit toevallig aan 't fransche hof bekend raakte, meende men
daar in hem een persoon te herkennen, die in Frankrijk allerlei misdrijven op zrn
geweten had, en zond nu, in 't begin van December, een Luitenant met η ge
dragonders uit Yperen op hem af, om hem in stilte op te lichten en naar Pargs
voeL. Daar dat voornemen echter was uitgelekt, werden zij te
houden, en naar Den Haag voor 't Hot van Holland gevoerd, dat ze terecht,deedstaa .
■ί
DES VADERLAINDS. 241
Avaux gaf zich onmiddellijk moeite hen in vrijheid te doen stellen, en maakte ineen
vertoog aan de Algemeene Staten kenbaar, dal zij alleen naar Holland waren ge-
komen, om er 's Ronings last te volbrengen. De Staten toonden zich echter over
deze homling van 's Konings gezant ten zeerste bevreemd, en betuigden hem
ronduit, dal het hun zeer leed deed, bij Zijne Majesteit zóó luttel achting voor hén
te bespeuren, dat Zy goed kon vinden hun door Haar gezant te laten weten, hoe
Zij bevel had gegeven, uit een van Hollands voornaamsle steden iemand met ge-
weld te doen oplichten en wegvoeren, die daar reeds jaren aaneen als inwoner en
burger gezeten was, zonder ooit vroeger den man te hebben aangeklaagd, en nu
van hen te verlangen, dat zy den handdadigen aan zulken aaiislag aan den gewonen
rechter onttrokken. Zij lieten 't daarom ook aan Zijner Majesteits hoogwijs oordeel
over, welke gevolgen het voor de rust en veiligheid der verschillende Volken en Sta-
ten hebben zou, zoo uitheemsche Potentaten dergelijke dingen in 't gebied van ande-
ren ondernamen. Den gezant zeiven verwezen zij verder naar de Staten van Holland,
voor wier Hof de zaak behoorde en hangende was. Avaux, aan dien wenk gehoor
gevende, richtte zich onmiddellijk tot die Staten, hen betuigende, dat, hoe gene-
gen de Algemeene Staten ook mochten schijnen, om niemand in hun bescherming te
nemen, die zich tegen Zijne Majesteit van Frankrijk vergrepen had, de amslerdamsche
burgemeester Van Benningen nochtans geweigerd had, den hier bedoelden persoon
over te leveren; dat ook die burgemeester zich gemakkelijk zou kunnen herinneren,
hoe hij, door den gezant verzocht, om de zaak geheim te willen houden, hem nader-
hand had meegedeeld, dat hij er met een afgevaardigde van Amsterdam bij Gecom-
mitteerden van gesproken had, opdat deze zich tegen het verzoek tot uitlevering zou
verzetten, als de zaak bij Holland ter sprake kwam. Daaruit liet zich licht opmaken,
dat hij, Avaux, nu geen reden had den'euveldader openlijk op te eischen, en alles
in 't geheim had moeten bewerkstelligd worden. Hij herhaalde ten slotte zijn ver-
zoek om ontslag der terechtgestelden, wier zaak hij toegaf dat rijpelijk overwogen
moest worden , mits men onderwijl slechts de tegen hen hangende rechtszaak deed
staken; 't geen hij vertrouwde, dat men, uit achting voor den Koning, zijn meester,
dan ook niet zou afslaan, al mochten zelfs de ontslagen gevangenen de schuldigste
lui ter wereld bevonden worden.
De Staten van Holland, gewesteshalve in de zaak gemoeid, droegen nu eenigen
hunner leden en den Raadpensionaris op, Avaux er eens over te spreken, en deel-
den hem vervolgens, over dat onderhoud door hen ingelicht, mede, dat zij altijd den
uitersten afkeer zouden hebben van lieden, die eenigen toeleg mochten willen maken
op het leven van koningen of vorsten, en er verre van af waren, dergelijke personen
onder hun edelmogende bescherming te nemen; maar dat het hun ten hoogste leed
was, Zijne Majesteit te hooren erkennen, dat Zij last gegeven had, uit een der
IV* deel, 2e stuk. 31
-ocr page 245-242 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
binnenste steden hunner provincie iemand op te lichten, die daar veel jaren als bur-
ger woonachtig was, en over welke die Majesteit zich nooit bij hen beklaagd had,
hoewel zij zich vroeger ~ by de uitlevering van een vergiftiger — bereid getoond
hadden, Haar in dergelijke omstandigheden te gerieven; dat de amsterdamsche afge-
vaardigden, door hen over de zaak ondervraagd, rondborstig verklaard hadden, dat
burgemeesters en regeerders dier stad, verzocht, om een persoon te doen vangen, dien
men aan zware misdreven schuldig verklaarde, zonder dat men hun zijn naam ge-
noemd had, dat verzoek naar de Staten hadden verwezen, waar zij op hun beurt
hun meening zouden te kennen geven; dat burgemeester Van Benningen daarvan
kennis had gegeven aan hem, die dit verzoek uit naam van den gezant gedaan had,
en aan den afgevaardigde van Amsterdam by Gecommitteerden niet anders had ge-
• zegd, dan dat hij zorgen moest, dat op zulk een verzoek, als het voorkwam, niet
besloten werd zonder bijeenroeping der Staten; dat zij, wat den gevangene betrof, het
'/ recht zijn gang moesten laten gaan, hoewel de gezant openlijk erkende, dat hetgeen
door hem ondernomen was, op uitdrukkelijken last van den Koning, zyn meester,
had plaats gegrepen. Lieden, die bestonden, de gemeene rust en veiligheid van een
ander land, door het oplichten en vervoeren van zijn ingezetenen, te schenden, maak-
ten zich strafbaar, ook al konden zij aantoonen op last van eenige uitheemsche
mogendheid te handelen, of al werden ze later door zulk eene mogendheid opgeëischt.
' Ware dat anders, dan zouden de ingezetenen aller Staten buiten de bescherming
hunner hooge overheid gesteld worden, en zy met die overheid zelve onder 't gebied
van een vreemde worden gebracht, die in hun land niets te zeggen had. Hun Edel-
mogenden zouden op die wijs hun ingezetenen zelfs blootstellen aan de overheersching
van niet slechts ééne, maar alle uitheemsche machten ; omdat hetgeen men aan de
eene toestond aan de andere niet geweigerd worden kon. Zy zouden buitendien Zyne
Majesteit geen grooter onrecht kunnen aandoen, dan te veronderstellen, dat Zy zulk
een grondstelling zou kunnen goedkeuren; en dat zouden zij nimmer willen, Hoe
volgaarne zy daarom ook Zijne Majesteit gerieven wilden, werden zij in dit geval
weêrhouden door de plichten omtrent hun ingezetenen in acht te nemen, voor wel-
ker recht en veiligheid zy in de eerste plaats te zorgen hadden; terwijl zy in andere
gevallen bereid bleven, Zijne Majesteit alle beleefdheid en toegefelijkheid te betoonen,
die Zij van eerlyke en getrouwe vrienden verwachten kon». Overeenkomstig deze ver-
klaring ging dan het Hof van Holland ook voort met de behandeling der veelbesproken
rechtszaak, en veroordeelde daarop, den 12®" December, den Luitenant ter dood met
den zwaarde, en zijne manschappen tot een tienjarig verblijf in 't Rasphuis. Toen
echter dat vonnis stond voltrokken te worden, en de met zwart laken bekléede kist
voor 't lijk van den Luitenant reeds op 't schavot was gereed gezet, werden, na yoor-
lezing van 't vonnis, zoowel hij als zijn manschappen, namens de hooge overheid
DES VÄ.DERLANDS. ' 243
ÄS-
begenadigd, en was zoo de zelfstandige hoogheid en rechtspraak der Staten evenzeer
gehandhaafd, als aan de allerkristelijkste Majesteit van Frankrijk genoegen gegeven,
en leven en vrijheid van Haar werktuiglijke dienaren béhouden.
Veel deernis en verontwaardiging wekten onder de hollandsche Geuzenbevolking,
dit jaar, de maatregelen, door diezelfde Majesteit tegen zijn Geuzen-onderdanen in 't werk
gesteld. Even vol ijver voor 't geloof der Moederkerk, als hij zich en 't fransche kerk-
bestuur, in zijne gallieaansche vrijheden van beheer en inrichting, van den pauselijken
stoel onafhankelijk erkende, en met dezen in dit opzicht op den duur overhoop lag,
zocht Koning Lodewijk van zijn «allerkristelijksten» geloofszin vooral door de uitroeying
der ketterg en de bekeering der ketters in zijn ryksgebied te doen blijken. Daartoe had
hij reeds in 1677 een geheim geldelyk fonds beschikbaar gesteld, dat aan 't beheer
van een averechts-bekeerden Hugenoot, Pelisson, was opgedragen, en waaruit ieder
bekeerling op een driegulden kon aanspraak maken. Pelisson won er onder 't geld-
gierig gespuis zooveel hoofden mee, dat men alom van zijn bekeeringswonderen begon
te gewagen, en op zijn voetspoor het Hugenotenbekeeren algemeen in zwang kwam.
's Konings invloedrijke vriendin dezer dagen, zijn latere echtgenoote, de door hem tol
Vrouw van Maintenon verheven weduwe Scarron, hoewel zelve van vermaarde onroom-
sche herkomst, stijfde bovenal dien verstandeloozen geloofsijver, en dreef ieder tot be-
keering aan. Om de nieuwbekeerden tot geen terugkeer te noopen, en zich voor goed
van hun personen te verzekeren, had de Koning 't intusschen bij dit aan hen gewijde
fonds niet gelaten, maar in 1680 daarenboven bepaald, dat het geen Katholiek vrij
stond den hervormden godsdienst te omhelzen, wilde hij niet met levenslange galeistraf
daarvoor boeten, en tevens den predikanten en ouderhngen der consistoriën verboden,
Katholieken van ouder of nieuwer dagteekening in hun kerkgebouwen toegang te ver-
leenen, op straffe van opheffing voor altoos van hun plaatselijken eerdienst, balling-
schap der predikanten, en verbeurdverklaring van goederen. Om 't bekeeringswerk
verder nog uit te breiden, had hij in Juny van dit jaar bepaald, dat kinderen, die
tot dusver eerst op hun twaalfde — de meisjens — en veertiende jaar — de jongens —
verlof hadden, den hervormden godsdienst af te zweren, thans beiden daartoe reeds
op hun zevende levensjaar konden overgaan, «zonder dat hun vaders» — als 't verder
luidde — «moeders of andere bloedverwanten daar, onder eenig voorwendsel hoege-
naamd, het minste beletsel aan in den weg konden leggen»; terwijl hij eindelijk, twee
of drie maanden vroeger reeds, op aandrang van Louvois, tegenover die ouders en
verwanten zelf, in de meest onroomsche streek van zijn land, Poitou, tot een meer
gewelddadig middel nog was overgegaan, en, in den vorm van gewapende dragonders,
bekeerders bij hen had ingekwartierd, die zich, op alles behalve apostolische wijs, yan
hun geloofstaak kwelen. Om dal middel nog meer kracht bij Ie zetten, liet hij er
tevens een bevelschrift afkondigen, dal zij, die zich bekeerden, twee jaar lang van
244 alCtEmeene geschiedenis
alle inkwartiering zouden verschoond zijn. Een en ander werkle met zulk een goed
gevolg, dat Mevr. van Maintenon al spoedig schreef, «er weldra geen onroomschen meer
in Poitou zouden te vinden zijn, en 't belachelijk zou worden, nog tot dien godsdienst
te hehooren». 's Konings geloofsdragonders vooral, die zich alles veroorloofd verklaar-
den behalven «doodslag cn vrouwekracht», wisten zich door geldafpersing, plundering,
en marteling zoo uitnemend van hun plicht te kwijten, dat wie geen gelegenheid
had hun handen te ontwijken, en elders een minder geloofszieke woonplaats te zoeken,
zich zijns ondanks wel onderwerpen moest Κ Zulk een woonplaats en toevluchtsoord
uit hun wreede verdrukking bood zich hun echter in Holland al aanstonds aan. Naar
dit aan Rome's kerkdwang voor goed onttrokken gewest, waar men met de meeste deel-
neming van al hun jammer had kennis genomen, spoedden zich zooveel er maar ont-
snappen konden. Met name Amsterdam zag er een talrijke schaar binnen zijne muren;
eenigen hunner richtten zich in September met een verzoekschrift tot burgemeesteren,
om vferlof tot oprichting eener weverij, wat hun aanstonds werd toegestaan; een zestal
huisgezinnen werd toen het burgerschap en drie jaar vrijdom van stadsaccijns geschon-
ken , en burgemeesteren voorts gemachtigd, om dergelijke vrijheden onder dezelfde omstan-
digheden ook aan anderen toe te staan. Aan Jacob Boreel, Nikolaas Witsen, en Jean
Appelman werd van raadswegen opgedragen , voor dc toestroomende fransche uitgewe-
kenen te zorgen; de zieken werden ih 't gasthuis gebracht; de armen én aan ouder-
lingen en diakenen der waalsche gemeente bevolen, én uit de stedelijke kas, in de
volgende maanden, met een 20000 gulden ondersteund. In Engeland had in 't laatst
van September de Koning, op aandrang van een bij zijn raad ingeleverd vertoog, ten
gunste der verdrukte fransche protestanten, een afkondiging uitgevaardigd, waarin hij
allen, die ter oorzaak van den godsdienst zich gedrongen zouden vinden Frankrijk te
verlaten, en wenschen mochten om zich onder zijne bescherming te begeven, zonder
eenige kosten hunnerzijds, brieven van naturahzacie zei toetestaan, even als andere
voorrechten en vrijheden tot uitoefening van hun handel, kunst, of ambacht, voor
zoover de wetten van zijn koninkrijk dat toelieten. Ook de onderkoning van Ierland,
Lord Ormond, bood hun daar een goed onthaal en voordeelig verblijf aan. Een en
ander opende voor 't oogenblik de oogen van Koning Lodewijk voor de treurige gevol-
gen zijner dragomiaden — als men Louvois' krijgshaftigen bekeeringsmaatregel noemde —
en noopten hem ze een lijd lang te doen rusten, om ze later trouwens slechts te
heviger nog te hervatten.
Hoeveel bezadigder dan de fransche alleenheerscher en zijn minister, in huqbekeer-
' Zie daaromtrent o. a. Weiss, Histoire des réfugiés protestants^ I. p. 80 sa.
® Zie Wagenaar Amsterdams Geschiedenissen^ VI. bl. 49 v.
^ Zie Moll. Mercurius voor lö81, bl. 147, vv.
DES VADERLANDS. 245
woede, ging de gemoedelijk-hervormde delfsche Oud-burgemeester, Johan van Bleiswijck,
in zijn kristelijke zucht voor zijn roomsch-katholieke medeburgers, in de eerste plaats
zijn overbuurtjens, de delfsche Bagijntjens, te werk , door zich bij het opstellen van «Een
buurlijk Bagijnboek» te bepalen , «dienstig voor alle Katholieken» en «ingesteld, om ook in
kloosters en scholen gebruikt te kunnen worden» Κ Reeds door zijn net gesneden titelprent,
met doorzicht op het Bagijnhof, terwijl een leergierige zuster, door een belangstellende
onroomsche op dat boek gewezen, daar buiten naast de ρ mrt zit, moest het den lezer
aanlokken. «Geliefde geburinnen», zoo sprak er de welmecnende oud-burgemeester de
«bescheidene en bekeerlijke bagijnzusteren, wonende in het groote Bagijnhof binnen
de stad Delft» in toe: «wanneer ik aanmerke de eene zijde^ van onze openbare ge-
buurschap ende groote gemeenschap in de uutwendige Kristenheid, als hebbende wg
te zamen nog gemeen een zeer goede intencie omtrent den heiligen dienst van den
Drieëenigen God, in welkers naam wij allen gedoopt zijn; en aan de andere zijde
onze wonderbare ongelijkheid en groote verscheidenheid, daardoor wij elkander achten
als kettersche menschen, enz.: zoo vinde ik gewichtige redenen, om mij zeiven te
bestraffen en te bedroeven over mijn voorgaande ijverloosheid omtrent uwe personen,
die nu zooveel jaren mijne openbare Pausgezinde geburinnen geweest zijt, dewelke ik
immers wel wiste, dat ten aanzien van mij wel eene kristelijke aanspraak waardig
waren, tot vermeerdering van onze kristelijke gemeenschap en tot vermindering van
onze onvriendelijke verscheidenheid». Wat deze laatste betrof, kwam hij tot die den
knoop alleraanneemlijkst doorhakkende slotsom: «indien het onderscheid lusschen de
leeringe der pauselijke kerke ter eener en de protestantsche kerke ter andere zij niet zeer
groot, maar zoo klein is, dat het geen scheidinge of scheuringe waardig is; gelijk
onlangs de Heer Bisschop van Condom (Bossuet) heeft betuigd; zoo is hel immers veel
billijker en ook geraadzamer, dat alle zoodanige Pausgezinde personen, die datzelve
met dien Heer van Condom gevoelen, hen zeiven voegen bij de protestantsche kerk»
als dat eenig Protestant, die 't gemelde onderscheid wonderlijk groot en eeuwige
scheidinge waardig oordeelt, zoude wederkeeren tot de Pausgezinde kerk, die zij Pro-
testanten oordeelen veelsins van de apostolische leere afgevallen en, voor zooveel, de
antikristische kerk of het geestelijk Babel te wezen. Inzonderheid heeft de gemelde
billijkheid en geraadzaamheid plaats in die gewesten, daar de Protestanten aireede de
publieke kerken inhebben. — Afbrekende» — zoo eindigde hij zijn gebuurlijke toe-
spraak — «wensche ik dat de Almachtige en Barmhartige God, die ook de Vader
is der lichten, ulieden trekke uit de macht der duusternisse ende verlosse van de
kracht der dwalinge; u allen gevende niet alleen verlichte oogen des verstands ende
^ Tot Delft, gedr. by Andries Voorstad, boeckverkooper, woonende op de hoek van de Koore-
markt by 't Marcktveld, anno 1682
»
-ocr page 249-246 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
flÄÄ^-r«—; . ...
WftiïB
248 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
door (Ie Stalen, de wederhelft door den Koning zouden geleverd worden'. Dal μίαη
was eehter opgegeven, omdat die Koning zonder 'l Parlement geen geld voor die
troepen erlangen kon. Men was daarom alleen overeengekomen, door den hollandschen
en engelschen gezant aan 't fransehe hof, een gemeenschappelijk vertoog over den aan-
slag op Luxemburg te laten doen, 't welk Frankrijk voortging hoe langer hoe nauwer in
te sluiten. Zoozeer .zelfs, dat de bezetting, eindelijk haar geduld verliezende, op een goe-
den nacht een uitval deed, een slecht bewaakten franschen post overrompelde, door-
brak, zich in der haast van een door Chimay voor haar gereed gehouden voorraad
levensmiddelen meester maakte, en dezen in triomf binnen de vesting bracht. Louvois
toonde zich daar zoo verstoord over, dat hij nu onmiddellijk aan Sourdis bevel gaf,
Vlaanderen in te rukken, en daar zooveel scha mogelyk aan te richten; een last die
maar al te wel werd uitgevoerd, terwijl daarenboven Spanje nog door Engeland ge-
noopt werd, de handelwijs van den luxemburgschen landvoogd te veroordeelen, en
schavergoeding te geven voor de bij dien uitval om 't leven gekomen of gekwetste
Franschen % Met de meeste driestheid, als ware 't ongelijk niet geheel van zijne zijde
gekomen, en de overrompeling van zijn legerpost door de tot het uiterste getergde,
uitgevallen Spanjaards slechts aan zijn eigen wederrechtelijk doen te wijten, had Louvois
op die schavergoeding aangedrongen, en zijn barbaarsche weerwraak op Vlaanderen
zoeken te verantwoorden: «de moord», schreef hij den H®'» January, ten antwoord
op de daaromtrent gedane klacht, «de moord, door die van het garnizoen (van
Luxemburg) in een van de plaatsen van zijn domein gepleegd, konde niet beter ge-
wroken worden als het met het wegvoeren van eenige baljuwen en andere officiers
van den katholieken Koning, die haar vrijheid weder zullen krijgen, zoodra zij zul-
len betaald hebben de kosten en scha, door dat garnizoen veroorzaakt, volgens de
arbitragië van Zijne Majesteit, die het gezonden heeft, alleen om de rust en vrede
in Europa te houden». Luxemburg werd daarop nog nauwer ingesloten, en het Spaansche
Nederland steeds meer benard.
Van den zeekant uit zette zich, zoo voor dit laatste als voor 't vrije, het nieuw be-
gonnen jaar, door stormwind en watervloed, minder welkom in. Den 26®" January werd
de zee uit den Noordwesten zoo fel tegen de zeeuwsche en vlaamsche dijken en duinen
opgezwalpt, dat ze van de laatste verscheiden stukken wegnam en in de eerste
groote gaten maakte, waardoor alles in den omtrek onder water'gezet en veel goe-
deren bedorven werden. Te Vlissingen kwam het zeewater door de Rammekenspoort
met geweld binnendringen, en deed het lage deel der stad onderloopen, zopdat het
~ 'k
DES VÄ.DERLANDS. ' 249
tol aan de luifels stond; in de oude kerk werden stoelen en banken omver gewor-
pen, en de zerken van enkele graven gerukt, zoodat de doodkisten ronddreven; te
Middelburg raakten de meeste kelders onder en veel koopmanschap bedorven. Ten
zuiden van Weslkappel was de dijk een 20 roê breed doorgebroken, en men toen bij
't ebben van alle kanten werkzaam, om met sparren, planken, zeilen, peperzakken,
/
rijs, en derg. een dam te maken; daar de vloed echter weêr opkwam vóór men er
mee gereed was, stroomde 't water lot Iweemaal toe op nieuw binnen, en toen de
opgeworpen dam eindelijk stand hield, sloeg een vierde vloed een groot stuk van een
hoogen duin aan den zuidkant weg; vóór evenwel de vyfde kwam, had men dit ver-
holpen , en bleef zoo alle verdere nood geweerd. In Zuid-Beveland stroomde 't water
over de dijken, en sleurde bijna al de huizen van Valkenisse weg; Weert en Krab-
bendijke waren een bare zee gelijk, en te ïolsend, Nieuwland, en elders stond het
water lol aan de zolders. In Noord-Beveland en dat van Tholen was hel evenzoo bin-
nengedrongen , en bijna geheel Schouwen was ondergeloopen; voor Zieriksee braken
Iwec havendijken door, zoodat een polder van duizenden gemeten blank stond. Te Brou-
Λvershaven spoelden twee bruggen weg, en de polders van Sinl-Jans- en Oosterland,
Bruinisse, Zuider-Nieuwland, en den Zuidhoek werden allen overstroomd. «Droevig» ,
als de rijmluslige Pensionaris van VHssingen na de Slalenzilting van 10 Maart getuigde,
Droevig was 't om aan te schouwen, |
'k Hoor de Goesche Heeren klagen, |
In Staalsvlaanderen, 't Zeeuwsch Commitlimus, stond van Sluis lot Hulst alles
onder; bij Sas van Gent was de zoogenoemde Trageldyk doorgebroken, en gaf ver-
volgens tol geschrijf en gehaspel ovér de onkosten voor zijn herstel tusschen Hun Hoog
Mögenden, voor 't Sas, en de stad Gent aanleiding, waarover een commissie uit bei-
den hel gansche jaar doende was. Het land van Waas was mede groolendeels over-
slroomd, en de polders van Gallo, Wieldrecht, de Doel, Sint Anna, enz, ondergeloo-
pen; evenzoo de meeste omtrent Antwerpen, waar zich echter de dijk van Oosterweel,
hoewel hier en daar aanmerkelijk afgenomen, staande hield; de kouwesteinsche brak
achter de Kruisschans door, en liepen daardoor de polders van Lillo, Slabroek, Sant-
^'l'el, en Beerendrecht onder; en ook de ossendrechler bezweek, waardoor 't fort Fre-
denk Hendrik groote scha leed; evenzoo kwam ook de Willemstad niet vrij, terwijl
op tle Plaat een viertal polders overstroomd werd. In de omstreken van Dordrecht
slond alles blank; van Rotterdam liep buitendijks alles onder, en raakte in de kel-
ders veel koopmansgoed bedorven; tusschen daar en Gouda, bij Kortenoord, aan de
IVe deel, 2e stuk. 32
250 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
zij van Capelle, klotste het water zoo tefjen de dijk aan, dat er twee gaten, elk van
een 50 en üO voet breed, in gebroken werden, waarlussehen echter een stuk van
een 20 voet was blijven staan. De boeren uit de bunrt maakten zich toen vaardig
op, haalden uit een schip, dat er voor anker lag, tegen heug en meug van den
schipper, al het touwwerk dat hun van dienst kon zijn, en voeren met twee klei-
schepen, die ze opgeloopen hadden, naar den overkant in de Krimperwaard. Daar
sloegen zij nu om drie groote boomen aan den oever een aan hun vaartuigen vastge-
maakte kabel, die voor verkorting en verlenging vatbaar was, en zich daarop weder
naar den dijk begevende, lieten zij de inmiddels met klei en steenen gevulde schepen
in de gaten zinken, waardoor de grootste toevloed van water gestuit werd. Zij brach-
ten vervolgens zooveel palen als noodig aan den voet van den dijk, sloten dezen met
ankerbalken en zooveel zeilen en ander goed als maar te krijgen was, en kwamen
aldus door 't stoppen der gaten alle verder gevaar te boven \
Natuurlijk dat men in rijm en onrijm, op kansel en leerstoel, van al dit landen
stad zoo onverhoeds en ontzettend overplasschende water gewaagde, en er voor maat-
schappij en volk de noodige zedelessen uit te trekken zocht. De godgeleerde utrechtsche
professor, Melchior Leydecker, hield er een deftige latijnsche redevoering over, die
weldra ook in de Landstaal in 't licht verscheen, met dichtregels van den dominee
van Rutthem, zijn broeder Jacobus, en een ander verrijkt I «Dolle baren» riep die
broeder, op de stem van Psalm 28, daar uit:
Dolle baren, holle plassen! — Dat 's verrassen!
't Is om leven, land eu goed;
Zeg mi), ziel, wat is uw oordeel? En wat voordeel
Maakt gij in dees watervloed? —
'k Zie hierin nog ééne leering Tot bekeering
Van het zondig Nederland;
Anders; 't rechte mene, iekel, Met dit pekel,
Is gesteld op uwe wand.
En die ander, een rechtsgeleerde uit het naburige Vlissingen, beschreef in hart-
roerende rijmen den nood dier stad, waar «dit monster», het water,
Is zelfs ook onder de aard' tot bij de doon gespoeld,
En heeft daarmede, als 't waar, zjjn wrevelmoed gekoeld,
Waardoor de lijken,
Gewenteld uit het graf, verlieten hare rust,
' Zie Soll. Mercurius voor 1682, bl. 7, en w. \
^ Academische Meden van d' Heer M. L. Uit het Latijn vertaelt door B. Reyniersen. Tot Middel-
bxirgh, gedr. by Gillis Horthemels, vader en soon, 1682.
DES VÄ.DERLANDS. ' 251
En stegen naar omhoog, als schijnende belust,
Om die vergrimde golf, die niet kon zyn gesust,
Eens te bekijken.
In 't Godgewijde koor, dat nimmer iets ontvong
Als 't offrend Kristendom, men nu de visch ook vong,
Die tusschen het gestoelt, als aan een klip, daar hong; —
O Grod, wat wonder!
Dat 't wriemelend gediert, dat nooit te land en trad,
Maar in den Λvoesten kolk zi)n eeuwge woonsteê had,
>
Nu brak tot in de kerk van een vermaarde stad,
En, ganschlijk zonder
Beschroomdheid, langs de straat, door alle wijken zwom,
Daar 't al, in menig huis, misschien wel 't bed beklom,
En licht op 't zachte dons, zich wentlend om end' om
Dan vrolijk speelde! —
De eerwaarde Petrus Plancius Ie Rotterdam nam de ongezochte gelegenheid waar,
om in een stichtelijke samenspraak legen het Teerling- en kaartspel te velde te trek-
ken «Wat wonder», liet hij een der beide samensprekers uitroepen: «wat wonder,
daar de vloed der zonden, en onder dezelve mede dit grouwelkwaad van dobbelen en
spelen, dus hoog en geweldig is, zoodat geene dijken of dammen van trouwhartige
waarschuwing en vermaninge krachtig genoeg zijn, om het te stuiten, dat ook God
de watervloeden zoo hoog heeft laten vloeyen en geweldig aandringen, dat het over
dijken en dammen is heengevloeid, en dezelve verbroken heeft! Geen wonder, zoo de
Heere eerlang dit geheele Holland, gelijk eertijds de eerste wereld, door de wateren,
of op eene andere wijze, lot een schrik en ontzetting van andere naciën, doe onder-
gaan. — Ik verschoone niet de zonden van andere landen; maar waar is een land
zoo begenadigd van den Hemel, zoo overvloeyende van geestelijke middelen, zoo won-
derlijk verlost, zoo menigmaals getrouwlijk gewaarschuwd als dit? Willen andere naciën
groflijk zondigen, och, dat dit Juda zoo schuldig niet bevonden wierd!» En toch kon
«menig beeldendienaar niet meer gezet zijn op zijn beelden, als, in dit land, veel
kaartspelers op de kaartebeelden! alsof de Duivel haar aan de kaarten of 't verkeer-
hord had vastgelijmd, zoodat zij het niet moede werden; de Satan, in wiens strikken
zc zijn, leidt haar na zijn wille tot dit werk. — Ach, wat ai binnenkamers werden
niet die vuile spelen verontreinigd! hoeveel huizen der Kristenen, in plaats van kleine
licrken te zijn, alwaar de stemme van Gods lof moest gehoord worden, die nu in
dobbelhuizen en Iwistscholen waren veranderd, alwaar het geklap der schijven en het
Teerlingh- ende Kaertspel, zijnde een samenspraecTc over de gelegenheijt der sehe t, Theophilus ende
Philedonus, samengestelt door P. Plancius, enz. Tot Kotterdam, by Keynier van Doesborgb, 1682.
252 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
' - Λ
neerwerpen der kaartebladen gehoord werd! Dit is nu, eilaas! het bedrijf van onze
jongelingen en der dochteren van ons nederlandsch Zion! Veel aanzienlijken, in plaats
Tan, bij malkanderen zijnde, wat deftigs en 't gene met de aanzienlijkheid harer be-
dieninge overeenkomt te verhandelen, nemen den teerling in de hand! Zelfs vrouwen
gaan aan de verkeerborden slaan, en spelen met de schijven! O tijden, ο zeden! Hoe
weinig accordeert zulks met de modestie van die sexe, en met haar beroep! den spin-
rokken, of indien zulks te gering is, het naaikussen en de naald zoude haar beter
passen, dan de schijven en dobbelsteenen in de hand te nemen! Is zelfs de dag des
Heeren wel vrij, dat op denzelven flat helsch vermaak niet gepleegd en werd? Op
den dag van den 26™ Januarij, als God dat verschrikkelijk oordeel uitvoerde-, zoo is
gebeurd, dat speelders met den teerling, gedwongen zijnde, om, wegens het hooge
waterj haarzelven van het benedenhuis naar boven te begeven, haren tijd, met in
't verkeerbord te spelen, tot haar vermaak besteed hebben. Zoo krachtig werkt de
Satan in die menschen, zooveel vermag die vuile speellust! Och, dat die schadelijke
boom, met wortel, stam, en lakken, geheel ware uitgerukt!» — Geroerd door zijne
boetpreek, en de aanmaning om, «in plaats van teerling of kaarteblad te gebruiken,
de Heilige Schrift te doorbladeren», vraagt hem de ander, eindelijk: «of het gebeurde,
dat ik kwam in een gezelschap, daar met teerling ofte kaart gespeeld werd, hoe zoude
ik mij gedragen?» — En hij ontvangt tot antwoord: «tracht uw afscheid te nemen met
j alle beleefdheid», of zoo 't gebeurde, «dat gi] tegen uw wil gedwongen waart te blij-
ven, slaat uw oogen niet naar het spel, om het met vermaak te aanschouwen; toont
met uw wezen, dat gij in dat helsch pleizier geen vermaak en hebt; ja, kan het
eenigsins met bekwaamheid geschieden, breekt door en geeft reden, waarom gij het
niet zoudt willen doen, al kondt gij de geheele wereld daarmee winnen, nadien gij
schade zoudt lijden aan uwe ziel; leert haar wat de beste worp is met de kaart en
de teerling, namelijk: dezelve ih het vier of water Ie werpen, zonder ze ooit weer in
de hand te nemen». — «Nog één zaak komt mij te binnen», herneemt hij nu,
voor goed van alle dobbelzucht bekeerd, ten slotte: «ik hebbe in mijn huis een ver-
keerbord van kostelijk hout gemaakt, de schijven van 't zelfde, en zeer kunstig inge-
legd; wat zal ik best doen? zal ik het in een hoek zetten, of verkoopen?» — «Ik
zou u», antwoordt zijn hartstochtelijke bekeerder, «niet raden tot een van beiden;
" immers gij moogt zulke instrumenten der zonde niet verkoopen; wat zouden Kristenen
kaarten, uile- en ganzeborden, of tiktakborden, of iets dergelijks, maken ofte verkoo-
pen? Zulks moet verre van haar zijn; maar doet gelijk diegene, die ijdele konsten
hadden gepleegd, welke de boeken bijeen brachten ende verbrandden ze in aller tegen-
woordigheid, al hoewel de weerde derzelve, berekend zijnde, bevonden wierd duizend
zilveren penningen!»
De eerwaarde klasse van Zuid-Beveland vond in denzelfden waterramp aknleiding
'T'X:
DES VADERLAINDS. 253
een Ontwerp van nader reformacie in de leer ^ ordre, en zeden op te stellen, waarin
zij 1. aangaande de leer betoogde, hoe «tegen de paperye met oprechten ijver diende
gearbeid»; hoe verder «tegen de inkruipende kerkeberoerende nieuwigheden»; daarbij
vragende «of 't niet dienstig waar, de Eerw. klasse van Zevenwouden in Friesland
door eene missive hertelijk te bedanken voor haren goeden ijver tegen de nieuwig-
heden , en met eenen te verzoeken dat Haar Eerw. daarin gelieve te volherden '; 2. aan-
gaande de ordre, dat de goede wetten der klasse werden geobserveerd, het goede
schoolreglement der klasse overal werd ingevoerd, de bewindhebbers der O. I. C'®. wel
dienden ernstelijk aangezocht tot het aankweeken van predikanten in de maleische
lale, lot bekeeringe der Heidenen en Ongeloovigen, enz.; dat de predikanten, zooveel
doenlijk is, haar zullen wachten van uithuizigheid en 't verwaarloozen van haren
dienst, niet mogen nalaten met alle neerstigheid de zieken in hare gemeente te be-
zoeken, zoo in dit eiland als Hulsterambacht, zonder eenige excuze; op den dag des
Heeren 't zij voor vele, 't zij voor weinige na behooren te katechizeeren; hare gebeden
naar de formulieren te reguleeren, enz.; dat zy en de andere opzienders nauw acht
gaven op de zeden en kerkgang der gemeente, ten platten lande minstens alle maand
kerkeraad werde gehouden, de driemaandelijksche visitacien niet ter loops, maar in
behoorlijke tijd met ernstige aanspraken tot stichting gedaan werden» , enz. 3. aan-
gaande de zeden; «zullen dc predikanten haar op 't hoogste wachten van alle ergerlyke
dingen, als van los en ergerlijk gezelschap, van ongebonden en smadelyk spreken,
van drinkerijen en smeerderijen, van tabakkeeren, frequenteeren der kroegen, van
lunlerfanten, luvigheid en ledigheid, van pracht en wereldsche sieraden; zij zullen
bezorgen, dat hare vrouwen, kinderen en huisgezin exempelen mogen zijn van nede-
righeid en zedigheid; zich verbinden, statige H. huisoefeningen in hare huisgezinnen
in te stellen; zij zelf, haar vrouwen, kinderen, en dienstboden alle publieke gods-
dienstoefeningen waar te nemen; haar zeer zorgvuldig wachten van zonder nood rnal-
kanders gaven en diensten te verachten ; met alle neerstigheid en trouw, hare gemaakte
schulden tè behoorlijker tijd arbeiden te betaleji, zoodat ze door ergerlijke dagingen,
ancsten, of andersins, tol groote smaad van den H. Dienst, tot betalen niet geperst
^Vörden. De ouderlingen en diakenen zullen haar geobligeerd houden tot het betrachten
' Die klasse was opgekomen tegen "de Coccejaansche broederen"', door welke "een toomelooze
lïeeneic, onder het deksel van de kristelijke vrjjheid, gaande" was; zij gaf daarvan nader rekenschap
■n liaar Noodige Apologie voor de classis van Seventoolden, tegen de oope7ihare dwaalingen ^ seherpever-
t'''.jfirigen ^ ufouie ontkenningen, onheilige heimgingen, gexiaarlijTce duhhelsinnigheden, domme uifvluehien,
'n factteuse pooghtgen van den vermomden schrijver Godelief Waarmond. (T' Amsterdam, by Hieronymus
Svveerts). Zijn "lasterschrift", als ze 'tin haar vergadering van 26 April noemde, onder den titel Waar-
^chouicinge tegen de el. van Sevenwolden, was daar ter sprake gekomen, en toen tot deze "Refutacie
van dat geschrifte of Justiflcacie der classis" besloten.
254 ALGEMEENE GESGHlEDENiS
der krislcüjke huisoefening; ook verbonden zijn, haar kinderen, boden, anderen ten
exempel, van de leeraars Ie laten katechizeeren. Wat de gemeente betrof, die zich
«in eenige ergerlijke zonden verloopen, wil men terstond aanspreken en behoorlijke
censuur er tegen oefenen; arbeiden, dat vele eedzwering veranderd wierde in belofte;
legen 't vloeken, sabbathschenden, tooneelspelen, en andere grove zonden volgens de
politieke placaten yveren; strikte discipline oefenen tegen dronkaards, twissehers,
wyveplagers, enz. en inzonderheid tegen officianten, die aan zoodanige ergernissen
mochten vast zyn; neerstelijk bezorgen, dat de kinderen van arme luiden in de scholen
om niet geleerd worden, en de ouders haar kinderen ernstig vermanen, om die gele-
genheid van leeren waar te nemen. Men zal met ijver de kerkmissen tegengaan en
zoeken te mortificeeren. Met ernst diende ook gearbeid, dat in deze ellendige lijden
de groote -doorbrekende pracht in 't oostindisch geschilderd gewaad, en andersins,
gelijk ook in 't prachtig dragen van vreemd hair, bij mans en vrouwen, wierde ver-
minderd en tegengegaan. Men behoorde te verzorgen, dat de zingende landloopers, die
Gods naam dikwijls profaneeren , mochten worden geweerd , gelijk ook de ledige onnutte
bedelaars, die 't afgei)ers1e met veel ongeregeldheden doorbrengen; dat bezoclit en
verzocht werde, dat het gebruik van het lol, en teerlingen, onder de schippers en
arbeiders, waardoor 't lot veel wordt gevloekt, en velen geen beurt krijgen, door eenige
ordre op de beurten mocht weggenomen worden; dat ordre verzocht werde tegen het
schandelijk geven van bijnamen onder de gilden». — Toen dit opstel, wat later, gedrukt
in handen van Gecommitteerde Raden kwam , toonden zich dezen , wat de bevordering van
goede zeden betrof, het wel volkomen met de eerwaarde beeren eens, doch zich verder
veel te naijverig op hun provinciale oppermacht, ook in kerkelijke zaken, om hen
voet te geven in hunne meening, dat zij daarin iets zouden te bevelen, veel min
voorschriften te geven hebben omtrent de daarbij voorkomende geschilpunten en twist-
vragen. Na dus over het stuk beraadslaagd te hebben, gaven zy als hun oordeel te
kennen, dat, «nademaal de kerkedienaren de exempelen en voorgangers vaii alle kris-
telijke deugden en ware Godzaligheid moeten wezen , alle goede en eerbare zeden bij
haar in een gedurige praktijk en memorie behooren te zijn, zonder daartoe de hulpé
van eenige gedrukte artikelen van nooden te hebben, of te moeien worden afgemaand
van het niet frequenteeren van kroegen, enz.; alzoo haar beroep en de resignacie van
haar personen aan den godsdienst requireeren, dat ze gedurig in het werk des Heeren
geoccupeerd zijn, en in de conversacie onder de menschen haar met alle moderacie
en deftigheid gedragen, zelfs in het nuttigen van spijs en drank, omdat ook, volgens
den plicht van alle Kristenen, ter eeren Gods te doen, zonder met de verdorven wereld
tot eenige ergerlijke gesten, propoosten, of lacherijen te vervallen, en te veel smaak
of vermaak in het eten of drinken te scheppen, maar hetzelve veeleer te gebruiken
lot ondersleuning van het zwakke hchaam, om den geest, die daarin woont, te be-
DES VÄ.DERLANDS. ' 255
kwamer en Taardiger tc houden tot alle goede en stichtige meditaciën en propoosten;
en dat het derhalven verre van haar moet zijn, daar de wijn van het gezelschap zoude
mogen te kort vallen, die met water te moeten verlengen, en dan daaruit, tot een
groot schandaal, een profane vergelijking te maken met het eerste mirakel van onzen
Zaligmaker;— dat het deshalve den Heeren van den Rade, niet als zeer aangenaam
kon zijn, dat de klassen tegens zulke groote en andere uitsporigheden kwamen te waken,
opdat ze mochten bevonden worden, zelfs in haar classkale maaltijden, te wezen rechte
voorbeelden van alle matigheid, modeslie, en ware godzaligheid. — Belangende de
pnnten van de leer, dienaangaande was het onnoodig eenige nieuwe of andere te conci-
piecren, alzoo alles in de Confessie en Katechismus is begrepen; dat voor de zuiverheid
en rechte belijdenis der waarheid wordt gerequireerd; zijnde derhalve geensins noodig,
(lat men zooveel andere zaken en questiën inventeert en opstelt, die ordinaris in de
Akademien en hooge scholen worden geventileerd; daarover niet apparent en is, dat
onder de eenvoudige ingezetenen van Zuid-Beveland eenige verkeerde of schadelijke
opiniën zullen worden verwekt, zoo men haar daartoe niet gaande en maakt en haar
kleine kennisse misbruikt; byzonderlijk ook niet ten aanzien van het recht en de
macht, die de Overheid competeert in kerkelijke zaken, die men in deze gedrukte
artikelen de Overheid bestaat en onderneemt af te wijzen, dat de HH. van den Rade
niet anders als voor een vermeten en verwaande sustenue moeten aanzien, en ondra-
gelijk voor de Overheid, die van tijd tot tijd zooveel goeds aan Gods kerk heeft gedaan.
Is het ergens onnoodig, zoo hier in deze Provincie, daar Mijn HH. de Staten, de
HH. van den Rade, en de respectieve Magistraten hun recht altoos met groote dis-
crccie hebben gebruikt; en zoo dezelve daarin zoo toegevende niet waren geweest,
ongetwijfeld, dat veel ongenuchten, oneenigheden, en dwaze disorders zouden zijn
voorgekomen geweest, die de Provincie en sommige steden zeer hebben gedrukt en
nog komen te smerten; werdende hierin mede een seer groote en laffe ongestadig-
lïeid gespeurd, want soo wanneer de kerken en klassen de macht van de Overheid
van noode hebben, om daardoor zaken van haar begrijp en zinnelijkheid in te voe-
ren, zoo wordt, die met grooten ernst geïmploreerd; en verkregen zijnde de execucie
van dien geprezen, als eene godvruchtige en wettige actie van de overheid, die men
^lan op andere tijden en in andere zaken, schoon van gelijke nature ja dikmaals van
minder belang, zeer hatig decrieert ende uitkrijt, alsof die hard en onwettig ware
Pil de Overheid niet en zoude competeeren. Weshalve Mijnheeren van den Rade haar
genoodzaakt vinden, daarover haar ressentiment te toonen, en die van de klasse van
B. bij dezen te gelasten en te ordonneeren, de macht van de Overheid in kerke-
zaken niet meer te contraventeeren, veel min te bepalen, en alzoo te limiteeren
<icO\c!heid, daarvan zij onderdanen en ingezetenen zijn, van welkers macht en zorge
^'ü ^n al de kerken zooveel goeds hebben ontvangen. (Ook) worden die van de ge-
256 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
melde klassen bij dezen insgelijks gelasl en geordonneerd, haar in geene correspon^
dencie buiten Zeeland in te laten, als strijdig tegen de oude en fondamenteele orders
van deze provincie; en wordt derhalve voor onbehoorlijk en onwettig verklaard, de
communicacie, door die van de gemelde klasse aireede met de klasse van Zevenwol-
den in Friesland gehouden , en zulks aangezien voor dangereuze ondernemingen , die niet
anders en kunnen dienen, als om questiën en animositeiten te moveeren tusschen de
kerken en kerken, die niet en staan tot bezorging van deze provincie, en daarvan
de Overheid het niet als voor geheel· onaangenaam kan houden, dat men uit het
gebied van deze provincie de hand steekt in zake van hare kerken en huishoudingen,
en dikmaals het eigene komt te verw.aarloozen, als men den kerkedienst ten platten-
lande op de dagen des Heeren ledig laat staan, of om kleine oorzaken opschort en
alzoo aan de ingezetenen aanleiding geeft, andere bijeenkomsten te gaan zoeken, en
door deze.negligencie en door de losse en kwade zeden geeft occazie aan de Papisten,
om daarmede haar profijt en voordeel te doen , om den kristelijk gereformeerden gods-
dienst te lasteren, in plaats van door meerder ijver en beter comportertienten daartoe
getrokken en gewonnen te worden. Eindelijk zullen die van de klasse van Z, B. haar
wel hebben te wachten, in bedenken te nemen of voor te stellen, of de Kerst-Paasch^
en Pinxterdagen behooren gevierd te worden, of de tweede dag daarvan genomen,
alzoo de celebracie van die dagen niet alleen van den beginne van de Reformacie
altoos is onderhouden, maar ook hetzelve bij Mijnh". de Staten van Zeeland door Haar
Ed. Mog. ordonnancie ^van 1675) art. 2 op nieuw geboden is; gelijk ook die van
gemelde klasse wel zullen doen, haar niet alleen te houden aan de formulieren van
Doop en Avondmaal, maar haar ook te reguleeren na de formulieren van de gebeden,
immers de ordre en substancie van dien te volgen; en dat gemelde klasse bovenal
in veneracie wille houden het volmaakte gebed, dat de Zahgmaker ons zelf geleerd
en nagelaten heeft; gelijk het mede geheel onbetamelijk is, met het nemen van
texlen tot de predicaciën zoo te vageeren, en die dikmaals meer na de zinlijkheid
en bijzonder oogmerk of wel gemak van den predikant te nemen, als wel na de.
meeste stichting van de goede gemeente behoort gedaan te werden, om zoo op dat
gemak lui en traag te worden, in plaats van lust en ijver tot het studeeren en
wel bescheiden van de predicacie te hebben. Dient tot besluit, dat de klasse van
Z. B. behoort zorg te hebben, haar concepten, handelingen, en acten zoo licht onder
de perse en in druk niet te laten komen, als strijdig tegen alle goede ordre en po-
licie, en haar minst betamelijk, de regeering daarin te willen navolgen».
Van gansch andere begrippen, dan deze Heeren van den Rade in Zeeland, over
de verhouding van kerk en staat, ging de eerwaarde geloofsijveraar uH \ die onder
den vergriekschten naam van C/diarander voor de vermeende «rechten der kerk» op-
trad, bij gelegenheid zijner tegen de «vruchtelooze biddagen» gehouden boetpreek,
■ Jr. ■
DES VÄ.DERLANDS. ' 257
waarin hij het «een Tan de grootste zonden)) noemde, «wanneer overheden de kroon
en de macht van den Heere Jezus aannemen, zich op zijn troon als heerschers zetten,
en zich aanmatigen Zijn heerschende macht in en over de zichtbare kerk, waarvan
Hij Zijn kerkelijke dienaars alleen tot uitvoerders heeft gezet»; eene zonde, die, naar
zijn gevoelen, «openlijk en menigvuldiglijk van de Overheden in den Lande gedaan
werd. Zoo had men gezien» — en zijne zinspeling op Zeeland was daarbij maar al
duidelijk — dat ze zich hadden aangematigd de macht «om de concepten en conclu-
ziën tot Reformacie en de kerkelijke censuren over ergernissen te schorten, op te
eischen, te royeeren, te vernietigen, en aan kerkelijken en klassen pro auiontale
te verbieden, die op te volgen of in 't werk te stellen, alsof de leeraars onder haar
stonden, gelijk officianten die zij aanstelden». Hij verwierp zelfs het recht der Over-
heid, om «als 't haar geheft, biddagen in te stellen, en privatelijk, zonder de ker-
kelijke , de oorzaken en redenen van dezelve op te stellen en uit te schrijven», gelijk
dit jaar, naar aanleiding van den watervloed en tot voorkoming van verderen rampspoed, -
weer geschied was. Wel was die Vast- en Biddag, met het oog op die aanstaande
«oordeelen» op zich zelf «met groot recht» gehouden, maar «de rechte en particuliere
oorzaken daarvan waren niet opengelegd door kerkelyken, die zich deze zaak best
verstaan. Nu hebben wij» — ging hij voort — «ettelijke jaren herwaarts. Vast- en
Bededagen gehouden; maar wie kan met waarheid zeggen, dat de zonden des Lands,
op dat houden, afgenomen hebben; onze Heeren Staten zeggen zelf dat ze steeds
meer en meer aangegroeid zijn. Nu hebben wij wederom gevast en gebeden naar de
voorgaande wijze; wat zal 't nu zijn? Hebben wij nu te wachten, dat de Heere van
Zijn verbolgenheid zal afhouden? In 't minste niet; ja, deze Vast- en Biddag zal
vruchteloos, en een enkele Tergdag wezen tot verhaasting van Gods oordeelen, en
tot verzwaring van zonden en plagen; want de voorgangers in policie, milicie, en
kerken en huisgezinnen, hebben in 't gemeen geen hert noch zin, om het booze
uit het midden van ons weg te doen; zij zijn de grootste en voornaamste land- en
kerk verder vers, op welke de Heere "vergrimd is, (en die) door zulke Vast- en Bid-
dagen met den Heere spotten, op welke niet alleen geen reformacie volgt, maar daar
dezelve ook niet eens ernstelijk voorgenomen is. Het is (toch) een tergende zonde,
als Overheden de afgoderij en allerlei zielverderfelijke en godslasterlijke leeringen toe-
laten , en vrijheid geven aan diegene, welke die grouwelen in een land brengen,
^aayen, en voortzetten na vermogen. Onze Overheden, hooge en lage, verdragen en
geven veel vrijheid aan 't plegen van de paapsche afgoderij, aan 't inkomen en in-
wonen van papen, Jezuïten, en andere, aan de publieke samenkomsten van Socinianen,
Kwakers, en Joden, en aan 't publiek belijden van haar godslasterlijke dwalingen.
Derhalve is dit een zware zonde, waarover Overheden en onderdanen op de Vast- en
Biddagen moeten klagen en zich voor God veroodmoedigen, zoekende verzoening en
IVe deel, 2e stuk. 33
- ■ - '
258 ALCtEMEENE GESCHIEDENIS
genezing; nochtans zijn onze Overheden gcensins van zin en voornemen, om deze
toelating van alle religiën in te trekken, de afgoderi] effectivelijk te weren, de papen
en Jezuïten uit het land te houden of te verdrijven, de sociniaansche bijeenkomsten
te storen; integendeel, zij geven aan de papen dagelijks en overiU, in steden en op
dorpen, meer en meer vrijheid; haar placaten voeren ze niet uit, ja, zij willen ze
niet scherp uitgevoerd hebben; alle religiën hebben hier vrijheid; is dal niet spotten
met den Heere? dat men vast cn bidt,' en het booze bij zich wil houden? Dit is
één stuk; daar zyn veel diergelijken». Een tweede is die maohtsaanmatiging der
Overheid over de kerk, en die ze maar niet willen nalaten; en «indien de leeraars,
uit vreeze oi' om gunst, dan nalaten, die zonde in publieke belijdenis te stellen, zoo-
veel te ^rooter blijk is 't, dat men spot met zijn Vast- en Biddagen, als waarop men
zelfs weigert te belijden of te hooren belijden een groote tergende zonde, omdat men
er niet van scheiden wil. Niemand onder de Gereformeerden kan (voorts) twijfelen,
of niet alleen de Vasten-avonden, Drie-Koningen, en Sint-Nikolaas-avonden te onder-
houden is groote zonde, en een booze navolging van het vleeschelijke en supersticieuze
Pausdom; maar ook bijzonder het houden van de kermissen; want zij zijn niet alleen
een drieste en interpretatieve afgoderij en supersticie, maar ook een vruchtbare ge-
legenheid van veel ongebondenheid, wulpschheid, en ergernis. Een predikant van
Amsterdam, de deftige Wittewrongel» — de beruchte weêrstrever van Vondel's
Lucifer — «preekte en schreef daarvan aldus: «de kermisfeesten, waarmee de Kris-
tenwereld nog zooveel op heeft, en die jaarlijks in meest al onze steden en dorpen,
ook de allerkleinste vlekken, met zooveel vleeschelijke dartelheden en openbare god-
loosheden vergezelschapt gaan, zijn enkel dagen van weelde en ijdelheid, die men
doorbrengt na de manier van de Heidenen in alderhande guichelarijen, ravotterijen,
battementspelen, in ongelooflijke ongebondenheid, en goddeloosheden. Zoo haast en
is de baniere van deze gezette tijd niet verschenen, of men ziet straks geheele steden,
plaatsen, en dorpen gelijk als in oproer, vol gerias en getiers; men hoort niet dan
pijpen en fluiten; men ziet niet dan ijdelheid der ijdelheden, dansen, springen,
tuisschen, spelen, dobbelen, brasserijen, enz.; alderhande guichelspelen en komediën
zijn de gemeene vreugde van de vleeschelijke en weelderige Kristenen; de goddeloos-
heid wordt dan, als met de trompetten, langs de straten uitgeblazen, en klimt zoo
hoog, dat het schijnt, alsof de Satan uit de Helle ware losgelaten. Is het niet ten
hoogste te beklagen, dat er nog zoovele Gereformeerde Kristenen gevonden worden,
die zoo geerne kermishouden ? Dat (ook) het grouwelijke Bacchusfeest van de Vasten-
avonden nog in onze huisgezinnen, ook publieke godshuizen, en weeshuizen, zonder
achterdenken onderhouden wordt? Dat de versierde Sint-Nikolaas, dat paapsche feest,
bij ons nog in zulken aanzien is, en meer dan in het midden des Pausdóms gevierd
wordt? En niet alleen» — vaart Chiliander voort — «de kerkelijken, maar zelfs
DES VÄ.DERLANDS. ' 259
Gecommitteerde Raden van Holland hebben, in 1625 o. a., van Haar Ed, Gr. Mog^".
verzocht en gebeden, dat zoo lief als Haar de eere Gods, haar eigen zaligheid, en
de welstand van ons lieve vaderland was, het Haar Ed. Gr. Mog®^ mocht gelieven,
order te stellen tegen de Vastelavonden, Drie-Koningen, en Sint-Nikolaas-avonden,
en andere vierdagen, die niet zonder vertooning van afgoderij onder ons worden
gehouden. Doch alles te vergeefs. Het is waar, in het jaar 1672 en 1673 werden de
kermissen, uit eenige schrik voor Gods oordeel, voor een tijd afgeschreven, en Hol-
land werd, gelijk een predikant van Rotterdam schreef, ontkermist; maar zoo ras
als de roede een weinig weg was, heeft men die, om profijt voor "t landvervloekte
inkomsten daar God in blaast, weder ingenomen en toegelaten. Wanneer de Over-
heden dit niet beteren vvillen, wat is ons vasten anders dan een terging van Gods
Majesteit?— Kerkrooverij is een van de grouwelijkste en meest roepende zonden»
gelijk mede het berooven van weduwen en weezen; nochtans wordt deze zonde open-
lijk in onze landen gepleegd, en men is niet genegen dien ban te laten varen, ja,
lïien verbiedt openlyk dat geen leeraar dien kerkroof bestraife. Is het niet bekend,
hoeveel geestelijke of kerkelijke goederen door particulieren tot Utrecht worden be-
zeten, aan de kerk worden onthouden, en van haar eigene, natuurlijke gebruiken
worden ontvreemd? — Zien wij niet, hoe in Zeeland veel tonnen gouds van de goe-
deren van weduwen en weezen, en anderen, uit de bank zijn weggenomen door par-
ticuliere Heeren, en dat tot op dezen dag geen herstel is geschied ? — Hel is (verder)
een van de meest tergende zonden en grouwelen, te hinderen en niet te bevorderen
de bekeering der menschen tot de H. Waarheid en Godzaligheid, en geen behoorlijke
zorg te willen dragen en ernst of arbeid aan te wenden, om Jezus koningrijk dadelgk
uitgebreid te krygen. Nu is het klaarblijkende, dat de Overheden in ons Land, hoe-
wel de schuld der leeraren in dezen niet moet bemanteld worden, veelsins hinderen
tic bekeering van velen; want zij willen in veel steden geen genoegzaam getal van
leeraars geven, enz.; en hoewel de hollandsche Synoden in 1677 middelen hebben
willen beramen, om de Joden te bekeeren, zoo hebben doch de politieke commis-
sarissen, die tegenwoordig waren, gewild, men zoude daarvan zwygen; van gelyken
heeft het Synode van Utrecht in 1670 heerlijke middelen voorgeslagen en opgesteld
tol bevordering van de bekeering der Heidenen; maar de Overheden en de Bewind-
hebbers der O. en W.-Indische Comp'® hebben die niet omhelsd. — Het is niet van
f'e minst tergende zonden in een land, wanneer daar Gods heilige en eerlyke naam
zeer misbruikt en veronthéiligd wordt, en byzonder wanneer geoorloofde eeden, solem-
neel gedaan, verbroken worden. Nu, in het midden van ons Land gaat het misbruik
^an Gods naam door vloeken en zweren, en andersins, op velerlei wijzen zeer in
zwang, op straten, en in schepen en schuiten; schrikkelijk staan hier aan schuldig
allerlei slag Tan menschen, bijzonder soldaten, matrozen, officieren, enz.; veelplacaten
260 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
zijn van de Overheden hiertegen geëmaneerd, doch zij worden niet uitgevoerd, en
ook worden er geen behoorlijke middelen tot uitvoering gebruikt. Tot het misbruik
van Gods naam moet ook gebracht worden het misbruik van het Lot, wanneer men
daarmede speelt, in de plaats van Gods naam eerbiedig aan te roepen, die het
Lot, 't welk in den schoot geworpen wordt, zijn uitkomst geeft door Zijn bijzondere
Voorzienigheid. Deze zonde gaat schrikkelijk in zwang in onzen Lande; men speelt
veelsins met het Lot, met kaart en dobbelsteenen, niet alleen in herbergen, maar
ook in gemcene huizen, ja bijzonder in de huizen en hoven der grooten; 't is een
gemeen kwaad onder den volke, bij grooten en kleinen; veel is men bezig in dit
heillooze Duivelspel, bijzonder het kaartspel. Hiertegen doen de Overheden niet haar
uiterste best; zelfs stelt men pubHeke loterijen in; 't is waar, niet tot spel, maar
quansuis voor de armen en zelfs andere goede gebruiken, evenwel lichtvaardiglijk en tot
terging van den Heere, gelijk de Theologanten tot Utrecht meermalen getoond hebben.
Ook verhinderen de Overheden niet het maken en verkoopen van speelkaarten; maar
integendeel, die daarin handelen, durven tot Amsterdam, alsof zij mede eerlijke koop-
luiden waren, de teekenen van zulk een handel openlijk voordoen, en zulks wordt
haar niet verhinderd, 't is alles met gracie en privilégié van de HH. Regenten. De
Sabbathschending is een grouwelijke zonde, een gewisse voorbode en oorzaak van land-
verdervende plagen; nu, deze zonde gaat in Nederland grouwelijk in zwang, en dat
openlijk, stouteUjk, onbeschaamdelijk, op allerlei wijzen en door allerlei slag van
menschen; en hoewel de Magistraten veel placaten daartegen hebben uitgegeven, zoo
zijn die niet alleen zeer gebrekkig geweest, niet verbiedende al wat te verbieden was,
maar bijzonderlijk zij hebben haar execucie gemist, en de Overheden hebben wel
geweten, dat er geen volle execucie kon komen, indien zij geen andere middelen
daartoe aanstelden. Ja, zelfs vele leeraars in den Lande durven nu op de preêkstoelen
openlijk tegens de moraliteit en verbintenis van 't vierde gebod preêken; zij leeren
met groote stoutigheid, dat het 4« gebod na de letter en in zich zelfs enkel ceremo-
nieel is, en dal het ons niet verbindt tot de onderhouding van éénen dag van zevenen,
en dat Onzes Heeren dag niet en is van godlijk recht en instelUng, makende alzoo
het gansche gebod los, zoodat de zonde van Sabbatschending meer en meer staat toe
te nemen. — Zware plagen heeft de Heere gedreigd over Zijn volk, wanneer bloed-
storting en overspel en andere onkuischheid onder haar bevonden, en niet behoorlijk
gestraft wierden. Nu, op ons Land ligt veel ongewroken bloed, door particulieren
buiten oorlog vergoten; de haagsche moord, zoo barbaarsch begaan, blijft een schand-
vlek-van die plaats, een zonde roepende om wraak van den Hemel, doch niet beklaagd
noch gestraft, hoewel de misdadigen bekend en nabij waren; pardonbrieven worden
aan'moedwillige doodslagers verleend, enz. Zoo mede is het wel bekend, dat hel
overspel in den Lande, bijzonder ook bij de grooten en rijken, zeer doorbreekt; doch
'äM
DES VÄ.DERLANDS. ' 261
Poliiieken en Kerkelijken ij véren daar niet behoorlijk tegen; weinig onderzoek wordt
er na gedaan, en wordt er ergens een van het volk over aangebracht en achterhaald,
die koopt het bij den Schout met een geldboete af. — Het is almeê een Godtergend en
kerkverdervend kwaad, als men de kerkelgke ampten toevertrouwt aan personen, die
er niet toe gequalificeerd noch bekwaam zgn. Nu, het is voor de gemeenten bekend,
dat veel onbekwamen en ongeschikten tot kerkelyke bedieningen warden gekozen, en
in die bedieningen gehouden. Vooreerst veel leeraren,'die zoo ver afzijn van zich
te betoonen begenadigd, geestelijk, wedergeboren, en liefhebbers van den Heere Jezus
en zijn interest, dat ze integendeel nauwelyks burgerlgk, en meermaal uitbrekende
in lossigheden en profaniteiten, in een gemeen lidmaat niet te verdragen, bevonden
werden; ten anderen: ouderlingen, die niet exemplaarlijk stichtelijk in de gemeente-
zijn, ja, somtyds recht ergerlijk en slecht van wandel, welker huisgezin niet heilig
geregeerd wordt, enz.; ten derde: diakenen, die notoirlijk missen de hoedanigheden,
welke den Apostel in dezelve vereischt; ja, men kiest wel zulken, die ydele lieden
en spotters zijn, indien geen vloekers en dronkaards, ook wel die met kaart en dob-
belsteen spelen en in komediën gaan. Dit gaat zoo het heele land door in menigten
gemeenten, maar wie zoekt dat te verbeteren tot op dezen dag? — Het kwaad der
kerk en de onteering Gods door de belijders komt veel van de verkeerde wijze van
aannemen van de menschen op haar belijdenis; in onzen Lande gaat dat menigmaal
zeer slordig en onheilig toe; want sommige leeraars nemen eenigen tot lidmaten aan
zonder bijwezen van ouderlingen, ook wel in het huis des leeraars of belijders, zonder
bijwezen des kerkeraads; ook neemt men dikwijls de belijdenis af zonder een statelijke
aanroeping van des Heeren naam, vóór en na de actie, (en) alleen op eenige weinige
kindervraagjens, uit een boekjen van buiten geleerd, of op het opzeggen van de 10
Geboden, het Geloof, en het Vader-Ons. — Wat aangaat de H. Doop, die wordt veel-
tijds slordig bediend en ontvangen; in sommige plaatsen staan er de vaders niet eens
bij; ook doopt men al wat voor de hand komt, zelfs de kinderen van Papisten, en
onechte kinderen zonder eens te vernemen na 't berouw van de moeders; ook kinderen
van bot-onwetende ouders, alsmede van grove goddelooze; men neemt ook allerlei
getuigen aan, al zijn ze nog zoo onwetende, godloos, ja, onrechtzinnig. Wat aangaat
het H. Avondmaal, wat worden daar niet al onwetende naamkristenen, snode, vleesche-
lijke, wereldsche, ijdele menschen toegelaten! De woorden van Belcamp,.predikant
tot Amsterdam, zullen ons dit voor oogen stellen: «het Huis des Heeren is geworden
een vvoninge der draken en der nachtuilen, zoodat wij wel mogen klagen: hoe is de
getrouvve stad tot een hoere geworden! Want de stad Gods, Beth-el, is geworden een
Seth-aven^ huis der ijdelheid; Gods kerk was eertijds in de wereld, maar nu is de
wereld gekomen in de kerk!» — Het is buiten tegenspreken een tergende zonde, ja,
een samenknooping van zonden, wanneer de herders en leeraars niet alleen niet publiek
/4· '
262 ALGEMEENE GESGHIEDENIS
'S-,'
o[) den preêkstoel de grofste zonden bestraffen, maar ook niet privatelijk de gemeente
gaan bezoeken, 't Is waar, zij doen in 't vierendeel jaars ter loops een vizite, om te
onderzoeken of er krakeel is en te noodigen ten avondmaal; maar men heeft noch
tijd noch hert, om te hooren, wat bezwaring des gemoeds de belijders hebben; ook
laat men degenen, die niet ten avondmaal komen of onrechtzinnig van gevoelen zijn,
henen gaan in hare wegen. Het is een gewis verderf van de kerk, wanneer de opzien-
ders de kerketucht tegën de ergernissen en ergerlijken van allerlei soort niet en gebrui-
ken ; en dit is de roepende zonde van de kerkelijke opzienders van Nederland : schandelijk
onderlaten en verzuimen zij de oefening van de kerkelijke disciphne. Hoe zelden of
nooit censureert men de rijken of machtigen, al zijn haar ergernissen bekender dan
van geringen en armen! Waar censureert men de aanstootelijke of nalatige ouder-
lingen? de nalatige, slappe, luye, en verzuimige leeraars? de leeraars, die publieke,
aanstootelijke, en gevaarlijke nieuwigheden leeren? die den kristelijken Sabbathdag
pubhek met hare predicaciën bestrijden? Ja, hoe tragelijk komt men daartoe, dat men
bekende ergerlijke leeraars afzet! Wat zoekt men lang en veel vleeschelijke excuzen,
bemantehngen, en bedekselen van schande, om die zielmoordende leeraars in dienst
te houden, al was het immers met een verplaatsing! En als eindelijk een klasse daartoe
gekomen is, dat ze een leeraar heeft gesuspendeerd, of afgezet, hoe menigmaal gebeurt
het, dat die schandvlekken, op een geringe schuldbekentenis, weder in haar dienst
gezet worden! Zoo mede, waar ziet men censuur oefenen over de onrechtvaardige
bezitters van kerkelijke goederen, over Overheden, die de macht der kerke veelsins
zich aanmatigen en aan de kerk ontnemen?» Ten slotte komt hij nog weêr op
't gebeurde in Zeeland terug, met het verwijt, dat «de politieken op de been» waren,
«om de reformacie, door een leeraar, of kerk of klasse ondernomen, in de geboorte
te smoren, gelijk daar overvloedige blijken in die provincie waren, alwaar de Gecom-
mitteerde Raden en de HH. Staten zelfs de ondernomen reformacie van eenige gebreken
hadden gehinderd in een geheele klasse, ordonneerende, de leeraren en klassen van
zulke ondernemingen te desisteeren». Hij eindigt dan met de aanhaling van eenige
toepasselijke zinsneden uit de pen van den onlangs overleden haagschen kerkij veraar
Simonides, die ons tevens een proefjen van dezes aanminnigen preêktrant geven:
«ik zal voor ieders ooren uitspreken, en mij niet schamen, gij oversten van Sodom,
die wel den naam draagt van voesterheeren der gemeenten, breekt uw zonden af, en
draagt zorge, benevens het Land, voor den Tempelbouw, anders zal de Heere tegen
u zijn ί Hij heeft het gezworen: Hij wil dan uwe paleizen tot een woestheid maken;
dan zoudt gij Heeren zonder land, en hinden zonder weide genaamd wordpn, van
het hooge raadhuis afgejaagd, en zonder verschoonen gesmaad, zoo niet door de handen
der onbarmhartige soldaten opgehangen worden! — En gij trage dienstknechten des
Heeren, die het offer des Heeren onrein maakt, en met den Hoogepriester de heilig-
DES VÄ.DERLANDS. ' 263
φ.
heid des Heeren op het voorhoofd draagt, en in het herte zeven booze geeste'h her-
bergt, ontwaakt, eer u het vier des Heeren verslinde met de zonen Aarons!— Bezien
wij ons van de hoofden lot de voeten, het is al schuim, ja drek; de zonden zgn als
een algemeene diluvie doorgebroken, en hebben alle hoeken des Lands overstroomd.
Vele grouwelen en schänden strijken al te vrijelijk door, afgoderijen, blasfemiën,
Godslasteringen, die het Land verpesten, en hetzelve doen stinken, als de vorsehen
Egypte deden. De jBaal staat als recht over einde tegen Kristus, de Dagon tegen de
Ark; Rakon, met al zijn monsters, schijnt in sommige sleden van ons Land aange-
zwommen te zijn! — En trekken wij ons nu geen dezer dingen aan, en zitten wij
stille? Och, is er nog ergens een trouw Patriot, een liefhebber van Land en Kerk,
hij make hem op, en sla de hand aan 't werk, om de vervallen muren van ons
Jeruzalem op te bouwen!» ^
Van hel gemeenschappelijk tot hem gerichte verloog der engelsche en staatsche gezan-
ten , wilde de fransche Koning niets weten, en hun elk voor zich alleen gehoor verleenen.
Op het door ieder toen afzonderlijk ingediende stuk, gaf hij, den 3®» February, ten
antwoord, dat hij gemeend had, «niets te kunnen doen, dat zijn geburen minder ver-
dacht kon voorkomen, en tevens geschikter was, om Spanje Ie bewegen, hem vol-
doening te geven, dan de bezetting van Luxemburg zoo in 't nauw te brengen, dat
hem daardoor het equivalent voor zijn rechtmatige eischen verschaft werd». Hij verklaarde
echter tevens «geenerlei aanspraak op die stad te maken, en bereid te wezen haar
in volle vrijheid te laten, zoodra hij van een redelijke voldoening verzekerd zou zijn,
welke hij zelfs even gaarne in Navarre, Biscaye, of Catalonië, als in Spaansch-Neder-
land ontvangen zou, om zoo allen argwaan weg te nemen, als ware 't hem om de
uitbreiding zijner grenzen in 't laatste te doen». Natuurlijk had men van spaansche
zij gansch geen ooren naar dezen voorslag, en haastte zich integendeel, de volgende
week, de spaansche gemachtigde, Don Fuen Mayor, een geschrift aan de Staten over
te leggen, waarin hij, zich beroepende op 't verdedigingsverbond tusschen hen en zyn
Koning gesloten ,· hun krachtdadigen bijstand tegen Frankrijk inriep, «hopende dat zg
niet zouden aarzelen, de daarbij beloofde 8000 man. toe te staan, zonder zich aan
ecnig nader advies of besluit van den britschen Koning te houden». De nieuwe
britsche gezant, Chudley, die eindelijk in February was overgekomen, bracht tegen-
over de eischen van Frankrijk, en" zijn handelwijs omtrent Luxemburg, niets anders
ΪΠ 't midden, dan de namens zijn Koning geopperde vraag, of den Staten dat fransche
De Oruehlelooze Biddagen van Nederlandtf gehouden tot tergingh van den Qodt van den Setnel^
en verhaestingh der verwoestende oordeelen en plagen, Tcortelijh opengelegU met aanwijdngke van het
eenige remedie door Jac. Chliarander, dienaer des R. Evangeliums. Tot Amsterdam by Jakob Carel-
sonius, anno 1682.
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
264
■■Λ
i \
\ \
aanbod geen grondslag voor een onderhandeling tot yergelijk zou dunken, mits men
Yan fransche zij onderwijl toeliet, de noodige levensbehoeften binnen Luxemburg te
brengen, om deze stad niet door nood te doen zwichten; van de bijeenroeping van
't Parlement, gelijk Prins en Staten dat verlangden, wilde die Koning daarentegen
niets weten, en verwierp haar geheefals «middel, om de vrede en rust der Knsten-
heid te bewaren». Deze onwaardige houding van zijn koninklijken oom, door den
Prins, in zijn brieven aan Waldeck, te recht als «onlijdelijk en onverschoonlijk» ge-
brandmerkt, bracht hem in de grootste verlegenheid, en belette eiken doortastenden
maatregel; terwijl tevens een ernstige ongesteldheid van den Raadpensionaris en de
franschgezinde neigingen van den eigendunkelijken frieschen Stadhouder, en zijn beide
gewesten, de zaak nog verergerden In de hollandsche Statenzitting van 7 Maart
vond hij gelegenheid, met klem van redenen, zijn persoonlijke inzichten omtrent den
stand van zaken, te ontvouwen, en zijn staatkundige beginselen in al hun omvang
bloot te leggen. Om zijn voorlichting gevraagd, vatte hij 't woord, en gaf te ken-
nen, «hoe slechts onkunde of kwaadwilligheid verspreiden kon, dat hij den oorlog
zou zoeken; dat zijn belang, meer dan dat van anderen nog, er meê streed; dat hij
maar al te zeer wist, hoe slecht het binnen de Republiek met krijgswezen, maga-
zijnen, zeemacht, geldmiddelen, stond, en men dol zou moeten zijn, om den krijg
te willen; dat hij in zulk een geval er 't beleid van zou hebben, en voor de uit-
komst aansprakelijk gesteld worden. Niemand was meer tegen dien oorlog, dan hij.
Wat de gesteldheid van Europa belangde, was Frankrijks doel geen ander dan er
den baas te spelen, en er een alleenheerschappij en godsdienst te grondvesten, en
was Frankrijks inbreuk op den gesloten vrede bekend. Dat nieuwe verdragen er beter
door in acht genomen zouden worden, daarvoor scheen weinig hoop te bestaan; te
onderhandelen scheen echter onvermiidelijk; men moest dan echter alle behoedmid-
delen in 't werk stellen, om zulk e'en hoop te kunnen voeden. Van 't Hof van Enge-
land hing alle wijziging der fransche maatregelen af, en de handelwijs van dat Hof
was verfoeilijk; geen middel om daarin verandering te brengen, dan aanhoudende
aandrang; redenen, die hij moeilijk uiten kon, schenen Engeland echter te moeten
beletten, de zaak te laten loopen, en als men bleef aandringen, zou het zijn waar
belang niet langer kunnen voorbijzien. In Duitschland» — waaromtrent hem Waldeck
steeds op de hoogte was blijven houden — «was"alles wel niet zooals men wenschen
kon, doch niet zoo kwaad toch als men wel meende; de Keizer vrij wel gestemd,
en met meer manschap op de been dan ooit vroeger; hij zou in staat zijn, terstond
een 30 of 36 duizend man aan den Rijn, en later even zooveel in zijn eraanden te
Zie bü Muller, t. pl. S. 130, 182, en 134.
-ocr page 268-DES VÄ.DERLANDS. ' 265
kunnen bezigen, mits de Turk zich slechts op zgn gemak hield. Aan Brandenburg
alleen was het te wijten, dat het Rijk het niet eens was; Meins en Trier stemden
er irieê samen, doch de vier andere Keurvorsten waren beter gezind. De verdere
duitsche vorsten waren byna eenparig; in elk geval de meerderheid welgezind, daar
er niet boven de drie of vier van ander gevoelen waren. Zweden — was bekend;
men had er het Waarborgsverbond meê aangegaan, en de gezant was overbodig in
zulke verbintenissen te treden, en op dusdanige voorwaarden, als de staat verlangde.
Denemarken was nog buiten alle verbintenis; alleen met Brandenburg was er iets
gaande, doch waardoor het werk van andere verdragen niet belet werd. Spanje —
was de zieke, die genezen moest worden; kon zijn houding ook beter zgn, men mocht
hopen, dat ze dat nog zou worden. Met stilzitten en tyd zoeken zou in 't algemeen
weinig te winnen zijn: in Engeland niet, omdat er de zaken erger zouden worden,
en de twistpunten, door de houding van 't Hof jegens het Parlement, zulk een ver-
vreemding van 't volk te weeg brachten, dat er naderhand geen hoop op verzoening,
ja zelfs niet op Parlementsvergadering was, en dan zou alles veel erger zyn dan nu.
In Duitschland zouden de tot Frankrijk overhellende vorsten den eersten en kwaden stap
door een tweeden gaan vergoeden; de kloekhartige vorsten , de lauwheid in de Republiek
ziende, zouden zich de een na den ander onttrekken; geen gebeurtenissen anders te
wachten, die door den tijd de zaken konden goed maken, wel integendeel ze naar
alle waarschijnlijkheid doen verergeren. Een voorzichtig en kloek beleid zou daaren-
tegen de zaken nog zoo wanhopend niet doen blijken, of men kon het Gemeenebest
wel behouden; uit vrees ««chter zyn waar belang uit het oog verliezende, zou men
verloren gaan. Wat men dan op het door Spanje ingediende vertoog te antwoorden
had? De bepalingen van 't verdrag met dien staat verpUchtten tot bystand in geval
van vredebreuk, mits men eerst alle andere middelen zou hebben aangewend De
eerste slap daartoe was gedaan, daar de Spanjaards reeds voor jaar en dag over
Frankrijks inbreuk op den vrede geklaagd hadden, en er van wege de Republiek
en Engeland een vertoog was ingediend. Frankrijk wendde toen voor, dat het Luxem-
l^ufg niet insloot, maar slechts den uitvoer uit zijn land verbood na de voorgevallen
ontmoeting over dien toevoer, en zijn inval in Vlaanderen onder dat voorwendsel.
Later had het de insluiting als middel voor zijn zoogenoemd erkend, en daar-
ïneê de gepleegde vijandelijkheid beleden. Voortzetting dier vijandigkheden zou open-
' De bewuste bepalingen (3 en 4 van het in 1673 gesloten verdrag) luidden: «dat in geval een
^an de twee geallieerden geattacqueerdt of getroubleert wierdt in de possessie of besittingh van
wenige van Sijn Staten, steden, plaetsen, rechten, of immuniteiten, en dat deze attaque of trouble
een openbaren oorlogh gevolgt wierdt, de geallieerden al haer devoiren, die raogeiyck waren,
souden doen, om deze troublen oi hostiliteiten door een billjjck accommodement te doen cesseren".
iv«= deel, 2e «tuk. 34
266 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
bare oorlog zijn, daar Spanje zelf nergens aanviel. Met den bijstand zou mets gewaagd
worden, omdat er, vooreerst, Frankrijk geen meer reden door kreeg, dan het had,
en er dus niet den oorlog om zou kunnen verklaren; omdat het, verder, door be-
ginselen en door geen drift of luim geregeerd werd; omdat het er reeds in kennis
van gesteld was. Men zou dus volstrekt aan Spanje zijn bijstand moeten toezeggen;
aan Frankrijk moeten melden, dat men genegen was den vrede te bewaren, en
daarom verzoeken, dat de geschilpunten mochten bijgelegd, en er over onderhandeld
worden; dat die onderhandeling evenwel niet beginnen zou, vóór de vrije toevoer aan
Luxemburg zou vergund zijn, gelijk Engeland zelf als redelijk erkende; die onder-
handeling zou met die met Duitschland moeten samengaan, om de moeilijkheden
door de afscheiding bij den vrede van Nijmegen gebaard. Aan Engeland zouden de
antwoorden aan Spanje en Frankrijk te geven, moeten meêgedeeld worden, en men
'l verzoeken moeten, zijn aan Spanje bij verdrag gegeven belofte van bijstand na te
komen, en tevens ook zijn Parlement bijeen te roepen, omdat dat Parlement voor
de onderhandeling noodig was, als waardoor er hoop zou wezen, dat de houding in
Engeland veranderde; dat men dus ook te meer nog Spanje van hier uit zijn bijstand
verzekeren moest, om zoo Engeland des te meer te binden. Met de gezanten van
den Keizer moest men over de onderhandeling, en wat er verder te behandelen viel,
spreken; met Zweden zich verstaan, wat men nader zou willen doen; dan zou er
eenig uitzicht zijn op een goeden uitslag der onderhandeling, anders geen andere
uitkomst, dan zich te onderwerpen aan Frankrijks voorwaarden; de Spaanschen toch,
geen hoop op bijstand hebbende, zouden tot wanhopige Ijj^sluiten moeten komen \ In
spijt dezer krachtige toespraak, bleven de Staten weifelen. Dordrecht meende, dat er
geen oorlog was, en men dus zijn 8000 man ook nog niet zenden kon; hoe zou
men ook tegelijkertijd kunnen onderhandelen? De Prins bleef daarentegen bij zijn
gevoelen, dat een oorlogsverklaring in vijandelijkheden bestond; dat Spanje ook niet
verplicht kon worden te onderhandelen, maar 't van hem afhing, den oorlog te ver-
klaren en bijstand te vorderen. Amsterdam wilde echter ook van dien bijstand niet
hporen, en in elk ^cval eerst mei zijn principalen ruggespraak houden; kwam men
er toe om te onderhandelen, dan mochten de duitsche twistpunten er evenwel niet
in gemengd worden; en Delft sloot zich by Amsterdam aan I Drie weken later nam
toen Holland het besluit, het bij Hun Hoog Mögenden daarheen te leiden, dat de
bepaalde bijstand aan Spanje werd toegekend, maar er tevens bij op aangedrongen
werd, om tot een vergelijk met Frankrijk te komen, en inmiddels alle vijandelijk-
> Zie het belangrijk uittreksel, door denjongen Pensionaris van Delft uit 's Prinsen rede gegeven , m
Met Archief van den Maadpensionaris Ant. Jleinsius, uitgegewn door Jhr. Mr. H. J. van der ei
φβη Haag, U, Nijhoff) I. bl. XLVIII vv. = Aid. bl, LIL
t
' S-- - - ' »
DES VÄ.DERLANDS. ' 267
heüen te vermijden; Hun Hoog Mögenden zelf moesten dan bij Frankrijk aanzoek
doen, «om toe te laten, dat gedurende den tyd der onderhandeling aan de stad
Luxemburg zulk een volkomen opening en vrijheid werd gegeven, dat er alle soorten
van behoeften en noodwendigheden konden en mochten binnen gebracht worden».
«
Werd dal aanzoek afgeslagen, zoo zou de aan Spanje toegezegde bijstand Iet-stond
I
volgen. De algemeene Staten besloten drie dagen later geheel in dien geest, en gaven
beiden gezanten van den hen belangenden inhoud kennis. De fransche Koning had
echter dat besluit niet afgewacht, om uit eigen beweging, en in schijn om de Tur-
ken , die op weg naar den Donau waren, bij hun inval in Oostenrijk niet in de
hand te werken, de insluiting van Luxemburg plotseling te doen eindigen; een
maatregel, door den Prins zeker niet geheel ten onrechte aan de, op zijn voorlichting,
door de Staten laatstelijk aangenomen houding toegeschreven terwijl er de engelsche
Koning daarentegen zich al de eer van toekende \ Toen deze daarop, op aandrang
van Frankrijk, doch zonder instemming van Spanje, de scheidsrechterlyke bemidde-
ling in 'l verschil tusschen beide mogendheden op zich nam, werd ook de bgeen-
komst te Kortrijk terzelfder tijd gesloten. In Spaansch-Nederland trad, met het eind
der maand, de uit Spanje overgekomen Markgraaf van Grana, in plaats van Parma, als
Landvoogd op.
Waldeck bleef intusschen in Duitschland voortgaan, een bondgenootschap tot stand
te brengen, dat, ook door den Keizer aangenomen, een tegenwicht tegen de min-
gelukkige houding van Brandenburg vormen zou. Door zijn onverdroten werkzaam-
heid werd het eindelijk den 10®" Juny te Laxenburg beklonken. Hij zelf zou bg de
daardoor in 't leven geroepen heermacht het veldmaarschalksampt bekleeden, waartoe
hij echter — door tegenwerking van Friesland en Stad-en-Landen — eerst in het
najaar de goedkeuring der algemeene Staten verwerven kon. De waardigheid van
Ryksvorst, die hem een eigen stem op den Rijksdag gaf, werd hem, tot loon^ van
zijn onvermoeid streven, met verheiBng van zijn Graafschap tot Prinsdom, door den
Keizer .al aanstonds opgedragen, al zou ze, daar hij geen mannelijk oir naliet, voor
hem en zyn Huis minder belangryk zijn. De Keurvorst van Brandenburg, voor zyn
steeds meer vereenzaamde stelling in 't Rijk beducht, zocht nu de Staten voor een
' "Vous aurea esté sans doute fort surpris de la rêsolution que Ie Boy de France a pris de levW
Ie blocua de Luxembourg. Je vous asaeure que eette nouvelle a fort estoitné tout Ie monde ifey, et
Ion s'imagine que la vigeur que 1'on a témoigné en Hollande y a plus contribué que Ie Grand Turck;
<le quoy je pourrois dire beaucoup de particularités qui ne sont point bonnes a escrire". (De Prins
aan Waldeck 2 April, bjj Muller, t. pl. S. 143).
Since the king hath had such a part in bringing this about, he deserveth all iraaginable incou-
ragements from hia Allyea". (Lord Halifax aan den Prins, 14 April; Arch. V. p, Ut
268 ALGEMEENE GESGHIEDEINIS
t® buitengewonen
gezant, Von Diest, in July een schriftelijk voorstel doen, waarin hij hun zijne
Wgelijkende beschouwingen over den europeeschen stand van zaken vóór vier jaar en
thans meêdeelde, en daarop zijne naar onvoorwaardelijke vrede strekkende zienswijs
grondde: daar men, als hij niet schuwde te zeggen, de door Frankrijk ingelijfde en
bezette plaatsen moeilijk toch herwinnen kon, de Rijnstreken daarentegen door een
nieuwen oorlog veel schade zouden lijden, en het voordeel wel weder aan de fransche
zij zou wezen. Wilde men echter den vrede bewaren, dan moest men daarbij in
't midden treden, om de twistpunten met Frankrijk in-der minne te doen bijleggen;
en dat was het, waartoe hij de'Stalen thans met Denemarken en zich uitnoodigde.
De deensche Gezant, Von Petkum, zocht van zijn kant dat gevoelen te ondersteunen.
Hoog Mögenden toonden zich echter weinig genegen in dit Frankrijk zoo kennelijk
gerievende ,voorstel, toetreden, en de Prins verklaarde Von Diest uitdrukkelijk, dat hij,
hoewel, even als, dp Spaanschen, den vrede verlangende, er toch geen begeerde, die
als door een j^erpveraar zou worden voorgeschreven; dat de groote vraag thans was,
of tnen zich al dan niet zonder weêrspraak aan Frankrijk onderwerpen zou; en dat,
wilde zich-de .Keurvorst de zaak werkelijk aantrekken, hij--door met de Staten en
Zweden meê te gaan, en zich niet van den Keizer en zijn duitsche bondgenooten af
te scheiden - een bestendigen vrede, op gewenschte voorwaarden, tot stand zou helpen
brengen. De algemeene Staten, hunnerzijds de zaak overwogen hebbende, gaven den
brandenburger Gezant te kennen, dat zij nooit vermoed hadden, men 't noodig zou
oordeelen, hen tot vreedzame gedachten te noopen; dat zij nochtans 's Keurvorsten
bedoeling, den europeeschen vrede te handhaven, te meer moesten loven, als zij zich
verzekerd hielden, hij er; veel toe,bijdragen kon; dat zij daarom vooral gaarne gezien
zouden hebben, hij zich bij hun verbond met Zweden zou hebben aangesloten; dat
zij echter zoo ongelukkig waren geweest, hem daartoe niet te kunnen bewegen; dat
zij niet tot de verborgen oorzaken daarvan wilden doordringen, noch waarom zijne
Keurvorstelijke Doorluchtigheid daarentegen wel andere verbintenissen had aangegaan;
doch dat zij vertrouwden, dat hij, die zooveel belang als iemand bij 't behoud van
den algemeenen vrede had, zijne maatregelen daartoe wel met de noodige voorzich-
tigheid zou genomen hebben; dat het onnoodig was, hen - gelijk hij gedaan had -
aan hunnen weêrspoed in den voorgaanden oorlog te herinneren, daar zij de gevolgen
daarvan nog lang zouden voelen; doch dat zij gewacht hadden, dat de kennis, door
den Keurvorst daarvan gedragen, hem gestrekt zou hebben tot een bewijs van hun
onvermogen, om de hooge onderstandsgelden langer te voldoen, die men hW afgevergd
, , had en ook verder nog wilde doen opbrengen; dat zij God mochten danken, dat jm^
p ' dezulfen, als het meest bg den laatsten vrede verloren hadden — gelijk Spanje
'' ^an de oprechtheid hunner inzichten het meest overtuigd bleken, en hun de minste
nV·--,
Äli
J
iï
.....
ί 'fl'it'
LI''
Ε
DES VÄ.DERLANDS. ' 269
verwylingen gedaan hadden; dat zij de veeljarige ondervinding van den Keurvorst,
omtrent de geringe kracht van bondgenootschappen, tegen een machtigen en ontzag-
lijken vijand — als Frankrijk — hoog stelden; doch zij niet wisten, dat iemand nog
verklaard had, dat zich deze, door zijn macht en aanzien, meester wou maken van
't geen hij meende dat hem toekwam ; dat zij veeleer vertrouwden, uit de herhaalde
betuigingen, door den Keizer, Spanje, eo Frankrijk zelf gedaan, te kunnen afleiden,
dat men de geschilpunten in der minne zou kunnen vereffenen. Voorts verklaarden
zij nog, niet te weten, wat de Keurvorst met dat zeggen bedoelde, dat men niet
slechts een sterke neiging maar ook daadwerkelijke pogingen tot verkrijging van den
vrede moest hebben: daar dit toch niet beteekenen kon, dat men de twistende mogend-
heden , met de wapenen tot vrede dwingen, of haar des noods de beloofde hulp ont-
zeggen moest. Zij zouden er zich niet meê afgeven, uitspraak te doen over de twist-
punten , die tusschen Frankrijk en Spanje hangende waren, omdat zij zeker waren,
dat Zijne britsche Majesteit al het mogelijke in 't werk zou stellen, die op redelijke
wijs bij te leggen, en ook Zijne Keurvorstelijke Doorluchtigheid daartoe wel zou willen
meewerken. Nopens hel verschil tusschen Frankrijk en 't Keizerrijk wisten zy niet,
wat men van hen verlangen kon, doch wilden anders gaarne partgeu tot vrede ver-
manen. Ondienstig hielden zij 't, zich voor een van die beiden te verklaren, daar zij
zich dan terstond bij een der twee verdacht zouden maken; daar echter Frankrijk uit
de verklaring van Zijne Doorluchtigheid ontegenzeggelijk groot vertrouwen in hem zou
hebben verkregen, en zich zeer tot den vrede genegen betuigde, hoopten ze, dat de
Keurvorst het daarin bevestigen zou; zij van hun kant, wilden zulk een heilzame
bedoeling gaarne begunstigen. Zij hadden dat dan ook tot dusver steeds gedaan, en
zouden, mochten zij er op een of ander piint in te kort geschoten zijn, gaarne daarvan
door hem in. vertrouwen naricht erlangen, van hun kant ten volle bereid, hem dan
hun nadere gedachten, in alle oprechtheid, kenbaar te maken». Dat de Keurvorst
zich met dit antwoord op zijn aanzoek bijzonder ingenomen toonde, laat zich niet
denken; zijne w^einig prijzenswaarde houding maakte 't echter niet onverdiend.
Onderwijl was, behalve Van Gitters, ook Van Benningen als buitengewoon gezant
weder in Engeland werkzaam, waarheen men hem in den voorzomer had afgevaardigd.
Ongelukkig begonnen zijn beste dagen voorbij te raken, en werd hij allengs meer
zwaarmoedig en zwaartillend, dan vaardig en flink, gelijk dat vooral in de volgende
maanden blijken zou. Men zocht er thans den door Frankrijk als scheidsman voorge-
s'agen Koning toe te bewegen, om niet alleen voor 't geschil met Spanje, maar tevens
^'oor dat met Duitschland, en voor de onderhandeling over beide twistvragen, een
^'epaalde stad — gelijk bijv. Frankfort — aan te geven. Daar Frankrijk dit minder
»anneemlijk vond, toonde ook hg daar geen ooren naar te hebben, terwyl Spanje in
t geheel van dat engelsche scheidsrecht niet weten wilde; zoodat Frankrijk daarop in
270 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
O^eT^klaarde, dal het rioh tot 30 Ncember deohts aan die bepaling gebonden
.OU tekenen. Omtrent den Prins van Oranje had het reeds eenige weken vroeger .gn
Uwaadge.indheid getoond, door den 17" Augustus in rijne stad van Oranje plotseUng
een regiment dragonders te zenden, onder voorwendsel, dat hij er een brok der muren
weder hersteld had, terwijl dat alleen door de ingezetenen geschied was, opdat hun
vee niet weg .ou loopen Onmiddelijk na hun komst waren die dragonders begon-
nen de stad te plunderen, en perslen haar vervolgens een duizend kronen daags
voor onderhoud at, terwijl zij haar inwoners dwongen, al de muren te slechten .
Te vergeefs dat er de Gezant der Staten, thans de Heer van Wassenaar-Sterren-
bur», zich bij den Koning over beklaagde, en ook de Hertog van York, door Van
Benningen en den Prins omtrent alles ingelicht, er zieh van Londen nit - vvaar
hij sedert April was teruggekeerd - moeite voor gat Noch zijne noch zgns kon.nkhj-
Un broeders bemiddeling, vermocht iets tegen het kwaad opzet van den transchen
Koning en zijn minister, die den Prins zijn onverdroten verzet tegen hun overheer-
schingsplannen wilden betaald zetten, waar zij maar konden. In de StatenziUing van
Holland kon deze dan ook gerustelijk betuigen, «dat Hun Ed. Gr. Mögenden maar
al te wel wisten, uit «at redenen en «iolieven die proeeduren voortkwamen», en
daaraan zijn vol vertrouwen vastknoopen, «dat zij niet zouden onderlaten, hem.η zijn
goed e„ onweêrsprekelijk recht, tegen zoo onverantwoordelijken onderwinden, ,η alles
te handhaven en daartoe behulpzaam te zijn» De Raadpensionaris voegde daar nog
een krachtig woord ot wat aan toe, en verklaarde elk voor 's Prinsen persoonlijken
vijand, die bij deze gelegenheid niet voor zijn belangen in de bres sprong. Een week
dlraan, den 3·· October, besloten dan ook die Staten, dat van hnnnentwege «de
zaak ter Generaliteit daarheen gericht zou worden, dat door Hun Hoog Mogende»
aan zijne koninklijke Majesteit van Frankrijk in de beleefdste en bekwaamste, doch
niettemin ook de krachtigste en ernstigste termen, mocht worden voorgedragen het
ongelijk. Zijn Hoogheid den Prins door gemelde proeeduren, zoowel ten aanzien van
de stof als van den vorm, aangedaan; en dat die voordracht aan Zijne koninklijke
Majesteit opzettelijk ^oor iemand, onder den titel van buitengewoon gezan. mocht
geschieden, en daartoe van wege Hun Ed. Gr. Mögenden zou worden voorgesteld de
Pensionaris van Delft, Antonie Heinsius». Geheel overeenkomstig dit voorstel werd
daarop bij de algemeene Staten besloten, en de nog jeugdige delfsche Pensionaris
_ ofschoon evenzeer zonder vrucht - naar Frankrijk afgevaardigd. Zijne even «be-
■ zie Zlln sekrljTen aai Waldeck bö Muller, t. pl. S. 196. ,
. Zie voor äe latoe e„ veidere omstandigbedon het V.rUal ... 'i SV-^'e^i· « «i«
i,t Frimdom Ora«3. ('s Graveahage, by Jac. Scheltns, «nm 1682).
• Zie .lino brieven alt d^zea tUd, M. V. p. 560-6M. < l'sol. ... 26 Sepl. 8».
Μ ^
•f·
DES VÄ.DERLANDS. ' 271
leefde» als «ernstige» woorden haddeo ten slotte geen andere uitwerking, dan dat
Louvois — naar men wil ' — hem met de Bastille dreigde, wanneer hy nog langer
bleef aandringen, en hij dus na eenige weken onverrichterzake huiswaarts trok.
Jammer dat Koning Lodewijk en zijn krijgsminisler niet op Kermisdinsdag, den 30®°
Juny '82, te Haarlem de Rederijkers bijeenkomst konden bijwonen, op de vraag, door
't Soetniyhenä Wit Angiertje^ met het oog op hun onvreedzame inlijving- en verove-
ringszucht uitgeschreven, en door de kamers van Katvvijk-binnen, Noordwijk, Haas-
trecht, Hazerswoü, Gouda, en kamerleden van Amsterdam en elders, bygewoond.
Daar hadden zij 't uit den mond van den Haarlemmer C. L. Van der Vinne kunnen
vernemen, hoe, wannéér maar
elk was tevreden Met zijn beseheiden deel, de Nijd
En twist der aarde lag vertreden,
Men wist van oorlog noch van strijd;
(Het) goed en stopt de hebzucht nimmer;
En njjd en twist, bedrog en list
Door Staat- en baatzucht hitsen stadig an,
Dat men 't genoeg niet wel bereiken kan;
en «Vorst Louis» zou er op den man af hebben kunnen hooren, hoe dat hij
maar met gloriezucht In 't hart bevrucht,
Door nijd en ongenoegen aangevoerd,
Het Kristendom met oorlog (had) beroerd.
«Het oog der Witte Angieren, al het misverstand beschouwende», dat «de Duivel
door nydige twistgierigheid» , in tegenwerking van «den geest der liefde, trouw, en
waarheid» had teweeggebracht, en «hoe de grootste Keizers en Koningen der aarde,
indien zij haar minder Prins of Vorst of haars gelijken tot Staat zien opkomen, ze
met jaloersheid benijden en tot verderf zoeken te bestrijden; ja verder, hoe gemeene
lieden, indien zij haar evennaasten in slaat, rijkdom, of een gezegend lot op zien
komen — waarover zij hun blijdschap en liefde behoorden te toonen — niet anders
als haat en nijd tot strijd in 't hart en kweken; en boven dit zulk een haal legens
malkanderen, dat zelfs de Overheid van menig nijdig onderdaan met gal en laster»
achtervolgd werd; — dit alles beschouwende, had «haar vernuft overleid, om alle
de geesten, die zij kon bekomen, te ontbieden tot beantwoording op rym eener
vraag van liefde en vreê, om de fout te doen gevoelen van al, degenen, die niet
' Naar Torcy's verzekering in zjjne Mémoires^ IL ρ. 3: "Heinsiusavoitessuyélamauvaisehumeur
un miniatre plus accoutumé a parier diirement aux officiers de guerre qu' ä traiter avec les étrangers;
li η avoit pas oublié que Ie ministre 1'avoit menacé de le faire mettre a la Bastille,
1276 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
272
^lV krakeel „^ααρί eo b—^^^^^ .ond 'daartae allen „Redenkamer. e. kunstbe-
minders» haar «kaarte»,
Om op het KermisfeeBt met liefde te vergären.
En konslig, vredig te voldoen 't geen wordt gevraagd,
voor den opperpr^s «een .ilveren zoutvat» toezeggende, en de andere «naar adve,
nant». Met dat zoutvat ging de Rederijker Westerbaan van Kat.ijk, als bergme, van
'Ibest gekeurde der 46 ingeleverde antwoorden, strijken; lerwiil een ander Katwrjker,
riorens%an der Hart, den haarlemmer broederen voor hun doeltreffende vraag zgn
dank bracht:
O, roemrUk Bioederiichap der geurzoet-witle Angierenl
GC, die Ehetorlka door röke reên doet sieren,
En door rnv w(Js verantt hier weêr een vraag voorstelt,
Een vraag, wiens inhoud niet als pnur van liefde meldt;
Een vraag, wiens groote glans en treffelüke Inister
De haat en nüd en twist vertrekken doet In 't dnister
Van Pinto·» zwarte r|jk; - hoe kan een edel geest,
Wiens hert van lletde hrandt, versmaden zulk een feest!' -
Intusschen, hoe «akker hij en zijn rijmlustige medegeesten zich geweerd mochten
,eb un wiSt- en krakeelschu.e, rust, liefde, en· vrede .mende drehten hadden
t f;„sche staats- en krfesterrein evenmin invloed als op dat er hollands^ p.
tizucht. Alles bleet daar zijn ouden gang gaan, en liet de rederrjke geesten, aan
zeilrijk Sparen, vcreenigd, hun rijmwerken, liederen, en knied.chlen naar a -
telust in den wind zingen en knutselen, en ze met al de verdere kermispret orbtj
ga. Het gehaspel over Engelands bemiddelingstaak bleet het ^a-^he .aar u^t^ur
erwijl AvL Ih inmiddels in Holland moeite gaf, de gemoederen der heden van
rZl voor zich en .jn Koning te winnen. Hij slaagde daarin - -η. et na. ge-
noegen maar ,,ag daarentegen Spanje en den Keizer zrch aehtervolgens btj t W.ar
O ; e^^^^^^^ aanLten, doch nu ook Brandenburg zich in September met Munster e
Benemarken ,o. dat voor Frankrijk gunstig verdrag verbinden, waartoe het eerst d
ten te vergeefs had pogen over te halen. Met die Staten raakte de Keurvor t bmten
„ in L dagen Ir Ooslfriesland aan't scharrelen, waar de oneenigheid tischen
Vors en en Stenden de tusschenkoms, van den duitschen Keizer ^a^ jeroorzaak , en
deze dien Keurvorst de vereffening van 't verschil, in zijn naam, had opgedragen.
>?·'''
ftr··.'
„ „.M fl.erf», en.. Tot Delft Gedr. by Cernelis Blon,n,esteyn, ordmans
van de EetUorika, wonende in de Kromstraetsteegh, in door i^uck 1683..
-ocr page 276-DES VÄ.DERLANDS. ' 273
Met bewilliging dier Stenden wierp hij nu in November een paar honderd man, onder
de overste Von Brandt in Greetzijl, en zocht zich daarover in Den Haag met de
bekomen lastgeving te verontschuldigen. De algemeene Staten echter minder daarover
voldaan, lieten hem weten, dat zij zich zelf en niet den Keizer het recht van uit-
spraak in die oostfriesche staatsgeschillen toekenden, en vertrouwden, die Keizer hen
daarin niet zou willen storen. De Keurvorst gaf hun ten antwoord, dat hij van geen
overeenkomst tusschen Stenden en Staten daaromtrent wist, en 't hem alleen bekend
was, dat Ooslfriesland onder 't Keizerrijk en tot den Westfaalschen Kreits behoorde,
zoodat er 's Keizers bevelen omtrent uitgevoerd moesten worden; wilden de Staten
zich dus nog verder in die rijks- en kreitszaken mengen, dan zouden hij en de overige
rijksvorsten zich alleen genoopt kunnen vinden, nog meer troepen naar Oostfriesland
te zenden. De Keizer zelf maakte er hem nu opmerkzaam op, dat hy, vóór dit be-
zetten van Greetzijl, hem en zijn medebestierders van den Kreits had moeten raad-
plegen, en maande hem dus aan, zijn manschappen terug te roepen; doch liet door.
zijn gemachtigde, Krampricht, in Den Haag in January '83 tevens bij de Staten
zijn wensch te kennen geven, dat ze zich niet met Oostfriesland bemoeyen mochten.
Zij hadden daar evenwel zoo min ooren naar, als de Keurvorst om zijn bezettings-
troepen weêr thuis te halen. Terwijl deze den Keizer ten antwoord gaf, dat die be-
zetting alleen tot handhaving van 's Keizers eigen gezag strekte, en zij Greetzijl
weêr verlalen zou, zoodra de Stenden daar geen moeite en overlast meer hadden,
zeiden de Staten aan Krampricht en den hem bijvallenden deenschen Resident Borchard,
dat zij gaarne met hun beiden en Munster beraadslagen wilden, over de beste mid-
delen, om onlusten te voorkomen uit die bezetting te duchten; doch dat zij in 's Kei-
zers schrijven anders, niet zonder bevreemding, min gegronde stellingen omtrent hun
rechten hadden gevonden, die met de waardigheid van den Staat weinig strookten, en
die zij dus gaarne gewijzigd zouden zien. Met Oostfriesland deed zich in de volgende maand
een nieuw twistpunt op in de bewering der Staten van Gelderland, dat de heerlijk-
heden van Erens, Nederdorp, en Witmond aan hun gewest leenroerig waren, en zij dus
aan de algemeene^ Staten verzochten, hen in dat recht te handhaven. Dezen gaven er
tien Keurvorst onmiddellijk kennis van, onder bijvoeging hunner meening, dat hij
hen des noods daarbij wel ondersteunen zou; doch kregen nu op hunne beurt van kei-
zerswege door Krampricht te hooren, dat de genoemde streken geen geldersche, maar
Rijksleen waren, en hij dus verzocht, dat zij Gelderland niet in zijn vordering steun-
fien. Ook de Vorsten van den Westfaalschen Kreits uitten zich in gelijken zin; doch
de Gravin van Oostfriesland, de vraag dier leenroerigheid 't zij aan 't Rijk of Gel-
derland daarlatende, beweerde dat zij in geen geval voor rijkslasten aansprakelijk
konden zijn, gelijk Krampricht dat in zijn vertoog aan de Staten beweerd had. Dezen
gen er toen bij den Keizer op aan, zoo dit als de verdere twistpunten in der minne
IVe deel, 2e aujc, 35
274 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
met hen te vereffenen; ze bleven echter onbeslist, maar 't in Oosltrieslancl van
„eêrskanten gelegerde krijgsvolk, van de andere zij, rnstig. Aan Emden gaf de Keur-
vorst niet lang daarna, octrooi tol oprichting eener atrikaansche maatschappij, met
het doel op de Goudkust handel te drijven. V66r een 50 jaar had de oostfr,esche
Graaf ülrich een dergelijke vereeniging voor Abyssinië ingesteld, doch deze »as door
gebrek aan den noodigen steun, weldra te niet gegaan. De Weslindische Maatschappij
„p haar eigen handel aan de kust naijverig, haastte zich nu echter door den Raad-
pLsionaris bg de Staten Ie bewerken, dat men zieh bij 't brandcnburgsche hot over
L nieuwe maatschappij beklaagde. Op de hem daarop door Amcrongen gedane ver-
togen, antwoordde evenwel de Keurvorst niet zonder reden, dat de handeIsoctrooyen
door hen aan sommige ingezetenen verleend, wel tegenover hun verdoe andgenoo-
ten doch niet voor uitheemsehen geldig konden zijn; dat ook de W.-Ind. Maat-
schappij, met uitsluiting van andere, handel mocht drijven op plaatsen , met de wapenen
door hen veroverd of van dc inboorlingen gekocht, of waar zij daartoe overeenkomsten
met hen had aangegaan; doch dat er ook daar buiten nog veel plaatsen waren
waarop aan anderen die handel vrij stond. De embder maatschappij ving dan ook
rustig haar ondernemingen aan, doch behoefde - als weldra bleek - der wes-
indische daarmeê geen vrees in te boezemen. Van een drietal schepen, door haar mt-
„zonden, werden twee door die der Westindische, een door de Franschen aange-
Luden, en eerst na lange onderhandeling vrijgelaten; zoodat, onder deze en soortgelijke
belemmering en weêrspoed, de afrikaansche maatschappij allengs geheel verliep. De
Westindische was, in den vorigen herfst, bij octrooi der algemeene Staten, met het
■ beheer van Suriname belast, dat tot dusver onder dat der zeeuwsche Staten ges aan
had, die zich nu voor ƒ 260,000 lieten aikoopen. Voor een evenredige geldsom deed
daarop de Compagnie, in 't jaar 1683, een derde der volksplanting aan Amsterdam,
een ander aan den Heer van Sommelsdijk, Cornelis van Aersen, onder de Soeverei-
niteit der algemeene Staten, over, terwijl Aersen toen door die Staten tevens to. Goe-
verneur der Colonie benoemd werd; niet lot zijn geluk juist, daar hij vijfjaar later,
bn een muiterij onder 't krijgsvolk, gewelddadig om 't leven kwam
Op aandrang der algemeene Staten had Frankrijk er in toegestemd, het tijdsbestek
voor Spanje, om zich bij Engelands bemiddeling neêr te leggen, nog tot den IB
January 1683 te verlengen; liet het er zich dan niet voor vinden, zoo zou hel inlijv.ngs-
werk worden voortgezet, en stonden 50,000 man gereed, om terstond den hnke
Rijnoever Ie bezetten. Spanje bleet echter ongenegen, en de transche Komng ga h
toen, gelijk Duitschland, nog tot den laatsten Augustus tijd, zich omtrent Engelan
soheidsrechterschap te verklaren. Koning Karei betuigde zijnerzijds den Prins van Oran^
.yn leedwezen, dezen niet bij Spanje hel aannemen daarvan te hebben ^en doordr-
vl; een anderen kans op den vrede meende hij niet te zien, en die vrede, achtle
^mSÊ·
y
DES VADERLANDS. 275
hij toch, dat hem en den Prins even wenschelijk'voorkwam De Prins gaf hem in
een breedvoerig schrijven'' ten antwoord, dat de afkeer, dien hij voor een nieuwen
vredebreuk koesterde, en mondeling zijn oom bad kenbaar gemaakt, volkomen waar
was, en niets hem meer ter harte ging, dan zich met dien oom wel te verstaan;
doch dat de ervaring en de noodlottige gevolgen van den vrede van Nijmegen, die
hadden doen zien, dat een vergelijk met een overheerschende mogendheid, tenzij door
een deugdelijke verbintenis tusschen hen, die haar moeten vreezen, in evenwicht
gehouden, slechts een schijn van rust en een bedriegelijke zekerheid geeft, hem deden
blijken, dat de Staten dal doel niet uit het oog mochten verliezen, te meer omdat
men hun te laste lei, zij meer een spoedigen dan een goeden vrede gezocht hadden.
Zulk een vrede hield hij echter, even als Zijne Majesteit, op 't oogenblik volstrekt
noodig, en daarom had hy ook zyn uiterste best gedaan, Spanje en den Keizer geneigd
te maken, zich en de Staten uit de moeilijkheden te helpen, gelijk de Koning dat Yan
den Gezant Van Gitters zou kunnen vernemen. De keuze der middelen daartoe, door
Zijne Majesteit en de Staten gedaan, kwamen tamelyk wel overeen, daar het toch
nagenoeg hetzelfde was of men Spanje, gelijk hij, de noodzakelykheid onder 't oog
bracht van een spoedige vereffening der geschilpunten, om den oorlog te voorkomen,
of, gelijk de Koning, daartoe op het aannemen van dat scheidsrechterschapaandrong.
Dit laatste was voor dien Koning aanneemlijker, én om zijn eigen binnenlandschen
toestand èn omdat hg in geenerlei betrekking met den Keizer of 't Rgk stond; het
eerste daarentegen voor de Stateij; doch beiden werkten tot hetzelfde doel, het Ter-
hinderen van alle bloedvergieten, en het tot stand brengen van een goeden vrede in
de Kristenheid, meê. De Koning — zoo meende men — had echter thans de beste
middelen om de zaken tot een goed einde te brengen, door de gelegenheid, die hem
de aanstaande verbintenis van Prinses Anna, van York, met den Prins van Dene-
marken ^ bood,. om den Koning, 's Prinsen broeder, in zijn krygsdrift te temperen,
en door zijn verbond met Brandenburg en Frankrijk, tot geen averechtsche gevolgen
te leiden; zoo mocht Zijne Majesteit dan, naast God, haast de eenigste heeten, in staat,
de schromelijkste ongelukken te voorkomen, en zich zoo een onsterfelijken roem ^n
de zegening van geheel de Kristenheid, die dat groote werk van Haar verwachtte, te
Terwerven. Wat hem zelf betrof, hij zou gaarne met alle kracht daarbg van dienst
zijn. Ongelukkig vond hg, in zijn edelaardig opzet, toenemende tegenwerking bij den
hoe langer zoo meer bezwaarden Van Beuningen, over wien hg, dezer dagen, zgn
' Zie zijn brief van Maart 1683, Arcli. V. p. 567.
Uit deze zinspeling bljjkt, dat de brief by Groen een paar maanden te vroeg gesteld is 5 de aan-
vraag om Prinses Anna's hand had toch eerst den ^/jg Mei plaats; zie Yorks eigen schrijven aan aslJn
schoonioon, t. pl. p. 575. Het huwelijk zelf werd den 25 July (14 Aug.) voltrokken, zie ald. p. 580,
276 alCtEmeene geschiedenis
^Γωί Fagel uitstorlte. «Indien alle die fondamenten waar waren, d,e hij stelde»,
.ohreef hij hen,, den 1» April, uit Dieren „aar den Haag «zoo is er niets overig ™„r
„ns als ons te sabmitteereo. De meeste eehler van die fondamenten zijn onwaarheden
„t i; zijn eigen hoofd opgerezen; en evenzoo zijn slotsom; doch de laatste zyaerover-
wegingen is een onverdragelijk dreigement, dat mijn bloed in m.jn hoofd heeft doen
rnzen toen ik die zinsnede las. Ik ben» - vervolgde hg - «zoo verontwaardigd
over Ueel zijn geschrijf, dat ik het u niet genoegzaam kan zeggen. Het zal « zeer
gemakkelijk vallen het te weêrleggen; maar het smart mij aan mijn hart, dat giJ
Lveel onnoodige moeite zult moeten nemen, en daardoor zooveel kostelijke tijd zal
verloren gaan, die gij zooveel beter hadt kunnen besteden ten dienste der Republiek.
Ik voorzie zeker, dat als gij die sohoone overwegingen zult hebben beantwoord, de.
Heeren van Amsterdam het tot een besos/ne van Holland zullen willen maken, waarbij
ik mij dan ook zal laten vinden; doeh Van Benningen moet dan evenzeer tegenwoordig
rän ^n ik meen mij daar dan ook te ontboezemen, gelijk hij gedaan heeft, want
het'land zal er van gewagen, daar ik niets bij mij denk te houden. Hoewel ik zeker
ben dat Van Beuningen en ik naderhand mecoMiüabel zullen zijn, daar vraag ik
niet' naar; het eenigste dat mij bedroeft, is te zien, dat het gemeen welzijn zooveel-
geleden heeft, en nog lijden zal door een turbulenten geest. Ik verzoek, dat glj m,
zult laten weten, tegen wat dag of tijd gij mij in Den Haag wilt hebben; want ik
.al er niet illeen komen, maar vliegen, indien ik kon, om dienst te doen, of, om
beter te zeggen, te beletten dat er geen kwaad en geschiê. Gij zult noodwendig al
de leden, zooveel doenlijk, tegens de raisonnementen van den Hr. Van Beumngen
dienen te preoccupeeren; het eenigste daarvan , dat ik vreeze dat ingang mocht vinden
is dat der waarschijnlijkheid van een oorlog; want dat is, naar mijn oordeel, met
zoo klaar te wederleggen als wel de andere, en daarin komen veel zaken, die men
de menschen zoo niet en kan doen begrijpen», Da. had hem dan ook reeds in December
aan Waldeck doen .schrijven, dat hetgeen hem 't meest in die avereehtsche handelwijs
van Van Beuningen griefde, de nalatigheid was, waarin men bleef zich in behoor-
liiken staat van tegenweer te stellen; terwijl hij zelf in dat opzicht niets dorst voor
te slaan, om de groote zaak niet geheel te bederven Alles vloeide ten slotte trou-
wens slechts uit de «onverdraaglijke, houding van Engeland voort, welken schoenen
schijn zyn koninklijke oom daaraan ook moeht willen geven. Wat er echter gebeuren
' a-vcth, vi p· 568, S. /^.nl·f^ ä
. Bö Maller t. pl. S. «as«eB. .a conduite de M, v. B. a fait et faira pi» Μ
fEBtat et toate la Chrestlenté ..u'ii ne pouvra Jamais (ren)dre service; ce mc
en tout cecy («·β,. ,«c) nons ne faisons icy an„n'nne prcparatlon pouv nons
aeffence, - ct n,»Me (je n'oserols) rlcn proposer i eest cïect, a«n dc ne pomt gater (ea)t.È
ment la grande affaire".
-ocr page 280-DES VÄ.DERLANDS. ' 277
mocht, hij had zich vasl voorgenomen — en zou dat ook ten volle nakomen — «al het
mogelijke te doen, om den Staat niets in strijd met zijn ware belangen te laten onder-
nemen» \ Een paar weken later had hij ter Statenzitting van Holland gelegenheid,
daaraan al aanstonds gevolg te geven; overeenkomstig Van Benningens zienswijs stelde
Amsterdam daar voor, bij Spanje op de aanneming van Frankrijke voorstel aan te
dringen, doch vatte de Prins toen het woord, om met klem van reden in de krach-
tigste taal daartegen op te komen, en de redeneeringen van dén Oud-burgemeester
en zijn medestanders, gelijk hij 't Fagel had toegezegd, te bestryden.
Inmiddels was, in February, met de gemachtigden der drie verbonden mogend-
heden een nader overeenkomst tot stand gebracht, die hun verbond meer bepaald tot
een viervoudig maakte, voor den tijd van twintig jaren gesloten. Men bepaalde daarbij,
dat zij elkander, op de eerste aanmaning, met 12 oorlogschepen en 6000 man zouden bij-
staan , van de laatste desverkiezende 2000 man ruiterg, voor 3000 voetknechten geldende.
Ook andere ryksvorsten, dan de Keizer, zouden kunnen toetreden , zooveel manschappen
leverende als zij konden, en voor welke hun dan door de bondgenooten, op hun beurt,
het dubbel getal werd toegezegd, mits de 6000 niet overschrijdende. In vijf afzon-
derlijke artikelen werd 1. de Keizer van 't leveren van schepen vrijgesteld, op voor-
waarde er dan ook geen te verlangen; 2. van Spanje zouden Nederland en Zweden
geld in plaats van schepen mogen eischen; 3. de oude verdragen msschen Spanje en
Nederland bleven in volle kracht; 4. de bondgenooten zouden óf volgens bijzondere
onderlinge verdragen óf volgens deze overeenkomst bystand kunnen vorderen; 5. deze
afzonderlijke punten strekten alleen tot nadere verklaring dier overeenkomst, doch
brachten er geenerlei verandering of vermindering in. Meer dan iemand kreeg de
Keizer thans behoefte aan krachtigen steun tegenover de zyn erflanden niet slechts,
maar ook zijn hoofdstad, Weenen-zelf, bedreigende Turken. Met de hongaarsche
opstandelingen onder Graaf Tekeli in verbond, hadden zij dezen als Koning van die
landstreek erkend, en kwamen nu met een heermacht van meer dan 200,000 man
onder den Grootvizier Mustafa, hem, naar 't heette, in zijn bewind bevestigen \ In
' "Ju (ges donc) si je ne suis point ä plaindre dans (ceste) conjuncture; et tout cela ne vienque
de la conduite intolérable de l'Angleterre". (Aid. t. pl.)
"Mais quoy qui me puisse arriver je serai toujours ferme ä faire mon possible, que l'Estat ne
fasse rien contre ses véritables Intérests". Aid. t. pl.
' Ach! weeklaagde men in Duitschland:
Ach! der Feind sehr wüthig bricht Schon herfür mit seinen Schaaren,
Und mit zweimal — wie man spricht — Hunderttausend Janitacharen.
Seine Horden, Aller Orten, Sengen, brennen, rauben, morden,
Als der wahre Antichrist, Dass es ganz erschrecklich ist.
£n luide riep men er naar alle kanten:
-ocr page 281-278 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Mei de Raab overgetrokken, sloegen zij daarop, tot ontsteltenis der gansche Kristen-
heid, het beleg voor Weenen, dat zij drie maanden lang bestookten. Toen, den 22«"^
September, viel de wakkere poolsche Koning Sobieski, door den Keizer voor zijn
belang en dat der Kristenheid gewonnen, van den Kalenberg op het turksche leger,
en dwong het voor goed tot den aftocht, dien zijn bevelhebber, Mustafa, met ver-
worging boeten moest ^
De fransche Koning had niet zoo lang gewacht, om , onmiddelijk na den afloop van
den laatstgestelden termijn, den 1- September, 30,000 man onder Humières de spaan-
sche Nederlanden te doen binnen rukken, om zijn vermeende rechten te handhaven.
Den avond te voren had zich de overrompelaar van Straatsburg, Baron Asfeld, te
Brussel bij Parma's opvolger, den Markgraaf van Grana vervoegd, en hem, in Koning
Lodewijks naam, verklaard, dat daar Spanje den engelschen Koning niet als scheids-
man had willen aannemen, 20,000 man te voet en 15,000 ruiters den volgenden dag
de grenzen zouden overtrekken, en op kosten der bezette landstreek teren, totdat het
Spanje behagen zou, daaraan een einde te maken. Onmiddelijk na de volvoering dezer
bedreiging haastte zich de spaansche Gezant in den Haag, de Markgraaf van Castel-
Moncajo, bij de algemeene Staten om de vroeger toegezegde acht duizend man hulp-
troepen te vragen, en vónd, in spijt der bezwaren, door Amsterdam, Delft, en Leiden,
bij die van Holland geopperd, des te gereeder gehoor, als de Prins had doen opmerken,
dat het een reeds in 't vorige jaar genomen besluit gold, 't welk men thans dus slechts
had ten uitvoer te leggen. Daarvan gaf men toen terstond den engelschen Koning
bericht, met dringend verzoek, dat hij zich nu toch niet langer aan 't viervoudig
verbond onttrekken, en 't behoud der spaansche Nederlanden in de waagschaalstellen
zou, er tevens bij Frankrijk op aandringende, dat het zijn troepen van daar terugriep.
De Koning had echter evenmin ooren naar 't een als naar 't ander, en zei zelfs de
handelwijs der Staten af te keuren; het volvoerde besluit achtte hij hun eer door
dezulken opgedrongen als oorlog, in plaats van vrede, zochten. De Staten lieten daar
Schlagt die Trummen, Schlagt die Trummen,
Gross Alarme durch die Weltl
Weil der Erbfeind jetzt ist kummen ~
Schlagt die Trummen, dass sein Trutz in Stücken fällt!
(Zie im-Au/ruf en den Feldzug gegen die TürcJcen, in de Mist. VolJcslieder enz. S. 81 en 86).
1 Kasche, Kasche, Eocksisabla
Gross-Visier gab Fesergeid;
Der Polnische König that nachsetzen
Und die türkischen Hunde hetzen
Als ein praver Kriegesheld!
luidde het thans vol vreugde; zie Entsatz von Wien, ald. S. 108.
'tf^
DES VÄ.DERLANDS. ' 279
door hun Gezant ernstig verzet tegen aanteekenen, hem meldende, hoe dat besluit
met algemeene stemmen genomen was, terwijl Stad-en~Landen alleen begeerd had,
er eerst verslag van te doen. Bij de Staten der verschillende provinciën had het ook
geenerlei weêrspraak gevonden, en 't was Hun Hoog Mögenden dus zeer leed, Zijne
Majesteit onder zulk een verkeerden indruk van hun gedragslijn te zien. Zij baden
hem daarom ook geenerlei geloof te slaan aan 't zeggen van lieden, die óf 's Lands
regeerstelsel niet kenden of kwaadwillig genoeg gezind waren, om buitenslands besluiten,
op wettige wys genomen, voor onwettig te willen doen verslijten, alleen omdat ze
met hun bijzonderen smaak niet strookten. Ook mocht hij gelooven, dat zg in't minste
geen oorlog begeerden, wanneer slechts de vrede op redelijke voorwaarden getroffen
kon worden. Zijne Majesteit zelve in den oorlog meê te slepen was in 't geheel hun
bedoeling niet, en ging ook boven hun vermogen; zij echter hadden hun verbonden
na te komen; en zij zouden thans verder geduldig verbeiden, wat hij geheven zou
te verrichten ter voldoening der vroeger tot behoud van Spaansch-Nederland gesloten
verdragen. Zij verzochten hem echter dringend, al het zijne bij te brengen, om den
vrede te bewerken; reeds uit hun daartoe zoo dikmaals al hem kenbaar gemaakte,
vurige wenschen, moest hij bevroeden, dat zy van niets meer wars waren dan van
een oorlog, die hun geen voordeel altoos, en niets dan weêrspoed berokkenen zou.
Bij den Keizer drongen de Staten te gelijker tyd op ondersteuning van hun aandrang
bij Engeland aan; terwyl zy Spanje tot vermeerdering van zijn troepen aanmaanden,
om den vijand uit de Nederlanden te weren.
Den 12®" October gaf de spaansche Landvoogd aan al zyn krijgsoversten bevel,
alom in de spaansche Nederlanden geweld met geweld te keeren, en maakten hun
manschappen uit Oudenaerden, Kortrijk, Luxemburg, strooptochten naar de fransche
dorpen, terwijl de spaansche intendanten belastingbrie ven op fransch terrein ver-
spreidden. Koning Lodewijk verbood nu zijne onderdanen op galeistraf elke betaling
daarvan, en beval Humiéres voor élk in zijn gebied verbrand huis of dorp, er vijftig
spaansche in brand té steken; een getal, dat hy anderhalve maand later nog ver-
dubbelde Κ Vóór het einde van October had intusschen de daadwerkelijke oorlogs-
verklaring van Spanje aan Frankrijk plaats gegrepen, en zoodra dit gebeurd was,
liad Koning Lodewijk zijn haagschen gezant gelast alle opzet zijnerzijds, op de vrede-
bepalingen van Nijmegen inbreuk te maken, verre van zich te werpen. «Daar», zoo
sprak dientengevolge Avaux tot Hun Hoog Mögenden, «het hoofddoel Zijner Majesteit
altijd geweest is en blyft, om den vrede in geheel Europa te bevestigen, is het Haar
een groot genoegen, ü de voorwaarden te leeren kennen, waarmeê Zig zich, naar de
' Zie de by Rousset t. p. p. 238 aangehaalde brieven.
-ocr page 283-280 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
keus der Spaanschen, wel voldaan wil houden als vergoeding voor Haar rechten en
aanspraak op Aalst, den Ouden burg, en andere vlaarasche plaatsen: 1. De hoofdstad
en verdere verbrokkelde deelen van Luxemburg; 2. in Vlaanderen het ontmantelde
Kortrijk en Dixmuiden, en verder Beaumont, Bouvines, en Chimay; 3. in Catalonië
Puycerda, enz. 4. eenige andere plaatsen; 5. in Navarre Pampcluna, en Fontarabia. Ter
beslissing gaf hij den Spaanschen een kleine twee maanden, tot 31 December, tijd.
Den dag, waarop Avaux in Den Haag dit meêdeelde, belegerde Humières het kasteel
van Kortrijk, dat zich den volgenden reeds overgaf, nadat de stad hem al drie
dagen vroeger, 3 November, in handen was gevallen; daarna nam hij ook Dixmmden,
dat zich hem den 20™ vrijwillig in handen stelde ^ 's Konings voorslag werd echter
door den spaanschen gezant met verontwaardiging van de hand gewezen, gelijk ook
door dien van den Keizer; Krampricht achtte ze geheel onredelijk, hoe geneigd zijn
meester anders zou zijn, den vrede te bevorderen. Anders dacht men er te Amsterdam
over waar men zich openlijk voor de aanneemlijkheid der fransche voorwaarden voor
Spanje verklaarde, en in deze dagen zich nog te meer afkeerig van alle oorlogsuit-
gaven ten bate van dat Spanje en tot bedwang der fransche heerschzucht betoonde, als
er de Admiraliteit op zee een geweldige scha geleden had. Tot bescherming der Oostzee
toch, waar behalve de Denen ook een fransch smaldeel onder den Markgraaf van
Prénelly toefde, was onder den Luitenant-admiraal Scheepers, in Augustus, een vrij
aanzienlijke vloot uit de Maas onder zeil gegaan, op welke, onder hem, de Vice-
admiraals Thomas Vlugh en Van Bronkhorst-Stirum, de laatste ter vervanging van
den in Maart overleden Engel de Ruyter, en de Schouts-bij-nacht Van Almonde en
Van der Putten, bevel voerden. Na eerst een halve maand tusschen de schotsche en
noorweegsche kust gekruist te hebben, met geen anderen vijand dan 't booze weêr
kampende, dat een paar amsterdamsche schepen buiten 't gevecht stelde en huis-
waarts dreef, kwam zij voor Schooneveld nadere bevelen afwachten, waar zij op meuw
door storm overvallen werd, en zich voor een deel in de zeeuwsche gaten bergen
moest In October kreeg zij hier nu bevel naar Gothpnburg te stevenen, om Zweden
van dienst te zijn, en kwam er den 22- voor anker, doch trof er den reeds naar
Stokholm gekeerden Koning, dien zij er verwacht had, niet meer. Zoo vond Schee-
pers niets beters te doen, dan, vóór de stormachtige Novemberdagen aanvingen, de
terugreis weêr aan te nemen, op welke zij hem helaas! toch maar al te wel zouden
weten te vinden. Den 11- der maand werden, als voorbode van grooter zeeramp,
de amsterdamsche en hoornsche schepen, die reeds tot dichtbij den wal genaderd
- waren, door den hevigen wind van hun ankers geslagen, en verhinderd binnen te
fei;·
' Aldaar, p. 342.
■ü;
"fiSiS
êJ^.·--
-ocr page 284-DES VÄ.DERLANDS. ' 281
loopen, terwijl een hunner, dat van Kapitein Gillis Schey, dat lek was en het daarom
wel diende te beproeven , in 't Spanjaardsgat in den grond stiet, en .verbrijzeld werd,
zoodat de bemanning ter nauwernood werd gered. De overige bleven nog een dag of
drie rondzwalken, te vergeefs pogende binnen te komen, toen hen den vierden ~ den
der maand — een storm uit den West-zuid-Westen overviel, die ook den vol-
genden dag nog aanhield, hen eerst op zee jammerlijk havende, en toen met hun
zevenen op het strand jaagde, en in stukken sloeg. Behalve dat van Schey verloor
zoo de amsterdamsche Admiraliteit vier van haar grootste schepen, waaronder dat
van den Vice-admiraal Stirum, de Hollandia, van 80 stukken, zelf. Terwijl echter
van zijn bodem de bemanning door die van Η Moriaanshoofä, onder Kap*. Elsevier,
die juist nog bij tijds opdaagde, gered werd, en ook die van een paar andere schepen
nog voor een goed deel behouden bleef, verging een derde, de Prins te Paard, ge-
lijk twee van 't Noorderkwartier, Thomas Vlughs admiraalsbodem, de Westfriesland,
en Η Wapen van Monnikendam, met man en muis, en ging evenzoo het vierde
amsterdamsche de Woerden, van 72 stukken en 700 man, op de hoogle van Kam-
perduin te grond. Met zich zag het zijn Kapitein, De Ruyters wakkeren, schoonzoon
Johan de Witte, en zijn eersten Luitenant, wijlen Engel De Ruyters inmiddels opge-
schoten Michieltjen , grootvaders petekind en hartelap, in de golven verzinken
Onder den indruk al dezer zeeschade gold het thans de maatregelen te beramen,
ten bate der Spaansche Nederlanden en tot beteugeling van Frankryks inlijvingskoorts
Ie nemen. Hoe krachtig Amsterdam zijn zoo zwaar beproefde Admiraliteit onmiddelijk
met een geldelijk voorschot van een ton gouds le hulp schoot, het toonde zich nu te meer
onwillig, voor dat anders zoo heilzaam doel in de beurs te tasten. Terstond na de af-
zending der vroeger toegestane hulptroepen had de Raad van State, op aandrang van
den Prins, den 29™ Sept. aan de algemeene Stalen nadrukkelijk in overweging ge-
geven, of men de landmacht niet met een 6000 man paardevolk en een tienduizend
voetknechten, voor den tijd van vier maanden,, vermeerderen zou;'t geen ruim negend-
lialve ton aan aanrits- of werfgeld en ten naastenbij twee miljoen aan soldij zou vor-
deren, over de afzonderlijke provinciën naar de gewone verhouding te verdeden. De
zaak was toen door Hun Hoog Mögenden aan 'elk dier provinciën ter beraadslaging
gezonden, met verzoek, om, stemden zij er in toe, het zoo spoedig doenlijk aan hen
te doen weten. Die toestemming had echter veel voeten in de aarde, doch vond
nergens meer tegenwerking dan bij Holland, van Amsterdam. De Edelen en de
meeste steden bewilligden er — in de zitting van 25 October ~ volgaarne in; Delft
loonde zich slechts op eenparigheid gesteld; doch Amsterdam weigerde, daar zgne
' Zie nader bü Be Jolige, Gesch. mn het Ned. Zeewegen, III, bl. 20, vv.
IV® deel, 2e stuk,
«ap van ™ee.i„g «a, geble.en. ,.at de .echte staat
len geen nieuwe „odogsverwiKLeliog toeliet; en hoe.e. de J™ ,
dijden op verdoek hunner medeleden, daarop meer dan eens on, n.euw last hu.s
tirkeerden, bleef die Yroedschap onver.ette.ijU op haar stuk staan. Toen Ava«,
„aarts ' mededeelde, trokken rij daar parltj van,
ZlrZinr rl : ^e^etten. en spraken den U» Novernher, n,et hun
evenen t: verg dering versLnen, de meening uit, da, nu Frankrijk aanneeml^ke
Ir lagen tot en ve gelijk met Spanje gedaan had, de werving vooral moest atge-
tliTordl Be,er vJwaarden dan de.e, achtten .e .elts met de wapenen n^
erl ügbaar, ,erwijl de uitslag van den oorlog geheel onzeker was. De Keurvors e„
Tal Β re en a.en wier bondgenootschap men .ocht waren nog n.et oegetre-
d" Β swijk-Luneburg was evenmin nog bereid, hulptroepen ,e .enden; de Ke.er
had met d I urkscben oorlog do handen vol, en ook de Rijksvorsten moesten daaraan
hun k elt verspillen; de Koning van Engeland gaf Spanje en de Repnb.k, ,η hun
h dnek ge wetering in zijn uitspraak te berusten, ongelijk; Spanje .elf verweerde
!iÏde landen nie' naar behooren; en 't bleek dus in alle op.chten raadzaam
It Fr l ijk samen te gaan, en he, gedane voorstel in overweging te nemen. D
toönd zich, niet onnatuurlijk, ten zeerste ontstemd door deze besp.ege ng
wie hij de jammerlijkste instemming met Van Benningens zienswfls erkende; ook
Ie Edelen en de overige steden misbillijkten Amsterdams vveérs,and tegen de wer,.ng, e
dat men in Ik geval tot haar goedkeuring moest overgaan v66r men Avaux
:::: Hng ^^^ -m; bleef het bij zijn beschouwingswijs. dan aehuen z«
Γ 0Ï het .e bezeLn, doch noodigden voorloopig zijn afgevaard.gden urt, hun
ril 1 op de treurige gevolgen opmerkzaam te maken daarmt 'e J ^ · ^
„s, en woeling binnenslands, en daarbuiten weérzm z.ch met --- - -b
Α tweedrachtig gezind. Toen die afgevaardigden daarop verklaarden, dat alle
tbr beslui, gekomen was, bepaalde men, een brief tot die Vroedschap te nohten
I haar tot terugkeer daarvan te noopen, doch vond niet alleen geen geh«r, ma
om haar tot ter g .eroordeelen: dat er bflv. de nrjmeegsehe
:r η "et; 1 er schreef geen vrede te willen maken d. op
rechtvaardige voorwaarden, daar de omstandigheden toch schenen meé te br ngen
Tt er wat^ngesehik, werd; dat er Frankrijks gedragslijn ^ ^^^^^
jegend werd. Na kennisneming van die afkeurtng sloegen nu - den .1
. I„ -t .e. a„or ao„ verstrekte « Waldeck «O. taj
„par^h. gekregan, „m al 't .ogelU^e te doen W»« Mess. .e, B.eeteurs de Bavere
d'entrer préaentément dans l'Associatioii".
; i
-ocr page 286-DES VÄ.DERLANDS. ' 283
her — de Edelen voor, en werd bij meerderheid van stemmen besloten, zoodra moge-
lijk tot een plechtstatige bezending over te gaan, en die aan den Prins en den Raad-
pensionaris , drie beeren uit de Ridderschap — Wassenaar, Zoete de Lake, en
Rhoon — en twee uit elke der steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Gouda,
Rotterdam, Alkmaar, Hoorn, en Enkhuizen, op te dragen. Vier dagen later aan-
vaardden dezen hun last, en werden nu den volgenden dag, door twee der Burge-
meesters, van 't Heerenlogement, waar zij waren afgestapt, in 17 koetsen naar
't Raadhuis begeleid, waar de Vroedschap vergaderd zat. De Raadpensionaris voerde
daar toen uit naam der Staten het woord, en gaf vervolgens zijn op schrift gebrachte
voorstel over, dat men, met toezegging het te zullen lezfen, aannam, terwgl de
Heeren, naar 't logement teruggeleid, daar op stads kosten onthaald werden. De toe-
gezegde lezing en beraadslaging leidde echter — als zich wel verwachten liet — tot
niets, en alle pogingen door den Prins en de Statenleden daarop nog aangewend,
om de Vroedschap, die hun tot driemalen toe gehoor verleende, en telkens monde-
ling en schriftelijk antwoordde, tot andere gedachten te brengen, mislukten. Na een
zesdaagsch verblijf keerde dus de bezending onverrichterzake naar Den Haag terug,
en vertrok zelfs zonder afscheid te nemen. Door Holland gevraagd, ter Staten-
zitting van raad te dienen, gaven de Prins en zijn medeleden, den 26™ der maand,
als hun gevoelen te kennen, dat men, in spijt van Amsterdams tegenkanting, de
werving moest voortzetten, daar 't redelijker was, dat één lid zich naar achttien,
dan achttien zich naar één voegden. Men nam dit gevoelen tot verslag in de
verschillende steden over, en terwyl dezen zich in de volgende maand nu met de
overweging er van bezig hielden, kwam de spaansche Gezant, met half December,
den algemeenen Staten uitdrukkelijk kennis geven van de oorlogsverklaring, doorzyn
Koning aan Frankryk gedaan. Dit jaagde Amsterdam te meer nog in 't harnas, en
deed zyn afgevaardigden zich een week later in de Statenzitting beklagen, dat de
bevelen van 't spaansche hof aan den Landvoogd, om die oorlogsverklaring te doen,
niet aan den nederlandschen Gezant te Madrid waren kenbaar gemaakt; dat die ver-
klaring had plaats gegrepen, zonder dat er, zoover men wiit, met de Staten over
gehandeld was; dat de hoop tot een vergelijk nu zoo niet ver^'deld, althans zeer
bemoeilijkt was, en er meê te kort door gedaan was aan 't overleg zelfs van die
leden, die voor de werving gestemd hadden, in 't vertrouwen, dat het verschil spoedig
ï'OU bijgelegd zijn; dat Frankrijk zich nu ook wel niet meer gehouden zou achten aan
den reeds gedanen voorslag; dat in 't algemeen de oorlogsverklaring te meer bevreem-
den moest, omdat zg plaats had gegrepen juist terwijl men bezig was, middelen van
vrede uit te denken; dat Holland, zich eenparig den oorlog wars verklaard hebbende,
nu gevaar liep daarin gewikkeld te worden; dat men zich hierover dus ook bg Spanje
beklagen moest, en onderwijl zoo ras doenlyk beramen, wat verder in 't werk te
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
' Α' -
stellen, "om Spanp die verklaring weêr te laten intrekken, en het te overreden, om,
naar den wensch van Engeland en de Republiek, één van Frankryks voorstellen aan
te nemen». Amsterdam stond echter met al deze bedenkingen nagenoeg alleen, en
ze leiden dus te weinig gewicht in de schaal, om ze in ernstige behandeling te doen
nemen. Avaux intusschen, door de houding dier stad bemoedigd, zocht in nader overleg
met haar afgevaardigden te komen, waartoe dezen echter, zonder uitdrukkelijken last
hunner principalen, niet wilden overgaan. Zoodra die hun daarop verstrekt werd,
gingen twee van hen, de Oudschepen Gerrit Hooft en de dertigjarige Pensionaris
Jacob Hop, hem den 24«" December een bezoek brengen, waarbij toen Avaux de zaak
van den vrede weldra ter sprake bracht. De Koning, zijn meester - zoo sprak hij—
altijd nog tot dien vrede geneigd, had hem vrijheid gegeven, Spanje's tijd van beraad
over de gedane voorslagen nog een maand, en dus tot het einde van January aan-
staande, te verlengen, gelijk hij dan ook luttel dagen later schriftelijk aan Hun Hoog
Mögenden weten deed. Wat die Koning later zou doen, zoo de Spanjaards ook die
maand zonder eindbesluit lieten verloopen, daarover, zei Avaux aan beide Amster-
dammers, zon Zijne Majesteit zich wel met de Staten willen beraden, en zelfs zijn
troepen uit de Nederlanden opontbieden, wanneer de Staten hem de verzekering gaven,
hem niet te zullen aantasten, en hun eigen naar Brabant gezonden hulptroepen terug-
riepen, althans alleen tot bescherming der steden bezigden, waarin ze lagen. Naar
Amsterdam gekeerd, kregen beide Heeren daar nu last, om de Staten te doen begrij-
pen, dat die verlengingsvoorslag van Avaux van geen verkeerde oorzaken uitging, en
Avaux te verzoeken, zijn tot hen afzonderlijk gerichte verklaring ook ter kennis der
Staten te brengen, daar Amsterdam alleen zich niet met hem verdragen kon; of dat
het hun anders zelf vergund werd, er den Raadpensionaris en die leden, die zij zouden
wenschen, meê bekend te maken. Avaux gaf hun den te kennen, dat hij wel
geen bezwaar had, in 't algemeen de Staten van 's Konings geneigdheid tot den vrede
te verwittigen, doch wel hun of den Hoog Mögenden rondweg van 's Konings terug-
roepen zijner troepen en dezer aanwending elders te spreken; dat hij er zich echter aan
enkele gemachtigden hunner gaarne even duidelijk omtrent verklaren zou. Hij had toen
den volgenden dag een onderhoud met den Raadpensionaris en eenige Staten-leden van
Holland. Dien eigen dag kwaih nu de zaak der werving nog weder in hun zitting
ter sprake, en beriep zich toen Amsterdam op Avaux' verklaring, om het onnoodige
van 's Prinsen voorstel aan te toonen; het verzekerde daarenboven, dat ook de engelsche
Gezant bij Burgemeester Witsen geweest was, om dezen tegen het aannemen van dat
voorstel te waarschuwen, daar Frankrijk dan alles overhoop halen, en aanstonds aan-
tasten zou; dat hij last had hetzelfde ook, namens zijn Koning, aan den Prins en den
Raadpensionaris te melden. Fagel gaf daarop echter te kennen, dat Ghudley hem
volstrekt niets daaromtrent gezegd had, en Avaux hem op zijn vraag, of de voorslagen
-
-ocr page 288-DES VÄ.DERLANDS. ' 285
Tan Frankrijk 's Konings laatste woord waren, had geantwoord, hij geen last had
zich op dit punt nader te verklaren. Na Fagel nam toen nog de Prins zelf het woord
en zei, dat hij persoonlijk bij Chudley onderzoek gedaan had , en uit zijn mond vernomen ,
dat hij niets van 't hem in den mond gelegde gezegd, en daartoe ook geen last had;
alleen, dat men behoorde te handelen op de gedane voorstellen, en geen tegenover-
gestelde maatregelen te nemen, Hij zelf had zich sedert de mislukte bezending niet meer
in de zaak gemengd, doch was thans wel gedwongen te spreken. Hij werd te Amster-
dam en elders bij voortduring beschuldigd, den oorlog te willen; doch het waren Van
Beuningen's inblazingen uit Engeland, die dien oorlog zouden te weeg brengen; sedert
de laatste maanden was het nog erger geworden; er greep openlijke verstandhouding
met Frankrijk plaats, en alles werd in 't werk gesteld om dit te believen, en er zich
de wet door te laten stellen. Men noemde dat «liberteit», doch het was meer dan
tyrannie. «Hoe», vraagde hij, «zullen wij ons, onder Frankryks leiding, tot slavernij
van Frankrijk laten brengen? Daartegen zal ik mij eeuwig opposeeren. De vraag is;
zullen wij de spaansche Nederlanden aan hun lot overlaten, of niet? En wat wij-zelf
daarna zouden zijn, zouden wij voor God noch menschen kunnen verantwoorden. Vóór
April zal het wellicht al erger wezen dan in 1672; dan zal het misschien blijken,
dat zij, die men nu zoo odieus maakt, het waar belang voorstonden, en zal men der
gemeente toonen, wie gelijk heeft. De Franschen, met hunne botte artificiën, werpen
niets dan zand in de oogen. Zoo lang ik leef en adem haal, zal ik niet toelaten dat
de vorm der Republiek veranderd wordt, en gelijk ik in 1672 het werktuig der. red-
ding was, zal ik nu wellicht weêr het land helpen redden. Het uiterste moet op het
spel gezet worden, eer men zich aan Frankrijk overgeea, en ik zal niet dulden, dat
er verraad plaats grijpe!» — De Edelen vielen hem aanstonds bij, en vraagden of men
«hel loo[)en bij de buitenlandsche ministers niet verbieden kon ?» — Amsterdam, zich
verdedigende, bracht in het midden ^ dat Chudley Wilsen uitdrukkelyk zou aange-
maand hebben, er niet aanstonds van te spreken, omdat hij het hem dan zou «heeten
liegen». De Edelen zeiden, dat zy zich bedroefden, den Prins genoodzaakt te hebben
gezien, zoo te spreken; zij wisten ook, dat men hem verfoeilijk bekladde; dat hij den
▼rede, doch slechts een oprechten, geen vrede in naam slechts, wenschte; zij achtten
het vreemd, dat Amsterdam Frankrijks voorslagen als het laatste woord beschouwd woö
zien, daar Avaux zelf ze daarvoor niet wou laten doorgaan; Amsterdam zpcht al de
leden te overheerschen, en wilde Spanje dwingen Frankrijk's eischen aan Ie nemen,
door den verleenden bijstand weêr in te trekken; zij-zelf, die tol dusver doorgaans de
meerderheid gevolgd waren, zouden nu echter verder gaan dan dat, en alles openlijk
aan den dag brengen, opdat men wist wat hier omging; zij zouden niet toelaten, dat
Frankrijk op deze wijze den baas ging spelen. Amsterdam konkelde met den franschen
Gezant door renboden, brieven, en boodschappen, en dal was de oorzaak van alle
AI,GEMEINE GESCHIEDENIS
,^ί^^^ΐώ^^ΙΓό^ίά moest daarop orde stellen, anders gouden z,ij zelf tnsschen
beiden komen, om verdere geschillen te vermijden. Men moest Amsterdam verdoeken
in de «erving toe te stemmen, en als het niet wilde de zaak toeh doorzetten. D,e
dat niel verkozen zouden verantwoordelijk zijn voor al het onweêr, dat dreigde op te
komen». Dordrecht, Haarlem, Dellt, en Leiden, .stemden hiermeê in; het geheim-
zinnige vraagpnnt van Chudley wilden zij liever laten rnsten, doch verlangden een
besluit, waarbij de verstandhouding met uitheemsche gezanten verboden werd Amster-
dam hernam, dat men nader onderzoek naar die verstandhouding kon doen, doch dal
het niet van meening was, die te laten varen, tenzij ze strijdig bleek met de wet
Het wilde wel beloven, wat hel van algemeen Staatsbelang door zulke gezanten werd
voorgelegd, aan de verdere leden der hooge regeering te openbaren; doch meende m
het tegenwoordige tijdsgewricht zoowel met den transchen Gezant, als met andere
vreemde gevolmachtigden tc mogen spreken; gelijk dan ook, niet lang geleden, de
zweedsche door den Raadpensionaris zelf tot zijn afgevaardigden verwezen was, orn te
vernemen hoe het met hun beraadslaging op 't stuk der werving stond. Dergelijke
samenspreking moest het trouwens ook, zoowel als anderen leden der Landsregeer.ng,
vrij staan, die men dagelijks met uitheemsche ministers zag omgaan. Toen Fagel daarop
eenige besluiten op dit punt ter tafel bracht, meenden de amsterdamsche Heeren,
dat al gaf men toe, dat dezen op dit t^stpunt van toepassing waren, zij toch den
leden geen verderen plicht konden opleggen, dan 't geen den Staat in 't algemeen
betrof bij de algemeene Statenleden aanhangig te maken, 't geen zij reeds u>t z.ch
hadden toegezegd te doen; onder dit voorbehoud achtten zij dan ook hun onderhan-
Jelincren met de vreemde staatsdienaars, dien van Frankrijk niet uitgesloten . te kunnen
voortLtten, zoolang dit met de Staten niet in openbare vijandschap was ^
Dien eigen Oudejaarsdag gaven intusschen de over den Prins gevoerde praatjens,
op welke de Edelen zinspeelden, den Stalen van Holland aanleiding tot een openbare
afkondiging aan hun «eersame, vrome, lieve, en getrouwe» rechtsdienaars, waar.n
zii dezen verklaarden, hoe zij «lol hun groot leedwezen vernamen, dat een.ge boos-
aardige en kwaadsprekende menschen onder de goede ingezetenen spargeerden, dat
Ζ Η de Prins van Oranje niet genegen zou zgn lot het behoud van de rust en vrede
in Europa, daar hen niet alleen ten volle bekend was de goede en oprechte meen.ng
en bedoeling van I. H., om voor te komen alle oorlogsberoerlen, maar hij daarvan ook
bij alle gelegenheden bun zeer blijkelijke preuven gegeven had en nog gaf; dat
mitsdien zulke uitdrukkingen en nagevingen niel alleen slechts voor vuile, schan-
. Zie Hcinsius aanteekeningea omtrent het verhandelde in .U" -l™"«/· K' "
. Zie het V«-!.ael »rfi«» is i. ..«οΛ,,ί. tu„cU» den Β . Λ .
RR Amlerion,. en., opgenomen in den ΗΛ. MercuHu, voor 1 bl. ■
286
1
-ocr page 290-DES VÄ.DERLANDS. ' 287
daleuze, en lasterlijke calumniën konden houden, bij onrustige en boosaardige men-
schen eeniglijk aangeleid en gepraktizeerd, om Z. H.'s loffelijke houding en liefde
voor den welstand van 't Vaderland bij de goede ingezetenen van den lande verdacht
en hatelijk te maken, en in hun gemoederen allerlei opschudding en beroering, ware
't mogelijk, te verwekken; maar dat zij ook goed gevonden hadden, wel opzettelijk
en ernstelijk te bevelen, dat zij onderzoek mochten doen omtrent de uitstrooyers of
verspreiders van dergelijke lasteringen, en tegen dezulken, die, van wat qualiteit of
condicie ook, bevonden werden dat, 't zij bij woorden, monde, of geschriften, in
wat manieren ook te doen, aanstonds, zonder eenige inschikkelijkheid, met allen
ernst en ijver zouden procedeeren, als tegen openbare vuile lasteraars, die met opzet
en maUcie tot onwil en oproer zoeken aan te zetten, zonder eenige connivencie of
dissimulacie te gebruiken; waartoe zij zich vastelijk verlatende, hen in de bescher-
minge Gods aanbevalen». Een voorstel tot «het stellen van order» op de samenspre-
king van uitheemsche gezanten met bijzondere leden der vergadering, werd den 18®''
January daaraan volgende door den Raadpensionaris, bij zijn toelichtend verslag, met
de behartenswaarde opmerking aanbevolen, dat zij «in den hoogsten graad strijdig
was tegen de wettelijke orde en vorm van regeering, en inzonderheid de vrijheid
van beraadslaging ter vergadering zelve prejudiceerde».
Van den anderen kant werd ondertusschen de onverzettelijke koopstad in haar
weerstrevende houding toegejuicht en aangemoedigd, en riep haar o. a. een reeds in
November verspreid spotrigm toe :
Machtig Arasterdam, houd moed: ^
Waakt voor vryheid, eer, en goed!
Houdt soldaten, naakte muizen,
Uit uw kaaskist, kerk, en huizen;
Want zij maken, in 't gemeen,
Kaas tot korst, en vleesch tot been;*
waarop men echter in Den Haag het doeltreffende tegenrijm in omloop bracht:
Machtig Amsterdam, houd moed:
Werft voor vryheid, eer, en goed!
' Ook in deftig Latijn dichtte een oorlogschuw geletterde in gelijken geest, terzelfder tyd:
Augusto magnanimoque Amstelodamensium Senatui sacrum.
Fäcundo nuper Patriae quae serviit ore,
Unica nunc patrias libera servat opes;
Bella gerant alii, prudens petit Amstela pacem.
Et populi votis impia bella vetat.
(Mens. Noveml·. 1683).
In afschrift in de Bill. Dunc. 1683.
-ocr page 291-288 ALGEMEENE GESGHIEDEINIS
Houdt de Franschen, naakte muizen,
Door den JPrins uit land en huizen;
Want zü plundren, in 't gemeen,
Alles, tot op huid en been .
Amsterdam bleef echter die welgemeende aanmaning versmaden; het diende den
January een wijdloopig vertoog bij Holland in, om de noodzakelijkheid van een
onmiddelijk vergelijk tusschen Frankrijk en Spanje, en de onnoodigheid, zoo niet het
nadeel van de voorgestelde werving, nog nader uiteen te zetten. 'tWas, meende het
daarin o. a., thans niet de vraag meer, hoe den door Spanje verklaarden oorlog te
voorkomen, maar hem ten spoedigste goed te doen eindigen; daartoe kon men deze
maand van respijt waarnemen, en de door Frankrijk gedane voorslagen, de minst
onvoordeelige die' er te wachten waren, ten ernstigste aanbevelen. Hoop op beter was
door de oorlogsverklaring eensvooral afgesneden, en Spanje had door zijn eigen onbe-
dachte handelwijs nauwlettender behartiging van zijn belangen verbeurd. Het eemgste
wat men nu nog doen kon was, om, met Engeland ééne lijn trekkende, door zijne
medewerking Frankrijk te bewegen, ook na 't einde der maand de wapenen nog te
laten rusten, en geen harder voorwaarden te stellen. De beraadslagingen over de wer-
ving werden daarop voortgezet, en ten slotte, den 31®% bij meerderheid van stemmen
tot haar besloten; builen Amsterdam verklaarde zich ook Schiedam er tegen, en
. -L
Delft, omdat het, hoewel zelf er voor gestemd, van meening was, een dergelijk besluit
niet bij overstemming mocht genomen worden. Schiedam Het er bij aanteekenen,
dat hel dit besluit, als tegen 't aloud gebruik genomen, voor nietig en krachteloos
hield, en zich niet aansprakelijk stelde voor het onheil, dat er na tijd en wijle
uit zou kunnen geboren worden; dat het ook niet verstond, men 't in de algemeene
Statenvergadering inleverde. Dit geschiedde intusschen reeds den volgenden dag. Am-
sterdam zond een dag of tien later een scherpe aanteekening in, waarbij het te
kennen gaf, dat zulk een besluit bij overstemming niet alleen tegen de grondwet
van den staat, van de grafelijke tijden her, indruischte-, maar ook tegen de reglemen-
ten van 1581 , in 1671 nader bevestigd. Het zou dan ook, door dergelijke besluiten,
van de macht der meerderheid afhangen, om een besluit door te drijven, waarbij de
tegenstemmers meer belast werden dan al de anderen. Burgemeesteren en Vroedschap
verklaarden daarom nu ook het genomen besluit voor nul en van onwaarde, het
nimmer als een wettig staatsbesluit te kunnen erkennen, en 't slechts voor een be-
paling, van de Edelen en 15 steden uitgaande, aan te zien; zij zouden dus ook nim-
mer iets tot bekostiging der door hen aangenomen werving bijdragen.
' Beide uit den Galante Mercurius voor Jan. 1684, opgenomen in Mr. N. J. den Tex'Alcademtsch
Froefschriß over Jacol· Hop (Amsterdam, 1861) 1)1. 44, aaut. 3.
DES VÄ.DERLANDS. ' 289
Welk een ontevredenheid deze onbewimpelde uiting der halsstarrige tegenkanting
wekken moest, laat zich denken. De Raadpensionaris stortte er in een schrijven aan
Van Gitters zijn hart over uit, en de Prins vond weldra gelegenheid, er in de Sta-
tenzitting van Holland openlijk zijn meening over te zeggen. Door den spaanschen
Landvoogd toch was, omstreeks half January, een paket onderschept, door Avaux
naar Frankrijk afgezonden, en waarin zich een brief bevond, den 9«» der maand over
zijne verstandhouding met Amsterdam opgesteld, met de daaraan geknoopte bespre-
king van den waarschijnlijken loop der zaken. Hij meldde daarin o. a. hoe de amster-
damsche Heeren zich ook met die van Friesland en Stad-en-Landen verstaan hadden,
en dezen daar de zaak tegen Holland zouden zoeken klaa^ te spelen, al dorsten zij
zich, om 's Prinsen en Fagels invloed, niet vleyen, aanstonds te slagen; dat die
Heeren zeer bij hem hadden aangedrongen, een schriftelijk voorstel van den Koning,
in den geest als hij hun had voorgespiegeld, te erlangen; dat zij in Holland andere
steden tot hun gevoelen overhaalden, en Z. M. zich verzekerd kon houden, zij daar-
toe ijverig werkzaam waren en kuipten; dat de Prins er zich wel op toelei een besluit
bij overstemming te laten nemen, en hij dit met Fagels medewerking ook wel gedaan
zou kunnen krijgen; doch dat hij aan zulk een besluit weinig of niet hebben zou, daar
niemand dan geld voor die werving zou willen schieten; 't viel den Prins en der stad
evenwel gemakkelijker elkander te dwarsboomen en in de wielen te rijden, dan elk
voor zich zijn eigenlijk doel te bereiken, en zoo de Prins iets gewelddadigs onder-
nam, zou hij meer weerstand vinden, dan hij wellicht waande. Van dezen deels in
cijfers geschreven brief door Grana in kennis gesteld, begaf er de Prins zich den
February meê ter zitting der Stalen, verklaarde daar een zaak van 't hoogste
belang te hebben meê te deelen, die hij slechts met gesloten deuren behandelen kon,
en die eenigsins ook twee der aanwezige Heeren, Hooft en Hop, raakte, waarom
hij verzocht, dat deze zich tijdens de beraadslaging verwijderen mochten. Hij liet
daarop den brief door den Raadpensionaris voorlezen, en gaf daarna als zijne meening
te kennen, dat beide voor 't oogenblik verwijderde beeren de gewraakte onderhande-
hng hadden aangelegd. Daar de amsterdamsche Burgemeeste'r Huydecoper, hun mede-
afgevaardigde, zei, zich zonder hun toelichting moeilijk nader te kunnen verklaren,
traden zij, na een goed uur afzijns, weder binnen, en werd er nu eerst over 't voeg-
zame Tan hun bijzijn al of niet geharreward, en zij ten slotte bij de verdere raad-
P'eging geduld, doch de door hen gevraagde herhaalde lezing van Avaux' brief ge-
weigerd. De Edelen beklaagden zich toen over Amsterdam's handelwijs, en wenschten
J papieren der stad en van haar Pensionaris te laten verzegelen; Dordrecht vond de
eeren strafbaar als de brief waarheid sprak, doch hadden zij op last hunner stad
ge andeld zelf niet aansprakelijk; Haarlem wilde eerst afwachten wat Amsterdam te
neggen mocht hebben, en zoo den zachtsten weg houden; Delft en Leiden waren
IV·: deel, Se stuk. 37
290 alCtEmeene geschiedenis
voor 't .enden van een afschrift aan Amsterdam; en dit .elf kwam ten .eerste tegen
een verzegeling op, maar betuigde .ich bereid tot beriebt over den brief, eo mm.d-
dels .Ijn principalen op de hoogte te stellen. De Edelen dachten, dat men de ver-
«,gelde papieren onder Haydecoper, op .Ljn eed, .e niet te verduisteren, laten kon,
en Dordrecht was daar even.eer voor; Delft en Leiden wilden echter uiet .00 streng
te werk gaan; doch Gouda voegde .ich geheel bij de Edelen, ook al wilde men ver-
der gaan dan dat in bewaring stellen bij Haydecoper. wicn het anders ten voUe
ver,rouwde; Kolterdam en Gorinchem beriepen .ich op nader last van hun stad;
Schiedam verlangde de papieren aan Huydccoper te .ien overgeven, en alle verdere
Steden stemden geheel met de Edelen. Men besloot das een afschrift van en onder-
schepten brief aan al de leden te .enden; den Heer van Maarseveen (HaydecoperUe
bewaring der papieren in 't kantoor van Amsterdam op te dragen, en de br,even m
dat van den Pensionaris dier stad bij elkander te leggen, onder 't .egel van Maar-
seveen en twee andere Heeren. Amsterdam echter ver.ette .ich daartegen met na-
druk en bleef het doen, ook nadat de Prins had aangeboden de beraadslag.ng ge-
heim'te houden, en .e slechts onder beding van gelijke geheimhouding aan de andere
provincién meê te deelen. Fagel gaf daarop te kennen, dat, daar Amsterdam met
Llddc dat iemand met Maarseveen de brieven in bewaring hield, de Edelen er toe
.ouden moeten overgaan, alles nader te onder.oeken; en die Edelen .elf spraken er
van alles in 't licht te geven, waarmeé ook de overige beeren nagenoeg instemden.
Te vergeefs bleet elke nieuwe poging, Amsterdam tot berusting in het benomen be-
sluit te noopen, en ten slotte werd daarom bij overstemming bepaald, dat de ver-
.eseling door die heeren zou plaats hebben, en die van Maarseveen de papieren m
bewaring .ou krijgen; de brief en 't verhandelde zou een geheim blijven onder de
stedelijke overheden, en de Prins behield .ich alleen voor. Avaux' schnjven ter kenms
te brengen van de Gemachtigden voor de buitenlandsohe zaken, die het aan hun
Principln zouden mogen over.enden Nog dien eigen dag had toen de ver.egehng
door den delfschen Burgemeester, Frank van der Goes, den Pensionans van Alkmaar
Adriaan Baert, en den Secretaris der Staten. Simon van Beanmont, plaats. Horft en
Hop keerden onmiddelijk naar Amsterdam terug, en brachten daar groote ontsteltenrs,
met name bij den .waartillenden Van Benningen te weeg; de Raad werd btjeeng.
roepen en twee dagen later een schrijven aan al de steden uitgevaardigd, en door
den drnk gemeen gemaakt, waarin hij betuigde, naar de gelegenheid te smac .n
„m .ijn onschuld aan den dag te brengen, en .ich over de verzegeling
beklaagde. De brief, hoewel onder voorwaarde van geheimhouding aan de leden g -
'i ■
ί-'ί
Naar de aaateekentogen van Hop b» Wagenaar, Vod. Mht., XIV. bt. 184.
-ocr page 294-• DES VADERLANDS. 291
zonden, werd intiisschen na luttel dagen, eerst in bnvolledigen vorm, daarna met
inlassching ταη 't ontbrekende en bijvoeging van nog andere mededeelingen, vertaald,
gedrukt, en onder de gemeente verspreid, die hij vry wat beroerde. Onder de nieuwe
zaken kwam voor, hoe de HH. van Amsterdam hun best deden en Avaux alles wél
zocht te doen slagen; zoodat, liep alles niet zooals men 't verwachtte, men 'taande
groote macht, die men tegenover zich had, te wijten zou hebben; dat men intusschen
alle reden had te hopen, de uitkomst vrij wel aan de verwachting zou beantwoorden,
't Was wel te duchten, dat men niets tegen den wil des Prinsen zou verkrijgen,
doch 'de amsterdamsche heeren zouden nimmer in de werving toestemmen; de tijd
zou leeren, of men ze huns ondanks zou doordrijven. Men was bezig in de vereenigde
Provinciën de werving legen te werken, om den Koning, ip den aanstaanden veld-
tocht , geheel Spaansch Nederland te doen overweldigen '; de Staten werden met
schijnschoone beloften gevleid, en alles liet aanzien, dat er binnen een maand of
vier een bloedige oorlog zou gevoerd worden». Hij, die dat laatste — met het eerste
nog al in strijd — schreef, was Avaux' biechtvader Limoison, en 't kostte Avaux dus
weinig moeite, in zijn weldra gevolgde verantwoording, alle aansprakelijkheid voor
dat geschrijf van zich te schuiven; de man had, meende hij, aan een vriend op
300 uren afstands maar eens wat zeldzaam nieuws willen melden, en daartoe een
en ander uit zijn duim gezogen. Zijn eigen brief vorderde hij, eerst mondeling daarna
schriftelijk, terug, en zocht tevens de Amsterdammers te verschoonen; terwijl hij, wat
hem zelf betrof, verklaarde, dat hij de zaken aan den Koning zijn meester naar zijn
welbehagen kon voorstellen, · om Zijne Majesteit des te hchter te brengen waar hij
Haar wenschte. Hij was dan ook steeds maar al zeer gewend dat te doen, en zijne
persoonlijke mededeelingen van vroeger en later tijd zullen daarom de noodige ver-
trouwbaarheid steeds derven I Zoo had hij ook in zijn onderschept schrijven het rot-
terdamsche raadslid Paats zonder grond in de zaak betrokken, en hem met naam
en toenaam als een der «welgezinden» voorgesteld, «die weder moed grepen». Paats
' De schrijver scheen van hetzelfde goede vertrouwen als Bussy-Kabutin, die in 't vorige n^aar
aan den abt Corbinelli schreef: "mandez-moi des nouvelles, et si neus prendrons la Flandre eet hiver
OU si neus attendrons l'été qui vient". {Lettres de Mad«. De Sévignê, Ύ. p. 298). Trouwens ging men
in dezen kring van het denkbeeld uit, dat de spaansche oorlogsverklaring slechts gedaan was, om
zoo verlost te raken "de la garde du reste de la Flandre, qui ne leur est d'aucune utilité", als heb-
bende niets meer "que la peau et les os". Anders liet zich deze "flerté fanfaronne d'une nation que
nous avous insultée tant de fois impunément" niet verklaren (Zie aldaar, p. 305).
' Nog in Mei 1694 schreef de nederlandsche gezant in Zweden, waar Avaux toen voor Frankrijk
was, hoe het bleek, dat hij aan zijn Hof van staatslieden opgaf, die hij met geld gewonnen had, en
van geheime brieven, die hij ontving, zonder dat er iets van aan was, (Zie Van der Heim's aantee~
kening in Het Archief van den Maadp. A. Seinsius, I. bl. LVIII).
1296 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
had, als.afgevaardigde zijner stad, zelf de Stalenzitting bijgewoond, waarin de brief
ter sprake was gekomen, en was bij zijn thuiskomst verzocht, uit de vergadering
der Vroedschap weg te blijven, daar hij van ongeoorloofde verstandhouding met Avaux
verdacht was. Ten hoogste ontsticht, richtte hij zich bij herhaling tot de Staten van
Holland met de verklaring, dat hij den man in geen vier jaar gezien, en noch per-
soonlijk noch door anderen in briefwisseHng of andere betrekking met hem gestaan
had, waarbij hij een getuigschrift van Avaux zelf overlei; met dat gevolg, dat hij
dan'ook weldra verzocht werd, zijne plaats in den raad weêr in te nemen ^
<<«5; —"^s. äs^ jr "
292
Amsterdam bleef echter bij die Staten te vergeefs op ontzegding aandringen, en
besloot toen geen afgevaardigde meer ter vergadering te zenden, en aan twee van
zijn Secretarissen, Geelvink en Munster, de daar te verrichten zaken Ier behandeling
op te dragen. Dezen dienden toen herhaaldelijk stukken in, om 't verzegelen der stads-
papieren, als krenking harer vrijheid, verkrachting harer voorrechten, en een slecht
voorbeéld voor de toekomst, voor te stellen, en dat alles alleen omdat er in een brief
van een uitheemsch gezant van gesprekken werd melding gemaakt, tusschen hemen
haar vertegenwoordigers, tot bevordering van den vrede, gehouden; terwijl men voorts
aanbood, ook door 't overleggen dier papieren nog nader van zyn onschuld te doen
blijken, zoodra de Staten in de ontzegeling zouden hebben toegestemd. De Edelen en
verscliillende steden wilden van geen teruggaaf weten vóór die papieren onderzocht
waren , en stelden dus voor daartoe over te gaan. Amsterdam toch - zoo opperden zij -
had Avaux kennis gegeven van de zwakheid en verdeeldheid van den Staat; had
beloofd, de werving te verhinderen; hem van zijn praktijken daartoe onderricht, en
van de Statenleden daarover aangesproken; hem bijzondere verzekeringen daaromtrent
voorgespiegeld; en hem tot het indienen van zijn vertoog, om daardoor ruchtbaarheid
aan de zaak te geven, overgehaald; en dat alles zweemde naar verstandhouding ten
nadeele van 't gemeen welzijn. Amsterdam's burgemeesteren gaven, in een schrijven
aan hun afgevaardigden, punt voor punt op dit alles antwoord: die zwakte en ver-
deeldheid waren vóór 24 December al wereldkundig geweest, en nergens bleek mt
Avaux: schrijven, dat zij door hem daar kennis van erlangd hadden, hij, wiens alles
uitvorschende speurkracht door den Raadpensionaris zelf erkend werd; omtrent de wer-
ving hadden zij hem niets gemeld, dat hen in hun vrije beraadslaging daarover be-
lemmeren kon;'de uitkomst had het tegendeel van die vermeende praktijken bewezen,
daar alleen Schiedam met hen gegaan was; slechts van Avaux' schriftelijke voorstellen
hadden zij hem gezegd, dat verschillende voorname leden en, volgens zijn eigen
getuigenis, de Raadpensionaris zelf van hun meening waren; doch men h^d dit ten
, ' "ι
^ Z!e zün Vertoogen aan de Staten, en zyn in druk gegeven Verdediging met de bijlaèen, in den
Holl. Mercurius voor 1684, bl. 4-1 en vv.
*
-ocr page 297-DES VÄ.DERLANDS. ' 1298
onrechte op het punt der werving toegepast; belofte noch verzekering hadden zij in
't minst niet gegeven, en zij verklaarden zich niet, hoe hij daarop had kunnen zin-
spelen; hun bedoehng, eindelijk, met dien aandrang op een schriftelijk voorstel zijner-
zijds aan de Staten, was geen ander, dan om het te doen komen tot hen, die er
kennis van nemen en 't overwegen moesten; daar het daartoe echter naar de ver-
schillende provinciën moest overgemaakt worden, had hij volkomen vrijheid te schrij-
ven, dat hij daar wat goeds van hoopte; hoe daarvan hun echter een verwijt kon
worden gemaakt, betuigden zij niet in te zien. Ten slotte herhaalden zij 't gedane
aanbod, om door opening hunner thans nog allijd verzegelde papieren, zoover ze
daartoe dienen konden, hun onschuld nog nader aan den dag te leggen. Hun
weêrspraak had echter geen ander gevolg, dan dat men hun papieren nog een vie-
rendeeljaars ongeopend liggen liet, terwijl intusschen de verdeeldheid tusschen hun
stad en partij en de andersgezinde meerderheid der Staten en haar medestanders
aanwies, en zich in allerlei spotrijmen en schimpschriften lucht gaf. Waren de
Prins en Fagel vooral het mikpunt van den wrevel der amsterdamsche partij; de
laatste zelf liet zich, schoon onder aangenomen naam, niet onbetuigd van de tegen-
overgestelde zij. In eene Missive van een Regent^ ter vergadering van Haaf Ed. Gt
Mogn. de Η IL Staten van Bolland en W est friesland, op den X6en Febr. 1684 present
geweest zijnde, aan een ander Regent, gaf hij onder den naam Philaletkes— die hem
sedert bijbleef — een verslag van al 't gebeurde, dat door zijn tegenpartijders voor
«een boekje, vol goddelooze lasteringen en schrikkelijke calumniën» werd uitgekreten;
en zou, meende een ander, «deze onbetamelijke manier van schrijven nog te meer
te verfoeyen zijn, ingevalle die missive uit de pen van den Heer Raadp«. Fagel mocht
zijn gevloeid, als die wel had behooren te weten, dat een dienstknecht met zijne
Heeren niet moet twisten, veel min lasterlijk van hen spreken» «Wie deze PMla-
lethes is», schreef een derde ^ «is mij onbekend; maar zoo mij onderricht is, zou het
een Geldersman zijn van zeer ongeachte familie, die, redelijk door de studie gevor-
derd, voordezen als advokaat voor den Hove (van Holland) heeft gepostuleerd, en nu
met 't aanzienlijkste karakter van den Staat is bekleed, hebbende ook meestal zijn
geslacht, die meerendeels waren behoeftig en belast met schulden, in goede occazie
en profijtelijke ampten gesteld. Ik wil niet twijfelen, of den Heer Raadpensionaris zal
deze Philalethes best bekend zijn». «Ofschoon uw Philalethes», liet men in een
wijdloopige samenspraak een Amsterdammer tot een Hagenaar zeggen ^, «ons zoo hard
^ Zie ffollands Jcoorts en Missive asn N. N. lehelzende eenige remarques over de missive va» een
{^oogenaemt) Regent.
^ "Rouwhartige aenspraeck aen alle borgers en ingezetenen der stadt Amsterdam, enz.
wours tusschen twee welmeenende Patriotten wegens dese tegenwoordige geschillen, enz.
1299 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
en lasterlijk wil beschuldigen, dat wij, in plaats van rust en vrede, niet dan s Lands
ondergang en uiterste verderf zouden beoogen, on. ons onrechtmatig m gezag en
trotscLeid boven onzen «.eerder te verheffen; zoo zullen nochtans alle redete ver-
standen niet anders kunnen oordeelen, dan dat hij veel beter zou gedaan hebben, me
de kracht van zijn pen en de bekwaamheid van zijn geest alleen te besteden tot
hetgeen waartoe hem zijn ampt en de redelijkheid verplicht, dan tot schandehjk ver-
achten zijner eigene medeleden of Staatsregenten. Indien hij een Be.mner der Waar-
heid is 't was ten hoogste noodig, dat hij zich in zijn ergerlijk lasterschnft tegens
de regenten van Amsterdam zoodanig betoonde, dewijl anders niemand den mtvxnder
van Lik een onwaardig verdichtsel daarvoor zou gekend hebben». Op ryxn het men
hem zelfs door «de Waarheid» toespreken, als:
Gedrocht, in menschenschijn gedoken,
Dat, uit den afgrond opgebroken,
Den naam van Filalethea voert;
TT?"
en hem verder o. a. door haar toevoegen O, eervergetenste aller menschen, Die 't heil, daar ieder naar moet wenschen, Die Vrede en Vrijheid tegengaat, En wie haar voorspreekt doemt en haat; — Sehen, met verzegeling, papieren Van die mijn zuster, Vrede, vieren, Bewijs uit duister cijferschrift. Door dolle vijanden geschift, Wie 't Vaderland geen trouw betoonen; Ontzie Gezant noch Vorst te hoonen; Verkrachter van 't eenvoudig recht, 't Welk Hollands steden samen hecht; Verniel, in uw oploopendheden, Gebruiken, keuren, rechten, zeden, En wat de Vrijheid met haar hand Meer schreef tot rust van Stad en Land; Maar zie terug na vorige eeuwen, Hoor daar de kwade raadsliên schreeuwen, Die pestige adders, die de lucht Vervullen met een krijgsgerucht; Beschouw met schrik Sejanus' leven. Die, in den top van Staat geheven, Treedt van den eerendrempel af, Na zijn gevangenis en straf; Zie, daar hij neêrstort van de trappen, Gebuur en burger handen klappen, ^ |
't Gemonische gebouw zijn leên |
DES VÄ.DERLANDS. ' 1300
AVieu uwe schraapzucht het gebeente Zoo noodeloos heeft afgeknaagd, AViens lust uw moedwil heeft geplaagd, Bekennen, dat uw eigen loosheid Mijn naam misbruikt heeft tot uw boosheid; — |
Maar sta, zie om, daar is nog t{jd: |
Toonde men hier zich nog liever in zijn bekeering te willen verblijden, dan hem
voor zijn vermeende euveldaden te zien straffen, elders was men zoo liefderijk niet,
en dreigde hem, zonder omslag, met de «haagsche wip» en den deerniswaarden uit-
gang van zijn voorganger. «O stuurman», riep men er hem toe:
O, stuurman van het hollandsch schip!
Laat uw neus wij zigheid de wip
Verstrekken voor een wisse baken,
Waarop gij altjjd vest uw oog;
Want zoo gij zeilen wilt te hoog
■Zal 't op die klip aan stukken raken.
Bind liever dan een reefjen in.
En schut en scheer en schraap wat min',
Of anders — vrees voor ongelukken;
Want kreeg weêr 't schip een harden stoot,
't Geraakte straks in zinkens nood,
En gij, met langen Jan, aan stukken! —
Van hem en den Prins samen heette het:
De zeven vrije landen,
Geboeid aan voet en handen
Door Willem en door Fagel,
Twee Goden van 't Jan Hagel;
en den Prins persoonlijk wijdde men den volgenden «vijfling»:
Europe, is 't anders waar, werd van Jupijn bedrogen,
Die, in een Stiers gewaad, 't meer met haar overkwam,
Maar ons bataafsche Maagd, helaas! het is geen logen,
Die werd nu van een Kalf, dat zij heeft opgetogen
Geschonden, in den schijn van een onnoozel lam ;
' Zie De Waarheid aan PhiUlethes; ook in de Nederduitscke en Latijnsche Keurdichten (Eoiter-
1710), I. bl. 183, opgenomen.
» In overeenstemming met een ander schimprym:
Gaspar Fagel Is de nagel Aan de doodkist van den Staat,
Weet te rapen, En te schrapen, Zonder end en zonder maat.
Zie Ked. Keurdichten, t. pL bl. 181.
des vaderlands. 297
Ί .eggen van sommige rechtsgeleerden ,len zin van den scl^^^er verdraaide» ■ dat
«sedert het vluchten van den afgezetten Hoofdschout Van Banehem» - zie lager -
„eenigen van gevoelen „aren, dat het Hof van Justicie gesloten zo,, worden»· dat
men er de vredesverdragen van Nijmegen, de handvesten, statuten, en privilegiën
van Holland, en bijzonder van Amsterdam, voor misdruk en scheurpapier verkocht»·
dat, „naar men zei, de fransche gezant, Avaux, de e^emplar : van de eerste bij
ne,nen het opkoopen en naar Frankrijk zenden, om er cardoezen van te maken»
U,t Amsterdam: dat «de kooplieden en scheepsreeders er zeer beducht waren of zij
haar vaartuigen op de kaap, of ten oorlog, of ter koopvaardij zouden moeten'uitrus-
ten»; dat „de „aterkeeriogen, sedert eenigen tijd gemaakt, van groot gebruik en
goed bevonden zijnde, men bezig was met nieuwe soorten van vuurkeeringen te prak-
..zceren». Men kondigde er verder aan, hoe «te Vlissingen eerstdaags verkocht zouden
worden de wapentuigen van Bon Paciêco, achterneef van den Hertog van Alva als
mede een.ge roers en zwaarden, weleer gebruikt in den oorlog tegen de Spaansch'en»;
dal „te Dtrecht zou aanbesteed worden het weder opbouwen van Vreéburg; zoo daar
eemge liefhebbers waren, die hadden zich te addresseeren aan de domme Heeren van
I groot Kapittel», üit Friesland „werd bekend gemaakt, dal daar en omtrent Gro-
n.ngen boter te bekomen was, deugdelijker, hoewel zoo hoog-oranje niei, als de leidsche
■n Holland en dat de makers en leveraars voor 't niet veranderen wilden instaan»,
η Ovenjsel „werd een beurs met hac nHimur hanc Uemur gemist; die er een vond
kr,n ze aan den eersten edelman bestellen; bij zou de helfl voor vereering genieten» ''
in weerslag op deze tijdingen en berichten meldde men elders dal, wat hei gescbre-
renc omirent Trinkau betrof, „voordezen, toen het was MenäracU UacM, en
ie Stalen van de geünieerde Provinciën met elkandcren waren als één hart en één
er meer tractemenien werden aangerecht en met het rgnsche vocht haar wel-
rt gedronken»; maar dat, „nu men met Duivelskracht den oorlog wilde hebben,
U b nk van vrede sprak, aanstonds in 't zwarts.^
Κ stond» ; dat echter „de wijshei.l van Amsterdam omlren, Z. H. den Prins waarlijk
g-oeg bleek» en dat «misschien die wijn wel genoeg aflrek hebben zou, wanneer.
'hinken" h"T "Γ"^' ™ ^j^elük met al de zijnen te
Pariis h' , "7'"" ^ koophandel herstelde». Omtrent
-jn brave Γ "««•'iavel en
j»ar '5Γ e """ '' «-den hel
onderzetten ΓΓ ' ™ ' ™<iom te kunnen
______" """ ™ b^avc „allen Ie maken, en andere zaken,
■ ÏrZtr " · tor ze te bekomea z«·,.
IV, aoci, 2,
38
-ocr page 301-298 alCtEmeene geschiedenis
„Tm^n hel een. mei geschut wilde aanlasten»; omtrent Vlissingen, «dat d.c ve.hng
,een wonder was, en men wel deed van de Spaansohe wapenen geld te maken, om
er den Spanjaard meê by te staan»; omtrent Utrecht, dat die herbouw «hoognood.g
was, omdat men er den ,rede al meê niet achtte; maar dat hel wonder was, dat er de
oorlog zoo weinig bleek te heugen, vooral uit den lijd toen men er Sleuteldrager werd,,
Omtrent Friesland en Groningen, dat men daar integendeel toonde ..het ernst.g met
het werk van den vrede te meenen, .oodat men er niet dié van Lerden slachUe.d.e
hel werk van den oorlog met ééne stem - Π legen 16 leden der Vroedschap -
„verhaalden, en ,lat men er ook d.ngtaal tegen Oranje en Fagel dorst spreken waar-
„eé men betoonde, niet van gevoelen te zullen veranderen, gehjk d.e van Le.den
gedaan hadden» Omtrent Overijsel, dat ,.het geen wonder was, dat er de Vryh .d
^t Eendracht gemist werd; want de Edelen waren er goed-Prins, omdat er .n den
oorlog voor hen wat Ie bejagen viel».
Γη een andere van 't zelfde allooi ^ liet men ..den 1" en laatsten van
Urakeelmaand» uil Rome schrijven: ..men hoort ver dal de winter koud .s;de Alder-
heiligste Vader ziel met schreyende oogen de Iwist zijner voornaamste zonen aan en
wenscbte dal de jongste de wijste was en, „a z^n plicht, wat toegat, omdat de oudste
het sterkste is. Den eenen wilde hy gaarne wal Spaansch en den ander wat Fransch
leeren; maar alzoo hij .elf tegen 't hoofdbreken niet kan, zoekt hij na goede meesters,
want hij bevindt, dal er zich veel meê bemoeyen, die, niet wel geleerd zgnde,haar
ook kwalijk onderrichten; doch veel Heeren van 't Cabinet en 't Conclave meenen,
dat het beter zal zijn - want den.jongsten hel Fransch te doen machtig worden, .s
onmooglijk - dat de oudste wat Spaansch begrijpt, mits belovende geen pogmgen
aan te inden, om een jota van 't Itaüaansch aan te nemen. De goede Vader ver-
heugt zich van de andere zijde, van ampls- en natuurswegen kwaad-keltersoh zgnde,
dat er eenigen het goede Katholieke geloof beginnen te begrgpen, hebbende zggedung
Luu. V. 9 ,n den mond: zalig zgn de vrcedzamen. Een Hollander, all^er van
Venetiën gekomen, om de oudheden dezer stad te bezichtigen , heeft de letters S.P. Q^R.
aldus uitgeleid: Stmf Prinoelyke Quade Raaddm-, waarop men zegt, dat lijne, He-
Hgheid met een italiaansche verzuchting zou hebben gezeid: och, '-'j j"'- ^ ^
hun dient!» U.t lunlde het daar «alle dagen» : ..daar ,s a hrer, lot g oo
blijdschap van de burgerij, zekere lijding, dat, bij de Staten van «»>Jnd nog tw
ex mplaren van de Statuten en Privilegiën van Holland, alsmede van de Handvesten
. Boor toeaoea «van zekor Heer", a,s .eweer.e, Mie .„n zwa^r .oor
.„„ dooktor, van do pari» van den vrede overteaoht tot den oorlog". iKorte enz.
> MxIraoriinaK-e Cmnnl iti 'i Trmleljaar 1684. | |
-ocr page 302-DES VÄ.DERLANDS. ' 299
v&n Amsterdam, berusten; het eene dient, om er den Regent Filalethes wat in te
oefenen; in het andere, dat met schoon papier tusschen ieder blad gebonden is, tee-
kenen sommige leden aan, wat keuren hij verwerpt, wat vrijigheden hij te niet doel,
wat hij nieuws invoert, enz. om tot een afdoend regiement voor de verstandige nako-
melingen te dienen».
Datzelfde Amsterdam werd, in 't mjdden dezer maand, een dag of wat verontrust
door een min of meer geheimzinnig feit, waarbij het bepaaldelijk op burgemeester
Van Beuningen gemunt scheen. In zijn van den Prins vervreemde, tegen den oorlog
gekante zwaarmoedige stemming, maakte zich deze reeds geruimen tijd beangst voor
een aanslag zoo niet op zijn leven, althans op zijn vrijheiJ, en zou nu, den 16®" dier
maand, werkelijk eenige aanleiding krijgen in zijn vrees op dit punt versterkt te
worden, 's Avonds toch omtrent acht uur meldden zich toen aan zijn huis, bij de
blauwbrug aan den Amstel, een of twee in mantels gehulde, met degens gewapende
onbekende personen aan, die vraagden hem te spreken, terwijl wat verder op _
naar enkele voorbijgangers niet ten onrechte beweerden — nog meerdere stonden te
wachten. Op 't zeggen van zijn dienstmeid, dat hij uit was, verwijderden zij zich
echter, om den volgenden morgen terug te keeren. Gewaarschuwd, zorgde hij toen een
paar vrienden en verwanten bij zich te hebben, en zag nu weldra den oudsten van
beide bezoekers op nieuw tot hem komen, en boven gelaten, zich kenbaar maken
als geen ander dan de beruchte haagsche Oud-baljuw Van Banchem, wien hij vroeger —
«voor hij hem van meer nabij kende» — wel eens een dienst bewezen had. Van
Banehem was voor de reeks van afpersingen en verdere euveldaden, waaraan hij zich
van den aanvang van zijn baljuwschap af had schuldig gemaakt, eerst, in July 1676
voorloopig in zijn bediening geschorst, en daarop in 't begin van 't volgende jaar, op
bevel van 't Hof van Holland, op de Voorpoort in hechtenis gebracht, terwijl een
strafgeding tegen hem was aangevangen, bij 't welk de procureur-generaal de dood-
straf tegen hem geëiscbt had. Aan deze was echter geen gevolg gegeven, maar hij
al dien tijd gevangen gebleven, en nu uit zyn hechtenis ontsnapt. Van zyn zoon
begeleid had hij zich toen naar Amsterdam begeven, en gaf nu bij Van Beuningen
voor, dat hij zeer tegen den Raadpensionaris was ingenomen, en hem, zoo men wilde,
zou oplichten, terwijl hij zich vrij onheusch ook over den Prins uitliet. Van Beuningen
«l'-iar echter niet van willende hooren, ried hem aan , liever zoo spoedig mogelijk het land
te ruimen, woil hij niet weêr in handen van 't gerecht vallen, en gaf daarop van
I gebeurde kennis aan zijn amptsbroeders en eenige met hen vergaderde Heeren van
^i'sch L I daarvan, ii, niet minder dan zesdhalfhonderd punten, in de ArfMn ende
en ^ '^j^e"·<>"8Heeren, 1684),
• Ph. C. Tan der Berghs bekende opstel over de Baljuwen in 't MijksarcUef l.
-ocr page 303-300 algemeene geschiedeinis
die nu alles naar den Haag aan Fagel berichtten, den hoofdschont
last gaven, naderonde™ek te doen, en vervolgens eene kennisgeving heten afkon-
digen, waarbij zij een belooning van 1000 zilveren duoatons toezeiden aan «re een
der n,edeplïctóigen aan den aapslag kon aanbrengen. Van Benningen zelf werd aan-
gezocht zich met een'grooter aantal bedienden te versterken, niet dan behoo^hjk be-
geleid langs de straat te gaan, en goed te vinden, dat twee soldaten aan z,n deur
de wacht hielden.'Intnsschen duurde 't niet lang. of door de zorg van den Schout
Engelbrecht, die met drie dienders naar 't hnis reed, waar men te wete.,^was geko-
men, dal νώ Banchcm zijn intrek had genomen, werd hij daar in de kelderkeuken,
met zün zoon, die den degen trok, maar weldra ontwapend werd, gevonden en ge-
vangen genomen ·. Door den procureur-generaal bezocht en ondervraagd, werd hl,
daarop· weder naar den Haag gevoerd, waar hij toen na korten tijd in hechtenis over-
leed Een der mannen, welke hem op zijn mislukt avondbezoek bij Van Beumngen van
verre vergezeld hadden, zekere Samuel Bosch, die zich onmiddelijk uit de voeten ge-
maakt had, werd door het Amsterdamsche Gerecht vergeefs herhaalde malen ingedaagd.
De zaak der werving, die inmiddels ook in dc overige ge<vesten ter sprake was
gebracht had in Gelderlan,!, den 1» Febrnary reeds, onm.ddelijk bijval gevonden,
mits „ook de andere provinciën instemden, en de provincie zelve vrij zou blij,en van
eiken vijandigen overval, en van alle doortocht of inlegering van krijgsvolk; dat zg
ook van volk en voorraad voorzien zou worden, en hare verschillende vest.ngwer ,n
verbeterd, en de'verdere gewesten eindelijk verplicht zouden worden tot het vol alhg
houden van haar krijgsvolk. Utrecht had evenzeer reeds in 't begin eher maand van
. zijn toestemming in de werving doen blaken. In Overijsel, waar velen luttel rnge-
„;„,e„heid met de werving toonden, marde men wat langer, doch grng er e.ndehjk,
bij overstemming, toe over. In leeland kostte de zaak de meeste moeUe, daar er
zich Middelburg en Goes ten sterkste tegen verzetten. Goes vooral nr een geldelsk
oogpunt, omdat he> door de zware las,en in den vorigen oorlog, en den waterramp
van 1682, zooveel ten achter was geraakt. De Prins richtte daarop, den 16™ Februa 5.
zelf een schrijven tot de Staten, waarin hij hun 0. a. verklaarde da. hrj pers^nl^k
„iets liever dan den vrede zou wenschen, doch dat men zich door d.en „zoet η en
hefelijken naam thans niet moest laten misleiden», maar door in de wervrng toe
stemLn een goed voorbeeld geven, en een besluit nemen in »-eenstemmrng met
de kloekhartigheid van 't voorgeslacht. Hun Ed. Mögenden kon en hcht begr. en,
hoe zeer 'dat ui.eenloopen der gevoelens in deze tijdsgelegenheid hem S-ven je ·,
en hij Ket niet anders dan voor een bijzonder oordeel Gods over J'»; ^ .
den, dat men in een tijd, die de allermeeste wijsheid en cordaathe.d kj alle patnot
' Zie de veracMllende losse berichten en verhalen daaromtrent. ,
-ocr page 304-DES VÄ.DERLANDS. ' 301
ten vereischte, onder de regeoien menschen kon vinden, die liever door twistredenen
en tegenstand, bezwaren en moeilijkheden in zaken willen doen voorkomen, die van
een volstrekte noodzakelijkheid zijn niet alleen voor den dienst, maar voor het behoud
zelf van den Siaat, dan daaromtrent de reden plaats geven». Hij zei, niet te «weten
door wat tuimelgeest zij gedreven konden worden, die, de ellende ziende, welke de na-
buren door allerlei verdrukking, onder voorwendsel van vrede leden, zich zelf en an-
deren zochten door dien naam Ie bedriegen, en bun lieve vaderland, onder dat voor-
wendsel, buiten staat van verdediging hielden. Wie met eenig onpartijdig oordeel
voorzien was, zou moeten bekennen, dat de voorgenomen werving niet alleen niet
strekken zou, om den vrede moeilijker te maken, maar, zoo eenigsins doenlijk, dien
te helpen faciliteeren. Wel werd door velen voorgegeven, dal een besluit lot werving
den oorlog onfeilbaar zou te weeg brengen, omdat Frankrijk er te meer door zou
worden gepord, zijn veroveringen voort te zetten, en Spanje te minder bewogen, aan
de fransche eischen toe te geven; doch het liet zich licht bevroeden, datjle werving
zóó niet zou werken, omdat Frankryk er juist meer door zou worden weêrhoudqn,
zijn veroveringen verder door te zetten, wanneer het zag, dat het moeilijker zou yal-
len, dat uit te voeren, en dat bet zeker was, dat iemand eer overmeesterd zou wor-
den, die zich niet l'er verdediging voorbereidt, dan wanneer hij zich daartoe in portuur
stelt. En wat Spanje betrof, het zou op den bijstand, uit die werving te wachten,
niet mogen steunen, wanneer het moeilijkheid maakte, gehoor te geven aan een eer-
lijke en redelijke schikking. De genegenheid daarentegen, door den Staal betoond,
om zich der spaansche Majesteit te willen aantrekken, zou den goeden raad zooveel
te aanneemlijker maken, dezerzijds te geven; terwijl omgekeerd Spanje^zou moeten
afzien van elke gedachte aan vriendschap van den Slaat, als men hem ongewapend
zou willen houden, alleen om het daardoor te verplichten, de begeerte van Frankrijk in
te volgen» Goes gaf zich, na kennisneming van dit schrijven, gewonnen; h^t,be-
tuigde, na door 's Prinsen «geëerde en krachtig redeneerende rnissieve vernomen te
hebben, dat de werving een zeer goed middel zou zijn, om, onder Gods genadigen
zegen, den Staat en de nabuurlijke kwartieren, die hem, en in 'l bijzonder bun
eigen provincie dekten, tot een goede, vaste, en verzekerde vrede te brengen, over
alle zwarigheden Ie zijn heengestapt, en zijn afgevaardigden ter Statenvergadering te
hebben opgedragen, daar zijn toestemming in te brengen» I Middelburg bleef echter
halsstarrig weigeren. Te vergeefs, dat er de Staten eene bezending naar afvaardigden
met den Heer van Odijk, als eerste Edele, een Heer uil elk der vijf toestemmen4e
' Zie den geheelen brief in den Moll. Mercurim voor 1684, bl. 76 en vv
Aldaar, bl. 80.
302 alcxEmeewe geschiedenis
;tedenron"de„"Raadpensio„ar,s De HuibeK. die een dringende toespraak h.eld; s „a-
lidda , daarop saa.geUo.en, Heet de meerderheid vao den Raad b, zp ^vode
Te .ergeeis ook dat de Prin, vervolgens zijn gemachtigde Pester, naar Walche en
zond, L te beproeven wat er aan te doen moeht zgn. Niet minder dan achttren
malen was de middelbnrger Vroedschap over de zaak bijeen geweest; to^ ..j^den
13" Maart, voor de 19· maal byeen kwam, beklaagde zich burgermeester De Haze,
dat hij Saterdags te voren, in de Statenzitting, op onheuschen J
Odijk over het netelige vraagpunt bejegend was, en ;
moit zoo iets weêr voorkomen, te handelen had. De meerderhe.d besloot t η n.et
weder over 't punt der werving te vergaderen, v66r de
omtrent die bejegening erlangd zou hebben. Woensdags daarna weder ter State .U,η
gekomen, werd De Haze door Odijk gevraagd, waarom hij de Vroedschap n.et brjeen
Lp, en gaf nu ten antwoord, dat dit om gemelde reden niet meer geschreden zou;
waarop hem Odijk zijn ongenoegen niet onduidelijk te kennen gaf en aanteekenmg
van 't gebeurde ten laste van den burgemeester in de notulen deed nemen. De M.d-
delburgers besloten toen hun besluit schriftelijk ter vergadering in te leve.en en
gaven daar onmiddelijk gevolg aan, verklarende «dat „immer van wege M.ddel urg
Hjeengekomen, „och in gewone of buitengewone lasten zou toegestem ™rden,
.Mr die aanteekening ten laste van den burgemeester zou doorgehaald zrjn». De
Prins, tot zgn leedwezen bespeurende, hoe alle tot dusver in 't werk gestelde pog.n-
gen, de stad op 't punt der werving tot gunstiger gedachten te brengen vruchteloos
waren, besloot zelf de reis naar Walcheren te aanvaarden, en kwam daarop, Zon-
da. 19 Maart, te Middelburg, om er den volgeuden dag de Statenzitting b,j te wonen.
Middelburg zond daar zijn afgevaardigden toen echter niet, v66r de gewraakte aan-
teekening uit de notulen weggenomen en te niet gedaan was. De Prins hre d nu een
hartige toespraak, om de leden eenparig tot de werving te noopen, en de m.ddel-
burgsche Heeren beloofden daarop alles voor den Raad te zullen brengen en den
volgenden dag zijn gevoelen meé te deelen. Loo scheidde men 's nanuddags twee
„ur , en noodigde nu den Prins nog al de wervingschuwe Heeren b.j zrch om hen
tot betere gedachten te brengen,, doch vermocht niet ze te overreden. Dmsdags ver-
scheen bij toen zelf in de Vroedschap, sprak er een geruime poos, doch kon mets
anders verkrijgen, dan dat burgemeesteren hem toezeiden, 's middags in de Staten-
zitting het „nader advies» van de Vroedschap te zullen inbrengen. Dit hndde echter
op nieuw afwijzend. Zij verklaarde er ronduit, geen reden te hebben hoore,, aan-
roeren, die haar van haav vorig besluit kon doen terugkomen, hoewel zr, volstrekt
„iet van meening was, dat zij, die op de werving aandrongen, den Staat .n een
oorlog dachten te wikkelen; zij meende echter, dat zulk een werving u,t haar aard
de vervreemding slechts grooter zou maken, en daardoor wellicht een oorlog - wee.
DES VÄ.DERLANDS. ' 303
brengen; terwijl men, zonder tot haar over te gaan, Spanje door verklaringen, be-
sluiten, en andere nadrukkelijke middelen tot een verdrag met Frankrijk zou kunnen
noopen. Zij deed verder bescheidenlijk opmerken, dat de utrechlsche Unie niet toeliet,
over dit punt bij meerderheid van stemmen te beslissen, en dat dus de werving toch
zou moeten achterblijven, zoolang er de vereenigde Provinciën niet eenstemmig in be
willigd hadden». De Prins haastte zich daarop aan den Pensionaris zijn verlangen te
kennen te geven, om de Staten bij overstemming te laten besluiten; deze sloeg dit
echter, als — naar zijn gevoelen — «tegen zijn eed, lastbrief, en de Unie strij-
dende» af, en belastte zich toen de Prins zelf met de laak, de stemmen der Staten
op te nemen. Zieriksee, Tholen, Vere, en Vlissingen vielen hem zonder aarzelen
bij, doch Goes weigerde de aansprakelijkheid voor die overstemming op zich te
nemen. Op eene bezending daarop naar de stad zelve gedaan, ontving men ten
antwoord, dat men zou «hooren en zien». Door den Prins werd toen in de vol-
gende zitting een ontwerp, bij vorm van «accoord», overgelegd, waarin gezegd
werd, dat de steden overeengekomen waren, met meerderheid van stemmen de wer-
ving vast te stellen, en dat bij dezen besloten. Alleen Middelburg bracht daar nu
een schriftelijk verzet tegen in, betuigende «uit naam van zijn Heeren principalen,
dat, nadien men op 't stuk der werving bij meerderheid van stemmen trachtte te
besluiten, het in zulk een voorgewend besluit niet kon toestemmen, als aandruischende
legen de grondwetten der regeering, en dat zijn afgevaardigden zich dus eed- en
amptshalven genoodzaakt vonden, zich tegen dit besluit, als van nulliteit en informa-
liteit, te verzetten, gelijk zij bij dezen deden; verklarende het niet te kunnen noch
te zullen eerbiedigen als een besluit van Hun EdelMogenden, maar alleen van de
verdere leden der vergadering, en dat ze dus ook geene lasten, voor de genoemde
werving vereischt, zouden dragen». Nog dien eigen middag nam de Prins over Ant-
werpen , waar hij met den Markgraaf de Grana te spreken had, de terugreis aan;
terwijl het afgedwongen meerderheidsbesluit der Zeeuwsche Staten den 29®" der maand
bij de algemeene werd ingebracht. Kort daarop zond Zieriksee aan die van Zeeland
nog bericht, dat het <le handelwijs zijner afgevaardigden afkeurde, en gaf, op een
drielal daarna van de Staten ontvangen missieven, den 20''" der volgende maand,
schriftelijk ten antwoord, dat het bij zijn besluit tegen die toestemming bij overstem-
ming «noodzakelijk meende te moeten blijven, zonder eenige de minste wijziging
daarin te kunnen lijden»
ïn Friesland hadden de Staten reeds den 21^" February eenparig besloten, de
werving af te stemmen, waarop de algemeene Stalen bepaalden, er eene bezending
' Zie Moll. Mtrcurim, t. pl. bl. 74 en vv.
-ocr page 307-304 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
naar af Ie vaardigen. Van dit voorneroen in kennis gesteld, zocht de reeds op
't scheiden slaande Landdag er Hun Hoog Mögenden te vergeefs van af te brengen,
en namen de HH. Fabricius, Voet van Winsen, en Kuiper, in Maart, de reis naar
Leeuwarden aan. Als zich gemakkelijk liet vooruit zien, geheel te vergeefs: de friesche
Staten verklaarden schriftelijk, dat zij zich verplicht gevoelden, om, ten dienste van
't Land en tot behoud der gemeene rust, de werving te blijven afstemmen. Evenzoo
Stad-en-Landen, dat mede, vóór 't einde der maand, zijn toestemming tot de werving
kortaf weigerde \
Inmiddels had de fransche Koning, die zelf gaarne liefst een einde aan de zaak
zag, zoo min met zijne ODderhandelingen buiten-af, als met zijne toebereidselen tot
een'nieuwen krijgstocht, stil gezeten. Den 18- February met Brandenburg overeenge-
komen, dat hij nog een jaar lang zich tegenover Duitschland rustig zou houden, mits
Oostenrijk niets tegen hem of zijn duitsche bondgenooten ondernam, verklaarde hij
tevens bereid te zijn, een wapenstilstand voor twintig jaar met Spanje te sluiten, mits
de Staten bun hulptroepen niet buiten de spaansch-nederlandsche vestingen, waar zij
in bezetting lagen, bezigden; Dixmuiden en Kortrijk betuigde hij weêr te züUen ontrui-
men, wanneer men hem er Luxemburg voor in de plaats gaf. Met dezen voorslag vaar-
digde nu de Keurvorst den schranderen Paul Fuchs naar Den Haag af, om er den Prins
van Oranje voor te belezen; terwijl tezelfder tijd Avaux aan de Staten-generaal het-
zelfde voorstel van zlin Heer en Meester voordroeg. De Prins toonde zich weinig ge-
streeld dW de houding van zijn keurvorstelijken oom; hij beklaagde zich ronduit bij
Fuchs, dat die oom, die bem «van kindsbeen af als een zoon beschouwd, en dien
hg als een vader vereerd bad, nu der stad Amsterdam meer dan hem genegen
scheen»; hij zei tegelijkertijd zeer wel te weten, «dat de macht van Frankrijk op
geenerlei wijs te vergelijken was roet die, welke roen er tegenover kon stellen, zoo-
da t, menschelijkerwijs. gesproken, de Staten en hun bondgenooten eer schä dan voor-
deel të wachten hadden; maar, daar hij een rechtvaardige zaak voor oogen en een
oprecht geweten had, meende hij met geduld en standvastigheid te moeten afwach-
ten, wat God beschikken zou. Liep alles in de war, dan ware 'l beter dit met den
degen in de vuist te zien gebeuren, dan door inlyvingen en dergelyken^ dat men
met eere stierf, dan dat men met schande leefde» Inmiddels waren in Den Haag,
overeenkomstig een wat vroeger gemaakte afspraak, eenige afgevaardigde^ der ver-
schillende bondgenooten - Krampricht voor den Keizer, Beyeren, en Saksen; Castel-
Moncayo voor Spanje; Gildenstolpe voor Zweden; Witzendorf voor Lunenbucg; Görtz
vöor Franken en den Boven-Rijn, en Canon voor den Hertog van Lotharingen —
' ~ ^ f ■ \
' Zie nader aldaar bl. 87 en vv.
' ?dQ Fuchs' schrijven bjj Droysen t. pl. Anm, 684.
DES VADERLANDS. 30δ
bijeen gekomen, om over de beste wijs te onderhandelen, vvaarop^lel^^^rsch^iid^
schillen verefFend konden worden. Daar werd op 't eind van February nn besloten,
dat men den engelschen Koning zou trachten te bewegen, om Frankrijk te noopen
tot een achtjarig bestand, onder voorwaarde, dat het teruggaf wat het sedert den
vrede van 1678 op Duitschland en Spanje veroverd had. Van Gitters kreeg nu in
last, Koning Karei dit voorstel te doen, die er echter volstrekt geen ooren naar
had, maar al aanstonds te kennen gaf, dat Frankrijk daar niet toe zou te krijgen
zijn, en 't hem zelf dan ook geensins corbaar leek; hij gaf daarentegen den schrif-
telijken raad, zich dezerzijds te houden aan Avaux' voorslag van een 20-jarig be-
stand, gelijk hij zijn eigen gezant, Chudleigh, dan ook reeds gelast had, dien te
ondersteunen. Op een naderen aandrang der Staten, zich de spaansche Nederlanden
toch wat meer ter harte te nemen, en niet alles aan Frankrijks overmacht bloot te
geven, bleef hij onverzettelijk op zijn stuk staan, en beriep zich daarbij op den on-
gunstigen stand van zaken binnen zijn eigen land, die hem belette, iets te doen,
waardoor hij gevaar kon loopen, in uitlahdsche twisten gemengd te worden. Gaarne
had hij zich daarentegen - naar zijn betuiging - tot scheidsman zien kiezen, waar-
tegen Spanje zich echter steeds nadrukkelijk was blijven verzetten. Op den aandrang
van dit laatste, bij monde van Gastel-Moncavo, besloten nu de algemeene Staten, den
16- Maart, wel niet met den Koning van Frankrijk te breken, maar, in spijt der
tegenwerking van Amsterdam bij die van Holland, nog een dozijn regimenten voet-
en een 15- of 16-honderd man paardevolk naar de spaansche Nederlanden te zenden,
en werd daar onmiddelijk gevolg aan gegeven; terwijl de Kapitein-generaal zijnerzijds
den Markgraaf van Mompeljan met wat manschappen naar de geldersche grenzen zond,
om een wakend oog op de bewegingen van den met Frankrijk heulenden Keurvorst
van Keulen te houden Deze toch zou niets liever gedaan hebben, dan in vereeni-
ging met Frankryk de Republiek den oorlog aan te doen, en had daartoe reeds een
"ilvoeng krygsplan ontworpen; doch de fransche Koning wenschte hem en zijn land
«ever te bezigen, om van daaruit de Republiek met een inval te bedreigen, en haar
zoo des te eer tot bevordering van den vrede te dwingen I
Daar intusschen het besluit der algemeene Staten genomen was in eene zitting,
^oor de leden van 't oorlogschuwe Friesland en Stad-en-Landen niet bygewoond, haastten
'^ici dezen juist voor een dergelijken inval aan de Oostergrenzen beducht, als waarmeê
^ran ryk den schijn aannam hen van Keulen uit te bedreigen, verzet aan te tee-
enen tegen het gebeurde, verzoekende dat het «als onwettig, en maar door T^f
' t. pl. bl. 136 V.
- Zie bü Kouasot t. pi. p. 345.
IV^ deel, 2e stuk.
39
-ocr page 309-m ■
iTon^iën bepaaH», ™„eht worden te niet gedaan, op «.arsch gegane
™ .ernggloepen, de nog nie. gemarcheerde van .oodanigen te nen,e„ marsch
«orden». In.idde. had, van zijn Uant, Koning «^^n aan
biedtgen van wapenstilstand kracht willende bijzetten, n.et alleen van 22 tot 2o
; et ar^e ^denaarden door den Maarschalk H„™iéres laten hoorbar eeren,
!oatt r van de markt to, Panrele en van daar tot het klooster Sion a es onder en
oe en «.eer dan 70 huiden verbrand, en een kleine honderd zeer beschad.g waren
: : irhij zeK ook ernstige toebereidselen, om in de tweede helft van Apr.1 met
Γ, , o^ te komen Den 13·» April brachten de daartoe afgevaardigde Heeren -
ä"··"· " . ΤΓη,, J..L ..f- »I.. b.1— — .ί·. "
——■·-;■ r:;" :r:. —.
r /
;mm
DES VÄ.DERLANDS. ' 307
gelijk beide provinciën voorgaven — avan krijgsvolk te ontbloolen, en den Staal aan
gevaar bloot te stellen, maar om voor te komen, dat die grenzen niet werden aan-
getast, en omdat ze, door het gebrek van de noodige consenten en opbrengst van
penningen, bij de HH. Staten van de verschillende Provinciën, niet waren in den
besten staat, om de noodige verwering te doen, dal het gevaar van daar, en van
den ganschen Staat verwijderd en meer en meer afgewezen mocht worden; want dat
voor die grenzen en dien Staat minder was te vreezen, zoolang die barrière werd
gehandhaafd. Hun Hoog Mögenden zouden nu gaarne aan het w^s oordeel der HH.
Staten van Friesland en Stad-en Landen willen overlaten, of zy niet op zich zouden
hebben geladen een onverantwoordelijken blaam van niet.getracht te hebben bar-
rière te bewaren, en de grenzen van den Staat, gelijk den Staat zelf te hebben bloot-
gesteld aan een niet alleen voor de hand liggend, maar zeker gevaar, zoo zg die, big
gebrek aan verwering, hadden laten verloren gaan; doordien het by allen en een
iegelijk bekend stond, dat het verlies der spaansche Nederlanden zou zyn een onwaar-
deerlijk nadeel voor den Staat, zoo niet zyn geheele verderf. Zij hoopten daarom, dat
gezegde Edelmogenden van Friesland en Stad-en-Landen, die zaak overleggende en in
al haar gewicht overwegende, met hen zouden willen samenwerken, om die barrière
op de beste en rechtvaardigste wijs behouden te doen blijven. Van hunnen kant ver-
zekerden zij ten slotte, dat, zoo — 't geen God genadelijk verhoeden mocht! —
eenige ongelegenheden mochten ontstaan omtrent de grenzen van Friesland of Stad-
en-Landen, zij allen meest trouwhartigen bijstand, met alle macht van de Unie, onder
Gods genadigen zegen, tot afkeering daarvan met den meesten spoed zouden verschaffen».
Wel verre van zich daardoor tot beter oordeel te laten overhalen, lieten de friesche
afgevaardigden, zoo gewone als buitengewone, daartegen aanteekenen, dat zij «een
gunstiger en meer voldoend antwoord op hun zoo billyk en rechtmatig verzoek ver-
wacht hadden; waarom zij, uit naam en van wegen hun HH. Committenten, protes-
teerden van alle inconveniënten en zwarigheden, die bij nielbetaling van't krijgsvolk,
op de provincie van Friesland en ter bezolding daarvan gesteld, zekerlyk stonden te
geschieden ; terwijl zij hun HH. principalen de vrijheid voorbehielden, zoodanige verdere
aanteekening te doen, als ze mochten bevinden te behooren». Zij zelf keerden daarop
huiswaarts, en namen nu den 23®" der maand het besluit, dat zij den 8®» Mei daaraan bij de
algemeene Staten overlegden, om nogmaals «te verklaren, dat zij ten hoogste bevreemd
waren over de onwettige en gansch ongehoorde manier van doen, in 't nemen van
hel bekende besluit der algemeene Staten gevolgd, en dat slechts voor een merke-
lijken inbreuk konden houden tegen de zoo dier door de gezamenlijke bondgenooten
bezworen Unie, en een krenking van den eerbied, Hun Edel Mögenden, als soevereine
medeleden van Staat, toekomende; dal zij daarom ook in de zekere verwachting
bleven, dal dat besluit, slechts doorgedreven — naar 't scheen — door de afgevaar-
308 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
digden der Staten-Generaal, builen hun principalen om, op last der Stalen der ver-
schillende Provinciën, zonder uitstel, zou worden geschrapt en uit de notulen van
Hun H. Mögenden gelicht, en verder aan Hun Edel Mögenden en dien van Stad-en-
Landen daarover genoegzame voldoening gegeven zou worden; bij onverhoopte ont-
stentenis daarvan zouden Hun Edel Mog". zoodanige middelen bij de hand moeten
nemen, als zij tot handhaving van de vrije gerechtigheid en oppermacht der Provincie
zouden oordeelen te behooren». De Staten van Stad-en-Landen hadden hunnerzijds,
door hun afgevaardigden, den 25®" April, evenzeer doen betuigen, dat zij «de infor-
meele en nooit gehoorde manier van doen van Hun Hoog Mögenden», alleen aan de
eigenmachtige handelwijs der provinciale afgevaardigden weten, en daarom van de
Provincie zelf «niet anders tegemoet zagen, dan dat zij met haar gewone bezadigd-
heid, orde zouden stellen, dat meergemeld verderfelijk besluit geroyeerd en uit de
notulen gelicht, en beiden gekrenkten Provinciën voldoening gegeven worden». Aan
de Staten der verschillende Provinciën zelf richtten die van Friesland daarop den 23®"
Mei nog een uitvoerig schrijven in gelijken zin, van een de week te voren op't Land-
schapshuis door hen genomen besluit begeleid, om een dergelijke handelwijs, waardoor
hun Provincie en die van Stad en-Landen «genoegzaam in staat van vazallen en onder-
worpen landen gebracht werden, geen beschikking hebbende over haar eigen krijgs-
,volk, zijnde het wezenlijkst en krachtdadigst recht van Soevereiniteit, niet te dulden».
Die van Stad-en-Landen hadden den Mei aan de algemeene bericht, dat zij «zich
bedienende van de middelen, door God en de natuur, hun, als betaalsheeren van hun
krijgsvolk en als Soevereinen hunner Provincie, lot haar handhaving en behoud, in
de hand gegeven, den Ιβ*"" der vorige maand goedgevonden en besloten hadden, aan
dat krijgsvolk — waarover buiten hen om zoo willekeurig beschikt was — van dien
tijd af geen betaling meer te doen, en het, kwam het niet ten spoedigste weêr tot
hen terug, voor afgedankt te honden». De algemeene Staten schreven hun terug, dat
zij Hun Edel Mögenden van Stad-en-Landen «in bedenking wilden geven, wat niet
alleen van de verschillende Provinciën en ieder van haar, maar ook van de hunne
in 't bijzonder zou worden, indien ieder van de bondgenooten op dien voet over haar
krijgsvolk zou verstaan te beschikken; dat zy daarom ook wel zouden kunnen be-
grijpen, hoe Hun Hoog Mog". zulk een afdanking, als gedaan tegen alle goede orde
en vorm, tot nog toe onder de bondgenooten in zwang, geensins konden aanzien of
daaromtrent inschikkelijk wezen; maar dat zij genoodzaakt zouden zijn, er de hand
aan te houden, dat de Raad van State, gelijk hij reeds had aangevangen, verder zou
voortgaan te handelen tegen alle officieren en soldaten, die hun vendels zonder orde-
lijke afdanking verlieten, en er zulke straffen tegen uitvaardigen en ten uitvoer leggen,
als de artikelbrief en verdere krijgswetten medebrachten; dat Hun Edel Mögenden ook
wel zouden kunnen begrijpen, welke verwarring dat alles zou baren, en in welke
DES VÄ.DERLANDS. ' 309
onsleltenis het die officieren en soldaten brengen zou; 't geen evenwel zou moeten
geweten worden aan hen, die er de oorzaak van waren; en dat Hun Hoog Mog''.
dus, om dat te voorkomen, Heeren Staten van Stad-en-Landen zouden verzoeken, de
lot die afdanking gegeven orders, builen werking en uitvoering te doen stellen»
Zoo dreigde allengs hel verschil van gevoelen tot een tweespalt te leiden, die"op
een noodlottige botsing moest uitloopen; de omstandigheden intusschen zouden dat
weldra verhinderen, en een voor beide partijen gewenscht einde aan al dit geharrewar
maken. Koning Lodewijk toch had zijn lang voorbereide legertocht ter bestemder tijd
aanvaard, en den Maarschalk Créqui, den 28® April, met 34 bataljons voetvolk,
8000 ruiters, macht van geschut, krijgsvoorraad, en levehsbehoeften, en 60 ingenieurs
onder Vauban's bestier, Luxemburg doen beleggen, ten einde met kracht van wa-
penen de sterke vesting, door 2500 beproefde krijgers onder Chimay bezet, tot zijn
wil Ie dwingen. De Koning zelf had zich met 32 bataljons voet- en 70 escadrons
paardevolk bij Condé gelegerd. Een kleine veertien dagen later, den 8«" Mei, werd
de eerste loopgraaf geopend, en ving de eigenlijke bestoking der plaats aan; en den
volgenden dag liet Avaux in den Haag een nader onderhoud met de gemachtigden
van Hun Hoog Mögenden verzoeken, waarin hij weer nieuwe voorslagen overlei, en
die dien eigen namiddag tot een vergadering dier gemachtigden met die der uit-
heemsche bondgenooten aanleiding gaf. Daar werd nu de houding van Frankrijk in
verband met het thans door Avaux ingediende sluk besproken, en hoe hy daarin te
kennen gaf, dat hij bevroedde, men hier zwarigheid zou vinden, om tot een afzon-
derlijken vrede te komen, en zich eerder geneigd zou toonen tot een algemeenen
wapenstilstand. In dien geest had zich dan ook de spaansche Gezant bepaaldelijk uit-
gelaten, en was daarop Spanje geraden, dien voor 20 jaar, op de voorwaarden door
Frankrijk gesteld, aan te nemen, waarna men te Regensburg daarover was gaan
onderhandelen. Onmiddelijk na de berenning van Luxemburg had toen Avaux den
Staten daarvan kennis gegeven, en hen tevens namens zijn meester het voorstel ge-
daan, die stad, met omstreeks veerlien dorpen, door den spaanschen Landvoogd vóór
den 20·^" Mei aan hem in handen te doen stellen, voor de teruggave zijnerzijds van
eenige vroeger aan hem afgestane of door hem bemachtigde plaatsen; met de bedrei-
gmg, dat zoo men, ter zake dier berenning, zijn trofepen de minste vijandelijke ^aad
tegen de fransche plegen liet, alle schepen, koopwaren, en goederen van ingezetenen
der Republiek onder zijn bereik in beslag genomen, en de Staten zelf als aanstokers
^an Spanje en vijanden van Zyne Majesteit bejegend zouden worden. Friesland en
Slad-en-Landen hadden toen verlangd, dat men Spanje tot het aannemen van dit
voorstel zou noopen; doch de meerderheid had den 6- Mei besloten, de uillandsche
iSie de verschillende brieven en bescheiden in den Holl. Mercurius, t. pl. bl. 137 en vv.
-ocr page 313-310 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
bondgenooten te belezen, om Spanje met hen in den 20-jarigen wapenstilstand te
doen toestemmen, op zulke voorwaarden, als men best erlangen kon. Dne dagen
daarna was nu Avaux met zijn nieuwen voorslag voor den dag gekomen, veel be-
-bezwarender dan de vroegere, daar men, naar hij zei, wel denken kon, dat de
Koning Luxemburg niet om niet liet belegeren. In de gehouden vergadering toonden
zich de uitlandsche gemachtigden ten zeerste tegen Frankrijks nieuwe eischen inge-
nomen; men moest, zeiden ze, bedenken, dat Luxemburg niet aan den Staat, maar
aan Spanje toebehoorde, 't welk herhaaldelijk verklaard had, het nimmer te zullen af-
staan; dat de redenen, die het daartoe had, geensins later uitgedachte voorwendsels
waren, daar men wel wist, dat het Luxemburg altijd op den hoogsten prijs gesteld
had; Lt de stad en 't land van Luxemburg Spanje dan ook inderdaad aan 'tduitsche
rijk'hechtte, en met zijn verlies tevens alle verstandhouding en hulp van die zij ver-
loren zou zijn; dat ook Frankrijk, Luxemburg meester wordende, zich in die
hoedanigheid als beschermer van den Keurvorst van Trier zou willen laten gelden,
en ook weldra meester van Coblens en van al de vier Keurvorsten van den Rijn zou
wezen; en dat er dan niets meer tusschen beiden lag, om Frankrijk te verhinderen,
zonder sterkte of rivier in zijn weg te vinden of achter zich te laten, tot voor de poor-
ten van Nijmegen te komen; dat zij zelf niet alleen geen order hadden, om Spanje
tot dien afstand, op welke wijze dan ook, te raden, maar zij hem zouden moeten
ontraden, en van Hun Hoog Mögenden gedienstelijk verzoeken, dat men die duitsche
vorsten, die voor het algemeen behoud zoo vastberaden in het algemeen verbond
waren getreden» - wat toch anders nog al wat voeten in de aarde had gehad ~
«en die zoo welgezind waren hun verbintenissen na te komen, en daartoe werkelijk
meer krijgsvolk te bezigen dan zij schuldig waren, voor die genegenheid tot de alge-
meene zaak, niet wilde helpen brengen, zelfs met de koord om den hals, onder de
macht van Frankrijk, gelijk zy zekerlijk zouden doen, als men Luxemburg aan
Frankrijk mocht afstaan; dat zij den Staat verzochten, eens bij zich zelf te onder-
zoeken en na te gaan, of wel iemand op zyne vriendschap of verbonden zou willen
rekenen, als men nu weer zag, hoe hchtelijk Hun Hoog Mögenden hun vrienden in
den steek lieten, zonder in 't minst op hun belangen acht te geven; dat zij allen
wel wisten, hoe groot de overmacht van Frankrijk was, maar dat het daarom ook
des te noodiger was, dat de hooge bondgenooten niet alleen door verdragen, maar
vooral door goeden wil en een nauwgezette nakoming dier verdragen, zich op dit
punt verzekerden; en dat zij daarentegen, zich van elkander afscheidende en elk zijns
weegs gaande, gewisselijk allen te zamen en tegelijk verloren zouden zijn; dat op de
vraag der gemachtigden van de Staten, welke waarschijnlijkheid er zou zijn, om
Luxemburg te redden, nadat het belegerd was, de uitheemsche hadden geantwoord,
dat men daaraan niet behoefde te wanhopen; want dat, zoo men bleef aandringen
Γ
: (
-ocr page 314-DES VADERLANDS 311
op den wapenstilstand, zonder zich eenigermale tot den afstand der verlangde plaatsen
te willen verbinden, men vaste hoop kon vatten, dat Frankryk op dit punt zou toe-
geven; dat niet alleen na den vrede van 1678, maar ook bij het maken daarvan,
zeer veel voorvallen hadden bewezen, dat, als men zich, eerlijk, wakker, en rustig,
op de rechtvaardigheid van zijn zaak had beroepen, men zich daar altijd wel by be-
vonden had; en dat er integendeel niet een eenig voorbeeld zou gevonden worden,
dat men iets hoegenaamd gevorderd was met loc te geven aan de eischen van Zijne
fransche Majesteit, en zoodra 't eene was afgestaan, er dadelijk weder iels anders ver-
langd was; gelijk men dat ook bij de tegenwoordige onderhandeling weder ondervond,
daar de nieuwe eischen geen anderen grond hadden, dan dat men hier of daar wat
zwakheid meende bespeurd te hebben, en zich daarvan te kunnen bedienen, en zoo
door dit nieuw ingediende voorstel in de zwakke gemoederen schroom en vrees te
brengen; dat, mits men aan alle kanten, en bepaaldelijk van de zyde der Staten,
de hand aan 't werk wilde slaan, met zooveel ernst als noodig was, men dan kon
medewerken, om hel verlies van Luxemburg te voorkomen; doch dal niet alleen dat
Luxemburg, maar de geheele spaansche Nederlanden en deze Staat, en zij allen zelf
zekerlijk verloren waren, indien men zich van elkander afscheidde; terwijl die schei-'
(Ung ontwijfelbaar zou plaats grijpen, zoodra Hun Hoog Mögenden mochten goedvin-
den, Luxemburg aan Frankrijk af te staan, of zich moeite te geven, dat het afge-
staan werd; en dat zy derhalven allen met allen mogclijken ernst verzochten, zulk
een besluit niet te nemen, als dat onfeilbaar aller verderf moest na zich slepen»
Wut men hier van de mogelijkheid, het benarde Luxemburg nog tijdig by te sprin-
gen, opgaf, het stond daarmee maar al te hachelijk. Alles bijna hing in dezen van
Duitschlands voortvarende medewerking af, en deze liet heel wal Ie wënschen over.
De spaansch-nederlandsche Landvoogd, Grana, een Italiaan van herkomst, en daar-
door reeds minder goed bij zyn spaansche ambtenaren aangeschreven, vermocht, by
allen persoonlyken wil en yver, weinig of niels tegenover 't slecht beheer van 't on-
gelukkige Spanje, onder zijn onnoozelen Koning, zelf. Waldeck, die in het begin van
April by hem was geweest, en alles met hem had overlegd en nagegaan, gaf den
Prins zijne meening daaromtrent ronduit te kennen I De nederlandsche troepen, hoe-
wel onder 'topperbevel van den wakkeren Aylva, door den volijverigen Rhede-Ginkel,
Amerongen's zoon, ter zij gestaan, vermochten op zich zelf weinig of niets. In 't laatst
' Zie Fagels uitvoerig schrjjven, ter mcêdecliiig van 't verhandelde, aan de Vroedschappen der
Bteinraende ateden van Holland, opgenomen in Van der Rmn'ä Archief van Heinsim,!. bi hXXX.Yliï
en vv., waar het echter, evenals bladz. LIX, blykens den ganschen inhoud en de aangehaalde dag-
teekeningen, verkeerdelijk op 9 Maart, in steê van Mei, gesteld is.
' Zie zijne brieven uit deze maand bö Muller, t. pi. S. 266 ff.
312 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
van April naar Duitschland gegaan, was Waldeck daar de gansche Meimaand aan
alle kanten onverdroten werkzaam, om de troepen der duitsche bondgenooten ter be-
hoorlijke tijd in beweging te laten stellen, en de marsch naar den Rijn en Belgien
te doen aanvaarden, doch stuitte voortdurend op tegenkanting en allerlei uit de lucht
gegrepen bezwaren. Omstreeks den 20^" stonden eindelijk een dertigduizend man gereed
om op te trekken, doch de 3000 van den Keizer lieten zich nog wachten, en 't was
de vraag of Luxemburg het tot hun aankomst kon harden Eenige hoop gaf het,
naar de Prins hem ongeveer ter zelfder tijd meldde ^, dat de door Avaux aan de Sta-
ten, als termijn van eindantvroord, gestelde 20' Mei verstreken was, zonder dat hij
dal erlangd had; wist Luxemburg zich nu te houden, dan behoefde men de goede
zaak nog niet verloren te achten. Hij haastte zich daarom, zijn vertrouwde Dop naar
Waldeck af te vaardigen, om hem toch de duitsche legerbenden tot den meesten
spoed te doen noopen. Hij zelf zou dan, het uiterste wat hij vermocht, met een acht
of tien bataljons voetvolk en de gansche ruiterij zich met hen vereenigen, en de
Spanjaards een drieduizend ruiters daarbij voegen. In elk geval zou dit gemeenschap-
pelyke krachtbetoon te weeg moeten brengen, dat men ook bij het sluiten van een
wapenstilstand Frankrijk tot gunstiger voorwaarden drong. AVas — schreef hij een
paar dagen later nog Waldeck met de duitsche troepen maar eens aan den Rijn,
dan zouden de zaken nog een beter keer kunnen nemen , en een Bestand in 't leven
kunnen geroepen worden, dat voor 't vervolg een nauwer aansluiting beloofde; kwa-
men zij er niet, dan kon men niets dan verderf en ellende te gemoet zien. Hij was
'zich trouwens bewust, dat noch hij noch Waldeck schuld had aan 't uiterste, waar-
'! toe men geraakt was, en dat alleen die «schavuiten van Amsterdam» er oorzaak van
waren; allen zouden er echter onder lijden Het beleg van Luxemburg — dank de
sterke ligging der in de rots zelve uitgebouwde veste ^ ~ vorderde intusschen slechts
langzaam, en hadden — eer de Prins een dag of wat later aan Waldeck deed op-
merken · " de beyersche troepen, die zich 't meest hadden laten wachten, zich
onmiddelijk op marsch kunnen begeven toen het berend was, zouden zij zeker tijds
' Zie zijn brief van 21 Mei, aldaar S. 266.
" Zie 's Prinsen schrijven van 22 Mei, aldaar S. 269.
» «Je s?.ay trés bien que ce n'est pas vostre laute ny la mienne que les choses sont réduits ä
rextrêmité, ou ils sont, maia que ces coquins d'Amsterdam en sont la cause; maïs nous en souffrirons
tous". Schrijven van 24 Mei, ald. S. 272.
^ Vauban had dan ook den 19en reeds aan Louvois geschreven: "Si ceu:: qui ont réglé Ie nécessaire
avec vous, avoient été de bons assiégeurs de places, ils auroient dü prévoir que pour faire un aiége
de Luxembourg, il falloit du moins 12 ou 13 cents milliers de poudre avec 50 pièces^ de batterie".
Zie bü Kousset, t. pl. p. 252.
5 Zie zjjn schrjjven van 29 Mei, ald. S. 273.
!l
DES VADERLANDS. 30δ
genoeg voor 't ontzet gekomen zijn. <dn ruim veertien dagen waren de belegeraars
nog met verder dan de eerste der twee , en ging het dus minder
vaardig dan men van hen gewend was». Het was inlusschen nu maar al te zeer te
vreezen, dat de duitsche benden voor de arme vesting te Iaat zouden komen al
moesten zij toch, om de gemelde redenen, zich zooveel doenlijk ter plaatse haasL.
In de nog voortdurend uitgegeven spotnieuwsmaren stak men - gelijk met de
verdere dingen van den dag - ook met die trage beweging der duitsche heermacht
den draak. «Een persoon, alhier uit Brabant gearriveerd», zoo het men er uit Lon-
den berichten, «brengt tijding, dat de Kreitstroepen zouden op marsch zijn, om naar
Luxemburg te komen; doch de Koning, daarover navragende, het dezen kwant bij
den kop grijpen, en, na verder onderzoek hebbende ondervonden, dat alles maar
was gepraktizeerd om eenige welgezinden te misleiden, zoo heeft men hem als een
verrader laten ophangen». Omtrent het gedwongen nietsdoen der te Vilvoorden ge-
legerde nederlandsche hulptroepen, luidde het uit Brussel: «Het leer begint hier heel
schaarsch te worden, vermits de geestelijkheid baar schoenen door de continueele
processién, en het gedurig celebreeren van de Misse, zoodanig zijn afgesleten, dat
daar geen redresseeren aan is; waarom de Markies de Grana besloten heeft, om de
schoenen van de hollandsche troepen zoo lang te leenen, ter tijd en wijle toe, dat
ze aan 't marcheeren zullen raken, meenende dat zij, om alhier stil te liggen, geen
schoenen van noode hebben». Uit Antwerpen in gelyken zin: :<al over langen tijd
heeft men hier te gemoet gezien verscheiden hulptroepen uit andere gewesten, maar
hebben dezelve tot nog toe niet vernomen., zoodat men aan haar komste begint te
wanhopen; echter wordt gezegd, dat ze aan 't marcheeren zijn; doch sommigen be-
weren, dat ze maar komen, om neflens de hollandsche stil te hggen, en geen orde
obbe^ om te vechten». Over den berooiden toestand van Spanje en zijn bestoking
<loor rankryk in Zuid-Nederland: .Madrid^ den eersten van Hartzeer: indien alhier
"■et de schaarschheid van geld begint op te houden, is het te vreezen, dat wij in
een ellendigen staat zullen geraken; en heeft de Koning daarom besloten, nu een'
considerable loterij op te richten, om daar wat geld voor 't gemeen te laten verdie-
en. als hebbende een menigte van prijzen van hier naar Luxemburg laten voeren
jaar die getrokken zullen worden; van welke loterij men groote hope heeft». Onge'
Fr'Ï-Γ Γ ^^^ ^^
eroof getrokken; het welke hier weêr
spyt veroorzaakt; te meer dewijl hy er nog wel 3 of 4 duizend loten in
hecle'lT'-''° ^«t hij met de
enj zal doorgaan» Uit Parijs, in verband met hetzelfde onderwerp: «Sedert
' E-traordinaru Courant in Tm^felmaent. ·
iVc deo], 2e
39
-ocr page 317-314 algemeene geschiedenis
vhj stn, uitge.«, e. op
bet begeven; ,o,.m,gen. om .loor lange verrekijkers te .en, ofi.M^het
oog verder .lan Luxemburg Iaat gaan; maar .Ij klagen allen dat de ^^^ "
y'n en alles in schemering doen .ie„. «et groot ongenoegen hooren de fabrtkan en
: 'de.e kroon, dat men in Brabant en elders meer on.e mannfaetnren en fal.r.el.
oor ruw en los uitUrijf, da. ook do negocianten op de toe.egg,ng van trouw geen
taat urven maken, teivijl ze integendeel lenig, gedwee, rekkelijk sterk, en
I zijn. 't Meest hebben .ij Η op de .er,.: doch elk weet, dat de.en van den een
enmaa beter als van den ander aanbesteed worden; want de ..... ^ en ..
alias O»,.,., Φ altoos alhier „nder en kloeUer
bant ot Holland» '.De Paus liet men zich steeds bitter over den 'gen t-s tns
sehen zijne beide geliefde gekroonde zonen beklagen: „Zijne Heil.ghe.d», sohree me
uit Rome" «is geweldig ontroerd, nademaal Hij gehoord heelt dat een van ztjn wel-
liele one in welkl Hij voor dezen wel eenig welbehagen had, zich heeft on-
eïien, om, n>et alle vlijt, den hartader zijns broeders af te sneden e ^
feenenmaal door vnrige pillen te verteren; waarom de goede ™ ^ » J
■ , „.,1a·,! om vieri»liik te bidden, dal de drie kruisen» - van t amsterdamsche
: „Ih:: iranslormeerd worden in twee sleutels» - het pauselijke - „om
Ζ dat middel eenige gesloten harten te ontsluiten, en aan «J-en Benjam e
ledige genezing te verschaffen, alzoo zijn krachten t'eenemaal zt,η vergaan, e
1de als een spoedige dood te gemoet wordt gezien». Als met de tweedrac t
Z r ÏrisLnvoL,Spotte men ook met de verloren eendracht van Ho an
10 April, uit Lissabon melden hoe daar «op de riv.er was aangekomen
het wiek nde s hip d'Eendraeht, met bestemming „aar Holland; 't gemelde sch.p
11de wl voortgevaren te zijn, -c-e Prins Begent had .g.^
om het aan te houden, daar hij na rgp beraad „.et hegrgpen kon, dat het da
hnis ehoorde, alzoo daar te lande die naam sedert eenigen tijd niet meer be.n
1 Omtrent de voor Luxemburg bestemde «pillen», die toen nog maar m a ntoC
: : ld den ... Mei uit Luik geschreven: «We hebben hier tij ing bekome ,
It r
7 die oordeelen dat het hem in de maag schort; waarom men hem door tm
ImeTvl Xtt'overgeven tracht te brengen, doch anderen beweren het tegen-
deel en twiitelen niet, of hij zal nog wel terecht komen» . ,
•W-
me laatsten zouden 't nu weldra blijken mis te hebben, en de Franschen m luttel
1 Extraordinaire Courant in 't Trotiheljaar 168+.
s Extraordinaris Courant in Tmjfelmaent,
3 ^ie den Mercurivs Gallo-Belgiens, ' Aldaar.
! i
-ocr page 318-DES VÄ.DERLANDS. ' 315
dagen ten einde brengen, wat zij eerst, in 't oog van den Prins, zoo hoopvol-langzaam
hadden aangevangen en voortgezet, Den 28®" Mei werd er aan de Noordzy der vesting
stormenderhand een aanval gedaan, die over haar verder lot besliste. In niet minder
dan drie afdeelingen, van 1500 man elk, wierpen zich de Franschen tegelijkertijd op
haar uitgestrekten buitenwal, en beklommen dien door drie bressèn. Een vreese-
lijke worstelstrijd volgde daarop: drie uur lang toch zochten de belegerden onder Η on-
afgebroken vuur van den vijand het veriorene te herwinnen; ruim drie kwartier was
men er handgemeen, doch moest eindelijk den strijd tegen de overmacht opgeven,
al deed men 't de vesting daarom nog niet. In den nacht van 31 Mei op 1 Juny
scheen men in onderhandeling te willen komen, en werd daarvan reeds door Créquy
aan den Koning bericht gezonden, die onmiddelijk een Te-Beum liet aanheffen, en
zich voorbereidde, naar Versailles terug te keeren. Het bericht bleek echter voorbarig;
Chimay liet toch alleen maar acht dagen respijt vragen, om den Landvoogd van zijn toe-
stand te verwittigen; doch Crèquy zei met dezen niets te maken te hebben, en zoo
werd de strij<l den 1™ Juny hervat, 's Morgens van den 3'=" zag Chimay echter geen
kans zich langer te houden, en liet de trom ter overgave roeren, en de witte vaan
waayen. Den volgenden dag werden de voorwaarden geteekend, en den trok de
bezetting, van 2500 tot 1500 man geslonken, in volle krijgseer — gelijk zij 't ook
wel verdiende — met slaande trom ^n vliegende vaandels, een mortier en vier stuk-
ken geschut, elk voor zes schoten voorzien, door de bres af De Prins van Oranje
die weinige dagen te voren naar Vilvoorden, bij dè nederiandsche troepen was ge-
komen, deelde vandaar de jobstijding aan Waldeck meê: «ik kon er mij op ver-
wachten», schreef hij, «doch dit belet de belangrijkheid van 't verlies niet, dat on-
herstelbaar is, gelijk al degeen die er toe hebben bijgedragen zullen bespeuren,
wanneer er niets meer aan te doen valt»
'y · · 1 «»
t-oo weinig hij met Frankrijks vermeestering der belangrijke vesting ingenomen
' iiic bij Louvois, t. p], p. 255 S. - Op bijliggende gelijktijdige afbeelding van 'tbeleg verklare
men zich de cijfers als volgt: 1. Sint Nikolaas kerk; 2. Minderbroeders klooster; 3. Voorstad; 4. Eivier,
door de Fransclien opgestopt; 5. Beer voor de stad, dien de Franschen lieten springen; 6. Hoorn-
werk voor 't bolwerk van Barlaimont; 7. Contrescarpen en palissaden voor de stads vesten; 8. Stads
wallen; 9. Storm van de Franschen voor de contrescarpen; 10. Mijnen, door de belegerden met goed
gevolg aangestoken; 11. Bolwerk van Barlaimont; 12. De Maarschalk Créquy; 13. De prinsen van
^ onty {-n van La Koche-Snvion; 14. Vauban; 15. Bedekte mijn van de Franschen; 16. Batterijen;
7. Loopgraven; 18. Uitval van den Prins van Cbimfiy; 19. Werken voor de stad. meest alle onder-
niünd; 20. Omwalling van 't fransche leger. — Zie voorts het Journaal der belegering van Luxem-
urff , enz. behelzende een pertinent verhaal van alles, enz. nevens een curieuse af beelding mn de gemelde
''«rf 'ί beleg. Anno 1684.
' Zie zün brief van 10 Juny, bü Muller, t. pl. S. 276.
-ocr page 319-316 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
^.^^sT^oT^eeTm^esTzij daarentegen den krijgschuwen Amsterdammers naar den zin
zijn.' Dezen hadden, al spoedig na den aanvang der belegering, in 't blijde vooruit-
zicht op een dergelijken afloop, hun Statenleden weder naar Den Haag afgevaardigd,
en tevens - hoewel tot dusver te vergeefs — op de ontzegeling hunner papieren
aangedrongen. Twee dagen vóór de overgave der vesting in fransche handen, hadden
zij, langer marren moede, ter Slatenzitting laten aanzeggen, dat, wachtte men nog
langer met die ontzegeling, hun stad «in geenerlei ophef van middelen binnen hare
muren meer zou bewilligen, noch langer met goede oogen aanzien, dat, zonder haar
instemming op de posten van den staat van oorlog, eenige betaling geschiedde; mocht
men daar toch onverhoopt meê willen voortgaan, dan zou zij zich verplicht zien,
daar zulke besluiten tegen te nemen en zulke middelen aan te wenden, als zij, tot
voorstand van haar recht en waardigheid, zou dienstig achten; terwijl zij zich ten
slotte bij voorraad onschuldig betuigde aan alle onheilen, die daar wellicht uit konden
voortspruiten». Vier dagen daarna besloten toen de Staten, eerstens Maarseveen van
de verdere bewaring der verzegelde bescheiden te ontslaan, en verder die te laten
ontzegelen, en den Amsterdammers weêr in handen te stellen» , gelijk dat dan ook den
24«" der maand geschiedde. Dien eigen dag werd door de algemeene Staten, op door-
drijven van Holland, tol het Bestand met Frankrijk besloten, nadat acht dagen te
voren, in weêrwil van Fagels tegenstribbeling die verklaard had nimmer de hand
te willen leenen, om Spanje tot het afstaan van Luxemburg te dwingen—op aandrang
van Amsterdam, door de hollandsche Staten, bij overstemming, was bepaald, dat men
in Frankrijks voorstel, Spanje tot den wapenstilstand te bewegen, toestemmen zou.
De Edelen, Rotterdam, en Medemblik, Fagels woorden beamende, hadden er zich
met nadruk tegen verklaard, en Fagel zelf daarop verzocht, voortaan van het stellen
van dergelijke besluiten verschoond te mogen blijven , waartoe toen den 21«» —
de Secretaris der Staten, Beaumont, door dezen gemachtigd werd'. Het genomen
besluit werd nog denzelfden dag bij de algemeene Staten overgebracht, waar - als
zich wachten liet — Friesland en Stad-en-Landen er aanstonds in bewiUigden. De
vier overige provinciën verzochten echter eenige dagen bedenktijd. Aan de verschil-
lende uitheemsche werd daarop van wegen Hun Hoog Mögenden een ontwerp van
't met Frankrijk te sluiten verdrag overgelegd; dezen, voor 't grootste deel zich met
gerechtigd verklarende, om 't eigenmachtig goed te keuren, zeiden toen er hun Heeren en
Meesters over te zullen schrijven. De spaansche Gezant daarentegen, Castel-Moncayo,
verheelde zijn verontwaardiging over het hem kenbaar gemaakte voornemen niet; hij
betuigde, «geen artikel, periode, noch syllabe, in het overgelegde stuk gevonden te
' Zie Van WUns Bijvoegsels en Amm, op 't 15« deel van Wagenaar. bl. 46, v. \
-ocr page 320-DES VÄ.DERLANDS. ' 317
hebben, die niet rechtstreeks indruischte tegen de erkentenis, den Koning van Spanje
door de Staten yersiihuldigd, tegen de verplichting en goede trouw der weêrzydsche
tractaten, tegen de eer der Republiek, het welvaren van haar onderzaten, de ver-
zekering, door Hun Hoog Mögenden aan al hun bondgenooten gegeven, en de gron-
den en beginselen door Hun Hoog Mögenden gevolgd; alles redenen, die hem deden
hopen, dat zy geen besluit overeenkomstig dit ontwerp zouden nemen, inzonderheid
wanneer de gemachtigden dier bondgenooten door hun nader antwoord zouden doen
blijken, dat zg niet in gedachten van gelyke natuur vervielen. Indien echter Hun
Hoog Mögenden, tegen alle verwachting, reden, belang, eer, en geweten, zich in
dier voege kwamen bloot te leggen, teekende hij, de Markgraaf van Gastel-Moncayo,
in naam en van wegen den Koning, zijn meester, verzet aan tegen dergeligken han-
delwijs, gelijk tegen alle onaangenaamheden, die er later uit konden geboren wor-
den» Kort daarop vertrok hy, zonder afscheid te nemen, naar Brussel, om daar
het verder beloop der dingen af te wachten. Hij ontging daardoor de'ten uitvoerleg-
ging van 't besluit, door de algemeene Staten, in hun billijk misnoegen over zijn
min voegzame taal genomen, hem in eene bijeenkomst te bescheiden met hun Ge-
machtigden voor de buitenlandsche zaken, om hem daar 't ongelijk voor te doen
houden, dat hij, door zoo «ondragelijke uitdrukkingen» te bezigen, had begaan, en
hem te verzoeken, zijn Memorie in te trekken, of, zoo niet, Hun Hoog Mögenden
daarvoor voldoening te zien vragen bij 't Hof van Madrid» I Bij 't vaststellen van
het verdrag was het de vraag, in hoe ver men de persoonlyke belangen van den
Prins van Oranje, met betrekking tot zijn Prinsdom en tot Vianden, tevens ter harte
zou nemen. Amsterdam had dit, by Holland, niet noodig geacht, en ook Avaux,
van zijne zijde, er zich tegen verklaard, onder betuiging evenwel, dat Koning
Lodewijk, ter hefde van 's Prinsen oom van Brandenburg, in dit opzicht gaarne
meer voor den Prins zou willen doen, dan bij verdrag kon toegezegd worden. In de
algemeene Staten meenden de utrechtsche leden, dat men 's Prinsen belangen niet
uit het oog mocht verhezen; wat het gansche verdrag betrof, al hadden zy er reeds
in Mei hun bewilliging in betuigd, verzekerden zij thans, dat slechts op voorwaarde
van eenparigheid gedaan te hebben. Het gevolg was eene bezending der Staten tot
hunne leden, die de gewenschte werking had, en Utrecht met Holland, Friesland, en
Stad-en-Landen zich voor 't verdrag in franschen zin verklaren het, evenals tegelijker-
tijd ook Overijsel deed, Avaux werd daarvan in kennis gesteld, en gaf, daar de
door Frankrijk gestelde termijn reeds verstreken was, nog twee dagen uitstel. Gelderland
' Zie zyn Memorie in den Holl. Mercurius, t. pl. bl. 238.
® Zie de Res. van Holl, van 21 Juny, aangeh. by Van Wijn, t, pl. bl. 47.
318 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
en Zeeland, die een langer uitstel wenschten, verzetten zich nu tegen het, den 24«%
door de overige provinciën bij overstemming genomen besluit, om tot het verdrag
over te gaan, na 't welk intusschen, namens Avaux en de Staten, aan de fransche en
nederlandsche troepen in 't Zuiden onmiddelijk bevel werd gegeven, om geen vijande-
lijkheden meer tegen elkander te plegen. Ook tot de Gemachtigden van hun bondgenooten
besloten Hun Hoog Mögenden, ten zeiven dage, een verantwoording van hun gedrags-
lijn te richten, waarin zij verklaarden, met het oog op de uiteenloopende meeningen
omtrent de middelen tot bijlegging van 't bestaande geschil, zich bewogen gevoeld
te hebben, om van den nood een deugd te maken, en te besluiten, dat geschil liever
bij een Bestand tijdelijk te laten berusten, dan de Kristenheid in een algemeenen oor-
log te wikkelen; dat zij oordeelden , aan de gansche wereld genoeg bewezen te hebben , hoe
bezorgd zij voor 't behoud der spaansche Nederlanden waren; dat echter Engelands
onverschilligheid, de verdeeldheid van Duitschland, de kortbondige verklaring van
Keulen, Munster, en Brandenburg ~ om, in geval van oorlog, maatregelen te zullen
nemen, met de belangen van den Staat weinig strokende — de ervaring, dat de oor-
log met Turkije, en de bewegingen van andere mogendheden, den Keizer en andere duitschc
bondgenooten niet toelieten, het Verbond zoo ernstig te handhaven , als zij wel gewenscht
zouden hebben; dat Spanje zelf, in allerlei moeilijkheden gewikkeld, niet zoo goed voor
zgn Nederlanden had kunnen zorgen, als de nood vereischte; en dat zy-alleen niet
in staat waren Frankrijk het hoofd te bieden; — zij, om al deze redenen, voor
zooveel hen betrof, zich neêrleiden bij den door Frankrijk voorgeslagen wapenstilstand
op de door datzelfde Frankrijk gestelde voorwaarden, in 't vertrouwen, dat ook hun
.. . bondgenooten hun best zouden doen, Spanje tot de aanneming daarvan te overreden)).
Γ Bij het verdrag zelf verplichtten zich de Staten, den Koning van Spanje te bewegen
i'·
tot een twintigjarigen wapenstilstand, binnen welken alle vijandelijkheden tusschen hem
en dien van Frankrijk zouden ophouden, en alles in den staat zou hersteld worden,
waarin de vrede van Nijmegen het gebracht had, behalve dat Frankrijk, gedurende
dien lijd, in 't bezit van Luxe;nburg, Beaumont, Bouvignes, en Chimay, met de
daaronder beboerende dorpen, zou blijven; Kortrijk en Dixmuiden daarentegen zouden
ontmanteld aan Spanje teruggegeven worden, zoo 't verdrag binnen zes weken door
Spanje werd aangenomen en bekrachtigd; na die bekrachtiging zouden ook al de
overige door Frankrijk sedert 20 Aug. 1683 genomen plaatsen worden weêrgegeven;
't verschil over de onderhoorigheden der plaatsen zou ter beslechting blijven van den
Koning van Engeland. De brandschattingen zouden wederzijds nog drie maanden na
dien tijd geheven worden; onderwijl zouden echter in de spaansche Nederlanden alle
vijandelijkheden van fransche zij, ook ten platten lande, een einde nemen, wanneer
ii Spanje zich daar evenzeer toe verbinden woü. Nam Spanje evenwel 't Bestand met
binnen 20 weken aan, dan zouden de Staten hun troepen terstond uit de spaansche
li:
:u
DES VÄ.DERLANDS. ' 319
Nederlanden terug laten ^konien, en Spanje geen den minsten onderstand meer geven.
Zoo Frankrijk elders eenig voordeel op Spanje behaalde, beloofde het dat nimmer
legen een of andere plaats in de spaansche Nederlanden te verwisselen. Aan 't duitsche
Rijk werd nog een maand tijds gegund, om een dergelijk Bestand — gelijk daar te
Regensburg over onderhandeld werd — aan Ie nemen. Men verklaarde voorts uit-
drukkelijk, door dit verdrag geenerlei wijziging te brengen in 't geen bij den vrede
van 1678 tusschen de Staten en den Koning overeen was gekomen; terwijl men ein-
delijk bepaalde, dat de bekrachtiging van 't verdrag van weêrskanten binnen drie
weken zou plaats hebben». Frankrijk, dat daar geenerlei bezwaar tegen hebben kon,
deed dat toen onrniddelijk; bij de Staten hield het daarentegen wat langer aan, om-
dat ettelijke Heeren uit Gelderland, Zeeland, Utrecht, en Overijsel, van meening
waren, dat men voor 's Prinsen belangen in Frankrijk en Luxemburg eerst behoorlyk
zorg moest dragen. Zoo dreigden de drie weken om te zijn, vóór de meerderheid der
provinciën in de bekrachtiging had toegestemd; juist den laatsten dag kwam ech-
ter de bewilliging van Overijsel nog ter algemeene Statenzitting in, en werd de ge-
sloten wapenstilstand toen, bij overstemming, bekrachtigd. By de gevolmachtigden
der Staten tot het sluiten van 't verdrag — den Heer van Wijngaarden en den amster-
daraschen Pensionaris Hop, voor de Edelen en Steden van Holland; den Heer van Dijk-
veld, Everard van Weede, voor Utrecht; den Grietman van Wimbritseradeel, Sjouk
Gerold van Burmania, voor Friesland; den deventer Burgemeester Gijsbert Kuiper,
voor Overijsel; en Antony Gerlacius, voor Stad-en-Landen — ontbrak ditmaal de
Kaadpensionaris van Holland, die zich ongenegen vond, in deze hem zoo legen de
borst sluitende handeling te deelen, en die er dus, op zijn verzoek , van verschoond was
gebleven. Hoe de Prins er over dacht, blijkt uit zijn vertrouwelijke ontboezeming aan
Waldeck, toen hij den 12®° Juny te Vilvoorden vernomen had, dat de duitsche Keizer
besloten was in den wapenstilstand op de fransche voorwaarden toe te stemmen:
«welk een tegenval! hoe is het mogelijk, besluiten van zulk een aanbelang zoo te
kwader uur te nemen; het is om gek te worden, wanneer men er aan denkt. Meer
is er niet noodig, om de Heeren in Den Haag nog buitensporiger te doen wezen,
dan zij reeds zijn, en gij kunt bevroeden, welke besluiten zij zullen nemen, als zij
hiervan verwittigd worden; korlom, hel schijnt dat de goede God ons straffen wil;
men moet dus geduld hebben; gij en ik zullen er niet weinig onder lijden, en een
slecht loon erlangen voor al onze zorg en moeite; is het echter Gods wil, dan kun-
nen wij niet anders doen dan ons onderwerpen, ons troostende met het denkbeeld
van alles gedaan te hebben, wat in ons vermogen was, voor het welzijn van ons
Vaderland» Naar Holland teruggekeerd, ging hij zich voorloopig te Dieren aan
' Zie zjjn brief van dien dag, bU Muller, t. pl, p. 279.
-ocr page 323-320 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
alle slaatsbesloinmering onttrekken, voornemens, alleen onder de hand nog werkzaam te
zijn, om zoo veel kwaad te verhoeden , als hij vermogen zou ; iets goeds tot stand te bren-
gen, achtte hij voor 't oogenblik onmogelijk Voor de toekomst vertrouwde hij op
God; hij wist niet anders dan den grooten weg te gaan, en moest hij daarop be-
zwijken, hij zou er lijdzaam in berustend Het hield nog tot 15 Augustus aan, eer
de onderhandelingen te Regensburg ook tusschen den Keizer en Frankrijk den wapen-
stilstand vaststelden, nadat Koning Lodewijk, om ze wat vaardiger van de hand te
doen gaan, den Maarschalk Schönberg, die de plaats van den voor Luxemburg ge-
vallen Humières had ingenomen, met een groot deel van zijn leger, den Elzas had
laten bedreigen. Straatsburg en de verdere door Frankrijk tot 1 Aug. 168( ingelijfde
plaatsen werden, gedurende 't Bestand, aan Koning Lodewijk gelaten, mits hij er
Hervormden en Lutheranen vrijheid van godsdienstoefening gunde. Met Spanje, dat
na lang dralen den Keizer volmacht had gegeven, te Regensburg voor zich te han-
delen, werd tegelijkertijd de wapenstilstand gesloten, op de bij 't verdrag met de
Staten vastgestelde voorwaarden. De fransche troepen bleven tot na de bekrachtiging
in September in de spaansche Nederlanden, waar de wallen van Kortrijk en Dixmui-
den inmiddels geslecht werden, doch beide plaatsen zelf eerst in 'l volgende jaar
den Spanjaards ingeruimd.
» ι" i
De Amsterdammers, thans niet meer tegen den Prins gekant, die voor hem en hun
geestverwanten had moeten zwichten, deden hem nu nog voor 't einde van Augustus,
onder de hand, te Dieren, omtrent eene verzoening polsen, en hij was verstandig
genoeg, om, -evenals Waldeck, haar noodzakelijk te vinden, hoe teêr de zaak op
zich zelf was ^ en hoe zeer ook, in den loop der volgende maanden, omtrent som-
mige binnenlandsche aangelegenheden, beider gevoelen op nieuw zou blijken te ver-
schillen. Een vreêgezind fransch klinkdichter verhief, bij gelegenheid van 't Bestand,
in minder Prins- en Fagelsgezinden geest, den wijzen raad van haar Heeren voor
den door hunne houding zoo krachtig bevorderden wapenstilstand, en bracht ook
Avaux voor zijnen betoonden ijver zijne hulde: «Estre persécuté», zong hij haar en
haar Vroedschap toe :
» Zie zijn schrijven van 20 July en 7 Aug. aldaar, S. 286, ff. · Aid. S. 288,
» "Mess. d'Amsterdam me font faire des offres d'accommodement; mais c'est une aftaire ai délicate
qui ne se peut escrire" (de Prins aan Waldeck, 2S Aug.; bü Muller S. 293); «Ie restablisseraent de
rintelligence avec ceux d'Amsterdam me semble nécessaire quelque délicate qu'elle soit" (Wald, aan
den Prins, 5 Sept., ald. t. pl.); «voua avez bien raison de dire que de me raccommoder avec ceux
d'Amsterdam c'est une chose bien délicate, 1'affaire sous main est assez advancée; ^uand j'aurai
l'honneur de vous voir, je vous en pourrai dire les particularités que je ne puis escrirë" (De Prins
aan Wald., 12 Sept., ald. S. 294).
ia.
-ocr page 324-DES VÄ.DERLANDS. ' 321
Bstre persóciité par diverses puissances,
Voir Commander chez soy ses propres ennemis,
Elever dans son sein, en qualité d'amis.
Des gens dont la grandeur épuise les flnances;
Voir qu'on veut 1'emporter contre les ordonnances
Oaer, même en public, se croire tout permis,
Insulter les Estats dont on n'est que eommis,
Vouloir de leurs Escrits savoir les circonstances;
Prétendre tout regier au gré de ses souliaits,
Préférer hautement une guerre ä la paix,
Sacrifler l'Eatat pour consacrer sa gloire;
C'est ce que la Hollande alloit voir k son dam,
Si la Trève n'etit pas emporté la victoire
Par le sage conseil des Seigneurs (VAmsferdam.
On voyoit s'allumer une sanglante guerre,
Les Princes et les Rois préparoient des combats,
Les petits et les grands étoient tous en débats,
Et desjä les soldats ceignoient leur cimeterre;
On alloit voir en feu les deux bouts de la terre,
Un chacun s'empressoit de mettre tout a bas,
On commen^oit desja dedans les Pays-Bas,
Et jusqu' aux bords du Ehin grondoit tout ce tonnerre;
Partout on n'entendoit que des ciis et des pleurs,
On estoit sur le point de voir bien des malheurs,
Contre la Chrétienté le Türe même s'élève;
Mais le Ciel, pour fournir un remède a nos maux,
Malgré nos envieux nous a donné la Trève
Par les soins surprenans du grand Comte ä'Avaux
' Sur la Trève entre la France et la Sollande en Α S. Κ le Comte d'Avaux, enz. (Δ Amsterdam
chez Jean Maximilien Lucas).
ΪΠ een hoogdravende, Ckanis de Triomphe getitelde Ode van 20 copletjen verheeriükte 00k de
waalsche dominee van Zwol. J. C. de la Crose, Staten en Stad voor hunnen vredezin, doch bracht
er egelak ook den Prins en den Edelen zijne hulde voor hun krUgsvuur, mits onder Jezus' banier
en'O zUn dienst blakende:
Quoique les lettres et les arts
Valent bien les travaux de Mars,
Conservez cette ardeur guerrière
Et sous 1'étendard de Jésus
Traitez main basse et courez sus
Α tout ce qui terait l'éclat de sa lumière.
(A Amsterdam, chez Aart Dirk Ossaan, marchand libraire sur la Dam, 1684).
IV· deel, 2e Btuk.
322 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
"^zyn schoonvader van ΎοΛ had het de Prins, dezen zomer, te kwaad gekregen
over zijne houding tegenover eenige uit Engeland geweken tegenstanders van 's Konings,
celijk zijns broeders, roomschgezinde neigingen, 's Ronings, tijdens zijn eigen uitwij-
king, in Holland geboren bastaard, de jeugdige Hertog van Monmouth, door den
vroegeren minister, Shaftesbury, als hoofd eener onroomsche partij opgeworpen, had
zich zijns vaders ongenade op den hals gehaald, door zijne deelneming m een ver-
meende samenzwering tegen hem en zijn broeder, die den Graaf van Essex, Lord
Kussel, en anderen 't leven kostte, anderen naar Holland de wijk had doen nemen,
en ook den eerst weêr met den Koning verzoenden Monmouth derwaarts had doen
vluchten, waar hen de Prins naar zijn schoonvaders meening - te heusch be-
jegende ^ Onder hen bevond zich ook de als medeplichtige vervolgde Sir Thomas
Armstrong, die, naar men wilde, te Nijmegen geboren was, en die, eerst te Kleef ver-
toefd hebbende, te kwader uur naar Leiden gekomen was, en daar, den 14- Juny,
bij zijn doorreis, door den verraderlijken Hoofdschout, Cornelis Paats, op aandrang
van den engelschen Gezant, Chudley, en op aanstoken van zekeren Roseboom, voor
de 500.pond sterling, die op zijn hoofd waren gesteld, gevangen genomen en over-
geleverd was, om, over Rotterdam naar Londen vervoerd,,daar nog voor 't einde
der maand ter dood gebracht te worden. Hoewel de Staten van Holland, den 24-July
van 't vorige jaar, bij 't uitkomen van 't verzet. Koning Karei beloofd hadden, dat,
zoo deze of gene, van een aanslag op zijn leven beschuldigd en openlijk door hem
ingedaagd, hier in 't land betrapt werd, hij in verzekerde bewaring genomen zou
worden en naar Engeland overgezonden ; en ofschoon zij ook de stedelijke overheden
en die van den Gerechte, zoo in de steden als ten platten lande, gelast hadden, daar
alle moeite toe te doen; was dit geschied, onder 't uitdrukkelijk beding, dat zulke
personen «hier te lande nooit gewoond hadden, noch burgers of ingezetenen geweest
waren», terwijl zij het daarbij tevens, als uit hun handelwijs ten dezen bleek, «met zoo
streng bedoeld hadden». Een week na Armstrong's inhechtenisneming toch namen zij
£et besluit, om «aan de magistraten der steden en Hoofdofficieren der onderscheden
plaatsen te doen aanschrijven, dat zij, op vertoon van eenigerlei machtiging, door
Hun Hoog Mögenden gegeven in algemeene termen, om te apprehendeeren, saisissee-
ren of aan iemand over te leveren eenige personen, zonder dat, in die acten of mach-
tigingen, specialijk en met volledige aanduiding de naam van zulke personen werd
uitgedrukt, daarin met de uiterste voorzichtigheid zouden hebben te werk te gaan.
en daarom wel toezien, dat zy, onder voorwendsel van dien, niet mochten komen
γ-
. «The counteuance yoü give thöm and their party", schreef hy hem den 22enfjuny. "dos yöU
no good and baa an iU effect as to His Maj.'s service". Aroh. V. p. 588.
DES VÄ.DERLANDS. ' 323
te vatten, of de hand te leggen op dezulken, als zij niet zekerlijk zouden welen, dat
Hun Edelmogenden, onder de voorzeide algemeene aanduiding, opzettelijk hadden
willen aangeven, ten einde zulke machtigingen, tot prejudicie van de vrij- en ge-
rechtigheden van den Lande, niet mochten worden misbruikt» Toonden zich de
Staten zoo over Paats' vuige handelwgs ontstemd, de openbare meening spaarde hem,
den «oppersten zielverkooper der stad· Leiden», als zij hem brandmerkte, veel minder
nog haar uitdrukkelgke afkeuring. Zij rymde van den «rakker van de stad en meester
van 't geboeft», door wiens toedoen Leiden thans «d'aloude vrgheid in Hollands
Republiek met de voet trad»; «wat», vraagde zy, al rymende
Vervloekte ravenaas, wat wacht gij voor uw loon?
En gij, O Eozeboom, voelt gy niet duizend doOn
U prikkien in de ziel? gij» ^ie den raad dorst geven.
Om dezen Heer zoo schelms te brengen om het leven ? ®
Zij liet Armstrongs schim zich bij die van Burgemeester Van der "Werf beklagen :
Ach, dacht ik in uw stad mijn val en dood te ontmoeten!
Die muren, door uw raad behouden en hersteld,
Die muren, door uw arm verdadigd voor 't geweld
Van bloedtyrannen, tot hun ondergang gedreven,
Daar ieder vluchteling weleer mocht veilig leven,
Besluiten, leider! nu 't oneereljjkste hart,
't Welk d'allersnoodsten schelm in geld- en bloeddorst tart,
Dat, om het heische loon van vijfmaal honderd ponden,
Het recht des vrijen volks en Godsdienst heeft geschonden.
«Ik bid u», liet zij Van der Werf hem antwoorden:
Ik bid u, eedle ziel, spaar 't wettige verwjjt.
Dat mij, schoon spiereloos, door 't dor gebeente snijdt,
Vergeef 't mijn Vaderstad, en laat uw vloek niet dalen! —
om dan vervolgens die vaderstad zelve toesprekende, nog uit te roepen:
Maar gij, ο Leiden! gjj, weleer beroemde wallen!
Hoe is de kroon, helaas! u van het hoofd gevallen!
Hoe is uw goud en glana van vrijheid thans verdoofd,
En uw geheiligd recht van zijn sieraad beroofd!
Ik zie uw haren van onschuldig bloed bedropen,
Hetwelk een schelm durfde, om een weinig goud, verkoopen!
Ach, 'k zie uw witte, oprechte, en ongeveinsde borst
Met moord, met tyrannie, en met verraad bemorst!
Zie de Secvete Ses« van Holland, aangehaald door Van Wijn, Bijvoegsels t. pl. bl. 49.
* Zie De Leydse Ontrouw, los blaadjen z. dr. of jaartal.
324 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
-Ji'^*'»' J-
Maar 'k zie met een de roê van 's Hemels Recht geheven,
Om u 't verdiende loon dier gruweldaad te geven,
Tenzy dat monster, die verdoemelijke pest.
En schandvlek van zijn bloed, gejaagd worde uit uw vest! —
Was 't hierom, dat mijn moed my 't eerlijk lijf deed wagen?
Heb ik standvastig dan zooveel eilend verdragen,
Met mijne burgerij het uiterste bezuurd,
Van binnen honger, en van buiten 't zwaard verduurd,
Opdat ge een schouwtooneel van tyrannie zoudt wezen!
Zult ge, O nakomeling, in ons Geschiedboek lezen.
Dat Leiden, Leiden! school van deugd en van 't verstand.
De onnoozelheid vermoordt, de deugd- verraadt! — O, schand! —
Wascht, wascht die vuile smet van 't eerelük geweten,
O, wijze Raden, op dezelfde stoel gezeten,
Die mij weleer het volk en 't recht handhaven zag.
Opdat een ieder, tot uw roem, bekennen mag
Uw onschuld en uw deugd, en gij, Grootachtbre Heeren!
De naderende storm van 's Hemels straf moogt keeren;
Ontlast u van dien vloek en uwer buren haat.
En ban dien schandvlek van zijn stad en van den Staat! —
Doch zoo gö, bloode en uit een averechtsch ontfermen,
Hem dulden durft, ja zelfs handhaven en beschermen,
(Ik) zweer uw laf gemoed een eindeloozen strijd.
Zoolang totdat ge uw plicht aan een verrader kwijt! —'
Ook bij wijze van 't opschrift eener schandzuil, in 't Latijn en Nederlandsch, gaf
men het volgende nog in druk uit: «Tot eeuwige schande der stad Leiden, dewelke,
door harer voorouderen opstand en zeer rechtvaardige wapenen, de Religie en Vrijheid
hersteld hebbende, en, door 't ontvangen en beschermen der vluchtelingen en bal-
lingen, werkelijk haar macht en rijkdom vermeerderd hebbende, desniettemin^ den
achtbaren Heere Thomas Armstrong, een Nijmeger van geboorte, van afkomst een
onderdaan der Hoog Mögenden Heeren Staten-generaal, die, het welvaren der Neder-
landen meer dan het zijne ter harte nemende, wegens diensten aan deze Provinciën,
in 't Parlement van Engeland, in 't jaar 1673 gedaan, in des Konings ongenade
is gevallen, en die, wegens 't kloekmoedig handhaven der voorvaderlijke wetten van
't Rijk, nevens andere Heeren van zeer doorluchtigen geslachte, over landverraderij
beschuldigd en aangeklaagd is; — die dezen braven Heer, Th. Armstrong, zeg ik,
' Zie He Uaagende geest van Thomas Armstrong aan het eerlijh gebeente van den zaligen large-
meester Johan (lees: Pieter Adriaansx.y van der Wer ff. (Los blaadjen z. dr. of jaartal). — Verg. voorts
nog Leven en Bedrijf van Corn. Paats, opperste zielverJcooper der stadt Leyden, ofte f Samenspraak
tusschen Iemand en Niemand (z. opgave van dr. of jaartal). , .
DES VÄ.DERLANDS. ' 325
wegens 't beschermen van de Gereformeerde Religie en van de Vrijheid van 't Volk
van Engeland, uit dat Rijk vluchtig, en tot Kleef beleefdelijk ontvangen, doch tot
Leiden, tot zijn ongeluk, een nacht in 't passeeren meenende te verblgven, door
den Opperschout, die schaamte en eer min dan geld acht, voor 5000 gulden ge-
huurd, met bewilliging of ten minste met stilzwijgen van den Raad, ter begeerte
van den Ambassadeur des Konings van Engeland, schandelijk gegrepen en gevangen
heeft, en snoodelijk geboeid verraderlijk aan zijne vyanden — om hem tot een ge-
wisse dood over te voeren — overgeleverd; — heeft 't gansche mensehelyk geslacht,
zelfs met toestemming van den Koning van Engeland — die 't verraad wel goed-
keurt, maar den verrader haat — dit, iot eeuwige gedachtenis^ te schrijven en op te
richten goed gevonden en geboden»
' Aetefnae Infamiae urhis Leidensis, eaz. (beide, zoo Latijn als Nederlandsch, z. opgave van dr. of j.).
-ocr page 329-Inlandsche stribbelingen in Staat en Kerk. Regeeringsverandering
in Engeland. Geloofsvervolging in Frankrijk. Stribbelingen met Enge-
land, en toestand aldaar. Oorlog tussohen Frankrijk en Duitschland.
De Prins in Engeland. Vlucht van Koning Jacob II. Willem III
Koning van Engeland.
Dezelfde Drossaart van Gorinchem en Dijkgraaf van den lande van Arkel, die,
na zijn kwade praktijken tot onderwerping gekomen, te kwader uur weder in zijne
betrekking hersteld was \ had, wel verre van zich te beteren, niet nagelaten, om,
door zijn geldgierigheid gedreven, en steunende op 's Prinsen bescherming, zich weldra
weder aan soortgelijke praktijken schuldig te maken. Hij had daardoor burgemeesters
en regeerders genoodzaakt hem, bij besluit van 28 February 1682, «op voorafgaand en
onweêrsprekelijk bewijs van zaken», voor een lands-, een stads-, een dief van den
armen, en een uitzuiper der gemeente te verklaren, en te verbieden, verder —
gelijk hij zich tot dusver vermat — in burgemeesterskamer te verschijnen». Hij had
zich daarop echter tot den Prins gewend, en van dezen, in Maart daaraan, een
schrijven aan burgemeesters weten te erlangen, naar 't welk dezen zich ter verga-
dering der Vroedschap over den Huyghens aangedanen hoon zouden hebben te ver-
klaren, betuigende dat hun dat leed was, en zij er zich in 't vervolg voor zouden
wachten, terwijl het hoonende stuk zelf uit de notulen zou worden geschrapt, en uit
de registers gelicht. Hij had daarna de Vroedschap op 2 April laten bijeenroepen, en
» Zie boven. bl. 166.
-ocr page 330-DES VÄ.DERLANDS. ' 327
hoewel er slechts acht leden gekomen waren door dezen, als ware 't de volle, in
zijn zin laten besluiten. Burgemeesters, daarvan verwittigd, betuigden hunnerzgds, dat
zij hun ampt niet waardig zouden zijn, gingen zij 't gedane herroepen, laat staan
berouw en leedwezen toonen; maar verklaarden zich bereid, de waarheid hunner be-
schuldigingen te bewgzen. De onvolledige Vroedschap werd nu ontbonden, en den
volgenden dag — 4 April — een wettige vergadering belegd, in welke er achttien
leden verschenen, die geheel in den geest van burgemeesters beslisten. De Prins liet
de zaak daarbij toen berusten, en burgemeesters zonden het besluit, ter zake van de
«notoire diefstallen» van den Drossaart genomen , aan Gecommitteerde Raden ten onder-
zoek , met ernstige aanvraag er hem in rechten voor te doen betrekken; zij waren daarop
sedert nog herhaaldelijk blijven aandringen, doch hadden steeds aan dovemans deur
geklopt. Daarbij was nog gekomen, dat toen de oud-burgemeester Van der Ulft, als
gewezen ontvanger der stadsmiddelen, door hen aansprakelijk gesteld was voor een
tekort in de rekening en daarvoor in verzekering was gebracht, de Drossaart zyn stad-
houder met vier dienders had afgevaardigd, om de burgemeesters te vatten, die Van
der Ulft niet wilden in rechten verhoord zien, vóór hij zijn tekort had voldaan. Een
hunner was zelfs door die dienders aangetast en 's avonds by de beenen over straat
gesleurd, tot hij eindelijk door zijn ambtsbroeders en de burgerwacht ontzet was. Het
Hof, dat tot die handelwijs had aanleiding gegeven, was toen wel door de provinciale
Staten gelaakt, maar de Drossaart niet alleen nog maar steeds in zijn dienst gelaten,
doch ook vermetel genoeg geweest, om zich op nieuw aan de eigendunkelykste Jian-
delwijs tegenover burgemeesteren schuldig te maken. Hij had toch, terwijl zij ter
Statenvergadering waren, op hun naam een ambt begeven en daarvan door den
Secretaris een stuk laten opmaken, dat burgemeesters toen, bij hun terugkeer, natuurlijk
voor «valsch en versierd» verklaard hadden, en 't ampt aan een ander opgedragen.
Evenzoo was hij weigerachtig gebleven, om zekeren Pelt, die Burgemeester Van der
Stael had aangerand, gevangen te nemen, en had daarbij volhard, niettegenstaande Hun
Edel Grootmogenden, bij besluit van 23 Dec. 1684, hem gehouden verklaard hadden,
dat op last van burgemeesters te doen, waardoor die Pelt het gansche volgende jaar
nog vrij over straat bleef loopen. Slechts een achttal leden der Vroedschap bleek
steeds op zijne hand, niettegenstaande allen zich in gemoede overtuigd hielden van
al 't kwaad door hem gepleegd, zoodat hij gezegd kon worden, zijn Drostampt alleen
Ie bckleeden, om te voldoen aan zijn onverzadelijke begeerigheid tot onderdrukking
der goeden en bescherming van alle booswichten, recht noch justicie over haar doende
oefenen» In April van dit jaar was de stads overheid op nieuw met hem in bot-
sing gekomen, naar aanleiding der aanstelling van Kapiteins en verdere oiïicieren der
Zie het tot de hollandsche Staten gerichte sehryven van burgemeesters, van 19 Nov. 1684.
-ocr page 331-328 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
schutterij; hij zoowel als Burgemeesters hadden daartoe de Vroedschap bijeen geroe-
pen; hij om tien, zij om elf uur. Toen echter de meerderheid der leden op 't door
hem aangezegde uur verscheen, vond zij de kamer op last van Burgemeesters ge-
sloten. Men liet nu de deur opensteken, en ging tot de benoeming en beëediging
over, waarop de Drossaart vertrok. Burgemeesters vonden zoo de keus reeds gedaan',
en de Drossaart liet den volgenden dag aanzeggen, dat ieder die te erkennen had.
Burgemeesters bevalen het tegendeel, en gingen tot een nieuwe aanstelling over, zich
tevens bij de Staten over den Drossaart en een paar der hem toegedane Vroedschaps-
leden beklagende. De Staten hielden daarop de vroegere officieren voorloopig in dienst,
en benoemden Gemachtigden om de zaak te onderzoeken, die nu voortdurend han-
gende bleef, totdat de Prins eindelijk den 1®" Maart 1686 uitspraak deed, en den
Drossaart in zijn recht, om de Vroedschap te beleggen, bevestigde,.mits Burgemees-
teren daarvan kennis gevende; terwijl hem tevens zitting en stem in Burgemeesters-
kamer werd toegestaan, en hij zijn leven lang recht behield, het wachtwoord te geven
en Stads sleutelen te bewaren.
Gorinchem, met zijn hebzuchtigen Drost, was niet de eenige hollandsche stad,
waar in dezen tijd regeeringsgeschillen plaats grepen; ook Woerden, Schoonhoven,
en Rotterdam, hadden er o. a. hun deel van. Geen stad evenwel met zulk een
alom in 't gewest weerklinkend, en met name uit Amsterdam beantwoord rumoer
als Dordrecht. Dit had, naar aanleiding van een voorrecht, door Maria van Bor-
gondiën en Maximiliaan geschonken, het recht verkregen, om, bij de veertig
leden van zijn Vroedschap of Oudraad, door zijn gilden nog twee dozijn mannen
te doen voorstellen, uit welke door den Stadhouder een achttal gekozen werd,
om als «goede luiden van achten» — gelijk men ze noemde — met den Raad
de gemeente te vertegenwoordigen, voorstellen in 't welzijn der stad te doen, en
mede te stemmen in 't verkiezen der Burgemeesters. Zij brachten gezamenlijk twaalf
stemmen uit, daar zij oudtijds'Ïiet uit acht, maar een dozijn personen bestaan had-
den. In November 1684 hadden nu al de gilden ^ naar jaarlijksche gewoonte, hun
' Er ontstond daarbij tusschen de leden der meerderheid, die geen nieuwe vergadering wilden,
en de vier, die met burgemeesters gekomen waren, vrü wat rumoer, waarbij Burgemeester Van der
Staelsparuik afraakte, "zonder dat evenwel dezelve paruik daardoor eenigzins beschadicht is gewor-
den , ten ware suleka geschiedt mocht zijn door yemandt van syne adhaerenten, dewelke siende de
voorz. paruik in handen van een ander Vroedschap, dezelve met een furie aenstonds daeruyt heeft
geruckt'. (Zie het Bericht van Louis Huygens, enz. in het Verhaal van Η geene gepasseert is imschen
de Hmgemeesteren en Vroetichap der stadt Gornichem. (Tot Utrecht bü Robbert van Veen, boeck-
verkooper in de Waarheyd, anno 1684).
» Als die der Vleeschhouwers, Houtkoopers, Lakenkoopers, Hazelaars of Zakkedragers, Groot-
schippers, Kleinschippers of Kietdijksgilde, Sleenaars of Spuigilde, Tappers of van den ende,
DES VADERLANDS. 329
vierenlwinlig-tal opgemaakt, en was dit, na de vereischte inzage door 't Gerecht,
aan den Prins-Stadhouder gezonden, om er zijn keus uit te doen. Er waren nu ech-
ter die beweerden, dat er bij 't opmaken ongeregeldheden hadden plaats gegrepen;
dat er overlieden gestemd hadden, die geen gildedekens waren; dat sommige dekens
op 't stadhuis waren ontboden, en daar gedwongen andere namen op de lijst te stellen;
dat er door enkele schepenen onder de dekens gekuipt was, om stemmen te winnen,
en daartoe dezen en genen op wijn onthaald waren; dat het opmaken niet — ge-
lijk de wet Torderde — door den voorzittenden, maar drie andere Burgemeesters, den
Schout, en een van de Schepenen was bijgewoond; dat er overstemming had plaats
gehad, enz. De Prins daarvan in kennis gesteld, zond de naamlijst aan 't Hof van
Holland, en het dit verzoeken, een drietal zijner leden met den Griffier., Van Kinschot,
tot nader onder|0ek naar Dordrecht af te vaardigen. Dezen, den 2«=» November daar
gekomen, ontboden, zonder de regeering van hun voornemen te verwittigen, onrnid-
delijk vier gildedekens voor zich, om met hun onderzoek te beginnen. Burgemeesters,
daarover verstoord, riepen terstond den Oudraad bijeen, en begrepen daar, dal de
handeling der haagsche Heeren als de aanvang van een rechtsgeding moest worden
beschouwd, waardoor de stedelijke voorrechten gekrenkt werden, daar de dordsche
ingezetenen alleen voor hun eigen Schepenen behoefden te recht te staan. De Heeren
werden dus verzocht hun aangevangen onderzoek liefst maar te staken, en hun deur-
waarder verboden, iemand voor hen te dagvaarden. Zij vertrokken daarop onverrich-
ter zake weder Haagwaarts, daar 't hun zelfs niet gelukt was, den Schout der stad,
Willem Stoop, in hun belang over te halen. De dordsche Overheid het het hierbij ech-
ter met berusten, maar onmiddelijk eene buitengewone Statenzitting van Holland be-
schrijven, waar zij zich ernstig over de handelwijs van 't Hof beklaagden, en er bij
(Ic Staten op aandrongen maatregelen te nemen, om zoo iets in 't vervolg te voor-
komen. De drie Gemachtigden van 't Hof, daarop vernomen, verklaarden echter, alleen
op last van den Prins en den Raad naar Dordrecht te zijn gegaan, niet om er — als
men daar voorgaf een rechtsgeding voor te bereiden, maar een onderzoek omtrent
'Ie gedane verkiezing in te stellen; een dergelijk als er, naar zij zeiden, meer-
mals ook elders ~ gelijk bijv. te Haarlem, Amsterdam, Gorinchem, en Schoon-
loven ~ had plaats gehad, en nooit als een verkorting der stedelijke voorrechten
gedoodverfd was; ook meenden zij, dat de Prins als Stadhouder gerechtigd was, een
cnoemingslijst, die hem onwettig voorkwam, te laten onderzoeken, voor hij er een
Sint-Jansgilde, Bakkers, Droogscheerders, CMrurgüns, Kuipers,
i^leêrkoopLs'^^' "^'»«^l^ï^öopers, Appelkoopers, Mandemakers, Oude-schoemakers, Óude-
ίΐηιηιβΓΗιΓπ -^""*^'^'^^^^^' ' ^oud-en Zilveremeden,Linnenwevers, Hoedemakers,Huis-
/ » oomans, Glazemakers, Verwers, Schoemakers, en de groote gilde.
IVc deel, 2e st,i]j.
4 ^^
-ocr page 333-330 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
^ „i7dce.r, daar 't anders licht zou kunnen geschieden, dat er onbevoegde heden
in de regeering kwamen. Bij de Staten deed zich daarop verschil van meen.ng voor,
daar eenige Heeren achtten, dal men 't onderzoek staken, andere dat men t voort-
zetten moest. Men bepaalde toen de beslissing uit te stellen, tot men rn de Vroed-
schap van elk der stemmende sleden de zaak nader in overweging had genomen
Intussehen toonde zich de Prins over de wijze van doen van den dordschen Oudraad
zeer ontevreden, cn richtte tot elk der Steden een schrijven, waarin hij zrch crnst.g
beklaagde, dat men, «zgn goede bedoelingen misduidende, hem verdacht, de voor-
rechten der Steden te willen schenden; da, men zelfs de Staten in dit ongunst,g
jaargetij had bijeen geroepen om hun dit kenbaar te maken, en daardoor al erle.
verrLedens bij 's Lands ingezetenen deed geboren worden, hen met vreemde gedach-
ten tegen hem en 't geen hij bestond vervullende. In Dordrecht meendk h voorts n.els
ondernomen hebben, dan waartoe hij als Stadhouder volkomen door de Staten ge-
rechtigd was; een recht, waarop niemand kon vergen, dat de minste tnbreuk gernaak
werd» Hij vaardigde daarom wat later 's Hofs Gemachtigden nogmaals naar Dorfrecht
at met een schrijven aan de Overheid, waarin hij haar uitnoodigde, hen b.j t voor-
ge'nomen onderzoek behulpzaam te wrllen zijn. Doch die Overheid bleef bij hare mee-
ning volharden, dat «die van den Gerechte, volgens Stads voorrechten, alleen bevoegd
waren, om de voor te dragen „aandijst der goede luiden van achten te onderzoek^.,·
en goed te keuren, 't geen gebeurd was v66r ze hem zelf was overgemaakt; en dat
zij dus verzocht en van hem verwachtte, hij er wel een keus uit zou w.llen doen,
o^an dat gerecht althans kennis geven van 't geen hem omtrent de onregelmaUg-
heid bij 't opmaken was meêgedeeld». Hij herhaalde echter zijn eigen urtnood.gmg
met nadruk I een tweede schrijven, cn daar men ook daarop niet toegaf wa
de Heeren van 't Hof gedwongen, nogmaals onverrichter zake uit de strjfhoofd.g ^ d
te vertrekken, die zich nu op nieuw tot de Staten wendde met het verlangen , «dat .en
haar voortaan tegen dergelijke onwettige ondernemingen beveiligde z.ch tevens eoine
bereid betuigende, om met den Stadhouder in minnelijke onderhandel.ng over .n
recht van onderzoek te treden, waarin zij hem van harte gaarne alle ge-eg η ζ
geven». De Prins weigerfe, op zijne beurt, te onderhandelen over een recht, dat h
Ldeelde hem ontegenzeggelijk toe .e komen, cn zei daarenboven te meenen. a^
de Staten het recht van verkiezing der Wet en 't geen daarmee samenhrng zo on
verdeeld aan den Stadhouder hadden opgedragen, dat ze zich, na d.e opdracht,
in 't geheel niet meer meê gemoeid hadden. Dordrecht beweerde d--'«?;·;' ^
den Stadhouders nooit het recht was toegekend, om op elke wij, en naar w.1 lek
de verkiezingslijst te onderzoeken; van zulk een recht zou cr toch ba^-lcr ^
blijken, en mi bleet achterlijk dit te bewijzen. Het woü Zijne Hoogherd daa.bj
volstrekt niet vergen, uit die onwettig geachte naamlijst een keus te doen,
DES VÄ.DERLANDS. ' 331
verzocht hem alleen aan 't gerecht de bewijzen voor te leggen, hem noopens die
onwettigheid voorgekomen, het onderzoek daarvan dan aan dat gerecht zelf overla-
tende. Onderwijl had het Hof eenige gildedekens voor zich gedagvaard, om op eenige
vragen te antwoorden, hun van wege den Stadhouder te doen. Ook de dordsche
Schout werd zelf naar Den Haag ontboden , en daar door 't Hof toen niet alleen
onmiddelijk in zijn ampt geschorst, maar ook een ander in zijn plaats aangesteld,
om het inmiddels waar te nemen; hij beriep zich toen echter op den hoogen Raad,
die 't Hof daarop voor zich daagde, en terwijl men zich van 's Hofs zijde moeite
gaf, dien daagbrief weer te doen intrekken, wendde hij zich daarentegen met
een verzoekschrift tot de Staten, hen vragende het recht zijn gang te laten gaan.
Twee Oud-burgemeesters van Dordrecht — de Heer van Goedschalk oord, Pompejus
Berg, en Samuel Everwyn — richtten zich ondertusschen met een brief tot den Stad-
houder, om te verzoeken, dat de, bij ontstentenis eener nieuwe verkiezing, aange-
bleven goede luiden van achten uit den Oudraad geweerd mochten worden; maar
de stedelijke Overheid, door den Prins daarvan verwittigd, antwoordde hem, dat het,
volgens haar gevoelen, onvoegzaam zou zijn, die aangeblevenen uit hun betrekking te
ontslaan, vóór er anderen in hun plaats door hem gekozen waren. Zij bleven dan ook
verder hun ampt bekleeden. Een poos daarna, zond zij voorts eenige Gemachtigden
naar Den Haag, om zich met den Prins mondeling te verstaan; doch daar deze hen
alleen in tegenwoordigheid der Gemachtigden van 't Hof wilde te woord staan, waar-
toe zij zich niet leenen wilden, zagen zij zich verplicht, in den aanvang van 't volgende
jaar, naar Dordrecht terug te gaan, zonder iets in hun belang verkregen te hebben.
De Prins begreep nu, om wat verder te komen, den rechtsgeleerden raad van
't Hof Ie moeten inwinnen, en erlangde, op zijn aanvraag, den 8®° January '85, een
breedvoerig Advies^ waarin het als zijn gevoelen te kennen gaf, dat, na de vruch-
telooze uitkomst aller lot dusver gevoerde onderhandelingen, niemand het hem euvel
zou kunnen duiden, als hij, zonder zich verder met de dordtsche Heeren in te laten,
een einde aan de zaak maakte; en daar het gebleken was, dat de naamlijst door de
gildedekens moest opgemaakt worden, ten overstaan van den voorzittenden Burge-
meester, verzeld door Thesaurier en Secretaris, zonder dat dezen of iemand anders
in dat opmaken deelen mocht; beide volgens de daaromtrent gemaakte overeenkomst
^an 1647, en de wijzigingen in deze in 1674 gebracht; — en daar aan 't Gerecht
der stad nooit eenig ander recht was gegund, dan dat van haar te «resumeeren», en
daarop zonder uitstel aan den Stadhouder te zenden; tervvyl 't ongerijmd was, daaruit
een recht van onderzoek en wettiging, zelfs met uitsluiting van dien Stadhouder,
hel Hof van Holland, en 's Lands hooge Overheid, af te leiden, omdat dit resumee-
ren mets anders inhield, dan na te gaan of de benoemde personen werkelijk op de
»n te zenden naamlijst gebracht waren; — het kennisnemen van de begane onregel-
332 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
matigheden alleen aan den Stadhouder, President, en Raden 's Hofs was; dat er
thans dergelijke onregelmatigheden hadden plaats gehad, was dat Hof ten volle ge-
bleken; en ofschoon nu Dordrecht, de meeste dier dekens voor zich hebbende doen
komen \ door hun beëedigde verklaring poogde aan Ie toonen, dat dit niet het ge-
val was geweest, was deze verklaring, als in te algemeene termen gesteld, en door
de wijze, waarop men haar verkregen had, onvoldoende; en verklaarde het Hof daarom
de ingezonden naamlijst voor onwettig, en de Prins niet gehouden, er eene verkiezing
uit te bewerkstelligen.
Van de hollandsche steden toonde zich verreweg de meerderheid met den Prins
eenstemmig; Amsterdam echter koos ten sterkste voor Dordrecht partij, en uitte zich,
bij monde van Burgemeester Bors van Waveren, hevig tegen de gedragslijn van 't Hof;
het verlangde, «dat men het rechtsgeding, door dat Hof aangevangen, onmiddelijk
staken mocht, en het rekenschap vragen van 't geen het tot dusver, vooral ook door
zijn schorsing van den Schout, bedreven had". Toen de Prins vervolgens op nieuw
's Hofs gemachtigden naar Dordrecht had laten gaan, beslool de amsterdamsche Vroed-
schap eenparig, ter Statenzitting te doen verklaren, dat deze zending «op een tijd-
stip, dat de Staten over het hangend geschil beraadslaagden, en buiten kennis hunner
vergadering, als een voorbeeldelooze onregelmatigheid moest beschouwd worden, en zij
een onverdraaglijke minachting voor de leden van Hun Edelmogenden aan den dag
lei van de verderfelijkste gevolgen; dat men daarom de terugroeping van die Gemach-
tigden moest zoeken te bewerken, en inmiddels onwettig verklaren wat zij verricht
mochten hebben; gelijk men evenzeer aan de overige Statenleden in bedenking moest
geven, of men 't ontzag der vergadering tegen een dergelijke minachting niet behoorde
Ie handhaven». In een breedvoerig betoog, den 17«» January bij de Staten ingediend,
beweerde het daarenboven: dat 1. 's Hofs Gemachtigden, noch als vertegenwoordigers
van dat Hof, noch als die van den Prins, te Dordrecht een onderzoek in 't werk
konden stellen; omdat het Hof over de meeste burgelijke zaken alleen in tweeden
aanleg recht sprak, en het, uit naam van den Prins, geenerlei rechtsgebied, aan den
gewonen rechter opgedragen, uitoefenen mocht; dat 2. de klachten noopens die naam-
lijst gedaan, bij den Prins bï door bijzondere personen öf door eenige gildedekens
moesten ingebracht zijn; dat echter bijzondere personen er zich niet mee hadden te
bemoeyen, en de grieven der dekens niet ter kennis van 't Hof, maar — in eersten
aanleg — tot die van den dordtschen gerechte behoorden; dat 8. wat het recht van
den Prins betrof, Dordrecht voldaan had, door 't aanbod van redelijke voldoening,
» Zie de ·νβΓ8θΜ11βηίΙβ verslagen van burgemeesters en schepenen daaromtrent, opgenomen achter
hun Antivoort op hef bericht van S. H. den Un Prince van Orangië, enz. (Tot Dordrecht hy de
Wede. van Jasper en by Dirk Goris; anno 1684). ^
ii!
-ocr page 336-DES VÄ.DERLANDS. ' 333
zoo de Prins het de klachten woü voorleggen, die tot hem gekomen waren; dat,
wat 4. 's Prinsen algemeene recht aanging, om een onderzoek omtrent die naamlgst
in te stellen, moest nagegaan worden, of hem zulk een recht in 't byzonder en uit-
drukkelijk door de Staten was opgedragen; 't geen men bevinden zou, dat volstrekt
het geval niet was, daar hem wel het recht van keus was afgestaan, doch alleen
uit zulk een naamlijst; terwijl de onderstelling, dat hij die mocht onderzoeken en
afkeuren, zooveel was als te meenen,, dat hij recht van keuze zonder naamlijst had,
't geen met de kennelijke bedoeling der Staten in stryd bleek; dat ook de tydruimte
voor die keus zoo kort was gesteld, dat er geen tyd tot onderzoek overschoot, en de
Steden zelfs algemeen beweerden, dat, koos de Prins niet binnen dat tijdsverloop, zij
*
zelve de keus mochten doen. Waren er onder de o}) de naamlgst gebrachten personen,
die om een of ander reden onverkiesbaar schenen, zoo kon de Prins daarvan inlichting
vragen bij Burgemeesteren en Vroedschap, terwijl hy met andere punten, tot die ver-
kiezing betrekkelijk, de stadsregeering moest laten beworden. Mocht — als men voorgaf —
eene of andere Stad zulk een onderzoek van wegen den Stadhouder of't Hof gedoogd
hebben, zoo bewees dit niets voor de overige, noch onderwierp deze aan denzelfden
regel, 's Lands oppermacht had 5. sedert de afzwering van Koning Filips bij de Edelen
en Steden, of burgemeesteren van dezen, berust, die, al hadden ze die oppermacht
indertijd aan Prins Willem I ook opgedragen, niet hadden kunnen goedvinden dat
ook aan zijn zoon, Prins Maurits te doen, en dezen slechts als Stadhouder aan-
gesteld op een lastbrief der Staten van Holland, welke de verandering, vermeerde-
ling, of vermindering der daarin gestelde punten aan zich hadden gehouden; terwijl
ilc volgende Stadhouders een gelijk gezag erlangd hadden als hunne voorzaten, doch
alleen ook bij opdracht der Staten, die eigenlijk de Prins van den Lande waren, en,
niet minder dan de hollandsche Graven, in hun tijd, het oppergezag over de Stad-
houders hadden, aan welke zij slechts de uitoefening van verschillende regaUën of
Hceienrechten, in hun naam en op hun last, hadden opgedragen. Daaruit volgde 6.
dal de Stalen kennis mochten nemen van zaken, aan den Prins, hun Stadhouder,
verbleven, vooral zoodra er verschil ontstond over de uitgebreidheid en de grenzen
^an 't Stadhouderlijk gezag tusschen dien Stadhouder en een der Statenleden; alleen
de Slaten hadden dan recht, hun eigen lastbrief te verklaren; wilde men dit niet
erkennen, zoo zou er, in dit geval, geen rechter wezen tusschen den Prins en Dord-
recht, (laar 't Hof van Holland reeds 's Prinsen zij gekozen had». Vóór dit wijdloopig ver-
loog nog was ingebracht, waren de Gemachtigden van dat Hof reeds weder naar
Dordrecht gekomen, en hadden er 't Gerecht de onregelmatigheden kenbaar gemaakt,
^'ü t opmaken der naamlijst gepleegd, met dagstelling aan de gildedekens, om een
nieuwe lijst saam te stellen. Harerzijds wilde de Overheid daar natuurlijk niel in toe-
stemmen, en weigerden dus ook de thans voorzittende Burgemeester, zoowel als zgn
334 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
voorganger, tot de bijeenroeping dier dekens, met dat doel, over te gaan. De Heeren
Tan den Hove het daarop, den 18- January, zelf doende, verbood de regeering den
gildedekens voor hen te verschijnen, zoodat slechts weinigen hunner kwanien; beide
volgende dagen gaven zij zich daarop moeite, een grooter aantal tot komen tenoopen,
en mochten daarin eindelijk slagen ^ Een nieuwe naamlijst werd nu door de aan-
wezigen opgemaakt, en, zonder inzage door 't gerecht, aan den Prins overgezonden,
die er onmiddelijk acht goede luiden uit benoemde. Een deurwaarder van den Hove
zei toen den ouden acht aan , dat zij zich aan allen verderen dienst onttrekken konden.
Den dag te voren had intusschen de Oudraad een schrijven aan de Staten laten
uitgaan, om het Advies van 't Hof te weerleggen. Hij beweerde daarin, dat: 1. de
Prins zoo min als Stadhouder alleen, als met het Hof van Holland samen recht had,
een onderzoek in te stellen naar de wettigheid of onwettigheid der benoemingen in
de Steden; 2. dat hij al zijn stadhouderlyk recht bezat door opdracht der Staten, doch
dat van onderzoek hem nooit was opgedragen, al beweerde men dat het verkiezings-
recht dat van onderzoek in zich sloot; beide rechten toch waren zoo verschillend,
dat wie 't tweede aan iemand opdroeg, gerekend moest worden hem 't eerste te ont-
zeggen; de voordracht was even kennelijk gelaten aan de Steden, als de verkiezing
aan den Stadhouder afgestaan; dat stedelijke recht van voordracht evenwel zou ver-
ijdeld worden, als de Stadhouder dat van onderzoek had; voordracht en verkiezing
waren elk aan een afzonderUjk persoon of lichaam opgedragen, opdat beiden onaf-
hankelijk van elkander konden bewerkstelHgd worden; de verkiezer kon geen recht
op de voordracht hebben, ten zij hem dat uitdrukkelijk was toegekend, en dit was
hier niet het geval. De bewering van het tegendeel door't Hof verzwakte den grond-
slag van een vrijen staat, ja, keerde hem 't onderstboven, en de regeering van Dordrecht
zou, met hoogachting en eerbied gesproken, daar nimmer de hand toe leenen. Uit
de bescherniing der voorrechten en gerechtigheden van de landen en steden, aan den
' Volgens 't ΈΜ uyt een Irief van een deeTcen tot OorèrecU (Bibl. Dunc. 1685, 3) waren toon
door den Drost van 't Hof en ^«η dienders, «des middernachts, naer meenigvuldighe dreyghementen,
omtrent sestigli deekcns van haer bedt en vronwen gehaelt en in de herbergh De Paeuw gebraght,
die uyt vreeze van in het gevangenhuys naer den Hage vervoert te worden, te meer omdat men
den naem en authoriteyt van S. H. hier alzints hiertoe gebruyekte, gedwongen sijn geweest te treden
tot een nieuwe nominatie. - lek heb mede", voegde deze verbolgen briefschrijver daaraan toe, «de
spaensehe tyrannie en inquisitie, door Dne Dalf gepleeght, wel gelezen, maersulck een staeltjeuoyt
gehoord!" ~ Verg. echter ook de Nader Deductie van de Κ HH. Burgem^n. en llegeerders der stad
DordrecU omtrent de "onwettige en violente manieren, waarop de respeetive deeekenen van de
gilden tegen den 19 Jan. tot het formeeren van een nieuwe nominatie (zijn) gedaen sommeren tn
genoegzaem forceren; (waardoor) een goet getal Deeekenen geïntimideert weesende, haer ten geprae-
figeerden dage ende wijze in de herberge De Paeuw lieten vinden", enz.
DES VÄ.DERLANDS. ' 335
Prins opgedragen, liet zich onmogelijk afleiden, dat hij onderzoeken en op zich zelf
oordeelen mocht, of en door wie die yoorrechten gekrenkt waren. De Stadhouder
moest de Hoogheid van den Lande voorstaan; doch was hij daarom gerechtigd onder-
zoek te doen op, en een onafhankelijk oordeel te uiten over zaken, de hoogheid en
oppermacht van den Staat rakende? Evenmin was de Stadhouder bevoegd de voor-
dracht te onderzoeken, omdat hem 't gezag van zijn voorzaten was opgedragen; hier
toch mocht Prins Willem I, die 't meeste gezag van al die voorzaten had bezeten,
sleehls als Stadhouder, niet als vertegenwoordiger der hooge Overheid beschouwd
worden; alleen in die eerste hoedanigheid was hij door zijn nazaten opgevolgd, en
de hooge Overheid sedert bij de Staten verbleven. Verder beweerden er de Dordtenaars
nog, dat Burgemeesters en regeerders hunner stad, de wet en 't gerecht uitmakende,
alleen bevoegd waren, om de opgemaakte naamlijst der goede luiden van achten na
te zien, te onderzoeken, en te wettigen, en dat het ongerijmd was, om te onderstellen,
dal zulk een aanzienlijk lichaam niet anders zou te doen hebben, dan die naamlijst
over te nemen en op te zenden; het moest tevens lezen en onderzoeken, evenals
hel die der voorgedragen Schepenen, door de mannen van veertigen gedaan, naar
(Ie uitdrukkelijke letter der Stadsvoorrechten, nazien en onderzoeken moest, 't Woord
resimeeren^ zooveel als hernemen of hervatten beteekenend, sloot een geheel nieuw
onderzoek van zaken in; hel werd zelfs in 't gemeen in den zin van wettigen en
hekrachtigen gebezigd, en moest ook zoo begrepen worden, 't Nazien, waartoe het
Hof het beperken wilde, was reeds door de gildedekens geschied; en die van den
Gerechte, als niet alleen een schepenbank, maar ook een regeeringslichaam, waren
mei het onderzoek der naamlijst zonder eenige bepaling belast. Men vertrouwde ook
niet, dat er de minste onbehoorlijke kuiperij had plaats gegrepen; was dat echter
'l geval, dan behoorde de kennis er van den Gerechte, en kon alleen bij beroep voor
den Prins en 't Hof gebracht worden. De Overlieden mochten, met goedvinden der
Dekens, bij de stemming voor de naamlijst tegenwoordig zijn; en de verder aange-
voerde onregelmatigheden waren of onbewezen 6f in een averechtsch licht gesteld,
be beëediging der Dekens was zonder eenige slinksche handgrepen bewerkstelligd;
en mocht men dus uit dat alles besluiten, dat het onderzoek van 's Hofs Ge-
machtigden onwettig was geweest, en in de eerste plaats aan die van den Gerechte
liehoorde. Men verzocht uit dien hoofde de Staten, alles, wat ten gevolg van dit on-
wellig onderzoek geschied was, te vernietigen, en den Prins te bewegen, de goede
hïiden van achten uit de eerste naamlijst te kiezen». Die keus had intusschen nu
reeds uit de tweede naamlijst pla^its gehad, en de nieuw gekozen luiden van achten,
^velende dat de Oudraad den 23®" January zou byeen komen, zorgden er voor, zich
Wjtijds in de Raadkamer te laten vinden en zitting te nemen, zonder zich zelfs voor
een oogenblik te willen verwijderen, tijdens er over hun toelating zou beraadslaagd
336 Α LGEMEENE GESG HIEBEIN IS
worden. Door de stad ging tezelfder tijd het gerucht, dat er een oproer zou ontstaan,
als de achten niet erkend werden, tot wier bescherming tevens de met de haagsche
Heeren meegekomen Drost yan den Hove, met zijn dienders, zich in en om 't stad-
huis bewoog. De dordsche Overheid wist nu niet beter te doen, dan te besluiten,
om de zitting der goede luiden, die zij geen kans zag te beletten, onder uitdrukkelijk
verzet aan te zien, en bracht het daartoe strekkende stuk den 8- February ter
Statenvergadering in. Zij verklaarde daarbij, het gansche bedrijf van 's Hofs Gemach-
tigden voor nul en onwettig te houden, en de nieuw gekozenen daarom niet te kun-
nen erkennen, zoolang althans over 't geschil daaromtrent nog bij de Staten beraad-
slaagd werd Sedert bleef echter alles sleuren en de nieuwe luiden van achten zitting
houden, zonder in hun hoedanigheid erkend te zijn. De Staten zagen er blijkbaar
geen gat op, terwijl bij de nieuwe verkiezing, in 't najaar, alles toch van zelf weêr
terecht zou komen.
Onder de tegenstanders der van buiten opgedrongen achten, had zich vooral
Burgemeester Muys van Holy sterk laten gelden, en waren zij en hun voorstanders
daarom ten zeerste op hem gebeten. Zij achtten echter die «muis nu in den val» \ en
dienden bij den Oudraad een stuk tegen hem in, waarbij zij hem als overtalUg raads-
lid en Burgemeester daaruit wenschten te zien weren. Hij had namelijk in 't jaar
1668 zijn plaats als Oudraadslid voor 't Secretarisampt verwisseld, .zonder te bedingen,
dat hij, dit later weêr eens prijs gevende, zijn plaats in den raad weêr kon inne-
men; toch had hij zich daartoe verstout, en zich vervolgens, hoewel de Oudraad
volledig was, tot Schepen en daarna tot Burgemeester laten benoemen. Daartegen
kwamen zij thans op, verzoekende dat de Oudraad daarin mocht voorzien, en zich
anders «de faculteit reserveerende, om het recht hunner functie», dat zij er door ge-
krenkt achtten, «Ie vervorderen bij zoodanige middelen, als zij volgens de wetten
van den Lande zoude meenen"^e behooren» ^ De Oudraad, die hen slechts onder ver-
zet zitting liet nemen, begreep geen nadere kennis te moeten nemen van het hunne
tegen den Burgemeester, en deze bleef dan voorloopig ook in den Raad, tot hem
in 't volgende, bij monde van den Schout, namens den Prins gelast werd, zich
voortaan daaruit te verwijderen. In zinspeling op 's Hofs en der Achten vijandige hou-
-Α
1 Zie de reeds aangehaalde Nader Deductie, enz.
8 Zie den geheel in regeeringszin geschreven Dordtsche Tuymelgeest veroorsaecU door een hoofd-
sehe orcaen, enz. (Voor de Liefhehbera der Waerheyt, 1685), waarin, met dien Tuymelgeest, een
WeerMen, Stijf hop, Dioarspael, Tmijfelaer, Afvallige, ZielherTcooper, Meineedige, beurtelings be
woord voeren, en den eerste ten slotte door de Waerheyd de les gelezen wordt.
3 Zie het Protest van de luyden van Achten der stadt Dordrecht tegens den Mre. Arent Muys van
Moly, enz. ('a Gravenhage, 1685).
-ocr page 340-DES VÄ.DERLANDS. ' 337
ding tegen hem, rijmde een snaak der tegenpartij, er 't Bombre-s^d ter vergelgking
bijhalende :
In Holland heeft het Spel de overhand genomen;
Atouty moet het zijn — dus laat men zich verluyen —
Basset ä Vhombre kan ook in 't gezelschap komen,
Doch 't rechte spel van 't Hof, in Dort, is Mukehruyen.
Atouty spelen heeft er veel geruïneerd,
Bassetten menigten uit haar fortuin gestooten.
Maar 't Mmzelruyen, dat men zelfs de kindren leert,
Is dat een spel voor Prins, Regent, of andre Grooten?
En is iu deze tijd daarmee fortuin te maken?
Ja; vraagt het Dordrecht, die 't haar privilegie geldt,
Daar de Achten, door den Prins op nieuws weêr aangesteld.
Vlak tegen 't oud gebruik in d'Oudraad kunnen raken.
Wat zeit den Oudraad nu, nu zij dit recht zijn kwijt?
Die goede Achten! Maar het gaat hen aan de zinnen;
Hun hoop is Amsterdam, om dan zoo mettertijd,
Met die hulp, hun oud recht ä Vhotnbré weêr te winnen
Zochten de Achten Muis te bmyen, hij, op zijne beurt hen weêr, gelijk den 2®"
Febniary, bij de in 't Sint Jans-Gaslhuis plaats grijpende keus van een Deken der Groot-
Schippersgilde bleek. Daar was door de meerderheid de Oud-deken Huybert Hoog-
straten lot die waardigheid benoemd; doch Muys, die Overman was, wist, door niet
alleen afwezigen maar zelfs dooden te laten meestemmen, de stemming zoo te wijzi-
gen , dat zij op een ander viel, die echter zelf erkende, minder stemmen dan Hoog-
straten gehad te hebben I Geheel anders dan de hem zoo ongenegen Achten, dacht
een ander over hem, die de dordsche zaken uit het amsterdamsche oogpunt be-
schouwde, er zich in vinnige hekelrijmen aldus over uitliet:
Houd, dapper Holland, nu goed moed.
Nu Dordrecht, met een grooten ijver.
Haar privilegiën gelden doet,
In weerwil van dien grooten drjjver,
Die aan zijn opgevatten haat,
De welvaart van den Staat wil hechten,"
Die, na zijn passie en kwa raad,
Zjjn eigen intrest wil beslechten.
.Hf
s Zie ^^^ blaadjen Op het scherpzinnig kaartspel der Gr ooien gènaamt VRomhre.
't 't. ^ ^®''^^«'·»«? van Ί gepasseerde in de mrUezinge van DeecTcenen, enz. opgenomen bU
ι aangeh. Protest.
IV" deel, 2e stuk.
-ocr page 341-338 ALGEMEENE GESCHIEBETiIS
Zou Dordrecht, de eerste stad in rang,
Daar 't Amsterdam den weg zag maken.
Tot Vrijheid, niet denzelfden gang
Gaan, om zoo feinde werk te raken?
Of kunnen vier ontaarde maats
Van één en veertig zooveel brouwen
Dat de andre goede liên des Raads,
Bezwaarlijk orde kunnen houën?
Gy hebt tot voorbeeld Amsterdam,
Daar zes en dertig trouwe Heeren,
Schoon 't Heerschap in persoon daar kwam.
De werving hebben kunnen kéeren.
Het hemd is nader dan de rok,
Houdt moed en eendracht, trouwe Raden!
Of anders raakt gij onder 't jok
Van een, die nooit is te verzaden;
Van een, wiens heerschzucht verder gaat,
Als ooit zijn voorzaat dorst te denken,
Die zich nu, met een goed gelaat,
Al te gevoelig zoekt te krenken.
Daiïk hebb' dan Muis, die dit voorziet,
■ En Stad noch Land wil laten luizen;
Als een Muis rechte hulpe biedt,
God zeegne 't Land met zulke Muizen!'^ -
In gelijken vinhig-onprinsgezinden geest .ong een ander Dordrecht, met het oog
op zijn vrijheid, waarschuwend toe:
Den eersten Willem was in top,
Gereed hem Soeverein te maken;
Prins Maurits zocht ook, door den kop
Van Barneveld, daartoe te raken,
En namaals door de Geestlpheid,
Door het beroepen van 't Synode;
Prins Hendrik, door z\jn kostlijkheid,
Had meer als gy kondt doen, van noode.
De tweede Willem waagde meer,
En bracht op Loevestein die leden
de Fromncie van HoUandt over de affaires van Dordrecht;
' Eartentroosi of Moed in Η Rari voor
vl. bl. z. j. onderschreven Bermrdo Raimondo
DES VÄ.DERLANDS. ' 339
Van Staat, die, n&ar zijn trotscli begeer,
Zijn dolle lust en zin niet deden.
Doemaals zocht hjj 't rijk Amsterdam
Van hare schatten te berooven;
Want als hü eens dien buit bekwam,
Kon hy zich 't meesterschap beloven.
Zou 't Kuiken beter zijn als 't Hoen,
Die doet, door Filalethes' schrijven,
Het loflijk vredelievend doen
Dier Hoofdstad hoogverraad aanwrijven.
Nu hebt gij hem zijn recht ontrukt;
Pas op, of 't zal u eeuwig rouwen;
Den eerste' en tweeden is 't mislukt,
De derde Wilm mocht kabel houën!'
Op 'l voorbeeld van Amsterdam wees hij, in 't bekng dier zelfde vrijheid, de
overige stemmende sleden in een klinkdicht ^:
GU moogt, 0 Holland! nu uw Hoed wel af gaan zetten,
En Vrijheids teeken met uw Vrijheid raken kwijt.
Nu de eigen interest der Dordtenaars door nijd
Zoo ver wordt opgezet, dat ze order kan beletten!
De derde "Willem zal u eindlijk nog verpletten.
Indien de Staat dit werk der Hofgezinden lydt,
Die, tot genoegen des Stadhouders, u ten spijt,
In weerwil van den Baad er de Achten doet verzetten.
Want heeft men recht gehad, om toen te inquireeren,
Toen zes of acht alleen hen stelden tegens al,
Zoo zal men u, ο Dordt! nu beter mores leeren:
Gjj zult nu strekken d'andren steden tot een val.
Die, als gemuilband of verblind, en al te mal,
Op 't spoor van Amsterdam dien hoon niet willen weren! —
De Schout Stoop, die zich by zijn schorsing door 't Hof onmiddelijk een Ujde-
lijken opvolger had zien geven in den Baljuw van Zuid-Holland, Pompejus de Rovere,
Heer van Hardinxvelt, had daar Ie weinig vreê meê, dan dat hij er zich lijdzaam in
gevoegd zou hebben, en bleef dus, met instemming van den Oudraad, zijn ampt
bcklceden, terwijl hy zich tevens met vertoogen tot den Hoogen Raad en de hol-
landsche Stalen wendde; gelijk omgekeerd De Rovere, door 't Hof gerugsteund,, met
behulp van den Drost, hem zocht te vallen, om hem naar Den Haag te voeren,
' Aid., Sonnet,
'■i -t'to
Λαη, Dordrecht wegens de Vryheyt,
-ocr page 343-340 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
waarvoor zich Stoop echter natuurlijk niet vinden liet De Drost nam daarop de
vrijheid, op den eerstvolgenden marktdag, door zijn Deurwaarder, van de pui van
't Stadhuis, Stoop tegen den 1™ Mei voor 't Hof te laten dagen, op «poene van ban
en confiscacie, om te aanhooren zulken eisch als den impetrant tegens hem zou wil-
len doen». Dit bracht in de stad niet weinig rumoer en ontstemming te weeg, en
de HH, van 't gerecht haastten zich, om bij klokgelui te doen aflezen, hoe, «alzoo
de eerste Deurwaarder van den Hove van Holland zich in 't geheim , buiten kennis
en tegen bedoeling der regeering, vervorderd had, ten tijde als over 't publiceeren
van andere zaken de klok getrokken werd, hem te voegen omtrent de pui van 't Stad-
huis, en bij edict te dagen Mr. W. Stoop, als Schout der stede, enz., zij bij dezen
openbaren klokkeslag allen en iegelijk deden weten en bekend maken, dat Hun Ed.
Achtbaren hadden goedgevonden en verstaan, die indaging te houden voor nul, on-
wettig, krachteloos, en van onwaarde, lastende en bevelende alle officianten, sup-
poosten, burgers, en ingezetenen, niet alleen den voorschreven Heer en Mr. Stoop
in zijne bediening als Schout te erkennen en te respecteeren, maar ook in het,hand-
haven van denzelve in die bediening en de uitoefening daarvan, de behulpzame hand
te bieden, en tegen eiken overval, die hem daarin of daarover mocht worden aan-
gedaan, te beschermen»^.
Te Leiden moest in July van dit jaar, naar gewoonte, een lijst van 16 personen
opgemaakt worden, om er door den Prins een achttal schepenen uit te doen kiezen.
De groote meerderheid der vroedschapsleden had daaronder niemand willen stellen,
die der minderheid van 10 leden aangenaam was, doch er daarentegen een paar
anderen op gebracht, die, de een den vereisehten leeftijd van 28 jaar nog niet was
ingetreden, de ander in Indien verwekt was. De minderheid stelde daar den Prins
in kennis van, en deze benoemde nu slechts de helft der schepenen uit de hem voor-
gedragenen; de andere helft daar buiten, uit eene andere lyst, hem door de minder-
heid overgemaakt. De meerderheid toonde zich daar weinig door gestreeld, en wendde
zich, evenals de minderheid harerzyds, tot de Stalen van Holland, terwijl de Schout
weigerde, de nieuw benoemden te beëedigen. De zaak bleef nog hangende, toen met
November de t^d daar was, dat door Schout en Veertigen de burgemeesters moesten
» Zie daaromtrent de StvMen, ralcende de Procedure^ enz: tegen den Kr. en Mr, Willem Stoop,
met Vervolgh. Verg. De Missive gesolireven uyt Dordrecht, 1 April 1685, waar vermeld staat, hoe
een paar dagen te voren "Drost, Deurwaerder, en Dienders, nevens den Baljuw van Zuyd-Hollandt,
zich voegden aen het huys van den Officier Stoop, vragende na sijn kamer, gaen samen de trappen
op; en alsoo 's avonds ten acht uuren seer veel volcks voor het voors. huys quam, gingen die
Heeren samen weder wegh, sonder den Hr, Stoop gevonden te hebben".
^ Ingelascht in bovengemelde Missive, aan 't slot. ;·
i, .
-ocr page 344-DES VÄ.DERLANDS. ' 341
gekozen worden. De Prins, thans op 't Loo aan 't jagen, riohlte den 8™ der maand
van daar een brief tot de Vroedschap, waarin hij betuigde, hoe 't hem «leed was,
te vernemen, dat de harmonie tusschen hare leden en de Veertigen nog niet hersteld
was; en daar het hem zeer zou verdrieten, dat die zaak niet in der minne werd
afgedaan, en nog veel meer dat de verwijdering zou toenemen»; zou hij 't daarom
«goed en noodig vinden, dat men met de verkiezing der HH. burgemeesters nog een
dag of wat wachtte, zoo de eendracht niet hersteld mocht zijn, opdat die verkiezing
geen meerder onlust baarde, zoolang de gemoederen niet meer bevredigd en bezadigd
waren»; 't geen hig dus van hare «gewone bescheidenheid en vredelievendheid ver-
wachtte, baar in de bescherming Godes bevelende» Men begreep echter, dat dit
in strijd zou zijn met de stads rechten, en ging dus op den bepaalden dag, 10 Novem-
ber, tot de verkiezing over. Ten slotte werd evenwel het gansche geschil door Ge-
machtigden uit de Staten bijgelegd, met de overeengekomen bepaling, dat van de
vier thans gekozen burgemeesters twee in dit, en twee in 't volgende jaar dienen;
de acht door den Prins benoemde schepenen allen als zoodanig erkend en beëedigd
zouden worden, en dat de Schout, die, om zijn weigering dier beëcdiging, een maand
of wat in zijn dienst was geschorst geweest, daarin weêr hersteld zou worden.
In Zieriksee had de Prins in 't vorige jaar een strijd te beslechten gehad, door
de eigendunkelijke handelwijs van een der beide burgemeesters in de regeering ont-
staan. Beiden, telken Sint-Stevensdag, de een uit de Schepenen gekozen, en daarom
Heer-burgemi". genoemd, de ander uit den Raad of Gemeente, en daarom Gemeente-
burgemeester geheeten, hadden eene gelijke macht in 't regeeringsbeleid; zoodal geen
van beiden, was niet de ander uit de stad, en drong dan de noodzakelijkheid, den
Raad kon beleggen, daarin iets in beraadslaging brengen, voorstellen, of besluiten
zonder bewilliging van zijn arnptsbroeder. Nu had echter de Heer-Burgemeester, Mogge,
door zes Schepenen en 't meerendeel der Raden bijgestaan, sedert eenige maanden
begonnen het tegendeel in praktik te brengen, door zonder toestemming van zijn mede-
burgemeester, Gornelis Roskam, den Raad bijeen te roepen, de beraadslagiqg voort
te zetten, en nog laatstelijk, 6 Augustus, de lijst der door den Prins gekozen Schepenen
drie dagen onder zich te houden, en vóór hun beëediging het ontslag van den The-
sorier Boeye voor te stellen; zoodat Roskam zich verplicht had gezien, daartegen verzet
aan te teekenen en den Raad^te doen uiteengaan. Mogge was echter met de zijnen
voortgegaan, had Boeyes broeder Lieven, die door den Prins niet als schepen was aan-
gehouden, lot Thesorier aangesteld, vóór zgn opvolger als schepen nog beëedigd was;
l^Ïi had, buiten den regel, den Pensionaris Teelynck voor twee jaar herbenoemd, doch
m
Den erent/esten, toijsen, voorsienigen, seer discreien^ onzen bezonderen goeden vrinden, hmgem^n,
vroedschappen der stadt Leyden.
342 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
d^^'vm^B^vis Cau door Mr. Iman Mogge, mede een niet aangebleven schepen, doen
vervangen, en verder nog goed gevonden, dat de anders voor hun leven benoemde
Pensionarissen telken twee jaar moesten verzoeken aan te blijven. Alle deze onordelijke
en onv^'etlige handelingen, aan welke daarenboven door een Heer was deelgenomen, die,
als Rekenmeester, zich van alle beraadslaging had moeten onthouden, althans er geen
stem in uitbrengen, bracht de wederpartij schriftelijk voor den Prins, met verzoek
ze wel te willen afkeuren, en de rechten, voorrechten, gewoonten, en oude herkomen
der stad te handhaven. De Prins richtte, een veertien dagen later, tot den ganschen
Raad een schrijven, inhoudende, dat, «daar hem niets meer ter harte ging, dan de
rust en eenigheid onder de regenten in de steden der Provinciën, en daar er niets
schadelijker was voor de gemeente, dan een afwisselende oneenigheid tusschen hen,
't geen hij zooveel mogelijk trachtte te voorkomen, hij hun hierbij het verzoekschrift
van gemelde Heeren overzond, daar hij niet genegen noch gewoon was, zijn gevoelen
te u^n op klachten, door iemand hem gedaan, zonder alvorens partijen te hooren.
Hij gelasstte en beval intusschen de tenuitvoerlegging van al de vermelde besluiten,
in afwachting van een hem binnen 14 daag te zenden nader bericht, uit te stellen, om
dan na bevind van zaken te handelen. Deze handelwijs gaf aanleiding, dat de oneenige
partijen in overleg traden, en in Η volgende voorjaar een overeenkomst sloten, die
voor een opmerkelijke proeve van die «Contracten van Correspondencie», of goede ver-
standhouding, kan doorgaan, in dezen tijd, gelijk zooveel later voortdurend in zwang.
Zij bepaalde dat de haar onderschrijvende HH. Regenten, «tot bevordering en her-
stelling der onderlinge rust en vrede, door een goede harmonie, vriendschap, en ver-
trouwen onder elkander, zich, als mannen met eere, heilig en onverbrekelijk zouden
houden aan de in haar vastgestelde artikelen, als: 1. dat tusschen den Raadsheer H.
en den Pensionaris Cau, mitsgaders hun wederzijdsche vrienden, een algemeene kwijt-
schelding of amnestie zou wezen, en bijgevolg al hei te voren geschiede in den put
der liefde begraven zijn; zoodat er voortaan een vertrouwde vriendschap tusschen hen
zou heerschen, krachtens welke alle zaken van staat en regeering in provincie en stad,
geene uitgezonderd, zouden worden geregeld en bewerksteUigd; 2. dat op dezen grondslag
al hetgeen HH. Contractanten krachtens hun verstandhouding wederzijds zouden vaststel-
len, zou moeten strekken tot bevordering en bewerking van de welvaart der'provincie
in 't algemeen en der stad en haar ingezetenen in 't bijzonder, mitsgaders en voornaamiijk
van 'thoog belang van Zijn Hoogheid den Prins en Zijn Exc.-den Heer Van Odijk, en
de handhaving der goede zaak; en opdat 3. die vriendschap niet zou verstoord worden
door oneenigheden, meestendeels voortspruitende uit het vergeven van openvallende
ampten, zoo van eer als voordeel, zou omtrent die alle gelijkheid in acht genomen
worden, en daarover aan weerszijden beschikt bij beurten,-naar de volgende verdeeling:
klasse. Baljuw der stad. Rentmeester Beoosterschelde, Gecommitteerde Raad,
DES VÄ.DERLANDS. ' 343
Gedeputeerde ter Admiraliteits rekenkamer, ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier of
eklers, provinciaal Rekenmeester, Rentmeester van 't extraordinaris Beoosterschelde,
Ontvanger van den 100®° penning, en van de gemeene middelen.
2® kl. Opperdykgraaf van den lande van Schouwen, Ontvanger van de rentieren,
Klerk van de tresoriers, Griffier, Klerk van de weeskamer, Secretaris van 't Landrecht,
Baljuw en penningm'". van de vier bannen, Klerk van de heemraden, en Penningm''.
Tan den lande van Schouwen,
3® kl. Alle mindere ampten^ hier boven niet bepaaldelijk aangegeven.
4. «lat aan ieder zij zou wezen een Burgemeester, die met gelijke macht en gezag
het beleid der zaken zou hebben, het bijeenroepen, voorstellen, en besluiten in den
Raad, als van ouds; waarvan, met Kerstmis aanstaande het Heer-burgem^schap zou
wezen aan de zij van den Heer Gau, dat der gemeente aan die van den Heer H.,
en zoo jaarlijks over en weêr; 5. dat aan wederzij zou wezen een Secretaris en Pensionaris,
λΥοΗίβΓ ampt, bij afsterven, zouden vergeven worden van die zij, daar 't openviel;
0. dat alle twee jaar van ieder zij een tresorier gemaakt zou worden, mede, in geval
van sterven, te vervangen van de zij, van welke hij uitging; kwam er echter, ten
lijde de tegenwoordige tresoriers nog moesten dienen, een open te vallen, dan zou
(He van de zij des H". Gau vervangen worden; 7. dat de eerste beurt der 1® klasse-
anipten zou zijn aan dienzelfden Heer, ten ware 't het rekenmeestersampt ter Admi-
raliteit ware, dat zou zijn aan de zij des H". H., als wanneer de tweede en derde
beurt aan de zij van den ander zou wezen, de vierde weêr aan H., enz. 8. dat de
l® beurt in de 2® klasse insgelijks zou wezen aan de zij van Gau, ten ware de Heer
M(ogge) kon worden bewogen, het Opperdijkgraafschap aan die zij te laten; in welk
geval de eerste beurt zou zijn aan de zij van H.; 9, dat de Schepen- en Raadsplaaisen,
die openvielen, ieder mede van weêrszijden met cordate, bekwame, en welgezinde
vrienden zouden worden bezet; 10. dat het derde schepénschap voor de eerste reis
KOU wezen aan de zgde van den Heer Gau, waardoor ieder zes zou hebben, mits-
gaders de eerste openvallende raadsplaats uit hen, die deze overeenkomst niet hadden
geteekend, en dat die raadsplaats zou worden bezet aan die zij, waar maar zes sche-
penen waren; 11. dat schepenen en tresoriers hun bedieningen niet zouden mogen
verlaten of verwisselen, maar hun tijd moesten uitdienen, tenzij door bevordering lot
een blijvend ampt, daarmeê niet te verbinden; 12. dat in alle mindere collegiën,
waarover de stad te beschikken had, als weesmeesters, heemraden, commissarissen
van 't Landrecht, kerkmeesters, en in alle zaken daar het té pas mocht komen,
gehouden zou worden een dergelijke verdeeling, zooveel doenlijk w^as; 12. dat niemand
^an beide zijden zich met des anders vrienden zou mogen bemoeyen, veel min hen
aftrekken, en dat, bijaldien iemand zich, builen vermoeden, daartoe mocht laten
bewegen, en zijn verstandhouding kwam te verlaten, hij daarvan en van de uit haar
344 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
spruitende voordeelen zou verstoken zijn; 13. dat allen, die in het toekomende aan
weerszijden zouden worden bevorderd, gehouden waren, deze overeenkomst mede te
onderteekenen; en dat niemand van de tegenwoordige regenten, buiten hen, die dit
onderteekenden, in deze overeenkomst mocht worden opgenomen, zonder gemeene
bewilliging van de wederzijdsche verstandhouders of correspondenten. De onderteeke-
naars verbonden zich eindelijk, de voornoemde voorwaarden heiliglijk en onschendbaar
te onderhouden, op den eed na te komen, en geheim te houden. En zoo 't gebeurde,
dat er over deze overeenkomst of 't aanstellen van burgemeesters of 't vergeven van
eenig ander ampt, verschil ontstond, zou de besHssing blijven aan de uitspraak des
Prinsen of_ zijn vertegenwoordiger in Zeeland, als eerste Edele — Odijk, die daarom
ook verzocht werd — en daaraan voldeed — om het overeengekomene te willen waar-
borgen en bestendigen, en de contrahenten daarbij te handhaven Κ
Ter zelfder tijd als deze kenschetsende zierikseesche overeenkomst beklonken, en
door den Heer van Odijk bekrachtigd werd, had<len ook de leden der zeeuwsche
Admiraliteit en eenige Gecommitteerden, met medewerking niet alleen, maar ook deel-
neming van denzelfden Heer, een gelijksoortig verdrag tot stand gebracht dat zij den
5e" April «binnen Middelburg» onderteekenden, als een «formulier en order, waar
zij gezamenlijk bij overeengekomen en verdragen waren, om, ten meesten dienste
van den Lande» — als 't heette — «en» — wat zeker, doch juist niet in den bes-
ten zin, juister was — «tot onderhouding van een goede eenigheid en onderlinge
correspondencie, alle vacante ampten, hooge en lage, groote en kleine, ter beschik-
king van Raad en Admiraliteit staande, voor het toekomende bij toerbeurten te
vergeven; onder voorwaarde nochtans, dat het aan alle de Heeren zou vrijstaan,
om vóór het teekenen af te zonderen en uit te kiezen eenige ampten binnen hun steden
of kwartieren, om hun voor de toerbeurten te verstrekken, waarin zij die zich voor-
behielden; en zou die Heer, die ze hun afstond, in die rang en beurt blijven, m
welke hij die ampten kwam af te staan. Zij, die door overlijden, hooger bevordering,
of andersins, in plaats der tegenwoordige Heeren kwamen op te volgen, zouden altijd
op die rang en beurt, mitsgaders op die voordeelen, blijven, als den laatst afgeganen
Heer toekwam. En omdat eenige ampten hadden moeten gecombineerd worden, om
de groote ongelijkheid, die er in heerschte, te voorkomen, zoo werd bepaald, dat
aan de Heeren, die zich eenige ampten in beide eerste klassen hadden voorbehouden,
de mindere en bijgevoegde der derde voor geen toerbeurten zouden doorgaan, vóór
en aleer zij het eerste en voornaamste hadden genoten; en zouden ook die min-
dere ampten, als dat voornaamste eerst openviel, het zonder eenige toerbeurt volgen.
» Meêgedeeld in Mr. de Witte van Gitters' Contracten mn Gorresponientie ^ eüz. bl. 7"?, VV.
2 Aid. bl. 276, V.
DES VÄ.DERLANDS. ' 345
Waren bij vergissing eenige ampten over 't hoofd gezien, zoo zouden de Heeren die
met onderlinge toestemming brengen en stellen in die rang en klasse, waarin zij over-
geslagen waren; en zou er in zulk een geval niet over beschikt mogen worden vóór
het in die klasse gerangschikt was, waarin zij goed zouden vinden het te stellen. En
opdat het voorschrevene in alle trouw en heuschheid mocht worden nagekomen, zoo
verbonden de verschillende Heeren zich, deze overeenkomst in al haardeelen heiliglijk
te willen in acht nemen, op den eed, aan de provincie door hen gedaan; en bij al-
dien iemand van de onderteekenaars of andere Heeren, die bij opvolging, door over-
lijden, of andersins in hun plaats traden, zich daartegen kwam te verzetten, zoo ver-
bonden zich de andere, die ze getrouwelijk wenschten te handhaven, zulk een Heer
of Heeren voorbij te gaan, en in 't vergeven van ampten en verdere voordeeleri nim-
mer te erkennen en onder zich op te nemen, dan met algemeene bewilliging». Bij
de daaraan toegevoegde opgave van de overeengekomen verdeeling der ampten, stond
dan tevens vermeld, dat de Heer van Odijk zelf zich het klerkschap ter Generaliteit
wegens Zeeland, onder den eersten rang aangegeven, voorbehield.
Op Walcherens kerkgebied had in 't vorig najaar vrij wat rumoers plaats ge-
grepen, door een voormahg herder en leeraar van Sluis, Jacob Koelman, dien juist
tien jaar geleden door de zeeuwsche Staten, om zijne groote «stoutigheid» en onge-
hoorzaamheid aan hunne herhaalde vermaningen, het preêken in hunne provincie
ontzegd was. Hij had zich namelijk tegen het gebruik der kerkelijke formulieren voor
Huwelijk, Doop, en Avondmaal, verklaard, en geweigerd daartoe terug te keeren,
twee preêken tegen 't formulierbidden uitgegeven, en, «onder andere dangereuze
nieuwigheden» beweerd, dat .de ouders verkeerd deden, hun kinderen de gewone mor-
gen en avondgebeden, de gebeden voor en na den eten te leeren, ja ook het aller-
volmaaktste gebed, door den Zahgmaker zelf geleerd, had hij verkleind. Hij had verder
het vieren van de Kerst-, Paasch-, en Pinksterdagen verworpen; was, door de betreu-
renswaarde verdraagzaamheid der klasse van Walcheren omtrent zijn plichtverzuim,
hoe langer hoe stouter geworden, en had zich zelfs veroorloofd, «in de stad van
Middelburg, onder de oogen van de hooge regeering der provincie, een en ander-
maal te komen preêken, er den heiligen Doop buiten 't gewone formulier toe te die-
nen, en in 't bevestigen van eenige personen in den huwelijken staat zijn eigen fan-
te volgen tot groote ontstichting van de goede gemeente, en geen minder
ontsteltenis van de goede luiden, die dit wedervoer en die niet wisten, wat in zulken
onverwachte zaak te doen; in de walchersche klasse zelf had hij voorgesteld, op haar
npm, bovengenoemde kerkelijke feestdagen af te schaffen, zeggende dat de kerk van
uis anders zelve de hervorming beginnen zou» Om dat een en ander was hij toen
Blükeus Bxtract uit de Eesolutiëa der Staten van Zeeland, van 21 Sept. 1674,
XV«= deel, 2e atuk. 44
-ocr page 349-dus «met de sterke hand» uit dat Sluis gezet, en hem daarop ook door de Synode
van Zuid- en Noordholland verboden te preêken. Thans was hij naar Walcheren terug-
gekomen, had te Middelburg kerkelijke bijeenkomsten gehouden, en daarop, door
toedoen van twee vlissinger Eerwaarden, Pots en van Deinse, die hem, builen die
schuwheid Yoor formulier en feestdag, «even zuiver en rechtzinnig in de leer» hiel-
den, «als één predikant in de klasse van Walcheren», Zondag 3 September, tot twee-
maal toe hun kansel beklommen, en bij die gelegenheid onder 't lezen der Wet zijn
hoed op 't hoofd gehouden, terwijl de gansche gemeente met ongedekten hoofde was.
De Staten van Zeeland, van deze ergerlijkheden verwittigd, ontboden beide vlissinger
predikanten, den 21- en 22™ September, voor zich, en bepaalden den dag daaraan,
hun redenen van verontschuldiging verre van voldoende achtende, hen voor drie
maanden in hun dienst te schorsen, en hun tractement in dien tyd ten voordeele
'der armen van Vlissingen te doen uitkeeren. Zij verheelden tevens der klasse van Wal-
cheren hun misnoegen niet, dat ze, door hare oogluiking, aanleiding tot Koelmans
bedrijf had gegeven, en gelastten haar, opdat niemand onwetendheid van hun voor-
schriften en besluiten zou kunnen voorwenden, een register aan te leggen, waarm
deze allen, met het tegenwoordige besluit, «van woorde tot woorde correct en wel
leesbaar» werden geboekt, en dat t'aller tijd zoo voor de oogen aller kerken, predi-
kanten, en ouderhngen, die klasse bezoekende, te laten liggen»
Hun waakzaamheid voor 't rechtzinnig kerkbelang en hun krachtig optreden tegen
alle nieuwigheidsjacht en haar begunstigers, wekte den ijver van een gewezen pre-,
dikant van Helmont, zekeren Jan Kost, die hun in potsierlijke, doch voor sommige
der herders en leeraars zijner eigene stad, die er niet.zoo meê dweepten, mm oor-
bare rijmen, zijn dank voor bracht;
Aanzienlijk Staten-dom, 'tgeen Zeelands heil versterkt,
Eq, al8 een kopren dijk rondom die streek geslagen,
De zee van onrust stuit, en 't zwalpend schuim beperkt,
\Vanneer 't aan 't razen tijt door kracht van stuursche vlagen
Zorgvuldig' heerschappij voor 't best van Heiligdom,
Daar Jezus, door zijn bloed, den vrede aan heeft geschonken,
Vergeef mij, dat ik op dees slechte dichtkar kom,
Om met den luister van uw hoog besluit te pronken.
346
mm
' Μ
,, ^ ^ . :
Λ Ν-
''4
Dus dreef eens Hercules uit dien befaamden stal
Van Augias den drek weg van drie duizend ossen.
Die dertig jaren vast gelegen had en pal,
En wist hem door een stroom voorspoediglljk te lossen.
Had ooit Alfeus kracht, om woeste vuiligheid
Als voren uit die van 31, 32, en 23 September 1684,
-ocr page 350-DES VÄ.DERLANDS. ' 347
Te zuivren door zijn vocht, ik meld van Zeeuwsche vpatren
Die door liun wasvloed, op uw weergaloos beleid,
Broêr Jacobs ouden drek wegstroomen en verklatren. —
O Brakel, konde uw ziel dees waarheid eens beseften!
Kwam ooit uw kijflust wat zachtmoediger te hoof,
Ge en zoudt op dit besluit van Zeeland zoo niet keffen,
Maar leeren uw gemeente ontzag voor Magistraat,
Die 't zweerd van penne of staal bevolmacht is te voeren,
In weerwil van uw school, die 't Statendom versmaadt,
En Doesburgs hekeltaal, die 't peupel weet te ontroeren Ι —
(Slechts) die naar hun fatsoen of nieuw verzonnen wet
Bedekt gaat en gesteld, is 't puik van alle Santen,
Dien ziet de vromigheid door honderd oogen uit;
Die buiten d'opstel is van dezen inventaris
Staat slecht, dien noemt men bok, en zwyn, en hond, en guitj —
Ik stel 't aan iedereen, of dit m^n punt niet waar is?
Gezegend moet gy zïju, ο zeewsche Patriotten
Van 's Heeren wege, dien ik onverketterd dien,
Omdat gij d'inbreuk vfm uw macht niet laat bespotten,
Maar weert de schennisse uit uw vrome burgerij 1
Den Hemel, die zyn geest in u niet liet versterven,
Make u, hoe langs hoe meer, van 't heimljjk twistvier vrjj,
Eu late nimmer uw kloekmoedigheid bederven! ~
Dat nooit in Middelburg, oi andre stad of plaats,
Een kerkorkaan ontsta, lyk toen 't eens fel ging waayen^
Maar dat, door bijstand van den grooten God des Eaads,
Het heilstuur van uw schip alle onweêr mag ontdraayen!
De zeeuwache Zeeleeuw streve, en koom staag weer omhoog,
Zoo blijf de staat van Land, van Stad, en Kerke op't droog'.—
' Danlczegginge aan de 'EdelMogende HH. van Zeelant, enz. door Jan Kost. Gedr. in 'tjaerl684.
Met de BeTcentmalcing aan 't slot:
Dit zong ik na het Avondmaal
In Heer Jan Kivits middelzaal
Van elven min dan tot twee uren,
Op 't Honings slot, 't geen lang moet duren.
Keurt iemand 't los gedicht te schraal.
Ik bid vergifnis bü mijn buren.
Men gunn' verschooning om den tjjd:
Die schielijk zooveel regels snijdt,
En kan zijn goed zoo net niet schuren. —
Üe man was de familierijmer der 't slot Honingen bewonende Kivits, wier dochter Debora hü
ο· a· op haar verjaar-en trouwfeest, met den Hr. Speelman, bezong.
348 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
De geestelijke Heeren, door hun oud-araptsbroeder, zoo op den man af, aangetast,
en*een paar andere rotterdamsche predikanten — Van Planken en de uit Groningen
overgekomen Gregorius Mees ^ — waren met Jan Kost poëzy's ten hunnen laste zoo
weinig ingenomen, dat zij hem er van den kansel uit over aanvielen, naar aanlei-
ding van 't negende gebod der Mozaïsche wet: «Gij en zult geen valsche getuigenis
geven tegen uwen naaste»; terwijl zij en hun aanhang tevens de rotterdamsche Over-
heid zoo tegen hem wisten op te stoken, dat hij weldra, door 't bedrijf van den Bal-
juw van Nyevelt, in hechtenis raakte, en nu door een zijner voorstanders als «Joannes
in de gevangenis» in zigner waardige rgmen verheerlijkt werd
Ik zinge, op 't heilig spoor van Jezus' Kruisgezanten,
Het Noodlot van Jan Kost, die voor de waarheid strijdt,
Terwijl hy, door de haat van stoute predikanten,
't Mishandlen van de Wet, als Jezus' krijgsknecht Ijjdt.
Twee keersen lichten hem ten aakligen bewelve,
Waaronder dat zijn lijf te onwaardig leit gedrukt;
Terwijl hij niemant aan mag spreken dan zijn zelve
En U, 0 Majesteit, waarvoor hij dienstbaar bukt.
Dat 's somber; maar indien Gij 't puik van Uw flambouwen
Alleenlijk maar ontsteekt in 't binnenst van zijn hart.
Zoo zal hij voor geen nacht vau tegenspoeden grouwen,
Al viel de schaeuw daarvan nog duizendmaal zoo zwart.
Zijn dankbaarheid op 't hoog beSluit der brave Zeeuwen
Kwam niet ter sluik in 't licht, noch zonder man of naam,
En nog durft 't hekelrot der nieuwe Farizeeuwen
Om zulk een goede daad hem lastren in zijn faam!
Ontzaglijk Drie-in-een en Een-in-drie geklonken,
Aanbidlijk opperhoofd van 't nederste gebied,
Gij, die Uw dienstknecht nu dees kruiskelk hebt geschonken,
Verlaat zijn heldenmoed in 't uiterst lijden niet!
Aartsvader van 't Heelal, uit niemand voortgesproten,
Zoon, vóór begin of tijd uit zulk een bron geteeld,
Geest, door wiens uitgang 't hoog persoontal wordt besloten,
Versterk zijn teedre borst door d'aanschouw van Uw beeld! ~
Wil hem de vreugde Uws heils uit Jezus' volheid geven,
Maak hem, als Daniël, tot een zeer wenschlijk man;
En, stond de Apostelkerk eens schoon met haar St. Steven,
Ons tempelwelfsel praal' met d'eernaam van St. Jan! —
' De stamvader aller rotterdamsche Meezen dezer dagen.
' Joannes in de gevanghenisse of den Martelaer voor de Waerheyt, Jan Kost, enz. door Constantijn
de Vry. Gedr. tot Warenburg, by Geeraert Verijn, op hethoekjen van de kruissteeg in St. Jan Baptist.
DES VÄ.DERLANDS. ' 349
De «nieuwe Farizeeuwen», gelgk ze hier betiteld werden, zagen zich in een vin-
nig hekelrym, door een ander aanhanger van Kost, nog feller doorgestreken; «wat
mag er», heette het daar,
Wat mag er die lieven Heers beestjes toch letten?
Het viertal dat zwoer op Jan Kost te gaan preêken,
En hem door het negende Tienbod te steken;
Wel, laten de burgers hun hartjens ophalen
De Waarheid zal Kost vry wat beter betalen:
Hü staat als albaster zoo blankjes van binnen;
Maar wouden de vlegels hem eerljjk verwinnen.
Ze zouwen op stoel niet alleen leggen heeklen; ~
Ze zouwen de boekjes van Kost wederleggen;
Maar of ze daar op 't heilig houtje» wat dreggen,
Dat maakt hen nog vuilder, de bloode poltronnen!
Heeft ooit iemand "valsche getuignis" verzonnen,
't Is Doesburg, en Brakel, en Mees, en Van Planken! *
Van de andere zij liet men zich intusschen mede niet in rym onbetuigd, en
vraagde o. a,:
Hoe duröe zoo Gods dienaars schelden,
En Duivels werken brengen voort?
Uw schijndeugd zelf te komen melden! —
Met recht gaf Helmond u den schop; —
Wacht, Koning Jezus zal Zyn hand
Nog leenen, om u eens te vinden! —
Scheldt, lastert, met en zonder naam.
De deugd blijft zuiver door de faam!®
Doch komen wy van deze meer stedelyke en gewestelgke tot 's Lands algemeene
belangen terug. Nauw was de wapenstilstand dezerzijds beklonken, of Amsterdam,
zich in zijn weêrzin tegen alle krijgsuitgaven gelijkblijvende, meende er op aan te
moeten dringen, de laatstelijk gelichte troepen nu onmiddelijk weder af te danken.
Terecht begrepen echter de verdere Slatenleden, dat men daaromtrent eerst den raad
van den Kapitein-generaal diende in te winnen, en werd dus. den July een brief
tot den Prins naar Dieren gericht, op welken hij, vier dagen later, in antwoord gaf,
dat hij, «hoe genegen, om de lasten van den Staat te verminderen, de bezwaarde
geldmiddelen der provinciën te verlichten, en de goede ingezetenen van verdere
'M,
' Versta den preekstoel.
^ 'Fier geestelijke honden van een heestelißen jager (door Godart van der Moet).
^ Kost voor Jan Kost, alias Tcalcelaer, vryheer van de plaats,'daer hy gestaen heeft, enz. (Lob
blaadjen, z. dr. of jaartal).
-ocr page 353-350 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
bijdragen lot verval dier lasten te verschoonen», zich de onraadzaamheid niet ont-
veinzen koü, reeds thans tot de voorgestelde afdanking over te gaan. Noch bij Spanje
noch bij den Keizer waren de zaken met Frankrijk in 't effen, en,zoolang ook zij-
niet in 't Bestand hadden toegestemd, bleef de gansche toestand twijfelachtig. Alle
mogendheden, en vooral die in de nabuurschap, waren nog sterk gewapend, en
hadden hun krijgsmacht aan de grenzen saamgetrokken, zoodat hem «de onvoorzich-
tigheid onverschoonbaar zou lijken», ging men tot den voorgeslagen maatregel thans
reeds over; terwijl, «daar het met het krijgsvolk van den Staat, zoo in getal als
manschap, door Gods zegen, nu beter dan ooit gesteld was, dit niet dan groot voor-
deel kon toebrengen aan de beraadslagingen, die de Staat zou moeten doen, om öf
de aanvankelijke rust te bevorderen en helpen bestendigen, óf, in geval van nood,
de landen zelf te verdedigen en voor alle overlast en geweld vrij te stellen». Hij
wenschte daarom alle verdere bespreking van dit punt tot November te zien uitstellen,
wanneer alles zich met meer zekerheid zou laten bepalen. De Staten legden zich bij
zijn aanneemlijke beschouwingen neêr, en wonnen daarop eerst na de toetreding van
Duitschland en Spanje, in September, zijn raad in, hoe verder te doen. Geen kans
ziende, de vóór drie jaar gelichte manschap thans verder in dienst te houden, sloeg
hij hun nu zelf voor, ze met het eind van October af te danken, en alleen het
regiment dragonders, onder Von der Gröben, dat ten last van de Unie stond, tot het
laatst van 't jaar aan te houden ^ De Staten vereenigden zich daarmee, en Hun
Hoogmogenden machtigden toen den Prins, die afdanking voor de gezamentlijke gewesten
te bewerksteUigen. Friesland echter, aan zijn eenmaal opgevatte meening getrouw,
begreep zelf eenige gemachtigden met die taak te moeten belasten, voor zoover het de
troepen zijner eigene betaling betrof. «De vrije friesche Maagd pronkt met Lands
mogendheid», had het juist in deze dagen nog met groote letters op de voorlijst van
den, zegeboog zien prijken, ter eere van zijn Erfstadhouder, in zijn hoofdstad opge-
richt, toen deze er met zijne jonge vrouw ^ de in 't vorige jaar door hem gehuwde-
Princes Amaha van Anhalt, den 19- Augustus zijn intreê deed, en met den luister-
ryksten .praal ontvangen werd \ Blykens het opschrift van een tweeden zegeb(^g, en
daarmeê overeenkomstige tafereelen uit de Grieksche Godenwereld, achtten de triezen
dan ook «Der Goden vreugd (bij zich) vergaard, Omdat Nassau met Anhalt paart» I
Nadat het de oude Goden en zijn friesche onderzaten zoo verblijdende echtpaar, eenige
dagen later, ook in de hoofdstad van 's Prinsen tweede erfprovincie zijn intrede gedaan
had, bracht het een bezoek aan Amsterdam, dal zich in zake der werving zoo een-
^ Zie zün schrijven aan Waldeck van 12 Sept., b« Muller, t. pl. p. 294.
ï Zie de uitvoerige beschrijving in den Soll. Merourms voor 1885, bl. 363 en vv.
s Aldaar, bl. 265.
DES VÄ.DERLANDS. ' 351
slemmig met hem en zyn beide gewesten getoond had. Tgdens zijn verblyf aldaar,
maakte de Princes, van hare moeder begeleid, een uitstapjen naar Naarden, om er
door haar neef van Oranje begroet te worden ', die op een nog te gespannen voet met
Amsterdam en haar gemaal was, dan dat hy zich derwaarts had kunnen begeven. Eerst
in 't volgende voorjaar kwam er tusschen beide prinsen en neven een verzoening tot
stand, van wege den hollandschen Stadhouder, die voortdurend op een vriendschap-
pelijke verhouding had aangedrongen, door Waldeck voorbereid, en nu van zynent-
wegen door den^ Colonel Van Haersolle, van die zijns neefs door den franeker Professor
Van der Waeyen — zeeuwscher herinnering — beklonken. Een door Fagel ontworpen
overeenkomst van «de oprechtste en vertrouwdste vriendschap en goede verstandhou-
ding» werd daartoe van weêrszyden aangenomen, waarby beide Prinsen beloofden,
«elk, naar de macht, het gezag, en 't vermogen, die hem toekwam en in hem
was, den welstand der Republiek met een onderling concert en harmonie» — de
woorden van den dag — .<te bevorderen». In betrekking tol andere ryken en gemeene-
besten zou daartoe de Prins van Nassau, hetgeen door den Prins van Oranje geoor-
deeld werd, dienstig en nuttig te wezen, ook in de provinciën van zgn beslier» zyn
best doen niet alleen niet te doen tegengaan of langs bedekte wegen verhinderen» ^
gelijk lot dusver zoo vaak gebeurd was — «maar integendeel te doen opvolgen en
len uitvoer leggen»; terwiyl, van zyn kant, de Prins van Oranje beloofde, daarover
met dien van Nassau «Ie zullen correspondeeren en hem alle vertrouwelijke opening,
en mededeeling van zijn bedoeling te doen, en ook gaarne, zoo ver eenigsins mogelgk,
Ie zullen opvolgen de bijzondere beschouwingen, welke die Prins daaromtrent zou
kunnen hebben en hem kenbaar maken». Ieder hunner zou verder alles doen, wat
in hem was en dienstig kon zyn, om het gezag en 't vertrouwen van den ander onver-
minderd en ongekrenkt te handhaven». Op punten, die verschil van meening tusschen
heide partijen konden doen geboren worden, verklaarden zij: 1. wat de open brieven
of palenten aan 't krijgsvolk betrof, binnen Friesland en Stad-en-Landen te houden
of daaruit te trekken: dat, wat het eerste aanging, een aanhechtsel van. den Prins
van Nassau en de Gedeputeerde Staten vereischt zou wezen; en wat het tweede betrof,
dal er patenten met open namen derwaarts zouden gezonden worden, om die namen
door dien Prins en Gedeputeerden te laten invullen; terwijl die Prins tevens de zaken met
al zyn vermogen daarheen zou zien te leiden, dat altijd zulke namen werden inge-
vukl, als de Prins van Oranje hem zou kenbaar maken, dal hij gaarne ingevuld zag.
Omtrent de begeving van krygsampten, ter indeeling van beide Provinciën le velde
openvallende, zou den Prins van Nassau geen prejudicie gegeven worden, en al het
van afdanking blyven ter beslissing van de regeering. Voor het Drostampt van
Zie Jhr. van Sypesteyns QescUedk. Bij^ra^en, III. bl. 17.
