-ocr page 1-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

DES

VADERLANDS,

VAN BE

TIJBEW TOT OP

DOOE

D^ JP. Α U JE

EERST VOORTGEZET DOOR

Ml. O. VAIV REES en Dr. W. (5. BRILL

OO/i

THANS 0OOR

Dr. J. VAN VLOTEIV.

VIJB^DE DEEL, EERSTE STUK.

NfiaENBEHSN TIENDE AFLEVERINa.

lUET PLytTElV, KJLJlRTEM, KN POaTRßTVJBB^«

1

JWi·· « »

HAARLEM,
I. »E ΗΛΛΜ.

1883,

-ocr page 2-

TIJIIKM ΧΟΤΓ OP HEIBEW,

DOOE

O^ ·#. iP. Α Mi M!

EERST VOORTGEZET DOOR

Ml. O. VAN REES en Dr. W. (ï. Β HILL,

THANS DOOE

Dr. J. VAM VLOTEN.

VIJFDE DEEL, EERSTE STUK.

momm^ TIENDE AFLEVEiiiNa.

MET PLA-TEW, KA.AUTEJV. EX PORTRETTfii*

ί

r-7

C^G/;

ΒAARLEM,
I. OE ηΛΑΜ.

1883.

// ί ' >·

■7m

-ocr page 3-

. l"

. m

NEGENDE BOEK.

DEN VREÜE VAN UTRECHT

TOT

DIEN VAN AKEN;

lyia-iiTAS.

'ν·' ■

-ocr page 4-

Der wahre Historiker wird die öflentliche Meinung zu belehren, zu leiten,
und KU beherrschen trachten; er wird ihr nie dienen, ihr nie folgen. Nur so
eriiUlt er seine Aufgabe. Strenge Wahrheitsliebe, vorurtheilsfreie Unbefangenheit,
parteilose Selbständigkeit sollen und müssen seinem Urtheile eignen.

W. MAÜllENBBECHER.

-ocr page 5-

EEllSTE HOOFDSTÜK.

Inlandsohe staat van zaken. BultenlandsoUe aangelegenheden.
Buitengewone Vergadering. Drievoudig verbond.

1713 — 1717.

Wanneer ,)e kennis van het k«aad de eersle en noodwendigs.e -slap ter voorbe-
reiding van een vvelkom herstel uit een ongewenschlen toestand moet heelcn, dan
beweel wel niemand het nederlandsohe Gemeenebest, na den vrede van ütrecht een
grooter dienst dan de toenmalige Secretaris van zijn Staatsraad, Mr. Simon van Shn-
.elandl Op de onweérsprekelijkste en bondigste wijs toch lei deze zijn landgenooten
Lr dagen al de leen,ten en gebreken voor oogen, waaraan geheel het hcbaam van
hun Staat sedert jaren mank ging. «Geen vorm van regeering», zoo v.ng bij zijn
behartenswaard - doch helaas! te luttel behartigd - vertoog daaromtrent aan ,
„is zoo volmaakt, die niet haar gebreken heeft. Zoo lang de zaken van een Staat
voor wind gaan, en zoo lang de ingezetenen op hun gemak zijn, kost hel we.mg
moeite die gebreken te verbergen, en de n.oeilijkheden, daaruit spruitende, te ver-
helpen Maar wanneer de zaken tegenloopen, en inzonderheid wanneer de gemeente
.edrukt wordt door zware schattingen, steken die gebreken ieder in 't oog. D.t .s
het tegenwoordig geval van de Republiek. De ongelegenheid, waarin zij vervallen .s

it slecht» de vrllhcld neem, de verouderde spelling te wü.igen. en at de noodeleo^e
Zllldèr- naar 't^anhehbelUk va,, den tp - door .„n...lare nederlandsCe te

vervangen.

-ocr page 6-

2118 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

door drie zware oorlogen , en voornamelijk den laatsten, in welken zij gedaan heeft veel .
grooler pogingen dan haar krachten konden lijden, doet ieder, die eenig begrip van
openbare zaken heeft, oordeelen, dat een Staatslichaam moeilijk bestaan kan, saam-
gesteld als dat der Vereenigde Provinciën; dat is, uit leden, die vooreerst elkander
niet kunnen overstemmen, en bij gevolg niet of zeer langzaam komen tot^besluit in
zaken van gewicht; die, in de tweede plaats, wanneer ze al tot besluit gekomen zijn,
elkander niet kunnen doen nakomen 't geen eenpariglijk besloten is; en die, in de
derde plaats, in 't bestier der algerneene zaken vertegenwoordigd worden door eene
Vergadering, handelende zonder een algemeenen lastbrief, zonder eed of verplichting
aan 't algerneene lichaam, en zonder genoegzaam gezag. Ook zijn, van tijd tot tyd,
zoo nadeelige gevolgen voorlgekomen uit de kwade gesteldheid van haar regeering,
dal het veeleer te verwonderen is, dat de Republiek nog bestaat, dan dat ze in groot
verval is. Om dit in enkele bijzonderheden uit de elf jaren van den laatsten oorlog
te toonen: van zoo menig aanzoek om geld, als tot steun van den oorlog gedaan is,
werd nauwlijks één mei eenparige bewilliging aller Provinciën toegestaan. De Con-
senten die nog gedragen werden, zijn zoo kwalijk voldaan, dat men wel mag zeggen,
dat zelfs de minst in gebreke gebleven Gewesten niet zouden kunnen gehouden wor-
den lot voldoening van hun achterstallen, dan met hun verderf en ondergang. De
Admiraliteiten zinken onder haar schulden, en kunnen, ver van de zeemacht te her-
stellen, ter nauwernood één schip in zee brengen tot herstel van den handel; de
provinciën zijn in geen staat om die Admiraliteiten geldelijk te ondersteunen, en
ondertusschen vervallen de gewone middelen van convoyen en licenten hand over
hand; de zoogenoemde
arlrnodiacie, die rnen altijd beschouwd heeft als het verkies-
lijkst middel tegen hun verval, wordt voor ondoenlijk gehouden, omdat ieder vast-
stelt, dat het der Generaliteit ontbreekt aan macht, om er de voorwaarden voor te
voldoen. In de voornaamste Provinciën wordt minst, immers met de minste uitkomst,
tot herstel der geldmiddelen gearbeid, daar de leden elkaar zoo min kunnen verstaan
over de gelijkmatige praktijk der oude en gewone middelen als over 't invoeren' van
nieuwe; en dat, schoon ze 't alle eens zijn, dat de financiën moeten gered worden
of dat de Staat verloren is». |

Die staat van zaken, hoewel uit den oorspronkelijken vorm zelf der Unie reeds
onwillekeurig voortspruitende, was echter van lieverleê verergerd. Al had toch, vol-
gens die Unie, geen overstemming op verschillende punten onder de vereenigde ge-
westen plaats, zoo «volgde daaruit geensins zoo groote vrijheid, als toen in zwäng
ging, en als met reden voor 't hoofdgebrek in de algerneene regeering kon aange-
merkt worden. Diezelfde Provinciën toch, die niet overstemd willen wezen, hadden
zich, bij 't.negende artikel der Unie, aan de uitspraak der Stadhouders onderworpen
in geval van verschil van meening over zaken, waar geen overstemming in plaats

-ocr page 7-

DES VADERLANDS. 2119

Tindt. Dit negende art. toonde dus, dat de voorouders begrepen hadden, hoe er een
uitkomst moest wezen in de beraadslagingen, al wilden zij zich — gelgk bijv. in
1650 — niet eensvooral onderwerpen aan 't oordeel eens Stadhouders, gelijk toen
dan ook, in 't volgende jaar, bij ontstentenis van zulk een Stadhouder, andere voor-
slagen gedaan werden, waartoe, naar allen schijn, tot nut van den Staat, zou be-
sloten zijn, had de Provincie van Holland niet gestaan op de uitzondering van 't punt
der Consenten, tot haar groot ongeluk weinig voorziende, dat die Staat, in minder
dan zestig jaar, drie zware oorlogen tegen Frankrijk en tegen Engeland zou moeten
voeren, dat de last van die oorlogen zou gedragen worden met zeer ongelijke schou-
ders, en dat het juist hare Provincie zou wezen, die de meeste reden van klagen over
die ongelijkheid en over de onbepaalde vrijheid der Consenten zou hebben. Vruchte-
loos trachtlc zij echter in 1663 het abuis te herstellen, in 1651 door haar begaan».
Wel was voorts, zoo bij 't 23Θ art. der Unie, bij een overeenkomst van 1579, in
1663 en 1676 hervat, als vooral bij den lastbrief van den Raad van State, aan middelen
tot prompte inning der Consenten gedacht; deze waren echter «nooit volkomen in
praktyk gebracht». Zoolang evenwel «de vrees voor de spaansche overheersching de
provinciën eenig en willig maakte, waren de moeilijkheden, uit hel ongebruik dier
middelen voortvloeyende, nicl Ie vergelijken bij die, welke er sedert uit sproten». Tc
vergeefs dat, zoo in 1607 als in 1643, op de bevestiging van de Unie en't in praktijk
brengen harer voorschriften ten dezen was aangedrongen. Wat ware er anders «tweespalt
in de regeering, verongelijking van de eene provincie door de andere voorkomen!»

Men had er zich daarentegen in 1643 toe bepaald, «de Heeren Stadhouders
en den Raad van State ten hoogste te bedanken over en ter zake van den goeden
voorslag, en dezen met een ernstigen aanbeveling te zenden aan de verschillende
Gewesten, waar ze — smoorde». Inderdaad was voorts bij de Unie — die oorspron-
kelyk een verdrag, maar geen regeeringsontwerp was — wel «niet gezorgd voor het
punt der algemeene regeering», maar toch in 't zelfde jaar nog, uhet beleid der
Krijgszaken en van het Staatsbestier opgedragen aan den Aartshertog Matthias en den
Prins, als zijn Lt. Generaal, en in de volgende jaren Prins Maurits en den Staatsraad,
en den Graaf van Leicester daar achtervolgens toe aangewezen; terwijl de algemeene
Stalen doorgaans mede vergaderd waren of immers eenige afgevaérdigden bijeen lieten,
omdat er gedurig beraadslagingen over hoogstbelangryke ]j>unten op 'l lapijl waren.
Na Leicester werd de algemeene regeering, in zaken de algemeene bescherming en
Unie aangaande, gesteld ter bediening en in 'l beheer van den Raad van State, en
't was, in dien tyd, zoo zeer de meening dat die regeering in handen van den
Staatsraad zou wezen, dat nooit placaal mei meer plechtigheid werd afgekondigd dan
dat van 12 April 1582, waarbij dit bepaald werti, en dal van de pui van *t haag-
sehe stadhuis door den griffier van Hun Hoogmegenden, ten overslaan van afgevaar-

-ocr page 8-

6 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

digden hunner vergadering, werd afgelezen». Om echler de Engelschen, die men in
den Staatsraad moest dulden, builen het bestier van 's Lands zaken te houden, werd
in 't vervolg stilzwijgend goedgevonden, de vergadering der algemeene Staten bijeen
Ie houden; een wijze vond voor dien tijd, maar tevens de groote oorzaak van de
boven aangehaalde g'ebreken in de algemeene regeering, dewyl men daardoor het
gezag van het Staatslichaam ontzenuwde, aan 't welk de algeimeene regeering was
opgedragen , en dat
alleen te dien einde van de noodige macht en lastbrief voorzien
was, zonder dat men nu zulk een lastbrief aan die vergadering gaf, tot welke men
stilzwijgende het bestier der zaken overbracht, of haar een andere macht gaf, dan
die de afgevaardigden tot haar vergadering voor elke belangrijke zaak van hun Ge-
westen moesten vragen. In het jaar 1651 zag men wel de kwade gesteldheid van de
Republiek, doch men was verdeeld over de heelmiddelen, en daarom pleisterde men
de kwaal meer dan men ze genas, door de Vergadering van de gewone afgevaardig-
den ter Generaliteit en den Raad van State bijeen te voegen, op een onverstaanbare
of immers onbruikbare wijs, in 't gewone bestier der zaken van de algemeene verde-
diging en wel alleen te lande; want over 't werk ter zee werd niet gesproken, schoon
het in veel opzichten overweging en voorziening vereischte wegens het ophouden van
't ampt van Admiraal-generaal, het hoofd en de ziel van de Admiraliteiten; en dat
zonder een anderen lastbrief aan de vergadering te geven dan ten opzichte der be-
schikking over de patenten, of zonder uit den lastbrief van den Staatsraad verschei-
den bepalingen te lichten, die wel overeenkwamen met de bedoeling der bondgenooten
van 't jaar 1588, maar niet van 't jaar 1651 ; zonder de vergadering voorts te bren-
gen onder een gemeenen eed voor 't gewoon bestier der krijgszaken zoowel als de
beschikking over de patenten, alhoewel verschillende provinciën daarop drongen; en
zonder eindelijk aan de Vergadering en den Raad genoegzaam gezag te geven tot
uitvoering van den haar aanbevolen last. -- Van dien tijd af waren de zaken, gelijk
het niet wel anders kon, nog hoe langer hoe meer in 't wilde geloopen; waartoe
niet weinig bijdroeg, dat de Provincie van Holland, uit vrees dat haar een Stadhou-
der, of Kapitein-generaal mocht opgedrongen worden door de andere provinciën, ge-
arbeid had om de Unie los te maken, en gronden in te boezemen aan de bondge-
nooten, zoo omtrent het krijgsgezag als omtrent andere punten, die gansch onbekend
waren aan de voorouders, en zelfs — blijkens zijn
Apologie H. 11 ~ aan Hugo de
Groot, dien grooten voorstander van de vrijheid en de wettige regeering. Men meende
nu in en na hel jaar 1672 de zwarigheden te boven te komen, bijna op gelijke wijs
als in de Republiek van Rome na de laatste burgeroorlogen, door alle gezag te bren-
gen in ééne hand, onder de van ouds bekende namen van Stadhouder en Kap.-gen.,
en door niet veel meer te laten aan de Staten en Regeeringscóllegiên omtrent het
bestier der zaken, dan den blooten naam of uiterlijken vorm. Maar behalve dat die

-ocr page 9-

DES VADERLANDS. ^^

toeleg nu en dan tegenstand ontmoette, zoo nam ze de oorzaak der ongestalte van
de Republiek niet weg, gelijk maar al te klaar kon blijken van den dag af, dat de
Koning van Groot-Briltanje, roemrijker gedachtenis, het hoofd had nedergelegd, en
dagelijks hoe langer hoe meer bleek. Men kon echter nfet voorbijgaan op te merken ,
dat die Koning, in zijn leven Stadhouder van vijf provinciën en Kap.- en Adm.-gen.
van den Staat, had kunnen nalaten een onsterfelijken roem en een welgeregeld Ge-
meenebest, in plaats van een Republiek vol gebreken; zoo bij er zijn werk van ge-
maakt had, zijn verkregen gezag, grooter dan zijn voorvaders ooit bezeten hadden,
te gebruiken , om op ordelijke wijs de gebreken en abuizen te doen herstellen, die
óf van den aanvang der Republiek in haar regeering geweest öf mettertijd, zoo
voor als na het jaar 1650, daarin geslopen waren en die nooit schadelijker werking
hadden gehad, dan omtrent den tijd zijner verheffing tol de ampten zijner voorvaders.
Maar het ongeluk wilde, dat die Prins, anders een wijs en welmeenenj;! Vorst, zijn
gezag besteedde, om de hindernissen, uit de inrichting der regeering voortsprui-
tende, en waarop hy nu in 't bestier der zaken stuitte, te boven te komen door de
regeering en regenten te brengen in een soort van afhankelijkheid, stellende daartoe
somtijds middelen in 't werk, die, naar veler oordeel, niet overeenkwamen met de
vrijheid van 't Gemeenebest. (Daanloor) liet hij, bij zijn afsterven, dat Gemeenebest
bezet met al dezelfde gebreken van algemeen en provinciaal bewind , die hij er in vond ,
en die hij, gedurende zijn leven, niet anders wist te verhelpen dan door het groot
gezag, dat hij als Stadhouder en Kap.-gen. had, zonder er op te letten, dal dit ge^
zag na hem stond op te houden)). Zoo als de zaken daardoor waren blyven staan,
behoefde het geen vraag te wezen , «wat een onzydig mensch van gezonde hersenen
moest oordeelen van een zoodanige regeering, als die van den Staal der Vereenigde
Nederlanden, van welken tegenwoordig, meer dan ooit voor dezen, met waarheid kon
gezegd worden, dat elk lid of provincie machl had om te stremmen de heilzaamste
en noodigste besluiten, en dal hel lichaam of de Generaliteit der gewesten de macht
niel had, om de bijzondere leden Ie houden lol nakoming der genomen besluiten».

Van Slingelandl vreesde niel den naam van «volslagen regeeringloosheitl» te bezigen
voor den toestand, dien velen «uit een averechtsch begrip van vrijheid» liever bestendigd
dan verbeterd wenschten. «Wie echter bezwangerd waren met dergelijke zwarigheden
moesten bedenken, wal beter was, den Slaat te laten verloren gaan of middelen te bezigen,
die de vrijheid eenigsins bepaalden; om Ie zwijgen, dal het eigenbelang der regenten
maar al Ie veel schuilile onder den voorgewenden naam van voorstand der vryheid,
en hen de oogen deed sluiten voor de onheilen, die geschapen waren te volgen uit
de tegenwoordige bandeloosheid. De voorouders, die goed en bloed hadden opgezet
voor de vrijheid, begrepen nochtans, dat die vrijheid haar palen heeft, en dat niets
schadelijker is voor de vrijheid dan de vryheid zelve; wanneer ze builen die palen

-ocr page 10-

2122 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

gaat. Daarom lieten ze zich niet afschrikken, om bezwaren en moeilijkheden, als
boven vermeid, te onderwerpen aan beslissing, en hun personen en goederen aan ten-
uitvoerlegging daarvan, en verder zooveel mogelijk order te stellen op het beleid der
algemeene regeering». Thans waren «de gebreken zoo groot geworden, dat het vol-
strekt noodzakelijk was, er middelen tegen in 't werk te stellen; dat ze spoedig
herstel vereischten of de Republiek dreigden met haar ongeval. De regenten hadden
uii hun tegenwoordige sluimering te ontwaken, wilden ze niet op de een of ander
tijd daaruit onzacht wakker gemaakt worden, als het te laat zou blijken voor ver-
betering».

Een jammerlijke toestand zeker bij den aanvang van 't nieuwe tijdvak in de ge-
schiedenis der Republiek, doch maar al te zeer naar waarheid geteekend, en die
dus, bij gemis aan de noodige geestkracht en belangelooze vaderlandsliefde, met ver-
zaking aller zelfzuchtige partijdrift en persoonsbevoordeeling, luttel goeds beloofde voor
't vervolg. Wat baatte 't dan of men, met de beste bedoelingen,
ook in rijm's Lands
ingezetenen, als op den klank van trommels en trompetten, zocht wakker te roepen
hen tot krachtdadige werkzaamheid op 't voetspoor van 't voorgeslacht zocht op te
wekken, hun luid en welmeenend toevoegende:

Op, rust'ge Batavieren, die het zoet hollandsch dal
Bewoont, en vrijheidsglorie valjant verworven hebt

Met victorie, gelijk d'historie daarvan rept! —
Wilt naar mijn stemme hooren en luistren naar mijn zangk:
Uw roem die gaat verloren, uw staat, die gaat heel mauk!
Men hoort van u niet spreken, als voormaals ia geschied;

Uw gebreken en kwa streken zwügt men niet.
Wat waart gü voormaals helden, gekroond met grooten naam.
Ter zee en op de velden verheven door de Faam!
Men vond niet uws geiyken in 't heele wereldrond,
Van geen stryken of bezwijken sprak uw mond.

.......................... i

Men zag uw vloten zwieren, Oost, West, Zuid, ende Noord, |

En uwe krijgsbanieren, die dreven Spanje voort;

* GiJ haalde schat op schatten met galioen en kraak, l

Spaanache matten en ducaten was de spraak; i

Pistolen en cruzaten, goud, paarlen, diamant,
En zilvren baar en platen van het brazielsehe strand
En Goa's kust, met schepen, zag men matroos valjant

Onbezweken binnenslepen in uw land.
Wat dreeft gij zwaren handel in Archipel en Straat!

» Zie Έβη nieuw sHchietiß lied iet eerë Mn de rom der Êaiavlereü en de hedendnagsche Hollan-
ders\
wys: trommels en trompetten (in het 2e Vervolg van ϋiQ Lat, en Νederd. Kerndichten, ,vv.)

-ocr page 11-

DES VADERLANDS. 2123

'k Wil van de Oostzee niet spreken, en van die zware vaart
Naar 't Noorden; 't is gebleken, hoe g« daar waart vermaard
Op alle reên en stroomen, bij Deen, Zweed, Pruis, en Eus ,

Graan en boomen te bekomen; — 't was een last!
Wat hebt gy groote slagen in de oorlogen ter zee
Bevochten in die dagen, als Franach- en Staartman meê
U zochten te verdrukken, en Hollandsch Leeuw de vlag
Af te rakken, te verplakken, slag op slag!
, Uw stoute waterhelden, Piet Hein, De Euyter, Tromp,

Hun grafsteen die vermelden, hoe dat de vijand, stomp
Gevochten, moeste vlieden en loopen uit dea slag,
Door haarlieden goed gebieden en kloek gedrag!
Waar is uw glorie henen en uw negocie stout?
Ze is met uw faam verdwenen; daar wordt niet meer gekout
Van groote rijke vloten; de koopman huilt en klaagt

Klein en grooten zijn verdroten en geplaagd!
Helaas! gjj zijt aan 't slinken! de zuilen van uw staat
Zijn reddeloos aan 't zinken, uw raadzaal buiten raad!
't Geweld heerscht in uw steden, eji eigenbaat regeert,

Buiten reden, hoofd en leden, recht verkeerd.
Uw land verarmt zeer krachtig, 't Crediet is dood en uit.
De kantoren zjjn onmachtig, 'sLands geld dat wordt verbruid.

Matrozen en kapteinen, die laat men onbetaald,

Met renten, die verdwijnen, wordf. hen 't vel afgehaald;

Acht stuivers van de gulden mist Janmaat van zjjn loon!

Om 's Lands schulden moet men dulden spot en hoon.
De levraneiers verbolgen die klagen hard en zeer;
Geen geld laat men hen volgen tien jaren lang, en meer,
En die niet in de gracie diep van de Heeren staat,

Die komt, lacie! op elk spacie veel te laat.
De officieren te lande zijn meê gezond en kaal,
De interest van de verpande gagle, die houdt haar schraal.

De winkeliers verdroogen, den ambachtsman wordt naakt,
De arbeiders, onvermogen, gaan leêg, en menig raakt
Tot laste van de kerken, die vrouw en kindera graag

Met te werken zouden sterken keel en maag.
De scheepvaart is onveilig, de Sont sluit Zweed en Deen,
Het Turksch gebroed onheilig is lustig op de been;
^ In Straat en langs de kusten van Spanje en Portugal

Zij ontrusten met rooflusten uw schepen al.

Uw schepen liggen rotten, een vreemde trekt uw vracht,

Zij bespotten u, als zotten buiten macht.
Niemand spreekt van welvaren als die op 't kussen
zit,
De burgers allegäre, die delven 't onderspit;
ye deel, 1® stuk.

-ocr page 12-

I.·-

JO ALGEMEENE GESCHIEDENIS

De regenten schrapen, scheren, en plondren groot en klein

En begeeren, als 's Lands Heeren gevreesd te zijn.
Die met zijn naakte billen maar 't vroedschapskusaen raakt,

Zou wel willen alles villen ongestaakt!
Maar zacht, ik zou de pachters hier wel haast overslaan
Met duizenden van wachters, die aan de molens staan ,
Ook kraayers en verklikkers, die men zoo vreezen moet,
'a Lands opslikkers, vuile mikkers, helsch gebroed!

Maar wat helpt al het klagen en spreken van den nood ?
'tVerdubbelt maar de plagen, 'tverlicht noch klein noch groot;
't Is al te slappen pleister voor zulk een vuile wond;

Holland's vrijster is te bijster ongezond!
En 't past geen Batavieren, neerslachtig ia hun druk,
Te kermen en te tieren, en onder 't vuige juk
Van slavernij te smooren; ook heeft hun leeuwenaard

Nooit te voren moed verloren of gespaard.
Aanvaardt dan moed en krachten, en keert uw druk en ramp!

Herstelt uw oude wetten, en wilt gerechtigheid
Weer in 's Lands zetel zetten! —

Oorlof, gij Batavieren! Gij hebt mijn zin verstaan,
Laat toch, in geen manieren, uit uw gedachten gaan
't Welwezen van den Lande! —

. .n

Daarop ging intusschen, bij de flauvvhartige stemming der gemoederen, een
zware wijs, hoe getrouw en geheel overeenkomstig de trem-ige werkelijkheid dit be-
rijmde tafereel van den stand der zaken was. De laalst geëindigde oorlog was met de
drukkendste uitgaven voor de meeste provinciën gepaard geweest, en had sommige
van haar belet, in de achterstallige penningen te voorzien. Hoewel men de oorlogs-
troepen, na 't sluiten, onmiddelijk lot op ruim 40,000 man had verminderd, en van
deze nog ruim twee duizend op de inkomsten der
harrière-siediGn gebracht had, be-
sloten Z-eeland, Utrecht, Friesland, en Stad en Landen tot afzonderlijke afdanking van
zwitsersche en andere vendels, lot dusver lot hun last. Gelderland meende een ze-
vende van zijn aandeel in de algemeene lasten te moeten inhouden, ten gevolge van
't verschil over het deel door elk zijner kwartieren daarin te dragen. Daar het zich , zoo min
als Holland of Overijsel, van meer krijgsvolk ontlast had dan bepaald was, droeg het echter,
evenals bei die andere provinciën , meer dan zijn eigenlijk aandeel in de algemeene lasten,
nu de vier eerstgenoemde er zich met haar willekeurige afdanking hadden afgemaakt.
Brieven, bij herhaling aan de achterlijke gewesten geschreven, baatten niet, en alle
dwangmiddelen ontbraken. Om in den nood der uitgaven Ie voorzien nam men, in Mei
15t6, in Holland zijn loevlucht lot hel uitschrijven eener belasting op de huisgezinnen ,

-ocr page 13-

DES V ABER L ANDS. U

onder den naam «familiegeld»In spijl der «genegenheid», die men beliiigde, «om
de goede ingezetenen te houden buiten verdere bezwaring, en zoo mogelijk zelfs te
ontlasten», vond men «de schulden en lasten ter zake van den voorgaanden oorlog
zoo
hoog geklommen, dat het «voor als nog niet mogelijk was, aan die genegenheid
te voldoen», en had men 't daarom noodig geacht, tot die thans voorgenomen belasting
van elk eenigsins bemiddeld huishouden over te gaan. Slechts predikanten, subalterne
ofTicieren zoo te water als te land, luitenants ingesloten, ambacht- of handwerksge-
zellen, geen vrije meesters zijnde, personen van Gods- en armhuizen, arme gilde-
broeders, uit de gilden ondersteund, of anderen van aalmoezen levende, waren
vrijgesteld. De klacht der goê gemeente over dat besluit bleef niet uit: «onredelijk,
schaamte-, eer-, trouw- en gewetenloos» noemde zij die «bij de oude lasten» gevoegde
nieuwe, die «alle oude, eerlijke, fatsoenlijke familiën noodzaken zou te verhuizen, en.
de achterblijvende doen morren, dat hun een last werd opgelegd, «daar de Staat'loch
niet door gered of geholpen was, en zoodoende maar toegeleid, om de eene last op
de andere te hoopen» 't Is nu — liet zich een rijmend Rotterdammer hooren:

't Is nu al 't derde jaar, dat wjj de vreê genieten ·
Helaas, wat zien we al leed en bittre zielsverdrieten!
De schattingen alom verdubbeld, 't volk bezwaard
Op wijzen, waarlijk met geen billijkheid gepaard!' —

In 't voorgaande jaar had men er zelfs toe over moeten gaan 's Lands algemeen
betalingskantoor te sluiten : «een zaak» — naar Van Slingelandts gulhartige betuiging —
«buiten exempel, en dal in vredestyd» '', Geen wonder, dat zich ook daaromtrent de
gemeente niet onbetuigd liet, en 's Lands bewindvoerders toebeet:

Nadat oud Rome door den krijg veel bloeds vergoten
En geld verspild had, werd God Janus' kerk gesloten
Ten teeken van de vreê; maar wie kwam ooit ter oor,
Dat Neêrlands vreêblazoen was 't sluiten van Ή; kantoor!
Dat menig eerlijk mensch bedroefd naar huis doet gaan
Die om zijn renten komt, waarvan hij moet bestaan
En buiten dat niets heeft; dat weêuw en wees doet zuchten
En schreyen van gebrek. Staat hier niet uit te duchten,
Dat 't volk, van beurs en hoofd berooid, tot razemy
Zal uitslaan? Als weleer, toen Alba'a dvringlandiJ
Den tienden penning woü den burger doen betalen,

-ocr page 14-

12 ALGEËEENE GESCHIEDENIS

Daar nu de Staat ons al de tien tracht af te halen
En sluiten ons de keel! —

Zeer gaarn wil de onderdaan den keizer 't zgne geven
Mits men hem ook betale, opdat hy meê mag leven;
Dat deze bede dan uvr oog en hart doorboor':
Laat Janus' tempel toe, maar opent uw kantoor,
Opdat, na zooveel ramps en zooveel oorlogswee.
Een ieder smaken mag de vruchten van de vreê!'