-ocr page 355-352 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
Twenthe, waarover nog altijd verschil was, zou het met Overijsel gemaakte accoord
worden toegepast, en de Prins van Oranje nam aan, zooveel in hem was, te bewerken,
dat dit accoord daartoe ook door Hun Hoog-Mogenden werd goedgekeurd. De geschillen·
tusschen de stad Groningen en de Ommelanden zouden zoo lang mogelijk aan den Prins
van Nassau, als Stadhouder, worden verwezen, en zoo eene of beide partijen ze ter
beslissing der algemeene Staten wenschten te brengen, zou de zaak door den Prins
van Oranje zoo beleid worden, dat de beschouwingen van dien van Nassau daarom-
trent telkens zoo veel mogelijk voldaan mochten worden. De Prins van Oranje beloofde
ook, uit genegenheid voor dien van Nassau, voor 't bestier of bevelhebberschap van
Roevorden, de Boertange, enz. geen andere personen te zullen zenden, dan die hij
wist den Prins van Nassau aangenaam te zijn. Mocht er eindelijk omtrent eenige der
bovengenoemde zaken of andere verschil van gevoelen ontstaan , zoo zou «de een den ander
op geenerlei wijs tegenwerken, maar daarover in een minnelijk concert treden of door
een gelastigde doen treden, opdat alzoo altijd gehandeld werd op de gronden en regels
van beider oprechte vriendschap, verstandhouding, en vertrouwen, zullende de Prins van
Nassau in 't bijzonder nooit nalaten , zulk een achting en ontzag te hebben voor dien van
Oranje, als dezes uitstekendheid in verschillende opzichten verdiende; en willende de
Prins van Oranje wederom dien van Nassau van zijn bijzondere gunst, genegenheid,
en vriendschap hebben verzekerd. Alles in hoop en zekere verwachting van het vader-
land en Gods kerk, welke beider welstand hun hoogste wet was, ten meesten te
kunnen dienst doen» Zoo was nu alles tusschen beide neven ten beste geschikt, de
eigenliefde van den frieschen gespaard, en voor den hollandschen, bij zijne doortastende
buitenlandsche staatkunde, in plaats van een hinderlijk tegenstribbelaar, een hem
zooveel doenlijk in de hand werkend aanhanger verkregen. «Ik heb», schreef hij
hem nu, den ΒΟ«"» Maart 1685, na de vaststelling van \ contract, om hem zooveel te
meer nog voor zich te winnen, «ik heb met groote vreugd van u vernomen, dat
gij voldaan zijt over 't geen de Heer Van der Waeyen met mij is overeengekomen;
en daar nu alle hinderpalen weggenomen zijn, die tot dusver een zoo volledige ver-
standhouding, als wij samen moesten hebben, in den weg stonden, verzoek ik u,
verzekerd te wezen, dat ik u met de daad zal toonen, hoezeer mij uwe belangen ter
harte gaan, en welk een begeerte ik heb u van dienst te zijn» I En een goede maand
later, terwijl hij hem tevens zijn goedkeuring te kennen gaf van zijn plan, om Haersolte
tot zijn hofmeester te nemen, mits deze slechts van tijd tot tijd zijn regiment kon
gaan bezoeken: «ik ben heel blij uit uw brief te hooren, dal gij over mij voldaan
zijt, en ik hoop, dat gij 't voortaan nog meer zult zijn, daar ik niets hartelijker
» Zie het geheele, bü Van Sypesteyn t. pl. bi. 28 en vv. opgenomen stuk.
JSie Groen van Prinsterers Archives, enz. V. p. 589, S.
DES VÄ.DERLANDS. ' 353
vvensch, dan u ten dienst te staan. Wees verzekerd, dat iemand onmogelijk meer uw
dienaar kan zijn, dan Willem, Prins van Oranje».
• Met Engeland was men, door 't beloop der Oostindische zaken op Java, in de
laatste jaren, sedert eenigen tijd aan 't haspelen geraakt, en daardoor in 't vorige
najaar, Heinsius, de Pensionaris van Delft, met eenige andete beeren benoemd, om in
buitengewone bezending naar Londen over te steken, en daar het geschil in der minne
bij te leggen. Nadat namelijk in 't jaar 1680 Sultan. Ageng van Bantam — hel
eenige nog niet aan de Oostindische Maatschappij leenroerige rijk — zich gedwongen
had gezien van de regeering afstand te doen , en zijn oproerigen oudsten zoon Hadji
zijn plaats te doen innemen, zich zelf in schijn tevreden stellend met den van zijn
zoon «ter leen» erlangden lusthof van Tirtijassa; wist hij zich van daaruit intussehen
allengs door bijeen verzamelde benden leêgioopers, onder priesterlijke medewerking,
te versterken, in de overzeesche Lampongs opstand te verwekken, op Java zelf ver-
schillende gewesten afvallig te maken, en eindelijk den nieuwen Sultan in zijn bij
Bantam gelegen kasteel van Soeroesoeang zoo in 't nauw te brengen, dat deze ten
slotte niet beter wist, dan de hulp der Compagnie uit Batavia in te roepen, en haar
daarvoor den uitsluitenden handel in zijn rijk toe te zeggen. Deze welkome aanvraag
vond bij Goeverneur-generaal en Raad het hartelijkst onthaal; zij beijverden zich,
aan Sultan Hadji's aanzoek gehoor te geven, en zonden schepen en krijgsvolk naar Ban-
tam, met dat gevolg, dat eerst dit en Hadji's kasteel ontzet werden, en toen Ageng zelf
te Tirlijassa bestookt en aangetast. Tot het uiterste gedreven, liet hij den 29''" Decem-
ber 1682 daar alles in de lucht springen, en nam zelf met zijn broeders zoon,
Poerbaya, en eenige aanhangers, de wyk naar 't gebergte, om, na eenige jaren
zwervens en den dood van dien zoon, zich der Compagnie gevangen te geven, en in
1092 zijn leven te Batavia te eindigen. Zijn zoon Hadji echter had, overeenkomstig
«Je gedane toezegging, der Compagnie den alleenhandel in zijn rijk gegeven, en allen
mel-hollandschen kooplui, gelijk met name een aantal engelschen, het verder opont-
Jioud daar ontzegd Weinig met dien stand van zaken ingenomen, had de engelsche
Compagnie zieh bij Koning Karei daarover beklaagd, en deze bij de Staten op scha-
tleloosstelhng voor haar aangedrongen. Na lang over-en-weêr praten, was door den
gezant Van Citters voorgesteld een begrooting der scha te doen opmaken, en door
'cn Konmg toen bepaald, daartoe van weerszijden gemachtigden te doen benoemen.
Met dit doel was daarop door de algemeene Staten de buitengewone bezending ge-
i^aan, die evenwel eerst in January 1685 de reis aanvaardde, daar de Koning met
benoeming zijner eigene Commissieleden was achtergebleven. Nauw had men nu
^^^ ^^^ omstandig verhaal van De Jonge, De Opkomst van hef ΝφτΜβοΗ
^«^-«rf t« VII. bi. CIX en vv.
iV« deel, ge etuk, 15
-ocr page 357-354 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
ν
de onderhandelingen aangevangen, of de onverhoedsche dood des konings bracht er
stoornis in, terwijl 't ook verder tot geen afdoening kwam, en de afgevaardigde Heeren
in 't voorjaar van 1686 onverrichter zake wederkeerden.
Koning Karei was namelijk, maandag den 12- February, in zijn slaapvertrek, te
midden der Heeren, die, naar gewoonte, hem kwamen zien scheren en kleeden,
plotseling van een beroerte overvallen, en hoewel onmiddelijk door een bijstander -
met een pennemes, bij gebrek van een lancet ~ gelaten, weinig of niet bijgekomen,
daarop nog een paar dagen blijven voortsukkelen, en in spijt van herhaalde latingen
en andere aan^wende middelen, vrijdag 's morgens daaraan overleden. Geen week
te voren had men hem, zondag 's avonds, tot ergernis van enkele gemoedelijke getui-
gen, met een drietal vriendinnen - Portsmouth, Gleveland, en de haar man ontloo-
pen Hortense Mancini — «in de onbeschrijfelijkste godvergeten brooddronkenheid en
weelde, en allerlei losbandigheid» zien zitten lachen en stoeyen, terwijl een fransche
knaap, Hortense's pagië, minneliedjens zong, en een twintig loszinnige hovelingen,
met hoopen gouds voor zich, aan een groote tafel Usset zaten te spelen Zijn broeder
Jacob, in zijn plaats als Koning erkend, gaf er, «om den eerbied altijd door hen
voor den overleden Koning, en de achting te hunnen opzichte steeds door hem ge-
koesterd», den Staten op 't spoedigst kennis van, «niet twijfelende, of zij zouden er
een gevoelige droefheid over hebben, en in de toekomst met hem samenwerken, om
weêrkeerige goede verstandhouding van nabuurschap en vriendschap te bewaren, zoo-
als die voor 't goed verstand en het weêrzijdsche voordeel van beide volken noodig
was, en hij zelf van zijn kant besloten was te doen» I Hoe fraai dit alles klinken
mocht, en Hun Hoog Mögenden dan ook niet nalieten, den nieuwen Koning hun-
nerziid's, na zijne kroning op 3 Mei, door een plechtstatig gezantschap te begroeten,
waren zijne houding en handelingen al aanstonds niet van dien aard, om hun on-
roomsche harten voor hem te winnen. Nadat hij reeds luttel dagen na zijn broeders
overlijden in zijn bidkapel den kerkdienst, naar Roomsch gebruik, openlijk was gaan
bijwonen, en hij vervolgens in Whitehall een kansel voor de Vastenpreekers had opricht,
en er de mis door hen liet bedienen, terwijl een zwerm van Roomschgezinden, meer
dan in Engeland sedert de Hervorming te zien waren geweest, zich in vol vertrouwen
aan zijn Hof bewoog ^ gaf hij, in zijn wreedaardige handelwijs omtrent de zich aan
de Staatskerk onttrekkende, onroomsche Schotten, en de rechtspleging, onder zijo
ι Zie John Evelyn's matü op 467: «I can never forget the ittexpressible luxay and prophane-
ness", enz. - «upon which two gentlemen who were with me, made reflexion8 with astonishment .
» Μϊ,ή^ ^m Ζ. Κ. Μ. van Gr. Brittanje aan de H. Mogi^. UK, Staten-Generaal der Vereemg.e
Nederlanden. \
» Evelyn'a Diary, p. 469, „ .. -
-ocr page 358-DES VÄ.DERLANDS. ' 355
bloeddorsligen gunsteling, den tot het Lordschap door hem verheven Opperrechter
Jeffreys, legen zijn vroegere belagers ingesteld, van zyn inborst en bedoelingen maar
al te stuitend blijk. Met zijn kerkelyken geestverwant van Frankrijk knoopte hij on-
middelgk de teerste banden aan, en ontving — dankbaar, maar onvoldaan — de
aanmerkelyke geldsom hem door dezen voorkomend verstrekt, tezelfder tyd dat hg
zijnerzijds juist John, den schraapzieken broeder van zijn vroegere bijzit, Arabella
Churchill, naar Frankrijk had afgevaardigd, om, bij zijn hartelijke betuiging van ge-
negenheid en geestverwantschap, tevens zijn behoefte aan die geldelgke ondersteuning
te laten uitkomen. Hy zelf betuigde zich daarvoor ten volle geneigd, Lodewgk in de
spaansche Nederlanden zijn ongestoorden gang te laten ^aan, zoodra hij zich daartoe
geroepen mocht vinden, en hem Brabant en Henegouwen gerust te laten inlijven
Aan de Staten zou hij weldra een lange lijst van wederspannigen overzenden, die,
zijn woede ontvlucht, in 't buitenland hun toevlucht hadden gezocht, en die hij hem
verzocht op hun grondgebied te doen vatten, zoo ze er onverhoopt werden aangetrof-
fen. De Hertog van Argyle toch, een der deelnemers aan de vorige samenspanning,
had zich, dadelijk na zijne troonsbeklimming, aan een roekelooze landing in Schotland
gewaagd, en ook den hier vertoevenden Monmouth overgehaald, een inval in Devon-
shire te doen, waartoe deze met een amsterdamsch schip, den Helderen Berg, onder
Kapitein Pieter Brakel, was overgestoken. Beider ondoordachte onderneming mislukte,
en zij zelf, gevangen genomen, moesten met hun hoofd daarvoor boeten. Yan de hun
door den engelschen Gezant, Skelton, overgemaakte lysten, namen de Staten wel
den schijn aan eenig werk te maken, doch toonden er weinig voortvarendheid
bij; en Amsterdam, wegens 't leveren van wapens en krijgsvoorraad aan Argyle, door
Skelton van medeplichtigheid en minachting voor den Koning beschuldigd, gaf
hem schriftelijk zijn hooge gevoeligheid daarover te kennen. Wat het door Monmouth
gebezigde schip betrof, toonde hem de Admiraliteit dier stad aan, dat hij «niet be-
hoorlijk hebbende aangegeven, waar dat schip, met nog drie andere, van welke hij
schreef, te vinden waren, zij ook niet in staat was geweest, er beslag op te leggen»;
terwijl de amsterdamsche regeering hem meldde, dat «zoodra zij vernomen had, dat
gezegd schip voor de stad lag, om krijgsbehoeften naar Engeland te voeren, zij den
waterschout had bevolen, het met geweld daarvan te weêrhouden; dat die schout ech-
ter ongelukkig te iaat was gekomen, daar het toen reeds drie dagen weg was». Het
schip zelf, dat, na Monmouth afgezet te hebben, naar Bilbao was gestevend, en van
daar naar Amsterdam was teruggekomen, werd daar op 't eind van 't jaar in beslag
genomen, en ten behoeve des Konings verbeurd verklaard, den toenmaligen eigenaar
echter uit Lands kas een schadevergoeding van 11000 gegeven. De Kapitein, die
' 2ie Barillona in Macaulay's History Ch. IV. aangehaald schrijven van 36 Febr.
-ocr page 359-356 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
•li
te Londen gevangen zat, raakte daarop vrij, evenals de uit Bilbao opgezonden heel-
meester De Bra er, op aandrang van den Heer Van Citters, op vrije voelen gesteld
werd De algemeene stemming, waarin men ten opzichte van Koning Jacob en zijne
richting verkeerde, laat zich het best uit de hoogdravende rijmen opmaken, aan den
ongelukkigen Monmouth gewijd, van wien anders Avaux terecht getuigde, dat «hij
het hoofd van den Prins van Oranje niet bleek te bezitten»:
Moest dan de bloem der brave mannen,
Zoo groot van deugd als kloek van moed,
Vorst Kareis eigen hartebloed,
Voor God en Vrijheid aangespannen,
Helaas! in zijne fleur vergaan!
Dat hoofd, geboren tot regeeren,
Een spiegel van manhafte deugd,
Nog korts der vromen hoop en vreugd,
Moet dat ontijdig ^t licht ontberen?
Ja, Londen heeft zijn bloed zien rooken.
Daar, op een eereloos schavot,
Het dierbaar lichaam wierd geknot! ~
Een beul heeft hem in 't graf gedreven,
Maar zijne deugd zal eeuwig leven;
Want nimmer sterft een eerlijk held.
De Vrijheid zag haar siersel dalen,
De Godsdienst, die zijn val beweent
In diepen rouw, zit als versteend,
Wijl Babels hoer mag zegepralen! — ®
Deze laatste zou dit jaar elders veel grooter triomfen nog vieren, doch ten koste
van 't land, waar men haar dat liet doen. Lodewijk XIV's geloofsdragonders, wier
aanvankelijke werkzaamheid wij reeds een paar jaar vroeger gadesloegen, zouden thans
veel afdoender nog optreden, tot zuivering der fransche beemden van allen zich her-
vormd wanenden godsdienst ^ en zijne belijders, die «monsters» als de vervolgzieke Bossuet
ze noemde, het «als hel schoonste werk van 's Konings regeering» beschouwende,
dat hij die kinderen der «ongerechtigheid» zocht uit te roeyen ^ Al hadden toch
> Zie de uit zv)n brieven aangehaalde plaatsen bij Wagenaar, Vad. Historie, XV. bl. 307.
3 Zie BowUaght over de dood en Grafschrift des hertógs van Monmouth.
3 La Eeligion Prétendue Meformée, gelijk men haar, meestal met de drie hoofdletters R. P. It·, aangaf.
" Blijkens zyn Lijkrede op Letellier, waarbij hij Koning Lodewijk met de woorden toesprak: «Vous
avez exterminêX^^ hérétiques, c'est Ie plus bel ouvrage de votre rhgne", en zjjn schrijven In 1691 aan
Nieole: «(Dieu) a voulu révéler par la dispersion de nos protestans ce mystère A'iniquiié, ai purger
la France de ces monstres".
DES VÄ.DERLANDS. ' 357
Koning Lodewijk en Louvois de barbaarsche vervolging tydelijk doen staken, Zijne
allerkristelijkste Majesteit was te zeer voor zijne grootsohe taak der volledige bekeering
aller ketters in zijn koninkrgk bezield om er niet weldra weêr op terug te komen.
De franscbe geestelijkheid had buitendien, in hare vijjQaarlijksche algemeene vergade-
ringen nooit afgelaten, jiare wenschen en eischen in dien zin te uilen en zoo Koning
als bevolking in haar ketterjagenden en vervolgzieken geest bewerkt. Het jaar van
rust den armen vervolgden gegund, had zoo de nog niet- als de nieuw-bekeerden onder
hen moed doen scheppen, en de laatsten voor een goed deel evenzeer tot hun ver-
zaakt geloof terug doen keeren, als de eersten daarin werkzaam doen blijven; 't geen
beide te meer den wrevel hunner vervolgers wekken, ^n hen tot doortastende maatre-
gelen drijven moest. In Augustus 1683 waren 1500 dragonders en 2000 man voetvolk,
onder den overste Saint-Rhue, Dauphiné binnengetrokken, en hadden dit op nieuw aan
de kerk onderworpen. Ook geld en goede woorden werden intusschen niet gespaard,
om elders hare kettersche kinderen in haar rechtzinnigen schoot terug te voeren;
want met zachtheid zou men allen liefst teruggebracht hebben, hadden juist de dege-
lijkste en gemoedelykste hunner dat maar gewild \ En zoo moest men — om zyn
bekrompen drijven door te zetten — wel de toevlucht tot gewelddadigheid, dwang,
marteling, en doodslag nemen! De intendant Foucault liet in 't voorjaar van 1685
in Béarn al hun kerkgebouwen slechten, en bracht er door de hem beschikbaar
gestelde troepen tal van bekeeringen te weeg. Daarna ging hij in Poitou Basville ver-
vangen, die er hem echter, naar hij zich beklaagde, bijna niets te doen had gelaten.
In Saintonge, waar een aantal halsstarrige nieuwgezinden waren, kreeg de intendant
Bouflers van Louvois last, al de noodige troepen te zeilden, «om hen te verplichten,
een goed voorbeeld te geven». In Orange ging de Graaf van Tessé aan 't bekeeren,
met het beste gevolg, naaf hij meldde; slechts de predikant Chambrun, die er nader-
hand al de ellende van beschreef, wilde naar geen reden luisteren; ook was het
ongeloofelijk, hoe er de lieden steeds met den Prins van Oranje en zgn gezag, met
Holland, Engeland, en de duitsche Protestanten schermden. Den 22™ September werd
eindelijk de herroeping van 't Edict van Nantes afgekondigd, bij 't welk Hendrik IV inder-
tijd den Hugenooten vryheid van godsdienstoefening verleend had. Overal wejd hun nu
"Le roi a Ie dessein de travailler ä la conversion entiére des hérétiques", schreef Mevr. de
Maintenon den I3en Aug. 1684.
' Zie de aanhalingen uit hun verslagen der laatste 25 jaar b}j Eousset, Hist de Louvois, III. ρ. 437.
' "Sa Maj.", schreef de oude Letellier den 5cn Maart 1585 nog, "ne plaindroit point des eomnjes
aesez considérables, si elle pouvoit espérer qne la distribution qui en seroit faite püt être euivie par
wn nómbre considérable de converaions". Hij zag echter zelf het ondoeltreffende van dit middel in,
en noemde de beweegreden van hen, die er zich door lieten leiden, een maumis motif^ dat de meer
oprechte" gemoederen niet zouden aannemen. Zie bü Rousset. t. pl. p. 459, s.
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
,Λ.,ϊ'"· - - '
de uitoefening van den hervormden eeredienst ontzegd; de predikanten kregen veertien
dagen speelruimte, om, op galeistraf, het land te verlaten; de nog staande gebleven
kerkgebouwen moesten terstond voorden afgebroken; en 't parijsche gepeupel haastte
zich dan ook naar dat van Charenton, waar in luttel dagen geen steen op den an-
deren bleef. Buiten zijn gelaarsde en gespoorde apostelen liet de Koning, om 't be-
keeringswerk te bevorderen, thans ook nog eenige zendelingen van verschillende gods-
dienstige orden, voornamelijk echter Jezuïten uitgaan \ Van hen en't herroepen Edict
verwachtte de Koning alles: «Zijne Majesteit», schreef Mevr. de Maintenon, «is zeer
in zijn schik, de laatste hand aan 't groote werk der vereeniging aller ketters met
de kerk gelegd te hebben; en Louvois is 't niet minder». Zij rekenden echter buiten
den waard, en een dubbelzinnige zinsnede in hun Edict gaf daar vooral aanleiding toe.
Deze schonk den onbekeerden hervormdgezinden verlof, «rustig in Frankrijk te leven , tot
het Gode behagen mocht hen evenals de anderen te verlichten, en in dien lijd hun
handel te blijven drijven, en hun goederen ongestoord te bezitten, zonder verhindering
of stoornis, op voorwaarde, hun eerdienst niet in 't openbaar uit te oefenen». Dit
bracht velen geheel in de war, die nu berouw gevoelden zich bekeerd te hebben,
of zich te meer genoopt vonden, daar niet toe over te gaan. Er bleef dus nu geen
ander middel over, dan hun met de daad het tegendeel hunner averechtsche opvat-
ting dezer bedriegelijke woorden aan 't verstand te brengen. [«Zijne Majesteit be-
geert», liet daarom Louvois aan de Intendanten weten, «dat men hiet alle middelen
beproeve hen te overtuigen van geenerlei rust noch verzachting ten hunnent te wach-
ten, zoolang zij een godsdienst blijven aankleven, die Zijner Majesteit mishaagt; en
men moet hen wel doen verstaan, dat al wie den dwazen roem, er het langst bi] te
blijven, bejagen, een nog erger behandeling ondergaan zullen, zoo zij in hun stijf-
hoofdigheid volharden; boeren en burgers mogen zich op alle soorten van hardheden
van de zij der officieren van 's Konings troepen voorbereid houden». Gelijk reeds tot
dusver lieten 't dan die troepen en hun hoofden daaraan ook niet ontbreken; geen
wreedheid werd den armen verstokten gespaard, en kunne noch leeftijd verschoond.
Geen wonder dus ook, dat wie niet wilden buigen zich uit de voeten zochten te
» «Les dragons" "schreef Mevr. de Sévigné daaromtrent aan haar neef, "ont été de trés bonsmis-
Bionnaires jusqu' ici; les prédicateurs qu'on envoie présenteraent rendront lOuvrage parfait", (iei/re»,
Y. p. 461). Hij antwoordde haar, in züne evenredige verblindheid: "J'admire la conduite du Koi peur
ruiuer les huguenots: les guerres qu'on leur a faitee autrefois et la Saint-Barthélemy ont multiplié
et donnê vigueur Ä cette secte; Sa Majesté 1'a sapée petit ä petit,etréditqa'ilvientdedonnersoutenu
des dragons et des Bourdaloues' (aan wien de ongelaarsde zending naar Montpellier en omstreken
was opgedragen, om er - als Mevr. de Sévigné zich bad uitgedrukt - «zooveel lieden, als zich
bekeerd hadden, zonder te weten waarom, dat aan 't verstand te brengen, en er goede Katholieken
van te maken") "a été Ie coup de gräce". (Aid. p. 464).
DES VÄ.DERLANDS. ' 359
maken, en buiten de grenzen van 't onverdraagzame rijk, een «land van vrede en
vrijheid» opspoorden, waar zij, «zonder vreeze van stoornis» hun godsdienst konden be-
lijden , en «zooveel zoets konden genieten, als men bitiers in Frankrijk ervaren had»
Zi] slaagden in spijt der wachters aan de landpalen en der wachtschepen aan de kust, die
hen dat te beletten zochten, en menigeen helaas! daar nog, op't punt van te ontvlieden,
in zijn opzet stuitten, om hem door harde kerker- en galeistraf, voor zijn ondankbaar
verzet tegen de gelooismaatregelen van den voor 't zieleheil zijner onderdanen zoo
zorgvuldig wakenden Koning, te doen boeten.
Terwijl men dezen in zijn land, en onder zijn geloofsverwanten daarbuiten, voor
zijn kortzichtige handelwijs loofde en bewonderde, «niets zoo schoon» noemde, «als
zyn herroeping van Hendrik IV's Edict», van oordeel was, dat «geen Koning ooit
iels zoo gedenkwaardigs gedaan had of zou doen», zijne bekeeringszendingen, «van
ettelijke dragonders ondersteund, de grootste en schoonste zaak» achtte, «die ooit was
uitgedacht en uitgevoerd» dacht men in 't onroomsche buitenland, met name Hol-
land, geheel anders, en liet het niet aan sprekende blijken daarvan ontbreken. Met
gemoedelijken ernst en ten volle verdienden, vinnigen spot, uitte men erzieh over de
fransche dingen van den dag, en het alleen zaligmakende kerkgeloof, met zijn hoofden
en voorstanders, die dergelijke dingen'voor deugdelijk verklaarden en roemden. Men
liet er de schim van Koning Hendrik IV zijn nazaat op den franschen troon van zoo
geheel tegenovergestelde godsdienstrichting toespreken en kapittelen. «Zie» , liet men
hem bestraffend zeggen:
Zie uw grootvaders schim hier klagend voor u staan!
Wie trekt u 't oog van uw genegenste onderdanen,
En stopt u de ooren voor hun zuchten en hun tranen?
Gedenkt ge niet, met welk een ijver «e, in mön nood,
Zich willig gaven voor mijn kroonrecht in den dood?
Dat zü me in lief en leed zijn eeuwig trouw gebleven,
En dat ik door hun hulp ben op den troon verheven
-
' Zie het aandoenlijk Journal de Jean MigauU, enz. (Paris et Öenève, 1854) p. 79 en 197, in
't wolk men al de gevaren leert kennen, waaraan hy, zijn gezin, en geestverwanten van 1681 tot
'87 — het jaar zijner ontkoming naar Holland — bloot stonden, en ter nauwemood ontsnapten. Met
innige voldoening maakt men er, tegenover afvallige geloofsgenooten van den steller, die zich niet
ontzagen, van 't ongeluk hunner trouw gebleven medestanders op de inhaligste wijs partij te trekken,
tevens met edelaardige belijders en belijdsters van 't roomsch geloof kennis, by welke de mensche-
lökheid boven dat geloof gold, en die, op eigen lijfsgevaar af, hem en den zijnen een welkome toe-
vlucht schonken.
' Mevr. do Sévigné LeUren, t. pl. p. 461 en 467. De loftuitende ontboezemingen van Bossuet,
MassiUon, Fléchier, enss. en de luidruchtige te Kome betuigde vreugde, zie o. by "Weiss^ Bist,
dt$ Réfugiés -protestants, I. p. 119, s.
360 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Daar gü in Majesteit nog tegenwoordig pronkt?
Wat heische geest helaas! heeft dan in u ontvonkt
Die heillooze Ijver, die, door hunne rust te storen,
De rust van uwen Staat het harte zal doorboren?
Maar waartoe vragen na 't geen al de wereld weet:
Dat gruwelstuk is in de roomsche poel gesmeed,
En 't grootste meesterstuk der jezuïtsche treken! -
Ach, dat moorddadig rot, die schadelijke pest,
Heeft reeds zijn Stoel zoo vast in uwe ziel gevest,·
Dat ik wel merk, dat u mijn redenen mishagen;
Maar 'khou niet op, mijn zoon, wiens staat ik moet beklagen,
Voor dat men ophoudt van vervolging en geweld; —
Mijn voesterkinderen kan ik niet zien verschoven,
Noch hun gewisse van zijn vrijheid zien berooven.
En rust genieten in het vorstelijke graf! —
Spaar, spaar hen toch, die God voor Oppervorst erkennen.
En wil aan 's Heeren volk uw handen niet meer schennen!
•Zie voor u, zie tot waar de Hel u heeft gebracht,
* En keer, eer 't Papenschuim om uw verdwaasdheid lacht! — '
Id toespeling op het bekende beestencijfer uit de Openbaring, maakte men een
spotprent, met latijnsch en hollandsch randschrift, waarin men 's Pausen aanschijn,
met de driekroon gedekt, en dat van een kardinaal schetste: het eerste als tegenbeeld
van het met hoornen prijkende openbaringsbeest, het andere als van dat eens narren
met zijn zotskap, «üe talsche kerk Draagt 's Duivels merk», luidde het van het eerste,
en «In wijsheids schijn Veel gekken zijn», verkondde het andere I Hetzelfde open-
baringscijfer paste men - naar 't voorschrift van Openb. ΧΠΙ, 18: die verstand
heeft rekene het getal des beestes; ^vant het is een getal eens menschen ~ op nieuw
ook op Koning Lodewijk en 't jaartal zijner Herroeping toe, en wist beiden uit zijn
naam en toenaam te halen terwijl 't in de berijmde toepassing heette:
Wie maar zijn oogen slaat en leest,
Voor 't Beest en zijnen aanhang vreest,
Als hij zal komen aan te merken,
Hoe dat de Koomsche Antikrist,
Door monniken- en Jézuïten list,
Verstoren doet Gods kerken;
Voor 't Beest, dat uit der aarden siyk
Met hoornen, als een ram gelijk,
1 De Qeesi van Eendrih de Orooie aan Louis Ie Grand. VI. bi. z. df. of j.
® Zie bijgaande afbeelding,
3 Ï.VD0VICV8 XIIII MagnVs (606 + 14 + 1005). VI. bl., als boven,
Μ
, 1
-ocr page 364-DES VÄ.DERLANDS. ' 361
Komt om van z|jne macht te roemen,
En, met geweld en Duivels kwaad,
In schijn van Heiligheid, doch Haat,
Goda ware kerke zoekt te doemen.
Waar men zoo omtrent 's Koning's en Rome's beginselen en werkzaamheid schreef
en rijmde, moesl voor beider uitgeweken slachtoflFers een herbergzaam toevluchtsoord
geopend zijn, en bleek dit dan ook — gelijk reeds bij de aanvankelijke vervolging,
nu drie jaren her — ten volle het geval. Reeds een maand vóór de Herroeping had
plaats gehad, had de hollandsche Raadpensionaris in een krachtig betoog de Staten
op de vervolgingen gewezen, door hun geloofsgenooten op nieuw in Frankrijk onder-
gaan , en was er dien ten gevolge eene commissie benoemd, om de beste maatregelen
in dezen te beramen, met het oog vooral op de in Frankrijk verblijf houdende Hollan-
ders. Men bezwaarde zich daarop bij den franschen gezant, en gelastte den hollandschen
te Parijs, zich bij den Koning over de handelwijs zijner regeering te beklagen. De
Koning verklaarde hem toen, dat hij de onderzaten van Hun Hoog Mögenden niet
legen hun wil in zijn rijk dacht te houden, en dat een paspoort zou verstrekt wor-
den aan ieder hunner, die vertrekken en zijn goederen verkoopen wou. Kort daarop
kreeg Avaux eigenhandig bericht van den Koning, dat hij de herroeping van zijn
grootvaders afkondiging zou doorzetten. «Het is mij aangenaam u te kunnen melden»,
schreef hem de kortzichtige Vorst, «dat God den besten uitslag gegeven hebbende
op al de zorg reeds zoolang door mij aangewend, om al mijne onderdanen tot den
schoot der Moederkerk terug te brengen, en daar de berichten, dag aan dag van een
oneindig aantal bekeeringen ontvangen, mij geen twijfel meer laten, of de hardnek-
kigsten zullen het voorbeeld der overigen volgen, ik alle uitoefening van den zich
hervormd wanenden Godsdienst verboden heb bij een afkondiging, waarvan ik hier,
lot uw bijzonder naricht, een afschrift zend, en die eerstdaags» — hel was toen den
18«» October — «voor al mijn Parlementen gebracht moet worden; zij zal des te min-
der moeilijkheid in haar ten uitvoerlegging baren, als er weinig lieden zyn, halstarrig
genoeg, om nog in hun dwaling te willen volharden». Nauwlijks was dit en de vier
dagen later gevolgde Herroeping bekend geworden, of de openbai'e meening uitte zich,
in woord en daad, in alle steden en gewesten. Inzamelingen van giften voor de verarmde
vervolgden werden ingesteld, maatregelen genomen om hen te ontvangen; een alge-
meene biddag werd door Hun HoogMogenden tegen den 2November uitgeschreven,
«om God den Heer te danken, dat het Zijner goddelijke Majesteit beliefd had, den Staat
«Jezer landen goedertierentlijk in rust en vrede te behouden, en de ingezetenen met
Z-yn heihg en alleen ter zaligheid leidend WoovA te voeden 'en te onderhouden, en
lijders te smeeken, dat Hij Zijne genade over deze landen wilde continueeren, hen
inzonderheid bij den waren kristelijken hervormden godsdienst bewaren, en de harten
IV« deel, 2e atuk. 46
362 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
van alle koningen en princen,en in 't bijzonder yan Zgne Kon^ Maj'. van Frankrijk
bewegen, om verkwikking en verlichting te geven aan die kerken, die in de naburige
landen en zonderling in Frankrijk, zoo hard en jannmerlijk bezwaard, gedrukt, ver-
strooid, en verwoest werden». De middelburgsche Overheid liet den 24- October
onmiddelijk bekend maken, dat de vluchteUngen, die zich binnen hare muren kwamen
vestigen, tien jaar lang vrijdom van alle lasten zouden hebben. Burgemeesteren van
Utrecht 'strekten dat den 21- der volgende maand, nog twee jaar verder uit, en
Friesland en Groningen volgden dat voorbeeld een kleine drie maanden later. In Hol-
land stelden de Staten, den 21- December, een jaarlijksche som van 12000 gulden
voor de fransche predikanten beschikbaar, die hier te lande een toevlucht zochten,
en verdubbelden die som in de volgende maand. Aan 70 hunner, over de verschillende
steden der provincie verdeeld, werd een jaarlijksch inkomen toegekend van 400 gulden
voor de gehuwden, de helft dier som voor de ongehuwden. Zeeland zeide den eersten
hel zelfde, den laatsten 300 gulden toe, en bovendien 200 aan elk van zijn steden,
die een uitgeweken predikant bij de haren aanstelde. Te Amsterdam werden vier
nieuwe waalsche herders en leeraars aangesteld. De Prins van Oranje trok zich twee
van de vermaardste predikanten aan door, uit zijn eigen middelen, 6000 gulden bij
de 1400 te voegen, door de Staten van Holland aan één hunner, den weisprekenden
Claude als geschiedschrijver van hun gewest toegekend, en den ander, Ménard, tot
zijn hofkapelaan te benoemen. Niet minder strekte hij zijne hand tot de uitgeweken
krijgslui uit, en faalde wel, bij de krijgsschuwe stemming der Stalen, om een paar
nieuwe regimenten uil hen te laten aanwerven, doch wist hen, door de openlijke
verklaring het anders zelf te zullen bekostigen, gelden beschikbaar te doen stellen tot
onderhoud van uitgewekenen van deftigen huize, die hier allengs in dienst zouden
kunnen treden. Zijne vrouw wijdde harerzijds haar zorg aan de uitgeweken fransche
vrouwen, .an welke zij er eenige aan haar persoon verbond, en aan meer dan honderd
andere een onderkomen verschafte in de daarvoor bestemde instellingen te Haarlem,
Delft, Den Haag, Leiden, Schiedam, Harderwijk, enz. Aan 'l Huis ter Noot in den
Haag', voor uitgeweken jonkvrouwen ingericht, schonk zij eene jaarlijksche toelage van
2000'gulden. Niet alle uitgewekenen- waren echter hulpbehoevend, of genoodzaakt
dat op den duur te blijven; allengs werden ook aanmerkelijke geldsommen het land
uitgevoerd, en hoewel de voornaamste kooplieden zich eerst een paar jaar later buitens
lands begaven, waren er toch, naar Avaux zelf aan zijn Koning meldde, m 1685
reeds een tien miljoen guldens weggevoerd. Hij ging er toen looze verspieders op
nahouden, die, onder schijn de uitgewekenen bij te staan, hun de uilwijkingsplannen
^ Hü had la8t gekregen Pavgs binnen twee etmalen te verlaten, en een l«fknecht van den Koning
zelf, hem tot aan de grenzen te vergezellen. (Weiss, t. pl. p. 96).
-ocr page 366-DES VÄ.DERLANDS. ' 363
hunner nog in Frankrijk verbleven geestvervi'anten ontlokten, en zoo gelegenheid
gaven, dezen aan de grenzen te onderscheppen, en hun kerkelijken euvelmoed op de
galeyen te doen boeten. Zoo ging zich zekere Tillières te Voorburg vestigen, stichtte
er een kerk, en ontving er gastvrij al zijn uitgeweken landgenooten met dit verrader-
lijke doel. Doch de Prins van Oranje, op zijn handelwijs opmerkzaam gemaakt, liet
hem van nabij beloeren, totdat hij eindelijk, in zyn huis omcingeld en met gevangen-
neming bedreigd, zich verwoed te weer stelde, en met de wapenen in de hand het
leven liet. Twee andere verspieders werden op de Beurs te Amsterdam betrapt, en
hadden hun vrijheid en leven alleen aan de edelmoedigheid van een uitgewekene te
danken, die hen nog in tijds gelegenheid gaf, naar Den Haag te ontsnappen, waar
zij in Avaux' gezantenwoning een veilige schuilplaats vonden. Bg deze ontstentenis van
Avaux' pogingen om de uitwyking te belemmeren, wist de fransche Koning, in zijn
kerkelijke verstoktheid, geen andere uitkomst tegen het door zgne wreede maatregelen
veroorzaakte kwaad, dan, naar h^ Avaux schreef, «van Gods goedheid de verlossing
daarvan te wachten, die misschien alles wel opzettelijk zoo wilde, om het Koninkryk
van slechte en onleerzame onderdanen te zuiveren»
Niet onnatuurlijk, dat bij zulk een zienswijs de jammerlijke staat van zaken voor-
eerst nog geen einde nam, en de uitwijking zich niet tot één of twee jaar bepaalde;
zij hield integendeel voortdurend aan, om eerst in de volgende eeuw, na den dood
(les Rotiings, te eindigen. Toch werd het aantal der naar Holland geweken Franschen
reeds in 't eerste jaar op een zeventig duizend begroot, lieden van allerlei rang en
stand, werkkring en ambacht. Te Amsterdam vestigden zy zich voornamelijk in de
achter de Prinsegracht gelegen wijken, de Bloem-Eoze-Laurier-Egelantier-grachten en
straten, wier gezamenlijke fransche naam van Jardin later in Jordaan verbasterde;
anderen kozen er in de zoogenoemde nieuwe Plantagië hun woning of bevolkten
't Noordsche Bosch, dat door de Reguliersgracht, de Looyers-, en Noorderstraten en
dwarsstraten gevormd werd. Leiden en Haarlem werden 't middenpunt hunner nijver-
heid, en breidden zich te hunnen gerieve aan de Hoogewoerd en Nieuwstad uit.
Ook Den Haag en Rotterdam, Delft, Schiedam, Dordrecht, Den Briel, Gouda, en
Schoonhoven zagen er veel binnen hunne wallen; gelijk in Zeeland Middelburg, Vlis-
singen , Tholen, Goes, Vere, en Zieriksee; in Zeeuwsch-Vlaanileren Sluis, Groede,
Aardenburg, Cadsand. In Friesland trokken zij naar Leeuwarden, Franeker, Harlin-
gen , Sneek, Bolsward, en Balk; in Stad-en-Landen naar Groningen. Terwyl de over
zee ontkomen uitgeweken zich meest in deze provinciën en steden kwamen vestigen,
trokken de over land ontvluchte meer naar Gelderland, Overijsel, en Utrecht. Aro-
l'eni, Nijmegen en Zutfen, Deventer, Kampen, Zwol, en de stad Utrecht zagen hen
' Zie de woorden uit zijn schrjjven van 80 Oct. '87 b« Weiss, t. pl. II. p. 33.
-ocr page 367-364 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
daar zich vestigen. In Brabant stelde de Prins van Oranje zijne baronnie en stad van
Breda hoofdzakelijk voor de uitwijkeUngen van zijn Prinsdom open. Zoo telde men
een paar jaar later reeds meer dan 70 waalsche kerken in de Vereenigde Provinciën,
door hen tot stand gekomen of aanmerkelijk uitgebreid, en noemde men de Republiek
terecht «de ark der fransche vluchtelingen», waarin zij niet slechts tijdelijk voor een
voorbijgaanden storm behoed werden, maar op den duur en voor hun nazaten een
vast verblijf vonden. De Staten van Holland en Westfriesland toch verleenden, in
't jaar 1709, het burgerrecht aan allen die zich in hun provincie gevestigd hadden,
en zagen zich al aanstonds door die van Gelderland, in 1710 door die van Zeeland,
in 1715 eindelijk door de Staten-generaal zelf gevolgd. ^(Beseffende», als de eersten
zich uitdrukten, «dat de voorspoed van een Staat op het aantal zijner burgers berust,
en dat deze gewesten, meer dan eenige andere, hun rijkdom hebben zien vermeer-
deren door de komst der om 't geloof uit hun land verjaagde Franschen; overwegende,
dat deze handel en nijverheid hebben doen bloeyen, en zij verder door hun gedrag sedert
lang de goedgunstigste bejegening verdienen, en het bijgevolg billijk en recht is, hen in
alle opzichten met andere burgers gelijk te stellen , verklaren wij hen als Hollanders genatu-
raHzeerd». In 't eigen jaar had ook de engelsche regeering een gelijken maatregel genomen.
Buiten de vereenigde gewesten was het vooral het Keurvorstendom Brandenburg,
dat zich de fransche uitgewekenen aantrok. Nauw was nog een week verloopen sedert
de Herroeping openlijk geschied was, of de Keurvorst vaardigde zijnerzijds een Miel
uit, waarin hij verklaarde, hoe de vervolgingen, sedert eenigen tijd tegen die van
den hervormden Godsdienst in Frankrijk in 't werk gesteld, en die veel gezinnen
bewogen hadden dat land te verlaten en zich elders neer te zetten, hem met een
billijke deernis bewogen hadden, en hy hun daarom bij dezen een vrge en veiHge
toevlucht in alle landen en gewesten zijner heerschappij wenschte aan te bieden, hen
tevens bekend makende met alle gerechtigheden, vrijdommen en voordeelen, die hij er
hen wilde doen genieten, om hen in de elenden te verlichten en te hulp te komen,
waarmeê het der goddelijke Voorzienigheid behaagd had, een zoo aanmerkelijk deel
van Haar kerk te bezoeken Hij gelastte daarbij, voor dezulken als hun iweg over
Holland wilden nemen, zijn beide agenten te Amsterdam - Romswinckel enDiest-
hen van levensmiddelen en vaartuigen te voorzien, ten einde naar Hamburg te trek-
ken, vanwaar hun zijn resident gelegenheid zou verschaffen naar die plaatsen Ie
geraken, in welke zij zich begeerden te vestigen. Zij die uit de oostelijke en zuide-
lijke streken opbraken, hadden zich maar naar Frankfort te begeven, waar zijn
resident Merian evenzeer in last had, hun vervoer- en levensmiddelen te verstrekken,
' Zie het mict van Sijn Cheurv. DoorU. van Brandenburg, enz. gegeven tot Potsdam de» 29 Oct.
1685 (In '8 öravenhage, bjj Pieter Hagen, 1685).
DES VÄ.DERLANDS. ' 365
om hen den Rgn af naar Mark- en Kleefsland of verder te brengen, waar hun de
gelegenheid werd opengesteld zich neêr te zetten. Wat zij zelf aan goederen mede
voerden, was aan tol noch lasten onderworpen, gelyk zij ook na hun Testiging zes
jaar lang van alle belastingen werden vrygesteld. De verlaten en vervallen huizen in
de plaatsen hunner keus zouden hun in bezit gegeven worden, en de plaatselijke
overheid kreeg bevel, hun hout, steenen, kalk en alle verdere bouwstof te verschaflen ,
om de hun afgestane woningen te herstellen; het burgerrecht werd hun overal toe-
gezegd , en vergunning gegeven in die ambachten te treden, bij welke zij zich wilden
aansluiten; den landbouwers werd land ter ontginning afgestaan, den nijveren alle
ondersteuning bij hun ondernemingen geschonken; den adelijken gelijke rechten en
waardigheid, als dien van 't Keurvorstendom zelf. In zulke plaatsen, waar zich ver-
scheiden gezinnen gevestigd hadden, werd hun 't recht verleend, uit zich zelf rechters
te kiezen, om hun onderlinge geschillen te beslechten, en gezamenlijk met den
inlandschen rechter in die zaken te beslissen, waarin zij 't met de duitsche ingeze-
tenen oneens mochten wezen. Predikanten werden hun naar evenredigheid van hun
aantal toegezegd, om naar de fransche wijs bij de oefening van hun eerdienst voor
te gaan, en Commissarissen in elk gewest aangesteld, om in overleg met den alge-
meenen Commissaris te Berlyn voor hun belangen te waken, en door dezen aan den
Keurvorst zelf rekenschap van hun doen te geven, opdat hun geenerlei ongelijk noch
onrecht mocht worden aangedaan, maar veeleer alle soort van gunst, hulp, en bijstand
bewezen. Meer dan vyftien duizend uitgewekenen gaven allengs aan zijn roepstem gehoor.
Hij had trouwens de Herroeping zelve niet afgewacht, om zich als hoofdvertegen-
woordiger der onroomsche belangen in Duitschland te kenteekenen, en ook van ande-
ren daarvoor erkend te worden, terwijl zijn tijdelijke verstandhouding met Frankrgk
tevens voor een daarmeê meer overeenkomstige richting week. Koning Lodewgk had
zich dan ook id den aanvang van 't jaar, naar aanleiding van 't afsterven des Keur-
%
vorsten van de Palts, wiens zuster de tweede vrouw zijns broeders van Orleans was,
door zijn aanspraak voor dezen op een deel van zijn gebied, op nieuw van heersch-
zuchtige zij doen kennen, en spiegelde zich zelfs voor den Dolfijn de roomsche konings-
kroon voor. Tevens had hij in Maart, bij de voortdurende ziekelykheid van Koning
Karei II van Spanje, voor denzelfden Dolfijn zyn vermeende recht op de spaansche
erfopvolging betoogd. Alles wel geschikt om de duitsche gemoederen te verontrusten,
en den Keizer zelf, in spijt van 't verschil van godsdienstige inzichten, lol Brandenburg
te doen neigen en van Frankrijk afkeerig te maken. In de eerste weken van 't jaar
had daarenboven de Prins van Oranje den vóór twee jaar uit Frankrijk geweken
predikant Gaultier de Sl. Mansard, in een geheime zending naar Berlyn afgevaardigd,
om er tot een evangelischen Vorstenbond te noopen, aan welks spits zich de Keur-
vorst stellen zou. Deze zond daarop zijnerzijds Fuchs naar Holland, om zyne verzoe-
' - 'iM.
356 ÄLTTEMEENE CxESGHIEDENIS
ning met de Staten voor te bereiden, en een nieuw verdrag met hen tot stand te
brengen. Om de zaak zooveel doenlijk te bevorderen, toonde hij zich in zijne gelde-
lijke vorderingen vrij schappelijk, en lei zich bij de hem door de Staten vroeger aange-
boden som neêr, bi] welke slechts een betrekkelijke kleinigheid nog voor zijn door
de Westindische Maatschappij verbeurd verklaarde schip, Het Wapen van Brandenburg,
gevoegd werd. Den 23«" Augustus kwam zoo het verdrag tot stand, waarbij bepaald
werd, dat men 't in 1678 geslotene in al zijn punten en artikelen vernieuwen en be-
vestigen, en nog twaalf jaar na zijn eindtermijn, en dus tot 1700 verlengen zou, met
het oog vooral op de bedreigde «rust in de Kristenheid en ter voorkoming aller krijgs-
verwarring en onrust»; beide partijen zouden daarom, «in geval, wat God verhoeden
mocht, weder nieuwe troebelen of andere onlusten kwamen te ontstaan of waren te
duchten, daarover in tijds vertrouwelijk ruggespraak houden en elkander bezen-
den, om te overleggen wat tol voorkoming daarvan en tot hun wederzijdsch best,
welstand, en behoudenis zou behooren gedaan te worden» Frankrijk toonde zich
over deze uitkomst weinig tevreden, en zocht den Keurvorst zelfs te beduiden, dat
zij niet in overeenstemming was met de fransch-brandenburgsche overeenkomst. Doch
Brandenburg liet zich daardoor te minder ompraten, als het recht had, op Lodewijk
door zijne eischen omtrent den Palts verstoord te zijn, wijl de overleden Paltsgraaf
den Keurvorst zijn uitersten wil had doen toekomen, en hem tot uitvoerder daarvan
benoemd had. Hij liet daarom ook te Parijs een vertoog in 't licht geven, door zijn
zaakgelastigde Spanheim opgesteld, waarin die eischen weêrsproken werden; 't welk
hem nu door den Koning te meer ten kwade geduid werd, als deze had voorgesteld
den Paus tot scheidsrechter te kiezen; een voorstel, door den onroomschen Keurvorst,
in een zoo ingewikkeld, en slechts het duitsche Rijk belangend vraagstuk, kortaf
van de hand gewezen. Thans vorderde men eene openlijke verklaring van hem, dat
hij , trots het verdrag met de Vereenigde Provinciën, al^ zijn verphchtingen jegens
Frankrijk handhaven, en geene nieuwe op zich nemen zou zonder Frankrijk's mede-
weten en deelneming. Natuurlijk weigerde hij dit, en liet zich alleen voor een schre-
ven aan den Koning vinden, bij 't welk hij dezen zijne voortdurende gezindheid, in
den gevraagden geest, blootlei I
Was er echter iets wat die voorgewende gezindheid een knak moest geven, dan
voorzeker de ter eigen ure bijna uit Frankryk gekomen jobsmaar der Herroeping van
Hendrik IV's Edict, dat dan nu ook onmiddelijk van 't brandenburgsche gevolgd
werd. 's Konings verstoordheid over dit laatste was groot, en verergerde nog, toen
Spanheim, uit 's Keurvorsten naam, verzet aanteekende tegen de krenking der Soeve-
» Zie den ganschen inhoud Moll. Merc. voor 1685, bl. 133, vv.
2 Zie Droysen, t. pl. S. 527. » Aid. S. 532.
DES VÄ.DERLANDS. ' 367
reinileitsrechlen van 't Prinsdom Oranje, door den ook daar toegepasten inaatregel.
Men liet hem weten, dat hij zich niet — gelijk door zijn Edict geschied was — in
de binnenlandsche aangelegenheden van Frankrijk te mengen had, noch zich tot be-
schermer van dezulken op te werpen, die daar als misdadigers werden beschouwd;
evenmin als Frankrijk zich ooit voor 't belang der Roomsch-katholieken in Branden-
burg in de bres gesteld had. De Keurvorst gaf ten antwoord, dat hij te recht die
geloofsvervolging gewraakt meende te hebben, en zoo hij immer zijne katholieke
onderdanen in gelijken trant als de Koning zijn hervormde bejegende, hij dezen vol-
komen vrijheid gaf, er zich evenzeer in te mengen. Inmiddels maakte hij er te Weenen
werk van, den Keizer voor zijne inzichten te winnen en lot een verbindtenis te be-
>Yegen. Hij zei hem krachtdadige hulp tegen de Turken toe, en gaf zijne aanspraak
op Jagerndorf tegen den afstand van Schwiebus prijs, den Keizer tevens voorhoudende,
«hoe Frankrijk vroeger de gewetensvrijheid tegenover Spanje voorgestaan, en daardoor
zijn macht in Europa gevestigd had, en hoe het thans daarentegen door een onge-
hoorde vervolging zich zoo verzwakte, dat het in meer dan een eeuw niet zoo in
volk en middelen verminderd was, en zich bij alle Protestanten ten zeerste gehaat
had gemaakt; zoodat het nu geheel in 's Keizers hand lag, alle gelijkgestemden
onder zijne leiding te verbinden». De Keizer gaf te gereeder aan 's Keurvorsten aan-
drang toe, als, wat die afgestane streek in Silezië betrof, de brandenburger Keurprins
zich in 't geheim tot de belofte liet overhalen, by zijn regeeringsaanvaarding deze
weder terug te geven. Zoo werd in 't voorjaar van 1686 de voorgeslagen overeenkomst
gesloten, waarbij, buiten 't bepaalde, Brandenburg ook Lichtenstein's schuldvordering
op Oostfriesland nog werd overgedragen, met 's Keizers verzekering, het tot volledige
voldoening daarvan te zullen helpen en daarbij te steunen. Nog vóór 't einde van
April gingen toen de brandenburgsche hulptroepen, onder Generaal Von Schöning
op marsch, om Oostenrijk^ tegen den «erfvijand» krachtdadig bij te staan, en dezen
nu, na weinig maanden, uit Hongarije te verdrijven. De Keurvorst zelf begaf zich wat
later naar Kleef, om er met zijn neef van Oranje de verdere plannen te beramen.
Voor dien neef begon de tijd te naderen, waarin hij het werk, dat hij, van den aan-
hang zijns openlijken optredens af, als zijn grootsche levenstaak had leeren beschouwen,
de fnuiking van Frankrijke overmoed, op groote schaal zou kunnen gaan volvoeren,
waarbij hij thans in zijn zoo lang onwilligen oom van Brandenburg een welkomen
bondgenoot verkregen had. Terwijl door Frankrijks kerkelijke dwingelandij en vervolg-
zucht, de nederlandsche ingezetenen, die van Amsterdam niet uitgesloten, zich on-
willekeurig bewogen vonden, hem dat vertrouwen te schenken, waaraan 't hem bg
velen hunner tot dusver ontbroken had, waren de Keurvorst en Waldeck in Duitsch-
land werkzaam, om er een verbond der Rijksvorsten in 't leven te roepen, dat hem
JU zijn grootsche roeping schragen kon. Den 9®" July kwam dat te Augsburg tot
- ^T*
- .
368 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
stand. Daar bepaalden toen de duitsche Keizer, de Koning van Spanje, voor den
borgondischen Kreits, die van Zweden voor zijn duitsche landen, en de Keurvorsten van
Beyeren en Saksen, dat zij, «tot bewaring der duitsche vrijheid, rust, en vrede, be-
scherming en veiligheid van 't Rijk, en tot waarborg der vredesverdragen van Munster
en Nijmegen, en van den Twintigjarigen Wapenstilstand», zich gemeenschappelijk
verplichtten, om eiken vijandelijken overval van een hunner gezamenlijk met de wape-
nen te keeren, en welke krijgsmacht zij daartoe ieder voor zich in 't veld zouden
moeten brengen. Het verbond zelf zou «drie achtereenvolgende jaren onverbrekelijk
duren», en «opdat de vriendschap tusschen de bondgenooten nog des te vaster werd,
zou, in geval van eenig verschil, dit in der minne door tusschenkomst der bondge-
nooten zelf worden bijgelegd, of anders langs den weg van rechten afgedaan, terwijl
men zich onderlusschen van alle dadelijkheden onthouden zon. Geen der bondgenoo-
ten zou ook, gedurende die drie jaar, eenig afzonderlijk verbond met den openbaren
vijand mogen aangaan, en, zoo hij tot een onderhandeling over vrede, onzijdigheid,
wapenstilstand, of derg. tegen dit verbond inijruischende, werd aangezocht, met de
overige te rade moeten gaan, en niets ondernemen noch besluiten, dan met eenparige
toestemming van alle bondgenooten en belanghebbenden» ^ Drie weken na de sluiting
had de samenkomst van Prins en Keurvorst te Kleef plaats, en ontwierp, ten gevolge
daarvan, de laatste zelfs reeds een krijgsplan tegen Frankrijk, dat echter vooreerst nog
niet ten uitvoer zou gelegd worden \
Frankrijks anders zoo weinig aanlokkelijk voorbeeld van wreedaardigen kerkdwang,
had intusschen ook in 't naburige Savoye, op aansporing van daar, navolging ge-
vonden, en de Hertog er in December 1685 de besluiten herroepen, bij welke er den
zoogenoemden Waldenzen vrijheid van eerdienst was toegekend. Te vergeefs, dat zich,
op 't vernemen van dezen maatregel, zoo de Staten als andere machten schriftelijk
tot den Hertog om erbarming wendden; zij verkregen niets anders van hem, dan
dat hij zijn ketterschen onderzaten verlof gaf, binnen acht dagen uit zijne landen te
wijken, en hun goederen öf vóór dien tijd te verkoopen, öf zes gemachtigden te stel-
len, die dit daarna konden doen. De luttel daarmeê gebate Waldenzen weigerden
voor 't grootste deel daaraan te voldoen, en zochten zich daarentegen in hun valeyen
tegen eiken overval te verweren, doch werden er, door savoysche en fransche
krijgsbenden in 't voorjaar bestookt, en nu weldra gedwongen, zich, ten getale van
ruim 700, op genade of ongenade over te geven. Zij werden daarop gekerkerd en
veelal mishandeld, terwijl de voor hen in de bres springende zwitsersche Gantons, bij
monde van den Graaf van Gavone ten antwoord ontvingen, «dat men zoo met hen
> Zie het geheel in den Roll, Mercurius voor 1686, bl. 57—106.
' Zie de mededeelingen daaromtrent bj} Droysen, t. pl. S. 535, f.
DES VÄ.DERLANDS. ' 369
te werk gaan moest, om de ongehoorzaamheid en weêrspannigheid, waarmeê zij het
aanbod van den Herl.og hadden afgeslagen, om, hun veiligheid en vryheid buiten af
zoekende, hun reeds aan zijn schatkist vervallen goederen te gelde te maken». Met
moeite verwierven daarop de Gantons, in September van 't jaar, nog, dat zij uit
hun gevangenis ontslagen werden, onder voorwaarde hun oude woonplaatsen nimmer
weder op te zoeken. Wel vonden zij toen in Bern, Bazel, Zürich , en SchafFhausen een
lijdelijke toevlucht, doch zag men zich weldra gedwongen, ook buitenlandsche lief-,
dadigheid voor hen in te roepen, en werden in November daaraan, op last der Staten
van Holland en Utrecht o. a., openlijke inzamelingen voor hen gehouden, die, van
den kansel uit aanbevolen, een niet onbelangrijke geldsom voor hen opbrachten
Spanje had te meer aanleiding gevonden in 't Verbond van Augsburg deel te
nemen, als, in dit voorjaar, Frankrijk weder op vrij aanmatigende wijs tegen het
arme land was opgetreden met een geldvordering ter vergoeding der lasten, op eenige
fi'&nsche goederen in Indien gelegd, en met een verzoek tot vrijgeving van een schip
in de Corunha aangehaald. Niet voldaan met het op die eischen verkregen antwoord,
had het eerst eenige spaansch-nederlandsche goederen in beslag genomen, en daarna
onder Estrées een vijftigtal oorlogschepen doen uitzeilen, die zich in Mei voor Cadix
vertoonden, en Spanje nu weldra tot toegeven noopten, gelyk in de volgende maand
geschiedde. Tydens een deel dezer schepen onder den Hertog van Mortemar nog voor
Cadix kruiste, waren twee amsterdamsche oorlogschepen, de Harderwijk en de Cor-
nelia, elk van 40 stuk, onder de Kapiteins Manärd en Van Ewijck, in 't begin van
Mei uit den Levant terugkomende, te Villa-Nova bij Lagos gekomen, om brandhout
ïn te nemen. De Franschen echter hadden dit niet alleen niet willen toelaten, maar
beide Kapiteins ook gedwongen met hen naar Cadix of de Straat te zeilen. Toen
daarop Van Ewijck 's avonds beproefd had, aan zijn gedwongen oponthoud te ont-
snappen, en reeds een eind was opgevaren, werd hij door een fransch fregat onder
den Heer va« Belisle achtervolgd, dat hem onder zijn bereik krijgende met scherp
schoot; waarop hij, zich kloek te weer stellende, den Franschman de volle laag gaf,
en nu drie uur lang met hem slaags raakte. Hij zelf en vier der zijnen waren
gesneuveld, doch van de Franschen niet minder dan veertig gevallen, toen nog een
paar andere schepen kwamen aanzeilen en den nederlandschen bodem voor de over-
macht deden zwichten. Te Cadix teruggekomen, gaf de fransche zeeoversle, de gevolgen
duchtende, voor, dat alles slechts een misverstand geweest was, en liet beide neder-
'andsche schepen vrij; terwijl Avaux, op 't beklag der Staten over 't gebeurde, hun
' ^oll. Merourius voor 1686 en 1687.
' Zie Moll. Mercurius voor 1686, bl. 81, vv.; doch verg. De Jonge, Qescl. van Η Ned. Zee-
II. bi. 25, en vv.
IVe deel, 2e 47
-ocr page 373-370 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
d^oTb^T^^ te Madrid gemeld, ten antwoord gaf, dat Van Ewijck het ongeval
alleen aan zich zelf had te wijlen, daar hij en Manard er in hadden toegestemd met
het fransche smaldeel mee te gaan, en hij zich in den donker uit de voeten had
zoeken te maken. Met deze uitvlucht niet tevreden, deden zij vervolgens ook door
hun gezant in Frankrijk, Wassenaar-Starrenberg, bij den Koning klagen, doch vonden
daar weinig beter troost. Men zei eenvoudig, dat Estrées, op 't hooren dat Spanje
zich achterlijker begon te toonen in 't voldoen aan 's Konings vorderingen, doordien
het op hulp van Holland rekende, over de komst van beide schepen achterdocht
gekregen had, en men hen daarom genoopt had meê te zeilen, waaruit het verder
gebeurde toen, door Van Ewijcks toedoen, even onwillekeurig als ongelukkig was
voortgevloeid. Hoewel Starrenberg daarop namens de Staten verzekerde, dat er geenerlei
plan tot bijstand van Spanje bestaan had, en hun zelfs van het beslaande versöhil
geen kennis was gegeven, bleef de zaak daarbij steken, zonder dat er aan eenige
voldoening van fransche zijde gedacht werd.
Uit Holland was intusschen de Vice-admiraal Stirum, den 1- Juny, meteen
smaldeel onder zeil gegaan, om de roofzieke Algerijnen in bedwang Ie houden, en
de nederlandsche koopvaarders tegen hen te vrijwaren; hij slaagde daarin voor zoover
zich tijdens zijn verblijf in hunne streken , geen hunner onder 't bereik van zijn geschut
waagde, en de handel dus geen overlast leed, doch bleef daardoor ook buiten de
gelegenheid, een of meer hunner roofschepen Ie beschieten en te vernielen, zoodat
men, na zijn terugkeer in 't Vaderland, al ras weêr een nieuwe uitrusting tegen hen
moes't bewerkstelhgen. Tijdens Stirum nog aan den hollandschen wal toefde, was hem,
in 't vorige najaar, door De Ruyters scheepspreêker, die du te Zevenbergen huisde,
de tot dusver onuitgegeven Lijkrede opgedragen, vóór nu ruim acht jaar, na zijn
sneven gedaan, en thans ter perse gelegd, als om ons een sprekend staaltjen te ver-
schaffen van al het valsch vernuft in den deels hoogdravenden, deels platten kansel-
stijl zijner dagen: «hier ziet men» - zoo sprak hij er o. a. de over 't verlies van hun
«bestevader» treurende scheepsvoogden, onder welke ook Stirum zich bevond, en
manschappen toe - «de manmoedige hopluiden weemoedig en bedrukt zitten, omdat
Nederlands Admiraal in een vreemd land gevallen, en de groote Mriaanszoon m c^e
adriaiische zee gebleven is. De stad Syrakuze treurt en haar edele raad is bedroefd
over de dood van dien grooten zeeheld, wiens ingewanden zij geeme binnen hare
muren eerlijk zoude geplaatst hebben. indien de wet der roomsche kerk zulks had
kunnen gedoogen; en zouden wij dan niet innig bedroefd zijn, welke de ingewanden
zijns lichaams op het Siciliaansche strand begraven hebben, wel onder 't geluid van
krijgsgereedschap, doch niet zonder weerlooze tranen? Want doen hij viel is de krone
van ons hoofd gevallen, wes wij, die de fatale val gezien hebben, en nog als zien,
wel met Eliza mogen uitroepen: mijn vader, mijn vader! wagen Israëls en zijne rui-
DES VÄ.DERLANDS. ' 371
teren! — Ik hebbe, geliefde broederen, dezen text, die als een ee«· en gedachtenis
van den uitstekenden man Gods Elias is aangeteekend, voorgelezen, omdat ik onder
die spreke, dewelke nog verbaasd staan over de dood van den uitmuntenden krijgsman
De Ruyter. Elias voer met een onweder ten hemel, doch De Ruyter viel in't onweder,
dat den 22®° der voorleden maand, woensdag, veel kloeke mannen ter neêr sloeg.
Ζ,οο 't geoorloofd was, ik Λvilde deze twee mannen wel in één zake compareeren,
namelijk in 't slaan des waters: Elias sloeg 't water eens met zijn mantel, opdat hij
en zijn discipel Eliza op 't drooge mochten doorgaan; doch De Ruyter heeft met zijn
zwaard de wateren dikwijls geslagen, opdat des koopmans onweerbare schepen een
veilige vaart mochten hebben, — De Ruyter is gevallendie vader der zeemannen,
die wagen en ruiter der Nederlanders was, schoon hij in vrede is gegaan; wij blyven
in den oorlog, en zien hem met betraande oogen na, omdat wij van onzen raadsman
en vader beroofd zijn. Zoo het rechte vaders zijn, die hunne kinderen in de leeringen
en vermaningen des Heeren opvoeden, zoo was hij 't ook; die binnen zijn boord
kwam, had niet te vragen: is er ook vreeze Gods aan deze plaatse ? want de heilige
oefeningen werden dagelyks ter gezetter uur waargenomen, (Hy was) «een vader des
volks» en «een vader der kerke»; maar hij was «meteen de wagen Israels en zgne
rulleren: een wagen wél te mennen is meer een werk van beleid als kracht; wat
het is een vloot te besturen, heeft de roem- en zegerijke admiraal zoo wél gezegd,
dat ik het niet beter als met zyn eigen woorden uitdrukken kan: daar is niet zwaarder
dan de onzekere zaken der zee door een zekeren raad te regeeren, In dit zwaar en
zorglijk ampt heeft zich onze Ruyter, de wagen Israels, den tijd van elf jaren zoo
gekweten, dat een ieder zijne dapperheid evenzeer geprezen heeft, als zyn voorzichtig
beleid geroemd. Doch roemde nooit, en droeg deze hooge waardigheid met de
grootste zedigheid, welke ook in al zyn bedrijf te bespeuren was; want hij, die voor
alle steden uittoog, woonde en leefde als een burger in de stad Amsterdam. Nooit
wierd hy bezwaard gevonden met brasserije of dronkenschap, en genoot, door Gods
genade en een geregelde diëete, in de leeftijd van 70 jaren een bloeyende gezond-
heid, en was van een jeugdigen ouderdom. — Treurt, gij hoofden en bevelhebberen
der vloot! de mond is gesloten, die in den krijgsraad wijzen raad gaf, en die Held
IS met UE. niet meer, met wien de Heere was. En gij hopman, zijn aangenomen
discipel (Callenburg), die zijn zweerd opnaamt, als Eliza den gevallen mantel, rouw-
klaagt; want gij zult hem niet meer ontmoeten, met wien gij in hachelyke gevallen
spraakt! ^^Veent, gij schippers en stuurlieden! de opperstuurman is van boord, die
8hijd een oog in 't zeil, een hand aan 't roer had. Omgordelt u met rouw, gg krijgs-
hiiden; >vant de soldaat is geslagen, die bg gansch Israël, ja, de vijanden, als een
held bekend was. Bedrijft rouw, gij matrozen en zeelieden! de bevaren zeeman, die
u zoo trouwlijk voorging, is de weg van alle vleesch gegaan; en hy, die nooit de
372 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
hand yerkeerd aan een touw sloeg, zal met u in de nood de handen niet meer aan-
slaan, om u te leeren aanbrassen en wél beleggen. De Staten van den Lande, onze
gebiedende Heeren, mogen zeggen: ach, onze lieve en getrouwe zeeman is gebleven
buiten ons gebied! — De doorluchtigste Vorst van Oranje: ach, mijn Luitenant is
gevallen buiten mijn gezicht! — De Hollanders: ach, onze Admiraal is gesneuveld
voor een vreemd land! — De Zeeuwen: helaas, onze landsman ligt er nu toe: hij,
wien zooveel kogels om 't hoofd gewaaid waren, is eindelijk aan zijn voet getroffen! —
Maar al genoeg om de droefheid gaande te maken, die de slag niet dan te groot
gemaakt heeft! — Derhalven sluit ik met deze wensch, dat de Heere twee deelen
van zijnen geest op u wil laten zijn, dat Hij u twee maten van zijne gaven wil mede-
deelen, ja tweemaal zeven; biddende, dat de almachtige God, die onzen vader en
leidsman gehaald heeft, onze personen, door Zijne hand, met zegen en overwinning
onzer vijanden verheerlijke, en onze zielen, als de goede strijd gestreden, en de loop
voleindigd is, wil opnemen in Zijn heerlijkheid!» '
Toonde zich wijlen Hollands groote admiraal ten volle steeds al den lof waardig,
hem, met name ook voor zijn onkreukbare goede trouw en rechtschapenheid, bij
monde en penne van zijn lijkredenaar, gelijk door duizend anderen, toegezwaaid, bij
Hollands admiraliteiten zelf kwamen in dezen tijd dingen aan het hcht, die helaas!
van een vrij wat minder prijselijken aard bij verscheiden van haar leden getuigden.
Nadat namelijk op nieuw ettelijke Commiezen — als men ze noemde — ter recherche
op min eerlijke handelingen in hun dienst, tot .scha van 's Lands schatkist betrapt
waren, werden er in January van dit jaar te Rotterdam eenige, van grooter vergrijp
dan andere verdacht, gevangen genomen, en op de voorpoort van 't Hof in voorloopige
hechtenis gehouden, totdat van wege de algemeene Staten eenige gemachtigden — zoo
uit den Hove als van den hoogen raad en dien van Brabant, en twee rechtskundige
rotterdammer Schepenen — waren aangewezen, om recht over hen te spreken. In
Mei kwamen dezen op 't Mauritshuis byeen, en moesten nu bij hun onderzoek wel-
dra zien blijken, dat ook enkele admiraliteitsleden van de Maas, gelijk bepaaldelijk
de Advokaat-fiscaal bij dat lichaam, de in 1666 uitgeweken Kievit, lang niet buiten
verdenking waren. In July daarop evenzeer naar Den Haag op de Gevangenpoort ge-
bracht, en herhaaldelijk in verhoor genomen, gaf hij niet onduidelijk zijn misnoegen
te kennen, dat men juist hem had uitgezocht, en betuigde eindelijk den 16®" Sep-
tember schriftelijk, dat zijne medeleden ter admiraliteit evenmin als hij zelf, «Engelen»
waren, en, zoo men alles naar recht en volgens de letter der wet wilde nagaan, geen
1 LyTcreden, gedaan in de ha^en mn Syraousa, op Η soU-ß de Eendmgt, den 3 Jlfa^/ 1676, enz. (ioor
Theodoras Westhovius, Leer aar van Gods S. Woord op Η selve scUp ende toi Hehelingen. Tot Dord-
recht, by de Wede. van Jasper en by Dirk Goris, woonende by de Wynberg in de Griffioen, 1685
DES VÄ.DERLANDS. ' 373
hunner onschuldig zou worden bevonden; dat de afgestorvene zoo weinig als de levende
konden vrijgesproken worden Κ Eerst wat met de zaak verlegen, en min belust zich
in dat wespennest te steken, zetten echter de gemachtigde Heeren, op herhaalden
aandrang hunner machtgeveuden, hun een poos lang geschorste zittingen tot nader
onderzoek voort, en kregen van een der gevangen Commiezen te hooren, dat hun
«oogluiking omtrent de sluikerijen niet alleen te Rotterdam, maar ook te Dordrecht,
Amsterdam, Hoorn, kortom in geheel Holland en de overige provinciën plaats greep,
en ook de admiraliteiten de aangehaalde goederen niet — als de plakaten vorder-
den — verbeurd verklaarden, maar ze voor een betrekkelijk geringe geldsom, zelfs
na de verbeurdverklaring, vrijgaven, of zich daaromtreat met den betrapten koopman
verdroegen; dat verder verscheiden Commiezen en andere bedienden, om aangesteld
te worden, eenige honderden, ja tot drie- en zesduizend guldens toe hadden moeten
opdokken; dat zij van een scherp toezicht bij hun beroep werden afgeschrikt, door-
dien hun dat veelal öf door de stedelijke overheid óf door de admiraliteitsleden euvel
werd afgenomen, bovenal wanneer zij aanhalingen van eenig aanbelang deden, gelijk
zij ook op den vereischten bijstand dier Heeren bij zulke gelegenheden niet konden
rekenen». Een der hoofdcommiezen bracht vervolgens aan den dag, «hoe het middel
der convoyen en licenten in zulk een algemeen verval geraakt was, dat het weldra
geheel te niet dreigde te gaan, kwam er geen spoedig herstel; in Z.eeland liep, met
name wat de baten betrof, alles in 't wilde; men gaf daar, naar welgevallen, vrij-
dom van plakaat en lijste; aan den Zaankant hadden verscheiden schippers, in de
wandeling noompjens genoemd, en wel 200 in getal, jaarbrieven, door wollte zg
alles wisten te vervoeren en te sluiken, goederen uit de zeeschepen te halen en
in 't ]Noorderkwartier of elders aan wal te brengen, van waar ze dan naar Amsterdam
Ier veiling gebracht werden. Ook te Amsterdam werd sterk gesloken; de vlotschippers
hadden er dubbele bodems in hunne vaartuigen, en brachten de waren zoo ongemerkt
binnen; terwyl Stads overheid het kwalyk nam, werd den commiezen door de admira-
liteit aangezegd, streng bij hun onderzoek toe te zien. Te Rotterdam werden geheele
scheepsladingen binnen gesmokkeld, onder voorgeven dat de schepen, die ze opgeladen
hadden, met enkel ballast waren binnengeloopen; ook daar zagen zich de commiezen
van wege de overheid in hun aanhalingen belemmerd. Door het vrijgeven der goe-
deren voor luttel geld, werden de commiezen zelf in hun verdiensten benadeeld, en
vonden zich daardoor genoopt, de persoonlyk geleden scha langs andere onbehoorlijke
wegen weder goed te maken, daar zij zich anders in hun bestaan belemmerd zagen.
Id Gelderland en de Boven-kwartieren dorsten de commiezen geen aanhaling doen,
om zich 't ongenoegen der stedelijke regenten niet op den hals te halen, of zich
' Zie zijn schrijven «in d'yseie banden", Holl. Mercurim voor 168ß, bl. 17é.
-ocr page 377-374 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
arid^ok^ii^^Vg^i^^ ^ien doodslaan. In Friesland en Stad-en-Landen werd
vooral met den uitvoer van paarden veel bedriegerij gepleegd, en hieven er de ont-
vangers meer uitgaande rechten, dan zij aan 't hoofdkantoor in den Haag verant-
woordden; op ieder paspoort scheelde 't soms wel honderd gulden, en de derde ver-
hooging werd er wel ontvangen, doch door de ontvangers achtergehouden en in't geheel
niet verantwoord». Kievit zelf bracht, in een tweede meer uitvoerig schrijven dierzelfde
Septembermaand, aan, dal er in de Admiraliteit van de Maas, sedert een jaar of
wat groot verval en verwarring ontstaan was; dat er in de Secretarie de ampten bij
cabaal vergeven werden, en somtijds aan geheel onbekwame vrienden, soms aan
vreemdehngen voor geld, werden opgedragen; dat er het recht geheel naar willekeur,
en zonder zich aan den lastbrief of de beëedigde plakaten te houden, werd geoefend,
van vierhonderd artikelen geen achtste naar de letter werd toegepast, en van hon-
derd uitspraken wel zeventig tegen den eed geredimeerd; dat er van de honderd geen
vijftig waren, die door de Heeren der Admiraliteit niet voor geld, naar goedvinden,
geaccommodeerd werden; dat er commiezen geplaatst waren, uit de Meyerij van den
Bosch, uit de Baronnie van Breda, en van de hei gehaald, zonder eenige de minste
kennis van zee- of rivierschepen en hun lading, en die, door hun onkunde, 't Land
wel drie ton 's jaars benadeeld hadden; terwijl hij zelf, als fiscaal, tot verbetering daarin
aansporende, zich den haat van dat volk en hun voorstanders had op den hals ge-
laden, die hem nu op allerlei wijs zochten te belagen; dat de makelaars en solhciteurs
het onrecht zoo ver dreven, dat zij, de admirahteitsleden in verbeurdverklarende en
vrggevende splitsende, voor hun aangehaalde meesters geen zaken wilden laten die-
nen, wanneer er van de eersten aanwezig waren, en alleen in geval slechts de laatsten
zitting hadden op pleiten aandrongen, zeggende, dat de fiscaal altijd gereed moest
slaan. Zoo had men hem nog laatstelijk in een zaak, waarbij door hem en den
hoofdcommies Mulock voor wel 20,000 gulden was aangehaald, in twee dagen tot
pleiten willen dwingen, zonder hem den noodigen tijd voor 't inwinnen van getui-
genissen en bescheiden te gunnen; en toen hij zich daarover bij Hun Hoog Mogen
den beklaagd en het noodige uitstel verzocht had, was hij door de meeste admi-
raliteitsheeren aangevallen, de waarheid zeggende in tegenwoordigheid van den Raad-
pensionaris, en de medeplichtige commiezen, die hij betrapt had, aangevende. Ware
de zaak toen wèl aangepakt, het land zou er allengs tonnen gouds bij kunnen winnen,
zonder den handel eenigsins meer te bezwaren, en hem integendeel te doen bloeyen,
tot genoegen van alle kooplui en tot herstel van 't verval der admiraliteit, zoo men alleen
maar de buitensporige bedriegerijen en groote sluikerij betoomde». Wat hij schreef, zoo
besloot hij, waren «geen praatjens noch ijdele geruchten, maar was met lastbrieven,
plakaten, resolucie-, sentencie- en reparticieboeken, met retroacten, getuigen, en
bescheiden te bewijzen»; waarom hij dan ook verzocht op alles zonder uitstel gehoord
DES VÄ.DERLANDS. ' 375
te worden De gemachtigden, door een en ander omtrent de juiste toedracht der
zaken nader ingelicht, vonden zich nu genoopt, den 9®® October aan de Algemeene
Stalen in bedenking Ie geven, of het niet in zake der Commiezen, tot dezer verlichting
of bezvvaring, van belang kon zijn, na te gaan 1. of er al dan niet een algemeen
verval bij de convoyen en licenten voorkwam; 2. of er door 't gansche land dezelfde
oogluiking, als door hen, geschiedde; 3. of zij niets anders hadden misdreven, dan
't geen dertien jaar lang ook door hun voorgangers gedaan was; 4. of velen onder
hen een aanmerkelijke geldsom tot bekoming van hun betrekking hadden moeten
opbrengen; 5. of de admiraliteitsampten bij cabaal of om geld vergeven werden, en
bij die lichamen recht werd gedaan naar willekeur en niet volgens de beeedigde
plakaten; 6. of de meeste verbeurdverklaringen werden geredimeerd of afgekocht;
7. of er op de aanhaling veelal geen verbeurdverklaring volgde ; 8. of de Commiezen
door de Overheid in de stipte waarneming van hun beroep belemmerd werden; en
9. of de vrijkooping en afmaking der verbeurdverklaring voor luttel gelds plaats had,
lot verkorting van 's Lands, der Commiezen, en der armen belang. Wilde men hun
dit nader onderzoek niet opdragen, dan zagen zij geen andere uitkomst, dan de
gevangenen voor den gewonen rechter te stellen. Na kennisneming hunner bedenkingen
en terhandstelling daarvan aan de afgevaardigden voor de zeezaken,, gaven dezen als
hunne meening te kennen, dat de gevraagde machtiging tot het nagaan der negen
punten moest verleend worden, waarmee zich toen onmiddelijk zes van de zeven
Provinciën vereenigden, terwijl Holland alleen er eerst met zijn principalen in rugge-
spraak over wenschle te treden. Dezen hielden toen echter de zaak zoolang slepende,
dat er eerst in Juny van 't volgende jaar een besluit op genomen werd, waarna de
Admiraliteit van de Maas werd aangeschreven, den gemachtigden tot de Rechtspraak
de vereischte boeken, registers, en papieren te leveren. By 't onderzoek dezer hun
daarop toegekomen bescheiden, bleek hun ten duidelijkste, dat er inderdaad bij die
Admiraliteit een groot verval plaats had, en de Commiezen, door veelvuldige vrijkoo-
ping en afmaking van verbeurd verklaarde smokkelgoederen, veel hadden moeten der-
ven van 't geen hun rechtens en naar hun lastbrief toekwam; dat verder de contra-
rol der aangehaalde goederen zeer onvolledig was, er lal van bladen waren uitgescheurd,
en andere op verkeerde plaatsen ingelascht; dat verscheiden goederenlysten slot noch
dagteekening. hadden, en van sommige alleen het hoofd geboekt was; dat een aantal
goederen waren vrijgegeven, zonder dat er uitspraak over gedaan was, en alleen op
advies van den fiscaal of den hoofdcommies; dat ook de admiraliteitslcdßn zich
emolumenten hadden toegelegd boven hun lastbrief; dat 's Lands aandeel in de ver-
beurd verklaarde waren sedert 1674 van jaar tot jaar verminderd was; dat er door
'ff'SsSk
' Aiaaar, bl. 198, v.
-ocr page 379-376 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
veel beampten Trij wat gelds voor hun betrekking was gestort, en de betrekkingen
zelf meermaals ook bij cabaal vergeven waren; dat, in één woord, het verval dus
werkelijk nagenoeg zoo groot was, als door de gevangenen was aangegeven, üeze
werden daarop, in September 1688, in een gewoon rechtsgeding ontvangen, terwijl
inmiddels het gerechtshof van Utrecht, in Maart van 't vorige jaar, reeds een der admi-
raliteitsleden voor zijn provincie, die 5000 gulden voor 't begeven van een commies-
plaats getrokken had, tot uitkeering van dat geld en onbekwaamverklaring voor alle
verdere amptsbediening veroordeeld had. Twee jaar later ~ in Maart 1689 — werd
toen Kievit eerloos en meineedig verklaard, tot verdubbelde voldoening van 't geen
hij ten onrechte had tot zich genomen, veroordeeld, en ten eeuwigen dage uit de
Republiek verbannen. Eerst in Augustus van dat jaar raakte hij echter uit zijn hech-
tenis vrij, na voldoening aan den Lande, door zijn dochter, eener som van 20,000 gul-
den. Een zestal gevangen commiezen erlangde eerst in Mei 1691 zijn vonnis: drie er
van werden toen evenzeer als meineedig en eerloos veroordeeld, en voor altoos uit
het land gebannen, de eerste daarenboven tot een boete van zesduizend, de tweede
van vierduizend, en de derde van tweeduizend gulden verwezen; de vierde kwam
met drie jaren baUingschap en 2000 gulden boete vrij, terwijl de vijfde en zesde
slechts voor drie jaar in hun betrekking geschorst werden \
Wat korter recht had, eindelijk, op 't aanhoudend dringen der gorkumsche Over-
heid, de Prins omtrent haar Drost gedaan, en hem, in 't loopende jaar, 1686, door
den Heer van Groeneveld en neef van den Raadpensionaris, Frans Doublet, vervangen,
die nu «met de grootste vreugd», na zooveel jaren kweUing, door Gorinchem en
't Land van Arkel ontvangen werd. «Weduw, wees», riep men er rijmend den inge-
zetenen toe: ;
Weduw, wees, oud, ziek en arm Voor u glimt een beter tijd, I Zie den ffoll. Mercurius voor 1687-1691. |
Door de stribbeling verkankerd; Door hem zal de spreuk, verletterd |
DES VÄ.DERLANDS. ' 377
Worden weêr in 't goud herietterd, Sier u met uw bruidsgewaden, |
U gewaardigt te bewonen, |
Waren zoo de jarenheugende twistzaken te Gorinchem, door de aanstelling van
een nieuwen Drost, tot een gevvenscht einde gebracht, in 't najaar zag de Prins zich
geroepen, met President en Raden 's Hofe van Holland, in 't dorp van Alfen tusschen-
beiden te komen, waar onder de ingezetenen reeds sints eenigen tijd, «groote onlusten,
partijschappen, en oneenigheden» ontstaan waren, te weeg brengende dat men zich
niet ontzag, elkander «scheldnamen te geven, Ie beleedigen, na te roepen op stralen
cn wegen», ook «fameuze pasquillen en liedekens te dichten, uil te strooyen, en op
wegen, in herbergen, en elders op te zingenw. Tot stijving dier onlusten en partij-
schappen werden er zelfs bijeenkomsten belegd en samenrottingen gemaakt, waaruit
«kwade bejegeningen, feitelijkheden, en vechterijen» voortkwamen, zoodat er steeds
erger te duchten viel En werd daarom thans door den Prins en 't Hof dat alles ver-
boden , op straf der bij de plakalen daarop gestelde straffen; terwijl ouders voor hun
in een oi ander opzicht door opstoking aan die feiten schuldige kinderen werden aan-
sprakelijk gesteld; en opdat niemand daarvan eenige onkunde kon voorwenden, werd
de een en ander inhoudende waarschuwing den dorpsvolke openlijk afgekondigd, en
er alom onder aangeplakt I Een waarschuwing van geheel anderen aard werd door
den franeker Professor Regius van den akademischen preêkstoel gedaan «tegen het
misbruik van de menschelijke redeneering over de goddelijke waarheden» gelijk dat
voorkwam in «de manier van spreken der grouwelijke ketteren van Socinianen, en
van den godloozen Spinoza», uit wiens godgeleerd staatkundig vertoog enkele zinsne-
den, ter proef op de som, in een naschrift werden aangehaald. Hoofdaanieiding voor
' Zie Goritichems Geluk, bekomen door d'InhuUing van den Έά. Gestr. iZ»·. Fran^ois Doublet, Heer
van Groenevelt, tot Drossaert, Casteleyn, en Dijckgraef. (Gorinchem, boeckverkooper op de hoeck
van de Haenstraet, 1686). —
^ Zie de Waersühouwinge van 39 November 1686. In 's Gravenhage by Jac. Scheltue.
le de Nodige Waerschouwinge tegen het oordeel en meesterschap der Bedm over de Sohriftuyre,
hy over de Woorden Fauli Col. II. 8, rfoor Joh. Kegios. Gedr. tot Franeker
y ans Gyselaar, boeckverkooper. aen de Hoogstraet, in de Waerheyd. 1686.
IVi deel, 3<i stuk. 48
-ocr page 381-378 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
zLin ontreden in dezen had hij gevonden in de stelling, door den Dr. in de wijsbegeerte^
Duker, een jengdig Westfaling, verdedigd, dat „de goddelijkheid der Schriftnur alleen
door de reden kon worden bewezen», en dat «onverstandig spraken, wie zeiden, dat,
kwam de ware en rechte reden met die Schriftuur te strijden, men liefst moest aannemen
wat zij boven wat de reden zei». Duker nam na de uitgave van Kegius' preêk on-
middelHk de pen op, om hem te weêrleggen, en alle verdenking van ketterij van
zich at te schuiven. Hij betuigde «nooit gezegd te hebben, dat al het besluit van
de reden van geen minder zekerheid was dan de schriftuurlijke waarheden», daar
hij wist, «dat wij menschen zijn en dikwijls feilen kunnen, en dat de Schriftuur
nooit dwalen of bedriegen kan»; hij zei «maar alleenlijk, dat men onmogelijk dwalen
kon wanneer men wél redeneerde», en dat „hoewel de Schriftuur nooit dwalen kon,
de menschen toch wisten, dat zij dwalen konden in haar te verslaan, gelijk door den
Professor zelf wel klaarlijk bleek, die uit de Schrift o. «. bewijsbaar achtte, dat met
de aarde maar de zon omloopt» ·. Wat Spinoza aanging, verklaarde hij, «geen het
minste deel te willen hebben aan de oneerbiedigheid tegen de Schriftuur van dien
menseh, noch aan al de schrikkelijke gevoelens van dien godloozen Atheïst». Hij ver-
diepte zich verder in allerlei persoonlijkheden, den lang niet onbesproken vroegeren
handel en wandel van Regius belangende, de «beestachtige zuiperljen e„ lichtvaardige
»alanteriën», van welke hij zelf somtijds nog wel opsneed, en dat des te onvoorzich-
üger als hij wel wist, «van wat voor schandelijke dingen hij, als predikant te Sta-
venisse in Zeeland, voor de klasse van Tholen en Bergen beschuldigd was geweest» .
Regius bleet het antwoord niet schuldig, doch Duker liet zich daar niet door u>t hel
veld slaan, en haalde nu. in zijn wederantwoord van die zeeuwsche dingen, met-
nagekomen huwlljksbeloften mei zijn dienstmeid rakende, me. de bewijsstukken op;
en daar hem Regius ook op zijn gedanen eed van „eere en respeel» aan de Proles-
soren gewezen had, wierp hij hem tegen, dat dit wel niet anders dan van „bur-
gerlijke beleefdheid en eerbewljzing» verstaan kon worden, daar het „de groolste
Laasheid ter wereld zou zijn, wilde men zich verbinden, om iemand hoog te esti-
meeren wegens deugden, die hij niet had». Veel minder nog konden die woorden -
gelijk de Professor wilde - op «onderwerping» aan zijn gezag of aan zijn geleerdheul
. had na«.ÜK (W. W .»aer preak) met roMe woorden tegen d
ae nataUce redens wille direct ofte «reet öod .eopenbaev. ee«
spreeoken, ala, e.empel, wanneer öodts Woort dat de Sonne ».loopt, ay nochtans »egg
dat de aeide omloopt, de Sonne daetentegen stil staet".
UrUUjk opsMt van Gisbert Wessel Duker. AM. bü denï. 1686.
. ^„tooori. ... O. w. D.I,er .p Ut t.«de « .«.Mijclc M- »«i·«, °
ia 't Jaer 1687.
-ocr page 382-DES VÄ.DERLANDS. ' 379
doelen. Hoe dorst hy Toor 'l OTerige «eer en respect eischen , die zich niet ontzien had,
"zijn eer met voeten te trappen», doorhem «\oor een persoon van kettersche gevoelens
te willen doen passeeren en vol van verachting Gods en Zijns Woords?» Daarom had
hij dan ook mogen schrijven, gelijk hij 't gedaan had, om «niet bij de menschen verdacht
te blijven, en zijn onschuld en 't weinig geloof, dat zijn beschuldiger verdiende, te
toonen». Gewis moesten zg in deze franeker schermutselingen groeyen, wien «de bloei
dier Akademie een doorn in 't oog was, en die haar op allerlei manier zochten ver-
dacht te maken, de een door ze een hollend paard te noemen, de ander door te
zeggen, dat men er losbandigheid pleegde», terwijl er toch — naar Dukers verzeke-
ring — «zooveel voorzichtigheid in de leer en zedigheid in 't leven gevonden werd
als ergens». Welke scha intusschen «het blazen der oorlogsbazuin in de gemeente»
door den franeker hoogleeraar aan zijn hoogeschool berokkend mag hebben, tastbaarder
en hartgrievender was die, in de onstuimige Novembermaand van dit jaar, door
'l naburige Stad-en-Landen geleden. Vrijdags den 22™, terwijl de wind eerst eenige
dagen lang sterk uit den Zuidoosten geblazen had, was hy 's avonds half negen eerst
schielijk naar 't Noordwesten, daarop naar 't Noordoosten, en toe6 nogmaals naar
't Noordwesten gekeerd, met een zoo geweldigen storm, donder, en bliksem, dat het
land er van scheen te beven. Hunsingo, Fivelingo, en 't Oldampt werden nu als in
een zee herschapen; Delfzyl en tal van dorpen liepen onder; vijfdhalfhonderd huizen
bezweken voor den aandrang van 't water, en meer dan duizend menschen, meer
dan vijfmaal zooveel stuks vee, kwamen er in om:
Breng mö van hier, 'k ben rnoê dit aan te schouwen;
O wind, ik kan myn tranen niet weêrhouwen!
als de Groninger medicijnmeester en oudheidkundige Ludolf Smids den ramp berijmde,
't Is Groningen, het is myn vaderland.
Van u dus aangerand.
Wat naar gekrüt verheft zich langs de dijken!
Elk loopt en draaft, doch werwaarts zal men wijken,
Terwijl de vloed huis, hooiberg, en geboomt,
En alles overstroomt? —
O, akkerman, grijp deze korenschoven,
Of hou u met een hek of staldeur boven,
Totdat men u, met scholde ® of snabbe® of boot,
Kom redden uit de nood! —
Zacht! 'k zie de zon verrijzen aan de kimmen.
Hoe, staat hü stil? wat iet hem in het klimmen?
^ Groningens Waternood, voorgevallen den 22 Nov. enz. T'Ameterdam, by Jan ten Hoorn, 1686.
In Holland schovw. « Langgebekte turfschuit met platten bodem.
380 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
Die nieuwe zee, die liü nu voor hem ziet,
Die zag hy gistren niet.
Ach! alles kan ik nu rondom beoogen,
't Verhaal nochtans is niet in mijn vermogen:
Hoe dobbert hier de boer, en daar zijn vee!
Geen huis staat op zijn steê!
Hier ziet m' een schip op d'hoogate dijk gedragen,
En hoort het volk haar nood den Hemel klagen;
Ginds wemelen nog menschen op het dak,
Vol smert en" ongemak.
Waar ik mij keer, naar achtren of na voren,
'k Zie hier eeir huis, en daar een kerk of toren,
In 't midden van die vlakte zonder strand,
Nog flus een volkrijk land! —
Eindelijk draaide de wind gelukkig weder naar 't Oosten, en week het water
allengs weêr terug, doch slechts om de volkrijke streek al het teweeg gebrachte
verderf ie laten doorschouwen. De Staten van 't Gewest bleven dan ook niet achter,
«bij deze hoogbedroefde conjunctuur, fluctueerende» — gelijk zij zich sierlijk uit-
drukten — «als in een oceaan van miserie, alle bedenkelijke middelen bij de hand
te nemen, die dienen kosten tol reddinge van menschen en vee». Zij deden voorts,
«om des Allerhoogsten verdere gramschap en rechtvaardige oordeelen af te bidden,
voor 't nog loopende jaar wekelijksche, en voor 't aanstaande maandelijksche Vast-
Boet- en Bededagen uitschrijven», waarvan zij, op 't eiade van December, Hun Hoog
Mögenden bericht gaven, van hun «hooge wijsheid vertrouwende», dat zij beseffen
zouden, hoe bij «zoo een excessieve menigte geruïneerde huizen, verdronken menschen
en vee, en in den grond bedorven landerijen, de gewone lasten thans niet door hun
desolate provincie gedragen konden worden, en dus verwachtende, dat ze, in deze
hare beklagelijke gesteldheid, op den Staat van oorlog voor 't aanstaande jaar, vaneen
aanzienlgk gedeelte der Generahteitslasten zou worden bevrijd, en andersins door de
bondgenooten, naar vereisch van zaken, bijgestaan» ^
Het was op de dreigende gevaren van zulk een watervloed dat, nu juist een jaar
geleden, de anglicaansche bisschop van Londen, Dr. Henry Compton, in't Hoogerhuis,
vergelijkender wijs gewezen had, in zijn welsprekend verzet tegen de aanvankelijke
pogingen van Koning Jacob, om zich, ten behoeve van 't kerkgeloof, dat hij aan-
kleefde, vasten voet in zijn onroomsch rijk te verschaffen, door de toelating van
roomsche officieren in zijn veelvermeerderd leger. «Het staat daarmeê», zoo had hij
gesproken, «als met de dijken in Holland: is daar op één punt een doorbraak, zoo
Zie hun'schrijven van 36 Dec. opgenomen b^ Kist Neêrlands Bededagen, enz. II. bl. 254, v.
-ocr page 384-DES VÄ.DERLANDS. ' 381
wordt het gansche land overstroomd; evenziilk een door de wetten ingedijkt terrein is
het engelsche Protestantisme, door de golvende wateren der roorasche wereldmacht
bedreigd; duldt men er op een enkel punt hun toegang, zoo zal aldra 't geheel er door
verzwolgen zijn» Op zijn aandrang had men dan toen ook besloten, Zijner Majesteits
willekeur in dezen te keer te gaan, en hem wel voor de thans in dat leger dienende,
en wellicht nog eenige meerdere officieren, van dat geloof vrijstelling te verleenen,
maar hun toelating niet van zijn persoonlijk welbehagen te laten afhangen. In 't Lager-
huis had men, even te voren, in dezelfde aangelegenheid tot een eerbiedig verloog aan
den Koning besloten, waarin men aan de bepaUngen herinnerde, tegen den dienst
van roomschkathoheke officieren in 't britsche leger gemaakt, en verder oodmoedig
verzocht, zulke maatregelen op dit punt te nemen, dat er geenerlei bezorgheid inde
britsche gemoederen door verwekt werd. De Koning wenschte zich echter in zgn
eigenmachtige ziens- en handelwgs ten dezen niet gehinderd te zien, noch haar aan
de inschikkelijkheid van beide Huizen te binden. Hij kende zich, in zyn hooge
betrekking, het recht toe, boven de wetten verheven te zijn, en verdaagde dus, den
laatsten November '85, het Parlement tot den 20=" Februarv daaraanvolgende, en een
maand vóór dien bepaalden termijn weder lot Mei. Door zich Katholiek te verklaren
had hij — naar hij inmiddels aan dezen en génen te kennen gaf — zijn drietal kronen
op het spel gezet, en hij was vast besloten zich in dit opzicht niet te verloochenen I
Het standpunt, dal hij zich zoo tegenover de groote meerderheid zijner onderzaten
koos, was te gevaarlijker, als het juist in den tijd viel, dat deze zich door Koning
Lodewijks Edictsherroeping en ketterjacht ten zeerste ontstemd toonden. «De fransche
vervolging der Protestanten», zoo liet zich zelfs een der hem meest getrouwen onder
hen, in die eigen Novembermaand, in zijn Dagboek uit, «woedt met de uiterste bar-
baarschheid voort, en overtreft zelfs wat de Heidenen plachten te doen. Wat de
verdere bedoeling is, zal de tijd leeren. Ik zag de toespraak van den Bisschop van
Valence aan de Rhóne, den Koning er hulde brengende, alsof hij een God was, omdat
hy die arme Protestanten vervolgt, met de uitdrukkêlijke-betuiging, dat zijn zege
over de ketters grooter was dan al de overwinningen van Alexanderen Gezar,enmen
in Engeland niets anders wenschte: en dat het scheen, als had God den franschen
Koning tot die machtige en grootmoedige handeling verheven, om hem in staat te
stellen, hetzelfde hier Ie doen volbrengen. Een stout en opmerkelijk zeggen» ! ^ — Koning
Jacob echter bleef voorloopig zijn onverstoorbren gang gaan, gelijk hy dan ook van
harte met Koning Lodewijks doen instemde. Hij liet zich door de tegenovergestelde
' Zie de uit zijn rede aangehaalde woorden bj) Eanke Engl. Gesch., V. S. 363.
' Zie de woorden uit Barillons schrijven, ald. S. 367.
' Zie Evelyns Dimy op '/,3 Nov. 1685.
382 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
openbare meening, die zich niet schroomde te uiten en van meer dan één bisschop-
pelijken kansel der Staatskerk weêrklank vond, niet afschrikken. In Maart doorliep de
Bisschop van Gloucester, Dr. Framton, al de jammeren, door de Kristenkerk van den
aanvang af geleden, met kennelijke zinspeling op het heden, en maande tol stand-
vastigheid en volharding aan bij de gunst, waarin het Papisme thans geraakt scheen;
terwijl zelfs de van katholieke neigingen verdachte Bisschop van Bath, Dr. Ken, tot
handhaving van den protestantschen Godsdienst en verfoepng der ongehoorde fransche
wreedheden, en een ruime bijdrage voor hare slachtofFers, aanspoorde Van geheel
andere gedachten dan zij vervuld, liet de Koning, eenige weken later, openlijk aan de
Beurs het geschrift verbranden, waarin de fransche geloofsbalhng Claude, met zijn
welversneden pen, al de gruwelen van Koning Lodewijks vervolgingswoede geboekt
had. Om zich aan de tucht van 't Parlement te onttrekken, had hij het hoogste rech-
terlijke machtspersoneel in zijn geest gewijzigd, eenige niet naar zijn hand te zetten
rechters door andere vervangen, van^velker instemming hij verzekerd kon zijn, en
liet nu deze, onder voorzitting van den tot hoofdrechter benoemden Herbert van Chester,
den 26®" Juny beslissen, dat een opzetteiyk daartoe voor hen verschenen en aan hun
uitspraak onderworpen roomsch hoofdofficier — Sir Eduard Haies — die sedert lange
jaren zonder beëedigd te zijn gediend had, daartoe alleen de vrijstelling van 's Konings-
wege behoefde, en dit een aan 's Konings oppermacht verbonden voorrecht was,
over 't welk het volk niet te beschikken had. Den wakkeren Bisschop van Londen
had hij niet alleen zijn plaats in den geheimen raad ontzegd, en zijn betrekking van
Secretaris in 't kabinet en Deken der protestantsche kapel ontnomen, maar loerde
tevens slechts op een gelegenheid, hem ook van zijn Bisdom te berooven. Verlangende
voorts, dat men het door hem gehuldigde geloofsstelsel niet in de Landskerk langer
aanviel, had hij de aartsbisschoppen van Kantelberg en York tot zich geroepen, om
van hun de afschaffing der wekelijksche Katechismusprediking, waarin het roomsch
geloof veroordeeld werd, te verkrijgen. Zij lieten zich daartoe echter niet belezen, en
verklaarden 't alleen doenbaar te achten, dat men er met bescheidenheid bij tewerk
ging, en zooveel mogelijk alle hatelijkheid vermeed. De Koning vernieuwde daarop
een besluit van wijlen zijn broeder, dat een waarschuwing tegen alle twistpreeken
inhield, waardoor hij echter 't onroomsch eergevoel der anglikaansche geestelijkheid
te meer wekte, 't welk haar weerhield zich door dwang tot zwijgen te laten brengen.
De onroomsche bevolking ergerde hij dezer dagen op nieuw, door de inwijding eener
kapel van den resident des Keurvorsten van de Palts midden in de stad voor te staan,
en tegen haar verklaarden weerzin in door te zetten, ofschoon die Keurvorst zelf had
Aldaar op Vi? en 'V24 Maart 1686.
-ocr page 386-DES VÄ.DERLANDS. ' 383
laten verklaren, dat hij er volstrekt niet aan hing. Niet zonder moeite werd nu, op den
dag der inwijding, de oproerige houding van 't volk onderdrukt, terwijl de Koning
al dien weerstand aan 't opstoken van den Bisschop van Londen weet. Een van dezes
onderhoorige geestelijken, Dr. Sharp, een even eerwaardig man als geliefdkoosd preêker,
had zich in de beantwoording der vraag verdiept, of de engelsche kerk een ware kerk
was, naar aanleiding van een hem door een zijner hoorders gegeven vlugschrift, waarin
de uitsluitende aanspraak der roomsche op dien naam vermeld werd. Hij weêrlegde
nu die aanspraak in zijn preek, doch zonder daar iets persoonlijk kwctsends aan toe
te voegen, of er de staatsaangelegenheden en verdere godgeleerde strijdvragen in te
mengen. Nauw had intusschen de Koning daarvan vernomen, of hij liet den Bisschop
weten, dat hij Dr. Sharp in zyn kerkampt schorsen moest. De Bisschop antwoordde,
dat hij den man niet kastijden kon, vóór hij hem zelf over de zaak gehoord en deze
nader onderzocht had. En nu werd er van 's Koningswege een commissie benoemd,
die, onder Jeffreys voorzitterschap, den Bisschop, den Augustus, in't verhoornam,
doch zelf daarop tot geen eenparig besluit kon komen, en daarom bepaalde de zaak
aan 's Ronings beslissing te laten. Deze verklaarde toen voor de schorsing van den
Bisschop te zijn, die nu, van zijn Majesteits uitspraak verwittigd, zijn buitengoed
van Fulham betrok, waar hij zich, als liefhebber der kruidkunde, op de aanplanting
van uitheemsche boomen — hem welkomer dan uitheemsche kerkbegrippen — toelei
Om zich eenigen steun bij zijn begunstiging van die van Rome te verschaffen,
zocht hi] de van de staatskerk afwijkende onroomsche gezinten op zijne hand te krij-
gen , door hun gelijke vryheden, als hij voor de eerste verlangde, toe te staan. Hij nam
daartoe den grooten voorstander der kerkelijke verdraagzaamheid, den kloeken kwaker,
William Peun, in den arm, op wiens medewerking in dit opzicht hij rekenen kon,
en liet vervolgens, in February van 't volgende jaar, in den schotschen geheimen raad een
besluit voorlezen, waarin den Presbyterianen, Katholieken, en Kwakers zijn koninklijke
verdraagzaamheid werd toegezegd, en, krachtens zijn koninklijk gezag, hun het recht
toegekend, niet alleen hun godsdienst uit te oefenen, maar ook de hun opgedragen
anipten te beheeren; de raad stemde er slechts schoorvoetend in toe. In Engeland, waar
hij daarentegen nog niet tot een dergelijken maatregel dorst overgaan, had hij voortdurend
hel Parlement verdaagd, doch gaf nu ook daar in zijn geheimen raad zijn voornemen
te kennen, het beginsel der godsdienstvrijheid — tegenover de staatskerk — door te
drijven, daar gewetensdwang even onmogelijk te beproeven als verderfelijk voor 't Land
was. Daarop volgde den 4®" April een openlijke verklaring, bij welke vrel de bezit-
' Zie over een en ander by Ranke, t. pl. S. 390 ff. en verg, het Verhael van de Procedmen
gehouden tusschen den Heere Bisschop van Londen door de Commissarissen aengestelt om de Tcerclcelyclce
taecken aj te doen; gedr. naer de copyc van Londen by de wede, van Smith, anno 1684.
384 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
tingen en vrijheden der AngUcaansche kerk verzekerd, doch tevens alle strafwetten in
kerkezaken geschorst werden, en voorts bepaald, dat voortaan de verschillende eeden
daaromtrent achterwege zouden blijven; alles op grond van zijn koninklijk praeroga-
tief,. maar onder de uitdrukkelijk vermelde verwachting, dal beide Parlementshuizen
het zouden billijken, zoodra — hij goed zou vinden die weder bijeen te roepen. In-
middels had hij zijn beide schoonbroers, Laurens Hyde-Rochester en Henry Clarendon,
die weigerden hem in zijn moederkerkelijke vlucht te volgen, van hun hooge staats-
ampten — die van Grootschatbewaarder en van Stadhouder van Ierland — ontslagen,
en den laatsten door zijn andersgezinden bijzitter Tyrconnel vervangen; ook den hun
door huwelijk vermaagschapten Hertog van Queensbury, William Douglas, die reeds
beschuldigd werd, met zijn vermoedelijken troonsopvolger, den Prins van Oranje, in
verbinding te staan, had hij van zijn staatsbetrekkingen ontzet. Zijn bepaalde oog-
merk was, niemand in een van de kroon afhankelijk ampt te dulden, die niet op
de beide vragen, aan een toekomstig Parlement te stellen — de afschaffing der straf-
wetten en der beëediging — met den Koning overeenstemde, en er hem zijn onder-
steuning bij toezei. De ontslagsmaatregel werd dan ook op verschillende zoo burger-
lijke als krijgsampten toegepast, terwijl deze dan veelal uit onroomsche in roomsche
handen overgingen; wat de algemeene weerzin en ergernis nog vergrootte.
Om den Prins van Oranje, zoo mogelijk, voor zijne, schijnbaar slechts godsdien-
stige verdraagzaamheid beoogende denkbeelden te winnen, was in den zomer van 1686,
Penn naar Den Haag gekomen, doch vond er, buiten 'sPrinsen en zijner anglicaansche
gade eigen richting, krachtdadige tegenwerking ook door den uit Engeland geweken
Dr. Gilbert Burnet, die zich door zijn antipapistische Hervormingsgeschiedenis 's Konings
ongenade op den hals had gehaald, en daarentegen het volle vertrouwen van beiden
gewonnen had. Den Prins omtrent zyne
bedoelingen polsende, als 't lot hem eens op
den britschen koningstroon brengen mocht, leerde hij hem — in spijt der calvmistische
begrippen, waarin hij was groot gebracht en die hij omhelsde — als een vastberaden
voorstander der Pariementsinstelling in haar verband met de anglicaansche kerkbe-
ginselen kennen, en zag zich dan ook gaarne door hem belooven , dat hij den Presbyteriaan-
schen kerkvorm nimmer eenzijdig begunstigen zou; een verzoening tusschen de aanhangers
van dezen en dien der Staatskerk te bewerkstelligen was echter Burnets bedoeling niet
minder, dan het 's Prinsen streven zou zijn. Tusschen dezen en de Prinses bracht de
rondborstige Engelschman daarbij nog eene welkome beslissing omtrent een tot dusver niet
bij hen ter spraak gekomen belangrijk punt te weeg: de vraag, welke de verhouding van
haar, als britsche Koningin, tot haar koninklijken gemaal zou wezen ? — Z.ij verklaarde,
met de haar eigen vrouwelijke innemendheid, dat zij, overeenkomstig het bijbelsche
voorschrift, haar man onderdanig zou zijn, mits deze niet nahet zijn vrouw, overeen-
komstig de lessen van denzelfden Bijbel, lief te hebben, 's Prinsen gezag op den troon
DES VÄ.DERLANDS. ' 385
was daardoor voor goed erkend , en zijn hart nu tevens te meer voor zijn gade gewonnen.
Zijn onderhoud met Burnet gold voor 't overige slechts zijn verhouding tot Engeland,
als hij, als troonsopvolger van zijn schoonvader, dezen eenmaal vervangen mocht. Het
hem van andere zij, door den heftigen jongen Lord Mordaunt, aan de hand gedane
opzet, naar Londen over te komen, om dien schoonvader onmiddelgk gewelddadig te
verdrijven, wees hij kortweg af, alleen uitziende naar de dingen die komen zouden.
Van den Bisschop van Londen ontving hij intusschen een dankbetuiging voor de toe-
gezegde kerkelijke houding en de goede gezindheid, omtrent de Staatskerk aan den
dag gelegd: «was eenmaal de Koning niet meer onder hen, dan zou hij daar de
vruchten van oogsten». Zoo keerde Penn dan ook, zonder een omkeer in zyn gevoe-
lens te weeg te kunnen brengen of hem voor 's Konings inzichten te winnen, naar
Londen terug.
Van daar kwamen, omstreeks denzelfden tijd, geruchten eener uitrusting ter zee
over, die. de Staten hun gezant deden opdragen, bij den Koning daaromtrent te ver-
nemen ; deze verklaarde hun echter, dat daar niets tegen hen meê bedoeld werd, hij
er in 't minst niet aan dacht, hen te beoorlogen. Hij ontbood voorts zijn gezant,
Skelton, die zich den Prins minder aangenaam gemaakt had, terug, en verving hem
door den nieuwbakken Markgraaf van Albyville, die, in January van 't nieuwe jaar
overgekomen, den Staten op nieuw 's Konings vredelievende gezindheid betuigde. Hg
verzocht hun, uit zyn naam, alleen het ontslag van eenige engelsche officieren ia
hun dienst, die kort te voren den uitgeweken Engelschman , Robert Peyton, op 's Konings
last te Rotterdam hadden zoeken op te lichten, en daarom gevangen waren gezet. Na
lang dralen voldeden de Staten aan dat verzoek, doch banden ze tevens uit den lande,
zonder zich om 's Konings klachten daarover te bekreunen. Evenmin baatte hem een
andere klacht over de houding van Amsterdam tegenover de engelsche vluchtelingen,
dat namelijk een der hoofdmedeplichtigen in de laatste samenspanning, Ferguson, in
October had laten ontsnappen , toen Skelton hem door twee personen bad doen opeischen.
Met de Prins en Prinses weigerde zijn opvolger in aanraking te komen, vóór zg
Burnet van zich verwijderd hadden en geweigerd, dezen verder te zien. Burnet zelf werd
vervolgens van 's Koningswege ingedaagd, otti zich te Londen tegen eene beschuldi-
ging van hoog verraad te komen verantwoorden; in plaats van over te komen, wist
liij bet burgerrecht te Amsterdam te erlangen, doch bleef zich desniettegenstaande
gewoonlijk in den Haag onthouden, en liet een verdediging in druk uitgaan, waarin
hij beweerde om den godsdienst vervolgd te worden, wat toen door Albyville geloochend
>verd. De Koning toonde zich echter zoo verbolgen op hem, dat hij hem bij Van
Gitters als «erger dan Ferguson en den grootsten verrader, dien Engeland ooit had»,
uitmaakte, gelijk hij dan ook «niet zou rusten, voor hij hem Holland had doen rui-
men». Alles echter te vergeefs; ook in 't volgende jaar toch weigerden de hollandsche
IV« deel, 2e stuk. 49
386 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
Staten, bij vernieuwde aanvraag, hun nieuwen onderzaat naar 's Konings verlangen
te straiFen of het land te doen uitgaan. Thans zonden Hun Hoog Mögenden, kort na
Albyville's komst, den Heer van Weede van Dijkvelt, ais buitengewoon gezant naar
Londen, om daar, tegenover den Koning, dien hij hun vredelievenden zin moest
betuigen, en in 't belang van den Prins, een oog in 't zeil te houden. Den laatsten,
omtrent wien Dijkvelt zich met de meeste omzichtigheid uitliet, lieten enkele hoog-
geplaatste leden der staatskerkelijke partij, door middel zijner vrouw , waarschuwen , zich
vooral niet door schijnschoone praatjens van 't Hof te laten belezen. Koning Jacob
verheelde intusschen Dijkvelt zijn dringend verlangen niet, dat zijn schoonzoon en
dochter hem mochten bijvallen; Dijkvelt verklaarde hem echter, bij zijn afscheidsgehoor
in 't laatst van Mei nog, dat een onzijdige houding in dezen al was, wat hy van den
Prins verlangen kon, en hem dit zelf in zoo ver te baat zou komen, als er door de
tegenstanders zijner gevoelens de hoop bij zou kunnen gevoed worden, dat na zijn
verscheiden de door hem thans gewenschte afschaffing van eed en strafbepaliegen toch
weêr herroepen zou worden, hetgeen hen dan van openlijken weerstand bij zijn leven
terughouden zou. De Koning was — niet onnatuurlijk van zijn standpunt — met deze
beschouwing echter minder ingenomen, en zocht Dijkvelt al het doeltreffende van de
voorgenomen afschaffing te betoogen; wat den Prins en de Prinses betrof, verzekerde
hij hem van zijn genegenheid voor beiden, doch bleef bij de meening, dat het hun
plicht was, zich aan zijn wil te onderwerpen, en door een goede verstandhouding zich
die genegenheid voortdurend waardig te toonen. Toen Dijkvelt daarop naar Holland
terugkeerde, nam hij met deze mondelinge eischen van den Koning tevens de schriftelijke
betuiging van een aantal edellut meê, in geheel tegenovergestelde zin en strekking.
Eenige hunner - gelijk beide afgezette ooms der Prinses - stelden zich tevreden
met hun persoonlijke vriendschap en vereering te staven; andere echter, gelijk de
graaf van Devonshire, uitten den wensch, dat het met'Engeland zoo mocht staan,
dat er de Prins genoegen meê kon nemen; of verzekerden hem zelfs, als Nottingham, in
ronde woorden, dat de hoop aller Protestanten op hem gevestigd was; of gaven hem ook,
als Shrewsbury, te kennen, dat het hun eenige troost in 't ongeluk zou wezen , mochten
zij .van hem vernemen, in hun goed recht te zijn. Churchill deelde, in naam van Prinses
Anna gelijk van hem zelf, het vaste besluit meê, bij 't Protestantisme te volharden, en Lord
Danby stelde zelfs een bijeenkomst voor, om den Prins daar opening te doen van een en
ander dat zijn nut kon hebben, daar hij 't niet raadzaam gevonden had, alles, wat hij
wenschte dat de Prins vernam, aan Dijkvelt te zeggen. Toch had deze anders reeds genoeg
kunnen hooren, gelijk o. a. de uiting der meening, dat de Koning den Kathoheken
nog zóóveel rechten zou toekennen, dat zij zich bij zijn afsterven gansch niet genegen
zouden betoonen, in de protestantsche troonsopvolging toe te stemmen; dat hij tot
willekeur geneigd was, en door een krachtig leger ondersteund werd; en dat hij,
DES VADERLANDS, 387,
kon hij een Parlement naar zijn zin erlangen, alle wetten, die 't hem goed docht,
zou doen aannemen. De Prins weifelde niet in zijn keus; hij gaf den Koning, bij
een schrijven van 17 Juny te kennen, dal er niemand was, die alle godsdienstvervol-
ging meer verfoeide dan hij; doch dat hij evenmin kon besluiten iets te doen, dat
tegen het belang van den godsdienst, dien hij zelf beleed, indruischte, en hij dus
tot datgene, wat de Koning van hem verlangde, de hand niet leenen kon. In
zijn wederantwoord toonde de Koning zich vrij verstoord over deze rondborstige ver-
klaring, die hij op rekening van hem tegenwerkende lieden stelde, den Prins door
bemiddeling van Dijkvelt bewerkend. Hij zelf liet er zich echter in de volvoering
van zijn opzet niet door belemmeren, vond zich integendeel te meer nog geprikkeld
dit door te zetten. Hij begon met, tegen de volgende maand, den pauselijken Bood-
schapper of Nuncius, dien «vertegenwoordiger van den Antikrist» naar de zienswijze
zijner staatskerkelijke onderzaten ^ een prachtige ontvangst op Whitehall te bereiden;
een schouwspel gelijk er in 't protestantsche Londen sedert anderhalve eeuw geen was
bijgewoond, en dat dan ook een ontelbare schaar van nieuwsgierigen naar de deuren
en vensters van 't paleis lokte. Te gelijkertijd kondigde hij de ontbinding van 't hem
weerstrevend, en zoo herhaaldelijk geschorste Parlement aan, op grond, als ook aan
's Pausen vertegenwoordiger door hem werd meêgedeeld, dat hij alleen daardoor de
pogingen van den Prins van Oranje kon verijdelen, en de verbintenis tusschen dezen,
en de Anglicanen te niet doen. Om er hem gunstige leden in te krijgen, werd de
Overheid der steden, met Londen te beginnen, in dien geest gewyzigd, een zestal
ouderlui van hun ampt ontzet, en de anglicaansche Lord-Mayor door een ijverig Pres-
byteriaan vervangen; ook van 't gildebeheer werden alle hem tegenwerkende hoof-
den uitgesloten, en bij de eerstvolgende stedelijke verkiezing aanbevolen, dat allen te
doen, die zich niet in zijn zin verklaren wilden. In Augustus ondernam hij daarop
een reis naar de westelyke graafschappen, zijne vrouw tevens tot herstel van haar
gezondheid naar Bath begeleidende, doch hoofdzakelijk met het doel, de Parlements-
verkiezing in welkomen zin voor te bereiden. In meer dan ééne stad, gelijk met
name te Bristol, vond hy een gunstige stemming en opgewonden onthaal. Op zijn
terugreis naar Windsor deed hij O^^ord aan, waar men geweigerd had, den Bisschop
Parker, op zijn aanbeveling, tot voorzitter van een der aanzienlijkste Universiieitscolle-
giën te kiezen, en hij nu zijn wil wenschte door te zetten. Toen men bleef-^weigeren,
werden er, eenige maanden later, door zijne Commissie alle leden tot verwijdering uit
' "A Strange turne of affairs", schreef Evelyn wat later, bU een feestmaal, denzelfden Nuncius in
Guildhall aangericht, «that those who scandalize the Church of England as favourers of Popery,
should publiqly invite an emissary from Eome, one who represented oerj^yerson o/iAeir .^MiicÄnsi.'".
Zie zün Dagboek, op 29 Oct. van dit jaar.
388 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
veroordeeld. In Cambridge was door dezelfde commissie de Onderkanselier van zijn
ampt ontzet, omdat hij zich in 't voorjaar verzet had tegen de toekenning van een
akademischen graad aan een geletterden benedictijner monnik. In de verschillende
graafschappen liet de Koning vervolgens tot de beampten en vrederechters de vraag
richten, of zij zich naar de aangekondigde verdraagzaamheidsmaatregelen wilden ge-
dragen, bij de aanstaande verkiezing slechts dezulken stemmen, die er meê inge-
nomen waren, en zoo zij zelf gekozen werden , er voor stemmen. Onbewimpeld ver-
klaarde hij tevens, dat hij er zich meê bezig hield, alle naamlijsten te herzien, en slechts
hén in hun betrekkingen zou handhaven, van welke hij bijstand kon verwachten in
't heilzame werk, dat hij had voorgenomen. Enkelen gaven toe; de meesten verklaar-
den echter, dat zij zich de handen niet wilden binden, vóór in het Parlement zeit
het voor en tegen der zaak ernstig overwogen was. Tegen de eedafschaffing toonde
men zich over 't algemeen ingenomen, daar dan de Katholieken, bij 's Konings voor-
keur voor hen, al spoedig alle posten in handen zouden hebben, en men, werden ze
zelfs in 't Parlement toegelaten, duchten moest, dat zij er, door 's Konings gezag
begunstigd, tot besluiten zouden leiden, door welke 's Lands wettige en godsdienstige
toestand in gevaar werd gebracht. Onmiddelijk werden nu alle weerstrevende beampten
van hun betrekkingen ontslagen. Toch waagde hij 't nog altijd niet, tot de bijeenroe-
ping van een nieuw Parlement over te gaan, en gelijk Van Citters den Staten, in
Februarv 1688, meldde: «zoolang de 'corporaciën, waarmeê men nu nog dagelijks
'j
bezig was, niet alle naar Zijner Majesteits zinnelijkheid geregeld en veranderd waren»,
bleven zijne ministers zich er tegen verklaren. Ten slotte werd zij tot in November
van 't jaar verschoven.
Op den Prins van Oranje was intusschen, in 't vorige jaar, nog een nieuwe
poging, hoewel even onvruchtbaar, beproefd. Zeker schotsch advokaat, Jacob Steward,
was naar Holland overgestoken, en had zich daar met hem en Fagel in betrekking
gesteld, en later uit Eugeland herhaaldelijk aan den laatsten geschreven, om hem
tot bewerking van den Prins in 's Konings zin te noopen, hem daarbij voorhoudende,
hoe gering het aantal Roomsch-katholieken in Engeland was, en hoe luttel er dus
van hun invloed te duchten viel. Fagel, die zijn brieven steeds aan den Prins meê-
deelde, liet ze echter onbeantwoord, tot zoolang hem die Prins eindelijk opdroeg, een
openlijk schrijven tot Steward te richten, dat, door Burnet in 't Engelsch vertaald,
in druk verspreid kon worden, en zoo van 's Prinsen gevoelen eens vooral uitdruk-
kelijk kon doen blijken. «Geen Kristen», zoo gaf hij daar te lezen, «behoorde, naar
's Prinsen en zijner gade meening, gewetenshalve vervolgd of om verschil van den
aangenomen godsdienst euvel behandeld te worden, en waren zij 't er daarom ook
meê eens, dat de Papisten in Groot-Brittanje en Ierland dezelfde vrijheid van gods-
dienstoefening hadden als in de Vereenigde Provinciën. Evenzeer keurden zij 't van
DES VÄ.DERLANDS. ' 389
harten goed, dat de Yerschillende oriroomscbe gezinlcn gelgke ergheid, zonder eenig
beletsel, genoten, en waren overbodig, die vrijheid, naar Zijner Majesteits begeerte,
te helpen invoeren en handhaven. Zy wilden ook met die Majesteit wel méégaan in
't afschaffen van strafbepalingen, mits slechts de wetten, waarbij de Rooraschgezinden
buiten beide Huizen van 't Parlement en alle openbare kerkregeeringen en krljgs-
ampten gesloten waren, in volle kracht bleven. In 't te niet doen toch dezer wetten
en die der geloofsbetuiging konden zij niet treden, omdat er de protestantsche gods-
dienst door werd beschermd, terwijl er de Roomschen geen andere scha door leden,
dan eenige betrekkingen te moeten derven, die zij zonder nadeel der Protestanten
niet bekleeden konden. Ook steller zelf, de Raadpensionaris, was altijd tegen 't ver-
volgen dergenen geweest, die van den Staatsgodsdienst verschilden, en hy hoopte er
ook altijd tegen te blgven. De waarheid, door God in 's menschen hart gegeven, was
louter een uitwerksel van Zijne barmhartigheid, en moest men er zich dus toe be-
palen , Hem voor de dwalenden te bidden, en dezen alleen door vriendelijke en zachte
middelen terecht zoeken te brengen. Nooit had hij echter van de andere zij kunnen
begrijpen, hoe iemand, dien men vryheid van godsdienst gunde, het zich geoorloofd
kon wanen, de wetten van een Staat te doen afschaffen, om zelf aan een of ander
bediening te geraken, 't Verschil van raeening tusschen den Koning en zyn beide
kinderen"lag dan ook niet daarin, of men den lieden een geldboete of andere straf
opleggen moest, omdat zij den vastgestelden godsdienst niet beleden; maar of men de
Roomschen tot de openbare ampten moest toelaten, waaruit mettertijd een afschaffing
van alle wetten zou voortvloeyen, tot bescherming der protestantsche kerkbegrippen
in 't leven geroepen. Er was geen Koninkrnk of Staat te vinden, waarin bij de wet
niet in de veiligheid van de Staatskerk voorzien werd, en 't was dus niet meer dan
billijk, dat dit ook in Engeland plaats greep. Intusschen verschilde op dit punt de
houding van Katholieken en Protestanten ten zeerste; genen toch stelden zich niet
tevreden met dezen slechts van ampten uit te sluiten, maar zochten bovendien hun
godsdienst te verdrukken en uit te roeven; en een Protestant, dien zijn godsdienst ter
harte ging, kon daarom niet in de afschaffing der wetsbepalingen stemmen, tot be-
veiliging van zijn kerk vastgesteld. Wel zei men, dat de Roomsch-katholieken in beide
deelen van Groot-Brittanje slechts een klein getal vormden, doch in Ierland stond
het daarmeê geheel anders; en al waren ze in beide andere deelen zoo weinig talrijk,
des te onedelyker zou 't zgn, om die weinigen de openbare rust te verstoren, daar
zij toch verder volkomen godsdienstvrijheid genoten. Was hun getal echter wellicht
grooter dan men beweerde, zooveel te meer zouden ze te duchten zijn. Voor 't oogen-
blik zouden ze waarschijnlijk wel niet ondernemen, den onroomschen godsdienst te
verdrukken, doch als de kracht der wetten, tot zijn bevestiging gemaakt, eenmaal
verbroken was, dan zouden ze den Koning allicht weten te beduiden, dat hg ge-
* f J, 'li
390 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
weten,halve verplicht was, zijn onroomsehe onderdanen Ie vervolgen, t Zou voorts wel
voor die Onroomschen, die niet tot de Staatskerk behoorden, jammer „jn, dat .eaan
de strafbepalingen onderworpen bleven; doeh ze hadden dal alleen aan de Roomseh-
katholieken te wijten, die, zelf nog onder 't bereik der wetten, den Koning .ochten
„ver te halen, om de Protestanten huns ondanks te dwingen, de bepahngen af te
sohaflen, «aardoor de veiligheid van hun godsdienst gewaarborgd was. Den Prins e..
dor Prinses kon men althans dit niet ten laste leggen, daar .ij duidelijk verklaard
hadden , dat rij zelfs den Roomschgezinden , en veel meer den verschillenden Onroomschen
dus, vrijheid van meening wilden toestaan, en niet anders beweerden, dan dat men
de Roomschen buiten die openbare bedieningen moest houden, 't Was tronwens ook
een grove misvatting van Steward, voor te geven, dat de Roomschen in de Vereen,gde
Provinciën lot die bedieningen werden toegelaten; duidelijk genoeg werden zij door
de wel buiten allerlei regeerings- en rechtsampten gesloten, en tot krijgsampten alleen
bevorderd, omdat ze, van de eerste vestiging van den Staat af, zich met de Her-
vormden tot verdediging der'gemeene vrijheid hadden vereenigd, en den Staat ,n den
oorlog goede diensten hadden bewezen. De gemeene veiligheid leed er ook geen ge-
vaar door, omdat het getal roomsche krijgslui niet groot was, en de ongemakken
van hen Ie duchten, licht voorkomen konden worden; heigeen minder gemakkelijk
gegaan zou zijn, als de Roomschen tezelfder tijd ook tot regeerings- en rechtsampten
waren toegelaten. Hun Hoogheden wenschten niets vuriger, dan dat Zijne Majesteit geluk-
ki» regeeren mocht, doch hielden zich in gemoede overtuigd, dat de protestantsche gods-
dienst onvermijdelijk gevaar zou loepen, zoo de strafbepalingen en de geloofswet wer-
den afgeschaft. Zij zouden dus heel wat voor God te verantwoorden hebben , heten z.j z,ch
overhalen, om met den Koning omtrent het bewerkstelligen en handhaven van d,e
afschaffing in te stemmen. Zijne Majesteit wist intussohen, welk een diepen eerb.ed
zij andersins altijd voor hem gekoesterd hadden, en zouden zij niet nalaten daarm te
volharden, even als zij in Η nakomen van hun kinderplicht en de toewijding hunner
genegenheid, ware 't mogelijk, nog meer dan vroeger zouden ijveren» Even gunshg
als deze brief bij de engelsche Protestanten werkte, daar hij hun eigen gevoelen slechts
weêrgaf"; even ongunstig stemde zij den Koning en zijne partij, die er wddra een
vlugschrift legen deed uitgaan, dat onder den titel Baflaue^nu Pacifimr. het hcht
zag en hem voor verdicht verklaarde, of er althans de denkbeelden van de Prms en
Prinses voor onjuist en scheef in weêrgegeven uitgaf. Fagel kwam daar echter onmid-
delijk legen op, betuigde zich den werkelijken schrijver er van, en de meemng van
> Zie den goheelen brief O. a. in den Ml. Merc^rh. voor 1687, M. 92-98.
! Zte Sarotti'a opmerking daaromtrent t>ii Kanlie, Άβ. Mdchte, V. S. 509.
DES VÄ.DERLANDS. ' 391
Hun Hoogheden onvervalscht meegedeeld te hebben. Te zelfder tijd gaf hij ook een
brief in het licht, aan Albyville door hem geschreven, in welken hij zich op de kennis
beriep, door hem van beider gevoelens gedragen, en hem verzocht den engelschen
minister Sunderland van de fout in kennis te stellen, ten dezen opzichte in het P. P.
begaan. Openlijk verklaarde hij ook, door den Prins schriftelijk te zijn aangezocht,
om den brief aan Steward te schrijven. Eenige maanden later verspreidde deze toen
in druk, dat hij nooit aan Fagel gevraagd had, hem te laten weten, van welke meening
hij of de Prins omtrent de engelsche twistpunten waren; doch Fagel liet daarop ettelijke
uittreksels uit zijne brieven drukken , waaruit bleek, dat hij hem sedert July '87 herhaal-
delijk had aangespoord, Prins en Prinses tot 's Konings gevoelen te belezen. Albyville,
die in dien tijd een uitstap naar Londen was gaan doen, kwam daar in 't najaar
zoo opgetogen over 's Kqnings plannen en uitzichten van daan, dat hij er zich op de
in 't oogloopendste wijs tot den Prins zelf over uitte, en, op de opmerking van dezen,
dat de Koning bij zijn troonsbeklimming toch bij eede beloofd had, de wetten en de
Staatskerk te handhaven, uitriep, dat «Vorsten wel eens hun beloften dienden te
vergeten». Toen de Prins hem verder zei, dat hij meende Zijne Majesteit meer acht
moest geven op hetgeen zulk een aanzienlijk deel van 't volk, als tot de episkopaal-
sche kerk behoorde, dacht, antwoordde hij losweg, dat «die kerk over een paar jaar
wel eens niet meer bestaan kon». Even onbesuisd, als met deze beide uitvallen, han-
delde hij ook in de nog altoos hangende twistzaak over Bantam; zijn eerste vertoog
daaromtrent, dat op boogen toon gesteld was, gaf hy te Amsterdam in druk uit, vóór
hij het bij de Staten had ingediend; met geen ander gevolg trouwens, dan dat er
de actiën der Oostindische Compagnie voor 't oogenblik vrij wat door daalden, en
hem daardoor — naar men wil — de schoonste gelegenheid gaven, er persoonlijk zijn
geldelijk voordeel meê te doen. Later deed hij toen wat water in zijn wijn, en vraagde
alleen, dat men gemachtigden zou benoemen, om op nieuw over de zaak te handelen.
Daar de met Frankrijk heulende Koning van Denemarken, in 't vorige najaar,
den Staten, die nog achtergebleven waren, het met hem in 1684 gesloten handels-
verdrag te bekrachtigen, met een hoogere tolheffing scheen te bedreigen, hadden zy,
in dit voorjaar, de vaart op Noorwegen en den invoer van noordsch hout tot nader
verlof verboden, doch de Koning hun daarop door zijn gezant Kr^gh laten weten,
Jat hij volstrekt niet van zins was, hun onderzaten meer tol dan anderen af te vergen,
en dat het hem daarom bevreemdde, zij den noordschen handel zoo belemmerden;
zijne schuld was het niet, dat het verdrag nog niet behoorlijk bekrachtigd was, en
zei hij hun, wilden zij daartoe overgaan, de meest mogelijke bereidvaardigheid zyner-
zijds toe. Van den anderen kant bood Brandenburg zyn bemiddeling in de gerezen
moeilijkheid aan, en werd toen, in July '87, de amsterdamsche Pensionaris Hop in
een buitengewone zending naar Berlijn afgevaardigd, om de zaak tot een wensciielgk
392 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
einde te brengen. Het hield daarmeê echter n^ een geruimen tijd aan; te Berlijn
zelf kwam vooreerst niets tot stand, en maakte Hop alleen — naar 't schijnt — van
de gelegenheid gebruik, om met den Keurvorst op 't punt van Frankrijk nader te
handelen, en den stand van zaken in Engeland met hem te bespreken Daarop bracht
hij eenigen tijd te Hamburg door, waar over de aanspraken van Denemarken op
Sleeswijk met Zv^eden onderhandeld werd ^ en hij toen met dit laatste, in 't belang
van den hollandschen houthandel, kon onderhandelen. In Berlijn teruggekeerd, vond
hij den deenschen gemachtigde, Von Lenten, allengs wat inschikkelijker in zijne voor-
waarden , en werd zoo eindelijk — na dertien maanden, in plaats van drie of vier
als men zich had voorgespiegeld — in de volgende Julymaand het Verdrag beklonken,
waarbij men bepaalde, de geschillen omtrent den handel te Hamburg of Altona te
vereffenen, terwijl inmiddels de vaart op Noorwegen weder zou geopend zijn, en de
ingezetenen der Vereenigde Gewesten, op 't punt der tollen en scheepsmeting, op
den voet der vroegere verdragen — van 1645, 1647, 1666, en 1669 — zouden
behandeld worden ^ Denemarkens verhouding tot het engelsche Hof, door 't huwelijk
van 's Konings broeder George met Koning Jacob's tweede dochter, bracht er zeker
toe bij, die tot de Republiek minder ongedwongen en voorkomend te maken.
Ook het in zijn kerkelijke trots en aanmatiging gekrenkte en daardoor ten hoogste
verbolgen Frankrijk had, in dit jaar, om de voor zijn uitgeweken ketters zoo gastvrije
Republiek te straffen, haar den invoer van alle haring verbodendie met geen fransch
zout gekaakt was, doch de Staten daarop, uit weerwraak, een hooger belasting op
de fransche siropen gesteld. Dit belette trouwens niet, dat men de aangeboden be-
middehng van datzelfde Frankrijk in een andere tolvraag, met het in Maastricht
betrokken Luik, aannam; 't geen in November van dit jaar de luiksche gemach-
tigden, Baron d'Outremont en den Raadsheer Brassines, naar Den Haag bracht, om
daar met Avaux te beraadslagen. Met hoeveel statelijke minzaamheid door Hun Hoog
Mögenden ontvangen en bejegend, konden zij echter de zaken vooreerst nog niet doen
opschietend Was dit, in deze meer beperkte aangelegenheid van minder aanbelang,
> Zie daaromtrent bü Droysen, t. pl. S. 550.
= Door de jongere lijn van 't Huis Oldenburg was namelijk, bij den vrede van Roeskilde, de
oppermacht over een groot deel van Sleeswyk verkregen, waarin het by den vrede van Nümegen
gehandhaafd was. Op Frankryk steunende had Koning Kristiaan IV zich echter die oppermacht toe-
geëigend, ende sleeswijker Ridderschap gedwongen, zich als een lid van zjja deensche rijk te erkennen.
Zweden was daar nu evenwel, in 't belang van Holstein-Gottorp, tegen opgekomen, en dreigde een
20,000 man in Denemarken te werpen; terwijl Frankrijk dit laatste wenschte bü te springen, en
daarvoor ook het thans er aan vermaagschapte Engelsche Hof te winnen zocht.
ä Voor de nadere bijzonderheden zie Mr. Den Tex' AJcademisch Froefschrift, bl. 90 en vv.
< Zie lloll Mercurius voor 1687, bl, 181.
-ocr page 396-DES VÄ.DERLANDS. ' 393
onaangenamer was het voor den Staal., bij al den omslag en kosten, die 't vereischte,
dat men op nieuw zonder veel baats, de vrijpostige Algerynen had zoeken te bestre-
den, en daartoe, rn Mei, onder den Vice-admiraal Van Almonde, en den Schout-by-
nacht Van Brakel — Chattamscher ketengedaehtenis — een smaldeel had uitgerust·
Zelfs waren, toen zij in de spaansche en middellandsche zee kruisten, eenige van
gener roofschepen in 't kanaal en de Noordzee komen stroopen, en werden er, in
't begin van Juny, nog een drietal niet ver van Texel gezien, terwijl drie andere,
tusschen de monden van Schelde en Maas, drie koopvaarders en twee visschersvaar-
tuigen buit maakten of uitplunderden, en ook het beurtschip op Londen, dat eenige
Rotterdammers en verscheiden fransche uitgewekenen aan boord had, wegnamen. In
der ijl werden toen eenige galjoten en andere snelzeilers uitgezonden, en met de
meeste voortvarendheid een half dozijn oorlogschepen toegerust, dat nog vóór 't einde
der maand, onder den zeeuwschen Vice-admiraal Karei van de Putte, die ook reeds
in 't vorige jaar in de Noordzee gekruist had, zee koos. De Algerijnen hadden echter
zijn komst niet afgewacht, maar zich, op 't eerste alarm, door hun overmoed teweeg
gebracht, al aanstonds bij tijds weder weggemaakt, en kwamen zich sedert niet meer
in 't kanaal vertoonen. Almonde en' Van Brakel hadden evenzeer geen ander deeg
van hun tocht, dan dat zij zich in de gelegenheid vonden, een fransch koopvaarder,
die den roovers in handen gevallen was, te heroveren. Vóór hun komst in de Middel-
landsche zee hadden echter twee koopvaardijkapiteins, Pyn en Voshol, die den 15®"
Mei de haven van Livorno uitgestevend, en even voorbij 't eiland Gorgona gekomen
waren, een ontmoeting met drie arglistig onder fransche vlag varende roofschepen,
die met den avond op hen aankwamen. Hen, in spyt hunner bevriende vlag, weinig
vertrouwende, rujstten zy zich tot den stryd toe, en wendden den volgenden ochtend,
om de loef te behouden, maar werden door hun beter bezeilde belagers al spoedig in
de lij gebracht. Met hun drieën legden dezen toen op Pyn's schip, den Admiraal de
Ruyter, aan, doch werden door het geschut en het geweer van zijn boord zoo wak-
ker begroet, dat zij na een kort maar scherp gevecht aflieten, en hij en de min-
der in 't vuur geraakte Voshol de reis verder ongestoord vervolgen konden. Slechts
Pijn's touwwerk was erg beschadigd, en van zijn soldaten zeven gesneuveld en twaalf,
van zijn bootsgezellen half zooveel, gekwetst. Even gelukkig als zijn bodem, ontsnapte
een zaerikseesche turfschuit aan de haar bestokende roovers, die, op een ander reeds
buit gemaakt zierikseesch vaartuig, dat van schipper Vrolijk, haar zes uur lang na-
zetten, gedurende welke zg zich met korte gangen verweerde, terwijl haar zeilen vol
gaten raakten, en een van haar mannen door 't dik van zign been geschoten werd;
op de daarop geuite aanmaning van den stuurman, om te bukken eer ze hem dood
schoten, antwoordde hij echter, dat hij bukkend gevaar liep, dubbel in plaats van
enkel geschoten te worden, en ook liever dood dan genomen wou wezen. Zonder
IV' deel, 20 stuk. 50
394 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
de zierikseesche haven weder binnen »
Van minder moorddadigen en plunderzieken aard , dan dit gehaspel met de afn-
kaansche zeeschuimers, was dat, hetwelk, in 't begin van 't jaar, tusschen beide hol- .
landsche rechtslichamen, den Hoogen Raad en 't Hof van Holland, ontstond, naar
aanleiding van een kerketwist in 't zoo rumoerzieke Alfen, welks predikant, zekere
Adriaan Bonman, in rechten voor 't laatste betrokken was. Een zevental daarm ge-
moeide leden zijner gemeente hadden zich, ten gevolge daarvan , tot de kerkelijke klasse
gewend, met verzoek de zaak tusschen hen en den dominee tot «meeste stichting der
kerk van Alfen» af te doen; doch deze daartoe overgaande, ontving nu van den Hoo-
gen Raad bevel, dat onmiddelijk te staken, daar de oude en nieuwe kerkeraad, eerst
zelf van de zaak willende kennisnemen, er tegen opgekomen was. De zeven gemeente-
leden meenden daarin echter niet te moeten berusten, en wendden zich dus tot het
Hof dat nu, namens Zijn Hoogheid en zich zelf, de klasse gelastte, om de zaakafte
doen zonder zich om het tegenbevel van den Hoogen Raad te bekommeren. Die Hooge
Raad', daarover gebelgd, vaardigde toen een nieuw bevel ^ een zoogenaamd W.-
ment van complainte - uit, bij 't welk beide kerkeraden in hun recht erkend wer-
den kerkelijke zaken te behandelen vóór zij tot de klasse kwamen; twee van zyn
raadsheeren werden tegelijkertijd gemachtigd, dit bevel ten uitvoer te doen leggen.^
Na dit volbracht te hebben, zagen zij zich evenwel, als hadden zij zwaar misdreven,
yoor 't Hof gedagvaard, en gelast, om de brieven van aanschrijving aan de klasse m han-
den van een van 's Hofs secretarissen te stellen, en de woorden te schrappen, waarm
dat kerkeraadsrecht erkend werd. De Hooge Raad nam daar echter geen genoegen
meê, en vervoegde zich tot de hollandsche Staten, terwijl zyn beide gemachtigden
^ Corn Hop en Bronckborst - als burgers van Amsterdam, zich buitendien over de
ondergane handelwijs bij hunne stad beklaagden. De Staten daarop met den Prins te
rade gaande, sloegen den welwijzen middelweg in, geen van beide lichamen uitslui-
tend in 't gelijk te stellen, maar den H. Raad te verzoeken, de pen door de gewraakte
uitdrukkingen te halen, en 't Hof de dagvaarding van beide raadsheeren in te trekken;
terwijl, zoo dit laatste zijne machtiging der klasse wilde doorzetten, de predikant, of
wie zich anders daardoor bezwaard mochten rekenen, zich tot de Staten zelf konden
vervoegen, die de zaak naar behooren zouden weten te schikken I
Kerkelijke beslommeringen van meerder omvang hielden Hun Hoog Mögenden dit
jaar een tijd lang in spanning. Zij hadden namelijk, op aandrang eeniger zeeuwsche
en friesche kerkleeraars, een plakaat afgekondigd, waarbij den Jezuïten, Franciscanen
Dominicanen, en anderen monniken het verblijf in den lande verboden werd, docH
' Zie ald. bl. 183, ea verg. De Jonge, ^Jed. Zeemezen, t. pi. bl. 31 en vv.
2 Zie de verschillende in de zaak gewisselde stukken EoU. Merc. 1687, bl. 160-171.
DES VÄ.DERLANDS. ' 395
kwamen daartegen nu de gezanten der roomsch-katholieke mogendheden in verzet.
Sommigen hunner waagden zelfs op te merken, dat de Staten, die de fransche geloofs-
vervolging zoo hevig afkeurden, thans zelf in die richting schenen werkzaam te willen
zijn. Vooral ook viel hen de keizerlijke resident, Krampricht, er hard over, en be-
klaagde zich zelfs bij den Keurvorst van Meins, dat het hier met den roomschen godsdienst
slecht stond, en de Staten door hun Jezuïten en monniken bannend besluit de ver-
dra<^en schonden, vroeger met de Katholieken gemaakt. Hij meende hun handelwijs
zelfs schuldiger dan die van den franschen Koning te mogen noemen, omdat Room-
schen en Onroomschen hier eertijds gelijk hadden gestaan, en de eersten zelfs van
ouds het gebied over de Nederlanden gevoerd hadden, dat hun door de laatsten ont-
wrongen was, die hen sedert in bedwang hadden gehouden, en nu 't land wilden
uitjagen. De Staten lieten zich echter door dergelijke klachten en vertoogen niet van
hun stuk brengen. Zij verklaarden den klachtigen gezanten, bevonden te hebben, dat
die Jezuïten en monniken, dien zij 't verblijf in hun land ontzeiden, uitheemsche, van
hun kloosters en oversten afhankelijke zendelingen waren, den Staat geen goed hart
toedragende, en jaarlijks aanzienlijke sommen gelds over de grenzen slepende; dat het
dus ook alleen daarom was, en niet uit weerwraak over 't leed den Hervormden elders
aangedaan, dat zij hen uit hun midden weerden; terwijl de hier gevestigde vreedzame
Roomschen zich van binnenlandsche priesters konden bedienen, en die uitlandsche
beeren dus gemakkelijk ontberen konden; ook hadden de ingeboren priesters zelf van
hen verlangd, die vreemden te doen vertrekken. Ook de Keurvorst van Brandenburg
liet niet na de partij der Staten in dezen te trekken, en gaf te kennen, dat de
keizerlijke resident hun handelwijs geheel· ten onrechte bij die van Koning Lodewijk
vergeleek. In Frankrijk toch werden 's Konings onderdanen, tegen een door 's Konings
voorzaten gemaakt en door hem zelf bekrachtigd verdrag in, wreedaardig gekweld en
vervolgd; in Nederland thans alleen eenigen vreemdelingen, die niets bezaten, noch
door eenig verdrag gevrywaard waren, hun verder verblijf opgezegd, leder mogendheid
iiad, naar zijne meening, recht den vastgestelden Godsdienst door inboorlingen alleen
te laten waarnemen en bedienen, en de Onroomschen mochten dat recht dus zoo goed
als de Roomschen toepassen; vooral wanneer, gelijk hier "t geval was, de eerdienst,
dien men alleen door ingeboren priesters bediend wilde zien, bij openbare plakaten
verboden was, en alleen bij oogluiking toegelaten werd. Vreemd achtte bij 't verder,
dat Krampricht, in zijn beklagbrief, de vervolging in Frankrijk, die veel Katholieken
en den Paus — den verdraagzamen Innocentius XI — zelf tegen de borst was, dorst
verdedigen; vreemder nog, dat hij den Koning van dat land meer recht nog toekende,
om hel Edict van Nantes te herroepen, dan de Stalen, om uitheemsche priesters en
monniken te weren, als ware dit met zekere overeenkomsten in strijd, van welke
echter nergens bleek. De duitsche Keizer meende hem, ten gevolge dezer toelichting
396 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
en die der Staten, dan ook te moeten kenbaar maken, dat hij den «ontijdigen ijver»
van zijn resident niet kon goedkeuren, en hij in 't minst geen last had gegeven,
dergelijke dingen te zeggen of te schrijven ^ 's Keurvorsten zoon, Prins Filips, die
in 't begin van July Den Haag was komen bezoeken, werd daar den der maand
feestelijk door de schutterij onthaald. Met drie karossen naar den Doelen afgehaald,
werd hij door een trits zijner gastheeren, onder 't lossen van acht veldstukjens, plecht-
statig ontvangen, en eerst in burgemeesters kamer, waar Stads overheid bijeen was
gekomen, daarna in de eetzaal geleid, waar zijn vaders portret en dat van den Prins
van Oranje aan weerszijden aangebracht en met groen en bloemen omhangen waren.
Hij zelf nam toen onder dat zijns vaders plaats, en aan 't rijke gastmaal deel. Bij
ieder gezondheid daar, uit twee, door den Prins aan de schutterij vereerde, ver-
gulde koppen gedronken, werd het gesehut, onder trompetten- en paukengeklank,
gelost, en hij vervolgens, welvoldaan over al de hem bewezen eer, 's avonds zes uur,
weder uitgeleidt Een goede maand later, den 14®» Augustus, werd den frieschen
Stadhouder te Dessau een zoon geboren, die bij den drie dagen later gevolgden doop
de namen Jan Willem Friso ontving; een voor beide ouders te heugelijker feit, als
hun eerste mannelijke spruit, ruim een jaar geleden, reeds weder overleden was. Hun
Hoogmogenden, door de Staten van Friesland tot gevaders van den jonggeboren Prins
verzocht, vereerden dezen een gouden doos, met een lijfrentebrief van 3000 gulden
's jaars, als pillegift I De Prins van Oranje, thans op 't Loo vertoevende, liet mede
niet na, zijn frieschen neef met de blijde gebeurtenis van harte geluk te wenschen \
De verhouding tusschen beide neven liet nu niets te wenschen over, en maakte
't den hollandschen des te gemakkelijker, zijne gedachten over den loop der dingen
buiten 's lands en de algemeene europeesche staatkunde te laten gaan, en zijne ver-
houding, zoo tegenover de engelsche toestanden, als tegenover Frankrijk en zijn in
staat en kerk overmoedigen en heerschzieken Koning, vastberaden te overwegen
■ Wagenaar, Vai, Ristorie, bl. 388. = Merc. voor 1687, bl. 171.
3 Aid. bl. 173, ^ Zie zijn schryven van 31 Aug., Arch., V. p. 591.
6 Hoezeer liü hier te lande zelf thans meester waa, laat zich uit dé rijmen afnemen, door een
persoonlük onmachtigen misnoegde, dezer dagen, in baatzieken wrevel tegen hem saamgelümd:
Te Land is Vedder Generaal,
Te water is hij Admiraal,
In kerke Paus en Cardinaal,
In 't Hof de meester van de zaal;
In 't kort, hy is het al te maal:
Hü schrapt en scheert ons allen kaal.
Och, was hij in des Hemels zaal,
En vrat daar eeuwig kolden schaal, ·
Gelukkig waren we al te maal.
(Opgenomen in de zoogenoemde Nederduitsche Keurdigten, I. bl. 233).
-ocr page 400-DES VÄ.DERLANDS. ' 397
Die Koning, niet tevreden met den voorloopigen stand van zaken, door het twin-
tigjarig verdrag in 't leven geroepen, en belust, zich het blijvend bezit der hem tljde-
lyk toegewezen plaatsen en streken verzekerd te zien, zocht, in 't begin van 1687,
door bemiddeling van Rome den duitschen Keizer te belezen, om binnen Inttel weken
het 20jarig Bestand in een Vrede te veranderen. De Keurvorst van Brandenburg ech-
ter, hoewel door ziekte geteisterd en zijn einde reeds nabij achtend, wist zijn pogen
te verijdelen, en nam voorts den als protestant uit Frankrijk geweken Maarschalk
Von Schömberg in zijn dienst, die in April de reis over Holland tot hem nam,
en wien nu het opperbevel over de brandenburger troepen werd opgedragen ^ Ook
met tal van andere adellijke en onadellyke fransche uitgewekenen versterkte hij zgn
leger, en bleef voortdurend tevens het weinig vertrouwbare Oostenryk ga slaan, en met
den Prins van Oranje in onafgebroken verstandhouding. Dezes koninklijke schoonvader
verzocht, in 't begin van February 1688, de Staten schriftelijk, hem zgne engelsche
en schotsche regimenten in hun dienst, tot vermeerdering van zijn krijgsmacht, over
te zenden. De Staten, zich niet verplicht rekenende aan dien eisch te voldoen, be-
paalden ér zich toe om de bevelvoerende officieren te vragen, of zij in hun dienst
blijven, dan wel naar Engeland terug wilden. Drie dozijn hunner verkozen daarop
het laatste, en gingen weldra te Rotterdam naar Londen scheep, terwgl de Staten
aan den Koning schreven, dat zij, na onderzocht te hebben, welk verdrag zij met
hem omtrent die troepen hadden aangegaan, zich niet gehouden hadden gevonden,
die terug te zenden, dan voor 't geval hy ze in een uit- of inlandschen oorlog noodig
had; dat dit thans echter niet het geval was, en zy ze daarenboven tot dekking hun-
ner grenzen bezigen moesten. En toen Albyville daarop van 's Konings wegen nog
nader op de terugzending aandrong, gaven zij hem ten antwoord, dat het recht der
volken allen vrijgeboren onderzaten toeliet, zich in buitenlandschen krijgsdienst te be-
geven, en daarin naar welgevallen te blijven; dat hun ook geen overeenkomsten be-
kend waren geworden, volgens welke zij verplicht waren, die regimenten op 's Konings
verlangen te ontslaan, en zijn gezant hun anders maar kenbaar had moeten maken,
^vaar die overeenkomsten gevonden werden». Zij bleven daarom bij hun besluit,'tgeen
hun gezant zich echter te vergeefs moeite gaf bij den Koning te verdedigen. Hij ver-
klaarde er niet meer van te willen hooren, daar hij wel zag dat men in Holland hem
niet te wille verkoos te zijn, doch hy dan ook volvoeren zou, wat hij had voorgenomen.
Kort daarop vaardigde hij toen een koninklijk bevelschrift uit, dat allen 's Konings'
geboren onderdanen, in soldy of dienst der algemeene Staten, uitdrukkelyk gelastte,
dien dienst te verlaten, en ten spoedigste huiswaarts te keeren. Niemand echter die
aan dit bevel gehoor gaf; de regimenten daarentegen werden door den Prins op nieuw
' Zie bü Droysen. t. pl. S, 555, f.
-ocr page 401-398 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
geregeld en op den besten voet gebracht, om ze naar gelang van omstandigheden te
gebruiken. Ter zee had men reeds in December besloten, «tot bescherming van han-
del en scheepvaart» een en twintig oorlogschepen van 26 tot 36 stukken uit te rusten,
die bij tijds, «in de maand Maarl, in de zeegaten, zouden in gereedheid gebracht, en
over welke verder, na verzorging der noodige convoyen, naar vereisch van zaken be-
schikt zou worden». Dat verdere doel was het geheim van den Prins en enkele daar
min of meer meê vertrouwde personen, die den aanbouw moesten voorbereiden en
bevorderen. In de eerste plaats de Raadpensionaris Fagel en de Heer van Dijkvelt,
voorts de amsterdamsche Burgemeesters Geelvinck, Witsen, en Hudde, de Secretaris
der amsterdamsche admiraliteit Hiob De Wildt, de L^-Admiraal Schepers, en de
Heer van Odljk. Fagel had, in tegenwoordigheid van Geelvinck, onder Gecommit-
teerde Raden reeds vóór December soms het denkbeeld geopperd, dat de Prins, als
britsch troonsopvolger, wel eens naar Engeland mocht oversteken fi om er de verwarde
zaken in orde te brengen; wat later kwam Dijckvelt hem herhaaldelijk in 't oor bijten,
hoe men dat werk van Engeland best zon kunnen beleiden, en wat er te vreezen
was, wanneer men er niet het oog op hield. Geelvinck en De Wildt waren vervol-
gens voor de toerusting te Amsterdam, Schepers en Odijk voor die in Zeeland werk-
zaam. De langdurige winterkou vertraagde haar intusschen wat, en 't werd April vóór
de schepen gereed waren, Mei vóór de meeste in zee konden gaan. Onder 't opper-
bevel van den zeeuwschen Luitenant-Admiraal Cornehs Evertsen, verzamelden zij zich
toen op de vlakten voorde Maas, twee of drie mylen van de kust af. In zijn lastbrief
werd hem die plaats tot voorloopig oponthoud aangewezen, en voorts bevolen, een
paar oorlogschepen aan de indische retoervloot in't gemoet te zenden; verder werden er
de noodige maatregelen voor die schepen aangegeven, hoe omtrent de algerijnsche of
andere vreemde vaartuigen te handelen, die zij wellicht kruisende zouden vinden, en
daarna nog-het kruisen van een of · twee kleine fregatten tusschen de Maas en de
banken gelast, om dergelijken onspoed der visscherij te voorkomen, als in 't vorige
jaar door de afrikaansche roofschepen veroorzaakt was. Een week of zes lang bleef de
rest der vloot daarna rustig ter plaatse, niet zonder al aanstonds den achterdocht van
den engelschen Koning te wekken. Kort na half Mei reeds begaf hij zich naar Chattam,
om ook zijnerzijds ter zee gewapend Ie zijn, daar hij tot dusver slechts zijn zorg aan
zijn krijgsmacht te land gewijd had, en er voor de zeemacht weinig of niets gedaan
•was ^ Hij had daarbij met den franschen Gezant overlegd, dat het tegenover Hol-
land zijn nut kon hebben, een engelsche vloot in 't kanaal te zenden ^ die nu zoo-
dra mogelijk in gereedheid werd gebracht. Bij 't volk wekte hij intusschen op nieuw
1 Zie de opmerking van Evelyn daaromtrent in zijn Diary op «/,3 Mei van dit jaar.
' Ranke, ^ngl. GescUcUe^ V. S. 493.
DES VÄ.DERLANDS. ' 399
weêrzin, door zijne willekeurige handeling omtrent de engelsche bisschoppen, die
zich ongeneigd betoond hadden, zijne verklaringen in hun kerken te laten aflezen,
ïen getale van zeven, werden zij den Juny naar den Tower vervoerd, maar op
hun weg derwaarts door de talrijk ^toegestroomde menigte met de eerbiedigste betui-
ging van bijval begroet. Een week later onder borgtocht weder uit hun hechtenis
ontslagen, werden zij veertien dagen daarna door de gezworenen vrijgesproken, en deze
uitspraak door 't volk met het uitbundigst gejuich ontvangen. Tot ergernis van 't Hof
werden vreugdevuren ontstoken en de klokken geluid, om de weinig vleyende alge-
meene zienswijs kenbaar te maken. Reeds in Mei was ondertusschen 's Konings tegen-
partijder, Edward Rüssel, de neef van den onthoofden, naar den Haag overgekomen,
met het blijkbare doel den Prins over zijn zienswijs te ondertasten. Deze had toen
verklaard, dat hij, door eenige aanzienlijken, die hem hun vertrouwen mochten willen
schenken, aangezocfet, om 't engelsche volk en de kerk van onwettigen druk te ver-
lossen, zich sterk maakte, over een maand of vijf over te komen. Een bericht, dat
nu, door Russel naar Engeland overgebracht, hem en zijn mede partij ders, in verband
ook met verdere omstandigheden, tot nauwer aaneensluiting noopte. In de volgende
maand toch werd, den 20®", de londensche bevolking door 't geschutgebulder van
den Tower en 't blij gelui der klokken met de tijding verrast, dat de Koningin, wier
zwangerschap in January reeds met openlijke dankbetuiging in alle londensche kerken
gevierd was, van een zoon was bevallen, wiens geboorte de troonsopvolging nu naar
geheel andere zi] dreigde over te doen gaan, en dus van 's Konings zij met evenveel
blijschap begroet, als van die zijner tegenstanders met weêrzin vernomen werd. Zij
strooiden dan ook — hoewel zonder grond ' — al spoedig uit, dat het kind slechts
ondergeschoven, en de gansche zaak bedrog was. In den Haag vierde de engelsche
gezant intusschen het heugelijke feit, den 19"'' July, met een plechtstatigen kerk-
dienst in zijn kapel, door de fransche, munstersche, en poolsche gezanten bijgewoond^
en bij welken een latijnsch gebed in rijm werd rondgedeeld, dat de vurige beden van
«de besten der Britten», naar 't heette, voor 't lange leven van den jongen Prins en
zijn koninklijken vader aan den hoogen Hemelheer kenbaar maakte, en van Zijne
Genade voldoening daarvan afsmeekte I > Middags richtte hij voor dezelfde gezanten
' "Heut zu Tage giebt ea wohl kaum irgend jemanden, welcher die Aechtheit des Prinzen ernstlich
bezweifelte". Ranke (Enffl. Qesoh. V. S. 467).
' 4d Deum Optimum, pro rege, principe^ et gente Brittannorum precatio brevis.
üomine, per Te Brittannis |
Fac, sub Rege tam demente, |
400 ÄLTTEMEENE CxESGHIEDENIS
en eenige andere een groot feestmaal aan, bij 't welk ook enkele Heeren uit de
regeering aanzaten, en onthaalde 's avonds hun vrouwen, terwijl geld en wijn aan
de armen uitgedeeld, vuurwerk ontstoken werd, en zijn gansche woning, tot boven
in 't torentjen toe, verlicht was Κ Namen de Hagpnaars dit alles met welgevallen in
oogenschouw , de feestviering van den engelschen consul te Amsterdam, naar dezelfde
aanleiding, werd met minder bijval der bevolking begroet. «Waarom brandt men
victorie?» vraagde er een, zijn huis voorbijgaande, terwijl hij er 's avonds zijn gasten
onthaalde, en vreugdevuren ontsteken liet. ^<0m den jongen Prins», was 't antwoord.
«Dat onechte kind!» riep de eerste luide, en toen men hem daarom vatten wou,
trokken wel 50 of 60 der omstanders hun messen uit, en raakten allen hoe langer
hoe meer in de roer. Men liep bij herhahng met palen op de deur, wierp den consul,
die 't hoofd buiten 't raam stak, met steenen, en rustte niet vóór eindelijk de genoo-
digden, de een na den ander, in alle stilte door het huis van^een der buren zich
wegmaakten. Te vergeefs was zelfs een burgerkapitein met eenige manschappen op de
plaats gekomen, en hadden de nachtwachts, de gansche stad door, hun ratels geroerd^\
Namens de Staten werd ondertusschen de Koning, door hun gezant, over de ge-
boorte van den jongen erfprins plechtig begroet, en door de Prins en Prinses van
Oranje de Heer van Zuilestein opzettelijk naar Londen gezonden, om hem geluk te
wenschen. De Prins liet echter tevens zijn voorstanders door genen verzekeren, dat
deze gebeurtenis geene verandering bracht in zijn voornemen, hen in hun verzet te
ondersteunen. Hun zelf gaf hij daar aanleiding door, zich meer bepaald en nader nog te
vereenigen. Zij lieten hem daarom, bij een bescheid van 30 Juny, weten, dat, daar
al hun hoop tot dusver op de veronderstelling eener protestantsche troonsopvolging
berust had, de geboorte van een erfprins, die ongetwijfeld in de roomsche kerkleer
zou worden opgevoed, die hoop in rook deed verdwijnen; dat zijne eigene openlijke
erkenning dier geboorte hem slechts schaden kon, dewijl er van duizend Engelschen
niet één was, die 't kind niet voor ondergestoken hield; dat hij zelf dus ook, bij zijn
overkomst, van dit beginsel uitgaan moest, doch die komst vooral in 't loopende jaar
dan nog bewerkstelligen; slechts onder dit beding beloofden zij hem, zich gereed te zullen
houden, om hem bij te vallen. Met een zevental namen — die van Shrewsbury, Lumley,
Kussel, Sydney, Danby, Devonshire, en den Bisschop van Londen — was dit stuk
onderteekend, dat den Prins nu geheel op de hoogte der zaken bracht, en hem mon-
deling nog door Zuilestein, bij zijn terugkomst, kon toegehcht worden. Duizenden
anderen stemden er geheel mede in, en sommige van dezen hadden aanmerkelijke
> Zie de uitvoerige beschrijving in den Holl Mercurius voor 1688, 1)1. 176, en verg. de Eelaiion
des Bejowssances faites ä la llaye jyar M. Ie marquis d'Alhymlle, enz. pour la naissance Prince des
Qalles Diendonné. L'an 1688. ^ Holl. Merc. t. pl. bl. 177.
DES VÄ.DERLANDS. ' 401
geldsommen voor de zaak ten beste. Een eerste gevolg na de kennisneming in Den
Haag was, dat de gebeden, in de Hofkapel der Prinses, tot dusver voor den jongen
troonsopvoJger, op haar bevel, uitgestort, werden achterwege gelaten, en zij verbood,
zijn naam daar voortaan in den gebede te vermelden; 't geen echter, naar Engeland
overgebriefd, den Koning zoo verbitterde, dat de Prins vervolgens weer last gaf, onder
de smeekingen voor 's Konings Huis, het kind, als vroeger, te gedenken. Te Lon-
den zagen de ijverige Roomsch-Katholieken, aan wier spits de Jezuïlen-pater Petra
Φ
stond, in zijn geboorte een jpand van 's Hemels zegen op hunne wenschen en voor
de kerkelijke toekomst van Groot-Brittanje, en spoorden zij den gelukkigen vader van
den jongen spruit te meer aan, in zijn vrome ondernemingen te volharden. Deze
toonde zich daartoe ook zonder dat reeds volkomen bereid, en ging voort de zijns
inziens doeltreffendste maatregelen te nemen, om in November een Parlement, naar
zijn verlangen werkzaam, bijeen te krijgen. «Alles te verkrijgen», wat hij wenschte,
«of alles te verliezen», bleef — gelijk hij zich eens tot den spaanschen gezant Don
Pedro Ranquillo had uitgedrukt ' — voor als na zijne leus, en in zijn hartstochte-
lijke verblindheid achtte hij zijn kans grooter op 'l eerste dan op 't laatste. Wat
baatte 't dan, of men al, in een vlugschrift den Geest zijns koninklijken broeders
waarschuwend tot hem komen en hem toespreken liet: «Ik begih», wierp hij hem
legen, «een sterke partij in mijn koninkrijken op mijn zijde te krijgen; Ierland is
t'eenemaal tot mij gewijd; daarin is een Onderkoning, die het al te maal in vuur
en bloed zal zetten, zoo de ketters zich maar eens beginnen te reppen; en in Enge-
land heb ik alle de Katholieken, die nog alle dagen komen te vermeerderen door het
getal van de nieuwe geloofsgenooten, op welke ik meer nog vertrouw ais op de oude.
Ik verander al de oißciers van de milicie en van de policie, en niemand wordt her-
steld zonder dat hij mij belooft van tot mij toe te treden, pm de strafwetten te ver-
nietigen; en daar zal niemand als lid in 't aanslaande Parlement komen, zoo bij
mij 't zelfde niet belooft, alvorens hij daarin zitting krijgt. Het zal dan de tijd zijn,
dal ik uil de borsl zal spreken, en dat men verandering zien zal, hebbende een op-
volger in mijn plaats; en wie mij dan tien jaar levens kan verzekeren—-». «Gij spreekt
van een langen lijd», valt hem de ander in de reden, «tien jaren! wie kan u ver-
zekeren, dat gij dit jaar zult doorbrengen, en waar zal dan de katholieke opvolger,
voor welken gij zooveel moeite hebt genomen, gaan regeeren? zal het op den molen
van zijn vader wezen?» — Doch hij antwoordt met de meeste gerustheid: «Heel
^ 5iie zijn schrijven aangehaald bjj Kanke, t. pl. S. 474.
I^e geest van wijlen Corel de JZ», Koninclc van Qr. Brittannien, komende uyt de Miseische Pelden^
Gedruckt daer d'andere gedruckt zyn, en worden verkqft in de winckels, daer men d^ eerste verhofi heeft, 1688.
^len verspreidde namelijk het gerucht dat hij eigeuiyk een molenaarszoontjen was, dat laeu
IV« deel, 2e stuk. 51
-ocr page 405-402 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
veel personen hebben er belang in, hem te handhaven; ik voeg daarbij de gansche
Sociëteit van de Eerwaarde Vaders der Sociëteit van Jezus; die zullen hem wel onder
hen nemen, om hem op te voeden». Maar de Geest vervolgt dringender: «zoo gij voort-
gaat als gij begonnen zijt, zoo rent gij op een galop naar 't martelaarschap, dat u
beschoren Is; want de weg, dien gij inslaat, zal u niet verre leiden; daar is bijna op
ieder schrede een vervaarlijke steilte, daar gij moet aftuimelen». Doch, geheel over-
eenkomstig zijn karakter, herneemt de te vergeefs gewaarschuwde Vorst: «Ik wil liever
martelaar sterven, als gedurende een lang leven aan een volk en een Parlement on-
derworpen te zijn; om mij te vergenoegen, wil ik een blinde gehoorzaamheid hebben;
ik zal door middel van mijn kleinen Prins van Wallis daartoe geraken. Ik zal zorg
dragen, dat niemand hem schaden zal». Geest: «Dat zal alles welgaan zoolang als er
geen ramp is; maar zoo er eens oproeren rijzen, die u nakende zijn en als een wer-
velwind zullen overkomen, zoo zal men u in den pekel laten en elk zal een goed
heenkomen zoeken, of zij zullen, als zij 't onweder zien aankomen, bij tijds al schuil-
hoeken zoeken». Koning: «Ik heb al te goeden waarborg, den Koning van Frankrijk».
Geest: «Het zou wel kunnen gebeuren, dat die zooveel werks thuis had, dat hij u
niet zou kunnen bijspringen, en de borg zou dan in geen beter stand dan de prin-
cipaal zijn». Koning: «Zooveel beroeringen teffens zouden niet kunnen geschieden».
Geest: «Daar is wel grooter mirakel gebeurd, en men gelooft dat de saus al gereed
wordt gemaakt». — Inderdaad werd de fransche Koning in dezen tijd van andere
zijde zeer in beslag genomen, en had vooral met den Kerkvorst te doen gekregen,
dien men hem, om zijn allerkristeliikste geloofstrouw, anders eer genegen had kunnen
wanen, Zijne Heihgheid Paus Innocentius XI zelf, Doch deze was èn meer gematigd
in zijne zienswijs, dan de ketterdelgende Koning, én, om geheel andere redenen,
niet ten onrechte op hem verstoord geraakt; daarbij was hij een man die vast op zijn
stuk stond, en had hij zich eens iets in zijn hoofd gezet, daar moeilijk weer af te bren-
gen was. Zoo was hij, vóór een paar jaar, te recht tegen het misbruik opgekomen,
dat er door de fransche en andere vreemde gezanten van de zoogenoemde «vrijheden»
hunner woonstee te Rome gemaakt werd, en waardoor zich inheemsche euveldaders
aan de gerechte vervolging en straf onttrokken, door binnen hun afgepaald gebied
zUn vader had afgetroggeld. Verg. De Molenaer. Prins in den Hasjh, of de zoon van Pater Peters in
Η naeu. Qedr, tot KyMit, in 'f welgepaste antwoort, 1688 :
Ach, Jacobus, waer wil 't heenen,
't Spel dat is geheel verbruyt, enz.
Of en kan 't u niet verschelen,
Dat aw Soon soo wert veragt,
Hebt ghy nu soo weynigh maght? enz.
DES VÄ.DERLANDS. ' 403
een vrijplaats te zoeken. Alle katholieke machten hadden zijn billijk verlangen in dat
opzicht gehoor gegeven, en van hun recht op dit punt afstand gedaan. Slechts Koning
Lodewyk wilde dat niet, en bleef er halsstarrig op staan. Toen nu in January van
't vorige jaar zijn gezant, de Hertog d'Estrées, overleden was, had de Paus verklaard,
dat zoo zyn opvolger niet 's Konings toestemming in den afstand zyner övrgheden»
medebracht, hy hem niet erkennen noch als 's Konings vertegenwoordiger onlvangen
zou; hij had daarop zelfs weldra een bul uitgevaardigd, elkeen met den ban bedrei-
gend, die de handhaving dier «vrijheden» eischte. De Koning bleef echter weigeren,
en tien maanden lang zonder gezant. Daarop kwam, in November van 't jaar, de
Markgraaf de Lavardin, als nieuw gezant naar Rome,, van een honderd gewapenden
begeleid, en deed er den zijn intrede, doch vond er zich nu — naar 's Pausen
bedreiging — als ongekend en van ieder verlaten. Trad hy een kerk binnen, dan
staakte men er, op 's Pausen last, onmiddelijk den eerdienst, eu met Kerstmis werd
zelfs die van den H. Lodewijk, waar fransche priesters werkzaam waren, gesloten,
omdat er Lavardin zijn kerkplicht was komen waarnemen. De Koning en Louvois
wreekten deze bejegening wel op den pauselijken boodschapper te Versailles, door hera
allerlei hardheden toe te duwen, doch kwamen daar geen stap verder meê. Toch zou-
den zij juist in dezen tijd den dienst van den Paus noodig krijgen, en zich om zyn
goede gunst verlegen vinden. De Keurvorst van Keulen, tevens met het beheer van
de bisdommen Luik, Munster, en Hildesheim belast, was oud en ziek, en 't was zaak naar
een opvolger voor hem uit te zien, die hem voorloopig, zoolang hij 't leven nog rekte,
als Coadjuetor ter zij kon staan. Van de beide voor de opvolging hoofdzakelyk in aan-
merking komende personen — de Bisschop van Breslau, broeder der Keizerin, en
Prins Jozef Clemens van Beyeren, 's Keizers schoonzoon — was Frankryk even wars,
en wenschte daarentegen den vertrouweling van den keulschen Keurvorst, den Kar-
duiaal Willem van Furstenberg, Bisschop van Straatsburg, met wien het van ouds
bevriend was, gekozen te zien. Wat hel medehelperschap betreft, was het in't begin
van 't jaar in zoover geslaagd, als het hera 9 der 23 stemmen van het kapittel ver-
worven had. Intusschen werd, om hem werkelijk aangesteld te zien, de bekrachtiging
van den Paus vereischt, en Innocentius had die geweigerd. Toen daarop, vyf maan-
den later, den Juny, de Keurvorst verscheidde, sloeg de Paus den beyerschen Prins
tot opvolger voor, en zag dezen, bij de op den Ιθ'^" gestelde verkiezing, dan ook 9 van
de 23 uitgebrachte stemmen erlangen, terwyl er 13 op Furstenberg, 1 op een derde
waren gevallen. Ondertusschen waren twee derden der stemmen noodig, om een reeds
elders geplaatsten bisschop een nieuw bisdom te laten aanvaarden, hem, als men
t noemde, te eischen of postuleeren; en al was dus ook Furstenberg door de meerderheid,
en hield Frankrijk hem daarom voor goed verkozen, de Paus wilde er niet van hooren,
bleef zich voor den 17 jarigen Jozef Clemens verklaren, waarin de duitsche Keizer
_ 404 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
'Λ
hem bijviel. In Munster en Hildesheim werden, in de volgende maand, de Kapittel-
dekens Plettenberg en Brabeck gekozen, een maand later de Grootdeken Baron van
Elderen in Luik. Te vergeefs dat, wat Keulen betrof, Koning Lodewijk een geheimen
gemachtigde, Chamlay — onder den naam van Orchamp — naar Rome zond, om ,
den Paus te belezen; deze weigerde zelfs hem te woord te staan, en Het hem, na
weinig weken, onverrichter zake weer vertrekken. De verbolgen Koning, die ook het
Keulsche reeds door Furstenberg met fransche troepen had laten bezetten, ging er nu
toe over, zijn leger aanmerkelijk uit te breiden, stelde een aantal nieuwe hoofdoffi-
eieren aan, en zijn troepen, in 't begin van September, allengs naar de vlaamsche
en duitsche grenzen in beweging. Den 6™ zond hij, bij ontstentenis van zijn nog
altoos verworpen gezant, aan een der Kardinalen een voor den Paus bestemden dreig-
brief; doch deze deed niet anders dan "zich op zijn goed recht voor God beroepen,
en zijn Secretaris last te geven, onmiddelijk de bul op te stellen, waarbij den jongen
Prins van Beyeren het Aartsbisdom Keulen werd opgedragen. Van zijne zijde Het de
Koning nu onmiddelijk door den Markgraaf de la Trousse den pauselijken legaat uit
Avignon verdrgven, en dit uit zijn naam bezetten, en vaardigde daarop den 25™ een
tot Duitschland gericht stuk uit, waarin hij, zich op het recht zijner schoonzuster van
Orleans op 't Keurvorstendom van den Palts beroepende, en de «partijdigheid» — als
hij 't noemde — van den Paus voor 't Huis van Oostenrijk gispende, ook 's Keizers
eigen «oorlogzuchtige houding» tegen hem wraakte, en kenbaar maakte, dat hij, lan-
ger marren moede, «ziin troepen Het oprukken, zoowel om FiHpsburg — de voor-
deeHgste plaats voor zijn duitsche vijanden, om in zijn landen te vallen — te belege-
ren , als om Keizerslautern in bezit te nemen , totdat de Keurvorst van den Palts aan
zijn schoonzuster alles zou hebben overgeleverd, dat haar in zijn Keurvorstendom
toekwam». Uit dat van Keulen bood hij tevens aan, de krygsbenden die 't bezetten,
te laten aftrekken, zoodra de Paus, hetzij uit eigen beweging, hetzij op aandrang
van den Keizer, de keus van den Kardinaal van Furstenberg zou bekrachtigd hebben.
Tot voorkoming van alle misverstand» — als hij zich uitdrukte — «tusschen hem en
het Keizerrijk, en om alle nood van oneenigheid en vernieuwing van oorlog weg te
nemen, betuigde hij zich intusschen bereid , een nieuw vredesverdrag op dezelfde voorwaar-
den te'sluiten, als bij den twintigjarigen wapenstilstand waren geteekend, mits men
hem daarbij niet lastig viel omtrent de nieuwe versterkingen, die hij zich, voor de
veiHgheid van zijn land, genoopt had gevonden, te Huningen en aan 't fort Louis aan
den Rijn te maken». Die van FiHpsburg bood hij aan, tot meerder bevordering van
dien vrede, te doen slechten, zoodra hij 't onder zijn gehoorzaamheid zou gebracht
hebben, om het dan te gelijkertijd aan den Bisschop van Spiers weêr in handen te
stellen, gelijk diens voorzaten het vóór zijn versterking bezeten hadden; evenzoo ver-
klaarde hij zich dan ook, ten bewyze zijner zucht, om.de goede verstandhouding met
DES VÄ.DERLANDS. ' 405
den Keizer en 't rijk te herstellen, bereid , om het met groote kosten onverwinnelijk
door hem versterkte Freiburg weêr te ontmantelen, en het den Keizer terug te geven,
mits het daarna nimmer weêr versterkt werd». De door hem gestelde voorwaarden,
die hij «veel voordeeliger voor den Keizer en 't Ryk» meende te mogen achten,
«dan voor hem zelf en zijne kroon», moesten intusschen vóór January van 't volgende
jaar aangenomen worden, en ontsloeg hg zich van nu af aan van alle verantwoorde-
lijkheid, bg langer uitstel of geheele weigering, «voor'alle onheilen, die de oorlog aan
de Kristenheid berokkenen zou, tegenover hen, die» — naar hij beweerde — «hem
thans gedwongen hadden de wapenen weder op te vatten, om hunne kwade bedoe-
lingen te voorkomen, wilden zij geen gebruik maken van de middelen, door hem
voorgeslagen, om zich al aanstonds van een vasten vrede te verzekeren». Zijnerzijds
verklaarde hij zich bereid, «zijn gevolmachtigden daartoe onmiddelijk naar Regensburg
te zenden». Den eigen dag, waarop hi] dit stuk teekende, maakte zich zijn zoon,
de Dolfijn, die onder toezicht van den Maarschalk van Duras het bevel over 't. fransche
leger voeren zou, daarmee naar Fihpsburg op weg, en rukte de Markgraaf van Bouffiers
naar Keizerslautern, en die van Huxelles naar Spiers, dat hij zonder slag of stoot be-
zette gelijk Keizerslautern zich na een beschieting van luttel uren overgaf.
Wel was het voor Keizer en Rijk thans de tijd, vastberaden op te treden, en
den aanmatigenden Koning krachtdadig te weerstaan. «Teutschland!» als men 't waar-
schuwend toeriep
Teutschland, aul'! der Tag bricht anl
Tat nicht mehr zu frühe 1
Wie oft krähet schon der Hahn!
All's ist voll Unruhe;
Und du schnarchst, faullenzest noch
Unter dem verlarvten Joch!
Lass doch erwecken dich! -
Maar helaas! de eendrachtige samenstemming liet in 't zoo verbrokkelde Rijk te
veel te wenschen, dan dat aan zulk een weerstand bij dezen onverhoedschen aanval
te denken viel; en de waarschuwende stem van zijn dichterlijken porder uil den slaap,
ging dan ook verwijtend voort:
Nicht mehr, Teutschland, bist ein Leib;
Wie viel Glieder hast?
AVeiss nicht, bist Mann oder Weib, »
Ist zu zweiflen fast.
' Zie het geheel in den EoU. Mercurius van dit Jaar, bl. 69 en vv.
" Voor nadere bijzonderheden zie by Rousset, Mist, de Louvois, IV. p. 130.
' Zie do Anafomia Teutschlands, in de Η Ut VolMieder, S. 163,
406 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
Wie zerrissen, wie zerlumpt,
Wie so lahm, so gar erl^rumpt!
Ei, wie so ungestalt!
Bist nimraerraelir das alt'!
Alle deine Glieder sind
Meistens ungesund: —
Ettliche der Neidhart plagt,
Andere der Geldwurm nagt',
Am Podagra insgesammt
Sind deine Fuss erlahmt.
Sage, welcher Majestät
Biegest deine Knie?
Hahn jetzt vor dem Adler geht,
Ist sonst g'wesen nie.
Wie so brochen deine Lend,
Dein sonst starke Hüft,
Ausgesogen, ausgebrennt
Von dem fremden Gift!
Also lendlos, ohne Kraft,
Leichtlich dich zu Boden rafft.
Die Fuss dir unterschlagt.
Der deiner Krön nachjagt!
De duitsche Vorst, die zieh in den laatsten lijd het wakkerst tegen Frankrijk had
aangegord, de «groote Keurvorst» kon zich thans niet meer doen gelden; hij was
vóór v^'einige maanden verscheiden. Sedert het vroege voorjaar reeds had zich water-
zucht bij hem voorgedaan, en ofschoon hij, zoolang immer mogelijk, voortging, de
zaken te beheeren en zijn bevelen te geven , zijn naderend einde liet zich hoe langer
hoe meer voorzien. Gelukkig tot het laatste toe steeds bij zinnen, kon hy zijn zoon
en opvolger, Frederik III, geheel op de hoogte der zaken stellen, en hem zijne staat-
kundige inzichten met betrekking tot Engeland en Frankrijk vooral, en in verhouding
tot de nederlandsche RepubHek en haar doortastenden Stadhouder, blootleggen. Hoezeer
hij zelf er steeds meê vervuld bleef, toonden de wachtwoorden, die hij, de beide laatste
avonden zijns levens, aan den dienstdoende« officier zijner lijfwacht had opgegeven:
«Londen» en «Amsterdam», 's Morgens van den dag daaraan, Zondag 9 Mei, was hij
gestorven I Zijn Staatsraad Danckelmann, die met de opleiding van dien zoon belast
» Daarom heette het dan ook elders:
All Hund sieh stumm befinden,
Wann ich die Loiser zuck,
«als ik mijn Louis d^or laat klinken"; zie aldaar S. 161 Französischer Meineid, waar het woord, in
de aant., echter verkeerdelijk met Ohren verklaard wordt.
" Zie Droysen, t. pl. S. 569, ff. en Kanke, Genesis des preuss. Staates, S. 377.
-ocr page 410-DES VÄ.DERLANDS. ' 407
was geweest, en in 's vaders geheime staatsplannen ingewijd, kon nu den nieuwen
Keurvorst des te beter voorlichten, en hielp, een maand na zijn vaders dood, een
verdrag met de Vereenigde Provinciën voor hem tot stand brengen, bij 't welk «de
tractaten en verbintenissen» tusschen Hun Hoogmogenden en wijlen Zijn Keurvorstelijke
Hoogheid in 1678 en 1685 aangegaan, vernieuwd en bekrachtigd werden; terwijl in
de volgende maand te Zelle een nadere overeenkomst geteekend werd, waarbij de
jonge Keurvorst den Staten ruim vijfduizend man te voet en 600 te paard toezei,
om, uit de Mark naar Kleefsland opgerukt, daar van den 20®" September af hun
grenzen te dekken, en zoo hun voor hun eigen krijgsvolk elders de vrije hand te
laten Onmiddelijk na Frederiks aanvaarding van 't bewind had de Prins dan ook
zijn halsvriend Bentinck reeds tot hem gezonden, om hem geluk tewenschen, en hij
dezen toen zijn volle bereidvaardigheid toegezegd tot alles, waartoe hem zijn bloed-
verwantschap en de oude verbonden met de Staten verplichtten. Wat Frankrijk betrof,
had hij, een veertien daag vóór nog Koning Lodewijk met pen en zwaard tegen
Duitschland was opgetreden, den nieuw aangeworven Maarschalk von Schömberg 2000
man naar Keulen laten voeren, om het goed recht van den nieuwen Bisschop te
waarborgen, terwijl Fursteoberg zich binnen Bonn geworpen had. Uit Keulen ging
Schömberg daarop de hulptroepen naar de nederlandsche grenzen brengen, om zich
vervolgens zelf bij den Prins van Oranje aan te sluiten. Deze had inmiddels ook, door
Bentinck, met den Hertog van Lunenburg en voorts met den Landgraaf van Hessen
en den Hertog van Wurtemberg onderhandeld, en de toezegging van hun bijstand
erlangd. Slechts Hertog Ernst August van Hannover, nog altijd met Frankrijk min
of meer verbonden, wilde zich daartoe niet laten overhalen, zelfs nadat hem Burnet
het persoonlijk belang onder de aandacht had doen brengen, dat hij, door zijn huwelijk
met Princes Sofia van de Palts — als kleindochter, door hare moeder, van Koning
Jacob I van Engeland — bij de zaak had; daardoor toch zou bij 't kinderloos afsterven
der princessen van Oranje en Denemarken, het erfrecht der britsche kroon aan zyn Huis
kwam. Het uitzicht scheen hem voor 't oogenblik nog te weinig beloovend, al zou
de geschiedenis later doen blijken, hoe juist de gedane opmerking geweest was, en
hij zelf dan ook reeds vóór dien tijd van meening daaromtrent veranderen.
De intusschen bewerkstelligde inval der fransche troepen in 't Rijk was zoo plot-
seling geweest. Koning Lodewijks waarschuwing zoo met den slag zelf saamgevallen,
dat er aan een tegenweer te velde voor den Keizer, gelijk den Keurvorst van de
Palts, voorloopig geen denken was. De laatste begon met, den 3®" October, bij den
Rijksdag te Regensburg een beklagbrief in te dienen, en de eerste beantwoordde,
' Zie het geheel in Van der Heim's Archief van den Baadp. Heinsius, bl. 53.
® iiie beide stukken in den Holl. Mercurius voor dit jaar bl. 104 en v., en 92—lOS.
408 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
veertien dagen later, hel fransche bescheid met een wijdloopig tegenvertoog, waarbij
hij er «voor God en de gansche Kristenwereld» verzet tegen aanteekende, en «de
schandelijke vlek van geschonden trouw» door den Koning niet te ontgaan achtte,
's Konings troepen hadden inmiddels hun marsch in de duitsche streken voortgezet
en deden ook Filipsburg, na een vierweeksch beleg onder Vaubans leiding, en een
wakkere verdediging onder Stahrenberg, na de vermeestering van het sterke kroon-
werk, zwichten. De Koning zat, bij 't vernemen der overgaaf, juist op Allerheiligen
onder 't gehoor van Pater Gaillard in zijn hofkapel, gaf dezen een wenk voor een
oogenblik te zwijgen, en wierp zich op de knieën, om God te danken ^ In een briet
aan den aartsbisschop van Parijs gaf hij daarop zijn zoon, die 't beleg had bijgewoond,
al de eer van 't gebeurde I 's Prinsen gewezen opvoeder, de Hertog van Montansier,
bleek echter verstandiger dan hij, en schreef dien zoon zelf, dat hij voor de verove-
ring van Filipsburg niet de loftrompet over hem opstak, daar hij er «een goed leger,
geschut, bommen, en Vauban tot zijn beschikking had» I
Onderwijl belette alleen de tegenwind — die zich daarin, als Mevr. de Sévigné
schreef, «goed katholiek» betoonde — den minder goed katholieken Prins van Oranje
naar Engeland over te steken, om er, gehoor gevende aan zooveler roepstem, zijn
maar al te katholieken schoonvader in 't vaarwater te zitten. Nadat Dijckvelt in den
voorzomer uit Engeland teruggekomen was, had hij zich, op aandrang van den Prins,
naar Amsterdam begeven, om daar met de burgemeesters Witsen en Hudde over de
zaak te handelen, en vooral te beproeven, de medewerking van den eersten te erlangen.
Deze had daar echter vooreerst nog weinig ooren naar. Hij, zoowel als Hudde, beweer-
den, dat men alles van de Voorzienigheid moest afwachten, en op zien komen spelen;
dat in elk geval er vóór het voorjaar aan geen doortasten te denken viel. Dit nu te doen,
zou 't voorkomen hebben, als wou men een godsdienstoorlog beginnen, en den weêrzin
der roomsche mogendheden wekken; buitendien mocht men 't land niet van 't krijgs-
volk en zijn Kapitein-generaal berooven, wilde men 't niet in gevaar brengen, door
Frankrijk verrast en overrompeld te worden, en was ook de zeemacht niet in vol-
doenden staal. Met Witsen, die hem naar de schuit, waarmee hij vertrekken zou,
begeleidde, alleen geraakt, drong Dijckvelt op alles nog meer bepaald bij hem aan,
' Zie Mad. de Sévigné's schrijven van 1 Nov. 1088, Lettres, II. p. 162.
ί "Mon iils s'étant rendii devant Philipsbourg Ie 6 du raois passé y a iait ouvrir la tranchée Ie 10,
et a fait pousser si vivement les travaux que, non obstiint les plnies eontinuelles qui avaient rendu
impraticables lea marais dont cette place est environnée, et la bonté et la multiplicité de ses forti-
fications. il a contraint Ie gouverneur ä capituler Ie 29 dudit inois". {aaillardin, Hisioire du rhgne
de Louis XIV, V. p. 178).
3 Woorden, "een opvoeder waardig", als Mevr. de Sévigné zich, bü 't overbrieven aanhaar
aocUter, 1 Dec. '78, uitte. {Lettres, t. pl. p. 196)
-ocr page 412-DES VÄ.DERLANDS. ' 409
en ontbood hem twee dagen later scihriftelyk naar den Haag, hem meêdeelende, hoe
de Prins «of nu of nooitn — aui nunc aut nunquam — had uitgeroepen, en hem
nader verlangde te spreken. Witsen voelde zich — naar zyn eigen betuiging — tot
schreyens toe geroerd, bad God om wysheid, en aanvaardde de hem zoo bezwarende reis:
in den Haag gekomen, onderhield hij zich eerst met Dgkvelt, die hem den stand
van zaken in Engeland en de stemming der aanzienlijken, met het gunstig uitzicht
daaruit geboren, voorhield. Onderwijl trad ook Bentinck binnen, die dat alles bekrach-
tigde, doch zoo min als Dyck velt nog vermocht, den zwaartillenden burgemeester wat
luchtiger te stemmen. Den volgenden morgen met den Prins sprekende, gaf hij dezen
zijn bezwaren te kennen, die ze echter niet zoo onovertoomlijk vond. Daar de Staten
dezer dagen vier miljoen tot versterking der grensvestingen hadden toegestaan, meende
hij, dat, wat het geld betrof, daaruit reeds de noodige penningen te vinden waren;
ook van uitstel tol het voorjaar wilde hij niets weten. Den dag daaraan nogmaals bg
den Prins gekomen, vraagde hem deze ten slotte, of hij hem zou willen bijstaan, als
de zaak builen hem om bewerkstelligd werd? Waarop de schroomvallige Witsen verlof
verzocht, dal met Geelvinck en Hudde te gaan overleggen. Naar den Haag gekeerd,
bracht hij toen de uitkomst van hun burgemeesterlijk overleg op schrift meê: zg
wilden 't groote werk geen van drieën aan noch afraden; werd het echter zonder hun
toedoen ondernomen, dan waren zij bereid, de Vroedschap tot zulk een onderstand te
raden, als zij met eer en plicht bestaanbaar achtten; zij duchtten echter, dat ze 'ter
niet door zouden krijgen. Daarbij lei de Prins zich , op aandrang van Dijckvelt, neêr, en
had toen naderhand nog een onderhoud met Witsen in 't bijzijn van Fagel, die, op
't zeggen van den burgemeester, dat de zaak van Engeland, als een zaak van Gods-
dienst, door God zelf wel beschermd zou worden, hem met bewysplaatsen uit de
Schriftuur zocht aan te toonen, dat men tot zulk een bescherming ook zelf wel
zwaard mocht aangorden: «zóó», sprak hij, «hadden daarom ook onze voorouders
gedaan, en den Staat op den Godsdienst gegrond». Witsen daar weêr legen in, dat
zij zich tegen de spaansche dwinglandy en 't verkrachten hunner voorrechten gekant
hadden; terwijl de Prins eindelijk, langer haspelen moede, het gesprek afbrak met
Ie zeggen, dat hij nog niet vast bepaald had wat te doen, doch inmiddels de noodige
loebereidselen voor den overtocht maken zou: het geld, voor de vestingwerken toe-
gestaan , lichten, het noodige bootsvolk werven, en de Staten niet dan op slag waar-
schuwen en van zijn toeleg kennis geven. Aan de drie of vier gemachtigden tot die
versterking uit de Staten, die hij ten volle vertrouwen kon, deelde hg toen ziyn voor-
nemen meê, en zij hielpen hem nu, onder den schgn slechts in de keulsche aan-
gelegenheden werkzaam te zijn, de 12 of 13 duizend man voet- en paardevolk ver-
zamelen, die hij voor zijn tocht behoeven zou; terwijl de Staten wat later, met het
oog op een mogelijken oorlog met Frankrijk, er in toestemden, een 9000 man boots-
IVc dccl. 2e stuk, 52
410 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
volk aan te werven. Bentinck gaf daarop in Augustus, uit Duitschland leruggekeerd,
aan de drie burgemeesters kennis van 't geen daar verhandeld en lol stand gekomen
was, en overlei tevens met De Wildl hoe in de toerusting van meerdere schepen te
voorzien. Met Geelvinck en Wilsen had hij ten huize van den laatste een samenkomst;
Hudde had zich om onpaslijkheid laten verontschuldigen. Beiden bedankten hem
beleefdelijk voor de genomen moeite, doch gaven tevens te kennen, dat hij zich die
had kunnen sparen, en na daarop 's avonds nog met hun aangezeten te hebben,
verliet hij 's nachts de slad, wier poort, door de zorg van Wilsen, voor hem was
opengehouden.
Voor de aangeworven troepen was de loopplaats zoover mogelijk van zee en dicht
bij de keulsche grenzen, op de Mookerhei, aangewezen, De koopvaarders, bestemd om
hen over te voeren, werden door vertrouwde handelslui van Amster- en Rotterdam
en elders, onder verschillende voorwendsels, gehuurd. Intusschen kon dit, gelijk hel
werven der bootsgezellen, niet zoo stil in zijn werk gaan, of de engelsche gezant be-
gon er erg in te krijgen, en sprak er, bij een uitstap naar Londen, in Augustus den
Koning van, die hem nu last gaf bij de Stalen navraag Ie doen. Teruggekomen, diende
hij toen den 8®" September een opstel bij hen in, waarbij hij verzocht te vernemen,
wat hun groote uilrustingen te zee en te land zoo laat in 't jaar beteekenden; terwijl
de fransche gezant, den volgenden dag, hun mede schriftelijk verklaarde, dat de wensch
van den Koning, zijn meester, om de rust in Europa te bewaren, niet toeliet, hij
zulk een groote toerusting te zee en te land onverschillig aanzag; hij vreesde, dal zij
het daarmeê bp Engeland gemunt hadden, en liet hen in dat geval waarschuwen,
dat zijn verbintenissen mei dal ryk hem niet alleen zouden verplichten, het bij te
springen, maar hy ook de eerste de beste daad van vijandschap er tegen als een
openlijke vredebreuk met zijn kroon zou beschouwen. In een tweede geschrift gaf hij
tegelijkertijd te kennen, dat Zijne Majesteit, van de beweging aan de keulsche gren-
zen onderricht, hun liet welen, dat hij den Kardinaal van Furstenberg zou handhaven
tegen ieder, die hem vijandig bejegenen mocht. De Staten gaven op dit laatste ten
antwoord, dat zij niets tegen den man in 't zin hadden, maar verzochten hunnerzijds
nu van Albyville te welen, wat er met die verbintenissen tusschen Engeland en Frankrijk
bedoeld werd, op welke Avaux zinspeelde, en lieten dezelfde vraag door Van Gillers
aan den Koning doen. Van beiden ontvingen zij ten antwoord, dat er geen andere ver-
bintenissen tusschen beide vorsten bestonden, dan die openlijk in druk waren uitgegaan.
Van Gillers, die in July en Augustus was over geweest, en den 12"" September met
hetzelfde jacht weêr naar Engeland was vertrokken, dat Alby ville hier teruggebracht
had, werd een week later door den Koning gevraagd, wat er van 'l gerucht was,
' dat men iels tegen Engeland ondernemen wóu, en verzekerde hem toen van de on-
veranderlijke genegenheid hunner Hoog Mögenden, in alle vertrouwde vriendschap en
DES VÄ.DERLANDS. ' 411
weêrzijdsche verstandhouding mei hem blijven te leven, en dat hun scheepstoerusting
alleen dienen moest, om 's Lands handel en zeevaart te besehermen; dat zij vast be-
sloten waren, zich tegen ieder mogendheid, die, hetzij afzonderlijk, hetzij met een
andere samen, die zeevaart en handel mocht willen belemmeren, of hen in eeniger
manier kwalijk behandelen, met alle kracht te verzetten; dat zij dit besluit tegen
ieder zouden handhaven, zonder er zich van af te laten brengen door welke verbin-
tenis Frankrijk ook zou mogen aangaan. Hun Hoog Mögenden zouden evenwel, van
hun kant, ten uiterste verwonderd zijn, kwamen zij de groote toerusting ter zee te
vernemen, door Zijne Majesteit bewerkstelligd, en het verbond van afweer en verdedi-
ging met Frankrijk, bij de overkomst van den Hr. Bonrepos van daar, door Haar
aangegaan. Zij zouden zich echter daardoor niet van hun stuk laten brengen, en ge-
troost de kans tegen beide kronen wagen, gelijk legen alle anderen, die de vijande-
lijke partij zouden kiezen. Hij meende dus ook Zijne Majesteit te mogen aanraden van
dat verbond af te zien, daar anders, wilde Zij Frankrijk in zijn overmoed ten dienst
staan, de gansche wereld, gelijk 's Konings eigen volk, klaar genoeg zou bespeuren en
als met de handen tasten, dat hij den oorlog uil geen andere oorzaken aanging, dan
om eerst de Republiek, om den godsdienst, ten onder te brengen, en dan zijn eigen
ver uitziende plannen in zijn eigen rijk te volvoeren; 't welk hij aan Zijn Majesteits
welwijze overweging overlaten zou, in al zijn schadelijke gevolgen te overwegen». De
Koning bedacht zich toen eerst een poos, en hernam daarop, dat het gerucht van
een voorgenomen landing, dat dagelijks tot hem kwam, hem voor zijn eigen veilig-
heid 's Lands zeemacht tot 52 oorlogschepen en 20 branders had laten uitbreiden,
maar hy op zijn vorstelijk woord betuigen kon, de Staten niet te zullen beleedigen
voor ze 't hem deden. Dat, wat dien Bonrepos aanging. Frankrijk hem door dezen
wel zijn bijstand te water en te land had aangeboden, doch hij daarvoor terstond
heuschelijk bedankt had, en de man toen vertrokken was, zonder verder van eenig
verbond te gewagen. Op Van Gillers bevreemding, waarom Avaux dan op die ver-
bintenissen gezinspeeld had, verklaarde de Koning, dat dat fransche opstel geheel
builen hem was omgegaan, en hij, had hij er van geweten, de indiening er van be-
let zou hebben. Later liet hij hem 't zelfde nog eens door den Graaf van Middlelon
verzekeren, en gaven zoowel hij als zijn minister Sunderland hun ontevredenheid over
\vaux' stuk te kennen, waarvan zelfs Penn de nadeehge werking in de engelsche
provinciën erkende. Zijn vroegeren gezant in Den Haag, Skelton, die thans in Frankrijk
als zoodanig werkzaam was, liet hij, als verdacht er in meêgewerkt te hebben, bij
zijn overkomst naar Londen, zelfs een poosjen in den Tower zetten, doch schonk hem
weldra zijn goede gunst weêr.
Ten gevolge van 's Konings betuiging, gaven nu de Staten, den 14®" üctober,
aan Albyville ten antwoord, hoe zij, door Avaux' geschrift vernomen hebbende, dat
412 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
er tusschen de kronen van Frankfgk en Groot-Brittanje een verbintenis beslond, ge-
meend hadden daaromtrent opheldering van zijn Koning te mogen vragen; gelyk deze
nu echter dat feit uitdrukkelijk geloochend had, konden ook zy verklaren, geen oog-
merk te hebben noch gehad te hebben met hem en zijn volk in oorlog te komen,
't Was hun ook zeer leed, dat sommigen, hun 't geluk van den vrede misgunnende,
*s Konings misnoegen in hooge mate over hen hadden opgewekt, alleen omdat zg
met leedwezen de onlusten gezien hadden, in Engeland ontstaan door de onrechtmatige
houding van eenige personen, ten opzichte van den hervormden godsdienst, en van
de vrgheid en veiligheid van 't volk. Zy betuigden voorts, niets liever te wenschen,
dan die onlusten te zien eindigen, en niets anders te beoogen, dan met Zijne Majesteit
te mogen meêwerken tot handhaving van den ngmeegschen vrede en de daaruit voort-
gevloeide verdragen. De dubbelzinnige uitdrukking, in dit stuk met betrekking tot
hem en zijn volk vervat, wekte aanstonds 's Konings aandacht en ergernis, die hij
Van Gitters dan ook niet verheelde. Hij zei hem echter tevens, dit niet zoozeer aan
Hun Hoog Mögenden, als wel den Prins van Oranje te wijten, «den slechtsten mensch,
dien de aarde ooit had voortgebracht, en wiens eerzucht ver boven de rede, ja, de
natuur ging, als willende zijn schoonvader, daarenboven zijn nabloedverwant, ont-
tronen». Van Gitters poogde te vergeefs hem wat neêr te zetten; hij liet zich zoo
weinig gezeggen, dat hij in drift de deur opende, en, zonder verder een woord te
spreken, weg liep ^
Ook in Holland had, buiten hen die er van wisten, de groote bedrijvigheid Ie zee
en te land de aandacht getrokken, en was er daarom, den 29®° der vorige maand,
door den Raadpensionaris aan de Stalen 's Prinsen besluit, om naar Engeland over te
steken, bekend gemaakt en daartoe hun bijstand zoo te water als te land verzocht;
waarop de leden terstond hun instemming met dat voornemen betuigden, en in 't hun
gedane voorstel traden. Tien dagen later deed toen de Prins zelf er ook opening van
aan de Gedeputeerden tot de buitenlandsche zaken, die er evenzeer gaaf in kwamen.
Door allen werd tegelijkertijd op hun eed beloofd, de zaak voorloopig geheim te hou-
den. Den 24®" September was door 't Hof van Holland intusschen nog een in 't fransch
en hollandsch uitgegeven vlugschrift verboden, de geüsurpeerde Kroon en de gesuppo-
neerde Prins ^ betiteld, en dat door den franschen uitgewekene Pierre Boyer geschreven
was , die zelf veroordeeld werd het op de rolle van 't Hof te verscheuren. De Prins
was trouwens te eer tot die opening aan Staten en Gedeputeerden overgegaan, als
hem in 't laatst dier maand door Sidney uit Engeland brieven waren overgebracht,
Iii
' Zie de aanhalingen uit zijne brieven in Van W^ns MJvoe^sels en AanmerHn^ea, XV. bl. 100 en ν,
" «Uit het Engelseh vertaald" naar 't heette (Te Vrystad, Ao. 1688); een exemplaar zie in de
Bibliotheca Ouncaniana, 1688, 9.
■ t ■■■·
i.i.
DES VÄ.DERLANDS. ' 413
waarin hij op nieuw verzocht werd over te komen, om 't volk van het gedreigde
verderf te bevrijden; met de verzekering, dat dit niet de begeerte des briefschrijvers
alleen, maar die van alle verstandige en eerlijke lieden in 't Rijk was. Tegelijker-
tijd kwatn er een breedvoerig vertoog in 't licht, op naam der engelsche Protestan-
ten tot Hunne Hoogheden, de Prins én Prinses van Oranje, gericht, en waarin genen
hunne grieven legen de tegenwoordige regeering ontvouwden, en zich met name be-
klaagden, een ondergeschoven Prins van Wallis te moeten erkennen j daar, naar hun
schrijven, de getuigen voor zijne wettige geboorte ver van voldoende waren, en zijn
zwakke en zieke moeder onbekwaam, een levend kind te baren. Zij verzochten verder
bescherming van Hun Hoogheden tegen 's Konings tenietdoening al hunner wetten
tot zekerheid van den hervormden godsdienst, en tegen zijn inbreuk op al hun bur-
gerlijke en grondwettige vrijheden, en zijn geheele omkeering van de vrije regeering
in Engeland naar 's Lands oude gewoonten en wetten. Zij zeiden over hun verdruk-
king niet geklaagd te hebben, voordat zij onverdraaglijk was geworden, noch ook —
uitgezonderd van God alleen — eenige verlichting of onderstand verzocht te hebben,
voor en aleer Hunner Hoogheden met recht verwachte erfenis, en het wezen zelf der
staatsregeering, in 't hoogste gevaar van een geheel verderf geraakt waren. Zij waren»
_ schreven zij verder — ;(den Koning altijd waarlijk getrouw geweest, en hadden
nooit gehoorzaamheid aan eenige van zijn wettige bevelen geweigerd, noch aan eenige
die bestaan konden met al hun andere plichten omtrent God en hun mede-onderdanen;
zij hadden zich tevreden gehouden in 't dulden van ongelijk en openbare onrechtma-
tigheid in hun personen, zoolang de grondslagen van staatsregeering en recht heilig
gehandhaafd bleven; en hun krislelijke liefde had hen geleerd, dat het beter was,
zoo eenige weinigen ongelijk leden, dan dat er om hun billijke verlossing meer bloed
zou vergoten of ander onheil bedreven worden, als door 't verkrijgen van hun recht
kon worden vergoed; zij wisten, dat.de listen der Jezuïlen de gerechtigheid, die in
bijzondere zaken vereischt werd, konden beneveld hebben, en daarom hadden ze zoo
lang gewacht totdat de rechtmatigheid van 'tgeen, waarom ze baden, tastbaar was voor
allen die niet willens blind waren, of bUndelings door de Jezuïten of hun roomsche
priesters geleid werden. Bewust, dat de Koning den naam van zijn koninklijk gezag
en voorrechten gebruikt had bij al zijn onwettig machtsbetoon, zouden zij Hunner
Hoogheden bijstand tegen zijne handelwijs niet durven vragen, zoo er redelijker wijs
eenige twijfel kon bestaan, of 't geen hij gedaan had en dagelijks deed, door hei
gezag en de macht kon gewettigd worden, die don Koningen van Engeland toekwam».
Dit was echter — als zij wijdloopig betoogden — niet het geval, en het was daarom
dat zy «met bloedende harten, in 't blijkbaar uiterste der verdrukking en van 't ge-
vaar, om de hulp van Hun Hoogheden smeekten ter verdediging van de rechten der
Kroon en van 't Rijk, als een ontwijfelbaar recht hebbende, om lusschen den Koning
414 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
en hen, om Hun eigen zelfs en des Koninklijks wil, tasschen beiden te treden, om de
oude wettige regeering en in 't bijzonder de wetten ter hervorming van den krisle-
lijken godsdienst te handhaven; en zij verzochten dus oodmoedig, dat Hun Hoogheden,
behalve 't reeds vermelde omtrent den ondergestoken Prins, mochten gelieven te eischen
en er onverbiddelijk op te blijven staan: dat de oude vrije regeering van Engeland,
volgens 's Lands oude gewoonten ingesteld, of door het Parlement goedgekeurd, aan-
stonds mocht worden hersteld in alle gewesten van 't Koninkrijk; wel te verstaan,
dat de rechten der kroon en de vrijheid van 't Rijk mochten ontheven worden van
al de onderwerping, openlijk aan den Paus door den tegenwoordigen Koning, tot ontee-
ring en vermindering van Kroon en Rijk gedaan, en ontlast van alle aanspraken
door de roomsche kerk gemaakt, om eenige macht in de rechtspraak, van welken
aard dan ook, over de Kristenen en de Kerk van Engeland te hebben; dat al de bepa-
lingen, tegen de toelating der wetten en rechtspraak van Rome geldende, behoorlijk
ten uitvoer werden gelegd, en alle schorsing of vrijstelling daarvan, zonder machtiging
van 't Parlement nul en van geen waarde werden verklaard; dat de oude gewoonten,
vrijheden, en voorrechten der stad Londen en de geheele vorm en 't beloop van haar
bestuur aanstonds hersteld werden; dat wettige amptenaren en officieren, zoo in't staats-
als 't krijgswezen 't gansche koninkrijk door werden aangesteld; dat alle commissiën,
hoedanig ze waren, door welke eenige macht van beschikking over de personen of
de belangen der onderdanen, strijdig met de wetten en gewoonten van Engeland, ver-
gund was, en inzonderheid de commissie voor de kerkelijke zaken, aanstonds ingetrok-
ken en nul verklaard werden; dat de vrijheid der verkiezingen, die de grondslag der
regeering was, behoorlijk gehandhaafd, en al de vuige toezeggingen van te verkiezen
en te stemmen, gelijk de Koning 't wou hebben, herroepen en te niet gedaan werden;
dat het Koninkrijk, zoodra 't maar mogelijk was, mocht worden hersteld in zyn aan-
spraak op een wettig Parlement, opdat door zijne medewerking het Staatsbewind be-
vestigd, en alle geweld en willekeur in den grond vernietigd mocht worden». Zij em-
digden, met «zich zelf en al wat in dit stuk vervat was, aan de wijsheid, oprechtheid,
en liefde van Hun Hoogheden onderdanig te onderwerpen, den rechtvaardigen^en groo-
ten God biddende, dat Hij Hun edele gemoederen vervulde met volmaakte liefde en
wijsheid, en al de schitterende deugden, bekwaam op de hoogste tronen en machten,
door de zon ooit beschenen, uit te blinken» \
i'.'V^rl
De hierbij verlangde vrije Parlementszitting was juist wat de Prins bij de opening
zijner plannen aan Gedeputeerden blootlei, toen hij zich besloten verklaard had, «de
zaak in zijne en zijner vrouws naam Ier hand te nemen», en daarbij, «menschelijker
wijs gesproken, op een goeden uitslag meende te kunnen rekenen. Ik denk er volstrekt
I Zie het geheel in den Holl. Merc., W. 198 en vv.
-ocr page 418-DES VÄ.DERLANDS. ' 415
niet aan», sprak hij, «den Koning van den troon te stooten, en mij in zijne plaats
te stellen; ik zal er slechts voor zorgen, dat er een Parlement bijeen komt, uit per-
sonen saamgesteld, die de bij de wet daartoe gevorderde eigenschappen hebben, opdat
Godsdienst en Vrijheid verzekerd en het volk tevens in staat gesteld worde, zijn oude
bondgenooten, met name deze Nederlanden, weder bij te staan» Wat den overtocht
zeit betrof, had men hem door Sidney laten weten, dat hij dien met een aanzienlijke
vloot, doch niet meer dan 7000 man troepen, om door zooveel vreemde legerknechten
geen argwaan te wekken, moest ondernemen, en dat hij liefst ergens in Yorkshire landen
moest, waar hij op de beste ontvangst en dé meeste toevoer en paarden kon rekenen.
In 'tW^esten had daarentegen Monmouth's mislukte rqekelooze inval de ingezetenen
schroomvalhg gemaakt. Vooral echter moest hij zich haasten, daar de Koning nu nog
maar anderhalf dozijn schepen klaar had, die in Duins voor anker lagen, doch er
wel spoedig meer zou hebben, als hij 't noodige bootsvolk maar bijeen had. Be Prins
wilde 't echter met zulk een geringe krijgsmacht niet wagen, en zijn zeevaartkundige
raadslui, met name de engelsche Admiraal Herbert, die hem zijn dienst was komen
aanbieden, rieden de landing in 't Noorden in dit jaargetij af.
Te Londen werkte inmiddels het steeds dreigender gerucht van zijn overkomst
hoe langer hoe krachtiger op de openbare meening en 's Konings stemming. De
laatste, hoe verstoord hij zich tegenover den nederlandschen gezant getoond had, werd
er allengs tot -meerder inschikkelijkheid door gebracht; de eerste stak hare vurige
wenschen naar een «protestantschen» Oostewind niet onder stoelen of banken, en
begon zich ook andersins met woord en daad steeds onverbloemder te uiten. Op
's Konings jaardag — 24 October — merkte men op, dat de zon, by zijn opgang,
beneveld was, en de wind, tot dusverre West, naar 't Oosten draaide; het dagcijfer
was buitendien juist dat van Willem de Veroveraars zege op Harold in Sussex I Open-
bare gebeden tegen een inval werden in alle kerken verordend. Veertien dagen later
liep een volkshoop samen, en vernielde een -roomsche kapel in 't midden der stad
Een spotzieke tegenstander van 's Koning's maatregelen in Ierland had er tegen den
nieuwen Onderkoning een volksrijm vervaardigd, dat, met den ierschen moordkreet tegen
de Protestanten — LüUhullero — tot referein, en Tyrconnel voor een hond, gelijk
Koning Jacob voor een ezel uitmakende S terstond den grootsten opgang maakte,
"iSl
' Ranke, Engh Gesch., t. pl. S. 552.
" Zie Evelyns aanteekeningen in zijn Diary, op >Vs4 Oct. ' Aldaar, op 28 Oct.
* Dare was an old prophecy found in a toog,
Lillihullero, hullen-ala;
«Ireland shall be ruled by an ass and a dog";
Lillibullero^ hullen-ala;
416 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
in den mond aller gelijkgezinden weêrklonk, en van lieverleê hun lustige krijgsdeun
werd. Toch was die Koning, door de omstandigheden gewaarschuwd, thans reeds op
verschillende punten van zijn eerste besluiten teruggekomen, en voor den drang van
den weerstand geweken. Reeds den October had hij een afkondiging uitgevaardigd,
waarin van geen eedafschaffing meer gerept werd, en in de uitsluiting van Roomsch-
katholieken in 't Parlement werd toegestemd. Wel bleef hij er aan het denkbeeld van
algemeene gewetensvrijheid in vasthouden, doch liet tevens uitkomen, dat deze door
een wijziging van eenige drukkende bepahngen der gelijkvormigheids-acte verkregen
kon worden, zonder die geheel op te heffen. Daarop had hij zich met de verschillende,
eerst zoo willekeurig bejegende bisschoppen beraden, wat voor de belangen der Staats-
kerk al dan niet oorbaar zou zijn, en stemde zelfs in 't herstel van den geschorsten
Bisschop van Londen toe, doch weigerde van zijn recht van vrijstelling afstand te
doen, waarover, naar hij zei, slechts in een Parlement beshst kon worden. Verder
waren de reeds uitgeschreven verkiezingsbriéven voor het Parlement in 's Konings
geest teruggenomen, doch verlangden de bisschoppen nu een nieuwe uitschrijving voor
een, regelmatig en vrij Parlement, buitendien de opheffing der kerkelijke commissie,
en herstel der te Oxford afgezette collegië-leden. Weinig dagen later gaf de Koning
op beide laatste punten toe, en herstelde ook de ontslagen amptenaren weêr in hunne
betrekkingen, gelijk het bestuur der hoofdstad in zijn rechten. En terwijl dil laatste
daarop zich bereid betuigde, goed en bloed ter verdediging Zijner Majesteit en't vast-
gestelde Rijksbewind veil te hebben, verordenden de bisschoppen nieuwe kerkgebeden,
waarbij zij evenzeer den Koning in de bescherming van Gods heilige Engelen aan-
bevalen , als den Godsdienst en 's Lands wetten. Van de onmiddelijke bijeenroeping
eens vrijen Parlements wilde hij echter ongelukkig maar niet weten, hoewel zijn
minister Sunderland en zijn kanselier Jeffreys zelf daarop hadden aangedrongen. Daarop
stuitte dan ook weldra alle verdere onderhandehng, en erlangde Sunderland zijn ontslag
als Staatssecretaris, om door den schotschen protestant Preston vervangen te worden.
In Holland had de Prins nu allengs alles voor den aanstaanden tocht in gereed-
heid gebracht, en maakte zich vaardig voor de inscheping. In de tweede helft van
September had hi] den vlootvoogd Evertsen met Almonde tot zich naar den Haag
ontboden, hun daar voor 't eerst zijn voornemen kenbaar gemaakt, en hun tevens
meegedeeld, dat, met hel oog op de engelsche belangen, die 't gold, de engelsche
Admiraal Herbert, die persoonlijk over een derde smaldeel der vloot, onder engelsche
And now this prophecy is come to pps, Lillih. etc.
For Talbot's de dog, and Ja(nies) is de ass, Lillib. etc.
^ Zie het geheel o. a. in Perey's Heliques of ancient Miglish poelry, second series, bock 3. — Talbot
was des nieuwbakken graven van Tyrconnel geslachtsnaara.
DES VÄ.DERLANDS. ' 417
vlag, het bevel zou voeren, was de tocht eens aanvaard, het o[)perbevel zou opgedragen
worden. Tot zoolang bleef dit onverdeeld aan Evertsen. De uitrusting der schepen werd
inmiddels voortgezet, en in den loop van October nog een aantal van dezen uit
Amsterdam, Hoorn, en Zeeland aangevoerd. Over de eerste voerden de Vice-admiraal
Schepers en de Schout-bij-nacht Gillis Schey, over de tweede de Schout-bij-nacht Jan
Dick, over de laatste de Vice-admiraal Van de Putte en Evertsens broeder Gelein, als
Schout-bij-nacht, het bevel. Aanhoudend stormweêr drong de vloot, die reeds buiten
gaats lag, weder binnen te vallen, en voorloopig nog ter reê van Hellevoetsluis te
verblijven. Nog in de laatste dagen der maand regelde Evertsen daar toen de indeeling
der vloot, en vaardigde een algemeene order en lastbrief voor haar hoofdofficieren,
kapiteinen, en commandeurs uit, naar welke zij zich in den ondernomen tocht zouden
moeten gedragen, en waarin de zeilorde en rangschikking, ook bij ontmoeting met
den vyand, was vastgesteld. Den dag daaraan droeg hij de vlootvoogdij aan zijn engel-
schen amptsbroeder over, aan wien door den Prins toen een nieuwe lastbrief verstrekt
werd. In dezen stond geschreven, hoe de vloot Zijn Hoogheid en de schepen, die
de troepen overbrachten, tot op de kust van Engeland geleiden en tegen eiken aanval
verdedigen moest, om vervolgens de ontscheping van 't krijgsvolk te bevorderen en
verzekeren. Zoo de wind het toeliet, zou zij naar Schotland zeilen, om daar een af-
leiding te bewerkstelligen, en vervolgens , of, zoo de wind het eerste beletten mocht, ook
zonder dat, bij gunstigen wind naar West-Engeland stevenen, om er 't zelfde te doen.
Nadat de door den storm geleden scha hersteld, en al hel oorlogsvolk, paarden, en
krijgsbehoeften, van lieverleê waren ingescheept, werd slechts 's Prinsen eigen komst
nog gewacht, om den gewichtigen tocht te aanvaarden Κ Vóór zijn vertrek uit den
Haag liet deze nu een door Fagel opgestelde Verlclaring uitgaan, waarin hij, na een
breedvoerige opsomming der engelsche volksgrieven, en de vruchteloos gebleken pogingen
daarvan herstel te verkrijgen — zoodat zelfs 's Prinsen en der Princes eigen aandrang
daartoe hen slechts 's Konings misnoegen op den hals gehaald had — als 't uiter-
ste middel tot zulk een herstel, de bijeenkomst van een vrij Parlement werd aan-
gevoerd, doch dit, zooals de zaken thans stonden, onuitvoerlijk geacht. Er bestond
buitendien ernstige bedenking omtrent de echtheid van den jonggeboren Prins van
Wallis, terwijl het grootste deel van 't engelsche volk aan de zwangerschap zoowel
als aan de bevalling der Koningin twyfelde, zoijder dat men het noodige gedaan had,
om dien rechttnatigen twijfel weg te nemen. Daar intusschen de Prins en Princes
zulk een groot belang hadden bij het welzijn van 't Koninkrijk, en zich overtuigd
ftiochlen houden van de gehechtheid der Engelschen aan hun persoon, mochten zij
oiet achterlaten, al wat in hun was bij te brengen tol handhaving zoo van den
' Zie over eeu en ander De Jonge, t. pl. bl. 55, vv..
IV« deel, 2e stuk. ' 53
-ocr page 421-418 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
p^tantschen Godsdienst van de wetten en vrijheden van dat koninkrijk, en
tot verzekering van al zijn wettige rechten. Daartoe waren ^ij dan ook zeer ernstelijk
aangezocht van een groot getal zoo geestelijke als wereldlijke Heeren, en van zeer
.eel adelijke en andere onderdanen van allerlei stand en rang; en daartoe had de Prms
dan nu ook goedgevonden, naar Engeland over te komen, en zulk een macht met
zich te voeren, als volstond, om hem te beschermen tegen 't geweld van 's Komngs
kwade raadslui. En om zijn bedoeling ten dezen goed te doen verstaan, had hij
raadzaam gevonden, deze Verklaring te laten vervaardigen, ten bétooge, dat zijn tocht
met geen ander oogmerk ondernomen werd, dan om een vrij en wettig Parlement
zoo haast doenlijk bijeen te roepen, welks beide Huizen samen zouden werken tot
het opstellen van zulke wetten, als ze , na een volkomen en vrij overleg, zouden dienstig
oordeelen tot vaststelling en ten uitvoerlegging der wet van den geloofseed, en zoo-
danige andere, als noodig waren tot verzekering en handhaving van den protestantschen
.ndsdienst; doch van gelijken ook tot het maken van zulke wetten, als geschikt waren
een goede eendracht tusschen de engelsche kerk en alle andere protestanlsche gezmten
te weeg te brengen, alsmede tot bescherming en geruststelling van allen, die als
.oede onderdanen vreedzaam onder 's Lands regeering wilden leven, zonder de minste
vervolging ter wille van den godsdienst, de Papisten zelfs niet uitgezonderd; tot het
bezorgen voorts ook van alle andere zaken, die beide Huizen geraden zouden vmden
voor den vrede, de eer, en 't behoud van 't volk, ten einde er geen gevaar mocht
overblijven, dat het immer na dezen onder een willekeurige regeering kon vervallen.
Aan dat Parlement zou tevens overgelaten worden het onderzoek omtrent de geboorte
van den voorgewenden Prins van Wallis, en van al wat de zaak mitsgaders 't recht
der troonsopvolging betrof. Na verder verzekerd te hebben, dat zijn krijgsmacht onder
de allergestrengste krijgstucht zou staan, en hij zijn uitheemsche krijgsknechten, zoo
spoedig de stand van zaken het toeliet, zou terug zenden, noodigde en verzocht hij er,
ten slotte, alle personen, niemand uitgezonderd, alle pairs van 't Rijk, zoo geestelijke
als wereldlijke, alle Lords-luitenants en verdere hoofden, alle edelen, burgers, en ver-
dere personen van allerlei rang, om hem te komen helpen tot de uitvoering van zijn
opzet tegen al die zich tegen hem mochten willen stellen, om alzoo te mogen voorkoinen
alle onheilen, die 't noodzakelijk gevolg zijn van de willekeur en slavermj, waaronder
een volk gehouden werd, en om van al het geweld en de wanorde, die het geheeie
engelsche regeeringsstelsel verbroken hadden, ten volle herstel te verschaffen in een
vrij en wettig parlement». Veertien dagen nadat dit stuk, omstreeks half October, wa
uitgevaardigd, werd er - naar aanleiding van de inmiddels te Londen gebende
' zaken -- een bijvoegsel op gegeven, waarin de Prins zei, «verstaan te hebben,
de uitroeyers van den godsdienst en verbrekers van 's Lands wetten, zijne toerust §
vernemende, hadden begonnen, een gedeelte van de willekeurige macht en dwang,
DES VADERLAMS. ^^^
die zii .ich hadden aangematigd, terug te nemen en eenige van hun onrechtmatige
handelingen en beshiiten in te trekken; dat de overtuiging van hun schuld en het
.mantrouwen in hun gezag hen bewogen hadden, der stad van Londen eenigen schijn
,an verlichting aan te bieden, hopende daardoor het volk gerust te stellen, en het
af te brengen van den eisch eener verzekerde herstelling van godsdienst en wetten
onder de toevlucht zijner wapenen; dat zij daarenboven uitstrooiden, dat hij voor had,
het volk te overweldigen en tot slavernij te brengen, en dat hij daarom goedgevonden
had nog het weinige volgende aan zijne gedane Verklaring toe te voegen: dathij zich
namelijk verzekerd hield, er bij niemand zulke nadeelige gedachten van hem heerschen
konden als zou hij met zijn tocht iets anders beoogen dan de grondvesting van den
godsdiemt, en de vrijheden en eigendommen der engelsche onderdanen, op zulk een
Leeren grondslag, dat het volk nimmer gevaar liep, weêr tot zulk een ongemak te
geraken· terwijl het ook niet te begrijpen was, dat of wie hem genoodigd hadden
over te komen, of wie zich tot hem vervoegd hadden, om hem daarbij van dienst te
zijn zich tot zulk een kwaad stuk verstaan zouden; dat hij zich evenzeer verzekerd
hield dat de gansche wereld zag, hoe weinig er staat zou te maken zijn op al de
belofiLn en verbindingen, nu te geven, nademaal er te voren zoo luttel acht was ge-
geven op de allerplechtigste beloften; terwijl ook dat voorgewende herstel van zaken,
dat nu werd beproefd, juist een openlijke bekentenis was van al de aangewezen over-
tredingen der regeering; gelijk er zich ook al 't gebrekkige van liet doorzien, daar.
niets werd toegestaan, wat men niet naar welgevallen weêr zou kunnen terugnemen,
en men zijn aanspraak op een willekeurige macht en dwingelandij dan ook in haar
geheel staande hield, zonder er zelfs in 't minst yan te gewagen; 't geen juist de
oorzaak van alle verdrukking en den geheelen omkeer der regeering geweest was.
Even zeker was het echter ook, dat er geen ander middel van herstel kon aangebo-
den worden, dan in een Parlement, door een verklaring van de geschonden rechten
der onderdanen, doch niet door eenige voorgewende daden van gunst, waartoe men
in den uitersten nood zijner zaken gebracht was. Weshalve hij het noodig achtte te
verklaren , alles te willen in handen stellen van een vrije vergadering des volks in
een wettig Parlement» Toen Koning Jacob den 1- November beide stukken in han-
den kreeg, vond hij zich 't meest getroffen door de onbewimpeld geuite verdenking
der echtheid van zijn jonggeboren zoon, en 's Prinsen verzekering, dat hij door ette-
lijke engelsche Heeren tot de overkomst was uilgenoodigd. Wat het eerste aanging,
had hij juist, om de loopende geruchten zooveel mogelijk tegen te gaan, een deftige
bijeenkomst ten hove gehouden, waarin zelfs de koningin-weduwe verschenen was,
en de verschillende verslagen der ooggetuigen op,schrift gesteld waren; hij oordeelde
' Zie het geheel in den Soll. Merc., t. pl. W. 254 en vv
-ocr page 423-420 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
de zaak daarmeê voor goed uitgemaakt, en alle kwade uitstrooisels weerlegdOver
het tweede punt ging hij met de Bisschoppen te rade, onder welke zich die van Lon-
den toen echter vrij dubbelzinnig uitliet, terwijl allen zich ongenegen toonden, aan
zijn verzoek te voldoen, om hun weêrzin in 's Prinsen onderneming^ openlijk uit te spre-
ken. Zij verzochten met de pairs in overleg te mogen treden; doch .de Koning, vermoe-
dende dat daarbij een en ander hem minder welgevallig punt zou te berde gebracht
worden, en wellicht tot een niet onvoorwaardelijke verklaring zijner rechten zou lei-
den, gaf hun vrij gevoeUg te kennen, dat wilden zij hem htm steun niet overeen-
komstig zijn voorstel verleenen, hij zich op zijn eigen beenen zou moeten stellen, en
zich op zijn wapenen verlaten I Alle verstandhouding met de bisschoppen was daar-
door voor goed vervallen, en de arme, stijfhoofdige vorst stond, op zijn weinige ker-
kelijke geloofsverwanten na, hoe langer hoe meer vereenzaamd tegenover zijn schoon-
zoon en volk. Te vergeefs toch dat hij zich vóór eenige dagen nog, in een openbare
afkondiging, op dit laatste beroepen had, het bekend makende, hoe hy «voor zeker
vernomen had, dat een hoop vreemdehngen zich gereed maakte een inval in zijn land
te doen, op aanzoek van eenige woelzieke en kwaadwiUige personen, die niet anders
zochten, dan dat land in onrust en verwarring te brengen; dat ze toch wel voor-
gaven slechts de handhaving van Godsdienst en Vrijheid te bedoelen, maar het
ten klaarste bleek, men 't er alleen op toelei, zijn rijk te overweldigen en te onder-
werpen; dat men dien toeleg wel zorgvuldig zocht te verhelen, maar hg er kennis
van erlangd had, en zich daardoor in staat had gesteld, den noodigen weerstand te
bieden, zoodat hij vertrouwen mocht, zijn vijanden berouw te doen krijgen van hun
onderwinden; dat hij den hem aangeboden uitheemschen onderstand had afgeslagen,
alleen op zijn eigen krijgsvolk en de trouw zijner onderdanen steunende, die hij daarom
aanmaande alle onderlinge veeten te laten varen, en zich te vereenigen, om den ver-
wachten inval met hem te keeren; dat hij zijn leven vroeger meermaals voor 't en-
gelsche volk gewaagd had, en nog altijd daartoe bereid was; dat hij eindelijk slechts
door dien inval verhinderd werd, het Parlement bijeen te roepen, gelijk hij anders
had voorgenomen». Omstreeks denzelfden tijd kondigde hij «uit bijzondere genade en
teerheid jegens zijn volk», een algemeen pardon af, van 't welk slechts een dozijn
personen, waaronder Burnel, Peyton, Wildman, en Ferguson , waren uitgesloten l
^ Zie het uitvoerig verslag van 't gebeurde, ald. bl. 284 en v,
' In een gemoedelijk scliry ven, door Evelyn den 20en Oet. aan den Aartsbisschop van Kantelberg
gericht, was het dan ook reeds als het opzettelijk bedrijf der Jezuïten gedoodverfd, dat "your Lordships
the Bishops should give his Majesty advice separately, without calllng any of the rest of the Peeres".
{Diaryy p. 531, ann.)
3 Zie Holl. Mercmius voor dit jaar, bl. 280.
•Är,
I i
jr
-ocr page 424-DES VÄ.DERLANDS. ' 421
Hun Hoogmogenden, zich ook hunnerzijds over 's Prinsen doeltrefiende onder-
neming willende verantwoorden, verklaarden, even voor zijn vertrek, den uitheem-
schen gezanten, hoe 't algemeen bekend was, dat het engelsche volk sedert lang zich
beklaagd had over de handelwijs van zijn Koning, die, door slechte raadslui misleid,
de Staatswetten zocht te niet te doen, den roomschen* godsdienst in te voeren, den
hervormden uit te roeyen, en alles aan zijne willekeur te onderwerpen; dat daarom
de Prins van Oranje, die, met zijn gemalin, zóóveel deel nam in den welstand van
Groot-Brittanje, op 't aanhoudend verzoek van veel aanzienlijken besloten had, dat
volk behulpzaam te wezen, waarmeê tevens het welzijn van Hun Gemeenebest ten
zeerste gebaat zou zgn; dat hy daarom ook den bijstand der Staten had ingeroepen,
en dezen dus nu — in aanmerking tevens nemende de nauwe verhouding en bijzondere
verbintenis tusschen Frankrijk en Groot-Brittanje, waaruit zich duchten liet, dat beide
mogendheden, uit redenen van Staal en haat tegen den hervormden godsdienst,
bewogen konden worden, hun Staiat 't onderst boven te keeren, zoodra de engelsche
Koning in zijn land zijn doel bereikt had — besloten hadden, den Prins wat schepen
en krijgsvolk beschikbaar te stellen; dat hij hun echter uitdrukkelijk verklaard had,
volstrekt niet van zins te zijn, om 't britsche rijk te overmeesteren of den Koning
van zijn troon te stooten, evenmin om de wettige troonsopvolging te schenden of de
Roomschgezinden te vervolgen, maar alleen om de geschonden wetten en vryheden
door middel van een vrij en wettig Parlement te herstellen, hel eenige middel, waar-
door men hopen mocht, de rust en eendracht in 't rijk hersteld te zien». Twee dagen
vóór de algemeene Staten tot de uitvaardiging dezer verantwoording besloten, den
26®" October, nam de Prins afscheid van hen en die van Holland, om zich aan boord
der vloot te begeven. Hij betuigde hun zijn erkentenis voor de vriendschap hem steeds
en thans vooral bewezen, en verzocht hen daarin te volharden; zijnerzijds verklaarde
hij, hen altijd getrouwelijk gediend en 's Lands best onafgebroken beoogd te hebben;
tijdens zijn afwezen beval hij hun den Prins van Waldeck als hoofd der legermacht
aan, en nam voorts God tot getuige, dat hij met geen ander doel naar Engeland trok,
dan 't welk hij openlijk in zijn verklaring ontvouwd had. Hij zei niet te weten, wat die
God over hem beschikken zou; mocht hem echter iets menschelijks overkomen, dan
beval hij zijne gemalin do Prinses in hunne zorg aan, die hun land als waar Η haar
vaderland liefhad. Hy spoorde hen, ten slotte, boven alles tot eendracht aan in een
lijd, dat zij waarschijnlijk den eersten en hevigsten aanval van den algemeencn vgand
te wachten hadden, en wenschte hun van harte Gods zegen over hun Staatsbewind
toe. De Staten van Holland dankte hij voor wat hij, eerst tijdens zgn minderjarigheid
en daarop na zijn mondigwording, van hen genoten had, hopende beter gelegenheid
Dog, dan hem tot dusver gegeven .was, te zullen erlangen, om dal te erkennen; aan
zijn ijver en genegenheid had het nooit ontbroken, en zoolang hy leefde zou hij
422 AIGEMEENE GESCHIEDEWIS
't belang .an der. Staat, e« .ooral dat van Holland, in acht nemen. God-almachfg,
den kenner der harten, nam hij lot getuige, dat hij zijn op.et met geen ander oog-
merk volvoeren ging, dan tot Zijne eer, tot voorstand en behoud der kerk, en tot
voordeel der Vereenigde Provineiën, in 't volle vertrouwen, dat, bij een günstigen
uitslag, al strooiden sommigen, hem ongenegen, het tegendeel uit, de Staat te meer
rust deelaehtig .ou rijn. Ook hen maande hij verder tot eendracht aan, in de tegen-
woordige gesteldheid der tijden vooral, nu die Provinciën wellicht al spoedig een groot
gebeld te weêrstaan konden hebben, en de eerste aanloop daarbij de ergste .ou wezen.
Lder Gods zegen zouden er echter voldoende middelen tot tegenstand voorhanden
ziin en de Staat de noodige tegenweer kunnen bieden. Waldeck zei hij, kj zgn
afwezen, als een man van zeer goed beleid, ervaring, en genegenheid voor de Repu-
bliek het krijgsbewind te hebhen toevertrouwd, en verzocht du, hun achfng, gunst,
en bijstand voor hem, gelijk voor zijn gemahn , als hem-zelt iets menschelijks overkomen
mocht. Hii eindigde met God den Schepper zijn voortdurende« zegen over de Vereen.gde
Gewesten, en in 't bijzonder dat van Holland, af te bidden, en dit zelf zeer vr,en-
deliik te vragen, hem in de gunst, hem steeds toegedragen, te behouden», ü,t naam
der Staten antwoordde hem de Raadpensionaris, dat, daar zijn voornemens n.et het
maken van uitheemsehe veroveringen beoogden, maar alleen strekten tot behoud van
Gods kerk, de vrijheid der naburen, en van dat volk, dat, in de eerste beginselen
van den Staat, zoo veel tot zijn vrijheid had toegebracht, het van God-almaehtig te wen-
schen en te bidden was,' dat ze gelukkig mochten uitvallen, en rij, die Gods kerken
meenden te vervolgen, in al hon doen en kwaad voornemen verhinderd, en naar hun
verdiende loon verdelgd werden; dat voorts de Republiek, en bijzonder -Je P™v.ne.e
Holland, voor Zijn Hoogheid, als van zijn zucht tol haar overtuigd, altijd behoorhjke
achtinf en genegenheid voor hem behouden, en God-almaehtig voor 't behoud van
ziin dierbare persoon aanroepen zou, terwijl ze hem verder een voorspoedige re,s toe-
wenschte» In verband met dit laatste zeggen, was dan ook reeds v6ör twaalf dagen,
tegen woen,sdag den 27» der maand, door Hun Hoog Mögenden een algemeene dank-
vast- en bededag uitgeschreven, „inzonderheid opdat de goddelijke Majesteit de voor-
nemens van den Staat en van lijne Hoogheid, den Prins van Oranje, '
eeniglijk gaande en strekkende tol het behoud van den kristelijken Godsdienst, de
rust vL de Rristenheid in 't algemeen, en het atkeeren van alle onrechtvaardig ge-
weld van buiten» ^ In spijt van den zoo uitsluitend kristelijken toon dezer uitschrijving,
lieten zich echter ook de portugeesehe Joden dien 27·. niet onbetuigd, om «hunner
Vaderen God, hun Soevereinen Koning, den hoogen almaehtigen Koning van Israel,
. Zie Fugels toespraak, getUtc die vin dei Prin», in den BoU. M^.., t. pl. W. 287,
2 Kist Neêrlands Bededagen, II. bl. 387.
'11 ,
-ocr page 426-DES VÄ.DERLANDS. ' 423
als zijnde de opperste Heer der heirscharen» te bidden, dat Hij «wilde vechten voor
degeen die op de groote wateren der zee voeren , en '^ijn heilige Engelen mocht af-
zenden, om ze te verdedigen met hunne vleugelen, hun mededeelende van Zijne wijs-
heid 't geen noodig was, om den zekeren uitslag van hunnen aanslag te zien, tot
eer van Zijne Heerlijkheid» Onmiddelijk na zijn afscheid van de Staten, vertrok de
Prins naar Hellevoetsluis; het hield echter nog twee dagen aan eer de vloot en't mee-
rendeel der transportschepen uit Goeree in zee stak; terwijl den 30- de overige uit
den Briel kwamen, waar ook de Prins zich, met den Luitenant-admiraal Schepers
en den Vice-admiraal Stirum, op een nieuw gebouwd fregat van 30 stukken had in-
gescheept, dat den naam zelf van dat vermaarde Geuzenstadjen droeg. Den volgenden
morgen, maandags den 31-, tot voor ScheveninKen gestevend, werd de meer dan
400 zeilen tellende vloot, door duizenden belangstellende toeschouwers, in haar aan-
vankelijk zoo geruste vaart nagestaard, doch in den nacht daarop door een zwaren
.torm uit den Zuidzuidwesten overvallen, die haar geheel uiteen dreef en noodzaakte,
met aanmerkelijke scha aan touwen, ankers, zeilen, en paarden, weêr naar de Maas
terug te keeren. Gelukkig was er slechts één schip, de Promnoie mn ükeoht, door
den Vice-admiraal van Almonde gevoerd, zoo beschadigd, dat deze op een ander, de
Maagd mn Dordrecht, Kapl Callenburgh, moest overgaan; van de transportschepen
waren er sommigen naar Texel en 't Vlie afgedreven, of hadden zich in Zeeland weten
te berden Hoewel Avaux nu reeds juichend naar Frankrijk schreef, dat «de vloot van
den Prins naar den Duivel was», en Koning Jacob, op 't vernemen der blijmaar,
zich in zijn kerkdijken zin over deze gelukkige werking van den, dagen aaneen, ten
toon gestelden heiligen ouwel verheugde, zou beider blijdschap maar kort duren, en
de vloot na betrekkelijk weinig dagen, volledig hersteld, de reis op nieuw aanvaarden
kunnen. Den 10- November werd, bij 't opsteken van een frisschen Oost-noord-ooste-
wind de tocht hervat; een deel der vloot liep nog dien eigen dag uit, terwijl ook
's Prinsen fregat het anker reeds lichtte, doch met de verdere schepen eerst den vol-
genden in zee stak, onder 't luid gejuich der manschap en der naar Hellevoetsluis ge-
stroomde schaar van toeschouwers. Te Schooneveld verdeelde zij zich in drie smaldee-
leo, en stevende daarop, zich met den welkomen voordewind naar't Westen richtende,
wakker voort, kreeg den 13- de Hoofden in 't gezicht, en zeilde 't kanaal bmnen.
Den vorigen dag hadden de zeeuwsche Staten, «bericht hebbende bekomen, dat
Zijne Hoogheid, met de schepen van oorlog en de krijgsmacht van den Staat, zee
gekozen had, en overwegende, hoe hoog noodig het was, dal God de Heer-almachtig
' Zie het GeheAt gedaen op Woensdag, djnde den 27 Oei. 1688. door de Portugiese Joden in hare
kerck ofte Sinagoge binnen Amsterdam; uyt het Uelreeuv^. in Spaens, en uyt het Spaene vn Neder-
duyts vertaelt.
424 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
dagelijks werd aangeroepen om Zijn genadigen zegen over de plannen, nu ten dienste
van land en kerk ophanden, en opdat Hij de dierbare persoon van Zijn Hoogheid
in Zijn genadige bescherming mocht nemen, hem voor alle ongemakken en onge-
lukkige toevallen bewaren, zijn uitgang en opzet zegenen' en voorspoedig maken,
en het doen uitvallen tot welstand der kerk en bevestiging van den hervormden
godsdienst en het lieve vaderland, goedgevonden : dat, ter bereiking van zoo heilzamen
oogmerk, in alle steden en plaatsen der provincie, dagelijks 's namiddags vijf uur,
de gemeenten zouden worden bijeen geroepen, om, na 't zingen van een Psalm, met
een innig gebed zich voor God-almachtig te vernederen, met belijdenis van de hoog-
gaande zonden en ongerechtigheden van den Lande, en af te bidden Zijn genadigen
zegen» \ Om den moed der vlotelingen op zijne wijs te versterken, had hun De Ruyters
scheepspreêker en lijkredenaar, die, als synodaal kerkleeraar bij 't krijgsvolk te water
en te land, hen vóór hun afreis bezocht, en wat op de baren met hun gedobberd
had, een Heldempoor meêgegeven, dat hij, na de verstrooying hunner schepen, te
Hellevoetsluis voor hen op schrift had gesteld, naar aanleiding van Denteronomiuw. XX, 3:
Hoort Israël, gijlieden zijt heden na aan den strijd tegens uwe vijanden; uw herte
en worde niet week, enz. Hij hield zich toch overtuigd, dat «een woord op zijn pas
gesproken is als een gouden vrucht in zilveren geheelde schalen», en dat «hoewel
dit volk op ieder Sabbath onderwezen wierd, het evenwel zoo nut als noodig was,
dat een woord van opwekking in de ure des strijds gesproken werd. Strijdbare man-
nen», sprak hij, «moeten kloekmoedig wezen als jonge leeuwen. In de bekeering
eischt de Heer een week en verbrijzeld harte, in den wandel een gehoorzamen geest,
een buigzame ziel; doch in den strijd vordert de Heer der Heirscharen een hard en
verstaald herte. En 't is buiten twijfel, dat het herte door de reden alderbest kan ver-
sterkt worden, 't Zweerd moet echter om geen beuzelingen worden uitgetrokken; doch
|]1 nu zij ons den Bijbel willen ontnemen, is 't tijd dat wij weerbieden. In onze dagen
zijn er heerschzuchtige vorsten opgestaan, welke hun gebied ook over de ziel trachten
uit te breiden. Daar 't op gemunt is, is de doorluchtigste Vorst van Oranje; het is
treurig, dat een vreemd vorst 't erfgoed van dien Prins in Frankrijk weggenomen heeft,
maar ook zijn schoonvader handelt met hem als eertijds Saul met den rechtveerdigen
' David: de gezeide Koning Israels gaf zijn dochter Michal wel aan David, doch met
geen goed herte: ik zal ze hem geven dat ze hem een valstrik zij; in de intencie
des Vaders was zij een gavelooze gave, als de Grieken zeggen; maar de Heer was
met David en Michal: de dochter Sauls had David lief. Zou men ook niet van deze
dingen alzoo mogen denken? Immers ja. Doch gelijk eertijds Saul voor Davids aan-
gezicht vreesde, omdat hij zich voorzichtig droeg; alzoo maken ook de goede qualiteiten
Kist, t, pl. bl. 258.
-ocr page 428-DES VÄ.DERLANDS. ' 425
van den Prins Saul zoo bedeesd, dat hi] buiten spoor geraakt is in al zijn bedrijf.
Dat de Vaderen des Vaderlands tot dezen tocht zoo eenparig besloten hadden, is van
onzen hemelschen Vader, en die algemeene lust en moed des volks is van God, die
herten neigt als waterbeken. Doe Israël optrok, om die van Jabes te ontzetten, wien
Haban' ondraaglyke condiciën voordroeg, viel de vreeze des Heeren op het volk, en
zij gingen uit als een eenig man; ook zoo ten dezen dage. En wat zyn er niet al
redenen, die den kloekmoedigen tot opwekking kunnen dienen! Het puik der helden
is bij u, uit Duitschland, Frankrijk, en Nederland; ja, de doorluchtigste Vorst van
Oranje gaat u voor. Kon de schipper eertyds moed houden, die Julius Cezar voerde,
daar 't roomsche volk op zag; onze zeelieden mogen dan wel moed houdee, want zy
voeren den Vorst daar de gansche Kristenheid op oogt. Wanneer Israël in de beroe-
ringe Absaloms optrok, bleef David, op de begeerte des volks, te Makaraïm, omdat
hij meer was als tienduizend van haar; doch onze Vorst, die niet minder is, treedt
met ons in 't zelfde gevaar. Om te sluiten, beroep ik mij op de reden, waarmede gij
u zeiven een hart pleegt onder den riem te steken: gij hebt niet noodig, dat u iemand
zegge, wat u eer en plicht medebrengt. Maar men geeft het paard nog wel een spoor,
al is 't aan 't gaan. Staat dan vast, en ziet het heil des Heeren, dat hij heden over
u doen zal: Hij zal u versterken, want Hij is uwe kracht; Hij zal u bewaren,
want Hij is de bewaarder Israels; Hij zal u verlossen, want gij zoekt Zijn verdrukt
volk te verlossen; Hij zal u met overwinning kronen, want de zege zal voor Hem
wezen en tot roem van Zijn groolen naam dienen. Dat geve u de Heer der Heer-
scharen, met alle heil en voorspoed! — Amen, ja, Amen» — «Juicht, Holland!»
riep een ander deelnemend beooger van den tocht, bij de tweede aireis, in stichtelijke
rymen uit.
Juicht, Holland, juicht! de wind waait uit den Oosten;
Nu wil ons God in onze droefheid troosten,
En onze drilt doen rusten in Zijn wil! — Ei, weest dan stil! —
Geen schepsel kan die weg ons open kloven;
De zee en kent goen stem als die van boven,
Dit moest ons dan nog eerst naar God doen vliên, En ommezien.
Ga voort, ga voort met ijverig te smeken,
De storm en tegenwind is al geweken,
De baartjens huppelen met bljj gelaat. Op effen maat.
Verloochent dus nu vrü alle eigen krachten.
En wilt alleen van boven hulpe wachten,
,^'·' 'Λ
' Meldenspoor, in de Noordzee gemaakt, den \ en % November 1688, over Deut. XX. v. 3, 4, door
T(heod). "W"(esthovius), Leeraer van Qods R, Woord, tegenwoordig door order mn het Christelych
Synodus gezonden^ om de Tcryghshenden van den Staet, Η zij ie water ofte lande, in die qualiteïi te
bedienen. Te Rotterdam by Paulus läoekenes, op den hoeck van de Beurs; 1688,
IVc deel, atuk. 54
-ocr page 429-426 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
■ . . · '
God kroont de koningen en zet hen af; God nam, God gaf.
Met zulk een hert spoedt nu naar'3 Koninga haven
Die groQte Will'm, vol van geëerde gaven,
Waarin de geest van al wat prinslijk klinkt Tiendubbeld blinkt Κ
*
«Nu komt», zoDg men, met het oog op dienzelfden kloekmoedigen en begaafden
Prins, te gelijkertijd aan het volk van Engeland toe:
Nu komt het koninklijke kroost ,
Nu komt uw bloed, uw eigen leven,
Nu komt hy tot uw zielen troost,
O England I u verkwikking geven.
Ontvangt dien zoon van uwen stam
Ontvangt dien vriend en uwen broeder,
Die eerst als vreémdling voor u kwam,
Ontvangt hem nu als uw behoeder 1 — ^
In 't kanaal gekomen, stelde zich de Prins op zijn Geuzenfregat, van 't welk een
vlag waaide, zijn wapens en die van de Princes vertoonende, met het in 't Latijn ge-
stelde omschrift Voor den hervormden Godsdienst en de vrijheden van Engeland, en
de leus der Nassau's, Je Maintiendrai, tot onderschrift, in de voorhoede, van de ver-
voerschepen gevolgd, terwijl de verdere vloot de achtertioede hield, 's Nachts voorbij
Wight gestevend, richtte men den volgenden ochtend, dien van 14 November —
's Prinsen 38«" jaardag — de koers naar Torbay, om er, op aandrang der engelsche
deelgenooten aan den tocht, den 15™, dien van 't Buskruitverraad, te landen. Bij
den feilen Oostewind raakte men daar intusschen, zonder dat de loodsen 't bespeur-
den, in den nacht reeds voorbij, en zag zich verlegen hoe er nu te komen, toen de
wind gelukkig naar 't Zuiden draaide, en men Torbay binnen vier uur bereikte. Be
Prins liet zich onmiddelijk in een sloep aan land roeyen, waar hem dien eigen dag
het grootste deel van 't krijgsvolk volgde. Juichend trok hemde bevolking, door't water
wadend, te gemoet, hem als haar Redder met een blij «God zegen u!» verwelko-
mend. Zijn eersten nacht op engelschen bodem bracht hij, onder haar, in een visschers-
hut, in een armstoel door. En nadat toen den volgenden dag de overige manschappen
en de paarden ontscheept waren, en in 't open veld een godsdienstoefening gehouden
was, ging het' in de richting van Exeter verder, waar de Bisschop door Burnet op
SS
1 Op de Uyde uyttogt, aen S. K. H. den Rre. Prince mn Oranje, oversteTcende mei 's Lands vlooi
narnngeïmd, op den U Nov. 1688 (door P. van Hemert).
» Ter Beren mn S. Allerdoorl. H. Wilhelm de III, wanneer Z. K. R. het heilzame, gezegende, en
mor ganfsoh Europa wenschelijh voornemen had beginnen te wUoeren, enz. 1688. Tot Amsterdam, naast
de Liefde.
-ocr page 430-D Ε S ν Α D Ε R L Α Ν D S. 427
zyn komst was voorbereid, en hem in 't bisschoppelijk paleis kwartier bereid was.
Intusschen duurde het drie dagen eer men het, langs de slechte en doorweekte wegen,
over Newton en Chudley bereikte. Een zware storm was, na de ontscheping, uit den
Westen opgestoken, en hield omstreeks twee dagen aan. Belemmerde hij van den eenen
kant den tocht, gelijk de ontscheping van geschut en krijgsbehoeften, van den ande-
ren verhinderde hij 's Konings bij den Zuidewind in zee gestevende schepen, om die
van zijn schoonzoon te bestoken , en noodzaakte ze, na veel scha geleden te hebben,
terug te keeren, en vooreerst werkeloos te blijven, terwijl hun bemanning zich wat
later openlijk voor den Prins verklaarde, dien '(tweeden Jozua», als men hem «bij
zijn landing» uit Holland begroette, ^
.........die, onder Gods banier
Tot heil van Kerk en Staat gegord (had zijn) rapier.
»0 eerstof voor de Faam», juichte men hem toe, «o ziel van mijn gezangen!»
Men zal uw zwaard omhoog bij 't zwaard Orions hangen;
Uw zwaard, hetwelk zoo wjjd ontzag en vrees verwekt.
Als 't licht van 's Hemels oog zich over 't aardryk strekt.
Ik volg u over zee en zie u veilig landen,
En meester maken van drie koninklijke stranden,
Niet om te blaken, noch te moorden, maar om 't volk
Te toon en, dat ze 't recht behouden door uw dolk. —
O, hemelsche optocht! 'k volg uw standaards door gebeden:
Hem komt de kroon alleen, die wetlok heeft gestreden;
Hier strydt men voor Gods naam, hier strijdt men voor Gods eer.
Voor 't recht der volkeren; — o, heil'ge tegenweer 1 —
Een Geryon voorheen, beheerscher van drie Eijken,
Moest voor Alkmene's zoon en zijne knods bezwijken;
Gy, Neêrlands Hercules, tem, tem dien Geryon,
Die meê drie kronen draagt, dien niemand temmen kon.
Is 't niet rechtvaardig, dat, die onlust zoekt te zaayen,
Eens op zijn tijd ook straf en onheil komt te maayen?
Schep moed, o Engeland! vrees niet meer voor gevaar,
Dees is uw toevlucht, dees uw schild en uw altaarI —'
In de tien dagen, die de Prins te Exeter vertoefde, vervoegden zich dan ook,
die «toevlucht» in hem ziende, velen van de aanzienlijksten tot hém, uit welke hij
nu gelegenheid vond, reeds 27 November een voorloopigen Raad van veertien leden te
kiezen. De kern van zijn heermacht werd, buiten de in dienst der Staten gebleven
sehotsche en engelsche regimenten, door verscheiden uitgeweken Franschen gevormd, die
^ Aan Z, m den JPrinse vm Oranje op sijm Undinge aen de XlngeUe kust. VI. bl. (Volgena latere
uitgaaf, met andere verzen, van J. Pluinier);
428 ALTxEMEETNE GESCHIEDENIS
in den hem begeleidenden Maarschalk van Schömberg hun als van nature aangewezen
hoofd en aanvoerder vonden; de ruiterij bestond voor een goed deel uit Duitschers,
voornamelijk Brandenburgers; verder vond men er ettelijke Zweden en tal van Neder-
landers, allen door een zelfden geest van verzet tegen Frankrijk's kerkdwang en
heerschzucht gedreven, en met het doel voor oogen, daartoe Engelands onroomsche
Staatskerk en vrijheid te handhaven, zoodat zich ook anderen dan Anglikanen, en
zelfs tegenstanders dier kerk bij hen aansloten ^.Lord Edward Seymour, een ijverig
Episkopaal, stelde een stuk op, waarbij men zich tegenover God, den Prins van Oranje,
en onderling verplichtte, zoolang vereenigd te blijven, tol's Lands Godsdienst, wetten,
en vrijheden door een vrg Parlement onwrikbaar gegrondvest waren. Van Exeter uit
vond het macht van onderteekenaars. Te vergeefs dat de Koning daarentegen het lezen
en kennisnemen van 's Prinsen verklaring verbood, die alom met instemming begroet
werd. Zijn nieuwe Staatssecretaris ried hem zelf zoo spoedig mogelijk lot de bijeen-
roeping van een zelfstandig Parlement over te gaan; hij zei echter, dat, hoe gaarne
hij 'twenschte, niet te kunnen doen zoolang de Prins in 't land was. Inmiddels begaf
hij zich naar Salisbury, waar zijn troepen zich thans bevonden, en werd daarbij
door den franschen gezant, Barillon, vergezeld. Ook bij die troepen vond hij echter
reeds verdeeldheid van gevoelen, en keerde nog vóór de Prins, den 1®° December,
den weg naar Salisbury insloeg, van daar terug. Zijn schoonzoon van Denemarken,
's Prinsen zwager, kwam acht dagen later zich bij den Prins aansluiten, en weldra
gewerd hem nu ook het bericht, dat de Koningin met haar jonge spruit naar
Portsmouth gevlucht was. Terwijl hij nu naar Hinton voortrukte, ontving hij van
's Konings trouwen aanhanger en legeroverste. Lord Feversham, een schrijven, met
het voorstel van wederzij commissarissen te benoemen, om in overleg te treden, en
ook Van Gitters meldde uit Londen, dat de Koning gaarne het oor aan zijn voor-
slagen leenen zou. De Prins kon intusschen niet anders dan zich aan zijn verklaring
houden, en van een doeltreffende onderhandeling dus ook niets komen. Te Salisbury
werd die Prins door de leden van het Stadsbestuur in ambtsgewaad ontvangen, en,
onder toejuiching van 't volk, door hen en den deken en 't kapittel der hoofdkerk
verwelkomd. Bristol, Plymouth, Huil, en andere plaatsen vielen hem bij, te Oxford
werd Seymours bondschrift onderteekend, en te Nottingham verzamelde zich de adel
van 't Noorden om Prinses Anna, die weinig dagen na haar gemaal uit Londen
geweken was, waar zij hooge woorden met de Koningin had gekregen.
In Holland vernam men dit alles achtervolgens met groote vreugde, geleidde den
Prins in gedachten op zijn zegetocht, en verslond de engelsche nieuwsmaren, die gele-
getiheid gaven hem als op den voet te volgen. «Sedert het landen van den Heer
Zie de opmerking van Eanke daaromtrent, Engl. Gesch., t. pl. S> 561.
-ocr page 432-DES VÄ.DERLANDS. ' 429
Prins van Oranje in 't Westen», meldden dezen o. a. 26 November, uit Londen, «is
alles naar zijn wensch gegaan; hij vindt meer vriendschap en bijval, als ooit iemand
die een inval deed. In Exeter wierd hij ontvangen met het luiden der klokken, aan-
steken van vreugdevieren, toejuiching, en zooveel eer als mogelijk was. Op Zondag
preekte er Dr. Barnet in de hoofdkerk uit Psalm 107: Hij stort verzuchting uit over
de Prinsen, en doet ze dwalen in 'l Westen, daar geen weg is, maar Hij brengt de
nooddruftigen uit de verdrukking in een boog vertrek. De oprechten zien 't en zijn
verblyd, enz. Veel volk van allerlei qualiteit komt dagelijks tot den Prins» Wat later:
«drie regimenten ruiterij zijn van den Koning lot den Prins overgegaan», en «voor-
leden dinsdag is Zijn Hoogheid met groote staatsie in Salisbury gereden, hebbende
Prins George van Denemarken aan zyn rechter- en den Graaf van Clarendon aanzijn
linkerhand. Sedert is hij tot Ramsborough voortgetrokken. Van Huil is zekere tyding
gekomen, dat de Goeverneur Lord Langdale, Lord Montgomery, alle de Papisten van
"t garnizoen, en die er zich uit York en het land geborgen hadden, in verzekerde
bewaring gesteld zijn, en men zich voor Zijne Hoogheid den Prins verklaard beeft;
zoodat nu 't Noorden en Westen t'eenemaal voor hem verzekerd is, en van de rest
buiten twijfel in 't kort zal gevolgd worden»
's Konings persoonlijke bereidvaardigheid , om te onderhandelen en toe te' geven,
was intusschen slechts schijn geweest, en moest hem alleen strekken, om tijd te winnen
voor de veiligheid van zijn kroonprinsjen, dat hij, door zijn vlootvoogd Dartmouth,
naar Frankrijk tot Koning Lodewijk wilde laten brengen, Dartmouth, bij al zyn trouw
aan den Koning, een niet minder trouw aanhanger der Staatskerk, wilde er zich
echter niet toe leenen, het kind in handen te leveren van een vorst, door wien het
^eker niet in de beginselen dier kerk zou opgeleid worden, en liet daarom den Koning
weten, dat hij zijn leven voor den troon veil had, maar niet medeplichtig woü zijn
aan dat vervoer. Hij liet daarenboven zelfs verschillende sloepen in den havenmond
van Portsmouth de wacht houden, om ieder vaartuig, dat zich zeewaarts woü begeven,
te onderzoeken. Nog meer tijd werd er dus vereischt, om de ontsnapping langs anderen
weg te bewerkstelligen; uitschrijvingsbrieven voor de verkiezing van een vrij Parlement
werden van 's Koningswege rondgezonden; trompetters reden over en weêr naar 's Prinsen
hoofdkwartier en Londen , om geleibrieven voor een drietal onderhandelaars te erlangen,
en weldra togen dezen nu op weg. Zij werden te Hungerford door 's Prinsen lijfwacht
met krijgseer ontvangen, en door Bentinck verwelkomd en in 's Prinsen slaapvertrek
geleid , waar zij dezen, dien zij anders liever afzonderlijk hadden willen spreken, van een
' Zie het Onpartijdigh I^laes uyt Engeland i.T'AmBterdam by Jacob van de Velde, boekverkoper
op de Hoek van de Korte Niezel in Msohylus^ 1688).
' Copie van een Brief uyt Londen. (Te Rotterdam by Barent Bos, boekv. op 't Westnieuweland, 1688).
-ocr page 433-430 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
ganschen sloet Heeren omringd vonden. Zij gaven hem een brief van zijn schoonvader
over, door dezes Secretaris in 't Franscb gesteld, en niet, gelijk hij ze vroeger steeds
plag te ontvangen, eigenhandig en in 't Engelsch geschreven. De verhouding tusschen
oom en neef, schoonvader en schoonzoon, was dan ook wei veranderd. De laatste, zich
uit den kring zijner Heeren verwijderend, liet het thans aan hunne overweging, hoe te
handelen; doch toen zij hem, als uitkomst van hun beraadslaging, aan de hand deden,
's Konings onderhandelingsvoorslag af te slaan, verklaarde hij zich daartegen, en zond
de commissieleden met het voorstel terug, het Parlement te laten bijeenkomen, terwijl
hiy zelf zich met zgn troepen op 40 engelsche mijlen afstands dezerzyds van Londen,
die van den Koning zich op gelyken afstand aan de andere houden zouden Tijdens
hun afwezen had intusschen de Koning zich gehaast, zijn gade en zoontjen de hoofd-
stad en 't Land te doen verlaten, en daartoe de hulpvaardige hand van den franschen
edelman Lauzun ingeroepen, die Koning Lodewijks ongenade aan 't engelsche hof
ontweken was. Van zijn vriend Saint-Victor bijgestaan, had deze, 's nachts na den
19®" December, de Koningin en 'tjonge Prinsjen, met zijn min en wiegster, in alle
stilte uit Whitehall over den Teems naar Lambeth geleid, waar zij in een koets plaats
namen, die hen aan boord van 't jacht bracht, in 't welk zij naar de fransche kust
zouden oversteken. Zij volbrachten den tocht naar wensch , en verbleven, op't verlangen
der Koningin, vooreerst in een klooster te Boulogne, in stee van, in de hun in't gemoet
gezonden hofkoetsen des franschen Konings, reeds nu de reis naar St. Germain te
aanvaarden, waar zij eerst in de volgende maand, met haar gemaal samen zou gaan
vertoeven. Nadat deze den 20®" te Londen haar inscheping en afvaart vernomen had,
en daar vervolgens door zijn afgevaardigden tot den Prins, van den gunstigen afloop
hunner onderhandeling onderricht was, zette hij, wel verre van het gedane voorstel
aan te nemen, het bij hem zelf tot rijpheid gekomen opzet door, zich eveneens uit
de voeten te maken, doch mocht daarin aanvankelijk minder gelukkig dan zijn echt-
genoote slagen. Den schijn aannemende, als ware hij bereid in nader onderhandeling
te treden, ontbood hij de nog in Londen aanwezige Heeren tot zich, deelde hun de
afreis van de Koningin en zijn zoontjen mee, doch tevens zijn voornemen, zelf opzijn
koninklijke post te blijven. Na hun vertrek evenwel, en nadat hij zich de nog niet
verspreide uitschrijvingsbrie ven en het Grootzegel van 't Koninkrijk had doen ter hand
stellen, wierp hij die brieven in 't vuur, stak dat zegel bij zich, en verliet's nachts te
drie uur in de huurkoets, waarmede hem Hales buiten wachtte, zijn paleis. Bij
't oversteken van den Teems smeet hij 't Grootzegel in 't water, waaruit het eenige^
' Zie voor de verdere bepalingen den brief van Van Cittera, opgenomen in mgelands Godsdienst
en Vryheid hersteUt door Sijne Hoogheijt den Rre. Frince van Oranje, enz. (T'Amsterdam by Marcus
Doornick, 1689), bi. 143 yv.
DES VÄ.DERLANDS. ' 431
maanden later toevallig door een visscher weêr werd opgehaald. Den Teems over, zette
hij zich in een wagen, die hem naar Sheerness voerde, waar aan het Tolhuis een
vaartuig voor hem besteld was. De schipper daarvan wilde echter niet afvaren voor
hij ί bij den hevigen wind, wat meer ballast had ingenomen, waardoor een tij voor
hem te loor ging. Het vaartuig, dat bij 't veer vaf Elmley — het zoogenaamde Konings-
zeer — tegenover 't kleine Sheppey lag, wekte den achterdocht der ruwe visscherslui
van Kent, die er op los kwamen en de voor paapsche vluchtelingen gehouden opva-
renden naar 't land sleepten, den Koning beurs en uurwerk ontnamen, en hem en
Hales in 't veerhuis vasthielden, tot eenige uit Kantelberg en omstreken toegesnelde
Heeren hen eindelijk verlosten, en den in de uiterste angst verkeerenden Koning
naar Rochester in veiligheid brachten. Vandaar zond hij zijn legeroverste Feversham
met een brief naar zijn thans te W^indsor vertoevenden schoonzoon, hem te kennen
gevende dat hij op weg naar Londen was, daar een persoonlijk onderhoud met hem
verlangde, en er, terwijl hij zelf weêr Whitehall ging betrekken, hem hel Sint
Jacobspaleis ter beschikking stelde. De Prins, door dezen loop der dingen teleurge-
steld, en op geen onderhoud met zijn schoonvader meer belust, weigerde Feversham,
die zonder vrijgeleide gekomen was, te zien, en gaf bevel hem gevangen te houden,
terwijl hij Zuilestein naar den Koning afvaardigde met het bericht, dat hij hem
niet te woord kon staan, en hem liefst te Rochester zag blijven. Intusschen was
Jacob toen reeds, 's avonds van 26 December, te Londen terug, waar zijn ontvangst
minder ongunstig bleek, dan hij had vermoed, al mocht, naar de onverdachte ver-
klaring van den franschen gezant, «het volk in den grond voor den Prins van Oranje»
zijn. Bij Zuilestein's komst gaf hij dezen zijn hoop te kennen, dat hij, nu eenmaal
weêr op Whitehall zijnde, den Prins er zou kunnen verwachten, doch Zuilestein
zei rondweg, dat deze niet naar Londen zou komen, zoolang er troepen waren,
die niet onder zijne bevelen stonden. Ontstemd over dit antwoord, vraagde hij in
zijn verlegenheid bij 't Stadsbestuur aan, of dit zich verbinden wou, hem tegen den
Prins bij te springen, doch stootte ook daar zijn hoofd, en zag nu geen ander
heil dan in de vlucht. Inmiddels werd er te Windsor beraadslaagd, hoe verder om-
trent hem te handelen; dat hij Londen moest verlaten stond vast, en men stelde hem
dus voor, zijn verblijf op 't weelderig slot van Ham, aan den oever van den Teems
te nemen, de aangenaamste woonstee voor hem denkbaar. Hij zei echter — met het
oog op zijn ontsnapping — dan liever naar Rochester terug te willen keeren, wat
hem gaarne vergund werd. Inderdaad kon hij zijn tegenstanders, met den Prins aan
'l hoofd, geen grooter dienst doen, dan zich hoe eer hoe beter weg te maken, en
hun de handen zoo gehéel vrij te laten. Men gaf dus last, hem te Rochcster stil zijn
' Aangehaald by Maeaulay, III. ρ. 368, aant. 2.
-ocr page 435-432 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
gang te laten gaan, en geenerlei hinderpaal in den weg te stellen, mocht hij — als
zich verwachten liet — goedvinden nogmaals het hazepad te kiezen. Nog vertoefde
hij te Londen, toen 's Prinsen engelsche en scholsche vendels reeds Kensington en
Chelsea kwamen bezetten, en nu weldra ook de wacht aan zijn paleis door de hunne
ïj}
vervingen, 's Avonds kreeg hij daar toen het bericht yan het te Windsor genomen
besluit, en met het aanbreken van den dag de toestemming van den Prins, naar
Rochester, in plaats van naar Ham te gaan. 's Morgens van den 28®" verliet hij ΛVitehall
in zijn koningsjacht, van een half dozijn of meer vaartuigen, met krijgsvolk van den
Prins, omringd, terwijl 's Prinsen verdere manschappen van de westzij Londen bin-
nenrukten. Zijn drie engelsche regimenten werden er om en bij den Tower ingekwar-
tierd , de drie schotsche in Southwark. T)e Prins zelf kwam, van Schömberg verge-
zeld, nog vóór den avond in een rijtuig, het park door, om 't gedrang van't jubelende
volk te ontgaan, naar het voor hem bestemde paleis, waar weldra haast geen ruimte
genoeg was, om de toestroomende schare van bezoekers te bergen. Hij toonde er zich,
als de omstandigheid en zijn stemming meêbracht, naar de opmerking van een oog-
getuige % «statig, ernstig, en gesloten». Den volgenden dag kwam Stads overheid hem
haar hulde brengen, en bracht hun woordvoerder, Sir Georg Treby, toen in herin-
nering, «hoe verscheiden Prinsen van 't Huis van Nassau, de hoofdbeambten eener
groote Republiek waren geweest, andere de keizerlijke kroon hadden gedragen, doch
hoe het de bijzondere aanspraak van een doorluchtig geslacht op aller hulde was, 'dat
God het als zijn verkorenen gewijd had tot de verheven roeping, om, van geslacht tot
geslacht, waarheid en vrijheid legen dwingelandij te verdedigen». Daarna volgden de in
Londen aanwezige engelsche bisschoppen , en toen die van Londen zelf, aan 't hoofd der
stedelijke geestelijkheid, eenige van andere onroomsche gezinten niet uitgesloten, die
hij met in 't oog loopende heuschheid bejegende; ettelyke verdere der laatste boden
een afzonderlijk adres aan. Toen daarna de negentigjarige wakkere rechtsgeleerde
Maynard, aan de spits zijner beroepsgenooten, verscheen, uitte de Prins hem zijn ver-
moeden, dat hij wel alle wetgeleerden van zijn tijd overleefd moest hebben. «Zeker,
Mijnheer!» was zyn snedig antwoord, «en zonder Uwe Hoogheid, de wetten er bij».
Nog een viertal dagen hield het de belager dier «wetten», de even kortzichtige
als zwakhoofdige Koning Jacob II, te Rochester uit; toen maakte hij zich vaardig tot
den aftocht. Den Nieuwjaarsdag — naar de engelsche tijdrekening den 22·^" Decem-
ber — bracht hij er nog rustig door, begaf zich 's avonds te bed, doch stond midden
in den nacht op, en ging, van zijn natuurlijken zoon Berwick begeleid, door een ach-
terdeur in den tuin, naar de Medway, slapte daar in een klein vaartuig, dat hem bij
't krieken van den zondag aan boord van 't smakschip bracht, waarin hij den Teems
Evelyn, in zijn Diaty op '®/j8 Dec. 'è
-ocr page 436-DES VADERLANDS. 433
af den overtocht naar Frankrijk ondernam. Hij stapte, na een voorspoedige reis, te
Ambleteuse aan wal, en begaf zicb. op Driekoningen naar St. Germain, waar hem»
met vrouw en kind, door zijn geestverwanten broeder van Frankrijk de hartelijkste
en luisterrijkste ontvangst bereid was.
Zoo had hij zijn kroon en toekomst aan zijn bekrompen geloofsijver en kleingees-
tige staatsbeschouwing voor goed ten offer gebracht; want van nu af aan zou het
inderdaad reeds mogen heeten, wat een guitig fransch rijmer van hem en zijn zoo-
veel schranderen schoonzoon getuigde:
Quand je veux rimer h Guillaume,
Je trouve d'abords trois royaumes,
Qu'il a rangés dessous sa loi;
Mais quand je veux rimer ä Jaques,
Je ne trouve rien, sur ma foi,
Sinon qu'il a fait bien ses Päques';
gelijk een ander niet minder vfaar rijmde:
Le roi Jaques est dèpo^sédé:
Le cagotisme est son pêché®.
Zijn «mis-geloof», als men 't in nederlandsche klankspeling uitdrukte, had hem
lot wetsverkrachting, miskenning der engelsche volksbehoeften, en versmading der
volksstem vervoerd, tot het te laat was daarvan terug te komen; en de geboorte van
zyn stamhouder en erfprins uit tweeden echt had er niet weinig toe meêgewerkt,
dien jammerlijken stand van zaken te weeg le brengen. Met het uitzicht op de troons-
beklimming, na zijn afsterven, van zijn oudste dochter uit eerste huwelijk en haar
gemaal, had, bij een keeren zijnerzijds ten halve vóór hij geheel was afgedwaald,
alles voor hem nog zijn geleidelijken loop kunnen hebben; doch de geboorte van dien
spruit uit een, niet minder dan haar koninklijke echtgenoot, ijverig Roomsch-katho-
Hekc moeder, moest noodwendig alles in de war brengen, en den kans voor Koning
en erfprinsjen beide voor goed doen verkijken. Geen wonder daarom ook, dat men
onder een door Kneller naar 'l leven geschilderd portret van dat prinsjen, de niet
minder ware als ondeugende nederlandsche versregels grifte:
De Prins van Wallis zit naar 't leven hier ten toon,
Die zjjnen vader stoot onwillig van den troon:
Was hij voor 't engelsch Ryk gebleven ongeboren,
De Britsche Monarchie had Stuart niet verloren.
Drie zaken deden kwaad in 't listig Rjjksbewind:
De Wetbrcuk, 't Misgeloof, en dit geboren kind ^
' Zie Le nouveau siècle de Louis XIV^ etc. p. 135. = Aid. p. 126.
' Zie nevenstaande afbeelding naar de oorspronkelijke prent,
IVe deel, ge stuk.
m
55
-ocr page 437-434 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Hoe luisterrijk de ontvangst te Sint Gerraain was, en hoe hartelijk de verhouding
van den franschen Konirrg tot zijn engelsche gasten bleef, vooreerst kon hij hen nog
niet aan veel anders dan een weelderige schuilplaats in hun ballingschap helpen, al
was de uitgeweken vorst van het denkbeeld vervuld, en daarom des te eerder tot zijn
ontsnapping uit zijn veegen toestand besloten, van Frankrijk uit en met franschen bij-
stand zijn herstel in Engeland te beproeven. De fransche legerbenden hadden, na't be-
machtigen van Filipsburg, onder Bouffiers, het arme Goblens zonder noodzaak in brand
geschoten, onder Vauban Manheim en Frankendaal vermeesterd, en hun Koning te
gelijkertijd den oorlog aan Holland verklaard, na eerst reeds door zijn troepen in de
Meyerij te hebben laten stroopen en brandschatten. Hij had, schreef hij, in zijn van
26 November dagteekenende verklaring, «gehoopt, dat de algemeene Staten, die zoo-
veel ijver aan den dag hadden gelegd, om het 20-jarig Bestand te laten sluiten, geen
minder ijver ook zouden getoond hebben, om dat te handhaven; daarentegen had hij
moeten vernemen, dat zij buitengewone wervingen tot stand brachten, en met som-
mige duitsche vorsten samenspanden, om den Kardinaal van Furstenberg het aarts-
bisdom van Keulen te onthouden; hij had getracht, hen door zijn gezant daarvan terug
te brengen, maar zij hun troepen integendeel onder den Prins van Waldeck met die
van bedoelde Duitschers vereenigd; en hij had daarom van zijn kant dan nu ook be-
sloten, hun zoo te water als te land den oorlog te verklaren, en zijn onderdanen allen
handel met hun te verbieden». Hun gezant Wassenaar-Starrenburg Het hij daarop door
een zijner edellui bewaken; doch de Staten weigerden nu hunnerzijds ook Avaux zijn
vrijgeleide, en stelden hem onder de hoede van een hunner kapiteins — Wolfson —
die hem vervolgens naar de grenzen begeleidde, terwijl ook Starrenburg weêr werd
vrijgelaten en de terugreis naar Holland aannam. Het nederlandsche scheepsvolk onder
zijn bereik liet de Koning in de gevangenis werpen, en van Duinkerken en elders
kapers uitgaan. ?an Engeland reple hij echter bij dat alles geen woord, en bleef er
ook verder vooreerst nog van zwijgen Ook de Staten bepaalden zich tot het noo-
digste, om verder geweld aan hun zuidergrens te keeren, doch lieten tevens niet na,
in Duilschland werkzaam te zijn, om er zich van een nieuwen bondgenoot tegen
Frankrijk te verzekeren. Reeds in 't laatst van October was, op schriftelijken aan-
drang van Fagel, Hop uit Berlijn over Silezië naar Weenen gereisd , om er den vrede
met'het daar naar snakkend Turkije te bevorderen, dat voor de keizerlijke wapenen
het onderspit delfde, en zich in September zelfs het sterke Belgrado weêr had zien
"Bü aie oorlogsverklaring toch ging h« «auf den Öesichtspünkt Jacobs ein, die Stellung ihni
nicht dadurch zu erschweren, dass er geradezu als sein Verbündeter erscheine". (Ranke'a Franz.
Geschichte, IV. S. 37).
1
-ocr page 438-DES VÄ.DERLANDS. ' 435
ontweldigen ^ Kwam die vrede tol stand, dan kon de Keizer die wapenen aan den
Rijn bezigen, en er Frankrijk meê helpen bestrijden. De Keizer was tot dat laatste,
sedert Lodewijks legertocht in den Palts, bereid genoeg, en nam daarom ook met ge-
noegen van 's Pfinsen overzeesche onderneming, in haar tegen Frankrijk strekkende
richting kennis; hij roemde 's Prinsen gematigdheid in zijn optreden, dat ten,duide-
lijkste toonde, hoe hij geen godsdienstoorlog in den zin had, noch het op verdrukking
der engelsche KathoHeken toelei. Bij zijn gulle betuiging daarvan wees hij hem zelfs
met de meeste argeloosheid op 't duitsche Rijk, waar «de drie godsdiensten» — de
luthersche, hervormde, en roomsche — «sedert den westfaalschen vrede het bur-
gerrecht hadden», zonder daarbij te bedenken, hoe jam^merlijk hij zelf met twee van
de drie in Hongarije had omgesprongen, eh er beide eerste maar al te gevoelig zijn
keizerlijken voorkeur voor den derden had doen beproeven.^ Had dus de Prins zich aan
zijn voorbeeld willen houden, het zou er met de engelsche Katholieken treurig ge-
noeg hebben uitgezien. Intusschen toonde hij zich thans in dezen geheel anders ge-
stemd, en prees hem, dat hij in zijn kennisgeving zoo uitdrukkelijk betuigde, «van
zijn wieg af een afkeer te hebben ingezogen van hen, die de Kristenen vervolgen.
De Kristenheid», zoo ging hij in zijn gemoedelijke bespiegeling voort, «Igdt dan ook
niet zoo zeer wegens den godsdienst als wel door de heerschzucht; daar het toch voor
oogen ligt, hoe Frankrijk uit dat beginsel alleen, wat het vóór weinig tijd in zijn
koninkrijk tegen andersgezinden in zake godsdienst in 't werk heeft gesteld, thans
tegen den roomschen Paus, tegen mij, tegen het gansche duitsche rijk, zonder on-
derscheid van geloof, onderneemt» ^ Te vergeefs dat dan ook Koning Jacobs gezant
te Weenen, den Keizer in zijn belang zocht te winnen; hij bleek dezen te fransch-
gezind, om met hem aan te leggen. Slechts toen 's Prinsen Verklaring, wat later, de
mogelijke onechtheid van den Prins van Wallis te berde bracht, toonde men zich
een oogenblik wat minder vaardig in zijn bijval, en beweerde een van 's Keizers
staatsdienaars, de Graaf von Straetmann zelf, dat men, naar den bekenden rechtsregel:
«vader is, wien 't huwelijk daarvoor aanwijst», daaraan zelfs niet tornen mocht; doch
Hop deed hem snedig opmerken, dat het hier minder de vraag van «'t vader- dan
wel van 't moederschap» gold, en deze «slechts door het Parlement kon beslist wor-
den» ^ Zoo kon hij dan ook den 12®" December aan Fagel melden, dat hem van
zeer vertrouwbare hand het bericht was toegekomen, hoe vóór eenigen tijd wel veel
moeite was aangewend, om Zijne keizerlijke Majesteit in een goed versland en nauwe
' Zie over deze turksche aangelegenheden de uitvoerige berichten in Mr. Den Tex' Proefschrift
over Hop, bl. 119 en vv.
® Zie het in Byiage 3, bl. 270 aldaar, meegedeeld eehrijven.
® Zie aangeh. Proefschrift, bl. 142.
436 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
verbintenis met Frankrijk en Engeland te brengen; hoe daartoe als een zeer voorname
beweeggrond het belang van den rooraschen godsdienst was bijgebracht, en hoe er ver-
der bij was voorgegeven, dat ais de Huizen van Oostenrijk, Bourbon, en Stuart veree-
nigd waren, ze gansch Europa de wet konden stellen; doch dat de Keizer, het voor een
hoofdbeginsel houdende, «den aanwas der fransche Mogendheid tegen te gaan, en oordee-
lende, dat zulk een vereeniging , onder uiterlijken schijn van godsdienstbelang, inder-
daad alleen maar zou strekken, om Frankrijks gezag verder uit te breiden, haar af-
geslagen en daarbij standvastig volhard had, onaangezien men hem daarom te Rome en
' elders wilde laten doorgaan voor een vorst, die van weinig ijver voor de voortplanting van
den roomschen godsdienst blijk gaf; dat hij daarom, de groote verstandhouding tusschen
Engeland en Frankrijk in aanmerking nemende, den tocht van Zijn Hoogheid naar 't eerst-
genoemde niet anders dan voor goed kon aanzien, in de hoop dat het daardoor in een beter
spoor voor de algemeene belangen gebracht zou worden; dat zich ook de redenen niet
weêrspreken lieten, door Hun Hoogmogenden, bij hun besluit van 28 October, voor
hun ondersteuning van den Prins met schepen en volk aangevoerd, daar de gansche
wereld uit het gedrag der Kon. Majesteit van Engeland genoeg had kunnen zien, hoe
weinig hij den Staat genegen was, en hoezeer Hun Hoogmogenden dus verplicht waren,
grooter onheilen van dien kant zooveel mogelijk te voorkomen; dat het voornemen
van Zijne Hoogheid, om de verbroken wetten in 't engelsche Rijk te herstellen, lof-
waardig was; en, wat den godsdienst betrof, dat, gelijk de Keizer door ieder vooreen
goed Katholiek erkend werd, ook niet ontveinsd kon worden, dat hij voor dien gods-
dienst, dien hij den waren en besten achtte, genegenheid toonde, doch dat men daarbij
tevens wel kon beseffen, dat Hun Hoogmogenden en Zijn Hoogheid, als den hervormden
godsdienst belijdende, dezen de voorkeur boven den roomschen gaven, en dat die
godsdienst, welke, 't zij dan hervormd of katholiek, in een of ander Staat de heer-
schende was, boven alle andere moest worden gehandhaafd, zóó nochtans, dat zij die
van die hoofdgezinte verschilden, in hun gemoed niet gedwongen mochten worden;
dat Zijne Keizerlijke Majesteit daarom ook in 't duitsche Rijk drieërlei godsdienst
duldde, ook in zijn rijkshofraad en andere rijksinstellingen, en met name in zijn
legers, verscheiden onroomsche generaals en raden had, en dat, in navolging van
dien, en op het voetspoor van 't geen in 't zelfde opzicht in Holland betracht werd.
Zijne Majesteit niet ongaarne zou zien, dat zulke aanzienlijken en vermogenden in
Engeland, als tevens katholiek waren, niet van alle staatkundige voorrechten mochten
uitgesloten worden, inzonderheid omdat hun aantal, naar men meende, niet aanmer-
kelijk zou zijn; dat men daarom ook wel had mogen lijden , dat de vroeger door Zija
Hoogheid voorgeslagen middelen niet afgewezen waren, door welke een gelukkige
eendracht onder de engelsche onderdanen van allerlei gezindheid had teweeg gebracht
kunnen worden; dat men daarentegen in dat land met zulken onmatige drift was te
DES VÄ.DERLANDS. ' 437
werk gegaan, als zelfs door den Paus en alle gematigde Katholieken was afgekeurd;
dat men daarbij nog in oogenschouw nam, hoe diegenen, die aan Frankrijk gehecht
geweest waren, en eerst het meest op gewetensvrijheid hadden aangedrongen, om door
die beide middelen een onbepaalde macht in Engeland te erlangen, de strafwetten
tegen de Katholieken hadden teweeggebracht, en dat daarenboven de beschikking
daaromtrent een zaak van inwendigen aard was, en Zijner Keizerlijke Majesteit in elk
geval 's Prinsen verklaring welgevallig was van niet te doen vervolgen, die van de
engelsche Staatskerk verschillen mochten; dat het voorgeven en de inblazingen, door
de Franschen alom uitgestrooid, om 's Prinsen tocht voor een begin van godsdienst-
oorlog te laten doorgaan, door 's Keizers Hof beschouwd werden, als met geen ander
oogmerk gedaan, dan om de hooge bondgenooten onderling wantrouwen in te boe-
zemen en dus van elkander te vervreemden, en dat men er van dat oogmerk al te
wel overtuigd was, om aan die inblazingen gehoor te geven, als waaruit niet anders
dan het bederf der goede zaak kon volgen; en dal, eindelijk, Zijne Majesteit dus
genegen was, met Hun Hoogmogenden een onderlinge nauwe verstandhouding voort
te zetten, en van tijd tol tijd met hun overeen te komen, omtrent hetgeen ten
gemeenen beste zou kunnen dienstbaar zijn
Toen dit geruststellend en ook voor de aanstaande toekomst belangrijk schrijven
naar Holland kwam, zou het den man, aan wien 't voornamelijk gericht was, den
Raadpensionaris Fagel, niet meer in 't leven vinden. Reeds ongesteld toen de vloot,
tot welker uitrusting hij zoo krachtdadig had aangespoord, nog voor Helvoetsluis gean-
kerd lag, zoodat hij bij haar tweede, zoo min als bij haar eerste uitvaren had kunnen
aanwezig zijn, was hij een goede maand later, den 15-December, overleden, en had
dus althans haar goede overkomst en welkome ontvangst nog kunnen vernemen. Toen
de Prins het bericht van zijn afsterven kreeg, na hem, nog in een laatste schrijven
van de vloot, in plaats van dat «een spoedige herstelling» gewenscht te hebben, schreef
hij, in zijn hart getroffen: «ik kan niet genoeg betuigen, met wat smart tot het
binnenste van mijn ziel ik den droevigen dood van den Raadpensionaris heb verno-
men; ik verlies in hem den grootsten vriend, dien ik in deze wereld kon hebben,
en zekerlijk de Staat den trouwslen dienaar». Inderdaad verloor hij in hem als zijn rech-
terhand, welker vaardig dienstbetoon hem in geen omstandigheid ontbroken had. Als
Raadpensionaris werd Fagel voorloopig door den Pensionaris van Haarlem, Michiel len
Hove, vervangen, die echter zelf reeds na weinig maanden, den-24«» Maart van
't volgende jaar, weêr kwam te slerven, en toen door zijn delfschen ambtsbroeder,
Antonie Heinsius, werd opgevolgd, in wien de Prins een niet minder wakker en
werkzaam medearbeider bij zijn even omvang- als belangrijken werkkring, dan in
Zie Hop's, in Bijlage 4, bl. 372 en v., aldaar opgenomen brief.
-ocr page 441-1442 ALGEMÉEiiE GESCHIEDENIS
w
Fagel vinden zou ^ En werden zoo Vollenhove's bedrukte vragen bij dezes uitvaart:
Wat trooststof kan dien bittren ramp verzoeten?
Wat Staatpilaar weet dit verlies te boeten?
Wat Atlas torscht dien last weêr op zyn nek?
Wat nazaat wordt door 't Vaderland verkregen —
Men zie vrü uit, zie om u, allerwegen —
Wiens glans dit licht niet hindre, niet bevlekk'?
die vragen werden, door zijn tweeden opvolger, op eene den Ideininoedigen klaagzan-
ger min of meer beschamende wijs beantwoord, al had deze zeker het volste recht
gehad van zijn voorganger te getuigen:
Wat lofdicht meldt man's vlijt, geduld, en yver,
Een taayen boog gelijk, die altijd styver
Gespannen staat, wel buigt, doch breekt in 't end;
Gedienstigheid tot hoog bedrijf geboren,
Langmoedig, om elks bede en klacht te hoeren;
Standvastigheid, op haat noch dreigement.
Noch lasterdrift, noch vloek gewoon te passen,
't Gezag van gunst en ongunst ver ontwassen. —'
Voor den Prins kwam 't er nu, na 't vertrek van zijn schoonvader en zijn eigen
blijde verwelkoming te Londen, op aan, de juiste stelling in te nemen, die er hem
voegde. «Wie» toch, als, bij zijn dichterlijke schets van De Verlossingevan Britanje,
weinig maanden later, Fagels lijk- en lofdichter vraagde:
Wie zou nu met zijn zorg het groote roer der zaken,
Nu d'opperstuurman zelf het schip begaf, bewaken? —
Lei ook 't antwoord op die vraag, als van zelf sprak, voor de hand, de wijze*
waarop dat geschieden moest, de verhouding tot land en volk daarbij in te nemen,
was voor den aangewezen man tot die taak een netelig vraagstuk. Sommige zijner
ongevergde raadgevers verlangden, dat hij zich de britsche kroon, als bij veroverings»
recht verworven, zou toekennen, en dan onder zijn grootzegel het toegezegde Parle-
ment beschrijven zou. Het was de kortste en doeltreffendste weg, verzekerde mén hem
van rechtsgeleerde zij zelfs , en wees daarbij op het voorbeeld van Koning Hendrik VII,
na den slag van Bosworth. Doch de Prins, die in zijn Verklaring openlijk gezegd had,
dat hij niet met het doel kwam, om Engeland te veroveren, en alles, zijn eigen
rechten daaronder begrepen, zou overlaten aan de uitspraak van een vrij Parlement;
1 Gelijk h« hem dan ook bij Fagels afsterven reeds aanbevolen had. Zie het Journaal van Gonst.
Euygens (Utrecht, 1676) I. bl. 42.
2 Ter uitvaart van den WeW. Gestr. Heer Gaspar Fagel, enz. In 's Gravenhage, gedrukt by
Gillis van Limburg, boekdrukker in de Papestraat, 1688. \
-ocr page 442-DES VÄ.DERLANDS. ' 439
wenschte daar dus ook volstrekt niet van af te gaan, en alles zorgvuldig te vermijden , wat
ook maar in de verste verte een zweem van gewelddadige aanmatiging had; zelfs een
Parlement bijeenroepen meende hij op eigen gezag niet te mogen, noch het uit-
voerend bewind tijdens de verkiezing op zich te kunnen nemen. Het eenigste wat er
te doen viel, was dus het tot stand brengen eener vergadering, die door het volk als
zulk een Parlement voorloopig vervangend kon beschouwd worden, en in welker eene
helft de vele geestelijke en wereldlijke Heeren te Londen aanwezig, in de andere de
oude leden van het Lagerhuis en van de Overheid der stad zitting namen. Daartoe
werd dan ook onmiddelijk overgegaan, en de leden van 't Hoogerhuis op den 11'"
December naar 't Sint Jacobspaleis ontboden. Daar lei hun de Prins den st^at van zaken
bloot, en verzocht hun dien te overwegen, en hem den uitslag hunner beraadslaging
mee te deelen. Twee dagen later werden de gewezen leden van 't Lagerhuis onder
Karei II, met de overheden en raad van Londen, gelijkerwijs bescheiden. Maandags,
den 3®" January, vergaderden toen de Heeren van 't Hoogerhuis, en besloten nu, twee
adressen tot den Prins te richten: een om-hem te verzoeken, het regeeringsbeheer
voorloopig op zich te nemen; het ander, om bij rondgaande brieven, eigenhandig
door hem onderschreven, alle kiesgerechtigde lichamen uit te noodigen, om vertegen-
woordigers naar Westmunster te zenden. De bijeen geroepen Lagerhuisleden in Londen,
omstreeks vierhonderd in getal, in Sint Stevenskapel saamgekomen, namen een ge-
lijkvormig besluit, en de Prins nu, ten gevolge der hem gedane uitnoodiging, de hem
opgedragen laak aan, waarop de klokken geluid en vreugdeschoten van den Tower ge-
lost werden. De fransche gezant, Barillon, die steeds met Koning Jacob gekonkeld had,
en wiens verder verblijf te Londen met leede oogen werd aangezien, had des zondags
te voren reeds zyn afscheid gekregen, met last, het land binnen 24 uur te verlaten.
Den volgenden zondag nam den Prins aan den avondmaalsdienst in de engelsch^ hoofd-
kerk, onder den Bisschop van Londen, deel, terwijl hij 's namiddags in de koninklijke
kapel, op de gewone wijs den dienst ging bijwonen; den dag te voren had hij in de
schatkamer last gegeven, alle achterstallen zoowel van 't engelsche krijgsvolk als dat
van 's Konings huis af te doen, waarop het grootste deel van 't laatste werd afgedankt,
en ook de nog aangehouden engelsche en nederlandsche troepen op gelijken voet als
de andere betaald werden. Feversham was tevens, op aandrang der Koningin-weduwe
van Karei II, aan wier speeltafel hij onmisbaar was, uit zijn hechtenis weêr ontslagen
Op 't eerste bericht van 's Prinsen komst in de hoofdstad en 's Konings vlucht
uit den lande, werd, op gene's verzoek, door Hun Hoog Mögenden onmiddelijk tot
een buitengewone bezending aan hem besloten, en daartoe, op zijn aanwijzing, de
Heeren van Dijckvelt en van Odijk, en Burgemeester Witsen benoemd; de laatste,
Zie het Journaal mn Suygens, t. pl. bl. 63.
-ocr page 443-440 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
om vaD zijn goede verstandhouding met Amsterdam blijk te geven. Afgevaren, wer-
den zij op zee door noodweêr overvallen, doch slapten vervolgens te Harwich behou-
den aan wal, en werden den der maand door den Prins ontvangen, «'t Is hier
nu Hosannah sprak deze hen glimlachend toe, :(maar 't zal wellicht haast Kruist
Am/ zijn». Inderdaad zou het, te zijnen opzichte, in de saam geroepen vergadering
weldra heet genoeg toe gaan. Deze, de Convencie — als men haar noemde — kwam,
ten getale van 175 edelen en bisschoppen in 't Hooger-, 513 leden in 't Lagerhuis
den February bijeen. Het eerste koos 's Prinsen ouden vriend en voorstander Halifax,
het laatste den gelijkgezinden Henry Powle tot spreker, die ook in de voorafgegane
bijeenkomst die betrekking reeds vervuld had. De Prins zond aan beide Huizen een
schrijven, waarin hij betuigde, zijn «uiterste krachten te hebben ingespannen, om te
volbrengen wat hem verzocht was tot den gemeenen welstand en vrede, en niet te
weten, dat iets was verzuimd, wat tot behoud van beide kon strekken, sedert het
beheer der zaken in zijne handen gesteld was; thans was het hun werk, de grond-
slagen te leggen eener vaste zekerheid voor hun godsdienst, wetten, en vrijheden».
Hij zei verder, «niet te twijfelen, of bij zulk een volkomen vrije vertegenwoordiging
van 't volk, als nu was saamgekomen, zou het doel van zijn Verklaring bereikt wor-
den, en, sedert God zijn goede oogmerken met zulk een uitnemenden uitslag be-
kroond had, op Hem te betrouwen, dat Hij zijn eigen werk voltooyen zou, door het
zenden van een geest van vrede en eendracht in hun beraadslaging. Na het gevaar
van ontijdige geschillen onder hen zelf kon voorts, in den tegenwoordigen staat der
zaken van buiten, niets zoo noodlottig zijn, dan een al te lang rekken van hun over-
leggingen; de Staten, door welke hij in de gelegenheid gesteld was, hen met volk bij
te springen, zouden misschien binnen kort de werking daarvan bespeuren, door zoo
lang verstoken te blijven van hun tijdigen bijstand tegen een machtig vijand, die hen
reeds den oorlog verklaard had; en gelijk Engeland al door een verdrag verbonden
was, hen in zulk een omstandigheid te helpen, hield hij zelf zich ook verzekerd, dat
hun'heugelijk besluit tot behoud van dit koninkrijk, met zooveel gevaar voor zidh zelf,
ook ontmoeten zou al de vergelding van vriendschap en bijstand, die van hen, als Pro-
testanten en Engelschen , verwacht kon worden, zoo ooit hun Staat dat vereischen mocht».
Het weldra gegeven antwoord,luidde, dat de vergaderden, «ten uiterste gevoelig voor
de groote verlossing hunnes Rijks van het Pausdom en de willekeur, en beseffende
dat ze hun behoud, naast God, aan Zijne Hoogheid dankten. Haar, als het luisterrijke
werktuig van zulk een grooten zegen over hen, hunne onderdanigste dankzegging en
erkentenis brachten»; dat zij voorts «de groote zorg erkenden, die het Zijner Hoogheid
geliefd had, te besteden aan het beheer van 's Lands algemeene zaken, enHaarood-
^ Zie de gansche naamlijst der leden in 'ßngelands Qoddknsi en Vryheid hersteUt, enz. bl. 188 en ^^ ·
-m
DES VÄ.DERLANDS. ' 441
moedelijk baden, dat beheer ook verder op zich te willen nemen, beide in Staats-
en krggswezen, gelyk de beschikking over de openbare inkomsten tot behoud van
hun godsdienst, rechten, wetten, vry heden, en eigendommen, en van den vrede des
volks, totdat nader overleg door hen zou gehouden zyn, waarbg zg met allen spoed
zouden te werk gaan, hun uiterste vermogen in 't werk stellende, om alle dingen ^
in Zign Hoogheids schryven vervat, vaardig af te doen». In zyn kort en bondig weder-
antwoord verzekerde hun de Prins, «zich te verheugen, dat hetgeen hij gedaan had
zoo naar hun smaak was, en hij gaarne zou voortgaan met het van hem verzochte
beheer hunner zaken voort te gaan, aan hun eigen overweging nogmaals ten zeerste
aanbevelende de zaken buitenslands, die het noodig maakten, dat ze hun werk spoedig
verrichtten, niet alleen tot vestiging der binnenlandsche op een deugdelijken grond-
slag, maar tot veiligheid ook van geheel Europa». Tegen den 10®® schreven daarop
beide Huizen een algemeenen bededag in Londen en Westmunster uit, om «God den
Heer te danken, dat het Zijner goedheid behaagd had, den Prins van Oranje te bezigen
tot een zoo roemrijk werktuig ter verlossing en behoudenis van den proteslantschen
Godsdienst van dit Koninkrijk tegen een willekeurig gezag» Κ Weldra vingen nu de
eigenlijke beraadslagingen aan, die al aanstonds in 't Hoogerhuis tot een lange en
heftige woordenwisseling leidden, daar de gevoelens der Heeren op gewichtige punten
verdeeld waren. Een brief, door Koning Jacob aan hen, gelijk aan 't Lagerhuis gezon-
den, en waarin hij hun vertelde, hoe het zijn voortdurende zorg geweest was, hen
rechtvaardig en gematigd te regeeren, en zij door hun opgedrongen denkbeeldige
grieven in hun verderf gelokt waren, werd intusschen door beide Huizen ongelezen
ter zij gelegd. Dat hij de regeering verbeurd had, leed voor beiden geen twijfel. Zij
raakten vervolgens slechts aan 't haspelen en haarkloven, in welke bewoordingen dat
zou moeten uitgedrukt worden, en 't duurde een geruimen lp voor zij 't daaro«ptrent
eens werden. In 't Hoogerhuis bleek een groot verschil van raeening omtrent de
naaste voorziening in zyn open gevallen plaats: sommigen wilden een regentschap,
anderen, door Lord Danby aangevoerd, de Princes van Oranje tot Koningin zien uit-
roepen , nog anderen, met Hahfax en zijn geestverwanten, den Prins. Op voorstel van
Lord Devonshire werd dinsdag de voor de stemming bepaald, om «het licht dat
men intusschen van beneden — uit het Lagerhuis — zou bekomen, en tot zijn
nut aanwenden kon», Den nam dat Lagerhuis den stand van zaken, wat den
Iroon betrof, meer bepaald in overweging, en toen, na eenige beraadslaging, de
sleUing aan, dat «Koning Jacob II, getracht hebbende den Staat van 't Koninkrijk,
door verbreking van 't onderling verdrag tusschen Koning en volk, t'onderst boven
te keeren, en, op den raad van Jezuïeten en andere slechthoofden, de grondwetten
' Zie een ander schrijveD, ald. bl. 212 en vv.
IV" aeel, ge atuk. ' 56
-ocr page 445-442 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
geschonden, en zich .elf daarop uit het Koninkrijk weggemaakt hebbende, afstand
had gedaan van de regeering, en de troon daardoor opengevallen was». Toen de^e ver-
klaring den volgenden dag aan Η Hoogerhuis was kenbaar gemaakt, besloot men daar
echter, vóór hare nadere bespreking de vraag te beantwoorden, of een Regentschap,
gedurende Koning Jacobs leven, in zijn naam, het koninklijk gezag uitoefenende,
het beste middel zou zijn, om de wetten en vrijheden des volks te handhaven. Daar-
over werd nu lang en met warmte geredetwist, en eindelijk, met een meerderheid
van maar twee stemmen, 51 tegen 49, zulk een Regentschap verworpen. Daarop
hadden buiten de vergadering persoonlijke bijeenkomsten en overleggingen plaats, tot
den 10- February vervolgens de beraadslagingen hervat werden, 's Prinsen voorstan-
ders sloegen toen voor, de vraag van 't openvallen ter zij te laten, en hem en de
Prinses kortaf voor Koning en Koningin van Engeland te verklaren. Hun voorstel
werd echter met 52 tegen 47 stemmen afgewezen, en de toen ter tafel gebrachte
vraag, of de troon was opengevallen, met nog grooter meerderheid, 55 tegen 41 stem-
men ontkennend beantwoord; 'tgeen de teleurgestelde voorstanders van een Regent-
schap op nieuw hoop deed vatten. Zij zouden zich echter weldra op nieuw teleur-
gesteld vinden. Reeds de openbare meening uitte zich weinig gunstig over dien uitslag:
en hoewel de Prins zelf zich krachtig tegen alle inmenging van buiten in de beraad-
slagingen van 't vrije Parlement verklaarde, Lord Lovelace, die het Hoogerhuis met
een tegenadres van buiten bedreigde, ernstig berispte, en de Overheid last gaf, tegen
alle onwettige bijeenkomsten zorgvuldig te waken, vond hij zich tevens toch genoopt,
zijn eigen meening omtrent het opgeworpen vraagpunt duidelijk te uiten. Hij ontbood
Halifax Danby, Shrewsbury en andere invloedrijke Hoogerhuisleden tot zich, verklaarde
hun dit hij noch het recht had noch wenschte, hun vergadering de wet voor te
schrijven; dat hij alleen zich het voorrecht toekende, iedere betrekking van de hand
te slaan, die hij besefte, niet met eer voor zich zelf en ten algemeenen beste te kunnen
bekleeden. Een groote partij scheen voor het Regentschap, en 't was aan 't Huis om
te beslissen, of zulk een schikking in 't belang van 't volk zou zijn; hij voor zich
had een bepaald gevoelen daaromtrent, en hij achtte 't goed, om ronduit te zeggen,
dat hij persoonlijk geen Regent zou willen wezen. Een andere partij was er voor, de
Princes op den troon te plaatsen,' en hem, zijn leven lang, den titel van Koning te
geven met zulk een aandeel in 't bewind, als zij zou goedvinden hem af te staan.
Tot zulk een betrekking zou zij zich echter niet leenen. Hij achtte de Princes zoo
hoog als men een vrouw maar achten kon; doch hij zou zelfs van haar zulk een
ondergeschikte en onzekere plaats in de regeering niet willen aannemen. Hij had me
de minste begeerte, om in de engelsche zaken deel te nemen; maar stemde hij er
in toe, dat te doen, dan was er slechts één rol, die hij met nut en eer kon op zicH
nemen. Zoo men hem de kroon voor zijn leven aanbood, zou hij haar aannemen',
;; \
i ,
ί f
des vaderlands. ^^^
zoo Biet, zonder eenigen spijl naar zijn vaderland terug keeren». Ten slotte voegde
hij er nog aan toe, «het redelijk te achten, dat, wat de erfopvolging betrof, Princes
Anna en haar nakomelingschap de voorkeur had boven eenige spruit, die hem uil een
andere vrouw, dan haar tot dusver kinderlooze zuster, kon worden geboren».
Wat deze laatste aanging, zij was juist te dezer tijd onwillekeurig in de gelegenheid ge-
steld , hem het treffendste blijk van haar innige gehechtheid aan zijn persoon en vrijwilHgè
onderwerping aan zijn gezag te geven. De ijverige voorstander van haar troonsbeklim-
ming in de plaats van haar te recht verfoeiden vader, Lord Danby, had een schrijven
lot haar gericht, waarin hij haar persoonlijk, met uitsluiting van haar man, de engelsche
kroon aanbood. Zy gaf hem echter ten antwoord, dat zij «niets anders wenschte te zijn
dan wal zij was, de vrouw van den Prins, en 't geen zij wellicht meer mocht kun-
nen worden, alleen met en onder hem wilde wezen». Zij betuigde zelfs haar bevreem-
ding daarbij , dat de edele Graaf tusschen hare en zijne belangen eenig verschil maakte.
Reeds in 't begin van February was 's Prinsen stalmeester, Villiers, met het schip
van Kapitein Snel, dat de drie hollandsche Heeren had overgebracht, naar Holland
overgestoken, om haar van den loop der dingen te verwittigen, en haar zijn schrif-
telijke uitnoodiging tot een spoedige overkomst te brengen. Zij had zich daarop ge-
haast de Staten daar kennis van te geven, en deze eenige Heeren uit hun midden
benoemd — Obdam, voor de Ridderschap, Alewijn uil Dordrecht, Valckenier uit
Amsterdam, Steenhuizen uit Alkmaar, voor de Steden - bm haar uitgeleide te doen
en bij haar vertrek te vergezellen. Het barre winterweêr en de ijsschotsen in de
rivier hielden echter haar afreis uit Holland nog een poos tegen. Met haar scheepte
zich de hier sedert een jaar of vijf verbleven engelsche wijsgeer Locke naar Enge-
land in. Deze was in Η jaar 1685 te vergeefs door haar vader opgevraagd, en had zich
te Amsterdam een veilige schuilplaats weten te vinden. Daar verkeerde hij met den
geletterden franschen uitgewekene Leclerc, en den remonstrantschen hoogleeraar Filips
van Limborch, wien hij zijn in 1689 te Gouda gedrukt schrijven over de Verdraag-
zaamheid opdroeg. In Amsterdam had hij, in 't vorige jaar, zijn hoofdwerk over't Mên-
schelijk Verstand voltooid, en zeker bleef hij niet zonder invloed op Van Limborch's
redemalige denkwijs, zijn handhaving van 't gezag der Rede op godgeleerd gebied,
tegenover de iiaar geheel verwerpende leerstellige zienswijs van anderen. Den 20'''» der
maand eindelijk uit den Briel afgevaren, kwam de Princes met haar gezelschap, van
eenige ooriogschepen onder Herbert en Almonde begeleid, den 28«" te Greenwich
voor anker, en van daar dien eigen namiddag, onder toeloop en gejuich van duizenden
menschen, naar Whilehall. Dienzelfden dag was haar en haars gemaals koninklijke
bestemming in de vergadering van beide Huizen, overeenkomstig haar en ïijn belan-
gen, beslist.
Na de laatst gehowlen stemming in 't Hoogerhuis had men in 't Lager getracht,
-ocr page 447-444 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
dit een overeenkomstige zienswijs te doen volgen, doch was het voorstel daartoe met een
overgroote meerderheid — 282 stemmen tegen 150 — verworpen, en daarop besloten,
een gezamentlijke beraadslaging met het andere Huis aan te vragen. Deze greep on-
middelijk plaats, en lokte toen veel spitsvondige letterzifterij over de eerste verklaring
van 't Lagerhuis noopens den «afstand», door Koning Jacob gedaan, en 't «openval-
len» van den troon uit.. De Heeren hadden gewenscht, dat eerste door een «verlaten»
vervangen te zien, en het laatste ontkend. Die van 't Lagerhuis beweerden daaren-
tegen, dat dit «verlaten» te veel aanleiding tot twijfel gaf, en op een tijdelijke ver-
wijdering doelen kon; tervvijl toch Koning Jacob van zijn waardigheid had afstand
gedaan, zooals ze naar de engelsche wet bekleed moest worden. Elk bewind was een
aan iemand toevertrouwde zaak, en elke handeling, met dit vertrouwen in strijd,
was een daadwerkelijke uiting der meening, dat men van het toevertrouwde bewinds-
ampt afstand deed, al ging dit niet met een uitdrukkelijke betuiging daarvan in woor-
den gepaard; men kon dus ook gerustelijk verklaren, dat de troon «open» stond, al
raakte daardoor de opdracht der kroon nog niet aan een verkiezing onderhevig, en
deed eenvoudig naar haar wettigen nieuwen bezitter uitzien. De Heeren bleven echter
van gevoelen, dat het «afstand doen» te veel in zich sloot, gelijk het «verlaten» wel-
licht te weinig, en dat men daarom liever een nieuw woord moest trachten te vin-
den, dat de. stemming of staking der oefening van 't Bewindsrecht uitdrukte. Het
Lagerhuis had geoordeeld, dat Engelands wetten, vrijheden, en godsdienst niet samen
konden gaan met een paapschen Koning; waarschijnlijk wou het echter alleen maar
zeggen, dat ze niet bestaan konden onder de dadelijke regeering van zulk een Koning.
Tusschen 't recht van bewind en de uitoefening van dat recht, diende men wel te
onderscheiden: ziekte, waanzin, onnoozelheid, en — gelijk hier thans het geval
was — godsdienstvervalsching maakten tot zulk een uitoefening ongeschikt, maar
ontnamen daarom dat recht nog niet. Integendeel was het in zulke omstandigheden
de gewoonte, een Regent aan te stellen. Werd echter Koning Jacob geacht «afstand»
van de regeering gedaan te hebben, en begreep men dus dat de troon, te zijnen aan-
zien, «open» stond, dan kwam hij den naasten erfgenaam toe, en het Lagerhuis diende
zich daaromtrent nader te verklaren. Toen een der leden van dit laatste daarop te
kennen gaf, dat zulk eene verklaring eerst in aanmerking kwam, wanneer de Heeren
hun hadden toegestemd, dat de troon «open stond», hernam Clarendon, dat ze dit
nog niet konden toestemmen; doch dat de anderen, die dat beweerden, moesten aan-
toonen aan wien de kroon dan vervallen was, zoo zij 't niet op een verkiezing wil-
den laten neêrkomen. Een zeggen, waarmeê kennelijk op een onderzoek naar de echt-
heid van den jonggeboren Prins gedoeld werd. Daarvan echter niet willende weten,
antwoordde men, meer spitsvondig dan doeltreffend, dat, daar niemand erfgenaam kon
wezen van een vorst die nog in leven was, men ook zoo zorgvujdig niet naar Koning
DES VÄ.DERLANDS. ' 445
Jacobs naasten erfgenaam behoefde nazoek te doen. De Heeren meenden nu echter, op
hunne beurt, dat men den Koning in burgerlijken zin zelfdood verklaard had, en dus
wel degelijk naar zijn naasten erfgenaam moest uitzien, wilde men 't Rijk niet als een
Keurrijk beschouwen. Ten slotte maakte echter een der leden van 't Lagerhuis, Robert
Howard, aan al dit kleingeestig geharrewar een welkom einde, door kortaf te zeggen, dat
de tegenwoordige Vergadering hoogverraad zou begaan hebben, als men erkende, dat er
na de vlucht van den Koning een erfgenaam der kroon met zekerheid bekend was geweest.
Wie dorst dat echter beweren ? En zou men nu, in dezen onzekeren stand van zaken , de
regeering maar in 't wilde laten drijven? Men gaf van weêrskanten toe, dat het R^c
voor 't oogenblik zonder regeering was, en scheen saamgekomen te zijn, om een
bewind te vestigen. Zou men nu willen scheiden, zonder daartoe geraakt te zijn? De
zaken werden dan nog verwarder als te voren. De vestiging van 't gezag was het
voornaamste dat men te doen had, en had men nu eenmaal bepaald, gelijk van
weerszijden reeds geschied was, dat het Koninkrijk geen paapschen Koning gedoogde,
zoo was daarmee tevens erkend, dat er een verkiezing moest plaats hebben, in geval
de naaste erfgenaam bevonden werd, paapsch te wezen, 't Volk verwachtte, en had
daar recht op, door beide Huizen, in hunne tegenwoordige bijeenkomst, uit de onze-
kerheid , waarin 't nog altijd verkeerde, gered te worden. — Clarendon bracht daar echter
weer tegen in, dat al waren 't beide Huizen eens, het Rijk geen paapschen Koning
toeliet, hun besluit toch geen verandering in de wetten kon maken, en daartoe ook
nog een derde persoon, de Koning zelf, vereischt werd; dat deze, afwezig zijnde,
terug geroepen diende te worden, of anders zijn naaste erfgenaam als Koning erkend
worden moest. — Na nog eenige andere woorden gewisseld te hebben, ging men toen
weder uiteen, zonder voor 't oogenblik tot een besluit te komen. Het Hoogerhuis
kwam daarop echter weder afzonderlijk bijeen, en Danby, sedert zijn briefwisseling
met de Koningin tot inkeer gekomen, nam nu het woord, om zyn medeleden dringend
aan te manen, in geen redetwist te volharden, die den Lande noodlottig zou kunnen
worden. Hij vond daarbij een krachtigen steun in Halifax, die hem zijn vollen bijval
schonk, zoodat dan ook, op de daarna gedane vraag of Koning Jacob van de regeering
had afstand gedaan, slechts drie Heeren «neen» zeiden, en op die, of do troon was
opengevallen, 62 tegen 47 «ja» antwoordden. Daarop werd toen onmiddelijk voorge-
steld en zonder stemming bepaald, de Prins en Prinses van Oranje voor Koning en
Koningin van Engeland ' te verklaren. Door beide huizen werd vervolgens vastgesteld, dat
het bewind, gedurende beider leven, uit beider naam door den Prins zou gevoerd
worden, én na hun dood de kroon en 't Koningschap zou komen op de afstamme-
' Eigenlijk Engeland, Frankrijk (als 't nog altyd luidde), en Ierland; Schotland toch stond op
zich zelf.
446 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
lingen der Princes, of, bij hun ontstentenis, op Princes Anna en de haren, en bg
gebreke van dezen op die van den Prins van Oranje. Den volgenden dag werd beiden
Hoogheden bij een plechtige aanspraak van Halifax, 's voormiddags te tien uren, in
Whitehall de kroon door beide Huizen. opgedragen, waarna de Prins hen kortelijk
toesprekende zei, dat dit «zeker het grootste beWijs van 't hun geschonken vertrouwen
was, en zij het daarom te dierbaarder schatten, dankbaar aannemende, wat hun aan-
geboden werd; en dat, gelijk hij geen andere meening bij zgn overkomst had, dan
den Godsdienst, de Wetten en Vrijheden te handhaven, men zich verzekerd kon
houden, hij zou trachten die te ondersteunen, en zich steeds gewillig te betoonen,
om meê te werken tot al wat ten beste van 't Koninkrijk zou strekken, ,en al wat
in zijn vermogen was te doen tot voortdurenden welstand en roem van 't volk».
Te elf uur traden toen de leden beider huizen naar buiten en lieten voor de poort
van 't Paleis, onder driewerf herhaald trompetgeschal, door den Wapenkoning het stuk
aflezen, "waarbij 't gebeurde den volke verkondigd werd. «Daar het» — zoo luidde
(lat — «God-almachtig geliefd heeft, ons, in Zijne groote genade voor dit Rijk, een
wonderbare verlossing te verschaffen van Pausdom en willekeur, en wij onze behou-
denis, naast God, verschuldigd zijn aan de vastberadenheid en 't beleid van Zijne
Hoogheid, den Prins van Oranje, dien God tot het roemrijke middel van zulk een
onwaardeerbaar geluk voor ons en onze nazaten verkozen heeft; en daar wij ten hoogste
gevoeHg zijn en volkomen overtuigd, van de groote en uitstekende deugden van Hare
Hoogheid, de Princes van Oranje, wier ijver voor den protestantschen Godsdienst onge-
twijfeld met haar een zegen over ons zal brengen; en daar de Heeren en Gemeenten,
nu te Westmunster vergaderd, een verklaring opgesteld en aan de gezegde Prins en
Princes van Oranje aangeboden hebben, en hen daarin verzocht, de kroon aan te
nemen, die ze vervolgens ook aangenomen hebben; — maken wij, de geestelijke en
wereldlijke Heeren en Gemeenten van dit Koninkrijk, openlijk bekend en roepen met
volkomen instemming, ingevolge dier verklaring, Willem en Maria, Prins en Princes
van Oranje, als Koning en Koningin van Engeland, Frankrijk, en Ierland] met alle
domeinen en gronden daartoe behoorende, uit; zoodat zij nu als zoodanig zullen worden
gezalfd, en aangenomen door 't gansche volk van die koninkrijken en domeinen, die
van nu voortaan verplicht zijn hen daarvoor te erkennen, en hun te bewijzen alle
trouw en gehooizaamheid; biddende God, door wien de Koningen regeeren, Koning
Willem en Koningin Maria te zegenen, en een lange reeks van jaren over ons te
doen regeeren. — God zegene Koning Willem en Koningin Maria!» — Na 't lezen
van dit stuk trok de gansche stoet, van den baljuw van Westmunster en zijn officieren
voorafgegaan, in plechtigen optocht naar Teraple-bar, waar het na de opening der
Stadspoort en de plechtige verwelkoming door de Stadsoverheid, nogm^ls werd voor-
gedragen, nadat zich de baljuw ende zijnen weder verweerd hadden; toen ging men,
DES VÄ.DERLANDS. ' 447
met die Overheid aan de spits, naar het midden van Gheapside, en vervolgens naar
den overkant der Beurs, op welke beide plaatsen het mede werd afgelezen. Van
Temple-bar tot de Beurs stonden vier regimenten van 't Stadskrijgsvolk aan weêrs-
zijden der stralen gerangschikt, terwijl een tallooze menigte van menschen zich op
den ganschen weg verdrong, en bij ieder aflezing luide jubelkreten hooren liet. Den
ganschen dag luiden de klokken, en 's avonds werden er tal van vreugdevuren gebrand
en vreugdeschoten gelost. De Prins en Princes waren hunnerzijds, na de aflezing te
WTestmunster, van Princes Anna vergezeld - wier gemaal als lid van't Hoogerhuis bij
den optocht was - onmiddelijk naar de hofkapel gegaan, om daar een stichtelijk
woord van den Bisschop van Londen aan te hooren. 's Namiddags ontvingen zij daarop
de bezoeken van gelukwensching der lieden van aanzien, van de Koningin-weduwe
te beginnen. Toen Van Gitters, als gezant der Staten, zich daar op zyne beurt bij
zien liet, verzocht hem de Prins, met de uiterste vriendelijkheid, Hun Hoog Mögenden
te verzekeren, dat hij nimmer vergeten zou de eer en vriendschap, tijdens zijn verblijf
in Holland van hen genoten, en bij alle gelegenheden zou trachten hun belang te
behartigen Reeds den vorigen avond trouwens, onmiddelijk op 't vernemen zijner
verhefling, had hij zich gehaast, zelf tot Hun Hoogmogeoden een brief te richten,
waarin hij betuigde «niet te willen hebben nalaten, om hen zonder uitstel kennis te
geven, hoe beide Huizen dien dag hadden besloten, hem en de Princes, zijn zeer
waarde en lieve gemalin, te verklaren en op morgen te doen uitroepen tot Koning
en Koningin»; en dat, «gelijk hij ten volle overtuigd was, hoe .'t hun, om het deel
altijd in 'tgeen hem aanging genomen, alsook om andere redenen, gansch aangenaam
zou zijn, dat hij tot die kroon geroepen was, hij hun niet minder verzekeren wilde, daar-
door niet alleen de genegenheid niet te zullen verminderen, die hij altijd gekoesterd,
en de zorg die hij altijd gedragen had voor het behoud en den welstand der Repu-
bliek, maar daardoor ook te ineer in staat te zullen zijn, zijn hooge betrekking tot
meerder dienst en voordeel van den Staat te kunnen aanwenden, gelijk met meerder
invloed en vrucht te kunnen bevorderen al 't geen ten beste daarvan zou strekken,
en hen tegen alle onheilen van buiten te kunnen beschermen en bewaren; dat hij
mede hoopte, en het zijnerzijds daartoe zou zoeken te leiden, dat, gedurende zijne
regeering, tusschen zijn Koninkrijken en de vereenigde Nederlanden, meer en meer
mocht aangroeyen en bevestigd worden een oprechte goede verstandhouding, en tot
stand gebracht'en onderhouden worden een onverbrekelijke verbintenis en vriendschap
tusschen de weêrzijdsche ingezetenen en onderdanen, tot verzekering van de rust en
vrede in beide landen en tot beveiliging en handhaving van den waren protestantschen
Zie het schrijven opgenomen in :ÊngetanAn Msdiensi en trijheid hersteld, bl. 251.
-ocr page 451-448 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
godsdienst; 't welk de almachtige God wou geven, in wiens gunstige bescherming hij
hen aanbeval».
De Staten uilten hun hooge ingenomenheid rnet het gebeurde door het uitschrijven
tegen 30 Maart van een algemeenen dank-, vast- en bededag, «nadien het God den
Heer almachtig geliefd had, de rechtvaardige en gewichtige bedoelingen van den tegen-
woordigen Koning van Engeland, tot behoud van den protestantschen godsdienst,
vrijheid en wetten in de naburige koninkrijken van Engeland, Schotland, en Ierland
ondernomen, tot dusverre zoodanig te zegenen, dat die, door de wonderlijke bestiering
van Zijne Goddelijke Majesteit, met Zijne kracht en bijstand, daarin zoo zichtbaar ten
goede medegewerkt hebbende, onder het wijs, voorzichtig, en kloekmoedig beleid van
hoogstgedachte Zijne Kon. Majesteit, zoodanige gelukkige uitkomst hebben gehad, dat
het Koninkrijk van Engeland daardoor van het groot gevaar, in zijn godsdienst, wetten,
en vrijheden t'eenenmaal onderdrukt te worden, is verlost, en Z. K. M. nefFens de
Koningin, zijne lieve en waarde gemaUn, daarop, tot vreugde en genoegen van 't gansche.
volk, door beide de Huizen, te Westmunster wettelijk vergaderd, tot Koning en Koningin
van Engeland, Frankrijk, en Ierland zijn verklaar^ en uitgeroepen; en nadien zij nu
het vaste vertrouwen hadden, dal door de goede verstandhouding van Z. K, M. en
dezen Staat, de voorz. uitkomst zeker zou strekken tot een nauwe en oprechte ver-
bintenis van die rijken met dien Staat, en zij daardoor een vaste hulp verkregen
hadden, om , onder Gods zegen, met zooveel meer aanzien en kracht, door de krachtige
hulp, die hun van daar zou komen, af te wenden en af te keeren de kwade voor-
nemens, waarmee de Staat door zijn geheime en openbare vijanden gedreigd werd,
en dal zij overzulks, door die gelukkige uitkomst, het behoud van den waren hervormden
godsdienst, de vrijheid, en het welvaren van 't Vaderland, door Gods genade konden
aanzien als t'eenenmaal verzekerd».
Na hunne uitroeping verlieten de nieuwe Majesteiten het tot dusver door hen betrokken
paleis, om dat van Whitehall te gaan betrekken, koos de Koning zich zijn geheimen
raad, en benoemde voorts den Maarschalk van Schömberg tol zijn grootmeester van
't geschut, Danby tot voorzitter van zijn raad, Halifax tot zijn geheim-zegelbewaarder,
Dorsel tot zijn eerto kamerheer, gelijk Wiltshire lot dien der Koningin, Devonshire
tot hofmaarschalk, Shrewsbury lot Staatssecretaris, Oüwerkerk tot grootstalmeester,
Bentink lot eersten edelman der slaapzaal. Den laatsten dag der maand begaf hij
zich, in zijn koninklijk gewaad, en de koninklijke kroon op 't hoofd, in de vergader-
zaal van 'l Hoogerhuis, waar hij, op zijn troon gezeten, lol de leden van beide Huizen
een korte toespraak hield, hun voorhoudende, hoe hij «hun onlangs zyn gevoeligheid
betuigd hebbende voor hunne heuschheid en het vertrouwen in hem gesteld, thans
gekomen was, om hun te verzekeren, dat hij nimmer iets zou ondernemen 't geen
hun goede gedachten van hem in 't minste met reden zou kunnen verminderen, doch
DES VÄ.DERLANDS. ' 449
het tevens noodzakelijk achtte hun voor te dragen, dat de toestand hunner buiten-
landsche bondgenooten, en bijzonder die van Holland, van dien aard was, dat, ingeval
men geen spoedige zorg voor hen droeg, ze grooter gevaar zouden loopen dan waaraan
zij zouden wenschen haar bloot te zien slaan; uit zich zelf moesten zij voorts beseffen,
dat de stand van zaken ten hunnent hun ernstige overweging vereischte, en een goede
schikking van binnen niet alleen noodzakelyk was voor hun eigen rust, maar ook tot
ondersteuning der protestantsche belangen, zoo binnen als buitenslands; en vooral dat
de toestand van Ierland» — waar Tyrconnel nog altijd den toon gaf, en Koning Jacob
bleef voorstaan - «zoodanig was, dat er de dreigende gevaren met geen slappe mid-
delen waren tegen te gaan. Hij moest het dus aan hen laten, de doehreiFendste wegen
in te slaan, om de ongemakken te voorkomen, van ieder uitstel te verwachten, en
te beoordeelen, welke vorm tot bereddering dezer dingen het meest dienstbaar zou
wezen ten beste van 't volk, "t welk hij vertrouwde dat in aller harten op den voor-
grond stond, en dat hij, van zijn kant, altijd gereed zou zijn, te bevorderen». Nadat
hij zich daarop weder verwijderd had, ging het Hoogerhuis onmiddelijk tot het behan-
delen van een voorstel over, om zich, met het Lager, als Parlement te bestendigen,
zonder tot een nieuwe verkiezing voor dit laatste over te gaan. Nadat dit voorstel,
na tweemaal herhaalde lezing, den volgenden dag was aangenomen, werd het naar
't Lagerhuis gezonden, en ook daar, met geringe wijziging van den vorm, na drie-
maal gelezen te zijn, den 2"» Maart goedgekeurd. Het bepaalde, dat «tot voorkoming
van alle twyfel en bezwaren, die omtrent de vergadering, zitting, en handelwijs van
het tegenwoordige Parlement ontstaan konden, dit door Hunne Majesteiten, den Koning
en de Koningin, met aanraden en instemming der thans vergaderde geestelijke en
wereldlijke Heeren en Gemeenten, en op hun gezag bevestigd werd, en dat die Heeren
en Gemeenten dus, gelijk zij thans te Westmunster bijeen waren, de beide Huizen
van 't Parlement zouden vormen». Daardoor werd voor alle zwarigheden, uil een
nieuwe verkiezing te wachten, reeds bij voorraad een schotjen geschoten, gelijk er ook
alle vertraging in -de behandeling der zaken, in de tegenwoordige omstandigheden
dubbel onraadzaam, door voorkomen werd.
Onderwijl was men zich ook in Schotland allengs gaan bezig houden, den ver-
anderden staal van zaken in oogenschouw te nemen, en de maatregelen voor te be-
reiden, uit hetzelfde oogpunt, voor dat land wenschelijk. Van zijne zijde had de Prins
er den onder Koning .Tacob naar Holland uit^weken Lord Melville heengezonden.
Den 2len Maart kwam er een voorloopige vergadering, in den trant der westmun-
slersche, bijeen, in welke de presbyleriaansche Hertog van Hamilton, die reeds te
Londen met den Koning was komen spieken, lol voorziller benoemd werd. Men stelde
er weldra voor goed vast, dat de naar Frankrijk gevluchte Koning, door 't schenden
'ier vrijheden en wetten van 'l Eijk, het opdringen eener regeering van dwang en
IVe deel, 2e 8tuk. 57
-ocr page 453-450 algemeene geschiedenis
willekeur, en hare aanwending tot ondermijning van den „nroomsehen godsd.enst .ijn
recht op de kroon verbeurd had; en dat men daarom den nieuwen Konmg van Enge-
land en .ijne gemahn verzoeken .ou, ook de kroon van Sehotland onder .eUere be-
palingen aan te nemen. De.e bepalingen waren in een «Eiaeh van Keehten» beUtdd
tuk vervat, waarin, behalve de uitsluiting aller Koom.ch-Kathoheken en troon
en de handhaving van den onroomschen kroningseed, ook de
.eehters van 't bewind, en het bijeenroepen en bgeenhouden der Parementen ver-
langd werd. Toeu dat stuk den nieuwen engelsehen Koning werd voorgelezen, opperde
hii alleen be.waar tegen de bewoordingen, waarin hy er heette toe te .eggen, «de ket-
ters en vijanden der waarheid Gods te zullen nitroeyen». Een ketterjager en vervolger
verklaarde hij niet te willen zijn, en slechts met evangeUsche en gewett.gde m, e
het beoo.de doel te willen bereiken. Men verzekerde hem toen, dat n.ets ande.s ook
η dr;est der seho.che wet lag, noch bij den kroningseed bedoeld wer ; waarop
Koning en Koning,η de hun voorgelezen bepalingen bezwoeren Evenzoo hadden ζ
zieh in Engeland,%onder weerspraak, bij de daar vMr hun
«Verklaring van Rechten» neêrgelegd, die als de grondslag was voor het staats,ech
.elijke regrerstelsel, er sedert gehuldigd, en waarin de zwaUke verman ^
aan welke de vroegere opvatting van 't Koningschap mank g.ng ^ ^
bet _ door den kortzichtigen Jaeob zoo misvatte - konmkhjke recht van v,,jste
liog geheel onwettig was; dat er, zonder instemming van 't Parlement, geen .ha-
ting kon opgelegd noch in vredestijd een staand leger onderhouden worden; ζ e ken
oorts voor'den onderzaat het recht van aanvraag, het v,.ije kiesrecht, geUjk de .
beraadslaging in 't Parlement, en het alge.neene volksrecht op een zmver e m U
IhtsbehL overeenkomsfg den geest der wet Door de j ^
verschillende punten, op welke vroeger zoo herhaaldelijk door de kon,nkUjke w,lek ur
zonm het nieLw verkozen staatshooM zijn eersten, maar vastberaden handhavep-nden .
■ Zie Kanke, Xngl. Oese!,. FI, S. 69, t. «„„happely the Ohuroh
. Kle daaromtrent Maoaalay's oinuerkingeu ,n .»n inslors. Oh. X. p. J J"· J
had loa. taa,ht the Nattoa that hereaitary n.onarohy „
iavlolabte; that the vlght o£ the Hoaz. of.Oammons to a ha,e ^ J· ^uat
, mevely ha«,„ but that the vi.h. af the Ki„. to the » » 7»· ; «i-at the
the ereat Charter was a statate which he repeated hy ^^ „,„ele.Ual
vute whioh ealled the Priaces of the hlood royal to the throne m o.der „t sa«ess,on w
origin", enz.
i Zie de gehcelo Vericlariag i„ den Moll. M.re. voor d, ,aar b . 8 » vv.
. «The Doolaration ot Rights, thoagh it n.ade nothing law wh.oh h d ^ ° ^ ^
Wnod the gern, ot the law which gave rellgioas ftecdo,n to the Di»sea,er, ot the h,w wh.ch
DES VÄ.DERLANDS. ' 451
Dat staatshoofd had thans, met zijne hem volgzaam vereerende gade, een maand
reeds \óór bun de kroon ook van Schotland, den 21®" Mei, was opgedragen, de ge-
wijde plechtigheid ondergaan, die hem zelf — naar zijn gulle betuiging aan Witsen —
slechts een «dwaze oude paapsche ceremonie» dacht, en die bi] daarom «de komedie
der kroning» noemde ^; doch waarbij Hij en Zij, met al den gebruikelijken omhaal
en het plechtstatig vertoon, bij de zaak vereischt, tot Koning en Koningin gezalfd
werden. Den April in een rijk versierd vaartuig uit Whitehall afgehaald, en te
water naar 't Parlementshuis geleid, Λvaar zij met den koninklijken tabberd omhangen
werden, beklommen zij vervolgens den troon, in de zaal aangebracht, waar hun de
kronen en verdere teekenen der koninklijke waardigheid, met bijbehooren, werden
voorgelegd, die tlaarop voor hen uitgedragen werden in den statigen optocht naar de
abdijkerk, bij welken zij zelf onder een gehemelte, door 16 baronnen gedragen, over
den met blauw laken bespreiden weg voortschreden, terwijl hun slepen elk door een
vijftal hooggeboren beeren en vrouwen werden opgehouden. In de kerk met koorge-
zang ontvangen, zetten zij zich op de voor hen bestemde troonzetels, en werden
den aanwezigen volke als wettige Koning en Koningin van Engeland voorgesteld, met
de vraag of men hun maiischap, plicht, en hulde doen wilde, die met algemeene
toejuiching werd beaamd, en daarop tot den adeldom, met gelijken uitslag, herhaald.
Daarna trad de Koning met ongedekten hoofde naar 't altaar, knielde op het daar
voor gelegde kostbare kussen, en offerde er een gouden staaf aan den Bisschop van
Londen, om vervolgens, naar zijn plaats teruggekeerd, daarnaast geknield op zijn voet-
bank te blijven liggen, terwijl de overige teekenen door hooge geestelijken en edelen
naar 't altaar gebracht werden, en de Bisschop vervolgens biddende sprak: «O God,
die de nederigen bezoekt, sterk ons door Uwen Heiligen Geest, zend Uwe genade
neder op UAven Dienaar Willem en Uwe Dienares Maria, opdat wij door hen Uwe tegen-
woordigheid mogen genaken , door Jezus Kristus». Daarna weder opgestaan, hoorde de
Koning, het hoofd met de rood fluweelen muts met hermelijnen rand gedekt, de bis-
schoppelijke preek, die nu volgde, aan. Na de preek ontblootte hij zijn hoofd weder,
en kwam de Bisschop hem vragen, of hij gereed was den eed te doen, zooals die
the mdependence of the judges, of the law which limited the duration of Parlements; of the law
which placed the liberty of the press under the protection of juriea, of the law whieh prohibited the
slavetrade, of the law which abolished the sacramental test, of the law w^üch relieved the Roman-
Catholies from civil disabilities, of the law which reformed the representative systeni, of every good
law which has been passed during a 160 years, of every good law which may hereafter be found
necessary to ppmote the public weal and to satisfy the demands of public opinion". Macaulay»
t. pl. p. 448.
' Zie de uittreksels uit zjjn "bijzonder verbaal" meegedeeld in Mr, J, Schelteraa's QescMed- en
LetterHiidiff Mengelwerk, III. 2, bl. 148.
452 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
door 't Parlement was voorgeschreven, en die hem toen door deli Aartsbisschop van York —
in plaats van dien van ILantelberg — van zin tot zin werd voorgehouden, en aan 't al-
taar door hem gedaan. Teruggeleid naar zijn zetel, hoorde hij den Bisschop den lofzang
aanheffen, en door de. koorzangers voleinden, om dan weder te knielen, terwijl de
Bisschop bad": «Wg bidden U, ο Heer, Heilige Vader, almachtig en eeuwig God!
voor dezen Uwen dienaar Willem», enz., en werd vervolgens, door de geestelijke Heeren
oöderschraagd, naar ^t altaar geleid, om daar van zijn koninklijke planje ontdaan te
worden. Met den rug naar de'gemeente gekeerd, werd hij nu door den Aartsbisschop
gezalfd, nadat de Deken van Westmunster, de zalfflesch houdende, de olie in een lepel
gegoten, en gene er beide handpalmen meê besmeerd had, zeggende: «laat deze handen
met heilige olie gezalfd worden, gelijk de koningen en profeeten werden gezalfd, ge-
lijk David het Salomo deed, om koning te wezen, opdat gijlieden moogt zijn een ge-
zegende en be'vestigde Koning en Koningin in dit koninkrijk ,en over dit volk, dat
de Heer, uw God, u gegeven heeft, om over te regeeren», enz. De zangkooren hie-
ven daarop aan: «Sadok, de priester, en Natan, de profeet, zalfden Salomo tot
Koning, en 't volk verheugde zich, zeggende: God beware Koning en Koningin!»
Dan geschiedde de zalving zelve op de borst, beide schdtiders, en beide armen, en op
de kruin van 't hoofd, die daarop met fijn linnen werden afgedroogd, terwijl de
kooren zongen en algemeen gebeden werd: «Zie neder, almachtig God! met Uw
genade, op deze roemrijke Koning en Koningin», Inmiddels was er een rijk gehemelte
aangebracht, en werd de Koning met zijn muts getooid, met zijn kleed omhangen,
met zijn zwaard «tot bescherming der goede en straf der slechte menschen» omgord,·
en met de kroon van den heiligen Eduard door den Aartsbisschop gekroond, onder de
woorden: «God krone ulieden met de kroon van geloof en oprechtheid, opdat gij door
uw bediening', een oprecht geloof en menigvuldige goede werken hebbende, de kroon
van 't eeuwig koninkrijk moogt verwerven, door de gave van Hem, wiens koninkrijk
eeuwig duurt!» Na 't opzetten der kroon weêrgalmde de kerk van de juichende stem
"der schare: «God beware Koning en Koningin!» terwijl het geschut van den Tower
gelost werd. Daarna sprak de Aartsbisschop: «O, eeuwige God, zegen dezen, üw
dienaar en dienares, die het hoofd buigen voor Uwe goddelijke Majesteit!» en ging
dan, na vernieuwd koorgezang, voort: «Zegen, ο Heer! en heilig dezen ring, op-
dat Uw dienaar, die hem draagt, mag gezegend zijn met den ring des geloofs,
en bevrijd zijn van zonden; en laat al de zegi?ningen der Heilige Schriften over-
vloedig op hem komen, en dat al wat hij heiligt mag heilig zijn, en wat hij
zegent mag gezegend zijn». De ring werd aan den vierden vinger van 's Konings
rechterhand gestoken, onder de woorden: «ontvang dezen ring der koninklijke waar-
digheid, gelijk uw hoofd thans versierd is als Vorst van dit Koninkrijk, en gij alzoo
ook moogt zijn de bevestiger van 't Kristengeloof, opdat gij regeeren moogt met hem
DES VÄ.DERLANDS. ' 453
die Koning der Roningen is». Gelijkervvijs werden hem toen handschoenen, zwaard,
en scepter overhandigd, en ten slotte de-scepter met de duif, als «de roede der deugd
en gerechtigheid, waarmeê hij de godzaligen handhaven en de goddeloozen straften
moest, den dwalende terecht wijzen, den vallende ophelpen·, den hovaardige verne-
deren, den nedrige verhoogen»; waarop de Koning, beide scepters knielend in zijn
hand houdende, door den Aartsbisschop met de zegenbede begroet werd: «de Heer
zegene u, en beware u, en gelijk Hij u Koning over uw volk gemaakt heeft, make
Hij u voorspoedig in deze wereld, en deelgenoot der eeuwige zaligheid. Ameii». Opstaande
en zich op Sint Eduards stoel zettende, zag hij daarop den Aartsbisschop en de overige
Bisschoppen tot hem komen en knielende voor hem nederbuigen, om zyn koninklijken
kus te ontvangen. Daarna werd de koningszetel, waarin hij gezalfd was, op den hoogsten
trap der daar gestelde verhevenheid geplaatst, en door den Koning bezet, terwijl vier
ontbloote zwaarden voor hem uitgedragen werden. Dan knielde hij weder, terwijl de
Aartsbisschop bad: «Geef, ο Heer! dat de geestelijkheid en gemeente, hier vergaderd
op uw orde tot dezen dienst voor den Koning, door de genadigste hulp Uwer goed-
heid en de wakkere zorg van üw dienaar, onzen Koning, mag bestuurd en behoed
worden in allen voorspoed». Dan, zich weder in zijn zetel neêrgezet hebbende, hoorde
hij het Te Beum der koorzangers aan, stelde zich vervolgens onder zijn troonhemel,
en werd door den Aartsbisschop met de woorden toegesproken: «staat en houd van
nu aan de plaats, daar gij 't recht toe verkregen hebt». Geestelijke en wereldlijke
Heeren kwamen hem daarop hulde bieden en trouw zweren, terwijl de Lord-kanselier
zijn koninklijk Pardon afkondigde, en gouden en zilveren penningen onder 't volk
wierp. Zang en muziek lieten zich dan weer hooren, waarna de Koning ten altare
schreed, om 't heilige avondmaal te ontvangen, bij 't welk de londensche Bisschop den
dienst van den zich nu verwijderendcn Aartsbisschop overnam. Na afloop daarvan ont-
deed hij zich van den gewijden mantel, om zich weêr met den koninklijken, waarin
hij gekomen was, te tooyen, en ging, met den wereldbol in de linker, den konink-
lijken scepter met het kruis in de rechterhand, in gelijksoortigen optocht, als hij
gekomen was, naar de zaal van Westmunster terug, waarin de maaltijd was aange-
richt, aan welken hij met zijn stoet aanzat, en bij welks einde schitterende vuur-
werken werden afgestoken, onder 'tjubelen der volksmenigte, die van heinde en ver
was toegesneld
Zoo was dan nu «die arme kleine Prins» — als hem zijn koninklijke stiefschoon-
moeder in haar wrevel plag te noemen, en dien zij meende, dat, had hij 't hart om
over te komen, men wel «dén eigen weg van Monmouth zou laten gaan» ^ — in
' Zie de uitvoerige beschrijving in Sngelands Godsdienst en Vrijheid hersteUt, bl. 316 en vv.
® Zie Huygens' Journaal, t. pl. bl. 113.
454 \ΙΓχΈΜΕΕΝΕ GESCHIEDENIS
plaats van dat, dien naar den troon van Engeland zelf opgevoerd, om er haar nit-
ge^veken gemaal als Koning te vervangen. Hoe welkom hem dit echter, in 't belang
zijner grootsche staatkundige plannen en edelaardig verzet tegen Frankrijks heersch-
zieken overmoed en kerkelijke dv^angzucht, was; wie zijn in eenvoud'grootgebrachte
en van alle pronkziek vertoon warsche natuur kende, kon zich licht verklaren, met
hoeveel minachting en weerzin hij over dat poppespel zijner koüingszalving den neus
ophalen, en er zich in bewoordingen, als die tot Witsen, over uiten moest. In't alge-
meen snakte hij, uit het koninklijk-en gelsche hof- en staatsleven naar dat in de neder-
landsche Republiek, in den Haag, te Dieren, of op 't Loo terug; en toen dan ook
zijn met hem overgekomen Secretaris, de zestigjarige Huygens, hem, reeds een week
of wat vóór de kroning, op zijn vraag, of hij niet somtijds «'t heimwee al had«.,
glimlachend «neen» antwoordde, zei hij, op zyn eigen gevoel afgaande, dat hij hem
dat anders «niet zoo ksvalijk zou kunnen afnemen» En een week of drie na de
kroning, -dinsdag 10 Mei, kon hij zich niet weêrhouden hem te herinneren, dat «het
nu haagsche kermis» was, noch de verzuchting smoren: «O, dat men nu, als een
vogel door de lucht, zoo eens kon overvliegen! ik gaf er wel honderdduizend, ja,
wel tweehonderdduizend gulden om!» ^ Hij voelde zich blijkbaar niet thuis in zijn
nieuwe rijk, en ontstemde daardoor hunnerzijds de engelsche Heeren, die zich bij
Dijckvelt over zijn «stilzwijgendheid en geretireerdheid» beklaagden ^ Even als hij, '
had ook zijn vrouw, ofschoon er geboren en opgevoed, maar weinig met haar ver-
plaatsing uit den netten Haag naar Londen op, en vraagde Huygens o. a. eens, hoe
hij, die zoo «net» was, «het in dit vuile land kon stellen» ^ Intusschen zongen de ■
door haar mans komst bevrijde ingezetenen van dat land, schertsende langs de straten,
hoe «de boterpotten hun een Koning hadden gegeven» % en in Frankrijk riimde men,
La Fontaine's bekende kikvorschfabel op de engelsche toestanden toepassende:
Chez l'Anglois se trouve la fable
Du peuple qui fut misérable
De s'être fait un roi nouveau:
Charles étoit un fort bon ivrogne,
Jaques étoit un vrai soliveau,
Guillaume sera la cigognes.
De schampere toepassing getuigde zeker van meer spotzucht dan kennis van zaken:
van 's dichters langbeenigen vorschenverslinder had de wakkere en schrandere hol-
landsche vorstenbestoker niets. In zijn gansche wijs van doen en denken, toonde hij
zich integendeel in den geest gestemd van de welmeenende ontboezeming, uit een voor
' AM. bl. 95. Aid. bl. 132. » Aid. bl. 132. " Aid. bl. 120.
» Naar Wilsens aant. in z«n Verhaal, t. pl. bl. 410. « L. nouveau siècU d. Louis XIF, p. 12Θ,
-ocr page 458-DES VÄ.DERLANDS. ' 455
Yolksvryheid blakend gemoed gevloeid, en tijdens de Parlementszilling tot hem gericht:
«Uw Hoogheid kan zich beroemen, dat hij zijn eerste adem en wezen ontvangen heeft
in een vrij land; en dat niet alleen, maar ook dat hij de voornaamste is in een vrije
en vermaarde Republiek. En derhalve is het onmogelijk voor u, om onwetende te
zijn van de behoorlijke maat en balans van een rechtmatige en billijke regeering. Het
staat nu in uw keus, of gij een Mozes of een Saul, een Brutus of een Cezar, een
Lykurgus of een Nabis, een Dion of een Dionysius wilt zijn. Doch waarom zoo verre
buitenslands naar exempelen omgezien, daar men die thuis hebben kan ? Welke exem-
pelen van uwe voorvaders wilt gij volgen: de Stuarts of den grooten Nassau ? Wilt
gij diegenen volgen, welke zooverre daar van daan zijn geweest, om den overblijvenden
droesem van tyrannie en den oorsprong van al onze burgerlijke oorlogen, confuzie,
onheil, ellende, en verderf uit den weg te ruimen, dat zij gedurig hebben getracht,
om door bedrog en geweld de kleine vonken en schaduwen van vrijheid, welke wij
rekenen te hebben, te dempen en uit te blusschen; en die ons hebben bedrogen en
gevleid met gepretenteerde immuniteiten, om ons te gemakkelijker te berooven, ge-
bruikende onze schijnvrijheid als een dekmantel en spitsvondig voorwendsel, om hun
tyrannie meê te bewimpelen? Of wil Uw Hoogheid navolgen de vermaarde en be-
roemde exempelen van uwe zeer doorluchtige voorzaten van 's vaders zijde, die hun
dierbaar lijf en bloed hebben gewaagd, om hun vaderland van tyrannie en verdruk-
king to verlossen, en in een stand van vrijheid te herstellen; zijnde daardoor gewor-
den vaders en grondvesters van een der vermaardste Republieken en regeeringen, die
ooit in de wereld zijn geweest, waardoor zij een onverwelklijken roem en onsterfelij-
ken naam hebben verkregen? — De oogen van God en vrome menschen zijn op ü
gevest, en men verwacht van U iets meer dan gewoon; laat het U derhal ven gelieven,
om alle ongelijkheid uit'onze regeering weg te doen, welke geweest heeft, is, en
anders zal zijn de hoofdoorzaak van alle onze ellende, die uit inlandsch verschil en
oorlog ontstaat. Laat ü behagen, dit in vriendschap en goedheid op te nemen: dewijl
Uwe Hoogheid ons een glansryker gelegenheid heeft aangeboden, als onze voorvaders
ooit hebben gezien, zijn wij verstout en aangemoedigd, ons met de grootste erkentenis,
oodmoedigheid, en vrijheid uit te drukken. Hoe gelukkig zou het voor ons zijn, gelijk
het niet minder roemrijk en gemakkelijk voor Uw. Hoogheid zou wezen, indien de
zaken zoo wél werden overwogen en geschikt, dat noch wij noch onze kinderen oor-
zaak mochten hebben, om in de toekomst te morren of te klagen 1» ' lijn keuze was
• Zie De ISngdsche Memorie, de 99' editie, met veele Mfmeerderingen maei^ minige verbeteringeü,
Uyt het Engelsch getranslateert, volgens de copye, gedruckt tot Museovia, ly Passive Qehoorséemheyd
en Non-Resistentie; sijnde te koop ly Lycurgus Theocratus, daer de koninMijke Majesteyt uythangt,
iusschen de Vryheyt en Slaverny in Laodicea. Gedruckt in 't jaar 1689.
456 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
τ
niet twijfelachtig meer, en te recht had daarom reeds een hollandsch dichter — Laurens
Bake in tegenstelling met dien anderen Koning ^'Viilem, den Veroveraar, bij
't aanvaarden Yan zijn bevrydingstocht, voorspellend yan hem getuigd:
Heeft de eerste Willem, uit Vorst Robbrechts stam gesproten,
Zoo over Brit als Deen en Sax getriomfeerd,
Gansch Engeland door macht van wapenen verheerd,
Gedvrongen als slavin, aan ketenen gesloten;
Een andre Willem, uit der Britten Koningsbloed
Van Stuart voortgeteeld, en Nassau's oorlogshelden.
Die 't lijf voor 't Vaderland zoo trouw te pande stelden,
Wordt als Verlosser van gansch Engeland gegroet.
Laat d'eersten Willem vrij zoo grooten roem behalen,
• En, als een dwingland, met Verwinners eernaam pralen, ""
Terwijl hy 't Rijk verheert door woedend krijgsgeweld;
Dees andre, door de Deugd en hooger geest gedreven.
Zal zich met meerder glans ten Rijkstroon zien verheven,
Daar hjj den Godsdienst en het Recht in 't Rijk herstelt
«Wie ooit», riep in zijn Verlossinge van Brittanje, Vollenhoven thans in gelijken zin uit:
Wie ooit zich Rijksvermeerder,
Verwinner noemen liet, Gelukkig, Triomfeerder,
Voldoender, naar den stijl van Memäs, Gij alleen
Mengt al dees titels in één titel ondereen,
Een eernaam, nutter, en rechtvaardiger, en sneller
By u verdiend: ik noem u Willem den Hersteller.
Leef lang, ο Kerk- en Rykshersteller! dat uw naam
De Nyd, die van verdriet haar hart eet, lang beschaam!
«Nooit biyder jaar» , rijmde daarom ook Vollenhove's amptsbroeder van Buiksloot,
Simon Simonidcs, de zoon van wijlen zyn haagschen amptgenoot van dien toenaam:
Nooit bUjder jaar Europa zag,
Nooit blyder maand, nooit bUjder dag.
Als die, waarin men, in Brittanie,
Den Prins en Princes van Oranje
De koninkiyke kroon gezet
Heeft op het hoofd, naar Englands wet;
Daar was alleen zoo grooten vreugde,
Als Brit en Batavier nooit heugde";
' Voorspelling op de Tagt van Z. H. naar Bngeland^ enz. gerijmt 3 Oct 1688, in de Eerdichten
op Z, M. Willem JIJ, Koning van Qr. Britfanje, enz. (T'Amsterdam, by Aart Dirksz. Ooszaan, 1690), bi 1.
|; ' Zie de Kroninge van SIï. KK. MM. William de III en Maria de II in Het (aan Vollenhoven
zelf opgedragen) Danhoffer der verloste IcerTc voor de verheffinge van HH. KK. MM,, enz. T'Amster-
dam, by Ger. Borstius, 1689.
DES VÄ.DERLANDS. ' 457
want zoo te Londen de volksvreugd zich op den kroningsdag luidruchtig uitte, in
Holland deed zij 't alom niet minder, en was Pluimers blijde Victoriezang ^ slechts
de opwekkelijke weerklank van 't davrend feestgeschal:
Nu gejuicht door alle straten, Dat de teerton vliegt in brand.
Dat de vreugd werde uitgelatfen Door het ganache Nederland!
Zingt ter eere van Oranje, D'onverwinnelyken held.
Nu de Koning van Brittanje, Die ons stof tot vreugd bestelt.
Laat in 't Y de wimpels waayen, Alle torens dragen licht;
Laat de berkemeyer zwaayen, Iedereen voldoe zjjn plicht!
'k Zie een zwerm van mensehen woelen En krioelen langs de straat,
Om de zorg van 't hart te spoelen, Vol van bljjdachap in 't gelaat,
't Vuurwerk, naar omhoog gedreven, Kust de starren en de maan.
En de lucht, met vlam geweven, Schijnt in vollen brand te staan.
Diiizenden van waterballen Schieten duizend pülen uit,
't Vuur speelt in de burregwallen, Onder 't bulderend geluid
Van musketten en kartouwen, Van schalmei en schuiftrompet,
i Die de fluit gezelschap houën Met viool en met cornet.
Duizenden van maagdekeelen Kwinkeleeren door elkaar,
Onder 't dansen onder 't spelen. En de keel huwt aan de snaar.
Stond ik op de hooge duinen Van het Schevelinger strand,
'k Zag de schitterende kruinen Van het krjjtgebergte in brand;
'k Zag de koninklijke stralen Van een zon, die nooit verdooft,
Als de zon in 't Oosten pralen. Om Marie en Willems hoofd,
'k Zag de blyde Londenaren Ons begroeten van haar kust,
En haar vreugde aan onze paren, Met een onvermoeide lust.
Had ik zooveel duizend tongen Als de Hemel oogen heeft,
't Zij ze spraken, 't zij ze zongen. Dat mijn hart dees vreugd beleeft,
Dan zou al de wereld hooren: 't Grootste dat zjj immer zag,
't Grootste, dat ons kwam te voren, Dat is — dees VictoriedagI —
Te Amsterdam luidde men driemaal de klokken, lóste men 't geschut, stak men
de vlaggen en wimpels op de schepen in 't IJ, werden 's avonds de voornaamste
torens met lichtende lantarens behangen, en brandde men, onder muziekgeschal, op
den Dam voor 't Stadhuis, en door de gansche stad voor de huizen der Overheid en
haar onderhoorigen, voor de Admiraliteit en beide indische Gompagniën, voor de engelsche,
spaansche, portugeesche, deensche, en brandenburgsche agenten, piktonnen, flam-
bouwen, en vuurwerken; de engelsche kooplui staken op twee plaatsen macht van
vuurpijlen, fonteinen, raderen, slagzwaarden, en waterballen af. Voor de Halvemaans-
brug in den Amstel lag een admiraliteitsjacht, en andere vaartuigen, met engelsche
' Gedichten op en aan den Prince ϋαη Oranje, tegenwoordig Koning mn JEngelant, ^c.» sedert zijn
vertrek uit Holland (T'Amsterdam, bU Albert Magnus, op de Nieuwendijk, in de Atlas, 1689) bl. 19.
IV^ï deel, 2e sluk. 58
458 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
en hollandsche vlaggen en wimpels, lantarens, trompetten, en trommels. Onder de
vuurwerken was er een den Tower afbeeldende, en in den gevel van den Kloveniers-
doelen prijkte boven de groote zaal een zegeboog met het naamcijfer van Koning en
Koningin, met drie kronen gekroond en van oranje en rozen omvlochten; in de boeten
de wapens van Engeland, Schotland, Frankrijk, en Ierland, aan weerskanten een
scepter en zwaard, kruiswijs over elkander, met het onderschrift lidei Defensores.
Te Haarlem was op de markt een 75 voet hooge pyramidale zegestandaard opgericht,
van een dubbelen kring piktonnen omgeven; van boven waaide er een koninklijk
engelsche vlag uit den daar aangebrachten Oranjeboom, met de leus der Nassau's:
Je maintiendrai. Rondom den standaard hingen er vier andere af: een voor Engeland
met roode en witte rozen, en de in 't Latijn gestelde woorden: Op zijn oogwenk
ontluiken de rozen; de tweede voor Frankrijk, met drie doode padden en drie ver-
slenste leliën, en de woorden: Zij derven kracht en gif; een derde voor Schotland
met den distelbloem, en de spreuk: Wie mij aanraakt, lijdt scha; de vierde voor
Ierland met een ontsnaarde harp en de verzuchting: Hy herstelle den wanklank! — Vier
andere standaards daar om heen voerden elk een kroon, boven ieder van welke een
vlag waaide, met een toepasselijk latijnsch opschrift versierd; die van Engeland met:
«Z,. M. bewaarde onze Godsdienst en have», van Frankrijk": «jaag ook zoo onzen
tyran weg», van Schotland: «de zaak Gods en des volks», van Ierland: «'t is al
I vergeefs de Godheid getard». Na 't branden der piktonnen werden er sierlijke vuur-
werken afgestoken, terwijl voorts bij voortduring het geweer en geschut gelost, de trompet
gestoken, de keteltrom geslagen, en de klokken geluid werden; de toren van Sint Baafs
was met tal van lantarens verlicht, en binnen de met kaarsen verlichte kerk liet
zich het grootsche orgel en verdere muziek hooren Κ In den Haag werd door den
hoogleeraar in de Ontleedkunde, Govert Bidloo, in de groote kerk een uiterst hoogdra-"
vende rede gehouden, waarin hij o. a. «het Krijgsbeleid en de Bouwkunde verlegen»
noemde, «waar zij de zuil met het opschrift van 's Prinsen heldendaden moesten rechten;
want het Oosten zou zijn roem met het licht doen Idimmen, het Zuiden dien in het
toppunt staande houden, het Westen daartegen 't bliksemen van den strijd met koelte
dekken, het Noorden zijn vijanden , in een eeuwige nacht doen huilen; doch hij was
^ , de vier oorden der wereld waardig. Ach! had ik de hand van een Fidias» , sprak
' hij, «of onsterfelijken inkt, ik snee of schreef op die zuil, aan de eene zijde: koning
VVILLeM beVVaarDe eVrope Voor LoVIs (1688), aan de andere: koning VVILLem
stVItte De Wapenen Van LoVIs (1689). Ja, Koning Willem is het, die de wereld,
ten doel der fransche razernijen staande, gered heeft. Dit is 't oorlogen, door 't welk
een Vorst of Veldheer den naam van Vader des Vaderlands verdient. Dit is 's Lands
Zie Holl. Mercmiüs voof 1689, bl.
-ocr page 462-DES VÄ.DERLANDS. ' 459
schatkisten noch de burgerij uitputten, om eigen voordeel te bejagen, maar geleende
macht voorzichtig gebruiken, om de eerste meer te vullen, de tweede beter te bewaren.
Dit is zich Beschermer des Geloofs maken; een titel, welken andere Koningen zonder
daad gedragen hebben. Dus werd de les, dal het beter is voor te komen dan voorge-
komen te worden, een levendige kracht van zichtbare waarheid bijgezet» Κ 's Namid-
dags ten tweeën werden door den brandmeester Molevelt, op 't eilandjen in den vijver,
het zoogenoemde Zwanehnisjen, uit 13 stukjens geschut 18 salvo's gelost; te vier
uur kwamen drie gelederen van elk burgervendel onder hun hoplui in de wapenen,
trokken naar Stadhuis en Vijverberg, en losten er hun musketten. Op een groote
stellagië in den Vijver werden van wegen de hollandsche Staten, door den majoor
Van der Mijl, de namen van Willem en Maria, 2iex et Regina, dooreengevlochten
vertoond met de koninklijke kroon daarboven, alles in kristalvuur met pyramieden
van 25 voet hoog, waarop de wapenen der vier koninkrijken waren aangebracht; op
beide zijden prijkte een staande leeuw met die der steden van Holland. Vooraan op
't Buitenhof zag men een zegeboog met toepasselijk latijnsch opschrift. De Stadsregeering
had op den grooten toren zes pyramieden met de wapenen der vier rijken en die van
Holland en den Haag laten stellen, en tusschen die pyramieden die van Koning en
Koningin; rondom de spits beider namen, door elkaar in helder licht brandende. Op
de gerechtsplaats naast het Stadhuis schitterden die sierlijk gekroonde namen mede,
met het onderschrift vina coronant^ boven een festoen van groen en oranje, met een
leeuw in 't midden, eeti eenhoorn en ooyevaar aan weerszijden, uit welken allen wgn
vloeide I In deftig Latijn werd in de akademische gehoorzalen van Leiden en Utrecht
door Graevius en Jens de verhefEng van beide Hoogheden op den koningstroon, in
dicht en ondicht gevierd; en de rotterdamsche herder en leeraar W^illem Veling, ver-
drietig «dat de hoogescholen 't aldus den kerken afwonnen, en zooveel lekkers wierd
opgedischt voor lieden, die letteren gegeten hadden, en welker gehemelten alleen in
staat waren, die keur en geur der woorden te proeven, en dat er niemand een
gerechtje bereide voor zooveel eenvoudigen, de minsten in wijsheid, de meesten in
aantal»; meenende voorts, dat, gelijk er «koks voor de hoven zijn», «er ook voor een
burgertafel moeten wezen», en hy «wellicht voor een van dien laatsten slag zou kunnen
doorgaan», begreep «preeksgewgs blijk te moeten geven, dat, daar 't al van vreugde
schaterde, de predikanten alleen geen stomme kgkers waren» Κ Dal kon hij, zgns
' Zie 's Qravenhaage zegevier ende op den dag der hrooning van KM. MM. Willem en Marie ^mz,
In 's Gravenhage, by Meyndert Uytwerf, boekverkooper in het Halstraatje.
® Soll. Merc. t. pl. bl. 32.
3 Nederlands dank- en vierdagstaai wegens de verheffinge tot en huldiginge in de Kon. waardigheid
van BS. MM. Willem III en Maria II, Beschermers des Geloofs, gehoord in Rotterdam uit de
460 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
erachtens, 't beste doen door «de groote kerk aan de Rotte zoowel te laten spreken
als een andere, en onder vele fakkelen ook zijn kaarsjen op den kandelaar testellen, .
of het nog iemand lichtte, die in den huize was». In c<Dank- en Vier-dags taal»,
gelijk hij 't sierlijk noemde, herdacht hij, op den Biddag van 30 Maart en den" kro-
ningsdag van 21 April, de gebeurtenissen in Engeland: «Wie weet, zeide Mordechaï
tegen de dochter van zijn oom, 'k meen Esther» - zoo liet hij zich o. a. op dien
eersten dag hooien, «wie weet, of gij niet op zulken tijd , als deze is, tot dit komnkrijk
geraakt zijt; wij weten, dat, om zulken tijd als deze, de Prins en Princesse van
Oranje tot het koninkrijk geraakt zijn. Wat valt er te twijfelen? Die zon is hooger
geklommen, om ons en onze broederen te warmer te koesteren; die olijfboom is Koning,
om zijne vettigheid meê te deelen, te zweven over de onderdanige boomen, en onzes
vaderlands jeugd te vernieuwen als eenes arends. Jozef leeft, en hij is heerscher in
Engeland! O gij, die Jakobs huis geheeten zijt, aanbidt Gods zorge t'uwen beste;
't is geschied, om u te doen in Gozen wonen en uw herten met spijze en vrolijkheid
te vervullen. AVij smaken 't al in de eersteUngen» ^ En zich, op den kroningsdag,
in Londen zelf met zijn gehoor verplaatsende, sprak hij «immers wij zien van verre
den dag onzes Konings binnen Londen; gingen niet onze herten derwaarts? Wij aan-
schouwen de statelijke huldiging; wij omhelzen ze; wij verblijden ons. De geestelijke
en wereldlijke Heeren halen Salomo. Daar komen Willem en Marie in koninklijk
gewaad; daar worden ze geleid naar het Gihon van Engeland, 's Heeren huis in West-
munster. Ziet daar een eerwaarden Yader in God den oliehoorn nemen, haar geze-
gende hoofden zalven in den naam des Heeren; haar het getuigenis geven, de kroonseed
afnemen, de kronen opzetten, de handen kussen, den scepter overreiken, en, met
een woord, dat uitvoeren, wat en zóó, als het in al zijn omstandigheden behoort.
Daarop vervaardigt zich het kostelijk gezelschap tot den aftocht, om de gekroonden
te voeren in het Paleis, en te doen zitten op den troon des Koninkrijks. - Tot nog
toe hadden onze oogen werk; onder de zalvinge was elk in een stille aandacht ver-
rukt- conticuere onnes intentiqne ora tenelant Maar wie nu ooren heeft om tehooren,
die hoore: daar blazen de trompetters, daar razen de bazuinen, daar pijpen de pijpers,
daar kweelen de keelen, daar schreeuwen de tongen, daar gaan de monden open;
Londen is geheel in stem veranderd: de Tower dondert, de klokken brommen, de
lucht weêrgalmt slag over slag: de Koning leve! de Koninginne leve! De Koning
Willem leve! Leve de Koningin Maria! - Mij dunkt, ik hoor van het gelmd de
glazen rammelen; ik zie den Theems huppelen; ik voel de huizen op haar grond-
.α» WÜUel^u. Velvagius. Tot Eotterdam. Dy Keinier van Doesburg, op de Vischmarkt in d«
Waarheid, anno 1689.
1 Aldaar, b . 21. » Aldaar, bl. 53.
-ocr page 464-DES VÄ.DERLANDS. ' 461
Testen trillen, de aarde onder mijne voeten daveren, en, als v>'ilde ze, daar 't alles
spreekt, geensins alleene zwijgen, hier en daar haar mond openen, en splijten. En
wij zouden zwijgen? Wij moeten niet! wij willen niet! wij kunnen niet!
Alle volk gemein Sla de handen rein
Met vreugde te zaam, En met zang bekwaam
Prijs Gods name goed Met hert en gemoed!
Komt op, komt op, geheel Israël! Zwermt, als byen, om Koning en Koningin.
Komt op' nog eens; volgt het gehuldigd paar! In de menigte des volks is hare heer-
lijkheid ; komt op en verblijdt u! verblijdt u met blijdschap! Engeland, dit is uw
feestdag! maar het is ook de uwe, Vereenigd Nederland! Wij danken den God der
Goden, die ons met deze vrolijkheid omgordt, opdat onze eer hem psalmzinge, en
niet en zwigge. Heere, onze God, in eeuwigheid moeten wij ü loven. — Ik wekke
u op, gehefde toehoorders, tot blijdschap, en alle mogelijke vertoogen daarvan. Hoort
ge wel; gij allen, die mij heden hoort, ik wekke u tot blijdschap op, tot groote
blijdschap, en ontzie mij niet, het willige paard sporen te geven. Doet wat je kunt,
om dezen vrolijken dag denkwaardig te maken. Juicht dan met gejuich; pijpt met
pijpen ; blaast met bazuinen ; klapt, als bij de kroning van Joas, in de handen; schudt
u uit den stof en trekt uwe sierlijke kleederen aan; eet het vette; drinkt het zoete;
zendt deelen aan malkander; deelt gaven aan den armen; spant de snaren, speellie-
den ; roert uwe longen en tongen, zoete zangers en zangeressen; heft eenen psalm
op; slaat den trommel, de lieflijke harpe met de luite; laat de wimpels waayen; laat
de vuren flikkeren; steekt den brand in 't buspoeder; somma, doet, herhaal ik, wat
• je kunt, dat men van dezen dag zegge, als de Joden van haar groot Hosanna en
het waterscheppen op haar loofhuttenfeest: die deze vreugde niet gezien en heeft,
die heeft geen vreugde gezien. Doet het, zeg ik, al zoude er de aarde van splijten
en de nijd over bersten. — Hoe redelyk Israels blijdschap bij Salomo's huldiging was,
Engeland en wij hebben heden voor onze blijdschap grooter redenen. De gekroonde
Salomo was te dier tijd nog zeer jong en teder; hoort zijn eigen belijdenisse, I Kon.
8, 7: ik ben een klein jongeling; van 14 jaren zeggen eenigen, van 18 of 19
anderen, die hoogst khmmen zeggen van 22 of daaromtrent. Nu, wat zijn jonge
jaren aanvechtingen en veranderingen onderworpen! Mannen van naam merken
aan, dat de Duivel, de verlokking naar de jaren wetende te bereiden, even daarom
Salomo in zijn jonger leeftijd lot veelwijverij, in zijn hooger ouderdom tot afgoderij
verleid heeft. Doe Salomo gezalfd wierd, was hij een jongeling van weinig ervaren-
heid; al wederom zal hij 't zelf belijden, v. 7; ik en weet niet uit te gaan noch
in te gaan. Hij had te dier tijd noch in de regeering geweest, noch openbare blij-
ken van staat- noch wellicht van krijgskunde gegeven. Maar deze kroondag zet en
ziet op den troon eenen man van volleefde acht-en-dertig jaren, het beste van 's men-
V, - ^ , . , ' . --v
-,.Τ-'
462 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
sehen leyen, in welke het oordeel scherpst, doordringendst, en geveiligst is, zoo voor
de ziedende drift der jonkheid als voor de slappe traagheid van den ouderdom; eenen
man van zijne wieg af gesold door tegenheden, geslepen in kwellingen; geworteld,
als een eik, door stormen; gerezen, als een palmboom, door en tegen velerlei drukr
kingen; eenen man, wiens staatkunde alle hoven met argwaan, wiens heldenmoed
alle hoofden met sidderen vervult; wiens stilzwijgendheid Willem den Zwijger herleven,
en de vijanden, al waren ze zoo loos en boos als Alva, duchten doet; eenen man,
die tot zijn echte deel bezit, Maria, daar ik dit maar van zeggen zal, dat ze is onder
de vrouwen van deze eeuw eene begenadigde, en, met Debora, eene moeder in Israël.
Daar zijn personen heden gehuldigd, die een verwisseling maken als van een doren-
boom ia een olijfboom, vijgeboom, wijnstok; een verwisseling als van'Saul in David,
Achaz in Hiskia, en, om dat uit de Historiën van Engeland te ontleenen, als van
een paapsche en vervolgende Maria in een gereformeerde en reformeerende Elizabeth!
Dit alles overwegende, hoe is het mogelyk, dat men zich van zingen bedwinge ? Im-
mers voor mij niet; mijn herte heft een lied op, mijn tonge lacht; heb je zooveel
lust als ik volgt mij; ziet daar, dat gaat u voor, uit Psalm 149 v. 1: Wilt een
nieuw lied den Heere zingen», enz. — Velings Kamper amptsbroeder, Simon Oomius,
stelde te zelfder tijd in een lijvig boekdeel «De Wonderen des Allerhoogsten, uitgevoerd
in, onder, en door %. K. H. Willem III» ' op schrift, waarbij hij o. a. de woorden
aanhalende door den Prins in 1687 tot de afgevaardigden der Noord-en Zuidhollandsche
Synoden, op hun klachten «over de hooggaande stoutigheden des Pausdoms» gespro-
ken : dat «sedert de Hervorming de gereformeerde kerk nooit was geweest in zulk
een gevaar, als tegenwoordig, en hij, in navolging van zyn voortrefFelyke voorzaten,
tot nog toe den welstand dier kerk bevorderd hebbende, dien, volgens zijn plicht,
eer, en geweten, met al zijn vermogen zou blijven bezorgen niet alleen binnen maar
ook buitenslands» ; — er op wees, hoe hij dit thans «met de daad bevestigd» had; «want,
als nu de religië in Engeland stond uitgeroeid te worden, had hij, op dringend ver-
zoek en steeds vernieuwde smeeking der doorluchtigste onder de engelsche Protestan-
ten , geen zwarigheid gemaakt, om met de wapenen in Engeland over te gaan; welke
heroïeke onderneming de Heer zoo wonderbaarlijk gezegend had, dat hij niet alleen
gelukkig gekomen was in de haven zijner begeerte, maar ook overal met de hoogste
toejuiching ontvangen; ja, door beide de Huizen verklaard en uitgeroepen, met zijn
zeer waarde en lieve gemalin, tot Koning en Koningin van 't Rijk, gelyk ze als zoo-
danig nu ook waren gekroond en gezalfd. Dit» — schryft de niet van alle bijgeloof ver-
stoken Oomius dan verder ^ — «is van den Heere geschied, en het mag wel wonder
> Met afbeelding van de Prins en Princea; t'Amsterdam by Marcus Doomick, 1689.
ü Aid. bl. 59 en v.
DES VÄ.DERLANDS. ' 463
wezen in onze oogen. Indien toch groote zaken, omtrent groote personagiën, ooit ot
ooit haar voorteekenen hebben gehad, zoo is waarlijk geen van de minste geweest
die, tot een voorspellinge van dit groote werk, omtrent dezen doorluchtigen persoon
in 't Prinsdom van Oranje geschied is, op de plaats genaamd het Cirque, alwaar
den 17®" Mei 1665, onder 't aansteken van een groot vreugdevuur pyramiedsgewijs,
door den Heer van Zuilichem zelf met een flambouw gedaan, in de lucht een kroon
van gemengelde kleuren van geel, blauw, en wit zich vertoonde; hetwelk sommigen
deed uitgalmen: een kroon! een kroon! en allen bekans een voorbeduiding van groo-
tere zaken hielden. "Welk gezicht wij nu door de wonderlijke uitkomst zien bewaar-
heid , wanneer wij, tot vreugde van alle waarheid- en vrijheidlievenden en tot schrik van
de vijanden der Hervorming, door bestier en gunst van den Hemel, als een vervul-
ling er van, de kroon niet in de lucht, maar op het hoofd van den doorluchtigen
Prms, tot belooning van zijn doorluchtige en wonderlijke daden, de stralen van haar
glans zien uitschitteren. Wij daarom, en alle Protestanten in. geheel Europa, inzon-
derheid in de drie rijken, zijn met gelijke bewegingen aangedaan, als al het volk,
't welk achter den gekroonden Salomo kwam, pijpende met pijpen, en zich verblij-
dende met groote blijdschap, zoodat de aarde van haar geluid spleet» I In zijn Ver-
lost BriUanje riep hem en zijn met hem gekroonde gade, Velings geletterde stadge-
noot, Rabus, daarom ook op een gewenschte toekomst doelende, vol geestdrift toe:
O, groote Willem en Maria, nieuw gekoren
Doorluchte koningen, tot heerschappij geboren.
Regeert met voorspoed uw verlosten onderdaan!
De glorie van uw deugd en wijsheid zal voortaan
In 't oog der Vorsten van de wijde wereld blinken,
En uwe faam zal nu alle eeuwen overklinken,
Zooverre de aardkloot hangt in d'armen van de zee.
Mij dunkt, ik zie den glans van uw gebied alreê
De donkre nevelen van d'oorlogaramp verjagen,
En 't Engelach Rijk, voorheen door zware waterslagen
Geteisterd en ontroerd, nu in een vreêverband,
Door uw beleid, verknocht aan 't vrije Nederland,
De vrede vieren tot behoud van d' ingezeten,
Weêrzijdsche staat en kerk, en vrjjheid van geweten®.
Op geheel anderen toon dan deze, in nederlandsche verzen en proza , door's Prinsen
onroomsche landgenooten en geestverwanten, werd zyn persoon en onderwinden door
' Aid. bl. 162 en vv.
^ Verlost Brittanje door de Tcomst van RU. alt ans regerende Majesteiten E. Wilhelm en Km. Maria,
in JieUendicht geschetst door P. Rabus (Rotterdam, 1689), bl. 69.
.ll^llllllUIII......u . -----... .J; ;ΙΜΙϋ^
464 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zijn wederpartijders in Frapkrijk besproken, en dat te heviger en verwoeder, naar-
mate hij er van den aanvang af bij toeneming in slaagde. Eén schotschrift bovenal
zag er het licht, dat hem als een nieuwen Absalora, Herodes, Cromwell, en Nero af-
schilderde Men schetste er hem als «een wangedrocht van onmenschelijkheid en heersch-
zucht, een wreeden dwingeland, een doemwaarden indringer, een schender van alle,
zelfs de allerheiligste wetten, een eerloozen vadermoorder, een Nero, van welken de
oude Nero maar een schaduw was, een onbeschaamden lasteraar en verdrukker, die
niet dan bloeddorstige besluiten uitvaardigde». Het ontbrak echter al aanstonds aan
geen bondige weêrspraak van dergelijk schimpgeschrijf. ^(De naam Absalom», luidde
het daar o. a., «komt niet te pas, alzoo Absalom tegen zijn vader, daar hij een on-
derdaan van was, rebelleerde en zelfs naar zijn vaders leven stond; daar integendeel
Zijne tegenwoordige britsche Majesteit nooit een onderdaan van Koning Jacobus is ge-
weest , veel min naar zijn leven heeft gestaan; zoodat de handel van Zijn tegenwoor-
dige Maj^ omtrent den gewezen Koning beter naar Davids handel omtrent Saul ge-
lijkt, als naar den goddeloozen handel van Absalom tegen David; en de handel van
Koning Jacobus tegen Z. M. gelijkt niet kwalijk naar het onrechtvaardig bedrijf van
den goddeloozen Koning Saul, die naar Davids leven stond. Aangaande den naam
Herodes, die komt zoo weinig te pas als die van Absalom; want vooreerst is het
een openbare Godslastering, dat men den opgeraapten en zoogenaamden Prins van
! Wallis een nieuwen Jezus noemt; en ten tweede is het een goddelooze leugen, dat
Z. M. den gewaanden Prins van Wallis heeft zoeken te dooden, omdat hij Koning
van Engeland te worden stond, gelijk Herodes het kind Jezus zocht te dooden, dat
men zeide, Koning der Joden te zullen worden. Men vergist zich ook geweldig, wan-
neer men zegt, dat Willem Hendrik van Nassau het eerste gerucht van de gewaande,
ondersteking des Prinsen van Wallis onder het grauw heeft laten uitstrooyen; want
het is bekend, dat HH. tegenwoordige Maj<"^ alderlaatst aan de wettigheid van den
voorgewenden Prins hebben beginnen te twijfelen, en dat men in hun kapel alhier
in den Haag, lang na zijn geboorte pubhekelijk voor hem heeft gebeden, en hem
genoemd onder het koninklijk geslacht, achter de Koning en Koningin en vóór de
Prins en Princes van Oranje, 't welk ik menigmaal zelf met verwondering gehoord
heb. De naam van Cromwell komt ook niet te pas, en dewijl er de lasteraar geen
> Onder den titel Le way portrait de Quillatme Henri de Νassau, nouvel Ahsgalom,nomel Merode,
nouveau Cromwel, nouveau Néron.
3 Zie Sauls boosheid en Davids OprecMigheid ^ enz. sijnde een nader en Maar der Apologie, of Yet-
antwoordinge van HR. RK. MM. van Gr. BriUmje ^c. tegen eenige redelose tegenwerpingen van Uinde
en partijdige Papisten deser Provinciën, en eenige valsche uitstroyinge der JTranqen, voornamelijh tegen
het goddelose en eerrovende lasterschrift, genaamd Het ware afbeeldsel van W. H. van Sfassau, ene.
(T'Amsterdam, by Martin de Meede, boekverkooper in de Kerkstraat, 1689), bl. 27 en vv.
DES VÄ.DERLANDS. ' 465
reden noch schijn van reden van geeft, zal het onnoodig zyn, daarop te antwoorden.
Ik en weet ook niet, hoe dat de auteur in zijn gedachten heeft kunnen krygen,
Z. tegenw, M^ van Groot Brittanje een nieuwen Nero te noemen; want Nero is de
eerste vervolger der Kristenen geweest, en een van de grootste tyrannen, die de wereld
ooit heeft gezien. Hij toont zelf, dat hij genoeg verlegen is, om reden van dien naam
te geven; want in plaats van wreede en tyrannige daden ie voorschgn te brengen,
komt hij voor den dag met eenige woorden in eene verklaring, die Z. t. M'. als
Prins van Oranje heeft uitgegeven, dat hy hen die de wapenen nederleiden zou
vergiffenis schenken en in bescherming nemen, maar die in de waSpenen bevonden
en verwonnen werden, niet zou behandelen als krijgslieden, maar als bandieten,
struikroovers, dieven, en moordenaars. Deze woorden noemt hij bloeddorstige beslmien,
en meent daarin stof genoeg te vinden, om Willem Hendrik een nieuwen Nero te
noemen. Maar hy moet vergeten hebben, dat dreigementen, als ze niet uitgevoerd
worden, geen wreedheid behelzen, en dat degenen, die door zulke dreigementen hun
vganden overwinnen en tot hun voornemen komen, veel meer te pryzen zyUj dandie
door bloedstorting hun oogmerk bereiken. Dewyl nu Z, t. M'. geen bloed heeft gestort
of doen storten, zoo kunnen zyn dreigementen geen wreedheid, maar een behendig-
heid genoemd worden, al bestonden ze in nog tienmaal harder uitdrukkingen; te meer
dewyl hy die dreigementen nooit heeft uitgevoerd, zelfs over degenen, waarover hij
ze met recht had mogen uitvoeren. De lasteraar heeft ook vergeten, dat de naam van
Nero integendeel op niemand beter past, als op zyη meester, den Koning van Frankryk;
want zoo ras als de landen en steden, die zich op billyke en goede voorwaarden aan
hem overgegeven hebben, onder zyn macht zyn, worden ze uitgeplunderd, verwoest,
en tot den grond toe afgebrand. De barbaarsche en ongehoorde vervolging der Her-
vormden in Frankrijk doet hem ook den ouden Nero heel verre overtreffen; want de
eerste Nero heeft de menschen maar gedood, omdat ze Kristenen waren, en zoodoende
heeft hy ze maar van het tydelyke leven beroofd; maar deze bloedhond doet den
menschen duizend dooden aan, maakt ze desperaat, en dwingt ze om van den waren
God af te vallen, en een Afgod te dienen, om haar zoodoende ook van het eeuwige
leven te berooven. Al 't geen de auteur van Z. K. M. van Groot Brittanje zegt, past
heel net op den Koning van Frankrijk, of op den gewezen Koning Jacobus, en som-
lyds op alle bei; en zoo heb ik maar den bal wederom te kaatsen, en van den Koning
van Frankrijk te zeggen, 't geen hij van den Koning van Engeland zegt; te meer
dewijl ik het meeste van 't geen hij valschelijk van dezen zegt, met waarheid van
den ander kan bewijzen». Evenzoo heette het in een ander weerschrift te recht: «hy
spreekt van Frankrijk, en hij spreekt van Jacobus II; het is schoon en verstandig
gedaan, wanneer hij Nero's buiten Frankrijk gaat zoeken, en een vreemd Vorst van
wreedheid betichten, terwijl men daar onder de wreedste heerschappij leeft, die er
IVe deel, 2e stuk. ■ 59
466 ALGEMÉEiiE GESCHIEDENIS
sedéH verscheidéD ëeuwen in I aropa is geweest; een regeering onder welke men den
Prótèstantèü duizenderlei tormenten heeft aangedaan, om haarlieden huö godsdienst
tfe latëfi afzweren i nien heeft hun eer en leven aan den moedwil van soldaten ten
'besté gegeven; mèü heeft ze nacht en dag geplaagd, gebrand, gepijnigd, gekwèld;
lÜ'én' heeft er een groot getal in üare, donkere, onderaardsche gaten, in elleode latèn
vérgaan; men heeft de kinderen van hun moeders, de mannen van hun vrouwen,
vrienden van vrienden gerukt. Wanneer Willem van Nassau zooveel tegens de engel-
l'ètie'Kathoheken zal gedaan hébben, zijn wij tevreden, dat men hetó een Nero, èen
ÖÖfiiitiaan nóeme. Een regeërihg, wat meer is, die haar wreedheid den vreemdelingen
heett doen gevoelen, die de schóonste steden van Duitschland en Italië tot aschhoopen
hééft gemaakt, en die allerwegen, daar men haar wapens beproeft, niet äls afgrijzètt
én verwoesting nalaat. XM zijn de menschen, die onze Vorsten beschuldigen van Nero's
ie wezen! Ga dan, eerlooze lasteraar, ga uw meesters eerst lessen van goedertierenheid
géven, eer gij den onzen verwijtingen van wreedheid doet! Zie ook toe voor wie η gij
spreekt: gij spreekt vOor een Vorst, die alleen door beulshanden meer bloed heeft
doen vergieten als 'twintig van zijn voorzaten. — Deze eerlooze naamschender speelt
den profeet, en heeft ih zijn astrologie gevonden, dat de voorspoed tan dezen nieuwen
Absalom, Herodes, Gromwell, en Nero niet lang zal duren;, dat de gemeente van
Engeland welhaast uit 'den dut zal raken, en dat God, moede van zoo een monster
länger té dulden, het met zijn bliksemen verpletteren zal; doch dé uitkomst zal buiten
tvVijfel dezen profeet leugenachtig maken, en God zal, door het verder uitstorten van
iijn genade én zegeöing, het beleid van Zijn gezalfden dienaar réchtvaardigen, en hem
óver dé pogingen der lastering en de aanslagen van zijn vijanden doen zegepralen» :
iniusschen, als men hier tevens deed opmerken, mocht men de «schrikkelijke
gramschap der Franschën, tegen den Prins van Oranje», gelijk zij zich in dit «schend-
schnft» uitte, «veel minder gaande geraakt» achten «door het zien van 't gern die
Prins gedaah had, als dooi· de vrees van 't geen hij in het toekomende mogelijk zou
doen» I Er liepen dan ook reeds voorgewende voorzeggingen uit vroeger eeuw onder
dén gemeenen man rond, vi^aarin het o. a. heette:
Quand'fleur d'Orange ä Londres fleurira,
La fleur de Lis de blanche viendra noire,
Londres la grande sbn lustre esclatera;
Maia Ie Crapaud décherra de sa gloire^«;
· Zie de Apologie war MS. KK. MM, mn Groot Srittanje tegens een eerrovend Lasterschrift, enZ.
(Tot Amsterdam, by Aert Dicksz. Oossaen, boeckverkooper op den Dam. 1689), bi- 63 en v.
3 Aid. bl. 4.
8 Quatrains de Nostradamus, imprimés ä Aix en Provence, 1535.
-ocr page 470-DES VÄ.DERLANDS. ' 467
en aan 't ijzeren hek om 't standbeeld \an Koning Lodewijk, op het Overwinnings-
plein te Pargs, had men zelfs, op een goeden dag, de Yolgende ondeugendp rijmen
yastgeheeht gevonden:
Malgré Jaques, malgré Louis,
J'ay fait des exploits inouis:
Je suis yeiju, j'ay yeij, j'ay fini la campagne;
Et par mes rapides exploits
On a veu que tout ä la fois
Je rétablis les lois de la grande Bretagne.
Sans qu' ancun sang soit répandu
Tout s'est soumis, tout s'est rendu,
Et toute l'Europe est ravie
De voir que, dans moins de deux mois,
J'ay fait ce que les plus grands Eois
N'ont pu faire en toute leur vie.
Je remets au Printemps prochain
D'exécuter un grand dessein,
Dont ma valeur peut bien répon,<3lre:
Deux grands Rois seront fort surpris
De me voijr yenir ä Paris
Comme je sujis entré dans Londres'.
Inderdaad was men in dit gedreigde voorjaar bang genoeg voor een bezoek van
's Prinsen wege, zoo al niet in Parijs, dan toch op de fransche kust, en vond ^laar-
voor slechts een heilzame afleiding in de landing, van Frankrijk zelf uit, in Ierland
te bewerkstelligen^, waartoe zich de uitgeweken Koning, met hulp van zijn franschen
beschermheer, thans aangordde. Anderen meenden echter niet ten onrechte, dat hig
er weinig anders meê doen zou dan «in de asch weêrom te zoeken, wat hy ia 't vuur
had verloren», en dat die op Ierland gestelde «hoop» wel «vergeefs» zou zijn Het
verwonderde hen daarom ook niets, dat «de Koning van Frankryk zoo bedroefd naar
de kant van Engeland keek, en zoo bang zag, alsof hem de Duivel dadelijk zou
halen» ^ «Hoe schielijk veranderden de zaken ook voor hem, toen Z,. tegenwoordige Mt.
daar gelukkig geland was, en den toevloed van 't volk kreeg, en voornamelijk toen
I In afschrift in de Bïbl. Dane. 1689. 6.
® Zie Mevr. de Sévigné's schrjjven van 3 Maart [Leiires VI, p. 324): "nous espérons que la
guerre d'Irlande fera une puissante diversion, et empêchera Ie Prince d'Orange de nous tounnenter
par des descentes".
® Zie Oe engelscJie Marsch ^ versien met allerlei soorten van nieuwe onvergeUjhelijhe verrekijkers en
brillen, vertonende den tegenwoordigen staat van alle koningrijken en landen van Muropa (öedr. tot
Amsterdam, by Comelis Maartense, in de Torensteeg, 1689), bl. 28, v. Aldaar, bl. 37.
468 ΜΓτΕΜΕΕΝΕ GESCHIEDENIS·
die haagsche burger op den koninklijken troon van Groot Brittanje verheven werd!» '
«Het slond misselijk genoeg met Holland en Engeland, toen Jacobus nog in zijn fleur
was; maar sedert dat de Prins van Oranje, nu Koning van Engeland, met een vloot
was derwaarts gegaan, en na zijn landing Godsdienst, Vrijheid, Wetten, en Voorrechten
van dat Rijk hersteld, hel verbond tusschen Engeland en Nederland vernieuwd, en
een verbintenis tegen den Koning van Frankrijk gemaakt had, was het blaadjen omge-
keerd, zoodat Louis nu eens een beurt zou hebben, om in een misselijken staat te
zijn» \ Daarom had men nu ook «al te maal goeden moed in Holland, en de poëeten
en andere schrijvers besteedden er hun talent, om het heil, dat de tegenwoordige
Koning van Engeland beiden volken had aangebracht, te beschrijven», en den fran-
schen Koning in al zijn verlegenheid voor te stellen, «Marijtje», rijmden zij zelfs in
hun ondeugenden, maar doelt reifenden spot:
Marytje-Jacobs' man, Marijtje-Karels' zoon
Herstelt, met Hollands macht, het recht van Englands troon,
En zit nu als een held te pronken met de kroon; —
Dat staat oom Jacob slecht, en Willem-neef zeer schoon.
Dit moet Louïs-neef zien, en roept: "Wat spijt, ο Goonl
Wie bad dit ooit verwacht van Willem Willemszoon,
Dien haagschen burger, van mij minder als een boon
Geacht? — Dit wonderwerk voorspelt mi) mijnen loon!"^ —
Sauls boosheid, enz. bl. 54.
De engelsche marsch, enz. bl. 38. - * Aid. bl. 39.
-ocr page 472-Oorlog met Frankrijk. Verbond met Oostenrijk en met Engeland.
Inlandseh gekibbel. Haagsch Congres. Strijd te land en te zee. Slag
aan de Boyne. Rotterdamscb. oproer. Verlies van Namen. Goessche
Beroerte.
Dal men, bij 't weerspreken der belachelijke aantijgingen van fransche zij, niet
ten onrechte op de ongehoorde brand- en plundertochten der fransche legerbenden
gewezen, en deze in haar volle werkelijkheid tegenover die uit de lucht gegrepen ver-
wijtingen had gesteld, werd door niets onweêrsprekelijker bewezen, dan de wijs, waarop
die benden, onder Montclar en Tessé, in den winter en 't voorjaar, op uitdrukkelijk en
last van Louvois en den Koning, aan den Neckar en Bovenrijn hadden huis gehouden,
zonder daarbij zelfs nog geheel aan de van hooger hand gegeven bevelen te voldoen.
Slechts de manhafte houding van 't wurtemberger landvolk, tegenover de hun streken
weder verlatende fransche troepen, had hen voor erger lot nog bewaard doch Hei-
delberg en Manheim zouden thans kunnen getuigen van wat koninklyk-fransche heersch-
zucht en wreedheid meêdoogloos wisten uit te voeren. Beide steden waren geheel der
vernieling gewijd, en dat deze bij de eerste van beiden zich slechts tot den brand
Tan 't schoone slot en een kleine veertig huizen bepaalde, was alleen aan Tessé's
mindere verhardheid te danken , die het hem opgedragen vernielingswerk niet ten
einde had kunnen aanzien, en zich gehaast had af te trekken, zonder de inwoners
' Zie Montclara sehryven van 13 Jau. '89, aangehaald in Rousset's Hist. de Louvois IV, p. 165, aant.
-ocr page 473-470 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
te verdrijTen, welke zich nu beijverden den verderen brand te stuiten In Manheim
zag het er echter treuriger uit: daar had men den ingezetenen gelast zich te verwij-
deren, en gebood nu Louvois ook hun terugkeer zelfs te beletten, door hen, waagden
zij 't er zich weêr te willen vestigen, zonder genade te dooden ^ Het fraaiste wäs,
dat deze vernielingstocht juist in 't belang der arme Princes van de Paltz, Lodewijks
schoonzuster, te geschieden heette, voor wier rechten men voorgaf op te treden. Toen
dan ook haar aangehuwde neef, de Dolfijn, in den vorigen zomer, bij zijn vertrek
naar 't-leger voor Filipsburg, haar zijn voornemen had meêgedeeld, daarna ook Man-
heim en Frankendaal te nemen, om «in haar belang» te strijden, had zij hem kortaf
gezegd, dat hij «haar raad volgende, volstrekt niet gaan moest, daar zij hem gulweg
bekende, niets dan smart te gevoelen, in haar naam haar arme vaderland te zien
verderven» ^ en hetzelfde had zij in November den Hertog van Montausier herhaald,
toen hij haar verweten had, zoo koel onder zijn verzekering te blijven, dat die Dolfijn
«haar land en goed voor haar ging veroveren». — «Zeker blijf ik daar koel onder»,
had hem de even openhartige als gevoelvolle vrouw toen geantwoord, «omdat gij mij
dingen zegt, die ik het allerminst gaarne hoor; want ik zie niet in, wat voordeel
ik er uit trekken zou, dat mijn naam strekt tot verderf van mijn land; en in stee
van mij daarover te verheugen, ben ik er ten zeerste over gebelgd. Ik weet niet te
veinzen, en alleen te zwijgen; zoo men dus niet hebben wil, dat ik zeg wat ik denki
moet men mij niet dwingen te spreken» De Koning nam haar deze edelaardige
zienswijs ten hoogste kwalijk, en haar restte dus niet anders, dan in haar brieven
aan haar duitsche verwanten haar hart uit te storten, en hun, na 't voleinden van
den jammer in dit voorjaar, te betuigen, hoe ze «niet kon nalaten te betreuren en
beschreyen, om, zoo te zeggen , haar vaderlands ondergang te wezen, en al haars zaligen
Heer vaders zorg en moeite, aan 't arme Manheim besteed, zoo op eenmaal weêr te
niet gedaan te zien; ja, ik heb», schreef ze, «zulk een afschuw van al wat rnen
vernield heeft, dat ik alle nacht, bij mijn inslapen, in Heidelberg of Manheim waan
te zijn, en er al die verwoesting te zien; en dan spring ik in mijn slaap op, en kan
in geen twee uur weêr in slaap raken; dan komt mij in den zin, hoe alles er in mgn
tijd was, en in welk een staat het nu verkeert, ja in welk een toestand ik zelf ben,
en dat men mij nog euvel duidt, er bedroefd over te wezen; doch ik kan dat waarlijk
hiët gebeteren» Aan den Nederrijn had de Koning in deze dagen last gegeven, de
fransche bezettingen in Nuis en Keizerswaard door duitsche van Fursteüberg te ver-
vangen , en ze naar 't hoofdkwartier in Bonn te laten voeren; toen echter zijn veld-
.gl-säUi'·. ' ·5· ■ ■■
« Zie am. ρ. 168.
3 Aid. ρ. 169.
8 Zie haar Briefe aan de Keurvoratin van Hannover, opgenomen in Eanke's Franz. Gesch IV. S. 332.
" iAld. S. 324. ® Aid. S. 333; verg. öok haar schrijven van 14 April, ald. S. 334.
DES VÄ.DERLANDS. ' 471
overste Sourdis, dié zich met een 1300 man paardevolk tot hun geleide naar Nuis
had opgemaakt, yandaar weer op marsch was gegaan, zag hy zich, omstreeks half Maart,
onverwachts door hollandsche en brandenburgsche ruitervfindels overvallen, die zyn
eigen ruiterg uit elkaar jaagden, en daarop het voetvolk der bezetting aanvielen.
Dit, hoe fel bestookt, kon zich echter door de koelbloedige houding van den Mark-
graaf van Gastries, die het met zyne grenadiers verweerde, nog voor een goed deel
in Nuis weder bergen, terwgl 't Castries den volgenden nacht gelukte., het in stille
langs een omweg naar Bonn te brengen. Intusschen verklaarde zich, op Bonn — waar
de baron van Asfeld bevel voerde — en' Keizerswaard na, het gansche Sticht van Keulen
nagenoeg voor den beyerschen Prins, terwgl Furstenberg, zich te Bonn niet veilig
genoeg achtende, eerst naar Trier, en vervolgens naar Metz de wyk nam ^
De Staten, wier krijgsvolk zich by Nuis zoo wakker tegen 't fransche had doen
gelden, hadden juist eenige dagen te voren Lodewijks oorlogsverklaring van Novem-
ber met de hunne beantwoord. Zy zeiden daarin, hoe hg zich in 1672 veroorloofd
had, hen, ofschoon in vrede met hem verbonden en buiten staat hem te weerstaan ^
onverhoeds met een hevigen kryg overvallen had, die hun Staat op den rand van
verderf gebracht had; hoe zy, in dien wanhopigen staat van zaken, op hun goed
recht en 's Hemels bystand bouwende, den moed niet hadden laten varen, maar,
onder 't wijs beleid van Z. H. den Prins van Oranje, alles opgezet, om den her-
vormden godsdienst, de vryheid, en 't lieve vaderland tegen die gewelddadige aan-
randing te verweren, tot, na veel bloedvergietens en velerlei kwelling, den landzaat
door 't fransche krijgsheer aangedaan, de vrede van 1678 een einde aan den oorlog
gemaakt had; hoe zij. Van hun kant, toen de daarbij gesloten verdragen van vrede,
handel, en scheepvaart altijd heilig onderhouden hadden, terstond de plakaten te niet
doende, bg welke de fransche waren, handwerken, en gewassen met hooger invoer-
recht belast waren, en verdragende verder stilzwygend. verschillende verongelijkingen,
van Frankrgk inmiddels ervaren; hoe de fransche Koning ook zynerzyds wel de bui-
tengewone lasten, op scheepvaart en handel gelegd, had afgeschaft, doch zyη bevelen
daaromtrent, op veel plaatsen, maar voor een deel waren ten uitvoer gelegd; hoe hg
sedert ook den handel van den Staat, zoo in als buiten Europa, door zgn oorlog-
schepen belemmerd had, hun schepen zelfs dwingende zich te laten onderzoeken, en
ze, in vollen vrede, soms aantastende en bestokende; hoe hij de handwerken en vis-
scherg van hun onderzaten, onder allerlei verzinsels en voorwendsels, was lastig ge-
vallen, en de vertoogen, daartegen herhaaldelijk van hunne zij gedaan, met veront-
waardiging van de hand gewezen had, hun gezanten zelfs de eer ontzeggende, hun
vroeger altoos betoond; hoe hg verder een vreeselijke vervolging tegen zijn onroomsche
' Zie bij Eouaset, t. pl. p. 170.
-ocr page 475-472 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
ΗβΙΡβΡβρβΒ
onderdanen had ingesteld, en daarin ook de hunne, om hun handelsbedrijf in Frankrijk
gevestigd, betrokken had; hoe hij zelfs, kort na 't sluiten van den vrede, door op
de grenzen de wapenen te voeren, de Staten genoodzaakt had, zich te water en te
land met zware kosten toe te rusten, terwijl hij tevens beproefde, hen met zoete woor-
den en aanbieding van bondgenootschap in slaap te wiegen, of anders bedreigde,
stonden zij tot handhaving van den gesloten vrede naar andere verbonden, hun den
oorlog aan te doen; hoe hij, in vollen vrede, beslag bad laten leggen op de schepen,
goederen, en personen van 's Lands ingezetenen, ook die schepen doen aantasten en
vermeesteren, tegen den inhoud der gesloten verdragen in, waarbij den weêrzijdschen
onderzaten een half en driekwart jaar tijds gelaten was, zich, in geval van vrede-
breuk, te bergen; hoe hij zelfs schippers en bootsgezellen had laten dwingen, om
hun geloof te verzaken, en hen daartoe in hechtenis doen houden; hoe hij, eindelijk,
verscheiden dorpen der Generaliteit had laten plunderen en plat branden, vóór nog de
oorlog verklaard was; hoe hij bij de daarop eerst gevolgde oorlogsverklaring geen andere
reden daarvoor had bijgebracht, dan een buitengewone toerusting van de Staten, om-
trent welke zij niemand rekenschap behoefden te geven, en die zij noodig hadden
geoordeeld tot hun eigen verzekering, en om niet op nieuw door Frankryk, welks
voornemens op dat punt hen niet verholen waren gebleven, geheel weerloos overvallen
te worden, en dat, ofschoon zij den Koning hadden gemeld, zich met de verkiezmg
te Keulen niet te willen bemoeyen, gelijk ook niet blijken zou, dat gebeurd was,
al mochten zij zich ongehouden rekenen, van hun gedrag, in dit opzicht, aan Frankrijk
reden te geven; dat zij dus nu van Frankrijks boLardige bedoelingen tegen den Sta^
al hun goede ingezetenen ook wilden vergewissen, om ieder te doen bevroeden, wat meri
van de fransche kroon te wachten zou hebben, als zij die bedoelingen eenmaal ten
uitvoer leggen kon, daar de Koning zijn eigen onroomsche onderdanen wreedaardig,
vervolgde, en zijn eigen geloofsgenooten, in de steden en landen, die zich te goeder
trouw aan hem onderworpen hadden, in strijd met de beloften behandelde, hun bij
verdrag gedaan; zoodat ieder zich door dit alles bewogen moest vinden, om, met hen,
de hand te slaan aan 't verdedigen van godsdienst en vrijheid, en 't verweren van
personen en goederen; gelgk zij daardoor thans genoodzaakt werden den oorlog aan
Frankrijk te verklaren, zooals zij bij dezen deden, lastende en bevelende al hun on-
derzaten, bevelhebbers, officieren, en soldaten, en wie 't verder zpu mogen aangaan,
de landen, luiden, ingezetenen, onderdanen van den franschen Koning, alom, zoo
te. zee als te land, vijandelijk te vervolgen en aan te tasten. En nademaal ze, te dien
einde, en voornamelijk om, zooveel in hen was,.allen verderen afbreuk van die zij
te voorkomen, verplicht en gehouden waren, naar hun vermogens, en voor zoover
het buiten verongelyking van hun bondgenooten, vrienden, en onzijdiger^, naar 't vol-
kenrecht geschieden kon, hoogstgemelden Koning te benemen en verhinderen de ge-
DES VADERLANDS. 473
makken en behoeften, >.aarmeê hij den staat dezer landen en de goede ingezetenen
van dien verder zou kunnen schaden, hadden zij tevens goedgevonden en noodig ge-
acht, allen die onder hun gehoorzaamheid stonden, te ordonneeren en scherpelijk te
verbieden, eenige krijgs- of levensbehoeften uit deze of andere landen naar Frankrijk
te voeren, terwijl 't ook geen vreemdeling te veroorloofd zou zijn, zich dat te onder-
winden; bepalende voorts, dat alle waren van contrabande, als vuurwerken en 't geen
daartoe behoort: gelyk allerhande geschut, zoo groot als klein, musketten, pistolen
en hun loopen, bussen, mortieren, petarden, bommen, granaten, sausizen, pikkran-
sen, affuiten, forketten, bandeliers, kruit en lont, salpeter, ijzeren en looden kogels,
degens, lansen, pieken, hellebaarden, met ijzer beslagen dorschvlegels, stormhoeden
kasketten, kurassen, schilden, ook paardenzalen, holsters, ruiterpistolen, rapierheng-
sels, en alle andere toerustingen, ten gebruike van den oorlog gefatsoeneerd en ge-
maakt, directelijk of indirectelijk naar Frankrijk vervoerd, prijs verklaard werden; dat
de bevelhebbers van 's Lands oorlogschepen geroepen waren, alle. vaartuigen, naar
Frankrijk koers zettende, en onder verdenking van zulk vervoer vallende, te onder-
zoeken; dat eindelijk ook geen der ingezetenen eenige goederen of schepen, franschen
onderdanen toebehoorende, noch eenige schepen of goederen, gaande of bevracht
naar eenige fransche havens, steden, of plaatsen, zou mogen verzekeren, op wal ma-
nier 't ook mocht wezen, noch cok door renversaalbrieven hun plakaat ontduiken,
op straffe van verbeurte derzelfde som als door de verzekeraars bepaald was; terwijl
de officieren daarin nalatig bevonden, naar gelegenheid van zaken, zelfs met ontzet-
tmg uit hun bediening, zouden gestraft worden»
Om de handen ook in de Zuid-Nededanden vrij te hebben, verklaarde Frankrijk
m de volgende maand den ooriog ook aan Spanje, op grond van het deel, dat de
spaansche Landvoogd - de Markgraaf van Castanaga, die den in Junv 1686 overle-
den Grana was komen vervangen ^ «zich aangematigd had in de onderneming, door
den Prins van Oranje tegen Engeland uitgevoerd», terwyl het integendeel «gehoopt
had, dat het den katholieken Koning zou kunnen bewegen, zich met hem te ver-
eenigen tot herstel van den wettigen Koning in Engeland, en het behoud van den
katholieken godsdienst legen den Bond der protestantsche vorsten; of ten minste, dat
cerstgemelde Vorst zich bij een strikte onzijdigheid zou bepaald hebben, ingeval de
staat der spaansche zaken hem dat eerste onraadzaam maakte. Hel had daarentegen
moeten ervaren, dal de spaansche gezant in Engeland, Don Pedro Ronquillo, dage-
lyks bij den Prins van Oranje kwam, en niet afliet bij hem aan te dringen, om de
i-ngelschen lot een oorlog mei Frankrijk te bewegen; terwijl ook de spaansche Land-
voogd zelf in allerijl manschap wierf, en den Staten-Generaal beloofde, zich, zoodra
' üie liet geheel in de llolL Mere. voor dit jaar, hl .114.
iVc deel, 3c stuk.' ·
55
-ocr page 477-474 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
^lTTeldi^cht^^ v.elke hij hen zoowel als den Prins verzocht
naar Vlaanderen te zenden, om Frankrijk met goed gevolg te bestrijden. Al die kond-
schappen hadden Zijne Maj^ van F. ankrijk doen oordeelen, dat hij toezien moest, hoe
zijn zaken best te schikken, en hem daarom zyn gezant aan't Hof te Madrid , den Graaf
van Rebenacq doen gelasten, een bepaald antwoord omtrent alles te verlangen. Kwade
raad had-echter aan dat Hof gezegevierd, en het was Zijner Majt. maar al te duidelijk
geworden, dat men voornemens was den overweldiger van Engeland te begunstigen,
en zich bij de protestantsche vorsten te voegen. Hij had dus ook gemeend, geen tijd
te mogen verhezen, om deze booze plannen te voorkomen, en daarom besloten hem
den oorlog te verklaren, zoo te water als te land, gelijk hij bij dezen deed» In-
derdaad was in Spanje - het belang der spaansche Nederlanden nog daargelaten -
in den vastberaden Graaf van Oropeza, thans een man in 't staatsbestuur werkzaam,
tegen de fransche staatkunde gekeerd, en had er deze laatste daarenboven, sedert
het onlangsch afsterven der spaansche Koningin van franschen bloede, Marie Louize,
allen steun verloren \ Weinig weken later, den 19- Mei, volgde dan nu ook, m
weêrslag op die van Frankrijk, eene oorlogsverklaring van Spanje, die den stand van
zaken onbewimpeld blootlei, en den franschen Koning, in spijl aller geloofsverwant-
schap, zijne heerschzuchtige bedoelingen onverbloemd voorhield. Hij had, luidde het
er, «niet één maar verscheiden onrechtmatige oorlogen bij de hand genomen, tegen
Zijne Heiligheid den Paus, den Keizer, de Keurvorsten van de PaUs, Keulen, en
Trier, den Bisschop van Luik, en andere Vorsten van Duitschland, en door deze mach-
tige Ifleiding den algemeenen vijand der Kristenheid - den turkschen Sultan - .
krachtig ondersteund; hij had verder den spaanschen Koning zeiven van zijne oude
bondgenooten zoeken af te trekken, en hem in een verdrag van onzijdigheid meê te
slepen, dat hem van de voordeden zou versteken, zoowel hem als Frankrijk bij den
nijmeegschen vrede bedongen, om.namelijk ieder voor zich zijn bondgenoolen te mogen
ondersteunen; en dat alleen met het doel, om, wanneer daardoor Spanje van die
bondgenooten vervreemd zou zijn, het later des te gemakkelijker te kunnen overval-
len, en zoo eindelijk over allen gelijkelijk te zegevieren, en de algemeene heerschappij,
waar hij naar hijgde, te verkrijgen. Uit welk alles ten klaarste bleek, dat zyne voor-
nemens meer strekten, om den vrede te verstoren dan te herstellen, en nog meer
tot verdrukking dan tot handhaving van den heihgen godsdienst. Waarom zij^e spaansche
Majesteit, als van nature gehouden, zijn onderdanen en staten te beschermen, gelast
had , evenzeer den oorlog tegen Frankrijk, in al zijn domeinen te zee en te land te
ι Zie het geheel iü den Boll Mercurius van dit jaar, bi. 161, V.
8 Ranke, Engl Geschichte^ t. pl. S. 188,
DES VÄ.DERLANDS. ' 475
verklaren, dien onderdanen er allen handel volstrekt meê te verbieden, en de Fran-
schen als vijanden te behandelen» ^
In Oostenrijk had inmiddels Hop zijne onderhandelingen met het beste gevolg voort-
gezet en voleind. Na zich met Straetman over de vereischte voorwaarden beraden en
die in den Haag kenbaar gemaakt te hebben, kreeg hij den April van daar
volmacht, om er op te sluiten. Men zei er elkander oprechte en eeuwigdurende vriend-
schap, bevordering van elkanders welzijn, en wederzijdsche hulp tegen alle schade bij
toe, bepaalde met alle macht tegen Frankrijk te handelen, en samen de beste middelen
te zullen beramen, om het den meest mogelijken afbreuk te doen·; terwijl geen van
beide partijen de wapens zonder instemming der andere, noch vóór 't herstel van alles
op den voet der oude tractaten, zou nederleggen. Niet anders dan met onderling goed-
vinden zou men ook over den vrede onderhandelen, en waarborgde elkander reeds bij
voorraad het nakomen der bepalingen daarvan, mocht men zich door Frankrijk later
op nieuw een van beiden weder zien aantasten of in zijn rechten gekrenkt vinden.
Bij de Roomschkoningskeur beloofden de Staten hun medewerking voor 's Keizers zoon,
en omtrent het belangrijke punt der troonsopvolging in Spanje waarborgden zij deze
aan het Huis van Oostenrijk. Reeds vóór de aanneming door de Staten, aan den
nieuwen Koning van Groot-Brittanje kenbaar gemaakt, werd dit alles, na de onder-
teekenïng op 12 Mei, ook van zijne zijde aanvaard, zoodra hem het stuk ter hand was
gekomen, waarin de Keizer hem als Koning erkende, en verklaarde ook Engeland
daarop, den 17®» Mei, Frankrijk den oorlog, «overwegende», als het zich uitdrukte,
«de menigvuldige onrechtvaardige wyzen van doen, door den franschen Koning in de
laatste jaren tot prikkehng van zijn heerschzucht ter hand genomen, zoodat hij niet
alleen in het bevriende grondgebied van den Keizer en het Rijk gevallen was, geheele
landen verwoestende', en hun inwoners door zijn legers verdervende, maar ook aan
de bondgenooten hunner britsche Majesteiten, zonder eenige uittarting hunnerzijds,
met openlijke schending der verdragen, door de kroon van Engeland gewaarborgd,
den oorlog verklaard had; weshalve die Majesteiten ook wel niet anders konden, dan
die bondgenooten, in hun verzet tegen de voornemens van den franschen Koning, als
verstoorder van den vrede en algemeenen vijand der Kristenwereld, bij te springen.
Doch ook buiten deze verplichting aan hun bondgenooten, waren de menigvuldige
beleedigingen , hun en hun onderdanen zonder eenige schadeloosstelling door dien Koning
aangedaan, zoodanig dat, onaangezien er in de laatste jaren om welbekende redenen
geen kennis van genomen was, zij die niet zonder een openbaar en rechtmatig ge-
voel van weêrzin wilden laten voorbijgaan. Zij vonden zich daarom genoodzaakt,
op de hulp van God-almachtig en hun rechtvaardige onderneming steunende, de
' Soll. Merc. t. pl. bl. 163, ν,
-ocr page 479-476 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
aen oorlog- geUjk Wj dezen geschiedde te verklaren ^
Koning Willem, die zelf het hem zoo goed toevertrouwd beheer derbuitenlandsche
zaken had op zich genomen, was thans op Hamptoncourt gaan wonen, daar de lon-
densche lucht voor zijn aamborstigheid nadeelig was. Hij richtte er zich naar zijn
genoegen in, breidde de plaats uit, en liet het huis naar een teekening van Wren
verbouwen, en het park naar den smaak van den tijd, met een doolhof, fonteinen,
en verdere fraayigheden aanleggen en opsmukken. Zijne londensche onderzaten zagen
echter ongaarne zijne verwijdering uit hunne stad, en zijne afgezonderde levensmamer
en stroefheid in 't ^verkeer. Zij duidden hem zijn voorkeur voor dat met de hollandsche
Heeren, met name Bentinck, dien hij Graaf van Portland maakte en een uitgestrekt
grondeigendom schonk, euvel. Een engelsch rijm kwam weldra in omloop, dat ook
zijn minbeduidende schoonzuster en aangehuwden schoonbroêr niet spaarde, en op
zijn afgetrokkenheid en zijn vrouws minzame meêdeelzaamheid zinspelende zei:
The King tUnks all,
The queen talles all,
The Prince of Denmark drinls all
The Princesse of Denmark eats all,
The Lord of Portland takes all
«Wanneer de Koning zei», schrijft Witsen, «dat hij zich op een of ander voorstel
heäenhen zou, dan beduidde dat zooveel, alsof hij 't niet zou doen, en dat mishaagde
't volk Hamptoncourt, dat voor de prompte behandeling der zaken te ver — een
uur of vijf - van Londen bleek, werd intusschen met het najaar weer verlaten voor
't Landhuis van Kensington - dat thans er zelfs binnen ligt - en waar toen op nieuw
gebouwd en geplant werd, zonder er dat «volk» beter door te voldoen. De schuld lag
echter meer bij hen dan bij hem, en een onverdacht getuige van hun eigen landaard
komt er rond voor uit, dat hij door zijn engelsche omgeving maar al te veel recht
lot een slechten dunk van dezen krijgen moest, en het dus ook zeer verklaarbaar m
hem was, zoo hij zijn toevlucht liever bij zijn trouwen Bentinck en anderen van zijn
landgenooten, of ook enkele Duitschers en uitgeweken Franschen zocht ; gelijk dan ook
reeds te zijnen t^e, 'de rondborstige De Foe de schrijver van Robinson Crusoe - zei:
We blame the King that he relies too much
On strangers, Germans, Huguenots, and Dutch.
And seldora doth his great affairs of state
To English counsellors communicate;
' Aid. bl. 1S5, V.
=« Zie Huygens' DagloeTc, t. pi. bl. 136; Witsens Ferlaal, t. pl. bl. 154.
3 jYia. bl. 155. * Macaulay, History Ch. XI.
DES VÄ.DERLANDS. ' 477
The fact might veiy well be answered tlms:
He has too ofteu been betrayed by us;
He raust have been a madman to rely
On Englich gentlemen's fidelity:
The foreygners have faithfully obeyed hira,
And none biit Englishmen have e'er betrayed him.
Over 't algemeen verlangde men reeds aanstonds Ie veel van hem , en scheen —
gelijk de spaansche gezant wijselijk deed opmerken — volstrekt niet te begrijpen, dat het
«ongerijmd was, in een paar maanden drie vervallen Rijken weêr op de been te willen
helpen» Met een deel zijner landgenooten zelf kreeg hij't even onbillijk te kwaad, door
zonder schroom lachend van zijn onvermogen te laten blijken, CromwcUs scheepvaart-
acte — gelijk zy in hun baatzieke handelsbelangen gaarne gezien zouden hebben —
afgeschaft te krijgen. Anderen zagen dat beter in, en schreven uit Holland zelf, dut
het «nog geen tijd was, in Engeland op vrijheid van handel aan te dringen en't land
daartoe eerst in rust moest zijn». Men had thans reeds werk genoeg, het geld terug
te erlangen, voor 's Prinsen zoo welgeslaagde onderneming uitgegeven, en werden er
zelfs lieden gevonden, die dorsten te beweren, dat het slechts voor haar eigen belang
was, wat daarin door de Republiek was verricht I Afgevaardigden der Admiraliteiten,
die, op 's Prinsen verzoek, reeds in February naar Londen waren overgekomen, om
er over de begrooting der vloot te onderhandelen, moesten twee maanden later onver-
richter zake terug keeren; en 't viel «klaar te bespeuren» — als Witsen aan Heinsius
meldde — «dat de lauwheid bij 't volk toenam», nu het eenmaal uit den nood
geholpen was. De staat der oorlogskosten werd overgemaakt, en toen door 't Parlement
een besluit genomen, er 600,000 pond voor toe te slaan; doch 't hield maandenlang
aan, vóór daar 't noodige geld voor aangewezen, en meer dan twee jaar, vóór do
geheele som voldaan was. Bij de onderhandeling over de uitrusting eener gezamentlijke
vloot bleek men 't al spoedig oneens over den rang der engelsche en nederlandsche
bevelhebbers daarbij; daar de Koning zich in dezen aan de engelsche zij hield, werd
er eindelijk een overeenkomsl geteekend, die de zaak grootendeels naar zijn genoegen
en dat zijner onderzaten richtte. Er werd toen tevens besloten, dat Engeland vijftig,
de Staten dertig groote oorlogschepen met eenige fregatten en branders zouden uitrusten,
en beide vloten zich zoo spoedig doenlijk zouden vereenigen; dat zij in drie smaldeelen
zouden gesplitst, en daarvan een in de middellandsche zee, het tweede in de iersche
en 't kanaal, en het derde aan de hoofden bij Jaarmuiden en voor Walcheren zou
gebruikt worden, terwijl elk van de drie zoowel uil staatsche als engelsche schepen
' Aldaar in een aant. aangehaald.
' Zie Witsens schrijven aan Heinsius in Van der Heims Archief ƒ. bl. 16. » Aldaar.
-ocr page 481-478 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
^ii^^^^u·, de e.gelscto admiraal ïou Ί opperbevel over de geheele viool hebben,
en in den krijgsraad voorrittén, door de «eder^ijdsehe vlagofficieren in gelijken getale
gevormd; mooht daar versehil van meening ontstaan, dan zouden de «^eir.g,lscha
scheepsvoogden er aan toegevoegd worden, laken personen betreffende, alleen kj een
van beide mogendheden in dienst, .ouden door een krijgsraad worden beslecht, n.t
officiers dier mogendheid zelve. De prijzen, die in den oorlog gemaakt mochten «orden,
zouden verdeeld worden naar 't aantal schepen bij beiden in dienst, en ter beoordeel.ng
zHn der admiraliteit, waaronder het buitmakende schip behoorde; waren er schepen
van weêrszijden bij werkzaam geweest, dan door die admiraliteit, van welke tsch.p,
dat het meeste geschut voerde, afhing. Door de nalatige betaling der gemaakte over-
lochtskosten konden de Staten niet zoo spoedig met hun uitrusting gereed komen
als de Engelschen. ofschoon de K-oning den 19- Mei den admiraliteiten in dr.ngende
termen had aangeschreven, de toegeruste schepen zoo spoedig doenlijk naar W.ght te
zenden Acht dagen vroeger toch was er aan de iersche kust, tusschen de engelsche
schepen onder Herbert en eenige Franschen onder den Graaf van Chatellerault, reeds
een gevecht geleverd, dat echter van korten duur geweest was en wederzijds wem.g
sch4 berokkend had, doch den fransehen bevelhebber toch gelegenheid had gelaten,
zijn lading krijgsvoorraad en Jacobitisehe uitgewekenen te ontschepen. Sedert ettelijke
weken namelijk was hun voortvluchtige Koning reeds naar Ierland overgestoken, om van
daar «it zelf zijn fortuin te gaan beproeven. «Wanneer», schreef Vauban aan Louvo.s
daaromtrent: «wanneer iemand zijn schamel overschot op het spel zet, moet hrj dat
zelf bewerkstelligen; Ierland is zijn overschot, en daar moet hij er dus zelf wéér boven
op zien te komen, met de hulp die Koning Lodewijk hem geven kan» In t laatst
van February had hij van dezen afscheid genomen, en zieh toen, bij de betu.gmg
van leedwezen over zijn vertrek, den wenseh hooren toevoegen, dat hg hem «met
lerug mocht zien»; doch met de verzekering tevens, dat, «kwam hij terug, hij hem
steeds denzelfde zou vinden» Daarop «as hij over Nantes - waar hij z,ch «als ware
'er», gelijk Mevr, de Sévigné het uitdrukte', «geen Prins van Oranje in de were d»
aan een weelderigen avonddisch had te goed gedaan - naar Brest gereden , en had
zich daar omstreeks half Maart ingescheept. Vijf dagen later stapte hij te Kmsa e, in
Munster, aan v,al, en werd den 8-April door zijn geestverwanten met gejuich mgehaald.
De minderheid van zijn anders gestemde onderdanen had zich in 't Noorden terug-
getrokken, waar 't maar zwak versterkte Londonderry hun voornaamste toevluchts-
oord was. Tegen den raad der fransche Heeren van zijn gezelschap - den L .-generaa
Rozen, den oud-nederlandschen gezant Avaux, en and. - in, begree,j hij, het e
"ziTbTva. der Heim, ArcU.f II. W. ' B« Koasset, H«, * l.«·»- IV, p. 18'·
3 Brief va. 2 Maart, VI, p. Sai, ' Aid, 11 Maart, p. 834.
!
DES VÄ.DERLANDS. ' 479
moeten gaan belegeren, ofschoon hij er slecht voor was toegerust. In de stad was men
er echter weinig beter aan toe; in een krijgsraad was er besloten, dat de bevelhebbers
en officieren der bezetting zich zouden wegmaken, om de overgave des te meer te
bevorderen, daar ze geen kans zagen de stad te Λ'erdedigeπ. Hun ondergeschikten cn
al de onroomsche bewoners dachten er evenwel anders over: zij kozen zich den wakkeren
Rector of predikant van Donaghmore in 't naburige Tyrone, die er zich mede was
komen bergen, tol hoofd; en deze kweet er zich, door allen bijgestaan, op 't wakkerste
van zijn zware laak, wist de stad vierdehalve maand lang kloekmoedig te verweren, en
werd toen, nadat zijn gewapende manschap en burgers van 7000 op 4500 gesmolten
waren, nog juist bij tijds uit Engeland bijgesprongen, vóór hem en de zijnen de honger
deed zwichten. De nood toch was nu op 't hoogste geklommen: het pond paardevleesch
werd voor anderhalve schelling verkocht; een hondeboutjen, met het vleesch der doode
Ieren gemest, voor ƒ 3; een hondekop voor / 1; een kat voor een rijksdaalder, een
rat voor een schelling, een muis voor 6 stuivers; een pond kaarsvet, dat, met wat
stijfsel gemengd, tevens goeden dienst tegen den loop deed, gold meer dan / 2; een
pond gezouten huiden, evenals een mingel paardebloed, een schelling; een paardebeu-
ling 6 st.: een handvol zeewier een dubbeltjen; een kop meel, als 't ergens te vinden
was, een schelling. Water met wat gember en anijszaad gemengd strekte tot drank.
Een zwaarlijvig ingezeten, die alle reden had zich voor een smakelijken bout te houden,
en die meende dat men hem daarop reeds aankeek , had zich drie dagen schuil gehouden.
Walter, die in zijn kerkelijk beroep zoo goed als in-zijn krijgsampt werkzaam was,
hield den 10®" Augustus een preek in den Dom, om burgers en krijgslui tot stand-
vastigheid aan te manen, en alle wanhoop uit hun hart te weren. Een uur nadat hij
geëindigd had, zagen hij en de zijnen eenige schepen de rivier opstevenen, hun door
den Generaal-Majoor Kirk toegezegd, doch tot dusver te vergeefs verbeid. Wel werden
dezen nu uit het fort Gulmore en van de beide oevers der rivier hevig door Jacobs troepen
beschoten, doch lieten zich daardoor niet afschrikken, maar schoten wakker terug,
en raakten weldra den boom door. De vijand, daardoor ontmoedigd, trok nu den vol-
genden dag naar Dublin af, zich. voor den geleden hoon door moordbrand der om-
liggende landstreek wrekende Κ
Op 't vaste land had inmiddels Koning Lodewijk, in den voorzomer zijn troepen
hun vernielingswerk aan den Boven-Rijn laten voortzetten. Op bevel van Louvois had
(Ie Maarschalk Duras, maandag 31 Mei, Oppenheim en Worms aan de vlammen prijs
gegeven, en den volgenden dag denzelfden koninklijk-franschen maatregel ook op Spiers
' Zie Walkers eigen Waarachiig en 'pertinent Dagverhaal van de beUgering van Londonderrg, uyt
het Engelsch, volgens de cojpge te Londen gedruckt, enz. (T'AmBtefdam, by de Wed®, van Stevea
Swart, enz. 1689).
1484 algemeene geschiedenis
toegepast Alles viel er aan ten prooi, lot de kerken en bisschoppelijke paleizen, die
men eerst had willen sparen, toe, daar men 't vuur geen meester had kunnen blijven I
De soldaten, voel-en paardevolk, dat tot de edele laak gebezigd werd, was beschonken
van den wijn, die 't in de verlaten huizen, met veel ander roerend goed en in den
grond geborgen geld, had buitgemaakt, en daardoor in de grootste wanorde geraakt,
aan welke Duras vooreerst nog geen perk kon stellen; zelfs op de officieren had dat
teruggewerkt. Toch liet de fransche maarschalk zich niet weêrhouden nu, uit eigen
beweging, ook Bingen drie dagen later nog een gelijk lot te doen ondergaan, waarop
hij zich bij Louvois niet weinig liet voorstaan. In een reeks van Zuchten, die men
Frankrijk'in deze dagen liet slaken, kwam men met rechtmatige verontwaardiging
legen deze gewetenlooze handelwijs van den «onverzoenlijken en wreeden vijand» op,
de rookende puinhoopen van zooveel huizen en gebouwen, van de schamele woningen
der armen lot de paleizen der grooten en de kerken Gods, als getuigen aanroepende
der afgrijselijke wreedheid, die hem dreef. «Hg begint» - schreef men met de volste
waarheid - «den oorlog te midden van den vrede; neemt Filipsburg, vermeestert
Heidelberg, Manheim, Spiers, enz., onderhandelt met die steden, doet ze zich op voor-
waarden overgeven, om ze dan in brand te steken, te slechten, en alles, zonder zich
I «Sengen, Brennen, Tyrannei", als men in een duitscli geschieaiied uitriep,
Eauben, Plündern, Büberei,
Städt' und Länder zu verheeren,
Sind dies eines Königs Ehren?"
(Zie Ludwigs Titel in Die Ilist. Volkslieder, S. 183).
s «Weh", liet men de arme Kijksatad in haar jammer klagen:
Weh! ach, ewig Leid und Wehe
Mass ich schreyen Tag und Nacht,
Weil in Trauer ganz vergehe
Durch des Ludwigs Hölleniiiacht!
Hat mordbrennisch überfallen
Mich und alles weite Land;
Arger nicht in Teufelskrallen
Könnte^wüthen so der Brand!
'1
(Ein trauriges Gespräch über die schändliche Mordbrennerei der Franzosen, enz., ald. S. 185).
Niet vreemd voorzeker, dat men in een ander lied dezer dagen al dezen krijgsjammer met den
welmecnenden wensch beantwoordde:
Es falie Frankreich um , das Erztirannen Keich
Und werd' zur Wüstenei den Pfalzruinen gleich,
Das Ludovicus stürz' und Leopoldus steig'!
{Äujfruf gegen Frmhreich, ald. S. 182)
-ocr page 484-DES VÄ.DERLANDS. ' 481
aan God, noch krijgswet, noch belofte, noch plechtigen eed te storen, in asch en
woestenij te verkeeren. Men hield de Franschen vroeger Toor een heusch en beschaafd
Yolk met een van alle barbaarschheid warschen geest; doch thans is een Franschman
en een kannibaal nagenoeg hetzelfde in 'toog der buren» Het was dezelfde indruk,
op welken Duras zelf reeds gewezen had, toen men hem het eerst van het fraaye
plan, dat oorspronkelijk van den hem begeleidenden Chamlay was Uitgegaan, in kennis
stelde, en toen hij Louvois zijn gevoelen niet verheeld had, dat «de verwoesting van
al die plaatsen voor den naam en den roem des Konings een zeer slechte werking
in de wereld doen, dat het hem de algemeene verontwaardiging en afkeer op den
hals zou halen^). Hij was echter te zwak geweest, om zich, toen, in spijt zijner wel-
meenende waarschuwing, het doemwaarde plan werd doorgezet, althans zelf niet tot de
ten uitvoerlegging te leenen, en had het integendeel met den meesten ijver volvoerd.
De eenige reden, die men er voor aangaf, was, te voorkomen, dat niet de Keizer,
die steden weêr vermeesterend, er zich met zijne troepen nestelen en versterken zou \
Aan den Beneden-rijn was intusschen, met half Mei, Rijnberk door de staatsche
en brandenburgsche troepen ingenomen, en viel Keizerswaard hun den 25™ der vol-
gende maand in handen, waarop de jonge brandenburgsche Keurvorst het beleg voor
't sterke Bonn sloeg, terwijl de keizerlijke, beyersche, en saxische krijgsmacht, een
veertien dagen later, aan den Boven-rijn, het niet minder sterke Meins belegerde.
Aan de spaansch-nederlandsche grenzen was in November van 't vorige jaar reeds het
luiksche Hoei door de Franschen bezet, en in February van dit de nieuwe Bisschop
gedwongen geworden, hel kasteel van Luik in de lucht te laten springen en zich
onzijdig te verklaren. De Statenbevelhebber van Maastricht, de Graaf van Flodroff,
had niet lang daarna, toen de Franschen beproefden wat krijgsvoorraad uit Luik naar
Bonn te voerenhen door zijne manschappen laten bestoken, en naar de stad terug-
gedreven, en daarop, in een schrijven aan burgemeesterén, den voorraad voor goeden
prijs verklaard. Dezen huiverden daar echter zoo aanstonds in toe te stemmen, zoodat
hij, na herhaling van zijn verklaring en 't verlangen hem te zien uitleveren, in 't begin
van April zelf met een deel van zijn volk naar Luik kwam en er zich in de voorstad
legerde, met de bedreiging, dat hy er blijven zou zoolang men weigerachtig bleef.
Nu gaven burgemeesters en raad toe, en lieten de hun opgedrongen onzijdigheid varen;
de buitgemaakte voorraad werd onder de Luikenaars, Duitschers, en Staatschen ver-
deeld, en ook door den Bisschop en 't kapittel de partij der Bondgenooten gekozen.
Staatsche bezetting legerde zich in de stad, 4 kasteel werd herbouwd, en de Graaf
' Soupirs de la France; ook in 'tHollandsch vertaald aXs De SucMitiffen van het sUefacMi^h VrancJc-
fijck, wenschende naer desselfs vryhêyt. In 's Gravenhage, by Barent Beeck, 1689.
" Zie by Eousset, Jliist. de Louvois, t. pL p. 179 ss.
iVe deel, 2e gtuk. ' 61
-ocr page 485-482 algemeene geschiedenis
'J'j. t·.-
vanTl^ ds bisschoi^dgk vert^ naar den Haag a^evaardigd, om de
noodige middelen tot bescherming tegen de strooptochten der Franschen op luiksch
gebied te beramen
IQ de fransch-brabantschc greQsstrekeo had de Maarschalk Huraières zijn troepen
omstreeks half Mei bijeenverzameld, rich daarop in Henegouwen van voorraad voor-
.ien, en was toen naar de Sambre getrokken. De krijgsmaeht der Staten, onder
opperbevel van Waldeck. was, met een vijf duizend man Engelschen, onder den
tot Graaf - later Hertog - van Marlborough verheven Churchill, versterkt en van
wat spaansche ruiterij bggestaan, in Juny te Geldenaken, in Zuidbrabant, vereenrgd
Omstreeks halt Augustus was hij bfl Charleroi de Sambre overgetrokken, eu had ..ch
bij Valcourt gelegerd. Humiéres, van zijn overmacht bewust, was bg Thum over de
Sambre gerukt, en had, op slechts twee mijlen afstands van Waldeck, te Boussn .«tf
le.er opgeslagen. Van daar besloot hij den 24« der maand, te kwader uur, den VLjand
le bestoken, en zette den volgenden morgen dat opzet door. Met zijn voorhoede het
dorp Forgé aanvallende, dat men, om de op toeragiê uitgezonden manschappen te
dekken, met 800 man te voet bezet had, stuitte hij al aanstonds op dezer wakkeren
weêrstand, zag ze vervolgens met wat paardevolk onder den Majoor De Roo versterken,
en toen, met zijn gau.,che macht aangerukt, in de beste orde op Valcourt terugtrek-
ken Dit nu beschietende, vond hij zich echter weldra door drie regimenten Staatschen,
onder den Lt.-generaal Aylva, en twee Engelschen, onder Marlborough, aangetast,
terwijl ook de Generaal-majoor Slangenburg, aan de andere zij der plaats, met etteUjke
voetknechten kwam aanzetten; zoodat hij, duchtende omcingeld te worden, den aftocht
liet blazen, die niet zonder verwarring, en met aanmerkelijk verUes van geschut en
manschap, zoo doodeu als gekwetsten, plaats greep. Onder de eersten was de Veld-
maarschalk St. Gelais, dien door een kanonskogel 't hoo« werd afgeschoten, .erder
üen officieren en rnim honderd soldaten der garde, en de kolonel, overste, majoor,
zeven kapiteins, en acht luitenants van een ander regiment. Van de zij der Stalen
sneuvelden alleen de engelsche overste Grim, een majoor der Cellsche dragonders, een
kapitein-luitenant, en weinige anderen. De fransche Koning toonde zich zeer ontstemd
over 't gebeurde, en Humiéres, nu als Maarschalk bespot, poogde^te
vergeefs in de volgende weken zich voldoening te verschaffen. Waldeck, de^Sambre
weêr overgetrokken, legerde zich in alle veiligheid onder de wallen van Charlem.,
waar de fransche Maarschalk hem, den 5» September, van de andere zij der Β ver,
vruchteloos met zijn geschut te beschadigen zocht ^ ' _
Weinig dagen laler viel, tot vergrooting der vreugd over dezen aanvankelijke«
i ~ i-""'
DES VÄ.DERLANDS. ' 483
, mifiM
voorspoed te velde, Meins in handen der bondgenooten. Hertog Karei van Lotharingen,
opperbevelhebber van 's Keizers troepen, was er den 17®" July met 41,000 man tegen
opgerukt, en een week later nog met de beyersche troepen versterkt. Den 24®" wer-
den de loopgraven geopend, en ving het eigenlyke beleg aan; de bezetting — 9000
man uitgelezen troepen onder den dapperen Markgraaf van Huxelles — weerde zich
echter wakker, en deed de belegeraars vooreerst nog weinig vorderen; zoodat Louvois
in zijn overfpoed zich reeds met het denkbeeld vleide, dat de Lotharingsche Hertog
onverrichter zake zou moeten aftrekken. Deze hield echter van zijne zijde niet minder
kloekmoedig vol, en 't bleek al spoedig, dat, zonder bystand van elders, aan 't be-
houd der vesting voor Frankrijk althans niet te denken viel. Bemoedigd door een
klein voordeel, den eigen dag van Humières nederlaag, door Bouffiers te Kocheim
behaald, waar hy de 1600 man der duitsche bezetting, bij een heftigen aanval deels
gedood deels gevangen genomen had, besloot men Meins krachtdadig te hulp te komen,
en gaf den Maarschalk Duras bevel, er ten spoedigste heen te rukken. Deze zag daar
echter, bij den slechten staat zyner troepen — gelyk hij zich beklaagde — weinig
kans toe, en liet zoo, tot ergernis van den voort varenden Louvois, een kostbaren tgd
verloren gaan, in welken Huxelles, trots al zijn inspanning en wakkerheid, en
den krachtigsten weerstand, den vijand geboden, dezen hoe langer hoe meer op zich
winnen zag, en nu, van allen bijstand verstoken, weldra tot de overgaaf besluiten
moest. Na een laatste hardnekkige worsteling met de belegeraars, die de vesting van
twee zijden — Lotharingen van den Zuidwest-, Beyeren van den Zuidoostkant—aan-
tastten, en waarby zij vijfduizend der hunnen verloren, vond hy zich, van geweer
en buskruit voor een verdere verdediging verstoken, en zonder uitzicht op ontzet,
genoopt, met den vyand over een eervollen uittocht in onderhandeling te treden, die
hem dan ook yyf dagen later, zondags den Π®*" der maand, gewerd. Met slaande
trommen en vliegende vaandels, zes stukken geschut, en twee mortieren, trok hy
toen, met zijne tot de helft bgna geslonken manschap, naar Landau af. «Meins over!»
schreef Mevr. de Sévigné ', «de mare heeft my verbaasd; men was zoo gerust over
dat beleg, dat ik maar altoos den draak stak met den Hertog van Lotharingen; Huxelles
had echter geen kruit noch musketten meer, en 't kwam ons ook voor, dal men wel
wat talmde, om hem by te springen». Men liet dan ook niet na te spotten;
Pour un ministre des plus granda.
La belle prévoyanee
De laisser tant d'honnêtes gens
Sans poudre dans Mayencel*
' Aan hare dochter, 18 en 35 September {Lettres VIL p. 16 en 19).
' Zie het lied van Jan de Weert, aangeh. bi| Konsset, t. pl. p. 204, aant.
484 ALGEMÉEiiE GESCHIEDENIS
φ"
en, tien dralenden Maarschalk gedenkende:
Plaignons Ie sort de la France
De n'avoir espoir qu'en Duras,
Qui mettra tout en décadence
Na de overgave van Meins kon ook die van Bonn wel niet meer uitblijven. Drie
maanden'lang deels beschoten, deels ingesloten en belegerd, wist Asfeld het evenwél
öog tot 10 Öctober te houden, vóór hij, na een laatsten hevigen aan?hl en de be-
storming der contrescarpe, tot onderhandelen overging. Met volle krijgseer trokken drie
dagen later de tweeduizend man, die hem restten, naar Diedenhoven äf; hij zelf,
bij die bestorming zwaar gekwetst, overleed kort daarop te Aken, nog vóór hij den
vaderlantlschen grond terug had gezien.
Èenige schadeloosstelling voor deze verliezen had de allerkristelijkste fransche Koning
door den dood van het hem zoo vijandige hoofd der roomsche^Kristenheid, «Ie saint
pére du Jansénisme» en «passé droit au Calvinisme», als men hem, om die vijand-
sfchap en zijn heulen met den Prins van Oranje. schertsend noemde ^ Paus Innocentius,
erlangd, die den 12«" der vorige maand het tijdelijke gezegend had. Hij maakte ér
terstond gebruik van, om den Hertog van Chaulnes weder naar Rome te zenden,
en bij de keus van den nieuwen Paus, in 't fransche belang, te werken. Deze,
Alexander VÏII Ottoboni, zag zich dan ook, onmiddelijk na zijn verheffing op den
zetel, met de teruggave van Avignon verblijd, weldra ook van den afstand dierzelfde
vrijheden gevolgd, die zyn voorganger te vergeefs zoo dringend verzocht had. «Qu'a-t-on»,
vraagde men daarom al spottend ook:
Qu'a-t-on gagné de se moquer
De Rome et du Saint-Pêre ? i ί
II faut maintenant lui céder, 'j
Et Γοη craiht sa colère. -
Naar Engeland hadden de Staten, na de kroning van hun Stadhouder, hun daar
verblijvenden afgevaardigden, op 's Konings verzoek, den titel van buiténgewone ge-
zaiiten loegékend, en hun in den Heer van Engelenburg, \lexander Schimmelpenninck
van dér Oye, nog 'één vierden toegevoegd, hun opdragende, beide nieuwe Majesteiten
^ Le nouveau siècle de Louis XIV, p. 134.
» Le Saint-pêre du Jansénisme ^ ,
Α passé droit au Calvinisme,
J'ai pour lui des respects profonds:
II mérite de la louange
D'avoir choisi pour ses seconds
Schömberg et le Prince d'Orange.
(Zie de Peiite Fronde in Le nouveau siècle de Louis XIV, p. 185),
-ocr page 488-DES VÄ.DERLANDS. ' 485
uit hun naam te begroeten , en daarna tot het sluiten van een verbond met hen werk-
zaam te zijn. Na hun plechtstatige intocht in Londen en onthaal in Cleveland, had
die begroeting den Juny plaats, bij welke, op aandrang van Witsen, die weinig
of geen Engelsch verstond en 't Fransch moeilijk sprak , Engelenburg in laatstgemelde
taal het woord voerde. Het tot stand brengen van 't Verbond had veel zwarigheid in,
ons door Witsen in alle omstandigheid blootgelegd. De Engelschen wenschten, dat men
gezamenlijk eorlog en vrede maken, en alle op Frankrijk handelende schepen, zondèr
onderscheid, nemen en prijs verklaren zou. De nederlandsche Heeren, en met name
de amsterdamsche Burgemeester wilden daar echter niet gaarne aan. Zij brachten er
tegen in, dat men dan, wat het eerste betrof, voorafdiende overeen te komen, hoé-
veel krygsvolk men van weerskanten leveren zou, daar 't niet billijk was, dat het
zooveel uitgestrekter Groot Brittanje, om welks wil men zich eigenlijk in de zaak ge-
stoken had, een gelijke of mindere macht in 't veld bracht; noch dat dit zoo lang
zou kunnen oorlog voeren als 't goed dacht of voor zijn belang noodig vond, terwijl
men dezerzijds verplicht zou wezen zich om zijnentwil uit te putten, en een of ander
gunstigen vrede voor zich af te slaan. Wat het tweede betrof, zeiden zij, da&ruit
groote ontevredenheid van onzijdige Staten , gelyk Zweden bgv., te duchten , als die iich
daardoor in hun handel gestremd zouden vinden. De Engelschen waren er echter op ge-
steld, alle zeilen — als men 't uitdrukte — blank te spelen, zonder zich daarin zelfs οτη
verdragen te kreunen. Zoo werden zelfs thans reeds, in spijt der in April gemaakte
overeenkomst, alle fransche pryzen, in Portsmuiden en elders door Statenschepen op·»·
gebracht, in Engeland geoordeeld, en vaak op verdachte overdrachten door Engelschen
benaderd; men beriep zich daarby op eene wet, door geen verdragen omver te wer-
pen , volgens welke alle schepen, in engelsche havens gevonden, daar aangehouden
en terechtgesteld konden worden. Om den Koning in beide opzichten te believen,
lieten zich nu eerst Engelenburg en Dijckvelt, en daarop weldra ook Odijk, tol in-
stemming overhalen, doch bleven Witsen en Van Gitters voorloopig nog weigeren. Op
aandrang van den Koning, die hem zeide, dat het nu wel zoo wezen moest, en op
raad van Heinsius, dien hij er in Augustus over schreef, gaf ook de Burgemeestei
eindelijk schoorvoetend toe, en bleef nu nog alleen Van Gittens zich verzetten, tol
ook hij zich ten slotte bewegen liet, en in 't begin van September zgn handteeke-
ning by de andere onder 't nieuwe verdrag stelde Het betuigde vooral ten doel té
' Zie de uitvoerige beschröving daarvan in den Amsterdcmschen Mercurius, van July 1889, bl. 8,
' Hü onderteekende 't, naar hü zelf schrijft, "met bevende hand". (Zie z^n Verbaal b0 Schel-
tema, t. pl. bl. 162).
® Zie Wilsens schrijven van 6 September aan Heinsius (bfi Tan der Heim, t. pl. bl. 81), dat
echter niet, als deze aant. 2 ald. meent, met Wagenaare aanteekeningen uit Witsens papieren iB
Weêrapraak is; zie zijne Vad, Historie^ XVI, bl. 38, '
486 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
hebben^ de handel op Frankrijk te verhinderen: «nademaal» - zoo sprak het -
«ook verscheiden andere mogendheden met Frankrijk in oorlog waren, en haar on-
derzaten den handel er meê reeds verboden hadden of dit welhaast zouden doen, was
men beiderzijds overeen gekomen, om niet toe te laten, dat de onderzaten van eenige
mogendheid eenigen handel op Frankrijk dreven, zullende de waren, die men er heen
mocht brengen, door de oorlogschepen of kapers van Groot-Brittanje en de Staten
vrijelijk genomen, en door bevoegde rechters voor goeden prijs mogen verklaard wor-
den». Verder werden er de laatstelijk gesloten overeenkomst over de vereeniging der
vloten, en de vredesverdragen van 1667, 1674, 1675, en Maart 1678 bij bevestigd,
en van weêrskanten beloofd, dat men «elkaèrs bezittingen en verdragen, tegenwoor-
dige en toekomstige, zou handhaven, en geen vrede met Frankrijk noch een andere
mogendheid sluiten zou, tenzij gezamenlijk en met onderlinge goedkeuring; terwijl
men ten spoedigste 't getal schepen en troepen voor elk van beide volken zou
bepalen». In de tweede helft der volgende maand werd toen nog overeengekomen
omtrent het hernemen van schepen door den vijand vermeesterd: deze zouden aan den
eigenaar terug gegeven worden, mits hij een vijfde der waarde voldeed, zoo 't schip
vóór zijn herovering door een kaper maar twee etmalen in 's vijands handen geweest
was; een derde, werd het na twee etmalen binnen vier hernomen; en de helft, zoo
het vier etmalen prijs geweest en eerst daarna heroverd was. Was echter een schip
door een oorlogschip hernomen, zoo behoefde de eigenaar, bij het terug erlangen,
maar een achtste der waarde te betalen, dat dan tusschen Koning en Staten verdeeld
worden zou. De hernomen schepen zouden door een gelijk getal, van weerszijden te
benoemen, personen gewaardeerd worden; en bleken dezen 't onderhng niet eens, door
de eigenaars of hernemers der schepen, waarop 't dan der weêrpartij vrij zou staan,
ze voor den gestelden prijs te naasten». Met Denemarken, dat nog altijd met Zweden
over Holstein-Gottorp overhoop lag, had de engelsche Koning in Augustus een verdrag
tot stand gebracht, waarbij hij, niet zonder groote geldelijke offers KoningKristiaan
bewoog toe te geven, doch daarvoor nu ook het voordeel had, dat hem deensche
troepen in Ierland konden bijstaan, en alle zorg voor den strijd in 't Noorden ont-
nomen was. Voor den nederlandschen handel konden de buitengewone gezanten m-
tusschen geenerlei voordeel bedingen; zelfs een verzoek om vrijen invoer van delfsch
aardewerk werd afgewezen, en het havengeld, aan eenige nederlandscheschepen door
• Hti nam nameiyk de betaling van 't deensche αψαηαΒΒ voor zyn sehoonbroêr op, voor 't welk
de deensche Koning dezen anders een paar Gottorper ambten had moeten bl«ven'| inruimen, die
nn teruggegeven konden worden: «H«t z«n zware conditiën, die ik heb moeten ingaen", schree
hö, «alleen om 't gemeenebest". Zie Ranke, Sngl. Gesch. VI, bl. 296, en v., en verg. Van Wuns
Bijvoegsels en Aanm, Op Wagenaar, XVI, bl. 20. ; :
DES VÄ.DERLANDS. ' 487
den Koning eigenmachtig kwijtgescholden, werden zij toch verplicht te voldoen,
daar bij «geen recht tot die kwijtschelding» had. Men gaf het daarom ook allengs
op, een andere zienswijs te doen geboren worden.
Daar, als die Koning Heinsius reeds in Augustus had doen opmerken, de buiten-
gewone gezanten, na 't sluiten van 't Verdrag, «van geen nut meer wezen konden,
en den Staat slechts op groote onkosten jaagden» gingen zij nu aan hun terugreis
denken, met welke het echter nog tot in November aanhield. Den 24®" dier maand
scheepten zij zich weêr naar 't vaderland in, terwijl inmiddels de in Augustus uit
Weenen teruggekomen Hop, op 's Konings verzoek, door de Staten reeds als buiten-
gewoon gezant naar hem afgevaardigd en te Londen aangekomen was. Hop had zich
te Weenen als een ten teerste in 's Konings welzijn en voorspoed belangstellend staats-
man doen kennen en deze wenschte hem dus liefst bij zich te zien, om zich met
hem over den algemeenen toestand te onderhouden. Hoewel zijn overkomst eerst slechts
voor korten tijd scheen te zullen zijn, hield zijn verblijf omstreeks derdehalf jaar
aan, in welks tijdsbestek hij den Koning ook elders en bij zijn tgdelijk verblijf
in Holland begeleidde.
Huiswaarts gekeerd, zou de amsterdamsche burgemeester zijne stad en hare regee-
ring, door de teleurstelling vooral in de handelsvoordeelen, die zij zich voorgespiegeld
hadden, in min aangename stemming vinden, en deze zich weldra ook daadwerkelijk
zien uiten. Zijn oud-amptsbroeder Van Benningen, trof hij buitendien in een nog
treuriger toestand aan; 's mans zwaarmoedigheid, door geldelijke verliezen bij de Oosl-
indische Compagnie nog verergerd, en zich ook op godsdienstig terrein openbarende,
was allengs tot volslagen zinsverbijstering overgegaan, en deed hem, sedert eenige
maanden reeds, allerlei onzinnige schrifturen te boek stellen en verspreiden. Hij deelde
die toch, «stukswijze gedrukt, aan alle gereformeerde leeraars, aan den kerkeraad en
dé hoofden van alle gezindheden, zoo Joden als Kristenen te Amsterdam» uit, zond
ze daarop ook «aan de theologische faculteiten van de voornaamste hoogescholen, met
schriftelijk verzoek ze te examineeren», verder «aan meest alle de oppermachten van
» Zie de woorden uit zijn sehrüveu, aangehaald by Van der Heim, t. pi. bl. 23, aant Witsen
teekende dan ook zelf in zjjn Verbaal, (t. pl. bl. 159) aan, hoe bij den Koning gezegd had, dat hU,
"hier niets te doen hebbende, den geheelen Bjjbel gelezen had en veel engelsche schriJvera".
' In January had hij hem tegen een van Frankrijk uit te beproeven moordaanslag gewaarschuwd;
in Maart zijn schriftelijke «gelakwensching" bfl zijn verheffing, "met de uiterste ootmoedigheid" aan-
geboden, als "van een herte" komende, "dat in het binnenste verblijd en verheugd was over het
groote goed en voordeel, door die verheffing zoo zichtbaar toegebracht aan den protestantachen gods-
dienst, het belang der algemeene zaak, en in 't bijzonder zoowel aan den Staat der Vereenigde Neder-
landen, als aan het Koninkrijk van Groot Brittanje". Zie zjjn schrijven meêgedeeld in Bijlage 7 bÜ
Mr. Den Tex, t. pl. bl. 376.
488 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
Europa, om ze door haar Theologanten te doen nazien», doch kreeg, hoe «onverant-
woordelijk» hem dat docht, ook na driemaal vernieuwden aandrang, geen antwoord,
dan van een drie- of viertal personen. In afwachting dus, «dat God zou geven ooren
om hem te hooren», gaf hij ze dezen zomer nu gezamentlijk uit ', betuigende, dat,
zooveel hem aanging, «de komst van 't Rijk Kristi op aarde nog veel volkomener
uit de profeciën (der Openbaring) en 't geen onder de menschen in dezen tijd voor-
viel, kon gezien en besloten worden, dan uit al de gezichten in de lucht» op ver-
schiUende plaatsen, van welke hij tegelijkertijd een treffende beschrijving gaf. Hij
verbeeldde zich daarbij tevens, in plaats van geld verloren, miljoenen tot zijn be-
schikking te hebben, met een betrekkelijk klein kapitaal — naar hij voorgaf — door
hem gewonnen; en hij verbaasde zich daarom ook , dat zich een Engelschman te Londen
bij Witsen persoonlijk was komen beklagen, door een credietbriefjen van zijn hand
l?edrogen te zijn. Hij beklaagde zich verder ten zeerste, onder curateele van zijn vrouw
en bloedverwanten gesteld, en tot zijn genezing, als 't heette, «met aderlaten en
koppen , tegens zijn dank en verzet, en met purgeeren, zonder zijn kennis, in doodsnood
gebracht te zijn». Zijn eenige troost in deze verdrukking was de gedachte aan «de
historie van Job, Jozef, Sokrates, Focion, en veel diergelijke redelijke en boven des
werelds waan verheven mannen, die hem erkennen deden, dat hij zich van Gods
onbegrijpelijke genade in dezen zeer te roemen, en over den inborst van zijn lands-
luiden te bedanken had». In November van dit jaar liet hij , ten slotte van al dat fraais,
nog een verklaring uilgaan van een droom des franschen Konings, 'm Ae 11 aarlemsche
Q&mant van den 17®", beschreven, en waarbij deze »den hemel gansch brandende had
gezien en de aarde een dikken rook opwerpen, terwijl uit dien rook een talrijk leger
rees, en de bevelhebber op een paard, half grauw en half groen, reed, in een Avapen-
rok half van goud en half van ijzer, een looden borstkuras, met koperen laarzen, en"
een houten sabel aan, roepende: nu moet men vechten; de ure is gekomen, dat wie
niet vecht, vergaan zal. Te zelfder tijd werden er twee weeningen gehoord, de aarde
beefde, en de gansche menigte werd ingezwolgen; kort daarna vertoonde zich» — voor
't oog van den koninklijken droomer — «een schoon bosch vol herten, wolven, en
andere dieren, en riep hij nu de jagers, die hem omringden, toe: slaat dood! slaat
dood! de jacht zal goed wezen. Hierop ontwaakt, had hij den droom aan zijn Hof
verhaald, en gezegd, wel om 20,000 Louïzen te willen weten wat hij beteekende».
De uitzinnige Oudburgemeester hield zich nu overtuigd, door «den grooten en goeden
God genadig tot de uitlegging er van te zijn geroepen»: hij moest strekken «om
M. aan te dienen, dat de ure genaderd was van 't voleinden der profeciën, ge-
J:
Γ » TM Alle de Bneven ende Schrifturen, i'sedert eenigen tijd opgesteld by den gewezen ^wrgemmstef
C. van Beuningen, enz. Tot Arasterdam, ter drukkerye van Andries PieterBZ. 1689,
DES VÄ.DERLANDS. ' 489
grondvest op de verschoning van 't beeld van Nebucadnezar, gelijk men iii dözen tgd
den Koning van Frankryk voor de Kristenheid koïi achten; en op de tweede komst
des Zaligmakers; mitsgaders dat de steen, zonder handen gèmaakt, die allé koninkrijken
zou wegdoen en vernietigen, en alleen vaststellen het Rijk Gods eii Ziijnér Heiligen
op aarde, welhaast zou verschynen». Om dat te begrgpen, had meri slechts «de moeite
te nemen, zyne reflexiën op de Openbaring te lezen, en 't geen hy aan den joodscllen
Dr. David Pino over den waren zin van de profecie Daniels, H. 2 en 7, geschreven
had, wel verstaande dat men die quadreerde en appliceerde op de toezegging van dat
Rijk Gods». Men had voorts «met alle mogelijke bedaardheid én aandacht maar te
overwegen, of de Hemel, gansch brandende, niet beduidde de rechtvaardige gramschap
en toorn Gods, verkondigd in de Openbaring van'den H. Johannes. De dikke rook
was dezelfde, die uit de diepte des afgronds en den brandenden oven vportkwaih, de
zonne verduisterde, wonderlyke misgeboorten benevens alles verdervendé sprinkhanen
voortbrengende; d. i. de beruchtste en vuMsle bedervers van de kristèlijke moraal en
ware gelukzaligheid, mitsgaders de gevaarlykste verstoorders van den ülgemeenen vrede.
De Generaal van 't zeer talryke leger was, naar alle waarschgtilykheid, géén ander
dan die in de Openbaring Koning genoemd wordt, de Koning der Sprinkhanen en de
Engel des afgronds. Zijn houten sabel moest bedieden, dat de geestelijken niet dan
een houten commandeerstok hadden, om 't yzer dat arideren dragen te doen νοοίΊ-
gaan. Niets echter in dien droom zoo aanmerkielijk, als het geroep van dien helscheh
Generaal, om uit te drukken, dat de drie heerschende hedendaagsche sectén dikivijls
uit de burgerlijke gemeenschap verbannen, vervolgen, en jammerlijk mishandelen
degeen, die geen partij willen kiezen of zoo groote Anti-Kristenen niet willen worden
als zij zelf zijn, of niet mede willen parlicipeeren in hun tyranniën, onmenschiykhedéii,
en oorlogen. Het schoone bosschagië scheen daarentegen den staat der Kristenheid te
verbeelden, nadat de aardbeving in hen, die haar overleefden, het behoorlgk leed-
wezen en berouw zoü gebracht hebben. Geliefde 't God», zoo besloot hij, «dat noch
kerkelykeii noch wereldlijken de stoutheid hadden van den godsdienst te reguleerén,
en dat zij meer zorg droegen om haar geboden béter te observeeren!. God doe barm-
hartigheid aan den Koning, en aan allen, die Hem in geest en waarheid aanroepen!—
Dit is 't geen van ganscher ziele wenscht Van Beuningeh» Zijn diepzinnige verkla-
ring, die al spoedig ook aan de overzij vaii 't kanaal bekend raakte, gaf daar, met
de verdere vertellingen, die omtrent hem rondliepen, aab 's Konings hollaüdsche
omgeving heel wat stof tot gesprek I Hij zelf rekte nog ruim drie jaar zijn beklagens-
waardig bestaan.
' üytlegginge en Reflexie op de Droom tan den Koningh van Vrcmelcrijrk, enz. 19 Nov. 1689.
■ Zie Huygens' Dagboek, bl. 196, 287, 254, 289 enz.
IVe deel, 2e stak. . 62
-ocr page 493-490 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
mmm
In de stad van zijn burgemeesterschap, die hem in zooveel krachtiger levensdagen
gekend had, gaf de aanstelling der nieuwe schepenen aanleiding tot langdurig gehaspel
tusschen haar bestuur en den Koning-Stadhouder. Reeds in 't begin van 't jaar had
deze Witsen zijn bevreemding te kennen gegeven, dat men hem niet onmiddelijk de
naamhjst der 14 daartoe voorgeslagen heeren had toegezonden, doch er toch, zonder
verder verzet, zijne keus van zeven uit gedaan, terwijl tijdens de korte vertraging,
daardoor gebaard, de oud-schepenen in dienst gebleven waren. Thans echter, nu met
January 1G90 op nieuw de voordracht aan den Stadhouder moest plaats hebben,
begrepen de Amsterdammers, zich op een handvest van 1581 beroepende, weder,
dat zij «bij 't afzijn» — gelijk het daar luidde — «van dien Stadhouder» zich daarmee
tot het Hof van Holland moesten· richten; zij dienden daarom een vertoog bij de hól-
landsche Staten in, met verzoek aan dezen, dat Hof op te leggen, om de verkiezing
van schepenen, in 'l afwezen van den Stadhouder, te doen, of er anders Stadsburge-
meesteren toe te machtigen, gelijk dat bij 't octrooi van 1050 had plaats gegrepen;
daarbij voorgevende, dat de tijd te kort was, om de voordracht naar Engeland over
te maken. De Staten meenden daarin evenwel niet te kunnen besUssen vóór zij er
den Koning zelf over gehoord hadden, en de stad, daarover misnoegd, verklaarde nu
in geen gemeene lasten te zullen bewilligen, zoolang ze niet bij haar voorrechten
gehandhaafd werd. De amsterdamsche afgevaardigden, op verzoek van hun medeleden,
nu huiswaarts gekeerd, om hun principalen, zoo mogelijk, tot andere gedachten
te brengen, kwamen met de boodschap terug, dat «burgemeesters en vroedschappen
geen reden vonden om de gegeven verklaring in te trekken, en van oordeel waren,
dat ze nimmer herstel of voldoening konden wachten, zoo die thans niet door hen ver-
kregen werden. Achtten de verdere Heeren van de Staten zulk een aandrang — gelijk
zij gezegd hadden - thans ontijdig en voor Η gemeen nadeelig, en dat men er veeleer
met de andere Gewesten op bedacht moest zijn, Frankrijk afbreuk te doen en zijn
overmoedig Hof te fnuiken, de voldoening van dat opzet, ja, 't verwinnen der geheele
wereld was der amsterdamsche regeering zoo lief niet als het behoud en de handha-
ving van hare voorrechten; zij "moest dus bij haar gevoelen blijven, en voldoening
vorderen op haar betoog; zij zou intusschen gaarne zien, dat de overige Heeren op
hunne beurt ruggespraak gingen houden, om nader last daaromtrent te halen, opdat
het gemeen belang van 's Lands verdediging geen scha leed, en zij gaf bovendien te
kennen, dat ze in 't minst niet voor had, het recht van den Stadhouder te krenken,
dit integendeel meer dan iemand wenschte voor te staan». De Edelen verklaarden daarop,
«met leedwezen te zien, dat het eenparig verzoek der overige Heeren op die van Amster-
dam niet van meer invloed was geweest; zij zagen niet in, hoe men op hun vertoog
zou kunnen besluiten, zonder er den Koning-stadhouder in te kennen; dit zou zelfs
tegenover een minder lid, ja, omtrent een bijzonder persoon, geen val hebben; hun
DES VÄ.DERLANDS. ' 491
orde ajthans zou het in geen opzicht willen; begeerde dus Amsterdam, door zijn hals-
starrigheid, alles in de war te laten loopen, 't zou voor Stads eigen verantwoording
wezen; doch zij, met de overige Heeren, dan bedacht moeten zijn op middelen van
zelfbehoud, en om haar tot reden te brengen». Ook de steden betuigden nu haar vol-
komen instemming daarmeê, en sommige Heeren zeiden, van 't gebeurde reeds verslag
gedaan te hebben, en van hun principalen verwittigd te zijn, dat men over Amster-
dams vertoog niet langer beraadslagen mocht, vóór en aleer er de Stadhouder over
gehoord was. Dit was trouwens hel eenigste punt niet, op 't welk tusschen die stad
en de andere oneenigheid was gerezen. Bij de laatste verkiezing van schepenen te
Dordrecht, in 't vorige najaar, was de onlangs benoemde Raadsheer in 't Hof van
Holland, Cornelis Teerestein van Halewijn, een geboren Dordtenaar en bij den Stad-
houder in gunst, tot schepen gekozen, doch, na zijn bezitneming van 't ambt, terstond
weêr ontslagen. Hij beweerde nu echter lid van den Oudraad en tevens Raadsheer te
kunnen blijven, waartegen zich Amsterdam in December ter Statenvergadering verzet
had, als indruischende tegen een der bepalingen van den lastbrief van 't Hof, en de
daarop door de Staten in 1Π44 gegeven verklaring; het verzocht dus, dat de Raads-
heerplaats als opengevallen mocht beschouwd worden. Dordrecht was daar evenwel
terstond tegen opgekomen, en had een stuk ingediend, waarbij het deed opmerken,
«dat die lastbrief in dit opzicht nooit gebruikt was, de leden elkander op dit punt
steeds de meeste heyschheid bewezen hadden; dat er dan ook voorbeelden waren van
raadsheeren, die tegelijkertijd in de ridderschap waren beschreven, en leden der vroed-
schap geweest en gebleven waren; dat de hoedanigheid van raadsheer en van vroedschap
eener stemmende stad te minder onvereenigbaar mocht heeten, omdat de Staten-zelf
gewoon waren, met de Hoven over 't wijzigen en veranderen van wetten en plakaten
te raadplegen, en omdat de werking der vroedschappen de bijzondere huishouding van
elke stad raakte; dat, eindelijk, ook de meeste afgevaardigden ter Statenvergadering
in hunne bijzondere steden het recht bedienden, en het dus, op al die gronden, ver-
zocht, den lastbrief der Hoven en 't vroeger in dezen geschiede nader in oogenschouw
te nemen, en van de bevinding ter vergadering verslag te laten doen, om dan een
behoorlijk besluit te nemen». In weêrwil van Amsterdam werd toen in dien geest
beslist, een nader onderzoek ingesteld, en Halewijn zoowel als Raadsheer in den Hove,
als lid van den dordschen Oudraad gehandhaafd; hg werd zelfs als zoodanig van wege
Dordrecht naar de Hollandsche Staten afgevaardigd, en nam zijn vrijwillig ontslag als
Raadsheer eerst toen hij, een paar jaar later, in laatstgemelde betrekking, ook in de
algemeene Staten zitting kreeg
Inmiddels had de Koning-stadhouder, om de amsterdarasche zaak in der minne
' Wagenaar, Vad. ffistorte, XVI, bl. 59.
IS
m ALGEMEEN! GESGHIEDETSIS
te verefFenen, den Graaf van Portland overgezonden, wiens komst nu echter voor de
kitteloorig^ stad al aanstonds een nieuwe oorzaak van verzet en wrevel was. Portland
toch, die als Heer van Drummeien, bij Geertruidenberg, en van Rhoon, sedert 1676
onder, de Mlandscbe Edelen beschreven was, vertoonde zich den 20®" January, een
paar dagen na zija aankomst, in de Statenzitting van Holland, Daar werd nu echter
onmiddelijlt door de amsterdamsche Heeren een besluit der Vroedschap van acht dagen
vroege^ ingeleverd, bij 't welk zij verklaarde, dat «Burgemeesters den Raad hebbende
aangediendi, hpe de Heer Bentinck, Graaf van Portland, ieder uur uit Engeland ver-
wacht v?er.d, w dap naar allen schijn in HunEd.Mögenden vergadering zou zitting
nemen , men had goedgevonden eens na te gaan, wat hieromtrent in vroeger tijd was
voorgevallen, en toen bevonden, dat de Staten in 1586 hadden besloten, niemand in
hun v^ergadering te laten verschijnen, die in eed of dienst was van iemand anders,
dan dopr wie hij tei; dagvaart gezonden was; dat Holland zelfs, in 1655, den Heer
Henßrik Tan de Capelle tot Rijssel had zoeken te , weren uit de algemeene Staten ,
on;idat het hem, voor een beschreven lid der ridderschap van Kleefsland hield; dat hel
mede nog in 1663 gepoogd had , de algemeene Staten te laten besluiten, om niemand,
in vreemden, eed of dienst in hun vergadering toe te laten; en dat daarom ook de
Graajt vap Porgtlandt, als in dienst en eed van een uitheemsche Mogendheid, en recht
van inboorling en een parlementszetel in Engeland verkregen hebbende, onbevoegd
w:a,s , on?( i,n djö St^envergaderiïig van Holland zitting te nemen. De Edelen en eenige
stedßii kwamen ten krachtigste tegen deze zienswijs op; zij deden opmerken, «hoe
Bentinck, den Prips van Oranje op een tocht verzeld hebbende, die met voorkennis
en instemming der Staten geschied was , en welks goede uitkomst geacht werd^ te
strekker), tqt beveiliging van den Staat, den Godsdienst, en de Vrijheid; en hoe zij daarom
ook verwapht hadden, hij, van dien tocht weêrkomende, in de vergadering der Statea
met alle heuschheid en erkentelijkheid ontvangen zou worden; maar dat zij daaren-
tegen met de unterste, bevreemding bespeurd hadden, men hem uit die vergadering
wilde weren,, Pipda^ %. M. hem tot Graaf had verheven; dat het van ouds toch onder
den adel I en. de, krijgslieden dezer landen gebruik was geweest, zich in uitheemschen
krflgsdi^npt te begeven, doch, nooit was begrepen, dat de waardigheden van hertog,
gra,af., ridder, en derg. hen onbevoegd maakten, om de voorrechten te genieten, die
ze vóór hun tertrek naar elders, bezeten hadden; dat dit in het tegenwoordig geval
nog te minder behporde plaats te grijpen, als die tocht voor geen uitheemschen, maar
een van de St4en, zelf gelden mocht; dat Z. K. M. vaHi Engeland zelf, als Kapitein-
en Admiraal-generaal der Vereenigde Provinciën, en als Stadhouder van Holland, in
zeer mnm betrekking tot dezen Staat stond, ein dergelijke waardigheden dus ten
zeerste konden strékken, de onderlinge verstandhouding van beide Staten te bevorderen;
dat voorts dat besluit van 1586, waarop men zich beriep, niet in gebruik was gebracht
DES VÄ.DERLANDS. ' 493
tegenover hen, die Ier dagvaarl plachten te verschijnen, daar er onder hen veel geweest
Waren in eed en dienst van anderen staande, of anderen manschap en hulde gedaan
hebbende; en men nu daarom ook moest bevroeden, dat dit besluit op een tijd doelde,
geheel verschillende van den tegenwoordigen, of — gelijk men in 1658 scheen begrepen
te hebben — op dienaars van den Staat en niet op afgevaardigden in de Staten, terwgl
het in geen geval toepasselijk kon zijn op de Edelen, die uit eigen beweging ter dag-
vaart kwamen, daar het slechts van dezulken sprak, die door iemand daar werden
gezonden; dat men ook wel onderscheiden moest' tusschen uitheemschen in vreemden
dienst, ter vergadering willende verschijnen, en dezulken die daar reeds plachten te
komen, en zich eerst dan in dienst van anderen begaven; dat het verdere, door Amster-
dam aangevoerd, de algemeene Staten raakte, 't geen een groot verschil was, terwijl
't voorbeeld van Capelle tot Rijssel te minder nog te pas kwam, als hij, lang nadat
Holland hem had zoeken te weren, steeds in de vergadering dier Staten gezeten had,;
dat men zoo ook de Heeren van Deeren, van Twickelo, en van Preustingen voor
Overijsel bij die Staten en in de Admiraliteit had toegelaten, ofschoon de eerste ondoi
de Stenden van Keulen, de tweede onder die van Bentheim , en de derde onder die.
van Munster behoorde en beschreven werd; dat evenzoo in de Staten van Gelderland
de in Munster en Kleef beschreven Heeren van Rieslingen en van Palsterkamp waren
ontvangen, en in die van Overijsel de Heer van Zalk, hoewel hij 20 jaar onder de:
Stenden van Munster behoord had; dat zoo ook in Friesland en Stad-en-Landeq onder^
scheiden beeren in de regeering waren, die tevens onder de Stenden van Oostfrieslaad
behoorden, en 't in Holland ieder, en dus ook dien van de regeering, vrij stond,
leenen van verschillende mogendheden te hebben, en daarvoor eed en hulde te doeo,;
dat zelfs de tegenwoordige Heer van Opdam, jaren aaneen, onder de Stenden van
Bentheim beschreven en verschenen was; zoodat er in 't minst ook geen reden bestond,
thans den Graaf van Portland te weren, en Amsterdam dus verzocht werd, zich bg
de andere leden te voegen». Amsterdam had daar evenwel zoo weinig ooren na, dal·
zijn afgevaardigden, ziende, dat die Graaf inderdaad zitting nam, verklaarden, gelast
te zijn, daar een allerernstigst verzet tegen aan, te teekenen. Zij deden dat daarop ook
onder verzekering, dat ze deze zitting beschouwden «als insluitende een volstrekte
verandering der regeering, en eene omkeering van dezer grondslagen, omtrent welke
geen overstemming geduld, kon worden; zoodat zij dan ook nul en van geener waarde
verklaarden al wat, in 't bijzijn van den Graaf, in de vergadering der Staten zou
behandeld en besloten worden; terwijl zij zelf, om bij de nakomelingschap den naam
niet te hebben, dat zij in 's Graven toelating bewilligd hadden, uitdrukkelijk gelast
zeiden te wezen, de vergadering te verlaten, er slechts één hunner, den Pensionaris
der stad, Bors van Waveren, achterlatende, om te hooren en te zien wat er verder
zou verhandeld worden». Al de overige steden met de Edelen behielden zich toen
494 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
't.recht voor, tegen 't aangeleekende verzet hunnerzijds zulk een wederverzet aan te
teekenen, als zij geraden mochten vinden; v^aarop de Amsterdammers, op hun Pen-
sionaris na, de zitting verlieten. · .
De Koning, door Heinsias van de weêrspannige houding dier Amsterdammers onder-
richt , richtte den 20®" een schrijven aan hem en de Staten van Holland, overeenkomstig
de door hem en Dijckvelt aangegeven meening en lei tevens, in een brief aan
Bentinck, al 't verdriet hem door 't gebeurde gebaard, onbewimpeld bloot, deze tegen-
werking der Heeren van Amsterdam alleen aan «het kwaad hart» toeschrijvende, «dat
dj hem zelf toedroegen; door de andere steden gerugsteund, zou Bentinck ze intus-
schen, naar hij hoopte, wel te boven komen; doch in elk geval zou hij meê begrepen
moeten zijn in de afdoening van de zaak der schepenen, naar 's Konings door hem
kenbaar gemaakte zienswijs, en deze zich op geen anderen voet verdragen» I De
Edelen dienden voorts den 24™ een wijdloopig vertoog bij de Staten in, waarin ze
zich over de weigering van Amsterdam, «in buitengewone lasten te bewilligen, zonder
den behoorlijken tijd te laten, om op zijn bezwaarschrift over de schepenen te beraad-
slagen», ten zeerste beklaagden; even als dat men «in dat bezwaarschrift geoordeeld
had, de voordracht niet naar Engeland te mogen zenden, hoewel de Koning-Stadhouder
vroeger zoo dikwijls, buiten hun provincie vertoevende, de keuze van schepenen der
stemmende steden, en zelfs van Amsterdam, uit overgezonden voordrachten gedaan
had; ja, hoewel zelfs nog binnen 'sjaars de amsterdamsche regeering, bij 't afsterven
van twee der gekozen schepenen, de voordracht van een dubbeltal, tot tweemaal toe,
naar Engeland had overgemaakt; terwijl de Staten ook alle zwarigheden, uit het ver-
tragen der verkiezing te duchten, voorkomen hadden door hun besluit van February '89,
waarb^' de dienende schepenen in hun ampt bleven totdat de nieuwe verkozen waren;
dat. nu echter die van Amsterdam, dingen van geheel onderscheiden aard ondereen-
mengende-, geweigerd hadden, in die lasten toe te stemmen, zoolang men huiji in
die schepenkeur geen genoegen gaf, zonder zelfs te veroorloven, dat men er eerst
's Konings meening over inwon; dat ze daardoor den Staten de handen gebonden,
en hen buiten staat gesteld hadden, over de verdediging en veiligheid van Η Gemeen-
best te raadplegen en te besluiten; dat zij thans daarenboven nog verzet hadden aan-
geteekend tegen 't zitlingnemen van Portland, door de Edelen voor een wettig hd
» Zie Huygens aant. in zijn DagloeJc, op 16 Jan.: "de Koning ontboodt ray 's mergena, en gaff
my een lange brief aen de Staten van Hollant te schrijven, volgens de concepten van Dijckvelt en
de Raadpensionaris Heinsias"; en 17: «gingli 's mergens te half 9 naer Kensington, en thoonde de
geconcipieerde brief, daer eenighe verandering in most doen". Over den inhoud zie lager.
3 Zie den brief naar 't Vidimus van den Hove, aangehaald bjj Wagenaar, t. pL bl. 67, die in de
aant. tevens te recht op de onechtheid van een anderen brief wijst, van fransche zyde verdicht.
DES VÄ.DERLANDS. ' 495
hunner orde geacht, en dien zij niet achtten, dal door de stem eener enkele stad, van
de voorrechten zou kunnen ontzet worden, die hij daadwerkelijk bezat. Ook docht hel
hun, niet gewoon zich met de regeering der steden te raoeyen, ten hoogste vreemd,
dat die stad zich mengde in 'I geen hun orde betrof; gelijk het hen niet minder
verwonderd had, dat de amsterdamsche Heeren alles als nietig verklaarden te beschou-
wen, wat in 't bijzijn van Portland behandeld werd, niet schromende, aldus iets voor
rechl te verklaren, waarin zij met de andere leden der Stalen van gevoelen verschilden,
en zich daardoor aanmatigende alleen te willen uitspraak doen over de wettigheid der
beraadslaging en der besluiten van de vergadering. Amsterdam mocht, naar hunne
meening, niemand ook, enkel om te hooren en te zien, in die vergadering laten,
daar zijne afgevaardigden den eed gedaan hadden, om ook te beraadslagen en te be-
sluiten. Wat hen aanging, waren zij van zins, om, al verliet Amsterdam de verga-
dering, daarin te blgven, om er zich naar eer en plicht te kwyten; 't gedrag der
Amsterdammers zelf hielden zg voor strijdig met de oude regeeringsgronden, en in
de tegenwoordige tydsgelegenheid, met het uitzicht op een veldtocht en zeekryg, ten
uiterste gevaarlyk, alle schuld van de rampen daaruit Ie wachten van zich schuivende»
Amsterdam zette nu, in een schriftelijk beloog, zijn meening omtrent de onwettigheid
van Portlands zitting in de Staten nader uiteen, onder uitdrukkelijke betuiging, «dat
het tegen zijn persoon volstrekt niets had; dat het daarom ook vóór zijn komst den
Raadpensionaris verzocht had, hem te bewegen geen zitting te nemen, doch dit ver-
zoek vruchteloos geweest was, waardoor het nu zoo openlijk had moeten optreden».
Het beriep zich verder op het reeds aangehaalde besluit van 1586, en zocht z^n op-
vatting daarvan nader te staven; meende ook zich niets te hebben aangematigd, maar
alleen geoordeeld, de wet het best te handhaven, door 't verlaten der vergadering
aan te toonen, dat het geen deel wenschte te hebben aan de erkenning van Portlands
recht daarin te zitten. Het zei ook niet te begrijpen, waartoe de loffelijke daden Zijner
Maj* van Groot-Brittanje en Portland zelf daarby werden opgehaald; moesten deze
beloond en vergolden worden, het was er zoo genegen loe als een der andere leden;
maar het achtte niet, dat dit geschieden kon door iemand in de Staten zitting te geven,
die daar anders niet mocht komen. Het scheen 'l ook vreemd, dat men 's Graven
zitting een behoud van zijn vorig recht noemde, daar hij toch niet in de Staten ge-
zeten had, sedert hij lid van 't engelsch Parlement was geworden; en hel bleef er
dus bij, dat zijne toelating onwettig en voorbeeldeloos was, en het er niet aan mede-
plichtig wilde zijn» I Onderlusschen was van 's Konings schrijven aan de Staten kennis
genomen; Mj hun meldde daarin, «thans geen tijd te hebben, om te onderzoeken of
de amsterdamsche voorrechten zoo strikt en duidelijk spraken, als men daar voorgaf,
' Zie Roll Mereuriiis^ voor 1690, bl. 36. ^ Aldaar, bl. 48.
-ocr page 499-496 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
doch dat hij nimmer iets onderöemen zou, met de voorrechten van den lande of van
eenig lid daarvan strydig; dat hij zich integendeel verplicht rekende, ze, naar ver-
mogen, voor te staan en te handhaven. Omtrent de Schepenkeur te Amsterdam zag
hij voorshands geen ander bezwaar, dan dat men den termijn der voordracht wat ver-
vroegde, of den diensttijd der afgaande Heeren wal verlengde. Zeer waarschijnlijk
öotdeelde hij 't echter, dat de steden hadden afstand gedaan van 't strikte onderhouden
zulker voorrechten, waarbij de verkiezing van Schepenen, in 't afzijn van den Stad-
houder, aan 't Hof van Holland werd opgedragen, omdat namelijk de Staten in 1674
dät Hof uitdrukkelijk hadden verboden, zich met regeeringszaken te bemoeyen. Daarom
meende hij dan ook, dat Burgemeesters en Vroedschap van Amsterdam, na 't over-
wegen dezer redenen , wel geen zwarigheid meer zouden maken, om hem hun voor-
dracht te doen toekomen, mits, naar 't besluit van 2 Febr. '86, schepenen en onder-
geschikte rechtbanken in dienst bleven tot de verkiezing had plaats gehad». Verscheiden
leden wenschten nu, dat men zich naar den inhoud van dal schrijven schikken zou;
de amsterdamsche Pensionaris begeerde er eerst verslag van te doen, en verklaarde
zich tevens gelast, om bij voorraad, en behoudens de gedane betuigingen, in Portlands
bijwezen ter vergadering te beraadslagen. Tijdens zijn eigen afzijn werd zijn plaats
door den Secretaris Joan Huidecoper van Maarseveen vervuld, die toen, den 27®''
der maand, verklaarde nog geen last te hebben, zich omtrent 's Konings schrijven te
uiten, hoe zeer de Raadpensionaris op een besluit mocht aandringen, daar toch «de
voordracht den volgenden dag moest opgemaakt worden, en de Edelen vreesden, dat
de stad ze dan wellicht aan 't Hof zou zenden». Dit besluit werd dan nu ook met
algemeene stemmen — buiten die van Alkmaar, Hoorn, en Enkhuizen, die zich
ongelast verklaarden — genomen, in den zin van 's Konings brief, «dat Amsterdam
de voordracht van Schepenen aan hem zou overmaken, en de aftredende Schepenen
in dienst zouden blijven, tot hij zijn keus had kenbaar gemaakt; alles zonder nadeel
der voorrechten». De Pensionaris toonde zich daar, bij zijn terugkomst den volgenden
dag, weinig meê ingenomen, en verklaarde dat hij den hem gegeven last niet zou
openen, vóór men 't als niet genomen beschouwd had. Toen men daarin bewilligd
had, zei hij, dat «zijne meesters zich verplicht achtten, hnnne privilegiën voor te
staan, en dus bij hun vorig gevoelen bleven»; waarop ook de Edelen betuigden,
«geen reden te zien, om van meening te veranderen». Het besluit werd nu hervat,
en door al de leden, op Purmerend na, dat afwezig was, goedgekeurdl In de meer
uitvoerige bewoording van dit besluit kwam ook de opmerking voor, dat het voorrecht
van 1581, waarop Amsterdain zich had meenen te moeten beroepen, verdacht mocht
heeten, omdat het van een tijdstip dagteekende, waarop de spaansche Koning zijn
gewezen Stadhouder van Holland, Pnns Willem I, reeds in den ban had gedaan, en
toen door Edam voor 't bestel van zgn wet, reeds een octrooi van de Staten verkre-
DES VÄ.DERLANDS. ' 497
gen was, terwijl hel voorrecht zelf eer den vorm van een bevelschrift had, daar
't slechts bij voorraad verleend was; waarom Amsterdam zelf dan ook geen bezwaar
gemaakt had, er van af te gaan, door in 1650 de verkiezing van Schepenen niet
aan 't Hof op te dragen, maar zelf octrooi te verzoeken. Verder waren de leden van
oordeel, dat men op 't stuk van voorrechten verschil moest maken tusschen de wezen-
lijke deelen en bijkomende omstandigheden: het overgeven van 't doen der voordracht
maakte hier het wezen der zaak, de tijd waarop dat en de verkiezing geschieden moest
zulk eene omstandigheid, - die bij verschil van tijden of om redenen gewijzigd kon
worden; gelijk dan ook, bij een privilegie van Hertog Filips van Borgondiën in 1479,
de voordracht op twee dagen voor de verkiezing geraamd was, en bij een andere door
Vrouwe Maria in 1477 gegeven, op vijf dagen gesteld». Wat echter zijn medeleden
mochten inbrengen, de amsterdamsche Pensionaris behield zijn meesters het recht
voor, zulk een verzet tegen dat besluit te doen aanteekenen, als zij noodig zouden
bevinden.
Twee dagen daarna, vervoegde hij zich toen met Maarseveen bij 't Hof van Hol-
land, een gesloten brief der amsterdamsche regeering overleggende, in welken de
voordracht vervat was, met mondeling verzoek aan President en Raden, om in spgt
van 't besluit der groote meerderheid van de Staten , de schepenkeur te bewerkstel-
ligen , overeenkomstig stadsvoorrechten, die zij gehouden waren te handhaven. Vijf van
de raadsheeren bleken nu van meening, dat men daartoe werkelijk moest overgaan;
acht daarentegen, dat men zich aan 't Statenbesluit houden moest,'t geen toen beiden
Heeren werd meêgedeeld. Deze hun ongunstige uitspraak weerhield hen evenwel
niet, om den brief over te leggen, dien zij nu echter, als zich verwachten liet,
den volgenden dag ongeopend terug ontvingen. Burgemeesters en Vroedschap, onver-
moeid in 't verweren hunner deerniswaarde zaak, stelden toen nogmaals een verde-
diging van hun gevoelen op, die zij bij de steden rondzonden en den 7®" der maand
ter vergadering overleverden. Zij betoogden daarin, dat de hun oudtijds verleende
voorrechten de verkiezing van Schepenen stelden aan Stadhouder en Raden, die ver-
staan moesten worden daartoe samen één lichaam uit te maken; waarom ook thans
nog — als zij schreven — «alle mandementen en proviziën van den Hove op dien
gemeenschappelijken naam verleend werden»; en daaruit volgde huns inziens, dat
President en Raden, bij 't afwezen van 't andere lid, den Stadhouder, de verkiezing
zoowel mochten doen, als zij ook 't recht dan alleen handhaafden. Dit kon volstrekt
met tot vermindering van de voorrechten des Stadhouders strekken, die verslaan
moesten worden gehandhaafd te zijn, zoo die van President en Raden, die hem tot
hun hoofd hadden, erkend werden. Verder poogden zy er de redenen te ontzenuwen,
door de meerderheid tegen dat verdacht gemaakte voorrecht van 1581 ingebrächt.
Het ^^as, als zij aangaven, den 9·=" January. van dat jaar, en dus meer dan een half tóór
IVe deel, ge stuk. 63
-ocr page 501-498 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
de afzwering van Koning Filips gegeven, zoodat het niet zonder grond op zijn naam
stond. In Oecember had daarop de stad, bij 't afstand doen van de voldoening, nog
uitdrukkelijk bedongen, dat alle yoorrechten van kracht zouden blijven, met uitzon-
dering alleen van die, welke zij, tijdens de beroerten, van Alva of zijn opvolgers tot
op de Gentsche Bevrediging erlangd had, waaronder dus dat van ruim vier jaar later
niet kon gerekend worden. Prins Willem I, onsterflijker gedachtenis, aan wien de
Staat zijn vrijheid en 't behoud van zijn hoogheid en gerechtigheden verschuldigd
was, wist ook zeer wel, wie bij 't verleenen van dat Privilégié voor zijn soeverein
doorging, en zou dat voor die van Amsterdam niet hebben willen ontveinzen, noch
den spaalschen Koning als Graaf willen erkennen , zoo hij toen reeds van die waardig-
heid vervallen was. Zeer vreemd was het ook dat men , om dit voorrecht te verzwakken,
's Prinsen ban, als ware 't om zijn wettig gezag in Holland te verkleinen, te berde
bracht, daar het immers wereldkundig was, dat die ban, bij hooge en lage over-
heden,' gelijk bij 's Lands ingezetenen in 't algemeen, altoos voor nul en van onwaarde
gesleten was, en als herkomstig van 's Ronings kwade raadsluiden beschouwd, tegen
welke, en niet tegen den Koning zelf, men in 't begin de wapenen had opgenomen,
zoodat' zelfs 't octrooi van 's Lands Hoogeschool in 't jaar 1574 nog op zijn naam
verleend was. Het bewuste stuk van 1581 kon ook voor geen wet of bevelschrift en
dus herroepbaar gehouden worden, daar er de woorden gunnen, ootroyeeren, accordee^
ren, en dat wel uit zonderlinge gracie en faveur in Yoorkwamen, die alleen in privi-
legiën thuis hoorden; en al las men ook aan 't slot van 't stuk het woord ordonnande,
zoo zag dit alleen op hen, aan wien het toegekende voorrecht niet gegund was, en
die gelast werden, er zich naar te schikken. Men was dan ook in 1650 alleen in
zoo ver van dit voorrecht afgegaan, als toen, bij gebreke van een Stadhouder, Am-
sterdam, zoowel als de overige stemmende sleden, 't recht had behouden, om ζι,η
eigen Overheid te bestellen; in andere opzichten, en bovenal in dat van den tijd
der voordracht, verkiezing, en beëediging dei Schepenen, waren de voorgaande voor-
rechten in volle kracht gebleven. En toen, in 't jaar 1672, de tegenwoordige Komng
van Groot-Brittanje tot Stadhouder werd verkozen, was hem geen ander recht opge-
dragen, dan om de wet in de steden te herstellen volgens de privilegiën, en had hij
zelfs b'y eede beloofd, die te handhaven. Wel hadden de Staten twee jaar later het
Hof alle bemoeying in regeeringszaken ontzegd, doch in het daartoe genomen besluit
was tevens uitdrukkelijk verklaard, dat zij daar niet meê voorhadden, eenige ver-
andering in de regeering of voorrechten van land of stad te makem Ook met het
onderscheid tusschen 't wezen en de bijomstandigheden, door zijn medeleden gemaakt,
had Amsterdam geen vrede; er werd in die voorrechten-zelf niet om gevraagd, en
in dat van Vrouwe Maria stond zelfs duidelijk, dat het van punt tot punt moesl na-
gekomen werden. Ook was 't zonder voorbeeld, dat men goed vond, den tijd der
DES VÄ.DERLANDS. ' 499
iaarlijksche wetbestelling te veranderen, omdat men juist thans geen voldoende reden
kon geven, waarom dit tijdstip en geen ander bij de voorrechten was vastgesteld.
Wel is waar hadden die van Amsterdam vóór het voorgaande jaar niet verlangd, dat
de Schepenkeur door 't Hof zou plaats hebben ; doch er was daartoe ook geen aanleiding
geweest, daar de Stadhouder vóór dat jaar nooit zoo ver af geweest was, dat die
keur niet binnen den bestemden tijd geschieden kon. In dat jaar had het Hof, zonder
voorkennis der stad, een afschrift der voordracht naar Engeland gezonden, en was de
verkiezing daarop geschied en erkend; maar alleen nadat de Staten de dienende Sche-
penen in hun dienst verlengd hadden, onverminderd de privilegiën der stad voor het
toekomende. De stad had ook zelve wel, bij gelegenheid van 't afsterven binnens jaars
van een paar schepenen, de voordracht van een dubbeltal naar Londen overgemaakt;
doch de verkiezing was, bij dergelijke gelegenheid, aan geen bepaald tijdstip gebonden.
En al verklaarde nu ook de groote meerderheid der Staten, dat de thans begeerde
overzending naar Engeland niet tot vermindering der voorrechten zou strekken, nam
zulk een verklaring, door de daad zelf weersproken, de krenking dier voorrechten
niet weg, in eene daad, strijdig met de duidelijke letter der voorrechten, gelegen. Bur-
gemeesters en Vroedschap koesterden den diepsten eerbied voor de Hoogheid der Staten.;
maar in de voorrechten aan hun stad geschonken, had Vrouwe Maria, als hoofd van
den Lande, zelve verklaard, dat die noch door haar, noch door haar nazaten mochten
verminderd, of gekrenkt worden. Het onderwerp van dit privilegie betrof daarbg den
regeeringsvorm, waarin, volgens het besluit van 't jaar 1581, aan geene overstem-
ming te denken viel, en in het besluit van 21 January was eene opmerkelijke on-
regelmatigheid op te merken: het was slechts genomen door de afgevaardigden ter
dagvaart, zonder met de Vroedschap der steden ruggespraak te houden, en die vän
Purmerende waren bij 't nemen van 't besluit zelfs afwezig geweest. Amsterdam ver-
wachtte daarom van de billijkheid der verdere leden van Holland en Westfriesland,
dat zg, tot beter oordeel teruggekomen, wel zouden willen medewerken tot hand-
having van stads onbetwistbare voorrechten»
Amsterdams mede-Soevereinen van Holland en Westfriesland lieten zich evenwel
door dit betoog niet overreden; zij zeiden alleen te verstaan, dat Burgemeesters en
Vroedschap «in ohediëncie van 't voorgaande besluit, de voordracht naar Engeland
zouden hebben over te maken». Zij verklaarden zelfs te meenen, «dat enkele uit-
drukkingen in dat betoog rechtstreeks aandruischten tegen de hoogheid, vrgheid, en
gerechtigheid der Staten-vergadering, Het nemen van een eindbesluit werd echter tot
nader beraad uitgesteld, met het oog op de door Amsterdam gemaakte opmerking
omtrent de achterwege gebleven ruggespraak. Maar ook die ruggespraak bracht, als
* Zie de Deductie van Burgemeesters en Vroedschap in den Holl, Merc,^ t. pl. bl. 45 en W.
-ocr page 503-500 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
zich voorzien liet, geen verandering Ie weeg, en weldra volgde dus de eenparige
verklaring der Steden, dat zij de genomen besluiten hadden goedgekeurd, en hun
afgevaardigden daarvoor dank gezegd; 't geen de amsterdamsclie Heeren wat weifel-
achtig maakte. De Edelen hielden den Pensionaris bovendien de vraag voor, op wel-
ken voet de Schepenen, die mfit den 2®» February hadden moeten aftreden, in dienst
gebleven waren? en hernamen^ op zijn antwoord, dat dit op denzeliden voet plaats
had, als in andere steden, waar evenmin nog die verkiezing had plaats gehad: dat
dit volstrekf niet gelijk stond, daar die steden haar voordracht naar Engeland hadden
overgemaakt, en Amsterdam dat tot dusver bleef weigeren. Men had dus te wachten,
dEft al wat er thans door Schepenen verricht was, door de Staten voor nul en van
onvyaarde verklaard zou worden; ze konden 't recht niet anders bedienen, dan uit
naam van den Soeverein, die hen niet langer dan tot gemelde dagteekening gemach-
tigd had. J)e Pensionaris raakte daardoor min of meer van zijn stuk, en ook de
aipsterdamsche regeering vond er zich door bewogen, om nu een viertal vroedschaps-
leden met den Pensionaris n^ar den Haag af te vaardigen, ten einde, zno mogelijk,
de ?aak in der minne te sc,hikken. In de zitting verkoos dat viertal echter — over-
eenkomstig de vroeger gedane verklaring — nog niet te verschijnen, en de Pensionaris
yprkl^&rde zich, op de hem daartoe gedane uitnoodiging, niet bij machte dit te be-
y^erkstelligen. De Edelen, voet bij stuk houdende, sloegen daarop voor, de aange-
geven amsterdamsche Schepenen, en 't geen ze verricht hadden, terstond voor on-
wettig te verklaren, en de steden van 't Zuiderkwartier stemden, met uitzondering
van Delft en 't afwezige Den Briel, daarin toe. Delft begreep, dat men de vier
amsterdamsche Heeren zelf rnoest uitnoodigen te komen, en hun dan door den Raad-
pensiq^iaris, in bondige taal, de gegronde redenen voor de genomen besluiten moest
doen ontvouwen. De Noordersteden uitten den wensch, dat de amsterdamsche Pensionaris
nog eens met zijn medeafgevaardigden ging spreken, met de verklaring, dat, zoo
dezen 4an geen voorslag tot bemiddeling deden, zij evenzeer den last van hun prin-
cipalen zouden openleggen, die zij wel vooraf konden zeggen, dat weinig of niet van
de meening der Edelen verschillen zou.
Den volgenden dag trad nu echter de Raadpensionaris ondershands met de amster-
damsche Heeren in overleg, en wist hen tot een voorstel van bemiddehng te over-
reden , naar 't welk de Staten, als Soeverein, «ditmaal zelf de verkiezing uit de
amsterdamsche voordracht zouden doen; of anders van den Koning-Stadhouder vragen,
dat hij hen dat voor deze keer buiten zijn verongelijking verzocht, of!ook hem van
't gebeurde in kennis zouden stellen, zijne meening daaromtrent vernemen, en onder-
tusschen alles voor 't oogenblik laten gelijk het was». Van dit drieledig jvoorstel deed
hij toen terstond in de zitting verslag, en Bors van Waveren voegde daaraan toe,
dat zoo men er geen genoegen meê nam, zijn meestors verzochten met gemachtigden
DES VÄ.DERLANDS. ' 501
uit de Staten te onderhandelen. De Edelen wilden in geen der drie voorgestelde zaken
treden; werden ze toch een van drieën aangenomen, dan zou men daardoor in weêr-
spraak komen met het besluit van 28 January, en zijn oppermachtig gezag zelf
krenken. Zij wenschten dus den Raadpensionaris liever aan de Amsterdammers te
zien voorslaan, dat zij, in 't afzijn van den Stadhouder, hun voordracht aan de
Staten, als Soeverein, zonden, daarbij zulke aanvragen doende als zg zelf zouden
goed vinden; doch dat de Staten dan vrijheid zouden hebben, met die voordracht naar
welgevallen te handelen. Van gemachtigden wilden zij in geen geval weten. Ten ge-
volge daarvan noodigde toen de Raadpensionaris een drietal Heeren — Van Bleiswijk
van Delft, Van der Dussen van Gouda, en Van Gend van Enkhuizen — persoonlijk
uit, in een der vertrekken van Gecommitteerden met de Amsterdammers saam te
komen, waarin Amsterdam, na eenige tegenstribbeling, berustte De samenkomst
leidde echter tot niets, en de Edelen stelden daarom nu voor, om, daar Amsterdam
aan geen billijke voorstellen 't oor scheen te willen leenen, tot het ontslag der Sche-
penen en de onwettigverklaring van al wat zij, na 't einde van hun diensttijd, ge-
daan hadden of nog zouden doen, te besluiten; mits der stad, om haar zooveel
doenlijk te gemoet te komen, nog vier of vijf dagen tijd van beraad gunnende, om
zich naar 't gevoelen der Staten te regelen. Eenige der steden namen dit voorstel
aan; andere — Delft, Den Briel, en enkele van 't Noorderkwartier — verschoven
haar verklaring tot de hervatting van 't voorstel, die op den der maand bepaald
werd. "s Morgens van dien dag, legden de Amsterdammers, die inmiddels ruggespraak
waren gaan houden, den Raadpensionaris een vierde voorstel voor, om de voordracht
hunnerzijds aan de Staten over te zenden, met nadrukkelijk verzoek, er de verkiezing
uit te doen; terwijl de Staten er dan verder naar welgevallen mede zouden mogen
handelen, mits 1. alle vertoogen, besluiten, en aanteekeningen van verzet voor en
tegen, en met name het besluit van 28 January, uit de registers van Holland gelicht
werden, en er nimmer eenig gevolg uit getrokken worden kon ten nadeele van Am-
sterdam; en mits men 2. van nu af, bij een onverbrekelijk besluit, zou vaststellen,
dat, voor 't vervolg, bij een afwezen van den Stadhouder, dät niet toeliet, de ver-
kiezing op haar tijd te doen plaats hebben, de voordracht mocht worden opgezonden
aan 't Hof, en zoo dit bezwaar maakte te kiezen, de zeven eerstgenoemde Heeren
voor verkozen mochten gelden. Dit nieuwe voorstel viel evenwel nog minder in den
smaak der meerderheid, dan de drie voorgaande; en de Edelen zeiden dus, dat zij,
Amsterdam weêr achteruit ziende schryden, bij hun voorstel van onwettigverklaring
volhardden, waarmeê al de steden, op Delft na, instemden, dat zich den volgenden
dag beloofde te uiten, en toen evenzeer er zich voor verklaarde. Toen men daarop
' Zie by Van Wyu, Bijvoegsels^ enz. op Wagenaar, XVI,'bi. 27,
-ocr page 505-502 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
in dien zin het besluit ging maken, stelde het evenwel voor, den Amsterdammers
door den Raadpensionaris nog eens te laten afvragen, of zij, met het gesprokene,
het uiterste van hun last geopend hadden; terwijl inmiddels door den amsterdamschen
Pensionaris zijnerzijds betuigd had, dat zijne meesters bereid waren over de buiten-
gewone lasten te beraadslagen, mits men het punt der voordracht tevens afdeed, en
alle besluiten, met name dat van 28 January, en alle aanteekeningen voor en tegen,
uit de registers lichtte. Daar dit echter verworpen werd, sprak de Raadpensionaris,
op aandrang van Enkhuizen en Alkmaar, nog haast een uur lang met die van Am-
sterdam, en deelde toen ter zitling meê, dat deze den Staten het uiterste van hun
last hadden geopend; en toen daarop ook de meerderheid verklaard had niet verder
te kunnen gaan, dan zij gedaan had, bepaalde men de opmaking van 't besluit op
den bij 't welk toen verklaard werd, dat, nademaal Burgemeesters en Vroed-
schap van Amsterdam, het besluit van 28 January niet nakwamen, zij zich ook niet
konden bedienen van de machtiging tot indiensthouding der Schepenen; dat deze
derhalve gehouden werden voor ontslagen, en alles wat zij na dezen verrichten zou-
den voor nul en van onwaarde, zonder dat daarop, in of buiten rechte, eenig vervolg
zou mogen gedaan of toegelaten worden. Van al 't welk men de amsterdamsche
regeering zou kennis geven, en den Schout ter zelfder tijd met het doen achtervolgen
van dit besluit belasten; terwijl ook aan Zijne Majesteit van Groot-Brittanje, als Stad-
houder der Provincie, een afschrift er van zou gezonden worden, met verzoek, zijn
stadhouderlijk gezag te willen aanwenden, om aan dat besluit gevolg te doen geven
en alle verdere verwijdering te voorkomen. De amsterdamsche Pensionaris kwam tegen
dit nieuwe besluit nu op nieuw in verzet, verklaarde 't onwettig, en behield zijn
meesters het recht voor, om er, in tijd en wijle, zulke aanteekening, als zij geraden
achtten, tegen te laten doen.
De verhouding van Amsterdam was thans te onaangenamer, als er juist in de
laatste maanden kwade geruchten omtrent sommige van zijn regeeringsleden verspreid
werden, die, hoe weinig gegrond ten slotte ook gebleken, niet nalieten aanvankelijk
een treurigen indruk te maken. In 't voorgaande voorjaar namelijk was er, te Filippine
in Staatsvlaanderen , zekere als spie verdachte Jan Hol, een schoemakersgezel uit Hedel,
gevangen genomen, en vandaar eerst naar Sluis en toen naar den Haag vervoerd,
waar hij, voor den Raad van State terecht staande, burgemeester Appelman en een
paar andere amsterdamsche Heeren beschuldigd had, zich door hem met een schrijven
tot Louvois gewend te hebben, gelijk hij van dezen een brief — zonder adres — die bij
hem gevonden was, ter bestelling aan Appelman terug bekomen had. \Voortdurend
gevangen gebleven, had hij in January '90 daar nog bijgevoegd, dat delHeeren, die
hem hadden afgezonden, een heimelijk verbond met Frankrijk hadden aangegaan.
Wel had hij dat een dag of wat later, onder bedreiging, dat hij tegen hen verhoord
DES VÄ.DERLANDS. ' 503
zou worden, weer herroepen, en die herroeping bij scherp onderzoek herhaald; doch
was later, onder bedreiging nogmaals gepynigd te worden, met aangifte van nadere
omstandigheden, weer tot zgn eerste zeggen teruggekomen. De Raad van State gaf,
in 't laatst van February, ter Generaliteit van een en ander kennis, met verzoek,
daar hg zelf niet bevoegd was daaromtrent onderzoek.te doen, de verdere behandeling
aan een bevoegden rechter op te dragen De algemeene Staten stelden die toen aan
die van Holland in handen, met verzoek «op de personen en omstandigheden daarbij
vermeld, en de waarheid van Hols bekentenis, navraag te laten doen». Toen dit den
den 22®" Maart bij hun vergadering ter sprake kwam, verklaarde Amsterdam, het
verzoek overnemende, dat het «ofschoon ten zeerste afkeerig van al wal naar verstand-
houding met den vijand zweemde, groot bezwaar toch vond, onbesproken lieden met
een lijfstrafFelijk rechtsgeding op 't lijf te vallen, zonder eenig blijk van misdaad, en
alleen op de beschuldiging van een persoon, die haar zelf weêr in den hals gehaald,
en slechts, met de palei bedreigd, haar op nieuw had staande gehouden; dat men
daarom veeleer zulk een beschuldiger zelf, als een vyand van den staat en een lasteraar
van eerlijke lieden bestraiFen moesl, zonder acht te slaan op 't geen hij ten nadeele
van, anderen aangaf». Nog geen veertien dagen later herriep trouwens Jan Hol zelf,
bij een nieuw scherp onderzoek voor den Raad van State, nogmaals zijn beschuldiging;
bekende, drie dagen daarna, op nieuw alles verdicht te hebben, en bleef dat sedert
ook volhouden; gelijk hij dan vervolgens ook, op oudejaarsdag z'elf, door de algemeene
Staten tot geeseling en brandmerk en vijftien jaar tuchthuisstraf veroordeeld werd.
Die inmenging van Amsterdam's naam in zyn euveldaad had intusschen niet nagelaten
aanvankelyk te werken, en de tegen zijn Heeren ingenomen gemoederen in hun afkeer
nog versterkt. In Postwagen- en andere praatjens liet men niet af, met hun hoog-
moed den draak te steken, en hun aanmatiging te bespotten. «Gij spreekt wél van
den knecht», liet men zich daar o. a. een Amsterdammer uiten, «en kwalijk van
de meesters», en een fransch koopman daarop uitvallen: «ik kan niet vatten de
hooveerdigheid van zulke expressiën: wie ontkent, dat de Koning (van Engeland) als
Stadhouder in dienst van den Staat is ? Niemand. Maar knecht, knecht van de burge-
meesters van Amsterdam! schande, dolle praat; peste^ monsieur, garde α vous!»
«Wat garde h) herneemt de eerste daarop: « cedeeren niemand; prerogatieven
zijn grooter als iemand kan bedenken; ÜEd. verstaat die niet als vreemdeling; maar
ik zeg nog eens, dat wij op niemand en passen, en dat wij in alle ding gelijk hebben». —
«Mijnheer», valt dan een Hagenaar in, «laat ons de zaak eens van 't begin ophalen». —
«Dat beginsel loopt ver heen», zegt daarop een schipper, «want dat zit in de harten
van vader tot kind; 't jaar 1650 leutert hun in 't hoofd, en bovenal het meesterschap
' Md. bl. 35 vv.
-ocr page 507-504 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
over de rest van de Republiek: zij vvillen Veneciën zijn, haar burgemeesterlijke
geslachten de Signori en Cavaglieri, om de borgers te handelen gelijk zij doen, trap-
pende en tredende die op de nekken, als even zooveel monarchen en tyrannen. Ik
heb te Veneciën gezien, dat een edelman een borger, die hem om geld aansprak,
den hals liet breken en bleef er bij staan, zeggende: ik heb 't gedaan; en zoo heb
ik twee nachtwachten zien in den burgwal smijten van burgemeesters neven en kin-
deren; ik heb gezien, dat zes wachten op het neersteken van een man door twee
heerschappen aankwamen, die, toen ze riepen : wij zijn burgemeesters kinderen, heen-
gingen», enz. «'t Begin» herneemt dan weêr de Hagenaar, «is wèl gezeid van den
schipper; maar ik wil 't zoover niet ophalen, en zeggen alleen, dat het missen van
een schepensampt aan een burgemeesterszoon, en een aan een neef, de hoofden verhit
heeft; men zocht dan naar redenen om te horten, en men vond die den 17®" Dec.
op den Doelen, in dat twistpunt omtrent den Heer Halewijn , en daarna wierd begonnen
de drift tegen den Hr. Bentinck, hoewel het oogmerk was tegen Z. Maj^; doch men
wilde zoo werken als de boomhakkers, die, als ze de stammen, die zwaar zijn, omver
willen halen, eerst de minder en dan de meerder takken afkappen, om eindelijk den
stam te ontwortelen. En terwijl dit punt nog zweeft, nemen zij de verkiezing op. Ze
beroepen zich daarbij op een voorrecht, hun door een «vijandlijken afgezworen Koning»
gegeven, met wien ze briefwisseling hielden, «gelijk ze nu met den Franschen doen». —
«Wel, vriend, wat brutaliteit is dat ?» vraagt de Amsterdammer, «honden onze Heeren
met de vijanden correspondencie?» —«Hoor daar zoo nieuw niet na», bijt hem de
Hagenaar toe, en beroept zich «op 't zeggen en belijden van Jan Hol, op de Gevangen-
poort» Op een en ander doelde dan ook een sedert uitgegeven spotprent, met een
voorstelling van twee hollende paarden voor een omvallenden wagen, een Kuis met
de fransche leliën prijkend, en fransch geld dat uit den hemel viel I In een andere
samenspraak, onderweg tusschen Amsterdam en Utrecht, door een Amsterdammer en
Hagenaar gehouden, komt het verhaal van een droom voor, hun door een tweeden
Amsterdammer van meer bezadigden aard, «en niet zoo vol kwade passiën en blinde
driften» gedaan: hoe hij daarin namelijk gezien had «een wit paard, hetwelk zoo
schrikkelijk achteruit sloeg, en zoodanig tierde, schuimde, en al hollende gints en
weêr liep, dat er de wei, waarin het graasde, van scheen te beven en te waggelen;
het deed ook zijn best, om alles uit de wei tè jagen, en die alleen in te houden,
of om ten minste degenen, die nog mede daarin wilden blijven, te overheérschen en
ze te verplichten, om hun eigen voordeel en welstand te verwaarloozeni, en naar de
' Zie Fostwagen-praetjen tusschen een Hagenaer, Amsterdammer^ Beneficiant, Schipper, en Frans
koopman (1690).
- Zie de afbeelding hierby.
m
DES VÄ.DERLANDS. ' 505
ongeregelde driften van dit woeste en baatzoekende dier te leven; maar dit wilde niet
naar zijn zin gelukken. Daar kwamen achttien van de Heeren of eigenaren van de
wei, die dit hollende, witte paard met een goeden sterken toom bieidelden; het maakte
echter nog verscheiden sporrelingen. Dit gezicht verdwenen zynde, verscheen er een
groote vette koe, gaande in een weiland waarin nog achttien koeyen graasden, zijnde
de eene vetter en grooter dan de andere, maar de grootste en vetste van alle was zoo
groot niet als de gemelde groote vette koe was. Dit groote, vette dier deed dezelfde
dingen, die het witte paard had gedaan, slaande achter uit, en willende alleen meester
\an '1 heele weiland zijn, hoewel het naar den rang de vijfde was, en niet meer te
zeggen had dan een van de andere koeyen. Maar de andere droegen daar zorg voor»,
en dwongen zoo het dier ook, «afstand te doen van de reeds aangevangen onderhan-
delingen met den wolf, om hem tol protecteur aan te nemen, en in het gemelde
weiland te brengen» De andere Amsterdammer laat zich, door deze vrij kennelijke
zinspeling op het bedrijf zijner stad en Heeren, echter niet uit het veld slaan, maar
zegt: «onze stad is groot en machtig en moet veel opbrengen; daarom behoorde men
de Gedeputeerden van onze Regenten, ter vergadering van de Stalen, wat meer toe
te geven als die van andere steden, en zoo licht niet tegen te spreken in 't geen zij
oordeelen van hare conveniëncie te zijn». — «Maar», brengt de Hagenaar daartegen
in, «gij weet immers wel, dat een pink zoowel een lid is als een voet, en dat. de
stem van Amsterdam ter vergadering van Haar Ed, Gr. Mögenden zoowel een enkele
stem is, en geen meerder kracht en heeft als de stem van een van de minste sleden ?
Dat Amsterdam veel opbrengt, is niet meer als bjllijk, want die 't meeste goed in
't land bezit, moet het meeste opbrengen». Als hij, wal later, dan gewaagt van
«kwaadwillige regenten, die met den Koning van Frankryk en zijn gezant te rade
gingen, van welk slag er nu nog een — Appelman — die paapsch in zijn herleis,
in de regeering zit», roept de ander uil: «zotternijen en kwaadaardige praktijken zijn
dit; ik geloof zulke dingen niet, noch ik wil ze niel gelooven; en al hadden onze
regenten in 't jaar 1684 met het tegenhouden van de werving een fout begaan, die
hebben zij mede verbeterd door haar gewilligheid, ja voorbarigheid in 't bijdragen tol
de onderneming van den Stadhouder, waardoor hij niet alleen Koning is geworden,
maar ook den hervormden godsdienst in Groot-Briltanje heeft vastgesteld en groot heil
aan gansch Europa toegebracht». — Als gij weel», duwt hem dan,echter de Hagenaar
weer toe, «en overweegt, wat heil hij Europa, enz, heefl aangebracht, zoo behoordet
gij ook wel te weten en overwegen, dal hij daardoor niel alleen wat anders heeft
verdiend dan sinistre pogingen en listige praktijken, om hem van zijn Stadhouderschap
3 Zie t'SamenspraecJc, gehouden iunschen twee reysigeYs^ enz. dienende tot ontdeckinge Dan het oogh-
tnercTc der RH. Burgemeesters en regeerders der siadt Amsterdam, in haere tegenwoordige proeeduyren (1690).
IVe deel, 2e stuk. 64
506 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
te berooven, maar ook dat dat groote heil haast zal verdwijnen, en in een reeks van
verderfelijke rampen en ongelukken veranderen, zoo wij den onderlingen band des
vredes niet bewaren, en den algeraeenen vijand eendrachtig en met onze gansche
macht tegengaan, om hem, terwijl gansch Emopa tegen hem inde wapenenis,
klein te helpen maken: want zoo wij dat niet doen, maar gezochte twistpunten be-
gunstigen, en,, onder den dekmantel van oude voorrechten en gewoonten te hand-
haven, onderlinge verdeeldheid en muitzucht aanrichten, zullen wij het geluk, dat
ons God van verre heeft laten zien, niet deelachtig worden, en ons laatste euvel zal
erger zijn dan het eerste. Heel wel zouden de burgers van Amsterdam doen, mits-
gaders de goede en welmeenende regenten, die door de kwaadwillige geblinddoekt en
verleid worden, dat ze bij tijds uit haar oogen zagen en omkeerden, en, in plaats
van de stijfkoppigheid, baatzucht, en eigen inzichten van eenige malcontenten te
volgen, ze verplichtten en noodzaakten, om 't belang van Amsterdam en heel Hol-
land, llsmeê van de geallieerden gezamenlijk Ie helpen bevorderen». Doch de Amster-
dammer blijkt voor geen overtuiging vatbaar: «Gij toont», antwoordt hij, «dat gij al
te goed Prinsch zijt. Ik weet, dat onze regenten wijze Heeren zijn,^die wel weten wat
zij doen. Zij hebben gelijk, en al de andere sleden, mitsgaders de Stadhouder en allen
die hem toegedaan zijn, hebben ongelijk; en gij zult ook zien., dat onze regenten het
zullen willen. Zij willen en moeten haar zin hebben, al zou heel Holland te grond
gaan». Wat de te berde gebrachte voorrechten van Amsterdam betrof, dreven er som-
migen niet ongeestig den spot mee, door, bij wijze van - als't opschrift
luidde — een gedrukt briefjen hier en daar aan te plakken, en onder de deur van
eenige Heeren te steken, waarop te lezen stond: «Daar is, op den 28- Jan. 1690,
tusschen Amsterdam en Den Haag verloren een reiszak met privilegiën, eoncernee-
rende de burgerij en magistraatsbestelHng te Amsterdam; die haar terugvindt en ber
stelt aan de schutterij en poorteren, of aan de respectieve hoofdluiden van de gilden
der gemelde stad, zal een goede vereering hebben. Zegt het voort». En, vraagt de
Hagenaar ten slotte nog, «wat oordeelt gij van een zekere print, waarin verbeeld wordt
een man met ezelsooren en met een zotskap met bellen, hebbende een juk om zijn
hals, met een lantaren daaraan hangende, met welke hij op helder dag gaat zoeken
naar de verloren reiszak, zijnde onder die print gevoegd een samenspraak tusschen
Groothans, de regenten van Amsterdam, en den privilegiëzoeker; terwijl deze, die
eindelijk eenige privilegiën vindt, van die regenten daarover bestraft wordt, omdat
de gevonden privilegiën niet voor het beweerde door HH. regenten waren maar voor
de burgers der stad, als sprekende van oude costumen én voorrechten der burgers en
magistraatsbestelling door de gilden, welke de regenten al te maal hebben wegge-
moffeld». - «Dat is», zegt de Amsterdammer spijtig, «al mede een pasqml; 't is ot
gij al de pasquillenwinkels doorsnuffeld hebt; ik wil niet meer met u praten, als giJ
ί -
DES VÄ.DERLANDS. ' 507
zoo van onze regenten wilt spreken». — «Loop dan heen», zegt de Hagenaar, «en
kom weer als gy uitgepruild bebt, gelijk de afgevaardigden van uwe regeering ook
zullen moeten weer komen in de vergadering, als zij en haar principalen uitgepruild
hebben». — Na die zoo welwillend vergunde verpoozing hervatten beide reizigers hun
gesprek'. «Hoe, hebt gij uitgepruild? Is uw tong weer gelost?», roept de Hagenaar
daarbij uit: «gij slacht den Pensionaris van uwe stad, die, nadat hij eenige dagen in
de vergadering had gezeten, alleen om te hooren en te zien, de tong weêr tot zijn
wil en gebruik kreeg; maar 't is ook onder protest, dat wij geen kwaad van uwe
regenten moeten zéggen; het schijnt dat uw regenten in al hun doen moeten worden
gerechtvaardigd, en dat men niet eens moet onderzoeken of zij wel of kwalijk doen».
«Onze regenten hebben gelijk);, zegt de Amsterdammer, «zij waken niet alleen voor
de voorrechten en handvesten van onze stad, maar ook voor de vrijheid en grondwet
van 't gansche vaderland». De Hagenaar meent echter, dat die regenten «de wijsheid
niet alleen gevreten hebben, en er ook wijze luiden in de andere steden zijn». —
«Is dus», vraagt de Amsterdammer, «de vrijheid van dit land niet in gevaar, als
men uit dit land de voordracht naar een ander land zendt, om daaruit een verkie-
zing te laten doen door den Soeverein van dat land?» — «Bij aldien», verklaart de
Hagenaar dan echter te recht, «die Soeverein dat deed als Soeverein van dat land,
zoo zou het strijden tegen de Vrijheid en Soevereiniteit dezer landen; doch hij doet
hel niet als Koning of Soeverein van Engeland, maar als Stadhouder van de respec-
tieve nederlandsche provinciën». — «Maar de Schriftuur zegt immers», werpt hem
de ander tegen, «dat niemand twee Heeren kan dienen; hoe kan dan de Koning
van Engeland deze landen en Engeland te gelijk dienen?» — «Heel gemakkelijk»,
antwoordt de Hagenaar: «twee Heeren die vrienden zijn, kan iemand heel gemakke-
lijk dieneff; men ziet er ook overal exempels van». — Amsterdammer: «Maar moet
de Stadhouder niet wonen ter plaatse, daar hij Stadhouder is?» — Hagenaar: «Gg
moet geweldig onkundig in de wereld zijn, voornamelijk in zaken van staat en policie,
dat gij dat vraagt; is onze Stadhouder niet ook Stadhouder van Gelderland, Zeeland,
Utrecht, en Overijsel? En heeft hij wel ooit in die provinciën gewoond? Heeft hij niet
altijd in Den Haag en te Honslaarsdijk gewoond, uitgenomen eenige weken in den
zomer, wanneer hij, om 't jachtvermaak, op de Veluwe was?» — A. «Maar is dat
koningschap in Engeland niet tot nadeel van de Soevereiniteit dezer Provinciën?» —
11. «Geensins; en hoe kan dat ook? vfant de HH. Staten van die provinciën blijven
daar soeverein, gelyk zij van te voren zijn geweest, en de Stadhouder, al is hg in
Engeland Koning, blijft nochtans in deze provinciën een gesubordineerde dienaar van
de HH. Staten, en wordt niet hooger geconsidereerd dan als Stadhouder». —A, «Maar
Vervolgh van de fSamenspraech, enz.
-ocr page 511-508 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
als wij eens met Engeland in een oorlog raken, hoe zal het dan gaan?» H. «Dan
moet men zien, hoe hij zich aanstelt, met wie hy het meest houdt, met Engeland
of met dezen Staat; dan of hij onzijdig is en als bemiddelaar optreedt. (Want dan
kunnen wij) gedurende zijne regeering geen oorlog met Engeland krijgen, daar, vol-
gens de Staatswet van Engeland geen oorlog gevoerd of begonnen kan worden, of de
Koning moet hem eerst verklaren. Laten wij dan nu geen twist maken tegen hem
onder zulke voorwendsels!» — A. «En als nu de tegenwoordige Koning eens komt
te sterven? Hoe zal het dan toegaan?» — H, «Dan zal het Stadhouderschap, zoo
hij zonder erfgenamen sterft, dood en te niet zijn; 't welk naar den zin van uwe
regenten zal wezen; want zij willen liever van haar stad een tweede Rome maken,
en van daar het gebied over de andere steden doen gaan, als dat zij de stadhouder-
lijke regeering willen gedoogen». — A. «Gij spreekt al weder kwaad van onze regen-
ten; ik wil niet langer met u praten». — H, «Loop dan heen; wat is er mij aan'
gelegen, of ik met u spreek of niet?». —
Elders stelde men Mercurius met een amsterdamsgezind Hollander in gesprek voor,
op de bewering van den laatste, dat de engelsche Koning niet tevens Stadhouder zou
kiinnen zijn, uitroepende: «Zoo rekent gij hem dan als vreemd, hoor ik wel; dat
heb ik al ingezien, en 't heeft u al voor de kop geschreven gestaan; o, ellendig
Holland, waar zijn uw oogen, om Frankrijk verheugd te zien!» —Holl. «Hier zwijg
ik stil op, maar voor de kop geschreven dunkt mij wonderlijk: ik heb van mijn leven
wel guiten met een brief op de borst op de kaak zien staan, doch nooit geen eerlijke
menschen voor de kop geschreven; maar nu in ernst gesproken: zeg mij toch eens,
hoe het mogelijk kan wezen, dat een Koning, die aan zijn rijk beëedigd is, de be-
langen van een ander land kan waarnemen ?» — Merc. «Dat kan geschieden, wanneer
dan op zulke bagatellen, als nu, niet gezien wordt; dan zalder kans wezen, om dat
Koninkrijk en deze Republiek in vrede te regeeren, en zoo kan men Koning Willem
niet als een vreemde erkennen, wanneer hi] met dezen Staat, als één lichaam,- de
belangen van beiden zoekt; en wat reden en beletselen zouden er wezen kunnen,
dal te doen?» ' — Reeds wat vroeger had men ook in hollandsche vertaling de
eerste reden van Demosthenes tegen Koning Filips van Macedoniëri, als «verwonderlijk
van toepassing op den tegenwoordigen lijd en de thans zwevende staatszaken», uitge-
geven, mits men er Demosthenes slechts voor een «goed Hollander», Athene en de
Athen^iënzers voor Holland en de Hollanders, of Amsterdam en de Aipsterdammers,
Filips^ voor Frankrijk, Olynthus voor Filiy)sburg, de Olynthiërs voor dib van de Palts
of de Duitschers in 't algemeen, Amfipolis voor Straatsburg, Eubea en de Eubeërs
» Hollmdt in last omtrent de onlusten van Staat. Tot Londen, by Jan Verkeer-bord in 't oneyn-
dig Dispuyt.
DES VÄ.DERLANDS. ' 509
Toor de Engeischen en Schotten, Hierax en Stratokies voor de duitsche gezanten,
Pagasa vbor Avignon, Pydna voor de Rijnstreek, de Focenzen voor Munster, Keulen,
en Luik, Tbracië voor Turkije, de Peoniërs en lUyriërs voor Lotharingers, Zwitsers,
enz. hield. «Wie van u», heette het daar o. a., «is, bij de Goden, zoo traag en na-
latig , om niet te weten , dat de oorlog, indien wij hem verzuimen, tot ons zal overslaan;
maar zoo dat gebeurt vrees ik, Atheniënzers, dat het ook blijken zal, dat onze traag-
heid ons zeer duur zal te staan komen. Door het tegenwoordige altijd te verwaarloo-
zen, en te denken dat het toekomende zich van zelf wel schikken zal, maken wij,
Atheniënzers, Filips sterk; ja, hebben hem zoo groot gemaakt, als nooit een Koning
van Macedoniën geweest is! — doch nu komt er gelegenheid!» ' — Amsterdam hield
men verder nog, in een lijvig betoog, em Spiegel der Waarheid voor ^ waarin o. a.
op de vraag: «hebben die van Amsterdam in de zaak zelf of haar beweren tegen den
Stadhouder eenig gelijk?» — geantwoord werd; «alzoo weinig als in den vorm; _
maar zij bedenken alle dagen wat nieuws, dan tegen den Stadhouder, en dan tegen
de Ridderschap en alle andere steden; in 't kort gezeid: zij willen niet alleen tot
Amsterdam, maar in de Ridderschap en die andere steden order stellen». — «Nog
schooner! en als alle de andere steden en provinciën op denzelfden voet wilden hande-
len , zoo zou immers geen Unie onderhouden kunnen worden, maar alles zou in slen-
teren moeten scheuren, en een aas voor den balg van den verslindenden tijger strekken;
terwijl immers de Unie integendeel mcêbrengt, dat alle vraagpunten in der minne
moeten beslist worden; en als de leden dat niet kunnen doen, dat de Stadhouder het
moet doen, aan wien alle geschillen gesteld worden; en nu grijpen die van Amsterdam
den Stadhouder en alle de leden te gelijk aan, en willen overal de baas zijn»,
Intusschen zweeg men van amsterdaïnsche zy niet stil, en schreef o. a. «dat er in geen
plaatse van de gansche Vereenigde Nederlanden beter en cordater regeering was, en
van alle oude tijden geweest was, als binnen Amsterdam; en ware het te wensohen,
dat het in alle andere steden en collegiën van Holland maar half zoo oprecht en
vroom, als daar onder de Magistraat, toeging. Het zou dan met het land en zijn finan-
ciën vrij wat beter gesteld zijn, en men zou zulke grove fouten van verscheiden
regenten niet zien gebeuren, als men nu dagelijks tot zijn leedwezen ontmoette. Gij
vraagt, hoe het komt, dat zooveel van de andere steden van Holland Amsterdam in
' De eerste Mede door Demosthenes gedaan tot die van Athenen, toepasselijk op den tegenwooräigen
tijd en staatszaaken, bl. 6 en v.
® Spiegel der Waarheyd ofte fSamenspreKnge tmschen een Arminiaan ende vroom Patriot, wam-
inne krachtig vertoont ende hewesen word, dat door de quade directie ende toeleg van eenige heerschende
regenten tot Amsterdam y ons land in den voorgaanden en desen oorlog is ingewickelt met Vrankrijk.
(Gedr. in 't jaar 1690), bl. 84.
510 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
deze zaak niet toevallen, maar regelrecht tegengaan? Ik kan u daarvan geen andere
reden geven, als dat het een deel falievouvvers zijn, en personen, die, als Ezau het
recht vaö zijn eerstgeboorte voor een pot met moes weggaf, de vrijheid huns vader-
lands wel voor een kop canarie-sek of om een officie voor hen en hun behoeftige
kinderen vérkoopen zouden; dewelke, omdat ze hun voorrechten lafhartiglijk afgeno-
men hebben,; den amsterdamschen regenten misgunnen den lof van cordaatheid, en het
bezit van hun prerogatieven; evenals men leest van den vos, die, zyn staart kwijt
zijnde, de andere vossen van zijn gezelschap wilde wijs maken, dat het de mode was,
geen staart te hebben» En in Conira-Spiegel, door zekeren schotschrijver Nikolaas
Muys van Holy saamgeflanst, zocht men de verwijtingen, den Amsterdammers waar-
lijk niet zonder reden gedaan, door allerlei aantijgingen tegen de hollandsche en
andere Heeren, te verschoonen gelijk bijv. de «arme burgers van Enkhuizen,
honger heeten te moeten lijden om de pracht van hun regenten, die, om de kosten
tot het bouwen van hun nieuw stadhuis te kunnen vinden, in beraad brachten, het
brood lichter te doen bakken; een treffelijke voorslag en waardig der hersenen van
lieden, die drie haringen in hun wapen voeren; — arme haringkoppen!» — Te Delft
was wel «delfsche wijsheid, maar geensins de delfische; en hoe groot die delfsche
wysheid was, weet men uit het spreekwoord wel: twintig van Delft», enz. In Den
Haag scheen «de eerlijkheid verbannen te wezen, en aan alle ondeugden de losse
toom gegeven te zijn»; in Leiden had men «den vromen Armstrong Tudasachtig ver-
kocht». In Gouda liep er «ook al wat van Sint Anne onder»; uit Utrecht kon men
ook vrij wat «feilen van de HH. regenten in stad en provincie te berde brengen».
In Overijsel waren «wolven en wolfjes; wolven zijn de burgemeesters, die 't kloeksté
van kop zijn, en de wolfjes, daar worden de anderen mee beteekend, die zooveel
hersenen niet hebben, en maar voor jabroer zitten; die nu bij de laatsten wat-te
doen had, kon nog al met een kleintje te recht geraken; want een schoone zoo baars,
een schotel met fruit, enz. had vermogen genoeg, om iets voor den gever teweeg té
brengen; maar indien men de groote wolven op zyn zijde zocht te krijgen, moest er
beter in de bus geblazen worden, en ten minste dat er onverwachts een half aam
wijn thuis komt, dat wel de aangenaamste vereering was». Te Zwol hadden «HH. bur-'
gemeesters een zekeren muur, staande tusschen 't Raadhuis en Stadswijnhuis, laten door-
slaan , om zoo de moeite niet te moeten nemen van de straat te gebruiken, en trap-
pen-af trappen-op te klimmen»; en wanneer ze dan «malkander wakker met den
* Missive uyt EoUeräam oen een persoon Urnen Amsterdam, Febr. 1690.
® Tindiciae Amsielodamenses, of Contraspiegel der Waarheid, vertoonende door een seer fijn kris-
talijne glas eenige vlekTcen en gebreken van sommige Hollandsche en andere jProvinciaale bullebakken, enz.
(Tot Molquerum, by Tjebba Takes, Ao. 1690).
DES VÄ.DERLANDS. ' 1515
beker achter den veler gezeten hadden, en niet meer bekwaam waren de beenen
goed te gebruiken, werden ze door de boden uit de wijnkamer in de raadkamer ge-
kruid, daar ze tot 's morgens bleven liggen, en opgewekt werden tegen dat de ver-
gadering begon; waarop dan ook dit rijmpjen werd toegepast: Zuipt u vol, Legt u
neêr, Staat vroeg op, Vult u weêr. Doch men mocht zeggen wat men wou, zoolang
burgemeesters daar lagen te slapen, hadden ze geen nood in 't water te vallen, en
't leven te verliezen door de kracht van een element, daar ze van nature een afkeer
van hadden». In Eenige Aanmerkingen op zyn geschryf, werd dan echter Muys van
Holy en anderen van zijn soort, die zich met schrijven afgaven, de huig weêr ge-
licht, en voorts nog gezegd, dal «het schrgven en drukken van zulke en dergelijke
pasquillen, zoowel tegen de overheden als tegen particuliere personen, tegenwoordig
zoo algemeen was te Amsterdam, dat de boekverkoopers schier anders niet dan dat
verkochten, en men alle dag, ja somtijds bijna alle uur, wat nieuws in de boekwin-
kels zag, en door de bedeljongens en ander canalje langs de straat hoorde roepen».
W^at in den Contra-Spiegel «dezen en genen regenten werd opgedicht» heette, voor zoo
ver 't waar was, öf «een delict dat al publiek gestraft was, öf particuliere misslagen
van regenten, die al lang dood of uit de regeering waren, 6f zulke misslagen, die
eens geschied waren, en naderhand berouwd en nagelaten; en zoude men al diegenen
straffen, die eens op een gastmaal of elders door den wijn waren verrast geweest, of
die eens deze of gene dwaze daad gedaan hadden, wie zou dan ongestraft big ven?
en zou men zoodanige allemaal buiten de regeering houden, of daar uitstooten, wie
zou dan regeeren?» - In verzen werd Amsterdam elders ook als «alleen in 't spits
voor de Vrijheid» voorgesteld, en luidde het, geheel in amsterdaraschen zin, met be-
trekking tot Engeland:
In 't vreemde Eyk werd Wet en Vijjheid weêr hersteld,
In Holland zelf trekt de eene en de andere uit het veld
En zjjn gevangen in hun nieuw gebreide netten.
Wie zjjn hier tegen, om dien gruwel te beletten?
Mijn Amsterdam alleen, 's Landa toeverlaat en hoop,
De voêster van 't gemeen, de moeder van Euroop,
' Eenige Aanmerhingen op een schandaleus en faamroovend pasquil, genaemd Vindiciae Amstelod.
enz. '•Deze galgebrock'", heet het daar o. a. van hem, "besteedt zijn tijt met tc gaen in de koffij-
huizen en herbergen, om quaède geruchten uyt tc stroyen van de Staten en van den Stadthouder,
voornamelijck seedert dat de Stadthouder Koning van Engeland is. Hiertoe word hy geëtnployeert
van sommige regenten; niet, dat die selver soo familiaer met hem verkeeren, maer hetgeen eyracht-
baer willen gemaeekt hebben, seggen sy aen den advocaat Van den Enden of aen den adv. Hertog-
veldt, en dese vertellen het aen den adv. Muys van Holy, alsmede aen den adv. Paulus Verreyn,
en aen Van Borm en Van der Mey, mede twee advocaten, die om hare goddeloosheden en flelte-
röeü genoeg alomme sijn bekend". Onder het deksel van "Farnassische Verhandelingen en den naam
512 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
Terwijl een menigte van Hollands achttien steden
Zich zelf om strijd bederft — zoo tijden en zoo zeden! —
En tegens eer en eed, door vuile vleyerij
Nog kust de ketens van haar eigen slavernij I ~
en verder, als in zwakker weerklank op Vondels krachtige versregels in zijn Roskam:
Zag Cato nu eens op, die vrije ziel, ja trouwen,
Hoe vreeslijk zou hijmet een donker paar wimbrouwen ,
Begrimraen overzijds de lafheid onzer eeuw,
En helpeu 't eenig jong van Hollands fleren leeuw,
Daar zooveel rekels nu zoo schendig tegen blaffen;
Wat zou hü fil misbruiks bevelen af te schaffen!
Mij dunkt, 't is of hij voor de Statenkamer stond,
En hij dit vrije woord liet vloeyen uit zijn mond:
«Zijt ge onbekwaam,.om zelf uw landen te regeeren,
Zoo buigt u willig voor 't gezag van vreemde Heeren!
Maar spreekt van Handvest niet, noch van 't Gemeenebest,
Die 't algemeen verzuimt en slechts u zeiven mestl —
Wat zie ik, dat ik nooit in Holland plag te aanschouwen!
Hoe zal dit enden? Hoe 't uw kinders nog berouwen!
De Vorst is over zee, een lid van 't Parlement
In Hollands samening! O, dolheid zonder end! ' —
Intusscben begon men, na al 't voorgevallene in de Staten, bij de amsterdamsche
Vroedschap die «dolheid» allengs uit een minder overdrijvend oogpunt te beschouwen,
en gelijkerwijs de schepenkeur minder uitsluitend tegenover den Koning te willen door-
zetten. Van de 36 leden verklaarde zich eerlang de grootste helft voor den midden-
weg, door de Staten voorgeslagen, terwijl slechts 12 meer vasthoudend bleken, en
een vijftal afwezig was. Het dienovereenkomstig gevallen besluit werd, in 't begin
van Maart, door Burgemeester Witsen persoonlijk in Den Haag kenbaar gemaakt,
waar hij en de andere amsterdamsche Heeren toen met den Raadpensionaris en
Portland een onderhoud hadden, met dal gevolg, dat Bors van W^averen én Maarseveen,
den elfden, ter zitting afgevraagd zijnde, of ze ain de gemeene lasten begeerden toe te
stemmen?» ten antwoord gaven, dat de zaak der schepenen eerst moest afgedaan zyn,
en zij bereid waren, hun voordracht daartoe bij de Stalen in te dienen, mits alle
besluiten en aanteekeningen, als gezegd, uit de registers gelicht werdeh. In die voor-
■ SV-^··
van Tijdingen uyt Parnas, bij welke Apollo heette voor te zitten", gaf hij gewooniyk zijn geschrijf
in 't licht. In een Missive aan den Oud-burgemeester Fabricius te Haarlem, zocht hü intusschen alle
schuld aan den Coniraspiegel van zich af te werpen, en verklaaride er zelfs, zich "noyt in eenige de
minste partyschap van staet ingewickelt of gemengt" te hebben.
' Ned. Keurdichten^ I, bl. 231. |
-ocr page 516-DES VÄ.DERLANDS. ' 513
waarde werd onmiddelijk bewilligd, en toen den volgenden dag de voordracht over-
gelegd, met verzoek aan de Staten, President en Raden 's Hofs te gelasten, er de
keus uit te doen. Die Staten besloten toen echter, die voordracht aan den Koning-
Stadhouder op te zenden, om de verkiezing te bewerkstelligen; onderwijl konden de
aftredende schepenen in hun dienst aanblijven, tot de nieuwe verkozen waren, be-
houdens de onkrenkbaarheid der arasterdamsche voorrechten van de eeüe , en die Zgner
Majesteit, als Stadhouder, van de andere zij, daar de Staten onveranderlijk besloten
hadden. Stad en Stadhouder in .beiden volkomen te handhaven. De verkiezing volgde
weldra, en werd door den Koning, bij besloten schrijven, aan den hoofilschout der stad
overgemaakt. Hij schreef echter tevens aan de Staten , te hebben «verwacht, dat HH. Bur-
gemeesters en Vroedschappen der stad Amsterdam hem, volgens hun Ed. Groot
Mögenden goedvinden, de voordracht van schepenen zouden hebben doen toekomen,
om daaruit, als Stadhouder, de keuze te doen», en dat hij «ook vastelijk vertrouwd
had, dewijl de Staten hem verzocht hadden, zijn stadhouderlijk gezag daartoe aan te
wenden, dat hun meening en bedoeUng was bij dat goedvinden te blijven; en gelijk
hy ten alle tijde bereid was geweest en 't ook nog was, Hun Gr. Mögenden in 't uit-
voeren van hun besluiten en bevelen met dat gezag by te staan, zoo zou hij ook ïn
dat geval niet heïaben nagelalen, van 's gelyken te doen, zelfs door het toebrengen
zijner persoonlijke tegenwoordigheid. Maar nademaal de Staten hem nu onmiddelijk
die voordracht hadden gelieven toe te zenden, en hg twijfelde, of ze zoudep door
goede redenen en inzichten in dit tijdsgewricht daartoe bewogen geweest zijn, endaar
Hun Ed. Gr. Mögenden daarbij behoorlyke zorg voor zijn stadhouderlijke rechten en
prerogatieven hadden gelieven te dragen, met verklaring, dat ze onveranderlijk be-
sloten waren, hem daarbij te handhaven; zoo had hij zich, in verwachting van dieq,
onbezwaard gevonden, uit die voordracht de keus te doen, en die, naar ouder ge-
woonte, aan den Hoofdofficier der stad te zenden. Hy zou hier alleen nog byvoegen,
dat, gelijk Hun Ed, Mogenden wijders verklaarden., ook de voorrechten der stad Amster-
dam. te willen handhaven, hij, ingevolge de commissie, hem als Stadhouder van Hol-
land en Westfriesland verleend, die hem verplichtte de vnorrechten der Steden en van
haar ingezetenen voor te staan, niet zou nalaten, al wat in hem was tot handhaving
daarvan bij te dragen; en dat hij, om dat krachtdadig te kunnen doen, en niet alleen
de regcering maar ook de burgers en ingezetenen hun voorrechten volkomen te doen
genieten, niets liever zou zien, dan dat die allen — zoo de regeering der stad
als haar goede burgerg en ingezetenen rakende — hem door HH. burgemeesters en
vroedschappen toegezonden mochten worden» Daarvan gebeurde echter niets, doch
Zie den Brieft door 8. K. M. van Qr. Srittanje, gezonden aan de Ed. Qr- Mog> RB. Maten
van Mailand en West friesland s gedateert den 31 Maart 1690, ende gearriwert den 28 ditp.
iVe deel, stiik. ^^
1
-ocr page 517-i'.Ji- ^^WJifiTO ..
514
ΑLGEMEENE GESCHIEDENIS
't amsterdamsche gekibbel was nu, tot 's Konings groot genoegen ten einde. Den
27®" der maand woonden Stads afgevaardigden ^ Witsen, Valkenier, en Bakker, met
den Pensionaris en Secretaris — de zitting bij, aan welke ook Portland zijnerzijds
deelnam, om twee dagen later de terugreis naar Engeland aan te nemen. Amsterdam
deed intusschen ook de volgende jaren zijn voordracht den Koning steeds langs den-
zelfden omweg geworden, terwijl de andere steden voortgingen, hem de hunne steeds
onmiddelgk zelf toe te zenden.
Ter zelfder tijd als dit gehaspel in de hollandsche Staten, was er ook in,die van
Overijsel, omtrent het inwendig beheer der provincie, tusschen Ridderschap en Steden
een geschil gaande, daar zich de eerste veroorloofd had, buiten de laatste om, wijzi-
ging te brengen in de verhouding der lasten, en daar ook het vergeven der Schout-
ampten in de steden en kerspelen, dat de Ridderschap aan zich of den Stadhouder
wilde zien toekennen, stof tot oneenigheid gaf, gelijk met name dat van Zwoller-
kerspel een twistpunt uitmaakte. De Ridderschap stelde hare grieven in acht punten
samen % en de Koning-Stadhouder, daarvan kennis genomen hebbende, machtigde een
drietal Heeren — de Raadsheeren in den Hoogen Raad, 't Hof van Holland, en den
Raad van Brabant, Rooseboom, Halewijn, en Kan — om partijen ter plaatse te gaan
hooren. Toen zij, omstreeks half February, den Steden hun komst te Zwol tegen den
27™ hadden aangezegd, verklaarden dezen eerst een afschrift van hun lastbrief te
willen zien, om te weten, in hoe ver zich daar naar te voegen. De drie Heeren
hadden daar echter geen ooren na, en gaven in een'tweede schrijven den dag hun-
ner overkomst nader aan; en de Steden richtten zich toen met een beklagbrief tot
den Koning, over de handelwijs der Ridderschap, die, buiten hare voorkennis, haar
grieven aan hen had blootgelegd, verzoekende tevens, dat hij ze bij hare voorrech-
ten — ook bij 't reglement van 't jaar 1675 toegezegd — handhaven zou. In dat
zelfde reglement schreven zij, haar door hem verklaard te zijn, dat hij zich niet met
de kennis van uitsluitend provinciale zaken belasten wilde, en nog minder kwamen
dezen haar dus voor, tot de werkkring zijner drie gemachtigden te behooren. In-
tusschen kwamen de drie Heeren naar Zwolle, hoorden de Ridderschap, en gelastten
daarop de Steden, op hare grieven binnen driemaal 24 uur te antwoorden ; en die Steden
sloegen daarop de Ridderschap voor, alles buiten de gemachtigden op den Landdag af
te doen, doch klopten daarmeê aan doovemansdeur. Zij teekenden toen verzet aan
tegen al wat verder in dezen gehandeld zou worden, en richtten een tweede schrijven
tot den Koning — die haar zijnerzijds met half Maart gemeld had, dat hij den drie
» «Sprack voormiddags met den Coniiigh, die in goed humeui' wäs, apparentelijek over het afdoen
van de saken van Amsterdam". (Haygens, in z^n Dagboek, t. pl. bl. 343).
8 Zie in Aqjx Boll. Merc. voor 1690, bl. 84.
< ? ^ '
- if ^ ί
ïk·;· ■
Miki.
DES VÄ.DERLANDS. ' 515
Heeren nogmaals last had gegcYen tot haar te gaan — in 't welk zij hem van baar
goede, maar door de Ridderschap verijdelde bedoeling kennis gaven, en ten slotte
verzochten, dal het Z. M^ gelieven mocht te verklaren; dat hij «de overijselsche
Steden eenvoudig wilde handhaven in het aloud bezit van al haar voorrechten, vrij-
en gerechtigheden, de autoriteit en 't gezag, waartoe die Steden zich tot de Unie hadden
begeven, en die zij nu onheugelijke tijden voortdurend en zonder iemands inspraak
bezeten en genoten hadden; dat hij tevens der Ridderschap te bevelen geliefde, om,
overeenkomstig het gedane voorstel, met de Steden te beraadslagen, om de bestaande
geschillen, door onderling vergelijk of besluit, promptelijk te beëindigen en uit den
weg te ruimen, en dat ten gevolge daarvan de aan de drie Heeren opgedragen last
mocht worden ingetrokken» ^ Ruim een halve maand later, omstreeks 't laatst van
April, deed de Koning toen voorloopig schriftelijk uitspraak door te bepalen, dat de
provinciale middelen op den ouden voet zouden geheven worden, zonder dat de bur-
gemeesters der Steden, onder eenig voorwendsel hoegenaamd, daarin wijziging mochten
brengen; of anders, achtten zij dat dienstig, aan 's Konings gemachtigden een ontwerp
konden inleveren, door wier bemiddeling men dan met de Ridderschap een ordonnancie
beramen kon; terwijl, mocht men elkander niet kunnen verstaan, de beslissing aan
den Koning, als Stadhouder, zou blijven. Vóór September aanstaande zouden de Steden
voorts op de grieven der Ridderschap hebben te antwoorden, of ook hun wedergrieven
te ontvouwen I De Steden, en met name Zwol, leiden daar het hoofd echter niet bij
neêr; zij besloten zich in haar zelfstandige belastingmaatregelen te handhaven, en
zonden, vóór den bepaalden termijn, een wijdloopig betoog van haar beweegredenen
en bezwaren aan den Koning, in een begeleidend schrijven betuigende, dat zij zich
niet uit kleinachting aan zijne uitspraak wilden onttrekken, maar plichtshalve met
de Ridderschap, in dezen, niet in 't pleit konden treden; dat het reeds aangevoerde
reglement van 1675 zelf moest verstaan worden, haar in alle gewoonten en gebruiken,
haar thans door de Ridderschap betwist, te bevestigen; dat ook aan Z. M. bij dat
reglèment wel de uitspraak verbleven was over zaken, die op den Landdag, door ver-
schil der leden, niet in 't effen konden gebracht worden; doch dat daarmeê nooit
bedoeld waren 's Lands of der Sleden voorrechten en gerechtigheden, die nimmer een
punt van verschil mochten uitmaken; dat zij dus ook niet met het oogmerk om zich
aan 's Konings stadhouderlijke uitspraak te onderwerpen, maar alleen om te toonen,
welke haar redenen waren, om zijn gemachtigden, als eenzijdig, voorbij te gaan, en
hoe zeker het was, dat de voorrechten, waarop zij zich beriepen, door zegel en brief
bevestigd waren, dit betoog overmaakten». In dat stuk zelf toonden zij o. a. aan,
hoe de Ridderschap nooit verlangd had, dat de Steden, hangende 't geschil, buiten
' Zie aldaar, bl. 90. Aid. bl. 91, v.
-ocr page 519-516 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
het bezit van haar gerechtigheden gesteld zouden worden, ofschoon de gemachtigden
het zoo aan den Koning hadden voorgesteld, en dat zij, door de voorloopige uitspraak,
iü 't invoeren der accynsen, een recht den Sleden van ouds toekomende, ook naar
de erkentenis der Ridderschap, gestoord waren; dat zij nooit gewoon en ook nu niet
voor'nemeus warén, 'om de ingezetenen met nieuwe lasten te bezwaren, en dat dus
alle trees voor verwarring in de provinciale middelen ongegrond was; waarom zg dan
ook, na wëêrspi'ekiög der acht punten door de Ridderschap aangegeven, met het ver-
zoek besloten, dat äl de daarin vervatte eischen, zonder verder onderzoek, bepaling,
of beslissing, dadelijk van de hand mochten gewezen, en in hun beginsel in de asch
van vefgetelheid gesmoord worden; en dat daar anders lichtelyk door zou kunnen
veroorzaakt worden onmin en tweespalt tusschen de regenten, verval van policie en
financiën, ondergang van den handel, ontroering van de gemoederen der burgers en
ingezetenen, en andere onvermijdelijke ongelegenheden, waardoor alle regeering in
't einde ndodzakelgk moest te gronde gaan» In spgt dezer hartroerende slotrede,
schijnt het dè Koning echter bij zijn eerste schrijven gelaten te hebben, en de zaak
verder iiiet ter sprake te zijn gebracht-
De friesche Stadhouder, die in den vorigen voorzomer zijn koninklijken neef aan
den Teems een bezoek was gaan brengen, en van daar aan de Staten zijn en Graaf
Walraven van Nassau-üsingeri's aanbeveling tot Veldmaarschalk had meegebracht,
was, 'tol dien rang verheven, naar 't leger in Brabant vertrokken. Hij vond er van
een der ötïiinelandsche ruitervendels den Ritmeester Nyeveen voor Bonn overleden,
en begreep toen, hem, op eigen Stadhouderlijk gezag, een opvolger te kunnen geven.
Hiy rekende daarmeê echter 'buiten de Staten van Stad-en-Landen, die hem meldden,
dat hg, iaaar'hunne meenirig, zyn machtsbevoegdheid daarmeê te buiten was gegaan,
en zg dakrom besloten hadden, de plaats zelf Ie begeven. Met den winter te Leeuwarden
teruggekeerd, antwoordde hij hun Van daar, naar zijn gevoelen niets gedaan té heb-
ben tnet zgn bevoegdheid in strijd, en dus te vei^trouwen, zy, dit ook inziende, ^van
gevoelen veranderen, en zulk een besluit nemen zouden, dat zyn aanzien niet te
kort dëed. De Staten beriepen «ich, in hun wederantwoord, op een derbepahngen van
zgη 'lastbrief, die Uhet begeven der plaatsen van'Ritmeester, Kapitein, Luitenant,
GóVnet, en Vendrig, in 't veld opengevallen, aan den Stadhouder overliet, mits deze
zélf 'tegenwoordig 'ware»; dal hg echter wel in Brabant, maar nie^t op duitschen
bodetti was, toen Nyeveen sneefde, en zg meenden dus hunnerzgdsIte mogen ver-
tïöiiweü, dat hg zich hun begeving der opengevallen plaats zou laten'welgevallen»,
wfaaHn hij , ißaar 't schijnt, toen berustte.
in eéh btóef, dóór 'Koning Willem den voorlaatsten Augustus '89 äan Heinsius
Zie Van Hattum, Geschiedenissen der Stad Zwolle, fettz. IV, 'bl. 127.
-ocr page 520-BES VADERLANDS. 517
geschreven, had hy dezen zgn nood geklaagd over de voortdurende oneenigheid van
gevoelens tusschen de bondgenoolen, en welk een bedroefde en verderfelijke zaak dat
was, bet daarom dienstig oordeelende, «tegen October of November een Congres in
den Haag van gemachtigden aller bondgenooten» tot stand te brengen. Aan dat denk^
beeld werd gevolg gegeven, en den 16®° February van 't volgende jaar de eerste ver-
gadering der toen saamgekomen gemachtigden gehouden. Hun getal groeide echter
telkens aan, naarmate er zich meer deelgenooten in 't groote verbond opdeden. Spanje
trad den Juny toe, de Hertog van Savoye, Victor Amadeus Π, hoewel reeds sedert
ettelgke maanden «niet goed Fransch» — als de engelsche Koning aan Heinsius schreef —
«doch zonder dat hij 't nog dorst toonen», den 20®" October Van de zij der Staten
namen er de Raadpensionaris, de Heeren van Wassenaar-Duivenvoorde, van Dijckvelt,
en van Odijk deel aan. Onderwijl werd er zoo te land als te zee tegen Frankrijk
kryg gevoerd. Het keizerlijk leger had door den dood van zijn bevelhebber een aan-
merkelijk verlies geleden. De 46-jarige Hertog van Lotharingen was den 27™ April,
op reis naar Weenen, om er zgn krggsplannen bloot te leggen, te Wels in Tirol
overleden. «Ach! solist du, ο Deutschland, nicht klagen? Dein Kriegsfürst zu Grab
wird getragen», riep men weeklagend bij zyn afsterven uit^, en Louvois schreef niet
ten onrechte aan zijn broeder, den Aartsbisschop van Reims, dat het wel «het grootste
verlies was, dat 's Konings vganden ondergaan konden» In zijn plaats nam de
Keurvorst van Beyeren het opperbevel van 't Rynleger op zich, terwyl de Keurvorst van
Brandenburg voortging, op zich zelf werkzaam te big ven, en Waldeck in de spaansche
Nederlanden aan de spits der krijgsmacht stond. Van de fransche zijde was, in plaats
van den Maarschalk Humières, de weêr in gunst aangenomen Hertog van Luxemburg
aan 't hoofd der daar krijgvoerende troepen gesteld; terwijl de Maarschalk De Lorge
aan den Rgn de plaats van Duras verving, doch den 29-jarigen franschen Dolfijn in
naam boven. zich had, en dezen buitendien Chamlay en Saint-Pouenge als raadslui
waren toegevoegd. Luxemburg was zich omstreeks half Mei te Deinze in Vlaanderen
komen legeren, en daar tot half Juny op 's lands kosten blijven teren, tot de poorten
van Gend toe zijn strooptochten uitstrekkende. Daarop trok hij op 's Konings bevel
naar de Sambre, om er den minder sterken Waldeck te bestoken, vóór hem de bran-
denburgsche Keurvorst met zijn troepen te hulp was gekomen; terwijl hy zelf gele-
genheid vond, zich met die van Bouffiers, die eerst aan den Moezel had post gevat, te
verbinden. Om hem het overtrekken der Sambre te beletten, had Waldeck den δΟ«*^
' Dat zöae houding daarbü niet van dubbelzinnigheid valt vrij te pleiten, zie bü Rousaet, Eist.
de Zouvois, t. pL p. 874.
' Tot des Merzoga voo Lothringeny iu de Hist. Volkslieder, S. 195.
® Bij RouBset, t. pl. p. 827.
518 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
JuDV, den dragonderkolonel graaf Van Berlo, met een 1500 man, Tooruit gezonden,
en dezen door twee andere afdeelingen paardevolk onder Flodorff en Von Weybnom
doen volgen. Onderweg moest de eerste echter reeds vernemen,, dat een deel der
fransche troepen de Sambre al over was, en werd nu door deze op den terugtocht over-
vallen , waarbij hij zelf 't leven liet, en zijn manschappen op die van Flodorff en Weybnom
teruggeworpen werden. Waldeck bleef daarop den ganschen nacht onder de wapenen,
en schaarde den volgenden morgen zijn krijgsvolk in twee hniën, met zijn rechter-
vleugel onder den Graaf van Nassau op Heppignies leunende, terwijl de linker zich over
de vlakte tot bij St. Amand uitstrekte. Hij verzuimde echter het dorp Fleurus voor ziin
rechtervleugel te bezetten , waarin zich nu de Franschen met ruiters en voetvolk wierpen.
Luxemburg breidde een groot deel van zijn troepen tegenover de zijne uit, doch trok
zelf aan 't hoofd der overige, zonder bij tijds door Waldeck ontdekt te zijn , over Ligny
naar den weg van Namen op Brussel, en ging van daar Waldecks linkervleugel, onder
den Prins van Nassau, haaksgewijze omsluiten. Nauw dit gewaar geworden, liet hij
zijn tweede linie nu eensklaps van front veranderen, en zich met den rug naar de
eerste keeren, om 's vijands bewegingen te volgen, en zond tevens eenige bataljons
van den rechtervleugel af, om de flank van den linker te dekken. Deze werd nu
echter door de Franschen in die flank, in den rug, en van voren te gelijk aangetast,
doch sloeg bij den eersten aanval, de fransche ruiterij met kracht terug. De meerdere
sterkte der Franschen gaf hun echter gelegenheid, hem met versehe troepen te her-
vatten , en hen zoo tot wijken te dwingen; waarop de rechtervleugel, die harerzijds met
goed gevolg streed, haar aanvankelijk voordeel prijs moest geven, om den linker bij te
springen. Nu bleef daar echter het voetvolk, hoe hevig ook van alle zijden bestookt,
den strijd onverschrokken voortzetten, om na zes uren vechtens den aftoèht aan te
vangen, bij welke het zich met bewonderenswaarde vaardigheid van zijn hachelijke
taak kweet. Door den franschen veldheer uitgenoodigd zich over te geven, antwpordde
het, sterk genoeg te zijn, om zich te verdedigen, en wist dan ook eiken aanval, hoe
fel, kloekhartig te weêrstaan, zoodat men eindelijk opgaf, het verder te bemoei-
lijken, en toen Waldeck met Aylva en Weybnom, aan 't hoofd van negen regimen-
ten, rustig naar den kant van Nivelles" zag aftrekken; terwijl de beide nieuwe Veld-
maarschalken Graaf Walraven, die zelf gekwetst was, en Prins Hendrik Casimir, die
zich aan 't hoofd zijner friesche vendels in 't heetste van den stryd met de koelbloe-
digste wakkerheid geweerd had S eenige andere behouden naar Charleroi brachten, en
■ Koning Willem schreef hem dan ook opzetteiyk, om hem zUn dank te betuigen vQor de «manière
rigoureuse", waarop b« er zich gedragen had, «dont tout Ie monde" - als hg hem betuigde - «vous
rend témoignage, ayant bien de la joye de la gloire qne vous y avez aquis, vous souhaitant toute
Borte de proBpérité". Zie zyn briefen van 30 July, in Van Sypesteins Bijdragen, III, bl. 41.
BES VADERLANDS. 519
een ruiterregiment onder den Brigadier van Ittersum, met vier andere, die aan dqn
linkervleugel omcingeld waren, zich door den vyand heensloeg, en zoo bij de overige
wist te geraken. Den volgenden dag maakte Luxemburg echter nog de op de kasteelen
van Sint Amand en Ligny achtergebleven bezetting gevangen. In den stryd waren
van weêrszyden velen gevallen; doch zelfs Luxemburg kon zich niet weêrhouden, Louvois
te melden, dat er «nooit geen voetvolk, in een zoo groote benauwing, zooveel kloek-
heid betoond had» Louvois' eerste plan was nu, Luxemburg op Namen of Charleroi
te laten lostrekken; doch 's Ronings vrees, dat zyn Rynleger, door Bouffiers marsch
naar dat van Brabant verzwakt, daar in 't ongereede zöu kunnen geraken, als de
brandenburgsche Keurvorst zich met dien van Beyeren in plaats van met Waldeck
ging vereenigen, deed hem Bouffiers naar den Moezel terugroepen, en alle verdere onder-
nemingen voor dit jaar opgeven en terwyl nu Luxemburg met de by Fleurus door zijn
troepen veroverde vaandels de Notre Dame te Parys tooide, wat hem den naam van
«behanger Onzer Lieve Vrouw» verschafte, zond Waldeck er een twintigtal, op de Fran-
sehen buitgemaakt, naar Den Haag, en twee, door Hendrik Casimirs Igfwacht vermeesterd,
naar Leeuwarden, terwijl er de spaansche troepen voor hun deel een tiental naar
Brussel overmaakten.
Weinig weken vóór deze roemrijke neerlaag, was aan de zeeuwsche grenzen het
staatsvlaamsche Sluis aan een groot gevaar ontsnapt. Zekere Jacob Martinet, van fransche
herkomst en oudschepen der stad, had zich met den schipper Cornelis Roelandsz.
verstaan, om haar den Franschen in handen te spelen, en zocht voor dat plan ook
den franschen schoolmeester Regnault te winnen. Deze echter wilde er zich niet toe
leenen, en gaf er integendeel den stadsbevelhebber kennis van. Een brief aan Louvois,
door Regnault voor Martinet geschreven, en met dezes naam onderteekend, waarin
het snoode plan werd blootgelegd, werd in Martinets handen gevonden, en hy, even-
als kort daarop de medeplichtige schipper, in hechtenis genomen. Voor den krijgsraad
gesteld, werd hij veroordeeld, om na worging gevierendeeld, de schipper om gehangen
te worden, en dit vonnis den 16™ Mei aan beiden voltrokken; terwijl Regnault lot
belooning een jaarlyksch inkomen van 300 gulden kreeg. De overste Palm en de
kwartiermeester Bollaars, door Martinet van medeweten beticht, werden echter na
eenige maanden door den hoogen krygsraad, «met eenparigheid van stemmen, zuiver
en onschuldig» verklaard, en «voor eerlijke, getrouwe, en brave officieren erkend,
tol wier nadeel of smaad niets viel te zeggen»
' Zie de woorden uit zijn schrijven aangehaald bü Eousset, t. pl. bl. 418, ® Zie aldaar, bl. 418.
® Zie de uitspraak van 13 Oct. 1690, in den JBLoll. Mercurim voor dat jaar, bl. 403, en verg. over
Martinets toeleg de aldaar meêgedeelde stukken, bl. 98 en vv. Het haagsehe gerucht, door Huygens
in zijn DagloeTc, (I, bl. 277), op 't eind van Mei omtrent Palms afsterven "in nauwe gevankenis"
aangeteekend, bljjkt daardoor valsch te wezen.
520 - ALGEMEENE GESGHIEÜENIS
Uit het thans werkelooze fransche Rijnleger had de bedrijvige raadsman van den
Dolfijn, Chamlay, zijn gedachten nu elders latende weiden, aan Louvois geschreven,
dat «Hannibal wel gezegd had, men de Romeinen te Rome moest aantasten, doch dat
het met de Duitschers anders gesteld was, en men deze gemakkelijker door Engeland
en Holland, dan in 't Rijk zelf, tot rede zou brengen; de Koning zou daartoe door
zijn vloot niet genoeg tegen beide landen kunnen doen ondernemen, en zoo hij haar
al niet, op 't voorbeeld van De Ruyter, den Teems zelf wilde doen opstevenen, kon hij
een, in den Toorleden winter, aan den Koning door hem geopperden raad ten uit-
voer leggen, dien van Zeeland aan te tasten en de dijken door te steken, om 't onder
water te zetten». Een week later schreef hem Louvois ten antwoord, dat de fransche
vloot, bij den eersten gunstigen wind, de haven van Brest zou uitzeilen, «met last,
den vijand op te zoeken en te bestrijden, en dat — onder hun beiden gezegd en
gebleven — zoo een De Ruiter haar aanvoerde, er niets dan goeds en voordeeligs van
te wachten viel» Dat plan op Zeeland intusschen bleef achter. Wat de toerusting
van beide zeemogendheden betrof, na de overeenkomst in 't vorige jaar gemaakt,
had men, op aandrang van den Koning-Stadhouder, die niet afliet te doen opmerken,
«van wat consequencie de zaak was, daar de zeemacht der Franschen zeer aanmerkelijk
werd», de hand eindelijk met kracht aan 't werk geslagen, en onder Cornelis Evertsen,
als y.-admiraal, de Vice-admiralen Van Alraonde, Van de Putte, en Callenburgh, en de
Schouts-bij-nacht Van Brakel, Dick , en Geleyn Evertsen , een kleine dertig oorlogschepen
van 34 tot 80 stukken in zee gezonden , welker eerste bestemming was, om, met deengel-
schen onder Graaf Torrington verbonden, de vereeniging der beide fransche smaldeelen van
Toulon en Brest te verhinderen, en op laatstgemelde plaats een slag te wagen. Beide
had men echter moeten opgeven , daar het binnenloopen der Toulonsche schepen te Brest
niet meer te beletten viel, en die aanslag ondoenlijk bleek. Men was toen nog wat in
zee blijven kruisen, en had dit ook in den winter, met een tiental schepen onder Callen-
burgh voortgezet; terwyl Evertsen met de anderen terugkeerde, doch bij't binnénzeilen
der Schelde het ongeluk had, met zijn admiraalschip, de WalchereM van 70 stukken, tegen
't Westerhavenhoofd te Vlissingen te stooten, zoodat het binnen luttel oogenblikken
omsloeg en zonk, om er, nog een jaar of zeven, aan den grond zittende de vaart te
bemoeilijken, eer men op het denkbeeld kwam, het met behulp van bommen te doen
springen. In Η loopende jaar begreep men, wat krachtdadiger te moeten optreden, en was
daarom de secretaris der amsterdamsche Admiraliteit, De Wildt, zelf, op 's Konings
verlangen, naar Engeland overgekomen , om daartoe het nadere te beranien. Het gevolg
wäs de uitrusting wederzijds van een aanzienlijk aantal schepen. De nederlandsche weder
1 Zie beider schrijven aangehaald bö Eousset, i pL p. 419, tg.
s Zie het aangeteekende by De Jonge, Qesch. van >Ut Med, Zeewezen, III, bi. 191·
DES VÄ.DERLANDS. ' 521
onder Evertsen, op 't schip Hollandia van 72 stukken staande, vereenigde zich om-
streeks half Juny te Wight met do engelsche, onder den tot Graaf van Torrington
verheven Admiraal Herbert, en lichtte nu met dezen, den der volgende maand,
gezamentlijk het anker, om de fransche-onder Tourville op te zoeken, die men dan
ook na een drietal uren reeds te loefwaart ontdekte. Deze schenen 't echter nog niet
raadzaam te oordeelen, den strijd te aanvaarden, en zeilden weg, zonder ook in de
volgende vier dagen neiging tot vechten te toonen, ofschoon ze steeds in 't gezicht
bleven. Daar zg in sterkte die der bondgenooten te boven gingen, was men ook van
dezer zijde minder belust in de open zee den strijd te wagen, en zocht dus, naar de
Hoofden afdeinzende, een voordeeliger plaats voor 't gevecht te winnen. Er kwam nu
echter, den 9™, terwijl de schepen onder kaap Bevezier, tusschen Hastings en Sho-
reham in Sussex, gekomen waren, een bevelschrift der regeering, niet verder af te
deinzen, maar, wind en weder dienende, den vijand aan te tasten, om de talrijke
vloot koopvaarders, uit de middellandsche zee gewacht, niet in zijn macht te laten
vervallen, en tevens alle ondersteuning van Ierland door zijne schepen te voorkomen.
In den daarop belegden krijgsraad werd nu onmiddelijk in dien zin besloten, en de
schepen daartoe in (yde gerangschikt. De nederlandsche, 22 en 4 branders in getale,
onder Evertsen , Callenburgh, en Van de Putte—Almonde was in 't vorige jaar reeds
met een klein smaldeel, gezamenlijk met een engelsch onder Killigrew, naar de mid-
dellandsche zee gezonden, en werd eerst nu met de koopvaarders teruggewacht —en
de Schouts-bij-nacht Van Brakel, Gilles Schey, en Dick, vormden in drieafdeelingen
de voorhoede, Torrington — die tevens, naar de noodlottige overeenkomst, oppervloot-
voogd was ~ en zijn onderbevelhebber de middentocht en achterhoede, met 35
schepen en zeven branders. De fransche vloot, onder Tourville, Ghateau-Renault, en
Estrées, den zoon van den vroegeren vlootvoogd, telde een tachtig groote oorlogsche-
pen, en 20 branders, 's Ochtends van den 10®" ging men met gunstigen wind onder zeil ,
en zette in zuidwestelijken koers op de Franschen aan, die, met de marszeilen op de
stengen, den aanval wachtten. Omstreeks negen uur raakte daarop de voorhoede met
die des vijands in hevigen strijd. De Schout-bij-nacht Van Brakel, die op de Veluwe
voer, sneefde, door een kanonkogel getroffen, doch zijn Kapitein Lacave bleef het
gevecht manmoedig doorzetten. Een deel van dep franschen voortocht slaagde eronder
den Markgraaf van Villette in , boven den nederlandschen om te loopen, nadat zyn mid-
dentocht, maar luttel door de Engelschen tegengehouden, was opgezeild. Callenburgh
en Schey, die zich daardoor eensklaps fel bestookt zagen, wisten zich echter doel-
treffend te weren, en ook Evertsen en Van de Putte de hen beschietende schepen
zoo te beantwoorden, dat zij weldra met alle zeilen afdeinsden. Had nu de engelsche
vlootvoogd zich plichtmatig gedragen en met zijn smaldeel zich bij de Nederlanders
aangesloten, de vijandelijke vloot zou meer dan waarschijnlijk de neêrlaag gekregen
IVe deel, 2e atuk. 66
522 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
hebben; doch in steê van (kt liet hij , te lang Zuidwaarts aanhoudende, hen geheel
op zich zelf, zoodat hun aanvankelijke zege weldra Ijdel bleek. De windstilte, die
tegen den middag plaats greep, belette Evertsen daarbij vaardig te zeilen, eit bracht
zyn schepen in de war; en daar Tourville tevens van zijn vereenzaming door den
Engelschman gebruik maakte, om op het smaldeel onder Van de Putte aan te zetten,
en het van alle kanten in 't nauw te brengen , vond zich dit alras hevig geteisterd.
De groote en bezaansmast zoo van zijn admiraalschip, als die der bodems van den
Schout-bij-nacht Dick en den wakkeren rotterdamschen Kapitein Jan Snellen, werden
afgeschoten, de Vriesland, Kapitein FiHp van der Goes, als een reddeloos wrak weg-
gedreven, door den vijand verbrand, en ook veel andere schepen zwaar beschadigd.
Nog andere vijandige bodems naderen nu, de Schout-bij-nacht Dick en Kapitein
Woorthey sneuvelen, en de sterk ingevallen ebbe dreigt ze allen naar den vijand te
slepen, toen Evertsen het besluit neemt ze met volle zeilen te doen ankeren, waar-
door de Franschen, daar niet op verdacht, er zich plotseling van zien verwijderen.
Van de 22 bleken er nu nauw drie weerbaar meer; het grootste der \\qoï, Prinses
Marie, van den Schout-bij-nacht Schey, met 92 stukken, telde, buiten een dozijn
dooden, niet minder dan 60 gekwetsten, had 140 schoten, zoojjoven als onder water,
in 't hol gekregen, zag zijn zeilen aan flarden gescheurd, de groote mast onbruikbaar,
de meeste stengen en 't want — zoo staand als loopend — vernield; veel andere
hadden tusschen de 30 en 40 dooden en van 30 tot 60 gekwetsten. Met Callenburgh
in overleg getreden, besloot Evertsen, Torrington nu om wat fregatten te vragen, die
zijn schepen op 't sleeptouw konden nemen; hij beloofde er eenige te zenden,. en
men koersde daarop 's nachts, zoo goed en kwaad het ging, weder Oostwaarts op,
zoodat men de Franschen 's morgens op aanmerkelijken afstand had. Daar dezen echter
met den middag weder kwamen opzetten, werd in den bijeengeroepen krijgsraad be-
sloten , de mastelooze schepen van Dick en Van de Putte te verbranden, terwijl Van
de Putte toen op Evertsens schip overging. Bij den verderen aftocht werden Callen-
burgh en Schey op hun deerlijk gehavende bodems van zoo nabij door den vijand
genaderd, dat Evertsen zich met Van de Putte naar Torrington's boord begaf, om
hem om bijstand te verzoeken, en, op zijn weigering — onder 't voorwendsel, dat hij
om een paar schepen de gansche vloot niet kon wagen — alle onheil, voor beider schepen
verder te wachten, op zijn rekening stelde. Gelukkig ontkwamen ze, door't opsteken
van den wind en de kloekheid hunner bevelhebbers, aan het dreigend gevaar. In den
voorgaanden nacht was echter 7 Wapen van ütrecht. Kapitein Decker^ nog gezonken,
en dien dag zelf zagen een drietal kapiteins en de eerste officier van wijlen Noorthey
zich gedrongen, hun schepen, in de bocht van Rye„ tegen den wal tè zetten, waar
het laatste en twee van de eerste toén door hun scheepsvoogden verbrand werden,
doch het vierde, dat van Kap». Snellen, De Maze., door de wakkerheid van zijn
DES VÄ.DERLANDS. ' 523
Kapitein behouden bleef, en naar 't Vaderland werd teruggebracht. Daar werd hem loen
onmiddelijk het bevel over een anderen oorlogsbodem opgedragen, en hij vervolgens
door den Koning-Stadhouder, in Van Brakels plaats, tot Schout-by-nacht van de Maas
benoemd. Ongelukkig zou hij, nog geen jaar na zijn bevordering, reeds plotseling
komen te sterven. De verdere schepen hadden den 15®° den vijand voor 't laatst in
't gezicht, en kwamen drie dagen daarna in den mond van den Teems voor anker.
De, op De Ruiters voetspoor, van gewoon matroos allengs lot hoofdofficier opgeklommen
Dick werd in Noordvoorland ter aarde hesteld, en Van Brakel later een plechtstatige
uitvaart op 's Lands kosten gegeven, en te Rotterdam in de groote kerk een praalgraf
opgericht
Nog vóór het binnenloopen waren twee afgevaardigden der Koningin, Pembroke
en Devonshire, op Torringtons admiraalschip gekomen, om er naar zijn gedragslijn
onderzoek te doen, en Evertsen tevens een eigenhandig nederlandsch schrijven van
Haar te overhandigen, waarin Zij zich «verplicht» noemde, hem voor de zijne in dil
gevecht te «bedanken», zich «zeer gevoelig» betuigende «voor de gedane diensten,
die geheel in overeenstemming waren met de achting, door den Koning steeds voor
hem gekoesterd, en hem van de bereidvaardigheid verzekerende, om hem Haar eigene
altoos te toonen» I Voor zijne gekwetsten werd hem door beide Heeren de uiterste
zorg toegezegd, en voor 't herstel zijner zoo deerlijk toegetakelde schepen 's Lands
magazijnen opengesteld. Aan de nederlandsche Admiraliteiten liet de Koningin voorts,
door haar gezant in den Haag, Lord Dursley, duizend pond sterling voor de
weduwen der gesneuvelden overmaken, en Hun Hoogmogenden tevens door hem ver-
zekeren, dat zij «geen lof genoeg had voor de wakkerheid, door de nederlandsche
scheepsvoogden en manschap in den jongsten slag getoond, toen zij zich zoo uitstekend
van hun plicht gekweten hadden, en dat; het haar leed was, zij den gewenschten
bijstand niet hadden gevonden». De Koning zijnerzijds schreef Evertsen, hoe hij «met
de hoogste voldoening verstaan had, op welke wijs hij zich in 't laatste gevecht ter
zee had gekweten, en zijn goed beleid en moed bij die gelegenheid betoond, hem
kunnende verzekeren, dat hij hem bij elke gelegenheid betoonen zou, hoezeer hij den
dienst, in dit voorval hem en den Lande bewezen, op prys stelde. Van den anderen
kant», meldde hij hem, «met het uiterste misnoegen vernomen te hebben, dat hij door
's Konings vloot niet naar behooren ondersteund was geworden, en daardoor niet-de
uitslag verkregen, dien hij en de Staat reden hadden te verwachten. Den verschillenden
officieren van zijn smaldeel mocht hij tevens uit 's Konings naam verzekeren, dat hij
op hunne goede en loffelgke diensten in 't gevecht allesins bedacht was, en hun ver-
' Zie de nadere omstandigheden bö De Jonge, t. pl. bl. 200 en vv,
* Aldaar, bl. 217.
524 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
........
klaren, dat hij niet zou achterlaten, die met alle genegenheid te erkennen en de
hoogachting te hetoonen, die hij er voor had» Aan Hun Hoog Mögenden en Heiiisius
schreef hij, dat hij, gelijk de Koningin, order gegeven had, een nader onderzoek in
te stellen naar het feit, en hen die schuldig waren, de schepen van den Staat in den
steek gelaten te hebben, krachtig te doen straffen, 's Konings minister, Lord Nottingham,
uitte te gelijkertijd den britschen gezant in den Haag zijn «beschaamdheid):, hem over
zulk een onderwerp te moeten schrijven, doch dat, zoo Torrington zijn plicht ware
nagekomen, er, bij de zoo groote dapperheid van 't nederlandsche smaldeel, een vol-
komen zege zou behaald zijn I Torringlon zelf kon zich ook niet weêrhouden, zijn
«bewondering» voor den door hen betoonden moed uit te drukken.
Wel mocht de britsche Koning zich ten zeerste aan de zaak gelegen laten leggen,
en persoonlijk zijn volle deelneming betuigen over 't door zijn vlootvoogds verzuim
teweeggebrachte onheil; het ontbrak toch in Holland al aanstonds niet aan dezulken,
die hem en zijn koningschap daarvoor in de eerste plaats aansprakelijk stelden. «De
vloot» zoo schimpten zij zelfs in hun wraakgierige rijmen:
De vloot dan, die voorheen de britsche en fransche vloten
Zoo moedig overwon, ia nu te grond geschoten
Door britsche rekels, die zoo schelmsch, door boosheidsband
Gekluisterd in haar nest, zelf roerden hand noch tand; ;
Beklaag geen helden, die, vol nioed naar God gevaren,
Voor ons door 't vuur hun lijf verloren op de baren·
Maar wreekt ze; roept, als gy den Brit het hart uitrukt:
Toen Willem Koning werd, toen werd de Staat jgedrukt^.
Dat luidde zeker geheel anders., dan wat Nottingham in zijn schrijven aan Dursley
als zijne meening opperde, dat hij niet twijfelde of, bij «'t groote medelijden en de
genegenheid, voor het nederlandsche volk door ieder in Engeland betoond», dit ramp-
spoedige voorval zelf «een oorzaak wezen zou eener zoo groote vriendschap en unie
lusschen beide volken, als er ooit bestaan had» \ Inderdaad liet de aanvankelijke
stemming, gelijk zy zich vooral tegenover Torrington kennen deed, niets te wenschen.
Deze werd dan ook in zijn dienst geschorst, in den Tower geworpen, en een rechts-
geding tegen hem ingesteld. Het hield intusschen eenige maanden aan voor dit behoorlijk
op gang kwam. Er werd toen door 't Hof der Admiraliteit een krijgsraad van twaalf
britsche zeeofficieren benoemd, voor welke hij op 't oorlogschip de Kené terecht zou
' Aldaar naar 't oorspronkelijke meSgedeeld, bl. 219.
^ Zie zijn gehéelen brief in den Moll. Merc. voor 1690, bl. 319.
Op Ί slaan van de hóllandsohe vloot, 1690; in de Ned. Keurdichten^ 1. bl. 283,
Roll, Merc. t. pl.
ia'·'» -
m-
é^ÊÊÊk
-ocr page 528-DES VÄ.DERLANDS. ' 525
staan. Als getuigen werden de Schout-bij-nacht Schey en een paar te Londen aanwezige
scheepsvoogden tegen hem gehoord, die hem geen van drieën spaarden. Zgne rechters
waren hem echter persoonlijk te gunstig, dan dat hun getuigenis den noodigen ingang
bij hen gevonden zou hebben, en meer dan eens werd Schey's eerlijk gemoed daardoor
in beweging gebracht, en verweet hij hun ronduit hun partijdigheid; eens zelfs, toen
hij een der rechters het denkbeeld hoorde opperen, dat Callenburgh zich misschien
niet wel genoeg gekweten had, kon hij zich niet weerhouden, «den kerel» — als bij
't uitdrukte — «bij den rok te grijpen, vragende wat hij voor een was, en voldoening
te begeeren, dat hij de eer van een eerlijk man zocht te stelen». Torrington beet hij,
op zijn vele vragen toe, dat die «nu niets afdeden, en hij had moeten vechten toen
het tijd was, maar dat niet gedaan had». Toch werd hij vrijgesproken, en op het
met vlaggen en wimpels getooide koningsjacht — waarop hij als pair van 't Rijk
recht had — als in triomf naar Londen teruggebracht. De Koning weigerde hem echter
in zijn geschorste admiraalsampt te herstellen of tot zyn persoon toe te laten. Wat
hem — den anders kloeken en moedigen zeeman — tot zyn onverantwoordelijke hou-
ding gedreven had, was vooral gekrenkte eigenmin, die, in zijn eigen krijgsplan,
door orders van hooger hand, en den hem wangunstigen Lord Russel, gedwarsboomd,
zijn kwaden luim in een werkeloosheid bot vierde van zulke licht te voorziene, nood-
lottige gevolgen, die hij nu zonder eenigen grond op anderen zocht te werpen. «Had
ik» — waagde hij te schrijven — «dit gevecht op eigen gezag ondernomen, ik zou
met weten, wat tot mijn verdediging aän te voeren; doch nu hel op hooger bevel
geleverd is, zal ik, naar ik hoop, vrij van berisping zijn». Als had men bij dat bevel
hem voorgeschreven, het zóó ten uitvoer te leggen! Welk een verschil bij de stem-
ming en zienswijs van een De Ruyter, die, evenzeer op hooger bevel, met een zijns
inziens ontoereikende scheepsmacht in zee gezonden, eenvoudig zei, dat hij gaarne
zijn leven wilde wagen, waar 't de Staten hun vloot deden, en zijn manmoedige zelf-
verzaking met den heldendood boette. Had de eigenlievende Engelschman zich naar
dat voorbedd gedragen, hij zou — al ware hij er zelf bij gesneefd — voor den be-
haalden zege een even grooten lof hebben weggedragen, als er thans voor zijn nukkige
eigenzinnigheid onuitwischbare schande op hem drukt. De Franschen, voor 't oogen-
bhk nu meester van 't kanaal, bedreigden Engeland — naar Chamlay's aandrang —
met een.landing, die echter niet werd ten uitvoer gebracht. Evenzoo bleek men ook
al spoedig zich in Holland voor niet bekommerd te hebben, op 't gerucht dat de
fransche vloot een groot aantal troepen aan boord had, bestemd in Walcheren of op
Voorne te landen. Wat het eerste betrof, schreef Waldeck den Augustus reeds
' Zie aaaromtrent de juiste opmerkingen van De Jonge, t, pL bl. 226.
' Zie Van der Heims Archief, II. bl. 16.
526 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
aan Heinsius, dat de Graaf van Hoorne, die in Slaatsvlaanderen bevel voerde, de
Zeeuwen zonder grond bang maakte, en weinig redelijke denkbeelden omtrent de ver-
dediging van 't eiland had. Wat het laatste aangaat, werd naar den Briel en Helle-
voetsluis uit de grensvestingen opontboden krijgsvolk gezonden, de burgerij in de zee-
plaatsen en de opgezetenen van 't platte land onder de wapenen geroepen; seinen
beraamd, om bij 't opdagen van 's vijands schepen ten spoedigste bericht te kunnen
geven; een dozijn fregatten, dat tegen de Duinkerkers kruiste, naar Goereê bevolen;
snelzeilende vaartuigen uitgezonden, om de zee te ontdekken, en den zeeuwschen
commissievaarders vrijheid verleend, om meerder kondschap uit te ioopen. Alles, door
den eersten schrik van 't oogenblik in 't leven geroepen maatregelen, voor welke de
naaste toekomst al aanstonds allen grond bleek af te snijden. Doeltreffender werkzaam-
heid werd door die tot herstel en uitbreiding der vloot verschaft, waartoe men zich
tevens met den loffelijksten ijver repte.
Het voordeel, door de Franschen ter zee behaald, was ter zelfder tijd meer dan
opgewogen door de afdoende schade, hun deerniswaarden beschermeling en zijn aan-
hang in Ierland berokkend. Daar was, nu een klein jaar her, even na het opbreken
van voor Lqndonderry, de Maarschalk Schömberg, saterdag den 30- Augustus, tus-
schen Carrick-Fergus en Belfast aangeland, van daar, den vijand voor zich uitdrijvende
over Newry naar Dundalk getrokken, en hier tot den November blijven legeren
Na de winterkwartieren betrokken te hebben, had hij zich in 't voorjaar op nieuw
tot den strijd aangegord, van welken Louvois reeds toen, den ierschen staat van
zaken in oogenschouw genomen. Koning Lodewijk voorspelde, dat «zoo God geen
wonder voor dien van Engeland deed, de Prins van Oranje Ierland veel gemakkelijker
veroveren zou, dan hij 't zich inbeeldde». Toch had de fransche Koning hem onder
Lauzun nog tien bataljons hulptroepen doen toekomen, die, den IT^ Maart van Brest
vertrokken, vijf dagen later te Cork ontscheepten, en voorts naar Dublin oprukten,
doch alle botsing met die van Schömberg vermeden, die zich hunnerzijds in "t Noor-
den bleven ophouden. Den 14- Juny had daarop Koning Willem zelf Londen ver-
laten, en was, 's namiddags van den 24«=% evenzeer in de baai van Carrick-Fergus geland,
om nu, in vereeniging met Schömberg, die hem van Belfast uit te gemoet reed, de
zaak ter beslissing te brengen. Hun gezamentlijke krijgsmacht bestond uit omstreeks
zes-en-dertigduizend man veler volken en tongen. Onder de nederlandsche troepen
blonken de ruiterregimenten van Portland en Reede-Ginkel en het voetvolk van den
Graaf van Solms uit; verder had zij Denen, onder Hertog Karei Frederik van Wur-
temberg, Zweden uit Finland, Brandenburgers, uitgeweken Franschen, Engelschen,
> Zie het aangeteekende in de Mémoires van den. als Luitenant, met hem overgekomen fransehen
uitgewekene Samuel de Pechela (Toulouse, 1878, ρ. 61, Β).
-ocr page 530-DES VÄ.DERLANDS. ' 527
Schotten, en Ieren. Onder de laatsten het kloeke geestelijke opperhoofd van London-
derry, Dr. Walker, die zich niet liet weêrhouden, ook in 't open veld den paapschen
vijand te helpen bestoken, tegen wien hij zich en die stad zoo doehrefFend verweerd
had. Men maakte zich op weg over Lisborne naar Hilsborough, vandaar over 't door
Koning Jacob verbrande Newry naar Dundalk, dat men door zgn volk uitgeplunderd en
verlaten vond; een drie kwartier verder sloeg men den voor een paar dagen zijn leger
op, op 't vernemen dat de vijand nog te Ardee zou zijn. Deze had intusschen, allen
strijd vermgdende, ook van daar zich reeds weggemaakt, en was zich te Drogheda aan
de Boyne gaan legeren. Daar ging hem de Koning, maandag 10 July, verkennen, en
werd nu van de overzij der rivier uit een paar veldstukjens beschoten; een kogel
schampte hem langs 't lijf,, scheurde zijn wambuis, hemdrok, hemd, en huid weg,
en deed hem, onder 't gejuich der vijanden, die hem doodelijk getroffen waanden,
een oogenblik het hoofd voorover buigen. Het ras echter weder oprichtende, maakte
hij de welwijze opmerking, dat het schot «niet nader diende», liet zich in een hollen weg
verbinden, en reed toen, zich aan zijn verontruste troepen vertoonende, hun gelede-
ren, onder hun blij gejubel, langs. Na den volgenden dag hel laag water afgewacht te
hebben, trok men op drie plaatsen de rivier over, alleen door de iersche ruitery onder
Hamilton een poos weêrstaan, terwijl zich het voetvolk, tot ergernis der Franschen,
die 't zagen, zonder een musketschot te lossen, uit de voeten maakte. De tachtig-
jarige Maarschalk van Schömberg, die de middelste legerafdeeling aanvoerde, werd
midden in de rivier door een officier van Koning Jacob's lijfwacht onverhoeds met
twee sabelhouwen over 't hoofd en een pistoolschot in den hals getroffen, en sneefde«,
en ook de wakkere oude Dr. Walker viel, terwijl hij zijn mannen van Ulster lot den
strijd aanvuurde. Terwijl men daar nog aan 't vechten was, kwam Koning Willem,
wat verder op, de rivier over, en mengde zich, den degen in de linkerhand — daar
de rechter arm om zijn wond nog gezwachteld en stijf was — met de zijnen in den
str^'d, die nu weldra beslist was. Van Koning Jacobs zij waren een 1500 man, grooten-
deels iersche ruiters, gevallen, van die zijns tegenstanders een goede 500. Hij zelf
zorgde bij tgds zgn lijf te bergen, hield zich nauw drie uur te Dublin op, haastte
zich daarop naar Kinsale, waar hij zich naar Brest inscheepte, en was zoo den 25®"
in St. Germain bij vrouw en kind terug. «Wie van den engelschen Koning houdt»,
schreef Luxemburg aan Louvois, «zal wel blij zgn, hem in veiligheid te weten;
maar wie op 's mans roem gesteld is, mag de jammerlijke verlooning wel betreuren, die
hy gemaakt heeft» \ Niet onnatuurlijk dat men er dan ook al aanstonds toe over-
' Naar Huygens aanteekeningen, in zyn Dagboeh, bl. 295.
' Zie Mevr. de Sévigné's brief van 37 Aug., Lettres VII. p. 259.
® Bü Rousset, t. pl. p. 423.
528 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
* ·
ging, met hem en zyn mislukten krggstocht den draak te steken, en in gebroken
Hollandsch aanhief:
Oe, kiek de Keunink Jams, wat 'eeft zy consternatie
Nou ze zie William zit met de koude kroon
Λ Londre in Parlemente, en dat zy leef op gracie
Op de Saint Qermain-en-Layey met zyn kleine zoon,
Tot spot van hem en van zyn nacie! —
i5y roep al de Duvle an; zy bid de Luciferre
Dat zy preng par couvert al de Duvle nut den 'el
In haar Jezuïten-kappe pour Ie Boy d'Angleterre^
Om te bespring de Prins William met al de rebel;
Kom man met my, 'k wil· kiek van verre.
Daer kom King William, als de kat krayp uut 't watere,
En roep al: "Sla maar dood!" — Al die Fransch longve en Ier
Loopt mort bleu als de peste, en zy roer maer de snatre,
Om te roep miséricorie, verskrikt voor de vier
Van de mousquet, en loopt als quatre'.
Het schampschot, dat zyn koninklijken schoonzoon getroffen had, had intusschen
onder zijn volgelingen het gerucht doen verspreiden, dat deze dood was. en dit ook naar
Frankrijk doen overwaayen. Te Parys en elders was men er dronken van plezier om;
's nachts na den 27®'' werd het geschut van de Bastille gelost, en liet men er in alle
wijken de burgers opkloppen, om vreugdevuren te branden; trompetten en trommels
lielen zich alom hooren; feestdisschen werden er in de straten aangerecht, waar de
wijn stroomde, en de dronkenschap nog vergrootte ^ Klappers en vuurpijlen vlogen
door 't luchtruim; op verscheiden plaatsen in de stad werd zijn beeltenis verbrand of
opgehangen; te Lyon sloot men drie dagen de winkels, om te beter feest Ie vieren;
te Dieppe werd een uithangbord, waarop hij prgkte, afgerukt en met slaande trom-
mels naar de gevangenis gebracht, om het door een met den Prins van Wales er op
te vervangen; te Reims, Bayonnes, Sedan Mezières en elders zat men mede niet
' "Op de wijze Que notre dne α d'esprit, gemaakt door een Frans poëte". In afsj^hrift in deBihl.
Dunc. 1688, 8. "
" Zie Louvois' woorden tot Luxemburg, ald. p. 124, aant.
3 Hier werd den SOen July o. a. "zijn beeltenis met een püp in zyn mond, op verscheiden vueren
gesmeten. Hy was in de twee voorsteden in 't groot, en zijn vrouw mede in 't groot; op alle beide
was van voren, van achteren, en ter zjjden, met groote letters te lezen het woord murpateur; en
niemant ging er voorby, die niet tegen alle beyden eenige verwytingen uytbulderde. Men begon het
feest voor het huys van den Goeverneur, op het gedruys van 30 canonschoten en drie salvo's van
't heele garnizoen". Zie De Sotterniën van VranclcrijcJc, enz, bl. 6.
DES VÄ.DERLANDS. ' 529
stil, en lieten zich met name de vrouwen niet onbetuigd; gelijk dan ook levr. de
Sévigné zelve niet naliet, haar spijt te betuigen, toen het bericht slechts voor Schöm-
berg v\'aar bleek. «Wij zouden ons meer over zijn dood verheugd hebben», schreef
zij aan haar geestverwanten neef, «zoo men ons niet met dien van den ander gevleid
had; doch 't moge dan voor een ander maal zijn» Een uitvoerige spotprent zag het
licht, waarop het vermeende lijk door engelsche en hollandsche vrienden en aanhan-
gers — Halifax, Dijckyelt, Burnet, Shrewsbury, Portland — op een berrie grafwaarts
gedragen, en door de droeve weduwe en een viertal vertegenwoordigers van zijn drie
rijken en de Republiek gevolgd werd, met het — aldus in 't Nederlandsch vertaalde —
byschrift
Weent, arme ketters, weent!
Weent al gij Vorsten, tot onz' ondergang vereend.
Om Frankrijk heel tot stof te malen:
De britsche dwingeland moest zoo ter aarde dalen,
De Hemel beeft gestraft het kwaad, in zijn gebeent;
Loiiïs doet hem aldus zijn bliksemstralen plagen.
Ziet Burnet en Portland, zyn dienaars even dwaas,
Shrewsbury en Dijckvelt zijn bloedig lichaam dragen,
Daar ravens met gekras verwachten 't galgenaas.
Nadat de onjuistheid van 't gerucht was kenbaar geworden, verscheen een getrouwe
nadruk der prent, waaraan, tot weerslag op 't eerste, een tweede bijschrift was toege-
Yoegd, in de nederlandsche navolging luidende:
Juicht, trouwe Britten, juicht!
Verbonden Vorsten, vrij uw hertevreugd betuigt,
Hoopt Frankrijk nog tot stof te malen:
De held leeft nog, die men hier doet ter aarde dalen,
God eischt door hem, tot straf, het kwaad in zijn gebeent,
Louis zal hij nog met zijn bliksemstralen plagen.
Uitroeyen den tyran zön vleyers, even dwaas;
De beulen zullen haar verscheurde rompen dragen,
Daar ravens met gekras verwachten 't galgenaas'.
Terwijl de zaak nog twijfelachtig scheen, sloeg een Koning Willem gunstig gestemd
1 Lettres, t. pl. p. 354; verg. nog aldaar, p. 259: «pour Ie Prince d'Orange, il n'a pas étéenmon
pouvoir de rendre sa blessure mortelle".
2 Zie lerlant verlost en hersteld door den onvermoeiden, victorieuzen WilUam III, enï. Tot Amster-
dam, by Jan ten Hoorne, 1690; bl. 80.
® Aid. bl. 81. Zie verder bijgaande afbeelding met het oorspronkelijke Fransch.
IVe deel, 2« stuk.
-ocr page 533-530 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
Parijzenaar op het Overwinnings- en Koningsplein, onder 't metalen paard, met
zijn naamcijfer G{uilelmus) B{ex) B{rittamiae) aan:
S'il est mort, il est heureux,
S'il vit, il est glorieux,
waarvoor hij in rechten betrokken werd. Minder aanstootelijk voor 's Prinsen vganden
drukte zich, bij denzelfden twijfel, een ander uit, die rijmde:
Tout Paris se déborde et rit du triste sort
Du fier Prince qui nous irrite;
Pour moi, j'ai tant de joie en apprenant sa mort,
Que je crains qu'il ne ressuscite^
Hij zelf zette inmiddels zijn krygs- en zegetocht door zyn iersche Koninkrijk voort,
van Drogbeda over Dundalk naar Dublin, waar hij Zondags den 16®" kerkte, en voorts
over Naas naar Carlow, en van daar over Wels en Bennitsbridge. Onderwijl vermees-
terde de ruiterij het tusschen Waterford en Limmerick gelegen Clonmel en sneed zoo
de in beide plaatsen gelegerde Jacobieten van elkander af. Het eerste, dat den 31®°
July werd opgeëischt, gaf zich reeds twee dagen later over; doch in het laatste weêr-
stond de bezetting, onder Tyrconnel en den wakkeren franschen overste Boisseleau, met
het beste gevolg alle pogingen het te vermeesteren. Zij versterkte er zich zoo goed
mogelijk, en wist, tot haar groote geluk, een toevoer van geschut en krijgsmiddelen,
ten dienste der belegeraars, te veroveren, waardoor dezen van het noodige verstoken
bleven, om de stad gewapenderhand te nemen. Zoo gaf de Koning, na een beleg van
drie weken, de zaak voor dit jaar op, en kwam woensdag, 20 Sept., te Londen terug,
waar hij met klokgelui en vreugdevuren ontvangen werd. Twee dagen later deelde hij
van daar aan Waldeck zijn wedervaren mede. Wat hem bewogen had, schreef;hij ^
het beleg voor Limmerick te slaan, was de gedachte, dat hij, het nemende, de laatste
hand aan de verovering van Ierland gelegd zou hebben, en de overige plaatsen hem
dan van zelf in handen zouden gevallen zijn; terwijl, zoo hij daarentegen eerst Cork
en Kinsale innam, wat gemakkelijk ware te doen geweest, de vijand zich toch altijd
den ganschen winter in Limmerick, Athlone, Galway, en Slego kon handhaven. Zoo
zou hij thans zeker ook kunnen doen, en het grootste kwaad was dus alleen, niet
kf V
' Meêgedeeld in De SoUernyen van Vranekrijck of een Brief van een R. Oath. JBurger te Parijs
aen een hurger vm de gereformeerde religie te Londen; lehelsende een uoaeracMig verfiael van de luyten-
spoorige VreugdeteeTcenen die men in VrmcJcrijclc heeft bedreven over de ingebeelde dooé. van S. K. M.
van Groot Britfanjen, \ ,
äi Zie zm schrijven van 02 Sept. in Van der Heims Archief, IL bl. 19, v. en verg. Huygena
vermakelijke bespiegeling over den inhoud, in zyn BagboeJo, t, pl. bl. 335.
É^ü^kÉii^^iiitaiMaÜi
-ocr page 534-DES VÄ.DERLANDS. ' 531
geheel gekomen te /Ajn tot wat men had voorgenomen, hetgeen echter zonder allerlei
kleine ongevallen» — het hoofdzakelijkste. was wel het afsnijden van dien toevoer
geweest, waarin niet meer had kunnen voorzien worden — gewis geschied zou zijn.
Doch de goede God had het niet gewild, en men moest dus geduld hebben; mèn had
dan ook reden genoeg, Hem dank te zeggen voor de groote voordeelendie Hij verleend
had, meer dan men had mogen verwachten, al konden nu, door 't gansche beëin-
digen der zaken in Ierland, de vrienden aan de overzy der zee niet met meerder
kracht nog worden bijgestaan, de voornaamste reden wel, waarom het uiterste gewaagd
was. Intusschen vertrouwde hij dezen winter die zaken wel in dien staat te brengen,
dat er in den volgenden veldtocht zgne persoonlijke tegenwoordigheid niet bij vereischt
werd, en hij zelf dus zou kunnen oversteken». Daar toch strekte steeds ten zeerste
zijn verlangen naar. «Wij zullen Holland niet meer kennen, Zuilichem», zei hig een
dag of wat later tot zijn Secretaris, «en zg zullen ons ook niet kennen». Deze stelde
hem omtrent het laatste echter gerust, en zei, dat «hij 't wel anders zou zien, als
hg er in 't gedrang van de menschen zou komen». — «Ja, niet waar?» hernam hij
toen, «O my, ik schrik er voor!» ^ — Het zou evenwel nog een maand of vier aan-
houden, voor hy er de proef van nemen kon; wat Ierland betrof, gaven zich in de
volgende Cork en Kinsale reeds over.
Op 't vaste land had, door de werkeloosheid der verschillende legers, de strgd voor
dit jaar een einde genomen. Na den beslissenden slag aan de Boyne en de vlucht van
den nu voor goed uit zijn rijken verjaagden Koning, hadden de fransche en zyn anders
zoo voortvarende krijgsminister geen lust meer door hun legers iets te doen beproeven,
dat niet tot den glansrijksten uitslag kon leiden. «De Koning» , meldde Louvois aan
Luxemburg, «wenscht na die onaangename gebeurtenis den veldtocht, zoo mogelijk,
zonder strijd te zien eindigen; zoo gy geen aanmerkelgk voordeel behalen kunt, zal
't hem genoegen doen, den schamelen troepen, door Waldeck en Gastelnaja bijeenge-
raapt , den tijd te zien laten, om te verloopen» \ Ook aan den Rijn kreeg de Maar-
schalk de Lorge slechts dubbelzinnige antwoorden op zyne voorstellen omtrent de krygs-
beweging zijner troepen. Den 30®° September zei de Dolfijn hem vaarwel, om zijn
koninklgken vader te Fontainebleau te gaan gezelschap houden In 't leger der bond-
genooten heerschte juist niet de gewenschte overeenstemming tusschen de verschillende
hoofden, en zochten Castelnaja en de brandenburgsche Keurvorst liefst Waldeck de
schuld van hun werkeloosheid te geven, door hem krijgsplannen voor te leggen, zoo
onmogelijk in de uitvoering, dat zg zelf de eersten geweest zouden zijn, er zich aan
te onttrekken, wanneer hij er in had toegestemd Ook hier viel dus weinig anders
' Aldaar, bl. 340. « B« Rousset, t. pl. p. 430. » AW. p. 488.
* Zie Wassenaar-Obdam'B sehryven van 18 Sept. aan Heinsius, bg Yan der Heim, t. pi. bl, 20.
-ocr page 535-532 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
te doen, dan bij tijds om goede winlerkwartieren te denken, en in 't noodige geld
ter betaling der troepen te voorzien. Misplaatste zuinigheid liep daar echter gevaar,
de dingen in de war te brengen, en deed, niet ten onrechte, tegen het reeds zoo
dikwerf gebleken gevolg waarschuwen, dat men later met 100 gulden zou moeten
betalen, wat men vroeger met een schelling had kunnen bewerkstelligen; zoolang men
niet in den uitersten nood was, twistte en talmde men over de minste kleinigheid, en
liet zich alleen door verbastering drijven tot hetgeen ten slotte onvermydelyk bleek.
Treurig lot», als men waarschuwend uitriep, «rampspoed noodig te hebben, om het
noodzakelijke te doen, en dien niet liever bij tijds te voorkomen'» '
Terwijl deze betrekkelijke rust te velde heerschte, was er daarentegen in een van
Hollands stemmende steden, door een noodlottige toevallige omstandigheid, een onrust
van de schromelijkste gevolgen verwekt, die in 't gemeenteleven en 't rechtswezen
der Republiek op nieuw een jammerlyken blik doet werpen, 's Avonds laat van den
28™ Augustus, was, bij nieuwe maan en donker weder, door eenige nieuwbenoemde
adelborsten van een der burgervendels, dat aan 't Stadhuis de wacht had, wat geld
Toor hun wellekomst gegeven, en was daarvoor een drietal hunner, waaronder de
28jarige wgnkooper Cornelis Costerman, met den tamboer een vaatjen wijn gaan halen.
Bg hel terugkomen, en terwp de tamboer het vaatjen op zijn schouder droeg, waren
zij, op de Jan Küitenbrug aan de Westzij van 't oude Hoofd gekomen, ongemerkt
door een zevental personen achtervolgd, die, zich als een drietal pachters, een paar
deurwaarders, en een paar telders — door de wandeling verklikkers of kraayers ge-
noemd — kenbaar makende, hen van achteren hadden aangevallen, en den tamboer
het vaatjen ontrukt, van 't welk geen impost betaald was. Zich te weer stellende,
had Costerman, in de verbijstering van 't oogenblik, zijn driekanten degen getrokken,
en er in den donker meê van zich gestoken, was zelf met een paar anderen onder
de voeten geraakt, terwyl een der kraayers, zekere jVnton Perry, met een degenwond
in zgn borst, zoo lang hy was, dood op straat bleef liggen. Zijn makkers' en de
pachters gingen dat bij den baljuw, Mr. Jacob van Zuylen van Nyevelt, aanzeggen,
Costerman van den doodslag beschuldigende. Deze werd daarop te twee uren 's nachts
uit zijn huis gehaald, doch loochende het feit, vi'aarvan hij zich werkelyk niet bewust
scheen, en bleef dat veertien dagen lang doen, tot hij, met «scherper examen» bedreigd,
's maandags den September, «op 't enkele gezicht van den beul», nog «buiten
pijn of yzeren banden», door vrees voor de pijnbank , die hem erger dan de dood
docht, het hem aangewreven misdrijf bekende, en nu op den lijfstri^elijken eisch
van den baljuw, vrijdags daaraan door schepenen ter dood verwezen werd, «nademaal» —
als 't vonnis luidde — «de doodslag een zake is strijdende tegens goddelijke en wereld-
Zie aldaar, bl. 22.
-ocr page 536-DES VÄ.DERLANDS. ' 533
lijke wetten en geboden, die, zonder de grootste verontwaardiging van God-almacbtig
niet ongestraft kan blijven, zoo men anders Zijn rechtvaardige toorn en straf over
stad en land niet wil behalen». Den volgenden dag werd hem zijn vonnis voorge-
lezen, en hij ter strafplaats geleid. De bedremmelde beul ging bij de onthalzing zoo
onhandig te werk, dat hij eerst na herhaalde slagen het hoofd van den romp kreeg,
't geen de verontwaardiging der toeschouwers verdubbelde, toch reeds voor den ver-
oordeelde ingenomen, wiens schuld, in spijt zijner afgedrongen bekentenis, weêrsproken
werd, en die in geen geval met opzet gedood had; die daarenboven, nauw twee jaar
gehuwd, zoo wreedaardig aan zijn jonge vrouw en zijn kind van luttel maanden ont-
rukt werd. Zondags was bij de leêgloopende gemeente het gerucht ~ hoe ongegrond —
reeds algemeen, dat hem de pachters valschelijk beticht hadden, en hij geheel onscihuldig
ter dood gemarteld was. 's Avonds was er voor 't huis van een hunner, aan de Kaas-
markt, een groote oploop; de ruiten werden ingeslagen, onderschout en dienders
weggedrongen, de deur opengeloopen, het huis stormenderhand verrneesterd, alles aan
stukken en op straat geworpen, en ten slotte de welgevulde wijnkelder zoo gulzig
leêggedronken, dat juist daardoor het onvoorzienst einde aan 't gewoel kwam, en de
op rijm uitgegilde bedreiging niet onmiddelijk ten uitvoer gelegd kon worden: «en
als wij 't dan alhier zyn moê, Zoo gaan wij naar den baljuw toe». Wat echter op deze
wijs nog in 't vat bleef steken, zou er niet verzuren. Die baljuw, vóór een anderhalf
dozijn jaren, uit Lingen, waar hij eerst was werkzaam geweest, met zijn vrouw en
jonge kinderen, in vrij schamelen geldelijken staat naar Rotterdam gekomen, had zich
daar door de talrijke afpersingen, waartoe zijn ampt hem helaas! een maar al te wel-
kome gelegenheid bood, die hij daarenboven op de schromelijkste wijs misbruikte
allengs tot een vermogend man weten te maken, en er zich, gelijk door zijn norsche
heerschzucht, vrij algemeen gehaat door gemaakt. Ijverig Prinsgezind, had hij boven-
dien, met burgemeester Roosmale, onder de geestverwante vroedschapsleden een ver-
standhouding van de ergerlijkste soort in 't leven geroepen, en deze juist in de laatste
jaren nog op twee Heeren Groeninx toegepast, die hij «met solemnelen eede» had
laten zweren, dat zij, door den Prins in den Raad gekozen, uitsluitend zouden «cor-
respondeeren» met hem en genoemden burgemeester, en verder, «in zaken van de
kuiperij of begeving van vroedschapsplaatsen, ampten of commissiën, van de vroed-
schap uitgaande, blindeUng en zonder eenig tegenspreken, hen beiden zouden volgen
' De noodige staaltjens daarvan zie in den Criminelen Bysch van den Ffoourem-Oeneraalmn Hol··
lani, Zeelant, era Westvrieslant, op en jegens Jacob Zuylen van Nyevelt, gewesen officier der Stadt
botterdam. Anno, 1691. En verg. voorts, over het gansche geval, het naar de oorspronkelijke stukken
bewerkte verhaal van Mr. G. Mees Az. {Ret MotterdamscJie Oproer van 1690, Amsterdam, by C. G.
van der Post. 1869),
534 - ALGEMEENE GESGHIEÜENIS
en naar hun goedvinden stemmen», tevens «altoos de stadhouderlgke regeering en
daaruit voortvloeyende maximen, zoowel als de voetiaansche in de kerk, voorstaan, en
handhaven»; tot waarborg waarvan beide edelachtbare Groeninxen — Aegidius en
Vastaard met name — hun goederen in 't algemeen verbonden en buitendien eene obligacie
van 4000 gulden geteekend hadden, om te verbeuren, zoo «contractant», naar 't oor-
deel van baljuw en burgemeester, «kwam te mankeeren». Wel werd nu, een paar
dagen na de vernieling van den inboedel des pachters, door de regeering een Waar-
schuwing afgekondigd, waarin iedereen, «'t zij jonk of oud, mans of vrouwen» ver-
boden werd, «samen te rotten en moedwil te plegen», en kwam er, op het klagen
van de pachters bij Gecommitteerde Kaden, wat krijgsvolk onder den wakkeren majoor
Schilders in de stad; doch beide hielp slechts voor 't oogenblik, en kon vooral niet
volstaan, den geest der bevolking in zijn tijdelijk onderdrukte uiting te smoren, moest
dien integendeel in stilte des te meer gaande maken, tot zich een nieuwe gelegenheid
zou aanbieden, hem in daden te toonen , en den gehaten baljuw te laten gevoelen,
hoe ernstig men meende, wat men niet ophield tegen hem zoo niet langs straat te
zingen, dan toch in zijn verstoord gemoed, bij zich zelf al dreigende, te overleggen:
Wy plunderden al Van den Steen
Nu gaan wij naar Jacob Zuylen, let wel,
En zullen hem doen huilen; — Verstaat ons wel I
Wy zün hem te Rotterdam moê,
Hy moet al naar de galg toe,
Twee zonen aan zün zijde, let wel,
Dan zullen wij ons verblijden; —Verstaat ons wel!
Toen hij een veertien daag later, donderdag 5 October, 's middags een uur, met
zijn vrouw uit Den Haag kwam, werd hij door ettelijke Heden op den cingel al aan-
stonds met de namen «moordenaar» en «bloedhond» begroet, doch wist zich zonder
verdere aanranding den weg naar 't sierlijk woonhuis nog te banen, d^t hij zich uit
zijn afgeperste gelden op de Leeuwenhaven had weten in te richten,; maar dat nu
weldra een prooi van 't hem verfoeyend volk zou wezen, 't welk hem, «als Nero was
tot Romen, een peste voor de stad, een hartzeer voor de vromen», verklaarde, en als
«een bederver der gemeente» beschouwde, «die weêuw noch wees ontzag, maar zoog
uit haar gebeente Het merg en levenssap». Ongelukkig voor den man, hadden de
regeeringsleden geweigerd een genoegzaam aantal voetknechten in de stad te nemen,
in plaats der eerst ingenomen ruiterij, die zij, om onaangenaamheden met het ge-
peupel, weder weggezonden hadden, om ze door niet meer dan 160 man te voet te
vervangen. Deze bleken niet bij machte, het volk, dat op Zuilen's huis in woede los
trok, te weêrstaan, en moesten het aan zijn vernielzucht prijs geven. De Baljuw had
dan ook zelfs onder de regeering te weinig vrienden, dan dat hij op hun ijver m zijn
DES VÄ.DERLANDS. ' 535
belang had mogen hopen; en zelfs de eerste burgemeester, Herman van Z.oelen, had
zich niet ontzien, nog een dag of wat vroeger tot Schilders te zeggen, dat hij «een
varken was, dat in 't schot moest», en hy zelf hen gaarne tot allen prijs uit de stad
wilde hebben. B^g de schutterg was «een algemeene onbereidwilligheid», om hem by
te springen, 't geen de volksmenigte des te stouter maakte, terwyl hij zelf, met zijn
twee veelbelovende zoons, zich tergend voor de deur vertoonde, en in 't begin zelfs
weigerde binnen te gaan en zich aan 't gezicht te onttrekken. Toen 't volk Schil-
ders manschappen met steenen begon te gooyen en er op te schieten, liet deze, die
eerst beproefd had het met zachtheid en drinkgeld zelfs te winnen, er met piek en
bajonet op inrukken, daarop, om den verderen toedrang te beletten, toen 't allengs
donker geworden was, de Leeuwen- met groote en kleine Wynbrug met geweld op-
halen, doch dreef daardoor zijn belagers slechts tot het aanwenden van meer door-
tastende middelen. Zij schaarden zich nu aan den overkant der haven, haalden met
een «ongeloofelijke vaardigheid» drie achttienponders van 't bolwerk der wester nieuwe
hoofdpoort, en richtten die flinkweg op 's Baljuws huis, om het «met kogels en aller-
hande schroot» verwoed te bestoken. Op de vraag, hun door den stads Secretaris van
Welsenes, die met moeite tot hen doorgedrongen was, terwgl Burgemeester Schepers —
de L^.-admiraal — zelf het zoover niet had kunnen brengen, «wat zij eigenlyk wil-
den», riepen zij hem toe: «de soldaten uit de stad, en den Duivel in hun handen».
Zy beschoten daarop voortdurend het huis, terwijl burgemeesters in hun kamer ver-
gaderd zaten, zonder te weten wat aan te vangen, daar de schuttery niet woü meê-
werken. Eindelijk besloten zg, 's nachts drie uur. Schepers af te vaardigen, om
't krijgsvolk te laten aftrekken, dat echter den Baljuw niet in den steek wilde laten.
Zoo zag ook deze zich nu, onder voortdurend beklag en verzet over de verlegenheid,
waarin men hem liet, gedwongen, zich en zijn zoons in soldatenplunje te steken,
om zoo, onder de manschappen gemengd, nog heelhuids de stad uit te raken. By
't wegtrekken, voegde Schepers hem zelfs toe: «hier valt niet te protesteeren, mijn-
heer, berg je lijf maar!» -- Nauw waren Schilders troepen, met een paspoort van
burgemeesters, dat hij voor zijn verantwoording verlangde, de stad uit, of't volk bracht
één der stukken vlak voor 't huis, schoot er de deur meê open, stoof het huis binnen,
sloeg alles kort en klein, en begon het daarop af te breken, waarmeê het den vol-
genden dag voortging, zoodat er welhaast geen steen meer op den ander dreigde te
staan; totdat eindelijk saterdag's morgens, op orde van burgemeesters, die nu wal
schutterij ter beschikking hadden gekregen, alles met planken afgeschoten, en door
een vendel burgers bewaakt werd. 's Morgens van den vorigen dag was reeds, tot groot
genoegen van 't volk en algemeene blgdschap, op eigenmachtig besluit der Stads over-
heid , van de pui van 't Raadhuis afgekondigd, dat het Baljuwschap open stond, en
voorloopig door den voorzittenden Schepen zou worden waargenomen, terwigl het een
536 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
dag of wat later aan den Heer van De Ketel, Mr. Muys de Brauw, werd opgedragen,
die het echter eerst na herhaalden aandrang, en onder de helaas! teleurgestelde «ver-
wachting» aannam, «dat zijn persoon den Koning-Stadhouder zou aangenaam zijn, en
op voorwaarde, dat hij niet verplicht zou wezen, over de laatste ontstane wanorde
eenig nader onderzoek te doen , en zoo eenige onlusten, wat God genadelijk verhoe-
den mocht, kwamen te ontstaan tegen 't lijfstraffelijk vonnis door Schepenen gewezen,
en tegen Costerman ten uitvoer gelegd, de zaak door Schepenen behandeld zou worden».
Den dag zelf, waarop de rotterdamsche Baljuw zijn toevlucht in Den Haag gezocht
had, had intusschen het Hof van Holland een Deurwaarder gelast, om, «gelet op de
menigvuldige klachten van tijd tot tijd jegens den officier Nievelt voorgekomen», hem
op te zoeken en aan te zeggen, «dat hij zoo aanstonds ten Hove zou komen, daar
hem dit te spreken had over zaken zijn ampt en persoon betreffende». Weinig op
deze samenspreking belust, hield hij zich echter bij 't verschijnen van den deurwaarder
wijselijk niet thuis, en liet zich door de vrouw des huizes verzaken. Het Hof zond
vervolgens zijn Procureur-generaal Ruysch , met drie zijner leden en den griffier Kinschot,
tot nader onderzoek van 't gebeurde naar Rotterdam, waar zij een 130 getuigen op
den Doelen in 't verhoor namen, en nu, tegen den zin van burgemees teren, die
«opschudding onder de kleine gemeente» vreesden, eenige schuldig bevondenen naar
Den Haag lieten brengen. Tegen den niet minder schuldigen Baljuw, den «tyrannieken
officier» — als de oud-burgemeester Pieter de Mey hem noemde — «van wien men
God had te danken, verlost te zijn», stelde Ruysch vervolgens een lijfstraffelijken
eisch in, waarbij hij hem niet spaarde, maar zijn verfoeilijk misbruik van gezag, zoo
in 't rechts-, als staats- en kerk wezen, en zijn schaamteloos afpersen van geldsommen
in verband daarmeê, met aanvoering van feiten en getuigen, onverbloemd bloot lei.
Van djne verstandhouding in de Vroedschap sprekende, zei hij dat, hoezeer 's mans «plicht
als Baljuw was, het laf, lichtvaardig, en onnut eedzweren en misbruik van Gods
heiligen na*m en alle meineedigheid te weren en te doen straffen», hij anderen daar-
door integendeel tot meineed had gebracht, daar hij, om personen in de regeering te
helpen, bedongen had, dat zij in alles zijn meening zouden volgen, en hij hen onder
solemneelen eed deed beloven, in alle getrouwigheid met hem en Roosmale te corm-
fonäeeren, en beiden blindelings en zonder eenig tegenspreken te volgen; nimmer
eenige vrienden tot een of ander ampt of regeeringsplaats behulpzaam te zijn, als
met voorgaand goedvinden van hun beiden, enz.; 't geen men dan bij geteekende
acte, met de bede, dat God-almachtig er bij mocht helpen, beloofde. Het «aannemen
en passeeren van dergelijke acten» was echter een zaak, niet alleen nadeelig en ver-
derfelijk voor de stad Rotterdam, maar het keerde ook de grondslagen van den Staat
onderst boven, en moest als schending van 's Lands- en Staats hoog en gerechtigheden,
voor ten hoogste strafbaar gelden». Met de meeste onbeschaamdheid zocht de Baljuw,
DES VÄ.DERLANDS. ' 537
steunende waarschijnlijk op de goede gunst van den Stadhouder, waarin hij rnet een
Van Banchem en soortgelijken deelde, het feit te loochenen, en zei, «zich verzekerd
te houden, dat de Procureur-generaal zijne stelling nooit zou kunnen bewijzen». Deze
echter liet zich niet uit het veld slaan, voerde stukken en getuigen aan, en zette
vervolgens meer omstandig nog de wijze uiteen, waarop hij in dezen te werk plag te
gaan: hoe hij namelijk hen, «die hij in de Vroedschap en verdere regeering der stad
door zijn crediet en macht meende te brengen, eerst in de Schepenbank bracht, om
hun oprechtheid en verdienste te toetsen, en te verstaan of zij niet al te nauwgezet
waren, om zich in alles aan hem over te geven; en als ze dan zoo ruim van geweten
bleken, dat ze zich aan staatszucht wilden vergapen, en het kleed van een eer- en
staatsampt alleen hun ambicie kon voldoen, zoo was het: dat zijn mannen! die man-
nen moeten den voorrang hebben, om in de regeering te komen vóór anderen, van
welke men zoo beslissend niet spreken kon; want indien ook maar de minste beden-
kelijkheid overbleef, zoo konden zij niet gecandideerd, veel min tot eenig eerampt
bevorderd worden. Eerst moesten zij zoover komen, dat zij zich zelf verzaakten, niet
alleen met woorden en daden, maar met geschriften en plechtstatigen eede, met op-
gestoken vingeren onder aanroeping van Gods heiligen naam, zich dus niet conten-
teerende, meester over het lichaam, maar ook over 'l geweten te zijn!» — Zoo,
heette het verder, hadden zich dergelijke eedzweerders, «hun trouw, eer, en plicht ver-
getende, ten eenemale slaven gemaakt in een vrije Republiek, konden ze daardoor
maar op de voordracht gebracht, en door Zijne Majesteit van Groot Brittanje met de
keuze begenadigd worden! — En toch baden ze vóór elke vroedschapsvergadering:
wilt ons op huiden, en al den tijd onzer bediening, door üwe goddelijke genade zoo
Terplichten en bijstaan, dat wij in onze ampten ons vroom, vrijmoedig, onbeveinsd,
en getrouwelijk kwijten, en dat wij mogen zien, verstaan, besluiten, en doen 't geen
best is en tot üwe eer, tot dezer stede en 's Lands welvaren strekt, in al onzen
handel niet voor oogen hebbende dan wat behoorlijk en recht is. Waarlijk een heerlijk
gebed, maar een uitermate groote blasfemie van den verweerder en de zijnen, zoo
menigmaal zij 't hebben gebeden; — men schrikt, dat men het bedenkt!» -
In spijt van al wat tegen den baljuw en zijn doemwaarde treken was ingebracht,
had hy niet te vergeefs op de goede gunst van zijn koninklijken beschermer vertrouwd,
t^ot Wien hij zich in een uitvoerig beklagschrift gewend had, met verzoek — als ware
g door 't Hof vreeselijk verongelijkt — hem door Hun Ed. Groot Mögenden van
Holland en Westfriesland zulken onzijdigen rechter te willen doen toevoegen, als «in
andere tijden, in zaken zelfs van minder aangelegenheid, was goedgevonden». Ofschoon
t Hof, om bericht gevraagd, zich daartegen verzette, zich over de wijze verontwaar-
digend, waarop het door den beschuldigde als «partijdig» werd gewraakt, Het de Koning-
tadhouder door den Raadpensionaris aan de Staten zeggen, dat hel hem in dezen best
IV« deel, 2e stuk. gg
538 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
docht, «de zaken te laten overbrengen en ter beoordeeling stellen voor den hoogen
Raad, en den advokaat-fiscaal en procureur-generaal daartoe te belasten, er 't recht
der hooge overheid waar te nemen», De Staten besloten in dien zin, het Hof van de
zaak ontlastende, en de baljuw stond, ruim een maand later, 25 April 1691, voor
den hoogen Raad te'recht, waar hij drie dagen achtereen verhoord werd. De uitkomst
van dat onderzoek werd toen den Procureur-generaal in handen gesteld, en deze tevens
om verdere artikelen verzocht, om er verweerder op te hooren. Hij leverde die v,er
dagen later in, en ontving toen den 21- July, in 't bijzijn van den baljuw, door
den griffier bericht, dat de man in een gewoon geding ontvangen was. Dit hield nu,
met allerlei omhaal van stukken en getuigen, tot hel laatst van Mei 1692 aan, toen,
op den 27- der maand, alles met een volledige vrijspraak eindigde, en den hoogen
Raad «recht» - als 't heette - «doende, den eischer zijn eisch en concluzie op en
teσen'den verweerder gedaan, ontzeide» Op deze vrijspraak zich grondende, wist er
toen de zoolang uit zijn dienst en woonstee verjaagde Baljuw het doeltreffendst ge-
bruik van te maken, om zich in zijn ampt en goed te laten herstellen. Op den dag af
twee jaar nadat zijn inboedel vernield en zijn huis verwoest was, en ruim vijf maan-
den na 't hem zoo onverdiend gunstige vonnis, den 6- Oct. 1692, richtte de Komng-
Stadhouder, die toen op 't Loo vertoefde, twee brieven tot de rotterdamsche regeering,
waarbij hij schreef, «na onderzoek van 't geen hem was meêgedeeld omtrent de ge-
legenheid en aanleiding tot het oproer binnen hare stad, goedgevonden te hebben,
om de Heeren Van Zoelen, Van der Velde, De Mey, Muys de Brauw, Boon, en
Beyer uit de Vroedschap weg te zenden, en den Pensionaris Mr. Bastiaan Schepers te
ontslaan, zonder dat daaruit nochtans tegen de gemelde Heeren eenige de minste
schande of verwijt van onbekwaamheid kon getrokken worden; en 2. haar verzocht,
den Baljuw Nyevelt, wegens de schade, hem in zijn eer en goed, met de gevolgen
en den aankleve van dien, aangedaan, promptelijk behoorlijke voldoening te doen
erlangen, en hem volkomen schadeloos te stellen». De geleden schade werd op ruim
. Vermakelük is het zeker, dit door^ den uitgever van Bilderdijks Vaderland^
(X bl. 846) voor «de eclatantste satisfactie" te hooren uitkrijten, "welke een man van dat aanzie
kon verlangen", in een zaak, b« welke "de eer en waardigheid van een aanzienlijk
hoogelUk betrokken was". Wanneer toch «^e eer en waardigheid" van den Huize Zuylen van Nyevcl
van dergelüke personen, als deze vrUgesproken onverlaat, afhing, zou het er waarlik maar al
Biecht meê uitzien, en de trouwhartige Wagenaar verdiende dus ook zoo min die, als zooveel ander
veegen, hem door BilderdUk en z^n uitgever toegediend, dat h« deze «schitterendevoldoemng jj-
wis zonder opzet - onvermeld liet, noch zijn lezers, met Prof. Tydeman. door ^
gen zocht, als had er de deerniswaarde zaak van den baljuw «eene ganseh andere gedaante
gekregen!!! - Le crime fait la honte, et non pas 1'échafaud; - en de vrijspraak van den hoogen
raad kon den misd.adiger niet schoon wasschen.
-ocr page 542-DES VÄ.DERLANDS. ' 539
anderhalve Ion begroot', voor welke nu door de stad een leening werd aangegaan,*
terwijl lot betaling der -interessen daaryan de verponding verhoogd werd. Van de ge-
sloten overeenkomst werd den Koning-Stadhouder in Den Haag door de nieuwe Bur-
gemeesters, Steenlack en Groenincx, bericht gegeven; hij betuigde hun, dat «ze hem
van harte aangenaam was». Zuylen zelf werd in zijn ampt hersteld, en zijn oudste zoon,
in plaats van Schepers, Secretaris, tot« hij in 't volgende jaar, ofschoon buitenslands
— te Lingen — geboren, Dijkgraaf van Schieland werd, en toen door zijn broeder
vervangen, al was deze eerst 23 jaar, en dus wat jonger dan de vereischte leeftijd.
Een viertal Rotterdammers, dat zich minder ingenomen met hem geloond had, werd
in 'l volgende voorjaar, door de hem thans toegedane Vroedschap, om goede redenen
uit de stad gebannen, met last die binnen driemaal 24 uur te verlaten. Nog een
tweetal jaren echter slechts genoot de baljuw de gunst van den Stadhouder; toen verkorf
hij 't, naar 't schijnt, ook bij dezen en den Raadpensionaris, en stierf in 'l volgende,
den 24®'' Juny, van hartzeer zonder zijnerzijds dat gevoel bij veel van zijn stadge-
nooten te verwekken, «Zoekt», rijmden hem dezen ten grafschrift:
Zoekt hier geen overschot van Nievelts koud gebeente,
Maar merg, en sap, en bloed der kermende gemeente:
Aartsvijand van de deugd, vernielder van de wet,
Geweld-handhaver, die op recht noch onrecht let,
Voor wiens gevloekte wrok een kleine wereld beefde,
Die eindiyk echter zijn geluk nog overleefde.
De grootste vorst, te lang gemompt, gaf u den schop;
Dit kon uw staatszucht niet verzwelgen in den krop:
Van droefheid, naberouw, en wroeging moest gü smoren!
Men hoeft van Judas noch Achitofels te hooren,
Dees kleine Nero gaf geen groote monaters toe.
Totdat in 't end de wraak des Hemels deze roê
Ter hand uit slingerde en in 't vuur heeft weggesmeten^.
En met het oog op dat einde en Virgilius bekenden versregel, heette hel levens
lot zgne 's vaders voetspoor volgende zoons:
' Als: «voor zün huis /40,000, z^jn buitenhuis/5,000, zyn ampt/15,000, zijn proces ƒ 24,000,
zijn zoon ƒ 10,000, zijn dochters juweelen ƒ 5,000, zijn schilderijen /4,000, boeken ƒ 6,000, poree-
lein ƒ3,000, huisraad/18,000, linnen/16,000, tweejaarhuishuur/3,000, en koets en paarden ƒ2,000".
Zie bij Mees, t. pL bl. 106.
" "Den ouden Nyevelt, zoo men zeide, van cAasfrm gestorven", teekent Huygens den 27en in
zijn Daghoeh (II. bl. 497) aan: "hij had willen gedeputeerde te velde wezen, en was gebronilleert
met den Raadpensionaris". Verg. ook de boven aan te halen woorden uit het hem gewUde grafschrift.
® Zie Copie, atafscTwlft voor Jacob Zuylen van Meveli. Tot Rotterdam gedruckt, in 'tjaar 1695.
-ocr page 543-540 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
Gry^zijne zonen, die naar zulk een vader aardt,
Ontziet Gods bliksems, leert gereoMigheid letraohten,
Zoo streng gewaarschuwd, en geen Godheid te verachten!
Een ander sprak, die zoons gelyk den vader schuwende, Rotterdams Vroedschap
in de volgende welgemeende rgmen toe:
GÜ, die de glibberige trappen
Van 't Raadhuis daaglijks op gaat stappen,
Die vroed en wys wilt zijn genoemd,
Maakt, dat de daad uw naam niet doemt!
God rukte schielijk uit het leven,
Stads pest, die u en ons deed beven,
En maakte zoo ons burgery
En u van slaafsche banden vrjj;
Ziet toe, dat uw onzinnigheden
Stads voorrecht met den voet niet treden,
Handhaaft ons recht, betracht uw plicht;
De zaak is van geen klein gewicht.
Laat dan in uwen raad niet schuilen
Het Lingsch gebroed! weert valsche Zuilen!
Stads rust, ons vreê, uw veiligheid
Geheel aan deze scheute leit.
Geeft ons geen reden van te klagen;
Gedenkt aan de voorleden dagen:
Dat 't kieken beter was als 't hoen,
Dat ~ zeit men — zou de Drommel doen! ^
Doch keeren wg van 't sterfjaar van Rotterdams edelaardigen baljuw tot dat zijner
tijdelijke verdrijving terug; de eigenmachtige handelwijs der door hem getergde gemeente,
gaf een weldenkend Hagenaar een welmeenend woord tot haar in de pen, om op al 't ver-
keerde eener dergelgke manier van doen te wijzen, zich door oproerig verzet en geweld-
dadige aanranding zelf recht te verschaffen. «Wanneer iemand een zake heeft tegen
eenig regent», sprak hij haar waarschuwend toe «zoo moet hij zich daarover wenden
tot de justicie, waar alle regenten, zelfs in haar eigen plaatsen, kunnen geroepen
worden; en meent iemand beleedigd of benadeeld te zijn door den lagen rechter van
zijn plaats, zoo moet hij zich keeren tot een hooger;'t welk in deze Provincie geschied
bij den edelen Hove van Holland, gemeenlijk genaamd het Hof va ei \ Justicie, waar
■ V'' .
1 Bnrgerraed aen de Vroedschap der Stadt Botterdam, wegens het verTciexen mn een nieuwe Baed
of Vroedschap {door C. S. T.). Tot Rotterdam gedruckt, 1695.
Maegse waerschouminge aen het Kollandsche Vohk, en voornamelijck aen de gemeente der Stad
Motterdam. (In 'a Gravenhage by Hermantis Groenhout, boekverkooper op de Kapelle brugge, 1690), bl. 9.
DES VÄ.DERLANDS. ' 541
alle oflicieren en magistraten, en alle hooge en lage standspersonen van deze provincie
kunnen getrokken worden. Maar die hem zei ven wreekt, die treedt in Gods ampt, en
in het ampt van den rechter; en als deze wraak geschiedt door 't verwekken van
oproer en sedicie, hetzij tegen de overheden of legen degenen, die van haar zgn
gesteld, of tegen een gemeen mensch, als er maar oproer en verstoring van de gemeene
ruste meê vermengd is, zoo maakt men zich schuldig aan hoogste machtschending,
't welk dé grootste van alle misdaden is, alzoo steden en landen daardoor het onderst-
boven gekeerd en tot puinhoopen kunnen gemaakt worden, en ook menige brave stad
en plaats daardoor verdorven en vernield is. Hoedanig zich nu een groot gedeelte der
stad Rotterdam in dit punt heeft vergrepen, is licht af te meten. Daarom, vrienden!»
riep hij, een rijmend geestverwant aanhalende:
Daarom, vrinden, voor u ziet!
't Is een schande, om te hooren
Voor ons Landslui, die ter ooren
Komt, dat men daar in uw stad
Met het muiten zoo uitsjiat!
't Zal uw kindren en kindskindren
Aan 't respect en eer vermindren.
Of gö schoon beleedigd bent
Van een Rotterdamsch Kegent!" —
Door 't waarschuwend voorbeeld van Rotterdam geleerd, wist zich de haarlemsche
overheid, een paar weken na 't plunderen van Nievelts huis, beter dan die van haar
zusterstad tegenover haar in muitziek verzet gekomen gemeente te weren. Zg had in
't laatst van Juny, om brandgevaar te voorkomen, een verbod tegen 't rooken van
tabak op straat, op wagens en in schuiten, en zelfs binnenshuis op gevaarlijke plaatsen ,
op een boete van zes gulden verboden, doch hare burgerij zich daar tot dusver weinig
aan gestoord. De Schout echter begrypende, dat het zoo niet langer gaan kon, had
den 23«" October een jongen, die met een pgp in zijn mond langs straat liep, laten
aanhouden, en toen hg de boete weigerde, zgn rok uitgetrokken. Het toegeschoten
straatpubliek had daarop voor den jongen partg gekozen, was naar 't huis van den
Schout geloopen, en had niet gerust, vóór hij 't uitgetrokken kleedingsluk terug had
gegeven, met enkele boeten, vroeger van andere overtreders van 't gebod geïnd; erger
nog, had het hem en andere Heeren zelfs met plundering bedreigd en een stuk of
wat glazen bij hem ingeslagen; terwijl men sommigen zelfs, van de gelegenheid gebruik
makende, reeds hoorde zeggen, dat de kans nu schoon stond, om de zoutpacht en
andere lasten afgeschaft te krggen. De schutterij, intusschen in de wapens geroepen,
haastte zich nu evenwel op de been te komen, zich voor de bedreigde huizen te
stellen, en het oproer in zijn beginsel te stuiten. De Overheid had buitendien niet
verzuimd, onraiddelgk aan de Staten om wat krggsvolk te vragen, en kwam daarop
542 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
's ochtends van den 25®" een 700 man te voet dé stad binnenrukken, die den noodigen
schrik onder de muitmakers brachten. Een paar van dezen, die men had opgepakt,
werden gegeeseld, een dozijn anderen, die zich hadden weggemaakt, ingedaagd, en
de betergezinde burgerij, die zich aanstonds zoo vaardig geloond had, recht en wet
haar gewapenden steun te verleenen, van wege Staten en Wet, bij openbare afkon-
diging bedankt
Terwijl dit in Holland voorviel, bleef de fransche krijgsminister het oog steeds op
de oorlogsplannen gevestigd houden, die hij in 't volgende voorjaar in de Spaansche
Nederlanden ten uitvoer wilde brengen. Reeds in Mei zelfs had hij aan 's Konings
intendanten aan de vlaamsche grenzen last gegeven, in stilte een groolen voorraad
hooi aan te koopen, op voorwaarde, die bij de verkoopers te laten berusten tot men
er zich, in dat voorjaar, om aanmelden zou. Thans had hij de winterkwartieren der
fransche troepen allen zoo ingericht, dat hg in de nabijheid dier grenzen tegen dien
tijd al de bestanddeelen van een groot leger gereed hield, gelijk hij dan ook in deze
Octobermaand ieder kapitein van 't voetvolk een geldelijke belooning van 100 gulden
had toegezegd, die vóór het einde van February '91 zijn compagnie voltallig en
behoorlijk gedrild zou hebben. Onderwijl hield zich echter het minder oorlogszuchtige
Zweden, in 't belang van zijn door den oorlog tegen Frankrijk belemmerden handel,
voortdurend bezig, de bondgenooten tot vrede te stemmen, zooals het reeds meer dan
een half jaar vroeger, door zijn gezant in den Haag, den Staten zijn bemiddeling
daartoe had aangeboden, en dit in October thans herhaalde, zich ook te Weenen en
Londen in 't zelfde belang werkzaam toonende. Daar zoowel als in den Haag gaf men
echter ten antwoord, dat men zich zonder gemeenschappelijk overleg met de bond-
genooten daarmeê niet inlaten kon. De gezant der Staten in Zweden, Willem van
Haren, beklaagde zich niet ten onrechte over den averechtschen invloed, door Frankrijk
op de zweedsche gemoederen geoefend, die voor geldelijke beweeggronden niet ontoe-
gankelijk bleken I Een geheim agent der fransche kroon,.Bidal baron van Hatzfeld,
was daartoe met de meeste sluwheid met gunstig gevolg werkzaam ^^ De Koning-
Stadhouder toonde zich zijnerzijds weinig gesticht over Zwedens houding en den aan-
drang, door zyn gevolmachtigde te Londen, tot aanneming van Zwedens bemiddeling
op hem beproefd, en zijne pogingen om ze den bondgenooten smakelijk te maken. Hij
zei er «een pas in te zien, die zeer vreemd was voor iemand die voorgaf, zelf een
bondgenoot te willen zijn, en waaruit veel kwaad kon voortvloeyen, daar het indezen
tijd eer tot een voor allen verderfelijke verdeeldheid, dan tot een algemeenen vrede zou
1 Het nadere zie in den Surop, Mercurius voor Oei tot Deo. 1691, bl. 91, tv. en 185 vv.
s Zie zijn schrijven aan Heinsius, in Van def Heims Archief, X. bl. 179.
® Zio Garisons QesohicMe Schwedensy V. S. 409.
DES VÄ.DERLANDS. ' 543
moeten leiden»; hij schreef den Raadpensionaris zelfs, «niet in te zien, hoe men, in
deze omstandigheden, den zv^eedschen gemachtigde bij »t Haagsche Congres, Gabriel
Oxenstjerna, daar langer toe kon laten» >. Bij dat Congres werd Zwedens bemiddelings-
Toorstel, als geheel ontijdig, van de hand gewezen, en de engelsche Koning maakte
zich te vaardiger gereed, den voorgenomen overtocht naar 't vaste land en het tooneel
van den oorlog te volbrengen.
Van zijn aanstaand afwezen in Engeland hoopten intusschen eenige zijner inheemsche
tegenstanders gebruik te maken, om zijn schoonvader den troon weder in handen te
spelen. Een hunner, Preston, zou daartoe met brieven naar dezen en 'tfransche Hof
worden afgevaardigd, om hem tot een nieuwe overkomst, mits met een ordelijke leger-
macht, te noopen. Hij stond op het punt van vertrek, toen de eigenaar van 't smak-
schip, dat hij voor de overvaart had afgehuurd, achterdocht kreeg, en aan den voor-
zitter van 's Konings raad, den tot Graaf van Caermarthen verheven Danby, van het
voorgenomen uitstapjen naar Frankrijk kennis gaf. Bij 't uitvaren zelf, in 't"begin van
January '91, werd Preston, met twee zijner spitsbroeders — Ashton en Elliot — aan
boord der smak gevangen genomen en naar den Tower gevoerd, van waar Ashton
nu weldra het schavot beklom, terwijl Preston, door den naam van eenige mede-
plichtigen te verraden, er 't leven afbracht, en Elliot, als minbeduidend en meer
twijfelachtig deelnemer in 't gespan, zonder terechtstelling vrij raakte I Na met half
January van 't Parlement afscheid genomen te hebben, scheepte zich de Koning daarop
nog vóór 't einde der maand naar Holland in. Op 't jacht de Mary den 26«" bij
gunstigen wind onder zeil gegaan, en van een zevental oorlogsschepen en vijftien
jachten en andere vaartuigen van vervoer gevolgd, had hij, in 't ongunstige jaargetij
alras met noodweêr te kampen, en kwam, door tegenwind bestookt, des nachts na
den 28«»^ ter hoogte van Mardijk, bewesten Duinkerken, voor anker, van daar met
moeite langs Schooneveld en de zeeuwsche kust, in den vroegen ochtend van den
30- voor de Breê-veertien. Van daar uit besloot men in de mist de ton van de Maas te
gaan opsporen, en ging toen de Koning 's middags twee uur, met Portland, Ouwer-
kerk, en een paar engelsche Heeren in de sloep zitten, met welke hem de stuurman
Symen Jansz. Harte velt aan land zou brengen. Deze koos daartoe dat van Goeree,
waar men door den opperwal het minst gevaar van ijsgang had, Intusschen duurde
het lot in den nacht, vóór men, langs den wal roeyende, kans zag, den stuurman,
op zijn voorstel, met vallen en opstaan persoonlijk naar .Goeree te laten scharrelen,
' Bij Van der Heim, t. pl. bl. 183,
» Zie bij Macaulay, Ch. XVII, en verg. het Verhael der schrihTceliße Conspiratie onlangs aange-
gelegd, om BR. MM. Koning William en Koningin Maria tan den ihroon te UcMen, enz. Uit het
Engelsch vertaald; Amaterdara, 1691,
544 * ^LGEMEENE GESCHIEDEINIS
wat hem na twee uur gelukte. Daar liet hij nu, volgens gemaakte afspraak, 't baak-
vuur wat vcrgrooten, een musketschot lossen, en een wagen gereed maken, om den
Koning van boord te halen. Omstreeks half zeven stapte deze toen bij een boerewoning
op 't strand aan wal, verwarmde en ververschte er zich wat, en reed, bij gunstig tij,
omstreeks 9 uur weêr naar boord, om zoo, overvarende, tusschen twaalf en één, aan
den Oranjepolder, recht over Den Briel op nieuw te landen. «Hoe vaar je Jillis? ken
je me nog wel?» vraagde de Koning den hem welbekenden huisman, die er aan den
dijk woonde, en terstond met een paard op 't bootjen toe kwam, waarin men naar
't strand was geroeid. «Wellek om, mijn Heer Prins!» riep de verraste boer uit, die
hem op de hazejacht in den polder dikwerf van dienst was geweest, «ik zag niet, dat
jij het waart». De Koning zette zich toen op zijn paard, Portland op een tweede,
dat door een postiljon was aangebracht, en raakten zoo beiden op 't drooge, waar
ze nu weldra door de overige heeren gevolgd werden. Jillis en de postiljon werden
daarop met de paarden naar Honslaarsdijk gezonden, om er kondschap van 't landen
te doen, en de karossen te bestellen, om de reis derwaarts aan te nemen; terwijl de
Heeren inmiddels in Jillis schamele woning door zijn dochter op karnemelk — het eenigste
wat ze ter beschikking had — onthaald, en bij een lekker vuurtjen verwarmd werden.
Toen de karossen, die reeds aan den Maasdijk te wachten stonden, daar waren, ging 't op
Honslaarsdijk los, waar de friesche Stadhouder zijn koninklijken neef voor de trappen
opwachtte, en welkom, heette. Z.ich op de knie werpende, werd hij door den Koning
onmiddelijk opgericht, omhelsd, en gekust; vervolgens ook door de afgevaardigden
der Staten begroet, trad deze 't huis in, doch bleef er niet lang toeven, daar hij
terstond naar Den Haag wilde. Onder klokgelui en welkomstschoten, reed hij er
's avoods tegen zes uur binnen, terwijl de straten vol menschen stonden, en flam-
bouwen of kaarsen uit de huizen brandden \ Op herhaalden aandrang der Staten,
hield hij er vijf dagen later een plechtige intrcê. Toen, als Rotgans, zong,
Den Haag zoo prachtig noodde al 't land
Ten feest, daar duizend, duizend menschen,
Toevloeiende van allen kant,
Met handgeklap en zegenwenschen
De lucht vervulden, op 't geluid
Van klokken, trommen, en trompetten, J
Wier weerklank aan de wolken stuit. |
De buiger laadt en lost musketten; ;1
De vanen waayen; elk verricht ll^
Zyn aanbevolen dienst en plicht.
' Zie het WaeracUig Meiaas van Symen Jansz. Hartevelt, die den Koning uyt BngeUnd naer Bol-
land heeft overgehragt.
DES VÄ.DERLANDS. ' 545
Den Haag viel op dees biyden dag,
Te klein; men klimt op kerk en daken;
't Geschut braakt bliksems, donderslag,
En groet den Vorst uit kopren kaken.
De vreugd blijft, schoon het daglicht vlucht;
De vlam ontsteekt de vuurtooneelen;
De vuurpijl kust en streelt de lucht;
Een maatgezang van snaar en kelen
Klinkt lieflijk door de straten heen.
Geen slaaplust kan de blijdschap smoren;
Geen nacht verveelt, maar groot en kleen
Laat zich tot aan den morgen hooren.
Zoo juicht Den Haag, die 't al geniet
Nu :zij den Koning wederziet ^
Eerepoorten waren op verschillende plaatsen opgericht. Het meest blonk die op de
groote markt voor den ingang van de Hoogstraat uit , aan weêrszïj met zeven schil-
derijen en latijnsche opschriften prijkend; onder 't wapen van Den Haag, den wel-
bekenden Ooyevaar, midden boven de poort afgebeeld, las men er: Hier is de wieg
der Goden {Hic incunabula Divitm). Al vroeg in den avond , omstreeks half zeven, begon
men de vuurwerken in den vijver aan te steken, na eerst uit 30 metalen stukjens,
aan den vijvermuur geplaatst, met kracht geschoten te hebben; in sierlijk licht ver-
toonde zich daarop het koninklijk naamcijfer W. R. Een Herculesbeeld, daarvoor op
een staketsel aangebracht, sprak van de acht reuzenwerken, die hij te volvoeren had:
Godsdienst en Vrijheid vast te stellen; Europa's rust te verzekeren; 't gezag van 't be-
wind te bekrachtigen; het welzijn der gemeente te vestigen; eendracht onder de naburen
te handhaven; de zee en den handel te beveiligen; den roem van den staat te bevorderen,
en een vasten en zekeren vrede te sluiten. Rondom brandden er in den vijver hon-
derden pektonnen op staken, en uit een schuit werden watêrballen, waterkaarsen,
waterkogels, waterbooten, watermortieren, waterrotten, en vuurspuwende dolfijnen
aangestoken, die telkens met zware slagen afgingen. Na den eten, ten twee uur, was
de Koning van 't Hof uitgereden, langs Plein en Doelen, over den Vijverberg en de
Kneuterdyk, het Noordeinde door, den wal om naar 't Westeinde, waar hij aan de
rijk versierde en beschilderde honslaarsdijksche of loosduinsche brug door de haagsche
overheid ontvangen en verwelkomd werd. Van daar af stonden, 't Wesleinde door,
langs de groote markt, en door de Hoogstraat, tot op de Plaats, de zes vendelen
haagsche schutters gerangschikt: eerst die van 'l oranje-blanje-bleu-, dan die van
' Aan Z. K, M. Willem III, op zijne oOerkomsU in Rolland,^ 1691.
® Zie bijgaande prentverbeelding.
IVe deel, 2e stuk. qq
-ocr page 549-546
β
Α ·'
ü
't groene, columbijnen, witte, oranje, en blauwe vendel Een «grouwelijke menigte
Yolks» was overal op de been, zoo luid juichende: «lang leve de Koning, onze Stad-
houder!» dat het zijn haagsche hart goed moest doen, en meer dan te kermis doen
gaan ^ Twee dagen later vertoonde hij zich in de Algemeene Staten, Hun Hoog
Mögenden betuigende, hoe «God-almachtig zijne onderneming had gelieven te zegenen,
met meer geluk en voorspoed dan hij zich ooit had kunnen voorstellen; dat hij de
hem aangeboden kronen had aangenomen, om den godsdienst, welstand, en rust in
de drie rijken te bewaren, en in staat te zijn, de bondgenooten en vooral dezen staat
krachtig te kunnen bijstaan, en tegen de groote overmacht van Frankrijk te helpen
waarborgen; dat hij wel gewenscht had, dien bijstand al aanstonds te hebben kunnen
bieden, doch daarin door de zaken in Ierland verhinderd was geweest; dat hij, deze
thans in wat beter staat gebracht ziende, was overgekomen, niet alleen om zich met
de hooge bondgenooten over den aanstaanden veldtocht te beraden, maar ook om
zyn werkkring als Kapitein-generaal dezer gewesten te aanvaarden; dat hij van zijn
jeugd af een zeer groote genegenheid en liefde voor dezen staat had gehad, en, zoo
die vermeerderd konden worden, dit door al de blijken van genegenheid, bij de
regeering en in de gemeente ervaren, zeker geschied zou zijn; doch dat ze te groot
waren, om voor vermeerdering vatbaar te zijn, en hij ze altijd m die mate zou hou-
den, en al wat in zijn vermogen was, tot beider welzijn zou bijdragen, altoos gereed
wezende, om zijn lijf en leven voor hen te wagen; dat hij hoopte. God hem tot
werktuig zou gelieven te bezigen, om het gevaar, waarin de Staat nog verkeerde,
af te wenden, en door 't herstellen der rust in Europa ook den Staat in volle zeker-
heid te stellen; dat hij dan gerust zou sterven, en zich verder in de goede genegen-
heid van Hun Hoog Mögenden aanbeval». Ook den Staten van Holland maakte hij
vervolgens zijn opwachting, ontving in de volgende dagen de gemachtigden der ver-
schillende Vorsten, verscheen den 14- in den Raad van State, om „ van al de leden
van den Raad begeleid, ter vergadering der Algemeene Stalen den staat van oorlog
voor dit jaar over te leveren. Den volgenden avond kwam de Keurvorst van Beyeren
naar Den Haag, gelijk die van Brandenburg reeds eenige dagen vroeger gekomen was,
en hij den 18- door den Landvoogd der spaansche Nederlanden gevolgd werd. Den
19- ging de Koning met beide Keurvorsten en andere Heeren ter valkenjacht om-
trent Zorgvliet, en middagmaalde den 20- met dien van Beyeren en m^t Castanaja op
Honslaarsdijk, na ook daar het jachtvermaak genoten te hebben. Dien dag en den
volgenden kwamen nog de Prins van Koerland, de Landgraaf van Hessen-Cassel, en
anderen, en veelvuldig werd nu de beraadslaging in 't Congres. Men besloot er, een
DES VÄ.DERLANDS. ' 547
aanzienlijke macht op de been te brengen, tot welker bekostiging evenwel de Republiek
en Engeland wel het. meeste moesten bijdragen. Tot half Maart bleef de Koning in
Den.Haag, om toen naar 't Loo te gaan, waar hem de berichten van't oorlogstooneel
echter geen lang verblijf zouden gunnen. Reeds den 18™ ontving hij er de verdrietige
mare, dat de Franschen Bergen in Henegouwen berend hadden, en haastte zich toen
den 21®® weder naar Den Haag, en vandaar naar Brabant. Zijne troepen vond hij er
echter te slecht nog toegerust, om aanstonds op te rukken, en zag dus met zorg de
verwarring te gemoet, waarin de te duchten overgaaf der stad de zaken dreigde te
brengen. Werkelijk moest hij dan ook reeds twee dagen later, den 9™ April, in 't leger
voor Hal nog «de droevige tijding» ontvangen, dat men, na zich, tevergeefs naar ontzet
uitziende, zoo lang mogelijk wakker verdedigd te hebben, door de slechtgezinde en
door de geestelijkheid opgeruide burgers gedrongen, den vorigen dag had moeten
zwichten en de stad den vijanden in handen geven. Met ^volle krijgseer trok de be-
zetting den 10®» af, en de Koning, het verder bestier weer aan Waldeck latende,
den lö®'' weder over Breda naar Holland, en een week later naar Londen, waar hij
«na een zeer gemakkelijke en voorspoedige reis» — wel een onderscheid bg die van
January ^ 's avonds van den 24«» gelukkig aankwam Waldeck was oud en
zwak geworden, en betreurde daarom te meer nog zijn afzijn. «Ik woü wel, dat de
Koning bij 't leger was», schreef hij Heinsius, den laatsten Mei, uit Anderlecht,
«want mijn oude hoofd zou mij eer kunnen begeven, dan men vermoedt; ik zal
echter mijn best doen» I Gelukkig was hij er in geslaagd, de 2400 man, die te Hal
gelegerd waren, van daar in veiligheid te brengen, vóór de Franschen er zich in
wierpen, en nu naar hun gewone krijgsmanier de arme stad verwoestten
Intusschen was de Koning toen reeds weêr een yeertien daag op 't vaste land
terug, na zich nauw drie weken in Engeland opgehouden te hebben. «Wij mochten
wel vragen, als die Utrechtschman te Rotterdam», had hij 's morgens van den 8®»»
lachende tot zijn Secretaris gezegd: «waar liggen hier de schuiten voor Nantes?»^
zoo spoedig zou hij tot zijn genoegen Londen reeds weêr voor Holland verlaten. Van-
daar trok hij eerst naar 't Loo en Dieren ter hertejacht, vanwaar hij de troepen-
beweging schriftelijk zocht te regelen, doch toen weder naar Brabant, om zelf werk-
dadig te kunnen optreden, zoodra hij er, den 1®" Juny, een brief van Waldeck ont-
vangen had, die hem zijn verlegenheid meldde. Na met zijn generaals de vijandelijke
' Zie zyne brieven in Van der Heims Archief, t. pl. bl. 31—38. ^ Aid. bl. 35.
® "Le Maréchal de -Luxembourg eut 1'ordre de renverser de fond en comble, sauf les églises, toute
la ville de Hal. Le lendemain tout croulait dans la viUe entamée par la mine et la sape". {Boussei,
Bist. de Louvois, IV. p. 473).
* Zie HuygenB DagloeTe, I. bl. 428,
-ocr page 551-548 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
te hebben, vond hij 't echter vooreerst nog ongeraden, haar aan te
tasten ^ Hij beklaagde zich niet zonder reden over de onpraktische zienswijs Tan den
brandenburger Keurvorst, die, in plaats van naar de voortdurend zoo bestookte Spaan-
sche Nederlanden te trekken, aan den Rijn bleef rondscharrelen, waar zijne'troepen
Toor 't oogenblik weinig of geen dienst konden doen. Van de fransche zijde kwam
zich daarentegen Bouffiers bij Luxemburg aansluiten, na zich Tan 2 tot 5 Juny met
het beschieten van Luik te hebben bezig gehouden, dat intusschen, hoe ook door
hem geteisterd - meer dan 3100 huizen raakten er in brand - niet voor hem
bezweek. Louvois wenschte dat Luxemburg en Vauban hetzelfde met Brussel gingen
doen; maar noch de een noch de ander toonden zich daarop belust. «Daar ik», schreef
hem de laatste zelfs, «niet heb gezien, dat het beschieten yan Oudenaarde, Luxem-
burg, en Luik, den Koning een duim breed gronds verschaft, en dat het hem daaren-
tegen veel kruit en krijgsvoorraad gekost, en zijn troepen uiterst vermoeid en verzwakt
heeft, heb ik, toen de maarschalk mij daarvan sprak, er maar op gezwegen; vooral
ook omdat het mij een zeer slecht middel docht, om bet hart van 't volk te winnen,
in een tijd, dat de gemoederen hier te lande zeer tot den Koning geneigd zijn». En
Luxemburg uitte zich geheel in gelijken zin. Tegenover den Koning-Stadhouder kreeg
hij intusschen last, slechts een waakzame houding in acht te nemen, en 's Konings
troepen aan geen slag te wagen, tenzij deze een beshste zegepraal met zich bracht.
Zoo wachtte zijnerzijds de Koning-Stadhouder te vergeefs op de gelegenheid, naar welke
hij snakte, door een schitterend voordeel te velde het in hem gestelde vertrouwen te
verhoogen, en moest werkeloos blijven rondtrekken, tot hij met half September ter
jacht naar 't Loo ging. Nauw was hij evenwel vertrokken, of de achterhoede van
't leger raakte slaags met de fransche ruiterij, ten gevolge Tan een eigen opdracht
des franschen Konings, zich Tan deze wat meer te bedienen, en het Toetvolk daaren-
tegen minder bloot te geTen. Door den plotselingen dood Tan LouTois, die den 16«"
July, op 50-jarigen leeftijd aan een beroerte overleden was, had namelijk die Koning,
thans zelf meer persoonlijk weêr werkzaam, begrepen, zijn meening op dit punt te
>oeten doen gelden, en bij zijn krijgslustigen maarschalk een gretig gehoor gevonden.
Door een dikken mist begunstigd, viel deze, met de uitgelezen troepen van's Konings
lijfwacht en een goed deel andere ruiters, den 19- September, in de Tlakte Tan
Peure onTerwachts Waldecks achterhoede onder den graaf Tan Tserclaes^lly aan, die
echter, door Ouwerkerk en Wassenaer Tan Opdam wakker bijgestaan, ?ich kloek te
weêr stelde; zoodat, na een heTigen strijd, waarbij Tan weêrskanten een 600 man
bleven, en Opdam zelf gewond raakte, de zaak zonder Terder geTolg afliep. DeFran-
■!f
li." / ■
- »ïLiia-iJÈS!
> Zie zijn schryven van 4 Juny uit Anderleeht, bü Van der Helm, t. pl. bl. 39.
® Zie beider woorden bU Rousset, t. pl. p. 476, s. j
DES VADERLATiDS. 549
sehen zelf moesten de deugdelijkheid der nederlandsche ruiterij ten volle erkennen,
terwijl de fransche Koning «het aantal officiers)) bejammerde, dat hij, bij deze proef-
neming met de zijne, «verloren had»
Ter zee was zoo min als te ïand dit jaar veel uitgevoerd, in spijt van al de pogingen
door de Staten en den Koning aangewend, en voor een goed deel om dezelfde reden:
de last aan den franschen vlootvoogd gegeven, zooveel doenlijk allen strijd te ver-
mijden. Door de Republiek was reeds in 't voorjaar een vloot van negen en dertig
zware oorlogschepen met de noodige fregatten, branders, snauwen, en ander klein
vaartuig uitgerust, en ditmaal door den Admiraal-generaal onder zijn Luitenant Cornelis ·
Tromp, in plaats van den L'.-admiraal Evertsen, gesteld, om Amsterdam te beloonen
voor den ijver, ten vorigen jare in 't uitrusten der schepen betoond I Een admiraal-
schip van 82 stukken, de Admiraal-generaal, werd voor hem gereed gemaakt, doch
hij zou het niet mogen betreden. Door een slepende ziekte aangetast, overleed hij na
veertien dagen kwijnens, den Mei, zoodat zijn vlootbeheer nu aan den Vice-
admiraal Van Almonde overging, onder wien beide andere Vice-admiralen Van de
Putte en Callenburgh stonden, terwijl het engelsche smaldeel, in plaats van Torrington,
den Admiraal John Russel aan zijn hoofd had. Twee weken na Tromps plechtige bijzet-
ting in 't delfsche praalgraf zijns vaders, den 20«·^ Juny, gingen de nederlandsche
schepen onder zeil, om zich met de engelsche in Torbay te vereenigen, en vernamen
daar dat de fransche scheepsmacht, onder Tourville, omtrent Heysand — op zijn Fransch
Ouessant — gezien was. Men zette nu derwaarts koers, om zoo tevens de nederlandsche
en britsche koopvaarders, die uit de Straat gewacht werden, te dekken. Deze liepen
intusschen op eigen gelegenheid te Kinsale behouden binnen, en ook van de fransche
oorlogsvloot werd niets bespeurd. Na de nederlandsche koopvaarders dus in 't kanaal
begeleid te hebben, van waar ze de reis onder de noodige geleischepen naar 't Vader-
land veihg konden voortzetten, zond men een smaldeel der vloot langs de fransche
kust, doch slaagde alleen in 't wegnemen en verbranden, onder de sterkten van Brest,
van een achttal fransche koopvaarders, en 't verjagen der overige, en van een oorlogs-
fregat. Tot half Augustus bleef men nu nog kruisen, keerde toen om nieuwe levens-
behoeften in te nemen naar Torbay terug, en ging van daar in de eerste helft van
September weder naar Heysand, doch werd er van een geweldig stormweêr beloopen,
dat de vloot uiteendreef, twee britsche schepen op strand jaagde, en een derde met
man en muis deed vergaan, maar van de nederlandsche alleen De Ruyters oude admi-
raalschip Be zeven Provinciën wat teisterde, zonder hun verder belangrijke schade te
ί Zie Opdams schrijven en dat van Waldeck bij Yan der Heim, bl. 44, v., en 'a Konings woor-
den bij Eousset, t. pi. p, 511. .
® Zie de woorden uit zijn schrijven van 24 Äug. '90, bü De Jonge, t. pl. bl. 246, aant. a.
-ocr page 553-550 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
„JIJ
yk..
-
Vi-
fi.' '
y
doen. Te Spithead weêr vereenigd, kreeg men last de grootste schepen naar huis te
zenden, en met de andere, 26 engelsche en 22 nederlandsche, in twee smaldeelen,
hel eene onder de Vice-admiralen Laval en Enno Doedes en den Schoiit-bij-nacht
Geleyn-Evertsen, het ander onder Ashby en Callenbiirgh, in de iersche en sp&ansche
zee te blijven kruisen. Om Duinkerken en zijn kapersin te sluiten was, in den zomer,
de amsterdamsche kapitein Hendrik van Tol, die in den slag bij Bevezier Cornelis
Evertsens scheepsvoogd geweest was, als■ Commandeur over een smaldeel van zestien
oorlogsschepen gesteld, dat met zes engelsche eerst onder denSchout-blj-nacht Bucking-
ham, daarna onder den ridder Aylmor, daartoe zou werkzaam zijn. Ongelukkig bracht
de weêrzijdsche naijver der britsclie en staatsche vlag te weeg, dat bij 't bezetten
der havenmonden de macht niet gelijkelijk verdeeld was en het britsche zestal dus
in zijn bestemming te kort moest schieten tegenover een zoo vaardig kaper-kapitein
vooral, als de Duinkerker Jean Bart was. Het gevolg was dan ook dat deze, in den
nacht van 25 op 26 July, bij donker en buyig weêr, met zeven oorlogschepen van
16 tot 34 stukken, een paar branders, zeven of acht kaap- en een half dozijn koop-
vaarders, in alle stilte de haven uitsneê, en het ruime sop bereikte, vóór men door
twee van de koopvaarders, die onder de nederlandsche schepen vervielen, iets van
zijn doen bemerkte. Zoo vond hij gelegenheid eenige rijke engelsche Moscovievaarders
te vermeesteren, tal van engelsche kolenschepen, en acht of negen hollandsche haring-
buizen te verbranden, terwijl de groote haringvloot te nauwernood aan zijn handen
ontsnapte. In September stevende Van Toll, op 's Konings last, toen naar Noorwegen,
om er den franschen vrijbuiter op te zoeken, doch mocht er niet in slagen hem
ergens aan te treffen, zoodat hij in December met geen andere uitkomst huiswaarts
keerde, dan het aanhouden en opzenden van enkele, ook onder onzijdige vlag varende,
met franschen krijgsvoorraad geladen vaartuigen I Daarbij kwam namelijk veel mis-
bruik voor, in 't welk vooral de deensche vlag betrokken was, zoodat het naar de
uitdrukking van een hollandsch scheepskapitein, wel leek, «alsof het in Denemarken
en Noorwegen schepen regende». Tot onaangenaamheden met verschillende onzijdige
machten — Denemarken, Zweden, Hamburg, Portugal, enz. — gaf het herhaaldelijk
aanleiding, en dreef daarom de Staten allengs tegen de zeeuwsche commissievaarders,
die zich met de jacht op dergelijke verboden waar vooral onledig hielden, maatregelen
te nemen. Onder die vaarders waren er anders, welke — als die der reekers Rochus-
sen, Gebrs. Sautijn ~ ook dit jaar weder blijk van wakkeren krijgsmoed gaven, bij
*
-ocr page 554-DES VÄ.DERLANDS. ' 551
't zich te weer stellen tegen den sterkeren vyand Geen nederlandsch scheepsvoogd
echter, die daarin zich vermeteler voordeed, dan schipper Hendrik Opmeer van de
Juffrouw Louize^ die, van Texel naar Cadix koers zetlende, den 22®" Augustus in
't kanaal ter hoogte van Heysand, door vier fransche oorlogschepen werd nagezet. Te
vergeefs door alle zeilen bij te zetten aan hun vervolging zoekende te ontkomen, en
door twee hunner, één van 64 en één van 70 stukken, ingehaald, beantwoordde hy
hun eisch van overgave, en belofte van goed kwartier, met de volle laag uit zyn
weinige stukken, en vindt zich nu weldra uit beide schepen zoo bevig bestookt, dat
hy, hoewel eerst hun vuur naar zyn beste vermogen onder 't roepen tot zgn volk
van «Vivat Oranje! courage!» beantwoordende, zyn bodem eindelyk in brand ziet
schieten, en geene andere uitkomst weet, dan in 't water te springen, en zwem-
mende zyn leven te redden. Door een der vgandelyke sloepen opgevischt, en door een
der ^fransche scheepsvoogden gevraagd, hoe hy er toe kwam zich tegen twee zulke
schepen te weer te stellen, gaf hy ten antwoord, dat «een kloek man zijn vyand
onder de oogen moest durven zien», eri dierf daarop dan ook de lofspraak van den
ander niet, dat hy hem inderdaad voor een «braaf soldaat» hield ^
Met beter gevolg en vruchtdragender uitslag dan ter zee of op 't vasteland, werd
in den zomer en 't najaar voortdurend in Ierland gestreden, waar, na 't vertrek van
den Koning, de Heer van Rheede-Ginkel, Amerongens krijgshaftige zoon, het bevel
over het leger gevoerd had. Te Mulligan in Leinster zyn troepen vereenigd hebbende,
was hy, in 't begin van Jüny, van daarnaar het door den vyand versterkte Ballymore
opgebroken, en had dit den volgenden dag -na luttel uren beschietens vermeesterd.
Van daar stak hij naar het aan beide boorden van den Shannon , op de grens van Leinster
en Coiinaught gelegen Athlone, 't welk door het fransche legerhoofd, dat thans over Koning
Jacob's troepen gebood, Saint-Rhue — dezelfde, die voor weinig jaren in Frankrijk
zpo tegen de ketters gewoed had — te sterk werd geacht, om ingenomen te kunnen
worden, doch voor Ginkel's wapenen toch zou moeten bezwijken. Eerst maakte zich
deze van de aan de Leinsterzij gelegen engelsche stadswijk meester, bestookte toen
eenige dagen aaneen de zwaar versterkte steenen brug over de Shannon, doch ging
er ten slotte, na gehouden krijgsraad, den 11®" July — op den jaardag zelf der over-
winning aan de Boyne — toe over, de bruischende rivier te doorwaden, en zoo stor-
menderhand ook de iersche stadszij te vermeesteren. Tot verbijstering van Saint-Rhue,
die op weinig uren afstands gelegerd was, slaagde de onderneming ten volle, en
deed hem nu in de richting van Galway aftrekken, en aan de overzij der Suck by
't oude en bouwvallige slot van Aghrim stand houden, van zins daar den vijand in
't open veld te verbeiden. De plaats was goed gekozen, en door een haast ontoegan-
' Staaiyens, zie ald. bl. 269, en vv. ^ Zie ald. bl. 260
-ocr page 555-552 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
k^k^eras gedektTle vergeefs werd dan ook 's morgens van den 22-herhaaldelijk
een aanval beproefd, en scheen de krijgskans geruimen tijd den Jacobieten gunstig.
Hun tec^enstanders lieten zich daardoor echter niet afschrikken. Horden van njs en
biezen Lden over den drassigen grond gelegd, en zoo een breeder pad voor de be-
storming van Saint-Rhüe's versterkingen verkregen; hij zelf snelde ter verwermg toe ,
doch werd door een kanonschot getroffen, dat hem zijn hoofd wegschoot. Zijn dood,
voor zijn manschappen en officieren geheim gehouden, bracht verwamng onder zijn
troepen teweeg, dien 't nu aan een doeltreffend krijgsbeheer en geregelde leiding ont-
brak. Ras werden dan ook hun versterkingen met het zwaard in de vuist overmeesterd,
en zij deels naar Galway, deels naar Limerick op de vlucht gedreven, terwijl meer
dan 4000 hunner dooden het slagveld bedekten, waar hun zegevierende vijanden, die
slechts een duizendtal hunner manschap zagen sneven, den nacht doorbrachten, om
daarna weldra hun overwinningstocht te voleinden. Te recht toch werd te Londen,
op 't vernemen der blijde krijgsmaar, de groote overwinning bij Aghnra als het feit
beschouwd dat het pleit van Koning Willem ook voor Ierland beslechtte ^ De dood
van den gehaten franschen ketterjager Saint Rhue werd er met welgevallen gehoord I
Galway waar zijn onderbevelhebber D'Usson bevel voerde, gaf zich na luttel dagen
over onder voorwaarde, dat de ruim twee duizend man der bezetting met volle krijgseer
naar'Limerick mochten aftrekken, voor 't welk nu, als laatste toevluchtsoord van
den benarden vijand, op nieuw het beleg geslagen werd, den eigen dag - 21 Au-
gustus - waarop Koning Jacobs onderkoning, de grijze" Tyrconnel, na een lustig
middagmaal met D'Usson en andere vrolijke Franschen, plotseling in een beroerte
stierf De belegeraars, thans beter dan bij 't eerste beleg van geschut en krijgsvoor-
raad voorzien, konden met kracht de belegering doorzetten. Toch duurde het meer
dan vijf weken eer de bezetting, na de bestorming en vermeestering der schans aan
dé brug over de Shannon, over de overgave ging onderhandelen, die op eervolle
voorwaarden den 14- October plaats greep. Een groot deel der lersche troepen scheepte
zich, tengevolge daarvan, naar Frankrijk in; en Koning Willem, nog vóór 't emde
der maand uit Holland te Kensington teruggekomen, verhief Ginkel, ter gedachte^
zijner iersche wapenfeiten, tot Graaf van Athlone en Baron van Aghrim, gelijk
den franschen uitgewekene Ruvigné, die hem aan 't hoofd zyner landgenooten
wakker had bijgestaan, tot Graaf van Galway. Ginkel's vader, die |als gezant der
Stalen te Kopenhagen vertoefde, kwam daar, even vóór de overgave van Lime-
rick, te sterven % na een week of wat vroeger een handelsverdrag metj de Staten en
Engeland tot stand gebracht te hebben. Zijn lijk werd te scheep naar Holland ver-
1 Zie Evelyna aant. in zyn Diary, op i^/« 3\i\y, p. 546. ® Aldaar.
3 Zie HuygenB Daghoeïa, I bl. 504.
-ocr page 556-DES VÄ.DERLANDS. ' 553
voerd, en in de kerk zijner Heerlgkheid bygezet. Buiten hem en Tromp verloor de
Republiek dit jaar de Luitenants-generaal Weybnora en Aylva, van welke de eerste,
thans bevelhebber van Breda, in February, in den Haag, aan een beroerte overleed
de laatste, korten tijd later, aan de gevolgen van een val van 't paard, op dé jacht,
en waarbij hij zich gevaarlijk aan 't hoofd bezeerd had. Twee wakkere en ervaren
krijgsoversten, door den Staat maar al te noó gederfd, en moeilijk naar waarde te
vervangen.
Hadden in Ierland thans de wapenen van Frankryks deerniswaarden beschermeling
voorgoed het onderspit gedolven, de Franschen zelf waren in het door hen aan-
getaste Savoyen niet gelukkig geweest. Wel had hun opperbevelhebber, de schrandere
en doortastende Maarschalk Catinat, in de eerste helft van Juny Carmagnola genomen;
doch toen hij daarop door den ouden Luitenant-generaal Bulonde, een wakker soldaat
maar. besluiteloos veldoverste, en den hem toegevoegden gedachleloozen Markgraaf
van Feuquiéres, het beleg voor het om zijn ligging tusschen Piémont en Nizza zoo
belangrijke Coni of Cuneo deed slaan, zou hij, hoewel zelf van vrij nabij de bewe-
gingen gaslaande, hen maar al te zeer het hoofd zien stooten. Eerst greep er een
ondoordachte aanval op de sterke buitenwerken plaats, voor welke zyne dringende
waarschuwing er tegen te laat kwam, eu die op het verdrijven der Franschen door
't vuur van den vijand uithep, en wat later verloor Bulonde zoozeer het hoofd, en
zag zich daarbij door Feuquiéres zoo weinig bijgestaan, dat hij, op 't aannaderen van
wat ontzettingstroepen, overijld aftrok. Om toch de belegerde plaats bij te springen,
had de 27jarige Prins Eugenius — de jongste zoon van wijlen Mazarin's bekoorlijke nicht
Olympia Mazzini en den Graaf van Soissons, uit een zijtak van 't Huis van Savoyen—
die, na in den turkschen oorlog zijn sporen reeds verdiend te hebben, thans als bevel-
hebber der bondgenootschappelijke troepen in Italië werkzaam was, zich met wat
spaansche en duitsche ruiterij op marsch gemaakt. Zoodra Catinat daar, der4 27®" der
maand, bericht van kreeg, had hij zich gehaast, een groot aantal ruiters en voet-
knechten onder den Heer de Saint Sylvestre tot bijstand af te zenden, In steê van
dezen echter af te wachten, was Bulonde, alleen op 't gerucht van 's Prinsen nadering,
in den vroegen ochtend van den 28®", met achterlating van een stuk geschut, dal
zyn ailuit verloren had, allerlei krijgsvoorraad, en een zestig gekwetsten in een naburig
klooster, opgebroken; zoodat Saint Sylvestre, met zijn versterking aankomende, hem
en zijn manschappen vertrokken, en niets anders te doen vond, dan zoo spoedig
mogelijk zelf weêr af te trekken, en Catinat het betreurenswaarde feit meê te deeleff I
1 Ui
"Geen vjjand die hem ooit verschrikten of verraste", zong zekere P. Nuyts hem daarom na:
t V\a8 de Oppermacht alleen, die hem ontharrenaste" {Puntdichten, 1691).
' bi) EouBset, t. pl. p. 495, en verg. Arneth's Frins Eugen von Savoyen {Wien, Um) I. S. 61,
JVe deel, ge g^j^jj^ ^^
ALGEMEENE GESGHIÊDENIS
Öéen^^^tüm later ™ Prins Eugenias ter plaatse, niet weinig verrast, het beleg
reeds geëindigd en den vijand vertrokken te zien. Een week of wal later sloeg hij
daarop zelf het beleg voor Garmagnola, dat hij den 8- October, na elf dagen inslaitens
bemachtigde. De verkiezing van een nieuwen Paus, door 't overlijden in dit voorjaar
van den meer dan SOjarigen Alexander VIII, vorderde vijf maanden tijds, voor zich
de saamgekomen Gardinalen op één persoon in genoegzamen getale konden vereenigen;
toen vestigden zij, den 12«'^ July, hunne keus op den voor Frankrijk gunstig ge-
stemden Antonio Pignatelli, die nu, als Innocentius XII, de pauselijke waardigheid
»
aanvaardde Κ
In de Landvoogdij der spaansche Nederlanden werd met het einde van 'tjaar, op
aandrang van den Koning-Stadhouder, de Markgraaf van Castanaga, wiens voortvarend-
heid en belangsteüing in 's Lands zaken steeds wel wat te wenschen overliet, de
krijgshafte Keurvorst van Be)eren en keizerlijke legeroverste, Maxirailiaan Emmanuel,
door den spaanschen Koning aatigesteld. Op zijn ijver voor de goede zaak in dezen
mocht men te meer nog vertrouwen, als hij zelf, 's Keizers schoonzoon, door de
. moeder zijner jonge vrouw, als geboren spaansche Infante, na kinderloozen doode van
den Koning, aanspraak op de erfopvolging in de Nederlanden kreeg. Gaarne had
daarom ook het spaansche Hof aan Koning Willem's voorslag gehoor gegeven, doch
er niet toe willen overgaan, den Keurvorst uit zich zelfde Landvoogdij aan te bieden,
tot eindelijk, door 's Keizers bemiddeling, alles in orde kwam, en de Keurvorst,
door hem gepolsd, zich onmiddelijk bereid toonde, haar te aanvaarden. In Maart van
't volgende jaar kwam hij naar Brussel, en keerde Castanaga kort daarop naar Spanje
terug. Als spaansch gezant in den Haag was sedert eenige maanden Don Francisco
Bernardo de Quiros werkzaam, daar zijn voorganger, Golomma, in 't voorjaar van daar
naar Londen verplaatst was. De algemeene Staten hunnerzijds vervingen dezer dagen
hun gezant te Madrid, den ervaren Goenraad van Heemskerk, dien zij in Maart als
vredebemiddelaar tusschen Keizer en Sultan naar Weenen afvaardigden, door hun
gezant te Londen, Van Gitters, die daar evenwel vooreerst nog eén geruimen trjd
bleef. Naar Zwitserland hadden zij, in 't belang der algemeene europees^.he zaken, sedert
eenigen lijd, als buitengewoon gezant, Pieter Valkenier, afgevaardigd, met het doel
vooral, om de zwilsersche regeering tegen de fransche treken te waarschuwen, aan welke
zij van Savoyen uit wellicht bloot stond, en om haar, met het oog daarop, te
bewegen zich bij de bondgenoolen van 't Haagsch Gongres aan Ie sluiten. De Franschen
echter, op geen meerder vganden belust, wisten van hun kant dej Zwitsers mei
betuigingen van vriendschap en goede verslandhouding te paayen, zoodat zij zich dan
554
DES VÄ.DERLANDS. ' 555
ook door hen belezen lieten, hun zoowel als den Duitschers Ie veroorloven, de werftrom
in hun Cantons te roeren.
Een rumoer van gansch anderen aard, dan dit oorlogsgetrommel, had dit gansche
jaar de stad Amsterdam beroerd, en er de kerk- en burgergemeente in opschudding
gebracht. Een uit Friesland herkomstig predikant van bespiegelende geloofsrichting,
Balthazar Bekker, die ook daar reeds door zijn minder onvrijzinnige gevoelens aanstoot
had gegeven, had zich veroorloofd in een boek, dat hij Be hetoooerde Wereld be-
titelde, tegen al de ongerijmde sprookjens —j «het overschot der bijgeloovigheden»,
als hij ze noemde, «dïe de gemeenschap met het Pausdom in vorige tijden over de
Kristenwereld gebracht had» — op te treden, omtrent het wezen en de werking der
booze geesten, en met name des Duivels, in zwang. Hij had dien Duivel, als geschapen
en door God overweldigden en, als een «bandrekel», in ketens geklonken geest, in de
Hel gebannen, hem de macht ontkennende van daar in de bovenwereld te komen
spoken, er tot schrik en ontsteltenis der angstvallige gemoederen rond te waren, en
zich onder afzichtelijke vormen te vertoonen. Dit had bij zijn meer bekrompen ampts-
broeders en hun bijgeloovigen aanhang de grootste onrust gebaard, doch van de andere
zij ook tal van minder bekrompen medestanders opgewekt, zich voor hem te verkla-
ren en tegenover die eersten zijn partij te trekken. Zoo was alles in rep en roer ge-
raakt, en voor of tegen den vrijmoedigen Duivelbanner in de weer, en ook buiten
Amsterdam reeds menige pen tegen of voor hem gescherpt. Het felst had zich de
utrechtsche herder en leeraar Brinck tegen zijn «Godslasteringem), als hij ze uitkreet,
uitgelaten, en zijn «veel bloeyende en lieftalige gemeente» tegen Bekkers boek ge-
waarschuwd, waarin, «tegen de geloofwaardigheid van het Goddelijk Woord aan, aan-
gaande de natuur en werking der Geesten uitgebraakt waren, én dat niet zonder een
bittere beschimping van dat Woord, de allerschadelijkste stellingen en gevoelens; ge-
voelens, tienmaal erger dan die van de Socinianen, want die ketteren nog erkennen,
dat de Heere Kristus een heilig en geloofwaardig mensch is geweest, die in der tijd
tot een God gemaakt is; maar de auteur van het zoo geroemde bock, indien hij
waarheid sprak, zoo moest Jezus, en te gelijk met hem de Vader en de H. Geest
niet anders geweest zijn — wat Kristen beeft niet, om het uit te drukken? — als
bedriegers, die, sprekende in den Bijbel van de werkingen der goede en kwade gees-
ten , niet anders zouden gedaan hebben, als de menschen in alle eeuwen met valsche
verhalen, daar niet met al aan en was, te abuzeeren. En wat nood ware het geweest»,
— zoo ging hij voort — «dat van Hobbes of Spinoza of haars gelijken, de oude
laster yan het Heidendom weder opgekrabt was uit de Hel, of van iemand anders
die builen de kerke was? Maar eenen, die in de schoot dier kerke zoo weeldig is
gehandeld, een predikant in het wijdvermaarde Amsterdam, die in het openbaar leert,
de formulieren van eenigheid geteekend heeft, ja, die, toen men hem ter genoemder
1560 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
'αν ~
Naar 't Noorden bö den kouden Beer. Hij tracht den Duivel van ter zijen Nu niet te schelden, dan te vleyen, Gelijk zijn broeders zön gewoon; Maar komt hem voor de vuist aanranden, En maakt zijn macht en werk tot schänden, Ja, bonst hem gansUjk van den troon; Hij opent de aloude gordijnen, En doet die schim aan 't licht verschijnen, Met eigen verven opgesmukt, Gaat net, van stip tot stip, verklaren. |
Wat de ingebeelde spoken waren, Hiertoe verleen God alle zegen. |
«Wel Bekker», riepen anderen hem aanmoedigend mt:
Wel, Bekker, ga zoo voort den Duivel te bestoken,
Al zou het in de Kerk en Scholen daarvan rooken;
Die bullebak moet weg, 't verstand moet zijn verlicht!
't Ia lang genoeg gedut! de waarheid baart geen haat
Als bü het Duivelsvolk, dat nog niet recht verstaat
Wat waar of leugen is; waartoe veel letterkwanten
Geen van de minste zijn, om Duivels voort te planten.
Heb dank dan, Bekker, dat gij ons zoo vaak vertoont,
Bö wie de Duivel heerscht, en waar de Waarheid woont
Gaat voort, gy doorgeleerde man.
Schoon dat uw pen verstomt weetnieten.
Laat u uw schrijven niet verdrieten.
Maar leert en schrijft, zooveel 't slechts kan.
Totdat de Duivel in 't geheel
Uit onze herten is gebannen,
En wü met Godes geest aanspannen,
Om te behouden 't beste deel®.
«Juicht, juicht», riep weder een ander der stad zijner prediking toe:
Juicht, juicht, ο jeugdige Amstelstad, |
Daar leit de Satan zoo geboeid Die met zijn knods sloeg eene brés |
1 Gestrooide Zegepalmen op het doorwrochte tverh van den Er. S. B,, enz.
« Aan den Seer BeTcTcer in Versoheyde Qedigten, so voor als tegen, enz. Gedr. voor de Lietheb-
bers, 1692. » Zofdigt ter eeren van Έβτν>. Godzaligen en Hooggeh Eeer Dr. B. B. Aldaai.
DES VÄ.DERLANDS. ' 1561
Als zulk een Hercules met zijn knods werd hg ook op een penning afgebeeld, te
zyner eer geslagen, en waarvan het in rijm dan heette:
De Duivel, die eertijds uit misverstand geboren,
En van de preêkers was tot Bullebak verkoren,
Wierd onlangs weggejaagd door Bekkers kloeke hand,
Die met zijn Letter-knods nu pronkt in Nederland.
Door list en zotheid was dit dier zoo hoog verheven,
Dat men de menschen meer voor hem ais God deed beven;
Heer Bekker trad te veld en joeg hem uit ons land.
En staat nog met zijn knods heldhaftig in de hand.
Dit Iduehtig monsterdier, de speelpop van de gekken,
Moest door Heer Bekkers werk uit kerk en huis vertrekken,
En leit nu in de Hel gekluisterd aan een band,
Wijl Hercules zijn knods zwaait door gansch Nederland.
Wie laakt dees heldendaad? wie scheidt den knecht des Heeren?
Het Duivelsrot, dat staag Gods macht en eer wil deeren
Door Duivelsspokerij en beestig onverstand; ^
Maar Bekker houdt zijn knods kloekmoedig in de hand'.
Men maakte het hem anders zuur genoeg, hem overal «voor een ketter, een
dwaalgeest, een uitzinnige» uitkrijtende, en zich niet ontziende, «deze schimp- en
lasterwoorden voor den stoel der waarheid onder 't volk uit te donderen», en hem
«in zekere prullen van boeken» zwart te maken; in welke prullen de Duivel aardig
werd opgehuld, en — bg manier van spreken — met fontanjes en statieuze kleede-
ren versierd, en op een zoo hoog verheven troon gezet, als B. hem in zijn boek had
omlaag gesmeten». Zoo ras was zijn werk niet in 't licht, of — als zich een zijner
groote voorstanders uitliet ^ — «een deel slechte maats, die hier en daar voor predi·»
kanten spelen, begonnen te zien, dat hij in zijn tractaat den weg baande, om alle
moeilijke schriftuurplaatsen, daar men tot nog toe zoo wal slordig overheen had ge-
loopen, wei en behoorlijk uit te leggen, en 't geen men tot nu toe niet had verstaan,
verstaanbaar te maken; maar dat, om dien weg in te slaan, wat meer wgsheid en
versland van noode was als die maats hadden; en daarom wilden zij 't liever voor
den Duivel, tegen God en Dr. Bekker opnemen, en niet alleen dien Duivel, dien
hy uit de wereld en uit de kerk had geboend, wederom inhalen, maar zich ook aan
hem meten, met hem-zelf uit de kerk te boenen en van zyn preêkampt te berooven».
De Duivel uitgebeend (moest) weêr zjjn ingehaald;
Men lijdt niet dat de Held met dezen zegepraalt;
^ TriumpMigt op de medalje of penningh, enz. aldaar.
' In de Aardige Duivelary, voorvallende in deze dagen j begrepen in een brief van een Heer 1θ
Amsterdam, geschreven aan een van zijn vrienden te Leeuwaerden in Vriesland.
ï ."«.siT-i - --<· :
' " ' ' . . 'Λ - c
Gewoonte klimt ten troon, 't moest op zun Heidensch wezen:
De Godheid lieven, maar den boozen Nikker vreezen.
Neen, dappre Hercules, leg af uw knods; 't gedrocht,
Dat gij ontlijft, moet weer in 't leven zijn gebrocht.
De aardkloot, als voorheen, door spoker« veroverd.
Zal blijven in dien vorm begoocheld en betooverd.
Herroep uw pentriomf, waarvoor de Helhond vlucht
En elk zön oogen nijpt; - dit's al te zuivre lucht 1 —
Dees stralen blikkeren, men kan ze niet gedoogen,
Der Schriftgeleerden haat is van geen klein vermogen
Een Cominissie uit den amsterdamschen kerkeraad werd met het onderzoek van
zijn boek belast, en wist er allerlei kwaad uil te zuigen; doch Bekker verklaarde in
den vollen raad, bij zijn werk en gevoelens Ie blijven; deze liet hel echter in zijn
notelen als «verfoeilijk)) aanteekenen. Öp gelijke wijs gingen er de Gecommitteerden
uit de Edamsche Synode, op welke hij zich beroepen had, meê te werk, en gaven
daardoor een zijner vrienden zelfs tot de waarschuwende rijmen aanleiding:
Vertrek, ο Bekker, vlucht! zoek uw heil in uw hielen;
De heülooze Helhond breekt thans ten kerker uit:
Hij zal u, vlucht gij niet, als een AValdens ontzielen 1
Gij blüft? Hoe, waant gij, dat die Geest geen menschehuid
Aantrekken kan? Gij zult, wacht slechts eenige dagen,
Zien, hoe u zelfs Edamsche Satans kunnen plagen
In de stad zelve zocht men de Overheid tegen hem op te zetten; doch deze toonde
zich «wijzer)), en Heeren Burgemeesleren lieten den kerkeraad weten, «dat ze niets
liever zouden zien, dan dat de broeders niet alleen in rust en vrede met elkander
leefden, maar ook de rust en vrede onder de gemeente», die ze nu door hun «tieren
en razen)) legen Bekker en zijn geschrift voortdurend bleven beroeren, «bevorderden)).
Daardoor wat ingetoomd legden ze hem den 23- Augustus dertien artikelen ter onder-
schrijving voor, die hij een week later met een weigering, dat te doen, beantwoordde,
van zijne zijde zich intusschen zoo toegefelijk toonende, dat hij hun zelfs een schrijven
aanbood, waarbij hij ronduit verklaarde, dat hij wel wenschle, zijn geschrift «zooveel
opschudding veroorzaakt hebbende in en buiten de kerk, niet uit zijn handen te hebben
gegeven noch door den druk onder elks oogen gebracht; daar dit echter nu te laat
en niet te herdoen was)), aarzelde hij niet «openlijk te betuigen, de hei^ toegedichte
beginselen van Spinoza te verfoeyen % geloovende dat er geesten zijn, in de H. Schrift
'V
-ocr page 562-DES VADERLANDS. 561
Engelen genaamd, goede en kwade; dat het hoofd der goede Engelen Michael, der
kwade Duivel en Satan genoemd wordt; dat de goede Engelen, in de volmaaktheid
hunner schepping volhardende,, Gods Engelen genaamd worden, en dat Hij die gebruikt
na Zijn believen in 't uitwerken Zyner oordeelen, tot dienst Zijner uitverkorenen en
lot straf der Goddeloozen; maar dat de booze geesten van God afgevallen, en daarom
na hun hoofd des Duivels Engelen genoemd, in de heische verdoemenis versloolen, en
vijanden van de geloovigen zijn». Kon echter zoo een zijner aanhangers niet zonder
recht van hem rgmén;
Spinoza haat hü, Hobbes nieê,
Weërleit hun grond en valsche treken;
Lieft Jezus, bidt om heil en vreê;
Ziïn ijver is alzins gebleken,
Hy doet den Duivel Helwaarts gaan'; —
dit bleek echter den amsterdamschen en verderen kerkijveraars niet genoeg. Zij wilden
dien in de Hel gebannen Duivel en zijn hofstoet, tot schrik aller oude bestjens en jonge
kinderen en beider volwassen geestverwanten, vrij laten rondspoken in de wereld; en
zoo bleef hij, als die aanhanger verder schreef, «ten doel gesteld om naar te mikken».
De meesten volgden 't oude spoor
Om bybeltexten te verklaren,
De buitentreder, schoon Doctoor,
Heeft schimp en laster wedervaren,
Nadien hij, door beploegdèr geest,
Schoeide op een min gemeene leest.
Te Eome heerscht gewetensdwang.
Onbuigzaam vast gesmeed in Trenten,
Geneve, voor geen Eome bang,
Eischt mede, zoo het schijnt, de renten
Daar Dordt de hoofdsom van bezit.
Het woord is: blijft in uw gelidI
In dal «gehd» begeerde men den zoo gematigden, zich naar de Bijbellelter rich-
tenden , Duivelbanner te houden, en liel zich niet afschrikken door hel anders zoo
billijke verwijt:
Men vreest daar niet te vreezen is,
En schrikt voor 't schijnen der komeeten:
Men leeft bjj 't licht in duisternis
ekrom^pen tegenstanders van zijn eigen boek schrijft, dat "men dikwerf de boeken, die men verboden
I ebben met kent, en menigeen die 't verfoeid hadden het niet eens had gelezen" (Zie züa On-
eraoevlc en Antwoordt op Η request, enz. van 't jaar 1691).
' Λαη da Betoverde Weereld.
IV'' deel, stuk.
71
-ocr page 563-562 algemeene geschiedenis
_ En oogt op dwalende planeeten;
Men vreest, rampzalig is dat lot,
Den boozen Duivel meer dan God.
Men vreest verdichtselen van spook,
Weerwolven, uilen, vledermuizen,
Nachtmerriën, puur smook en rook;
Men schrikt in kerken en in huizen
Voor droomerü van dit gestel,
Alsof de Droes waar uit de Hel.
Men kruipt veroude doling na;
Hoe Wüft de wereld dus betooverd?
Waak op, ο mensch, 't is niet tê spa!
Docb Amsterdam'« kerkelijke drijvers toonden .ich aan dat oor doof, en wilden
van .een onttoovering noch opwekking hooren; men liet den man aanzeggen, dat
«de kerkeraad met zijn aanbod niet voldaan was», en dreigde hem met afzetting zoo
hi] geen andere voldoening gaf. Verwierp hij Spinoza, men hield hem Descartes voor:
Beroerder in Gods kerk door 't maken van uw boeken,
Een toovergeest heeft u het brein geheel bekneld;
Cartesius staat op uit 't graf, door η hersteld!
Keert liever weêr terug, en wilt de waarheid zoeken,
En dwaalt voortaan niet meer; want gij wordt oud en grijzer;
Benaat zijt gij gelijk: ei, word al dolend wijzer
Met het waarschuwend bijschrift dat «veel honden der hazen dood zijn», riep hem
deze en gene medestander zelfs toe:
Zwicht, Bekker, zw«gt, 'k zeg zwicht! Bestrijd geen Duivlen meer,
Gü zijt alleen te zwak om tegenstand te keeren:
Wat al gewapenden staan voor des Satans eer,
Om hem te helpen en doen op dees aard regeeren! |
Of twijfelt gy nog? ziet gü niet wat macht h« heeft,
En dat hy midden in uw medebroedren leeft ? ^
„Om 's BuiveU achtbaarheid moet hier een goed man lijden», klaagden anderen S
doch beseften tevens, hoe «'t is des Dienaars plicht voor .ijnen Heer te ''^»d-»·;»
dat, «gelijk ee„ «aardig afgezant, .oor 't licht» deed. Zij beproefden daarom tegen
ï dien bLompen geloofsijver des onverstands liever nog een laatste beroep op de
rede en de liefde:
I Keer tot de Reden; zij zal Bekkers arbeid prijzen,
1 ^ En u de plichten, die ga volgen moet, aanwüzen;
l^'f,-·''"
li ^ ;;;
l···'
B^mM
^ Aan Dr. JB. Έ. = Am de Hr. m Έ. ΡτβΑΚ tot Amsterdam.
« öeiZacAie» over Dr. B. JB.'s Betoverde wereld.
Λ '
DES VÄ.DERLANDS. ' 1565
Zoo God regeert, moet Hels- en Nachtgedrocht aan band; --
Moet daarom dit vernuft, dit groote licht van kant?
Volhard dan niet, 's mans deugd en hoog verstand te schelden
Laat liefde bü u, zoo de waarheid niet mag, gelden;
Ofschoon de Hel uit wraak zijn werken doemt en bant
Moet daarom dit vernuft, dat groote licht, van kant?
Houd op, wie dat gö zijt, een trefflijk man te zweepen
Voordat gij Bekkers geest beproefd hebt en begrepen:
Bewijst hem waar hij dwaalt; maar vreest gjj zjjn verstand,
Moet daarom dit vernuft, dat groote licht van kant?
Hun roepstem bleek echter tegenover Kerkeraad en Synode evenzeer te vergeefs,
als de vermakelijke Zendbrief in Bijbelstyl, door een ongenoemde Bekkers feilen bestrijder
op den preêkstoel, Pieter Schaak, als ware hij een voeslerling van 't verdraagzaam
Collegianten-Gesticht de Oranjeappel, «aan de Gemeente van Amstelopolis» in de pen
gegeven, en van den volgenden inhoud:
1. Petrus, een voesterling OfphanotropM, wenscht der gemeente in Amstelopolis
een goed gevoelen van den Duivel. 2. Weet, broeders, dat in 't midden onder
ons is opgestaan een spitszinnige broeder Hatzarbal, dien men ook Balthazar heet;
3. herkomstig uit den lande der Radbodinen, alwaar zijn vader ook weleer herder
was. 4. Deze dan, geliefden, brengt leeringen hervoor, die wij tot nog toe, bij gebrek
van naarstig onderzoek, niet geweten hebben; 5. leerende, dat men God meer dan
den Duivel moet vreezen; 6. ook jlat de Duivel, gelijk de Schriften zeggen, ons niet
deeren kan, maar met ketenen in duisternis gebonden ligt; 7. daar wij hem nochtans
voor onze oogen geschilderd zien met klauwen, poolen, ja horens op zijnen ruigen
afgrijslijken kop; 8. en wij ook zeggen, gelijk wij u daaglijks toeprediken, dat de
Duivel groote macht heeft; 9. alzoo wij gedurig ervaren in de kinderen der boosheid,
waarin nog de overblijfselen van zijn verdorven aard heerschen; 10. als daar zijn haat,
nijd, toorn, wraakgierigheid, leugen, heerschzuclit, lastering, achterklap, en wat
diergelijke meer is; 11. waarvan weinig, ja geen standen of Staten vrij zijn, ja zelfs
in 't midden des Sanhedrin ingeslopen; 12. en dat deze van den Duivel afgekomen
boosheden in de menschenkinderen zullen heerschen tot de voleinding der eeuwen.
»
13. Dus, schoon dat de Duivel geboeid ligt, beminden, vyacht u wel nauw voor zijn
vazallen, waarvan hg een groote schare in de wereld heeft, 14. te voorschijn komende
uit vele schuilhoeken, zoo klaarlijk blijkt uit de monden en schriften Jacobi, Florentii,
Equitis, Joannis, Piscatoris, Nicola'f, Cornelii, onze medewroeieren '; 15. ja Everhard ^
onze getrouwe letterknecht en leenschrijver heeft zich der zake des geboeiden Duivels
' Versta de verschillende tegen Bekker opgekomen godgeleerde twistschryvers: Schuta, Coster,
Ruyter, Visscher, enz. " Van der Hoocht.
1566 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
zeer ter harten getrokken; 16. pogende hem, door de tale des Paradizes, die hij ruim
zóo wel als den armen Duivel verstaat, te ontbinden, dat zijne belcziogen zyn ijdel
bevonden aan zijne rustplaatse; 17. want die booze eatjiven vreezen voor geen bezwe-
ring, nu men zoo grooten voorstand voor baar in Henrik Brinek ziet; 18. in welken
alle boosheden volkomelijk heerschen, meer als ooit, met alle lasteringen; 19. loonende
uit den van ouds bisschoppeliiken zetel, dat het Rijk der duisternis nog krachtig in
hem doorbreekt; 20. met welken wij geen gemeenschap willen hebben, als zijnde een
verrot lid, waardig afgesneden, omdat hij lastert 't geen hij niet en weet. 21. Wat
zullen wij dan meer tot deze dingen zeggen. Geliefden! houdt hel oude vast en ver-
werpt het nieuwe niet; 22. want schoon wij allengskens tot beier verstand komen,
zoo willen wy onzen broeder, en velen mei hem. ten gevalle, ons licht noode betim-
merd zien; 23. want ik zelve hebbe hem, tot driemaal toe, in 't aangezicbte weder-
staan, in tegenwoordigheid van de machligen des volks en de gansche Synagoge';
24. doch hij en deed zijn mond niet open, omdat het zyne beurte niet en was.
2.f>. Dies vermane ik u nogmaals, broeders, dat gij zgne leer niet aanneemt vóór dat
gy door onze predikinge grondig ondersteund zijt; 26. want velen onder ons hebben
groilijk gedoold door gebrek van kennisse, zyne schriften niet bevattende; 27. doch
nu, door ijver aangepord, zullen wij ons beste doen, u alles klaar te doen begrijpen.
28. Weest ondertusschen vreedzaam, alle vooroordeel aOeggende; 29. wetende, dal
voorts de tijd kort is, die onzen broeder, ons te onderwijzen, gegeven is. 30. Dus
biddet ondertusschen met ons, dat zijn licht ons tot een baken zg; 31. opdat gijlieden ,
als ook wy, namaals geen gezonde leere voor dwalingen uitkrijten, — Geschreven
tot Hydropolis, en gezonden door onze zuster Hatakrina, die vele schatten ziet, doch
weinige betrouwd zijn» ^
Intusschen bleef de zaak slepende, en dienden Bekkers weerstrevers een verzoek-
schrift bij de Staten tegen hem in, om zyn boek te verbieden, en «voorts te doen,
als Hun Edel Mog". tot wegneming van de gegeven ergernis, en tot bewaring van de
rust en vrede der kerk, zouden oordeelen te behooren»; doch de Stalen bleken zoo
min als de amsterdamsche Overheid belust, zich er in te moeyen , deels' waarschijnlijk
ook bevroedende, dat die ergernis en onrust niet zoo zeer zyne «schuld, als wel die
van 't nijdige misverstand zijner bestrijders en van hun drifligen yver voor den
Duivel was», al bleek het goed vertrouwen derzulken ijdel, die hoopten, dat ze openlijk
Bekkers^ «gevoelen zouden goedkeuren, en bevelen aller pen en taal daar naar te
schikken, en niet op zulk een wijs, als tot dusver, van den heischen'.bullebak Ie
DES VÄ.DERLANDS. ' 1567
leeren». Zg gingen daar evenmin toe over, als om den anders doeltreflenden raad Ie
volgen, hun, naar dezelfde aanleiding, door een van Bekkers wakkerste vrienden gege-
ven «de predikanten, die niet gerust wilden zijn, en nog verder, in faveur van
den Duivel, in de kerke wilden twisten en oorlogen, een musket op den schouder
te leggen, en ze tegen 't voorjaar daarmee naar de Spaansche Nederlanden te zenden,
om er tegen den gevleeschten Duivel te oorlogen. Zoo ze zich daar dan kweten, als
nu in de kerk tegen hun medebroeder», meende hij toch, «dal er de Franschman
genoeg meê zou geschoren zijn, en zg door hun dappere daden welhaast tot de hoogste
krggsampten bevorderd worden». Door de Staten ongemoeid gelaten, vonden zij't echter
wel zoo aangenaam, hun vinnigen strijd in Kerkeraad en Synode voort te zetten. En
na in January '92 door den eersten voor een paar maanden in zyn dienst geschorst te
zijn , werd toen de gehate amsterdamsche Duivelbanner, een halfjaar later ,·door de Synode
te Alkmaar, als «intolerabel» op den leerstoel der hervormde kerk, van zgn predikdienst
«geremoveerd»; 't geen «zeker liefhebber op Parnas» de volgende allesins toepasselyke
rijmen aan hem ingaf:
Wat is er al te doen! wat is er niet al gaans!
Men spreekt niet meer van Voets-, noch ook van Coccejaans;
Elk raast, elk tiert, elk schreeuwt, in huizen, schuiten, kerken,
Hoe dat de Duivel op een mensch en beest kan werken.
Heer Bekker die bevpeert, dat er geen Duivel is,
Die werkt op mensch of beest of maakt bekommernis;
Gü mist, Heer Bekker, want u 't preêkampt is verboden:
De Duivel die heerscht zelfs in Classen en Synoden;
Elk preekt hem op den stoel, men bant u uit de kerk·
Wat dunkt u, Bekker? zeg, is dit geen Duivelswerk?^
Het oorlogsvuur, waarin zijn wakkere vriend en voorstander zijn strijdlustige bela-
gers zoo gaarne had willen doen deelen, was toen een geruimen tyd reeds weêr bla-
kende. Ofschoon sedert half July van 't vorige jaar, door 't plotseling verscheiden op
slechts öOjarigen leeftijd van zijn doortastenden krygsrninister, van 's mans verderen dienst
verstoken, had Koning Lodewijk, overeenkomstig zijn, by die gelegenheid, lot zijn
verschopten engelschën medebroeder gesproken woord, dat cr beider zaken niets minder
om zouden voortgaan, alles op denzelfden voet voortgezet. Ook voor dit jaar had hij dus,
met behulp vooral van Louvois' geestverwant Chamlay, zijn oorlogsplan weêr beraamd en
ten uitvoer gaan leggen, en spiegelde zich Koning Jacob, in spyt van al de in
Ierland geleden scha, de herovering van zyn ontweldigden troon, met den gewaanden
' In 't Vervolg van de aardige Duivelary, enz. bl. 44.
® Meêgedeeld in Den iviumpheerenden Duyvel, spooTcende omtrent den Berg van Parnassus, mz.hï.Zés.
-ocr page 567-1568 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
bijstand van tal zijner onderdanen, reeds voor. Hij vond zich in dien waan gesterkt
door de trouwlooslieid van Marlborough, die voorhad, Parlement en leger van Koning
Willem te vervreemden: in 'l eerste een voorstel door te drijven tegen den toenemen-
den invloed van zijne hollandsche gunstelingen, en het tweede voor Jakob zelf te winnen.