Het hiéltl echter meer dan tien maanden aan, voor men er toe kon overgaan het
weder te openen, om het toen met moet moeite van den eenen dag tot den anderen
gaande te houden, daar de provinciën nog altoos het noodige geld niet opbrachten
tot betaling der renten van de hoofdsommen, op haar Consenten opgenomen Om
meer eenheid en klem in 't staatsbestuur te brengen hoorde men hier en daar reeds
weder van een Stadhouder reppen, aan wiens uitspraak — naar 't 9e artikel der
Unie ~ elk verschilpunt verblijven kon. Daarenboven, als Van Slingelandt deed op-
merken % hadden de Stadhouders, immers die van Holland en Zeeland, wel geen
eigenlijk deel in die hoedanigheid aan de Staatsberaadslagingen; maar dewyl ze er
als eerste edelen in deelden, en als Stadhouders niet alleen aan 't hoofd der rechts-
macht waren, maar ook in 't geheel of ten deele de overheidsbesteUing en begeving
der ampten en door beide veel crediet in de regeering hadden, konden ze veel bij-
dragen om de leden dier regeering in eenigheid te houden, de verschillende gevoe-
lens overeen te brengen, en de genomen besluiten met spoed en kracht ten uitvoer
te doen leggen. Daarbij nog hadden ze niet alleen zitting in den Raad van State,
en namen daardoor deel aan de algemeene regeering; maar ze hadden ook verschei-
den provinciën onder hun beslier, en waren daardoor in staat inzonderheid bij te
dragen, om de provinciën mei elkaar en met het algemeen Landsbewind in goed
verstand te houden, en om de zaken door te zetten, die ten gemeenen beste dienden
besloten te worden. Doch oot zonder Stadhouder waren er, naar zijne meening, doel-
treffende verbeteringen in 't Lands· en gewestelijk bewind te brengen, wanneer men
zich, bij 't eerste, aan dat onlwerp van een hoogsten regeeringsraad wilde houden, na
doode van Prins Willem I ontworpen, doch wegens de engelsche raädsleden toen
evenmin in praktp gebracht als in 1651 — «toen 't werk niet aan 't rechte einde
werd aangevat, en na grooten ophef weinig werd uitgericht)) — of in 1674 bij de
wederopneming der overheerde gewesten van Gelderland, Utrecht, en Overijsel, die
men zich vergenoegde met eenvoudig van nieuws de Unie te doen bezweren. Slechts een
drietal punten had men daarin naar liedendaagsch gebruik te verschikken. Vooreerst

' De Ver, Nederlanden in de rouw (Keurd. t. pl. bl. 54).

= Van Slingelandt, t. pl. bl. 189. 3 209.

-ocr page 15-

DES VADERLANDS. 13

zou

(ie ophef der provinciale middelen van Generaliteitswege kunnen achterblijven,
niits de Proviociën gehouden werden aan de voldoening van haar Consenten; ten
tweede, zou men omtrent het aannemen, afdanken, en betalen van 't krijgsvolk op
den tegenwoordigen voet kunnen blijven, mits de Provinciën gehouden werden,
zich in die betaling naar den staat van oorlog te richten; ten derde, zou de aanstel-
ling der krijgsoflScieren aan de betaalsheeren kunnen blijven, mits door de Provinciën
gezamenlijk een regeling werd vastgesteld op de hoedanigheid der officieren, wat jaren
en dienst betrof, en waarvan niet zou mogen afgeweken worden. De algemeene regee-
ringsraad zelf zou verplicht zijn, jaarlijks in November, aan alle gewesten een alge-
meen voorstel van
petitie,, of begrooting, voor 't volgende jaar te zenden, waarin de
ware slaat van zaken binnen- en buitenslands beknoptelijk werd opengelegd , en daaruit
al de Consenten afgeleid voor dat jaar te dragen. De Provinciën, daarover beraadslaagd
hebbende, zouden in Maart daaraanvolgende haar besluiten ter algemeene Statenver-
gadering, dan te houden, inbrengen. Niemand zou voorts anders dan voor zijn leven
in dien Raad benoemd worden, mits verlatende alle gewestelijke regeeringsbetrek-
kingen, daar niets zoo nadeelig was voor 't Gemeenebest als dat de Generaliteits-col-
legiën voor
't mcerendeel bestOFKlen uit personen, voor zoo'n korten tijd daarin afge-
vaardigd , dat hun zittingnemen eindigde vóór ze genoegzame kennis van zaken
hadden; terwyl wie in de gewestelijke regeering bleven, bezwaarlik zooveel vlijt en
onzijdigheid voor de algemeene overhielden, als de dienst der Republiek vereischte.
Men zou verder zulke aanneemlijke tractementen aan de Raadsleden moeten toeleggen,
dat bekwame en vertrouwde regenten het voor een weldaad of belooning hielden,
uit
hun provinciale betrekking in den Regeeringsraad over te gaan. Om dien Raad niet
door verschillende zaken te verstrooyen, thans voor den Raad van State behoorende,
zouden dezen aan een Kamer der Geldmiddelen, van hem afhankelijk, kunnen opge-
dragen worden. Kon men zich met het denkbeeld van zulk een Raad niet vereenigen,
dan zou men wellicht kunnen volstaan met meer gezag te geven aan de algemeene
Statenvergadering, door voor deze een lastbrief te ontwerpen,
uit die van den Staats-
raad, de algemeene Rekenkamer, en de Admiraliteiten, en op andere punten uit die
van de afgevaardigden ter Generaliteit, zoo van andere provinciën als die van Holland
en Westfriesland, genomen. Wat het gewestelijk bewind betrof,
zou de verbetering
voor ieder provincie, naar hare min of meer verschillende inrichting, moeten gewij-
zigd worden ; zich tot dat van Holland en Westfriesland bepalende — «als een zoo aan-
merkeiyk lid van 't lichaam der Republiek, dal haar wel- of kwalgkgesteldheid in
groote mate van de zijne afhing» — kon men o.a. vaststellen voor
altijd, wat 8 Jan.
1586 voor één jaar bepaald werd, dat de twistpunten tusschen Edelen en Sleden, op
't inwilligen der geldelyke bijdragen voor de algemeene Landsverdediging, zouden be-
slist worden bij twee-derde van beiden. Voorts kon men 'l als een groot
abuis rekenen,

-ocr page 16-

ajlgemeene geschiedenis

zoo däar als in de overige provinciën allengs ingeslopen, dal men sedert veel jaren
de benoeming of voorslag der raden tot de regeeringscollegiën zoodanig verdeeld bad
over Edelen en Steden, dat niet alleen de keuze der personen in geenen deele
afhing van de Staten, maar de Gommissiën om de twee of drie jaar overgingen van
den eenen regent op den ander;· «evenals ware in 't kiezen dier raden niets anders te
beoogen, dan dat alle regenten op hun beurt deel hadden aan de voordeden die aan
de regeering vast zijn» De voortdurende kwaal dus, zoo bij de stedelijke als provinciale
regeeringslichamen , der zoogenoemde Contracten van Correspondencie en dergelijke, die
helaas! in spijt dezer waarschuwende woorden van den betergezinden Staatsman, ook
in 't vervolg eer toe- nog dan afnemen zou I

Door 's Lands geldelijke nood vooral gedrongen, haddenule Staten van Overijscl
het voorstel gedaan, eene buitengewone vergadering der algemeene, als in 1651,
te beschrijven, en kwamen zij den 1«« Augustus 1716 nogmaals op dat voorstel terug.
In de algemeene Staten bleek men daar toen mede niet ongenegen toe, doch wenschte
er minder omslag bij dan, zonder veel vruchts, in 't vermelde jaar gebruikt was.
Men rekende, dat voor iedere provincie een luttel afgevaardigden
naar den Haag vol-
staan kon, met volmacht een lijst te maken van de Staatsgebreken, voor verbetering
vatbaar, en te beraadslagen over de beste middelen tot herstel, om de onmisbare
eenheid tusschen de Vereenigde Gewesten te handhaven. Holland was zelfs van gevoe-
len , dat men zich daartoe van de gewone afgevaardigden ter algemeene Statenverga-
dering bedienen kon. Twee maanden later kwam die vergadering inderdaad byeen.
Voor wij echter van haar ongelukkig weinig of niets te weeg brengende beraad-
pj slagingen kennis nemen, slaan wij een bhk op de uitlandsche
aangelegenheden in het

11 hier besproken tijdsbestek. Eene beroerte, bij tusschenpoozen herhaald, had in den vroegen

ochtend van zondag 12 Augustus 1714, een einde gemaakt aan het leven der ruim
Ij * SOjarige Koningin Anna van Groot-Brittanje. De vrees, reeds eenige maanden te voren ,

I bij een andere onpasselijkheid, door de Hertogin van Marlborough in een schrijven

aan een van haar verwanten geuit, dat haar dood haar Stuartsgezinden kroondienaars
gereede gelegenheid zou geven, haar nageboren halfbroêr, den Pretendent — als men
hem noemde — op den troon te brengen, bleek tot Engelands welzijn echter ijdel.
De rechten van den als erfgenaam erkenden hanoverschen Keurvorst waren te goed
verzekerd, om hem niet zonder de minste moeite, uit zijn duitsche hofstad naar

■ Γ

' Aid. bl. 212; zie verder aldaar, bl. 235—240. i

» Tal van voorbeelden zie in Van Gitters' bekende werk en in Fruin's en Mr. J. J. van Doorninck's
aanteekeningen daaromtrent.

' "If wee should be so unfortunate as to loose so good and so wise a Queen, I fear the minis-
ters have prepared themselves in her illness to bring in the P(rince) of W(ales)".
{Letters of Sarah,
DucJiess oj M&rlborough,
London, 1875 ρ. 89.

sis

-ocr page 17-

.1'

ïeisissi·

msm

Λ-·.

DES VADERLANDS.

Londen te doen overkomen, om daar van zijn koningstroon bezit te nemen. Hij nam zgn
weg over Holland, vanwaar 's Lands Staten liem reeds den 4«^» Aug. een brief van
gelukwensching hadden toegezonden, en 't Geuzenvolk zijn komst tot den troon luide
toejuichte. Met vreugde, zoo riep men vol hartelijke blijdschap uit :

Met vreugd zal 't vrijgevochten land,
Nu veilig voor de wrok van Spanje,
Uw stam,
O luister van öermanje,
Zien op der Britten troon geplant.

Nu zal geen Roomscho weerhaan kraayen
Op 't spits van Gods hervormde kerk;
Uw hand slaat Kristus echte merk.
Zoo ver zü kan den scepter zwaayen.

God drage u veilig door de baren,
Gezegend koning, aan uw strand,
Om, op uw troon, met Nederland
De vriendschap heilig te bewaren! '

15

ί *

«f-ï'iaiViSf
' · f -

- <

Met zijn zoon, den Kroonprins, naar 't Sticht gekoinen, werd hij den 15®" Sept.
in Amersfoort door den Schout plechtstatig verwelkomd, gelijk te Utrecht vervolgens
door Gedeputeerde Staten der Provincie. Die van Holland wachtten hem aan hunne
grensvesting van Woerden af, waar 't geschut zich van <le wallen deed hooren, en
van waar men zich, in jachten, den Rijn af, door Leiden, naar den Leidschendam be-
gaf. Daar weigerde de Koning in den hem aangeboden wagen van den engelschen
gezant, Bolinghroke's medestander, Lord Strafford, te slygen, die nu alleen Haag-
waarts keerde, en zette zich met zijn zoon in dien van den Graaf van Albemarle.
In 't oude Hof afgestegen, ontving hij er den 7«" een plechtige bezending uil do
algemeene Staten, werd de volgende dagen door de verschillende uitheemsche gezan-
ten begroet, en onderhield zich voortdurend met Heinsius, die hem geheel op de
hoogte der Staatszaken en grootbrilsche toestanden stelde. Den 27®" over 't lusthof van
Honselaarsdijk naar den Oranjepolder gereden, scheepte hij zich daar naar zijn nieuwe
koninkrijk in'. Van daaruit had Bolingbroke te vergeefs beproefd, zich schriftelijk bij
hem aan te bevelen; zijn dienstaanbieding was met een welverdiend stilzwijgen beant-
woord, gelijk zijn rijk dan ook geheel uit was, al bleef hij zich oog langer dan een
half jaar in Engeland ophouden. Marlborough, die nog tijdens de laatste levens-
dagen der Koningin uit Oostende 'l kanaal overstak, en onderweg haar doodstijding
kreeg, werd in triomf van Doever naar Londen begeleid, en daar door Η volk loe-

i ^

Sif
i-

i'-R

Η

f,

Êm

Γ

1

Op de kroon van Z. M. George Lodewijk, enz. door P. de Bye.
® Zie het verslag in den
Ettrop. Mercurim van dit halfjaar, bl. 221, v.

-ocr page 18-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gejuicht, als keerde hij van een tweeden zege bij Hochstett terug'. Den 31«° Oct.
hadden de kroningsplechtigheden plaats. In 't laatst van Maart 1715 kwam het eerste
Parlement bijeen, waar het Hoogerhuis met twee-derde der stemmen, in spgt van
Bolingbroke's weêrspraak, zijn hoop uitte, dat de Koning «den goeden naam van het
Land herstellen zou», en het Lager, met bijna gelijke meerderheid, op voorslag van
Sir Robert Walpole, den leider der nieuwe regeering, den Koning verklaarde, dat
's Volks vertegenwoordigers geen moeite zouden sparen, om het voorgaand wanbestuur
te onderzoeken, en de schuldigen aan de gerechte straf te onderwerpen. «Verre van
mij», riep Walpole bij de toelichting van zijn voorstel uit, «de nagedachtenis der
overleden Koningin te willen brandmerken; al wat ik bedoel, is, de slechte raadslui
te pronk te stellen en te slraflTen, die haar tot verderfelijke maatregelen hebben be-
goocheld. Niemand mag onverhoord veroordeeld worden · maar zij, die tot den vrede
rieden en den vrede maakten, door welken, als het gansche volk weet, de eer en
't belang van 't Land werden prijsgegeven, moeten, op hun tijd, tot verantwoording
en rekenschap worden geroepen» I Nu begon het Bolingbroke te bang te worden;
hij ging bij Marlborough zelf om raad, doch vond zoo weinig troost bij hem, dat hij
in den nacht van 6 op 7 April, in 't pak eens bedienden van den franschen gezant
gestoken, in dezes gevolg Engeland verliet, uit Doever een schrijven aan een zijner
vrienden richtende, waarin hij zijn onverhoedsch vertrek door «het zekere en herhaalde
bericht» verklaarde, hem «van best ingelichte zijde toegekomen, dat men voorhad,
hem tot den dood op 't schavot toe te vervolgen» l

In Frankrijk stelde hij zich bijna onmiddelijk in betrekking met den Pretendent,
dien hij
Ie Cummercy in Lotharingen een eerbiedig bezoek bracht, en bij wien hij,
op zijn dringende uitnoodiging, als Staatssecretaris in dienst trad, ofschoon hij den
britschen gezant te Parijs, Lord Stair, verzekerd had, niets met hem en zijn partij-
gangers te doen te willen hebben. Hij zou zich intusschen vergeefsche moeite tot bevorde-
ring van hun wanhopige, doodgeboren krijgsplannen geven, maar werd in September
door 't Parlement voor Landverrader verklaard en van de naamlijst der Heeren van
'l Hoogerhuis geschrapt, om vervolgens door zijn ondankbaren nieuwen heer en mis-
lukten koning weldra even onverdiend verstoolen te worden, als hij volvaardig door
hem was welkom geheeten.

Dat die plannen zoo jammerlijk zouden schipbreuk lijden, was voor een goed deel
ook aan den ommekeer te danken, die juist in die Septembermaand in 't fransche
Rijksbewind plaats greep. In Mei 1714 had koning Lodewijk zijn jongsten kleinzoon

' Naar de uitdrukking van den hanoveraanscheu gezant Bothmar; zie Wright's Caricature hislory
of the Georges,
ρ. 13, en verg. Coxe Memoirs of the Duhe of Marlborough, III, ρ. 374.

" Zie Macknight's Life of Bolingbroke p. 434 f. 3 Aid. p. 437.

-ocr page 19-

DES VADERLA]>iDS. 17

p ^

den Hertog van Berry, na een kortstondige ongesteldheid door den dood Terloren , en
als toekomstig opvolger geen ander dan zyn vgfjarigen achterkleinzoon. Om zich
tegenover zgn mogelijk afsterven te vergewissen verklaarde hij, twee maanden -later,
r ^ zijn beide onechte spruiten, den Hertog du Maine en den Graaf van Toulouse, voor

Γ . gerechtigd tot den troon, brachten de omstandigheden dat meê. Tevens stelde hij, in

' zijn geheim gehouden uitersten wil, een Raad van Regentschap in, die, na zijn

eigen dood, tijdens de onmondigheid van den jongen Lodewijk, het bewind zou voe-
ren, onder voorzitting van den Hertog van Orleans en met den Hertog van Bour-
bon en beide genoemden, vijf ministers en vijf maarschalken, als leden. De voorzitter
met geen ander recht dan een beslissende stem bij staking, terwijl ook de opvoeding
van zijn aanstaanden opvolger aan den Hertog du Maine was opgedragen, en dezen
voorts nog het bevelhebberschap over de troepen der l^fwacht en van 's konings
huis werd toevertrouwd. Zoo wist hy, bij ontstentenis van wettig nakroost, zijn
heul bij zijn onwettige telgen te vinden, doch bleek daarmeê zijn rekening geheel
buiten den waard te hebben gemaakt. Het verzegelde stuk, aan 't Parlement ter be-
waring gegeven, zou hem niet baten; de onbeperkte macht, die hy zich ook na
zyn dood nog gewaarborgd waande, zou met zijn leven een einde nemen. Nog eenige
maanden, een vol jaar nog slechts, zou hij den franschen Staat in zijn Konings-ik
besluiten, maar dan zou 't ook uit wezen, en dat — als een fraqsch hekeldichter
dier dagen ' het zoo naar waarheid betitelde ■— dat

............règne funeste

D'uii prince que jadis Ia colère céleste
Accorda par vengeance ά noa déairs ardents,

zou door een ander vervangen worden, op den duur wel niet vee! heilzamer voor het
fransche volk, maar, vooral op kerkgebied, toch van gansch verschillenden aard, en
in zoover althans een welkome verademing. In den zomer van 1715 begonnen de
krachten van den byna 77iarigen alleenheerscher kennelijk af te nemen. Hevige pijn
in een zijner beenen bond hem weldra aan zijn legerstede, en alras bleek dat been
door den kanker aangetast, en deed hem smartelijk lijden. Den 30®"
Augustus nam
hij afscheid van de princessen van den bloede, de hofdames, en zijn gezellin van

m

^Itn de bekende Compilation de ce qui s'est fait depuis 20 ans, eindigende:

J'ai vu ces maux et je n'ai pas vingt ans;

J'ai vu l'hypocrite honoré,

J'ai vu, c'est dire tout, Ie Jésuite adoré,

veelal aan Voltaire toegeschreven, maar het werk van den minder bekenden A. L. Lebrun. (Zie
Byiage m op Catnpardons uitgave van Buvat's
Journal dê U Eêgence, Paris, 1865, I. p, 611.)
V« deel, stuk. g

Mêi-m

-ocr page 20-

18 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

den ouden dag, Mevr. de Maintenon, droeg den princessen en beeren van zgn hof
op, hun rouwkoetsen gereed te maken, en blies's ochtends acht uur van den Sept.»
in 'l bijzijn van zijn biechtvader, den beruchten Jezuït Letellier, den laatsten adem
uit. «Oe Koning is er geweest!» riep nu de zwartgepluimdeofficier van het balkon den
omstanders toe, en daarna, zijn zwarte pluim voor een witte verwisseld hebbende,
tot driemalen toe: «Leve Koning Lodewijk XV!»

Den volgenden dag werd, in een bijeenkomst van 't Parlement, de uiterste wil ge-
opend en voorgelezen. Onmiddelijk stond toen de Hertog van Orleans op en kwam tegen
de bepalingen omtrent den Raad in verzet, die zyne rechten en waardigheid zoo verregaand
miskenden en verkortten. Hij werd levendig toegejuicht, kreeg de zelfstandige stel-
ling, waarop hij aanspraak maakte — den Hertog du Maine werd slechts het toezicht
gelaten op de opvoeding — en zag den Raad in bemiddelenden zin wijzigen: de
Hertogen van Bourbon en du Maine en de Graaf van Toulouse maakten er deel van uit,
doch met en naast hen, de Hertog van St. Simon — de hooghartige tegenstander
van beide laatsten ^ — de kanselier Voisin, de maarschalken van Villeroi, Harcourt
en Bezons, de thans afgetreden minister van buitenlandsche zaken Torcy, en de
bisschop van Troves. Op St. Simons aandrang stelde de Regent — als hij voortaan
genoemd werd — nu weldra, in plaats der ministeriën, zeven raden elk van tien
leden in, zooveel doenlyk uit den adel genomen, en gaf voorts van zyn kerkelijke
vrijzinnigheid blyk, door den 10®·^ November daaraan den ketterjager Letellier uit zijn
omgeving te bannen, en den in de Bastille gekerkerden Jansenisten hun vryheid te
hergeven. Den pauselijken nuncius, Bentivoglio, had hij in September reeds door den
procureur-generaal van 't Parlement laten aanzeggen, dat hij onmiddelijk zijn biezen
kon pakken, en toen de man zich daaromtrent bij hem beklagen en inlichting vra-
gen kwam, hem toegevoegd, dat de koning te jong was, om op kerkgebied zijn
grootvaders voetstappen te drukken, en hij zelf allen eerbied voor den Paus had, doch
meende, dat Zyn Heiligheid zich liet misleiden» ·. Pater Quesnel, het welbekende
slachtoffer der Eengeboren-Zoonsbul, kreeg daarentegen vrijheid naar Parijs terug te
keeren. Het verzet tegen deze bul, gelijk de aandrang tot haar handhaving door
hare voorstanders, hield inmiddels onder de fransche geestelijkheid aan. In April 1716
werd een groote vergadering ter Sorbonne gehouden, waarin de vergaderden besloten,
zich tegen haar op 't Parlement, den Koning, den Regent, een toekomstige algemeene
kerkvergadering, den Paus, en alle bisschoppen der Kristenheid te beroepen. (^Si»,
riep men hekelend

» Zie zün onlangs uitgegeven boetbrief aan hun vader, die zoo krachtig tegen hun verheffiag
verzet aanteekent
{Oeuvres in êdites de duc de Si. Simon, III, ρ, 371).
' Buvat, t. pl. p. 97.

-ocr page 21-

DES VADERLANDS. 2133

Si Ie Pape condamne et St, Paul et Quesnel,

On Ie trompe, il nous trompe; eh bien, que nous Importe'?

Ce n'est point la l'esprit de TEternel!'

En Boiieau's versregel over Corneille's Cid («en vain contre Ie Cid un minislre
se ligue») parodieerende, zei men:

Contre Quesnel en vain s'unit Kome et Versailles,
Pour lui toute la France a les yeux de Noailles;
La ligue Ignacienne a beau Ie censurer,
Le public révolté s'obstine ä Tadmirer.

Van een algemeene kerkvergadering wilde men te Rome niets weten, en zoo dus
ook niet alle kerkvoogden der Kristenheid over de zaak bijeen kwamen, die van
Frankrijk vergaderden niettemin in Febr. 1717, doch konden 't niet eens worden.
Met name een viertal hunner bleef er zich krachtig tegen verzetten, en liet zelfs
in April daaraan een parijschen deurwaarder in 't geheim naar Rome reizen, om
daar aan de hoofddeur van St. Pieter hun beweegredenen aan te plakken. Men bleef
er verder voortdurend over haspelen; in Augustus zond de Paus een stuk, waarbij
hij den ban uitsprak tegen wie zich niet met zijn bepalingen vereenigde; de Cardi-
naal Noailles stelde vervolgens een soort van vergelijk op, waarmeê zich allengs het
meerendcel der hoogere geestelijkheid vereenigde. Het werd, na door den koning be-
krachtigd te zijn, den 4·=" December 1720 door 't Parlement, ingeschreven, doch zon-
«Ier daarom aan alle geharrewar een einde te maken, daar men le Rome, ook na
den dood van Paus Clemens XI (15 Maart 1721), op zijn stuk bleef staan, en bij
sommige bisschoppen — gelijk met name die van Soissons — bijval vond 'K Een
spotboef kwam daarop in 't volgende jaar op den inval, er een
gezelschapsspelletjen
van te maken en 't gansche beloop der zaak op een Ganzebord over te brengen,
daar het toch, naar hij meende, met de sprookjens van Moeder de Gans op ééne lijn
gesteld kon worden. De ganzen werden er door de apostelen vervangen; op nommer
O kwam de brug der verklaringen; zes en drie bracht onmiddelijk lot 26, het eerste
beroep op de kerkvergadering; 5 en 4 op het tweede, nommer 53; nommer 12

was

' Opgenomen achter de Idêe ffêneraU et huiorique de la Comfiiuiion Unigenitus U Londreg,
1717). In gelijken zin liet men Lodewjjk XIV in een afscheidslied zelf zeggen:

Trés sainte Constitution,
Que je crois sans restriction,
Je ne sais pourtant qui t'a faite,
Du Pape ou du Diable en cachette.
{Les Adieux de Louis XIV in den Chansonnier hisiorique du 18e Siècle, publié par Emile Raunié.
Paris, 1879. I, p. 21.)

® Buvat, I. op verschillende plaateen.

-ocr page 22-

20 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

de aanneming van 's Pausen bepalingen; de herberg verbeeldde het vergelijk; de
toren was die der verwarring; in de put daalde men te vergeefs af, om de waarheid te
zoeken; de dood verbeeldde den overleden Paus, die, mei zijn driekroon op 't hoofd
zijn eengeboren spruit, de bul, zegende; den pot won men wanneer men't eindnom-
mer, de kerkvergadering, haalde, het beroep waarop in de werkelijkheid om niet
bleek, maar die in 't spel deed zegevieren:

Et qui gagner y voudra
Au Concile appelle, appelle.
Et qui gagner y voudra
Au Concile appellera

"Natuurlijk dat zich dit vermakelijk spel niet binnen de grenzen van Frankrijk
hield, maar vooral ook in het land der Geuzen en Jansenisten een grooten opgang
moest maken, toen het er als «het nieuwe Ganzebord der bul
Unigenitus" in werd
overgeplant 'K

Zoolang Koning Lodewijk XIV in 't leven was gebleven, had de engelsche Pre-
tendent nog eenige hoop, hoe flauw dan ook, mogen koesteren, zijne zaak in Frank-
rijk ter harte te zien nemen; met den dood van den Koning was echter alle kans
voor hem verkeken. Bolingbroke zag dat terecht in, en had hem daarom gaarne van
alle waaghalzerij in dezen afgehouden. Hij liet zich echter niet raden, en ging, op
eigen geluk en een misplaatst vertrouwen in 't geen hij in Schot- en Engeland voor
zich gaande achtte, zgn fortuin beproeven, 's Nachts van den November 1715,
maakte hij zich uit Bar-le-Duc in Lotharingen met een halfdozijn volgelingen op, en
raakte, niet zonder gevaar onderweg gestuit te worden % naar Cherbourg, waar hij
zich opeen zweedsch vaartuig naar zijn «eigen oude koninkrijk» — gelijk hij 't noemde —
inscheepte, om er na eenige dagen te Peterhead te landen. Vandaar zond hij nog een
brief vol van de ijdeltuitigste verwachtingen aan zijn wel beter wetenden Staatssecre-
taris in Frankrijk: «Ik hoop, dat alles wél zal gaan,» schreef hij, «zoo de vrienden
uwerzijds het hunne doen, gelijk ik het mijne gedaan heb» \ In Schotland had de
Stuartsgezinde Graaf van Mar zich in September reeds voor hem verklaard, had hem
te Braemer zelfs als Koning uitgeroepen, en was, met zijn aanhang opgetrokken,
zich aan den schotschen zeekant gaan legeren; ook in Northumberland hadden zich
Lord Derventwater en Forster voor hem verklaard. Koning George had zich daarom
dan ook tol de algemeene Staten gewend met de vraag, hem de zesduizend man
te zenden, waartoe zij zich bij hem verbonden hadden, en zij bleven niet achter,

-ocr page 23-

DES VADERLANDS. 21

huQ woord gestand te doen, en zonden hem onmiddelijk de gevraagde manschappen,
met een 12000 musketten en bajonetten bovendien, mits te zijner beiah'ng, toe. Te
Oostende, onder bevel van den Luitenant-generaal van der Beek ingescheept, kwamen
zij in 't laatst van November over Harwich naar Londen, en trokken van daar naar
Schotland, waar zij viX)rIoopig te Edinburg post vatten. Onderwijl was intusschen For-
ster, die zich in Preston had geworpen, reeds door Generaal Carpenter tol de over-
gaaf gedwongen, en de Graaf van Mar te Sheriffmuir door den tegen hem opgetrok-
ken Lord Argyle geslagen en naar Perth geweken. Toen zich de jonge Koning-in-hope
daar dus tol hem vervoegde, vond hij er nauw vier duizend man meer in de wapens,
die op 't aannaderen van Argyle de wijk namen, en hem zelf tot een even overhaas-
ten aftocht drongen, als hij onbezonnen gekomen was. Den 14·'®» February ging hij
met Mar te Montrose aan boord van een voor de hand liggend schip, en landde een
week later, onverrichter zake, te Grevelingen. Te Parijs gaf hij toen Bolingbroke zijn
afscheid, en nam, in Frankrijk niet langer geduld, zijn toevlucht tot het pauselijk
Avignon, waar hij nu voorloopig verbleef. Bolingbroke rekende zijn zaak onder zijne
en der zijnen leiding terecht voor goed verloren: «niets wanhopiger», schreef hij aan
zijn medestander Wyndham, «dan de omstandigheden, niets ellendiger dan de karak-
ters, niets zwakker dun de beraamde maatregelen; wie de dingen in een ander licht
voorstelt, maakt zich aan grove onkunde of schandelijk bedrog schuldig»; en aan
Swift betuigde hij , zich den slaat zijner vrienden niet jammerlijk genoeg te kunnen vooi-
slellen: «onder blinde leidslieden waagden zij zich in donkere spelonken, waar zij
onder en over elkander strompelden en met het hoofd legen den wand liepen, en dal
alles geheel doelloos; geen uitweg voor hen, dan terug». Hij zelf zocht zijn afleiding
en Iroosl in een bespiegeling over ballingschap, op 't voetspoor van Seneca te boek
gesteld, en met een averechtsche beschouwing over 't hersenschimmige aller Vader-
landsliefde verbonden

Heel wat minder geleidelijk dan die met den engelschen Koning, gingen de onder-
handelingen met den pruisischen,.den eersten Frederik Willem, van de hand. Deze,
die, juist zeven weken vóór den vrede, zijn pronkzieken vader in dc regeering had
vervangen, had de geldmiddelen van den Slaat in even berooiden toestand gevonden,
als de weelde der hofhouding overdadig. Met hel zuinigst overleg en den lofwaardig-
slen eenvoud had hy al wat'overtollig was van de hand gedaan, 'l overbodige goud
en zilver versmolten, en allen ceremonieelen omslag — den groot-ceremoniemeesler
zelf daarbij ~ afgeschaft \ Wal hel nederlandsch gemeenebest betrof, had die vader

Λ

-ocr page 24-

22 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

hem op het hart gedrukt, er, reeds met het oog op den Godsdienst, in goede ver-
standhouding meê te leven, doch toe te zien, dat hel zich in zijn aanmatigingen
niet te buiten ging ^ Dit bleek, uit zijn gansche houding en gedragslijn na den
vrede, al aanstonds tot geen doove gesproken. Geldelgk kwam hy er rond voor uit,
dal de Staten meer schats bezaten dan hij, en dus wel wat «rekkelijk» tegenover hem
mochten zijn, en hij begreep voorts partij te moeten trekken van de verwarring, over
het hem toegekende deel van Gelder, en door 't geschil omtrent de nalatenschap van
Prins Frederik Hendrik ontstaan. Pen en mond steeds even vol van de hartelijkste
betuigingen voor 't welwezen der «loflelijke Republiek», als hy, in zgn baatzieke
handelingen, haar en haar ingezetenen geldelijk steeds zochl te benadeelen, en het
meest nog in zijn schik wanneer hij kans had, door haar toedoen zijn troep grenadieren
met een of meer reuzenexemplaren — al waren 't zelfs negers van de Goudkust —
te verrijken had hij de vrijheid genomen, twee tolkantoren aan de Maas op te
richten, en den schippers daardoor een hoogst «benepen vaart», als zij klaagden^
bezorgd. «Als overzeesch geweld», hief men daarom ook luid, maar niet ten on-
rechte , jammerende aan:

Als overzeesch geweld de Sont eerst had gesloten,
Sprong Holland's fiere Leeuw uit zijn ontzachljjk nest;
De "Weisael schrikte op 't zien van zyn bemande vloten,
En riep: "men sluit vergeefs voor dezen poort en vestl"
De sleutel van 't geschut stak de pontkamer open,
En Holland kreeg, geljjk voorheen, de schuur vol graan;
Maar nu de Waal en R|jn, in welvaart meest verloopen,
Zich buiten dat nog zien in Kleefsche boeyen slaan,
Eijst niemand hun te hulp, wat weeklacht elk laat hooren; -
Dus gaat om éénen tol de Keulsche vaart verloren

De Staten deden wat zij konden met goede woorden en schrifturen van zich zelf
en hun gezanten, Lintelo en Hompesch, doch vonden weinig baat. Hij deed hun
met Jan. 1714 een breedvoerig stuk toe komen, waarin hij zich op zijn vermeende
goede rechten beriep, maar dal de zaak niet aanneemlijker maakte, en bleef ook
verder zoo vasthoudend mogelijk. Slechts de omstandigheden buiten hem brachten er
vervolgens eenige verbetering in, toen het imdere barrière-verdrag met den Keizer
den stand van zaken wijzigde. Wat de nalatenschap aanging, toen de Stalen be-
toogden, dal het best ware, het geschil daaromtrent aan gerechtelijke uitspraak te

{
iii-

t

-ocr page 25-

DES VADERLANDS. 23

onderwerpen, sloeg hij dat kortweg af, omdat hg — naar hij met ronde woorden
Terklaarde — zich overtuigd hield, dat men partijdig zou te werk gaan ^ De afbeta-
ling van achterstallige bijstandsgelden, waarop hij aandrong, werd, na wat over en
weêr praten en schrgven, zóó gevonden, dal men het bedrag der hoofdsom van Dec.
1717 af in zes halfjaarsche termijnen van een ton gouds zou afdoen, na in Aug.
van dat jaar de overschietende ƒ 13,000 voldaan te hebben. Bot af weigerde hi] voorts
de tot dat jaar steeds verstrekte gelden ter afbetaling der Igfrenten verder over te
maken, door zijn grootvader, den Keurvorst van Brandenburg, in 1691—1698 aan de
inleekenaars of hun rechtverkrggenden op eene te Amster- en Rotterdam aangegane
leening verzekerd. Als schgnreden wendde hij voor, dat men van de zg der Staten
had nagelaten, de zoogenoemde «logies- en serviesgelden» voor inkwartiering aan Em-
merik, Rees, en Wesel te voldoen; terwijl intusschen Staten en Keurvorst reeds in
1685 eene overeenkomst hadden gesloten, waarbij de laatste niet alleen afstand had
gedaan van alle dergelijke aanspraken in Kleefsland, maar ook, zoo voor zich als «al
zijn nakomelingen» van alle verdere «actiën en pretenciën van welken aard ook» ^
Met den duitschen Keizer had men, naar aanleiding der vredesbepalingen, thans
over de bezetting der iam^re-steden te onderhandelen. In Η voorjaar van 1714 ver-
klaarden de Stalen aan zijn Resident in den Haag, den baron van Heems, dat zij
daartoe bereid >varcn; doch deze wenschte, op 's Keizers aandrang, dat dit te Weenen
geschiedde, waarlegen loen de engelsche gezant, namens de Koningin, opkwam. Heems
bood daarop, bij een nader onderhoud, den Stalen Namen, Doornik, en Meenen aan;
maar de Staten verlangden er nog enkele andere bij, en stelden in July een geschrift
op, waarby zij, zich op 't verhandelde in 1701 tusschen Koning Willem en Keizer
Leopold beroepende, voorsloegen; 1. dat de Keizer, behalve de drie genoemde steden,
ook Bergen in Henegouwen, 't kasteel van Gent en de Scheldeforlen, de Parel en
Marie, door de Stalen zou laten bezetten; Staten en Keizer samen troepen zouden
leggen in Roermonde; dat de Keizer hun daarentegen Venlo, met het fort Sint Michiel
en Stevenswaard, zou afslaan, en van 't Rijk zou verkrijgen, dat zij bezetting legden
in Hoei, in welk geval zij er niel legen hadden, dat het kasteel van Luik geslecht
werd; dat zij in oorlogstijd zooveel troepen, als zij raadzaam vonden, in de vestingen
der Oostenrijksche Nederlanden mochten leggen, en men nader zou overeenkomen
omtrent het getal troepen, door den Keizer in die Nederlanden te houden; dat de
Staten hun bezettingen van krggs- en mondbehoeften mochten voorzien, zonder daar-
voor belasting te betalen; dat de krijgsoversten en lagere officieren over hun krijgs-
volk door hen zouden aangesteld worden en onder hun gebied slaan, doch aan hen
en den Keizer beiden den eed van trouw zouden afleggen; 2. dat de Keizer de

-ocr page 26-

24 ALGEËEENE GESCHIEDENIS

geldleeniog zou goedkeuren, door Groot-BrittaDje en de Staten, tijdens hun bestier
in Zuidnederland aangegaan, en voor welke Terschillende inkomsten van dat land
verbonden waren, bun bovendien nog een miljoen 'sjaars toestaande uit zyne mid-
delen buiten de inkomsten der veroverde plaatsen, tot voldoening der kosten voor 't
bewaren van Limburg, en andere noodzakelijke uitgaven; 3. dat de grensscheiding in
Vlaanderen van de Schelde tot den zeekant geregeld werd naar 't goedvinden der
Staten, volgens een tevens overgelegd ontwerp 5 4. dat men, voor en aleer de Staten
van hun bewind afstand deden, en voor de bezettingen van beide Mogendheden uit
de over te leveren steden aftrokken, het Handelsverdrag zou regelen op den voet van
den munsterschen vrede, en verder redelijke voldoening aan Groot-Brittanje zou geven, zoo
dat nog niet geschied was. De Baron van Heems maakte tegen dit ontwerp velerlei be-
zwaar, en drong verder, namens den Keizer by de Staten op spoed aan ; de Keizer zelf
had ondertusschen den Graaf van Konigsegg benoemd, om met hen over de
barrière te
onderhandelen, daarbij evenzeer tot een onverwijlde afdoening aanmanende. De Staten
wilden niets liever dan dat, daar 't voortdurend beheer hun lastig viel, en zij er reeds
met den brabantschen Raad van State over aan 't haspelen waren. Hun ontwerp werd
echter door den Keizer afgekeurd, en men bepaalde daarop, te Antwerpen nader te
onderhandelen. De Staten vaardigden daartoe uit hun midden den Graaf van Rech-
teren en de Heeren van der Dussen en Scato Gockinga, en uit den Staatraad den
Heer van Geldermalsen, Adriaan van Borselen, af. Koning George, die inmiddels
Koningin Anna was opgevolgd, zond zynerzijds Graaf Cardogan tot bijwoning der
onderhandelingen in Engelands belang. In October werd de eerste bijeenkomst gehou-
den, bij welke men 't weinig of niet eens bleek. In den Haag kwam ondertusschen
een schrijven van de geldersche Staten, om toch bovenal zorg te dragen voor eene
barrière aan den Rijn en de Maas: aan den eersten zou men 't liefst Keizerswaard,
aan de laatste Venio en Stevenswaard erlangd hebben. Daar echter het eerste aan den
Kèurvorst van de Paltz toekwam, die er zoo weinig afwilde, dat hij zelfs daarbij no^
Kessenich, onder staatsgebied, bij Maastricht een tijd lang bezet hield, tot er hem
de Staatschen uit verdreven, was daar weinig of geen kijk op. Heems vorderde,
namens den Keizer, het bezit van 't Hertogdom Luxemburg en 't Graafschap Namen
en daar inmiddels de bekrachtiging van 't verdrag van Baden had plaats gegrepen, de ont-
ruiming van Bonn, Hoei, en 't kasteel van Luik. die aan den Keurvorst van Keulen
terug moesten komen. Zonder uitzicht op de slechting van dat kasteel en de wallen
van Bonn begeerden de Staten daar intusschen niet toe over te gaan, en wilden
daarbij Hoei liefst zelf bezet houden. Ook over de grensscheiding in Vlaanderen en
den afstand van een deel van 't Overkwartier was men in geschil, en begon zich
wederzijds hoe langer hoe minder maisch te uiten. In een volgende bijeenkomst stond
de Keizer den Staten evenwel de halve bezetting toe der plaatsen, door Karei II van

-ocr page 27-

DES VADERLANDS. 25

Spanje tot zijn dood behouden. Op 't punt der Teroverde steden toonde men zich wat
inschikkelijker, doch
VTÜde van geen den minsten afstand van grond in Vlaanderen
noch 't Overkwartier weten. Ter liefde van 't laatste, dat hun den toegang tot Maas-
tricht zou vrij houden, hadden de Staten echter gaarne in 't eerste wat prys ge-
geven. Het altijd op zijn handel bedachte Holland drong er zijnerzijds bi] de alge-
meene Staten op aan, het handelsbelang toch vooral niet te verwaarloozen, en deze
besloten daarom bun afgevaardigden te Antwerpen op het hart te drukken, een ver-
drag te verwerven, waarbij dat van 1048 ten grondslag werd gelegd, en den Staten
dezelfde voordeelen als aan Frankrijk en Engeland werden toegekend; voor 't oogen-
blik in het voorstel van Königsegg te treden, om de in- en uitgaande rechten voor-
loopig op den bestaanden voet te blijven heffen, waardoor de verhooging van 1680
op wijn, brandewijn, azijn, en zout verviel; den vrijen in- en uitvoer van garens uit
hel Zuiden naar en van de bleekerijen in 't Noorden toe te staan; de plaatselijke
rechten op lakens en andere stoffen,, in sommige steden tydens den oorlog ingevoerd,
te doen afschafï'en; Königsegg hoop te geven, dat de Staten de rechten op zulke waren,
als den uitlandschen handel bemoeilijkten, zouden regelen als in 1690, en dat zij ook
van zins waren, de tolkantoren in de Oostenrijksche Nederlanden te ontheffen van de
hoofdsommen, te hunnen laste, onder borgtocht van den Staat gelicht, om welke lich-
ting men de bovengemelde belastingen had moeten verhoogen. Men ging intusschen
uiteen, zonder tot een handelsverdrag te geraken, maar kwam in der minne overeen
omtrent hel laatste miljoen, door den Keizer opgenomen. Tegelijkertijd deed echter de
Baron van Heems den Staten weten, dat 's Keizers troepen gereed stonden, naar
Luxemburg en Limburg op te trekken, en de Keizer dus verzocht die der Staten
Luxemburg te doen ruimen, 't welk zij na 't vertrek van 't beyersche krijgsvolk bezet
hadden. Men vond geen reden, aan 's Keizers verlangen ten dezen niet te voldoen,
en 's Keizers manschappen kwamen daarop, in het voorjaar van 1715, in beide Her-
togdommen in bezetting.

In dat voorjaar en den volgenden zomer werden de onderhandelingen over de bar-
rière
zonder veel vruchts voortgezet. Eerst de dood van koning Lodewijk zou een ige
bespoediging te weeg brengen, daar de Staten, toen van de fransche zij geenerlei tegen-
werking duchtende, onwrikbaarder voet bij stuk hielden , en den Keizer daardoor wel-
dra tol meerder toegeeflijkheid noopten. Strijd over de vlaamsche en geldersche zaken
had lot dusver alles vertraagd, 's Keizers krijgsvolk was intusschen reeds in aantocht
om de plaatsen te bezetten, niet onder de èamére-steden te lellen, en wenschte niet
daarvan af te laten tot het verdrag zou tot stand gekomen zijn. De brabantsche Staats-
raad gaf van zijn kant den afgevaardigde der Stalen te Brussel, Van den Berg, te ken-
nen, dat men, op aanschrijven van Königsegg, reeds last gegeven had, de verwachte
troepen te ontvangen en te verdeelen; maar de Staten lieten hem antwoorden, dat

V* deel, 1« stuk. 4

-ocr page 28-

26 ALGEËEENE GESCHIEDENIS

zij geen verlof lot inlegering konden geven sconder bewilliging van Koning George.
Men kwam vervolgens echter overeen, dat de troepen voorloopig niet in Gent, Brussel
noch Antwerpen, maar in Brugge, Aalst, en andere kleinere plaatsen gelegerd zou-
den worden. De engelsche afgevaardigde, die inmiddels een bezoek te Weenen ge-
bracht had, bracht van daar een keizerlijk schrijven meê, waarin aan de Stalen be-
loofd werd, dat hun het deel van 't Overkwartier, door Pruisen niet in bezit genomen,
met uitzondering van het door den Keizer te bezetten Roermonde, zou worden afge-
staan; dat de werken van Hoei en Luik zouden geslecht worden, vóór beide steden
hun wettigen Heer werden overgeleverd; dat Dendermonde voor de helft van wegen
den Keizer, voor de helft van wegen de Staten zou worden bezet; dat Sint Donaas in
Vlaanderen by Sluis zou komen, en de grens wat zou worden uitgelegd; dat, daar-
gelaten de huisvestiqg der troepen, nog 500,000 rijksdaalders uit de inkomsten der
Oostenrijksche Nederlanden tot onderhoud van vestingen en bezettingen zoude^ ver-
strekt worden; dat, eindelijk, de Keizer alle vroegere verdragen met de Staten ver-
nieuwen zou. Van den anderen kant verlangde die Keizer evenwel, dat de Staten
15,000 man in de
barrièrQ-sieAe,n hielden, die hij eens of tweemaal 's jaars zou laten
monsteren, hetzelfde recht over zijn 20,000 man krijgsvolk aan de Staten toekennende;
en dal er een tweevoudige eed — aan hem namelyk en aan de Staten — gedaan zou
worden, Zoowel op deze punten, als over de manier, waarop de staatsche troepen in
't roomsche land hun Godsdienst zouden waarnemen, bleef men 't nog oneens. Königsegg
maakte daarop een uilstapjen naar Engeland; niet juist tot genoegen der Staten, die
vreesden, dat hij er, door 't aanbieden van Nieuwpoort en 't kasteel van Gent, de re-
geering voor 's Keizers belang zou zoeken te winnen, 't Bleek hem echter alleen om
een verdrag tusschen den Keizer en Koning George te doen, dat in 't volgende jaar
lol stand kwam. Men verplaatste daardoor intusschen de onderhandelingen nu van Ant-
werpen naar Londen, en verlangde, buiten hel toegestane, nog den vlaamschen pol-
der van Watervliet en Montfoort in 't Overkwartier; ook Hoei wenschte men te be-
houden, doch de Keizer niet minder. Moeite baarde tevens het rechtswezen in dat
Overkwartier, 'l welk nu driederlei heer zou krijgen, Oostenrijk, Pruisen, en Neder-
land, en dus veel verwikkeling liet voorzien. Stelde men er, naar's Keizers voorslag,
één hooggerechtshof in van wegen de drie beeren te vormen, dan zou waarschynlijk
het verschil van Godsdienst geen geringe moeite baren. Onderwal stierf Koning Lode-
wyk, en Koning George gaf niet onduidelijk te kennen, dat hij de Staten gaarne in
hun eischen ondersteunen zou. Deze werden des te minder geneigd, veel daarvan toe
te geven. De verschillende punten werden aan de Provinciën ter beraadslaging toe-
gezonden, en in den loop van October de onderhandelingen daarop te Antwerpen her-
vat. Vóór de helft der volgende maand was men 't nu eens; or werden drie afschrif-
ten van 't antvverpsch verdrag in gereedheid gebracht, en deze den 15®"door Königsegg

-ocr page 29-

DES VADERLANDS. 27

de nederlandsche afgevaardigden, op 't Stadhuis Ie Antwerpen, in tegenwoordig-
heid der Wel en
anderen, onderleekend. Onmiddelijk daarop werd de trompet gebla-
zen en de trom geroerd, vielen de klokken der fraaye hoofdkerk met haar gelui in,
liet het geschut zich van 't kasteel en de wallen hooren, en juichte de saamgevloeide
volksmenigte: «lang leve de
Keizer, onze Heer!» Op't Stadhuis werd een feestmaal aan-
gericht, en 's avonds een vuurwerk afgestoken. Cadogan, die naar Brussel was, tee·

kende den volgenden dag.

Het verdrag bepaalde in zijn 29 artikelen: dat, naar aanleiding van de in 1701
gesloten
overeenkomst, de zuidelijke Nederlanden nu aan Oostenrijk zouden overge-
leverd worden, onder voorwaarde, nimmer, geheel noch ten deele, aan Frankrijk te
«orden opgedragen; dat Keizer en Stalen zich verbonden, er altoos 30 tot 35 duizend
man te onderhouden, voor % door den eerste, voor % door de laatsten te leveren;
welk gelal men echter, in geval van oorlog, met onderling goedvinden, nog tot
40 duizend of meer zou kunnen brengen; dal de Staten hun manschappen naar wel-
gevallen mochten verleggen in de steden hun ter bewaring gegeven, als te weten:
Namen en Doornik met hun kasteelen, Meenen, Veurne, Warneton, Yperen, en
't fort de Knokke; dal Dendermonde gemeenschappelijk bezet zou worden ondereen
door den Keizer aangesteld Overste, die echter, evenals de verdere officieren, ook aan
de Staten zijn eed zou doen; dat de Staten hunnerzijds, en op hunne kosten, krijgs-
oversten zouden stellen in hun barriére-plaalsen ^ mits onverdacht en niet onaangenaam
voor den Keizer, en die, hoewel den Staten volkomen onderworpen, ook den Keizer
trouw zouden moeten zweren, en zijn Landvoogd dus de noodige eer bewijzen, en
Η woord laten, wanneer hij die plaatsen bezocht; dat den nederlandschen troepen
vrije Godsdienstoefening werd toegestaan, mits in gebouwen zonder kerkelijk uiterlijk;
dal onder de ingezetenen de Godsdienst zou blijven als onder Karei lï; dat de toevoer
van mond- en krijgsbehoeften en kleedingstoflen voor de Stalen vrij zou zijn, en hun
troepen vrijelijk door Brabant en Vlaanderen mogen trekken; dat ze hun barriére-
plaalsen op eigen kosten mochten versterken, doch geen nieuwe vestingen zonder
voorkennis van den Landvoogd aanleggen; dat de Keizer voor vrijen toegang naar die
plaatsen voor brieven en boden der Vereenigde Provinciën zou zorgen, mits er geen
koopmans- of andere bijzondere brieven onderliepen; dat, werd eene dier plaatsen aan-
getast, het den Staten vry zou staan, van de steden en plaatsen op de Demer, van de
Schelde lot de Maas, bezit te nemen, en daar schansen, linien, en overstroomingen
te maken en bewerkstelligen; dat, om alle verzwakking van 't leger, gelijk in den
jongsten oorlog, te voorkomen, de Keizer den Stalen zooveel lands en zulke sterkten
in zyn Vlaanderen zou afstaan, als noodig was, om ook daar de noodige ondervialer-
zelting in werk te stellen, en ze te dekken van de Schelde lot de zee; dat daar-
om de grenzen der Staten voortaan zouden beginnen vaö die zee, tusscben Blanken-

-ocr page 30-

28 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

berge en Heist, waar geen duinen waren, mits zg geene sluizen aan zee maakten,
noch duldden, dat er eenige dorpen, huizen, of visscherswoningen werden gebouwd,
noch dat de dijken verminderd of de ingezetenen benadeeld werden; dat van dien
post een lijn zou getrokken worden op het Groote Wegjen, op Heist, den Driehoek
en de Zwarte Sluis, en 't fort St. Donaas, 't welk den Staten werd afgestaan met het
land daar benoorden, mits de sluisdeuren in dat fort in vredestyd werden afgenomen;
dat zich die grens verder zou uitstrekken van St. Donaas tot St. Job, van waar men
weder dicht bij Vlaamsch Middelburg tot de oude zou komen; voorts die oude grens
volgende, langs den zijdelingsdijk tot waar de Eekloosche watergang en waterloop in
ééne sluis samenhepen; dan, den Graafjansdijk langs tot Boekhout, vanwaar men
met een rechte lijn tot de oude grenzen zou voortgaan; dat, wat benoorden die lijn
lag, den Staten insgelijks werd afgestaan; dat de Stalen, in oorlogstijd, de sluizen
van beide dijken zouden mogen versterken en bezetten, om de onderwaterzetting van
Boekhout tot het kanaal van 't Sas te handhaven; dat de grenzen van dat Sas tot
tweeduizend pas zouden worden uitgestrekt, mits er geen dorpen in begrepen waren;
dat de Keizer, tot behoud der Beneden-Schelde en het verkeer tusschen Staats-Brabant
en Staats-Vlaanderen, den Staten de polder en 't dorp den Doel en de polders van
Sint Anna en K.etenesse afstond; dat de Keizer, werd de öamöre aangetast, den Staten
het fort de Parel en de sluizen tusschen dat fort en dat van St. Marie in bewaring
zou geven, mits zij hem die sluizen en forten met beide dijken, na den oorlog, weer
overgaven; dat de Staten in vredestyd geen onderwaterzetting mochten bewerksteUi-
gen zonder voorkennis van den Landvoogd, en de vlaamsche ingezetenen moesten
schadeloos stellen, als zij door de overgave der sluizen eenig nadeel mochten lijden;
dat de verplaatsing der grenskanjoren nader zou worden bepaald; dat de inkomsten
uit het afgestaan terrein zouden begroot worden en van den jaarlijkschen onderstand
van 100,000 rijksdaalders afgetrokken, en dat er de Godsdienst als onder Karei II zou
blijven, en de inwoners hun voorrechten behouden; dat het fort Roodenhuizen zou
worden geslecht, en de geschillen over 't kanaal van Brugge aan de uitspraak van
onzijdige scheidslui, van weerszij te kiezen, zou verblijven; dat intusschen die van
Sluis, door den afstand van St. Donaas, geen ander recht dan vroeger op dit kanaal
hadden erlangd; dat — wat het geldersch O verkwartier betrof—de Keizer den Staten
daar, in volkomen Soevereiniteit en eigendom, afstond de stad Venlo met haar rechts-
gebied en 't fort St. Michiel, hel fort Stevenswaard met zijn grond en zooveel lands,
als gevorderd werd, om de werken aan deze zy der Maas te vergrooten; vooits nog
het ampt van Montfoort, uitgezonderd de dorpen Zwalmt en Elmt, om het te bezit-
ten gelijk Karei II het bezeten had, behoudens 't recht dat er den Koning van
Pruisen mocht toekomen, en mits alle kerkelijke en wereldlijke voorrechten in volle
kracht, en de Godsdienst er als te voren in stand bleef, gelijk er ook alle welhou-

-ocr page 31-

DES VADERLANDS. 29

ders~lot dien^God^dienTmoeslen behooren; dat de bisschop van Roermonde er alle
geestelijke beneficiën zou begeven, doch alleen aan
personen, den Staten aangenaam;
dat men, met de stad Egt, niet geacht werd ook het recht van beroep op 't kapit-
tel van Thorn verkregen te hebben, maar het hun vrij stond voor de inwoners van
η land een hof van beroep op te richten, waar dj binnen dit gewest wilden; dal
de rechten op de Maas alleen met gemeenschappelgk goedvinden vermeerderd of ver-
minderd mochten worden, terwijl de Keizer de rechten zou genieten te Roermonde
en Navagne, en de Staten die te Venlo geheven; dat de Staten den Keizer te gemoet
zouden komen in 't voldoen der renten van 120 en 80 duizend gulden, voor welke
die rechten, in 1687 aan Koning Willem III waren verbonden,
en dat ook de Slaten
in de schulden van 't Overkwartier hun aandeel zouden dragen; dat de stukken en
papieren van dat kwartier, als vroeger, zouden blijven te Roermonde, maar de ge-
machtigden der drie mogendheden er een Hist van zouden maken, van welke ieder
hunner een afschrift zou krijgen; dat , om de Slaten te gemoet te komen in het
onderhoud en de bezetting der
barriere-sieihn, de Keizer hun jaarlijks 500,000 Rijks-
<laalders of 1,250,000 Hollandsche guldens zou betalen, waarvoor de beste inkomsten
zijner Nederlanden, bij een afzonderlijk punt nader aan te geven, verbonden zouden
zijn; terwyl die Staten, bij gebreke van voldoening, zijn ontvangers bij panding en
bedwang lot betaling daarvan konden noodzaken; dat de
Keizer, goedkeurende al wat
door de Stalen en Engeland, tijdens hun bewind over die Nederlanden, verricht wi»^,
levens beloofde de penningen te voldoen, ten bedrage van 8,396,000 guldens, door
<le Slaten ten dienste van den Spaanschen Koning gelicht, gelijk ook de kosten, die
zy, tijdens hun beheer, lot behoud zijner landen hadden gemaakt, en waarvoor zij
4,618,955 gulden hadden opgenomen; dat de uitgaande en inkomende rechten naar
en van Groot-Brittanje en de Vereenigde Provinciën, geregeld zouden blijven op den
tegenwoordigen voet, tol men een handelsverdrag had
aangegaan, en dat voor't overige
die handel, en 'l geen er mee samenhing, tusschen Noord-en Zuidnederland zou blij-
ven als bij den vrede van Munster bepaald was; dal de werken van Luik en Hoei
op kosten van Luik, binnen
drie maanden, geslecht zouden worden; omlrent welk punt
de gemachtigden der Staten echter verklaarden, dat zjj er alleen in bewilligden, onder
voorwaarde, dal 1. Prins en Stalen van Luik afstand deden van de klachten, bij den
duilschen Rijksdag ingebracht, tegen de sterkte op last der Staten op den St. Pieters-
berg gevestigd, en men hun 2. voldoening gaf in hun eischen omtrent Bonn, door
i)f er de werken Ie slechten 6f een overeenkomst te sluiten omtrent de bezetting, die
men er, tol algemeene veiligheid, ia legeren zou. Koning George verbond zich lol
de handhaving van 't geheele verdrag, dat binnen zes weken zou moeten bekrach-
tigd worden.