Het snoode plan werd echter in zijn geboorte gestuit door den ongegronden achterdocht
der engelsche Jakobieten zelf, die, ten onrechte duchtten, dat Marlborough niet voor
den uitgeweken Koning, maar voor zijn dochter Anna, bij welke hij en zijn vrouw in
groot aanzien stonden en tot welker Hof zij behoorden, werkzaam was. Zij gaven daarom
alles in 't geheim bij Portland aan, waarop Koning Willem Marlborough in ongenade
van zich stiet, en de voor hem en zijn vrouw party trekkende Princes Anna zelve,
een paar weken later, met haar zuster en zwager in onmin raakte Koning Willem,
wien door 't Parlement de noodige gelden voor den oorlog te land en ter zee waren
toegestaan, vertrok, zoodra het ongunstige weer het hem toeliet, den 15®" Maart, naar
Holland % van meening zich weldra door de uil Ierland gekomen troepen te laten
volgen, om den oorlog in de Spaansche Nederlanden te voeren. Voorloopig hield hij
er zich op 't Loo met de jacht bezig, waar hem nu echter in de volgende maand
een schrijven van den minister Nottingham kwam verontrusten met het bericht van
een door de Franschen en Koning Jakob ontworpen inval in Engeland. Deze bleef zich
toch steeds met de hoop vleyen, dat men hem, bij de minste poging zijnerzijds, aan-
stonds zou bijvallen, en zich haasten, den nederlandschen indringer weder van den
troon te stooten. Hij liet zelfs den Maarschalk de Bellefonds, dien hij tot aanvoerder
zijner troepen bestemde, buiten deze verzekering, al aanstonds ook zijne aanstelUng
als gezant van Koning Lodewijk bij hem zelf, en voorts de opdracht geven, zijn volk
alle vrees te ontnemen, als beoogde hij de uitsluitende bevordering van den roomschen
godsdienst en zijn belijders ^ Eene fransche vloot onder Tourville werd uitgezonden;
doch een op de kust van Kent gestrande bark speelde der engelsche regeering eenig«
tusschen hem en een ouden engelschen zeeman gewisselde brieven in handen, die
't gansche plan nog bij tijds deden uitlekken; en Koning Willem had daarom, in
antwoord op Nottinghams schrijven, niets eerder te doen dan hem te melden, de nog
niet ingescheepte troepen vooreerst in 't land te houden, de engelsche vloot bijeen te
verzamelen , en de nederlandsche zich met haar te doen vereenigen. Die troepen werden
toen bg Portsmuiden, dat men 't meest bedreigd achtte, saamgetrokken, de landweer
1 Zie het uitvoerig verhaal van 't gebeurde bij Macaulay, VII, op 't einde, met het daar aange-
haalde schrijven van koning Jakob en het uittreksel uit JBurnets Handschrift.
= Zie zijn brieven aan Heinsius by Van der Heim, TI. bl. 48>en vv., en verg. Huygens Dag-
loelc, II. bl. 31.
' Zie de bü Ranke Engl. QescUcMe, VI. S. 241 en f., aangehaalde zinsneden.
-ocr page 568-DES VÄ.DERLANDS. ' 1569
overal langs de kust krijgsvaardig gehouden, de minder vertrouwbare personen ont-
wapend , en de gevaarlijkste onder hen — gelijk o. a. Marlborough en Lord Humtingdon —
in den Tower geworpen
De nederlandsche vloot stond thans onder den tot Luitenant-admiraal bevorderden
Filips van Almonde, die Callenburgh en Gillis Schey tot Vice-admiralen had, en met
het begin van Mei in zee was gestoken. Eenige zeeuwsche schepen onder Van de
Putte en Geleyn Evertzen, en eenige van de Maas onder den Schout-bij-nacht Van der
Goes, voegden zich bij hen, en gingen zij zich toen gezamenlijk met de engelsche
vloot, onder Russell, op de hoogte der baai van Rye vereenigen. Daar ontvingen zij
tijding, dat de fransche, korte dagen te voren, op drie mijlen van Goudstaart gezien
was, waarop beide vlootvoogden in krijgsraad besloten Westwaarts te stevenen, en iq
de baai van Sint Helena, op de Oostkust van Wight te ankeren, gelijk ze 't den
23®" Mei bewerkstelhgden I Drie of vier dagen bleven ze daar zoo liggen, toen ze,
op aandrang van Almonde, er toe overgingen Tourvilles schepen in 't gemoet te koersen ,
ofschoon Russell persoonlijk Uever den strijd ontweken had. Hij was namelijk Koning
Jakobs belangen in zoo ver toegedaan, als hij hem op den engelschen troon hersteld
had willen zien, mits hij zelf zich slechts niet met den franschen vijand behoefde te
verbinden, om voor dat herstel te strijden. Hij had hem daarom ook laten weten, dat
hij, in spijt zijner welgezindheid voor zijn persoon, geen fransche schepen in den strijd
zou sparen, al ware de Koning zelf er aan boord. Een schrijven van Koningin Maria,
tot hem en zijn vloot gericht, waarbij zij hun meldde, zich op hun goede trouw te ver-
laten, en zich om de geruchten, omtrent sommige hunner in omloop, niet te willen
bekreunen of hen daarom door anderen vervangen; een schrijven, dal zij in de baai nog
voor anker ontvingen, en onmiddelijk met een schriftelijke verklaring hunner goede voor-
nemens beantwoordden, moest hem in dat opzet te meer nog versterken, en maakte
't hem tegenover zijn onderhebbenden ook ondoenlijk, niet in Almonde's voorstel
te treden. Den 28®® Mei verliet dus de vereenigde vloot, ruim zestig engelsche en
meer dan de helft zooveel kloekgebouwde en goedgewapende nederlandsche schepen
sterk, de baai, en nam Westwaarts koers, om weldra die van de Franschen, alles in
alles slechts 45 schepen tellende, te bereiken. Koning Lodewijk had, niettegenstaande
haar zwakkeren staat — voor een deel ook door den tegenwind teweeggebracht, die een
smaldeel onder Estrées belette, van Toulon tijdig Noordwaarts te stevenen — Tourville
uitdrukkelijk gelast, het gevecht te aanvaarden, in 't vertrouwen blijkbaar opRussells
persoonlijke neigingen, en dal ook thans weêr, als onder Torrington, de engelsche schepen
weinig of geen deel in den strijd zouden nemen. En Tourville daarop vvelUcht evenzeer steu-
nende, en persoonlijk daarbij met den stoutsten moed bezield, handelde geheel in dien
' Aid. bl. 241. 9 Zie bjj De Jonge, t. pi., bl. 287 en v.
-ocr page 569-1570 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
geest, en was onbezorgd het kanaal opgezeild, om ook zijnerzijds de nederlandsch-engelsche
vloot op te zoeken. Bij 't krieken van den 29==", en op een mijl of acht afstands der
normandische kust, ter hoogte der kapen van La Hogue en Barflem- gekomen, zag hij
haar plotseling uit den ochtendnevel opdoemen. Windstilte verhinderde eene ontmoe-
ting vóór tienen 's morgensj toen de fransche Admiraal, die, evenals Russell bij de
andere vloot, den middentocht beval, een geweldig vuur tegen hem opende, doch, na
een paar uur, voor de overmacht te kort moest schieten. Te vergeefs zocht hij al
boegseerende te ontkomen; tot drie uur hield de strijd met hem, en vijf hem te
hulp gekomen andere schepen aan, toen een zware mist dien voor eenige oogenblikken
deed staken, en hem gelegenheid gaf Noordwaarts af te houden. Doch ook de Engel-
schen maakten daar gebruik van, om hem met eenige schepen boven om te loopen,
en zoo bevond hij zich weldra tusschen twee vuren, doch wist zich desniettegenstaande
zoo goed te weren, dat hy, hoe ook bestookt, zich een uitweg kon banen; terwijl
de aanhoudende stilte en dikke nevel, in spijt der lichte maan, verhinderde, hem
's nachts te achterhalen. Aan de achterhoede streed tezelfder tijd Ashby tegen Gabaret,
dien hij, na 't verlies van een drietal zware schepen, in verwarring op de vlucht
dreef. De fransche voortocht, door Amfréville aangevoerd, terwijl die der vereenigde
vloten al de nederlandsche schepen bevatte, was, in steê van dezen aan te tasten,
buiten schot boven wind blijven liggen, slechts van verre — als Kapitein Schrijver
't uitdrukte — «met eenige vluchtschoten blaffende», op een half dozijn na, die de
voorste nederlandsche aantastten. Zoo kon — als de strijdlustige Van de Putte, daar-
over weinig gesticht, schreef — hel meerendeel der vloot niet één schot op den vijand
lossen, daar men door de stilte van den wind de schepen niet verleggen kon,
en alleen de aangetaste gelegenheid hadden zich te verweren, gelijk zij dan ook niet
nalieten manmoedig te doen. Kapitein Evert de Liefde op De Zeven Provinciën, en
de Schout-bij-nacht Van der Goes op den Admiraal-generaal, hadden 't meest te door-
staan, en werden ernstig beschadigd; wat minder de Vice-admiraal;Schey, en de
Kapiteins Cornelis van Brakel en Van der Z-aen. De rest scheen, als ^hrijver spijtig
genoeg betuigde, «maar verzocht, om toe te kijken». Men verlangde h^n van fransche
zij opzettelijk buiten 't gevecht te houden, in de ijdele hoop, dat vari^de engelsche
meer dan een dozijn scheepsvoogden terstond tot den vijand zouden overkomen; en
de windstilte belette hen hunnerzijds op de fransche voorhoede aan te vallen, en dezen
met vereende kracht te bestoken. En dit zelfde was ook den volgenden dag het ge-
val, toen men, nadat de lucht 's morgens wat was opgeklaard en de wind zich een
korte poos verhief, op 't sein van den oppervlootvoogd, den wijkenden vijand zocht na
te zetten, die 's namiddags drie uur. Noordoostelijk van La Hogue, bij't opkomen van
den vloed voor anker ging liggen, zonder vooreerst een aanval der onzen te duchten
te hebben, daar de wind weder gestild en de stroom hun te sterk was. Eerst elf uur
m
i»
570 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
te Londen — begraven. Zij besloot voorts, dat het, onder haar overleden oom Karei,
te Greenwich in aanbouw genomen paleis thans met spoed zou volbouwd worden,
om tot een verblijfplaats voor in 's Lands dienst verminkte of vergrijsde zeelui te strekken.
Ook de algemeene Staten lieten niet na, bij hunne mededeeling der heugelijke tijding
aan de verschillende Gewesten, hen te verzoeken, «zoodanige order te stellen, dat in
do kerken hunner provinciën, Gods heilige naam over de voorschreven victorie gedankt,
en Zijn zegen over Zijner koninklijke Majesteits persoon en ondernemingen aangebeden
en aangeroepen mocht worden» Zij bepaalden verder, als welkome vrucht van de
behaalde overwinning, de Commissievaart op nieuw te veroorloven, en de groote vis-
scherij en vaart op Noorwegen en naar 't Westen, dit jaar uit behoefte aan manschap
voor de vloot, en 't gevaar waaraan men er anders van 's vijands zij bij bloot stond,
vermeden, weder te vergunnen \
De belangrijke zege ter zee kwam des te beter, als men te land, in de spaansche
provinciën, ter zelfder tijd minder voordeelig werkzaam was. Koning Willem uit
zijn legerplaats bij Villers «de algemeene vreugde wegens het groot verhes van den
vijand ter zee» aan Heinsius meldende, verheelde hem dan ook zijn «vrees» niet,
«dat hel te land, tot zijn groote hartzeer, zoo wel niet zou gelukken» ^ Hij was nu
juist een maand te velde, waar Koning Lodewijk, met macht van troepen opgetrokken,
zelf den Mei met 45000 man het beleg voor Namen was komen slaan, terwijl
zijn Maarschalk Luxemburg hem met een tweede leger, sterker nog dan 't zijne,
dekte, dat de bewegingen van den vijand ga sloeg, en daarom oóiervaae-leger betiteld
werd. Dit in z^n sterke steUing achter de Méhaigne aan te tasten was voor dezen
ondoenbaar, en hij moest er zich dus toe bepalen toe te zien, en zoo mogelijk een
beter kans tot ontzet der benarde stad af te wachten. Deze zelf zou intusschen den
belegeraar weldra iu handen vallen. Den Juny, een week na 't openen der loop-
graven tegen hare met tien duizend man, onder den Prins van Barban9on, bezette vesteu ,
gaf zij zich over; doch haar sterk kasteel, op den hoogen, rotsigen berggrond, waar
Maas en Sambre samenvloeit, gebouwd, was daarmee nog niet verm0e S
Willem had zyn verdediging aan Vaubans nederlandschen evenknie,! den frieschen
Kolonel Menno van Coehoorn, toevertrouwd, en deze onmiddelijk na zijne komst
zich bezig gehouden, het zooveel doenlijk nog te versterken. Hij was naar den kant
der Sambre, waar het de open vlakte niet voldoende bestreek, een nieuw hoornwerk,
het Willemsfort, gaan aanleggen, van zins er de toenadering door kleinere werken
toe te dekken. Hij was intusschen met deze nog niet gereed, noch had zelfs bet groote
werk geheel voltooid, toen het fransche leger was aangerukt en de stad kwam bele-
ί
» Kist, Neêrlands Bededagen, IL bl. 269. = De Jonge, t. pl. bl. 319.
3 Schrijven van 11 Juny in Van der Heims Archief, II, bl. 56.
,1 JU|1
DES VÄ.DERLANDS. ' 1573
geren. Na haar overgang trok tlit nu op hem af, en kwam het kasteel, met zijn 1500
man bezetting, bestoken. Eene verschansing, bij gebrek aan andere kleine werken,
in 't zoogenoemde Duivelshuis voor 't Willemsfort bewerkstelligd, en door 300 man
spaansche troepen verdedigd, werd den 13®" Juny stormenderhand door de Franschen
vermeesterd, en het kon dus thans dat fort zelf gelden. Al het beleid van Vauban
was noodig, om de loopgraven er met gewenschten uitslag tegen te richten. Goehoorns
vernuftige aanleg maakte hem die taak maar al te moeilyk, en deed zijn arbeiders,
door 't vuur van den vijand voortdurend bestookt, in hun hachelijk werk bezwijken;
terwijl bij een welgeslaagden uitval, den IS®'^ der maand met drie honderd man be-
proefd, een deel der fransche aanvalswerken daarenboven vernield werd, en tal der
Franschen — zoo ingenieurs als anderen — het leven liet. Toen men, het begonnen
werk niet opgevende, na eenige dagen van vernieuwden arbeid, met zijn loopgraven
dicht genoeg genaderd was om de batterijen op te werpen, vond men zich, door
Goehoorns schrander doorzicht, geen voldoende ruimte beschikbaar gesteld, om een
doeltreffende bres te schieten. Niet minder dan zevenmaal moest Vauban — naar zijn
eigen getuigenis — zijn batterijen nu verplaatsen, om tot eenigen uitslag te komen.
Eindelijk mocht het hem gelukken, met zijn loopgraven het fort van alle kanten te
omwoelen, en het verkeer ook tusschen dat en 't kasteel af te snpen. Ongelukkig
moest Koning Willem bij dat alles werkeloos blijven toekijken, daar, behalve de stelling
van Luxemburgs leger, thans ook het aanhoudende slechte wéér, dat de Mehaigne
buiten haar oevers deed zwellen, hem alle naderkomen belette, en hij zich dus met
de hoop moest zien te paayen, dat het kasteel door zijn gelukkige ligging en kloeke
verdediging onneembaar blyken mocht Toen 't er eindelijk toe kwam, dat hij naar de
Sambre zou opbreken, om te zien, wat er aan te doen mocht vallen, was het intus-
schen voor 't behoud der sterkte reeds te laat. 's Avonds van den 22®" ondernam de
vijand een algemeenen aanval, die met macht van volk zoo krachtdadig werd door-
gezet, dat de bedekte weg naar 't fort veroverd werd, en een deel der fransche sol-
daten op den hoofdwal kon post vatten. Coehoorn zelf was door 't springen van een
bom ernstig gekwetst en aan alle persoonlijke medewerking onttrokken, en der bezetting
bleef dus niet anders over, dan het fort bij eervol verdrag prijs te geven, en 't kasteel nu
voor zich zelf te laten zorgen. Nog acht dagen wist dit het te harden, toen de belegeraars,
door een bres naar binnen gedrongen, en zich in een der bastions genesteld hebbende,
Barban9on tot de overgave, met eervollen aftocht voor hem en zgn manschap, noopten \
Drie dagen later vertrok de zelfvoldane fransche Koning uit zijn leger naar Versailles,
' Zie zyne brieven aan Heinsius, ald. bl. 56 en v., en verg. Huygens' DagloeJc, II. bl. 73 en v.
De soldaten schreven 't booze weer aan de "Duivelskunsten" van Luxemburg toe {AU, bl. 75).
' Zie Bosscha, Nederlands Heldendaden te land, II, bl. 214.
1574 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
Luxemburg het verder beleid van den veldtocht latende. Hij achtte zich — gelijk hij in
zijn Gedenkschriften aanteekende — te meer met het volbrachte werk ingenomen,
als «die groote onderneming geheel zijn eigen doen was, naar zijn doorzicht alleen
ondernomen, en door zijn eigen handen, zoo te zeggen, in 't gezicht van de gansche
vijandelgke krijgsmacht volvoerd» ^ — In dienzelfden geest lieten zich ook zijn slaafsche
bewonderaars over hem uit: «Louis», lieten zij Namens ingezetenen zeggen:
Louia, diaait-on, était vieux, Nous Ie voyons de noa remparts
Ce héros n'aimait plus la guerre; Α la tête de son armée;
Nous ne devions plus eu ces lieux De la présence de ce Mars
Entendre gronder son tonnerre: Toutes nos troupes alarmées
Mona en fut Ie premier témoin; — Diront partont, s'il est besoin:
Ma foi, Louia ne vieillit point! "Ma foi, Louis ne vieillit point".
Chers alliés, que je vous plains!
Nassau vous en fait bien accroire:
Louia n'avait jambes ni mains,
Vous étiez surs de la victoire!
Nassau, voua l'avez vu de loin:
Ma foi, Louis ne vieillit point!'
Een ander verzelde al lachend Koning Willem op zijn vergeefschen tocht:
Ah! qu'il y a va gaiement,
Guillaume, sur sa grand' jument
Tont Ie long de la rivière,
Ah! qu'il y va, ma bergère,
Qu'il y va gaiement!
Guillaume aur sa grand' jument
Vient avec grand armement
Secourir Ie pays flamand, Tout Ie long, etc.
Devant Namur Ie Roi l'attend
Et Luxembourg en fait autant;
S'il peut chaaser Louis Ie grand
Je lui donne un merle blanc! —
Lä-desaua un homme en courant
Leur a dit en les abordant:
Namur est pris assurément,
Et Guillaume a perdu son temps, Tout Ie long, etc.
Notre roi revient triomphant,
Allons riant, chantant, dansant, Tout Ie long, etc.
Ah! qu'il y va, ma bergère, Qu'il y va, gaiment! '
» Zie het daaruit aangehaalde bü Rousset, t. pl. p. 314.
® Siège de Namur, in Le Nouveau Siècle de Louis XIV, p. 149. — Hoe Boileau hem in ziJa win-
derige Ode (O, vous, vents, faites silence, Je vais parier de Louis) verheerlijkte, is bekend.
' In HS. in de Bibl. Dunc. 1690, 7.
DES VADERLATiDS. 1575
Namen en zijn kasteel verloren ziende, trok Koning Willem naar de zij yan het
lager gelegen Genappe af, waar hij de hoop mocht koesteren Luxemburg op een voor
zijn uitstekend voetvolk gunstiger terrein, dan dat bij Namen, te weer te kunnen
staan. Luxemburg zijnerzijds had uitdrukkelyk last, den krijg verder slechts verdedi-
genderwgs te voeren, en dus bepaaldelyk voorgenomen, den strgd met dat voetvolk te
ontwijken. Hij trok naar Soniën op, om van daar den weg naar Adingen in te slaan,
tusschen welke plaats en Steenkerke hy zich «iet het grootste deel van 't leger neér-
sloeg, terwijl het overige, onder den Markgraaf van Bouffiers, zich wat verder af legerde.
Koning Willem, van Genappe opgerukt, vestigde zyn hoofdkwartier te Limbeck, waar
hij op 't vervallen, maar aangenaam gelegen kasteel zijn intrek nam, van zins van
daaruit Luxemburg te overvallen. De gelegenheid daartoe bood zich aan door het uit-
gelekt verraad van een beyersch kapelmeester, Millevoix, die, door den franschen veld-
heer omgekocht, dezen voortdurend bericht gaf van 't geen men in 't leger voorhad,
en vvien Koning Willem nu een schrijven in de pen gaf, dat Luxemburg van de wijs
moest helpen, hem in den waan brengende, dat een 's nachts van 2 op 3 Augustus te
ondernemen overrompeling van zijn leger slechts het ophalen van wat voer onder een
sterke bedekking ten doel had. Daardoor in slaap gesust, liet men van fransche zij
de bondgenootschappelijke troepen zonder erg oprukken, en zag de voorhoede 's mor-
gens vroeg door hen aanvallen, zonder er in 't minst op verdacht te zijn. De daar-
door ontstane verwarring was groot, doch het fransche legerhoofd en zijne keurbende
van 's Konings Huis geen krijgslui, om er zich geheel door uit het veld te laten
slaan, en de zaak nu verloren te geven. Onmiddelijk met den degen in de vuist opge-
rukt, wisten zij niet alleen den zegevierenden vijand, na zyn eersten onverhoedschen
en welgeslaagden aanval, te stuiten, maar teisterden ook de engelsche vendels onder
Mackay, door geen genoegzame macht bijgestaan en daardoor aan hun meerderheid
prys gegeven, zoo hevig, dat zij, in spijt van den wakkersten weérstand en 't on-
verschrokkendst moedbetoon, voor 't grootste deel in de pan werden gehakt, en het
behoud van hun overschot ten slotte slechts aan 't oprukken van den nederlandschen
veldoverste Ouwerkerk te danken hadden, die hen eindelijk met twee bataljons te
hulp kwam. Inmiddels kwam ook Bouffiers echter, op 't eerste alarm, met zijn troe-
pen aanrukken, en vond zich Koning Willem daardoor genoopt, den verderen strijd
te staken, en omstreeks zes uur 's avonds met zijn troepen weder af te trekken, ver-
drietig genoeg — als hy aan Heinsius schreef — «niet beter te kunnen slagen»
Intusschen stond het geleden verlies aan weêrszijden vry gelijk, en kon ook Luxem-
burg zich aan geen verderen krggskans wagen; de Franschen gaven echter hoog op
' "UEd. kan light begrepen, hoe seer het my chagrineert, dat ick niet béter heb kunnen reus-
ceeren" (In Η leger tot Limleeh, 4 Aug.). Van der Heims Archief, II. bl. 58.
572 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
Luxemburg het verder beleid van den veldtocht latende. Hij achtte zich — gelijk hij in
zijn Gedenkschriften aanteekende — te meer met het volbrachte werk ingenomen,
als «die groote onderneming geheel zijn eigen doen was, naar zijn doorzicht alleen
ondernomen, en door zijn eigen handen, zoo te zeggen, in 't gezicht van de gansche
vijandelijke krijgsmacht volvoerd» \~ln dienzelfden geest lieten zich ook zijn slaafsche
bewonderaars over hem uit: «Louis», lieten zij Namens ingezetenen zeggen:
Louis, disait-on, êtait vieux,
Ce héros n'aimait plus la guerre;
Nous ne devlons plus en ces lieux
Entendre gronder son tonnerre:
Möns en fut Ie premier témoin; —
Ma foi, Louis ne vieillit point!
Chers alliés, que je vous plains!
Nassau vous en fait bien accroire;
Louis n'avait jambes ni mains,
Vous étiez surs de la victoire!
Kassau, vous l'avez vu de loin:
Ma foi, Louis ne vieillit point!®
Een ander verzelde al lachend Koning Willem op zijn vergeefschen tocht
Ah! qu'il y a va gaiement,
Guillaume, sur sä grand' jument
Tout Ie long de la rivière,
Ah! qu'il y va, ma bergère,
Qu'il y va gaiement!
Guillaume sur sa grand' jument
Vient avec grand armement
Secourir Ie pays flamand, Tout Ie long, eto.
Devant Namur Ie Roi l'attend
Et Luxembourg en fait autant;
S'il peut chasser Louis Ie grand
Je lui donne un merle blanc! —
Lä-dessus un homme en courant
Leur a dit en les abordant:
Namur est pris assurément.
Et Guillaume a perdu son temps, Tout Ie long, eto.
Notre roi revient triomphant,
Allons riant, chantant, dansant, Tout Ie long, etc.
Ah! qu'il y va, ma bergère, Qu'il y va, gaiment! « |
Noua Ie voyons de nos remparts
Α la tête de son armée;
De la présence de ce Mars
Toutea nos troupes alarmées
Diront partont, s'il est besoin:
«Ma foi, Louis ne vieillit point".
ff
> Zie het daaruit aangehaalde b« Rousset, t. pl. p. 314.
» Siège de Namur, in Le Nouveau Siècle de Louis XIV, p. 149. - Hoe Boileau hem in zijn win-
derige Ode (O, vous, vents, faites silence, Je mis parier de Louis) verheerlijkte, is bekend.
» In HS. in de Bihl. Duno. 1690, 7.
DES VÄ.DERLANDS. ' 573
W-SfSiW^'l·
Namen en zijn kasteel verloren ziende, trok Koning Willem naar de zij van het
lager gelegen Genappe af, waar hij de hoop mocht koesteren Luxemburg op een voor
zijn uitstekend voetvolk gunstiger terrein, dan dat bij Namen, te weer te kunnen
staan. Luxemburg zijnerzyds had uitdrukkelyk last, den krijg verder slechts verdedi-
genderwijs te voeren, en dus bepaaldelyk voorgenomen, den strgd met dat voetvolk te
ontwijken. Hij trok naar Soniën op, om van daar den weg naar Adingen in te slaan,
tusschen welke plaats en Steenkerke hij zich «iet het grootste deel van 't leger neêr-
sloeg, terwgl het overige, onder den Markgraaf van Bouffiers, zich wat verderaf legerde.
Koning Willem, van Genappe opgerukt, vestigde zyn hoofdkwartier te Limbeek, waar
hij op 't vervallen, maar aangenaam gelegen kasteel zijn intrek nam, van zins van
daaruit Luxemburg te overvallen. De gelegenheid daartoe bood zich aan door het uit-
gelekt verraad van een beyersch kapelmeester, Millevoix, die, door den franschen veld-
heer omgekocht, dezen voortdurend bericht gaf van 't geen men in 't leger voorhad,
en vvien Koning Willem nu een schrijven in de pen gaf, dat Luxemburg van de wijs
moest helpen, hem in den waan brengende, dat een 's nachts van 2 op 3 Augustus te
ondernemen overrompeling van zijn leger slechts het ophalen van wat voér onder een
sterke bedekking ten doel had. Daardoor in slaap gesust, liet men van fransche zij
de bondgenootschappelijke troepen zonder erg oprukken, en zag de voorhoede 's mor-
gens vroeg door hen aanvallen, zonder er in 't minst op verdacht te zijn. De daar-
door ontstane verwarring was groot, doch het fransche legerhoofd en zyne keurbende
van 's Konings Huis geen kriggslui, om er zich geheel door uit het veld te laten
slaan, en de zaak nu verloren te geven. Onmiddelijk met den degen in de vuist opge-
rukt, wisten zg niet alleen den zegevierenden vijand, na zyn eersten onverhoedschen
en welgeslaagden aanval, te stuiten, maar teisterden ook de engelsche vendels onder
Mackay, door geen genoegzame macht bijgestaan en daardoor aan hun meerderheid
prijs gegeven, zoo hevig, dat zij, in spijt van den wakkersten weérstand en 't on-
verschrokkendst moedbetoon, voor 't grootste deel in de pan werden gehakt, en het
behoud van hun overschot ten slotte slechts aan 't oprukken van den nederlandschen
veldoverste Ouwerkerk te danken hadden, die hen eindelijk met twee bataljons te
hulp kwam. Inmiddels kwam ook Bouffiers echter, op 't eerste alarm, met zijn troe-
pen aanrukken, en vond zich Koning Willem daardoor genoopt, den verderen strijd
te staken, en omstreeks zes uur 's avonds met zijn troepen weder af te trekken, ver-
genoeg — als hij aan Heinsius schreef — «niet beter te kunnen slagen»
Intusschen stond het geleden verlies aan weêrszijden vrig gelyk, en kon ook Luxem-
burg zich aan geen verderen krijgskans wagen; de Franschen gaven echter hoog op
' "ÜEd. kan light begrypen, hoe seer het my chagrineert, dat ick niet béter heb kunnen reua-
ceeren" {In Η Uger tot Limleeh, 4 Aug.), Van der Heims Archief, II. bl. 58.
562 algemeene geschiedenis
.· · ο
van hun vermeenden zege, die zelfs een modeleus van 't Hof werd, waar men zieh
ä la SteenUrhe tooide. Niet minder verheerlijkte men er «ces jeunes demi-dieux», als
men ze betitelde, de jonge edellui van 's Konings Huis - Condé, Conti Chartres,
en anderen ^ - die inderdaad voor hun wakkere krijgsdrift allen lof waardig waren,
terwijl men Koning Willem daarentegen te gelijkertijd schamper toebeet:
Oui, Guülaume, il est vrai, ma plume s'est trompée.
Ma Muse en est au repantir:
Α tort je t'accuaai3 de n'oser consentir,
Que ton bras avec nous mesurät ton épée.
De ta fierté la Flandre elle-même etonnée
T'a vu nous livrer Ie combat,
Tu viens nous attaquer; il est vrai qu'on te bat,
Mais que veux-tu, c'est la toujours ta destinée!
Α tes ruses en vain les ombres favorables
Cachèrent ta marche ä nos yeux,
En vain peur nous serrer tu vins chercher 'des lieux
Qu' ä nos forts escadrons tu crus inpénétrables. —
La vertu des Francais pour toi s'est surpasseó,
En répondant ά ton défi,
Et notre infanterie eile seule a suffl,
Contre tous lea périls dont tu 1'as menacée.
Son fer élargissant Ie champ qui la resserre
Fait tomber Ie soldat ligueur;
Luxembourg, tant de fois de tes troupes vainqueur,
f'
Ces jeunes demi-dieux dont Ie bras sans repos
Cherche entre mille morts une gloire immortelle:
Toi, vaillant Prince, issu des plus grands Capitaines,
De Condé flls et petit-fils;
Bourbon, mais qui plus est gendre du grand Louis,
Quel sang bouillonnait-il dans tes brulantes veines!
Toi, d'un oncle parfait, Conti, parfait image,
L'on te vit k travers les feux,
Malgré l'orage épais des plombs impétueux,
Par mille coups mortels signaler ton courage.
Pour toi, Chartres, tandis que trop vif dans les armes
Tu pousses de prés les Anglois,
Je m'aper90is qu'un plomb t'atteint plus d'une fois, \
Ah! que ce plomb fatal nous eüt couté de larmes! ; ;
Maia Ie Ciel qui prend soin d'une tête si chère
Lui défendit de te percer:
Le coup firisa ta chair et ne fit qu'y laisser
De ta haute valeur une marqué legére.
(Ode .«r la lataille de Steenkerlce; in HS. in de Bihl Dunc. 1692. 3).
' li
3-
DES VADERLANBS. 575
Punissant leur orgueil leur fait mordre la terre.
Du Cimbre et du Flamand qui jonchent les campagnes
Le sang fume et coule ä grands flots,
Et comblés d'Ecossais les vallons sont égaux
Par dea monceaux de morts aux prochaines montagnes.
Enfin, Nassau, ton coeur a forcé la nature,
Tu Tas fait connaitre ä ce prix:
Ta fuite déroboit un laurier ä Lonis, "
Ta dèfaite aujourd'hui le rend avec usure '.
Eigenaardiger werd er zeker wel nooit met geringer grond over oorlogsdaden gesnoefd.
Luxemburg, die, op zijn beyerschen verslandhouder verlrouv^ende, de noodige waak-
zaamheid uit het oog had verloren, was ongetwyfeld met de meeste kloekheid de
eerste verwarring te boven gekomen, en had met zyn keurbenden den onverwachten
aanval met goed gevolg afgeslagen; doch daartoe bepaalde zich ook al 't behaalde
Toordeel, dat hem op een nagenoeg gelyk aantal dooden en gekwetsten als zyn aanvallers
te staan kwam. Hy was niet bij machte hun verdere scha toe te brengen en moest hen
in de rustigste orde zien aftrekken, om hun legerplaats weêr in te nemen, waar zyn
verraderlyke handlanger nu weldra zijn eerloos bestaan aan de galg zou boeten, In
diezelfde legerplaats zou voorts, weinig dagen later, een ander vijandelyk euveldader
van nog snooder opzet, aan den lijve gestraft worden, die, vóór eenige weken te Eind-
hoven geval, van daar.over den Bosch naar 't leger gebracht en nu voor een krggs-
raad gesteld was. Zeker Franschman van adelijke herkomst, Bartholomé de Limière,
Ridder van Grandval, had zich door Louvois' zoon Barbésieux laten belezen, Koning
Willem te gaan vermoorden, en op dat edelaardige plan de koninklyke goedkeu-
ring van Lodewijk en Jakob beiden verworven: «ik weet van uw voornemen»,
had hem de laatste, hem by zich en zyn gade ontvangende, gezegd, «indien gg ons
dien dienst bewijst, zal u nooil iets ontbreken». En Grandval, het fraaye beginsel in
werking brengende, dat «wie zich de gunst van zgn Koning wou verzekeren, iets
moest durven wagen», had niet geweifeld zich aan zyn grootsche taak te wyden.
Ongelukkig voor hem had hij echter zijn opzet aan zekeren Jonker van Leefdael,een
oud-oflScier in nederlandschen dienst, meêgedeeld, met wien en wiens knecht hg
daarop te Brussel, de Jezuïtenkerk inloopende, «een vader-onsjen om bgstand in de
goede zaak» gebeden had. Leefdael echter, zich slechts in schgn bij hem aansluitende,
had zich gehaast het gansche geval aan den Prins van Nassau-Saarbrugge meê te
deelen, en deze hem toen den majoor Pyper en Portlands stalknecht meê gegeven,
die, zich houdende, als vj'ilden ze een paard aan hem verkoopen, zich te Eindhoven
van hem meester maakten, terwijl hij op weg was naar üden, om daar met een
576 ALGEMEENE.,GESGHIEDENIS
mm
ander vermeend medeplichtige, ^ekeren Dumont, nader afspraak Ie maken. Door den
kriigsraad ter dood veroordeeld, werd hij den 23™ Augustus - naar de wreede straf-
oefening van dien tijd - ten aanschouwen der troepen, gehangen en gevierendeeld,
en zijn afgehouwen hoofd op een staak gesteld Een dag of zes later stelde zich
't leger weêr in beweging, en trok naar Ninove, waar Koning Willem in de abdy zyn
intrek nam, terwijl de Franschen naar de zij van Kortrijk oprukten. Van Nmove ging
't over Sint Lievens Houten naar Nazareth, en voorts over Deinse naar Sint-Geraards-
bergen Reeds vóór men van Limbeek wegtrok had de allengs kranker wordende gryze
Waldeck het leger verlaten, om naar Kuilenburg te keeren, en van daar naar Wies-
baden te gaan. Zonder baat, als zich vreezen liet. In November van zijn badkuur
uaar Arolsen gekomen, moest hij van daar aan Heinsius zijn naderend einde laten
vermelden, hem en den Slaat zijn nagebleven betrekkingen aanbevelende, die hij , steeds
«slechts op 't welzijn der gemeene zaak bedacht», in min gunstige mterhjke omstan-
digheden achterhet. Reeds den volgenden dag overleed hij, en Koning Willem, toen
ar een poos in zijn Rijk terug, betuigde Heinsius al zijn «droefheid» over dit sterf-
geval en het groot verlies, door de Republiek er bij ondergaan, die dan ook met zou
nalaten, «zijn goede en trouwe diensten» in dien zin, naar eisch te beloonen I
Ruim een maand na Waldecks vertrek uit het leger, den 18™ September, werd dit
eensklaps door een aardschudding verontrust, die, 's middags omtrent half dne, de
tafels in de tenten heen en weêr bewoog, en onder de bewoners te meer schrik ver-
^.ekte, als een week of drie vroeger uit Westindiën het bericht van een aardbeving
bekomen was, die op Jamaica een vreeselijke verwoesting had aangericht Hier, gelijk
'n Holland en Engeland, waar de schudding eveneens was waargenomen, kwam men
met dien eersten schrik vrij. Toen de voor 't ongewone verschijnsel meer dan voor
't oorlogsvuur beangste gemoederen, onder den uitroep van «een aardbeving! een
aardbeving!» hun tenten uitstoven, en de krijgstrommel alarm begon te slaan vvas
alles al voorbij, en geen verder letsel bekomen, dan 't geen deze of gene in't gedrang
mocht hebben opgeloopen ^ Hoe kort zij had aangehouden en ook, op enkele omgestorte
schoorsteenen en wat afgevallen dakpannen te Gent en elders, na, geen scha had
1 Ζΐέ het WaeracMiffh Verlad .an de grouv^elijclce Conspiratie tegen het leven .an S. Μ '
enz., - ^^^ Gravenhage, bü Jac. ScheltuB
ord. drucker ten dienste van S. K. M. van Gr. Brittanniën, .«no 1692); en verg. Huygen^ H-
65 ^ 91 _ waar men wel overste voor oudste zal moeten lezen — en 106.
2 Zie Van der Heims Archief, bl. 60 en 61. -p f ν l in Jamaica
3 Zie het Ampel en hreed Verhael van de jongst Aardlevinge tot Fort Moy
op den J.ny 1693, i. .... .α. c^e. FredK der^elver stadt, enz. Tot Botterdam, byBare
Bos, 1692. 15/ « t '92
4 Zie Huygeus Dagloel·, t. pl. bl. 134, en verg. dat van Evelyn op bept. .
'•f
DES VÄ.DERLANDS. ' 577
aangebracht, bracht zy in Holland toch meer dan ééne boetpreêkende pen in dicht
en ondicht in beweging, die er de oordeelen Gods kennelijk uit meende te zien spre-
ken, ja, er den jongsten dag uit te gemoet zag. ((Versteend gespuis!» schreef een
van haar, in voor een minder bevooroordeelden geest meer vermakelijke dan aandoen-
lyke verzen;
Versteend gespuis! hoe, beeft gy niet,
Nu God dees scherpe toorneschicbten
Op u, ter straf 'der zonde, schiet?
Wilt gij nog voor Gods macht niet zwichten?
Wel hoe, moet iedereen, die leeft
Op aard, niet voor Gods oordeel schrikken?
2jie, gansch het aardrjjk zelve beeft.
En toont in weinig oogenblikken,
Dat haast verzonk' ons gansche land.
Zoo God 't niet stutte door zyn hand!
Hoe trilde 't gansche Nederland!
Hoe beefden velden, steden, dorpen!
't Scheen of het al weêr door Gods hand
Werd tot een ruwen klomp geworpen 1
Zoo lang de Batavier en Zeeuw
Huns levens paaltyd zullen meten,
Ja, zelf ook in de volgende eeuw,
Zal onze nazaat niet vergeten
Dien onderaardschen donderslag,
Maar heugen van dien donderdag!
Een onder de aard besloten lucht
Kolt, door beweging aangedreven,
In 't aardrijk met een nare zucht,
, En deed het gansche Neerland beven,
Verschudde 't alderzwaarst gebouw;
Het oppervlak geraakte aan 't hollen,
't Scheen dat het onderst boven woü
En 't bovenste weêr onder rollen,
En mengen aard en stof en vloed
Met vleesch en brein en menschebloed.
God waarschuwt u met deze straf.
Die davren deed uw hooge daken,
Die schier verstrekte tot een straf,
En 't alderzwaarst gebouw deed kraken,
Deed beven menig torenspits,
Die dreigde Hellewaarts te zinken
In éénen oogenblik, vermits
Haar grondvest zelf begon te hinken,
Te wagglen, als een dronken man,
Wiens onderst hem niet dragen kan.
IVe deel, 2e stuk. 73
-ocr page 581-578 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
Gelukkig Neêrland, zoo 't gebeef
Van eeuwigdurende gebouwen
U inkeer in u zeiven geef,
Verwekkend waarlijk zielsberouwen ·
En treuren over 't zondekwaad,
Zoo lang in Gods gezicht bedreven,
Eer Hij u ganseh te gronde slaat;
Eer Hij, die nu uw land deed beven,
Dat, als Gomorra zelf weleer
Of Sodora, 't onderst boven keer! —
Had God nog maar een korte stond
Op zulk een wijs ons land bewogen.
Gewis bet lag al lang te grond;
Maar Hij, geneigd tot inededoogen,
Die niet en zoekt des zondaars dood,
Maar dat ze 'r beteren en leven,
Heeft, in het midden van den nood,
Een uitkomst aan ons al gegeven:
Hij sprak, en 't schudden van den grond
Hield op, toen 'twoord ging uit Zijn mond! -
Ontwaak dan, Nederland! ontwaak
Uit diepen slaap van zorgeloosheid,
Eer God nog felder sla, tot wraak
Van uw zoo lang gepleegde boosheid,
En Hü t'zaam afhouw' staart en kop!»
In verband met de wijdberuehte amsterdamsche kermis dezer maand besehouwde
een ander, nil Gooiland, haar, in een sehrijven aan een kerkelijk geestverwant aan t IJ,
klagende hoe, «daar God de Heer na deze .ware aardbevinge, als tot een fatale
inluidingè van de daar te houden profane kermis kwam te geven, met zulken vehe-
mencie, dat, .00 die nog maar eenige momenten langer had komen te dnren, a les
„verhoop en omverre geraakt zon zijn; - hoe, des ongeacht, alle de daar aangestel
baldadigheden haar voortgang hadden gehad, en zooveel dni.enden -"-»en d,
't „nnt hadden gestaan van te verzinken, rn de aarde te versmoren of onder de
pnnhoop nog even gerust en ongebonden, in hare God- en zorg-loosheden kwamen
Z n, als van I voren; znlks de .ngenomen sehrik weder zoo ra, over «as
Γζο s hielik kwam», on «des avonds de herbergen en kroegen weder even vol
, ..»» - -/.β»«» αΤΧΓο'ρ'Γο^
van Bergen, Montanas, T-Amsterdanr, b„ WUlem deOap,
iU de Valbrug, 1893. - Met het volgende Jaer«mrs:
WIL neerLand Vit VVV zonDe ontVVaaken,
goD zaL liet strenger straffen Staaken.
DES VÄ.DERLANDS. ' 579
zaten, en alle boosheid en lichtvaardigheid even zorgeloos v^-ierd gepleegd, zonder dat
zelfs sommige predikanten daaraf in haar sermoenen of gebeden, en nog minder in
hare dankzegginge iets van vermeldden, schoon andere het wel in acht namen; ja, dat
meer is, de kermis even noestig en zorgeloos werd gevierd of er niet en was gebeurd,
en de menschen alzoo onbekommerd na die ijdelheden en hoogten liepen, als in de
voorgaande, geruste tijden!» ' Beiden, boetrijmer en -preêker, lieten 't bij hun voor-
stelling der ervaren schudding niet aan overdrijving ontbreken; alles toch had zich tot
eene lichte beweging bepaald, gelijk men ook in den Haag wel deze en gene tuinmuur
«had zien schudden», en «sommige menschen met hun stoelen waren opgelicht, andere
van de beweging wat flauw waren geworden» % doch verder geen ongeval was voor-
gekomen. Ter wille der goede bekeeringszaak konden zij 't echter licht wat erger
maken. Minder heftig dan zij, was, in 't vorige jaar reeds, de rotterdamsche geletterde
Pieter Rabus tegen de verbastering der zeden, voornamelijk in naaping der fransche,
opgekomen. «Kom», schreef hij, in een nederlandschen berijmden brief aan een vriend,
dien hij anders «niet was gewoon, in dicht noch Duitsch te schrijven», doch voor
ditmaal «uitheemsche talen drijven latende, omdat de stofib van den brief betrof zijn
Nederland en Vaderland, zoo lief en dierbaar voor elkeen, die de algemeene vrijheid
den vasten grond noemt van 's Lands algemeene blijheid»; «kom», schreef hij,
........en bezie, of in dees oorlogstijd
Zich elk rechtschapen als een Nederlander kwyt;
Het zondenhekelen past predikers; wü dolen
Zeer grof; wie ziet het niet? 't Gebrek is niet verholen;
Elk ziet de boosheid en erfvjjandschap der Franschen,
Nog wil men na de wüs der fransche pijpen dansen,
Met hunnen grootschen zwier en wulpschheid, hier te land,
Den zuigelingen in te blazen, en den trant
Van hun verwijfd gezwets, kleedy, en slenterzeden,
Gemaakte hoflijkheid en fratsen na te treden;
Daar droomt men daaglyks van, dat liefkoost, vleit, en kust
En eert men overal. De hoogmoed zit gerust,
En gordt den degen aan, niet, na de wijs der Ouden,
Amptshalven of voor 't Land, maar om de pracht te houden.
De een trotst den ander, schoon 's Lands welvaart kwijnt en lijdt;
O schaadlijk onkruid, dat goê vruchten onderbjjt!
Wensch ik dan niet met recht, dat Neerland mocht bevrijd zjjn
' Chrisieliße AanmerHngen op de zware aardleemnge, enz, iot noodige opweMinge van de vroomen
en ernstige waarschouivinge voor de Qodloosen, vervat in een brief uit het Qooy aan een Meer iot dm·
sterdam. Gedr. tot Utregt, by Willem Jansz. 1693.
' Zie het bericht van Huygens vrouw in zyn DagboeTc, t. pL bl. 126.
-ocr page 583-580 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
Van tweedraehtsvonken, en integendeel om strijd z\jn
Genegen, met één hart, één ziel, des vljands pracht
Zoo wel te smoren, als zijn snoodheid, list, en macht
Het hoofd te bieden?
Zoo Ie land als te zee zocht men met dit laatste — doch zonder veel \riichts —
nog een poosjen voort te gaan. Te zee was, na den grooten zege in den zomer, wel
het plan gevormd, het fransche Vasteland in Augustus bij Sint Malo met beide vloten
te gaan bestoken, en zoo een heilzame afleiding voor den veldtocht in Brabant te
bewerkstelligen; doch dit plan was op de mindere voortvarendheid en 't verschil van
gevoelen der britsche raadslui, die er zich op de vloot toe vervoegd hadden, afgestuit,
en zoo de reeds ingescheepte troepen weêr ontscheept, en 't geheele opzet prijs gege-
ven , en namen daarop weldra de zwaarste schepen de reis huiswaarts aan, terwijl
Gallenburg nog met enkele andere in 't kanaal bleef kruisen I Duinkerken bezette
men, na den slag bij La Hogue, even als in 't vorige jaar, met een klein smaldeel
onder Kapitein Van Zijll, waarbij zich in September, op Koning Willems last, nog
de Luitenant-admiraal Cornelis Evertsen, op het fregat de Batavier, voegde, om een
van de landzij voorgenomen aanval op die stad te ondersteunen. Portland was daartoe
naar Veurne met wat troepen opgerukt. Ook dit voornemen werd echter opgegeven,
en hel leger, door 't slechte weêr in zijn bewegingen gestremd, nog vóór 't einde
der maand opgebroken, terwijl Koning Willem den 26®" over Breda naar 't Loo ver-
trok, en veertien dagen later over Zoestdyk naar den Haag. Omstreeks half October
riep hem de mare van een door Luxemburg ontworpen aanval op Charleroi onverwacht
weder vandaar; voor slechts luttel dagen evenwel, daar hij te Brussel reeds bericht
kreeg, dat de Franschen weder afgetrokken waren, na te vergeefs beproefd te hebben,
de stad, door beschieting, tot de overgaaf te noopen. Saterdags den 25®'^ scheepte hij
zich toen naar Engeland in, waar hij, na een hoogst onstuimige reis, den 28·^" zich
te Jaarmuiden aan wal liet zetten ^ Den tweeden dag van zijn reis had men een
viertal fransche kaperschepen in 't gezicht, legen welker nadering men zich reeds tot
afweer vaardig maakte, doch die men daarop, zonder zich aan een gevecht te wagen,
weder zag wegstevenen. In spijt toch der tot in 't begin van November voor hun
kaperstad kruisende oorlogschepen, wisten Jean Bart en de zijnen soms uitteloopen,
' Zie Swsi in Onrust of Antwoord op den brief van zeTcer Heer wegens den Staat van ons hete
Vaderland, gedruU voor P. Rahus. Te Rotterdam, by Izaak van Kuynen, boekv. op den hoek van
't Visschersdijk by de Vischmarkt, 1691.
3 Zie De Jonge, Gesch, van Η Ned. Zeewezen, III. bl. 323 vv., en verg. beide brieven van Almonde
aan Heinsius in Van der Heims Archief, II. bl. 59 en 60.
3 Zie het omstandig verhaal in Huygens Daghoeh, t. pl. bl. 139 en v. ^
-ocr page 584-DES VÄ.DERLANDS. ' 581
en zetten na dien tijd, toen men er, om 't ongunstige jaargetij weinig of niet meer
op rekende, hun werk voort. De wakkere kapiteins Jakob Willemsen Broeder, die
op de GrijpsJcerJc van 40 stukken en 160 man, met twee andere kapiteins, Cornelis
van Hogenhoeck ογ de Postiljon van 34, en Gillis Jansz. du Pon opΡακ^ί; van 18,
den 8·=" November uit de Sont terugkwam, werd een week later, ter hoogte der
Doggersbank, in den namiddag door een viertal hunner schepen overvallen; wellicht
dezelfde, die door 's Konings gevolg in 't kanaal waren gezien, en op een van welke
Bart zelf het bevel voerde. Eerst, bij 't bespeuren van dit laatste, op zich zelf niets
kwaads vermoedende, daar het de engelsche vlag geheschen had, zagen zij, nadat de
drie andere waren opgedoemd, het zich weldra met dezen vereenigen, en het viertal
toen terstond op hen aanzetten. Broeder, zich tusschen Hogenhoeck en Dupon in
't midden stellende, wachtte hen kloekhartig af, en begroette den pp hem aanzeilenden
Jean Bart met zijn groot en klein vuur zoo wakker, dat hij zich genoodzaakt vond af
te deinsen. Nu op de koopvaarders aanhoudende, zocht de v^and eenige van dezen,
die inmiddels waren voortgezeild, te bemachtigen; zij wisten zich echter te weer te
stellen tot hun geleiders hun te hulp konden schieten, waarop hel vallen van den
avond den strijd deed opgeven, en 's nachts nu de reis van weêrszijden werd voort-
gezet. Zoo ving den volgenden ochtend vroeg het gevecht op nieuw aan, in 'i welk
nu ook enkele gewapende koopvaarders, gelijk met name een van 18 stukken, dat
zich bij de drie geleischepen tusschen Broeder en Hogenhoeck in 't gelid stelde,
kwamen deelen. Dupon, met zijn anderhalf dozijn stukken, door een vijandelijk schip
van veel kloeker bouw en wapening aangetast, bood krachtdadig tegenweer, doch
moest doodelijk getroffen sneven, en zijn bodem daarop, in brand geraakt, den strijd
opgeven. Jean Bart tast nu op nieuw Broeder aan, doch thans daarbij weldra dooreen
tweede schip geholpen. Ook Broeder wordt daarop door een kogel geveld, doch zijn
Luitenant Willinck volhardt zoo kloekhartig, dat hij beide 's vijands schepen, van
welke 't eene de bezaansmast missen moet, doet afhouden. Bart beproeft nu nogmaals
op de koopvaarders los te gaan , doch Hogenhoeck weet, hem nazettende, dit te beletten ,
en meer dan een zestigtal schepen behouden binnen Texel te brengen, terwijl er
hoogstens tien of twaalf werden buitgemaakt. Dezelfde Broeder, die, na 27jarigen
diensttijd, hier zoo noodlottig het leven moest laten, was in 't voorjaar, op de kust
van Biscaye, toen hij met zijn jongeren amptsbroeder en strijdmakker, Frederik Bonte-
mantel, ettelijke koopvaarders naar Portugal en Spanje geleidde, door drie fransche
oorlogschepen en twee kapers aangevallen. Zich tusschen hun aanvallers en hun koop-
vaarders plaatsende, gaven zij den laatsten gelegenheid, zich in de naastgelegen havens
te bergen, en aanvaardden met de eersten manmoedig den ongelijken kamp. Tol het
uiterste zich te weer stellende, sneuvelt Bonlemantel en zinkt zijn schip, daar het,
zoo mm als dal van Broeder, van geen overgaaf wil hooren. Ook dit laatste wordt
582 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
daarop in den grond geboord, doch Broeder zelf, zich met eenige der zijnen aan't wrak
klemmende, Λvordt, na een paar uur ronddrijvens, door den vijand opgevischl en blijft
zoo behouden, om weldra, als gevangene uitgewisseld, naar 't vaderland te keeren,
terwijl van al de koopvaarders alleen een klein engelsch vaartuig en een leêge hol-
landsche buis werden buitgemaakt. Een maand of zeven later raakten twee andere
kapiteins, Abraham Taelmtin en Willem van der Zaen, die met een koopvaardijvloot
van St, Ubes naar Holland terugzeilden , aan den ingang van 't kanaal met drie fransche
oorlogsbodems, door den onversaagden ridder de jForbin aangevoerd, in strijd. Van
der Zaen zich een uur of wat tegen een dier schepen verweerd hebbende, schoot er
't leven bij in, en zijn schip gaf zich daarop over; terwijl Taebnan, zich tegen beide
andere te weer stellende, hen tot afdeinsen noodzaakte, toen ook het eerste op hem
afkwam, en nu, na herstelde scha, door dat van Forbin werd gevolgd. Hevig door
beiden aan stuur- en bakboord bestookt, wilde Taelman echter den strijd niet opge
Yen, lot een der beiden, achter hem post vattende, hem van daar beschoot, en hij
te vergeefs beproefde zijn eigen geschut achterwaarts te richten. Toen, door 't water
der sterk deinende zee, dat zijn geschutpoorten binnenstortte, niet minder dan door
't vuur van den vijand bestookt, werd het hem door zijn geheel ontmoedigde man-
schap onmogelijk gemaakt, langer te volharden, en gaf hij zich na zes uren vechtens
over. Van zijne koopvaarders hadden zich inmiddels echter 70 in Engeland weten te
bergen, en slechts twee of drie hunner van gering aanbelang vielen den vijand in
handen ^
In Duitschland, waar twee bondgenootschappelijke legers, onder den Landgraaf
van Hessen en den Markgraaf van Baden werkzaam waren, was de Maarschalk de
Lorge, in September de Rijn overstekende, bij Spiers door hunne troepen in zyn
achterhoede aangetast, doch had dezen teruggeslagen, en daarop nog vóór 't einde
der maand Pforzheim vermeesterd, en den Hertog van Wurtemberg, die 't wilde ont-
zetten, gevangen genomen. Hessen was zijnerzijds inmiddels in de Palts gevallen, en
daar Ebernburg gaan belegeren, maar werd, in de eerste helft van October, door den
uit Baden teruggekeerden Lorge gedwongen, dat beleg op te geven. De keizerlijke
oorlogskansen, gelijk die van 't bondgenootschap, waren in den loop van 'tjaarintus-
schen gestegen door de toetreding van Hannover, welks Hertog zich door de toezegging
van een Keurvorstendom had laten belezen, alle verstandhouding met Frankrijk daar
te laten en de bondgenooten voor twee jaar met acht duizend man, den Keizer met
500,000 daalders in eens tegen de Turken, bij te staan. Zijne troepen hadden daardoor
reeds in den slag by Steenkerke kunnen deelnemen; het zou echter heel wat voeten
in de aarde hebben, hem zyn keurvorstelyken zetel voor goed te verschaffen. Slechts
Zie over een en ander nader by De Jonge, t. pi. bl. 338 en vv.
-ocr page 586-DES VADERLANDS, 1587
Brandenburg en Saksen waren daar eerst voor te winnen, en yerscheiden Rijksvorsten
verbonden zich zelfs hem nimmer als Keurvorst te erkennen, terwijl Frankrijk van
zijn kant alles aanwendde, om de benoeming te beletten. In October stemde erintus-
schen de keurvorstelijke vergadering in toe, hem tot Keurvorst te verheffen, waarop
hem de Keizer twee maanden later plechtig als zoodanig bevestigde, doch het nog
een vijftal jaren aanhield vóór hij werkelijk in die vergadering toegang erlangde. In
dezelfde Decembermaand hadden de Franschen te vergeefs beproefd, onder den Graaf
van Tallard, Rheinfels te bemachtigen. Ofschoon zich Koning Willem te Kensington
reeds ongerust begon te 'maken over den afloop, «vreezende» — als hij op Oudejaarsdag
aan Heinsius schreef ' - «dat het secoers te laat zou komen», had men er zich zoo
wakker weten te verdedigen, dat de hessische Landgraaf nog bij tijds tot ontzet aan
kon rukken, en Tallard toen, op het naderen ook der troepen van Brandenburg en
de Palts, door eenige luiksche en staatsche manschap bijgestaan den tweeden January
zyn onderneming had moeten opgeven, en met zijn legerknechten weêr opbrak, In
Savoyen had Catinat, zich minder sterk dan de bondgenooten wetende, den oorlog
dit jaar slechts verdedigenderwijs voortgezet, en was de Hertog, van zijne zyde aan-
\allenderwijs handelende, in July, aan 't hoofd van 20,000 man, het Dolfinaat komen
afloopen, was daarop de Din-ance overgetrokken, en had na een kort beleg Ambrun
vermeesterd, daarna Gap gebrandschat, doch moest, na 't slechten der wallen van
't eerste, door de kinderpokken op 't ziekbed geworpen, alle ander krijgswerk sta-
kende , huiswaarts keeren.
Naar Turkije hadden de Staten, in 't belang van den vrede, in September Koenraad
van Heemskerk afgevaardigd, die eerst te Belgrado met den Grootvizier in onderhan-
deling trad, en daarop naar den Sultan zelf te Adrianopel trok. De door Oostenrijk
bedongen voorwaarden bleken den Turken echter te nadeelig, dan dal zy er op wil-
den ingaan; gelijk vervolgens ook alle voorstellen van den engelschen gezant Paget
vruchteloos bleken, hoewel op aanneemlijker grond berustend. Met Marokko was het
daarentegen den Staten gelukt, tot beveiliging van hun koophandel, reeds in July
een verdrag te sluiten, waarbij dat van acht jaar vroeger vernieuwd, en levens be-
dongen werd , dat de nederlandsche slaven van vóór 1684 wellicht nog op Marokkaansch
gebied gevangen konden gelost worden, alle latere daarentegen terstond moesten wor-
den vrygelaten.
Minder vreedzaam, dan in dezen afrikaanschen roofstaat zoo het geval bleek, was
de stemming in het zuidbevelandsche stadjen Goes, dat ook vroeger reeds van zoo-
veel burgertwist getuige was, dit gansche jaar weder geweest, en Pieter Rabus'vrome
^ Vau der Heims AreUe/, t. pl. bl. 62.
® Zie Walraven van Nassau's beide brieven aan Heinsios, ald. bl. 61.
-ocr page 587-584 ÄLGEMEENE GESCHIEDENIS
wensch, in Mei van 't vorige jaar geuit, «dat Neerland mocht bevrijd zijn van Iwee-
drachtsvonken», zou, van dat eigen najaar af, daar vooral niet vervuld blijken. Twee
partijen stonden er lijnrecht tegen elkander over; de een door den Baljuw Eversdijk,
Burgemeester Gruward, en vier schepenen vertegenwoordigd en den Koning-Stadhou-
der uitsluitend toegedaan; de ander, met Burgemeester van Westerwijk en vier andere
schepenen aan 't hoofd, en op de eenzijdige handhaving van Stadsvoorrechten uil. Bij
de keus van twee rentmeesters — een besturenden en een toezienden — die in December
'91 naar jaarlijksche gewoonte plaats greep, hadden de eerste en hun geestverwanten
den reeds dienstdoenden Cornelis Lopsen, en Lukas van Beisselaar gekozen; de ande-
ren , den oud-burgemeester Nikolaas Eversdijk en Joan van der Hille. Van ΛVesterwLjk
evenwel, zich op de privilegiën beroepende, die zeiden, dat de Baljuw «by den mees-
ten gevolge en accoorde van burgemeesteren en schepenen» moest kiezen, beweerde,
dat zijne stem dus niet als de andere kon meê tellen, en hij zich aan de keus der
meerderheid te houden had; "t geen in dit geval die der andere partij zou zijn, daar
deze zes, tegen — de Baljuw niet meê gerekend — vijf stemmen van de tegenpartij
telde. De Baljuw zocht zich daartegen te verzetten, en sloeg een middenweg voor, om
't zij elk een rentmeester te benoemen, 't zij over de keus te loten, 't zij zich tot
de Staten of tot den Stadhouder en 't Hof te wenden. De Burgemeester bleef echter
volhouden, en de beëediging van beide rentmeesters zijner keus eischen, en gelastte
eindelijk den bode, op verbeurte van zijn ampt, hen op te halen. De Baljuw en zijn
Schepenen verlieten toen, onder verzet tegen den in 't werk gestelden dwang, het
raadhuis, en hun tegenpartij beëedigde daarop beide geestverwante rentmeesters. Nadat
toen de Baljuw, met Nieuwjaar, te vergeefs nog beproefd had, dezen alle dienstwerk te
verbieden, en de vorige in 't ampt te laten, wendde hij zich tot de Staten van Zee-
land en den Koning-Stadhouder, en vraagde toen de laatste de goesche Wet om nader
bericht, dat hij van beide partijen, elk volgens hare zienswijs, ontving; terwijl Wes-
terwijk inmiddels een verdedigingsschrift in 't licht gaf. Een aantal goessche burgers
vervoegden zich vervolgens, op zijn aandrang — naar men van den anderen kant zei—
ten stadhuize, met verzoek, om 't geschil liever binnen Stadsmuren af te doen. Hun
woordvoerder, Mr. Willem de Brauw, gaf bij die gelegenheid tevens te kennen, dat
zij de gedane aanstelhng ten volle goedkeurden, gelijk ook de gildedekens ea hoofd-
lui hunnerzijds daarop verzekerden. Door bestel van Westerwijk werden wat later ook
de burgeroiBcieren in zijn geest, tegen dien van Gruward en zijn medestanders, ver-
nieuwd, en bleef verder de Baljuw zich voortdurend over hem in den weg gelegde
moeilijkheden beklagen. Zoo ging het tot Juny voort, toen Koning ΛVillem besloot
den raadsvoorzitter Roseboom en raadsheer Cau te machtigen, om persoonlijk naar
alles onderzoek te doen, en van de voorrechten, waarop men zich voor zijn hande-
lingen beriep, kennis te nemen; hij verklaarde tevens goedgevonden te hebben, dat
. I-
}
iii-.
-ocr page 588-DES VÄ.DERLANDS. ' 585
men de gewone jaarlijksche weisvernieuwing te Goes tot na het door hen uit te bren-
gen verslag verschuiven zou. Toen 's Konings dit een en ander meldende schrijven
kwam, was echter juist de dag dier vernieuwing, die van Sint Jan in den Zomer,
daar, en men begreep dus, op aandrang van 't saamgeslroomde volk — naar men
beweerde — dat werk in spijt daarvan te moeten laten doorgaan; gelijk dan ook,
«om meerder onheil te voorkomen», en «buiten verkorting van 't recht der Graaf-
lijkheid van den Stadhouder en de Stad», gebeurde. Die Stadhouder, toen met het
leger in Brabant, toonde zich daarover echter vrij verstoord en besloot hel noodige
krijgsvolk naar Goes te zenden, om de nieuwe regeering met geweld van haar zetel
te dringen. Hy gaf daartoe den zeeuwschen Colonel Cau last, met zijn manschappen
uit Vlissingen en Vere naar Staatsvlaanderen over te steken, en met nog acht vendels
van Colonel Glaubergens regiment uit Sas van Gent te water naar Goes te trekken,
om er tot nader bevel te blijven. Hoewel de open brieven voor dien krijgstocht reeds
in 't midden van July door den Koning en zijn Secretaris geteekend waren, duurde
het tot den 11®" Augustus eer Cau's legerknechten de stad naderden , waar nu de nieuwe
burgemeester Mattheus Eversdijk, op de eerste kondschap er van, onmiddelijk poor-
ten en havenboom het sluiten, en twee schuttervendels in de wapenen riep, die zich
bij 't Stadhuis schaarden, op 't welk de Wet tegelijkertijd was saamgekomen en van de
genomen maatregelen kennis kreeg. Omstreeks half twaalf kwamen zich de overste
de Mauregnault en anderen van Cau en Clanbergens regimenten bij hem aanmelden,
om hem de open brieven van den Koning-Stadhouder te vertoonen, en te verzoeken,
om met hun manschappen, thans onder bevel van den overste Zuidland, binnenge-
laten te worden. Eversdijk bracht dit aanzoek ter kennis van den raad, en deze, hem
zijn dank betuigende voor al de genomen voorzorg, verklaarde, op Burgemeester
Gruward en Schepen Van Dordt na, dat hij allen mogelijken eerbied voor Z. M. den
^ "Wy twijfelen niet", schreef de Koning, "of ficn UEd. Mog. sal met geen minder bevreemdinge
als aen ons wesen voorgekomen de uytsporige conduïten, die eenige Regenten der stadt Goes t'sedert
eenigen tijdt herwaerts hebben gehouden. Het is ten hoogsten smertelyck, dat ons diergelycke fa-
cheuse bejegeningen ontmoeten, in een tijd, dat wy alle onse applicatie tot beschevminge van den
Staet en tot bevorderinge van het gemeene welwezen moeten besteden, en het diensvolgens veel
M-enschelijker ware, dat door onderlinge eendracht en met tsamengevoegde kragten een Boo magti-
gen vyand werde tegengegaen, als dat men door onnoodige tweespalt, contrarie de oude gronden van
regeeringe en maximes van dese Staet, sich selren kome te verzwacken en onbequaem te maecken;
terwglen evenwel hetgene in en omtrent de voors. stadt Goes is voorgevallen, eenongelooflSjckeclat
en opschuddinge niet alleen in UEd. Mog. Provincie, en generalyck door den heelen Staet, nemaer
oock selfs buyten 's Lants veroorsaeckt heeft, soo hebben wy gansch noodigh geacht, aen UEd. Mog.
pertinentelyck te moeten openleggen, wat wy als Stadthoudcr geobligeert sijn geweest daerinne te
öoen, en wat smaet en vilipendie ons daertegens in die qualiteyt is wedervaren". (Missive van
S. M. aen de Ed. Mog. HH. Staeten van Zeelant, 10 Sept. 1693).
IVe deel, 2e stuk. 74
-ocr page 589-536 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
Koning, als Stadhouder, had, maar zich daarom niet minder gehouden achtte, Stads
Toorrechten en gerechtigheden te handhaven; dat Goes, met de overige zeeuwsche
sleden, recht had, geen krijgsvolk in te nemen dan op open brieven der zeeuwsche
Staten; dat het zich, met gansch Zuidbeveland, in 1577 ondèr den Prins van Oranje
begevende, bepaaldelyk ook bedongen had, geen legerknechten binnen te laten dan in
tijd van nood, ten bate van 't gemeenebest, en met voorkennis en inwilliging der
wethouders, die, by zulk een gelegenheid, stads sleutels ook zouden blijven bewaren;
dat men wel van Z. M. vertrouwde, niet voor te hebben om die thans gezonden
manschappen anders dan tot algemeen welzijn te laten dienstbaar zijn, doch dat de
nood niet zoo dringend bleek, om hen nu binnen Goes Ie leggen; dat dit toch vol-
strekt geen gevaar liep van uitheemsche vijanden, en men de gansche burgerij en
die van 't eiland tot getuige riep, hoe de goessche ingezetenen zelf altijd gehoorzaam
geweest waren aan de bevelen der hooge Overheid en Wet, en dat zoowel in't wilhg
opbrengen der gemeene lasten als het trouw voorstaan en beschermen van den gods-
dienst, de vrijheid, en 's Lands weltig bewind; dat bij zijn leden en hun voorouders
altijd een diepe eerbied voor de geheiligde persoon van Z. M. geheerscht had, doch
tevens ook het edelaardig opzet, Stads voorrechten te handhaven; dat ingezetenen en
regeering, jaren achtereen, in onderhnge rust en eendracht geleefd hadden, en er
in 't vorige najaar wel eenige onrust geboren was bij de verkiezing der nieuwe rent-
meesters, maar de laatste verandering der regcering geheel volgens die voorrechten
en tot groot genoegen der burgerij had plaats gehad; dat de Wet ook gereed was,
zich ten allen tijde te verantwoorden tegen elk, die zich, op 't stuk dier verkiezing
of in eenig ander opzicht, in zijn rechten verkort mocht achten; dat men, nooit af-
stand gedaan hebbende van het recht, geen manschap, dan op gemelde voorwaarden,
in te laten, vertrouwen moest, dat de patenten thans vertoond met loos beleid van
Zijne Majesteit verkregen waren, zonder dat deze te voren van Stads voorrechten op
dit punt onderricht was; dat men daarom besloten had, de verlangde inlegering zoo
ten platten lande als in de stad, van de hand te wijzen, en poorten en havenboom
daarom dicht te laten; dat men echter te veel burgers in had, om zich voor als
ηοσ gewapenderhand tegen 't gezonden krijgsvolk te verzetten, verwachtende, dat ook
dit boom en poorten niet met geweld zou aantasten; doch dat men van 't voorva
zelf onmiddelijk aan Gecommitteerde Raden en de overige goede steden van Zeeland
bericht zou zenden met verzoek om onderstand tot handhaving van 't goed recht der
stad en tot voorkoming van stads uiterste bederf, gelijk van dat van 't gansche
eiland». Drie gemachtigden uit den raad, Westerwijk, De Brauw, en Rontvis,
gaven van deze verklaring den oversten, die de open brieven hadden overgelegd, ter-
stond kennis, met beleefd verzoek, hoe eer hoe liever Zuidbeveland met hun treeën
te willen ruimen; in welk geval men dezen, zoo noodig, gaarne van nooddruft voorz
-ocr page 590-DES VÄ.DERLANDS. ' 587
zou. Mauregnault gaf uit aller naam ten antwoord, dat zij voor de aangeboden nood-
druft dank zeiden , doch verder wisten wat hun bevolen was en zij gehouden waren na te
komen. Een tevens gevraagd afschrift der gegeven verklaring werd hun gaarne verstrekt.
Hun volk daarop aan land getreden bezette alle stads toegangen, bolwerkte
hare poorten met ladders, voertuig, en andere dingen, en begon op plattelands kosten
te leven; waarop de wethouders De Brauw en Westerwijk machtigden, daarover bij de
andere steden van 't gewest te klagen. De stad bleek echter te nauw bezet, dan dat
beide Heeren er zonder gevaar konden buiten komen, en nam toen de stadsbode
Mispelblom de taak op zich, om, de gracht op een verholen punt overzwemmende,
den steden kondschap te brengen. Intusschen begonnen de ingezetenen allengs hun
weêrzin over die insluiting te toonen, werden de veldstukjens op de wallen met schroot
geladen, en verlof gevraagd, om ze los te branden. Westerwijk met eenige burgers een
post op den buitencingel bezet hebbende, werd daar, den 15·"· der maand, zoo heftig
bedreigd, dat hij weldra de wijk naar binnen moest nemen, waarbij men van wallen
en cingel luide kreten hoorde: «lang leve de Koning van Engeland, maar de Duivel
haal den baljuw!» Tot schieten kwam 't intusschen nog niet. Daar echter de steden,
ook na herhaalde aanvraag, èf Goes ongelijk gaven öf zich tegenover den Koning-
Stadhouder niet waagden te uiten, vaardigde men den een brief aan dezen zelf
af, door de groote meerderheid van den Raad, de drie dominees, de schutter-officie-
ren, en de gildedekens onderteekend, en het aftrekken der krijgsmacht verzoekende.
Nog drie dagen hield daarop de insluiting aan, toen de manschap|)en, op nader last,
naar 't schijnt, van den Koning-Stadhouder, de poort intrekkende de stad en het
stadhuis bezetten; terwijl kort daarna ook Konings beide gemachtigden alles kwamen
onderzoeken. Zii ontboden de ^gildedekens, die nu verklaarden, den brief voor zich
zelf en niet als gemachtigden hunner gilden onderschreven te hebben; de Heeren ook
niet op Sint Jan te hebben gedrongen, om de wet te vernieuwen, maar dat zij wel 't volk
op de been hadden gezien, en wisten, dat de meerderheid der burgerij die vernieu-
wing verlangde; dat zij de wethouders ook niet hadden genoodzaakt de poorten voor
cle manschappen te sluiten, maar 't hun wel bekend was, dat dit naar den zin der
meesten van de gemeente gebeurd was; dat ze zelf, eindelijk, niet over den baljuw
te klagen hadden, maar dikwijls anderen dat hadden gedaan. In de volgende maand
machtigden nu de zeeuwsche Staten den Koning-Stadhouder, de zaken in Goes te
beslechten S waarvan een regeeringsverandering het gevolg was, die Westerwijk en
de zijnen buiten 't bewind bracht, en hun ampten weldra aan anderen in handen
stelde. Een maand later verschenen daarop 's Konings gemachtigden op zijn last nog-
^ Zy verklaarden daarbö eenparig, «met een zonderlinge bevreemdinge en groot misnoegen te
vernemen de gevaeriycke proceduyren te Goes, tegens de ordres van S. M., als Stadhouder deser
588 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
maals, om de stukken van 't gedane onderzoek in handen der nieuwe stadsregeering
te stellen, ten einde er de schuldigen in rechten op te betrekken, mits de voorzittende
Schepen Van Dordt daarbij het baljuwsampt waarnam. De oud-burgemeester Wester-
wijk en zijn broeder, de Secretaris Eversdijk, de schutterofficiers Van der Hille,
Verkat, en Maarten Beisselaar, werden daarop gevangen genomen en met zorg be-
waakt. Voor de nieuwe burgemeesters en schepenen te recht gesteld, werden zij in
November veroordeeld, Westerwijk om onthoofd te worden, Eversdijk, de Secretaris,
en Van der Hille, om 't zwaard over 't hoofd te krijgen, en evenals Verkat en Beis-
selaar gebannen te worden, de eerste dezer beidep met, de tweede zonder voorafgaande
geesehng. De goederen van Westerwijk en Eversdijk werden geheel, die van den
Secretaris en Van der Hille voor de helft verbeurd verklaard.
Om dit zeker vrij strenge vonnis te wettigen gaf men hun allerlei na: beiden
Westerwijks en Eversdijk, dat zij, in stee van, op 's Konings aanschrijven, de regee-
ringsvernieuwing uit te stellen, haar hadden doorgezet onder 't ijdele voorgeven van
den drang der gemeente, dien zij gemakkelijk hadden kunnen voorkomen , terwijl de
burgemeester haar integendeel nog zou hebben opgehitst, door, van 't stadhuis tre-
dende , te zeggen: «mannen, al hebt gij vandaag nog een overheid, morgen is er
geene meer; ik heb uw voorrechten met hand en tand willen handhaven, maar nu
die brief van den Koning gekomen is, kan ik dat niet langer. Ieder uwer mag nu
voor zich toezien. De Baljuw heeft onze privilegiën aan Odijk verkocht, en wij en
onze kinderen zullen 't ons beklagen. Ik zal nu aftreden, en dan zult gij van dergelijk
volk geregeerd worden ; ik beklaag de stad en alle arme luiden; de kantoren zullen
moeten stilstaan, en wat zullen de arme lui nu moeten doen?» — Ook al: «mannen,
't is uit; wij zijn al onder die slavernij gebracht, waar ik zoolang voor gevreesd heb;
vernieuwt gij de Wet nu niet, dan zijt gij uw voorrechten kwijt; daar is nu geen
Wet meer! Helpt mij dus, vrienden ; ik zal u niet begeven , al zou men mij in stukken
scheuren». Een verward geschreeuw zou toen weêrklonken hebben van «de Wet moet
vernieuwd worden!» en men daarop alles hebben geschoven. Dezelfde burgemeester
zou voorts ook, bij de nadering der manschappen, dat ergerlijk besluit hebben opge-
steld , dat hun den toegang weigerde, en de beide brieven aan de steden, waarin hun
afzending als een daad van openbare vijandschap werd gebrandmerkt tot schendmg
van stads vrijheid en recht, ofschoon hij zelfden Koning als afzender erkend, en hem
Provincie, gehouden, soo met liet begaen van enorme actiën, het nemen van abusive resolutiën,
bittre missiven en gedruckte libellen, alomme gepasseert en publycq gemaeckt, reflecterende voor-
namelück op de bekoramerlijcke toevallen, die daeruyt gebeurlijck waren te verAvachten geweest,
byaldien S. M. deszelfs stadhouder]jjcke authoriteyt, naer süne gewoone sorghvuldigbeyt, niet aen-
stonds en hadde geïnterponeert en in 't werck gestelt". Zie het JSirüraci uit hunne ifoififZew van 21 Sept.
DES VÄ.DERLANDS. ' 589
dus even oneerbiedig als hatelijk bejegend had. Hij zelf had buitendien bekend, Mis-
pelblom bevolen te hebben, den eersten brief aan de steden als wat nieuws overal te
verspreiden. Toen de soldaten gekomen waren, had hij 't geschut op den Kattenberg
laten brengen, uitroepende, dat men 't volk wel zou buiten houden; ook had hij van
«schieten» gerept, en de boeren te hulp te zullen roepen; en toen een van's Konings
oversten had bevolen vuur te geven, had hij hem toegeduwd: wschiet vrij, hier sta
ik; de Koning heeft geen macht te gelasten 't geen gij gelast». Men-zou ook ten stad-
huize een overeenkomst gemaakt hebben, om de overheidsampten altijd onder de
vrienden te houden, 't geen met stadsvoorrechten in strijd was. Aan Van der Hille en
Verkat werd o. a. verweten, dat zij de trom hadden laten roeren, om de burgerij in
't geweer te roepen. Van der Hille zocht zich met een beroep op den burgemeester,
als zijn lastgever daartoe, te verontschuldigen; maar deze woü daar niets van weten.
Verkat was ook — naar 't heette — op het Stadhuis geweest, om de Wetsvernieuwing
te helpen doordrijven, en hadden zij en anderen toen op Stads kosten vrij wijn gehad.
Daar de Koning intusschen verlangd had, de gestreken vonnissen vóór de ten uitvoer-
legging te zien, werden ze hem met half November naar Engeland overgezonden, van
een brief van dank begeleid, voor de goede zorg door hem aan 't herstel van de rust
der stad besteed; waarbij de schutteroiïiciers en gildedekens hunnerzijds nog een ver-
zoekschrift voegden, met de verklaring, dat slechts een deel slecht volk op de ver-
nieuwing der Wet met Sint Jan had aangedrongen; dat de schutters, in Augustus,
op last der Wet eerst in de wapens waren gekomen, toen poorten en boom al gesloten
waren; en dat Z. M, oodmoedig verzocht werd, thans een algemeene vergiffenis te
willen uitvaardigen, bij welke 't gebeurde als niet geschied beschouwd werd. De ver-
oordeelden zelf gingen er, een dag of wat later, toe over, ook zelf brieven van ver-
gilTenis van den Koning af te bidden, waarbij burgemeester Westerwijk persoonlijk
betuigde, dat hij van jongsaf de hoogste achting en genegenheid voor Z. M. gekoesterd
had, maar, tot zijn leedwezen, bekennen moest, zich door 't verschil in de regeering
lot een handelwijs te hebben laten verleiden , met die gevoelens in weêrstrijd, zonder
daarom echter ooit het snoode doel gehad te hebben, 's Konings gezag en voorrechten
te krenken; dat alleen het hooge denkbeeld, van Stads privilegiën door hem gevoed,
en de ijver voor 't algemeen belang hem tot uitersten gedreven had, doch hij, de
zaak van achteren inziende, wel wenschte, zich naar 's Konings begeeren geschikt,
en de Wetsverandering verschoven te hebben. Gelijk het hem ook leed was,'s Konings
open brieven niet genoeg geëerd, en 's Konings manschappen buiten de stad te hebben
gehouden; 't geen trouwens evenzeer alleen slechts aan zijne opvatting van Stads voor-
rechten mocht toegeschreven worden. Ook het afvaardigen der beide brieven aan de
sleden zei hij te betreuren, en eindelijk al 't gemelde niet te willen verschoonen,
maar er werkelijk berouw over te gevoelen, en alleen van Zijn Majesteits grootmoedige
590 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
ontferming vergiffenis voor zich en zijn inedeveroordeelden te wachten , overwegende
dat «hoe grooter het misdrijf is, hoe glorieuzer de vergevinge»; waarom hij «met de
diepste demoedigheid smeekte en bad, dat Z. M., na Hare alomme geroemde goeder-
tierenheid, die over hem mede gehéfde te laten gaan, en zich, uit een overgroote
demencie mocht laten bewegen, om, na een vijfweeksche gevangenis, alles te pardon-
neeren, en te aboleeren en te niete te doen de sentencie daerover gedecreteerd; bij al
't welk vrouw, kinderen en verdere vrienden zich met gelijke bewegingen voegden»
Be Koning schreef den 26- der volgende maand, uit Whitehall, terug, dat hij «zon-
derling regard nemende op de tedere expressiën van affectie en gehoorzaamheid, bij
de burgerofficieren en dekens te Goes gedaan , twelk hij voor zeer aangenaam hield,
aan de eene zijde wel inclineerde lot het pardon en de abolicie, hem door de gecon-
demneerden, bekennende hare misdaden, met betuiging van veel berouw en leedwe-
zen, verzocht; doch aan de andere zijde considereerende, dat de Ed. Mog. HH. Staten
van'Zeeland hem hadden verzocht en gemachtigd, zijn Stadhouderlijk gezag te inter-
poneeren en die voorziening te doen, als hij ten dienste van den Lande in't gemeen,
en de rust der stad Goes in 't particulier, zou noodig achten; hij 't verleenen van
een absoluut pardon met dien dienst niet overeen kon brengen». Daar evenwel «Hun
Ed. Mog. mede hadden betuigd, dat het hun aangenaam zou zijn, als er ten dezen
eenige matiging werd gebruikt», vond hij goed, de vonnissen van dood- en schavot-
straf en verbeurdverklaring van goederen, buiten werking te stellen, doch «in con-
sideracie van stads ruste» te bepalen, dat de Oud-burgemeester Adolfen de Secretaris
Johan van Westerwijk met de eerste gelegenheid vervoerd zouden worden naar Den
Bosch, en daar op eigen kosten in verzekering gehouden, zoolang hij zou oordeelen
voor den dienst van 't Land en de rust der stad vereischt te worden; terwijl ze bui-
tendien, even als hun verschillende medepUchtigen, zulk een boete zouden betalen,
als burgemeesters en regeerders, onder zijne goedkeuring, naar evenredigheid van ieders
middelen zouden beslissen I Vier dagen later werden toen twee vaartuigen m gereed-
heid gebracht, om de gebannen regeeringsleden naar de plaats hunner voorloopige
bestemming te voeren, 's Nachts elf uur werden zij uit hun hechtenis gehaald, terwijl,
spijt het late avonduur, macht van volk op de been was gekomen, om hun zijn
> Zie de Ee,ueste van Ad. van Westerwijck aen S. M. verBoeke.de daerby Pardon ende ADolitie.
28 November 1692. on
. De.e boeten worden, overeenkomstig een sehrijven van 16 Febr. den 1«. Maart 3 bepaald op
/700 voor E,er,d„../SOO voor AdoU, ƒ.00 voor Joh. van We.terwüe. /300 -« jjj ^^
ƒ400 voor De Branw, ƒ 600 voor Kontvi., Verbargt, Van Zanden, en Leydecker ,/mO voor Dryw g
en ƒ 50 voor Mart. van Ossewaert, terw),! Verkat en Van Beysnelaer «et „iet» vr„kw»en.
„it de notulen van 1 Maart, n,et a, de overige be^eheiden, .neêgedeeld aebter bet r»^
«7,% FarUd va« é, wnoiiüe» ^ ■»•i"«" ·"·"
-ocr page 594-DES VÄ.DERLANDS. ' 591
afscheidsgroet te brengen. Zij zelf wisten toen nog van niets af, en bleven steeds in
de hoop, voor hun berouwvolle houding nog met een volledige vergiffenis beloond te
worden. Eversdijk, die "t eerst te voorschijn kwam, was niet in staat een woord te
uiten, en richtte de hand slechts len hemel, toen hij naar buiten gevoerd werd;
de vrouw van burgemeester Westerwijk was dezen in de gevangenis komen vaarwel
zeggen, daar eerst in zwijm gevallen, en toen slechts met moeite van hem af te
rukken, zoodat hij en zijn broeder daardoor wat langer wegbleven; toen zij versche-
nen, ging er luid geweeklaag uit de menigte op, tot welke de burgemeester zich nu
keerde met de woorden: «mijn lieve burgery, vaarwel voor eeuwig» — als zou hij
nog op 't schavot ter dood gebracht worden — «heb ik iemand verongelijktvergeef
het mij, gelijk ik het ieder mijnerzijds doe»; minder in overeenstemming met zijn
oodmoedige schuldbekentenis en zijn verzoekschrift, vervolgde hij daarop: «dit lijden
treft u en mij voor een rechtvaardige zaak; doch, daar ik bij geen aardschen rechter
gehoor heb kunnen krijgen, beroep ik mij op Kristus rechterstoel, waar men evenmin
als gij en ik verschoond worden zal». Toen door den majoor van 't krijgsvolk wegge-
duwd, werd hij ter poort uitgeleid, door zijn niet minder aandoenlijk gestemde vrouw
vergezeld, die maar steeds uitriep, met hem te willen «sterven». Voor zij zich inscheepten
werd hun de inhoud van 's Konings besluit voorgelezen, en namen beide Wester-
wijks afscheid van Eversdijk en Van der Hille, daar dezen naar Bergen op Zoom,
gelijk zij naar Den Bosch vervoerd werden: «in de eeuwigheid» hoopten zij elkander
weêr te zien, en daar «het recht te vinden, dat hun hier niet gegund was»; «heden
was het hun beurt, morgen zou het die der anderen zijn», meende Van Westerwijk.
Eversdijk raakte intusschen na een jaar weêr uit zijn gevangenschap ontslagen, en
kreeg van den Koning-Stadhouder verlof, eerst voor een maand of vier, daarna voor
onbepaalden tijd weêr naar Goes terug te keeren. Beide Westerwijks werden echter
eerst drie jaar later, in Augustus '97, ontslagen, en toen nog onder beding zich niet
binnen de Vereenigde Gewesten te vertonnen, waarop zij zich te Bergen op Zoom
vestigden. Anderhalf jaar daarna erlangden zij evenwel verlof, met den zomer weêr op
Zuidbeveland te komen, en na 's Konings dood — in 1702 — keerden zij naar Goes
zelf terug, op een hun toen kenbaar gemaakte acte, die echter reeds van November 1699
dagteekende. Even als Eversdijk geraakten zij er vervolgens weder in de regeering. Hun lot-
genoot Van der Hille was ondertusschen reeds lang, tijdens zijn ballingschap, overleden.
Gelijk de burgemeester Van Westerwijk het slachtoffer van zijn overdreven stedelijke
privilegië-zucht, bij maar al te luttel persoonlijk moedbetoon en zelfstandige volharding ,
werd de dordtsche oud-burgemeester Simon van Halewyn, in dezen tijd, dat zijner te
ver gedreven zucht naar vrede. Ziende, welk een schat van penningen — omstreeks
elf miljoen — Holland alleen voor oorlogskosten moest opbrengen, en welk een scha
de handel m 't algemeen bij den krijg leed, had hij zich in den nazomer, kort na
592 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
(k7slag~bij SteenkeTke, in Zwitserland reizende, te Sololhurn bij den franscben gezant
Araelot vervoegd, om hem omtrent de bedoeling van den Koning, zijn meester, op
dit punt te raadplegen. Deze had toen beloofd, hem nader van 's Konings meening
daaromtrent, vooral met het oog op de zekerheid der spaansch-nederlandsche grenzen,
te vergewissen; en zoo kwam, kort na Nieuwjaar, zeker Franschman, met name
Duplessis, naar den Haag, die, door Amelot gezonden, van Halewijn vernemen woü,
op welken grondslag de Staten vrede zouden willen maken. Halewijn zocht hem te
beduiden, dat hij 't zoo niet bedoeld had, maar 's Konings eigen denkbeelden daar-
omtrent' had willen leeren kennen. Duplessis verklaarde hem daarop, wat later, dat
men zich van fransche zij niet uiten kon, vóór men, door den thans als gezant in
Zweden werkzamen Avaux, van daar bericht had erlangd. Inmiddels bleef hij in Hol-
land hangen, en ook verder, zoo in den Haag als te Dordrecht en Abbenbroek, waar
Halewijn ambachtsheer was, met dezen in aanraking; waarbij dan vooral de wensche-
lijkheid tusschen hen ter sprake kwam, dat de zweedsche Koning den engelschen zijn
bemiddehng zou aanbieden. Halewijn weigerde echter volstandig een geldgeschenk aan te
nemen, hem door Duplessis voor zijn vertimmeringen in zijn Heerlijkheid aangeboden,
gelijk deze zelfs last had, hem tot 20,000 gulden toe te beloven, als hij Dordrecht zou
willen bewegen, de hollandsche steden in 't bevorderen van een doeltrefTend vredesont-
werp voor te gaan. Kort daarop, tijdens Halewijn eens te Amsterdam was, werd, op
aandrang van Gecommitteerde Raden , de waard in den Koning van Spanje in Den Haag
met eenige van zijn gasten, die men van verspieding verdacht hield, gevangen genomen;
en Halewijn, vreezende dat ook Duplessis nu in den kijker zou loopen, schreef hem met
veranderde hand een waarschuwend briefjen , dat echter, in plaats van hem te vrijwaren,
des te meer argwaan wekte, daar ook Duplessis toen in hechtenis raakte, en nu weldra ook
Halewijn gevat, en op de Voorpoort gezet werd. Bij zijn verhoor meende hij zich van alle
schuld te kunnen vrijspreken, niet wetende, als hij betuigde, wat misdrijf er in steken
kon, «met eerlijke middelen een goeden vrede te bejagen», en dat men iemand, die
zich daartoe beijverde, eerder «een beeld moest oprichten», zich daarMj tevens latende
verluiden, dat hij «liever dood zou zijn, dan langer aan te zien, hqe men de heden
hier te land goed en bloed afperste, om voorden Koning van Engeland dobbedobbedob
en fanfare te spelen» \ Nader omtrent de strekking dier woorden ondervraagd, gaf hij
te kennen, er niets meê bedoeld te hebben, als liever te willen sterven dan zien,
dat men het voorstaan van een eerlijken vrede voor misdaad hield, «gelijk hij alles
ook alleen met de oprechtste bedoeling had gedaan, om 't waar belang van den staat
te bevorderen». Het Hof van Holland, dat hem en Duplessis in verhoor had genomen,
> Of, gelijk Huygens 't in z^n DagUeT. II, W. 209, mtdrukt: «wat is het, men gaet alle jaer te
velde, het is al dobbedobbedob, en anders komt daer niet van".
DES VÄ.DERLANDS. ' 593
bleek echter niet in zijn zienswijs te deelen \ en veroordeelde hem tot eeuwigdurende
gevangenis met verbeurdverklaring van goederen, gelijk den Franschman tot gevangen-
schap zoolang de oorlog zou aanhouden. Beider vonnis werd evenwel, op last der
Staten , eerst aan Koning Willem , toen in 't leger bij Eppinghem , gezonden; doch deze,
het met zijn goedkeuring in 't algemeen bekrachtigend, liet nu verder aan de Sta-
ten over, hoe omtrent enkele bijzonderheden te handelen, die toen, op hunne beurt,
alles weer aan 't goeddunken van Η Hof stelden. Duplessis werd tot het einde van den
oorlog op Loevestein in verzekering gebracht, waar hy zich met het schrijven van
een werk over 't Zeven der Schilders bezig hield, en de dordtsche oudburgemeester
daar evenzeer in hechtenis gehouden, tot hij drie jaar later gelegenheid vond te ont-
snappen , en toen naar Suriname trok, waar hij zijn verdere levensdagen sleet. Zijn
goederen bleven al dien tijd onder 't bewind der dordtsche overheid. Zijn broeder
Cornelis ^, die, op 't vermoeden van medewetenschap, sedert Mei door een paar sta-
tenboden in zijn huis bewaakt was, werd met half September weêr vrijgelaten, doch,
op aandrang van den Koning, in de Yolgende maand, door den oudraad van alle open-
bare bedieningen verlaten; voor Simon zelf hadden zijn vrouw en dochters vruchteloos
gepoogd, het pleit als een gewone rechtszaak behandeld te krijgen.
Met het oog op die gewone rechlsbedeeling, en den met haar gepaarden omhaal
van zaken en kosten, had juist in 't vorige jaar de Hooge Raad, van 't schromelyke
misbruik kennis nemende, door ((Heeren Advocaten» in een geldelijk opzicht van hun
beroep gemaakt, de ordonnancie vernieuwd, vóór een goede dertig jaar op 't punt van
der Heeren ^(salaris» ten algemeenen nutte gemaakt, en waarbij dit aan billijke be-
palingen onderworpen en binnen aanneemlijke perken gesteld was. De Heeren had-
den er zich echter weinig tevreden over getoond, en niet verzuimd, om er — hoewel
natuurlijk te vergeefs— hun «consideraciën en grieven» over te doen uitgaan. Zij haal-
den zich daar intusschen meer welverdiende scherts dan voordeel meê op den hals,
en gaven o. a. een ongenoemden spotboef een vermakelyken Beurzestrijd in de pen,
' Verklarende zijn doen ale "contrarieerende het devoir van een goed onderdaen, ende speciaiyk
dat van een regent, en directelijk strijdende tegens de beschrevene rechten mitsgaders wetten en
Plakaten deser landen (verbiedende espresseiyk aen een iegeiyk uit deze landen, te houden eenige
correspondencie en gemeenschap met de inwoonderen van Vrankrljk, ofte hare onderhoorige door
brieven of anderaints, strekkende tot nadeel van den Staet in eeniger manieren, op poene vandaer-
over als vyanden van den Staet, jsonder eenige connivencie, te worden gestraft) en zynde zaken van
zeer gevaeriyk inzicht en kwade gevolgen en, anderen ten exempele, ten hoogsten strafbaer". {Sen-
ientie van den Eove van Holland, Zeeland, endé West-Vriesland, iedere Mr. Simon van Halewyn,^e2)?O-
nuncieert den 31 July 1693). Zie ook Wagenaar, Vad. Rutorie XVI, bl. 235, en de daar aangevoerde
stukken; maar verg. tevens Van Wjjn in de Bijvoegsels en AanmerTcmgen op dat deel, bl. 35 en vv.
® Teerestein van Halewtjn, sedert 1691 lid der algemeene Staten.
IVe deel, 2e sUik, 75
594 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
i^Tï^elk^^li^n hunner, onder den naam Saldus, zich in «zoo lugubren postuur»
doet vertoonen, dat zijn goede kennis Doctor Galenm, niet wetende, wat «dat hoofd-
schudden, dat binnensmonds praten, dat stampvoeten, en al dat grimassen maken
beduyen mag», hem er over gaat aanspreken. «Laat ik je pols eens voelen», zegt
hij, «steek je tong eens uit». - «Waartoe zou dat dienen?» vraagt de ander, «ik
heb mijn tong en handen nu wel tot wat anders van nooden». G. «Ik merk dat je
zeer ontsteld bent; laat ik je een redpe schrijven, want considereerende de e^iema
signa, en kennende je temperament, zoo dunkt me, dat het jou in 't hoofd schort». ~
B. «Het schort me in 't hoofd niet, neen zeker; maar daar, waar men de tas hangt.
Ik word geontrageerd in mija respect; men dingt de faculteit na den buidel: geloof
niet, dat ik zonder reden moeilijk ben; het zijn ongehoorde dingen! - Is è^i salaris
reguleeren? Is dat de HH. patroni, aävocaÜ, oratores, causidici, procuratores hande-
len?» — G. «Wat is er te doen?» — B. «In ernst, weet je niet van bet geweld,
^ dat men onze faculteit te Haganopolis aandoet? De Legati snpremi ad Utes hebben
den 15«·^ Febr. 1692, ziende dat sommige praktizijns wat diepjens in de beurzen der
litiganten tasten, een pernicieus reglement over en tegen de geheele confrerie gereno-
veerd; een reglement, dat met het jaar 1659 begonnen, en nu en dan eens opge-
haald, doch eindelijk geheel en al vergeten en geaboleerd was; een reglement, dat de
Duivel en zijn moer niet injurieuzer noch execrabelder zou hebben kunnen inventeeren.
Zij boeyen ons de tongen, zij knevelen en binden ons de handen, de pennen, de
papieren, dat er alle litiganten om in hun vuist lachen. Wie hoorde ooit van zulken
dwang? Zy hebben op de kleêren, hoeden, degens, stokken, ja, op alles wat te zeg-
gen. Waartoe lang gepraat? Koop eens een exemplaar, daar zul je artikelen in zien,
die je, zoo je susceptibel van menschelijke compassie bent, onzentwegen de tranen
uit de oogen zullen persen; mijn hart barst van coière en van spijt, als ik ze zie.
Is dat het respect van het Jus mainteneeren? Is dat de HH. Advokaten, die in qua-
Uteit Keizeren, Koningen, Pausen, Cardinalen, Princen niet behoeven te wijken, han-
delen? 't Is uit; de Justicie leit er toe! Daar zal geen cordaat praktizijn meer op de
rol verschijnen; de arme litiganten zyn bedorven!» - G. «Al zacht! al zacht! Van
wat inhoud zyn deze artikelen?» B. «Van wat inhoud? van inhoud, dat de HH. prak-
tizijns zooveel" geld voortaan van de Htiganten niet zullen mogen trekken als ze plegen.
Is dat geen inhoud zoo slim als er gepraktizeerd kan worden? Wat mocht een der
grootste dichters zeggen, dat Themis te Spiers beschimmelt! Wacht, wacht, bezie
haar eens over een jaar of drie te Haganopolis, ik meen dat zij van drek en sto
niet meer zichtbaar zal wezen». G. «Wat wordt hier tegen gedaan? Je hebt immers
instrumenten, die sterker zgn als onze elevatoria, trepana, en glosotomta; waar^ ij
je nu met je arresten, mandamenten, surceancen, interdictiën, intimaczen, spalten,
penalen, attentaten, enz.? Laat je releveeren, maak van al die simplicia een ,ompo-
DES VÄ.DERLANDS. ' 595
situm, en geef dat je partijen in; dat zal immers sterk genoeg werken, om 'er
te doen beteren of barsten!» — B. «Men doet alles, dat imaginabel, prakticabel, en
executabel is. De geheele confrerie is op de been; men besogneert ochtend en avond;
men houdt openbare en secreete conventiculen; men resideert, en feuilleteert acta et
retroacta door en weer door; men consuleert, advizeerl, informeert, deduceertj met
een woord gezeid: men leit de zaak ten besten met malkander over. Ze hebben op
mijn raad, na confuzelijk en separaat wat gedelibereerd te hebben, een collegiale
congregacie in castello criminum^ in de roode Leeuw opH gouden veldhdM, QX\ ^άάϊ Achi
HH. Commissarissen en een scriba gemaakt. — Wij zullen niet lijen, dat er een taxe
op onzen arbeid gesteld wordt, en dat op klachten van,een hoop karige boeren en
canalje van litiganten, die langer een procurator wel sinjeur zouwen noemen, en een
causidicus met de hoed op 't hoofd aanspreken! Al zacht, zoo ver is de Republiek
nog niet vervallen. Daar zei Euglottis Lanicuiis)) — de jonge Schaep — «onlangs: we
moeten naar den Soeverein toe, we worden aan den Soeverein gerenvoyeerdI Oth,
hoe hard valt dat woord voor een Duitscher, voor een liefhebber, een nazaat van
Arminius! Staat ons te lijen, dat men een arbitraire macht over onze vrije declaraciën
zal oefenen, die den naam van arbitrair zoo zeer haten als den Duivel, ja, als de
predestinacie zelve, en die onze voorouders tegen die leer hebben zien strijen 1 Buren,
slaat bij! — Ik geloof, dat die beesten van litiganten wel zouwen verhinderen willen,
dat onze zoons 10 of 12 guldens op één kaart in 't bassetten stelden! Welja, toch
zoo! leef als een hondsvot, en wees een advocaten-zoon! — Is dit voor de nohilissimi
HH. Advocaten, voor de clarissima lumina eloquentiae.^ooxheXtotum Togatorum corpus
te verdragen?» — G. «Ik heb wel gehoord, dat er vrij wat vilein van die HH. gespro-
ken was; maar je schikt in je Grieven jou personen en qualiteit al wat briljant op:
Sokrates, Demosthenes, Cicero, zijn bij jou niet te confereeren! ^ Je bent confraters
van Keizers, Koningen, Pausen, en andere Groeten! ■ Maar van Alfenus repje niet,
en immers was die van een schoemaker een clarissimus advocatus geworden, zoo je
anders Horatius {Sat. 3) gelooft. Hoe hoog je bij Petronius te boek staat, kun je
' "Dat van aloude tyden", zoo luidt het daar inderdaad, bl. 4, «zeer honorabel geweest is de
professie der orateuren ofte voorspraken, enz. zoodat ook huyden ten dage de namen van Demosthenes,
Aesehines, Sokrates, onder de Grieken, Lelius, Crassus, Cicero, Hortensiua, Cato en verscheiden
anderen, onder de Romeinen, niet minder beroemd zijn geweest als Philippus Macedo, Alexander,
Komulus, Brutus, Julius Cesar", enz.
' -"Welk aensien de voorschreve advocaten niet alleen hebben gehad by de voorschr. naciën,maer
oock onder de Franci en Germani, onder dewelke vele, zelfs Keisers, Koningen, en Ρrincen, en groote
Vorstea zijn geweest, die haer met den naem van Advocaten van landen, steden, en luyden te mogen
sijn, vereert gehouden hebben. — Zoo hebben Pausen, Cardinalen, Bisschoppen, en Abten, geoor-
deelt haer selve geen kleyne eere toegevoecht te hebben, wanneer sy do wetten Commentarm mis
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
596
nazien onder den titel van advocati noctmni, dat de verklaarders voor i^iewö« uitleggen.
Heb je daar je genoegen nog niet aan, zoo lees Qiiintilianus de Orat., Marcellinus,
of Lipsii Monita pol. en and. de genere Advooatomm eens, en ik geloof dat je wat
handelbaarder zult worden! 't Is goed, dat de litiganten en cliënten niet weten, wat
er ten tijde van Strabo en Messala omgegaan is, noch waar je meer als te Rome uit
gebannen zijt; dat je vóór de regeering van Augustus niet pleiten, maar alleen raad-
geven mocht. Hoe Plautus de faculteit estimeert, kun je in Panulo zien. Dat je
eindelijk, onder Tiberius en and., als uitleggers van het Recht en het gebruik der
Rechten, geacht zijt, dankt dat twee behoeftigen. Hoe goed is 't dat de cliënten niet
weten lex Papia, lex Julia', hier verboden, daar geboden, al naar de tijden en
rechters zijn; dat zij de klacht niet gelezen hebben Causidici inter se conspirantes
invicem cUentes emungunt; het alderbeste is, dat zij niet hooren, hoe Martialis de
Advocaten, ik zeg de Heeren Advocaten, beschrijft in de persoon van Rufus (1. 5) en
Sabellus (1. 4)! — Maar hoe dragen zich de HH. Proeuratores in dit geval?» —
B. «Zij begrijpen zoowel als wij, dat dit ruïneuze artikelen zijn: geen delai te mogen
zoeken; geen kwade zaken aan te nemen; niet zooveel artikelen te schrijven als men
wil; een taxe op het salaris te hebben, en wat er meer van die natuur volgt! Recht
als of de juridicale qualiteit een ambacht was, en het loon zoo vast gereguleerd
moest wezen als vier duiten voor een scheurbolletjen! Alle ding zou nog wel gaan,
was het reglement door den druk niet gemeen gemaakt: nu leest het Jan en alleman,
ja, de litiganten loopen er mee in den zak, als de jonge notarissen met het boekjen
van de zegels». G. «Ja, maar jij Heeren tast den menschen te diep in de beurs
Heb je de Prosopopaia tusschen de geldbeurs van een litigant en een declareerend
Advocaat voor den Rechter wel gelezen?» B. «Nooit». G. «Ik zal ze je dan eens
voorlezen, maar onder compromis van niet kwaad te worden». B. «Lees maar op».
G. «Edelmog. HH., Ik — Geldbeurs — ben, tot mijn groot ongeluk, gevallen inde
handen van een patroon, die, mij als quansuis beschermende voor het geweld van
een dief, die tol mijnent zocht in te breken, wreeder met mij omspringt als Mylord
Jeffries, onder Koning Jacob, ooit met de Protestanten gedaan heeft: hij geeft voor
een convincant argument, dat ik mijn laatste duit aan hem schuldig ben, omdat hij —
twaalf duizend gulden 's jaars verteren moet! Een schoone omdat! Hij zendt mij een
briefjen met deze woorden: geciteerd, gevaceerd, gebesogneerd, geconsuleerd, ge-
hebben geillustreert; aoodat noch hedendaechs in Vranckrijk de treffelijcksto familiën den oirspronck
van al haer digniteyt en aensien uyt het Advocaetschap bekomen hebben, en oock hier te lande de
aensienlijckste ampten, soo in Policie als insonderheyt Juaticie, altoos sün en als noch by Rechtsge-
leerden worden'bekleet, het meerendeel van dien oock de charge van advocaten bedient hebben' .
(Aldaar, bl. 6 en v.).
DES VÄ.DERLANDS. ' 597
rescribeerd , gerequestreerd, geappointeerd, geïnsteerd, gedupliceerd, geëxtraheerd, ge-
copieerd, geëxhibeerd, geïmpelreerd, geobtineerd, en nog veel derg. meer, en achter
ieder een enorme somme gelds; en op het laatste voegt hij er bij: daar is door mij
gejudicieerd en gelaxeerd, dat mij competeert zooveel als ik heb gepozeerd, name-
lijk — al dat je hebt. Ik antwoord, dat hij, advokaat. . .» B. «Ik wil dat antwoord
niet hooren; dat zijn maar invectieven, boerterijen, en schimpschriften op onze illustre
faculteit; wij supponeeren, dat het geene apparencie heeft, dat zoo honorable perso-
nen, zoo trefFelijken charge bedienende, haar zoo leelijk zouden willen comporteeren
(zie onze Grieven, bl. 11); en integendeel bewijzen wij klaar, dat het begrooten van
het salaris behoort te staan aan het oordeel van een Advocaat; niet om de menschen
van alles te berooven, maar om zich treffelijk te doen betalen. De Coccejanen zeggen
wel te recht, dat we de laatste tijen beleven: als een celeber advocaat met gemak
geen twintig of vijf en twintig duizend gulden 's jaars wint, zoo kan de wereld niet
bestaan; want de clarissima lumina eloqueniiae met een appel of ei te willen paaycn,
gaat niet aan. Men moet liberaal leven: de wynen, oesters, en andere levensmiddelen
zijn duur; behalve — gelijk wij in onze Grieven bl. 6 zeggen — dat bet respect
en aanzien van de Hoven van Justicie voor een groot gedeelte daarin is gelegen , dat
zij vele en fraaye advocaten hebben, dewelke zich in eere houën. Hiertoe nu is geen
middel als de declaracie te formeeren pro luhiiu ^ het ga met de ingezetenen zoo het
Λνϋ; want het is beter, dat er tienduizend cliënten uitgeplunderd en geruïneerd wor-
den , als dat er één van de noHlissimi HH. Advocaten bekrompen huis zou houen».
G. «Mijn tijd is verloopen; ik versta de materie niet wel, en wil er eerst liever het
sentiment van een jurist, die van jou cabaal niet is, op innemen». B. «Vaarwel!»
G. »Ik wensch je hetzelfde, hoewel ik vrees, dat je zelf maken zult, dat je kwalijk
varen moet. Of er dan iets kwam te gebeuren, dat je nu nog niet denkt, zoo wacht
je voor baren en schelden; want daar is je niets schadelijker als de inflammatie van
je gal; ik ken jou temperament beter als jij zelf; begeef je, zoo het voorvalt, tot
bidden; dal doet de oploopendheid beter bedaren als fleboiomeeren,, cliskeren, of pur-
geeren; ben je jou zelf niet machtig, zoo laat een dominee halen, die van binnen
IS als hij van buiten schijnt; zulk een moet, als onze remediën stil staan, de patiënten
den lesten dienst bewijzen. Vale, ei sit tibi mens sana in corpore sanoï>
' Beursestrijd of Saemenspraeh tusschen Qalenus en Baldus (met het motto: Diffidle est satyram
non scrihere^ nam quis iniqui Gausidici patiens tam ferreuSf ui ieneat se?). Anno 1692.
voortgezette str«d te laud en te zee. Mislukte pogingen tot Vrede.
Dood der Koningin. Namen herwonnen. Biddersoproer te Amsterdam.
Nieuwe onderhandelingen. Tsaar Peter in Holland. Vrede van Rijsw«k.
Het nieuw begonnen jaar opende zieh in Vlaanderen voor den vijand met onvoor-
deeli^ Nog geen week was er van verkopen, of Veurne en het daarvan afhankelake
DiJniden waren in zijne handen. De generaal Graat van Hoorne, die er van neder-
landsehe rij het bevel voerde, .ag rich na een kor. beleg gedrongen, het eerste over
te geven· terwijl het laatste toen, op bevel van den spaanschen landvoogd, den bever-
schen Keurvorst, reeds verlaten was. Veurne's overgaaf was hoofdzakelijk aan t ver-
zuin, te wijten, van Nieuwpoor. uit gepleegd, om te goeder uur, door t werken de
zee- en binnensluizen, het lage en moerassige land onder water te zetten, en de
Franschen zoo in hun veroveringsplannen te stuiten. Men had, sp^t allen aandr ng
van de bezetting, niet meer water willen inlaten, dan noodig was ona de graeht^n
der vesting te vullen, en was daarin van de Stad en't A,nbaeh, zelf u. gesterU o.e
om «de ruïneuze effecten en desola.i.n» - zooals zich hun vertegenwoordigers.η hun
basterdspraak uitdrukten - «staande te volgen uit het inlaten ;
moeren uit het inundeeren van de landen, en bij foute van te kunnen aftrekken
de winterwateren uit het bloote» , alles aanwendden, om van Brussel u.t de gewenschte
„verstrooming te verhinderen ■. Hoorne zelf werd met gedurige klachten van
" , ae hot sohrüven n,elgeaeeld in Hoorne's Verantwoortings.®«»».»'»
1C93, bl. 160).
DES VÄ.DERLANDS. ' 599
Landhouder, Watergraaf, en Pensionaris lastig gevallen over de scha, door de opge-
zetenen anders te lijden; ea al liet hij zich persoonlijk daardoor in 't minst niet van
zijn stuk brengen, zijn pogen om den Goeverneur van Nieu\Ypoort lot zijn eigen
gevoelen over te halen, bleef ijdel, en dat ofschoon de vloeden herhaaldelijk hoog
genoeg waren, om voldoende water te krijgen. Nog in de laatste dagen van December
had hij voortdurend alles beproefd, om hem door dringende brieven en boodschappen,
bij de aannadering van den vijand, die den 30™ reeds alle toegangen bezet hield, tol
inlaten van watet over te halen, en, zoo mogelijk, de geheele kasteleinie en 't gansche
ambacht te doen onderloopen en de dijken te doorsteken Doch 't was alles aan
dovemans deur geklopt en de Graaf van Athlone, die zich, in de eerste dagen van
January, zelf naar Meuwpoort begeven had, om na te zien, wat er voor't ontzet van
Veurne weUicht te doen viel, kon van daar alleen berichten, dat de vijand zich tusschen
deze en Veurne zoo dicht voor de overstroomingen van Nieuwpoort gesteld, eu er zieh
begraven had voordat de vlaamsche troepen tot ontzet konden aankomen, dat het zeer
moeilijk zou zijn, hem uit zijn stelling te verdrijven of de vesting te ontzetten; zoodat
men voorloopig alleen moest afwachten, wat God «door kwaad weder of andersins»
bewerkstelligen wou. Zeker toch had door dat weder de vijand in 't open veld veel
Ie lijden, doch 't was anders een leelijke zaak, hem zoo goed verschanst te zien, dat
men hem niet dan met het grootste nadeel van de wereld zou kunnen aantasten.
Slechts langs een smal front was hij genaakbaar, en lag zelfdaarby breed uitgestrekt,
en door een Unie en drie met geschut beplante schansen gedekt I Daarenboven was nog
een andere vijandelijke legerafdeeling onder den markgraaf van Villers op marsch, en
vond zich door een en ander de spaansche Landvoogd dan ook genoopt, zoowel vooreerst Dix-
muiden den 5®" January te doen ontruimen , als reeds een paar dagen vroeger aan Hoorne
te schrijven, dat men wel, zoo 't mogelijk was, zou trachten hem te ontzetten, doch de
vijanden zich in de hem bekende posten zoo versterkt hadden, dat hij zijne maatregelen
moest nemen, om niet «de uiterste extremiteiten af te wachten» , daar «het behoud van zijn
bezetting van grooter belang was dan de plaats zelve» ^ Zoo bleef Hoorne wel niets anders
over, dan, in overleg met zijn krijgsraad, den 6®" met den vijand in onderhandeling te
treden, en een eervollen aftocht voor zich en zijn manschappen te bedingen. Deze
werden toen, even als die van Dixmuiden, gebezigd om Nieuwpoort te versterken,
' δί.
600 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
voor 't behoud van welke plaats, gelijk dat van Oostende, men anders thans maar al
te zeer vreezen moest
Aan de andere zij der spaansche Nederlanden was inmiddels Coehoorn bezig, Hoei
en Luik te versterken, en daarmeê aanvankelijk reeds heel wat gevorderd. Athlone,
die er zich in de eerste helft van February ter kennisneming heenspoedde, kon erde
beste berichten van schrijven, al zou het vrij lang kunnen aanloopen, eer het werk
voltooid was, en dit dan een talrijke bezetting tot verdediging vergen I Men diende zich
voorts, zoo aan dezen kant als den vlaamschen , op den nieuwen veldtocht voor te bereiden,
daar de fransche Koning zich zijnerzijds gereed maakte, den strijd met vernieuwde
kracht te aanvaarden. Hij riep veel volk te wapen, benoemde zeven nieuwe maar-
schalken— waaronder Catinat, Bouffiers, en Villeroy — doch had in Louvois'zoon een
heel wat minder vaardigen kroondienaar dan zijn vader geweest was, en kon daardoor
eerst laat te velde komen ^ Zijn beschermeling van Engeland vleide zich zijnerzijds
op nieuw met de hoop, zijn verloren kroon te herwinnen, en vaardigde daartoe in
April een stuk vol schoone beloften aan zijn volk uit, verklarende te komen, om zijn
koninklijk recht te handhaven en 's volks vrijheden te bevestigen», en bezwerende
God, «hem te doen slagen in zijn streven naar het eerste, gelijk hij opzettelijk voor-
had , de laatste te bekrachtigen». Hoe dier bezworen mistrouwde men echter zijn toe-
zegging; men vergeleek ze met die bij zijn kroningseed gedaan, en vraagde wal van
deL geworden was; terwijl, omgekeerd, juist om die beloften en den verzoenenden
toon, waarop hij zich omtrent zijn tegenstanders in Engeland uitte, zijn medestanders
en aanhangers in Ierland zich in hun eigen rechten door hem verzaakt achtten, en
hun teleurstelHng en misnoegen openlijk aan den dag legden. En hun staatkundige
tegenpartij léi daar zijn zegel op, en erkende er hun volle recht toe ^
Tezelfder tijd, dat hij zijn zooveel mistrouwen en ongenoegen wekkend stuk het
uitgaan, verliet zijn koninklijke schoonzoon Londen weder voor 't Vasteland, en ging
in de wildezwijnen- en hertejacht op 't Loo en te Dieren het uur verbeiden, dat
hem over den Haag weer te velde zou roepen, om de legermacht van zijn schoon-
vaders franschen beschermheer met de zijne en die zijner bondgenooten te gaan
meten Hij was, uit een geldelijk oogpunt vooral, niet zonder zorg voor den a oop.
De lasten van den oorlog dreigden, hoe langer zoo meer, op de schouders van den
DES VÄ.DERLANDS. ' 601
^ - -Λ
..Ci
-. - ,
m
7.
602 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
brengende. Tot tweemaal toe werd hij er met groot verlies teruggeslagen; bij den
derden aanval eerst gelukte 't hem, het dorp voor een korte poos te vermeesteren,
doch om er ook toen weldra weêr uitgedreven te worden. Drie uur werd er zoo met on-
besliste kans bloedig gevochten, terwijl aan den linkervleugel van de nederlandsche zij
zelfs met eenig voordeel gestreden werd. Op 't middaguur werd er door de Franschen
een oogenblik aan gedacht, allen verderen strijd op te geven, doch een laatste poging
eindelijk nog gewaagd en Neerwinden nu met verdubbelde kracht bestookt. De spaansche
Landvoogd weerstaat ook thans, aan 't hoofd zijner troepen, eerst met goed gevolg den
op hem aandringenden vijand; doch de Franschen, na éénen door nieuwe benden krijgs-
volk onder den Markgraaf van Harcourt versterkt, weten omstreeks twee uur eindelijk
door te breken en de verschansing te overweldigen. In de meeste verwarring wordt
nu de strijd verder gevoerd, terwijl Athlone aan 't hoofd der ruiterij op den rechter-,
gelijk de Prins van Nassau aan de spits van die op den Hnkervleugel, alles aan-
wenden, om den binnen gedrongen vijand te weerstaan, en daarin door Bentinck,
Opdam, Ittersum, Zuiiestein en anderen wakker worden bijgestaan. Koning Willem
zelf vertoont zich in 't heetste van den kamp nu hier dan daar aan beide vleugels;
stijgt nu eens van 't paard om zijn voetvolk aan te voeren, dan weder snelt hij aan
de spits der engelsche ruiters, om de zooveel sterkere fransche terug te slaan. Eindelijk
alle uitzicht op den zege verloren ziende, draagt hij een der, engelsche hoofdofficieren
op, den aftocht over ile Gete te leiden, en stelt zich zelf aan 't hoofd van eenige
postvattende regimenten, die den voortrukkenden vyand in zijn loop trachten te strem-
men. Slechts een glimlach had hy over voor hen, die hem op 't gevaar opmerkzaam
zochten te maken, dat hij in den kogelregen , waaraan hij zich blootstelde, liep. Wat deerde
't hem of zijn fraaye krulpruik er door geschonden, zijn wapenrok er doorgescheurd,
zijn sjerp aan flarden gereten , zijn zijde er in gekneusd raakte? Hij zette zoolang mogelijk
den weerstand voort, voetvolk en ruiterij beurtelings aanporrend en bemoedigend. Ten
slotte den altoos opdringenden vijand niet langer met eenig goed gevolg kunnende
weerstaan, trok hij met de hem trouw gebleven krijgshoop de brug over de Gete by
Nederhespen over, den weg naar Boutersem, waar hij den nacht doorbracht, op, om
van daar dien naar 't klooster Bethlehem bij Leuven in te slaan. Onder den eersten
indruk van den strijd achtte hy zich — in een schrijven van den volgenden dag
aan Heinsius — «na een zeer hardnekkig gevecht verslagen» ^ Weldra echter kwam
hij tot een minder sombere voorstelling, en kon zich twee dagen later, tot meerder
rust geraakt, overtuigd houden, dat «het veHies zoo groot niet zou zijn, als hij in
't eerst gemeend had», en de hoop koesteren, «haast weder in slaat te zullen wezen,
den vijand met een geducht leger het hoofd te bieden» I «Ik moet zeggen» —
DES VÄ.DERLANDS. ' 603
betuigde van zijn kant Athlone — «dat er scherp gevochten is»; doch «wij moeten
ons best doen ons weer te callefateren, en hopen dat God de Heer ons haast een beter
geluk geven zal» In een gelijke «cordate» stemming werd ook, naar Heinsius' raede-
deelingen aan den Koning, het bericht van den veldslag in Holland ontvangen I De
Franschen hadden zelf dan ook niet weinig geleden, en bleken buiten slaat van hun
zege partij te trekken, of er eenige andere vrucht uil te plukken, dan — als men
dezerzijds schertsend zei — hel weidsche Te Deum^ dal er Koning Lodewijk, naar
zijn verloonzieken aard, te Parijs over aanheffen Het. Trouwens Luxemburg had hem
met gelijken ophef geschreven: «ik heb niets anders gedaan dan Hoei veroveren,
en den Prins van Oranje verslaan, gelijk Uwe Majesteit my bevolen had»; al meldde
hij tevens niet ongaarne, dat de verslagen vijanden «wonderen gedaan hadden», doch
's Konings troepen «zich nog beier gekweten». «Daar is niels» riep dan nu ook, door
den schijn bedrogen, Lodewijk in zijn overmoed uit, «Ί welk mijne vijanden niet te
vreezen hebben na zoo'n vreeselijke nederlaag; daar is niets, dat ik niel rechtens raag
hopen)·; doch, voegde hij er met neêrbuigende goedheid aan toe, «ik bepaal al mijn
wenschen ten beste van mijn volk, en als eenige vrucht van een zoo uitnemende
overwinning begeer ik slechts, dat mijne vijanden hun oogen openen, op hun waar
belang gaan letten, en zin voor een zoo degelijken en bestendigen vrede krijgen,
als ik hun steeds heb aangeboden» Geheel in overeenstemming met al dit kenschet-
send koninklijk-fransch gesnoef waren ook de berichten, van fransche zijde omtrent de
uitkomst van den slag verspreid, die echter weinig met de werkelijkheid overeen
kwamen. Het geleden verlies aan manschappen, aan weerszijden vrij aanmerkelijk,
stond nagenoeg gelijk; even als dat der veroverde vaandels en gevangen geraakte
hoofdofficieren, die al ras weer werden uitgewisseld. Onder hen was van den franschen
kant Koning Jacobs natuurlijke zoon, de Hertog van Berwick zelf, van de neder-
landsche o. a. 's Gravenmoer en Zuilestein; de Generaal Graaf van Solras was al in
't begin van 'l gevecht door een kanonkogel in een van zijn beenen getroffen, en
daar men naliet het af te zetten, kwam hij vijf dagen later aan de gevolgen om. In
zijne plaats trad toen de Hertog van Wurtemberg. Het bondgenootschappelijke leger
verzamelde zich bij Eppinghem \ om daar vooreerst den verderen loop der dingen af
te wachten. Luxemburg had intusschen te veel geleden, om aan een verderen strijd in
604 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
't open veld te denken; hij hield zich zijnerzijds rustig in zijn legerkamp, slechts op
't herstel en onderhoud zijner troepen bedacht en haalde zich daardoor zelfs het
ondoordacht verwijt op den hals, het behaalde voordeel verv^aarloosd te hebben; de
noodige kracht toch had hem ontbroken ^
Deze geruststellende loop van zaken was des te verblijdender, als het ter zee in
dezen tijd niet aan onspoed ontbroken had. Met het doel den levantschen handel te
beschermen, was in de laatste Octobermaand met Spanje en Engeland een geheim
verdrag gesloten, waarbg het eerste den krachtdadigen bijstand van minstens 16 kloeke
oorlogschepen en eenige branders in de middellandsche zee toezei, en daaraan dan
ook weldra met lofwaarden ijver gevolg gaf, terwijl beide andere Staten mede eenige
schepen onder Filips van der Goes en Rooke zouden uitzenden. Door vertraging in
Engeland kwam van dit laatste echter vooreerst nog niets, en hield het zelfs tot dezen
zomer aan, eer men er toe overging. Inmiddels was men, op besluit der algemeene
Staten van 't vorige najaar, tot de uitrusting van een oorlogsvloot onder Almonde
geschreden, die in April reeds gereed was zee te kiezen, om zich met de engelsche,
onder een drietal Commissarissen, de admiralen Killegrew, Delavall, en Shovell --
Russell was door den Koning, op aandrang van Nottingham, het bevel ontnomen —
in de St. Helenabaai te vereenigen. Uit deze stak zij den 9- Juny in zee, en scheidde
zich van haar nu, zes dagen later, het naar de middellandsche zee bestemde smaldeel
ten getale van 16 schepen, waaronder vijf nederlandsche, de Admiraal-generaal onder
den Schout-bij-nacht Van der Goes, de Schiedam van 50, de Zeeland mH Wapen van
Medemblik van 64, en de Gelderland van 70 stukken, onder de kapiteins Van Rechteren,
Schrijver, Van der Poel, en Stilte. In 't ongewis, of er een fransche vloot langs de kus-
ten koersde, verzuimde Rooke daar het noodig onderzoek na te doen, maar hield eerst
zeewaarts aan, en wendde 't daarop ter hoogte van kaap St. Vincent plotseling naar
den wal, dien hij 's middags van 26 Juny in 't gezicht, en nu weldra ook van zijn
brandwacht bericht kreeg, dat er een fransch oorlogschip te zien viel, waarmeê zij
eenige schoten wisselde. Daar zich daarop nog meerdere schepen lieten bespeuren,
werd er een krijgsraad gehouden, en in dezen besloten naar Cadix door te koersen,
in 't vertrouwen, dat de waargenomen vaartuigen slechts tot een kruisend smaldeel
van hoogstens gelijke sterkte behoorden; de commandeur van een dén volgenden dag
welUcht met opzet prijsgegeven franschen brander het niet na die dwaling voedsel te
geven, die echter maar al te spoedig door de werkelijkheid weêrsproken worden zou.
Omstreeks tien uur toch kreeg men eerst een anderhalf dozijn zware oorlogsschepen in
562 algemeene geschiedenis
in 't kanaal kruisen, en kwam daarna, 2 July, te Torbay ^oor anker. Daar verne-
mende, dat Tourville Tan Brest zuidwaarts gekoersd was, drongen Almonde en zijn
onderbevelhebbers er op aan, dat men hem zou gaan opzoeken en bestrijden, doch
stuitten op den onwil der Engelschen, die zich op 't gebrek aan levensmiddelen be-
riepen, en daardoor 't misnoegen vooral van den wakkeren Schout-bij-nacht Muys
wekten. Toen 't eerste bericht van het ongeval in de baai van Lagos kwam, besloot
men echter, om zoodra de gelegenheid gunstig was, derwaarts te stevenen, en zoo moge-
lijk Tourville op den terugweg te onderscheppen. Deze was echter eerst naar Gibraltar,
en daarop naar Malaga, Alicante, en Barcelona gezeild, waar hij een tijd lang bleef
kruisén, om toen naar Toulon te stevenen; zoodat men hem te vergeefs in de biscaaische
zee een halve maand bleef opsporen, en daarop naar Torbay terugkeerde, om den 8™
September uiteen te gaan. Het gebeurde voor Lagos gaf nu echter niet onnatuur-
lijk aanleiding tot velerlei grieven, en Koning Willem, die zich, onmiddelijk na de
eerste hem geworden tijding, over de «pure negligencie of nog iets slimmers», dat er
achtei school en hem hinderde, tegen Heinsius uitliet want «toevallen in den oor-
log» — gelijk hij hem schreef — «knn men voorzien, maar dit ongeval en is van die
natuur niet» ; — aarzelde na zijn overkomst, in 't laatst der volgende maand, naar Londen
niet, zoowel den hem anders getrouwen Nottingham, als Grootzegelbewaarder, als de
drie Admiralen te ontslaan; terwijl in de weldra gevolgde Parlementszitting de vraag
ter tafel gebracht werd, of die Admiralen, als tot groot nadeel en schande van't volk
werkzaam, voor strafschuldig moesten gehouden worden, en slechts met een meer-
derheid van 12 stemmen ontkennend beantwoord werd. In Holland namen twee amster-
damsche Statenleden, Boreel en Cattenbroeck, uit het gebeurde aanleiding, den Raad-
pensionaris hun bekommering over den staat der zeezaken , namens burgemeesteren, te
kennen te geven. Het ongeval zelf aan het lange oponthoud der schepen in Engeland
toeschrijvend, wenschten zij, dat de Koning daarin voor de toekomst mocht voor-
zien; tevens hun meening niet verhelende, dat men zoo hier als in Engeland te zwak
ter zee was, en aan 't eerste vooral de landprovinciën, door haar·traagheid in 't op-
brengen hunner geldelijke bijdragen, schuldig waren. Zy betuigden voorts de zaak in de
Statenvergadering niet ter sprake te willen brengen, om alle opschudding te vermy-
den, en met hun opmerkingen alleen het welzijn van den Staat te beoogen, dat zij
den'Koning-Stadhouder gaarne zouden helpen bevorderen. Dezen, die zich reeds in den
aanvang van 't jaar over de wenschelijkheid van talrijke geleischepen en het verkeerde
van alle overdreven spaarzaamheid op dat punt tegenover Heinsius had uitgelaten ^
moest een dergelijke ontboezeming van amsterdamsche zij dubbel aangenaam zijn, en
DES VÄ.DERLANDS. ' 607
.......
Ι'ί '
608 ALGEMEENE GESCHIEBEINIS
w
's Keizers~b^kra^hüging^^ Hannover beklonken was, in Denemarkens voorslag, zich
daartegen te verbinden, te doen treden; terwijl de Keizer zijnerzijds hem een gerust-
stellende verklaring omtrent zijne verhouding tol den Palts gaf, en de nieuwe Keur-
vorst zelf hem zijne duitsche rechten waarborgde ^ Denemarken had het inlusschen
daarbij niet laten zitten; hoewel door Zweden afgewezen, had zich de deensche
Koning, als Hertog van Holstein, in February 1693, met eenige geestelijke en
wereldlijke Rijksvorsten verbonden, om Hannovers Keurvorstenschap niet teerkennen,
maar met alle kracht tegen te staan. Meer nog dan dal: in Noordduitschland was,
vóór vierdhalfjaar, het erfelijk bezit van Lauenburg door hel uitsterven van den regee-
renden tak opengevallen , en maakten daar nu Brunswijk-Luneburg en Keursaksen beiden
aanspraak op. In afwachting der keizerlijke uitspraak had het eerste echter begrepen,
zich in het hoofdstadjen Ratzeburg te moeten nestelen, en dit behoorlijk te gaan verster-
ken ; en Denemarken daarvan gebruik makende, kwam nu voor het zoo nabij gelegen Hol-
stein tegen dit voor een deel reeds ten uitvoer gebrachte voornemen op, en scheepte,
om zijn verzet des te meer kracht bij te zetten, in 't laatst van July zijn troepen en
geschut naar Holstein in. Nauw hadden Koning Willem en de Algemeene Stalen daarvan
melding gekregen, of zij haastten zich Hop naar Hamburg te zenden, om van daar
uit met den engelsch-deenschen gezant Lord Lexington werkzaam te zijn, om Denemar-
ken van zijn gewelddadig opzet af te brengen; waartoe hun van duitsche zij beide keizer-
lijke commissarissen, de gezanten van Brandenburg en Zweden, zouden bijstaan. Dene-
marken weigerde echter aan hun uitnoodigingen en aanmaningen gehoor te geven , en zijne
reeds in 't Luneburgsche gerukte troepen terug te trekken. Het liet zich lol niets dan eenig
uitstel van de vijandelijkheden vinden, en de Staten hadden daarom dan ook reeds aan-
stalten gemaakt, een dozijn der in de Noordzee onder Hidde de Vries kruisende oorlog-
schepen , onder den amsterdamschen Commande.ir Gerard van der Dussen naar de Oostzee
te zenden, om daar, in vereeniging mei eenige engelsche, Denemarkens overmoed Ie
beteugelen. Deze had den Koning, nadat den laatslen Augustus de bepaalde lermyn
verstreken was, onmiddelijk tot het beschieten der stad doen overgaan, en hij zich met
moeite, een dag of drie later, door een bezending uit Ratzeburg, tot een wapenschorsing
laten bewegen, die daarna, op aandrang der verschillende bemiddelaars, nog een
veertien daag verlengd werd I In Zweden had zich ondertusschen de uit Denemarken
afgevaardigde Baron Jens Juel steeds bezig gehouden, den Koning tot de uitrusting
van een smaldeel over te halen, dat met een deensch samen in't belang van den handel
van beide rijken werkdadig zou wezen, in overeenstemming met een in April t oor
hem tot stand gebracht verdrag, bij 't v^'elk Koning Karei met zijn «broeder, verwant,
DES TADERLATiDS. 609
nabuur, zwager, bondgenoot, en zeer goeden vriend» KoningKristiaan overeenkwam,
dat, daar de gewelddadigheden tegen beider ter zee varende onderdanen bestendig
waren toegenomen, zij vóór 't eindé van April van beide zeemogendheden volle vrg-
heid van handel en vergoeding van alle geleden scha zouden verlangen; terwijl, werd
aan die vordering vóór 't einde van September niet voldaan, zij tot maatregelen van
weêrwraak zouden overgaan, en zooveel engelsche en nederlandsehe schepen wegne-
men, tot zij volkomen schadeloos zouden gesteld zijn. Na het vijandelijk optreden van
Denemarken aan de Elve, had nu echter Zweden aan den deenschen Baron, op zijn
naderen aandrang, te verslaan gegeven, dat zoolang zijn koninklijke heer en meester,
door zijn dreigende houding in Holstein, en de derwaarts gerukte troepen, alle goede
verstandhouding met de bondgenooten verhinderde, er aan geen gemeenschappelyke maat-
regelen tot bevordering van den handel te denken viel Deze den bondgenooten gun-
stige beschikking, Koning Willem door Heinsius kenbaar geworden, had hem tot dub-
bele blijdschap gestemd, en deed er dan ook het hare toe, om de zaak van Ratzeburg nu
weldra tot een bevredigend einde te brengen. De deensche Koning trok in 't begin van
October met zyne troepen af, nadal van de andere zy de slechting der reeds aangevan-
gen versterking was toegezegd, onder voorwaarde eener luneburgsche bezetting der plaats,
in afwachting van 't geen later omtrent de erfopvolging zou uitgemaakt worden \
Minder zorg dan deze uitlandsche moeilijkheden hem verwekt hadden, baarden
Koning Willem de stribbelingen, waarmee van friesche zij de benoeming van een
nieuw legerhoofd of eersten veldmaarschalk, in plaats van den overleden Waldeck,
gepaard ging. Hij wenschte daartoe den iJerlog Hans Adolf van Holstein-Pleun be-
vorderd te zien, die ook by de groote meerderheid der Provinciën welkom bleek,
terwijl die van Friesland en Stad-en-Landen haar Stadhouder daarvoor had willen zien
kiezen. Toen, op 's Konings voordracht, in de algemeene Statenvergadering van 7 Sep-
tember, de keus der overige Heeren op den Hertog gevallen was, lieten daarom die
van beide noorder Gewesten daar, «als in overyling geschied», verzet tegen aantee-
kenen, en behielden zich de vrijheid hunner principalen tot verdere wijze van han-
delen daarin voor. De Friesche Staten vaardigden daarop een drietal hunner met den
Secretaris Huber af, om in den Haag hun grieven nader bloot te leggen, daar, huns
inziens, «geen veldmaarschalk, wiens gezag zich mede over de soldatesque ter parti-
culiere bezolding van Friesland uitstrekte, wettiglijk kon worden aangesteld, zonder
medewerking en toestemming der HH. Stalen van die Provincie» en kwam hun
^ Zie aldaar, S. 561, f.
' In 1697 deed Keursaksen daar toen voor Brunswük-Luneburg afstand van, dat er echter eerst
in 1716 door den Keizer meê beleend werd.
® Zie de Eesolutiën soo mn H.R. MogK als van de ΗΗ. Staten van Vriesland^ eoncer neer ende het
aenstellen van de Hft Hertoch mn Rolstein-meun, enz. (Tot Leeuwarden, gedr, by Hero Nauta) 1694, bl. 3.
IVe deel, 2e stuk. 77
610 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
dit doen thans «zooveel te harder en onverdraaglijker voor, als het eerste exempel
daarvan gegeven werd tegenover Z. Vorste. D^., den Heer Erfstadhouder hunner Pro-
vincie, die uit allerhande inzichten eerder had verdiend, om door een honorable erken-
tenis te worden geanimeerd, om zijn loifelijken ijver ten gemeenen beste te verdub-
belen, als in dier voegen te worden verongelijkt, en genoegzaam buiten staat gesteld,
om, behoudens zijne eer, zijn Vaderland, in voorschreven zijne hoedanigheid, eenige
verdere diensten te doen». Zij zeiden verder «geen de minste reden noch bedoeling te
hebben, om te verminderen of verdonkeren de verdiensten en goede hoedanigheden
die de Heer Hertog van H.-Pleun bezat, of ook om te twijfelen aan de kennis, die zijn
Vorst«. DoorF. door een langdurige ondervinding in 't stuk van den oorlog had ver-
kregen»; maar zij meenden toch «reden te hebben om te vragen , hoe H.H. M^ van hun
gewone billijkheid, discrecie, rechtmatigheid, voorzichtigheid, en hooge wijsheid hadden
kunnen verkrijgen, om zulken gröoten en notablen commandement over de troepen
van dezen Staat in handen te stellen van een uitheemsch Vorst, die nooit in dienst
van deze landen was geweest, nooit of ten minste weinig den oorlog in die gewesten,
waar hij thans werd gevoerd, had bijgewoond; die door geen ander belang als van
zijne ampten met den aankleve van dien, aan 't behoud en welvaren der Republiek
verknocht was; ja, die uit verscheiden consideraciën, van zijn geboorte, allianciën,
belangen van zijn Vorst. Huis en andere, die eerder konden worden verbeeld als uit-
gedrukt, inzichten en interessen zou kunnen hebben of verkrijgen, geheel gescheiden
en misschien in tegenoverstelling van de ware belangen van dezen Bondstaat, en dat
in prejudicie en met postposicie van een Prins, wiens illustre voorouders, nevens de
HH. Prinsen van Oranje, roemrijker memorie, waren geweest de eerste grondleggers
van de vrijheid dezer Vereenigde Nederlanden; die door zijn eigen persoon, navolgende
de heroïke voetstappen van zgne doorl. voorouders, in de qualiteit van Veldmaarschalk
eenige jaren her importante en gesignaleerde diensten aan dezen Staat had bewezen,
zijn leven bij verscheiden heete en bekende gelegenheden gewaagd had, en overvloedige
bewijzen gegeven van zijn beleid in 't stuk van den oorlog, zijn dapperheid, en stand-
vastigen ijver voor de behoudenis van zijn dierbaar Vaderland». De Friesche Staten
moesten daarom «met bedroefdheid hunner harten verklaren, dat de onordelijke en
informeele gedragslijn van H.H. Mog-, hen verplicht en genoegzaam afgeperst ha^
daarover te betoonen hun ernstig en vigoreus ressentiment; en zij Ihadden dus ^ un
afgevaardigden belast, om uit hun naam en van hunnentwegen, Hun Hoog Mog». a
te vorderen prompte en volkomen voldoening en herstel van 't gebeurde»; verklarende
zij tevens, den Hertog Veldmaarschalk «in die hoedanigheid niet te willen noch te
zullen erkennen; ook niet te gedoogen, voor zoo veel hen aanging, dat hij als zoodanig
op den staat van oorlog werd gebracht of hem eenige betaling gedaan».
Koning Willem had dus, aan Heinsius zijn persoonlijke blijdschap over Holstein-
-ocr page 614-DES TADERLATiDS. 611
Pleun's benoeming betuigende, Truchteloos gehoopt, dat de verstoorde Friezen weldra
«tot bedaren zouden komen, en zulken extravangancie niet aanvangen, als waarmede
zij toen reeds dreigden» Κ De Heeren van Stad-en-Landen toonden zich, na 't eerste
verzet hunner afgevaardigden ter Generaliteit, heel wat bezadigder. Zij verklaarden
zich, in hun vergadering van 30 September, ofschoon van harten de benoeming
huns erfstadhouders tot eersten veldmaarschalk gewenscht hebbende, «bij de tegen-
woordige perplexe tijdsgestcldheid bezwaard te vinden, om met de HH. van Friesland
mee te gaan, als wezende met groote redenen bekommerd, dat, in den tegenwoordi-
gen gevaarlijken staat van zaken, daardoor niet alleen kon gegeven worden een achemi-
nement tot dissencie aan de leden van de Unie, een avantagië aan de vijanden van den
slaat, en discoeragië aan de geallieerden; maar dat ook de band van eenigheid, die deze
provinciën, onder den zegen des Allerhoogsten, tot nog toe gelukkig had saamgehou-
den, daardoor krachtig zou worden gelabefacteerd; wordende hooggemelde HH. Staten
tevens op het vriendnabuurlijkst verzocht en gerecommandeerd, om, behoorlijk reflexie
nemende, met wat formidable legers de vijand de frontieren van den Staat meer en
meer kwam verontrusten, hun bij te dragen consenten bij den tegenwoordigen ge-
vaarlijken toestand niet te willen stremmen» I Zij hadden het daarbij niet gelaten,
doch ook begrepen, niet alleen hun friesche naburen maar ook hun ten achtergestel-
den erfstadhouder zelf tot lijdzaamheid te moeten aanmanen, en daarom hun beide
syndics, Piccardt en Hora, tot hem afgevaardigd ^ om hem vooreerst te vragen, de
bezending uit Friesland naar Holland tegen te houden, en verder «voor zoover hij
eenig ressentiment over de gedane opdracht van 't veldmaarschalkschap mocht hebben
opgevat, dat uit liefde en deferencie van 't gemeenebest te willen ter zij stellen».
Die Erfstadhouder had daar echter maar al te weinig ooren na. Nauw was hem,
in de tweede helft van Augustus, van buiten af iets omtrent de inzichten van zijn
koninklijken neef noopens de vervulhng van Waldeck's plaats kenbaar geworden, of
hij had zich in arren moede uit het legerkamp weggemaakt en de Koning-Stadhou-
der, die zijn goede reden had, om een ervaren en bezadigd veldoverste als de Hertog
boven zijn ongetwijfeld manmoedigen, maar lichtgeraakten en eigenlievenden neef van
Friesland de voorkeur te geven, doch dezen persoonlijk anders niet in 't minst had willen
krenken, had te vergeefs alles aangewend, om hem tot andere gedachten te brengen. Hij
' Zie zijn brief van 10 Sept., Ärclief, t. pi bl. 76.
® Zie het Hxtract uit hun ZesoluiieloeTc in Jhr. van Sypesteyn's QescUedTcundige Bijdragen III.
Bijlagen, bl. 63.
' Αία. bl. 64.
* Zie Hnygens DagloeTc, II. bl. 260, op 25 Aug.
* Thans 59 jaar oud, had hi| eerst den Keizer en laatstelyk den Deenschen Koning gediend.
-ocr page 615-612 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
had door den Raadpensionaris aan 's Prinsen warmen voorstander, het algemeene
Statenlid voor Friesland, Willem van Haren, uitdrukkelijk laten betuigen, hoe zeer
het hem «leed was, dat Z. H. zoo haastig uit het leger was vertrokken, daar hij geen
de minste bedoehng had hem kleinigheid aan te doen, of misnoegen te geven, hij
integendeel een groote achting en bijzondere genegenheid voor hem had, en wel in-
zonderheid door zijn na-bloedverwantschap; zoodat hij dus niets liever zou zien, als
dat hg in 't leger zou willen terugkomen, waar hij zulk een goed onthaal zou vinden
als hij maar kon wenschen, en waar men hem verder alle genoegen en voldoening geven
ZOU)) Hij had buitendien door Portland aan 's Prinsen hofmeester, Haersolte van
Hoênloo, laten schrijven, hoe hij dezen, vermoedende, dat 's Hertogs benoeming den
Prins weUicht eenig misnoegen zou baren, gaarne eens bij zich zien en spreken zou;
doch de Prins, Haersolte daartoe machtigend, had hem opgedragen, daarbij «in de
significantste termen te remonstreeren, dat het hem zeer onverwacht en gevoehg
was voorgekomen, na zoo lange jaren den Staat zonder reproches te hebben gediend,
zoo pubhek en voor al de wereld geprostitueerd, en buiten staat gesteld te worden
van te kunnen dienen» I Met half October uit het leger in Den Haag teruggekomen,
had de Koning daarop Haren zelf bij zich ontboden, om hem persoonlijk nogmaals
zijn leedwezen te betuigen, en het vruchteloos onderhoud meê te deelen, dat hij met
Haersolte had gehad, doch toen, op Harens bedenking, «of het niet dienstig zou zijn,
tot voorkoming van verwijdering, dat dit verschil door sortable expediënten werd ge-
assopieerd)), ronduit verklaard, dat hij er geen zou weten te vinden. De Prins, daar-
van in kennis gesteld, had toen aan Haren geschreven, dat hij dan nu «het onge-
lijk, hem na 't bewijzen van zijn trouwe diensten aangedaan, op zijn beloop zou
moeten laten, en zich daarover dan ook niet verder inquieteeren, maar de zaken God
en den tijd bevolen laten)). Uit deze stemming laat zich echter lichtelijk het onthaal op-
maken , dat beide Syndics van Stad-en-Landen, met hun uitnoodiging tot terzijstelling
alle gevoehgheid, bij hun Erfstadhouder wachtte. Hij drukte hun in zoo ondubbelzinnige
bewoordingen zijn misnoegen uit, dat zij, zonder zijn naderen last, schroomden daar-
van verslag te geven, en daarom schriftelijke mededeeling van zijn meening over het
voorstel der Staten verzochten; waarop hij hun, na zijnerzijds het voorgestelde mede
op schrift verzocht, en op machtiging der Staten verkregen te hebben, terug schreef,
dat slechts «timiditeit, menaces of corruptiën)) dezen tot de aangenomen houding en
handelwijs hadden kunnen noopen. De Staten daarover terecht ontstemd, vergden er hem
in de volgende maand schriftelijk rekenschap van, en ontvingen toen een verontschul-
digend schrijven, hun meldende, hoe hij den «zeer nadeehgen indruk bespeurd had,
1 Zie Harens brief aan den Prins, bü Van Sypesteyn, t. pl. bl. 58.
» Aid. bl. 60 en v.
DES TADERLATiDS. 613
door zyne woorden op hun gemoederen gegeven, al naar dat ieder met vooroordeel of
passie tegen hem ingenomen was; doch dat zijne bedoeling altoos onveranderlijk was
en bleef, hun de diensten te bewgzen, waartoe hy zich amptshalven verplicht achtte,
en, zyns wetens, ook nooit in gebreke gebleven was; waarom hij hen verzocht, een
beter gevoelen van hem te hebben, en te gelooven, dat hij met de gebezigde uit-
drukkingen geensins had willen beschuldigen eenigen hunner in 't gemeen noch in
't bijzonder, maar alleen gereflecteerd op het verval van de aloude , heilzame maximen,
volgens welke de bondgenooten zich door den eed op de Unie verplicht hadden ge-
houden, elkander by te staan. Daar de zaak nu niet meer in haar geheel was, wilde
hy zich in geen redetwist inlaten over de redenen, die hen hadden kunnen bewegen,
zoo zeer van gevoelen met de HH, Staten van Friesland te verschillen, maar alleen
van hunne billijkheid verwachten, dat zij het oor niet zouden leenen aan de kwade
impressiën, die men van zijn gedragslijn mocht willen geven, daar hij met waarheid
verklaren kon, niets anders beoogd te hebbeii dan het behoud van hun luister, ont-
zag, en autoriteit. En schoon daarmede van zijne zijde eenig ressentiment mocht ver-
mengd geweest zijn», schreef hij, niet te twijfelen, «of Hun Ed. Mog". zouden zelf
bekennen en toestemmen, dat hij wel rechtmatige rédenen had gehad van niet geheel
ongevoelig te wezen voor 't ongelijk, hem aangedaan». In Den Haag was inmiddels
de bezending uit de Friesche Staten werkzaam geweest, doch had er — naar de gulle
betuiging van den Secretaris ^ — al aanstonds «alles behalven een groot genoegen over
het gebeurde in Stad-en-Landen gespeurd», zelve daarentegen te vergeefs beproefd
de meening der Algemeene Staten om te zetten. In dezer vergadering van 27 October
werd den Heeren door alle provinciën verzocht hun voorstel te willen intrekken, of althans
van alle scherpe uitdrukkingen te zuiveren; en toen zy daarop te kennen gaven, «geen
jota te hebben geschreven , die hun niet in last gegeven was, en meenden wel te kunnen
verantwoorden wat zij hadden Ier neêrgesteld», verweten hun Weede van Dijckvelt, Odijk,
en and. dat de woorden, die zij omtrent den Hertog gebruikt hadden, «onverdraaglyk
en ten uiterste beleedigend waren; vooral het verwijt, dat hij «gesepareerde interessen
kon hebben of krijgen van die van den Slaat»; en dat, zoo de HH, van Friesland niet
gezind waren er die zinsnede uit te lichten of haar len minste te verzachten, men
in het te geven antwoord zaken moest laten vloeyen, die «gansch niet aangenaam zou-
den zijn voor hooggemelde provincie». Haren, daarop vuur vattende, raakte hevig met
Dijckvelt aan 't redetwisten, en in het daarna volgende algemeen geharrewar, bleek nu,
hoe vooral de Koning zich aan die gewraakte uitdrukking geërgerd had; terwyl ten
slotte Dijckvelt in 't lange verhaalde, op wat manier de voordracht van den Hertog
in 't werk was gegaan: hoe deze zich zelf uit den deenschen dienst had losgemaakt
? By Van Sypesteyn, t. pl. bi. 69. ^ Aid. bl. 77.
-ocr page 617-614 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
en den Staat aangeboden, zonder eenige voorwaarden te stellen; hoe de Koning hem
daarop, bij 't ampt van veldmaarschalk, het bevelhebberschap van Maastricht en Wal-
decks regiment, door hem zelf, had laten aanbieden. Hij liet het daarbij niet aan be-
tuigingen van Z. M.'s genegenheid voor den frieschen Stadhouder ontbreken, doch zei,
dat «groote redenen van staatsbelang» hadden belet, het bevelhebberschap van't leger
in zijne handen tè doen stellen. Hoog gaf hij tevens van 's Hertogs meer dan veertig-
jarige oorlogsdiensten, zoo bij den Keizer, bij Luneburg, als onder Condé en bij den
deenschen Koning op, zoodat hij verschillende malen aan 't hoofd van meer dan
20,000 man had gestaan. Zoo kon de bezending ten slotte onverrichterzake huiswaarts
keeren, zich neêrleggende, zoo zij wilde, bij de kalme beschouwing van den Koning,
die zich, met de commissie sprekende, ontvallen liet, dat hij licht kon gissen, hoe het
met de zaak zou gaan : «dat namelijk de HH. van Friesland hun klachten ter GeneraHteit
zouden inbrengen, en, geen voldoening krijgende, met protest weg gaan, en dat men
dat hun provincie op hare beurt zou bezenden, om den band weer aan te knoopen;
daar toch, of goede vrienden eens kijven, zij evenwel goede vrienden moeten blijven»
Die bezending greep werkelijk in Maart van't volgende jaar plaats, nadat in Decem-
ber van dit de Friesche Staten nogmaals in een breedvoerig betoog, in antwoord op
dat der Algemeene, op de zaak teruggekomen waren en op voldoening hadden aange-
drongen. Hop, die zich eerst reeds persoonlijk in Friesland met den verbolgen Stad-
houder over de zaak onderhouden had, ging er toen met eenige andere Statenleden
heen, om hem voor te stellen, «dat Hun Hoog Mögenden uitdrukkelijk zouden ver-
klaren, door de aansteUing van den Hertog niets omtrent den onderHngen rang der
drie veldmaarschalken beslist te hebben, zoodat hij zelf dan toch altoos nog de oudste
commissie had; dat de commandementen zoo zouden worden geregeld, dat de drie
Heeren nimmer in 't commando zouden concurreeren; dat alle verbittering tegenover
den Koning een einde zou nemen» ^ Van de friesche zij stelde men daar echter andere
tegenover, die Hun Hoog Mögenden, zonder krenking van 's Konings gezag, als
Kapitein-Generaal, niet meenden te kunnen inwilligen; en de zaak bleef dus op nieuw
slepende ^ tot eindelijk in 't najaar Hendrik Casimirs welberaden gade, Princes Amaha,
het verstand had in te zien, hoe gewenscht voor haar man en kroost een verzoening
met den Koning zou wezen. Van dezen dus de betuiging zijner goede genegenheid
» Zie Habers schrijven aan Prins Hendrik Casimir, ald. bl. 80.
' Zie Harens mededeelingen in zijne brieven van Febr. en Maart, ald. bl. 82 en vv. ^
3 Zie ald. bl. 85. "'t Was te wenschen geweest", schreef Haren verder, "dat de differenten tot
onderling genoegen, tot particuliere satisfactie van Uwe Hooght, en ten goede van 't gemeen hadden
kunnen worden ingeschikt; maer daertoe is hier geen dispositie; 't welk wel is te bevatten. als men
considereert, hoe dependent de provinciën syn".
DES TADERLATiDS. 615
en belaogslelling in haar en de haren ontvangen hebbende, wist zij haar gramslori-
gen man te belezen, zich niet langer te verzetten, en met den Raadpensionaris in
nader overleg te treden; waarop toen, overeenkomstig de in Maart gedane voorstellen,
de goede verstandhouding weldra hersteld werd ^
De nieuwe veldmaarschalk, onmiddelijk na zijn aanstelling in 't leger gekomen,
vond daar dit jaar weinig of niets meer te verrichten. Wel gingen Je Franschen onder
Villeroy en Vauban juist te zelfder tijd Charleroi belegeren, en dacht de Koning-
Stadhouder er een oogenblik aan, een poging tot ontzet te ondernemen; maar gebrek
aan levensbehoeften en groote ziekte onder 't krijgsvolk beletten hem daar gevolg aan
te geven ®, zoodat de stad, na een maand lang door de spaansche bezetting wakker ver-
dedigd te zyn, den October den veroveraars in handen viel®. De Koning was
toen reeds een veertien daag uit het leger naar het Loo vertrokken, en den vorigen
dag van daar naar Den Haag gekomen, om in 't begin der volgende maand naar
Engeland scheep te gaan Vóór zijn inscheping begaf hij zich 'aan 't hoofd van den
Staatsraad ter Generaliteit, om haar vaarwel te zeggen, en aan te sporen, in 't vol-
gende jaar de krijgsmacht zoo ter zee als te land uit te breiden, met toezegging, dat in
gelijke mate ook in Engeland te zullen bewerkstelligen. De Raad werd daarop al spoedig
door de Staten verzocht, hun een ontwerp van uitrusting voor te leggen, en op zyn
door Holland toen reeds goedgekeurd voorstel besloten, een vloot in gereedheid te bren-
gen van 60 oorlogschepen van 50 tot 90 stukken, een dozijn fregatten, even zooveel
branders en voorraadschepen, en een half dozijn galjoten, allen met greenen huid
verdubbeld, en met 24000 koppen — 16000 voor zes en 8000 voor 12 maanden —
bemand Voor de landmacht besloot men tegelijkertijd tot de aanwerving tegen 't voor-
jaar van vijftienduizend man.
In Duitschland was dezen zomer tusschen den Markgraaf de Lorge en Prins Lodewijk
van Baden met weinig gevolg van weêrszijden gestreden, ook nadat de fransche Erf-
prins zich met veel vertoon aan 't hoofd der troepen gesteld had, Het duitsche leger-
hoofd had zich toen te Heilbron te goed verschanst, dan dat men kon beproeven hem
aan te tasten, en hij was te verstandig om zich uit zijn verschansingen te laten lokken,
zoodat de fransche prins dus onverrichter zake reeds in Augustus naar zgn vaders Hof
terug keerde. In Spanje had de in Catalonië oorlogvoerende Maarschalk Noailles zich,
met behulp van Estrées, die de plaats te water insloot, na een achtdaagsch beleg van
' Zie haar eigenhandig schräven van Kerstmis 1694, ald. bl. 146.
' Zie 's Konings schrijven aan Heinsius, ArcUef, t. pl. bl. 76; en verg. Huygens' DagloeJc, II.
bl. 267 V.
' Zie het omstandig verhaal in den Mirop. Merc. voor dit halfjaar, bl. 285 en vv.
* Zie Huygens DagboeTc, II. bl. 370—278,
® De Jonge, GescUedenis van Η Ned. Zeewezen, III. bl. 880.
616 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
Rosas meester gemaakt. «Voila tout ce que j'ai fait», liet men hem er te Parijs over
uitroepen, toen hij er zich, in 't" folgende jaar, door Rigaud levensgroot had laten
uitschilderen,
Mais si je suis secondé, Cet été.
Je ferai bien autre chose
Met beter geWg had zich zijn amptsbroeder Catinat in Savoyen weten te weren.
De dubbelzinnige houding van den Hertog zelf, die zich allengs voor Frankrijk begon
te laten winnen, had hem gelegenheid gegeven, rustig de noodige versterking af te wach-
ten , waarmeê hij zich, op 't eind van September, toen bij Marsaglia was komen legeren,
om er de, op zijn aannadering, van 't vergeefs belegerde Pignerol weggetrokken krijgsmacht
van den Hertog op te wachten, 's Avonds van den 3- October kwam deze voor
't eerst in 't gezicht, en werd nu den volgenden dag, met de bajonet op 't geweer
in de vlakte, die beide legers scheidde, aangetast. Prins Eugenius, die den midden-
tocht der bondgenooten voerde, sloeg tot driemaal toe Catinat's troepen terug; doch
het fransche voetvolk het leger in de flank en van achter aanvallende, bracht het
daarop in verwarring aan 't wijken. De bevelhebber der engelsche troepen, de Hertog
van Schömberg, werd zoo ernstig in de dij getroffen, dat hij 't eenige dagen later be-
stierf. Catinat, den Koning zijn overwinning meldende, schreef, «niet te gelooven, dat
er ooit een slag geleverd was, die meer had doen uitkomen, wat Zijn Majesteits voetvolk
vermocht» I Geldgebrek belette hem intusschen zijne bewegingen voort te zetten:
«wij leven hier sedert een halfjaar bij leening», schreef zijn Luitenant-Generaal Tessé.
Rrijgs- en levensbehoeften, geschut en voertuig, van alles kwamen zij te kort, en hij
«verwenschte» daarom ronduit dien oorlog in Italië, waarbij het de groote kunstwas,
het gemis aan al 't noodige te verhelen. Wat de berooide fransche schatkist nog derven
kon, was aan de krijgstoerusting en legerbeweging in de Spaansche Nederlanden besteed,
en daarbij miste men thans Louvois' kloeke brein, dat steeds op alles een uitweg te vin-
den wist, en het onmogelijke in dezen te doen I Zijn zoon Barbézieux bleek ook hier
hem niet te evenaren, en maakte zoo al den ijver der fransche legerhoofden, om door
te tasten, ijdel en vruchteloos. Zij moesten zich tot een verdedigingsoorlog bepalen, en
hadden daarby, van vijandelijke zij, dan nog een veldheer als Prins Eugenius tegenover
zich. Voor dit jaar was hun werkzaamheid geheel uit, en 't lei niet aan den franschen
Koning, of zij zouden ook van alle verder krijgvoeren in Italië en elders bevrijd zijn.
Lodewijks grootspraak toch, na den slag van Neêrwinden, over den zoo grootmoedig
door hem aangeboden vrede, was slechts in zoo ver onjuist, als er aan geen groot-
» Le nouvem siècle de Louis XIV, p. 156.
i Zie zijn sclirijven bij Eousset, Eist. de Louvois, t. pl. p. 526.
3 Verg. aldaar, p. 536 ea v.
DES TADERLATiDS. 617
moedigheid zijnerzijds bij te denken viel, maar niemand meer dan bi] zelf naar den
vrede verlangde, noch hem noodig had. Geld en koren, beide was even schaarsch in
zijn groote koninkrijk. In 't gebrek aan 't laatste zocht hij te gemoet te komen door
eerst onder de behoeftigen in zijne hoofdstad brood te laten uitdeelen, en daarop in
't laatst van November de pastoors der verschillende kerspeleu geld te doen toekomen,
om bij wijze van aalmoes onder hen te verdeelen. Een jammerlijk toevluchtsmiddel,
daar het noch op den duur in den nood kon voorzien, noch voor geheel het overige
Frankrijk iets baatte, en de duurle der levensmiddelen gelijk de schaarste van 't geld
inmiddels bleven toenemen. Evenmin kon de vrijdom wat helpen, ter zelfder tijd voor
den invoer van granen afgekondigd, die daarenboven 's Konings schatkist nog van
de daardoor anders verkregen inkomsten verstak Geen wonder dus, dat die Koning
zich de uiterste moeite gaf, de bondgenooten tot het sluiten van vrede te laten over-
halen, en daartoe van Zwedens welkome bemiddeling gebruik zocht Ie maken. Reeds
eenige weken vóór den slag van Neerwinden, in Juny van dat jaar, had hij den
zweedschen Koning de voorwaarden kenbaar gemaakt, waarop hij zich met de bond-
genooten zou willen verdragen, en hem verzocht hun deze meê te deelen en aan te be-
velen. Die Koning, Karei XI, had daar te meer ooren na, als hem zelf daarbij het uit-
zicht op 't Hertogdom Tweebruggen geopend Averd, en hij dit dan nu ook al aanstonds
reeds van zijnentwegen door de Princes-weduwe Von Meisenheim kon laten beheeren'
Doch de bondgenooten toonden zich minder met de hun door hem aanbevolen voor-
waarden ingenomen. De Keizer gaf wel een vriendelijk, doch levens ontwijkend ant-
woord, en de te Regensburg verblijvende staatslui en gezanten verheelden hun argwaan
uiet, dat het Erankrgk vooreerst slechts om vrede met genen te doen zou zijn; terwijl
beide zeemogendheden zich met de gedane voorslagen weinig tevreden betuigden. Na
't eindigen van den veldtocht, liet nu de fransche Koning op nieuw pogingen aanwenden,
om de bondgenooten door Zweden tot het maken van vrede te belezen; en dit deelde zijne
gewijzigde voorwaarden toen ondershands aan de keizerlijke en nederlandsche gezanten
te Stokholm meê, zonder zich op nieuw aan een persoonlijke aanbeveling te wagen.
Hoezeer echter zoowel in Engeland als Holland, zoo door den Koning-Stadhouder als
de Algemeene Staten en 't Parlement, ook van bun kant naar vrede verlangd werd,
waren die voorwaarden voor 't oogenblik nog te Λveinig aanneemlijk, om er zich door
te laten verlokken. Zoowel Spanje als de Keizer, de Koning-Stadhouder, en de Hertog
van Savoyen waren er in 't minst niet op belust, de vestingen in de verschillende grens-
streken prijs te geven, waarop Frankrijk nog altoos aanspraak bleef maken, en die het
bij den te sluiten vrede voor zich vorderde. Koning Willem liet daarom nu zelf de
tusschenkomst van zijn zweedschen troonbroeder inroepen, om met den franschen ge-
' Zie de nadere omstandigheden in den Europ. Mercurius voor dit halQaar, op Sept.—Nov.
IVe deel, 2e stuk. 78
'' » ^V' '-i ^ - ^ . » Λ"
ÄLGEMEENE GESCHIEDENIS
zanl le Slokholm, Ayaiix, in nader overleg te treden, en Koning Lodewijk door hem
te noopen, zijne hooge eiseben aanmerkelijk te verminderen ; en werd toen aan de drie
zvvccdsche staatslui, Bengt Oxensljerna, Gyldenstolpe, en Wallenstedt, opgedragen,
met \Taux te onderhandelen. Zij sloegen hem, naar Koning Willems inzichten, voor,
beide vredesverdragen van Munster en Nymegen ten grondslag te leggen, en bij de
verdere beraadslagingen een van zijn eigen gezanten, als een gekroond hoofd verte-
genwoordigend, toe te laten. Avaux antwoordde, dat zijn heer en meester van beide
verdragen over 't algemeen wel wilde uitgaan, doch niet dan met enkele uitzonde-
ringen; en dat tegen het deelnemen in de onderhandelingen van wegc den Koning-
Stadhouder geen bezwaar bestond, mits men daaruit maar niet Frankrijks erkenning
zijner koninklijke waardigheid en rechten in Engeland reeds bij voorraad afleidde.
Zwedens vertegenwoordiger te Parijs, Palmquist, begon daar nu verder over de nadere
voorwaarden van den vrede te onderhandelen, en had er met Lodewijks minister voor
de buitenlandsche aangelegenheden herhaaldelijk een onderhoud over. Deze verklaarde
de bepalingen van Munster en Nymegen veel le onbestemd en dubbelzinnig, om voor
een nieuwen vrede tot grondslag te strekken, en dienden er daarin dus eenige wijzi-
gingen gebracht te worden. Zoo wenschte bijv. Frankrijk bepaaldelijk Straatsburg voor
zich le behouden, dal het haast even noodig voor zijn bestaan rekende als Parijs;
aan Luxemburg en de spaansch-nederlandsche grensvestingen toonde het daarentegen
minder te hechten Blijkbaar lag het echter tevens in Frankrijks bedoeling, om zoo
mogelijk door verdeeldheid van belangen onder de bondgenooten, verschil ook van
inzichten tusschen hen geboren te doen worden, en sommige lot een afzonderlijk
verbond over te halen, waartoe Zweden evenwel zijn medewerking weigerde. Wel
werd daar een franschgezinde partij gevonden, doch de nu reeds twee-cn-zeventigjarige
Oxenstjerna wisl hare pogingen voortdurend le verijdelen, en den zweedschen Koning
op het goede pad te houden, van 't welk hem anderen zochten af te tronen. «Ik
ben maar altoos beducht», schreef dan ook Koning Willem daaromtrent aan den Raad-
pensionaris, «dat zoo Graaf Oxensljerna thans kwam te sterven, de regeering er andere
besluiten nemen zou». En ook Koning Lodewijk zag dit zoozeer in , dat hij een,ge
weken later aan Avaux deed opmerken, h(,e er «niets in Zweden zonder Bengt Oxensljerna
618
voor hem le doen viel, en dat hij dus, nu alle pogingen, om dezen te doen vallen, mis-
lukt Ovaren, alles in 't werk moest stellen, om hem le winnen» I Daarop bestond ech-
ter geen kans. Aan zijn gezant in Engeland had Koning Lodewijk inmiddels in last
gecreven. Koning Willem een vredesontwerp voor le slaan, waarbij de nmnslerscbe
■en nymeegsche verdragen in 't algemeen erkend werden, aan Spanje de m Catalonie
I Zie Cai'lsons Geschichte Schwedens, V. S. 574.
f Aangehaald bij Carlaon, t. pl. S. 575.
'V.
-ocr page 622-DES TADERLATiDS. 619
Teroverde plaatsen, in de Spaansche Nederlanden Bergen en Namen teruggegeven zou-
den worden, en Charleroi geslecht; Hoei aan Luik zou worden ingeruimd, en dit
tevens ten platten lande van Luxemburg vergoeding krijgen voor Dinant en Bouillon.
Om voorts de Staten en alle verdere mogendheden voor Frankrijks uitbreiding in't Noor-
den te waarborgen, zou hij er in toestemmen, dat bij den kinderloozen dood van Koning
Karei van Spanje, zijne Nederlanden, onder goedkeuring van den Keizer, aan den
Keurvorst van Beyeren zouden komen. Ten einde zijn pogingen nog beter te doen slagen,
zond Lodewijk daarenboven nog een geheim agent naar Brussel, tot ondershandsch
overleg met Dijckvelt; doch het een noch het ander baatte ', en Koning Willem, voor
't oogenblik tevreden, todewijks behoefte aan vrede zoo kennelijk aan den dag te
zien komen, begreep hem, op de gestelde voorwaarden, daarin vooreerst nog niet te
wille te móeten zijn, waarin hem Spanje en den Keizer volgden ^
Zoo werd dus de krijg voortgezet, en 'tkwam er voor hem op aan, geld te vinden,
om de groote onkosten te bestrijden. Het op Jan de Witts voetspoor in Holland gegeven
voorbeeld volgende, was men in Engeland reeds voor twee jaar tot een lijfrentestelsel
overgegaan, en had daartoe een bank ingericht, maar deze niet aan de verwachting
beantwoord. Men had daarop zijn toevlucht tot een loterij genomen, met welke het even-
min wilde vlotten. Doch nu bracht een jong en schrander britsch staatsman, Montague,
die sedert de omwenteling zijn opzet de kerk te dienen voor het staatsleven had laten
varen, en als welbespraakt en vaardig Parlementslid allengs een invloedrijke betrek-
king bij 't beheer der schatkist erlangd had, een plan op het tapijt, dat in'zijn
gevolgen minder nog voor dezen tijd dan de toekomst vrucht zou dragen, daar het
den grond lei tot de later zoo machtige geldelijke instelling der Bank van Engeland.
Behoefte aan een dergelijke inrichting voor den britschen handel, gelijk eropVenecië
en Genua's voorbeeld te Amsterdam reeds een werkzaam was, had men meer dan eens
al gevoeld, en niet ten onrechte beweerd, dat zonder dat de hollandsche handel het
op den duur van den britschen winnen zou. Een ondernemend Schot van veel wereld-
kennis en levenservaring, Paterson, was dan ook reeds voor eenige jaren met een
ontwerp daarvoor te berde gekomen, waarvan men echter, een Ie grooten invloed der
bank door haar geldmacht tegenover 't Parlement duchtende, niet had willen weten.
Thans evenwel drong de nood, en greep Montague met beide handen het eenige gel-
delijke redmiddel aan, dat der regeering uitkomst beloofde. Hij wist de in hare toe-
' Zie Wagenaar, Vad, Historie, XVI, W. 356, en verg. Macaulay, Eist. of Έη^ΙαηΛ, Ch. 20.
® "Ik vraagde Bengt Oxenstjerna", schreef Avanx in July '94 aan Koning Lodewük, «of het
Spanje was, dat op het stuk van vrede en oorlog den Keizer leidde, of omgekeerd; en b}) ant-
woordde, dat beiden integendeel door Koning Willem geleid werden. Het waarste en oprechtste woord
dat ik nog van hem gehoord heb". (Aangehaald bü Carlson, t. pl. S. 577, Ann. 3).
620 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
komst ZOO grootschc instelling gevestigd te krijgen, met hoeveel tegengeschrijf hij zijn
eerste voorstel er toe begroeten zag. Men beweerde toch, dat wel — gelijk tot dusver —
in Republieken, maar in geen eenhoofdig rijk zulk een bank mogelijk was. Nadat
echter bepaaldelijk was vasigesleld, dat de Koning alleen, na goedkeuring door't Par-
lement , geld uit de bank zou mogen Irekken , werd Montague's ontwerp den April
in het Lagerhuis, 5 dagen later, na eenige tegenstribbeling "van sommige Heeren, ook
in 't Hoogerhuis aangenomen , en weinig uren daarna door den Koning bekrachtigd. Deze
kon nu voor zijn krijgstoerusting en legeronderhoud over meer dan honderd duizend
pond sterling beschikken, en zou voortaan niet meer bij verschillende geldschieters,
noch uit allerlei kleine bijdragen geld behoeven saam te scharrelen. Montague werd
voor zijn goede diensten tot kanselier der schatkist bevorderd
Het liet zich vooruitzien, dat Koning Lodewijk, vergramd over den geringen bijval,
die zijn «grootmoedige» vredesaanbiedingen vonden, zijn uiterste krachten voor den
aanstaanden veldtocht zou inspannen, en, zooveel maar zijn geldschaarste immer toeliet,
zich zou beijveren de noodige krijgsmacht Ic laten uitrukken I De nieuwe neder-
landsche veldmaarschalk was dan ook in den aanvang van 't jaar met Coehoorn te
Luik in de weer, de laatste hand aan de versterking der stad te leggen, en alles
voor te bereiden, wat tot een goede uitkomst in de krijgszaken te land kon leiden,
't Kwam er vooral op aan, dat de magazijnen goed gevuld en alles daaromtrent
behoorlijk geregeld was, en voor 't oogenblik liet dat nog wel wat te wenschen over.
«'t Js een groot ongeluk», schreef hij in February nog uit Mechelen aan Ileinsius S
«dat, terwijl wij, met Gods goede gunst, in staat zijn wat uit te voeren, wij zelf
ons geluk verwaarloozen, aan onze magazijnen en onze werving de hand niet houden.
Ik kan mij dat niet begrypen, en bedroef er mi] zeer over, daar 't ook mij zelf buiten
staat stelt, naar mijn wensch van dienst te zijn, en ik gevaar loop mij door ieder te
hooren verwijten, dat hier niets geschiedt. Gij kunt u intusschen verzekerd houden,
dat ik aan alles denk, en de werving voor hén, die hun geld en paarden in handen
hebben, goeden voortgang heeft; wie beide echter missen, kan men niet dwingen, en
zoo men de magazijnen niet in behoorlijken staat stelt, zie ik niet wat er te doen zal
vallen; doch het zal nu ten minste daar niet aan liggen, dat er niet genoeg op aan-
f'
Ä-/
' Zie Ranke, Engl. GescUoUe, VI, S. 255 , en Macaulay, Ch. 20, — «The flrst great Bank for a
fund of money" — teekende Evelyn in zyn Daghoek, (p. 558) aan — "being now established by act
of Parit, was flll'd and completed to the sum of 120,000 p., and put under the Government of the
most able and wealthy Citizens of London. AU who avendtnr'd any sum had four perc» so long as it
lay in the Bank, and had power either to take it out at pleasure or transfer it"*
5 «II est indubitable que les Fran§ois feront les derniers efforts". Heinsius aan Lord Les-ington,
36 Jan. Bü Van der Heira, t. pl. bl. 77.
3 Zie zUn brief van 32 Febr., ald. bl. 78.
DES TADERLATiDS. 621
gedrongen is>/. Van hetzelfde denkbeeld uitgaande, waren de Franschen dan ook van
hunne zijde reeds druk bezig, hun krijgsbehoeften naar Hoei en Dinant te slepen,
hoe treurig het anders, door 't geldgebrek der regeering, met de toerusting hunner
troepen stond. Athlone, die hen te Namen van nabij liet gaslaan , hing een jammer-
lijk tafreei van den toestand hunner officieren en soldaten op: de eersten verkochten
hun paarden, linnen, en kleêren; de laatsten — zoo paarde- als voetvolk — liepen
als schooyers te bedelen, of zochten, ook zonder verlofpas, buiten af te kapen wat
zij vinden konden Κ De Hollandsche Staten, door hun Veldmaarschalk en Raadpen-
sionaris aangepord, haastten zich, zooveel in hun vermogen lag, in 't ontbrekende al
aanstonds te voorzien, en toonden zich, naar genes erkentelijke betuiging, als «goede
Patriotten»; slechts die van Friesland, over de vermeende miskenning van hun Stad-
houder gebelgd, bleven in gebreke, de regimenten te hunnen laste naar behooren aan
te vullen en te voorzien I Men wachtte een aan marsch der Franschen op Luik, waar
de Bisschop den 1®'' February onverwachts overleden was, na den vorigen avond nog
gezond en wel naar bed te zijn gegaan, en waar Koning Lodewijk in zijne plaats
den Cardinaal van Bouillon gekozen wenschte, terwijl men van de zij der bondgenoo-
ten den Keurvorst van Keulen voorstond. Den Cardinaal, die zich op 't eind der maand
naar Namen had begeven, werd, tot meerder ergernis van den franschen Koning, een
verlofpas naar Luik geweigerd. In 't luiksche kapittel zelf kwam verdeeldheid, daar
veel kanonniken ook van den Keurvorst niet weten wilden, en den naar Luik geko-
men Grootmeester der Duitsche Orde tot Bisschop begeerden. Toen den 20®" Aprilde
plechtige verkiezing zou plaats grijpen, verlieten zijne aanhangers, hun minderheid
voorziende, de vergadering, en kozen de overige, allen kans voor den Cardinaal ver-
loren achtende, den Keurvorst. Hun tegenpartij erkende echter die keus niel, en stemde
den volgenden dag, op eigen hand, den Grootmeester. De anderen lieten toen, een
paar dagen later, overal bij aanplakking verbieden, een anderen Bisschop dan den
Keurvorst te erkennen, en 't geheele kapittel kwam daarop samen, en bepaaldevoor-
loopig het beheer op den tegenwoordigen voet te zullen houden, en zich tot den Paus
om uitspraak te wenden. De zaak werd vereenvoudigd doordat de gekozen Grootmeester
in 't begin van Mei reeds kwam te sterven: hoewel,toen zijne voorstanders bet oog
eerst nog op den Bisschop van Breslau vestigden, moesten zij zich weldra gewonnen
geven, daar Paus en Keizer zich-beiden voor den Keurvorst verklaarden, die toen
als Bisschop bevestigd werd
^ Zie het schrijven van 2 Maart, ald. bl. 79.
® Zie 's Hertogs Bchrjjven van 22 Maart, in Van der Heims Archief, II, bl. 79.
' Zie Coehoorns brieven aan den Kaadpensionaris in Met Leven vm Memo Bn van Coehoorn,
door Jhr. J. W. van Sypesteyn (Leeuwarden, Suringar, 1860), bl. 9 en vv.; en verg. den m/rop.
Mercurius op dit halfjaar, bl. 119 en 238 vv.
De nedcrlandsche legeroversten, omstreeks half April Ie Maastriclil saamgekomen,
bepaalden dat de Hertog van Wurlemberg zich weder naar de hem bekende vlaamsche
streken begeven zou, om daar orde te stellen; terwijl de overigen aan de Maas hun
maatregelen zouden blijven nemen, om den verwachten aanval der Franschen te weer-
staan. Omtrent de verwering van Luik was het de veldmaarschalk niet geheel met
Coehoorn eens, die daar zijn eigen gang bij wenschte te gaan, en zijn gesclnit naar
eigen inzicht over de verschillende punten te verdeelen; terwijl de ander meende, dal
men nu, Maastricht behoorlijk voorzien hebbende, van daaruit Luik altoos tijdig genoeg
kon bijspringen, om er den vijand te keeren. Daar deze intusschen niets legen die
stad te ondernemen waagde, had het verschil van gevoelen tusschen beide Heeren,
dat anders reeds hoog begon te loopen geen verdere gevolgen. Het fransche leger
kwam niet voor half Mei opdagen, deels onder Boufflers, deels onder den Dolfijn,
Luxemburg, en Villeroy; het nam echter geheel een afwachtende houding aan,
en werd van de zij der bondgenooten daarin gageslagen, zonder dat men vooreerst tol
eenige dadelijkheden kwam. Koning Willem was inmiddels terzelfder tijd naar Holland
overgekomen, van waar hy in 't begin van Juny naar 't leger in Brabant vertrok I
Yóór zijn afreis uit Londen had hij met zijn engelsche staatsdienaars hel krygsplan
besproken, op zee legenover Koning Lodewijk's ontwerpen ten uitvoer te leggen.
Deze bleek toch van zins zijn scheepsmacht onder ïourville hoofdzakelijk in de rniddel-
landsche zee saam Ie trekken, om van daar uit de krijgsbeweging in Catalonië te
steunen, en den Maarschalk Noailles bij te staan, om Barcelona te vermeesteren. Men
was daarom overeengekomen , den Admiraal Russell met een engelsch-nederlandsche vloot
derwaarts te zenden, en tegelijkertijd een smaldeel onder Berkeley, met een aanmer-
kelijk aantal landingstroepen, naar Fransch-Brillanje te doen stevenen, om er Bresl
aan te tasten. Reeds was in November een dergelijke aanval door de engelsche scheeps-
macht op Sint Malo beproefd, doch toen afgeslagen. Deze nieuwe achtte men, dat, door
Tourvilles vertrek naar de middellandsche wateren, wel beter zou gelukken. Men
rekende daarby intusschen niet op het verraad, van Engeland uit te plegen, en waar-
door Koning Jacob en zijn beschermheer van de beraamde onderneming in kennis
werden gesleld, en nu de noodige maatregelen om haar te verijdelen nemen konden ^
In Holland had men zich inmiddels tot samenwerking met de bril sehe schepen gereed
gemaakt. Met inspanning van alle krachten was men in April mei alles gereed ge-
komen, en kon de vloot, onder voogdij van Almonde, als Luitenant-Admiraal, de
1
mi
·· V
t., - '
DES TADERLATiDS. 623
Vice-admiralen Schey en Van de Putte, en de Schouts-bij-nacht Van der Goes en Muys,
in de eerste helft van Mei in zee gaan, om in 't kanaal dienst te doen; terwijl de
reeds naar Cadix gestevende Vice-admiraal Callenburgh en de Schout-bij-nacht Evertsen
belasï waren, met hun smaldeel den Admiraal Russell en den spaanschen Vice-admi-
raal Papachino, tegenover Tourville, ter zij te staan.
Na den 15®° Juny van hen en Russell, die naar de Straat koersden, ter hoogte
van Kaap Lezard gescheiden te zijn, richtten zich Berkeley en Almoiade op Brest,
waar zij 's avonds van den 17®" voor de baai ankerden. Den volgenden morgen werd
het sein tot den aanval gegeven, en slevende een achttal engelsche en nederlandsche
schepen, onder den Schout-bij-nacht Gaermarthen, naar de mond der baai, om er het
fort en de verschansingen te beschieten en zoo mogelijk te bedwingen. Hun vuur ver-
mocht er echter weinig tegen, terwgl zij zelf door dat van daar hevig bestookt wer-
den. De wakkere aanvoerder der landingstroepen, Talmash, liet zich daardoor echter
niet weerhouden, dezen te ontschepen, en snelde nu aan hun hoofd voorwaarts, toen
op eens twaalf vendels fransche ruiters en een evenredig aantal voetknechten uit de
verschansing voor den dag kwamen, en op de engelsche manschappen aanrukten.
Talmash zelf stort zwaar gekwetst ter neder, om weldra aan zijne wonden te bezwij-
ken; tal der zijnen worden gedood, gekwetst, of gevangen genomen, en de overige
bergen met moeite het lijf in de sloepen, met welke zij zich naar boord terug haasten.
Dat was het jammerlijk gevolg van 't verraad, door Koning V^illems ontrouwen staats-
dienaar begaan. Gaermarthen, alle verdere kans verloren achtende, gaf nu ook zyn
schepen bevel tot den aftocht, waarbij echter het nederlandsche fregat van 32 stuk-
ken, Be Wesep, dat, dicht bij den wal liggende en hevig geteisterd, zijn Comman-
deur Watercamp en zijn Luitenant zag sneven, achter 't fort tegen de rotsen dreef,
en zoo den vijand in handen viel. In den daarna gehouden krijgsraad werd nu be-
sloten , alle verdere pogingen tegen de zoo wel bezette sterkte op te geven, en ter
gewone ankerplaats in de Sint Heiena's baai terug te keeren, waar men den 25®
der maand weêr voor anker kwam
Men bleef er juist veertien dagen liggen, om toen, na gehouden krijgsraad, het *
normandische Dieppe te gaan aantasten, dat het er minder gelukkig dan Brest af-
bracht. Eerst wal door storm en hevigen tegenwind in zyn vaart gestremd, kon men
eerst den 23®" July lot het beschieten der arme havenstad uil een negental bombardeer-
galjoten overgaan, doch liet er, toen en den volgenden dag, ook geen huis nagenoeg
onbeschadigd; al de kerken stortten er in puin, en slechts die van Sint Jacob bleef
■»oor een derde nog overeind. Niet minder dan 1100 bommen waren er die beide
dagen in de stad geworpen, en deze stond daardoor overal in brand, daar de wind
' De Jonge, t. pl. bl. 889.
-ocr page 627-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
624
4 Γ- -i"" '' ' · , ' ' '
voortdurend de vlammen aanblies. Het vijandelijke vuur deed den nederlandschen en
engelschen bodems daarentegen weinig afbreuk, daar de meeste bommen en kogels
over de galjoten en schepen heen vlogen, en een enkele bom, die op een der eerste
neerkwam, er nagenoeg geen schade aanrichtte. Na Dieppe verwoest te hebben, trok
men naar 't nabij gelegen Havre, om daar 't zelfde te beproeven. Hier belemmerde
echter de harde wind de galjoten in hun beweging, en deed de zee te hol staan, om
de.mortieren en' 't geschut met de noodige zekerheid te doen richten. Wel ontstond er
dus hier en daar brand in de stad, doch werd die steeds spoediggebluscht, en een der
galjoten, zelf door een vijandelijke bom getroffen, sprong met een deel van haar be-
manning in de lucht. Zoo kon men ten halve slechts de deerniswaarde oorlogstaak
volbrengen en zijn vernielzucht den teugel vieren ^ en kwam, na een door tegenwind
vertraagde terugvaart, den Augustus in de Sint Helenabaai weêr. Een paar weken
later wenschte men op Galais los te gaan, doch kreeg van de engelsche regeering
bevel, om Duinkerken te gaan bestoken, van waar uit de onversaagde Jean Bart aan-
houdend een middel vond, ten dienste van Koning Lodewijk werkzaam te wezen.
Na in January, met goed gevolg, ettelijke korenschepen uit Noorwegen naar het hon-
gerende Frankrijk geleid te hebben, in spijt van meer dan een dozijn engelsche oor-
logsbodems, die onder den onachtzamen Kapitein Gortner in de Noordzee kruisten,
was hij in Juny op nieuw uitgezeild, om er nog meerdere in veiligheid terug te bren-
gen. Hij had zich daartoe met een zestal schepen, twee van 52, twee van 44, en
twee van 40 stukken, een gewapende fluit, een brander, en een snauw in zee be-
geven. Een klein nederlandsch smaldeel, onder den Scbout-bij-nacht Hidde de Vries,
dat, wat sterker dan 't zijne, twee schepen van 58 stukken, drie van 50 tot 54,
en een van 46, van 38, en van 34 telde, was met het doel, de verwachte korenvloot
te onderscheppen, deze in 't gemoet gestevend, en had haar, van een drietal deensche
en zweedsche oorlogschepen begeleid, den 27- Juny aangetroffen. Volgens de verdra-
> «This manner of destructive war", teekent de trouwhartige John Evelyn in zijn Όα3ΐοβΙ{ν· 558)
aan «was begnn Dy the French, is exceedingly ruinous, especially falling on the poorer people.
and'does not seem to tend to make a more speedy end of the war, hut rather to exasperate and
excite to revenge"; en in 't volgende jaar, na 't bombardement van Cadix, en toen tevena een groot
vriend van hem, b« z«n terugkomst uit Indien, in 't gezicht van de Engelsche kust, door franschc oor-
logschepen van al zün meêgebrachte rykdommen beroofd was: «the losses of this sort to the Natm
have been inmense, and all through negligence and little care to secure the same neere our own
coasts; of infinitely more concern to the public than'spending their time in bombarding and rmmng
2 or 3 paltry towns without any benefit or weakening our enemies, who, though they
not to be imitated in an action totally adverse to humanity or Christianity" (p. 562). In spt,t
dit afkeurend oordeel, hebben echter Kopenhagen en Vlissingen nog in on.e eeuw kunnen getuig ,
boe zeer zich Engeland steeds aan dat treurig gebruik bleef houden.
f .
v
-ocr page 628-DES TADERLATiDS. 625
gen met beide noordsche mogendheden had men ze toen niet voetstoots kunnen aan-
tasten , maar mocht zich alleen met het onderzoek naar de verboden waar bezig houden ,
die zij wellicht voerde. Men had ze daartoe omcingeld, en was er nog meê doende,
toen den 29™ Jean Barts schepen naderden. Hidde deed toen de zijne zich in linie
scharen, terwijl hij zelf met den Trins Friso ^ dien hij voerde, zich in 't midden
stelde. Doch Jean Bart, met de hem eigen stoutheid den aanval wagende, zet, zon-
der eerst een schot te lossen, op hem aan, geeft hem, zonder zich om zyn eigen
schieten te bekreunen, van nabij de volle laag, klampt hem daarop aan boord , en entert
hem. Wanhopig verweren zich Hidde en de zijnen; maar zijn scheepskapitein, beide
luitenants, tal van zijn manschappen vallen, en hy zelf, reeds aan hoofd en arm ge-
wond, valt, door een pistoolschot in de borst getroffen, neêr, en moet zoo, doodelijk
gekwetst en tot geen verderen weerstand in staat, zijn vlaggeschip zien buit maken.
Naar Duinkerken gevoerd, werd hem zijn arm afgezet, doch kwam hij weldra aan
zyne wonden te sterven. Twee andere nederlandsche schepen, de Stad en Landen van
Kapt. ])e Yeer en de Triion van Kap^ Bucking, weerden zich mede wakker, en
het eerste, dat 52 stukken telde, deed zelfs den Franschman, die hem aanviel, eerst
deinzen, doch bezweek even als het andere, dat er maar 32 voerde, in den voort-
gezetten stryd. De overige schepen echter, door den stouten aanval der Franschen, en
't bgna onmiddelijk bezwijken van hun Schout-bij-nacht, als verbijsterd, maken zich
zonder verderen tegenweer, of de minste poging den drie anderen bijstand te bieden ,
weg, en tygen op de vlucht naar Texel, dat zij den July bereiken. Eenige engelsche
schepen, die, onder Kap*^. Kiggin, luttel dagen te voren Hidde's smaldeel ontmoet
hadden, en door hem verzocht waren, zich met de zijne te vereenigen, hadden dat,
onder 't voorwendsel er geen orde toe te hebben, geweigerd. Zij waren, als de over
hun houding te recht vergramde Koning Willem 't aan Heinsius uitdrukte, «bij ahnis
van ordres naar de Gou vliet geloopen», in steê van Hidde te gaan vergezellen; waar-
schijnlijk alleen omdat ze niet onder een nederlandschen Schout-bij-nacht verkozen te
staan; doch 't was, als de Koning verder schreef, «om alle geduld te verliezen, dat
er altijd in Engeland zoo veel abuizen en negligencie in de orders» waren Van neder-
landsche zij was het ongeval, buiten 't plichtverzuim der naar Texel gestevende Kapi-
teins, daardoor in de hand gewerkt, dat de Admiraliteit van 't Noorderkwartier uit
geldgemis in gebreke gebleven was, niet minder dan vier schepen by Hidde's smal-
deel te voegen, en die van de Maas en Zeeland, door gebrek aan bootsvolk, er ieder
één onbemand hadden moeten laten. Tegen de gevluchte Kapiteins werd, op aandrang
van den Koning, «met alle strengheid geprocedeerd»^, en vier hunner by vonnis van een
' Zie de woorden uit zijn brief, aangehaald bij De Jonge, t. pl. bl. 414, aant.
' "Het chagrineert my seer om te sien, dat de reseontre met Bart soo scliandelick is afgeloopen;
lye deel, 2e stuk. 79
626 algemeene geschiedenis
den 4» Mei van 't .olgende jaar, uil hun annpt en he-
el verklaard, den lande verder .e dienen, en tot een boe.e
„1000 .il eren dncatons, de man, veroordeeld. De vijCde, de.e, de Cornehs va
Ho"elu, die .ich twee Jaar vroeger zoo buitenge.een .aULer geU.eten ha η
ooi thans\ninder schnldig dan de andere bevonden „a„ werd onder handtast.ng
""'triag of tien later had een nieuwe ramp op .ee plaats. Kapitein La Cave en
de Commandeur Englenburg, waren, met het oorlogschip »
fregat De Polfijn van 22, uit Engeland gevaren, om de paUetboot η een tw^g
Uo pvaarders Ζ Holland te geleiden, .ij .agen .ch ^^ t
Duinkerkers onder Jean Bart bestookt, die 't eerst op de ^^ 'ζ"'';;"/j
wakkeren La Cave, in den slag bij Bevezier reed., door «jn kloekbe.d u,tbl,nke.d,
laar η werden afgehouden. Hij gaf een hunner de volle laag e„ -s erde hem v.-
d r .00 dat hij g noodzaakt werd af te deinzen, doch had nu het ongeluk, brj t wen-
de 1 -hip op zij te zien slaan, en er, door Η water overstelpt, met de gansche
blanlng e a de half honderd passagiers, waaronder een zoon en twee dochter
ar gezant Van Citters, meé te gronde te gaan; terwijl Engelenburg, nu met
in fregat alleen gebleven, door den overmachtigen vijand nagezet, op een zandbank
t X. PakeLot en koopvaarders hadden ondertusschen ge.genhe.d gevond»
de Maas behouden binnen ,e loopen ^ Om de Duinkerkers en hun gevreesden a -
de «aas nenouu. f„„iken werd nu den Admiraliteiten gelast,
voerder in hun toenemenden overmoed te fnuiken, weru "
met den meesten spoed, de nog ontbrekende schepen „aar Texel te zenden, om er
rU eblevene van' Hidde's smaldeel meé te versterken S en allen -n .^
onder b^el van den Kapitein van de Maas, Willem van Rechteren, gesteld, om^met
achttal engelscbe bodems ouder den Scbout-bij-nacht Hobson vereen.gd naar ^ -
kerke„ te stevenen. Reeds den 16·" kozen ze daartoe zee, e„ bleven „^ anderha
maand lang voor Duinkerken kruisen, 't geen Jean Bart en de zijnen, ζ ch a n geen
Tgeten kamp willende wagen en met de verkregen uitkomst tevreden, daar nu
rustig binnen hield en voorloopig onschadelijk maakte ^ ™,eht ver-
Inmiddels waren Russell en Almonde, zich met de spaansche scheepsmacht ver
eeni7H«, na gehouden krijgsraad, de Straat door naar Barcelona gezeild, voor
Λίρ Oanns die haer devoir niet hebben gedaen".
men moet met alle rigeur doen proèedeeren tegens die Gap , d e
(Brief aan Heinsins, van 8 July, b« Van der Heim, t. pl. bl. 88).
« Zie bü De Jonge, t. pl. bl. 412.
» Zie ald., en verg. Huygens' BagloeTc, t. pl. bl. 376. imnhaneie werd gemaakt:
3 Dit verklaart, waarom tegen de schuldige Kapiteins vooreerst nog n.ets aanhangig w
tnen kon hun dienst, hoe onwelkom anders, nog volstrekt niet missen.
^ Zie bü De Jonge, t. pl. bl. 417.
-ocr page 630-DES TADERLATiDS. 627
't welk zij echter, door tegenwind en stilte gestremd, eerst den S®'^ Augustus aan-
kwamen. Tourville had er Iiun komst evenwel niet afgewacht, maar met zyn schepen
de wijk naar Toulon genomen; terwijl Noailles, nu alle hoop opgevende de stad nog
te bemachtigen, het voorgenomen beleg liet varen. De spaansche Koning, over dit
zonder eenigen strijd verkregen gevolg verblijd, betuigde er dien van Engeland en den Al-
gemeenen Staten in een schrijven van dankheb zijn groot genoegen over, schonk Russell
het met diamanten omzet portret zyner anders weinig vorstelyke tronie, en Callenburgh
een met edelsteenen versierd kruis; daarbij werd de laatste door de Stads overheid van
Barcelona nog met een zilver vergulde lampetkan en kom, waarop het stads wapen, en
twee zilveren fruitschalen begiftigd Κ Tot den 26®" bleef de vlooi nog vtior Barcelona
hggen, om toen de reis naar huis weêr aan te nemen. Koning Willem echter achtte
dat, in 't belang van den oorlog, een noodlottigen maatregel, en wenschte haar te
Cadix te laten overwinteren, om van daar vroeg in 't voorjaar weêr in zee te kunnen
gaan in dien zin vaardigde hij dan ook zijne bevelen aan den reeds tot Malaga
genaderden vlootvoogd uit. Deze koersde toen naar Alicante, en bleef voorloopig daar
"l en bij Formentera vertoeven, tot hij, den 6®" October het anker lichtende, naar Cadix
p stevende, en daar nu met het grootste deel der schepen, op kosten van den spaan-
schen Koning, tot wiens dienst het vooral geschiedde, den winter doorbracht. Slechts
I een achttal nederlandsche bodems, die er reeds den vorigen winter vertoefd hadden ,
I keerde naar 't vaderland terug, doch om weldra door andere vervangen te worden
I In de Noordzee werd inmiddels in September door een engelsch en nederlandsch smal-
deel, onder de Vice-admiralen Shovell en Van de Putte, in verband met dat van
Van Rechteren, een poging ondernomen om het gehate Duinkerken te kastijden. Den
22®** werd daartoe een zoogenoemd macMne-schi^ of springer — een met kruit, bom-
f men, karkassen, en ander vernielingstuig geladen vaartuig — uit de vloot op een der
forten afgezonden, doch van daar uit zoo beschoten, dat het in brand geraakt in de
lucht vloog, zonder eenige scha aan te richten; een tweede onderging geen beter lot,
daar het op zy viel, evenzeer in brand raakte, en niets te weeg bracht. Vier dagen
bleef nu de vloot werkeloos de bombardeerschepen verbeiden, die den 26®° eindelijk
uit Duins aankwamen. Ofschoon er toen echter, 's namiddags van den 27®", meer dan
50 bommen stadswaarts geworpen werden, bereikten slechts weinige van dezen hare
veste, en kwamen de meeste in zee of op 't strand neer. De hevige wind en hol
staande zee beletten de schepen toch, op den gewenschten afstand te ankeren, en dwongen
" Zie by De Jonge, t. pl. bl. 437.
' Zie zijne brieven van 39 Aug, en 9 Sept. bjj De Jonge, t. pl. bl. 439, aant., en Van der Heim,
Archief II. bl. 89.
^ Zie by De Jonge, t. pl. bl. 430.
i
628 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
hen integendeel aanhoudend onder zeil te bly ven; 't geen Van de Putte zijn spijt niet
verhelen liet, dat men door het deerniswaard verzuim van britsche zij, de bombar-
deervaartuigen niet eerder te zenden, den gunstigen tijd voorbij had laten gaan, en
thans «door Gods weer en wind» in 't volvoeren van zijn plan verhinderd werd. Daar
dit weêr nu in al zijn onstuimigheid bleef aanhouden, besloot men den 28™ tot den
terugkeer, en kwam den volgenden dag weêr voor Duins ten anker ^
Den der zelfde Septembermaand was de Hertog van Holstein-Pleun uit Koning
Willems leger, dat toen te Roesselare lag, opgebroken, om van Luik en Maastricht
uit het beleg voor Hoei te slaan, en dit den Franschen weder te ontwringen ^ Te
Luik besprak hij alles met Coehoorn, die hem naar Hoei begeleidde, dat nu door
brandenburgsche, luiksche, en nederlandsche troepen omcingeld werd. Hoewel de Graaf
van Guiscard, die met drie bataljons in de stad lag, zich had uitgelaten, dat hij
haar niet zoo gemakkelijk dacht over te geven, als zij het vorige jaar genomen was,
trok hy er met de bezetting, 's avonds van den 18®", op bevel van 't fransche leger-
hoofd, reeds uit, nadat men hem eerst 's morgens was komen belegeren, op voorwaarde
dat men het kasteel met zijn forten niet uit de stad beschieten zou. Men richtte zich
nu tegen genen, en begon met het fort Piccardt te beschieten, dat door een ouden
franschen overste, Condom, bezet was. Men bestormde het vervolgens vrijdags den 24®"
met zoo goed gevolg, dat het, nadat de oude man aan zijn been gekwetst, en een
ander overste gedood was, 's namiddags 5 uur met den degen in de hand vermeesterd
werd, en de overste Pontieu, die den naar 't kasteel geganen Condom vervangen had,
gevangen werd genomen. Op 't kasteel lag de wakkere Generaal Keignac, dien men
opzettelijk uit zijn vorige bezettingsplaats Charleroi had gezonden, om des te beter
weêrstand te bieden. Het bleek echter tegen de macht van 't geschut — niet min-
der dan 46 stukken en 32 mortieren, die men had meêgevoerd — niet bestand. Al
ras werden er twee bressen in geschoten, en het tevens voortdurend uit de mortieren
met bommen begroet, zoodat men er reeds den 27®" zijn neiging tot onderhandeling
big trommelslag te kennen gaf. Een fransch Kapitein werd daartoe naar den Hertog
gezonden, doch gaf aan tafel zoo hoog op van al 't geschut en de'bommen, die nog
voorhanden waren en een verdere verdediging zouden veroorloven, dat de Hertog zich
genoopt vond, hem te vragen, uit welke streek hij wel was? en op zijn antwoord:
«uit Gasconje», zei, dat hij dat aan zijn toon al bad meenen te merken. Het duurde
een geruime poos, vóór men 't eens kon worden; den volgenden dag werden echter
de voorwaarden geteekend, die de van omstreeks 12 tot ruim 7 honderd man geslonken
• Aid. bl. 421.
' Zie Huygens Dagloel·, t. pl. pl. 429, en verg. 's Konings brief aan Heinsius van 9 Sept., ^rcÄte/
t. pl. bl. 90.
-ocr page 632-DES TADERLATiDS. 629
bezetting vrijen aftocht met wapenen en bagagië toekenden, met achterlating van
eenige gijzelaars, tot alle schulden in de stad betaald zouden zijn, en tegen vrijgeving
der gevangen genomen burgers en geroofde runderen Een paar dagen later kwam
Koning Willem naar Tongeren, van waar hij toen met Holstein-Pleun, de luiksche en
brandenburgsche legeroversten Tserclaes en Von Heiden, en Coehoorn, naar Luik en
Maastricht ging, om alles in oogenschouw te nemen. Te Luik werd hij door den Deken
en de kanonniken in 't Karthuizerklooster onthaald, drukte den eerste, na zijn er-
kentelijke toespraak van een miserere lang, met de meeste hartelijkheid de hand, ver-
telde hem, hoe hij er vóór 28 jaar nog eens gegeten had, en beloofde hem niet
alleen zijn voortdurende bescherming, maar zei hem en Luikerland, Limburg, Dalem,
en verderen omstreken vrijdom van alle krijgslasten toe, daar ze reeds zooveel hadden
doorgestaan l Van Maastricht trok hij voorts over Nymegen naar 't Loo, den veldtocht
voor dit jaar met de herovering van Hoei wel besloten achtende.
Van 't Loo na een week of twee in Den Haag gekomen, hielden hem daar voort-
durende hevige tegenwinden nog geruimen tijd op, en liep het tot na zijn verjaardag
zelfs aan, vóór hij de reis naar Londen weêr kon aannemen. Hij vond er de kinder-
pokken bij toeneming heerschende ^ en zou er helaas! weldra aan z^n eigen Hof met
den gevoeligsten slag door getroffen worden. Z,ong hem een rechtzinnig nederlandsch
boet- en kreupelrijmer met Kerstmis nog van «Jehova» toe,
Jehova, die uit al Zjjn heerlijklieid,
En uit Z\jn Majesteit, uw Majesteit
Geheiligd heeft, om, uit Zjjn heiligheden,
Drie tronen van drie kronen te bekleeden
Alleen met uwe Koningin, in een
Volmaakt, ala twee uit vleeach en been;
nauw tien dagen later zou hij zich die hem zoo diere koninklijke wederhelft zien ont-
vallen, als zooveel anderen in die dagen, onverhoeds door de gevaarlijke ziekte ge-
troffen. Te vergeefs, dat de artsen eerst nog twijfel ojiperden omtrent den aard der
krankte, de droevige waarheid bleek maar al te ras, en in den nacht van 5 op 6
January bezweek zij. Zoodra zij bleek aangestoken, had de Koning zijn veldbed in
haar voorkamer laten opslaan, en was niet van hare zijde geweken; doch minder
' Zie de brieven van Coehoorn, Amama, en Meyers, in Sypesteyns Bijdragen, t. pl. bl. 135 en vv.
' Zie Meyera schryven van 4 October ald., bl. 143.
* Zie Evelyns Biary, op 22 Nov. en verder (p. 559).
< Qehoorievermaning onzes Meeren Jesu Christi aan den GrootmagUigen Koning van Qroót-Brittan-
niën, enz,, op den Jegenwoordigen tijt ende het ingaen van Zijnes Reylants jaargetijde deses jaers 1695,
-^poc. 20, V. 7 en 8 (door C. D. M.) In 'b Gravenhage, gedr. voor den auteur, 1695. ^
630 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
gelukkig dan Portland in der tijd, bij zijn trouwe verpleging van hem zelf, zou hij
haar niet weer van haar legersteê mogen zien verrijzen. Hij stortte zijn getroffen ge-
moed in Bisschop Burnets boezem uit: ((cr is geen hoop meer», sprak hij hem toe,
«ik was de gelukkigste man in de wereld, en ben thans de rampzaligste; gebreken
had zij niet; gij hebt haar goed gekend, maar noch gij, noch iemand dan ik zelf,
kon haar in al haar goedheid kennen» \ Zij zelve — eerst drie-en-dertig jaar oud —
schikte zich met de haar eigen beminlijke kalmte in haar onvermijdelijk naderend
einde. Van haar gemaal kon zij ten slotte slechts met een handdruk afscheid nemen,
daar haar stem haar begeven had. Haar zuster verzoende zich met haar vóór baar
afsterven; ze zond een vriendelijke boodschap, en ontving een dergelijke terug, doch
kon — om alle aandoening te vermijden — niet persoonlijk worden toegelaten. Na't af-
sterven had zij echter met haar koninklijken zwager al spoedig een bijeenkomst, en
nam daarop haar intrek weer in Whitehall. In de hoofdstad was de rouw groot, en
werd de minzame, weldadige, en vlekkeloos-reine Koningin door elk betreurd. In
de kerken en kapellen werden zondags na haar dood hare deugden herdacht, en toen^,
't Parlement voor 't eerst weer bijeen kwam, na een diepe stilte, niets anders ver-
richt, dan besloten, den Koning een adres van rouwbeklag aan te bieden. Het ge-
balsemde lijk bleef tot den dag der plechtige ter aardebestelling in Whitehall, om
't welk de belangstellende menigte zich dag aan dag verdrong. Den 11®" Maart greep
zij met ongewone staatsie plaats, en was het de eerste maal dat beide Huizen van
't Parlement in zulk een plechtigheid deelden. Bij den dood toch van een regeerend
staatshoofd nam anders ook het Parlement van zelf een einde, terwijl thans, na den
dood der Koningin, de Koning, en met hem 't Parlement, nog aanbleef I
" Zie zijne woorden aangehaald bij Macaulay Ch. 20, op 't einde.
3 Macaulay t. pl. Zie voorts nevensstaande afbeelding naar eene prent van den tyd, met de vol-
gende verklaring der cyfers: 1. Driehonderd arme vrouwen, vier aan vier, en twee trompetters. 2. Be
banier der Unie, de pagiëa, bedienden, enz. van de kleed- en andere kamers; de edellui van de
kapel en de sacristy, en de koorjongens. 3. De officiers van de juweelkamer, de opdisschers en proe-
vers, enz. 4. De kapellaans van den Koning en de Koningin, de aUermen van Londen, de bouw-
meester Wren. B, Twaalf edellui van de slaapkamer, met een gehemelte, om 't van den wagen ge-
nomen lijk naar de abdijdeur te dragen; voorsnijders en schenkers. 6. Een officier van wapenen, de
secretaris en tresorier der Koningin, de Lord-major van Londen, enz. 7. Twee officiers van wapenen,
de leden van 't Lagerhuis met hun spreker; vier officiers van wapenen, de leden van 't Hoogerhuis,
met hun spreker, enz. 8. Een officier van wapenen, de banieren van Chester, Wallis, en Cornwallis,
door drie Lords gedragen. 9. Een Officier van wap»., de banieren van Schotland en Ierland door de
Lords Monmouth en Selkirk gedragen. 10. Twee officiers van wapenen, de banier van Frankrijk en
Engeland in kwartieren aan de eene, die van Engeland adn de andere zij, in 't midden de groote
banier; de stalmeester der Koningin met het rouwpaard, twee staldienaars, een officier van wapenen
met helm en pluim, twee anderen met schild en zwaard; de derde wapenkoning met het wapenkleed,
DES TADERLATiDS. 631
Aan de Algemeene Staten had de Koning, onraiddelijk na 't overlijden, van den
Ireurigen afloop der ziekte kennis gegeven, tot welker bestrijding «alle menscbelijke
middelen bij de hand genomen» waren; doch «God anders beschikt hebbende, deden
ze geen eiFect», en moest de diep betreurde zieke «haar ziel haren schepper over-
geven , hem-zelf latende de geheugenis van een echtgenoot, die éèn voorbeeld was van
deugd en conjugale afiectie. Wij zouden hebben bezweken» — vervolgde hij zijn
schryven — «onder zoo grooten afflictie, indien de overdenking van een geheele on-
derwerping, die wij behooren te hebben aan den wille Gods, ons niet geholpen had
om ze te dragen. Wij twijfelen niet, of gij zult grootelijks deel nemen in den droe-
vigen staat, waarin wij ons bevinden, en gevöelig getroffen zijn door 't verlies, dat wij
zoo even geleden hebben, zoo om 't belang dat gij neemt in 't geen Ons aangaat,
als om de achting die gy altijd gehad hebt voor Haar persoon en Haar groote en uit-
muntende hoedanigheden, die U in 't bijzonder zijn bekend geweest, daar Zij er ge-
durende Haar lang verblijf onder TT zooveel blijken van heeft gegeven». Aan Heinsius
betuigde de Koning drie weken later nog, «dat het hem groote moeite kostte te
schrijven, en hij er tegen op zag weêr krijg te gaan voeren».
In Holland uitte zich de algemeene rouw niet minder luid dan in Engeland.
«O, britsche roos!» klaagde men er:
O, britsche roos, op wier geliefd gezicht
Ons Statenhof, ons welig 's Gravenhage,
's Lands Eechtsstoel en vermaaklijk lustpriè'el,
Zoo onlangs nog zijn moed op plag te dragen!
Hoe ras verwelkt de blos op haren steel!
Wat levert ons dees ramp al rampen tevens!'
«Werwaarts ik mij keere of wende», sprak de haagsche kerkleeraar der Remon-
stranten, Joh®. Brandt, «allenthalven komen mij zuchten en tranen, om strijd uilge-
en de Lord-kamerling der Koningin. 11. De tweede koning van wapenen, dragende, zoolang de lijk-
kist niet op den wagen stond, scepter, wereldbol, en kroon, op een rood fluweelen kussen. 12. De
lijkkist in een open wagen, van acht, elk door een man geleide paarden getrokken; twee vrouwen
van de bedkamer der Koningin, de een aan 't hoofd- de ander aan 't voeteneinde der kist gezeten;
drie pairs ter wederzijden van den lijkwagen, de slippen van 't lijkkleed houdende; meer buitenwaarts
zes ridders, ieder met een banderol. 13. De eerste wapenkoning tusschen twee deurwaarders; de
Hertogin van Somerset, opperste rouwdraagster; de Graaf van Pembroke, geheim zegelbewaarder;
de Hertog van Leeds (Cairmarthen), voorzitter van *s Konings Eaad; twee Hertoginnen, door den
onderkamerling der Koningin bijgestaan, als sleepdraagsters; anderhalf dozijn andere rouwdraagaters;
twee edellui deurwaarders; zes ladies van de bedkamer; zes staatsjuffers; zes kameniers; de loon-
trekkende edellui en de helbardiers.
^ Withal in rouw, door Kasper Brandt. In 's Gravenhage, gedr. by Gillis van Limburg, 1695.
-ocr page 635-632 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
boezemd en geschreid, ter ooren. Elk kropt, zooveel mogelijk is, zijne droefheid in;
elks aanschijn staat droevig; elks oogen vloeyen over; elk heeft de doodverf gezet.
De stilzwijgendheid dezer kerke jaagt mij een eerbiedigen schrik aan, en hare stomme
muragiën spreken, in dit geval, ruim zoo krachtig als ik doen kan met levende
stemme. En is dit wonder, dewijl elks harte en ziel nu rouw draagt?» — «O, Vor-
stenwieg», sprak een ander «'s Gravenhage in treurgewaad» toe:
O, Vorstenwieg, gij, die voorheen Indien gij die Vorstinnebloem
Maria tot een woning strekte, Met zaagt vertrekken zonder schreyen,
Zoo lang kaar oog uw Hof bescheen. Wanneer Brittanje, vol van roem,
En zij u met haar vleugels dekte; Haar ging ter heerschappij geleyen,
Trek vrij , 't is tyd, het rouwkleed aan: Stort nu uw tranen met meer recht:
Deze uwe glorie is gedaan. Maria heeft het afgelegd
«Wat baat», vraagde dezelfde, in klanknabootsende rijmen, haar drie over-
zeesche rijken:
Wat baat uw klokgelui, drie Kijken, die alom
Uw naren galm betuigt, al was elk huis een Dom
In 't om en om van druk zoo plots verstomde Londen?
Dat brommende gebom kan niets als rouw verkonden.
Het treurend Holland volgt dat klokgedommel na;
Wat is 't? — Herdenking van een onherstelbre schal —
Hoe «droevig» zulk een herdenking was, langs één weg kon «haar dood der Kris-
tenwereld» leerde Brandt «niet alleen nut doen, maar zelfs groot voordeel geven,
dewijl haar koud gebeente nog lessen voorschreef van deugden, door elk leerzaam
mensch te volgen; mij dunkt», sprak hij, «nog steekt ze 't hoofd ten grafzerk uit,
en moediger gebiedt zy ons, om haar gedachtenis te eeren, niet met uiterlijke om-
standigheden van rouw, bij menschen kunnende waargenomen worden, die onwaardig
zijn dat ze haar betreuren; maar met het navolgen van hare deugden. Wordt dit van
Engelschen en Neêrlanders behartigd, dan zal haar asch zich nog vrolijk bewegen,
en tot in de zielen stuiven van vrienden en vreemden, om met een heiligen ijver,
is 't niet haar te evenaren, ten minste van verre hare voetstappen te eeren. Ging in
Maria de schoone zon onder, die tot het middenpunt scheen geklommen en zooveel
stralen uitschoot, poogt gij ten minste als kleine starren te blinken en uw licht van
^ LyTcrede over hü ontijdig afsterven υαη de DoorlucMigste en Grootmagtigste Vorstinne Maria Stuart,
enz. uitgesproken te 's Gravenhage, den llcn Febr. 1695, door Joannes Brandt. In 's Gravenhage,
by Daniel Gezelle, 1695.
' Brittanje en Neerland in den rouw over Η afsterven van Maar Grootmachtigste Majt., enz. door
P. Rabus.
DES TADERLATiDS. 633
't hare te ontleenen. Blinkt dus uit in den staat en de kerke: in hoven, raadhuizen,
vierscharen, en gezelschappen. Op dezen grond trekke men, door de hemelsche ge-
nade gesterkt, 't gebouw op van zooveel andere deugden, die we in dit overheerlgk
voorbeeld opmerkten: mededeelzaamheid, vriendelijkheid, zachtmoedigheid, nederig-
heid, meewarigheid. Zoo zal de doode Koningin in elk van haar onderdanen, en in
ons allen nog herleven». Gelijk op dezen haagschen kansel, werd zij op tal van andere
bepreekt, doch niet overal in zulke ongekunstelde en verstandige taal en zin. «Dochter
Sions, protestantsche kerke!» liet zich bijv. de utrechtsche professor en kerkleeraar
Herman M'its hooren, «laat dag en nacht tranen afvlieten als een beke: gij mist uw
koninklijke voêstervrouw, de beschermster uws geloofs, de voorgangster in uwe gods-
dienst, en dat doorluchtige voorbeeld van heiligheid. Zoo het my vrg stond, een hoo-
ger register tot een profetische klaagtoon» — Jeremia's woorden, die hem tot text
dienden — «te trekken, ik zou haar op hun woorden naschreyen: ontzet u hierover
gij Hemelen, en zijt verschrikt! wordt zeer woest, gij aarde! de mane worde verdon-
kerd, de zonne worde zwart als een haren zak, de Hemelen toegerold als een boek,
en al haar heir tere uit, omdat zoo helder een licht, zoo blinkende sterre, de lust
van aller vromen oogen, zoo schielijk in een tranenzee verdronken is! Wat staat ons
nu te doen? Zullen wij tieren tegen de nijdige dood? Zullen wij uitvaren tegen het
noodlot? Zullen wij murmureeren tegen de opperste voorzienigheid, die aan zooveel
onnutte ballasten der aarde de dagen verlengt? Verre, verre moet het van ons zijn!
Zoo wij klagen zullen, gelijk wij mogen en moeten, het moet over ons zelf en onze
zonden zijn. Wy, wij hadden ons zulk eene princesse onwaardig gemaakt: onze atheïsterij
en heilloosheid, die zoo bandeloos doorbreekt, onze huichelarij en sleurgodsdienst, onze
ontheiliging van Gods naam en deugd, onze wrevel tegen ouders en overheden, onze
haat en nijd en alle liefdeloosheden, onze onbetamelijke dartelheden, onze trots en
hoovaardy, ons liegen en bedriegen, en al die gruwelstukken die onder ons in zwang
gaan, die hebben de goddelijke lankmoedigheid getergd, die hebben de krone onzes
hoofds afgestooten, die hebben — ik moet het zeggen, hoe hard het ook klinken
mochte — die hebben, zeg ik, de koninginne vermoord!» ' — Als «Sions getrouwste
zoogvrouwe», verheerlijkte haar wijlen Spinoza's achterbuur en gemoedelijke leven-
schetser, de hoogduitsche predikant der haagsche Lutheranen, Colerus: «Slaat», zoo
ving hij zijn voorafspraak aan, «slaat aan den knoop, dat de posten beven; alzoo laat
zich, geliefden in den Heere Jezus, de rechtvaardige God in het profetische gericht
bij zijnen knecht Arnos hooren; en 't geen Hij dezen zijnen knecht verkondigde, dat
* Juda onttroont, ofte Tteurpredihaetsie over Jeremia's Maegliederen V, v. 16, gepast op de over-
droeve dooi van de DoorUcUigste Princesse Maria Stuart, enzi. door Herm. Wits. Tot Utrecht, gedr.
by Fran^ois Halma, 1695, bl, 52 en v.
iVe deel, 2e sink. 80
-ocr page 637-634 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
heeft Hij ons in deze dagen laten voelen en bevinden: hij heeft aan den knoop ge-
slagen en de posten van het land beven daarvan. Gansch Europa wordt door dezen
slag geschud en bewogen. Wanneer men een zwaren donderslag hoort, zoo verschrikt
een ieder, wetende dat dezelve met bliksem en onweêr vergezelschapt is; maar, ach,
God! wat op dezen slag zal volgen, die Gij ons tegenwoordig hooren en gevoelen
laat! — Een zoogvrouwe», vangt hij daarop zijn preek zelve aan, «is een lieflijke
naam: in 't Hollandsch heet ze een minnemoer, wijl zij het kind en het kind haar
bemint en liefheeft. Een zoogvrouwe is een kinds tweede moeder. Geen grooter ver-
lies is er voor het kind te lijden, als wanneer het zijn zoogvrouwe te vroeg verliest.
Sterft de minne, zoo schreit het kind; de ouders zijn bekommerd, en beklagen zoo
een vrouwe, inzonderheid wanneer ze vroom, getrouw, en zorgvuldig geweest is. Wan-
neer ik het meerder met het minder, een dienstmaagd met een vorstinne, een ge-
meene vrouw met een koninginne, een Hchaamlijke zoogvrouwe met eene geestelijke
mag vergelijken; zoo mag ik ook waarlijk de zoogvrouwe in het Huis van Jacob
met onze in God rustende Maria, Koningin van Engeland, enz. vergelijken: eene
getrouwe voedster en lieflijke zoogvrouwe van het geestelijke Sion , die door de borsten
van haar liefde en goeddadigheid de weeskinderen van Jacob, d. i. de armen en
noodlijdenden, de verjaagden en vervolgden, zoo rijkelijk en milddadig plag te voeden
en te onderhouden, 't Zou niet vreemd zijn, dat ik deze liefdadige Koninginne onder
eene zonne verbeeldde, met dit opschrift omnibus aequai want de vriendelijke stralen
van haar koninklijk aangezicht verheugden al de wereld, maar inzonderheid de be-
droefden en noodlijdenden. Ach, Engeland, beweent uw groote Koninginne! trekt een
zak aan, en draagt rouwe over haar! Ach, Holland, beweent uw goeddadige Vorstinne!
gij weet, hoe lief zij u, en gy haar geweest zijt! Met wat tranen heeft ze u verlaten,
en hoe geerne had ze onder uwen palmboom blijven wonen! Ach, Sion, beweent
uwe zoogvrouwe, wier borsten gij dusverre hebt gezogen, en wier melk u tot hiertoe
rijkelijk gevoed en onderhouden heeft! — Treedt om haar bedde van parade, als geen
weduwen om dat van Thabea, beweenende haren dood, Actoriim IX, vers 39».
Als zulk «een zoogvrouw van de algemeene Kerk» schetste haar ook de leidsche
professor Trigland, en doorliep daarbij haar te vroeg geëindigd leven. «Den 10®" van
Meimaand, in het jaar 1662», zoo sprak hij, «kwam deze koninklijke Princes te
voorschijn met de bloemen van het veld, welke de korte duur van'hare heerlijkheid
terstond maar al te waar verbeeldden; uit een verstandige en bevallige moeder ge-
boren, van Jacob, doenmaals Hertog van York, aan dezelve verwekt, die, wat kwaad
Hij ook immer mocht bereid en berokkend hebben voor Gods Kerk en ons land,
nochtans met dit een aan beide nog meerder goed heeft gedaan, dat hij zoo gade-
looze Koningin voor hen, niet voor hem, gebracht heeft in de wereld. Was dejoodsche
Maria het sieraad van Bethanien, deze is geweest een moeder van gansch Israël, een
DES TADERLATiDS. 635
zoogvrouw Tan de algemeene kerk, eeo der grootste schilden der aarde, welke immer-
meer Godes waren. In de gemeenschap van deze kerk wierd ze ingelijfd door den
kristelijken doop, ten overstaan van Prins Robert en de Hertoginnen van Buckingham
en Ormond, als getuigen. Van dien tijd af, haar zijnde gegeven te groeyen in de
voorhoven onzes Gods, in alle godzaligheid en goede zeden, in die kennis en konsten,
welke haar sexe en hooge geboorte betaamden, werd ieder haast gewaar, dat in haar
de Geest der H. Goden woonde, wiens merk door het H. Bondszegel op haar voorhoofd
was gestempeld, en die haar, uit die reden ook, gelijk de hermine, die ze droeg,
van alle vuiligheid vervaard, met den deugdzamen Daniël afzonderde, in een dertel
Hof, of als een visch, welke zijn zoetigheid bewaart in 't midden van de zilte baren;
die, tot in haar kinderspelen toe — welke beter elders verteld worden, dan op dezen
stoel — gelijk Gyrus, de heldere stralen van een kloeken, rechtschapen, en konink-
lijken geest in een schoon, welgemaakt, en handig lichaam aan alle kanten liet uitblin-
ken. Onderdes rijpte vast het zaad Gods, en kreeg zij een grondige kennis van de
gezuiverde leer der waarheid. Het scheelt geweldig, dat nimmer een Maria van Betha-
nien zoo dikmaal heeft gezeten aan de voeten van Gods Zoon, als deze koninklijke
Princes verwaardigd heeft te doen aan die zelfs van zijn geringe knechten, noch een
Esther zoo bloot voor Juda gestaan in de bres, als de onze voor 't belang van de ge-
reformeerde kerke. Begeert men ook proeven van haar innige liefde tot den Zalig-
maker, nadat ze, niet een ilesch van 300 penningen nardus, maar al wat ze waard
had op de wereld, haar goed, haar geluk, haar gemaal, haar eer en leven, heeft
opgezet voor Kristus zake? Hoort dit vrij, Hendrik de Groote! en ziet met een
bloos — was het maar niet te laat! — hoe ver uw kleingeloovig hart het voor de
kristelyke grootmoedigheid van uw tedere nanicht moet verliezen: een kroon van Frankryk
docht u wel waard, om in de mis zelf, tegen uw beter weten, te gaan; en, nevens
't recht op die van Frankrijk, zet deze nog drie andere kronen liever in 't uiterste
gevaar, dan dat ze, wijd van zelf daarin te gaan, door een trek van de pen of lui-
king van 'er oog, in 't afschaffen van de Test, de deur van de mis voor andere,
maar de minste van haar toekomende dienaars zou ontsluiten. Wanneer de eerste over-
tocht van den Prins door dien bekommerlijken storm gestoord was en verhinderd: «God»,
zeide ze (tot) een godvruchtige vrouw, in wiens vertrouwden schoot zy, met bigge-
lende tranen, uitstortte de innigste bewegingen van haar beklemde hart: «God heeft
gegeven, als bij mirakel, de kennis van Zijn waarheid in het Hof van een oom,
daar de religie de meeste toegang niet had, en van een vader, die de roomsche zeer
voorstond en omhelsde; en die kennis acht ik meer als drie kronen. Was het ook
maar te doen om mijn recht te bewaren, dat ik daartoe heb, nooit had ik mijn toe-
stemming tot deze expedicie gegeven; maar omdat men mij heeft gepresenteerd, dat
zonder die de Religie niet te redden is, heb ik daarover ook niet gebalanceerd, en
636 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
beveel aan God de uitkomst van Zijn goede zake». Dat's, broeders, de taal des geloofs;
dat is een verloochening, die in geen gemeen Kristen kan vallen; dat is de keur,
die de H. Geest in Mozes zoo hoogelijk roemde, behalve dat hij tot zijn veertig jaren
wachtte, zoolang nog heulende met Farao's Hof, en zij al in 't knoppen van haar
leêre jeugd, Hof, wereld, en al hun begeerlijkheid zoo grootmoedig ging verzaken!» '
Als een Tabitha en Debora schilderden haar anderen ^, en lieten zich ook in tal van
rijmen vernemen «Ik hoor» , schreef in dicht dezelfde utrechtsche godgeleerde, die haar
nagedachtenis ook op den kansel zoo zwierig gevierd had:
Ik hoor een naar geluid alomme Van al de klokken, niet gewoon, Op zoo een zware en holle toon, Als om een vorstlljk lijk te brommen. Mijn God! wat vorstlijk lijk is 't doch? Is AVillem dood? — Wat Avoord ontvalt me? Mijn hart verstijft, mijn bloPd bestalt me! Neen, God ten prijze, leeft hij nog, En leve tot in eeuwigheden! Maar züu doorluchtste Koningin, En overdierbre gemalin, Zoo eêl van leest, zoo schoon van leden, |
Zjjn rust, zijn troost, zün toeverlaat, Zijn weêrhelft in 's Eijks heerschappye, Zijn tortelduive, zijn Marye, Het steunsel van zijn hart en staat, Is door den dood hem, laas! ontzonken! — Dat helder licht, zijn oogenlust, Is op zijn middag uitgebluscht En in een tranenzee verdronken. Die maar zinkt in de ziel ala lood, 's Lands Vaders, scheurt dan vrij uw harte, Schreeuwt over berg en dal, met smarte: "De braafste Koningin is dood!" s — |
«Ach, nare dood! waarom geen andre weggehaald?;; vraagde de vermakelijkste
aller lijkrymelaars, de Proponent Jacob Visvliet, die zijn ieders lach wekkende Tranen
«in de schoot van de regeerende burgemeesters der stad Amersfoort» uitstortte''; doch
hij zocht zich, ten antwoord, met de opmerking te troosten :
Neen, hare Levensvorst geeft haar nu eerst verkwikking.
Terwijl met Jacob's leer klimt Jacobs dochter op;
' Mariaas goededeel toegepast op het heiligh leven en de droeve dood van de doorlat', grootmagtigste
Maria, enz. door Jacob Trigland (Tot Leyden, by Joh. Verbessel, boekv, over de Academie, 1695).
^ Tahitha doot en onsterfeliß vertoont in een lißpredieaatsie, enz. door J. yollenhove (in 's Gra-
venhage, by Gillis van Limburg, boekdrukker in de Papestraat, 1695).
3 De godvruchtige Debora's dood en hegravinge, vertoont en toegepast op die van Maria Stuart,
door Daniel Le Roy, Bedienaar des Godl. Woords in de gemeente Jesu Christi op de Koogh aan Sar-
dam, dog nu beroepen tot Nimwegen (T'Amsterdam, by de Wed. van Steven Swart, 1695).
Ί Israël ter uitvaart met Mirjam, enz. door Fred, van ïïerinkhuysen, tot Asoh in 't Graafschap
Suren (Tot Amsterdam, by Gez. Borstius, 1695).
® Vollenhove in Den Haag, Van Erp te Meerkerk, Ledeboer te Niekerk, Hollebeek te Dordrecht, enz.
® Zie het Treurdicht achter zijn aangehaalde Lykpreek. |
7 Tranen over Η overlijden van Maria Stuart, enz. (Tot Amersfoort, gedr. by Joh. Clcrck, Stads-
drukker, 1695), en De koninUijhe -weg nae 'i graf der Koninginne met tranen hepaereli, of lof- en
UjJc-Magt, enz. (Aid.),
DES TADERLATiDS. 637
en zoo achtte hij, waren haar nu «de snoeren in de lachend' hoek» ' gevallen. Hoe
kan ze», riep hij tengevolge daarvan uit:
Hoe kan ze nu bij God op zulk een lot niet brallen,
Nu zij is opgehaald van Englands hooge spits
Tot in der lands der 'EngUn hoogste krits!
Zjj is in lachend' hoelc; maar ach! zij heeft gelaten
Haar man in schreyershoeh! —
(^0, flonkerbag in Hollands pruik», sprak hij haar verder loe, «o, Englands puik,
en licht der edele verstanden!» — en, gelijk hier reeds, spatte hij ook verder in de
onzinnigste klank- en woordspelingen uit:
Ach, Poortland, die de poort hebt van het oor des Konings,
En weent niet al te zeer, gi> zoudt zijn hert bedroeven.
En uw doorgroeide hert ook nog al meer doorgroeven;
Marees, Maria's wees, zijt op het dak geen musch,
Eu, Heynsius, ook niet te grooten Peinsiusl
Ei, droogt uw tranen op, wie kan Gods raad verwrikken!
Odijk, doch niet bezwijk, en stik niet in uw snikken!
En gij, zijn boezemraad, vermaarde Schuylenburgh!
Gaat voor hem, al te moê, doch niet na huilenburg! —
Dergelijk, tien ^wiiö-bladzijden lang voortgezet klankgerijmel, slechts door's rijmers
eigen gulle betuiging te verklaren:
Ik zucht, ik peins, ik suf, ik mijmer, ja ik kwijn,
Ik weet niet wat ik zeg, ik rijmer —
bleek dan der goê gemeente toch wat te erg; — men kwam er van verschillende
zijden tegen op, en liet er hem zelfs door Mercurius bij Apollo over aanklagen, en
dezen er «vol vuurs» over uitbarsten:
Wie durft zoo stout mijn kunst vertreden? Wie durft mij, met een laf gedicht, Braveeren in mijn aangezicht? Hij zal gelijk een Marsyas, Mijn bittre wraakzucht niet ontvluchten! |
Dus zuiver ik de poëzij |
' Met zinspeling — als hij zelf aanteekent — op Horatius' bekende "Ille mihi praeter omnes An-
gulus ridet",
' MerTcuur ten hove ofte vonnis van Apollo, enz.. Gedr. op Parnas, by Trajano'Bokkalini, door
expres bevel van Apol. — Zie verder de T-wist ontstaan imschen de Motterdamse ER. Schoolmeesteren
en Jacoh Fesvliet, enz. gedr. op den berg Helicon, by D. J. Nuvenaal, ord. dr. van Apollo; en iTaejiscÄe
en Amersfoortse Jcrukkendans of WestfaaUche en RoUamdsche Olipodrigo toebereid door den verständigen
638 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
Men dichtte bij voorraad, «tegen dat Z. Eerw. kwam te sterven», een lijkdicht en
grafschrift op henn, en zei hem, als heidichter, op den Kelberg een standbeeld toe;
men gaf Apollo en de Muzen kortswijlige placcaten over hem in de pen, en maakte
't den armen man zoo lastig, dat hij, de poëzy thans latende varen, eene Afologie
ofte noodige verdedinge ^ in proza uitgaf, ofschoon zelf van de deugdelijkheid zijner
verzen steeds zoo overtuigd, dat hij 't «luiden van doorknede hersenen noemde, die
er vier schellingen voor betaald hadden», en meende, dat de meeste andere verzen
daarentegen welhaast «naar de koffij zouden ruiken».
In Den Haag was er een uit Keulen herkomstig advocaat bg den hoogen raad,
Antonie Haan, die de latijnsche taal te baat nam, om, den 7«° Maart, der overleden
Koningin een lijkrede te wijden, vol van de meest overdreven verheffing en de
zonderlingste wendingen, en met de woorden tot text: «de Zon is ondergegaan, de
Maan schijnt niet, duisternis dekt de aarde». «Bedrieg ik mij», zoo ving hij al aan-
stonds aan, «of zie ik de gansche wereld verlicht, en de zon ging onder? Zie ik de
zon schitteren en stralen, en ik zeg, dat er duisternis heerscht? Ach, ach, deernis-
waarde stervelingen! — Ik blijf versteld staan en vat het ellendige lot des menschen
niet: ik weet niet —- om met Plinius te spreken — of de natuur meer een moeder
dan een betreurenswaarde stiefmoeder voor hem was. — Wel is de zon ondergegaan,
daar dat licht der wereld, de Koningin Maria Stuart, ons ontviel; wel schijnt de maan
niet, daar de doorluchtige Prins van Nassau en grootmachtige Koning Willem uit
zijn koninklijk slaapvertrek, als uit een gestarnte, verschieten zag zijn dierbare gade
en. bevallige Koningin, welker wijsheid in 't rijksbestier een onverflauwd licht was
voor hen, die in de duisternis wandelen. Wel dekt nu duisternis de geheele aarde;
want door deze ondergang der zon en verdwijning der maan, kan ook de schran-
derste en meest ervaren staatsman moeilijk gissen, welken loop, welk einde de dingen
van onze onzekere wereld nemen zullen. Niemand mocht gelooven», vertelde hij ver-
der, «dat hij met zijne rede zou meenen te treffen, waartoe de taal en welsprekend-
heid van een Cicero en Demosthenes niet volstaan zouden hebben», daar «het onbe-
vlekte leven Tan Maria Stuart hooger, heiliger, en heerlijker was, dan dat het zelfs
Icolc Dr. Joh. Frod. Zwetser, gezegt Helvetius (Naar de copy van 's Gravenhage, gedr. te Londen
by James Warnar, 1695), met Vervolg. Helvetius was eenHaagscli geneesmeester, die beweerde, dat
slechts de onkunde der engelsche artsen der Koningin den dood berokkend had, en zij, naar zijn
voorschrift behandeld, in 't leven ware gebleven. «Ja", spotte men daarom:
Ja, had men dien ervaren wijzen, Zij was gewis nog in het leven,
Dien doorgeleerden, kloeken, grijzen Zoo hü haar maar had voorgeschreven
Helvetius, dien praktizijn. Zun poederken, door 't gansche land
Geconsulteerd over de Queen; Bekend bü luiden van verstand.
> Na de copij tot Amersfoort, gedr. bü Joh. Clerck, 1695.
-ocr page 642-DES TADERLATiDS. 639
dóór de welsprekendste en wegslependste toespraak kon geschetst worden. Zoo v\ij»,
sprak hy, «haar geboortedag nagaan, en van de jonggeborene een kijkjen nemen,
lag in beiden niet als een voorspelling van haar toekomstige heiligheid? Wat getuig-
den anders die zachte, schoone, heldere, kalme, eerzame , en tevens gloedvol von-
kelende oogen, dan dat zij het kenteeken waren van een rechtschapen ziel, en het
ware voorteeken der toekomstige wijsheid? Ik durf zeggen, dat, gelijk de geest der
menschen alle schepsel in waardigheid te boven gaat, zoo die der Koningin Maria
Stuart de ziel van al haar onderdanen. Opwassende en een juffertjen geworden, leerde
zij eerst vader en moeder beminnen, en den haren onderdanig zijn, en klom zoo,
langs koninklijken weg, tot de liefde van 't goddelijk wezen en de involging zijner voor-
schriften op. Zult gij haar dan niet allerwijst noemen, mijne hoorders? Zy, die, als
aankomend meisjen, een dergelijke rangorde van deugden volgde? Daar de reden toch
bij een jongen of meisjen gering en onvolmaakt is, wist zij Hem nog niet op te spo-
ren, die de rede gaf, en bij gevolg ook nog niet te beminnen, dien zij niet kende
noch zelfs begreep. Zoodra zij echter redelijk werd, veranderde die liefde voor vader
en moeder in een vloed van goddelijke liefde, zoodat zij later zelfs, toen de omstan-
digheden dat mee brachten , haar vader en moeder verzaakte; want zij had toen geleerd,
God meer lief te hebben dan haar ouders. En toen zij tot maagd was opgewassen,
wie was kuischer dan zij? wie bescheidener? wie zediger en werkzamer in haar maag-
delijken staat? Toen ik voor 'teerst hier kwam, zag ik haar arbeid, dien zij als maagd
geleerd, als huisvrouw^ gedaan had, en ik bewonderde beide het fijne vernuft en
't fijne werk der doorlnchtige vrouw. Als maagd - om het in 't kort te zeggen —
was zij zoodanig en had zij zoo groote deugden en voortreffelijkheden, dat uw Prins,
Kapitein-generaal, en Stadhouder van Holland, Willem van Nassau, nu de roemruchte
Koning van Engeland, in liefde voor haar ontstak, en haar tot gemalin begeerde. En
toen de door die Prins beminde maagd ten huwelijk door hem gevraagd was, wan-
neer het ons toen gegund was geweest, tot hare hartsgeheimen door te dringen, met
welk een wijsheid en voorzichtigheid zij namelijk naar hem te onderzoeken wist, met
welk een schranderheid omtrent zijn leven navraag te doen! met welk een zekerheid
raad in te winnen, en dien in haar hart te overleggen! Gij zoudt allen gezegd heb-
ben, dat het gemoed der maagd een tempel van wijsheid en welberadenheid was.
Nadat echter die welberaden maagd ieders getuigenis noopens het deugdzame en roem-
rijke leven van Prins Willem van Nassau vernomen had, kon zij niet anders dan zich
als bevallige bruid en trouwe gade in de armen van dien bruigom en gemaal wer-
pen, daar het brandpunt der maagdelijke liefde de deugd zelve, haar lot een trouwe
echt, en haar doeleinde een kuisch leven was. Leer hier, gij botste der menschen, van
Koningin Maria op gepasten leeftijd den onbevlekten maagdom te bewaren; laat dat
allerhelste denkbeeld varen, dat niemand maagd acht, dan wie zich door een ijdele
640 ALGEMEENE CxESGHIED Ε NIS
gelofte van niel te huwen zijn gansche levensjaren door gebonden heeft. Herkauw de
woorden van uw Vader Augustinus, dat niet kuiseh is wie door vrees bedwongen
wordt, gelijk niet eerlijk wie door loon verlokt. Weet dat waarlijk maagd is, wie de
maagdelijke jaren als maagd voleindt, en aan wie door de Godheid een der deugd
passende leeftijd geschonken is; gij verkoopt derhalve met uw allerbotste gelofte de
allerbotste wijsheid, zoo gij waant dat de deugd tegen de natuur en hare eischen
strijdt; geen dwang behaagt de natuur, maar alle deugd moet met de natuur instem-
men. Het leven zij kuiseh, het huwelijk kuiseh, allerkuischt beide echtgenooten,
alhoewel de echt geen maagdelijk leven is, noch de echtgenooten maagd zijn. De
waarheid dezer uitspraak wordt het best verklaard door het allerkuischte huwelijk van
Prins Willem en Princes Maria. Dat was een echt in waarheid heilig, in waarheid
kuiseh, en ofschoon kuiseh, toch niet onvruchtbaar; en al was 't ook niet vrucht-
baar in kroost, toch vruchtbaar in alle soort van deugden. O, gelukkig en overge-
lukkig huwlijk, door 't welk het geloof herleefde, de goddelyke wetten en 't recht
der volken hersteld zijn, de ware vroomheid en de voorvaderlijke godsdienst herboren
is. O, waarlijk heihge echtgenooten, welker vruchtbaarheid van dien aard was! Wee!
wee! dat een zoo heilige en vruchtbare echt verbroken is! Wee, dat een dier echt-
genooten gestorven, dat Maria, de huisvrouw van Koning Willem van Groot-Brittanje,
sneefde! — O, gij geloovigen, allen, welken dank zijt gij, na God, dezen Koning en
Koningin schuldig; houdt het voor geene kleinigheid, de kroon van eens vaders hoofd
te nemen en zich op te zetten, den scepter uit zijn hand te vatten in de uwe; den
Koning van den troon te werpen, en 's Konings kleinooden te nemen, en dat alles
rechtvaardig en heilig, naar wet en geloof, op verlangen en bevel van God en de
natuur te doen! — Ik ben er van overtuigd, mijne hoorders, dat die Koningin op
't einde haars levens zooveel deugden en verdiensten bezat, dat haar aarde noch wereld
meer dragen konden; daarom behaagde 't den Allerhoogste, haar uitverkoren ziel
aan deze ellenden te onttrekken, opdat in den hemel gekroond wierd, voor wie geen
voldoende kroon op aarde gevonden werd. Dat zij uwe troost, ο volken! onderdanen!
geslachten en volken, die met eenstemmige smart en rouw het onberekenbaar verhes
dezer allerkristelijkste vrouw betreurt; dat zij ook uw troost, ο grootmachtige Koning,
Prins Willem van Nassau, hoe hard die troost zij in zooveel angst en beklemming
des harten, daar uw hart en ziel één met haar was, zoodat bij haar dood uit uw
boezem de helft uws harten als gerukt werd, en uit uw hart de helft uwer ziel werd
gescheurd, en van uwe ziel de helft van uw boezem gereten. Desniettemin, ο krach-
tigste der Koningen, wees sterk en kloekmoedig in dezen strijd!i) ' Hoe goed bedoeld
1 Oratio funelris in oUtum Mariae Stuart, etc. puUice halita per Ant. Haan, etC. (Hagae Comi-
tium, apud Abraliamuni Troyel, bibliopolam op de groote sael van 't Jlof, 1695.
DES TADERLATiDS. 641
door den hoogdravcnden redenaar, die vroeger,-naar 't schijnt, de monnikspij ge-
dragen had, wekte zijne kostelijke rede meer ergernis dan lof bij zijn geletterde hoor-
ders. Een «schor hanengekraai» noemde haar zijn verontwaardigde stadgenoot, Joh.
Brandt, en begroette ze met de volgende niet onvermakelijke verzen:
Een keulsche haan, maar slecht voorzien van kam en sporen,
Voorheen gebroken iiit zijn kloosterhoenderhok,
Met andre veêren en een omgekeerden rok,
Liet onlangs zijn gekraai in 's Gravenhage hooren.
't Was weinig dat hij drong een houten preekstoel in,
Dat's hem vergeven; maar hü durft zjjn handen schenden
Aan 't heilige gebeent van Brittens Kijksvorstin 1
Liefhebbers van de kunst, waarheen? waar zal dit enden?
Kwa stof, kwa zaken, en eene onverstaanbre spraak,
Cousin germain der woeste en Gothische Barbaren,
O Benedictus' kind, maar maledicte, staak! —
Waarheen denkt gü met zulk een monsterstuk te varen? —
Naar 't Vagevuur; — trek daar met uwe oratie heen,
En laat ze honderd jaar eerst zuivren door de vlammen,
En keer dan wederom met nieuwe spoor en kammen,
Maar breek vrij onderweeg eerst arm en nek en been
Faalde deze schorverklaarde Haan door onhandigheid en wansmaak in zijn lijkrede
op de diepbetreurde jonge Koningin, met kerkelijke goedkeuring van den beruchien
biechtvader des uitgeweken Konings, Pater Peters, werd hare nagedachtenis in een
zestal latijnsche versregels geschonden, die haar voor een «harde zuster, onvruchtbare
gade, en slechte dochter» . uitmaakten, de romeinsche «Tullia in schanddaden nog
te boven gaande, en misdadiger zelfs dan haar man, die slechts zijn schoonvader, zij
daarentegen haarvader, verdreef» I Latijnsche en hollandsche pennen raakten er vaardig
' In afschrift in de Bihl. Dmc. 1695, 4. Prof. Francius drukte zu'n afkeer in eenige latjjnsche
dichtregels uit:
Bubonum miseraliles querelas,
Gementuni omina dira noctuarum,
Luporum rabiem famelicorum,
Nocturnosqiie canum choros per urbem,
Non magno superavit in papyro
Exuto monachus rudens cucullo.
81
(Aldaar),
Auriaca oceubuit violati Numinis ira
Addita portentis, Anglica terra, tuis.
Dura soror, sterilis conjux, nata impla, majus
IV® deel, stuk.
642 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
tegen, en terwijl de eerste, in haar weerslag op het schimpdicht dit zooveel mogelijk
met zijn eigen woorden weêrsprak ^, schreef de laatste een kleine twintig copletten
met dezelfde bedoeling neêr, in welke 't o. a. heette:
Zij was geen straffe zus, 'k neem Anna tot getuige,
En ook den deenschen Prins; of noemt gij dit licht straf,
Dat zij niet lijden kost, dat Jakob sloeg aan duigen
De wetten, die aan 't volk Elisabeth eens gaf?
Zij sterft niet kinderloos, die zooveel vluchtelingen
Met open arm ontving en daaglijks onderhiel!
Hoort haar eens op één toon dees nare rouwklacht zingen:
«Wij missen niet alleen ons moeder, maar ons ziell" -
Nooit heeft die Koningin in deugden willen wijken
Voor Willem, haar gemaal, vpiens vroom en eêl gemoed
In 't hevigste gevaar van 't Land nooit kon bezwijken.
Schoon hem ook door Louïs geboden wierd veel goed.
Niet kost ook die Vorstin haar vader uit drie rijken
Verjagen op dat pas, toen zij in Holland zat.
En schier in haar gebeên van tranea moest bezwijken.
Als zij staag in Gods huis voor man en vader bad.
Maar, Godvergeten guit, wilt gij de reden weten
Van Jacobs ongeval? — Hij brak de wet van 't Land,
En woü het Pausdom zelfs invoeren heel vermeten.
Door uw Jezwietsche raad en Frankrijks onderstand.
Toen 't volk dat wierd gewaar, liet het den Prins ontbieden ,
Om zijn geschonden wet t'herstellen, door ontzag
Van schepen, zwaar belaan met boots- en oorlogslieden.
Waarmee hij, op verzoek van 't volk, kwam voor den dag.
Ausa nefas quod nee Tullia dira probet,
Nex sceleris palmam credas cessisse marito:
Hic socerum Regnis exuit, illa patrem.
1 Auriaca pietas vivet sine Numinis ira,
Addita miraoUs non, nova Moma, tuis.
Digna soror, fecunda Deo, cui pugiiat ad aras,
Quas, patrilus similis Tullia nuUa probet.
JEücJiaeres proftigum sermt; Qiilielme, tyranno
{An socero?) tollis sceptra; Maria lupo.
Pangebat J. D. Bisschop.
Nog een tweede en ook een meer uitgebreid Latynsch tegendicht zagen onder 't opschrift Co«-
futatio Carminis Saiyrici impudente quodam Jesuita vihrati, met dit laatste, als vlugblad, het hcht.
DES TADERLATiDS. 643
y VI·
- Toen zag Jacobus wel, dat hö moest reden geven
Voor 't vrije Parlement van 't geen hü had gedaan ;
Dies koos hü 't hazepad, en hield niet op van beven
En bloeden uit zijn neus, uit vrees van straf te ontvaäu
Maakten 't zich op rijm en in onrijm geroepenen en ongeroepenen, op kansel en
leerstoel en aan de schrijftafel, over het diep betreurde afsterven der engelsche Koningin
druk, hun wedstrijd en onderlinge weêrstrijd was een niet onaangename afwisse-
ling van 't godgeleerd geharrewar, waarvan in de laatste jaren de hollandsche preêk-
stoelen weêrklonken, en die de tusschenkomst van 't wereldlijk gezag vereischt hadden.
Zij hingen nog altoos met het voet- en coccejaansch verschil van opvatting der geloofs-
gcheimzinnigheden samen, dat vooral uit de carteziaansche bespiegeling zijn oorsprong
had genomen, en waarmeê ook de strijd tegen den amsterdamschen Duivelbanner
samenhing. Professor Spanheim maakte Descartes, om zijn stelselmatigen twijfel, voor
een ongodist uit, en ijverige Coccejanen namen van den anderen kant het woord of
voerden de pen, om hun tegenpartij de les te lezen. «Wie wroet» riep een hunner,
in zijn wrevele rijmen Descartes' geest zelf opdagende, uit:
Wie wroet aan Cartes' heilig graf, En knaagt zijn dor gebeent? Wat hart is zoo versteend, Dat na den dood nog wraak en straf Wil op zijn bonken zoeken? Men wreekt zich aan zijn boeken! Men wreekt zich aan dat godlijk schrift, Dat alle monden stopt, Bn met de waarheid propt; Dat schrift, veel vaster als het stift Van heldre diamanten, Staat pal van alle kanten. Maar ach, te jammerlyken zaak, Een schipper, onderkoopman, en soldatencommandeur liet men er «op hun reis » Zie Maria Stuart onschuldig geTioont en door een liefheller der waarheid verdeedigd. (In 's Gra- |
Ik spreek niet van u, vrome liên, 'k Spreek van dat vuile Sabbathsvolk, Wiens vinger steekt in stof van staat |
644 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
Maar Jan, eer gij dat stuk begint, |
Ik moet wat vragen, v^äjl je zegt: De wereld heeft een end; Hoe is dat jou bekend? Waar jij er ooit, zeg, Wormer knecht, Of ston jij op het kantje Van 's werelds verste randje? of de wereld «onbepaaldelijk» dan wel «oneindig» uitgestrekt was. De onderkoopman |
Och, had jij eens gestruikeld, Jan,
Door onluk of verzuim,
In 't ingebeelde ruim,
J'had weg geweest, mijn lieve man!
Al zochten al jou vrinden:
In 't niet is niet te vinden.
In denzelfden trant redeneerde de Commandeur met Jan's geestverwant op den
Oostindievaarder: «meen je, koopman, dat het onwedersprekelijk is wat je daar gezegd
hebt, te weten, dat er geen ijdel is? O neen, Heer! men kan van alles wel reden
of schijn van reden geven; maar de ware reden, wie zal die ons zeggen? Wij zijn
eindig en kunnen dierhalven onmogelijk alles, wat er in de oneindigheid wezen kan,
weten. Wie weet wat hoedanigheden dat er al zijn, waaruit onze hemel en aarde is
voortgebracht, waardoor ze bepaald zijn, en wederom vernietigd zullen worden!» —
«Ik zou nu», zegt de bij hun spitsvondige redetwist toeluisterende schipper daarop:
«ik zou nu bijna den boer wel slachten , en zeggen: je hebt beidegaar gelijk, had
ik voordezen niet gehoord, dat de waarheid eenvoudig was; 'k had eerst gedacht,
mij ook tot de filozofie te begeven; maar ik zie en hoor nu wel, dat het best zal
zijn, dat ik bij mijn leest blijve». Zoo achtten 't ook, ten bate van den gemeenen
man. Staten en Stadhouder, voor 't geen op den preêkstoel ter sprake gebracht werd;
en zij bepaalden daarom, bij besluit van 18 December '94, dat de Professoren en
Dominees, in stee van zich met dergelijke en andere haarkloverijen af te geven, zich
houden zouden aan de gewone leer der kerk, vervat in den Katechismus, de Belijdenis
1
' 't Heil der Atheisten naaUelyh ontdeTct, in een SamenspraaJc, enz. Tot Leyden, gedr. voorden
auteur, en te bekomen by Adam Royer, boekv. aan het plein van 's Gravestein, 169Ó.
DES TADERLATiDS. 645
en de Grondregels der nationale dordtsche synode; niets schrijvende of leerende, dat
daarmede in strijd was, en met elkander in broederlijke eendracht verkeerende, zonder
elkander» — gelijk zij daar een zoo ergerlijk handjen van hadden — «bij de regeering,
bij de lidmaten der gemeente, of bij anderen eenigsins verdacht te maken; dat zij
verder ook zulke punten, welke die Synode onbeslist gelaten had, op hun eigen oor-
deel niet als van zulk een gewicht zouden voorstellen, dat de Schrift zonder dat niet
wel noch genoegzaam ter zaligheid zou kunnen verstaan worden, maar zich daar-
omtrent richten naar de bijzondere kerkverordeningen; dat zij zich niet minder ook
zouden onthouden van alle ongewone en onschriftuurlijke spreekwijzen; ook van zulken
toepassing der profeciën, die misnoegen en opschudding konde veroorzaken; of dat,
als iemand het tegendeel mocht voorkomen, hij zulk een verklaring bij zijn woorden
zou voegen, waaruit bleek, dat hij toch niet afweek van de leer der kerk; dat de
Professoren in 't bijzonder zich zouden wachten van voorstellingen , den studenten aan-
leiding gevende, om de verborgenheden des kristelijken Geloofs te behandelen naar de
regelen der iilozofie, en alles te verwerpen, waarvan de reden niet zoo duidelijk scheen
als van louter natuurlijke dingen, doordien anders 't geloof weldra schipbreuk lyden,
en de kerk in de uiterste verwarring zou kunnen raken; dat men, eindelijk, bij 't be-
roepen van predikanten alleen naar personen zou uitzien stichtelijk in leer en leven,
en van een gematigden en vreedzamen aard». Alle deze punten moesten Professoren en
Predikanten uitdrukkelijk voorgehouden worden, opdat ze er zich naar gedroegen, en
werd dit besluit daarom in afdruk aan alle overheden en anderen, die in 't beroepen
van predikanten gemoeid waren, overgemaakt, met last aan de stipte nakoming, zoo-
veel immer doenlijk, de hand te houden. Gaf dit in Holland voorloopig wat baat, in
't volgende voorjaar werd al aanstonds, van Friesland uit, de hervormde gemeente weêr
beroerd door den godgeleerd-wijsgeerigen pennestrijd, tusschen de beide franeker pro-
fessoren Roëll enCampegius Vitringa gevoerd, over de bovennatuurlijke geboorte des
Godzoons en den tijdelijken dood der geloovigen; een twistpunt, eerst in 't Latijn,
en dus buiten de gemeente om, door hen behandeld, doch door Roëll vervolgens ook
in de moedertaal besproken. «Een zaak», als nu Vitringa zich beklaagde, «die hem
zoo wonderlijk voorkwam, dat hij niet wist wat hij er van maken zou. Daar was»,
schreef hij, «alrêe zooveel ohe gegoten in 't vuur, dat een ieder bekommerd was, of
men den brand zou kunnen blusschen. Men hoorde van dag tol dag meer en meer,
wat opschudding en onrust het voorstellen en hardnekkig staande houden van gevoe-
lens gemaakt had in de kerk», en hij kon derhalve niet begrijpen, «wat nut het zou
te weeg brengen, den twistappel van de friesche Akademie-disputen te werpen inden
schoot van de lidmaten der kerk; hij wist wel, «dat onder haar geen verstandige,
geoefende, en waarheidlievende zielen ontbraken, dien 't niet onaangenaam zou zijn,
dat ze hun oordeel over die geschillen mochten slijpen»; doch hij meende tevens
646 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
«verzekerd te zijn, dat die Kristenen 't allergelukkigst waren, die, eens op goede
gronden geloofd hebbende in de eenvoudigheid van 't Evangehe en de vertroostingen
des H. Geestes, voortgingen op den effen weg der waarheid, zonder in alle voorvallen
hun krachten te willen beproeven, of ze de steenen van aanstoot zouden kunnen over-
stappen». Maar 't was nu eenmaal geschied, en hij dus ook zijnerzijds verplicht, «de
waarheid geen wees te laten, en een gevoelen, zoo strijdig met Gods Woord» als
dat van Roëll, te weerspreken
Hoe neerslachtig aanvankelijk na den dood zijner Koningin , wist zich Koning Willem
toch weldra te vermannen, en klaagde reeds den 11™ Maart aan Heinsius, dat hem
slechts de omstandigheden nog in Engeland ophielden , en hij , «tot zijn uiterste leedwezen
nog geen staat kon maken, wanneer hij naar 't Vasteland zou kunnen vertrekken»,
om er den veldtocht ie gaan openen; te meer, daar hij 't met den Prins van Vau-
demont moest betuigen eens te zijn, dat men een slechte vertooning zou maken, kwam
men niet vóór den vijand in 't veld», en hij toch duchtte, dat men «zonder zijn tegen-
woordigheid de bondgenootschappelijke legers moeilijk bijeen zou kunnen brengen»
Twee maanden later was hij eindelijk gereed de reis aan te nemen, en den 24™ Mei
de wind gunstig genoeg, om den overtocht te wagen. Na den Haag gekomen en daar een
week verbleven , begaf hi] zich den 31®" nog even naar zijn geliefkoosd Loo, en trok ver-
volgens naar 't leger in Vlaanderen, waar Koning Lodewijk zich nu voornamelijk
bedreigd en 't op Yperen gemunt waande ^ Voor zijn leger had deze inmiddels een
zwaar verlies geleden door den dood van den Hertog van Luxemburg, die den
January, in 67jarigen ouderdom , vrij plotseling gestorven was. Zijne troepen stonden thans
onder den Maarschalk de Villeroy, die zich naar 't schijnbaar bedreigde Vlaanderen
opmaakte, doch daar, in plaats van met den Koning-Stadhouder en zijn leger, slechts
met een klein deel daarvan, onder Vaudemont, te doen zou krijgen. Koning Willem
toch had een gansch ander krijgsplan in 't hoofd: de herovering van 't vóór driejaar
verloren Namen, «een hard nootjen» anders, als hij Heynsius gulweg betuigde, «om
te kraken» ^ Doch onder zijn aanvoering bemoedigd, trokken zyne manschappen
wakker op hel schoone doel af, den opwekkelijken krijgsdeun aanheffende:
Le héros d'Angleterre
Aux armes, camarades, Nous montre le chemin ;
Nous marchons a Namur, N'appréhendons rien:
Ce morceau si dur; Le héros d'Angleterre
Aux armes, camarades, Forme peu de projets en vain,
Nous l'aurons, il n'est rien de plus sur. Aux armes, etc.
Korte verMaringe van het Qelove der algemeene KercTce, enz. door Camp, Vitringa, T'Amsterdam
by Ger. Borstius, 1795. Zie zijn schrijven by Van der Heim, t. pi. bl. 97.
» Eist. de Louvois, IV. p. 510. Zie zün brief van 5 Jaly bU Van der Heim, t. pl. bl. 98.
-ocr page 650-DES TADERLATiDS. 647
Het was echter niet Villeroy met wien zij voorloopig te doen zouden krijgen, maar
de Markgraaf van Bouffiers, die gelegenheid vond, zich nog's avonds van den July —
den dag vóór de komst van Koning Willem zelf — met 13000 man in de reeds
berende stad te werpen. Athlone en Van Heiden waren haar aan 't hoofd der troepen
komen omcingelen, doch de laatste niet vaardig genoeg geweest, den doorlastenden
franschen Maarschalk den pas af te snijden, al wist hij vervolgens, dien eigen nacht,
met den besten uitslag, den uitval der vijanden op zijn te Floref gelegerde troepen
te weerstaan. Te Namen rekende men, door Bouffiers komst, de stad reeds behouden;
men hief er luide zegekreten aan, en loste er vreugdeschoten ^ doch zag zich weldra
in zijn goede verwachting teleurgesteld. Noch Bouffiers' bezetting, noch de geduchte
wallen der stad schrikten de belegeraars af, die na weinige dagen de loopgraven openden,
en elkaar tot de bestorming aanvuurden:
^ 'v
Si Villeroy s'approclie,
Ferme, braves soldats,
Ne le craignons pasl^
Si Villeroy s'approche,
Devant lui bravons le trépas!
Aux armes, etc.'
L'Eleeteur de Bavière,
Capable d'affronter
Le plus grand danger,
L'Eleeteur de Bavière
Avance pour nous seconder; Aux armes, etc.
Ah, quels remparts horribles! |
Cohortes guerriêrea, courage, montons! Et terrassons |
De krijgslustige Stadhouder van Friesland, van 't begonnen beleg vernemende,
wendde te vergeefs een poging bij den Raadpensionaris aan, om in de gelegenheid
gesteld te worden, in «dat groote werk» —als Koning Willem het genoemd had —
te deelen, om zoo des te meer, als hij hem schreef, «te toonen, hoe gaarne hij den
dienst van den staat boven alle andere overwegingen stelde, hoe wettig die anders
mochten zijn». Heinsius zag geen kans de «moeilijkheden, die men uit zgn deelne-
ming voorzag» weg te cijferen, en moest hem dus raden, er liever niet verder op
aan te dringen, doch verzekerde hem tevens van 's Konings voldoening over den ijver ,
in dezen door hem betoond. Hij lei er daarop zijn hoofd bij neêr, zich, voor zijn gemis
aan persoonlijke medewerking, zooveel doenlijk schadeloos stellende door de hem van zijn
' In afschrift in de ΜΙΙ. Dmc. 1692. 2.
' Zie het opgevangen schrijven vandaar, in Jhr. Van Sypesteyns Bijdragen III, bl. 154.
β
„
648 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
..•■Μ·
officieren en anderen gezonden berichten, die hem voortdurend op de hoogte hielden
Sedert de Terovering der stad had Vauban zich met hare verdere versterking onledig
gehouden, en de taak der belegeraars daardoor aanmerkelijk verzwaard. Een gepalis-
sadeerde verschansing was het eerste wat hen wachtte, en waarin zij 's avonds van
18 July een bres schoten, om haar vervolgens in 't bijzijn van Koning en Keurvorst
hevig te bestormen, en, eerst door de belegerden teruggeslagen, na hervatten strijd,
met groot verlies van officieren en manschappen te vermeesteren. Daarop zetten zij
hun belegeringswerk, voornamelijk onder den Luitenant-generaal der artillerie Von
Tettau en den Ingenieur-generaal Du Puy de FEspinasse voort. Deze laatste, in een
nieuwen storm, op den bedekten weg bij de Sint Nikolaaspoort, 27 July doodelijk
getroiFen, sneefde , en 't was sedert vooral Coehoorn, die den verderen aanval leidde.
Een dag of 5 later waagde men een aanval op den hoofdwal bij die poort zelf, en
deed daartoe een steenen beer in de lucht springen, die 't water in de gracht hield.
De daarna ondernomen storm gaf toen wel niet onmiddelijk baat, maar noopte ver-
volgens de belegerden toch, de trom ter onderhandeling te doen roeren, en de stad,
den Augustus , over te geven, onder voorwaarde van vrijen aftocht naar 't kasteel
voor de nu aanmerkelijk gedunde bezetting:
J'entends la cliamade, Malgré leur bravade,
Les ennemis sont aux abois;
Célébrons Ie plus grand des exploits!
Mes braves camarades, Nous voici dans Namur,
Ce morceau si dur!
Nous l'avons, il n'est rien de plus sur.
Coehoorn werd door den Koning tot Luitenant-generaal bevorderd, en ging nu,
met de hem eigen doortastende kloekheid, op het kasteel los. Dag en nacht was hij
werkzaam om de loopgraven behoorlijk te richten en in haar werking ga te slaan,
en hoorde den Koning, bij ieder voorstel hem gedaan, zich vol vertrouwen slechts
toevoegen: «dat is uw zaak, mijnheer Coehoorn, doe zoo u het beste dunkt». In
Vlaanderen had inmiddels de Prins van Vaudemont, door de overmacht van Villeroy
bedreigd, dezen door een schijnbeweging om den tuin weten te leiden, en was, tot 's Ko-
nings groote voldoening, zonder eenig verHes van manschap , vóór de fransche maarschalk
het vermoedde, naar Gent afgetrokken, na de bezettingen van Jiieuwpoort en Deinze
versterkt te hebben ^ Villeroy zond nu een legerafdeeling onder den Graaf de Montal
op Dixmuiden af, waar de legeroverste van deensche herkomst, Ellenberger, meteen
sterke bezetting lag, doch de overigens slecht versterkte vesting den 28®"^ July zonder
ι Zie zün schrijven van 9 July bu Van der Heim, t. pl. bl. 98, en verg. de Bijdragen, t. pl.
« Zie behalve Wagenaar Vad. Sist. bl. 386, Huygens Dagloeh, t. pl. bl. 508.
DES TADERLATiDS. 649
slag of stoot in handen en zich met de gansche bezetting gevangen gaf; een voor-
beeld, door die van Deinze gevolgd, en dat eerst veel van verraad deed mompelen,
en in 's Konings omgeving het gerucht in omloop bracht, dat Ellenberger Dixmuiden
voor 16000 pistolen aan Frankrijk verkocht, en hij zelf er zich uit de voeten gemaakt
had \ Bij later onderzoek der zaak bleek echter 's mans onschuld in dit opzicht, doch
moest hij zijn bejammerenswaarde houding, aan de onmanlijkste kleinmoedigheid te
wijten, die hem zoo weerloos had doen zwichten, den 30®" November met een eer-
loozen dood op Η schavot te Gent bekoopen; gelijk de lafhartige bevelhebber van
Deinze, kolonel van een regiment Schotten, Fargus Offarel, tot verwijdering uit den
dienst en kerkerstraf veroordeeld werd ^, en de hem niet weerstrevende friesche Overste
Scheltinga, die eerst luttel uren te voren naar Deinze gekomen was, voor eenigen tijd
in zijn dienst werd geschorst
Het fransche legerhoofd trok , na de vermeestering van beide vlaamsche plaatsen,
om welke hij de toch reeds zwakke wallen slechten liet, naar Brabant, waar hij , op Brussel
aanrukkende, zich tusschen Laken en Anderlech legerde, en nu den IS®'' Augustus
aanving, de stad hevig te beschieten. Den geheelen nacht en volgenden dag hield hij
daarmede aan, in weerwraak op al de scha, door de engelsche en nederlandsche bom-
bardeerschepen in de fransche zeesteden in 't vorige jaar aangericht, en ook in dit
op nieuw beproefd. Onder Almonde en Schey toch — Van de Putte was in 't voor-
jaar te Vlissingen overleden, en Gelein Evertsen in zijne plaats tot Vice-admiraal be-
noemd — waren weder eenige schepen voor dat vernielingswerk uitgerust, die zich
in de Sint Heiena's baai met de engelsche onder Berkeley vereenigden, en nu met
half July gezamenlijk Sint Malo waren gaan beschieten. Groot was de verbijstering
en scha in de enggebouwde stad en hare dichtopeengedrongen huizen aangebracht.
Tusschen de twee- en driehonderd van dezen werden er fel geteisterd of gingen geheel
door brand te gronde, terwijl de vereenigde vloten slechts luttel schade leden. Op
Sint Malo volgde het wat noordelijker gelegen Granville, dat gelijkerwijs bejegend werd;
daarop lag Duinkerken aan de beurt, dat juist een paar dagen vóór Villeroy's be-
schieting van Brussel werd aangetast, doch, daar men erzieh krachtdadig lot tegen-
weer had voorbereid, en aan Jean Bart zelf de verdediging van 't belangrijke haven-
ψ
fort toevertrouwd, zonder veel baats; «wordende», als Almonde zich verplicht zag
' Zie ald. p. 198, en ïïuygens Dagloeh, t. pl. bl. 615.
® Zie hunne vonnissen en 't verhaal van Bllenbergers onthoofding in den Europ. Mercarius voor
dit jaar, bl, 308 en vv.
' Zie aldaar; en verg, zjjn brief aan den frieschen Stadhouder in Van Sypeeteyns Bijdragen^ t.pl.
Bijl bl. 201, waar hö zich over zijne houding zocht te verantwoorden, en de onmogelijkheid van
allen weèrstand te betoogen.
ive deel, 2e atuk. 82
-ocr page 653-650 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
den algemeenen Stalen te berichten, «zooveel en zelfs meerder vuur door den vijand
uit zijn kanonnen en mortieren gemaakt, dan uit de nederlandsch-engelsche bombar-
deerschepen, die door den kleinen omvang van 's vijands forten daar slechts weinig
bommen in konden werpen» ^ De daarna afgezonden smook- en springschepen slaagden
er, deels door 't slechte aanbrengen , deels door noodlottige vertraging, evenmin in, den
goed toegerusten vijand te beschadigen, en vond zich Berkeley zoo genoopt onverrichter
zake het sein tot den aftocht te geven, bij welken nu echter een nederlandsch fregat,
van 26 stukken, de Batavier, Commandeur Tuyl van Serooskerke, op een zandbank
geraakt, omsloeg en door den vijand verbrand werd I
Te Brussel was de verwoesting, vooral door de gloeyende kogels aangericht, bij
de onvoldoende maatregelen, den brand van den aanvang af te blusschen, groot, en
de daardoor ontstane ellende — naar de verklaring van een ooggetuige ^ — «onbe-
schrijfelijk», De inwoners der 't meest blootgestelde benedenstad hadden hun beste
goed naar de bovenstad gebracht, doch de brand, door den wind maar al te zeer
begunstigd, verspreidde zich alras ook tol daar. Z-oo werden niet alleen de schoone huizen
aan de markt, maar ook velen in de Bergstraat in de asch gelegd, en die aan de
Koren- en Yischmarkt niet minder geteisterd. Tot dicht bij de weidsche Sint Goedele
viel er een bom, en de Sint Nikolaas-, Predikheeren-, Minderbroeders- en Sint Jans-
kerken, gelijk de eerst vóór korte jaren gebouwde kerk van Onze-lieve-Vrouwen Bijstand
werden vernield. De Keurvorst van Beyeren, uit het leger naar Brussel gekomen, reed
voortdurend door de straten, om zooveel doenlijk op alles orde te stellen, en zocht,
door hier en daar huizen te laten springen, het voortwoekeren der vlammen te voor-
komen, Met hetzelfde doel waren ook duizend ongewapende musketiers werkzaam, om
de daken van de huizen af te werpen, lerwyl een ruitermacht van 2000 man rond-
trok , om alle plundering te beletten \ Tot in het leger voor Namen toe werd men
het vuur en den rook gewaar®. Zijn wraak voldaan achtende, trok Villeroy den dag
daaraan in de richting van Adinghen af, van zins zoo mogelijk 't kasteel van Namen
nog te ontzetten, tegen 't welk, den eigen 13®», dat hij Brussel kwam beschieten,
de eerste loopgraaf geopend was, op de punt van 't groote fort gericht. De volgende
dagen had men veel van den regen te lijden, die den geregelden voortgang belette;
maar den 18™ liet Coehoorn in de stad zelve batterijen opstellen, van welke hij de beste
werking verwachtte. Een paar dagen later beproefde de vijand een uitval, doch werd
teruggeslagen , en lag 't fort Coehoorn nu aan de eene zij reeds geheel bloot, terwijl men
' Zie zijn bij De Jonge t, pl, bl. 453 aangehaalde woorden.
® Zie de nadere omstandigheden, aldaar bl, 454, vv. ,
8 Zie J, W. Kip's brief aan Heiusius, bü Sypesteyn, t. pl, Bül. bl, 235.
4 Aid. bl. m. » Zie J. de Meyers schrijven, ald, bl. m.
DES VADERLANDS. " 1655
ook aan de andere, die der Sarabre, bres zocht te schieten. Zondag den ving
men aan, 't kasteel en 'l fort Oranje tegelijk te bestoken, en begon het vuur van
den vijand, die zich tot nog toe met het vy^erpen van gloeyende kogels en bommen
krachtig geweerd had, allengs al flauwer te worden. W^eldra hoopte men nu tot be-
storming te kunnen overgaan. Een bastion over de Sambre werd den 25®*» veroverd,
en een zeventien gevangenen gemaakt. Daar Villeroys leger inmiddels tot Fleurus gevor-
derd was, haastte zich Koning Willem persoonlijk naar dat van Vaudemont, om hem
in zijn verderen loop te stremmen. Den 29®^ werd door den uit Brussel gekeerden
Keurvorst, in overleg met Coehoorn, de algemeene storm eindelijk op den volgenden
dag bepaald. Nadat dien morgen de Graven van Portland en Hoorne het kasteel eerst
waren gaan opeischen, doch — als zich verwachten liet — een weigerend antwoord
ontvangen hadden, werd met den middag het sein tot de bestorming gegeven, die
nu met de meeste hevigheid ondernomen werd, en tal van hoofd- en mindere officieren
het leven kostte. Nog één dag hield het daarop de vijand uit, doch toen, alle kans
op ontzet verloren achtende, en niet in staat het zelf langer te harden, plantte hg
op 't fort Coehoorn de witte vlag, en begonnen daarop de onderhandelingen, die
na een paar dagen met de overgave eindigden 's Morgens van 5 September trok
de bezetting met volle krijgseer en een half dozijn stukken af, doch bleef Bouffiers
voorloopig in hechtenis, tot die van Dixmuiden en Deinze door zijn Koning zouden
vrij gegeven zijn ^ Dien eigen dag reed Koning Willem te paard, de gescholen bres
op, 't fort binnen. Fort en kasteel, door 't kanon en de bommen geteisterd,'«zagen
er» — naar Coehoorns uitdrukking — «desolaat uit»; doch meer dan honderd stukken
geschut en een overvloed van krijgsbehoeften werd er door de veroveraars gevonden,
die zich nu onmiddelijk met het dichten der loopgraven en herstel der bressen gingen
bezig houden, 't Was thans hun beurt, den juichtoon aan te heffen, voor drie jaar door
den vijand aangeslagen; in weêrslag op zijn fransche rijmen van toen, lieten zij dan
ook nu, met het genoeglijk bezef, dat wie 't laatst lacht het best lacht, de hunne
vernemen:
Guillaume ä Bon tour va menant, Ah, qu'il y va gaimentl Sea troupeaux paltre vers Dinant Tout Ie long de la rivière Ah, qu'il y va, ma bergère, qu'il y va gaiment! |
11 voit Namur, chemin faisant, |
' Zie de verschillende brieven en berichten in Van Sypesteyns Bijdragen^ en Van der Heims
Archief^ t. pl. '
' Hy toonde zich eerst zeer verstoord, uitroepende: "Quoi, un maróchal de France!" — Eerst
naar M^stricht vervoerd, werd hij, or de gedane toezegging der vrijlating van beide bezettingen ,
ßa luttel dagen ontslagen.
652 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
Tout Paris dit: s'il Ie prend, Pour Bouffiers, il fait Ie fendant De pied ferme Ie Eoi l'attend, |
Et cependant Namur se rand. ~ """ II est repris assurément, Guillaume a-t-il perdu son temps? |
Voor den franschen hoogmoed mocht het ondergaan verlies zeker krenkend heeten:
in 't aanschouwen van een groot fransch leger, door een Maarschalk aangevoerd zich
een zoo sterke vesting te zien ontrukken, door een anderen Maarschalk bezet, moest,
bij den steeds aangeslagen hoogen toon, maar al te grievend zyn. Naarmate Koning
Willems krijgsroem er door steeg, moest er die van Koning Lodewijk door dalen
Te Brussel werden bij de terugkomst van den keurvorstelijken Landvoogd vreugde-
schoten gelost, der «gruwelijk» verwoeste stad, waar de huizen op zooveel plaatsen «tot
puin verbrijzeld» lagen, bij al 't geleden oorlogskwaad een des te aangenamer geluid.
In Holland, waar in July reeds bedestonden gehouden waren, tijdens «'t importante
beleg van de stad en kasteel van Namen», werd thans door de algemeene Staten tegen
den 28®" der maand een dank- en biddag uitgeschreven, voor «het goede en gewenschte
' "Chanson sur la prise de Namur", in afschrift in de BiU. Duno. 1790. 2.
' Men dreef dan ook te Versailles niet weinig den spot met dezen:
La prudence de Villeroy Mais par malheur Ie général
Α sauvé Ie Royaume; N'avait que cent mille hommes,
II a fort bien servi Ie Roi, Oui, Namur est pris, mais du moina
Mais c'est Ie Eoi Guillaume. On peut Ie faire rendre:
II eut par un combat fatal On ne l'a pas pris sans témoins,
Bien fait voir qui nous sommes; On peut les faire entendre,
(ie nouveau siècle de Louis XIV, p, 166). Zie aldaar de vergelijking van Zijn iMaa^riZeZyije» degen met
dien der Fucelle d'Orléans, en Mad®. de Sévigné's schryven: "lea madrigaux, les chansons, les bons
mots pleuvent sur Ie Marl de Villeroy; (il) est chamarré d'épigrammes". Lettres, Ύ1Ϊ. p. 510, VIII. p. 3.
8 «La reprise de Namur, cette conquête d'une conquête de Louis XIV mortifia sensiblement Ie
Eoi de France, et rehaussa la gloire du Roi Guillaume" (Eousset, Rist. deLouvois, IV. p. 531), «De
crainte", zong men hem daarom te Versailles ook toe:
De crainte d'un revers sinistre,
Sire, traitez incessament; ^
Qu'espérez vous donc ä présent?
Guillaume a Ie dessus du vent.
{Le nouveau siècle, et p. 165).
-ocr page 656-DES TADERLATiDS. 653
einde» dier «groote en kloekmoedige''radSrneming)) ^ In Den Haag λυerden op den
Vij-verberg veertig stukken kanon gelost, en op twee stellagiës in den vyver — een
van Holland en een van de Generaliteit — Namen in 't vuur vertoond. Te Amster-
dam werden op den Dam en voor 't Admiraliteitshuis piktonnen gebrand, en lantarens
uil de verschillende torens gestoken; voor 't huis van den voorzittenden burgemeester
prijkte een pyramide met wastoortsen, en de engelsche agent en consul Kerby had
het zijne op de Keizersgracht sierlijk verlicht, en er allerlei bijschriften uit de pen
van Laurens Bake van Wulvenhorst aangebracht. «In 't vesten», liet hij daar Holland
o. a. tot Engeland spreken:
In 't vesten van myn Staat heb ge eer en dank behaald,
Maar 'k schonk u Willem: dat is rente en som betaald;
en van dien Willem heette het, in een opschrift boven de deur :
Wie zou geen liefde en trouvr held Willem nu betuigen ?
Europa viel, zoo hy 't niet samenbond, in duigen.
Binnenshuis gaf hij een gastmaal, en liet buiten vuurwerk aansteken, en eenige
oxhoofden wijn onder de saamgestroomde menigte ten beste geven; wie toch, als weêr
een ander opschrift vraagde:
Wie weigert hier een dronk ter eere van dien held,
Die op zijn degen keert 't verwoestend fransch geweld?
Te Rotterdam brandden piktonnen achter 'l stadhuis en op stellagiës in de Maas
bij 't OudeHoofd, en werden op vlotten vuurwerken afgestoken. Een half doz^n Sta-
tenjachten, met vlaggen en wimpels versierd, lagen voor de Boompjens hun geschut
te lossen; ook de Heeren van de Admiraliteit lieten vuurwerken afsteken, en al de
vensters van 't Princenhof met kaarsen verlichten ^
Het fransche legerhoofd, Namen verloren ziende, trok met zgn troepen af, om bij
Charleroi over de Sambre te trekken, en legerde zich daar in de omstreken, den
Markgraaf van Harcourt met de noodige ruiterij en voetknechten naar Dinant zen-
dende, om dit te dekken. Koning Willem begaf zich met half September ter ont-
spanning naar 't Loo, en drie weken later van daar naar Den Haag, om zich den
Ιθ®"^ aan den Oranjepolder naar Engeland in te schepen, waar hij met macht van
vreugdevuren en lustig klokgelui ontvangen werd; onder 't kanongebulder van den
Tower reed hij, de Londonbrug over, de stad door naar Kensington.
Vóór zijn vertrek uit Den Haag had hij, nu weduwnaar geworden, om bij gemis
' Kist, Neêrlands Bededagen, enz. II, bl. 274 en V.
' Zie den Έντορ. Mercwnm op dit halflaar, bl. 336 en v.
654 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
van eigen kroosl, de noodige orde op zijn nalatenschap te stellen, zijn uiterste wil
laten opmaken, en daarbij zijn zesjarig neefjen en petekind van Friesland, Jolian
Willem Friso, het eenigst zoontjen van den rijk met dochters gezegenden frieschen
en groninger Stadhouder tot algemeenen en eenigen erfgenaam al zijner leen- en eigen
goederen gemaakt, zich voorbehoudende hem zulke voogden toe te voegen, als hij later
geraden mocht vinden. Met de uitvoering van dien wil, die door Portland en Willem
van Schuilenburg als getuigen onderteekend was, werden de Algemeene Staten door
hem belast. De vader van den toekomstigen erfgenaam was in dezen tijd door toe-
nemende ongesteldheid aan zijn stadhouderlijke hofstad gekluisterd, en daardoor belet,
om anders dan schriftelijk zijn welgemeenden gelukwensch met het roemruchte feit der
vermeestering van 't onwinbaar geachte Namen aan zijn koninklijken bloedverwant,
hemenden zijnen persoonlijk steeds zoo welwillend gezind, te brengen ^ Hij had echter
niet nagelaten, onmiddelijk na 't bericht daarvan, zijn hofmeester HaersoUe tot hem
te zenden, om hem zijn gelukwenschend schrijven te overhandigen, hem zijn «uiterste
vreugde betuigende over zijn gelukkige weêrkomst uit een veldtocht, zoo roemrijk als
dien hij thans geëindigd had, met de uitdrukking zijner hoop, door Gods genade,
zelf weldra weder in staat te mogen zijn, hem in den krijg te volgen» Die hoop zou
echter niet verwezenlijkt worden: weinig maanden later, in 't volgende voorjaar reeds,
sleepte hem de borstkwaal, die hem sints lang ondermijnde, in 't graf. Dezen winter
had hij nog slechts gelegenheid, den Koning en 't Gemeenebest by de Friesche Staten
van dienst te zijn, door hen tot de voor genen gewenschte werving van zes vendels
Zwitsers voor den volgenden tocht te velde over te halen
Ter zee was de engelsch-nederlandsche vloot, na 't mislukte plan op Duinkerken,
in de haven van Duins het booze weer gaan ontwijken, tot zij den 21®" Augustus gelegen-
heid vond, naar Calais over te steken, om daar een soortgelijk opzet ten uitvoer te
leggen. Men vond echter de stad door een blokhuis versterkt, en besloot nu in den
krijgsraad, dit 's nachts aan te tasten. Bij ontstentenis van nog niet aangekomen spring-
schepen, werd een vaartuig met brandende stoßen gevuld, en, van tal van sloepen
begéleid, onder den engelschen Kapitein Mitchel afgezonden, doch moest onverrichter
zake terug keeren, daar er in 't nachtelijk duister verwarring onder de sloepen ont-
stond. Met beter uitslag ging men er met den dag toe over, de stad uit een achttal britsche
bombardeerschepen te beschieten, en zag zijn verniehngsijver weldra door brand in
verschillende wijken bekronen; terwijl eenige fransche sloepen te vergeefs een poging
in 't werk stelden, zieh van de verniehngsvaartuigen meester te maken, en, door
't vuur der bondgenootschappelijke fregatten en brigantijnen bestookt, gedwongen werden
1 Zie zijn schrijven aan Heinsius van 13 Sept., in Van Sypesteyns Bijdragen, t, pl. Bijl. bl.359.
» Aid. bl. 261.' 3 Zie de daaromtrent gevoerde briefwisseling, ald. bl. 370 en vv.
DES TADERLATiDS. 615
om af te deinzen. Daar 't getij iiitusschen Terloopen was, en de wind uit den Oosten
aanwakkerde, moest men echter, tot geluk der toch reeds zoo geteisterde stad, hare
Terdere beschieting staken, en keerde den 28®» naar Doeveren terug. Daar scheidde
de vereenigde Yloot, terwijl de nederlandsche schepen nog wat in 't kanaal gingen
kruisen, om, na in een najaarsstorm wat scha beloopen te hebben, zonder verdere
wederwaardigheden, voor 't grootste gedeelte huiswaarts te keeren Het smaldeel, dat
in de Noordzee onder den Schout-bij-nacht Van der Goes gekruist had, was daarzon-
der anderen uitslag werkzaam geweest, dan door zijn tegenwoordigheid dergelijke aan-
slagen als die Tan 't vorige jaar op de noordsche koopvaardijvloot te voorkomen. De
duinkerker kapers lieten anders echter niet na, van tijd tot tijd nog van hun ver-
metelheid blijk te geven. In de eerste helft van April hadden zij 't zelfs gewaagd
met een sloep te Wijk-aan-zee te landen, om er zoo mogelijk wat visscherspinken
weg te nemen, doch werden door de dorpelingen, met hun herder en leeraar aan de
spits, zoo goed ontvangen, dat zij eenigen hunner gevangen moesten achterlaten, en
de rest slechts met moeite ontkwam. Een paar zeeuwsche Kapileinen, Danckers en De
Mauregnault, stelden zich niet minder wakker tegen hen te weer; in den loop van
den zomer wist hun de eerste niet alleen zeven reeds gemaakte prijzen weer te ont-
weldigen, maar ook twee hunner, na een hevigen strijd, te vermeesteren, terwijl de
ander een rijken koopvaarder en een der snelste duinkerker zeilers buit maakte. Min-
der gelukkig was de amsterdamsche Commandeur Bouwe Loen in hun bestryding,
toen hij, een stuk of wat koopvaarders over de Wadden geleidende, door een kaper
aangevallen, er het leven bij inschoot; gelijk ook het fregat Oen Briel, άοοϊ een of
meer hunner ontmoet, zijn bevelhebber sneuvelen zag, en zoo werd prijsgemaakt ^
Nadat in 't najaar Van der Goes' smaldeel de Noordzee verlaten had, waagden zich ook
de Duinkerkers weder meer naar buiten. Zes of zeven hunner schepen vertoonden zich
in 't laatst van October bij Ameland, en namen onder Vlieland en Terschelling tjal-
ken en andere vaartuigen weg, twee waarvan hun intusschen door de gewapende
visschers en loodsen weder ontweldigd werden. Een dag of wat later waagde zich een
ander onder brandenburgsche vlag in 't Vlie, maakte er zich van twee koopvaardij-
schepen meester, en trachtte den gewapenden uitlegger te overrompelen, doch werd
door dezen met groot verlies teruggeslagen. In den ochtend van 1 December veroor-
loofde zich een duinkerker snauw stoutweg 't Landsdiep aan te doen, en er een turf-
schuit weg te kapen, met welke hij toen, een Prinsevlag latende waayen, het gat
van Texel binnen liep, voor den wind op den buitensten koopvaarder aanhield, en
dezen, die, zoo min als een der oorlogschepen van zijn Prinsevlag iets kwaads ver-
moedde, na ze door de iransche vervangen te hebben, wegnam, om zich daarop,
' Zie De Jonge, t. pl. bl. 459. * Aid. bl. 461.
-ocr page 659-656 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
'Ύ
alle zeilen bijzettende, evenzoo voor de wind, door de Slenk naar zee terug te haasten
vóór men er aan kon denken, hem na te zetten. Ook voor en omtrent de Maas, tot
op een musketschot van Hellevoetsluis zelfs, deden zich enkele Duinkerkers in dezen
tijd zien
Te lande was door de bondgenooten , buiten de Spaansche Nederlanden, in 't gansche
jaar weinig uitgevoerd. Aan den Rijn hadden Lorge en Lodewijk van Baden elkander
weder op een afstand in 't oog gehouden, beiden te zwak om iets te ondernemen,
daar zoo wel de fransche veldmaarschalk als de duitsche veldheer een deel hunner
troepen naar 't oorlogsterrein van Maas en Sambre hadden gezonden. In Italië zette
de savooische Hertog zijn dubbelzinnige rol tegenover Frankrijk voort. In Maart had
hij Catinat en Tessé laten weten, dat zoo hun Koning hem wat in de hand wou
werken, hij zich sterk maakte, het thans door Frankrijk bezette Casal, waar hij zelf
liefst geen Oostenrijkers noch Spanjaards wou zien, ontmanteld aan den Hertog van
Mantua in handen te doen stellen; en Koning Lodewijk, die daar eerst volstrekt niet
van hooren wilde, liet nog geen vier weken later zich voor de zaak winnen, en gaf
den bevelhebber der vesting, den Markgraaf de Crenan last, zich dien overeenkomstig
te gedragen: de Hertog zou hem met de bondgenootschappelijke troepen komen bele-
geren , na een rnoorddadigen aanval zijn vesting opeischen, en hij haar dan overgeven,
Hoe 't hem legen de borst stuitte — hij sloeg er bij 't eerste vernemen een kruis van —
meende hij er zich, als 's Konings dienaar, in te moeten schikken, en bood hij , bij de
komst van 't leger in Juny, een dag of wat een geduchten weerstand, waarbij , van
de zij der bondgenooten, zelfs Prins Karei van Brandenburg viel, en opende hun vervol-
gens den 9®" July de poorten, doch verliet zelf de vesting niet vóór hij, naar de ge-
stelde voorwaarde, haar wallen tot den grond had zien slechten. Tegen't volgende jaar
wierp de zijn gunsten op prijs stellende Hertog, in een gesprek met Crenan, al aanstonds
nog een ander balletjen op. Hij eischte voor zijn geheele toenadering tot Frankrijk Pignerol,
nu meer dan zestig jaar in Frankrijks macht; en nog vóór 't einde van't jaar vingen
daar de onderhandelingen over aan \ Z-oo snakte de overmoedige fransche Koning naar
den vrede, dien hij zonder meerder scha, dan hem bij mogelijkheid lief kon zijn, langs
geen anderen weg op de bondgenooten te verwerven wist. In spijt zijner zelfzuchtige
bedoelingen had ondertusschen Hertog Victor Amadeüs niet geaarzeld, met de andere
bondgenooten, in Augustus, in Den Haag het groote verbond te vernieuwen, in 1689
tegen Frankrijk door hen aangegaan; een verbond, tot hetwelk in Maart van 't vol-
gend jaar ook de Bisschop van Keulen en Luik, gelijk wat later de Kreitsen van
Franken en Zwaben toetraden. Met Spanje raakte men in Den Haag tegen 't laatst
van 't jaar wat aan 't stribbelen. Door de min voegzame wijs, waarop er Konmg
Aid. bl. 464. 3 Zie ^et meegedeelde ia Rousset'a Hist de Louvois, IV. p. 532, ss.
-ocr page 660-DES TADERLATiDS. 657
Willem's buitengewone gezant, Schoonenberg, uit Madrid was verwijderd, wegens
eenige min gepaste uitdrukkingen omtrent den spaansclien Koning, in een brief door
hem gebezigd. Alle misverstand nam echter een einde, toen er, in 't voorjaar van'96
de sinds geruimen tijd voor Spanje benoemde en daar meer welkome Aernout van
Gitters, als gezant, was aangekomen.
Een drukkende nasleep van den met zooveel kracht gevoerden oorlog was de ver-
hooging der geldelijke lasten, om in de toenemende kosten te voorzien; en wie er door
gedrukt werden , waren niet altijd even billijk in hun verwijten, of lieten zich ook
door persoonlijken wrevel in hun beschuldiging vervoeren. Zoo werd er dit najaar, op
's Konings eigen verjaardag, den November, zonder naam van drukker of schrij-
ver, een schotschrift onder de goê gemeente verspreid, om haar — gelijk het aan-
ving — Ie doen «weten, door wien 't gemeen werd opgegeten», en dat verder vooral
tegen den algemeenen ontvanger van 's Lands middelen, M^ Cornelis de Jonge van
Ellemeet gericht was, wien het geen leelijke woorden noch hatelijke aantijgingen
spaarde. Namens de Koning-Stadhouder vaardigde er daarom het Hof van Holland,
vier dagen later, een plakaat tegen uit, dat hem, die wist aan te brengen wie het
gestrooid had, een belooning van honderd gulden, wie den drukker aangaf eene van
drie honderd, en wie den maker van 't libel zou welen te ontdekken en der Justicie
in handen te spelen, eene van zes honderd toezei, onder belofte hun eigen naam
geheim te doen houden \ Inderdaad, welke persoonlijke grieven men wellicht tegen
's Lands ontvanger kon hebben, 't viel moeilijk hem aansprakelyk te stellen voor de
hooiïc uitgaven en daardoor steeds vermeerderende laslen, den ingezetenen in 't alge-
ö D
meen belang opgelegd. Nog in 't laatst der vorige maand hadden de Staten van Hol-
land weder tol een nieuw middel, om zich 't noodige geld te verschaffen, moeten
overgaan , en eene belasting vastgesteld op hen, die binnen hun provincie zouden
«komen te trouwen of begraven worden»; allen baljuwen, schouten, burgemeesteren,
schepenen, raden, thesauriers, pensionarissen, en secretarissen der verschillende steden;
allen baljuwen, drosten, of dijkgraven van eenige heemraadschappen of districten,
verscheiden dorpen en plaatsen bevattende; allen heeipraden van de hooge heemraad-
schappen , en allen anderen, die eenig ampt of bediening in Holland en Westfriesland
bekleedden met een jaarlijksch inkomen boven de acht honderd gulden; ook allen advo-
katen en doctoren in de medicijnen, zich in den huwelijken staat willende begeven,
of een van hun kinderen komende te trouwen, werd daarbij een recht tan dertig
gulden, voor elk van beiden, bruidegom en bruid, opgelegd; een gelijk recht werd
in 't zelfde geval geheven van ieder, die zonder eenig ampt te vervullen, 12000
gulden of meer bezat. Voor de helft der opgelegde som kwamen dc notarissen, pro-
' TSurop, Mercurius, t. pl, bl, 310.
IVe deel, 2e stuk. ,
-ocr page 661-658 ALGEMEKNE GESCHIEDENIS
cureurs, sollicitarissen, en alle schouten en secretarissen ten platten lande vrij, even als
zij, wier amptelijke inkomsten van vier tot achthonderd gulden beliepen, ten ware ze
mede tot 12000 gulden of daarboven gegoed waren; wie van 6 tot 12 duizend be-
zaten, hadden evenzeer slechts 15 te betalen; wie beneficiën hadden of bedieningen
uitoefenden, van 2 tot 4 honderd gulden opbrengende, of 2 duizend gulden en daar-
boven rijk waren, werden op 6, wie beneden de 2 honderd, op 3 gulden gesteld. Van
bruidegom en bruid, in verschillende plaatsen wonende, zou "t recht voor elk in ieders
woonplaats geheven worden, en wie buiten die woonplaatsen .wenschten te trouwen,
hadden dat recht zoowel ter plaats waar zij trouwden, als waar hun geboden waren
aangeteekend, te betalen. Een zelfde recht, als dat op 't trouwen, zou ook op 't sterven
of begraven binnen de provincie staan; terwijl wie nooit getrouwd geweest zijnde
kwamen te sterven, en welker goederen het recht van collaterale successie onderwor-
pen mochten zijn, het dubbele recht betalen moesten, even als zij die de dooden
zouden willen vervoeren buiten de plaats van hun overlijden. Bij de betaling van 't recht
zou door de secretarissen een kwijtbrief, met het kleine zegel van den lande van 24,
12, 6, of 3 stuivers, naarmate der klasse, waarin men viel, gegeven worden, en
moesten van deze brieven steeds een voldoend aantal in handen der kosters of dood-
gravers zijn, die den ontvang van 't recht op de dooden hadden, dat zij dan aan
secretarissen weder moesten verantwoorden. Allen onvermogenden, in geen der boven-
gemelde klassen begrepen, zou een ongezegelde verklaring, met de woorden Pro 'Deo,
worden verstrekt. Een boete van 200 gulden werd voor hen bepaald, die zich lager
aangaven, dan zij waren; ook mocht niemand, al had hij minder, zich beneden het
peil aangeven, op de quohieren van den 200®'' penning voor hem aangekalkt. Zoo er
verschil van meening ontstond, zou 't in de steden aan burgemeesters en regeerders,
of zulke collegiën, als zij goedvonden daartoe te machtigen, ten platten lande aan
schouten en gerechten, zoo zij vergaderd waren, en anders aan schout, secretaris, en
predikant zijn, om te beshssen Κ Ruim een maand later — den 3™ December—werd,
tot toelichting en verklaring van dit belastingsplacaat een nader afkondiging gedaan,
in welke eenige bepahngen verduidelijkt of nader omschreven werden, en waarbij o. a.
omtrent de veelal buiten de steden begraven Joden — gelijk die van Amsterdam te
Ouderkerk of Muiderberg — bepaald werd, dat «die van joodsche nacie welke, gestorven
zijnde, buiten de steden, daar zij woonden, werden vervoerd naar de naastgelegen
kerkhoven, tot hun begraving gewoonlijk bestemd, enkel recht zouden betalen; doch
werden zij naar verdere verwijderd, omtrent andere steden liggende, dubbel recht
Terschuldigd waren
m
In verband met deze afkondigingen, die grootendeels op een ontwerp gegrond
' Pullicatie van 26 Oef.; 'a Gravenhage, 1695. ® Naedere PuUicatie, ald.
-ocr page 662-DES VADERLANDS. " 659
„aren, door den engelsehen agent Kerbj, gemaakt, en voor 't «elk hem de erken-
telijke Staten, over den gunstigen uitslag voor hun geldkas verblijd, drie jaar later
een jaargeld van 2500 gulden toekenden, besloot de ainsterdamsche Vreedseha,., m
de volgende maand, een keur in Ί leven te roepen, waarbij de praal en omhaal bij
't begraven en daarmeê gepaarde kosten wal besnoeid en geregeld werden, en't daar- .
toe werkzame personeel wat verminderd en onder behoorlijk toezieht gesteld werd.
Den 10" Januarj uitgevaardigd, bevatten rij niet minder dan vier en veertig bepa-
lingen omtrent het bidden of «aanspreken», als men 't noemde - het aanzeggen
van een of ander sterfgeval - en het dragen van 't lijk en de daarbij gebezigde
lantarens Voor elk dezer werkzaamheden zou voortaan een bepaald getal, door bur-
gemeesteren aangestelde personen gebezigd worden, met uitsluiting aller andere, daar-
meê tot dusver, naar verkiezing der ingezetenen, belast. Wijn zou er na de begrafenis
Biet meer gesehonken mogen worden, noeh de dragers in 't sterfhuis terug mogen
komen. Commissarissen zouden dagelijks in hun kantoor in 't Almoezeniershms ver-
gaderen, en zorgen dat de gevorderde aansprekers en dragers door hun hoofdbi aan
•t sterfhuis gezonden werden; zij zouden bet loon voor die lui door den hoofdman
doen invorderen, met korting van 2'/, ten honderd voor de gezamenthjke hoofdlui,
en 4 voor de almoezeniersarmen; om de zes maanden zouden nieuwe lamfers en
handsehoenen aan de hoofdlui en sprekers en dragers uitgedeeld worden, en 't geld
daarvoor op hun weekloon ingehouden; commissarissen zelf zouden met hun vieren
een gulden voor elk lijk krijgen, op 't loon der lijk- en lantaarndragers gekort. Ma-
gistraatspersonen, eommissarissen, pensionarissen, en seeretarissen mochten zieh voor
hun lijken van de stadsboden als dragers bedienen; gildebroeders van de knechts hun-
ner gilde als aansprekers, en van hun medebroeders als dragers. De armen zouden
geen aansprekers behoeven, doch daartoe een acte van de seeretarie moeten halen,
en hun buren als dragers kunnen bezigen. Joden waren van de keur uitgezonderd
en de verschillende loonen grooter of kleiner, naarmate de begrafenis m de kerk of
op een kerkhof, en vroeger of later plaats had. Drie weken later, dinsdag 31 January,
zou de keur ingaan. AI aanstonds echter en zelfs toen de keur nog maar m de maak,
■ en daar iets van uitgelekt was, liet zich gemompel en gemor onder de go6 gemeente
over haar inhoud en strekking hoeren. Vooral beeren aansprekers waren we.mg tevre-
den ever de beperking van hun aantal, ook nadat zij hadden weten te bewerken,
dat dit van 36, gelijk eerst bepaald was, tot 72 verdubbeld, en ook 't getal lijk-
en lantaarndragers vermeerderd was. Zij en hun vrouwen zetten vrienden en beken-
den op, en wisten ook den gemeenen man te beduiden, dat de bepaling omtrent de
armen voor dezen onteerend was, daar zij ,m als bedelaars moesten komen smeken,
om naar hun zin begraven te worden; er werd daarbij nog uitgestrooid, dat die be-
grafenis in een ruwe witte kist, met Stadswapen er op geschilderd, zou plaats hebben.
660 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
Anderen morden over de duurte van den prijs voor de kerkhoflijken , of begeerden ook
dragers en aansprekers naar eigen wil te kiezen; en laatstgenoemden stond het voor
een deel ook maar gansch niet aan, dat zij uit een gemeenschappelijke beurs zouden
betaald worden, terwijl vroeger wie 't meest te doen had, ook 't meeste geld ver-
diende. Saterdag den 28®'^ moesten commissarissen en hoofdlui voor 't eerst bijeenkomen,
doch werd een der laatsten, bij zyn komst aan 't almoezeniershuis, door 't grauw
aangerand, en op de vlucht gedreven. Zondags daaraan bleef alles stil, doch maandags
stroomde er allerlei slag van volk op den Dam samen, en teeg burgemeesteren, die
met 1 February moesten aftreden, te lyf. Aan 't almoezeniershuis werden hoofdlui en
dragers, saamgekomen om te hooren welke lijken zij den volgenden dag — als de
keur in werking moest treden — te bedienen hadden, door 't gemeen uitgescholden
en met vuil geworpen; en burgemeesteren daaruit te recht meerder kwaad voorziende,
gelastten 's avonds, dat Stads soldaten 's ochtends daaraan in de wapens zouden komen,
en zich deels aan de hoofdwacht voor de Waag op den Dam, deels voor 't almoe-
zeniershuis zouden stellen, deels ook aan de poorten, tegen allen toeloop van buiten,
de wacht houden; terwijl tevens een waarschuwing ontworpen werd, tegen alle verzet
en oproerigheid. Toen de ochtend was aangebroken, en de soldaten de aangewezen
posten betrokken hadden, begon ook bet volk saam te scholen, morrende dat men
de keur met geweld van Avapenen zocht op te dringen. In de weversbuurt, achterde
Princegracht in de Noorderstraat en omtrek, rotte men samen, en stroomde weldra van
alle zijden naar den Dam, zoodat de Heeren van de Vroedschap nauwlijks gelegen-
heid vonden, naar 't Stadhuis te komen. Allerlei gespuis, mét name ook ettelyke vreemde
bootsgezellen, die met den winter aan land waren, schoolden byeen; vrouwen en jon-
gens, met puthaken, luiwagens, bezems, en soortgelijk tuig gewapend, en vendels van
schorteldoeken aan stokken in de lucht zwaayende, trokken rond, met biervaten en
botertonnen tot trommels, waarop ze met talhouten duchtig alarm sloegen. Een en
ander jaagde burgemeesteren zulk een vrees aan, dat ze, in plaats van de ontworpen
waarschuwing af te kondigen en ten uitvoer te leggen, een der secretarissen na klok-
gelui een besluit lieten aflezen, waarbij de keur nog voor zes weken werd opgeschort.
Juist op dat oogenblik kwam er een woeste hoop volks van over de Nieuwe Markt uit
de Jonker- en Ridderstraten aanzetten, de Warmoesstraat uit naar den Dam rukkende,
en liet op de blijmaar, die allen maar des te stouter maakte, een luid gejuich hoo-
ren. Schortel- en zakdoeken werden over 't hoofd gezwaaid, en 't Stadhuis al joelend
doorgetrokken, en toen ging 't de Kalverstraat door naar de leidsche straat. Daar was
men reeds vroeg doende geweest, en had o, a, een schaafbank met een man er in,
bij wijze van doodkist, op de schouders gedragen, ze voor de soldaten bij 't almoeze-
niershuis neergezet, en toen weêr opgenomen en verder gesjord, vreeselijk te keer
gaande met tonnen tot trommels. Om half elf kwam nu de bende van den Dam aan-
DES TADERLATiDS. 661
rukken, en maakte zich gereed om de soldaten aan te lasten, die, zicli te weêr stel-
lende , eerst met los kruit, daarna met scherp schoten, doch nu met een hagelbui van
steenen begroet werden, en 't na een half uur vechtens, waarbij enkele deelnemers en
toekijkers vielen, moesten opgeven. Musketten , pieken, en degens, eenige gekwetsten ook
lagen op de straat, en een der laatsten werd door zijn mederumoermakers voor 't huis
van Burgemeester Boreel op de Heeregracht daar in de buurt gedragen, omdat zijn
naam en die van zijn zoon Balthazar, als Secretaris, onder de keur stond. Een partij
soldaten kwam ter zelfder tijd, met de stormhoeden op en de piekeniers in't harnas,
van de zij van den Dam de Heeregracht langs rukken, en stelde zich voor zijn deur,
aan welke de Secretaris zich juist moeite stond te geven, het gespuis met goede woor-
den te paayen. Dit gaf daar echter weinig gehoor aan, beweerde — zonder den min-
sten grond ~ dat er sommigen van hen in zijns vaders huis gevangen werden gehouden,
en teeg de soldaten met steenen te lijf. Deze bleken, in spijt van hun schietgeweer,
tegen den aandrang niet bestand, en 't oproerig gemeen, nu een lantaarnpaal uit den
grond rukkende, liep er de deur van 't burgemeesterlijke huis meé op, ging daar
binnen aan 't stuk slaan van meubels en spiegels, en 't was — naar de verklaring van
een ooggetuige — of 't huisraad uit de vensters hagelde, dat daarop in't water gesmeten
werd; een zelfs die een stuk wilde buit maken en er mee weg loog, werd het met den
uitroep «een dief! een dief!» uit de handen gerukt, om het den waterweg van de
rest te laten volgen. Na zich aan Boreels huis den moed gekoeld te hebben, ging het op
dat van den Kapitein Sparoog aan de Reguliersgracht los, die zich aan't hoofd zijner
soldaten niet onbetuigd had gelaten en een van 't geboefte doodgeschoten, een ander
deerlijk gekwetst had. De man was een liefhebber van schilderwerk, en er viel dus
't noodige te vernielen en te water te doen gaan; weldra lag de gracht vol, en de boomen
zagen er uit of ze besneemvd waren van de veeren uit de stuk gesneden bedden; uit
den voorgevel werden drie kruis-kozijnen gebroken, en uit de linnenkast het geld
geroofd, dat er met wat goud- en zilverwerk in lag. Daarna zou 't burgemeester De
Haze misgelden, doch daar nu, buiten de te zwak bevonden soldaten, ook de burger-
vendels allengs op de been gekomen waren, en de avond daarbij begon te vallen,
raakte zijn huis vrij, en waanden sommigen de zaak reeds geëindigd, die echterden
volgenden dag met nieuwen lust hervat stond te worden. Burgemeesteren hadden inmiddels
alom laten aanplakken, wat zij, om 't vernielzieke grauw te sussen, reeds den vorigen
middag te vergeefs hadden laten aflezen, dal de keur niet alleen uit- maar ook afge-
steld was, en in 't geheel geen voortgang nemen zou. Jan Hagel was nu echter een-
maal op zijn plunderpret verlekkerd, en liet zich daardoor niel weêrhouden. Vóór nog
de trommel had kunnen geroerd worden, om de burgervendels weêr onder de wapens
te roepen, trok men naar de woning van den engelschen agent, Kerby, waar men op
's Konings jaardag nog zoo gul op wijn onthaald was, doch die als eerste oorzaak
1666 ALGEMEKNE GESCHIEDENIS
van al dees gehate begrafeniskwelling gedoodverfd werd, en daarvoor gestraft diende.
Ook daar werd alles verwoest en tot de marmeren vloersteenen opgebroken en in
't water gebruid; van voren tot achter, in huis noch tuin, werd niets heel gelaten;
van 't achterhuis het gansche dak afgelicht, en 'tlood uit de goten gerukt; al't bin-
nenwerk uitgebroken; de paneelen tegen den zolder aan stukken gesmeten; de wijn-
en biervaten in den kelder opengeslagen, en het over den grond stroomende vocht
door de vrouwlui in haar muilen opgeschept en ingeslorpt. De Vroedschap nu ziende
dal zij met haar toeschietelijke goedheid niets gedaan had gekregen, vaardigde een
nieuw placaat uil, waarbij ze te kennen gaf, dat «dewijl de keur op 't begraven
vernietigd en ingetrokken, en alles dus weder op den ouden voet gebracht was, naar
hare meening en order, zich alle eerlijke burgers, behalve die in de wapens en onder
hun officieren stonden, aanstonds ieder naar zijn huis hadden te begeven, daar zij
genoodzaakt was en goedgevonden had, tot behoud van rust en vrede, geweld met
geweld Ie keer te doen gaan, en deze waarschuwing nu geschiedde, opdat geen onnoozele
mocht lijden». Tot versterking van den weêrstand riep men thans ook vrijwilhgers op,
die, ender Schepen Burg, Six, en anderen, welgewapend te paard gingen zitten, en de
gansche stad doorreden, met de ontbloote sabels in de vuist. Vóór dezen echter, in den
namiddag, nog gereed konden zijn en hun verweringstocht aanvangen, hadden de
rumoermakers, na 't verwoesten van Kerby's huis en inboêl, waar ze om tien uur al
meê klaar waren, zich verder op marsch gemaakt, van zins op de Heeregracht bij de
ütrechtsche straat, het huis van den oud-burgemeester Joan de Vries, thans admiraliteits-
heer, te bestoken, op wien vooral de bootsgezellen gebeten waren, omdat hij het ophan-
gen 'van wat muitende matrozen niet had verhinderd. Daar vonden zij echter tal van
gewapende burgers op wacht; deze en ettelijke scheepskapiteins, die er zich meê be-
vonden, zochten hen eerst met geld en goede of kwade woorden af te keeren, doch
daar zij steeds bleven dreigen, schoten en staken ze er ten slotte op in, en wisten
hen zoo te verdrijven. Ook op nog andere huizen, gelijk dat van den Schout Engel-
bregt, bij de nieuwe markt, beproefde men te vergeefs zijn geweld, en moest er voor
de ^wapende burgerij afdeinzen. Doch nu allengs ook roofziek en op buit belust ge-
worden, wendde men zich van daar naar de nabij gelegen Sint Antonie's Breêstraat,
waar 'thuis van «den rijken Jood» - als hij in de wandeling heette - da Pinto, zelf
met zijn vrouw voor 't oogenblik naar den Haag, een te veelbeloovend doelwit
was, om er niet met ijver op af te trekken. Met groot geweld werd de onbewaakte
woning aangetast, de vensterruiten ingeslagen, de ijzeren tralies bestormd en beklom-
men, de dikke vensterroeden vernield, de luiken opengestooten, en zoo de kamers
binnengedrongen, waar 't porcelein, dat er overvloedig aanwezig was, tegen den grond
geworpen en vertrapt werd. Vóór men intusschen verder kon gaan, waren de burger-
vendels, onder de kapiteins Elias, Rendorp en Van Ruik, die op de nieuwe markt
DES TADERLATiDS. 663
stonden, 't huis van voren en van achteren komen bezetten, en tastten nu de onver-
laten daar buiten en binnen aan, die deels gedood of gekwetst, deels verjaagd of
gevangen genomen werden. En hiermeé nam alle samenrotting tevens een einde; ook
de vrijwillige ruiterwacht toch was nu begonnen, zich in beweging te stellen, en op
den Dam kwamen eenige gilden — de bier-, koren-, waag- en turfdragers — samen,
die op 't Stadhuis met halve pieken en degens gewapend werden, en met trommel en vaan-
del optrokken; op dat der laatsten , die voor't Stadhuis op de kleine steentjens stonden,
was een hunner afgebeeld. Aan de Waag stelden zich soldaten, en vrijwillige ruiters
bewaakten de toegangen. De Heeren van de regeering waren inmiddels al bezig,
de voor hen gebrachte gevangenen te ondervragen, van welke er twee tot de galg
verwezen werden, en 's avonds zes uur reeds bij toortslicht opgeknoopt, en ten aan-
schouwen van 't publiek uit het Waagvenster gehangen. Een der twee, een boots-
gezel uit Boston, die een kostbare geelzijden zakdoek uit het huis van Da Pinto ge-
stolen had, prijkte met dezen, bij wijze van gordel, om 'l lijf. Donderdags morgens
hing men er nog drie bij, nadat men den Dam al vroeg in den ochtend met ruiterg
had afgezet. Dienzelfden morgen kwam ook uit den Haag wat manschap van de blauwe
lyfwacht aanrukken, op 't gerucht van 't rumoer van daar gezonden, doch die nu, tot
op twee uur afstands genaderd, op verzoek der regeering weder aftrok, daar hel op-
roer «door de trouw van haar burgerij en de wakkerheid der vrijwillige ruiters» reeds
gestild was. Den volgenden dag liet men bij aflezing en aanplakking weten, dat wie
iets van 't geroofde goed onder zich mocht hebben, het terug zou brengen, onder
aangifte hoe 't in zijn handen gekomen en bij wien 't weggenomen was, en ving daarop
de opsporing en 't onderzoek der schuldigen aan. Zes honderd gulden werd toegezegd
aan wie een der opstokers en voorgangers met bewijs van zijn schuld aanbracht, en
maandags werd op den Dam weer een zevental medeplichtigen met de koord gestraft.
Op de luif van de Waag werd daartoe een dubbele ladder gesteld, door den uit het
venster getreden beul beklommen; de slachtoiTers werden daarop, met den in de
Waag vastgemaakten strop om den hals, door een venster op de ladder gezet, en door
den beul dezen afgeholpen, tot de strop strak stond, en hy ze van de ladder schopte.
«Een nieuwe manier van ophangen», als een belangstellend ooggetuige, die er zoo drie
de eeuwigheid zag inschoppen, opmerkte: «daar toch anders de galgebrokken de ladder
opklimmen moesten , klommen dezen er af». Nog dien eigen dag werden hun gehangen
lijken afgesneden en naar de Volewijk gebracht, waar drie of vier anderen, in 't ru-
moer zelf gedood, met de beenen omhoog aan de galg gehangen waren. De verdere
op- en aangebrachten werden na gedaan onderzoek vrijgelaten, op een paar na,
die in 't Rasphuis gezet werden, waaruil een maand of twee later hun deelnemende
vrienden te vergeefs beproefden, hen bij een opstootjen te bevrijden. Der burgery werd
door de erkentelijke Overheid een gedenkpenning vereerd, aan de eene zij God Neptunus
664 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
ρ
IST
voorstellende, die de woeste baren temt, aan de keerzij de bedaarde wateren, waarin
de ijsvogel zijn nest bouwt «Dit's)/, als een rijmend medeburger zong:
Dit's 't loon der dapperheid voor Amstels burgerij; —
De ware burgerpliclit moet men door daden toonen.
"Wie laf is, ruimt dees stad: hier moeten helden wonen.
Naneven, die dit leest, verzaakt nooit uw geboort,
Weest trouw en dapper; want gü komt van helden voort
«Tot den vrede», schreef Koning Willem in Augustus van 't vorige jaar aan
Heinsius «heb ik al zulken groote genegenheid als ooit» , en er waren dan ook , in den
loop van 't jaar, voortdurend onderhandelingen over gevoerd, waarbij echter de wissel-
vallige houding van den zweedschen Koning van minder gunstigen invloed was. Nadat
hij voor de zaak der bondgenooten eerst zoo goed als gewonnen scheen , had later de
fransche partij weer de bovenhand weten te krijgen, en alle ondersteuning van genen
te doen afslaan. Een poos lang had de stand van zaken in Holstein, waar de oude
Hertog in de herfstdagen van 't afgeloopen jaar gestorven, en door zijn met Koning
Karei ten zeerste bevrienden zoon Frederik was opgevolgd, Zweden van het door
Frankrijk gesteunde Denemarken vervreemdend, tevens ook de schaal naar de andere
zij doen overhellen; doch weldra had Avaux' sluwheid den alles reeds ten gunstigste
gekeerd achtenden Oxenstjerna weer het onderspit doen delven, en 't oor van den
Koning weten te Λvinnen. Bij een in February van dit jaar erlangd onderhoud met
hem, wist hij hem te beduiden, dat het, daar Frankrijk zijn meening omtrent de
vredesvoorwaarden reeds te kennen had gegeven, nu aan de bondgenooten was, zich
daaromtrent te verklaren. Zoodra dit geschied was, zou hij 't aan Zwedens bemidde-
ling overlaten, voorwaarden uit te denken, die tot een vergelijk tusschen de oorlog-
voerende mogendheden konden leiden; tevens zei hij Zweden Frankrijks bemiddehng
in de stribbelingen tusschen Denemarken en Holstein toe. Daarmee was alle den bond-
genooten gunstige gang van zaken gestuit, en de bedoeling dan zeker alleen ook,
door dit voorgespiegelde uitzicht op onderhandelingen, den reeds zoo goed als toege-
zegden hernieuwden bijstand met krijgsvolk van zweedsche zij te verhinderen. Alles
wat de gezanten der bondgenooten konden doen, was nu de gevraagde verklaringen
in te zenden, waarover toen in 't begin der volgende maand met hen beraadslaagd
' Zie Wagenaars Amsterdams QescMedenissen, 22e boek, en verg. de Twee missiven, zijnde, een
pertinent Verhaal van den oproer, enz. opgestelt door iemant, die alles zelj gezien heeft (Rotterdam ,
by Izaak van Euynen, 1696). I
2 Zie de VerUaring van de Gedenkpenning, uytgedeelt aen de Urgery der Stadt Amsterdam, enz.
T'Amsterdam, by Pieter Sseperus, bpekv. op den Dam.
3 Bi) Van der Heim, t. pl., bl. XXX.
-ocr page 668-DES VADERLANDS. " 665
werd. Aanvankelijk scheen daarbij alles goed van stapel te zullen loopen : omtrent den voor
Holstein te geven waarborg tegenover Denemarken bleek men het spoedig eens; doch
toen daarop de bepalingen ter sprake kwamen, onder welke Zweden den bondgenooten
zijn hulptroepen beschikbaar zou stellen, deden de franschgezinde zweedsche gevol-
machtigden zulke voorslagen, dat die der bondgenooten ze geheel onaanneemlijk moes-
ten verklaren; waarop de onderhandeling afgebroken, en ook het omtrent Holstein
reeds bepaalde als niet verhandeld beschouwd werd, In Den Haag baarde het bericht
van dit afspringen niet weinig opzien; men waande nu Koning Karei reeds voor goed
voor Frankrijk gewonnen, en alle kans verkeken, door zijne bemiddeling een ge-
wenschten vrede te erlangen. Het gevolg daarvan was, dat Koning Willem den Heer
van Dijkvelt de reeds vroeger gevoerde geheime onderhandeling met een franschen
agent, Callières, weder liet aanknoopen
Intusschen was er, van Frankrijk en zijn koninklijk-engelschen beschermeling uit,
een alles behalve vredehevende en vriendschappelijke toeleg op touw gezet. Koning Jakob
bleef in spijt zijner herhaalde teleurstelhng, nog altijd in den waan verkeeren, dat
zijn kans op den verloren troon niet voor goed verkeken was, en hij, door een opstand
van zijn trouw gebleven onderdanen ondersteund, met franschen bijstand zijn kroon
gemakkelijk weer erlangen zou. Om dat doel te bevorderen, zond hij in 't begin van
February Berwick in 't geheim naar Engeland, om er zijn aanhangers voor hem te wapen
te roepen, onder belofte hen, zoodra zij zich zouden roeren, met macht van krijgsvolk
bij te staan en op nieuw een landing te beproeven. Daar zij echter éven weinig ooren
hadden naar een openbaar verzet hunnerzijds, met hulp van een leger, dat nog aan
de overzij van 't kanaal toefde, als hij om tot die landing, zonder hun voorafgaand
verzet en hem te gemoet snellende bende, over te gaan, keerde Berwick na luttel
dagen onverrichter zake terug, en kon alleen zijn vaders hoop nog op den verhoopten
goeden afloop van een ander plan vestigen, waarin hij persoonlijk wel niet deelde,
doch dat met medeweten van dien vader te zelfder tijd werd voorbereid, en binnen
weinig dagen stond uitgevoerd te worden: een aanslag op het leven van zijn konink-
lijken schoonzoon en opvolger. De luitenant zijner lijfwacht, Sir George Barclay, was
daartoe een dag of wat vóór Berwick reeds overgekomen, had zich met anderen in
verbinding gesteld, en zoo allengs een veertigtal gelijkgezinden bijeengebracht, die toen
overeenkwamen, den Koning bij zijn terugkeer van Richmond, waar hij telken saterdag
gewoon was in 't park te gaan jagen, in zijn koets te overvallen en te doorsteken.
Op Berwicks mededeeling, dat dit nu eerstdaags zou plaats grijpen, ijlde Koning Jacob
naar Calais, om daar het van de engelsche kiist te geven teeken, waartoe de branci-
stof reeds op de rotsen van Doeveren gereed lag, af te wachten; een teeken, ook door
' Carlson, QescUcUe Schwedens, V. S, 590 ff. Over Callières zie de Mémoires dn Duc de SK Simon, Ch. 38.
IVe deel, gtuk.
666 ALGEMEENE GESCHIEDEIN IS
Koning Lodewigk, op Berwicks verslag zgner anders mislukte zending, met ongeduld
verbeid, terwijl hg zijn schepen te Calais last gaf, zich op 't eerste sein voor de
groote onderneming gereed te houden. Het gansche plan liep intusschen, toen 't tot
die uitvoering komen zou, spaak, daar een rechtschapen Roomsch-katholiek, Pendergrass,
dien een der samenzweerders, o[) zijn deelneming rekenend, de zaak had meegedeeld,
doch wiens gemoed er tegen op kwam, Portland ging aanmanen, om den Koning
dien saterdag van zyn gewonen jachttoer te weêrhouden, daar men een moordplan
tegen hem beraamd had. Portland, die er den Koning slechts met moeite toebrengen
kon, thuis te blyven, haalde er hem slechts onder de bedreiging toe over, de hem
gedane waarschuwing anders terstond openbaar te maken. De aanslag werd nu tot
den volgenden jachtdag uitgesteld, doch vóór dien tgd ook door een ander nog aan
Portland verklapt, die nu den Koning wist te bewegen, Pendergrass by zich te ont-
bieden, om het nadere omtrent alles te vernemen. Na lang over en weêrspreken, en
onder toezegging, dat zyn getuigenis buiten zyn volle toestemming tegen niemand zou
gebruikt worden, liet hg zich tot mededeeling der hoofdzakelgkste namen overhalen. In
de volste overtuiging, dat den volgenden dag het plan nu zou doorgaan, kwamen de
saamgezworenen toen nog bijeen, doch ontvingen, aan tafel zittende, bericht, dat ook
nu weêr de jacht niet zou plaats hebben. Een oogenblik troostten ze zich toen met de
gedachte, 's Konings kerkgang op zondag voor hun toeleg te baat te nemen, doch
werden dien eigen nacht voor een deel reeds gevat, en nagenoeg de helft vóór den
volgenden middag «Parlement, stad, en volk» — als de trouwhartige Evelyn aan-
teekende ^ — wenschten zich geluk met de ontdekking, en verwenschten des te meer
nog hun uitgeweken Koning en zijn franschen beschermheer, van wien dergelijke
gruwelplannen uitgingen; gelijk Koning Willem er, omgekeerd, des te zekerder op
zgn troon door bevestigd werd. Alles werd in gereedheid gebracht, om de voorgenomen
landing — waagde men 't nog er toe over te gaan — af te keeren. Het smaldeel,
onder den Vice-admiraal Rooke naar de Middellandsche zee bestemd;, en dat door tegen-
wind nog in 't kanaal werd opgehouden, vereenigde zich met de andere, te Ports-
muiden en elders liggende schepen, om de fransche — mochten zij komen — terug
te slaan. Aan die komst viel thans echter in 't geheel niet meer te denken, en
Koning Jakob, den jammerlijken afloop van 't fraaye onderwinden vernemende, keerde
1 Zie nader b|j Macaulay, Ch. XXI; en verg. De Iconst om Koningen te vermoorden, door de Je-
suiten aen Koning Lodewijk XIV geleert, lehelsende het geheym van de laetste verfoeyelijke conspiratie,
enz. (gedr. na de copye van Londen, anno 1696), en Discours of Eedenering over de samenschakelingh
en overeenkomsten^ die der gevonden ivorden in de landing^ hy Koning Jacobus voorgenomen, en de con-
spiratie, die men tegen het leven van 8. Britt. MK onideU heeft (In de Vrystadt, gedruckt by de
jonge Jacob, in 't jaar 1696).
® Diary, p, 564.
-ocr page 670-DES TADERLATiDS. 607
■er
weldra met de kous op den kop naar zijn ballingshof van St. Germain terug. «Jacques»
zongen hem daar zijn lustige tegenstanders, zich in zijn mislukt landings- en moord-
plan Termeyende, toe;
Jaques second médite une conqiiête,
De grands desseins lui roulent dans la tête;
Mais — de remonter sur sa béte qu'il ne 1'espère jamais! —
Las de trainer une vie importune,
11 veut encore embarasser Neptune;
Mais — sa malheureuse fortune ne Ie quittera jamais.
Encore un coup il s'en va faire rage,
II dit qu'il part sans tarder davantage;
Mais — il faut avoir courage, et Jaques n'en eut jamais.
II fait du bruit, antant que Ie tonnerre,
Pour envaliir l'Ecosse et l'Angleterre;
Mais — il donne du nez en terre, il est perdu pour jamais.
Par trahison, assassins, et cabale
Jaques prétend retourner k Withalle;
Mais — lui ni son Prince de Galles ne Ie reverront jamais.
Ce que Louis, ce que Jaques concerte,
C'est de häter de Guillaume la perte;
Mais — la mêche est découverte, ils sont confus a jamais^.
En niet minder doeltreffend: Louis, rengainez vos dessins, Dieu qui de vos sanglantes mains |
Avant Guillaume au Champ de Mars Snivant le vieux chemin battu |
' Chanson sur la descente imaginaire de Jaques II en Angleterre, avortée par la découverte de
la trés horrible conspiration contre la personne sacrée de Guillaume III, roi d'Angleterre.
(In afschrift in de SiU. Dunc. 1698. 4).
-ocr page 671-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
668
Assurément vous savez bien, Maintenant vous pouvez juger, Queir horrible tempête, Dans Ie dessein de se venger, Guillaume vous apprête; Ce que j'y veis de plus pour vous Et pour votre Eoyaume, C'est que Ie Ciel, plein de courroux, Favorise Guillaume.. |
Mais n'en perdez pas Ie repos, Et reprenez courage : En un point sur notre héros Vous avez l'avantage: Comme il entend bien moins que vous L'art de tout entreprendre, Vous pouvez lui porter des coups Qu'il ne saurait vous rendre. Cela fait votre sureté; |
Hij maakte zich gereed, dat op nieuw weêr te toonen, doch zou er dit jaar weinig
of geen gelegenheid voor vinden. «Het zal», had hij in 't begin van 't jaar aan
Heynsius geschreven, «op twee zaken voornamehjk aankomen: dat wij middel tot ver-
meerdering der troepen kunnen vinden, en dat de vijand ons niet voor is en eer dan
wij in 't veld verschijnt». Voor 't eerste zag hij wel kans, doch, het tweede «bekom-
merde hem 't meest, vreezende zekerlijk, dat de vijand de verbonden legers zou voor
wezen, en men dan genoodzaakt zou zijn, zich naar zijne bewegingen te regelen» I
De daarop door Frankrijk beoogde inval in Engeland had van zijne zijde, zoo te zee
als te land, groote toerusting en toebereidselen aan de vlaamsche kust noodig gemaakt,
maar niet minder de Franschen hunnerzijds gedrongen, hun aandacht en krachten voor-
loopig daaraan hoofdzakelijk te besteden, en de oostelijke landpalen minder nauwlet-
tend ga te slaan. Daarvan partij trekkende, had de wakkere Graaf van Athlone, met
den doortastenden Coehoorn te rade gaand, en zonder er zelfs den bevelhebber van
't leger 'den Hertog-veldmaarschalk, tot zijn onverbloemden spijt, in te kennen % het
stoute ontwerp gesmeed, op Dinant en Givet los te gaan. DenU3™ Maart met een
aanmerkelijk aantal ruiters en voetknechten opgerukt, had hij persoonlijk het eerste
--- .
; \
1 Chanson sur 1'air de Jooonde^ aldaar. ! ï
2 Zie zÜQ sclirijven van 17 January, bij Van der Heim, t. pl. bl. 115. _
3 Zie .yn brief uit Namen van 14 Maart, ald. bl. 119: "als wanneer ik gisteren alhier arriveerde,
so was de Hr. Graef van Athlone en d'andere generaels reeds met de trouppes na de kant vanGive
geavanceert, sonder my daervan de minste kennisse te geven", enz. «en sie ick veele desordrea e
gemoet, als de HH, generaels sonder mijne communicatie enterprises wiUen formeeren en execu-
teeren", enz.
ι
ï --
I'
Φ
DES TADERLATiDS. 669
wnw·
*
berend, en Coehoorn zich met de bestoking van 't laatste belast, waar de vijand wel-
gevulde krijgsmagazijnen had. Den 16®'^ 's morgens te zeven uur met bommen en
gloeyende kogels uit zijn houwitsers en veldstukken beschoten, raakten dezen reeds
na drie uur in brand, en werd daarop tot 's middags vier uur de beschieting der
stad nog voortgezet. De groote kerk, een klooster, en tal van huizen brandden lichter-
laaye, en voldaan over de welgeslaagde onderneming, keerde Coehoorn 's avonds wéér
naar Athlone's legerkamp terug ^ «De verantwoording» voor de, in zijn gekrenkte
veldmaarschalkseer, door Holstein-Pleun uit dezen marsch voorziene «ongemakken»
en welke hij daarom van zich wierp, viel licht over te nemen. Hij zelf daarentegen,
in 't gebruik juist niet meêgevallen, zag zich weinig dagen later, als legerbevelhebber
door den Koning-stadhouder ter zij stellen, en door den Prins van Nassau-Saarbruggen
vervangen ^ Voor den frieschen Stadhouder kon er thans van geen naijver meer sprake
zijn: zijn doodsbed lag te Leeuwarden gespreid, nadat hij in 't begin der maand, door
een hevige bloedspuwing overvallen , zijn legersteê niet meer verlaten had. 's Woens-
dags den nam hij van zijn kinderen afscheid, en verscheidde in den nacht van
vier op vijf en twintig Maart, «den dood niet vreezende, dien hij ook nooit in den
strijd tegen den vijand geducht had» «een brave slagpen» — als Joh. Brant hem
nazong:
Een brave slagpen aan de wakkre rechter vlogol
Van Koning Willem, nooit vervaard voor kling of kogel;
Als 't bondgenootschap, fel besprongen en in ly,
Door hem verdedigd werd met scliittrenden zwaarde,
Dan steeg hy, met den bloem des adcls, trotsch te paarde,
En draafde dapper met den vluggen hoef in 't zand,
In 't blanke harrenas, voor 't kwijnend Vaderland^
Zijn koninklijke neef zelf kon eerst met half Mei naar Holland oversteken, en
nam toen weldra over 't Loo de reis naar "t Statenleger in Brabant aan, waar hij
echter dit jaar weinig te verrichten vond. Had het aan hem en den Prins van Vau-
demont gelegen, zij zouden gaarne een deel van 't fransche leger aan den Rijn wat
afleiding bezorgd, en dan de overige fransche troepen in de spaansche N'ederlanden
aangetast hebben. Daaraan echter liet men 't in Duitschland falen, en zoo viel er met
? Zie Athlone's schryven van dien dag aan Vaudemont, ald. bl. 130, en verg. den JEurop. Merc.
op dit halfjaar, bl. 237.
- Zie 's Konings schrijven aan Heinsins van 20 Maart, ald. bl. 128,endatvanWassenaar-Obdam,
van 26 Jan, in aant.
Zie Frieslands Treurgeda^htenis over de doot vctn den doorl. JPriTice Hendrih Casimir enz. door
Michael Arnoldi. Leeuwarden, 1697, bl. 41.
* Ter onsterffelijhe Gedachtenis aan den Doorl. Vorst H, <7., enz. 's Gravenhage, 1696.
-ocr page 673-670 ALGEMEKNE GESCHIEDENIS
geen kans op goeden uitslag aan Maas of Schelde iets te doen, en bleven de weêr-
zijdsche legers er elkander in 't oog houden en uit de verte gaslaan In 't begin van
July ging hij in zijn koets een bezoek aan Namen brengen, om er de nieuwe ver-
dedigingswerken , door Coehoorn sedert de inneming tot stand gebracht, in oogenschouw
te nemen. Een dag of tien later had er een schermutseling tusschen eenige door Athlone
uitgezonden ruiterij en wat Franschen plaats, waarbij de laatsten het onderspit delfden.
De Koning verzette zich van tijd tot tijd wat met de hazejacht van zijn werkeloos
krijgsleven. In 't leger liep het ongegronde praatjen, dat hij op 't Huis Moiland te
Kleef met de dochter van den brandenburgschen Keurvorst zou trouwen, en werd er door
geruchten van den steeds meer aanstaanden vrede afgewisseld, omtrent welken men te Am-
sterdam zich reeds zoo zeker waande, dat men er 1000 gulden op den vrede aanbood,
mits met 2000 te betalen, zoo die 'vóór Oudejaarsdag niet gesloten was. In steê van
naar Kleef vertrok de Koning, den Augustus, in zijn kales naar 't Loo. Luttel
weken later, in de eerste helft van October, was hij in Engeland terug \
Vóór zijn vertrek uit den Haag had hij een onderhoud met Heinsius gehad, waarin
hij dezen op den slechten indruk had opmerkzaam gemaakt, door de geruchten van
den aanstaanden vrede vooral ook in 't leger gemaakt, gelijk hij zich daar bij zijn
aanwezigheid persoonlijk van had kunnen overtuigen. Heinsius haastte zich daarom, er
den Prins van Nassau-Saarbruggen, als bevelhebber, over te schrijven, en hem te waar-
schuwen tegen de kwade gevolgen, die daaruit konden voortspruiten, wist men ze niet
bij tijds nog te voorkomen. «Niets ter wereld toch», als hij hem meldde, «was zoo
noodzakelijk, als dat men zich tot een krachtigen oorlog aangordde en zijn uiterste
krachten daartoe inspande, daar zonder dat Frankrijk de beslissing over krijg of vreê in
handen hebben zou, 't geen wel het ergste kwaad was, waartoe men vervallen kon. Zijn
gansche houding immers bij de vredesonderhandelingen toonde, dat het die eerder rekken
dan met een dergelijk verdrag besluiten wilde terwijl het, in plaats van inphikkelyk
te worden, meer achteruit krabde in zijne vorderingen ^ Thans meende het bijv. dat,
zoo het er toe overging Luxemburg terug te geven, dit slechts in ontmantelden slaat
kon zijn; terwijl het — naar het juiste gevoelen der bondgenooten — daarentegen
met de versterkingen in dezer handen gesteld moest worden, er sedert de verovering in
aangebracht, en die het in staat stelden tot deugdelijke grensvesting te strekkend
ι
Γ-
^ 1 Zie Vaudemonts schrijven aan Heinsius, bij Van der Heim, t. pl. W. 13611
3 Zie Huygens' Oaghoeh, II. bl, 613—627.
3 «Vous êtes bien innocents en Hollande" - had daarom ook een geheim agent reeds in 't voor-
jaar uit Frankryk geschreven - «de souffrir si longtemps un. Callières" (zie boven, bl. 605) «qui vous
amuse; vous en serez les dupes". (Bij Van der Heim, t. pl. bl. 127).
^ Zie het schrijven van 28 October bij Van der Heim, t. pl. bl. 141; verg. den brief aan den Prms
van Vaudemont, ald. ® Aid.
-ocr page 674-DES TADERLATiDS. 671
Men moest dus, gelyk Heinsius den Prins-veldmaarschalk scbreef, alles doen, om een
averechtsche neiging tot vrede bij legeroversten en troepen tegen te gaan, en alle toe-
bereidselen voor den aanstaanden veldtocht ten zeerste ter harte nemen; voor wer-
ving, magazijnen, geschat, en krijgsbehoeften zorg dragen, opdat er toch niets ont-
brake, en men wel toezag, dat er, onder voorwendsel van vrede, geen paarden noch
uitrusting te gelde werden gemaakt, en niets verricht werd van 't geen men verplicht
was, met het oog op 't voorzetten van den oorlog te doen». Frankrijk kon onderlus-
sehen thans weêr des te bouter spreken, als het in den loop van 't jaar den Hertog
van Savoye geheel tot zijn wil had gekregen. De onderhandelingen over het door hem
verlangde Pignerol waren den 30®" Mei met een overeenkomst geëindigd, waarbij hem
dit werd afgestaan, en tevens Montmelian en Susa by den vrede werden toegezegd,
terwgl al aanstonds Nizza en Savoye weêr in zyn handen gesteld zouden worden;
's Hertogen oudste dochter zou met Lodewyks oudsten kleinzoon, den Hertog van Bor-
gondiën, huwen, en zijn gezanten voortaan aan 't fransche hof op den voet van die
der gekroonde hoofden ontvangen worden. Victor Amadeus verbond zich van zijne
zijde de Waldenzen in toom te houden, en de fransche uitgewekenen terug te zenden;
ernstige pogingen aan te wenden, om van zijn bondgenooten de onzijdigheid van ïtalië
te verkrijgen, en anders zijne krijgsmacht met de fransche verbinden; hij zou voorts,
in geval de Koning van Spanje nog tijdens dezen oorlog kwam te sterven, door dien
van Frankrijk in de vermeestering van Milaan, in ruil tegen Savoye, worden bijgestaan.
Deze voorwaarden, den der volgende maand door hem bekrachtigd, werden voor-
eerst slechts voor een klein deel — Pignerol en zyn dochters huwelyk betreflende —
aan zijn bondgenooten door hem bekend gemaakt; daarop echter hun meêgedceld,
dat hij er ten zeerste toe overhelde, ze aan te nemen, en den 12®" July hun veld-
oversten, tot hun onaangename verrassing, een bestand van twee maanden afgedwon-
gen , om het goedvinden der verschillende in de zaak betrokken hoofden in te winnen
De voorgestelde onzijdigheid was hun niet minder tegen de borst, dan 's Hertogen
gansche verraderlijke gedragslijn, en zij besloten dan ook den oorlog met alle krachts-
inspanning voort te zetten. Koning Willem en Heinsius hielden zich overtuigd, dat een
welkome vrede slechts met den degen in de vuist aan Frankrijk ontwrongen zou worden,
daar dit laatste, ook na de in Italië verkregen uitkomst, toch in zijn geldmiddelen
steeds benard bleef, en hield men slechts voet by stuk, ten slotte gedwongen zou
zijn, om toe te geven. De Staten van Holland hadden vóór 't eind van October reeds
in alle uilgaven voor 't volgende oorlogsjaar zoo te land als te zee toegestemd en
ook in Engeland zocht Koning AVillem alles te doen wat in zijn vermogen was, al
' Zie Kousset, Mist. de Louvois, IV. p. 35.
® Zie zija schryven aan Vaudemont, bl. 142.
672
mocsl hij nog in 't laatst van November den Raadpensionaris tot .ijn groot leedwezen
betuigen, dat hij, «op het beste genomen, eerst na verloop van minstens twee of drre
maanden iets van eenig aanbelang zou kunnen verrichten»
Zoodra, den 15» September, de tijd van 't italiaansche bestand verstreken was,
had Victor Amadeus zeit het opperbevel van 't fransche leger op zich genomen en
was den 20™ Valenza gaan belegeren, dat zich evenwel wakker te weer stelde. Onder-
wijl lieten zich de bondgenooten, op aandrang van 't in ItaliS het meest betrokken
Spanje, na lang aarzelen, den 8» October overhalen in de voorgeslagen onzgd.ghe.d
te berusten, en den oorlog in Lombardije dus tot het sluiten van een algemeene vrede
op te schorten. In Catalonië had in Juny tusschen de Franschen onder den Hertog
van Vend6me, en de spaansche ruiterij onder den Landgraaf van Hessen-Darmstadt
een gevecht plaats gehad, waarbij de laatste, door 't fransche paardevolk alleen aan-
gevallen, zich kloek te weer had gesteld, doch vervolgens ook door de fransche voet-
knechten bestookt, door de overmacht tot den aftocht gedwongen werd, en onder
haar verschansingen de wijk nam. Ook daar door den nazettenden vgand nog be-
dreigd, deed zij dien nu echter, op zijne beurt, weldra van haar geschut afdemzen.
Aan 't Hof te Madrid was ecnige dagen vroeger, in 't laatst van Mei, de Ron.ngm-
moeder overleden, in wie de bondgenooten, dien zij zich, als geboren oostenrrjksche
Princes, steeds genegen getoond had, tegenover de transchgezinde partij, een belang-
rijke steun was verloren gegaan. Aan den Rijn had in Augustus de fransche leger-
overste Lacroix het platteland van Keulen afgeloopen, was daarop de Maas overgetrokken,
had een der voorsteden van Luik in brand gestoken, en zocht vervolgens Koel te over-
rompelen, wat inlusschen, hoewel zijn manschappen reeds tot de markt waren doorge-
drongen, door de kloeke houding van burgerij en bezetting mislukte^. Te vergeets
beproefden de keizerlijke troepen hunnerzijds in October hel beleg voor F.hpsburg te
slaan; zij zagen zich daarin door de doeltreffende beweging der fransche verhinderd
Op zee had, in het vroege voorjaar, een ongemeene beweging geheerscht door de
toerusting der Franschen voor Koning Jacob, welke men hier eerst op de zeeuwsche
en zuidhollandsche kust gemunt waande, en waartegen zoowel in Zeeland als ,η Holland
met de loffelijkste voortvarendheid schepen werden uitgerust. In Zeeland onder beve
van den L'.-admiraal Cornelis en den Viccadmiraal Geleyn Evertsen, en den Schou-»r
naeht Andries de Boer; in Holland onder Almonde, den Vice-admiraal Callenburgh, en
den Schout-bij-nacht Van der Goes. Zoodra men bespeurd had, dat hef,niet de Repabhek
maar Engeland zou gelden, had men zich gehaast daar den Koning-stadhouder bericht va
te doen toekomen, en vervolgens een groot deel der saamgebrachte vloot, onder
1 Schrijven van 27 November, aW. bl. 144.
2 üe Jonge, t. pl. bl. 475, en Van der Heims ArcUef, II. bl. 135.
-ocr page 676-DES VADERLANDS.
lenburgh, Van der Goes, en De Boer, met de noodige commissievaarders en vervoer-
schepen rechtstreeks naar den Teems doen stevenen; terwijl Koning Willem van zijn
kant den Admiraal Russell, als vlootvoogd over de vereende engelsche en nederlandsche
schepen, naar de fransche Imst gelastte te zeilen, met den vromen wensch, dat er «een
tweede werk van La Hogne» uit mocht voortspruiten Den 8- Maart van Doeveren
afgestoken, stevende men den volgenden dag langs de vijandelijke kust, waar zich
menigte van menschen liet bespeuren, tot voorbij Calais, en kwam daarna omtrent
Grevelingen voor anker. De haven van Galais, vertoonde zich, naar Van der Goes
uitdrukking % «als een mastbosch door de menigte fluiten en kleiner vaartuig, tusschen
de drie- en vierhonderd in aantal» , en bestemd om Koning Jacobs troepen over te schepen.
Jammer maar, als hij zich verder liet hooren, «dat er geen bombardeerschepen bij
de hand waren, om die vrienden goed te onthalen». De wind, die uit den Westzuidwesten
bleef waayen, verhinderde ook verder eenig plan van aanval ten uitvoer te leggen,
en Russell besloot daarom met de grootste schepen naar Duins terug te zeilen, en
alleen een smaldeel zijner vereenigde vloot, onder den engelschen Vice-admiraal Shovell
en den nederlandschen Kapitein Manart achter te laten, om allen vervoerschepen van
fransche zij den pas af te snijden en ze zoo mogelijk te vernielen. Tot dit laatste doel
werden met den meesten spoed de noodige bombardeergaljoten gereed gemaakt, en
den 13- April toen beproefd, de te Calais Hggende schepen in brand te schieten.
Tusschen de drie en vier honderd bommen en karkassen werden daartoe op stad en
haven geworpen, doch hoewel daardoor de gasthuiskerk en 't klooster geteisterd, ver-
scheiden huizen zwaar beschadigd werden, en eenige schepen ook last leden, slaagde
men niet in de voorgenomen verbranding. Koning Jakobs star echter was nu voor
goed gedaald, en men behoefde zijnerzijds niet de minste zorg meer te koesteren.
Met niet minder ijver begreep men zich evenwel nu voor den zeek rijg met Frankrijk
ook te moeten uitrusten, en Jaartoe, als in vorige jaren, een zestigtal linieschepen
en de noodige fregatten, branders, en ander vaartuig gereed te maken. Al het mogelijke
werd daarvoor in 't werk gesteld, en, daar de kosten door de schaarste van gereede
penningen drukten, de toevlucht, als tijdens de engelsche oorlogen en Johan de Witts
Staatsbeheer, tot de Oostindische Maatschappij genomen. Haar octrooi, dat toen, m 1665,
met een zevental jaar ten einde zou loopen, en tot loon voor haar bijstand tot het
einde der eeuw verlengd werd, besloot men nu, daar die eeuw op een jaar of drie
na was vervuld, op nieuw voor veertig jaar - en dus tot 1740 - te verlengen,
onder voorwaarde dat zij daarvoor in drie jaar een som van ruim drie miljoen guldens -
12 ton terstond, een miljoen in 't volgende, en de rest in 't derde jaar -- in den
' De Jonge t. pl. bl. 475, en Van der Heims Archief II. bl. 45.
® Zie zijn schryven van 38 Maart, ald. bl. 133.
IVe deel, 3e stuk.
85
-ocr page 677-674 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
schoot der liollandsche en zeeuwsche admiraliteiten zou storten: de helft van 't geld
te Amsterdam, een yierde te Middelburg, een achtste te Rotterdam en te Hoorn. De
afkondiging van 't verlengde octrooi had echter eerst in Augustus 1698 plaats, en
werd te gelijker lijd toen de indische handel op halve of minder winst, de deelneming
in buitenlandsche Maatschappijen van dezelfde soort — met het oog op de nieuwe
engelsche — en de dienst daarbij, of by eene vreemde mogendheid in 't algemeen,
verboden
De zoo nog tijdig toegeruste nieuwe vloot stak in April, onder den L^-Admiraal
Van Almonde, naar Duins over, om met de engelsche onder Rooke vereenigd, vandaar
het kanaal af te varen, en de vereeniging der fransche vloot uit Toulon met die te
Brest te beletten. Door tegenwind en stilte in zijn vaart gestremd, vernam men echter
ter hoogte van Heysand reeds, dat de toulonsche schepen onder Ghateau-Renault, een
kleine 50 in getal, den 25®'' Mei in Brest waren binnengeloopen. Men bepaalde zich
dus voorloopig tot een strooptocht op een paar eilanden in de nabijheid, en keerde
met het eind der maand naar de britsche kust, waar men den 3®" Juny te Torbay
voor anker kwam. Daar lieten zich de lastbrieven der britsche admiraliteit omtrent
de verdere bestemming drie weken wachten, en nam daarop Berkeley het opperbevel
van Almonde over, en met de vloot op nieuw naar Brest koers, om de fransche scheeps-
macht zoo mogelijk naar buiten te lokken - Deze echter toonde zich daarop volstrekt
niet belust, en men zag, om den vijand afbreuk te doen, dus geen ander middel,
dan — naar de in zwang geraakte manier — brand en verderf over de kuststreek
te brengen. Vier nederlandsche schepen, onder Kapitein Evert de Liefde, werden met
even zooveel engelsche en branders, al de bombardeerschepen, en nog vrat klein vaar-
tuig, naar St. Rhé, tegenover Rochelle, gezonden, om daar St. Martin, en aan den
wal vervolgens Olonnes te verwoesten. St. Martin, dat het eerst aan de beurt lag,
werd door de bombardeerschepen, onder aanvoering van 's Konings eersten vuur-
werker Beeckman, 's nachts van 15 op 16 July beschoten, en dit den volgenden
middag en nacht nog herhaald, zoodat er meer dan zeshonderd huizen, en daaronder
die der welvarendste wijken, een prooi der vlammen werden. Den 17®" zeilde men
daarop naar Olonnes, dat weinig minder fel geteisterd werd. Uit de vloot had men
inmiddels nog kleine smaldeelen naar een drietal andere eilandjens afgezonden, om
die te vuur en te zwaard te verwoesten; een wijze van doen, d^n nederlandschen
vlootvoogd weinig naar den zin, doch die door de daarmeê belaste manschappen
maar al te strikt werd toegepast. In 't afzijn der naar den wal gevluchte opgezetenen
werden hun woningen verbrand, hun te veld staand graan vernield, hun paarden en
' Zie De Jonge, t. pl. bl. 483, en Wagenaar, Vad. Mist. XVL bl. 357.
3 Verg. Alraonde's schrijven aan Heinsius bü Van der Heim, t. pl. bl. 133.
.DES VADERLANDS. 675
vee gedood of geroofd. Tot Yolbrenging van een en ander, bleef de vloot nog tot het
eind der maand in zee kruisen, en keerde toen ter verversching naar Torbay terug,
waar Almonde nu weldra van den Koning in last kreeg, een vlagofficier met acht
kloeke schepen naar Texel te zenden, om de oostindische retoervloot te geraoet te
zeilen, en vier andere ter versterking van 'l smaldeel, dat onder Van Zijll in de
Noordzee kruiste, en tegen den uit Duinkerken gestevenden Jean Bart anders niet
bestand zou zijn. Deze had namelijk, in den nacht van 17 op 18 Mei, met een
zevental schepen weten uit te zeilen, en zich daarop tusschen 't Vlie en de Doggers-
bank op de loer gelegd eener uit de Oostzee terugkeerende koopvaardijvloot, die slechts
door een vijftal oorlogschepen begeleid werd. Om dezen te steunen en Jean Bart te
bestoken, werd den 11<® Juny Kapitein Arnold Manart, met een dozijn schepen en een,
brander, uit Texel naar zee gezonden. Ongelukkig waren echter de koopvaarders, van
geen gevaar bewust, en door drie Xoi hun waarschuwing afgezonden galjoten niet ont-
moet, rustig doorgestevend, en had Manart, op last'der admiraliteit, zich eerst nog
eenige dagen in 't Vlie opgehouden, om de daar gereed liggende en voor 't Noorden
bestemde koopvaardijvloot onder zijn bescherming te nemen. Jean Bart kreeg daardoor
gelegenheid, de hem op 17 Juny in den avond in 't gezicht gekomen koopvaarders
en hun geleide, den volgenden dag op zijn gemak te bestoken, van de eerste door
zijne kapers ettelijke te doen nemen, en de vijf schepen van het laatste, onder den
Commandeur Bucking, in spijt van den wakkersten weêrstand, waarbij Bucking en een
der Kapiteins, Halewijn, sneuvelden, te vermeesteren, vóór, twee uur na den slag,
Manart met zijn smaldeel, door 't geschutgebulder opmerkzaam gemaakt, ter plaatse
kon zijn, en althans nog eenige koopvaarders hernemen. Op zijne aannadering intus-
sehen haastte zich de snelzeilende Jean Bart, zich uit de voeten te maken, na vier der
veroverde schepen en een koopvaarder of wat in brand gestoken te hebben, en op het
vijfde en kleinste, de Arend, de gevangenen en gewonden, met uitzondering der hoofd-
officieren , te hebben ingescheept, om die naar Holland te doen vervoeren. Het mee-
rendeel der koopvaarders kreeg echter zoo gelegenheid nog te ontsnappen, doch Jean
Bart werd door de minder snelzeilende nederlandsche schepen te vergeefs nagezet. Niet
ten onrechte betuigde Koning Willem den Raadpensionaris zyn leedwezen over dezen,
aan Manarts noodeloos oponthoud in 't VHe hoofdzakelijk te wijten, weêrspoed; niet
alleen toch had die zonder dat «lichtelijk» — als hij opmerkte — «voorkomen» kun-
nen worden, maar had wellicht Jean Bart, nog bij tijds overvallen, met zijn schepen
den dans niet ontsprongen, waaraan thans integendeel de vijf hollandsche ten offer
waren gevallen. Voor 't behoud der meeste koopvaarders werd Manart ondertusschen
' "Het ongeluck aen de Oosterse vloot smert my aen mjjn ziel, naerdien het bod ligt was geweest
te voorkomen" (Schryven van 15 July, by De Jonge, t. pl., bl. 506).
676 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
de welverdiende dank der Admiraliteit gebracht, en den weduwen der gesneuvelde
scheepsvoogden een jaargeld toegekend, gelgk de drie in 't leven gebleven —■ Van
den Bergh, Antonie Manart, en Izaak Sweers — door den Koning-Stadhouder, als
Admiraal-generaal, tot extraordinaris-kapiteins bevorderd werden Om alle verder ge-
vaar voor de koopvaart te weren, werden nu de Admiraliteiten door de Algemeene
Staten gemachtigd, de schepen van Van Zijlls smaldeel, in de tweede helft van't jaar,
buiten de gewone geleischepen , tot bescherming van handel en visscherij te bezigen,
waardoor beiden dan ook voor verderen overlast bevrijd bleven.