Hoewel de vertegenwoordiger der Staten te Brussel reeds onmiddeiijk na Π sluiten

-ocr page 32-

30 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

van 't verdrag zijn afscheid nam, hield het toch tot 4 February 1716 aan, vóór den
Graaf van Königsegg'de Ooslenrijksche Nederlanden werden overgegeven, die ze nu,
in afwachting der benoeming van een keizerlyken Landvoogd, voorloopig in beheer
nam. Daartoe was niemand anders dan Prins Eugenius van Savoye bestemd, die zijn
Stadhouderschap te Milaan gaarne voor dit nieuwe prijs gaf', üewgl het intusschen te
wachten was, dat men dit jaar zijn diensten, in den aanstaanden nieuwen oorlog
met ïurkijen, elders zou noodig hebben, werd hem, op zijn verzoek, de markgraaf
van Prié, Hercules Turinetti — een uit den dienst van Savoye in dien van Oostenrijk
overgegaan Italiaan, die hem in de Teldtochten van 1705 en '6, als Staatscommis-
saris, reeds ter zg had gestaan — als plaatsvervanger gegeven ^ Zijn eigen openlijke
benoeming tot Landvoogd geschiedde echter eerst luttel dagen'vóór hy den nieuwen
veldtocht ging openen, 25 Juny 1716, en Prié's afreis naar de Nederlanden werd
toen, door omstandigheden, nog tot 9 September vertraagd. Tevens werd er, op Prins
Eugenius aandrang, een afzonderlijke Nederiandsche Raad van een vijftal vertrouwde
Staatslieden ingesteld, waarvan ook twee Belgen, ïisquen en Wynants, leden waren ^
Prié kreeg voorts de opdracht, onmiddelijk over de w^ziging van enkele, den inge-
zetenen minder aangename punten in 't barrière-verdrag met de Staten Ie onderhan-
delen. Die ingezetenen toch toonden zich weinig ingenomen met de in Vlaanderen
gemaakte grensscheiding, de overstroomingen, waarmede zij daar en elders bedreigd
werden, en de dwangmiddelen, den Staten veroorloofd , om de verschuldigde penningen
te innen. De Staten van Vlaanderen en Brabant hadden daarom ook al spoedig eenige
hunner leden opzettelijk naar Weenen afgevaardigd, om er hunne grieven bloot te
leggen, en den Keizer te betoogen, hoe de voorrechten hunner gewesten daardoor
gekrenkt, het welzijn zijner onderdanen er door bedreigd, en hij zelf er in zijne
waardigheid door werd aangetast. Prié ging daarover nu, na zijn aankomst, met de
Staten onderhandelen, en had de voldoening, hoevvel eerst een jaar later, tol een
's Keizers nieuwen onderzaten meer welkome overeenkomst Ie geraken \

Met den Keurvorst van de Palts waren die Staten, al ras na de sluiting van 't
verdrag, in geschil gekomen omtrent zijne verhouding tot Limburg. Hij had hun in
December 1715 gemeld, dat de Keizer hem dat Hertogdom voorloopig had afgestaan,
om hem voor de diensten te beloonen , zijn huis in den spaanschen oorlog bewezen.
Deze beschikking scheen den Staten evenwel in strijd met het gemaakte verdrag,,
waarbij Zuid-Nederland onvervreemdbaar aan Oostenrijk was overgedragen, terwijl'
tevens de inkomsten van Limburg uitdrukkelijk voor een deel van 't hun verschul-

' Het was hem daar, om den invloed van 's Keizers spaanschen Kaad, waar hij geen kans zag,
tegen op te tornen, weinig naar den zin; zie Arneth's
Prins Eugen,ΊΙ, S, 374,

2 Zie aldaar, III, S. 106. » Aid. S. 108, * Zio daarover nader in 't volg. Hoofdstuk.

-ocr page 33-

DES VADERLANDS. ^^

<ligde geld verbonden waren. Van de andere kwam men met de opmerking te
berde dat het Hertogdom reeds in 1703 door de Staten aan den Keizer was o.er-
se^evln en dus het verdrag, dat slechts over thans afgestane sleden en provinciën
liep daarop niet kon slaan; ook hadden zij zelf een deel van 't Overkwartier aan
PruLn toegekend. Zij lieten zich echter niet overreden, en vonden steun de·
Ihans oostenryksche Nederlanders zelf, die beweerden, dat de afstand met hun voor-
rechten strijdig was. Zij brachten buitendien nog eenige bezwaren bij den keifrvorst
in klaagden dat de ingezetenen van
't land van Ravestein, bij Η minste hooge water,
hun dijkaziën doorstekende, 'l land tusschen Maas en Waal lieten onderloopen en
ook andere
ongeregeldheden op de grenzen bedreven. Men ging dus, met het meuwe
jaar over een en ander onderhandelen. Het stadjen Kessenich in 't Overkwartier,
'waarop de Keurvorst recht had, werd eelfs door de Stalen geruimd, en reeds voor-
waarden
voorgeslagen, waarop zij misschien in het afstaan van Limburg zouden be>
rusten Toen zij echter vernamen,
dat daar, van wegen den Keurvorst, de hervormde
Godsdienstoefening verhinderd werd, toonden zij er zich weder minder toe genegen.
Gelukkig maakte het weldra gevolgde afsterven van den Keurvorst een einde aan 't
gekibbel, daar nu de afstand niet doorging, en Limburg, in 't volgende jaar, weder
met Brabant vereenigd werd. Met den Keizer zelf en den Keurvorst van Keulen ont-
stond er eenige stribbeling over 't slechten der werken van Bonn, waartegen de.
Keizer zich op 't verdrag van Baden beriep, in 't welk slechts bepaald was, dal
zij in vredestijd door burgers bezet zouden worden. Zij waren daarbij zoo vervallen,
naar men zei, dat, zoo men ze geheel wilde afbreken, de Keurvorst, die er ge-
woonlijk verbleef, in de stad niet meer veilig zou zijn. Om een einde aan de zaak
te maken besloot de Keurvorst manmoedig door te tasten, bracht, in November'15,
eenige manschappen in de buitenwerken, die den 16- der maand de stad wisten bin-
nen te sluipen, en in Deeember het luttel staatsche soldaten, dat er lei, de poort
uitdreven. Over dat onderv^inden niet weinig verstoord, gelastten de Staten den keur-
vorslelijken resident in den Haag binnen drie etmalen hel land te ruimen, en vor-
derden van hem zelf volvoering voor 't gebeurde. Ook de Keizer was niet onnatuur-
lijk van gevoelen, dal hij zyn perken was te buiten gegaan en die voldoening
verschuldigd was, en Groot Brittanje liet er evenzeer te W^eenen op aandringen. De
Keurvorst bood daarom aan, den Staten schriftelijk verschooning te vragen, waarmeê
men zich echter in den Haag te recht niet
tevreden stelde. Na eenige maanden has-
pelens kwam men eindelijk, den 22- Juny '16, door bemiddeling van den Baron van
Heems overeen, «dat die buitenwerken van Bonn, buiten kosten van de Staten,
zouden geslecht worden; de te Bonn gevonden krijgsbehoeften en geschut der Staten
hen terruggeven zouden worden, en de Keurvorst de achterstallige gelden aan den
staatschen Overste en zyne manschappen zou voldoen, en hg den Stalen builendien

-ocr page 34-

32 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

een brief van verschooning over 't gedane zou schrijven; der Stalen sterkte op den
St. Pietersberg werd levens bepaah), dat in stand zou blijven, mits het rechtsgebied
van Luik over den grond ongekrenkt bleef, gelijk dat met andere raaastrichlsche
werken op luikischen bodem evenzeer geschiedde ; de werken van 't kasteel van Luik,
naar de zij der slad, zouden in hun ouden staat behouden mogen blijven, doch
de overige geslecht worden, en de bezitting der Stalen daarna bet tot dusver nog^
steeds in bewaring gehouden kasteel ruimen. Het kasteel van Hoei zou evenzeer ge-
slecht worden, en de stad daarop aan den Keurvorst worden overgeleverd. De slech-
ting, zoo daar als te Luik, zou op kosten van Luikerland plaats hebben, en beide
steden nimmer weder versterkt mogen worden.

Naar Spanje besloot men, in December 1714, ter bevordering vooral der handels-
betrekking, een buitengewoon gezant af te vaardigen , en benoemde daartoe vervolgens
den Ommelander jonker Jan Willem van Ripperda. Ofschoon tol den Roomsch geble-
ven tak van 't wakkere Geuzengeslacht beboorende, had deze zijn kerkgeloof, dat hem
den toegang tot hoogere staatsbetrekkingen afsloot, voor 't hervormde laten varen,
en was daarop door Stad en Landen ter algemeene Staten afgevaardigd. Hij aanvaardde
tegen den zomer de reis, en kwam omstreeks half July Ie Madrid aan. Daar had in
de Landsregeering inmiddels een groote verandering plaats gegrepen. Koning Filips,
die in February 1714 zijn gade verloren had, had al spoedig naar eene andere voor
zich laten uitkijken, en toen weldra, op aanbeveling van zijn leidsvrouw, de nu 73-ja-
rige Princes Orsini, het oog geslagen op de haar als allesins aanneemlijk geschetste
Princes Elisabeth van Parma, in welker aanleg en aard zij zich echter leelijk bedrogen
zou vinden. Haar aanbeveler was de in 1664, als tuinderszoon, te Parma geboren abt
Alberoni, die, eerst als klokkeluider aan den Dom van Piacenza geplaatst, daar al
ras in de school der Barnabieten van zijn voortretfelijken aanleg blijk gaf Zich verder
ontwikkelend, en te Rome in 't Fransch geoefend, had hij de Hertogen van Parma en
Vendóme als tolk in den spaanschen oorlog gediend, en was, in 1711 van Parijs naar
Spanje gekomen, door den eersten tot Graaf verheven en tol zijn agent benoemd. ïe
Madrid zocht en won hij toen het hart van den Gröot-inquisitenr, Orsini's hevigste»
tegenstander, en wist, in overleg met dezen, de jeugdige maar eergierige dochter van
zyn Hertog en Heer, als ware zy het lijdzaamste lam ter wereld, en dus geheel be-
rekend onder voortdurende voogd^ der bedaagde Princes te staan, aan haar op te
dringen. Ofschoon daarna gewaarschuwd, en zich haastende een bode naar Parma te
zenden , om de op 15 Augustus bepaalde voltrekking van den echt nog te voorkomen,
vond zij door den Hertog haar afstel verhinderd, en kwam 's Konings nieuwe ge-
malin, onder geleide van Alberoni, nog vóór den winter naar Spanje. Zij was intus-
schen mei haar gemaal reeds schriftelyk overeen gekomen, de oude Princes haar
afscheid te geven; en toen deze haar dus te Guadalajara plechtstatig Ie gemoet was-

-ocr page 35-

DES VADERLANDS. 33

gereisd, oni haar in haar koninkrijk welkom te heeten, liet zij haar, na een koele
cmtvangst, zonder verdere praatjens, van een paar officieren der lijfwacht begeleid
in
,.en wagen naar de grenzen brengen, waar zij den 14- January Ie St. Jean Ie Luz
aankwam, om Spanje voor goed Ie verlaten. Alberoni trad in hare plaats en was, door
njne doortastende maatregelen van beheer en verbetering in de innerlijke toestanden,
het land aanvankelijk van hel meeste nut, doch zen, om de eerzuchtige plannen
zijner jonge gebiedster, met het oog vooral op Frankrijk en Italië, te bevorderen,
die schoone taak niet lang kunnen vervullen. Met Ripperda was hij voor't oogenblik
in de beste verstandhouding, en maakte zelfs van z^ne tusschenkomst gebruik, om,
ten voordeele der spaansche nijverheid, handwerkslui uit Holland te laten komen, ge-
lijk hij er evenzeer uit Engeland ontbood. Voor den nederlandschen handel gaf hij
voorts de schoonste beloften, en de nieuwe gezant, in October 1715 met den rang
en titel van ambassadeur bekleed, scheen dus allesins te slagen. De verholen strek-
king van Alberoni's staatkunde, in verband met het zelfzuchtig streven zijner mees-
teres, liet zich echter niet aanhoudend ontveinzen, en zoo geschiedde 't, dat de Sta-
len in November 1716 bun ambassadeur weder terugriepen. Naar den Haag gekomen,
om van zijn bemoeyingen mondeling verslag te doen, en van daar even naar de Om-
melanden gereisd, om er orde op zijn zaken .te stellen, keerde hij vervolgens over den
Haag naar Madrid terug, waar hij zijn huisgezin had achtergelaten, en bijna onmid-
delijk daarna weder tot de Moederkerk, om nu in Spanje een gansch andere rol te
gaan spelen, dan hem zijn hollandsche meesters in der tijd hadden toebedacht.

Daar in 't Noorden van Europa de oorlog tusschen Zweden en Moscovië, Tsaar
Peter en koning Karei XII, nog aUijd aanhield, en de Zweden daarvan gebruik maak-
ten, om de nederlandsche koopvaarders, onder 't voorgeven dat zij verboden waar
voerden of voor den Tsaar en zijne havens bestemd waren, in beslag namen en ver-
beurd verklaarden, hadden de Staten in July 1714 twee placalen uitgevaardigd, waarin
zy wel hel vervoer van dergelijke waren en krijgsbehoeften ten dienste van een der
beide oorlogende rijken verboden, maar tevens toch allen eigenaren van door de Zwe-
den in beslag genomen schepen en goederen toestonden, die goederen en schepen,
zonder nadere rechtspraak, als hun eigendom aan te houden en te aanvaarden, omdat
die in beslagneming en verbeurdverklaring niet anders dan «openbare schenderij en zee-
roof» was. Tegelijkertijd gingen zij ook over het zenden van een smaldeel naar de
Oostzee beraadslagen; daar dit echter, zou 't afdoende kunnen te werk gaan, bij de
uitgeputte geldmiddelen te kostbaar zou geweest zijn, bleef het voorloopig nog achter-
wege. De Zweden, daardoor in hun overmoed gestijfd, zetten hun kaapvaart onver-
droten voort, doch jaagden zoo nu ook Koning George tegen zich in 't harnas, wiens
onderzaten er weinig minder dan de Nederlanders onder leden. Hij liet daarom de
Staten door zijn gezant in den Haag voorslaan, gezamenlijk een vloot uit te rusten,

Ve dwl, le etnk. 5

m

-OR·

-ocr page 36-

34 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

en kwam men toen overeen, daarin van britsche zij 20, van nederlandsche 12 sche-
pen te doen deelen. Den 1®" Juny 1715 liep het nederlandsche smaldeel, onder den
Schout-bij-Nacht Lukas de Veth, in zee ^ In de Sont kwamen de engelsche schepen,
onder den admiraal van de blauwe vlag, Norris, bij hem, en begeleidden zij nu ge-
zamenlijk de koopvaarders in de Oostzee, hen tegen alle aanranding vrywarende, om
in 't najaar met hen terug te keeren, en ze in veiligheid naar 't vaderland te bren-
gen. Het volgende jaar bepaalde men zich lot slechts een zestal, waarmeê de kapitein
Hendrik Grave, als Commandeur, de reis aanvaardde, en nu evenzeer in de Sont weer
Norris, met achttien britsche linieschepen en drie fregatten, aantrof. Voor Kopenhagen
vereenigde zich een deensche en russische vloot van 17 linieschepen en 6 fregatten,
onder Tsaar Peter zelf, als Vice-admiraal, met beiden. Over de russische schepen ston-
den verscheiden uit Nederland herkomstige kapiteins in 's Tsaren dienst, daaronder
Scheltinga en Sievers, als Schouts-bij-Nacht, voorts Willem van Ghent, Brant, Van
der Son, en anderen. Den 18®" Aug. verliet de gansche vereenigde scheepsmacht, onder
den Tsaar als opperbevelhebber, de kopenhaagsche reede, en nam den koers naar't ei-
landjen Bornholm, waar men toen echter vernam, dat de zweedsche vloot zich in de
haven van Garlscrona schuil hield. Grave scheidde zich daarop met zijn schepen van
de overige af, om de hem toevertrouwde koopvaarders naar de duitsche en russische
havens hunner bestemming te brengen, en nam vervolgens, in 't begin van Novem-
ber, met die koopvaarders de terugreis naar Holland aan, waar hij, meer met storm
en tegenwind dan den zweedschen vijand te worstelen hebbende, op oudejaarsdag in
Texel binnenliep I In 't jaar '17 bleef door volslagen geldgebrek alle uitrusting ach-
terwege , en liet alleen de britsche oorlogsvlag zich in Sont en Oostzee bespeuren;
wel 300 koopvaarders, die zich zonder geleide in de zweedsche wateren niet dorsten
wagen, bleven daardoor van de 500, die dooreen gerekend jaarlijks uitzeilden, tot
groot ongerief van den koophandel, ongebruikt liggen ^

Met den Tsaar zelf had men in de laatste jaren over enkele handelspunten te strib-
belen gehad, daar hij in 1713 reeds het besluit had genomen, den handel van Ar-
changel naar zijne nieuwe stichting, Petersburg, te verplaatsen, waarvan de verte-
genwoordiger der Staten, De Bie, hem al 't onraadzame uiteenzette, en ook de
nederlandsche kooplieden, in een uitvoerig bezwaarschrift, hem al de moeilijkheden
voorhielden", 's Tsaren handelsvriend, de koopman Lups, kwam daarenboven zelf uit
Moskou over, om hem van dat plan terug te brengen, en de Tsaar, die veel ver-
trouwen in hem stelde, wijzigde daarop zijne voorschriften, en stond toe, slechts een

-ocr page 37-

DES VADERLANDS. 35

Tierde der henoepvracbten naar Petersburg te vervoeren, al 't overige als van ouds
naar Archangel. Ook eenige andere gerechte grieven waren er intusschen nog weg te
nemen. Te Archangel wilde men een matroos van elk schip lichten, om Tsaar Peter
op zijn oorlogsvloot te dienen, en het varensvolk — vooral de Doopschgezinden — wei-
gerden daarom zich voor de reis naar Archangel te verhuren. In datzelfde Archaogel
had de Landvoogd Carbatoff plotseling den invoer van granen verboden, tenzij men
vier ten honderd aan hem uitkeerde. Lups had daartegen wel verzet aangeteekend,
maar daar de hollandsche schippers nog overvloedige scheepsruimte hadden, achtten
zij 't beter, maar te betalen. Verder waren er allerlei klachten over alleenhandel in
zout, tabak, enz. ten gerieve van Menschikow, terwijl er ook nog andere moeilijkheden
hangende waren, als 't verbranden van drie hollandsche schepen bij Helsiηgfors, gel-
den door Zweden verschuldigd, en waarvoor de tollen van het door den Tsaar ver-
meesterde Riga verpand waren, enz. Dat het zijn eigenaardige bezwaren meebracht,
in Peter's dienst te zijn of zijn vriendschappelijk verkeer te genieten, konden o. a. de
uit Holland meegetroonde Cruys en Lups zelf getuigen. Den eerste, die zijn scheeps-
macht geordend had en tot vice-admiraal door hem verheven werd, was in 1713 het
ongeval overkomen, dat hij met twee schepen bij Helsingfors op de klippen gestooten
was, en daardoor een der twee, om het den Zweden niet in handen te laten komen,
had moeten in brand steken. Dit werd hem hoogst euvel afgenomen, en hij er niet
alleen voor een krijgsraad voor geroepen, maar zelfs ter dood veroordeeld, en eerst op
de strafplaats met verbanning begenadigd. Hij werd daarop naar Kazan vervoerd en
bracht daar ruim een jaar als balling door, om toen van den Tsaar te vernemen, dat
hij «niet meer boos op hem was» («ik ook niet meer op u», hervatte Cruys), en zoo
in eere hersteld te worden. Lups, die naar Petersburg was gekomen, om zijne rekenin-
gen zoo mogelijk vereffend te zien, had daar den Tsaar, in de zoogenoemde boter-
week — die vóór Vastenavond — op hongaarschen wijn uit den kelder van Cruys
onthaald, doch moest dezen van zijn grilligen gast voor met water en honing verslapt
hooren verklaren, en zag hem, bij zijn ontkenning, verstoord wegloopen; terwijl hem
daarop nog zelfs soldaten in huis werden gezonden, die echter
vóór middernacht weer
vertrokken. Ofschoon daarop weêr door den Tsaar aangehaald, vond hij toch op den
duur verkieslijker naar Holland terug te keeren, en gaf, na eenigen lijd, aan dit
voornemen dan ook gevolg ^ In Holland zelf stelde men een geschrift op, om zijne
grieven uiteen te zetten, en onderhandelde met den moskouschen vertegenwoordiger
Koerakin, over een handelsverdrag, dat echter maar niet tot stand woü komen,daar
de Tsaar niet in den wensch der Staten woü toestemmen, zich, op gelijken voet met
zijn onderzaten gesteld te zien. In 't voorjaar van 1516 had zich de russische leger-

' Aid. bi. 180, vv. en 313, en v.

-ocr page 38-

36 ALGEËEENE GESCHIEDENIS

macht bij 't onder poolsche bescherming staande Dantzig veroorloofd, van die stad vier
oorlogschepen voor den Tsaar te vragen of de daartoe benoodigde gelden te eischen.
Zy had zich van hare zijde bereid getoond, die vier schepen aan den poolschen Ko-
ning te leveren, die ze dan, zoo hij ννού, aan den Tsaar kon in handen stellen;
doch de russische veldoverste was daarmee niet tevreden, en Dantzig verzocht daarom
de Stalen om hun tusschenkomst bij den Tsaar. Zij lieten nu Koerakin terstond
over de zaak hooren , en deze zocht den Tsaar te verschoonen, door haar ais een gevolg
aan te geven der ondersteuning, den Zweden door de Dantzigers verleend. Het bleek
echter, dat het hem wel hoofdzakelijk om 't geld te doen was, 't welk hij de slad
wou laten opbrengen , en dal dan op de ingezetenen, hollandsche en andere uilheemsche
kooplieden niet uitgezonderd, bij wijze van hoofdgeld, verhaald werd.

Dergelyke willekeurige maatregelen maakten den Tsaar, by alle bewondering, voor zijn
doortastend streven tot ontbolstering en vorming van zijn Staat, en vestiging en uitbrei-
ding van zijn macht, gekoesterd, tot een min vertrouwbaren bondgenoot; terwijl tevens ook
die uitbreiding zelve niet door ieder europeesche mogendheid met dezelfde oogen werd aan-
gezien. Met name Koning George van Groot-Brittanje duchtte zijn overwicht in Duitsch-
land; Koning Frederik Willem van Pruisen hield hem als bestrijder van Zweden in eere,
daar hij zoo te spoediger Pommeren voor zich erlangen kon , buitendien wist zich de Tsaar
hem aangenaam te maken door hem voortdurend van «kloeke kerels» voor de keur-
bende zijner grenadiers te voorzien; Frankrijk zocht, na den dood van Lodewijk XIV,
in vriendschappelijke aanraking met hem te komen, en vond daartoe de beste gele-
genheid, toen hij, in 't verre najaar van 1716, op nieuw naar Holland kwam, van
zijn geliefd «Kathrijntjen)) rnet welke hij het gelukkigste huiselijk leven leiddeen
die hij in 1712 te Petersburg openlijk gehuwd had, verzeld. De Staten den 9®" Decem-
ber, door Koerakin van zijn voornemen verwittigd, gaven hun genoegen over zijne
aanstaande komst te kennen. Weinig dagen later zou die reeds plaats hebben. Van
Kopenhagen over Holstein naar Schwerin gereisd, scheidde hij daar van de Tsarin, die
in belangwekkenden toestand verkeerde en de reis, op eigen gelegenheid, wat lang-
zamer zou voortzetten, en ging met zijn gevolg over Hamburg naar Bremen, en van
daar naar Nymegen, Hier was hij, vóór men hem
nog verwachtte, trok naar Utrecht,
waar hij de trekschuit naar Amsterdam afhuurde, en Averd onderweg door den Graaf
van Albemarle en eenige andere beeren, namens de Staten van Holland, begroet. Op
's Graven zwierige aanspraak gaf hij echter — naar men wil — ten antwoord, dat
hij dat deftige Hollandsch niet verstond, daar hij 't zijne op de werf te Amsterdam

' Katharinusclika noemde hjj haar in 't dagelijksch leven, gelijk in zijn brieven.
' Zie Brückner,
Feier's des Grossen BriefivecJisel mit Katharina, in Von Raumers Historisches
Tacheniiich
voor 1880, S. 190, ff. '

-ocr page 39-

DES VADERLANDS. 37

geleerd had. Die werf en ziju oude amsterdamscbe kennissen zag hij met kennelijke
vreugd terug, en schepte er vermaak in, als de oude «Pieterbaas» door ben begroet
te worden. Katharina was onderwijl tot Wezel genaderd, waar haar de Stalen een
jacht te geraoet zonden, om haar zonder verraoeyenis naar Holland te brengen , in 't welk
de Tsaar zijn te wachten spruit liefst had zien geboren worden. Reeds was zij er ingescheept,
toen haar toestand haar noopte, liever weer stadwaarts te keeren, om nu den 12 Jan.
'17 van een zoontjen te bevallen, dat echter maar luttel
uren in leven bleef. De Tsaar,
die de Staten reeds tot gevaders verzocht had, lag intusschen aan de koorts te bed,
en moest zich bij deze teleurstelling tot schriftelijke toespraak bepalen Een maand
later, 13 Febr., kwam Katharina hem zelf te \msterdam opzoeken, waar hij inmid-
dels bij den russischen koopman Solofïiow, op de Heeregracht bij de Vijzelstraat zijn
intrek genomen had, en ook zij nu afsteeg. Met haar bezocht hij een week of drie
later Zaandam en Utrecht, en voer hij den 18™ Maart te water naar den Haag, bezocht
van daaruit Voorburg en Wassenaar, en bracht Boerhave in zijn kruidtuin te Leiden,
's ochtends vijf uur, een bezoek , doorliep de leidsche boekerij, en haalde in de snij-
kamer zijn hart aan 't geopende lijk op, dat Prof. Fabricius hem op de snytafel ver-
toonde, en waarmeê hij zijn wat vies uitgevallen gevolg plaagde. Op Honselersdijk
onthaalde hem de schoonzoon van Cruys en vertegenwoordiger van Pruisen, Mr. Daniël
van Meinertshagen. Hij bezocht levens Delft, en verbleef daarna vier dagen te Roller-
dam, waar hij echter meer vermaak schepte in 't verkeer met den hofmeester van
't jacht, dat hem by zyn vorig bezoek naar Hellevoetsluis gebracht had, dan in de
deftige sladsregeering, die hij slechts bij monde van een ander te woord stond I

Uit Rotterdam begaf zich de Tsaar naar Parijs, terwijl de Tsarin naar Amster-
dam terugkeerde. Zij wisselde haar verblijf daar met dal op het buiten van haar
gastheer in den Haarlemmerhout af, en woonde den 15«" Mei een spiegelgevecht te
harer eer bij, op het Y tusschen Nieuwendam en Schellingwoude, bij't welk de Iwee
smaldeelen, 't een met de Prince- 't ander met de roode vlag, onder den Schout
bij nacht Bodaan en den Commandeur Grave stonden. Zij zelf scheepte zich in een
jacht met geele vlag waarin de russische Arend, en werd bij haar komst in de vloot
met algemeen geweergeknal begroet. Na den afloop van 't gevecht, dal door'l fraaiste
weêr begunstigd was, namen beide smaldeelen, in vrede huiswaarts keerend, haar
jacht in hun midden I Na zijne terugkomst uit Parijs, in 't begin van July, kwam

» Hü had zich reeds over den «nieuwen recruut" verheugd, en was nu dubbel ontsticht, dat hi|
niet tot haar kon komen: "zonder u is 't mj) al te treurig; gü weet dat zelve wel; zoo dicht by
elkaär te zijn, en toch mekaar niet te zien!" —
{Sist. Tasch, t pl. S. 197).

s Zie den eigenhändigen brief van den hofmeester bÜ Scheltema t. pl. Bijlage Yf.
® Έιιτ. Mermrius op dit halfjaar bl. 292, v. /

-ocr page 40-

38 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

de Tsaar tot haar in den Hout, en werd er, bij zijn bezoek op het buiten van den
weelderigen Koolaert, door zijne dichterlijke tweede huisvrouw, Elisabeth Hoofman,
als «de Atlas, die het wichtig Noorden schraagt, Der
Russen held van wien de wereld
waagt" verwelkomd en in hoogdravend dicht bezongen. «Hij durft bestaan», riep zi|
hem verheerlijkend uit:

Hij durft bestaan, dat nooit nog Vorst bestond,

Keiat over zee en door het wereldrond,
Om 't nutst geheim, in zijnen diepen grond, Zelf op
ter sporen.

Hy kipt er uit, wat dienstig is en nut,
Wat steden bouwt, wat slinksche slagen schut,
Waa koopmanschap en zeevaart onderstut, En 't rijk kan schoren.

Thans wellekomt.............

Hem Nederland met statelyk onthaal,

Nu 't haar gelukt, den Keizer andermaal Verheugd te ontvangen,
Verzelschapt van de schoone Keizerin,
Die flonkerster, dat voorwerp zijner min,

Die, nevens hem, haar naam ziet leven In der dichtren zangen

O, rüksmonarch! o, zegebarend licht,
Waarvoor de macht der onbeschaafdheid zwicht I
Uw onderdaan moet, duur aan u verplicht,
U altoos danken! —

Zijn bezoek te Parijs leidde intusschen tot een verdrag tusschen Frankrijk , Pruisen , en·
Rusland, dat door weêrzijdsche gevolmachtigden, den Augustus, te Amsterdam on-
derteekend werd, en waarbij de drie mogendheden elkander de vredesbepalingen van
Utrecht en Baden , en medewerking tot een verhoopten noordschen vrede, waarborgden.

De Staten zochten echter steeds te vergeefs een verdrag van handel op de ge-
wenschte voorwaarden te verkrijgen. Wel liet de Tsaar der Oost-indische Maatschappij
welwillend voorslaan, den zeeweg voortaan door de IJszee te nomen; te Archangel
en in straat Waygats zou hij dan zorgen, baar schepen alle gelegenheid te ver-
schaffen om zich te ververschen, en zij hem daarvoor slechts eenmaal een kleine geld-
som betalen, die — naar zijn meening - waarlijk met woeker besteed zou zijn.
Dc Maatschappij zag echter weinig baat in dien nieuwen weg, van welken zij zelfs
verklaarde de plotselinge mogelijkheid, na de vergeefs genomen proeven, niet wel te
bevroeden, en sloeg daarom het voorstel beleefdelijk af. Uit Rusland zelf kwamen er
ondertusschen van De Bie berichten, die allerlei maar al te gegronde grieven in-
hielden omtrent de handelingen van 's Tsaren Stedehouder bij zijn afwezen, Menschi-
kow hoe deze op de willekeurigste wijs in alles te werk ging, terwijl de onzekere

Zie by Scheltema t. pl. bl. 414.

-ocr page 41-

DES VADERLANDS. 39

-verhouding van Archangel en Petersburg daarenboven tot allerlei teleurstellingen in
den handel en de stipte betaling der geleverde waren leidde. Velerlei alleenhandel
was allengs in zwang gekomen, en in de kwa praktijken van Menschikow juist
Soloffiow medeplichtig. Tegea dezen — hoewel 's Tsaren gastheer in Holland — wist
men dan ook van 's Tsaren wegen afdoende maatregelen te erlangen, en hem niet
alleen uit Amsterdam verwijderd te krggen, maar ook zyn gevankelijke opzending,
met al zijn handelsboeken, naar Petersburg. Na zgn verblijf in den Hout had de Tsaar
weder uitstapjens naar Zaandam en de Rijp, en naar Hoorn door de Deemster ge-
maakt , en zich daar veel van de droogmaking laten vertellen, gelijk in de Rijp van
de groote visschery. Ook Texel lieten hy en zyn huisvrouw niet onbezocht, en waren
zoo gelukkig er juist de blyde terugkomst van 16 volgeladen Oost-indievaarders bij
te wonen, op een van welke, de Elizabeth, de aanwezige Bewindhebbers hen toen
feestelgk onthaalden. Te Amsterdam bezocht de Tsaar, den 10®" Augustus, den oud-
burgemeester W^itsen op zyn sterfbed, bracht voorts nog een laatste bezoek aan de
Zaan, waar zgn oude kennis Kalf, die er tevens de betrekking van Doopschgezind
liefdepreeker vervulde, hem, die zei niet van lange preeken te houden, als de kortste
van allen, van den kansel de doeltreffende woorden deed hooren: «denk wel, spreek
wel, doe wel, in de vreeze des Heeren. Amen». De Tsaar verzekerde hem, inderdaad
nooit korter noch zaakrijker preek te hebben aangehoord, en wees den Pope, in zijn
gevolg, op dat goede voorbeeld, met de woorden: «zoo moest gij ook doen; maar gy
hebt te veel bijwerk» ^ Met de grootste hartelijkheid zei hij zijn zaandammer vrien-
den vaarwel, hun, onder 't uiten van een welgemeend «God beware u!» een kus op hel
voorhoofd drukkende. By een tocht naar't Loo, in gezelschap van Koerakin, had hij daar
een onderhoud met den zaakwaarnemer des Konings van Zweden, Baron von Görz,
met wien hy zich over den kans op een weldra te sluiten vrede onderhield. Te Am-
sterdam gaf hem zijn resident Brandt, by wien hij ook 't allereerst was afgestapt,
een landfeest tot afscheidspartij, en den 31®"^ Augustus had het plechtig afscheidsge-
hoor van Staten en Stadsregeering plaats; den 2™ September de afreis, over Haar-
lem en Gouda naar Dordrecht, van waar hij, Katharina aan wal latende, een uit-
stapjen te water naar Bergen op Zoom deed, om dat vermaarde meesterstuk van
Goehoorn's vestingkunst in oogenschouw te nemen. Teruggekeerd trokken beiden over
Nymegen en Kleef naar Berlijn, waar hij zich met Koning Frederik Willen over
den vrede onderhield, en vervolgde toen de reis over Dantzig. Daar wist hij nu lot
een overeenkomst met de regeering te geraken, die aan alle bezwaren een eind
maakte. Een galjoot, die hij niet ver van Nerva besteeg, voerde hem en zijne gade,
onder 'l luid gejuich van 't volk, in zijn nieuwe hoofdstad terug.

' Aid. bl. 416, V.

-ocr page 42-

40 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

Zoodra, in 't voorjaar van 15i6, de ondoordachte poging van den Ridder van
St. Joris — als men den engelschen Pretendent in de wandeling veelal betitelde — het
wel te verwachten einde had genomen, had de gewezen opvoeder van den Regent,
thans xijn geslepen raadsman, de abt Dubois, die zich, door gevatheid van geest
zonder eergevoel, tot een gevierden raaatschappelijken rang had weten op te werken
en van abt wel haast Cardinaal hoopte te worden, zich gehaast, der britsche regee-
ring de belangstelling van den Regent in dien afloop te betuigen, en hem zich be-
reidvaardig laten verklaren, al het zijne voor de zekerheid van Engeland te doen.
Wel een blijk, welk een ommekeer in de fransche staatkunde na den dood des
krijgszieken Konings had plaats gegrepen ^ Dubois liet het daar trouwens niet bij, maar
trok ook in geheime zending, onder den naam van ridder van St. Albain; in het
begin van July naar Holland, waar Koning George met zijn gevolg,^op zijn eerste
doorreis naar Hanover, gewacht werd. Nauwelijks was die Koning den 20«" te Maas-
sluis geland, of Dubois vervoegde zich derwaarts, en had er den volgenden dag een
mondgesprek met den minister Stanhope over een met Engeland te sluiten verdrag,
waarvan hij voorloopig 't ontwerp een paar dagen later naar Parijs meênam, om een
week daarna, met volmacht tot onderhandeling, naar den Haag terug te keeren. Hij
volgde daarop den Koning naar Hannover, en raakte, na veel over- en weêrpratens,
den 10«" Octobor voor goed met hem klaar. Daarna ging hij in den Haag, in 't ge-
heim, aan 't onderhandelen met Heinsius en de Staten. Deze stelden hem eenige
punten ter bespreking, die toen te Parijs in overweging werden genomen, en na-
genoeg gaaf toegestaan; een toeschietelijkheid, die ook de Staten nu des te meer de
zaak noopte door te zetten. De engelsche vertegenwoordiger Cadoga-n, die natuurlijk
in 't geheim was, spoorde er mede ten zeerste toe aan. Het geheim begon intusschen
uit te lekken, 's Keizers gezant te Londen had er van ter zij van vernomen, en ook
de Baron van Heems had er wat van bespeurd. Beiden toonden er zich weinig door
gesticht, en gaven zich alle moeite, een spaak in 'l wiel te steken. De onderhande-
ling was echter reeds te ver gevorderd en liep
te goed van stapel, dan dit gelukken kon..
Weldra trad nu de Ridder van St. Albain onder zijn waren naam en in de betrek-
king van buitengewoon gezant op, en nam alle geheim gescharrel
een einde. Het ver-
uodsonlwerp werd aan de verschillende Provinciën ter kennisneming gezonden, bij
welke het echter niet terstond die algemeene instemming vond, die men er van ver-
wacht zou hebben, naar den indruk bij de algemeene Staten te oordeelen. Zeelanè
vooral bleek er zeer tegen ingenomen; doch ock anderen meenden, uit vroegere er-
varing, de fransche staatkunde niet genoeg te mogen vertrouwen, om er zich thans

' Zie daarover de Msais sur VHistoire poUtique des derniers Siècles par Jules van Praei. (Bruxel-
les, 1874) p. 260 vgg.

-ocr page 43-

DES VADERLANDS. 41

yooT gewonnen te geven. TVadat daarop toen nog eenigen tijd onderhandeld was,
verklaarden zich zes Provinciën bereid om toe te treden, en bleef alleen Zeeland nog
tegenstribbelen. Ook dit gaf echter eindelijk toe, terwijl raen anders, zich regelende
naar 't geen ook in 1648 en 1701 geschied was, zonder zijn instemming zou toege-
treden zijn. De onderteekening, waarbij het als tusschen Frankrijk, Groot-Brittanje, en
de Nederlandsche Republiek gesloten, Drievoudig Verbond tot stand kwam, had daarop
den 4·^^ January 1717 in den Haag plaats. In een achltal punten werd er bij bepaald,
dat men 1. van zins was, een vasten vrede en vriendschapsbond te onderhouden;
2. dat Frankrijk aannam, den zich noemenden Prins van Wallis en Koning van Groot-
Brittanje, terstond uit Avignon naar de andere zij der Alpen te doen vertrekken, op gee-
nerlei wys hem noch iemand te ondersteunen, die in zgn naam of van zyn kant de
inheemsche rust van dat Brittanje kwam verstoren, noch zou toelaten, dat hy zich op
fransch grondgebied vestigde; 3. dat de drie mogendheden zich onderling verbonden,
geen schuilplaats te verleenen aan de onderzaten van een der beide anderen, die weder-
spannig waren verklaard, of dat zouden worden, en beloofden, hen acht dagen, na
de eerste aanvraag, hun gebied te zullen doen ruimen; 4. dat Frankryk, overeenkom-
stig het in October gesloten verdrag met Engeland, de groote doorvaart der nieuwe
sluis, na 't slechten van Duinkerken, te Mardijk aangelegd, geheel wéér zousloopen,
en langs het gansche strand, op twee mylen afstand van beide plaatsen, nimmer
eenige sluis, haven, dok, of sterkte zou gebouwd worden, terwijl de kleine sluis tien
voeten vernauwd zou worden, en dus maar zestien breed zijn; ook de kribbehoofden
moesten geslecht worden en de geheele slooping moest binnen vijf maanden voltrok-
ken zijn, terwijl beide zeemogendheden gemachtigden zouden mogen zenden, om zich
te vergewissen dat alles gedaan werd; 5, dat de vrede van Utrecht in allen deelc be-
krachtigd werd, met name ook ten opzichte der troonsopvolging in Engeland en Frank-
rijk, en dat de verbonden Mogendheden elkander in hun bezit en rechten, overeen-
komstig dien vrede, zouden handhaven, des noods met geweld van wapenen, waartoe
Frankrijk en Groot-Brittanje elk 8000 voetknechten en 2000 ruiters zouden bijdra-
gen, de Staten van ieder de helft; 6. dat, indien de bij te stane bondgenooten dat
liever met schepen of geld begeerden te zijn, 1000 man te voet op 10,000 en 1000
ruiters op 30,000 hollandsche guldens ter maand zouden gerekend worden; terwyl de
onderstand in schepen naar evenredigheid zou worden begroot; dat, 7. zoo de ryken
of landen der drie bondgenooten door inwendige tweespalt of opstand beroerd mochten
worden, de daardoor in ongelegenheid geraakte bondgenoot den toegezegden bijstand
van beide anderen mocht vorderen, en deze hem dan binnen twee maanden moest
worden verleend, mits hij 't bedrag der onkosten binnen een jaar ua 't beëindigen
voldeed; dat, 8. het gesloten verdrag binnen vier weken bekrachtigd zou worden. In

een afzonderlijk artikel werd nog bepaald, dat de handhaving in 't vijfde punt ver-

β

Ve deel, Ie stuk.

-ocr page 44-

42 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

meld alleen op bezit en rechten binnen Europa sloeg. Du Bois nam nog Tóór 't einde
van January zyn afscheid, en betitelde bij die gelegenheid de Staten als «Hoog-
Mogenden», naar aanleiding van 't geen daaromtrent tydens de onderhandelingen door
hen verlangd was; hij vermeed daarbij intusschen den toenaam «Heeren», die ook
van de zij des Keizers nog niet voor hen gebezigd werd. De fransche Regent haastte
zich, den ridder van St. Joris te noopen, om over de Alpen te verhuizen, en de britsche
en staalsche gemachtigden konden zich weldra overtuigen, dat de slechting te Duin-
kerken en Mardijk naar hun genoegen volbracht werd.

Oostenrijk beide en Spanje verheelden hun spijt over het nieuwe verbond niet:
de Baron van Heems gaf den Staten te kennen, dat men 't barrière-verdrag nu wel
missen kon, daar dit tegen Frankrijk was ingesteld, en zg zich thans met datzelfde
Frankrijk hadden verbonden. De Keizer kwam tevens op nieuw met zgn aanspraak van
vroeger op de heerlijkheid Anholt, als rijksgebied, te berde. De Koning van Spanje
ergerde zich, dat zich vreemdelingen, als Engeland en de Staten, in zijn vermeend
recht van troonsopvolging in Frankrijk mengden. Hun tegenstribbeling baatte hun
echter evenmin, als de weerzin, door sommige voorstanders en aanhangers van den
Pretendent in Frankryk, om zynentwil, en in hun afkeer der strekking van 't ver-
bond, in zijn sluiting betoond. Juist die aanhangers zagen zich in dezen tyd teleur-
gesteld in een nieuwen kans, dien ze zich gevleid hadden, voor de verwezenlijking
hunner hopelooze plannen te erlangen. Twee in dienst van den zweedschen Koning
werkzame personen, de Graaf van Gyllenborg, zijn Resident te Londen, en de voor
hem heen en weêr trekkende Baron von Görtz, hadden zich moeite gegeven hier en
daar schepen aan te koopen, en die naar Gothenburg te zenden, waar ze met acht-
duizend man voetvolk en vierduizend ruiters bezet, en van den noodigen krijgsvoor-
raad voorzien zouden worden, om dan in 't belang van den Ridder van St. Joris
Engeland aan te doen, en den hem toegedachten troon te veroveren. Koning George
was dit intusschen, langs een of anderen weg, van ter zij te weten gekomen, en liet
nu den 9®° February 1717 Gyllenborgs woning omtrent middernacht bezetten en hem
zelf met
zijn papieren in Verzekerde bewaring nemen Te gelijkertijd liet hij ook
de Staten verzoeken, den Baron von Görtz, die zich toen in Holland bevond, aan
te houden. Zij zouden daarom, 's middags den 19®" der maand, twintig man van de
lijfwacht naar het huis waar hij in den Haag gewoonlyk verbleef; daar hij echter juist
een paar uur te voren naar Amsterdam vertrokken was, konden zij alleen een van zyn
secretarissen, Gyllenborg's jonger broeder, doen vatten en naar hun kasteleinie, als

' Zie de Brieven, die de QraaJ van Gyllenborg^ de Baron Görtz ^ de Baron Spar re, en anderen
aan malkander geschreven hehben,
enz. in 't Frans en JEngels ie Londen, op order van den Koning^ ge-
druJct.
T'Amsterdara by J. van Egmont, op de Eeguliersbreêslraat, in de nieuwe druckery, 1717.

-ocr page 45-

DES VADERLANDS. 43

gevangene, vervoeren. De engelsehe resident Lealhes ging daarop terstond zelf naar
Amsterdam, waar de Baron by een zweedscb koopman plag te huizen, doch vond,
toen hij hem daar den volgenden dag kwam opsporen, hem reeds naar Arnhem ver-
trokken. Een vlugge renbode, dezelfde Willem Vleertman, die tijdens den oorlog reeds
nutte diensten gedaan had, zette hem toen in allerijl na, en wist hem met zijn secre-
taris Stambke, daar in handen te krijgen, en twee kistjens met geheime papieren
tevens te bemachtigen. Hij en zijn beide secretarissen werden nu, op last der Sta-
len, in hechtenis gehouden, hoe zich daartegen ook de zweedsche gezantschaps-
secreta,ris mocht verzetten. Nauwlijks had men intusschen te Stokholm van Gyllenborg's
gevangenneming bericht gekregen, of men verzekerde er zich van den engelschen
resident Jackson, terwijl men dien der Staten, Rumpf, het hof ontzei. Koning Karei
van Zweden bleef onderwijl op de vrijlating der gevangenen in Holland aandringen,
en toen men zich daar op het verbond met Groot-Brittanje beriep, dat niet veroor-
loofde , lieden op vrije voeten te stellen, die aanslagen tegen de britsche kroon smeedden,
nam hij het besluit, den hollandschen koopvaarders paspoorten naar Zweden te weige-
ren, zoolang de Baron van Görtz niet was losgelaten. Hij liet trouwens niet af, te
betuigen, dat hij persoonlijk buiten die oorlog- en invalsplannen van zijn beide die-
naars stond, en gaf daar vervolgens, op aandrang van Frankrijk, dat hem met Enge-
land zocht te verzoenen, ook zwart-op-wit de verzekering van. Hij verklaarde, er ook
in de verste verte niet aan gedacht te hebben, troepen naar Groot-Brittanje in te
schepen, om er den Pretendent meê te ondersteunen, en koning George te bevechten.

De Staten, daarvan kennis gekregen hebbende, toonden zich genegen, Görtz en
zijn secretarissen weêr te ontslaan, doch stuitten daarbij aanvankelijk op den tegen-
stand van den britschen gezant. Weinig weken later gaf koning George echter toe,
en berustte in de vrijlating van Görtz, mits hem 't verblijf in Nederland ontzegd, en
hy naar Zweden vervoerd werd. Door fransche bemiddeling werd men 't ten slotte
eens, dat de te Londen gekerkerde jGyllenborg op een fregat van daar oaar de
Maas zou worden gebracht, waar Görtz dan aan boord zou komen, en beiden naar
Zweden vervoerd worden; hetzelfde fregat zou Jackson uit Stokholm meê terugbrengen,
terwijl de papieren, bij beide samenspanners gevonden, den Koning van Zweden ver-
zegeld zouden worden overhandigd. De geldersche Stalen, door den slees wijk-holstein-
schen gezant, Reventlau, aangezocht, ontsloegen echter, op eigen gezag, Görtz
bij besluit van 3 July uit zijn kerker, mits Reventlau borg bleef, dat hij onmiddelijk
naar Zweden terugkeerde. Vóór zijn afreis uit Gelderland had hij intusschen op 't Loo
nog dat onderhoud met den Tsaar, waarvan boven sprake was, doch keerde kort
daarop, met beide secretarissen, naar Stokholm. Bij de kennisgeving hunner bevrij-
ding aan Koning Karei, schreven de Staten levens, met eenig vertrouwen nu den
wensch te uiten, dat de scheepvaart hunner onderzaten van zweedsche zg voortaan

-ocr page 46-

44 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

minder belemmerd zou worden. Het bleef daarmede echter voorloopig bij 't oude. Ook
met Denemarken had men 't daarover in dezen tijd nog te kwaad. Nederlandsche
schepen en goederen werden van tijd tot tijd in de Sont aangehouden en in beslag
genomen, en een nederlandsch koopvaarder was nog dezer dagen , bij't uitzeilen van de
Sont, door een kustvaarder met scherp beschoten, omdat hij, als deze beweerde, niet
voor hem had willen strijken; terwijl de man zelf betuigde, dat hij alleen door den
harden wind belet was, dit spoedig genoeg te doen, en, nadat hij gestreken had, nog
tweemaal beschoten was. Achterstallige schuld aan Denemarken voor diensten hun in
den oorlo«» bewezen, beloofden de Staten zoo spoedig hun doenbaar zou zijn te ver-
effenen, doch meenden dat de deensche Koning zijn eischen op dit punt >vel wal

overdreef.

ÜB

Minder vreedzaam dan deze kleine geschillen aan de Sont, waren in de Middel-
landsche zee de toenemende oneenigheden met de in 1712 bevredigde Algerijnen,
die na slechts drie jaar zich op nieuw openlijk te weer stelden, naar aanleiding der
vertraagde lossing van de vrij talrijke nederlandsche slaven. Schraalheid van 's Lands
kas had daar het hare toe bijgedragen, en verhinderde thans ook de Staten, zich by
de hernieuwde vijandelijkheden behoorlijk uit te rusten. Met Marocco verbonden, was
Algiers, in Maart 1716, weêr begonnen op de nederlandsche koopvaarders in de Mid-
dellandsche zee jacht te maken, zonder zich daarin vooreerst nog krachtdadig te zien
tegengaan. Halve maatregelen was alles wat de Staten zich kon Jen veroorloven, door
den ingezetenen te vergunnen, op bun eigen kosten schepen ter kaap tegen barba-
rijsche zeeroovers uit te rusten, met toezegging eener belooning aan hen, dien't ge-
lukken mocht, een of meer van hun vaartuigen te vermeesteren, op strand te jagen,
of te vernielen; terwijl voorts de wat in onbruik geraakte verordeningen omtrent de
wapening der Levantvaarders werden vernieuwd. Al bleef een en ander niet geheel
zonder eenig gevolg, het was natuurlijk onvoldoende den overmoed der roofzieke Afri-
canen, die zich zoo zwak zagen te keer gaan, te fnuiken. Ook een beroep der Sta-
ten op Sultan Achmel te Constantinopel, als Opperheer der Geloovigen, baatte niet,
daar men zich daar weinig om bekreunde. Zijn uitdrukkelijk bevel, de genomen sche-
pen , goederen, en slaven schadeloos terug te geven, kwam men evenmin na, als de
overkomst, op zijn opontbod, van eenigen hunner naar Smyrna, om over den vrede
te beraadslagen, tot eenige uitkomst leidde \ De Staten begrepen daarom eindelijk, ook
zelf althans iets krachtiger te moeten optreden,
en gaven den Schout-bij-nacht Bodaan ,
die in 1717 met drie oorlugschepen de hollandsche koopvaarders naar Spanje en Por-
tugal was gaan geleiden , last, alle mogelijke afbreuk aan de Algerijnen en Maroccanen ,
en onder de laatslen vooral die van Saleh, toe te brengen, en zoo mogelijk zelf naar

> Zie daarover van Wijn-g BijmegseUn, enz. XVIII bl. 30 eü v. ' Aldaar, W. 31.

-ocr page 47-

DES VADERLANDS. 45

Algiers te stevenen, of 't een zijner kapiteins te laten doen. Hij ontving dien last
echter te laat, om er gevolg aan te kunnen geven. Zijne koopvaarders veilig naar
Cadix gebracht hebbende, had hij nanaelijk begrepen best te doen, met zijn beide
kapiteins, Akersloot en Gau, door de Straal van Gibraltar, naar de Zuidoostkust van
Spanje te zeilen, om daar nog een poos te kruisen. Weldra kreeg hij er nu een viertal
Algerijnen in 't oog, met welke Akersloot zelfs eenige schoten wisselde, doch die
ten slotte hem toch te vlug af bleken, en aan alle verdere vervolging wisten te ont-
snappen. Hij bleef daarop nog tot 10 Jan. 1718 kruisende, om toen, van den günsti-
gen wind gebruik makende, zijn koopvaarders weêr op te gaan zoeken en huiswaarts
te geleiden. Vgf of zes dagen later, in den nacht van 23 op 24 Jan,, ontmoetten hem
echter geen Algerijnen of Maroccanen, maar twee spaansche schepen van oorlog, on-
der den Markgraaf de Torres, die hem en de zynen «door groote dommigheid», als hij
den Staten meldde, voor Turken aanzagen , op welke zij nu maar aanstonds met scherp
begonnen te schieten; met dat gevolg, dat er weldra een bloedig gevecht ontstond, dat
wel twee uur aanhield, vóór de Spanjaards hun vergissing bespeurden, en De Torres
zich, beter laat nog dan nooit, over zgn overijling verontschuldigde. Deze had intus-
schen aan twee hollandsche zeelui, waaronder de zoon
van wijlen den Schout-bij-nacht
De Veth, het leven gekost, terwijl verscheiden andere zwaar gekwetst waren. Beide
schepen van Bodaans kapiteins waren daarbij te veel beschadigd, om hen — naar den
wensch der Staten — naar Algiers te zenden, terwijl hij zelf zich zoo spoedig moge-
lijk naar de hem wachtende koopvaarders moest haasten

Met October 1716 waren de leden der buitengewone Staatsvergadering in den Haag
bij elkaar gekomen; niet in vollen getale evenwel, daar Stad-en-Landen er zich nog
niet omtrent verklaard had. Daar toch waren Landen en Stad, als naar gewoonte, on-
eens, en gaven geen gehoor aan hel tol ben gericht verzoek der overige provinciën,
zich althans voor
deze'aangelegenheid eendrachtig te toonen. Sommigen verlangden,
nu zonder hen maar met de beraadslaging aan te vangen. Omtrent de plaats waar,
heerschte eenig verschil; doch Heinsius opmerkende, dat zoowel Overijsel, waarvan de
eerste aandrang was uitgegaan, als de algemeene Staten, in hun bijeenroeping, uit-
drukkelijk minder omslag dan in 1651 begeerd hadden, gaf als zijn bescheiden mee-
ning te kennen, dat men dus zeker best zou doen, in de gewone vergaderzaal der
Staten saam te komen. Werd daardoor wellicht de gewone gang van zaken wat belem-
merd, dan kon men de buitengewone aangelegenheden aan eenige gemachtigden
opdragen, om er aan de Generaliteit omtrent te berichten, en deze dan te laten
besluiten. Eenigen wierpen het denkbeeld op, afgevaardigden uit den Slaatsl-aad lot
bijwoning der beraadslagingen uit te noodigen, daar men ook over 't krijgsvolk en de

' Zie zün bü De Jonge {Qesch. van HNederl Zee wezen, t.\A.) bl. 116 aangehaald schrlJvea

-ocr page 48-

46 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

geWrimld^le handelen had; anderen echter brachten daartegen in, dat men ook
Ltrent andere dingen beraadslagen zou, met welke die Raad niets te maken had.
Tot besluit op dit punt kwam men echter, ook door 'tafwezen van Stad-en-Landen,
niet. Daarop brachten enkelen de zaak der posterijen ter sprake, Tan welke, bij de
tegenwoordige inrichting, vooral in Holland, al het voordeel aan dezen en genen per-
soon in de steden bleef, terwijl men dat
liever in de zoo berooide Landskas zag vloeyen:
twee miljoen minstens achlte men daar 's jaars uit te halen. De stad Rotterdam had
daarin den weg gewezen, door de inkomsten der posterij in de Stadskas te brengen, en
hel postmeesterschap tegen een jaarlijksch inkomen te laten waarnemen. De groote
steden van Holland wilden daar evenwel niet van hooren, daar men er het postmees-
terschap, als een geldgevend baanljen, aan de voornaamste regeeringspersonen plag
te begeven, en deze zich niet geroepen vonden, daarvan af te zien voor 't gemeene
best. Naar aanleiding van een verzoekschrift der geldersche Synode, nam men in over-
weging, om, gelijk reeds in Overijsel geschiedde, orde te stellen op de gemengde
huwelijken van Hervormden en Roomschen, door niet toe tc laten, dat ze plaatsgre-
pen zonder voorafgaande verklaring van laalstgemelden, nimmer eenig geloofsbezwaar
te zullen opwerpen omtrent de opvoeding, en de kinderen te doopen en groot te bren-
gen naar de hervormde kerkbegrippen. Holland stelde dit punt echter met eentge an-
Le in handen van Gecommitteerden, om er later omlrent te berichten. Ook over
't krijgsvolk werd voorloopig reeds een en ander gezegd, daar eenige provinciën, Mj
den bLoiden staat van haar geldmiddelen, dal liefst aanmerkelijk verminderd zagen.