De nog te Torbay verwijlende nederlandsche vlootvoogd Almonde, kreeg in 't laatst
van September last, de zwaarste schepen naar Holland te zenden, persoonlijk met
den Koning en zgn raad de sterkte der wintervloot te komen bepalen, en het plan
van samensteUing voor een smaldeel te ontwerpen, dat weldra tal van koopvaarders
naar Sint Ubes en Cadix zou moeten geleiden. Onder den Vice-admiraal Gelein
Evertsen werden er daartoe negen uitgemonsterd, en de wintervloot, ten getale van 32,
onder Callenburgh gesteld. Evertsens smaldeel, dat met een engelsch onder den Vice-
admiraal Nevill vereenigd, den 13®" November naar de spaansche zee koersde, werd
bij Kaap Finisterre door zulk een geweldigen storm overvallen, dat «alle zeelieden»,
naar 't schrijven van een hunner, Kap^ Pieterson, betuigden «er nooit een zoo zwaar
en langdurig te hebben bijgewoond»: niet één engelsch of nederlandsch oorlogschip
dat onbeschadigd bleef, en drie britsche koopvaarders die er by verongelukten. Tot
7 Maart verbleef hij te Cadix, en keerde toen, op 's Konings last, ten geleide van
150 koopvaarders uit Lissabon, naar 't vaderland terug. Nevill was van daar naar de
West-Indiën gestevend, om er de engelsche scheepsmacht te versterken, tegen't fransche
smaldeel onder den B"". de Pointis, dat er Nieuw Carthagena zocht te vermeesteren, en daar-
toe in January '97 was uitgezeild. Vier nederlandsche scheepsvoogden van de winter-
vloot , Van Zijll, Justus Van Hoogenhoeck , de Graaf van Bentheim, en de Commandeur
Grauw, werden mede derwaarts gezonden, en namen in Maart de reis aan. Vóór hun
aankomst in de westindische wateren was intusschen Carthagena reeds veroverd, en
haastte zich Pointis nu de naderende engelsch-nederlandsche schepen te ontvaren. Hoe
onverdroten door dezen vervolgd, deden hem de mist en 't zwaar weer, die hen in hun
voortgang stremden, daarin slagen. Slechts Bentheim en Hoogenhoeck mocht het geluk-
ken , een buitgemaakt spaansch schip, de Sanlo Christo, dat met rijke^roof uit Carthagena
beladen was, aan den vijand te ontweldigen. Een andere vijand echter, een besmettelijke
rotkoorts, tastte op de terugreis de engelsche en nederlandsche bemanning aan, en
doemde een aantal en daaronder de hoogste, kloekste, en wakkerste hunner ter dood.
Nevill, zijn Schout-bij-nacht Mees, zeven hunner kapiteinen, en meer dan 1500boots-
\
-ocr page 680-OES VADERLANDS. 677
gezelllen moesten van de britsche zij bezwijken: van de nederlandsche stierven Van
Zijll, met zijn en luitenant, Bentheim, Graaiiw, en 400 — omstreeks een
derde — van 't scheepsvolk. Op het einde van den rampspoedigen tocht werden daarbij
de zoo vreeselijk bezochte schepen nog door een storm geteisterd, die ze geheel ver-
strooide, en de uitgeputte nederlandsche zeelui zelfs buiten staat stelde, ze uit Texel
naar de verschillende havens te brengen Κ
Twee of drie maanden te voren, den lö·^»^ January, waren door Callenburgh vier
andere oorlogsschepen, de Vrede, Nijmegen, Delft, en Ή onslaar sdijh van 50, en 't fregrat
Schoonoord van 30 stukken, onder 't bevel van Rudolf Swaan, en de kap-. Erasmus
Keining, W^illem B\ van W^assenaer-Starreburgh, Jongknecht, en Teengs, naar Biscaye
gezonden, om de koopvaarders van daar naar huis te geleiden. Ook dezen hadden,
den 4en February, met een geweldigen storm te kampen, die de schepen van Swaan
en Reining niet alleen van hun ankers rukte, maar ook op de Sint Antonio-bank
Yoor de rivier van Bilbao wierp, en daar zoo geheel verbrijzelde, dat er van de 400
man op beiden geen enkel gered werd. Die van Wassenaer, Jongknecht, en Teengs,
met gelijk gevaar bedreigd, kwamen eehter met de noodige scha vrij, doch konden
nu eerst den der volgende maand de terugreis aanvaarden. Tot den 22«^ ging
deze zonder eenige hindernis in haar werk; toen echter zagen zij, onder de Prinse-
en britsche vlag, drie oorlogsschepen naderen, die weldra als fransche door hen her-
kend, en den 24®" door nog twee andere gevolgd werden. Gezamenlijk met dezen
beproefde nu 't vijandelijke drietal, onder aanvoering van den nog jongen Dugaytrouin,
Jean Barts onvervaarden nastrever, den volgenden dag, omtrent 30 mijlen ten
Oosten van Heisant, een aanval op de drie Nederlanders. VV^assenaer, die na Swaans
dood 't gebied voerde, zag den franschen bevelhebber 't eerst op zich aankomen,
doch een beweging van Jongknecht veroorzaakte, dsit deze, op zï^ Β onslaarsdiß, y óór
hem Λτerd aangetast, en niet slechts door 't grof geschut, maar ook 't klein geweer
der musketiers van den Franschman zich en zijn matrozen zoo zag bestoken, dat deze,
door geen zeesoldaten gesteund, als verbijsterd waren, en Dugaytrouis toen, van hun
verwarring gebruik makende, onder 't werpen van nog wal handgranaten, hun schip
enterde, er de helft van zijn volk op liet overspringen, en hel weldra vermeesterde ^
Te vergeefs had Viassenaer op de Delß beproefd, om, voor den wind omloopende,
Jongknecht bij te staan, daar een ander fransch schip hem intusschen was aange-
vallen. Het springen echter van eenige kardoeskisten, waardoor een deel van 't ach-
' Zie ald. bl. 511 en vv.
® Gelijk De Jonge, aM. bl. 531 aant., opmerkt, bleek hier het nadeel van 't gemis dier mariniers,
die in den 2en en Sen engelschen oorlog zulke goede diensten hadden bewezen, doch na den vrede
waren afgedankt, en sedert, in spijt van sommiger aandrang, niet weêr aangeworven; verg. ald bl. 95.
678 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
terschip in de lucht vloog, en Wassenaars wakker verzet deden den vijand, die reeds
zijn enterdreggen had uitgeworpen, dezen weêr kappen, en met zyn brandend schip
het ruime sop kiezen. Daarop, door Dugaytrouin zelf aan boord geklampt, ontving
hg dezen — naar 's mans eigen getuigenis in zijn gedenkschriften ' — zoo kloek-
moedig, dat zijn officieren en musketiers tot yiermaal toe werden afgeslagen, en zoo-
veel hunner er 't leven bg inschoten, dat hij zich, na een half uur vechtens, ge-
dwongen zag af te houden, om zich wat te herstellen. Teengs was inmiddels, op zijn
fregat, door twee kaperschepen teffens aangevallen, en, voor hun overmacht bezwijkend,
na den dappersten weerstand in hun handen gevallen. Het grootste van beide laatsten
kwam toen op den alleen overgebleven Wassenaer af, doch Averd zoo wel door hem
ontvangen, dat het, na zijn kapitein door een kanonkogel te hebben zien sneven,
reeds in verwarring afdeinsde, toen de wat verademde Dugaytrouin den luitenant beval
hem te volgen, om den «geduchten Baron» op nieuw aan boord te klampen. Ook
nog een derde schip voegde zich bij hen; doch Wassenaer, nu door beide eerste
geënterd, stond hun een half uur lang wakker te weer, tot hij door twee musket-
kogels in borst en zyde gekwetst, bewusteloos nederzeeg, en door een paar matrozen
in de kombuis werd weggedragen. De daardoor ontstelde bemanning, die zich de
eenigste ongekwetst gebleven Luitenant vergeefsche moeite geeft tot haar plicht te
brengen, wordt nu door den Franschman en de zijnen overrompeld, de vlag gestre-
ken, en 't schip buitgemaakt. Had die noodlottige verwonding van zijn aanvoerder
niet plaats gehad, bij 't toenemen van den wind had het waarschijnlijk nog aan alle
gevaar kunnen ontsnappen, daar de fransche schepen zelf te veel geteisterd waren,
om het met goed gevolg na te zetten. Een paar, op Almondes aandrang, na't vergaan
van Swaan en Heining, doch slechts schoorvoetend en te laat, tot hun vervanging
afgezonden engelsche oorlogsschepen konden natuurlijk geen baat meer geven ^ Was-
senaer, door Dugaytrouin met welverdiende onderscheiding bejegend, werd, tot loon
van zyn dapperheid, door Koning Lodewijk met niet minder onderscheiding behandeld,
en zonder uitwisseling onmiddelyk vrij gegeven Een ander kapitein uit de winler-
vloot, de 29-jarige leidsche burgemeesterszoon, Louis van Leiden van Leeuwen, in Mei
van dit jaar met eenige andere schepen door Almonde op een kruistocht in 't kanaal
uitgezonden, ontdekte een aantal fransche koopvaarders, door acht oorlogschepen bege-
leid. Met zijn schip van 44 stukken er recht op aanhoudende, deed hy al spoedig
acht der eerste strijken, doch kreeg toen een der laatste in 't oog, dat zich zocht
ï Aangehaald bij De Jonge, t. pl. W. 532; wanneer deze hem echter over de verbroddeling van
Wassenaers RonsUarsdiß tot Soustardie aanvalt, verwijt hü den gedenkschrijver iets, wat zeker
alleen voor rekening van zijn drukker mag komen, die blijkbaar een u, t, en e voor een κ, Z, ene zette.
» Zie aldaar, bl. 534, aant. ® Aid. bl. 525.
.DES VADERLANDS. 679
weg te maken, en weldra bleek het koningschip Ie Fanfaron van 36 stukken, kap'^.
Descartes, te zijn, op 't welk hy, de koopvaarders daarlatende, nu aanzette, en er
■s avonds half zeven een gevecht meé begon, waarin hy eerst den fokkemast overboord
schoot, en daarop het schip zelf vermeesterde. Ongelukkig zou in dit eigen najaar de
wakkere jonge zeeman reeds aan allen verderen dienst onttrokken worden, daar zijn
schip, in een najaarsstorm, tegen de banken van Ameland verbrijzeld, met man en
muis verging; gelijk in denzelfden tijd ook kap". Arnold Manart, mét zijn schip van
74 stukken, op die banken stootte, en er met zijn gansche bemanning, op drie na,
het leven bij inschoot. Ook een fregat werd in die Octoberstormen nog op't strand van
Texel gejaagd, en zelfs Almondes admiraalschip, de Vrijheid, van 94 stukken, kon
slechts door 't kappen der masten het gevaar ontwijken, voor gaats te vergaan. Ook
dit jaar weder tot nederlandsch vlootvoogd benoemd, had hij echter, zich met den engel-
schen, Rooke, vereenigd hebbende, niets kunnen uitvoeren, daar de franschc Koning
door geldgebrek belet werd, een vloot in zee te zenden, en men er zich toe bepalen
kon toe te zien, dat,geen der kleinere smaldeelen, die werden uitgerust, den handel
hier of daar schade aanbracht. Tegen den overmoed der Duinkerkers, van welke
sommige zich op de zeeuwsche stroomen en tot voor de Willemstad waagden, werd
door de Algeraeene Staten, den 31®" Mei, een hooge beloöning toegezegd aan alle com-
missievaarders, die een fransch oorlogschip of kaper zouden opbrengen of te gronde
richten, waardoor zoo te Amster- en Rotterdam verscheiden inwoners schepen gingen
uitrusten, als vooral ook in Zeeland de commissievaart nog meer werd uitgebreid. De
zeeuwsche Staten hielden er buitendien wachtschepen op stroom, en zonden, onder
Kap^ Maarten Boom, eenige oorlogsbodems naar de vlaamsche kusten, die de fransche
kapers in toom hielden. In Holland waren door de amsterdamsche admiraliteit, in
't voorjaar reeds, twee kleine smaldeelen onder de Kap*»®. Schrijver en Van derDussen
uitgerust, die langs de hollandsche en friesche kust tot aan de Wezer kruisten, om
er den handel tegen de kapers te beschermen, en zich vervolgens bij het grootere
onder Van der Goes voor Duinkerken begaven. Jean Bart bleef daardoor lot Augustus
binnen, en aanvaardde eerst in 't begin van September met een achttal schepen, allen
strijd ontwijkende, de reis naar de Oostzee, om den Prins van Conti, voor wien men
op de kroon van Polen aasde, naar Dantzig te brengen
Inmiddels waren reeds sedert het voorjaar de vredesonderhandelingen tusschen de
verschillende belanghebbenden meer bepaald in gang. De verraderlijke afval van Savoye
had de partij der bondgenooten aanmerkelijk verzwakt, en moest hen te meer lot een
vrede doen neigen, die hun verschillende belangen zou waarborgen, en tot welken
ook Frankrijk zich bij toeneming genegen toonde. Van Stokholm waren de beraad-
' De Jonge, t. pl. bl. 537; verg. Topin, PJBwrope et les Bourbons, p. 86.
-ocr page 683-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
680
slagingen naar Den Haag overgebracht, waar Heinsius met den zweedschen gezant Liljeroth
in nadere verbinding trad, en hem op de hoogte stelde van 't vredelievend beloop der
geheime onderhandeling, tusschen Dijckvelt en Callières te Maastricht gevoerd Ook dc
Keizer gaf in November 1696 te kennen, dat hij Zwedens bemiddeling aannam, en
sloeg daarop Frankfort als plaats van bijeenkomst voor, nadat Koning Willem Frankrijks
voorstel, er Stokholm voor te bestemmen, als te ver uit de buurt had afgeslagen.
Doch ook 't eerste was hem nog te ver van Londen, en op zijn aandrang werd toen besloten
in Holland saam te komen, waar het - thans gesloopte - Huis van Nieuwburg ^
bij Rijswijk, de beste gelegenheid tot vreedzame onderhandeling gaf. Met zijne breede
oprijlanen, beide zijvleugels, en tal van ruime vertrekken, kon het allen betrokken
personen plaats verschaffen en hen behoorlijk uiteenhouden. De groote kamer aan de ach-
terzij werd voor de zweedsche afgevaardigden als bemiddelaars bestemd, wiens tevens
alleen ook de oprid door de steenen hoofdpoort, en de hoofdlaan in't midden, gegund
werd. Aan weêrszij van 't hout, door dezen gescheiden, waren echter twee bruggen
over de vaart, die er langs liep, gelegd, en over haar, door de zijlanen, de toegang
yoor de bondgenootschappelijke en fransche gezanten geopend. Rechts voor de eersten,
die ook in den rechtervleugel van 't huis in twee kamers naast de groote zaal ver-
gaderden, en nog twee andere vertrekken daar achter, aan dat der bemiddelaars
palende, ter beschikking hadden, om met dezen nader te spreken. Links, gelijkerwijs
voor de te Delft gehuisveste fransche gemachtigden, behalve Callières, Harlay en Crécy.
Van 's Keizerswegen kwamen de Graven van Kaunitz en Straatman, en de Vrijheer
von Seilern; voor Spanje Don Francisco Bernardo de Quiros, de Graaf van Tiremont,
en de Baron van Gaesbeek; voor Engeland, Pembroke, Villiers, en Williamson; en
voor de Republiek, behalve Dijckvelt, Heinsius, de amsterdamsche oud-burgemeester
Jacob Boreel, die echter nog vóór den afloop in Augustus verscheidde, en Willem
van Haren. Ook de Rijksvorsten en Kreitsen hadden hun verschillende afgevaardigden ^
en voor 't bemiddelende Zweden was Liljeroth gevolmachtigd. De zweedsche Koning
zelf kwam nog omstreeks een maand vóór de opening, den April, te overlijden ^
Den Mei, 's namiddags half vier, reed zijn gevolmachtigde, in een staatsiekoets
met zes paarden bespannen, de groote poort binnen, en volgden hem, langs de hun
beschikte toegangen, de verdere afgevaardigden, tot opening der onderhandeling. De
Keizer en 't Rijk wenschten daar niet zoozeer den nijmeegschen vtede in zijn nadere
« Carlsöü, Geschichte Schtuedens, t. pi. S. 600.
Door Frederik Hendrik gesticht, had er de Hertog van Nieuwburg den eersten ateen van ge-
legd. Voor den uiteripen aanblik, zie de prent bü Wagenaar, XVI; voor 't inneriöke
verg. nevensstaande afbeelding van de kamer, waar de vrede, 20 September, geteekend werd.
3 Hunne namen zie in den mrop. Meré. op dit halQaar, bl. 289. 1 Carlson, t. pl. S. 60b,
.DES VADERLANDS. 681
bepaling van den westfaalscben — gelijk Frankrijk reeds had toegestaan — als dezen
laatslen volstandig bij ten grondslag te zien leggen, en verlangden teruggaaf van den
ganschen Elzas, volledig herstel van Lotharingen, en schadeloosstelling voor de in den
jongsten oorlog geleden verliezen. Naarmate zij zelf zich minder van hun krijgsplicht
hadden gekweten, schenen zij slechts te meer voor zich te eischen De Republiek
en Engeland vorderden de erkenning van Willem IIl's koningschap, en hadden gaarne
in afwachting van den vrede een wapenschorsing tot stand zien komen, om verder
bloedvergieten te sparen; doch Frankrijk wilde daar niet van weten, en die erken-
ning slechts tot loon van den vooraf gesloten vrede toekennen. Het had dan ook ge-
zorgd, zijn troepen onder Catinat, Bouffiers, en Villeroy in de spaansche Nederlanden,
in Cataloniën onder Vendóme, te velde te hebben, en liet nu, in deze eerste onder-
handelingsmaand zelf, door Catinat het beleg voor Ath slaan, terwijl zijn beide mede-
maarschalken de bewegingen der bondgenooten gasloegen. Twaalf dagen na 't openen
der eerste loopgraaf, den 5®» Juny, bezweek de zwak bezette vesting reeds S en nog
vóór de helft dier maand, tastte Vendóme Cataloniës hoofdstad, het vroeger te vergeefs
belegerde Barcelona, te land en te water aan, en wist het, na een hardnekkigen
tegenweer van twee maanden, den 10® Augustus te bemachtigen. Tijdens het beleg
en kort na 't verlies van Ath, was er Koning Willem inmiddels, zekerheid van oorlog
of vreê verlangende, voor zich toe overgegaan, Portland, als zijn vertrouwde, opeigen
hand, van zijn legerkamp uit met den hem bekenden Bouffiers te laten samenkomen,
en had dit nu in beide volgende maanden een maal of wat met goed gevolg plaats
gegrepen. Zijn aanzien in Frankrijk was sedert Koning Jacobs jongste mislukking, en
de herovering van Namen , ten zeerste gestegen, en — als de Hertogin van Orleans reeds
in 't vorige najaar naar Duitschland schreef — «hoorde men hem overal als een meester,
een groot Koning, en waardig dat te wezen, roemen» ^ En wat dan ook Koning
Lodewijk zelf van zulk een openlyke erkenning terughield, was minder zijn per-
soonlijke, zeker evenzeer gevestigde overtuiging, dan wel zijn plichtbesef, als gast-
heer, omtrent zijn verongelukten beschermeling, en de uit zijn oogpunt verklaar-
682 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
bare scliroom, dezen onverbloemd en ontijdig Ie krenken. Hij liet er zich daarom, in
den loop der tusschen Bouffiers en Bentinck gevoerde onderhandelingen, nog vóór
't einde van July gaarne toe vinden, de reeds gegeven verzekering, dal hij 's Prinsen
van Oranje's vijanden niet zou ondersteunen, nog door een daaraan toegevoegd «zonder
uitzondering» te versterken, en verklaarde tevens ook, geen beroerte in Engeland, geene
partijen noch hun kabalen te zullen begunstigen. Hij liet voorts zijn verlangen, eene
algemeene vergiffenis voor Koning Jakobs aanhangers te zien afkondigen, met het
oog op de gevaarlijke gevolgen, daaruit te duchten, varen; gelijk Koning Willem
zijnerzijds toezei, in zijn Prinsdom Oranje geen Franschman huisvesting te zullen ver-
leenen, zonder voorkennis en instemming van Frankrijk. Na deze wederzijdsche over-
eenkomst nam hij nu op zich, de verdere bondgenooten tot het goedkeuren van den
door Frankrijk aangenomen grondslag over te halen; 't geen, na den val van^Bar-
celona, nog met te minder bezwaar gepaard gmg.
Tegen het einde der met hun gevolmachtigden daarover gehouden beraadslagingen,
kwam er, Saterdag, 17 Augustus, in den namiddag, te Amsterdam over Utrecht een
keulsche aak aan, met eenige vreemdelingen bemand, die echter, naar den weg gevraagd
hebbende, onmiddelijk naar Zaandam verder zeilden, om dit, na aan den oostzaner
Overtoom overnacht te hebben, den volgenden morgen om acht uur te bereiken. Onmid-
delijk zag men er toen in allerijl een lang, jong, en schoon manspersoon, in een rood
schippers wambuis en witte linnen broek, met een touw in de hand van boord sprm-
gen, om het onaanzienlijke vaartuig aan den waltemeeren. Die jonkman, met vurigen
oogopslag en schrandere gelaatstrekken, was niemand anders dan de nu 26-jarige
Tsaar — Cezar of Keizer — Peter van Moscoviën, die, door zucht naar praktische
kennis van scheepsbouw en nijverheid gedreven, zich met eigen oog en hand daar-
omtrent nader ter plaatse onderrichten kwam , hem in zijn ver gelegen rijk reeds door
navraag bij name kenbaar geworden. Sedert 1689 als alleenheerscher opgetreden, had
hij zich al aanstonds door zijn eigenaardig zelfstandige wijze van doen onderscheiden,
bepaaldelijk voor al wat Holland raakte zijn belangstelling getoond, zich met hoUandsche
kooplieden en koopvaarders zoo te Archangel als in zijn hoofdstad Moskou, in betrek-
king gesteld, in 1691 zich-o. a. bij den hollandschen resident Van Keiler, op zijn
Weêrlandsch gekleed te gast genood, en ook de vrouwen der kooplui daarbij willen
zien aanzitten S en zelf reeds herhaaldelijk de hand aan 't werk geslagen, om een of
ander vaartuig te timmeren. Na eerst vergeefs te land beproefd te hebben, de Tartaren
en Turken van den Krim met voordeel te bevechten, had hij, nu twee jaar geleden,
met hulp van uitheemsche scheepsbouwmeesters, een oorlogsvloot op de Don doen
gereed maken, en haar daarop de rivier af naar Azof doen stevenen, dit te land en
.DES VADERLANDS. 687
luig tegen de Turken te noopen, tegen wie hun Tsaar, naar de ook sedert steeds
gevolgde russische zegswijs, «in 't belang der Kristenheid» de wapenen voerde. Hun
levantsche handel bleef hen ieder ander dan een onzydig standpunt tegenover den
Turk verbieden, met hoeveel genoegen zij anders eiken zege der duitsche wapenen
begroetten , op de zijne, gelijk nog onlangs bij Zenta, bevochten. Daar had, in 't midden
der vorige maand, Prins Eugenius van Savoyen, die, uit Italië gekeerd, overdekei-
zerlyke troepen tegen de Turken gesteld was, hen, na een bloedigen strgd, geheel
verslagen. «Bei Zenta»,. ak de Duitschers zongen:
Bei Zenta war die grosse Sclilacht,
Darin er hat gesieget
Und auch den Freind zu nicht gemacht
Dass er ganz unterlieget.
So schreiet nun Victoria,
Ihr Brüder, laut mit Schallen!
Ein solcher Sieg, als hier geschah,
Der kunnt' uns recht gefallen:
In hundert Jahr Kein solcher war,
Als hier erworben herrlich gar;
Eugenius, der Held,
Vivat zum Sternenzelt! — '
Niets dus, dan wat vriendelijke woorden , van de algemeene Stalen kunnende erlangen,
nam het gezantschap, den 28®" October, in een plechtstatig gehoor afscheid, en keerde
naar Amsterdam terug. Zyn Tsaar had daar inmiddels zyn werkzaamheid voortgezet,
herhaaldelijk ook Zaandam bezocht, waar enkelen der zijnen zich, op zijn last, waren
gaan bekwamen, en gaf nu een luisterrijk feest, tot viering eener door ziyn leger
behaalde overwinning op de Turken en Tartaren, waarbij de leden der Vroedschap
en de voornaamste kooplieden «keizerlijk» — naar W^itsens uitdrukking — door hem
«onthaald» werden, en o. a. ook circassische volksdansen door eenigen uit zyn gevolg
zagen uitvoeren. In November ging hij drie dagen lang te Zaandam kermis vieren,
en joelde er lustig met de andere kermisgasten rond, die nu, reeds voldoende aan zijn
persoon gewend, hem minder schuw ook van hun bijzijn maakten. Tweemaal was bij
er echter, te water en te land, in die dagen, door zijn doldriftig bestaan, niet zonder
levensgevaar. Eens met zijn boeyer op de Achterzaan, toen hij, tegen alle waarschu-
wing in, by een halven storm, hel zeil in top liet staan, zoodat hem een rukwind
omver sloeg, en hij en zijn beide scheepsmakkers zich slechts door ijlings op den
onderkant te klimmen konden redden; en eens, dat hij, een hardmalenden boutmolen
voorbij wandelend, met alle geweld den vang wou neêrlaten, en daarbij zoo onhandig
688 ALTxEMEENE CxESGHlEDENIS
te werk ging, dat hij er zicht haast een ongeluk en , tot zijn gerechte straf, een geduchte
schrobbeering van den ontstelden meesterknecht bij op den hals haalde. In December
wachtte hem te Arasterdam nog een eigenaardig pretjen: bij zag daar toen van de
pui van 't Stadhuis, uit het middenste venster, met ingespannen aandacht de onthalzing
van een paar tuchtboeven, wegens manslag met den zwaarde gestraft, aan Mn de vol-
gende maand scheepte hij zich, met een deel van zijn gezantschap, te Helvoetsluis naar
Engeland in, 't welk hij, bij een kort bezoek, den November in den Haag aan
Koning Willem gebracht, dezen toen zijn verlangen geuit had, te bezoeken, en
^an waar hem nu de Koning, luttel dagen later zelf uit Holland vertrokken, met
drie oorlogsschepen en een jacht liet afhalen. Tijdens zijn verblijf te Amsterdam had
hij den Patriarch te Moscou al spoedig van zijn wedervaren bericht gegeven, hem
meldende, hoe hij zich daar, «door Gods genade en zijn gebed, zeer wel bevond, en
het woord Gods tot onzen vader Adam gesproken — in 't zweet uws aanschijns zult
gij uw brood eten — volgde; wel niet uit noodzaak, maar om goede inrichtingen in het
zeewezen te maken, opdat hij, na volledige kennis in dezen opgedaan te hebben,
kon terug komen, over de vijanden des naams Jezus Kristus zegevieren, en doorzijn
bijstand de zich onder die vijanden bevindende Kristenen bevrijden. Dit zou» ~ gelijk
hij, «zich der zalige kerk en zijn gebed aanbevelende», besloot — «to't den laatsten
adem zijn wensch zijn» In Engeland bracht hij zijn meesten tijd aan de werven te
Deptford door, waar hem Evelyn zijn huis te Sayes Court inruimde ^ en de Koning
hem bezocht, gelijk hij dezen te Londen. Tweemaal het hij zich daar uitschilderen ^
en vond, in 't begin van Mei naar Amsterdam terug gekomen, twee fraaye vervoerjach-
ten voor zich afgetimmerd, die hij weldra onder een stevigen dronk feestelijk inwijdde,
om daarna als peter over twee nieuwgebouwde Oostindievaarders, op uitnoodiging dpr
Compagnie, te staan, dien hij de namen van Fetms en gaf, en aan wier boord
mede luidruchtig werd feest gevierd. Den 16- scheepten zich te Texel allen naar
Archangel in, die, ten getale van meer dan zes honderd, door den Tsaar voor zijn dienst
gewonnen waren, scheepstimmerlui, maste- en blokkemakers, ankersmeden, en andere
ambachts- en werklui, en met welke tevens velerlei modellen van molenwerken, weef-
getouwen, enz. naar Rusland werden meêgegeven. Vijf dagen later bracht de Tsaar
zijn afscheidsbezoek aan de Zaan, en vertrok den 24- met het gezantschap uit Am-
sterdam, om over Dresden en Weenen de terugreis te aanvaardend Zijn voornemen,
ook Itahë nog te bezoeken, moest hij opgeven om de ongunstige tijdingen uit Moscou,
waar 't gerucht van zijn dood verspreid was, en een oproer dreigde uit te bersten,
•Α
690 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
de opvolging waren uitgesloten. Bespeurende echter, dat de
Ihans onderhandelende bondgenooten voornemens waren, het bewind van dien inge-
drongen Prins tot een grondslag van den te sluiten vrede te stellen, zei hij, zich ver-
plicht te achten, het krachtigst verzet aan te teekenen tegen al wat met dien over-
weldiger van zijn troon mocht worden overeengekomen, verklarende dat alles bij dezen
voor nul en van onwaarde, en er zich noch zijn opvolgers aan gehouden. Men liet
hem verklaren en zich schriftelijk verzetten, doch zich zelf daardoor niet in zijn vrede-
handel stremmen. Men haspelde dien 20- alleen nog geruimen tijd over de volgorde
van vredesluiting, daar Frankrijk het niet met Spanje het eerst verkoos te doen, en
Engeland bezwaar maakte de rij te openen; tot dat Heinsius en zijn medegevolmach-
tigden eindelijk aanboden, de eersten te zijn, en hun vreêverdrag nu 's nachts te één
uur in de bemiddelaarskamer geteekend werd, waarop om twee en drie uur de onder-
teekening van die met Engeland en Spanje volgden. Bij den vrede tusschen de Staten
en Frankrijk werd bepaald, dat de Graaf van Auvergne, wiens Markgraafschap van
Bergen o/Z. door die Staten verbeurd was verklaard, daarin weêr hersteld, en het
door de O. I. Compagnie vermeesterde Pondichery aan Frankrijk teruggegeven zou
worden; dat het verdrag van 1679 tusschen Frankrijk en Brandenburg, en dal van
1696 met Savoye bevestigd werden; dat Zweden, en welke andere Vorsten en Staten
de fransche Koning binnen zes maanden na de bekrachtiging zou aangeven, indezen
vrede begrepen waren; gelijk de Staten hunnerzijds daartoe thans reeds aangaven de
koningen van Groot-Brittanje en Spanje, en al hun verdere bondgenooten, die binnen
gelijke zes weken den vrede aannamen, voorts de zes onroomsche Zwitsersche Cantons,
Genève en Neufchiitel, Sint Gallen, Grauwbunderland, en de steden Bremen en Embden
Zoo deze vrede onverhoopt verbroken mocht worden, zouden weêrzijdsche onderzaten
negen maanden tijds hebben, om hun personen en goederen elders te bergen. Een
later op den dag voor 25 jaar gesloten handelsverdrag herstelde de zaken van zeevaart
en koopmanschap op denzelfden voet als vóór den oorlog, en bepaalde voorts, dat
de ingezetenen der Vereenigde Gewesten in Frankrijk nergens zwaarder belast zouden
worden, dan de fransche ingezetenen zelf; dat zij met name uit de levant, in hun
eigen en in fransche schepen, alles naar Marseille en elders mochten brengen, zonder
het anders gevorderde recht van 20 ten 100; dat het verbod van 1687 op den invoer
van haring vernietigd was·, dat bij voorraad de lijst van 1667 op het betalen der
rechten gelden zou, doch, kwam men niet binnen een vierendeeljaars met een nieuwe
klaar, die van 1664 zou aangenomen worden; dat de weêrzijdsche onderzaten veilig
mochten handel drijven op plaatsen van elkaärs openbare vijanden, contrabande mt-
694 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
tot welstand en bcTordering van 't Gemeene Best, van deze Vereenigde Nederlanden in
't generaal, en van de goede ingezetenen van dien in het bijzonder, den 20®'' Sep-
tember dezes loopenden jaars, te Rijswijk in Holland gemaakt en gesloten was een
goede, vaste, getrouwe, en onverbrekelijke vrede, daarop wederzijdsche ratiEcacien,
den 25®" October waren uitgewisseld; dat, dien volgende, zoo ter zee, versehe wate-
ren, als te lande, in alle de landschappen en steden onder wederzijds ressort, mits-
gaders tusschen wederzijds volkeren en ingezetenen, alle acten van hostiliteit en
vijandschap moesten cesseeren en ophouden, na expiracie van de respectieve termijnen,
als met vier weken, te rekenen van den 21®" October — zijnde de dag van de ge-
dane publicacie in 's Gravenhage ~ en dus na den 18™ der aanstaande maand No-
vember , in de Oost- en Noordzee van Terneuze in Noorwegen af tot het einde van
't Kanaal; na den tijd van zes weken, en dus na den 2«" December eerstkomende
van het einde van 't Kanaal tot aan de kaap Sint Vincent; en na den tijd van tien
weken, en dus na den 30®° van dezelve maand, van de kaap St. Vincent in de Mid-
dellandsche zee, en tot aan de linie; en eindelijk na den tijd van acht maanden, en
dus na den 21®" Juny 1698, van en over de linie in alle plaatsen der wereld; en dat
zij derhalve expresselijk mits dezen een iegelijk bevalen, zoo onderdanen cn ingezetenen
van de geünieerde nederlandsche provinciën, als diegenen die onder Hunne onderdanig-
heid en gehoorzaamheid gezeten waren, de voorzeide vrede onverbrekelijk te onder-
houden, zonder daartegen iets te doen, op poene van gestraft te worden, als pertur-
bateurs van de gemeene ruste, zonder eenige genade, faveur, verdrag, of dissimulacie»
Een algemeene dank- en bededag was daarop tegen den 6®" November uitgeschreven,
met uitdrukkelijk verzoek, 's avonds dan tevens, «alomme teekenen van blijdschap
te willen toonen, met het luiden van klokken, vuren, lossen van kanon», enz. I
Daarin liet men zich dan ook in Den Haag, zoo min als te Londen, onbetuigd. In
den Vijver waren er twee schouwtooneelen, een voor Holland en een voor de Gene-
raliteit opgericht; op 't eerste, met groen omkranst en met de zeven schilden der
provinciën behangen, prijkte een tempel met vier eerepoorten, op welks koepel de
wapenschilden van Frankrijk en de Republiek waren aangebracht, en waar binnen
een Vredebeeld stond, met een onrust op 't hoofd, en een duif met den olijftak in
de rechterhand, terwijl de linker op een harnas rustte, en de voet allerhande krijgs-
tuig vertrapte. Op dat van Holland stond mede een tempel met een Vredebeeld, een
hoorn van overvloed in de rechter en een palmtak in de linkerhand houdende, terwijl
op de linkerzij van 't tooneel de hollandsche leeuw met de wapenen aller steden, en
m
.DES VADERLANDS. 695
op de rechter de hollandsche Maagd met lans en hoed prijkte* Beide tooneelen waren
-yan allerlei vuurwerk omgeven, en op een derde, wat achterwaarts in 't midden van
beide, vertoonde zich op een voetstuk het naamcijfer van den Koning-Stadhouder,
met een kroon er boven, en een degen en regimentsstaf er onder. De beelden van
Neptunus en Vesta, zee en land voorstellende, prijkten op twee andere voetstukken
aan weêrszij. Op den Vijverberg zelf stonden veertig stukken geschut, die, onder
't flikkeren van talrijke pektonnen en 't gelui der klokken, zevenmaal gelost wor-
den \ In rijm en onrigm liet zich voorts, op den kansel en elders, de blijde jubelkreet
van onderdaan en ingezeten hooren. Op den eersten vond zich met name de voor-
ganger der «weerlooze Doopsgezinden» te Amsterdam, Herman Schijn, geroepen, een
stichtelyk vredewoord tot de gemeente te richten, en ook daar buiten in druk te
laten uitgaan, als «een leeraar derzulken, die boven de rest der Kristenen in de be-
lijdenis van wraak- en weerloosheid uitmuntten, en zich nu reeds verplicht vonden , die
zalige tijden te beleven, op welke velen onder de gereformeerde Kristenen, achter-
volgens het profetisch Woord, met zooveel verlangen hoopten; tijden, in welke men
de zwaarden slaan moest tot spaden en de speeren tot sikkels. O, dierbare, ο geze-
gende vrede!» riep hg van geestdrift vervoerd uit, «wij verwelkomen u, ο Koninginne
der wereld, 't vermaak der stervelingen, en de baarmoeder van alle heil en zegen!
Door u hebben wy rust in onze dagen, lust in ons leven! Wat scheelt», liet hg er
met Kamphuyzens vloeyende Psalmregels op volgen:
Wat scheelt het twistig van het vredig! — Ik zie, met zielsgezicht,
De hergen eertijds woest en ledig, Van volle aren dicht:
Een weinig zal veelvuldig geven, Zoodat het dichte graan,
Door 't blazen van den wind gedreven, Een sterk geluid zal slaan:
Kecht als m'op Libanon de boomen Met groot gedruisch hoort gaan.
Wanneer de felle winden komen, En ruischen door de blaän.
Zoo overvloedig zal de vrede Zyn gaven komen biên,
Dat m'allenthalven land en steden Zal heil- en volkrök zien^.
De Eerwaarde Steverslooth, «dienstknecht van Jezus Kristus in de gemeente van
Kudelstaart», liet zich in versregels van eigen maaksel, van geen minder heilspel-
lenden inhoud vernemen. «Dit is», zong hij ^
696 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
~ . < -- ' . tl''
•» · ί, ' <■, ^
isiili
.DES VADERLANDS. 1701
en aan welke minachting gaan wij ons blootstellen! Is men onkundig genoeg in
's Roilings i'aad, om niet te weten, dat de Staten zich meer door een eervollen naam
dan door stoffelijke kracht handhaven? Zoo wy dien eenmaal verliezen, worden wg
een voorwerp Van minachting voor onze buren, gelgk vvy 't reeds van hun afkeer
zyn. Men zal ons over 't lijf gaan loopen, zonder dat wij een woord durven kikken.
Zie nu, hoever wg gekomen zijn: ik stel voor vast, dat er geen zoo klein Rgksvorstjen
wezen zal, dat zich voortaan niet met den Koning zal willen melen, die van zijn kant
steöhts te wachten heeft, dat de vrede niet langer zal duren dan de vijanden noodig
hebben, om zich in behoorlijken staat te stellen. Wij geven te schoon spel aan den
Keizer, dan dat hij zoü nalaten er gebruik van te maken. Wij sluiten een vrede, die
den Koning en 't volk onteerl, en ik vind geen termen om zulk een gedragslijn te
verklaren» Κ En toen, zij 't dan ook met behoud van 't gewelddadig ingelijfde Straats^
burg voor Frankrijk, die verafschuwde vrede gesloten was, moesten 't de drie fransche
gevolmachtigden ontgelden, en als zondebok dienst doen : «D'Harlay» luidde het
D'Harlay, Crécy, et Caillières Ont fait la paix;
Queis plénipotentiaires Vit-on jamais
Plus habiles que ceux-ci? — Charivari! —
Ces trois ministres habiles, En un seuljour,
Ont rendu trente deux villes Et Luxembourg ;
Α peine ont ils sauvé ParisI — Charivari®.
De volkseer vond er zich bitter door gekrenkt, en rekende Frankrijk verlaagd en
vernederd. Te vergeefs dat men 't gebeurde met den schijn van matiging en groot-
moedigheid zocht te dekken, gelijk b. v. Dangeau schreef ^, dat «de Koning Europa
den vrede schonk op de voorwaarden, die hy verkoos te stellen»; dat «hij de meester
was, en de vijanden zich geen van allen zouden kunnen weêrhouden, zgn gematigd-
heid te prijzen en bewonderen». Evenzoo beproefde ook Mevr. de Maintenon zich en
anderen een rad voor de oogen te draayen: «al die terug geschonken plaatsen» — schreef
zij aan de Gravin de St. Géran ^ — «hebben hier veel opspraak gewekt; men acht
het een soort van schande, terug te geven wat het zooveel moeite en bloed gekost
heeft te krijgen; mij dunkt het echter roemryk, terug te schenken, wat men genomen
heeft, mits men er slechts door geen overmacht toe gedwongen wordt; en deze stap moei
dan ook alleen aan 's Konings grootmoedigheid toegeschreven worden». Die Koning zelf
achtte zich verplicht, er meê het zijne over te zeggen, en onder 't volk te verspreiden,
In een schrijven van 12 November aan den Aartsbisschop van Parijs, droeg hij er
roem op, de vrucht zijner overwinningen aan de rust van Europa en de verademing
698 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zijner onderdanen opgeofferd te hebben: «de glans der grootste triomfen», zoo sprak
hij , «evenaart den roem niet van den ijver mijner onderdanen te beloonen, die allen , met
eenzelfde vuur en zonder zich ooit te verloochenen, hun goed en bloed voor mijn dienst
hebben veil gehad». In een tweede schrijven - een kleine twee maanden later uitge-
vaardigd — zocht hij de voordeelen op te sommen, op de Duitschers door hem verkregen:
«Straatsburg, een der bolwerken van 't Rijk en der ketters, voor altoos aan mijn kroon
gehecht; de Rijn als grenswacht gesteld tusschen Frankrijk en Germanje, en — wat
mij wel het naaste aan 't harte gaat - de eerdienst van het ware geloof, door een
plechtig verdrag, bij de Soevereinen van een verschillenden godsdienst bezegeld; -- ziedaar
de voordeelen van den jongsten vrede!» ' Zelfs werd er een drietal gedenkpenningen
ter eere van den rijswijkschen vrede in Frankrijk geslagen, en ter verklaring vaneen
dezer luidde het: «de roemrijkste uitkomsten zouden den Koning niet naar den eisch
schadeloos stellen voor het verlies van een groot aantal soldaten en officieren, noch
voor de lasten, door de behoeften van den Staat gevorderd. Zijn begeerte om het volk
te verlichten deed hem dus het besluit nemen, niet alleen een deel der veroveringen,
die hij reeds gemaakt had, te laten schieten, maar ook die te verzaken, welke de
voortzetting van den oorlog hem nog beloofde. Deze vaderlijke teêrheid van Zijne Majesteit
scheen een bijzonderen gedenkpenning waardig, om er de herinnering van te ver-
eeuwigen» I IJdele grootspraak en uitvluchten, waardoor zich de nakomelingschap ook
in Frankrijk zelf niet liet doeken, in den vrede van Rijswijk slechts de eerste uiting
ziende van de verzwakking en 't verval des franschen Konings, en de gerechte straf
voor een oorlog, uit ijdele praal- en heerschzucht begonnen. «Overmatige eerzucht» -
als de levensbeschrijver van Lodewijks medeplichtigen krijgsminister zegt - «zelfvoldane
Hoogmoed, rechtschennis, willekeur, looze treken, bedrog, en geweld, alles had men
êP zich voor veroorloofd; doch vroeg of laat moest dat alles weer vergoed worden» I
fläd Koning Λ/Villem, met het oog op Duitschland en de hervormde kerk, ook niet zijn
igïfen eisch gekregen, hij kon met voldoening terug zien op de, bij den vrede , op
Ä.rijk behaalde voordeelen. Het had zijne rechten op den britschen troon moeten
Mteen, het meerendeel der veroverde steden weder moeten opgeven; het moest er het
^mttwen in zijn overmacht door geschokt zien, om dat niet wéér te herwinnen^, en
dgoöTOomsche staatsbeginselen in Engeland voor goed gehandhaafd en gevestigde
lias gniiii
88
-ocr page 702-Een nieuwe oorlogskiem. Onderhandelingen met Frankrijk over
't spaansche Bijksgebied, en fransche bemoeyingen aan 't spaansolie
Hof. Testamenten en dood van den Spaansclien Koning. Het groote
Verbond. Dood van Koning Willem III.
Wanneer de gulhartige Hertogin van Orleans, met hoeveel ongeveinsd verlangen
zij naar den vrede gehaakt had \ thans den oorlog betreurde, om de werkzame af-
leiding, die hij 't jonge Frankrijk van de slechte zeden der hoofd- en hofstad gaf,
zij zou, na maar al te luttel jaren, door een nieuwen krijg daarin voorzien vinden.
Met die zeden begon 't er anders steeds deerniswaardiger uit te zien, en de naderende
toekomst onder haar eigen oudsten zoon, den beruchten regent, zich reeds voor te
bereiden. «De tijd is thans wel gevaarlijk voor de jeugd», schreef zij 5 December van
dit jaar^, «en ze zou veel beter doen met eer te gaan bejagen in den oorlog, dan hier
te blijven om niets uit te voeren en zich aan het onordelykste leven over te geven,
waarvoor, onder ons gezegd, mijn zoon maar al te veel neiging heeft. Hy beweert
slechts in vrouwen en geen andere ontucht behagen te scheppen, gelijk die hier nog
meer dan in Italië in zwang is, zoodat hij meent, dat men hem nog loven en danken
moet; mij staat zijn gedrag echter gansch niet aan». Voor 't spel bepaalde men zich
hoofdzakelijk tot het homhre en lansquenei, en 't eerste vooral was in de mode. Dat
onder de nederlandsche heeren, uit de omgeving van den Koning-Stadhouder zoo te
Londen als te velde, in Den Haag en op 't Loo, juist niet de reinste zedelijkheid ge-
' Nouvelles Lettres de Mai'. la Duolem d'Orlems, p. 12. ' AM. p. 10.
-ocr page 703-700 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
hddTgTwerd, leeren ons de dagelijksehe aanteekeningen van zijn Secretaris, die ons
de platte werkelijkheid met de naaktste getrouwheid teruggeven. Oui de aanstekelijke
zucht naar 't kaart- en dobbelspel onder haar burgerij tegen te gaan, hadden de Heeren
van 't amsterdamsch gerecht juist in 't verleden voorjaar een paar vroegere keuren — uit
de jaren '81 en'92 - nog weder'vernieuwd, en daarbij gezegd, hoe zij, «zorg willende
dragen, dat hun ingezetenen en hun personen en familiën niet werden geruïneerd, zijnde
RepubUek en Stad daar ten hoogsten aan gelegen», bepaalden: dat niemand, wie
hij zijn mocht, zich met de tapneering geneerende, koffijhuis of drooggasterij houdende,
of wel zijn huis of kamers komende te verhuren, om daar gespeeld te worden, niet
en zou vermogen in zijn huis of kamers toe te laten of gedoogen, dat aldaar gespeeld
werden passedix, cinq-et-nove, rafelen, uitleggen, hassetten, pochen, herlan, tictahe,
bancofaUto, royal oake, of dierg. spellen meer; op de boete: voor de eerste reize van
/•200; voor de tweede suspensie van zijn neeringe voor een jaar; en voor de derde
reize zijn neeringe absoluut ontzeid te worden, tenzij hij konde bewijzen, dat in zijn
huis gespeeld waren de bovenstaande spellen tegens zijn wil en dank, als wanneer hij van
de bovenstaande boete bevrijd zou zijn. En opdat deze ordonnancie te beter achtervolgd
mocht worden, zouden de herbergie.r^, epp. geh^dpn zijn binnen den tijd van acht dagen,
in haar voorhuis, op een bordje geplakt te doen ophangen deze Keur en Ordonnancie
op de boete van /25. Van gelijken verboden mijne voorzeide Heeren, allen en een
ieder de bovenstaande spellen te spelen, 't zij in haar huizen, herbergen, enz. of
menige andere, op boete van ƒ 100. Bat oqIc niemand zou vermpgen aap iemand te
leen Ae geven eeqige penningen, die hij wi^t te zijn in gezelschap, gespeeld
wordt, hoe krachtige acte hij daarvan zou komen te nemen, op pene, op zoo-
danige aptp .qf obligacie, als uit spelen VQortkoxnepde, niet alleen geen recht gedaan zou
worden, m^ar men aan den leeneer of gever daarenboven kwam te verbeuren viervoud
hetgene hij, in maniere ^Is boven, geleend of gegeven had- Dat voorts met alle andere
spellen, hpe ze ook genaamd mochten zijn, bij de speelders, hoofd voor hoofd, bmnen
den tijd van een etrna=|l, niftt meer zou ge wpiinen of verloren mogen worden, dan vijftig
guldens, op boete van / 50Q, boven en behalve de pene, in de R^ur van 25 July
1681 yi^g^drukt. En opdat de boven genoemde ppellen, en het onordentelijk spelen
des te t)eier mochten geweerd worden, zouden diegenen, die daarover werden aan-
geklaagd, en bij den aanbv^enger geep vojkqpien t)ewijs kunnende aangebracht worden
zich wi^t e^dß g-ehopden zijn te zuiveren. Zullende de boven staande boete beheerd
worden: % topr den Heqr httPidofficief, % vopy den aanbrenger, en het resteerende
derde Jen behoevp v^n de Mmoezeniersarmen» Wie nu echter, hier te lande oi
I Amsterdam, Dy Jan Rieuwert., stadsdrukker en boekv. iu de Beursstraat, in 't Martelaars-
boek, 1697.
.DES VADERLANDS. 701
in Frankrijk, door den vrede tot leêgloopen gedoemd, aan spel of ontucht verslaafd
dreigden te worden, zouden zich voor dat gevaar reeds na betrekkelyk korten tijd
weer gevrijwaard vinden ^ daar nauw de eene oorlog gesusd was of een andere daagde
in 't verschiet reeds op; en zelfs had men zich met het oog op dezen, van verschil-
lende zijden, nog te meer gehaast, den vorigen uit de wereld te helpen vóór hij er
wellicht op 't onverhoedst mee samentrof.
Wijlen Koning Filips IV van Spanje had, vóór zijn verscheiden, den pyreneeschen
vrede indachtig, zijn tweede dochter, Margaretha, tot erfgename van zijn troon gemaakt,
en deze, met Keizer Leopold I gehuwd, haar eenigste spruit, Maria Antonia, haar
troonrecht nagelaten, die, op hare beurt, Keurvorst Max Emanuel van Beyeren hare
hand schonk, doch toen, even als hare moei van Frankryk, van haar uitzicht op de
fransche kroon, ten behoeve van haar keizerlijken vader en haar jongere stief broêrs,
had afgezien. Deze afstand, hoe uitdrukkelijk van hare zijde verklaard, kon evenwel
tegenover de woorden van Koning Filips' uitersten wil niet als geldig beschouwd wor-
den, en toen zij dus, nu vyf jaar geleden, in 't kraambed, dat haar sterfbed zon
worden, een zoontjen ter wereld bracht, ging op dit jonge spruitjen haar koninklijk
erfrecht over. Dat recht, met hun eigen belangen tegenover Frankrijk strokende, werd
daarom sedert ook door Koning Willem en de Algemeene Staten voorgestaan, en nu
op nieuw, na den oorlqg, met te meerder ernst in overweging genomen, als Koning
Filips' armzalige opvolger, de nu 36-jarige Karei II, het weldra zonder kroost dreigde
af te leggen. Koning Lodewijk toonde echter weinig lust zich daarin te schikken, en
had daarom reeds vroeger dezen en genen voorslag tot waarborg van Engeland en de
Republiek gedaan, over welken men evenwel tot geen bepaalde uitkomst geraakt was.
Thans zocht Koning Willem, om zooveel mogelijk alle botsing te voorkomen, een
voorstel tot verdeeling van 't spaansche Rijksgebied te doen, waarbij zoowel de fransche
en duitsche erfrecTiten, als de belangen van Engeland en de Republiek, in 't oog gehou-
den werden. Gelijk daartoe zijnerzijds in Maart '98 Portland, die hem bij de onder-
handeling met Bouffiers zoo goed gediend had, naar Parijs gezonden Averd, terwijl
van wegen de Staten Coenraad van Heemskerk, tot dusver te Weenen, en de Heer
van Odijk werden afgevaardigd; kwam in April uit Frankrijk de Lt.-generaal Graaf
van Tallard naar Londen, om het nadere te bespreken. Portlands verschijning, als
vertegenwoordiger en vertrouwde van een Koning, wiens naam men nog, vóór zoo
weinig jaren, met zooveel schimp en minachting in de fransche hoofd- en hoistad
begroet had, en wiens uitgeweken schoonvader in 't naburig St. Germain nog altyd
de koninklijk fransche gastvryheid genoot, gaf er lot menige vergelijkende opmerking
aanleiding. Hoe echter nu ook met onderscheiding bejegend, kon hij er den franschen
Koning niet toe bewegen, den uitgeweken koninklijken gast uit zijn nabijheid te
verwijderen. Hij achtte te kunnen volstaan met dc gegeven verzekering, geenerlei
SWS
702 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
oriderr^ zijnerzijds te ondersteunen; en e.enzoo wilde Tallard, op Koning Willems
uitingen in gelijken zin, van niets weten, en beriep zich op den beperkten lastbrief
hem gegeven. Het denkbeeld, den beyerschen Keurprins alles te doen erven, verwierp
Koning Lodewijks gezant - als van zelf sprak - verre; en Koning Willem wierp
daarop lachend het voorstel eener verdeehng op, waarbij den franschen Dolfijn, Lode-
wijks zoon, Spanje en Indien, den Aartshertog Karei van Oostenrijk, Antonia's
stiefbroer, het spaansch gebied in Italië, en den Keurprins de spaansche Nederlanden,
mits met goeden schutsmuur voor de Republiek tegenover Frankrijk, zouden toegelegd,
en Engeland en den Staten tevens Gibraltar en een paar andere plaatsen aan de middel-
landsche zee, tot bescherming van hun handel, afgestaan worden. Op dezen grondslag
werd vervolgens ook te Parijs de onderhandding gevoerd. Onderwijl echter het de
fransche Koning ook op eigen hand in Spanje werken, waar hij in 't vorige voorjaar
reeds den Markgraaf van Harcourt, met een breedvoerig vertoog uit zijne pen tot richt-
snoer, had gezonden, om Koning Kareis omgeving, gelijk dezen zelf, tot een troons-
vermaking aan zijn kleinzoon te winnen, waardoor alle verdeelingsplannen vervielen,
terwijl hij er tevens al de gevaren in had opgesomd, uit zulk een verdeehng voort-
spruitend. Den 24- February, en dus voor Portlands komst te Parijs, reeds te Madrid
Yerschenen, was Harcourt er onmiddelijk het terrein gaan verkennen, en zich met al die
personen gaan onderhouden, van welker aard en richting hem 's Konings verloog aan-
vankelijk reeds wat op de hoogte gesteld had, en onder welke vooral het hoofd van
'sKonings Raad, de Aartsbisschop van Toledo, Porto-Carrero, de Amirant van Castilie,
en de vroegere nederlandsche landvoogd Monterey, de hoofdrol speelden. Daarbij kwam
't er voor hem dan hoofdzakelijk op aan, den düitsch-keizerlijken gezant, Harrach,
in 't belang van den Aartshertog werkzaam, en door de Koningin gesteund, te weêr-
streven; terwijl Porto^Carrero daarentegen aan de spits der fransche partij stond.
Terwijl hij zich zoo in Spanje in 't uitsluitend voordeel van Frankrijk bezighield, was
men het te Parijs en Londen over de punten eens geworden, waarop in 't algemeen belang
de spaansche erfenis, bij haar aanstaande openvalling, van verschillende zijden aanvaard
κ -
zou worden. Daarbij zou Koning Lodewijks erfprins, de Dolfijn, de itahaansche landen
en plaatsen, op hel Milaneesche na, dat voor den oostenrijkschen Aartshertog bestemd
was de beyersche Prins Spanje en beide Indien en de spaansche Nederlanden erlangen.
Van' weerszijden beloofde men elkander, dit den 10-> October geteekend verdrag tol
op Koning Kareis dood geheim te houden, terwijl Koning Willem op zich nam, er
den belanghebbenden Keizer, die tot dusver mede buiten alle voorkennis gehouden
^ Ziehet in al zija omvang meegedeelde stuk {Mémoire pour servir d^instruetion au Sieur Marquis
ä^Marcourt) in Hippeau's inleiding op zijn Avênen^ent des ^ourlons au iröne d^Hspagne. Corre^von-
dance inêdite du Mar^ms d'Harcourt, etc. (Paris, Didier. 1875) I. ρ. XVII, ss.
5-ÄV .iLL____
-ocr page 706-.DES VADERLANDS. 703
was, in kennis van te stellen. 'Wel was toch van wegen de Staten, sedert de eerste
helft van Augustus, in plaats van Van Heemskerk, Hop weder als gezant naar Weenen
gekomen, doch slechts om over de maatregelen tot waarborging van den gesloten vrede
te handelen, en zonder in "t minst dit bijkomende netelige vraagpunt te beroeren
Daar allengs echter wat van de gevoerde onderhandelingen uitlekte, geraakte er Hop
tegenover de oostenrijksche Staatslieden, Kaunitz en and., niet weinig door in verlegenheid.
Zij drongen hem hun mee te deelen, wat de Republiek en Engeland omtrent de erf-
opvolging in Spanje dachten, Heten zich niet door hem uit het hoofd praten, dat er
een verdrag daaromtrent gesloten was, en beklaagden zich. ten zeerste over 't gebrek
van vertrouwen in den Keizer, waarvan men daardoor blijk gaf. Hop zelf achtte dat —
naar zijn schrijven aan Heinsius — des te gevaarlijker, als, gelijk inderdaad het geval
was, én de Staten een deel van hun krijgsvolk met het oog op den vrede hadden
afgedankt, én vooral hel engelsche Parlement zich voor een gewapenden vrede geheel
onwillig toonde, en zijn troepen tot slechts 7,000 man had teruggebracht; terwijl Koning
Lodewijk, die toch altijd maar «een gepleisterde vrind» mocht heeten, er een ander-^
half honderd duizend op de been hield I Den engelschen Koning was deze krijgsschuwe
houding van 't Parlement hinderlijk genoeg; te meer daar men, in zyn eenzijdigen vrede-
drang, niet aarzelde, hem zelf voor zijn waarschuwenden raad tot voortdurende wapening
van eerzuchtige plannen te betichten. Reeds in 't begin van 'tjaarhadhij bij den Raad-
pensionaris zijn hart omtrent die gevaarlijke kortzichtigheid uitgestort, «het niet anders
dan als een straf van den Hemel aanziende, die de goede menschen verblindde, en de kwade
hun oogmerk deed bereiken» I Toch begreep hij den Keizer nog altijd geen uitsluitsel te
moeten .geven, en duurde het tot in Maart 1699, eer men er toe overging, dezen,
op zijn herhaalde vragen, wat men in dit tijdsgewricht omtrent de spaansche successie
dienstig oordeelde, en op welke wijze men genegen zou zijn, hem daarin des noods
ter zij te staan, «in alle secretesse» — naar Heinsius' uitdrukking — «over die im-
portante materie» iets kenbaar te maken, en er met zijn raadslieden over in gesprek
te treden. Inmiddels had er dan ook een en ander plaats gegrepen, dat de geheele
vraag een ander aanzien gaf, en haar een nieuwen stand deed ingaan.
Niet minder dan in 's Keizers omgeving had men zich ook aan Η Spaansche Hof onte-
vreden getoond over de uit Holland — naar 't schijnt — overgebriefde geheime onder-
handeling met Frankrijk, en dit aanleiding tot een beraadslaging tusschen den Koning en
zijn Raad gegeven , die niet minder dan drie uur duurde , en tot een uiterste-wilsbeschrg-
ving van den eerste leidde, waarby hij — alle aanspraak van Frankrijk ter zy stellende —
den nu zevenjarigen Keurprins van Beyeren tot zijn algemeenen erfgenaam maakte. Een
' Zie Den Tex' Proefschrift, bl. 220. ^ g^g,
® Zie de woorden aangehaald bü Von Noorden, t. pl. S. 110.
-ocr page 707-704 algemeene geschiedenis
v;;;öog daa™ver door den transchen gezant ingediend en in 'l licht gegeten, beantwoordde
de Koning mondeling me, de niets zeggende uiting, dat „men niet alles gelooven moes,,
wat het publiek goed vond te verspreiden,, Slechts Weinig weken later intusschen.
den 8» February '99, kwam de jonge erfgenaam op 't onverwachtst te sterven, en
diende er dus, zoo in Spanje als elders, op andere wijs in de erfopvolging voorz.en
,e worden. Hop kreeg toen, in een schrijven van 24 Maart, die uitnood,g.ng to ge-
heime bespreking der zaak, en om den Keizersehen «in bedenking te ge,en, ot het
niet dienstig zou zijn, dat zij eenige opening deden van de maatregelen, huns ,nz,ens
noodig, zoo de Koning van Spanje kw.™ te sterven, of Frankrijk reeds v66r d,en
tijd iets te attenteeren; welke macht zij meenden dat zou kunnen saamgebrach wor-
den. om daaraan weêrstand te bieden, en welke werking zij zouden meenen, da de
te nemen maatregelen to, bereiking van dat oogmerk zouden hebben,. Toen deze
punten, na eenig tot niets leidend voorafgaand onderhoud, meer bepaaldeh,k ter sprake
kwamen, gaven de Keizerschen onbewimpeld te kennen, dat men voor den Aarts-
hertog thans op de gansche spaansche nalatenschap het oog had, en, met den bgstand
van zijn vrienden, daartoe alle krachten zou inspannen. Een daarbij voor de belangen
van anderen te verleenen waarborg was men van harte bereid te geven, onder u,t-
drukkelijk beding der vernieuwing van de in 1689 aangegane verbintenis. Intussehen
werd Hop ui, Den Haag verzocht, den Keizer over eene verdeeling te polsen waar
deze geen ooren naar bleek te hebben, doch over welke tussehen de zeemogendheden
en Frankrijk al aanstonds na den dood van 't Keurprinsjen onderhandeld
na veel over en wéér praten, in spijt van 's Keizers weerstreven ten
tot stand kwam, Zij werd in 't begin van Maart 1700 te Londen en m Den Haag
onder,eekend, nadat de Keizer, op Hop'snadrukkelijke verklaring, dat Konmg W.llen ,
„geen kans ziende om bij den oorlog meer dan bij dit met Frankrijk ontworpen ν -
gelijk te erlangen, er niet toe besluiten kon, in een zoo lichtvaardigen oorlog te tre-
den·. en Jat, als de Keizer de hierbij door Frankrijk gedane aanbiedingen n>et aannam ,
„e^ zieh zonder hem zou moeten verdragen, ook al ware 't °P f"
voorwaarden»;-nadat die Keizer daarop, na eenig '
laatstelijk aangenomen houding bemoedigd, ge.veigerd had, zich daarbg
De spaansche Koning toch, verbolgen over al d.e onderhandeUngen " J
niet vervallen Rijksboedel, had zijn gezanten in Engeland en Holland ^ana en D
Quirns, gelast, er verzet tegen aan te teekenen; een last, doo. C-ales e
1 hem en onvoegzaam volvoerd, da. hij er te recht de --Uvaar^. g de »J
ring meé wekte. In zijn bij den Secretaris va,> Staat ingeleverd -^^·
hij de omtrent Spanje gevoerde onderhandeUngen een met de natuurhjke en goddehjk
1 . -
ri^ ν·-.··
? Zie by Harcourt, t. pl. p. LXV.
7'
-ocr page 708-.DES VADERLANDS. 705
wetlen strijdig bedrijf, tegen 't welk hij zich van den Koning op het Parlement, den
adel, en 't geheele volk beriep, en dat hij daarom voor de beide Huizen dreigde te
brengen, zoodra zij weer samen kwamen Κ Hij had zeker niet zoo boud gesproken,
wanneer hem niet de houding van 't Parlement tegenover den Koning, in den laatsteo
tijd, daartoe had aangemoedigd. Ook in Frankrijk wist men van deze te spreken, en
toen ^de B". van Wassenaer zich daar eens had laten ontvallen, dat Koning Willem
Stadhouder van Holland en Koning van Engeland was, had hem een engelsch Heer
toegeduwd: «zeg Hever dat hij Koning van Holland en Stadhouder van Engeland is».
Ja, hernam Wassenaer, wanneer men 't van de zij van't gemoed beschouwt; want hij
voert in Holland in aller hart gebied, en dat wilt gij dus waarschijnlijk te kennen
geven. «Neen», hervatte de Engelschman, «ik bedoel het kort en goed: hij is heer en
meester in Holland, maar niet in Engeland; want daar heeft hij een Parlement, dat
hem weet te kortwieken, als hij te ver gaat» I Het Parlement kreeg echter de zaak
niet in handen; 's Konings raad van beheer, in zijn afzijn met het bestuur belast —
een negental, waaronder Montague, en de weder met hem verzoende Marlborough —
zond hem Canales onberedeneerd geschrijf terstond naar 't Loo, waar hij zich thans
bevond, over, en hij gaf toen onmiddelijk van daaruit last, hem onverwijld uit het
land te verwijderen, gelijk zijnerzijds de engelsche gezant uit Spanje teruggeroepen
werd I Minder onverantwoordelijk had zich De Quiros uitgelaten; hij gaf slechts zijns
Konings uiterste bevreemding te kennen over de berichten, hem van die onderhan-
delingen toegekomen, welke hij thans te minder aan de order achtte, als Z. M. nauw-
lijks 38 jaar oud en weder goed gezond was; terwijl, mocht het der Voorzienigheid
ook al behagen, hem kinderloos te doen verscheiden, geen uitheemsche mogendheid"
toch zich het recht kon aanmatigen, de erfopvolging in zijne Staten te regelen; gelijk
de Koning zelf het onredelijk zou achten, dat in andere te willen doen; dat hij dus
ook vast besloten had, zich tegen alle verdragen te verzetten, door die andere mogend-
heden in 't leven geroepen, en die onvermijdelijk tot een oorlog moesten leiden. Daar
echter beiden, Engeland en de Republiek, er belang bij hadden zulk een onheil te
voorkomen, mocht hij ook vertrouwen, dat zij, meer nog dan iemand anders, er hun
werk van zouden maken, ze te niet te doen, zoo ze reeds bestonden, of anders te
zorgen, dat ze nimmer tot stand kwamen Het voorzittend lid der Staten weigerde
ondertusschen dit bezwaarschrift aan te nemen, en oogstte de goedkeuring der Staten
706 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
op die «eigering. De.eD bepaalJen dit geen vertoogen van eenig spaansch Staat-
dienaar te doen, .oolang niet het geschil omtrent Schonenberg» behandeling te Madr.d
geheel vereffend was; en hoewel daarop De Qüiros een nieuw vertoog ontwierp, waann
hij te kennen gaf, dat men hen. geen gehoor mocht weigeren, daar hij aU Komng
Kareis gekant erkend was, nam men geen kennis van zijne weérspraak, en het hem
rustig praten. i τ\ iG'
Het in Maart '99 tot stand gekomen vcrdeelingsverdrag hield in, dat de Dolhjo,
na Koning Kareis kinderloos verscheiden zou krijgen: Napels en Sicilië, de verdere
vroeger bepaalde italiaansche plaatsen, het landschap Guipuscoa, op d.e plaatsen na,
die aan de andere zij der Pyreneên in Navarre, Alava, of Biscave lagen; voorts
Lotharingen, ter vergoeding van 't Milaneesche, dat aan den lotharingsehen Hertog
.OU worden gegeven, met uitzondering van het den Prins van Vaudemont weder lerug
te geven Bische; dat Spanje mei al het verder daartoe behoorende gebied aan den
Aartshertog Karei van Oostenrijk zou komen; dat dit verdrag, onmiddeli,k na zgn
bekrachtiging den duitscheo Keizer zou worden aangeboden, en wilde hg er binnen
drie maanden, of vMr 's Konings dood binnen dat kwartaal, niet intreden, men zich
voorbehield, dien Aartshertog door een ander Vorst te vervangen. Bij een afzonderlijk
punt was nog bepaald, dat de Koning van Spanje, ook al wilde hij 't verdrag niet
aannemen, toch belet zou worden, eenige sterkten in het deel van den Dolfijn te
slechten; en in een geheim punt stond nog vermeld, dat zoo de Hertog van Lotha-
ringen weigerachtig mocht blijken, zijn landvoor 't Milaneesohe af te staan, dit laatste
6f aan don Keurvorst van Beyeren zou komen, mits Luxemburg en Chimay nog aan
den Dolfijn werden geschonken, öf aan den Hertog van Savojen, mits hij Bizza en
Savoye aan dien Dolfijn afstond. Ten slotte werden den Keizer nog twee maanden na
Koning Kareis afsterven vrijgelaten, om zich omtrent de aanneming te verklaren.
Die Keizer kon zich voor 't oogenblik te gemakkelijker weigerachtig toonen om
in dit verdrag te berusten, als hem in 't voorjaar door 't beëindigen van den turkschen
oorlog een groote last van den hals genomen was. Onder bemiddeling van een neder^
landsch en een engelsch gevolmachtigde - den te Constantinopel opgegroeiden Jac b
Colyers, en den reeds meer ervaren en bedaagden William Paget -
van Garlowitz ruim twee maanden lang over dien vrede onderhandeld, bij welken de
Turken tot Temeswar en Belgrado teruggedrongen werden, »
bergen en een deel van Slavoniën werd toegekend, en ^^
weging in deze streken met luister kroonde Zoolang mogelijk
"Τ—
li
-
vJ^,
tpo-pnnvpr Hnn van een beslissend antwoord op de hem voorgelegde verdeelmgs )ep
gen, en maakte tot den laatsten dag toe van de hem vergunde drie maanden gebruik,
Aid. bl. aó. ' Zie Araetha ^rim Eugen, I. S. 119 ff.
-ocr page 710-.DES VADERLANDS. 707
om toen met een bepaalde weigering te eindigen. Slaagde Hop niet in het hem
aan 't keizerlijke Hof ten dezen opgedragen pogen, hy was even min heel gelukkig in
'tgeen hij van het «bigotte» staatshoofd, tot verbetering van den toestand zijner on-
roomsche onderzaten in verschillende streken, gedaan zocht te krygen, met het oog
vooral op de hen rakende bepaling van den rijswijkschen vrede. De invloed der Jezuïten
werkte uiterst ongunstig op hun omstandigheden, en Brandenburg en Saksen hadden
in Silezië o. a. niets anders voor hen gedaan kunnen krijgen, dan dat het hun ver-
gund werd, het land, zoo zij verkozen, te verlaten. In Hongarije was de Kardinaal
Collowitz, als primaat, met den hartstochtelijksten ijver voor de uitbreiding van *t roomsche
geloof, en de onderdrukking van 't onroomsche, werkzaam. Hy en zijn aanhang be-
riepen zich daarbij op een dubbelzinnige uitdrukking van het staatsstuk, bij 's Keizers
kroning als Koning gegeven. Men verstoorde er der Onroomschen eerdienst, verdreef
of kerkerde hun leeraars, ontnam hun kerk en scholen, dwong hen zooveel mogelijk
«in te gaan», en perstte hun bijdragen voor het onderhoud van den roomschen kerk-
dienst af; en tegen dat alles verkreeg Hop niets dan goede woorden en fraaye belof-
ten van den Keizer, die zich anders zeer erkentelijk zei te betoonen voor de voor-
komende wijs, waarop de Staten den door hem aanbevolen Bisschop van Ancyra zijn
reis naar Oostindiën, door hun invloed bij de Compagnie, gemakkelijk hadden gemaakt,
en hem haar werkdadigen steun verschaft. Op 't verzoek der hongaarsche Protestanten,
hun door Hop kenbaar gemaakt, lieten de Staten, door nederlandsche Godgeleerden,
een onder den naam Dilemmata door Kollowitz, als Nieuwjaarsverrassing, in 1699 in
't licht gegeven bestrgding der hervormde kerkleer, weêrleggen, en die weêrlegging
in Hongarije verspreiden; 't geen evenwel Kollowitz niet weêrhield, met het volgende
nieuwjaar een rondgaanden brief tot de hongaarsche bisschoppen te richten , om ze tot
uitroeying van 't onroomsch geloof op te hitsen. Hoe krachtig Hop daar in de vol-
gende maand verzet tegen aanteekende , en op de ten uitvoerlegging van 's Keizers hem
toegezegde meer verdraagzame,bepalingen aandrong, hij bracht er weinig of niet meê
te weeg. Thans was ook het aan de turksche schatplichtigheid ontheven Zevenbergen,
met zijn honderdduizend Protestanten — talrijker dus dan eenige andere gezinte —-
onder keizerlijk beheer gekomen, doch had er helaas! voor zijn godsdienstvrijheid alles
behalve bij gewonnen, daar men ongelukkig verzuimd had, bij den Carlowitzervrede
een bepaling in hun voordeel op te nemen. Colyers pogen, om na de sluiting nog een
verklaring van den Turkte verkrijgen, waarbij hij ronduit te kennen gaf, de door hem
den Zevenbergers gegunde vrijheid van eerdienst ook van den Keizer voor hen onder-
steld te hebben, stuitte op't aarzelen van zijn medebemiddelaar, die 't buiten Koning
Willem's voorkennis niet op zijn verantwoording wilde nemen. Daardoor was de geschikte
tijd verloopen vóór men er gevolg aan geven kon, en moest Hop zich dus ook hier lot
vruchtelooze klachten bepalen. Persoonlijk ervoer hij ten slotte zelf nog een kenschetsend
.
708 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
staaltjen^^^^TaeiT^aagzamen geest der roomscbe gezagvoerder^ en hun dienaren in
de keizerlijke hoofdstad. Den 20- April in zijn koets een ridjen gedaan hebbende
door hare omstreken, kwam hij in hel terugkeeren aan de poort een ommegang met
den heiligen ouwel tegen, en zag zich niet alleen gedwongen daarvoor stil te staan,
maar werd ook door de begeleidende soldaten genoodzaakt om uil zijn rijtuig te stappen,
en — als hij 't, in zijn onroomsehen weêrzin, in zijn schrijven aan de Staten uitdrukte —
«voor God te eerenwat geen God is». Daar zijn klacht aan den Commandant niet ge-
baat had, vond hij zich genoopt hun ondersteuning in te roepen, om tot zijn goed
recht te komen. Wel had men hem verschooning voor 't gebeurde gevraagd, en de
soldaten zelfs tijdeiyk gevangen gezet, met voornemen, hen na een ernstige verma-
ning te ontslaan. Doch hy hield zich daarmeê niet tevreden, te meer daar de hon-
gaarsche Primaat den gevangen krijgsknechten zelfs tien ducaten tot belooning en aan-
moediσing gezonden had, met dat gevolg, dat vervolgens ook de Holstein-gottorper
gezant op gelijken trant bejegend werd, gelijk reeds vóór Hop den deenschen iets
soortgelijks overkomen was. Op zijn onverdroten aandrang gingen de Staten er toen
eindelijk toe over, den oostenrijkschen gezant in Den Haag, Von Goess, met sluilmg
zijner kapel voor de haagsche Roomschgezinden, te bedreigen, zoo hun vertegenwoor-
diger geen voldoening werd gegeven, en werd nu den betrokken soldaten een straf
opgelegd, hun op Hop's bede vervolgens kwijtgescholden, doch levens ook den bezet-
angstroepen in 't algemeen een dagorder voorgelezen, die 't aanhouden aller gezan-
lenkoetsen ten strengste verbood. Weinig dagen later bracht hij den Keizer zijn af-
scheidsbezoek, en keerde naar 't vaderland terug, om er het hem reeds den 3-
December van 't vorige jaar opgedragen ampt van Thesaurier-generaal der Repubhek te
aanvaarden, dat door den dood van Van Beverninghs opvolger, Coenraad Burgh, was
opengevallen
■
__
Terwijl Hop aldus met den Keiler te Weeoen onderhandeld had;, en Kon.ng
Willem .ich te recht bij Heinsius over de besluitelooze houding der oostenrijksche
staatslieden deed beklagen, had de meer voortvarende Harcourt aan 't spaansche Hof
„iet stil gezeten, en er de transehe belangen een goeden stap voorwaarts gebracht.
Hij had er, sedert den dood van 't bejersche prinsjen, dezes voorstanders voor weten
le winnen, zich mei den Aartsbisschop, door zijn kanonnik Urraca, .n na,Ier be-
trekking gesteld, en hem geheel ten gunste van Frankrijk gestemd gevonden. Met
medehulp van een drietal invloedr^ke raadsleden, had die Aartsbisschop toen den
Koning, die nog tusschen Oostenrijk en Frankrijk bleef weifelen, voor het laatste
gewonnen, en bem zich in dit voorjaar aan de taak doen wijden, een w.lsbescb.k
king op te stellen, overeenkomstig de franschgezinde gevoelens der meerderbe.d
.i.
3 ·
'ρ
1 Verg. Den Tex' Proefschrift^ W. 255 en vv.
-ocr page 712-.DES VADERLANDS. 1713
den Staatsraad. Koning Lodewijk had dan oók zijn verdeelingsverdräg meer op het
touw gezet, om zijdelings des te beter nog in Spanje voor Frankrijk te werken, door
het tegen Oostenrijk in te nemen , dan om dat verdrag immer lot werkelijkheid te maken
Wat De Quiros voorts van Koning Kareis welstand mocht hebben opgegeven, het zag
er met zijne gezondheid maar al te slecht uit. Zijn artsen waren 't er geheel over
eens, dat hij aan vallende ziekte leed, daar hij door toevallen gefolterd werd, die hij
een kwartier uurs te voren voelde aankomen, en die hem, door hunne afmattende
zenuw beroering, hoe langer zoo meer verstompten ^ Harcourt vond er dus ook geen
bezwaar in, als om allen schijn van persoonlijke bemoeying te vermijden, een reis
naar Frankrijk te doen, en het toezicht te Madrid een poosjen aan den hem onder-
geschikten Blécourt over te laten, Den Mei verliet hij Madrid, en droeg Koning
Lodewyk vervolgens zorg, van het nieuwe vcrdeelingsverdrag aan alle europeesche hoven
kondschap te doen , en zelfs den Koning van Spanje tot toetreding uit te noodigen.
De werking, die hij zich daarmee voorstelde, beantwoordde geheel aan zyn verwach-
ting: Koning en volk werden er ten zeerste tegen Oostenrijk door ingenomen, en ver-
langden, om dit te ontgaan, niets liever dan een franschen Prins tot den spaanschen
troon te zien roepen. Koning Lodewijk wist dan ook wel wal hij deed, toen hij een
onderhandsch aanzoek van Oostenrijk'', het den Aartshertog bestemde grfdeel met
dat van den Dolfijn om te ruilen, kortweg had afgeslagen, onder voorgeven, zich aan
den letter van 't verdrag te moeten houden. De arme spaansche Koning zocht, in
zyn verlegenheid bij den Paus heul, doch Porto-Carrero liet dien van Frankrijk weten,
dat hij steeds dezelfde gevoelens bleef koesleren, die hij den Markgraaf van Harcourt
had kenbaar gemaakt, en Lodewijk kon zich dus gerust houden. In een vergadering
van den spaanschen Staatsraad werd, in 's Konings tegenwoordigheid, de vraag der
troonsopvolging ter tafel gebracht, endoorden Aartsbisschep toen voorgesteld,'s Konings
tweeden kleinzoon, den Hertog van Anjou, daartoe te roepen. Zijn voorstel vond
algemeen bijval. De Paus raadpleegde eenige Cardinalen, en liet den Koning toen door
den tot hem gezonden Hertog van Uzeda antwoorden, «dat hij best zou doen zich aan
't advies van zijn Raad te houden, ais van 't beginsel uitgaande, voor de verzekering
der eenheid en volledigheid van zijn koninkrijk noodig»; een antwoord, waarvan
Koning Lodewijk onmiddelijk door een der Cardinalen onderricht werd. Koning Karei
maakte zich nu nog maar over één ding ongerust, of namelijk zijn broeder van Frankrijk
' Zie Hippeau's opmerking, naar aanleiding van De Quiros bericht in dien zin, I, Introducüon,
p. CXXIX, en II. p. 117, waarmeê dan ook Maeaulay's gissing (Cb. XXIV) vervalt, dat, had Oos-
tenrijk slechts toe willen tasten, de oorlog wellicht voorkomen waar.
' Zie het briefjen van Pater de la Blandinière. Avénement des Bourbons, I. p. 190.
' Door Von Sinzendorf te Parjjä gedaan, verg. Den Tex' Froefschrift, bl. 248.
710 aIgemeene geschiedenis
hel aanbod Diet weigeren zou; en Blécourt werd daarom aangezocht dezen te vragen,
of hij den spaanschen troon voor een zijner Kleinzonen zou aannemen, daar Koning
Kareis beslissing niet twijfelachtig was, zoodra hij zekerheid erlangde, zijn opdracht
niet te zien verwerpen. Lodewijk, hoe vast besloten op dit punt, wilde zich echter
niet zoo bepaald uiten, en gaf daarom Blécourt in last, zich in dat opzicht tot niets
voor hem te verbinden, vertrouwende, als zijne spaansche aanhangers, dal ook zonder
dat, en in spijt van den machteloozen weerstand der Koningin, alles wel gelukken
zou. Koning Karei, wiens toestand sedert het laatst van Augustus aanmerkelijk ver-
ergerd was, teekende eindelijk in 't begin van October een uitersten wil, naar Porto-
Carrero's bestel, door de Cardinalen San Estevan en Villagarcias, met medewerking
van Don Antonio Udilla opgemaakt, en waarin hij kond deed: dat hij «de beweeg-
reden erkende, waarop bet afzien van den spaanschen troon door de Donna's Anna
en Maria Theresia, koninginnen van Frankrijk, gegrond was, als die de vermijding
van de vereeniging beider kronen op één hoofd ten doel had; doch dat, die hoofd-
grond niet meer aanwezig zijnde, het recht van erfopvolging overeenkomstig de wet-
ten van zijn rijk aan den naasten bloedverwant verblijven moest, in geval God hem
kinderloos sterven het, en hij dus den Hertog van Anjou tot zijn opvolger verklaarde, en als
zoodanig hem riep tot de erfopvolging in al zijn rijken en domeinen zonder uitzonde-
ring; bevelende al zijn onderdanen en leenmannen hem voor hun natuurlijken Koning
en Heer te houden, en er hem zonder het minste uitstel het bezit van te verleenen,
na hem trouwens den eed te hebben afgevergd, de wetten, voorrechten en gewoonten
zijner rijken wél te doen in acht nemen». Daar 't voorts in 't belang van den vrede
der Kristenheid, van geheel Europa, en van de rust zyner rijken, het best was, dat
zijn koninkrijk altijd van de kroon van Frankrijk gescheiden bleef, verklaarde hij
nog, dat «zoo de Hertog van Anjou soms mocht komen te sterven, die van Berry»—
zijn jonger broeder; de oudste, de Hertog van Borgondiën, was voor den franschen
/ troon bestemd — «de spaansche kroon erlangen zou», en stierf ook deze, «de
Aartshertog van Oostenrijk, tweede zoon van den Keizer; mocht eindelijk ook deze nog
komen te overlijden, «de Hertog van Savoyen en zijne afstammehngen, zonder eenige
verbrokkeling of besnoeying van een koninkrijk, met zooveel roem door zijn voorouders
gevestigd». Een week of drie later, den voegde hij daar nog een codicil aan
toe, waarin hij zijn verlangen uitdrukte, dat zijn fransche troonopvolger met een
^^^ Aartshertogin van Oostenryk in 't huwelyk trad. Een Rijksraad; aan welks hoofd de
Aartsbisschop van Toledo stond, en waarin de Koningin, zoo zij wilde, mocht zit-
ting nemen, zou de zaken van 't land tot de komst van den jongen aanstaan-
den Koning en zijne mondig wording beheeren. Na den 21- verergerde zijn toch
reeds zoo zwakke toestand hoe langer zoo meer, en kon men hem weldra alleen
nog door 't drukken op zijn huid der warme ingewanden van versch geslachte lam-
.DES VADERLANDS. 711
meren — een edeler beslemming, dan de hopelooze levensrekking van dezen deer-
niswaarden kroontorscher waard — wat levenswarmte bg brengen, 's Avonds van den
29®® werd hem het laatste oliesel toegediend, en den 30^°, als laatste toevlucht nog
een spaansche vlieg aan de voeten en wat warm duivenbloed op 't hoofd gelegd, en
bracht liien 't zoo tot den November, toen hij, na 't verheffen der koorts,'s namid-
dags drie uur verscheidde Onmiddelijk werd nu een reabode naar Fontainebleau
gezonden, waar zich 't fransche hof toen bevond, om er van 's Konings afsterven en
testament kennis te geven. Daar, als ware dat.laatste een onverhoopt nieuwtjen, werd
een soort van raad belegd, en in dezen tot de aanneming besloten, van welke Koning
Lodewijk toen in een eigenhandig schreven aan de Koningin-weduwe en den Ryksraad
kennis gaf, met weemoedige hulde aan «de treffende blyken, by 's Koning dood,
van zijn rechtvaardigheid, zijn liefde voor zijn getrouwe onderdanen, en zyn nauw-
lettende zorg, om ook na zijn leven nog voor de rusl van Europa en 't geluk zijner
volkeren te waken», in dat Testament gegeven. «Van onze zg» — liet hij er op
volgen, «willen wij evenzeer tot een en ander meêwerken, om zoo aan 't volle ver-
trouwen te beantwoorden, in ons gesteld. Ons dus geheel naar de bedoelingen gedra-
gende, in zijn uiterste wilsbepalingen vermeld, zullen al onze zorgen daartoe strekken, om,
door een onschendbaren vrede en de volledigste verslandhouding, het spaansche koninkryk
op hel hoogste toppunt van bloei te herstellen, dat het ooit bereikte. Wij nemen voor
onzen kleinzoon, den Hertog van Anjou den uitersten wil van wijlen den katholieken
Koning aan. Onze eenige zoon de Dolfijn insgelyks; hg geeft zonder bezwaar de recht-
matige aanspraak van wylen de Koningin, zijne moeder, onze hoogsldierbare gemalin,
gelgk die onzer geëerbiedigde Vrouw-moeder, prijs. Wel verre van zich eenig deel van
dat rijk voor te behouden, oifert hy zgn eigen belang op aan de zucht, om den ouden
luister eener kroon te doen herleven, door den wil van wglen den katholieken Koning
en de stem zijner volken eenparig aan onzen kleinzoon opgedragen. Wij zullen dus
ook den Hertog van Anjou ten spoedigste doen vertrekken, om zijn getrouwen onder-
danen zoo ras mogelijk den troost te geven, een Koning te erlangen. Wg zullen hem
vermanen zich zijner herkomst te herinneren, en de liefde voor zijn land te bewaren,
doch alleen, om voor altoos den vrede en de volmaakte verstandhouding te handha-
ven, voor 't gemeenschappelijk heil onzer en zijner onderzalen noodig. Zij zgn altijd het
hoofddoel onzer wenschen geweest, en zoo het ongeluk der verleden tgdsoraslandig-
heden ons niet veroorloofd heeft, dat Ie doen kennen, wy houden ons overtuigd,
dat deze groote gebeurtenis den staat van zaken zal veranderen, zoodat ieder dag ons
voorlaan nieuwe gelegenheid zal geven, om onze bijzondere achting en welwillendheid
' Zie het omstandig bericht van zi)u laatste levensdagen en dood in BlécourtB schryven, bö Hip-
Peau, II. p. 292.
1716 aIgemeene geschiedenis
voor geheel het spaansche volk te bewijzen» Aan Blécourt schreef hij te gelijker
tijd: «gij weet, dat mijn voornaamste inzicht bij de regeling van't verdeelings verdrag
was, de rust in Europa te handhaven, en dat ook om die reden mijn zoon , de Dolfijn , er
in toestemde zijn wettig recht te laten varen, en zich met een deel tevreden te stellen.
Thans zie ik den vrede van Europa verzekerd, als ik het testament van wijlen den
Koning aanvaard; de oorlog is daarentegen zeker, zoo ik het afsla. Het recht van mijn
zoon is erkend; hij wil dat wel aan den Hertog van Anjou afstaan. Ook zou ik er
onverwinlijken afkeer van hebben mijn wapenen tegen een volk te richten, dat ik
hoogacht, en dat uit zich zelf de kroon aan mijn kleinzoon komt bieden. Deze over-
wegingen hebben mij tot het besluit gedreven, in den uitersten wil te berusten» ^
Hij beval hem voorts, den aartsbisschop persoonlijk zijn bijzondere «gevoeligheid voor
alle gedane stappen» te betuigen, «gewis alleen in het belang van het recht, den
godsdienst, en's volks welzijn ondernomen, zonder eenigen aandrang van zijne zijde» —
als hij niet aarzelde er aan toe te voegen - «en uitsluitend om aan zijn plicht te
voldoen; een gedragslijn, van zulke beginselen uitgaande, en zoo overeenkomstig zijn
verzaking en karakter, mag nimmer vergeten worden; zeg hem, dat ik er altijd aan
indachtig zal zijn, en den Hertog van Anjou het volkomen vertrouwen doen kennen, dat
hij in zijn raad kan stellen, en de erkentelijkheid, die hij hem schuldig is».
fr
Terwijl de zoo slechts naar vrede en rust voor Spanje en Europa strevende Koning,
in al deze fraaye betuigingen, zijn oppermachtig «ik ben de Staat» een grootmoedig
en belangeloos «ik ben de Vrede» scheen toe te voegen, liet hij daar toch onmiddelijk
de minder vreedzame verzekering op volgen, dat «zoo Spanje in eenig deel van zijn
Staten, waar 't dan ook zyn mocht, troepen of schepen noodig had», Blécourt Porto-
Garrero zeggen kon, dat «zijn krijgsmacht te land en ter zee steeds gereed zou staan
het bij te springen»; omdat «daar beider belang voortaan één zou zijn, ook raad en hulp
vereenigd moesten wezen». Hij zei het dan ook «zeer noodzakelijk te achten, voorzorg
te nemen tot behoud van 't Milaneesche en de Spaansche Nederlanden. Die Staten
toch, door vreemdelingen beheerd, waren voor 't oogenblik de meest bedreigde van
het Rijk, tenzij er maatregelen genomen werden, om ej 't gezag in handen der
Spanjaards te stellen». Duidelijker nog drukte hij zich, vijf dagen later, in een brief
aan Harcourt zeiven uit, hem herinnerende, hoe Porto Carrero, in den laatsten tijd
van Koning Kareis leven, er ook zelf reeds op had aangedrongen,! bei die landen aan
't bestuur van den Keurvorst van Beyeren en den Prins van Vaudemont te onttrek-
ken». Hij meende echter, dat men daar niet al te «onverhoeds» bij te werk moest
gaan, en men zelfs «van dien Keurvorst partij kon trekken, door hem de voortzetting
van zijn bewind in de Nederlanden nog voor eenige jaren voor te spiegelen, doch da
li '
' Zie zün brief van 13 November, aldaar, p. 297, s. ^ Aid. p. 293, 8.
-ocr page 716-.DES VADERLANDS. 713
het dan noodig zou wezen, den in beide Staten werkzamen spaanschen beampten
stipte bevelen te geven, om in 't geheim op 't gedrag van die Landvoogden te letten
en in 't algemeen de lieden van spaanschen bloede aldaar in staat te stellen , om de wer-
king der slechte bedoelingen van beide Landvoogden te verhinderen, zoo zg misbruik
wilden maken van de macht, hun door den Koning van Spanje verleend». Hij liet hem
daarom ook den Aartsbisschop met ronde woorden zeggen, dat, «zoo de Spanjaards eenigen
bijstand behoefden , om de uitheemsche troepen , waarvan de spaansch-nederlandsche ves-
tingen vol waren , daaruit te drijven , de daartoe vereischte hulp altijd gereed zou wezen».
Daar voorts «alleen door de belangen van 't Oostenrijksche Huis lange en bloedige oorlogen
tusschen Frankryk en Spanje ontstaan waren, en die beweegredenen nu een einde namen,
moest van alle kanten thans de vereeniging van Franschen en Spanjaards uitkomen; 't welk
vooral van belang was omtrent beider gevolmachtigden in 't buitenland, en met name
te Rome, Daardoor zou men, zoowel by de verkiezing van een Paus als in gewone
kerkzaken, groote dingen kunnen doen; en daar Spanje van 's Keizers zyde voortaan
slechts in Italië te vreezen had, zouden de italiaansche vorsten, van den bystand bei-
der kronen verzekerd, niet meer verlegen zijn over de partij die zij hadden te kiezen,
en zich zonder bezwaar tot behoud der Staten van dat rijk verbinden. Ook de Zwitsers
zouden dat doen, en hy liet dan Porto-Carrero ook door Harcourt weten, dat hy on-
middelijk na zyn besluit, het testament voor zijn kleinzoon te aanvaarden, den zwit-
serschen Cantons door den Markgraaf van Puisieux hel belang had laten voorhouden,
dat zij er bij hadden, hun bergpassen te bewaren, en den duitschen troepen den door-
tocht naar Italië te beletten, en hen zelfs doen aanbieden, de inlandsche krijgsknechten
te betalen, die zij daartoe bezigen zouden. Zóó heb ik gemeend»—schreefhy — «aan
de behoudenis der Staten te moeten denken, die van de spaansche kroon afhangen,
nu het gehcele spaansche volk myn kleinzoon als zyn wettigen Koning ging erkennen»
Wat het huwelijk van dien kleinzoon met een oostenrijksche Princes betrof, gelijk dat
door den overleden Koning gewenscht was, had Harcourt van Porto-Carrero te ver-
nemen, «of dat door het volk begeerd werd»; hij zelf had «volstrekt geen bezwaar
er in toe te stemmen; alleen zou 't dan voor 't geluk van den jongen Koning noodig
wezen, dat men onder 's Keizers dochters die uitkoos, wier persoonlyke hoedanigheden
hem het meest zouden aanstaan, zonder op de volgorde in jaren acht te geven; hy
vernam toch, dat beide oudste te leelijk waren, om den Koning van Spanje met een
van beiden gelukkig te doen leven» ^ Wat zyn mondigheid aanging, «daar die voor
' Avénement des Bourbons au Tróne d'Espagne, II. p. 308.
' Avénement des Bourbons^ II. p. 309. Wat later, 1 Dec., schreef hy, dat men van de houding
dea Keizers gebruik moest maken, om den Spanjaards een andere princes dan eene zijner dochters tot
vrouw te doen begeeren, ald. p. 343.
IVe deel, ge stnJc. 90
-ocr page 717-714 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
Aragon en dus ook voor Gastilië, op 14 jaar bepaald was, en de overleden Koning
in zijn 16« was, toen hij de regeering op zich nam, zou voor zijn opvolger, die bij
zijn komst in Spanje er 17 zou voleind hebben, geen raad van regentschap meer noodig
zijn, en kon dus de Rijksraad een einde nemen; intusschen kon Harcourt den Aarts-
bisschop de verzekering geven, dat hij altijd zijn raad zou volgen, en wel overtuigd
was, hij er geen beter kon ontvangen».
Aan Koning Willems gezant in Frankrijk had hij, door zijn minister voor 't bui-
tenland, den zoon van Colbert-Croissy, Markgraaf van Torcy, een vertoog doen ter
hand stellen, waarin hij ontvouwde: hoe door den uitersten wil van Koning Karei de
staat van zaken geheel veranderd was; en dat, zoo de fransche Princen de kroon wei-
gerden, nadat de katholieke Koning het recht van den Dolfijn erkend had, door de
Princen zijne zoons tot den troon te roepen, 's Konings onderdanen zich verplicht
zouden zien den Aartshertog gehoor te geven, en in zijn persoon de beschikkingen
van Zijne Majesteit te erkennen. Men zou dan, om het verdeeUngsverdrag ten uitvoer
te leggen, niet alleen steden, maar staten, ja gansche koninkrijken moeten overwel-
digen, een langen en moeilijken oorlog ondernemen tegen het in al zijn deelen ver-
eende spaansch gebied, door bondgenooten ondersteund, die bij de voltrekking van
dien wil belang hadden, en aan een Vorst onderworpen, dien hel als wettig zou be-
schouwen, daar eerstgenoemden hun recht hadden laten varen. Niets dat meer in
weêrspraak was met het gesloten verdrag, en tegen die gelukkige rust, welke de
fransche Koning zich voorgesteld had, met zijne bondgenooten te handhaven. Nam
Zijne Majesteit daarentegen het testament aan, dan werden de koninkrijken van Frankryk
en Spanje gescheiden, gelijk zij 't zoo lange jaren geweest waren. En het staatkundig
evenwicht, door gansch Europa begeerd, zou dan veel beter gevestigd zijn, dan indien
Frankrijk zich uitbreidde, door de spaansche grensstreken. Lotharingen, Napels, en
Sicilië, aan zich te trekken. Zijne Majesteit was daarom overtuigd , een schitterend bewijs
van zijn matiging te geven, door de gfoote voordeden af te slaan, die zijn kroon
door dat verdrag anders verkregen had, en omdat het door Haar genomen besluit, om
Spanje in zijn alouden luister te handhaven, het meest overeen stemde met het al-
gemeen belang van Europa». Terwijl hij den Koning-Stadhouder met dit schijnschoone
praatjen zocht te doeken, doch er hem zeker niet door verblinden zou, liet hij zich
over hem en de Algemeene Staten, in zijn schrijven aan Harcourt, op geheel anderen
toon en met geheel verschillende strekking, uit. «Ik heb» , schreef hij hem, «nog geen
antwoord kunnen erlangen op mijne mededeeling aan'den Koning van Engeland en
de Algemeene Staten; maar ik twijfel, of een zoo billijke schikking, als die van
wijlen den spaanschen Koning, hen verplichten zal, den oorlog te hervatten. Niet
alleen zouden zij er volstrekt geen voordeel van kunnen hopen, maar het zou gema -
kelijk vallen, den handel van beide volken een onherstelbare schade te berokkenen,
mm
.DES VADERLANDS. 715
daar de Koning van Spanje eendrachtig met my te werk gaal. Het welzijn van zgn
rijk zal eenmaal zelfs vorderen dat hg maatregelen neemt, om de Engelschen en Hol-
landers van den indischen handel uit te sluiten; doch het is nog geen tyd, dieper
in dit onderwerp door te dringen, en gy moogt er Porto Garrero slechts over spreken
als van een dienstige zienswys voor de toekomst, van welke zg al 't nut intusschen
bevroeden zullen als zij haar willen volgen. Gij kunt hem te gelijkertijd de onloochen-
bare voordeden doen opmerken, die de godsdienst uit de volledige verstandhouding
van myne kroon en die van Spanje zal trekken» Duidelyker kon de zich zoo vreed-
zaam veinzende Koning wel niet het onweêrsprekelgke doel van zijn gansche streven
doen uitkomen , om, in vereeniging met Spanje, den oppermachtigen baas in de wereld te
spelen, in staat en kerk , in Europa en Indien beiden. En Koning Willem noch Heinsius,
de Koning-Stadhouder en de Raadpensionaris, al kregen ze geen inzage van-dit ge-
heime schrgven, dat ons heden ten dage den ganschen toeleg openbaart, warén kortzich-
tig genoeg, om dat in de hunne niet ten volle reeds te bezeffen. Beider geheele staat-
kunde was er zoo vroeger als later op gebouwd, en ging van geen ander beginsel
dan 't lofwaardig weêrstreven van dit onder geveinsden vredekout verholen, zelfzuchtig
en verraderlijk bestaan uit. Voor 't oogenblik echter uitten zij zich nog niet, en of-
schoon den nieuwen spaanschen Koning niet openlyk erkennende, verklaarden zy zich
evenmin tegen hem. Slechts Oostenrijk verwierp, na de kennisneming, onmiddelgk het
spaansche Testament, en bereidde zich, thans van de Turken verlost, tot een oorlog
met beide testamentarisch verbonden rijken, om de spaansche erfenis 't zy te bemach-
tigen of te verdeelen. Lodewijk zelf had zich reeds op iedere uilkomst voorbereid,
en een leger aan de spaansche grenzen bijeen gebracht, dat onder bevel van Harcourt
zelf stond, en gereed was, om öf, zoo de Aartshertog was voorgetrokken, Spanje in
't fransche belang binnen te rukken, öf het tegen ieder te verweren, die het zijn
kleinzoon wou betwisten.
Die kleinzoon scheen — naar de ondeugende Hertogin van Orleans opmerkte ' —
«van nature als tot een Koning van Spanje bestemd. Hij zag daar» — als zg schreef —
«geheel naar uit, loech zelden, en was altijd in de deftigheid». Toen 't bericht van
zijn hooge bestemming naar Fontainebleau was gekomen, en men 't elkander daar
in 't oor fluisterde, hoorde zij hem — den 12®" November — by de jacht op een
smallen weg achter zich aankomen, en hield dadelyk stil, om hem voorbg te laten,
met de woorden: «ga voor, grootmachtig Koning! Uwe Maj^ ga voorb), zoodat hy er
gansch verbijsterd van opkeek, en zijn levenslustige jonger broer meende Ie barsten
van lachen. Den vorigen dag had hem zijn grootvader, terwijl hij in zyη kamer zat te
omberen, in 't geheim laten zeggen, dat hy Koning was, doch 't aan niemand mocht
' Aid. p. 309. « Zie haar schrijven van 13 Nov., bö Ranke, Irem. Qesoh. V. S. 85Q.
-ocr page 719-716 algemeene geschiedenis
oververtellen. Hij .ei Jan ook niets, maar sprong even op van vrengd, zette ..ch
toen wéér met de gewone deftigheid aan 't spel van de mode. en deed alsof hg van
niets af wist. Een paar dagen later had de plechtige voorstelling plaats. De Koning
liet hem toen 's morgens in .y« kaW»«' komen, zei hem dat hij «Koning van Spanje»
was ontbood daarop terstond den spaansohen gezant met alle voorhanden Spanjaards,
en dezen vielen hem nu te voet, kusten allen na elkander zijn hand, en stelden z,ch
daarop achter hem. Toen voerde hem de Koning «aar 't sah«, waar 't geheele Hof
biieen was, en sprak: «Hier, mijnheeren, is de Koning van Spanje, huldigt heml»
Algemeene toejuiching en handkus volgde, en de oude Koning noodde daarop den
jongen uit, «God te gaan danken en de mis te gaan hooren». Hij leidde hem aan z,jn
hand naar de slotcapel, en liet hem daar aan zijn rechterhand op zijn bidstoel naast z.ch
knielen Na de mis nam h'a hem meê naar zijn eigen kamer, waar hem zrjn be.de
broêrs toen kwamen bezoeken. Na den eten ging hij den Dolfijn, zijn vader, te Meudon
een bezoek brengen, die hem, tot zijn kinderlijke ontsteltenis, koninklijke eer bewees,
hem in 't voorvertrek te gemoet kwam, bij 't weg rijden tot zijn karos uitgelei deed,
en den volgenden dag een deftig tegenbezoek bracht. Hij had - naai 't zeggen der
Hertogin, die, in zijn deftigheid, graag wat met hem schertste - «tal van goede eigen-
schappen, een goed en gul hart, een afkeer van het liegen, en groole waarheids-
liefde beloofde een man van zijn woord te zullen worden. was medelijdend en kloek-
moedig, in één woord een waarlijk deugdzaam Prinsjen, van wien men, als hij een
gewoon edelman was, zou kunnen zeggen, dat hij een inderdaad eerlijk mensch was;
hij was veel minzamer dan zijn oudste broér, de Hertog van Borgonje, maar sprak
en loeeh weinig; slechts zij wist hem steeds aan de praat, en vaak ook aan't lach™
te brengen, dat hij anders aan den zooveel levendiger Hertog van Berry overliet». Zijn
grootvader zelf schelste hem, 15 December, in zijn aanbevehngsbriet aan Hareourt \
als «met de beste bedoelingen vervuld, en iemand die 't goede op prijs stelde, en t
ook volvoeren zou, als hij 't kende; aan die kennis ontbrak het hem echter .n veel
zaken· hij was weinig onderricht, en zelfs minder dan met zijn leeftijd overeenkwam.
Hij zou gemakkelijk te leiden zijn, wanneer Hareourt», bestemd, als franseh gezant,
hem vooreerst ter zij te slaan, «vau den aanvang af maar goed acht gaf, alle (ave-
rechtsche) indrukken, die men hem geven kon, te voorkomen. Daarop toe te zien zou dan
ook de grootste dienst zijn, den fransehen Koning voor't oogenblik bij hem te bewijzen».
Hü was toen nog niet in Spanje aangekomen, maar had loch den 4" reeds de
reis derwaarts aanvaard, door zgn grootvader, vader, en beide broêrs, zijn schoonzuster
van Borgonje, en de Hertog en Hertogin van Orleans tot Seau, door zgn twee broe-
ders tot aan de Bidassoa begeleid. Daar was, na·'t scheiden van hen, zijn vroegeren
--:
''ν
ι
» Avénement des Bourbons, t pl. p. 354;
.DES VADERLANDS. 717
hofmeester de Hertog van Beauvilliers, die hem op reis vergezelde, met de laak belast,
den Spanjaards, die om hem waren, kenbaar te maken: dat Koning Lodewijk, hun
zijn kleinzoon als vijfden Filips tot Koning afstaande, hun het kostbaarste en zekerste
onderpand van een voortdurende vereeniging zijner kroon en die van Spanje gaf; dat die
vereeniging de hechtste grondslag moest uitmaken van de rust van Europa en Spanje's
geluk; dat dit thans een Koning erlangde, die godsdienst, recht, en v^aarheid lief-
had; dat hij er zyn voornaamste roem in zou stellen die met hem te doen heerschen,
en dat de billyke lof, die hij van zijn onderdanen zou ontvangen, zou doen zien, dat
die thans aan den katholieken Koning geschonken, alleen gegrond is op de kennis
hem door de opvoeding van dien Vorst van zijn karakter gegeven». Beauvilliers zou
voorts wel niet verzuimen, dien Koning onderweg voortdurend in die zelfde begin-
selen te sterken, en moest hem tevens voldoende leeren inzien, dat hij slechts waarlijk
groot zou zijn, voor zoover hy de gevoelens van teêrheid involgde, voor den Koning,
zyn grootvader, en den Dolfijn, zgn vader, door zyn geboorte in hem geplant; dat
het koninkrijk van Spanje, zooveel Staten machtig, al zyn aanzien in Europa verloren
had door den ongelukkigen oorlog, dien het tegen Frankrijk had ondersteund; dat hy
nimmer vergeten moest, hoe de Koning hem gezegd had, zich zijn herkomst te herin-
neren, om altijd een nauwe vereeniging met Zijne Majesteit te onderhouden; dat de
teêrheid, die Zij voor hem heeft, en hij Haar verschuldigd is, dat evenzeer verlangt, en
dat het belang zijner Staten het vereischt. Hel voorbeeld eindelijk , door Zijne Majesteit
zelve gegeven, zal hem bij zijn regeering wel zoo voor den geest zyn, dat het vol-
staan kan, om hem de wyze te herinneren, waarop Zij alles door Haar zelve bestiert».
De zoo al aanstonds in deze begrippen opgekweekte en gesterkte jonge Koning
werd tot Bayonne door den tot Hertog bevorderden Harcourt te gemoet getogen, en
nam van daar verder de reis naar Madrid aan. Den 17®® February 1701 deed hij er
zijn intocht, en werd met groot gejubel ontvangen. Zijn weinig vurige geaardheid,
zijn tot traagheid neigend gemoedsgestel bleek weldra, hoewel hij aanvankelijk door
den voortvarenden Harcourt ter zy werd gestaan, niet bestand tegen den ontzenuwen-
den indruk van 't spaansche hofleven, en de geestdoodende werking zyner spaansche
omgeving. «We hebben hier», beklaagde zich dan ook een teleurgesteld Spanjaard
aldra, «een Koning die niet spreekt, een Cardinaal die niet hoort, en een President
van Castilië die niet wil» Tot overmaat van leed werd Harcourt weldra door een
ernstige ziekte getroffen, en genoodzaakt naar Frankrijk te keeren, waar hij ook na
zijn herstel verbleef, om den Koning een paar jaar later als Maarschalk te dienen.
Thans ried hy dien Koning, aan de dubbelzinnige houding van Engeland en de
' Don Francisco de Velasco, die zich te vergeefs met een verzoekschrift tot alle drie gewend
had (Avénemeni des Bourhons, I. p. CLX).
718 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
^Ig^mee^Staten, door een rechlstreekschen aandrang op hun erkenning van zijn
koninklijken kleinzoon binnen een bepaalden tijd, een einde te maken, en hun zoo
alle σelegenheid van voorbereiding tot een nieuwen oorlog te ontnemen Lodewijk wilde
echter niet zoo doortastend te werk gaan , en liever langs minnelijken weg geheel tot
zün wil komen. Den 16- November was door den franschen gezant in Den Haag,
Briord 's Konings berusting in den uitersten wil aan de Algemeene Staten kenbaar
gemaakt, en daardoor in de zitting van den volgenden dag tot een levendige woor-
denwisseling aanleiding gegeven. Deze had zich bij een volgende beraadslaging her-
haald om echter tot geen ander besluit te leiden, dan de machtiging van den Sta-
ten-gezant Van Heemskerck tot indiening van een bezwaarschrift aan 't fransche Hof.
Over 't algemeen was men er te weinig krijgslustig, om, met Heinsius en den
Koning-Stadhouder, aanleiding tot een nieuwen oorlog in 't gebeurde te zien, en dit
niet eer zelfs als een welkome uitkomst in de verdeelingsmoeilijkheden te beschouwen.
De Raadpensionaris zelf ^ gelijk hij aan den Stadhouder schreef- meende, dat
Oostenrijk nu zijn aanspraak in vollen omvang tegen de testamentarische fransche moest
doen gelden, en men het dan - overeenkomstig 't verbond van 1689 - met een
leger van minstens 70,000 man ondersteunen moest. Hij liet daarom ook al aanstonds
den Keizer opwekken, Italië binnen te rukken, om er zijn rechten te doen gelden,
en zich tevens door hechte verdragen met verschillende machten tegen Frankrijk te
versterken: «al de wereld», toch meende hij, moest «den Koning van Frankrijk
blameeren van nu zijn woord» ~ in 't verdeelingsverdrag gegeven ^ «zoo te hebben
gebroken» . .
Zulk een doortastende staatkunde was voor 't oogenblik evenwel nog weimg
naar den zin van zijne en vooral Koning Willem's verdere omgeving. «God geve»,
schreef hem deze terug, «dat ik het Parlement voor mijne denkbeelden winnen mag;
doch hoe noodzakelijk ik het achten mocht, met de minste gedachte, dat wij thans
reeds zouden kunnen aanvangen» ^ Op de herhaalde aanvraag van Fraiiknjk, Lode-
wüks kleinzoon als Spaansch Koning te erkennen, gaf men daarom ook slechts ontwij-
kende antwoorden, en zocht zich eerst met het gewicht der vraag en den tragen gang
van 't nederlandsche staatsoverleg te verschoonen; daarna -- in de tweede helft van
Jan 1701 - zich met het beroep op rechtstreeksche onderhandelingen met Spanje te
dekken. Koning Lodewijk, door zijn kleinzoon bepaaldelijk met het toezicht op zyne
belangen in de Spaansche Nederlanden belast, begreep inmiddels - tot groot genoegen
si
^ Zie .Un schrUven van 23 Dec. aan Torcy, , etc. II. p. 388, en verg. dat van 17 Jan.
1701, ald. p. in.
a Zie zflne woorden, aang. by Von Noorden, t. pl. S. 133.
3 Ald. S. 124.
-ocr page 722-.DES VADERLANDS. 719
van Harcourt ^ — daar handelend te moeten optreden. De Keurvorst \an Beyeren,
met Oostenrijk, sedert den dood van zgn zoontjen, op minder goeden voel, had er
onmiddelijk den nieuwen Koning erkend, en zich bij Frankrijk om handhaving in
zijne landvoogdij aangemeld. Met zijn beheer, dat den gemeente- en volksrechten alle
vrijheid liet, was men zeer ingenomen, en begroette met vreugde een gerucht, dat
hem reeds als zelfstandig beheerscher van 't Spaansch gebleven Nederland aangaf, t«r-
wgl men de noordnederlandsche bezettingstroepen in de grensvestingen — Bergen i/H.,
Ath, Charleroi, Namen, Luxemburg, Kortrijk, Oudenaarde, en Nieuwpoort — als
uitheemsche ketters schuwde, en steeds slechts als een noodzakelijk kwaad tegenover
Frankrijk geduld had. Die bezettingen gold dan ook Lodewijks eerste krachtdadige
handeling. De Maarschalk Bouffiers, als fransch gezant, had met den Keurvorst, gelijk
met zyn broeder, den Bisschop van Luik en Keulen, onderhandeld, en beiden bereid
gevonden, den franschen belangen in de hand te werken. En de Keurvorst-Landvoogd
gaf daarop den spaanschen bevelhebbers in die vestingen in 't geheim last, zich over-
eenkomstig de hun kenbaar gemaakte fransche bedoelingen te gedragen. Fransche
troepen waren reeds in genoegzamen getale aan de grenzen bijeen gebracht, en in den
nacht van 5 op 6 February zagen zich nu de noordnederlandsche bezettingsmanschappen
onverhoeds van hun post ontzet, en door fransche vervangen; terwijl zij zelf vervolgens
ten gezamenlijken getale van 22 bataljons, volle vrijheid erlangden, met wapenen
en bagagië af te trekken I Aan de europeesche hoven liet Lodewijk melden, dat deze
stap slechts een nieuw bewijs van zijn zucht tot vrede was, en in Den Haag hem
daarenboven als een natuurlyk gevolg der vertraging van de aangevraagde erkenning
voorstellen. Een week later sloot hij een verdedigingsverdrag met den Keurvorst van
Keulen, en in 't begin der volgende maand een dergelyk met dien van Beyeren,
den spaanschen Landvoogd, beiden onmiddelijk door Spanje bekrachtigd. Om, in
spijt der tegenovergestelde bedoeling van het Testament, den band tusschen dit rgk
en 't fransche nog hechter te maken, had hij, nauw een maand na Koning Kareis
dood reeds, den tot Spaansch Koning verklaarden Hertog van Anjou in zijn rang als
fransch Prins van den bloede, tusschen zijn beide broeders, de Hertogen van Borgondiê
en Berry, bij open brieven gehandhaafd, en zoo openlijk <le mogelijkheid verondersteld,
dat hij beide kronen eenmaal op zijn hoofd vereenigen kon ^ De Algemeene Staten,
ofschoon over een en ander luttel gesticht, besloten echter, om lijd te winnen, den 22®·^
February Koning Filips V van Spanje te erkennen, en de fransche gevolmachtigden
lot het houden van een mondgesprek in den Haag te verzoeken ; een verlangen, door
' Zie zön schrijven van 17 Jan. en 23 Febr. 1701, Avénementj etc. II, p. 433 en 498.
' Zie ald, p, 470, aant., en verg. Von Noorden, t. pl. S. 128.
' Zie aldaar, I. p. CLI.
720
',*· ' Ii- :
' > · -
' ' ' *
- >
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Koning LodewLjk .gnerzijds volgaarne ingewilligd. Hun gezant te Londen, de Heer
van Geldermalsen, lei toen bij 't Parlement een vertoog over, waarin hg daarvan
kennis gaf en Engeland tot deelneming en medewerking uitnoodigde Komng Willem
werd daarop tot onderhandelingen gemachtigd, die den vrede van Europa, en de
gemeenschappelijke veiligheid van Groot-Brittanje en de nederlandsche Repubhek be-
oogden Den 22- Maart ving het haagsche mondgesprek aan, in 't welk de welbe-
spraakte en sluwe Graaf van Avaux, in Briords plaats, als gezant van Frankryk, deel
nam doch van eene deelneming ook door den engelschen, Stanhope, eerst volstrekt
niets' weten wilde , en later slechts onder voorwaarde , dat alleen de nederlandsche belan-
gen besproken werden. De verlangde verwijdering der fransche bezettingen uit de spaansch-
„ederlandsche vestingen zei hij slechts voor het tijdstip toe, waarop de jonge Romng van
Spanje voldoende zou gewapend zijn, om zich zelf te verdedigen, en hij verwierp, met
™t vertoon van verbazing, de vordering der algemeene Staten, om in de dne belang-
rijkste vestingen - Bergen, Namen , en Luxemburg - die van Engeland, om in Oostende
en Nieuwpoort het recht van bezetting te erlangen. Op het laatste drong men intusschen
weldra niet meer aan , toen zich de oorlogschuwe meerderheid in het Lagerhuis tegen deze
bepaling had verklaard, en den Koning uitdrukkelijk slechts tot «voortzetting der onder-
handelinaen voor de veiligheid der Algemeene Staten gezamenlijk met dezen» gemachtigd.
Intusschen begon het in Engeland niet aan waarschuwende stemmen tegen Frank-
rijk« veroveringszucht te ontbreken, en wonnen dezen buiten 't Parlement allengs
meer veld. Een uitvoerig vertoog over «Engelands tegenwoordig belang», m dien
geest geschreven, zag van George Stepney's hand het licht, en in een Landschaps-
vergadering van Kent werd een verzoekschrift aan 't Lagerhuis ontworpen en daar
den 18- Mei ingediend, dat op samenwerking met den 's Lands heil bedoelenden
Koning aandrong, door hem de noodige geldmiddelen te verschaffen, om zijn bond-
genooten hulp te bieden vóór het te laat zou zijn. Met hoe luttel instemming door
't Lagerhuis ontvangen, en daar integendeel voor «ergerlijk , onbeschaamd, en oproerig»
uitgemaakt, terwijl de vijf overbrengers zelfs werden vastgezet, dierf dat verzoekschrift
toch zijn werking niet. Men verweet het Parlement, het volksrecht, om verzoekschriften
in te dienen, te miskennen, bracht de portretten van 't vijftal in prent, en ving aan
op hun gezondheid te drinken. Een krachtig vertoog werd daarop zelfs aan 'l Lager-
huis gericht, dat, «uit naam veler duizenden van 't goede volk, van Engeland», m de
sterkste bewoordingen het recht van dat volk staafde, om de houding van't Hms aan
zijn beter oordeel te onderwerpen: daar dat volk, aan 't welk het Huis zijn opdrach
ontleende, die ook weder terugnemen kon; terwijl onder andere grieven er bovenal
' ook de onwaardige behandeling van den Koning in werd aangegeven Nog een ander
1 Zie Ranke, GeschicUe, VI. S. 512, en verg. De Msiorie van de Kenüsche Petitie. 1701.
■n-M
.DES VADERLANDS. 721
soortgelijk stuk was in den Stadsraad te Londen in overweging, doch werd , door den in-
vloed der Oostindische Compagnie, met meerderheid van slechts ééne stem, verworpen. Het
gemeen begon intusschen reeds rumoerig te worden, en 't Lagerhuis zelf wendde zich
nu tot den Koning met de bede, alle oproerigheid tegen te gaan. Onderwijl werd het
mondgesprek in den Haag voorlge?et. De Algemeene Staten gaven Avaux te kennen, dat
Engeland een niet minder groot belang dan zij zelf bij de onderhandelingen , en dus
ook 't zelfde recht van spreken had, zoodat zy ook in zyn nader voorstel niet tre-
den konden. Koning Willem verstrekten zij, op zijn nitnoodiging, een afschrift dezer
Terklaring, en voegden daar nog een schets van hun benarden toestand bij: «het
aantal fransche legerknechten in de spaansche Nederlanden nam dagelyks toe; men
begon er zich aan de grenzen reeds in verdedigingslijnen te verschansen, sterkten onder
't geschut hunner forten te bouwen, en lei er zich tevens op toe, bondgenooten in
Duitschland te winnen, en aan de Republiek te ontfutselen. Was nu, naar een mede-
deeling van den Koning-Stadhouder, het Parlement van zins, hun, naar luid der oude
verdragen, krachtig bij te staan, zoo ware het oogenblik daartoe gekomen, doch
mocht dat dan ook niet langer uitgesteld worden, wilde men hen niet aan 't verderf
blootstellen». "De Koning haastte zich dat stuk aan 't Parlement voor te leggen met
de opmerking, dat zoo goed de veiligheid van Engeland als het belang -van Holland
op het spel stond. Het Hoogerhuis gaf daarop terstond het meest gewenschteantwoord,
en noodigde hem uit, die verdragen onmiddelyk ten uitvoer te leggen, en zelfs de
verbintenissen van 1689, met name die mei den Keizer, weer te vernieuwen. Onder-
nam hij 't de vrijheid en den vrede van Europa te redden, zoo zou hem de eendracht
en moed van 't volk door alle moeilijkheden heenhelpen, in welke deze rechtvaardige
oorlog hem brengen mocht. Het Lagerhuis eehter ging minder ver; het verlangde die
hernieuwde verbintenis 'met den Keizer niet, doch verklaarde zich eenparig voor de
vereenzelviging met Holland. Met deze beraadslaging paarde zich tevens die over de
regeling der britsche erfopvolging. In den vorigen zomer toch was de laatst overge-
bleven spruit van Princes Anna en haar gemaal, de jonge Hertog van Gloucester,
aan de kinderpokken gestorven, en 't werd, bij ontstentenis van verdere nazaten,
daarom noodig, in de geregelde erfopvolging te voorzien, en — om alle gevaar van den
kant haars uitgeweken vaders en zijn nakroost te voorkomen — die op 't naastver-
wante Huis van Hannover over te brengen. De daartoe vereischte voorstellen werden
dus gedaan en in beide Huizen aangenomen. Koning Willem, zelf naar Holland wen-
schende over te steken, verscheen toen den 23®" Juny in 't Parlement, om het ge-
nomen besluit te bekrachtigen, en te gelijker tijd zijn dank, zoo daarvoor als voor
den ijver, ten opzichte van Holland en tegenover Frankrijk betoond, Ie betuigen.
Op voordracht van een paar leden werd toen nog besloten, hem ook met betrek-
king lot den Keizer, die reeds partg gekozen, en zgn troepen naar Italië gezonden
lye deel, stuk. 91
722 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
hlT^rTndersleunen, om zoo des te beter Frankrijks overmacht te beteage en .
Tiidens al de onderhandelingen en konkelarljen over de aanstaande troonsbekhm-
in 't vervallen Spanje, was in 't Noorden van Europa een strijd losgebarsten,
in welken ook de Staten voor een deel gemengd waren, doeh sleehts om tot een
gewensehte vredestichting, en 't voorkömen aller verdere krijgsverwarring, werkzaam
te rijn. De jonge Tsaar, die .00 kort te voren hunne streken, ten voordeele der ont-
wikkeling van zijn opwassend Eijk bezocht had, aasde tevens al aanstonds voor dat
Rijk op uitbreiding naar 't Westen; en het mondgesprek, bij zijn terugre.s te Rawa
met den nieuwbakken poolschen Roning door hem gehouden, had dan ook hoofdza-
kelijk ten doel gehad, met dezen daaromtrent in overleg te treden, en hem tot mede-
werking tegenover Zweden te noopen. Dit laatste lag nog altoos met Denemarken
omtrent Holstein overhoop, en de deensche Koning had zich daarom zonder moe.te
laten bewegen, als met Polen en Rusland saam te spannen. Ook Brandenburg
verbond zich aanvankelij, , , m Zweden in Pommeren te bestrijden, en nog enkele andere
duitsche Vorsten , op het met Zweden verbonden Hannover naijverig, hadden z.eh bg hen
aangesloten. He. zoo van alle zijde bedreigde Zweden had toen bij de Algemeene Staten
en Engeland heul gezocht, en hen, in January 1700, tot een achttienjarig verbond
bewogen, waarin men elkander toezei, de vredebepalingen van Manster, Nijmegen, en
Rijswijk te handhaven, en daartoe des noods de noodige troepen in 't veld Ie brengen.
Mrt het oog op de spaansohe aangelegenheden, had zieh Zweden, zijnerzijds, rn een
geheim artikel tevens verplicht, beide zeemogendheden met tien duizend man bj
te staan, zoo zij, tot handhaving van den rijswijker vrede, tegen Frankrijk soms
moesten gaan oorlogen. Ondertussehen hadden zich de poolsche en saksische troepen in
■t Noorden reeds in beweging gesteld, en waren tegen Riga opgetrokken, terwij de
deensche het holstein.,che Tonningen bezetten. Tot herstel der rust hadden de Staten
onmiddelijk „a de bekrachtiging van 't verbond, in Maart, een smaldeel onder Almomte
„aar de Oostzee gezonden, en den Generaal Doptt met drieduizend man naar Ton
ningen laten optrekken, dat door zgn zweedsche bezetting, onder Banjer, den Denen
wakker weérstand bood, en nu met hulp der staatsehe en Innebiirgsche troepen weldr
ontzet werd. Kopenhagen werd terzelfder tijd uit de zweedsche en engelse e -he η
beschoten en de maar al te krijgshafte jonge zweedsche Koning, Karei XII, >
met wat manschap in . eiland zelf, Denemarken werd daardoo. den 1 Angu-,
onder bemiddeling van Neder- en Engeland, tot den vrede van Travendal gedrongen,
zoodat Zweden althans van dezen vijand verlost werd. .„„„etten-
Koning Augustus en de Tsaar bleven intusschen hun krijgsbeweging nog voortzeUen ,
in September wierp zich de laatste met zijn leger voor Rarwa, da. echter, twee maanden
' Zie aldaar, S. 538.
Niet door de «taatsche; verg. den ^«r.p. Jlier,. opdithalQaar,bl. 113·
-ocr page 726-.DES VADERLANDS. 723
later, door den zweedschen Roniog onlzet werd; terwijl te gelgker tijd ongeveer ook
de Polen van het tot dusver steeds nog bedreigde Riga weder aftrokken. Brandenburg
werd door andere oorzaken genoopt, zijn eerste toezegging niet na te komen. De praal-
zieke Keurvorst, voor den gekroonden saksischen niet onder willende doen, aasde even-
zeer op een Koningskroon, en zocht die van's Keizers gunst voor Pruisen af te prachen,
en met hetzelfde doel tevens den bijval van de Staten en Engeland, tegen welker
bondgenoot van Zweden hij dus moeilijk kon gaan krijg voeren. Integendeel vernieuwde
hij in Augustus 1700 de vroegere verdragen met beiden. Te Weenen stuitte zyn ver-
langen aanvankelijk op staatkundige beide en kerkelijke bezwaren: «de koningskroon»,
zoo meende men er, «bracht ovorgroote rechten mee, in de handen van een onroomsch
Vorst dubbel gevaarlijk; daar zij hem» — ruim anderhalve eeuw later vervulde
vrees! — «eenmaal nog tot het streven naar 't Keizerschap konden brengen»
's Keurvorsten gemachtigde, Bartholdi, bleef echter voor zijn meester aandringen, en
zoo werd, in een bijeenkomst van 's Keizers ministers in July 1700, in beginsel reeds
aangenomen, 's Keurvorsten wensch naar 't Koningschap in Gods naam geboor te
geven, mits onder de hem te stellen voorwaarden. Over deze werd toen nog eenigen
tyd geharreward, doch ten slotte bepaald, dat de Keurvorst den Keizer, in zyn strijd
tegen Frankryk, met 8000 man hulptroepen zoo in Duitschland als 't Milaneesche —
dat als keizerlyk-duitsch beschouwd werd — zou bystaan, en onder de trouwens niets
beduidende toezegging, in zijn uiterste wilsbeschikking, zijn opvolgers op 't hart te
zullen drukken, by toekomstige Keizerskeuzen, niet van het Huis Oostenryk af te
wijken, zoo er althans geen belangryke reden was, anders te kiezen. De in 't kei-
zorlyk ontwerp van opdracht gelezen bepaling, dat de Keurvorst niet «bevoegd» was
geweest, de kroon zonder bewilliging van den Keizer te aanvaarden, werd, op zyn
aandrang, in de minder onzelfstandige, dat hij «niet van meening» was dat te doen,
veranderd. Zoo werd, den 16®" November 1700, de overeenkomst te Weenen getee-
kend, den eigen dag op welken er, het bericht van Koning Kareis overlyden en Tes-
tament aankwam; en twee maanden later zette zich de brandenburger Keurvorst,
minder dan Koning Willem van zinledige plechtigheden afkeerig, onder veel ijdelen
praal en vertoon, de pruisische koningskroon op 't hoofd, om daarop, door twee, voor
deze gelegenheid opzettelyk tot bisschoppen verheven onroomsche geestelyken, de ge-
wijde zalving te ondergaan. Overeenkomstig 's Keizers wenschen, had hy Anjou's
erkenning als Koning van Spanje, ook zelfs voorloopig maar, geweigerd, endefransche
gezant daarop zijn hoofdstad — Berlijn — verlaten
De spitsvondige vraag, of dit eerste jaar van Η pruisische Koningschap, tevens het
' Zie Eanke, Genesis des preussischm Staate», S. 446.
' Aid. S. 449.
724 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
eerste deTriieuwe eeuw moest heeten, of dat deze reeds met Oudejaarsdag van 't vorige
dat jaar voleind was, had in de Vereenigde Provinciën eenige pennen in beweging
gebracht. In een aan den jongen frieschen Erfstadhouder, Joan Willem Friso, opge-
dragen vertoog, had de geletterde boekdrukker Halma', dezen het laatste zoeken
te beduiden, doch daarmeê ernstige weêrspraak van anderen verwekt, die beweerden,
dat «de tijdschrijvers, één schrijvende na Kristus geboorte, daardoor verstaan moesten:
in het eerste jaar na die geboorte, en zoo tot in het jaar 1700 toe»; zij grondden
zich daarbij zoo «op de algemeen gebezigde uildrukkingen», als op die «aller konm-
gen en regeerders, bij de jaartelling hunner amptsbediening, en op de manier aller
tijdschrijvers of Chronologen,, \ Intusschen was het nieuwe eeuwjaar, op meer dan een
kansel en spreekgestoelte, plechtig verwelkomd en ernstig herdacht. «AVij zijn nieuw-
lings», zoo sprak de Eerw. Johannes Brandt zijn remonstrantsche gemeente te Amster-
dam, den 3- January 1700, toe, «niet alleen in een nieuw jaar, maar, dat wat nieuws
is in een heele nieuwe eeuw overgetreden; iels dergelijks hebben weinigen onzer van
hunne vaderen gehoord, en niemand van ons, des ben ik zeker, zal van een andere
eeuw buiten deze iets verhalen aan zijne kinderen; doch hoe nieuw, hoe ongehoord
en wonderbaar dit schijnen niet nieuws is er onder de ζonne/ —Wieu gi^ deze stel-
ling hoort maken, is Koning Salomo, de wijste Vorst, de parel van Israels koningen,
eer de sidonische vrouwen, wier afgoden hij toe- en den waren God afviel, zijn edelen
naam met een onuitwischbare vlek hadden bezoedeld. De wereld was overlang dat ze
nog is: dezelve menschen waren er wel niet, noch dezelve omstandigheden van zaken,
maar hunne driiten en hartstochten, hunne belangens en eerzucht, algemeen en bij-
zonder bederf daaruit gesproten, was voorheen hetzelve dat het nu is. Gode zij echter
dank», zoo ging hij wat later intusschen voort, de wording en strekking zijner eigen ge-
zinte waardig herdenkende, «dat ook het Hcht der verdraagzaamheid in de vorige
eeuw opging, waarin wij boven anderen roemen te wandelen; die kleine plante zal
nog wel een boom worden: wie weet of mén niet met wat toe te geven, ën elkanders
gevoelens op 't hatelijkst niet uit te krijten, wederkeeren kon tot de apostolieke een-
voudigheid. Gij, mijne hoorders, maakt gij er een begin af van u zeiven, laat uwe
bescheidenheid allen menschen bekend zijn, en dankt God, dat Hij u onder overheden
laat leven, die u de vrijheid van geweten en van gevoelen toestaan». Twee dagen
1 Toe.,in, der Helreeu.soke, GMe. Eo^einscke, en CkrisielycJce T^ßtaferelen, ten gelruike
mn den Doorl. Prins Joan Willem Friso, enz. , - anz
» Zie P.^.«. /e«. i^· ^aUa, .e,ens ket ,escUl der meu.e eeu., en.·
' O. .. M.CC. en. .o... ..... T'A—. ..
Gerrit Slaata, 1700.
-ocr page 728-.DES VADERLANDS. 1729
vroeger reeds, op Nieuwjaarsdag zelf, had de amsterdarasche hoogleeraar in de welspre-
kendheid, de inderdaad welsprekende Francius, naar dezelfde aanleiding in 't Lalijn het
woord gevoerd, in 't koor der Nieuwe kerk, en zijne boeyende rede daarop in 't Neder-
landsch het licht doen zien. Zonderling genoeg baarde zijn optreden ter gewijde plaats
ergernis onder de gemeente, die er alleen haar gewyde herders en leeraars het
recht gunde, tot haar het woord te voeren, en zag hij zich dus genoodzaakt zich voor
zijn lezers daaromtrent opzettelijk te verantwoorden met de opmerking, dat hij «zoo
eene schoone, bekwame, en nooit wederkeerende gelegenheid niet (had) willen laten
voorbij gaan; ja, meende, dat zoodanige teekenen der tijden gade te slaan en niet
ongemerkt te laten dóórschieten, het werk van een voorzichtigen redenaar is. Ook ver-
bieden ons» — schreef hij verder — «geene wetten, geestelijke stoffen te verhande-
len; en dit is den Godgeleerden niet alleen, maar ook lieden van onze orde, naar
recht en rede geoorloofd. Daarbij heb ik hun willen toonen, die alle welsprekendheid
uit de kerke bannen, hoe men kerkelijke stoffen ook op de wijze der redenaren be-
handelen kan. Maar gij hebt de Theologanten geërgerd! — Welke? de goede? Dat
geloof ik niet; de kwade? Des kreun ik mij niet. Uit grond van mijn harte spreek
ik, en zoek geen ander, dan ik bén, te vertoonen. De genieene zaak heb ik ver-
dedigd, mijne meening geuit, niemand getracht te beleedigen; en op de billijkheid
der goede zaak betrouwende, stoor ik mij noch aan de drift der andersgezinden, noch
aan de tong der kwaadsprekenden. Niemand heeft ooit pen op papier gezet, die zyne
benijders niet had; 't geen zij inzonderheid waarachtig bevonden, die immer iets boven
den gemeenen man ondernamen. Mij berouwt mijns voornemens niet; ook zoude ik
dit niet uitgeven, zoo 't mij berouwde. En schoon de waarheid haat, de vleyerij vrien-
den maakt, heb ik echter de zij der waarheid gekozen, en Gode liever dan menschen
gehoorzamen willen» V- In zijne voordracht zelf van de roomsche viering der eeuwjaren
gewagende, sprak hij: «wat een stoet, wat een drom van allerlei soort van volken,
meent gij dat heden uit alle oorden naar Rome is geschoten! Op alle wegen, op alle
straten en grachten is het zwart van menschen. Rome grimmelt van vreemdelingen,
die van alle kant toevloeyen, en elkander te barste dringen. Oude, jonge, mannen,
vrouwen, alle soort, alle slag van menschen, uit heel Italië, heel Europa, verlaten
hunne huizen, hunne steden, en trekken naar die zoogenoemde heilige stad, om de
heiligheid van dezen dag, om de heiligheid van dit jaar bij te wonen. Den groeten
toeloop en den grooten drang van menschen kan die groote stad zelve niet omvatten,
die, op deze groote menigte oogende cn de gansche wereld bgna in haren schoot
' Fetrus Francius Kerlcreden van 'f Jubeljaar, in Η koor der Nieuwe Kerke ^ den 1 Jan. 1700 in
Latijn uitgesproken en door hem., ten dienste der Nederlanderen^ overbezet. T'Amsterdam, by Frangois
Halma, aan de Muiderbrug, in Konstantyn de Groote, 1700.
726 algemeene geschiedenis
.iende, .ich boven hare bergen verheft en ten Hemel schijn, op te k!imn,en. De
Heilige Vader .it op 't Vaticaan met een driedubbelen myter op het hoofd, het tee-
ken diner drievoudige macht over Aarde, over Hel, over Hemel; alom slaat hij .gne
brieven aan, allen deelt hij .ijne aflaten uit, alle zonden vergeeft hij, als Stedehou-
der van Kristus; giften en geschenken ontvangt hij en vergroot Petrus' erfdeel, als op-
volger van Petrus. Voor hem buigen zich neder de Koningen en Vorsten der aarde, en
niemand is zoo hoog in iop van eere gestegen, die zich hen, niet gewillig en zijner macht
onderwerpt. Allen wachten ze van hem hunne zaligheid in de laatste ure des doods, gelrjk
ze gewoon zijn te spreken; allen wenschen ze met den eersten uit den Vagevure gered en
ten Hemel ingevoerd te mogen worden. Naar alle kerken draaft men, en zoekt met alleen
aan dien, hunnen levenden en tegenwoordigen God, maar ook aan dooden , maar ook aan
alle Heinsen, die men maar vinden kan, heil en heul. Hoe strijkt men, hoe bu.gt men,
hoe knielt men, hoe bidt en roept men de Heiligen aan! Hoe kust men de beelden
en de overblijfsels der martelaren! O, Winde en niet welbedachte menschen, d.e brj
de Heiligen, bij 't overschot der Heiligen, bij den roomschen bisschop, een groot
Prins - wie kan Η ontkennen? - maar een mensch echter en mensehelv|ke zwak-
heid en struikeling onderhevig, de genezing hunner zielen zoeken! Waartoe d,ent u
Petrus en Paulus, die u niet kennen? Waartoe de overblijfselen der Heiligen, d.e
misschien verdicht zijn? Waartoe de bullen en aflaatbrieven der Pausen? Vergeefs en
Kdel is al die hulp! Geene Heiligen, geene overblijfsels, geene bullen, geene aflaat-
brieven kunnen ons helpen. Wat? Kunnen de aflaten ons niet helpen? Kunnen of
vermogen die niet? - Ik verzin mij; zij vermogen zeer veel; zij hebben reeds hun
vermogen geloond. Deze zelve aflaten zijn 't, die de Horvorming der kerk te wege
brachten. En , gelijk de onmatige en al te wreede regeering van Tarquijn den Trotsche
den volke van Rome leerde wal vrijheid was, zoo gaf de overbodige regeermg der
Pausen in 't geestelijk, zoo gaven de bullen en aflaatbrieven, aan alle kerken geplakt,
onzen kerken hare verloren vrijheid».
In dit eigen jubeljaar nog zou de pauselijke Driekroon, door 't afsterven van den
la-Innoeenüus, op 8B-jarigen ouderdom, in Sept. 1700, op een ander bul-en aflaal-
gever overgaan. «O, Oppermogendheid», zoo voerde men daaromtrent de he.bge Moe-
derkerk zelve sprekende in:
O, Oppermogendheid, die mij alleen vernoegt,
Wat brengt gij niet al troost aan Eome's ramp en lyden!
O, juichj^r, zoo te pas naar münen druk gevoegd, ^
Wat spelt uw open poort niet als veel beter tijden!
Het hoofd der kerke, nu zoo lang gesold, gefoold
Van schapen, die de stem des herders Üet meer hoorden,
Is tuaschen Scylla en Charybdis doorgedoold,
Dat is - naar de Eeuwigheid vertrokken, met twee woorden.
-ocr page 730-.DES VADERLANDS. 727
'k Sluit, als gebiedster, dus de poorten van 't Conclaaf,
Vernoegd, dat op mgn keur Bouillon is Heer en Deken —
Haar vertrouwen in dezen voor de fransche belangen ijverenden Cardinaal zou
inderdaad niet beschaamd worden : door zijn invloed vooral werd, twee maanden later,
de een en vyftigjarige franschgezinde Cardinaal Alboni gekozen, die, als Clemens XI,
den pauselijken zetel beklom, en niet naliet den jongen vijfden Filips al aanstonds
als Spanje's wettigen Koning te erkennen, en een brief van den duitschen Keizer,
waarin hem zijn tweede zoon, als derde Karei, in die betrekking werd aangegeven,
ongeopend terug zond Geheel van hem in meening verschillende, verzuimde die
Keizer niet, om verschillende vertoogen met staatkundige en rechtsgeleerde gronden
tegen den «franschen troonroof» te doen uitgaan, en die voor Oostenrijks eigen aan-
spraak te ontvouwen. Hij bereidde zich ook voor, zijn goed recht met de wapenen
weldra in Italië te doen handhaven, waar het Milaneesche, als leen van 't Rijk,
door den dood van Koning Karei weêr aan dat Rijk vervallen was, doch werd, bij
zijn tragen aard en de besluiteloosheid, die hem in alles kenmerkte, door den onmid-
delijk doortastenden franschen Koning , als zich verwachten liet, voorkomen. De fransche
troepen onder Catinat en Tessé hadden zich reeds lang van gansch Lombardijën meester
gemaakt, vóór er van 't uitrukken der ooslenrijksche nog sprake was. Eerst in Mei
1701 zouden dezen zich te velde begeven, om onder Prins Eugenius met den doel-
treffendsten uitslag te strijden. Weinigen die, op 't eerste gezicht, in dien nu acht-
en-dertig-jarigen veldheer met zyn korte lijf en hooge schouders, zyn wipneus en
opgetrokken bovenlip, het groote en geestvolle legerhoofd vermoed zouden hebben,
dat hij zich reeds zoo dikwerf geloond had en ook nu weder toonen zou, had zijn
vonkelend zwart oog niet van al den gloed en geest getuigt, die in zijn wakkere ziel
woonde^. Met 30,000 man rukte hij uit Zuidtirol op, om, in spijt van Catinats leger,
dat alle bergpassen en uitgangen bezet hield, de Alpen over te trekken, gelijk hij
't van Roveredo en het dal van Chiesa uit, over steile voet- en bijwegen wist te vol-
voeren, zoodat hij na vier dagen reeds op venetiaansche bodem stond, om nu, tegen
Catinats verwachting, niet Verona aan te tasten, maar verder zuidwaarts te trekken,
en weldra het gansche land van Modena door zijn wapenen in rep en roer te brengen.
De verraste Catinat, zijn leger daarop verdeelende, zag loen zyn hoofdafdeeling by
Carpi door hem aantasten en op de vlucht slaan , eerst de Mincio, en daarna ook de
' Romen spreeM (Amsterdam, voor W. Linnig van Koppenol).
' Hippeau, Avénement des Sourlons, etc. I p. 341.
® Zie O. a. de opmerking der italiaansche kamerjufifer van de Hertogin van Borgonje, in haar
Souvenirs (Paris, 1861), p. 20, en verg. Von Sybels Frine Eugen (München, 1861) S. 13.
728 ALGEMEENE GESCHIEDEINIS
OglïTo^r, aan"iv^ks oever zich de duitsche veldheer nu verschanste; terwijl Koning
Lodewijk/over dien loop van zaken verstoord, Catinat door Villeroy als legerhoofd
verving. Vol krijgsdrift en overaioed op Eugenias' verschansingen aangerukt, werd
ook deze toen echter bij Ghiari door hem teruggeslagen, en raakte het Oosten van
Lombardijen zoo geheel in 's Keizers handen Onderwijl hadden zijne staatslieden te
Londen, in den Haag, en te Weenen met den engelschen Koning en de Algemeene
Staten onderhandeld, en was hem, ten slotte, den 2- Aug. 1701, door beiden een
aanvallend en verdedigend verbond tegen Frankrijk voorgesteld, om hem Milaan, Napels
en Sicilië, de toscaansche zeesteden, en—als voormuur tegen Frankrijk — de spaansche
Nederlanden te verzekeren, terwijl zij zich de vermeestering der spaansche coloniën
te hunnen bate voorbehielden; den franschen Koning zouden twee maanden bedenktijd
gegund worden. Nog een week of wat bleef nu de Keizer, vooral door den invloed
L Jezuïten, aarzelen; doch nam eindelijk, met de kleine wijziging, dat de spaansche
Nederlanden als Rijksleen werden. aangegeven, het gedane voorstel aan, en werd zoo,
den 7- September, het Groote'Verbond — als men 't noemde — in Den Haag on-
derschreven.
Een maand vroeger reeds, bij den aanvang der laatste onderhandehngen met den
Keizer, den IP» Augustus, had Koning Lodewijk Avaux uit dien Haag teruggeroe-
pen, en Koning Willem zoo tot de welwijze opmerking verlokt, dat «men nu van
alle'kanten op zijn hoede zou moeten zijn, en alles zonder tijdverlies tol zijn verde-
diging voorbereiden» I Negen dagen na 't sluiten van het Verbond kwam zijn uitge-
weken schoonvader, die reeds in Maart door een lichte beroerte aangetast, en thans
door een zwaarder was getroffen, te St. Germain te sterven. In kennelijke weêrspraak
met den geest der rijswijker bepahngen, welker letter men echter te zijnen gunste
spitsvondig te verklaren zocht, besloot Koning Lodewijk, meer - als de Hertogin van
Orleans opmerkte - tot scha dan ten bate van zijn erfprins, dezen als Jakob III te
huldigen. Zoowel de Staten, als Koning Willem, riepen daarop hun gezanten uit
Frankrijk terug, en sloten toen in November een nader verdrag, waarbij zij de
vroegere bevestigden, en elkander de krachtdadigste ondersteuning toezeiden, als Frank-
rijk - gelijk zich verwachten het -- een hunner aanviel. In Engeland vooral bracht
deze onrechtmatige erkenning van den uitgeweken jongen Prins de grootste veront-
waardiging en verstoordheid te weeg. Volksbijeenkomsten werden er over gehouden , en
adressen aan den - nog op 't Loo vertoevenden ~ Koning ontworpen. Reeds m
Augustus had men, met een plechtig gezantschap, het stuk, waarbij de troonsopvol-
ging aan 't Huis van Hannover verzekerd was, derwaarts gezonden, waar het door
} Verg. Arneths Frim Bugen, I. S. 148.
8 Zie zijn bij Kanke, Engl. Qesvh. VI. S. 14, aangehaalde woorden.
-ocr page 732-.DES VADERLANDS. 729
de grijze, maar altoos nog statige Keurvorstin-moeder, de kleindochter Tan Koning
Jacob I, met een toespraak in 't Engelsch, dat zij nog altijd vloeyend sprak, belang-
stellend was aangenomen. In de eerste helft van November, na'indiening van den
staat van oorlog bi] de Algemeene Staten, naar Engeland overgestoken, riep Koning
Willem er nu, half December, een nieuw Parlement bijeen, dat, onder den indruk
van 't gebeurde in Frankrijk, geheel in zijn geest gestemd was, en dat, den 30®»
door hem geopend, om zijn goed recht op de kroon nog te sterker te doen uitkomen,
het besluit nam, den uitgeweken Prins van Wallis, die den engelschen koningstitel,
op voorgang van Frankrijk, had aangenomen, aan hoogverraad schuldig te verklaren,
alle verstandhouding met hem ten strengste te verbieden, en ieder straf baar te stellen,
die hem eenige rechtmatige aanspraak op den britschen troon wou toedichten. Met
den Koning van Frankrijk bepaalde men evenzeer geen vrede te zullen sluiten, vóór
hij het engelsche volk, voor den smaad, het door die handelwijs aangedaan, voldoe-
ning gegeven had. Zoo waren — als de Koning, den 20·^° January van het nieuwe
jaar aan Heinsius schreef— «alle bezwaren thans, Goddank! overwonnen». Op voor-
stel van een paar Lagerhuisleden werd verder nog besloten, 40,000 man voor de land-
macht, en even zoo veel voor den zeedienst — waaronder 10,000 zeesoldaten — aan te
werven Κ Vóór zijn vertrek uit Holland had de Koning reeds met de duilsche leger-
oversten het plan voor den te gemoet gezienen voorjaarsveldtocht overlegd. Keizers-
waard zou dan door duitsche troepen belegerd worden, en Landau, door Koning
Leopolds oudsten zoon, den Roomsch^Koning Jozef, en Prins Lodewijk van Baden worden
aangetast, terwijl de Keizer tevens beloofde, Prins Eugenius versterking te zenden,
om hem de vermeestering van 't reeds ingesloten Mantua mogelijk te maken. Met de
Algemeene Staten kwam de Koning-Stadhouder overeen, met vereenigde krachten Cadix
zoo te land als te water te gaan belegeren, van welke onderneming hun, uit Spanje,
de schoonste gevolgen waren voorgespiegeld. De Keurvorst van Hannover werd van
Keizerswegen gemachtigd, den met Frankrijk heulenden Herlog van Wolfenbuttel in
toom te houden. De fransche troepen hadden hunnerzijds bij Richelles een legerplaats
afgebakend, en eenige dorpen van redemcie — als men ze noemde — onder Staatsch
gebied, verschanst, in verband — naar 't scheen — met een aanslag op Maastricht,
dat men door verraad in handen zocht te krijgen. Tegen 't eind van September had
echter de wakkere Generaal Dopft, die daar toen 't bevel voerde, al aanstonds lont gero-
ken, de hoofdaanleggers in handen weten te krijgen, en naar verdienste gestraft ^ Een
week of wat later ving een fransche krijgsbende aan, zich onder 't geschut van
't gentsche Sas, te verschansen, en werd nu van daaruit beschoten, zoodat de Maar-
' Verg. Ranke, Engl. Gesch. VI. S. 558.
' Zie 't gansche beloop en de gestreken vonniaaen in den Uur op. Mere. voor dit halQaar.
IVe deel, 2e stuk. 92
730 algemeene geschiedenis
κ
schalk Bouffiers reeds met weêrwraak op Sluis en 't Sas dreigde. Te Luik en in de
keulsche vestingen, Nuis, Rijnberk, Bonn, en Keizerswaard was fransche bezetting
ingenomen.
Onmiddelijk na de laatste Parlementsbesluiten, die van zooveel rechtmatige krijgs-
drift tegen Frankrijks overmoed getuigden, zond Koning Willem .ijn jeugdigen ver-
trouwde, Portlands mededinger in zijn goede gunst, den tot Graaf van Albemarle ver-
heven Arnold van Keppel, naar den Haag, om er de Algemeene Staten door Hemsms
tot een spoedig openen van den veldtocht te noopen. Zij toonden zich daar ten volle
bereid toe, doch zouden helaas! hun koninklijken Stadhouder, er niet meer in zien
deelnemen. Toen Albemarle met half Maart naar Londen terug keerde, en hem te
Kensington verslag kwam doen, vond hij er hem reeds stervende. Saterdags, den 2-
rJaart, naar zijn gewoonte voor 't jachtvermaak te paard geslegen, was zyn vurig
ros 's namiddags omstreeks twee uur, in een molshoop tredende, gestruikeld en voorover
gevallen, en had hem zelf afgeworpen en zijn rechter sleutelbeen doen breken. Hoewel
terstond gezet, bleek dit, bij den wagenrid over den hobbeligen weg, op nieuw ont-
wricht, doch werd toen nogmaals in orde gebracht, en zou zeker op zich zelf geen
doodelijken afloop hebben veroorzaakt, 's Konings sedert lang ondermijnd gestel echter
was niet in staat, de afmattende koortsen te verdragen, die zich met zijn lijden paar-
den, en deed hem bij den dag in krachten afnemen. Wel kon hij zoo den 18-
Albemarle nog even aan zijn doodsbed ontvangen en de welkome tijding van hem
aannemen, doch zou 't daarna niet lang meer maken. Met Portland koutende, had
hij dezen reeds toegefluisterd, hoe hij zijn krachten dagelijks voelde verminderen, en
men niet meer op hem rekenen mocht; dat hg dat niet zei, om hem te gneven of
zijn eigen spgt, thans te sterven, te betuigen; want dat hij wel op het punt stond,
meer voldoening te gaan smaken, dan hem ooit nog ten deel was gevallen; doch dat
hij toch zonder leedwezen scheiden zou» Toen Albemarle hem verlaten had, lei hij
zich daartoe neer, en blies, in den ochtend van 19 Maart, den laatsten adem mt.
Bil de lijkopening bleek het, dat zijn longen sedert lang aangetast, zijn hart wel klem
maar krachtig, en zijn hersenen -- wie woü er ook aan twijfelen? - nog volkomen
gezond waren. Om zijn hals vond men een zwart zgden lint geknoopt, waaruit, bij
't los binden, een gouden ringetjen en een haarlok van zijn zoo innig betreurde gade
voor den dag kwam. In zijn laatste oogenblikken had hij de hand van den trouwen
vriend zijns levens. Portland, nog in der ijl tot hem gekomen, vol lederheid aan zyn
hart gedrukt, doch te vergeefs gepoogd, hem nog een hoorbaar woord toe te fluis eren
Met Albemarle en Ouwerkerk, gelijk met den engelschen Hertog ^
enkele anderen, die zijn doodsponde omgaven, had hij zich, zooveel zyn zwakte
> Zie L' Herraitage'a woorden aan Hemauis, bi) Von Noorden, t pl. S. 519.
■ \
-ocr page 734-.DES VADERLANDS. 731
toeliet, onderhouden. Den eerste vermaakte bij, in een Codicil, de Heerlijkheid Breê-
voort en 200,000 gulden. Te vergeefs had hij vóór zijn vertrek uit den Haag, de
Staten van Holland zoeken te bewegen, zijn algemeenen erfgenaam, den erfstadhouder
van Friesland, ook in hun gewest daartoe te kiezen. «Zij moesten er dan maar meê
wachten tot na zijn dood», had hij, allen verderen aandrang opgevende, eindelgk
gezegd. Zij bleken echter niet, als hij, van de «heilzaamheid» dier zaak overtuigd.
Zijn eigen afsterven , waarvan sommigen een voorboó meenden te zien in den brand,
een week te voren, door 't onweer in den haagschen kerktoren verwekt en van
't welk door zijn schoonzuster en opvolgster in Engeland , zoo onmiddelijk als bij monde
van den opzettelgk tot hen gezonden Hertog *an Marlborough, aan de Algemeene Staten
bericht werd gegeven, wekte verschillende gewaarwordingen zoo onder hen, als verder
in den lande op. De kerken weergalmden van de, in deftige bijbeltaal, uit hare kansels
opgedreunde lijk- en lofpreeken. «Zoo is» galmde uit die van Haringhuizen de Eerwaarde
Van Assendelft, «Nederlands lampe uitgegaan; zoo had Gods raadsbesluit omtrent zyns
levensperk een einde; zoo is hij ook, als Jacob, verzameld bij zijne vaderen; — niet
bij zijne vaderen van zijn vaders zijde, want die zijn tot Delft begraven, maar van
zijn moeders en vrouws zijde, bij die koninklijke vaderen tot W^estmunster. Och,
broeders! nu hebben wij ook redenen om onze klaagstemmen op te heffen en te roepen,
al weenende: och, Neêrlands Jacob, moest gij zoo ontijdig worden weggerukt! Och,
dat nu Engeland, Schotland, en Ierland zich noeme Ikaboth, omdat de krone van
haar hoofd is afgenomen. Och, dat gansch Nederland, 't welk te voren Naomi heette,
nu haar naam met zwarte inkt verandere in Mara, omdat de Heer het bitterheden
heeft aangedaan» — «Als ik» — zoo sprak de bossche herder en leeraar Van Eybergen
zijn gemeente toe — «den 24®" dezer maand, met myn gezin was gegaan buiten uw
poorten en 's avonds weder kwam, schreeuwde de gansche stad, als Silo eertijds. Ik
vraagde deze en gene met Eli: wat is de stemme dezer beroerte, en wat is er geschied?
Men antwoordde mij, dat de postrijder, zoo even aangekomen, de tijding medebracht
van des grooten W^illems dood. Ik wierd ontsteld, maar was nog niet verzekerd van
» «Gü, '8 Gravenhage" — rijmde de «Rechtsgeleerde" J. A. de Rouck, «ter eeuwiger godachte-
nisse van den doorlugtigsten, grootmagtigsten Vorst Willem· III" (aldaar, by C. Van Dtjk, 1702):
Gy, 's Gravenhage, saagt agt dagen van te voren
Die droeve voorbode aan den brand van uwen toren,
Gevat in 't toppunt door het felle bliksemvuur.
Dat uit het Westen q,uam, helaas! te quader uur
Gevlogen, aangezet door sterke wind en donder.
® Lijkrede over het overdroemg en ontijdig afsterven mn Nederlands gantsch dierbare en teêrbe-
minde Vader en Engelands waerdigste Vader en Koning te gelijJc, IVilUsm de derde, enz. door Albertus
van Assendelft (T'Alkmaar, by Gerrit Welhem, 1703).
ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
.„orgens vemam. Mij docht, daar mocht gaen
stilzwijgen bij mij «jo, maa. dat ik u moes. vragen als David van Abne. weet g«
niet/dat dezer dagen een vorst, ja, een groote io Israël gevallen .s ? - W« meugcn
den Engelanders toeroepen, als weleer Israël aan Juda van David: wrj hebben t.en
deelen aan dien Koning, wg meer dan gij. O, aandacbtigen! 't was onze broeder cn
landgenoot, het was een echte telg uit dien doorlnehtigcn Oranjestam, van welken
ganseh Nederland .eide: ik heb groote lust in .ijne schaduwe, en .it er onder en
zijn vrueht is mijn gehemelte zoet. Een boom, hoog van stam, breed van takken,
schoon van loof, en veel van vrucht; bijna als Ncbucadnezars boom in zijn droom; onder
hem vond ons gedierte des velds schaduwe, de vogelen onzes hemels nestelden,η ztjne
takken, en veel vleesch «ierd daarvan gevoed» - «Zielenraad» zoeht dc dordtsche
predikant en professor Salomen van Til, zijn hoorders toe te dienen: „zoodan.gen
Ld» - sprak hij - «in tijden van druk en geval van ontrusting mag men te recht
bü een geurigen balsemolie of bij een specerijmengsel van welriekend reukwerk ver-
gelijken, die met haar geestverkwikkende reuken een verflauwd herte vcrtnsschen.
Kwam zulk een geestelijke balsem ooit in 't algemeen te stade, 't was, onzes eraeh-
tens, in dezen tijd. waarin de mare, die den dood onzes grootmachl.gen Vorsten,
Willem de III·, Koning van Groot-Briltanje, verbreidde, alle aangezichten heef^ver-
bleekt en alle handen verslapt. In znlk een dag sta ik heden alhier op een harde
post, terwijl de aard van mijn bediening mij niet toelaat, in zulk een stand van
Lken die woorden met stilzwijgen voorbij te gaan, en telfens van een sprekerwrjzen
raad vordert, om het herle des volks te ondersteunen, en haar gedrag zoo te best.ercn
dat overmatige rouw en buitensporige vrees een ieder van ons niet buiten de schreef
van onze verplichting en rukke. Die in dit geval spreken zal heeft groote voorz.eh-
tigheid noodig, om de vereischte vrucht rechtzinnig te bewerken; maar t geen m.J
vLoedig maakte, was dat mij een Godspraak in handen viel, die mij zoo wel gepast,
als zij van goddelijk gezag was, toescheen, en waar,η God zelve de verzekenng geeft
dat onze sterkte zal zijn in stilheid van vertrouwen,. Zijne, verzachtenden balsem aan-
biedende, bezadigde taal was waardiger en vers,and,ger dan de schelle en schetteren
klanken, door zijn eerwaarden amptsbroeder aan de Buitensluis, Petrus Hamer, u,t d
„bazuine Gods» gelokt, «naar 't bevel zijner profeeten» - als hij voorgaf- «b,J d.t
sterfgeval «aan den mond genomen» - «Hoe meer» riep hi, zgn hoorders toe,
in 0«. .-K» J»™» en. Luk.. vauBybergen
, (Tot Leyden, by HeadriU van Da^me, boeUv. ta .tadsdruk-
( > SMmd i» iSien enz. Te Dordreobt. by Job. Van Eraam,
ker, 1703). „ tr.™„ (Tp Rotterdam, by Job. deMetlan-
. Be W«. Öoi., enz. «« <i«» »0»« i«»»»" "i»»·· I·· ^
der, 1702).
732
.·:·ί- V
ί ·■ «i
."'Γ
.'-ς- - 'ι- ν
m
9
-ocr page 736-.DES VADERLANDS. 733
«hoe meer de einden der eeuwen naderen, hoe meer men moet opmerken op de
baniere, die de Heere opsteekt onder de volken, en de bazuine, die hij blaast onder
de naciën; meest, om de groote bazuin te onderscheiden, en of die niet met een
Terounga, een gebroken geklank, geblazen wordt, om den geestelijken krijg tot den
optocht aan te zetten. Die groote bazuine en haar geklank heeft haar toebereidselen,
voorteekenen, en aanheffingen. Welgelukzalig is telkens 't volk, dat die kent; wel-
gelukzalig het volk, dat de werken Gods door hunne grootheid zoo een geluid hoort
slaan, tot de betooning van de waarheid Zijns Woords! — De werken, die zoo een
luid geroep maken, worden als sprekende donderslagen of aardbevingen of verduis-
teringen van zon en maan en sterren {Apoc. 10, 34) of andersins aangemerkt.
Het is evenveel wat onderwerpen zij hebben, en waaromtrent de hooge hand Gods
zich werkdadig toont: de dood van groote Vorsten niet uitgezonderd». En— vraagde
op zijne beurt de welbespraakte haagsohe kerkleeraar en dichter Vollenhove —
«wie weet niet, Kristenen, hoe groot een Vorst, hoe kloek en getrouw een Staat-
en kerkpilaar ons nu ontvallen zy! Maar» — ging hij voort — «ik mag nochtans
wel zeggen, dat veel menschen het niet weten. Weten die menschen dit jammerlijk
onheil, die nog even gerust en onbezorgd blijven leven in deze zoo zorgelijke en
bedroefde tijden, door zooveel gevaars benauwd, van de zwaarste ellende gedreigd,
door die gruwelijke oorlogsplaag op een nieuw beroerd ? Weten ze, wat opperveldheer
en opperzeevoogd bij ons nu gemist worde, die, als God de grimmigheid Zijner gram-
schap en de macht des oorlogs wederom dus over ons uitstort, dat echter niet mer-
ken noch ter harte nemen ? Welen dit onbekeerde zondaars, wanneer ze gansch
onbewogen, en al slaat God reis op reis, geen pijn gevoelende, ja, zoo welgemoed
en vrolijk, als Sodoma in Loth's of de eerste wereld in Noachs dagen, zoo moedig
en verheugd, alsof ze een verbond met den dood, en met de Helle een voorzichtig
verdrag gemaakt hadden, in allerhande boosheid nu nog volharden ? Weet het de bUnde
en booze wereld, als staat-en geldzucht, twee booze land-en zielpesten , alles, met recht
of onrecht, zoeken in te halen, en allerlei bedrog en snoodheid met schijn van deugd
wordt bemanteld? Als de leugen zoo valsch, de dronkenschap zoo beestig, de hoererij
zoo vuil, haat en wrevel zoo boos en onbuigzaam voortvaart, als ooit voorheen? als
al de vermaningen en waarschuwingen van den predikstoel geen ongebondenheid van
een kermisvreugd ooit machtig zijn in te toomen ? als men, over de schattingen en
oorlogslasten, als waren ze ondraaglijk, klagende, nieuwe zonden van weelde en over-
daad steeds weet te bedenken ? als de hoovaardij, Sodoms bijzondere ongerechtigheid,
des Satans eigen zonde, bij God allerminst te dulden, met allerhande zotheid van
pracht en praal, verwaander en stouter den kam gedurig omhoog, en God als raar
de kroon durft steken, ja, Hem in Zijn huis zelf met haar ijdel getooi niet schroomt
te onteeren? Ja, wanneer men geen gemeene zonden, bij onzer vaderen tijd ook be-
734'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
-r
maar gruwelen zelfs, als openbare Yerachting van Gods
Woord, bespotting van Zijn Heiligen dienst, stoute Godverachting en Godverzaking,
niet meer bedekt nocb bewimpeld hier en daar, maar zonder schaamte voor de oogen
en ooren der wereld kenbaar; en al deze boosheid niet alleen onverbeterd blijft, maar
van tijd tot tyd toeneemt? - Wat hebben wy hieruit te besluiten? Ware het
wonder, aandachtigen, na zulk een booze ongevoeligheid van plagen en van zonden,
even stout volhardende, dat het ons niet beter ging, dat we beter na dit zware ver-
lies niet waren, dan 't Koninkrijk van Juda na Hiskia's dood, waar de assyrische
oorlogsplaag op volgde?» Wees Vollenhove op Hiskia, zijn deventer medebroeder
in Kristus en Vondel, Arnold Moonen, vergeleek 's Konings sterven met dat van
Jozua; alleen was «Koning Willem in zoo hoog eenen ouderdom niet gestorven, ja,
had hij 't zelfs tot de helft van Jozua's^ dagen niet gebracht. Had Jozua toch met
zijnen geslachtsvader Jozef gemeen, dat hij 110 jaren bereikte; de Koning met zijnen
oudgrootvader Willem, dat beiden weinig maanden over de 51 jaren oud geworden
waren, toen de eerste door een geweldigen, de andere door een natuurlijken dood, den
vaderlande in bekommerlijke tijden ontrukt werden. Bus stierf dan, en in deze jaren,
de gezalfde des Heeren, de adem onzer neuzen, de groote rijks- en kerkverlosser, het
hoofd en de veldheer van den Staat en 't algemeen Bondgenootschap tegen den aller-
onkristelijksten land- en kerkverwoester. Zullen wij» - vraagde hij - «dit wetende
droevig zijn? Dit staat ons vrij, dit eischt de dankbaarheid aan de geheugenis van
welverdiende vorsten; doch zoo, dat wij den Koning, nu ten hoogste gezaligd, zijn
eeuwig heil niet misgunnen uit eigenliefde, noch uit hopeloosheid van behoudenis
murmureeren, maar. Zijne Majesteit met vreugderijke droefheid naoogende, den Heere
zwijgen en stil zijn» \ Ook de alkmaarder predikant Joh. van Staveren wees zyne
hoorders op die gelijkheid in leeftijd van beide Wihnen I en III, en maakte er hen
verder opmerkzaam op, hoe
«Dees Koning William, dat groote Hollands wonder,
Ging maandag 's avonds op, en zondag 's morgens onder;
hoe hij op eenen maandag avond ten acht uren het eerst het licht zag, en op een
zondag ochtend ten acht uren overle'ed. Maar» - sprak hij verder ^ «schoon Vorst
William maar een halve eeuw en weinig meer geleefd heeft, zoo zullen alle de eeuwen
van de wereld van hem genoeg te denken, te schrijven, enUe lezen, ja zich over
hem te verwonderen hebben. Betreur dan, vrijgevochten Batavier, het stadhouderlijke
■r
■ai
^ Sen ^root Vorst ons Israel ontvallen, enz. aU^s vertoont in een prediJcaatsie over 2 Sam. UI, ,
door Joh. Vollenhove (In 's Gravenhage, gedr. by Gillis van Limburg, 1702).
. doot van Josua, enz. toegepast, enz. A. Moonen. Te Deventer, by Alb.
Fronten, 1703.
-ocr page 738-.DES VADERLANDS. 735
Igk, en betreur, Neerland, uwen heirtochtleider! betreur hem, ontkoqingd Engeland!
ja, gansch Europa! en bovenal gij, koningen en vorsten, die zoo groot een alliancie
ter inteugeling van Frankryks heerschzucht en overmacht, tot heil van zooveel volken,
zoo versch met hem gesloten hadt!» '
Niet alle «Batavieren)) evenwel dachten als deze verschillende Eerwaarden en hun
geestverwanten; in andere bleek de oude geest van verdeeldheid, door de Staatsom-
standigheden wel tijdelijk tot zwijgen gedoemd, maar niet voor goed geweken, en
gereed, zich van de eerste de beste gelegenheid te bedienen, om zich onverholen in
vinnige hekelrijmen van de eenzijdigste strekking te uiten. «Oude priesters», kreten
dezen, hun langverbeten wrok thans bereidvaardig lucht gevende:
Oude priesters, muiters, fielen! God- en eervergeten zielen. Die weleer het wufte grauw, In den Godsdienst walglijk lauw, Wist een helsch vuur in te blazen, Dat het liep als 'Duivels razen, Koepende met schel geluid: "Landverraders hebben uit; Wiljam bovenj Witten onder! Wie 't niet zegt, dien sla de donder!" Nu, o mannen, eens gezucht! Nu de kerk, ja zelfs de lucht Braaf vervuld met zuchten, stenen, Droevig klagen, bitter weenen, William ligt thans in 't zand, Neergeslagen door Gods hand; Op hem dorst ge u gansch verlaten Als gij donderde op de Staten, Uwe hoogste overheid, Met het grootste onbescheid. Wacht u nu veel praats te maken, Schikt niet op den stoel de zaken ( Van het Land naar uwen zin; |
Dat uw woord geloof gegeven Troont en weent nu, gü, verachters, |
' 'i Ontluysterd Neêrland, enZ. in een Ußreden aen de gemeynte mn AlTcmaar ', over Elaagl. F. 16,
door Joh. Van Staveren (Tot Leyden, by Fred. Haaring, boekv. op 't Eapenburg, nevens de Aca-
demie, 1702).
■
736
Hier, gelijk een bloedhond doet, Maar, verdrukte Batavieren! |
Zijnen grijzen kop kwijt raken; |
.DES VADERLANDS. 737
Zulk een man, om van de hand Weg te zün, en aan een kant Droevig voor altoos te raken. Om 't naar zin van 't Hof te maken. Nu is 't hoofsche treurspel uit, Nu de dood het schouwspel sluit, 't Leven komt weêr in 's Lands Staten, Die voorheen als dooden zaten; Ganseh verlost is nu de Maagd, Zjj, die, al te lang geplaagd En geboeid, getrapt, geschonden, Kreeg gestadig wond bü wonden; Zij, beroofd van al haar goed, Nu herleefd, schept nieuwen moed. Beurt het hoofd op, laat ook varen Alle droefheid, kemt de haren, Siert het hoofd, trekt aan het lijf Haren tabberd, gordt dien stijf Om de leden, met de banden Van de op nieuw Vereende Landen! Ziet, de schoone heeft reeds weêr Haren gulden hoed en speer Opgevat, en is gezeten Op den troon; zjj wil vergeten Al 't geleden leed, zij heeft 't Moedig dier, dat ook herleeft, Bjj haar in den Tuin doen treden; 't Rekt den hals uit en de leden. Die geworden zijn wat stram. Omdat het heeft aan den stam Van Oranje vast gelegen; 't Grijpt met zijnen klauw den degen, Die tot nog toe lag in 't zand; 't Ziet rondom aan alle kant, Schudt de manen, opent blikken Vol van vuur, en doet hen schrikken |
Voor zön brullen, die weleer Sterk en zegen hen, ο Vader, |
Tlit deze regelen sprak — enkele gerechte grieven daargelaten — geheel die be-
krompen Staats- en geschiedbeschouwing eener baatzieke parlydrift, tegen welke van
de andere zij trouwens een niet minder partijdige zienswijs overstond, en die het kloeke
Gemeenebest, in zijn wording en ontwikkeling, van den aanvang af verdeelde, en de
noodlottigste tweedracht van zin en strekking, in plaats dier slechts voor de leus
' Op de doot mn William III, Stadhovtderliße Koning van G-root Britianjen, en Koninglijken Stad-
houder van de Ter. Nederlanden (in afschrift itt de Bihl. Dunc. 1702, 4); verg. Ned. Keurdichten, I. bi. 244.
IVe deel, 2e etuk. 93
738'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
gevierde eendracbl bleef stellen, door welker ware huldiging het zich alleen had kunnen
handhaven, en door welker gemis het eenmaal onvermijdelijk te grond moest gaan.
Te vergeefs was die eendracht door den eersten Willem den vennooten der neder-
landsche Onie zoo ernstig op het gemoed gedrukt; de meest persoonlijke en klein-
geestige kerk- en staatsbelangen bleken al spoedig na zijn te vroegen dood het «arme
volk» te verdeelen, met welks stoffelijk en zedelijk welzijn hij het zijne voor goed
verbonden had, en aan 't welk, bij zijn smartvol scheiden, zijn laatste gevoelvolle
bede gewijd was. Bij ieder door de omstandigheden, te pas of te onpas, aangebrachte
gelegenheid was sedert die verdeeldheid uitgekomen, en had in de laatste halve eeuw
Lne der twee staatspartijen om de beurt aan 't roer gebracht. Was de tweede Willem
echter geheel het baatzieke hoofd der eene geweest, de derde — door de andere, in
haar schimp en smaad, zoo onbillijk met genen vereenzelvigd ~ stond, hoewel als
partijhoofd aan de spits gesteld, al aanstonds op een ander, een heel wat verhevener
standpunt. Van zijn eerste optreden af van ééne grootsche gedachte bezield, den
bekrompen franschen overmoed, die in zijn kortzichtig streven Europa met overheer-
sching bedreigde, te fnuiken; in beide onroomsche zeestaten, het hem van vaders-
wegen verwante Holland, van gade- en moedershalve aangehuwde Engeland een bol-
werk daartegen op te werpen; wijdde hij aan hare vervulling z^n leven , en kon hij , bij
zijn sterven, met voldoening op het in dit opzicht reeds volvoerde terugzien. Het stoffelijk
en zedelijk welzijn der Republiek, die hem voor "t meerendeel van haar Provinciën
tot haar Stadhouder verheven had, ging daar ten nauwste meê samen, en zijn hart,
dat van kindsbeen af aan die Republiek hing, en haar ook op zijn koningstroon van
Engeland — en daar zelfs het levendigst — hem steeds in gedachten bracht, den
haagschen eenvoud zijner jeugd en eerste stadhouderlijke jaren ver boven al den hoof-
schen praal en omhaal zijner britsche omgeving de voorkeur deed geven, kon zich
in dat opzicht dus volkomen gerust stellen, wanneer hij zijn schoone geschiedbestem-
ming tegenover Frankrijk met alle kracht te vervullen zocht. Doch tegenover de partij-
schappen, die haar verdeelden, had hij daarbij geen gelegenheid, gunde hij zich den
tijd niet, die maatregelen te nemen, die haar aan den verderen invloed er van ont-
trekken konden, en, door meer eenheid en hechtheid van staatsverband, door minder
druk van oppermachtige, gewestelijke, en stedelijke regenten, een toestand in't leven
te roepen, waardoor de eigenlijke volksontwikkeling meer gebaat ware. Integendeel
gebruikte hij, als partijhoofd, de niet altooe even rechtschapen en eerlijke, de vaak
■ maar al te verachtelijke menschen en middelen, die hij tot'handhaving van zijn
gezag en invloed voor de hand vond. Zoo veel goeds hij dus buiten, en in verband
daarmeê ook binnenslands, voor den algemeenen staat van zaken deed, zoo luttel, zoo
geheel niets bracht hij daar binnen tot loutering van den toestand, tot zuivering en
verbetering van 't staatswezen en gemeenteleven teweeg. Alles zou dus ook voortaan
.DES VADERLANDS. 739
in dit opzicht zijn ouden gang blijven gaan, hoe hartelijk en innig zich de Algemeene
Staten, gelijk die der verschillende Provinciën, op den onverbrekelijken eendrachtsband
beriepen, waarmeê zij door hun Unie saanigesnoerd waren, en dien zij, bij dit diep-
betreurde afsterven van hun vlakker en beleidvol legerhoofd en den Stadhouder der
meeste hunner, onder den indruk van 't oogenblik en in dezen hachelijken tijd raet
zijn dreigénd krijgsgevaar, zich onderhng anders te recht voorhielden des te vaster te
moeten knoopen.
Zoodra Hun Hoog Mögenden, door een eerste schrijven van Koningin Anna en van
hun gezant te Londen , den Heer van Vrybergen , het smartvolle doodsbericht ontvangen
hadden, zonden zij er in der ijl kondschap van aan de verschillende Provinciën, en
zagen daarop, den 25®^, de Staten van Holland en Westfriesland, niet slechts, als
gewoonlijk, bij hun Gedeputeerden, maar allen gezamenlijk voor hun vergadering ver-
schijnen, hun «de uiterste smart en droefheid» openbarende, waarmeê zij «het funest,
ongelukkig, en ontijdig afsterven van. Zijne Majesteit hoogloflijker memorie» verstaan
hadden, en hoe zij zich daarbij «aanstonds herinnerd hadden het overgroot verlies, dat
den Staat der Vereenigde Nederlanden en bepaaldelijk hun Provincie in dit gevaarlijke
tijdsgewricht daardoor overkomen was; dat zij daardoor toch kwamen te missen dien
steun en dien band, waarmeê de leden van hun gewest en de Unie der bondgenoo-
ten aaneen geschakeld waren en gehouden werden; dat de Staat een opperhoofd miste,
zoo te lande als te water, die hen, onder Gods genadigen zegen, zoo menigmaal legen
hun vijanden, met gevaar van zijn lijf en leven had beschermd; dat zij nu waren
ontzet van dat aanzienlijk vertrouwen en gezag, en van het hoog wijs en voorzichtig
beleid, waardoor niet alleen zooveel vorsten en mogendheden met den Staat waren
geallieerd geworden, maar ook zelfs die geallieerden als één lichaam tegen hun vijan-
den verknocht geweest, en zoo eenparig het belang der algemeene zaak tot nog toe
hadden vervolgd; dat zij dan ook die kwalen, en de gevolgen daaruit te duchten,
zoo hoog hadden aangezien, dat zij bijna als gewanhoopt hadden, daartegen volkomen-
lijk te kunnen voorzien; maar dat, dewijl die slag kwam van God-almachtig, en
(iezelve hand, die geslagen had, weêr genezen kon, zij vervolgens gemeend hadden,
«lat, onder verwachting van Gods zegen, alles behoorde gedaan te worden, wat in
hun macht was, om die gevolgen voor te komen, en daartoe te gebruiken die mid-
delen, welke dezelve God hun in handen gesteld had; dat zij er in dat gewichtig
stuk niet krachtiger noch van meer werking hadden kunnen uitdenken, dan dat de
Heeren Staten van de verschillende Provinciën, en de leden van ieder van dezen, de
handen in elkander sloegen, en met elkander kwamen te kweken een volkomen
eenigheid, liefde, en vertrouwlijkheid, om daardoor den band van de Unie bijeen te
houden, en de zaak van den Staat, in deze zware tijdsgesteldheid, met een goede
en nauwe verstandhouding en onderlinge harmonie, zoo binnen als buiten 's lands
740'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ten semeenen bate te handhaven; dat daarenboven ten uiterste noodig was, dat de
ontsteltenis, die het voorschreven noodlottig voorval .00 bij den Staat in 't algemeen,
als in alle Provinciën onder de regenten in 't bijzonder bereids verwekt had, en nog zon
komen te verwekken, hoe eer hoe liever, .ooveel immer doenlijk, mocht worden weg-
genomen Dat tot dien einde, haars oordeels, niets beters kon worden uitgedacht, dan
L de bondgenooten onderling e„ de leden der Provinciën onder elkander plecht,g
ver»=kering gaven van hun standvastige en onveranderlijke bedoeling en beslmt, om
den Staat en rijne geallieerden met al hnn macht bij te springen, en de algemeene
.aak met de bondgenooten en de geallieerden met de nitersie ijver, standvashghe.d,
en cordaatheid te behartigen, en dat gelijke verklaring en verzekering mo^t gedaan
„orden aan de gemelde hooge geallieerden·, dat zij zelve daarmeê op die w,jze .n den
hunnen een aanvang hadden gemaakt, en al de leden van hun vergadermg eenpang
hadden verklaard, hnn oprechte bedoeling te wezen, om onder de leden van bun ver-
»adering en de verschalende provinciën, aan te kweeken alle eerb.ed, hetde, en
Ltrouwlijkheid, en met onderlinge goede en nauwe verstandhouding de zaken van
Staat en Provincie ten gcmeenen voordeele en behoudenis te handhaven, en voorts de
algemeene zaak me, de bondgenooten en geallieerden van den Staat met den n.ter-
sten ijver, standvastigheid, en cordaatheid te behartigen». Zij gaven verder te kennen,
hier verschenen te zijn, om «de volstrekte en volkomen verzekering te geven, dat
zij onveranderiijk besloten waren, met Hun Hoog Mögenden en de Heeren Staten der
vLhillende Provinciën zoodanige onderlinge liefde, eenigheid, en harmonie, als ge-
.egd, te kweken, de gemeene Dnie onverbrekelijk te onderhouden, en, zooveel doen-
lijk alle particuliere passiên en driften afleggende, op die gronden met hen te helpen ,
nemen zoodanige cordate besluiten, als tot handhaving van de algemeene verded.g,ng
het behoud der vrijheid en der uitoefening van den waren hervormden godsd.enst,
mitsgaders het volkomen nakomen van de allianciën en verbintenissen met n.theemsehe
Koningen, Vorsten, en Mogendheden gemaakt, zouden vereischt worden; en da, zg
bereid waren om die ten uitvoer te leggen, en de maatregelen, reeds met hen g -
nomen, voort te zetten; alles wat in hun vermogen was bij té °m de m.dd -
len al moesten die vermeerderd worden, daartee ui, te vinden; en alles te doen wa
van eeriijke, vrome, en cordate regenten en bondgenooten kon worden g-^lerd; da
rii einde ük, liever goed en bloed en al wat in hunne macht was, zonden opofferen, dan
LtubUel. de 4eid, en den Codsdiens, te - —^
„ok <.erns,e.ijk te verzoeken, dat Hun Hoog Mögenden, om zulk een g e ™ h
zaam oogmei te bereiken, gelijke oprechte verzekeringen onder el^an e mo.^»
doen, en de Heeren Staten de andere Provinciën willen nood,gen, ^ ™ ^ ,
ken aan elkander te geven, en dat hier - vergadering tot .eders gerus he^.n .e b-
gen». Niet minder ernstig drongen zy er te geUjkertrjd ep aan, «dat Hun
-ocr page 744-.DES VADERLANDS. 741
Mogenden Heeren Staten met allen ijver wilden aanzetten, om de gebreken, in de
wijze van samenstelling der Republiek ingeslopen, en door 't vertrouwen, gezag, en
de aanmaning van wijlen Zijne W. ten deele geremedieerd, te verbeteren, en ver-
volgens zoeken te voorkomen alle langzaamheid in 't beraadslagen en nemen van de
noodige besluiten, alle traagheid in het inwilligen van consenten en het uitvinden
van de vereischte middelen, en vooral mede de groote leemten in het verschaffen van
ae geconsenteerde penningen ten kantore van de Unie». Hun Hoog Mögenden daarop
de hollandsche Stalen voor den gedanen stap bedankende, betuigden, «dat hun, in
deze perplexe gesteldheid van zaken, niets troostelijkers noch aangenamers had kunnen
voorkomen, dan die hartelijke verzekering, door Holland en Westfriesland in zoo vol-
ledigen getale gedaan, en op zoo plechtige wijze gegeven; dat zij ook met die Pro-
vincie van gevoelen en t'eenenmale overtuigd waren, dat de Staat in dit hachelijk
tijdsgewricht niet gered en behouden, noch de algemeene zaak met de geallieerden
gehandhaafd worden en staande blijven kon, tenzij tot een grondslag van alles gelegd
werd de onderlinge liefde, eenigheid, en harmonie tussnhen de bondgenooten en de
onverbrekelijke inachtneming van hun Unie; en dat op die gronden genomen werden
cordate en krachtige besluiten tot bescherming van het vaderland en handhaving der
geallieerden van den Staat; dat die besluiten met standvastigheid en ijver werden
werkstellig gemaakt; de middelen, daartoe noodig, bijeen gebracht, en aan de ge-
allieerden daarvan volkomen verzekering gegeven; dat Hun Hoog Mögenden, voor
.zooveel hen aanging, besloten waren, op die gronden hunne beraadslagingen te
richten, en met allen ijver bij te brengen al wat in hun vermogen was, tot behoud
van den Staat en zijn Vrijheid en Godsdienst, de dierbaarste panden, die een mensch
hier op aarde hebben kon, tot handhaving en uitvoering van de alUanciën en ver-
bintenissen met de geallieerden, en tot een standvastige voortzetting van de genomen
maatregelen. Hun Hoog Mögenden twijfelden niet, of de Heeren Staten der verschil-
lende gewesten zouden daaromtrent allen eensgezind zijn, en bereid wezen dienaan-
gaande gelijke oprechte en cordate verklaring te doen». Van 't besluit Hunner Hoog
Mögenden ten dezen, in overeenstemming met de door Holland en Westfriesland uit-
gedrukte wenschen, zou aan die geallieerden kennis gegeven worden, met ernstig ver-
zoek, «nauwlettend acht te slaan op de gevaarlijke gesteldheid van tijden en zaken,
en elk zijn pogingen te willen verdubbelen, om alle onheilen, anders door het droevig
afsterven Zijner M^. te vreezen, op een cordate en krachtige wijze voor te komen;
en dien Vorsten en Mogendheden, die niet, of niet geheel en volkomen nog, met <len
Staat verbonden waren, zouden ontvouwd worden de ongemakken, waaraan geheel Europa
nu meer dan ooit was blootgesteld, en zij daarom uitgenoodigd tot nader verbintenis,
om ze gezamenlijk tegen te gaan en te voorkomen. Daartoe zou een uittreksel van
het thans genomen besluit aan de gevolmachtigden van den Staat buitenslands toe-
■■ÏiSSj·'
•. V
742'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
%
gezonden worden, en evenzeer de in Den Haag aanwezige uitheemsche staatsdienaren
door Hunner Hoog Mögenden afgevaardigden tot de buitenlandsche zaken er van in
kennis gesteld, en in dien zin aangezocht worden».
De Staten der overige Provinciën hadden zich, na't ontvangen van't doodsbericht,
terstond schriftelijk tot de Algemeene gericht. Utrecht schreef «niet genoeg te kunnen
uitdrukken, hoe zeer gevoelig en smertelijk dit zwaar en onvergelijkelijk verlies het
tot in de ziel kwam te treffen, zoo ten aanzien van 't lieve Vaderland en de Pro-
vincie, als van 't groot gewicht der zaken van gansch Europa, aan 't welk door dien
dood een bijna onherstelbare scha, zoowel als aan 't gansche protestantsche wezen was
toegebracht)). Het zei echter tevens, «met de uiterste hartelijkheid te kunnen ver-
zekeren, dat, gelijk het altoos, in de bekommerlijkste tijden, bij het leven van Zijne Mt.
aan de bondgenooten had getoond zijn cordate standvastigheid, om met hen de zaken
der Republiek te helpen ondersteunen en handhaven, bet nu met geen minder ernst
en ijver overbodig en bereid was, alles te helpen bijbrengen, dat eenigsins zou kunnen
dienen of strekken, om het lieve Vaderland bij de diergekochte Vrijheid en den her-
vormden Godsdienst, naar zijn uiterste vermogen, te helpen behouden en handhaven)).
Overijsel zei, te vertrouwen, dat men «wel gelooven zou, het dien noodlottigen val niet
anders aanzag dan als vol rouw voor den Staat niet alleen, maar ook voor de rust
van Europa; doch dat, vermits God-almachtig 't zoo beliefde, het nu vermeende, dat
de bondgenooten met een dubbelen ijver, cordaatheid, standvastigheid, en algemeene
eendracht, de zaak moesten handhaven, en de overeengekomen maatregelen en alli-
anciën met dezelfde houding uitvoeren, alsof God de Heer dit ongeluk over den Staat
niet had beschoren, om alzoo het lieve Vaderland uit alle gevreesde onheilen te redden;
kunnende het Hun Hoog Mögenden verzekeren, dat het bij deze en andere gelegen-
heden zijn goed en bloed, ten dienste en welwezen van den Staat, niet zou sparen».
Stad-en-Landen, insgelijks de groote ramp van den Staat en Europa betreurende, beloofde
«niet te zullen nalaten, nevens de bondgenooten, alle pogingen in 't werk te stellen,
om 's Lands diergekochte vrijheid, goed en bloed, en al wat lief en waard was,
te handhaven, en van zijne zijde bij te dragen wat tot de eenigheid onder 't Bond-
genootschap, en de behoudenis van 't Vaderland en de Republiek in deze gevaarlijke
tijden kon worden goedgevonden; ook bij de gemaakte allianciën, verdragen, en ver-
bintenissen met uitheemsche Mogendheden en Vorsten standvastig te zullen verblijven».
Gelderland verklaarde, na 't ontvangen van 't doodsbericht, door dat der laatstelijk
genomen besluiten achtervolgd, zijn volledige instemming met dezen, en schreef zich
voorts «volkomen overtuigd te houden, dat deze fatale slag, onder Gods genadigen
zegen, niet anders te boven kon worden gekomen dan door het aankweeken van
oprechte liefde, eenigheid, en vertrouwlijkheid tusschen de gezamenlijke bondgenooten
en 't handhaven van de algemeene zaak der Unie», waartoe het zich van zijne zijde
Μ
.DES VADERLANDS. 743
«mei dubbelen yver» zou aangorden, en ook niet zou nalaten «de peticiën, tot belioud
van den staat te doen, in spoedige beraadslaging te brengen, en daarop de noodige
besluiten te nemen, en voorts te bezorgen, dal de gedragen consenten met werkelyke
Toldoening zouden worden bekrachtigd». Friesland, «erkennende in dezen de hand
van God-almachtig, aan wiens besluit het zich met nederigheid onderwierp, in de
hoop en 't vertrouwen, dat Hg door Zijnen genadigen zegen, zoo menigmaal in de
grootste gevaren van den Staat bewezen, ook dezen zwaren slag zou willen verzetten
en een gelukkigen uitslag geven aan de middelen, tot behoudenis van Land en Kerk
ter hand te nemen», schreef mede, de genomen besluiten en geuite bedoelingen in
alles te kunnen prijzen en goedkeuren, en zelf reeds orde gegeven te hebben, dat
de twee regimenten te paard, nog binnen de provincie aanwezig, ten spoedigste naar
de hun aangewezen plaats daar buiten zouden vertrekken», Zeeland verbond zijn be-
tuiging van rouw en droefheid met de verklaring, hoe «bijzonder aangenaam het de
cordate gevoelens waren voorgekomen, onder de bondgenooten bij Hun Hoog Mögenden
gebleken, welker gehouden gedrag het dan ook volkomen goedkeurde, en vermeende
den eenigen weg te wezen, om den Staat nog onder Godes genadigen zegen te kunnen
redden; gelijk het van zijne zijde de verzekering wel wilde geven, besloten te zijn
de zaken in te volgen mei dien ijver, standvastigheid en cordaatheid, alsof het lieve
Vaderland dit smertelijk voorval niet ware overkomen, met een gemeene eenigheid
en harmonie onder de respectieve bondgenooten, die het onfeibaar verwachtte, dat
elkander wel zouden willen blijven opwekken voor de zaken zoo te water als te lande,
en langs dien weg te openbaren hun onveranderlijk besluit, om den Staat en zyn
hooge geallieerden met al hun macht bij te springen» ^ En gewis mocht dat noodig
heeten, nu, als de schrandere en rechtschapen Secretaris van den Raad van State,
Simon van Slingelandt, omstreeks denzelfden tijd, bij 't indienen der begrooting aan
Holland verklaarde, de man was weggenomen, «wiens moed, wiens beleid, wiens
zorg, wiens naam meer gerustheid gaven aan den Staat dan de beste frontieren».
•m
' Zie de verschillende bescheiden meêgedeeld in den Surop Mercurius voor dit halO'aar.
-ocr page 747-oorlog bulteu, en velerlei stribbeling bmnen's lands Jezuiten en
Jsenirwedrióvea te land en ter zee. Het guldenjaar der
V.>l·'. -
nu . .
Op denzelfaen dag, waarop Koningio Anna'a boitengewone gezant, de Hertog van
Marlb rough, den Algemeenen Staten het overlijden van hun Stadhouder roemr«Uer
lachten s, en hare Uomst tot den troon in een plechtstatige z,tt.ng kwan, bood-
ί Γ den 31» Maart 1703, lei ook Avan.' achtergebleven Secretaris Barré,
namens Koning lodewijk dien Staten een schrijven over, waarin hun d.e Kon.ng
«de ware toegenegenheid» betuigde, «tot de Republiek door hem gedegen» en
tevens verzoekende alle vertrouwen te schenken, aan 't geen hij hun zijnerzijds Μ
voordragen, en dat in een uitvoerig vertoog vervat was, terzelfder stond aangebodeu Η
glhu diarin zijue meening te kennen, dat «nu de Republiek weder aan haar zei
Ls overgelaten, baar eigen geest en verstand haar wel weder zouden bestieren en ^
met haar eigen belang te rade gaan. Hun gedrag zou dan ook de gehelen van Z^
Maiesteit regelen, alle redenen van klachteu voor altoos begraven zijn, en, wannee
ts op zij e oude en oprechte vriendschap jegens hen vertrouwen wilden, met
η hande/val hnn onderzaten meer belemmeren, ^o» stond het dns geheel a.
hen wat zij kiezeu zondeu: rust en vrijheid langs dezen weg, of oorlog e ban
s:erderf, Lor zich aan vreemde belangen op te offeren. De ti^ van den ve dto
wa, nabij zijne leger, in staat om te handelen, en Hunne Wijsheid mo ht hen dus
Th uJ tijds' dat het jaargetij hun nog tot beraadslaging Het, d.n .
,velke partij zij behoorden te kiezen». De Staten lieten zich echter door zsneschoone
-ocr page 748-DES VADERLANDS.
woonlcn en beloften niet verlokken, maar begonnen met bet schljnschoone stuk on-
middelyk aan 's Keizers gezant ter kennisneming mee te deelen, die hun drie dagen
later antwoordde, «dat de beleedigende vleyerij, van welke Frankrijk zich daar be-
diend had, zeggende te gelooven, dat zij thans ten hunnent meer meester waren dan
veertien daag geleden, slechts aan 't licht bracht, welk een gebrekkig gevoelen het
omtrent hun groote wijsheid bad , cn geensins strookte met de algemeene droefenis,
die men in al de Provinciën over dat sterfgeval zag, op 't welk Frankrijk zinspeelde;
dat by zelf daarentegen te wel overtuigd was van hun standvastigheid, om niet te
welen, dat zij al de aanbiedingen dier kroon met minachting zouden aanzien». En
hy bedroog zich daarin niet; saterdags den 8·^" daaraanvolgende besloten de Staten
toch, dal den Heer Barré in antwoord op zijn vertoog zou worden toegevoegd, hoe zy
door de Verbonden, die zij genoodzaakt waren geweest tot hun bescherming en vei-
ligheid aan te gaan, verphcht waren in geen afzonderlijke onderhandeling te treden;
hoe Zijn Resident zich verder grootelijks bedroog, wanneer hij in den waan verkeerde,
dat hun 't overlijden Zijner Majesteit van Groot Brillanje, onsterfelijker gedachtenis,
eenige meerdere vrijheid verschaft had, en hij slechts bleek de inrichting van hun regee-
ring niet te kennen; wanl dal zij te voren dezelfde vrijheid hadden genoten, als tegen-
woordig, om te beraadslagen cn besluiten wat zij lot welstand en behoudenis van hun
Staat noodig oordeelden; doch dat zij nu het ongeluk hadden, zich beroofd te zien
van het beleid en bestier van een Prins, wiens wijsheid, matiging, en dapperheid
geroemd zouden worden, zoolang de wereld slaat; wiens daden cn verdiensten voor
hun slaat nimmer vergeten noch uilgewischt konden worden, en wiens dood beweend
werd van den minste lot den meeste; dal zijn raad en daad altoos gestrekt hadden,
om dezen Staal te bewaren bij zijn Vrijheid en Godsdienst; dat ook Hun Hoog Mogen-
den daarvan geheel overtuigd waren, cn er zich wel bij hadden bevonden; dat zg
derhalve ook vast besloten hadden, zich te houden aan dezelfde grondslagen, zonder
af te wijken van de allianciën by 'l leven Zijner Majesteit gemaakt, en de maat-
regelen dien overeenkomstig genomen». In deze krijgslustige stemming der Algemeene
Stalen, deelde zelfs het anders zoo tot vrede geneigde Amsterdam, gelijk de Pen-
sionaris Willem Buys, in weerspraak met de naar Engeland overgewaaide geruchten,
uitdrukkelijk betuigde, en op 't welk dus de fransche Koning ditmaal geheel te ver-
geefs zyn hoop gesteld had.
In overleg met den Keizer en Koningin Anna, besloten de drie mogendheden
Frankryk gelijktijdig den oorlog te verklaren, die iutusschen, van de zij des eersten,
gelijk in 't vorige jaar in Italië, ook zonder zulk een verklaring thans reeds aan
den Rijn , met het vroeger bepaalde beleg van Keizerswaard, begonnen was. Aan 't hoofd
der troepen had zich de nederlandsche veldmaarschalk, Prins Walraven van Nassau-Saar-
brugge, op 's Keizers last, den 16·=" April voor die vesting gelegerd, en er zich wel-
IVe deel, 2e stuk. 94
745
■s
»- Μ
τ ■ -ι
VN' - ν.
746'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ν--- ^
< ^
dra van 't eilandjen in den Rijn meesier gemaakt, doch werd daarop door de Fran-
schen onder den Graaf van Tallard, van de overrij, hevig bestookt en in rijn venlere
bewegingen belemmerd. De transche Koning had niet gedraald, hem derwaarts te
laten oprnkken, om er het bevel over de troepen in 't Keulsche te voeren, terwgl
de Hertog van Borgonje rieh naar die van Bouffiers haastte, om, onder .tjn toe..eht,
als opperbevelhebber werkzaam te .ijn. Onder >t voortzetten van 't beleg der njnsche
vesting werd den 15·» Mei de bepaalde oorlogsverklaring aan Frankrijk gedaan, en
dit ving nu de vijandelijkheden tegen de Staten, v66r het met eene dergeli,ke ver-
klaring mijnerzijds geantwoord had, met een door Bouffiers ondernomen poging aan,
Niimegen te verrassen. De in Kleefsland met een kleine maeht gelegerde Athlone,
dien men 12,000 man ter versterking van Maastrieht onttrokken had, was z,eh tus-
sehen Kleef en Nijmegen gaan legeren, terwijl Bouffiers, te Venlo over de Maas ge-
trokken, zich te Xanten had neêrgeslagen. In een schermutseling tusschen eemge
ruiters van weêrszij, hadden die van Athlone de bovenhand behouden, en Bouffiers
daarop den 10» Junj besloten, om, naar de Mookerhei gerukt, Athlone van Nij-
megen af te snyden, en dit zoo te overrompelen. Van zijn komst echter vergewist,
haastte Athlone zich nog bij tijds tot onder 't geschut der vesting af te trekken, ter-
wül ziin paardevolk den afmarseh dekte, en nu met de Fransohen slaags raakte. Ook
andere fransche troepen kwamen daarop aanzetten, en brachten een vrg ernst,gen
striid te weeg, bij welken zij zich zelfs van de nijmeegsche schans Kijk-m-de-pot
meester maakten, doch nu ook van de wallen der stad hevig beschoten, en tot twee-
maal toe, door eenige burgers en soldaten, uit de schans gedreven werden. Een aanval,
op twee der stadspoorten beproefd, werd door 't vuur der musketten van de Ngme-
genaars en 't grof gesehnt van Athlone evenzeer verijdeld; en alle kans om de vestmg
Lchtig te worden opgevende, gaf de fransche opperbevelhebber zijn maarseha k last,
onverrichter zake at te trekken, en bleef Nijmegen, door Athlone's vaard.ge legerbe-
weging en de wakkere medewerking der burgerij, voor den Staat behouden . De
uitLmst was des te blijder, als de stad slecht voorzien en toegerust was. « Is
waar», zong daarom ook een dichtlustig kerkleeraar ia het Schependom der stad,
Theod. Krujthoff:
't Is waar, de wal lag wat verwareloosä,
Oiitl)loot van eoMetgeweer, een noodig wapen;
Men liad zieli steohts met "t Is geen Eood" getroost.
En fleheen te Btapea.
Het magazgn, met oorlogstuig bevracbl
. .The plaee waa saved b, the vigorous reststanee ot the barghers and the rapid march ot Athloae-
(Coxe, Meoioir« 0/ (Si Ditlce oj Maullmtsh·, I. P· 86).
.DES VADERLANDS. 747
En krijgsvoorraad, den dappren strydgenooten
In 't oorlog dienstig, was, vrjj onbedacht,
Te lang gesloten,
Bij wat verzuim of waarom weet ik niet; —
Maar zoo de burger ziet de Lelievanen,
Aanstonds hij zich vol moed in 't harnas schiet
En roept: "geen tranen
Noch wijfgekerm stuit Frankrijks krijgsgeweld;
Het vuur en staal moet hier den maatstok voeren";
En elk herschept zich in een oorlogsheld.
Op 't trommelroeren
Vier dagen later — den 10®" Juny — gaf Keizerswaard zich aan zijn belegeraars over.
De Algemeene Staten hadden bij 't uitvaardigen van hun oorlogsverklaring tevens,
naar aanleiding der tijdsomstandigheden, tegen den Mei een vast- en biddag uit-
geschreven, waarbij zij «het onwaardeerlijk verlies» ten zeerste beklaagden, «dat God
almachtig naar Zijn wijze en onbepaalde wil en macht geliefd had, aan het lieve vader-
land te laten overkomen, door 't afsterven van een Prins, wiens leven zoo dierbaar,
en die de laatste mans-oir van 't Huis van Oranje» was, «welks Prinsen als gezegende
instrumenten in Gods hand waren geweest tot het formeeren, vaststellen, en be-
schermen van onzen Staat, bij hare vrijheid en Godsdienst»; niet minder tevens ook
in hem «een zoo wijs en dapper opperhoofd van hun krijgsvolk te water en te land
betreurende. Bij den «overzwaren, gevaarlijken oorlog tegen zoo machtige vijanden»,
waartoe zij tot 's Lands «wettige verdediging nu vervallen waren, en uit welken men
niet als door de almachtige hand des Heeren gered kon worden; terwijl hun dit,
nevens de hooge watervloeden, waarmeê sommige van de geünieerde Provinciën bezocht
geweest waren, geen duister blijk docht van Gods rechtvaardigen toorn over de zon-
den van het land, die van lijd tot tijd meer en meer toenamen, en nog zwaarder
gevolgen deden duchten»; noodigden zij 's Lands ingezetenen daarom uit, om «met
een ware erkentenis van Gods onverdiende lankmoedigheid en verdraagzaamheid, en
met een oprechte belijdenis van alle 's Lands zeer hooggaande en meer en meer aan-
wassende zonden, den Heere vuriglijk te bidden, om, naar Zijne vaderlyke en onein-
dige goedertierenheid en barmhartigheid alle 's Lands zonden genadiglijk vergevende,
Z.ijne welverdiende kastijdingen , plagen, en oordeelen af te' wenden, de raadslagen der
vijanden te vernietigen, en aan 's Lands regenten, in deze zware tgden, den geest der
wijsheid, eendrachtigheid, en kloekmoedigheid gevende, de wapenen van den Staat en
zijn geallieerden, tot bescherming van 't Vaderland, Vrijheid, en Godsdienst gevoerd,
' QeJcroonde kloehmoedigheydt der burgeren va» de aaloude en wife rijjcssiadt der Satavieren^ Ny-
™egen, enz. gerijmdt door Theod. Kruythoff. Te Nymegen, by Sweeras van Goor, X708.
4'
748 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
te' .egenen, ze door Zij» k-'=hlige halp en bijstand voorspoedig te maken, en d.eo
Staat zoo door Zijne genade en aln.acht te verlossen uit het tegenwoordig gevaar, .
ΙΆ legden daarbij zelf echter de handen niet in den schoot, maar, in samenstemm.ng
met hun kloekhartigen Raadpensionaris, een bnitcngemeene werkkracht aan den dag,
als om het gemis, zooveel doenlijk, onvoelbaar te maken van het krijgs- en staats-
hoofd, hnn bij den dood van den Koning-Stadhonder ontvallen. Een welwllend aan-
bod, hun ondershands door Koningin Anna gedaan, hem als Stadhouder door haar
gemaal te vervangen, beantwoordden zij met een welverdiend stilzwijgen, en traden
evenmin in het, door Marlborough herhaaldelijk hnn aanbevolen voorstel, den man
der engelsehe Koningin tot hun Kapitein-generaal aan te stellen Voorshands begre-
pen zij beide betrekkingen, bij onlstenlenis van alle mansoir van Oranje, onbezet te
moeten laten, en hadden het opperbevel van hun legermacht voorloopig aan hun vel,I-
maarschalk Prins Walraven van Nassau opgedragen ·. Vijf stadhonderlooze prov.ncrün
zagen zieh zoo tot denzeltden staat van zaken teruggebracht, als na den dood van den
vooriaatsten Stadhouder geheerscht had. In die provinciën gaf da. voor de regeermgs-
bestelling in verschillende sleden al aanstonds velerlei bemoeying, die .η Gelderland
en Utrecht vooral niet zonder aanmerkelijke beweging en opschudding ten emde
liep In Holland maakten de wethouders der stemmende steden van de oetroven ge-
bruik hun in den eersten sladhouderlooien tijd verleend, of verkregen er van tijd
tot tijd nieuwe van hunne Staten. Slechts te Schoonhoven, Gorinchem, en Haarlem
ging'dal bestel met wat oneenigheid onder de regeeringsleden gepaard, in welke de
Llen gedwongen waren tusschen beiden te treden, om door hun gezag alles bij te
leggen Te Rotterdam waren er van de zes raadsleden, in 1692, ter wille van den
onrechtmatig begunstigden Baljuw, ontslagen nog drie - Van Zoelen, De Mey en
Bever - in leven, die nu, met kennis der Staten, weldra in hnn betrekking her-
steld werden. Zoo daar, als te Schoonhoven, werden zelfs twee leden op meuw m
de Vroedschap gebracht - beide Adriaans, Vroezen en Blok - er reeds in 1672
""CTloeriger ging het iu Gelderland toe, de provincie, die met Illrecht
en Overijsel, in 1674 na haar ontruiming door den vijand als heroverd Generaliteit -
land beschouwd was, en in welker steden den Stadhouder sedert 't regeeri^s
was toegekend. Me. zijn dood nam dit laa.s.e nu van zelf 'een einde. ,Nu,
•t er daarom in den mond van velen ook, gelijk een hunner he. in njm uittel
Ï. ■
I Kist. Siddagslrieven, II. bl. 383. ^ „oer fliHaatate vertrokken,
. De minder bruikbaar gebleken Hertog van Holstein-Pleun was weer naar d.t laatste ve
waar hU in Jaly 1704 overleea.
-ocr page 752-.DES VADERLANDS. 749
Nu zal ik mi)n goed weêr erven
Van den Koning; zijne dood
Doet het keeren tot mijn schoot;
O, gelukkig, heilrijk sterven!
Mijn verlossing ia nabij :
Ik geraak in 't kort gansch vrü
De Staten na 's Konings dood op den Landdag te Nijmegen bijeen gekomen, be-
paalden er den April terstond, «dat de Overheidsbestelling nu gekomen was en
voortaan altijd blijven zou aan de bijzondere wethouders van iedere stad»; een bepa-
ling, weinig naar den zin van hen, die er nog onlangs eerst, bij de jongste stadhou-
derlijke verkiezing in January, op nieuw in 't bewind bevestigd waren, en nu alle
middelen zochten, om er door hun tegenstanders niet uitgestooten te worden. Zij
waren echter de eenigen niet, die in 't genomen besluit geen behagen schepten. Tal
van anderen, die tot dusver zoowel door de eene als de andere partij op den achter-
grond gehouden waren, en die zich dus van een wijziging in den geest der Staten voor
zich evenmin iets konden voorspellen, als van de stadhouderlijke bewindslui, begrepen
van de schoone gelegenheid gebruik te moeten maken, om zich meê wat van dat
«goed» te verwerven. Te Nijmegen vooral roerden zich de7.en wakker. Een dag of tien,
vóór zij zich niet minder wakker tegen den aanval van den franschen vijand weerden,
den 1«» Juny, trokken de hoofdlieden van al de ampten, gilden, en broederschappen
in plechtstatigen optocht naar het stadhuis, om daar de aanvulling der van 32 allengs
tot 6 geslonken «gemeensmannen» uit hun midden te verlangen, bij welke vóór
't jaar 1674, sedert 1590, een groote invloed op het stadsbeheer berustte, en die nu
nagenoeg waren uitgestorven. Een ontwijkend antwoord was al wat zij op hun eerste
aanvraag verkregen; zij lieten zich daar echter niet meê afschepen, en bleven, door
het saamgeloopen volk op de straat en markt gerugsteund, aanhouden, tot de Raad
uit het door hen aangeboden dubbeltal nieuwe gemeenslut gekozen had. De Burggraaf
Jakob van Randwijk, trad daarop zelf vrijwillig als burgemeester af, doch ook een
vijftal anderen - waaronder burgemeester -Willem Roukens waren er. die men
uit den raad verwijderd wenschte te zien, en tegen welke men dus — nadat de fransche
troepen waren afgeslagen - met vernieuwde kracht ging werken. Te vergeefs dat
zich de overheid op eene gewoonte beriep, die van vóór 1675 dagteekende, en hare
leden zonder gerechtelyk vonnis onafzetbaar deed achten; men liet niet af van zijn
voornemen, en de gemeenslu! den 29- der maand het stadhuis binnendringende,
dwongen de vergaderde raadsleden zich te verwijderen, en stelden een nieuwe stads-
? Zie de Vreuffde over de Vryheit ende Uere Beschermers ie Nymegen herstelt op den 32 Maart
1703 {door J. V. H. L. P.) Tot Nymegen, by Abr. van Wesel, stadts- en quartiersdrucker, 1703.
750'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
regeeriDg aan; de burgemeesters Roukens en Reinkens, die zich hardnekkig toonden
en volstrekt wilden aanblijven, werden met geweld verdreven. De «nieuwe plooi» —
gelijk men de volkspartij noemde — kreeg zoo op de «oude» de overhand. De Staten
echter, die luttel dagen later te Nijmegen ten Landdag moesten komen, werden nu,
in steê van dat, door 't Hof te Arnhem bijeen geroepen, waar behalve de kwartie-
ren van Zutfen en Arnhem, zich nu ook de Heeren der «oude plooi» van Nijmegen
vervoegden, onder welke vijf der afgestelde raadsleden. De «nieuwe» teekende wel ver-
zet daartegen aan, doch zonder baat: den 18®» July verklaarden de Staten die afstel-
ling voor onwettig en van onwaarde, gelastte het vertoog van verzet der nijmeegsche
burgers als een «verfoeilijk pasquil, en seditieus libel» te verbranden, en verordende
een rechtsgeding tegen de aanstokers. Den 4™ Augustus trokken daartoe eenige leden
van 't Hof en van de Staten, door een afdeeling ruiters met ontbloot rapier vooruit-
gegaan en gevolgd, onder trompetgeschal Nijmegen binnen, waar de bezetting ver-
sterkt en de wachten verdubbeld werden. Weder zocht de «nieuwe plooi» in verzet
te komen, doch klopte op nieuw aan doovemans deur. Een zevental hoofddrijvers ~
Romswinckel, Singendonck, Verschoor, Vonck, Van Heerd, Ingenool, en Van der
Linden —„werden terecht gesteld, en vier maanden daarna, op Sint Nicolaasavond,
veroordeeld: beide eersten tot ballingschap en geldboete, de vijf anderen tot wat lichter
straffen. Nog geen maand later evenwel, op den gewonen jaarlijkschen keurdag,
2 January, toen de aftredende Heeren van de «oude plooi» zich naar hun zienswijs
meenden te vernieuwen en daartoe op 't stadhuis bijeen zaten, terwijl in een ander
vertrek de gemeenslui vergaderd waren, om de keur te vernemen en hun eed te doen,
kwam, in spijt der gewapende macht, door den bevelhebber der bezetting, Baron van
Weideren, ter beschikking der Heeren gesteld, het volk het stadhuis omcingelen en
ook de omliggende straten vullen, terwijl de door de Staten verschopte Heeren van
de «nieuwe plooi», tuk hun zoo kort bezette zetels weêr in te nemen, op en om
den «blauwen steen», de uitkomst van een en ander liepen te verbeiden. De winter-
avond was lang gevallen, vóór de onderhandehngen tusschen raadsleden en gemeenslui
over den te volgen weg waren afgeloopen. Om tien uur eindelijk besloot de overheid
voor den aandrang van 't volk te zwichten, en nam een vertoog aan, waarin de ge-
meenslui, als vertegenwoordigers der burgers, verlangden, dat de overheidsledcn on-
middelijk de raadzaal verlieten. Door tusschenkomst van Van Weideren, zagen zich
dezen daarop nog een termijn van een week voor hun antwoord gegund, doch wer-
den, bij 't naar huis gaan, door de saamgeschoolde en steeds ongeduldiger wordende
menigte met smaad en slraatvuil begroet. In toeschietelijke taal zocht de overheid
daarop den January de burgerij tot toegeven te belezen, maar het op nieuw saam-
gerotte volk liet haar in het Valkenhof, waar zij nu bijeen was gekomen, geen
rust, bezette er den toegang, en dreigde hare leden om hals te brengen, zoo zijniet
ft:- -
r ^ ^
.DES VADERLANDS. 751
in alles toeslerade. Eindelijk begreep ze daar dan ook loe over te moeien gaan, en
stelde de regeering voorloopig in handen van vijf der haren, die ook door de ge-
meenslui zelf aangesteld en'hun zaak trouw gebleven waren. Een luid gejuich ging
er na dat besluit op; nog dien eigen avond werden de vijf regenten naar 't hart der
gemeenslui uit het Valkhof naar 't Raadhuis gevoerd, vreugdevuren ontstoken, en
vreugdeschoten gelost. Twee eerewachten werden daarop gevormd, onder de leus van
Be Vrijheid hersteld (Restituta Libertas; — want het deftig Latijn was te zeer in
zwang, om het zelfs bij zulk een volkstumult niet te bezigen) en Foor Vaderland en
Privilegiën; en toen vervolgens de ballingen terug gekomen waren, het gestreken
vonnis te niet gedaan, en het stadsbewind naar de «nieuwe plooi» opgetreden was,
werd, den 22™ Maart, nog luidruchtiger feest gevierd:
De Nijmegers doen trompetten Zjj doen alle klokken trekken, De kartouwen van de wallen De ge trouwste burgervader, Allerwegen doen zijn handen |
Die frisch water op de landen Langs den weg, uit vensters, deuren, Vrouwen, maagden maken rcyen, 't Lof van nog zes Batavieren, 't Is hier alles nu ter degen: Wij zien zitten in den Eaad Die, op welker trouw men staat Maken mag, die ongenegen Zyn, 's Lands Vrijheid, hun vriudin, Te zien worden ooit slavin ^ |
Aldaar.
-ocr page 755-Hij zag er, zoo geen gouden, minstens een zilveren eeuw van te gemoet: «hoe lacht
de weelde ons toe!» riep hij :
De trouwe huisvoogd, elk in zijn bedrijf,
Zal bly en rijklijk - grond heeft dit vermoeden -
Van al te zwaren last vrjj, nu zijn w^f
En kinders voeden,
't Alleenverkooprecht zal den winkelier
Zijn koopmanschap en nering niet besnoeyen,
De kist, gevuld met geld, van rentenier
Zal immer groeyen;
En elk zal, op een juisten prijs gesteld,
Geen uitgezonderd, als verknochte leden,
Ten dienst van stad en land zijn schattinggeld
Getrouw besteden'.
In Arnhem ging alles meer bedaard in rijn werk. De overheid had er. den 4»
Julv 1702, door den ToorriUenden burgemeester Coels, den schepen Senlhen, en den
fiscaal de voor hen geroepen gildemeeslers - als vertegenwoordigers der gemeenslu. -
in kennis gesteld van het in April genomen besluit der Staten, waarover toen .η
Nijmegen reeds .ooveel te doen was geweest, hun betuigende, dat rij niets liever w,1de,
dan Ie. de gemeente in een goede harmonie te leven en haar niet te ontnemen
maar integendeel te doen hebben hetgeen .e had genoten, als er S;- ^ »d^te
was»· en de gemeensluiden hadden haar daarop hunnerrijds niet mmder beleefd laten
verzekeren, «daartoe van hun kant al «at mogelijk was te .uilen bijbrengen, rn hun
brieven nariende, wat ieder toekwam, om daarvan dan nader verslag m te drenen.
er was een gemeensmansplaats open, en door de lankheid van ttjd w.st men .oo
net niet, aan wien het vergeven stond». Daarbg bleef het in de eerste
•t ware wellicht ook verder .onder alle stribbeling afgeloopen, als met eentge mmde
mim
■ÏSrx
t'^ s
^ 1
ί '
U
In z^n boven aangehaalde moeTcmoeiigheydt, enz. bl. 9 en 10.
-ocr page 756-.DES VADERLANDS. 753
gedweëe gemeenslui, gildebroeders en burgers, door 't voorbeeld van Nijmegen waar-
schijnlijk aangewakkerd, de hoofden bijeengestoken hadden, en eerst in een herberg
daarna in de Broêrenkerk saamgekomen waren, om hun «rechten en privilegiën» nader
te bespreken, en zelfs een stuk op te stellen en te onderteekenen, waarbij zij elkander
toezeiden , die voor te zullen staan. De Overheid, dat «ongeoorloofd en van zeer kwaad ge-
volg» achtende, had in 't begin van January 1703 de gemeenslui daar opmerkzaam op
gemaakt, en hen verzocht, het zooveel mogelijk tegen te gaan. Dat liet zich echter
niet zoo gemakkelijk doen; en hel gevolg was een over en weêrschrijven tusschen
Overheid en Gemeenslui, en een aanhoudend vergaderen der verschillende gildebroeders
in deze en gene kerken en elders, zonder voorkennis der Overheid en om, met goede
en kwade woorden, aanhangers voor zich en onderteekenaars voor hun stuk te winnen.
Den gildemeesters zelf verboden zij, met de Overheid in eenig overleg te treden vóór
«de gemeente gezuiverd» was, d. i. de Gemeenslui, die, huns inziens, rechtens niet
als zoodanig mochten optreden, afgesteld waren. Zoo naakte de keurdag op St. Paulus
bekeering, donderdag 25 January, op welken de Overheid, vernemende, dat er eenigen
waren, die sommigen van haar wilden bedanken en door anderen vervangen , der gemeente
schriftelijk liet weten, dat zij geenerlei inbreuk of nieuwigheid daarbij zou dulden.
In spijt daarvan werd dien eigen avond half tienden jongsten burgemeester, Hendrik
van Bayen, bij een roêdrager met verscheiden gemeenslui en andere burgers verzel-
schapt, een stuk beteekend, waarbij in de veertig lieden, op naam aller gemeenslui
en gilden, vertegenwoordigende de gansche burgerij der stad Arnhem, verklaarden,
dat de regeering der tegenwoordige Overheid een einde had genomen, en zij zich van
alle verdere regeeringszaken te onthouden had. Zij benoemden dien avond tevens een
nieuw stel overheidsleden, waaronder zes van de bedankte, die echter, even als een
der nieuwe, de keus niet aannamen; de 5 andere namen daarentegen den 27«" zitting,
waarin zij door de burgerij werden gehandhaafd; terwijl de bedankte overheid door de
burgerwacht genoodzaakt werd van 't stadhuis te blijven. Na vergeefsche pogingen,
om de gekozen oude leden tot toetreding over te halen, werd een nieuwe keus door
de gemeenslui gedaan, waaraan men zich toen, even als te Nijmegen, onderwierp.
In Zutfen ging het terzelfder tijd eenvoudiger toe. De Overheid werd er wel uit naam
van gilden en burgerij «bedankt», doch terstond daarna voor drie jaar op nieuw ver-
kozen ; terwijl er tevens een reglement op 't regeeringsbevel ontworpen, en door Over-
heid en Gemeenslui van weêrszijden geteekend en bezworen werd. In Tiel was weder
meer rumoers geweest. De burgerij was daar den 9™ Juny 1702 begonnen met de
Overheid te dwingen, veertien Gemeenslui, den vorigen dag door de gilden aangesteld,
te doen beëedigen, op een lastbrief, mede door die gilden opgesteld; de secretaris
was daarop, als zoon van een der schepenen, genoodzaakt geworden, af te treden,
en een ander schepen, als vreemdeling, afgezet verklaard, Pe laatste ging nu met
IVe deel, 3e stuk. ^^
754 * ALGEMEENE GESCHIEDENIS
di^T^ei^teiT^di^^ Landdag te Arnhem bijwonen, waartegen de Gemeenslui bij
de Overheid verzet aanteekenden. De Landdag zijnerzijds verklaarde't afzetten onwettig,
en de stad werd met een gewapend bezoek uit de Heeren van 't Hof en 't Landschap
bedreigd, waarvan de gilden en burgers wel al hun best deden verschoond te blijven,
doch het eindelijk toch moesten toelaten. Een paar burgers, die de eerste aanstokers
der beroerte geweest waren, werden uit de provincie gebannen , en de nieuwe Gemeenslui
afgesteld. Veertien dagen later ^ den 19-December - kwam echter de kramergilde,
op aandrang van den Dr. in de Rechten, Van Eek, bijeen, en de Overheid, daarin
openbaar verzet ziende, het eerst den deken der gilde, doch daarna Van Eek in hech-
tenis nemen, en gaf toen den deken weer vrij. Op den weldra volgenden keurdag-
Nieuwjaarsdag 1703 - verstond de Overheid, op de gewapende macht steunende, dat
men volgens 't octrooi van 1652 moest te werk gaan, benoemde Jonkheer van Wei-
deren tot eersten burgemeester, en legde een vertoog der burgerhop- en gewezen
gemeenslui ter zij, dat het recht van keuze voor gemeenslui en gilden verlangde.
Van Welderen bleek echter op hun hand, ging met den bevelhebber der engelsche
troepen in de Republiek, generaal Cutts, briefvvisselen, en wist een order van hem
aan de tielsche bezetting te verkrijgen, om niets in de onlusten te doen, dan wat hij hun
verzocht. Hij liet daarop de schildwachten die Van Eek bewaakten wegnemen, en
dezen zoo vrij; waarna nog dienzelfden dag eenige gemachtigden uit de Gemeenslui op
't Stadhuis verschenen, en er een stuk lieten voorlezen, dat de door zich zelf, onder
bescherming der soldaten, herkozen Overheid van 1 January weêr af-en een nieuwe,
waaronder Van Eek zelf, en van de oude slechts Van Welderen en twee andereleden,
aanstelde. De gewraakte Gemeenslui van July '2 werden herbenoemd, en klokgelui,
geweerschoten, versiering en verUchting van huizen en straten begroetten het nieuwe
Stadsbewind, onder vergeefsch verzet van 't oude.
In Overijsel had de Overheid van Deventer zich 's Konings afsterven onmiddelijk
ten nutte gemaakt, om de stadssleutels weêr in handen te krijgen, en hadden voorts
zoo daar, als te Kampen en Zwolle, de Gemeenslui zich veroorloofd, de regeering naar
hun inzicht te veranderen. In Utrecht ontstond te Amersfoort een hevige beweging.
Daar waren sedert 1674 de wethouders bij loting uit de voornaamste burgers gekozen;
sommige echter, duchtende anders van 't kussen te raken, dreven in December
1702, tegen den nieuwen keurdag, door, dat de keus, gelijk te Utrecht, bij stemmmg
zou plaats grijpen. Andere regeeringsleden teekenden daar verzet tegen aan , en richtten
zich in January tot de Algemeene Staten, met verzoek, dat de loting ook voortaan
ηοσ behouden werd, en alles onderwijl bij 't oude zou blijven, met uitzondering der
aamtelling van twee regenten, die als vader en schoonzoon niet te gelijk konden
werkzaam zijn. De Staten stelden hun verzoek aan eenige gemachtigden m handen,
met last de zaak in der minne te schikken. Te Amersfoort was ondertusschen door
.DES VADERLANDS. 755
sommige ontevreden oudregenten de burgerij in opschudding gebracht, werden allerlei
vergaderingen gehouden, en in April eindelijk door de rumoerige gemeente besloten, de
gansche Overheid door die; gemeente te laten «bedanken». Onder bewaking der markt
door tal van gewapende en ongewapende burgers, ging men daartoe den over,
en bracht de oudburgemeester Teekman, die de hand in de zaak gehad had, en een
paar andere hoofdaanleggers — Van Houten en Saab — op 't kussen. Men toonde
zich daar in 't algemeen weinig meê ingenomen, en ontkende de bevoegdheid der nieuwe
regenten, gelijk der bij loting aangewezen kiezers. Een nieuw bewind werd aangesteld,
waarvan Teekman en anderen geen deel meer uitmaakten, doch dat, met vliegende
vaandels en slaande trom naar 't stadhuis geleid, daar beëedigd werd, en er de be-
lofte van trouw der burgerij ontving. Deze bleef echter onrustig, terwijl de Staten
hunnerzijds de oude regeering hersteld wenschten te zien, en vergiffenis voor 't ge-
beurde aanboden, zoo men daartoe wilde besluiten. Van Houten, nu Schepen gewor-
den, riep in July de schutterij in de wapenen, om de afkondiging dier vergiffenis Ie
beletten, liet eenige oud-regenten uit hunne huizen halen en vastzetten, terwijl
andere gedwongen werden uit de stad te wijken; in enkele huizen werden de glazen
ingesmeten , en één zelfs geplunderd. De gemachtigden der Staten, die met die der stad,
aan 't zwarte bergjen daar buiten, aan 't onderhandelen waren, vermochten niets om
de gemoederen tot rust te brengen, die nu al negen dagen in beweging waren ; zoo-
dat de Staten eindelijk besloten, zich gewapenderhand van de stad meester te maken.
Men sloot daar toen echter de poorten, tot een grooter aantal manschappen, zoo te
paard als te voet, met het noodige geschut aanrukte, en nu weldra de baas werd. De
hoofden der beweging werden toen gevangen genomen en naar Utrecht gevoerd, en
de oude regenten door drie gemachtigden van den hove in hun bewind hersteld. Van
Houten en Saab werden na eenige weken veroordeeld, om onthoofd te worden, Teekman
tot ballingschap, na 't zwaard over 't hoofd gehad te hebben; wat kort daarop omtrent
alle drie werd ten uitvoer gelegd. De overigen kregen weinig tijds later vergiffenis,
op 14 na, die echter mede allengs bij oogluiking weder binnen kwamen. Een gelijke
vergiffenis volgde weldra voor de gansche provincie, waar ook elders, als o. a. te
Rhenen, de rust minder ernstig gestoord was geworden.
In Zeeland, waar de Stadhouder, als Markgraaf van Vere en Vlissingen en eerste
Edele, een meer persoonlijken invloed had, werd die laatste betrekking na zijn dood
als vervallen beschouwd, en de Heer van Odijk, die er hem in vertegenwoordigde,
door twee gemachtigden der Staten van die waardigheid vervallen verklaard. Naar
't Markgraafschap dongen de Koning van Pruisen en de Prinses-weduwe van Friesland.
Die Koning, zich op zijn moederlijken grootvader, Prins Frederik Hendrik, beroepende ,
had onmiddelijk na 't bericht van Koning Willems sterven, door zijn gemachtigde,
Schmettau, een vertoog bij de Staten laten indienen, waarin hij zijn vermeende rechten
-
•1.'
7Β6 algemeene geschiedenis
ΐ-
^oi^hTuii^n te selten, en .ich tevens al aanstonds meester gemaakt van de Graa-
schappen Lingen en Meurs; terwijl slechts de vaardige tusschenkomst van den bevel-
hebber van Grave hem belet had, rijn wapenschild daar aan 't Stadhnis te doen
hechten De Prinses-weduwe, als moeder van Roning Willem's onmondigen erfgenaam,
beklaagde rieh bij de Staten ten zeerste over deze handelwijs, en verkreeg van den
hollandschen hove een mandement van indaging Zijner Pruisische Majesteit, wat deze
natuurlijk ten zeerste mishaagde, 's Koning-Stadhouder', uiterste wil, in October ·η
den Haag geopend, wees de Algemeene Staten als uitvoerders aan, gehjk zg 't ook
bij dien van Frederik Hendrik waren, doch vermocht den Koning van Pruisen n.et
van zijn onrechtmatig verlangen terug te brengen, en zag den strijd tusschen hem
en zijne nicht van Friesland nog lange jaren duren. Ook die over 't Markgraafschap
hield dus nog langen tijd aan. De zeeuwsehe gemeente kwam intusschen op vele plaatsen
in rep en roer. In Tholen, waar door den Heer van Coppensdamme, .n naam van den
Stadhouder, veel willekeur gepleegd was, en men zich thans daarover „reken wielde,
kwam door de aanmarsoh van Staten-trocpcn alles weldra tot bedaren. Men morde er
nu echter over den overiast door dezen gedaan, en 's Prinsen rekenmeester, de Heer
van Sint-Jans Steen, Pieter Wouters, fe,mamnt raad der stad, had daarbij een ver-
zoekschrift van eenige burgers in 't leven geroepen, bij 't «elk z, de Staten verzochten
orde te stellen op het aanstaande wetsbestel, daar 't reglement van 1675 nu door
•t overiijden van den Stadhouder vervallen «as. De Staten meenden, dat de tegen-
woordige Stadsoverheid, die in Mei moest aftreden, voorloopig diende aan te blijven.
Deze vernieuwde daarop zelve de regeering, en ontnam Wouters zijn raadsbetrekk.ng,
die rich nu op nienw tot de Staten wendde. Ha 't vertrek der soldaten, m July,ont.
stond er daarop een hevige beweging over 't gansche eiland tusschen den baljuw.
Duurkant, met zijn aanhangers en die van Wouters partij; men begroette elkander
zelfs met geweerschoten, tol eindelijk Wouters door de zijnen, die de bovenhand
kregen in triomf naar 't Stadhuis gevoerd werd. Een nieuwe Overheid werd nu aan-
gesteld en Wouters weêr raad, «God almachtig» - schreef hij 21 Jnny aan zgne
vrienden, de regeerende burgemeesters van Goes - «die de herten van alle menschen
regeert, heeft de gemoederen van de ingezetenen van onze stad en ganseh eiland
zoodanig bewogen, dat wel drie duizend huisluiden van alle dorpen, me. vliegende
vaandelen, in rijen en gelederen, met zeer goede wapenen, zyn, tot
derd, mij met eenparige stemmen, 't geen onbegrijpelijk en onuitsprekelijk .s, hebben
toegejuicht en, van persoon tot persoon, om den hals gevallen en een^kns van hefd
gegeven; waarop al onze partyen zijn gevlucht, en heeft de Heer van Coppensd m-
uit schrik gisteren avond van z'ijne Geeommitteerden-raadsplaats H-rt-d, w-.llende
. dezelve mij met eenparige stemmen daartoe gepromoveerd; echter hebbe zulks v»
alsnog gedeclineerd. Wij hebben, tot overtuiging van de geheele wereld, den mode
.DES VADERLANDS. 757
raten weg ingeslagen, en getoond dat ik aan de begeerlijke kant niet en was, als-
mede, ora den Heer burgemeester (van Goes) Everdijks wille, den Heer Jacob van
Vrybergen en die familie behouden. Alles is zonder iemand te beschadigen, in persoon
noch in goederen, afgeloopen. Indien de baljuw en Coppensdamme ' of Leempoel (echter)
in de stad te vinden waren geweest, ik had ze niet kunnen redden. Nu hebben alle
de huisluiden, deze actie geëindigd zijnde, begeerd, door mij alleen afgeleid te worden,
zulks dat ik als generaal haar, vooruit marcheerende, hebbe gebracht tot buiten deze
stad, daar ze met generale salvo's van mij haar afscheid namen. God komt toe alle
lof, eere, en dankzegging tot in der eeuwigheid!»
De Staten toonden zich daar evenwel gansch niet meê ingenomen, daagden den
reeds weder uitgeweken Wouters openlijk in, en gaven 't Hof van Holland verlof,
eenige thoolsche belhamels als gevangenen naar Den Haag te voeren; terwijl de wet
door hun gemachtigden op nieuw veranderd werd. Wouters raakte vervolgens, buiten
af, te Munster en Wezel, nog in ongelegenheid, daar hem zeker uitheemsch officier,
Wolters van Seehjelm, bij den Raadpensionaris betichtte, met den Koning van Pruisen
over de verkrijging van 't Markgraafschap onderhandeld te hebben I
In Goes was thans de tijd voor de gebannen Heeren van 1694 daar, om hun zetels weer
in te nemen. Bij een reeds in 1699 door den overleden Stadhouder onderschreven, doch
hun zelf eerst na zijn dood toegekomen stuk, hadden zij verlof erlangd, in de stad
zelf terug te keeren 1, en daarvan aanstonds gebruik gemaakt. Hun aanhang wenschte
er hen natuurlijk weer het bewind te zien voeren, en zij zelf zonden daarop den 1«°
Mei een verzoekschrift bi] de zeeuwsche Staten in, lot «herstel in de regeering, van
welke zij gansch ten onrechte ontzet waren geworden». De in anderen zin gestemde
goessche afgevaardigden hielden intusschen een gunstig besluit der Staten voor hen
legen, en zij begrepen toen niet langer te moeten aarzelen, om zich door de meer-
derheid der burgerij zelf te laten herstellen, gelijk reeds den 23«^" Mei plaats greep.
Nadat toen, in de Statenzitting van den 30«", de goessche Heeren gezegd hadden, dit
als «een gedane zaak» te moeten beschouwen, waarmeê ze zich evenwel niet verder
konden inlaten, werd den volgenden dag door de Staten goedgevonden, «te annullee-
ren, vernieten, en te houden alsof niet in wezen waren geweest al de sentenciën
1 «Op den 7 April 1702 hebben zy ontfangen de acte van den Koning geteekend den 20 Nov.
1699, daarby hun werd gepermitteerd binnen de stad Goes te komen, zulks zy wat min als tien jaren
buiten hare huizen hebben moeten biaven". (Zie hun Kort Berigt en Verhaal enz. 1702).
■■PPiP···*·!!·"·'^·'^—- ' 1
legen de herstelde Heeren vroeger gewezen; terwijl in de zitting van 8 Juny hun
eigen vertegenwoordiger betuigde, uit hun naam «den goedertieren God met hart
en mond te loven en te danken, dat het Hem genadelijk behaagd had, de groote
verdrukkingen, waarin veel hunner met hun gezin die 10 jaar als versmoord lagen,
bij trappen te verminderen tot een volkomen vrijheid en herstel toe; en dat zij niemand
in het bgzonder tot het voorwerp van hun aanmerking maakten, doch meenden den
voorgaanden lijd geen ongelijk aan Ie doen, als zij hem veel abuizen, en, ten aan-
zien van de financiën, in verscheiden gevallen, eene ruime direccie, en, ten respecle
van de policie, een soort van onvrijheid als eigen toeschreven». Zij verklaarden zich
echter «gereed en gewillig, om door hun afgevaardigden alle overtredingen, zoo er
bevonden werden, te helpen herstellen, en zoodanige vaste wetten te maken, waar-
door de hoogheid en gerechtigheid van de provincie, de privilegiën en voorrechten
der steden en subalterne collegiën, de kracht en luister van de vrije wettige regeering
van Staat en Kerk ongeschonden gehandhaafd, en in 't algemeen de verdediging van
't Vaderland, de welvaart en het burgerrecht van de ingezetenen bewaard en be-
vorderd mochten worden, opdat een iegelijk, zoo overheden als onderdanen, con-
fidentelijk mocht berusten in de getrouwe uitvoering van al de deelen der wettige
regeering» Dat niet ieder den staal van zaken, door hun herstel, in zulk een roos-
kleurig licht, als zij zelf, beschouwde, noch de toekomst, onder hun bestier, met het-
zelfde vertrouwen te gemoet zag, bewijzen de kreupelrijmen door hunne uit den zadel
gelichte tegenstanders tegen hen gericht, en aan 't slot waarvan het o. a, minder
vleyend voor hen heet:
Oorlof, kooplui en goede borgerye,
't Ia met ons Land gedaan:
't Hangt positief maar aan een draad van zwakke zye;
Laat ons naar elders gaan,
Daar God de Heer ons door Zijn raad zal trekken;
Want geweld ons hier regeert door een kot vol — gekken
Te Middelburg was de goê gemeente vooral gebeten op den ontvanger van den
200- penning en rentmeester beoosler Scheld, Alexander De Muyncq, en werd daarin
gestijfd en opgezet door Mr. Daniel Fannius, en den oudgezant in Engeland Jan Pieter
van den Brande. Het slecht beheer en de treurige staat der gewestelijke geldmiddelen
kwam daarbij vooral ook ter sprake. Den 1- July werd door Fannius en zijn aan-
hang een verzoekschrift bij de Overheid ingediend, waarin op het ontslag van De
» Admissie vm de SE. van Goes ten vergadering van Zeeland, enz.
^ Adolf Westenoijlc of Crom^el op sijn laatste Uenen, op de wüze O, Park »ree^ (Gecomponeer
by my Joob Dingemansen Leyts, historieschrüver en translateur der stad Goes. Gedrukt weet wel
waar, gaat soekten naar).
758
.DES VADERLANDS. 759
Muyncq en andere overheidsleden werd aangedrongen; ten gevolge waarvan men,
voor dien aandrang zwichtende, buiten De Muyncq nog twee raadsleden en vier sche-
penen bedankte. De Muyncq daarin echter niet lijdelijk berustende, diende zijnerzijds
een door ettelijke medeburgers onderteekend vertoog in, waarin hij zijn wederpartij
van araptsbejag beschuldigde, en met name Van der Brande verweet, zijn bewindheb-
bersplaats bij de Oostindische Compagnie voor zijn eigen zoon te begeeren. De nieuwe
regeering vaardigde in November daartegen een waarschuwing uit, waarbij zij*vergiffenis
aanbood aan allen, die vóór vyf December bun onderteekening te niet wilden doen,
met belofte, zich voortaan «gerust en vreedzaam, gelijk goede burgers betaamt», te
zullen gedragen, onder uitdrukkelijk verbod, verder «eenige rekesten bij turbe te tee-
kenen of eenige pasquillen of andere tot oneer strekkende pamfletten lot nadeel van
iemand te fabriceeren». De door anderen tot deelneming overgehaalde onderteekenaars
lieten zich nu allen tot aanvraag om die te nieldoening bewegen, en tevens orn aangifte
te doen van wie hun tot onderschrijving hadden gebracht. Dezen werden toen, bij be-
sluit van 6 December, met ontzetting hunner verschillende stadsrechten en betrekkin-
gen — als poorterschap, kapiteinschap, luitenant- en commiesschap, lijkbidderschap,
bodeschap op Amsterdam — gestraft; den Procureur Larsman werd do bank ontzegd
en bevolen, zyn bordjen van procureur en notaris tot nader orde in te halen; drie
anderen personen de vrijheid van wacht-, poort-, en boomgeld, stadswijn- en bier-
accyns, die zg tot dusver van de gunst der Overheid genoten, ontnomen.
Was te Middelburg sleclTts de eene regeeringspartij voorde andere op 't kussen geraakt,
te Vere toonden zich de Heeren van 't bewind minder partijziek gestemd, en ontwikkelden
hun beginselen ten dezen in een advies aan de Staten, naar aanleiding van een hun door
94 burgers en kooplieden, op 27 November, ingediend vertoog, tegenover de waarschu-
wing door de Overheid van Middelburg gedaan, en dat nu door deze hooglyk werd af-
gekeurd. Zij betoogden daarbij, dat, «naar den aard der regeering van dezen Vereenigden
Staat in 't algemeen en 't burgerlyk bestier der Provincie in 't bgzonder, waar de
afgevaardigden ter Statenvergadering niet anders hadden, dan het vertegenwoordigend
gezag van hun principalen, en die weder geen ander dan dat van bun burgers en inge-
zetenen , deze in 't algemeen, en voornamelijk de gequalificeerde en gegoede, meer vrijheid
hadden van te hooren en zien, en openlijk belang te stellen in den staad der staatszaken,
dan in eene despotieke, eenhoofdige of andere regeeringsvorm, minder volksmatig dan deze;
dat daarbij het gebruik van die geoorloofdheid in de tegenwoordige minder bepaalde vrg-
heid meer in zwang was gebracht, dan wel in't verloopen regeeringstijdperk; dat langs
dien weg ieder ingezeten van meerder of minder aanzien en vermogen kundig gewor-
den was van den thans zoo gedrukten stand der provinciale geldmiddelen; dat de afge-
vaardigden ter vergadering hun verlegenheid daarmeê onbewimpeld hadden betuigd, tot
zoover zelfs, dal die verlegenheid in een algemeene angst was veranderd, op ondervinding,
760'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
■"■t·
dat na verloop van zooveel lijds, en zooveel onlusten en troebelen, geen de minste
geldmiddelen nog waren uitgevonden tot redres der verwarde financiën ; dat de voorzeide
perplexe toestand zoo openbaar was geworden, dat ieder regent, koopman, burger, of
ingezeten had beginnen gevoelig te worden van het gevaar, dat bij langer mtbhjven
van provinciale geldmiddelen aanstaande was, voornamelijk als tevens wereldkundig
werd dat het fonds ter betaling der soldij van de milicie al over maanden op was,
en het té-kort niet gevonden; dat de verschillende solliciteurs. ter betaling daarvan,
volmondig en alom uitspraken, dat de wisselbrieven bij hen geaccepteerd, bij gebrek
van betaling, gekeerd wierden, en in de openbare kantoren, daartoe gesteld, mets
te vinden was. Waarom de Heeren van Vere vermeenden, dat, zoo ooit ten minste
toen in zoo'n gevaarlijk gewricht van zaken , ieder burger recht had zich daarover
te bekommeren, en van gevoelen waren, dat het dien onderteekenaars voor geen mis-
daad mocht worden aangewreven, dat zij van die bekommering bij adres hadden doen
blijken en haar ter kennis gebracht van den vertegenwoordigenden Soeverein, haar
vastmakende aan het vermoeden, dat het redres vertraagd wierd. En zoo hun al iets
onzichtelijks ten opzichte van de bewoording was ingeslopen of ontvallen, de verschoo-
ning der onderteekenaars, geen kwade bedoeling gehad te hebben, naar den aard der
burgerlijke regeering en de zachtmoedige voorbeelden onzer voorouders behoorde te
worden aangenomen. Voornamelijk in dit tegenwoordige zoo vrije legeeringstijdperk,
waarin zoo onlangs, en bijna in alle steden van Zeeland, die wijze van doen op ver-
scheiden stonden gebezigd was. Ook de manier van zich terstond tot de Staten ge-
wend en de Stadsoverheid als ter eerster instancie voorbijgegaan te hebben, mocht
voor geen de minste feil, laat staan een daadwerkelijke misdaad doorgaan , en het toonen
van gevoeligheid daarover zou een voorbeeld wezen, waarvan in vorigen tijddeweêrga
niet gezien was; terwijl naar de gronden der Staatsregeering, waarbij het soeverein
gezag niet door de leden afzonderlijk maar gezamenlijk vertegenwoordigd werd, het
onder de leden onderhng een onderwerp van naijver behoorde te wezen, zoo een lid»--
gelijk hier die van Middelburg - «in 't byzonder teekenen van zijn gramschap woü
geven tegen hen, die het algemeene regeeringslichaam, bij voorkeur boven hun stede-
lijke Overheid, over den staat der openbare zaken met hun smeekschrift hadden ont-
moet. De gansche zaak der bewuste onderteekening diende dus, naar hun inzicht,
buiten alle verder vervolg te blijven»
Was zoo de Staat aanvankelijk min of meer, hier en daar zelfs bloedig, mroer,
op kerkelijk gebied werd er van de roomsche zijde in deze jaren hevig getwist, en een
krachtdadige tusschenkomst van Staatswege noodig. Sedert door de pauselijke bescbik-
. Zie het NoteUn ten Rade der Stadt Vere in Zeeland, ralcende de U teelenaars
der Bequeste; den 24, January I70a.
, ■
■ · ■ ■
.DES VADERLANDS. 761
kingen ταπ 1646 de trentsche geloofsbelgdenis bezegeld, en de afwgkende gevoelens
van Jansenius veroordeeld waren, hadden dezen toch onder de roomsche geestelgkheid
of klerezie voortdurend voorstanders gevonden; felle bestrijders daarentegen in de hoe
langer zoo meer veldwinnende leden der door Loyola gestichte Sociëteit van Jezus.
Gelijk dezen thans door Koning Lodewijk in Frankrijk den baas speelden , zochten zij zich
ook hier hoe langer hoe meer onder hun geloofsgenooten te doen gelden, en raakten
daardoor bij dezen zelf, wegens hun «onverdraaglijke opgeblazenheid, onophoudelijke
twistziekte, onverzadelijke baatzucht, en oniydelijke onvoegzaamheid» verfoeid. Door
een Concordaat met Rome's hollandsche zending hadden hunne paters in 1624 verlof
gekregen om, onder 't gezag van den apostolischen Vicaris, als hoofd dier zending,
met andere wereldlyke priesters het herderlijke werk te verrichten, doch het sacra-
ment van 't huwelyk slechts uiterst zelden, en te Haarlem zelfs in 't geheel niet^
zoo min als doop en oliesel, te bedienen. In Gouda, Rotterdam, Alkmaar, Zutfen,
Bolsward, mochten zij geen medgezel of socius zenden, tenzij de Vicaris het geraden
achtte, en hadden daar één pater, even als in den Haag, Haarlem, Hoorn, Middel-
burg, Zieriksee, Leeuwarden, Groningen, Zwolle; te Utrecht, Leiden, Delft, Am-,
sterdam, twee. Waar een vast aangestelde priester het pastoorsampt bekleedde en
waarnam, mochten zij geen hunner paters zenden, al ware 't ook maar om te preêken,
biecht te hooren, katcchizeeren, en derg., dan met zijne voorkennis en toestemming
of die van den Vicaris. Tal van streken met Roomschen bevolkt — als Twente, het
platte land van L-trecht, Rijnland, Schieland, en Delfland, Kennemerland en West-
friesland — telden geen andere dan priesters van de klerezie. In de sleden zochten
zy zich daarentegen vooral te nestelen en wortel te schieten; toch waren er weinig
plaatsen van eenig aanzien in de zeven provinciën, waar de klerezie niet had stand
gehouden en de roomsche gemeente bestierde, en zoude deze 't dan ook zonder de
Jezuïten best hebben afgekund. In Utrecht bijv. waren er binnen stads poorten zes
wereldsche priesters, die alle vier dagen voormiddags twee vergaderingen hielden, en
in de voorsteden twee, die daar het zelfde deden. Toch waren er buitendien nog twee
paters Jezuïten, twee Predikheeren, en een Augustijner, de laalste tegen 't Concor-
daat, ingekropen, en die er een bijzondere woning en kerk hadden, waar zij alle zon-
en heilige dagen hielden. Gingen ze evenwel 't land uit, dan zou— duchtte men —
't met schapulieren, rozekranzen, koordekens, riemen, aflaten, menigvuldige biechten
en communiën, de onbevlekte eer der H. Moedergods, haar beelden, enz. gedaan,
en 't gansche land meer Jansenistisch dan Roomsch gestemd raken. De Jezuïten vooral
hadden er tweedracht in de kerk gezaaid, en tusschen hunne volgelingen en die der
klerezie tweespalt verwekt, die toegenomen was naarmate hun getal er grooter werd.
Nog in 1666 was door den Paus bevolenzich stipt aan 't Concordaat te houden;
doch dit was niet gebeurd, en een der hoofdredenen, waarom de tegenwoordige Vicaris
IVc deel, 2e etnk. 96
*
mm
762 algemeene geschiedenis
zich .00 onaangenaam gemaakt had, «as, dat hij, na 't oordeel der paters, wat te
,eei daarop had aangedrongen en zijn gezag tegenover hen wou laten gelden. Reeds
v66r honderd jaar hadden zij tegen zijn voorganger Sasbout gezegd: «wij wrllen n.et
langer onder u staan, wij willen zeit regeeren»; en die heersehzucht was hun Uj
toeneming eigen gebleven, en dreef hen en hun aanhang thans, zijn opvolger den
voel te lichten De.e opvolger was sinds 1689 de toen veertigjarige Petrus Codde,
een Amsterdammer van geboorte, die, te Brussel tot aartsbisschop van Sebaste gewr,d,
aan 't hoofd ,ler hollandsche zending gesteld was, doch daar na luttel jaren reeds,
ofschoon vooreerst nog te vergeefs, door de tegenpartij verdacht werd gemaakt. Na
1697 werd dat echter erger. Als biechtvader van de fransche Vredegemachl.gden was
toen de pater Jezuït Doucin meé naar den Haag gekomen, die in een klem franseh
geschriftjen een hoogst eenzijdige en bedriegelijke voorstelling der ontwikkeling van
't Jansenisme in Holland gaf, en in den kwaadwilhgen pastoor van de Ketel, Adr.aan
van der Wijck, een gedienstig handlanger had gevonden. De Vicaris zond het, zoodra
hii er kennis van kreeg, naar Rome ter veroordeeling, en gaf, daar men', door dc
tegenpartij bewerkt, hem op antwoord liet wachten, zelf een wederlegging .n t hcht.
In steê v'an hem in zijn weêrstand te schragen, besloten in September 1699 de met
de zorg voor de hollandsche zending belaste Cardinalen , hem - als, naar hun meenmg,
niel'geheel vrij van .jansenistische dolingen - te ontslaan, en den hem vijand.g
„eworden Theodorus de Cock tot proviearis aan te stellen. Om door zulk een onver-
hoedsehen maatregel niel te veel aanstoot Ie geven, noodigden zij hem in de vleyendsle
uitdrukkingen tol deelneming in de viering van jubeljaar te Rome, als waarbij h„
„de geestelijke schallen, voor alle Kristenen dan open staande, zon kunnen deelac tig
worden; lerwijl (.ijn) uitnemende Godsvrucht hem daarenboven veel troost en voldoe-
ning zou doen pullen nit het eerbiedig bezoek der grafsleden van de heilige Apostelen,
en zoo menig andere gewijde steê». Hij gat der uilnoodiging gehoor, tot zijn lijdelijke
plaatsvervangers een viertal geestelijken benoemende. Met hoeveel staatsie te Rome
ontvangen en hoe beleefdelijk in schijn bejegend, vond hij zich weldra vijandig legen-
„ewerkt, en zag een drietal Cardinalen de taak opdragen , de tegen hem uit Holland,
door Van der Wijck, De Cock, en anderen, ingebrachte beschuldigingen te onderzoeken.
Si weérspraak baatte even luttel als het tegenverloog, door wel 300 belergezinde
neder,andsche geestelijken voor hem opgesteld en overgezonden. Op ag
,701 werd De Cock, toen als pastoor Ic Leiden werkzaam, door een pansehjken bri
verwittigd, dal Codde van zijn vicariaat ontzet, en dit ^^
opgedragen; en drie dagen later gat de pauselijke inlernuneius te Brussel, Bussi.den
' Zie het restiimis eaz. opgeteld door M. y. O. P. (Tot Kmmerit, by
ï'elbrencius Atibema, 1703).
-ocr page 766-.DES VADERLANDS. 763
beiden kapittels van Haarlem en Utrecht daar bericht van, met aanmaning tot dadelijke
gehoorzaamheid en onderwerping. Zi] weigerden die echter, zoolang zij hun bezwaren
daartegen niet te Rome hadden ingebracht; terwijl De Gock hen zijnerzijds daarente-
gen, op een aanmatigenden toon, schriftelijk uitnoodigde, hem te gehoorzamen
Veel rumoers werd door deze handelwijs van Rome en zijn leidschen herder en leeraar
in den lande verwekt, en de Staten van Holland, weinig gesticht over 't gezag, dal
een uitheemsche kerkmacht zich aanmatigde, om, zonder hunne voorkennis, kerke-
lijke voorschriften in den Staat der Vereenigde Nederlanden te geven, vaardigden, na
bekomen inlichting van eenige geestelijken, den 17"' Augustus 1702 een plakbrief
uit, waarbij zij deden weten: hoe tot hun kennis gekomen was, «dat Petrus Codde,
aartsbisschop van Sebaste, die over de roomsche kerk in de Nederlanden met den
titel van Vicaris-apostoliek was gesteld, door den Paus naar Rome was ontboden, en
aldaar bij provizie in die bediening gesuspendeerd, en in zijn plaats aangesteld eenen
Theod. de Cock, zich onthoudende te Leiden; dat de internuncius van den Paus hier te
lande een capittel van eenige priesters zou hebben willen doen vergaderen, om die
suspensie en aanstelling bekend te maken; dat de voornoemde Cock reeds eenige
priesters had gesuspendeerd en afgezet; dal, van tijd tot lijd, meer geordende priesters
en monniken, tegens den teneur van Hunne voorgaande placaten zich in hun land
begaven»; en hoe zij daarom, tegen dat alles willende voorzien, goedgevonden hadden,
«aan alle zoogenoemde Roomsch-katholieke ingezetenen dezer landen, en anderen, te
verbieden, zoodanig capittel te assisteeren, of 't geen daar besloten werd te achter-
volgen of doen achtervolgen, en bepaaldelijk, dat niemand, wie het mocht wezen,
hier eenige bevelen van wegen den Paus of eenige vergadering, hoedanig ook, om
d'een of d'ander Roomsch-katholiek naar Rome te doen vertrekken, zou mogen ten
uitvoer leggen of, gelegd zijnde, gehoorzamen; dat ook niemand voor Vicaris mocht
worden erkend, als die naar gebruikelijke orde, behoorlijkerwijs gekozen en bij de
HH. Hun Gecommitteerde Raden toegelaten zou zijn; dal de voornoemde Cock zou
worden verboden, gelijk bij dezen geschiedde, dal Vicariaat in eeniger manier te bedie-
nen, en dat niemand hem in die hoedanigheid zou hebben te erkennen of gehoorzamen;
en dat al 't geen hij op dien naam verricht of bevolen mocht hebben, en bepaaldelijk
het schrijven en afstellen van eenige priesters voor nul en van geender waarde zoude
worden gehouden; dat eindelijk van nu af aan geen geordende priesters of monniken
binnen deze landen zouden mogen komen». De Koek zelf werd vervolgens door den
Raadpensionaris bij zich ontboden, die hem dit stuk ter hand stelde onder nadruk-
kelijk bevel er naar te handelen, en al het mogelijke aan te wenden, om Codde hoe
eer hoe beter uit Rome naar 't Vaderland te doen keeren. Bij klokgelui werd drie
^ Verg, Bennink Jansonius, GescUedenis der Oud S. Kath, Kerl in Ned-erland, bl. 157 en v.
-ocr page 767-764'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
dagen laler het genomen besluit afgekondigd, en gaf De Koek daarop een brief «aan
de vredelievende ingezetenen» in 't licht, waarin hij den tegen hem gewekten storm
tot bedaren zocht te brengen, en beloofde, van ganscher harte en zooveel hij vermocht,
de bevelen zijner «hooge en wettige overheid» na te komen, «tot het Haar goeder-
tierenlijk behagen zou eenige wijziging ter zake te maken». De Internuncius drong er
daarentegen bij Codde's viertal op aan, dat zij, De Cock als Provicaris erkennende,
de hun opgedragen tijdelijke betrekking zouden neêrleggen, waaraan zij natuurlijk
echter geen gehoor gaven. Daar van Codde's terugkeer niets vernomen werd, namen
de hollandsche Staten in February 1703 een besluit, waarbij zij ten sterkste daarop
stonden, en droegen den man zijner zuster Maria, Frederik Bloemert, op, naar Rome
uit hun naam te schrijven, dat zij hem binnen drie maanden weer verwachtten, en
anders de Jezuïten uit Nederland zouden verbannen en De Koek in zijn huis laten
bewaken. De Paus gaf Codde nu met Paschen verlof terug te keeren, doch vaardigde
te gelijker tijd, den laatsten dag der stille week — 17 April — een bul uit, in
welke hij, verklarende hem «om rechtvaardige en gewichtige redenen geschorst te heb-
ben in zijn Vicaris-ampt, en een Provicaris in zijn plaats gesteld, krachtens zijn apos-
tohsch gezag en onder straffe van den ban, allen geestelijken der zending strengelijk
verbood zich te verstouten, om zich in dat geestelijk bestier te mengen»; met de
mededeehng, dat hij den geschorsten Aartsbisschop, op zijn vertrek staande, bij zijn
afscheidsbezoek, te verstaan had gegeven , «geen hoop te mogen voeden om immer in zijn
ampt weêr hersteld te worden, hem aanmanende, zijn aanhangers van alle krakeel
zijnenthalve af te houden, en alle ergernis, jammerklachten en schijnredenen met de
apostolische uitspraak tot zwijgen te brengen: weest uwen Overheden gehoorzaam»
Het stuk verwekte grooteontroering in de provinciën der hollandsche zending, en lokte
er hevige weerspraak uit. «Zoolang de vereenigde nederlandsche roomsche kerk van
apostolische Vicarissen was bestierd, was er nooit zulk een tempeest ontstaan»; het
was de eerste maal dat men er zulk een bestierder «met suspensie of opschorting van
bediening bedreigd, veel min metterdaad gesuspendeerd had, als men nu door onder-
kruiping en misleiding had weten te weeg te brengen, niettegenstaande Z-ijn Hoog-
waarde van Sebasten, in geenen deele, 't zij in deugd of gezonde leering, voor zijn
voorgangers behoefte te wijken. Geen wonder dus dal er zich ieder meê bemoeide,
en voornamelijk zijne getrouwe klerezie» \ Het verlof tol terugkeer was door de zijnen
«met toejuiching te gemoet gezien, doch weinig verwachting, dat de Heilige Vader
zoo kort daarna zijn boosaardige bulle mn zijn geliefde kinderen in Holland en de
' Zie de Bulle van den Paus Clemens XI aan de Booms CaiholyJcen van de Vereeniffde Provinciën.
Na de copye van Romen, gedr. tot Brussel by Zacharias Bettens, in St. Jan Baptist, 1703.
» Derde Sendbrief van Adeodatus aan alle de Catholyhen van het Ver, Nederland,^ strekkende to
verdediging van den doorl. Aartsbisschop van Sebasten, gedr. tot Delft, by H. van RhijQ, 1703.
_________
.DES VADERLANDS. 765
Vereenigde Landschappen zou hebben doen opstellen en afvaardigen» Geen, die er
niet het geheime bedrijf der paters Jezuïten in zag , die er dan ook met den bijtend-
sten schimp voor vervolgd werden. Sommigen wilden er slechts hun «doodstuipen» in
zien, daar — als zij schreven — «wanneer iemand op 't uiterste ligt, hij gemeen-
lek, eer hij van de wereld scheidt, eenige schrikbarende beroerten maken zal, die
men doodstuipen noemt, en dusdanig zyn, dat men nauwlyks weet of 't beroerten
van redelooze of van rede gebruikende menschen zijn» \ Men meende «al door een
verrekijker te zien, dat de winkel der monniken in 't kort op 't vrijdagsche erfhuis
zou komen, en de broêrtjens zich dan met een dunne spoeling zouden moeten be-
helpen»; waarom men zich zelfs «een weinigjen boos op de Jansenisten» maakte, «als
belettende, de onwetendheid weder te doen herleven, doordien zij de Godgeleerdheid
zuiver aan de consciënciën der menschen voorhielden; en, dat nog erger was, rieden,
dat het volk den Bijbel, in een iegelijk zijn moedertaal overgezet, moest lezen en on-
derzoeken; daar benefiens verhieven zij de eenvoudigheid der oude Kristenen in cas
van Godsdienst, en ontblootten den Paus van z^ne onfeilbaarheid. O, goede Goónl
het hekken is van den dam, de verkens loopen in 't koren, de tijd is er geweest, zij
is er geweest, dat de Paus de macht had, van Keizers en Koningen af te zetten, en
haar land te geven aan wie hij wilde» ^ Men pluisde de leerstellingen der Jezuïten
na, lei de reeks hunner gevaarlijke grondstellingen bloot, vergeleek hunne leer der
genade by die der Joden, en ried tot het lezen van Pascal's Prom7iciales, waarby
«men zich niet zou kunnen onthouden van zuchten, dat de Jezuïten de wet Gods
zoo hebben mishandeld, en van lachen, dat wie zich voor de bazen overal uitgeven
tot zulke zottigheden zyn vervallen; en nochtans» — schreef men — «durven zg
andere vrome lieden, op wier leering niets te zeggen valt, voor ketters uitkrijten,
en door dezen bullebak de menschen vervaard maken en aan hun snoer houden; doch
die weten, dat de kunst van liegen, lasteren, enz. met regels in de Sociëteit wordt
geleerd, kreunen zich deze praat zeer weinig, wetende dat de naam van ketter in
de woordenboeken van de Jezuïten beteekent: iemand, die de ruime en verderfelijke
gevoelens van die Jezuïten tegengaat en verfoeit; en al schreeuwen ze met hunnen
aanhang nog zoozeer, zij zullen nooit te wege brengen, dat hetgeen altijd als een
dolinge in Gods kerke is geoordeeld geweest, nu een waarheid worde. Zij mogen het
ter srauik langs de huizen bij vrouwen, jonge dochters, en onwetende menschen gaan
' Naar de opmerking van R. L. in zyn Elenchus Eistoricm der Molynisten en Jansenisten. T'Am-
sterdam, by Jacob van Eoyen, boekverkooper in de Kalverstraat by de Kapel, 1703, bl. 55.
' JezuUsche doodstuipen in 7 beJcuipen, opstellen, en uilstroyen van zekere lulle, enz. 1703.
® Klagende Merkuur, opgedragen aan de Hr. Fr. Fairlemont, Tbeol. Dr. door H. Spoor. Tot
Utrecht, 1703.
766'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Teilen, doch die koopmanschap zal bij verstandige luiden niet gelden, maar bij stoele-
zetsters, stovedraagsters, deurbewaarslers, en dergelijk slag van volk» «'t Geen de
Profeeten eertijds geklaagd en beweend hebben», riep men uit % «zien we in dezen
tijd — God beter 't' - al te veel vervuld worden; de lasteringen, de logentaal heb-
ben de overhand en overstroomen het aardrijk. Men spaart geen priesters, geen patroons,
geen bisschoppen, geen aartsbisschoppen! Een ieder steekt zijn tonge uit, als een boog
van logenen en niet van waarheid; men leert nu elkanders tonge logen spreken, met
alleen zonder eenige de minste ontrusting des gemoeds, maar alsof 't geen men zegt
waarheden waren, en alsof men God daarmeê dienst deed. De ijverigsten en gauwsten
hierin zijn zonder tegenspraak de Jezuïten , en die bij hen ter scbole en ter kerke gaan;
geen tonge kan uitspreken, noch penne schrijven de veelvuldige en grove logenen,
die deze schrandere gasten tegen allerhande geestelijke personen sedert vele jaren heb-
ben uitgespogen, en nog dagelijks uitspuwen. De zucht, die zij hebben, om hare
Sociëteit aanzienlijk, ja, meester over de heele kerk te maken, is zoo groot, dat zoo
ras als er iemand opstaat, die, naar hun oordeel, daarin eenig beletsel zou kunnen
zijn, zij terstond bij hen zeiven besluiten, zoo'n persoon te vervolgen, en vooral zijne
achtbaarheid bij grooten en kleinen te benemen. Ze draayen en misduiden zijn woor-
den zoodanig, dat ze er welhaast gevaarlijke en verdachte ketterijen in vinden, die
ze eerst onder de menschen heimel'ijk, en daarna openlijk op de preêkstoelen, in de
katechizaciën, in gedrukte boeken , dengenen , welker achting zij oordeelen ha^r Sociëteit
nadeehg te zijn, openlijk aanwrijven» ^ «Ergernis», achtte men H, dal, door't bedrijf
der Jezuïten, «nooit een geruste regeering in 't geestelijk wezen zou; want dewijl hel
den Jezuïten, monniken, en eenigen weinigen van de klerezie, te Rome zoo wel gelukt
was met hunne zaak tegen den aartsbisschop van Sebaste, zoo zouden ze in het toeko-
mende altijd den zeiven weg ingaan: is er een vicaris, die hen mishaagt, zij zullen hem
te Rome op dezelfde wijs, als nu, beschuldigen, en de Romeinen zullen hem den
schop geven, en dus zal er in 't land altijd onrust en binnenlandsche strijd zijn».
Men maakte er nadrukkelijk opmerkzaam op, «uit wiens koker de bul, die zoo schro-
melijke ergernissen en gevolgen na zich sleepte, gekomen was: uit dien van die zwarte
mannen, die den Paus en zijne ministers als de kat gebruiken, om in Holland, gelijk
zij overal doen, de heerschappij in 't geestelijk te voeren» Men riep daarom ook
openlijk de soevereine nederlandsche Staten op, «de oogen te openen en op hun
getrouwe onderdanen te slaan, die zoo wederrechtelijk door ongehoorde kmperijen
1 neoUmaüg ondersoek v>iens gevoelen noopende de Gratie heeter is, enz.
. V^eriaele r.nUn, ofie Urt en Icragtig middel, o. ... Udendae.scU la.tera.s . ^
aerl^c de PP. en., «aoncï uitgegeven door Germanas Loiolophilus, 1703.
8 Doodstuipen, enz, bl. 12.
-ocr page 770-.DES VADERLANDS. 767
werden vervolgd en onderdrukt. Men strooit)) — riep men hun toe — «bullen uit
tegen 't recht van alle landen door heimelijke wegen, en men wil maar door een
brief, dien de postjongen brengt, een priester buiten zijn ampt en'bediening zeiten!
Ongehoorde, onlijdelijke dingen! De ware oorzaken, aanstokers, en uitvoerders van al
deze oproeren zign voornamelyk de paters Jezuïten, die niet anders dan onderzoekers,
verspieders, en inquisiteurs van de Pausen zijn, die tegenwoordig op nieuw in Frankrijk
de treflijkste mannen zoo onrechtvaardiglijk vervolgen en verdrukken, die altijd en
overal roervinken zyn , die in geen Universiteiten, daar zij ingekropen zijn, rust laten
zoo lang zy geen meesters daarvan kunnen worden. Uwe wijsheid weet, wat middelen
zij zal gebruiken om 't Land van zulke roervinken te zuiveren. Ons vertrouwen is
zoo groot op Uwe hoogwijsheid en goedertierenheid, dat zij welhaast krachtige en
spoedige middelen zullen beramen, om, onder Uwe genadige oogluiking, onzen Sebas-
tenus, als onzen geestelijken Vader en Herder, te mogen wederkrijgen en behouden.
Dit doende zal de Hemel Zijne zegeningen over Uwe rechtvaardige ondernemingen nog
overvloediger doen komen, alzoo er niet is 't geen een Volk, een Land gelukkiger
maakt, dan een nauwe handhaving der Gerechtigheid en bescherming der Onni ozelheid.
Wij zullen in die hoop deze lat^nsche tijdspreuk hier ter neder stellen: orDlnes
hoLLan 'Dla sebastenl Defemores el proieCloresn De hollandsche Staten toonden zich
deze spreuk en 't in hun gesteld vertrouwen waardig. Nadat de bul hun Gecommitteerden
lot nader onderzoek in handen gesteld, en in hun zitting van 25 Mei door den Pensionaris
Akersloot het verslag over dezer bevind van zaken uitgebracht was, verklaarden zij,
«na dat onderzoek en dat van een rnissieve van den internuncius te Brussel, waarbij
deze een gedrukt exemplaar dier bul aan een ingezeten van den Staat had overge-
zonden , met verzoek er zich naar te regelen, en het aan andere Katholieken mede
te deelen, en na overweging tevens van een arrest van 't Parlement te Parijs, waarbij
0. a. verboden werd eenige brieven, bullen, of bepahngen van den Paus te ontvangen,
doen lezen, publiceeren, of executeeren , vóór dat de Koning dat zou hebben bevolen; —
zij verklaarden, na gehouden beraadslaging, en opmerkende, dat die bul rechtstreeks
indruischle tegen hun plakbrief van 17 Augustus 1.1., «goed te vinden en te verstaan,
dat de hoofdofficieren in de steden en baljuwen ten platten lande zouden worden aan-
geschreven en gelast, alom te doen ophalen de voorz. bullen, met stipte order en last
die niet te verkoopen of in eenigerhande manier te debiteeren, (ip poene van arbi-
tralijk te worden gecorrigeerd, zich voorts nauwkeurig te informeeren of ergens in
eenige kerken die bul mocht worden vertoond, gelezen, of gepubliceerd, en byzon-
derlijk te letten, of De Cock zich eenigermaten aanmatigde de uitoefening van 't Pro-
vicariaat ; voorts, dat genoemde De Cock meê zou worden ontboden voor HH, Gecom-
' Aldaar, Nareden, aan de Somereynen der Ver. Nederlanden.
-ocr page 771-768'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
milteerde Raden, en hem betuigd het misnoegen van H. Ed. Gr. Mögenden over zijn
gedrag, en dat zij onveranderlijk besloten ^varen, den voorschreven plakbrief van 17
Augustus stiptelijk en striktelijk te doen observeeren en nakomen, met stipte order
en last, dat hij zich op geenerhande wijs, hetzij direct of indirect, ooit zou hebben
te bemoeyen met' de uitoefening van het Provicariaat, en wanneer bevonden werd,
dat hij, Gock, het contrarie mocht hebben gedaan, hij staat kon maken van te moeten
vertrekken, alsmede dat hij geen gedachte behoefde te formeeren, van tot het Vica-
riaat of Provicariaat te zullen worden toegelaten» Wat later kwam hun, tot hun
meerder ergernis, een latijnsch schrijven van 10 November 1702 van den zoo bondig
terecht gewezen Provicaris in handen, waarin deze zijn wrevel over hen lucht gaf. Zij
deden toen, bij besluit van 8 Augustus 1703, nader nog kond: «dat, alzoo tot hun kennis
gekomen was', dat eenen Theodorus de Cock, zijnde geweest Roomsch priester tot
Leiden, ondernomen had, aan eenige Cardinalen tot Romen in de latijnsche tale te
schrijven eene missieve, en daarin onder anderen te laten influeeren eene zeer schan-
daleuze en injurieuze periode, in 't Nederlandsch overgezet luidende: ««wij hebben
nauwlijks kunnen gelooven, dat deze dingen konden worden aangeraden, veel mm
dat daartoe zouden kunnen bewogen worden onze zeer vermogende Heeren, andersins
zachtzinnig, voorzichtig, oogluikende; maar de hebzucht, die Kristus heeft doen ver-
loren gaan, heeft ook den Stedehouder van Kristus en zijn geringsten onderstedehouder
verraden: onder veel goeden wordt lichtelijk een kwade gevonden, en onder veel mild-
dadigen een hebzuchtige; onder de Staten, waaruit de voornaamste raad bestaat, zit
voor de Edelmogende H'". van Duivenvoorde, wiens gevoelens de anderen genoegzaam
volgen, en er bijna het hunne na schikken; hem hebben de tegenpartijders des Heeren
met giften en gaven verblind; wat er van zij, dit is zeker, dat zij -eschenken, en
die ze^^er aanzienlijk hebben te koste gelegd»». Daarom was het, dat zij nu, overwe-
gende, dat van dit schrijven veel afschriften gemaakt en allerwegen verspreid waren
dat daardoor merkelijk werd gekrenkt de eer, goede naam en faam niet alleen van
den voornoemden Heer van Duivenvoorde, maar ook de hoogheid en waardigheid van
Hun collegië; dat bij Hen last tot het vatten van voornoemden De Cock, om hem over
het gunt voorschreven was te hooren en te ondervragen, gesteld zijnde, hij ontvlucht
was· dat echter de Justicie en 't gemeene Land daaraan ten hoogste gelegen was,
dat'zoodanig eerroovend, diffameerend, en enorm delict anderen ten exempel werd
bestraft goedgevonden en besloten hadden aan dengene, die te weeg kon brengen
en bewerken, dat de voorn. Theod. de Cock in handen van de Justicie kwam te
geraken, tot een premie zou gegeven worden de som van 1000 Karelsguldens, met
geheimhouding daarbij van den naam des aanbrengers. De Cock droeg er intusschen
M'act uit de Eesolutiën van de EE. Siaten van Eollandt en West nieslandt.
-ocr page 772-.DES VADERLANDS. 769
zorg voor, dien op zijn aanhouding gestelden prijs niet te verdienen; hg was over
»S Lands grenzen naar Emmerik gevlucht, waar hij wist in pater Rosmeulen en kapel-
laan Wemmers een paar geestverwante broeders te vinden, die hem, tot tyd en wgle
hy verder op en naar Rome trok, gaarne herberg zouden geven. Te Rome vervolgens
tot Paus Clemens' kamerheer benoemd, hield hij er zich tot zijn dood, in January 1720,
met de bestrijding van Codde's richting bezig, en gaf o, a. van dezen zelf een kwaad-
sprekende levensschets uit, die in 1707 door Codde's voorstander, Van Erkel, weêr-
legd werd. Bleef echter de uitgeweken Provicaris buiten alle kerkbewind in de hol-
landsche zending, de Aartsbisschop werd er, spijt het dringend verlangen zijner
aanhangers en den geuiten wensch der hollandsche Staten, niet weder in hersteld.
Zijn eigen lijdzame houding bracht daar gewis veel toe bij. Hoe zeer die Staten hem
verlangden te steunen, toonde nog in Mei van 't volgende jaar weder hun vernieu-
wing van 't vroegere plakaat ', en de daarbij uitgesproken verbanning der pastoors van
de Ketel en Voorburg. In Maart van 't jaar 1705 bedreigden zij zelfs alle Jezuïten
met diezelfde straf, werd niet Codde weer in eere hersteld. Deze zelf onttrok zich aan
alle werkzaamheid op zijn hofstede te 's Graveland, en ontsliep in December 1710,
na zich vijf jaar vroeger reeds bij de aan beide partijen aangename keus van den
drie-en-zestigjarigen pastoor Potkamp van Lingen, tot zijn opvolger, te hebben neêr-
gelegd
Terwijl Holland zoo op eigen bodem met de mannen der «zwarte compagnie», als
hun tegenstanders ze in de wandeling noemden in aanhoudenden stryd gewikkeld,
en met onwrikbaren zin in de weer was, had het geen mindere zorg gedragen voor
de uitrusting te velde, en zag zijne pogingen met het beste gevolg bekroond. Op zyn
voorstel was, in July 1702, tot Opperbevelhebber van het met 40,000 man Engelschen
versterkte leger, onder den titel van Kapitein-Generaal de Hertog van Marlborough
benoemd, terwijl tevens was vastgesteld, Athlone tot Veldmaarschalk te bevorderen.
Op aandrang van Utrecht werd te gelijkertijd tot het afvaardigen van Gedeputeerden
te velde, met minder onbepaalde macht trouwens dan vroeger, besloten. Van wegen
Holland zou één, van wegen de overige Provinciën drie Heeren, bg deelbeurten tus-
schen Gelderland en Overijsel, Zeeland en Utrecht, Friesland en Stad-en-Landen, ge-
kozen worden. Om den krijgsdienst voor de officieren wat aanlokkelijker nog te maken,
was reeds in Maart bepaald, dat men hun de vier zoogenoemde «magere» jaren, van
- ·;
'■'"Ji"·;.
' Zie de PuUieatie, 's Gravenhage, by Jae, en Paulus Scheltue, 1703.
® Verg. Bennink Jansonius, t. pl. bl. 164.
® De naam wordt aan een Dr. van de keulsche school der Predikheeren toegeschreven, die den
Jezuït Habbel toeduwde: patres, patres^ vos esiis ioii nigri ci nihil haletiscandoris. {Vitsporige Jezuit
op de Valerißansche pijnlank gelegt^ bl. 1).
ive deel, 2e etuk. 97
-ocr page 773-770'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
"welke zij eiT^^derTM^ieSO, één weêr moesten uitkeeren, kwijtschelden zou; en
ten einde zich λοογ alle verraad te vrijwaren, werd in Juny verordend, dat alle in
Den Haag vertoevende fransche, spaansche, en andere verdachte uitheemsche perso-
nen zich binnen 24 uur van daar, en terstond daarop ook uit de Provincie hadden
te verwijderen. Met omstreeks 60,000 man stond Marlborough in July te velde, en
zag, den 26«" te Grave over de Maas getrokken, de Franschen, den strijd vermijdende,
naar Roermonde terug trekken, om daarna zich bij Tongeren in een versterkt kamp
te legeren. Hij besloot toen de Maasvestingen aan te tasten, en ontbood daartoe Goe-
hoorn, die bezig was, aan de spits van 10,000 man, in Westvlaanderen met goed
gevolg de fransche krygslinicn te bestoken. Daar Coehoorn zijne komst van den noo-
digen geschutaanvoer afhankelijk stelde, konden voor Venlo, dat men 't eerst wou
vermeesteren, en dat reeds den 29- Augustus door Wassenaar-Obdam berend was,
eerst den 14- September de loopgraven geopend werden, en hield het beleg, onder
Coehoorns schrander en wakker beleid, tot den 22- aan, toen het blijde bericht, dat
het door Prins Lodewijk van Baden belegerde Landau eenige dagen te voren veroverd
was in 't nederlandsche leger vreugdeschoten lossen, en den van niets afwetenden
vijand in de vesting zoo verschrikken deed, dat hy, een algemeenen storm tegemoet
ziende, onder beding van vrijen aftocht, de vesting met al haar geschut den volgen-
den dag overgaf. Stevenswaard en Roermonde volgden in de eerste dagen van October.
In 't laatste moest, na de verovering, Prins Walraven door een ernstige ziekte aan-
getast achterblijven, en bUes er den 17- den laatsten adem uit. Athlone trad nu m
zijne plaats als eenigste Nederlandsche Veldmaarschalk op. Van Roermonde was het
leger inmiddels op Coehoorns aandrang, die er de vestingwerken van ouds kende,
naar Luik opgerukt; de fransche GeneraafViolaire, die er met 13,000 man lag, ver-
deelde deze over het kasteel en de karthuizer schans, doch zag zich in het eerste al
aanstonds zoo hevig bestookt, dat hij zich den 23- tot de overgaaf gedwongen vond
terwijl ook de schans vervolgens eenige dagen vruchteloos weêrstand bood, en zich
den 29- met de belegeraars verdroeg.
Ter zee had men, overeenkomstig de reeds gemaakte bepalingen, de vlootvoogdij
aan Almonde opgedragen, onder wien Callenburgh, de Vice-admiralen Van der Goes
en Pieterson, en de Schout-bij-Nacht Jan Gerrit van Wassenaar, en als bevelhebber
Tan Π krijgsvolk de wakkere Generaal-majoor Van Sparre stonden. Met v,er schepen
van 90 tot 94, zeven van 72 en van 64, twee van 50 en van 30, een van 44 stuk-
ken 3 branders en bombardeergaljoten, en 11 vervoer-, 2 hospitaal-, en 5 behoe te-
schepen voor mond- en krijgsvoorraad, staken zij in Mei in zee, en bereikten den
31- dier maand Spithead, waar zich toen ongelukkig, naar ouder gewoonte, de
engelsche vloot - onder Rooke als Opperbevelhebber, en den Hertog van Ormond
als hoofd van 't krijgsvolk - nog weêr een ge.uimen tijd liet wachten, en men eerst
.. ι
.DES VADERLANDS. 771
12 July den gemeenschappelijken tocht kon aanvaarden. Het eerst was deze naar de
baai van Corunha gericht, waar 't gerucht wou, dat een fransch smaldeel zich ophield ,
van voornemen zich met een spaansch naar Westindiën te begeven. Men vond het
echter reeds vertrokken en zette nu naar Cadix koers, om dit zoo mogelijk voor den
oostenrijkschen Aartshertog, dien men er gunstig heette te zijn, te veroveren. Aan
de gezamenlijke troepen, ten getale van 14,000 man, werd onder opperbevel van
Ormond een landing bij het fort Sinte Catherina opgedragen, om dit en Sinte Marien-
haven te vermeesteren. Men vond bij de landing weinig of geen tegenstand, en onder-
ging geen ander verlies dan dat van een 50-tal Engelschen en 10 Nederlanders, die,
door 't omslaan hunner booten, in zee verdronken. In plaats van nu echter onmid-
delijk door te tasten, b5eef Ormond, tot spijt en ergernis van Sparre, vijf dagen lang
werkeloos liggen, om toen eerst naar Sinte Marie op te rukken, dat hem zonder slag
of stoot in handen viel, doch waar, door zijn slappe krijgstucht, zijn onderhebbenden,
zoo officieren als soldaten, nu deerlijk aan 't plunderen en rooven gingen, en zoo
de Spanjaards niet weinig tegen zich innamen. Van de zeezijde werd inmiddels het
fort aangetast, dat, slechts een korte poos beschoten, bij de aannadering der troepen
zich al aanstonds overgaf. Op nieuw bleef toen echter Ormond, in spijt der krachtigste
aanmaning van Sparre en Almonde — Rooke zelf was door ongesteldheid meestal
bedlegerig — werkeloos. Ondertusschen werd een smaldeel van 16 engelsche en neder-
landsche schepen, onder de Schouts-bij-nacht Fairbonne en Wassenaer, tot ondersteu-
ning van een aanval op Mattagordo door Sparre, bestemd; de moerassige grond bleek
echter zoo week, dat er het geschut in wegzonk, en dit plaa dus halverwegen moest
opgegeven worden. Ook de geheele onderneming op Cadix liep eindelijk spaak,
daar men gewaar werd, dat de Spanjaards, door ettelijke schepen voor de baai te
laten zinken, de nadering verhinderd hadden. Met half September werd daarom, in een
krijgsraad, tot opbreken besloten, en ging de vloot toen den P» October weder onder
zeil, om weldra, door een schitterend oorlogsfeit de voor Cadix geleden teleurstelling
meer dan vergoed te zien. Op aandrang van Almonde ging men er namelyk toe over,
in de ruime baai met nauwen toegang van Vigos, de juist uit Westindiën aangeko-
men spaansche zilvervloot, en het haar begeleidend fransche smaldeel onder Chateau-
renault, aan te tasten. Den 22®" het Noordergat binnen gestevend — tot den 17®" had men
met storm en tegenwind geworsteld — liet men er 's namiddags 2 uur het anker voor
de stad en hare sterkte.n vallen. Een achttal schepen, vijf engelsche onder den Vice-
admiraal Hobson, en drie hollandsche van de Maas onder Van der Goes op de Zeoen
Ïromnciën, en de kapiteins Van der Pot en Wassenaer-Starrenburg op de Dordrecht
en de Veluwe, werden met den aanval belast, terwijl omstreeks 4000 man landings-
Nadere omstandigheaen zie bö Bosscha, Ved. Meidendaden, II. bl. 241, v.
-ocr page 775-772'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
troepen vasten voet aan wal zouden zetten, 's Morgens van den 23·^» hadden deze
laatsten dat om tien uur volbracht, en rukten toen op het kasteel Rante aan, onderweg
slechts luttel weêrstands vindende, daar het vijandelijke krijgsvolk, hoewel meer dan
zij in aantal, al vechtende terugweek. Voor de schepen had Ghateaurenault, door een
uit de stengen en ra's van de zijne met kettingen en kabels saamgesjord vlot, den
toegang tot de ankerplaats van zijn smaldeel en de spaansche zilvervaarders zoeken te
weren. Britten noch Nederlanders lieten zich echter daardoor weêrhouden, maar zeilden,
tegen éénen, door een frissche koelte begunstigd, onder 't geweldige vuur van bat-
terijen en oorlogsbodems, daarop in. Hobson raakte er zonder veel bezwaar door heen;
Van der Goes en Wassenaer bleven er echter op zitten, doch de eerste liet nu door
een kleine dertig man het vlot met bijlen stuk hakken, en kon er zich zoo met zijn
strijdmakker evenzeer doorwerken. Een vijandelijke brander stak onderwijl Hobsons
schip aan, en deed er de zeilen zelfs ontvlammen; nog bijtijds wist hij echter den
brand te blusschen, en kon de tocht nu door allen met kracht voortgezet worden.
De vijanden, door den schrik overmeesterd — Ghateaurenault scheen, naar Almonde's
uitdrukking, «hart en oordeel verloren te hebben» — hadden inmiddels de ankers
reeds gekapt en eenige hunner schepen, waaronder het zijne in de eerste plaats, in
brand gestoken. Te zelfder tijd veroverden de troepen de onder aan 't kasteel gelegen
batterij , drongen met den vluchtenden vijand het fort binnen, namen er een goede
300 fransche mariniers en eenige Spanjaards gevangen, zetten hun zegetocht tot het
dichtbij gelegen Redondella voort, veroverden ook dit stadjen, en werden er een rijken
buit in 't uit de schepen geloste goed meester. Uit de vijandelijke bodems werd dien
der bondgenooten weinig tegenstand geboden; de meeste zetten het tegen den wal,
terwijl officieren en manschappen zich door de vlucht zochten te bergen. Van der
Goes wist er juist nog een van 66 stukken te veroveren vóór de kapitein daartoe
overging, terwijl Wassenaar zich van een galjoen, en Van der Pott van vier dergelijke
verzekerde; de vijf engclsche schepen kregen er wat meer nog in handen. Het geheele
fransche smaldeel was echter vernield of verloren, en van de rijk geladen spaansche
geen behouden gebleven \ De uitkomst was des te verblijdender, als de gelegenheid
tot de onderneming zoo onverhoopt zich had opgedaan, toen men zich reeds tot de
terugreis voorbereidde, na voor Cadix zoo jammerlijk ^t hoofd gestooten te hebben.
Nog een zestal dagen hield men zich nu met het in orde brengen van alles tot de thuis-
reis bezig, en sloeg den 31- den weg derwaart in. Den 18- November te Doeveren
gekomen, scheidde Almonde van Rooke, en bracht vijf dagen later zijn schepen be-
houden in Nederland binnen, waar hij reeds met verlangen te gemoet gezien en
met blij. gejuich verwelkomd werd. In zinspeling op de namen van de verbrande en
» Verg. nader De Jonge, Ned. Zeewesm, III. bl. 590, vv.
-ocr page 776-.DES VADERLANDS. 773
veroverde fransche schepen — Le Forty Le Prompt, L'Assuré, L'Espérance ^ La Sirene,
Le Superle^ enz. — rijmde men er genoegelijk:
't Gedruisch van zeventig en zes metalen monden
De Sterkte van Louis en 't heele Lelierijk
Voor 't Britach en HoUandsch vier gansch niet verschoonen konde.
De vlam nam de overhand en 't zeevolk fluks de wijk.
Wien zal die trotache Vorst nu meer aan durven randen,
Nadat zijn Hoogmoed heeft zijn Sterlete zien verbranden?
De fransche Vaardiffheid, gereed elk een te hindren
In handel, koopmanschap, en 't vrjj gebruik der zee,
Zal nu genoodzaakt zijn, die driften te verminderen,
En elk te laten rust in haven en op reê.
't Gebraak van zeventig en zes metalen trompen
De britsche sabels niet kan keeren of verstompen.
Zoo ziet men pionderen, meênemen, en wegrukken
't Geen de verwaandheid van Louis verzekerd hiel
In de beveilinge van zes en dertig stukken;
Doch zijne rekening geheel verkeerd uitviel;
Terwijl hij de eigenaars tracht brieQens op te dringen.
Komt Brit en Batavier hem zijnen roof te ontwringen.
't Is uit met Frank-rüks Hoop, die alles dacht te omvatten,
Wier schat en heerachzucht heel de wereld niet bepaalt,
De goudmijn van Peru en Chiliaansehe schatten
Docht hem, dat hij al had verzekerd thuis gehaald;
Doch ziet, waarmeê hij waande een ander te bestoken,
Genomen, tot zijn spijt, gezonken, en verbroken.
't Kroost van Acheloüa verwekt aan Melpomene,
Weleer door fluitspel, zang, en snarenkunst vermaard,
Wien de Oudheid gaf den naam van vleyende Sirene,
Versmoorde vaak, heel van meêdoogendheid ontaard,
In zee het reizend volk, door slaapzucht overrompeld;
Maar nu wordt deea Sireen zelve in den vloed gedompeld.
De ii-ansche Hovaardij was hoog genoeg gestegen,
En stak van over lang elk een te zeer in 't oog;
Dus was het meer als tijd, dat iemand zich bewegen
Liet, om te teugelen, 't geen al te verre vloog.
Wat zich te hoog verheft moet door zijn zwaarte zinken.
En dees Hovaardige te grond gaan en verdrinken
' Op de veroverde, gezonkene, en verbrande fransche en spaansche schepen der zilverm'vUot. Τθ
Amsterdam, by de Erven van J. Lescailje, op den Middeldam, 1702.
774'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Om ook den Spanjaards hun deel te geven, liet men den spokenden geest van
Peru's Athabaliba uitroepen :
Zoo, britsche helden! zoo, zoo, vrome Batavieren!
Wreekt den vermoorden geest van Athabaliba!
Vaart voort, plant in mijn rjjk uw zeegbare banieren —
't Wordt u geschonken en verdrijft, met schande en scha,
De trouwelooze Dons, opdat mijn schim mag rusten,
En niet meer ware op 't strand der Peruaansche kusten!
Almonde werd ter vergadering der algemeene en der hollandsche Staten in plechtige
zitting ontvangen, om er hun dank voor zija «aangewende devoiren, goede conduite ,
dapperheid, en vigilancie» te vernemen; terwijl men tevens niet verzuimde, de bond-
aenooten en hun gezanten onmiddelijk in kennis te stellen van «het groote en gelukkige
succes, door de vloot van den Staat met die van Hare Majesteit van Groot-Brittanje
verkregen in het vernielen van de vijandelijke schepen van oorlog en galjoenen te Vigos» .
Terwijl dit alles in de Spaansche wateren was voorgevallen, was er in de Noordzee
slechts weinig te doen geweest. Wel was in den voorzomer-een smaldeel van 15 linie-
schepen van 50 tot 72 stukken, onder den Vice admiraal Geleyn Evertsen en den
Schout-bij-nacht Paulus van der Dussen uitgezeild, om , in vereeniging met een engelsch
onder den Gommandeur Beaumont, de vijandelijke bewegingen, van Duinkerken uit
te duchten, en die een onderneming op Vlissingen deden AVachten, te stremmen;
doch het vond slechts luttel te verrichten. Jean Bart, die door Koning Lodewijk met
de toerusting van negen oorlogschepen was belast geweest, was in April door een
hevige longontsteking aangetast, en daaraan den 27- overleden, en de in zijne plaats
aangestelde Pointis, hoe wakker en voortvarend, vond het niet geraden, de haven te
verlaten, met het oog op de britsche en nederlandsche zeemacht, die hem daar buiten
met weerstand bedreigde. Evertsen en Beaumont hadden het raadzaamst geoordeeld bij
Blankenberge te ankeren, omdat zij daar tevens het oog op Oostende konden houden ,
waar van spaansche zij eenige schepen en galeyen werden uitgerust, wellicht om met
geweld de sedert 1648 gesloten Schelde te helpen openen. Om 't zelfde van Antwerpen
uit te beletten had dan ook reeds, in den aanvang van 'tjaar, de zeeuwsche kapitein
Boom met 12 fregatten bij Lillo en Liefkenshoek post gevat, waren daar twee
zware battergën aangelegd, en werd door een en ander ieder aanslag in dit opzie
voorkomen. Den 4- July intusschen kwam eensklaps een zestal galeyen uit Oostende
opdagen, op 't welk Evertsen nu gelastte af te zeilen, daar een paar juist in zee
gestoken zeeuwsche kapers anders dreigden er door genomen te worden. Twee zijne
» Aldaar.
« Naar 't besluit der Alg. Staten van 24 November.
-ocr page 778-DES VADERLANDS. " 775
kapiteins, Cornelis van Brakel en Langenhove, en de noordhollandsche Commandeur
Gerrit Nieuwslad waren hen 'l eerst meer nabij, en ontzetten de kapers; doch de
laatste, door een al te groote krijgsdrift gepord, zette het nu onvoorzichtig, voor de
wind, alleen op de galeyen aan, en vond zich daardoor weldra te raidden van deze,
terwijl de wind, al meer en meer gaande leggen, de overige schepen volstrekt belette
hem ter zij te staan. Trots den wakkersten weerstand zag hij daardoor zijn schip na
een korte poos overmand en naar Oostende opgebracht, terwijl Evertsen, knarsetan-
dende van spijt over zijn «botte conduite», door de windstilte verhinderd werd, hem
met een of meer zijner schepen ter hulp te snellen. Daar geen gebrek aan moed tot
het ongeval aanleiding had gegeven, en men van den wakkeren Commandeur, in
zijn nu reeds 40-jarigen diensttijd, niets dan de loffelijkste proeven van krijgsdeugd
kon bijbrengen, had het tegen hem ingestelde rechtsgeding geen andere gevolgen,
dan dat hij een paar jaar buiten betrekking bleef, en toen door de Algemeene Staten
in zijn Commandeursrang hersteld werd.
Te land had van de duitsche zij, na de vermeestering van Landau, de Prins van
Baden zijn troepen aanmerkelijk zien dunnen door het oprukken van den beyerschen
Keurvorst tot ondersteuning van Frankrijk, en de daarop gevolgde verrassing van Ulm,
dat hij den September overrompelde. De omliggende Vorsten en Kreitsen toch
werden nu gedrongen, hun legerknechten in 's Prinsen heermacht ter zelfverwering
aan te wenden, en beletten hem zoo meer doortastend té werk te gaan By Friedlingen
gelegerd, zag hij zich door de inmiddels van Nieuburg meester geworden Franschen,
den 11®» October in twee krijgshoopen, onder Villars en Guiscard, aantasten, doch
wist zich zoo goed tegen hen te weren, dat, al bleef de uitslag van 't bloedig ge-
vecht onbeslist, de vereeniging der beyersche en fransche troepen belet werd. De
eerste trokken den Rijn weder over, om zich nu, vóór 't einde der maand, van Trier
en Trarbach meester te maken, daar de triersche Keurvorst in Mei reeds tot het groote
Verbond was toegetreden; gelijk in September met de westfaalsche Kreits geschiedde,
nadat die van Franken, Zwaben, en den Bovenrijn, reeds onderling verdedigend ver-
bonden , daarin waren voorgegaan. Jammer slechts dat het keizerlijke krijgswezen steeds
onder zulk een verderfelijk beheer stond, en het burgerlijke daarin niets behoefde toe
te geven. De Roomsch-Koning Jozef zelf gaf de hoofden van 't krijgs- en geldwezen
als de bron van alle onheil aan, en de gemachtigde der Staten, Hamel-Bruiniox,
schetste den voorzitter van den hof krijgsraad, als «traag, dom, hersenschimmig, zon-
^ "Den Entwürfen des römischen Königs'* (Aartshertog Jozef, die het beleg van Landau had bij-
geAvoond) "gemäss hätte die unverzügliche Durchbrechung der Lauterlinien dem Falle Landau's folgen
sollen; daran war seit dem Aufbruch des Wittelsbachera nicht länger zu denken". Von Noorden, t.
pl, S. 276. . ■ . ■ ' ■
776'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
derling, en gehaat bij al wat generaal en krijgsman was». Veldoversten en krijgsraad
lagen dan ook aanhoudend overhoop. De betalingen bleven gewoonlijk uit, en van
veldtocht tot veldtocht, vaak ook te midden daarvan en bij de gunstigste oorlogskan-
sen, moest de opperbevelhebber zijn leger verlaten, om te Weenen het noodige onder-
houd voor zyn troepen te gaan opduiken. Krijgsampten werden niet naar bekwaam-
heid maar gunst verleend. Te vergeefs dat zich de wakkere stem eener hervormingspartij,
door den Roomsch-Koning, Prins Eugenius, den Prins van Salm, de ministers Kaunitz
en Wratislaw gevormd — deed vernemen; zy stuitte op Keizer Leopolds vooroordeel
en wantrouwen af. De eenige, die nog iets op hem vermocht, was, naar Prins
Eugenius' betuiging, pater Bisschof, de Jezuït; slechts aan 't geen deze den Keizer
voordroeg, dorst hij een goed onthaal beloven. Men zou, schreef de nederlandsche
gemachtigde, eerder de zee leêg drinken, dan met goed gevolg zich een weg banen
door den drom van Jezuïten, vrouwen, en kroondienaars in Leopolds omgeving: niet
slechts dat zij 's Keizers oordeel gevangen hielden, maar zij zochten 't opzettelijk in
de war te brengen
Het was dan ook alleen aan de leiding van zulk een uitstekend veldheer als Prins
Eugenius te danken, dat de zaak der bondgenooten in Italië dit jaar niet geheel ver-
liep, en zelfs, in 't vroege voorjaar en den zomer, door een paar schitterende wapen-
feiten eervol gehandhaafd werd. «Het laat zich niet beschrijven», had hij in 't laatst
van January 1702 den Keizer gemeld, «wat voor een miserie en ellende bij het leger
heerscht, een ellende die eer toe- dan afneemt». Nauw een week later had hij des-
niettemin , en met het doel tevens eener heilzame tegenwerking tegen de toenemende
ontzenuwing zijner troepen, een aanslag op het sterke Gremona ondernomen, waar
de nieuwe fransche Veldmaarschalk Villeroy — spaansch-nederlandscher gedachtenis —
zijn hoofdkwartier had opgeslagen. Toen hij tot zijn nieuwe taak benoemd was, had
hem de Maarschalk Duras toegebeten, dat hij, om hem geluk te wenschen liefst
zijn terugkomst zou afwachten ^ en deze zou inderdaad maar al te ongenoeglijk blij-
ken. Door verstandhouding binnen de vesting had Prins Eugenius gelegenheid gevon-
den , er op een stormachtigen winternacht, met Graaf Stahremberg, den Veldmaarschalk
Gommercy, den Generaal Graaf Mercy, en eenig krijgsvolk binnen te geraken, na de
wacht aan de poort overrompeld te hebben, hel aan den Prins van Vaudemont op-
dragende, hem met meerder manschappen door een andere poort bijstand te komen
brengen, om zich in de overrompelde vesting te handhaven. Zijn eerste toeleg gelukte
naar wensch: hij en de zijnen waren weldra binnen de stad meester; en de door
hun overval in zijn nachtrust gestoorde Villeroy, werd, nauw buiten's huis gekomen,
' Zie bü Von Noorden, t. pl. S. 381, f.
® St. Simon, Mémoires, Ch. 89.
DES VADERLANDS. In
door de Duitschers omcingeld en gevangen genomen. Te vergeefs echter keek de Prins
van den Stadhuistoren naar Vaudemont en zijn soldaten uit; het nachtelyk duisteren
de onbegaanbare wegen hadden zijn komst vertraagd, zoodat hij, voor de vesting
komende, de brug over de Po door de Franschen verwoest vond en onverrichter zake
terug moest keeren; 't geen ook Eugenius nu tot den aftocht noopte, dien hij 's na-
middags vijf uur bewerkstelligde, negentig officieren en vierhonderd soldaten als ge-
vangenen , 7 standaards en 500 paarden, als buit, met zich voerende. Zeshonderd der
zynen waren, tégenover dubbel zooveel vganden, waaronder de Luitenant-Generaal
Grenan, gesneuveld of doodelijk gewond, en driehonderd moest hy gevangen in Cremona
achterlaten, daaronder den wakkeren ierschen overste Mac-Donel, die zich van Villeroy's
persoon voor hem verzekerd had Villeroy zelf was eerst naar üstiano, daarop naar
Inspruck gevoerd,-en werd vervolgens naar Gratz gebracht, waar hij binnen de ves-
ting vrij rond liep, tot hij, na half September, door den Keizer edelmoedig en belan-
geloos over Milaan naar Frankrijk terug werd gezonden. Daar had men inmiddels
deerlijk den spot met hem gedreven, en het land met zijn verlies geluk gewenscht:
Francais, rendez gräce i Bellone, Votre bonheur eat sans égals
Vous avez conservé Crémone, Et perdu votre général;
zoo zong men, en liet het aan tal van soortgelijke snakerijen, waarbij ook zijn begun-
stigers, de groote Koning in de eerste plaats, niet vrij liepen, niet ontbreken:
Que dit Louia, notre grand Eoi, en verder: Α Chiari si Villeroy Δ perdu les troupes du Eoi, S'il a'est laissé prendre ä Crémone, Enfin, s'il a mal réussi, Pour quoi s'en prendre ä sa personne? La faute est 4 qui l'a choisi. «Admirez», riep men ^gekscherend uit Adnirez Tétoile du Boi: |
II joue savamment tous les jeux, Mais un coup heureux et hardi Admirez Tétoile du Boi: |
' Voor nadere bijzonderheden zie Araeths JPrine I. S. 160 ff,
IV· deel, stuk.
98
-ocr page 781-më.
τ·: - :
w
^ ·' - '
• r
η-
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
778
Catinat ne valait plus rien, • ^ |
Ah! voyez conime Villeroy |
i '
Had de keizerlijke Opperbevelhebber inlusschen bet verraste Cremona weêr moeien
prijs geven, slechts dit en een paar minder belangrijke plaatsen bleven nog door
de Franschen fsschen de Oglio en Adda bezet, en hij kon Mantua blijven inslui-
ten, in afwachting der helaas! te vergeefs verhoopte versterking van zijn legermacht.
Deze werd anders te meer noodig, als men gaarne het door Spanje bezette Napels
voor den Aartshertog had wenschen te zien veroveren, en Eugenius daar nu onmo-
crclijk een deel zijner Iroepen toe geven kon; terwijl Frankrijk zijnerzijds niet ver-
Limde, zijn italiaansche leger in goeden stand te houden, en dan ook al aanstonds
Villeroy in Koning Hendrik de ΙΨ'^ natuurlijken kleinzoon uit Gabriëlle d'Estrées,
den liederlijken maar krijgshaften en begaafden Hertog Lodewijk van Vendóme, een
voor zijn tegenstanders maar al te gevaarliik opvolger schonk, door zijn soldaten als
op de handen gedragen:
Ii' ■
t ^'
Braves Francais, Ie grand héros
N'entreprend rien a la légère,
II ne décide qu'a propos,
Débrouille aiséraent Ie chaos
Des plus fines ruses de guerre®.
Vendome, Ie reste d'Henri,
Est donc parti pour Tltalie;
II est aoldat prudent aussi,
Aimé, respecté, et chéri
Sans passion, sans jalousie.
f * ΐ
Na de noodige versterking te hebben afgewacht, trok de nieuwe fransche opper-
bevelhebber den 4- Mei bij Cremona de Po over, om den duitschen omtrent zijn
eigenlijk oogmerk, het ontzet van Mantua, te misleiden, doch keerde na eenige dagen
op zijn schreden terug, en ging den 15- Mei bij Ponterico over de Oglio, terwijl
Prins Eugenius te zwak was, om hem tegen te houden, en weinig anders kon doen
dan een zoo sterk mogelijke stelling te blijven innemen. Door een nieuwe bewegmg
over de Chiese dwong hem daarop Vendóme, de insluiting van Mantua aan den hnker·
oever van de Mincio op te geven; waarop hij zich tusschen Custatone en Montanara,
met de Po ter linker-, de Mincio ter rechterzij, legerde, zich den overgang over beiden
tevens vrijhoudende, terwijl Vendóme zijn hoofdkwartier te Rivalda opsloeg. Een m
de volgende maand beproefde poging, dezen daar onverhoeds te overvallen en op te
» Nouveau siècle de Louis XlP, p. 209 et sa.
« l^iolets in Le Nouveau siècle de Louis XIV, p. 213.
» Zie nader by Arneth, t, pl. S. 185 ff.
.P'...'. Jj
- i-,.' -A
ft -
DES VADERLANDS. " 779
lichten, mislukte door de onbedaeblzaamheid van een der ondernemers, die te kwader
uur een schildwacht doodschoot en zoo alarm wekte. Vendóme daarentegen slaagde
ar in, drie regimenten van zijn tegenstander door de nalatigheid van hun aanvoerders
te verslaan; daar hij echter zijn legermacht daartoe in tweeën gesplitst had, begreep
Eugenius van die gelegenheid gebruik te moeten maken, om hem met zijn zooveel mindere
macht aan te tasten, en daartoe het beleg van Mantua voor goed op te breken. In
het fransche leger was onderwijl de jonge spaansche Koning zelf aangekomen, na
Napels en de toscaansche zeeplaatsen bezocht te hebben, en door Vendöme en den
Hertog van Parma te Gremona feestelijk verwelkomd te zijn. Den Augustus over
de Po getrokken, was zich Eugenius bij Sailetto gaan nederslaan, en sloeg van daar
Vendómes verdere bewegingen gade. Voor Luzzara ging deze, den li·"» Augustus, zich
legeren, en daar besloot Eugenius hem nu onmiddelijk aan te vallen. Door Gommercy,
die zeifin den strijd bleef, Starkenburg, en Vaudemont krachtdadig bijgestaan, deed
hij dat den Ιδ®»^ met goed gevolg, en wist, in spijt van zijn kleiner aantal troepen,
het slagveld te behouden. Wel gelukte het nu Vendóme, na drie dagen het kleine
Luzzara tot de overgaaf te dwingen, en vervolgens ook Guastalla Ie nemen , doch hij liet,
trots zijne overmacht, alle verdere ondernemingen steken. Den 2®" Oclober brak Koning
Filips, zijne werkeloosheid moede, van Luzzara op, om over Milaan naar Spanje terug
te keeren, en een maand later volgde Vendóme zelf zyn voorbeeld, en verliet, met
zijn nu drie maanden werkeloos gebleven leger, het kamp, om weldra de winter-
kwartieren te betrekken.
Deze zege te Luzzara, onder zulke omstandigheden bevochten, had onder de bond-
genooten groote vreugde te weeg gebracht. «Mijn leven had ik niet gedacht» , liet men
den jongen Koning in een verdicht gesprek tol Eugenius zeggen «dat mij die slag
zoo zeer zou hebben ter harten gegaan , of dat de kans zoo heel verkeerd zou wezen
uitgevallen». «Na alle apparencie», hernam de eerste, «is Uw Hoogheid nog tijds
genoeg gekomen, die vreesde dat de Duitschers het hazepad gekozen hadden, of dat
een ander u van de eer der overwinning berooven zou». F. «Ik dacht, dat mijn volk,
door mijn tegenwoordigheid aangemoedigd zijnde, zijn krachten zou verdubbeld hebben».
E. «Hoe heb je zoo groote gedachten van je tegenwoordigheid, mijnheer? Of is het
omdat de spaansche ambassadeur, als hij je zoo fraai zag voltigeeren en schermen,
moest bekennen, dat je de eerste Koning van Spanje — want zoo laat je je noemen,
hoor ik — waart, die sedert Karei V een degen in zijn hand heeft gehad? Doch nu
zie je, dat: Die rekent zonder weerd, Die maakt zijn staat verkeerd». F. «'k Be-
ken \, en 't is waarheid; maar nademaal gedane zaken geen keer hebben, zoo schiet
' D'onthutste Spanjaard of een fsamenspraaJc tusscken den Eertog van Anjon en de Prins Bugemus ^
enz. Qedr. na de copy, 1703.
m
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
er niet anders over, dan een hertlijk berouw over 't gepasseerde te hebben». E. «Mijns
oordeels meug je 't nog wei loven, dat je er zoo goedkoop bent afgekomen, en dat
je niet zelf in de knip gekomen bent, als eertijds Frans I bij Paviën, om M. de
Villeroy gezelschap te houden, dien het al over lang verveeld heeft, zoo alleen te
zitten.» F. «Indien wij 't al niet gewonnen hebben, wij hebben't ook niet al verloren;
'tzal u ook nog wel heugen, hoe braven krauw die drie regimenten gekregen hebben,
waarover men onlangs het Te Beunt te Madrid en elders gezongen heeft; en hoezeer
wordt de Prins van Commercy niet van u zelf beklaagd!». E. «Daar men hakt, daar
vallen spaanders; doch hoe komt hier die victorie, waarvan men zooveel bravade
gemaakt heeft, te pas! Was 't niet een schoone zaak, dat drie regimenten, en die
nog niet genoegzaam op haar hoede waren, door 't grootste gedeelte van 't fransche
leger overvallen en vermand wierden, behalve dat den Franschen die overwinning
duur genoeg gestaan heeft». F. «Echter dunkt mij, dal gij, met al uw fierheid, ten
laatste voor de overmacht zult moeten wijken». E. «Laat daar den Hemel en Zijne
Keizerlijke Majesteit voor zorgen; ik weet u geen beter raad te geven, dan stilletjes
te gaan waar van daan gij gekomen zijl». — Onder een «lijst van rariteiten, op Sint-
Lodewijksdag te Madrid» — naar 't heette ' — «tentoongesteld», kwam ook «een
porseleinen schoteltjen» voor, «met zweetdroppelen, Zijner (jeugdige) Katholieke Majesteit
uitgeperst, uit vrees, dat de Hertog van Vendóme den Prins Eugenius vóór Zyne komst
in 't fransche leger zou geslagen hebben» ; en nog een derg. «uit angst en benauwdheid des
harten, wanneer hij met een verrekijker zag, hoe deerlijk zijn leger door dien Prins
bij Luzzara verslagen was»; verder: «een authentiek Kyrie-eleison oi miserere mei ymx
zeker katholiek monarch, die zijn rekening verkeerd gemaakt heeft; een doosjen met
paciëncie-kruid, om den allerkristelijksten Koning over zijn verlies in Italië te troosten»;
ook «de handschoen, die de Koningin van Spanje aan de hand had, toen men Hare
Majesteit die kwam kussen over 't slaan van de drie keizersche regimenten; en indien
er over de tegenwoordige actie nog een ander gedeelte van Haar Maj.'s lichaam gekust
werd, zoo zou men het den liefhebbers insgelijks doen weten». Uit de Nederlanden
was er «een groote krislalijne bril, waarmede M. de Bouffiers zijn kans voor Nimwegen
verkeken heeft». Koning Lodewijk zelf voerde men elders, zijn ongevallen van dit
eerste krijgsjaar herdenkend, sprekende in, nadat hem «de geest van Luxemburg»
verschenen is, al mede in zinspeling op Vendóme's krijgsbedrijven zeggende:
Gy riept Victoria! daar u het schreyen past,
Want in het Milanees gy leeiyk zyt verrast:
Luzzara spot en lacht om u Te Deum grollen. —
LodewijTc, Wat wonder, dat mijn hoofd dan als een molen maalt!
780
't Duinkerkseh, 't Oostendsche gat ik aie geheel besloten,
» Aldaar, bl. 12.
ƒ
ι h-i-
-ocr page 784-.DES VADERLANDS. 781
Kanaal en Spaansche zee bekruisen 's vijands vloten;
Ja, 't geen ik allerminst of nimmer had gegist.
Op Nimwegen helaas! mön aanslag is gemist,
En't sterke Keizerswaard zoo schielijk weggenomen! .
Eert. van Borg, Zoo doet de vijand nu, waar dat ze maar voor komen.
Lod. En Luik, 't vervloekte Luik, daar ik mün hoop op hoawde!
Dat ik mijn magazijn, mijn geld, en volk betrouwdeI
Dat 's altemaal nu weg, en in zoo korten tijd!
Wie wordt niet gek als ik, of barst niet van de spijt?
Keurv. V. Beyeren. Wat lelt het geld van Luik u door het hoofd te malen Ρ
De spaansche zilvervloot, die zal het al betalen.
Lod. O Keurvorst, die nog spot met al mijn droeven druk!
't Is of geschakeld was aaneen mijn ongeluk:
O, vloot, O dierbre vloot! o, steunsel van mijn landen!
Moest men in 't laatst van 't jaar te Vigos u verbranden!'
Om dat wapenfeit van Vigos en tevens al 't andere, hun en hun bondgenooten
ten deel gevallen krijgsgeluk te herdenken, schreven de Algemeene Staten tegen
woensdag 13 December «een algemeenen dank- en bededag over al de Geünieerde
Provinciën, geassocieerde landschappen, steden en leden van dien» uit, begeerende,
dat men «den voorschr. dag gedurende, of wel onder de predicaciën , verbieden en metter-
daad doen ophouden (zou) allerlei handwerk en neering, mitsgaders het tappen, kaat-
sen, balslaan, en derg. exercioiën meer, op zekere groote poenen daartegens te sta-
tueeren»; terwijl «'s avonds alom teekenen van blijdschap over de gemelde groote
successen zouden worden vertoond, met het luiden van klokken, aansteken van vreugde-
vuren, lossen van kanon, en derg., ter plaatse daar men gewoon is zulks te-doen» ^
In Den Haag vooral werd er dan ook een luisterrijk vreugdevuur, met zinnebeeldige
en daadwerkelijke voorstellingen, op den Vijver ontstoken ^
Bij zijn terugkomst uit den veldtocht, in.'t begin van November, had de engelsch-
nederlandsche Kapitein-Generaal, die, met den U-gen'. Wassenaar van Obdam, de Heer
van Geldermalsen, en and. van Maastricht in een jacht de Maas kwam afzakken, groot
gevaar geloopen, den Franschen in handen te vallen, 's Nachts tusschen den 4®» en
5«" toch, terwijl hun ruitergeleide zich wat zijwaarts van de rivier had moeten wen-
den, werden zij door een fransch partijganger uil Gelder, met een goede dertig man,
aangehouden, die, aan boord springende, zich op 't vertoon der paspoorten tevreden
stelde, doch Marlborough, die zich de moeite niet had willen geven er een aan te
' Zie Koning Lodev>iß1c in de Griehsche Λ - het Dolhuis - tot Delft, op het eindigen van ds
campagne 1702 (door J. M. G. V. B.) gedr. tot Bon in de vlugtende Keurvorst,
ä Kist, Biddagslrieven, t. pl. bl. 285.
3 Eene afbeelding in prent, zie in de Bill. Dum. 1702, 5.
782'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Tragen , zeker zou hebben meêgevoerd, bad niet een van zijn bedienden, zekere Geil, toe-
vallig nog een oud van zijn broêr, den Generaal Churchill, bij zich gehad, en dit
zgn Heer nog tijdig ter hand gesteld, zoodat hij er meê doorgelaten werd. Reeds had
zich, zoo in deze omstreken als in Holland, het gerucht verspreid, dat hij vras opge-
licht , toen hij zelf in Den Haag verscheen, om dat te logenstraffen Κ Hij bleef er nog
een korten tijd, om met Heinsins en de Staten over de krijgstoerusting van 't vol-
gende jaar te beraadslagen, en nam daarop de reis naar Londen aan, waar de Koningin
hem nu voor den Graven- den Hertogstitel verleende. Prins Eugenius zijnerzijds spoedde
zich, zoodra hij er verlof toe erlangde, in January 1703 naar Weenen, om daar zoo
mogelijk eenige verbetering in de regeling der krijgszaken te bewerken; het hield
evenwel vier of vijfmaanden aan, vóór bij er een gewenschte wijziging in verkreeg. Met
het hoofdbeheer der geldmiddelen werd toen Graaf Gundacker belast, hij zelf aan de spits
van 't krijgsbeheer gesteld. Ongelukkig moest echter alle streven naar beterschap op
de schaarschte dier geldmiddelen, de leêgte der schatkist, schipbreuk lijden, en in een
schrijven aan Markgraaf Lodewijk van Baden, erkende Prins Eugenius den 20®'» July
1703 dan ook ronduit, «dat zich niet in één dag alles weer ordenen liet, wat men
jaren lang zich volijverig had toegelegd in wanorde te brengen»
Marlboroughs tegenwoordigheid in Engeland was vooral noodig, om er met zijn
geestverwant, den Grootschatbewaarder Godolphin, in 't Parlement de partij—die der
zoogenoemde Tory's — in toom te houden, die er de bisschoppelijke Staatskerk tegen-
over al de afwijkende gezinten weder zoo uitsluitend als vroeger wou doen heerschen,
er de onder Koning Willem verkregen vrijheden onderdrukken wou, en om tevens de
noodige gelden en troepen toegezegd to krijgen, die voor de voorgenomen krijgsbe-
weging vereischt werden. Beide gelukte hem, in spijt van de vooral in 't Lagerhuis
geboden weêrstand en tegenkanting; echter niet onvoorwaardelijk % en 't laatste met
name slechts onder uitdrukkelijk beding, dat de Staten hun onderzaten allen handel
met Frankrijk en Spanje ten strengste ontzeiden, gelijk ze toen, ofschoon maar voor
een jaar, deden, en zeker wel overtuigd, dat — als een Engelscbman aan een zijner
landgenooten schreef — «wat zij in dit opzicht besluiten mochten, zij die onderzaten
dat toch nimmer beletten zouden, waar ze't, met hoop op wirtst konden doen» De
hoofdbedoeling was, dat alle overmaking van gereede penningen, voor Frankrijk, naar
Italië en Beyeren door nederlandsfhe kooplui, gelijk tot dusver, jverhoed werd; gelijk
' Zie Coehooms Leven, bl. 40, en, minder volledig, Coxe's Memoirs I. p. 99. Kenschetsend voor
zön geldgierigen aard is de hier geuite klacht, dat hem de bewezen dienst'sjaars nu een 50 pond kostte.
* Aangehaald by Von Noorden, t. pl. S. 387. Verg. Araieth, t. pl. S. 187.
8 Zie Ranke, Migl. OescTt. VIII. S. 9 f., en verg. Von Noorden, t. pl. S. 308 C
* Zie de bä Von Noorden (S. 826) aangehaalde woorden van Stanhope aan Hedgea.
-ocr page 786-.DES VADERLANDS. 783
men nu door een met Juny aanstaande in te gaan verbod van allen wisselhandel en elke
briefwisseling met de vijanden van den Staat, en bepaaldelijk met Frankrijk en Spanje
beoogde. De oorlogsbegrooting, door den Raad van State ontworpen , en die bij de
drie miljoen voor den veldtocht, en vijf ton gouds voor de magazijnen bedroeg, werd
door de Staten van Hollaad zonder bezwaar toegestaan, en evenzeer in de uitrusting
door hen toegestemd eener aanzienlijke oorlogsvloot, die over de zes miljoen zou vor-
deren. De overige Provinciën echter, minder scheutig en meer beperkt ook in huu
geldmiddelen, dreigden niet zoo vaardig daarmeê in te stemmen, en Holland oordeelde
daarom noodig, den 24®" January, zich in vollen getale ter algemeene Statenzitting
te vertoonen, om daar bij monde van zijn Raadpensionaris, te betoogen, «in welk
een gevaarlijken toestand de Staat zich bij den dood des Konings bevonden, en hoe
het allen toen lot nauwe vereeniging, goede verstandhouding, en kloek beraad had op-
gewekt; hoe daarop een machtig leger en aanzienlijke vloot waren uitgerust, en hoe
God-almachtig de wapenen der bondgenooten gezegend had; hoe nu echter ook de
oorlog met kracht moest doorgezet worden, om lot een deugdelijken en duurzamen
vrede te komen; dat de vijand zich thans voorbereidde een machtig leger in 't veld
te brengen, en den Staat daarmeê te overweldigen dreigde, als men zich niet ten
nauwste vereenigd hield; doch dat de regeering van sommige der Provinciën niet zoo
eendrachtig gestemd scheen, als 't wel moest; dat daardoor de algemeene zaken ach-
teruit gingen, de bewilligile penningen maar Iraagjens inkwamen, en ieders aandeel
in de lasten niet zoo vaardig werd opgebracht, als vereischt werd; dat men in de
meeste Provinciën naliet de troepen voltallig te houden; dat enkele niet bewilligd
hadden in de aanvulling der magazijnen, andere er weinig of niet toe hadden bijge-
dragen ; dat men zoo doende geen vloot in zee noch geen leger te velde kon brengen,
de magazijnen leêg zouden blijven, en de grenzen voor een vijandelijken aanval bloöt
slaan. Dat het den Staten van Holland daarom, dit alles bevroedende, had goedge-
docht, in vollen getale ter vergadering van Hun Hoog Mog®". te verschijnen, om op
meer eendracht in 't raadplegen, vaardigheid in 't bewilligen en opbrengen aan te
dringen; dat zij wisten, hoe 's Lands regeering, door zeven soevereine Gewesten ge-
vormd , het best door overliiiging te winnen was, en dat onder de beste middelen van
overtuiging het voorbeeld geteld moest worden. Om zulk een voorbeeld te geven, had-
den zij zelf in alle de gevorderde lasten bewilligd, m vertrouwden daarom nu, dat
ook de overige Provinciën dat voorbeeld zouden volgen, eendracht, vriendschap en
goede verstandhouding handhavende, en de gerezen onlusten binnen hare grenzen weldra
sussende, om des te eerder de vorderingen van den Staatsraad toe te staan; waar-
toe zij verzochten , dal aan de verschillende provinciën mocht geschreven, en dat Gel-
der- en Zeeland, die hun aandeel nog niet gestort hadden, mochten bezonden wor-
den; gelijk vervolgens dan ook plaats greep.
784 algemeene geschiedenis
-f ν· .. - Γ.
Butten de overeenkomst met Engeland tot Terraeerdering der legermacht, werd
ook met den Hertog van Holstein-Gottorp en den Keurvorst van de Palts een verdrag
gesloten tot het leveren van eenige regimenten voet- en paardevolk , waarbij .,ch daarop,
in Maart April, en Mei ook de Bisschop van Munster, de Hertog van Saksen-Gotha, en
de Landgraaf van Hessen-Cassel met soortgelijke verbindingen aansloten. Reeds m
January trouwens hadden de vijandelijkheden in Buitschland een aanvang genomen;
in 't Hertogdom Tweebruggen was toen Meissenheim door de bondgenootschappelgke
troepen vermeesterd. terwijl in de volgende maand Trarbach wel door de hessische heroverd,
doch op Η aannaderen van den Graaf van Tallard, weêr verlaten werd. In dezelfde
„,aand tastte de Maarschalk Villars, die over hel fransche leger in den EUas bevel
voerde de schans van Kehl aan, en dwong haar den 9- Maart .ich aan hem over
te geven Om de vereeniging der fransche en beyersche krijgsmacht te beletten, had
de Keizer terzelfder tijd, onder dc Graven Schlick en van Styrum, twee legerafdee-
linaen naar Beyeren doen rukken, die wel enkele plaatsen vermeesterden, doch waarvan
de eerste - die onder Schlick - den 11- Maart, door den Keurvorst van Beyeren
bii Schardingen geslagen werd. Villars zich met hem wenschende te verbmden, v.el
den Markgraaf van Baden bij Stolhoffen aan, toen deze juist door acht regimenten
staatsche krggstroepen, onder den Generaal-majoor Van Goor uit Trarbach afgetrok-
ken versterkt was. Oezen stelden zich nu, met die van den Markgraaf vereen.gd,
zoo krachtig tegen hem te weer, dat hij teruggeslagen werd, en nu langs een ander
pad zijn opzet moest trachten te volvoeren. Hoe moeilijk dit, door 't Lwartswald lei-
dende om de onbegaanbaarheid der wegen scheen, had men juist daardoor ook ver-
waarloosd, het met de noodige zorg te bewaken, en wist hij zoo te Tutthngen .«n
verbinding met de beyersche heermacht te bewerkstelligen; terwijl Styrum, nu opge-
rukt om zich met den Markgraaf te vereenigen, bij Schemmingen overvallen, zien
gedwongen zag, in steê van dat, onder de wallen van Nordlingen te wijken. Noorde-
lüker, aan den Nederrijn, hadden ondertusschen de pruisische troepen, onder den
Graaf van Lottum, den 6" Februar, het den ganschen winter - sedert 23 October
door hen ingesloten Rijnberk bemachtigd, en waren toen naar Gelder opgerukt, om
ook dit te gaan vermeesteren.
Engeland en de Republiek werden in de voorgenomen vermeerdering hunner troepen
door de schaarste van duitsche manschap gestremd, voor welke zoowel - spijt hun drm-
gend verzoek aan de Rgksvorsten - het tarief voortdurend verhoogd werd, als de nog altoos
aanhoudende noordsche oorlog hun het uitzicht benam, de troepen van den poolschen
Koning voor zieh aan te werven. Intusschen was hun vereende legermacht, onder den
thans 52-iarigen engelschen Opperbevelhebber, te velde gerukt. De Nederlanders
door den dood van hun Veldmaarschalk, den wakkeren Athlone,d,eden 11 Februa y
te Utrecht overleden was, een groot verlies ondergaan, doch telden in de Lmtenant-
^ Μ -
fi.
fc' Sr '
.DES VADERLANDS. 785
generaal Fagel, Van Baar lot Slangenburg, en Ou\\erkerke, den Generaal-majoor Van
Dedem , den Kwarliermeesler-generaal D'Yvoy , Coehoorn , en anderen nog lal \an kloeke
en bekwame veldoversten. Naar Marlboroughs begeerte zou men zich al aanstonds tegen
de Franschen in de Spaansche Nederlanden hebben moeien keeren , om daar een krijgs-
plan op groote schaal, lot vermeestering van Antwerpen, te volvoeren; doch Coehoorn's
stoute verzekering, dat hij kans zag, het sterke Bonn in een paar weken te doen
bukken, deed dit eerst nog onder zgne leiding beproeven. Nadat den Mei de bat-
terijen gereed waren, bestookte hij met haar geweldig vuur eerst de sterkte Borgonje
aan de overzy van den Rijn, en toen deze den volgenden avond stormenderhand over-
weldigd was, van daaruit de overige vestingwerken. Hoewel nu de fransche bezetting
eerst van geen overgaaf welen wil en zich krachtig te weer stelt, wordt zij toch na
een paar bloedige ontmoetingen, bij welke zich vooral Van Dedem en de Erfprins
van Hessen-Cassel onderscheiden, den 14·^» daartoe reeds gedwongen, toen haar ver-
gund werd, met krijgseer naar Luxemburg af Ie trekken Mn de Spaansche Nederlanden,
waarop het nu los zou gaan, stonden de Franschen met 17000 man onder Bouffiers
en Villeroy achter de Mehaigne, met hun voorhoede naar de Maas gekeerd; terwijl
twee kleine legerafdeelingen, gezamenlijk 10,000 man tellende, onderden Markgraaf
van Bedmar en den Graaf de la Motte Antwerpen en Brugge dekten, en de spaansche
veldoverste. Prins Tserclaes, meteen vliegend legerljen bestemd was, zyn bijstand,
waar noodig, te brengen. Zoodra Marlborough, nadat Ouwerkerke een ondoordachten
aanval van Villeroy op Maastricht met goed gevolg had afgeslagen, van de Maas was
opgetrokken, verplaatste zich ook Bouffiers naar Diest, en volgde van daar zijne bewe-
gingen. Coehoorn en Sparre werden, overeenkomstig een reeds vroeger genomen besluit,
met de bestoking der fransche werken in 'l land van W^aas belast, en Wassenaer-
Obdam zou van Bergen op Zoom uit legen Antwerpen oprukken, terwijl Marlborough
met het hoofdleger van de brabantsche zij naderde, om zoo, in krachtige samenwer-
king , die stad te vermeesteren. Ongelukkig stremden de fransche legerbewegingen den Op-
perbevelhebber in de zijne, en maakten zich Coehoorn en Sparre wel, in 't laatst van
Juny, van de beoogde vijandelijke verschansingen aan den linker Scheldeoever meester,
doch raakte Obdam bij Ekeren deerlijk in de knel. IJlings was Bouffiers, aan Villeroy
de verdere bespieding van Marlboroughs gangen latende, met 30,000 man van Diest
opgerukt, en den 30®" Juny met zijn voorhoede reeds lot Capelle genaderd. Obdam
had zich, de vorige dagen, zoowel lot Marlborough als de Algemeene Staten reeds om
versterking gewend, maar deze zoo spoedig niet kunnen erlangen, en zag zich met
zijn troepen, waarbij de Thesorier-generaal Hop als Gedeputeerde te velde werkzaam
' Verg. het Nauwkeurig Verhaal en omstandig Dagregister van het voorgevallene, omtrent Bon,
enz. (T'Amsterdam, by de wed. van J. van Dyk, 1703).
Q')
IV" deel, 2e gtuk. 'i'^
-ocr page 789-786'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
was, aan 't grootste gevaar blootgesteld. Hij poogde toen eerst nog op Lillo terug te
trekken, doch vond zich door den overmachtigen vijand voorkomen, die zoowel Hoeven
als Orderen, aan de Schelde, bezet had, en hem van alle kanten insloot. Uit Orderen
weêr verdreven, schaarde hij zich echter tusschen dit en Hoeven in slagorde, tastte
't eerstgemelde op nieuw aan, en rukte voorts de polders tegen Obdam's troepen in,
wiens voetvolk hij buitendien uit eenige op den dijk geplante veldstukken beschoot.
Obdam deed intusschen alles om Orderen te behouden, doch zag dil weldra op nieuw
door de Fransche overweldigen, en raakte zelf met eenige anderen, onder welke ook
Hop, van zijn troepen afgesloten. Alle koelbloedigheid verliezende, gaf hij den moed
nu allengs geheel op, en sloeg, alles verloren wanende, den weg naar Breda in; terwijl
Hop daarentegen, meer bedaard en beter uit zijn oogen ziende, nog gelegenheid vond,
zich langs een zijpad weder naar 't slagveld te begeven. Terwijl de verbijsterde leger-
overste zoo te Breda, midden in den nacht, door zijn overijlde vlucht en ongegronde
jobsmaar eener vernietiging van zijn troepen, alles in opschudding gaat brengen
hebben zich die troepen zelf, onder aanvoering van den vastberaden Slangenburg,
door Tserclaes van Tilly, Fagel, Hompesch, en anderen wakker bijgestaan, in steê
van zelf, als hun bevelhebber het hoofd te verliezen, kloekhartig tegen den vijand
geweerd, en ten slotte, in overleg met Hop, nadat al hun patronen verschoten
waren, Orderen met de bajonet heroverd, zoodat hun de weg naar Lillo openslaat,
dien zij den volgenden morgen inslaan. Den nacht brengen zy op 't slagveld, te
Orderen, gelijk de Franschen te Ekeren, door; en Marlborough zelf kon later niet
nalaten aan Hop en Coehoorn te betuigen, dat hun kloek bestaan gewis aeen der
schitterendste wapenfeiten der eeuw», dat het «een zoo roemrijke daad» was, «als de
geschiedenis schaars te vermelden vindt». Maakten de Franschen den nederlandschen
veld- en geschuttrein buit, de Nederlanders veroverden tal van vaandels en standaards,
en 't aantal dooden en gewonden was van de fransche zijde zeker niet het minste.
De Algemeene Staten besloten in hun vergadering van 4 July, «dat de L'.-Generaal,
Heer van Slangenburg, bedankt zou worden voor zijn goeden ijver, coeragië, stand-
vastigheid, en conduite, en hem worden aangeschreven, dat Hun Hoog-Mogenden
insgelijks t'eenemaal voldaan waren van het goed beleid en de groote dapperheid van
de verdere Luitenants-generaal, gelijk ook van de andere sub alterne Generaals, mits-
gaders van de ongemeene vigeur en bravoere van de hooge en mindere officieren en
gemeenen, zoo ruiters als soldaten, in deze gelegenheid getoond, waardoor ze de eer
der troepen van den Staät zoowel als den dienst van den Lande hebben gesteund en
betracht; en dat hij, Heer van Slangenburg, het genoegen, dat Hun Hoog Mögenden
ι "
' Zie omtrent z^n aankomst en den indruk aldaar, Coehoorn's Leven door zifn zoon, uitgegeven
door Jhr. van Sypesteyn, 1)1. 49 en vv.
.DES VADERLANDS. 787
hiervan hadden, op de beste en bekwaamste wijs aan die allen zou betuigen». De
arme Obdam kwam de gevolgen van zijn deerniswaarde radeloosheid niet weêr te boven.
Hoewel, in verband vooral met zijn verleden en den onmiskenbaren krijgsmoed daarin
steeds aan den dag gelegd, geenerlei verdenking van lafhartigheid op hem rusten kon,
was toch zyn loopbaan als veldoverste nu voor goed gebroken, nam hij aan geen ver-
der krijgsbedrijf deel, en nadat Ouwerkerke, in de volgende Aprilmaand, in Athlone's
plaats tot veldmaarschalk benoemd was, zijn ontslag uit 's Lands dienst.
Na den slag van Ekeren was ook Villeroy van Diest opgebroken, en zich te Sint
Job in 't Goor gaan legeren, waar men nu, op voorstel van Marlborough, hem tot
een beslissend gevecht wilde noopen; op 't aannaderen van Slangenburg echter, die
van Lillo naar Capelle trok, stak hij zijn legerkamp in brand, en trok achter zijn
verdedigingslijnen terug. In een den 16®»» gehouden krijgsraad, kwam inmiddels het
plan ter sprake, den aanval op Antwerpen nu door te zetten , dat echter op Coehoorn's
hooghartige koppigheid afstuitte. Toen men hem toch — overeenkomstig zijn krijgs-
ampt en roeping — de leiding van 't geschut daarbij opdragen woü, vraagde hij, meer
geraakt dan billijk en waardig, «of men hem dan als zulk een prul beschouwde, dat
hij onder den Heer van Slangenburgh de artillerie zou commandeeren», en kreeg
daarop — niet onnatuurlijk — hooge woorden met dezen, zoodat Hop, als Gedepu-
teerde, tusschen beide treden moest Coehoorn verliet daarop echter 't gezelschap,
zeggende dat hij voor zich naar Vlaanderen zou trekken, en zelf aan Hun Hoog Mö-
genden schrijven. Het bevel over zijne troepen onder Lillo en Liefkenshoek aan Van
Dedem overgevende, begaf hij zich toen naar Hulst, om daar rustig te verbly ven \
Bij gebrek aan beter besloot men nu naar de Maas te trekken, en het beleg voor Hoei
te slaan ^ «Zijn vermeestering zou» ~ als Marlborough aan Godolphin schreef —
«wel geen groot gerucht in de wereld maken, doch zijn bezit voor den oorlog daar
te lande allesins gelegen komen» ^ Na weinig dagen reeds gaf het zich over, daar
Bouffiers en Villerov zich tot zyn ontzet aan geen veldslag tegen de overmacht der
bondgenooten waagden. Ook daarna lieten zg zich niet uit hun verschansingen lokken,
en besloot men daarom nu Limburg te gaan belegeren, dat men den JO®'' September
berende. Nadat de loopgraven geopend waren, begon men het den 25®" te beschieten,
en zag het zich reeds twee dagen later in handen vallen. Het nog altijd door de
' Zie Hop's eigen verhaal van 't gebeurde, aangehaald bjf van Sypesteyn, t. pl. bl. 211; en verg.
Sparre's schrijven aan HeinBius, ald. bl. 218, met de welwijze opmerking: "je Buia bien marry de
voir de telles méaintelligences entre nos Génêraux d'autant que Ie service en patit".
' Zie aldaar.
' "The going back to the Meaae ia, as the French expression is, a pis-aller". (Marlborough aan
Godolphin, bjj Coxe, t. pl. p. 127).
* Aldaar, '
78'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ΞίΠ^^οΙβη Gelder hield zich daarentegen tot 10 December staande, toen het
evenzeer gedwongen was te zwichten, en onmiddelijk door pruisische troepen bezet
werd. Het engelsch-nederlandsche leger had inmiddels zyn winterkwartieren reeds
betrokken. De jonge friesche erfstadhouder, die hel op zijn marschen begeleid had,
had er, als aankomend veldoverste, wakker in meê gevochten. Had de veldtocht zeit
niet dat verwezenlijkt, wat men zich naar Marlboroughs wijd uitgestrekt opzet had
voorgespiegeld; was de onderneming op de groote, maar gefnuikte koopstad aan de
Schelde mislukt, aan Maas en Nederrijn had men zich echter een zekere stelling ver-
schaft, en het grondgebied van den nederlandschen Staat tegen eiken inval van dien
kant gewaarborgd. Gelijk intusschen Gelder zeer tegen den zin der Staten door de
pruisische troepen, die 't belegerd en ingenomen hadden, bezet was, omdat hun Koning
er voor zich aanspraak op maakte, verlangde ook de Keizer Limburg onder zijn krijgs-
en burgerlijk bewind, daar hem de Spaansche Nederlanden waren toegekend, terwijl
de Staten de stad voor hun Generaliteitslanden eischten. Door bemiddeling van Marl-
borough stemden zij er eindelijk in" toe, haar burgerlijk van 's Keizers zij te laten
beheeren, doch behielden zich het recht tot een krijgsbezetting hunnerzijds voor.
In Duitschland had, na de vereeniging der beyersche en fransche legermacht, een
eerste ontwerp, om gezamenlijk naar de boheemsche grenzen, tegen de oostenrijksche
erflanden en keizerlijke hoofdstad zelve op te rukken, voor de zucht van den Keur-
vorst moeten zwichten, zich van Tyrol meester te maken, en zijn eigen landgebied
te dekken. Villars, op aandrang van 't fransche hof, dat hem tot inschikkelijkheid
aandreef, daaraan met weerzin toegevende , had zich toen met het laatste belast en zich aan
den linker Donauoever van Ulm tot Donauwerth gelegerd, terwijl de Keurvorst zich
tot het eerste had aangegord, doch weinig genoegen van zijn veroveringsplan smaakte
Wel maakte hij zich in 't van troepen ontbloote bergland aanvankelijk van Insbruck
meester, doch de zijn Keizer trouwe bevolking, tegen den beyerschen indringer in be-
we<^ing geraakt, wist hem spoedig weder uit 's lands grenzen te verdry ven, terwyi
van den anderen kant 's Keizers troepen onder Ravenslaw over Passau naar Beyeren
rukten. Te vergeefs trachtte hij toen ook nog Augsburg te veroveren, dat door Mark-
graaf Lodewijk van Baden bij tijds tegen hem gedekt werd. De door dezen afgezon-
den Graaf van Styrum werd echter door de hem ontmoetende Franschen, die hij zich
verstout had aan te vallen, geslagen, en in December viel daarop Augsburg, m
January 1704 Passau den Keurvorst toch in handen. Aan den Bovenryn was m Au-
gustus het sterke Oud-Breisach door Tallard en den Hertog van Borgondiën belegerd,
en na een kleine veertien daag reeds aan hen overgegeven S waarna de eerste m
. De bevelhebber Graaf FUip van Arco, werd er in Febr.ary ~
onthoofd, zyn onderbevelhebbers, Graaf Marsigli en de overste Von Eek, infaam verklaard en gebann
vS
.DES VADERLANDS. 789
October oprukte om Landau te herwinnen. Wel trok toen de Prins van Hessen-Cassel
in der ijl uit de Nederlanden op, om, zich te Spiers met den Prins van Nassau-Weil-
burg vereenigend, de niet onbelangrijke vesting te ontzetten; doch ook de Franschen
snelden, met 10,000 man onder den Markgraaf van Pracontal, Tallard te hulp, waarop
beiden de duitsche Prinsen te gemoet trokken, en, den 16™ November hun linker-
vleugel onder Nassau-Weilburg aanvallende, dezen op de vlucht jaagden, vóór hem
de rechter, onder Hessen-Cassel, kon bijstaan, die vervolgens op zijn beurt aangetast,
eveneens tot wijken gedwongen werd. Landau, het nu niet langer kunnende harden,
gaf zich reeds den volgenden dag aan zijn belegeraars bij verdrag over. Den Keizer
was het, bij zijn slecht beheerde schatkist, dit jaar des te banger geweest, als zijn
hongaarsche onderzaten, van Frankrijk en Beyeren uit bewerkt, tegen hem in verzet
kwamen, en , hier en daar bijeen scholende, zich Prins Frans Rakoczy tot hoofd kozen
Gelukkig, dat hem de turksche Sultan ten minste bij herhaling verzekeren liet, dat
hij den vrede van Karlowitz trouw dacht na te komen. In Italië had hij weinig
of niets kunnen uitvoeren, doch ook de Franschen te vergeefs getracht Ossiglia te
vermeesteren; Berseglio was hun daarentegen na een lang beleg, in 't laatst vanJuly,
in handen gevallen, en zij daardoor in Modena meester. Intusschen speelde hun juist
nu de zoo weinig verlrouwbare savooische Hertog zijne leelijke parten. Altoos slechts
op de behartiging van zijn eigen hertooglijk belang uit, en daarbij weinig gesticht
over den aanmatigenden toon, dien de fransche veldmaarschalken, niettegenstaande
hem Koning Lodewijk als opperbevelhebber der vereenigde krygsmacht erkend had,
voortdurend tegen hem aannamen, leende hij gaarne het oor aan de voorstellen, door
beide Zeemogendheden en den Keizer, mei welken hij steeds in onderhandeling was
gebleven, aan hem gedaan. In 't grootste geheim was Graaf Auersperg, als keizerlijk
gemachtigde, in Juny naar \urijn gekomen, en daar, onder aangenomen naam, als
zekere Heer Constantgn, in 't paleis geherbergd. Met hem werd nu alles meer be-
paaldelijk besproken, en de Hertog, in spyt van het huwelijk door den jongen spaan-
sehen Koning met zijn 14-jarige tweede dochter, de levenslustige en geestvolle Maria
Louïze aangegaan, en dat hem dus door dubbele aanverwantschap aan de fransche
zijde scheen te moeten boeyen, steeds meer geneigd gevonden, de aanlokkelijke voor-
waarden, hem door de bondgenooten aangeboden, te aanvaarden. Een doortastende,
hem uiterst krenkende handeling van den voor niets terug deinzenden Vendóme gaf
den doorslag. Zoo geheim had Auersperg's verblijf en werkzaamheid niet kunnen ge-
houden wórden, of er was een en ander van uitgelekt, en Frankrijks achterdocht
' "Mit den Fortschritten des ungrischen Aufstandes, den Steuerausfiillen in den östlichen Provinzen
und den Geldforderangen des italienischen und deutschen Kriegslagers, schien im Frühsommer 1703 die
Verlegenheit der kaiserlichen Eegierung ihren Gipfelpunkt erreicht zu haben". (Von Noorden, t, pl S. 285).
790'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
a^aid^^Tga^rnkTemaakt. Een franschgezind lid van 's Hertogs raad, De la Tour,
dien men geheel buiten de zaak had zoeken te houden, had er met half September
buitenaf de zekerste kondschap van gekregen, en Vendóme, die reeds in July van
Koning Lodewijk volmacht had weten te verwerven, het savooische leger te ontwa-
penen, en de belangrijkste sterkten te bezetten, nam nu den 29- eenige van 's Her- '
togs veldoversten in hechtenis, eenigen ruiterregimenten de wapens af, en eischte daar-
enboven de uitlevering van een paar vestingen in Piémont. Nu was ook de tot dusver
steeds nog onderhandelende Victor Amadeus gedwongen om toe te tasten. Tegen toezeg-
ging van het Markgraafschap Montferrat, de steden en 't gebied van Alessandria,
Valenza, Lomellina, Valsesia, en Vigevano, 20,000 m«n keizerlijke hulptroepen, en
het onderhoud van zijn eigen leger door Engeland en de Republiek, trad hij tot het
Groote Verbond toe, en onderteekende 8 November het verdrag met Auersperg. Vol
ijver voor zijn nieuwe bondgenootschap en niet minder beducht voor de weêrwraak
der Franschen, die hem onder de maarschalken VendÓme en Villeroy, aan de Mincio en
Secchia bedreigden, riep de Hertog zijn volk van alle kant te wapen, en in dringende
brieven den bijstand der keizerlijken in. De wakkere Graaf Guido van Stahremberg
aarzelde daarop niet, op Kerstavond 1703, met 12000 man uit zijn leger voor Ossiglia
op te breken, en, door den nevel begunstigd, over Garpi langs de poorten van Parma
naar Montferrat te trekken, om van daar eindelijk de grenzen van Piémont binnen te ruk-
ken, en zich den 14- dag van't nieuwe jaar te Asti met Victor Amadeus te vereenigen
Eenige maanden vóór den Hertog reeds, in de jongste Meimaand, had zich Don
Pedro II van Portugal voor de zaak der bondgenooten laten winnen. In zijn hoofdstad
was de Amirant van Castilië, met den jongen Koning en de, met zijn nog jonger
vrouw uit Italië overgekomen, alles beheerende Princes Orsini in onmin geraakt,
zich in den vorigen herfst komen vestigen, en stond er met blakenden ijver de troons-
beklimming van den oostenrijkschen Aartshertog voor; terwijl de engelsche gevolmaeh-
tierde Methuen en zijn vader in gelijken zin zochten te werken. Door het uitzicht op
geWedsvergrooting in Estremadura en Galicia verlokt, had zich de portugeesche Koning
door hen laten overhalen, op voorwaarde dat zij de 28,000 man hulptroepen, le ij
den bondgenooten toezei, Toor de helft nagenoeg onderhouden, en nog 12000 man
eigen krijgslui daarbij voegen zonden; voorts ook een smaldeel tot bescherming van zgn
koopvaart en zeehavens zenden, dat zoowel als het leger onder zgn bevel ^ou slaan .
Ter zee had men anders dit jaar weinig lot stand gebracht. Een voorgenomen
tocht naar Westindiën was door de traagheid, met welke men in de Repubhek de
uitrusting bestuurde, afgesteld, daar de schepen eerst le laat in 'l voorjaar gereed, en
toen door de Koningin afgezegd waren. De Schont-bij-naeht Van der Dussen, d.e met
» Verg. Von Noorden, t. pl. S. 425. « Aid. S. S93.
-ocr page 794-.DES VADERLANDS. 791
hel bevel belast was, had er toen eenige maanden in de Noordzee ineê doorgebracht,
en daar den 7™ July eene ontmoeting met vijf fransche oorlogsbodems onder Dugay-
trouin gehad, die echter door de vluggere vaart der laatsten niets had uitgeleverd,
dan de scha, aan 't eenigste schip van nederlandsche zij in staat hen te achterhalen,
dat van Kapitein Bodaan, berokkend, dat nu van zijn groote en voor-steng beroofd
werd. Een blijk van de voortdurende mindere bezeildheid der nederlandsche schepen
en van de juistheid der klacht, door den LVAdmiraal Schrijver in der tijd reeds over den
min deugdelijken staat van den nederlandschen scheepsbouw geuit Ofschoon voorts
door Almonde, in 't voorjaar, te Londen met de engelsche bewindhebbers en zeevoog-
den was bepaald, dat men een gemeenschappelijke vloot van 30 engelsche en 18 neder-
landsche linieschepen in zee zou brengen, waren, door den onwil der admiraliteiten
van 't Noorderkwartier, Friesland, en Zeeland, slechts twaalf der laatste gereed ge-
komen, over welke en nog twee fregatten, drie branders, drie bombardeergaljoten, en
wal voorraadschepen toen Almonde, Van der Goes, en Jan Gerrit van Wassenaer ge-
steld werden. In de eerste dagen van Juny zee gekozen hebbende, gingen dezen zich te
Spithead met de engelsche scheepsmacht vereenigen, en namen met haar toen den
12®" July de reis naar de spaansche zee aan. Den 5®° Augustus tol de mond van den
Taag genaderd, bleven zij daar een dag of zes voor Cascaes ankeren, om toen, op
aandrang van den engelschen vlootvoogd Shovell, naar de Middellandsche zee te steve-
nen , waar hij in last had, aan de fransche en italiaansche kust meer bepaald werk-
zaam te wezen
De fransche Koning toch, zijn geesldoodenden beperkten geloofsijver trouw, was,
na den vrede van Rijswijk, zijn van Rome's leer afwijkende onderzaten op nieuw
gaan vervolgen, en had in den laatsten tijd met name de voor hun onroomsche geloofs-
beginselen met geestdrift bezielde bevolking der Gevennes in Languedoc, op de on-
meêdoogendsle en bloedigste wijs Ie vuur en te zwaard door zijn krijgsvolk, onder den
Graaf de Broglie en den Stadhouder van Η gewest, Baville, laten bestoken. ïe Folcras
was een rechtbank opgericht, waarvoor de — naar de hemden, die ze over hun kleêren
hadden aangeschoten — Camisards genoemde vervolgden betrokken werden, en die hen
ten strengste kastijdde. De wapenen aangordende, en door den vurigsten godsdienstijver
aangeblazen, boden zij, onder hunne wakkere hoofden, Jean Cavalier, Rolland, en ande-
ren , den heftigsten weerstand, en wisten 's Konings soldalen meer dan eenmaal te ver-
slaan; terwijl zij te gelijkertijd buiten's lands, gelijk met name in Groot-Britlanje en de
Vereenigde Provinciën , agenten om hulp en ondersleuning zonden. Daar hun landstreek
het naast aan Catalonië grensde, dat op zich zelf weinig franschgezind was, meende
Eie bi) De Jonge, Ned. Zeewezen, ΙΙΓ. bl. 146 en 605.
-ocr page 795-792'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
.„^Tt^'diidtie^^ nog hun zijn bijstand Ie kunnen bieden , en door hen levens Spanje
en Frankrijk afbreuk te kunnen doen. Daarom verlangde ook thans Shovell allereerst
de golf van Narbonne in te zeilen, om den Camisards de wapenen en penningen te
brengen, die hem voor hen ^varen meê gegeven, en tevens de bij Cette gelegen fransche
zoutwerken te vernielen. Op weg derwaarts, den 9-September, voor Carthagena geko-
men, besloot men, om 't reeds zoo ver gevorderde jaargetij en de zandbanken aan de
kust! slechts twee britsche oorlogsschepen met die gelden en krijgsbehoeften uit te
zendln. Zij keerden echter weldra onverrichter zake terug, daar de Camisards op al
hun seinen geenerlei teeken van leven gegeven hadden. Almonde's voorstel, om zich
inmiddels van de bijhebbende koopvaarders, die men naar Livorno moest geleiden,
te ontdoen, door ze met enkele schepen derwaarts Ie doen stevenen, opdat de andere
met des te meer gemak al aanstonds de vijandelijke kusten bestoken konden, werd,
hoe doelmatig ook, door Shovell, die zich stipt aan zijn lastbrief wou houden, ende
meerderheid van den krijgsraad verworpen. Toen de vloot, na de terugkomst van beide
schepen, den 30«» October de koopvaarders daarop naar Livorno begeleid had, was
de tijd 'voorbij om verder nog wat te volbrengen; en daar zich de fransche schepen
wijselijk te Toulon binnen hielden, nam men dus de terugreis aan, en liep Almonde
den 2™ December, min of meer ontstemd, in Texel binnen. De inmiddels, in plaats
van den in Juny overleden Schei, lot Vice^admiraal bevorderde Wassenaer. stevende
echter met een smaldeel van zes linieschepen, een fregat, de drie galjoten, en twee
behoefteschepen naar Lissabon, om daar, overeenkomstig het verdrag met Don Pedro,
te overwinteren. Toen in 't laatst van Mei, na 'l sluiten van dat verdrag, de keizer-
lijke gemachtigde, Graaf von Waldstein met zijn gevolg, en de oud-agent van Keur-
meins, Cock , uit Lissabon terugkeerden, en zy zich daartoe aan boord van den
berg, onder den wakkeren Kapitein Roemer Vlacq, hadden ingescheept en de terugreis
aanvaard, kwam hen, en het vijftal met hen varende oorlogschepen van 50 tot 34
stukken, ten geleide eener koopvaardijvloot uit Sint Ubes, een vijftal zware oorlogs-
bodems van 60 tot 90 stukken te gemoet, onder engelsche vlag varende, en van
welke men dus aanvankelijk niet het minste kwaad duchtte. Naderbij gekomen zag
men hen echter die engelsche met de fransche vlag verwisselen, en voor de wind op
zich aanstevenen. Vlacq, 's morgens half elf door den vijandelijken bevelhebber, den
Markgraaf de Coëtlogon, zelf onmiddelijk aangegrepen, werd bij de eerste volle laag
al aanstonds een zijner armen en een stuk van den schouder afgeschoten. Hij het zich
daardoor echter niet ontmoedigen, maar bleef zoo wakker doorvechten, dat hij ten
slotte Coëtlogon met afgeschoten groole ra deed afdeinzen. Nu evenwel door een
tweede schip van 't zwaarst kaliber aangetast, dat het zijne weldra in reddeloozen
staat brengt, vormt hij het besluit, de lont in 't kruit te werpen, waaraan zijn
lichaamlijke toestand hem echter, tot groote vreugd van zijn minder krijgshaftig opva-
.DES VADERLANDS. 1797
renii reisgezelschap ' verhinderd gevolg tc geven. Zoo moet hij eindelijk de vlag laten
strijken, en zich met de zijnen gevangen naar Gibraltar laten voeren, waar hij na
eenige weken smartelijken lijdens sterft. Reeds vóór hem waren ook de andere vier
schepen, in den strijd tegen de zooveel zwaarder fransche, bezweken, doch door hun
en Vlacqs kloekmoedigen weerstand de honderd koopvaarders inmiddels in de gele-
genheid geweest, zich in drie partijen weg te maken en te bergen, zoodat geen hunner
den Franschman in banden viel I Gelukkiger was helaas! een ander fransch scheeps-
voogd, Saint Pol, in 't vernielen eener noordhollandsche haringvloot, die door maar
drie zwakke convooyers en een fregat van slechts 16 stukken, onder Kapitein De
Bardt, gedekt, in 't midden van Juny bij Hitland lag. St. Pol, met vier snelzeilers
van 30 tot 50 stukken uit Duinkerken gestevend, kwam haar den 22«" der maand
overvallen, schoot een der convooyers in den grond, veroverde een tweeden, en zag
wel een derden in de lucht vliegen, en daarbij tevens een zijner eigen schepen in brand
raken en zinken, zoodat de vierde in de verwarring naar Lei'th ontsnappen en de
haringbuizen in den Bresley-Sont hun toevlucht konden zoeken ; hij kwam nu echter deze
ook daar bestoken, en liet ze alle honderd zestig door zijn sloepen en booten in brand
steken en verdelgen. De wakkere nederlandsche aanvoerder kwam zelf in 't gevecht
te sneven, en zijn Luitenant, De Lange, werd zoo zwaar gewond, dat hij allen ver-
deren krijgsdienst moest opgeven ^ Anderhalve maand later viel dezelfde St. Pol den
amsterdamscben Commandeur Wijs op de hoogte van Buchaness aan, toen hij uit
Texel naar de zwak begeleide vlaardinger haringvloot ter versterking gezonden was.
Niet bestand tegen de drie fransche schepen, door Saint Pol aangevoerd, zocht hij zich
door de vlucht te redden, doch werd maar al te spoedig door den zooveel sneller
zeilenden vijand achterhaald, en nu, na een hopelooze verdediging, tot de overgaaf
gedwongen. Saint Pol, daarop met nog drie andere schepen, onder Graaf Luzerne,
versterkt, ging nu met dezen de convooischepen der Vlaardingers opzoeken, vermees-
terde er drie van dezen, doch moest zich het vierde met bijna al de buizen, van welke
hij er slechts ruim een dozijn vernielde, in een der schotsche havens zien ontsnappen.