De eigenlijke vergadering werd inlusschen eerst den 23- November geopend. Overysel
zat toen voor, en Adolf Hendrik, Graaf van Rechteren-Almelo, die daar juist de man
was geweest, van wien de hoofd'aandrang tot het bijeenroepen der vergadering was ge-
komen, hield nu een plechtige toespraak, in welke hi] voornamelijk tot eendracht onder
de vergaderden, gelijk hunne provinciën, opwekte. Hi] vergat daarbij tevens met, een
punt aan te roeren, dat in 't vorige jaar, tot ernstige beraadslagingen geleid en ten
slotte zelfs een besluit der Stalen had uitgelokt : hel aannemen van verboden geschen-
ken. Hij zelf had ook däarin de hoofdrol gespeeld, en de Stalen van Overysel ge-
noopt, er aan de algemeene over te schrijven;
Utrecht had dat voorbeeld gevolgd, en zoo
was er in December 1715 een placaal uitgevaardigd, waar de leden der Staten en
van den Staalslraad, die der Rekenkamer en der Admiraliteiten, de Raden van Bra-
bant en Vlaanderen, der Wet in de
Generaliteitslanden , de Bewindhebbers m de Oost-
en Wesl-indische Maatschappij, enz. beloven moesten zich naar te gedragen. Nogmaals,
wees Rechteren thans op 't belang dier zaak, en hoe raadzaam hel was zich aan
dat besluit te houden, reeds met hel oog op hel volk alleen, dat zich daardoor van
de eerlijkheid zijner Regenten overtuigen kon, anders maar al te licht m verdenking
gebracht, wanneer men wat nieuws in den zin had. Toen daarop het punt der krijgs-

-ocr page 49-

DES VADERLANDS. 47

macht, in verband met de geldnaiddeleii, ter tafel kwam, drongen verschillende Pro-
vinciën op vermindering aan, zich ten overvloede beroepende op 't gevoelen van den
oostenrijkschen Staatsdienaar, Prié, zelf, die gezegd had, dat men zooveel manschap-
pen in de Samé;'e-steden niet noodig had. Een paar andere, Gelderland en Overijsel,
meenden echter, dat men eer aan vermeerdering dan vermindering te denken had,
en Utrecht en Friesland, dat erkennende, beriepen zich op hun kennelijk onvermo-
gen. Om daarvan te doen blijken, werd hun nu verzocht, den staat hunner inkomsten
en uitgaven open te leggen, en zij bleven daar vervolgens niet in achter. Stad-en-
Landen had nog altijd geen afgevaardigden gezonden, noch zijn gewonen Statenleden
een lastbrief voor de buitengewone vergadering gegeven. Hel bleef daarom natuurlijk
ook van de voorzitting verstoken, en deze werd nog een week aan Rechteren, voor
Overijsel, gelaten. Op voorstel van Gelderland werd daarna den Raad van State op-
gedragen, een staat der achterstallen van de verschillende Provinciën over te leggen.
Bij die overlegging verklaarde de Raad echter tevens van gevoelen te
wezen, dat men
het aantal troepen niet moest verminderen, en dat om zoo dringende redenen, dat
er niet ééne der Provinciën tegen opkwam. Het was nu alleen maar de vraag, hoe
daarvoor 't benoodigdc geld te vinden. Het best, meenden eenigen, zou zijn, de uit-
gaven en onkosten te besnoe)en; men deed in dit opzicht zelfs uitkomen, hoe er
jaarwedden op den slaat van oorlog vermeld werden voor posten, welker bekleeders
reeds ter ziele waren; waarom men dan ook den Staatsraad last gaf, daar voortaan
op te letten. Gelderland drong er op aan, dat
Holland zijn lijfwacht te voet geen hooger
soldv dan 't gewone voetvolk zou toekennen. Tot een besluit kwam 't echter ook op
dit punt niet. De Raad van State was er inmiddels aanspraak op gaan maken, in
vollen getale ter vergadering te komen, en aan de beraadslagingen deel te nemen;
het meerendeel der vergaderden wilde daar echter niet in treden; een punt van ver-
schil, dat tot veel tijdroovend gehaspel aanleiding gaf. Geen minder vertraging werd
door 't gemis van volstrekte volmacht bij de afgevaardigden van eenige Provinciën
veroorzaakt, met welke nu aanhoudend ruggespraak vereischt werd. Om in 't geld-
gebrek te voorzien, zag men zich gedrongen, op voorgang van Holland, de schuld-
brieven der Generaliteit met één ten honderd te bezwaren; Gelderland wist intusschen
door te zetten, dat dit slechts voor een drietal jaren zou zyn. Klachten bleven ook
zoo evenwel niet uit, en dat niet van 's Lands inwoners alleen, maar ook van 't
buitenland, voor zoo ver men er met deze bezwaarde stukken gezegend was. Met
name richtte zich de koning van Pruisen, voor zijne in dit geval verkeerende onder-
danen, tot de Staten met een lang niet maisch schrijven, in 't welk hij er hen op
wees, hoe de buitenlanders «hun geld aan de Staten hadden toevertrouwd, in de
goede verwachting, dat hun schuldbrieven, volgens belofte, niet bezwaard zouden wor-
den». Hij verklaarde, dat hij, bleef die bezwaring in stand, zich genoodzaakt zou zien,

-ocr page 50-

48 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

«langs eeo of ander weg, schavergoeding voor zijn onderdanen, ie zoeken». De Staten
gaven hem eehter beleefdelijk ten antwoord, dat alleen de droevige noodzakelijkheid
hen verplicht had, tot dezen maatregel, voor een korten tijd, hun toevlucht te nemen.
A.an de regeering van Kleef, die zich mede bij hen bezwaard had, gaven zij tevens
onbewimpeld te kennen, «dat buitenlanders niet boven de eigen ingezetenen bevoor-
recht mochten worden, en gelijke lasten moesten dragen». Met andere buitenlanders^
in de zwitsersche Alpen gevestigd, raakten zij over den maatregel aan 't haspelen,
tot ontlasting der achterlijke provinciën genomen. Om deze loch niet al te veel met
krijgsuitgaven te belasten, hadden zij namelijk
besloten, zich , zoo mogelijk, van eenige
hooger dan 't ander voetvolk bezoldigde zwitsersche vendels uit Berner- en Grau-
bunderland te ontdoen. Daar men echter met de regeering van beide Cantons over-
een gekomen was, die vendels hunner landskinderen ook na den vrede in dienst te
houden, kwamen met name die van Bern daar ernstig tegen op, zich op de aangegane
overeenkomst beroepende. De Staten verontschuldigden zich met te zeggen, dat zij,
bij 't aangaan daarvan, vertrouwd hadden, meer troepen in dienst te kunnen houden,
dan hun thans, om geldelijke redenen, mogelijk was gebleken, en dat zij dus wel een deel
dier troepen moesten afdanken. Zoo wisten zij 't gedaan te krijgen, dat acht van de
24 berner vendels naar huis werden gezonden, en 't getal manschappen der 16 andere
ook nog wat verminderd werd. De gansche krijgsmacht
Ie land werd daardoor op
even 34,000 man gebracht; niet zonder tegenstribbeling trouwens van eenige gewes-
ten; terwijl Zeeland er zich zelfs uitdrukkelijk tegen verklaarde, en het haar zuster-
provinciën zeer ten kwade duidde, dat zij er bij overstemming toe besloten hadden.

De oneenigheid op dit punt, gelijk vervolgens op dat over de dwangmiddelen, tegen
de achterstallige gewesten te bezigen, om ze tot eindelijke afdoening te noopen, was
niet zeer bevorderlijk voor de bespoediging der beraadslaging. Sommige provinciën,
wien dit begon te vervelen, drongen daarom dan ook op scheiding aan; andere
echter verklaarden zich daartegen, en
zoo bleef men nog den ganschen zomer door harre-
warren , om eerst met half September uileen te gaan. Nagenoeg onverrichter zake dus,
en wel om nu ook voor de algemeene Staten de ondeugende volksrijmen waar te
maken, reeds geruimen tijd omtrent de Statenvergaderingen van Holland in omloopr

Zij komen by paren,
Om te vergären
In den Haag;
Zij ziJn er zoo graag:
Zy drinken een glas,
Zy pissen een plas,
En laten de zaak zooals zy was.

' Lat. en Ned. Keurdielten ^ t. pl. bl. 37.

-ocr page 51-

DES VADERLANDS. 49

Zondags absent,
Maandags in 't logement,
Dinsdags present,
Woensdags compleet,
Donderdags niet gereed,
Vrijdags niets gedaan,
Saterdags naar huis gegaan.

Anderhalve maand na 't scheiden der buitengewone, nnaar - in spgl Van
Slingelandls dringende verloogen, die toch vooral Ie haren dienste „aren opgesteld-
„eest- en werkelooze vergadering, werd in eenige hollandsche plaatsen, ter v.enng
Ln het tweede eeuwfeest fijner Kcrkhervorn,ing, een n.an herdacht, die, door den
edelsten geest gedreven, even doortastend in .ijn wakker streven «as geweest als de
Stalen zich in 't hnn opgedragen werk onverschillig en flauwhartig getoond hadden
In Haarlem en Oen Haag o. a. traden de voorgangers
der luthersche gemeente, Manné
en Van Garel, op den 31" October voor hun
„lieftallige gemeente en een zeer grooten
toevloed van allerlei gezintheden» ■ op,
om den kloeken Wittenberger en zgn doeltreffend

.erzet voor hun herinnering te verlevendigen. „Weg, Vagevuur en Aflaatsprullen,
Lutherus voerde eeu hooger merk!» juichte men met hen, en herdacht:

Als 't Kristendom weleer was onderdrokt van Bomen,
Met lengeoe en Ijedrog verbjBterd m vermomd,
Is Lutlier als een held de» Heeren voortgekomen,
En heeft met pen en tong den Antikriat verstomd';

en hoeÏ

(Die) Lnthei wa» de man. Die moedig tegen Bomen
Zich zette, ofschoon den ban Op zich zag nederkomen;
Als Tetsel had gesteld Z(jn kraam om geld te koop.
Smeet Luther, als een held, Den Aflaat overhoop ■.

Zoo blij deze ke'rkeUjke gedenkdag voor elk Geuzenhart v,as. zoo jammervol zouden
daarentegen, een kleine twee maanden later, de dagen van Kerstmis voor tal van nederland-
sche burgers en boeren zijn, als de hen steeds bestokende baren,
door den »tormw.nd
opgezweept, hun zeedyken doorbraken en
hun landergen en woonste en over- en
bLnenstroomden. Reeds van 't begin der maand wa, men, bg 't opsteken van den

. j r ,ίΐ«^« mpume Kerk tot Haarlem^ enz. door Joh.

, Zie iT.. . ~ ^^^^^^^ Markt in Lauren« Koster,

Herrn. Manné (Te Haarlem, gedrukt by Mozes van Hulkenroy,

1717). ' Aid. bl. 18. Schröder achter De macU^e hmd God»

3 .. .. A. . Herrn, vau Oarel <1. 'sOra-

i„ Verloting u^t ^m^en voor,.stelt een le^red , feoekv. in de Schoolstraat,

venhage, gedr. voor den autheur, en zyn te bekomen by Ger. Wmterswi)

in de Vüf Vocalen). 7

Ve deel, 1« stuk.

-ocr page 52-

50 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

wind, het ergste begonnen te vreezen; en toen hy zich daarna, met de onstuimigste
woede eerst uit het Zuiden en Zuidwesten verhief, om daarop eensklaps naar 't Noord-
westen te schieten, bleken op den eersten en tweeden Kerstdag de dyken niet tegen
de zwalpende baren"bestand. «O Kerstnacht», mocht men, zich Vondels schoonen
reizang herinnerende, met den gemoedelgken Spinniker ' weeklagen;

O, Kerstnacht, sehooner dan de dagen
Voorheen — omdat u de oude tjjd
Ter biyder feest heeft ingewijd —
Nu naarder dan de naarate nachten;
Hoe wordt de vreugd, die wg verwachtten
Op 't nadren van uw dag, gestoord! —

Hoor, hoor, wat buldrende geluiden
Vervullen lucht en ooren! Ach! —

Een stormwind is het, doch waaronder
Te mets de klaterende donder
Met felle slagen kraakt en raast.

Staat vast nu, hemelhooge duinen,
Staat vast alomme, dam en djjk!
Het pekel zwalpt afgryselijk
En geeselt uw verheven kruinen,
Dat alles davert, schudt, en kraakt!

Daar storten de opgekruide baren
Den Slaper ' over met geweld.
Dat al het land in 't water stelt
Rondom de stad aan 't oude Sparen;
Daar staat de hooge dgk in lü
Bi) Amsteldam, en dreigt te breken;
De steenen beer is schier bezweken
Door 't fel geklots van 't woedend Y.

De assendelfsche dyk brak op zes plaatsen door, zoodat van Zaandam tot Aven-
horn meest alle dorpen onder water raakten; slechts het wat hooger gelegen Schermer-
eiland, met de dorpen Rgp, Graft, en Schermerhorn, bleef vry ; ook de dyken van

^ Zie Qods QerieJiien op aarde, vertoond in den sekrikkelijJcen storm en Tioogen watervloed op den
25«» en 26«« υαη Wintermaand, enz. door Adr. Spinuiker en Fr. Krajestein (Te Haarlem, gedrukt
bij Isaäk Enschedé, boekdrukker in de Frankestraat).

^ "Den zwaren dyk tusschen Sparendam en Zantpoort, zoodanig overstroomd, dat zelf in Haar-
lem op eenige plaatsen het water over de straaten en in de huizen liep, en de Liebrug tusschen
deese stad en Amsteldam voor een groot deel wierd weggerukt". (Aid. bl. 6, aant. ').

-ocr page 53-

DES VADERLANDS. 51

Beemster, Schermer, Purraer, en Wormer hielden zich goed. In Friesland liepen Fer-
vverderadeel, Oost- en Westdongeradeel, en Kolluraerland voor 't grootste deel onver-
hoeds onder, zoodat er ettelijke beesten en
enkele menschen verdronken. Erger nog werd
Groningerland geteisterd, en zelfs in de stad stond er 't water nog vier voet hooger,
dan in 1686. Tusschen de U en 15,000 huizen bleken er, na den afloop, omver-
gespoeld, en meer dan 2000 menschen, ruim 14,000 runderen en paarden, en over
de 22,000 schapen en varkens verdronken. «Ach!» zuchtte Spinniker:

Ach, 13 hier Noachs eeuw herboren ,
En moet het al, wat leven voedt,
In zulk een opgezwollen vloed
Te zaam verdrinken en versmoren!

«Wie ziet dit water aan, die niet lot water smelt?» vraagde een ander deelne-
mend landgenoot, de geletterde Dr. Ludolf Smits en liet in zijn Treurrijm op de
Watersnood, den door zooveel nats overstelpten landman God om genade smeken:

Genade! roept de boer, in t midden van de baren,
Genade, Vader! ach, al zijn myn misdaÄn groot,
Al bracht het veeverlies mü geensina tot bedaren,
Denk, denk, wö menschen zjjn, en help ons uit den nood!®

Tot in Oostfriesland niet alleen, maar ook verder op, strekte zich, langs de gansche
zeekust, tot Zweden en Denemarken toe, de overstrooming uit; «en», als Spinni-

ker schreef,

En laat ik 't oog terugge dwalen
Door 't Zuidermeer naar d'IJselkant,
Hier zie ik Zwol en ginder Kampen
Aan 't worstlen met gelyke rampen,
^ En al het omgelegen land
Helaas! te deerlijk overzwemmen
Van 't braischend zeenat, niet te temmen!

Slechts Zuidholland en Zeeland hadden minder scha geleden. Bij Dordrecht waren
maar drie kleine polders ondergeloopen, en op Overflakkee alleen die van Ooltjens-
plaat. Op Schouwen steeg het water op
geen anderhalven voet na zoo hoog als in 1705».

Als gewoonlijk gaf ook deze waterramp weêr aanleiding lot meer dan een boet-
zang en
opwekkingsrijm tot inkeer en beterschap van alle maatschappelijke en per-
soonlijke zonden en wandaden. Builen Spinneker, die in onlzelting uitriep:

1 Zie de Oiluviana of DagUoover der nederlandsche ^.aternooden van 798 - 1717 (Amsteldam, by

H. Van der Gaete, hoek Vygendam en Warmoesstraat, 1718). » Aid. bl. l^·

' mrop. Merourius van 't eerste halfjaar van 1718, bl. 39 en vv.; verg. het Eelaan .an de

ntee^le ongelukken, die er zijn geschied door de hooge Watervloed, op den 24, 25, e» 26 Dec. 1717,
tT'Amsterdam, by Jac. van Egmont,' 1718).

la

-ocr page 54-

52 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

Maar, lieve God, wat grouweldaden
Waarom ooit volk zich vond beladen
Met plagen van Uw strenge hand,
Zijn niet alleen hier niet bedreven
Maar zelfs ten hoogaten top geheven! ' —

deden zich o. a. ook zekere Genten en H. F. hooren: «Ziet gij», vraagde de eerste
zijn medeburgers:

Ziet gü uw Land rondom in treurig rouwgewaad
En kunt gü dan nog niet uit uw bedroefden staat
Uit deze plaag op plaag, die zichtbre wonderwerken,
Des Hoogsten grimmigheid en slaande roê bemerken,
Dan zyt ge, ο Neêrlands volk, gewisiyk stekeblind! *

terwijl de ander, met de vermakelijkste hoogdravendheid, galmde:

Treur Neêrlands volk van hooge en lage staat!
Werp weg uw tooi, leg af uw pronksieraad!
Klaagvrouwen, op! Schiet aan het rouwgewaad!

Op, wringt uw handen!
Uw heupen klopt en trommelt op uw borst!
Ontsluit der oogen bron, wyl 't Land, bemorst
Met smet op smet, de wraak van d'Oppervorst

Op 't felst doet branden!
Bluscht, bluscht die vlam door 't brakke tranennat!
Loop toe, wie ooit verstand van kermen had,
Eer 't pekelschuim al de oevers overspat!

Uw grouweldaan, zü steigerden ten top,
En wiessen tegen plaag en dreiging op,
En vergden 't hoogste recht, door 't doodlyk sop

Die vlam te blusschen!
O, Vaderland! zijt go nog niet versmoord,
Zie dan Gods roede eer u de wraak verstoort; —
O Land, Land, Land, hoor nogmaals 's Heeren Woord,
U aangekondigd! ®

1 Oods Gerichten, enz. bl. 2:ί.

» Qods oordeelen over Nederland in de sterfte van 7 rundvee, den zwaren storm, en hoogen Water-
vloed.
(Te Amsterdam by Joh. Oosterwyk, 1718).

» Tremdigt ter droeviger gedagtenisse van den vreesselyJcen en verderfelylen Watervloed (Te Am-
sterdam by Joh. Darci, 1718). Zie voorts nog W. Buissant de jonge's
Boetbazuin over Nederland
(Haarlem, by Isaak Enschedé), enz.

-ocr page 55-

TWEEDE HOOFDSTUK.

Viervoudig Verbond. Kerkelijk gehaspel. Windhandel en Actie-
koortsen. Congres van Kamerijk.

1717 — 1731.

Spanje s eerzuchlige jonge Koningin, die haar onbeduidenden gemaal maar al te
xeer naar haar onverstandige grillen wist te. leiden, maakte 'l den, in Spunje's in-
nerlijk belang, uitwendige rust en vrede verlangenden Alberoni onmogelijk, dien
wenscb voldoening te verschaffen. Zij drong hem, zijns ondanks, het arme land, dat
het geld voor zijn inwendig herstel zooveel beter had kunnen gebruiken, op de on-
kosten van een nieuwen oorlog te jagen, waarvoor men hem zelf toen aansprakelijk
stelde De duitsche Keizer, in zijn spaansche wenschen weêrstreefd, was nog altijd
onwillig gebleven, Koning Filips te erkennen, en deze, niet onnatuurlijk, er op ge-
steld, hem tot die erkentenis te zien komen. Daarbij kwam de geheime zucht, de

aanspraak ook op de fransche troonsopvolging, in spijt der utrechtsche vredesbepalingen,

niet te laten varen, maar ze, in verband met die vertraagde erkenning, zoo veel
doenlijk te steunen. De in 1745 hervatte oorlog tusschen de Republiek van Venecië
en den Sultan had Alberoni genoopt, op Venecië's verzoek om bijstand, een smaldeel
uit te rusten, met 's Pausen verlof uit de opbrengst bekostigd eener op de spaansche
geestelijkheid gelegde belasting. Dat smaldeel was in zee gestoken en had er het zijne
toe bijgebracht, Venecië's sterkten op Korfu tegen den Turk te handhaven en hem

1 Hoe zeer dit ten onrechte geschiedde, zie naar verschillende bescheiden, vrü wel in 't licht ge-
steld in
L'Alheroni e la .ua dispartita della Spagna. Saggio di studio storico critica per Vtncen^o

Papa. Torino, 1876.

-ocr page 56-

54 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

Tan zijn toeleg op haaf verovering te doen afzien. Inmiddels was echter ook de Keizer
in den turkschen oorlog gewikkeld, en deze gelegenheid voor het spaansche konings-
paar nu te schoon, om haar niet aan te grijpen , tot bestoking van's Keizers bezittingen
in Italië. Het gelastte daarom Alberoni, in 't geheim alles tot den strijd tegen hem
voor te bereiden. Koning George, wien dat ter oore was gekomen, deelde het den
Algemeenen Staten in stilte meê, en ook de Regent bleef er niet lang onkundig van-
Spanje's gezant in den Haag evenwel, de Markgraaf van Beretti-Landi, sprak het
tegen, en zocht het — doch natuurlijk te vergeefs — Heinsius uil het hoofd te praten.
Deze neigde daarom gaarne 't oor aan Engelands oppering van een nadere over-
eenkomst met Keizer Karei. Onderwijl zette men in Spanje de toebereidselen niet
alleen voort, maar bracht ook weldra zijn opzet ten uitvoer. In 't laatst van July
stak de Markgraaf van Lede met een smaldeel schepen, en een kleine 30,000 man
landingstroepen, van wal, en stevende naar 't eiland Sardinië, waar hij begon met
Cagliari te veroveren, en daarop het geheele, genoegzaam onbezette eiland bemach-
tigde. Van zijn uitzeilen liet de spaansche Staatssecretaris Grimaldo onmiddelijk, door
Spanje's gezanten, aan de verschillende hoven kennis geven. Aan de Staten werd den
20«" September door Beretti-Landi, in een afzonderlijke samenkomst met eenige hun-
ner leden, Grimaldo's berichtbrief met de daarin aangevoerde beweegredenen kenbaar
gemaakt. Filips liet daarin weten, dat hij, tot bevordering van den vrede, Sicilië en
andere itahaansche landstreken afgestaan had, doch alleen onder beding, dat de Kei-
zer zelf het Catalonië en Majorca te zijnen gerieve zou doen; terwijl 's Keizers legeroversten
dat niet alleen hadden geweigerd, maar de ingezetenen tot opstand aangezet. Sedert
had men de opstandelingen van Napels uil ondersteund , en de Keizer de weiger-
achtige krijgsoversten beloond. Voor 's Konings Majesteit beleedigende verklarin-
gen waren verspreid geworden, en daarop nog in 't Milaneesche, de spaansche Groot-
inquisiteur, Molines, die met een pauselijk paspoort van Rome kwam, op last van
den keizerlijken Stadhouder in hechtenis genomen; 't geen, tot ergernis der gan-
fche wereld, te Weenens was goedgekeurd. Juist dit laatste had er 't meest toe bij-
gebracht den Koning te doen besluiten , zich op nieuw tegen den Keizer te wapenen.
De Staten, zich voorloopig tot het aanhooren van deze mededeeling bepalende, gaven
een week of wal later te kennen, dat zij zich niet in de redenen wilden verdiepen,
die Koning Filips tot die vermeestering van Sardinië genoopt hadden, doch hoopten,
hij het daarbij nu ook laten zou; zij zouden dan, met hunne bondgenoolen van
Frankrijk en Engeland, het hunne beproeven, om den gestoorden vrede te herstellen.

Keizer Karei weêrsprak inlusschen zijnerzijds Grimaldo's schrijven , en liet zijn legen-
betoog openlijk in druk uitgaan, en Koning Filips, de inmenging der drie verbon-
den Stalen te zijnen nadeele vreezende, maakte zooveel mogelijk alom ruchtbaar, dat
hij, met Sardinië tevreden, geen verdere vijandelijkheden plegen zou. De Paus zelf

-ocr page 57-

DES VADERLANDS. 55

had trouwens die onderneming afgekeurd en zijn ontevredenheid betuigd, dal men
gelden, van de geestelijkheid geprest om de ongeloovigen te bestrijden, was gaan
besteden om tegen een Kristenmonarch te velde te trekken. Van Engeland uit ging
nu de minister Stanhope naar Madrid, terwijl Gadogan naar den Haag, en de abt
Dubois naar Londen kwam, om den vrede te bemiddelen. Stanhope had eenige punten
ontworpen, op welke Spanje zich met den Keizer zou kunnen verzoenen; bij de
overlegging te Madrid gaf hij tevens van een nieuw Verbond kennis, tusschen den
laatsten. Frankrijk, en Engeland te sluiten, en in 't welk men ook de nederlandsche
Republiek wilde doen treden. Filips werden drie maanden tijds gesteld, zich daarom-

trent te beraden, hij zou echter inmiddels, zoo goed als Keizer Karei, van alle vijandelijk-
heden moeten afzien. Hij liet dit voorstel echter door Alberoni verwerpen, verlangende
in het bezit van Sardinië en Sicilië gesteld te worden, voor welk laatste de Keizer
Savoye en een deel van Milaan zou afstaan, terwijl hem zelf tevens nog het vrije
uitzicht op de erfopvolging in Toskanen en Parma zou worden gelaten. Zijn schepen
waren dan ook reeds op nieuw, onder Lede, uit Barcelona in zee gestoken, en den
tweeden July op Sicilië geland. Daar had zich hun bevelhebber eerst van Palermo,
daarna van Messina meester gemaakt, en was nu bezig het kasteel van 't laatste te
belegeren. Groot-Brittanje, weinig van een minzame bemiddeling alleen verwachtend,
had intusschen, in Juny, mede een vloot naar de Middellandsehe zee gezonden, over
welke Η bevel aan den Admiraal George Bing was opgedragen, met last, zoodra hij
de Straat bereikte. Koning Filips daarvan te verwittigen. Stanhope maakte er Alberoni
opmerkzaam op, hem tevens op de meerdere sterkte der engelsche scheepsmacht
wijzende; doch deze gaf hem, namens zijn koninklijken meester, ten antwoord, dat
Bing kon handelen, naar hem was
voorgeschreven. Bing stevende toen uit de baai
van Napels, waar hij voor anker was gaan liggen, naar het bedreigde kasteel van
Messina, en kwam er den July in gezicht
van den vuurtoren. Twee dagen later had,
bij kaap Passaro, een hevig gevecht tusschen zijne en de spaansche vloot plaats, waarbij
hij wel — als zich verwachten liet — schitterend zegevierde, doch daarmede niet
belette, dat derdehalve maand later het kasteel toch den Spanjaards in handen viel,
zoodat deze nu, op drie plaatsen - Sirakuze, Trapani, en Melasso - na, het geheele
eiland vermeeslerd hadden. De engelsche vloot bleef toen het gansche najaar nog lang-·^
de kusten van Sicilië kruisen, om in February 1719 te Port Mahon binnen teloopen.

Voor den Keizer had de turksche oorlog, dank het krijgsbeleid van zijn begaaf-
den veldheer, den günstigsten loop genomen. Prins Eugenias had den vijand eerst
(5 Aug. 1710) bij Peterwaradin daarna (10 Augustus 1717) bij Belgrado aanzien-

» Zie het Volkslied over de Sohlacht bei Peterwardein («Wer soll schweigei. was Ich weisz? Ei
Kuraschi, etwas Neu's", enz.) in Die
Eist. VolMieder, enz. S. 268.

-ocr page 58-

56 Α LGEMEENEt GESCHIEDENIS

lijke verliezen toegebracht, en de Sultan was, na den overgang dezer slad onmiddel-
lijk met een voorslag tot vrede voor den dag gekomen. Zoowel Nederland als Groot-
Brittanje hadden daarbij hun bemiddeling aangeboden, onderhandelingen hadden te
Passarowitz plaats gegrepen, en waren in den zomer van
1718 door een vrede tus-
schen den Sultan, Venecië, en den Keizer gevolgd, die den
21-July geteekend werd.
Belgrado, Temeswar, en andere walachische plaatsen werden daarbij den Keizer door
Turkije afgestaan, en omtrent Venecië bepaald, dat alles zou blijven als't geweest was.

Ρ ^ Τ

Die Keizer kreeg daardoor tegen Spanje de handen geheel vrij, en haastte zich
nu, den Augustus, het ontworpen Verbond met Koning George en den Regent te
sluiten, in 't welk ook de Vereenigde Provinciën geacht werden te zullen deelen,en
dat daarom den naam van Viervoudig Verbond of
Quadruple Älliancie droeg. Het be-
vatte vooreerst tweederlei vredesontwerp: van den Keizer met den Koning van Spanje
cn den Koning van Sicilië, en verder een ontwerp van verbond tusschen de vier mogend-
heden , tot bevestiging der vroeger gemaakte verdragen. Bij 't eerste was bepaald, dat
de Keizer in 't bezit van Sardinië zou worden hersteld, hij de bepalingen van den
vrede van Utrecht omtrent het troonbezit en de erfopvolging in Spanje en Frankrijk
aannam, en hij daarom zelf van alle aanspraak op de
spaansche kroon afzag; dat daar-
entegen de spaansche Koning ten behoeve des Keizers afstand deed van 't geen hem
bij den vrede van Utrecht in Italië en in de
Nederlanden, met het recht van terugkeer
aan Spanje van 't koninklijk Sicilië,
was beschikt; dat de Keizer echter bewilligde in de
erfopvolging van den oudsten zoon der spaansche Koningin in Toscanen, Parma, en
Piacenza, zoo de regeerende Vorsten daar zonder manlijk oir kwamen te sterven; dat
Livorno voor altoos vrijhaven bleef; dat de gemelde oudste zoon der Koningin, zoodra
hij in 't bezit dier landen gekomen was, van zijn vader daarbij zou krijgen, wat deze
van Elba bezat en Portolongone, doch dan — als bezitter van een en ander — ook
nimmer Koning van Spanje zou kunnen zijn, of onder voogdij
van dien Koning staan;
dat de Keizei·, de Koningen van Frankrijk en Spanje, en genoemde Prins, tijdens het
leven der thans regeerende Vorsten nimmer in hun landen eenige krijgsmacht moch-
ten voeren, en er ten hoogste 6000 ruiters in konden gelegerd worden, om dien Prins
de troonsopvolging te verzekeren; dat, in plaats van Sicilië, bij ontstentenis van man-
lijk oir, Sardinië aan Spanje terug zou komen; dat de Keizer en Spanje, krachtens
dat verdrag, elkanders bezittingen beloofden te handhaven. Bij het tweede werd ge-
zegd, dal, uithoofde de afstand van Sicilië aan Savoye, in plaats van den vrede te
bevorderen, slechts tot een nieuwen oorlog geleid had, Sicilië door Sardinië vervangen
zou worden, en de Keizer dit laatste dus plechtig zou overdragen aan den Koning

I Zie aldaar de bekende lastige tweespraak tusschen JBrinx Bugenius und Belgrad (Belgerad, du
schöne Stadt", enz.) S. 275.

-ocr page 59-

DES VADERLANDS. ' 2171

van 't eerste, mits het, bij gebreke van manlijk oir, weder aan Spanje terngkwam;
dat de Keizer den afstand van Montferrat en een deel van Milaan aan den Koning
Tan Sicilië zou bevestigen; dat hij Sicilië's troonsopvolging in Spanje, bij ontsten-
tenis van manlijk konings-oir daar te lande, zou bekrachtigen; dat Keizer en Koning
elkander in 't bezit hunner weêrzijd^che staten zouden handhaven.