Dat hij zich zoo onbeschroomd buiten de haven zijner roofstad en in de volle
zee had kunnen wagen, was voor een goed deel aan de onvoldoende maatregelen te
wijten, uit de bejammerenswaarde oneenigheid der beide zeeprovinciën geboren. Op
voordracht van Holland toch was het opperbevel over 't smaldeel der Noordzee dit
jaar aan zijn L^-admiraal Callenburgh opgedragen, en onder dezen de zeeuwsche Vice-
' "Sans Ie malheur d'une Bi mortelle blessure", schreef Cook, "il auroit eeté assez diable pour se
faire sauter en l'air, et effectivement nous trouvämes par bonheur une mêche allumée près de la pondre
qui fut ostée par miracle". Aangehaald bu De Jonge, t. pl. bl. 622, aant.
« Aid. 623. 3 Aid. bl. 614.
IV« deel, 2« gtuk, 100
'>1
f
794'' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
admiraal Geleyn Evertsen gesteld, waardoor de zeeuwsche Staten zich niet weinig
gekrenkt achtten. Zij lieten daarom bij Hun Hoog Mögenden verklaren, dat, zoo Cal-
lenburghs smaldeel zich van de kust verwijderen mocht, hun schepen het niet zouden
volgen, dan op hun voorkennis en last; in welken geest zij nu ook aan hun Vice-
admiraal de noodige bevelen gaven. Toen Gallenburgh daarop de Noordzee inkoersde,
bleef Evertsen onder de zeeuwsche kust, om, zoodra het gunstige jaargetij verstreken
was, zijn schepen op last der Zeeuwsche Staten, geheel buiten de Algemeene om, te
zien afdanken en opleggen \
Ondertusschen had, met half September, te Weenen de plechtige uitroeping van
Aartshertog Karei tot Koning van Spanje plaats gehad, en was deze daarop naar den
Rijn vertrokken, om over Holland en Engeland, met macht van oorlogsschepen en
troepen begeleid, in zijn verhoopte Rijk post te gaan vatten. Tijdens Marlborough, na
de vermeestering van Limburg, nog bezig was, voor de winterkwartieren zijner troepen
te zorgen, werd hem de aankomst van den nieuwen Koning te Dusseldorp gemeld,
en haastte hy zich er dezen te gaan begroeten, om hem vervolgens Rijn, Waal, en
Merwe af naar Ben Haag te verzeilen, waar zij den November kwamen. Marlbo-
rough, een week later, van daar naar Londen vertrokken, werd hier vervolgens met
de ontvangst van den Koning te Portsmuiden en zijn begeleiding ten Hove te \Vindsor
belast, waar Karei nu zijn vrouw niet minder dan hem zelf onderscheidde I Onderwijl
werden in beide landen de smaldeelen in gereedheid gebracht, die den Koning naar
Spanje brengen zouden, en waarin van de hollandsche zij Gallenburgh, Jan Gerrit van
Wassenaer, en Van der Dussen het bevel voerden, terwijl de Lt.-generaal Fagel over
de in te schepen landmacht gesteld werd. Gallenburgh voerde den nieuwgebouwden
Graaf van Albemarle admiraalschip, en lichtte den 19- November te Texel het
anker, om met de overige schepen naar de Maas te stevenen, en van daar de verdere
reis aan te nemen. Een hevige storm overviel hen echter reeds twee dagen later, en
niet voor 't eind van December hield het onstuimige weêr op, waarmede men sedert
te kampen had, en dat sommige schepen tot ver in de Noordzee dreef. Toen het
smaldeel den S«·^ January eindelijk te Spithead geankerd was, bleken twee groote
bodems van 70 en 50 stukken, de Monnikendam en de Aemilia, een brander, en
eenige vervoer- en voorraadschepen nog te missen, van welke het eerste zelfs te veel
beschadigd was, om de reis meê te maken, terwijl de overige zich allengs bij de
vloot voegden. De reeds voor de Maas liggende hollandsche en engelsche bodems hadden
het meest met den orkaan te strijden, die den 8- en 9- December was losgebroken,
door welken evenwel de eerste slechts wat ankers en touwwerk verloren, van de laatste
» Aid. bl. 611 en v.
' Memoirs, I. p. 144.
.DES VADERLANDS. 795
echter de Vigos van 50 slukken tegen 't Westerhoofd te Helvoetsluis uiteensloeg,
en de Bussel van 80 aan den grond raakte, een paar vervoerschepen met 13 vendels
voetvolk vergingen, en de meeste althans boegspriet of mast verloren, 's Nachts van
3 op 4 January slak Van der Bussen eindelijk met vijf oorlogschepen, eenige andere
vaartuigen en koopvaarders, en Rooke, die Koning Karei aan boord was komen nemen ,
met vijf britsche in zee, en bereikten z^ den 6®" Spithead en den hen verbeidenden Callen-
burgh. In de Noordzee zag het er door de aanhoudende stormen treurig uit, daar men er,
naar de getuigenis van een ouden zeebonk, «niet als masten, wrakken, en houten
zag drijven», gelijk er dan ook «in de 23 jaar, dat hij de zee bevaren had, nooit zoo
zwaar nog langdurig stormweer geweest was» Den te Spithead het anker lich-
tende, hadden beide smaldeelen echter weldra op nieuw met tegenwind en storm te
kampen, zoodat zij, teruggekeerd, nog drie weken lang bleven liggen, om eindelijk,
voor zoo ver zij zeilvaardig waren, den 24®° February nogmaals zee te kiezen, en zoo,
na een wat voorspoediger vaart, den 7®" Maart de Taag binnen te loopen, en naar
Lissabon te stevenen, waar Don Pedro nu zelf den derden spaanschen Karei aan
boord van 't engelsch admiraalschip verwelkomde. Een dag of wat later kwamen ook
de achtergebleven schepen opdagen, en werden de troepen daarna weldra aan wal
gezet. Den dag zelf dat men de Taag inkwam, had Wassenaer-Starrenburg, op zijn
Gelderland, nogmaals een manhaften strijd gevoerd tegen een hem ontmoetend spaansch
vlaggeschip, met hetwelk hy van 's middags drie uur tot het vallen van den avond
slaags was, en 't welk hij daarbij zoo havende, dat het, om niet te strijken, zich bewesten
Kaap Marie op strand liep loopen, en toen binnen luttel uren omsloeg en in de golven
verdween Na de ontscheping der landmacht ging een engelsch-nederlandsch smaldeel,
onder Rooke, Jan Gerrit van Wassenaer op de Unie, en Van der Dussen, een tgd
lang van Kaap Sint Vincent tot Kaap Marie kruisen, doch vond er weinig of niet te
doen; slechts een vijftal spaansche oorlogsbodems, door een zeeuwsch commissievaarder
zuidwaarts van Kaap Spartel bespeurd, werd, op zijn aangifte, door evenzoo veel
britsche aangetast, en gaf zich na korten weêrstand over®.
In Holland was in November, ter voorbereiding van den aanstaanden veldtocht,
door den Raad van State op de verkiezing van een Kapitein-generaal der Unie aan-
gedrongen , doch door de invloedrijkste provinciën daarin niet getreden. Friesland zijner-
zijds verlangde de benoeming van zijn wakkeren jongen Erfstadhouder tot Generaal
van 't voetvolk, met voorrang boven de andere, die men — voornamelijk ook op
aandrang van Marlborough — zou gaan aanstellen.' De overige gewesten verklaarden
zich daar echter tegen, omdat zij hem nog te jong en onervaren achtten , en Holland
' Daniël Propheet, eerst zeeuwsch commissievaarder, doch thans fregatcommandeur, aangehaald
bU De Jonge, t. pl. bl. 621, aant. ' Zie aldaar, bl. 632. » Aldaar, bl. 633.
i
796 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
deelde nu in January meê, dat het τοογ zich Ouwerkefk tot Veldmaarschalk, Slan-
genburgh en den Graaf van Noyelles tot Generaals van 't voetvolk, en Tserclaes van
Tilly van de ruiterij aanstelde. Slechts de eerste en laatste bleken daarmee genoegen
te nemen, Slangenburgh maakte voor zich zelf op de maarschalkstaf aanspraak, en
Noyelles verkoos niet meê uit te trekken, zoo de om zijn hoogmoed geschuwde Slan-
genburgh meeging. Buitendien hadden ook CoeJaoorn, Dopf, en de bevelhebber van
Breda, Von Salis, op het Generaalschap gerekend, en toonden zich ten hoogste mis-
noegd. Utrecht zei zich aan de zij van Holland te scharen, mits zich ook de overige
provinciën tot zyn gevoelen lieten overhalen; doch Friesland en Stad-en-Landen ble-
ven op de aanstelHng van hun Erfstadhouder staan, en Holland en Zeeland zich daar-
tegen ten zeerste verzetten. Om alles in 't effen te brengen, schoot geen ander middel
dan een bezending over, tot welke in de algemeene Statenzitting van 23 February
besloten werd, en die in 't begin der volgende maand naar Leeuwarden vertrok: de
amsterdamsche Pensionaris Willem Buys voor Holland, Joan Becker voor Zeeland,
de Heer van Welland, Godard van Tuil van Serooskerke, voor Utrecht, en de Heer
van Zalk voor Overijsel. Door onderhandeling met de friesche Staten en de Princes-
weduwe brachten zij een vergelijk tot stand, waarbij de Staten zich tevreden verklaar-
den, werd de Prins van stonden aan tot Generaal in rang na Noyelles benoemd, zon-
der intusschen dit hooge krijgsampt inderdaad te bekleeden, noch er de jaarwedde
voor te trekken, eer hij zijn twintigste jaar voleind had; in gewone krijgsraden zou
hij tot zoo lang zonder recht van stem zitting hebben. Ook Stad-en-Landen lei zich
bij deze gewenschte schikking neer, en de bezending kon welvoldaan over 't vol-
brachte werk naar Den Haag terug keeren. Daar werd nu door Holland, op Leiden,
door Utrecht, op die stad na, door de onderling nog overhoop liggende drie kwar-
tieren van Gelderland ieder voor zich, en door Overijsel, dienovereenkomstig besloten;
Zeeland alleen bleef weigerachtig. Bij overstemming werd intusschen nu den Apnl
tot de aanneming naar Hollands voorstel, met de aangebrachte wijziging, overgegaan.
Wellicht ware ook Coehoorns naam nog aan de andere toegevoegd, was hij inmiddels
niet voor goed aan alle verdere werkzaamheid door den dood onttrokken. Op Nieuw-
jaarsdag zelf, bij een festijn op't Stadhuis te Hulst, door een hchten aanval van beroerte
aangetast, was hij daar wel weêr van op-, en in 't begin van February zelfs, op
Marlboroughs aanzoek, naar Den Haag gekomen, doch had zich daar al aanstonds
zoo vermoeid en zwak gevonden, dat hij zijn kamer had moeten houden, en die,
steeds in krachten afnemende, niet weêr verliet, tot hi], met half Maart op nieuw
door een beroerte overvallen, na twee dagen verscheidde Zeeland bracht nog twee
> Zie Coehoorns Leven door zün zoon, bl. 53 en v., waar hij echter tot Generaal benoemd heet.
Wellicht dus, dat er hem, op Marlboroughs aanbeveling, de toezegging toe gedaan was.
IJSp iv- /Mi
-ocr page 800-.DES VADERLANDS. 797
maanden later zijn bezwaren tegen 't aanstellen van den frieschcn Erfstadhouder, als
«generaal in naam alleen» en geen veldoverste «van jaren en ondervinding» in; ter-
wijl tevens, naar zijn oordeel, de lagere bevelhebbers niet zouden kunnen nalaten
voor hem, als Prins, een achting te toonen, niet in overeenstemming met hun rang
en verdiensten, al deed hij ook vooreerst als generaal geen dienst. Ook de Luitenants-
generaal zou het ontmoedigen, zich een Generaal van zooveel minder jaren en kennis
boven 'l hoofd te zien stellen, en bij de uitbeemsche machten zou het achterdocht
wekken, vooral zoo men hem eenmaal, als licht geschieden kon ,· het opperbevel over
't Statenleger in handen gaf. Er diende ook rekening gehouden te worden met den
tegenwoordigen regeeringsvorm, en aan geen bevorderingen voet gegeven, die een brug
konden leggen tot een vorm van bewind, waartoe noch Zeeland, noch de andere
provinciën zich gaarne terug gebracht zouden zien; en Zeeland zelf had daar te meer
tegen te waken, als de jonge Prins tot erfgenaam van den vorigen Stadhouder gesteld
was, en 't Markgraafschap van Vere en VUssingen tot zijn erfenis behoorde. De goede
orde in de Staatsregeering scheen het voorts ie vereischen, dat geen Stadhouder in
een of andere provincie tevens Generaal in 't leger was; en om al die redenen kon
het den Prins ook niet als Generaal erkennen, noch dulden, dat hem door dc troepen,
tot Zeelands betaling staande, eenige de minste gehoorzaamheid bewezen werd; terwijl
het, zich door de overige provinciën zoo minachtend bejegend en overstemd ziende,
het recht zich voorbehield, zulke maatregelen te nemen, als het tot handhaving van
zijn opperste macht en voorrechten, en tot beveiliging en rust der provincie raadzaam
vinden zou; de schadelijke gevolgen daarvan zouden nochtans niet aan zijne Staten,
maar aan die leden der Unie, die ze uitgelokt hadden, te wijten zijn». Na kennisneming
van 't zeeuwsche bezwaarschrift, zonden de Algemeene Staten het aan de zes andere
provinciën over, die zich echter aan de zaak verder niet gelegen lieten liggen; en
de Prins, als Stadhouder van twee provinciën, in een fluweelen armstoel ter alge-
meene Statenzitting gezeteld, lei, daarvan opstaande, den eed als Generaal van 't voet-
volk af
Laat eerst werd dit jaar de veldtocht geopend, en zou door de nederlandsch-
engelsche legermacht op een gansch ander, en veel uitgestrekter terrein dan tol dus-
ver gevoerd worden. Beiden, Marlborough en Prins Eugenius wenschten den beyerschen
Keurvorst in zijn eigen land te gaan bestrijden, en er hem en het met hem verbonden
Frankrijk samen te treffen. De landmacht der Republiek was tol ruim anderhalf hon-
derd duizend man geklommen, die een uitgaaf van meer dan 25,000 miljoen guldens
vorderde. Zij ontzag dus de kosten voor den europeeschen oorlog niet, hoe weinig zij
er anders vrede meê had, haar troepen niet bovenal tot dekking van haar eigen
' Zie de bij Wagenaar, Vaderl. Hist. XVII. bl. 212, aangehaalde Staatsbesluiten.
-ocr page 801-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
798
fe?,
grenzen in de Spaansch-Nederlandsche gewesten te bezigen. ALanvankelijk heette het
dan ook, dat deze slechts naar den Moezel zouden oprukken, om daar de Franschen
te bevechten. In January intusschen had zich de engelsche opperbevelhebber tot den
duitschen, den Markgraaf van Baden, gewend, ona inlichting omtrent de duitsche krijgs-
plannen, en door Graaf Wratislaw levens aan 't keizerlijke hof te Weenen laten ver-
zekeren , dat hij voornemens was den Keizer zooveel doenlijk bij te staan. Daarna was
een heertocht aan den Bovenrijn ter sprake gekomen, en eindelijk, op Prins' Eugenius
voorstel besloten, aan den Donau te gaan oorlog voeren. Een engelsch gemachtigde werd
naar 't duitsche hoofdkwartier, tegen 't laatst van February, afgevaardigd. Omstreeks
half Mei was Marlborough van zins naar Duitschland op marsch te gaan; terwijl de
nederlandsche Veldmaarschalk, Ouwerkerk, dan het bevel over de in Vlaanderen en
Brabant gelegerde troepen op zich zou nemen, en daar natuurlijk slechts verdedigen-
der wijze te werk gaan. Den 13®° dier maand had ondertusschen de fransche Veld-
maarschalk Tallard bij Oud-Breisach reeds een dertigduizend man over den Rijn ge-
voerd, en was van daar ten Noorden van Freiburg tot bij Villingen getrokken, waar
hij den 18®'' de kleinste helft zijner soldaten — nieuw aangeworven troepen — aan den
Keurvorst afleverde, en de andere weder naar 't fransche hoofdleger liet terug gaan.
Een goede veertien dagen later kwam Prins Eugenius bij den Markgraaf van Baden
in zijn leger te Ehingen aan den linker Donauoever, en was Marlborough met 26,000
man bij Coblens over den Rijn getrokken, had daar in de omstreken van Meins nog
10,000 bij gekregen, en was toen de Main bij Kostheim over naar den Neckar ge-
rukt, en zoo den 3®» Juny verder naar Heilbron. Een goede week later — den 12®" —
had hij te Groot-Heppach een bijeenkomst met den Prins en den Markgraaf, waar
toen het verdere krijgsplan beraamd werd. Bij Launstein vereenigden zich daarop, den
22®°, zijne troepen met die van den Markgraaf, en telden te zamen 52,000 man; de
bij Ulm gelegerde beyersche en fransche troepen 63,000, daaronder echter lal van
jonge en min geoefende soldaten, die voor de in den oorlog beproefde der tegenpartij
verre onderdeden. Prins Eugenius stond in de schansen van Baden met 26,000 man
tegenover 60,000 Franschen aan den Rijn. De beyersche Keurvorst had de sterkten
van den Schellenberg voor de poorlen van Donauwerth laten bezetten, op welke toen
die der bondgenooten 's namiddags van 2 July afkwamen, 's Avonds 6 uur gaf
Marlborough Van Goor's 25 nederlandschen bataljons het sein tot den aanval. Hachelijk
was hun strijd tegen 'l geschut der Beyerschen in, en hun onversaagde Generaal zelf
reeds gevallen, toen drie regimenten keizerlijke grenadiers, op 's Markgraven last, de
sterkte van ter zij kwamen aantasten, en de Beyerschen, daardoor in verwarring ge-
bracht, zich slechts door de vlucht over den Donau naar de stad wisten te redden.
De engelsche ruiterij zat hun daarbij echter zoo na op de hielen, dat slechts een
derde hunner daarin slaagde, de overigen gevangen raakten of in de rivier verdronken.
.DES VADERLANDS. 799
Donauwerth viel daarop den bondgenooten zonder slag of stoot in handen, de Keur-
vorst trok van Lauingen, waar hij zich gelegerd had, op Augsburg terug, en Marl-
borough over de Lech zyn land binnen
Tallard was inmiddels, den 1®" July, op nieuw den Rgn overgegaan, en langs
een anderen weg dan vroeger naar Villingen gerukt, dat hij echter te vergeefs trachtte
in te nemen. Den 22®° verder getrokken, gelukte het hem, na 13 dagen, den Keur-
vorst by Augsburg te bereiken, van zins nu, met dezen gezamenlijk den weldra ver-
wachten strijd tegen 't bondgenootschappelijke leger te aanvaarden \ Den 11«" Augustus
greep die bij Hochstätt plaats. «Und als wir» , heette het in den lustigen duitschen
krygsdeun:
Und als wir ausgeruckt Nach Hochstätt sind gekommen,
Franzozen stehen al'da, Die Schlacht die hat begonnen;
Eugenius der Held That uns ancuraschieren,
Wir sollten hertzliaft dran, Victorie nicht verlieren.
Konstabier, frisch darauf, Mit gross' und kleinen Stücken!
Darnach so wollen wir Mit dem Gewehr anrücken
De savooische prins en keizerlijke veldheer was zich namelijk met den Markgraaf
en Hertog komen vereenigen, en, terwijl de eerste zijnerzijds toen Ingolstadt was gaan
belegeren, met den laatsten op den bij Hochstätt gelegerden vijand aangerukt, met wien
zij nu den 13®" Augustus slaags raakten. In den heldersten zonneschijn, en onder de
lustigste krygsmuziek van beide zyden, ving 's morgens na achten, van die der Fran-
schen , bij het door hen bezette en versterkte Blindheim de strijd aan; terwijl de troepen
van den Prins en den Hertog zich nog een uur of wat onledig moesten houden met het
verkennen van den moerassigen bodem en 't overbruggen, op vijf punten, van den
't veld doorruischenden Nebelbach, die hen van 't fransch-beyersche leger scheidde.
Eerst na éénen kon door beider heermacht opgerukt worden, en viel toen die van
Marlborough de sterke verschansingen van Blindheim, tot tweemaal toe, hevig maar
te vergeefs aan, gelyk ook de fransche ruitery , wat hooger op, den aanval der engelsche
troepen herhaaldelyk weêrstond. Aan den rechtervleugel bood de beyersche Keurvorst
evenzeer met goed gevolg Eugenius' ruiters weêrstand, en deed ook het pruisische
' Zie bü Von Noorden, t. pl. S. 540 ff.
» Aid. S. 548.
^ Zie Sist. Volkslieder^ u. s. w. S. 239, f.
* Door de Engelschen, als bekend is, tot Blenheim verhaspeld.
® De nederlandsche ingenieur en loopgraven-commissaris Vleertman had hen daarbij, onder 't vyan-
deiyke vuur, van de mogelijkheid dezen te betreden overtuigd. Zie de bladzyde uit zijn Leven aan-
gehaald bjj Bosscha, Nederlands Heldendaden te Imd^ II. bl. 286, aant,
f
ALGEMEÉNE GESCHIEDENIS
voetvolk onder Prins Leopold van Dessau afdeinzen. Drie uren lang werd er zoo zonder
bepaalden uitslag gevochten, en de strijd daarna van weerszijden onwillekeurig een
half uur gestaakt. Toen, tegen zes uur 's namiddags, gelukte het Marlborough, door
eene doeltreffende zwenking en frontverandering zijner troepen, in een volhardend
herhaalden aanval, bij welken zich de nederlandsche ruiterij onder den Prins van Hessen-
Cassel en den Generaal-Majoor van Hompesch voorbeeldig onderscheidden, de ruiter-
benden van den franschen Maarschalk Tallard uiteen te slaan, en ze Donauwaarts op
de vlucht te drijven. Daar zijn voetvolk grootendeels in 't versterkte BHndheim lag,
kon hij dit niet in den strijd bezigen, en moest het weinige dat hij in 't veld had
door Marlboroughs ruiterij zien vernielen, of door zijn voetknechten zien omcingelen
en gevangen nemen. Om niet zelf ~ gelijk tal zijner hooger en lager strijdmakkers —
in den Donau zijn graf te vinden, moest hij zich aan den engelschen Veldmaarschalk
gevangen geven, en werd, met een paar andere fransche veldoversten, in zijn koets
van 't slagveld vervoerd. Prins Eugenius had inmiddels de vijandelijke flank bestookt,
en de daar gestelde Beyerschen bergwaarts over Lützingen gejaagd. Van beide kanten
ging het nu op de sterkten van BHndheim los, wier bezetting zich met wanhopigen
moed verdedigde, doch ten slotte, nadat het dorp in brand geschoten en het hoofd-
punt der versterkingen, het kerkhof, bestormd was, bij 't aanbreken van den nacht,
ten getale van nog 9000 man, overgaf. Niet minder dan 12000 man aan dooden
en gekwetsten had den bondgenooten de duur behaalde, maar beslissende zege gekost;
de vijanden intusschen, van hunne zij, 28000 aan dooden, gewonden, en gevange-
nen , en daarbij nagenoeg al hun geschut, verloren :
Hilf Gott, ein solche Schlacht Ist niemals nicht erlebet!
Darvon das Herz im Leib Erbidmet und erbebet:
Man kann sie zählen nicht, So viele sind gefallen,
Sehr hohe Officier, Ihr General gefangen 1
De neerlaag mocht verpletterend heeten, en dat was dan ook de indruk er, bij
de eerste berichten, al aanstonds aan 't fransche Hof en te Parijs door gemaakt. «Men
komt mij)), schreef de meêdeelzame Hertogin van Orleans, den 21«·^ uit Versailles,
«een kwade en zonderlinge tijding brengen; ik denk dat men 't verkeerd verstaan
zal hebben, maar den Maarschalk Tallard zouden 26 bataljons door den vijand afhandig
zijn gemaakt, en hij zelf wellicht onder de gevangenen wezen. Ik kan de zaak met
begrijpen; men kan echter wel weêr zeggen, als jufl^er Colb altijd pleegt te doen:
het'gaat nergens wonderlijker, dan in de wereld; en op Tallard, als 't zoo is, zal
men nu wel even zulke liedjens maken als op zijn neef Villeroy, toen hij te Cremona
gevangen raakte. Men ziet overal bedroefde en bezorgde gezichten van allen, die bun
verwanten gevangen weten, of ook niet weten waar ze gebleven zijn; men ziet overal
800
.DES VADERLANDS. 801
moeders rondloopen om tijding van haar kinderen te hebben, dat heel erbarmlgk is».
En een dag of wat later: «men ziet niets dan bedroefde lieden; de oorlog is een
afschuwlijk ding. Men vergoelijkt den slag in niets, en erkent rondweg, dat hij ver-
loren en Tallard verslagen is. In Duitschland is 't echter de moeite wel waard er
een Te JDeum voor te zingen». Toen de eerste mare kwam, was men juist te Versailles
bezig ter eeren der Hertogin van Borgonje een vuurwerk in orde te brengen; «een
illuminacie, zoo schoon als er ooit geweest was; een ware zegeboog van licht, zoo
hoog als 't Slot, en aan weerszijden tAvaalf groote portieken met een pyraraide tusschen
ieder van haar, en daar voor een hooge gedraaide zuil waarop eene Faam; het paleis
van de Zon kon niet fraayer zijn». Terwijl men echter aan 't klaarmaken daarvan was,
en 't leek alsof het wou gaan regenen, zoodat men 't bedekken moest, riep een van
de werklui een voorbijganger, die hem vraagde, wat ze daar deden, toe: «we pakken
't vreugdevuur in, om 't naar den Keizer te zenden; hier heeft men 't niet meer
noodig» De arme gevangen Maarschalk, hoe wakker hij en zijn ruiters zich te weêr
hadden gesteld, moest het inderdaad, zoo goed als Villeroy, misgelden; doch evenmin
liepen ook Koning Lodewijk en de beyersche Keurvorst vrij;
Le grand Maréchal de Tallard Tallard que dans tous ses exploits La Victoire accompagne, Se peut bien dire cette fois Vainqueur de l'Allemagne; II peut écrire an grand Bourbon, La, etc. "Sire, veni^ vidi, vici", Biribi, eic. Bavière n'est point dans Terreur De se joindre ä la France; C'est pour être fait Empereur Qu'il agit par prudence: Le grand Louis lui en répond, La, etc. II tient tout ce qu'il a promis, Biribi, eic. |
Louis de son cöté fait bien De se joindre ä Bavière, Pour conquérir par ce moyen L'Europe tout entière. Les pauvres alliès s'en font, La, etc. Etre chassés de leur pays, Biribi, e(c. L'horame imraortel, le grand Bourbon, Etonné de sa gloire, Α fait chanter le Te Deum Pour marquer sa victoire; Et l'on rit dans chaque maison. La, ete. Α Fontainebleau et Marly, Biribi, etc. Mais partout nous portous le deuil |
Aan de Staten-generaal vaardigde Marlborough onmiddelijk den ingenieur Vleertman
ioi
^ Zie de Briefe der Hertogin, in Ranke's Frans, Geschichte, V. S. 393—896,
® Le nouveau siècle de Louis XIV, p, 245, S.
IVe deel, 2e stuk.
-ocr page 805-802 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
met het heugelijk bericht der overwinning af, gelijk hij zijn adjudant, Kolonel Parker,
met een op 't slagveld zelf met potlood geschreven briefjen naar Koningin Anna zond.
De Staten haastten zich, bij 't vernemen, tegen 10 September een algemeenen dankdag
uit te schrijven wegens de «ongemeene groote en heerlijke overwinning, door het leger
der Geallieerden en daaronder de wapenen van den Staat, aan den Donau behaald»,
verzoekende tevens, c^dat, tot een teeken van blijdschap ten zeiven dage des avonds
de klokken geluid, en het kanon van de wallen gelost mocht worden, ter plaatse
waar men dat gewoon was». Keizer Leopold zond Marlborough een warmen dankbrief
toe, met toezegging, voor zooveel 't aan hem lag, van een stoel en stem als duitsch
Vorst in den Rijksdag; een eer, die, zonder daadwerkelijke verwezenlijking, voorden
op stoffelijk voordeel tukken Engelschman, te weinig aanlokkends had, om er zich
aan gelegen te laten zyn De Markgraaf van Baden brak nu, op zijn en Eugenius'
aandrang, het beleg van Ingolstadt op, om zich met hen Ie vereenigen. Hadden beide
laatsten thans hun wakkeren zin kunnen volgen, zij zouden , den Rijn over, stormen-
derhand in den Elzas getrokken zijn, om Frankrijk op eigen grond aan te tasten; de
JJarkgraaf en zijne legeroversten huiverden echter in dat kloeke plan te treden, en
de eerste ging daarop den 12®" September Landau belegeren, terwijl beide anderen
zich bij Kroon-Weissenburg legerden, om dat beleg te dekken. Tijdens het beleg van
Landau, dat tot in December aanhield, toen de halfverwoeste vesting door den Fran-
schen bevelhebber Laubanie eindelijk werd overgegeven, trok Marlborough, den 19®"
October, van zijn broeder, Lord Churchill, en den Prins van Hessen-Cassel begeleid,
naar de Moezel, waar de bezetting van Trier op hun aannadering de vlucht nam, en
de vesting Churchill nu in handen viel, terwijl de Prins van Hessen Trarbach ging
belegeren, dat hij echter eerst een week of zes later vermeesterde. Mariborough, eerst
in 't leger voor Landau teruggekeerd, vertrok den November vandaar naar Berlijn,
om er 's Konings medewerking in den volgenden veldtocht te bespreken. Uit Berlijn
over Hannover naar Den Haag gekomen, werd hij, in 't Mauritshuis geherbergd,
met erkentelijk huldebetoon bejegend, beried zich met Heinsius over de verdere krijgs-
plannen en stak, even voor Kerstmis, naar Londen over.
In de spaansche Nederlanden was door Ouwerkerks troepen weinig of niets gedaan.
De gelegenheid, hun een enkele maal aangeboden, om den vijand mel· goed gevolg
te bestrijden, hadden zij door besluiteloosheid en onderiing krakeel hunner veldover-
sten verzuimd, en de Stalen zich zoo zelfs verpUcht gezien, Albemarie tot hen te
zenden, om hen tot meerder eenstemmigheid te brengen, waartoe hij ze toen aaneen
gastmaal vereenigd had. In 't begin van July was Sparre Brugge gaan beschie-
ten, doch had de stad, door de eerste werking zijner bommen en kogels ontsteld,
Zie zyu schi-yveii aan Goddlpliin, by Coxe, i pl. p. 223.
-ocr page 806-.DES VADERLANDS. 803
hare verdere teistering voor 600,000 guldens afgekocht. Salis maakte zich omstreeks
denzelfden tijd eerst van een schans tusschen Damme en Sluis, daarna van de Iza-
belleschans meester, die hy toen onmiddelijk slechtte. Ouwerkerk zelf ging, in't laatst
der maand, Namen een dag of wat bombardeeren, en liet 't land tusschen Sambre en
Maas door zijn paarde- en voetvolk platloopen en brandschatten. Daarop, bij Borgloon
gelegerd, zag hij zich door den in September van Hochstett naar Brussel gekomen
beyerschen Keurvorst met een aanval bedreigd, doch hem dien, op uitdrukkelijke
aanmaning van den franschen Koning, die Villeroy tot hem zond, opgeven.
Beter dan zijn onderling overhoop liggende wapenbroeders in Brabant en aan de
Maas, had zich, onder de ongunstigste omstandigheden, de tot Koning Karei IIFs
veldmaarschalk benoemde Fagel, aan 't hoofd der nederlandsche hulptroepen , in Portugal
van zijn plicht gekweten. Toen hij daar verscheen en zich voorloopig te Abrantes
legerde, terwijl de engelsche manschappen Alentejo bezetten, waren door de Franschen
de beste en meeste paarden reeds opgekocht, en kon nauw een derde der ruitery
daardoor behoorlijk voorzien worden; voor zieken was er slecht gezorgd, een goed
deel der staatsbeampten op fransche hand, en 't volk door de geestelijkheid opgezet
tegen de kettersche bondgenooten van 't anders goedroomsche Oostenrijk. In Mei was
daarenboven de Hertog van Bervvick, als Filips' legerhoofd, reeds van Spanje uit Por-
tugal binnengerukt, en had er zich van verschillende plaatsen meester gemaakt. Fagel
inmiddels naar Castelbranco getrokken, kon zich daar niet langer vertrouwen, en trok
met twee bataljons naar Abrantes terug, terwijl hij den brigade-generaal Van Weideren
met twee andere te Sovreira stelde, waar dezen nu echter, door Berwick ingesloten,
genoodzaakt werden, zich over te geven, Berwick, de Taag overgetrokken, ging toen,
met wat ander spaansch krijgsvolk onder Tserklaes vereenigd, het omliggende land
brandschatten. Fagel had ondertusschen , na een beleg van nog geen acht dagen, den
18®" xMei Alcantara de Valencia stormenderhand ingenomen , en daarop ook Albuquerque
bemachtigd, en er een vaandel prijs gemaakt, dat hij naar den Haag opzond, Port-
alegre daarentegen door den engelschen kolonel Stanhope bezet, werd door de inge-
zetenen, legen zijn wil, aan den jongen spaanschen Koning overgegeven, die zelf
inmiddels zijn troepen was komen aanvoeren. Karei III en Don Pedro kwamen daarop
ook hunnerzijds bij hun leger, en besloten den portugeeschen markgraaf en legeroverste
Des Minas tot afleiding met 15000 man in Spanje te doen vallen, waar hij toen een
paar plaatsen vermeesterde, doch verder niets uitwerkte, en de Spanjaards dus niet
verhinderen kon, het reeds aangevangen beleg van Castel-Davide voort te zetten, om
dit weldra meester te zijn, en er toen, even als te Port-allegre, de wallen te slechten,.
De vloot onder Rooke en Callenburgh, die de troepen had overgebracht, was den
Mei naar de Middellandsche zee gestevend, en ging daar, op aandrang van Koning
Kareis veldoverste. Prins George van Hessen-Darmstad, beproeven, om Barcelona voor hem
%
804 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
te Yeroveren, dat men gunstig voor hem gestemd achtte. Daar men er echter integen-
deel 's Konings voornaamste voorstanders gevangen genomen, en andere genoopt had
uit te wijken, liep dit ontwerp spaak, moest men de reeds ontscheepte manschap weer
inschepen, en zich tot het werpen van de noodige bommen en karkassen, die vrij
wat schade aanbrachten, bepalen. Daarop vernemende, dat een fransche vloot van
31 schepen uit Brest gevaren en den Taag reeds voorbij gezeild was, besloot men deze
in 't gemoet te zeilen, en kreeg haar 's avonds van 7 Jnny werkelijk reeds te be-
speuren. Daar zij echter, meer dan drie uur de loef hebbende, beide volgende dagen
allen strijd bleef ontwijken, kon men haar slechts uit de verte nazetten, en niet be-
letten, zich naar Toulon te reppen. De reis naar de Straat vervolgende, trof men, bij
Kaap Sint Marie, met 23 linieschepen onder den Admiraal Shovell samen, met welke
men nu vereenigd handelen en daardoor krachtiger werkzaam wezen kon. Daar men
echter uit Engeland juist den volgenden dag het bevel ontving, slechts in overleg met
beide Koningen te handelen, hield het vier weken aan, vóór men tot een doeltreffende
onderneming kon overgaan, om toen, den 1™ Augustus, voor Gibraltar het anker te
werpen, en deze oogenschijnlijk onneembare rotsstad aan te tasten. Door de wakkerheid
harer bestormers, 1800 man engelsche en nederlandsche mariniers, die zich naar de
Landpoort repten, en van den zeekant door de bombardeergaljoten en't scheepsgeschut
vaardig werden bijgestaan, en door de flauwhartigheid tevens der spaansche bezetting,
onder Don Diego Sahnas, kreeg men haar echter reeds drie dagen later in handen,
haar trouw latende zweren aan Karei III, als haar «wettigen Koning en Heer», voor
welken haar de Prins van Hessen toen in bezit nam, er eene engelsche bezetting
van 1800 mariniers achterlatende. De vloot, zich daarop aan de barbarijsche kust van
versch water voorzien hebbende, kreeg den 20®° der maand bericht van de aannade-
ring der vereenigde fransche uit de Middellandsche zee, 50 kloeke schepen sterk,
tegenover welke zij er 53, doch van minder zwaren bouw en met wel 500 stukken
minder gewapend, van hare zijde stellen kon. Veel engelsche waren daarenboven maar
slecht van scherp voorzien, en van de nederlandsche dat van den Schout-bij-nacht
Van der Dussen met nog vier andere, op last der Algemeene Staten, naar Lissabon ge-
gaan, om de koopvaarders, die «den wil naar 't Vaderland» hadden, van daar naar
Holland te geleiden, en met andere naar Portugal terug te keeren; een zesde schip
was met drie engelsche fregatten, op verzoek van den portugeeschen Koning, naar
Terceira gezonden, om er de uit Brazilië verwachte koopvaardijschepen te gaan be-
schermen. Zoo waren er slechts 12 nederlandsche schepen overgebleven, die, den
met de 41 britsche den strijd tegen de fransche vloot aanvaarden konden. Deze laatste
stond onder Lodewijks wakkeren en begaafden basterd uit de Markiezin de Montespan,
den Graaf van Toulouse, die den middentocht gebood, terwijl de voorhoede door den
Markgraaf De Villette, de achtertocht door den Vice-admiraal De Langeron werd aan-
.DES VADERLANDS. 805
gevoerd; Ghateaurenault, Coëtlogon, Pointis, behoorden onder de onderbevelhebbers.
De fransche voorhoede betoonde slechts weinig lust zich te meten, en ontdook zooveel
mogelijk den strijd, haar door de engelsche onder Shovell aangeboden. Bij den midden-
tocht echter werd door Rooke en Toulouse, gelijk al hun bijhebbenden, bloedig ge-
vochten, en wist de eerste het gevecht zelfs wakker vol te houden, nadat een vyftal
engelsche schepen door gebrek aan kogels gedwongen werden, er zich aan te onttrek-
ken, Aan de achterhoede volhardde Callenburgh's met zijn 64 stukken, den
ganschen dag in den stryd tegen Langeron's Soleil royal met 104; zoodat er dan ook
meer manschappen, dan op eenig ander schip van den staat, op sneuvelden, en hij
eindelijk zoo geteisterd bleek, dat de nederlandsche vlootvoogd op de Katwijk van
Kap^ Schrijver moest overgaan. De nederlandsche Vice-admiraal, Jan Gerrit van Was-
senaer, zocht met zijn Unie van 90 stukken eerst met den franschen, de Sepville,op
den Admirable van 92 aan den slag te komen, doch zag deze hem voortdurend mijden,
en ving toen een gevecht met de Couronne van 80, Kap". De Champigny, aan, die
hem wat beter afwachtte en wist te raken, terwijl Sepville slechts «naar de vogeltjens
in de lucht» te schieten scheen. Ook de Gelderland van Kap». Filip Schrijver, en de
Banier van Kap^ Van Ghent, die na 't admiraalschip de meeste dooden lelde, wist er
zich kloek te weren, en Kap°. Herman Lijnslager liet in den heeten stryd het leven.
Nadat de nacht een einde aan den slag gemaakt, en van weerszijden gelegenheid had
gegeven, de geleden scha zooveel doenlijk te herstellen, bleek de fransche vlootvoogd,
hoezeer hij de loef had, den volgenden dag niet belust den strijd te hervallen, en
koersden de engelsch-nederlandsche schepen weder naar Gibraltar, den dag daarna,
bij 't draayen van den wind, op nieuw op den vijand afgaande, om hem gelegenheid
tot vechten te geven, doch zonder hem ergens meer gewaar Ie worden. Het door
Callenburgh verlaten admiraalschip vloog echter, den 27®", door eigen kruit, met zijn
Kapitein, Visscher, en 340 man in de lucht. Inden slag-zelf was van weêrskanten geen
enkel schip gebleven noch veroverd; 't geen echter Koning Lodewijk niet weêrhield
in de Lieve-Vrouwenkerk te Parijs een Te Beum te doen aanheffen, als had zijn vloot-
voogd gezegevierd; gelijk dan ook te Versailles het gerucht liep, dat's vijands schepen
gevlucht waren en door den franschen Admiraal werden nagezet Daar deze zich
integendeel aan alle hernieuwing van den strijd kennelyk onttrok, stevenden Rooke
en Callenburgh naar Gibraltar, en van daar den 5™ September de Straat door naar
huis, alleen de Vice-admiraal Leake met tien engelsche schepen te Lissabon ter over-
wintering latende, werwaarts ook Van der Dussen met zijn vijf schepen den 30®"
October terug keerde. Daar vond hij Leake loen juist gereed, om het inmiddels door
de Spanjaards, den Markgraaf De Villa te land, en den franschen Sehout-bij-nacht
Zie deu brief der Hertogin van Orleans, bjj Ranke, t. pl. S. 396.
-ocr page 809-806 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
PoiDtis teT^^enarde Gibraltar ter hulp te snellen. De gelegenheid bleek des te
gunstiger, als Pointis van zijn 21 schepen er niet «linder dan 16 om voorraad naar
Cadix gezonden had, en men er dan ook, den 3» November uitgevaren, den 6-
bij 't inzeilen der baai slechts een drietal fregatten, een brander, galjoot, en enkele
prijzen vond, die nu echter door Pointis'onderbevelhebber, Gabaret, allen op't strand
gezel en verbrand werden. De tot 1300 man gesmolten bezetting der stad werd nu
door nieuwen aanvoer van mariniers versterkt, de vesting van nieuwe levensmiddelen
voorzien, en toen nog tot January 1705 de terug koerende vijand uit· Cadix verbeid,
doch, daar hij niet kwam opdagen, de terugweg naar Lissabon ingeslagen, waar
men, door voortdurenden tegenwind, eerst in February weêr binnen kwam. In't begin
van Maart keerde evenwel Pointis naar Gibraltar terug, en besloot men zijn schepen
nu op zee of in de baai aan te tasten. Den 17- der maand uitgezeild en onmidde-
lijk naar Gibraltar gekoersd, werd men, in den ochtend van den 21^°, vijf van Pointis'
snelzeilende linieschepen gewaar, op welke men toen terstond ging jacht maken. De
Overijsel van Kap-. Bodaan weeter 'teerst een van 60 stukken, Γ/irrö^a?^^, aan boord
te komen, en het weldra zoo te teisteren, dat het de vlag strijken moet; een nage,
komen britsch schip, daarvan gebruik makende, neemt een oogenblik van windver-
andering in zijn voordeel waar, om het te enteren en veroveren; terwijl Bodaan, zich
verder spoedende, een tweede schip van 68 stukken /'^rr/ö^ii aantast, en Kap". Ockerse
op de Vere gelijktijdig bijna een derde schip Ie Marquis aan boord liep. Beide Fran-
schen, hoe manhaftig zich te weêr stellende, en tot driemaal toe zelfs den aanval
keerende, moesten eindelijk bezwijken, en werden door hun bestrijders overmand en
als welkome prijs meêgevoerd. De twee nog overige schepen door Van der Dussen en
eenige Britten fel bestookt, zien ten slotte geen andere uitkomst dan zich op het
strand te zetten, waar het eene weldra aan stukken stoot, en 't andere, in brand ge-
stoken, den volgenden morgen in de lucht vhegt. Op nieuw werd daarna Gibraltar
voorzien en versterkt, en de belegeraars, voor goed alle kans opgevende, om 't nog machtig
te worden, breken ook van de landzij het beleg op Hoewel de vesting oorspronkelijk
voor Koning Karei vermeesterd heette, bleef zij sedert in engelsche handen.
In de Noordzee hadden de Staten, om alle naijver en tegenwerking van Zeeland
te voorkomen, in 't afgeloopen jaar twee smaldeelen in stee van één uitgerust, onder
den hollandschen Vice-admiraal Van der Goes en den zeeuwschen Schout-bij-nacht
Andries de Boer: het eerste om in zee te kruisen, het tweede om 't oog op Ostende
en Duinkerken te houden. Een derde en kleiner smaldeel, onder den amsterdamschen
Kap". De Veer, werd bestemd, om de Oostindische retoervloot in't gemoet te varen en
behouden binnen te brengen, en den uitvarenden schepen der Compagnie tot Schotlan
> Zie over een en ander nader bü De Jonge, t. pl. bl. 655 en vv.
-ocr page 810-.DES VADERLANDS. 807
gelei te geven. De weinige flansche kapers, die zich tegen deze krachtige uitrusting
op zee waagden, kwamen dan ook slecht van de reis, en werden behoorlijk afgeslagen
en geteisterd. Zelden was in den oorlog minder scha door handel en zeevaart geleden,
dan in dit jaar het geval was
De krijgsbeweging aan Taag en Donau had den nieuwen bondgenoot in Italië van
allen krachtdadigen bijstand verstoken, hem alleen Stahremberg met zijn weinigjen
hulptroepen latende, die, met zijn eigen krijgsmacht en landweer vereenigd, slechts een
35,000 man uitmaakten. Met deze zag hij zich nu, in 't voorjaar van 1704, van zijn
versterkte stellingen te Crescentino aan de Po uit, van twee zijden door de aannade-
ring der fransche legermacht bedreigd. Buiten Vendóme en zijne troepen toch, kwam
de Hertog de la Feuillade, ter vervanging van den krank geworden Tessé, met een
te Grenoble bijeengebracht leger zijn erfland bestoken. Alle uitzicht op medewerking
der Camisards werd te gelijker tijd, door de even sluwe als gematigde handelwys van
den laatstelijk met hun bestrijding belasten Villars benomen. «Meer hart dan herse-
nen», schreef hem het op dit punt te kort schietende doorzicht der Hertogin van Orleans
toe ^, terwijl «een Generaal tegenover de Canisards meer hersenen dan hart moest
hebben»; doch wat de gewelddadige wreedheid zijner voorgangers niet vermocht had,
wist zijn meewarige minzaamheid te verkrijgen, en hen in dezen zomer tot een ver-
gelijk te belezen, waarbij hun godsdienstvrijheid werd toegestaan, onder voorwaarde
geene kerken te bouwen. Wel werd deze belofte niet al te trouw nagekomen, maar
hun kracht was er door gebroken, en hun strijdbare medewerking onmogelijk ge-
maakt. Wat zij echter niet meer konden, namen hun vurige geloofsverwanten uit de
valleyen van Piémont op zich, wier verhouding tot den Hertog van Savoye, sedert
1686, door de omstandigheden aanmerkelijk veranderd was. Reeds tijdens zyn eerste
verbintenis met de zeemogendheden, had hij zich den vroeger zoo meédoogloos ver-
volgden Waldenzen goedgunstig betoond, en de daaruit voortvloeyende verdraagzaam-
heid thans niet alleen bij vergelijk bezegeld, maar zelfs een besluit voorbereid, dat
hun gelijkheid van burgerlijke rechten en wetsbescherming toekende. Krachtig stelden
zij zich nu dus ook van hunne zij te weer, toen de voor't roomsche geloofyverende
La Feuillade, na de vermeestering van 't hem lafhartig overgegeven Susa, zich door
hunne dalen van Lucerne, Perosia, St. Martin, den weg naar de vlakte wilde banen.
Drie maanden lang hielden zij er hem door hun hardnekkige tegenweer bezig; terwijl
Vendóme zijnerzijds reeds in Mei te velde was gekomen, en de Po bij Casale over-
trekkende Vercelli genomen had. Vao daar moest hij, op Koning Lodewyks last,
' · ΐ
, ^ -
V,
' Aldaar, bl. 675, v.
^ Zie haar schrijven van 21 Augustus 1704, bi) Ranke, t pl. S. 894: "Villars hat mehr Hertz als
Hirn, und glaube dasK bey den Camissaren nöthigwäre dasz ein General mehr Hirn als Courage hätte".
808 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
I„ea gaan belegeren, doch had inmiddels steeds te vergeefs La Freuillade tot een
spoedige vereeniging aangemaand. Wet voor September k.am de.e eindelijk tot stand,
en gingen toen beide Maarsehalken gezamenlijk het beleg voor Verraa, als een voor-
post der sardinisehe hoofdstad, Turijn _ het hoofddoel van hun streven, doeh d.t jaar
niet meer te bejagen - slaan. Den 7» November ving het beleg aan; maar de wakkere
bezetting wist zich kloeker en langer, dan die van Susa en Vercelli, te weren. Den
.ansehen winter door weêrstond zij de vereenigde transehe legermacht, dre daaren-
Lven van den verdertelijken dampkring en ongezonden bodem veel te lijden had. Eerst
den 9·« April gaf 's Keizers overste, Friesen, die er bevel voerde, de tot pnm ge-
schoten stad, met haar uitgehongerde bevolking en 't nietig overschot zijner soldaten,
aan den vijand over, nadat Victor Amadeus, in de laatste weken nog te vergeefs be-
proefd had, haar bijstand te bieden
Ofschoon zich, in Europa's Noorden, Zweden in Augustus 1703 tot een verdrag met
- -JJ
beide zeemogendheden verstaan had, waarbij het baar tien duizend man toezei, zoodra
de vrede met Polen en Rusland gesloten was, en in zoover dus tot het groote verbond
toetrad, verklaarde het tevens, zich niet mei de vraag der spaansche troonsopvolgmg
te willen moeven. Be hardnekkig voortgezette bloedige krijg legen beide Staten belette
hel dan ook evenzeer steeds, zijn voorwaardelijke belofte na te komen, als de Repu-
bliek harerzijds door haar eigen oorlogsbeslommeringen weérhouden werd, mei vrucht
tot herstel van den vrede in dat Noorden werkzaam Ie zijn. Terwijl daar de voort-
varende Tsaar zieh aan de Newa den grond voor de toekomstige nieuwe hoofdstad van
ziin rijk veroverde, en het zweedsche eilandjen Cronslott tot dat Kronstadl wst te her-
vormen, dal den zeeweg tol zijn rijk zou sluiten, om daarna Lijfland en Esthland op
enkele steden - Riga. Reval, en Pernau - na, te verwoesten, had de kryhafte
jonge zweedsche Vorst zich tot in '1 hart van Polen uitgebreid, waar inm.ddels de
nieuwbakken Koning van saksischen huize" en zelfzuchtigen moede, de onwaardige
Frederik August, door eigen schuld en partijschap der poolsehe grooten op den
Rijksdag van July 1704 te Warschau, van zijn waardigheid ontzet, en door den recht-
schapen, beschaafden, en weldadigen Woïwode van Posen, Slanislaus Lesczinsk, ver-
vangen was. Wel maakte zich daarop, door zijn aanhangers gerugsteund, de afgezetl
pooUche Koning van Warschau zelf meester, doch werd door zijn -eedschen troou^
broeder weldra van daar en naar zijn Keurvorstendom verdreven; terwrjl Karei,
„m zijn zoo deerlijk geteisterde onderzaten aan de Oostzee niet bekommerend, ,n Ρ
bleef legeren ^ Dantzig, door hem tot inwilliging van zijne eischen gedwongen, nep
le vergeefs de tusscbenkomst der Staten tegenover hem in.
' Verg. VoB Noorden, i pl. S. 62, ff.
' Aia. S. 83, f.; verg. Rambaud, Biit. Λ !» AistU, p. 3ί0.
.DES VADERLANDS. 809
Die Staten hadden, behalve met hun buitenlandsche krijgsaangelegenheden, dit
gansche jaar de handen· vol gehad met binnenlandsche bemoeiingen in de verschillende
rumoerige gewesten, met name die van Gelderland en Zeeland. In Overijsel hadden
de soevereine Heeren, in Juny van 't vorige jaar, door een afdoend maar minzaam besluit
aan de beweging in de kleine steden een einde gemaakt, hun «leedwezen» te kennen
gevende, «dat in eenige steedjens hunner Provincie zich eenige personen hadden op-
gedaan, onder 't verdichte voorwendsel van te willen voorstaan en handhaven de
rechten en voorrechten der burgers en ingezetenen, doch inderdaad alleen, om daar-
door eenige gelegenheid te hebben er beroerten onder aan te stoken, en zich zoo een
weg te banen om te voldoen aan hun eerzucht, en door 't verlaten van de wettige
regenten zich zelf in hun plaats te dringen; waardoor ze de goede ingezetenen jam-
merlijk misleidden, en onder zulk een opgezocht voorgeven het lieve Vaderland zouden
brengen in de uiterste ongelegenheid en gevaar, om door oneenigheid van binnen en
oorlog van buiten, de zoo machtige vijanden den rechten weg te banen tot omver-
werping van de geheele Republiek, welke niet alleen door goed en bloed, maar door
standvastigheid en inzonderheid trouw en eenigheid der voorvaderen, onder Gods zegen
tot zulk een macht was gewassen, als zij thans was». Zij bepaalden daarom 1. «dat,
daar tot het aanrechten van dergelijke beroerten gebezigd werden geschriften, het voor-
staan van wetten en voorrechten, het afschaiTen van schattingen en verandering van
regeering en derg. voorgevende, door welker bedriegelijke redekaveling de onnoozele
menschen werden verleid, tegen al degenen die zulke geschriften mochten opstellen,
raad of daad daartoe gaven, of ze rondbrachten om geteekend te worden, of die ze
ook maar teekenden, zou worden geprocedeerd als tegen verstoorders van de gemeene
rust, waartoe de verschillende officieren en magistraten van nu af onherroepelijk werden
gelast; 2. dat, wanneer iemand zulk een teekening of rondbrenging gevergd werd,
hij daarvan aanstonds kennis had te geven aan de HH. drosten en magistraten, bij
pcene van arbitrale correccie zoo hij daarvan in gebreke mocht blijven, en onder
belofte van 500 guldens, in geval bij bekendmaking de dader in hechtenis mocht
raken; in welk geval ook den aanbrenger geheimhouding van zijn naam en vergeving
van zijn schuld, als hg medeplichtig was, werd toegezegd; casseerende en annnllee-
rende verders en te niet doende alle teekeningen bevorens gedaan; 3. dat, om de
goede ingezetenen niet te benemen de klacht, die zij met reden mochten hebben
tegens hun magistraten of officieren, hetzij om te doen rekening en reliqua, hetzij
over verkorting van hun rechten en voorrechten, zwaarder belasting dan wel behoorde,
of van wat andere diergelijke natuur ze mochten wezen, zoodane particuliere inge-
zetenen dat ordentelijk zouden vermogen voor te brengen aan hun Drosten ten platten
lande, en aan de Magistraten in de steden; 't welk hun niet alleen niet kwalijk zou
worden geduid, maar integendeel door Hun Edel Mögenden zou worden gezorgd, dat
IVe deel, 2e stuk. 102
810 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
er «n billijke yoldoening aan zou worden gegeven» ^
Fit Gelderland hadden zich de «bedankte» regeeringsleden van verschillende steden
tot de Algemeene Staten gewend, met verzoek zich hunner aan te trekken; terwijl
de nieuw aangestelde hunnerzijds dien Staten de wettigheid van hun aanstelling schrif-
telijk betoogden. «De overleden Stadhouder», meldden die van Arnhem bijv., «had de
regeering eigenlijk nooit wettiglijk kunnen bestellen, daar hij nooit de vereischte
machtiging der wethouders, met toestemming van gilden en gemeenslui, gevraagd had;
na zijn dood kon daarom die bestelling ook niet aan eenige zoo onwettig benoemde
regenten vervallen zijn, maar kwam zij der gansche gemeente toe, aan welke zij reeds
in 1233 door Graaf Olto van Gelder verleend was». Men meende buitendien zelfs,
dat de zaken, de bijzondere huishouding der stad geldende, niet ter kennisneming
dier Staten stonden, en toonde zich daarom ook warsch, gemachtigden naar den Haag
te zenden. Van hun kant hadden de Staten reeds besloten Gelderland te bezenden;
doch daar die bezending de oud-regenten eerst hersteld wilde zien, kon zij niets tot
stand brengen. Intusschen leed door die oneenigheid de vaardige verpachting en invor-
dering der geldmiddelen aanmerkelijk, en verschilde de Ridderschap van de Veluwe
daaromtrent geheel met de steden; landdagen kwamen er niet meer voor. In 't kwartier
van Nijmegen liepen evenzeer de meeningen uiteen, en waren in de stad de gevoelens
der gemeenslui onderling zelfs in weêrstrijd. Nogmaals drongen dus, in dit benarde
tijdsgewricht, waarin aan gereede oorlogspenningen zooveel gelegen was, de Algemeene
Staten op eene zending uit de Provincie naar Den Haag aan; doch de geldersche
steden betuigden, dat zg, ofschoon de zorg dier Staten dankbaar erkennende, volstrekt
toch niet goedvinden konden, Gemachtigden naar Den Haag af te vaardigen, om voor
Hun Hoog Mögenden hun geschillen te behandelen. Niemand toch, achtten zij, mocht
buiten zijn provincie in rechten betrokken worden. Geenerlei voorbeeld was hun bekend,
dat de Algemeene Staten een of ander stad voor zich gedaagd hadden, en de Unie van
Utrecht, die ieder gewest zijn eigen voorrechten voorbehield, staafde dit ten volle.
Buiten de belanghebbende steden zelf kon zich niemand eenig rechtsgebied over haar
aanmatigen, Hun Hoog Mögenden - met allen eerbied gezegd - niet uitgesloten.
Mochten dezen echter de Geldersche steden op nieuw bezenden willen, men zou hun
gemachtigden met alle heuschheid ontvangen. Iemand daarentegen naar den Haag te
zenden, zou geen der steden gezind zijn». In Harderwijk betuigde zich de gemeen e
zelfs zoo tegen zulk een zending, dat, toen zij, in 't begin van 1704, meende te
bespeuren, dat de uit oude en nieuwe regenten saamge,telde Overheid daartoe begon
over te hellen, zij, door gewapende burgers gerugsteund, op den jaarlijkschen keurdag,
^ «Aldus gedaan binnen Campen den 3en Juny 1703. Ter ordie van Eidderschap en steden; (gel^O
e. H. Lemker",
.DES VADERLANDS. 811
drie nieuwe schepenen in de regeering drong. De Overheid, die handelwys onwettig
achtende, sloeg, om ontzag in te boezemen, de hand aan den degen, maar werd
nu met de tromp Tan 't geweer bedreigd, en teruggedrongen. De daarover ten hoogste
verstoorde fiscaal Greve trok toen zgn degen zelfs uit, en riep, haar zwaayende, Η ge-
wapende volk toe: «oude plooi boven! Sacrement! alevel oude plooi boven!»terwijl de
weêrpartij haar «nieuwe plooi boven!» daar tegen in schreeuwde. Eindelijk raakte men
toch zonder bloedstorting nog uiteen, doch bleven de mannen van de nieuwe plooi
aan 't bewind. Te Groenlo handhaafden zich daarentegen, omstreeks denzelfden tyd
de oud-regenten, door een vijftigtal ruiters, die men hun uit Doesburg gezonden had,
bggestaan.
De Staten van Zutfen, waar de minste verandering had plaats gehad, de veluwsche
Ridderschap, en eenige der oudste leden van de nymeegsche, wisten, in spijt van
den gebleken weêrzin, eindelyk toch van de steden der beide kwartieren te verkre-
gen , dat zij er in toestemden, gemachtigden naar de Algemeene Staten af te vaardi-
gen, doch enkel om over de geschilpunten tusschen de Kwartieren onderling, oftus-
schen Ridderschap en Sleden van een of twee kwartieren te onderhandelen. Nu verklaarde
echter de tegenparty niet met hen in onderhandeling te willen komen, zoo zy 't punt
van 't regeeringsbestel niet mede in behandeling namen; en zoo ging men onverrichter
zake uiteen. Nog eenmaal poogden toen de Algemeene Staten de steden van 't ny-
meegsche kwartier tol afvaardiging te bewegen; maar dezen, in plaats van aan dien
aandrang te voldoen, toonden er zich zoo gebelgd over, dat zij hem meer naar «be-
velen» dan naar «verzoeken» zeiden te zwemen. Bij die van 't kwartier der Veluwe
met een gelijke uilnoodiging vereerd, meende Arnhem, in gelijken geest, «dat het er
veel van had, of Hun Hoog Mögenden zich 't Oppergezag over de steden van Gelder-
land wilden aanmatigen, daar zij verklaarden, zoo er binnen een bepaalden tijd geen
vergelijk getroffen werd, te zullen overleggen wat verder ten beste van 't gewest ge-
daan kon worden, en tevens verlangden, dat men tijdens de onderhandelingen niets
nieuws zou verrichten». Intusschen had zich Nymegen ook tot de Staten van Holland
in 't bijzonder gericht om hen te vragen, door hunne tusschenkomst te willen beletten,
dat de bedankte Heeren bij de Algemeene Staten werden aangenomen, en er iels
ondernomen werd in strijd met de vrijheden en voorrechten der gewesten, steden, en
leden van de Unie. Die Staten, daardoor zelf in de zaak gemoeid, gaven nu, daarin
niet zoo onverwaardelijk tredende, als hunne meening bg de Algemeene te kennen,
«dat Gelderland, daar er de gemeene middelen thans niet naar behooren geheven
werden, in staat moest worden gesteld, tot de krijgslasten voor zijn deel bij te dragen;
dat men er daartoe de regeering ten meeslen dienste van 't Geveest herstellen moest,
en in dien zin een ontwerp maken, tot welks aanneming men zoowel oude als nieuwe
regenten moest belezen, en zoo noodig door ernstiger middelen, als geen redenen
812 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
baatten, moest brengerniTofTzeeland en Slad-en-Landen na, oordeelende dat men
nimmer tot zulke middelen mocht overgaan, stemden de overige provinciën met Hol-
land in Zeeland was er te meer afkeerig van, als het, zelf zoo beroerd, t'avond of
morgen soortgelijke maatregelen ook voor zijn eigen geweest te duchten had. Het
betoogde daarom ook met veel nadruk, «dat niemand, die 's Lands vrijheid liefhad,
't zij regent of burger, zulk een overmacht in de algemeene Staten, als zij zich hierbij
toekenden, erkennen kon; dat ze op die Nvijs de huishouding der verschillende Pro-
vinciën, bij meerderheid van stemmen naar hun welbehagen konden beheeren, en de
minderheid als vazallen of onderdanen behandelen; dat men zich herinneren moest,
hoeveel gerucht vroeger een bezending aan de hollandsche steden, op besluit der
Algemeene Staten, zelfs met een Stadhouder aan 't hoofd, gemaakt had, ofschoon zij
alleen dienen moest, om tot het onderhoud der vereischte landmacht te doen bijdragen;
dat men in Gelderland nu verder willende gaan, ook veel grooter moeilijkheden nog
te vreezen had; dat de Provinciën, met gelijke rechten, te zamen verbonden waren,
en de meerderheid geen vrijheid had, in zaken haar bijzonder bestuur rakende, eenige
oppermacht over de minderheid uit te oefenen». Hoewel reeds eenigen tijd vroeger — in
January 1704 — uitdrukkelijk door de meerderheid in de Algemeene Staten verklaard
was, dat men zich in geen geval van krijgsvolk meende te bedienen, verwekte het
door die meerderheid genomen besluit ook in Gelderland veel weêrzin, en werd er
de houding der beide tegenstemmende gewesten daarentegen ten zeerste toegejuicht.
Ridderschap en Steden van de Veluwe waren echter al dien tijd door in Hen Haag
te vergeefs werkzaam, en de geldmiddelen van hun kwartier raakten er zoo in des
'te deerniswaardiger staat. De onderlinge twisten over dezen liepen er zelfs zoo hoog,
dat men van weêrskanten soldaten begon te werven % om elk naar zijn zin degelden
te heffen en zich tegen elkanders onderwinden te beveiligen. Daar zich een der Heeren
van de Ridderschap, die van Holthuizen, Wynand van Renesse, aan de zij der s^en
geschaard had S traden dezen nu voor 't gansche kwartier op, en g^ven een Manifest
tegen eene waarschuwing der Ridderschap uit, die door die Ridderschap natuurlijk als
onwettig gewraakt werd \ Daardoor echter niet afgeschrikt, dreven zij 't nog verder,
en Heten In November zelfs twee der Heeren, dien van Rosendaal, Johan van Arnhem,
en tot de Wildbaan, Cozijn van der Hel, op een zondag uit de kerk te Velp lichten
1 In Overösel zond echter Deventer een magiatraatsbesluit by de Staten in, om aan te toonen,
dat de regeeringsgeschillen in Gelderland "niet tot de kennis der bondgenooten behoorden'. Zie e
Sesolutie, dienaangaande uitgegeven te Arnhem, by Ant. Smiths, 1704.
» Zie de BelcentmaUnge daartegen van de z« der steden, uitnaamvan'tKwartiervan21Nov. _
3 Zi. cïe copi. Missive gesoUr. door den Hoog Mog. Beer W. .an Menesse, aan de
gen. overgeUvert op 29 Julg 1704. 's Gravenhage, 1704.
4 Zie de Fublicatie van 22 Juny, BeTcentmaUng van 24 Aug., het Mannst van Dec.,
-ocr page 816-.DES VADERLANDS. 813
en gevankelijk naar Arnhem voeren; waar zij eerst een poos later, op last van 't gel-
dersche Hof en zijn leden, weêr werden vrijgelaten. De Staten van Holland, in hun
stadhouderlooze neiging, meer op de hand van de oude nog dan van de nieuwe gel-
dersche plooi, besloten nu het hunne te doen, om het geschil in dien zin bij te leg-
gen, en zonden daartoe een vijftal der hunnen — den oud-burgemeester van Delft,
Adriaan Van der Goes, den amsterdamschen Pensionaris Buys, den Burgemeester en
Pensionaris van Gouda, Bruno Van der Dussen, den Pensionaris van Rotterdam, Izaak
van Hoornbeek, en den voorzittenden Burgemeester van Alkmaar, Nikolaas Verburg—
naar Arnhem, dien 't nu inderdaad gelukte, den 13«° December een vergelijk tot stand
te brengen, waarbij Ridderschap en steden van de Veluwe overeen kwamen, weêr-
zijds in 't bezit der voorrechten te blijven, die zij van 1650 tot 1674 genoten hadden;
de verpachting der gemeene middelen door de steden, en die der zoogenoemde kwar-
tierstienden door de Ridderschap te laten doen; alle rechtsgedingen, die men tegen
elkander begonnen had, te staken, en aan alle handdadigheden een einde temaken.
Daarmede was voor dit jaar de geldersche beroerte geëindigd; doch slechts, om in
't volgende hier en daar in des te heviger mate los te barsten. De beeren van de
nieuwe plooi, weinig gerust op de stemming der «bedankte» van de oude, begeer-
den zich voor alle belaging hunnerzijds door doeltreffende maatregelen te vrijwaren.
In Arnhem ging men daarom tot het aannemen van twee honderd gewapende vrij-
willigers, zoogenoemde «snaphanen», over; daar zich echter dat voorbeeld elders niet
zoo gemakkelijk volgen liet, werd op den voorjaars-Landdag te Zutfen het denkbeeld
geopperd, om, «tot beveiliging der tegenwoordige tegen de aanslagen der afgestelde
regenten, een nauw en hecht verbond van ouderlingen bijstand tusschen de geldersche
steden op te richten. Dit denkbeeld vond bijval, en het daartoe gemaakte ontwerp
werd toen door de afgevaardigden van Doesburg, Deutichem, Groenlo, Arnhem, en
Harderwijk, op verhoopt genoegen van hun principalen, geteekend; terwgl die van
Zutfen en Nymegen afschrift verzochten, om er het daar over te leggen. Tijdens
't beraadslagen daarover, zaten nu Cvenwel de voorstanders van de oude plooi niet
stil, maar zochten ondershands het verbond tegen te werken, door er met name de
gemeenslui der steden, wier afgevaardigden het onderschreven hadden, tegen op te
zetten met de hun ijdelheid prikkelende opmerking, dal dit zonder hunne voorkennis
had plaats gegrepen, en door 't voorgeven, dat men 't er eigenlijk op toelei, om gil-
den en gemeenslui, hun voorrechten te ontfutselen. Zij slaagden daarin zoo wel, dat
het zoo veel belovend ■ ontwerp ten slotte niet tot uitvoering kwam. Te Arnhem stelde
burgemeester Van Brienen in Juny voor, de snaphanen weêr af te danken; doch hun
overste, burgemeester Bouwens, riep ze integendeel bijeen, om ze op de markt te
scharen tegenover de burgerij, die men tegen zijne partij had opgezet, en die was
saamgestroomd, om hem en zijn geestverwanten uit het bewind te zetten. De burgerij,
1818 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
geen lust in 't vechten hebbende, Terliet toen van lieverleê het onbloedige slagveld
weêr, en Van Brienen zelf werd vervolgens afgesteld, en uit de stad gezet, die hij
eerst drie jaar later weêr binnentrad, om in zijn ampt hersteld te worden.
Bloeddorstiger ging het te Nymegen toe, waar de hollandsehe bezending, bij haar
komst in December, alles reeds in rumoer had gevonden, om die van de oude plooi op
üieuw op 't kussen te brengen. Een zestal hunner, die zich bij de Algemeene Staten
beklaagd, en om herstel in hun waardigheid verzocht hadden, waren daarop uit Stad
en Schependom gebannen. Zij hadden echter hun aanhangers daar binnen, die onder
de gemeente voor hen werkten, zich zooveel mogelijk zochten uil te breiden, en de
ingezetenen tegen de beeren van de nieuwe plooi opzetten. Een der hoofdaanleggers
vooral, de leêrkooper Jacob Nagel, was daarbij zoo ijverig in de weer, dat men hem
al spoedig na de afreis der hollandsche Heeren liet vastzetten, en een goede drie
maand in hechtenis hield. Toen, op 't laatst van April, uitgebroken, werd hij op
halsstraf verbannen. De «bedankte» Heeren lieten zich daardoor evenwel niet in hun
onderwinden stuiten, maar wisten door den Advocaat Servaas van Kuilenburg eenige onte-
vreden Tielenaars te doen opruyen, om gezamenlijk met hen in beide steden de regee-
ring met geweld te veranderen, en daartoe, den T««» Augustus over te gaan. Een
kleine zestig man, met zakpistolen, degens, hamers, en ander soortgelijk wapentuig toe-
gerust, kwam in een nymeegsche herberg samen, trok van daar's morgens half elf naar
't stadhuis, dwong er de regeeringsleden met geweld hun plaats te ruimen, en stelde
den hun gunstig geachten raadsvriend, en raadsheer in 't Hof van Gelderland, Willem
van Loon, tot voorzittend burgemeester aan. Intusschen raakt de stad door't gebeurde
in opschudding; hel gerucht van moord en doodslag verspreidt zich, de alarmklok
wordt geluid, en roept weldra de burgerij in 't geweer, die, naar 't stadhuis gerukt,
op de aanranders inschiet en ze uit elkaar jaagt, de verjaagde Heeren weêr op hun
zetels terug voert, en nog dien eigen avond een viertal gevangen genomen rumoer-
makers uit de vensters van 't stadhuis aan de koord doet bengelen; terwijl de grijze
oud-burgemeester Roukens, ter elfder ure in den val geloopen, den volgenden dag ont-
hoofd wordt ^, een ander medeplichtige gehangen. Van Loon, wat later van zijn raads-
zetel en burgerschap verlaten, en onbekwaam verklaard om in Stad of Schependom
voorlaan eenig ampt waar te nemen, werd wel door 't Hof van alle schuld vrijge-
sproken, doch raakte te Nymegen niet weêr in 't bewind. Kuilenburg, zich bg tijds
uit de voeten en over de grenzen gemaakt hebbende, werd openlijk ingedaagd, maar
de vervolging later gestaakt I Te Doesburg was men, in spijt van een getroffen ver-
' Zie A. Branta, Bijdrage tot de Geschiedenis der geld. plooyerijen, (Leiden, 1874), bl. 176, v.
5 5 Jan. 1708 wetd door de tielsche overheid een algemeene vergiffenis aan haar uitgewekenen
en ballingen afgekondigd. Zie Eink, Beschrijving der Staä Tiel, bl. 115.
.DES VADERLANDS. 815
gelijk, onderling aan 't vechten geraakt, en moest" door de tusschenkomst vao zyn
deutichemsche buren weer tot rust gebracht worden. In Wageningen dreef de gewa-
pende burgerij der stad zelve eenige voorstanders van de oude plooi, die zich 's nachts
van 't stadhuis hadden meester gemaakt, weer van daar. De geldersche Staten jbleyen
grootendeels der oude plooi toegedaan, die ook allengs weêr alom de bovenbanil
begon te krygen.
In Zeeland raakte Middelburg in 't laatst van January een oogenblik in rep en
roer, doch maakt de onbloedige beweging, door de bijomstandigheden en den treur-
spelmatig overdreven toon van Stadsregeering en Staten over 't gebeurde, een op den
kalmen beschouwer meer vermakelijken dan aandoenlijken indruk. Bij de verdringing
der oud-regenten door Fannius en zijn aanhang, in 1702, waren de aangewende mid-
delen juist niet allen even eerlyk en oprecht geweest, en had men o. a. een paar
schooyers met messen gewapend, die ze zeiden van wegen de burgery gekregen te
hebben, en dat er zoo wel 500 waren uitgedeeld, om een bloedbad in de gemeente
aan te richten. Een van hen, gevat en naar den Haag op de Voorpoort gevoerd, had
later bekend, dat ze hem door de Fannianen zelf waren ter hand gesteld, om er de
anderen van te belichten, en had zich zelf daarop den hals afgesneden De acht afgestelde
Heeren en hun vrienden bleken echter evenmin met het gebeurde tevreden, als het
de kiezers uit de burgerij over de verwisseling van 't eene oligarchisch stadsbe-
wind met het andere waren. De laatste richtten zich daarom, den 26®° January, met
een vertoogschrift tot Hun Edel Achtbaren, waarin zij er o. a. pp wezen, hoe dezen
wel bg de eerste opengevallen schepensplaats na dien tyd de burgerg daarin gekend,
en uit het door hen aangegeven drietal er een gekozen hadden, doch vervolgens, bij
©en nieuwe schepenkeus, der kiesgerechtigde burgerij dat recht feitelgk weêr ont-
nomen hadden; terwgl buitendien .«de w€g van justide» , door hen tol handhaving van
hel recht ingeslagen, door herhaald aanzoek der Overheid bg den hoogen raad,
schor,tiflg van 't geding, werd bemoeilgkt; een weg, die toch — als zij opmerkten-τττ·
«het elect van de vrijheid van dit vrijgeviochten Nederland» was. In de raadzaal
hun negenen toegelaten, werden hun daar op Jast van bürgern^ Van den Brande
stoelen aangebracht, en zij, na voorlezing en overlegging van hun geschrift, in het
' Zie het Mequest van de nagelaten Wed«, van Symon Simonsen, waanneê ze νΟΟΓ zich en beider
negen kinderen in April 1705 om onderstand tot de regeering komt, op den naïeven grond, dat deze
er nu — in haar aanstelling ~ "de vruchten van genoot, dat hy den gevraagden dienst zoo troaw
en eerlijk had waargenomen, en onder het voorwendsel van dat schelmstuk veel eerlijke luiden ge-
depossedeerd, en haar zelve in den zetel gezet, waar ze nu zoo dankbaar geweest was, alle gewelde-
naars te beloonen; terwijl zij daarentegen het ongeluk had gehad, dat haar man in handen der
haagsche justicie was gevallen, en van God zoo verre gestraft was, dat hij, gelijk zijn aboroinable
ttiadaad in 't opsteken van een mes bestond, zioh zeiven met een mes de strot had afgesneden".
TT.daar 't - als hij .ei - wel wal lang zou aanloopen, vMr dat onderzocht was».
^ tdei Ln eohl. de voo.taode. eo aanhange. de, acht afgeleiden, en
soX 1 dezen zelf, »et eenige geestverwanten uit Yere. Y.i..ngen, en Geeste
ol g loepen, en op de n,arUt ,oor 't Stadhuis .ersehenen, dat z, nu ops orn,de„
'er binnen drongen, o^ er de nieuwe regenten weêr door de ou e te laten .er-
Len. Zij riepen eeo vendel schutterij in de wapenen, gelijk de burgemees er en
;riendi, de raadzaal verlatende, de overige, d.e hun alle trouw ble.en^nderw
e hter hadden drie der afgezette Heeren - Versluis. Yerpoorten, en Parker - met
hÏ aanhang zieh ia de Eaadzaal, waar er slechts vier of vijf op hun plaa s wa.n
Se begeven, en werd daar een nieuwe Stads-overheid, met afstelhng d.
nl buiten geloopen, geUozen, bij welke Versluis tot Pensionar.s benoemd werd, en
aie zich nu onmiddelijk aan 't regeeren zette. Boeh Burgemeester Van den Brand
en de zijnen, die inmiddels hun vendels in de wapens gekregen adden keerden nu
Lr 't Stadhuis terug, waar toen het op de markt gestelde vendel, gelukk.g, we,
gcrde met scherp te schieten, zoodat alle bloedvergieten voorkomen werd^ Voor hun
binnengedrongen overmacht weken nu evenwel weldra de nieuw-aangestelden en hnn
anhang, na slechts een uur of drie op het kussen gezeten te hebben. F,er op den
emakUelijk behaalden zege, en tot berstens toe vol van al 't gew.cht hunner
herk egen waardigheid, lieten toen de overwinnaars door hun Secretar., Preter Duvelaer
een verslag van 't gebeurde voor de Zeeuwsche Staten opstellen, dat ,n vermakehjke
hoogdravendheid niets te wenschen overlaat, en als een treffende proeve van opge-
blazen stadhuis- en overheidsstijl mag gelden. «De extraordinaire trouwe en rjver» -
.00 ving het aan - «van Onze goede burgerij tot maintien van de we t.ge rege« ng
betoond! is, naast God-almachtig, de eenige oorzaak, dat Onze goede stad n.et s
omgekeerd en gedompeld in het burgerbloed. Onze haren rijzen te berge, eene ^d^
dertg bekruipt Onze zenuwen, en Onze oogen barsten uit ,η tranen wan e W
„verdenken het voornemen van de geweldenaars ter eener, en ter anderer ζ de d
zegen van God-almachtig en de trouwe ijver van Onze goede bnrgertj, op Saterdag
cn 26» January 1704, in het helpen dempen van eene vervaarlijke eonsp.rac,e b.
toond. Wij kunnen dienvolgende in deze hooge en soevereine Vergaderrng op (^o-
„itplaatsen niet neérzitten , zonder daarvoor openlijk den Hemel en On. trouw bu^
te'danken, en üw Edelmogenden een kort doch waarachtig verhaa van h t
seerde te doen». Zy geven daarop te kennen, hoe zij toen ,,
wet cn raad, omme te deUbereeren over de gemeene "
vermoedende, eenige gehoor vragende kiezers »»,^·'- hadden
pretext van een ten onrechte en naar hun eigen .nterest u.tgelerd P- .
Liaan, hnn met een singulieren nadruk te doen voorlezen eene .mpertmente rem
-ocr page 820-.DES VADERLANDS. 817
slrancie, opgevuld met bedreiging van een nakend ongeval over de regeering, omdat
dezelve hare frivole sustenuën nooit had willen toestemmen»; hoe er toen, na eenig over
en weerspreken, wat geschreeuw van buiten gehoord werd, dal, terwyl de kiezers in
't schepenvertrek zaten, allengs aangroeide, en de burgemeester naar de deur gaande,
om te zien wat er was, by 't openen van deze, reeds een drom van mensehen in
't Stadhuis zag, roepende: «de oude Heeren moeten er op, en de nieuwe er af!»
waarop de drie genoemde afgestelde Heeren, die daartoe van 's morgens af reeds
in 't huis van den advocaat Noiret, bij de markt, waren saamgekomen, binnen kwa-
men, en bij monde van Versluys den eisch der «burgerij» te kennen gaven. De bur-
gemeester had toen de vergadering laten scheiden, en was met de groote meerderheid
der raadsleden naar zijn huis gegaan; terwijl «de geweldenaars, op het stadhuis zittende,
hadden bestaan, om, zonder eenige nominacie of eleccie, zonder overnachtsche wete
of eenigen eed te doen, de magistraat naar hare zinnelijkheid te veranderen, zonder dat
althans 7 der 9 kiezers zich daar over bekommerd hadden, maar ter contrarie waren
binnengekomen, en de anderen veel geluk gewenscht hadden met haar geïmagineerde
victorie». Dezen hadden toen door hun nieuwen Pensionaris een afkondiging laten
opstellen , waarbij «aan een ieder wierd gelast, de nieuwe magistraat voor Stads wettige
regenten te erkennen, op poene van als perturbateurs van de gemeene rust vigoreuslijk
gestraft te worden»; terwijl zij tevens, hoorende «dat de goede lmrgerij in de wapenen
kwam, alle moeite deden, om dat te beletten, ter puye van 't Stadhuis afkondigende,
dat geen burger kapitein zich daartoe zou hebben te verstouten, of eenige andere
ordre te respecteeren , dan door den Pensionaris Versluys onderteek end». Inmiddels hadden
de verjaagde Heeren principalen, «ziende de trouwe en cordaatheid van hun goede
burgerij, om hun weder op 't Stadhuis te brengen, en hun leven daarby op te zetten»,
een stuk opgesteld en geteekend, en aan 't front der compagniën laten voorlezen,
waarbij de burgers werden gemachtigd, «hun musketten met scherp te Iaden, en op wie
hun weêrstand kwamen te bieden, los te branden»; terwijl vervolgens, «de musketten
geladen zijnde, de Heeren, vertrouwende op hun rechtvaardige zaak en de bescher-
ming van God-almachtig, tusschen vier compagniën burgers, met vliegende vaandels
en slaande trommels, zijn gemarcheerd naar het Stadhuis, eu op de markt komende,
met smerte en compassie hadden gezien, dat de geweldenaars ook hadden in de wape-
nen doen komen het zesde — of groene — vaandel, en daaraan orde gaven om jegens
de aankomende op te rukken» ; 't welk echter, «zijn wettige regenten ziende», ofschoon
door den Majoor der geweldenaars aangezet, weigerde vuur te geven, terwijlintusschen
«twee of drie kwaadaardige kerels naar 't Stadhuis liepen, en er met de daar staanden
deuren en vensters sloten. De principalen, nu echter daarvoor komende, lieten 't «door
hunne getrouwe burgery beklimmen, die, tegen de partizaans en 't geweer van eenige
weinige binnenstaande kwaadwilligen ingesprongen, de deur geopend zijnde, in
lY· deel, 2« stuk. 108
818 algemeene geschikdesis
^t^;;^;;;;;» „p de pui handgemeen raaklen, doch weldra de principalen, onder accla-
™acie, weder braehlen op hun wettige ritplaatsen, zijnde de geweldenaars Ijhngs ge-
vloden, latende in de vergaderplaats op het buffet liggen alle hare pretense en nulle
„„telen en publieaciën» Nagaande intusschen, «wat soorte van menschen tol het uit-
voeren van deze execrable conspiracie gebruikt waren», .agen rij daarin slechts «zoo-
danige, di^, in de royale regcering het vette der aarde fa. et nefas overvloed.g
hebbende gegeten, zich onmooglijk met de magere en spaarzame menag.ë van de
jegenwoordigc regeering konden voeden, en haar daarom gaarne weder op den ouden
trant al was het tot ruïne van't Laud, zouden brengen; zoodal de Heeren pnncpalen
schrikten als ze herdachten, dal het voornemen van de conspiracie bij de overrom-
pehng van deze stad niet zou hebben gebleven, maar was aangelegd om voort te gaan
10. de andere steden der Provincie, en vervolgens om die Provincie zoo eens gehjkehjk
le overrompeleu». Daarom hadden dan die Heeren ook, «ziende zich en de goede
bnrgerii verlost van zulk een detestabel geweld, zich verplicht gevonden, op toekomenden
zondag in de kerken hunner stad, den God des Hemels publiekelijk te laten danken
voor Zöne genadige verlossing, zonder het storten van burgerbloed, uit .00 evidenten
gevaar» ; terwijl zij, «volgens hun eer en plicht geobligeerd zijnde, de goede burgerij jegens
allen overlast te beschermen, en daartoe het zwaard van de Justicie in de hand heb-
bende , vermeenden meineedig en ontrouw te wezen aan zich zelf, aan de goede burgenj ,
ia aan de geheele provincie, in geval Hun Edel Achtbaren zoodanige onderneming straffe-
loos heten passeeren; doch wetende, dat, de clemencie met de strengheid van deju^icie
vermengd «ordende, de glans van de justicie zooveel heerlijker en prijslijker maakt, en
dat de menschen dikwijls door valsche voorgevens worden geleid tot zaken, waarvan zij
naderhand, de horrible gevolgen ziende, een oprecht leedwezen met een verfoeyiug van de
daad en de aanleggers van dien verkrggen; zoo hadden zij aan de minst schuldigen bij
publicacie toegezegd het te zullen overzien, in geval zij met leedwezen zich daarover
aan de regeering kwamen te adresseeren, met openbaring» wie hen tot zulks verzocht
had, doch daarentegen ook op de meest schuldigen hun lijf bij publicacie een premie
gesteld, en anderen, als onwaardig hun proteccie en gunt, de stad «ntzeid otontkl
L hun beneficiën, van stadswege genoten». Zoo zouden, als 't verder luidde, «d
belhamels, wordende gestraft, tot een exempel mogen dienen
God zoodanige ondernemingen, naar het exempel van Coran, Dathau en Abirain
,ew„o„ is te vervolgen» Van de Staten vraagden nu de middelburgsche Heeren met
. De later ia 't gegevea pMcaüe. üc. ».i .«» f' (I
»»»».r % e. . 26 .»»«.er.». StaäU,.
ae eopye tot Miaa. by Gat. Meertea»). ,„
' Zie 4e tniosUie «)l naam vati de Mi. ΛΜΙ. BH. ms. aer »so»
-ocr page 822-.DES VADERLANDS. 819
slechts deelneming en medewerking, om «de gebannen en ontvluchte geweldenaars»,
zoo ze ergens betrapt werden, «te vangen en over te leveren),·, maar ook, Toor zoo
verre er personen uit de andere zeeiiwsche steden in betrokken waren, misprgzing en
terugzetting van dezen. Zoo bad met name het lid van Gecommitteerden voor
Zieriksee, de Heer van Bussen, Iman Cau, die, den bewusten 26®", juist te Middel-
burg in de Abdij de admiraliteitszitting bijwoonde, in hoogst onhebbelijke woorden
zijn genoegen over 't ontstane rumoer betuigd; hij had, toen de kamerbewaarder kwam
zeggen, «dat men Fannius op 't Gevangenhuis gebracht had, en de oude Heeren weêr
op 't stadhuis», opstaande en naar 't vuur gaaode uitgeroepen: «God zij geloofd en
gedankt! nu is de gelukkige dag gekomen, daar ik zoo naar verlangd heb; nu zal
de justicie wederom vigeeren; nu zullen weduwen en weezen weder beschermd worden;
nu zal men 't bloed van die schelmen van 't groene zoodjen zien afgudsen, die de
70 tonnen gouds hebben gestolen» En hoewel hij vervolgens een anderen draai aan
die woorden zocht te geven, en ze verminkt overgebracht noemde, was hun strekking
en juistheid bij eede der verder aanwezige Heeren maar al te wel gestaafd, en bleek een
van hen alleen onzeker, of de man het woord «afgudsen, afvloeyen , of afspatten» voor die'
voorgespiegelde terechtstelling op 't groene zoodjen had gebezigd ^ In de Statenzitting
op 11 February', waar *t voorstel van Middelburg ter tafel kwam, betuigden de HH,
van Goes, Tholen, en Vlissingen, geheel in den toon vallende, die daarin aangeslagen
was, eendrachtelijk, «dat de HH. hun principalen met verschrikking en verfoeying
hadden gehoord het rapport en de lectuur van de toedracht der tumulte, die hun
des te gevaarlijker en strafbaarder was voorgekomen, omdat uit alle omstandigheden
klaar af te nemen was, dat deze conspiracie was gesmeed door een samenhang van
gemiscontenteerde menschen in verscheiden steden dezer provincie, daaronder veel van
aanzien, die, hun rekening niet vindende bij de tegenwoordige constitucie der vr^e
regeering, zoo ontaard hadden kunnen zyn van zoo een doemwaardigen opstand te
maken tegen de wettige overheid van de hoofdstad, en die naar de andere steden te
doen overgaan, en alzoo de geheele provincie in verwarring en in gevaar te brengen
van een beklaaglijke bloedstorting; dat deze misdaden bij de HH. hun principalen te
zwaarder wierden opgevat, omdat die waren gepleegd in een tijd, dat Hun Ed. Mog®",
staatsgewijs vergaderd waren, in voegen dat de Soeverein van den Lande had moeten
hooren en zien, dat niet alleen gemeene burgers en ingezetenen van de provincie,
gadering van de Έά. Mag. SS. Staten van Zeeland, rakende het Tumult linnen dezehe stadti vex%.
het Kort tierhael van 't geen met de kiezers der stad Middelburg is voorgevallen,
' Propositie, enz. bl, 9.
Zie Verscheyde verklaaringen nopens het gezegde door d''Heer Cau de Bussen, achter het jßxtract
de Notulen van de JB.d. Mog. HR. Staten van Zeeland, den 11«» Fehr. 1704 (Na de originele copyen;
te Dordrecht, gedrukt by Joannes van Braam),
g20 aigemeene geschiedenis
^ok versoheiden b;a,nptea in aanzienlijke ^ollegiêo, en considerabi; bedienden
van de Grafelijkheid, hun eer, eed. en plicht .oover waren te bnUen gegaan dat
rieh niet ontzien hadden, de eersten van hun HH. en Meesters, io de tegen woord,ghe.d
van de Gedeputeerden der andere stemmende magistraten en integreerende leden van
de hoogste overheid der provincie, gewelddadiglijk aan te .asten en te berooven van
h„n wLge eer, ampten, en ge.ag, trachtende al.o meineede^^k te verderven en
in levensperikel .e brengen diegenen, die hun gunsten en weldad.g e en hadden be-
wegen, en dien zij alle onderdanige getrouwheid, hnlp, en bijstand hadden gezworen-,
maar dat, nn 't der goddelijke voorzienigheid behaagd had deze gruwzame onder-
nemingen door de cordaatheid, standvastigheid, en voorzichtighe.d van verre het grootste
gedeelte der Magistraat en den trouwen ijver van de burgers te veradelen. en te doen
uitvallen tot smaad en schande van de auteurs en uitwerkers, daarom hnn HH. prrn-
cipalen moesten verklaren, dat zij den goedertieren God loofden en dankten voor zoo
eene genadige uitkomst en verlossing, die zoo zichtbaar van den Heere was; da zr
ooU d! HH van Middelburg moesten roemen en bedanken voor hun kloek moed,g e,d
en direccie in het handhaven van 't gezag der regeering, en het dempen van deze
roe graanslagen; Hnn Ed. Achtb. en bijgevolg ook al de andere leden fel,c.teerende
m'et d gezegende successen, en bereid zijnde Hun Ed. Achtb des noods met raad
en daad Lwhartig bij te springen; gelijk zij mede moesten pnjzen de getrouwhe,
vigilancie, en dapperheid, die de goede burgerij had betoond, me de wapenen ο
er van de Maglraa. aan te grijpen en te gebruiken tot handhav.ng van h.
Overheid, enz.; dat de HH. hun principalen voorts, rypelijk over ^et
geproponeerde hebbende gedelibereerd, dien comform van ^
Lyetde, ingedaagde, en schuldig verklaarde geweldenaars geen bescherm.n^^ ho^^^^^^
te worden verleend, vee. min ze gecontinueerd worden ,η eemge e r- ol reg π
ampten; dat, wat bepaaldelijk den Heer van Hussen betrof, met J-n
kolude geen zitting meer behoorde gehouden te worden, maar de HH^ va Ζ ^
verzocht en gebeden, om de voorverhaalde reden, z,jn comm.ss.e, =>1» ^eputeerd
e rgadering en als gecommitteerde Kaad, in te trekken» Vere verklaard aar
le overeenl stemmen, doch zich aangaande de afstelUng der . «
ruggespraak met zijn principalen voor te behouden, \ ;
geL by de drie eersten, en drong bg Tere op een spoed,ge nadere verkhr.
bedankende ondertusschen de respectieve leden, dat ze zich <·''
provincie concerneerende, zoo cordatelijk aantrokken» ^ D,e van Z.^k.e et
Lschen, spyt zijn bloeddorstigen uitval, :: ^^ Γ^ ^ boos
los. Zy schreven den 16» aan de middelburgsehe overheid, om haar
' Aid. 7.
.DES VADERLANDS. 821
opzet tegen hem terug te brengen, «bewust zijnde, dat immers nu de tijd niet en was,
den anderen te ofFenseeren, daar harmonie en eendracht werd vereischt tot het tegen-
gaan van zoo ontzaggelijken vijand, waarmede deze Republiek was gewikkeld in zoo
zwaren oorlog, en dat alle wantrouwen en stedelijk ongenoegen behoorde te wezen
verbannen, 't geen Hun Edel Achtbaren wel konden bevroeden, anders evidentlijk
te worden gegeven, als men, bij vorme van policie, hun gecommitteerden raad in eer
en goed zulke nadeelige provizie zou willen toebrengen, te meer daar Zijn Ed. zich
niet begeerde te emancipeeren van de justicie, maar bereidwillig was, hem voor een
neutralen rechter t'allen tijde te verantwoorden»; en den 17®" zich tot de Staten wen-
dende % betuigden zij in gelijken zin hun leedwezen over het gedane verzoek en den
aandrang daarby gebezigd, «in een tijd van oorlog, daar de minste tweedracht en
oneenigheid bij de ieden als hun zekere ondergang behoorde te worden aangemerkt, en
daarom alle reden van misnoegen weggenomen»; en zij verzochten hen daarom in vrede
— althans voorloopig — nog met hun beschermeling den Heer van Dussen te blijven
zitting nemen. Intusschen bleef deze zich vooreerst nog aan de Statenvergaderingen ont-
trekken, tot hij, door Zieriksee voortdurend gesteund, in den loop van't jaar allengs
weder toegelaten en in eere hersteld werd, gelijk ook te Middelburg in 't najaar een
algemeene vergiffenis werd afgekondigd. Nog in den zomer had zich daar anders de
stem der verwonnelingen, na de vonnissen over hun werkelijke of vermeende mede-
plichtigen gestreken, vinnig genoeg laten hooren: «Zoo, zoo!» riep ze uit.
Zoo, zool maat Zeeuw, zoo tU aan 't vangen en aan 'tspannen,
En 't linksehe vonnissen en ongerechtig bannen!
De bitsche heerschzucht zit nu, buiten alle nood,
Weêr op haar kussen, want — de britsche King Is dood.
Wraakzuchtigen, die niet, als wijze en dappre Zeeuwen,
Maar als verhongerde en aangetergde leeuwen
Of dolle tijgers, op uw eigen burgerij
De klauw en tanden wet, wat woede en razernij.
Perst u, de onschuldigen van have en erf te scheiden! *
«Verdoemde stad», duwde een ander der zeeuwsche hoofdstad toe:
Verdoemde stad! wel, wat geweld is dat Ρ
Hoe wordt de roem beklad, die gü wel eertijds had?
' Zie beide brieven achter het mtract bl. 10 en 12; en 't antwoord van Middelburg, er tegen
op komende, dat het «dien Heer van Dussen alles maar binnen zijn stad zou moeten laten doen,
spreken, offenseeren wat en wie hö wil, zonder calange of indignatie onderworpen te zijn", in de
Missiven, by de steden M. en Z. aan den anderen geschreven; na de copye van M. gedr. by ö. Meertens.
» Nulle en ongefundeerde Sententie, gestreU by de possideerende Borgemeesferen en Schepenen van
Middelburg in Zeeland, enz. in de dagen der zeeumche vermlginge, Ao. 1704, 19 Juny (Gedr, voor
den auteur).
822 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Uw opperhoofden zijn vervloekte fielen,
Vervolgers van uvr goed en bloed en zielen! —
Oorlof, goê liên, de Heer die zal misschien
Eens nitter hoogten zien, die fielen al doen vliên,
Als haar gemoed de wrake zal vervolgen!^
Fannius, dien men, door zijn welgeslaagden toeleg van twee jaar vroeger, de
eigenlijke oorzaak van alles achtte, moest het vooral ook misgelden. «Wie gaf» vraagde
men hem:
Wie gaf u order, om 't Gemeenebest te naken?
Of is 't, om door dien grijns op 't kussen eens te raken.
Dat gij kwansuis versmaadt, slechts ijvrende voor 'r Land,
Daar gij van bitsche np en heische staatszucht brandt?
Vergifte slang, die uw venijn spuwt op een held,
Die dezen Staat en nog drie Rijken heeft hersteld;
Gij, muiter, past het u dien Hereles aan te bassen,
Dien grooten Vorst, bij zooveel vorsten droef beweend?
Te storen op 't altaar den Fenix in zijn asschen?
Zoo knaag uw tanden stomp aan 't heilige gebeent.
En ga, als Cerberus, in de onderaardsche kuilen.
Vermaledijd van elk, gelijk een Helhond huilen!
Dus schrijf men op uw zerk: «hier legt hy, schuw van't licht,
Vervloekt hem daar hij stinkt, en spuwt hem in't gezicht!" — ®
De man had zich vooral by de kerkelijke Heeren ook onaangenaam gemaakt, die
hem als geestverwant van den Spinozist Van Hattem verfoeiden, en o. a. verweten,
dat hij «in een kofFyhuis staande hield, dal de ziel geen werking had builen hel
lichaam», en dat hij «in een schuit tegen een predikant gezegd zou hebben: Gijlieden
weet de menschen op te houden met de historie van Jezusjen, een timmermanszoon»; ook
«in verscheiden gezelschappen, de heillooze taal had gevoerd, dat een tang, schop,
en alles God was, en dat de dingen geen eerste oorzaak hadden, maar alles van
eeuwigheid was, en alleen verscheiden veranderingen had ondergaan». Hij dreigde —
naar zij hem nagaven — «hun kot dan ook eens te zuiveren» I Vooral een hunner,
Smytegelt, voerde steeds een hoogen toon in de stad, en moest daarover van de legen-
partij het zyne hooren, als die 't gezag der kerk «legen de wettige autoriteit der
I Klaaglied der ingedaagde regenten, Tcooplul, en burgeren der stad Middelburg, enz.
» Toegift voor den aarts-middelburgschen mnyter Daniel Fannius (zeker van den weibeken
Da. Car. Tuinman, die ook in zijn grafschrift op Spinoza op dat «spuwen" zoo tuk bleek). ^^
» Zie het Verhael mn de verdere oorzahen en uitsporigheden, waerdoor oocTc ^n den jare
siad M. in een gedurige anrüste is gehouden^ bl. 123, v.
.DES VADERLANDS. 823
Overheid zocht te verheffen; alsof de Soeverein van een Provincie of Staat hulde en
manschap moest doen aan die zich noemen Kerkelijken! Hoort , zoo zeit deze drijver;
kinderen Gods — want onze vrijer met zijn zusjens zijn toch alleen kinderen Gods —
vreest niet; zet je daartegens aan! God zal hun het hart verpletten; — en veel zottig-
heden van die soorte; daarbij komt zijn prediken, dat men de predikanten moet eeren,
en die ze verachten ~ gelijk hier verscheiden huizen in de stad zijn — teekent die
huizen vrij aan: daar woont de Duivel! — Dominee moet alleen het hooge woord
voeren, 't geen men dan noemt Gods Woord, al was het nog zoo confuus, zwak,
arm, kreupel, blind, en naakt (Openö. III. 17); niemand mag de pastorale autoriteit
óu; Cathedra te na komen , of hij wordt gelasterd. Zelfs versoheiden eerwaarde mannen,
professoren en predikanten, hier aanwezende, die onzen Sm. eens gingen hooren,
konden niet nalaten met verbaasdheid uit te roepen: mag men hier zoo prediken! —
Maar onze vrijer is zoo opgetrokken, dat hy aan die hem ernstelijk aanzochten, zich
wat te matigen, dorst antwoorden: gaat achter mij, Satan, met een toon van veront-
waardiging quasi conterfeitende den Heere Kristus [Matth. XIII. 23)». Daarom dienden
dan ook de Heeren van de Overheid, «nu God den Staat van de monarchale last en
gruwelen der laatste samenspanning verlost had, in de vrijheid slaande, zoomin ker-
kelijk als wereldlijk de regeering te laten ondermijnen noch verkrachten, maar hun
wettig gezag te handhaven, en allerminst het recht van den Staat uit respect van
kerkelijken te laten krenken, die zoo goed als ieder ander onder de wetten van den
Staat waren. Evenredigheid moest heerschen, en de kerkelijke uitsporigheden worden
ingetoomd»
Hoe goed er zich de nieuwe Heeren van Middelburg — niet minder dan die uit den
zoo verafschuwden royaleti tijd — op verstonden, elkander hun stedelijke eere- en andere
baantjens te waarborgen, bewijst hun stuk van verstandhouding daaromtrent, op den
10®" Maart onderteekend, «waardoor zij niet alleen verplicht zouden zijn, eerst en
voor alle dingen uit te werken hel gemeene beste van de kerk, van deze stad en
borgerij, hun volgens eed toevertrouwd, maar ook malkanderens 'particuliere wettige
interessen en belangens voor te staan en preferablement voor anderen^ buiten deze cor-
respondencie zijnde^ te avanceer en ^ zoo verre dezelve buiten prejudicie van het gemeene
beste en onzen eed uitvoerlijk zullen wezen» I Trouwens hun araptsbroeders van Zie-
riksee en Vere gaven hun daarin niets toe, en slelden even zoo in dezen tijd — 16
Maart en 1 April — soortgelijke stukken op®. «Gemerkt», schreven de laatsten a. a.,
' Zie Miidelhurgse Icerchedienaars door daaUdimaats overtuigt, eoz. [door) Justus Kritohulm (Tot
Goes, gedr. by Joh. Meyer,' 1704), bl. 26, en vv.
^ Zie het geheele contract by Van Gitters, t. pl. bl. 13 en vv.
» Aid., bl. 96 en 172.
824 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
«dat niels en is, dat meerder aanleiding geeft tot stremming van zoo heilzamen voor-
nemen - den welstand van 't lieve Vaderland te bevorderen - als twist en twee-
spalt onder de regenten, die veeltijds wordt veroorzaakt doordien ze den anderen niet
kunnen verstaan omtrent de begeving der openvallende en vacant wordende bedie-
ningen; zoo is 't dat wij gezamenlijk zijn overeengekomen, ons zeiven te divideeren
in vier smaldeelen ofte benden, om aan ieder van dezen te laten genieten het voordeel
van zoodanige portie in de openvallende raadsplaatsen, ampten, en bedieningen, wij
bij" onderlinge eonvencie zijn gecontracteerd. Nadien echter verschillende ampten en
bedieningen», die men zoo, gedeeltelijk «bij blinde loting» onder elkander verdeelde,
«stonden ter begeving aan de HH. Staten van Zeeland, Gecommitteerde Raden, en
ter Admiraliteit, zoo verbonden zij zich onder den anderen, alle bedenkelijke middelen
en devoiren aan te wenden, om ieder der voorschreven benden zijne te beurt gevallene
bij vacature te doen erlangen, daartoe verplichtende, met ernst en nadruk, zoodanige
personen als daaromtrent eenige macht konden gebruiken, en eenigsins van hen
afhankelijk waren. Belovende gezamenlijk al 't gene voorschreven was, als eerl^e
luiden en woordhoudende regenten, te stellen, onderhouden, en nakomen, zonder zich
van eenige captiën, uitvluchten, of hoe die zouden mogen genaamd worden, te willen
ot zullen bedienen , om dezen band van eenigheid op eenige wijzen te verbreken».
Behalve deze fraaye, overeenkomsten der stedelijke overheden ieder voor zich, waren
deze zeeuwsche stadsregenten ook nog in een algemeene, de zoogenoemde «groote
correspondencie», die zij verklaarden niet minderte willen houden. In de hollandsche
steden waren o. a. te Gorinchem, Dordrecht, en Rotterdam, reeds driejaar vroeger,
in January en Mei 1702, verstandhoudingscontracten opgesteld. In Zeeland was de
zaak der regenten, ook van elders met elkander, te ergerlijker, als de Staten, den
28™ Augustus 1702 zelf een placaat tegen dit «schendig misbruik» hadden vastgesteld,
waarbij «penaliteiten van onbekwaamheid en verlies van ampten bepaald waren
cegen hen, die zich in het toekomende meer in dergelijke verbintenissen kwamen te
begeven» De natuur bleek er echter zoo spoedig reeds sterker dan de leer.
In betrekkelijke innerlijke rust kon, na al deze stedelijke woelingen, de veldtocht
in 't nieuwe jaar aanvaard worden, waartoe de door 't engelsche volk met eerbetoon
en gunstbewijs overladen Marlborough, in 't begin van April, naar Holland overgesto-
ken, en, nog halfziek van de zeereis, inden Haag aangekomen was ^ Weinig minder
ziek zou de voortvarende veldheer zich weldra voelen door de belemmeringen, die de
uitvoering van het reeds vroeger ontworpen krijgsplan, Frankrijk op het punt. waar
» Zie de Aanteeheningen en bijvoegselen aldaar, bl. 361. ^^ «»rtoß
' «I have ben so very sick at sea that my blood is as hot, as if I were m a fever (De Η
aan zä'n Hertogin, na zyn aankomst; bÖ Coxe, t. pl. p. 26B).
-ocr page 828-.DES VADERLANDS. 825
de voegen van zijn harnas het minst schenen te sluiten, in de Moezeldreven van
Lotharingen aan te tasten. Met Prins Eugenius had hij dat plan voor Landau besproken,
en er ook den Raadpensionaris voor gewonnen, hoe gaarne de Staten hem ook thans
weer liefst in hun Maasstreken gehouden hadden, om van daaruit de Franschen in
Brabant te gaan bestoken. Villeroy en de beyersche Keurvorst waren er met 50 bataljons
en 72 ruitervendels, en dekten er, in hunne uitgestrekte versterkingen van Namen
tot Lier, Brussel en Antwerpen tegen eiken voorgenomen aanval. Voor 't oogenblik
liepen zij daar nog geen gevaar van, en werd de tocht naar de Moezel van engelsch-
nederlandsche zij met ijver aanvaard; van de duitsche, door toedoen vooral van Mark-
graaf Lodewijk, minder doeltreffend bevorderd. Toen Marlborough met zijn heermacht
in de tweede helft van Mei te Trier aankwam, in de meening daar ook den Markgraaf
aan te treffen, om gezamenlijk Villars te gaan bevechten, die tusschen Saarlouis en
Diedenhoven, in den rug door Metz gedekt, met 60,000 man den vijand te verbeiden
stond , vond hij noch hem, noch hel duitsche geschut, dal te Coblens zou wezen,
noch ook de hulptroepen van Pruisen, de Palts, en AVurtemberg, en daarbij gebrek
aan vervoermiddelen te land en te water. Eerst een veertien dagen later kwamen die
hulptroepen ten getale van 16,000 werkelijk aanzeilen; doch de Markgraaf bleef uit,
en bleek ten slotte persoonlijk naar Slangenbad te zijn afgereisd, om er herstel voor
zijn kranke lichaam te zoeken; terwijl hij Graaf Friesen het bevel over zijn leger had
overgedragen, doch hem levens last gegeven, drie dagreizen aan gene zij van Trier
te blijven, tot hij zekerheid zou hebben, dat men Saarlouis ging belegeren. Onderwijl
kreeg Marlborough bericht van de Staten, dat de Franschen Hoei veroverd hadden,
en hij zich hoe eer hoe beter naar de Maas moest spoeden. Zijn gansche plan van
aanval viel daardoor in duigen, en kon hij tegenover Villars' krachtige stelling en
overmachtig leger thans niet anders doen, dan den terugweg in te slaan, en den
vijand in Zuidnederland in plaats van in Lotharingen Ie bekampen. In den regen-
achtigen zomernacht van 17 Juny brak hij, vol teleurstelling en spijl, met stille trom,
uit zijn legerplaats tusschen Efft en Sirck op, zich in zijn brieven aan zijn vrouwen
Godolphin diep beklagende over deze duitsche manier van oorlogvoeren. De verstoorde
zeemogendheden lieten te Weenen dan ook op's Markgraven ontslag aandringen, lerwgl
deze zijnerzps zich bij den Keizer zocht te verontschuldigen.
Die Keizer was, sinds den vijfden der vorige maand, toen Leopold van al zijn
beslommeringen door den dood bevrijd was, de 27-jarige Jozef I, even levendig en
vurig van aard en ontwikkeling, als zijn vader altoos traag en zwaarlillend geweest
was, en daarbij van alle Jezuïten-leiding warsch, zoodat men zich binnen en buiten
's Lands de hoopvolste voorstellingen van zijn regeering vormde. «God schenke hem
goede raadslui», schreef den 27«" de gemachtigde der Stalen aan den Raadpensionaris,
«en deze Keizer zal ongetwijfeld de geheugenis van een der voortreffelijkste vorsten
104
IVe deel, 2® ituk.
-ocr page 829-g26 ALCxEMEENE CxESCHIEBENIS
nalaten» Voorloopig hielden Oostenrijks binnenlandsche aangelegenheden en de hon-
gaarsche woelingen al zijn aandacht bezig, en kon hij zich persoonlijk niet met genoeg-
zame zorg aan de bondgenootschappelijke legerbelangen wijden.
Van Marlboroughs dreigende tegenwoordigheid verlost, had ViHars een deel van
zijn troepen naar den Elzas gezonden, waar de Maarschalk Marsin de fransche heer-
macht gebood, en een ander deel naar den beyerschen Keurvorst doen trekken; terwijl
de duitsche bevelhebber in Trier. Generaal Aubach, daar met 9000 man door Marl-
borough achtergelaten, niets beters te doen wist, dan er, op 't aannaderen derFran-
schen, de magazijnen en vestingwerken te vernielen vóór de door hem opgegeven stad
den vijanden in handen viel; gelijk ook te Saarbrugge, op last van 't duitsche leger-
hoofd, de wallen geslecht werden. Marlborough zelf kwam met zijn 30,000 man
engelsch^nederlandsche troepen nog juist bij tyds aan de Maas, om er 't kasteel van
Luik, dat door Villeroy bestookt werd, te ontzetten. Zich daarop bij Maastricht met
Ouwerkerk vereenigd hebbende, zocht hij eerst den naar Tongeren geweken franschen
Maarschalk aan te tasten; daar echter deze zich, bij zijn komst, terstond achter zijn
verdedigingslijnen geworpen had, liet hij nu den Overste Scholten met het noodige
krijgsvolk, naar Hoei oprukken, om dit te heroveren, zelf met Ouwerkerk dooreen
zijlingsche beweging, het beleg dekkende. Hoei bezweek reeds na vijf dagen - den
11- July -^voor zijn belegeraars, en thans bleef dus slechts de belangrijke maar zware
taak over, de fransche lijnen zelf zoo mogelijk te doorbreken. Van fransche zij ver-
wachtte men den aanval daarop aan den Zuiderkant, waar door de natuur van den
bodem de zwakste punten waren; en hoewel ter verkenning uitgezonden manschappen
uit Marlboroughs bewegingen meenden te kunnen opmaken, dat hij juist op de sterkere
noorderzij zijn hoofdmacht richten zou, bleef men dier eerste meening trouw, tot men
zich op den 18«" July bij Heilissem, een uur ten zuiden van Leeuw, door de uit-
komst bedrogen zag. Daar poogde toen te vergeefs de fransche generaal Alègre, die
aan den linker vleugel 't bevel voerde, hem nog te weêrstaan; zijn troepen werden
geslagen, en hij zelf gevangen genomen. De weg naar Tienen en Leuven lag nu den
bondgenooten open, en toen 's avonds ook Ouwerkerk's legerafdeeling was komen
aanrukken, had niets een krachtige vervolging van de fransche troepen onder ViUeroy
en den Keurvorst, die den verslagen linker vleugel ter hulp getrokken waren, doch
nu onverwijld op Leuven terug trokken, belet. In steê echter van daartoe over te
gaan en de behaalde overwinning door een zege op 't geheele iranscho leger te vol-
tooyen, bepaalde zich de engelsche opperbevelhebber tot het bezetten van Tienen
om den volgenden dag naar Leuven optrekkende, er de vijandelijke heerniacht, met
de Dyle voor zich, onaantastbaar gelegerd te zien. De verwaarloozing der zoo onve -
1 Aangehaald b\) Von Noorden, II. Si 108.
-ocr page 830-.DES VADERLANDS. 827
geeflijk verzuimde gelegenheid kwam geheel voor zijne rekening/al zocht hij haar
later op die der nederlandsche veldoversten te stellen Vergeefs, dat hij vervolgens
nog herhaaldelijk beproefde, de vijanden aan te vallen: hi] vond;hen steeds te goed
tot den strijd voorbereid en ingericht, om er toe over te gaan, en moest een maand
later evenzeer een voorgenomen aanval op 't vijandelijk legerkamp bij Overijsehe zien
falen, daar zijne stelling er den veldoversten onaantastbaar leek. Den 19®" Augustus
naar Tienen terug getrokken, moest hij zich met de vermeestering van Leeuw door
den L^-generaal Van Dedera, in 't begin van September, tevreden stellen. Daarop de
wallen van Tienen en de vroeger vermeesterde schansen slechtende, trok hij met zgn
vereenigde troepen de Demer over, om zich bij Aerschot te legeren. Een onderhoud met
den amsterdamschen Pensionaris Willem Buys, te Turnhout, dreef hem toen zelf tot een
korten uitstap naar den Haag, om er met den Raadpensionaris de legerbelangen te
bespreken. Zijn groote steen des aanstoots, Slangenburgh, was inmiddels reeds naar
Maastricht vertrokken, en hij ongenegen , hem immer weêr onder zijn bevelen te hebben;
gelijk dan ook de kloeke, maar hooghartige en onhandelbare nederlandsche generaal
den volgenden veldtocht niet meer meê maakte. Teruggekeerd rukte hij den 20®° October
naar Calmpthout, om van daar het beleg van Sandvliet te dekken, dat door Novelles
ondernomen en den 29®" met goed gevolg bekroond werd. Ouwerkerk het opperbevel
latende, was Marlborough zelf toen reeds weêr uit het leger vertrokken, om op aan-
drang van den Keizer naar Duitschland te gaan, en daar met hem het oorlogsplan
van 't volgende jaar te overleggen, ten einde 't niet weêr, door gebrek aan samenwer-
king, te zién ifalen, en om tevens met den Koning van Pruisen over de achterstallen
der bijdragen van de Staten te handelen. Tijdens het beleg van Sandvliet viel het onge-
noegzaam versterkte Diest den Keurvorst van Beyeren in handen, gelijk een poos
vroeger Herenthals reeds door de Franschen overrompeld en geplunderd was I
Aan den Bovenrijn hadden Villarsren Marsin den keizerlijken veldoverste, Graaf
Thüngen, met goed gevolg weêrstaan, was daarop Marsin met het noodige voet- en
paardevolk naar de .Nederlanden ^getrokken , en had»Markgraaf Lodewijk, van Slan-
genbad terug gekeerd, bij 't duitsche 4eger Aveêr het opperbevel aanvaard. Hij was ech-
ter op nieuw werkeloos gebleven, tot hem een beweging van Villars op den rechter Rya-
oever op marsch deed gaan, en hij »vervolgens zich tegen de fransche heermacht in
' Zie, behalve Slaiigenburghs woorden, aangehaald bü Bosscha, in Nederlands Heldendaden, 11.
bl. 274, ook Von rïioorden, t.; pl. S. 167,/aant. en het aldaar S. 168 aangehaalde'Bcbr«ven van
13 Aug. van Albemarle aan de Staten: "on ne peut se plaindre qu'on se soit maltrouvédesconseüs,
que les généraux hollandais ont donnés: plüt k Dieu qu'on les efit suivis, et on ne serait pas dans
Tembarras oü nous nous trouvons aujourd'hui".
* Zie Von Noorden, t pl.'Bosscha, t. pl. bl. 280, en verg. Von Noorden, t pl. 8.172.
» Zie Coxe, t. pl.
828 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
a^TEÜ^Tke^idToo^Dr den pruisischen Koning, in .ijn niet geheel onbillijke verstoord,
heid van 10,000 man beroofd, bleef hij de gansche Septembermaand voor 't kleine
Hagenau liggen, zonder er iets tegen uit te richten. Toen, door Marlboroughs tusschen-
komst, weder van dat volk voorzien, besloot hij het roemlooze krijgsjaar, den 16-
October, met de vermeestering dier vesting ^
In Italië had, in spijt van Prins Eugenias' wakkerste pogingen en meest onver-
droten streven, dat krijgsjaar - hoe eervol voor zijn persoonlijk bedrgf - nog min-
der uitgeleverd. Door dén keizerlgken geldnood eerst in 't laatst van April marsch-
vaardig, was hij met omstreeks 23,000 man naar Gavardo gekomen, waar hij zich
met de in erbarmlyken toestand verkeerende keizerlijke troepen , onder hun flauwhartigen
Generaal Graaf Leiningen den opvolger van den in Mei overleden Vaudemont -
samentrof: «naakt en uitgehongerd, zonder geld, zonder tenten, zonder brood, zonder
voertuig, en zonder geschut vond hij hen er, en hoorde en zag niets dan klachten,
nood, en ellende, waaruit een kleinmoedigheid geboren was, zoo groot, dat niemand
zich te raden noch te helpen wist» I Voor hg verder kon trekken, moest hij nood-
wendig meerdere versterking afwachten, beproefde te vergeefs in de richting van Verona
oostelijk op te rukken, doch wist gelukkig een aanval der Franschen, onder Vendóme's
broeder, den Groct-Prior Hendrik, af te slaan. Eindelijk wat versterkt en van 't noo-
dige voorzien, stelde hij zich den 21™ Juny in beweging, verschalkte den Groot-Prior,
kwam de Oglio over, vermeesterde de goed voorziene fransche magazijnen van Soncino.
en rukte in July tot de Adda voort, doch stuitte hier op den beter, dan zijn zorge-
looze broeder, loekijkenden franschen veldheer, die hem den overgang belette. Te ver-
geefs waagde hij alles, dien nu den 16- Aug. bij Cassano te bevechten, waarde
Prior hem met 9000 man dekte. De Maarschalk, dezen ijlings te hulp gesneld, sloeg
tot driemaal toe Eugenius' oostenrljksche en pruisische troepen terug, en, hoewel er
van zijn kant meer dooden nog dan van dien der bondgenooten gevallen waren, en
Euaenius zich in zoover de overwinning toekende, belette hij hem zijn doel te be-
reit, en dwong hem op Treviglio terug te trekken. Een week of zes later beproefde
hij meer zuidelijk, doch weder vruchteloos, (^ver Lodi naar Piémont te rukken en
moest zich tol January van 't nieuwe jaar met de legering bij Lonato tevreden stel-
len, toen - terwijl hij-zelf naar Weeuen vertrokken was - zijn aanmerkelijk ge-
dunde troepen hun eerste stelling te Gavardo weèr gingen innemen I
Aan de spaansche grenzen in Portugal hadden de vereenigde troepen der bondgenoo-
ten, onder Galwav en Fagel, in Mei Valencia d'Aliëntara en Albuquerque vermeesterd ,
» Verg. Von Noorden, t. pl.
s Zie zijn schrijven van 26 April, aangehaald bU Von Noorden, t. pL S. 173.
s Zie aldaar, S. 181, Éf.
.DES VADERLANDS. 829
terwijl de veldoverste Das Minas in Beyra was gevallen, er Salvalerra veroverde en
Sarca plunderde, doch toen door een vereenigde macht van Spanjaards en Franschen
gedwongen werd, tot Penamecos terug te trekken. Inmiddels hadden zich Galway en
Fagel, in hun voorgenomen opzet Badajoz te belegeren, door gebrek aan de noodige
toerusting verhinderd gezien, en dit tot het najaar moeten opgeven. Toen, met de
gansche bondgenootschappelijke heermacht nabij Elvas gekomen, en van daar tegen
de sterke vesting opgerukt, werd, in 't laatst der maand, Galway door een kanon-
kogel de rechterhand afgeschoten, en nu door Fagel, die bij 't zelfde schot, uit
een-oud kasteel op hen gelost, slechts zgn linker mouw had ingeschoten, alleen het
beleg bestuurd. Ongelukkig kwam de fransche Maarschalk Tessé met 3000 man de
benarde stad te hulp snellen, en dwong de belegeraars met half October op te breken;
waarop Fagel, naar Lissabon gegaan, met verlof der Staten zich weldra naar't vader-
land inscheepte.
Beter dan in deze Westerstreken van 't groote Schiereiland, ging het er aan de Oost-
kust voor de bondgenooten toe, waar de onderneming op Barcelona eindelijk met de
meeste kracht en de gelukkigste uitkomst werd doorgezet. De engelsche Koningin had
daartoe, reeds in de vorige Novembermaand, haar Vice-admiraal Mitchell naar Den Haag
gezonden, om de noodige maatregelen voor te bereiden. De uitrusting eener gemeen-
schappelijke groote vloot, onder opperbevel van Lord Peterborough en den Admiraal
Shovell, met twee regimenten mariniers, onder den Generaal-majoor Schnatenbach en
den brigadier St. Amant, werd bepaald, en van nederlandsche zij daartoe een twin-
tigtal linieschepen, onder Almonde, Jan Gerrit van Wassenaer, den Schout-blj-nacht
Jacob de Jongh, van 't Noorderkwartier, en Van der Dussen , die reeds in Portugal
was, bestemd. Den 10®·^ Mei in zee gestoken, en naar Wight gestevend, kon men
echter eerst een maand later, door vertraging der Britten, van daar den tocht aan-
vaarden. Acht dagen daarna te Lissabon gekomen, bleef daar Peterborough een korte
poos achter, om de nog verwachte iersche schepen te verbeiden, en de vereischte
schikkingen voor 't meê te nemen volk te maken, terwijl Shovell en Almonde, met
een kleine 50 bodems, naar de Straat koersden. Te Lissabon scheepte zich vervolgens
Karei III met Peterborough in, werd te Gibraltar als Koning van Spanje gehuldigd,
en sloeg, in een op 14 Augustus in de baai van Althéa gehouden krijgsraad, de ver-
meestering van 't hem gunstig gezinde Barcelona voor; 'l geen — overeenkomstig de
reeds gemaakte plannen — door de vlagofficieren eenstemmig werd toegejuicht. Eerst
den 22®° kwam men, door tegenwind in den tocht gestremd, voor de stad, ontscheepte
er de landmacht, doch had dagen lang moeite, haar oversten tot een aanval op de
uitgebreide en sterke werken, voor welke zij ze niet berekend achtten, te noopen.
Eindelijk wist echter de wakkere en doortastende Prins George van Hessen-Darrastadt
Peterborough te overreden, buiten bepaalde voorkennis der verdere krygsoversten, de
1834 algemeeIVe geschiedenis
britsche en nederlandsche troepen een aanval op het belangrijke fort Monl-Juich, waar
die het minst verdacht werd, te laten doen, eri stelde zelf zich aan de spits van't daar-
voor bestemde krijgsvolk. In den nacht van 14 September rukte men tegen de bui-
tenwerken op, en had het geluk die te vermeesteren, niet zonder het treffend verhes
echter van den manhaften aanvoerder zelf, die, zwaar bij den aanval gekwetst, weldra
aan zijn wonden kwam te sterven. Ook na zijn dood werd intusschen de, op zijn
aandrang, zoo goed begonnen zaak voortgezet, een ander werk al spoedig vermeesterd,
en de hoofdsterkte daardoor van de stad afgesneden. Nu kwam ook een achttal schepen
onder den Vice-admiraal Fairborne zich met hel beleg moeyen , en de stad in den nacht
van 16 September beschieten; terwijl zoo britsche als nederlandsche manschap - de
laatste onder den Kap", ter zee Aersen van Sommelsdijk - ter versterking werd
aangebracht. Mont-Juich bezweek toen weldra, batterijen tegen de stad zelve werden
opgeworpen, na vier dagen bres geschoten, en de stad, vóór men haar ging bestor-
men, opgeëischt. Na eenig aarzelen en wat onderhandelens, gaf haar de bevelvoerende
Onderkoning den 9- October over, en vielen daarop ook de verdere steden van't ge-
lest - op Rosas na - den bondgenooten en Koning Karei in handen, die daarop
ook dat van Valencia ging bemachtigen, door twee regimenten nederlandsche mari-
niers bijgestaan, uit de vloot achtergelaten. Zij zelve was voor een deel -
onder de Schout-bij-nachts Van der Bussen en De Jongh, en de Kap- Ockerse, Van
Leeuwen, Bodaan, en Beeckman - naar 't vaderland onder zeil gegaan; voor een
ander deel onder Leake en Wassenaer voor den Winterdienst naar Lissabon; terwijl
Lord Peterborough voor den landkrijg te Barcelona bleef, Shovell naar Engeland, en
Almonde met vier zware schepen naar 't Vaderland terug keerde. Van der'Dussen had
het ongeluk, zijn schoonen driedekker van 52 stukken, bij 't binnenkomen in de
Maas, door verzuim der loodsen, bij helder weêr «schandelijk» te zien verzeilen, ge-
lijk het door de verontwaardigde Admiraliteit van de Maas in haar verslag aan Hun
Hoog Mog-. werd uitgedrukt. De Schout-bij-nacht en verdere bemanning kwamen
echter nog gelukkig aan wal. Almonde, den 23™ Oct. uit Barcelona vertrokken, door
tegenwind en storm geteisterd, liep eerst op Nieuwjaarsdag, met gebroken fokkemasi,
in Portsmuiden binnen, om, na herstel der geleden sch4, met half February het Vader-
land weêr te zien , .
I„ de Noord«,e hadden in den .oor.omer een paar ernstige zeegevechten ρ aa
gegrepen. Kap». Maurits Seis en de Co„.n,andeur Jaeob Teenga, op de WuUefUr^t
van 60, en het JUaäkui. .an Baarle. van 44 stukken, met half Mei ten gele.de
van een 20 koopvaarders van Hill weder keerende, ont„,oetten 's avonds van de
18" drie fransche schepen van 50 lot 38 stnkken, door den Ridder St. Pol aang -
» Vëi'g. De JoQge,W«d. Zeewexen, t. pl. W. 710 en v.
-ocr page 834-.DES VADERLANDS. 1835
831
" -
- - . 1
- ^ ;
voerd, door welke zi] tot op de hoogte van Kykduin gevolgd, en toen zoo hard wer-
den nagezet, dat ze, om den koopvaarders gelegenheid tot ontkomen te geven, tegen
den vijand wenden^ moesten. Door St. Pol· aan boord gelegd, sloeg Seis dezen moedig
af, doch zag toen zyn fokkemast en boegspriet afschieten ^ en zich zoo gedrongen, het
anker te laten vallen. ïeengs, onderwgl met het tweede schip slaags geraakt, stqniJ
ook dit wakker te weer, en ware 't wellicht meester geworden, had hij tegenover
beide andere durven op zich nemen, het te enteren; nu begreep hij beter; te doen
het in zijn ontredderden staat te laten, en zelf zich weg te maken, terwyl St. Pol
zich inmiddels van Seis weerloozen bodem verzekerde, doch dezen zoo onbruikbaar vond,
dat hij best oordeelde, hem in brand te steken. Door den tgdigen weerstand van beide
scheepsvoogden, raakte evenvsel 't meerendeel der koopvaarders behouden binnen, get
lijk ook Teengs, na een paar dagen tobbens, het Vlie binnen liep. Een maand later,
22 Juny, had de zeeuwsche Rap". Jacob de Mauregnault, op den Mercurins van 40
stukken en 293 man, een strijd tegen twee fransche schepen van 38 en 22 stukken
en 350 en 220 man te bestaan, in welken hij zich drie uur lang hardnekkig ver-
dedigde, en beide hem enterende schepen wakker afsloeg, tot hij zich ten slotte
voor de overmacht gewonnen geven moest, voor zp kloekmoedig; gedrag intusschen
door de zeeuwsche Admiraliteit, in spyt van zyn bezwyken, met welverdienden lof
beloond Κ
De tweespalt in Brabant, tusschen Marlborough en de zijn krijgsdorst weerstrevende
veldoversten en gedeputeerden, bij Overijsehe ontstaan, had hem een klaagbrief aan
de Staten in de pen gegeven, die openbaar geworden, de burgerij te Amsterdami in
beweging bracht, bewerende dat hem geen gezag genoeg verleend werd. De Gedepu-
teerden lieten zich echter ook hunnerzijds nu vernemen, betoogenfle hoe de vijand , naar
't eenparig oordeel van Slangenburgh, Salis, en Dopf, slechts niet groot gevaar aan-
gevallen kon worden, en men, het onderspit delvende, te midden van's vijands land,
in de grootste moeilijkheid geraken zou, zoodat niets zulk een hachelijk onderwinden
wettigde, noch het om andere reden ook noodig was. Marlborough zijnerzijds vreesde,
dat zich de Staten, door de geringe vruchten van den veldtocht ontstemd, tot vredesf
onderhandelingen zouden neigen, gelijk hun de gevangen generaal Alègre daar reeds
van ter zy het voorstel toe gedaan had, en ook de amsterdamsche Pensionaris Buys
er alles behalve afkeerig van scheen. Door ruggespraak met Heinsius wist hij
echter een dergelijk gevaar af te wenden. In, hem en den Secretaris van den Staatsr
raad, Simon van Slingelandt, vond hy zoowel daarbij, als in 't bestryden van den
verderfelijk en tweespalt in Η legerbewind, steun. «Alle verstandige lieden», had heni
de laatste, 2 Sept., geschreven, «worden hoe langer zoo meer overtuigd, dat er niets
' Zie aldaar, bl. 713.
-ocr page 835-32 algemeeIVe geschiedenis
t7ÏH»an valt, ™o de .aken bij 't leger op den legenwoordigen voet blijven; en ik
«Cf den moed niet op, dal men er bij den aanstaanden v'eldtooht «el herstel m zal
aanbrengen» De Algemeene Stalen boden dan ook weldra aan, lol blijk hunner
.„ede trouw, den vredestichter Allègre naar Engeland over Ie schepen, en de weer-
Lrslige Slangenburgh werd genoopt, rijn ontslag aan Ie vragen. Als Gedeputeerden
te velde v,erden ben. voorlaan oordeelkundige en weldenkende mannen toegezegd, met
een daaraan gepaarde wijziging en verbetering der dienstregeling: in steê van met
ieder nederlandseb veldoverste, in een krijgsraad, zou hij zich, als Opperbevelheober,
voortaan slechts mei den nederlandschen Veldmaarschalk en Gedeputeerden Ie verstaan
hebben. Marlboroogh zijnerzijds zei daarvoor den Stalen zijn krachtigen sleun tegen
al hun gispers en belichters in Engeland toe, en zij zelf vaardigden nog voor I emd
van Ί jaar den amsterdamsehen Pensionaris naar Londen af, om er de goede ver-
standhouding met de Koningin te bevorderen, en de uitgebreide krijgsplannen van
hel nieuwe jaar te regelen. Op voorslag van Holland toch had men thans bepaald,
,ich tol een aanvallenden oorlog op de meest uitgebreide schaal toe te rusten, en
daarvoor alle krachten in Ie spannen. Zoo werd hel voor 't oogenblik allengs boter lol
den bo5m tussoben beide zeemogendheden, en toen Bujs in 't voorjaar teruggekeerd
„as schreef hem de Staatssecretaris Harley uit Londen, op zijn verblijf daar z.nspe-
len.k hoe hij, «de pensionaris en raadsman van dal Amsterdam, dal als de bron en
'1 bra'ndpunl der nederlandsehe vrijheid mocht heeten, dat leven en sterkte aan de
werking van den Bondstaat naar buiten gaf, had kunnen opmerken, dat alle engelsche
parliischap door de krachtige hand der Koningin was verwonnen, en Frankrijk er
L te vergeefs zijn voordeel meé zou trachten te doen; terwijl zelfs die Engelsehen,
die 't luidst om vrede riepen, icderen onzekeren vrede loch versmaden zouden» .
De.aan Marlboroogh toegezegde dienslregel.ng werd den 15" Maart vastgesteld en
toen tevens ook de lastbrief voor Gedeputeerden Ie velde gewijzigd. Daarbij werd hun
O a op 't hart gedrukt het welzijn van den Staal in 't algemeen te behartigen, met
dal van een of ander provincie boven de overige voor te staan; de hoogheid en eer
van den Staal, niet alleen len opzichte van de staalsche legerhoofden en krijgskneeli-
len maar ook van den engelschen kapitein -generaal en zijne troepen, in verband met de
slaalsche, te handhaven; de meening der mindere legeroversten mochten zij , onder belotle
van geheimhouding, sleehls door beide legerhoofden inwinnen; verschilden voorts kap-
,ein-generaal en nederlandsehe veldmaarschalk van gevoelen, dan mochten zg laalst-
gemelden, of den hem vervangende» generaal, den last geven, die hun nood,g voor-
Lam, mits mei alle mogelijke bescheidenheid, en van hun genomen besluit
» Zie zijne woorden aangehaald bö Von Noorden, t. pl. S. 28Ö.
3 Aid. s. m.
-ocr page 836-.DES VADERLANDS. 833
griffie van Hun Hoog Mögenden kennis gevende; Η gezag van bet legerhoofd waren
zij verplicht door 't hunne te stijven, en mochten daarom den minderen generaals
slechts door hem hun bevelen doen toekomen; voor een goede krijgstucht moesten zij
zorg dragen, en 't leger niet zonder voorkennis of verlof van Hun Hoog Mögenden
verlaten;). Werd er in de vaststelling van een en ander geenerlei bezwaar gevonden,
lastiger, ondoenlijk zelfs vooreerst nog, was het den verschillenden Statenleden, tot
eenheid te geraken over de toekomstige verhouding van den frieschen erfstadhouder tot
den Raad van State. Ook door de groote vergadering was in 1G51 den Stadhouders
der verschillende gewesten — overeenkomstig hel vroegere gebruik — zitting en stem
in dien Raad toegekend, en hoewel van die laatste eerst met zijn twintigste jaar, en
dus in 1707, spraak zou kunnen zijn, begrepen een paar stadhouderschuwe provin-
ciën, als Holland en Utrecht, reeds thans tegen zulk een toekomstigen ramp de noodige
voorzorg te moeten nemen. Daar nu de twaalf leden van den Raad ~ drie voor Hol-
land, twee voor Zeeland, Friesland, en Stad-en-Landen , en een voor Gelderland, Utrecht,
en Overijsel — hoofdsgewijs hun stem uitbrachten, deden beide eerslgemelde pro-
vinciën opmerken, dat beide Noordergewesten dan 6 in plaats van 4 stemmen zouden
erlangen, en elk hunner zooveel als Holland zelf zou hebben in te brengen, een stem
meer hebben dan Zeeland, en twee dan de drie overige provinciën. Zulk een wan-
verhouding wenschten ze echter nog bij tijds te voorkomen, en den toekomstigen
Stadhouder van Friesland en Stad-en-Landen daarom van dat stemrecht te versteken. In
Utrecht was dienovereenkomstig, den Augustus 1705, het besluit genomen,
om ter Algemeene Statenzitting te verklaren, dat men niet verplicht was te dulden,
noch mocht toestaan, zonder eenparig goedvinden der Staten, iemand, als Stadhouder
van Friesland of eene andere provincie, in den Raad van State toe te laten. Op voorstel
van Leiden nam daarop Holland, een dag of wat later, een soortgelijk besluit, bepa-
lende, dat, indien de meeste provinciën stadhouderloos waren, ook de Stadhouders
der weinige, die niet in dat geval verkeerden, buiten den Raad van State moesten
blijven. De Staten van Friesland, voor hun Stadhouder in de bres springende, kwamen
daar zeer tegen op, en zochten beide Statenbesluiten als blijk van een aangematigd
oppergezag over de zuster-provinciën te brandmerken, zich daarbij tevens op de bepa-
lingen van 1588 en 1651 beroepende. De eerste, meenden echter hun tegenstanders,
waren door de laatste te niet gedaan, en in dezen niet met eenstemmige goedkeuring
aller provinciën vastgesteld, daar Friesland en Stad-en-Landen er alleen op't welbeha-
gen van hun lastgevers in bewilligd hadden, en Gelderland had verklaard , er niet omtrent
gelast te wezen; terwijl er buitendien ook van vfegen de Raadsleden zelf zwarigheid
tegen 't afleggen van den eed op die bepalingen gemaakt was. Friesland wierp daar-
tegen evenwel weder in, dat de provinciën, in 't jaar 1671, eenparig hadden bepaald ,
den eed op die bepalingen te laten doen, gelijk dan ook na dien tijd steeds had plaats
ive deel, 2e ,iuk, ^^^
834 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
gegrepen. Die bepalingen zei het daarom mei eenstemmig goedvinden aller bondgc-
nooten goedgekeurd te achten, en allen gewesten dus het onbetwistbaar recht toege-
kend, om hunne Stadhouders in den Staatsraad te brengen. Dat kon, meende echter
partij, nooit zoo bedoeld zijn, als de meeste provinciën volstrekt geen Stadhouder
hadden. Doch Friesland verwierp zulk een met de letter der bepalingen volkomen in
weêrspraak blijkende toelichting, terwijl men daarbij nog ten overvloede deed opmer-
ken, dat reeds in 1651 — toen, even als thans, vijf van de zeven provinciën stadhou-
derloos waren — Hun Hoog Mögenden zich ongezind hadden verklaard, het recht der
Stadhouders, voor zoo ver het op de bepalingen voor den Raad van State gegrond was,
ook in 't minst maar te verkorten. Kwamen de stadhouderlooze gewesten, door deze
omstandigheid zelve, een recht te missen, dat zij anders bezaten, dan hadden ze dat
alleen zich zelf, in hun stadhouderloos bestaan, te wijten, doch mochten de overige,
zulk een Stadhouder rijke gewesten daarom niet in hun rechten gekrenkt worden.
Friesland was verder ook van meening, dat er geenerlei reden bestond, om te vreezen,
dat het met Staden-Landen, door beider Stadhouder, eenige overmacht over de andere
provinciën erlangen zou, door dien Stadhouder in den Staatsraad te zien plaats nemen,
omdat al de raadsleden toch zweren moesten, alleen het gemeenschappelijk belang der
Vereenigde Gewesten, met ter zij stelling van hun bijzonder belang, te behartigen.
Al de aangevoerde gronden vermochten echter beide stadhouderschuwe Gewesten niet
in hun meening te doen wankelen, en dat te minder, als zij daarenboven in Sep-
tember, op voorgang van Goes, in Zeeland een bondgenoote gewonnen hadden; zoodat
er dan ook eerst twee jaar later een einde aan 't geschil kwam.
Bijna gelijktijdig met de terugkomst van Buys, in Maart 1706, had ook de tot
dusver onwillekeurig steeds vertraagde inscheping van den gevangen Markgraaf van
Allègre naar Engeland plaats, waar hij - naar Heinsius en Marlborough het volkomen
eens'' waren ^ — tot minder aanstoot en achterdocht aanleiding geven zou. Behalve
't geen door Buys omtrent de bondgenootschappelijke krijgsplannen , en daarmeê samen-
hangende overleggingen van troepen-bewegingen bekostiging, overeengekomen was,
had hij ook over 't verwekken van een nieuwen opstand in de Gevennes met de
engelsche regeering beraadslaagd, naar aanleiding van 't geen daaromtrent door den
in 1704 naar Holland uitgeweken Jean Cavalier zelf was voorgeslagen. Een bataljon
uitgewekenen zou onder zijn bevel opgericht en naar Catalonië ingescheept wor en,
en de Staten daartoe een derde der kosten dragen, zoo Koningin Anna in beide andere
derden voorzien woÜ; terwijl den engelschen gezant te Genève, Arseiller, honderd-
duizend rijksdaalders zouden overgemaakt worden, zoodra de opstand was aangevangen.
^ Zie hunne brieven uit dit voorjaar, in hun Oorrespondance diplomatique ei milUaire, puUiée paf
G. W. Vreede, Amaterdam, 1850, p. 7, sa.
.DES VADERLANDS. 1839
Intusschen kwam van een en ander voorloopig niets, en bleef Cavalier, naar Engeland
overgesloken, daar met eenige uitgeweken dweepzieke geestverwanten onder 't volk
een soort van zienersrol spelen.
Had Marlborougb zijn zin kunnen krijgen, verder nog dan naar den Donauwaren
dit jaar de troepen der bondgenooten gerukt en, de Alpen over, den jammerlijk in
de engte gedreven Hertog van Savove te hulp getrokken. Dat had hij zich stellig
voorgenomen , doch stond met zijn , den Hertog door zijn gezant Maffei kenbaar gemaakt,
en hoogst welkom gevoelen nagenoeg alleen. Daarop kwam een nieuwe veldtocht
aan de Moezel ter sprake, doch stuitte op den onwil en weêrzin van den duitschen
opperbevelhebber, Markgraaf Lodewijk. Deze had zelfs in February geweigerd, op
's Keizers opontbod naar Weenen te komen, om er de zaak te bespreken, en werd
ook te vergeefs door den zeeuwschen Gedeputeerde te velde, Adriaan van Borsele,
Heer van Geldermalsen, als gemachtigde der Staten, daartoe bezocht. Met moeite liet
hij zich eindelijk tot indiening van een vijftal krijgsontwerpen bewegen, onder welke
hij aan dat van een gemeenschappelijke onderneming op Straatsburg de voorkeur zei
te geven, mits hij ook naast Marlborough — opperbevelhebber bleef. Liever schreef
hij droog brood te willen eten, dan onder vreemde veldoversten eer en naam te ver-
liezen. Frankrijks kloekberaden en doortastende Veldmaarschalk Villars maakte door
zijn vaardige legerbewegingen spoedig zelf een einde aan alle onzekerheid, door, in
vereeniging met den Maarschalk Marsin, in den Meinacht naar den Bovenrijn op te
rukken , en den Markgraaf met zijn zwakke heermacht ijlings tot wijken te noopen,
wilde hij niet geheel te gronde gericht worden. «Ik mag nog van geluk spreken» , meldde
hij den Keizer, «dat ik mij met mijn schamel overschot aan het gedrang heb
kunnen ontrukken; want had ons de vijand — als hij licht gekund had — in den
Rijn geworpen, zou Uwer keizerlijke Majesteit zeker de mare van mijn neerlaag te ge-
lijk met die des verderfs van 't gansche Duitschland toegekomen zijn» In stee zelfs
van nu onder de wallen van Landau post te vatten, gaf hij bevel tot een algemeenen
aftocht, en hadden 's Keizers troepen zoo den 6™ Mei geheel den linker Rijnoever
geruimd. Marsin trok toen noordwaarts naar Metz, om van daar alles tot den afmarsch
naar de Spaansche Nederlanden voor te bereiden, terwijl Vülars aan den Bovenrijn
den verderen loop van zaken bleef afwachten. Van een veldtocht in de Moezelstreken
kon nu voor de bondgenooten geen sprake meer zijn, en een laatste onderhoud in
dien zin, op 9 Mei in Den Haag gehouden, moest dus onvermijdelijk tot het besluit
leiden, nogmaals de Franschen in Zuid-Nederland te gaan aantasten. Daar stonden zij ,
onder Villeroy en den Keurvorst, in gedekte stelling achter Leuven de troepen te ver-
beiden, die hun nog van de Moezel zouden worden toegevoerd. Tusschen Borg-Loon
Zie zijne woorden bö Von Noorden, t. pl. S. 306.
-ocr page 839-536 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
en Tongeren werden, den 19- Mei, de bondgenootschappelijke troepen vereenigd, en
waren Marlborough en Ouwerkerk daar over Maastricht tot hen gekomen. Vüleroy,
in den waan, dat zij een vroeger ontworpen aanval op Namen zouden beproeven,
had, om dien te voorkomen, de onvoorzichtigheid zijne sterke stelling achter de Dyle
te verlaten, en over Tienen voorwaarts te rukken, tot waar, tusschen de Mehaigne en
de groote en kleine Geete, het terrein achter en om Ramilies hem een tijdelijke leger-
plaats bood. Daar trof hem op Pinxterzondag, 23 Mei 1706, Marlborough aan, nadat
hij, van zijn oprukken vergewist, zelf ook zijn verzamelplaats verlaten had, en hem
vol blijde hoop op een goeden uitslag te gemoet getrokken was. 's Morgens elf uur
ongeveer werd men de vijandeiyke troepen het eerst gewaar, en ruim vier uur later
nadat men zich behoorlijk in slagorde geschaard had, ving de strijd met een hevigen
aanval in 't front en op de flank van den vijand aan. Beide legers waren nagenoeg
even talrijk, omstreeks 60,000 man, nadat de deensche hulptroepen, die op last van
hun Koning eerst geweiger.l hadden, mee op märsch te gaan vóór de achterstallige
gelden door de Staten betaald waren, nog den vorigen dag, onder waarborg van
Marlborough en de Gedeputeerden te velde voor de voldoening, waren opgerukt, en
zich juist bij tijds bij de andere kwamen aansluiten. Een der wakkerste Gedeputeerden,
de friesche edelman Sicco van Goslinga, die 't gevecht bijwoonde, heeft het ons in
alle omstandigheden levendig en oordeelkundig beschreven. Hun geweren op korten
afstand afgeschoten hebbende, trokken de vier aanvallende bataljons, onder Colonel
Wertmüller, met de bajonet op 't geweer, tot aan den middel door 't water, en
dreven den wijkenden vijand voor zich uit. Aan den linkervleugel had die vijand zich
in een groote hoeve versterkt, en bestookte van daaruit de nederlandsche ruiterij, die,
zich met de juist aangekomen Denen vereenigend, een forschen aanval ondernam.
Vijf of zes escadrons der aanvallers werden daarbij eerst door den vijand overhoop ge-
worpen, die, door hun rgen heen brekende, hen in den rug meende te pakken, doch
door een tgdig rechts-om-keert der tegenpartij in zijn opzet gestuit, en voor een goed
deel in de pan gehakt werd. Een oogenblik had Marlborough daarbij gevaar geloopen,
zelf gevangen te raken: in 't krijgsgewoel toch vond hij zich plotseling tusschen eenige
vijandelijke ruiters, die hem herkenden, en viel, bij 't springen over een holte, om
hen te ontkomen, van zijn paard, doch kwam met behulp van zijn adjudant. Kap".
Molesworth, die hem 't zijne gaf, weêr op de been. In een half uur werd vervolgens
al het vijandeiyke paardevolk averhoop geworpen, terwijl zijn oiBcieren zich te ver-
geefs moeite gaven, het weêr bijeen te brengen. Slechts op verren afstand slaagde
er de beleidvolle beyersche Keurvorst in, het nog weêr saam te scharen, en daar-
door den geregelden aftocht van 't anders geheel afgesneden voetvolk te bevorderen.
Het nederlandsche bestormde inmiddels de hoeve en het daar achter bggende dorp,
wist de eerste tot tweemaal toe te vermeesteren , maar werd er telkens weêr uügedreven,
.DES VADERLANDS. 837
lot het voor de derde maal, door een regiment garden bijgestaan, voor goed zegevierde.
Aan de andere zij stond de Generaal Sparre de Denen onder Schultz wakker ter zij ,
en hieuw zoo krachtig op den vyand in, dat deze terug week en de daar bezette
stelling prijs gaf. De in het dorp bestookte troepen, nu van voren aangetast, en door
de ruiterij aan den linkervleugel bedreigd, maakten zich evenzeer uit de voeten, hun
geschut in den steek latende. Wellicht had men ze toen voor een goed deel kunnen
neêrsabelen, doch de ruiterij, hoewel tot den aanval gemaand , scheen daar geen neiging
toe te hebben, en bepaalde zich tot een geregelde vervolging van den vijand, wiens
aftocht nu zoo goed doenlijk plaats had door het tydig bezetten van kleine boschjens en
holle wegen, uit welke dan het hem nazettend paardevolk met geweervuur bestookt
werd. Een gedeelte van zijn troepen ontkwam naar Namen, een ander door en met
den Keurvorst over Geldenaken, waar het echter een kleine dertig stukken geschut
en zijn bagagië moest achterlaten. Marlborough, bij wien zich Goslinga bevond, woÜ
eerst nog tot Menderen doorgaan, doch moest dat, om den donker, tot 's anderen
daags vroeg uitstellen. Toen betrok men er op den middag het kamp, en kreeg er een
uur of wat later bericht, dat de Franschen Leuven geruimd hadden. Hun leger ging
daarop eerst over de Schelde te Gaveren stelling nemen; terwijl dat der bondgenooten,
Leuven en Brussel doortrekkende, evenzeer naar Gaveren rukte, maar dit nu reeds
door de Franschen verlaten, en hen achter de Lijs geweken vond. Op aandrang van Ge-
deputeerden zendt nu Marlborough een legerafdecling om Oudenaarden in te nemen,
die daar weldra meê gereed is. Daarna worden ook Antwerpen, Gent, en Brugge door
de Franschen ontruimd, en door de bondgenooten bezet. Tijdens zijn troepen in de
eerste helft van Juny het kamp te Aerselen betrokken, deed Marlborough een korten
uitstap naar Den Haag ', om den verderen loop der zaken te overleggen, en werden
daarna de legerbewegingen onverwijld weer voortgezet. Het sterke Meenen viel den
ll·^" Augustus, nadat er een kleine drie weken vroeger de loopgraven voor geopend
waren, en de wallen van den 29™ af beschoten. Dendermonde volgde den öo»» Sep-
tember, gelijk Oostende reeds den 6®« July was voorafgegaan, na een beleg van
haast even weinig dagen als 't vóór nu ruim een eeuw jaren gekost had. Het laatst
kwam Ath in Henegouwen, dat, door den Veldmaarschalk Ouwerkerk belegerd, den
October veroverd werd. Gaarne had zich Marlborough, voor wien en wiens broe-
der, den Generaal Churchill, de veldtocht menig geldelijk voordeel, meer tot ver-
rijking van hun beurs, dan tot eer van hun inborst, had aangebracht, nu, op
aandrang van den Keizer, de Landvoogdij der Spaansche Nederlanden zien opdragen;
' Goslinga (Memoires, p. 5), en op zün voorgang, Knoop, maken hem ten onrechte een verwUt
van die 14-daagsche werkeloosheid zü^er troepen; hU was er door gebrek aan geschut toe gedwon-
gen; zie zün schrijven aan Godolphin bü Coxe, t. pl. p. 431, en aan HeinsiuB, Corre^. p. 32.
838 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
doch de Staten, door den Tresorier Hop voorgelicht, wilden daar niet van hooren, en
waagden er liever zijne goede gunst aan, gelijk er later dan ook genoeg van zijn wrevel
over bleek Κ Hij zijnerzijds had, met het oog op zijn eigen landvoogdeliik streven,
de welgemeende voorslagen van den beyerschen Keurvorst aan de bondgenooten ge-
dwarsboomd, om hun de door hem bezette spaansch-nederlandsche vestingen — Namen,
Charleroi, Bergen, en Luxemburg — af te staan, mits hem zijn duitsche Stalen terug-
gegeven werden, en hij in afwachting daarvan in Spaansch-Nederland bleef gebied
voeren Zijn verlangen werd niet voldaan; nadat reeds den 28®° Marsin door de
Staten van Brabant de Aartshertog Karei, in zyn koninklijk spaansche waardigheid,
als Landsheer erkend was, werd het voorloopig beheer van 't veroverde land aan een
Raad van State opgedragen, terwijl de ingenomen vestingen allen door nederlandsche
troepen bezet bleven.
In Frankrijk had Villeroy's geduchte neêrlaag, door 't verlies van zooveel steden en
een zoo uitgebreid landgebied, al aanstonds den verpletterendsten indruk gemaakt. «Men
heeft hier waarlijk wel troost van nooden», schreef de Hertogin van Orleans uit Ver-
sailles naar Duitschland «want ongelukkiger tyden dan deze heb ik niet beleefd
in de 35 jaar, die ik nu in Frankrijk ben. Er gaat geen dag voorbij, dat men niet
een nieuwe jobsmaar krijgt; doch wijl gij er waarschijnlijk alles reeds van weet, zal ik
er maar niet meer van zeggen. De Maarschalk Villars heeft romaneske manieren, dat
valt niet te loochenen; maar hij weet beter te vechten dan Villeroy». Deze werd dan
ook, na weinig weken, door den Koning van zijn bevelhebberschap ontlast, en de
doortastende Vendóme in z^ne plaats uit Italië naar Vlaanderen geroepen, waar hij
echter weinig kon uitrichten; terwijl zijn vertrek uit Savoye daarentegen Prins Eugenias
en den Hertog van een gevaarlijken tegenstander bevrijdde, en z^ er dan ook de meeste
vrucht van wisten te trekken.
Omstreeks half April uit Weenen naar Italië teruggekeerd, trof Eugenius, van
Roveredo komende, zijne achtergebleven troepen, onder bevel van den Graaf van Re-
ventlow, juist geheel door den vijand verstrooid aan, doch wist ze, op zijn gezicht
gerustgesteld, en door zijn tegenwoordigheid gesterkt, den volgenden dag weêr bijeen
te krijgen. Hij ging er zich toen, in afwachting der hem uit Duitschland toegezegde
versterking, in den omtrek meé legeren, uitziende naar een gelegenheid, om de door
' Over de daaromtrent gevoerde onderhandelingen en Marlboroughs eigen dubbelzinnige houding
en spel, tegenover den Keizer en de Staten, zie de boven aangehaalde Correspontee, p. 70, s., en de
opmerkingen in de hdroducfion, p. XXI, s. Den door Hop ontworpen, door Heinsius herzienen , en
door Marlborongh goedgekenrden brief der Staten aan Keizer Jozef, over de zaak, zie ald. p. 73 ss.
Het tegenover gestelde gevoelen van Goslinga, zie in zyn Mémoires, p. 7.
" Zie daaromtrent Goslinga, t. pl. p. 8 S8.
' In hare Briefe, bö Ranke t. pl. S. 404.
BES VADERLANDS. 839
Vendóme bezette Etsch ergens over Ie trekken. Terwijl deze hem in Lombardije in
't oog bield, en er — doch te vergeefs — uit zocht te verdrijven, rustte Lafeuillade
zich toe, om in Piémont Turijn te gaan belegeren, dat het juist Eugenius hoofddoel
was, zoo immer mogelijk te gaan ontzetten. Reeds den 11™ Mei verschenen de fransche
troepen, ten getale van 40,000 man, voor de zoo ernstig bedreigde stad, en 14 dagen
later werden de loopgraven geopend. Toch zou het nog ruim een maand moeten duren
eer de groote Prins zich op marsch zou kunnen begeven, en, door een onverwachte
wending den franschen veldheer verschalkend, den weg naar 's Hertogs hoofdstad,
door den keizerlijken veldtuigmeester, Graaf Daun, bezet, inslaan. Terwijl Vendóme
hem aan de boven-Etsch verwachtte, en daar ζηη meeste versterkingen en legermacht
aangebracht had, richtte hij zich meer benedenwaarts, waar hij den Overste Battée
den 4®" July Roltanuova bezetten liet, en zelf Masi nam. Een vaardig over de Etsch
gelegde schipbrug bracht hem nu weldra naar den anderen oever, dien zijn hoofd-
macht reeds den 14®" overschreden had, om zich thans gelijkerwijs over de Po te reppen.
Langs Ferrara daarop naar de Passaro gerukt, stond hij den 24®° met 25,000 man
te Finale. Zijn verraste en teleurgestelde fransche tegenstander was inmiddels juist
naar Spaansch-Nederland ontboden, en als veldheer door den geestvollen maar losban-
digen jongen Hertog van Orleans vervangen. Wel had Vendóme nog vóór zijn vertrek
aan den franschen minister van oorlog Chamillard geschreven, dat het Eugenius onmo-
gelijk zou zijn Turijn bij te springen, en deed nu de Hertog van Orleans zijn best,
hem, die beide hoofdrivieren reeds over was, op zyn verderen weg nog tegen te hou-
den; doch vruchteloos. Zijn voornemen hem in den bergpas bij Stradella te stuiten,
moest de fransche veldheer opgeven, omdat hij er de noodige manschap niet voor
missen kon ; en toen Eugenius dus, het gebied van den tegenstribbelenden Hertog van
Parma door, zoover gekomen was, vond hij er de schansen door den vijand zelf ver-
woest, en kon ongehinderd voorttrekken. «Frisch auf und nach Turin!» zongen zijn
soldaten lustig:
Die Trommel und Pfeifen florieren, Soldaten die rucken ins Feld-,
Eugenius thut commandieren. Der edle Siegesheld.
Frisch auf, tind nach Turin! Dahin steht unsrer Sinn;
Dahin, dahin, dahin steht unserer Sinn.
Franzosen wollen's probieren, Gewinnen die feste Stadt,
So wollen wir secundieren, Dass sie kein Schaden nit hat.
En niet lang hield het nu meer aan, of het kon er voor de wallen der benarde
vesting zelf reeds heeten:
' Zie Arneths Prinz Bugen, I, Aanm. 17 (8. 481).
-ocr page 843-840 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Vivat! Eugenius ist kommen, Er sprenget ganz muthig heran;
Her, her! frisch d'Fahnen geschwungen, Kameraden, greift herzhaft an! *
Den 29- Augustus was hlj reeds bij Isola over den Tanaro getrokken, zond zijn
legertrein en alle zieken naar Alba, en snelde zelf nog dien eigen dag, zijn leger
vooruit, naar Victor Amadeus, door wien hij met de blijraaar ontvangen werd, dat
Daun en de zijnen juist den derden storm der Franschen op het kasteel met goed
gevolg hadden afgeslagen. Een vierden, daarop onmiddeiijk weêr door den Hertog en
Villars bevolen, ging het niet beter, en deze daarbij met een aanmerkelijk verlies der
aanvallers gepaard. Hun nieuwe veldheer zou nu gewenscht hebben, het duitsch-itali-
aansche ontzettingsleger, onder Eugenius en Victor Amadeus, in 't open veld te gaan
aantasten; doch Marsin, die met hem de fransche troepen gebood, en die door een
voorgevoel gepijnigd werd, dat dit beleg hem 't leven zou kosten, verklaarde zich er
tegen; de meerderheid der generaals viel hem bij, en de in 't veldheersbedrijf nog
onervaren Orleans waagde het-naar zijn eerlijke betuiging aan den Koning — nu niet,
-W Ht,..^;!-
zijn zienswijs tegenover de hunne door te drijven. Hij hield zich dus binnen zyn ver-
schansingen, en liet het aan den Prins en Hertog over, hem daar te komen aanvallen.
Van de hoogten der Superba hadden beiden hel vijandelijke leger reeds gageslagen,
om het doeUreffendste punt voor hun aanval te kiezen, en Victor Amadeus toen
plechtig beloofd, de kleine kapel, die zich daar bevond, tot een weidsche kerk om
te bouwen, viel hem de zege ten deel; gelijk er dan thans ook de fraaye Grafkerk der
savooische Hertogen voor ieders oog prijkt. Van den derden September af vingen hij
en Eugenius aan, alles voor den aanstaanden aanval voor te bereiden; den 4-gingen
beiden, uit hun leger opgebroken, tusschen Carignano en Moncaheri de Po over, en
maakten den vijfden al aanstonds een rijken voorraad buit, voor't fransche leger
bestemd. Den volgenden dag werd de Dora bij Alpignano overgetrokken, daar men
't plan gevormd had, den vijand tusschen haar en de Stura, waar zijn verschansing
het zwakst scheen, aan te tasten. Nauw brak daarop de ochtend van 7 Sept. aan,
of aan dat plan gevolg gevende, rukte de voor't grootste deel uit keizerlijke en
verdere duitsche troepen bestaande heermacht - een goede 30,000 man - op. Haar
gewaar wordende, haastten zich Orleans en Marsin hunnerzijds het bedreigde punt
zooveel doenlijk te versterken. Maarschalk en Hertog hielden zich daarbij in 't midden
hunner heermacht, de Graaf van Estaing aan den rechter vleugel, die zich tot de
Stura de Lt.-generaal St. Fremont aan den linker, die zich tot de Dora uitstrekte.
Aan de duitsch-italiaansche zij vonden zich aan den linker vleugel, onder Alexander
van Wurtemberg, de uitgelezen scharen grenadiers, waaraan zich de Pruisen omler
den onverschrokken Prins Leopold van Anhalt-Dessau sloten; in 't midden, onder den
san. neue. Lied .on Prin. ISu.ens Sie^, so ef oor Torin effoohten .UisL Volkdieder, B.W-
-ocr page 844-.DES VADERLANDS. 841
Veldmaarschalk Rehbinder stonden de keizerlijke voetknechlen en eene afdeeling van
die der Palts; aan den rechter vleugel, onder den Prins van Saksen-Golha, de tweede
afdeeling en de Saksen, De ruiterij werd door de generaals Rriechbaum, Visconti, en
Prins Filips van Hessen-Darmstadt aangevoerd. Prins Eugenias en Victor Amadeus
behielden zich, her en der rijdende, de algeraeene leiding voor. Grenadiers en
Pruisen stelden zich 't eerst in beweging; door den dichten kogelregen der Franschen
begroet, deinsden zij een oogenblik terug. Terstond schoot nu echter de Prins zelf toe, en
voerde de rest der troepen van die zij tot hun ondersteuning aan, weldra door 't midden
en den rechter vleugel gevolgd. Aan weerszij werd met gelijke verwoedheid gestreden,
en bleef de zege lang onbeslist. Daar schrijdt Eugenius zelf voorwaarts, stelt zich naast
den «bullenbijter» van Dessau — gelijk hij hem plag te noemen — aan 't hoofd der
Pruisen, en dringt onder 't geweldigste vuur van den vijand op de verschansing in,
de gracht over, den wal op, zonder om al de dooden, die om hem vallen, te geven:
Es donnern der Franzen ihr Stücken Wie Kieselsturmwetter daher,
Indeme wir thun vorrücken Steht mancher auf nit mehr.
Ook hij zelf tuimelt eensklaps ter aarde:
Ach, grosser Gott im Himmel, Eugenius stürzet zur Erd!
doch ras ziel men hem zich weêr oprichten; alleen zijn paard is onder hem doodgeschoten ,
en hij, met hand en hoed wenkend, weêr op de been:
Da sprung er selber wohl wieder Auf die Fuss und schwung den Hut:
"Frisch her, Ihr tapfere Brüder, Das kostet dem Feind sein Blutl"
Da seind wir vorgestürmet Als wie die Teufel wild drauf,
Kont uns kein Trusz nit mehr hindern In unserem wüthigen Lauf
Men was de verschansing op dit punt binnen, en nu weldra ook onder den Prins
van Wurtemberg op een ander. Had echter Eugenius niet gewaakt, men had, door
den vijand te onbesuisd na te zetten, gevaar geloopen, hem de verschansing achter
zich op nieuw te zien bezeilen; nu gaf hij den Overste Heindl nog bij tijds last,
haar met zyn keizerlijk voetvolk te bezetten, en er zich met kracht te handhaven.
In 't midden streden, onder 't oog hunner aanvoerders, de Hertogen van Savoyen
en Orleans, de weêrzijdsche troepen inmiddels nog voort. Driemaal werden de Duitschers
teruggeworpen, om zich ook driemaal weêr te herstellen, lot eindelijk ook zij zich
in de verschansing vonden, nadat Marsin doodelijk, Orleans op twee plaatsen — in
zijn heup en linkerarm — door musketschoten gewond was, en 'i slagveld verlaten
' Eist Volkslieder, t. pL S. Ui.
ΙΥβ deel, ge »tuk, 106
-ocr page 845-842 algemeeIVe geschiedenis
moest. De Prins van Gotha had den langdurigsten strijd; doch door Rriechbaum's ruiterij
bijgestaan, weet ook hij eindelijk de uitgevallen Franschen terug te dringen, en de
verschansing aan dien kant te bemachtigen, in spijt van 't hevigste vuur, uit het slot
van Lucento op hem geopend. Zoo was de zege voleind. Wel zocht zich de vijand,
aan den rechter vleugel verzameld, nog een laatsten kans op een anderen uitslag te
verschaffen; doch met versehe voetknechten ten strijde gerukt, wist Eugenius hem
weldra ook dien te ontnemen, en na een kort maar hevig gevecht geheel uiteen te
jagen en te verstrooyen. Alles teeg in wanorde op de vlucht, deels ter linker, deels
naar de bruggen over de Dora ter rechter zij; voor 't grootste deel Po-waarts, om zich
achter de daar gelegen verschansing te bergen; bij de brug over die rivier stuitte men
echter op de onder Dauns aanvoering uitgerukte bezetting van Turijn, en moest een
aantal gevangenen in zijne handen laten. Van beide andere gevluchte benden werd
de eerste door den Hertog van Savoyen, met zijn ruiterij en geschut, bij 't oude park
onderschept en uiteengedreven; de andere zocht zich aan de overzij en van den hoogen
oever der Dora, in de flank door 't geschut van Lucerno beschermd, een korte poos
tegen haar vervolgens te weer te stellen, doch moest alras allen weêrstand opgeven;
terwijl de bezetting van dat slot haar over de Dora volgde, na 't eerst zelf in brand
gestoken te hebben. Gedurende den ganschen strijd was La Feuillade van uit de loop-
graven de wallen der belegerde stad blijven beschieten , doch gaf nu, alles verloren ziende,
bevel tot den aftocht, die echter slechts in de grootste verwarring volbracht werd.
Bij een door den gekwetsten Hertog van Orleans gehouden krijgsraad, werd toen, tot
overmaat van ramp, het besluit genomen, den weg naar Pignerol in te slaan, daar
men — door verkeerde berichten misleid - dien naar Alessandria en Milaan niet
veilig waande, en werd zoo het gansche milaneesche gebied den vijand prijsgegeven.
Eugenius maakte er een dankbaar gebruik van. Den 14- September van Turijn op-
gerukt, hield hij twaalf dagen later zijn plechtstatigen intocht in Milaan, waarvan
hem eenige der aanzienlijkste burgers, den vorigen dag, in zijn legerplaats te Corvito
de sleutels waren komen aanbieden
In Frankrijk was de ontsteltenis en verslagenheid, de verbolgenheid en toorn over
al 't gebeurde groot. De Hertogin van Orleans verwenschte de veldoversten, die den
raad van haar zoon, zelf den Prins en Hertog aan te tasten — als ware dan een
andere uitkomst verzekerdI - weerstreefd hadden, en zag in Marsins dood slechts
een gerechte straf voor zijne weigering ^ La Feuillade werd te Parijs door de straat-
jeugd in schimprijmen bespot: «Voor Turijn ligt Marsyn, en de Maarschalkstaf van
FeuiUadijn», hoorde men er haar overal zingen. De Koning liet hem bij zijn komst
η
» Zie by Arneth, JPrins Eugenius, t. pl. S. 380 f., en verg. Von Noorden, t. pl. S. 370 ff.
' Briefe, bü Ranke, t. pl. S. 405.
.DES VADERLANDS. 843
aan 'l Hof in de deur staan, en draaide hem den rug toe. Slechts Orleans vond, door
zijn versmaden raad, zijn wakkere houding — «hij had zich zoolang geweerd als hg
kon» schreef zijn moeder — en beide wonden, genade in de oogen van'volk en hof.
De teleurstelling was des te grooter, als ook in Spanje alles tegenliep, en hei nog
meer en duurzamer vooral gedaan zou hebben, als niet verschil van inzicht en karak-
ter tusschen de hoofdpersonen en veldoversten een minder gelukkige uitkomst hadden
voorbereid. De poging, door Koning Filips in April in 't werk gesteld, om, van den
zeekant door een fransche vloot onder Toulouse ondersteund, Barcelona te herwinnen,
was mislukt door de tydige nadering van een engelsch-nederlandsch smaldeel, onder
de Vice-admiralen Leake, Byng, en Van \'Vassenaer, dat Toulouse den aftocht deed
blazen, en Filips het beleg opbreken. Aan Karei III en Lord Peterborough was het
nu, van Valencia uil den weg naar de hoofdstad van 't Ryk zelve in te slaan, uit
welke Koning en Koningin, met hun hof, door de engelsch-portugeesche heermacht
onder Das Minas en Lord Galway van de westzij bedreigd, naar Burgos ontweken,
Noodeloos oponthoud, door onderlinge verdeeldheid van beide eerstgemelden, uit hun
uiteenloopenden aard — de vertoonzicke roemzucht van den engelschen Lord, en den
leenheerlyken hoogmoed van den tot Spaansch Koning verheven oostenrykschen Aarts-
Hertog — geboren,, belette alle vaardig overleg en eenstemmige samenwerking. In
't laatst van Mei te scheep naar Valencia gekomen, trok Peterborough met zijn troe-
pen van daar naar de Castiliaansche grensstad Requena, die hij weldra vermeesterde,
doch waar hy nu tc vergeefs poogde ook Karei rechtstreeks heen te laten trekken,
om dan gezamenlijk Madrid te gaan binnen rukken. Karei, van een geheel anderen
inborst dan Koning Willem van Engeland, en juist op dergelijke paapsche kronings-
ceremoniën gesteld, als genen zooveel verveling en walging baarden, vond zich door
schaarste van geldmiddelen niet in staat, een vertooning in zijn koninklijke hofstad
te maken, naar zijne meening zulk een verheven rang waardig. Hij bleef daardoor
aarselen en dralen, en sloeg eindelyk, toen 't er toch toe komen moest, in plaats
van den voor de hand liggenden rechten, den omweg over 't hem toevallende Tarra-
gona en Saragossa in. Onderwyl waren van de portugeesche grenzen Das Minas en
Galway, aan de spits van hun vereenigde troepen, naar de Manzanares getogen, en
hadden, den 29®" Juny,hetvan hof, adel, en staatsbeampten verlaten Madrid bemach-
tigd. Vier dagen later riepen zij er, zonder eenigen volksbijval trouwens, en voor
gesloten deuren en vensters. Karei tot Koning van Spanje uit, en verbeidden hem
nu een week lang in zijne spaansche hofstad, tot zij, langer wachten moede, den
12®'^ July naar Guadalajara oprukten, om daar hun leger op te slaan, en zich in be-
hoorlijken staat van tegenweer legen Filips bekwamen en wakkeren veldheer, Berwick,
te stellen. Karei, den 11®" July te Saragossa gekomen, had er niet minder dan 9
dagen vertoefd, om toen verder te rukken, en zich met den inmiddels van Requena
844 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
opgetrokken Peterborough te vereenigen. Den 6- Augustus troffen beiden met de
bondgenootschappelijke heermacht te Guadalajara samen. Juist twee dagen vroeger
had de madrileensche bevolking de zwakke bezetting, er door Das M.nas gelaten,
verslagen, en tegen alle Oostenrljkschgezinde ingezetenen moorddadig gewoed. Met die
bondgenootschappelijke legermacht zelve vonden Karei en Peterborough het allertreu-
rigst gesteld. Midden in 't vijandelijk land lag zij, uiterst onvoldoende verschanst,
zonder voorraad en in ongenoegzamen getale. Een veldslag alleen had haar welhcht
kunnen redden, doch daartoe bestond geene gelegenheid. Das Minas sloeg voor, den terug-
tocht naar Portugal aan te nemen; anderen naar Valencia. Lord Peterborough, van
een verkregen verlof gebruik makend, spoedde zich weg. Zijn troepen volgden Das
Minas voorstel, en beproefden zich met hem naar Portugal door te slaan. Aan den
rechteroever van den Taag versperde hun Berwick echter den weg; in Zuid-Castilië
de gewapende boeren van La Mancha. Nog drie weken moesten zy het zoo, Taag en
Taguna aan weêrszijden, tusschen Guadalajara en Aranjuez, in een onbewoonde, door
de zon verbrande streek, hongerig, en door koortsen afgemat, en daarbij nog door
Berwick en 't landvolk bestookt, nog harden, tot zy, na een paar duizend man aan
ziekte en ongeval verloren te hebben, den 8- September, alle verdere kans opgevend,
toch den weg naar Valencia insloegen, en daar, een kleine drie weken later, met
nauw 10,000 afgematte en uitgemergelde manschappen aankwamen
Na dat zelfde Valencia in Juny verlaten te hebben, had de engelsch-nederlandsche
vloot Carthagena voor Koning Karei bemachtigd, en was daarop met behulp van
een dertien honderd man landtroepen, onder den brigadier Gorges, waarbij zich 800
mariniers onder den Kap^ ter zee Van Ghendt gevoegd hadden, Ahcante gaan be-
legeren, 't welk de wakkere iersche overste Mahony, die er gebood, geweigerd had
over te' geven. Na toen den 8- Augustus echter in de stad voor de overmacht be-
zweken te zijn, wist hij nog bgna een maand lang zich in 't sterke kasteel te hand-
haven, dat men evenzeer te vergeefs van hem had opgeëischt, en nu met vóór
6 September in handen kreeg. Een week later koersde men naar Yvica, dat zich
terstond vrijwillig aan Koning Karei onderwierp, en Majorca, dat zich eerst wat be-
dreigen liet, doch waar de bevolking zich toen evenzeer voor hem verklaarde, en
baar stad in zijne handen stelde I Daarna alle krijgsbedrijf stakende, lichtte men
den 4- October het anker, om Straatwaarts te koersen, en de reis thuiswaarts weer
aan te nemen; alleen een engelsch smaldeel van 17 schepen, onder Byng bleef te
Lissabon achter. WTassenaer keerde met zijn smaldeel in de laatste helft van November
in 't Vaderland terug. Anderhalve maand te voien had niet ver van daar, in de Noordzee,
» Zie b\j Von Noorden, t. pl. S. 415 ff.
' De Jonge, Ned Zeewexen, t. pl. bl. 708,
.DES VADERLANDS. 845
^gTliefUgT^ti^yd^ü^^ klein fransch smaldeel van zeven schepen onder
Forbin, en zes nederlandsche bodems, een vloot van 70 koopvaarders van de Oostzee
en Noorwegen geleidende, plaats gegrepen. Forbin, die er, in spijt van Van derDussens
smaldeel, dat er dezen zomer kruiste, van tijd lot tijd een engelsch of nederlandsch
handelschip had weten buit te maken, aasde ook nu op deze veelbelovende vloot,
en tastte dus met zes zijner schepen de zes nederlandsche aan, het zevende beschik-
baar houdende, waar hulp mocht noodig blijken. Hij zelf gaat, 's morgens 8 uur, met
zijn bodem van 56 stukken op dien van Kap». Adriaan Braak van 44 los, die zijn
hevig vuur een krachtigen weêrgroet biedt; door zijn granaten en klein geweervuur
wordt echter Braak gedwongen de voorplecht te ontruimen, en maken de Franschen
daarvan gebruik om over te springen. Braak zelf valt nu doodelijk gewond met tal der
zijnen, zijn schip wordt overmand, en zijn vlag neergehaald; maar nauwUjks is dit
geschied, of het vaartuig geraakt in brand, en ter nauwernood blijft den opvarenden
en hun gewelddadigen bezoekers lijd, den brandenden boord te verlaten, als de kruit-
kamer door de vlammen wordt aangetast, en alles in de lucht vliegt. Twee andere
schepen hebben onderwijl een tweede nederlandsch, dat van Kap«. De Meyer, de
Eardenbroek met 50 stukken, aangetast. Ook daar wordt de wakker weerstand bie-
dende scheepsvoogd weldia zoo gewond, dat hij 't beslerft; zijn bemanning bUift zich
echter kloek te weer stellen, en teistert een der beide Franschen tot zinkens toe;
door den ander echter voortdurend nog bestookt, moet ook zij eindelijk voor de over-
macht zwichten. Een derde schip, de Kam-pen van den Gommandeur Corlee, is geluk-
kiger: het weet den hem aanvallenden Franschman zoo wel te ontvangen , dat hij zich
haastig weg maakt, en den nederlandschen scheepsvoogd daardoor gelegenheid geeft,
het naar zijn buurman Gouwenaar op den Groningen wenden. Deze, Braak te hulp
willende schieten, werd door Forbin en een ander fransch schip te zamen bestookt,
doch dwingt nu, mei Corlee samen, beide vijanden af te deinzen. Gouwenaars vaar-
tuig blijkt echter zoo lek geschoten, dat het met geen pompen boven te houden is,
en hij zich met zijn bemanning op Corlce's schip moet bergen. Beide overige schepen,
de Edam en Grijpskerke van Thijs de Widt en Ravens, wisten er eveneens in te slagen,
hun aanvallers te doen wijken, doch niet dan ten koste van Η leven des laatsten,
die, door een kogel getroffen, luttel dagen later verscheidt. Alle koopvaarders, zich
naar verschillende kanten wegmakende, blijven intusschen door deze manhafte hou-
ding hunner geleiders voor scha bewaard; terwijl Forbin zijn spijt niet verhelen kan,
geen anderen prijs, dan den ontredderden Eardenbroek, naar zijn roofnest te kunnen
slepen. Minder manhaft helaas! toonden zich, een goede twee maand vroeger, een paar
andere scheepskapiteins - Valckenrijck en Van Rossem - en de luitenant van een
in 't gevecht gevallen derden — Arnold de Jongh - die, als convooyers, van Hamburg
ter hoogte van Vlieland gekomen, daar den 30- July door een drietal fransche kapers
846 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
werden aangevallen, en zich na luttel tegenweer aan hem prijs gaven. De adnciiraliteit
van Amsterdam, zich met hun lafhartig gedrag weinig tevreden toonende, liet hen,
bij hun terugkomst, op Almonde's raad gevangen nemen en gerechtelijk verhooren,
ten gevolge waarvan ze alle drie zwaarder of lichter gestraft, en uit 's Lands dienst
ontslagen werden.
Gelijk de Algemeene Staten na den slag van Ramilies en 't ontzet van Barcelona,
met half Juny, reeds een dankdag hadden uitgeschreven , kondigden zij, bij 't eindigen
van den heugelijken veldtocht dezes jaars, tegen 24 November, een nog vreugderijker
nieuwen aan, «in aandachtige overweging van den toestand, waarin de zaken in
't voorjaar van alle kanten» waren, en «hoe zeer die nu ten goede waren veranderd»,
zoodat «aan deze zijde een groot gedeelte van de Spaansche Nederlanden aan 't juk
der vijanden onttrokken was, vier belegeringen aldaar een voorspoedigen en gewenschten
uitslag hadden, in Spanje mede verscheiden progressen waren gedaan, en nu laatstelijk
Turijn, de hoofdstad van Piém'ont, op een gansch heerlijke en gedenkwaardige wijs,
mede was ontzet, de vijanden daarvoor waren opgebroken, en hun leger uit Itahë
tot over 't gebergte gedreven, en op die groote victorie, de reduccie van verscheiden
steden en sterkten, en daar onder mede de hoofdstad Milaan, gevolgd was». Een, naar
de kerkelijke zeden en gebruiken van den tijd, erkentelijk besluit van 't «gulden jaar» —
als men 't pleegt te noemen— der bondgenooten, «Juicht nu», riep men dezen dan
ook in jubelrijm loe:
Juicht nu, vereende Bondgenooten,
Die met gevreesde donderkloten
Door gansch Europe uw macht verbreidt';
en de amsterdamsche herder en leeraar Hero Sibersma, «de heerlijkheid Gods» in al
deze heldenfeiten herdenkende, galmde, in vermakelijke «schriftmatige» hoogdravend-
heid, uit: «O Heere God van Jozua, Vader van Israël, en die ons, gelijk de Gibe-
onieten, tot een God en Vader in Christo geworden zijt; — Gij hebt voorheen Uw
heerlijkheid aan den Donau ontdekt, nu ook Uw arm aan de Dyle, en uw rechter-
hand aan de Po, zoodat de rivieren uw lof vertellen en de waterstroomen uw eere.
Gij hebt den hoorn van den sterken Lodewijk verbroken, het heir van zijne helden
door onze Jozua's geslagen, en zijne vluchtende Amorieten vervolgd en verstrooid; zijn
oorlogs- en levensbehoeften hebt Gij in onze handen gegeven, zijn tenten, vaandelen,
en schatten lot een buit; — integendeel ons met groote overwinningen vereerd, en
verblijd met gadelooze triomfen; Gij hebt onze vorsten ontzet van den booze zweerde,
en de schoone stad van 't geweld des vuurs! — En of dat niet genoeg en was, hebt
* Het ontzet van Turijn, door P. de Bye, Jur. Stad.
-ocr page 850-.DES VADERLANDS. 847
Gij veel afgenomen steden den vyand ontrukt, en geroofde sterkten weder gebracht;
ja, geheele landschappen van 't fransche juk verlost en van de bourbonsche lasten
vrijgemaakt. Zoo hebt Gij Uw genadig oog het gansche jaar over ons gehad, als eer-
tijds over Israël; zoo is de zomer door Uw goedheid mei victoriên begonnen, endoor
het licht van TTw aangezicht met zegeningen geëindigd. Dat men dierhalven, als
David, den Heere love mei de harpe en Zijn naam prijze met de luite; dat het
Huis van Oostenrijk den Almachte juiche mei de bazuine, en de eilanden van Groot-
Brittanje den God Jacobs mét vreugdegeklank; dat Nederland den Heilige Israels
verhooge met psalmen, en alle bondgenooten met geestelijke liederen en liefelyk ge-
zang; dal ze gezamenllijk, met eendrachliger herten zeggen: de Heere heeft groote
daden aan Zijn volk gedaan, wonderlyke dingen aan Zyn erfdeel!» '
«Dus» als de rechtsgeleerde De Bye in een dezer dagen uitgegeven Zegezang zei:
Dus klommen Hemelwaart de liefelijke galmen
Der vromen, die Gods lof verkondigden met vip,
En deen haar dankbaarheid als wierookgeur opwalmen; —
Trek, Hemel, altijd met uw Israël ten strijd!®
In gansch anderen toon had men, na die eerste heerlijkheids-openbaring aan den
Donau , den beyerschen Keurvorst, als spaansch Landvoogd in Brabant, op zijn Vlaarasch
te Antwerpen reeds spottend toegezongen:
Potschaiterke, potscbaiterke, haud ou stille
Of gay kreigt van den Ollander braof vcat op auwen bille:
De Kaaakramer is van auwen Ansjovis niet verveert,
En den Engelsman steekt te lijdig met zijne steert-
Ba, lustig nau in de kerk van onze Lieve Vrauwe
Op deeze victorie weêr volle feest gehauwe,
Opdat het hooge coor, daer Sinjoor den bovenzang zingt,
Van het Te Deum weêr over de Meire klinkt! —
Help, Sint Jago, vierduizend man nau in den Donau verdronken!
Ba, gulzige riviere, daer vele soldaoten in z[jn verzonken
Met wel tien dozijn vaondels, verloren in dezen straytl
Bekeer au, Bayer Vorst, of Gey raakt 'et hagje quayt.
De pestige Geuzen hebben ons canon en bagasi genomen.
En draigen ona t'Antwerpen nog op 'et laif te komen! —
' De Heerlijlcheid Qods, met een groote glans opgegaan aan den Donauw, ovêfgêgaaft na Mamellys
en Barcelona, voortgegaan tot aan Turin, in verscheide neer uitnemende overwinningen^ ter eeuwiger
gedagtenisse schriftmatig verklaard en toegepast, door H. S. Dienaar des Evangeliums te Λ, (T'Am-
sterdam, by d'Erfg». van Paulus Matthijsz in 't Mazykboek, 1707), bl. 113, v.
^ Zegezang op het doorluchtig jaar CIDIDCCVI, door P. de JBye J. S. (In 'β Gravenhage gedr. by
G. van Limburgh, 1706).
1
848
Wa' sjert ons dat Malbourgske, dat engelsch Prinske,
't En es al soo zot niet, die vrand van 't keuuinginske!
Hoe lacht nau te Londen wel dat duivelsclx Parlement,
Dat onze fransche en beyersche armeê soo es geschend!
May dunkt, dat ikkik d'Ollanjers hoor kwinkeleeren:
«Ba! zoo, ziet. zal men het de fransche muggen verleeren,
Dat zij ons te Ekeren zoo zijn gevallen op het lijf
Met drie man tegen éénen; - wat schelmscher bedrijf!" -
Hoe zullen die duivelsche ketters nau pestelen en vlouken,
En beschräven de spaansche bravaden in kronieken en bouken;
En dat zoo elements grof, dat het best was vrede gemaokt,
Eer dit gebroedsel weer in onze linie geraokt,
En 't -alom verschiet met zijn bomben en kartauwen;
Want wü de heilige kerken veel liever zauwen behauwen.
Maar of wü 't al wenschen, de groote Lowys en zal dat niet verstaon,
Des is het hoog noodig, dat wU de Heiligen gaon bidden aon,
Dat zö Prins Karei op den Spaanschen troon possideeren,
Zoo blaift de kraig uit ons land en de heilige kerk in eeren.
« , τ TU-.^^I — rT'Antwerpen, by Henricus Aertsens, op de
1 Le duo de Saviere hatu. Sa, Jesus, Mar^> - (Τ Antwerpen, y ^
Eyermerkt in de Parnassusbergh. Met privilegie van den Ceumnk. J. F. L. Vt. Vid. . ·
-ocr page 852-Eerste vredesvoorslagen. Noordsche oorlog. Geldersch© beroerten.
Velerlei krijgsbedrijf. Vredesonderhandelingen afgesprongen. Voort-
zetting van den oorlog. Vredescongres van Geertruidenberg.
Ook buiten den gevangen Allégre hadden zich, in de tweede helft van 't vorige
jaar, van fransche zij nu en dan reeds vredebemiddelaars voorgedaan, en door tus-
schenkomst van anderen met 's Lands regeering in aanraking gesteld, om haar des
noods lot een afzonderlijk verdrag met den Koning te belezen. Zoo was er in Den
Haag zekere Dr. Helvelius gevestigd, die als medicijnmeester vry wat vermaardheid
gekregen had, en Wiens zoon zich reeds een tijdlang te Parys had opgehouden. Onder
voorwendsel, zijn vader te komen zien, en druk en uitgave van eenige geneeskundige
geschriften te bezorgen, was die zoon tevens voor 't fransche Hof in zijn vredebe-
langen werkzaam. Hij lei den Raadpensionaris met dit doel brieven van den President
van den Grooten Raad, Rouillé, over, en' bereidde zoo in 't laatst van 't jaar de
overkomst van dezen zelf voor. Op 's Heeren Willem JNieuwpoorts hofsteê, tusschen
Delfl en Rotterdam, verbleef Rouillé toen een tijdlang in 't geheim, en onderhandelde
met den Raadpensionaris voornamelijk over de spaansch-nederlandsche steden, den
Staten, als een voormuur oi barrière, tot zekerheid tegen Frankrijk af te staan. Gelijk
toch bij het vermeesteren van Brussel eij 't instellen van den Raad van State, die
Stalen den keizerlijken gezant, Goess, die hun de onvoorwaardelijke onderwerping
van 'tgansche gebied aan zijn meester vergde, reeds verklaarden dat zij wel, overeen-
komstig het gesloten verbond, de spaansch-nederlandsehe provinciën Z,yncr Majesteit,
ΐγβ deel, 2e atuk. 107
850 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
ah 's Lands Vorst, in handen vvilden stellen, maar daar tevens hun «barrière en securiteit»
bij «enschten te vinden , en dat dj er dus geen overgifte, 't ^ij ten deele of in 't geheel,
van konden doen, voor en aleer daaromtrent tusschen den Keizer en hen overeen,
gekomen was, zooals reeds ten opzichte van Liraburg had plaats gehad - -zoostelden
zij thans vooral ook tegen Frankrijk dit punt op den voorgrond, doch konden't er met
Rouillé niet over eens worden. Gaarne had deze desniettemin nog wat langer ver-
toefd , om ver,Ier te blijven onderhandelen, en was hem dit door de tot vrede ge-
stemde amsterdarasche burgemeesters hunnerzijds reeds vergund; daar men 't m Den
Haag echter mingeraden vond, zag hij zijn wensch niet vervuld, en verliet onver-
richter zake het land weêr. Frankrijks pogingen schenen tol dus ver dan ook m.nder
eigenlliik gemeend, en er meer op toegelegd, de meening en bedoehngen der hol-
landsehe vredevoorslanders uit te vorsehen, en »0 mogelijk verdeeldheid onder de
bondgenooten te wekken, dan in ernst reeds tot een vredehandel over te gaan '. Na
al wat echter in den vorigen zomer had plaats gegrepen, begon de zaak nn anders te
„aan Sedert het transche leger in Brabant ontbonden was, begreep de franschc oor-
logsminister, Chamillart, dat hij zich tot geen geveinsde aanbiedingen bepalen, maar
met degelijk gemeende voor den dag komen moest, wilde hij zijn land en vorst voor
er^er vrijjaren. Hij had daarom, omstreeks't midden van Augustus, den Raadpens,onans,
in°plaats van onbestem,le voorstellingen, den bepaalden voorslag laten doen , om den jon-
den Filips van Anjou Sicilië, Napels, en Milaan af te staan, den Hertog van Savojen
volledi" schadeloos te stellen, en den Keurvorst van Beyeren zijn lan,l terug te geven;
Engeland zou dan bekrachtiging van den rijsw,jker vre,Ie erlangen; het dmtsche r,jk stad
en "vesting van Kehl prijs geven, en de Stalen naar eigen goddunken, de Spaansche
Nederlanden 6f voor zinh behouden i,f den oostenrijkschen Aartshertog m bez.l geven
kunnen Het was de Schepen Hennequin van Rotterdam, met wien Cham,llarl door
den .riizen en geslepen Avau. in betrekking was gebracht, dien hij zich tot onder-
handelaar koos, doch die - hoe welkom Heinsius en vooral den Amslerda.nmcr,
dergelijke vrclesvoorstellen waren - te vergeefs zijn best,leed, ze tegenover Marlborough
veld te doen winnen. «Veroorloof mij u ronduit te zeggen», schreef deze aan S.in-
.elandt, «dat ik tot hen behoor, die meenen, dat Frankrijk nog niet tot «jn ju,sie
"grenzen is terug gebracht. en da. in deze aangelegenheid niets scha,lelijker voor ons
wezen kan, dan al te voorbarig te zijn door't sluiten van een overhaasten vrede» .Uo
sprong dan ook alles af, en toon,le zich Chamillart,en slotte maar In.tel over Henne u η
tevreden. Hij verweet hem zelfs, door de voorgespiegelde uitzichten op een goeden
' Zie bu Van Wyn, Sipoegsels en Aantt. XVII. bl. 77.
» Zie Von Noorden, t. pl. S. 423.
» Coxe, III. Ρ 71.
.DES VADERLANDS. 851
«Ymmmmomn ι
afloop der onderhandeling, oorzaak te zijn geweest van al den onspoed voor Turijn.
«Zonder de bijna zekere voorstelling toch», schreef hij, «die ik den Koning daarom-
trent gegeven had, zon men zelf op den vijand zijn losgerukt, en kon de uitslag
van den strijd dan onmogelijk nadeelig geweest zijn. Mijn goed geloof zal Frankrijk
duur te staan komen, en ik mij eeuwig verwijten van op u vertrouwd te hebben»
«Mijnheer de Raadpensionaris en de HH. van de regeering moeten wel weinig vriend-
schap voor u voelen», duwde, op zijne beurt, Avaux hem toe «dat zij u zoo door den
Engelschen veldheer laten verdringen». «Het Parlement zal hem wel loven», schreef
heel schamper ook Torcy aan Hennequin, «en hem meer dank nog weten dan voor
al zijn diensten in 't veld bewezen: de eer der gewonnen veldslagen deelt toch de
veldheer met zijn troepen, maar een verlicht en machtig Gemeenebest te overreden,
om zich te verzwakken en uit te pulten door 't voortzetten van den oorlog, wanneer
het eervolle en voordeelige voorwaarden kon verkrijgen; het de oogen te sluiten over
het nut, door een naburigen en altijd naijverigen slaat uit die gedragslijn te trekken;
de eer dier overreding schijnt mij te grooler toe, als zij meer persoonlijk voor reke-
ning van hem komt, die in zulk een moeilijke onderneming weet te slagen, en zijn
verdienste omtrent zijn vaderland daarin met niemand door hem gedeeld wordt» ^
Met half Oclober meldde Buys naar Londen, dal de Republiek besloten had, alle
beraadslaging over den vrede naar het engelsche oogpunt te richten. En toen, in de
volgende maand, de Keurvorst van Beyeren zich tot Marlborough met vredesvoorstel·
lingen uit naam van Frankrijk gewend had, liet Marlborough hem weten, dat Enge-
land en Holland onherroepelijk bepaald hadden, de onderhandelingen gemeenschappelijk
met de bondgenooten te voeren, en slechts op voor allen voldoende grondslagen te
vesten. Als eerste voorwaarde stelde men daarbij het afzien der Bourbons van alle deelen
van 't spaansche grondgebied, en lei deze, ook door de Staten onderschreven, allen
vertegenwoordigers der leden van 't Groote Verbond omstreeks half November in een
plechtige zitting voor. Inlusschen namen Hennequin's geheime onderhandelingen, al
leverden ze niet veel vruchten uit, daarmede nog geen einde, maar hielden ook in
't volgende voorjaar, toen hij in February zelf een reis naar Frankrijk maakte, nog
aan. De hem toen door Torcy in de pen gegeven voorwaarden luidden, daar Frankryk
inmiddels wat moed geschept had , minder voordeelig dan de vorige, en vielen nog minder
dus ook in den smaak , al zouden zij zich ten slotte door veel slechtere nog zien vervangen.
In Europa's Noordoosten waren onderwijl de zweedsch-russische oorlogsbewegingen
niet zonder min gewenschle werking op de zaak der bondgenooten gebleven. Karei XII
' Zie zijn schrijven van 20 September bü Vreede, Corresp. dipl, ei mil. p. 268,
ï Aid. p. 149.
' Zie bil Von Noorden, t. pl. S. 647.
-ocr page 855-852 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
had er zijn tocht tegen Frederik August voortgezet, zijn heermachl bii Fraustadt ver-
strooid, Grodno vermeesterd, het eerst nog weêrstrevend Volhynië zich aan hem zien
onderwerpen, en was zoo tot den rechter oever van den Bug voortgerukt. Ondertusschen
was zijn tegenstander daarmee nog niet verflagen, doch had, met wat hem trouw
gebleven poolsche adelstroepen naar Lithauwen getrokken, Grodno heroverd, en zich
toen met eenige russische hulpbenden vereenigd. De daarover vergramde Karei dreigde
hem nu in zijn Keurvorstendom Saksen zelf te bestoken, rukte uit Volhynië weder
op, en stond den Augustus aan de Weichsel, om een maand later Silezië binnen,
de'oder bij Steinau over te trekken, en den 6™ September reeds, op saksischen bodem,
zich openlijk als gebieder van 't land kond te doen, waar men in 't miust niet op
zyn komst voorbereid noch tot tegenweer in staat was. In der ijl vaardigde de Keur-
vorst twee saksische raden aan hem af, die in 't laatst der maand met de boodschap
tot hem keerden, dat slechts zijn afstand van den poolschen troon Saksen bevrijden
kon, en den 20- October bekrachtigde hn nu het daartoe getroffen vergelijk. Onder-
tusschen stond in Grootpolen de zweedsche Generaal Manderfeld tegenover hem en
zijn manschappen, terwijl de russische Veldoverste Mensikoff met 10,000 man hulp-
troepen hem zelf ondersteunde. Voor dezen waagde hij het niet zijn vergelijk met
Zweden openlijk nog te erkennen, doch zocht, om een bloedige botsing, zoo mogelijk,
tl voorkomen, Manderfeld in 't geheim er van te onderrichten. Deze, daarin onge-
lukkig slechts een krijgslist vermoedende, brak legen hom zelf en Mensikoff op, en
werd den 29- October by Kalisch verslagen; — zijn eerste, zoo noodlottig te laat
gekomen zege op de Zweden, dien hij echter te Kalisch met vreugdevuren vierde,
Lwijl hij den zweedschen Koning renboden zond, om zich over 't gebeurde te ver-
schoonen, en hem geheimhouding van 't vergelijk te vragen. Aan 't poolsche volk
vaardigde hij intusschen te gelijker tijd een schrijven uit, waarbij hij het toezei moedig
te willen volharden. De terecht verstoorde Karei stoorde zich echter aan zyn verra^
derlijke aanvraag niet, maar maakte den 26- November het gesloten verdrag openlyk
bekend. Nu dorst zich de Keurvorst in Polen niet langer te vertoonen, ontvlood in
der ijl uit Warschau, en repte zich naar Saksen, waar hij toen, den 19- January,
het vergelijk op nieuw bekrachtigend, en zelf van alle aanspraak op zijn poolsche
kroon afziende, Stanislaus als Poolsch Koning erkende; terwijl den Zweden tevens
den ganschen winter door, kosteloos kwartier in Saksen werd toegezegd, en Karei
dus zijn leger bii Oud-Ranstadt bleef betrekken. Dit binnenrukken en vcrbhjf houden
in Saksen kwam den duitschen Keizer ondertusschen als een inbreuk op den Ryksvrec e
voor waarover hij meende zich ten zeerste te moeten beklagen; te meer daar men
zijn eigen gebied van Silezië, zonder de minste voorkennis zgnerzijds, was doorgetrokken^
Onmachtig zich voor 't oogenblik er met wapengeweld legen te verzetten, a
hij zich reeds vroeger, door zyn haagschen gezant, tot beide zeemogendheden me
.DES VADERLANDS. 853
vraag gericht, wat zy van Kareis eigendunkelijke krijgsbewegingen meenden , en hadden
Heinsius en Marlborough er samen in hun verlegenheid over gebriefwisseld. «Alle
's Keizers ministers», schreef gene, den 6®" Sept., «zijn uiterst verontrust over de
loopende berichten omtrent den marsch van den zweedschen Koning naar Saksen;
zoo ze waarheid behelzen, kon ons dat ramps genoeg baren». «Ik ben zeer bevreesd»,
hernam de ander, «dat die marsch vrij wat beslommering zal geven», en hij woil
er daarom den Keurvorst van Hannover over schrijven, gelijk hij 't vervolgens, na
de bevestiging der verontrustende tijding, ook aanstonds—doch zonder veel vruchts —
deed De Keurvorst ontried alle scherp verzet, daar hij zich overtuigd zei te houden,
dat Karei geenerlei scha aan eenig ander Rijksvorst, dan zijn vijand van Saksen zou
toebrengen. Onderlusschen bleef de zweedsche Koning, eenmaal te Ransladt gele-
gerd, voor alle weerspraak van Oostenrijk doof, en volkomen ongenegen, zich vooreerst
nog uit Duitschland te verwijderen; verslond hij zich nu ten minste maar niet mei
Frankrijk, om den Keizer in zijn rug te bestoken! Daartoe echter bleek hg gelukkig
evenmin gezind. Om zich omtrent zijn eigenlijke plannen te vergewissen, trok Marl-
borough in February 1707 zelf naar Oud-Ranstadt, en kreeg in dit opzicht de meest
geruststellende zekerheid. Over den Keizer echter beklaagde zich Karei, daar hij nog
altijd in gebreke was gebleven, Koning Stanislaus te erkennen, en buitendien een
1200 voortvluchtige russische legerknechten, die bij hem een toevlucht gezocht had-
den, weigerde uit te leveren; gelijk hy ze eenige weken later dan ook, over Brunn
en Olmutz, naar Polen ontkomen liet. Niet alleen Marlborough, maar ook de engelsche
Koningin zelf bad nu schriftelijk den verbolgen Karei, haar keizerlijken bondgenoot
niet te hard te vallen. Hij bleef echter vooreerst van alle inschikkelijkheid wars, en
weigerde zelfs beide gemachtigden van de Staten en Engeland, Haersolte en Robinson,
zoo goed als dien des Keizers, Wratislavv, tot zich te laten. Eerst een week of
wat later, op aandrang van Koning Stanislaus, die zijn bijstand legen den Tsaar,
wilde hij Polen niet zien te loor gaan, volstrekt behoefde, bleek hij minder onge-
negen te onderhandelen, en zoo kwam, den 30'^" Augustus, eindelijk het vergelijk
van Oud-Ransladt lot stand, waarbij Zweden voor zijn duitsche Rijksgebied vrijdom
van rijkslasten werd toegestaan, en de Keizer zich verbond, den Evangelischen inde
silezische Vorstendommen, Brieg, Liegnitz, Wohlau, Oels, en de slad Breslau, herstel
van den in 1648 gewaarborgden slaat van zaken, en al hun geestverwanten in Silczië
vrijheid van godsdienstoefening te geven. Was daarmeé alle krijgsgevaar van Zwedens
zij nu ook geweken, de onafgebroken zorg en beslommeringen, door zijne dreigende
houding verwekt, hadden den opperbevelhebber en zijn nederlandsche bondgenoolen
Ie zeer in s{)anning gehouden, om tegen den franschen vyand mei kracht op te tre-
' Zie Vreede's Correspondance dipl. p. 115, 117, 122, 125, enz.
-ocr page 857-854 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
den, en dezen ook aan de duitsche grenzen en den Bovenrijn meer vrijheid van be-
weging gegund, dan anders zeker het geval gev\'eesl ware ^
Tot dit laatste droeg intusschen de min gelukkige keuze van een Opperbevelhebber
voor 't duitsche leger, in plaats van den 4 Jan. overleden Markgraaf van Baden,
bovenal bij. Markgraaf Ernst Kristiaan van Beireuth, een rechtschapen Vorst, en in
zijn tijd een wakker krijgsman, doch thans wat verstompt en afgeleefd, werd op
Pruisens aanhouden daartoe benoemd, daar men den door Oostenrijk voorgeslagen
Prins Eugenius liever in Italië wikle houden, om van daaruit Frankrijk te bestoken.
De nieuwbenoemde legerde zich in de sterke verschansingen van Stollhofen, doorzijn
voorganger met veel zorg en overleg volwrocht, en, bij 't voortdurend gebrek aan een
genoegzaam troepental voor den strijd in 't open veld, het best tot afwering van den
uitheemschen vijand te bezigen. De doortastende Villars waagde 't echter, er den 22®"
Mei van Kehl uit tegen op te rukken, en ze den volgenden dag te bestormen, doch
vond ze, tot zijn verrassing, door 's Keizers heermacht toen reeds verlaten, wier hoof-
deloos bevelhebber, in zijn versuiTing, geen beter raad geweten, en, met zijn troepen
ijlings afgetrokken, de sterke stelling prijs gegeven had. Zelfs het Enzdal bij Pforzheim
waagde hij niet bezet te houden, en Villars, den eersten avond naar Rastatt voort-
gerukt, zette van daar nu de volgende dagen zijn marsch door 's vijands landen voort,
den 8«·^ Juny zijn hoofdkwartier in Stuttgart opslaande. Tot in Franken strekten zich
toen zijne strooptochten uit, en Marlborough liet niet na zijn ergernis over de duitsche
wijze van doen te uilen, die zich liever miljoenen aan brandschatting liet afpersen,
dan ze tot een doeltreflende toerusting van zijn legermacht aan te wenden. De m den
nood aangeroepen zeemogendheden verklaarden zich bereid, hun troepen ter hulp te
zenden, mits Keurvorst George van Hannover, Anna's voorbestemde opvolger op den
engelschen .troon, in plaats van den goeden, maar bijna kindschen Markgraaf, het
bevel van 's Keizers leger op zich nam. Om een zoo patriotsch gestemd Rijksvorst,
als hij, in zijn ouden dag niet te krenken, noch zijn goeden naam te doen verhezen,
zou hij onder voorwendsel van een badkuur zijn veldheerschap opgeven; doch hij wilde
daar niets van hooren, en Pruisen hem anders niet van zijn post ontslaan, De zaak
bleef dus hangende, terwijl Villars in July zijn troepen te Stuttgart samentrok, en
de duitsche veldoverste, Graaf Mercy, hem daarop van Franken uit lot den terugtocht
noopte, doch niet zonder rijken buil mee te slepen. Eerst na't sluiten van't zweedsche
verdrag kwam daarop Keurvorst George in 't duitsche leger, waarmee toen echter
de tijd niet meer toeliet, nog iels te ondernemen. Villars zijnerzijds trok in 'l begm
van November over den Rijn terug \
In Zuid-Nederland was Marlborough omstreeks half Mei naar Brussel gekomen ,
Aid. S. 590, f. » Aid. S. 591.
-ocr page 858-.DES VADERLANDS. 855
en trok het leger der bondgenooten toen tusschen Anderlecht en Halle samen; terwijl
het wal sterkere fransche, onder Vendóme, in de omstreken van Bergen in Henegouwen
lag. Door zijn verspieders kond geworden, dat de fransche veldheer den volgenden
dag, 22 Mei, zou opbreken , trok hij zelf met zijn troepen , die daarbij van stof en hitte
veel Ie lijden hadden, dver Turbise naar Soignies, doch slaagde er niet in, Vendóme
daardoor van zijn verderen marsch af te schrikken. In plaats van hem toen echter
over Nivelles te gaan bevechten; een plan, dat in een krijgsraad door Gedeputeerden
te velde — Goslinga, Geldermalsen, Van Collen, Van Vryberghe, en Reede van
Harreveld — met den nederlandschen veldmaarschalk en zijn generaals gehouden, bgval
vond, en door hen aan den Hertog werd voorgeslagen wilde deze daarvan niets
weten, en, voorloopig een afwachtende houding aannemende, den volgenden dag slechts
een afdeehng ter verkenning naar den kant van Bergen zenden, wat door al de ande-
ren, zijn eigen gunsteling Cadogan niet uitgesloten, als onnut en gevaarlijk verworpen
werd. Ouwerkerk zocht hem toen tol zijn gevoelen en dat van den krijgsraad over
te halen, en 't scheen als ware dit gelukt> en dat men bij 't krieken van den dag,
de Senne over, op den vijand zou losrukken. Tol hun verbazing kregen echter Gede-
puteerden om drie uur bericht, dat Marlborough dat opzet, als te gewaagd tegenover
de vijandelijke overmacht, had laten varen, en men naar de zij van Leuven terug-
trekken zou. Te paard geslegen, vonden zij den Hertog met den door hem overreden
Veldmaarschalk reeds aan de spits van 't leger te Hal, waar hem Goslinga nu onder
vier oogen voorhield, welk een treurigen indruk deze verwenschte marsch in 't begin
van den veldtocht zou maken, en, terwijl ze zijn goeden naam in de waagschaal
stelde, dien van Vendóme verheffen zou, en den moed der fransche troepen doen
herleven. Hij wist er natuurlijk niel veel op te antwoorden, doch zette den aangevangen
marsch voort, om — tot ergernis en verontwaardiging der wakkere nederlandsche
veldoversten, Van Dedem, Sparre, Heukelom en anderen, die er bij Goslinga hun
hart over kwamen uitstorten — na drie dagen het kamp van Meldert tusschen de
Dyle en de Gieze te betrekken, en daar nu een paar maanden rustig te blijven «eten
en drinken». Ongelukkig bleken de in dien tusschenlijd uil den Haag gezonden
voorschriften aan den Opperbevelhebber geheel mei zgne zienswijs overeenkomstig, en
maanden hem aan om «niels te wagen», zoodat hij zich in zijn werkeloosheid verder
steeds op hen beroepen kon. Eene met half Augustus geboden gelegenheid, den uit-
rukkenden vijand een goeden slag te slaan, wendde hij met zoo luttel doortastende
vaardigheid aan, dat ze vruchteloos voorbijging. Den 7®" September zijn kamp naar
' Zoo is het door Groalinga in zijne Mémoires p. 32 aangegeven; en de ook door Knoop reeds
weêrsproken, maar door Von Noorden op nieuw gevolgde voorstelling van Pelet, als ware 't plan
van den Hertog uitgegaan en door Gedeputeerden verworpen, bljjkt daardoor geheel oujuiet
856 algemeene geschiedenis
Helchin verlegd hebbende, bepaalde hg .ich ook daar tot het terngslaan van enkele
aanvallen, op zijn voorposten gedaan, en trok vervolgens na korten tijd naar den kant
van Gent op, om daarna weldra, den 2» Novcnnber, het leger te verlaten. In den
Haag klaagde daarop Goslinga wel zijn nood bij den Raadpensionaris en de Staten;
doch vond er, bij hun instemming met Marlboroughs gedragslijn, in dezen door noord-
sehe oorlogswolken bedreigden zomer, geen baat, en kon zieh, voor zijn telenrgeslelde
hoop op een den vorigen evenarenden veldtocht, sleehts in zijn Gedenkschriften bg
den nazaat wat voldoening versehaffen. Van den opperbevelhebber schetste hg hem
daar levens een welgetroffen, evenmin gevleid als veronwaard beeld naar .gn mt-en
inwendig beslaan: een geboren edelman van meer dan middelmatige en zeer sehoone
gestalte, een uiterst schoon gelaat, fraaye en vonkelende oogen, verwonderlijk sehoone
gelaatskleur, in haar dooreengeweven wit en rood met die der sehoone kunne wed-
Lrend; fraaje landen, en, slechts op de wat smalle beenen na, een der schoonste
mannen die ooil gezien werden. Veel en fijn vernuft, een juist en degelijk oordeel,
een levendig en diep doorzicht, uitnemende menschenkennis, en in slaat, ware ver-
dienste van valsche te onderscheiden; wél en zelfs in 't Franseh aangenaam be-
spraakt v,aarin hij zich anders minder gemakkelijk uitte; een bevallig voorkomen en
manieren, zoodat, gelijk zijn sehoone en innemende aanblik ieder op 't eerste gezieht
voor hem wonnen, zijn minzame zachtheid ook hén voor hem won, d,e tegen hem
vooringenomen of misnoegd waren. Moed ontbrak hem niet, zoo als bij meer dan ééne
gelegenheid gebleken was; evenmin dienstkennis en bekwaamheid om een veldlocht te
ontwerpen. Zijn schaduwzij was zijn groole geveinsdheid , Ie gevaarlijker als hij haar onder
een houding en uitdrukkingen verheelde, d.e de openharlighei.l zelf.sehenen; daarbij
een grenzelooze eer- en een vuige hebzucht, die zijn gansehe gedrag beheersehlen. Al
had hij voorts moed, hij miste die vastberaden kloekheid, die den waren held vormt:
soms toch was hij besluiteloos, waar 't op doorlasten bij een groot onderwinden aan-
kwam· hij liet zich door moeilijkheden afschrikken, en somtijds door tegenhe.len neer-
slaan Om krijgstucht bekommerde hij zich luttel, en vierde den wanordelijken soldaat
den vrijen teugel, waardoor dan ook de vijand bij ieder veldtocht een groot aanlal
stroopers in handen kreeg; ook wist hij minder van de kleine byzonderheden van
't vak dan voor een opperbevelhebber noodig was. Ziedaar zijn zwakheden , d,e echter
legen'zijn zeldzame gaven niet opwogen, al mocht hij bij den onvergelijkbren Prins
Eugenius ook achlerslaan» _
Deze voerde weder in Italië krijg, doch werd daarbij van Weenen uit mei op die
wijze geschraagd, als den bondgenoo.en ware welkom geweest. Na de
van 't kasteel van Milaan, omstreeks half Maart 1707, door den Keizer tol Stad-
' Mémoires, p. 43, 8.
-ocr page 860-.DES VADERLANDS. 857
houder van zoo gelukkig veroverde milaneesche gebied aangesteld, had hy er den
16''° April zijn plechtstatigen intocht in de hoofdstad gehouden. Als veldheer was hg
echter tevens een te gewild en vurig begeerd krijgsman, dan dal men niet van alle
zijden hem voor zich verlangd zou hebben. Marlborough en de Staten wenschten hem
als legerhoofd bij een voorgenomen inval in Provence en het beleg van Toulon, de
Keizer had hem graag den ontworpen veldtocht tegen Napels zien aanvoeren, Koning
Karei hem daarentegen naar Spanje getroond, waar zijne zaken dit voorjaar niet voor-
spoedig gingen. Villars toch had er hem Minorca weêr afhandig gemaakt, en terwijl hij
zelf zich in Catalonië onthield, was het engelsch-nederlandsche leger, dat zich onder
Galway in Valencia bijeengetrokken had, den 24®" April, door den Hertog van Berwick,
bij Almanza geheel verslagen, in spijt der «wonderen» van dapperheid, naar de be-
tuiging van een engelsch schrijver, «door het nederlandsche voetvolk» onderden Lt.-gene-
raal van Friesheim en den brigadier van Weideren, verricht Eugenius bleef echter,
in afwachting der toulonsche onderneming, voorloopig waar hij was, terwijl de bond-
genooten zich alleen op deze voorwaarde in den tocht naar Napels schikten, welks
leiding nu aan den wakkeren verdediger van Turijn, den veldtuigmeester Daun, met
den besten uitslag werd toevertrouwd. Den kerkdijken staat doorgetrokken, wist hij
zonder veel moeite, het gansche land voor den Aarlshertog-Koning te veroveren; Gaëta
alleen bleef zich een tijd lang verzetten, doch moest in September evenzeer bukken.
De 10,000 man, die hij uil het Eugenius' leger met zich voerde, hadden dit echter
voor den inval in Frankrijk aanmerkelijk verzwakt, en in zoo ver het voorbehoud der
zeemogendheden, dat door het plan tegen Napels dat legen Frankrijk niet verhinderd
noch bemoeilijkt werd, in gevaar gebracht, niet genoegzaam in't oog geval te worden \
Zonder nog iels van dien aanval op Toulon te welen, hadden de Stalen reeds in
den vorigen zomer tol de uitrusting van een anderhalf dozijn oorlogschepen ;, later met
nog een half dozijn vermeerderd, voor den dienst in de spaansche en middellandsche
zee besloten; en ofschoon het uit wanbetaling der landgewesten gesproten geldgebrek
der admiraliteiten nauw de helft van dat aantal in zee bracht, had toch in 't be-
gin van dit jaar een smaldeel van 15 schepen onder den Vice-admiraal Van der Goes
naar Lissabon onder zeil kunnen gaan, en daar den 10®" Maart het anker laten val-
len. Met Byng's schepen vereenigd, aanvaardde het nu den tocht door de Straat,
om met de meêgevoerde soldalen de heermacht der bondgenoolen in Valencia te gaan
' Boyer, Jlist. of the reign of Queen Anne, aangeh. bü De Jonge, Ned. Zeeiaexen, IV. bl. 4, aant.
® "Nachdem er {Marlh.) anführt, das man von Seithen Engell-und Hollands derselben gar nicht
zuwider Beye, wenn nur dadurch certi modi das Vorhaben in Frankreich ein zu brechen nicht ge-
hindert, oder aber einigen beschwernussen unterworffen seyn möchte". Eug. aan den Keizer, 4 April
1707; by Arneth, t pl. I. S. 485.
IVe deei, 2« atuk. jyg
-ocr page 861-58 algemeeive geschiedenis
versterken. Te Alicante de neérlaag van Almanza vernemende, nam men de eerst
reeds ontscheepte manschap weêr in, om ze nu in Tortosa af te zetten, en koersde daarop
naar Barcelona voort, waar men den 20- Mei ankerde, en, nu ook door Shovell's
smaldeel nog vermeerderd, een goede veertien daag bleef liggen, om van daaruit toen,
ter zee, den inval te land in Provence te gaan ondersteunen, en tot de voorgenomen
vermeestering van Toulon meê te werken. Naar de baai van St. Hospice gestevend,
kwam men daar nu voor de Var ten anker, doch zag zich, den 9- July, den neder-
landschen Vice-admiraal na een kortstondige ziekte door den dood ontvallen, en -
daar er, mede al uit schaarste van penningen, geen ander vlagofficier was meêge-
zonden - tijdelijk door den ervaren en wakkeren oudsten scheepskapitein van de Maas
Johan van Convent, op Ώβ Ridderschap, vervangen. Onderwijl was de Schout-bij-nacht
Norris als gemachtigde van Shovel), te Turijn alles omtrent de samenwerking van vloot
en leger gaan bespreken, en had dit laatste, onder Prins en Hertog, toen weldra
den tocht over den Col di Tenda, het Roja-dal door, naar Nizza en van daar naar
de Var aanvaard. Om het bij 't overtrekken van deze in de hand te werken, hadden,
den 11- July, drie engelsche fregatten en een nederlandsch, de Landskroon,
Crouweiaar, aan hare westzij post gevat, om de daar opgeworpen, door 3500 man
voet- en paardevolk gedekte verschansing te bestoken, terwijl tal van mariniers m
sloepen den schyn aannam van te landen. De Var over, zette hel leger den tocht naar
Toulon, over Cannes en Fréjus voort, doch liet, onvoorzichtig genoeg, het sterk be-
zette Antibes onaangeroerd liggen, waardoor het nu in zijn verband met Savoye ge-
stremd werd. Langs de kust werd het door tien engelsche schepen onder Byng, vijf
nederlandsche onder Beeckman, in zijn marsch gevolgd,· terwijl Shovell en Convent
met de overige naar de Hiéres stevenden, waar zich, loen 't door zijn vermoeyenden
tocht afgematte en uitgeputte leger zich den 26- een half uur van Toulon te Valette
had neergeslagen, beide eersten weêr met de vloot vereenigden, die zelve daarop nog
met vijf oorlogschepen, een paar bombardeergaljoten, en een brander, onder Kap".
Van Ghent, versterkt werd. Thans ving intusschen de moeilijkheid voor de belegeraars
eerst aan, en deden zich van de landzij bezwaren op, die men van 's Keizers kant
niet genoegzaam overwogen had, noch door doeltreffende maatregelen te boven zoeken
te komen. Het aantal troepen bleek te klein, om de omvangrijke stad behoorlijk lo
te sluiten, al werd ook die van Hières door 't zeevolk bezet, en al beyverden zich
de engelsch-nederlandsche oorlogsbodems voor de baai post te vatten, en ettelijke stu -
ken zwaar geschut met den noodigen krijgsvoorraad te ontschepen. De fransche veld-
overste Tessé had verschillende verschansingen om de stad laten aanleggen, en ofschoon
een paar genomen, heroverd, en weêr verlaten werden, het getal der vijanden groeide
door toevloeying van elders voortdurend zoo aan, dat men tot opbreken besluiten moes ^
Nadat dus den Augustus het geschut weêr was ingescheept, en de stad me
Ιΐ,ιιψ lUiiuimw um IM ιιμυιμιιιιι I I^II.JIIMIIVI IWn^MifP^piiMpiM
DES VADERLANDS. 859
gewenscht gevolg, van de schepen uit, een halven dag en nacht beschoten was, aan-
vaardde Eugenius den terugtocht, dien hg, te vergeefs door Tessé nagezet, met den
gelukkigsten uitslag, meesterlijk volbracht, om daarna 't beleg voor het sterke Susa
te slaan, en dit den 3®" October voor den Hertog te heroveren. Voor de vloot was,
juist drie weken vroeger, en nadat zij reeds een dag of 12 weêr voor de Var gean-
kerd lag, een nieuwe Vice-admiraal, de nu 33-jarige Jan Gerrit Van Wassenaer, te
Genua aangekomen, van zins het bevel over 't nederland.«che smaldeel te gaan op zich
nemen. Hij vond daar een drietal van zijne schepen, met zes engelsche afgezonden,
om manschappen van Ilalië naar Spanje te voeren, en zeilde met een van hen, Van
Ghents Provincie van Utrecht^ naar Barcelona, waarheen men toen reeds van de Var
gekoersd was, doch moest, de vloot ook daar reeds vertrokken vindende, naar de baai
van Althéa stevenen, waar hy echter alleen de nederlandsche schepen onder Convent
aantrof. Shovell, het beneden zich achtende, slechts een kapitein aan hun hoofd te
zien, had dezen kortaf schriftelijk bericht, dat hij om levensmiddelen naar Gibraltar
ging. Wassenaer, over «deze nieuwe en ongehoorde manier van handelen» vrij wat
ontsticht, was toen terstond derwaarts gezeild, en trof hem reeds onder zeil aan, om
de Straat door te koersen, doch noopte hem nu onmiddellijk krijgsraad te beleggen,
om ordelijk omtrent alles overeen te komen. Daar Shovell intusschen voor de achter
te laten wintervloot slechts een Schout-bij-nacht, Dilckes, beschikbaar stelde, droeg
de nederlandsche Vice-admiraal zyn bewind aan Van Ghent over, en ging zelf, zijn
beklag by de Staten indienende, naar Lissabon, met verzoek hem daar niet lang voor
«leêglooper» te laten spelen. De Staten, hem hun goedkeuring over zijn gehouden ge-
dragslijn betuigende, wendden zich terstond tot de engelsche regeering, en zagen nu
door haar den Vice-admiraal Leake naar Portugal afzenden, die, in plaats van den by
de thuisreis op de kust van Wallis verongelukten Shovell, lot Admiraal van de vloot
benoemd werd. Dilckes zelf met de voor den Winterdienst bestemde schepen, ten behoeve
van Koning Karei, van Barcelona naar Livorno gestevend, kwam daar in December
te overlijden. Zijne schepen namen toen in 't naburige Vad» de vervoerschepen onder
hun geleide, gereed, om de noodige manschappen uit Italië naar Barcelona te brengen
Daar toch had de Aartshertog-Koning dit jaar weinig krijgsgeluk gehad. Na den on-
gelukkigen slag. van A.lmanza had er wel geen tweede treffen meer plaats gegrepen,
maar de van zijn wonden herstelde Hertog van Orleans, die er 't bevel van de fransche
legermacht was komen op zich nemen, had in den loop van den zomer eerst Valencia
en Saragossa vermeesterd, en daarop hel beleg voor Lerida geslagen, dat hem in 't be-
gin van November in handen viel; terwijl een deel zijner troepen inmiddels Mequinenza,
' Verg. nader over een en ander De Jonge, TSed. Zeewezen, t. pi. bi. 3—12, ea Arneth's Prinz
Euffen, t. pl. S. 424—439.
860 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Piiycerda, en Ciudad-Rodrigo veroverd had, en hij zeifin December nog Moz.ella nam.
Door den dood der Hertogin van Nemours, de laatste afstammelinge der Longuevilles,
was, in Juny van dit jaar, het Prinsdom Nenfchatel in Zxvitserland uit dat geslacht
geraakt, dat het 178 jaar lang, door aanhuwlyking met de Chalons, beheerd had. Om
't echter niet in fransche handen te laten vallen, had men er Koning Willem van
Engeland, als erfgenaam der Chalons door Prins Willem I, reeds lang te voren als
haar opvolger erkend, en hij, in 1694, zijn recht aan zijn koninklijken neef van
Pruisen overgedragen. Dezen stonden daarom thans ook de Staten en Engeland voor, en
wisten, tegenover alle fransche bemoeyingen voor den Prins van Conti, zijn haan te
doen koning kraayen. In November verklaarden de reeds als Protestanten minder fransoh-
gestemde Neufchatellers ' den Koning van Pruisen, als erfgenaam der Chfilons en
Oranjes, voor hun wettigen Prins I Minder wel vlotte het nog altijd met zijne aan-
spraak op een deel van Koning Willem's nalatenschap tegenover de Princes-weduwe
van Nassau. In 's Lands belang hadden de Staten in 1705 beiden voorgeslagen, een
gedeelte er van, tegen vergoeding der waarde, aan de Generaliteit of deze en gene
Provincie af te staan, waarin de Koning weinig bezwaar gevonden had, doch de
Princes geen behagen schepte. Holland had zich anders gaarne Geertruiden berg en de
Klundert zien overdragen, Zeeland het Markgraafschap van Vere en Vlissingen; terwijl
men Breda, de Willemstad, Steenbergen, Grave, en 't Land van Knik het best bij
de Generaliteitslanden ingelijfd achtte. Dat laatste wilde dan echter ook Koning Frederik
daarvoor niet uit de handen geven. De Princes beriep zich op de minderjarigheid van
haar zoon, voor wien zij als voogdes over niets beschikken dorst, tenzij de verschil-
lende Provinciën er ieder op zich zelf voor instonden. Friesland en Groningen had<len
daar echter weinig ooren na, daar zy noch voor zich noch voor de Generaliteit aan
zulk een inlgving hechtten. In Zeeland daarentegen ijverden er zoowel beide markgraaf-
lijke steden, als het zuidbevelandsche Goes ten zeerste voor. Dit laatste had in Febriiary
van 't vorige jaar zelfs den wensch geuit, dat men, krachtens het oppergebied der
Staten, de na Koning Willems dood lot dusver nog aangehouden leenroerigheid van
beide walchersche steden, tegen voldoening der geldswaarde, zou opheffen; doch de
algemeene Staten, als uitvoerders van 's Konings uitersten wil, begrepen dut men
dat vraagpunt onaangeroerd moest laten, tot het door den gewonen rechter beslist kon
' «Dem railitärisch protestantischen Charakter des preussischen Staates ist es zu zu achreiben
wenn die Ansprüche Friedrichs I auf Nenfchatel zur Geltung kamen: man wollte sich dort von
dem politischen so gut wie religiösen Einfluss Frankreichs befreien". Eanke, Qenesis des preussischen
Staates, S. 476.
' Zie ßive's Schets der staatTcundige betrelcUngen fusschen de Republiek der Vereenigde Nederlanden
en het Koninkrijk Fruiten (Amsterdam, 1873), bl. 43.
.DES VADERLANDS. 861
worden , en de zaak bleef dus hangende. Na den slag bg Ramillies meende Koning
Frederik, buiten zijne vroegere vorderingen, nu ook nog zijn recht op de Heerlijkheid
van Turnhout te kunnen doen gelden, daar zij hem in der tyd door zijne moederlijke
grootmoeder Amalia van Solms was toebedeeld, zoo haar kleinzoon van Oranje kinder-
loos kwam te verscheiden,
Intusschen was het oogenblik genaderd, waarop de friesche Erfstadhouder, die den
4®" Augustus van dit jaar het 20® van zijn jeugdig leven voleind had, als Generaal
van 't voetvolk in werkelijken dienst zou treden. Voorziende, dat Friesland hem ter-
zelfder tijd in den Raad van State zou willen brengen, zetten Holland, Zeeland,
Utrecht, en Overijsel, het in 1705 reeds ter sprake gebracht besluit door, daar geen
Stadhouder van een of meer provinciën te dulden, zoo er de overige geen bezaten.
Beide andere hadden zich laten belezen, daar niet legen op te komen, en den Raad
van State werd dus last gegeven, den frieschen Prins niet zonder nadere vergunning
toegang te verleenen. Zijn generaalschap met vol genot der daaraan verbonden jaar-
wedde was echter gaaf door allen erkend, en hg dan ook, op last der algemeene
Staten, door hun Veldmaarschalk Ouwerkerk, in 't leger openlijk als zoodanig ver-
klaard. Overijsel had, bij deze stadhouderlijke overleggingen, den 22®" April, tevens
bepaald, den anderen Provinciën zijn vastbesloten voornemen te betuigen, «nimmer weder
tot het aanstellen van een Stadhouder te komen, daar het een ampt was, oudtijds
alleen ingesteld, omdat de Hertogen, Graven, of Heeren dezer landen niet altyd aan-
wezig konden zyn in 't gewest, waarover de Staten met hen regeerden. Het zou
daarom ook zeker reeds met den vrede van Munster zijn afgeschaft, had niet het ge-
zag der Princen van Oranje veroorzaakt, dat men ook na dien tyd nog Stadhouderg
aangesteld had. Daar nu evenwel, door den dood van Koning Willem, die verouderde
regeeringswijs als van zelf een einde genomen had, had ook de Staat in dezen zijn
volle vrijheid herkregen, en hadden zij voorgenomen dien toestand te handhaven, ver-
zoekende ook de overige Provinciën een dergelijk besluit te nemen»; gelijk het daar dan
vervolgens ook in ernstige overweging werd genomen , zonder evenwel lot eenige over-
eenkomst te leiden. In Gelderland, waar het regeeringsrumoer nog altijd niet geheel
lot rust gekomen was, gaf het vraagpunt van 's Prinsen uitsluiting uit den Staatsraad
in 't kwartier van de Veluwe lot heftige looneelen van tweedracht en strijd aanlei-
ding. Door Arnhem, dat er bijzonder voor ijverde, was in July, legen de meening
der Ridderschap, een Kwartiersdag uitgeschreven, om over de zaak te beraadslagen«
De Heeren van Harderwijk, Hattem, en Elburg kregen toen last, er het voor en tegen
over te bepraten, die van Wageningen, om zonder verdere praatjens voor de uitslui-
ting te stemmen. De Ridderschap echter, van gevoelen, dat de vraag niet op een
Kwartiersdag, maar op den Landdag zelf alleen thuis behoorde, weigerde bepaaldelijk
er over Ie handelen, en die van Wageningen betuigden daar toen meê in te stemmen,
1866 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
terwijl de vier andere steden alle voor de uitsluiting stemden. Een besluit kon er
daardoor niet vallen, tot den volgenden dag uit Wageningen zelf aan zijn afgevaar-
digden last gegeven werd, te stemmen gelijk hun was opgedragen, 'l geen toen een
meerderheid voor de uitsluiting gaf. Hieruit ontstond nu echter groot ongenoegen bij
de vier andere veluwsche steden tegen Arnhem, en, door Harderwijk beschreven,
kwamen zij afzonderlyk op het Loo samen. De daardoor bevorderde tweespalt uitte
zich het kennelijksl op den Kwartiersdag van October, toen de Heeren van Harderwijk,
Hattem, en Elburg, en vier van de zeven wageningsche tegen Arnhem's meening
doordreven, dat sommige ampten alleen tijdens den Landdag begeven mochten worden.
Thuis gekomen, werden intusschen de vier der wageningsche meerderheid al ras ge-
waar, dat de goê gemeente niet geheel met hen instemde, hun verwijtende, dat zij
niet plichtmatig gehandeld hadden. Daar dit verwijt voornamelijk van de gemeenslui
scheen uit te gaan, wist de overheid toen eenige schutters en gildebroêrs te belezen,
baar lot afzetting dier gemeenslui de behulpzame hand te bieden. En ofschoon nu de
kleermakersgilde en een groot deel der Sint Joris schutterij zich daar tegen verzetten, ging
men tot die afzetting inderdaad over. Een der afgezette gemeenslui evenwel, zekere Van
Issum, die tevens ook hopman over een bende «snaphanen» was, haastte zich toen zijn
manschappen op de been te brengen, en stoorde zich niet aan 't bevel der Stadsoverheid,
hen onmiddelijk weêr uiteen te doen gaan; terwijl zich een zijner lotgenooten , Jan Aalders,
terzelfder tijd om bijstand naar Arnhem begaf. Daar was dit koorn op den molen der
bovendrijvende staatspartij. De strijdhaftige burgemeester Bouwens en zijn ambtsbroeder
Van Bassen snelden, aan de spits van wat arnhemsche snaphanen, met drie of vier veld-
stukken naar Wageningen, waar ondertusschen de schutterij niet achtergebleven was
zich in de wapens te werpen, en de poorten gesloten werden. Men liet nu den nade-
renden Arnhemmers weten, zich voor alle gewelddadigheid te wachten, wilden zij
niet met gelijk geweld geweerd worden. Ze boodschapten terug, dat ze niets kwaads
bedoelden, en men hun de poorten maar te openen had. Daar men daar echter geen
lust toe openbaarde, werd een voor de stad geplaatste schildwacht door de aanruk-
kenden naar 't Stadhuis afgevaardigd met aanzoek tot onderhandeling, v\aarop de voor-
zittende burgemeester, Schaats, en een drietal schepenen de onvoorzichtigheid hadden,
zich buiten de poort te begeven. Nauwelijks toch waren ze daar, of Bouwens, uit-
roepende: (fdat zijn ze, die we hebben moeten!» trok zijn degen, liet ze door zijn
snaphanen aanpakken, in een koets zetten, en naar Wageningen terug voeren, waar
men inmiddels de geopende poort weêr had dichtgesloten. Nu werd er 't geschut voor
geplant, en met geweld een toegang gebaand. Binnen getrokken, werden de Arnhem-
mers uit enkele huizen met klein geweervuur begroet, en smeten er daarop hunnerzijds
de ruiten in; zg voerden voorts hun drie gevangenen naar't Stadhuis, waar zij Schaats
en een der schepenen, Joan van der Horst, met den dood bedreigden. Ze lieten
des vaderlands. 863
't echter bij die bedreiging, brachten hen en beide anderen 's nachts tot aan de poort,
deden ze daar door twee stadsboden, namens de afgestelde gemeenslui, van ampt en
eed ontslaan, en daarop naar Arnhem voeren, waar ze in de gemeensmanskamer een
etmaal in hechtenis hieven, om toen op nieuw weêr naar hun eigen stad geleid te
worden. Een aantal ingezetenen, bloedverwanten, en vrienden hadden intusschen reeds
een vertoog over 't gebeurde tot de geldersche Staten gericht, en dezen besloten toen
weldra, dat men de vier Heeren weêr ontslaan en in ampt en eer herstellen moest,
tevens — tegen de meening trouwens van Arnhem en Nymegen — bepalende, wat
manschappen in Wageningen te leggen, om dat besluit kracht bij te zetten.
^■JA
'■/ι'·:'.·;·
Γ;"
'WM
De Algemeene Staten , over de zaak geraadpleegd, haddén eerst aangeraden, haar lie-
ver geheel in der minne bij te leggen, doch vervolgens, op aandrang van Holland, verlof
gegeven, wat soldalen naar Gelderland te laten trekken, in afwachting waarvan echter
de wageningsche Heeren weêr vrijgelaten waren, en hun betrekking weêr aanvaard
hadden. Toen vervolgens het uit Duitschland opontboden krijgsvolk aanrukte, zorgden
de hoofdaanleggers van 't rumoer zich bij tijds uit de voeten te maken en over 's Lands
grenzen te wijken; terwyl de Staten niet verzuimden, in 't begin van 't nieuwe jaar,
burgemeester Bouwens' geliefkoosde trawanten, de vrijwillig dienstdoende snaphanen,
in al hun sleden af te schaffen; Arnhem en Nymegen werden buitendien met wat
krijgsvolk bezet, en in beiden weldra wat verandering in de regeering gebracht; in
Arnhem zelfs tot een doziin Heeren toe door de burgerij afgesteld Bouwens en Van
Bassen gaven daarop eene «wettige verdediging» — geliik zij haar noemden — in
het licht, waarin zij, lot rechtvaardiging van hun gewelddadige houding, van de
stellingen uitgingen, dat «de stad Arnhem was eene volstrekt vrije stad, die zooveel
macht en gezag had, als de Keizer in het Keizerrijk, en van welke men niet anders
kon oordeelen dan van Soevereine Prinsen; dat zij ook volstrekt onafhankelijk en zelf-
standig was, en haar schepenen aan niemand dan God gehouden waren, rekenschap
van hun doen en laten te geven, gelijk dan ook de Overheid van Arnhem, huns
inziens, het best met de Onderkoningen van Sicilië te vergelijken was, en de hun
persoonlijk gedane verwijlen slechts onbeschaamde laster waren; dat de Staten zich
een gezag over de stad hadden aangematigd, door geen Vorsten ooit gevoerd, en door
't machtigen van 't Hof om tegen hen te handelen, het recht verkracht hadden; dat
Arnhem een onbetwistbaar territoriaal recht over de gansche Veluwe en Veluwzoom
had, en dat het zijne besluiten en gewijsden, de gansche Veluwe over, gewapender-
hand steeds had mogen ten uitvoer leggen, zonder dat Vorslen, Landschap, Ridder-
schap of sleden het belet hadden of dorsten weêrspreken; dat niemand, en ook het
> Vx
-
-iiM
' Zie over een en ander nader de verschillende by Wagenaai, fad. Mist. XVIl, bl. 301 m vv,
aangehaalde Landda^srecessen, Meaolutién, en verdere stukken.
i'
-ocr page 867-864 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ove,· een burger
,an Arnhem Ie erkenne«',-Jal de Slalen daarom ook geacht moeslen worden, hun
„ak „iet naar behooren onderzocht te hebben, en het ΗοΓ en den rechtsgeleerden
daarmeê belast, de minste ..oh,smacht niet „ver hen toekwam; dat Arnhem van ouds
het recht .an oorlog en vrede bemeten had, en ook op het vrije gebruik van wapenen,
.00 binnen ah bnUen zijn gebied, aanspraak mocht maken, en zij zich verwonderden
het Richterampt van de Velnwzoom te zien beschouwen als een bvzonder geb.ed er
Staten van Gelderland en lutten, daar toch de kwartieren van Nymegen en Z.utten
geen haarbreed te pretendeeren hadden op "t Stadsgebied van Arnhem ot zyn Kwar-
Lr en omgekeerd». De Staten, deze „verdediging» met een begeleidend verzoekschr,ft
van'beide afgestelde Heeren ontvangen hebbende, besloten in hun vergadenng van 25
October 1708 ze den provincialen Raad in handen te stellen, en vaardigden daarop,
na ingewonnen advies, den 13» December, een plakbrief uil, waarin zij «ten hoogste
afkeurende, dat men door deze en dergelijke valsohe en verfoeilijke stelbngen, het
hoog gezag der Staten van Vorstendom en Graatschap niet alleen trachtte te krenken,
maar ook der onkundige wereld daar buiten een verkeerd denkbeeld te geven van
de loffelijke en moderate gedragslijn en besluiten, door Hun Edelmogenden gehouden
en genomen, om langs weg van rechten tegen te gaan en te dempen do u.terste
ongeregeldheid, ongebonden licencie, en 't ongehoord geweld, waardoor de goede
inwoners ioowel in ,1e sleden als op 't plalle land telkens, met gevaar van leven,
gezondheid, en goed werden verontrust;- goedvonden, dat geschrift in allen deele te
verklaren voor een sedicieus en oproerig libel, opgevuld met onbetamelijke, oneer-
biedige, afschuwlijke, en ten hoogste strafbare stellingen en uitdrukkingen ten opzichte
van gemelde HH. Staten, en voorts met impertinente uitvallen, vuile lasteringen, en
valsche aantijgingen; en dat het ,lus, om de schadelijke en schandelijke gevoelens er
in vervat, geensins behoorde geduld, maar op 't scherpst verboden te worden; gehjk
ze dan ook bij dezen op ernstigste, zoowel wal het inbrengen, drukken of doen
drukken, als verknopen of koopen, leenen of ter leen ontvangen betrof, op een boete
van honderd zilveren ducatons, deden»
Op 't platte land, Ie Brummen, was in Ί voorjaar van 1706 door ettelijke opgezetenen
een beweging tegen sommige amptjonkers, die zich wat willekeurig aanstelden, op het
louw gezet, waarvoor zij echter slecht van de reis kwamen. Ze gevangen genomen heb-
bende, raakte een viertal hunner weldra zelf daarvoor in hechtenis , en werd, naar Arn-
hem gevoerd, niet weder in vrijheid gesteld, v66r het plechtig beloofd had, zich ver er
aan geen oproerigheid meer te bezondigen, en op een nader door 't Hof te bepalen
Zie het ρί»»αί Uärneas de Statea gedrukt ettullgeiieventotArLh«,biide«..d0H.e3,17oi.
-ocr page 868-.DES VADERLANDS. 865
dag, in zijn verhoorzaal, met open deuren, op zijn bloole knieën, God en 't gerecht
vergiffenis had afgesmeekt
In de Noordzee had men zich dit jaar met de uitrusting van twee, in steê Tan
drie, smaldeelen te vreden gesteld, daar na de vermeestering van Oostende het derde
minder noodig was: het eerste van 11 linieschepen en twee fregatten, onder den
Schout-bij-nacht Van der Dussen, bestemd om noordwaarts te kruisen; het tweede,
onder Kap". Filips Schrijver, van tien schepen, en een paar fregatten en galjoten,
om de oostindische retoervloot in 't gemoet te stevenen. Geen van beiden vond
evenwel een vijand te bestrijden, en zij keerden dus, na eenige maanden rondgezwalkt
te hebben, huiswaarts, waar nu Van der Dussen echter, den 8®" October, nog in
den bloei van zijn leven, plotseling in den Haag kwam te sterven. De vijand, dien
hij te vergeefs in de Noordzee had zoeken te bevechten, de welbekende Forbin, was
ditmaal, met een achttal schepen, heel naar 't hooge Noorden en de IJszee ge-
koersd, om er zoo mogelijk de britsche en nederlandsche Archangelvaarders prijs te
maken. Na er reeds eenige engelsche verbrand te hebben, zette hy op 11 Augustus
een goede dertig Nederlanders, die onder geleide van den l^ap". Van Buren en de
Commandeurs Cortenbosch en Van Leeuwen dvrvraarts stevenden, na, en wist er acht
hunner, die zich bij den eersten schrik verstrooid ^ adden, te bemachtigen, terwijl
hij negen andere, die in een onzijdige deensche haven gevlucht waren, tegen alle
recht in, daar opzocht en verbrandde, s^ j 25 overige echter werden door hun drie
wakkere geleiders, die, in slagorde geschaard, hem te vergeefs den stryd hadden aan-
geboden, behouden Ier plaats van hun bestemming gebracht ^ Naar Duinkerken ge-
keerd, wachtte den franschen zeevoogd daar in 't volgende voorjaar een gewichtige
onderneming, door Koning Lodewijk, in 't belang van zijn jongen beschermeling,
den Pretendent — als men hem gewoonlijk noemde — naar de engelsche kroon,
Koning Jakobs laatgeboren Prins van Wallis, beoogd, dien hy, met 6000 man, naar
de schotsche kust zou moeten overbrengen. Nauw had men daar intusschen in Enge-
land de lucht van gekregen, of de Vice-admiraal Byng werd met een vloot van 30
schepen naar de zij van Duinkerken gezonden, om hem, zoodra hij mocht uitloopen,
aan te tasten. Hij wachtte zich daarop voorloopig dat te doen, en Byng keerde roet
zijn schepen dus naar Duins terug. De fransche Koning hechtte evenwel te veel aan
het eenmaal opgevatte plan, om het niet door te zetten, en gelastte Forbin daarom,
bij de eerste goede gelegenheid de beste in zee te gaan. 's Avonds van 19 Maart bood
zich zulk eene gelegenheid aan, daar Byng, die zich inmiddels weêr in zee had vertoond,
toen door storm genoopt was geworden, weer Duinswaart te wijken; zoodat Forbin,
' Zie de Waarschuwing van 't Hof van 7 Mei '6, aM. hl, 800.
' De Jonge, Ked. Zeewezen, t. pl. bl. 31, v.
866 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
^ft^r»;^^ en 30 niet minder ,l„gge kaperschepen, de
„oodige ™ansehap inhoudende, de reê der geduehte kapersUd uit ^kon stevenen om
rechtstreeks naar Schotland koers te zetten. De Staten, .an Lode.,k s op.et ^o
Xoniogin Anna van den aanvang af in kennis gesteld, hadden .nm.dde s een „er,al
oorlogssehepen, onder de Kap". Van Buren, als bevelvoerder, en Taalman e„ de
comlndeurs Van Leeuwen en Cortenbosch, uit Te.el naar Engeland doen Uoersen,
om .ich met die van Byng te vereenigen. Den 18·. Maart uitgeze.ld, '» J
deze in den morgen van den 20- in de Hoofden, doch vernamen tevens dat k
Forbin reeds den vorigen avond zee gekozen had. B,ng zette hem met 2. an zgn
schepen na, den overigen en den vier nederlandsehen opdragende, naar Os ende te
om r manschappen voor Schotland in te schepen. Daarmeé gereed, koerden
ze na r Newcastle, waar ze den 1» April ankerden, doch nu al aanstonds verw.tt.gd
Irden, dat de voorgenomen aanslag geheel gefaald „as, daar e. ^»rb.-;^-
„ergens op de kust van instemming met hem gebleken was, en kj dus de terug e.
/Ingelmen, „p welke Bpg zich toen nog van een z,ner achterste s^epe^^^^^^^^
kunnen meester maken, terwijl de andere door hun bengdenswaar e b zetldheu ,
den dans ontsprongen waren. Hun troepen toen wéér te Oostende heb ende ^ e et
keerden de vier Nederlanders, in Vlaanderen noch Engeland meer nood.g, naar
« . mi.lnkken van z,n landing, naar . fransche legerg.
trokken, dat reeds een poos .n Henegouwen te veld I-P»"-·"
nood, door den barren winter nog geklommen, d.e 't fransche volk en land te t .r e.
Had de Koning zich beijverd, alles in 't werk te stellen om ρ alk^ η
geduchte beermacht te velde te hebben. Terwijl Villars wéér bestemd was, d n Β venrgn
e dekken, en de Hertog van Berwiek met den beyersehen Keurvorst den k^gj
■Duitschland zou voeren, was, tot herwinning van 't verloren --n aa S 1
en Senne, me. Vend6me thans de meer op kerkgaan en kwezelarg > ^
oorlogsbedrijf aangelegde Hertog van Borgonje = derwaarts ge^en, en w daare
boven Γη Vlaanderen ,en vliegend legertjen onder den Graaf de
engelseh-nederlandsche heermacht, 85,000 man sterk, doch
fransche trok van Brussel uit. den 26» Mei, naar Halle, waar ze z.ch m afwa hUng
r:it Duitschland „og aan te voeren troepen legerde. Door ^
April naar den Haag gekomen Prin, Eugenius was toch, m overleg met He.ns.
u
1 De Jonge, Ned. Zeewezen, t. pl. W,. 35. schrijft de al-
, «E. « etwas une«t, von einem —η von des. D„e ^^^„„"„Mien.
t„„s levenslustige Lize-Lotte, 14 Decen,ber 1701, "so ga, «n -J™; ^ «
er wm von keiner opera mehr Mren, und die melodeyon von - —«
geistliclie lieder auf, «m sie zu singen können. Er communicert aUe Sontag «ndt g,
ρ - ft - ^ '
't
[.'f - 1 .f
■
-- <
iU
t'
.DES VADERLANDS. 867
bepaald, dat beide veldheeren gezamenlijk in de spaansche Nederlanden zouden optre-
den, om er zoo mogelijk een goeden slag te slaan, en de al Ie zeer op vrede aan-
dringende amsterdamsche Heeren, gelijk de vredespartij der Tories aan den Teems,
daardoor in 't voortzetten van den krijg te laten berusten Κ Na hun onderhoud waren
beide veldheeren den Keurvorst van Hannover, als duitschen opperbevelhebber, gaan
overhalen, om zich met de duitsche troepen aan de Moezel te begeven, 't geen hij uit
^deltuitigen naijver met den roemruchten Prins eerst had geweigerd te doen. Voor
dien Prins zou trouwens dat oprukken naar de Moezel slechts een schijnbeweging zijn,
om Frankrijk's oog van het eigenlijke oogmerk, den strijd in de Nederlanden, af te
trekken, en hij zich in der ijl met de keizerlijke heermacht derwaarts spoeden, om
zich met die van Marlborough te verbinden. Van Hannover over Dresden naar Weenen
gereisd, om ook daar de belangen van den voorgenomen veldtocht te bevorderen,
repte hij zich nog vóór 't eind van Juny met zijn krijgsvolk naar 't oorlogstooneel,
en snelde den July met een geleide huzaren uit Duren naar Brussel, waar hij,
den 6®° aangekomen, Marlboroughs opmarsch naar Vlaanderen ten gevolge van die
der Franschen vernam, en hem nu onmiddelijk bij Asche ging opzoeken \ Marlborough
toch, bij zijn komst te Halle, al aanstonds vernomen hebbende, dat de vijand naar
Soignies opgebroken, van daar, achter Nivelles om, tusschën Genappe en Braine was
gaan legeren en zoo zyn linker flank bedreigde, en vreezende, op deze wgze in zijn
gewenschte verbinding met den Prins gestremd te worden, was in de eerste dagen
van Juny naar den kant van Leuven getrokken, en had zich daar met den linker-
vleugel aan de Dyle neergeslagen. Bijna een maand lang hadden hem toen de Fran-
schen, trots hun overmacht, ongedeerd gelaten, en zich geheel werkeloos gehouden,
en daarop den weg naar Vlaanderen ingeslagen, om er zich van de vestingen en
sterkten meester te maken, ter wille der legerversterking van genoegzame bezetting
ontbloot. In 't begin van July opgerukt, had dan ook Lodewgks kleinzoon en ver-
es ein Ellendt ist, ist auch dür wie ein Spänhölzel". {Briefe, bü Ranke, t, pl. S. 400). «Quand"
had men dan ook in spotrijmen te Parp gezongen:
Quand l'hiver on ne vous voit faire
Que confession et prière,
Vivre ä la cour comme au désert,
Blämer les jeux et les spectacles
II faut un été de miracles
Pour soutenir un tel hiver.
(Zie Le nouveau siècle de Louis XIV, p. 315).
* Nog vóór zyn vertrek naar 't leger had Marlborough in Den Haag een onderhoud met de Am-
sterdammers, en klaagde, zoo over hen als over zun tegenstanders in Engeland, zijn nood aan
Godolphin. Zie zön schrijven van 8 Mei in Coxe's Memoire, II. ρ. 215.
* Zie Arneths i'ri»« Eugen, II. S. 16, fif.
-ocr page 871-868 algemeene geschiedenis
ν- -
hoopte troonsopvolger den Gent reeds bemachtigd, terwijl Laraothe zich van Brugge
verzekerd had. Daarop had hij zich den tusschen Aalst en 't dorp Oordeghem gelegerd,
om beide veroverde steden te dekken, en nu Oudenaarden te gaan vermeesteren. Marlbo-
rough echter, van zijn oprukken onderricht, was zelf toen den weg naar Gent ingesla-
gen, en over Anderlecht ter plaatse gekomen, waar Eugenius hem den aantrof. De
voortvarende Goslinga, die ook dit jaar weder als Gedeputeerde den tocht meêmaakte %
had wel gewenscht, dat de Hertog, te Ath of Lessines de Dender overtrekkende, den
vijand was voorgekomen; doch Marlborough, die vóór de komst van Eugenius' troepen
zich liever aan geen gevecht wilde wagen, had er zich toe bepaald, eenige bataljons
voetvolk en wat ruitervendels op dat deel der fransche heermacht af te zenden , dat
die rivier nog niet over was, en daardoor slechts op zijn legertrein wat buit behaald, en
bij zijn achterhoede een paar honderd of meer gevangenen gemaakt. Zoodra Eugenius
echter gekomen was, had deze — zonder van Goslinga's meening te weten — de
volbrachte marsch naar Assche tegenover die op Lessines afgekeurd, en wist zijn
medeveldheer dan ook aanstonds over te halen, ook thans nog dien weg in te slaan,
om zoo de Dender over en op Oudenaarden aan te rukken, zonder de eerst tot
Maastricht genaderde duitsche legerbenden te verbeiden ^ In den vroegen ochtend van
9 July ging men op marsch, sloeg, om den vijand te misleiden, na tot Herflinghen
voortgerukt te zijn, een kamp op, doch brak dit 's avonds weêr op, en rukte naar
Lessines voort, waar men de Dender overtrok, om 's morgens van den 11«" Schelde-
waarls te rukken, 's Nachts te voren was Generaal Candogan echter met het noo-
dige voet- en paardevolk reeds naar Oudenaarden vooruit gezonden, om daar
en in 't nabij gelegen Heynen een brug over de Schelde te slaan. Hij vatte toen
aan de overzij der rivier post, en raakte tegen den middag met den vijand in Heynen
slaags, die zich evenwel ras gevangen gaf; terwijl het aannaderende leger de brug
inmiddels begon over te trekken, en men van de zij van Gaveren te gelijker tijd
dat der vijanden zag aankomen. Omstreeks vier uur was een groot deel reeds de Schelde
over; doch bleek Marlborough nog geheel besluiteloos wat te doen; zoodat Goslinga en
zijn mede-gedeputeerde Rechteren, langer marren moede, zich tot Eugenius richtten
met de dringende bede, het bevel op zich te nemen. Na eenig aarselen, daar hij er
zich, als zonder eigen'troepen, niet toe gerechtigd zei, ging hij, die zelf eigenlgk
I Met hem waren ook thans weder Geldermalsen en Van Collen en voorts Van Rossem tot Har-
denbroek. Rechteren, en Welvelde van Zalk. |
» Knoop, die in zUn opstel over Goslinga {Krijgs- en GescUedk. aesohriften, VIII. hl-
Marlborough tegen hem in bescherming zoekt te nemen, vindt in dit opzicht b« Eugenius weer-
spraak, wiens kloekhartig doortastende aard dan ook tegen de weifelende houding van den bntschen
Hertog maar al te gunstig afsteekt, en Goslinga's voorkeur (zie boven, bl. 856) ten voUe recht-
As ^
Γ
Pik '
V -
.lil
••2 i.
-ocr page 872-.DES VADERLANDS. 869
Diets beters begeerde, op hun blijvenden aandrang, in 't belang der gemeene zaak en
bg al wat hem dierbaar was bezworen, er toe over, zette zijn hoed recht, gaf zijn strijdros
de sporen, en snelde naar de spits der troepen, dien hij nu bevel gaf, een kleine
beek te dempen, en zich aan de overzij over de vlakte uit te breiden;'t geen den in-
middels genaderden vijand, die van 't zelfde plan scheen, deed terug deinzen. Tot
een aanval kwam 't echter nog niet, daar de Prins eerst den linkervleugel ook over
wenschte, en Goslinga en Geldermalsen daarom verzocht, op kondschap daarvan uit
te gaan. Terwijl zij achter de troepen langs reden, werden deze onder een luidruchtig
Vive Ie Roi! door den vijand aangevallen, doch wisten hem behoorlijk te weer te
slaan. Aan den linkervleugel toonden zich Ouwerkerk en zijn bijhebbende ruitergene-
raals Hompesch, Wurtemberg, en and. terstond strijdvaardig, en Goslinga, door een
kapitein van de garde op een hoogte gebracht, van waar hij 't slagveld verkennen
kon, na te vergeefs gepoogd te hebben, den LVgeneraal Oxenstjerna met zijn voet-
volk op den weifelenden vijand in de flank te doen vallen, stelde zich nu zelf aan't hoofd
van twee bataljons Zwitsers van Sturler, die hij, na een wakkere toespraak, een water-
plas langs, over een smalle weg ten strijde voerde, weldra door vijf andere bataljons
gevolgd. Uit een anderen weg zag hij te gelijker tijd den jongsten generaal in wer-
kelijken dienst, Prins Johan Willem Friso, aan de spits van acht bataljons komen, die
zich rechts van de zijne, met eenige heggen en slooten tusschen beiden, plaatsten. Een
rijk met goud uitgedoste ruiterschaar ~ die van 's Konings Huis zelf - v,el de
door Goslinga aangevoerde Zwitsers aan, doch werd door hun bajonetsteken en musket-
schoten zoo wel begroet, dat zij deels viel, deels vluchtte. Haar paukenslager werd
van zijn paard geschoten, en zijn pauken buit gemaakt, evenals verscheiden gewonde
officieren. Voortgerukt, stuitte men op twee bataljons fransche voetknechten, die ech-
ter, na hun eerste schot gelost te hebben, terstond «als schavuiten» op den loop gingen.
De nederlandsche ruiterij had te gelijker tijd den afgesneden franschen rechtervleugel
bestookt, en den weg naar Doornik afgesloten; zoodat zich gansche regimenten,
mei hun bevelvoerders, Biron, Ruphié, en anderen, gevangen gaven Door verschil
van inzicht toch tusschen VendÓme en Borgonje, was de door dezen aangevoerde lin-
kervleugel niet met den rechter onder VendÓme voortgerukt, maar zich, naar zijne
averechtsche zienswijs, in een vermeend gunstige stelling beginnen te verschansen.
Toen de nogd hem er uitdreef, was het te laat, en de slag zoo goed als verloren.
De vallende avond en een hinderlijke motregen maakte eindelijk voor goed aan 't vech-
ten een einde, waarbij de Franschen, aan alle kanten geslagen, in verv^arring op de
vlucht legen, en zich, op een vierduizendtal na, dat naar Doornik wist te geraken,
naar de zij van Gent bergden. «Maar één ding was jammer», schreef Eugenius aan
» Zie bU Goslinga, Mémoires, p. 55, BS.
-ocr page 873-870 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
den Keizer S «dat het niet nog een uur of wat dag bleef; zeker ware er dan van
't Tijandelijke leger weinig of niets terecht gekomen». Had Goslinga zijn zin gekregen.
dan was men nu echter den gevluchten vijand onmiddelijk in Gent en omstreken
gaan bestoken, om hem zoo geheel te vernielen; doch Marlborough en de hem gehoor
gevende Veldmaarschalk en andere Heeren - slechts Geldermalsen neigde meer naar
zijn kant, doch bleef geen voet bij stuk houden - begeerden zuidwaarts te trekken,
om de niets ter zake doende versterkingen bij Iperen te vermeesteren , en daarna'l beleg
voor Rysel te slaan. Eugenius achtte zich niet genoeg met de kaart van 't land be-
kend, om een slem in 't kapittel te vorderen, doch moest later ronduit betuigen,
dat hij , nu meer met die kaart vertrouwd, van meening was, men, naar Gent trekkende,
den vijand met «de strop om den hals» in handen gehad zou hebben ^ Thans was
intusschen anders beslist, en ging er daarenboven een onschatbare tijd met voorbe-
reidende marschen en maatregelen verloren, zoodat het 12 Augustus werd, vóór men
het inmiddels aanmerkelijk versterkte, door Bouffiers bezette Rysel berende. Terwijl
Eugenius zich nu met de belegering belastte, moest Marlborough de taak op zich
nemen, die te dekken, en den van de Moezel aangerukten Hertog van Berwick, die
Vendómes leger kwam versterken, in 't oog te houden. Beider poging tot ontzet mis-
lukte niet minder dan die, door Lamothe uit Brugge beproefd, om een voor de be-
legeraars bestemd convooi van 700 wagens, in 't laatst van September, bij Wynendaal
te onderscheppen, door den wakkeren weêrstand van den door Marlborough tot dek-
king afgezonden Generaal-majoor Webb en Ouwerkerks zoon, den brigadier Cornelis
van Nassau-^oudenberg I Inmiddels had juist een week vroeger een hevige bestor-
ming der vesting plaats gegrepen, bij welke Eugenius zelf door een kogel, die zijn
hoed doorboorde, aan zijn hoofd gewond werd, en ging nu, ruim drie weken na de
mislukte onderschepping, den 21- October de stad over, doch bleef haar sterk kasteel
nog altoos in fransche handen. Drie dagen vroeger was in zijn legertent te Roesselare
de 67-jarige nederlandsche Veldmaarschalk overleden; zijn lijk, den volgenden dag
naar 't Sas van Gent vervoerd, werd van daar naar zijn ambachtsheerlijkheid van
Ouwerkerk a/d IJsel gebracht, om er met staatsie bijgezet te worden ^ Met niet mm-
der staatsie had hij zelf, weinig weken te voren, in zijn fraaiste pak gedost en m
een leunstoel gezeten, zich de bij Oudenaarden veroverde zegeteekenen, vaandels,
standaards, en keteltrommen zijner dappere onderhebbenden zien toevoeren, «zich» ^
naar Prins Eugenius' opmerking - «in zijn volle waardigheid als een Romeinscb
j
I Aangehaald bj) Arneth's Frinz Eugen, II, S. 25.
» Mémoires, p. 64 en 83.
» Verg. nader Bosscha, Ned. Meidendaden, tl. bl. 327.
* Zie den Europ, Mercurius voor dit jaar, bl. 227.
.DES VADERLANDS. 871
Imperalor gestemd voelende» Zijn opperbevel over hen werd, na zijn dood, aan den
Graaf van Tilly opgedragen. Het kasteel vorderde een beleg op zich zelf, waartoe Eugenias
onmiddelijk met den meesten ijver overging, doch dat in de volgende maand een dag
of wat werd afgebroken door een marsch op Brussel, 't welk door den uit Duitschland op-
gerukten Keurvorst van Beyeren berend was, terwijl Vendóme beproeven ging, het bond-
genootschappelijke leger er van af te snijden. De bevelhebber der stad, Paschal, door
twee gedeputeerden der Staten, Burgemeester Van den Berg van Leiden, en den Heer
van Renswoude, doeltreffend bijgestaan, handhaafde er zich wakker, doch vraagde
niettemin ijlings om bijstand, en Marlborough en Eugenius besloten daartoe nu gezamenlijk
op te trekken. Terwijl de eerste aan den Generaal Von LoUum opdroeg, bij Gaveren
met een kleine macht over de Schelde Ie gaan, rukte hij zelf, in vereeniging met
Eugenius, met de hoofdmacht uit, doch maakte zich tevens aan een meer dan dub-
belzinnige handelwijs tegenover den nederlandsche Gedeputeerde, Goslinga, schuldig.
Deze was met hem overeen gekomen Von Lottums troepen te vergezellen, en er dan
den bij Oudenaarden gelegerden vijand meê op 't lijf te vallen; toen hij echter te
Gaveren kwam, bleek Ven Lotlum een tegenovergestelden last te hebben, doch zet
gaarne, op bevel en verantwoording van Gedeputeerden, Gosllnga's plan te willen vol-
gen. Noch zijn mede-gedeputeerden echter, noch de geraadpleegde veldoversten wilden
die verantwoording met hem op zich nemen, ofschoon hy zich ten overvloede op het
getuigenis van den manmoedigen Generaal-majoor Chanclos beriep, die by de afspraak
tegenwoordig geweest was. Men trok dus, de schoone gelegenheid verzuimende, en den
vijand zich in alle vrijheid uit de voelen latende maken, voort, om zich weldra met
het zijnerzijds opgerukte hoofdleger, onder beide Prinsen — van Savoye en van Win-
delsheim ^ — te vereenigen \ Marlboroughs onverantwoordelijk bedrijf hing met zijn
verhouding dezer dagen tot Frankrijk samen, dat hij namelijk, in een schryven aan
den Hertog van Berwick, tot het aanknoopen van vredesonderhandelingen had aan-
gespoord. Op Eugenius' aannaderen haastte zich nu echter de Keurvorst, het beleg
van Brussel op te breken, terwijl het fransche leger zijnerzijds te vergeefs gestreefd
had, den marsch van beide veldheeren te stremmen. Bouffiers, op 't kasteel van Rysel,
door den weêrspoed der fransche en beyersche wapenen ontmoedigd, stelde dit nu
Eugenius, na zijn terugkomst, al ras in handen. Toen men zich in den ochtend van
8 December gereed maakte, de batterijen te stellen tot het schieten der bres, liet hij
den trommel ter overgaaf slaan, en werden toen, na de uitwisseling der gijzelaars,
' Goslinga, Mémoires> p. 72,
' Daartoe toch was Marlborough door Keizer Jozef in November 1706, met een jaarlSjkach inko-
men van 15 tot 20-duizend florijnen, verheven. Zie Coxe, Memoire, I. ρ. 392.
^ Zie over een en ander Goslinga's Mémoires, p. 87, 8.
872 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
's avonds van den volgenden dag de voorwaarden vastgesteld en geleekend. Een «te
grooter conquest» — gelijk hel, bij zijn schrijven aan de Staten, hun jongste generaal
van 't voetvolk uitdrukte — «als de overgave nog in dit late seizoen plaats had, en
zonder dat er genoegzaam een kanonschot op gedaan» was ^ Die generaal, die dit
jaar zijn eerste sporen in werkelijken dienst bij Oudenaarden en voor Rysel zoo wak-
ker verdiend had, had, vóór zijn vertrek naar 't leger, in dit voorjaar, ook zijn Stad-
houder- en Generaal-Kapiteinschap in Stad-en-Landen aanvaard, waarbij die Stad hem
zonder eenig bezwaar op den lastbrief zijn vaders aannam, doch die Landen dezen
gewijzigd wilden zien, en hem 't recht van voorzitting ontzeiden bij de achtmannen,
aan welke 't oordeel over de wettigheid hunner volmachten stond. Tal van Omme-
landers intusschen, voor 't Landschapshuis vergaderd, hadden niet gerust vóór hij, in
spijt dier weêrspraak, als Stadhouder beëedigd was; waarop zich de Landen tol de Alge-
meene Staten gewend hadden, waar zij aanstonds den bijval van Holland verwierven,
doch de zaak toch 'l gansche jaar hangende bleef. In 't voorjaar van 1709 kwamen
de Staten van Stad-en-Landen toen geheel als tijdens zijn minderjarigheid bijeen, en
werd over de wettigheid dier volmachten builen hem om beslist. Daar men toch, na
't overlijden van een Stadhouder recht had, een nieuwen al dan niet aan te stellen,
begreep men zich datzelfde recht ook te mogen toekennen omtrent de voorwaarden,
waarop men hem koos, en zich daarbij aan geen vroegeren lastbrief te moeten binden \
Aangenamer ervaring, dan deze tegenstribbeling zijner oostelijke landzaten wachtte
den wakkeren jongen Stadhouder en veldoverste in de weldra volgende Meimaand,
toen hij de even kloeke als beminlijke Maria-Louiza van Hessen-Cassel als huisvrouw
naar Leeuwarden voerde, door de friesche Staten met een huwlijksgift van 60,000
guldens vereerd.
■yp
•fc·.
■ß
Na de volledige overgave van Rysel riep Koning Lodewijk zijn beide oneenige
legerhoofden naar Versailles terug, hun last gevende, beide vlaamsche hoofdsteden zoo
sterk mogelijk te bezetten, en het thans onder bevel van den Generaal Fremont
gestelde Ifeger niet te laten ontbinden, vóór alle gevaar van die zij voorbij ware. Eugenius
en Marlborough daarentegen haastten zich het beleg voor Gent te gaan slaan, waarvan
de laatste de leiding op zich nam, terwijl de eerste het zou dekken. Den 18«="December
door zijn belegeraars ingesloten, gaf, «tot ieders bevreemding», als Eugenius zelf naar
Weenen schreef % zich de met niet minder dan 34 ruilervendels en 19 bataljons voet-
volk bezette stad, welke men daarenboven zich gereed maakte krachtdadig bij te
springen, nauw 12 dagen later over, en kreeg men te gelijker tijd uit Brugge kond-
i-yo·'
•f
- >
!>. ·
' Zie iün brief vaü keöhisgeving iü den 'Ëurop. Mefc., t. pi bl. 307.
» Zie de bö ^Yagenaar Vad, mst. t. pl. bl. 325 vermelde besluiten en bescheiden.
» Zie zyne by Arneth t. pl. in aant. 39 Ö. 465 meegedeelde woorden.
.DES VADERLANDS. 873
schap, dat ook dit reeds door de vijanden geruimd, en bereid was, een bezetting der
bondgenooten in te nemen. Met deze blijde feiten opende zich voor die bondgenooten
het juist aangevangen nieuwe jaar, en hun troepen onder Tilly de winterkwartieren
latende betrekken, begaven zich beide veldheeren over Brussel naar den Haag, waar
zij nog vóór de helft der maand aankwamen, om er met den Raadpensionaris over
de verdere krijgsplannen te beraadslagen.
In Duitschland en aan den Bovenrijn was, door het aftrekken van Berwick en
den Keurvorst, in 't nu afgeloopen jaar Aveinig of niets verricht. In Italië had echter
de Hertog van Savoye het fransche legerhoofd weten te verschalken, door onverhoeds
naar de grenzen van het Dolfinaat op te rukken, en er zich van 't krachtdadig ver-
sterkte Fenestrelles en andere plaatsen meester te maken; terwijl de Keizer zijnerzijds
Paus Clemens daarop tot erkenning van Koning Karei en zijn beleening met Napels
wist te belezen. In Spanje was daarentegen de Hertog van Orleans in Juny Tortosa
gaan belegeren, en had het na korten tijd bemachtigd. De engelsch-nederlandsche
vloot , onder Leake, in 't begin der vorige maand naar de kust van Catalonië geste-
vend, had daar den 22®" een fransch convooi van niet minder dan 100 zoogenoemde
tartanen of barken , met allerlei granen en anderen voorraad , onderschept, er bij de 70
van genomen, en de rest verstrooid. Vier dagen later voor Barcelona gekomen, werd
daar in overleg met Koning Karei bepaald, vijf engelsche en twee nederlandsche sche-
pen langs de kust te laten kruisen, en al de overige naar Italië te doen slevenen,
om er 's Konings bruid, de Prinses van Brunswijk-Wolfenbüttel, Elizabeth Kristina,
uit Genua af te halen, en te Vadi wat voet- en paardevolk in te schepen en naar
Barcelona over te brengen. In de tweede helft van July teruggekeerd, besloot men
een kans op het eiland Sardinië te wagen, en eischte, derwaarts gestevend, den 12®''
der volgende maand de hoofdstad Cagliari op, die zich, na eenig aarselen, en met
wat bommen en carcassen begroet, met onstuimige medewerking van de onfransch-
gezinde bevolking, anderhalven dag later overgaf, en daarin nu weldra ook door de
verdere steden en plaatsen gevolgd werd. Graaf Cifuentcs werd er in Kareis naam tot
Onderkoning aangesteld, terwijl de vloot daarna, op Kareis aandrang, naar Port-Mahon
op Minorca zeilde, om dit in zijn naam te bemachtigen. Stad en eiland verklaarden er
zich bij de aankomst der schepen, den 1®" September, onmiddelijk voor hem, doch
de fransche en spaansche bezetting van beide havensterkten, en die van 't noordwaarts
gelegen Fornells, weigerden zich over te geven. Twee engelsche schepen wisten het
echter spoedig daarop te bedwingen, en de wat zwaarder taak om beide eerste te ver-
meesteren werd toen aan den ontwerper van 't gansche plan , den engelschen Generaal-
majoor Stanhope, aan 't hoofd van een kleine 3000 man voetvolk, met zwaar geschut
ondersteund, opgedragen. Beide vlootvoogden, Leake en Wassenaar, verlieten inmid-
dels, den 28^", met de meeste hunner schepen het eiland, over Majorca naar de Straat
IVe deel, 2e stuk,
-ocr page 877-No,en,ber behouden aanlandden. Alleen de Sehout-bii-nach. Whiiaker .as, „.et een
engelsebe en drie nede.land.che schepen, tot ondersteuning «-"»Ι'-"-
w nters i.oen te Minorca achtergebleven, .aa. beide stekten nu. voor tanhope s U, h
leu aanval be.wijUend, nog vMr 't einde der Septembermaand aan en, ovcrg.nge
® lanmerUelijU L het voordeel, in dit en de vorige irijgsjaren. door de .eeuwseh
Conlissievaar ers behaald, die daarin een rijke bron van bestaan voor hun prov, c.e
ί :: 1. Terstond na 't u.tbreken vau den oorlog hadden Hun Hoog Mögenden
den.elfden voet als in den vorigen, een bevelschrift uitgevaardigd, waarb.j aan-
Ir e^ geldelijke belooningen .erden toegekend aan wie ^ kaapvaar
Ti rustten, η daarnreé fransehe of spaansehe kaper- of oorlogsschepen burtmaa ten of
g:nde richtten; en vooral de .eeuwen vonden .ich daardoor op n.euw ^ e.
1/vroeger reeds .00 ijverig geoefend bedrijf op nieuw ter han te nemen ü t «,d
delbur. en Vlissingen voeren er. nauw een jaar na de u.tvaard.g.ng, reed b.j de 50
::L:aILs,^,aaronder de „ok vroeger reeds .oo
I TL middellandsche .ee een fransch vervoerschip, . M^U ^ ^^^^' ^^^
Ire rijke prij.en buit, en in October lagen er een derUg dergehjke .n V -
; liden op'gigenheid te wach,en, om naar Zeeland te worden
Jiil-en trant bleef het ook beide volgende jaren voortgaan, doch kwamen toen
SlTherUleiyk klachten uit Denemarken en Zweden in ^
„k hun koopvaarders van de zeeuwsche schepen leden, en gaf dit tot botsmg
:1„ a e^^e en zeeuwsche Staten, d,e voor hun onderzaten in de bre, sprongen
ΐ id g met alles toch mocht daarbij zoo onschuldig heeten als
dl onziidi.e vla. door hen, die haar voerden, velerlei misbrmk gepleegd werd.
;::: :i: ::.eteuV,.„g aller burtenspo^
de Algemeene Staten daarop in July 1705 een nreuw placaat a , doch
in een ander tevens de vroeger uitgeloofde penningen, 't geen den „ver der e st w^
Jrgestelde Zeeuwen als op nieuw ontstak, en in een enkel
missievaarders met een kleine dertig vermeerderde. De J '
spaansehe en m.ddellandschc zee, tot de grieksche e.landzee toe, - ^
dekt met nederlandsche. hootdzakelijU zeeuwsche comm.ss.evaarde s d.e de re
admirauteit met de namen van opgebrachte en
koopvaarders, kapers, en koningsschepen vulden. Een, dezer "
54 stukken, in Maart 1707 van zijn smaldeel afgedwaald, werd door twee
. Verg. nader b. Do Jonge, O.rf. Z«««««»- '·
-ocr page 878-.DES VADERLANDS. 875
Verenaars, Cornelis Gerrits en Pieter Hamers, op den Ne^tuim^ van 40 en de Co7i-
cordia van 28 stukken, na een hevig gevecht met den eersten, dat wel reeds acht
uren had aangehouden toen de tweede hetn kwam bijstaan, vermeesterd, en triom^
fantelijk in Zeeland binnen gevoerd. Aan hun reeders, Bourse en Couck, werd er
niet minder dap een kleine ton gouds tot belooning voor toegekend, en aan ieder
hunner een verguld zilveren kop met opschrift en afbeelding vereerd; terwijl bet
veroverde schip zelf, door Bourse aangekocht, en in Be gekroonde Burg verdoopt,
ter kaapvaart werd uitgerust en zee koos. Na 't volgende jaar nam intusschen de zoo
bloeyende commissievaan allengs weêr wal af, al werden er ook zelfs twee jaar later,
in 1710, nog door Be Onlehende van Kap", Damsté alleen vier vijandelijke kapers
vermeesterd, daar de voor belooning bestemde gelden van lieverleê uitgeput raakten,
en de betaling minder stipt plaats greep. Met een paar algerijnsche roofschepen, die
zich anders, door het aanhoudend en langdurig verblijf van een nederlandsch smaldeel
in die streken, minder aan een aanval waagden, had in Maart van 't vorige jaar
de koopvaardij-kap". Overfeld op de groots Si. Christof el oen ontmoeting gehad,
waarbij hij, ofschoon zijn beide belagers, de een 40, de ander 36 stukken voerden,
zich zoo wakker had gekweten, dat hij de met schroot, koevoeten, en musketkogels
begroete manschap van 'teerste in der ijl de wijk deed nemen, en haar schip in zin-
kenden staat afdeinzen; terwijl het tweede, geen kans ziende hem meester te worden,
den aangevangen strijd mede al ras slaakte. Met het naburige Tunis werd in December
1708 het verdrag van vrede, scheepvaart, en handel bekrachtigd, reeds vóór vier jaar
door de Algemeene Stalen er mee geslolen, terwijl met de Algerijaen daarentegen
de min vriendschappelijke voet nog een jaar of vier bleef aanhouden.
De treurige slaat van zaken in Frankrijk uil de uilputting van 't land geboren
deed Lodewijk XIV steeds meer naar 't sluiten van een, zij 't ook duur gekochten
vrede haken, en daartoe op nieuw onderhandsche betrekkingen aanknoopen. De han-
delsraad Ménage was, onder schijn van handelsbelangen, dezen en genen reeds komen
polsen ^ een holstein-gottorpsch agent, Pelkum, zocht als bemiddelaar op4e treden,
en werd, door Torcy, in December met de geheime boodschap belast, dat zoo men
op den voet van 't vroegere, door Hennequin kenbaar gemaakte plan, onderhandelen
woü, dit waarschijnlijk lot een gewenschte uilkomst zou leiden. Dal Marlborough,
met Prins Eugenius naar den Haag gekomen, daar lang bleef loeven, hing mei deze
» «Le terrible hiver convertit la disette en famine; la faim éteignit tout autre sentiment. Pee
clameurs s'élevaient, dea placards injurieux s'afficbaient dans les carrefours, au pied des statues
du Roi. Bientot le flot montant de la misère vint asBiéger jusqu' aux portee de VersaillcB. Des es-
saims de pauvres sur la route de Paris nous poursuivaient de leurs cris. Aux portee du palais lea
serviteurs du Roi, vêtus de sa livrée mendiaient l'aumóne des passants". Somenirs, etc. p. 154.
® Heinsius, Duyvenvoorde, en Van der Dussen; zie de Mémoires de Μ de Torcy, I. p. 116.
-ocr page 879-876 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
vredesvoorstellen samen, op welke hij voor Engeland en zich zelf gaarne 't oog wilde
houden. Burgemeester Pancras en de Pensionaris Buys kwamen er hem uit Amsterdam
over spreken, en toonden zich en hun stad voortdurend zeer tot vrede geneigd. De
spaansch-nederlandsche Graaf van Bergheik stond op den duur met den goudschen
burgemeester in briefwisseling, en kreeg nu in January 1709 van dezen een onge-
teekend epistel, meldende, dat slechts bij afstand van Spanje, de Indien, 't gebied
van Milaan, de spaansche Nederlanden, en de toezegging van een voordeelig handels-
verdrag, aan een doeltreffende onderhandeling te denken viel; en Torcy, daarvan in
kennis gesteld, schreef toen den February, uit 's Konings naam, zelf aan Van
der Dussen, dat er iemand zou overgezonden worden, om op dien grondslag te beraad-
slagen. Eerst was daar de Staatsraad Voisin voor bestemd, doch op zijn bepaalde wei-
gering, op nieuw Rouillé met die taak belast In 't midden van Maart kwam deze
nu over den Moerdijk naar 't Sas van Slryen, waar zich Buys en Van der Dussen
met hem in aanraking stelden, en drie uur lang onderhielden, om het daar aange-
vangen onderhoud, dien eigen avond, te Slryen zelf, van zevenen tot éénen voort te
zetten, en twee dagen later het toen afgebroken gesprek nogmaals te hervatten. Rouillé
trok daarop weer naar Versailles, en beide hollandsche Heeren naar den Haag, waar
Heinsius toen, onder eed van geheimhouding, den Staten van Holland en Gecommit-
teerden tot de buitenlandsche zaken meêdeeling van 't verhandelde deed. Een week
of wat later teruggekeerd, kwam Rouillé op nieuw met beide Heeren — ditmaal
te Bodegraven samen, doch tot geen bepaalde slotsom. Men hield intusschen de
onderhandeling aan, en liet er vervolgens ook Petkum aan deelnemen. Marlbo-
rough was inmiddels naar Engeland vertrokken, en had daar de aandacht op de
zaak gevestigd. Hij zelf begeerde, uit de betreurenswaardste persoonlijke eerzucht
en inhaligheid, de voortzetting van den oorlog, en vond daarvoor een steun bij de
tot dusver bovendrijvende Whigpartij, die echter reeds minder in de gunst der
Koningin begon te deelen, en door Harley en anderen in haar naaste omgeving be-
stookt werd I Intusschen wist zij haar dit voorjaar nog tot instemming te dwin-
gen % en kon Marlborough zich op haar inzichten grondende, in April de terug-
reis naar Den Haag aanvaarden, en daar alles tot het uiterste drijven. Wel deed
Heinsius zijn best hem wat toegefelijker te stemmen, doch hij liet zich niet bewegen,
"en kon, van zijne zij, in dezen maar al te zeer op de goede trouw van den Raad-
pensionaris rekenen, die hem uitdrukkelijk toezei, in geen afzonderlijken vrede te
1 Zie aldaar, t. pl. p. 132, s.
ί Zie daarover, behalve Gosliaga eu and., voor dezen tyd vooral ook Macnights Life of Lor
BolinghroTce (London, 1863), ρ. 136, ff.
3 «The presdon put on the Queen by the Whigs and öodolphin increased, and she was as leas
obliged to yield. Every thing appeared to go ainoothly for the Government". (Aid. p. 132).
-ocr page 880-.DES VADERLANDS. 877
zullen treden, van hoeveel belang hij persoonlijk, en zooveel anderen met hem, het
sluiten van den vrede, bij Koning Lodewijk en Frankrijk's tegenwoordige stemming en
gesteldheid, voor den staat achtte ^ Lodewijk toch , door de benarde omstandigheden ge
dwongen, liet niet af van zijn streven naar vrede, hoe duur dan ook voor zijn hoog-
moed gekocht. Hij zond thans Torcy zelf naar Holland, die, over Rotterdam naar
Den Haag gekomen, zich terstond bij den Raadpensionaris vervoegde, om hem over
den stand van zaken te spreken. Van 's Keizers zij werd nu echter ook aan Prins
Eugenius en den Graaf van Sinzendorf opgedragen, aan de onderhandelingen deel te
nemen, en buiten Heinsius bleven Van der Dussen en Buys er in gemoeid; terwijl
van den kant der engelsche regeering Lord Tovvnshend aan Marlborough als onder-
handelaar werd toegevoegd. In den laten avond van 27 Mei stelde de Raadpensionaris
de met algemeen overleg ontworpen grondslagen in 40 punten te boek, van welke
bepaaldelijk het 37® al spoedig de onoverkoomlijke steen des aanstoots voor den
franschen Koning bleek, omdat er hem in werd opgelegd, «binnen twee maanden
het geheele spaansche rijk door zijn kleinzoon aan Aartshertog Karei te doen afslaan».
De verdere punten hielden in: dat diezelfde Karei erkend zou worden als Koning
van Spanje in al zijn uitgestrektheid, met uitzondering der vestingen, die het bolwerk
der Staten in de Nederlanden vormden, en van 't geen Portugal en Savoyen zou
worden afgestaan; dat Filips vóór 1 September Sicilië aan Karei zou inruimen, en
Lodewijk zijn troepen uit Spanje doen oprukken; dat Frankrijk niet op Spaansch-West-
Indiën handelen, veel minder nog zich dit toeëigenen zou; dal de Keizer Straatsburg,
Kehl, Oud-lireisach, en Landau zou terug krijgen, en Frankrijk alleen de 9 overige
steden van den Elzas behouden, terwijl Hünningen, Nieuw-Breisach, en het fort Louis
geslecht zouden worden; dat Frankrijk Koningin Anna en hare onroomsche opvolgers
erkennen, en den Pretendent buiten zijn grenzen bannen zou; voorts Duinkerken
binnen twee maanden slechten, Terre-neuve aan Engeland afslaan, en den Koning
van Pruisen als Prins van Neufchalel erkennen. Aan de Staten zouden Veurne en de
Knokke, Meenen, Yperen, Warnelon, Gommines, Warwick, Poperingen, en hun
gebied worden overgegeven, en bij de bariéresteden Rysel, Doornik, Condé, en Mau-
beuge gevoegd worden; in 't belang van den handel zou het tarief van '64 weêr in
gebruik komen, en het longeld voor goed afgeschaft zijn. Den Keurvorst van Hannover
zou Frankrijk in die waardigheid erkennen, en den Hertog van Savoyen Exiles,
Fénestrelles, en Chaumont, het dal van Pragellas, enz. afstaan. De vorderingen van
' "(Heinsius) deplored the fatal consequences which must ensue, should the negotiations prove abor-
tive, and insinuated that the people would lay the whole blame of the failure on England; (Marlb.)
was gratified with the repeated declarationa of the Pensionary, that no step should be taken without
the concurrence of the Queen and the other allies". (Coxe, Mêmoirs, TI. p. 396).
878 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Keulen en Beyeren zouden bij den eigenlijken vredehandel in overweging komen.
Namen, Bergen, en Charleroi zou de fransche Koning reeds vóór 15 Juny, Luxem-
burg, Condé, Doornik, en Maubeuge , een halve maand later, en Nieuwpoort, de
Knokke, en Veurne, vóór half July laten ruimen. Was dat alles ter gezette tijd na-
gekomen, dan zou er een wapenschorsing voor twee maanden plaats hebben tot slui-
ting en bekrachtiging van den algemeenen vrede, voor welke de onderhandeling met
eerstgemelde dagteekening aanvangen ?ou ^ Torcy ging deze punten nu te Versailles
aan den Koning overleggen, en de Staten zonden ze den verschillenden gewesten en
steden ter inzage, om ze daarna, evenals de Keizer en Engeland, als onherroepelijk
te onderschrijven. Hoe hard ze voor Frankrijk waren, was Rouillé, bij de kennisne-
ming, van meening, dat men ze bij den treurigen slaat van zaken moest aannemen,
en dat Torcy zelfs niet beter kon doen, dan er gaaf in toe te stemmen, wilde hij
't volk niet geheel ontmoedigd zien I Deze dacht er echter anders over, en ried den
Koning al aanstonds schriftelijk, ze te verwerpen, doch zich daarbij vooral op de eischen
omtrent de vestingen in den Elzas te gronden, zonder van Spanje te reppen, daar
men voorgaf, dat het hem daarom juist te doen was I Rouillé in Den Haag latende,
ging hij over Bergen, waar hij den teleurgestelden beyerschen Keurvorst, en Donay,
waar hij den tot legerhoofd bestemden Villars bezocht, en dezen vol moed en ijver
Toor den aanstaanden veldtocht vond, naar Versailles. De Koning richtte er zich ge-
heel naar zijne inzichten, en schreef, Rouillé terug roepende, aan dezen, «dat hij het
niet voor zijn volk zou kunnen verantwoorden, nam hij dergelijke vredesvoorwaarden
aan: door toch al die sterkten aan den Bovenrijn te slechten, zou hij, vóór zijne vijanden
zich tol iets in 't minst verbonden hadden, hun de voordeeligste gelegenheid ver-
schaffen, hem des te gemakkelijker te beoorlogen, en zich zelf vrijwillig van de middelen
berooven, om hen te weêrstaan. Te meer, omdat het hem onmogelijk was in te staan
voor de toestemming van den spaanschen Koning, zijn kleinzoon, wanneer het den
afstand van een kroon gold; gelijk mede om te belooven, dat hij zich bij d,e vijanden
zou aansluiten, om tegen een volk op te treden, dat ten zijnen opzichte geen ander
vergrijp beging, dan zijn wettigen Koning getrouw te zijn. Liet hij hem echter in
den steek, dan zouden zij, die hem aanhingen, allerwaarschijnlijkst voor de omstan-
digheden zwichten, en de spaansche oorlog, had hij-zelf eenmaal zijne troepen verwijderd,
weldra eindigen. Dat was dan ook het eenige, waartoe men hem zou kunnen vragen
zich te verbinden, en dat hij wel beloven woü ter goeder trouw na te komen, zoo
Rouillé op die voorwaarde het verdrag nog tot stand zou kunnen brengen. Onraa -
zaam oordeelde hij 't daarentegen, in een zeker verlies toe te stemmen, gehjk da
1 Zie de bepalingen in haar geheel bij Torey, t. pl. II. p. 117—U8.
s Zie ald. p. U9. Aid. p. 116.
I
" · 1
-ocr page 882-.DES VADERLANDS. 879
dier sterkten en vestingen, die hy overgeven of slechten zou, om een schijnbare rust
voor twee maanden te verwerven, en met het eenige doel, in dat korte tijdsbestek
de ongewisse rampen te vermgden, die zyn vganden hem verkozen voor te spiegelen.
Hij vermoedde, dat zijne tegenwerpingen hen niet zouden overreden, op 't oogenblik
dat zij een veldtocht gingen openen, van welken zij veel verwachtten; doch verzocht
toch Rouillé, Heinsius en Marlborough zijn schrijven kenbaar te maken, en zoo er
geen verandering in hun zienswijs van te wachten was, Den Haag te verlaten, den
Staten verklarende: dat hij terug riep en als nul beschouwde alle aanbiedingen, hun
en hun bondgenooten zijnerzijds gedaan, daar ze volstaan hadden een goeden en hech-
ten vrede, naar zyn bedoelingen, en 't algemeene welzijn der Kristenheid zoo noodig
tot stand te brengen» Κ Rouillé deed als hem gelast was, en zei Holland vaarwel
zoodra hij van beide Heeren vernomen had, dat er aan geene wyziging der bepalin-
gen te denken viel. Den eigen dag intusschen, waarop hij Den Haag verliet, kwam
Petkum ondershands nog van wege Frankryk het voorstel doen, drie vlaamsche ves-
tingen aan de bondgenooten in handen te stellen, tot zekerheid der nakoming van
de gestelde bepalingen, met wijziging van de zoo geschuwde 37". De bondgenooten
vei langden er echter nog drie spaansche bij, en daar men hun die niet wilde toe-
zeggen , noch wat anders van gelijke waarde en zekerheid aanbieden, sprong ook deze
onderhandsche poging tot bevrediging af I Om de teleurgestelde hoop zijner naar vrede
smachtende onderdanen minder grievend te maken, vaardigde Koning Lodewijk een
brief aan de Goeverneurs zijner verschillende provinciën uit, waarin hij hun de on-
mogelijkheid ontvouwde, de gestelde voorwaarden, als niets dan de afhankelykheid zyner
kroon van den willekeur der bondgenooten beoogende, aan te nemen: «zijn vertrou-
wen dus in Gods bescherming stellende, in de hoop dat de zuiverheid zijner bedoe-
lingen Gods zegen over zijn wapenen zou brengen, wenschte hij langs dezen weg
zijn volk Ie doen weten, dat het in 't genot van den vrede zou zijn, had het slechts
aan hem gelegen, het een goed te verwerven, waar het te recht zoo naar haakte,
doch waartoe men nu op nieuw de wapens zou moeten aangorden, omdat zelfs de ruime
aanbiedingen, door hem zelf gedaan , ontoereikend waren geweest, om de openbare
rust te herstellen» ^ Zyne op 't fransche eergevoel gerichte woorden bleven niet zonder
uitwerking, en wonnen hem aller bijval. Hij deed wat hij kon, om zijn leger in
Henegouwen te versterken, en, hoe treurig het uit geldgebrek met de voeding zelve
daarvan ook stond, Villars wanhoopte niet, er den strijd legen de inmiddels uitgerukte
bondgenooten meê te aanvaarden.
' Zie zijn schrijven van 2 Juny, aldaar, ρ 147, s.
® Zie Coxe, Mémoirs, t. pi. p, 411, s.
' Zie het geheele stuk bü Torcy, t. pl. p. 171, ss.
880 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
weigering, om ook in 't minst maar van de gedane
eischen af te wijken, bij Telen groeten weêrzin. GosHnga vooral, die ook thans
weêr als Gedeputeerde te velde trok, liet er zich heftig over uit, na te vergeefs per-
soonlijk beproefd te hebben, zoo de nederlandsche staatslui als Marlborough tot andere
gedachten te brengen. En toen hij, den 16- Juny te Gent gekomen, waardezetoen
reeds met Eugenius vertoefde, om weldra met het leger op marsch te gaan, door den
laatste naar zijne meening omtrent den staat van zaken gevraagd werd, en die ook
tegenover hem niet onder stoelen of banken stak, gaf de Prins hem ronduit zgne
inLmming te kennen en zei, niet te kunnen inzien, wat «de haagsche wijzen» met
deze houding bedoelden; in geen vier veldtochten zouden zij, naar hem docht, zoo-
veel verkrijgen, als hun één pennestreek thans had kunnen verschaffen»
Over Oudenaarden naar Rysel opgerukt, overleide men , wat thans te bewerkstelligen,
en ging - na eenig beraad - den schijn aannemende van tegen Villars, die meteen
80 000 man tusschen Donay en Lens gelegerd was, met een deel van den linkervleugel op
te trekken, met den rechter onverwijld over Pont-a-Tresin naar Doornik, waarvoor men
't beleg sloeg, en dat men, met zijn sterk kasteel, den laatsten Augustus do..r hongersnood
vooral tot de overgave dwong ·\ Onmiddelijk daarna trok men de Haine over naar Bergen ,
dat men den 6- September berende. ViHars, die zich tot dusver rustig in zijn ver-
schansingen gehouden had, en alleen door de sterke bezetting van Yperen het zwak
bezette Warneton had laten aanvallen en vermeesteren, was, Bergen bedreigd ziende,
terstond op marsch gegaan, trok te Valenciennes over de Schelde, en van daar over
Quiévrain naar Malplaquet, waar hij den 9- in een uitgekozen stelling post vatte.
Eerst twee dagen later kwam het echter tot een strijd, nadat den 10- VanDedem,op
Marlboroughs last, den Overste Haxhuizen zich nog met 500 man van St. Ghislain had
laten meester maken; terwijl men inmiddels een nog achter gebleven deel troepen
had ingewacht, om met nog beter gevolg den vijand te bevechten. Zijn sterke stelhng
maakte" dit tot een hachelijke taak, die men echter den 11- met de meeste wak-
kerheid aanvaardde. Tusschen Sart en Lagniéres gelegerd, met Blaregnies tot hoofd-
kwartier, tastte men van daaruit, 's morgens na achten, Villars, bij wien zich Bouffiers
als vrijwilliger was komen voegen en nu op den rechter vleugel gebood, op verschil-
lende punten van zijn verschansingen aan. Dé jonge Friso, die, onder Tilly, aan den
linker vleugel der bondgenooten stond, trok omstreeks half tien, terwijl zich ook aan
den rechter hel geschut reeds had doen hooren, aan de spits van 9 bataljons, op den
vijand in, die hem met een moorddadig vuur begroet; aan zijn zijde stort Oxenstjerna
door een kogel getroffen, dood ter aarde; zijn eigen paard wordt hem onder t hjf
1 Zie ζϋιΐθ Mémoires, p. 100.
» Aid. p. 101. ® Aid. p. 107.
.DES VADERLANDS. 881
weggescholen, en te voet zet hij nu, aan 't hoofd zijner manschappen, den aanval
voort, aanvankelijk met goed gevolg bekroond. Maar Bouffiers, hem en zijn voetknechten
de verschansing ziende binnenstijgen, rukt in snellen marsch op, en werpt ze er,
vóór ze stand kunnen vatten, weder uit. Met zes bataljons snelt nu de Generaal Dohna
aan; enkele zijner manschappen dringen op nieuw binnen de borstwering, doch een
groote batterij teistert hem en zijn troepen zoo geducht in de flank, dat hij de be-
storming moet staken. Friso, op nieuw te paard gestegen, ziet zijn ros nogmaals onder
zich doodschieten; Generaal Sparre zinkt, doodelijk gekwetst, neêr; Generaal
Hamilton wordt zwaar gewond weggedragen. De weer te voet geraakte jonge Stad-
houder grijpt nu een zwitsersch vaandrig zijn vaandel uit de hand, stuift er meê voort,
en plant het op den vijandelijken wal met de woorden: «hier, mijn vrienden, hier!»
Al snelden die vrienden intusschen, op zijn stoutmoedig voetspoor, voorwaarts, het
gelukt hun niet zich te handhaven. Met een aanmerkelijk verlies van manschap en
officieren , vinden zij zich verplicht weder af te deinsen, tot waar de ruiters van Hessen-
Cassel's erfprins hen dekken, en zij een beter kans verbeiden kunnen. Ook de Generaal
Fagel, die op een ander punt, van de hoeve van Bleron uit, een aanval beproefd
had, was niet zoo gelukkig daarin te slagen, zelfs nadat Goslinga, zelf aan't gevecht
deelnemend, met twee met moeite verkregen engelsche bataljons zijne vijf was komen
vermeerderen. Hoofd- en andere officieren en tal van soldaten sneuvelen, en reeds vier
uren heeft het gevecht zoo bloedig aangehouden, zonder dat er aan deze zijde nog
iets gewonnen is. Aan de andere was het Lord Orkley en den duitschen Generaal
Schulenburg gelukt, na herhaalden hevigen strijd de veldwerken te vermeesteren, en
de fransche troepen uit het bosch van Sart te verdrijven. Door den hevigen kamp
intusschen, aan beide vleugels al dien tijd gevoerd, was nu het fransche middenpunt
onwillekeurig gedund door 't aftrekken der manschappen, die men aan weerszijden
in den strijd had moeten mengen, en richtte dus Marlborough daarop thans den aanval
zijner voetknechten en geschut; terwijl Friso tevens van zijn kant dien op de tegen
over hem gestelde werken hervatte. Beide met het gunstigst gevolg, en dat te vol-
lediger als ook de Generaal Rantzau te zelfder tijd op den vijand ingedrongen was,
en de Generaal-majoor Van Grovestins met vier of vijf ruitervendels hem van ter zij
bestookte. Te vergeefs deed Bouffiers nog een poging tot herwinning der stelling; wel
slaagde hij er in, aan 't hoofd der keurbenden van 's Konings huis, den Rantzau
narennenden Prins van Auvergne en zijne ruiters te stuiten en te doen deinzen, doch
werd nu door de geweerschoten van Ockneys soldaten begroet, en in de flank tevens
door het kanonvuur zijner batterij bestookt, om toen weldra ook Marlborough zelf aan
't hoofd der pruisische en engelsche ruiterij tegen zich te zien oprukken, van de kei-
zerlijke onder Prins Eugenius gevolgd. Daardoor raakte de fransche nu geheel over-
vleugeld, en werd na een wakkeren weêrstand tot den aftocht gedwongen. Friso's
IV« deel, ge atiik. ^^^
^^ ^ ^r'· ■ --' '-V ■
fes-il«^
^l-k /-·«■■
882
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
schoonbroêr, de Erfprins van Hessen, had zich inmiddels op het fransche voetvolk ge-
worpen, en dit lot wijken genoodzaakt. Zoo moest Bouffiers, nergens meer heul ziende,
terwijl Villars, door een geweerkogel in zijn knie getroffen, het slagveld had moeten
verlaten, omstreeks drie uur 's namiddags den algemeenen aftocht bevelen , hem naar de
zij van Bavay leidend, om zich den volgenden dag tusschen Quesnoy en Valenciennes
te legeren. De fel geteisterde bondgenooten, van welke vooral het nederlandsche voet-
volk veel geleden had, wendden zich hunnerzijds naar Bergen, welks hervat beleg
nu onder Friso werd voortgezet, en den 21- October, in spijt der ongunstige weêrs-
gesteldheid, met de overgaaf voleind «Dus stond» als de jonge Lukas Schermer zong:
Dus stond de stedevoogd een maand de stormen tegen,
Die, schoon geholpen door een onophoubren regen,
In 't einde werd geperst, door 't dringende geweld,
De stad te ruimen voor den frieachen oorlogsheld
Diezelfde aanhoudende regen, het verlies aan troepen in den slag —ruim 18000
man, waarvan meer dan de helft tot de nederlandsche behoorden ~ en de ziekte,
die thans op den doorweekten bodem het leger teisterde, beletten alle verdere krijgs-
beweging, en noopten beide veldheeren, den 28®" hun heermacht naar de winter-
kwartieren uiteen te doen gaan; terwijl zi] zelf naar den Haag gingen, om daarvoor
den volgenden veldtocht het noodige te beramen, en met name ook te overleggen,
hoe in Spanje zelf meer aanvallenderwijs te werk te gaan I Daar hadden, na 't afspringen
der vredesonderhandelingen, en bij de verflauwing der hoop, zich door het uitgeputte
Frankrijk krachtdadig te zien bijstaan, het weinig oostenrijksch gezinde volk en zijn
jonge Koning, door de geestelijkheid, die van de kettersche Bondgenooten gruwde,
gesteund, besloten zich zelf nu des te kloekhartiger te weren, en den Aartshertogen
zijn helpers te verdrijven. Intusschen gelukte het hun niet, den kloeken oostenrijkschen
veldmaarschalk, die in Catalonië 't bevel voerde, te beletten, de Segra over te trekken
en Balaguer te vermeesteren. Oneenigheid tusschen de spaansche en fransche leger-
1 oversten — Aquüar en Bezons — droeg daar veel toe bij, en deed Filips zelf in arren
moede hel leger verlaten, om het bevel er van aan den Graaf van Tserclaes-Tilly over
te geven. Van de fransche zij slaagde er de Generaal Noailles echter in, in 't Noorden
van 't gewest, Figueras Ie bemachtigen, en een oostenrijksch kamp onder de wallen
van Gerona te overrompelen en te verstrooyen. Aan de portugeesche grenzen waren
te-'
m-··
. Μ
I Zie Bosscha, Nederlands Heldendaden te land, IL bl. 350, vv. en Arneths PW»« H-S. 81, ff-
» De Tempel van Saturnm, verbeeldende den oorlogsroem der bondgenooten van denjaare 1709 (Haar-
lem,, 1710), bl. 24.
' 3 Zie Coxe's Memoire, II. ρ. 469, en verg. ^Arneth's Prinz mgen, t. pl. S. 90,
Κ,-ν
/Λ
: . 4-
-ocr page 886-.DES VADERLANDS. 883
Galway en de Markgraaf van Frontera aan de Caya, die zij tegen 't gevoelen van
genen waren overtrokken, door de Spanjaards onder den Markgraaf van Bay geslagen,
en hadden tal van gevangenen in zijne handen moeten laten, terwijl Galway zelf te
nauwernood een gelijk lot ontsnapte. Zij moesten zich er toen toe bepalen, tot dek-
king der grensstreek, een sterke stelling achter de Guadiana te gaan innemen. De
portugeesche schatkist was daarbij leêg en de Koning, cok met den besten wil, niet
bij machte, iets tot verbetering van den toestand bij te brengen Een onderneming,
in Augustus, door den engelschen Generaal Stanhope beproefd, mislukte door het uit-
blijven der uit Engeland verbeide manschappen, door tegenwind in hun vaart gestremd.
Ter zee was uit Nederland dit jaar slechts een smaldeel van zes oorlogs- en
eenige voorraadschepen, onder Kapitein FiHps Schrijver, naar Spanje gezonden, om
er met een drietal, onder Kap". Jolles achtergebleven, en het engelsche smaldeel
in de middellandsche zee samen te werken, en daar tot in September blijven kruisen.
Toen werd er een tweede smaldeel van vijf schepen, een fregat, brander, een paar
bombardeergaljoten, en ander vaartuig, onder den in April, met onverdienden voorbij-
gang van Schrijver, tot Schout-bij-nacht bevorderden Aersen van Sommelsdijck, der-
waarts gezonden, met last aan laatstgenoemde, tevens 'l bevel ook over 't andere smal-
deel op zich te nemen, terwijl Jolles met zijn drie schepen de terugreis aanvaardde.
Wassenaer, die nu echter niet meer in zee ging, was tot ^.-admiraal, en in zijne
plaats de minder beduidende Schout-bij-nacht Gerard van der Dussen lot Vice-admiraal
bevorderd. Schrijver, ook reeds vroeger, met nog minder reden, tweemaal — tegen-
over hem en Louis van Nassau — teruggezet, trok zich dat zoo aan, dat hg,
in 't volgende jaar, tot scha van 's Lands dienst zijn ontslag nam, en 't in 1711
van hartzeer bestierf I Voor Aersen viel er intusschen dit jaar niet anders meer te
doen, dan de spaansche legerbeweging in de kuststreek te verstoren, en den toevoer
van levensmiddelen over zee te belemmeren. Na een op de fransche kust ondernomen
kruisvaart weervoer den Kap^ van 't Noorderkwartier, Spieringh, de ramp, zijn kos-
telijk schip van 14 stukken, Eet Wapen van Utrecht, door een windvlaag bij 'linko-
men van Port-Mahon op den wal te zien drijven, en er niet weêr afgebracht te kun-
nen worden
In Italië had Daun Toorgenomen, in verband met Graaf Mercy, een inval
in Frankrijk te beproeven, en was daartoe zijnerzijds uit Piémont opgerukt. Mercy
echter, die zich in de Vrijgraafschap zou werpen, werd., vóór het zoover kwam, door
den franschen legeroverste Dubourg, met verlies van de helft zijner manschappen, over
» Zie bi) Coxe, t. pl. p. 478.
= Zie de aanhaling uit zijn zoon Cornelis' Tafereel, bij De Jonge, t. pl. bl. 54.
' AM. bl. 56.
884 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
den Rijn teruggeslagen; zoodat ook Daun nu zijn opzet moest laten varen, en onver-
richter zake naar Piémont terug trok. Ook verder was aan den Rijn weinig of niets
verricht. De Keurvorst van Hannover onderscheidde zich door zijn werkeloosheid, die
den lichtverklaarbren weêrzin van Prins Eugenius opwekte, en hem tot de onverbloemde
uiting zijner min vleyende beoordeeling-der op dien «schijnvorst» gevallen keus bracht,
daar «ware er een ander legeroverste aan 't werk gezet, men dezen sedert lang stellige
bevelen had gezonden, hém daarentegen, in zijn rijksvorstelijke hoogheid, het recht
liet, van nooit wat uit te voeren» ^
In den Haag had intusschen Townshend, na lang over en weêr spreken, met den
Raadpensionaris en de Gemachtigden der Staten, den October een verdrag geslo-
ten, waarbij de troonsopvolging in Engeland verzekerd werd, en de Spaan sehe Neder-
landen, bij den met Frankrijk te sluiten vrede, aan de Staten tot een voormuur werden
toegezegd, met recht van bezetting in alle vestingen. Marlborough toonde zich daar
weinig tevreden over, daar er noch de slechting van Duinkerken noch de ontruiming
door Fihps van het spaansche gebied bij bedongen was; hij weigerde daarom ook het
te teekenen, ofschoon het de goedkeuring der engelsche regeering erlangde I
De voortgezette oorlog tegen Frankrijk deed de hollandsche en zeeuwsche Staten
dit jaar op nieuw de belangen in 't oog vatten der om hun hervormingsgezindheid
van daar geweken ingezetenen, en daarom den Juny bij plakbrief afkondigen,
dat zij hun en hun kinderen brieven van naiuraUzacie ter beschikking stelden. Daar
zulke brieven hun echter niet de onmiddelijke bevoegdheid ook verleenden, ampten
van eenig aanzien te verkrijgen, zonder voorafgaande uitdrukkelijke vergunning der
hooge overheid, en de uitgewekenen zelf hun geboorteland zeker allen niet zoo klak-
keloos ook voor goed wilden verzaken, bleek de aandrang te minder algemeen, als
het stedelijk burgerrecht voor vreemdehngen zonder bezwaar verkrijgbaar was. Tegenover
't fransche verbod aan die uitgewekenen, om goederen, hun bij huwelijksvoorwaarde,
uitersten wil, of andersins toevallende, uit te voeren, werd door de Algemeene Staten
een dergelijk afgekondigd omtrent goederen der uitgewekenen, onder hun gebied, naar
zulk een aanleiding, aan fransche onderzaten vervallen; een staat van zaken, die echter
met den vrede, luttel jaren later, een gewenscht einde nemen zou. Zoo gunstig zich
's Lands regeering voor de geestverwante fransche vluchtelingen toonde, zoo verbolgen
bleef zij bij voortduring op de haar roomsch-katholieke ingezetenen voortdurend m
onrust houdende paters der -Sociëteit, tegen welke zij in den zomer van 1708 een
strenge bepaling liet aanplakken, in December daaraan van een dergelijke tegen
't afkondigen van pauselijke bullen gevolgd. Daar toch de vreedzame en gematigde
fc·
riï!·
t·
■ -
' Zie zijn Bchrüven van 23 Oct. aan Sinzendorf, bü Arneth, t. pl. S. 470, aant. 37.
9 Coxe, Memoirs, II. p. 418.
.DES VADERLANDS. 885
nieuwe Vicaris — de grijze Potkamp ' — reeds een jaar na zijn aanstelling Terschei-
den, en door een man van gansch anderen aard en streven, den tot Aartsbisschop
van Adrianopel benoemden, keulschen Domheer, Adam Damen, vervangen was, had
zich het geloofsrumoer in de nederlandsche zending weer met nieuwe luidruchtigheid
verheven. Damen hield zich wijselijk te Keulen, waar ook de pauselijke nuncius uit
Brussel zich heen begeven had; doch van daar uit zochten beiden nu voet in de
zending te winnen, en geestelijken naar hunnen zin te AmsterdamUtrecht, en elders
te handhaven, maar werden door betergezinde priesters in woord en schrift bekampt.
«Het formulier» tegen de Jansenisten, zoo rijmden hun aanhangers,
Het formulier is goed voor andre landen, Edoch niet voor Holland; —
Veilt deze waar in andere gewesten,
De waarheid is ons deel, en dat is vrjj het beste®.
Thans liet men, naar aanleiding van 't gedane verbod, een brief aan den vicaris
zelf uitgaan, om zgn hartzeer daar over te uiten: «Wel, myn God!» schreef men
er®, «wat komt ons al over? Waar zullen wij oprechte Roomsch-KathoUeken nu heen?
Alles was op zoo goeyen voet: Vaar Koetenburg te Amsterdam, Vaar Groenhout,
allebei en de meeste Haarlemmers waren voor je, en ze zouwen in kort allemaal
met hangende pootjens tot je zijn gekomen; te Tlitert hadden ook al eenigen het
rokjen omgekeerd en jou erkend; maar dit placaat zal ze weêr altemaal omzetten en
van je doen afvallen! — (En) de hardste slag komt op jou, Hoogwaardig Heer! We
hadden zoo gehoopt, dat we je na Pinksteren hier te land zouden gekregen hebben,
en dal we van je geestelyke prentjes, die je geeft al waar je komt en formt, ook
zouwen gehad hebben; in tien jaar en langer is hier nergens geformd; het is of het
formsel geen Sacrement meer was! We hebben ook in lang hier geen bisschop hooren
preêken; alle menschen verlangden na je, omdat ons gezeid wordt, datje zoo geleer-
deiyk en bewegel^k kunt preêken; maar nou is die kans verkeken, nou zullen we
mogelijk dat geluk ons leven lang niet hebben! Wat zijn die Katholieken van Kleefs-
land gelukkig, daar je zoo dikvi^ijls preêkt en formt; ze weten niet genoeg van je
zedigheid en goedaardigheid en liberaalheid te spreken; byzonder de nonnetjens van
Huisen, die eenvoudige zielen, die alles doen wat je begeert, die zweren wat ze niet
verstaan, op jou zeggen. Myn tranen bersten haast uit mijn oogen, als ik daarop
denk, en hoor, hoe dat je ook te Emmerik en daar rondom als een heilig man van
» Zie boven, bl. 7S9.
' Zie SoUands Klaeglied over het invoeren van het formulier, enz. achter de Semerking over de
handel der Jezuïten, 1708), bl. 9.
s Copye va» een Jclagende brief, enz. aen die Soogw'l' MenSeer Adam Daemeu te Keulen, z. j.
-ocr page 889-1890 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
f.T -ίκ ^
een ieder wordt geëerd. Gisteren vertelde me nog een Emineriksman te Amsterdam,
dat daar nou geen stijfkoppen en geen Jansenisten ^ meer waren, en dat, wie voor
dezen openlijk voor Jansenius gepreêkt had, nou de felste daar tegen was, en hij
Toorleden Vasten het gebed van 40 uren van je gekregen en met grooten toeloop drie
dagen achtereen gehouden had, om de Jansenistenpest in Holland uit te roeyen en
om de rebellen te bekeeren. En nou zullen nog die verblinde Jansenisten komen, en
je vragen: Adam, waar zijt gij? - en ze zullen met je spotten en je doen zeggen
met den ongelukkigen eersten Adam: ik heb je stem uit Holland gehoord, en ik heb
Toor je hoogste indignacie gevreesd, omdat ik naakt was, en ik heb mij verborgen.
Ach, Doorluchtig Heer, mijn hart moet van droefheid en spijt verkwijnen, datje
zulke affronten overkomen! Je bent immers niet naakt, je bent onze Vicaris; je bent
bekleed met het hooge Aartsbisdom van Adrianopel, je zult nog wel Cardinaal van
Rome worden; maar wij zijn te beklagen, die nou geen roomsche priesters meer zul-
len krijgen; och, wat raad met ons! - Mijn heer nuncius, en jij ook, hebt al goede
zorg voor ons gedragen, en je hebt ons droevig verlies van de zeer eerwaarde paters
der Sociëteit met het toezenden van Minderbroêrtjes vergoed: daar zijn er twee te
Delft, een te Schiplui, een te Haastrecht, een te Haarlem, enz. gekomen, en al
schreeuwen de Jansenisten daar zeer tegen, al maken zij ze uit voor kaapraven, voor
vermomde Jezuïten, voor wolven, en ik weet niet wat, ze zijn er al vast in, ze too-
nen geen Zendbrieven als van haar Provinciaal, ze zeggen dat ze met jou en den
nuncius niet te doen hebben. Maar wat raad is er nou? In het placaat wordt op
nieuw verboden, dat geen geordende priesters of monniken binnen deze landen zullen
vermogen te komen. Zoo zullen wij, Roomschen, mettertijd zonder geestelijke herders
blijven zitten. Hoogeerwaardig Heer, wat zal ik zeggen? zou jij en de nuncius al
die zwarigheden niet hebben kunnen voorkomen, met je wat rekkelijker en gevoeg-
lijker jegens de Jansenisten te gedragen? Waarom zoo hard op dien eed op het For-
mulier aangedrongen? Ik was vóór een dag of twee bij een van je beste vrinden, en
die zei me, dat ze alleen zwarigheid maken, om dat formulier te bezweren, omdat
ze dan zouden moeten zweren, dat Jansenius een boek geschreven heeft, en dal ƒ aar
vgf ketterijen in staan, hetwelk geen punt van 't Roomsch-katholiek geloof is en
1 «De Jansenist, harnekkig als muilezels, luistert docli na geen raad", heet liet ook in 't meg-
lied, bl. 11. *· γ on
»Het formulier luidde: "Ik onderwerpe mü onder de pauselijke bevelen van Innoeentms X, en
van Alexander VII, d'eerste gegeven den 31en Mei 1653, en de tweede den 16en Oct. 1656; en ik
verwerpe met een oprecht gemoed en verdoeme de vijf stellingen of leerstukken, getrokken mt het
boek van Cornelius Jansenius, genaamd Augustijner, in den .elven zin. in welken die scbraver De-
oogd heeft. En hierop doe ik mynen eed; zoo help mü God, en dit Zijn H. Evangehe!" - ,
Μ-:·
KI'
.DES VADERLANDS. 887
ik weel niet, waarom de nuncius, om rust en vredes wil Tan zulke dingen niet
en zwijgt, latende een ieder daarvan oordeelen hetgeen met zgn gemoed overeenkomt.
Vergeef mij, Hoogw. Heer, dat ik zoo vrij aan je schryf, en neem hel mg ten beste
af, dat ik er dit nog bijvoeg: mij dunkt, dat de nuncius al te reê, al te licht, en
al te onvoorzichtig met de bannen is; hij maakt zijn zelf en jou maar hatelijk en
bespottelijk bij alle verstandige luiden, Daarom, dunkt mij, dat hij zijne bullen beter
op stal hiel, en ze elders henen stuurde, daar ze meer gevreesd worden, en daar ze
haar horens niet afstooten, gelijk hier». In een vertrouwelijk onderhoud liet roeneen
pater-Jezuït en een Minderbroeder hun hart aan elkander uitstorten over den ongun-
stigen staat hunner zaken, «Och!» klaagde de eerste:
Och, lieve pater minderbroêr! wien zit de wreedheid zoo in de boenen,
Dat hij om de ellende van onze Sociëteit niet en zou weenen!
Is er nog eenen Kriatenmensch, die met ona Paters niet en treurt,
Aan wie dit jammerlijke vertrekken zoo leiderlük valt te beurt?
De honigbijkens van ons Sociëteit konden niet bedwingen hun oogen,
Toen ze ons Paters al schoorvoetende uit 't land zagen gaan,
Met meer spijt, geloof ik, ala toen juist met geld belaän.
Ach, wat was dat een droefheid onder onze devoten,
Die ons lie zoo menigen zaksken geld toeschooten.
Ieder van hen woude graag een eigen pater houden in huis secreet;
Maar doch, ieder bemint zijnen eigen heerd, geiyk men wel weet,
En de HH. Staten en zonden's niet gedoogen,
En al gaan ze verkleed, ze loopen eindelük een verspieër in de oogen,
M. Pater, ik beklaag ouliê ongeluk; —
'k Geloof, die slagen komen ouliê gewis onverwacht?
J. Wél moogde gij 't zeggen! wie had dat ooit gedacht?
Ons paters, hoogmoedig op haren gedurigen zegen,
Peinsden niet, dat het haar hier zoo zoti loopen tegen.
Ik beklage "k ik onze arme Sociëteit:
Nu raakt men dat lief hollandsch geldeken kwijt.
We zullen ons vingers niet meer blauw tellen aan de legaten;
Dat geldeken zal voortaan bljjven in 't land van de HH. Staten.
M. Och, mochten ons arme breurkons nu maar krygen het geld,
Dat aan uwe paters niet meer zal worden geteld I
Ons Paters hebben ook vrij wat te onderhouën,
We hebben in Brabant veel arme kloosters van mannen en vrouwen;
Die arme menskens hebben ook ieder een mond en een maag,
En om hen allen te spijzen is er zeer veel van nooyen,
En daar te land rollen zoo veel niet als hier de ronde Öooyen,
En daarom hebben ons oversten hier in 't land geern veel staciën,
En wij zoeken overal in te kruipen, 't zi) met of zonder approbaciën.
J. Och, lieve pater, wat hebben we kwalijk gedaan.
Pat we dat eerste spelleken ooit hebben aangegaan!
-ocr page 891-888 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
We hoopten, dat Louïs het heele land zou inzwelgen.
En alle de Geuzekens gel^kelijk verdelgen.
M. O, paterkens, güliê zljt intrigante gasten;
Nu vatte 'k ik, waarom de HH. Staten ouliê 't eerst aantasten.
J Maar. lieve minnebreurkens, gijliê zijt ook nog niet vr«!
m'. 'tis waar, we hebben 't land ook ontroerd door ratelen van sJansenister«.
J. Ho, hol dat zult gü liê ook nog al moeten bezuren.
M. Ja, die duivelsche sJansenisten zullen 't ons nog verduren.
J. Ba, 's ja's, we hadden immers zoo wel gehoopt,
Dat we door dien kwa naam hun heel gezag zouën hebben gesloopt;
We hebben in Frankrijk veel door dien naam weten hatelyk te maken,
En daardoor hebben we weten meester te geraken;
We hebben daarmeê den Koning gekregen op onze hand:
' Hij luistert naar ons. en dien w« willen jaagt hy uit het land.
We weten ons partij voor ons te doen buigen en knielen.
M. Wat wonder, uwe paters doen alles op naam van ijver der zielen!
j Ja, voor wie 't gelooft is dit een krachtig instrument.
M. Maar de sJansenisten maken 't hier te land wel anders bekend:
Die boegres z'yn meê fijn, al zijn ze niet van Loyola's benden,
j Ja wie Duivel had voorzien, dat zij 't op dien boeg zouën wenden 1-
' Wij dachten hen met het groot gezag van den Paus geheelijk over stag te zetten.
M. Ja, maar zij luisteren niet als naar zijn redelijke wetten;
Dat volk heeft de Heilige Oudheid al te wel bestudeerd,
Ze weten wel wat men daar van den Paus zyn wetten leert:
Geen pauselyke bul kan d' onnoozle schuldig maken,
En daarom is 't dat zy voor hun eer, en recht, en vrijheid waken.
J. We hebben 't evenwel al ver gebracht bij de gemeene liên.
M. O, die kunnen niet verder als hun neus lang zien;
Het domme volksken kan men haast brengen aan 't dolen,
De slechte liêkens hebben gemeenlek 't verstand in de zolen.
Ze prijzen ons zuiver Eoomsch geloof en ons gehoorzaam gedrag,
Maar 'k weet niet, of men op dit dom volk zich wel verlaten mag;
Want ze doen alles toch maar uit eenen blinden ijver,
Die drift zou haast verkoelen, als ze niet hebben eenen aandrjjver.
J. Ja, men moet hen gedurig onderhouën door ophitsen en kwa raad,
En spreken onophoudelijk van de 'sJansenisten kwaad:
«Ze zijn niet Eoomsch- maar Staats-Katholijken,
Ze willen voor 'a Pausen order niet wijken;
Ze zeggen, dat de Paus is eenen mensch,
Dat hü alles niet mag doen naar zijnen wil en wensch;
Ja, ze zeggen, dat hij ook zelf kan dwalen,
En dat de Pausen gedwaald hebben menigmalen;
Ze hebben vreemde gedachten van Ons Lieve Vrouw:
Ze zeggen, die helpt geen zondaar zonder berouw;
Ze houën ook zoo zeer niet van de aflaten:
Ze zeggen: afstand van kwaad zal ons 't meeste baten.
r.
h' ■
j''· -
f'-v /
mm
tli
-ocr page 892-.DES VADERLANDS. 889
Ze maken niet veel werks van den heiligen riem en koord;
Ze zeggen: "wie üeeft daarvan in ouwe tjjen gehoord?"
Ze houën den spot met de gepriviligeerde saterdagen,
Ze willen geen heilig scapulier op de borst of rugge dragen;
Ze hebben geen devoeie tot de Engelsche oefening,
Ze zeggen dat het geheel is een godslasterlyk ding.
Men ziet henliê nooit naar de heilige Portioncula loopen,
Ze lachen er meê, dat men zeit, dat men hem kan bedingen en verkoopen;
Ze gelooven niet aan de brooikens van Sinterklaas van Tolentjjn,
Ze willen zulke vizevarery niet toeschrijven aan den vromen Augustijn;
Ze slaan ook weinig geloof aan de Heiligen-legende,
Ze zeggen, daar staan in: leugens zonder ende;
Ze spreken gedurig uit het Heilige Testament,
Eveleens gelijk de Geuzekens, die dat zijn gewend.
Ze raden het volksken, dat ze den Bijbel ook zullen lezen.
Is dat geen nieuwe ketterij? Waar hoorde men dat voor dezen?" —
(Maar och!) de HH. Staten zijn nu al te wel onderrecht,
Dat het maar muitemakerij is, wat ze hebben uitgestrooid en gezegd.
We staan te boek voor een partij huichelaren,
En geslagen vijanden van 's Lands welvaren,
Zoodat ons praktijk en schijnheiligheid niet langer en geldt.
M. Gijliê hebt het zelf gedaan, dat het zoo staat gesteld,
Ze zullen ouliê Jezuïten daarom haast gelijkelijk zonder kaars uitluchten.
J. We hebben 't dan nog beter als Koek, die moest er uit vluchten.
(Doch) zoo de sJansenisten hier te landen triomfeeren,
Ze zullen onze wisselbank geheel onderstboven keeren \
Men loonde zich dan van de andere zij ook niet weinig op hen gebeten, en duwde
hen in een vinnigen boetzang toe:
G'hebt zestig jaren lang ontroerd de Moederkerk,
En, vastgeworteld in uw boosheid, stijf en sterk
Beweerd, dat de achtste Urbaan, met Innocent de tiende,
En Alexander, hun navolger, niet verdiende
Geloofd te worden in hun oordeel over 't boek
Van d'Ypersehen prelaat, geslagen met hun vloek,
Omdat het in heeft vijf verdoemde valsche leeringen,
Die kettersch zijn en boos. Wat schriften, wat verweringen
Hebt gij niet bijgebracht, om bÜ 't geloovig volk
Te krenken 't hoog gezag en uitspraak van Gods tolk,
Die Bieters stoel bekleedt? Hoe hebt gij liggen woelen,
Stijfzinnig in den drek van uw verdoemd gevoelen,
, ' - '
» Zie de Openhartige Scmenspraech tmschen een JettiU en een minnebroeder munnink, waeringff. i»
confidentie^ hoer quade praUyTcen en schellemeryen naehtelayJc ontdekten, z. j.
IV® deel, 26 atuk.
v·^'^: ' : ^
890 ALGEMEENE GESIGHIEDENIS
% s.
En alles bijgezet in 't duister en bij 't licht,
Dan bitter kermende en weemoedig van gezicht,
Beleefd en minzaam; dan ontsteld van lyfgebaren,
Om met de gunst van 't volk uw dwaalgeloof te paren!
Met wat blanketsel, met wat hulsels ydlen schyn,
Om haar als dochter van den grooten Augusten
Ten toon te voeren, heb ge uw dwaalleer niet doen pronken,
En als het echte kind van Paulus omgeklonken?
Hoe wordt nog dagelijks, afgrijselijk en snood.
De kerk van Nederland door u, met stoot op stoot,
Gebeukt! Hoe wordt, helaas! die stichtige gemeente.
Die eertijds blonk, gelijk een kostelijk gefeteente
In 't louter goud, door u van al haar glans beroofd,
Haar trouw en eenigheid gespleten en gekloofd,
Terwijl gij, valsch van hart, door veinzen, door bedriegen,
Door dubbelzinnigheid van woorden, en door liegen,
Uw wederspannigheid bewimpelt en verbloemt,
Als gij den Roomschen Paus Gods Stedehouder noemt.
En hem als opperhoofd der Kerk erkent, doch looslijk
De onfeilbaarheid ontneemt aan zijn besluit, en booslijk
Gehoorzaamheid ontzegt, zoo lang uw ijdle waan,
Uw onverwrikbaar brein, en hebzucht onvoldaan,
Bij Pieters stoel niet vindt een uitspraak tot haar voordeel 1 —
Neêrlandsche Priesterschap, let op uw schip, en wend
Uw stevens naar 't bevel van d'Admiraal der kerke! —
Nooit heeft een trouw soldaat van Kristus zich verstout,
Te schenden 't heilig recht van Zijn gewijden standerd,
Maar met een dapper hart altijd voor 't nooit veranderd
Gezag des hoogsten Stoels gestreden, om den band
Van eenheid des Geloofs te houden in zijn stand».
\
Λ . '
r '
'it·^. '
C ' ' t
Bleek die eenheid zoo in de moederkerk gebroken, bij de hervormde dochter lagen
herders en leeraars, bij voortduring, niet minder met elkander overhoop. De rechtzin-
nige Voetianen, die in den stadhouderlijken tijd over 't algemeen den boventoon ge-
voerd hadden, waren thatos minder in tel. Een hunner ijverigste voorstanders, de
utrechtsche professor Leydecker, hoorde zich dat in een openbaren «brief» door een
zoogenoemd «vriend» verwijten, die hem over zijn houding tegen de Goccejanen danig
de les las, «nu die roede van den schoorsteen was, en men met een ongekrenkt
gemoed den Staat naar de vrije grondwetten» — als hij zich uitdrukte — «geregeerd
zag. Want zeg eens» — beet hij hem toe — «wat hebt gij uitgerecht eerst met het
woelen tegen de Carteziaansche filozofie, daarna tegen Goccejus, en honderd jezuïtsche
Zie Boethasuyn voor de Jansenisten^ cÜöoi' F. F. (Gedrukt, anno llQl).
>4., \\
-ocr page 894-.DES VADERLANDS. 891
streken, als dat gy nu staat en kigkt als gekken! De Stadhouder vallende, vallen
alle de zaken en het gebouw van dertig jaar plotselijk ter neêr, dewyl het geen fon-
dament noch in waarheid noch in godsvrucht heeft; daar de Cocceaansche partg, tot
een onweêrsprekelyk bewys harer voortreffelykheid en op waarheid gegronde uitne-
mendheid, onder de hardste verdrukkingen aanwies, dagelyks zelfs door overloopers
van uw kant versterkt wierd, en nu door Gods zegen triomfeert. En zeker velen van
uwe partij beginnen zich daar naar te schikken, en krijgen öf door overtuiging öf
door de tijdsgelegenheid beter gedachten van hare broederen Coccejanen; gij alleen
blijft den ouden zang zingen, en warmt dagelijks den zoo dikwijls voortgezetten kost
op, dat er elk van walgt; gij, vervoerd door een lasterzucht die geen weêrgade heeft,
maakt de Coccejanen voor land- en kerk-verdervers uit, zettende de overheden aan,
om die leere te verhinderen, dat ze niet als een kanker voort ete. Gy, die uw leven
door, een beroerder van ons Israël geweest zijt, verweet haar, die, onder het juk
zuchtende, stil en lijdzaam de waarheid betrachtten, dat zij beroerdere waren, die,
gelijk over negentig jaren de Arminianen, het Land zouden in onrust brengen. Nu
dacht men immers, dat Uw Ed. zijn gal uitgebraakt hebbende, en de lijden zoo favo-
rabel niet schijnende, zou rusten; — neen, gij gaat den ouden gang: ze moeten
dwaalgeesten zijn, of ze willen of niet» Zoo dacht er ook de voetiaansche ouderling
en Doctor in de beide rechten Dirk van Batenburg over, die een schriftelijk verzet
tegen hun leer en leven in druk gaf: «Och, was de twist maar over kleinigheden!»
riep de man in zgn jammer en ergernis uit; «maar zulke gewichtige stukken der kris-
telijke religie! Hier komt het op aan. Merkt dit, mogendheden, leeraren, ouderlingen,
diakenen, ledematen: de geheele gereformeerde Godsdienst wordt bestreden, is in
gevaar! Waakt! strijdt! staat! Houdt u mannelijk voor de goddelijke waarheden des
Evangeliums, of 't is gedaan met de gereformeerde kerke in Nederland, en vervol-
gens met het Land!» En niet minder dan hun leer, wekte hun leven zijn rechtzinnig
afgrijzen en toorn, «Zulken leer, zulken leven», schreef hij: «God straft dwalingen
met loslating, ten opzichte van het leven. Die de waarheid niet heeft, wordt er niet
door vrij genrmakt, kan er ook niet in wandelen. Oude lieden, die vóór de Coccejaansche
tijden geleefd hebben, en nu onder de Coccejaansche lijden nog leven, betuigen een-
parig, dal die tijden met malkander niet zijn te vergelijken, dal ze verschillen als
dag en nacht. Toen was er een dienst, die bekwaam was tot stichting; men boorde
bondige Godgeleerdheid: Kristus, 't Evangelie, 't Geloof, de Bekeering, de Godzalig-
heid werd wel eenvoudig, maar klaar, naar waarheid en krachtig gepredikt en aan-
gedrongen. Van dat alles is de Coccejaansche dienst ontbloot. De predikanten, hun
vrouwen en kinderen, gingen eerbaar en nederig gekleed, waren deftig, hadden onl-
' Brief van een vriend aan Dr, Melchior LeidecTcer,
-ocr page 895-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
892
zag bij groot eo klein; maar nu ziet men de predikanten met lange pruiken, en die
gepoeyerd, zoodat mantel en kleêren daarvan bestoven zijn; men ziet ze veel bij de
grooten en dames; daar speelt men den seigneur tout-a-fait, als of men mede wat
groots was. De predikantsvrouwen gaan gekleed als mevrouwen van staat; voor de
kinderen is geen fontange te hoog, geen boezem te naakt, geen mode te niei^w,
geene kleur te wild; ze zijn tot belaching en verachting van een ieder. In somma,
de wereld in top; en waarom niet? Ze zijn tot vrijheid geroepen. Toen was
't dansen, spelen met kaart en teerling een afgrijzen; nu is dat alles geoorloofd;
men pleit er voor; alles is nu vrij. Toen was men devoot; nu woest. Opdat men
door de nederigheid, oprechtheid, en deftigheid van de rechtzinnigen niet bestraft
en veracht zou worden, zoo maakt men de Godzaligen uit voor geveinsden, schijn-
heiligen, muggezifters, en al wat leelijk is. Opdat de coccejaansche predikanten niet
in verachting komen, maakt men de rechtzinnige uit voor weetnieten; het aandringen
op de Godzaligheid noemt men spottend zedelesjens. Braaf! zoo zijn ze dan vijanden
van kristelijke zeden, 't Heidensche verstaan ze, daarom lasteren ze dat ze niet ver-
staan. En och, dat de ijdelheid, de wereldsgezindheid, de pracht, de woestheid, die
door de Gocoejanen is ingevoerd, onder hen gebleven waren; maar helaas! 't is door
hen overgebracht tot de rechtzinnigen. Zoo die voorgingen, zijn deze gevolgd in vele
zaken; de wereld heeft de kerke overstroomd. Daar is uitwendig nu geen onderscheid
tusschen wereld en kerke. O, desolate staat! - Ik protesteer voor God, voor de heilige
Engelen, voor de geheele gereformeerde kerk, voor allen die buiten zijn. Papisten,
Mennisten, Socinianen, Arminianen, Lutheranen, voor de geheele wereld; ik protesteer
tegen de boven getoonde leeringen en leven der Goccejanen, en tegen het dulden van
genoemde dwalingen in de kerk. Ik protesteer, totdat er verbetering kome; maar
waar zal ze van daan komen? Goede raad is hier dier. Men heeft het gemak lief;
men wil zich in den strijd niet mengen; men zou te veel handen op zijn hoofd krij-
gen; men ziet schade en schande te gemoet. Wou de reformacie van zelf komen,
men zou ze wel wenschen. Soevereine en ontzaggelijke Mogendheden, ieder in zijne
Provincie, wiens Mogendheid en Heerlijkheid van u afstraalt in de Generaliteit! Laat
mij toe, dat ik mij, in de diepste reverencie, voor u nederbuige in dankbare erken-
tenis, dat t3we Mogendheden de kerke van den Heere Jezus hebben genomen onder
uwe bescherming. Laat het u (dan) niet mishagen, dat wij de kerk in haar erbar-
melijken staat aan u vertoonen, en hulp verzoeken. De kerk is een weerlooze duif,
heeft geen lichaamlijke wapenen; zij ziet er bedrukt, beschreid, gehakkeld, gescheurd,
bemorst uit; zij ziet om en om, of er iemand zij, die zich over haar ontferme, haar
de hand toereike, haar te hulpe kome. Nu dan, ο vaders, op wie naast God ons
oog is, komt toch de zinkende kerk te hulp! God-almachtig heeft u niet alleen tot
Oppermogendheden gesteld over deze gezegende vrije, vereenigde Nederlanden, maar
^' φ-
DES VADERLANDS.
u ook begenadigd, voedslerheeren te zijn van Zijne kerk, Zijn bemind volk, Zyn
troetelkind. Die aan Zijne kerk goed doen, aan die doet God goed: die de kerke lief
hebben, die heeft God lief. Gij hebt ze onder Uwe bescherming genomen, en tot
hiertoe voor haar zorg gedragen, hoort dan nu naar de schreyende stem der kerk,
tot u roepende: Vaders des Vaderlands, onze voedsterheeren, erbarmt ü over my!
Laat toch niet toe, dat de grove, zielverdervende, kerk vernielende dwalingen langer
en verder doordringen! Weert het door Uwe macht; beschermt dadelijk de oude
orthodoxe Theologie, of 't is gedaan met de kerk in Nederland! Nu is er nog hope
van redres; wacht men langer, 't zal te laat zijn; de kerk is waarlijk aan't zinken;
zij steekt u de weerlooze handen toe, terwijl zij zinkt. Kunt gij, ο Vaders! aanzien,
dat de kerk, die in Nederland uit het bloed onzer voorouderen is opgekomen, en
door hun bloed is beschermd, in onze tijden uit Nederland verdreven zou worden, en
in Nederland zou ophouden? Hoe Nederland alsdan bestaan zou, is niet te begrijpen:
de fondamenten weggerukt zynde, stort het gebouw in!» '
De Staten lieten hem «protesteeren» en onheil spellen, zonder zich, na hunne
laatste vermaningen tot vrede onder de godgeleerde heethoofden op kansel en leerstoel,
met hun geharrewar te moeyen. In Zeeland en Overijsel w^iren in de voorgaande jaren
enkele leeraars, als Van Hattem en Leenhof, als slachloiTers van een averechts opgevat
Spinozisme uit de kerk geweerd, en stonden , met hun geestverwanten, ook bij de Cocce-
janen in een slechten reuk; daar dezen in dat opzicht zich geheel bij de Voetianen
aansloten, en hen, als de Socinianen en andere «dwaalgeesten», verfoeiden.
Intusschen waren met het najaar, en toen het krijgsrumoer allengs een einde ging
nemen, de wederzydsche overleggingen omtrent den vrede weder ter sprake gebracht,
en had zich Petkum met de taak belast, den Raadpensionaris omtrent een nader onder-
handehng, in den loop van den winter, te toetsen ^ Voor Frankrijk had zich in den
laatsten veldtocht de treurige staat van zaken bestendigd, en niet ten onrechte kon
men het «verzuchtingen» in den mond leggen, die daarvan de sprekende uitdrukking
waren ;
Quel renvers de mon sort, quel foudre, quel tonnerre
Me tombe sur Ie bras dans cette triste guerre!
Mon triomphe est ä bas, tout est perdu pour moi,
Mes puissants ennemis me vont donner la loi.
Le soleil autrefois brillait dessus mes armes,
Mon redoutable nom mettait tout en alarmes,
Et seul je n'étais pas inégal ä plusieurs
■
^ Zie OuAerlings JProtest en Eaed tegen der Oocceanen Leere en Leven y door Didericus van Baten-
burg, J. U. D. (Franeker, by Evert Jansze, 1709).
" Zie Torcy Mémoires, II. p. 182, en Coxe Memoirs, III. ρ. 31.
ä Nee plwrilm im^ar, Koning LodewÖks bekende Zon-devies.
893
S -
Λ '-^'. p·.'
-ocr page 897-•m
ΑLGEMEENE GESCHIEDENIS
Hélas, quel changement! Ge temps n'est plus, Messieurs!
Α présent j'ai pour moi l'Espagne et la Bavière;
Mais au lieu d'avancer je recule en arrière,
Je suis battu partout. Je me flattais du Nord,
Mais Ie combat d'Ucraine a dérangé mon sort:
Suéde êtait mon espoir pour soutenir ma vie,
Lui-même, bien frotté, s'est sauvé en Turquie
Inderdaad was de onbesuisde heertocht van den even avontuurlijken als stijfhoof-
digen Zweedscben Koning door 't moscovitische Ryksgebied op de scbroomlijkste neder-
laag neergekomen. Na den vrede met Saksen was bij, in plaats van zijn door den
Tsaar geteisterde Oostzeegewesten te gaan bijstaan, met een goede 30,000 man den
weg naar Moscovië zelf ingeslagen, bad zicb, na in Juny 1708 Grodno en Wilna
vermeesterd te bebben, over de Berezina begeven, om op Smolensk los te trekken,
was te Golotzin en Dobroë, in een paar bloedige gevechten , verwinnaar gebleven , en ,
daardoor in zijn overmoed gesterkt in stee van te Mobilek zijn legeroverste Lewen-
baupt, met verscbe troepen en voorraad in aantocht, te verbeiden, op aandrang van
den kozakken-betman Mazeppa, in verbond met dezen, de Ukraine ingetrokken, en
had zoo den Tsaar gelegenheid gegeven, Lewenhaupt in October bij Liesna aan te
tasten, en, in spijt van zijn manmoedigen weerstand , met opoffering van al zijn geschut
en voorraad, tot den aftocht te dAvingen. Karei rukte inmiddels voort, zonder van
Mazeppa's kozakken den bijval te ervaren, hem door dezen voorgespiegeld; nauw een
zesde van de hem toegezegde 30,000 sloot zich by hem aan, terwijl zijn eigen troepen ,
door de felle winterkou gekweld en bevroren, aanmerkelijk dunden. Bij Pultawa vatte
bij in 't voorjaar stand en sloeg het beleg voor die stad, die nu door Mensikoff met
wat manschappen werd bijgesprongen, en tot welker ontzet Peter zelf met zijn heer-
macht kwam aanrukken. Den 25®" Juny van dit jaar met 60,000 man en 72 stukken
geschut aangekomen , moest bet hem licht vallen de omstreeks 29,000 Zweden met hun
vier veldstukjens te omcingelen, en drie weken later, den 8®'' July, geheel te ver-
slaan. Karei zelf, die bij een nachtelijke verkenning aan den enkel gewond was, en
slechts in een draagstoel bij den slag kon tegenwoordig zijn, mocht zich slechts met
een paar duizend man, waaronder Mazeppa, in een overijlde vlucht, de Dnieper en
Bug over, op Turksch gebied redden, waar hij binnen de wallen van Bender toevlucht
vond. Lewenhaupt, die het zijne gedaan had, om de verdere verstrooide troepen te
verzamelen, zag geen kans hen, van alles beroofd, door 'l vyandelijke land te voeren ,
en moest zich met een 16,000 man overgeven, van welke de meesten hun vaderland
' Soupirs de la France, ζ. j.
5 «Hia cpntinuous successes", als Marlborough wat later in een schrijven aan Godolphin opmerkte»
"and the contempt he has of hie enemies, have been his ruin". {Memoirs, IL ρ. 480).
r i
rr
f '· ^
894
.DES VADERLANDS. 895
nimmer terug zagen. Alle uitzicht van dezen kant voor Frankrijk was dus waarlijk
wel geweken, en zijn verzuchtingen niet ongegrond. En even rechtmatig kon het verder,
in zijn klaagtonen voortgaande, betuigen:
Pour comble de malheur, je n'ai plus mes financea
Pour rentretien secret de mes correspondances
Avec les étrangers qui vont m'abandonner,
Paree que je n'ai plus d'argent ä leur donner:
Mon conseil est niuet pour dire aucun remède
Qui puisse rétablir Ie mal qui me possède; —
II faut donc, malgré moi, reeourir ä la paix.
Zijn om raad aangeroepen arts — «Voyez, mon médecin , mon mal est il curable?» —
weet dan ook geen anderen te geven, maar zegt ronduit:
Madame, en vérité, vous n'êtes par fort Men;
Vous êtes, par ma foi, raalade comme un chien;
Le pouls est languissant; c'est une maladie
Qui vient d'ambition: eile a coütó la vie
Α bien des Potentats qui de premier abord
Voulant tout engloutir, ont avalé la mort.
Son propre est de chercher la ruse et la querelle
Le trouble est sou plaisir; pour une bagatelle
L'épée est ä la main, et, pour vous dire vrai,
Ceux; qui en sont atteints ne sauraient vivre en paix.
C'est la tout votre mal: vous l'avez dans la tête
Depuis longtemps, car vous suscitez; la tempête
Parmi tous vos voisins ei pour voua enricliir,
En les faisant périr, et pour vous agrandir.
Faut-il donc s'ètonner de votre défaillance?
Qu'on s'arme contre vous, que la grande Alliancc ,
Vient arrêter le cours et la rapidité
De conquérir toujours avec iniquité?
Or, puisquej'ai l'honneur de vous servir, Madame,
Que je connais le mal jusqu'au fond de votre äme,
Le remède est la Paix; demandez le pour bon .
Et pour l'avoir purgez FEspagne de Bourbon;
Contentez les Anglais, contentez 1'Bmpereur,
Et quant aux HoUandais, qui ont toujours ä coeur
D'être éloignés de vous, prenez un vomitoire,
Pour rendre aux Pays-Bas ce que la vainp gloire
Vous a fait engloutir par force et trahison, , '
Et je ne doute pas de votre guérison.
Vrede moest het dus in elk geval worden, en op Koning Lodewijks aandrang, door
Petkum, gaf Heinsius zijn geneigdheid te kennen, nieuwe onderhandelingen aan te
- Λ
■Λί-
/
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
wmMmt
tffj
■Λ
896
knoopen, XTaarbij het netelige art. 37 het hoofdonderwerp van bespreking vormen,
zou, en die tusschen een viertal fransche en hollandsche gemachtigden in 't geheim
aan'den Moerdijk gevoerd zouden worden. Den 9- Maart 1710 kwamen van fransche
zij de Veldmaarschalk Huxelles en de abt de Polignac derwaarts, en vonden er een
Statenbode, die hun berichtte, dat de HH. Van der Dussen en Buys hen in een jacht
op stroom lagen te wachten, van zins onmiddelijk de beraadslaging 't zij in 'tjacht,
't zij aan den wal aan te vangen. De fransche Heeren verkozen 'teerste, en werden
nu door de hollandsche aan den wal verwelkomd, en daarop aan boord genomen,
waar zij nog twee andere vaartuigen in de nabijheid vonden, één voor 's Konings
gemachtigden, hel andere voor hun gevolg bestemd, zoo zij mochten wenschen alles
binnens boords af te doen, en zich niet liever naar Geertruidenberg te verplaatsen,
waar alles voor hun verblijf waS ingericht I Daartoe werd nu dan ook den volgenden
dag besloten, doch op dezen eersten al aanstonds drie uur lang geredekaveld, en het
eerst door Buys het woord gevoerd, om de rechtmatige eischen der bondgenooten breed-
voerig uit een te zetten, en de tegenwerpingen der fransche Heeren te weêrspreken.
Zonder vrucht natuurlijk, daar men van weerszijden op ziin stuk bleef staan, gelijk
die Heeren vervolgens dan ook, in hun eerste verslag aan hun Koning, al aanstonds hun
meening niet ontveinsden, dat de onderhandehng niet veel baats zou geven. De hol-
landsche gemachtigden gingen hunnerzijds in Den Haag berichten, dat de fransche
hen wel hadden zoeken te overtuigen van het belang der bondgenooten bij een vrede
met Frankrijk alleen, zonder Spanje; doch dat zij daarop hadden meenen te moeten ant-
woorden, dat die nog altijd onaanneemlijk bleef, en zij, in plaats van louter beloften
tegenover Spanje, Frankrijks krachtige medewerking verlangden, om het Filips voor Karei
te doen ontruimen. Waarop de anderen, ofschoon onder betuiging van 's Konings
oprechte zucht naar vrede, hernomen hadden, dat men hem onmogelijk kon vergen,
zijn kleinzoon den oorlog te verklaren of maatregelen van geweld tegen hem te nemen,
en dat het eenigste middel, om Karei het koninklijk gebied in Spanje te verzekeren,
» Be dagteekening van 9 Mei bij Torcy, sedert gedachteloos nageschreven, is slechts een druk-
fout {Mai voor Mars), die by de verder vermelde dagcüfers terstond in 't oog valt^ Verg. ten over-
vloede den Mrop Merc. op dit halfjaar, bl. 338, en Coxe Memoirs, p. 32, ff.
® Torcy, Mémoires, t, pl. p. 185,
3 Meer vermakeip dan nauwkeurig is de voorstelling door Topin {Vmrope et Ie. Bourlons, p.
201) van de zaak gegeven, als van «Ie choix entre Ie yacht lui^même et «« hameau, Uhité par
ques pêcheurs saulement. depourvu de toutes ressources, et dont Ie nom seraita jamaisrestémconnu
sans ces conférences". (En die van 1577 dan?) '^C'est ä son isolement même et ä son conplet abando
que Gertruydenberg doit sa célébrité? car c'est ce qui lui valut Ie privilege d'attirer l'attention
ministres de la Hollande". Juister sprak Torcy (p. 899 S.) van de «petite ville fennée», en de com-
modité des logements", er, naar hun eigen betuiging, aan de gevolmachtigden verschaft.
■. --./jl
- -^t
-ocr page 900-DES VADERLANDS. 897
.de afstand van Filips. zou zijn van een uilheemsch deel daarvan, gelijk Napels en
Sicilië; daardoor alleen zou verdere bloedslorting voorkomen worden, en bel gevaar
vermeden van , bij een wisseling van den krijgskans, op minder voordeelige voorwaa4-den
dan dit, later vrede te sluiten. Van hunne zij was daarop echter ten antwoord ge-
geven, dat zulk een verdeeling van 't spaansche landsgebied niet alleen met de on-
derlinge verdragen der bondgenooten in weêrstrijd was, maar ook met de punten in
Den Haag vroeger beraamd; terwijl zij nu alleen naar Geertruidenberg gezonden waren,
om te hooren wat men omtrent het 37« dier punten nader voor te stellen had, doch met
geen last over iets anders te onderhandelen. Marlborough, die even te voren weêr uit
Engeland overgestoken was, Townshend, en Sinzendorf waren met Heinsius en de
Statenleden voor 't buitenland saamgekomen, om dit verslag aan te hooren; en Sin-
zendorf verklaarde zich daarop schriftelijk ten sterkste legen het fransche voorstel,
daar het Huis van Oostenrijk nimmer zou toelaten, ook maar bet minste gebied in
Italië aan dat van Bourbon af te staan ; gelijk even zoo Koning Karei en de Hertog van
Savoye, die zelf op Sicilië vlamde, zich daar tegen lieten hooren Daar de monde-
linge onderhandeling uitsluitend met de hollandsche Heeren plaats had, werden dezen
en hun macbtgevende landgenooten door de fransche als de eigenlijke drijvers be-
schouwd en, waar zich de gelegenheid aanbood, bejegend , en moesten, zoo nu als later,
menig spijtigen uitval van hun gekrenkte trots verduren I Bij hun terugkomst te
Geertruidenberg, en terwijl ook de fransche gemachtigden nader last van hun Koning
erlangd hadden, werd het weinig vruchtdragend overleg hervat. Ook Pelkum maakte
daarop een uitstap naar de onderhandelplaats, en zocht, van daar naar Den Haag ge-
keerd, de vertegenwoordigers der drie hoofdmogendheden, Heinsius, Marlborough, en
Sinzendorf, voor de fransche voorslagen te winnen. In deze werd nu gerept van den
afstand van Napels %n de toscaansche kuststeden of van Arragon aan Filips, doch
niet zonder zekerheid van den kant der bondgenooten, voor het nakomen der vast-
gestelde vredepunten. Buys en Van der Dussen gaven toen hun bevreemding over een
dergelijk verlangen te kennen, en verzochten integendeel een juiste, duidelijke, en
bepaalde verklaring van Frankrijk zelf, wilde dit de onderhandelingen niet door hen
zien afbreken. Den Franschen werd daarop veertien dagen uitstel toegestaan, en na
afloop daarvan, op nieuw te Geertruidenberg beraadslaagd, zonder dat evenwel — tot
hernieuwde bevreemding der beide Hollanders - iets anders werd voorgesteld, dan
* Coxe, Memoifs^ III. ρ. 33.
= Zie bü Topin t. pl. p. 208, die zelf geheel in hun tooneelmutig opfifeschroefden toon valt. en
dien nog overdrüft: "ni la solidité des arguments», schrijft hij o. a., «ni la sévère grandeur du lan-
gage n'étaient capables de leur faire ahandonner une tactique barbare, et les effortsles plus généreux
devaient se briaer contre l'opiniätre dureté de ces parvenus de la victoire".
IVe deel, 2e gtuk.
113
-ocr page 901-898 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
reeds vermeld was. Marlborough was inmiddels reeds naar 't leger vertrokken, en zij
namen dus de vrijheid daarop te wijzen, bij hun niet onnatuurlijk verzoek naar de
zekerheid, door Frankrijk in plaats van het zoo hatelijke 37« punt te geven. De fransehe
Heeren beweerden daarentegen, dat zij verschillende denkbeelden tot verkrijging van
den vrede geopperd hadden, en zich verwonderden van de bondgenooten geen tegen-
voorstellen te vernemen. A'Veder scheidde men toen, en werd nu in Den Haag over-
eengekomen, door Pelkum aan de beide Franschen te laten schrijven, dat, daar zij
niets hadden voor te slaan, en de bondgenooten zelf hun niets anders hadden mee te
deelen, de onderhandelingen nutteloos waren gebleken. Z-ij gaven hem den Mei
ten antwoord, dat zij, geen nieuwe voorstellen hebbende, de terugkomst der hoUandsche
gemachtigden zouden verbeiden, om öf nader opening te erlangen, öf hun afscheid
te nemen. .In Den Haag vond men 't echter niet noodig, op deze onbestemde verkla-
ring nogmaals een keer naar Geertruidenberg te laten doen, en gaf daar door Petkum
den Franschen kennis van, die hem toen terug schreven, dat zij zich dan tot Imn
vertrek zouden vaardig maken. Niet lang evenwel duurde het, of zij meldden den
Raadpensionaris zelf, dat zij tot nieuwe voorslagen gemachtigd waren, en dus op nieuw
met beide hollandsche Heeren in overleg wenschten te treden. Tegen 't eind der maand
naar Geertruidenberg teruggekeerd, vernamen dezen toen, dat Filips zich met Sicilië,
Sardinië, en de toscaansche plaatsen vergenoegen zou, doch kregen, op hun aanvraag
naar de zekerheid voor zijn afstand van Spanje en de Indien aan Karei, slechts een
vrij nevelachtig bescheid, en verheelden toen hunne meening niet, dat de fransche
Koning, door dergelijke aanbiedingen, blijkbaar de onderhandelingen maar te rekken
zocht, om zijn onderzaten den last van den oorlog slechts wat minder bezwarend te
maken, doch geene oprechte zucht naar vrede bleek te toonen; vTaarom de bondge-
nooten wel gedrongen zouden zijn, de onderhandelingen voor goed af te breken. Men
scheidde nu, om nogmaals naar Versailles en Den Haag tot inwinning van nader na-
richt te gaan. Het gedane verwijt, dat Lodewijk slechts tijd zocht te winnen, waste
minder ongegrond, als in Engeland de regeering hoe langer hoe meer in handen be-
loofde te komen van gansch anders gestemde staatslieden. Den 16®·^ Juny werden toen,
op een nader schrijven van Frankrijk, nogmaals de onderhandelingen hervat, en, daar
het laatste voorstel gebleken was, weinig of geen bijval — met name bij Savoye en
Oostenrijk — te vinden, betuigden nu de Franschen, dat Frankrijk zich tevreden zou
stellen met den afstand aan Filips van Sicilië en Sardinië, en Koning Lodewijk zich
alle moeite zou geven, hem zich daarmeê te laten vergenoegen; zoo hij zich echter
niet binnen vier maanden liet overhalen, zou zijn koninklijke grootvader zelf den bond-
genooten het noodige geld beschikbaar stellen, om hem er door wapengeweld toe te
noodzaken. Nadat men in Den Haag van dit voorstel had kennis genomen, liet men den
franschen Heeren door Petkum weten, dat het niet aanneemlijk was, daar men dan
.DES VADERLANDS. 899
wel vrede met Frankrijk zou hebben, doch met Spanje in oorlog bleef; dat men dus
ook op de toezegging der ontruiming van Spanje bleet aandringen, vóór men tot bespre-
king der verdere punten wilde overgaan. Veertien dagen lang liet zich het antwoord
hierop wachten. Toen lieten beide fransche Gemachtigden den Raadpensionaris om
een nieuw onderhoud met de hollandsche vragen, dat den 13®" July plaats had. Het
leidde tot niets, dan eenige onaangenaamheden van weêrszijden. Buys, die het woord
vatte, verklaarde, dat de bondgenooten bij hun gevoelen bleven, de fransche Koning
zich met de taak belasten moest, öf den spaanschen over te halen van zijn gansche
rijksgebied afstand te doen, öf hem daartoe met wapengeweld te dwingen. Het toe-
gezegde geld gaf daarvoor geen genoegzame zekerheid, en alleen de volledige tenuit-
voerlegging der ontworpen bepalingen zou die verschaffen kunnen; binnen twee maanden
zou dat moeten volbracht zijn, en na afloop daarvan het bestand een einde nemen
en de oorlog hervat worden. Legde zich Frankrijk daarbij neer, dan hadden Van der
Dussen en hij verlof, nog over het aandeel te onderhandelen, dat men Filips wel van
dat gebied zou willen afslaan, en de verder zich nog voordoende vraagpunten te be-
spreken. Als een bondgenootschappelijke gunst zeiden beiden voorts in dat geval
nog toe, dat de hulptroepen in Gatalonië en Portugal, in vereeniging met de fransche,
die twee maanden lang werkzaam zouden zijn, om Filips, des vereischt, tot zijn plicht
te brengen \
Beide fransche Heeren meenden best te doen, met daar voorloopig het zwij-
gen toe te bewaren, en de hollandsche stonden hun veertien dagen toe, om er het
antwoord van hun Koning voor in te winnen, en dan een nieuw, maar tevens
laatste onderhoud te hebben. Dat antwoord het zich echter geen veertien dagen wachten,
en dat onderhoud greep niet meer plaats. Nog geen week toch na dit voorlaatste,
dat werkelijk het laatste zou worden, werd, als 's Konings meenipg omtrent het hem
gedane verslag van 't verhandelde, den Raadpensionaris reeds kenbaar gemaakt, dat
hij zich onmogelijk tot de gevorderde tenuitvoerlegging kon verbinden, en de bond-
genooten , door dat te verlangen slechts toonden, alle vredesonderhandeling te willen
afbreken. Een langer verblijf in Geertruiden berg, schreven zijn beide Gemachtigden,
zou geheel onnut zijn, omdat de bewindvoerders der Republiek overtuigd bleken, dat
hun belang meêbracht, den vrede van een onuitvoerlijke voorwaarde afhankelijk te
stellen. En hoe vurig hun Koning ook verlangen mocht, de rust aan zyn volk te'
verschaffen, zou het hem minder zuur vallen , den oorlog — waarvan men anders wist,
door welke opofferingen hij er gaarne het eind van had willen koopen — nog tegen
dezelfde vijanden voort te zetten, die hij nu tien jaar lang bestreden had, dan er
zyn kleinzoon nog aan toe te voegen, en roekeloos de vermeestering van geheel Spanje
' Torcy, t. pl. II, p. 256, s.