Hel beraamde Viervoudig Verbond bevestigde de vredesverdragen van Utrecht en
Bazel, mits hel verbond van 1716 tusschen den Keizer en Koning George, en het
Drievoudig Verbond van 't jaar 1717 in volle kracht bleven; Frankrijk, Groot-Brit-
tanje, en de Vereenigde Provinciën beloofden den Keizer te zullen handhaven in wat
hij in Duitschland, de Nederlanden, of Italië bezat, of, krachtens dit verbond zelf.
bezitten zou; dat zij ook geen hulp noch toevlucht zouden verkenen aan wie door
(fen Keizer voor wederspannig werden verklaard. Dezelfde beloften werden door de Ver-
eenigde Gewesten, Groot-Brittanje, en den Keizer aan Frankrijk gedaan, terwijl zij
zich mede verbonden de fransche troonsopvolging, gelijk die bij de verdragen was voor-
gesteld, te handhaven. Hetzelfde beloofden de Keizer, Frankrijk, en de Vereenigde
Provinciën omtrent de troonsopvolging in Groot-Brittanje, met name ook tegenover
de aanslagen van den zich noemenden Prins van Wallis of zelfs Koning van Engeland.
De Keizer, Frankrijk, en Groot-Britltanje verbonden zich, van hunne zij, ook de Ver-
eenigde Gewesten in al hun rechten en bezittingen te handhaven, en geen bijstand
of toevlucht te verschaffen aan wie wederspannig door ben werden verklaard. Mocht
eene der vier zich verbindende mogendheden vijandelijk aangevallen worden, zoo zou-
den de overige drie alles aanwenden, om
die vijandelijkheden een eind te doen nemen :
bleek bun pogen ten dezen echter ijdel, zou men elkander, twee maanden na de
eerste aanvraag daartoe, gewapenderhand te hulp komen, en wel de Keizer, Frankrijk,
en Grool-Brittanje elk met 8000 man voel- en 4000 man paardevolk, en de Repu-
bliek met 4000 man te voet en 2000 man te paard. Die bijstand zou echter ook in
schepen of geld kunnen verlangd worden, en werden dan 1000 man voetvolk op
10,000 guldens, 1000 ruiters op 30,000 guldens berekend. De te verleenen bijstand
zou ook naar evenredigheid vermeerderd kunnen worden. Andere mogendheden, ge-
lijk met name den Koning van. Portugal, behield men zich voor, lot aansluiting bij
dit verbond uit te noodigen. Bij vier afzonderlgke punten was nog bepaald, 1. dat,
mochten de algemeene Staten bezwaren maken, de zwitsersche troepen, door de ver-
bonden machten in Livorno, Porto Ferrario, Parma en Piacenza Ie onderhouden, meê
te betalen, bun aandeel door den belanghebbenden Koning van Spanje kon worden
opgebracht; 2. dat de Keizer Koning Filips niet als Koning van Spanje noch den Her-
log van Savoye als Koning van Sicilië of Sardinië kon erkennen, vóór beiden - al
werden ze er als zoodanig in genoemd - in dit verdrag waren gelreden; 3. dat ook
Frankrijk evenzoo alle titels niet kon erkennen, door den Keizer zich in dit verbonds-
Ve deel, stuk.

-ocr page 60-

58 Α lgemeenet geschiedenis

ontwerp toegekend; 4. dat het bezigen van 't Latijn daarin niet ten nadeele kon strek-
ken van dat van 't Fransch, bij andere gelegenheden in gebruik.

Belangrijker dan dit viertal waren de twaalf geheime punten, nog aan dit Verbond
toegevoegd, en vermeldende, hoe de drie westersche mogendheden, dit ontwerp heb-
bende voorgelegd aan den Keizer en de Koningen van Spanje en Sicilië, of voortaan
liever Sardinië, die Keizer het ten volle had goedgekeurd, en men nu beiden Konin-
gen drie maanden lijds zou gunnen, om het evenzeer aan te nemen, waartoe de drie
eerstgemelde mogendheden hun uiterste best zouden doen, hen Ie bewegen; dat
zij
echter, bleken hun pogingen daartoe vergeefs, hun krijgsmacht by die van den Keizer
zouden voegen, om beide Koningen tot die aanneming te dwingen, en dat, indien
een van hen, voor dat bijstaan van den Keizer, door Spanje of Sardinië werd aan-
getast, beide anderen dezen terstond den oorlog zouden verklaren; dat, nam een van
beide koningen het aan, hij onder dezelfde verplichting, als de vier bondgenooten,
zou liggen; dat, nam Spanje het aan, en stond het dientengevolge Sardinië af, dit
door engelsche en nederlandsche manschappen bewaard zou worden, tot Sicilië onder-
worpen was, en de nieuwe Koning daarvan het met Sardinië verwisseld had; dat,
zoo daarentegen de Koning van Sardinië met dien ruil instemde, en Spanje hem
afsloeg, de Keizer, door de Staten en Groot-Brittanje ondersteund, Sardinië zou
aantasten, en, na de vermeestering, aan den Koning opdragen; doch dat, indien
beide Koningen weigerachtig bleken, de Keizer, gelijkerwijs bijgestaan, eerst Sicilië
en dan Sardinië zou trachten te bemachtigen; terwijl dan Sardinië evenzeer door
britsche en staatsche troepen zou bezet worden, tot men zyn Koning er in had doen
berusten; dat, vond men zich genoodzaakt, beide Koningen te bevechten, de Keizer
genoegen zou moeten nemen met wat hem, bij dit verbond, was toegekend, wat men
ook meer mocht vermeesteren; terwyl hij zich, nochtans zijn recht voorbehield op wat
thans in 't Milaneesche door den Koning van Sardinië werd bezeten, en voorts met.
de overige bondgenooten overeenkwam omtrent den Vorst, dien hy Montferrat en de
troonsopvolging in Parma, Piacenca en Toscanen zou kunnen opdragen, 't welk echter geen
Vorst uit den huize van Oostenrijk, in 't bezit van italiaansche rijken of staten, mocht
zijn; dat intusschen die Keizer, wist hij Sicilië niet meester te worden, ontslagen zou
wezen van 't nakomen der verbondsvoorwaarden, met uitzondering van die, welke
hem en de drie overige mogendheden onderling aangingen; dat, wijl het hier ver-
melde wederzijdsche doen van afstand moest strekken om de rust van Europa te be-
vorderen, zich de Keizer verbond, den zijnen reeds bij voorraad te doen, doch dit
eerst openbaar zou gemaakt worden, als de vrede tusschen hem en Koning Filips ge-
teekend was; maar dat, zoo deze weigerde toe te treden, de stukken van 's Keizers
afstand den Koning van Groot-Brittanje ter hand zouden gesteld worden, die ze dan
den Koning van Frankrijk eerst zou vertoonen, als de Keizer in 't bezit was geraakt

-ocr page 61-

BES VADERLANDS. 59

van Sicilië; dat ze daarna evenwel niet alleen vertoond, maar ook in 't licht gegeven
zouden worden, 't zij Spanje toetrad of niet; dat zich eindelijk de Keizer verbond,
om, bovengemelde drie maanden lang, niets tegen Spanje of Sardinië te zullen aan-
vangen; een tijdsbestek intmschen, dat men met onderling goedvinden verkorten of

verlengen kon.

Di» verbondsontvverp, terstond door de drie ontwerpende Mogendheden, na de aan-
neming, onderling bekrachtigd, werd den algemeenen Staten eerst na dien tijd ken-
baar gemaakt, ofschoon er hun naam zoo uitdrukkelijk in vermeld, en over hun
eigen deelneming reeds als beschikt was. Een niet ongegronde vrees voor tijdverlies,
wanneer men eerst den langzamen gang van zaken hier te lande, door 'l zevenvou-
dig provinciaal gehaspel, had moeten afwachten, bad er vrij natuurlijk die mogend-
heden toe gedreven, de spoedvereischende zaak maar op deze wijs, buiten die Staten
en Provinciën om, door te zetten,
daar zij toch hun medewerking wel dringend wensch-
ten en behoefden, doch zich naar hun schoorvoetende en zachtgangige wijze van
doen onmogelijk konden richten. Ook nu begonnen de verschillende Provinciën dan
ook al aanstonds weêr over de al of niet toetreding te kibbelen. Wel waren er som-
migen, die, gelijk Heinsius en Van Slingelandt bijv., de onmiddelijke deelneming aan-
rieden;' anderen echter meenden, dat men zich in die italiaansche vraagstukken. die
slechts met gevaar van een nieuwen oorlog dreigden, niet had te mengen, noch zich
de zware kosten, die dit verbond zou meêbrengen, op den hals te halen, tegenover
de twijfelachtige voordeden, die er zich voor den Staat van lieten wachten. Deze kon
zich door 't drievoudig verbond voldoende gewaarborgd rekenen, en had dit viervou-
dige daarom in 't minste niet noodig. De handel op Spanje dreigde buitendien, in
geval van oorlog, te loor te gaan, en beloofde daarentegen eer zelfs toe te nemen,
wanneer Engeland het ging bevechten; ook waren de bevredigingsmiddelen, in zijn
bepalingen voorgeslagen, van te gewelddadigen aard, dan dat er een vreedzaam
Gemeenebest zich meê kon inlaten. Dergelijke lamlendige beschouwingen werden door
den spaanschen gezant, als van zelf spreekt, van harte toegejuicht, en zelfs onder dc
goêgemeente in vlugschriften door hem aanbevolen ; terwijl daarentegen die van Frankrijk
cn Groot-Brittanje zich alle moeite gaven, de Algemeene Staten tot aansluiting te
noopen. Die van Holland bepaalden, na lang dralen, den 15« February 1719 lot de
% teekening te besluiten, maar over de bekrachtiging nader te beraadslagen , mits Frank-

rijk verklaarde geen ander verdrag, dan dat van Munster, met Zweden te hebben,
dat land, zoolang de noordsche oorlog nog niet uit was, geen onderstand te zullen
verleenen, er bij Ie zullen aandringen op vrijen handel voor de Staten, en zijn eigen
havens voor alle kapers gesloten te houden; de dezer zijds toe te zeggen onderstand
zou voorts op 2000 voetknechten en .1000 ruiters moeten verminderd, de handhaving
der bezittingen van de bondgenooten tol die in Europa bepaald, en de ondersteuning

-ocr page 62-

60 Α lgemeenet geschiedenis

niet behoeven geleverd Ie worden, dan twee maanden na de aanneming van 't ver-
bond, en dan, naar verkiezing, in geld of schepen; men moest ook nooit tot hooger
bedrag dan 't genoemde verplicht kunnen worden, en die verplichting zou eerst een
aanvantr nemen na 't bekrachtigen eener nieuwe overeenkomst omtrent de
barrière.

Deze laatste was het gevolg der verschillende moeilijkheden, uit het vroegere
éamèrö-verdrag ontstaan, welke Prié in last had bij de Staten uil den weg te rui-
men. In spijt der tegenkanting van Zeeland, dat de grensscheiding in Staats-
Vlaanderen liefst op den bepaalden voet had willen zien blijven, was daarin nu
eenige wijziging gebracht, en den 22«" December 1718 toen, in den Haag, een
vergelijk geleekend, waarbij bepaald werd: dat de grenzen van Staatsvlaanderen
voortaan beginnen zouden aan de zee, Noordoostwaarts der geslechte schans Sint Paul,
die den Staten, met 10 roeden lands rondom de voorgracht ten Oosten, werd afge-
staan; ten Zuiden zou dan een lijn getrokken worden, dwars'.door 't Hazegras lot den
krommen dijk. Het fort Sint Donaas bleef den Staten gegund, mits zijn sluisdeuren
in tijd van vrede weggenomen bleven, en de belanghebbenden verlof hadden, de
dorpels er van te verlagen tot op de waterpas van die der zwarte sluis. Wat de slui-
zen te Boekhout aanging, stonden de Staten belanghebbenden toe, die te verleggen
ter plaatse waar zij te voren waren. In oorlogstijd stond het den Staten vrij, de noodige
posten in de Graafjans- en zijdelingsdijken te bezetten en te versterken; de grenzen
om 't Sas zouden zich op ruim 1300 pas van de hoeken der bolwerken uitstrekken.
Polder en dorp van den Doel, en de polders van Sint Anne en Rethenesse bleven,
lot behoud der Benedenschelde en 't verkeer van Staatsbrabant en Staatsvlaanderen,
in 't bezit der Staten. Voor den toegezegden geldelijken onderstand van 500,000 rijks-
daalders 's jaars, en zijn achterstallen, werden andere, den zuidnederlandschen inge-
zetenen meer aangename inkomsten, dan bij 't vorige verdrag, verbonden, en den
Staten de voldoening daarvan verzekerd. De betaling der verloopen renten van die
opgenomen penningen, ten dienste der thans Oostenrgksche Nederlanden, zou zoodra
mogelijk plaats vinden. De Keizer stond den Staten 't geschut en de magazijnen te
Venlo, Stevenswaard, en in Η fort Sint Michiel af, tegen de krijgsbehoeften, hem
volgens een lijst van 't jaar 1716 overgegeven. De Staten zouden den Keizer terstond
na de bekrachtiging van dit vergelijk, de sleden en landen hem door Frankrijk
afgestaan, in handen geven, en hij hun daarentegen het deel van Vlaanderen inrui-
men , hun hierbij afgestaan. Voor al 't overige werd het ^arrièrti-verdrdg bevestigd,
terwgl zich Groot-Brittanje verbond, beide overeenkomsten te waarborgen

Van dit laatste rijk meenden de Staten van Holland, bij hun aanbeveling van

» Zie de Conventie gesloten tmscheji Z, K. M. en de HE. Staten-gen. der Ver. Nederlanden,
aangaande de Barrière. (Europ, Mercurius,
op 't eerate halfjaar van 1719, bl. 216).

-ocr page 63-

DES VADERLANDS. ' 61

't Viervoudig Vorbond, te moeten verlangen, dat het op 't verzoek der Staten, eenc
vloot naar de Oostzee zou zenden, ook wanneer zij-zelf zich slechts verbonden , de koop-
vaarders van beide volken met eenige schepen te begeleiden; dat hel Frankrijk zou
trachten te bewegen, de vrije scheepvaart door geheel Europa te helpen handhaven;
dat het den Keizer zou belezen, Lübeck, Hamburg, en Bremen den handel op Zwe-
den te verbieden, wanneer de Staten zelf raadzaam vonden, dat hun onderzaten te
doen; dat het eindelyk, zich met Zweden verdragende, geli)ke voordeden voor de Sta-
ten ah voor zich bedingen zou. Bij deze zienswijs van Holland sloot zich Friesland
weldra aan, en ook Staden-Landen, Overysel, en Gelderland gaven er zich voor ge-
wonnen; Utrecht en Zeeland wilden er integendeel niets van weten, en verklaarden
er zich ernstig tegen. Intusschen ging de onderhandeling voort. De britsche gezant
Whitworth nam de voorwaarden der Staten aan, ook 's Keizers vertegenwoordiger,
Pentenrieder, vond er weinig of geen bezwaar in; doch Zeeland bleef zich niet alleen
verzetten, maar betuigde ook, het overstemmen van een of meer provinciën in deze
gewichtige aangelegenheid als een schennis der Unie te beschouwen. Daarna in-
tusschen begonnen zijne Slatenleden van lieverleê lot eene andere zienswgs te
neigen, en zich mede niet langer onwillig te toonen , om met Holland en de overige Pro-
vinciën meê te gaan. Toen was echter het juiste tijdstip daarvoor verstreken, daar de
staat van zaken in 't Zuiden en Noorden van Europa inmiddels geheel veranderd,
en Spanje's toch reeds zoo ongunstige oorlogskans voor goed verkeken was.

Van dat Spanje uit had men , terstond na den inval in Sicilië, zich tol Koning Victor
Amadeus gewend, om hem lot medewerking tegen den Keizer te tronen. Men bood
hem daartoe heel Milaan en 'l Milaneesche aan, na welks bemachtiging
hij eerst van
Sicilië zou behoeven af te zien. Hij vond het echter wel zoo verstandig, rooral na
den zeeslag
bij Raap Passaro, zich bij de ontwerpers van 't Viervoudig Verbond aan
te sluiten, dat nu den 2"" November 1718 van zijnentwege te Londen onderschreven werd ;
sedert welken
tijd hij den koningstitel van Sardinië aannam en voeren bleef. In dezelfde
maand nog maakte een gewelddadige dood een einde aan 'l meer rumoerig dan vrucht-
dragend krijgsleven van den zweedschen Koning Karei ΧΠ. Nog altoos oorlogende,

had hij 't beleg voor Frederikslad in Noorwegen geslagen, doch werd daar in den naohl

van 10 op 11 December in de loopgraven door een kogel getroffen, die hem voor
goed uit den stryd riep. Zijn dood kostte ook den Baron Görtz het leven, die, van
allerlei staalkundige wanbedrijven en geldelijke ontrouw overtuigd, den 2®" Maarl 1719
te Stokholm onthooid werd Karel's zuster, ülrica Eleonora, volgde haar broeder op,
onder voorwaarde afstand te doen van de volstrekt koninklijke oppermacht of soeve-
reiniteit, en maakte een klein jaar later vrede met Koning George I, dien zij in

Zie den Europ. Mercurius op dit halfjaar, bl. 115, 133, 168.

-ocr page 64-

62 Α lgemeenet geschiedenis

't bezit van Bremen en Varden bevestigde, en die daarop een verdrag van weêrkee-
rigc bescherming met haar sloot. Twee maanden later, in January 1720, sloot zij
vrede ook met Koning Frederik Willem van Pruisen, wien zy Stettin met de eilandjens
Wollin en Usedom en nog enkele andere plaatsen afstond, en met wien zij de Pehne
voor 't vervolg als grensstroom van Zweedscb en Pruisisch Pommeren erkende. In
Mei daaraan werd haar gemaal, sedert 1715, Prins Frederik van Hessen-Cassel tot
Koning van Zweden verklaard; in Juny brachten beiden toen den vrede met Koning
Frederik IV van Denemarken tot stand, die de stad Wismar en 't geen hij in Pom-
meren veroverd had aan Zweden beloofde terug te geven, zoo men voor de zweedsche
schepen voortaan van alle vrgdom in de Sont, dien zy tot dusver genoten, wilde af-
zien. Frankrijk en Groot-Brittanje beloofden tevens den deenschen Koning in 't bezit
van 't Hertogdom Sleeswgk te zullen handhaven, van 't welk de Hertog van Holstein-
Gottorp ontzet werd. Met Tsaar Peter kwam 't echter eerst in Augustus 1721 lot
vrede, waarbij 't grootste gedeelte van Finland weder aan Zweden werd ingeruimd,
doch Lijf- Goth- en Ingermanland, een deel van Carclië en 't leen van Wyborg, met
(Ie steden en sterkten van Riga, Dunamunde, Pernau, Reval, Dorpat, Nerva, Wyborg,
Kesholm, en de eilandjens Oesel, Dago, Moen, enz. aan Rusland werden gelaten.

Toen de zaken in Italië tegenliepen, zocht men, van spaansche zy, Groot-Brittanje
en Frankrijk op eigen erf te bestoken. In 't laatste trachtte men, met toedoen der on-
tevreden staatspartij, een omwenteling tot stand te brengen, bij welke men zich voor-
stelde, den Regent op te lichten en zich van het jonge koninkjen meester te maken,
om dan door 't Parlement een nieuwe orde op de regeering te stellen. Van Groot-
Brittanje uit werden de Regent en Dubois daaromtrent gewaarschuwd, die zich nu
weldra van de ware toedracht der zaken overtuigden, en de verdachte personen in
't oog hielden. De voornaamste daarvan waren de Hertog en Hertogin du Maine, en
de spaansche gezant van napolitaansche herkomst, Antonio Giudice, Prins van Cel-
lamare, die door den abt van Pontecarrero geheime brieven naar Madrid overmaakte.
In 't laatst van 1718 in een postkoets uit Parijs gereden , wilde 't ongeluk , dat deze koets
nog vóór de eerste pleisterplaats brak, en de abt, bij die gelegenheid , zooveel bezorgdheid
voor zijn reiszak liet blyken, dat hij de achterdocht van den postrijder wekte. Deze
maakte daar bij zijn terugkeer onmiddelijk gerucht van, en de abt werd nu van re-
geeringswegen nagezet en te Poitiers achterhaald. Zyn reiszak werd hem afhandig ge-
maakt en te Parijs onderzocht; zij bleek toen twee brieven van den gezant te bevat-
ten, die, met hun bijlagen, het geheele plan aan den dag brachten^ De gezanl werd
daarop met al zijn papieren in verzekerde bewaring genomen, en de belangrijkste der
laatste in druk gegeven. De hertog du Maine werd op 't kasteel te Dourlans, in Pi-
cardië, in hechtenis gehouden , de hertogin op dat van Dijon ; de Cardinaal van Polignac,^
die mede in de zaak gemengd bleek, werd naar zijn abdij van Auchin verbannen»

-ocr page 65-

DES VADERLANDS. ' 63

en vier edellui uit Bretagne moesten er met hun hoofd voor boeten. Gellamare bleef
niet lang gevangen, maar werd, onder zorgvuldige bewaking, naar de spaansche gren-
zen gevoerd, en aan Spanje zelf nu, met het begin van 1719, den oorlog verklaard.
De hertog van Berwick trok daarop, met een legermacht van 36,000 man, naar de
grenzen, nam de zeestad Passage in, vernielde een viertal schepen, dat er op stapel
stond, en ging daarop Fonlarabië belegeren, dat zich half Juny bij verdrag aan hem
overgaf, daar Koning Filips voor 't ontzet te laat kwam. Daar deze weigerde iu'l Drie-
voudig Verbond toe te treden, zette Berwick zijn veroveringstocht voort, door ook
Sint Sebastiaan te vermeesteren; terwijl een bende Franschen, door een paar hon-
derd engelsche matrozen bijgestaan, zich van Porto Antonio meester maakte, en daar
twee groote oorlogschepen verbrandde.

In Groot-Brittanje zocht men, te kwader uur, den deerniswaarden ridder van Sint
Joris op nieuw een inval te doen beproeven; de Koning daarvan lucht bekomende,
riep in den herfst van 1718 het Parlement bijeen, en vraagde gelden voor den oor-
log tegen Spanje, die hem weldra in 't Lagerhuis werden toegestaan. Die oorlog werd
daarop tegen Kerstmis verklaard. De engelsche Pretendent was inmiddels, in Maart 1719,
uit Italië in 't geheim naar Madrid gekomen, waar zyn zaakgelastigde na 't afscheid
van Bolingbroke, de Hertog van Ormond, reeds vertoefde. Te Cadix waren twee groote
oorlogsbodems met tal van andere, vol manschap en krijgsbehoeften, in gereedheid
gebracht, op welke toen Ormond, als Kapitein-generaal van Filips, zee koos en naar
Engeland koersde. Eene nieuwe
armada dus, op de verovering van Groot-Brittanje uif,
doch die haast even ongelukkig, als de vroegere, van de reis zou komen. Eene ver-
klaring van Filips, door Ormond in tal van exemplaren meêgenomen, en die bij de
aankomst verspreid moest worden, deelde den belangstellenden mee, hoe de spaansche
Koning had voorgenomen den van zijn troon
geweerden britschen bij te staan, geen den
minsten twijfel koesterend, of Groot-Brittanje's getrouwe ingezetenen zouden dat voorne-
men begunstigen. Daar Koning George onderlusschen van fransche ^i] onderricht was van
't geen men in zijn schild voerde, had hij zich behoorlijk op alles kunnen voorberei-
den , en zich ook tot de Stalen om bijstand wenden. Déze begonnen met eenige sche-
pen het uitloopen te beletten, die te Amsterdam van krggsbehoeften en manschap
werden voorzien, en die — naar Whitworth hun mededeelde — den Pretendent moes-
ten gaan bijspringen. Zij besloten verder, 2000 man uit te rusten, die toen onder
den Generaal-majoor Keppel werden gesteld, en te Rotterdam en Oostende naar En-
geland ingescheept. Ook Prié zond , overeenkomstig 't Viervoud Verbond, zes bataljons
keizerlijke troepen derwaarts. Ormonds
armada werd intusschen, ter hoogte van kaap
Finisterre, door een zwaren storm beloopen, waardoor de schepen verstrooid raakten,
en zyn eigen bodem al zijn masten verloor; zoodat hij, als de meeste andere, in plaats
van verder Noordwaarts te stevenen, reddeloos geworden, zich aan de spaansche kust

-ocr page 66-

64 Α lgemeenet geschiedenis

•li

zoo goed mogelyk moest trachten te bergen. Een paar fregatten slechts, met eenige
manschap en wapenen, niet uit Cadix maar uit Passage in zee gestoken, bereikten,
in 'l laajst van April de schotsche kust, waar zij te Kintail landden. Daar vereenigden
zich de manschappen met eenige Hooglanders, en maakten zich met hen van Donan-
castle meester, dal echter kort daarop door Kapitein Boyle van de zeezijde heroverd
werd. De engelsche Generaal Wightman, die omstreeks half Juny met de noodige krijgs-
macht , onder welke ook Keppels troepen, van Inverness optrok , bracht vervolgens de
Spanjaards en Schotten, die zich in de engten van Glenshill en Stachall gelegerd had-
den , een geduchte neerlaag toe, die een einde aan den ganschen toeleg maakte. Wat
niet in 't gevecht omkwam, raakte heinde en ver verstrooid, en de arme ridder van
Sint Joris, die in Spanje gebleven was, om daar den afloop af te wachten, moest, in
stee van zijn verhoopte koninkrijk te erlangen, het met een huisvrouw voor lief nemen,
de princes Sobieski, kleindochter van den poolschen koning van dien naam.

In de italiaansche wateren was de admiraal Bing inmiddels van Port Mahon naar
Napels gestevend, en had zich daar met 's Keizers veldoverste, den Graaf van Mercy,
vereenigd. Zij kwamen overeen Sicilië aan te tasten, waar zij, in de laatste helft
van Mei, hun troepen in de baai van Patti ontscheepten. Onmiddelijk maakte zich
toen de Markgraaf van Lede met de zijnen op, en sloeg zich te Francavilla aan den
driesprong naar Palermo, Messina, en Syrakuze, neder. Mercy volgde hem in zijne
bewegingen, terwijl zijn onderbevelhebber, de Graaf van Seckendorf, zich ondertus-
schen van de liparisehe eilanden verzekerde, die den weg naar Napels moesten vrij-
houden. Den 19®° Juny tastte Mercy daarop de te Francavilla gelegerde spaansche
krijgsmacht aan, doch had, na een hevig gevecht, wellicht nog het onderspit tegen haar
gedolven, zoo hem Byng niet met versehe troepen uit Napels ondersteund had. Nu
ging men te water en te land Messina belegeren, dat men den 8·=" Augustus ver-
meesterde; het daarna belegerde kasteel hield het echter nog tot den 17®** October uit ^
nadat Byng op nieuw weder wat keizerlijk krijgsvolk, ditmaal uit Genua, was wezen
halen. Na 't bezwijken van 't kasteel gaf zich ook Valdemona genomen, en werd het
leger toen over zee naar Trapani gevoerd, waar piëmonteesche soldaten van Victor
Amadeus in bezetting lagen. Nadat zich toen nog Marsala 'cn Mazzara onderworpen had-
den, betrok men daar, to Messina, Melazzo, en Syrakuse, de winterkwartieren. Zoo zag
men, gelijk reeds zekere Groenewoud het na den slag bij kaap Passaro gewaagd had
te voorspellen:

.............Sardinien in korten tyd hersteld,

Als Bing, met zijne vloot, het Spaansche krijgsgeweld
Vol fiere dapperheid manmoedig kwam beteuglen,
Gesterkt van d'Adelaar, die, met gezwinde vleuglen.
Klapwiekende over zee vol zorg zyn nest bewaakt'.

' Zie De Loftrompet, uytgeblazen over de Nederlaa'g der Spacnse vloot, in de wateren van Sira-

-ocr page 67-

DES VADERLANDS. ' 2179

Al spoedig na kennisneming Tan 't Viervoudig Verbond, hadden de Stalen, in
't najaar van 1718, besloten, nieuwe gezanten naar Frankryk en Spanje af te vaar-
digen. In July 1719 deed de amsterdamsche oudschepen, Cornelis Hop, zijn plechtige
intreê te Parijs, ten gevolge van het Drievoudig Verbond, onder hetzelfde eerbetoon,
als de gezanten van gekroonde hoofden en die van Venecië. Naar Madrid was in April
de Heer van Colster, Maurits van Cats, reeds gekomen, met de opdracht, Koning
Filips, zoo mogelijk, tot aanneming van 't Viervoudig Verbond te bewegen. Deze had
daar evenwel in 't eerst volstrekt nog geen ooren naar. De jammerlijke loop ondertus-
schen door de zaken, zoo in de Atlantische als de Middellandsche zee, in Schotland
en op Sicilië, voor hem genomen, bracht hem allengs tot wat lydzamer stemming,
en bewoog hem er toe, een dag of wat na den slag by Francavilla, den markgraaf
Scotti naar Parijs te zenden, met last, van daar naar den Haag door te reizen ende
bemiddeling der Algemeene Staten voor hem te vragen. Toen Scotti echter te Parys
den Regent van het doel zijner zending verwittigde, weigerde hem deze het vereischte
vrijgeleide naar Holland, daar hy meende, dit buiten kennis zijner bondgenooten niet
te mogen doen, en de drie oorlogvoerende mogendheden daarbij weinig genegen waren,
zoo onverhoeds maar vrede te sluiten, bij al de kosten voor den oorlog dit jaar reeds
gemaakt. Al 't gebrouwen kwaad aan Alberoni wijtende, gaven voorts zoowel hij als
Keizer en Koning niet onduidelijk te kennen, dat zij allereerst zijn val verlangden.
Het gevolg was, dat Filips, ook verder steeds meer in 't nauw geraakt, en ook ter
zee nog door Engeland in West-Indië en de baai van Biscaye bevochten, op Sint
Nicolaas avond 1719, na den vorigen dag nog met den niets kwaads vermoedenden
Cardinaal beraadslaagd te hebben, en dien eigen met de Koningin in 't Pardo ter
jacht te zijn gegaan , in handen van den Staats-Secretaris Durand een eigenhandig geschre-
ven bevelschrift voor hem achterliet, meldende, dat hij, «verlangende aan zy α onder-
danen de voordeelen van een langdurigen algemeenen vrede te verschaffen, en wil-
lende met dat doel alle hinderpalen uit den weg ruimen, die de minste vertraging
konden veroorzaken in een voor 't openbare welzijn zoo belangrijke zaak, als ook om
andere billijke regelen, het best had geoordeeld, den Cardinaal Alberoni van de za-
ken , welker leiding hem was opgedragen, te verwyderen, en hem daarom, gelijk hg
hiermede deed, zijn koninklijk bevel te geven, om binnen acht dagen uit Madrid,
en binnen drie weken uit zijn Koninkrijk te vertrekken, met verbod zich
Yerder in
eenige regeeringzaak te mengen, aan 't Hof te verschijnen, of zich in eenige andere
plaats te vertoonen, waar de Koning, de Koningin, of eenig Prins van '1 koninklijk
huis zich konden bevinden" Te vergeefs, dat de zoo eensklaps in ongenade ver-

kuze bevogten door de Engelse Admirael Bings, op den Hen Aug. 1718. T'Amsterdam by Hendr.
van Bronnem, in de Tuynatraat, 1718.