-ocr page 903-900 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
én de Indien, en nog wel binnen Iwee maanden, op zich te nemen, niet de zeker-
heid tevens zijn vyanden versterkt te zien met al de plaatsen, die hij hun zou moeten
afslaan, en bij gevolg in staat, tegen hem zelf de nieuwe wapenen te keeren, door
hem in hun handen te stellen. «Ziedaar» , zoo besloten zij , «Mynheer de Raadpensionaris,
het stellig antwoord, dat ons de Koning gelast heeft te geven op de laatste voorslagen
der Gemachtigden. Wij doen dat binnen zes dagen, in plaats van de veertien, ons
als een gunst toegestaan. Deze spoed zal u ten minste doen zien, dat wij u niet zoeken
te leuren, en dat, zoo wij een onderhoud gevraagd hebben, het niet was, om dit in
't oneindige te rekken, maar om niets over 't hoofd te zien, wat tot vrede leiden
kon. Wij gaan met stilzwijgen de verontrustende houding voorby, tegen ons in acht
genomen; wij zeggen niets van de beleedigende vlugschriften, vol onjuistheden en
laster, die men tijdens ons verblijf heeft laten drukken en verspreiden, om de gemoe-
deren te verbitteren, die men wenschte te verzoenen. Wij beklagen er ons zelfs niet
over, dat men, tegen de openbare trouw en in spijt van dikwerf herhaalde klachten ,
alle brieven, die wij ontvingen of schreven, geopend heeft. Wij hebben er althans
het voordeel uit getrokken, dat het voorwendsel voor die onwaardige bejegening bleek
ongegrond te zijn, en dat men ons niet verwijten kon, iets hoegenaamd tegen het
recht der volken, dat men ten onzen opzichte schond, misdaan te hebben. Doch het
is voor ieder duidelijk, dat men, belettende ons in onzen kerker te bezoeken, aller-
meest vreesde, ons verholen waarheden te zien aan 't hcht brengen»
De Staten, van dit schrijven door Heinsius in kennis gesteld, besloten het in een
breedvoerig schrijven hunnerzijds te beantwoorden, en dit met het andere in druk te laten
uitgaan. Daarin betoógden zij, dat de vijand sinds lang gezocht hebbende in onder-
handeling te komen, men daar van den kant der bondgenooten niet toe had kunnen
overgaan, zonder ettelijke punten voor te stellen, waarvan men bij den vredehandel
uitging; dat het voornaamste daarvan geweest was de afstand van Spanje en de Indien
aan Koning Karei III; dat het dus ook geen bevreemding kon baren, dat men daarop
vooral was blijven staan, en men volkomen zekerheid begeerd had, het te zien nako-
men; dat men zulk een zekerheid alleen in het beruchte 37« punt had meenen te
vinden, en dit dus ook het hoofdonderwerp der laatste bijeenkomsten geworden was,
en men alleen had voorgeslagen , om , bij Frankrijks verwerping van dit, een andere zeker-
heid in de plaats te stellen; dat de daaromtrent gedane voorstellen echter geen van
allen tot dat doel konden leiden; dat men echter met de meeste recht dien afstani
gevorderd had niet alleen van Hertog Filips van Anjou, als bezitter, maar ook van
Koning Lodewijk, die hem, tegen de plechtigste verdragen in, in dal bezit gesteld
had, en dien geen voorgewende of werkelijke onmogelijkheid aan zijn verplichting m
Meêgedeeia bü Topin, t. pl. p. 317, aant.
-ocr page 904-.DES VADERLANDS. 901
dat opzicht onttrekken kon; dat Zijne allerkristelijkste Majesteit daar ook wel van
overtuigd moest wezen, daar Zij anders, vóór men nog aan 't onderhandelen ging,
zelf niet dien afstand had kunnen toezeggen; terwijl, ware dat niet het geval, een
der fransche staatslieden, met wien men in 't vorige jaar onderhandeld had, met
gelegd kon hebben - als hij deed - dat Koning Filips wellicht nog reeds eer te
Versailles zou zijn, dan hij; dat uit een en ander volgde, er in de laatste samen- '
komst te Geerti-uidenberg niets anders was verlangd, dan wat van den aanvang af
gevorderd was, en men dit dus niet als iets nieuws, ongehoords, onrechtmatigs, ep
onuitvoerbaars mocht afschetsen; dat men de voorslagen door de Gemachtigden gedaan,
ook niet als met zich zelf in weêrstrijd mocht beschouwen, daar ze altijd veronder-
steld hadden, dat het voorstel tot verdeeling van 't spaansche rijksgebied op voorwaarde
gedaan was, dat, vóór het aangenomen werd, alle bezwaren der overige punten waren
weggenomen; dat er ook wel zeer over de hardheid geklaagd werd, voor den Koning
van Frankrijk in die verplichting tot beoorlooging van zijn kleinzoon van Spanje gele-
gen, maar men te gelijker tijd vergat, welke hardheid er voor de bondgenooten in
die toeëigening van Spanje voor den Hertog van Anjou gelegen was; dat die Koning,
als hij 't maar ernstig voornam, er dien Hertog ook zeer gemakkelijk toe zou kunnen
brengen, Spanje en de Indien weêr prijs te geven; dat die bepalingjan 't ophouden
der wapenschorsing binnen een bepaald tijdsbestek niets harder luidde, dan alle der-
gelijke bij soortgelijke verdragen in zwang; dat het voorts een vreemd beweren was,^
dat Frankrijk in alles zou toegestemd hebben, wat van den kant der bondgenooten
was voorgeslagen, daaf het nooit in den oorlog tegen Spanje had bewilligd, zoo het
den voorgestclden afstand weigerde, noch eenige deugdelijke verzekering in plaats van "
't 37« punl had aan de hand gedaan; dal men wel drie vestingen in de Nederlanden
had aangeboden, of Sicilië en Sardinië verlangd, om Hertog Filips tot dien afstand te
belezen; doch dan, op de vraag der hollandsche Gemachtigden , o!men de overige pun-
ten zou nakomen, die vraag als een blijk had beschouwd, dat de bondgenooten den
vredehandel wilden afbreken, en vervolgens verlangd, dat ze zich tevreden stelden met
die andere punten, buiten het en zonder die vestingen, maar met afstand aan
Filips van Sicilië en Sardinië. En toch dorst men de bondgenooten nog van koppig-
heid en onrecht beschuldigen, omdat ze zulke fraaye aanbiedingen niet hadden aan-
genomen; 't was echter kennelijk, dat dat verdeelingsvoorstel enkel gedaan was, oni
. tweespalt onder hen te verwekken; gelijk de brief van beide Heeren ook verder ver-
schillende opmerkipgen bevatte, met geen andere strekking, dan om de engelscheen
nederlandsche ingezetenen tegen hun repering op te zetten; dezen wisten echter maar
al te goed, en beter dan men 't buiten af bevroeden kon, dat de oqrlog alleen gevoerd
werd om de vrijheid te beschermen, niet om zijn buren te overheerschen. De spoed,
waarmeê die brief geschreven en gezonden was, bewees verder volstrekt niet, gelijk men
902 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
voorwendde, dat men de bondgenooten niet langer wilde ophouden, doch wel, dat
men zich reeds lang op het afbreken van 't overleg had voorbereid; er was buitendien
geen bepaalde tijd van veertien dagen aangegeven geworden, maar duidelijk te kennen
gegeven, dat het op een dag of wat meer of minder niet aankwam. Wat er met die
persoonlijke beleedigingen der fransche Gemachtigden bedoeld werd, liet zich moeilijk
vatten; tegen schotschriften waren plakbrieven uitgevaardigd , en makers en drukkers,
werden ze ontdekt, gestraft. Van 't onderscheppen en openen hunner brieven wist
wen ook niet af; alleen was, naar 't gebruik in dergelijke grenssteden, niemand in
Geertruiden berg toegelaten, die niet zyn naam aan den bevelvoerenden officier had
kenbaar gemaakt. Daar 't echter nu klaarblijkelijk was, dat men van fransche zij
de onderhandeling had afgebroken, werden de bondgenooten, tot welke men dit ver-
antwoordend schrijven richtte, ten slotte aangezocht, den oorlog krachtdadig te her-
vatten en voort te zetten Terwijl, bij de allengs gewijzigde zienswijs in Engeland,
Koningin Anna haar misprijzing zoowel van dit schrijven, als van Frankryks houding
niet verheelde, loonde zich Keizer Jozef daarentegen zóó met de gedragslijn der Staten
ingenomen, dat hij hun, in zijn erkentelijkheid, den tot dusver onthouden titel van
Hoogmogenden — Celsi et Potentes — schonk; 't geen de Staten hunnerzijds weder
zoo dankbaar maakte, dat zij er den beampten van 's Keizers kanselarij een som van
10,000 guldens voor vereerden I De burgerij van Leipzig toonde zich, bij een optocht
in deze dagen gehouden, evenzeer over het afspringen der onderhandelingen verblijd;
zij stelde toen een in zijn mantel gehulden Hollander, naast een zwierig uitgedoschten
Franschman voor, met een tweeregelig rijm tot onderschrift: '
Ihr, falsche Heuphler, wollt uns wieder gern verführen,
Allein wir lassen uns nicht wie vorhin vexiren
En inderdaad, hoe verstoord zich velen, den kostbaren oorlog wars, over de
halstarrigheid der veeleischende bondgenooten, en hun weigering Lodewyks schoono
aanbiedingen en beloften voor goede munt aan te nemen, ook hier te lande toonen
mochten; men kon het den eersten moeilijk euvel duiden, dat zij zich niet zoo licht
lieten paayen. Aan groote en schoone woorden had het den franschen Koning nooit
ontbroken, en wie daarop bij hem had willen afgaan, had hem, van zijn eerste regee-
ringsjaren af, voor een toonbeeld van de onbaatzuchtigste goede trouw, een slechts op
't heil van al zijn buurvolken bedacht Vorst moeten verslijten, hadden zijn daden dat
maar niet altijd rechtstreeks weersproken. Ook thans was het dus zaak, hem niet te
' Zie het geheele vertoog in den JEurop, Merc. op dit halQaar, bl. 141 en vv.
= Wagenaar, Vad. Sistorie, XVII, bl. 883.
8 mrop. Merc. t pl. bl. 153.
.DES VADERLANDS. 903
liclitgelooYÏg gehoor te geven. Hadden builendien al die bondgenooten slechls onwrik-
baar voet bij stuk willen houden , en niet een hunner aldra de verraderlijkste Judasrol
gaan spelen, de uitkomst had waarschijnlijk haar zegel op hun volharding gedrukt,
en den rijmer in 't gelijk gesteld, die in 't onderschrift van een gelegenheidsprent,
den vrede uit Geertruidenberg naar Versailles op de vlucht voorstellende, spottend
waarschuwde:
Zegt iemand, dat Louïs geen vrede zoekt te maken,
riy, die door geld de toorts van Mars gestaäg deed blaken,
Op hoop van zegepraal helddadig of door list,
In 't vredewater nu met zilvren hengel vischt?
Hij biede geld om Flips uit Spanje te doen wijkeQ,
Men zegg' vrjj, dat hy wil vergif aan d'hengel strijken.
En dat zijn zilver is vermengd met vluchtig Icwilc.
Want zegt hij, dat zijn woord nooit wezen zal een strik
Voor wie hem hooren, en hy nooit iets toe zal zeggen,
Dat hy niet geven kan; — zoo men 't wel uit zal leggen,
Belooft hy dagelijks 't geen hy niet wil voldoen:
Hier schuilt 't vergif dan, hier de valsche vredezoen
In gelijken zin had zich ook, vóór den afloop, Prins Eugenius in een schryven aan
Sinzendorf ^ reeds onbewimpeld geuit, het «buiten allen twyfel stellende, dat Frankrijk
met dit Congres niets anders beoogd had, dan de bondgenooten om den tuin te lei-
den»; 't geen hij wenschte, «dat ook de Hollanders goed begrijpen mochten, en
— als ook Marlborough hoopte — dan de noodige zorg dragen, dat men 't zich
verder niet liet doen, noch door de fransche treken en knepen beetnemen. Het zou
toch een zwakheid bij de bondgenooten verraden, zoo men duldde dat de onderhan-
delingen op deze wijs werden voortgezet; want dat de fransche gemachtigden, naar
hun bedrieglijken aard, onder den schijn van nieuwe voorstellen hen slechts in slaap
te wiegen zochten, kon men reeds daaruit afnemen, dat Villars vóór het aanzoek
lot het Congres last had slag te leveren, doch niet had gewaagd dit na te komen.
Nu daarenboven de krijgskans beter stond dan ooit te voren, en het byna leek, als
of men zich gaarne wou laten foppen en bedriegen, scheen het hoog noodig met
's vijands gemachtigden, zoo zij zich niet anders wilden gedragen of zich toeschietelijker
toonen, maar kortaf te breken, en hun de gelegenheid Ie benemen, om nog langer te
blijven vertoeven». Zijne zienswijs was gewis geheel anders dan een paar jaar te
voren, toen hij met Goslinga's anti-marlboroughiaansche vredewenschen instemde, en
' Zie De qnïkzilnere Vrede van Geertruiienherg.
' Uit het oorlogsarchief te Weenen meêgedeeld in de aantt. op Arneth's Ïrinz Eugen, II. S. 475
-ocr page 907-904 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ook naar. Weenen in dien geest schreef. Hem, met sommigen, daaruit een Terwijt
te maken; hem zijn geheel veranderden denktrant ten kwade te duiden, dien ook bij-
anderen te veroordeelen, en hen zelfs van «een misdadigen overmoed» te betichten
gaat slechts aan, wanneer men uitsluitend naar de latere uitkomst alles beoordeelen
wil, zonder rekening te houden, niet met de min of meer bespeurbare teekenen des
tijds slechts, als de in Engeland allengs naderende wijziging van regeeringsinzicht,
maar ook met zulk een geheel onvoorziene en onberekenbare omstandigheid, als het in
't volgende voorjaar aan 't oostenrijksche Keizershuis overkomen treffende sterfgeval.
Thans kon men, de looze fransche treken proefondervindelijk kennende, niet zonder
deugdelijken grond zeggen:
O, fransche Haan, gij spant den wakkren Leeuw uw netten
Doorvlochten met bedrog, met veinzerij geverfd;
(Maar) in uw valseh gekraai en vindt geen Leeuw behagen;
Geen rijk of republiek gaat vast op de ambassaad
Dea kristelijksten Prins
«Alles was» — als men elders deed opmerken»— «voor de voortzetting van den
oorlog gereed; en de kans zou zeker ten ergste keeren moeten, om de bondgenooten
te noodzaken, iets van hun vorderingen te laten vallen».
?·ί
i
' «Wir dürfen sagen", schrift Von S/bel o. a., «es war ein frevelhafter Uebennuth, welcher die
Verbündeten damals erfüllte" (Trinz mgen von Savoyen; München, 1863; S. 80).
' Aan alle welmenende liefheUers en minnaars van hun Vaderland en Vryheid. Utrecht, 1710.
3 Zie de qiiatrxème lettre d'wn ami d'Allemagne ά un ami de Rollande (Avril, 1710).
Het nieuwe oorlogsjaar. Ommekeer in Engeland. Engelsche Vredes-
ontwerpen en geheime onderhandeling. Dood van Keizer Jozef. Krijgs-
bedrijf. Prins Friso verdrinkt. Vredesontwerpen. Onderhandelingen te
Utrecht. Nieuw oorlogsbedrijf en Engelands ontrouw. Voortzetting van
den vredehandel. Vrede van Utrecht.
Bij 't scheiden der fransche Heeren van Geerlruidenberg, den 26®" July, had zich
het wapengeweld reeds weer een maand of drie hervat. In hun voorbereidend overleg
was door beide Veldheeren der bondgenooten een veelomvattend krijgsplan ontworpen,
dat zij , bij 't hoe langer hoe waarschijnlijker spaakloopen der onderhandélingen, na
half April reeds waren begonnen ten uitvoer te leggen. Zij wenschten over Alrecht
in Frankrijk zelf binnen te dringen, terwijl, dit in 't Zuidoosten tegelijker tijd door
den Hertog van Savoye zou bestookt worden, en Stahremberg in Calalonië zou voort-
gaan , Koning Filips te bestrijden. Prins Eugenius was vol moed en geestdrift naar
't leger te Doornik vertrokken; Marlborough daarentegen in gedrukte en neêrslachtige
stemming, voor een goed deel aan den loop der zaken aan 't engelsche Hof te wigten,
waar zijn persoonlijke verhouding steeds ongunstiger werd. «Ik ben nooit», schreef
hy aan zijn vrouw «met zulk een bezwaard gemoed te velde getrokken als thans;
en ik beken u, dat de tegenwoordige stemming in Engeland mij heel wat kommer
baart, daar ik niet kan zien, hoe die bij mogelijkheid veranderen zou, ten zij alles nog
» MemoirSf III. ρ. S9.
IV« deel, 2« stuk.
114
-ocr page 909-I'
906 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
erger wordt».. Gelukkig dat hij, in elk geval, in een zeegrijken Yekltocht, het eenige
middel tot een gewenschte uitkomst zag, en zeker dus ook zijnerzijds alle krachten
zou inspannen, om daartoe te geraken. «Ik hoop», zoo liet hij zich hooren, «dat
God dezen veldtocht mag zegenen, want ik zie niet dat ons anders, thuis of buiten
af, vrede brengen kan». Toen hij den 18«° April te Doornik kwam, was juist den
vorigen dag het door Albemarle bezette Montagne door de Franschen overrompeld,
doch werd den 20™ weder hernomen, en nu met wat sterker macht door hem bezet.
De eerste aanval zou toen het sterke Douay gelden, dat den weg naar Atrecht versperde,
en waar de ervaren fransche legeroverste Algerotti bevel voerde: terwijl, in Villars
afwezen, die van zijn kwetsuur nog niet geheel hersteld was, de Maarschalk Mon-
tesquieu de fransche heermacht gebood. Eugenius aan den linker-, Marlborough aan
'den rechtervleugel, rukten de bondgenootschappelijke troepen den 20«" van Tartignies
op, overschreden zonder moeite bij Vedin en Gourières het kanaal, en vereenigden
zich 's avonds van den 21'^» in de vlakte van Lens. Montesquieu, die tusschen daar
en Bethune stond, week nu eerst naar Vitry , en zich ook hier niet veilig achtende
naar Kamerik, beiden Prinsen het veld vrij latende, om de bedreigde vesting te be-
rennen en in te sluiten, gelijk dan ook reeds den 24®° door hen geschiedde. Den
5en lUei werden de loopgraven geopend, en drie dagen later het zwaar geschut ge-
plant, dat men tol dusver verbeid had. Villars en Berwick begaven zich daarop bei-
den naar Kamerik, en rukten den Mei met het gansche leger weder naar Lens
op, doch waagden het niet, dat der bondgenooten in zijn sterke verschansingen tusschen
Vitry en Martigny aan te tasten, en beproefden te vergeefs hel tot een averechtschen
slap te bewegen, zoodat zij na weinig dagen onverrichter zake terug trokken, en ook
op Algerotli's noodsein, een veertien dagen later, vruchteloos poogden hem in zijn
benauwing bij te springen. Terwijl Eugenius het beleg voortzette, had zich Marlborough
toen, de Scarpe over,-bij Bellone gelegerd, om den franschen veldheer af te.weren,
die nu alle hoop opgaf Donay te ontzetten, en bij Kamerik post vatte, om, na den
val van Douay, althans allen verderen toeleg te verhinderen. Nog vóór 't einde der
maand zag hij er den met zijn bezetting eervol afgetrokken Algerotti tot zich komen,
nadat zich de niet langer te houden stad aan Eugenius had overgeven en er, in
zijne plaats, de wakkere Generaal Hompesch het bevel over aanvaard had. Daar hun
de pas op Atrecht voor 't oogenblik door Villars was afgesneden, wendden zich de
i "Malgré aes beaax futura exploits, Villars fait la cagacle :
Douai, lasaé d'être aux abois Enfin bat la chainade;
Voila ce guerrier, ae dit-on,
Ce défenseur des fleurs de lis, biribi,
Α la fa^on de barbari, mon ami",
zongen Villars tegenpart^ders {Le nouveau siècle de Louis XIV, p. 337).
.DES VADERLANDS. 907
bondgenooten nu naar Bethune, waar Vaubans neef Dupuys in bezetting lag, en
voor 't welk de Generaals Fagel en Schulenburg van den Oost- en Westkant het
beleg sloegen, terwijl de verdere heermacht, hen dekkende, tevens Villars in het
oog hield. Tot groot ongerief der hun opgedragen taak, waren beide evenmachtige
generaals met wederkeerigen kleingeestigen naijver behept, en gaven Goslinga's ver-
vanger voor dit jaar als Gedeputeerde te velde, Vegelin van Claerbergen, ongeloofelijk
veel moeite. Zij gingen beiden geheel op zich zelf te werk, en weigerden volstandig
met elkander in overleg te treden. Toch wisten zij ten slotte de kleine vesting, den
28®" Augustus, tot de overgaaf te dwingen; en daar Villars inmiddels zijne Atrecht
beschermende stelling nog wat verplaatst en doeltreffend versterkt had, gaf men alle
gedachte derwaarts te rukken op, om zich naar den zeekant uit te breiden, en daartoe
Aire en St. Venant te bemachtigen. Prins Friso, met die laatste onderneming belast,
bracht haar den 2«° Oclober met goed gevolg ten uitvoer. Langer had de Prins van
Anhalt-Dessau met de eerste werk , daar het stadjen , van drie zijden onder water gezet,
slechts op een bastion toegankelijk was; terwijl het daarenboven den franschen Generaal
Ravignan gelukte, een voorraad kruit, die den belegeraars in vaartuigen over de Lijs
werd toegevoerd, in de lucht te laten springen. Eerst den 8®" November toonden zich
de belegerden tot overgave bereid, even als hun wapenbroeders van St. Venant, een
eervollen uittocht naar St. Omer bedingende. De gansche veldtocht liep hiermee ten
einde, daar zoowel de vier, anders welgeslaagde^belegeringen, bij de 30,000 man gekost
hadden, als het aanhoudende natte weêr een verder verblijf te velde ondoenbaar maakte;
gelijk dus beide bevelhebbers naar den Haag, begaven de troepen zich naar hun win-
terkwartieren , door beide eersten nog een dag of wat op hun marsch begeleid I
Waren hiermee de aanvalsplannen op Frankrijk in 't Noordwesten voor dit jaar
afgeloopen, in 't Zuidoosten brachten zij veel minder nog Ie weeg. Ze hingen daar
met een onderneming samen, door den uitgeweken franschen overste, den Graaf van
Seissans, ontworpen, die op de misnoegde stemming der ingezetenen van de provincie
zijner geboorte, Languedoc, wijzende, de vroeger mislukte poging op Cette op nieuw
ter sprake gebracht had. De engelsch-nederlandsche schepen, onder den Vice-admi-
raal Norris en den Schout-bij-nacht Aersens aan de spaansche kust werkzaam, waren
daartoe met half July van Barcelona uitgevaren, met Seissans en eenige engelsche
landingstroepen onder den engelschen Generaal Brown aan boord. Zij lieten den 24®»
' "Je me trouve", schreef hy 19 July aan Eugenlus, "furieusement embarrassé avcc ces deux Mes-
sieurs; il8 ne veulent pas se voir et traitent les choses comme deux affaires séparées". (Zie deaantt.
op Arneth'a Prinz Έugen^ II. S. 476).
' Zie Bosscha, Ned. Heldendaden, enz. bl. 370, vv., Arneth's Prinz "Eugen, II. S. 130 ff.,, enden
JEurop. Mere. op dit halfjaar.
het anker voor Celle vallen, ontscheepten hun krijgsvolk, en zagen zich dit den vol-
genden dag zonder veel bezwaar van de stad meester maken, en vandaar naar Agde
oprukken. Hier eindigde echter de zegetocht. De languedoesche landvoogd Roquelaure
wist alle v\'erkzame deelneming der misnoegde bevolking te stuiten , en van de spaansche
grenzen rukte Noailles met een paar duizend ruiters, ieder met een grenadier achter
zich, op; en dit ontmoedigde de ongeoefende en tuchtelooze britsche krijgers zoo, dat
ze, hun post by Agde verlatende, onvervvijld den lerugmarsch aannamen. Had Seyssans —
meende Aersens in zijn verslag aan Hun Hoog Mögenden— in plaats van hen, maar
twee van de hollandsche regimenten uit Spanje bij zich gehad, hij zou, met den
verhoopten bijval der ingezetenen, meester van het terrein hebben kunnen blijven, en
de gansche streek voor de bondgenooten veroveren Uit Piémont trachtte Daun wel
door 't dal van Barcelonnette de fransche grenzen binnen te rukken, doch vond in
den Hertog van Berwick een te beleidvol tegenstander, om hem dien pas te gunnen,
en moest zich dus tot eenige vergeefsche marschen bepalen; terwyl zich de savooische
Hertog, met Oostenr^k over de toeëigening van een aan 't Ryk leenroerig plaatsjen
in onmin, zijnerzijds aan alle krijgsbeweging onttrok ^ Vóór haar mislukten tocht naar
Cette had de vloot, met beier gevolg, er een naar 't eiland Sardinië ondernomen,
waar de Onderkoning door zijn wanbestuur den weêrzin der bevolking gewekt had,
en zoo den Franschen aanleiding gegeven tot een poging, om het te heroveren. Bij de
aankomst der schepen met half Juny in de baai van Terra-nuova vonden zij er hen
reeds ontscheept en van die stad meesier; doch ontscheepten nu den 17®" ook hun
manschappen onder Brown, die hen weldra tot de overgaaf dwongen. De reeds te
Cagliari aan wal gebrachte nieuwe Onderkoning was inmiddels zijn gehaten voorganger
komen vervangen, en de vloot kon daarop, na een vergeeische poging, het fransche
smaldeel onder den Hertog van Tursis hier of daar op te sporen , naar Barcelona keeren ,
zich tevreden stellende met de vernieling van een achttal barken met oorlogs- en mond-
behoeften, in de onzijdige Golf van Ajaccio door hen achtergelaten; waartoe Norris,
tegen 't gevoelen van Aersens en de zynen, die het niet onnatuurlijk in strijd met
het volkenrecht achtten, niet aarselde over te gaan In Catalonië zelf waren de
weêrzijdsche legers in Mei te veld gekomen en had Stahremberg, in vereeniging met
Stanhope, daarop te Agramonte post gevat, door Noailles en Koning FiHps aan de
spits van fransche en spaansche krijgsbenden bedreigd. Den 7®" Juny was zich Koning
Karei bij de keizerlijke troepen komen voegen, doch bleef met hen nog een ander-
halve maand in afwachtende en verdedigende houding, tot hij, door een 6000 man
te Tarragona ontscheepte Duitschers en een vier duizend, die den naar Languedoc
' Zie zijn schrjjven aangehaald bij De Jonge, t. pl. bl. 60, aant.
' Coxe, Memoirs, III. ρ. 152. » Zie bü De Jonge, t. pl. bl. 58.
.DES VADERLANDS. 909
gerukten Noailles in 't oog hadden gehouden, versterkt, den 27"" July Filips' heer-
macht bij Almenara aanviel, en hem naar Lerida dreef, en van daar naar Saragossa
deed wijken. Daar, door een aantal troepen van de porlugcesche grenzen onder den
Markgraaf De Bay versterkt, waagde hij drie weken later nogmaals den strijd, doch
werd nu, den 15«" Augustus, door de bondgenootschappelijke legermacht, onder Karei,
Stahremberg, en Stanhope zoo geheel verslagen, dat, terwijl het overschot zijner man-
schappen naar Soria vluchtte, hij zelf ijlings naar Madrid week, en van daar zijn hof
zelfs naar Valladolid verplaatste. Karei daarentegen reed nu, als zeeghaft Koning,
Saragossa binnen, en aanvaardde er weldra de reis naar 's Lands hoofdstad, waar hij,
door een geleide van 2000 ruiters voorafgegaan, den 28«" September nogmaals zijn
intocht hield, doch haar op nieuw weder zoo doodsch en verlaten vond, dat hij zich
haastte naar Villaverde te trekken, om er voorloopig zijn verblijf te nemen
De staat van zaken in Spanje kwam Koning Lodewijk thans echter zoo wanhopig
voor, dat hij INoailles tot zijn kleinzoon zond, om hem aan teraden, (f zij η troon hoe eer
hoe beter vaarwel te zeggen, en zich met die van Sicilië en Sardinië tevreden te stellen :
beter, daar nog vrijwilHg bij tijds toe te besluiten, dan te wachten tot men hem uit
Spanje verjaagde; op Frankrijk viel niet veel meer voor hem te bouwen, daar dit
reeds genoeg aan zijn eigen kommer had, en de Koning nu op 't welzijn van zijn
eigen volk bedacht moest zijn» ^ Ook een week of wat later, in November nog, schreef
Mevr. de Maintenon naar Spanje, dat men zich niet behoefde te verbeelden, de vijan-
den dit aan een franschen Prins zouden lalen, en zulk een denkbeeld in Frankrijk
althans voor een hersenschim gold I Filips gaf echter geen gehoor aan zijn grootvaders
welgeineenden raad; doch ofschoon alle uitzicht op zijn bijstand opgevende, wist hij
hem toch te belezen, den Maarschalk Vendóme als legerhoofd tot hem te zenden, die
toen, in korten tgd, weêr een twintig duizend man bij elkaar had, de troepen der
bondgenooten vooral in ruiterij overtrefTende. Deze namen dus ook de terugmarsch aan,
maar werden nu door Vendóme en Filips in drie verschillende legerafdelingen tusschen
Taag en Taguna, in gezwinden pas nagezet. Bij Brihuega ingehaald, werd toen eerst
Stanhope, met zijn bijhebbende krijgsschaar, na wakkeren tegenweer genoodzaakt zich
aan hen over te geven, en daarop Stahremberg, den 10«" December, bij Villa-vicioza,
door hen aangetast, die wel voor 't oogenblik, met verlies van een 6,000 man, waar-
onder twee bataljons nederlandsch voetvolk, het slagveld behield, doch dit den vol-
genden dag, met achterlating van al zijn geschut, verlaten moest, om naar Catalonië
' Cox3, t. pl. p. 156.
' Zie de Instruction pour Ie Om de Noailles, aangeh. btJ Ranke, Franz. OeseUchte, im 16«» «»d
17«« Jahrh., IV. S. 263.
' Aid. S. 264, aant.
910 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
te wijken; terwijl Filips zijn intocht te Saragossa hield, met niet minder gejuich dan,
luttel maanden vroeger, Karei verwelkomd. Slechts Barcelona en Tarragona bleven nu
nog aan Karei getrouw, nadat in de volgende maand, ook Girona voor hem verloren
was gegaan. Aan den Rijn was dit jaar, bij gebrek aan beter, de Veldmaarschalk
Graaf Gronsfeld den Keurvorst van Hannover, die 't krygvoeren niet minder moede
was dan de bondgenooten hem, als legerhoofd gaan vervangen, doch had er niets
vermogen uit te richten
Onderwijl waren er aan 't engelsche hof en in den regeerkring dingen voorgevallen,
die allengs de ingrijpendste werking op den algemeenen europeeschen toestand dreigden
te erlangen, en daar sedert ettelijke maanden reeds van lieverlee waren voorbereid.
De innige vriendschapsband tusschen Koningin Anna en Marlboroughs gade, haar
onontbeerlyke Sara, waaruit een zoo vertrouwelijk verkeer geboren was, dat ze elkander
slechts als twee burgervriendinnen, onder de namen Morley en Freeman, toespra-
ken en onderhielden, was sedert de laatste twee jaar aanhoudend verslapt, sedert
de arglistige Harley, later Graaf van Oxford, de sluwe Abigaël Hill, Mevr. Masham, in
de gunst der Koningin had weten te brengen, en zij nu de haar aanverwante Hertogin,
haar eigen vroegere patrones, hoe langer zoo meer daaruit verdrong, en als zijne
gedienstige woordvoerster, de tolk zijner Marlborough en zijn staatkundige voorstanders
tegenstrevende inzichten , werkzaam was. Met Harley verbond zich de veelbegaafde, nu
dertigjarige, eerzuchtige losbol Henry St. John, later Lord Bolingbroke, die Marlbo-
roughs herhaaldelijk ervaren gunstbetoon, dat hem de vleyendste brieven van dank-heb
in de pen gaf weldra met den vuigsten ondank beloonen zou, door hem voor goed
den voet te helpen lichten ^ Koningin Anna, die in het najaar van 1708 baar onbe-
duidenden gemaal door den dood verloren had , was in 't volgende voorjaar nog geheel
onder den invloed der krijgslustige whigs, al neigde haar persoonlijke aard meer naar
den tory-kant, en de daar heersnhende beginselen van kerk en staat Luttel maanden later
echter, in den herfst van 1709, na den slag van Malplaquet, die zoo onnoemlijk
li
Ϊί4
If
i
' Arneth, Prinz Eugen, S. U9, aant.
* "I shall", schreef hij hem o. a. 17 July 1708, "inviolably preserve in my breast that gratitude for
all your favours, that zeal for your service, and that true, unaffected love for your person, which
I have never knowmgly departed frora". (Zie Macnights Bolinghroke ^ p. 126).
» Kenschetsend steekt daarbij zeker Topin'a opvijzeling van Sir John's staatkundig en persoonlijk
karakter {L'Europe et les Bourbons, p. 225) af.
4 Zie Eanke, Mffl. GescUcMe, S. VUT. 3te Aufl. S. 24: «Ihre Vorliebe galt den Tories als den
Verfechtern der anglicanischen Kirche; nur aus dem Grunde dass keine von beiden Parteien ein
Uebergewicht erlangen sollte, welches die Unabhängigkeit der Krone bedrohen könne, hatte Sie
ihnen Schranken gezogen; jetzt musste Sie erleben, dass die Whigs, die Sie nicht liebte, Sie und
ihren Grundsatz, der ihrem Selbstgefühl entsprach, ins Gedränge brachten".
ΙΒβΙ
.DES VADERLANDS. 1915
veel levens gekost, doch over welken St. John tot zyn begunstiger nog een hartelijk
gelukw^nschend schrijven gericht had, waren hij en Harley, in verstandhouding met
Mevr. Masham, met onvermoeiden ijver by de Koningin werkzaam , om haar geheel
voor hunne inzichten te winnen; terwyl andererzgds de haar eerst geheel beheerschende
Lady Marlborough hoe langer zoo meer uit haar gunst was geraakt, en door hare, dit
onverbloemd haar koninklijke meesteres op hoogen toon verwijtende brieven, de klove
steeds wijder, en de breuk onherstelbaar gemaakt had. In ditzelfde najaar had een
anglikaansch geestelijke, van ^veinig beteekenis anders maar veel aanmatiging, zekere
Dr. Sacheverell van de St. Salvatorskerk, zich veroorloofd op den vierdag van 't bus-
kruit-verraad, den 10®° November in St. Pauvvels een heftige strafpreek te houden
over de gevaren, die de kerk van Engeland van valsche broeders dreigden, en daar-
onder vrij ondubbelzinnig de tegenwoordige bewindvoerders aangeduid. «De menschen»,
zoo galmde hij er o. a., «kunnen valsche broeders genaamd worden ten opzichte van
den Staat of de Regeering, van welke zij leden zijn. De grootste veiligheid nu van onze
regeering, en de zuil waarop die rust, is gegrond op een vast geloof, dat de onder-
danen tot een volstrekte en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de Opperste Macht
in alle geoorloofde zaken verplicht zyn, en dal alle wederstand, onder hoedanig voor-
geven ook, ongewettigd is. Maar deze grondleer, onaangezien ze van eene goddelijke
inzetting is, en zonder welke het onmogelijk is, dat eenige regeering in de wereld
veilig kan bestaan, wordt nu, zoo 't schijnt, gansch verworpen, belachen, en uit-
gejouwd, als een ontydig, verouderd, ja gevaarlijk leerstuk, t'eenemaal onbestaanbaar
met de ware vrijheid en eigendom van 't volk; hetwelk, gelyk onze nieuwe predikers
en staatkundigen ons zeggen, de macht in zich heeft, als zijnde zelfde bron en oor-
sprong daarvan, zijne gehoorzaamheid, als 't het lust, den schop te geven, en zijn
Overheer tot rekenschap wegens hoog verraad te vorderen, en voor zijn Opper-onder-
danen — met verlof — te dagvaarden , ja Hem te onttronen, en als eenen misdadiger te
vermoorden, gelijk zij 't den koninklijken martelaar door een gerechtelijk vonnis deden.
En, 't geen schier ongelooflyk schynt, zy vermeten zich hun hof te maken by hun-
nen vorst, door 't beweren van zulke anti-monarchisiische stellingen. Maar, God zy
gedankt, de gesteltenis van onze kerk of staat is nog zóó niet veranderd, of volgens
de wetten van beiden, welke nog in kracht zyn, en, zoover ik hoop, altijd blyven
zullen, zal men die verdoemlijke stellingen, 't zij ze van Rome of van Greneve of
van den kansel of uit de drukpers komen, als muiterij en hoog verraad veroordeelen.
Onze tegenpartijders meenen ons den mond te stoppen, wanneer ze de omwenteling
van dezen tyd te hunner verwering bijbrengen; maar zeker, zij zijn er de grootste
"vijanden van, en van den laatsten Koning mede. — Zijn wy dan, onder deze jam-
merlijke omstandigheden niet in gevaar? Moeten wij onder deze droevige rust onszelf
in slaap sussen, en in zulk een gevoellooze en slaapzieke zorgeloosheid ons verderf
912 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zoeken ? God gave, dat wij buiten gevaar waren; maar laat ons indachtig wezen, dat
men 's Konings persoon stemde zoo te zijn, ter zelfder tijd dat zijne moordenaars
zijn dood beraamden!» ' Deze taal had de grootste opschudding en onrust te weeg
gebracht, en zoowel Godolphin, door den kerkij veraar onderden naam van Volpone
aangegeven, ais Marlboroughs schoonzoon Sunderland, sedert Dec. 1706 Secretaris van
Staat, ten zeerste verstoord. Geheel bun partij uitte er niet minder hare verbolgen-
heid over, als de tegenpartij er haar wachtwoord uit putte, en «de Kerk en Dr.
Sacheverell» de leus aller weêrstrevers van 't Whigbewind werd. Bolingbroke en zyn
geestverwanten -- Prior, Atterbury, en anderen — stookten in de eerste nommers
van hun Onderzoeker {Examiner) het vuur aan ^, en de inmiddels van 't vasteland
overgekomen Marlborough ried te vergeefs den ministers voorzichtigheid in hun toon
tegen den woelzieken preêker aan. Zij stonden er op, hem niet slechts gerechtelijk
te vervolgen, maar voor 't Parlement ter verantwoording te roepen, en hem zoo een
veel gewichtiger en verhevener rol te doen spelen, dan hij anders vervuld zou heb-
ben. Slechts door een kleine meerderheid van 't Hoogerhuis veroordeeld, werd hij tot
niets ergers dan een tijdelijke schorsing in zijn preêkampt veroordeeld, en wisten zijn
voorstanders en Marlboroughs belagers daarentegen de Koningin tot allerlei handelingen
te belezen, die de ongunst, waarin de alles vermogende Hertog en zijn vrouw ver-
vallen waren, steeds kennelijker in 't licht stelden. Tegen zijn wil, als opperbevel-
hebber, werd Lord Rivers met het opengevallen Luitenantschap van den Tower be-
giftigd, en — hatelijker nog — Mevr, Mashams broeder, de jonge Hill, boven
verscheiden anderen van meerder jaren en verdienste tot overste bevorderd. Terwijl hij
daarop als gevolmachtigde in Den Haag en legerhoofd in Brabant werkzaam was,
waren de kansen der Whigs, in verband met de zijne, steeds gedaald, en hun tegen-
strevers in dezelfde evenredigheid voortgeschreden. Op goeden Vrijdag 1710 had Marl-
boroughs Sara, onder den bittersten tranenvloed en de heftigste verwijtingen, haar
laatste onderhoud met hare, van de vurigste en afnankelijkste vriendschap tot wemig
minder dan afkeer voor haar overgegane Koningin, en moest voor goed de plaats voor
haar onderkruipster ruimen ^ Niet lang daarna ontving hij zelf, als legerhoofd, last,
beide oversten Masham en Hill tot generaals te bevorderen; in Juny werd zijn schoon-
zoon Sunderland, ' als Secretaris van Staat, door den Tory Dartmouth vervangen, en
» Zie Hei gevaar van vahche Iroederen, so in de Kerl· als in de Staat, vertoond in een predihacie,
gedaan voor den Lord Major, de Aldermans, en burgers van Londen, enz. door Henry Sacheverell,
uit het Engelsch vertaald door W. Sewel (Te Amsterdam, bö Jan Swart, 1710) bl. 34, vv.
2 Swift begon er eerst, met het 13e, in Nov. deel aan te nemen.
s Zie haar eigen Account of the Conversation with the Queen, Qood Friday, 1710; Coxe, Me-
tnoirs, III. ρ. 55, f,
' ·!ί
.DES VADERLANDS. 913
al bleef Godolphin nog een poos in zijn regeeringsampl, dorsten toch Sint John en
Harley er zich onder den wijn reeds op beroemen, dat al de belangrijkste zaken in
hun vertrouwelijke bijeenkomsten, in Mevr. Mashams vertrekken , beslist werden. Niet
lang duurde het dan ook meer, of Godolphin kreeg — omstreeks half Augustus —by
een kort schrijven van de Koningin zijn ontslag als grootschatbewaarder, en den 30®*^
September werden ook al zijn verdere aniptgenooten ontslagen , en Sint John tot Secretaris
van Staat voor 't Buitenland aangesteld. Harley had Godolphins plaats ingenomen.
Over de beginselen, waarmede zij 't bewind aanvaardden, liet zich St. John, met
de meest onbewimpelde schaamteloosheid, in een briei aan Sir William Windham ver-
nemen: «Ik weet wel, dat wij met dezelfde stemming als alle partijen aan 't Hof
kwamen, en dat de hoofddrijfveêr onzer handelingen was, het Staatsbewind in onze
handen te hebben; dat ons voornaamste doel was het behoud van die macht, hooge
staatsambten voor ons zelf, en ruime gelegenheid, om hén te beloonen, die ons er
boven op hielpen, gelijk hén te verstoeten, die ons weêrstreefden. Het is echter waar,
dat met deze overwegingen van persoonlijk en partij-belang andere vermengd waren,
die het algemeen welzijn van bet volk, althans hetgeen wij daarvoor hielden, beoog-
den» ^ Z,ij begonnen met het Parlement te ontbinden en een nieuw bijeen te roepen,
voor zyn groote meerderheid in hun geest gestemd; en omstreeks denzelfden tijd liet
Sint John — zonder zijn naam — in den Onderzoeker een schrijven uitgaan, waarin
hij den oorlog in Engelands belang ten zeerste afkeurde, Marlboroughs beleid misprees,
en zijn verschopte vrouw in de grofste bewoordingen te lijf teeg. Toch weerhield hem
dit niet, in dezelfde dagen aan Buys te melden , dat hij de belangen van beide Staten —
Engeland en de Republiek — altijd als onafscheidelijk beschouwd had, en dit een
beginsel was, sinds de vestiging der laatste nooit weêrsproken; dat beiden slechts dan in
' Zie Macnight's Life of Bolinglrole, p. 153, die te recht opmerkt, dat dus «in other wordsSir
John and his friends, by his own eonfession, came to power, at this great crisis, in the flrst place
to serve themselvea and their party, and then, if they cauld without injury to their own selflBh
interests, serve their country". Verg. met deze voorbeeldige zienswijs, ter vermakelijke tegenstelling,
de boven (bl. 910 aant. aangeduide voorstelling van Topin omtrent Bolingbroke: Tambition s'empare
de cette äme et y domine, non pas une ambition vulgaire qui, naissant de l'amour-propre, est satis-
faite par l'élévation; mais cette amhition patrioiique et noble qui est un désir ardent de faire de grao-
des choses en réalisant Ie bien de son pays. Cette passion, la plus grande, quand eile est pure, qui
puisse agiter Täme humaine, l'envahit tout entier". Intusschen, als M. verder doet opmerken, B. kreeg
voor zijn "vaderlandslievende en edele" aandrift later loon naar werk: «without entering into the
question", schrijft hü, "whether this is the rule of conduct, adopted by all parties, as he leaves
it to be understopd, the admission is at least conclusive against himself: the complete defeat and ruin
which O verte ok B. and his party proceeded mainly frora this utterly secondary view of the public
interests, in comparison with that of their own, which he deliberately avows to have been their
guiding principle".
IV« deel 2e atuk. 115
-ocr page 917-914 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
vijandschap geleefd hadden, als't engelsche Hof bedoelingen had, even verderfekjk
voor zijn land zelf als voor Hun Hoog Mögenden; dat dit dan ook de stelregels waren,
die zijn gedrag .ouden leiden, en hij hoopte, met Bu^s' goeden raad, dit inzicht, op
een of ander wijs, in 't nut en belang van beide volken te kunnen aanwenden» \
Zelfs zijn eigen geestverwant, den schotschen koopman Drummond, te Amsterdam,
gaf hij te kennen, hoe hij «gerustelijk ieder verzekeren kon, dat het vertrouwen gehand-
haafd, de oorlog voortgezet, het bondgenootschap versterkt, en het beginsel, waarin
men 'zich vereenigd had, zooveel mogelijk, gevolgd zou worden; hoe vrienden en
vijanden zouden ervaren, dat, welk verschil er omtrent louter huishoudelijke zaken
mocht bestaan, men op die groote punten eensgezind was, die het tegenwoordige en
toekomstige geluk van Europa betroffen» ^ Om dan ook geen achterdocht bij de bond-
genooten te wekken, vermeed men vooreerst nog Marlboröugh terug te roepen ^ welke
persoonlijke onaangenaamheden men hem en zijn Hertogin ook aandeed. Een drietal
oiricieren, die, zijn gezondheid drinkende, het nieuwe ministerie verwenscht hadden,
werden ontslagen, en zijn eigen aankomst, in 't laatst van December, slechts afge-
wacht om in spijt van zijn persoonlijke bemoeyingen, en haar eigen oodmoedige
schriftelijke betuiging van gehechtheid en onderwerping ^ - zijne vrouw voor goed
uit den in naam nog altoos aangehouden dienst der Koningin te ontslaan. Haar smeek-
bede baatte zoo min als zijn knieval, in 't laatst van January, om een uitstel ook maar
van tien dagen in het terugzenden van den gouden sleutel, het teeken van haar ambts-
waardigheid. «Ik kan van mijn besluit niet terugkomen», zei de voor goed verbolgen
Koningin, en verlangde dien binnen twee dagen te ontvangend Dat hij-zelf, door
zulk een veronwaarding gekrenkt, zijn ontslag uit zijn veldheersampt niet nam, was
het gevolg der welgeslaagde pogingen, door Prins Eugenius en Heinsius, gelijk door
Godolphin en zijne vrienden, in 't belang der algemeene zaak, daartoe in 't werk gesteld .
Aan Buys schreef St. John, dat de Hertog zich in alles naar de Koningin en haar
raadslieden richtte, hem tevens verzekerende, dat hij 't «met hem eens was, men
nooit in een slechten vrede toestemmen moest, en dat, om een goeden te verkrijgen,
hem persoonlijk twee stelregels noodig dochten: niet de eerste te wezen, om hem aan
te bieden, en niet te stijf op zijn stuk te staan, en redelijke voorwaarden te ver-
werpen»Terwijl hij zich zoo tegenover hem uitliet, ontzag hij zich met, ter slui
f
1
iS
' Zie ald ρ 164. ^ Aid. p. 165,
3 «Er muBte'den Oberbefehl sclion deshalb behalten, weil seine Entlassung die Allianz hätte spren-
gen können". (Ranke, JSngl Gesch. t. pl. S. 30).
4 Zie het uitvoerig schrijven by Coxe, t. pl. p. 175.
s Zie ald. p. 177. ® Zie ald. p. 178.
7 Zie het schrijven aangehaald by Macknight, t. pl. p. 173, aant.
^ I
-ocr page 918-des vaderlands. 915
tevens met het fransche hof in overleg te treden, en dit ondershands tot het doen
van nieuwe vredesvoorstellen te noopen. Hij bediende zich daartoe van zekeren
franschen priester Gaultier, een koopmanszoon uit Sl Germain in Laye, die in den
tijd van Koning Willem als Misbedienaar in de fransche gezantschapskapel was werk-
zaam geweest, zich met den Graaf van Jersey, die in Frankrijk een roomsche vrouw
had opgedaan, en zijn gewezen Secretaris, den dichter Prior, in betrekking gesteld
had, en na 't gedwongen, vertrek van den franschen gezant, bij 't uitbreken van den
oorlog, ten dienste van Frankrijk in Engeland was blijven hangen, de mis voortaan
in de kapel van den Graaf van Gallas bedienende, die als gezant van Karei III in
Londen was toegelaten. Door Jersey met hem in kennis gebracht, droeg Sint John
hem thans de taak op, om, zonder schriftelijke machtiging, aan Torcy te gaan meê-
deelen, «dat Koningin Anna's nieuwe ministers den vrede, als voor Engelands welzijn
noodzakelijk, wenschten, doch zij niet bij machte waren, een afzonderlijke onderhan-
Jeling met Frankrijk aan te knoopen, daar zij voor hun eigen behoud verplicht waren,
groole omzichtigheid in acht te nemen; en dat zij het daarom noodig oordeelden,
Koning Lodewijk aan de Hollanders liet voorslaan, de vredesonderhandelingen te her-
vatten; waren die dan geopend, zoo konden de Gemachtigden, door Engeland te
benoemen, daaraan deelnemen met zoo stipte lastgeving, dat het der Republiek niet
meer vergund zou blijken, de sluiting in de war te sturen». In 't begin van January
1711 naar het door de Franschen bezette Nieuwpoort overgestoken, begaf zich Gaultier
van daar naar Parijs, waar hij bij de paters van 't Oraioire zijn intrek nam, en nu
Torcy, aan wien hij niet anders dan door enkele brieven bekend was, te Versailles
een avondbezoek bracht, hem met zijn onverhoopt aanbod van vrede niet weinig ver-
rassend. «Vragen toch», als gene zelf voor den nazaat boekte % «of een minister tan
Koning Lodewijk den vrede verlangde, was een aan een lange en gevaarlijke ziekte
kwijnenden kranke vragen, of hij herslelling wenschte. Daar er intusschen kwakzal-
vers van allerlei soort bestaan, achtte hij 't voorzichtig aan die al te vleyende hoop
niet klakkeloos toe te geven, en eerst Gaultiers macht en middelen in dezen nader
te toetsen». Deze vraagde hem daarop alleen een woordjen of wat voor Jersey, om
hem 't genoegen te betuigen, dat het vernemen van zijn goede gezondheid gebaard
had, en dat Gaultier gelast was hem voor zyn aandenken te bedanken, en een weêrkeerige
groete over te brengen. Zulk een woordjen rekende hij genoeg, om weldra zelf rael
vredesvoorwaarden uit Londen naar Versailles te keeren, en daar er, ook naar's Konings
inzicht, geenerlei bezwaar in lag, dat te geven, reisde Gaultier er weldra meê voor-
zien terug, doch met de mondelinge boodschap tevens aan de engclsche regeering,
dat de Koning, over de houding der Algemeene Staten te recht gebelgd, van geen
" r
•
Torcy, Mémoires, III. ρ. 20,
2 Aid, ρ. 21.
1 ri
916 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
vrede door hun bemiddeling meer hooren wilde, met genoegen daarentegen door tus-
schenkomst van Engeland in onderhandeling zou treden. Korte dagen reeds na zijn
terugkomst in Londen, kon Gaultier nu van daar schrijven, dat, daar de Koning
zulke rechtmatige gronden had , om niet weder met de Hollanders aan te binden noch
door hen te onderhandelen, de engelsche ministers hem verzochten, hun de voor-
>vaarden te willen meêdeelen, waarop hij den algemeenen vrede zou willen sluiten;
zij zouden die dan naar Holland overzenden, daar het hun voornemen was de onder-
handehng gemeenschappelijk met hun bondgenooten aan te vangen; dat zij echter
hoopten, de aanbiedingen, die hij zou doen, niet minder voordeelig waren, dan die
laatstelijk te Geertruidenberg gedaan, en hij voor de eer van Engeland geene voor-
stellen zou te berde brengen, minder aanneemlyk dan gene. Daar de zaken in Spanje
ondertusschen, door den slag bij Villa-viciosa, een vrij wat gunstiger keer genomen
hadden, begrepen Koning Lodewijk en zijn minister, dat ook al had men thans het
bezit er van aan den Aartshertog willen verzekeren, de Spanjaards zelf in staat zou-
den blijken, er Koning Filips te handhaven. Zij achtten 't daarom best, maar te
antwoorden, dat men der Koningin van Engeland voorstelde, in eene bijeenkomst van
gevolmachtigden aller in den oorlog betrokken Staten toe te stemmen, en nog vóór den
veldtocht de samenspreking te openen, om er de voorwaarden van een algemeenen
en bepaalden vrede te regelen. Weinig dagen later was Gaultier in Versailles terug
met het bericht, dat het gedane voorstel den Staatsraad te algemeen was gebleken,
en hij dus belast was, op meer bepaalde en in bijzonderheden tredende voorwaarden
aan te dringen, zoodat men ze in Holland, als een goeden grondslag voor den vrede,
kon meêdeelen. Koning Lodewijk deed daarop zulk een stuk opmaken, waar Gauhier
den 28®'' April meê naar Londen overstak. Daarin werd op den gewonen snoefzieken
toon gemeld, dat de Koning, «hoewel geheel bij machte, den oorlog roemrijk voort
te zetten, zijnerzijds tot vrede geneigd was; maar dat hij, te Geertruidenberg bespeurd
hebbende, hoe het tegenwoordige nederlandsche staatsbewind alle vruchtdragende on-
derhandeling had weten te verijdelen, geraden had gevonden, zich tot dat van Engeland
te wenden, om op de volgende voorwaarden over den vrede te onderhandelen: Vrije
koopvaart voor Engeland in de spaansche en middellandsche zee en beide Indien; een voor-
muur voor de Republiek, naar goeddunken der Engelschen, in de Spaansche Neder-
landen, en onbelemmerde koopvaart en handel voor haar ingezetenen; een oprecht
en welmeenend streven, om ook de verdere bondgenooten te voldoen, en vooral om
't verschil over het spaansche rijksgebied tot een goed einde te brengen; onmiddelijke
aanvang der onderhandelingen, öf met Engeland en de Republiek alleen, of met al
de bondgenooten gezamenlijk al naar den wil van Engeland; Aken of Luik als onder-
handelstad, mede geheel naar Engelands goedvinden». Dear men inmiddels in Holland
lucht had gekregen van de onderhandsche pogingen der Engelschen, liet men van
.DES VADERLANDS. 917
daar door Petkum aan Torcy schrijven, dat, zoo de Koning de vredesonderhandeling
in overeenstemming met Koningin Anna hervallen wilde, hem de Republiek gaarne
ter wille zou zijn; terwijl de Engelschen daarentegen hunnerzijds, een afzonderlijke
onderhandeling der Staten duchtende, den Koning lieten vragen, om, zoo zij eenigen
stap tot vrede deden, hun ronduit te zeggen, dat hij, van hun kant zooveel buiten-
sporige eischen vernomen, en zulk een onwaardige bejegening in zijn gemachtigden
ondergaan hebbende, niets verder van hen wilde hooren; dat hij den tijd verloopen
achtte, vruchtelooze onderhandelingen met hen te hervatten, en dus thans, met Enge-
land in overleg, zijn gegeven woord getrouw zou blijven, om in overeenstemming met
die kroon over den algemeenen vrede te onderhandelen. In dien, met zijn eigen ziens-
wijs volkomen strekkenden zin, liet dan de Koning ook niet na, Petkum op zijn
schrijven te doen antwoorden. De door hem voorgeslagen voorwaarden werden intus-
schen door de Engelschen onverwijld aan de Staten kenbaar gemaakt; deze lieten hen
echter weten, dat zij ten zeerste begeerden, tot het sluiten van zulk een vrede bij Ie
dragen, en de Republiek bereid was, zich daartoe bij de Koningin aan te sluiten;
doch dat Frankrijks voorslagen nog te algemeen waren, en zij dus wenschten, het
zich wat meer omstandig verklaarde, en kennis gaf van het ontwerp, dat het'l meest
geschikt zou oordeelen, om het belang der verbonden mogendheden te verzekeren
en de rust van Europa te bevestigen, waarna men dan tot een -nader onderhandeling
zou kunnen overgaan
Inmi.ldels had er in Duitschland een gebeurtenis plaats gegrepen, die van den
grootsten invloed op de aan te vangen onderhandelingen moest zgn. De duitscbe Keizer,
de eerst 33-jarige Jozef, die zich den 7"" April wat onpasselijk was beginnen te
voelen, bleek drie dagen later van de kinderpokken aangestoken; en hoewel zich den
16®" Prins Eugenius, die zijn vertrek uit Weenen naar 't nederlandsche oorlogsveld
niet langer dorst uitstellen, bij zyn afreis nog met de hoop vleide, dat de nog zoo
jeugdige Keizer het krankbed weder hersteld zou verlaten, nam de ziekte dien eigen
dag zulk een ongunstigen keer, dat zij hem den volgenden al in den voormiddag
deed verscheiden. Reeds eenige dagen te voren was in een geheimen raad bepaald,
dat, mocht zich dit noodlottig geval voordoen, de Keizerin-moeder het regentschap
aanvaarden zou, tot zijn broeder en oosten rijk sehe troonsopvolger, de in Catalonië
voor zijn spaansche kroon strijdende Aartshertog Karei, gelegenheid had van daar naar
de hofstad te komen. Twee renboden werden nu onmiddelijk naar Barcelona tot hem
gezonden, om hem tot die overkomst uit te noodigen, en tevens Eugenius door een
derden nagerend, om hem van 't gebeurde in kennis te stellen. Deze haastte zich, bij
't vernemen, de hier en daar verspreide duitsche troepen voor Koning Karei in den
' Zie Torcy, Mémoires, XII, p. 29, S.
-ocr page 921-918 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
eed te doen nemen, en den Keurvorst van Meins tot een spoedige bijeenroeping zijner
arnptsbroeders te noopen ,β,ορίΐαΐ de keus van den nieuwen Keizer binnen drie maan-
den te Frankfort zou kunnen plaats hebben. Hij begaf zich daarop, den 24®® der maand ,
naar 't hoofdkwartier van 't duitsche Rijksleger te Bruchsal, en ging, het opperbevel
aan den Hertog van Wurtemberg overdragende, van daar over Meins, Dusseldorp, en
Coblens, den Ryn af naar Den Haag, na eerst Koning Karei schriftelijk nog van
zyn innig leedwezen over den dood zijns keizerlgken broeders, dien hy «waarlijk van
härte liefhad, en wiens beeld hem steeds voor oogen zweefde» , en van «zijn trouw aan
zgn eigen persoon , tot het einde zyns levens» , verzekerd te hebben , «gelijk hy die aan zijn
overleden vader en broeder zooveel jaren bewezen had», hemzelf het belang voorhou-
dende, in zgn spoedige overkomst naar Duitschland gelegen, al mocht dit, gelijk zich
voorzien liet, op zijn vooruitzichten in Spanje van min gunstige werking zijn Uit
Den Haag sloeg Eugenius, na het noodige onderhoud met Heinsius en de aanwezige
duitsche gemachtigden, weldra den weg naar 't leger te velde in, en trof, van Doornik
afgereisd, den 23®" Mei te Pont-a-marque met Marlborough samen.
Deze toch, omstreeks half Maart uit Engeland overgekomen, was een maand later
naar 't Zuiden vertrokken, en had zich met zijn heermacht, inlusschen onder Cadogan
reeds verzameld, tusschen Douai en Bouchain in 't land van Oostervant nedergesla-
gen; terwijl de fran^che onder Villars, ten Noorden van Kamerik en Atrecht saam-
getrokken, eene gunstige stelling achter de Scarpe en Sensette had ingenomen. Marl-
borough was, door den ommekeer in Engeland, meer beklemd en gedrukt nog dan vroe-
ger, en geheel in 't ongewis hoe te handelen. Eugenius kwam daarom hem niet minder
dan Goslinga — die dit jaar weder als gedeputeerde was uitgekomen — ten zeerste
van pas, doch zou ongelukkig maar al te kort met raad en daad kunnen dienen.
Het bericht dat een aanmerkelijk aantal troepen onder den Keurvorst van Beyeren
naar den Bovenrijn op marsch was, riep hem derwaarts; terwijl all(^ pogingen door
Marlborough en Goslinga, gelijk door Albemarle te Doornik, in 't vvprk gesteld, om
hem tot blijven te overreden, vruchteloos bleken, en een brief, op des laalsten aan-
drang door Goslinga naar Den Haag gericht, om bij de algemeene Staten de nood-
zakelijkheid van. dat blijven te betoogen en het door hun invloed te bewerken, door
de Franschen onderschept werd. Alle uitzicht op een doortastende handelwys tegenover
hen, door Goslinga met den meesten nadruk aanbevolen, werd daardoor vergdeld,
daar er van den besluiteloozen Marlborough, die slechts door één belang, zijn persoon-
lek aanbly ven in 't krijgsbeheer, gedreven werd, en die niet recht inzag, door welke
middelen dat, onder het tegenwoordige bewind, op den^duur te bewerkstelligen, geen
vastberaden krygsplan te verwachten was. Te vergeefs dat hem Goslinga, nadat het
» Zie Arneth's Prinz mgen^ II. S. 168 ff.
-ocr page 922-DES VADERLANDS. , 919
leger zich naar Lens, en, mei half July, van daar naar Lillers lusschen Aire en
Béthune verplaalst had, het belang van een stout en verrassend wapenfeit, waardoor
Eugenius zich steeds zoo onderscheidde, voor de zaak der bondgenooten en zijn eigen
invloed, voorhield. Wel scheen hij er 'l oor aan te leenen, en werd zelfs met zgo
onderbevelhebber en vertrouwde, Cadogan, alles nader besproken, en een doeltreffend
plan van aanval der Franschen beraamd. Men zou, van Lillers op Villars'verschansin-
gen bij Avenues aanrukkende, den schijn aannemen deze te willen aantasten, dcch
dan eensklaps oostelijk optrekkende, de Scarpe bij Vitry en daarna de Sensette over
gaan, om Villars onverhoeds op een ander punt, dan hij vermoedde, op't lijf te vallen.
Maar ofschoon Marlborough aan dit ontwerp zijn goedkeuring schonk, en men het
daadwerkelijk een begin van uitvoering gaf; toen het beslissende eindpunt daar was,
wist hij het ongedaan te laten. Den 1®" Augustus van Lillers, waar men een kleine
14 daag gelegerd had, opgebroken, kwam men den volgenden dag te Villers-Brulain
in de open vlakte tegenover de fransche verschansingen, op welke nu Villars een
aanval wachtte, en die men twee dagen lang den schijn aannam te verkennen, om,
toen hij zijne manschappen, in Vitry en Arleux tot dekking van de Scarpe" en Sen-
sette gelegerd, van daar ter versterking van het schijnbaar bedreigde punt had weg-
genomen, 's avonds van den vierden, in een nachtelyken marsch, op beide plaatsen
af te gaan. De toeleg gelukte volkomen. In twee afdeelingen opgetrokken komt men
te Vitry de Scarpe over, en maken zich daarop Cadogan en Hompesch, met een leger-
afdeeling vooruitgezonden, van het overgangspunt der Sensette bij Arleux meester, waar
nu 's middags van den 5®® de overtocht over deze bewerkstelligd wordt, zoodat te
middernacht het geheele leger dien volbracht heeft. Thans gold het dus slechts door
te tasten, en den franschen veldheer, wiens rechtervleugel men was omgetrokken,
en dien men daardoor van Bouchain en Kamerik had afgesneden, in 't open veld
slag te leveren, en naar alle waarschijnlijkheid, daar er in de laatste dagen 10,000
man, onder Estaing, naar de zij van Bergen waren opgerukt, te verslaan. Was Eugenius
in 't leger gebleven, geen twijfel of deze had dit, overeenkomstig het opgevatte voor-
nemen zelf, doorgezet; Marlborough echter deinsde, nu 't op de bewerkstelliging aan-
kwam , terug. Toen Goslinga met het krieken van den dag zich te paard naar zyn
kwartier spoedde, vond hij hem reeds uit, doch haalde hem weldra in, en trof hem,
van Hompesch, Cadogan, en andere legeroversten verzeld, met de verkenning van
het terrein bezig, van meening — naar zijn door Goslinga en Hompesch luide toe-
gejuichte woorden — den vijand tot een slag te noopen. Inmiddels komen er echter
een paar boeren met de mare, dat zich die vijand reeds in beweging heeft gesteld,
om op de'bondgenooten aan te rukken; en Goslinga, nu met Cadogan op den toren van
't inmiddels bereikte Framegies geklommen, zag hem werkelijk in aantocht, en op
nauw drie kwartier afstands naderend; zoodat hij, weêr beneden gekomen, in de stra-
920 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
len van den ochtendzon de kleuren van zijn vendels reeds begon te onderscheiden.
Reden te meer dus, om niet langer te dralen; op de vraag echter door Goslinga ge-
daan , of Marlborough dan nu niet het gansche leger in de wapenen zou laten roepen,
het hollandsche geschut aanspannen, en het engelsche, dat nog aan de overzij stond,
over de Sensette voeren, gaf hij droogweg ten antwoord, dat men daar altijd nog den
tijd voor had, doch men eerst moest onderzoeken, in hoever het terrein voor een veld-
slag geschikt was; terwijl Cadogan er slechts het zwijgen toe deed. De Prins van Hessen
Cassel bood nu aan, met het noodige paardévolk op verkenning van grond en vijand uit
te gaan; maar Marlborough was tot niets anders te bewegen, dan dat er een veertig
ruitervendels gereed gemaakt werden, om op het eerste bevel op te rukken. Oe voort-
varende Goslinga, te recht over deze slapheid van beide engelsche Hoeren misnoegd,
zei nu, dat hij den hollandschen Veldmaarschalk, Graaf Tilly, zou gaan waarschuwen, en
zoo de Hertog 't goed vond, in 't voorbijgaan tevens aan den linkervleugel last geven,
de troepen te wapenen, 't geschut aan te spannen en voorwaarts te brengen, en door
een kanonschot tevens de manschappen terug te roepen, over de gansche vlakte op
voorraad uit, «Mij wel», was het kort bescheid, bij 't heengaan nog van de woorden
gevolgd: «ik wacht u van middag bij mij ten eten». — «Eten? Mylord!», luidde het
wederwoord van den verbaasden wakkeren Fries: «we moeten den vyand slaan, en
dan zullen we verder zien»; waarop hij, zonder meerdere praatjens, wegreed. Voor
't front van den linkervleugel trof hij Albemarie en wijlen Ouwerkerks zoon Cornelis
aan, die hem vraagden, of 't waar was, dat de vijand was aangerukt, en op 't be-
vestigend antwoord hun blijdschap niet verheelden, dat dit nu de beslissende dag zou
zijn, die een luisterrijk einde aan den oorlog zou maken. «Amen!» sprak Goslinga,
en reed verder, om de orders voor 't geschut te geven, en zich daarop naar Tilly te
spoeden, dien hij nog te bed vond, doch onmiddelijk liet wekken en den stand van
zaken meedeelde. Hoe moedig en ervaren in den krijg, werkten 's mans hooge jaren met
zijn aangeboren bedaardheid meê, om hem minder voortvarend te steinmen, en ziende,
dat er dus voor 't oogenblik niet veel met hem te doen was, bescheiijde hem Goslinga
bij Marlborough en de verdere legeroversten, die hij, in galop teruggekeerd, weldraiη
vermeerderden getale terzelfder plaats vond. Marlborough gaf hem nu echter te kennen,
dat, naar ingewonnen berichten der landlui uit de streek, de linkervleugel en 't mid-
den van de Franschen door moerassen, en de rechter door een wijde kloof gedekt
waren, en men dus moeite zou hebben tot hen door te dringen. Op Goslinga's vragen
verzekerden echter beide eefste kondschappers, dat er wel zulk een kloof voor den
rechter-, maar voor den linkervleugel en 't midden niets in den weg lag. Marlborough
liet zich daardoor echter niet tot andere gedachten brengen, en hield nu, na de komst
ook van Tilly, een soort van krijgsraad, waartegen hij vroeger, als een belemmenng
voor z^n krijgsbeleid, zoo geijverd had, en dien hij dan ook aan Goslinga zelf als
fÄ , ^
- ·
DES VADERLANDS. , 921
een huismiddeltjen geschetst had, om zich in netelige omstandigheden van alle ver-
antwoording af te maken, dat hy nu zelf ging toepassen. «Wanneer gij u ooil in den
lastigen toestand vindt», had hy toen gezegd, «tot een veldslag of een of andere groote
en gewaagde onderneming te moeten besluiten, en gy dan voor u zelf besloten zyt,
daartoe over te gaan, zoo raadpleeg alleen uw Veldheer; doch roep anders een grooten
krygsraad byeen, en houd u verzekerd dat gy, zonder u zelf bloot te geven, de zaak
zult laten afspringen». Zoo geschiedde 't dan ook mi; en, zonder zyn eigen meening
te uiten, riep de Hertog den raad zyner legeroversten in, om, hun groote meerder-
heid — als hij wel verwachten kon — minder voortvarend ziende, met de betuiging
te besluiten, dat, ja, zijn overmacht op de Franschen niet te loochenen viel, en hy
dan ook daarvan gebruik zou gemaakt hebben, hen aan te vallen, zoo het terrein
het veroorloofd had; maar dat, daar dit niet het geval was en de meerderheid zich in
anderen zin verklaard had, hij met haar instemde, en nu liever de Schelde zou over-
trekken, om Bouchain te gaan belegeren. Tilly en Goslinga's beide mede-gedepu-
teerden , Alexander van der Capellen en Willem Hooft — voor Gelder- en Holland —
verklaarden zich aanstonds in dien zin; de Prinsen van Hessen en Wurtemberg waren
daarentegen voor den aanval geweest, waarvoor ook Goslinga te vergeefs nogmaals met
nadruk het woord voerde. Albemarle sprak meer weifelend, en zoo onduidelijk, dat
men eigenlijk niet recht uil hem wijs kon worden; de engelsche generaals, de Prins
van Anhalt, en Fagel zeiden het terrein voor te ongunstig te houden, waarvan vol-
gens de overigen alles afhing Friso, die, ware hy tegenwoordig geweest, in zyn
wakkeren krijgsmoijd, zeker een der eersten zou geweest zijn, Goslinga bij te vallen,
was door een noodlottig voorval, drie weken vroeger, voor altoos aan 't krijgstooneel,
gelijk aan zijn beide gewesten en 't vaderlan<l, zyn jonge vrouw en dochtertjen, en
zijn nog ongeboren stamhouder, ontrukt. In de eerste helft van July naar den Haag
ontboden, waar zyn koninklijke neef van Pruisen zelf was overgekomen, om over de
zaken der nalatenschap te handelen, en hem volstrekt persoonlijk verlangde te zien,
had hy zich noode uit het leger verwijderd. Den 14®" July met zyn gevolg aan den
Moerdijk gekomen, had hy zich daar, met de Heeren van Plettenberg, Verschuur, en
Du Tour, en den Overste van zyn lijfwacht, Hilken, in de veerschuit gezet, ierwyl
zijn koets en paarden in de schouw gingen, om overgezet te worden. Daar onder 't over-
varen de wind opstak, en het tevens hevig begon te regenen, stapte hy halverwegen
met Du Tour en Hilken in de schouw over, om in zijn koets voor den regen te
schuilen. De veerschuit raakte nu, ofschoon niet zonder gevaar, weldra over; maar
de schouw begon, door den sterken wind, hoe langer zoo meer op zij te hellen, zoodat
men vreesde zy omslaan zou. De Prins, dicht by den overkant uil de koets gegaan, om
' Zie over een en ander Goslinga's Mémoires, p. 133, ss,
IVe deel, 2e gtuk. 116
-ocr page 925-ALGEMEEN! GESCHIEBEIVIS
922
zoo veel te eerder aan wal te kunnen stappen, zag zich door tegenwind in dit laatste
belemmerd, en de schouw beneden den steiger te Stryen-Sas afdrijven, om toen door
een rukwind geheel om te slaan. Hij en Du Tour grepen zich aan de mast vast, doch
Hilken raakte dadelijk door de golven overstelpt, die ook hem vervolgens losscheur-
den en in de diepte meêsleepten. Alleen Du Tour bleef, met de verdere bemanning,
behouden, 's Prinsen lijk werd eerst negen dagen later, bij 't boven komen, door den
beurtman van Bergen op Zoom opgevischt, en uit Dordrecht gebalsemd naar Leeuwarden
gezonden, waar 't in 't volgende voorjaar, den Eebruary, in 't voorvaderlijke graf
werd bijgezet. «O God!» luidde het, bij 't vernemen der Jobsmaar, terecht uit de pen
van een welmeenend «Patriot»:
O, God, wat droever maar! een Vorst een Prins zoo lief.
Bemind, al Friesland door, van burgeren en Staten,
En Groningen niet min, geschreven, als een brief,
In ieders hart, moest dus zijn jeugdig leven laten!'
Een jong vaderlandsch letterkundige, de nu 27-jarige Justus van Effen, wijdde in
zijn kortelings aangevangen, hekelend Fransch Weekblad % eenige welverdiende blad-
zijden aan zijn aandenken, zijn lezers verschooning vragende, dat hij «in een geschrift,
bestemd om met de gebreken der menschen te gekscheren , een doorluchtigen held , door
den dood weggerukt, ging beschreven, daar zijn geest, van de innigste droefheid be-
vangen, te vol van 't jammerlijk ongeluk was, om zijn pen zich met een ander onder-
werp te laten bezig houden. De wakkere Prins is niet meer; de dood ontrukt hem
ons op 't onvoorzienst in de lente zijner jaren. En wij, die niet anders meenden te
vreezen te hebben dan de gevaren die zijn beroep in heeft, en weinig dachten, dat
hem een ander gevaar aan ons ontscheuren zou! Maar, helaas! het yuur, waarin hij
zich zoo dikwerf, mogelijk al te stoutmoedig, begaf, ontzag steeds zij fa dierbaar hoofd,
en hij moest zijn dood in een tegenstrijdig element vinden! —Ik zal niet ondernemen den
rouw der ongelukkige Princes van Oranje te raaien; zij schijnt de dbefheid zelf. De
soldaten schreven; een vloed van tranen getuigt van hun bittere smart over 't verlies
van een Prins, die hen tot de overwinning leidde. Gaarne zouden zg zijn lijk nog
voor 't laatste eens zien en met hun tranen besproeyen; maar het water heeft het
aan hunne liefde ontrukt» ^ 's Prinsen weduwe bracht, derdehalve maand na zijn
, dood — den Sept, — een zoontjen ter wereld, met de namen van Willem Karei
m
ft ^
II
i'
I Friesland m Groningen in rotiw οϋβν hei droevig afstem mn Urén Stadhouder, eüz. Te Eot-
terdam, by R. van Doesburg, 1711.
' Le Misantrope; Aeräe yettoog.
8 Al8 een kenschetsend staaltjen van den partyhaat, waarvoor ook dit in alle opzichten zoo aaü-
g-T'-'!· ■
fr
iMÉ
MÉÉM^tt^
DES VADERLANDS. , 923
Hendrik Friso gedoopt, en dat door de algemeene Staten met een jaarlijksche lijfrente
van 4000, door die van Holland met eene van 2500 gulden, begiftigd werd. Met den
Koning van Pruisen gingen Hun Hoog Mögenden, bij overstemming van Friesland en
Groningen, een voorloopige overeenkomst omtrent de verdeeling der nalatenschap aan,
waarmeê zy zich echter niet vereenigde, en die twintig jaar later dan ook door een
nader verdrag vervangen werd. Met den Koning kon daardoor echter te gelgker tgd —
28 July 1711 — het bondgenootschap voor vijl jaar verlengd worden
In 't leger had dus de kloekberaden Goslinga zoo den steun van den te kwader
uur naar den Haag ontboden, wakkeren jongen veldoverste, tegenover de flauwhartige
en dubbelzinnige houding van Marlborough, moeten derven. Al wat hg er tegen aan-
voerde was te vergeefs, en zich op de meerderheid van zyn krygsraad bedriegelyk
beroepende, bepaalde de Hertog, dat men met zonsondergang, de troepen over vier
bruggen naar den overkant der Schelde zou voeren. Goslinga, dien hij met de andere
Heeren op nieuw aan zyn middagdisch noodde, sloeg, in zyη gerechte verbittering
over zyn «doemwaarde staatskunst», dat vriendelyk aanbod van de hand, en ging
in zijn kwartier zyn overkropt gemoed in brieven naar den Haag, aan den Raad-
pensionaris en een ander vriend, uitstorten; gelijk hy ook in het verslag aan Hun Hoog
Mögenden, op verzoek van zijn Medegedeputeerden opgesteld, zyn maar al te gegronde
afkeuring vry wel doorstralen liet In de avondschemering werd de voorgenomen marsch
aanvaard, doch door de toenemende duisternis en een hevigen regen, «zoodat men
geen vier pas vooruit kon zien», weinig begunstigd. Zonder veel te vorderen bleef
men ronddolen, en moest zich eindelyk er toe bepalen, den dag maar af ie wachten;
doenlijk en grievend sterfgeval niet veilig bleek, kan het achtregelige schimprijm uit een zoogenoemd
vrijheidlievende pen strekken, in de Bill. Dune. in HS. bewaard:
Op de dood van Johan Willem Friso.
De wakkre Friso viel, eilacy!
In 't water met veel alteracy,
En zwom daer nog een korte spacy,
Tot hy verdronk; — ο consternacy!
't Gevischte lijk zal, met veel stacy
Begraven, al d.'imaginacy
Wegnemen van de populacy.
Zoo leeft de Vrijheid by Gods gracy!
Niet minder kenschetsend is, van de andere zij, zeker de bedekte beschuldiging van Bilderdijk, als
ware dat verdrinken niet zonder opzet geschied; waartegen dan ook Tydeman zelf reeds deed op-
merken, dat men toch het plotseling opgekomen noodweêr niet vooruit had kunnen bestellen. (Zie
de Geschiedenis des Vaderlands^ XI, bl. 47 en 319).
' Verg. Rive's Schets der staatTc. BeireTcTcingen t. de Mep, en Pruisen, bl. 61, v.
® Zie zijne Mémoires, p. 189.
-ocr page 927-924 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
en 't werd zoo acht uur in den morgen, vóór de geheele achterhoede zich weêr in
beweging stellen kon. Gelukkig dat Yiliars zijnerzijds de schoone gelegenheid verzuimde,
hem te overvallen en verstrooyen, en men ongestoord den weg naar Bouchain kon
vervolgen. Op den linkeroever der Schelde gekomen, sloot men 't aan de Noordzij
in; terwijl Villars nu, op zijne beurt, de Sensette overtrekkende, het van de West zij
nadert, en daar zijn leger opslaat, door een dijk, over 't onder water gezette land , met
de kleine vesting verbonden. Fagel, aan wien 't beleid van 't beleg wordt opgedragen,
weet echter, door een paar honderd door 't water plassende grenadiers, dien dijk te doen
vermeesteren; en de bezetting, 3000 man sterk, daardoor van alle verband met het leger
versloken, geeft zich den 12®" September krijgsgevangen en de vesting in zijne handen.
Men had nu wel al den tijd gehad, ook Quesnoy nog te gaan vermeesteren, doch Marl-
borough bleek daar weinig genegen toe, en de gansche veldtocht liep dus met de ver
overing van Bouchain len einde; terwijl Goslinga, geen lust gevoelende langer in't wer-
kelooze leger te blijven «drinken en eten», eerder dan anders de reis van daar huiswaarts
aannam. Nog vóór het leger, op weg naar Bouchain, de Schelde was overgetrokken,
was hij Marlborough, die zich wat onpasselijk zei te voelen, 's morgens in zijn tent
eens gaan bezoeken, en had daar toen, onder een kop thee, 't behandelde in den
krijgsraad nog eens met hem besproken. De Hertog gaf hem zijn leedwezen te kennen ,
hij zich ten aanhooren van allen zoo lijnrecht met hem in strijd had verklaard, vree-
zende dat dit misverstand hem bij 't ministerie benadeelen zou, en verzocht hem
voortaan meer vertrouwelijk met hem om te gaan, en dat ook naar buiten te toonen,
Goslinga verklaarde zich daartoe niet onbereid, doch zei hem tevens ronduit, dat hij,
zijns inziens, zich bedroog, wanneer hij meende, zich door zijn gehouden gedragslijn
bij het engelsche ministerie, door het ontwyken van den veldslag, minder te hebben
blootgegeven; dat juist de vermoedelijk behaalde zege hem de overhand op zijo vijan-
den zou verzekerd hebben; dat men dan Frankrijk de wet had kunnen voorschrijven,
en dat noch het ministerie, noch Koningin Anna zelve hem het bevelhebberschap
over het leger hadden durven ontnemen; dat hij zich buitendien vergiste, wanneer
hij dat ministerie geneigd waande, den oorlog voort te zetten; dat het reeds te ver
gegaan was, om bij 't gedane te blijven staan, en hij zich dan ook verzekerd hield,
dat het den laatsten stap zou doen, en in 't volgende jaar vrede sluiten, of, zoo het
zich nog tot een nieuwen veldtocht verplicht achtte, hem van zijn veldheerspost ontslaan
zou. Marlborough had daar niet veel op te antwoorden, en zei slechts, dat het er hem
alleen om te doen was geweest, zich over die ontwijking van den slag te verantwoor-
den , daar hij zich daarbij aan 't gevoelen der groote meerderheid van de geraadpleegde
legeroversten gehouden had. Goslinga vraagde hem lachende, of hij zich dan dien stelregel
van 'tjaar'7niet meer herinnerde? Maar die ondeugende vraag onbeantwoord latende,
zei hij alleen, dal het in 't vervolg niet weêr gebeuren zou; doch Goslinga hernam
Si».
■m
-ocr page 928-DES VADERLANDS. , 925
terstond, dat zich een zoo scboone gelegenheid, den oorlog roemrijk te eindigen, niet
weer zou voordoen, en hij zich zeer bedriegen moest, zoo Marlborough t'avond of
morgen niet eens spyt voelde van de ongelukkige party, die hij gekozen had
Hoe ook , door en met zijn heerschzieke gade, bij Koningin Anna in ongenade, scheen
hg voor 't oogenblik, als veldheer, nog altijd by het ministerie in eere. Met name
Sint John —Harley v\'as hem meer persoonlijk vijandig — liet niet af, hem schrif-
telyk van zijn ingenomenheid met zijn krygsbedryf te verzekeren, tot hij't, juist in deze
dagen, door de onhandigheid vooral van zijn veldkapelaan, Dr. Hare, ook met hem
te kwaad kreeg. Na zijn meesterlyke «marsch in 't begin van Augustus had St, John
hem de uitbundigste lof toegezwaaid, hem schrijvende, «hoe de zwaarste gevechten
die hij geleverd, noch de grootste overwinningen, die hij behaald had, geen eervoller
getuigenis van zgn hooge begaafdheid en zijn onverdroten gver in 's Lands dienst
konden geven, dan die welgeslaagde tocht». Daarna had hij vriendschappelijk geschertst
over de zonderlinge verwisseling van rol tusschen den Hertog en Gedeputeerden, daar
een der laatsten hem volstrekt had willen zien vechten, en hij gemeend, allen strijd te
moeten ontwaken; en thans weder, na de inneming van Bouchain, wist hij niet luid
genoeg zyn vreugde te uiten, hem verzekerende, dat hij onmiddelyk een bode naar
de Koningin had gezonden, het gesChut van den Tower doen lossen, en len volle in
zyn geluk deelde ^ Nu was echter die kapelaan zijn lof gaan trompetten in een veldpreek,
na de verovering dier vesting voor hem gehouden, en gaf die niet alleen uit, maar
voegde er nog een samenspraak onder den naam Bouchain aan toe, waarin 's Her-
togen zegetocht ten hemel verheven werd, en de staatkunde der regeering tol beëindi-
ging van den oorlog daarentegen streng veroordeeld. St. John toonde er zich ten zeerste
over verstoord; in een naschrift op een brief, die hem noodwendig onder de oogen
moest komen, beklaagde hij 't, «dat Lord Marlboroughs kapelaan maar voortging, papier
te bederven, en, zoo voor zijn eigen als zijns meesters zaak, beter zou doen, zich stil
te houden». Hij liet het . zelfs niet bij dezen uitval, maar weldra ook een paar hevige
vertoogen tegen hem uitgaan, waarin hg zoowel die samenspraak doorhaalde, als aller-
lei schandalen uit 's Hertogen vroegere geschiedenis oprakelde ^ Zoo nam ook de minste
zweem van vriendschap tusschen hen beiden een einde.
Al dien tijd was daarbij, geheel buiten Marlborough zoowel als de Republiek om,
het vredesoverleg met Frankryk voortgezet. De dichter Prior, Bolingbroke's vertrou-
weling, als gezantschaps-secretaris van Portland en Jersey te Versailles nog altoos wel
aangeschreven, was, in gezelschap van Gaultier, met half July derwaarts overgestoken,
en trof er, in de tuinen van 't paleis toegelaten, eerst met Mevr. de Maintenon ,toen
' Mémoires, p. 147, s.
' Macnight's Ufe of minglroTce, p. 235. ' Aid. p. 226.
-ocr page 929-926 ALGEMEENE GES'CHIEDENIS
met Koning Lodewijk samen, om zich daarna met'beiden op een wandeling verlrou-
welijk over den vrede te onderhouden Hij was van geen anderen lastbrief dan een
strook papier voorzien, met de woorden: «Mr. Prior is ten volle ingelicht omtrent
onze voorafgaande vorderingen, en gemachtigd die aan Frankrijk meê te deelen, en
de antwoorden daarop over te brengen», door Sint John eigenhandig geschreven en
van het naamcijfer der Koningin — A. R. — onderteekend ^ Hij vond — als zich
verwachten liet -- beide hoofdpersonen willig genoeg om te sluiten, doch toen hij
vervolgens met die nog al veel eischende vorderingen voor den dag kwam, minder
gretig gehoor. Zij splitsten zich in tweeën, deels de Republiek en de verdere bond-
genooten, deels Engeland zelf betrefFende. Voor die Republiek verlangden zij een voor-
muur in de Spaansche Nederlanden; voor den Keizer een dergelijke aan den Rijn;
voor den Hertog van Savoye teruggaaf der hem ontmachtigde vestingen, met toevoe'
ging van nog andere in Italië; voorts moest alles, waarop de verschillende bondge-
nooten, ais wettig gevolg van verdragen, aanspraak maakten, tot hun algemeen ge-
noegen volvoerd werden. Zeer bepaald luidden deze punten niet; die, welke Engeland
raakten, traden echter des te meer in bijzonderheden. Vooraan stond natuurlijk de
reeds uit de betuigde neiging tot onderhandeling volgende erkenning van Koningin
Anna, als Soevereine van Groot^Brittanje, en de daarmee samenhangende erfopvol-
ging in de onroomsche lijn; daarna kwam de slechting der sterkten en werken en
't sluiten der haven van Duinkerken; verder het overbrengen der machtiging tot ver-
voer van negers uit Afrika naar Amerika, van een fransche, tot de beide engelsche
Afrikaansche Compagniën, en het afstaan van geschikte ververschingsplaatsen voor dat
vervoer in de Westindiën; voorts een nieuw handelsverdrag: in Spanje alle handels-
voordeelen, aan de meest begunstigde volken verleend, en afstand van Gibraltar en
Port-Mahon; in Noord-Amerika Terre-neuve en de Hudsonsbaai, terwijl men daar anders
van weêrszijden zou behouden, wat men er bij de bekrachtiging van den vrede bezat;
eindelijk zouden de kronen van Frankrijk en Spanje nimmer door één en denzelfden
Vorst gedragen mogen worden. Door al deze vorderingen toe te staan, meende men
te Versailles, zou Frankrijks handel, gelijk die van ieder ander volk, tegenover den
engelschen te gronde gaan ^ Torcy trachtte daarom op verschillende punten wat af
te dingen, maar Prior wilde daar niet van weten; zijn machtiging strekte, blijkens
de hem meegegeven papierstrook, niet zoo ver: hij kon alleen vernemen, wat Zijn
allerkristelijksle Majesteit voor antwoord op de overgebrachte eischen te geven had,
llr
f r'
111
|Κ·
•I-
I
^ Ranke, Franz. Geschichte, IV. ρ. 273. -
' Zie The Life of Bolinghrolce, p. 230.
® "Les Anglais auroient ruiné Ie commerce des Fran^ois et des autres nations de l'Europe, si iea
avantages qa'ils prétendoient obtenir, leur eussent été accordés". Torcy, Mémoires, III. ρ. 34.
h · ^
I· ^
I V^
11 I
ï .. „ ■
I
}
DES VADERLANDS. , 927
en dil te Londen kenbaar maken. Het eenige lichtpunt, dat men te Versailles — en
te recht — in die eischen zag, was het uit de veranderde omstandigheden voortge-
vloeide opgeven van het verlangen, Spanje door Koning Filips, in 't belang van den
Aartshertog, te zien ontruimen. «God», als Torcy 't in zijn Gedenkschriften, naar den
ook thans nog maar al te zeer in zwang gebleven en geliefkoosden, kerkelijken schryftrant
van zijn tyd, bij Roomschen en Onroomsehen , uitdrukte: «God, die het hart der Koningen
in Zyn handen houdt, gelijk Hij de meester is van hun lot, had een einde gemaakt
aan de ongenade, waarin de Koning van Spanje deelde, en het hart der Koningin
van Groot-Brittanje in dit opzicht verzacht» De licht te verklaren ware reden was,
dat, door den dood van Keizer Jozef en den meer dan vermoedelijken overgang van
zijn kroon op 't hoofd van «ijn broeder, alle aanleiding en wenschelykheid verviel,
dezen daarbg nog die van Spanje en de Indien te verschaffen. Noch de Republiek
noch Engeland konden dat thans meer verlangen; en in zoover viel er dus niets tegen
Engelands voorstellen in te brengen. Wel echter maakte zich dil, tegenover zgn bond-
genooten, aan ontegenzeggelijken trouwbreuk schuldig: tegen de uildrukkelyke bepa-
ling toch van het Verbond in, die geen afzonderlyke onderhandeling van een hunner
in zyn uitsluitend belang toehet, stond Prior er op, dat Engelands persoonlijke eischen
geheim, en rnet name den Nederlanders verholen zouden blyveii. Wel zocht Bolingbroke
zich naderhand op den fraayen grond te verschoonen, dal zij-zelf evenzoo zouden gedaan
hebben, hadden zg er de gelegenheid toe gehad; doch deze was te minder geldig,
als dat werkelijk zoo in Den Haag te Geerlruidenberg het geval was geweest: Frankrijk
had daar herhaaldelyk — maar steeds te vergeefs — gepoogd, hen van hun bond-
genooten, en bepaaldelijk het thans zoo verraderlijk handelende Engeland af te trek-
ken. Torcy zelf was, in dit opzicht, de besle getuige voor hun goede trouw, daar
hy er zich meer dan eens over beklaagde, dat ieder voorstel, in Den Haag door hen
zelf of in de Berg door beide gemachtigden gedaan, onmiddelyk aan den engelschen
opperbevelhebber werd meegedeeld, en hel onmogelijk was, Holland van zgn bond-
genoolen te scheiden I
Om het bezwaar te vermijden, Prior — gelijk hij verlangde — een schriftelijk
antwoord op elk der door hem voorgeslagen punten ter hand te stellen, gaf Frankrijk
hem en Gaultier, bij hun terugreis, omstreeks half Augustus, den vroeger reeds in
Holland gebezigden handelsraad Ménager meê, die toen een week later, ten huize
van Jersey, met St. John en Harley samenkwam. Daar hy echter tegenover de engelsche
^ Aid. p. SS.
® Zie daaromtrent de juiste Opmerkingen van Macknight, t. pi. p. 233, tegenover de averechtsehe
voorstelling van Topin, t. pl. p. 266, aant.: "c'est en réalité la Hollande qul chercha k abandönner
l'Angleterre".
ALGEMEENE GESCHlEBENtS
Torderingen ook die van zijn Heer en meester ter sprake wilde brengen, en men
daar van hunne zijde niets van hooren wilde, liep hel onderhoud, na een uur of
\'ier geduurd Ie hebben, geheel zonder vrucht af; en werd toen, na nog een paar
even vruchtelooze samenkomsten, en op Ménagers weigering zelf om een nieuwen last-
brief naar Versailles te gaan, Gaultier nogmaals derwaarts gezonden, met een uit-
voerig schrijven van St. John gewapend. In antwoord op dit, liet nu Koning Lodewijk
een vertoog opstellen, dat de engelsche bezwaren punt voor punt naging, en Ménager
lol verder naricht dienen kon. Deze werd daarbij gemachtigd, de bespreking van
't geen de Koning als tegenwicht voor 't ontmantelen van Duinkerken verlangde, tot
de algemeene vredesonderhandelingen te verdagen; in den afstand van Terre-neuve en
de Hudsonsbaai Ie berusten, doch Frankrijk de vrije visscherij en de nederzetting op
eenige kleine eilanden van Noord-Amerika voor te behouden; ook daaromtrent zou
men bij die algemeene onderhandehngen nader samenspreken. Daar het recht, aan
Ménager bij zijn eersten lastbrief toegekend, om niet slechts met de engelsche regee-
ring , maar ook «met de Gevolmachtigden van alle Vorsten en Staten, met Zijne Majesteit
in oorlog, te overleggen en handelen;), den engelschen Heeren minder welkom was,
gaf de Koning gaarne aan hun verlangen toe, zijne volmacht tot de onderhandeling
mei Engeland alleen te beperken. Dit was hem natuurlijk zelfs te liever, als hij uit
deze splitsing der algemeene belangen, geheel naar zijn eigen zoo dikwerfloegepasten
stelregel, slechts voordeel pullen kon. St. John had hem intusschen in zijn schrijven,
wat de bondgenooten betrof, om afzonderlijke mededeeling der voorwaarden gevraagd,
waarop bij in 't algemeen vrede met hen'zou willen sluiten, van zins, dat stuk aan
de Staten over te maken; en Gaultier kreeg het dus ook, bij zijn naderen lastbrief
voor Ménager, naar Engeland meê. Zij behelsden: de^erkenning van Koningin Anna en
haar onroomsche troonsopvolgers; de toezegging, de spaansche en fransche kroon nimmer
op één hoofd te zullen doen komen; voldoening van de vorderingen der bondgenooten
in alle redelijkheid, en vooral die tot herstel van den engelschen en nederlandschen
handel; afstand aan de Staten van eenige spaansch-nederlandsche vestingen tot voor-
muur tegen Frankrijk; bewilliging van een soortgelijken voormuur aan den Rijn ten
behoeve van 't Rijk; slechting der werken van Duinkerken, op nader te bespreken
voorwaarden en voldoening; nauwlettende overweging en afdoening der eischen aller
deelnemers in den oorlog. In een afzonderlijke bepaling werd den Hertog van Savoye
teruggaaf der plaatsen beloofd, vóór den oorlog in zijn bezit, en hem nog andere
levens, naar onderling goedvinden, toegezegd. Met verwerping der vroeger voorgestelde
van Luik en Aken, was Den Haag namens Koningin Anna als de geschiktste plaats
voor de algemeene onderhandeling voorgeslagen. De Koning vond dat echter, om den
persoonlijken invloed van Heinsius en Marlborough, minder aannecmlijk, maar het
zich ieder andere nederlandsche stad - Utrecht, Arnhem, Nymegen bijv. — wel-
I ■
-I
DES VADERLANDS. , 929
gevallen, waarmeê de Koningin zich vereenigen kon; zelfs kon, mochl zij er op
blijven staan, Ménager ook in de keuze van Den Haag berusten \ «
Nog vóór 't eind van September ^\as Gaullier in Londen terug, en werd nu Ménager
door Harley met een groot vertoon van hartelijkheid ontvangen, en onder een dronk
op den Koning, den Dolfijn, en ^s Konings ministers aan den avonddisch onthaald.
Toch werden er nog herhaaldelijk bijeenkomsten omtrent enkele netelige punten ge-
houden, doch daarna, op de meest geruststellende verzekering' van Ménager, dat bij
de algemeene vredesonderhandelingen alles met de meeste duidelijkheid en juistheid
nader bepaald zou worden, en nadat verder nog over een ander punt gewoordwisseld was,
den October, door St. John en zijn amptsbroeder Dartmouth van engelsehe, door
Ménager van de fransche zij onderteekend. Den volgenden dag werd deze toen door
Sint John naar 't paleis te Windsor gebracht, en daar, langs een geheimen trap de
vertrekken der Koningin binnen geleid, op de minzaamste wijs door haar toegespro-
ken, onder verzekering, dat zij al wat in haar vermogen.was zou bydragen, om aan
den oorlog een einde te maken. Met een handkus scheidende, werd hij door Sint John
langs denzelfden weg wéér uitgeleid, bracht dien avond met hem , Swift, en Prior door,
werd door den laatste 's morgens weer naar Londen vergezeld, en keerde daarop naar
Frankrijk terug met een vriendschappelijk schrijven van St. John aan Torcy; terwijl
de nieuw benoemde Graaf van Strafford, Raby, naar den Haag — waar h^ reeds uls
gezant was werkzaam geweest — overstak, om den Staten de algemeene door Frankryk
toegestemde voorwaarden voor te leggen, zonder dat hij zelf nog iets van de geheime
overeenkomst met Engeland wist. Hem was alleen opgedragen te verklaren, dat er verder
met Frankrijk niels verhandeld was ten nadeel der bondgenooten, en dat Koningin
Anna geen afzonderlijken vrede zou sluiten ; doch dat hel belang zelf der Republiek meê-
bracht, zij zich thans niet te slipt aan de tusschen ïownshend en haar getroffen bepa-
lingen hield, al kon zij steeds op 't erlangen van den haar toegezegden voormuur van
Engelands zijde rekenen. Toen Strafford in den Haag kwam, lag ter reó van Helle-
voelsluis Buys reeds op een goeden wind te wachten, die hem, als gezant der Stalen,
naar Londen zou overvoeren. In hun vergadering van 6 October toch hadden dezen
op voorstel van Holland besloten, den amslerdamschen Pensionaris, in plaats van den
onlangs overleden Van Vryberghen, derw aarts te zenden, om des te beter toe Ie zien
bij 't geen er, tusschen Engeland en Frankrijk , door de nieuwe min vertrouwbare regeering
in 't geheim bedisseld werd. Buys kwam nu nog even naar den Haag terug, waar
Strafford aan Heinsius en hem, voor zoo ver doenbaar, opening van zaken gaf. Beiden
loonden zich weinig'geslicht over de zoo onbepaalde algemeene vredepunlen, en zagen
zich daarin zoo door Holland als de Generaliteit bijstemmen; waarom Buys dan ook
1 Torcy, Mémoires^ t. pl. p. 65, S.
IVe deel, 3e stuk.
930 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
last kreeg, de Koningin van de teleurstelling der Stalen kennis te geven, en haar
van een vredehandel op zoo lossen voet af te brengen. StraiForil gaven zij, op zijn
mededeeling, dat de Koningin, den zwaren last van den oorlog moede, ernstig naar
vrede verlangde, te kennen: dat ook zij dat deden, maar alleen een zekeren, vasten,
en duurzamen vrede wenschten, en men zich dus niet moest overijlen met de onder-
handeling. In Engeland aangekomen, werd Buys, die in gelijken zin sprak, door Sint
John en Harley geantwoord, «dat men deze voorloopige fransche voorstellen slechts als
een inleiding op zulk een onderhandeling beschouwen moest, bij welke, was zij een-
maal geopend, elk der bondgenooten zijn persoonlijke belangen nader kon inbrengen,
gelijk er hun dan ook uitdrukkelijk voldoening bij was toegezegd; dat dit wel in zeer
algemeene bewoordingen geschiedde, maar Hare Majesteit opzettelijk geen byzondere
verklaring verlangd had, omdat men zich bij de voorgaande samsnspreking in den
Haag en aan den Berg zoo slecht daarbij bevonden had; dat Frankrijk ook zoo terstond
niet in zulke byzonderheden treden zou, als de bondgenooten wel zouden willen, en
men zijn tijd dan nutteloos verdaan zou hebben». Buys hernam daarop echter, dat
Frankrijke voorslagen niet slechts algemeen, maar ook bepaaldelijk op 't punt van
den voormuur en de ontmanteling van Duinkerken duister en dubbelzinnig waren;
doch 't ook reeds, wat die algemeenheid betrof, raadzaam scheen, dat het zich wat
nader verklaarde, opdat Koningin en Staten dan met vertrouwen konden overwegen,
in hoever men in nader onderhandeling treden kon. Daar alles evenwel van engelsche
zij reeds beklonken was, baatte Buys' weerspraak niet veel, en meldde Sint John dan
ook eenvoudig aan Strafford, dat de Koningin zich door geenerlei voorwendsels van
haar opzet zou laten terugbrengen, noch in eenig overleg met de Staten omtrent de
voortzetting van den oorlog treden, vóór zij in 't openen der vredesonderhandeling te
Utrecht of elders hadden toegestemd. Aan Koning Lodewijk liet men door Gaoltier
weten, dat de Koningin er in bleef berusten, die onderhandeling op de Smet Ménager
overeengekomen punten aan te vangen. De Staten — als men tevens meldde — be-
oogden niets dan een voormuur en de noodige handelsvoordeelen, en de Koning had
dus maar te kennen te geven, welk een voormuur hij hun toedacht, en dat hij het
handelstarief van 1664 wilde vernieuwen; daar zij zich dan sterk maakte, hen in den
vredehandel te doen toestemmen, gelijk ook voor de overige bondgenooten vrij zeker
werd toegezegd.
Die bondgenooten bleken echter alles behalve ingenomen met Engelands handelwijs ,
en de hun onmiddelijk na de overeenkomst met Ménager voorgelegde algemeene punten.
Met name toonde zich Koning Karei ten zeerste gebelgd over de hem dreigende ver-
ijdeling zijner uitzichten Κ Reeds op de eerste uit Weenen tot hem gerichte uitnoo-
Hy achtte 't zelfa «nicht gat, dass man nur denken kone dass Spanien könt von meinem hauae
-ocr page 934-DES VADERLANDS. , 931
diging, zoo spoedig mogelijk Catalonië Ie verlaten, had hij zich weinig genegen ge-
loond, daartoe over te gaan, en was begonnen met zich daarvan te verschoonen, en
een raad in te stellen, die zijne moeder, als Regentes, ter zij zou staan, en van welke
0. a. ook Prins Eugenius lid was. Deze laatste was, nadat hij van Marlborough scheidde,
zijn wachtpost aan den Rijn , van Mühlberg uit, getrouw gaan waarnemen, doch tevens
voortdurend met Karei in briefwisseling gebleven, om hem van de noodzakelijkheid
zijner komst naar Duitschland te overtuigen. Hij had eindelijk een zijner generaals, Graaf
Althan , zelf met een laatste dringend schrijven naar Barcelona afgevaardigd, voor 'l welk
Karei zich toen, in zijn volle vertrouwen op zijn doorzicht en belangstellenden ijver en
liefde, gewonnen gaf, en zijn afreis op 20 September vaststelde. Toch dwongen hem
de omstandigheden er nog een week bij aan te knoopen, en werd bet de 27® vóór
hij zijn jonge en schoone Koningin, als algemeene Landvoogdes der Koninkrijken van
Arragon, Valencia, Sardinië, en Mallorca, het Vorstendom Catalonië, en de Graafschap-
pen Roussillon en Cerdana, achterlatende, Spanje ter zee verliet \ om den 12™ October
bij Genua aan wal te stappen; den eigen dag, waarop hem de Keurvorsten te Frankfort
tot duitsch Keizer verkozen, gelijk hem dat nu te Milaan, door de hem te gemoet
gesnelde Graven Sinzendorf en Wratislaw, kenbaar werd. Zijn gezant in Engeland en
Prins Eugenius hadden hem van den stand van zaken aan 't engelsche Hof op den
duur onderricht; met beide Graven kwam hem thans tevens de tijding der algemeene
fransche vredebepalingen en de overeenkomst daaromtrent tusschen Engeland en Frankrijk
ter hand, van welke Gallas door Dartmouth met een enkel woord in kennis was ge-
steld. Hij verklaarde zich daar zeer over ontsticht, en volstrekt ongenegen, zich op
zulk een al zyn spaansche plannen den bodem inslaanden grondslag met de voorge-
nomen onderhandelingen te willen inlaten; en hij besloot terstond een ernstig schrijven
tot Koningin Anna te richten, waarin hij haar uitnoodigde, liever aan de middelen
te denken, om den gemeenschappelijken vijand binnen zijne perken terug te wijzen,
dan valschen inblazingen het oor te leenen, die slechts tot tweespalt onder de bond-
genooten konden leiden. Hij voor zich achtte zich verplicht, zich bij dat groole deel
van 't spaansche volk aan te sluiten, dat zich voor hem verklaard had, en dat hij,
als hem lief en waard geworden, met alle kracht zou trachten te ondersteunen. Toch
bleef hij zich steeds bereid verklaren, «met Frankrijk in vredesonderhandeling te tre-
den , mits slechts de vroeger gedane toezeggingen den in overweging genomen punten
tot grondslag strekten, gelijk ook de gemeenschappelijke krijg tot vóór korten tijd met
geen ander oogmerk gevoerd was». Gallas kreeg bevej, 's Keizers brief met een be-
geleidend vertoog persoonlijk aan Anna te overhandigen, beider inhoud met nadruk
zertrent werden". Vgl. zijn Bchrijven van 27 Mei aan Wratislaw, bij Arneth, t. pl. S. 488, aant. 18.
' Hij scheepte zich aan boord van den engelBchen admiraal Jennings in;zieDeJonge,t.pl. bl. 69,
932 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
te ondersteunen, en <le in 't jaar '9 vastgestelde punten als grondslag voor verdere
onderhandelingen van Kareis wege voor te slaan
Prins Eugenius, die inmiddels , den Rijn bij Filipsburg overgetrokken, zijn v\'acht-
post van Mühlberg naar Spiers verplaatsi had, kvram thans, het bevel zijner troepen
aan den Prins van Wurtemberg latende, op 's Keizers uitnoodiging naar Innsbruck,
om zich met hem en beide hem begeleidende Graven nader over alles te onderhouden.
Dit bleek te meer noodig, als Gallas inmiddels te Londen, door de onbewimpelde
wijze, waarop bij de engelsche staatskunst dezer dagen in zijn brieven naar Weenen
afkeurde, en die, door omkooping van een zijner secretarissen, een jeugdig Span-
jaard, St. John en Harley was kenbaar geworden, beiden zoo van zich vervreemd
had, dat zij hem hoe eer hoe beter uit hun oogen wenschten. Toen hij zich dus om
bet hem opgedragen gehoor bij de Koningin aanmeldde, werd hem door Dartmouth
bericht, dat Zij haar ministers bevolen had, alle verkeer met hem af te breken, doch
Zij intusschen bereid was, door ieder ander, alle haar door den Keizer te doene mede-
deelingen te vernemen; terwijl St. John dien eigen dag den keizerlijken Resident
Hoffmann van den gedanen slap in kennis stelde, hem evenzeer van de voortdurende
vriendschappelijke gezindheid voor 's Keizers hof verzekerend. Prins Eugenius gaf nu,
te Innsbruck, als zyne kortbondige meening aan, dat men deze beleedigende han-
delwijs niet straffeloos moest dulden, veel minder er zich vrees door laten aanjagen.
Had Gallas Engeland nog niet verlaten , dan moest hij er rustig blijven; was hij reeds
afgereisd, geen ander gezant in zgne plaats komen; tot de vredesonderhandeling moest
de Keizer niemand afvaardigen, wanneer de tusschen Engeland en Frankrijk overeen-
gekomen punten tot grondslag dienden; naar den Haag daarentegen iemand gezonden
worden, die de Staten in bun goede bedoelingen te versterken wist, en voorts bovenal
de strijdkrachten zooveel doenlijk worden vergroot, om den bondgenooten te toonen,
hoeveel de Keizer in 't vervolg voor een goede oorlogsvoering zou weten bij te dragen I
Over 't algemeen was men 't daarmee eens, doch begreep, van's Keizers wegen, wel
iemand naar den Haag en Londen te moeten zenden, en bestemde daartoe geen ander
dan Prins Eugenius zelf, die er zich aanstonds ten volle bereid toe verklaarde; terwijl
naar den Haag tevens de spaanscbe Graaf van Corsana ging, uit het Huis van Mendoza
en Kareis omgeving te Barcelona, waar hg hem als minister van oorlog ter zy had
gestaan. Karei zelf ijlde, den 4®" December, den dag na Eugenius afreis naar Hol-
land, op aandrang der Keurvorsten, naar Frankfort, om er zich tot Keizer te zien
kronen. Omtrent de voorloopige vredepunten was men nog overeengekomen , dat, zoo zich
' Arneth, Prinz Έηρβη, t. pl. S. 185.
s Zie ald. S. 189 f.; «Prince Engen votirt gut, laconisch, kurz", teekende de Keizer bÜ deae
gelegènheid, den 33en Nov,, in zijn opmerkingen over 't verhandelde aan.
DES VADERLANDS. , 933
zgn aanspraak op 't gansche spaansche rijksgebied niet liet handhaven, Spanje dan
tusschen hem en Filips in dier voege verdeeld zou worden, dat Filips het noordelijk
gedeelte met Castilië, en Andaluzië tot Cadix; Karei het zuidelijke, en ieder de helft
der Indien erlangen zou. Kon zoo de nieuwe duitsche Keizer ook al niet geheel het wereld-
omvattend gebied van den vyfden Karei onder zijn scepter vereenigen , de zesde van
dien naam zou toch, in zgn beheersching van wyduitgestrekte en uiteen gelegen lan-
den , niet al te zeer bij genen achterstaan, met wien men , vrij voorbarig als de uit-
komst leeren zou, reeds was aangevangen hem te vergelijken.
Te Londen had intusschen de uit de regeering gedrongen Whigpartij niet lijdelijk
stil gezeten , maar zich naar vermogen geweerd, om der andere 't roer weêr uit de
handen te wringen. In 't laatst van November bedreigde men deze, bij de viering
van Koningin Elizabeths verjaardag, met een volksommegang, waarby — naar't gerucht
liep — wassen beelden van den Duivel, den Paus, Dr. Sacheverell, den Pretendent,
enz. bij toortslicht langs de straten zouden gedragen en ten slotte verbrand worden.
De ministers wisten echter nog bg tijds de zaak te voorkomen, door 's avonds te voren
de hand op die beelden te leggen, bij welke er nu ook een paar gevonden werden , die,
hoe gebrekkig dan ook, het uiterlijke van St. John en Harley moesten weergeven.
De Whigs staken den draak met de aan den dag gelegde vrees, doch zetten, bij monde
en geschrifte, hun weerstand tegen het terecht door hen verafschuwd bewind voort.
Het Parlement zou weldra bijeen komen; daar wilden zg in 't Hoogerhuis nog een
krachtige poging wagen , om de meerderheid voor zich te erlangen , en had zich de Graaf
van Nottingham met de taak belast, het woord voor hen te voeren. Den 17®" Decem-
ber stelde hy er, by de behandeling van 't adres van antwoord, een wijziging voor,
Harer Majesteit betoogende, dat aan geen zekeren noch eervollen vrede te denken viel,
zoo Spanje en de Indien aan 't Huis van Bourbon verbleven; en na een langdurige
beraadslaging, waarbij de Hertogen van Marlborough en Somerset en andere Heeren
van gewicht Nottingham steunden, werd die wijziging aangenomen. Men repte er
tevens reeds van, dat de Koningin, die van Somersets hand gebruik maakte, om
haar, bij 't scheiden uit het Huis, naar hare koels te geleiden, thans door zijne vrouw,
die de aan Marlborough's Sara ontweldigde gouden sleutel v\^as toevertrouwd, Mevr.
Masham, op hare beurt, in haar hooge gunst zou laten verdringen; terwijl haar in-
vloedrijke man zich in 't Hoogerhuis voor de Whigs bleef weren, en den tot Graaf
van Oxford verheven Harley daar deerlijk in 't nauw bracht. St. John, die in't Lager-
huis de regeering vertegenwoordigde, liet zich echter niet zoo licht uit het Teld slaan^
en dreef de benoeming van een dozijn nieuwe Heeren door, die de meerderheid in
't Hoogerhuis op zijne zijde brachten; terwgl Marlborough tevens van al zijn waardig-
heden te velde en in den Staat ontslagen werd, om zich voor 't Parlement van mis-
bruik in 't geldelyk legerbeheer te verantwoorden. De nieuwe Heeren waren juist
934 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
benoemd, en de kans zoo ten gunste van St. John en zijn medestanders gekeerd,
toen Prins Eugenias, die zich ten beste van de zaak der bondgenooten een week of
drie in Den Haag had opgehouden, na een hoogst onvoorspoedige reis, die hem na-
genoeg evenveel dagen op zee bad doen zwalken, als men thans, van Vlissingen uil,
uren voor den overtocht naar Engeland behoeft, Londen den 16®" January 1712 be-
reikte. Zijne komst was er den bewindvoerders weinig naar den zin, doch zy hadden
te vergeefs beproefd haar te verhinderen, en gaven zich nu al den schijn hem overeen-
komstig zijn hoogen rang en roem te willen bejegenen.'s Avonds eerst laat aangekomen,
werd hij, na al aanstonds door zijn ouden, verstooten krijgsmakker Marlborough be-
groet te zijn, den volgenden morgen door St. John met een kort bezoek vereerd, en
's avonds zes uur in 't Sint Jamespaleis voor de Koningin bescheiden. Z,ij ontving
hem wel meer of min verlegen, zei, dat zij besloten had, de zaken over welke hij
haar kwam spreken, in Holland te laten behandelen, en vond in haar toenemende
onpasselijkheid ' ~ een gevolg van haar te veel en te lekker schranzen — een
voor de hand liggende aanleiding, haar leedwezen te betuigen, dat Z,ij zich niet zoo
vaak met hem zou kunnen onderhouden als Zij wel wenschte, en hem dus op haar
ministers verwijzen moest. Zij liet echter niet na, hem weldra een schitterend bewys
van haar hulde aan Ie bieden , een met edelgesteenten versierden degen van wel
een halve ton geldswaarde. Ook van de zij der ministers werd hij met eerbetoon over-
laden, doch bemerkte, toen 't een dag of wat later op stuk van zaken aankwam,
alras, dat alles tusschen hen en Koning Lodewijk reeds in 't effen was, en er luttel
meer met hen te onderhandelen viel. Hij bracht op papier wat hij hun had meê te
deelen, en dat zich tol driederlei punten bepaalde: de bejegening, 's Keizers gezant
aangedaan, de bezending der te Utrecht bijeen geroepen vergadering, en de voortzet-
ting van den oorlog in Spanje. Voor de laatste was zelfs door Corsana een krygsplan
ontworpen, en deze in persoon naar Londen overgestoken , om het, zoo noodig,nader toe
te lichten. Eerst een week later, in 't begin van February, gewerd hem een antwoord:
van Gallas begeerde men niets meer te hooren; omtrent de vredesonderhandeling ver-
weet men den Keizer, haar tegengewerkt en de gemeenschappelijke belangen geschaad
te hebben, en wat den krijg in Spanje betrof, sprak men op schamperen toon vau
's Keizers bemoeyingen , in vergelijking van 't geen Engeland daarin gedaan had. Tegen
dit laatste vooral kwam Eugenius in een tweede betoogschrift op, en kon dat een
paar dagen later nog van de blijmaar doen volgen, dat 's Keizers Veldmaarschalk
ll
Een dag of wat later vond zich Eugenius zelfs genoopt, den Keizer te melden, "wie es mit der
Königin gesundheit so übel bestellt seye, dasz sie keine lange Zeit mehr werde leben können, da
sie von unten solchergestalten zu schwellen anfange, dasz die Geschwulst allgemach über die knie
hinauf zu steigen anfangen solle". (Arneth's Frine Ihtffen, t. pl. 8.1489, aant.
. v\
-ocr page 938-DES VADERLANDS. , 935
Stahremberg er juisl in geslaagd was, het door de Fransehen belegerde Cardona te
ontzetten, hun geschut te bemachtigen, en hen zelf tol een overhaasten terugtocht
te dwingen. Hoe vveinig intusschen de engelsche regeering Ύαη zins was, in Spanje
nog krachtig samen te werken, bleek uit de houding, door Stanhope's opvolger, als
legeroverste, aldaar, den Hertog van Argyll, aangenomen, die zich naar Engeland had
ingescheept, met last aan zijn betaalmeester, den keizerlijken troepen geenerlei pen-
ningen meer uit te keeren. Hij kreeg echter op alles slechts ontwijkende antwoorden,
en in een mondeling onderhoud met Oxford, den 16®" Maart, zelfs te hooren, dat
Engeland zich volstrekt niet jegens Frankrijk verbonden had, doch Spanje en Indië
stellig aan de Bourbons zouden moeten blijven. Nog een nieuwe samenkomst volgde,
en daarop een nieuw betoog van den Prins omtrent Spanje, dat echter, als zich licht
vermoeden liet, geenerlei werking deed. Wel werden er daarentegen, door zekeren
ierschen spie, Plumket, allerlei verdichte praatjens tegen hem zelf uitgestrooid, en
hij van samenspanning met Marlborough en anderen tegen de Koningin en haar
ministers beticht, en begreep hij dus best te doen, maar onverrichter zake naar't vas-
teland terug te keeren
Onderwijl waren de onderhandelingen te Utrecht reeds in vollen gang geraakt.
Koningin Anna had er die stad voor gekozen , deze zelve er zich zeer voor aanbe-
volen, en de Staten daar gaarne in toegestemd. Onmiddelijk na die toestemming, den
22®" December, waren toen door Buys de verdragen vernieuwd, met Engeland vroe-
ger gesloten, en waarbij men handhaving van den vrede toezei, «met gemeenschap-
pelijke instemming» te sluiten. De Staten begrepen daaronder die aller bondgenooten;
Engeland gaf voor, er alleen die der Staten en de zijne onder verslaan te hebben,
terwijl het daarenboven 't van 1709 niet in die vernieuwing had
willen opnemen. De Staten hunnerzijds, hoe ook lot een degelyken vrede geneigd, bleven
er echter tevens ten zeerste op gesteld, den oorlog voort te zetten overeenkomstig
de wakkere stemming, nog uit de jongste oorlogsbede van den Staatsraad, uit de pen
van Simon van Slingeland, sprekende. «De vijand», zoo had hy er zich laten hooren,
«wiens gebied zich in 'l begin van den oorlog tot aan de grenzen van den Staat uit-
strekte, was nu binnen zijn oude palen teruggedreven; de Nederryn geheel vry; de
bondgenooten hadden zich meester gemaakt van 't geheele terrein aan de Maas tot
waar de Sambre met haar samenvloeit, aan de Schelde tot boven Doornik, en aan
de Ley zoo ver ze bevaarbaar was. Spaansch Gelderland, Limburg, Brabant, Meche-
len, Vlaanderland , twee derden van Henegouwen, Rysel, Doornik , en een groot deel
van Artezië waren zoo terug bekomen; verder afgelegen gewesten gebrandschat, en
' Zie Arneth's Frinz Eugen^ t. pi Οαφ, IX, Stanhope's Eeïgn of Queen Anne, Ch. XV, Torcy
Mémoires, t. pl. p. 158, 38.
936 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
de jongste veldtocht tol op de fransehe grenzen van Henegouwen, en den oorsprong
van Scarpe en Ley, gevoerd, vanwaar juist de Franschen, sedert 1675, steeds zoo
voordeclig op de Spaansche Nederlanden konden uitvallen. Door de wederzydsche heer-
macht was 's vijands land afgegeten, en het hem haast ondoenbaar geworden, zgn
troepen, zijn ruiterij vooral, den ganschen winter behoorlyk te verzorgen; tervvgl het
den Staten daarentegen licht zou vallen, den noodigen voorraad hooi en haver in de
magazijnen op te slaan der naast aan den vijand gelegen steden en sterkten. Vandaar
zou het leger dan in 't voorjaar, reeds vóór dat de Franschen te velde konden trek-
ken, en als met één stap, in cénen tocht, tot den oorsprong der Schelde, Somme,
Oise, ja tol de Seine en Parijs zelf kunnen doordringen, gelijk de Spanjaards dit in
der tijd reeds, na den gedenkwaardigen slag bij St. Quentijn, zoo zij wilden, gekund
hadden. Thans was men bijna even ver, en in veel beter staat dan zy het toen waren.
Nog maar een zeer korte tijd en één goed oorlogsfeit was thans noodig, om, met
Gods hulp, dat, wat nog te doen viel, te boven te komen, en zoo, voor wind en
stroom, de haven te bestevenen van een veilige rust en vrede, waartoe men zoo lang
gewerkt had» Κ Dat was alles helaas! buiten den engelschen waard gerekend, die geheel
andere bedoelingen in den zin had. Buys keerde in 't begin van January uit Londen terug,
om de op den te openen onderhanilelingen, van wegen de Staten , met Bruno Van
der Dussen , Goslinga, Rechleren , Randvvijk , en nog een drietal minder bekende Heeren
'te gaan bijwonen. Voor Engeland zouden er Dr. Robinson, Bisschop van Bristol-, en
Strafford verschijnen; voor Frankrijk Huxelles en Polignac, thans nog van Ménager ver-
gezeld; voor den Keizer, nadat hy er in had toegestemd, Sinzendorf en Consbruck;
voor Portugal de Graaf van Tarouca en Don Luis d'Acunha; voor Pruisen de Graven
van Dönhoff en Metternich; voor Savoyen, Graaf Maffei, de Markgraaf Solain du
Bourg, en de Heer van Mellatiede; verder werden ook vijf duilsche Keurvorsten, Hessen-
Cassel, Franken, Zwaben, en 't kapittel van Keulen verlegenwoordigd; de Keurvorsten
van Keulen en Beyeren echter evenmin als Koning Filips van Spanje,'voor wier be-
langen, by hun ontstentenis, Frankryk zou kunnen opkomen In plaats van 12 was het
» Mes, der Staten van Rolland van 13 Nov. 1711; zie Van Wya's Bijvoegsels en
' Dezelfde, die vroeger naar Karei XII was afgevaardigd geweest.
® Voor wie zich al de Heeren in Utrecht nader wil vertegenwoordigen, zie hier hun verschillende
iiamen en woonplaatsen:
Buys en V. d. Dussen: Nieuwe Gracht tegenover Paushuizens Eandwjjk: Nohelstraat; Goslinga,
Gracht bü de Witte-Vrouwenhrug; Rechteren: ald. bjj de üncie; Pieter Kemp van Bommeneede en
Moermont: ald. bfj de W. Vr. hrug; Eenswoude: ald. bü de Zuilestraat Graaf van Kniphuizen in
de Bothstraat. De Bisschop van Bristol: Hidderschapstraat^ Strafford: bü de W. Fr. ir«^; Sinzendorf
in Faushuizen; Consbruck, N. Gracht bjj de KatherijnenTcerIc; Huxelles: Lange Niemostraat;
Oude Gracht bü de Janshrug; Ménager by Faushuizen. Mafifei, Solain, en Mellanede: Drift; Graaf ^
i
DES VADERLANDS. , 937
echter 29 Jan. geworden vóór de onderhandelingen geopend werden, en toen zelfs
waren er builen de franscbe, engelsche, en vier staatsche gevolmachtigden nog geen
andere dan die van Savojen tegenwoordig. Op het Stadhuis was een der zalen voor
hen beschikbaar gesteld, en de Bisschop van Bristol voerde daar nu het eerst het
woord, om de fransche Heeren tot een meer duidelijke en bepaalde ontvouwing hunner
algemeene voorslagen, dan 't ingediend ontwerp die te lezen gaf, aan te manen. Hij
en zijn medegevolmachtigde hadden, gelijk ook hunnerzijds de fransche, inmiddels
reeds uitgestrooid, dat binnen drie maanden de vrede wel zou gesloten zijn; doch de
staatsche zagen 't wel anders in, en begrepen te recht, dat men zoo spoedig niet
gereed zou wezen, en een nieuwe veldtocht vooraf moest gaan. Een door de fransche
Heeren voorgeslagen wapenschorsing werd door hen geweigerd, en nadat nu ook 's Kei-
zers en eenige andere Gevolmachtigden waren aangekomen, en het kabinetschrijven
ontvangen was, waarbij Koning Filips van de Spaansche Nederlanden ten behoeve van
den Beyerschen Keurvorst afstand deed, dienden de eerste een ontwerp in, dat even
onvoldoende bleek als het vroegere, en vooral ook den weêrzin der duitsche Heeren
wekte. Door Buys weêrsproken, werd hel vervolgens ook in den Haag, zoowel Ier
algemeene als ter hollandsche Statenvergadering, afgewezen Als antwoord op het
fransche ontwerp brachten daarop de bondgenooten ieder voor zich hunne eischen ter
tafel, 's Keizers gevolmachtigden verlangden alles terug wat bij den vrede van Munster,
Nijmegen, en Rijswijk aan Frankrijk was afgestaan, en daarenboven geheel het spaan-
sche Rijksgebied, de spaansche Nederlanden ingesloten, met inachtneming der ver-
dragen, daaromtrent met Portugal, Savoyen, Engeland, en de Vereenigde Nederlanden
vroeger aangegaan; voorts schavergoeding voor den Keizer en 't Rijk, voldoening der
bondgenooten, en herstel van den Hertog van Lotharingen; zij behielden zich verder
van Tarouca: N. Gracht bjj de Hieronpmus-school; OöuhoS en Metternich: DomJcerJchof; Graaf Stadion
(Meins), Oomsteeg; Els en Keizersfelt (Trier) Ή. Gracht bij de Zonne&traat; Bn. Bothmar (Hannover)
en Plettenberg en Ducker (Munster) JansTcerkhof; Handheim (Palts) b|J Sini Pteie?·; Skerpen (Saksen)
Lange Nieuwstraat; Dalwich (Hessen-Cassel): Buurstraat. Epschenberger en Solemacher (Keulsch-ka-
pittel): N. Gracht bü de W. Vr. hrug. Van de onzijdige Staten: Passionei (Rome): bij den Jawsdfaw,·
Bn. Van Garsdorff (Polen); N. Gracht de Drift; St. Savorijn (Zwitserland): ald. biJ JPewsAitwe»; de
drie voor Lotharingen: B». de Bègae en Moineville, JansTcerkhof, Forstner; tegenover Ae Damsteegi
Rannccini (Toscanen): O. Gracht bij de Janslrug; Bargomi (Modena) ald. by de JacoUbrug; Graaf
van Pantoni (Guastalla) niet vermeld.
Zie de Ifoms et demeures de Leurs Hxcelle"* Mess" les pUnipotentiaires, etc. & présent ä Utrecht,
Βϋ 't overlijden, op 13 December '13 van Kemp kwam de Heer van Spanbroek en Bulkestein,
Cornelis van Gheel, in zjjn plaats; bij dat van Consbruek, de B». von Kirchner,
' Hoe ongunstig ook de indruk in Engeland was, zie o· a. bij Stanhope t. pl. Ch. XV: "not the
Whigs only but even many of the Tories exclaimed against it', declaring that sueh term» on the part
of Pi-ance were arrogant".
IV« deel, 2«: gtuk. 118
-ocr page 941-938 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
nog het recht voor, hun eiscben te wijzigen en vermeerderen, doch verklaarden zich
bereid er nader over te onderhandelen, zoo de fransche Heeren hunnerzijds wat rede-
lijker voorstellen deden. De engelsche begeerden een bondiger verklaring van de pro-
testantsche troonsopvolging en de rechten van 't Huis van Hanover, en erkenning
van geen ander als Koning of Koningin van Öroot-Brittanje, dan die er door 't Par-
lement voor verklaard waren; het onverwijld vertrek van den Pretendent uit Frankrijk,
en ontzegging van allen bijstand tegen de Koningin of haar opvolgers; onderhandeling
over een handelsverdrag tussfchen beide landen; afstand van Sint KristofFel, Terreneuve,
Acadia en toebehooren, de Hudsonsbaai en -straat, met de bijbehoorende landstreek
tot de Sint Laurensrivier; slechting der werken en sluizen en demping der haven van
Duinkerken; voldoening der bondgenooten overeenkomstig de verdragen, erkenning
van den hanoverschen Keurvorst, tenietdoening van 't vierde rijswijksche vredepunt
enz. Voor de fransche Protestanten behielden zij zich voor, met andere bondgenooten
samen op eenige punten aan te dringen. De port'ugeesche Heeren verlangden het
spaansche Rijksgebied voor Karei VI, op enkele amerikaansche landen na, die zij,
deels van Spanje, deels van Frankrijk voor hun Koning begeerden; die van Pruisen
vorderden erkenning van hun Koning in die waardigheid en als Prins van Oranje
en van Neufchatel, alle goederen van 't Huis van Ghalons-Oranje terug, en handha-
ving in 't bezit der stad Gelder en stad en land van Erkelens; voorts, in overeen-
stemming met Engeland, vernietiging van 't gemelde vredepunt en nader aan te geven
vrijheden voor de fransche Protestanten. Savoye's Gemachtigden eischten erkenning
van het recht huns Hertogs op de spaansche erfenis, onmiddelijk na 't Huis van Oos-
tenrijk; herstel in 't bezit van Savoyen en Nizza; afstand, als voormuur, van Exiles,
Fenestrelles, en enkele valleyen, en van eenige grensvestingen in Piémont. Namens Hessen-
Cassel werd, eenigsins in tegenstelling met Pruisen , verlangd dat de goederen van 't Huis
van Oranje, in Frankrijk, onder 't bewind der Algemeene Staten gesteld werden, als
uitersten-wilsuitvoerders van Prins Willem III. De Republiek eindelijk vorderde, bij
monde van Buys, dat Frankrijk voor zich en zijn bondgenooten afstand deed van alle
aanspraak op de spaansche Nederlanden, en haar daartoe Luxemburg, Namen , Charleroi,
en Nieuwpoort in handen stelde, om ze Keizer Karei over te geven, zoodra zij zich
met hem over haar voormuur en 't overkwartier van Gelder verdragen hadden; het
voortdurend bezit van Meenen, Rysel, Douai en 't fort de Scarpe, Orchies, Doornik,
Terouannes, Lillers, St. Venant, Bethune, en Bouchain; afstand buitendien van Veurne
en Veurnerambacht, de Knokke, Loo, Dixmuiden, Yperen, Belle, Commines, Warvvick,
Poperingen, Casselberg, Valencijn, Condé, en Maubeuge, mei toebehooren, met vrij-
M-
» Dat, waarby de roorasche godsdienst in stand gehouden werd in die plaatsen, die aan 't Eyli
werden weêrgegeveii.
DES VADERLANDS. , 939
heid, over al de vermelde steden en sterkten nader overeen te komen met den Keizer,
zonder dat ze een van allen, zoo min als eenig ander deel der spaansche Nederlanden,
aan de fransche kroon mochten overgaan; staatsche bezetting in Hoei, Luik, en Bonn
tot zij zich met den Keizer daaromtrent verdragen had; het haodelstarief van 1664
zonder ecnige uitzondering; verlof aan de vrienden der fransche uitgewekenen met
hunne goederen over te komen, en godsdienstvrijheid voor de fransche Hervormden;
bezitneming, als wilsuitvoerders van Koning Willem III en Prins Frederik Hendrik,
van 't Prinsdom en de goederen van Oranje; slechting en demping der sterkten,
hoofden, en haven van Duinkerken; tenietdoening van 't 4® vredepunt van Rijswijk ι
als lijnrecht in strijd met den westfaalschen vrede; voldoening voor de bondgenooten,
overeenkomstig de aangegane verdragen, met voorbehoud van het recht, dezen eisch
nader te verklaren en uit te breiden, de vorderingen der nog niet aanwezige bond-
genooten later over te leveren, en die van alle verder te ondersteunen.
Sinzendorf en zyn medegevolmachtigde waren vry wat misnoegd over de onver-
schilligheid, waarmeê, behalve Portugal, al de verdere bondgenooten, 's Keizers aan-
spraak op de spaansche ryken bejegend hadden. Te vergeefs, dal ze bg Engeland en
de Republiek er op hadden aangedrongen, die voor hem te vorderen; men had hun
geantwoord, dat ze zicJi tevreden dienden te houden met de in 't algemeen gevorderde
voldoening aller bondgenooten overeenkomstig de verbonden: terwyl Buys hun had
zoeken te betoogen, dat die rijken alleen door hén konden gevorderd worden, die er
geheel of gedeeltelijk recht op meenden te hebben, in overeenstemming met de wyze
van doen, door Engeland gevolgd, Sinzendorf had hem daarop toegevoegd, dat deze
dag dan de doodsdag van 't groote Verbond zou zijn, en daarop, in arren moede, met
Consbruck de bijeenkomst verlaten. De Gemachtigden dec Staten hadden toen echter
van de engelsche weten te verkrygen, om beiden Heeren mondeling gemeenschap-
pelijk te verklaren, dat zij onder vermelde «verbonden» ook die verstonden, die «op
Spanje en de Indien betrekking hadden», zonder daarmeê echter aan te duiden, dat
zij de Karei, als Aartshertog, bereidvaardig toegekende landen ook als Keizer nog
voor hem begeerden. ^
Na kennisneming der gedane eischen beloofden de Franschen daar weldra een ant-
woord op, doch vertraagden steeds dat te geven, tot zij zich den 30®" Maart eindelijk
bereid verklaarden, over die eischen met al de bondgenooten in mondelinge onder-
handeling te treden; gelijkerwijs bij vroegere gelegenheden, en laatstelijk nog te Rijswijk
had plaats gehad. Alleen de Engelschen toonden zich met dit antwoord ingenomen,
doch al de overige Heeren deden opmerken, dat daar steeds bemiddelaars geweest waren,
en dan die mondelinge bespreking gemakkelijk viel. Zij zeiden daarom thans alleen
schriftelijk te willen onderhandelen, en ook de engelsche Heeren leiden zich nu daarbij
Deer; maar de fransche wilden volstrekt niet toegeven. De onderhandeling liep daarop
940 alCtémeene geschiedenis
zoo goed als spaak, en bepaalde zich tol eenige onderlinge gesprekken over verschil-
lende punten. De engelsche en hollandsche Heeren hadden 't over den voormuur tegen
Frankrijk en den handel op Westindiën : Koningin Anna was, volgens de eerste,
genegen de Staten in Spanje en de Indien handel te laten drijven, als onder Karei II,
en hun Dendermonde en Gent te laten, zoo men haar Oostende en Nieuwpoort gunde;
in 't verdrag van 1709 achtten zij echter, dat de groote voordeelen, den Staten in
Spanje door haar toegezegd, wat ingekort moesten worden. De hollandsche Gemach-
tigden hadden daar evenwel geen ooren naar: zij betuigden zich alleen bereid, met
betrekking tot den slavenhandel in een verdrag te willen treden, zoo zij slechts ver-
namen, wal men met dien handel bedoelde; doch de Engelschen konden daaromtrent
nog geen uitsluitsel geven; zij wenschten zich echter dien handel te zien overlaten,
en zeiden dan, van hun kant, den Staten hun ijverige medewerking toe, om hun het
tarief van 't jaar '64 in Frankrijk te doen erlangen. In 't begin van April kwam
daarop Oxfords neef, Thomas Harley, naar Utrecht over, met een nieuw vredesontwerp
gewapend, dat hij beiden engelschen Heeren, onder diep geheim, ter hand stelde;
van 't handelstarief van '64 was echter, in spijt dier toezegging, bg hen geen sprake meer.
Integendeel beijverde men zich te Londen, in plaats van de belangen der bond-
genooten, en met name van Holland, te bevorderen, hen — om het publiek voor zijn
eigen baatzuchtige oogmerken te winnen — in een zoo slecht mogelijk daglicht te laten
stellen. Sint John had daarom, in 't vorige najaar reeds, Swift het opstellen vaneen
daartoe strekkend geschrift opgedragen, dat thans gereed was geraakt, en door den
druk verspreid werd. «Over 't gedrag der Bondgenooten en het afgetreden Ministerie
in 'l beginnen en voortzetten van den oorlog» handelde bet, en zocht vooral Holland
zwart te maken en de krijgsdrift der Whigpartij te veroordeelen. «Ook het tegen-
woordige ministerie», zoo besloot het, «zou er ongetwyfeld zijn voordeel in kunnen
vinden, de v. ortzetling van den oorlog aan te raden; hel zou hem verlengen kunnen
tot tijd en wijle het Parlement vrede verlangde, en zoo lang in het vol bezit der macht
blijven. Het is daarom duidelijk, dat zijn tegenwoordige handelwijs rechtstreeks tegen
zijn eigen belang indruischt, om alleen dat van 't land te beoogen , welke kreten er dan
ook tegen opgaan van hen, die, met de vuigste doeleinden, hemel en aarde zouden
bewegen, om het te weêrstreven. Maar het houdt het voor oneindig veel beter, zulke
bepalingen aan te nemen, als onzen handel zullen verzekeren, een voldoenden voor-
muur voor de Staten verwerven, een redelijke voldoening aan den Keizer geven, en
de rust van Europa herstellen, ook zonder Spanje aan het duitsche Rijk toe te voegen;
en dit liever, dan op een landziekige w^s te blijven sleuren, in de ijdele verwachting
\an een onwaarschijnlijken kans op het herkrijgen van dat koninkrijk uit de handen
der Bourbons; om zich ten slotte nog gedwongen te zien tot een veel slechter vrede, door
dat er van de bondgenooten wegvallen, bij onze volkomen onbekwaamheid, om den
-ocr page 944-DES VADERLANDS. , 941
oorlog voort te zetten» Meer schamper, onwaar, en snoevend nog trok men tegen
het vóór drie jaar door Töwnshend geteekende verdrag te velde, dat dezer dagen ter
afkeuring en vernietiging voor 't Parlement gebracht was, en waarover zich, om er
de gemoederen tegen op te zetten, dezelfde pen op dezen toon hooren liet: «verbeeld
u in Sina een redelijk denkend wezen, dat, met onze zaken en aardrijkskundige
verhouding onbekend, dit verdrag las: het zou zich Hun Hoog Mogemlen, de Staten-
generaal, als een wijd uitgestrekt en machtig Gemeenebest, gelijk hel oude Rome
bijv., moeten voorstellen, en Hare Majesteit, als een min beduidend Vorstinnetjen,
waaraan die Republiek somtijds, als het zich wel gedroeg, een kroontjen ten geschenk
zond, en er anders naar willekeur over beschikken kon en een ander in zijn plaats
stellen. Zoo iemand zou verder moeten wanen, dal die Stalen onze Vorstin en ons
in hun bescherming hadden genomen, en ons de eer aangedaan van onze troepen
gebruik te maken, om hen tot een kleine hulp in hun veroveringen en de vergroo-
ting van hun Rijk te strekken, of de invallen van Barbaren in sommige van hunne
buitengewesten te voorkomen. Doch hoe moet het wel in een europeesch oor klinken,
dat Groot-Brittanje, na zooveel jaren, met zooveel roem en goed geluk, en zulke
verbazende onkosten, den oorlog gevoerd, het duitsche rijk. Holland, en Portugal
gered, en Spanje bijna heroverd te hebben, tegen hot einde van dien oorlog, een
verdrag met zeven nederlaudsche provinciën «ou aangaan, om haar een gebied te
verzekeren grooter dan haar eigen, en dat het eerst voor haar vermeesterd had, zonder
daarbij eenig voordeel voor zich zelf Ie bedingen, en met geen andere schadeloos-
stelling dan de schamele toezegging der Staten, de Koningin op haar troon te hand-
haven, dien zg, mei Gods bijstand, in staat is, tegen al Haar Majesteitsvijandenen
bondgenooten samen te verdedigen? — Zulk een ondoordachte zaak zou nooit door
ons zijn aangegaan, hadden de Staten het niet in hun belang geoordeeld, veelver-
mogende beweegredenen bij de voornaamste raders — ik zeg niet bij den onmid-
delyk in dezen gebezigden persoon — aan te wenden, en zoo een parlg hier Ie lande
niet besloten was geweèst, om welbekende oogmerken en doeleinden, den oorlog zoo
lang voort te zetten als zij er behoefte aan had» \ Onder voorwendsel, dat het
zoo verafschuwde verdrag, door Töwnshend alleen geleekend, geen kracht had, werd
het door 't Parlement als nul en van geener waarde, en hg en wie de bekrachtiging
hadden aangeraden voor «vganden van de Koningin en 't Land» verklaard.
De hoofdreden van 't nieuwe ontwerp, waarmeê de jonge Harley naar Utrecht
kwam, en dat te gelijker tgd door Gaultier naar Versailles Ier kennisneming gebracht
942 alCtémeene geschiedenis
W ■ l" '' . ·'·
wen], waren de herhaalde slagen, door welke in deze weken, het franschTkii^
huis was getroffen, en die, nadat in't vorige jaar de Dolfijn reeds verscheiden was, tha^ns
eerst de vrouw van zijn hem als Dolfijn opgevolgden zoon, daarop dien zoon - den
Hertog van Borgonje - zelf, en toen nog dezes oudste zoontjen, door den dood hadden
weggerukt «Het zal wel vrede worden, maar ik zal 't niet meer beleven», had korten
tijd te voren de nog zoo jeugdige Hertogin van Borgondië gezegd, en was den 2«»
Fehruary— naar 't scheen, door gevatte koÜ ~ wat ongesteld en koortsig geworden, en
toen door een ontijdige lating, terwijl zij weldra aan een begin van mazelen bleek
te Jijden, en door een braakmiddel, met behulp van zeven medicijnmeesters en een
kwakzalver, na tien dagen ziekte uit de wereld geholpen Nauw was zij overleden, of
ook de Dolfijn, haar man, die haar krankbed bijna niet verlaten had, werd door
dezelfde kwaal aangetast, en bezweek er binnen weinig dagen - 's morgens half
negen van den 18- - aan, zoodat beide lijken nog op één pronkbed konden gelegd,
en m één koels naar St. Denis vervoerd worden. Hun vijfjarig oudste knaapjen raakte
nauw drie weken later op 't ziekbed, om, even als zijn moeder, door een ondoor-
dachte lating en te kwader uur gegeven braakmiddel te bezwijken terwijl zijn twee-
jarig broêrtjen slechts behouden bleef, omdat men 't voor een dergelijke behandeling
wist te vrijwaren ^ Alleen dat broêrtjen scheidde thans zijn jongen oom van Spanje
nog van zijn aanspraak op den franschen troon, en de overweging dezer omstandig-
heid gaf Sint John het nieuwe vredesontwerp in de pen, dat hij nu 'sjonkskens over-
grootvader door Gaultier liet overbrengen, en door Oxford's oomzegger naar Utrech!
zond. Het verlangde Fihps' verzaking voor zich en zijn nakomelingen van alle rechl
op den franschen troon, en de bekrachtiging daarvan door de Cortes van Castilië en
Arragon en de algemeene Staten van Frankrijk. Torcy stelde Gaultier een schriftelijk
antwoord ter hand, waarin hij de onvervreemdbaarheid van het goddelijk recht der
Bourbons op de kroon van Frankrijk betoogde, in 'l welk zelfs de eigenmachtige
fransche Koning geen verandering kon brengen. «Die kroon toch werd niet door den
voorganger, aan zijn opvolger bewilligd, maar volgens de wet van Hem, die alleen
koningrijken kon vestigen en alleen ook vermocht, die wet te niet te doen. Geen
afstand noch verzaking kon wegnemen wat God-zelf verleend had. Zoo de Koning
Tan Spanje dan ook, uit liefde tot den vrede en gehoorzaamheid aan zijn grootvader,
' Zie de belangwekkende mededeelingen over haar ziekte en dood in de Souvenirs υάπ hA^t Demoi-
selle d'honneur, p. 181, S8.
» «Die Docktor haben wieder denselben fehler begangen, wie ahn Mad« la Dauphine; denn wie
der kleine Dauphin schon gantz rodt von den rodtlen war und schwitzt, haben sie Ihn »ur Ader ge-
lassen, hernach Témétique geben, und in der operation ist das arme Kindt verschieden-. (De Her-
togin-Wede. van Orleans, 10 Maart, 1712, bü Eanke, t. pl. S. 430).
' Dez., aldaar, S. 431.
-ocr page 946-DES VADERLANDS. , 943
van zijn recht afstand deed, zou men slechts op den bedriegelijkslen zandgrond bou-
wen, wanneer men er een afdoend raiddel in wilde zien, om hel kwaad, dat men
zocht te vermijden, voor te komen» Deze spitsvondige kroonbespiegelingontleende hij
aan een vermaard fransch rechtsgeleerde, den advocaat-generaal Bignon I St. John
liet er zich echter niet door overreden, «Gij moogt u en Frankrijk», was zijn weder-
antwoord, «overtuigd houden, dat God alleen de wet kan afschaffen, waarop uw
recht van troonsopvolging berust; maar gij zult ons in Engeland wel willen ver-
gunnen, niet minder overtuigd te zijn, dat een Vorst zijn recht kan prijs geven door
vrijwilligen afstand, en dat hij, tot wiens gerief zulk een afstand geschiedt, in zijn
aanspraak rechtmatig gesteund wordt door de Mogendheden, die hel aangegane ver-
drag daartoe waai borgen I Koning Lodewijk schreef dan ook zijnerzijds aan zijn klein-
zoon, dat het gedane verzoek hem persoonlijk aanging, en hel een verlangen was, waar-
over hij met zich zelf te rade gaan, en voor zich zelf beslissen moest; hij vermaande
hem dus, alles wel na te gaan, te wegen en te wikken, over den staat van zaken
in Spanje ernslig na te denken, bij zich zelf alles te overleggen en te beslissen, en
die beslissing dan ten spoedigste mee te deelen, daar in het tegenwoordig tijdsgewricht
ieder oogenblik van gewicht was \ Torcy zocht inmiddels in Engeland nog te schip-
peren, St. John doende opmerken, dat Koning Filips, in 't afgeloopen jaar — na
den dood van zijn vader — bepaald had, den spaanschen troon door zijn broeder,
den Hertog van Berry, te doen innemen, zoo hij bij erfrecht tot den franschen ge-
roepen werd, en dat men deze schikking in het vredesverdrag zou kunnen opnemen.
Doch de engelsche minister wilde daar niet van weten bleef de noodzakelijkheid
volhouden, geen vrede te maken, die niet duidelijk den afstand van 't spaansche
kroonrecht inhield. En zoo bleef, onder verder heen en weer schrijven, de zaak nog
eenige weken hangende, terwijl nu ook Gaultier van Versailles naar Utrecht trok,
om er den franschen en engelschen gevolmachtigden van den loop der dingen, en deze
stremming in den gang van zaken, op de hoogte te stellen. Daarop kwam Sint John
met een nieuw voorstel voor den dag: Filips zou zijn spaansche kroon aan zijn schoon-
vader van Savoyen overdoen, zelf Koning van Napels en Sicilië worden, en daarbij
nog Savoyen, Monlferrat, en Mantua krijgen; zoo hij de fransche kroon erven mocht, zou
er dit alles dan voor goed aan gehecht blijven, op Sicilië na, dat aan 't Huis van
Oostenrijk zou komen. Hoe verleidelijk dit, bij de zwakke gezondheid van het twee-
jarig fransche erfprinsjen, schijnen mocht, en op dien grond dan ook door Lodewijk
' Zie Torcy, Mémoires, t. pl. p. 180.
' Aid. p. 179.
" Zie Maeknight's BolinghroTce, p. 269.
* Torcy, Mémoires^ p. 181.
944 alCtémeene geschiedenis
-zelf voor Filips raadzaam geacht deze verkoos na rijp beraad liever te houden wat
hij had, en verklaarde zich daarom in 't begin van Juny bereid, van alle erfelijke
aanspraak op Frankrijk afstand te doen. Het kwam hem, naar hij zyn grootvader
schreef, «voordeeliger voor, dal een lak van zijn Huis in Spanje regeerde, dan die
kroon op hel hoofd van een Vorst te zetten, omtrent welks vriendschap het niet zeker
kon wezen; dit voordeel scheen hem zelfs aanmerkelijk veel grooter toe, dan de kans
eenmaal Frankrijk met Savoyen, Piémont, en Montferrat te verbinden. Hij meende dus
zoowel hem als zijn onderzaten zijn tedere gehechtheid beter te bewijzen, door zich
aan dit besluit te houden, dan het nieuwe ontwerp aan te nemen, door Engeland
voorgeslagen. Daardoor zou hy t(!ch evenzeer voor Frankrijk vrede verwerven, en het
tevens, in dat Engeland, een bondgenoot verschaffen, die het anders l'eeniger tijd,
met zijn vijanden vereenigd, veel overlast zou kunnen doen. Tegelijkertijd zou het
ook meer lot zgn roem en 't welzijn van zijn volk strekken, dat door zijn gehecht-
heid en ijver, zooveel had toegebracht, om de kroon op zyn hoofd te handhaven» ^
St. Johu had deze beslissing niet afgewacht, maar, reeds vóór half Mei, op een
schryven van Torcy, dat Koning Lodewijk zich by een van beide voorstellen aan zijn
kleinzoon zou neêrleggen, en een wapenschorsing dus al aanstonds wenschelyk zou
zyn, onmiddelijk aan Marlborough's opvolger in 't legerbewind , den Graaf van Ormond,
last gegeven, onder geenerlei voorwendsel den Franschen meer slag te leveren of het
beleg voor een hunner vestingen te slaan. «Hare Majesteit», schreef bij hem, «heeft
alle reden te denken, dat wij tot een overeenkomst zullen geraken op het groote punt
der verzoening van beide koninkrijken, zoodra een van Versailles naar Madrid gezon-
den renboó terug kan zijn. Zij geeft u daarom strikt bevel ieder beleg Ie vermij-
den , en u aan geen veldslag te wagen vóór gij nader order van Haar ontvangen hebt.
Tevens ben ik gelast u te doen welen, dat Zij de ontvangst van dit voorschrift ver-
heelt, en dat Zij meent, het u aan geen voorwendsel zal ontbreken, lom u overeen-
' "Jugez", schreef hjj hem, "du plaisir que je me ferais de pouvoir me repoaet'sor vous poar 1'ave-
nir; d'être asauré que, si Ie Dauphin vit, je laisserais en votre personne un régent habitué ä Com-
mander, capable de maintenir l'ordre dans mon royaume et d'en étouffer les cabales; que si eet enfant
vient 4 mourir, comme sa complexion faille ne donne que trop sujet de croire, vous recueillerez ma
succession suivant 1'orde de votre naissance; que j'aurais la consolation de laisser ä mes peuples an
rol vertueux, capable de leur Commander, et qui, me succédant, réunirait ä sa couronne des Etats
aussi considérables que la Savoie, Ie Piémont, et Montferrat. Je suis si flattédecetteidée,mai8prin-
cipalement de la douceur que je me proposerais de passer avec vous et avec la reine une partie du
reste de ma vie, et de voua instruire moi-même de l'état de mes aifaires, que je n'imagine rien de
comparable au plaisir que vous me ferez si vous acceptez ce nonveaU;projet". Torcy, üiéwoires, p. 190 S.
* Aid. p. 192, S.
* Zie het sehryven, uit zjjne briefwisseling aangehaald hü Stanhope, t. pl. Ch. XVI; bü Mac-
night, p. 273,
. ■ Λ 'i
DES VADERLANDS. , 945
komstig Haar bedoelingen Ie gedragen, zonder uit te komen voor 't geen thans slecht
zou werken, wanneer 't algemeen bekend was. Ik had haast vergeten nog te zeggen,
dat de u gegeven last aan 't Hof van Frankrijk is kenbaar gemaakt, en wanneer dus de
Maarschalk Villars er u van ter zij melding van maakt, zult gij wel dienovereenkomstig
handelen». Wat zoo voor de bondgenooten zelf nog een geheim moest blgven, was den vijand
meêgedeeld, en zou voor hun legeraanvoerder tot naricht strekken. Dat was gewis heel
iets anders dan zich Ormonds krijgshafte mede-veldheer, Prins Eugenius, en zijn Keizer
voorstelden. «Ik hoop» , had de laatste dien Prins, even voor hij in April te velde trok, nog
geschreven, «dat gij met uw bekende ijver en ondervinding, in welke ik het grootste
vertrouwen stel, een onderneming zult beproeven, die de bondgenooten bemoedigen
en den vyand eindelijk tot een redelijken vrede dwingen zal, en wensch, dat gy dien
met den degen in de-vuist te velde zult kunnen sluiten, wat altijd de beste en zekerste
vrede wezen zal» Uit Londen in Den Haag teruggekeerd, had hij bij Heinsius de
meeste bereidvaardigheid gevonden, en was daarop over Utrecht naar 't leger in Hene-
gouwen gereisd, waar hij met den bijna gelijktijdig vertrokken Ormond te Doornik
samentrof, en den 21®° Mei met hem naar 't kamp te Anchin kwam. Een kleine
drie maand te voren had de te Doornik in bezetting gebleven Graaf van Albemarle,
een paar welgeslaagde ondernemingen bewerkstelligd, door eerst, van daar naar
Bergen getrokken, den Generaal Graaf von Dohna, met de te Mechelen, Leuven,
Brussel, en langs den Demer gelegerde troepen, de Sambrë op verschillende plaatsen
onbruikbaar te doen maken, en toen, op Schrikkeldag naar Douav gekomen, van daar
uit, met Cadogan, een tocht op Atrecht te ondernemen. Den 1®" Maart, tegen't vallen
van den avond, met elf bataljons en 18 ruitervendels uit Douay opgetrokken, met
een lantaren of wat bij elk bataljon, hoorden ze 't volk zich lachend vragen*, «of
zij de Franschen bij kaarslicht gingen zoeken, omdat ze anders niet te vinden waren»,
trokken daarop, een 20 stuks kanonnen en mortieren en 300 wagens met kruit en
kogels meevoerende, de Scarpe te Vitry, de Sensette te Sailly over, en vonden zich
's ochtends aan de hoeve van Courtenbois, waar nog een 25 bataljons en vendels uit
Rysel, Bethune, en Doornik werden ingewacht; terwijl ettelijke andere uit de vlaamsche
vestingen tot dekking bestemd waren. Nu ging het in den vroegen ochtend op Atrecht
los, waar een aanmerkelijke hooivoorraad in 's vgands magazijnen was opgestapeld,
op welks vernieling men het toelei. In stad noch kasteel bespeurde men niets Tan
de nadering vóór acht uur in den morgen, toen de delvers reeds een half uur aan
't werk waren, deed toen een overhaasten uitval, doch werd met verlies en gevan-
genneming van een overste en eenige andere officieren teruggeslagen, 's Avonds was
alles voor de beschieting gereed, en werden toen een aantal bommen en gloeyende
' Zie 's Keizers eigenhandig schrijven uit het oostenrijksche oorlogsarchief, by Anieth, t. pi., II. S. 409.
lye deel, 2« gtuk. Ijg
946 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
kogels op de magazijnen gericht, die te half elf in brand raakten; een scherpe wind
zette dien nog aan, en vóór den volgenden ochtend, terwijl men met beschieten
voortging, lag het groote steenen magaz^n geheel in puin, en was ook een kleiner
van hout, dat de vijand nog vergeefs had zoeken te redden, vernield. Alles was dus
geheel naar wensch gegaan, en de scha voor de ontstelde Franschen te grooter, als
zij nu, vóór het veldgewas rijp was, geen gelegenheid hadden, om nieuwen voorraad te
verzamelen, en men hen dus in 't openen van den veldtocht te gemakkelijker voor
kon zijn \ Slechts jammer dat dit, bij de onverantwoordelijke gedragslijn der Engel-
schen, zoo weinig baat zou geven. Niettegenstaande Eugenius bij een wapenschouw,
terstond na zijn en Ormonds aankomst gehouden, dezen nog met den besten wil be-
zield vorid, zou het nu tot hem gekomen ministeriëele schrijven maar al te ras een
spaak in 't wiel steken, en hem een geheel anderen toon doen aanslaan. Van zins,
den Maarschalk Vülars in zijn verschansingen aan te tasten, bracht hy 's morgens
van 26 Mei de onder zijn nadere bevelen staande duitsche en nederlandsche heermacht
op acht bruggen over de Schelde, alleen Albemarle achterlatende, om het oog op de
streek van Denain tot aan de Scarpe te houden; terwijl hij zelf zich te Haspre in
slagorde stelde, en nu den volgenden dag den keizerlijken generaal van de ruiterij,
Graaf von Fels, met Cadogan en Dopf, op verkenning der wegen naar Villars rech-
tervleugel, aan den oorsprong der Schelde, uitzond. Geen zwarigheid deed zich voor,
en Eugenius haastte zich dus naar Ormond, om met hem en Gedeputeerden te
velde — Vegelin van Claerbergen, Hooft, en Haersolte — alles nader te overleggen.
De laatsten vond hij volkomen eenstemmig met zijn welberaden voorstel, doch den
eerste verlegen en weifelend, tot eindelijk het hooge woord er uitkwam, dat hij
strengen last had, tot nader orde geen slag te leveren, noch zelfs tot een beleg mee
te werken. Levendig betuigden hem Prins en Gedeputeerden hun weerzin, en hielden
hem in harde woorden al het laakbare dezer handelwijs voor. Inderdaad ging nu de
schoonste gelegenheid, het zekerste uitzicht, den franschen Koning dbeltrefFend te be-
strijden , te loor. Villars toch, die den toegang boven den oorsprong der Schelde onmogelijk
meer verhinderen kon, was gedwongen öf zich met zijn minder talrijk leger aan een
hachelijken veldslag bloot te stellen öf terug te trekken, en zoo de bondgenooten niet
alleen het beleg van beide vestingen, Quesnoy en Landrecies, met goed gevolg te
laten ondernemen, maar ook den weg binnen 's lands vry te laten, zoodat men met
sterke legerafdeelingen tot Parys zelf kon doordringen ί Eugenius zich, door Ormonds
gedwongen werkeloosheid, in dit schoone uitzicht zoo te kwader uur gestremd ziende,
besloot van den nood eene deugd te maken, en nu althans het beleg voor Quesnoy
' Zie Albemarle's eigen sehröven aan de Statên, in den Murop. Metc, voor dit jaar, bl. 183, w.
s Zie '8 Prinsen schrijven aan den Keizer, bij Ameth, t. pl. S. 493<
DES VADERLANDS. , 947
Ie slaan; terwijl hij tevens, om den Franschen te toonen, dat slechts Ormond en niet
hij tot die werkeloosheid gedoemd was, een achthonderd man ruiterij over de Oise
te doen rukken, en den schrik in 's vijands land te verspreiden. Den nederlandschen
Generaal-majoor Frederik van Grovestins werd daar 't bevel over opgedragen, terwgl
Fagel wéér met de leiding van 't beleg belast werd. Grovestins moest, bij zijn stroop-
tocht, den intendant in de bisdommen van Metz, Toul, en Verdun tevens de achter-
gebleven betaling der geldelijke bijdragen afdwingen, voor welke hij zich in 1708
verbonden had. Hij ving zyn marsch den 10®" Juny aan, zette dien over Vervin,
St. Menehould, Metz, tot op drie uur afstands rechts van Sarlouis, met het beste
gevolg voort, richtte zich toen naar de Moezel, die hij bij Coblens overtrok, en
keerde over Bonn, langs Aken, Maastricht, Leuven, en Brussel, naar de legerplaats
bij Doornik terug, die hij den 28®'' der volgende maand bereikte Twee dagen vóór
zijn vertrek was Quesnoy ingesloten.
Tot de onder Ormonds nader bevel staande troepen, behoorden behalve de eigen-
lijke engelsche, ten getale van 18 bataljons en 16 ruitervendels, nog 50,000 onder
britsche soldij staande Duitschers, — deels Pruisen onder Leopold van Anhalt-Dessau,
deels Hessen onder hun erfprins, Saksers onder Bielke, Hannoveranen onder Bulow —
en nog eenige Denen onder den Prins van Wurtemberg. De zaak was nu, deze allen
althans niet het slachtoffer van Sint Johns deerniswaard voorschrift te laten zyn,
en zich daarentegen van hunne voortdurende medewerking te verzekeren. Terwgl
Eugenius, in overleg met Gedeputeerden, daartoe naar alle zyden werkzaam was,
kwam uit Engeland het bericht van Koning Filips afstand zijner aanspraak op de
fransche kroon. Zoodra de Koningin daarvan vergewist was geworden, had zij, den
16®'' Juny, in het Hoogerhuis een toespraak gehouden tot nakoming van haar belofte,
haar Parlement de voorwaarden mee te deelen, op welke de Trede gesloten zou wor-
den. «Wat de bondgenooten betrof», zoo sprak ze ter gelijker tgd, «zij kon zich met
de nadere bepaling hunner belangen niet bezig houden; deze moesten te Utrecht
worden besproken en vastgesteld; haar beste pogingen zouden slechts strekken, om,
als tot dusver, ieder hunner alle recht en redelyke voldoening te verschaffen. Intus-
schen kon zg ter kennis der Heeren brengen, dat Frankrgk aanbood, den Rijn lot
grensstroom van 't Rijk te maken, Breisach, de schans van Kehl, en Landau af te
staan, en alle sterkten aan de overzg en in die rivier te slechten; de spaansche Neder-
landen aan den duitschen Keizer te gunnen, even als Napels en Sardinië, Milaan en
de aan Spanje toekomende toscaansche steden; over Sicilië, al viel zijn toekenning
aan Anjou niet te betwijfelen, was nog niet beschikt; de handelsbelangen derStaten-
generaal zouden, op luttel uitzondering voor enkele koopwaren na, overeenkomstig
' Zie Bosscha's Nederlands MeUendaden, bl. 390, en verg. Arneth, t. pl. S.
-ocr page 951-948 alCtémeene geschiedenis
hun eigen voorstellen geregeld worden; de voormuur in de spaansche Nederlanden even-
. zeer, op twee of drie plaatsen na, gelijk hij in Π09 gevraagd was; die voor den Hertog
van Savoye nagenoeg evenzoo, doch had zich deze zoo verdienstelijk gemaakt in de
zaak der bondgenooten, dat zij nog meer voordeden voor hem trachtte te verkrijgen».
In 't Lagerhuis volgde, na de kennisneming dezer toezegging, onmiddelijk een betuiging
van vertrouwen; in 't Hoogerhuis daarentegen ging het daarmeê zoo grif niet; Marl.
borough vooral liet er zich vrij scherp over uit. «De maatregelen, door Engeland in
'l laatste jaar genomen» zei hij, «lijnrecht in vveêrstrijd» te achten .(met Hare Majesteits
verpachtingen omtrent de bondgenooten, een vlek voor den triomf en den roem van
haar regeering, en het doehreffendst middel, om Engelands naam bij alle andere volken
te doen haten». Godolphin, Nottingham, en een paar anderen spraken op geliiken
toon; in spijt hunner weêrspraak werd echter een goedkeurend antwoord met meer
dan twee derden der stemmen aangenomen, waartegen toen evenwel een paar dozijn
Heeren verzet lieten aanteekenen. In druk gebracht, werd hun afkeurend oordeel
alom door 't land verspreid, doch als een «kwaadwillig en schandelijk schotschrift»
verboden, met uitloving van een geldsom voor ieder, die er de verspreiders van wist
aan te wijzen ^ Een gelijk vonnis werd den 22- Juny in bet Huis der Gemeenten
geveld over de met warmte geschreven, vaderlandslievende voorrede, waarmede Koning
Willems voormalige kapelaan, de bisschop van St. Asaf, William Fleetwood, Ίη de
vorige maand een viertal preêken, bij 's Konings dood en dien zijner vrouw en van
den jongen Hertog van Gloucester, en bij Koningin Anna's troonsbeklimming gehou-
den, gezamenlijk had uitgegeven. «Ieder kan zien», zoo liet hij zich daarin uit %
«dat die laatste preek in 't begin van deze regeering moet zijn opgesteld , daar ik er
haar toekomstige roem en triomf slechts in kon beloven en voorspellen uit het goede
uitzicht dat de dingen gaven, en den gelukkigen keer dien zij begonnen te nemen,
en daar ik toen nog niet al de overwinningen en zegetochten kon opsommen, die
haar zeven jaar later, naar de woorden van den Profeet, tot een naató en lof maakten
onder de volken der aarde. Gelyk ieder zich voor moest stellen, warén wy daardoor
geheel op den weg, om zulken vrede te verkrijgen, als beantwoord zou hebben aan
de gebeden onzer Koningin, de zorg en waakzaamheid van een allerbekwaamst minis-
terie, de opbrengst van een gewillig en gehoorzaam volk, en de roemrijke inspanning
en gevaren van het krijgsheer; toen God voor onze zonden toeliet, dat de geest van
tweedracht over ons kwam, en leger, stad, en land verbijsterende, voor een tijd, dit
schoon en aangenaam vooruitzicht bedierf, en ons in steê daarvan — ik weet niet
wat stelde, doch dat onze vijanden het best zullen weten in te vullen. Mij past het
KP-
DES VADERLANDS. , 949
meer, God te bidden, dat Hij ons de macht tot zulk een vrede hergeve, als tot roem,
veiligheid, eer, én welzijn van de Koningin en haar rgken, en tot algemeene vol-
doening aller Hoogmogende bondgenoolen strekken zal». Ter sprake gebracht in 't Lager-
huis werd deze voorrede, trots de voorspraak van eenige betergezinden, met 119 tegen
13 stemmen als «een kwaadwillig partijgeschrijf» gebrandmerkt, en daarom veroor-
deeld , door beulshanden in 't Hof van Westrninster verbrand te worden Luttel dagen
na deze uitspraak werd het Parlement verdaagd, en St. John, lot loon voor al zijn
bewezen diensten, tot Markgraaf van Bolingbroke—een oud Graafschap in een uit-
gestorven tak van zijn geslacht — verheven; slechts half naar zijn zin, daar hij deo
Harley geschonken Graventitel ook voor zich begeerd had. Met Frankrijk werd daarop
de verlangde wapenschorsing gesloten, tegen de voorloopige inbezitstelling van Duin-
kerken, naar 't welk Mevr. Mashams nog steeds begunstigde broeder, Jack Hill, als
bevelhebber uit Engeland overkwam ^
Zoodra de Staten, door Prins Eugenius en Gedeputeerden, van Ormonds houding
verwittigd waren, hadden zij zich schriftelijk tot de Koningin gewend, om zich over
deze zonderlinge handelwys te beklagen; doch zij hen daarop alleen geantwoord, dat
«haar niets nader aan't hart lag, dan de voortdurende goede verstandhouding en eens-
gezindheid met Hun Hoog Mögenden, en hoe zij vertrouwde, dat daarom ook hun
betoonde ongerustheid over Ormonds verklaring wel ras geweken zou zgn, en zij zeker
in zaken van vrede en oorlog liefst met haar eenstemmig zouden willen denken; dat
hel haar echter bevreemdde, men den tot haar gerichten brief, nagenoeg te gelijker
tijd met de óverlegging, ook in druk had laten uitgaan, alsof men zich meer nog
tot het engelsche volk dan tot haar verlangde te richten; en zij hoopte dat men deze
manier van doen voortaan vermijden zou, daar hare eer niet toeliet, dergelijke open-
baar gemaakte brieven te beantwoorden». Toen zg daarop haar toespraak in 1t Par-
lement gehouden had, deze door bisschop Robinson te Utrecht aan de andere Heeren
bekend gemaakt was, en daarbij een wapenschorsing met Frankrijk voorgeslagen,
toonden zich zoo de Staalsche als verdere Gevolmachtigden daarover zeer ontslicht,
en kwamen met den meesten nadruk tegen de aangenomen houding der engelsche
regeering op, die, in steê van 't welzijn, slechts 't verderf van Europa te zoeken,
en zich om godsdienst, vrijheid, noch volkenrecht te bekreunen scheen. Het zou intus-
schen nog erger worden, en nu weldra uil het leger een tyding komen, die Enge-
lands gewetenlooze trouwbreuk eerst ten volle openbaarde. Daar had toch, op nader
schrijven uit Londen, de engelsche veldheer Prins Eugenius en Gedeputeerden, den
25®" Juny, door den Generaal Lumley met ronde woorden laten aanzeggen, dat Frankrgk
' Zie Macknights BolingbroTee ^ p. 279, en Stanhope t. pl.
' Zie daaromtrent Macknights BoUnslroTce, p. 283, ff.
950 alCtémeene geschiedenis
de voorwaarden had aangenomen, door Koningin Anna
steld, en hij zich daarom gedwongen zag, zoodra Duinkerken voor hem ontruimd was
zich met haar eigen troepen, en die welke verder onder haar soldij stonden, uft het
leger te verwijderen, en de gesloten wapenschorsing algemeen bekend te maken. Hij
had zich inmiddels reeds tot de verschillende bevelhebbers der door Engeland bezoldigde
manschappen met de vraag gewend, of hij bij zijn wegtrekken op hen rekenen kon ; doch
van den een na den ander een weigerend antwoord ontvangen. Bulow, dien hij er,
drie dagen te voren, 't eerst over had aangesproken, had hem verklaard, dat zijn
troepen niet om 'tgeld, maar voor de eer dienden, en hij zich dus bij hén zou houden,
die de zaak der laatste trouw bleven. Leopold van Anhalt, dien hy den 23- er over
polsde, was zich onmiddelijk met Prins Eugenius zelf gaan beraden, doch had voorloopig
reeds ten antwoord gegeven, dat hij van zijn Koning geen anderen last gekregen had,
dan met zijne troepen aan de krijgsbewegingen deel te nemen, en zich daarin overal
te laten gebruiken, waar het voor 't gemeenschappelijk welzijn gevorderd werd. Hessen-
Cassel had gezegd, dat zijn soldaten steeds gaarne optrekken zouden, om den 'vijand te be-
Techten, en ook Bielke en Wurtemberg zich niet minder ongenegen betoond, Ormond's
schreden te volgen. Op Lumley's boodschap antwoordde Eugenius met de vraag, of
hij niet wist, dat zulk een bestaan rechtstreeks tegen de bepalingen van 't groote
Verbond indruischte, daar volgens deze geen der bondgenooten zonder instemming der
overige met den vijand onderhandelen, veel minder een wapenstilstand sluiten mocht.
Noch hij, noch Gedeputeerden betuigden dus aan zulk een bedrijf, zonder uitdruk-
kelijken last der regeering, hun goedkeuring te kunnen schenken, of zich met zulk
een «schandelijke onderhandeling» te willen inlaten. Juist toen hij zich daarop met
de Gedeputeerden, in 't bijzijn der genoemde legeroversten, ten gevolge van Lumley's
aanzegging, over 'l gebeurde beried, kwam Ormond zelf tot hem, om een nadere
verklaring daarvan te geven, die hij echter, in aller tegenwoordigheid, maar heel
stotterend en veriegen wist uit te brengen. Eugenius liet zich daarentegen nu niet
minder scherp tegen hem, dan tegen zyn eersten boodschapper uit, én aarzelde nie^
er nog bij te voegen, dat hij, van wien zulk een bevel, als dat aan Ormond, was uit-
gegaan, wel in bestendige vrees mocht leven, zijn hoofd nog eens op 't schavot te ver-
liezen. In gelijken zin lieten zich daarop ook Gedeputeerden hooren, en Ormond droop
af met de betuiging van zijn leedwezen, dat hij persoonlijk niet anders kon, dan
overeenkomstig het hem gegeven bevel te handelen
Om den Franschen zijnerzijds van zijn volhardend krijgsopzet, tegenover die engel-
sche lauwheid, blijk te geven, begreep Eugenius, het aangevangen beleg des te kracht-
dadiger te moeten doen voortzetten; en hoe dapper zich dan de belegerden, onder
» Zie over een en ander Arneth's PH«« mgen, t. pl. S. 232, ff.
-ocr page 954-DES VADERLANDS. , 951
hun wakkeren bevelhebber, den L^-generaal Labadie, ook weerden , en den belegeraars
aanmerkelijke srha toebrachten, den 3«" July zagen zij zich gedrongen, over de over-
gave, onder bedinging van vrijen aftocht, in onderhandeling te treden. Dit werd
echter afgeslagen, en de vijandelijkheden omstreeks middernacht hervat. Nogmaals
het nu, den volgenden dag, Labadie bij Eugenius om gelijke voorwaarden, als vroeger
de bezetting van Doornik, aanvragen, doch ontving weder een weigerend antwoord;
en zoo was hij nog dien eigen avond wel genoodzaakt, zich met de gansche bezet-
ting, tien bataljons voetvolk en een regiment dragonders, krijgsgevangen en Quesnoy
in Fagels handen over te geven. Onmiddelijk besloot nu Eugenius echter ook, verder
te rukken, en — als ware 't leger nog in zijn geheel, en kon hij over alle strijd-
krachten beschikken — na Quesnoy Landrecies te gaan belegeren. «Thans toch wer-
keloos te blijven» — als hij aan Sinzendorf schreef ' ~ «ware, mijns inziens, nog
verkeerder, dan 't geen de Engelschen doen».
Intusschen had Bolingbroke, op Ormond's bericht van de weerbarstigheid der
uitheemsche 'legeroversten, den July terstond de te Londen aanwezige vertegen-
woordigers hunner regeeringen bijeengeroepen, om hen van die «weêrspannigheid»
hunner generaals in kennis te stellen, hun betuigende, dat zoo aan 't verlangen zijner
Koningin niet stiptelijk voldaan werd, Engeland, als zich - naar hem — van zelf
verstond, geen penning van de verschuldigde soldij betalen, noch zelfs de achterstallige
gelden aanzuiveren zou. Deze hen in de beurs treffende verklaring werd den betrokken
legeroversten terstond kenbaar gemaakt; daar zij inmiddels echter, met weinig of geen
uitzondering, van hun regeeringen bericht ontvangen, en last gekregen hadden, bij
Eugenius heermacht te blijven, werkte ook deze poging, hen voor de engelsche zienswijs
te winnen, niets uit. De Koning van Pruisen nam zijnerzijds daarenboven de moeite,
de nadrukkelijkste bedenkingen tegen den zoo noodlottig ingeslagen weg te Londen
te doen opperen, en de Koningin te smeken, zich toch niet van het Verbond te
laten afscheiden; terwijl hij tevens op de betaling der hem toekomende achterslallen,
die hij op 700,000 daalders begrootte, liet aandringen. Oxford en vooral Bolingbroke
waren echter geen lieden, zich daardoor in hun opzet te laten stremmen, en besloten
nu hun utrechtschen gevolmachtigde, Strafford, zelf naar 't leger te zenden, om te
beproeven, wat zijn tusschenkomst wellicht zou vermogen. Zoodra Eugenius door Sin-
zendorf, wien Strafford eerst te vergeefs over de zaak gesproken had, van Straffords
komst was verwittigd, die hem buitendien ook reeds uit het engelsche leger, waar-
schijnlijk door Cadogan, verklapt was, ging hij nogmaals met Gedeputeerden en leger-
oversten te rade. Van den Keizer had hij in deze dagen de verzekering ontvangen,
dat hij gaarne voor een deel de betaling der lot dusver door Engeland verstrekte soldij
' Aid. S. 240.
-ocr page 955-952 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
zou op zich nemen. De gezamenlijke generaals beloofden hem voet bij stuk te houden ;
Wurtemberg, voor zijn Denen, alleen wat meer schoorvoetend, daar hij nog geen bericht
van hun Koning had; terwijl de aanvoerder der Holsteiners, Generaal von Berner,
namens zijn Hertog zich verplicht verklaarde, met Ormond af te trekken. Met Gede-
puteerden kwam hij overeen, om niets met Strafford te verhandelen, hem zelfs niet eens
op verzoek te woord te staan, en ieder onderhoud, door Ormond met hem voor te
stellen, kortweg af le slaan. Bracht Strafford hem persoonlijk een bezoek, dan zou hij
hem, naar hij Sinzendorf betuigde, geheel uit de hoogte bejegenen, en niets hoege-
naamd toegeven. «Alles toch» — als hij hem schreef — «hing hier van hun stand-
vastige volharding en onwrikbare trouw aan de eens gekozen partij af» Strafford
scheen, na zijn aankomst bij Ormond, te wel van de stugge ontvangst, die hem bij
den Prins wachtte, overtuigd, dan dat hij zelfs een poging begeerde te wagen, om
zich met hem in aanraking te stellen; en de doortastende Eugenius begreep daarop
niet beter te kunnen doen, dan Ormond door zijn Generaal-adjudant Mollart een-
voudig te laten weten, dat bij zich 's ochtends vroeg van den Ιβ-^»» July, met zijn
troepen tot een nieuwe onderneming in beweging zou stellen, met uitnoodiging aan
den Engelschman om, zoo hij van de partij wilde zijn, in overleg daaromtrent met
hem te treden, 's Avonds van den Ιδ^'' kwam Cadogan hem daarop van Ormonds
wegen zeggen, dat hij den volgenden dag een bepaald antwoord zenden zou; en
Eugenius liel hem terug boodschappen, dat hij hem 's ochtends vier uur aan zijn
marschvaardigen linkervleugel kon aantreffen. Met het krieken van den dag gaf hij
toen het sein tot den afmarsch, die dan ook tusschen vier en vijf uur plaats greep.
Naar de gedane toezegging zag hij daarbij niet alleen Pruisen, Hanoveranen, Saksen,
en Hessen met zich mee trekken, maar ook Wurtemberg zelf, al had hij nog altijd
geen naricht uit Denemarken, op eigen hand, zich met zijn manschappen in bewe-
ging stellen. Slechts Generaal Berner, met zijn stuk of wat Holsteiners, en een regiment
luiksche dragonders bleven achter, om zich bij Ormond te voegen.
Deze brak bijna gelijktijdig met hem op, en sloeg met zijn omstreeiks 20,000 man
den weg naar Douay in; daar echter, zoowel als te Bouchain, Doornik, en Ouden-
aarde, vond hij de poorten voor zich gesloten, waarop hij zich voorloopig van Gent
en Brugge verzekerde, om vervolgens overeenkomstig de afspraak met Frankrijk Duin-
kerken te gaan bezetten I «Zoo gingen», als de jeugdige zevenberger dichter Zeens
in zign verontwaardiging uitriep:
' Aid. S. 497, . ι
' "Madame ma soeur", had Koning Lodewyk daaromtrent, 23 Juny, uit Marly aan Koningin Anna
geschreven: ^Je fais pour vous ce que je n'aurois accordé aux instances de personne; mais je suis
bien aise de vous donner de nouveaux moyens d'avancer Fouvrage de la paix, et je veux en mesme
DES VADERLANDS. , 953
Zoo gingen nu dan de oogen open:
't Geheim van 't engelsch cabinet,
Waarin de valschheid was geslopen,
Werd openbaar ten toon gezet;
De britselie sabel, wederhouën
Van schaamte, durft geen dag aanschouwen.
Men zegt, dat zich de Theems ontroerde,
Ter dood toe, en 't heeft schijns genoeg.
Wanneer hij Ormond overvoerde:
Hjj wist toen al, wat pak hj} droeg;
Nu weet hg zelfs, met al zijn plassen,
De smet van 't Ejjk niet af te wasschen.
Het blanke krijtgebergt, bü poezen
Vast zuchtende, 'sloeg, op 't gerucht
Van vrede, uit eedle spijt aan 't blozen; —
Het schaamt zich nu, in de open lucht
Te zien, en wenscht wel duizendwerven
Zijn wit voor treurig zwart te derven.
Hoe moet die schaamte 't hart niet raken
Van Ormond, als hg hoort en ziet
Het bliksemspuwen, donderbraken,
Daar zich Eugeen ten offer biedt'.
Deze had reeds den 17·^'' July den Vorst van Anhall-Dessau met de noodige troe-
pen tot het beleg van Landrecies doen oprukken, terwijl hij zelf een stelling zocht
in te nemen, die dat beleg zooveel mogelijk dekle. Z,ijn hoofdkwartier te Bermeraing
vestigende, strekte hij ziph aan de eene zij tot dicht aan de Sarabre, aan de andere
tot naar de Schelde uit, om de verbinding met Denain en het aan de Scarpe ge-
legen Marchiennes te onderhouden; eene uitgestrektheid, ongelukkig veel te groot_
niet minder dan 9 uur gaans toch scheidden Marchiennes van Landrecies _ om er
zich met vrucht te handhaven. Gedeputeerden waren echter niet in zijn welwgs voor-
stel getreden, de magazijnen van 'l leger naar Quesnoy te verplaatsen, waar ze in 't mid-
den van 't krijgsterrein zouden geweest zijn, en hadden ze volstrekt in Marchiennes
wilden houden. Jammer dat de krijgslustige en oorlogskundige Goslinga thans zijn tijd
onder de vredesgemachtigden te Utrecht verdoen moest, in plaats van den hem noode
tenips marquer ä tout Ie monde la confiance entière que je prends en vous. Je n'en puis donner des preuves
plus certaines qu'en vous remettant, pendant la suspension d'armes, la garde de ma ville, citadelle,
et forts de Dunkerque. Je souhaite que cette marqué de mon estime et de mon amitié pour vous,
jointe a la renonciation que Ie Roi d'Espagne fait, pour lui et ses descendants, de ses droits ä ma
couronue, achévent de rétablir l'union parfaite que je veux toujours entretenir avec vous, estant
véritablement, mad^ ma soeur, votre bon frère Lotjis".
' Triomfwagen voor Ormond.· te Rotterdam by Aniold Willis, boekverkooperover de Rystuin, 1712,
IVe deel, 2e aluk, 120
954 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
(lervenden Eugenias, tegenover zijn minder doortastende amptsbroeders, te velde te steu-
nen. Nu vond deze zich, rampspoedig genoeg, gedrongen van den nood eene deugd te
maken, en te beproeven, er zich, zoo goed of kvyaad het ging, naar beide zijden te
roeren. Van Villars en zijn leger scheidden hem beide, op korten afstand, evenwijdig
naar de Schelde stroomende riviertjens de Ecaillon en de Seiles; doch dat leger toonde zich
eerst jammerlijk teleurgesteld door den onverwachten loop der zaken. Het had gehoopt,
Ormonds afmarsch door een ontbinding der vijandelijke heermacht gevolgd, en zich zoo
van alle verder krijgvoeren ontslagen te zien, en thans kwam het de onverdroten veld-
heer der bondgenooten op nieuw tot den strijd dwingen; want onmiddelijk na 's Prin-
sen opmarsch, had Koning Lodewyk zijn legerhoofd geschreven, «dat hij, tot eiken
prijs, Landrecies ontzetten moest», en Villars had zich verplicht gezien, 's Konings
schrijven aan zyn legeroversten voor te lezen, zoo weinig opgewekt bleken ze, zonder
dien uitdrukkelijken last, nog tot vechten te wezen. «Allen», als 't Villars zelf aan
den franschen oorlogsminister, Vo^'sin, berichtte, «hadden op den vrede gerekend;
en van die zoete hoop gaat men niet al te gaarne tot de waarschijnlijkheid van een
veldslag over, omtrent welks afloop heel wat te redeneeren valt. Toch» — liet hy
er welwillend op volgen — «houd ik mij overtuigd, dat zoo het tot dergelijken slag
mocht komen, bij 't eerste kanonschot ieder zijn oude wakkerheid hernemen zou»
Hy had zich, om van meer nabij alles gä te slaan , met zijn hoofdkwartier naar Noyelles
even bezuiden Kamerik gevestigd, en trok nu, den 19®", van daar de Schelde over,
om by Gateau-Cambrenis zijn leger op te slaan; en Prins Eugenius, daarvan onder-
richt, en de licht te vermoeden oorzaak wel vattende, richtte daar ook zijn eigen bewe-
gingen naar in, en verwijderde zyn hoofdmacht des te meer van de Schelde. Intus-
schen was Villars' oog, gelijk dat van Voysin en den Koning zelf, reeds sedert ettelijke
weken juist aan die Schelde op een punt gericht geweest, dat hun van 't uiterst
belang voor den krggskans voorkwam: de nog altoos door Albemarle bezette ver-
schansing van Denain, Reeds den 10®" Mei, kort nadat Villars wèêr te velde was
gekomen, had hem Voysin vertrouwelyk geschreven: «zoo de vyanden ver genoeg
voortrukken, kunt gij bun dat punt afsnijden», en 13 Juny, in gelijken zin: «Prins
Eugenius zou big mogen zgn, zyn voorraad uit Bergen te trekken, wanneer gy hem
beletten kont, dien uit Marchiennes te putten» I Juist de weg naar Marchiennes
werd door Denain verzekerd, die eerste pleisterplaats op den «weg naar Parys»,gelgk
men, in 't bondgenootschappelijk leger, de van daar, over Somains, naar het reeds ver-
meesterde Quesnoy voerende heerbaan plag te noemen. Dat punt was dan ook nu niet uit
' Zie zijne woorden naai* 't oörspioükeiyk schryveü aangehaald by Giraud, La hataille de Denam
(in de Reoue des deux Mondes^ voor Oct. 1870), p. 500.
s AM. p. 496.
DES VADERLANDS. , 955
Villars gedachten, en boe levendig het in die van Voysin en den Koning werkzaam
bleef, laat zich uit een paar brieven van beiden van 17 July bemerken. «2^00 het mogelyk
was», schreef de eerste aan Gen^. Broglie, «bij dezen groeten afstand, hun verschansing
te Denain aan te tasten, om alle verbinding voor hen af te sngden, zou dat wel het
zekerste en minst gewaagde middel zijn, om hen tot opheiBng van 't beleg te noopen,
en gij zoudt wel-doen, er zelf den Maarschalk over te schrijven, en er hem een plan
voor toe te zenden, met opgave der benoodigde troepen, enz. De Koning kan onmo-
gelijk Landrecies laten nemen, gelijk men 't Quesnoy gedaan heeft, en zal eerder
een veldslag wagen, om die vesting ter hulp te komen, dan niets te doen. Daarom
verzoek ik u eens na te gaan , of het mogelijk zou zijn, het beleg te verhinderen, door
die verbinding (met Marchiennes en) Donai af te snijden». De Koning schreef den-
zelfden dag aan Villars: «myn eerste denkbeeld was, om by Landrecies' grooten af-
stand van al de plaatsen, waaruit de vyanden hun krygs- en mondvoorraad kunnen
lichten, hunne verbinding daarmee af te snijden, door hun verdedigingslgnen van
Marchiennes aan te tasten; 't geen hun onmogelyk zou maken het beleg voort te
zetten. Doch, daar het mij voorkomt," dat gij die onderneming minder uitvoerbaar
acht, verlaat ik mij op uw gevoelen , wegens uw nauwkeuriger kennis van de plaatselijke
gesteldheid, en ik kan u slechts mijn vorige bevelen herhalen, om dat beleg te ver-
hinderen, en de viyanden te bevechten op alle punten, die gij 't meest toegankelijk
acht». W^at Generaal Broglie, biy 't ontvangen van Voysin's schrijven, deed of niet
deed, is niet verder bekend; doch de Maarschalk, 's Konings brief te Cateau-Cambresis
ontvangen hebbende, schreef van daar den 2]®" aan den minister: «ik ben den gan-
schen dag bezig geweest met, zoowel zelf als door anderen, al de plaatsen na te gaan,
waarop wij de vijanden zouden kunnen aantasten. De Generaals Albergotti, Goigny,
en anderen zyn daartoe het terrein over de Sambre gaan verkennen, waar men wel-
licht met gelijken kans van weêrszijden slag zou kunnen leveren. Ik zelf ben gaan
zien, hoe wg het legerkamp van Denain zouden kunnen aantasten, waar niet aan
te denken viel vóór wij de vijandelijke heermacht van de Schelde verwijderd hielden;
zoo lang zich toch haar rechtervleugel daar nog bevond, kon men het met niet den
minsten schijn van goed geluk beproeven. Morgen zal ik dus alles in 't werk stellen,
om den vijand in den waan te brengen, dat ik de Sambre wil overtrekken, en het
plan van Denain trachten uit te voeren, 't geen ons van veel nut zou kunnen zyn;
gelukt het niet, dan gaan wij over de Sambre. Ik ben 's Konings dienst te zeer toe-
gedaan, om den veldslag niet tot het laatst te besparen». Toch luidde bel, in strp
daarmeê, in een tweeden brief, den volgenden dag weêr: «ik had den Markies van
Vieuxpont en Graaf de Broglie opgedragen, het kamp te Denain aan te tasten, en de
eerste reeds den weg verkend en alle schikkingen gemaakt, toen een brief van Tingry —
den commandant van Valencijn, die van daaruit moest medewerken — beide Heeren
956 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
tot de overtuiging bracht, dat het niet te volvoeren was. Het spijt mij^^eeiT^r
als zij weigeren, zal ik het waarlijk aan niemand anders voorslaan. Daar dc zaak
evenwel nu niet kan uitgevoerd worden, ben ik naar de Sambre op marsch gegaan,
en zal het leger die overtrekken, zoodra alle bruggen klaar zijn. De vijanden hebben
zich in beweging gesteld, zoodra zij ons daarin zagen. In de vlakten van Kamerijk
hebben ze ons niet opgezocht; misschien dat zij hier even zoo zullen handelen, en
inderdaad hun stellingen zijn gunstig genoeg. Morgen zend ik geen renbode, zoo er
niets gebeurt, dat de moeite waard is». Vóór deze brief zijn bestemming nog be-
reikt had, had Voysin er al weder een tot den afzender gericht, waarin hij het plan,
den vijand over de Sambre slag te leveren, even krachtig aanbeval, als hij tegen
't andere meende te moeten waarschuwen. «Ik mag, als uw dienaar en vriend, niet
nalaten u te zeggen», schreef hij, «dat de eerste indruk, door den Koning uit uw
brief van den 21- gekregen, was, u in de gelegenheid te weten van een groot voordeel
op den vijand te behalen, wanneer gij hem aan den overkant der Sambre zoekt aan
te vallen en te bevechten. Gij komt er voor uit, dat men er den kans voor beide
legers vrij gelijk acht, en naar 't getal troepen moet gg de meerderheid hebben,
daar die der vijanden niet bijeen ^ijn. Gij denkt er over Denain aan te tasten, doch
Prins Eugenias zal daar zeker een aanmerkelijk aantal bataljons hebben gelaten; ook
te Marchiennes zijn er nog, en deze, over een lengte van 7 uur verspreid, zijn niet
binnen 't bereik der legermacht, waarmeê gij den strijd moet aangaan. Ik wensch
ten zeerste, dat uw plan van Denain goed mag slagen; maar zoo dat mislukte, zoudt
gij er later mogelijk grooten spijt van hebben, den vijanden tijd te hebben gegeven,
al hun troepen bijeen te verzamelen, 's Konings hoofddoel is, hen te beletten om zich van
Landrecies meester te maken; en zoo u dat gelukte door het kamp van Denain aan
te vallen, zult gij er eer bij inleggen en Zijne Majesteit hoogst tevreden zijn; doch
zoo, na al uw overleg, Landrecies genomen bleek te zijn, zoudt gij dat ongeval met
al zyn gevolgen voor uw rekening hebben. In uw brieven gewaagt van den on-
zekeren kans van een veldslag; doch misschien denkt gy niet genoeg aan de treurige
gevolgen, er geen te leveren, en de vijanden tot in 't hart van 't land te laten door-
dringen. Ik meen u genoegen te doen met zoo vrijmoedig tot u te spreken» Maar
al te gelukkig voor 's Konings zaak en Villars' krijgsroem, kon deze op den 23«»
afgezonden brief hem niet bereiken vóór alles reeds beslist was, zoo ten minste die
bespiegelingen uk de verte vermocht hadden, zijn, naar de plaatselijke omstandig-
heden en met kennis van zaken, op 't oorlogsterrein zelf overlegden marschen een
andere wending te geven, dan hij er ten slotte voor bestemde. In spijt toch van zijn
laatsten brief, die den veldslag over de Sambre meer voor de hand moest doen ach-
» AW. p. 506.
-ocr page 960-DES VADERLANDS. , 957
ten, dan het aantasten van Denain; en in spijt ooit van hetgeen hij, in gelijken zin,
Prins Ellgenius en zijn legeroversten, nog dien ganschen dag opzettelijk deed vermoe-
den, ging hij dien eigen nacht eensklaps tot dat laatste over. .
Doch niet slechts voor den vyand, ook voor zijn eigen leger hield Villars zyn plan
geheim. Hy beried zich over de uitvoering alleen met zijn onderbevelhebber, den
Maarschalk MoAesquiou, en de »vier of vijf generaals van zijn staf, die hij er niet
buiten kon laten. Voor al de overige bleef het tot op 't laatste oogenblik zóó verho-
len, dat zelfs Albergotti hem 's avonds nog meende te moeten waarschuwen tegen
het hachelijke opzet, dat hij toen nog scheen voor te hebben, om deSambre over te
trekken: «Ga een uur of wat slapen, Albergotti», gaf hem Villars ten antwoord,
«morgen ochtend vroeg om drie uur zult gij weten, of de verschansingen der vijanden
zoo sterk zijn, als gij meent» Den Graaf van Coigny had hij bevolen, de bruggen
over de Sambre gereed te maken, en zich van een genoegzaam aantal rijsbundels te
voorzien, om die zoo dicht mogelijk bij de legeromwalling te brengen, en ze bij de
hand te hebben bij den aanval. Zijne huzaren stelde hij naar de zij van Bouchain
en langs den kant van äe Seiles op de wacht, om niémand uit zijn leger of dat
van den vijand te laten doorsluipen, en scheen voorts al zijn gedachten aan den
marsch naar en over de Sambre te wijden. Eerst tegen 't vallen van den avond
kreeg de Maarschalk Vieux-ppnt last, met 30 bataljons en de noodige bruggeschuiten
naar de Schelde te trekken, om er die onmiddelijk ovev ie slaan, en ontving Genl
Broglie bevel, met 30 ruitervendels, de Seiles langs', evenzeer de Schelde te benaderen.
De stafofficieren gingen daarop aan de ruiterij en 't voetvolk van den rechter- en
linkervleugel de noodige bevelen tot den terugmarsch van de zij der Sanibre geven,
die velen zoo verrasten, dat men ze hun noodwendig herhalen moest. Zy haastten zich
toen op de been, en met het krieken van den dag was Villars maar twee uren ver
meer van de Schelde. Toen hij deze bereikte, vond hij er ettelijke schuiten reeds
over gelegd, en van den kant der vyanden geenerlei onraad; hy ging nu ter ver-
kenning van 't terrein met een kleine ruiterwacht naar de overzij, en vond een uiterst
drassigen bodem, die hem een oogenblik in den waan bracht, dat men zich van
's vijands zij alleen zoo rustig hield, omdat men er zich ontoegankelijk door achtte.
Een heerweg bespeurende, die wat vaster grond beloofde, liet hij dezen door't allengs
overkomende voetvolk betreden, en reed zelf, aan 't hoofd der ruiterij, den drassigen
grond over, tot den middel toe door 't natte slik wadende. Zonder'andere hindernis
trok men daarop door, en naderde hoe langer zoo meer Albemarle's verschansing.
Deze, hoeveel· spiën hij den vorigen dag op kondschap had uitgezonden, had, door
Villars doeltreffende maatregelen, niets kunnen vernemen, noch ook van elders eenig
» Aid. p. 509.
-ocr page 961-958 alCtémeene geschiedenis
naricht erlangd. Eerst Insschen zevenen en achten 's morgens, kwam hem de hano-
versehe Generaal-majoor Bothmar, na zijn ronde door 'tkamp, de geheel onverwachte
tijding brengen, dat de vijandelyke troepen op de hoogte van Avesne-le-Secq gezien
, werden, toen reeds een groot aantal veel verder gekomen was, daar men de vlakte
tusschen daar en Neufville, door een daarvoor liggende verhooging van terrein , niet in't
oog had. Hij liet nu terstond een zijner adjudanten.Spoorslags Prins Eligenius daarvan
in kennis stellen, loste een zestal alarmschoten, om de hoofdmacht en de legerposten
te Marchiennes, Bonchain, Sint Amand, en elders te waarschuwen, en om de'paarden
der ruiterij uit de wei terug te doen brengen. Die ruiterij deed hij daarna opzitten,
en naar de zij van Neufville, onder zijn bevel, uitrukken, nog onbewusl, dat Villars
troepen toen voor een goed deel de Schelde al over waren. Nauw buiten op de hoogte
gekomen, zag hij hen echter reeds bezig, zich in de vlakte van Escaudain aan z^
kant uit te breiden, en stelde nu zijn paardevolk voor de verschansing in slagorde;
terwijl hij den Generaal Von Dohna en verderen bevelhebbers gelastte, hun voetknechten
langs die verschansing te doen post vatten, en den Generaal Graaf van Croix bevel
gaf, zich met zeven keizerlijke ruitervendels aan de andere zij op den weg naar
Valencijn te stellen, om de bezetting dier stad, die zich reeds op de hoogte van
Hurtebize begon te vertoonen, in 't oog te houden en af te weren. Niet lang echter
bleek het hem doenbaar, zijne ruiterij buiten te houden, daar die van den vijand veel
te talryk bleek, om haar ook maar een oogenblik in 'l veld te weêrstaan; en evenmin
kon hij dien vijand voorkomen in 't bezetten der verbindingslijn met Valencijn, zoodat
hij, zich binnen zijn verschansing bergende, deze weldra van alle zijden bedreigd zag
Prins Eugenius op 't eerste naricht uitgereden, kwam tegen tien uur zelf alles in
oogenschouw nemen. Hij had zich geheel door Villars' schijnbeweging naar de Sambre
laten misleiden, en al zijn berekeningen zoozeer daarop gericht, dat hij zelfs een der
beide schipbruggen over de Schelde bij Denain, ten gerieve van zijn |troepen, had
laten weghalen, om hun bij 't overtrekken der Sambre te dienen. V\^el was toen
terstond met den meesten ijver, door Albemarle, de bouw van een nieuwe brug in de
plaats begonnen en met met minder ijver doorgezet, doch had zij nog niet gereed
kunnen komen, en bleef er dus slechts ééne voor hem beschikbaar. Over deze voerde
nu Eugenius de ruiterij, die zoo min binnen als, in dit tijdsgewricht, buiten van
dienst kon zijn, over de Schelde met zich, en liet in der ijl nog zes bij de hand
zijnde bataljons van den Keizer en de Palts naar binnen rukken, veertien andere uit
het leger zelf bij Bermeraing, op drie uur afstands, ontbiedende, om, wist Albemarle
zich maar zoo lang tegen den overmachtigen vijand te weren, hem redding aan te bren-
gen. In de redoete, die aan de overzij der Schelde de brug dekte, wachtte hij-zelf die
' Zie Aibemarle's eigen verslag aan de Staten (na de copye van 's Gravenhage, 1712), bi. ISenvv,
-ocr page 962-DES VADERLANDS. , 959
af, het verder beloop van alles van daar tevens ga slaande, en gereed zijn verdere
bevelen naar gelang van omslandigheden te geven. Binnen de verschansing had Albe- ''
marle, buiten de zes nieuw aangevoerde, die aan de ontbloole rechterzij en in 't midden
gesteld werden, tien bataljons, waaronder een nederlandsch, onder Van Weideren
die hij, zoo ver het getal strekte, drie man diep tegen de borstwering deed post vatten,
doch daarmeê lang niet toereikte^l Villars kwam inmiddels steeds nader, en nu weldra
in drie colonnen, twee van het voetvolk, en een van afgestegen dragonders, door zijn
gansche verdere legermacht ondersteund, over de weiden en 'l lage land langs de Schelde,
op de linkerzij der verschansing aanrukken. Hij zag zich door de zes stukken geschut,
die Albemarle ter beschikking had , wakker begroet > en daarop, zoodra hij onder 't bereik
der musketten kwam, met het hevig geweervuur verwelkomd, dat hem echter niet
weerhield voorwaarts te dringen l Toen Albergotti Villars kwam aanvragen, rijsbundels
gereed te maken, om de gracht te vullen, had hij hem, naar de zij van 's vijands
leger wijzende, toegevoegd: «wat? denkt gij, dat die Heeren ons daar den tijd voor
zullen laten? Daarvoor zullen ons de eerste de beste lijken van onze in de gracht
gevallen manschappen strekken». En zoo zou 't gaan. Tegen 't geweervuur in be-
stormden de Franschen, de voorste door de achterste naar boven gedrongen, de ver-
schansing, waarvan het neêrbrokkelende puin, de borstwering slechtende, de gracht
vulde. Zij druischlen, met de bajonet op de snaphanen, op de rampzalige verweerders
in, die, door de telkens aangroeyende, overstelpende meerderheid weldra geheel in de
war gebracht en als verbijsterd, geen ander middel dan in de vlucht zagen, deels
naar de zij van den schipbrug ter linker, deels naar den korenmolen ter rechter hand,
geen oor hebbende voor de wakkere stem van hun bevelhebber en verdere generaals.
Dezen vonden zich zoo plotseling alleen tegenover den binnengedrongen franschen veld-
heer, die hen - Albemarle in de eerste plaats, en voorts den keizerlijken U-gene-
raal Vrijheer von Sickingen, en de Generaal-majoors Prins von Holstein, Zobel, en
von Dalberg — met de meeste heuschheid gevangen nam, hun verschooning vragende,
«zoo de dringende omstandigheden hem niet al die beleefdheden vergunden, die hij hun
verschuldigd was, doch dat de voornaamste wel zou zijn , voqj· de zekerheid van hun per-
sonen te zorgen» ^ Onder 't gedrang der vluchtelingen, die zich over de eenige voor-
' Beide andere voor nederlandsehe soldij waren de Schotten van Douglas en de Zwitsers van
Albemarle.
® Aldaar, bl. 16 en v.
" "Quand notre première ligne fut a 50 pas du retranchement, il en partit un trés'grand feu
qui ue causa pas Ie moindre débacle dans nos troupes; lorsqu'elles furenU 20 pas Ie feu redoubla, deux
seuls bataillons firent un coude. Le reste marcha dans un ordre parfait'Willars by Giraud, t. pl. p. 511.
' Naar zyu eigen Mémoires bjj Giraud, t. pi. p. 511. «Als ik meende gevolgt te z\jn, vond ik
bijna alleen onder de vyanden; en zo als^ik bezig was met het doen vaa een laatste effort, om
960 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
handen brug zochten weg te maken, brak deze, en deed de generaals van- Dohna en
Cornelis van Nassau-Woudenberg, die de orde zochten Ie handhaven, in de Schelde
hun dood vinden; terwijl de inmiddels ter plaats gekomen veertien versehe bataljons
uit het leger zich nu tevens den overtocht belet zagen, en zich er toe bepalen moesten
den verderen aftocht te dekken. Te vergeefs deed Eugenius nog een poging, de rivier
bij Provv, waar een brug lag, over te gaan, daar de Franschen de plaats reeds bezet
hadden, en hij er dus alleen nog wat manschap verloor. Van de 10 of 11 duizend
man, die onder Albemarle de verschansing bezet hadden, bleven er, met de door
Eugenius reeds aanstonds afgevoerde ruiterij, 6 of 7 duizend behouden, terwijl een
kleine 3 duizend den vijand als gevangenen in banden vielen Een der Gedeputeer-
den, Vegehn van Claerbergen, begaf zich terstond naar Bergen, om nu van daar den
anders uit Marchiennes getrokken voorraad te verkrijgen. Op Eugenius' voorstel zou,
op staat-en krijgskundige gronden, het beleg van Landrecies nog voortgezet worden;
doch de voordeden, in de volgende dagen door de Franschen op nieuw behaald, die nog
vóór 't einde der maand achtereenvolgens Sint Amand, Mortagne, en Marchiennes
zelf bemachtigden, en toen, na zich sterk verschanst te hebben, het beleg voor het
door Hompesch bezette Douay gingen slaan, maakten Gedeputeerden wars van die
eerst door hen goedgekeurde voortzetting; een weerzin, waarvan zij, kort nadat de
aftocht was aangevangen, tot zijn niet geringe bevreemding en ergernis weer terug
kwamen, en hem nu den verderen marsch wilden zien staken. Hij wist hun toen echter
«kort en goed» ~ als hy Sinzendorf ^ schreef — «te beduiden, dat hij hetgeen nu een-
maal besloten was, niet meer wijzigen noch andere maatregelen nemen kon. Niemand
kan gelooven» — liet hij er in zijn niet onverklaarbaren wrevel op volgen, «wat ik
met deze lieden te stellen heb, en hoe moeilijk er met hen te handelen valt». Vooral
Hop, die er ditmaal als «buitengewoon» lid onder was, maakte het hem door al zijn
op- en aanmerkingen lastig: «de man» — zoo klaagde hij den 14®" Aug. —«begint
dagelijks buitengewoner te worden % en laat zich woorden ontvallen, die 't onge-
Iiet verstrooide volk voor de brugge te rallieeren, wierd ik door de vyanden, zoowel als, enz. ge-
vangen genomen, en kort daarna na Valencijn gevoerd". (Albemarle in zijn Verslag, t. pl. p. 17).
' "Van de 17 bataljons, eergisteren tot Denain geslagen", konden Gedeputeerden reeds den 26«ηuit
Quesnoy aan Hun H, Mog. berichten, "zyn er reeds over de 3500 weder te recht gekomen", en
vóór 't afzenden dit getal nog tot 4080 vermeerderen; terwijl dat der gevangenen, buiten 150 in
het hospitaal te Valencijn verpleegd, 2067 beliep; zoodat er, alles te zamen, 6297 man behouden
bleef. Villars' schrijven: "les vingtquatre bataillona qui défendaient Ie retranchement furent enftère-
ment pria ou tués", is dus ook hoogstens slechts voor de helft waar. Evenzoo noemt hij, in zijn kort
verslag aan den Konine:, den Prins van Anhalt — die Landrecies belegerde — verkeerdelijk onder
de gevangenen op,
3 Bü Arneth, t, pl. S. 258. 3 Aid. S. 500, ·».
-ocr page 964-DES VADERLANDS. , 961
looflijk moeilyk maken zich in te houden, en niet met deze lui in onmin teraken».
In Holland bracht het geleden verlies, na al de schoone uitzichten voor den veld-
tocht, groote ontsteltenis, en men aarzelde in zyn bittere teleurstelling zelfs niet, er
van plichtverzuim en wanbeheer te reppen, en met name Albemarle van beiden te
betichten. Namens Utrecht en Groningen werd de zaak den en 9®" Augustus in
de Algemeene Stalen ter sprake gebracht, en toen Besloten, er Gedeputeerden te velde
over te schrijven, en den Heeren voor de Krijgszaken — Van Oldersom en anderen_
de zaak tevens in handen te stellen. Gedeputeerden schreven den 15®° uit het leger
te Berset terug, dat hun «niets dienomtrent voorgekomen, veel minder van eenïge
wandevoiren gebleken was; maar wel ter contrarie, dat de Generaal Graaf van Albe-
marle en verdere generaals en officieren getracht hadden, de vluchtende soldaten te
reallieeren, en ze weder tegen den vgand te doen marcheeren, gelyk ook van eenige
weinigen geschied was; alleen had het gerucht gegaan van een of twee regimenten,
die na 't eerste salvo aanstonds het retranchement verlaten zouden hebben». Albe-
marle , die, eerst naar Valencijn vervoerd, van daar een dag of wat, tot regeling van
zijn zaken, met verlof naar Doornik gegaan was, toen naar Orleans, dat hem tot ver-
blijfplaats was aangewezen, vertrokken, doch weldra vergunning had verkregen , van daar
voor zes maanden naar Doornik terug te keeren zond nu zelf den 18®" September
een uitvoerig verhaal van al 't gebeurde bij Hun Hoog Mögenden in; terwijl Prins
Eugenius reeds den 1™ dier maand persoonlijk aan Heinsius geschrevén had, «met
bevreemding en misnoegen het onrecht vernomen te hebben, dat men Mylord Albe-
marle deed; hoe hij sedert lang wist, dal het publiek, kwalijk onderricht, slechts
naar de uitkomsten oordeelde, doch 'l hem verwonderd had , dat die lasteringen ook onder
menschen ingang vonden van een andere soort, en dat dit wel alleen aan zgn vijanden
zou te wijten zijn; dat hij echter zou meenen, als eerlijk man zijn plicht niet vol-
bracht te hebben, zoo hij de waarheid niet aan 't licht bracht, van welke hij getuige
was geweest: Albemarle had bij dit voorval alles gedaan, wat een dapper, voorzichtig,
en kloek bevelhebber doen kon; en zoo de troepen ten volle hun plicht hadden gedaan,
zou de zaak zoo niet zijn afgeloopen; als dezen echter na dfe eerste losbranding weken,
zonder zich te laten tegenhouden, was er geen generaal in de wereld, die dat ver-
helpen kon», inderdaad, lag bij iemand de gehuld, zeker niet bij den wakkeren Albe-
marle , die gedaan had wat hij kon, zoowel om zijn door de verpletterende overmacht
verbijsterde manschappen nog lot staan te brengen, als om zijn verschansing legen
den zoo onverhoeds hem op 't lijf gevallen vijand te verweren. Hij kon het voorwaar
niet help en, dut men hem zyn acht bruggeschuiten over de Schelde ontvoerd had
121
' Zie het Avertissement voor het Recueil de lettres et mêmoir^e$ contenant urn reïation exacte $t
Circonstanciée de Vaotion passêe ä Denain, enz. Δ la Haye, che? ï, Johnson, 1713.
IV* deel, 2e »tuk.
-ocr page 965-962 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
om er te ongelegener uur de Sambre meê over te trekken, en de belofte niet was
nagekomen, ze hem terug te zenden; hij had zelfs, bij hun ontstentenis, terstond een
houten brug in de plaats doen maken, en 't was zijne schuld niet, dat die ten nood-
lottigen dage nog niet Toltooid was. Ware zij toen gereed geweest, of had men hem
zijn schipbrug laten houden, de door Eugenius uit het leger ontboden versterking had
te goeder uur de verschansing bereikt, en haar bezit aan den vijand kunnen betwisten.
Villars wist maar al te goed over hoe luttel tijds hij beschikken kon, om haar in
haar ontoereikenden staat te overvallen en bestormen; en was er een tweede brug
aanwezig geweest, hij had nog allen kans geloopen, zijn opzet te zien falen, hoe doel-
treffend hij anders, door zijn looze bewegingen en welbewaard geheim , zelfs den schran-
deren duitschen veldheer had weten te verschalken. Albemarle was daar echter buiten,
en Eugenius had zich, in dat opzicht, alleen daarom minder te verwijten, omdat hij,
door de ondoordachte zienswijs van Gedeputeerden, zijn heermacht over een te uitge-
strekt terrein van Marchiennes tot Landrecies had moeten verspreiden, in stee van dat
eerste als voorraadplaats door het zooveel gelegener Quesnoy te vervangen. Een groote
onvoorzichtigheid blijft het echter, voor die, door Albemarle te recht zoo noode gemiste,
overbrugging bij Denain geen voldoende zorg te hebben gedragen, en haar aan die
der Sambre te hebben opgeofferd. Door Albemarle's verslag volledig ingelicht, en
door Eugenius' onbewimpelde verklaring in de overtuiging van zijne onschuld nog te
meer versterkt, verklaarden nu de haagsche Heeren voor de Krijgszaken, na kennis-
neming van dat verslag, nog geen week na de ontvangst, dat het als allesins «vol-
doende» mocht beschouwd worden, en hechtten Hoog Mögenden daar hun zegel aan \
Van de fransche zijde had men zich thans ondertusschen kunnen veroorloven, den
spot te drijven met de mislukte plannen der bondgenooten, en zich daarin dan ook
niet onbetuigd gelaten. «Pour», zong men, op de bekende wijs:
Pour rendre dea derniers Fran§ois La défaite assurée,
Eugene voyoit les Angloia De trop dans son armêe '
II a laissé partir D'Ormond, La faridondaine, etc.
Disant: je vaincrai bien sans lui, Biribi,
Α la fa§on de barbari, mon ami.
Engène fier dans ses exploits S'ètoit mis dans la tête,
Qu'il feroit au nez des Fran^ois Encore une conquête;
De gloire enflé comme un ballon, La faridondaine, etc.
II vint assiéger Landrecies, Biribi,
Α la fa^on de Barbari, mon ami.
Le Prince Eugène ayant premis De concLuérir la France,
Avec grand sein s'étoit muni De tout en abondance:
» Zie bet JSxfraot uit hun Bssolucien in het Eecueil, t. pl. bl. 18.
-ocr page 966-DES VADERLANDS. , 963
Pain, poudre, boulets, et canons, La faridondaine, etc.
Aussi a-t-il pris Landrecies, Biribi, etc.
Villars de Cateau-Cambresis Partit en diligence,
Et pour tromper ses ennemis, Eemplis de déflance,
Fit défiler ses bataillons, La faridondaine, «ic.
Albemarle en fut averti, biribi, etc.
Ott avance jusqu'4 TEscaut En bonne contenance,
Puis on fait un pont de bateaux Sans nulle résistance;
On les brida ses bons oisöns, La faridondaine etc.
Et sans tarder on les servit, biribi,
Α la fa^on de barbari, mon ami ^
's Nachts tusschen 14 en 15 Augustus had Villars op twee plaatsen de loopgraven
voor Douai geopend, en Prins Eugenius, die zich te Chateaulieu gelegerd had en
van daar het terrein was gaan verkennen, \Tenscble niets liever dan de door Hom-
pesch wakker verdedigde vesting te ontzetten, doch vond daarvoor weinig byval bij
Gedeputeerden, ^lie, beseffende dat ze, bij den aanstaanden vrede, den Staten toch
wel niet zou toegekend worden, luttel belang stelden in haar behoud. Hop vooral
toonde zich hoogst onwillig. Ook het plan, Maubeuge dan te gaan belegeren, om den
vyand den toevoer van die zij af te snijden, werd door hen verworpen, en de krijgs-
hafte veldheer zoo tot werkeloosheid gedoemd I Hompesch verweerde zich zoo goed
hij kon tot den 8«'' September, doch moest zich toen met zijn bezetting krijgsgevan-
gen geven, en Villars wendde zich daarop onmiddelijk tegen Quesnoy, dat hij den
n®*» reeds van alle zijden insloot. Nogmaals wilde Eugenius toen oprukken, van zins
een laatsten kans te wagen, en sloeg Gedeputeerden voor, in een enkelen marsch
den vijand te bereiken, en tot een veldslag te dwingen. Vóór zij daaromtrent een
besluit namen, verklaarden zij echter, zich eerst met hun verschillende legeroversten
Ie willen beraden, riepen hun Veldmaarschalk Tilly en de overige Heeren bijeen,,
pleegden een uur of wat met hun raad, en keerden tol Eugenius met het antwoord
lerug, dal zyn voorstel niet voor uitvoering vatbaar was. Daardoor ging nu echter niet
alleen Quesnoy weldra verloren, dat zich den 5®" October op dezelfde voorwaarden
overgaf, als door Eugenius zelf zgn fransche bezetting waren opgelegd; maar moest
ook Bouchain nu spoedig volgen, daar het door 't verlies van Donay en Quesnoy van
alles afgesneden was. Onmiddelijk na de overgave van Quesnoy berend, viel het nauw
veertien dagen later Villars in handen. De eenige vergoeding voor al deze verloren
vestingen, was de welgeslaagde overrompeling van de Knockeschans, op den driesprong
1 Le nouveau siècle de Louis XIV, etc. p. 365.
' Zie bü Ameth, Prinz Eugen, t. pl. S. 500.
964 alCtémeene geschiedenis
tusschen Veurne, Iperen, en Dixmuiden. Van haar zwakke bezetting bewust, zond
er de bevelhebber van Ostende, Caris, dinsdag 4 October den kapitein en partij-
ganger, De Ia Rue, met een drietal andere officieren, zes serjanten, en 180 man
langs eenige omwegen op af, die, den volgenden avond zich in de nabgheid verschui-
lende, z.ch donderdags ochtends vroeg, door een hunner gidsen, den toegang wisten te
banen. By 't poort-openen een praatjen makende met den schildwacht aan de valbrug
had hij dezen, toen hij onraad begon te merken, overhoop gestoken. La Rue was
daarop .n der ijl met zijn in vier hoopjens verdeelde manschappen toegeschoten, had
hen de poorten en 't plein laten bezetten, en de overrompelde bezetting met haar uit
zi]n slaap opgeschrikten bevelhebber gevangen genomen. Caris zond hem nu nog een
50 man met een paar officieren, en den Ingenieur Bernonville tot versterking toe·
terwijl de fransche bevelhebber van Iperen, aan wie de gevangen manschappen om dé
schaarste van mondvoorraad gezonden waren , een vergeefsche poging waagde, er hem door
fraaye beloften van geld en plaatsing weêr uit te tronen. La Rue weigerde, «de Heeren
en meesters, voor wie hij den welgelukten aanslag ondernomen had, te verraden»
en dezen beloonden hem en zyn onderhoorigen met bevordering en giften Negen
stukken geschut, 700 geweren, een drieduizend deels gevulde deels ongevulde hand-
granaten, 25,000 pond kruit, en de helft zooveel lood, werden er in buitgemaakt ^
In Zeeland waren daarentegen de Franschen, een week of wat vroeger, Tholen komen
overvallen en brandschatten; de Staten, op't eerste bericht's nachts nogsaamgekomen,
hadden, de zaak niet ongedaan kunnende maken, de noodige maatregelen tot bevei-
hging voor 't vervolg genomen, en door geheel de provincie een inzameling van pen-
mngen verorderd, om de zoo deerlgk geplunderde Tholenaars de geleden scha zooveel
doenlijk te vergoeden I De Algemeene Staten zochten, nu met de overgave van Bouchain
de onder zoo geheel andere voorspiegelingen geopende veldtocht gesloten was, hun
troost in de uitschrijving, tegen 20 November, van een algemeenen Vast-en Bededag,
«om ten zei ven dage, in al de kerken dezer landen een ware belijdenis te doen van
alle 's Lands hooggaande en meer en meer aanwassende zonden en ongerechtigheden,
als oorzaak, waardoor de vorige zegen van God-almachtig van den Staat en zijne wape-
nen scheen afgewend, en om met een ware boetvaardigheid, bekeering, en afstand
daarvan, den Heer oodmoedig en vurig te bidden en te smeken om de genadige
vergiffenis van alle die zonden en ongerechtigheden, en om een nieuwen en gunsti-
gen zegen over het lieve Vaderland; zoodat het, door Zijne almachtige hulp, van alle
onheilen, hetzij van overmacht van vijanden, hetzij van pestilenciej die elders gras-
seerde en zeer tot deze landen naderde, hetzij van andere welverdiende plagen, be-
' Zie den Έ^οτρ. Mercurius voor dit halfjaar, bi. 273, vv.
' Zie de bü Wagenaar, Vad. Historie, XVIL bl. 483 aangehaalde notulen der Staten.
-ocr page 968-DES VADERLANDS. , 1969
waard en bevrijd mocht blijven, en dat de voorgestelde vredehandeling eerlang mocht
nemen een goeden en gewenschten uitslag, in Godes gunste; alles tot grootmaking
van 's Heeren allerheiligsten naam, voortplanting en aanwas van de ware kristelijke
gereformeerde religie, behoud der diergekochte vryheid, en aller zielen zaligheid»
Van hoeveel boetvaardigheid, althans in groole woorden, deze onderworpen betui-
ging blyk mocht dragen, de Staten hadden zeker niet minder wel gedaan, met tot het
juiste inzicht te komen der tekortkomingen en gebreken, die hun oorlogsbeheer en
wijze van krggvoeren op den duur aankleefden, en over welke Prins Eugenius, na
de troepen de winterkwartieren te hebben laten betrekken, zich den November
met den Raadpensionaris in Den Haag was komen onderhouden, Zijn gevoelen — als
hij 't gewoon was — onbewimpeld uitende, verklaarde hij hem, dat het verlies der ge-
wonnen vestingen zeker voorkomen zou zijn, wanneer men hem zelf de handen meer
vrijgelaten, en dat gedaan had, wat hij als nuttig en noodig had aangegeven. Onver-
antwoordelijk noemde hij 't niet ten onrechte, dat door de eigenzinnigheid, zwak-
heid , of bijzondere bedoelingen zelfs van dezen of genen gedeputeerde, het algemeene
welzijn en de wapenroem van den Veldheer op 't spel gezet werd; mocht het tot
een nieuwen veldtocht komen, dan weigerde hij ook ronduit, onder dergelijke verhou-
dingen het opperbevel te aanvaarden. Voor zulk een veldtocht sloeg hij anders tevens
een en ander, met name in 't belang van den duitschen Keizer en zijn vooruitzich-
ten in Spanje, voor. Hij wenschte de Staten voor de helft te zien deelnemen in de
groote geldsom — vier miljoen daalders — waarop hij de oorlogsonkosten daar be-
grootte, en welker andere helft dan door den Keizer zelf zou gedragen worden. De
Staten bleken daar echter niet voor te vinden. Mochten zij zich al gedrongen voelen,
den oorlog tegen Frankrijk voort te zetten — zoo deelde hem Heinsius mee — om
's Keizers rechten in Italië, aan den Rijn, en in de Spaansche Nederlanden te hand-
haven , zoo achtten zij het aanhouden van den krijg in Spanje toch altijd onmogelgk;
ZIJ konden, van Engelands medewerking verstoken, daartoe noch een genoegzaam
aantal schepen naar de middellandsche zee zenden, noch eene zoo aanmerkelijke geld-
som verstrekken. Zij zouden 't daarom eerder raadzaam oordeelen, dat de Keizerin
zoo spoedig doenlijk, met de nog aanwezige troepen uit Catalonië naar Italië overstak,
en de catalaansche bevolking, met de overige den Keizer aanhangende Spanjaards,
zich op aanneemlijke voorwaarden aan Koning Filips onderwierp I Hoe weinig zulk
een voorstel Eugenius toeloech, de voorslagen, hem en zijn Keizer van engelsche zij
iJoor Strafford gedaan, waren nog minder aanlokkelijk. Van Den Haag naar Utrecht
gereisd, had hij er zich daar met hem over onderhouden, doch maar al te weinig
' Kist, Siddagtlrieven, t pl. bl. 300
' Anieth, Prinz Eugen, t. pl. S. 269, f.
966 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
troost uit aat onderhoud geput. Afstand van Spanje en de Indien was ook hieTde
hoofdieus, en Strafford gaf hem daarbij zijn leedwezen zelfs te kennen, dat, na de
uitkomst van den jongsten veldtocht, Koningin Anna nog minder voor den Keizer
zou kunnen uitwerken, dan zij hem vóór eenige maanden nog had vermogen aan te
bieden Met deze boodschap zag de Prins zich genoodzaakt, de reis naar Weenen
aan te nemen, om daar nu den in zijn uitzichten zoo deerlijk teleurgestelden Keizer in
de meest benarde geldelijke omstandigheden aan te treffen. Verwonderen kon hem
dat zeker niet; want op zijn aandrang om betaling van zijn soldaten had hij, vóór
zijn vertrek uit de Nederlanden, reeds geen ander antwoord gekregen, dan dat zoo
min daar, als op het verdere krijgsterrein 's Keizers troepen in den laatslen tijd soldij
had kunnen verstrekt worden, en men de zijne niet boven de andere bevoordeelen
kon. Wel had die Keizer hem herhaaldelijk toegezegd, dat de zorg voor zijn troepen
het eerste zou zijn, waaraan hij al zijn aandacht wydde; doch toen hij zelf, na zijn
kroning, in zijn oostenrijksche hofstad was aangekomen, vond hij er de schatkist leeg,
en den geldelijken toestand niet minder berooid, dan in de treurigste jaren van zijn
vaders bewind. Slechts met de grootste moeite en inspanning gelukte het hem nog,
voor de allernoodwendigste huishoudelijke uitgaven een schamel penningsken te vin-
den, en zoo moest beider oog zich wel, tegen heug en meug, op de utrechtsche
onderhandelingen richten.
Deze waren inmiddels maar tragelijk blijven voortgaan. Het gebeurde te Denain
had de onderlinge verhouding niet verbeterd % en zelfs tusschen een der fransche en
hollandsche Heeren, door min verstandige en voegzame houding trouwens vooral van
den laatsten. Rechteren, tot een openbare botsing aanleiding gegeven. Toen 't bericht
er van naar Utrecht gekomen was, hadden zijn lakeyen die van Ménager, in't voorbij
rijden voor hun woning aan de Nieuwe Gracht, tot tweemaal toe, schampere gebaren
tegen zich meenen te zien maken, en Rechteren zich daarover bij hem beklaagd,
door onmiddelijk zijn secretaris zelf met een briefjen tot hem te zenden. Ménager
had hem toen een onderzoek toegezegd, en de uitslag daarvan ^en schrijven ten
gevolge, inhoudende, hoe hij er verre van was te dulden, dat , zijn bedienden
» Aldaar, S. 267.
»jBive's uitdrukking, in zyn aangehaalde Schets, bl. 64, hoe "het gevecht van Denain bewees, dat
men zonder Engeland niet langer tegen Frankryk opgewassen was", is zeker niet volkomen waar;
en juister schreef Prins Eugenius, een goede twee maanden later, aan Sinzendorf: "il est trés sur que
si noue agissons avec fermeté , nous ferons trembler encore les mêmes Fran^ois si fiers et leurs
nouveaux amis; car Ie mauvois succès de cette campagne ne se doit pas attrihuer aVaffaire de Denain,
mais ä eet esprit de crainte et d'irrésolution qui règne dans la Eepublique, et qui s'est répanda panni
leurs députéa et généraux; sans cela ces places n'auroient pas été prises selon mon aentinent". (Zie
deu brief van 3 October, by Arneth, t. pi. S. 500, 27).
DES VADERLANDS. , 967
iemand, laat staan die van den Graaf van Rechteren, ook in 't minst maar belee-
digen zouden; dat hij niet wou treden in een onderzoek, of, 't zg grimmassen of ge-
baren, van deze tot gene's lakeyen achter de koets van hun meester gericht, beleedi-
gingen voor een gevolmachtigde mochten hceten; maar dat bij bereid was, den Graaf
hen, die hy zulke gebaren had zien maken, en daardoor den hem verschuldigden
eerbied uit het oog verliezen, in handen te stellen, doch zijn lakeyen zelf de hun
verweten zaak ontkenden. Rechteren gaf daarop tot wederantwoord, dat hij zelf inder-
daad niets van die gebaren bespeurd had, maar dat hij zijn lakeyen bij Ménager zou
zenden, om de schuldigen te onderkennen en aan te wijzen. De ander hernam, dat
hij dat minder geschikt vond, en er slechts nieuwe stribbelingen uit voorzag. En zeker
had Rechteren wel zoo wijs gedaan, de zaak, na 's mans eerste verklaring, die hem
persoonlyk geheel buiten schot stelde, maar te laten rusten. Hij deed dat echter
niet, en zeggende, dat zij dan zich xelf maar moesten recht doen, liet hy toe, dat
zijn lakeyen, er een van Ménager in de Maliebaan aantreffende, op hem aanvielen
en hem een oorveeg gaven ■ en toen Ménager hem daarover zijn i)evreemding en ergernis
betuigde, duwde hij, door den wijn wat verhit, in tegenwoordigheid van andére ge-
volmachtigden, hem toe, dat hij die strafoefening goedkeurde, en zijn lieden zou hebben
weggejaagd, als zy anders gehandeld hadden. Ménager ging daarop heen om raad te
schafï'en; en ofschoon zich toen die andere Heeren in 't midden stelden, Rechteren's
grofheid door den drank zochten te verontschuldigen, en vraagden, de zaak als een
lakeyengeschil te blijven beschouwen, doch er vooral den Koning geen melding van
te maken; begrepen Ménager en zyn beide medegevolmachtigden, er integendeel Torcy
zelf over te moeten schrijven. Deze antwoordde hun toen, dat «de flesch in Frankrijk niet
als verschooning kon gelden, al was men elders ook gewend, beschonken Excelienciën
te zien; en dat 's Konings meening was, men aJle onderhandeling met de hollandsche
Heeren zou staken, tot er een gepaste voldoening was gegeven; men had dat een-
voudig aan de engelsche Heeren maar te zeggen; want tot deze alleen paste het zich
thans te wenden, daar de Algemeene Staten zich over Rechterens houding te verklaren
hadden, betuigende, dat hy öf hun orders had gevolgd, in 't geweld door zijn lakeyen
gebezigd, en de grofheden door hem zelf geuit, öf daartoe zich alleen door zgn op-
loopendheid had laten vervoeren. In 't eerste geval kon men Utrecht niet langer veilig
voor hen beschouwen; in 't laatste moesten de Staten zijn onwaardige handelwgs krach-
tig en openlijk mispryzen, en wenschte de Koning hem teruggeroepen en een ander,
als gevolmachtigde, in zyn plaats gesteld te zien. Dit was de eenige voldoening, waarin
Z,ijne Majesteit berusten kon Rechteren begreep toen best te doen, zijn ontslag maar
te nemen, en de Staten hunnerzyds lieten, door hun overige gevolmachtigden, aan die
' Torcy, Mémoires, t. pl. p. 251 ss.; verg. het omstandig verhaal van al 't voorgevallene in de
-ocr page 971-968 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
'Μ- ' "Τ.
van den Koning verklaren, dat zy wel gevvenscht hadden, deze zaak niet voor Zijne
allerkrislelijkste Majesteit gebracht ware; doch zg zich, nu dat eenmaal gebeurd was,
overtuigd hielden, dat die Majesteit, al waren zij in oorlog met Haar, hun 't recht
zou doen van te gelooven, dat zy nooit de hoogachting en den eerbied uit het oog ver-
loren hadden, die een Republiek aan een grooten Koning verschuldigd is en dat
het hun zeer leed zou doen, als Z. M. van andere gedachten was 5 en dat voorls, om
van huD begeerte en geneigdheid tot bevordering van den vrede te doen blijken, de
Graaf van Rechteren niet langer als hun gevolmachtigde, bij de onderhandelingen
daartoe, zou gebezigd worden», In een «Leeuwenwraak tegen de Apen» getitelde spot-
prent met bijschrift, trok men van de andere zij voor Rechteren en zijn lakeyen partij,
en beet den Franschen, op de vechtpartij in de Maliebaan zinspelende toe:
Ontvang dien brui, ο Aap, en leer der Leeuwen rotten
i^iet uit te jouwen, noch met vingren na te spotten;
Hebt gij ons in liet veld voor de eerste maal verrast,
Wyl Mars, die wakkre dog, niet raeê had opgepast,
Wij laten ons van jou noch van je baas onteeren:
Proef der grimmassen vrucht! —
(want) dat men al de simmen
Zou ondertasten, om de onschuldige uit de slimmen
Te schiften, de eêle baas wou zulk geraas kwanswys
Met dulden in zijn huis, en smoorde dus 't bewijs
elk zou echter «den eedlen Leeuw meer als den Aap gelooven», al was ook de eerste
dan, «om twist te dempen, gaan vertrekken» en daarmeê de zaak nu uit, en die
«dronkeman van een Rechteren» — gelijk de lichtmis Bolingbroke hem in een schrijven
aan Torcy schold — van de baan, na 32 jaar in 's Lands regeering gezeten, en elf
jaar den Staat, als gedeputeerde te velde, gezant, en gevolmachtigde gediend te hebben \
Memorie overgegeven ly Adolph Sendrih Orave van Mechieren, met de documenten dixo^hy gevoegt^ enz.
In 's Gravenhage, by Engelbregt Boucquet, boekverkoper in de Halstraat, in de Waerheyt^ 1712.
' Deze eigenaardige opvatting der verhouding van het eene staatswezen tot het ändere, naarmate
er een oppermachtig Koning heerschte of een vrjj volk naar eigen inzicht leefde, is geheel in over-
eenstemming met die erkenning der minderheid van de vlag der Republiek naast de engelsche konings-
vlag, van welke men het vorige stadhouderloos Bewind zoo vaak een grief plag te maken. Hoe ver-
ouderd die zienswijs in onze eeuw van grondwettig Staatsbewind mag heeten, waarin de nieuwe
fransche Republiek er zeker vreemd van op zou zien, als men ze op haar tegenover een of ander
Koning- of Keizerrijk zou willen toepassen; toen wist noch begreep men niet anders of beter, en een
laatste staalljen van zulk een bekrompen staatsbeschouwing is zelfs in dat vermakelijk verlangen der
engelsche Koningin onzer dagen nog nagebleven, om zich tegenover haar tekerZy^-russische schoon-
dochter tot Keizerin van engelsch Indië te laten verheffen.
2 LeeuwenwraaTc tegen de Aapen aan de Maliebaan te Utrecht.
3 Zie zijne Memorie., bl. 7.
'V
-ocr page 972-DES VADERLANDS. , 969
Niel willende, «dat het publiek om zijnentwil het geringste zou moeten lijden», als
hij bij de toelichting van 't gebeurde aan Hun H. M». schreef', «veel min. dat hij
zou moeten dienen tot een hinderpaal van den vrede; een werk, zoo veel te heilzamer
en wenschelijker voor de geheele Kristenheid, omdat zijn allerkristelijkste Majesteit
wel heeft willen verklaren in zijn preliminariën, dat hij hem zoodanig zou maken, dat
alle partijen daarbij zouden vinden eene redelijke voldoening; en om te toonen dus, dat
niets in de wereld mij liever is dan mijn vaderland, zoo kom ik met allen mogelijken
eerbied mijn commissie wederom stellen in de handen van Uw Hoog Mog"., zooals
ik de vrijheid neme, bij dezen te doenw.
Terwijl dit lakeyenrumoer met zulk een mingewenschten afloop, in de maand
Augustus, de utrechtsche vredegezanten in hun met een ganscli ander doel onder-
nomen werk kwam storen, was de bedrijvige engelsche Staatssecretaris, de nieuw-
bakken Lord Bolingbroke, zelf naar Frankrijk afgereisd, om er al het voorloopig
overeengekomene zooveel te korter en bondiger vast te stellen. In gezelschap van Prior
en Gaultier naar Calais overgestoken, nam hij van daar de reis naar Parijs aan, overal
op franschen bodem als een engel des vredes welkom geheeten, en te Parijs door
Torcy's moeder en moei als een huisgenoot ontvangen en geherbergd. Met Torcy zelf
bracht hij in een paar dagen alles in orde, wat nog niet voor vast bepaald was, en
werd nu den laatsten dag dier week door hem naar Fontainebleau bij den Koning
gebracht, met wien hij den volgenden morgen een onderhoud had. Hij vond hem
verzwakt en oud, maar waardig, als hij plag, en hoorde hem met onduidelijk gewor-
den stem van zijn begeerte naar vrede en zijn achting voor Koningin Anna getuigen. Dien
eigen avond liep hij met Torcy het reeds ontworpen verdrag voor een wapenstilstand
van vier maanden tusschen Engeland, Frankrijk, en Spanje door, en teekende dat
met hem, waardoor de oorlog voor beiden zoo goed als ten eind was Na toen nog een
dag of wat volop van 't parijsche leven, zijn tooneel- en verdere vermaken genoten
te hebben, ging hij over Duinkerken terug, doch vond, thuis gekomen, Oxford min
of meer van hem vervreemd en wantrouwend, en zijn buitenlandsche werkzaamheid
in handen van Darlmouth overgegaan; Prior^, dien hij te Parijs had achtergelaten, wis-
selde daar nu weldra de van weerszij bekrachtigde stukken der wapenschorsing in.
Koningin Anna, die braaf van de truffels gesmuld had, door Bolingbroke's parijsche
vriendin, Tencin, met wien Torcy hem in kennis had gebracht, hem toegezonden, werd
onpasselijk, en leed zoo ernstig aan hoofdpijn en koorts, dat men reeds voor't ergste
begon te vreezen, en het te meer dus zaak werd, alles naar wensch te beëindigend
Prior keerde naar Engeland terug met Koning Lodewijks toestemming, om, ter wille
van Holland, ook Doornik af te staan, naar de schampere verzekering van Strafford aan
' Aldaar. 2 ^ie Macknight's Bolinglroye, p. 300. » ΛΜ. p, 303 en 806.
IV·^ deel 2e ajuk. Χ22
-ocr page 973-970. AL|GEMEENE GESCHIEDENIS
Prior, in zijn schrijven van 4 October, dat, «zoo men de hikhers met zich wenschte
te zien teekenen, men hun Doornik maar had te laten» Die naam was den gehaten
staatslui en ingezetenen der waterryke Republiek , in den laatsten tijd, meer bepaaldelijk
nog toebedeeld door den Termakelijken Yorm, waarin Swifts vriend en geestverwant
Arbuthnot de Geschiedenis van John Buil had ingekleed, bij wijze van een twist-
geding met Klaas Kikvorsck ten gevolge der «groote oneenigheid uit den dood van.
Lord Struth — Koning Karei Π van Spanje — gesproten, toen een geestelijke {Porto-
carrero) en een sluw rechtspraktikant [Bareourt) dezen hadden overgehaald, zyn gansche
bezitting aan zyn neef Filips Baboon te vermaken, tot groote teleurstelling van zijn
neef South (Karei van Oostenrijk)». Klaas Vorsch [iVio. Frog) werd daar door John
Buli's vrouw voorgesteld als «van kindsbeen af ten zeerste aan haar familie verplicht,
en zijn hoofd thans wel hoog opstekende, maar die zonder dat nooit dë man geworden
zou zijn, die hij nu was. Altgd was het nu» — volgens haar verder zeggen — «sedert
het begin Tan dit geding, het doen van zekeren Hocus (Marlborough) geweest, om
voor Vorsch op te können. Die arme Vorsch — zoo sprak Hocus — is in moeilijke
omstandigheden : bij heeft een talryk gezin , en leeft van de hand op den tand ; zijn kinde-
ren krygen 't gansche jaar door geen goed brok eten in den mond, maar teren op haring,
boere- en zuurkool; hg doet zijn uiterste best, de arme stakker, om de wereldsche
dingen gaande te houden, en heeft in dit geding zich boven zijn vermogen gekweten;
maar hg heeft waarlijk niets, om het meê door te zetten, W^at beteekenen zoo'n
honderd pond ? Voor hem is 't heel wat misschien, maar voor ons niets. Zoo heeft
Hocus zich steeds, laten hooren, al had hij waarlijk verplichting genoeg aan ons, om
anders gedaan te hebben». En als men haar dan tegenwerpt, dat die ^öcmc« dat altijd
om best wil deed, hij een teerhartig en méégaand man, en Klaas het werkelijk hard
te verantwoorden had, valt zij uit: «hard? 't is waarlijk al te dol! Al dien tijd van
't geding, heeft Klaas, hoeveel ik maar altoos te pand zette, niets gedaan dan aan-
knopen : van een eenvoudig kramer met een winkel, een klein magazijn, en een
buitenhuisjen met een vuile vyver, is hij een rigk edelman geworden, met een uit-
gebreid grondbezit, weidsche paleizen, kasteelen, parken, tuinen, en pachthoeven,
fraayer dan wij zelf er rijk zyn. Is het niet vreemd, dat, terwijl mijn man telken
termijn groote geldsommen moest opdokken, Klaas Kikvorsch maar nieuwe hoeven
' «Si nous souhaitioüs que les grenomUes signassent avec nous, la chose seroit facile: il n'y auroit
qu'ä leur laisser Tournay; et même I'on pourrait Ie leur refuser si nous signons ensemble, maisj'espere
que vous couperez eourt la dessus". (Droysen, Frems. Folitik, IV. I. S. 410; verg. Wagenaar,
Vad. Historie, XVII. bl. 488).
» Law is α lottomiess pitf or the Ristory of John Buil, puhlished from α MS. enz. London,
1713 (opgenomen in Swift's Works, V).
DES VADERLANDS. , 971
en huizen aankocht? Zoodat, als dat geding nog lang aanhoudt, hij de r^'ksle man
van de wereld zal zijn. Wal valt er ergers te denken? Van dag tot dag ontfutselt hy
mij mijn klanten; twaalf van de beste hebben mijn winkel, door zyn praatjens, ver-
laten, en hij heeft die, naar ik zeker weel, voor alloos aan zich verbonden; dat is
gewis als een vriendelijke buurman gehandeld !» ' — Wat later zien wg John Buil
zelf optreden, zich niet minder hevig dan zijn huisvrouw over Klaas Vorsch latende
hooren: «Waarom», vraagt hij, «moet de last van Klaas' nek genomen en op mijn
schouders gelegd worden? Hij kan, in zijn vergulde karretjen, in zgη eigen velden en
parken rondrijden, terwijl ik myn gronden zwaar heb moeten belasten. Is hel geen
feit, dat ik van den rijksten handelsman in de wereld er toe gebracht ben, om van
geldschieters en woekeraars, die mijn hartebloed uitzuigen, te bedelen en te leenen?
Wal die opwekking betreft, om althans nog dezen termijn uit te zingen, was dat
niet al zes jaar lang het zeggen: nog één termyn meer, en de ouwe Louis is er ge-
weest? Hoort eens hier, Heeren! ik ben een man van crediel in de wereld geweest,
en het hindert me nu, geen voet buiten de deur te kunnen zetten, zonder my door
een of ander verwenscht schuldeischer te hooren toevoegen: denk om mijn rekening^
mijnheer! die kleinigheid van een duizend pond; ik hoop, je me niet vergeten zuil!
en dat al die duitedieven mijn schuldbekentenissen in bier- en koffijhuizen verhan-
delen, als óf ik van plan was mijn zaak op te breken! Hemel! dat ooit de rijke en
onbekrompen John Buil, lakenkooper, door al zyn buren benijd, er toe zou komen,
voor 25 percent te accordeeren, en zijn naam in een failhssements-advertencie te vin-
den ! De gedachte alleen maakt me razend, 't Is wat schoons: de een zegt, je moei
het pleit nog voortzetten, omdat Louïs arm, de ander omdat hg nog te ryk is; wien
van beiden moet ik gelooven? Eén ding weet ik zeker: dat wal geld in zijn beurs
de beste vriend is, dien John Buil hebben kan! En als de zaak eenmaal uit is, zal
ik er geenerlei voordeel van plukken, omdat ik geen geld meer zal hebben, om ter
markt te gaan. Hoort, Heeren, John Buil is maar een eenvoudig man; maar John
Buil weet, wanneer hg slecht behandeld wordt; en 't staat u niet fraai, van zijn zwak-
heden misbruik te maken I Er komt een dag^, waarop ik rekenschap zal vragen van
zulk een doen. Ik verlang thans mgn eigen zaken eens na te gaan, en verzoek u,
mij het schamel overschot van mgn rijke bezittingen niet te beknibbelen». Het baat-
ziek staatkundig streven van 't engelsch bewind dezer dagen komt zeker in die weinige
woorden van John Buil en huisvrouw niet minder kennelgk uit, dan de gevoelens
van minachting en wangunst, waarmeê het voor de nederlandsche Republiek bezield
was, en die zich in al zijn doen uitten.
De geleden verliezen in den oorlog der laatste maanden stemden intusschen de
' AW. p. 35 ff. s Aid. p. 49.
-ocr page 975-972 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
gemoederen van haar gevolmachtigden wat gematigder, en deden hen wat den voor^
muur in 't Zuiden betrof, in Frankrijks weigering, daarvoor ook Rysel, Condé, en
Maubeuge af te staan, te eerder berusten, als men hun het uitzicht op den afstand
van Doornik daarbij gaf. Ook Douay, De Scarpe, en Valencijn wilden zij ter wille
van den vrede wel aan Frankrijk laten, en Strafford, die zich voor een poosjen naar
Engeland begeven had, kwam in December van daar naar den Haag terug, meteen
ontwerp voor een nieuw barrière-verdrag in dien geest, dat hij Heinsius en den
Heeren voor 't Buitenland voorlei, en dal daarop door de Staten aan de verschillende
Provinciën ter inzage werd gezonden. Zij meldden echter, om zich niet al te gewillig
te toonen, tezelfder tijd nog aan Koningin Anna, dat zij ook Condé eigentlijk voor
zich moesten behouden, daar het hun gegunde Doornik anders van Bergen zou afge-
sneden zijn; ook wenschten zij bezetting in Dendermonde te kunnen leggen, omdat
dit het verbindingspunt tusschen Brabant en Vlaanderen, en tusschen de grenzen van
't Gemeenebest en de 5«m>i-steden was. Zij wezen er daarbij tevens op, dat zoo zij
in de Spaansche Nederlanden de door Karei II indertijd niet bezeten plaatsen bij den
vrede aan den Keizer zouden moeten afstaan, die Keizer hun dan zijnerzijds het volle
bezit van 't geldersch Overkwartier moest waarborgen. Daarover toch waren zij 't nog
altijd met Pruisen oneens, en moesten te meer duchten het zich door dit nog eens
te zien toeëigenen, als Koning Frederik, in 't begin van November, zich op 't onver-
wachtst van de stad en 't slot van Meurs had verzekerd. Herhaaldelijk waren in den loop
van 't jaar door »s Konings gezant in den Haag, Schmettau, vertogen ingediend, om
die stad door de staatsche bezetting te doen ontruimen, doch dit telkens door hen afge-
slagen ; terwijl zich de meurser burgerij harerzijds evenmin belust toonde, hare vrijheid
van beweging onder staatsche bescherming voor pruisischen dwang te laten varen , en zij
dus de om huldebetoon aan Z. pruisische Majesteit tot haar afgevaardigde koninklijke
Commissarissen met schimpwoorden afscheepte ofschoon hem het Rijkskamergericht
te Wetzlar in zijn goed recht erkend, en haar op een boete van 0,000 mark in
goud gelast had, zich te onderwerpen. Zich daarop grondende, had hij nu, langer
draleii moede, in den nacht van 8 November, Prins Leopold van Anhalt, met zijn
uit den veldtocht teruggekeerde manschappen, onder den schijn van Staten wegen te
komen, de stad plotseling laten overvallen en bezetten, de staatsche bezetting er
vooreerst slechts als werkeloos getuige van zijn eigenmachtig bestaan nog in duldende,
lot met het einde van 't jaar hare zes vendels verplicht werden af te rukken, en de
plaats sedert voor goed bij Pruisen was ingelijfd. Wel hadden de Staten, terstond na
' «Natürlich", schryft Droysen {Preuss. Politik, t. pl. S. 411), «dass Eath and Bürgerschaft die
Huldigung verweigerten. und auf die prcusgisohen Diebe schimpften, zufrieden unter dem Schutze
der holländischen Besatzung ihre Freiheit geniesaen zu können".
/ ■
-ocr page 976-DES VADERLANDS. , 973
de kennisneming der verrassing, den Koning hun gevoeligheid «over deze onvrien-
delijke manier van handelen» betuigd, in de hoop en 't vertrouwen, dal hij «het
ongelijk, hun Staat daardoor aangedaan, zou willen herstellen en zijn troepen vveêr
uit kasteel en stad laten vertrekken, er hun de bezetting vergunnende, gelyk zy dit
jaren lang gehad hadden», in afwachting van 't geen men later omtrent het bezits-
recht, 't zy voor hem of de Princes-weduwe zou uitmaken; doch de Koning had
geantwoord, dat het hem wel leed was, de zaak die wending had moeten nemen, doch
alles met de meeste matiging en zonder 't plegen eener enkele buitensporigheid had
plaats gehad; dat hy voorts nooit tot die handelwijs zgn toevlucht zou hebben geno-
men, als de Staten niet zoo hardnekkig geweigerd hadden, hem in zijn rechtsver-
krijging ter zij te staan; dat hem het thans echter wenschelgk voorkwam, zij hun
bezetting, die volkomen overtollig was geworden, maar terugriepen, en hij ten slotte
hoopte, het gebeurde in geenerlei opzicht zou strekken om, in dit hachelijk tijdsge-
Avricht, stoornis te brengen in de voortdurende goede verstandhouding»; zich van zyn
zij ten volle bereid verklarende, «in vertrouwde onderlinge vriendschap onveranderlijk
te blijven voortgaan, terwijl Hun Hoog Mögenden door zijn bezetting der stad in recht
noch belang verkort waren». Het verzet, door de Princes-weduwe tegen de zoo geweldda-
dig ten uitvoer gelegde uitspraak van een minbevoegd rechtslichaam geleekend , had even-
min als de weêrspraak der Staten vermocht, 's Konings wil in dezen om te zetten. Met
zijn aanspraak op het Overkwartier ging het intusschen minder vaardig, en bleef hij
vooreerst nog te vergeefs bij Engeland opzijn verlangen daaromtrent aandringen, hoewel
hij Strafford door geldelijde belooning voor zich te winnen wist. Frankrijk loonde zich
ten volle bereid, hem van dit andermans leêr riemen te laten snijden, ter vergoeding
voor het reeds ingelijfd gebied van Oranje; doch de Keizer liet zich zelfs door Koning
Frederik's na Nieuwjaar afgegeven verklaring, dat hij met Engeland saam den vrede
onderteekenen zou, niet tot instemming bewegen. Zoo bleef de zaak den ganschen winter
nog hangende en zou hij zelf haar niet meer beëindigd zien. Den 25®" February
toch sleepte hem de uitterende ziekte in 't graf, waaraan hij reeds eenigen lijd kwynde,
om hem, in zijn even ongeliklen als degelijken zoon, den thans 25-jarigen Frederik
Willem. een meer doortastend en vastberaden Vorst tol opvolger te doen erlangen,
dan hij-zelf zich steeds beloond had.
Gelijktijdig met Ormonds afmarsch in de Spaansehe Nederlanden, had Engeland
ook in Spanje zijn troepen aan den oorlog onttrokken, en was de spaansehe leger-
overste, Markgraaf de Bray, daarop in September in Portugal gevallen, om het beleg
974 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
voor Campo-Mayor te slaan. Koning Johan V, toen warsch langer nog in den bond-
genootschappelijken strijd deel te nemen, had zich met Koning .Filips verstaan, en
zijne troepen uit Estramadura teruggeroepen, door zijn Gemachtigden te Utrecht tevens
aan die van Koningin Anna latende welen, dat hij zich met eenig landgebied aan
de Amazonerivier zou tevreden stellen. Zoo kwam, door toedoen van beide laatsten,
den 7«" November een wapenschorsing voor vier maanden tusschen Portugal en Frankrijk
tot stand, gelijk die tusschen dit laatste en Engeland, den 22«^" der volgende maand,
voor hetzelfde tijdsbestek verlengd werd. Naar den Hertog van Savo)t3n was van daar
inmiddels de grillige maar voortvarende Lord Peterborough afgevaardigd, die hem met
het verlies der goede gunst van Koningin Anna dreigde , zoo hij zijne eergierige eischen te
ver mocht blijven uitstrekken. Hij liet zich daarom voor de toezegging van den konings-
titel en 't gebied over Sicilië — later tegen Sardinië verwisseld — en een aanneemlijke
grenswijziging in Piémont vinden, en zoo ook zijnerzijds alle vijandelijkheid varen
Ter zee had de Vice-admiraal van de Maas, Antonie Pieterson, die er in 't vorige
jaar Sommelsdijk was komen vervangen, en die voor de spaansche kust in de middel-
landsche zee gekruist, en te Port-Mahon overwinterd had, in dit voorjaar te vergeefs
getracht, om, met den engelschen Admiraal Jennings vereenigd, een klein fransch
smaldeel onder Cassart uit Toulon den pas af te snijden, door hem tusschen Yviza
en Kaap Martijn te onderscheppen. Door een hevigen wind in hun beweging gestremd
en gestuit, moesten zij hem naar de Straat zien ontsnappen, van waar hij zich nu naar
de Westindiën op weg maakte, om, na eerst in Mei 't kasteel van Sint Jago aan
de Groenkaap vermeesterd, en daarna de Lewards-eilanden gebrandschat te hebben,
in 't najaar Paramaribo te bedreigen , en het voor niet minder dan 800,000 guldens alle
scha te laten afkoopen. Een zijner officieren, de B". Monans, begaf zich intusschen
met een deel der schepen naar de Berbice, waar gelijke afkooping voor 350,000
guldens plaats had; terwijl in 't voorjaar van 1713 daarop Curagao nog voor honderd-
vijftig duizend stukken van achten door hem gebrandschat werd. In de middellandsche
zee had Pieterson, na Cassarts ontsnapping, op last der Staten, een drietal zijner
schepen ten geleide van den nederlandschen Consul Van Baerle, naar de barbarijsche
Staten afgezonden, om er den Dey's van Tunis, Algiërs, en Tripoli een paar scheeps-
ladingen geschenken van Hun Hoog Mögenden te brengen, en er het gemaakte ver-
drag te bekrachtigen; 't geen Pieterson later, op zijn praalgraf in de kerk te Monster,
als een «die teffens Zeevoogd was en Staten-afgezant» deed schetsen I Na de terugkomst
zijner drie schepen, kreeg hij, bij den zoo kennelijk veranderden stand van zaken,
weldra bevel, naar 't Vaderland weder te keeren; en der hem en zijn smaldeel.
DES VADERLANDS. , 975
in haar verlatenheid en bij de min betrouwbare houding der Engelschen, maar al te
ongaarne dervende Keizerin, een aanraerkelijken voorraad buskruit achterlatende, nam
hij dus den 7®" September de terugreis aan, om, na een zwaren storm in 't kanaal te
Portland ontvlucht te zijn, in 't laatst der volgende maand behouden binnen te loopen.
Aan het verlangen der nu van alle bondgenootschappelijke hulp verstoken Keizerin,
bij ontstentenis van Pieterson's smaldeel, een nieuw uit te zenden, werd in de gege-
ven omstandigheden evenmin gevolg gegeven, als men gemeend had, haar het zijne nog
te moeten laten. Wel werd door den Raad van State een staat van oorlog ontworpen,
waarop, als in de vorige jaren, de uitrusting der noodige schepen werd voorgeslagen,
doch geen der Provinciën voelde zich geneigd, de vereischte geldelyke bijdragen daar-
voor thans nog toe te zeggen. Reeds in de beide laatste jaren waren wel plannen tot
uitrusting van nieuwe smaldeelen ontworpen, toebereidselen zelfs gemaakt, en bevel-
hebbers aangewezen en benoemd; doch tot de uitvoering was hel niet gekomen, en
in geen van beide jaren een nieuw smaldeel in zee geloopen. De admiraliteiten had-
den cr zich zoowel door een beroep op haar geldgebrek van verschoond, als zij er de
onnoodigheid van zochten te betocgen, nu Frankrijk ook zijnerzijds te Duinkerken
geen smaldeel uitrustte, en 't alleen aan eenige kapers overliet, op de nederlandsche
koopvaarders jacht te maken, waartegen men dezen met goed gewapende geleischepen
dekken kon, zonder met groole onkosten een of meer smaldeelen zee te doen kiezen.
Te vergeefs had daarom ook Koningin Anna, in 't voorjaar van 1711, nog de Ridder
Wishard overgezonden, om noopens een uitrusting ter zee in overleg te treden. Hoog
Mögenden hadden hem, bij besluit van 18 April van dat jaar, openlijk verklaard, dat
er door het onvermogen hunner gewesten luttel of geen kans was, een smaldeel voor
de Noordzee in gereedheid te brengen, en deze weigering dan ook het hare bijgedra-
gen, om de engelsche regeering in haar vervreemding van de nederlandsche te stijven.
Zij gaf haar tevens een maar al te welkom middel aan de hand, hare breed uitge-
meten grieven over de tekortkomingen der Republiek in haar Bondspücht te vergroo-
ten, gelijk zij niet had nagelaten, in haar beklagschrift van 't laatste voorjaar te doen.
In hun antwoord hadden» zich toen de Staten-generaal wel — niet geheel ten onrechte__
op de onjuiste opgave en overdreven voorstelling der engelsche ontvouwing van zaken
beroepen, en hun eigen cijfers tegen de hare gesteld, doch in hun opsomming ook
al de gewapende geleischepen begrepen, die, naar de engelsche zienswys, niet onder
de eigenlijke strijdkrachten gerekend mochten worden; terwijl wat deze, degroote oor-
logschepen bij de smaldeelen, betrof, het verplichte aantal — drie nederlandsche tégen
vyf engelsche — niet altoos geleverd werd, en steeds meer schepen op 't papier dan
werkelijk waren uitgerust Hoe onjuist en overdreven dus ook de verwijten mochten
976 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
wezen, door den gewetenloozen Bolingbroke en zijn aanhang der Republiek en haar
bewind naar 't hoofd geslingerd, en hoe onwaardig de bejegening, in schrift en
daad haar ingezetenen en voorstanders steeds betoond, de gereede aanleiding er toe
laat zich niet geheel en al loochenen, al mocht zij door al de misbruiken en onge-
rechtigheden der ioo gewetenlooze tegenpartg verre overschaduwd worden.
Reeds een maand drie, vier, vóór Pieterson met zijn smaldeel de duitsche Keizerin
had moeten vaarwel zeggen, was in een kabinetsraad te Presburg, door een even
schrander als oprecht staatsman, 's Keizers minister Graaf Wratislaw, dien Keizer
het onhoudbare van zijn stelling in Spanje betoogd, en hem ronduit te kennen ge-
geven , dat zyne uitgeputte geldmiddelen het voortzetten van den oorlog van zgn kant
hoe langer zoo meer ondoenbaar maakten; dat hy, daar mee voortgaande, slechts van
kwaad tot erger zou komen, en ten slotte onder veel ongunstiger voorwaarden vrede
zou moeten sluiten, dan hy thans nog bedingen kon. Het was de eerste, onverbloemde
betuiging, die de op zyn spaansche kroon hardnekkig verzotte Keizer noopens zijne
uitzichten daaromtrent te hooren kreeg, en op welke zijn openhartige minister het
ook, na die eerste uiting, zijn plicht achtte terug te komen, hoe bitter de pil was,
die zijn Keizer er door te slikken kreeg. Deze, hoe zuur hel hem mocht vallen, toonde
zich dan ook niet ontoegankelijk voor het beter oordeel van zijn trouwen staatsdie-
naar , en begon sedert allengs zich het denkbeeld meer gemeen te maken, zgn spaansche
vooruitzichten op te geven, slechts op de middelen bedacht, zgn getrouwe Gataloniërs,
onder niet al te harde voorwaarden, zijn Koningschap door dat van Filips van
Anjou te doen vervangen. Ongelukkig zou hem Wratislaw niet lang meer met zijn
onbedriegelijken raad ter zij kunnen staan ; nog vóór 't einde van 't jaar maakte de
lichaamskwaal — een toenemende, overmatige dikte — voor welke hy vruchteloos
bij de wateren van Baden heil had gezocht, een einde aan zijn leven. Toen Prins
Eugenius den 9®° December naar Weenen kwam, kon hg zich met den nauw veer-
tigjarigen staatsman voor 't laatst nog aan zijn ziekbed onderhouden, om hem daarna,
door ijlende koortsen afgemat, na luttel dagen te zien verscheiden'.
Na zyn dood waren drie van 's Keizers raadslui — Prins Eugenius, Seiler, en
Stahremberg — het daarin eens, dat noch in Spanje, noch in Italië, noch in de
Nederlanden meer aan oorlogvoeren te denken viel, dit hoogstens aan den Rgn alleen
nog geschieden kon; de vierde, Trautson, achtte het ook daar onraadzaam, en best,
zich op Engelands voetspoor en voorwaarden met Frankryk te verstaan. De Keizer
zelf was echter nog te weinig geneigd, alle betere kansen op te geven, om zich bg
dit laatste neêr te leggen, en 't bleef dus vooreerst nog bij 't oude, welke bezwaren,
ook uil den noordschen oorlog en de houding van Zweden en Turkye^ door Trautson
1 Zie Arneth's Prinz Uugen, t. pl. S. 273, f.
-ocr page 980-DES VADERLANDS. , 977
gepul en hem voor oogen gehouden waren. Die oorlog loch hield ook sinds den voor
Karei XII zoo rampspoedigen slag bij Pultawa nog altijd aan. Deze was sedert voort-
durend op turksch rijksgebied, eerst te Bender, daarna wat hooger op bij Warnitza ge-
legerd gebleven, en had niet gerust vóór hij met geld en goede woorden—de te Ben der
verscheiden Mazeppa had hem zijn allengs bijeengegaarde schatten vermaakt — Sultan
Achmed III had overgehaald, den russischen Tsaar den oorlog te verklaren, en met een
aanzienlijk heer over den Donau in Moldavië te rukken, waar een deel van 't russische
leger Jassy bezet hield. Door de fraaye voorspiegelingen van den Hospodar Dimitri
Kansemir verlokt, was de Tsaar daarop zelf, in Juny 1711, met een aanmerkelijke
heermacht en maar luttel voorraads over den Dniester getrokken, en naar de Pruth
opgerukt, om er tusschen Faltsji en Husch zijn leger op te slaan. Weldra geraakte
hij daar nu echter in groote ongelegenheid, en begon allengs gevaar te loopen, zich
aan een dergelijk lot, als zijn zweedsche tegenstander vóór twee jaar bij Pultawa, bloot
te stellen, dat hem de angstigste schrikbeelden baarde. Juist ter sneê evenwel wist hem
zijn onderkanselier, Peter Schaffirof, door doeltreffende onderhandeling met den Groot-
vizier, die voor den zwaarwichtigen beweeggrond van een 200,000 dukaten niet onge-
voelig bleek, uit dien neteligen toestand te redden, en — 23 July — den vrede van
Husch voor hem te verkrijgen met geen andere verplichting, dan Azof weêr over te
geven, de bij Taganrog door hem aangelegde werken te slechten, en Karei XII vryen
aftocht naar zijn land te vergunnen. Deze laatste wilde daarvan intusschen niets weten,
en liet zich ten slotte slechts met geweld van vuur en wapenen uit Warnitza ver-
drijven , om daarop nog eenige maanden lang in turksche gevangenschap bij Adrianopel
door te brengen. Terwijl hy ondertusschen nog te Bender en Warnitza verbleef, hadden
zich zijn troepen tegen zijn, de vredesverdragen van Altranstädt en Travendal opzeg-
gende, en met Tsaar Peter verbonden vijanden van Saksen en Denemarken krachtda-
dig geweerd. Uit Seeland naar Schonen overgestoken, waren de Denen daar in Maart
1710 door den zweedschen Generaal Magnus Stenbock bij Heisingborg verslagen, en
genoodzaakt in der ijl de Sont weêr over te steken. Nadat toen in diezelfde maand
door de Zeemogendheden en den Keizer, met toetreding ook van Pruisen, in den
' Naar de aant. van een ooggetuige, den saksischen gezantachaps-secretaris, Graaf von Losz, die
in 't gevolg van den Tsaar den tocht bijwoonde; volgens de overlevering zou andere zijn latere
Tsarin van zweedsche herkomst, Katharina, met welke hy kort te voren reeds in't geheim getrouwd
was, de hoofdrol daarbij gespeeld hebben. Daar Schaffirof als gijzelaar naar Constantinopel ging, viel
het den Tsaar zooveel te gemakkelijker zijn bemiddeling geheel op hare rekening te stellen, om haar
verheffing tot den Tsarentroon, door zijn openljjk huwelijk met haar in Maart 1712, als loon voor
den bewezen dienst, in 't oog van anderen des te meer verklaarbaar te maken. Zie de mededeelin-
gen uit Losz' aant in Webers Archiv für Sächsische GescUcUe (1866) IV, 12 f., en verg. Sugenheims
Deutschland im Spanischen lirlfolge· und im grossen nordischen Kriege^ Berlin, 1874, S, 218.
lye deel, 2« stuk. 123
978. AL|GEMEENE GESCHIEDENIS
Haag een verdrag gesloten was, waarbij den deenschen streken in Duitschland,'met
inbegrip van Sleeswijk en Jutland, onzijdigheid was gewaarborgd, was echter, door
verzet van Karei XII zelf — die geweigerd had daarin toe te stemmen, verklarende
zyn vganden te willen opzoeken en aantasten waar hg ze vinden kon — de oorlog in
den zomer van 1711 tusschen Zweden, Denen, Saksen, en Russen op nieuw losge-
broken , en bet kustgebied tusschen Oder en Elve het deerniswaarde hoofdtooneel van
den krijg geworden.
In het thans loopende jaar was, den 6®" Sept., de vesting Stade, als hoofdstad
van 't zweedsche Hertogdom Werden, door de Denen acht dagen lang beschoten en
voor 't grootste deel vernield, en had Stenbock drie maanden later het vereenigde
Saksen- en Denenheer bij Gadebusch verslagen, om toen in den nacht van 8 op 9 Jan.
1713, op aanstoken van den zweedschen landvoogd in Werden, Graaf Vellingk, wiens
huis by 't beschieten van Stade verwoest was, het weerlooze deensche Altona laag-
hartig in brand te steken, terwijl Vellingk te Hamburg feestvierde. Tsaar Peter was
met zyn heermacht naar Holstein gerukt, er acht dagen later Hamburg en Lübeck
bedreigende', zonder 's Keizers uitnoodiging, de onzgdigheid van 't heilige roomsche
rgk te eerbiedigen, ook maar een antwoord waardig te keuren Reden voor dien
Keizer genoeg, zijn aandacht niet aan die noordsche krygsbeweging te onthouden.
Prior, die den 12=" December, met Koning Lodewijks instemming op het punt van
Doornik, naar Engeland teruggekomen was, ging van daar nog die eigen maand weêr
naar Versailles, om hem namens de Koningin te verklaren, dat zij alles in 't werk
zou stellen, nu ook de laatste moeilijkheden voor 't vredewerk uit den weg te ruimen;
dat hare gevolmachtigden te Utrecht bij die der Stalen reeds met den meesten nadruk
op een spoedige gemeenschappelijke onderteekening der bepalingen hadden aangedron-
gen , en zij die in elk geval onderschrijven zou, al wilden haar bondgenooten daar
nog niet toe overgaan; dal zij wel gemeend had, zich tot dusver nog niet Ie veel met
de belangen van den Keurvorst van Beyeren te moeten moeyen, en tén nadeele der
bondgenooten een Prins gaan bevoordeelen, dien zy nog slechts als vijand kon be-
schouwen ; maar dat zg, 's Konings bijzondere belangstelling in dieti Prins gezien
hebbende, haar Gevolmachtigden had bevolen, zijne begiftiging met Sardinië als vredes-
voorwaarde te stellen, om,hem, door die opdracht der koninklijke waardigheid, voor
't verlies van den Palts en van zijn rang als eerste Keurvorst, die men hem niet terug
zou kunnen geven, schadeloos te stellen; een hem zeker des te welkomer vergoeding,
als dat Keurvorstenschap, na den dood van den Keurvorst van de Palts en zyn broeder
Prins Karei, toch aan hem weêr vervielen; dat hy, in afwachting zigner inbezitstel-
ling van zyn Koninkrijk, behouden zou, wat by in de Spaansche Nederlanden had,
> Zie Sogenheim, t. pl. S. 226,
-ocr page 982-DES VADERLANDS. , 979
mits mei bezetting van wegen de Algemeene Staten, daar deze hun voormuur anders
niet veilig zouden achten; terwijl zy zelve hem gaarne, mistrouwde hij de bedoelingen
dier Staten in dat opzicht, borg zou staan. Engelands bijzonder belang lag in zyn handel >
en daaromtrent kon Prior alles aangeven, wat het engelsche volk in dit opzicht behoefde,
de noodzakelijkheid betoogende der algemeene regeling van een handelsverdrag, vóór
de vrede gesloten werd; bijzondere bezwaren konden na de teekening der verdragen
aan een commissie worden overgelaten. Ook over de grensbepaling in Noord-Amerika
was Prior gemachtigd te handelen, en 't lag slechts aan 's Ronings welbehagen, om
met beide punten in korten tijd gereed te zijn. Dat der visschery zou, hetzij met Prior,
hetzij met de utrechtsche Gevolmachtigden, hetzij ook met den nieuwbenoemden en
w^eldra over te zenden engelschen gezant in Frankrijk, Lord Shrewsbury, kunnen afge-
daan worden. Daar namelijk Prior moeilgk in dien aanzienleken rang kon optreden,
was kort te voren de Hertog van Hamilton daartoe benoemd, terwgl van fransche
zg die van Aumont reeds naar Londen vertrokken was. Hamilton echter was, vóór
zyn vertrek nog, in een noodlottig tweegevecht gevallen, en zyne taak toen aan
wglen Koning Willems begaafden, maar ongestadigen jongen aanhanger Shrewsbury
opgedragen. Met het begin van 't Nieuwe jaar stak deze toen over. Zijne tegen-
woordige gevoelens omtrent de britsche kroonbelangen ten onrechte verdenkende, liet
men zyne vrouw, in een berymde aanspraak tot den franschen Koning, tevens
der engelsche Koningin en haar averechtsche staatkunde der laatste maanden de les
lezende, zeggen :
Grootmachtig Koning, die, op Staatkunde afgerecht,
Het bloedig krygskrakeel zoo glorierijk beslecht
Door uw geslepen brein, in hoofsche kunst ervaren;
Het bloedig krjjgskrakeel van zulk een reeks van jaren,
't Welk gij op 't oorlogsveld toch nimmer machtig waart —
Dit tuige gansch Euroop — te slissen met het zwaard;
Ik, van de Monarchin der Britten afgezonden,
Kom u te goeder uur een blijde maar verkonden,
Een blijde maar, die in uw hart een nieuwe jeugd
Verwekt, en Romen in het ingewand verheugt;
Nu wordt uw voorspoed in den hoogsten top getogen.
De schillen zijn in 't end gelicht van de Engelsche oogen;
Nu ziet ons Brittenland, te voren was het blind;
Flus wierd gij daar gehaat, nu wordt gij daar bemind:
Thans zoeken de Edelen' — zoo kan de tijd verkeeren —
Eenstemmig met het Volk 1 uw glorie te vermeeren,
Al wordt die met uw macht zelfs in tiras gevest
't Hoogerhuis. ' 't Lagerhuis.
-ocr page 983-980 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
'..-sr
'■Τ-
v;r
Van 't algemeen bederf van 's Lands gemeene best;
Ja, zelfs de Rüksvorstin, door aandrift van 't geweten,
Kan ook het koninklijk onthaal geensins vergeten,
Het welk haar vader en zijn zoon bij U genoot,
Toen de een en de ander van den scepter werd ontbloot;
Haar edelmoedigheid neemt 's broeders leed en smarte
En droevig ongelp meêdoogende ter harte,
Erkent de weldatn, die Uw fransche Majesteit
Dien balling steeds bewees, met groote dankbaarheid.
Dies gaf ze U van haar schuld zelfs openbare blijken,
Wanneer zij de oorlogsvlag om Uwentwil liet strijken;
Haar vreedzame inborst heeft om U den oorlogslust
In 't ziedend oorlogsvojk gedempt en uitgebluscht;
Om U die forsche borst, tot knjgsbedryf geschapen,
Wiens lust, wiens wellust was te handelen het wapen',
Ontharrenast, en in zijn plaats een andren held',
Een vredeheld, aan 't hoofd van 't britsche heer gesteld;
Verbonden heeft zij nog, hoe heilig ook gesloten,
Om ü gebroken, met haar trouwste bondgenooten,
Die zij bij U met vreugd zelfs op de slachtbank bracht».
Dus heeft haar deugd de prikkels van Uw smart verzacht.
Haar deert Uw onspoed in tien jaren krjjgs geleden,.
't Verlies van slag op slag en onverwinbre steden;
Dies arbeidt zij met vip, opdat Uw mogendheid
Door dezen vree veel meer als ooit worde uitgebreid.
Zoo heeft zij onlangs ook bewindsliên uitverkoren,
Tot zulk een hoog bedrgf en Frankrijks heil geboren;
Bewindsliên, die, berooid van have en goed voorheen
Hun welvaart stellen voor de welvaart van 't gemeen,
't Is Oxford, Oxford, die de harten kan betoovren,
En door den luister van uw Leliegoud veroovren;
Want Oxford, Oxford, is het hoofd van dit Verbond:
't Draaft alles naar zyn zweep, en ziet hem naar den mond
En inderdaad gold op 't oogenblik zijn invloed raeer dan die van Bolingbroke,
en de verstandhouding tusschen beide regeeringshoofden, was sedert dezes terugkomst
uit Frankrijk, niet van de beste. De Ridderorde van den Kouseband was hem juist
dezer dagen door Oxford, die er over beschikken kon, onthouden, en hij had niel
nagelaten er openlijk zijn spijt over te betuigen, en er op zijn landgoed te Bucklers-
bury veertien dagen lang over te gaan mokken, om toen slechts voor den schijn zich
DES VADERLANDS. , 1985
te verzoenen Van bun vervreemding zocht men nu in Frankrijk gebruik temaken,
om niet al te ras aan de baatzieke eischen van Engelands handel- en visscherijbe-
langen toe te geven, en niet alles daaromtrent zoo haastig van stapel te doenloopen,
als men 't zich bij Prior's zending had voorgespiegeld. Bolingbroke zelf ontveinsde zijn
ontevredenheid daarover niet, en schreef hem in 't laatst van January: «Wij kun-
nen ons niet voorstellen, dat de Franschen eerlijk of wijs te werk gaan; zij schijnen
ons te willen noopen om vrede te sluiten, opdat zij anderen in hun macht krijgen;
terwijl zij ons te gelijker tijd beknibbelen omtrent het belangrijkste punt van't verdrag,
en een vergunning vyeêr ontduiken, die reeds gedaan, herhaald, en bekrachtigd is» ^
En naarmate zoo zijn warmte voor Frankrijk luwde, wakkerde die voor Holland wat
aan: «waarlijk, Mylord!» schreef hij een dag of wat later, aan Strafford, «men kan
onmogelijk genoeg tot aanbeveling dier verstandige houding zeggen, die de hollandsche
koppigheid overwonnen heeft, en door hen te belezen , om 't eerste barrière-verdrag oj) te
geven, alle oneenigheid met de Koningin heeft weggenomen» Aan zijn gastvriend
Torcy liet hij daarentegen door Prior zeggen ^ dat hij hem en Oxford «aan de galg
hielp, en hem nog zou dwingen uit te wijken; kwam het daartoe echter, dan beloofde
hij hem, zich als uitgewekene in Frankrijk beter te gedragen, dan het de fransche
tegenover hem in Engeland deden; maak — schreef hij — dat de Franschen zich
gaan schamen over hun vitzieke beknibbeling; zij gedragen zich geheel als kramers
of —- nog erger — procureurs». De Staten hadden zich dien lof verworven, door, geen
anderen kans ziende, om de zaak tot een goed einde te brengen, zich, na Frankrijks
toezegging van Doornik, naar de engelsche zienswijs te schikken, en het door Strafford
in dien zin ontworpen nieuwe barrière-verdrag te onderschrijven. Daarbij werd dat van
1709 als van geener waarde verklaard, doch bleven zij zich verbinden de bepaalde
troonsopvolging in Engeland te erkennen, waardoor de britsche kroon na doode van
de Koningin en haar erven S op Sofia de Keurvorstin-weduwe van Hanover en de
hare zou overgaan. Harerzijds beloofde zij zich te zullen beijveren, den Staten in de
Spaansche Nederlanden een voormuur te verwerven, door hun de bezetting te doen
vergunnen van Veurne, de Knocke, Yperen, Meenen, stad en kasteel van Doornik
en van Namen, Bergen, Charleroi, 't kasteel van Gent, en de Perel-, Filips- en
Damme-schansen; die van Sint Donaas, als geheel tot de werken van Sluis te rekenen,
' Swift, die bü die schijnbare verzoening tot bemiddelaar gespeeld had, kwam er rond voor uit,
dat zy slechts «lapwerk" was. Zie zijn schrijven aan Windham, bij Macknight, t. pl. p. 314.
' Aid. p. 319. 3 Aid. < Zie Coxe, Memoirs, III. ρ. 333.
® Men zag in dit woord een zinspeling op haar halfbroêr, den Pretendent, dien men van de zij
van Hannover vooral duchtte, door haar en haar tegenwoordige ministers te zien voortrekken.
Verg. o. a. Schaumanns Geschichte der Brwerlung der Krone Qrosz-Brittanniens, enz. (Hannover
1878) S. 77. '
982 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
zou hun in eigendom afgestaan, en die van Roodenhuizen bij Gent geslecht worden.
Werden zij door Frankrijk gewapenderhand aangetast, dan mochten zij de bezetting
dier plaatsen naar welgevallen vermeerderen. De Soevereiniteit over de Spaansche
Nederlanden zou aan Keizer Karei worden overgedragen, en zy nimmer aan Frankryk
mogen komen; terwijl de Engelschen er t'allen tijd vrijen handel zouden mogen drii-
ven, gelijk onder Koning Karei II het geval was geweest. Tot handhaving dezer over-
eenkomst omtrent troonsopvolging en voormuur zouden, zoo 't noodig mocht worden,
de Koningin tien, de Staten zesduizend man, en ieder 20 oorlogschepen leveren;
welk getal echter van weêrszijden voor vermeerdering vatbaar was. By een afzonder-
lijk punt was dan nog bepaald,-dat, wyl Staatsch en Spaansch Vlaanderen zóó na aan
elkander paalden, dat, in 't begin van den oorlog^ onder 't geschut van Sas van
Gent een schans was aangevallen, onder voorgeven dat zij op spaansch grondgebied
lag, de grensscheiding tusschen beide gewesten beter geregeld zou worden ^ Dit ver-
drag, den 30®" January door Gemachtigden geteekend, en daarop door hun Secretaris
Harrison naar Londen gebracht, werd daar den 9®" der volgende maand door de
Koningin bekrachtigd, om, ter uitwisseling met het door Hun Hoog Mögenden be-
krachtigde, naar Den Haag teruggebracht te worden. A^cht dagen later vierde men
in hare hoofdstad met de meeste luidruchtigheid haar 49®" jaardag, waarbij zij zelve,
nog onlangs weêr door 't bort gekweld, zich op een stoel onder haar hofkring liet
dragen, om bij zijn feestdans en spel toe te zien; terwijl men 't joelende volk zich op
straat, in een ommegang vermeyen zag, bij welken de afbeeldingen van Paus, Dui-
vel, en Pretendent, na eerst wat rondgedragen en te pronk gezet te zijn, in een
groot vuur geworpen en verbrand werden, onder een oorverdovend gelier en gegil
van «geen paperij, geen slavernij, geen Pretendent, geen klompen^!». Enkele Jaco-
bieten, die daartegen inriepen «geen Hannover!» werden met stokslagen van de plaats
gedreven. Dat zij zich anders niet onbetuigd lieten, bleek zoo uit ieen preek, op
Karei I's sterfdag te Putney in Surrey gehouden, en waarin hij de Whigs den naam
van Kristenen onwaardig keurde, als uit die, in de volgende maand, op dien van
Koningin Anna's kroning te Londen zelf voorgedragen, en waarin de^ preekheer zich
niet ontzag, «God te danken, dat Hij 't engelsche volk verlost had van een uit-
heemsch Koning, die een vloed van ongodisterij en geloofsbederf over de Staatskerk
gebracht had; den Heer lovende, dat Hij Hare tegenwoordige Majesteit wel in zijne
plaats had willen geven, Zij, die een sieraad en minnemoer der kerk was, en Hem
biddende, dat Zij lang, zeer lang mocht leven en regeeren, om dan, wanneer Zij
. /f -
' Zie het geheele verdrag in den Eur, Merc. 1713, bl. 129.
' Met deze plag men het bèeld van den Pretendent aan êen touw, om den arm op te schikken,
als het fransche boerevolk geen ander schoeisel r^jk was. Verg. den Eur. Merc. bl. 165.
DES VADERLANDS. ggg
eenmaal haar ziel weêr in handen van Haren Schepper overgaf, Haar kroon na te
laten aan iemand van Haar naam en bloed»; dien zelfden Pretendent dus, wiens
fraai getooide beeld zoo kort te voren door 't andersgezinde volk, met Paus en Duivel
ten vure gedoemd was. ïe Cambridge had een der Professoren echter, met dien preék-
heer eensgezind, eenige stellingen in zijn geest ontvouwd: vragende vooreerst — onder
oud-joodschen geschiedvorm — «of de Joden, die 't gouden Kalf als God aanbaden,
niet verplicht waren, tot den waren God terug te keeren», d, i. of de «Engelschen, dil
Koning Willem als Soeverein erkend hadden, niet in gemoede gehouden waren, na
doode zijner schoonzuster en opvolgster, tot Koning Jakob en zijn afstammelingen
weêr te keeren»; en voorts, op een bekend natuurverschijnsel wijzende, «of men zeg-
gen kon, dat de Zon voor goed het aardrijk had begeven, als zijne stralen door de
Maan onderschept waren», d. i. «of Koning Jakob voor zich en zijn zoon van Groot-
Brittanje had afgezien, daar hij 't, door geweld gedwongen, verliet»; en «wie door
die onderschepping de meeste scha leed, de zon of de aarde», d. i. «Koning Jakob
of het engelsche volk»; en eindelijk, tol rechtstreekschen eedbreuk opwekkende, «of
de eeden, te voren vaak als nul en van geener waarde gehouden, thans grooter
waarde behoefden te hebben»; d. i. «of die, onder een vorige regeering verkracht,
onder de tegenwoordige hechter zouden binden»
Den dag, waarop te Utrecht het nieuwe ^am^^-e-verdrag door de engelsche en neder-
landsche gevolmachtigden was geteekend, had tevens een eerste onderhoud tusschen
de fransche en keizerlijke gemachtigden, ten huize van den Bisschop van Bristol plaats
gegrepen, om over de onzijdigheid van Italië, en het vertrek der keizerlijke troepen
uit Catalonië te onderhandelen. Het zou intusschen nog eenige weken aanhouden,
vóór die zaak haar beslag kreeg, toen een spaansch gemachtigde, de Markgraaf van
Montleone naar Londen werd afgevaardigd, om er het daartoe aangegaan verdrag be-
kend te maken. De nog altijd te Barcelona verbleven Keizerin kondigde daar terzelf-
der tijd, tot spijt der teleurgestelde Catalanen, die zich te vergeefs in een paar brie-
ven tot den Keizer gericht hadden: hoe deze wel alles had in 't werk gesteld, het
vaste land van Spanje te behouden en Catalonië als een vrij Vorstendom te behelren,
doch dat hij, niet bij machte het te verkrggen, gedwongen was daarvan af te zien,
en het, bij vergelijk, op voegzame wijs, met zijn krijgsmacht te ontruimen; dat ze
zeiven daarom ook wijs zouden doen, zich naar de omstandigheden te schikken, terwijl
Xij persoonlijk alles voor haar aanstaand vertrek gereed maakte. Den 19®" Maart scheepte
zij zich daarop bij Jemmings in, en nam de reis over Genua naar Weenen aan. Den
dag te voren was door de spaansche Cortes Filips' afstand, voor zich en zijn nazaten,
van de fransche kroon goedgekeurd, en te Madrid openlijk afgekondigd; en te Parijs
' Zie den Xhirop. Merc, t. pl. bi 198, v.
-ocr page 987-ipjipiliPM nwpillij^ji U _ V^'Ï'liiflJiiHi .m U ^ -τ......''' : ^
984
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
had, len overstaan, namens hem, van den Hertog van Ossuna, en van Shrewsbury
en Prior voor Engeland, de plechtige aanteekening der bescheiden plaats gehad, waarbij
de Koning en de Hertogen van Berry en van Orleans, ieder voor zich, van alle rech-
ten op den spaanschen kroon afstand deden. Het dertigjarig verdrag omtrent den engel-
schen slavenhandel op Spaansch-Westindien werd den 14™ Maart te Madrid onder-
schreven; doch omtrent de noord-amerikaansche plaatsen en grensscheiding bleken,
toen 't op stuk van zaken aankwam, de engelsche en fransche Heeren het evenmin
nog eens, als de laatste — thans tol twee, Huxelles en Ménager bepaald ' — zich
genegen toonden, de vorderingen der Staten omtrent den voormuur in te willigen.
Zij weigerden St. Amand en Mortaigne, die rechtens tol Doornik behoorden, daar-
aan toe te voegen, en wilden ook de beste dorpen om Yperen van deze stad schei-
den; terwijl zij op het bedongen handelstarief van 1664 allerlei uitzonderingen voor-
sloegen, tenzij men van Doornik zelf wilde afzien. Aan de Engelschen wilden zij wel
Acadië maar niet het daaronder gerekende Kaap Breton afslaan, noch in het voorstel
dier Engelschen treden, die streek voor het opgeven der vrije visscherij op de kust
van Newfoundland — het door hen afgestane Terre-neuve — in ruil Ie nemen. Van
't door de Engelschen aangenomen handelstarief van 1664, wilden de Franschen,
zelfs met eenige verhooging van rechten op een viertal punten ~ walvischbaarden
en traan, haring, suiker, en wollen stoffen; van welke er drie dan ook bijna niet
uit Engeland werden ingevoerd — niet^weten, zoo niet de Engelschen hunnerzijds
de lasten afschaften, na 1664 op de fransche waren door hen gelegd. Zy drongen
voorts op een spoedige onderteekening, hetzij der gezamenlijke bondgenooten of anders
van Engeland alleen aan; 't geen toen de engelsche Heeren, den IS«"^ Maart, in een
bijeenkomst aller gevolmachtigden, dezen deed voorhouden, hoe de onderhandeUngen
nu al meer dan een jaar hadden aangehouden, en uit deze vertraging veel nadeel
sproot; maar dat dit hun Koningin, die de afdoening van haar eigen zaken ter wille
van die der bondgenooten uitstelde, niet geweten kon worden; dat deze echter ver-
trouwde, die bondgenooten thans hun verdragspunten allen wel zóó zouden voorbe-
reid hebben, dat men tot een algemeen besluit kon geraken ; doch dat Zij , in elk geval,
haar Gemachtigden gelast had, dien der bondgenooten te verklaren, d^t zij 't noodig oor-
deelde, voor zich zelf, hoe eer hoe beter, tot het sluiten van den vrede over te gaan, en
hun aanbeval hetzelfde te doen. Om de engelsche Heeren daartoe te ^eerder in de gele-
genheid te stellen, zond hun Bolingbroke, op hun verzoek, een met däl doel gewijzigde
volmacht, daar de tot dusver verstrekte hen daartoe nog niet bepaaldelijk machtigde ^
' De abt van Polignac, door den Paus inmiddels tot Cardinaal bevorderd, was den lOeu february
uit Utrecht naar Parijs vertrokken, en werd door geen ander vervangen,
s Zie Macknight's BoUnghroTce, p. 326. ι
: ' ' ni
ik:'
- ■
-ocr page 988-DES VADERLANDS. , 985
Wie echter geneigd mocht zijn, aan dezen aandrang van engelsche zijde gehoor te
geven, niet de keizerlijke gevolmachtigden, al hadden zij in de ontruiming van Cata-
lonië en de onzijdigheid van Italië toegestemd, daar de Keizer in geen geval kans
zag, den oorlog elders dan aan den Bovenrijn te voeren In zijn duitsch-keizerlyke
Hoogheid kon hij zich echter in 't minst niet met de gunstige beschikkingen omtrent
dien ontrouwen Rijksvorst van Beyeren vereenigen, dien men, in plaats van hem voor
zijn verzet tegen het keizerlijke Rijkshoofd te doen boeten, zelfs een Koninkryk toe-
dacht. Naarmate zich dus alles te Utrecht meer lot den vrede, onder zulk eene be-
paling, scheen te zetten, toonden zijne Gemachtigden zich er kennelgker tegen, en
den onwelkomen uitslag in dien geest voorziende, gaf Prins Eugeniiis, als keizerlgk
legerhoofd, Graaf Fels, dien hij, in zijn afwezen, hel bevel over zijn krijgsvolk in
de Spaansche Nederlanden had opgedragen, den 1®" April reeds last, om, zoo de
nederlandsche Republiek er toe overging, den vrede met Frankrijk te leekenen, on-
middelijk af te trekken, en naar den Bovenrijn op te rukken, Frankr^k zeide 's Kei-
zers gemachtigden wel een nader vredesontwerp nog toe; daar echter de Engelscben
den 11''" April als eindtermijn voor zich bepaald hadden, en ook de verdere gevol-
machtigden zich daarbij neerlegden, terwijl dat ontwerp zich toen altijd nog wachten
liet, werd de algemeene vrede zonder deelneming van 's Keizers zijde geleekend.
Den dag te voren hielden de Gevolmachtigden der Staten, met die van Portugal,
Pruisen, Savoye, Frankrijk, en Engeland ^og een laatste bijeenkomst bij den Bisschop
van Bristol, om alles voor te bereiden. Den volgenden morgen begaven zich de Gevol-
machtigden der onroomsche mogendheden naar het Stadhuis, om daar, onafhankelijk
van de algemeene vredesbepalingen, een vertoog ten gunste hunner fransche geloofs-
genooten te ontwerpen, dal vervolgens door de engelsche Heeren aan de fransche over-
handigd werd \ Zij verklaarden daarby, hoe zij door de ellende getroffen werden, door
een groot deel der onderdanen zijner allerkristelijkste Majesteit van Frankrgk, die den-
zelfden godsdienst met hen beleden, ondergaan, alleen omdat het God diende naar
het licht zijns gewetens; waartoe het toch vrijheid moest hebben krachtens de god-
delijke wet, het voorschrift der liefde, in de wetten van Frankrijk zelf door den
Koning bevestigd, en wier genot het, als goede en getrouwe onderdanen, toekwam;
dat zij te meer door belangstelling in deze ongelukkigen gedreven werden, omdat,
zoo het kwaad, dat zy leden, ook na den te sluiten vrede mocht biyven voortduren,
' "Auch der Wiener Hof fand seine Rechnung bei der Festaetzung der Neutralität in Italien; mehr
und mehr entschlossen zur Fortführnng des Kampfes am Rheine, wurde durch dessen Aufhören in
Italien eine grosse Anzahl Truppen für den Kriegschauplatü in Deutschland verfügbar" (Arneth,
Prinz Hugen^ t. pl. S, 280).
^ Zie het geheel in den Europ, Mero. t. pl. bl. 214.
IVe deel, 2e stuk. 124
-ocr page 989-986 ' algemeene geschiedenis
dit geweten kon worden aan den afkeer zijner allerkristelijkste Majesteit van de Protes-
tanten in 't algemeen, hetgeen hun, door den vrede met die Majesteit in vriend-
schappelijke verstandhouding hopende te leven, zeer leed zou zijn; dat zij vooral ook
meenden te moeten spreken met het oog op een aantal dier onroomsche onderdanen
van de fransche kroon, die na 't sluiten van den vrede zouden wenschen naar hun
vaderland terug te keeren; waarom zij zich verplicht vonden, krachtens de uitdruk-
kelijke bevelen van hun machtgevers, de Heeren Gevolmachtigden zijner allerkriste-
lijkste Majesteit zeer ernstig te verzoeken, aan den Koning, hun meester, voor te
slaan, om aan alle fransche Protestanten die verlichting van druk te schenken, naar
welke zij zoolang reeds smachtten; ze te herstèllen in hun godsdienstige rechten en
voorrechten, om volkomen gewetensvrijheid te genieten , en in de eerste plaats ook
hen, die nog in den kerker, op de galeyen, of elders verbleven, los te laten, opdat
ze deelen mochten in den vrede, dien Europa naar alle waarschijnlijkheid nu zou gaan
genieten». Na de overhandiging van dit stuk vervoegden zich de engelsche Heeren
bij den Graaf van Sinzendorf, om hem meê te deelen, dat zij thans tot het teekenen
van den vrede zouden overgaan, hem tevens het inmiddels door de fransche ingele-
verde nieuwe verdragsontwerp voor den Keizer en't Rijk overleggende. Daar dit echter,
op de belangrijkste punten, weinig of niet van de vorige bepahngen verschilde, vond
Sinzendorf geenerlei vrijheid, er op in te gaan. Hij haastte zich dus Utrecht te ver-
laten, en over den Haag de reis naar^uitschland aan te nemen, gelijk ook zijn
medegevolmachtigden, onverrichter zake, weldra die stad vaarwel zeiden.
De overige Heeren, eerst aan den middagdisch bij den Graaf van Strafford vriend-
schappelijk vereenigd, lieten zich daarna in hunne koetsen naar de woning van Bis-
schop Robinson voeren, om er de verschillende vredesverdragen met Frankrgk achler-
volgens te onderteekenen; 't Eerst lag dat tusschen Frankrijk en Engeland aan de
beurt, waarbij was vastgesteld, dat de Pretendent, die zich nu sedert eenigen tijd
in Lotharingen ophield, nimmer naar Frankrijk terug mocht komen, en Koning Lode-
wijk hem noch iemand, die de protestantsche troonsopvolging in Engeland zou willen
belemmeren, daarin zou bijstaan; dat Duinkerken's werken en haven geslecht en
gedempt zouden worden; dat Newfoundland en Acadië, of Nieuw-Schotland, de Hud-
sonsbaai, enz, aan Engeland zouden komen, doch kaap Breton en 't recht van visscherij
van Bonavista tot Richepoint aan Frankrijk bleven; - zoodat Frankrijks haan hier
toch Koning bad gekraaid; — dat, wat den handel betrof, Engeland op den voet
der meest begunstigde volken zou behandeld worden, doch het tarief van 1664 niet
zou gelden vóór men in Engeland de lasten, op de fransche waren gelegd, had weg-
genomen; — een bepaling, die 't Parlement vervolgens weigerde goed te keuren.
Volgde het verdrag met Savoyen, waarbij dit, met Nizza, den Hertog teruggegeven
werd, en hem verder de valleyen van Pragelas — met Exiles en Feneslrelles — Oulx,
^ !
DES VADERLANDS. , 987
Sejane, Bardonache, en Ghaleaudauphin werden toegekend, terwijl hij Frankryk alleen
die Yan Barcelonetle afstond; voorts het koninkrijk Sicilië en het recht van troons-
opvolging in Spanje, zoo zijn schoonzoon Filips daar kinderloos kwam te sterven;
eindelijk werd hij nog in het bezit van Montferrat bevestigd, en als leenheer van
Mentone en Rocabrima erkend. Portugal erlangde, bij wyze van schadeloosstelling
voor 't door den oorlog geleden nadeel, een landstreek aan de Amazonerivier, en
't recht over bei haar oevers. De Koning van Pruisen werd als zoodanig en als Vorst
van Neufchatel erkend, en met de stad Gelder en een deel van 't Overkwartier be-
gunstigd, doch deed afstand van al zijn rechten op het Prinsdom Oranje en Ghateau-
Beliard in Borgondiën, zich daarenboven verplichtende, Koning Lodewijk in 't rustig
bezit van dat Prinsdom ook tegenover de erfgenamen van Prins Johan Willem Friso
te handhaven, door dezen hun deel der aanspraak daarop te vergoeden; hij kreeg
echter verlof den titel van 't Prinsdom te blijven voeren, en er zijn deel van't Over-
kwartier naar te vernoemen. De vreê- en handelsverdragen met de Staten werden
het laatst, en eerst een uur of drie na middernacht, geteekend. Het eerste, dat 39
punten bevatte, bepaalde «in den naam van de heilige Ddeëenheid», dat er «in het
toekomende, tusschen Z. allerkrist. M^ en haar opvolgers eener- en de HH. Staten-
generaal der Vereenigde Nederlanden anderzijds, een goede, vaste, getrouwe, onschend-
bare vrede zou zijn; dat er ter wederzijden èn vergetenheid èn algemeene vrijspraak
zou wezen van al hetgeen, ter oorzaak van den laatsten oorlog, bij de eene of andere
partij was begaan; dat eenige prijzen, genomen in de Oost- of Noordzee van Terre-
neuve tot het kanaal, in den tijd van vier, van daar tot Kaap Sint Vincent, in
zes, tot in de Middellandsche zee of tot aan de linie in tien weken, en in alle andere
wereldstreken binnen acht maanden na de afkondiging te Parijs en in den Haag, van
weêrszijden terug gegeven of vergoed zouden worden; dal er tusschen Koning en
Staten, en beider onderzaten en inwoners zou wezen een vaste en eeuwige vriend-
schap en goede verstandhouding ter zee en te land, krachlens welke ze elkanders
welstand en voorspoed zouden bevorderen, en elkander alle ondersteuning, hulp, raad,
en daadwerkelijken bijstand bij alle gelegenheden en ten allen tijde zouden verleenen:
dat Zijne Majesteit aan de HH. Staten zou overgeven, ten gunste van het Huis van
Oostenrijk, al wat die Majt. of de Vorsten zijne bondgenooten nog bezaten van de
gemeenlijk als Spaansche gedoodverfde Nederlanden, zoo als Koning Karei II van
Spanje die bezeten had of, overeenkomstig het verdrag van Rijswijk, haid moeten
bezitten; zoodat het Huis van Oostenrijk zou komen in hel bezit dier Nederlanden,
zoodra de HH, Staten er meê waren overeengekomen, op welke wijs daarin een voor-
muur hunner zekerheid te vinden; dat van 't geldersch Overkwartier de ^^oning van
Pruisen zou behouden wat hij er tegenwoordig van had, als de stad Gelder met zijn
rechtsgebied, de steden en heerlijkheden van Stralen, Wachtendonk, Middelaar, Wal-
988 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
beek, Aartsen, Aflerden, en Wel, Raaf en klein Kevelaar, met al wat er van afhing;
en hij daarenboven nog zou verkrijgen het ambt van Kriekenbeek, en 't land van
Kessel, op Erkelens na, gelijk die vroeger door 't Huis van Oostenrijk en den over-
leden Spaanschen Koning waren bezeten; dat in het Hertogdom Luxemburg of Lim-
burg een stuk lands, ter waarde van 30 duizend rijksdaalders 's jaars, tot een Vor-
stendom voor de Princes Orsini beschikbaar bleef dat, op zijn allerlangst veertien
dagen na de uitwisseling der vredebepalingen de Koning den Staten in handen zou
stellen Hertogdom, stad en sterkte van Luxemburg, Graafschap, stad en kasteel
van Namen, de steden Charleroi en Nieuwpoort met den aankleven van dien, inden
• staat, waarin ze zich thans bevonden; en daar Zijne katholieke Majesteit van Spanje
de zoogenoemde Spaansche Nederlanden zonder eenig voorbehoud had afgestaan en
overgedragen aan Zijne Keur vorstelijke Doorluchtigheid van Beyeren, verbond zich
Z. allerkrist. M., door die Doorluchtigheid een stuk in den besten vorm te doen geven,
waarbij Zij, zoo voor zich als Haar reeds geboren of nog ongeboren erven, aan de
HH. Staten afstond en overdroeg, ten gunste van het Huis van Oostenrijk, al het
recht, dat die Doorluchtigheid daarop kon doen gelden; wel verstaande altoos, dat Zij
zou behouden de oppermacht en inkomsten van Luxemburg, Namen, en Charleroi,
tot Zij in al Haar duitsche Staten, uitgezonderd de Bovenpalts, hersteld, als negende
Keurvorst erkend, en in 't bezit van 't Koninkrijk Sardinië gesteld zou zijn; dat die
drie steden bezet zouden worden door de troepen der Staten, daar gehuisvest en onder-
houden volgens het reglement, na den rijswijkschen vrede, met den Keurvorst, als
toenmaligen Landvoogd, gemaakt; gelijk zij alle drie ook haar deel zouden moeten
opbrengen in het miljoen hollandsche guldens, dat jaarlijks aan de Algemeene Staten,
uit de gereedste, beste, en zuiverste inkomsten van de Spaansche Nederlanden werd
toegewezen, tot onderhoud hunner troepen en de versterkingen der óarnère-steden
dat door Z. allerkr. Mt. aan de HH. Staten, ten gunste van Oostenrijk, ook werd afstand
gedaan, voor zich en zijn nazaten, van alle recht op de stad Meenen, stad en kasteel
Tan Doornik en heel het Doorniksche, uitgezonderd St. Amant met, en Mortaigne
zonder 't geen er van afhing, op voorwaarde echter dat men versterkingen noch
sluizen bij dit laatste zou mogen maken; terwijl de Prins van Epinoï weder in 't bezit
van Antoing zou komen, met voorbehoud der rechten van 't Huis van Ligne, ter ver-
volging voor den bevoegden rechter; dat Zij evenzeer, met gelijke bedoehng, van
Haar rechten afzag op Veurne, Veurnerambacht, met zijn acht kerspelen, de Knocke,
de sleden Loo en Dixmuiden, Poperingen, Waasten (of Warneton), Commines, en
Warwick; alles ten laatste veertien dagen na de uitwisseling der bekrachtigde ver-
' Daar de spaanaehe Koningin in 't volgende voorjaar reeds kwam te sterven, was't, geiyk met
den oppcrmachtigüu iaviocd der Princes, ook aldra met haar aanspraak op dit soeverein gebied uit.
DES VADERLANDS. , 989
dragen den Staten door Ζ. Μ. in handen te stellen; dat de vaart op de Lei, van den
mond van den Deul opwaarts, zou vrij zijn; dat geen provincie, stad, sterkte, of plaats
der Spaansche Nederlanden, of door Z. M. afgestaan, immer weder aan de flansche
kroon of eenig Prins of Princes dier kroon, enz. zou mogen komen; dat de Staten
hunnerzijds aan Z. M. zouden overgeven stad, kasteel, en kasteleinie van Rysel,
Orchies, 't land van Laleu en de burcht Ia Gorgue, de steden en plaatsen van
Aire, Bethune, en St. Venant, alles zooals het door den allerkristelijksten Koning
bezeten was vóór dezen oorlog, en insgelijks in te ruimen op 't allerlangst 14 dagen
na de uitwisseling der verdragen; alle steden en vestingen van weêrszijden weder te
geven met het geschut, de kogels, wapenen , enz.; dat de wederzijdsche troepen dan ook
de afgestane plaatsen zouden ontruimen, en ieder op 't gebied hunner meesters terug
trekken; dat er, tot zoo lang, de invordering aller geldelijke bijdragen, opbrengsten,
en andere rechten, aan elk van beide partijen zou blijven; dat, door middel van dezen
vrede, de onderdanen van Z. M, en die van de Spaansche Nederlanden, en de plaatsen
daar door Z. M. afgestaan, mits zich regelende naar de wetten, rechten, en costumen
van den lande, mochten komen , wonen, trafikeeren, wederkeeren, tracteeren, en han-
delen met elkander, als goede koopluiden, zelfs verkoopen, verruilen, vervreemden,
en andersins beschikken over hun goederen en effecten , roerende en onroerende, zonder
ander verlof dan dit verdrag zelf; dat de wederzijdsche onderdanen, zoo geestelijke
als wereldlijke lichamen, gemeenschappen, enz. zouden hersteld worden zoowel in
't genot der eer, waardigheden, en beneficiën, waarmeê ze vóór den oorlog voorzien
waren, als in alle en elk hunne rechten en goederen, roerende en onroerende, renten,
ter oorzake van dezen oorlog beslagen, zonder evenwel iets te kunnen eischen van de
vruchten en inkomsten, ontvangen of verschenen gedurende dien oorlog tot den dag
der afkondiging van dezen vrede; dat in de landen, steden, en plaatsen, bij dit verdrag
afgestaan , de beneficiën wettelijk vergeven aan bekwame personen , gedurende den oorlog,
gelaten werden aan wie ze nu bezaten; en in 't algemeen alle zaken, den katholieken
godsdienst en zijn oefening betreffende, van wegen de Staten en 't Huis van Oostenrijk
gelaten en behouden blijven in den staat, waarin ze waren of geweest waren vóór den
oorlog, den afstand, of de ontruiming, zoo ten aanzien der Overheidsleden, die niet
anders dan Roomschkatholiek mochten zijn , als van bisschoppen , capittelen , kloosters, de
orde van Maltha, en andere; dat, wat de oefening van dien godsdienst door de Staatsche
troepen in die plaatsen aanging, die zou gedaan worden volgens het reglement, met den
Keurvorst van Beyeren, als Landvoogd, daaromtrent gemaakt; dat de gemeenschappen
en inwoners van alle afgestane plaatsen en landstreken zouden behouden en gehand-
haafd blijven in 't vrije genot van al hun voorrechten, prerogatieven, costumen, enz.;
dat de garnizoenen van wegen de Staten, zich bevindende of naderhand te leggen in de
steden, kasteelen, en forten van Hoei en Luik, zouden blijven ten koste dier Staten,
990 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
en Ζ. Μ. zou zorgen, dat de Keurvorst van Keulen, als Vorst van Luik, daarin be-
willigde, en dat al de versterkingen van Bonn, drie maanden na 't herstel van dien
Keurvorst geslecht werden; dat alle krijgsgevangenen zonder onderscheid, voorbehoud,
of rantsoen van weêrszijden zouden losgelaten worden, doch de door hen gemaakte
schulden van weêrskanten betaald; dat tot meerdere bevestiging van dit verdrag van
weêrszijden werd afgezien van alle eischen en vorderingen, zoo verledene als tegen-
woordige, die men op elkander zou kunnen hebben; dat de wegen van 't openbare
recht voor beide partijen open stonden, en de loop daarvan vrij was; dat, daar men
van weêrskanten de volstrekte noodzakelijkheid inzag, de kronen van Frankrijk en
Spanje nimmer vereenigd werden op één en 't zelfde hoofd, was vastgesteld en goed-
gevonden, dat do Kathoheke Koning voor zich zelf noch zijn nakomelingen op de
kroon van Frankrijk zou mogen aanspraak maken, veel minder op den troon van
dat rijk klimmen; en beloofden Zijne allerkristelijkste Majesteit en de HH. Staten,
zich onderling op de allerkrachtigste manier verbindende, dat nimmer iets zou onder-
nomen worden, waardoor al wat daartoe betrekking had, niet geheel en volkomen
werking zou hebben, maar te allen tijde zorg te zullen dragen, en raad en krachten
te vereenigen, om te maken, dat de daardoor verkregen grondslag van 't algemeen
welwezen altijd onbeweeglijk en overbrekelijk bleef; dat Z. allerkr. M. ook bewilligde
en beloofde, geen ander voordeel te zullen beweren of aannemen voor zich zelf noch
zijn onderdanen, in handel en scheepvaart, 't zij in Spanje of Spaansch-Indië, dan
't geen hij genoten had onder de regeering van wijlen Koning Karei II, of dat te
gelijkertijd werd toegestaan aan alle andere handeldrijvende volken; dat, daar de HH.
Staten begrepen, hoe het voor hun zekerheid noodig was, dat de rust van het duitsche
Rijk door niets werd gestoord, de allerkristelijkste Koning zou toestaan, in het ver-
drag met dat Rijk te maken, al 't geen in dat Rijk den godsdienstigen toestand be-
trof, met den inhoud der westfaalsche vredesverdragen in overeenstemming zou wezen,
zoodanig, dat het ten klaarste bleek, hoe het de bedoeling Zijner Majesteit noch was
noch geweest was, eenige verandering in die verdragen, zoo 't in kerkelijke als in
't wereldlijke, te brengen; dat Z. M. ook toestond, in dat verdrag, mét hel Rijk te
maken, de sterkte van Rheinfels en de stad St. Goar aan den Landgraaf van Hessen-
Cassel en zijn opvolgers bleef, met geldelijke schadeloosstelling aan de Vorsten van
Hessen-Rheinfels, en op voorwaarde, dat de roomsche godsdienst, gelijk die daar was
vastgesteld, er onveranderlijk werd uitgeoefend; dat, zoo, door onkunde of andersins,
eenig verzuim of ongemak omtrent dit verdrag van de zij Zijner MK of der Staten
of beider opvolgers voorviel, deze vrede en dit verbond toch in volle kracht zouden
blijven, zonder dat men tot een breuk- van vriendschap en goede verstandhouding
kwam, maar men aanstonds die overtreding promptelijk herstellen zou, en werd ze
door schuld der onderdanen begaan, alleen dezen daarvoor gestraft en gekastijd zouden
il'·
DES VADERLANDS. , 991
worden; dat men , om 't verkeer en de vriendschap tusschen de onderdanen van Koning
en Staten te beter te verzekeren, overeengekomen was, zoo er immer eenige vriend-
schapsbreuk tusschen de fransche kroon en de HH. Staten mocht ontstaan, t'allen tyde
na die breuk negen maanden spelens zou gegeven vs^orden aan de weerzydsche inge-
zetenen, om met hun goederen te kunnen vertrekken, en die te brengen waar 't hun
zou goeddunken; dat in dit vredesverdrag, van wegen den Koning, zouden begrepen
zijn al degeen, die vóór de uitwisseling zouden genoemd worden, binnen zes maanden
daarna; en, van wegen de Staten, de Koningin van Groot-Brittanje en al haar bond-
genooten, die binnen zes weken na de uitwisseling verklaarden den vrede aan te
nemen; gelijk mede de 11 zwitsersche Cantons en hun bondgenooten, de steden Bremen
en Emden, en voorts alle Koningen, Vorsten én Staten, Steden en bijzondere per-
sonen, aan welke de HH. Stalen op hun verzoek, zouden toestaan er in begrepen te
worden; dat, tot nog grooter zekerheid van dit verdrag en van alle punten en artike-
len daarin vervat, het zou worden afgekondigd, gewaarmerkt, en ingeschreven in
't Hof van 't Parlement te Parijs en alle andere Parlementen van Frankrijk, en in de
kamer van Rekening aldaar; en evenzoo, van wegen de Staten, in de Hoven en andere
plaatsen, waar dat gewoon was; eindelijk, dat het zou worden bekrachtigd en goed-
gekeurd door Koning en Staten, en de bescheiden van bekrachtiging van weerszijden,
binnen den tijd van drie weken of zoo mogelijk eerder, in goeden en behoorlijken
vorm zouden worden overgeleverd. In drie afzonderlijke punten werd dan nog bepaald,
dat na de onderteekening Koning Lodewgk Spanje tot vrede met de Staten zou be-
lezen, en hun daarby alle voordeden van handel en scheepvaart zou doen toekennen,
hun bij den vrede van Munster toegestaan; dat de Staten zich verbonden, het Huis
van Oostenrijk alles te doen nakomen, wat omtrent de spaansche Nederlanden en de
daar afgestane steden en plaatsen was voorgesteld; dat zij die Nederlanden niet in
Oostenrijks handen zouden stellen, vóór het, ten behoeve van Beyeren, van Sardinië
had afstand gedaan; en dat het den Staten aangenaam zou wezen, zoo ook Frankrijk
gemachtigden wilde zenden ter bijeenkomst, van wegen Engeland en hen te bewerk-
stelligen tot regeling der rechten van in- en uitvoer in de Spaansche Nederlanden
By het, voor vijf en twintig jaar geldige verdrag van hamlel en scheepvaart werd,
in een reeks van 44 artikelen, na betuiging van weêrzijdsche genegenheid en het
ophouden van alle oorzaken van misnoegen, die haar een tijd lang verstrooid hadden,
door Koning Lodewijk toegezegd, dat hy den nederlandschen ingezetenen geen zwaarder
lasten zou opleggen, dan zijn eigen onderdanen; dat er een vrye vaart en trafiek zou
wezen van allerhande koopwaren, contrabande uitgezonderd, door welke laatste ver-
staan werd allerhande vuurwerken en oorlogstuig, als geschut, musketten, mortieren,
' Europ. Merc. t. pl. bl. 223 en vv.
-ocr page 995-992 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
petarden, bommen, granaten, sausysen, pekkransen, affuiten, forketten, bandeliers
buskruit, ionten, salpeter, kogels, pieken, degens, stormhoeden, helmetten, curassen,
heibarden, halve pieken, paardezalen, holsters, hengsels tot degens, en andere derg.
lot krijgstoerusting dienende; dat alle gezouten haring zonder onderscheid en zonder
aan verpakking onderworpen te zijn, vrijelijk in Frankrijk mocht vrorden ingevoerd,
en dit in spijt der vroeger — bepaaldelijk in July en September 1687 — daartegen
uitgevaardigde besluiten; dat goed van vrienden in vijanden-schepen geladen verbeurd,
maar dat van vijanden in vriendenschepen vrij zou zijn; dat Roning noch Staten in de
landen onder hun gehoorzaamheid eenige zeeroovers noch stroopers zouden ontvangen,
noch gedoogen dat ze door hun onderdanen ontvangen werden, wie ze ook mochten
wezen; maar ze zouden doen vervolgen en siraffen en hun havens ruimen , terwijl de ge-
roofde goederen of schepen , die er gevonden werden, dadelijk en zonder vorm van proces
vrij zouden worden teruggegeven; dat er voortaan geen consuls van de een of andere
zijde meer zouden worden toegelaten, en zoo 't dienstig werd geoordeeld, residenten,
agenten, commissarissen, of anderen te zenden, deze zich nergens metterwoon moch-
ten neerzetten, dan in de plaats waar 't gewone Hof gevestigd was; dat men niet
zou dulden, er een of ander prijs, door een vreemde mogendheid op Koning of Staten
vermeesterd, in de weêrzijdsche havens werd opgebracht; dat ook bij eenige onacht-
zaamheid en onwillekeurig verzuim, op een of ander punt, het verdrag toch van kracht
zou blijven, en bij werkelyke vriendschapsbreuk — die God verhoeden mocht
van
weerszijden een tijdruimte van negen maanden zou verstrekt worden, om zich met
zyn goederen te bergen en weg te maken; dat men ook van weêrszgden, zooveel
mogelijk, alles zou voorkomen, wat in eeniger manier dadelijk of middellijk vermin-
dering zou kunnen brengen in de ten uitvoerlegging van dit verdrag, voornamelijk
wat het artikel van den vryen weêrzijdschen handel en verkeer betrof; terwyl men
zich verbond, zonder uitstel voldoening te geven op de minste klachten, die zich over
eenige inbreuk konden voordoen; en dat het, tot grooter zekerheid, op dezelfde wgs als
dat van den vrede zou worden afgekondigd, gewaarmerkt, en ingeschreven'. Bijeen
afzonderlyk artikel werden de ingezetenen der Republiek dan nog ontheven van de
welbekende tonbelasting van vgftig stuivers, zonder daar in de toekomst meer meê
te mogen bezwaard worden, ten zy hunne schepen van de eene fransche plaats naar de
andere koopwaar voerden I
's Ochtends na de onderteekening zonden de nederlandsche gemachtigden onmid-
delijk een renbode met een kort schrijven naar Den Haag, om den Algemeenen Staten
dit nieuws kenbaar te maken terwijl hun Secretaris, Scheltus, den volgenden dag
beide onderteekende verdragen ging overbrengen, om door Hun Hoog Mögenden, bij
3 Aid. bl. 258.
» Aid. bl. 213.
' Zio aldaar, bl. 243, en vv.
DES VADERLANDS. , 993
ontstentenis der lintjens onzer dagen, daarvoor met een gouden eereketen en penning
begiftigd te worden, 's Middags na zijn komst in Den Haag werd daar op het Hof
toen de trompet gestoken en de keteltrom geroerd , en de blyde tijding den volke
openlijk kond gedaan; 's avonds werd er — 't was juist Goede Vrijdag — in de
kerken een dankgebed tot God-almachtig gericht, de vreugdeklok geluid, het geschut
op den Vijverberg gelost, de snaphanen der bezetting afgeschoten, en andere luid-
ruchtige teekenen van blijdschap gegeven Naar Engeland vertrok Bolingbroke's jonge
halfbroêr, uit zijn vaders tweede huwelijk, George St. John, die in de laatste weken
als Secretaris der britsche Heeren te Utrecht was werkzaam geweest, en kwam er na
een voorspoedige reis, dien eigen Goeden Vrijdag, den 13®", de vredemaat reeds bood-
schappen. De Koningin , voor 'l oogenblik haar onpasselijkheid weer te boven geko-
men, deelde, een week later, met zwakke, doch anders duidelijke stem, in haar
toespraak aan 't bijeengeroepen parlement, de heugelijke tijding jneê, doch mocht
haar, hoezeer zij zelve en haar ministers er zich in verblijdden, geen onverdeelden
byval noch toejuiching zien oogslen, al werd er door beide Huizen een dankadres
tot haar gericht. Addisons treurspel Tan Caio ^ dat juist in deze dagen ten tooneele
geyoerd werd, gaf gereede aanleiding tot uiting der beide elkander vyandige ziens-
wijzen. Ieder versregel^ waarin de romeinsche treurspelheld zyn klaagtonen, over de
te loor gaande vryheden zijns volks, deed hooren, werd door de W^higs op den vóóp
luttel weken naar 't vasteland vertrokken, en voorloopig met zyn verstoorde ga te
Maastricht verblijvende door Hof en Ministerie verstooten veldheer, Marlborough,
toegepast, en kon door de tegenparty slechts daardoor in zijn min aangename strekking
' Aid. bi. 219.
' Op zijn weg derwaarts overal met uitbundig eerbetoon ontvangen, werd hü te Maastricht zelf
in nederlandsch kreupelrjjm bezongen; zie Maastrichts Zegevgroet aan den grooien en doorl. Oorlogs-
held John Churchil, enz. op zijn geluklcige aankomst aldaar:
Zp welkom, Ma vors' held, onlangs Europa's wonder,
De geesel van Bourbon en Frankrüks oorlogsdonder;
Zijt dubbel welkom uit 't afvallig Engeland,
Daar twist en eigenbaat zet Ryk en Kerk in brand, e««.
"In this place", schreef hij intusschen 5 Febr. van daar aan zjjn Hertogin, die hem eerst in deze
maand volgde, "you will have little conveniences, so we must get to Frankfort as soon as we can"
(Coxe, Memoirs, III. ρ. 330). Van daar maakte hj) in Mei een uitstapjen naar zyn Ryksvorstendom
van Mindelheim, dat hy echter in 't najaar, toen 't by den vrede met den Keizer, aan Beyeren werd
teruggegeven, op den titel na, weer verloor; 't geen hem hoofdzakelök om 't jaariyksch inkomen,
dat het gaf, speet, doch te vergeefs op schävergoeding deed aandringen (ald. p. B37). Hi) was onder-
wijl van Frankfort naar Antwerpen verhuisd, waar h|j tot in 't volgende jaar bleef, toen hem de
dood der Koningin en de val van 't Ministerie weer naar Engeland terugvoerde, om er zeven jaar
later te verscheiden.
IVe deel, ae stuif. 125
-ocr page 997-994 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
^ ι ι
tv' ·
t
%
verloochend worden, dat zij den schijn aannam, er om de dichtwaarde^n^^TüTt^
stemmen. Ook Bolingbroke, die de opvoering had bijgewoond, nam tot een dergelijk
middel zijn toevlucht, door den speler der hoofdrol, dien hij ook buitendien reeds genegen
was, bij zich te laten komen, om hem, ten aanschouwen van 't publiek, een rijk
gevulde goudbeurs te vereeren, en door den dichter zelf bij zich ten eten te nooden. Het
stuk bleef intusschen een onloochenbare uiting van verzet tegen alle jacobitische Tory-
beginselen, en werd als een waardiger tegenhanger van Dr. Sacheverells uitval be-
schouwd ^ Deze was, den 13«% juist weder van zijn driejarige schorsing onlheven,en
die ontheffing met velerlei blijken van volksjubel zoo te Londen als elders begroet;
en 's avonds*van den had hij, in zyn kerspelkerk van den Heiligen Verlosser, met
een preek van niet minder dan twee uur, over 't kruiswoord «Vader, vergeef het
hun, want ze weten niet wat ze doen», meer gematigd van inhoud, dan zijn heet-
hoofdigste voorstanders naar dat textwoord zeker verhoopt hadden, zijn dienstwerk
weer aanvaard I Nadat de vrede zelf den 14·^" Mei te Londen was afgekondigd, en de
Koningin, vijf dagen later, het Parlement hare bekrachtiging van beide verdragen had
meegedeeld, ontstond over dat van den handel in 't Lagerhuis een levendige woordwis-
sehng, die zich — juist niet lot lof van den onbekrompen vrijheidszin der tegen«
standers ~ bepaaldelijk tegen de artikelen over den vrijen handel met Frankrijk richtte,
door welke zich een aantal kooplui in den hunnen bedreigd achtten. Als voorspraak
van dezen trad Sir Thomas Hanmer, tot dusver een warme Tory en een der hoofd-
drijvers van den vrede, op, en vond in Mrs. Masham en Bohngbroke's gedienstigen hand-
langer, den vuigen en voor geld maar al te veilen Arthur Moore, een weinig berekend
tegenstander. De meerderheid verklaarde zich niet alleen tegen de vier uitzonderingen
op hel tarief van 1664, maar weigerde ook, in spijt van Moore's pogingen, het ver-
drag als Engeland ten hoogste voordeelig af te schetsen, op Hanmers voorgang, met
194 stemmen tegenover 185, de bekrachtiging. In't Hoogerhnis vond eeq gelijke tegen-
stand , op het voetspoor van Lord Anglesey en anderen plaats. En toch vèrdiende ~ als
men heeft opgemerkt ® — juist op dit punt van den vrijen handel Bolin^broke's staat-
kunde boven de onvrije handelsbegrippen der Whigs de voorkeur. Hij beklaagde er
zich dan ook te recht in zijn brieven aan Shrewsbury en Prior over, hem verzoe-
kende Torcy niet ^nkundig te laten, hoe de tegenpartij 't er op toelei, beide volken
van elkander vervreemd te houden, de oude vooroordeelen daaromtrent, die door beide
laatste oorlogen nog te dieper waren ingeworteld, aan te kweeken, en zoo hun ge-
wenschte uitroeying, als noodwendig gevolg van een open en voordeeligen handel, te
1 Zie Macknight's BoUnghroIce, p. 380.
® Eur. Merc. t. pl. bi 378.
' Macknight, t. pl. p. 339.
DES VADERLANDS. , 995
verhinderen; waarom hij Ί nn des Ie meer zooveel van zijne zijde als die des franschen
ministers plicht achtte, dergelijken zienswijs tegen te werken, en bij al wat op het
handelsverkeer betrekking had, als, staatslui en niet als kooplui te werk te gaan. De
fransche ministers», schreef hij, «zullen licht inzien, en zoo niet, kan men 'i hun
aanloonen, dat men er op uit is, die vooroordeelen, waarmeê ons volk tegen Frankrijk
behept was, en die mi beginnen uit te slijten, het verdwijnen te beletten, de ver-
vreemding tusschen beide volken in stand te houden, en een stemming bij ons te
doen heerschen, als bij de eerste de beste gelegenheid tot twist met Frankrijk leidt.
De doeltreffendste weg, om dit te voorkomen, was zeker een open en voordeeüg han-
delsverkeer tusschen beide rijken, en de daaruit geboren weêrzijdsche belangstelling».
Gewis waren er dan ook in Η vredesverdrag zelf heel wat minder prijzenswaarde bepa-
lingen , dan deze omtrent den vrijen handel, waarover hem de baatzieke bekrompenheid
zijner handeldrijvende landgenooten zoo hard viel. Niemand kon dien vrede noch de wijze,
waarop hij door Engeland tot stand was gebracht, eervol en verdienstelijk noemen, en slechts
Frankrijk er op roemen, door Engelands toedoen, op zooveel minder nadeeliger voorwaar-
den uit den strijd gekomen te zijn , dan zich bij de vroegere onderhandelingen liet vermoe-
den. «Wanneer men» , zOo besloot Torcy zijne Gedenkschriften «den vrede van Utrecht
met de voorslagen van den Raadpensionaris Heinsius in 1709 vergelijkt, door de nog
hardere eischen der Gemachtigden van de Algemeene Staten in 1710 te Geertruidenberg
gevolgd; wanneer de herinnering nog niet is uitgewischt van den toestand, waarin zich
ons Koninkrijk in de jaren 1708, '9 en '10 bevond; zoo men zich de noodlottige ge-
vechten van Hochsladt in 1704, Ramillies en Turijn in 1706 , de dagen van Ouden-
aarden in 1708 en van Malplaquet in 1709 voor den geest roept, zooveel ongevallen
door 't verlies van zulke belangrijke plaatsen gevolgd; — dan zullen al di6 rampspoedige
tijdstippen maar al te wel doen uitkomen, hoe luttel Frankrijk deze vrede kost, in
vergelijking van 't geen het verloren had en van den toestand van 't Ryk. De Koning
stond inderdaad wel eenige belangrijke en goed versterkte steden , als Doornik, Yperen,
Meenen, en Veurne met haar gebied, af; maar twee van haar waren niet meer in
zijn macht, en de vijanden er meester van, en in den tijd van hun krijgsgeluk maakten
de Hollanders er aanspraak op, om ze bij den vrede tot hun voormuur te erlangen;
en daarmee nog niet tevreden, vraagden zij er andere in de Nederlanden bij, gelijk
in Spanje tol onderpand van 's Konings woord, zooals zij 't uitdrukten; en zij eischten
dat de Koning alleen en op eigen kosten zijn kleinzoon den oorlog zou aandoen, en
hem binnen twee maanden dwingen , van Spanje en de Indien af te zien. De vrede
van Utrecht gaf den Koning nu Rysel, Aire, Bethune, en St. Venant terug; en't ware
zeker te wenschen geweest, dat hij hem niet op 't slechten van Duinkerken was
' Mémoires, t. pl. p. 269.
-ocr page 999-2000 algemeene geschiedenis
komen te staan; .doch zonder die droevige voorwaarde
van zijn bondgenooten te scheiden, en de Koning had geen ander middel, om den
band dier kroon met zooveel vijanden te verbreken». Had Frankrijk echter alle reden
van tevredenheid over den betrekkelijk gunstigen afloop, met Engeland stond het
geheel anders, en dit had daarbij, juist door zijn eigen deerniswaarde houding en
verraderlijke gedragslijn alleen, zulk een afloop teweeggebracht ^ Zoo er verdeeldheid
tusschen de bondgenooten was, en Frankrijk daar ^ naar Torcy's opmerking - voor
deel van trok, zij was alleen het gevolg van de wijs, waarop de engelsche regeering
m beide laatste jaren bij de onderhandehngen was te werk gegaan. Er was niet de
minste verslapping in dien band, vóór Oxford en Bolingbroke zich van't bewind meester
maakten; doch er moest noodwendig verdeeldheid geboren worden, zoodra er door
bemiddehng van Gauhier, een geheime verstandhouding tusschen Frankryk en Enge-
land, tot schd der nederlandsche en verdere bondgenooten, plaats greep. Engeland
onttrok zich daardoor, op onverantwoordelyke wijs, aan de verplichting, door hel
verbond opgelegd, en het onvermijdelijk gevolg was Frankrijks betrekkelijke ze^e te
Utrecht. «Het engelsche volk» - zegt een onbevooroordeeld engelsch schrijver ^-'was
ongetwijfeld den oorlog moê, en de vrede ten hoogste wenschelgk; maar de vrede van
Utrecht was er geen naar den algemeenen eisch noch met eere: hij was slechts een
byzonder verdrag, zoo door de wijs, waarop er over onderhandeld werd, als in sommige
zijner bepalingen ten hoogste berispelijk». Filips' afstand van zijn rechten op de fransehe
kroon was tegenover de werkelijkheid van weinig beteekenis, en alleen de omstan-
digheid, dat zijn zwakke jonge neefjen, tegen alle vermoeden in, in't leven behouden
bleef, nam alle gevaar van dien kant voor de toekomst weg. Om den spaanschen
Komng des te minder naar Frankrijk te doen talen, zocht Bolingbroke hem van de
andere zij zooveel te vaster aan zijn nieuwe volk te binden , en dit zoo zelfstandig mogelijk
te doen uitkomen. Vandaar zoowel de hooge toon, dien hij hem vergunde tegenover
Portugal aan te nemen, als, veel erger, de wijze, waarop hij duldde, dat hij met
de aan zijn willekeur onderworpen Catalanen omsprong. Deze waren door Engeland
zelf vooral, nu acht jaar geleden, tot hun verzet tegen den hun opgedrongen franschen
meester, in aansluiting ,bij de bondgenooten, opgewekt; en wat moest er thans van
hen worden, nu alle uitzicht op bondgenootschappelijke hulp voor hen verlorenging?
Bolingbroke had wel getracht, hun lol zoo te Utrecht als te Parys ter harte te doen
nemen,, en Koning Lodewijk, op zijn aandrang, kort na zijn eigen vertrek uit Frankrijk
■ ν
^ «The real cause why France profited so much by the dissensions among the members of the
Grand Alliance was, in short, the manner in which the negotiations were begun and carried on by
Bolingbroke and his colleagues". (Macknight, Li/e of BolinghroTce, p. 343).
® Macknight, t. pl. p. 844.
DES VADERLANDS. , 997
een renbode naar zijn kleinzoon gezonden, om hem tot vergiffenis voor de catalaansche
opstandelingen aan te sporen, en bij vertrouwde — als hij aan Torcy zei — dat Filips
daar ongetwijfeld gehoor aan zou geven. Daarbij bleef het echter ook, en in de haast
van 't vredesluiten werd om de Catalanen verder niet gedacht. Zij bleven nu echter
op eigen hand in hun verzet volharden, en zochten met de wapenen de voorrechten
te handhaven, die de achteloosheid en overhaasting der vredesluiters niet uitdruk-
kelijk bij dien vrede voor hen verzekerd had. Filips zijnerzijds wilde van geen toe-
geven weten, maar ging met al den wrevel zijner gekwetste Majesteit, en een dwang-
zieken ijver, zijn tweeden naamgenoot waardig, zijn weerbarstige onderdanen Ie vuur
en Ie zwaard te lijf; zoodat zelfs de betergezinde Hertog van Berwick, dien hij't bevel
zijner troepen had opgedragen, tegen zijn bloedige maatregelen opkwam, en weigerde
ze ten uitvoer te leggen. Barcelona werd belegerd en in de asch gelegd, terwijl een
smaldeel van dezelfde zeemogendheid, die zijn bevolking tot hun eerste verzet had
aangespoord, onder bevel van den Ridder Wishart gereed lag, zijn wreede verdelgers
in hun edelaardige onderneming te schragen. Zoo kon die mogendheid, onder Boling-
broke's bewind, zich het best van den dank kwijten voor de welwillendheid, haar
wederkeerig door Spanje betoond in den bereidvaardig vergunden alleenhandel in
afrikaansche slaven op zijne amerikaansche bezittingen, gelijk het die bij dezen vrede
uitdrukkelijk werd toegekend; een bepaling, die zijn eenige verontschuldiging in de
minder menschlievende algemeene zienswijs dier dagen omtrent het verachte geslacht
van Cham vindt, die zulke menschenonteerende overeenkomsten argeloos deed tot
stand komen, en door een engelschen Kristenbisschop zelf, als gemachtigde, onder-
schrijven! Daargelaten nog, dat zij in strijd was met dal voorschrift van het Groote
Verbond, dat alle afzonderlijke en uitsluitende voordeelen voor een der bondgenooten
verbood.
Hoe luttel gesticht over den loop, door de zaken, ten'gevolge van Engelands
berispenswaarde houding der laatste jaren, genomen, en de meerdere voordeelen tegen-
over Frankrijk daardoor voor zich en haar bondgenoot, den duitschen Keizer, gederfd,
had de Repubhek, naar omstandigheden, voor zich zelve alle reden van tevreden-
heid over den voorloopigen uitslag der utrechtsche onderhandelingen. Het verdrag van
scheepvaart en handel, voor het zelfde tijdsbestek als dat van Rijswijk gesloten, bracht
haar wat meer voordeels dan dit; de Spaansche Nederlanden beloofden weldra in Oos-
tenrijksche verkeerd te worden, en de haar daar toegekende voormuur tegen Frankrijk,
al had zij hem gaarne wat meer uitgebreid nog gezien, bevatte toch meer vestingen,
dan haar aanvankelijk toekwamen. Vóór 't inruimen van sommige dezer aan hare troepen,
gelijk met name van Charleroi, bleek de fransche bezetting haar spyt daarover gelucht
te hebben door 't bederven van nieuwe «werken, het verbreken van 't gzerwerk in
magazijnen, wachthuizen, en slagboomen, het vernielen van cazematten en'1 onbruik-
-
■ -i*- ■
i
998 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
baar maken der putten door krengen en ander vuil. Den 4«» Juny geschiedde de
OTergaaf, nadat den P" dier maand al Aire en Veurne, den 3«" Yperen door de
fransche troepen ontruimd was, 't welk nu den volgenden dag de uit Rysel afge-
trokken manschap onder den Prins van Holstein-beek kwam bezetten. Namen was
reeds den 27™ Mei door zijn fransche, den 29«·^ door zijn beyersche bezettingstroepen
verlaten, om stad en kasteel toen door die van den nederlandscben Veldmaarschalk
Tilly te zien betrekken. Een week te voren was deze, van eenige generaals begeleid,
met den maarschalk van Montesquiou en zijn legeroversten, van fransche zyde, te
Orchies bijeengekomen, om dat alles zoo te regelen, en ruimden den eigen dag,
waarop hij Namen bezette, de nederlandsche manschappen Bethune en Sint Venant
den Franschen in. Omtrent Luxemburg was eenige oneenigheid ontstaan, en werd
dit daardoor niet voor den 26®» Juny ontruimd, terwijl Nieuwpoort 31 Mei door de
Engelschen bezet werd, die ook nog altijd in Gent gelegerd waren. Daar raakten hun
manschappen in 't laatst der volgende maand in rep en roer, doordat een onlangs
uit Duinkerken overgekomen regiment minder, dan de reeds aanwezige, in zijn dage-
lijksche toelage bleek bekort te worden. Toen dezen, den 22®'^, bij 't optrekken naar
de wacht, daarover wat luid onder elkander morden, werd hun duor een der officiers
gevraagd «wat zij toch wel voor hadden», en gaf toen een van hen ten antwoord:
«we verlangen alleen, wat ons toekomt». Hij werd daarop onmiddelijk gevat en in
de boeyen geslagen, met de bedreiging den volgenden morgen te zullen hangen. Zijne
makkers, ten getale van een duizend man ongeveer, schoolden toen echter's ochtends
vroeg samen, trokken naar de provoost, die zij met geweld open braken, haalden
er hem uit, en gingen daarop, de Scheldebrug over, aan de Oostzij van Sint Pieters-
abdij post vatten, een stuk geschut van de wallen op de brug plantende; terwijl ze
zich tevens van de Sint Lievenspoort meester maakten, en zich nu tol daar in slag-
orde stelden, zich met slagboomen en wachten aan alle toegangen verzekerende. Zoo
vonden zij zich tusschen twee takken der Schelde, met breede grachten voor en de
stadswallen achter zich, waarop mede nog wat geschut stond en een voorraad magazijn
tot hun beschikking lag. Een der grenadiers onder hen kozen ze, onder den naam
Marlborough, tot hoofd, een ander onder dien van Eugenius lot ondci^bevelhebber, en
wachtten nu in alle gerustheid de dingen, die komen zouden, af. De engelsche com-
mandant had ondertusschen zyn ruitervendels doen opzitten en de rest' jvan 't voetvolk
naar de abdij doen rukken, zich te gelijker tijd bij de Stadsoverheid om wat geschut
aanmeldende, daar het zijne weggezonden was. Die Overheid, bezadigder dan hij, liet
hem echter, door een bezending uit haar midden, de hachelijke gevolgen van een
gewelddadige tusschenkomst blootleggen , en tot belegging van den twisl manen. Gehoor
daaraan gevende, liet hy 's namiddags den muitelingen voorstellen, zich op enkele voor-
waarden te onderwerpen: doch zij verwierpen die, en lieten zich "slechts Yoor geheele
V-·
Η
-ocr page 1002-DES VADERLANDS. , 999
vergiffenis van hun verzet, en volle betaling, onder borgslelling der Overheid, vinden
Inmiddels had, na aankomst op 26 April der door Frankrijk bekrachtigde ver-
dragen, ten huize van den Maarschalk Huxelles te Utrecht, de uitwisseling daarvan
in de eerste helft van Mei tusschen de gevolmachtigden der verschillende landen —
6 Mei Savoyen, 9 Engeland, 11 Pruisen, en 12 Nederland — plaats gehad, en de
Algeraeene Staten daarop den 22®" het sluiten van den «goeden, vasten, getrouwen,
en onverbrekeliiken vrede» openlijk afgekondigd, Afgelastende en bevelende daarom allen
en een iegelijk, zoo onderdanen als ingezetenen van de Geünieerde Nederlandsche
Provinciën, als diegenen die onder Hun onderdanigheid en gehoorzaamheid waren
gezeten, den voorschreven vrede onverbrekelijk te onderhouden, zonder daartegen iels
te doen, op poene van gestraft te worden als verstoorders van de gemeene rust, zonder
eenige genade, gunst, of oogluiking». In hun «dankbaarheid voor deze weldaad Gods-
almachtig, dien 't naar Zijne groote goedertierenheid behaagd had, den zwaren, las-
tigen, en Moedigen oorlog door dien langgewenschten vrede te laten eindigen» , hadden
zij, kerkelijker gewoonte, tegen woensdag 14 Juny, weder een algemeenen dank-en
biddag uitgeschreven, «om ten zeiven dage, in alle de kerken dezer landen, Hem
dieswegens van ganscher herten te loven en te danken, belijdende tevens, lot roem
van des Heeren goedertierenheid, alle des Lands hooggaande en aanwassende zonden
en ongerechtigheden, die het dezer weldaden onwaardig maken , met afstand en-oprechte
bekeering daarvan, vieriglijk en oodmoediglijk biddende, dat die vrede mocht wezen
in Zijne gunste. Hij ook den oorlog, zooveel die nog niet overal geëindigd was,
verder doen ophouden, en daar benevens alle andere welverdiende plagen afwenden».
Na welke dank- en bidoefeningen 's avonds dan weder «door het luiden van klokken,
vuren, lossen van kanon, en andere diergelijke, alom teekenen van blijdschap» zouden
getoond worden, gelijk zij zelf en de Staten van Holland daar, ter bestemder tijd,
in den haagschen Hofvijver het schitterende voorbeeld van gaven, en met de daartoe
uitgenoodigde uilheerasche ministers, uit helf Mauritshuis, de op hun last en kosten
aangerichte «konstige vuurwerken», het eene 160, het andere 150 voet lang, kwamen
gaslaan en bewonderen. Een groote zegeboog, van een dubbel amfitheater omgeven,
vormde het hoofdbestanddeel van 't eerste, dat allerlei zinnebeeldige toespelingen op
den gesloten Vrede en hare heilrijke vooruitzichten vertoonde: de Overvloed met Cybele
en een aantal Minnegoodjens, Ceres met zaadstrooyende Cupidootjens, Apollo en de
negen Zanggodinnen den triomf van den vrede vierende, Neptunus door zijn zeepaarden
getrokken en den Zeegoden bevelen gevende, waren daar allen ter medewerking op
' Zie den JËurop. Merc, voor dit halfjaar, bl. SlO, vv.
® Zie de groote afbeelding van 't geheel, afzonderlek uitgegeven la Eaye jpaj· AtiHe SeoJc, aveö
privilege de Le^rs hautes Puissances); een kleinere in den Έητορ, Merc. t. pl, tegenover bl, 303,
1000 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
een viertal verlichte doeken geprest, terwijl op andere de wapens der verschillende
Provinciën en dat der Staten-generaal prijkten; op den hoogen raiddentop was het
beeld van den Vrede aangebracht, den hoorn des overvloeds in de hand. Van voren
zag men een driedubbelen waterval, 20 voet breed, met twee stroonien, wier water,
door een verholen kunsttuig uit den vijver omhoog getrokken, zachtjens weêr in den
vijver nederdaalde. Beneden den waterval was een groote Zeegod, die, al gooyender-
wijs, 't water tot een hoogte van 40 voet perste; een andere waterstraal sprong uit
een kom boven den waterval tot gelijke hoogte op, vonkelende, gelijk de andere, in
't licht, dat in den donkeren nacht achter 't kunstwerk brandde. Het vuurwerk der
Staten van Holland stelde den Tempel van Janus voor, 185 voet hoog boven't water;
boven op den breeden top vormden de 19 wapenschilden van edelen en steden der
Provincie een tuin, te midden waarvan het beeld der Vrijheid, in de linkerhand
haar hoed op de spits van haar lans houdende, in de rechter almee den hoorn des
overvloeds. Wat lager zag men 't wapenschild — de roode leeuw — van Holland
zelf, en op den voorgrond een grooten vuurspuwenden leeuw, uit wiens muil het
uitgebraakte vuur in 't vijverwater sissend neerstortte. Een vernuftig fransch uitge-
wekené, kleinzoon van den vermaarden Duplessis-Mornay, De Vrigny, had een reeks
van latynsche leuzen en zinspreuken voor de verschillende voorstellingen en wapen-
borden uitgedacht, die op het veelomvattend kunstwerk waren aangebracht Potior
Coronis — machtiger dan Kronen — heette het daar o. a. van den Vrijheidshoed, en
van een gewapend Pallasbeeld, de W^etenschap vertegenwoordigend, Arte ei Marti
potens (machtig in kunst en krijg); de stemmende sleden hadden elk hare aan haar
wapen of een of ander byzonderheid ontleende spreuk: Haarlem die van zijn wapen
zelf; Leiden: Libertatis amans frustra obsidetur (op Vrijheid tuk, wordt men vergeefs
belegerd); Schoonhoven met zyn vier leeuwen: gaudet fortibus (het verlustigt zich in
de sterken); Alkmaar: Libertatis propugnaculum (Vrijheids bolwerk); Hoorn, met ïijn
hoorn: Civis animat in hostes (wekt de burgers tegen den vgand op); slechts van
Purmerende zei hy niets naders te weten, en gedacht het dus alleen als heksluiter
{claudit generosum agmen). Dat het verder aan geen dichttonen noch rijmregels op den
vrede ontbrak, laat zich denken. Verhalenderwys herdacht G. Droste in de zyne:
Als Spanje's scepter viel uit Kareis doode handen,
Kreeg Pilips onder schyn van erfrecht zijne landen, ; -
Tot nadeel van den naam en stam van Oostenrijk, i
't Geen England en de Leeuw bezwaarlijk konden lyden', ens. \
^ Zie de Devises ei Inscriptions contemes dans la construcUon êrigêe pour Ie feu cPartißce de la
JProvince de Hollands^ ete,, composées par M, de Vrigny (Λ la Haye chez G. Kammazeyn pour
Pierre Loofs).
' Op de Vrede tot UtreeU gesloten, enz. In 's Gravenhage, gedr. by G. Eammazeyn, 1713.
η
-ocr page 1004-DES VADERLANDS. , 1001
Een wat hooger toon sloeg de ons reeds bekende Rechtsgeleerde De Bye aan:
In 't eind heeft dan de krijgstrompet
In Nederland eens uitgeklonken,
De sabel lang genoeg geblonken,
Met zooveel heldenbloed besmet.
De Tuinmaagd, van haar gezellinnen,
De Trouvr, de Kracht, Voorzichtigheid,
En andre deugden meer geleid,
Haalt juichende de Vrede binnen;
Zü reikt haar vriendelijk de hand.
En kust verliefd de roode wangen:
"Naar u was", zegt ze, «mijn verlangen;
Gij voert de welvaart in mijn land.
Nu zal geen hoef het teêr gewas
Verpletten, de akkerman niet zweeten
Voor roovers, die zijn arbeid eten,
En leggen zijne schuur in de asch"
Barend Warnaar uit Haarlem dichtte er een Herderszang op, waarin hij «knaap
Floriaan» met zijn «hoogwaarde herderinne, de veldnimf Silvia», zich in «boerekouterij» —
als hij 't vrij oneigenaardig noemde — over 't heugelijke feit onderhouden, en Floriaan
ton slotte een «Vreedensdicht, op de wijs van Schoone Galathee» aanheffen liet ^
Een ongenoemde paste er, in een zevental vertooningen, de Bruiloft van Peleus en
Thetis op toe, met «sierlijke dansen», het oordeel van Paris verbeeldende, besloten
Doch zoo al deze Heeren en nog een paar andere zich en 't Land «gouden vruchten»
van den vrede voorspelden, minder opgewekt en heilspellend uitte zich een ander
daaromtrent, in zijn zwartgallige luim van meening, dat er een adder onder 't gras
schuilde: «de langgewenschte vreê» zoo ving hij zijn waarschuwende rijmen, schijn-
baar vry geruststellend, aan :
De lang gewenschte Vreê verschijnt,
Men sluit God Janns' kopren deuren,
En gansch Europa, moê gekwijnd,
Zal nu, zoo 't schijnt, eens rust gebeuren;
De krijgsvaan wil te pronk, het slagzwaard in de scheê —
Men kust de zoete vreê.
' Vredezang, enz. door P. de Bye.
= B. W.'s Floriaan en Silvia, Herderszang. Te Haarlem, gedr. by Isaak Enschedé, boekdrukker
in de Frankestraat, 1713.
VerUaringe der vertoningen over de Iruyloft van Peleus en Thetis, toegepast op den oorlogh en
de gewenschte Vreede. 's Gravenhage, 1713.
IV« deel 3« stuk. 126
-ocr page 1005-1002 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
Wees welkom, overschoone maagd,
Gehuld met izachte oljjvespraiten,
Die 't aardrijk van veel pesten vaagt,
En Mavors durft aan banden sluiten;
Ei, knevel hem toch vast met eenen stalen knoop.
Tot welstand van Euroop!
Maar hoe? bedriegt my 't oog? wat's dit?
Ben ik ontwaakt of aan het droomen ?
Ze is niet gekleed in zuiver wit,
Als zij ons nader schynt te komen:
Haar aanschijn geblanket, 't glimlachende gelaat
Voorspelt ons niets dan kwaad.
Helpt, Go6n! Bedrog verzelt haar zij!
Wat wil, wat raag, wat zal dit wezen?
'k Zie achter haar een gansche rij
Van wangedrochten opgerezen!
Ei, wreede Vrede, vlucht! gij zijt maar vrede in schyn:
Uw hart is vol venijn.
Op, Vaderlanders, 't oog in 't zeil!
'k Voorzie een bui; daar 's storm te vreezen!
Men steek, eer men de diepte peil,
Niet verder t'zee — Wat zou dit wezen?
Ik zie de barning reeds, ik vrees voor man en schip;
Daar schuilt een blinde klip! —
Duw, Palinuur, het roer aan lij,
Wilt gij de hulk van staat behoeden;
Mistrouw, mistrouw de Vrede vrij,
Daar is niets goeds van te vermoeden:
Zij dekt in 't engelsch kleed een Satan, boos van aard,
Men wacht' zich voor de staart! ' —
Ook een ander meer breedvoerig vrederijmer, die zijn Vredetooris op Rotsoord
anders «met vreugde» ontstak, zekere Frans van Oort, toonde er zich niet zoo on-
voorwaardelijk meê ingenomen , en repte ondeugend van
Dees vreê, door 't eêlste staal uit 't fijnste stof gehouwen,
En hritsch gevestigd op gerechtigheid en trouwe;
hij verlangde daarom, dat men nu,
'm:
Gelijk een schipper op een goede reê gekomen,
Die aan zijn kiel of want een onklaar heeft vernomen,
Die breuken niet alleen van stonden aan herstelt,
Maar denkt terug, en zoekt al 't geen hem heeft gekweld
Op den Vrede van den l7i3, iot Vtregi (In afechrift iü de MU. Dmv. XtlS, 1.).
-ocr page 1006-DES VADERLANDS. , 1003
Of angsten aangejaagd, toen 't onweer was aan 't woeden,
Om namaala voor 't gevaar zich beter te behoeden;
(Geiykerwijs) den Staat voorzichtig, vol van zucht
En ilver voor 't gemeen, ïn de opgeklaarde lucht
Zag woelen, om 't gemis t'herstellen en 's Lands hoeken,
Daar ze op het zwakste zyn, nauwkeurig te doorzoeken.
De vrede schaft den tijd, om hand aan 't werk te slaan.
De grenzen wel beachanst
Dat kon een toeverlaat, een schut voor ramp verstrekken;
Dat schrikt den vöand af. Men weet, dat iedereen,
Daar zich de Tuin op 't laagst vertoont, wil overheen.
Gelukkig is het land, daar spies en bajonetten,
Als schutters, 't storten van den wijngerdrank beletten;
Daar Ceres veilig, door Bellona'a schild gedekt,
Gerust de vruchten van haar gulden schoven trekt; —
Bö 't vredeminnend hart, den moed van dappre mannen!
Grüp aan den beukelaar, die al 't geweld vergruist,
De vredeoiyf in de een, en 't zwaard in de andre vuist! —
Doch, inwendig dan ook, dien vrede onderling gekweekt:
Dat liefde worde omhelst, de wraak uit 't Land gebannen:
Dat nimmer Patriot worde om 't geloof verdreven;
De vrijheid van 't gemoed aan ieder vrijgegeven I
ZOO kon hij
Verstrekken 't nageslacht een meer dan aardsch model,
De rechte voorsmaak van een eeuwigdurend weP."
ïn afwachting van dezen hoogst gewenschten toestand, ging men te Utrecht voor-
eerst nog voort, ook met de nog niet tot vrede gebrachte Staten te onderhandelen,
en er daartoe, ook na het bekrachfigen der op den 11«" April geteekende vredebepa-
lingen, de fransche, engelsche, en nederlandsche Gemachtigden te doen verblijven.
Onmiddelijk na die teekening, waren twee Gevolmachtigden van Koning Filips de
Hertog van Ossuna en de Markgraaf van Monteleone, dien men vroeger den toegang
geweigerd had, op de hun verstrekte paspoorten naar Utrecht gekomen, om er met
de engelsche en nederlandsche in overleg te treden. Met Engeland was slechts een
onderteekening van de reeds te Madrid gesloten overeenkomst noodig, die dan ook al
aanstonds bewerkstelligd werd; maar met de Staten hield de onderhandeling, door
allerlei bezwaren van kleiner en grooter omvang, ettelijke maanden aan, en kon de
' Vredetoofts, met weugi ontstoTcen op Botsoori, den 14en van Somermaand 1713, door Frans van
Oort. (Te Utrecht by WiUera van de Water, boekverkoper op 't Oude Kerkhof, 1713).
1004 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
sluiting eindelijk eerst plaats grijpen, nadat de vrede van den Keizer met Frankrijk
tot stand was gekomen.
Aan dezen viel in de eerste maanden, na 't vertrek zijner Gevolmachtigden, nog
niet te denken. In de hoogste mate verstoord, hadden zij zich teruggetrokken, en
Prins Eugenius het keizerlijke leger reeds slagvaardig naar den Rijn doen rukken.
«In welken geest, denkt gij wel», vraagde een verwoed Duitscher, in een openlijken
brief aan een Engelschman, «dat de nazaat zal vernemen, wat gijlieden gewrocht
hebt ? Met welk een oog meent gij, dat geheel Europa het aanziet ? — Als een onge-
hoord feit, dat in de verleden eeuwen geen voorbeeld heeft, en dat men God mag
bidden, dal er ook in de toekomstige geen hebben zal. Gij triomfeert nu, en be-
denkt niet, dat Frankrijk alleen zegeviert. Zijne allerkristelijkste Majesteit heeft op
het duitsche Rijk Metz, Toul, Verdun, den Elzas, de tien steden met haar prefec-
tuur , Borgondië , en Straatsburg veroverd, verworven, of zich toegeëigend. Hij onthoudt
den Hertog van Lotharingen veel steden en landstreken, heeft zich daar te lande
onaantastbaar versterkt, en wil ook alle versterkingen aan den overkant van den Rijn
houden; terwijl hij, met uitzondering van Kehl, al die, welke eenigerwijs tot verwe-
ring van 't Rijk konden strekken, wil zien sloopen en slechten. Tot zulk een staat
wil men het Rijk brengen; en gij behoeft dus niet te vragen, welke redenen den
Keizer belet hebben, vrede te sluiten. En vergun mij u te zeggen, dat het in dat alles
niet de gedragslijn van den allerkristelijksten Koning is, die mij treft en verwondert,
maar de uwe. Doch reken er op, dat Zijne keizerlyke Majesteit eerder het alleruiterste
zal verbeiden, dan den oürechtmatigen, eerloozen, en verderfelijken vrede onderschry-
ven, die gijlieden Haar en het Rijk hebt willen opdringen» Bij zulk een stemming
kon er vooreerst nog van geen toenadering spraak zijn, en de vijandelijkheden namen
dan ook weldra weder een aanvang. Aan Eugenius' schrijven gehoor gevend, had
Graaf Fels den 26®" April Brussel reeds verlaten, ging den 6®" Mei, met zijn troepen,
de Maas bij Roermonde over, en trok daarna over Keulen naar Manheim, om zich
met de keizerlgke heermacht aan den Bovenrijn te vereenigen. Eugenius zelf reisde
den 18®° Mei uit Weenen derwaarts, en nam 24 Mei te Mühlberg het opperbevel
weder van den Hertog van Wurtemberg over \ Voor de Zweden was er thans geen
vrees meer, daar Stenbock met zyn troepen, in Tönningen, door de vereenigde deecsche,
saksische, en russische troepen ingesloten, den 16®" Mei tol de overgave genoodzaakt
werd, en zich krggsgevangen moest geven, ora na een viertal jaren in deensche hechtenis
' Maisons, pourquoi Sa Majesiê Imperiale n^a pas concouru d la paix, eonclue ä Utrecht, Ie H
Avril 1713; lettre écrite par un Serviteur de S. M. I. ä un Anglais du porti dominant (A la Have
chez Guille Voya, dana Ie Poten, 1713).
2 Zie bü Arneth,. t. pl. S. 283 en 285.
DES VADERLANDS. , 1005
zijn leven te eindigen; terwijl de jonge Koning van Pruisen zich zijnerzijds beijverde,
het in zweedsche handen berustende Pommeren allengs door verdragen in zijne macht
te krijgen Κ Het was toch, als Prins Eugenias kort daarop, bij een andere gelegen-
heid den Keizer deed opmerken % «een welbekende zaak , dat het sedert lang bi] dit Hof
als hoofdregel gold, van alle verwikkelingen gebruik te maken, om er voor zich zelf
wat bi] te winnen». Reeds vóór Eugenius' aankomst bij 't leger was Prins Alexander
van Wurtemberg naar het door de Franschen bedreigde Laudau gezonden, en hij zelf
ging nu dê verdedigingslijnen van Ettlingen in oogenschouw nemen, en die, waar
't noodig was, zooveel doenlijk versterken. Ongelukkig ontbrak het hem ten zeerste
aan geld, en liep hij gevaar, zijne troepen — een regiment ruiters van Anspach had
hem, om die reden, reeds verlaten — maar steeds meer te zien slinken, en hg
wendde zich dus naar alle zijden om geld. De schansen in 't Zwartswald, over een uit-
gestrektheid van meer dan 40 uur, waren zwak bezet, en de ruiter-generaal Vaubonne,
die zich onder Daun in Italië onderscheiden had, werd er dus met acht bataljons en
15 ruitervendels heengezonden; terwyl Eugenius zelf zich met de verdediging der
Ettlinger verschansingen belastte. Aan den Nederrijn deden zich echter allerlei gelde-
lijke en andere moeilijkheden, in 't beheer en gebruik der duitsche hulptroepen van
Hessen-Cassel, Saksen-Gotha, de Palts, en Pruisen, voor, en verhinderden alle doel-
treffende samenwerking Bitter waren Eugenius' klachten, en scherp zijn toon over
deze rijksvorstelijke tekortkomingen, en de eenige wijze daarin, door 't rechtstreeksche
huren der troepen, te voorzien. Hun eenigste streven — naar hij 16 Juny schreef —
was anders, ze uit hun eigen landen verwijderd te houden, op den grond van andere
vorsten en stenden te laten leven, ze daar den ganschen zomer te lal en rondkuyeren,
en het Rijk, zonder eenige wederdienst, op te vreten; terwijl het zeker was, dal zoo
de vijand aan den Rijn of tusschen Rijn en Maas kwam, zij zich tegen zijn voort-
rukken niet zouden verzetten, maar zich veeleer uit den weg maken, om elders in
ruste te leven. Het zou hun toch niet aan voorwendsels ontbreken, dat men met hun
prmcipalen niets besloten noch overeen gekomen was, en hun troepen dus ook niet
gelast, diensten te bewijzen; 't geen dan te grootere scha zou teweeg brengen, als er
geen voldoend rijksleger meer voorhanden was, om 's vijands geweld te keer te gaan.
Het roomsche Rijk zou, onder zulke omstandigheden, zich dus liever lot een vrede
van welken aard dan ook moeten verstaan, dan door vriend en vijand beiden ge-
heel te gronde gericht te worden; terwijl ten slotte de vier miljoen, voor de betaling
' Verg. Sugenheim, t, pl. S. 228.
Bü Arneth, Frinz JEhgen, t. pl. 506,
® Zie daarover by Ameth, t. pl. S. 386 f. De mecklenburger overste Waldau was om den -noord-
Bclien oorlog met zyu regiment opontboden, en in 't geheim vertrokken, ald. S. 388.
1006 A'LGEMEENE GESCHIEDENIS
der troepen vereischt , opgeteerd zouden zijn, zonder dat er een daalder voor in de kas
kwam» Door dit huurstelsel, voor 't welk het Eugenius, bij de bodemlooze leêgte
der keizerlijke schatkist, ten slotte nog gelukte, van den vaderlandslievenden frank-
forter geldwisselaar Kristiaan Rost het noodige voorschot te krijgen, werden er nu van
den Hertog van Wurtem berg, den Landgraaf van Hessen-Cassel, den Bisschop van Munster,
den Hertog van Saksen Gotha, de Keurvorsten van Trier en Hannover, de Hertogen
van Wolfenbuttel, Nassau, en anderen, manschappen aangeworven^.
Onderwijl was de fransche Maarschalk Villars, met zijne beide onderbevelhebbers
Bezons en Asfeld, niet in gebreke gebleven , zich in beweging te stellen, en de noodige
aanstalten tot een krachtigen aanval op Duitschlands bodem te maken. Nadat Bezons
zich in de richting van Trier, en Asfeld, bij 't fort Louis over den Rijn gegaan, zich
bij Sellingen gesteld had, trok Villars zelf, den 4®» Juny, met een deel van Asfelds
legermacht naar de zg van Rastadt, den schijn aannemende, op de verschansingen
van Ettlingen te willen losgaan, en zoo Eugeuius noopende, een deel zijner bij Filips-
burg gelegerde troepen derwaarts te trekken. Zoodra dit geschied was, keerde Villars
den eigen nacht nog naar Lauterburg rugwaarts, en zond den Generaal Broglie met
een aanmerkelijk aantal manschappen naar Filipsburg, hem er zelf den met meer-
dere nog volgend. Broglie maakte zich van het tegenover de vesting gelegen dorp Hol-
land meester, en zoo de brug van Filipsburg voor Eu'genius onbruikbaar; terwijl Villars
zich in Spiers wierp, en daar in den omtrek stelling koos, om 's Keizers troepen de
verbinding van den Rijn met Landau af te snijden. Op het beleg dezer vesting had
hij het in de eerste plaats gemunt, waar de dertigjarige Prins Alexander van Wur-
temberg, bij Eugenius om zijn vurigen krijgsmoed hoog aangeschreven, thans het
bevel voerde, en de Generaal-majoor von Plischau met 8000 man in bezetting lag.
In den nacht van 24 op 25 Juny werden de loopgraven door de Franschen geopend,
en al aanstonds door de belegerden de wakkerste tegenweer geboden, zoodat hun voort-
durend groote scha werd toegebracht. Toch moesten zij allengs de boyenhand krijgen,
daar Eugenius geen gelegenheid had, tot ontzet aan te rukken en Villars uit zijn
voordeelige stelling bij Frankendaal te verdrijven. Na half July viel het eene werk voor
het andere na den Franschen in handen, en de hopelooze verdediging zoo lang moge-
lijk te rekken, was de laatste raad, dien Eugenius den wakkeren bevelhebber geven
kon. Den 19^» Augustus trad deze daarop in onderhandeling, en den volgenden dag
ging de vesting over, terwijl haar bezetting zich gevangen gaf, doch de bevelvoerder
verlof kreeg, Eugenius mondeling rekenschap van zijn handelwijs te geven. Gebrek
aan kruit en bruikbaar schietgeweer had allen verderen weêrstand onmogelijk ge-
maakt; doch zijn moed en volharding, gelijk die van den Generaal en zijn man-
I Alö. S. 504 'O. = Aid. S. 290, f.
-ocr page 1010-DES VADERLAJNDS. ^ 1007
schappen — als Eugenias den Keizer meldde ~ niets dan lof verdiend Villars wendde
zich DU Zuidwaarts, trok den 10®** September bij Straatsburg den Rijn over, vertoonde
zich twee dagen later voor Freiburg, doch keerde zich van daar onmiddelgk tegen
de keizerlijke verschansingen op den zoogenaamden Rosskopf, die hy , in spyt der man-
haftste verdediging, door zijn overmacht overweldigde. Vaubonne trok daarop naar
Rottweil, waar hij zich op Eugenius' aanmaning verschanste, en Villars sloeg hel
beleg voor Freiburg, dat door 's Keizers ervaren en schranderen Veldmaarschalk,
Vrijheer von Harsch, verdedigd werd. Vol moed aanvaardde deze de hem toevertrouwde
taak, de belangrijke vesting met hare beide kasteelen, boven en beneden, tegen den
franschen vijand te^ verweren, waartoe hem kort te voren Eugenius schriftelyk nog
had opgewekt. Ook hem verhinderde echter gemis van de noodige penningen, zooveel
tot voorziening in zijn oorlogsbehoeften te doen, als hij gewenscht zou hebben of noo-
dig achtte. «Ik zou gaarne», had hij reeds in July aan Eugenius geschreven, «beide
kasteelen veel meer nog dan de stad al 't noodige verschafl'en; want zij zijn het voor-
naamste : de stad denk ik, met Gods hulp, alleen door vijandelyke bestorming te ver-
liezen, en dan zal 't in die kasteelen eerst goed beginnen, waar men my en myn
bezetting voet voor voet, door mijnen, uit zal moeten verdrijven». Van die bezettjng,
gelijk van hem, koesterde Eugenius de beste gedachten: «er is geen twyfel aan»,
meldde hy hem half September nog, «of uw garnizoenstroepen, die grootendeels uit
Keizerschen bestaan, zullen den naam en eer zoeken te handhaven, die 's Keizers
wapenen tot dusver altijd gehad hebben; laten zij die echter thans nog vermeerderen,
en den vijand door uitvallen en aanvallen toonen, met wie hij ie doen heeft, en dat
de oude roem en dapperheid niet verminderd, maar nog vergroot is» I Tien dagen
later, den 26®", was du stad door Villars ingesloten, en in den nacht voor 1 October
werden de loopgraven geopend, terv\ijl tevens ook het bovenkasteel werd aangetast.
Krachtig boden echter Harsch en zyn bezetting weêrstand, en bleven dat een maand
lang volhouden; bij een uitval op den 15™ bracht hij den vijand een verlies toe, door
Villars zelf op 2000 raan begroot. Op aandrang zijner officieren wachtte hij echter
de laatste bestorming niet af, daar dan alles verloren ware geweest doch trok mei
zijn ongekwetste en gezonde manschappen in beide sloten, om deze nu tgt het uiterste
te verdedigen; terwyl hij zieken en gewonden, gelijk de vrouwen zyner officieren,
voor welke hij in de kasteelen plaats noch voedsel had, op Villars' menschelykheid
vertrouwend, in de stad achterliet. Deze echter, die gerekend had, stad en kasteelen bij
onderhandeling meester te worden, was te gebelgd om menschelijk te zijn, en liet
de aan zijn hoede en verpleging toevertrouwden — meer dan 5000 in getal — in
' Ameth, Pri«« Xlugen, t. pl. S. 293. « Zie aldaar, bi. 301.
® Zie zijn schryven vau 2 November, ald, S. 609
-ocr page 1011-1008 ' algemeene geschiedenis
het Gapucijnerklooster opsluiten, hun alle onderhoud weigerende, waarin niet van
uit de kasteelen voorzien werd. En toen Harsch zyn onvermogen betuigde, daaraan
te voldoen, liet hij een aantal zieke en gekwetste krijgers, die reeds een dag of wat
zonder behoorlijk voedsel gelegen hadden, voor de muren van 't benedenkasteel slepen,
waar nu de bezetting haar eigen schraal rantsoen, zoover het strekte, broederlijk met
hen deelde. Op Villars' voorstel zond Harsch inmiddels een zijner hoofdofficieren naar
Eugenius, om hem den stand van zaken te schetsen, hem vragende, wat hij te doen
had; vier weken nog zou hij 't, met de uiterste inspanning kunnen harden, doch
dan moeten zwichten. Hij wilde echter niet op zijn eigen verantwoording, maar slechts
op uitdrukkelgken last van hooger hand handelen , en verzocht dus een ondubbelzinnige
verklaring. Na zich persoonlijk te Ludwigsburg met den Hertog van Wurtemberg — als
zijn onderbevelhebber in 't Rijksleger, en wiens landen 't eerst aan een inval der
FranscheB zouden blootstaan — beraden te hebben, liet hij Harsch weten, dat zoo
hij kans zag, beide kasteelen nog anderhalve maand te houden, hij dat doen moest,
en anders vrijheid had ze over te geven, onder voorwaarde van vrijen aftocht niet
alleen voor zijne bezetting, maar ook voor de krijgsgevangenen van Landau. Dit laatste
mocht hem echter niet gelukken; doch daar hij zich uiterlijk hoogstens een maand
nog slechts zou kunnen verweren, en dan nadeeliger afloop te gemoet moest zien,
onderschreef hij den 27·=" November het verdrag van overgaaf, waarbij hem en zijn
bezetting werd toegestaan, met krijgseer af te trekken , en rukte, vier dagen later, met
haar naar Rottweil op, om er Vaubonne's macht te versterken. Tot loon van den be-
toonden heldenrnoed verhief hem Keizer Karei van Vrijheer tot Graaf
'Γ,.
Tegen Frankrijk zou hij, noch die Keizer, intusschen lang meer gewapend be-
hoeven te blijven. Koning Lodewijk, die zelf ten zeerste naar 't einde van den oorlog
ook met den Keizer verlangde, had reeds in 't begin van September Villars van de
noodige volmacht voorzien, om dat zoo mogelijk te bewerkstelligen; en* de Keizer
aarzelde niet, van zijne zijde. Prins Eugenius te machtigen, met hem in overleg en
onderhandeling te treden, om den vrede met het duitsche rijk voor te bereiden. Het
door wijlen Markgraaf Lodewijk van Baden gebouwde schoone slot van Rastadt werd
tot onderhandelplaats gekozen, en den 26=^° November, door beide gevolmachtigden
met hun gevolg — Villars in den rechter-, Eugenius in den linkervleugel — betrok-
ken. Tien dagen later — met Sint Nikolaas — was men 't zoover eens, dat een ren-
bode naar Versailles kon vertrekken met de voorstellingen, door Eugenius op verschil-
lende punten gedaan. Hij zelf schreef toen den Keizer, dat hij, «de omstandigheden
in aanmerking nemende, en met het oog op den inwendigen toestand van 't duitsche
Rijk, de groote overmacht van den vijand, de te kortkoming in ijver onder de Rijks-
» Aid. S. 805, f.
-ocr page 1012-DES VADERLANDS. , 1009
stenden, en het geringe uitzicht op bijstand hunnerzijds, de bij Pruisen kennelyk op
den voorgrond tredende, gevaarlijke bedoelingen van ver uitziende strekking, de on-
zekere plannen ook van den Hertog van Savoyen, en de mogelijkheid zelfs van een
nieuwen Turken-oorlog bg de noordsche verwikkelingen; hij 't er voor hield, men
't by eenigsins aanneemlyke voorwaarden raadzaam houden moest, liever thans zich
te verdragen, dan zich op nieuw aan een onzekere uitkomst, en den loop van moei-
lyk te voorziene gebeurtenissen bloot te stellen» Het eerste antwoord uit Versailles,
dat den 13®° te Rastadt kwam, bleek echter zoo weinig toeschietelyk, dat Villars
het niet zelf aan Eugenius waagde mee te deelen, en deze toonde er zich dan ook zoo
luttel gesticht mee, dat hij er van sprak, de onderhandeling af te breken. Een nieuwe
renbode werd echter afgezonden, en op Villars' aandrang zijn terugkomst te Rastadt
nog afgewacht. Tweeden Kerstdag vervoegde hy zich met het antwoord by Eugenius,
die zich echter nog alles behalve voldaan toonde. Een nieuw overleg volgde, en toen
beide Gevolmachtigden het daarop eens geworden waren, werd hun vredesontwerp
naar Versailles gezonden, doch kwam zoo gewyzigd van daar terug, dat het Eugenius
geheel onaanneemlgk voorkwam, en Villars zelf er niet minder ontstemd over bleek ^
Hy verklaarde dezen nu alle verder oponthoud nutteloos te achten, en dus hoe
eer hoe beter naar W^eenen te zullen vertrekken; doch liet zich door hem bewe-
gen, zyn reis zoo in te richten, dat een nadere verklaring zijner regeering, om
welke hy ylings verzoeken zou, hem nog onderweg, 't zij in,Stuttgart of Augsburg
kon aantreffen. Villars zond toen den Generaal Contades naar Versailles, terwyl Eugenius
Rastadt den 6®" February 1714 verliet. Veertien dagen later ontving hij te Stuttgart
een schrijven van den franschen Maarschalk, dat hem 's Konings nagenoeg volledige
instemming met zyn opmerking meêdeelde, en den 22®" door Contades' eigen komst
gevolgd werd. Den laatsten der maand was hij toen in Rastadt terug, en hervatte er
onmiddelijk de onderhandeling. De verdragsbepalingen werden daarop vastgesteld, in
den nacht van 6 op 7 Maart herlezen, en na wederzijdsche goedkeuring door beide
Heeren onderteekend. Zij verklaarden, dat de vredesverdragen van Munster, Nymegen,
en Rijswijk, tot grondslag ook van dezen vrede zouden strekken; dat Koning Lodewgk
oud-Breisach en Freiburg aan den Keizer, Kehl aan't Ryk zou weêrgeven, de schansen
onder Straatsburg, tegenover Hünningen, en elders aan den Ryn slechten, Bitch en
Homburg ontruimen; dat de Keizer de spaansche Nederlanden aanvaardde, op den
voet als Koning Karei II van Spanje die bezeten had, of volgens den vrede van R^s-
' Zie Zijn schrijven bi) Arneth, t. pl. S. 333.
® "Meine Vorwürfe wären noch heftiger gewesen, wenn nicht der Marschall mir in, allem Beifall
gegeben, und sich mit noch grösserer Erbitterung als ich selbst über seinen Hof beschwert hätte"
(Eng. aan den Keizer, bU Ameth, t. pl. S. 336).
lY·^ deel, gt^k. ' j27
-ocr page 1013-2014 ' algemeene geschiedenis
Γ --τ-7---
ι . j 1 '
wyk liad moeten bezitten, mits Pruisen behield wat het in 't geldersch Overkwartier
erlangd had; dat de algemeene Staten den Keizer de plaatsen mochten in handen
stellen, hun ten behoeve van Oostenrijk afgestaan, Meenen en Doornik echter niet
vóór de vrede ook door het Rijk bekrachtigd was, en de andere zoodra het barrière-
verdrag tusschen Keizer en Staten tot stand was gekomen; dat de Keizer zgnerzyds
Landau aan Frankrijk liet, de Keurvorsten van Beyeren en Keulen in hun waardig-
heden herstelde, en in vredestijd Bonn niet bezetten zou; dat daarentegen, door den
Koning, ook Hannover nu als Keurvorstendom erkend werd, en de Keizer gelaten in
't rustig bezit van Napels, Milaan, Sardinië, en de bekende kustplaatsen vanToscanen;
dat voorts ten' spoedigste over den vrede ook tusschen de Rijksstenden en Frankrijk
gehandeld zou worden; 't geen daarop te Baden in Zwitserland plaats greep. Eenige
maanden werd daar toen door wederzijdsche gevolmachtigden nog onderhandeld, tot
er den 7·=" September, evenzeer door Villars en Eugenius, gezamenlijk daartoe der-
waarts gekomen, de vrede op nagenoeg dezelfde voorwaarden geteekend werd.
Eugenius toonde zich, in zijn brieven aan den Keizer, zeer met den afloop inge-
nomen , gelijk die Keizer niet afliet, zyn «schranderheid, y ver, beleid, in woord en daad»,
als onderhandelaar, te loven I «Het is aan Uwer Majesteits volharding te danken»,
schreef hem de Prins, in Maart 1714, «dat in spijt van 's vijands groote overmacht
en den afval van bijna alle bondgenooten, toch voordeeliger en roemrijker voorwaarden
nog verkregen werden, dan te Utrecht door uitheemsche bemiddeling te verwachten
waren; en al zijn die voorwaarden niet zoo gunstig, als men van een zoo langduri-
gen en voorspoedigen oorlog had mogen hopen, zoo de bondgenooten Uwer Majesteit
en 't Rijk waren trouw gebleven; strekt het Haar toch bij vriend en vijand tot groote
eer, zich alleen met onverschrokken moed tegenover de vijandelijke heermacht gesteld,
en zonder uitheemschen bysland zich in staat getoond te hebben, de aangelegenheden
van 't Ryk te klaren» Hoe intusschen tot tevredenheid over den loop der zaken
aangepord, er was één ding, dat de duitsche Keizer niet vergeten noch zijn bittere
teleurstelling er over onderdrukken kon — het verlies aller spaansche kroonuitzichten.
In plaats van zich al de geldelijke opofferingen te herinneren, door zyne duitsche
erflanden daarvoor gebracht, vervs'eet hij hun integendeel niet genoeg gedaan te heb-
ben, om hem in 't bezit van zijn spaansche koninkrijk te handhaven, en gaf hun
de schuld, niet bij zijn broeder Jozefs leven nog den spaanschen troon te hebben
bestegen; na diens dood meende hij, ware hem dan van zelf, ook tegen den wil der
bondgenooten, de duitsche keizerskroon toch ten deel gevallen. Hy achtte daarom ook
zijn duitsche staatsdienaars niet alleen niet geroepen, hem in 't beheer ziener nieuw ver-
ï Zie 't geheele verdrag in den S!ur. Mero. over 1714, eerste halljaar, bl. 217 vv.
9 Arneth, Prim JSugen^ t. pl. S. 3i3. 3 Aid. S. 343,
DES VADERLANDS. , 1011
worven italiaansche landen ter zij te staan, maar ook slechts de spaansche Heeren,
die hem uit Catalonië gevolgd waren, waardig met die taak belast te worden. Een
zoogenoemde spaansche Raad werd daartoe te Weenen ingesteld, bij welke het Spaansch
als schrijf- en verkeertaal werd aangenomen, en die.n het beleid der zaken te Milaan,
Napels, en elders in Italië werd opgedragen; niettegenstaande men zich juist in die
thans aan Spanje's juk onttrokken landen, over dat heugelijke feit ten zeerste ver-
blijd had, en er dus alles behalve op gesteld moest zijn, er op deze wijs bij Toort-
during aan herinnerd te worden Slechts in de Nederlanden begreep Keizer Karei
een anderen weg te moeten inslaan, als hij, gelijk in 't laatst van 't volgende jaar
zou plaats grijpen, door 't sluiten van zijn öiürÄe-verdrag met de Staten, zich in
't bezit daarvan zou stellen.
Die Staten, nauw van den oorlog met Frankrijk bevrijd, kregen, in het vrucht-
dragendst deel van hunne gewesten, dit eigen vredejaar nog met een vijand van ande-
ren aard te strijden — een verderfelijke runderpest, die, na den natten zomer, Holland
en Westfriesland begon te teisteren, en tegen welke, bij haar toenemen, Hollands
Staten dan ook niet nalieten, «tot wering en stuiting, alle mogelijke voorzorg» aan
te bevelen, de raadzaamste maatregelen van voorbehoed nemende, en de noodige ver-
bodsbepalingen tot voorkoming, zoo mogelijk, der voortplanting van 't kwaad afkon-
digende I Een akkerman uit Delfland, door eigen aanblik en ondervinding, het best
in slaat van den gevaarlijken aard en omvang der ziekte kennis te nemen, en met
een uitnemenden dichtaanleg tevens begaafd, Huibert Corneliszoon Poot, liet er in
de gespierde verzen van een calvinistischen klaag- en boetzang zijn hartroerende sna-
ren voor trillen. «De krijg», zoo hief hij aan %
De krijg, met kracht in 't end ontharnast, was,
Door Utrechts recht nog nauw geboeid, verschoven;
De olijf begon in Hollands Leeuwstuin pas
Een vette vrucht, na lachend loof, te loven;
Of God grijpt, voor die ijzre, een waterroê.
En vaart zijn volk, beslikt van zonde en schennis,
Zün Israël in grauwen moede toe.
Opdat Hij 't wiesch, tot boete bracht en kennis;
Hü propt de lucht vol zwanger nevelzwerk.
De regenboog wordt t'elkenmaal herspannen,
En stoort en schendt, door natschut streng en sterk,
Den nijvren bouw van vee- en akkermannen.
Slagregen klapte en bruiste, en zette ras, »
In 't hartje van den oogst en zoeten zomer,
' Zie aldaar, S. 347, f. ® Zie het Flacaat van 33 January IIU.
® Zie zijn Bampen van het Vredejaer.
-ocr page 1015-1012 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
Bei korenveld eu boterweyen dras;
Maar onaardü wordt thana door slagen vromer.
Het ongevoel zat al te diep in 't merg,
In 't stug gebeent; de harten blijven steenen,
En de oogen glas, wat hen tot weenen verg';
O, weenloosheid! wie zou u niet beweenen?
Och, zonden! och, wat haalt ge al plagen in!
O, mellekkoe, wat staat u niet beschoren!
't Is slag op slag, geen ende maar begin,
Alsof ons God den oorlog had gezworen! —
Een geeselzweep, hoog rood, van bloed en vier,
Komt middlerwül op Neêrlands rugge dalen;
Een veepest, die 't onnoozel vee zoo dier,
Eq maar alleen met schrik, staat af te malen!
Een bloedharpy, van overfellen aard,
Wier gift en stank, oord in oord uit gevlogen,
Een bange dood voor wei en stallen baart,
En duren bl^ft, totdat het in den hoogen
Den Vader der barmhartigheid verdriet; —
O Vredejaar! waar wil, waar wil dit henen?
O Vredezon, een Staartster —- anders niet —
Hoe schijnt ge tot rampspellingen verschenen! —
Gestoorde God, wat hebt ge met ons voor?
"Waar zal ten leste Uw droevig straffen enden?
Waar toeft de dag, die ons al stil in 't oor
Zal luistren: daar is 't end van uw ellenden?
Is Nederland zoo gansch bij U gehaat?
Waarom het dan verlost van 't heerschend Spanje?
Waarom het dan gemaakt een vrijen Staat,
Dank hebbe Uw gunst en 't stamhuis van Oranje?
Waarom hét dan in zjjn geboortestond
En ochtendtyd niet liever voorgenomen?
Of is 't dus hoog verheven van den grond.
Om t'zijnertyd wat harder neer te komen?
't Is waar, de straf raakt nog niet aan ons bloed,
Daar wy u ook oodmoedig tegen bidden;
Maar armoê meest veel ander onheil broedt —
Schut dan het kwaad in de opkomst of in 't midden!
Hoe, zou Uw min voor Holland zoo gaär uit
En over zijn? Zoudt Gij Uw volk bezwijken? —
Hier bouwt men toch Uw waarheidstempel op.
Naar 't juist bestek van Zoon en Kruisgezanten;
Hier kwam Uw licht op 's kandlaars hoogsten top,
Sinds ons C'alvyn Uw meening in kwam planten.
Hier geeft men 't geen U toekomt aan geen Sint:
Dat zou ons Uw naijver ηοδ vergeven;
i i
DES VADERLANDS. , 1013
Geen sterver hier het eeuwig leven vindt,
Dan langs het pad van waarheid, weg, en leven;
Hier schat men Uw Bondszeeglen min noch meer
Als zä, die ze uit 's Bondsengels hand ontvingen;
Hier doemt men 't pleit van Lateraan, dat de eer
Van Naso schoort door Vorm-verwisselingen;
Hier steunt men op geen laffen kinderpraat
En neveltaai van valsche wonderwerken;
Hier geldt geen mist van Mia of Misgewaad,
Of Eoomschen stoel of regelen van kerken.
Schoon dan ons doen niet naar ons weten is,
Zoo durf ik toch op Uwe goedheid hopen,
Niet twüflende, of Gü zult aan droefenis
En ongeval een reeks van zegen knoopen.
En gij, 0 Land, bezocht van ramp en wee,
Val God te voet, zwaai 't wierook der gebeden
Van 't hartaltaar hem vlijtig toe, en tree
In 't spoor der Wet, vol onderdanigheden;
Zoo zal Hjj u met sterke regenvlaag
Noch boozfe lucht, maar met Zyn gunst bedauwen,
En Salems muur, ten teeken dat Hü graag
Uw offer riekt, in spp uws vijands, bouwen! — '
Als om den, op het hoog verheven licht van zijn rechtzinnig-hervormden kandelaar,
zoo trotschen en gerusten dichter en landman, in zijn versmading aller roomsche won-
derzucht, te logenstraffen en de loef af te steken, liet zich, juist naar aanleiding der-
zelfde landplaag, in Kennemerland de wijdklinkende «reveltaal» van zulk een «paapsch
mirakel» — als een zijner geloofsverwanten het noemde — vernemen. In den nacht
van 8 op 9 December zou daar, naar 't heetle, op den zoogenaamd «heiligen grond»
tusschen Heilo en Limmen, waar veel jaren geleden een oude vervallen kapel stond,
door haar wonderwerken en MoederGods-verschyningen befaamd; doch waar thans
nog slechts drie of vier boerehuizen prijkten, tot ververschingsplaats van de geloovi-
gen dienende, die er nog altijd kwamen bidden; — daar zou op 't onverwachtst, onder een
ongewoon gedruisch als van hemelstemmen, een fontein ontsprongen zijn, wier heilig
water nu onmiddelyk als een doeltreffend geneesmiddel tegen de algemeen geduchte,
besmettelgke kwaal werd uitgevent. Met kannen en vaatjens ylden er de roomschge-
zinde boeren van heinde en verre heen, hun zieken runderen genezing wenschende
aan te brengen, doch natuurlgk door de averechtsche uitkomst weldra te leurgesteld Κ
Anderen beproefden, met niet veel beter uitslag misschien, het geneesmiddel, door
eenige geleerde uitheemsche medicijnmeeslers aanbevolen, en welks ingewikkeld
^ Zie den Eur. Merc. van Jan. 1714, bl. 100 en v.
-ocr page 1017-ν
1014
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
recept — anders zou 't natuurlyk niet gedeugd hebben — dezer dagen, op last der
Stadsoverheid van Hamburg, ten gerieve van haar in- en omgezetenen in de Coerant
openbaar gemaakt was. Met water gemengd, werd er een twee loods poeder eenige dagen
achtereen van ingegeven, en dit, bleef de sterfte in de buurt voortduren, na verloop
van acht dagen herhaald ^ Zoo werd er, indien ook al niet ten bate van 'tvee, dan
toch zeker der beurzen van kruid- en artsenijmengers menig zuurverdiende penning
aan verdaan.
Wie echter wanen mocht, dat de macht dier zoo uit de hoogte en over den
schouder aangeziene paapsche kerk, met haar nasleep van «wonderen en mirakels»
hier te lande uitraakte; of wie zich met de gedachte zocht te paayen, dat de krachts-
ontwikkeling, waarvan zij juist in deze dagen van Rome uit blijk gaf, slechts een
ijdel spel mocht heeten, waarvan men gerustelijk schamper rijmen mocht:
Het beest achijnt in dees dagen
Zijn laatste sprong te wagen
spiegelde zich daaromtrent geheel onware dingen voor. Het zelfstandig verzet, dat zich,
in de laatste jaren, tegen haar eigenmachtige voorschriften en der hollandsche zending
opgedrongen Vicarissen geuit had, verflauwde, en was zich allengs tot een steeds
kleiner aantal gaan beperken. «Ach, priesters van 't Vereenigde Nederland», had een
trouw voorstander van Codde's richting reeds ten vorigen jare geklaagd, «men ziet
dat uw getal merkelijk afneemt, en dat zelfs mannen, die door den naam van God-
vruchtigheid en schijn van geleerdheid in hooge achting zijn gekomen, door het aan-
nemen van bullen en formulieren toonen, dat zy niet waardig zijn voor den naam
van Jezus vervolging te lijden. O, gevaarlijke steenen, waarover de eenvoudige Katho-
lieken tegenwoordig voor 't grootste gedeelte öf vallen öf struikelen! Men hoort bijna
niet anders, dan: die of die hebben wel vrede gemaakt, waarom gij niet? Z-ijt gij
wijzer als die aanzienlijke Heeren? De meesten zijn van een ander gevoelen, en heb-
ben ook eene ziel te verliezen; van uw kant zijn maar weinig priesters, van den
' Aid. bl. 101.
ä Nu sleept zij heele schakels
Van wondren en mirakels
En teekens voor den dag, , \
Waarmee zy eertijds plag ij
De wereld te bedriegen,
heet het in een als vliegend blad gedrukt strafdicht van dezen tijd {Baleis geweld in de laatste
tijden) onder het textwoord uit Openb. 12: «ende de Duivel heeft eenen grooten toorn, wetende, dat
zyn tijd kort is".
® Aldaar.
DES VADERLANDS. , 5
anderen kant de Paus en een grool getal bisschoppen; van driehonderd zyn er niet
veel meer dan honderd over. Met dusdanige reden maakt de een den ander gaande,
en zoo haast wordt er niet een lafhartige broeder gevonden, of men herhaalt die. Nog
tegenwoordig is de heele stad van Utrecht in beweging over den ergerlijken en onver-
antwoordelyken afval van den Heer Pastoor in Absteê, M. van Hees; alle kwaadwilli-
gen zijn in de weer, om hun lastertongen bij dit geval op nieuw tegen de vromen
te gebruiken. Ik beken, dat zulke slagen ten uiterste kwetsen, en zoo een man werk
genoeg door zijn gedrag kan geven aan de andere herders, om hunne onderdanen
gerust te stellen. Wat mij belangt, zal ik hem stellen op de rol van alle de pries-
ters, die, geen moed hebbende om de waarheid en rechtvaardigheid te verdedigen,
het welvaren van de klerezie benadeelen» Te vergeefs, dat zich echter deze en enkele
andere soortgelijke waarschuwende stemmen lieten hooren, aanmanende, «niet af te
laten van zijne rechten, maar ze zediglyk te handhaven en te verweren»; te vergeefs
dat ze ook tot de leeken predikten: «weest standvastig, lieve broeders!,en aan uw
wettige herders getrouw, noch gaat hen door uw afwgking niet benadeelen, de las-
teraars versterken, de scheuring bevorderen; en zijt verzekerd, dat geen menschen
of scheidingen of vonnissen u voor den Heere kunnen deeren, noch van Hem en van
Zijne kerk afscheiden, als gijlieden daartoe van uw kant geen reden komt te geven.
Runnen de wereldsche voordeden ons ontnomen worden tegen onzen dank, de gees-
telijke kan niemand den vromen tegen hun wil ontweldigen. Blyft dan by uw plich-
ten, in de openbare verongelijking, die uw kerk is lijdende, haar verweren, en door
eerbiedige vertooningen bij de kerkoversten, en inzonderheid bij Zijne pauselijke Hei-
ligheid recht verzoeken, gelijk de Heilige Bernardus heeft gedaan, met deze woorden,
die hij aan Innocentius II schreef: wij srneeken en bidden al wederom, en ook na
tien reizen zullen we nog niet ophouden; wij blijven aandringen, omdat we niet mis-
trouwen» ^ Intusschen bestond er juist hier en thans voor zulk mistrouwen maar al
te gegronde en steeds toenemende reden, en 't beroep op den Heiligen Vader moest,
bij de stemming, waarvan hij en de hem als zijn Nmcius vertegenwoordigende Aarts-
bisschop van Ancona, Jan Baptista de Bussy, zonder ophouden blijk gaven, wel vol-
komen vruchteloos en ijdel wezen. Den vromen en zachtmoedigen Godde was, omdat
hij kort voor zijn sterven geweigerd had, den Paus niet slechts in't vaststellen der ge-
loofsleer, maar ook in 't aangeven van feiten — gelijk het niet erkennen der stel-
' Zie de Voorreden van de Mistorische Onderrichting voor alle getrouwe onderdanen en ledematen
van de Cleresie, enz. T'Amsterdam, 1712, bl. 5 en v.
" Zie het Protest van de Booms CatholyTce Cleresie van de voornaeme steden in Zuyt-HoUand ^ en
van hunne medestanders, tegen de uytgevers en verlregders van zeTcere brieven, den naem voerende van
den Heer J. Έ. Bussy, pauselyTcen nrntim, enz, door J. C. Van Erkel, J. U. L., Capitulair van de
R- C. Utregtse kerk (Tot Utregt, by Theod. van den Eynde, 1713), bl. 145 en v.
1016 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
lingen van Jansenius, als wel degelijk reeds in Augustinus' werken vervat — onfeilbaar
was; omdat hij zijn eigen afzetting en veroordeeling niet had willen billijken en on-
derschrijven; en omdat hij de woning van zijn geestverwant, den in den ban gedanen
pater Gats te Utrecht, waar hij van 's Graveland gekomen was en, bij zijn vererge-
rende borstkwaal, in 't ruwe jaargetij liever dan buiten bleef vertoeven, niet had wil-
len verlaten; hem was nog na zijn dood, en toen hij reeds — 22 December 1710te
Warmond met eenvoudige plechtigheid ter aarde was besteld ^, als «kennelijk onge-
hoorzaam en weêrspannig mensch», van Rome uit, het recht op een kerkelijke be-
grafenis en de voorbede der Kristenen ontzegd zijn geestverwant Van Erkel, van
het door hem in 't hcht gegeven Mesé, in 't volgende jaar door den Nuncius eerst
ingedaagd, en daarop verklaard «in den grooten kerkelijken ban, met opschorting
van alte geestelijke bediening, vervallen» te zijn ^ en daardoor voldoende getoond,
wat er van die zij, ook bij de dringendste beden en 't volhardends! vertrouwen, te
wachten was. Van de nederlandsche Rlerezie kon inderdaad te recht — naar de wee-
klacht van een harer voorstanders — gezegd worden, dat ze «als een weduwe ge-
worden was, die haar verloren welstand en ellende beweent, onder alle naburige kerk-
prelaten, die met haar gemeenschap plachten te hebben, niemand hebbende, die haar
vertroostte over haar onrechtmatige verdrukking; van alle vrienden versmaad, zonder
haar de behulpzame hand te bieden, ja de meeste, uit vrees van verlies of hoop van
1 «Het lijk, met liet bisschoppelijk gewaad versierd, werd twee dagen lang openbaar in de kerk
ten toon gesteld; daarna wierd het, met eerbiedige en eenvoudige plechtigheid, gelijk die nederige
man in zün leven bevolen had, gevoerd na Warmond, alwaar het by de beenderen van eenige god-
vruchtige mannen gestelt is, met hen verwachtende de algemeene verrijsenisse in de toekomste onzes
Heeren". (Doodsbericht met korte levensbeschouwing). Zijn vrienden knutselden tot zijn gedachtems
een zevental, door de tegenpartij als «allerstoutste" veroordeelde jaarschriften:
petrVs CoDDe, preLaet oVerLeDen;
petrVs LeeD zonDer sChVLd,
haDDe VrIenDen opreChteLIIk Lief,
hy VLeyDe CLeMens niet, ί
't forMVLIer spraCk hll altlID tegen;
KeVLsChe bekoorDer Van lieM afgesLagen.
De heMeLsChe Loon Voor petrVs.
»
Zie het Treurig Tegengift tot genednge der wreede llijdtschap van die hun verheugen, dat den ge-
Viesen Η. Fetrm Codde sijn leven in de wederspannigleyt tegen den ApostolieTcen Stoel geeyndvgt hee t,
door P. B. D. Γ. P. Tot Aken, gedr. by Arnoudt Metternich, 1711. Met verlof van de Oversten,
Zie Mppold, Die altlcathoUsahe Kirche des MrzUsthums Utrecht, S. 39, en verg. Wenzelburger,
mst, Zeitschrift, t. pl. S. 302 f.
is-
. * - " ■
/ ι·»
8 De verdrukte Cleresie zig verweerende, enz. Anno 1711·
η
-ocr page 1020-DES VADERLANDS. , 17
gewin haar Tganden geworden. Hare godvreezende, kerkminnende, en zielzoekende
priesters zuchtten, omdat de Godsdienst verviel, de eer der algemeene moeder ge-
schonden werd, en ontelbare Katholieken naar hun verderf liepen ; haar vijanden had-
den heerschappy over haar, en waren vermogend geworden, zoodat alles voor hen
moest buigen; al de luister der Klerezie was verdwenen, en wat lot haar deftigheid
strekte, door den damp der verkeerde oordeélen afzienlijk gemaakt. De vijanden spot-
ten met hare rustdagen of zondagen, alsof het opdragen van de onbloedige offerande,
't bedienen der heilige Sacramenten, 't verkondigen van Gods Woord, 't uitstorten
der gebeden, ongeoorloofd, onwettig, en heiligschennend was! Ach, hoe was 't goud
verduisterd, en de schoone kleur verschoten; de steenen van het Heiligdom lagen op
de hoeken der straten! De waardigste mannen werden nu geacht niet meer dan aarden
vaten». Thans in dit Vredejaar, zou haar de genadeslag worden toegebracht döor de
van 8 September dagteekenende wydbefaamde Mengehoren Zoons-hxjX — gelijk ze naar
haar aanvangswoorden Unigenitus Dei ßlius genoemd werd — en waarbij de in haren
geest geschreven zedelyke overdenkingen van den uit Frankryk tot haar uitgeweken
en in 1710 overleden Pater Quesnel, op aandrang van haar eigen veel vermogende
hoofdvyanden, de Jezuïten, als «oproerig, goddeloos, godslasterlijk, en als openlyk
vernieuwende verscheiden ketteryen, bgzonderlgk die in de beruchte stellingen van
Jansenius vervat», verboden werden. Wel waagden de hun geweten meer dan 't pau-
selijk bevelschrift gehoor gevende geestverwanten van den Pater, nu te zingen:
Schrik voor ongerechte bannen
Mag niet stremmen onze plicht;
Wat ook dwinglandij verdicht,
Niets verschrikt er vrome mannen
Als Gods toorn en Zyn gezag
— Laat de boozen samen spannen —
Als Gods toorn en Zyn gezag,
Tegen wie men niets vermag.
• >
Hierom is 't, ο Heiige Vader I
Dat ik van uw bul rnjj keer,
En het houd met de oude leer;
Wensche, dat men haast vergader
Een concilie algemeen,'
't Geen wü volgen allegader;
Een conciUe algemeen,
Dat is boven Paus alleen Κ
128
' Gezang wegens (7e lOl leerpunten ύαη Pater Quesnel ^ gedoeint in de Sul tlnigetütttö, vertaalt uit
het Fransch.
iV* deel, 2« eluk.
-ocr page 1021-1018 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
Doch dit wakker verzet van sommigen vermocht tegenover de kleinmoedige ziens-
wijs van den toch reeds zoo met vrees en schrik geslagen grooten hoop niets. Van
nu aan slonk weldra de eerst zoo talrijke kudde zelfstandige Roomsch-Katholieken tot
het kleine hoopjen in, dat als de geloofsgezinte der Jansenisten tot op onze dagen
bleef voortkwijnen, ,
Dit «aanwassen der Pausgezinden» wekte, in 't begin en den loop van 'tjaar, de
gverige kerkleeraars der Hervormden op Walcheren en Schouwen des te meer tot waak-
zaamheid in het hun toevertrouwde deel van 's Heeren wijngaard op, als zij het
gepaard zagen met het toenemen «van dage tot dage» ook der «Spinozistische Liber-
tgnen», als zy ze noemden, en deed hen zich herhaaldelgk tot de zeeuwsche Staten
wenden, om met name de met hun toestemming reeds veroordeelde Hattemisten tegen
te gaan, die zich «niet alleen verstoutten hun leer bij monde voort te planten, en
daartoe ongeoorloofde bijeenkomsten te houden, zelfs op den dag des Heeren en onder
de preêktijden, maar ook bij veel heillooze geschriften, 't zij gedrukte, 't zij onge-
drukte, 't zij naamlooze of andere». Zij vertrouwden, — als ze schreven — dat Hun
Ed. Mogenden, «als voedsterheeren van Gods kerk» daartegen zulken voorziening
zouden willen doen, als tot stuiting van zulk een kwaad noodig geoordeeld werd. Al
was het toch, dat de afscheiding van 't onkruid van de tarwe maar zou voltrokken
worden in den dag des Oordeels; zij geloofden daarom niet, dat ze niet reeds zou
moeten beginnen in den tydj ja ook vooral als nu de voleinding der eeuw zou be-
ginnen in te breken, ingevolge van de les: slaat de sikkel aan, want de oogst der
aarde is rijp geworden; aangezien Hun Ed. Mog^. met geen minder ijver dan de andere
bondgenooten, geaggreëerd hadden het besluit, waarbij de Nacionale Synode van den
jare 1617 en 1618 alle kerkelijken verplichtte, om alle mogelyke nieuwigheden tegen
te gaan, en die als een onkruid uit de gemeente te weren». Ze meenden «niet getrouw
te mogen heeten aan den Heer des wgngaards, indien ze er de vossen lieten wroeten»,
en «gesteld op den muur van het zeeuwsche Jeruzalem, de viganden zonder tegenweer
zagen naderen»; maar ze vonden zich verplicht te zorgen, dat er «naar den regel van
hun geestelgke krijgskunde, door de vaderen gebruikt, behoorlyke order gesteld werd».
Ingevolge «de wacht des Heiligdoms, hun door het werk van hun bediening toebe-
trouwd», rekenden zg zich verbonden «toe te zien, dat er geen wortel der bitterheid,
opwaarts spruitende, beroerte maakte, en velen daardoor verontreinigd werden». In
een «tweeledige bylage» zochten zij «de grouwelen, in hun verzoekschrift vermeld,
te bewijzen, de schoonschijnende woorden der vrijgeesten» — een averechtsch opgevat
en toegepast Spinozisme — «ontdekkende; met dringend verzoek, dat er tegen al dit
ergeriyke en aanstootelyke zulk een voorziening mocht /worden gedaan, waardoor de
kerk werd gesteld buiten klachte en vreeze», en tevens «in een beteren reuk bg
hare Overheid» bleek, dan «die lieden zich en anderen zochten diets te maken en
vj
J
DES VADERLANDS. , 1019
te overreden» ^ De Staten bleken 't echter niet noodig te achten, daar vooreerst nog
gehoor aan te geven, of deze kerkelijke angstkreten voor 't oogenblik meer aandacht
te schenken, dan zij voor minder bevooroordeelde geesten verdienden. Middelburg, voor
zich , had een blijk van zijn verdraagzaamheid gegeven door zijn toestemming in den
bouw eener Synagoog in 1705. Als een onvoorwaardelijk prediker dier verdraagzaam-
heid had zich, tijdens het laatste Stadhouderschap, de geletterde fransche uitgewekene
te Rotterdam, Pierre Bayle, doen kennen. Deze, zoon van een languedocsch predikant,
w^s wel eerst, op zijn 20® jaar, Roomsch geworden, maar dit slechts anderhalf gebleven,
en toen — de zware straffen der hervallenen ontwijkende — naar Genève gevlucht-
hij had vervolgens eén tijd lang te Sedan geh oogleeraard, om, bij de opheffing dier
school, aan de doorluchtige te Rotterdam, in gelijke betrekking, geplaatst te worden.
Daar had hij toen, zonder zijn naam, zijn breedvoerig vertoog over de staartsterren~
naar aanleiding van die in 1680 — uitgegeven, om het bijgeloof te bestrijden, dat
zich bij haar verschijnen alom uitle ^, en was er tevens voor 't eerst met zijn onbe-
perkte verdraagzaamheidsbegrippen voor den dag gekomen, die hij, vier jaar later,
in zijn Verklaring over het Bijbelwoord «dwing ze om in te gaan», in nog ruimer
mate botvierde I Ten ^ strengste onderscheidde hij daarbij tusschen ongeloof en onze-
delijkheid, en op het lijnrecht verschil tusschen de gedragingen en leerstellingen der
Kristenen opmerkzaam makende, kwam hij tot de juiste stelling, dat «het zedebederf
dier dagen in 't minst niet aan 'l ongeloof te wijten was. Verstond men», zoo schreef
hij, «onder geloof zulk eene gemoedsstemming, die steeds door de liefde Gods bege-
leid was, zoo viel er iets voor te zeggen; maar begreep men er niets anders door
dan gemis van overtuiging der waarheid van de kristelijke leerbegrippen, dan had
men ten zeerste ongelijk. De meeste lieden, boeren, ambachtslui, soldaten, burgers,
edelen, geleerden, en alle vrouwen geloofden daaraan; en maar luttel, die aan de
goddelijkheid van den kristelijken godsdienst, en wat er van een leven hiernamaals
gezegd wordt, twijfelden. Doch het geloof aan de waarheid van dat alles ging met
alle mogelijke zedeloosheid gepaard; en de overtuiging van die geloofsgeheimenissen
reinigde volstrekt 's menschen hart niet. De ondervinding leerde, dat ook wie aan
een Hemel en Hel geloofden, tot wandaden van allerlei soort in staat zijn; en klaar-
blijkelijk kwam dus de neiging tot het kwaad niet uit onkunde van 't Godsbestaan
' Zie Twee remonstrmtiën, door de «erw. ClasBis van Waleheren, Schouwen, Tholen, en Bergen,
in den jare 1713, overgeleverd aan Hun Ed. Mog. HH. Staten, enz. rahende de Hattemisiisehe Lïber-
ünisterie. Tot Middelburg, gedr. by Simon Clement, ord. atadsdrucker, 1713.
= JPensêes diverses êcrites α m Ooqteur de Sorbonne ä Voccasion de la Comète qui parut au moisde
Décembre, 1680 (Rotterdam, 1682).
^ Commentaire philosophique sur la parole de Jésus-Öhrist: co«if£ii»s Zes Ä'eKiref (Amsterdam, 1686).
-ocr page 1023-1020 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
voort, noch werd door de wetenschap van een straffend en beloonend God niet gezui-
verd , maar bleek zulk een neiging ^ waar zy voorhanden was, even sterk by een
geloovigen als bij een ongeloovigen geest. Men kon het daarom zelfs als beginsel stellen,
dat 1. de menschen in den hoogsten graad onzedelijk kunnen zijn, en toch geheel de
waarheid van een godsdienst, zelfs den kristelijken, gelooven; 2. dat de verkregen
kennis van den geest niet de oorzaak van 's menschen handelingen is, daar het niet
de algemeene denkbeelden van den geest zyn, die tot handelen drijven, maar de
hartstochten waarmee men behept is; 3. dat, in 't algemeen gesproken, niet het
godsdienstig geloof's menschen wandel bepaalt en regelt, behalve dat het er hoogstens
toe strekt, in zijn gemoed toorn tegen andersdenkenden, vrees, als hij zich van gevaren
bedreigd ziet, en andere dergelijke hartstochten te verwekken. Waarom» — vraagde
hij — «is bijv. de wraakzucht zoo algemeen onder de Kristenen? Omdat zij niet
weten, dal het Evangelie haar als een misdadige neiging veroordeelt? Verre van dien;
ze weten dat maar al te goed; maar omdat ze een aangenamen prikkel voor den
zelfzuchtigen mensch heeft. De Italianen vinden haar zelfs zoo aanlokkelijk, dat ze
met een verfoeilijke heiligschennis zeggen, dat God zich de wraak heeft voorbehou-
den, om de eenige te wezen, zulk een kostbaar genot deelachtig. Het ware beginsel
van 's menschen handelingen is over 't algemeen geen ander dan zijn stemming, zijn
natuurlijke neiging tot genot, het behagen dat hij in sommige dingen schept, de
zucht welbehagelijk te zijn, zekere in 't verkeer met zijn vrienden aangenomen ge-
woonten , of een of andere gemoedsstemming, die in zijn natuur gegrond is. Men verbeelde
zich dus niet, dat lieden zonder godsdienst slechter zouden handelen dan Kristenen
met godsdienst; want de neiging tot medelijden, matigheid, mildheid, enz. spruit
niet daaruit voort, dat men weet, dat er een God is, maar uit een zekere gemoeds-
neiging, die door de opvoeding, persoonlijk belang, zucht om geprezen te worden,
redelyk instinct, en andere soortgelyke beweeggronden, die even goed by Ongodisten
als in Godgeloovige menschen aanwezig zijn, gesterkt worden. Vrees voor straf en
schande regeert over 't algemeen de wereld. En een maatschappy van ongeloovigen
zou de burgerlijke en zedelijke deugden zoo goed als eene, waar't kerkgeloof heerscht,
in werking brengen, wanneer zij de misdaden maar streng bestrafte, en voorstellingen
van eer en schande met sommige dingen verbond. Niet daardoor toch, dat de leden
der menschelijke maatschappy niets van een eerste wezen als wereldschepper en -be-
houder wisten, werden het gevoel voor eer en schande, loon en straf, en alle verdere
gemoedsneigingen uitgeroeid, noch geenerlei redelyke kennis verijdeld;| en men zou
er evenzeef lieden onder aantreffen, die eerlijk van wandel, hulpvaardig omtrent den
arme, vyanden van ongerechtigheid, getrouw voor hun vrienden, grootmoedig omtrent
hun beleedigers, welwillend jegens ieder, en in staat zich zelf te beheerschen, waren.
De begrippen van eer en welvoeglijkheid, onder de Kristenen in zwang en naar de
DES VADERLANDS. , 1021
verschillende tijden en volken verschillend, spruiten geensins uit den godsdienst voort.
Het ware daarom ook een groote dwaling te wanen, dat zich de Ongodist aan ieder
misdrijf zou overgeven, wanneer hij slechts geen wereldlijke straf er voor te duchten
had. De rede heeft van ouds den wijzen geleerd, dat men het goede uit liefde tot
het goede zelf moet doen, de deugd zich zelf tot loon moet wezen, en dat het alleen
den slechten eigen is, het kwaad uit vrees voor straf te laten. Het welzijn van een
staat heeft zoo weinig van het ongeloof te vreezen, dat het integendeel maar al te
vaak de Godsdienst was, die de menschen tot misdadige handelingen dreef, voor welke
een Ongodist geen reden zou gevonden hebben. Die Godsdienst rukte zedelijke hinder-
palen weg, die menig Ongodist niet zou aangeroerd hebben; natuur, menschelijkheid,
medelijden, zouden bijv. met vereende krachten in 't hart van een vader strijden, om
hem te beletten zijn kleine kinderen te dooden; en zelfs een Molochdienaar zou met
hunne hulp, en zonder inmenging van zijn Godsdienst, zich zelf op dat punt bezeten
hebben; doch door dien Godsdienst gedreven, trad hij natuur, menschlijkheid, mede-
lijden , en rede met voeten. De Godsdienst brengt teweeg, wat de rede verbieden zou.
Zou een ongeloovig Hof ooit zoo tegen de Calvinisten gewoed hebben, als het fransche
in den Sint Bartelsnacht? — Gemoederen, door geloofsijver gedreven, kunnen onmo-
gelijk door de drijfveêren in toom gehouden worden, die een door de rede geleid
Spinozist zouden besturen. Verstand, behartiging van 't algemeen welzgn, menschelijk
eergevoel, afkeer van alle onrecht, zouden een Spinozist weerhouden, zijn evennaaste
te verongelijken; doch wie overtuigd is, dat hij door 't uitroeyen der ketters het rijk
Gods bevordert, zal alle redelijke wetten met voeten treden, en wel verre van door
de inspraak zijns gewetens in toom gehouden te worden, zal hij alle middelen zonder
onderscheid aanwenden, om maar te bewerken, dat de heilige naam Gods niet meer
gelasterd wordt, en zoo der rechtzinnigheid een tempel te stichten. Welk een ver-
woesting brengt zulk een geloofsijver niet in een staat teweeg ! Van de vierde Kristen-
eeuw her kwimen samenspanning, opstand, burgerkrijg, onttroning niet minder vaak,
zoo niet meer nog, onder de Kristenen dan onder de ongeloovigen voor; en wanneer
sommige landen er minder dan andere aan bloot stonden, was er de kristelijke Gods-
dienst niet oorzaak van, sproot dat verschil alleen uit het onderscheid van den volks-
geest en de staatsinstellingen voort. Beroeringen en rampen in den staat zijn maar al
te dikwerf door den Godsdienst teweeg gebracht, en bleken dan juist de woedendste
geschiedorkanen. Geen taal is in staat al de gruweldaden af te malen, door het Kris-
tendom begaan, hetzij om de heidensche afgoderij te verdelgen, of de ketters uil te
roeyen, of de verschillende gezinten te handhaven, die zich van de kerk scheidden;
men rilt op 't verhaal er van, men ontstelt er van, zoo men maar eenigsins zacht-
moedig is; geen goed mensch kan zich weêrhouden, het aandenken van dergelgke
gruweldaders te verwenschen; in plaats van naar bloemen uit te zien, om op hun
1022 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
grafzerk te strooyen, zou hij ze liever willen steenigen, en aan Juvenalis een vloek-
woord onlleenen, dan uit Tibullus een vriendelijke uitdrukking te putten. Geen geloofs-
kerkers, kerkelijke banvloek en ballingschap, plondering en galeistraf, soldaten-over-
raoed, kwelling en pijniging om een of ander Godsdienst wil; maar een maatschappij,
waar men, in plaats van de wereldlijke macht in handen van 't geloofsgepeupel en
zijn leiders te geven, een gelijke bescherming aan alle godsdienstgezinten verleende!».
Dat hij met dergelijke verdraagzaamheidsbegrippen — een honderd jaar vóór hem, ook
door den edelaardigen Coornhert, reeds in de onverdraagzame Geuzeneeuw gepre-
dikt, en eersl in onze dagen van vrijzinniger Staatsbeheer allengs toegepast — Godge-
leerden van den zeeuwschen stempel der zijne, weinig naar den smaak moest zijn,
laat zich denken. Geen heftiger tegenstander echter, dan zijn mede uitgeweken van
Sedan en rotterdamsche amptsbroeder, de onverdraagzame waalsche predikant Jurieu,
die niet rustte vóór hij hem — na de verandering der stadsregeering in 1693 —van
zijn betrekking had doen ontzetten, zonder hem daarom gelukkig tot slilzwggen te
kunnen doemen. Ongehuwd en weinig of geen behoeften hebbende, ging hij nu toch
als ampteloos burger voort, zijn heilzame begrippen over de verhouding van staat en
kerk in zijn geschriften te ontvouwen, tot hij in 1706 aan een borstkwaal overleed.
In Utrecht had vijf jaar later, in September 1711, de geletterde en vrijzinnige
Professor Pieter Burman het met de even onverdraagzame als bekrompen Heeren van
den kansel aan den stok gekregen, door de openingsrede zijner lessen over den latijn-
schen tooneeldichter Terentius, waarin hij gewaagd had, een woord van aanbeveling
voor het «eerlijk tooneelvermaak» te uiten ^ De stof, gelijk hij betuigde, «was hem
te eerder in den zin geschoten, als hij de tooneelspeelders na een ballingschap van
eenige jaren weder in den schouwburg gebracht, en hen met een groote, zeker de
aanzienlijkste menigte der stad, eenige reizen niet zonder vermaak had zien optreden»;
terwijl hij ook, «van kindsbeen af, niet alleen de grieksche en romeinsche tooneelspe-
len, maar ook de beschaafdste der italiaansche, fransche, en van zijn ei|en landslieden
doorlezen hebbende, nooit had kunnen nalaten, de jeugd tot het lezen der blijspel-
dichters op te wekken». Hij kon zich dan ook «niet verbeelden, dat uit het lezen
of aanschouwen van tooneelspelen, geschreven naar de wetten der kunst, eenige smet
aan welgestelde zeden kon aangewreven worden. T'onrecht en onverdiend», achtte
hij integendeel, «de tooneelspelen door velen gehekeld, en den Schouwburg als ware
hij een school des Duivels gelasterd». Hem was hij daarentegen een leerschool voor
de goede zeden, waar men er zich in het Blijspel op toelei, de persoonlijke en maat-
schappelijke feilen en gebreken der menschen door vermakelijke spot te hekelen en
' Bieter Burmms Bedevoering voor de Comedie (door hem zelf in 't Hollandsch vertaald). Te
Utrecht, by W. van de Water, drukker der Academie, 1711.
U.
-ocr page 1026-DES VADERLANDS. , 1023
tegen te gaan. «Het tooneel zal» — zoo sprak hij o. a. — «de huichelaars, en die
met een effen en statig wezen de heiligheid en godzaligheid veinzen, het momaan-
zicht ten aanschouw en onder 't handgeklap Tan het volk afrukken, de dweepers tot
gezond oordeel en een bestendigen geest terug brengen; het zal menschen van aller-
lei rang, geboorte, waardigheid, en kunst leeren wat hun betaamt; welke zwier en
levensgestalte wél of kwalijk staat, wat schandelijk wat oorbaar is, veel overvloediger
en genoegelijker zeggen, dan een stoïsch of akademisch wijsgeer. En dan zouden men-
schen van gevoelen blijken, om het de stad uit te zetten en door openbare placaten
te verbieden! Liever zou ik meenen, dat het, waar't, onder een valsch voorwendsel,
t'onrecht verstoeten is, weêr ingeroepen en, waar het ingevoerd is, verfraaid en be-
schaafd behoort te worden. Ik weet wel», ging hy, om alle weêrspraak den pas af
te snijden, voort, «dat er veel komediën worden geschreven en uitgegeven, die ik
meen, dal niet alleen van het tooneel moesten afgebonst, maar met beulshanden ver-
scheurd en verbrand worden; ja, ik wil niet ontkennen, dat er veel onreine zijn, recht
bekwaam om de ondeugden, die zij kwansuis willen bespottelijk maken, te leeren en
te voeden; ja, dat meer is, dat er veel godlooze en die den waren godsdienst schade toe-
brengen, in veler handen zijn; maar ik oordeel het niet rechtvaardig, om de misdaden
van schandelijke en slechte dichters, ook de zuivere en goede met ééne uitspraak te
verdoemen. De komedie vereischt wel jok en boerterij, doch geene vuile en onbe-
schofte woorden; zij moet de oogen vermaken, en geen verdriet aandoen; zij moet
de ooren streelen, maar niet kwetsen; den geest vervrolijken, niet besmetten. Dat
maar diegenen, die zoo doodelijken oorlog en haat tegen alle spelen hebben opgevat,
zóóveel lijd en moeite wilden aanwenden, ik zeg niet, om de tooneelspelen te aan-
schouwen — want dat zou ik van hun deftigheid niet verkrijgen — maar om dié te
lezen, welke sedert eenigen lijd door voortreffelijke vernuften zijn in't licht gegeven,
als zij wel verslijten om ze te berispen. Zij zouden vernemen, dat men tegenwoordig
met zooveel omzichtigheid en zorg komediën toestelt, dat alle oneerlijke spreekwijzen
en daden van hel tooneel geweerd worden; zij zouden van zelf bekennen, dat binnen
eenige jaren zooveel op de eerbaarheid en ingetogenheid gelet is, dat ze niet alleen
eene kuische maagd voorgelezen, maar zelfs voor de oogen van eene straffe matrone,
xonder eenig nadeel der schaamte, kunnen vertoond worden. Zij zouden deze beschaafdere
eeuw gelukkig roemen, en indien zij van de hollandsche komedie -- onder welke
ik gaarne beken, dat er wel gevonden worden, die men kwalijk van dertelheid kan
vrijspreken — een afkeer hebben, zij zouden de fransche, of uit die taal in de onze
overgebracht, zonder eenige gramstorigheid aanschouwen kunnen. Want laat ons bil-
lijke schatters zijn van den lof, die vreemden toekomt, en den roem niet te na spre-
ken van deze zedige en beschaafde manier van schrijven, welke een volk, schoon
ons vijandig, heeft ingevoerd. Dit beschaafde en welgemanierde volk heeft onlangs
2028 ' algemeene geschiedenis
i , f , ^ ί -s f
' ί -
ft
voortgebracht zulke voortreffelijke geesten, die treur- en blijspelen hebben in 't licht
gegeven, welke, zoo zijniet die der Ouden evennaren, ten minste niet veel voor hen be-
hoeven te wijken, en die, vrij van alle opspraak en onzuiverheid, met toejuiching
van de gansche geleerde wereld zijri ontvangen. Laten wij ook vrijwillig belijden, dat
men geen klein deel van de aardigheid der blijspelen verschuldigd is aan den grooten
meester Molière, wiens roem niet als met het tooneel zal vallen, en die heeft te weeg
gebracht, dat heden door wellevende en beschaafde oordeelaars van aardigheden uit-
gejouwd worden zulke spelers, die met slordigheid van woorden en straatloopjens eer-
tijds het volk tot lachen verwekten. Deze dichter werd niet toegejuicht van de schel-
ling-staanplaats, en van het morsige gepeupel, maar van voorname Heeren, die in
de bak zaten,; ja, zelfs heeft de groote Koning van Frankrijk, op zijn verheven zetel,
zich niet veronwaard, hem eerbewyzing te doen. De meeste zijner komediën, die met
de grootste aardigheid en bevalligheid zijn geschreven, hebben niet alleen dln hoog-
moed en zotten waan van belachelijke markiezen, of dolle poëeten, of zottelijk ge-
leerde vrouwlui, die zich veel inbeeldden en in een gemaakte taal behagen schepten,
of ook van pedanten, vernederd; maar — daar gij u over verwonderen zult
man-
nen, die in geleerdheid den eersten rang bekleedden, den rechten weg aangewezen,
om te kunnen dichten met gezond oordeel, en werken van welsprekendheid voort te
brengen. En gij, jongehngen, zoudt dan nog zwarigheid maken van dezen meester
van aardigheid te leeren, dal er niets afschuwelijker en verfoeilijker is, als een ver-
waande en gemaakte taal, en dat de eenvoudige en natuurlijke schoonheid met geen
blanketsel of vreemd vernis moet leelijk gemaakt worden! En ook gijlieden, die de
komediën uitkrijt als een pest en besmetting voor de gemeene tucht, zult gij nog
aarzelen, om te erkennen, dat door dezes meesters tooneelkastijding meer gevorderd
is in het beschaven der manieren van Frankrijk, en mogelijk ook van de onze, als
door het kijven der pedanten? 't Is onrechtvaardig, dat men de goede en edele poëeten
om de misdaad en doUigheid van slechte en vuile dichters wil overboord smijten; 'tis
een werk vd hoovaardige en eigenzinnige viesheid, deftige en nuttige komediën te
verdoemen om schandelijke en vuile kluchten! Zoo er evenwel zoodanig een dove en
onverbiddelijke rechter gevonden wordt, die zelfs zoodanigen komedie zou oordeelen
niet te kunnen gelezen worden zonder nadeel van de eeuwige zaligheid; zoo moet
dan, volgens de uitspraak van deze straflfe Radamanlussen, die gouden mond, Johannes
Ghrysostornus, wiens meesterlijke geestdrift in 't hekelen van de gemeene reden men zoo
gaarne naaapt, onder de zielen, tot de eeuwige duisternis gedoemd, verstooten wer-
den, omdat hij dag en nacht in zijne handen had de komediën van Aristofanes, een
dichter, die noch kuisch noch deftig is. Zoo moeten Erasmus en Scaliger — en wat
zijn dat groote geesten geweest! — en een aantal andere voortreffelijke mannen,
die dol zijn geweest op de aardigheden van Terentius, onder de goddeloozen en ver-
DES VADERLANDS. , 1025
foeilijken gerekend worden! Laai dan de komedie, maar op haar rechte waarde ge-
schat, staande blijven, en laten niet alle tooneelspelers den burgerstaat uitgeschopt
worden, omdat zij juist niet behagen aan hén, die nooit goede gezien hebben; noch
laat er door een onzacht vonnis de komedie uitgesmeten worden, omdat de zoodani-
gen haar berispen, die, om bezetter van leven te schijnen als anderen, alle wettige
en onnoozele vermakelykheden gewoon zijn uit te bannen!»
Een viertal utrechtsche dominees — Boot, Van de Put, Brakonier, en Driessen—
die onder 't gehoor van den Professor gezeten hadden, en zich daarom «ooggetuigen»,
en mogelijk, als Burman schreef, ook met meerder recht zóó, dan «oorgetuigen»
noemden, stak op 't gesprokene de hoofden saam, en overlei wat in dit, naar hun
eerwaarden dunk, allergruwelijkst onderwinden te doen. Het begon met allerlei onjuist-
heden en overdreven praatjens omtrent dat gesprokene uit te strooyen, voorts eenige
zondagen achtereen op den kansel, in gebed en preek, zich over den spreker, als een
«los en ongebonden zedemeester» uit te laten; terwijl in de eerste de beste kerkeraads-
zitting een hunner — Dominee Boot — de zaak ter tafel bracht, Burman daarvan
-vernemende, wendde zich zijnerzijds tot Bürgerneesteren en Gecommitteerden voor de
Akademiezaken, die, over deze kerkelijke aanmatiging omtrent een hunner professoren
weinig gesticht, door den Commissaris-politiek den kerkeraad lieten weten, dat hij zich
met deze akademische zaak, die hem in 't minst niet aanging, niet had te moeyen.
De Eerwaarde Heeren begrepen zich echter daaraan niet te moeten storen, en dreven
bij dien kerkeraad een besluit door, om zich met een commissie tot Burgemeesteren
en Gecommitteerden te richten; doch kwamen daarbij slecht van de reis, daar de Vroed-
schap, in haar zitting van 5 Qctober, de handelwijs van Burgemeesteren goedkeurende,
haar Commissarissen-politiek opdroeg, den kerkeraad nu te gelasten, om de over dat be-
sluit gevoerde beraadslaging in de notelen door te schrappen. Een hoogst onstuimige ker-
keraadszitting was het gevolg van dit daarin overgebracht bevel; en een zestal predi-
kanten — buiten de vier genoemde, nog Stratenus en Van Wingen — verstoutte
zich daarna, uit naam van 't geheele lichaam, een vertoogschrift bij de Overheid in
te dienen. Deze bepaalde nu echter den 12™, bij 't genomen besluit te blijven, en
zoo de kerkeraad niet goedschiks tot die doorschrapping overging, haar Secretaris
Harskamp te gelasten, om zich bij de hand te houden, ten einde, bij't eerste opontbod
van HH. Commissarissen, die doorscbrapping zelf te bewerkstelligen. Bij den nog dien
eigen middag gebleken onwil der groote meerderheid van den kerkeraad, er zelf toe
te willen overgaan, volbracht toen Harskamp de hem opgedragen taak
Burman had inmiddels zijn Redevoering, door hem zelf in 't Hollandsch vertaald,
' Zie JPieier ^urmans Wederlegging van het zoogenaamde VermerscTirift voor de Nederduitse
'KerTceraad van Utrecht, enz. (ald. by denz. bl. 6 en vv.).
lye deel, 2e stuk. 129
-ocr page 1029-1026 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
ter perse gelegd, om elk van de overdrijving eu verdraaying zijner woorden door Hun
Eerwaarden te overtuigen; doch was, na zijne handhaving door de vroedschap, om
alle verdere verwijdering te voorkomen, en terwijl «eenige goede vrienden doende
waren, de ziedende gemoederen der HH. predikanten wat te doen verkoelen», reeds
van zins er weêr van af te zien, en had haar zelfs uit 's drukkers huis terug gehaald;_
toen hij vernam, dat alles maar «voor een dovemans deur geklopt was, men even hoo«·-
moedig sprak, en er Gods eer en die der bediening van Zijn woord in trok, of liever
tot voorwendsel bij gebruikte» '; waarom hij, op aandrang van een der burgemeesters-
zelf, den druk liet doorgaan, zijn stuk met een voorreden aan den «onzijdigen lezer»
verrijkende, in welke hij van zijn doen nader rekenschap gaf. Hij meende trouwens,
dat zelfs die leeraren, die te Utrecht nu «zoo tegen de komedie uitvoeren, zeer stom
zouden blijken, als zij eens bevorderd wierden in groote steden, waar men het heele
jaar door de tooneelspelen en veel andere vermaken toelaat; hoe zou men echter in
een welgestelde regeering dagelijks moeten zien en hooren, dat zoo ras maar een deel
van de kerkbedienaars hun eigenzinnigheid niet wordt ingevolgd, de openbare kerken
zouden weêrgalmen van smadelijke bestraffingen, en dat de Heeren zouden beloonen
die hen bij het volk zoeken gehaat te maken ?» — Hij meende 't volste recht gehad te
hebben, «in 't openbaar, tegen het gevoelen van eenige deftige Godgeleerden, de komedie
voor te spreken, en daarin zich tevens niet te buiten gegaan te hebben in aanstootelijke
uitdrukkingen voor den godsdienst en 't leeraarsampt. Hij had «de eer, in zijn vader-
lijke stad te bedienen het Professoraat — dat zijne bekijvers zelf, hoewel naar zijn
zin wat stijfjes en gemaakt, plachten het Hoogleeraarschap te noemen — niet alleen
in de oude en nieuwe Geschiedenis en de Welsprekendheid, maar ook in de Staat-
kunde; en 't stond hem uit dien hoofde vrij, naar hij dacht, in 't openbaar te han-
delen van Staatszaken, en de jeugd, hem toebetrouwd, die mogelijk t'eeniger tijd
tot Staatsampten zou bevorderd worden, zoodanige grondregels en lessen van burgerlijke
wijsheid in te boezemen, als hij meende met do beginselen van die wetenschap overeen
te komen. Voornamelijk achtte hij 't zijn plicht aan te wijzen, welke de p^aste zuilen van
onzen vrijgevochten en van 't bijgeloof geredden Staat waren». Hij was daarbij zelfs «geen
lidmaat dier kerk», welker leeraars zich thans veroorloofden hem te gispen, en zoo
«in hun vergadering zaken brachten, betrekkelijk iemand, die hun rechtsgebied niet
was onderworpen», als meenden zij zich «het opzicht over de geheele Akademie»
gegeven, en tot haar «curatoren» aangesteld! H^ had voorts alle «schade- en schan-
delijke tooneelspelen volmondig veroordeeld, en alleen staande gehouden, dat men
daarom het tooneel zelf niet omver behoefde te halen, doch het — gelijk veel dichters
met lof reeds gedaan hadden — zuiveren moest. Verscheiden uitleggers hadden zelfs
» Aldaar, bl. 6.
-ocr page 1030-DES VADERLANDS. , 1027
wel iets dramatisch of koQiedieachtigs gevonden in 't Boek Job, en een van de grootste
Schriftgeleerden in 't Hooglied Salomons. Kon hij daar dan met recht niet uit opma-
ken, dat men tooneelspelen kon maken en schrijven, die niet alleen prijselijk maar
goddelijk waren ? Komediën waren er dan ook zelfs door Godgeleerden en andere deftige
mannen gemaakt, en van Bijbelstoffen zelf opgesteld»; terwijl de apostel Paulus-zelf
«vlijtig Menanders komediën, gelijk veel andere heidensche poëeten gelezen had, daar
er nochtans, volgens Ovidius' getuigenis, geen enkle komedie van dien genoeglijken
dichter was, daar geen minnespel of lichtvaardige vrouwen in opgevoerd werden. Had
evenwel een Apostel uit zulke geschriften geleerd willen worden, zoo mocht men ook
wel blijspelen, mogelijk beschaafder en zuiverder dan die van Menander, lezen en
zien vertoonen». Hij wilde dan ook «wel eens aangewezen hebben, waarin die bena-
deeling van den Godsdienst bestond», die men hem verweet: was het, omdat hij
toonde, «hoe kinderachtig men redeneerde over de komediën, en met wat Toor licht
geweer men vocht; welke zwakke bewijsredenen men gemeenlijk gebruikte; doch hij
had dan het onderscheid in 't oog te houden tusschen akademische en kerkelijke
redevoeringen: dat men namelijk in de Akademie geleerde en geoefende ooren en
zinnen voor zich had, die men met een praatjen niet voldoen kon, en dat men er
wat keur moest maken, en hier en daar zoo wat zout en peper over de woorden
strooyen; en gelijk een redenaar in de vaststelling der zaken deftige en wichtige
redenen moest bijbrengen, moest hij ook in 't wederleggen hartige taal gebruiken,
of zou onwaardig zijn, den naam van Professor in de Welsprekendheid te dragen».
Kende men den kerkleeraars zooveel recht toe, dat men hen, waar zij ongelijk had-
den, niet weerspreken dorst, dan ging men «met groote stappen naar het Pausdom», en
zou «in het toekomende, in alle — ook onverschillige — zaken van de uitspraken
zelfs van een deel der leeraars afhangen, die zich een meesterschap over hun broeders
aanmatigden». Hij zou zich derzulken echter «niet bekreunen, en al gaven zij hem,
door gedurig tegen hem te preêken, aan den haat van 't volk over, hij meende er
zich niet over te ontstellen; ja, al konden zij de regeering wijs maken, even als of
het hun geopenbaard was, dat, om zijn redevoering en verdediging der komedie, God
den Lande den vrede zekerlijk weigeren zou, hij zou dat voor dweepersklap achten».
De verbolgen predikanten lieten 't er evenwel niet bij zitten, maar gaven, na't ver-
schijnen van zijn Redevoering, een «Nogdig Vervyeerschrift» — als zij 't noemden —-
tegen hem in 't licht, dat hij weêr met een «Wederlegging» beantwoordde, om toen
van hun zij nog een «Kortbondig Vertoog van de onbetamelijkheid en schadelgkheid
der Komediën» te zien verschenen, waarop hij een «tweede Wederlegging» volgen
liet, door hen weder met een «Antwoord» begroet, doch dat zgnerzijds een «tweede en
derde deel daarvan uitlokte, die zij nu weêr in een «Wederantwoord» zochten te
«ontzenuwen». In een latijnsch vers had hy inmiddels reeds verklaard, hen «niet
Γ
.1028 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
verder te zullen antwoorden»; waarom ook zij «de veder neêrlegden, gereed ze weder
op te vatten» — als ze betuigden — «tegen dezulken, die de stoutheid mochten
hebben, voor dergelijke vuile staatsgronden in 't openbaar, en daaruit voor de ijdel-
heid te pleiten». Hij zelf had zich in zijn wederlegging o. a. over de «blakende liefde-
zucht» vrolijk gemaakt, waarvan zij jegens hem hadden opgegeven, en die zich zoo
krachtig in hun «zachtmoedige preeken en gebeden» over hem uitte! «Uitdrukkingen
gebruikende, die zich vischwijven en turfvulsters zouden schamen, gaven zij voorts»—
naar hij schreef — «aan hun gemeente, doch wel voornamelijk aan menschen daar
buiten, een zeer nette verbeelding van 't Kristendom, dat zij beleden en bedienden!
Wat kind of mensch» — vraagde hij — was er «zoo onbedreven in de wereld, die,
lezende hun geschrift, en ziende zooveel uitgezochte scheldmanieren, zou gelooven,
dat dat niet was toegesteld, om hun zoo geweldig beleedigde en verongelijkte per-
sonen te wreken, maar om 't Rijk van Koning Jezus te verdedigen? Had dan Kristus
ergens lessen nagelaten, om dat Rijk met zulk een schelden voor te staan? Had hij
den apostelen ergens de wraak bevolen? Leugenaar, zot, dwaas, ketter, Spinozist,
Macchiavellist, heillooze staatkundige, Hobbeziaan», en andere meer dergelijke namen
hadden zij hem naar 't hoofd geworpen, en hij betuigde gulweg te meenen, dat
«zulke scheldende en razende leeraars nooit met hun volle hart overtuigd waren ge-
weest van Kristus' leer; maar dat, ten hoogste genomen, al hun bespiegelende beschou-
wingen nog geen uitwerking op hun hart gehad hadden, tenzij de Heilige Geest wraak
en scheldlust inblazen kon; en dal zij hun leeraarschap maar gebruikten als een ambacht
en middel, om zich te verheffen over Kristi kudde, en meester te wezen, om alle
menschen, die hen in hun heerschzucht in den weg waren, te verketteren en te
verdoemen. Wat moesten het echter zwakke geesten en ongeoefende verstanden zijn,
die afhingen van de uitspraken van zulke schijnprofeeten! Doch dat was goed voor
kinderen en eenvoudige vrouwtjens, die sidderden als zij een predikant hoorden kijven,
en meenden, dat zij al naar de Hel moesten, als zulk een predikant, met een deftig
en straf wezen, onder een rede, met Schriftuurplaatsen gestoffeerd, hun de sentencie
streek!» ' — 't Was, schertste hij, gewis al «veel van onze dominees, dat zij dorsten
zeggen, dat dichten in zich zelf geen schande nog is, doch dat konden zij ook niet
wel laten; want hoe zou men anders Dom. Lodestein, diens verstorvenen Heilig's
liedjens zoo aanprijzen, en zelfs op stoel, nevens texten uit den Bijbel bijbrengen?
Maar, lieve dominees \» ging hij dan al schertsende voort — «weet je wel dat dicMen,
als men op de kracht van 't woord ziet, is, volgens jou wliê strikten grondregel,
en dat zonder liegen geen dichtkunst bestaat, en jijhê wilt evenwel een poëzy zonder
liegen I — Wat dan ? Ik zal 't je zeggen: 't is een ander soort van liegen, als daar
» Tioeede wederlegging, eerste deel, bl. 3 en. 3.
-ocr page 1032-DES VADERLANDS. , 1029
jijliê op schrolt; 't is versieren, dingen verbeelden, die er waarlijk niet zijn of zóó
niet zijn; en de poeeten, weel je wel, als je 't niet vergeten hebt door al die hooge
bespiegelingen, zyn genoemd van dat zij maken, scheppen, formeeren nieuwe dingen,
die niet waren; dat in geen zots hersenen valt, om met oordeel te doen; en zonder
dit alles is alle dichtkunst plat, ongezouten, laf, en zot». Met Paulus en zijn lezen
van Menander zaten Hun Eerwaarden erg in 't nauw; eerst onderstellende, dal hij
dat wel gedaan had, en «het lezen van poëeten dus goed was, om daar spreuken uit
te halen, die hem wel te stade kwamen, als hij met Grieken te doen had; doch
dat uit het geoorloofd lezen der komediën niet volgde, dat hel ook geoorloofd was
ze Ie vertoonen»; terwijl ze «naderhand weer begonnen te twijfelen, of hij ze wel
gelezen had, en eindelijk zeiden; genomen, dat hij ze gelezen had, zou het bui-
ten twgfel vóór zijn bekeering geschied zijn. Dat ik wel gelooven wil» — zei Bur-
man — «als die wete, dat te Tarsus een vermaarde school van welsprekendheid is
geweest, en hij daar derhalven Menanders komediën, die te dier tijd in de meeste
scholen der Letterkunst werden geleerd, heeft gelezen. Maar lieg ik nu, dominees,
als ik zegge, dat gijlieden bekent, dat Paulus die komediën gelezen heeft, daar je
zelf absoluut zegt, dat spreuken te halen uit komediën geoorloofd is, en hem te stade
kwam? Vooronderstel je daarin niet, dat hij ze gelezen heeft? Ik heb ook maar ge-
zegd, dat hel niet ondienstig zou zijn, alstemet zich eens te verlevendigen óm de
poëeten te lezen, en dat dat nut kan toebrengen aan de eloquencie en bijgevolg aan
't prediken; en dat men daaruit leeren kan, zich te bedienen met oordeel van aar-
dige, geestige, en verheven uitdrukkingen en vindingen, en zich wachten van een
platheid van woorden en spreekwijzen, die veel predikanten, uit een slechte opvoeding
en verzuim van de vrije kunsten, aanhangen en dagelyks in den mond zijn. Dat is
mijn meening, en dat kan niemand ontkennen, waar te zijn, die maar van verre
weet, wat studeeren is» Niet alleen met deze ulrechlsche dominees echter, ook met
eenige rotterdamsche hadden hij en zijn beide godgeleerde ambtgenooten van wat vrijzin-
niger richting, Serrurier en Roëll, het te kwaad gekregen; gelijk de Waarschouwinge
aangaande den rechten toestand der Akademie van TJtrecM, van daar uitgegaan, toonde,
waarin ze, «op een godlooze en onbeschofte manier gelasterd» werden, en voor «in-
halers eener «vleeschelyke Wijsheid» — Sophia carnalis — een döodvijandin van de
«hemelsche» — mlestis — werden uitgemaakt. En 't vreemdsoortigste daarbij was,
dat juist dezen «vier borsten van Utrecht», die zich zoo tegen Burman weerden, ver-
welen werd, zich voor Roëll verklaard, en hem, als Coccejaan, verkozen Ie hebben»;
terwijl die «rotterdamsche ijveraars», zich nu met hen tegen Burman verklarende, hem
Γ
' Tweede en derde deel^ bl. 35 en vv.
-ocr page 1033-1030 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
eerst als «allesins genegen» hadden afgeschilderd «tot die nieuwmodische Sophie, door
Burman, indertijd, als Rector Magnificus op den troon gezet» Κ
Dit laatste zag op 't vermakelijk getier, dat weinig jaren te voren, in 1706,
door het latijnsche vers verwekt was, waarmee Burman toen Serrurier als hoogleeraar
in de Wijsbegeerte verwelkomd had, en waarin hij der teruggekeerde Wijsheid — SopMae
«
reduci — zijn hulde bracht. Die Wijsheid toch werd daar voorgesteld als in 1674 —na
't vertrek der Franschen — door 's Prinsen gemachtigde, den Generaal Graaf van Hoorne,
bij de Overheidsverandering, uit kerk- en stadsbestuur verdreven, doch thans, na 's Prin-
sen dood, weer in eere hersteld ;
De droeve Vrijheid dwaalde, in vuil gewaad gehuld
Door woeste wildernis, met haren ongekruld;
Zü zwerfde heel alleen met de oogen rood bekreten,
Doch wierd nochtans gevolgd door Eeinheid van Geweten,
Wanneer dat iemand, haar ontmoetend, zeer ontdaan
Van deze wanstal zoekt de reden te verstaan.
Zij zucht eens, en terwijl ze inwendig hare kwalen
Bespeurt, zoo gaat ze nu dit ordelijk verhalen;
"De wapens jaagden weg de kunst, waarom ik derf
Dit goede land, en zoo onzeker ommezwerf;
In zalen, daar weleer geleerde stemmen klonken,
Staat nu 't viervoetig ros, en kleppert met zijn schonken,
Hierneffens had ik toen een hoop nog opgevat —
Maar 't miste — dat ik zou, bij 's vijands vlucht uit stad,
Weêr krijgen 't vorig recht; want, dacht ik, als mijn ooren
Het schielyk wijken van den vijand zouden hooren,
Zoo werd ik, giete ik, weder blü op stoel gebracht;
Doch een droef voorbeschik verandert mijn gedacht.
En ik er niemand vond, die mij, met hai't en monde
Of uitgestrekten arm, verwellekomen konde.
De stad scheen opgevuld met allerhande vreemde
Gedaanten, en geen kennis mij voor de oogen zweemde;
Een recht vroom burgerhart, stilzwijgend in zijn gang.
Komt zoetjens tot mü gaan, en fluistert my zeer bang:
Μ
O, heilige Godin, w^at heeft uw ziel bevangen?
Het oproer drijft den Staat met al zijn waardigheên'
Van 't Hof, en doet den stoel en scepter gansch vertreên;
Ziet: ons verwoede Vorst, hestuurd met veel soldaten,
Die neemt het Maadhuis in, stelt nieuwe Magistraten^
Jlet recht zwijgt stil, men schopt het reohtloeh met den voet;
De Vryheid loordt verdruJct, geTcocht met Grootvaars Moed,
Aid. bl. 69.
-ocr page 1034-DES VADERLANDS. , 2035
We ontvluchten fransch geweld met onze wapenvelden,
Ons eigen Vorst ons meer nog dan de vijand hwelde,
Een vaatsche Wijsheid lieeft op preekstoel zich gesteld
En de barbaarsche hoer houdt lacy! nog het veld!
Dit hoorde ik xoas, of 't woord bleef In mijn boezem steken
En 'k ben vpeêrom van daar, zoo ver ik kon, geweken;
Ik zwierf ruim dertig jaar gestaäg van kuat tot kust
Met dees mijn metgezel, en vind ook nog geen rust", —
Dus eindigt de Godin; —
dan echter mag zij vernemen, hoe haar «binnen Utrechts wal de oude zetel» weêr
ingeruimd is, en zij dien «met vreugd en blij geschal» mag innemen:
Een Serrurier schraagt het vervallen outer biy,
Zjjn hand tot zuivering brengt ei en zwavel bö,
Met vrolijk handgeklap dik-vollegende scharen
De wijsheid van den man en deftigheid verklaren
Het vers bracht veel opspraak te weeg, en Burman vond zich zelfs genoopt, bij
een weldra verschenen tweeden druk de hier cursief aangehaalde regels weg te laten \
Daarenboven gaf hij echter, in antwoord op de vinnigheden van zyn tegenstanders,
onder welke Prof. Melchior Leydecker, met zijn min gelukkig latijnsche tegendicht het
vooral ontgelden moest, een allervermakelijkst, in't sierlijkst potjens-latijn gesteld epistel
in 't licht, dat hij tot Leydecker zelf richtte, en waarin hij met hem en anderen
naar aanleiding van 't gebeurde, lustig den draak stak «Wat ?» liet hij daar den
' Zie de Tweede vertaling van het herucUe vers genaamt Sophiae reduci, enz. g&fijmt door E. de
Jong (met voorgedrukten latünachen text). T'Amsterdam, by Eng. Solomons, 1706.
Den laatsten daarvan
Et duce dux nostro mitior erat hostie,
dien men op den Prins toepaste, beweerde hij dat slechts op den Generaal of Dux Hoorne sloeg. Zie
het aanstonds aan te halen Episiolium, p. 17.
® Timm JEpistolium epistoliorum dulctssimorum dulcissimum unius fidelissimi discipuU et olim Scholaris
ad suum Magistrum. Coppenhagae, 1706: «Quia nuper in hae mea civitate patria audivi multa nova de
vestra Universitate, volui hoe scribere epistolium, ut sciatis quid illi trufatores de vobis et claris-
simo et nunc conjunctissimo tuo collega dicunt; et narrabo vobis aperticordeliter, quia scio, vos non
male summuros si scribo ut audio. Quare, cum ante tres dies venirem in bursam Predicantium, apud
Typographum Borstium, videbam ibi sex vel Septem cum nigris palliis, habentes in manu unum mag-
num folium, in quo erat unum carmen; ego tran^humeros itatacite videbam, sed videbam tantum litteris
inajusculis in capite scriptum Sophiae reducL Quia autem illam fasminam non noveram, et credebam
esse in honorem alicujus Principissae, non ulterius videbam; sed quia in legende ita ridebant, gruns-
selabant, et corpus suum in omnes flguras movebant, rogabam Bibliopolam, an seiet quid esset? ΙΙΙθ
dicebat, statim cum abierunt Postquam ergo cachinaliter admodum risissent, iverunt ex taberna, et
tunc dicebat ille Typographus mihi: est unum carmen admodum speculativum, a quibusdam dictum
1032 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
briefschrijver tot den boekverkooper zeggen, die hem den inhoud van zijn vers meê-
deelde: «is die Pieter weêr aan den gang geweest? Hij zal 't eindelijk nog eens zoo
maken, als eyeren die uitloopen; hij durft alles te zeggen wat hem voor den mond
komt; maar de Heiligen zullen weldra om hun was komen. Ik heb een ander vers
gelezen, dat mijn ziel gesticht heeft, door mijn meesier L(eydecker) saamgesteld, en
dat getiteld is «De schreyende Muzen» (over den dood van De Vries, Serruriers voor-
ganger), daarin is op de vroomste wijs het Heidendom verzaakt, en den Muzen het
kristelijk geloof geleerd; want die negen juffers zingen er zoo kristelijk over den Gods-
dienst, het Geloof, de Engelen, en de verdere Geloofsartikelen, dat ik zou meenen, ze
lang op de Katechizacie gegaan moeten hebben; ik verbly er mij in, dat die meisjens
bekeerd zijn, want veel poëeten hoereerden ze eerst achterna, maar thans zijn ze zoo
onschuldig en stemmig, dat ze zelfs Schriftuurplaatsen in haar verzen aanhalen. Boven-
dien zullen we dit bij die bekeering winnen, dat wanneer we voortaan verzen willen
maken, we niet gehouden zullen zijn, goed Latijn te spreken, als 't maar kristelijk
is, noch voetmaat of lengte van lettergrepen in acht te nemen; gelijk dat dan ook
mijn gemelde leermeester al begonnen is in praktijk te brengen. O, bovennatuurlijk
vernuft, dat Apollo, de negen maagden, of vroeger eerder hoeren, gelijk Maria Mag-
dalena vóór haar bekeering, naar zijn pijpen en snaren laat dansen! — Nauw had
ik dit juichend uitgeroepen, of een advokaat, met den degen op zij, kwam binnen,
en vraagde naar dat vers van Burman; doch de boekverkooper zei, dat hij 't niet
had noch verkocht, maar of hij die schreyende Muzen van Leydecker niet woü heb-
ben , waarvan hij een ganschen stapel had liggen, en in de gansche maand nog geen
" enkel aan den man gebracht, doch er eens een aan een kooper had gegeven, om
andere dingen in te pakken. Maar de advokaat trok er zijn neus over op, en zei:
ik wil die kreupelrijmen niet lezen; toen kon ik mij niet inhouden, maar ijver voor
de ware leer en den naam van mijn leermeester prikkelde mij, om te zeggen; wel-
beraden Heer advocaat, meent gij dat God op den jongsten dag zal vragen, of iemand
mooi Latijn schreef? ik meen van niet, maar of hij, onder andere verdienstelijke wer-
ken, kristelijke gedichten maakte voor 't geloof en de goede zaak, tegen de rationalis-
ten en nieuwigheidskramers, en zoo zijn geweten ontlastte. Dat echter de kristelijke
Muzen zoo slordig en kreupel gaan, is welstaanshalve om haar rouw, en gij ziet wei
dat het Heidendom al vervangen is door myn meester». De advocaat wordt dan echter
boos, en zegt: «O, bloedbeuling!» en haalt daarop allerlei latijnsche schimpverzen tegen
Leydecker aan, waaronder een aan Vaeerra Lyristes. «Beteekent dit zulk een vers»,
«IH
Ti
1
m
lè
scandalosum et offensivum coatra religionem et retüpublieam; ab aliia laudatüm ut festivom etjucnndi
conceptus; compilatum autem est ab uno Petro Burmano, etc. Ha, dicebam, an Petrus ille iterom
fuit facieus, tam iste semel faciet ut ova quae exeunt, enz. (Aldaar, p. 4—6).
DES VADERLANDS. , 33
vraagt hem dan de briefschrijver, «als de bedelaars en blinden, bij een lier en een doe-
delzak, onder de boeren op 't platteland zingen; want ik heb eens van mijn leven
gehoord van een ouden bedelaar, Homerus, meen ik, geheeten, die bhnd was en bij
de Romeinen voor een obool of een stuiver zong, en daar vandaan denk ik, dat die
gewoonte komt. O, onnoozele en arme hals, antwoordde de advocaat, hebt gij nooit
gehoord dat er een Horatius, vriend van Augustus en panlikker van Maecenas, was,
die gedichten maakte, om bij maaltijden en openbare feest- en andere gelegenhe-
den te zingen, waar te gelijk de lier omging, en waarom ze lierdichten genoemd
werden?)) ' Hij haalt er dan eenige van denzelfden trant aan, tot de ander eindelijk
zegt, dat hij er niet meer van hooren wil, en roepende «ik wil niet langer met u
zijn», zonder groeten weg gaat, om dan, op den Dam, een oude schoolkennis tegen
't lijf te loopen, die hem zegt, dat hij zoo uit de utrechtsche schuit komt. «Is daar
wat nieuws? vraagde ik. Ja, zei hij, mijn zakken vol; maar ik moet eerst mijn reis-
zak thuis brengen, en dan met mijn makker, die meê in de schuit was, naar de
munt, waar hij mij wacht, om bier te drinken; en we hebben gister aan eenige
kennissen geschreven, om daar ook te komen. Wilt gij er tegen vijf uur zijn, dan
zal ik er u voorstellen; 't is goed volk, 't zijn edele borsten, die van een pijp tabak
houden met een glas bier, om door te spoelen, en een glas wijn daarna». In dat ge-
zelschap ^ drie studenten, een proponent, en iemand die binnenkort zijn candidaatsch
zal doen — komt hy dan natuurlijk bij den Duivel te biecht, en voelt zich, naar
hij schrijft, dan ook «als Saul onder de profeeten»; hij hoort er allerlei kwaads van
Leydecker en goeds van Burman. «Wat heeft deze hem toch gedaan?» vraagt hem o.a.
de proponent, «dat hij hem in verdenking wil brengen, als ware hij van zijn vader
en grootvaders godsdienst afgevallen? — Maak u niet boos, heer proponent», is zijn
antwoord, «gij speelt den advocaat van Burman, alsof hij uw vriend of bloedverwant
was. Neen» — herneemt de ander — «hij raakt mij niet, maar ik kan niet verdra-
gen, dat, wanneer iemand geen ij veraar voor de zoogenaamde rechtzinnigheid is, hy
als Arminiaan, Spinozist, Sociniaan, en derg. wordt zwart gemaakt. Heeft de man
omt wat Godgeleerds geschreven, of schrijft hij 't nu? Hij heeft genoeg te doen met
zijn studie, en houdt zich binnen zijn palen van wetenschap en onderricht; als Ley-
' «Fiebat malus ille advocatus et dicebat: o, sanguinis fareimen! - Quaeso, die mihi quid est
Lyricum? an hoc significat tale Carmen, quod mendici et cseci cum lyra et saccopipio eunteB canunt
apud rusticos in pagis? nam ego semel de vita mea audivi de quodam antiquo mendico, Homero,
credo, dicto, qui erat csecus, et cantabat apud Eomanos pro obolo vel atuvero, et inde puto morem
illum venire. 0. innocens et pauper Collum, respondebat advocatus, an nunquam audivisti fuisse
unum Horatium, amicum Äugusti et panlickerum M^cenatis, qui fecit carmina, quae canebantur in
conviviis, in festivitatibus publicis et aliis occasionibus, in quibus simul ibat lyra, unde dicta carmina
lyrica?" (ald. p. 11, s.).
IVe deel, 2e stuk. jgQ
-ocr page 1037-1034 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
Tf
(lecker dat ook deed, zou hij zulke kreupele prulverzen niet schrijven; maar die
I leydeckeriaansche Godgeleerden verbeelden zich, dat hun alles tegen allen veroorloofd
is, doch niemand iets tegen zulke heilige personen, als zij, mag doen, of't is Heilig-
schennis, Godverzaking, en misdaad van gekwetste Majesteit. Maar 'k vj^ord wat moê
en 't is al laat, ik zal dus met nog een van zijn verzen eindigen. Daar smaakt een
dronk op», zegt, als dat uit is, een van de studenten, en geeft er dan nog een toe-
voegsel op, waarin het als grootendeels uit Horatius en Sarbievus gestolen wordt ge-
schetst. <iAllen loechen er satansch om», meldt de briefschrijver ten slotte, «en ik,
die tot dusver alles met het meeste geduld had aangehoord, begon nu in mijn hart
wat toorn te voelen; maar omdat ik alleen stond, dacht ik, 't is beter weg te gaan;
ik heb nu genoeg stof voor een alleraangenaamst epistel, en ik zei tot myn oude
schoolkennis: willen we niet betalen? ik moet naar huis. Neen, zei mijn kameraad,
ik heb je hier genoodigd en zal je vrij houden, en we willen nog een pijp rooken,
en hebben nog veel nieuws; waarom blijf je niet? Ik kan niet, zei ik, maar ik hoop
de eer te hebben, je nog eens bij me te zien voor je weêr naar Utrecht gaat, en —
zoo ging ik heen. Doch zij hebben, geloof ik, na mijn vertrek, nog heel wat over
uwe doorluchtige hoedanigheden afgedaan. Gij ziet intusschen , meester, dien ik als
mijn eigen hart en merg bemin, hoe goed het voor de zaak van 't geloof is, overal
speurhonden te hebben, die u getrouw overbrieven, wat er door de nieuwigheids-
zoekers tegen u geschied en wordt uitgebroed, en wat ze achter uw rug zeggen. Zoo
er verder nog wat voorvalt, zal ik het u schrijven; wanneer ik zie dat dit episteltjen
naar uw smaak is, en gij eens antwoordt, dan beloof ik u zooveel epistels, dat gij er
de port niet meer voor zult willen betalen» Al was 't naamloos uitgegeven, geen
mensch was onzeker omtrent den schrijver, gelijk men dezen een jaar of drie later, bij
een andere gelegenheid, toen men hem valschelijk van overspel met een straatmeid
beticht had \ nog toebeet:
Men laat het pasquil-maken aan u, zoo als blijkt uit uw epistoUum dulaissimUm,
Daar niemand aan twijfelt, of gij zijt den auteur; 't biyiit aan den inhoud en|st.jl van schrijven;
Want geld, liefde, en hoest openbaren zich zelf, en kunnen niet verholen blijven'.
Een van de beleedigden, zijn amptsbroeder Pontanus, was er intusschen zoo ontsticht
over, dat hij hem verweet, «niet alleen allen Kristenzin, maar ook alle menschelijke
O
' Aid. p. 67, SS.
* «Wat plagt gij α te verheffen en te gloriëren boven de Professors, uwe medeleden!
En nu wordt gij van een siegte vuilniswagen, dat is — 't zij zonder vergelijkinge gesproken —
van een arme dienstmaagd overreden". '
Zie Έβη verzagtend zalf jen op de smertelijhe toonde van den Seer jp, Burman, (1709) bl. 2.
3 Aid. bl. 3.
DES VADERLANDS. , 1035
schaamte uitgeschud te hebben, en niets dan een uitvaagsel van 't menschelijk ge-
slacht te zijn» ^ Wat men echter omtrent Gods toorn gebeuzeld mocht hebben, die om
Burmans tooneel voorspraak het vaderland treffen, en 't van den verhoopten vrede ver-
steken zou; die vrees bleek geheel ijdel, en hij zelf vatte de blijde gelegenheid aan,
om hem in een akademierede te begroeten, en van harte vvelkom te heeten. «Hel
geheugde hem niet» — sprak hij — «ooit met zoo blijden gelaat en ruimte van ge-
moed tot een redevoering te zijn opgekomen, als op dien blijden en helderen dag,
op VS eiken hem v\as opgedragen, zijn hoorders, en alle anderen, die door dit groote
geluk getroffen werden, met het einde en de uitkomst van den allervinnigsten oorlog
geluk te wenschen» , en dat te meer, «als de voorspoed in den krijg de goede trouw
der bondgenooten verzwakte, 't gemaakte Terbond een krak gaf, en de gemoederen
Yan elkander verwijderde. Wel merkte men in de harten en 't gelaat van veel men-
schen die teekenen van blijdschap niet, welke zich op zulke tijden in den Staat
plegen op te doen; doch wij» — zei hij — «die nooit ontveinsd hebben, dat ons
de vrede welkom en aangenaam wezen zou, maken ook nu geen zwarigheid dit opeti-
lijk te belijden. Laat ons, over ons tegenwoordige geluk tevreden, uwe harten van
allen hoogmoed en onmatige begeerlijkheid afwenden, en niet meerder noch grooter
zaken begeeren, dan die onze staat dragen kan, en 't welvaren van de Republiek
zelfs vordert. Laat ons het vleyende en bedrieglijke voordeel van den oorlog niet schat-
ten naar den overwinst veler landschappen, noch naar de grootheid en overvloed van
den buit, noch naar de uitbreiding eener ijdele glorie; maar laat ons het zekere
voordeel van den vrede eens leggen by de vermindering van de zwarigheden en ellen-
den, die ons allen en ieder in 't bijzonder over den hals gekomen zijn; dat wij in
aanmerking nemen de vruchten en voordeden , die uit dien vollen hoorn des vredes
tol allen komen afvloeyen en nederdalen; — wat is er zelfs voor Koninkrijken heer-
lyker en roernruchtiger, dan hun sleden, die wegens de groote menigte der inwoners
overvloeyen, uit te leggen? Of indien de oude den ontelbaren hoop van menschen
niet omvatten kunnen, nieuwe te bouwen? Wat is er edeler, en voor de gemeene
schatkist tevens voordeeliger, dan huis· en ambachtslieden met welstand te begunsti-
gen , en te vertrouwen, dat er in 't gansche rijk geen zoo enge hoek lands gevonden
wordt, die aan naarstige en verstandige handwerkslui den kost niet verschaifen kan?
Och, of maar al dezulken, die door een dolle oorlogsdrift gedreven worden, onder
' "Interea patimur", schreef hjj, "neque bonis licet esse quietis ab ejusraodi triconibas et cal-
citrantibus asinis, q.ui non modo christianain mentera, sed pudorem et huraanitatem exuerunt, et
nihil sunt quam excrementum humani generis". {Renrici Fontmi Epistola ad ceUherrimum virum
contra scurram anonymum ejusqm fctmosum Ulellum, enz. (Trajecti ad Rhenum, apud Joh. Wagens,
1706).
1036 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
malkander vechten wilden! dat alleen de koningen, zich niet gelukkig rekenend
Toor ZIJ de geheele wereld overmeesterd hebben, met dien doodelijken haat op elkan-
der losgingen; doch zij, die buiten den oorlog blijvende, het zoet genot van een vrijen
volksstaat smaakten, vreedzaam dien strijd der Koningen aanschouwden» En in dit
opzicht maakte hij tevens op de krijgsdrift- en volkshaat-kweekende opleiding opmerk-
zaam, die men den koninklijken prinsen van kindsbeen aan gaf: «hoe weinig werk
men er van maakte, ze in de stille kunsten des vredes te onderwijzen; hoe men
integendeel er naarstig op uit was, hen den wapenhandel, paardrijden, en jagen te
leeren· hoe vlijtig men hen zich, al spelende, oefenen liet in al wat er in 't leger en
in 'tveld te doen yalt, hoe een heermacht in orde gesteld, een slag geleverd, ee^tad
belegerd worden moet; hoe sterk men hen aanzette, om bepaaldelijk in dit opzicht
voor geen vadzige en luye vorsten gehouden te worden; hoe men hen voorts aanmaande
hunne hoogheid door den schrik van lijfwachters en macht van soldaten te sterken
en bewaren; hoe hun door de meesters der staatsgeheimen dagelijks werd ingescherpt,
dat een Koning, die onder zooveel duizenden van menschen, voor 't meerendeel tegen
wil en dank gehoorzaam, leeft, nergens veilig is, en zulk een dierbaar en geheiligd
hoofd niet zeker zijn kan, dan door een geweldigen stoet van trawanten omringd;
hoe, zoo haast zij geboren zijn, hun geen liefde tot hun onderdanen, en vriendschap
Toor de naburen, maar veeleer vrees en achterdocht wordt ingeblazen; hoe men ze
diets maakt, dat de nabij gelegen volken altijd op de grenzen gereed staan, om lagen '
te smeden, en die grenzen dus met sterke bezettingen en goede vestingen voorzien
dienen: en hoe hen, om buitenslands den naburen veilig den oorlog te kunnen aan-
doen, geraden wordt, eerst het zaad van binnenlandsche beroerten uit te wieden, en
den wortel der burgermuiterijen uit te roeyen; hoe men hen betoogt, dat het gemeene
volk, door ledigheid en rijkdom slechts al te weeldrig wordende, van tijd tot lijd door
schattingen dient uitgemergeld, en de aanwas der jonge manschap, zoowel in de steden
als ten platten lande, door ze tot den oorlog te pressen, verhinderd; ihoe, eindelijk,
geen Koning eenigen roem of luister te hopén heeft, tenzij hij dooreen strenge
regeering zijn onderdanen een slaafsche vrees, en, door overheersching van zijn nabu-
ren, heel de wereld een schrik voor zijn naam heeft aangejaagd. Voorwaar een treffelijke
en schoone leertrant! — Och, of zij echter, die onder zulk een Koning niet gesteld,
zoo gezind en te rade waren, dat zij, in 't midden van die razende koningstwisten,
maar stil en gerust, met naarstigheid en vlijt, de krachten van hun volksstaat zochten
te stevigen, door spaarzaamheid en soberheid de schatkist te vergrooten, en bedacht
waren, om door aangroei van den handel, kweeking en onderhouding der ambachts-
» Zie meter Bmmans Sedevoering over den Vrede, vertaald door Dirk Smout (Utrecht, by
W. Van de .Water, 1713).
DES VADERLANDS. , 1037
lui en neeringdoenden hun steden te doen bloeyen, en 't gemeene welzijn door een
evenmatige handhaving van rechten en wetten te bevorderen· Zoo burgers en Over-
heden eendrachtig samenstemden en ijverden, wat waren er dan toch wel voor rede-
nen, waarmee de onbepaalde heerschzucht der koningen pleegt bewimpeld te worden,
uit te denken, die de beheerders van vrije Staten in de wapenen roepen en tot den
oorlog aanzetten zouden? Welke vruchten en voordeelen vielen er aan'te wijzen, die uit
een voortdurende krijgszucht tot de vrije volken konden afdalen? en waarom men,
maar zoo los weg, op zijn koningsch quansuis, door 't innemen van steden, 't uit-
breiden van gewesten en landpalen, wyd en zijd zou zoeken te heerschen! Wal voor-
deel zou er kunnen komen van de landschappen, die aan den Staat gehecht werden,
en wat profijt zou men trekken van de volken, door den oorlog overweldigd ? Daar men,
een wolf als bij de ooren hebbende, dien men niet veilig kon loslaten en ook niet
volkomen meester worden of dooden, zich allicht zou beklagen, hoe 's Lands wel-
stand en rust veel zwakker en onzekerder was dan te voren. Zou men, bepaaldelyk
in de nederlandsche Republiek, de vele ledematen nog meer ontzenuwen, en op
haar (zevenhoofdig) lichaam, zoo reeds mismaakt genoeg, nog meer hoofden zetten
willen? De tweespalt der gemoederen, en 't verschil der meening nog grooter maken?
Alle hoop van eendracht en samenstemming, zich nu reeds zoo klein en zwak too-
nende, uitroeyeü? (Daargelaten) dat men meer kosten en scha zou hebben met het be-
waren en bezetten der in den oorlog vermeesterde steden, dan er winst uit de nieuwe
tollen en inkomsten zou vloeyen. En dan de moeilijke bewaring der veraf gelegen
provinciën, door welke de Republiek tot dicht aan de grenzen der vijanden zelf, van
v^elke zij ver weg zou willen hggen, raken zou? — Allen dan, die vermaak schep-
ten in de zachte en vrije staatsregeering, in de billijkheid van haar wetten, moes-
ten dien zoeten en schoonen naam en liefde van den vrede in eer en waarde
houden, en, alle. drift naar heerschappij en landwinning van zich werpende, hart en
zin van ijdele roem en zegepraal aftrekken; er alleen op gesteld zijnde, de grenzen
van 't oude Vaderland te versterken en beschermen, en daarom voor haar zekerheid
en welvaren zorg te dragen». Met hoeveel rechtmatige ingenomenheid men dus ook
voor den vrede, ten beste van staat en ingezetenen was vervuld, mochten, op dit punt,
toch nimmer «door een averechtsche en overdreven vredezucht de zinnen zóó van alle
zorg en toerusting voor de wapenen afgetrokken, dat men, tot een logge en trage
ledigheid gebracht, zijn krachten ontmergelen en zijn moed uitblusschen zou»; dat
ware «geen vrede te noemen, maar slechts vadsigheid en luiheid te heeten, die ons
den eersten vijand den besten, die in de landpalen viel, terstond tot buit geven zou.
De oorlog moest slechts niet lichtvaardig, noch uit heerschzucht, maar alleen in een
drukkend gevaar en naar de tijden der Republiek het vereischten, en de nood hel
vorderde, wakker ondernomen worden; waar alle hoop om een eerlgken vrede te
1038 algemeene geschiedenis
verkrijgen, afgesneden, en geen zekere rust, maar slechts een verdrag tol schandelijke
slayernij voor de toekomst zich opdeed, dienden de wapenen kloekhartig opgevat, en
voor 't algemeen en byzonder welzijn tot hel uiterste gestreden te worden. Zoolang
mogelijk diende de oorlog achterwegen gelaten; doch waar dat niet meer doenbaar,
en men gedrongen was in de wapenen te komen, moest, om in geen slavernij Ie
vervallen, met dapperheid gevochten, en alle middelen door God gegeven, heldhaftig
aangewend worden. Ook in vredestijd niet al te gerust geslapen, maar altijd een
wakend oog gehouden, en bedacht, om de landpalen te handhaven, en op zijn hoede
te zijn tegen allen die hun vrijheid belaagden, om zoo alle trotsche overheersching
en schandelijke dienstbaarheid te ontgaan. Een vrije staat, door haar wetten bloeyend,
en niet door veelvuldige oorlogen, ook al waren ze voorspoedig, uitgeput, zou altijd
kracht en moed genoeg hebben, om het geweld der vijanden te wederstaan en te
keeren». Deze zouden met zijn burgers te vechten hebben, «niet als met een deel laffe
knechten, of die 't weinig verschelen kan, welken Heer zij dienen of wiens juk zij
dragen, maar als met dezulken, die van kindsheen afgeleerd zijn en als met de
moedermelk ingezogen hebben, liever hun leven en alles te verliezen, dan de vrijheid
kwijt te raken. Uwen lust tot oorlogen tegen hen dus afgelegd, ο Koningen! en zij
zullen gaarne hun soldaten afdanken. Zij zijn niet geboren, om anderen 't hunne te
ontrooven, maar hun eigendom te bewaren; zij zoeken hunne grenzen niet uit te zetten,
maar die ze van hun vaderen ontvangen hebben, te beschermen; ze zoeken hun
naburen niet tot schrik, maar slechts den onderdrukten, zoo noodig, tot hulp te wezen.
Laat men dan, met een vrolijk gelaat en bevredigd gemoed, de wapenen, door de
noodzakelijkheid en om 's Lands behoud aangegord, weder afleggen, de oorlogsgezinde
en in bloed geveste romeinsche Republiek daarin alleen navolgende, om, door de aan-
gedane verongelijkingen en oorlogen kloekmoedig af te weren, der wereld het bewijs
van onverwinlijke kracht te geven; maar niet haar hovaardij en hoogmoed nastrevende,
om over de overweldigde volken te zegepralen en over de overwonnen Koningen zege-
teekenen op te richten. En schoon er aan de ongeregelde win- en hebzucht van som-
migen wellicht niet voldaan werd, laat men dezen vrede boven den Ivoorspoedigsten
oorlog en de roemruchtigste zegetochten en veroveringen stellen. Laat, eindelijk, de bur-
gers en inwoners van Utrecht den verdubbelden roem hunner stad prijzen, die oud-
tijds binnen haar wallen en deze akademie-wanden zelf, waar toen de Staatsvergade-
ringen gehouden werden, den eersten grondslag der nederlandsche vrgheid door de
Unie der Provinciën beeft zien leggen, en nu in de hoop mag leven, dat de rust
en zekerheid van geheel Europa uit haar schoot zal voortkomen, als die eerst met
hare oogen aanschouwd en met haar ooren verstaan heeft, dat de vrede getroffen en
ten volle-bekrachtigd was. Laat ons slechts wenschen en nimmer aflaten van God,
de oorzaak en den bevestiger van alle vrede en eendracht, met allen ernst te bidden,
DES VADERLANDS. , 1039
dat hij bestendiger en heiliger dan die Unie onzer voorouders zelf onderhouden worde,
en eeuwigdurend wezen mag!»
Deze welgemeende vaderlan.dsche wenschen en verstandige vredesbespiegeling waren
geheel overeenkomstig den staat van zaken in de Republiek, en hare verhouding tot
het door den vrede voorbereide europeesche Staten-stelsel, Z.00 droeg hel de engelsche
Koningin-zelve bij hare mededeeling in 't Parlement voor, en wie ge^venscht mocht
hebben, dat de trouwelooze houding van haar bewindvoerende Staatslieden geen meer
volkomen fnuiking van den franschen overmoed belet had, het door Koning Lodewijk
zoo gewelddadig nagestreefde overwicht in den staatkundigen wereldloestand was voor
goed verijdeld, en in zoover het doel van Koning Willems edelaardig streven gewis
bereikt. Frankrijks heerschzuchtige krijgsdrift zou voortaan geen gevaar meer loopen,
Europa met overweldiging Ie dreigen, noch het op kerk- en staatsgebied de dwang-
zieke wet te stellen, gelijk zijn Koning zich dat, in zijn hoogmoedige droomen, zoo
aanhoudend had voorgespiegeld. Het algemeen europeesch volkrenbelang dreigde niet
langer aan dat van een enkelen staat opgeofferd te worden; maar zou zich in dat
van elk dier volkren op zich zelf kunnen verwezenlijken, wisten zij zich innerlijk met
wijsheid te beheeren, en zich zelf niet door inwendige en persoonlijke oneenigheid en
partijbotsing in den weg te staan. «Ach!» kon het; tiaar den vromen wensch'van
den gemoedelyken dichter, daaromtrent heeten:
. Ach, waren alle volhert wijs,
En wilden daarbü wel,
Deze aarde ware een Paradijs;
dat zij echSer desniettemin, ook in vervolg van tijd, voor hen, gelijk voor zoo veel hunner
burgers en leden voor zich, «vaak een Hel» zou blijken, zou slechts aan die met de
menschelijke natuur, in hare eenzijdige zwakheid, onvermijdelijk verbonden tekort-
koming in vferedelend zelfbeheer en liefdevol doorzicht te wijten wezen, waaraan slechts
sommige bevoorrechte menschenkinderen, tot hun en der hunnen heil, minder onder-
worpen zijn. En dit — de toekomst zou het leeren — bleek voor den nederlandschen
Vrijstaat, als voor hel verdere Europa het geval. Frankrijk's door Lodewijk beoogfie
wereldheerschappij was verijdeld, en de vraag is zelfs, of de scherpzinnige duitsche
geschiedschrijver, die met de erkenning dezer uitkomst van den utrechtschen vrede-
handel, de opmerking verbindt, dat het echter «de grootste mogendheid van 't Vaste-
land bleef» zoo onvoorwaardelijk mag beaamd worden. Z.elfs een anders zoo bevoor-
oordeeld fransch schrijver als Topin betuigt, dat «de meeste bepalingen van 't utrechtsche
' "Zur Herschaft über die Welt war Frankreich nicht gelangt, aber es blieb die grösste Macht
des Continents". Ranke, Franz. QeschicUe, IV. S. 290.
1040 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
T7edesverdrag inderdaad het herstel waren Tan één of ander ongerechtigheid des overmoe-
diger! Konings: door den tol hem uitgeweken Jakob Π als den waren Soeverein van Enge-
land te ontvangen, had hij den ommekeer van 1688 gesard, en thans was hij gedwongen
in dien ommekeer te berusten, en de onroomsche erfopvolging voor den engelschen troon
te erkennen; door voort te gaan met den ridder van St. Joris, na den dood zijns
vaders, als Jacob III te begroeten, had hij zijne beleediging nog verzwaard, en thans
was hij genoodzaakt dien deerniswaarden Prins uit Frankrijk te verwijderen, om slechts
te Rome, waarheen hij uit Lotharingen getrokken was, eene ongemoeide schuilplaats
te vinden; door bij eigenmachtige wilsuiting de rechten van zijn kleinzoon op de
fransche kroon te handhaven, toen hij hem als Koning van Spanje begroette, had
hij Europa de handschoen in 't aangezicht geworpen, en thans was hij gedwongen
geworden, die uiting te herroepen, en die herroeping door zijn parlementen te laten
bekrachtigen; en terwijl hij eindelijk, zijn ganschen eersten regeertijd door, zijne staat-
kunde naar die der laatste Stuarts gericht, en zoo hun vervreemding van 't engelsche
volk nog vergroot had, was het thans datzelfde volk, dat, van zijn drukkenden in-
vloed ontslagen en geheel onafhankelijk optredende, hem te midden van den zoo zege-
vierend gevoerden oorlog den vrede bood, en aan het dreigendst gevaar ontrukte. Geen
enkele les dus hem door het lot gespaard, en al zijn overtredingen in den loop der
onderhandelingen, als in den oorlog zelf, gestraft» Wat hij behield, en 't was zeker
vrij wat meer nog dan hem van rechtswegen toekwam, behield hij door de ontverant-
woordelijke handelwijs van 't engelsche staatsbewind, dat het belang zijner bondge-
nooten aan zijn baatzieke staatkunde had opgeoflerd, door geen andere drijfveer dan
die van 't grilligst eigenbelang bewogen.
Voor het nederlandsche Gemeenebest beantwoordden de verkregen uitkomsten ge-
wis niet aan de ten ofik gebrachte middelen. Zijn schuld was er met 350 miljoen
door vergroot. De voormuur, die het in de voortaan oostenrijksche provinciën ver-
wierf, zou het niet zonder groote geldelijke offers kunnen verweren , en er zich later
zelfs 'in meer dan een krijg door gewikkeld zien, niet zonder gevaar soms voor
het zelfbehoud van zijn volksbestaan ondernomen I Hoe stoffelijk machtig ook steeds
nog, moest het zijn zeewezen tegenover dat van 't zooveel grootere Brittanje zien af-
nemen, zijn handel zien verminderen. Die op de Levant, op Frankrijk, Groot-Brittanje,
en de Noordsche Staten, waar het vroeger nagenoeg alleen in de behoeften aan de
voortbrengselen van 't Zuiden, gelijk daar aan die van 't Noorden , voorzag, zou voort-
» L'^urope ei les Sourlons, p. 885, 3. _
' «Die Union" - als Von Treitschke niet ten onrechte schrijft - "musste durch die uniiaiurlicne
Hemcherstellung auf belgischem Boden unausbleiblich in alle Kriege Oestereichs und Englands ver-
wickelt werden, und wähnte sich dennoch gesichert hinter dem trügerischen SchutzwaU der Barrie
platze". Die Eept^UiJc der Vereinigten Niederlande (Historische und Politische Aufzatze) S. .
DES VADERLANDS. , 1041
durend sluiten; in dien van tabak en wijn waren Hamburg en Bremen allengs met
Amsterdam gaan wedijveren. Commissie-hdiBèel — gelyk men 't noemde — zou wel-
dra den eigenhandel der nederlandsche kooplui beginnen te vervangen, en de wereld-
handel van 't Gemeenebest zich allengs in hem ontbinden. Naast dien Commissie-h^n-
del zou zich die in schuldbrieven, aandeelen, en staatspapieren komen plaatsen, daar
zoowel de gewestelyke als de algemeene Staten , verschillende steden, de admiraliteiten,
de bewindhebbers van de Oost- en Westindische Compagnie, ja bijna elke andere
vennootschap of vereeniging zich in hachelijke oogenblikken door geldopneming tracht-
ten te redden; later kwam daar de eerst nog verboden deelneming in uitheemsche
leeningen bij. Uit een en ander sproot dan alUcht een maar al te gevaarlijke wind-
handel en papierbeleening voor de leus voort. Als met den handel en de trafiek stond
het met de fabrieken en manufacturen. Ook daarin gingen de eerst van 't Gemeene-
best afhankelijke Staten zich, hoe langer zoo meer, op een eigen fabriekwezen toe-
leggen , en zelf zooveel doenlyk in de behoeften voorzien, vroeger door dat Gemeenebest
voldaan. Zijn eigen nyverheid zelf werd daarmeê geknakt, en al spoedig zouden in
zijn verschillende provinciën meer uit- dan inheemsche manufacturen door zgn burgers
gebezigd worden. De leidsche lakenfsrtjrieken vooral zouden daaronder gaan kwgnen,
en terwyl men daar in de eerste jaren nog ruim 20,000 stuks weefde, zou dat ge-
tal na ruim een kwart eeuw reeds op de helft, na vijftig jaar op een vijfde nagenoeg
verminderd zijn. Weinig beter zou het den aardewerkfabrieken en ververyen, den hoe-
denfabrieken , brouwergen, touwslagerijen ^ houtzaagmolens, en scheepstimmerwerven
gaan. Had de kleine, maar in zyn zelfstandig optreden en kloekhartig zelfbesef krachtige
staat zijn stoffelijke welvaart en sterkte voor een goed deel ook aan den achterlyken
toestand zijner minder voortschrijdende naburen te danken; thans, nu ook die buren
zoo ten Oosten als ten Westen, onder de eerste vooral het steeds meer opkomende
koninkrijk Pruisen, tot zelfstandigen bloei zich begonnen te ontwikkelen , moest het met
zyne vroegere verhouding tot hen een einde gaan nemen. Frankrgk, door zyn roem-
zieke krygswezen te land, Groot-Brittanje ter zee. Rusland in 't verre Noordoosten,
Oostenrijk door zijn bedwinging van Hongarije, Pruisen door zgn —- in dat Oostenryk
maar al te juist gepeild — doeltreffend streven naar staats- en machtsvergrooting,
handhaafden zich of traden steeds meer op den europeeschen voorgrond, en het onder
zijn provinciale verbrokkeling en tweedracht voortdurend maar al te zeer Igdend,
slechts in naam verbonden nederlandsche staatswezen, moest er, in dezen stand van
zaken, wel bij op den achtergrond raken. Gelukkig echter — wil het dat inzien —
voor zijn toekomst, dat het innerlijke welzijn en de ware grootheid der volkeren niet
in hun uiterlijk machtsvertoon noch uitgebreid grondgebied, maar in hun verstande-
lijke en zedelijke ontwikkeling, hun rustig en onafgebroken voortschrijden op de baan
der raenscheiyke beschaving en veredeling, berust. Dat vermag ieder Slaat, gelijk eik
IV« deel 2« stuk. ' 131
1042 ALGEMEENE GESCHIE DE IN IS
zijner ingezetenen, onaf hankelyk van die uiterlyke machisverhouding en grenzenuit-
breiding, en, naarmate zij 't er verder inbrengen, zullen zij te minder reden of be-
hoefte vinden, anderen om zulk een vergrooting van stoffelijke macht en vermeerdering
van grondgebied te benijden, er slechts naar strevende, hun op dat beschavingsgebied
steeds ten voorbeeld te zijn, en zich daarbij tevens verblijdende, zien zij dat voor-
beeld steeds ook meer door die anderen volgen. Ze te «haten» daarentegen zal hun
geheel onmogelijk vallen ^ en belangelooze «liefde)) alleen — zien zij 's menschen
roeping ook in zijn staats- en volksbestaan juist in — steeds hun drijfveer, ook in hun
voor die beschaving en veredeling zelf vruchtdragend verkeer met hen, wezen.
,ιΐ|1«ΐιι·ΐι|ΐΐΐ„4ΐ"ΐ
Aan dit toekomstig gemoedsbestaan, ook in 't heden nog niet verwezenlijkt, doch
steeds als 't hooggewenschte doel in 't oog te vatten, kon men toen te minder nog
denken, als men niet alleen tegenover 't buitenland, maar ook onderling, in't zeven-
hoofdig Gemeenebest zelf, in staats- stads- en kerkpartijen verdeeld was, en dal nog
maar al te lang blijven zou. Het baatte in dit opzicht weinig, of zijn onsamenhan-
gend en verbrokkeld geheel, in Europa, zich daar buiten, in't azialisch Oosten, door
de voortdurende uitbreiding van 't machtsgebied der Oostindische Compagnie een land-
bezit verwierf van de grootste, het kleine europeesche moederstaatjen als in 't niet
verzinken doende, uitgestrektheid. Juist de uitgestrektheid trouwens van dat landbezit,
dat des te aanmerkelijker onkosten van handhaving en bescherming vorderde, bracht
mede, dat de handelsvoordeelen geen gelijken tred konden houden met de aanzienlijk
vermeerderde uitgaven, en dat men in geldelijke overwinst achteruitging, wat men in
landgebied voortschreed. Terwijl in de laatste jaren der vorige eeuw het kapitaal der
Compagnie nog een goede veertig miljoen bedroeg, nam dit — van 1497 af—jaarlijks
met twee miljoen af; en terwijl haar aandeelen, in de eerste tien jaren der nieuwe eeuw,
nog 25 ten 100 afwierpen, begon dit van 't jaar '12 af allengs te verminderen. De
« "Preusseti wurde der glückliche Erbe der Landmacht der Union", schrijft' Yon Treitschke t.
pl. S. 606, "wie England der Erbe ihrer Seeherrachaft; daher jener tiefe stille Euss gegen Preussen
und England, der noch heute in dem langsam vergessenden holländischen Volke lebt". Wie zulk een
— het gansche volk hier aangewreven — haat mocht koesteren, zou reeds daardoor toonen, niet op
de hoogte van 't menschelijk beschavingsstreven te zijn; gelijk dan trouwens ook Von Treitschkp's
gansche schampere staatsbeschouwing meer het kenmerk van den op zijn stoffelijke vergrooting en
gebiedsuitbreiding snoevenden staatsburger, dan van een edelaardige, der beschaafde menschheid ten
volle waardige geschiedbespiegeling draagt; terwijl o. a. zijn neêrzien op de onvolledige "verdraagzaam-
heid'· der Republiek, tegenover die van een Frederik II, den burger van 't Eijk der Meiwetten gewis even
zonderling afgaat, als het tegenwoordige Nederland daarin zijn «groote" Vaderland zoo goed vooruit
is, als in zijn ataatswettelijk-vrije volksbestaan tegenover het koninklijk-keizerlijke pruisische en duitsche.
Von Treitschke's redeneering heeft veel van 't gesnoef eens op zjjn stoffelijke voordeelen pratteni?er-
uewM's, die uit zyn ingebeelde hoogte neerziet op wie niet zoo veel geld en goed bezit als hij.
DES VADERLANDS. . 043
wijze van bewindvoering liet daarbij, sedert Speelman reeds, op den duur maar alle
» veel te wenschen, en de Raden van Indië hielden dan ook niet op te klagen over de
slordigheid en sleur in 't beheer of liever wanbeheer der zaken op Java. Zoo te Ba-
tavia, als op de andere kantoren, ging alles hoogst onrechtmatig toe. Inlandsche koop-
lieden en zeevaarders, die op die kantoren om zeebrieven kwamen verzoeken, werden
door de residenten veelal onheuseh bejegend, moesten ze lang naloopen, en dan nog
voor hun paspoorten een hooge geldsom betalen. Op Japara kwijnde de handel, en
lag de koopman, als burgerlijk hoofd, met den bevelhebber der krijgsmacht overhoop.
Een in 1685 ingesteld onderzoek op Cheribon bracht aan 't licht, dat de bevelvoerende
kapitein er niet alleen treinsonkosten in rekening bracht, aan de bevolking volstrekt niet
uitbetaald, maar dat hij er buitendien ook, door de bergstammen van Krawang en de
Preanger, zoogenoemde «gerechtigheden» had laten opbrengen, en daarnieê zijn en der
zijnen beurs gespekt. Het cheribonsche handelshoofd had buitensporige posten voor den
trein en 't onderhoud van 't krijgswezen, en van gevangen Bantammers geboekt, die
nooit door hem verstrekt waren, en daarenboven nog, bij den inkoop van vee en
levensmiddelen, de noodige winst voor zich zelf berekend Κ Bij de levering van hout,
door de hoofden in Cheribon en de Preanger, waren dezen in hun goed vertrouwen
op de opzichters der Compagnie schandelijk bedrogen. Bij de peperlevering was den
inwoners van Cheribon nauw de helft der geleverde pikols betaald, zonder dat daarom
nog óf deze óf de verdere woekerwinst in de kas der Compagnie belandde; integen-
deel had het kantoor haar in vijfdehalfjaar bijna anderhalve ton gouds meer gekost
dan opgebracht. De reden van dergelijke misbruiken lag voor de hand, en werd door
den veeljarigen advocaat der Compagnie, Pieter van Dam, in zijne op last der HH.
Zeventienen in de laatste jaren der eeuw opgestelde «Beschryving van de 0.1. Comp'®.»
onbewimpeld geuit: «het vullen van de beurs, geld en goed bijeen te halen, om in
korten tijd rijk te worden, is eigenlijk de boodschap, en daarvoor moet alles wijken
en stilstaan» ^ Speelman zelf, die, «zoolang hij onder 't hoog gezag van anderen had
gestaan, zich een zeer bekwaam dienaar van de Comp'®, van zeer vele goede hoeda-
nigheden beloond had, door zijn langjarige diensten vol kennis en ervaring was, had,
dat hoog gezag zelf in handen krijgende, zich niet weten te bebeerschen, en zich aan
allerlei buitensporigheden en verzuimnissen schuldig gemaakt, tot groot verval van
zaken» Na zijn dood zocht men zich wel, zoo veel men kon, uit zijne rpe nala-
tenschap van ruim anderhalf miljoen te dekken, doch kon moeilgk het juiste bedrag der
toegebrachte scha berekenen , die dan ook niet alleen in geld bestaan had. Op Speelman
' Zie De Ophomst van het Ifederlandsch Ctezag in Oostindien, door Jhr. Mr. J. K. J. Dc Jonge,
Vlli, W. VIL
' Naar het onuitgegeven HS. aangehaald bjj De Jonge, t. pl. bL XV. « Aid. bl. VIII.
-ocr page 1047-•4-
1044 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
■ r .
was in 1684 Camphuys als Goeverneur-generaal gevolgd, die echter eerst door wangunst
en gekrenkte eigenmin van anderen, en daarna «tot verachtering van zeer veel zaken
en nadeel der Compagnie», door velerlei tegenstand in zijn handelingen gestremd werd.
In 't volgende jaar was aan den wakkeren Franfois Tak de belangrijke zen-
ding naar de Oostkust opgedragen, om er vooreerst de kantoren na te gaan, alle
misbruiken en verwarringen een einde te doen nemen, en te Cheribon daarenboven de
sedert 1681 reeds verstoorde goede verstandhouding tusschen zijn drie Vorsten te her-
stellen; daarna zou hij dan, als gezant bij den Soesoehoenan Hamangkoe-rat, naar
Kartasoera trekken, om er de wijze te regelen, waarop deze zijn tot meer dan vijfde-
half miljoen geklommen schuld aan de Compagnie zou afdoen, en tevens de juiste
onderlinge verhouding van Mataram en Cheribon voor goed te bepalen. Bij een geheim
punt werd hem voorts nog de hachelijke taak opgedragen, den Sultan om de uitle-
vering te vragen van den gevaarlijken oproerling Soerapati en zijne makkers, die, na
sedert jaren met hunne benden in de bovenlanden te hebben omgezworven en geroofd,
door den Soesoehoenan in genade ontvangen en bij hem gehuisvest waren. Goedschiks
of kwaadschiks moest hij hem in handen zien te krijgen, en dan van kant helpen,
zijn verder gevolg en den grooten hoop vergiffenis schenkende, doch allen naar Japara
ter beschikking van Goeverneur en Raden zendende Die taak was te moeilijker,
als de Soesoehoenan, in 't voorjaar reeds, aan den Kapitein-luitenant der hem door
de Compagnie toegevoegde lijfwacht, Grevink, vrij heftig had kenbaar gemaakt, dat
hij met te sterke beloften aan Soerapati en de zijnen verbonden was, om hen in bun
veiligheid te krenken, doch zich voorbehield, vergiffenis bij de Compagnie voor hen
aan te vragen. Soerapati kon dus bij Taks nadering op zijne tellen passen. In 't begin
van November teeg deze op weg, regelde de zaken te Cheribon, verbeterde er de
misbruiken en vereffende er de twisten tusschen de drie Vorsten, vertrok even vóór
Kerstmis naar Samarang, en aanvaardde van daar, in 't begin van Febr. '86, zijn
gezantschapsreis, in gezelschap der hem door den Soesoehoenan in't gemoet gezonden
Grooten. De rijksbestuurder en hofgrooten inmiddels, door het doortastend optreden der
Compagnie, bevreesd geworden zeiden Tak toe, zelf Soerapati en zijn;aanhang te willen
vernietigen, doch bleken daar maar al te weinig voor berekend. Toen Tak dus te
Soerakarta kwam, vond hij er alles in de war, en Soerapati, na de hem aan-
vallende Javanen als kaf voor den wind te hebben doen verstuiven, ten Oosten der
Hofplaats stand vattende en alles in den omtrek verbrandende. Opgerukt, trof hij alles
nog erger aan, dan hem bericht was: Soerapati in 't paleis van den Sultan genesteld,
de Missigit daar verbrand, en Grevink met al de soldaten der lijfwacht gedood. Daar
meende hij hem nu echter in de knel te hebben, en met geweld te zullen dwingen;
■l
t
V Zie Taks lastbrief, aldaar, in de OmUgegemn StuTcTcen, bl. 195.
DES VADERLANDS. . 1045
doch Soerapali was zoo spoedig nieï te Tangen. Onder een woedend Amok-geschreeuw
viel hij door den laatsten hem overgebleven uitgang uit, werd tweemaal met goed
gevolg weerstaan, doch brak bij de derde reis door, en bracht alles, wat hem ende
zynen zocht te weerhouden, in verwarring. Tak zelf, zich te paard tegen hem willende
te weer gaan stellen, werd gedood; evenzoo een paar zijner luitenants, de opper-
koopman Van Vliet, en 69 europeesche manschappen. Het overschot der troepen, een
kleine derdhalfhonderd man, sloot zich, onder Kapitein Leeman, in den pagger op,
waar het zich zoo goed het ging versterkte; terwijl de stoutmoedige Soerapali nog
dien eigen dag, met al zijn benden, Zuid-oostwaarts aftrok. Anderhalve maand later
eerst vond Leeman gelegenheid, met zijne soldaten naar Japara te vertrekken, het lyk
van Tak met zich voerende.
Soerapati, zich te Pasoeroeran gevestigd hebbende, hield van daaruit de gansche
omhggende landstreek in bedwang, en maakte't er eindelijk met de bewoners zoo bont",
dat de oude Soenan van Balamboeang, geen andere uitkomst ziende, in 1691 naar
Batavia tot de Compagnie om bijstand zond. Die Compagnie gaf daaraan te gereeder
gehoor, als haar de verbintenis met zijn van Mataram nog onafhankelijk rijk ten
hoogste welkom moest zijn. Ongelukkig echter stierf de Soenan, en werd nu wel
met zign onmiddelijken opvolger een overeenkomst getroffen; doch toen ook deze over-
leed , en door zijn broeder Martjanapoera opgevolgd werd, zag zy laatstgenoemde een
gansch andere richting volgen, alle betrekking met haar afbreken, en zich daaren-
tegen met Soerapati over de onderlinge grensregeling verstaan. Intusschen was Camphuys
als Goeverneur-generaal afgetreden, en in September 1691 door W^illem van Ouds-
hoorn vervangen, die mede met allerlei tegenwerking, vooral van den Directeur-gene-
raal, Joan van Hoorn, te stryden had, tot deze, op zijn dochter verliefd geraakt,
hem tot schoonvader kreeg, en nu zoo ten goede als ten kwade met hem samen-
werkte. Met den Soesoehoenan bleef men nog lang op gespannen voet, en had zelfs
zijn dringende bede om hulp tegen Soerapati, in 1691, met geen antwoord vereerd.
Eerst in 't najaar van 1697 kwam er eenige toenadering, en werden er onderhande-
hngen over een verzoening geopend, waarmeê het echter nog eenige jaren zou aan-
loopen; terwijl inmiddels Oudshoorn in September 1701 ontslagen, en zyn schoonzoon
in zijn plaats gesteld werd, waartoe deze zich echter eerst na herhaalde weigering, en
zijn eigen ontslag als Directeur-generaal, twee jaar later voor goed liet overhalen.
Terzelfder tijd verscheidde de Soesoehoenan, en werd door zijn zoon Adipati Anoem
opgevolgd. Dezes oom, de Pangeran Poeger, voor ile gewelddadigheden van zijn neef
bevreesd, ging zich te Samarang onder bescherming van 'l krijgshoofd der Compagnie,
Kap". Govert Groll, stellen ; terwijl Anoem zijnerzijds zijn uitlevering te Batavia liet aan-
vragen. De Compagnie weigerde die, zoowel als Croll, tot wien zich Anoem daarna met
hetzelfde doel wendde. De Compagnie zelf brak niet alleen alle betrekking tol hem
1046 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
af, maar liet ook Poeger, wiens aanhang merkelijk aanwies, door den nieuwbenoem-
den Commandeur van Japara, Kap". Bitter van Reede, den 6«'^ Jaly 1704, welen,
dat Goeverneur en Raden besloten hadden, hem uit naam der Compagnie, in plaats
Tan zijn hun ongevalligen neef, tot Soesoehoenan van Java aan te stellen; 't geen
door Poeger met diepe onderdanigheid en grenzelooze dankbaarheid werd aangenomen.
De Landdrost van Java, Miehiel Ram, werd daarop, als buitengewoon Commissaris
en algemeen opperhoofd van Java's Oostkust, met de taak belast, de stranden tussehen
Tagal en Soerabaya aan den nieuwen Soesoehoenan onder den naam van Pakoe-Boe-
wana te onderwerpen. Drie kwartjaar duurde 't nu echter vóór men — in July 1705 —
de onderneming meer bepaald nog doorzette, en den raad van Indië, Herman de
Wilde, als legeroverste opdroeg, hem «in 't rijk en op den troon van zijn overleden
vader en broeder te Kartasoera, des noods met geweld, te bevestigen», en daartoe
een viertal schepen, ruim J 800 europeesche manschappen, en ruim 2000 geregelde
inlandsche uit de troepen der Compagnie beschikbaar stelde, waarmeê zich die van
den Pakoe-Boewana zelf vereenigen zouden. Bij die bevestiging zou De Wilde dan tevens
nieuwe handelsvoordeelen bedingen omtrent de levering van katoenengarens en Java-sui ·
ker, en vooral ook de uitsluiting uit Java aller Europeanen, niet onder Compagnie's gebied
staande, gelijk men daaromtrent in 1684 evenzeer met Bantam overeengekomen was.
Sedert de Engelschen diensvolgens uit Bantam waren gezet, had de Compagnie des
te meer hun indringen elders te duchten, en waren zij dan ook, zoo op Sumatra en
Borneo, als Java's Oostkust en Madoera daartoe ijverig in de weer, en zelfs verdacht,
met Anoem beide en Soerapati in verstandhouding te zijn Κ
.rr/·
Ff' - -
Te vergeefs poogde nu die Amoen, van die toerusting vernemende, de Compagnie
door een tot De Wilde afgevaardigde bezending, bij een oodmoedig schrijven, waarin
hij zelfs meer nog toezei dan zij verlangde, te verwerven. Hem werd terug geschre-
ven , dat hij zich slechts aan zijn oom , als Compagnie's Soesoehoenan, te onderwerpen,
en hem 't rijksbewind over te geven had. Ook deze haastte zich nu zijnerzijds echter
de schoonste aanbiedingen aan De Wilde te doen , die echter wijselijk begreep, ze in
haar overdrijving niet te moeten aannemen, daar, als hij naar Batavia schreef, «wie
vrede met ten ondergebrachte volken houden wil, hun geen zwaarder lasten moet opleg-
gen dan zy naar rede kunnen dragen; alleen dan toch kan die vrede bestendig zijn».
Den 23'·" Augustus rukte hij toen naar Kartasoera op, nadat zich een week Ie voren
reeds Anoems veldoverste te Oengaran aan een afdeeling troepen, onder Majoor Wels
en Kap". Cnoll, onderworpen had. Niet beter hield zich zijne bij Salatiga gelegerde
hoofdmacht, die, na weinig schoten, voor De Wilde's legermacht op de vlucht ging.
Anoem zelf maakte zich nu ook in der gl uit zyn hoofdstad weg, die den 11®" Sep-
' Zie bij De Jonge, t. pl. bl. LXXIV.
-ocr page 1050-DES VADERLANDS. . 1047
tember door De Wilde bezet, en waar Pakoe-Boewana loen als SoesoehoeDan gehuldigd
werd. Den δ®" October werd nu hel verdrag met hem geleekend, waarbij de Οφπ-
pagnie als wettige oppermachtige gebiedster aller landen erkend werd van de Tji-
Donan tot de Tji-Losari, en de gansche Preanger en Cheribon bevattende, welks Vorsten,
aan Mataram's oppergezag onttrokken, de leenmannen der Compagnie werden; ook
voor Oost-Madoera, de landen van Soemanap en Pamakasan, werd de Compagnie als
meesteres erkend^ en de grenzen van 't haar reeds vroeger toegekend landschap Sa-
marang op nieuw geregeld, waardoor enkele dorpen aan den Soesoehoenan kwamen.
Deze verbond zich voorts, der Compagnie jaarlijks, tegen marktprijs, zooveel ryst te
leveren, als zi] behoefde; stond haar, met uitsluiting aller anderen, den invoer van
amfioen, en bengaalsclie, coromandelsche, socratische en andere kleeden toe; berustte
er in, dat zijn onderzaten in hun handelsterrein aanmerkelijk beperkt werden, daar
zij Oostwaarts slechts tot Bali en Lombok, Noordwaarts tot Baüjermasing, Westwaarts
tot Banten, de Lampongs, Palembang, en Malakka zouden mogen trekken, en zich
nimmer naar Amboina, Ternate, en Makassar mogen begeven; en zei eindelyk toe,
geen Makassaren, Boegineezen, Maleyers, Mooren, Balineezen, Sineezen, of andere
vreemdelingen in zijn rijk te zullen dulden, dan met verlofpas der Compagnie. Op al
deze , door De Wilde in 't verdrag als «rcdelyk» aangeduide voorwaarden, werden hem
zelf alle vroegere en latere schulden aan die Compagnie kwytgescholden; slechts zou
hij, «eenigermate uit erkentenis» — als 't heette — «voor die zware kwijtschelding»,
25 jaar lang, jaarlijks nog 800 lasten rijst op Batavia leveren. Een week^na de tee-
kening trok De Wilde met zijn hoofdmacht naar Samarang, slechts 200 man onder
een drietal officieren, te Soerakarta achterlatende ^
In de afgestane Preanger begrepen Goeverneur-generaal en Raden nu, bg besluit
van 15 Maart 1706, «een bekwaam, wakker, en aanzienlyk persoon tot hoofd en
opzichter» te moeten stellen, om er «de volken, van wegen hun Heer en Meester,
de Oostindische Compagnie, naar de Javaansche wijze en beginselen te regeeren».
Z-ij kozen daartoe een jong javaansch Vorst uit Cheribon, die er, met hun Resident
in dat land, het bestuur zou hebben, en daartoe een uitgebreiden lastbrief ontving.
Een woelziek mohammedaansch Priester'uit Giri, die sedert 1703 reeds de landstreek
in opschudding bracht, en tot dusver te vergeefs achterna gezet was, werd weinig
maanden later eindelijk te Bagaleen, waar hij zich had zoeken te bergen, gevat, en
op last van den Pakoe-Boewana, ter dood gebracht \
In Java's Oosthoek hield zich intusschen Soerapati nog altijd, als oppermachtig
gebieder, te Pasoeroean slaande, en had er den uitgeweken Anoem Ie Kediri bescher-
ming verleend. De, in plaats van den overleden Wels, lot Majoor bevorderde Cnoll
' Aldaar, bl. LXXVIÏI. « Aid. bi LXXXII.
-ocr page 1051-1048 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
..Α' .
en Kapitein Sergeant te Soerabaya ontvingen nu in last, Anoem een brief van vergiffenis
te laten aanbieden, onder uitnoodiging, zich met vrouwen en kinderen naar Soerabaya
te begeven, er als javaansch Prins behandeld te worden, en eenige volken en nego-
rijen onder zijn gezag te krijgen, mits hij zijn oom als Soesoehoenan erkende. Tot
dit laatste wilde hij zich echter niet verstaan, en Gnoll kreeg nu bevel, hem en zijn
beschermheer met zijn heermacht te bespringen. Den 9® September 1706 ving zijn
tocht, van Soerabaya uil, aan, en tien dagen later stond hij in de moerassige streek
aan den oever der Tji-Porong, waar zich aan de overzij de vijanden gelegerd hadden.
Hij liet er een batterij opwerpen, vijf bruggen slaan, rukte, in spijt van 's vijands
pogingen, hem in zijn werkzaamheden en marsch te belemmeren, de rivier over, en
bezette er zijne werken; doch had maar al te zeer met «de vuile en stinkende moe-
rassen» te kampen, die zyne troepen deden ziek worden en voor een deel bezwijken,
en op welke hem, naar 't scheen, de weinig vertrouwbare Depati-Soerabaya en zijne
' grooten, niet zonder boosaardig overleg, hadden weten te brengen. Intusschen rukte
hij den 26®" voorwaarts tot de rijstvelden van Derma, en zond yandaar èen voorwacht
af, om den weg door 't hout te banen, die echter in een strijd met den vijand ge-
wikkeld en verslagen werd; terwijl de tot haar bijstand afgezonden Kapitein De Bevere,
met vier vendels Europeërs, 12 inlanders, en een talrijke bende Javanen, door Soerapati
omcingeld en, in spijt van zijn tegenweer, in wanorde op de vlucht gedreven werd.
Zoo kon men eerst 18 October tot de bestorming der werken Tan Dangil, waar
zich de vijand versterkt had, overgaan. Soerapati, die er zelf het bevel voerde, bood den
hevigsten, meest volhardenden weêrstand; doch werd door Gnoll's bommen en gra-
naten te fel bestookt, dan dat hij 't op den duur kon houden, en moest zijn sterke
stelling eindelijk opgeven. Ongelukkig bleken nu, door 't regengetij en de ongunstige
landstreek, de anders naar Pasoeroean openliggende wegen zoo onbegaanbaar, dat
men voorloopig tot den terugtocht naar Soerabaya besluiten moest. Bij de verdediging
der werken van Bangil was ondertusschen Soerapati, door twee kogels in zijn schouder
en een bomscherf in de lenden, zwaar gekwetst, en weldra te Pasoeroean aan die
wonden overleden; zijn drie zonen werden echter door Anoem erkehd en met grond-
gebied begiftigd, en de oudste hunner als zijn opvolger in 't Rijksgebied erkend. Hen
gold het thans dus te bestrijden, en tevens de verraderlijke houding van den Depati
te wreken. Groll kreeg daarom met het einde van 't jaar last, den Depati zoo mogelijk
op te lichten, doch tevens een berisping voor de wijs, v^aarop hij zich omtrent de
gesteldheid van het terrein had laten verschalken, terwijl de leiding van den veldtocht
weder aan De Wilde werd opgedragen. Vooreerst vond echter Gnoll nog geen gelegenheid
tot die oplichting over te gaan, en moest er zich toe bepalen, zy η voorbestemd slacht-
offer maar wat «zoetigheid om den mond te strijken», opdat hij zich met de zijnen
niet geheel bij den vijand aansloot. Hij overlei daarop te Karlasoera met den Pakoe-
DES VADERLANDS. . 1049
bowana de voorbereidende maatregelen voor den te voeren oorlog, vereenigde zich in
den volgenden zomer met het inmiddels aangekomen legerhoofd, en teeg met hem
op Anoem's yerblijfplaats te Kediri los, waar men dezen intusschen reeds gevlucht
vond. Voortgerukt, trof men den 15?" September het eerst met den vijand op de
hoogten bij Tjarat samen, en dreef hem na een gevecht van twee uur op de vlucht;
zich daarop nog met de legerafdeeling uit Soerabaya, onder Sergeant, verbonden heb-
bende, ging men zich ook van Pasoeroeang meester maken, en wierp De Wilde er
de noodige versterkingen op, om er 't rustige bezit van Ie waarborgen. Anoem bleef
met Soerapati's zonen op de bergen van Malang hulpeloos rondzwerven , terwijl De
WMe over Soerabaya naar Samarang reisde, doch daar vermoeid en ziek van zijn
anders zoo welgeslaagden tocht aankwam. Den 31®" October werd toen een nieuw
verdrag met den Pakoe-boewana door hem geteekend, waarbij, ter uitbreiding van
't voorgaande, de uitsluiting uit Java ook tot «alle volken bovenwinds of van Europa»
werd uitgestrekt. Zoo was thans van Anjerpunt tot Pasoeroean de alleenhandel der
Compagnie verzekerd. De arme De Wilde echter, naar Batavia teruggekeerd, kwam
daar weldra te sterven, en Cnoll werd nu door Goeverneur-generaal en Raden met
het verder beloop der vrij dubbelzinnige zaken belast; een edelaardige taak, die hij
zich ten volle waardig toonde. Hij kreeg met name bevel, «allenthalve te bezorgen,
dat de Depati-Soerabaya, die listige ontrouwe vogel, alsins nauwkeurig in zijn handel
en wandel werd nagegaan, en zijn vlerken zooveel gekort, als naar de tijden met
fatsoen (!) zou kunnen geschieden». Anoem mocht hij op nieuw den «pardonbrief» aan-
bieden , doch moest verder omtrent hem handelen, als hij «voor Gompagnie's waar belang»
best oordeelde. Te Samarang aangekomen, vond hij zich reeds door briefdragers van
Anoem ingewacht, die der Compagnie zijne onderwerping kwamen aanbieden, waar-
over toen met Batavia gebriefwisseld werd; en daar de Depati zijnerzijds blijken van
ijver en vriendelijke gezindheid gaf, achtte Cnoll het best, dat men hem, «tot aanmoedi-
ging daarin, een peruaansch paardjen, gelijk hij dat begeerde, of ander geschenkjen
met een vriendelijk briefjen zond, zonder dat daar om het ten opzichte van zyn persoon
beraamde in 't minst verhinderd werd». Het kwam hem slechts raadzaam voor, dit
vooreerst nog «wat op te schorten, om alle ontijdige opschuddingen te vermijden, en
omdat men zich tegenwoordig alsins nog van zijn hulp meest bedienen» Anoem,
alle verder omzwerven moede, kwam zich persoonlijk den 23"'^ July 1708 tusschen
Soerabaya en Modjokerti voor 't front der troepen oodmoedig aan de Compagnie onder-
^verpen. Hij werd door Cnoll «minzaam en beleefd verwelkomd en omarmd», en mocht
zich, ofschoon geen stellige belofte erlangende, met een vorstelijke bejegening en de
opdracht van een landsbewind op Java, gelijk hem nog in 't vorige jaar was aange-
' Zie de uit zijn brieven aangehaalde woorden bjj De Jonge, t. pl. bl. XCIX, aant., en Cl.
deel, 2«! stiik. ;|32
■■ r ,.....^
ι^γ^',ψ'* " "Κ'ΐ·"""·^'' ί»ι 'wijuj «.να'«; jij
boden, vleyen. Op bevel der hooge regeering werd hij toen echter, met zijn vrouwen
en kinderen en een gêvolg van 200 personen, naar Batavia overgebracht, waar hij
den September voor de «hooge tafeb) der regeering verscheen. Zijn kris aan de
deur afgegeven hebbende, onderwierp hij zich nu plechtig aan de Compagnie, en
kreeg die kris toen terug, om haar voortaan «van wegen de Compagnie te dragen».
Misbruik makende van Cnolls onbestemde voorspiegelingen, besloten daarop Goeverneur-
generaal en Raden in geheime zitting, hem niet op Java te houden maar met al
de zijnen naar Ceylon in te schepen. Met de grievendste smart vernam hij dat onvrien-
delijk besluit; hij betuigde niets misdaan, «niets onredelijks bedreven te hebben; met
een weenend gemoed naar Batavia gekomen te zijn, om er de goede gunst der Comp^«
te vragen, en verlof te krijgen weêr naar Java's Oostkust terug te keeren, of waar
't elders op 't eiland den Edelen Heeren behagen mocht, met het voornemen, zich
daar stil te houden onder Compagnie's bescherming; men mocht hem dus ook thans
nog slechts een plaats in de Preanger aanwijzen, Soemedang bijv. de geboorteplaats
van zijn vaders weduwe, hij zou er zich in alle stilligheid met zaayen en planten
gaan onledig houden. Wilde men hem daarentegen naar Ceylon zenden, hem van
zijn Java scheiden, dan verlangde hij liever te sterven. Doch dat, hij wist het wel,
begeerde de Compagnie niet; waren ook de Sultans van Banlen niet met haar in
oorlog geweest, en echter nooit buiten Java gezonden!» Zijn roerende taal vermoeh!
echter niets op 't gemoed der Edele Heeren: ze volhardden eenparig bij het eenmaal
genomen besluit.
Cnoll voerde in dien tusschentijd tegen de zoons van Soerapati en hun aanhang
oorlog, sloeg en verstrooide hen herhaaldelijk, en drong hen in de ontoegankelijke
bergpassen terug, terwijl de oudste dier zoons zwaar in den strijd gekwetst werd. De
regeering dwong hem in November den tocht te besluiten, en het verder beloop aan
de omstandigheden over te laten. Van tegenweer zou zeker niets meer komen, en
de rust, wat hen betrof, op de Oostkust niet meer bedreigd worden. Hij zelf begaf
zich naar Soerabaya, waar hij, overeenkomstig het geheime voorschrift, hem verleend,
nu op middelen zon, hoe den Depati in zgn macht te krygen, eni «tot Compagnie's
best» met hem om te springen, gelijk dat «geheel aan zijne ervarenheid, bevinding,
en voorzichtig beleid» door de Heeren was overgelaten In January 1709 tot regeling
der bestuurszaken naar Kartasoera gekomen, spande hij daar toen verraderlijk zijne
strikken. Derwaarts toch was, met de andere hoofden der strandlanden en binnen-
districten van den Oosthoek, ook de Depati ontboden , en verscheen er den 7®° February
met zijn broeders, vrouwen, en gevolg, ten getale van wel 1100 personen. Een paar
weken te voren had Cnoll den Soesoehoenang, bij een persoonlijk onderhoud in zijn
' Zie de aangehaaMe woordeii aldaäf, bi. CÏX.
-ocr page 1054-DES VADERLANDS. . 1051
paleis, hem en zijn rijksvoogd echter al ingeblazen, hoe hij — in strijd met de be-
palingen van uitsluiting — een aantal uitwijkelingen van Pasoeroeang, ettelijke Bali-
neezen, en anderen tot zich getroond en toevlucht verleend had; hoe hij zich daar-
enboven had aangematigd, een paar landstreken onder zijn gezag te trekken, en
dergelijke meer; en daaraan had bij de vraag vastgeknoopt, of Zijne Majesteit het
dus niet noodig zou oordeelen, hem bij zijn komst te dwingen, die vreemdelin-
gen weder te verwijderen, jen hem die landstreken weder te ontnemen; 't geeo
de Soesoehoenang natuurlijk onmiddelyk beaamde. Toen de Depati, na zijn aankomst,
daarin — hoewel niet zonder moeite, en eerst op herhaalden aandrang — berust
had, kwam Cnoll met een nieuwe inblazing voor den dag, den Soesoehoenan be-
toogende, dat, zoo men den Depati in zijn verder strand- en, landbewind, na de
onttrekking dier teruggenomen streken, handhaafde, hy voortdurend verwarring en
onrust baren, en Zyner Majesteits ryk de grootste last veroorzaken zou; waarom hg
dan ook niet bevroedde, hoe Μ. zich van zulk een wrevelen, woeligen, en ge-
vaarlijken geest niet voor goed zocht te bevryden». Zoo was alles behoorlyk voor-
bereid , en het licht te voorziene eind kon zich niet lang meer laten wachten.
De zoo verraderlijk omsponnen Depati verergerde zyn neteligen toestand nog, door,
den 23®" der maand, zijn gemoed, omtrent de verdrukking der kustbewoners door de
«edele Compagnie», tegenover den geheel in haar dienst getreden, den haar slaafs
onderworpen Soesoehoenan, in de ondubbelzinnige betuiging uit te storten, dat haar
handel «de arme javaansche ingezetenen aan die kust de rug inreed, en door de al
te geringe betaling, die zij voor hun koopmanschap genoten, die arme lui, een al te
groote schade lijdende, t'eenemaal te gronde raakten, en 't onmogelijk langer houden
konden». Den dag, nadat hij zich zoo had uitgelaten, kwam hy, met zijn broeders
en veel andere regenten, «in een zeer vrolyke en levendige stemming» Cnoll nog
aan zijn huis bezoeken, werd er wel onthaald, en vertrok met zyn gezelschap, allen
zeer «vergenoegd». Nauw was hij echter nog weg, of Cnoll kreeg van den Soesoehoe-
nan de boodschap, dat deze besloten had tot gereede ten uitvoerlegging van 't geen
tusschen hen beiden omtrent den Depati-Soerabaya besloten was, en dat de lieden,
die dat zouden bewerkstelligen, «reeds waren aangewezen», en Cnoll haastte zich «Z. Mrs.
goede bedoeling en wys overleg te prijzen» Κ Twee dagen later werden al des Soe-
soehoenans zonen, mantri's, en rijksgrooten, 's ochtends vroeg, tot een groote tgger-
jacht saamgeroepen, en de met hen opgekomen Depati daarop alleen bij den Soesoe-
hoenan ontboden. Niets kwaads vermoedende, trok hy 's morgens omstreeks negen uur,
den voorhof over, en de twee eerste groote poorten van 't paleis door, doch werd hier
flu, op een gegeven teeken, plotseling door eenige hófdienaren overvallen, en met niet
' Naar de woordelijke aanteekeningen ia zijn Dagregister^ bjj De Jonge, t. pl. bl. CXII.
-ocr page 1055-1052 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
minder dan 25 wonden op verschillende plaatsen yan zijn lichaam afgemaakt, zonder
dat, als de waardige Cnoll het zijn Heeren en meesters te Batavia tot zijn groote vol-
doening meldde, «hij zelf of iemand van Compagnies wegen er zich meé bemoeide,
noch op straten of wegen te vinden was». Aan de macht der inlandsche vorsten van
Soerabaya kwam op deze eigenaardige wijs voor goed een einde; aan beide onge-
deerd gelaten broeders van den zoo huichelachtig van kant geholpen Depati werd van
zijn groot gebied niets gelaten, dan het eigenlijke regentschap Soerabaya, terwijl al
de overige landen onder afzonderlijke regenten verbrokkeld werden. Het"^ gansche rijk
van Mataram werd voorts, onder Cnolls leiding, in 43 regentschappen verdeeld, aan
elk van welker regenten door den Soesoehoenan werd voorgeschreven, welke voort-
brengselen zij uitsluitend aan de Edele Compagnie te leveren had. Het stelsel der ver-
plichte leveranciën te haren behoeve was, als beginsel, daarmeê algemeen op Java
ingevoerd, en het bewijs tevens geleverd, dat de Compagnie met alle Java's Vorsten,
't zij keizer en sultan, als die van Mataram en Blaten, 't zij minder aanzienlijke
rijkshoofden, als die van den Oosthoek van Cheribon, de Preanger, of op Madoera,
naar welgevallen kon omspringen. Kenschetsend echter voor haar verhouding tot haar
javaansche onderworpelingen is zeker de wijze, waarop deze haar indische bewind-
voerders, in onderscheiding van vroeger sedert toespraken: de «hooge regeering» der
Compagnie eerst als «gezegend en bekleed op deze wereld met alle macht, kracht,
en heerlijkheid» begroetende, erkenden zij hare leden thans als «regeerders over alle
Compagnie's machten zoo te water als te land, voor de welke alle benedenwindsche
Yolkeren schrikken en beven» I
Als Goeverneur-generaal werd Joan van Hoorn, die, door zijn tweede huwelijk in
1706, op zijne beurt, schoonzoon van den Directeur-generaal Abraham Van Riebeeck
geworden was, en daardoor Heeren Zeventienen weder aanleiding had gegeven, zich
over familieregeering te beklagen, in 1709 door zijn schoonzoon, gehjk hij zelf't vroe-
ger zijn schoonvader gedaan had, vervangen. Intusschen bracht deze verandering van
persoon, luttel of geen verandering in den uit een geldelijk oogpunt allengs min
gunstig geworden toestand der Compagnie te weeg. Hoe uitgebreid haar alom schrik
en beving verspreidende macht mocht wezen, «oneerlykheid en particuliere handel
van haar ambtenaren» waren - naar de meening van 't indisch opperbestuur zelf -
de hoofdoorzaken van 't onmiskenbaar verval van den haren. De europeesche bevol-
ing was ongetwijfeld dan ook diep bedorven; de slechtste onder Compagnie's be-
ampten knevelden de inlanders, of lieten ze dat, tegen belooning van hun oogluiking,
door hun hoofden of regenten doen. Bij 't inschepen en tijdens den overtocht werden
zulke grove oneerlijkheden gepleegd, dat de HH. Zeventienen er in 1708 volmondig
Aid. bl. CXIV.
Aid. bl. cxm.
-ocr page 1056-DES VADERLANDS. . 1053
Tan getuigden: het stelen en plunderen vau onze goederen wil, tot ons leedwezen,
nog maar steeds niet ophouden» Κ En de Advocaat der Compagnie, Van Dam, tee-
kende in zijn geschiedboek aan: vïdat de bedienden op hun simpele gagië zouden moe-
ten leven en bestaan, heeft van alle oude tijden niet willen wezen noch gelukken,
in voege dat, nu en dan, wat door de vingers heeft moeten gezien of oogluiking ge-
bruikt worden. Daar zijn wel gedachten geweest, of men die gagië niet zou kunnen
en moeten verhoogen, om daardoor de orders strikter Ie doen onderhouden en na-
komen; maar men heeft altijd gemeend, dal dit de begeerlijkheid niet zou vermin-
deren of stremmen, noch de luiden daardoor meer tot hun plicht gehouden worden».
Deze schraapzieke winzucht der beampten en daaruit voortgesproten uitmergeling der
bevolking — waarover, in zgne kustlanden, de zoo gewetenloos om hals gebrachte Depati
van Soerabaya zich nog in de laatste dagen van zijn leven zoo argeloos beklaagd
had — was, als men 't naar waarheid heeft opgemerkt ^ de hoofdreden van den
achteruitgang der handelsvoordeelen van de Compagnie. De verarming der inlanders
belemmerde en belette allengs een voldoenden aftrek voor hare waren, terwijl zij
tevens den prikkel tot voortbrenging der noodige uitvoer-artikelen voor hen wegnam,
als die hun door hun inhalige bovenwindsche meesters veel te karig betaald werden.
Thans, nu de Compagnie, hoe langer zoo meer, van handelslichaam oppermachtige
beheerscheres van Java geworden was, liet zij haar dwang in koop en verkoop, tot
haar eigen toekomstige scha, in hare hebzuchtige bekrompenheid, te meer nog gelden.
Zoo was bijv. de suikerteelt in de laatste jaren aanmerkelijk uitgebreid, en kon er
meer dan tweemaal zooveel geleverd worden, als voor haar handel benoodigd was.
Zij wist nu echter geen beter middel, om tegen dat overvoeren der markt te waken,
dan te bepalen, dat het tegenwoordig aantal molens niet vermeerderd worden, en
ieder hunner niet meer dan 300 pikols leveren mocht; dat de op Java, buiten't dis-
trict van Jacatra, geteelde suiker voor de helft minder dan de daar geteelde zou worden
ingekocht, en zij buitendien te Batavia nog aan een tolrecht onderworpen zou zijn.
Garen, indigo, en sappanhout werden in 1709 voor verplichte leverancie-waren der
Compagnie verklaard, en naar evenredigheid met der Compagnie passende inkoopsprij-
zen betaald In de laatste jaren had zich de koffijteeh op Java ontwikkeld, sedert de
Zeventienen in 1707 hadden te kennen gegeven, dat «de voortkweking daarvan in
Compagnie's eigen coloniën hun aangenaam zou zyn». Van Hoorn had toen onraid-
> Aid. bi. CXXIV. » De Jonge, t. pi. bl. CXXVI.
® Zie de aldaar, bl. 356 en vv., onder N". LXII opgenomen opgave van «verplichte Leveranciën",
van welke het er heet: "bovenstaande coopmanschappen beloven wy t'samen en ieder in 't byzonder,
jaarljjx zooveel aan d'Ed. Gompie voor den daarop vast ie stellen prijs te leveren, als dat ons vermo-
gen eenigsints zal kannen toelaten".
1054 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
deJijk, zoo te Cheribon als te Batavia, verscheiden inlandsche hoofden daartoe opgewekt,
hen van plantjes voorzien, en deze vervolgens ook in de Preanger rondgedeeld; gelijk
ze in 1709, op aandrang van Cnoll, in de landen van Samarang en Kartasoera werden
verstrekt. Zoo was er met het einde van 't jaar 1711 uit de verschillende koffij-
plantagiën en bergnegorijën reeds een kleine 900 pond koffijboonen te Batavia ont-
vangen. Van Riebeeck toch toonde er zich geen minder voorstander van, dan zijn
schoonzoon en voorganger; en hoewel er, door gebrek aan belangstelling bij regenten
en bevolking, in Oost- en Zuid-Ja va in 1715 reeds geen enkel koffijplantjen haast
meer te vinden was, nam in de Preanger, Cheribon, en boven Batavia de teelt voort-
durend toe. Met het einde van 't Vredejaar werden er van daar 2000 pond boonen
naar Nederland verzonden, en in beide volgende jaren gezamenlijk omstreeks zevendhalf-
duizend. Toen echter, een dozijn jaar later, de aanvraag in 't moederland desniettemin
bij toeneming grooter werd, begon de Compagnie, haar even kortzichtige als inha-
lige zienswijs getrouw, vervolgens ook de inkoopsprijzen aan den inlander te vermin-
deren, en raakte er reeds op bedacht, de voor haar geldelijke overwinst overtollige
koffijboomen hier en daar uit te roeyen. Tezelfder tijd waren echter ook reeds weder
nieuwe beroeringen aan den Oosthoek ontslaan, die de Compagnie tot een kostbaren
oorlog zouden dwingen
Van Riebeeck was toen reeds ettelijke jaren overleden, daar hij, ten gevolge der
vermoeyenissen en 't ongemak, op een reis tot aanlegging van een grooten bergweg
naar 't Zuiden geleden, al in 1711 overleed, om door den wakkeren Amsterdam-
mer Kristoffel van Zwol opgevolgd te worden. Hij zelf was aan de Kaap de Goede
Hoop geboren, waar zijn vader, Antonie, in 1651 een deel lands voor de Com-
pagnie in bezit genomen, en er een volkplanting gevestigd had. Aanmerkelijk had
zich deze, na 1680, onder den Commandeur Simon van der Stel — de aanlegger
van 't naar hem genoemde Stellenbosch en Drakestein ^ --- uitgebreid, en waren er
toen tevens ettelyke fransche uitgewekenen een toevlucht komen zoeken, die er
zich in den zoogenaamden «franschen hoek» op koren- ooft- en wijnbouw toelegden,
en, op zijn buiten Constancia, den later zoo vermaarden kaapschen wijn van dien naam
teelden. Daar bracht hij, in 1699 zijn post, als Goeverneur nedergelegd hebbende,
zijn laatste 12 levensjaren door, om, door zijn zoon Willem Adriaan opgevolgd,
een jaar vóór den utrechtschen vrede te overlijden. Die zoon had het, een jaar of wat
te voren, met eenige op beider voorspoed naijverige vrije colonisten, of zoogenoemde
vrijburgers, te kwaad gekregen, die hem bij de Compagnie wisten te bekladden, en
deze er, in haar angst voor machtsondermijning, in 't najaar van 1706 toebrachten,
den Goeverneur, zijn bijzitter Elzevier, den predikant Ralden, en den Landdrost Van
^ AM. bl. CXI, en v.
® Naar den Commissaris-generaal Eheede tot Drakestein.
-ocr page 1058-DES VADERLANDS. . 1055
Starrenburg, met behoud van eer en jaarwedde, terug te ontbieden" en ook Simon's
tweeden zoon, Frans, hel verder verblijf aan de Kaap te ontzeggen ^ Een fraai woon-
huis , dat zich Willem Adriaan op zijn Vergelegen buitengoed in Hottentolsch Holland
had gebouwd, en dat zijn benijders en den Zeventienen een doorn ia 'toog was, werd
op last van dezen afgebroken, «als zijnde een voorbeeld van weidsche pracht, die de
Compagnie in hare bedienden ten zeerste afkeurde». Tevens werd door hen bepaald,
dat «aan niemand voortaan te veel land te gelijk zou uitgegeven worden; niet zooveel
althans, dat er drie of meer volkplanters, in plaats van één, van bestaan konden».
Zoo wist de op haar oppergezag naijverige Compagnie den overmoed van haar be-
ampten, ook ten koste der ontwikkeling en bloei van haar volkplanting, te fnuiken.
Zeker ^\as hel intusschen, dat de jonge Van der Slel, minder bezadigd en gevierd
dan zijn vader, door zijn wat al te forsche maatregelen tegen de hem dwarsdrijvende
vrijburgers, een van welke, zekeren Adam Tas te Stellenbosch, hij zelfs door den
Landdrost en zijne gewapenden met geweld uit zijn huis had laten halen, en op
't kasteel in hechtenis brengen,, zich zelf groolendeels dal onweer over 't dak had
gehaald. Hij bleef met zijn medestanders echter nog ruim anderhalf jaar in de volk-
planting vertoeven, terwijl deze van wegen de Compagnie onder tijdelijk beheer van
zekeren Heer D'Ablaing stond, onder wien alles danig in de war liep. Eerst in 't laalst
van January 1708 kwam er de vroeger in keizerlijken krijgsdienst aan den Donau
werkzame Lodewijk van Assenburg, op de Generale Vrede, aanlanden, met zes kanon-
schoten van den Leeuwenkop begroet, en door alle naar rust en vrede snakkende
opgezetenen van harte verwelkomd; want, als een hunner rgnide ,
't Hoofd van de Kaap de Goede Hoop
Vond alle dingen overhoop,
en «den toestand zoo verward, wonderlijk, en zeldzaam, dal men er schier niet meer
wist, wie kok of koksmaat was» Geen wonder, dat hy moeite had, er zich terecht
te vinden,, en niet zoo vaardig alles weer in 'l effen Ie brengen wist, als de volk-
planters 't wel verlangden. Nauw een viertal jaren zou hij er dan ook maar den tijd
' Kalden, die na ssijn terugkomst in Holland, Predikant te ThameQ werd, gaf daar, in 1713,een
Afgeperste verwering en noodige verantwoording (Tot Utrecht, gedr, voor den auteur, te bekomen by
W. Broedelet) in het licht, het ''ten hoogste smerteljjk, niet min verdrietig voor een eerlyk man,
byzonder voor een predikant, wiens bediening zoo teêr is", achtende, "zjjn eer en goeden naam te
moeten verdedigen tegen vuyle lasteringen"; waarom hy er dan ook eerst na drie jaar stilzittens toe
overging, om "wat van zijn zaak was, voor den onpartjjdigen lezer blank te leggen", nadat hU op
nieuw in een paar lasterschriften was aangetast.
® Zie de NauwTceurige en uitcoerige JBeschrijving van de Kaap dé Goede Hoop, enz, door Peter
Kolbe (Te Amsterdam, by Balthazar Lakeman, 1727), 11. bl. 415.
I
1056 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
. Λ"'
"Si
-
voor hebben, daar hij nog vóór Simon van der Steil zelf kwam te overlijden, buiten
de bezwaren van zijn post ook met een toenemende verzwakking kampende. De baat-
zieke wijs, waarop verder de volkplanting door de Compagnie bejegend werd, belem-
merde echter steeds haar welvaart en bloei
In de Westindiën had het doeltrefFend bestuur van Aersen van Sommelsdijk goede
vruchten gedragen. Te Paramaribo, bij zijn komst maar een vlek van hoogstens dertig
woningen, waar herberg gehouden en sluikhandel gedreven werd, en waar 't rechts-
wezen alles te wenschen overliet, had hij een raad van justicie en policie ingesteld,
een weeshuis en desolate-boedelkamer opgericht, twee sterkten aangelegd, de omlig-
gende Indianen, die 't der colonie lastig maakten, boschwaarts gedreven, en met de
zoogenoemde Marrons, of Boschnegers, vrede gemaakt. Een zijner zoons, de Heer van
Chatillon, had van een tocht naar 't binnenland, de cacaó-plant naar Suriname meê-
gebracht, die daar toen voortaan gekweekt en wier boonen , naar Zeeland overgezonden,
nu, bij de prikkelende Oost-indische koffij, de smakelyke en voedzame zeeuwsche'
chocolaad aan Nederland schonken. Slechts vier jaar had echter zijn vader te Para-
maribo mogen werkzaam zijn, toen hij, den July 1688, op 't paradeplein rond-
wandelend, door een dozijn muitzieke soldaten van 't slechtste gehalte, dien zijn
strenge krijgstucht tegen de borst was, werd overvallen en doodgeschoten. Daau Cha-
tillon geweigerd had hem op te volgen, was de Heer van Scherpenhuizen tot Goe-
verneur aangesteld. Hoewel de uitdeehngen steeds vrij laag bleven, en sedert Aersens
tijd slechts eens — in 1706 — meer dan 5 ten honderd, doorgaans slechts 5 of 4
gaven, nam de volkplanting zelve in welvaart toe, telde in 1693 vijftig, in 1712
reeds meer dan 200 suikerplantagiën, doch had zich in dit laatste jaar nu tegen den
reeds vermelden overval der Franschen onder Cassard te verweren. Den 10^° October
vertoonde zich deze met zijn smaldeel op de Suriname, en voer, hoewel uil de sterkte
Zeelandia en van de schepen voor de stad fel bestookt, deze voorbij, de rivier op,
plunderde eenige plantagiën, en beschoot de stad, die hel tot den 20^" wist te harden,
doch toen zich op zware kosten met hem verdroeg. Deze uitkomst ontstemde haar
burgerij. Met hare machtiging richtten zich hare officieren met een dringend vertoog
tot de Algemeene Staten, waartegen echter Directeuren der Surinaamsche Maatschappij
een verzoekschrift inbrachten, dat meer dan 't ander ingang vond en werkte; zoodat
de misnoegde burgers zich, in antwoord op hunne klachten, op last der hooge regee-
1 "Zoodra de Compagnie haar doel bereikt had, en zeker was, dat haar schepen aan de Kaap
voortdurend zouden vinden, wat zö behoefden, werd het haar volkomen onverschiUig, of bevolking
en welvaart toenamen; zelfs begon zij allengs daarin een hinderpaal voor haar eigen voordeel te zien,
en hield dus beide door haar baatzuchtige maatregelen tegen" (Mr, O. van Eees, Geschiedenis der
Staaihuishoudkunde in Nederland, II. bi. 376).
DES VADERLANDS. . 1057
ring, door Goeverneur en Raden van Policie zagen aanmanen, zich voorfaan van
alle onbehoorlijke bijzondere bijeenkomsten te onthouden, en aan hun beheerders te
onderwerpen, wenschten zij niet ^net gevangenis of ballingschap, naar goedvinden van
dezen, gestraft worden. Van de verwarring, uit den overval der Franschen gesproten,
had tal van negers gebruikt gemaakt, om zich in de bosschen bij de daar reeds
eerder gevluchte te bergen, en vergrootte zoo hun altoos aanwassend aantal, dat
in de volgende jaren, tot schrik der volkplanting, haar plantagiën herhaaldelijk met
plundering en brandstichting bedreigde. Reeds een twintig jaar vroeger, in 1690
waren die van den Jood Mastado in opstand geraakt, en hadden hun meester om hals
gebracht; 't geen toen tot een hevigen strijd tusschen hen en de verdere Surinaamsche
Joden geleid had, waarbij zij, teruggedreven en in de bosschen geweken, voor een deel
gevangen en gedood werden. Acht jaar later was de prijs op een ontloopen negerhoofd,
die in 1685 nog slechts vijf gulden was, tot vijfmaal die som voor 't rivierdistrict,
en tienmaal voor de kuststreken verhoogd. De wreede behandeling, waaraan het ver-
drukte slavenras van de zij zijner ontaarde blanke broeders en zusters bloot stond, was
echter de hoofdreden van zijn verzet, ontvluchting, en maar al te welverdiende weêr-
wraak. Menschelijk gevoel voor deze zoutwater-zwarten — gelyk men ze om hun over-
zeesche overbrenging betitelde — of voor hun ter plaatse zelf geboren kroost, was
er bij hunne 't zij Joden- of Kristen meesters en vrouwen maar al te schaars te vinden.
In de aangrenzende Berbice had de brandschatting een verandering van eigenaars ten
gevolge, daar in de volkplanting slechts voor een deel het vereischte geld te vinden
geweest, en voor de verdere som een wissel op gebroeders Van de Perre te Vlissingen,
als haar eigenaars, gelrokken was. Deze toonden zich echter weinig genegen, dien
Ie betalen, en droegen, toen men er van de zij der fransche onderhandelaars te Utrecht
op bleef aandringen, hun eigendom, in 't volgende jaar, liever op een viertal Amster-
dammers over, die daarvoor de voldoening op zich namen, om, eenige jaren later, op
hunne beurt aan eene daartoe opgerichte Maatschappij, voor niet minder dan acht
ton — ruim zevenmaal de in 1714 verstrekte geldsom hun verkregen eigendom
over te doen, dat toen verder op de wijs der volkplanting aan de Suriname beheerd
werd. De Westindische Compagnie nam op zich, in de behoefte van beide volkplan-
tingen aan slaven te voorzien.
In Japan, dat van Batavia uit jaadijks bezonden werd, had men zich, omstreeks
1670, 's Keizers gunstehng en hoogsten staatsdienaar Mino door een misverstand tegen
gemaakt, en werd men daarom door hem tegengewerkt, en in zijn handel met willekeu-
nge prijsveriaging en muntverhooging benadeeld, zoodat dan ook het getal uitgezon-
flen schepen van zeven allengs tot drie verminderd werd. Met deze kwam de «Kapitein
der Hollanders» — als men het opperhoofd van de op 't eilandjen Decima tegenover
Nagasaki gevestigde factory noemde — derwaarts, doch was er aan alleriei lastige
IV'' deel, 2e stuk. ^^^
-ocr page 1061-1058 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
bepalingen bij 't uit- en inladen onderworpen. Twee of drie maanden bleven er de
schepen liggen, terwijl de bemanning zich alleen binnen den omtrek van 't schrale
eilandjen ververschen mocht, en de toegang tot Nagasaki streng was afgesloten. De
meegebrachte goederen werden achter slot en grendel bewaard, en den schepelingen en
handelslui niet vergund, hun eerdienst uit te oefenen, openlijk psalmen te zingen of
te bidden, hun gekruisten Heiland aao te roepen, of eenig ander blijk van hun gods-
dienstige belijdenis te geven. Een veelbereisd duitsch natuurvorscher uit Westfalen,
Kämpfer, die als heelmeester in dienst der Oostindische Compagnie, in 1690, de reis
van Batavia meemaakte, heeft ons in zijn Beschrijving het omstandig verhaal van den
tocht geboekt, dien hij, in 't gevolg van den nederlandschen afgevaardigde, van Na-
gasaki naar 's Rijks hoofdstad Jeddo deed, en al de, deels vermakelijke, deels aange-
name bijzonderheden geschetst, waarmeê die, zoowel als de ontvangst ten Hove, gepaard
ging. Onder de beleramerendste bepalingen en de achterdochtigste dwarskijkerij had die
langwijlige tocht, over een afstand van meer dan 300 uren , plaats. Geen der deelnemers
mocht afzonderlijk ergens uitstappen noch van zijn paard stijgen , en de japansche bewa-
kers zagen argwanend bij elk zijner bewegingen toe; de plaatsen, waar men pleisterde,
waren alle strikt aangegeven, en waar men overnachtte, werd men zoo goed als opge-
sloten, en alle uitgangen met de meeste zorg bewaakt. Van Nagasaki trok men dwars
over 't eiland Kiusu naar het wat noordelijker gelegen Kokura, stak van daar in
kleine vaartuigen, over een ondiepe engte, naar Simonosaki op den westhoek van 't hoofd-
eiland Nipon, voer de Zuidkust daarvan te water langs, naar het handelrijke Osakka,
en teeg daarop te land naar het nijvere en tempelrijke Miaco, van waar men langs
een groot meer en den nabij gelegen heiligen berg, naar het omvangrijke, en zeer
bevolkte, maar onregelmatig gebouwde Jeddo kwam. Uit alle oorden van't Rijk waren
daar de lieden saamgestroomd, om de meer vrolijke dan plechtige vertooning te zien,
waarvoor de komst van 't hollandsche gezantschap de welkome gelegenheid aanbood.
De weetgierige Keizer kwam zelf van achter 't schut, dat hem eerst aan de oogen
onttrokken had, naderbij, om de verschillende personen in oogenschouw te nemen,
liet ze hun mantels afleggen, om ieder te beter van top tot teen te bekijken, noopte
ze, te gaan, stil te staan, elkaèr te begroeten, te dansen en te springen , Hollandsch
en gebroken Japansch te koeteren, allerlei deuntjens te zingen, enz. Slechts het hoofd
der bezending werd in dit «apenspel)), als het de deftige berichtgever in zijn veront-
waardiging betitelde, niet betrokken. Na den Keizer ging men de liooge Staatsdienaars
bezoeken, overal, in hun vertrekken, door groepen nieuwsgierigen, vooral vrouwen,
aangegaapt, en gedrongen, in meerder of minder mate, zijn kunsten, bij wijze van
kermispret, te vertoonen. De waren, die men uit Europa en Indië naar Japan voerde,
bestonden in ruwe zij, wollen, zijden, katoenen en andere manufacturen, verfhout,
huiden, buffelhorens, was, foelie, muscaatnoten, kruidnagels, peper, suiker, rauscus;
DES VADERLANDS. . 1059
sandelhout, gom, benzon, spiesglas (zoogenoemd antimonium), spiegel- en ander glas.
En Tan daar bracht men die alom in Nederland en Europa zoo algemeen geliefkoosde en
bewonderde japansche snuisterijen en porceleinen mee, en het als japansche ofjaponsche
huisrok — of Ynmer-japon — algemeen bekende, den rijken, op zijn handelslauwren
rustenden Hollander zoo welkome kleedingstuk. «Daar gaat hij met zijn pluimmuts
en kamerjapon parlevinken», heet het van hem in de kluchten van den tijd, die ons
een aanschouwelijk beeld van de, door handelsweelde, en maar al te vaak in *t verre
Oosten oneerlijk verworven rykdommen, allengs verbasterde zeden geven. «Wat al
opgepronkte Sinjeuren» liepen er niet al «gepruikt en gekraagd naar de Plaats-royaal
op 't koffij-uurtjen!» Sedert toch de mokkaboon, tot een aangenaam prikkelenden
drank toebereid, in 't beschaafd Europa in zwang begon te komen, werden er in de
hollandsche steden koffijhuizen opgericht, waar men zich daarmeê ging laven. Onder
een vaderlandsnhe pijp — want welke fabrieken mochten kwijnen, de pijpefabrieken
te Gouda begonnen zich juist in deze dagen het meest te ontwikkelen, om weldra
haar hoogsten bloei te bereiken — werden er de dingen van den dag en de stads-
en landsnieuwljens bekout. «Zeg mij eens», luidt het uit den mond eener misnoegde
huisvrouw, die manlief daarover onder handen neemt ':
Maar zeg mä eens, waarom men de mannen alle dagen, met hoopen,
Zoo ras de klok tien of elf heeft geslagen, na de koffijhuizen ziet loopen?
■qf
Daar men zoo een stuiver voor een kopjen geeft, dat men thuis, op z^n gemak,
Voor een oortjen kan drinken, en dan nog een halve stuiver voor een pijp tabak Ρ '
Dan zynder nog van die gekken, die uit 'er eigen doos stoppen, en maar een leêge ptjp
commandeeren,
En 't is evenwel vier duiten 1 — En, om de (door jou aangevallen) vrouwen tegen jou
zeggen te verweren,
Zoo vraag ik, of er wel grooter klapscholen zijn vol zotternij
Als de koflSjhuizen? Zie, dat moet gij altoos met mü
Bekennen, dat ze de saletten ver overtreffen met praten en klappen,
Eu onder 't dampen van een pijpjen, van ieders gebreken of de staatszaken te snappen.
Men gaat er askaks om tijdverdrijf — zeit men, dat je 't vat --
En ondertusschen passeert er niet zóóveel in deze stad,
Of men hoort het in de koffijhuizen met alle omstandigheden verhalen.
En bleef het maar bij dat morgenuurtjen; maar, als Trouwlief verder zich Iaat
hooren :
't Is zeker, dat de mannen alle dagen voor de kofiy alleen niet bü malkander komen,
Maar wel, om mekafir tp te stellen, waar ze, na den eten, bijeen zullen komen by den wijn;
Thuis zeggen ze tegens de vrouwen, dat ze op een comparicie moeten zijn,
' In de TheezieTce Juffers van 't jaar 1701,
-ocr page 1063-% - ' -.j.Vt ' ί Pf.....J'·-
ALGEMEENE GESCHIEBENIS
Maar ze eompaneiën mekaar daar niet kwalijk, met zizakken om den hoek te spelen
En somtijds heele nachten over te zitten, daar als ze thuis zijn, om haar dingen te doen,
één uur haar zal vervelen!
Op die «corapariciën» zelf gold het trouwens ook niet altijd even degelijke zaken,
en naast den handel liet er zich ook de windhandel allengs hoe langer zoo meer
gelden: «Waar komje vandaan? buurman!» vraagt Lambert, in een daarvan getui-
gend blijspel ', en ontvangt tot antwoord:
Moet gij het weten.
Waar ik van daan kom? Dat is me schier zelf vergeten.
Maar dat weet ik nog, dat er een Leeuw uithong met een zwaard in de hand.
En daar raakten ik mooi met mijn anker te land;
Want ik wierd op een kamer gebracht, daar men niet deed als koopen en verkoopen.
De wijn wierd er boven gebracht met heele stoopen;
Daar was het gedurig: «wat loofje, wat biedje voor tienduizend pond Campenyhout?
Voor duizend pond cochenilje, voor tienduizend pond koffij?" — Die maatjens zijn zoo stout,
Dat ze malkander wel duizend balen peper te geef of te neem durven zetten!
Ik dacht: servitory, en liet ze woelen; ik letten
Maar op 't drinken; want men drinkt daar voor niet,
En dat is mijn leven! —
O, ze hebben daar zulke streken;
Want, gebeurt het, dat de een of de ander blijft in gebreken
Van zijn gekochte partij te ontvangen, en moet spelen bankroet.
Daar weten «zij niet van, als men haar de coertagië maar goed doet;
Zij zetten daar de kooplui voor, en passen maar op bedriegen;
Want om*iemand een rad te draayen en kunstig voor te liegen,
Daar tarten zij de beste makelaars meê van 't heele land;
Zelfs tot de jongens incluis zijn daar begaafd met zulk verstand.
Zou ik jou verhalen 't geen dat ik zag, je zoudt zeggen: het kan niet mogelyk wezen,
Komt er een orombaar - een nieuweling — die kunnen ze belezen.
Zoodat hij al gelooft, wat van haar wordt gezeid.
En daardoor komt het, dat er menig wordt verleid;
Want het zijn grijnzende wolven, die haar met schaapsvellen bedekken,
En zoo door schjjn van vroomheid menigen koopman tot haar trekken,
Al kwamen ze uit Zeeland, uit Bremen, of Hamburg vaa daan,
Wil men maar negocieeren, ze nemen rijp en groen aan,
Ook zijn ze niet karig of immer verlegen,
Om het crediet van een koopman netto of hruto te wegen;
Men handelt daar zonder zorg, al is de partij nog zoo groot,
Ze durven die rustig aanslaan; — ƒ
En bedragen de partijen eenige duizenden van ponden,
1060
Dan draven en loepen ze zoolang tot dat ze daar meesters toe hebben gevonden
Ret modzaTcelijTc ledrog t van 1694.
-ocr page 1064-DES VADERLANDS. . 1061
Die ze dan van groote winst verzekeren, al komt het wat blauw,
Ze kunnen haar zelf daaruit redden, en laten de koopers in 't nauw.
Verdeden de mans, in hun koffijhuizen en bij hun compariciën, hun geld aan
koffij en wijn, de vrouwen deden zich thuis aan thee te goed, en versnapten er haar
kostelijken tijd bij. «Dank», zegt Bernagië's Agniet %
Dank moeten ze hebben en lange jaren leven,
Die de thee overbrengen; want door dat kruid wordt aan de vrouwtjes gelegenheid gegeven,
Om somtijds eens samen te spreken. Voor dat die edele thee was bekend,
Viel er, als ze somtyds bij malkander kwamen, veel op te snappen: 't was
"Ze labbekakken samen"; maar nu zijn ze 't gewend:
Men noodt elkander op een theetjen, die moet in gezelschap worden gedronken;
Vragen de mans: «Vrouw, waar ben je geweest?" — Daar thee wordt geschonken.
Ja, vraagt Baertje,
Waarom laten wij ons oversnoeven? waarom zouden wy
Niet zoowel bü malkaar komen als de mannen? Maken zy
Niet alle dagen compariciën? Is 't niet: vrind, op een püpjen, op een verkeertjen, en zoo?
Zou je wel eenig slag van menschen weten te vinden,
Dat niet somtijds vergaderde, en raadpleegde met zyn vrinden?
Voor 't lekker werd die thee dan wel met zoetemelk en saffraan gedronken, wat
confituren er bij gegeten, en voorts van lieverleê de grootste weelde in 't gereedschap,
bij 't orberen, ingevoerd: «Geef», zegt de nieuwerwetsche Johanna tot Katrijn de meid,
bij 't onverwacht bezoek, haar en haar moeder door haar ouderwetschen oom en broer
uit Indië gebracht ^:
Geef de zoetemelk maar hier,
En dan de saffraan, daar zullen wij ze meê drinken;
Geef de confituren, en neem het vuur meê achter, 't begint wat te stinken;
Brengt het walvischbeentje en de gouden vorkjes meêl
Oom, kan ik je dienen met een kopje zoetemelk en thee'?
Doch Joris-oom, die warsch is van nichtjens vizevazen, zegl tot haar moeder:
Ja wel, 't verwondert me nu niet meer, dat de luiden hier in zoo korte jaren
Zoo kaal worden I Wie of niet achterait zou moeten varen
Als hij 't zoo aanlegt! Jy wilt almeê door de poort;
Zie, zuster, wil je 't zoo aanleggen, je moet zekerlijk ook voort;
Ik wed, je hebt daar voor honderd ducatona aan theegoed; wat hoeven de poljes zoo
kostelijk beslagen?
' In "de Goêvrouw" van 1686. ^ Bernagiës Belachelijke JonTcer.
» Op haar saletten gebruikten ze de vrouwen veelal met "sekvocht en arak, om 't nat', met heele
stoopen gezwolgen, weêr uit 't lijf en neêrwaarts te doen loepen". Verg. de SoUmpdichien van Ju-
venalis (Haarlem, 1709) bl. 111, en zie ook Van Elslands Dronhe Srechtje.
1062 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
Zoo een kostbare theetafel! zooveel confltureu! Kan jou kapitaal dat verdragen ?
En waartoe is het noodig ? Men kan wel thee drinken, al kost het gereedschap zooveel
honderden niet;
Of zou de thee hier niet smaken, ten zij men het goud aan de trekpotjes ziet? —
Heb jij 't, die een burgervrouw zijt, en je nog zegt needrig te houën,
Zoo weidscli, wat zal men van de grooten vertrouwen? —-
Johanna. Gelieft oom niet een kopje?
Joris. Neen, drink jü 't maar op;
Ik kan zooveel vizevazen niet verdragen in myn kop.
Je hebt hier zooveel noten op je zang, zulke fratsen in 't schenken,
Dan smaakt het water te rauw of naar de rook, en duizend zulke dingen, daar wij in Indien
niet om denken; '
Daar drinken wy 't met zuiver water; hier kom je met melk en saffraan:
'k Geloof, zoo 't uit de aptheek kwam, dat hét je tegen zou staan.
Als met die overdaad en omslag by het theedrinken, is het bij alles: «'t Juweel
van Holland, vol van welgestelde borgers», als Amsterdams lofzanger, de in 1715
overleden, trouwhartige Jan de Regt, de rijke koopstad noemt pronkte toen in al
zijn zelfbehaaglijken luister:
Met welk een drokte ziet men haar alom betreden!
Hoe woelen door malkaar de menschen, paarden, sleden,
En radde wagens, zwaar met zilvren munt belaan
Of koopmanschappen, die, van verre landen aan-
Gevoerd of van nabij, haar omtrek doen bevatten
Wat uit twee werelden is hoog en dier te schatten.
Wat venten Vijgendam en Nes en Warmoesstraat
Een lekkernij, die ons het oog en hart verzaadt!
En welken menigte van stoffen, om de leden
Te dekken voor de koude, en sierljjk op te kleeden!
Nu wakker naar de Heere- en Keizersgracht gespoeid,
Daar kan men leeren, dat, wanneer de handel bloeit.
En zich de koopman van 't geluk alom ziet streelen,
De modderpoelen zelfs verandren in kasteelen; '
Hier voerden Vrouw Natuur en Kunst een harden strijd,
Wie van haar beiden de eer moest worden toegewijd. ; |
Zoo gij die woningen nu eens bezaagt van binnen, V
Wat zou er niet een praal zich opdoen, voor uw zinnen,
< Van keurig huisraad, dat men daaglijks nog vermeert.
En kunstwerk, daar men ook zelfs de Ouden meê braveert
Geef ruimte, laten wij wat aan een zijde treden,
' Om niet van deze koets te worden overreden;
Hoe vaardig snort ze , met vier rossen, ons voorbij! —
' Lof van AmsteUam (Gedichten, bl. 5).
:·Μ\· '
-ocr page 1066-DES VADERLANDS. . 1063
Nu zien we een grootsche stoet van jufferen spanceeren
In zijden kleederen, die, als de pauweveêren
En eedle verven van den sclioonen regenboog,
Een aangenamen glans verspreiden voor het oog.
De wakkre mans, die haar verzeilen en geleyen,
Zijn ijvrig bezig, om dit moedig volk te vleyen:
Elk zweert zijn juiïer nog te maken een gravin,
Zoo niet de slechte tyd belet zijn groot gewin.
Hoe stuift de poeyer uit hun kostelijke pruiken!
Men kan zijn oogen door die meelstof nauw gebruiken,
Van welk men hedendaags zooveel in 't haar verkwist,
Als in de bakkerij verbruikt wordt, naar men gist.
Doch 't is al la^jg genoeg alhier de straat geslepen,
Nu eens naar buiten, om de kleppers te zien zweepen
En draven langs den weg der smullende Overtoom,
Alwaar men eertijds met een kom vol melk of room
Zich vrolijk maakte, of, als men uit den treuren braste.
Wat dunne lebaal kloof, waarop een biertje paste;
Nu valt men keuriger, wanneer men vrolijk is,
En zet er spanbaais op voor enkel watervisch
Voetbaarzen tot den doop, en brazems, om te braden,
Al hommers om het lijf wellustig af te laden;
Men plengt er nu den wijn, dien lekkren Godendrank,
In zulken overmaat, dat velen, van de bank
Geraakt of in den dut, wanneer ze willen stappen.
Staan knikkeheenen tot ze rollen van de trappen.
Ruim op, daar komt een zwerm van paarderjjers aan;
De meeste zijn zoo vol als een kartouw gelaän;
Altoos, zij hebben 't niet alleen van hooren zeggen,
Wanneer ze er t'elker stond de fransche slag op leggen:
Die heeft een wedloop met zijn makker, die hem tracht
Voorbij te rennen, dat hij echter hem met kracht
Beletten wil, terwijl hü zijnen zwakken draver
Wat onweêrwoorden schenkt, gemengd met lange haver;
't Lukt evenwel niet, en hij is de wedding kwijt,
Waarom hij 't stomme beest niet weinig slaat en smijt.
Nu eens (des avonds) langs de winkels, daar zo tappen,
Ei, luister, luister, hoe de tiktakschijven klappen,
De teerling rolt, en hoe, elk oogenblik, twee-drie
Of viermaal wordt geschreeuwd: "dat's «α, al wat ik zie".
Het zijn geen deuvikken, die ze op het speelbord zetten,
Maar daalders, dueatons, ducaten, pistoletten,
En vrij wat meerder als men heeft in zijnen zak,
Want ros en wagen hangt somwijlen aan één smak;
Daar boven hoort gij nog het razen en rinkinken
Van wijnbokalen, en het roepen: "schrik!" van drinken,
1064 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
Terwijl de waarden, als men dus den beker stort,
Zorg dragen, dat er niet te min geschreven wordt'.
Joris-oom, die zya zuster en nichtjen uit haar iheè-weelde haar achteruit vaart
voorspelt, en deze gemoedelijke bèspiegelaar der am sterdam sehe zeden zyner dagen,
stemmen geheel overeen in 't geen de laatste, met ronde woorden, zoo kort en bon-
dig in zijn «kwisting» uitsprak:
Alwaar de klok der mans niet anders slaat dan wijn.
En vrouwtjes uurwerk staat op geld in thee verspillen.
Daar wordt de broek te klein tot dekking voor de billen.
En 't keursje veel te kort om eerel^k te zjjn^·
Zeden en gebruiken waren, in den loop der jaren, sedert de eerste helft der eeuw,
door de rykelyk toegevloeide en vaak weer roekeloos verspilde schatten heel wat, en
juist niet in hun voordeel, gewyzigd; en Neeltje-zus wist haar teruggekeerden broer
dan ook niet genoeg daarvan te vertellen: «je zult», zei ze,
Je zult zooveel in deze stad veranderd vinden, datje verstomd zult staan kgken;
't Zal je 't zelfde Amsterdam noch 't zelfde volk niet meer gelyken:
Ik heb nou almèê, als alle luiden, een Van;
Die geen toenaam heeft kan niet mee, daaraan kent men den man.
Zoo menige Poep en Knoet, die hier op stroowisschen zijn komen gedreven,
Hebben 'er zelf weidsche namen en wapens gegeven;
En al liep je den ganschen dag de halve stad in 't rond,
Ik wed, dat je kwaiyk een van je vrinden of van 'er kinders vondt.
Joris. Maar zuster, hoe is 't gelegen met onze gemeene zaken?
Altijd van Pieter Jansen kwam ons nog negen duizend gulden,
En van Dirk Cornelisz elf, behalven al de andere schulden.
N. Wel, broer, dio boedels waren beide insolvent.
J. Wat, die lui ?
N. Ja, en nog wel tien tot haar, die gij allen, zoowel als deize, hebt gekend.
J. Is 't mooglük?
N. Ik zal je de briefjes van de kamer® laten kjjken;
Anderen doen zes, daarna leven ze als de rijken,
Ze trekken η ar vreemde plaatsen, en spelen mooi weêr
Met hetgeen '/.ij achter de hand houden.
J. Leed Pieter Jansen zoo groote schade op zee?|
Of brandde zijn huis af? Waar verloor hij het meê?
In mijnen tijd werd hy genomen voor een man van middelen.
JV. Wel, wat je vraagt! ^
f _
Hoe ras is wat goedje door 't keelgat gejaagd! '
^ De slechte Tyd, ald., bl. 9 en vv. ® Aldaar, bl. 64.
® De desolate-boedelkamer.
-ocr page 1068-DES VADERLANDS. . 1065
Alle dag gasten en brassen, dat kan wat verslinden: t
Daar is geen geldkist zoo diep, of zoo doende kan men den bodem nog vinden;
Ik vrees, dat dat slempen wat weet, elk schaft om het heerlijkst op:
Kalfs- en schapenvleesch schijnt te stinken, men gooit.het schier elkaär na den kop,
Ze willen aan erwten en boonen den mond nauwlijks eens steken,
Wil je iemand onthalen, daar moeten hazen, patrijzen, faizanten, en zulk goed zijn, of
men zou er schande van spreken;
De jonge kuikentjes, kalkoentjes, en lampreitjes mogen juist
Niet grooter wezen als een gemeene vuist,
Of ze zijn te taai, en zoo men uit het lamsvleesch niet meer melk als bloed voor zijn
oogen ziet loopen.
Men zou 't niet door den hals kunnen krijgen, dan mogen 't de slechte luiden koopen.
J. Wel, dat loopt te hoog!
jyr^ Je zult het zelf zien, als je bü de vrinden wordt genood:
Ze komen voor den dag met schotels, die zoo groot
En wijd zijn, dat ze niet op de tafel kunnen raken,
Of ze moeten er eerst in de deur een kerf toe laten maken;
En 't is niet genoeg, dat de schotelen zoo zijn.
Ze zouden den neus tot de ooren toe optrekken, zoo de wijn
Geen dertig, veertig rijksdaalders op het minste mocht gelden;
Fransche wijn komt op de maaltijden niet meer, altyd heel zelden,
Die's voor 't canailje, men durft ze nauwlijks schenken aan een fatsoenlijk man.
J, Je spreekt van de grootsten, denk ik wel; als men 't uitvoeren kan
Is 't nog iets; dat een, die gezegend is met schatten
Wat meer doet, gaat heen; maar hij zou ook wel te ver uit kunnen spatten.
Έ. Wat nood was het dan? maar dê burgers doen het de grootsten na,
Niemand wil de minste zyn; ze denken niet eens, hoe na
Men door zijn middeltjens raakt; ze weten niet te onderscheiden,
Dat een zakje en een ijzeren kist niet evenveel porrens kunnen lijden,
En 't alderslimst is, dat het dan nog eindlijk op dobblen en spelen loopt uit.
J. Om tijdkorting, denk ik; spelen is zoo kwaad niet, als men 't hoog dobblen maar stuit;
Of iemand al om een schelling een verkeertje speelt —
jy Wat schellingen? men weet van
Geen schellingen, ja van geen ducaten:
't Gaat dikwijls om een zakje ducatons, ja, vier, vjjf; wat wil jij van schellingen praten?
J. Dat kan geen stand houden; gaat dat zoo voort, het land moet in den grond. ^
En, als de zeden, is de taal aan 't verbasteren: Ooms nichtjen wordt door jonker
Eduard het hof gemaakt, die zich aan 't gezelschap in de volgende brabbelspraak
komt voorstellen:
Excuzeer miJ, mejuffrouw, is dit nu mijnheer, uw freerl
N, Ja, Eduard, hij is 't,
jEd. Mijnheer, ik ben zeer gefacheerd, en ik beklaag mü zeer,
Dat ik zoo malheureus geweest ben, om u nergens te rencontreeren,
'k Heb alle devoiren aangewend, om u mijn sermces te offereeren,
lye deel, 2« stuk. 134
1066 ALCxEMEEWE CxESCH IE DENIS
J. (in zijn verbijstering) Spreekt deze jonkman tegen mü ?
jV. Ja, broêr; liy maakt de vrijery
Wat by mijn dochter,
j. Hfj haar vrijen?
Joh. (ter zij) Ik zie wel, dat bij 't niet zal lijen!
Έά. Ja, Heer, ik bid, dat mij 't faveur geconsenteerd werd, haar mon aoeur
En mijn services te offereeren; 't zou mij ten hoogste honoreer en.
J, Ik kan de helft pas verstaan. — "Waar is de jonker toch van daan?
Wat landsman is hij?
Hier geboren,
Een Amsterdammer van haver tot garst,
j. Ik kan dat niet hooren;
't Is altijd geen Amsterdamsoh, dat hij spreekt; ik weet niet wat hij zeg$.
Έ(1. 'k Geloof, mijn Heer, gelieft met mij te raljeeren;
Ik spreek goed Hollandsch, maar die taal is wat plat, daarom moet men ze νί?Λentrelardeeren
Met Fransch; 't is doucer en aangenamer als, men een woord
Uit een vreemde taal onder de Nederduitsche hooit;
Het Hollandsch is maar voor 't canalje en 't volkje in de achterstraten.
Men hoort nu geen luiden van respect zoo praten.
J. Wel, laat die zotternij! —
Wil je Fransch spreken, spreek Fransch, maar met volk, dat in die taal is bedreven;
En als je Hollandsch spreekt, laat die wissewasjes dan weg.
Ik wist niet, hoe ik met lezen en met landslui te spreken, mijn taal genoeg zou onderhouën,
En weinig dacht ik, dat ze die hier zoo räbraken zouwen,
En jijlui jonkertjens meent, dat dit wonderlijk gaat; —
inderdaad was het in de laatste jaren in laai en letteren nagenoeg alles Fransch, wat
de klok sloeg, en was vooral sedert de herroeping van 't Edict van Nantes, en
de vestiging hier te lande zooveler uitgewekenen, de vooringenomenheid met het
fransche dicht en ondicht in overstelpende mate toegenomen. Het volk, dat in Von-
dels onwaardeerbare Aanleiding tot de Νederlandsolie Dichtkmist, het schoonst en
bondigst handboekjen, vol van 't zuiverst gevoel en 't wakkerst verstand, tot vor-
ming van den kunstsmaak in poëzy en proza bezat, zocht in stroef vertaalde snhoolsche
dichtlessen heul, en wat het dichtte en schreef geheel op franschen leest te schoeyen.
Wel mocht hel daarom in dit opzicht heeten:
O, eedle kunst der Poëzy!
Uw luister is aan 't overlenen:
Hij wordt niet meer, gelijk voorhenen
Begroet aan Maasstroom of aan Y: ,
Uw glans, dïe eertijds als een wonder
Zoo heerlijk blonk, ο ramp! gaat onder'.
1 Met misbruik der MederduHscTte DicKtTcmsit
.
-ocr page 1070-DES VADERLANDS. . 1067
"^En 't ergslT^, dat men juisf, van fransche zij, Vondels grootschen dichternaam
zocht te bezwalken, gelijk zich dat o. a. de te Amsterdam gevestigde uitgeweken
Le Clercq en zijn geestverwanten, in hun schooische vitzucht vermaten; niet evenwel,
zonder er zich van betergezinde zij welverdiende weêrspraak voor op den hals te halen:
Zoo wordt uw heilige asch, ο Vondel! ook vertreden,
En uw doorlachte naam te roekeloos bestreden
Van laffe zifters, dien, in andre lucht geteeld,
Apollo nooit den geest der Dichtkunst heeft bedeeld. —
Hoe? Zal dit fransch gebroed dien eernaam dus belagen,
En opgeblazenheid aanwrijven uw gedicht,
Dat ons alleen, gelijk een eeuwig schijnend licht,
Den weg naar Pindus wijst, en leert, met eindloos voordeel,
Te volgen uwen geest, en zedigheid, en oordeel? —
Dat lijdt geen Hollandsch hart, uit eerlijk bloed geschapen!
Men steek' de krijgstrompet, en presse elk een te wapen!
De heerbaan is bereid; treedt, Franschen, in het veld!
Wij strijden voor den roem van dien verstorven held,
En uwe lasterzucht, gelijk het spog der padden,
Zal nooit zijn heldren naam door haar venyn bekladden.
Of uwe heerschzucht al, hier veel te vet gevoed
Door Neêrlands mildheid, nog op Neêrlands dichters woedt!
Zoo lang de.Dichtkunst zich in Neerland ziet beminnen,
Zoolang verhevenUid in 't Neerduitsch wordt betracht.
Zal niemand lijden, dat een Franschman haar veracht'.
t
Men had namelijk, Vondel bij Ennius vergelijkende, hem verweten, zich aan hol-
klinkende woorden te buiten te gaan, en zoo getoond alle gevoel voor zijn doeltreffende
verheffing van toon, waar 't onderwerp dat meebracht, evenzeer le derven, als —
wat in den vreemdeling trouwens minder te verwonderen was - zijn even keurige
als ongedwongen, sprekende, en levensvolle taal niet te waardeeren of verslaan. Geen
wonder, dat wie, als een Oudaen, dat wel deden, «den franschen kabouter, die,
hier op een stroowisch zijnde komen aandrijven, den verheven geesten van 't gewest
waarin hij gevoed werd, zoo in den schild dorst varen», hun scherpe, maar welver-
diende gispingen niet spaarden. Intusschen, de richting van den geest was nu eenmaal
veranderd, en niet de Nederlandsche Republiek alleen in Europa zou voor den tijdelij-
ken invloed van fransche letteren en zéden zwichten. Sederf, na den vrede van Munster,
het Lalijn, als algemeen staalkundig verkeermiddel, hoe langer zoo meer door het
Fransch vervangen was, had zich dit een des te uitgebreider terrein gewonnen; en
^vas - wal de Vereenigde Gewesten betrof — den Haag, als het brandpunt voor een
1 Κ \
Λβη de haegsche en amsterdamsche NieuwsJcramers.
-ocr page 1071-1068 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
goed deel der europeesche staatkunde, daar tevens, bij het overwicht der fransche
beschaving, het hoofdpunt geworden, van waaruit zich die beschaving, van haar kwade
niet minder dan haar goede zij, in den lande verspreidde, om, na 't jaar '85, door
dien toevloed van uitgewekenen, een nog zooveel krachtiger werking van zich te doen
uitgaan. «Laat», zei men, wat vooral het tooneeldicht aanging:
— Laat het Fransche ons tot een voorbeeld zijn,
Hoe net is dat van taal! hoe rederijk! hoe fijn
In kunst van schikking, in hartstochten en gedachten!
Al deugden, die zóó hoog doen fransche spelen achten.
Dat hunne taal tot aan des werelds uiterste end,
Door schouwspeldichters en tooneelstof, wordt bekend;
Ja, dat hun dichters, die zich met die stoffe moeyen,
Wanneer ze uitsteken, zien hun staat en schatten groeyen
Niet minder dan hun eer; dus gaat ons Frankrijk voor
En strekt een fakkel, om te volgen op dat spoor
Daarom gaf men dan vervolgens ook eene vertaling van Gorneille's «redevoeringen»
over de tooneelpoëzy in 't licht, «dewijl ze gevoeglijk tot een richtsnoer konden strek-
ken, waar de liefhebbers hun werken naar konden schikken, en ze tot meerder vol-
komenheid brengen, dan tot nog toe in de moedertaal geschied was»; of ook hén,
«die, zonder oefening van de kunst zelf, vermaak scheppen in het zien en lezen van
tooneelstukken, in staat konden stellen, om met goeden grond en een gescherpt oordeel
te begrijpen, welke regelmatig en kunstig uitgewerkt waren, zonder dat hun oordeel
dien twijfelingen onderhevig bleef, die het door onkunde der regelen in een gedurige
onzekerheid bracht, en hen niet alleen verkeerdelijk dikwijls het kwade goed, en
't goede kwaad deed oordeelen, maar hen ook beschroomd maakte in 't uiten van
hun oordeel, of hun berispingen, zoo nuttig voor de kunst en haar voltooying, geheel
wederhield» l «Het schouwspel» toch, als 't weder elders heette %
Het Schouwspel echter, schoon 't al bij de Eederjjkera I
Begonnen was met loop en groot gedrang van kykers, ' 1
En schoon men voorhad, op het rechte spoor der Ouden 1
Eecht toe te gaan, en zich aan hunne wijs te houden, ■ \
't Behaagde zelden, of schier nooit, op 't schouwtooneel. | V
't Is waar, dat onderscheid van land en eeuw hier veel
Toe deed, maar 't kundigst, en daar 't meest aan was gelegen,
Al kroop men de Ouden door, begreep men niet ter degen.
« Aid. bl. 36.
' Gebruik en MisbruiTc des Tooneels, door A. Pels, bl. 40.
® Onderzoeh over de Nederduitsche Tooneelpoezy (Voorrede).
® Q. Soratius Flaccus' DichtJcunst op onze tijden en zeden^epasf, door A.Fels, bl. 34,
-ocr page 1072-DES VADERLANDS. . 1069
In Frankrijk alleen,
Daar wieid iets grootera en vrij stouter» onderstaan; .
Want 2e, op 't latijnsohe spoor zich op hun eigen wiolten
VertronweniJe, en de wüs yan Bomen en van Orieken
Met wil verliezende uit het oog, tot hooger vlnoht
Zich zelf begaven in de ruime en open luoht;
En dus (was) in het Transch niets onbezocht gebleven.
Op dal fransche voetspoor bleven ach daarom in hun looneeldicht da leden van
het m Mallha vergaderende amsterdamsche dichtgenootschap Κί Folentibu. Muum hou-
den doch konden het oorspronkelgk vernnft, hun door de natuur ont.egd, met al hun
dichlerlgke voorschriften daar evenmin in brongen, als hel de meer op zich zelf ge-
vormde Lukas Rotgans in rijn meer zelfstandige beide looneelstukken vormochl. Al
brachten hem toch, bij zgn verscheiden in November 1710, zijn vereerders, als «Par-
nassus grootste wonder» hun hulde, „wiens poëzy de nieuwe en de oude tartte», en
met w,en „de kunst zelve in 't stof daalde», zijn dichtgaaf haalde bij die van Vondel
met. Hij maakte ztch echter, met dezes nagebleven dichlzonen Antonides, Vollenhoven,
en Moonen, verdienstelijk in „onduitsch taalgebrek en basterdklank te schuwen» , gelijk
d.e Vollenhoven het in zgn dichtbrief aan hem uitdrukte. Op zijn hofsteê Kromwijk
aan de Vecht, tusschen Maarsen en Breukelen, had hij al dichtend zijn leven gfetetear'
«de hoop en hulp en toeverlaat, naast God, van gansch Euroop', Koning Willem»
Tan Engeland, bezingende, of een boerckermis uil zijn buurt in meer aanschouwe-
hjkc dan ktesche verzen schetsende. Gelijk in 't genoemde drietal Vondels dichttrant
voortleefde, had het Hoofts geschiedstijl in Brandt en Swinnas gedaan, en Hoofts min-
ned.eht m Broekhuizen, Pluimer, en Jan Luiken, in zijn eersten tijd. Ook Joachim
Oudaen kampte ijverig voor Vondels eer, en zocht hem zoo goed mogelijk, in zgn
lorsehe, maar wal stroeve en strompelige verzen na te streven. Doch de gulden eeuw
der Nederlandsche Letteren was voorbij, en slechts enkele glansrijke sterren zonden verder
van tijd tol tijd nog aan den dichthemel schitteren. Omstreeks dien van 'l Vredejaar
geen van meer natuurlijken en oorspronkelijken gloed, dan de reeds vermelde boel-
anger der veepest. Poot, die zich echter, door zön meer geletterde vrienden en voor-
«^tanders, ,n zijn zelfstandige ontwikkeling liet stremmen en van de wijs helpen. Waar
mj dat met deed, blonk hg door zijn levendigheid van geest en taal, gevoelvolle
'aarheid, cn treffenden eenvoud uit, en bleek geheel de man - zoo hi,' 't maar
«at meer beproefd had - om de poèzy van 't hollandsch volksleven te vatten en
"eer te geven, hollandsche toestanden uit zjn eigen stillen levenskring - niet den
geleerden dampkring, waarin hem zgn averechtsche leidslui poogden over te brengen-
™n oorspronkelijk als keurig te bezingen. Zelf, waar hij zich in kunstmatige, in plaats
η de hem e.gen natuurlijke klanken en beelden uit, treedt zijn aangeboren aard,
1070 ALGEMEENE GESqjilEÜENIS
zijns ondanks, onwillekeurig in enkele trekken nog aan den dag; en gelijk zijn «Bijbel-
stoffen», spijt het valsch vernuft en de gewrongen tegenstellingen, die ze ontsieren,
in haar gespierden versbouw vaak een Vondel zelf voor den geest roepen, getuigen
ook zijn gekunstelde «Zee- en Veldzangen», in den arkadischen trant zijner eeuw,
telkens nog van zijn ongekunsteld en waar gevoel voor natuur en leven. Die trant was
vooral door den uit Arasterdam naar Italië getrokken Wellekens, in 1688, vandaar
naar den Arastel mee ingevoerd, en deed er aan deze en gene zij der Zuiderzee tal
van Herder- en Visscherszangen geboren worden. De anders niet van dichttalent ont-
bloote jong-gestorven Haarlemmer Lukas Schermer, de Amsterdammer Pieter Vlaming,
de Deventer herder en leeraar Moonen lieten er zich vooral niet onbetuigd in, en er
zich zelf en hun vrienden en vriendinnen dan onder allerlei, 't zij latijnsche en griek-
sche, 't zy sierlijk uitgedachte nederlandsche namen, in optreden. Natuurlijker toon
sloeg de beminlijke bloemendaler dichteres, Elizabeth Hoofman, in de ongekunstelde
gedichtjens aan, waarin zij haar aangenaam buitenleven bezong. Aan de deels berijmde,
deels onberijmde beschrijving van deze en gene vaderlandsche streken werden ver-
schillende Arcadia's gewijd, en weldra door die van verschillende buitenplaatsen, m
deftige alexandrijnen, gevolgd. Anderen, meer verzenmakers dan dichters veelal — gelijk
Hoogstraten in zijn Paulus, J. de Haes in Judas de Verrader, Steversloot in Jonas,
en?, — ■ wijdden zich aan de berijming der lotgevallen van Bijbelhelden, waarin echter
weldra de Vlaardinger Hoogvliet met zijn gloedrijken Abraham de Aartsvader de baas bleek.
Naarmate men minder in oorspronkelijkheid van dichtvernuft en scheppende ver-
beeldingskracht uitmuntte, meer verzesmid dan dichter was, begon men elkander
voor zijn lijvige rijmbundels des te meer te verheerlijken, en met de meest ge-
vierde dichternamen van vroeger en later tijd te begroeten. Een te Leeuwarden
uitgegeven verzameling, onder den eigenaardigen naam van Kiys Kraam, gaf daar
wel, bij de minste dichtverdiensten, het in 't oogloopendst voorbeeld van. Doch ook
zelfs meer begaafde Muzenzonen, als de zevenberger burgemeesterszoon Jacob Zeeus
bij zijn yroegtijdigen dood, werden met zulke hun betrekkelijke begaafdheid ver te
boven gaande namen — Homeer en Maro, Vondel, Hooft, enz. — begunstigd. Een
misbruik, dat door de thans allengs in 't leven tredende letterkundige genootschappen,
ongelukkig maar al te zeer bevorderd werd. Deze vervingen de met den aanvang der
eeuw geheel verloopen Rederijkerskamers en hun openbare optochten, nadat het houden
der laatste op zon- en biddagen, bij een Statenbesluit van Holland, in Maart 1711,
uitdrukkelijk verboden was. Op enkele plaatsen bleven die kamers slechts, in geheel
gewijzigden genootschappelijken vorm, meer in naam dan in der daad nog voortleven.
Zoo te Haarlem bijv. waar de Factor dezer dagen van 't aloude Trouw moetBl^en;
Pieter Langendijk, in die betrekking, het Leven van Willem / en de Graven vafi^
Holland berijmde. Onderhoudender en geestvoller kwam zijn dichtgaaf echter in
I
■- ·ν -
1
i
DES VADERLANDS. . 1071
klucht- en blijspelen uit, die hij, met zijn Ώοη üuickot op de hruilo/t van Camacho^
op zijn IG*' jaar, te beginnen, voortdurend ten beste gaf, en die hem met de noodige
lachwekkende kracht bedeeld toonen; al lijden zij tevens hier en daar aan de zelfde
platheid als die van zijn wat ouder tijdgenoot, den Oostindievaarder Alewijn, die
reeds vóór zijn vertrek naar Batavia, in 't begin der eeuw, het tooneelpubliek met een
drietal spelen vermaakt had, en vandaar in 1714 een vierde, «het beslikte Zwaantjen»,
met zulk een goed gevolg overzond en vertoonen liet, dat hij er eenige jaren later,
zelf teruggekomen, in «de Puiterveensche Helleveeg» en «Jan Los, of de bedrogen
Oostindievaar», een vijfde en zesde op liet volgen. In de vroegere jaren van dit tijdvak
hadden zich vooral de in 1673 te Maastricht gesneuvelde Vrijheer van Paiienrode
door zijn twee «boertige komediën», van Hopman Ulrich en Sr. Filibert, en Thomas
Asselijn, door zijn reeks kluchtspelen van Jan Klaessen en Saartje Jans, de Spilpen-
ning, Stiefmoêr, enz. onderscheiden; in later jaren de reeds aangehaalde Bernagië;
gelijk, door veel anderen, hel amsterdamsche straat- en burgerleven, in zijn dikwerf
minkiesche eigenaardigheid ten tooneele gevoerd was ^
Bleef in al deze spelen de spreektaal der «spraakmakende gemeenl» voor den nazaat
bewaard, de nederlandsche schrijftaal vond, in haar oorsprong en ontwikkeling, een diep-
zinnig en schrander navorscher en ontvouwer in den amsterdamschen huisonderwijzer
Lambert ten Kate, die de eerste was, om, in 1710, op 't verband tusschen't Gothisch
en 't Nederlandsch te wijzen, en de drie volgende jaren gesprekmatig bijeenstelde wat
hij over algemeene en nederlandsche spraakleer en woordvorm vond op te merken; en
die, een jaar of tien later, zijn even grondige als lijvige «Aanleiding tot de Kennis van
't verhevener deel der Nederduitsche Sprake» in 't licht gaf. De nederlandsche wel-
sprekendheid had, in het laatst der 17" eeuw, een smaakvol voorstander en beoefenaar
gevonden in zijn als hoogleeraar werkzamen stadgenoot Pieter Francius, die er met
name ook tegen opkwam, dat men «eene zoo schoone taal hebbende, als de neder-
landsche, haar zoo weinig in acht nam, zoo schroomlijk verwaarloosde, en met uit-
heemsche bastaardwoorden willens en wetens bedierf, liever — naar 't scheen — op
krukken willende gaan, terwijl men op zijn eigen beenen staan kon», 't Was dan
ook daartoe gekomen — en wij vernamen er in Jonker Eduards salet-Hollandsch reeds
een proefjen van — dat men, als de geletterde Rotterdammer Pieter Rabus het uit-
drukte, «nauwlijks drie woorden achtereen uitsprak, of-men lapte er een fransch
of basterd-latijnsch woord bij. Waar» — vraagde hij,
Waar berg ik rnjj voor zulk een mengelklomp
Voor zulk een spraak, die, met gebroken leden
Zie verschillende staaltjens, in Bet NedeHmdsche Kluchtspel van de 14» iot de 18^ eeuw, Ιί.
-ocr page 1075-1072 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
En manken tred, gebrekkelijk en stomp,
Haar glorie stelt in onverstaanbre reden,
Niet wetend, welk een kracht in 't Neêrduitsch zitl —
want inderdaad, als Francius terecht schreef, dit kon «op zich zelf bestaan, en had
geen vreemde hulptroepen noodig!»
Dezelfde Rabus, hoe warsch, met reden, van alle taalverbroddeling door geheel
noodelooze en wansmakelijke opdringing en inlassching van uitheemsche klanken en
termen, had zich daarentegen ten volle bereid getoond, het door de fransche uitge-
wekenen gegeven voorbeeld, in 't uitgeven van een letterkundig maandblad, te volgen,
toen hij in 1692 zijn Boekzaal van Europa op het touw zette, om ook zyn eigen
weetgierigen, maar geen Fransch-lezenden landgenooten gelegenheid te geven «in hun
ronde taal» kennis te maken met hetgeen er wetenswaardigs in 't licht verscheen. In
den Haag ving in den aanvang der nieuwe eeuw, de reeds als Friso's gevoelvol her-
denker vermelde Justus van EfFen zijn in 't Fransch geschreven weekblaadjen Le Misan-
thrope aan, om dit, in 't jaar '13 en vervolgens, door het van zijn haagschen letter-
kring uitgaande Journal littéraire af te wisselen, tot hy, een anderhalf dozijn jaren
later — na inmiddels in Engeland verkeerd te hebben — alle fransche schrijverij
vaarwel zei, om, in den trant van den Engelschen, zyn Hollandschen Spectator in
onderhoudende wekelijksche schetsen en vertoogen uit te geven. In zijn dichtoordeel
toonde hij zich daar echter den franschen schoolregels getrouw, en gelijk hy vroeger,
bij 't aankondigen van Rotgans' Poëzy, hem boven Antonides en Vondel zelfs stelde,
wat althans — gelijk hij het doorzicht had er bij te voegen — zijn dichtvruchten,
niet zijn dichtvernuft zelf, betrof; verhief hij, in zijn weekblad, den doorgaans maar
al te laag bij den grond kruipenden Cats, en zocht hem en zijn gladde verzen in
plaats van Vondels treffend dichtschoon, tegenover den brommenden wansmaak 'der
vele rijmers van den dag te stellen, die hij anders op zich zelf allesiïis weldeed over
den hekel te halen. «Ik geloof niet», schreef hij, in dit opzicht, «dat er in een land
zooveel, ik zeg niet dichters, maar verzemakers gevonden worden, tals in 't onze.
Duizenden van menschen toch begeven zich stoutmoediglyk tot het verzemaken, niet
alleen zonder de natuur van de Dichtkunst te begrijpen, maar zelfs zonder een poëtisch
gehoor te hebben, en zonder te bevroeden, waarin dichtregels van de gemeene laai
onderscheiden zijn, vergenoegd met alleen te weten, dat hun laatste woorden in klank
moeten overeenkomen. Bekwaamheid, om de klanken door een gelukkige schikking
oorstreelend te maken, en de geringe kunst van de laatste woorden der versregels op
malkander te doen slaan, maakt bij de grootste menigte, welker zwak oordeel door
't gehoor verleid wordt, de gansche poëzy uit, hoewel ze niet alleen de grootste spoor-
loosheid tot een gezellin kan verdragen, maar zelfs met een volstrekte uitzinnigheid
gepaard kan wezen. In mijne jonge jaren heb ik in zeker, dolhuis een man gekend,
ΐ ■ ■■ ■ ^ . -
DES VADERLANDS. . 1073
die, hoewel hij die vrije woning dubbel waardig was, dal vermogen op 't aldervol-
raaaksl bezat, en zonder de minste moeite duizend vloeyende dichtregels achter den
ander uitgalmde. De ware welsprekendheid leert (voorts), de taal naar de stof te schik-
ken, en (geen) heldentonen aan te wenden, om de verdiensten van burgerluiden uit
te galmen. Liefdesgevallen, zinnebeelden, fabelen, en zcdelessen een harnas aan te
gespen en een bulderende taal te leenen, is niet min bespottelijk , als een schoolmeester
met een roode geborduurde rok en een hoed met pluimen op te tooyen. Waar vindt
men schilders, die een keukenmeid met fluweel bekleeden of een vischvrouw, met
paarlen, diamanten, en goudlaken opgepronkt, baars of karper doen schoonmaken?» '
Doch, wat hij hekelen mocht, als de verontwaardigde Matthys Bode ^ uitriep:
't Getal der rymers te besnoeyen,
Was stroo gedorselit: het vreest geen roê;
Dat kaalilend gild nam telkens toe,
't Wil, als het onkruid, welig groeyen.
Als waaghals Faëton, door 't rennen
Der Zonnepaarden, in den nood,
Neerstortte in Padua' droeven schoot.
Zoo drijft een rjjmgek op zyn pennen.
Maar valt, 't hoogvliegen ongewoon;
Zijn veder kan dien last niet dragen,
Getroost, een dichtwerk op te zagen
Erbarmelyk en valsch van toon.
Wat heeft de Poëzy te lü'en,
Geplaagd, geplunderd van Harpyen!
Waar echter de natuurlyke aanleg en levensvolle dichtkracht ontbrak , vielen er die
met geen macht van regels noch voorschriften , geen studie noch oefening in ie dry ven;
gelijk, omgekeerd, zich zulk een aanleg en kracht aan geen schooisch richtsnoer, als
dat der ijverige leden van NU Volenühm binden liet. Dezen hadden dat echter zoo
weinig ingezien, dat zij 't daarom niet slechts bij een Antonides verkorven hadden
en door hem gehekeld werden, maar dat zij ook op 't gebied der Schilderkunst een
penseel als dat van Rembrandt — «de groote Rembrandt;), gelijk zij zelf hem tevens
noemden — waanden te mogen bedillen, en aan hun kunstregels te toetsen. In hun
schooische kortzichtigheid verweten zij hem, dat hy
— liever koos doorluchtigiyk te dwalen,
Om de eerste ketter in de Schilderkunst te zjjn,
En menig nieuweling te lokken aan zijn lijn,
^ Soll. Spectator, No. 24 en 37.
® In zyn Foëzyzang (zie do- Bloemlezing uit de Ned. dichters der 18e eeuw, bl. 56),
IVe deel, 2e gtuk, 135
-ocr page 1077-1074 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
Dan zieh door 't volgen van ervarenen te scherpen,
En zijn vermaard penseel den reeglen te onderwerpen,
Zyn dwaling noemende navolging van natuur
Al 't ander ijdele versiering! —
Wat is 't een schade voor de kunst, dat zich zoo braaf
Een hand niet heter van"^haar ingestorte gaaf
Gediend heeft! Wie had hem voorbjj gestreefd in 't schildren?
Maar och, hoe eedier geest hoe meer hij zal verwildren,
Zoo hij zich aan geen grond en snoer van regels bindt,
Maar alles uit zich zelf te weten onderwindt! '
Dat hier zoo belachlijk verketterde penseel had — even als Vondels lier___thans
sedert jaren opgehouden, zijne grootsche gewrochten voor landgenoot en vreemden te
scheppen, en ook dat van Rembrandts groote vakgenooten en begaafde leerlingen
was sedert korter of langer tijd voor goed ter rusle gelegd. Het zou der Schilder- en
den verderen beeldenden kunsten als der Dichtkunst gaan; haar weidsche bloeitijd was
voorbij·, en niet de nieuwe eeuw geen nieuwe bloei voor haar aangebroken. Yan hoe-
veel begaafdheid en geest ook enkele schilders — als een Troost bijv.—in die eeuw
nog zouden blijk geven, de krachtige oorspronkelijkheid en treffende waarheid, waarmeê
de «ketter in de Schilderkunst» en zijne groote kunstgenooten —de Ruysdaels, Van
de Velde's, een Hobbema, Van der Neer, Van der Heyden, Frans Hals, Jan Steen,
Gerard Dou, om er maar enkele van te noemen — natuur en menschenwereld, van
't rijkste leven tintelend, op 't paneel en doek hadden doen spreken, was verzwonden,
om voor een meer gelikte en gemaakte dan grootsche en levensvolle kunstrichting en
schildertrant plaats te maken. In de Beeldhouwkunst hadden zich Quellijn en andere
nederlandsche meesters, zoo hier te lande als in Brandenburg, door hun schoone kunst-
gewrochten in deze halve eeuw onderscheiden, en was door de marmeren graftomben
onzer zeehelden, staatslieden, en aanzienlijken in de kerken van Amster- en Rotter-
dam , den Haag, Delft, Middelburg, IJselstein, Katwijk-binnen , enz., gelegenheid te over
geweest, van hun begaafdheid daarin te doen blijken ; terwijl zich op hun voetspoor zelfs
de Noordduitscher Schlüter vormde, die in Pruisen den grondslag lei voor Berlijns latere
beteekenis voor zijne kunst. Doch ook voor haar zou ten onzent, na den aanvaqg der nieuwe
eeuw, allengs alle hooger kunstbezef en zuivere opvatting voor een toenemende gezocht-
heid en onnatuurlijkheid wijken. In de Bouwkunst was, met het midden der eeuw,
Jacob van Campens amsterdamsch Stadhuis als een proefstuk van nederlandschen
Renaissance-bouwstijl verrezen, en deze ook sedert nog in tal van huisgevels in al
zijn aantrekkelijke eigenaardigheid, met verschillende wijzigingen, in 't licht getre-
den. Openbare gestichten en een macht van burgerwoonhuizen bleven op deze wijs
' Gébruik en Misbruik des Tooneels^ bl. 42 en 43,
-ocr page 1078-des vaderlands, 1075
in de hoofdstad en elders van een eigen hollandsch kunslkarakter ,.in de meesl ken-
schetsende vormen, blijk geven. Halfcirkel- en paanderbogen wisselden er mei den door
Vingbooms vooral tot muursteviging toegepasten pilaslerboinv af, en met de leven-
digste werking wist men er, zoo gebakken als gehonwen steen, 't zij gezamenlijk,
't zij afzonderlijk, meesterlijk bij aan te .wenden. Te Amsterdam, Leiden, en elders
had men, in de laatste kwarteeuw nog, een reeks van hooge smalle huizen zien ver^
ryzen, met één trap ter weêrzg van den gevelpnnt, den boventop mei een fronton
van cirkelsneê of een platten driehoek gedekt, en de hoeken, aan weêrszij door den
trap opengelaten, met lof- of krulwerk, soms ook een paar leeuwen van witten steen,
ingevuld; terwijl het gevelvlak hier en daar met half verhoogd beeldwerk van den
meest verscheiden aard was versierd. Deze smaakvolle versierselen werden echter, na
't begin der nieuwe eeuw, allengs door de groote en wansmakelijke schulpen en
krullen vervangen, die, uit Frankrijk overgebracht, tot een altoos weelderiger en
femakeloozer gevelopsmukking vervoerden.
Op 't gebied der Wetenschap blonken, in haar verschillende afdeelingen , in de laatste
helft der IB'^ gelijk in de eerste jaren der nieuwe eeuw, velerlei vernuften uit, met
enkele van welker namen wij ter loops reeds in kennis raakten. In de Staats- en
Rechtswetenschap de in 1636 geboren Franeker hoogleeraar Ulrik Huber, die zich
door zijn werken over 't friesche Landrecht, het romeinsch en burgerlijk recht, hel
staatsrecht der Republiek — voor welks onderwijs hy den grond lei — onderscheidde,
en die ook buitendien een man van veelzijdige ontwikkeling was; zyn elf jaar jongere
leidsche amptsbroeder Johannes Voet, kleinzoon van den utrechtschen godgeleerde,
die zich door zijn studiën over de Pandecten in verband met het Nederlandsche Recht
verdienstelyk maakte; voorts de utrechtscbe hoogleeraar Antoni Mattheüs, die zich,
behalve door zijn handleiding voor 't kerkelijke of kanonieke Recht, en 't oud neder-
landsche Staatsrecht, ook door zijne uitgave van handschriftelijke geschiedbescheiden
en verschillende kronieken kenmerkte. Een nieuwe Kroniek van Zeeland, vol oudheid·
kundige overleveringen van ongelijke waarde, gaf tegen het einde der eeuw de goessche
Rechtsgeleerde Smallegange uit. In de eerste jaren der nieuwe eeuw zag, op dit gebied,
de reeks van kerkelijk-oudheidkundige geschriften van den haagschen geestelyke Van
Heussen, onder den naam van Batavia Sacra en Oudheden en Gestichten van de ver-
schillende noord-nederlandsche gewesten, uit zijn Latijn in 't Hollandsch vertaald, en
met aanleekeningen van Van Rhijn, het licht. Op dierkundig terrein blonken de
in 1680 overleden amsterdammer geneesheer Swammerdam en de geheel door zich
zelf gevormde delfsehe natuurvorscher Antoni van Leeuwenhoek uit. Terwijl de eerste
zich door zyn fijne ontleding en beschrijving van verschillende kleinere diersoorten,
de eendagsvlieg het haft, de bij, de zijworm, de slak, en and. onderscheidde, lei zich
de tweede vooral op de doeltreffende toepassing van den mikroskoop, op de kennis der
1076 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
meest verholen punten van 't dierlijk leven toe, en daardoor de belang^i^ddi^^Ten
in de gevolgen belangrijkste en gewichtigste feiten bloot. De fijnste slagadermonden, de
bloedbolletjens, de ooglens bij 't insect zoo goed als bij den mensch, het cochenille-
insect, de zaad· en andere zoogenoemde infuzie-diertjens strekten allen tot het schijn-
baar zoo onbeduidende , en werkelijk zoo groote en verheven veld zijner onwaardeerbare
nasporingen. Swammerdams hooggeleerde stadgenoot sedert 1666, Prof. Ruysch, maakte
zich als ontleedkundige een grooten naam, en wist tevens op de doeltreifendste wijs
den aanvankelijk door den delfschen geneesheer De Graaf in praktijk gebrachten, door
Swammerdam verbeterden trant van opspuiting der bloedvaten toe te passen, en daar-
door alle stoffelyk bederf te voorkomen of zelfs te keeren; 't geen hem vooral ook voor zijn
eigen rijke en algemeen bewonderde verzamehng te stade kwam. In de Ontleedkunde
had hij reeds vóór zijn komst naar Amsterdam, te Franeker, de klapvliezen en de
water- en melk-vaten, Jater die van den slagader van den longpijp, van het oog, en
Toorts verschillende klieren, de fijnste spranken der ingewanden en hersenvaten, het
beenvlies van de gehoorbeentjens, en derg. meer ontdekt. In de Kruidkunde, wier
behandeling hem te gelijker tijd was opgedragen, wist hij zijn ontleedkundig talent
met minder te pas te brengen, en het maaksel der planten in al zijn fijnheid te
ontvouwen. In zijne dagen werd, door de zorg vooral van het kruidkundig raadslid
Commelin, de amsterdamsche kruidtuin aangelegd, en zoo door dezen, voor een deel,
als later door zijn aan Ruysch in 1692 tot helper gegeven neef Caspar nader' be-
schreven. Amsterdams uitgebreide scheepvaart stelde de regeering in de schoonste
gelegenheid, de belangwekkendste planten van heinde en ver bijeen te garen.
·Λ -· -
Van Leiden begon, met den aanvang der eeuw, het grootste licht in de Genees-
kunde uit te gaan, in den eerst tot Godgeleerde bestemden domineeszoon van't naburig
Voorhout, Herman Boerhaave, die echter , als Spinozist verketterd, tot heil der medische
wetenschap, de Godgeleerdheid voor de Geneeskunde varen liet, en nu in 1701 tot
Lector in hare Theorie werd aangesteld. Deze alleen op waarneming grondende -
gelijk hij daar bij zijn intreêrede de noodzakelijkheid van betoogd had — gaf hij, van
den aanvang af, aller ijdele en bedrieglijke bespiegeling den bons, en bleef ook verder
zijn juiste zienswijs, in zijn lessen en behandeling, met de wenschelijkste uitkomst
toepassen. In 1709 tot Hoogleeraar bevorderd, en als onvoorwaardelijk voorstander van
den eenvoud der gezuiverde Geneeskunst opgetreden, zette hij in zijn veelgelezen
Aforismen zijn beginselen meer bepaald nog uiteen, en lokte sedert tal van hoorders
en op genezing azende zieken naar Leiden, of zag zich schriftelijk door anderen uit
de verte om raad vragen. In de Geneeskunde zelve bracht hij een ommekeer van den
grootsten omvang te weeg, daar zijn beginselen, heinde en ver door zijne leerlingen
verspreid, alom ingang en toepassing vonden. Voor de Kruidkunde, waarvan hem
tevens het onderwijs was opgedragen, was hij bovenal door de herhaalde vergrooting'
''".jp =· ·
ί L
-ocr page 1080-DES VADERLANDS. . 10^77
van den Leidschen kruidtuin, en zijn beschrijving daarvan in 1710 en 1727, werk-
zaam , en bevorderde haar niet minder op zijn eigen weldra onder Oestgeest aangelegd
buiten. Scheikundig ontleedde hij vooral de reuk wekkende bestanddeelen der planten ^
sedert hy ook —^ in 1718 — het hoogleeraarampt in de Scheikunde aanvaardde, en
zocht deze voorts in haar juiste verhouding tot de Geneeskunde te doen kennen.
Op het gebied der Wis- Natuur- en Sterrekiinde flonkerde, in de tweede helft der
afgeloopen eeuw, als een licht der eerste grootte, de in 1629 geboren oudste zoon
van Constantijn Huygens, Kristiaan, die, na te Leiden zijn akademiestudiën voleind ,
en in Denemarken, Engeland, en Frankryk gereisd te hebben, in 1658,,door zijn
doeltreffende leiding en regeling der onregelmatige en voortdurend afnemende slinger-
bewegingen, tot de uitvinding der slingeruurwerken kwam, zijn vernuft daarna op
de weêrverschijnselen spitste, en zoo den dubbelen barometer, met zoogenoemden
controleur, uitvond, het staan van 't water in de luchtpomp bij 't omkeeren der
glaspijp verklaarde, Descartes' zvs'aarteleer wijzigde, en de voorbereider van Newtons
latere leer der zwaartekracht werd. Door Colbert tot hel lidmaatschap der fransche
Akademie van Wetenschappen geroepen, ging hij zich van 1606 tot 1681 te Parijs
vestigen, doch kwam later weer naar Holland terug, waar hij zijn landgenooten, door
zijn vernuftige toestellen, over «zijn versland in wiskunst» de handen in elkaar deed
slaan; 't zi] hij hun een sterrekundig uurwerk kyken liet,
Waarin men vond een spil, daar raderen om staan,
Die de planeeten deed terug of voorwaarts gaan;
En, zoo men vi'eten wil, hoe dat op andre jaren
Was hun gestaltenis, als zy vereenigd waren,
Die weêr teruggedraaide ~ en aanstonds kwam de dag,
De maand, het jaar, geiyk men in dien stond het zag:
zijn nog heden in 't Natuurkundig Cabinet te Leiden bewaarde Planetarium of
dat hij hun deed zien, 't geen zij minder duidelijk aldus beschreven:
twee glazen, van malkander,
't Een op een mast gezet en in hun hand het ander,
Die niet besloten zijn, en in geen koker staan.
Waardoor men holen zag in 't vierendeel der maan®,
zijn «verrekijker zonder koker» anders; want na zich, nog te Parijs, in 1679
met de waarneming van den planeet Saturnus onledig gehouden te hebben, en zoo
' Zie C. Droste's Oterhlijfsels van S.eisgeheugcJienis (3e druk. Leiden, 1679) I. bl. 237, enPruins
aant. daarop, II. bl. 528.
' Aldaar t. pl. Eene afbeelding zie in Hartings Christiaan Huygens geschetst, tegenover bl. 44,
-ocr page 1081-78 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
lot de ontdekking van zijn ring gekomen te zijn, had hij zich aan de nauwkeurige
studie der planeetenbanen gewijd, en de nuttige werking van langere teleskopen in
't licht gesteld. Naar Parijs had hij, in 1678, na een korfer uitstap hier te lande,
den 22-jarigen remonstrantschen domineeszoon Nikolaas Hartsoeker uit Gouda mee-
getroond, die de beoefening der Wiskunde boven die der Godgeleerdheid stelde, en
zich aan mikroskopische nasporingen en 't samenstellen van grooter en kleiner kijkers
wijdde, doch zich tevens op 't veld der wereldbespiegeling in vrijgewaagde en twijfel-
achtige voorstellingen verloor. Hoewel uit Parijs reeds na weinig maanden weêr"ver-
trokken, om in Holland in 't huwelijk te treden, was hij er na v^f jaar teruggekeerd
en een dozijn jaren blijven wonen, toen hij 't met Amsterdam verwisselde, vanwaar
hem Tsaar Peter, in 1697, te vergeefs meê naar Rusland zocht te tronen, doch de
Keurvorst van de Palts hem voor een' leerstoel te Heidelberg won. Zijn laatste levens-
jaren intusschen ging hij te Utrecht doorbrengen, waar hij 12 jaar na den vrede
overleed. Een twintig jaar vroeger was te Amsterdam de wiskundige burgemeester
Hudde verscheiden, die zich aan de verspreiding van Descartes' wiskundige beginselen
ten zeerste had laten gelegen liggen. Zijn ambtgenoot Witsen maakte zich daaren-
tegen in hooge mate voor de Aardrijkskunde en de kennis van Scheepvaart en Scheeps-
bouw verdienstelijk. Na reeds jong, in 't gevolg van een gezantschap, Moscovië, en
vervolgens Oost- en Zuidoost Europa bereisd te hebben, gaf hij, na een tweede mos-
covische reis tot raadslid gekozen, in 1671 zijn lijvig en leerrijk boek over alouden
en hedendaagschen scheepsbouw en scheepsbestier in 't licht, dat ons geheel in't neder-
landsche zeeleven zijner dagen, zoo ter koopvaardij als op 't oorlogschip inwijdt, ons
de weêrwijsheid van den ervaren zeebonk openbaart, en den stuurman, van zijn eerste
afvaart af, onder alle weer en wind, in zijn werkzaamheid begeleidt. «Indien de
maan» , heet het er o. a., «op den vierden dag nadat hij vol geweest is, helder bevonden
wordt, houdt men, dat het de geheele volgende maand goedachtigj weer zal zijn,
volgens het zeggen van de oude Egyptenaren; zoo ze rood bevonden Wordt, beteekent
het barden wind; indien zwart, regen. Verloonen zich de hoornen van de maan stomp
en ruig, dat beteekent regen en wind. Op een kring om de maan volgt gemeenlijk
wind, en dat van die kant, daar hij 't helderst is. Zoo men in 't opgaan van de
zon de stralen zeer rood bevindt, beteekent dat wind, regen, of mist; de zon ^s avonds
rood, geeft op den volgenden dag goed weder. Dikke wolken om de zon in't opgaan
beduidt, dat dien dag koude volgt; wanneer de zon in 'i ondergaan blank vertoont,
volgt 's nachts veeltijds regen en wind. Wanneer het water raast, en de baren hard
tegen 't schip slaan, zonder dat men onweêr verneemt, beteekent dat, hoe er in
kort een storm zal volgen. Als men de zeehonden in goed weder zeer uit het water
ziet springen, dat beduidt een onweêr, dat haast staat te volgen; gemeenlijk zwem-
men zij met den neus daar de wind van daan staat te komen. Bij goede wind om
. · Γ" ■
,+··τ
.·, , 'S
DES VADERLANDS. . 1079
t'zeil Ie gaan spreekt de stuurman: de wind is ruim en goed, laat vallen de fok,
stoot het voor- en groot marszeil uil; maak los de bezaan, en laat hem hangen in
de gij, ook de blind en 't kruiszeil; breed de blinde, maak los de bovenblinde, ook
het voor- en groote bramzeil; hijsch al de bijzeilen op, voor en achter in top; zet
ze kant, geeft op de fokkehals, haalt de scholen achter aan 't ankerstok. Houdt het
grootzeil in den band; want aldus het schip voor de wind voortgang zal maken; stond
dit grootzeil bij , zoo zouden de voorzeilen blind liggen, en aldus kan men met de voor-
zeilen 't schip ook beter sturen. In een vliegenden storm, als men geen zeil voeren
kan, zegt een ervaren stuurman daarentegen: gij op uw U]-grooteschoot, staat klaar
bij uw gordings, strijkt neêr uw ra, haalt voor uw gordings, steekt op uw groote
hals, gij op uw groote schoot, los uw groote boêlij η, brast recht de ra, beslaat uw
grootzeil, bolt uw bezaan, haalt aan uw bezaansschoot». Onder al zijn verder stads-
en staatsbedrijf zich tevens met zijn reisherinneringen bezig houdende, en de kennis
der doorreisde streken door lectuur en berichten uitbreidende, lei Wilsen, een 20jaar
later, zijn boekdeel Reizen in Noord- en Oost-Tartargen ter perse, dat hij in 't vijfde
jaar der nieuwe eeuw, geheel omgewerkt, op nieuw in 't licht gaf, het aan Tsaar
Peter, in dank voor de daarbij verschafte hulpmiddelen, opdragende. Reeds vóór hy —
in 1664 — zijn eerste reis naar Moscovië volbracht, had de ulzer predikantszoon, in
dienst achtervolgens der West- en Oostindische Maatschappijen, Johan Nieuhof zijn
Braziliaansche Zee- en Landreis beschreven, die, na zijn dood door zijn broeder uit-
gegeven, van zijn Zee- en Landreis door verscheiden Oostindische gewesten, door de
zorg van dienzelfden broer, gevolgd werd. Van Batavia uit toch was hij eerst een paar
jaar naar 8ina afgevaardigd geworden, en toen, na een korten terugkeer in 't moeder-
land, op nieuw in Oostindië werkzaam geweest. Van zijn ontvangst en vertoef in
Sina in 1655, gaf hij, op last der Bewindhebbers, een niet minder breedvoerig en
wetenswaardig verslag in hel licht, als wij er van Kampfer reeds een omtrent Japan
leerden kennen. Hij was daar voor de muren van Kanton op een kostelijk banket
onthaald, waarbij hem en zijn medegezanten, «in 't begin van den maaltijd, zekere
drank, die de Sineezen Cha of The noemen, geschonken was, van het kruid The in
dier voege bereid, dat zij een halve handvol er van in schoon water eerst lustig lieten
opziteden, bij het doorgeklensle afziedsel, zoo heet ze 't verdragen konden, dan warme
zoetemelk met een weinig zouts goten, en 't zoo met elkander opslorpten. In 't midden
van 't maal lieten de gezanten, op hunne beurt, beiden hen ontvangenden Majesteiten
een glas met spaanschen wijn brengen, die ze zoo wel smaakte, dat ze er hun gewonen
anders aangenaam amperen drank, samsoe van ryst gekookt en geurig van smaak,
voor lieten staan. Beiden» — bericht ons NieuhoiF — zoowel die samsoe als die The
«worden gedurig warm ingedronken, zonder dat men verneemt, dat ze eenige walging
of ontsteltenis veroorzaken, schoon men in tijd van vrolijkheid bij wijlen daar wat te
1080 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
"z:—ν......
■Ι"" Υ !
ι .
Teel van inneemt, gelyk integendeel hier te lande onze w^nen en bieren doen». Nog
kende hij, ten dage dat hij dit schreef, dien in de latere jaren der eeuw allengs in
zwang komenden nieuwen nederlandschen volksdrank, den verderfelijken jenever, niet,
welks stoken vooral door de verzwaring en 't verbod van den invoer der fransche brande-
wijnen , in den oorlog van J672, bevorderd werd. Sedert werd niet alleen de «brande-
wijn» hoe langer zoo meer door den jenever verdrongen, maar weken de bierbrouwe-
rijen voor de jeneverstokerijen op den achtergrond, en niet lang zou het rneer duren,
of hij werd, door een zijner waardig zanger uil den aanvang der nieuwe eeuw, als de
hartsterkende drank bij uitstek verheerlijkt, buiten welken men 't geen enkel jaar-
getij , geen uur van den dag, noch 's nachts zelfs, stellen kon: «jenever», zong deze
lofwaardige jenevertapper, -slijter en -dichter,
Jenever, in den morgenstond,
Verfrischt en maakt den menscli gezond,
Verjaagt den slaap, en maakt de zinnen
Bekwaam, om alles te beginnen.
Wanneer de Zuiderzon omhoog
Maakt magen zwak en levers droog,
Dan ziet men, hoe dat maag en lever
Hersteld wordt door een dronk Jenever.
Wat deugd Jenever in den nacht
Uitwerkt, dat weet de ratelwacht:
Hij licht hem op zijn duistre wegen.
En sterkt zjjn hart in wind en regen.
In (Lente's) aangenaam seizoen
Ziet men des morgens in het groen,
Do jonkheid, zingende uit den treuren,
Jenever drinken om te scheuren.
De Zomer, die door heeter gloed
Het groen zijn rijpheid krijgen doet,
Lokt ook den visscher, om zijn netten,
Zijn hengelroeden klaar te zetten;
Dan ziet men vóór den dageraad
De visscher bezig op de straat
Om, met het krieken van den morgen,
Zijn tuig en drank-M^Gh te bezorgen.
De Herfst, die 't hoofd met wijngaardrank
Den bollen Bacchus vlecht ten dank.
Die lokt den vogelaar naar buiten
Met netten, garen, kwartelfluiten; —
Maar 't zij hjj kwartels mist of vinken,
Nooit mist hij het Jeneverdrinken.
De Winter, bevende, oud en grjjs,
Bedekt den waterstroom met ys,
DES VADERLANDS. tost
Het land met sneeuw en witte vlokken;
Als bestevaar zijn bonte rokken
Tot toevlucht neemt, en Amstels plas,
Thans door de koude een spiegelglas,
Van schaatseryders schont te krielen;
Als 't paard den wagen zonder wielen
Doet vliegen, met zoo snelle vlucht,
Als waar 't een vogel in de lucht; —
In al die ijsvermaakhjkheden
Wordt de Jenever aangebeden.
Bescheiden lezer, oordeelt gij;
Welk is Jenevers jaargetij ?
Des morgens, middags, achtermiddag,
Des nachts, op zondag, werkdag, biddag,
By droog weêr, regen, wind, en stilt',
Jenever is altoos gewild \
In 1672 in 's Prinsen leger bij Alfen reeds gelapt, was Mj in 1694, hoewel in
geen groote hoeveelheid nog, op's Lands vloot gebruikt, doch raakte daarop, tot scha
der volksgezondheid van lichaam en geest, van lieverleê meer in den smaak, en werd
toen ook na een kopjen thee geschonken
Na Nieuwhoff bereisde ook de latere dominee Balde van Geervliet het Indisch Oos-
ten , en stelde niei slechts in 1672 een uitvoerige Beschrijving der kusten van Malabaar
en Coromandel te boek, maar zocht zich, door kerkdijken bekeeringsijver gedreven,
ook op de kennis van 't indisch taaleigen loe Ie leggen, en nam op Ceylon daartoe
een Bramien bij zich, die er hem in zijn heilige taal onderricht gaf,'en afschriften
van indische dichtwerken bezorgde. Zoo werd hij, Ί:ψί Malahaarsche Spraakhumt^
eenigerraate de voorlooper der latere arbeiders op dal gebied, gelijk door de in zijn
boek over de Afgoderij der Ooslindische Heidenen opgenomen uittreksels uit die dicht-
werken, die van een Jones, Wilkes, Colebrooke, enz. Door Wilsen ondersteund, door-
reisde de schilder Cornelis de Bruin van 1674 tot 1693 Italië, de turksche Eilandzee
en Klein-Azië, Egypte, en Syrië, en luisterde zijne in J698 uitgegeven Reisbeschrij-
' Hennebo, Lof der Jenever. De dichter was zich in 1716 uit Friesland te Amsterdam als kroeg-
houder komen vestigen.
^ "Gelijk", rijmt Hennebö t. pi.
Gelijk als Febus zijn Auroor
Volgt, ieder morgen, op het spoor;
Zoo volgt, als men heeft thee gedronken,
Dat de jenever wordt geschonken.
Eerst strekte daarvoor de sek, arak, en "brandemoris"; verg. boven W. 1071,
IV deel 2e gtuk.
136
-ocr page 1085-1082 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
ving met prentverbeeldingen naar ter plaatse genomen schetsen op, In de eerste jaren
der nieuwe eeuw trok hij daarop over Arehangel naar Moskou en Perzië, en voorts
'van daar over Gochin en Ceylon naar Batavia, om ook dezen tocht vervolgens in
druk en prent te brengen. Gemakkelijker maakte het zich, voor zijn beschrijvingen
van verre landen en zeeën, in de jaren 1668 tot 1677, Olfert Dapper, die zijn aard-
rijkskundige mededeelingen over Afrika, Amerika, en West-Azië uit anderer reis-
verhalen putte, en daarbij trouwens niet altijd even oordeelkundig te werk ging.
Geheel zyn eigen vrij rampspoedige bevindingen stelde daarentegen, in 1676, in onge-
smukte taal de durgerdammer zeilmaker Jan Jansz, Struys te boek, nadat hij, een
jaar of wat te voren, met anderen te vergeefs zijn fortuin in Moscovië beproefd had,
en vandaar naar de Caspische zee en Perzië was verdoold geraakt.
Een studievak, waar minder oordeelkunde dan rechtzinnige geloofsaanleg den palm
wegdroeg, en van 't welk ons reeds meer dan een kenschetsend proefjen in dit opzicht,
in verband met het staats- en kerkleven dezer jaren, onder 't oog kwam, was dat
der Godgeleerdheid, Geen ding, gelijk men te recht heeft opgemerkt ^ waaromtrent
de onderscheiden volken van vroeger en later tijd steeds meer overeenkwamen, dan
gehechtheid aan bijgeloovige meeningen; en geen twijfel daarom ook, of het minst on-
verlichte deel der Kristenheid, door de zoogenoemde Protestanten vertegenwoordigd, bleef
aan kerkelijke en volks-vooroordeelen, zij 't ook in wat minder mate dan zijn roomsche
geloofsverwanten , mank gaan. Het godgeleerd gehaspel, waarin men , in de afgeloopen
eeuwhelft, van staatswegen zoo dikwijls moest tusschenbeiden komen, om de hoofdlieden
en drijvers tot de noodige rust te manen , kan er tot sprekend voorbeeld van strekken. Zelfs
een schrander rechtsgeleerde, als Huber, werd door die kerkelijke twistzucht aangetast,
en meende zijn godgeleerden amptsbroeder Roëll, in zijn strijd met Vitringa, het «vrije
gebruik der rede» te moeten ontzeggen, op 't welk de ander zich beroepen had. Een
Bijbelstudie, op dergelijke vooroordeelen gegrond, gaf, bij alle onmiskenbare geleerdheid
van haar beoefenaars, voor een degelijke en doeltreiFende wetenschap weinig of geen baat,
en niets dat eerder verouderen moest, dan de woordenryke inhoud der Igvige quartijnen
en folianten, die zij daarover ter perse legden. Daarbij waren zij dan elk voor zich
van de onwraakbare juistheid hunner elkander weersprekende meeningen overtuigd.
«Elk, alsof hij met de kruin aan de starren gestooten, en de Godspraken in geheele
mlumem van den hoogen Hemel gebaald had» — gelijk het in een vermakelijk ge-
schriftjen over al de godgeleerde haspelaryen dezer dagen luidde ^ — zwoer
' Collot d'Escury, Hollands roem in Tcunsten en wetenschappeH, V, bl. 484.
' Het Leven van Philopater, opgewxegt in VoetidanscJie Talmeryen, en groot gemaecTci in de Vet·
lorgentJieden der üoccejanen, Men waare historie. Tot Gtroeningen, voor Siewert van der Brug, in^e
Waerheyd. 1691,
DES VADERLANDS. . 1083
dat hij hel ware had; dat hieraan te twyfelen Avas, zijn zaligheid verzuimen en zich
in de Hel nederslorlen. Dit zou men, waar 't mogelijk, met mirakelen bevestigen;
doch bij gebrek aan deze, gebruikte men dat doodeiyk en tweesnydend lid, de tong;
daar kliefde men de lucht mede, ja, deed bergen aan stukken splyten. Heeft een
grillig brein dit stukjen vleesch, hoe klein het ook is, tot zyn wil, lieve Hemel!
Jupijns bliksembundel, noch zijn gansche arsenaal met donderkloten, zou de tiende
part zooveel gewelds niet maken. Al is 't, dat (men) niets anders dan een deel ge-
slagen zottenijen voor den dag brengt, dat er niets goeds in al die redenen steekt,
noch iets waarachtigs onder al die woorden schuilt; (men) is, naar't gemeeti gevoelen,
een braaf verstand, een kloekaard, een nette en een zuivere geest. Men gelooft alles
dat zoo een gelooft, en spani zijn uiterste krachten in, om door gelijke klanken, elk
naar vermogen, het gehoor te streelen. Ondertusschen zoo het gebeurt, dat een man
gewoon zijnde, een guit een guit en een aap een aap te noemen, niet hebbende die
aanvalligheden in uitspraak en gesten, noch die gemaakte zwier van op een kerfstok
te praten, al is het schoon, dat hij met zyn verstand tot in 't innigst der dingen is
doorgedrongen; 't en helpt niet, hy moet het zeil stryken, zwygen daar een ander
mag spreken, en zyn goede zaak, door de gewaande schranderheid van een gladge-
tongden tegenstreve/, onder het volk met voeten vertreden zien. Niet zelden worden
dan die boeken voor de geleerdste gehouden, die met een oneindig getal hoogdravende
woorden, met aangename vertellingen, en liefelijke afweidingen doorspekt zijn; vooral
zoo de schrijver ernsthaftig is, en met een deftigheid, die het gemeen Ie boven gaat,
voor den dag komt springen. Zoo een mag onbekommerd de zotste grollen op het
papier krabbelen, die ooit de meest duttende bestemoers, by wintersche avonden,
uit haar spinrokken zogen. Daar is niets aan gelegen: het boek vloeit over van wys-
heid, en de schrijver is een verstandig man».
Geen sprekender bewijs voor de juistheid dezer opmerking, dan het onthaal, der lyvige
kerkelijke lettervrucht van «dat klinkend kerkorakel, dien wakkrén Barnabas, den
grooten Wilhelm Brakel» S in deze en de volgende jaren ge'daan, en dat haar als «een
balsem Gileads en hemelsche triakel» door de goê gemeente beschouwen en genieten ^
deed; zoodat er, sedert de eerste uitgave in 1700, vóór 's mans ruim elf jaar later,
30 Oct. 1711, gevolgden dood, nog drie, en in de volgende halve eeuw nog 15 van
verschenen. Op zulk een «hemelspijs en dierbre zielsbanketten» Vvist hij er zijn lezers, door
de ontvouwing van 't geen hy «redelijke godsdienst» noemde, te vergasten, hun «de
goddelijke waarheden des Genadeverbonds verklarende» — naar 't heette — deze
' Zie de LijUranen van L. Burgvliet op zijn afsterven, achter zyn nader aan te halen Lykrede
door Hellenbroek.
ä D. Havart Med. Ü. (ter Gedachtenis), ald.
-ocr page 1087-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
«tegen allerlei partijen beschermende, en tot de praktijk aandringende», metl^^.
Ding tevens van «de bedeeling des Verbonds en de handelwijze Gods met zijne Kerke
in het Oude Testament onder de schaduwen, en in het Nieuwe onder de vervulling,
in een verklaring» - almede - «van de Openbaringe Joannis», Reeds bij die eerste'
uitgave trouwens werden er gevonden, die meenden dat «een kundig lezer er wel
iels in ontdekken zou, dat de proef van een gezond oordeel niet kon doorstaan», en
dat «veel bewijzen voor de leer, door den schrijver voorgedragen, niet slechts niets
afdeden, maar vaak zelfs de beweerde stelling bedierven» ^ Toch bleef het boek,
gelijk de zalvende schrijver, al dien tijd, en bij velen tot op den onzen zelfs toe, in
trek, en beleefde een kleine twintig uitgaven!! En als met zijn boek vóór en na zijn
dood, was het met zijn oefeningen en precken bij zijn leven:
Wat zag m'een aantal van alle oorden saamgevloeid
Tot zijn beruchten dienst, terwijl de tempeldeuren
Vast dreigden door de drift en drang des volks te scheuren;
Wat diep ontzag voor God viel niet in elks gemoed,
Wen hy ten kansel trad, en uit den overvloed
Des harten liet niet schaars zijn wijsheidsschatten hooren;
Hoe overtuigend drong zijn boetbazuin door de ooren
In 't hart van velen, die vol beving aangeraakt
Gelukkig uit den slaap der zonde zijn ontwaakt;
Hoe krachtig wist hij elk en zijn gemoed te ontdekken,
De treurgen Sions op het troostrijkst op te wekken!
Hü was der blinden oog, den kreuplen tot een voet,
De voortgedrevenen kon hij in tegenspoed
Verkwikken door den staf der goddelijke waarheid,
Den twijfelmoedigen bezorgen licht en klaarheid.
Wie was ooit zoo doorleerd tot elks verwondering, j
Zoodat 't verwijderd hart scheen een gebroken grond, Γ
Toen h|j de schatten van het godlijk Heilverbond
In haar voortreflijkheid en overvloed ontvouwde! 2
1084
^T'-·'^ ï ......lUl«4.1UlllIJe|ll^UJl UI JIlMJt Jl]l(
«Hemelsche manna en balsem», achtte men van zijne «tong» tc vloeyen, zoolang
dit «sieraad der tempelredenaren», met zijn «statig en niet min ontzachlyk vlezen,
waarin een hemelsche gestalte was te lezen, wanneer het Pinxtervuur doorlinlelde
zijn geest», nog «ten hoogen kansel» klimmen kon; en ^meende men geen minder
zielespijs thans nog uit zijn reeds ten vierden maal ter drukpers gaand «kerkjuweeb
te kunnen putten, sinds
Burgvliet, t. pl.
' P. Rabus in zijn BoeVsmal voor 1701, bi. 8,
-ocr page 1088-DES VADERLANDS. . 1085
De ouderdom, die zelf een ziekte is, en de koorts,
Vermengd met het graveel, verdoofden 's levens toorts,
En hebben 't lichaam hier in de aard ter neêr gesmeten,
Daar het van wormen wordt doorknaagd en opgegeten
«Zijn Godgeleerde licht», zoo heette het,
Daarvan moest eeuwen door de kerke zjjn gesticht,
Ten trots der sterflijkheid zijn schriften zouden spreken;
Zoo spreekt een leeraar zelfs ook als hü niet en spreekt.
Gelijk het Hemelslicht, dat toont zijn glans van verre''.
Een dag of wat, nadat dal «licht» op den rotterdaraschen kansel was uitgedoofd,
om slechts in zijn schrijfwerk voort te vonkelen, besteeg Brakels amptsbroeder en'
geestverwant Abraham Hellenbroek dien, om hem in een rouwdragende lijkrede te
vieren, ons tevens een afdoend proefjen gevende van de kerkelijke welsprekendheid
zijner dagen in al haar schijngeleerden en verderen wansmaak, boven welken zich
van tijd tot tijd slechts enkele - en dan nog veelal remonstrantsche - kerkleeraars,
als de Brandts en Vollenhoven bijv., wat wisten te verheffen, doch die maar al te
ongunstig bij de fransche van een Bossuet en Massillon, of, van onroomsche zij, den
herwaarts uitgeweken Saurin, afstak. «De mensch gaat naar zijn eenig huis», luidde
zijn text (Pred. ΧΠ, 5), «en de rouwklagers zullen in de straten omgaan». Door dit
huis, heette het dan, deed men best het graf te verstaan; want «bij de Egyptenaren
was het, volgens de getuigenis van Diodorus zeer gemeen, dat zij hare graven een
huis noemden; de Feniciërs noemden ze Betl-aheh, het laatste huis, daar Bochart de
fabel van 't graf van Hekuba van aBeidt; zoo Petronius: idem omnium exitus est, idem
dom^c^lium, alle menschen hebben een uitgang, een huis; Horatius: domus e.iUe Plu-
tonu: het kleine Pluto's huisje; Tibullus: atque in marm.orea, enz., laat ze mijn drooge
beenderen in een marmer huis leggen. Diodorus Saulus toont, dat de Egyptenaren
hun graven ook uidioes oikoes, eeuwige huizen, noemden; oikédn aeifroeron, een
huis daar men eeuwig bewaard wordt, noemt het Sofokles. Daarheen» - heel het
dan verder - «daarheen nu, zegt de grondtaal, is de mensch gaande, wandelende;
dat gaan begint hij al met dat hij is geboren, en het sluit een komen in dat huis
in: hij gaat er zoo naar toe, dat hij er zekerlijk komt. Allen komen in dezelve ver-
zamelplaatsen der levendigen, en zij gaan, vroeger of later, dus of zoo, naar hun
eeuwig huis. Daarmede is dan de mensch weg; hetgeen er verder omtrent gedaan
wordt, IS, dat de rouwklagers in de straten omgaan. Het Hebreeuwschebeteekent
een wijk, een straat; de beteekenis ontkend zijnde van sakab omloopen, dat op de
' Dr. Havart, t. pl.
' Mouwtranen van Susanna de Wier, t. pl.
-ocr page 1089-1086 ALGEMEENE fxESCHIEDENI S
straten eigen is, dus hier ook met sahab^ omgaan, gepaard. Dit zouden nu de rouw-
klagers doen. (Daar) kwamen (dan echter) 'de publieke lykredenen bij; onder de
Romeinen was dit zoo gemeen, dat ze zelfs over vrouwspersonen zoodanige lijk-oraciën
gedaan hebben, gelijk ons hun geschiedschriften van Livia, Poppaea. Sabina, Faustina,
Julia, de lievelingen van Augustus, Nero, Hadrianus, enz. aantoonen; dat er onder
de Joden ook iets dergelyks heeft plaats gehad, mag men afnemen uit Davids lijk-
oracie en publieke weeklacht over Saul en Jonathan, uit de weeklacht die gemaakt
werd over dien man Gods uit Juda, en uil die publieke klaagliederen, welke èn Jere-
mias èn andere zangers en zangeressen maakten over Jozia. En dal zal genoeg zijn
tot de textverklaring, dat tegenwoordig onze grootste toeleg niet is; nu roept mij de
tyd, veel geachte toehoorders, dat ik de toepassing van deze gemeene waarheid make
tot ons bijzonder onderwerp. Laat mij derhalve toe, dat ik een zwart gordijn open-
schuive, om u in te leiden in een allertreurigst gezicht; dat ik u van verre op de
lykbaar verloone den dooden romp van een allerkostelykste ziele; dat ik het graf
voor u opene van hem, die u dierbaarder geweest is dan de appel van uw oog; ik
meen uwen kostelgken zielevriend en getrouwen zielezorger, Wilhelmus a Brakel.
Gg behoeft mij niet te gemoet te voeren, gij zult het ook niet doen, gelijk eens
Martha den Heere Jezus deed omtrent den begraven Lazarus: hg riekt nu al, want
hij heeft vier dagen aldaar gelegen, 't Is waar, 't is nu de vierde dag, dat hij in
't graf gelegen heeft; doch daar zal geen stank uit voortkomen, maar een allerliefe-
lykste wasem, die een geur zal geven en laten van een blijvende gedachtenis tol zege-
ning, welke als een olie zal zyn, die uitgestort is, al veel liefelgker dan die men bij de
specerijbrandingen over de lijken der Ouden plag te gieten. Hoe groot de man ook was,
daarvan ik spreken ga, hij was een mensche; ο, ja, al was de schat, die de Heere in
hem gelegd heeft, wonder groot, hij was nochtans maar in een aarden ^(at. Dat is ook
by de uitkomst gebleken : hij is gestorven als een mensche. Zyn naam was dan ook Adam^
mensche; doch ik mag en moet ook zeggen , en niemand uwer zal mij , nieinand kan my
dat betwisten : hij was ha-Adam, zooals ons grondwoord heet, en zooals hetidikwijls met
een nadruk bij de Hebreen gebruikt wordt: hij was een groot mensche, een mensche
by uitstek, dignus monstrari et dicier Mc est^ waardig dat men op hem wees, en
zei: dat is hij, ~ Hij heeft tot vader gehad Theodorus van Brakel, geboren uit
paapsche voorouders, oorspronkelyk uit Brabant, in bediening een predikant; zijne
moeder was Margarila Hommes, ook eene margarita, een perel, in godsvrucht, een
sieraad onder de vrouwen in haar tyd. Uit dit paar is onze overledene geboren, (en)
onder (hun) gelukkige opvoeding behaagde 't God al vroeg te doen blyken, dat hun
zaad, in dezen zoon, ook voor den Heer geheihgd was. Den eersten tijd van zgn
verandering ten dezen heeft hij altijd getuigd, niet onderscheidenlijk te weten; maar
dat hij, van zijn eersten geheugtijd af, onder een lederen indruk van God en vol liefde
l:
-ocr page 1090-DES VADERLANDS. . 1087
tot den Heere Jezus was geweest, en, nog in de rokhen loopende iGAevehevie^m-·
gen daaromtrent had gevoeld; dat hij ook van zijn eerste jengd af zeer veel werk van
bidden had gemaakt. Die beginselen der genade en van des Heeren werk in hem
werden wonderlijk opgewakkerd door het heilig exempel en de ernstige vermaningen
van zijn vader en zijn moeder — een rechte Eunice, een Monica. Een zoon van zooveel
tranen eh gebeden, hoe kon die verloren gaan? De Heer zegende hem merkelijk in
zijne studiën, (en) welhaast behaagde het Hem, dat vat, dat Hij zich geheiligd had,
om Zijnen naam te dragen door Nederland, ook te gebruiken ten dienste van bij-
zondere gemeenten. Aldereerst tot Exmorra in Friesland, 27 Juny 1662; (doch) haast
ging zijn geruchte verder uit; de Heer wilde hem tot wat grooter gebruiken: hij
wierd in November 16G5 beroepen tot Stavoren. De zonderlinge vrucht, die hij daar
gedaan heeft, was zeer groot en wereldkundig, en 't geruchte van dien maakte, dat
die van Harlingen uitgelokt werden, om hem tot hun Predikant te roepen, op 3
October 1670. Het aangezichte Gods tot schijnsel over zijnen dienst ging ook daar
zoo zichtbaar met hem, dat de zegen, dien hij er gehad heeft, en de liefde der ge-
meente te hemwaart, nauwlijks is uit te drukken; wonderlijke verandering kwam
daar onder zijne bedieninge: eene menigte van geestelijke kinderen heeft hij daar
geteeld. Harlingen was te nabij Leeuwarden, dat dit ook zich niet zou hebben zoeken
te verheugen in zijn licht; derwaart werd hij dan welhaast geroepen, 5 Oct. 1673.
Hij bleef daar omtrent tien jaren met een onuitsprekelijke vrucht en liefde, nochtans
ook niet zonder tegenstand en moeilijkheden, bijzonder over de particuliere oefeningen.
OndervTijlen vloog zijn naam over zeeën en provinciën heen: hij werd tot Middelburg
in Zeeland beroepen, den 19®" Juny 1678, doch die beroeping wees hy af. Nu was
de groote Franciscus Ridderus binnen Rotterdam overleden, 11 Jan. 1683; billijk,
dat hij van een groot man werd gevolgd. Niemand beter dan Brakel, dat groote licht
der Friezen. Lang genoeg had het in Friesland geschenen nu moest ook Holland
in dat licht deelen. Veel werks was er, om hem te overreden; al eens had hij 't
geheel afgeslagen, (doch) onder vele gebeden der Godvruchtigen werd hij eindelgk
overgehaald, en kwam tol ze over. Onderweg werd hij door een aldervreeslijkst onweêr
beloopen op de Zuiderzee, en in levensgevaar gebracht, hebbende zich elk in het
schip al tot den dood geschikt. Door dien storm zeer verre buiten streek gedreven
zijnde, kwam het geroep tot veler doodelijke beroering herwaart, dat Brakel was
verongelukt. Hij daagde echter, onder een wonderlijke Voorzienigheid ten goede over
' Minder vleyend voor de Friezen drukte het Burgvliet nit:
Doch zulk een zon, die niet als Hemelstralen schoot,
Werd door zijn glana welhaast de Friesche kerk te groot,
Dat flonkerlicht was u, ο Maasgemeent', beschoren.
-ocr page 1091-1088 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
deze gemeente, eindelijk op, en werd ónder u bevestigd, toen al 49 jaren oud. Maar
't is gebleken, hoe God de latere jaren ook kan sterken en zegenen. Gij hebt hem
nog omtrent 28 jaren, genoegzaam met vernieuwde krachten, als van een arend,
onder u gezien en gehoord; en 't is de zemele niet, maar wel de frissche bloeme
geweest, die hij u heeft opgedischt. Wat voor een man dat hij geweest is, hebt gij
toen van nabij ondervonden: als ik mij daar in zal laten, weet ik niet waar te
beginnen, waar te eindigen. Ik moet noodzakelijk de zeilen intrekken, of ik steek
zoo diep in zee, dat ik niet weer ter reê zou raken. (Hij was) begiftigd met een
wakkere, klare, verre doorslaande stem, gemengd met een aangename bevalligheid
en geschiktheid naar de zaken, om dan als een Boanerges te donderen, dan als een
Barnabas te troosten, dan als een Paulus te onderwijzen, dan als een Johannes Ueflijk
te streelen en te lokken; de stijl onopgepronkt en nochtans krachtig, schriftuurlijk,
deftig. (Zoo) heeft hij ook een naam gemaakt de geheele wereld door: van verre en
van nabij zag men tegen hem op, als tegen een Ziender en man Gods, daar men
naar toe ging, om zijn mond te vragen. Het was al Brakel, daar het om te doen
was, om hem te spreken, hem te hooren; zoodat er wegens hem een naam uil^ing
van onze rotterdamsche kerk, aan wier eerekroon hij een hoofdparel was. Zyne God-
zaligheid is ook aan allen openbaar geweest. Hoe ijverende hij geweest is tegen de
opkomende dwalingen van Bekker, van Leenhof, van Roëll, en alles wat langs den
regel van een verkeerde wijsgeerte en losse schriftuurverklaring zich tegen de waar-
heid en achtbaarheid van des Heeren woord in dezen tijd, binnen en buiten de kerk,
allergevaarlijkst verheft; en hoe ernstig hij daartegen zich altijd aanzette, is bekend,
verklarende nog op zijn doodbedde zijn blijdschap daarover, en de vrede dien hij daar-
door vond. Doet hier nu nog eens bij den ongemeenen dienst, dien hij gedaan heeft
door zijne loffelijke schriften! Is 't niet jammer, dat zoo een mensche ooit heeft moe-
ten sterven? dat hij immers geen Nestors, geen Methuzalems jaren heeft mogen be-
reiken? Het is van hem ook waar geworden: aangaande de dagen onzer jaren, die
zijn zeventig jaar, of zoo wij zeer sterk zijn, tachtig jaar. Hoe sterk hij altoos was
geweest, het bleek echter op 't laatst ook, dat hij een leemen hutte omdroeg, en
dat de ouderdom, hoewel zeer laat, naar het gemeene spreekwoord — kwam met ge-
breken. Sedert weinige jaren herwaarts behaagde 't God, hem met zware accessen
van graveel te bezoeken, die hem dikwijls als een worm deden kruipen, en smerte-
lijk prangden uit te schreeuwen; doch altijd met een verwonderlijke stilheid en onder-
werping naar binnen. Daardoor wierd, als door zoovele beukslagen, de tabernakel
zijns lichaams geschud, gekrenkt, en ten val bereid, totdat zijn kostelijke ziel, op
Vrijdag den 30«» October, het lichaam verliet, en overstak in de eeuwigheid;'s mid-
dags omtrent elf uren; — dié zonne gaat ook op den middag onder! De Jodeo tellen
903 soorten van dood; maar de alderzoetste, zeggen zij, is moeth han8cUlia^ de dood
" 11
Äi
η
-ocr page 1092-DES VADERLANDS. . 89
der kus, waardoor ze zeggen, dat Mozes is gestorven. Dien zaohtsten dood is uw Mozes,
uw dierbare zielevriend ook door heengegaan. Zijn lichaam is verleden donderdag, den
November, in het graf gelegd. Op de begraafnistijd ging de nare rouwstacie van
't huis naar 't graf; men sleurt het kostelijke vat, daar zulk een groote ziel in had
gewoond, met de lijkkoets langs de straten; duizenden zien met hartewee en treurige-
oogen, met klachten en droefheid, hun leeraar na, en men schuift hem weg onder
de donkere aarde van de groote kerk. Daar leit dat aangezicht, dat dik-wijls zoo glans-
rijk blonk van Hemelernst op den predikstoel, nu betrokken in het graf; daar leit
die guldemond, die honigtong, die door het kerkgewelf zoo plag te galmen, nu stijf
en stom, met aarde overdekt; die wakende oogen en wakkere ooren, die op Zions
muren zoo de wacht hielden, liggen daar nu bedekt met donkerheid; die, als een
andere Ezechiel, zoo sloeg met de hand, zoo stampte met den voet legt daar nu styf
en levenloos, ontzield. (Doch) het ruim van de groote kerk zal hem'niet houden;
dat lichaam, dal zij daar neêr gelegd hebben, zal eens weêr leven onder de kooren
der Engelen. Het graf raag voor hem een Huis der eeuwen zijn, zijn zalige ziel is
al vooruit naar het eeuwige Huis der Heerlijkheid» Κ
Laten wij ze daar, om verder in Nederlands godgeleerde vvereW dezer jaren rond te
zien, dan treffen wij er, naast en tegenover de rechtzinnige Voetianen, tot welke a Brakel
en zijn geestverwanten behoorden, de bespiegelende Coccejanen aan, met hun uit Des-
cartes' wijsbegeerte afgeleide, op Bijbel-inhoud en Wereldgeschiedenis averechts toegepaste
begrippen, in welker «verborgenheden» ons de levensbeschrijver van Philopater zoo ver-
makelijk inwijdt. «Zekerlijk», roept deze uit, «men moet tegen wil en dank bekennen,
dat de coccejaansche broederschap uit gauwe mannen bestaat; want daar ze zoo over-
vloedig kunnen prediken en schrijven over zaken, die noch bestaan, noch zijn, noch
wezen hebben, Heve Hemel! wat zouden 't mirakelen van geesten wezen, zoo ze zich
op dingen, die waarachtig waren, toeleiden! Buitengemeen curieus zijn hunne vol-
gelingen, o. a. om zich den joodschen hoogepriester in zijne kostelijke gewaden voor
de verbeelding te halen; wonderlijk blinken hun zijn gouden en witte kleederen in
het oog; zij inventarizeeren ze van stuk tot stuk, doch niet zondpr aan het kleinste
lapjen een allegoiischen zin en beteekenis op den staat van de kerk des Nieuwen
Verbonds toe te eigenen. Zijn linnen onderbroek, linnen onderrok met oogjens, lijfrok,
riem, tulbant, mantel, efod of schouderlap, borstlap, voorhoofdplaat, enz. moet elk
vol allerhande mysteriën wezen. Ja, zelfs de schelletjens en granaatappelen, die onder
aan den zoom van 's Hoogeprieslers mantei hingen, moeten de doorluchtige en hel-
' Äl^emeene BouwUagt in ds Straten van Rotterdam owr den Zeer-.mrw.,&oävrucMigen,en aeUer.
den Heere XF. ά Brakel, enz. heenen gegaan na zijn eeuwig Huy$, morgesteU uit het laatste gedeelte
van Pred. XII, 5. Door Abraham HeHenbroek. Te Kotterdam, by Eeiaier van Doesburg, 17Π.
IV^ deel, ge stuk,
loy
-ocr page 1093-klinkende prediking van 't Evangelie onder de dagen van 't Nieuwe Testament be-
leekenen. Zoo ook verbeeldt de efod en borstlap, daar de twaalf staramen in gegra-
veerd waren, het altijd durende middelaarschap Jesu Kristi, en meer dergelijke schran-
derheden, daar het hoofd reeds van draait, met er maar eenige alleen van op te noemen».
Is het echter, vraagt de schrijver daarop, wel «begrijpelijk, dat de kennis en
de nauwe uitpluizing, die men omtrent dergelijke dingen in het werk^stelt, zoo
noodzakelijk is, als het, sedert ruim 30 jaar, met zooveel ophef op Akademien en
preekstoelen is geleerd en uitgeroepen? Of dat deze zaken op die wijs te weten en
verstaan, ooit met reden hebben kunnen verdienen, zulk een verschrikkelijke strijd,
verwijdering, en hatelijke tweespalt onder broederen, die zich eenzelfde (hervormde)
belijdenis onderwerpen, aan te richten ? Of dat men hierom, ooit of ooit, staat en
kerk met den alderdornsten ijver in den zwaarsten oorlog, dien Nederland is onder-
worpen geweest, toen de geslagen vijand tot binnen onze kerkdeuren indrong, had
behooren te ontrusten? Of dat men toen niet anders had te doen, dan al het papier,
dat nog in de vier provinciën overig was, te bekladden met de alderscherpste broe-
dertwisten? En ofschoon 't den navolgers van Goccejus in den mond bestorven is, dal
de schuld hiervan niet aan hen, maar aan een parlij domme drijvers en bhnde stijf-
koppen, onder de aanhangers van Voetius, moet geweten ; ja, dat zij alleen , en niemand
van de tegenstrevers, altijd om verdraagzaamheid en tolerancie hebben geroepen en
gesmeekt; zoo blijft echter waarachtig, dat z/y tegelijk, zonder aanzien van tijd of ge-
legenheid, hun nieuw licht op den kandelaar geplaatst wilden hebben», en steeds
«met brandenden ijver bezig waren , de wijsbegeerte van Descartes, en nog wel het fijnste
daaruit, op den preekstoel te brengen. Zonder liegen: niet anders, dan alsof de kerken
van Nederland in dispuutscholen, en ieder van de ledematen in discipelen van Aris-
toteles en Gartezius getransformeerd waren. Men kon lichtelijk bevroeden j daar 't dus
onder de hoofden stond geschapen , hoe 't met de leden moest gesteld zijn ; wfant, gelijk 't
by dusdanige gelegenheden altijd toegaat, elk koos zich partij, en wilde^ |net de eere-
titelen van Voetianen, Goccejanen, Gartezianen, enz. pronken. Iedereen, lot de ge-
ringste incluis, voorzag zich, naar vermogen en condicie, van de schriften en boeken,
met welker auteuren zij 't hielden; ze zaten malkander, hoe weinig kennis ze ook
van zaken hadden, met handen en tanden in 't haar; ze liepen den predikanten,
wier zaak ze voorstonden, de deur op de vloer, hen om Godswil biddende, een nieuw
argumentjen twee of drie over te smijten, die ze, als gewijde wapenen, in 't magazijn
van hun geheugen opstapelden, om in lijd en wijle zich daarvan te bedienen. Maar
bovenal onbesuisd gingen daarin te werk dat slag van menschen, die nauwlijks leven
„of hun ziel met geestelijke spijze gevoed voelen, tenzij ze ten minste tweemaai's weeks,
onder hun achten of tienen, een oefening of bijeenkomst,hebben. Deze ontzagen zich
niet, hun leeraars zelf,! van wien ze in gevoelen verschilden, onbeschaamd en in de
1090
DES VADERLANDS. . 1091
publieke kerk op 't lijf te vallen, ze zonder eenig ontzag of respect, in 't aanziclii
te verwijlen, dat ze zielverdervende ketterijen op de preêkstoelen brachten, en ver-
foeilijke dwalingen onder 't gemeene volk zaaiden. En zulks was zoo alderwegen door
hel gebeele land te doen, even of de oude partijen van Hoeks en Gabeljauws wederom
op de been kwamen, en alles, hoewel ze in wapenen verschilden, het onderste boven
te keeren stonden». Wat de Coccejanen betrof, met hun «kunstigen, ^vijdbefaamden
profetischen sleutel: de woorden heieekenen alles wat ze leteelenen kunnen)), leiden ze
alle geschiedgeheimen van vroeger en later tijd, uit den text der Bijbelboeken van
Genesis tot de Openbaring, het Hooglied Salomons niet uitgesloten, bloot. «De zeven
brieven in die Openbaring aan de zeven gemeenten van Azië geschreven, de zeven
zegelen, zeven bazuinen, enz. wezen hun, op een draad, de zeven wisselbeurten» of
tijdvakken der geschiedenis, van de schepping tot den dag van heden, en voor de toe-
komst aan; terwijl het eerste daarvan tot de verwoesting van Jeruzalem doorliep, om-
vatte het tweede «de tien zware vervolgingen der Kristenkerk onder de rifraeinsche
Keizeren tot Constantijn»; het derde «den vrede der kerk onder dezen, en 't verderf
in leer en zeden daarop gevolgd»; het vierde «de beginselen van den Antikrist, en
de Kerk zwichtende onder het geestelijk Babyion tot den tijd der Hervorming»; het
vijfde «die Hervorming, en daarop gevolgde verkwikking der kerk»; in't zesde kwam
«het nieuwe verval» aan den dag, en «de zwarigheden, waarin het hervormde Kris-
tendom, door zijn zorgeloosheid en ondankbaarheid geraakte, met vermindering even-
wel van de macht des Antikrist»; het zevende «vertoonde als in een helderen (?) spie-
gel den tolalen val van Babel, het ophouden van alle vervolgingen, twisten, tweedrachten,
en ketterijen, het ingaan der Heidenen , en zahg worden van Israël naar den vleesche, als
ook de algemeene onderwerping van alle volkeren, naciën, en tongen aan het Koninkrijk
Jezu ; en meer dergelijke hoog snoevende en doorluchtige dingen, welke ze meenden , dat
nog vóór den dag des oordeels, op de aardkloot en in de kerk, vooraf moesten gaan».
Wat het Hooglied aanging, «ach, groote en heerlijke God!» riep Philopater,
toen hij er al de geheimenissen van doorgrond had, in coccejaansche geestver-
voering uit, «wat zijn Uwe gangen wijs, en de wegen lot Uw Heiligdom ondoor-
zockelijk! Hoe apparent is het wel dal, toen de wijste der Koningen dat lied dichtte,
hijzelf niet wist, wat al verborgenheden in zijn verzen opgesloten lagen; hoe weinig
dachl hij er om, dat men den staat des antikristelijken rijks, de vervolgingen, de
verdrukkingen Uwer lieve lortelduive, eerst onder de romeinsche Keizeren, daarna
onder de Pausen, toen onder de Turken , in Oosten en Westen, Duitschland, Frankrijk,
Spanje, Savoyen, Piémont, Engeland, Nederland, enz., de gezegende Hervorming,
nevens al het groote werk daaromtrent, uit zijn lied, met zooveel levendige kleuren,
. en dat eerst over de 3000 jaar na zijn dood, zou ontdekken! — Want, ο, oneindige
Goedheid 1 men vindt geen de minste voetstappen, dat iemand onder de Godgeleerden,
1092 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
It
II iVl '
sedert Kristi Hemelvaart, tot op den dag van Uw dienstknecht Johannes Coccejus
toe, zulke dingen in Uwe Heilige bladen hebben gezien, als hij gezien heeft». Zoo
beteekende Hooglied II. 4, hij voert mij in het wijnhuis: «de bijzondere vreugde
door de Apostelen gepleegd, toen ze het Evangelie in Griekenland verkondigden»,
en VIII. 3, zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, «zag op het 12-jarig Bestand tus-
schen Spanje en de Vereenigde Provinciën»; gelijk Hozea XII. 1, te Gilgal offerden
zg ossen, te kennen gaf: «Ie Constans hebben ze Johannes Hus en Hieronymus van
Praag gedood»; ald. 15, Israëls Koning is in den dageraad ten eenemaal uitgeroeid,
«moest verstaan worden van Karei I, 30 January 1649, binnen Londen, onthoofd»;
Joel III, 6, gij hebt de kinderen van Juda verkocht aan de kinderen der Grieken,
duidde aan: «ze hebben de kinderen der gemeenten laten onderwyzen in de leer van
Aristoteles», enz. «In andere dingen mocht dan ook het spreekwoord: gissen, doet
missen, waar zijn; hier gold dat niet met al, wijl in deze zaken des geloofs hij voor
den verstandigste gehouden werd, die alderbest gissen kon».
Een fenix in die kunst bleek de ons als Bayle's tegenstander bekend geworden Jurieu,
die een door Halma in 't Hollandsch vertaald boek uitgaf, waarin hij het zevendaagsche
scheppingsverhaal op de zeven wereldtijden toepaste, en door al de als geschapen ver-
melde dingen, als «hemel en aarde, zee, menschen, licht, duisternis, zon , maan,
en sterren, kruid, loof, gras, vogelen, visschen, kruipend en viervoetig gedierte, den
geheelen staat van Gods kerk, van den beginne tot den einde der wereld, net afge-
beeld en vertegenwoordigd» betoogde. De «wateren» waren hem de verschillende «vol-
keren» , en «dat er de Geest Gods over zweefde, beteekende zooveel als dat God Zijn
uitverkoornen door Zijn Geest in het verdorven verstand bestraalde. Daar zij licht, op
den eersten dag, was gezegd: ziedaar Kristus, onder de eerste belofte van het slangezaad
van Adam tot Abraham»; het uitspansel, op den tweeden dag, en de scheiding der
wateren, gaf het begin van hel tweede tijdvak van Abraham tot Mozes te kennen,
toen er scheiding geschiedde tusschen de volkeren; de volkomene scheiding der wate-
ren, op den derden dag, beeldde de volkomen scheiding van 't israelitische volk van
Mozes tot Kristus af, en wilde hij hier door de zee de wereld, door de droogte het
heilige volk, door de aarde de oude synagogen der Joden verstaan hebben». De vierde
dag was die van Kristus tot den opkomenden Antikrist, 500 jaar later, toe, waarbij
Kristus de zon, de kerk de maan, en de leeraars de sterren zijn; die sterren — ge-
lijk de leeraars — zelf van zesderlei grootte of heerlijkheid. De vijfde dag stelde den
'tijd van den opkomenden tot den voltooiden Antikrist voor, in welken de vogelen voor
het grootste deel de ketters, de visschen het antikristische rijk voorstellen, waarbij
de Paus door den Leviathan vertegenwoordigd wordt». Het gedierte van den zesden
dag vertoonde «de valsche schoolleeraars en de vervolgers, die in het zesde tijdvak Gods
kerk zouden bestormen; de schepping van man en vrouw op dien dag beteekende de
\
-ocr page 1096-DES VADERLANDS. . 1093
van nu af aanstaande voUooying, J.ot een volkomen werkstuk, der kerk. Tot het laatste
tijdvak zou «de nakende val van den Antikrist» den weg banen, en dan het duizendjarig
rijk gevestigd worden. «Alles was hier» — naar Phiiopaters volmondige betuiging —
«schrander bedacht, raar uitgevonden, en vol waarschijnlijkheid. Zoo iemand gebruik
had weten te maken van den pr.ofetischen sleutel, dan had zeker die Heer getoond
dat kunstjen te verstaan», en bleek er «zonder weêrga» in; «eeuwig dank moest hij
er van hoogen en lagen, grooten en kleinen, geleerden en ongeleerden voorhebben;
ja, koningen, vorsten, en republieken waren er aan hem door verplicht, wijl ze, in
vrede en oorlog, naar dit alles hun maatregelen konden nemen. Rotterdarn — waar
hij hoogleeraarde — behoorde hem, als een anderen Erasmus, midden op de markt,
al was 't uit de gemeene Landsmiddelen,, het kostelijkste beeld ter gedachtenis op te
richten». Philopater zelf voelde er zich door opgewekt, nu ook de geschiedenis van Farao's
zeven vette en zeven magere koeyen, zeven volle en zeven ledige aren op die zeven
tijdvakken te gaan overbrengen, gelijk hij daar reeds 16 vellen aan weêrskanten
over volgeschreven had, en 12 over de zevendaagsche instelling der ongezuurde
brooden uit Exodus 12: 1, Ook de zeven lampen tot den dienst des tabernakels konden
daartoe betrokken worden, en niet minder wellicht ook de zeven altaren, die Bileam
voor Balack oprichtte, de zeven ramsbazuinen, zeven dagen lang, door zeven pries-
ters rondom Jericho geblazen, de zeven touwen daar Delila Samson meê bond, en
de zeven snoerkens, die in Salomo's tempel aan alle kanten de kapiteelen versierden».
Een geestverwant studiemakker kon mede «niet anders zien, of de rotterdamsche
professor had den spijker op den kop geslagen»; maar, vraagde hij aan een minder
bevooroordeeld derde, voor geen coccejaansche spitsvondigheden vatbaar, en dien 't
integendeel ten zeerste «verdroot, dat hij in bijna alle Akademien in Nederland de
studenten en hun professoren in dit gasthuis doodziek» zag, en «dat de meeste leeraars
in steden en dorpen niet een haar beter gesteld waren» : «wat zou mijnheer gevoelen
wegens het duizendjarig rijk, daar deze groote man zulke uitmuntende gedachten van
heeft? moet ge ook denken, dat het zoo kort op handen is, als hij schijnt te willen,
en dat er zulke overheerlijke dingen in staan te gebeuren, als zijn boek vermeldt?»
«Ja wel», antwoordde de ander, «om als een rechtschapen vriend rond te gaan en
niet te liegen: ik sta verbaasd, hoe het mogelijk is, dat ge de bloem van uw jeugd
en studie kunt verslijten met dingen, die noch kracht van waarheid, noch de minste
blijken van ware wijsheid hebben; en ik kon niet nalaten, mij tot in 't binnenste
myner ziel te bedroeven, toen ik, eenige dagen geleden iels in uw Bijbel willende
nazien, op den rug van het titelblad met groote letters geschreven vond: de woorden
beteekenen alles, wat ze beteekenen kunnen; een grondregel, waarvan ik durf zeg-
gen, dat hij niet alleen openbaarlijk valsch, maar daarbij zoo profaan en goddeloos
is, dat daardoor alleen Gods Heilig Woord tot een speelpop van dartele vernuflen,
1094
V;
V·> ■ ■
■it&'f f' Λ - ,
r" Γ :
i^sföÏ.»/ '1. , . ^
r-i V ~ .
-
een rechtschapen wassen neus, dien men buigen kan zoo men wil, en een belache-
lijken roman gemaakt wordt. Ik verfoei de redelooze stoutheid van onze meeste heden-
daagsche Godgeleerden, dat ze dus ongegrond, en door een waan van vooroordeelen,
vele en groote dingen komen te leeren, die geen anderen grond van waarheid, dan
alleen in de zotte grillen van hun ongesloten hersenen, hebben. Mannen, die opdat ze
quansuis met een straaltjen van geleerdheid zouden glimmen, en dus voor de oogen
van 't gemeen voor den dag komen, de byna anderhalfduizendjarige grollen van Origenes
uit het graf ophalen, en den geheelen Bijbel door allegoriën en gelykenissen doen
spreken; hiertoe gebruikende zoodanig een middel van uitlegging, dat ze, met even-
veel gemak, de fabelen van Esopus, de ^neïs van Virgilius, en de Metamorfozen
van Ovidius zouden kunnen verklaren, om het Kristendom voort te leeren, als het
Oude en Nieuwe Testament. Doch om u vrijborstig en zoo kort mogelijk te antwoorden
op uwe vraag omtrent het lOOOjarig rijk, zoo weet, dat dit gevoelen bij my al van
overlang niet alleen verworpen, maar ook, om de zottigheden, die 't met zich sleept,
wel louterlijk uitgelachen, en dit eeuwiglijk bij alle verstandigen moet blijven. Want
inderdaad is het een van de fraaiste hersenschimmen, om de menschen, dien een
klein windjen van malligheid is aangewaaid, volkomen zot te maken. Ik behoef, om
voorbeelden uit den jongsten tijd, niet verder als de provincie van Holland te loopen,
en heb me maar aan den IJstroom, binnen de vesten van Amsterdam, te houden.
Daar is het nog geen 40 jaar geleden, of men vond er menschen, die dit gevoelen
zoo diep hadden ingezogen, dat ze zich vastelyk inbeeldden, geen nood te hebben
om te sterven; en nog zotter, die geheele capitalen aan lyfrenten op bun lijven
kochten. Welk een gewoel een Johannes Rothe, vóór omtrent 25 jaar, met zyn aan-
hang, die niet klein Avas, hierover aanrichtte, en hoe hij zyn Standaard, om naar
Jeruzalem te trekken, midden op de markt dorst planten, is een iegelyk genoegzaam
bekend. Cotterus, een plaatsnijder van zijn handwerk, en dien, om ziyη sporelooze uit-
zinnigheden , tot twee byzondere reizen huisvesting in 't amsterdamsche dolhuis is
geworden, wordt door den rotterdamschen professor zooveel achtbaarheid en verheven-
heid in zyn gezichten toegekend, dat ze naar die van de oude profeeten heeten te
gelijken; en van een vrouwmensch, dat vóór eenige jaren somtijds de Kwakers-
kerk te Amsterdam, op de Keizersgracht, geen kleintjen, door haar schudden en
beven — 't welk dan de werking des H. Geestes heette — op stutten kon stellen,
geeft hij dit loffelijk getuigenis, dat hare tweejarige voorspellingen, zijns oordeels, een
reeks van wonderen zijn, zoo groot als er na de Apostelen zyn geschied, en dat hij
niets wonderbaarlij kers in het leven van de grootste profeeteh vindt, dan 't geen dezer
jonge dochter weervaren is. Meu moet dus waarlijk wel zoo blind als een mol zgn,
om niet te zien, dat deze Heer een streep, als een kabeltouw dik, om de hersenen
beeft, en dat hij zich zoo wel op de uitlegging der Schrift verstaat, als die groote
r'r't
-ocr page 1098-DES VADERLANDS. . 1095
Staatsman — Van Benningen ^ — die zijn verstand en middelen in actiën van de
Oostindische Compagnie verspild hebbende, een belachelijk profeet, en een zotte dui-
zendjarist is geworden. Ik bid u daarom, laat doch af, uw tijd, die kostelijk, heer-
lijk, en overdierbaar is, langer te besteden met dingen aan uw geest voor te stellen,
die in zich zelf niets waarachtigs of bestendigs altoos hebben. Ik prijs uw onvermoeiden
arbeid ten zeerste, maar het moeit mij, in 't innigst mijner ziel, dat ge met zulk een
groote inspanning zulke groote beuzelingen komt voort te brengen». De Heeren lieten
zich gezeggen, en beijverden zich, «hun geesten», op zijn welmeenenden aandrang, uit
dien coccejaanschen «drek op te beuren»; zoodat ze, na weinig maanden, «hun dsvee-
perijen en uitsporigheden zelf met verwondering moesten Jjeschouwen», beseffende
«dat het alleen bij gebrek aan goed onderwijs toekwam, dat ze zich in zulke pro-
fetische droomerijen hadden afgesloofd». Ze hielden die «voor een doolhof, die de denk-
beelden boeide, en ze slaafs aan de inbeelding onderwierp, en dat zij, die amptshalve
zulke gevoelens leerstellig betoogden, dat moesten doen öf om hun gezin te onderhouden,
öf om van 't gemeene volk , dat altijd voor godsdienstige openbaringen groot ontzag heeft,
bewonderd te worden» I Ze loechen later zelfs niet weinig om de «verdikte profetische
lucht, waarmeê hun oogvochten· eerst bezet waren, zoodat er niets minder dan de
waarheid op zou gehecht hebben», en om «het magazijn van profecyen, tot barstens
toe» vol, dat hun hersensen toen vormden. Ze betuigden zelfs, dikwijls gevreesd te
hebben, wanneer zij zoo eenige schoone concepten byeen, en als in een kabinet zich
ingestampt hadden, zoo beladen langs de straat moetende gaan, dat die hun mochten
ontgiijen, zoodat zij hun oogen nauw opslaan of naar eenig voorwerp koeren dorsten;
ja, dat ze, wanneer de wind wat hard waaide, hun mantel dan vaak op dezelfde
wijs gebruikt hadden, als de vrouwlui van ouds de zoogenaamde brabantsche huif hanteer-
den; behalve dat zij hem niet op z^n hoofd zetten, maar maakten , met hun oogen juist
effen hun gang te kunnen stieren met tusschen den mantel heen te kyken, en hem aan
beide zijden wel vast te houden; zoo zij hem toch, lot minder ongemak, onder den
arm door hadden geslagen, had de wind gewisselijk—naar zij duchten moesten — vat
op hen krijgende, een groote verwarring in hen veroorzaakt, en wel de helft van
die fraaye droomgewrochten waren lichtelijk vervlogen»
Niet minder intusschen dan deze coccejaansche bijbelbespiegeling, waren hun de
vermeend wijsgeerige Godgeleerden dezer dagen legen de borst, die hun boeken met
carteziaansche stellingen doorspekten j en niemand «den naam van een goed Theologant
' Zie boven, en verg. over zjjn uiteinde — in 1693 — Fruine aantt. op Droste, bl. 504.
• Vervolg van Η Leven van Fhilopater, geredded uit de verhorgentheeäen der Coceejanen, en ge·
worden een waaragtig wijsgeer. Tot Groeningen, 1697, bl. 18 cn v.
® Aid. 'bl. 75 en v.
1096 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
waardig keurden, die geen carteziaansch iilozoof meteen was»; terwijl zij daarenboven
nog die fraaye wijze van doen hadden, «dat ze, in hun opdrachten, voorreden, of
waar ze 't maar eenigsins te pas konden brengen, wie in gevoelens van hen ver-
schilden, zoodanig met schelden, razen, en kijven op 't lijf vielen, dat ze er broêr
Cornelis, wanneer hij tegen de Geuzen tierde, nog de loef mee afstaken. De woorden
van «Atheïst, Ongodist, Godloochenaar, Godvergeter, Godverzaker, Spinozist, enz. had-
den ze steeds bij de hand, om ze iemand naar 't hoofd te werpen, en zoo het ge-
moed van 't gemeene volk, dat toch van nature waangeloovig is, des te meer te
bezitten» Zoo maakte zich o. a. de van Duisburg naar Leiden gekomen Wittichius,
r in 't oog zijner carteziaansch-rechtzinnige amptsbroeders en hun geestverwanten, daar
en elders, in zijn daarvan afwijkende vertogen, aan de ergerlijkste doling schuldig,
die zij niet hatelijk genoeg wisten i^f te schilderen. Zoo werden ook wglen zyne wys-
geerige geestverwanten, De Volder en Geulinx, in gelijken trant zwart gemaakt. «Ver-
vloekte stellingen» , heetten zij te leeren , «schadelijk en verderfelijk voor staat en kerk».
«Hoe zouden», -vraagde men, «Nederlands inwoners met gerustheid hun zonen aan
zijn onderwigs durven toevertrouwen? Was hy niet in staat, om studenten van allerlei
faculteiten, godgeleerden, rechtsgeleerden, medicyns, en allerlei staatspersonen te ver-
derven , omdat die gewoon waren zich eerst te oefenen in de algemeene wetenschap-
pen, waarin hij collegië hield, en dus ingenomen en verkankerd zouden worden door
derg, zijne gruwelleer? ^ Men bracht die leer met de wijsgeerige beginselen in ver-
band, van welke, sedert de laatste kwarteeuw. Godgeleerden en leeken den mond vol
hadden, om ze, zonder kennis of doorzicht, in al de blindheid van hun kerkgeloof te
verketteren en verguizen. AlIs een «schelmachtigen bedrieger» doodverfde bijv. de cartezi-
aansche Professor Andala den «afvalligen Jood van Amsterdam», van wien ze uitgingen,
en Jie zijn «eiselijke gruwelleer» op de wijsbegeerte van Descartes zelf averechts ge-
bouwd had. «Vele gevaarlijke, ongerijmde, doemwaarde stellingen» betichtte hij
W^ittichius uit hem gehaald te hebben; terwijl W^ittichius zelf, door tegen hem te
schrijven, zich voor alle verwijten van dien aard zocht te dekken, in 't minst er
niet op belust, onder dien verfoeiden naam ter kerk te gaan, en voor een geestver-
want van dien «stekel- en doornachtigen mensch , als zijn naam — Spinoza — beduidde»
gehouden te worden. Zoo luttel doorzag de goede man zelf de ware aard en strekking
der beginselen, die men hem toedichtte. Een — naar den aard der zaak trouwens —
meer geloof- dan liefderijk kerkleeraar te Middelburg, die er zich, in den liefdeloozen
» AM. bi. 48.
® Zie de (onder Wittichius verdedigde) Wijsgeevige Twidredenering over de liatuur van God, enZ.
(met) het oordeel van den Eeere Buardus Andala^ Fr of. te FraneTcer; uit het Latyn vertaalt, door
Ji, M^ T, en door denzelven uitgegeven^ bl. 50 en vv.
DES VADERLANDS. . 1097
ijver zijns kerkelijken onverstands bovenal op toelei, «het heische gruwelgeheim» — als
hij dat noemde — «van de liegende en bedriegende vrijgeesten» naar zijn bekrompen
bevatting te ontsluyeren, wijdde den belachelijk miskenden wijsgeer na zijn dood een
paar rijmregels, waarin hij, bij zijn grafsteê, in kristelijke geestvervoering uitriep: «spuwt
op dit graf! hier ligt Spinoza» Fraayer haast nog: een vrij begaafd maar verliederlijkt
amsterdamsch dichtvernuft der nieuwe eeuw, zekere Maï5us van den Burgh, die gul-
hartig betuigde :
Zoo 'k geld heb, is 't voor my onmogelijk te blokken,
En al wat ik dan schryf, verdient niet, dat men 't leest;
Vraagt gü waarom? myn vriend! Omdat ik dan myn geest
In Bacchus' kelder spil of onder Venus' rokken;
deze voorbeeldige patroon wist tevens zijn stem niet luid genoeg tegen hen te ver-
heffen , die hem — gelijk trouwens reeds daaruit voldoende blijkt — zeer ten onrechte
betichtten, een voorstander van Spinoza te zijn, verklarende integendeel «zijn valsch
en verdoemlijk beginsel, altoos, zoo lang hij over zoo geraffineerde zaken dorst den-
ken, als een woedende pest gehaat en verafschuwd te hebben» I De geheele zaak was,
dat de door rechtzinnige lichtmissen en even heersch- als geloofzieke predikanten ver-
schopte denker, dien wij op den doodsdag der De Witts in Den Haag reeds ter loops
leerden kennen, zijn tijd ruim een paar eeuwen vooruit was, en eerst in de onze
allengs meer algemeen op zijn juiste waarde geschat begint te worden. In dien Haag
had hij zijn laatste levensjaren, al denkend en zijn gedachten te boek stellend, door-
gebracht, om ze, in zijn doortastende Zedeleer saamgevat, bij zijn dood, aan landge-
noot en vreemden, tot een proefhoudenden gids op den levensweg in doen en denken,
na te laten. Was de man, naar wien hij zich aanvankelijk vormde, doch dien liy
weldra verre achter zich liet, de Franschman Descartes, de wijsgeer van zijn eigen tyd,
hij was bestemd, het die der toekomst te zijn, voor wiens levensvolle wijsheid, in zijne
dagen, hoogst enkelen slechts een meer open oog toonden , doch dien de groote hoop ge-
leerden en ongeleerden, in hun leerstellige kortzichtigheid, allerjammerlijkst miskende.
Onder die enkelen behoorde ook Philopater's ongetfoemde levensbeschrijver, die
dezen zich uit de «voetiaansche talmerijen» en «coccejaansche verborgenheden» tot
de spinozistische waarheid ontworstelen en verheffen liet: een wijsbegeerte des levens
in den volsten zin des woords, tegenover de geestdoodende doodsbespiegeling, die in
dat leven niet anders dan een voortdurend sterven zag, cn zyn kostelyken tijd in de
onzinnigste haarkloverijen verbeuzelde. Bij hem niets daarvan. Wel hield hij nog schijn-
' Zie zijn Gedichten achter zyn Riimlust (Middelburg, 1729), en verg. mijne SeTcnopte G^esehiede^
nis der Ned. Letleren, ge drak, Tiel, 1871, bl. 362.
® Zie mijne Bloemlezing uit de Ned. Dichters der 18« eeuw, (Arnhem, 1871) bl. 81 en 91.
IVe deel, 2e etuk» J38
-.-5 —_ _ - . " ^
1098 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
baar den oud-joodschen en kristelyken Godsnaam aan, en bleef het voor onze dagen
weggelegd, de daaruit gesproten begripsverwarring aan 't licht te brengen en weg
te nemen, om zoo de juiste zin en strekking zyner levenwekkende gedachten eerst
volledig te doen uitkomen ^; doch dit leerstellige waas, al had het tot dusver zijne
lezers en bestrijders in hun opvatting en voorstelling op den doolweg gevoerd, kan
het innerlijk gehalte, den eigenlijken aard en 't wezen zijner wysbegeerte niet wijzi-
gen, heeft men daar eenmaal het oog voor geopend, en haar in haar volle waarheid
en krachtig leven doorgrond. Z.onderling zeker, dat men, in zijn averechtsche opvat-
ting, in dezen wijsgeer des krachtigsten levens, veelal slechts een prediker der meest
werkelooze rust heeft willen zien. Dit sproot echter juist uit dat vasthouden aan het
kerkelijke geloofsbeeld voort, dat men, in stee van 't in zijn overtoUigheid ter ^^ te
schuiven, en het door het denkbeeld des rijksten levens, in zyn onbegonnen en on-
eindig bestaan en verstandelyke en zedelijke ontwikkeling, te 'vervangen, in zgn per-
soonlyke strekking en werkzaamheid handhaafde. Philopaters gemelde Levensbeschrgver
intusschen wist reeds op onderscheiden punten in die wijsbegeerte te wyzen, die er,
tegenover de kerkelijke en schooische bespiegeling zijner dagen , in de praktijk van
't leven de hooge waarde van uitmaakten, en die hy er daarom voor zyn lezers uit aan-
stipte. Hoe namelijk «een onredelijk leven geen leven verdiende te heeten, en de din-
gen alleen in zoover goed waren , als ze een leven op kennis en rede gegrond bevorderden»;
terwijl «kwaad» daarentegen «alles was, wat zulk een redelyk leven in den weg stond»;
hoe voorts «de ware levensorde op de deugd gegrond was, en ieders eigen nut — of liever
best — in dien zin ten doel had, al scheen 't gemeene volk daar anders over te den-
ken, zich inbeeldende, dat het alleen in zoover een wenschelyk leven genoot als het
zgn zinlijkheid volgde, en zooveel van zijn recht verloor als het naar de voorschriften
der rede leven moest; zoodat het die geheel als een last beschouwde, en zi(jh slechts
door vrees bewegen liet, er gehoor aan te geven. Zonder zulk een vrees v^or straf,
bepaaldelijk ook hier namaals, en indien het gelooven moest , dat de ziéll met het
lichaam verging, en er na den dood geen langer persoonlijk leven te wachten was,
zou hel zich liever aan 't geval willen overgeven, en in alles naar zijn lust en driften
handelen, dan zich door de rede te laten beheeren, om onder haar en zich zelf te
staan; een zoo wanstaltig gevoelen, alsof iemand, omdat hij wist, dat zijn lichaam
niet eeuwig kon leven, het met geen goede spijs zou willen onderhouden, of zielloos zou
willen zijn en zonder rede leven, onidat hij zag dat die ziel met hem sterflijk was». Slechts
die rede, of de haar toepassende wijsbegeerte, «vermag den mensch in staat te stellen,
over alles juist te oordeelen, en zij is over de gansche wereld dezelfde; dat er desniettegen-
staande zoo verscheiden oordeelsuitingen en zoo velerlei verschil van meening die wereld
•f
Zie myn Benedicius de Spinoza, in verhand met sijnen en onzen iïjd, 2e uitgave, Schiedam, 1871.
-ocr page 1102-DES VADERLANDS. . 1099
door gevonden wordt, spruit enkel uit de verminkte en verwarde gedachten voort, die de
menschen — hun rede niet of niet behoorlijk gebruikende — zich van de natuur en de
dingen smeden. Ieder hunner beoordeelt naar zijn brein, of naar hij opgevoed is, wat vol-
maakt, wat onvolmaakt, wat goed, wat kwaad, wat beter en wat erger is; en in die op-
vatting gerust, beeldt hy zich in, de waarheid als water ingedronken te hebben; waar-
om het ook zelden gebeurt, dat hij van zijn eens opgevatte waan en vooroordeel verlost
wordt. Inderdaad zijn de menschen toch zoo gesteld, dat ze zich zelf nauwlijks ken-
nen, en zeker evenmin bekwaam zijn, over de dingen buiten hen een juist oordeel
te vellen. Men vindt er, en nog wel zulken die voor leeraars willen doorgaan, die
de menschelijke hartstochten beter weten te bestraffen, te vloeken, of. te belachen
dan te verstaan, schijnende, als ze er van spreken, ze niet voor natuurlijke zaken,
maar dingen die buiten de natuur zijn te houden, en in den waan verkeerende, dat
de mensch het natuurbestel eerder verwart dan volgt; 't geen hoofdzakelijk ook uit
hunne onjuiste voorstelling van de ziel, als een zelfstandig en zakelijk iels, dat buit«n
het Hchaam kan bestaan, voortvloeit; terwijl ziel en lichaam slechts één ding zijn,
van tweederlei zij beschouwd. De carteziaansche Theologanten stelden de eenheid van
beiden echter zoo wonderspreukig en verward voor, dat, al wilde men er duizend ducaten
voor geven, men ze toch niet verstaan zou. Ze mochten 't dus ook liever nalaten, en
hun gispingen elders te pas brengen, dan een wijsgeer als dezen en zijn ware volge-
ingen te bekladden» ; doch 't was «een hedendaagsche mode» geworden, «om Spinoza's
gevoelen legen te spreken, ofschoon men geheel onkundig bleek van zijn denkbeelden,
zijn schriften niet verstond, en zijn hoedanigheden niet kende. Deed men 't ook maar
ten halve, men zou waarlijk wel zwijgen; doch 'twas, om gram te worden, die laffe
zielen te hooren , die door eerzucht geslingerd, de waarheid door schijngodsdienst trachtten
te benevelen, gevende een man, wiens nagedachtenis dubbele eer waardig was, de
onzinnigste namen. Bij de onkundigen wordt echter de grootste schreeuwer gewoonlijk
in 't gelijk gesteld; doch dat hedendaagsch geroep tegen 't gevoelen van Spinoza, van
hen die 't, omdat het boven hun bevatting ging, voor wonderspreukig achtten, zou
gewis niet altijd toegejuicht worden; terwijl daarentegen een waarachtig wijsgeer niet
voor wijsbegeerte zou achten, wat door anderen daarvoor alzoo werd uitgevent».
Van zulk een «schreeuwer» had deze even kalme als liefdevolle denker zeker niets, ge-
lijk hij daar, in alle eenvoud en stilte, aan een haagsche achtergracht werkte en leefde, zoo-
lang het zijn broze lichaam, bij zijn schrale voeding, te harden wist, en gelijk hij ons, naar
zijn uiterlijk beeld, in zijn dagelijksche plunje, zijn schamel huispak, naar't penseel zelf
van zijn kunstvaardigen huisbaas, voor oogen treedt Wie hem echter in zijne dagen,
of later ook, te overschreeuwen trachtten, vermochten niets tegen de onvergankelijke
'■ Zie nevensstaande afbeelding.
-ocr page 1103-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
waarheid zijner leer en levenswijsheid, op de deugdelijksle levensbespiegeling gegrond.
«Wel doen en blij zijn» was zijne leus; verzaking aller hartstochten, die uil haat en
wrevel voortspruiten; verbanning aller naargeestigheid, die een verstandig man onwaardig
is. Een zulken — zei hij — past het, de dingen te gebruiken, en er zich zooveel doenlijk in
te verlustigen. Gulle scherts vergroot het levensgenot, en een blijmoedige stemming ver-
hoogt 's menschen bestaan. Hoeveel grooter werkkracht ten goede van iemand uitgaat,
zooveel te rijker en blijder zijn leven; en zeker mag dan dat schijnbaar zoo armoedige
en vreugdelooze van den zelfgenoegzamen en belangeloozen wijze, die door zijn jood-
sche stamgenooten was uitgestooten en door zijn kristen-landgenooten verguisd werd,
wel voor het rijkste en blijdste gelden, dat, nog eeuwen na hem, de boven Joden.- en
Zm^éK-vooroordeelen, door zijn toedoen en werking, verheven metisch-hcidi ten zegen
strekken zal.
Geen waardiger beeld dan 't zijne, om dit vluchtig overzicht te besluiten van
't geen het tijdvak, waarin hij leefde, op 't gebied der menschelijke wetenschap in
Nederland te voorschijn bracht.
OVER DE WONDER-EBBE VAN 'τ JAAR 1672, EN ΛΥΑΤ ΜΕΝ ONDER EEN
"WIJSGEERIG GESCHIEDOOGPUNT" TE VERSTAAN HEEFT.
In 't jongste nomraer zijner Bij&ragen voor VaderlandscL· GescMeäems en Oud-
heidkunde (N. R. X. 2) heeft de leidsehe Professor Fruin onlangs, in een uitvoerig
opstel over de bekende wonder-eb, naar aanleiding van 't geen hem Droste's Over-
lUjfseU van Geheugchenis (bl. 128) in 't leidsehe HS. te lezen gaven, aangetoond,
dat men dit «wonderwerk» ~ als het, bij ongenoegzame natuurkennis, geacht werd ~
oorspronkelijk niet in 1672, maar in 't volgende jaar aanschouwd had, gelgk ook
door eenige rijmregels van Arnout van Overbeke bevestigd werd Yalckenier was,
in zijn Verwerd Mnropa (I. 809} de eerste, die het op dit laatste overbracht, schrij'
vende: «de Engelschen voor Tessel komende, maakten een aanslag om hetzelfde Eiland
met alle kracht aan te tasten, en zich meester van 't fort «te maken; dat haar, zoo
den Hemel sulx niet verboet hadde door een Ebbe, die, na 't seggen en tot groote
verwondering van de Tesselsche zeeluyden, tegen haren natuurlijken cours twaalf uyren
duurde, ook geenszins zoude mislukt zijn. Dees onnatuurlijke Ebbe wierdt hier ter
plaetse alleen en, dat remarquabel is, niet op de zeeuwsche kust, waar de JVeder-
' Op deze maakte de Heer Frederiks iu den Navorscher van 1878 (bl. 805) opmerkzaam; men leze
ze echter, en verbetere daar ook den text by Fruin (bl. 183) naar:
't Water most cours verandren,
En leerde tweemaal ebben,
Op 't vermetel voornemen
Van 't landen der Englandren, ent.
De landing zelve was toch onbeproefd gebleven, daar het vooraf gewenschte gunstige zeegevecht
niet had plaats gegrepen.
1102 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
^ wp
landsche vloot lag, aanstonds gevolgt van zoo vehementen storm u\t den Noordwesten,
dat de Engelschen de HoHantsche kust niet genoeg konden mijden , die zy voorheen
hadden getracht aan te doen». De wonder-eb is daarmee tot zijn eersten kiem herleid,
en men zou er zich toe kunnen bepalen, Prof. Fruin zijn dank voor die opheldering
Ie betuigen, had hy niet aan de breedvoerige uiteenzetting der feiten een bespie-
geling vastgeknoopt, die mijnerzijds — en ik ben hem niet minder dankbaar voor
de daartoe verschafte gelegenheid — eene verklaring mijner eigene behandeling van
de zaak noodzakelijk maakt, in verband met hetgeen hy myn «filozoiisch oogpunt»
noemt, doch — tot mijn leedwezen — geheel averechts blykt op te vatten.
De lezers dezer Geschiedenis (zie boven bl. 20) weten, dat ik, na 't nauwkeurig
onderzoek, door wylen Mr. De Jonge in zyn Geschiedenis van 't Ήederlandsche Zee-
wezen ingesteld, geen reden gevonden heb, aan de dubbele eb van't jaar 1672 langer
te gelooven, en haar dus, als een onaanneeralijk gewrocht der «goedgeloovige won-
derzucht van den landzaat», ter.zij heb geschoven. Myne woorden daaromtrent aanhalende,
meent nu echter Fruin, vooreerst, dat «die stellige ontkenning niet genoegzaam gegrond»
was. Ik zou dat natuurlyk moeten toegeven, wanneer nadere nasporingen — gehjk
bijv. de poging door Mr. Koenen beproefd, of zijn eigen onderzoek — het tegendeel
van mijn beweren aan den dag hadden gebracht; doch nu juist dat onderzoek voor
goed heeft uitgemaakt, wat er van de zaak was, en de uitkomst mijn ontkenning
en De Jonge's twijfel, dat er in 1672 een wondereb zou hebben plaats gehad, ten
volle heeft bevestigd, kan men haar, dunkt mij, moeilijk «ongegrond» noemen, en
zal men, bij eenig nadenken, moeten erkennen, dat zij geheel met de werkelijkheid over-
eenstemt. Het woord was dus minder gelukkig gekozen, en moet te meer bevreemden
uit de pen van iemand, die reeds een dozijn jaren geleden schreef: «de overlevering
verzekert, dal in 1672, toen de Engelschen een landing op onze kust voor hadden,
een dubbele ebbe dat gevaar van het benarde Vaderland heeft afgewend. iZulk een
natuurverschijnsel is echter onmogelijk. Daarom, zoo wij de gronden onderzoeken,
waarop deze overlevering berust, doen wij het omdat wij van alle dingen, ook van
de dwalingen, de oorzaak willen kennen; niet omdat wij het feit voor mogelijk hou-
den, en omtrent de waarheid in het onzekere verkeeren». Deze «ontkenning», men
zal het inzien, is nog wel zoo stout als de mijne, daar zij niet van een onderzoek
der feiten, maar van de «onmogelijkheid» van een - in 't volgend jaar voorgeko-
men — «natuurverschijnsel» uitgaat, en dat dus — had die natuur het toen mee-
gebracht — even goed in 't vorige jaar had kunnen plaats grijpen. Een langere eb
is gebleken, geen «wonderwerk» te zijn, maar daarvoor slechts bij de goedgeloovige
gemeente te hebben gegolden, en door eenigen uit haar midden van 't eene jaar op
't ander te zijn overgebracht. Intusschen lees ik de aangehaalde regels, die een zooveel
stouter loochening van 't gebeurde, dan de mij te kwader uur verwetene, behelzen,
."■li
DES VADERLANDS. . 10^77
in een opstel, getiteld «Het geloof aan wonderen», en aan 't slot onderschreven
«R. Fruin», in den Gids voor 1866, IL bl. 28_64.
Datzelfde opstel zal mij ook bij mijn verdere, weêrspraak, en de nadere blootleg-
ging van mijn geschiedstandpunt van dienst kunnen wezen, daar het juist het gebied
geldt, waarop wij ons hier bewegen, dat van 't wondergeloof onzer voorvaderen der
17e eeuw, aan 't welk Fruin mij verwijt niet de noodige hulde te bewijzen, het uit mijn
«filosofisch oogpunt», gelijk hij zich uitdrukt, te veronwaarden. «Zullen wij», vraagt
hij, «onze\oorouders, die aan Gods wonder de eer gevende, in dwaling verkierden,
uit dien hoofde minachtend terechtwijzen, gelijk' de Heer V. VI. lich veroorlooft
te doen? Zullen wij hen ««wonderzieke landzaten»» noemen, « «die uit goedgeloovige
wonderzucht aan de dubbele ebbe het denkbeeldig aanzijn schonken»»? Ik voor mij
deel, zoo min als (hij), de wereldbeschouwing der vaderen; maar ik heb toch beter
dunk van den oorsprong van hun geloof, gelijk het zich ook in dit wonderverhaal
openbaart. — Zij toonden zich, door aan te nemen, dat God nog steeds wonderen
deed voor die op hem betrouwden, volstrekt niet wonderzuchtigor dan het Kristen-
geloof meêbracht» (heb ik dat dan gezegd, of hun verweten, meer dan rechtzinnig
geloovig te zijn? zij waren, juist als rechtzinnige Kristenen, zoo wonderziek, al streed
dit met de overgeleverde woorden van hun eigen Heer en Heiland, die — volgens
het Evangelie ^ de. wondefzucht van zijn rechtzinnig-joodsche stamgenooten bestreed;
doch dit tot daaraan toe). «Dat dit geloof zich in 1672, te midden van zooveel ramp-
spoed en benauwdheid, luider en stelliger uitte dan in kalmer dagen, wien kan het
verwonderen?» (Ook geenerlei «verwondering» noch de minste bevreemding zelfs heb
ik over die wonderzucht betoond; ik heb eenvoudig het feit van haar bestaan, als
hoofdgrond van die wondereb, gestaafd; en dat zij, door de benarde omstandigheLn,
in het toch reeds zoo bijgeloovig volksgemoed met dubbele mate werkzaam moest zyn
geef ik gaarne toe; maar mag dat steller tot zijne gevolgtrekkingen èn tegenover mij
èn omtrent hen leiden? Doch hooren wij hem tot den einde:) «uit dien hoofde ver-
dient het verhaal der wonderbaarlijke ebbe, nu hel zijn historischen grondslag verloren
heeft, toch nog steeds in de Geschiedenis des Vaderlands vermeld te worden, als een
blijk van de veroodmoediging en de vroomheid van het toen levende geslacht, dat
onder de leiding van Willem ΠΙ en De Ruyter zich wakker weerde en aan het gevaar
ontworstelde, maar, in plaats van zich op eigen hracU te verhef en, ηοάβή^ en dank-
baar de eer der overwinning aan den Allerhoogste toekende».
Hier wordt tweederlei, als men ziet, op 't schromelijkst dooreengeward : onevange-
lische wonderzucht en edelaardige oodmoed, van alle zelfverheffing wars, gelijk hij met
name in een held als De Ruyter steeds zoo treffend uitkwam. Door die onwillekeurige
verwarring echter is de gansche vraag verkeerd gesteld, en wordt de zaak in een
geheel scheef licht geplaatst. Ik begin dus met dat al dadelijk weg te nemen, en de
1104 ALGEMEENE GESCHIEDENIS ?
vraag juister te stellen: Niemand, die mij daarbij doeltrefFender ter zij zal^täänTdän
, de schrijver van het aangehaalde opstel in den Gids, door de wijze, waarop hij zelf
er — die «vroomheid» buiten spel latende - hel «wondergeloof» van het toen levend
geslacht ter sprake brengt en onderhanden neemt. Na de uitspraak van dat toonbeeld
der hervormd-rechtzinnigen dier dagen, den grijzen Voetius, over de voorspellende
kracht der staartsterren te hebben aangehaald: «volgens de ervaring van alle tijden
en het oordeel van alle menschen, kondigen zij inderdaad groote veranderingen aan;
maar wat zij bepaaldelijk komen aankondigen, is vooraf niet te bepalen; in het on-
bepaalde kan men zeggen, dat zij iets voorbeduiden, wat God bekend is; en eerst na
de uitkomst kan men dan, met voorzichtigheid zeggen, welke groote gebeurtenissen
zij wel aangekondigd mogen hebben»; -■ na de aanhaling dezer uitspraak zegt de schrijver
van 't gemelde opstel kortaf (bl. 37) : «wij glimlachen om het bijgeloof van onzen
Voetius)). Was Voetius dan geen vroom man, dat gij u «veroorlooft» zoo «minach-
tend» op zijn «bygeloof» neêr te zien, er zoo zoetelijk over te «glimlachen»? Zeker
uitte zich zijn oodmoedige onderwerping aan Gods wil — die echter steeds met de noodige
geestelijke hoogmoed en heerschzucht gepaard ging ' — even sterk in dit «bijgeloof»
omtrent het profetische vermogen der staartsterren, als zich dat zijner tijdgenooten en van
hem zelf in hun «wonderzucht» bij gelegenheid der ebbe openbaarde; doch waarom
vergunt gij u dan, er over te «glimlachen», als gij niet duldt, dat een ander, de
zaak bij haar naam noemend, van «goedgeloovige wonderzucht» rept, zonder daarom,
op zijn tijd en waar 't pas geeft, de innige vroomheid te miskennen, die er mee
gepaard han gaan; al mag hij zich helaas! tevens niet ontveinzen, dat, evenals
beiden niet steeds één zijn, vooral ook allerlei woorden en betuigingen van verood-
moediging en vreeze Gods — gelijk men er in die dagen maar al te grif meê was —
meer uit den mond dan uit het hart vloeiden, en dat het bekende Evangeliewoord
over het «Heere! Heere!» roepen daarop maar al te vaak van toepassing mocht heeten.
Bovenal wanneer de nood aan den man kwam, had men — blijkens de openbare dank-
en biddagen — geen woorden genoeg, om zgn zondig bestaan en voordurend tè kort
komen in 't volgen van Gods geboden te betuigen; wat bewijzen echter dergelijke
> Voetius wordt door Mr. Groen van Prinsterer, in zijn bekende Handloeh, een eerste plaats toe-
gekend onder hen, die de «verlevendiging van een geloof, in liefde werkzaam, bevorderden";^men
kan daar die liefde echter gerust bj} weglaten; hü was — en hoeveel zjjner geestverwanten niet? —
nagenoeg even liefdeloos als geUovig. Wanneer zal men toch eens gaan inzien, dat geloof m ύφ,β
elkander noodwendig uitsluiten? — en dat nu de tyd dient aan te breken, waarop de laatste, als
levensrichtsnoer, het eerste vervangt? — dat liefdevolle natuur- en menschenTcennis in de plaats van
een liefdeloos geloof aan hovennatuurliße onlesiaanlaarheden treden moet, en daarop alleen de zede-
leer der toekomst gegrond moet —Kennis, Liefde, Waarheid — deze drie, ziedaar debljjvende
leus der toekomst, die een Paulus owzer dagen slechts beamen zou.
-ocr page 1108-DES VADERLANDS. 5
ontboezemingen voor de ware vroomheid des harten? Deze er dus vooral niet meê
verward, noch iemand, die tegen de woßderzucht van 't voorgeslacht verzet aaatee-
kent, daarom nog verweten, dat hij die vroomheid, waar zij werkelijk voorhanden
was, en niet slechts in uiterlijk gebaar en een wonderzieke stemming bestond, niet
erkennen, niet achten en eeren zou. Ik herinner mij, en 't zal Prof. Fruin ook nog
wel voorstaan, want ik had in dien tijd het genoegen dagelijks onder één dak met
hem te verkeeren, dat ik - vóór nu haast dertig jaar — de rijke, maar tot dusver
geheel uit het oog verloren en gewetenloos veronachtzaamde mijn van 't midden-neder-
landsch proza ontginnende, het juiste standpunt tevens aan te geven zocht, waaruit
men de verschillende proeven daarvan, in wereldbeschouwing en zienswijs van later
onroomsche eeuwen zoozeer afwijkende, ten volle waardeeren en genieten kon; hoe
men, zich geheel in dien roomschen tijd en dampkring, met hun argeloos wondergeloof
en onwetenschappelijke natuuropvatting, verplaatsende, er in meê leven en zich on-
gedwongen bewegen kon; hoe ik den lezer waarschuwde tegen alle inbeelding, uit
zijn meerdere beschaving geput, en hem tot versmading wellicht van dien kinderlij-
ken gemoedstoestand leidende, in steê van er. zich met toeschietelijken kinderzin in
terug te denken Bij hoevelen heb ik er doel meê getroffen? — Mijn altijd hoogge-
schatte vriend, de kerkgeschiedschrijver Moll, en zijn leerlingen wisten er zich aan-
stonds in te vinden; maar onze nederlandsche taal- en letterkundigen? Met weinig of
geen uitzondering konden zij zich Dr. M. De Vries aan de spits —in hun deernis-
waarde gemoedsbekrompenheid en negentiendeeuwschen verstandswaan, zoo weinig met
hart en ziel in die vroegere eeuwen verplaatsen, dat zij van den inhoud dier ver-
zameling Prozastukken niet alleen, als veel te Roomsch, den onroomschen neus optrok-
ken, maar er zich zelfs door weêrhouden lieten, ze zich voor hun taalstudie en lessen
behoorlijk ten nutte te maken; zoodat die mijn dan ook sedert vrij wel weêr verwaar-
loosd bleef, en — daargelaten wat er, door de uitgave van Ruysbroecks geschriften
bijv., in Belgiën aan gedaan werd, of Moll en de zijnen er hier uil aan 't licht brachten —
nog steeds op verdere bearbeiding wacht. Zoover echter was ik er persoonlijk van af,
uit een vermeend «filosofisch oogpunt» minachtend op een wondergeloovige mensch-
heid neer te zien, en die «te recht» te willen «wijzen», gelijk mij thans — na
haast 30 jaar — ten opzichte der wonderzieke protesiantsche zeventiendeeuwers, door
Fruin voor de voeten wordt geworpen. Ik zou dat integendeel zeer weinig «wijsgee-
rig» achten, en heb dan ook niet anders bedoeld, dan het onweêrlegbare feit te
staven, dat «wonderzucht» bovenal, in hun benarde oorlogsjaren, aanleiding gegeven
had tot het geloof in die wonderebbe, die, voor zoover ze in 't jaar 1673 werke-
- ^
' Zie müüe Inleiding Op het NedèTlandsoh Ptoza van de tot de 18« eeuw (Ameierdam, Gebhard
& Oie., 1851) bl. ΧΧΠ.
IVe deel, 2e g^jj^^
-ocr page 1109-1106' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lijk werd opgemerkt, een slechts wat zeldzamer voorkomend natuurverschijnsel was.
Evenals Fruin — gelijk wij zagen — niel aarzelt om 't «bijgeloof» van den vromen Voe-
tius te «glimlachen», en dit een bladzij of wat later nogmaals om dezulken doet, die
Balthazar Bekkers bestrijding van de leer der geesten «zielemoordend» noemden; het van
die leer daarentegen roemend, dat zij «menigte van lichamen levend gehouden heeft, die
anders misschien aan 't bijgeloof ten offer zouden gebracht zijn»; — evenzoo noemt hij,
naar aanleiding daarvan, ook «ons land gelukkig, dat er de — in heksen en geesten
geloovende — geestelijken , als Voetius zelf, geen invloed op de rechtspraak uitoefenden» ;
't had er anders slecht met velen uitgezien, die door deze verlichte school- en kerk-
leeraars van hekserij verdacht mochten worden. «Aan den geringen invloed dier»
_ men bedenke 't wel, niet roomsche, maar onroomsche — «geestelijkheid», schrijft
hij met ronde woorden, «heeft ons volk het te danken, dat in de 17e eeuw hier
geen enkele heks ister dood gebracht; terwijl gelijktijdig , zoowel bij onze protestantsche
als bij onze roomsche buren', nog duizenden wreedaardig gepijnigd en vermoord zijn.
In Engeland heeft de vervolging nooit heviger gewoed dan tijdens de Republiek, onder
de werking van hel Puritanisme» (bl. 14). Zal 't mij nu invallen, hem in verdenking
te willen brengen, als miskende hij, om deze allesins billijke veroordeeling van die
tot heksenvervolging leidende puriteinsche en geestelijke zienswijs, het goede, dat van
een andere zij beiden richtingen eigen was, de innige vroomheid en 't liefderijk ge-
moedsleven, dat er — die beklagenswaarde brandoffers hunner bekrompenheid altijd
daargelaten — meê gepaard kon gaan? In 't minste niet; hij mag hier zonder
eenige weerspraak mijnerzijds van een «bijgeloof» gewagen, waarover hij zich ver-
oorlooft te «glimlachen»; maar hij vergunne ook mij dan, waar 't er op aan
komt, het kind bij zijn naam te noemen, van «goedgeloovige wonderzuchl» te
spreken, en daarmede de gemoedsstemming te kenschetsen, in welke de op wonder-
ebben gestelde landzaat verkeerde. De dingen — naar Spinoza's bekende uitdruk-
king — «niet te belachen, noch te bevitten, of te verwenschen, maar te ^— ver-
staan», doch ze dan ook te teekenen, zooals men ze verstaat en verstaan moet, zie-
daar waarop het, mijns inziens voor den wijsgeerigen, boven alle kerkelijke en staats-
vooroordeelen en partijzucht staanden, geschiedschrijver aankomt. Het kwade niet
goed, en het goede niet kwaad te noemen, beiden niet dooreen te haspelen, het
eene evenmin te vergoelijken als hel andere te veronwaarden, is, als toelichter zijner
lezers en leidsman der openbare meening, zijne taak. En zie hier nu juist hel zwakke
punt, als ik het zoo noemen mag, van Fruins anders op zoo scherpzinnige en gron-
dige studie berustende geschiedbeschouwing, gelijk die zich ook in deze vergoelij-
king — als men 't wel heeten mag — der wonderzucht van den landzaat weêr uit.
Wonderzucht mag niet met ware vroomheid vereenzelvigd worden; waar die laatste
er meê gepaard gaat, toont zij zich van haar min verstandige en aanbevelenswaarde
ι ·'
/
m
I ·
-ocr page 1110-DES VADERLANDS. 1107
zij, en verdient in dit opzicht geen navolging. Zonder dus een oprecht vroom gemoed
in 't minst ook te krenken, kan men, het kwade kwaad noemende, zijn wonderzucht,
in haar onaanneemlijkheid, als zijn zwakke zijde doen uitkomen, en er v\aarschuwend —
niet minachtend — tegen optreden. Maar het verschil moet opgemerkt en gehandhaafd
worden, wil niet elke verstandelijke en zedelijke maatstaf voor maatschappij en mensch-
heid verloren gaan. En dat loopt hij, bij Fruin's wijze van geschiedbespiegeling, gevaar
te doen. Niet hier op godsdienst- en geloofsgebied alleen; maar ook op staalkundig
en meer algemeen zedelijk gebied. Wat het laatste betreft, heb ik reeds herhaaldelijk
verzet aangeteekend tegen de hem en zijn verdienstelijken leerling en groninger ampts-
broeder Muller eigene veronwaarding der grootsche geschiedfeiten van de 16® en 17®
eeuw, als het gevolg eener tijdelijke «overspanning», in stee van den nazaat op die
karaktervolle kloekheid zijner voorzaten als een bezielend voorbeeld te wijzen \ Op
staatsgebied vind ik een sprekende proeve van 't geen ik bedoel in de wijze, waarop
hij de doemwaarde en door hem zelf dan ook onbewimpeld tentoongestelde en rechtmatig
veroordeelde amptsbekuiping en geldelijke omkoopbaarheid der regenten van de Repu-
bliek, na die veroordeeling, bespreekt en — verschoont. «De geschiedenis», zegt hij
aanvankelijk terecht, en geheel in overeenstemming met hetgeen ik boven schreef,
«de geschiedenis heeft andere eischen dan de lofrede: zij wil het verledene vertoonen,
zooals het zich aan haar scherpziend oog voordoet. De geschiedschrijver mag daarom
zoo min verbloemen als misvormen; wat in het leven geweest is, moet in de beeltenis
terug gegeven worden. Maar daarom behoeft hij nog geen strafgericht te houden, en
de schuldigen ien zwaarste te veroordeelen». (Hier vangt de vergoelijking aan: het
kwaad moet kortaf, als kwaad, veroordeeld worden; gaat men daarover schipperen,
uit vrees zich als een te streng zedepreeker en onverzoenlijk strafrechter voor te doen,
dan loopt men reeds gevaar, af te dwalen). «Hij mag niet verhelen wat misdaan is,
maar hij kan, tot verontschuldiging van het misdrijf, op de omstandigheden wijzen,
waaronder gezondigd, op de aanlokselen , waarvoor de deugd bezweken is» I Neen, het
kwaad mag niet verontschuldigd worden; het moet in al zijn naaktheid blootgelegd
en den nazaat, wil men hem zedelijk niet verdampen, als afschrikkend voorbeeld voor
oogen gesteld worden. Een fraai beginsel inderdaad, de mate der «aanlokselen» te
bepalen, waarvoor de «deugd», zonder al te strafwaardig te zijn, zou mogen «be-
zwijken»; de «omstandigheden» aan te geven, waaronder zij zou mogen zwichten!
Omkoopbaarheid en kuiperij zijn en blijven, onder alle omstandigheden en tegenover
ieder aanloksel, slecht, en mogen, als zoodanig, niet verschoond worden; evenals zede-
1 Zie O. a. de Gemenleus der 19« eeuw (Haarlem, 1878) en de OpweTckingsrede ter doeltreffendste
Vniemering (ald. 1879).
3 Nog iets over de Correspondenüën van Regenten onder de Republiek {ÏÏed. Spectator, 1864).
-ocr page 1111-hob
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lïjke grootheid en krachtsbetoon, omgekeerd, edel en verheven blijven en niet, ten
gerieve van een minder kloek en doortastend nageslacht, voor «overspanning» mogen
uitgekreten worden. Gelijk men, met zulk een veronv^aarding, dat nageslacht slechts in
zijn verderfelyke sleurzieke traagheid zal stijven , zal men 't, met zulk een verontschul-
digend napleiten over eerst als afkeurenswaard gebrandmerkte handelingen , slechts het
oog voor 't kwaad, dat er in stak, doen luiken, en een overeenkomstige wijze van
doen, ook bij veranderde omstandigheden, des te lichter doen tellen. Dat men zich
daarom nog niet op zijn «meerdere wijsheid en deugd» bij «'t vermijden van dat
kwaad» behoeft te verheffen; dat zulk een ijdeltuitige zelfverheffing zelfs niet minder
onverstandig en onwaardig zou zijn, spreekt van zelf, doch sluit de onvoorwaardelyke
veroordeeling van 't ander niet uit. 't Wordt haast een kwart-eeuw nu, dat ik, in
mijn intreerede te Deventer, over de zedelijke mrhing der Vaderlandsche GescMed-
gelijk der Taal- en Letterstudie sprak, en nog altijd blijf ik het toen geuite en sedert
onafgebroken gehuldigde beginsel, bij de beoefening, behandeling, en schetsing dier
Geschiedenis, als alleen den naar voortdurende verstandsbeschaving en gemoedsver-
edeling strevenden mensch waardig achten; het beginsel, om zich, met een open oog
voor al de grootheid en kloekheid, gelijk voor de verschillende tekortkomingen en
feilen van 't voorgeslacht, door die eerste niet minder tot een gelijke geestkracht te
laten bezielen, dan zich tegen de laatste met allen nadruk te laten waarschuwen.
;
β
-ocr page 1112-PLAATSING DER PRENTEN EN PORTRETTEN.
Kabenhaupt.......................................... tegenover bladz. 30.
Verrassing van Koevorden........................................................„ „44.
Spotprent óp Keulen en Munster............................................„ „ 80.
„ „ Frankrijk...................:................„ „ 84.
De God Israels en zjjn Banier..............................................„ „ 96.
Beleg van Grave.........................................................„ „ 106.
Spotprent op den fransehen haan................................„ „ 132.
Lijkstatie van De Ruyter...............................................„ „ 159.
P. de Groot..................................................................................„ „165.
Een buurlijk bagijnboek..............................................................„ „ 245.
Van Gitters.....................................................^ „ 269.
Fagel..........................................................................„ „ 293.
Spotprent op de Tweedracht....................................................„ „ 296.
Beleg van Luxemburg.................................................„ „ 315.
Spotprent op de "valsche kerk", enz......... ...................„ „ 360.
't Prinsj en van Wallis........... ..........................„ „ 431.
Koningin Maria............................................................„ „ 448.
Folies extravagantes, enz...................................................„ „ 529.
Haagsche Eerepoort........................ ..................„ „ 545,
Coehoorn................................................„ ^ 570.
Lijkstatie der Koningin.......................................................„ „ 630.
Vredezaal te Eüswp................................................................„ 680,
Tsaar Peter..................................................„ . 668.
Karei II van Spanje....................................................................^ „ 701.
Friso............................................................................^ ^ 921.
Friso's weduwe.......................................................„ „ 922.
Spinoza.................. ......................................................„ ^ 1099.
-ocr page 1113-ACHTSTE BOER, tweede gedeelte; 1673—1713.
3.
97.
207.
326.
469.
598.
699.
744.
905.
1101.
Eerste Hoofdstuk. Het nieuwe Staatsbewind. Staats- en krijgsbewegingen. Vrede met
Engeland, Keulen, en Munster, 1672-1674.................... Bladz.
Tweede „ Binnenlandsche Staatszaken. Voortgezette oorlog met Frankrijk.
Vrede van Nymegen, .... .................................. «
Derde „ Buitenlandsche Verhoudingen. Inlandsche Tweespalt. Fransche over-
moed. Viervoud Verbond. Twintigjarige wapenstilstand, 1679—1684. „
Vierde „ Inlandsche Stribbelingen. Regeeringsverandering in Engeland. Ge-
loofsvervolging in Frankrijk. Stribbelingen met Engeland. Oorlog
tusschen Frankrijk en Duitschland. De Prins in Engeland. Vlucht
van Jacob II. Willem III Koning van Engeland, 1685—1689... „
Vijfde „ Oorlog met Frankrijk. Verbond met Oostenrijk en Engeland. In-
landsch gekibbel. Haagsch Congres. Strijd te land en ter zee.
Slag aan de Boyne. Oproer te Rotterdam. Verlies van Namen.
Goessche beroerte, ....................................... »
Zesde „ Voortgezette strijd. Mislukte pogingen tot vrede. Dood der Koningin
Namen herwonnen. Biddersoproer te Amsterdam. Nieuwe onderhan-
delingen. Tsaar Peter in Holland. Vrede van Rijswijk, 1693—1697. „
Zevende „ Een nieuwe oorlogskiem. Onderhandelingen met Frankrijk. Testa-
menten en dood van den Spaanschen Koning. Het,groote Ver-
bond. Dood van Koning Willem III, 1697-1702...............
Achtste „ Oorlog buiten en velerlei stribbeling binnen 's Lands. Jezuïten en
Jansenisten. Krijgsbedrijven te land en ter zee. Het gulden jaar
der Bondgenooten, 1702-1706............................... , «
Negende „ Eerste vredesvoorslagen. Noordsche oorlog. Geldersche beroerten.
Velerlei krijgsbedrijf. Vredesonderhandelingen afgesprongen. Voort-
zetting van den oorlog. Vredes-Congres van Geertruidenberg,
1706—1710 .................................................. "
Tiende „ Het nieuwe oorlogsjaar. Ommekeer in Engeland. Engelsche vredes-
ontwerpen en geheime onderhandeling. Dood van Keizer Jozef.
Krijgsbedrijf. Prins Friso verdrinkt. Vredesonderwerpen. Onder-
handelingen te Utrecht. Nieuw oorlogsbedrijf en Engelands on-
trouw. Vredehandel. Vrede van Utrecht, 1710—1713............ «
Naschrift, over de wonderebbe van 't jaar 1672, enz................................ »