' Zie L'Alberoni e la sua dipartita^ ^nz. ρ. 93.

Ve deel, Ie stuk. ^

-ocr page 68-

66 Α lgemeenet geschiedenis

vallen staatsman zich nog schriftelijk lot den Koning om een laatste onderhoud
wendde; hy kreeg geen ander antwoord, dan een bitsche kennisgeving, dat hy «had
te gehoorzamen» ^ Een week later — gelijk hy 't zelf in een exemplaar van den
Thonias-a-Kempis, dien hij tot reislectuur meenam , aanteekende ^ — verliet hij Madrid,
en sloeg den weg naar de fransche grenzen in. Op reis werd hg nog van 's Konings
wege nagezet en van een deel zyner papieren beroofd, doch wist gelukkig zijne aan-
teekeningen omtrent de beraadslagingen in 's Konings kabinet over de verschillende
krygsplannen te bewaren, zoodat hij ze voor zijn persoonlyke openbare verantwoording
later bezigen kon. Aan de Trentapassos bij San Salon overviel hem en zijn geleide
een bende gewapenden, aan welke hij ter nauwernood ontsnapte. Te Salles aan de
fransche grenzen, werd hy door den Ridder de Marcien opgewacht, die hem van
wege den Regent kwam bespieden, en op zijn verderen weg tot Antibes begeleidde,
waar hy naar Italië scheepging Hij viel als het slachtoffer van den kwaden luim
zijner meesters, die, in hun persoonlijke zucht naar gebiedsvergrooting, bitter doch
naar verdienste teleurgesteld, op hem zochten te schuiven, wat alleen aan hen zelf
te wijten was. Hij zelf zou voor Spanje niets liever dan rust en vrede gewenscht heb-
ben , om er al die verbeteringen in handel en nijverheid te blyven aanbrengen en
ontwikkelen, die hij er reeds aanvankelijk had voorbereid en bewerkstelligd. In Italië
had hig 't alleen op de Duitschers voorzien, die hy er als vreemde eenden uit de
byt wilde houden, niet voorziende, dat de tyd zelf daarin de doeltreffendste oprui-
mer zou zijn; terwijl zyn kerkelyke begrippen hem verhinderden te beseffen, dal de
invloed van 't bijgeloovige en dweepzieke Spanje op de ontwikkeling van den itali-
aanschen volksgeest zeker meer verderfelijk dan heilzaam gewerkt hebben zou ^ Die-
zelfde begrippen bewerkten ongekilikig, dat de man, die Spanje in nijverheid zoo
vooruit zocht te helpen, in geloofzaken den wreedsten dwang voorstond, en niet aar-
zelde, geloofsrechtbank en brandstapel als heelmiddelen tegen ketterij te handhaven.

Nauwlijks was Alberoni uit den lande, of Filips droeg zijn gezant in den Haag op,

' "Scrisse una lettra a S. M., e gli veinie risposta seeca uhbidisse". Aid. p. 94.

' Zie aldaar, p. 95.

ä Zie het verslag van geheel dit reisgeleide in Marcien's eigen Dagboek, in brieven aan den Re-
gent, aldaar, p. 103, ss,

^ "L'Autriche", luidt de juiste opmerking van Michelet {JUHoire de France ^ XVII {La Bêgenoe)
p. 103) "tout odieuse brutale et barbare qu'elle fut, avait du inoins cela de bon, qu'en Italië elle
resta toujours ä la surface, n'entra jamais au fond; c'était comme un corps étranger dont on sent
la blessure et qui sortira tot ou tard. Mais l'Espagne par l'analogie de moeurs, de langue, une cer-
taine attraction morbide, risquait trop de s'assimiler. Α la corruption Italienne, vivante encore, fé-
conde, qui donna Pergolèse et Vico, elle eüt mis Ie sceau de la mort.
Quel? la férocité. Cela sèche,
stérilise tout. II fant songer que les étrangers qui gouvernaient l
'Espagne, Alberoni p. e. dureut, pour
flatter Ie peuple, lächer l'inquisition, multiplier ses fêtes exécrables,
les auto-da-fe".

-ocr page 69-

DES VADERLANDS. ' 67

den Algemeenen Staten eenige voorwaarden mee te deelen, op welke hy, ter wille
van den algemeenen vrede, nu gaarne tot bet verbond zou toetreden. Daar deze echter
in stryd bleken met enkele bepalingen van 't verbond zelf, weigerden de drie mo-
gendheden er hem op toe te laten , en vorderden zijnerzijds slechts aanvaarding van het
bondgenootschap zonder meer, Bij de Staten werden voortdurend nog vergeefsche pogin-
gen beproefd, hen zelf tot deelneming te noopen, In 't ontwerp van toetreding door
hen aangeboden, werd van een verplichting tot «niets meer noch niets anders" ge-
waagd, dan levering der drieduizend man krijgsvolk. De drie mogendheden wilden
niet onnatuurlijk 't woord «onderstand» daarbij gevoegd zien, omdat men anders
al licht zou kunnen gaan meenen, dat de Staten niet verplicht waren tot hetgeen
in de afzonderlijke geheime punten bepaald werd. Toen de zaak in October en November
in hun vergadering ter tafel kwam, toonden zich de meeste Provinciën niet ongenegen
aan dit verlangen toe te geven; doch Utrecht had daartoe nog geen verlof gekregen,
en Zeeland bleef bij zyn eisch , er slechts bij eenstemmigheid toe te besluiten. De zaak
werd daarom op nieuw uitgesteld, welke moeite mén zich ook van den franschen
kant bij Hop gaf, haar eindelijk door te zetten. Voor Filips hadden de Staten weten
te verkrijgen, dat hem nog drie maanden bedenktijd waren toegestaan; doch den 18®"
November was door de Mogendheden uitdrukkelijk bepaald, dat, liet hy dat tydsbestek
zonder toetreden voorbijgaan, zyn oudste zoon uit zïjn tweede huwelijk zijn recht
van troonsopvolging in Toskanen, Parma, en Piacenza verbeuren zou. Half December
hadden de Staten bovendien een schrijven tot hem gericht, dat, zoo hij nog langer
bleef dralen, zij zelf in 't Verbond zouden treden. Toen Colster hem, den January,
bi] een plechtig gehoor, dit schrijven overbracht, gaf hem de Kioning de verzekering
zyner vredelievende bedoelingen en zond hem terstond daarop een brief voor de Staten,
waarin hij verklaarde, hel Verbond in de hoofdzaak te willen aannemen, met enkele
bijvoegsels en voorwaarden, die zijn gezant zou kenbaar maken. In den Haag ver-
heelden echter de vertegenwoordigers der drie mogendheden, bij 't
vernemen daarvan,
den Staten hun bevreemding niet, «Z-ijne Majesteit van Spanje, aan de
eene zijde het
plan van vrede, volgens 't Verbond, in de hoofdzaak te zien aannemen, en aan de
andere daarby voorwaarden te zien stellen, rechtstreeks tegen de voornaamste bepa-
lingen daarvan indruischende» ^ Beretti-Landi kreeg daarom te weten, dat men
wel «met aangenaamheid» had gezien, hoe Z. M. den Staten recht deed, met te
vertrouwen dat hunne pogingen. Haar tot teekenen over te halen, uit een zuiveren

' Zie dit schrijven, gelyk alle verdere gewisselde brieven en bescheiden, zoo van Madrid als Pa-
rijs, Londen, en Weenen, in de
Stukken, rakende de Quadruple Alliande, medegedeeld door Dr. J.
A. Wijnne, in de
Kroniek van 't Ristorisck Qenootschap te Utrecht, 1871.

® Zie het Extract uyt het register der Kesolutiën van Han HMM. van Woensdag24 Juny,aldaar.

-ocr page 70-

68 Α lgemeenet geschiedenis

ijver tot herstelling van de algemeene rust en 't voortdurend vriendschappelijk verkeer met
Z. M. voortsproten, maar niet mocht verhelen, dat zijne voorslagen in geenen deele
aanneemlijk waren, en dus ook geen onderwerp van eenige onderhandeling" konden
uitmaken. Het groote struikelblok was de teruggave van Gibraltar, 't welk het vast-
houdende Engeland niet wilde prijsgeven, en op welks herwinning Filips bleef staan.
Gedwongen echter van den nood een deugd te maken, schikte hij zich eindelijk in
zijn lot, en gaf, juist één dag vóór de hem gestelde drie maanden om waren, zijn
gezant machtiging om te teekenen, gelijk de afgevaardigden uit de Staten tot de
buitenlandsche zaken, in de zitting van Saterdag 10 February, tot algemeen genoe-
gen konden meêdeelen. Op 't Mauritshuis werd toen door de gezanten der Drie Mo-
gendheden de overeenkomst met Spanje onderschreven, en dit in hun onderling Ver-
bond opgenomen. De uitnoodiging aan de Staten door hen gedaan, om, nu Spanje
door hun medewerking was toegetreden, ook zelf niet langer met hunne aanneeming
van 't Verbond te dralen, vond echter geen gehoor. Zij stuitte, ten slotte, op het
halsstarrig verlangen der Staten, dat Engeland er voor zou instaan , bij Zweden dezelfde
handelsvoordelen voor hen te verwerven, als zijne ingezetenen er hadden. Zij achtten
dit door 't vierde afzonderlijke punt geboden terwijl Engeland zich «niet verder ver-
binden wilde, dan om alle mogelijke goede diensten bij de kroon van Zweden aan
te wenden, niet twijfelende of ze zouden een goeden uitslag hebben» I Na de teeke-
ning van 't Verbond door Spanje gold het nu de vraag nog, waar saam te komen,
om de byzondere geschilpunten tussehen de verschillende verbonden Staten onderling
te vereffenen. Brussel, Antwerpen, of Aken schenen Oostenrijk het aangenaamst. Op
uitnoodiging van Dubois gaf men echter, in de tweede helft van July, de voorkeur
eindelijk aan de hoofdstad van het aan zijn herderlijke leiding toevertrouwde Aarts-
bisdom Kamerijk, gelijk hij daarvan toen den vertegenwoordigers der bij de zaak be-
trokken Staten naricht gaf, maar dien der zich onttrekkende Vereenigde Provinciën

daar niet zonder grond geheel builen liet ^

Die Provinciën, met name vooral Holland, hadden in 't laatst verloopen jaar
het eerste «eeuwgetijde» te herdenken van den in Mei 1619 op 't Hofschavot gevallen
advokaat van Holland en Westfriesland, 't Ontbrak daarom ook niet aan een dicht-
vernuft, dat hem, in navolging van Vondel's treffend jaardichtjen, in vrijheidlieven-
den zin voor 't geheugen zijner landgenooten terugriep. O, zong hij,

1 «(Er) heeft sigli een obstakel opgedaen, doordien de Köninck van Engelant met de Croon van
Sweeden een Commerci-tractaet heeft gesloten, stridigh teegens art. van de bovengemelde

alliantie". (Zie Tamminga's schrijven van 12 Maart, t. pl.)

3 Zie het Extract uyt het Megister der Resolutien, enz. van dinsdag 12 Maart, ald.
' Zie Hop'a schrijven daaromtrent van 19 July, ald.

-ocr page 71-

DES VADERLANDS. ' 69

O, welk een geur blaast niet myn martelheld,

De groote Barnevelt,
Ter grafzerke uit! Zijn deugd houdt nog onze oogen

En aandacht opgetogen,
En doet ons schier verdwalen in haar lof,

Zoo vol, zoo rjjk van stof.
Daar wö zijn dood, na honderd zonnekringen,

Op onze snaren zingen,
En 't eeuwgetij thans vieren vap den dag,

Die 't bloedig moordstaal zag
Door hals en nek des grooten staatsman drijven

Ook de kerkelijke tegenpartij echter van dien Staatsman liet niet na, het vóórhaar
heugelijke jaar te herdenken van haar triomf Ier dortsche Synode. In deftig Latijn
vierden de professoren der godgeleerde faculteit te Leiden haar eerste Eeuwfeest ^
Een hunner, Van der Honert, lag intusschen danig niet een zijner groninger ampts-
broeders, Driessen, overhoop, omtrent de smet van Spinozisterij — gelijk ze't noem-
den _ nu wijlen Witlich, in zijn Twistrede over de natuur van God, al of niet

toe te kennen. Van den Honert had hem, in een brief aan een ongenoemde, daarvan
zoeken vrij te pleiten, doch, volgens Driessen, «zijn pen» daardoor, slechts leelijk «in
den drek gestoken», daar hij meende aangetoond te hebben, «dat volgens zijn rede-
beleid het onzeker was, of God de stof geschapen had of de stof God». Van den
Honert verweet hem zijnerzijds, dat hij «de objectiën van Spinoza niet had welen te
onderscheiden van Wittich's gevoelens», en «öf uit onkunde van de mathematische
methode, öf onervarenheid van de metafysische studiën, 5f kwaadaardigheid zoo te
werk ging». Doch Driessen beet hem toe, dat het «niemand minder dan hèm paste,
te oordeelen over de bedrevenheid of onbedrevenheid in metafysische studiën; ik kon» ,
schreef hij, «dien Heer in dit stuk wel iets gevoeligs zeggen, doch ik ben van dien
inborst niet» I Heiliger ^en vinniger, zoo mogelijk nog dan hij, ging in denzelfden tijd
de zeeuwsche kerkleeraar, Carolus Tuinman, tegen al wat naar Spinozisme zweemde,
te keer. Op zijn en anderer drijven was door de Stalen van Zeeland, in Febr. 1718,
een verbod uitgevaardigd tegen de daarvan betichte geschriften van wijlen Pontiaan

' Zie het Jüeuwgetijde van den Beere Johan van Oldenharnevelt, enz. onthooft op het Binnenhof in
^s Qravenhage, den
19«« Mei 1619. Gedrukt in 't jaar 1719.

» FesÜmtas secularis anni supra 1719 celehraÜ a. d. 19 Magi, α professorihus theologicis in Acad.
Lugd, Bat.
(Lugduni Batavorum, in officina Luchtmansiana, 1719).

» Zie het Beter Bericht van Antonius Driessen, Dr. en Prof. der H. Theologie en Akademie-pree-
ker te Groningen,
gegeven aan den nederl. lezer en dien WelJEd. Qestr. Eeer, den welken de Heer
P. E. Van den Honert, Prof. der H. Theologie te Leiden, door zijnen gedrukten brie/ misleid heeß,
^nz. (Te Groningen, by Jurrien Spandaw. drukker en boekv,xndeZwane8traat,17l9)bl.89,68,env.

-ocr page 72-

70 Α lgemeenet geschiedenis

Tan Haltern en Gozewijn van Buitendijk, en waren de vergaderingen der Hattemisten r
in de steden en ten platte lande, met straf en boeten bedreigd. Daar echter zekere Jakob
Roggeveen, onder den titel:
Val van 's Werelds Afgod, een en ander van denzelfden
Van Hattem had uitgegeven, begreep hij ook zelf de pen nog ter hani te moeten
nemen, om die «allersnoodste gruwelen (zijner) vervloekte verborgenheden» in "t noo-
dige licht te stellen, en er de goegemeente legen te waarschuwen, «'t Is waar», sprak
hij, «dit gruwelboek is in eenige sleden mei recht opgehaald, maar in sommige heeft
het bij de boekverkoopers lang genoeg openlijk veil gelegen. De opgehaalde exempla-
ren zijn maar weinige, b. v. te Middelburg één. Daar de stapel derzelve was, had
men — gelijk ik bericht ben — zorg gedragen, dat alle de afdruksels tijdig gelicht
waren, en dus slechts het ledige nest gevonden werd. Z.e zijn niet vernietigd, maar
in wezen, en al in veel handen geraakt. Wie twijfelt ook, of de uitgevers en die
meesters van de afdruksels zijn, welen ze wel aan den man te brengen. Niemand
heeft dus te berispen of af te keuren, dat ik hier een klauw vertoone, om den leeuw
uil te kennen. Dus ontdekt dit gespuis zichzelf meer en meer, lot schaamroodheid
en verstomming van hunne vrienden, voorpleiters, begunstigers. Van Hattem heeft
niets gedaan, dan de leere van Spinoza bedrieglijk met evangelische spreekwijzen te
bewimpelen. — Gewisselijk is 't echter meer dan tijd, dal allen, die 't behoud van
Land en Kerke beminnen, hunne harten en handen vereenigen, eer de Spinozisterij
en 't Vrijgeestendom alles overstroomt en verpest. Met wat gemoed" — vraagde hij verder,
zijn hooggeleerden groninger geestverwant zelf er byhalende — «kan iemand een Gallio
zijn, nu de Hr. Driessen zijne welgegronde zwarigheden nederlegt in den boezem
der algemeene kerk? Wien is daaraan niet gelegen, dat de zaligmakende geloofs-
waarheden ongekrenkt en beveiligd blijven? Hoe droevig zoude het zijn, indien we
de vervvarringstijden van een Voetius en Arminius zagen herleven! Dit leerverderf is
nog grooter. Men zoeke de Vrijgeesten niet alleen in Zeeland, hoewel ze daar maar
al te veel zijn; die kanker eet ook heimeiyk in andere gewesten voort, en mocht
daar eerlang wel onstuitbaarder uitbersten; 't geen God verhoede! (Doch) 't gevaar
zou grootelijks verzwaard worden, als zelfs Professoren op voorname Akademien zoo-
danige gronden zouden leeren en beweren, ten minste oogluiken, bemantelen, en
blanketlen. God onlferme zich over Land en Kerk!» ' — «De God der Waarheid
en Genade» — zoo besloot hij, op de thans vereeuwde kerkvergadering zinspelende»
«handhaafde Zijne zaak, en gaf de rechtzinnige kerk een roemrijke en gezegende over-

' Zie de Korte Af schetsing der IJsselijkheden, welke van de Spitt ozisiische Vrijgeesten mtdruhicelijk
worden geleert,
enz. Sier zijn hygevoegt verklaarde uittreksels uit eenige verzamelde Schriften van
P. van Hattem,
waaruit de snoodheid var. dat gruwelloeJc zonneklaar blijkt, door Carolus Tuinman^
predikant te Middelburg (Te Rotterdam, by Reinier van Doesburg, 1719). Voorrede, bl. 10 en v.
12 en
V.

-ocr page 73-

DES VADERLANDS. ' 71

Finning, door middel van de kristelijke en vermaarde synode van Dordt,'t gene tegen-
woordig
vereeuwl. Het vrijgeestendom en 't pelagiaansdom zijn twee legen malkander
overgelegen gevaarlijke dwalingklippen, beide zorgvuldig te vermijden, om geen schip-
breuk te lijden aan geloof en zaligheid. God heeft zijne kerke onder ons toen voor
die beide bewaart, en daarna heeft ze eenigen tijd raste gehad. Zelfs waren de vrij-
geesten nauwlijks meer bekend, en hunne leerstukken werden van zeer weinigen ge-
weten: maar al sedert verscheiden jaren heeft men den strijd van (hunne) zijde weder
hervat , of het den Satan nu beter mocht gelukken. Hiertoe stak byzonder de beruchte
Pontiaan van Hattem de Admiraalsvlagge op, en heeft geen klein getal van mede-
standers en aanhangers gekregen. Hunne pogingen omtrent de politieke regeering hopen
wij, dat God zal verijdelen; maar mijn verwachting en bekommering is, dat wij ons,
gelijk in de voorgaande eeusv, welhaast zullen zien aangevochten van de Pelagianerij
en heerschappy der menschelijke reden. De dertele vernuften der Nederlanders zijn ia
het veilig midden niet wel te beperken, maar hellen en hollen tot het eene of het
andere uiterste, en jeuken gestadig na veranderinge en wat nieuws. Niemand achte
mijne bekommeringe voor een ij.lelen schroom; wat is niet te vreezen van eene mis-
bruikte filosofie, die zich aan des Heeren Woord niet wil onderwerpen, maar wel regel-
recht en als met een opgeheven hand daartegen durft kanten? Wat al sedert gerui-
men tijd van de Rationalisten of verheiiers van de onfeilbaarheid der menschelijke
Reden gedreven is tot ondermijning, ja loochening der voornaamste verborgenheden
<les Geloofs, is wereldkundig. Wat nu geleerd wordt, hoort en ziet men dagelijks.
En wat verder te wachten is, kan men uit zulke beginselen lichtelijk voorzien; te
meer omdat de stoutheid en onbeteugeldheid aangroeit, toejuichers en begunstigers
vindt, en er nauwlijks banden of palen meer overig zijn. Dus doen zich rondom don-
kere wolken op en het kerkgevaar is groot. O, dat de nakomelingen niet mogen ver-
basteren !)) ^

Dergelijke geloofzieke rumoermakers en onrustbaarders, als deze kelterjagende mid-
delburgL' kerkleeraar, bleken ook voor de rust op «politiek» gebied steeds gevaar-
lijker, dan de vreedzame voorstanders der Rede, op welke zij 't zoo bitter gemunt
hadden, en van wien zij geen kwaad genoeg voorspellen konden. Was toch niet aan
hun voortdurend kanselmisbaar, meer haast dan aan iets anders, de gruweldood der
De Witts te wijten geweest? Thans viel er aan een feit van dien aard niet te den-
ken, daar de omstandigheden zoo geheel anders waren, en konden zij hun
ijver slechts
op kerk- en wijsgeerig gebied aan den dag leggen, al waagden zij het toch, als wij
het Tuinman zagen doen, op dat der «politiek» te zinspelen. In Groningen had men
trouwens, in October van 't vorige jaar, het zevenjarig erfstadhoudertjen van Fries-

' Aldaar, Narede, bl. 45 en vv.

-ocr page 74-

72 Α lgemeenet geschiedenis

land tot Stadhouder gekozen, na zich daarvoor al een geruimen tijd moeite gegeven
te hebben. Eenige Ommelander beeren hadden zich reeds in 1713 schriftelijk verbon-
den, het kleine Prinsjen tot Stadhouder te doen aanstellen, doch vonden toen nog
tegenwerking bij de Stad. De oud-gedeputeerde te velde, Sicco van Goslinga, ging er
toen echter in 't geheim met burgemeester Schay, Jonker Lewe van Aduard, den
Graaf van Kniphuizen, eerst heel weinig Stadhoudersgezind, en anderen over onderhan-
delen ; en de burgemeester was vooral de man, die de zaak, nu vijf jaar later, tot
stand had weten te brengen \ Zoo waren beide Noorder gewesten thans weder onder
één stadhouderlijk bestuur, voorloopig nog door de algemeen beminde Princes-weduwe,

als regentes, uitgeoefend.

Terwijl de hervormde geestelijkheid hier nog steeds den boventoon bleef voeren,
en in verketteringzucht de haar verketterende roomsche niets toegaf, hadden zij en hare
geloofsgenooten elders druk en vervolging te lijden. In Hongarije, Polen, en de Palts
werden dezen zeer door de Landsregeering gekweld. De hongaarsche Protestanten, die
van Engeland en hier uit van godgeleerde en stichtelijke lectuur voorzien werden, zagen
de hun toegezonden boeken, als kerkelijk verboden waar, verbeurd verklaren; de
poolsche, den steden, waar zij de bovenhand hadden, het stemrecht op den Landdag
onthouden. In de Palts werden, te Spiers, Meints, en Heidelberg, hun kerken aan de
Roomschen ingeruimd, en de Heidelbergsche Kathechismus zelfs in zijn vaderstad
verboden, omdat de Keurvorst het ten hoogste ongepast oordeelde, dat er de heilige
mis zijner kerk voor een «vervloekte afgoderij» in werd uitgemaakt. Den Roomschen werd
er daarenboven het beheer over het armengeld der Hervormden gegeven, en dezen ge-
dwongen, in de onkosten voor den roomschen eeredienst bij te dragen, en de heilige
dagen met rust van alle beroepswerkzaamheid en neering te vieren. Van onroomsche
zij werden daar op den Ryksdag bezwaren tegen ingebracht, onder beroep op de daar-
meê strijdige bepalingen van den munsterschen vrede. De Staten trokken buitendien
vooral voor hunne geloofsverwanten in de Palts partij, en zochten den Keurvorst
door vriendelijke woorden minder onverdraagzaam te stemmen I Toen dit niet baatte,
besloten zij zelf strenger maatregelen tegen zijn geloofsverwanten te nemen, en
met name op de Jezuïten en de geordende geestelijkheid de placcaten streng te
gaan toepassen, die hun 't land ontzeiden, doch niet al te stipt waren nage-
komen. De Keurvorst, daarvan in kennis gesteld, ging er nu toe over, een der
heidelbergsche kerken weêr aan de Hervormden af te staan, maar wilde van den
Katechismus niet hooren, tenzij men er althans die de Mis zoo snood verongelijkende
bespiegeling uit lichtte. Hij verklaarde zich echter bereid, het geschil aan den Kei-

' Naar de handschriftelijke aantt. van Goslinga (zie Wagenaar, XVIII, bl. 196).

2 Over allerlei kwellingen, vervolging, en mishandeling den Onroomschen te Heidelberg en elder»
in de Palts aangedaan, zie de breedvoerige mededeeling in den
Surop. Mercurius van July 1720.

-ocr page 75-

DES VADERLANDS. ' 73

zer te laten, op wiens gezindheid de Staten even^γel te xveinig vertrouwen hadden,
dan dat zij daarin hadden toegestemd. Zij bleven daarom bij hun genomen besluit,
verdreven de nog bij oogluiking binnen hunne grenzen verblijf houdende Jezuïeten,
en lieten, zoo in Gelderland als Holland, eenige roomsche kerken sluiten. Terwijl zij
echter de placaten tegen hun personen, om gemelde reden, zoo streng toepasten, tra-
den zij, van den anderen kant, beschermend op voor hun volgelingen en geloofsver-
wanten', wier leer en leeraars, in dezen tijd, in druk beschimpt en gehekeld waren
ineen, als «Papekost opgedischt in Geuzescholelen" den Onroomschen voorgezet let-
tergerecht, 't welk den 24®» Oct. 1720 door 't Hof van Holland verboden werd
Hun eigen gemeenten onder 't Kruis, te Maastricht, Borscheid, en Aken, en die te
Vaels in 't land van 's Hertogenrade, welke te zamen onder één kerkeraad stonden, tot
dusver door vier personen uit de laatste gemeente gevormd, gaven de Algeraeene
Staten, om allen onmin en achterstelling van beide eersten te weren, thans een
nieuwen van zes leden, twee uit elke gemeente en door die gemeente te verkiezen.
De roomsche geestelijken in hun halve heerlijkheid van Maastricht gingen zij levens

wat nauwer in 't oog houden.

Al dit rumoer op kerkelijk gebied, hier en elders, haalde echter niet bij 't handelsru-
moer in dezen tijd te Parijs, Londen, en Amsterdam teweeggebracht, door toedoen
van een uit Engeland naar Frankrijk overgekomen Schot, John Law, de vindingrijke
zoon van een Edinburgsch bankier en goudsmid. Begaafd, welopgevoed, en geldelijk
onafhankelijk, was hij, 23 jaar oud, omstreeks 1694 naar Londen gekomen, leefde
daar zeer naar de wereld, maar moest, naar aanleiding van een tweegevecht, in 't
volgende jaar, naar 't vasteland ontwijken, bezocht Amsterdam , Parijs, Genua, Venecië,
Florence, Rome, en Napels, speelde veel, zoo ter beurze als aan de dobbeltafel, en
lei zich op kansberekening en geldelijke staathuishoudkunde toe. Naar zijn vaderland
teruggekeerd, gaf hij daar in 1707
zijn Beschouwingen over den geldhandel uit, maar

' Alsoo tot kennisse van den Hove van Hollandt is gekomen, dat zeecker boeckje alomme Wer
in den Haegh wordt verkocht, hebbende tot Opschrift ofte Titel enz., en dat hetzelve

boeckje is contineerende seer vuyie lasteringen tegens de opsiendere ende leeraers van de Roomsche
kercke, mitsgaders veele Bcheldwoordige expressiën, ende dat de gemelde lasteringen ende scheld-
woorden in druck te dissemineeren is strüdigh aen de Wetten en Placaten tegens de pasquiUen

geëmaneert, ende niet andera kan opereeren als verbitteringh nyt te wercken boo tusechen ingesetenen
van desen staet onder den anderen als elders; soo heeft
hetselveHof noodigh geacht, hetzelve boeckje
te verklaren te syn een fameus libel, ende wjjders wel scherpelück te
interdiceeren ende verbieden,
gelück het doet by desen, het verkoopen en dissemineeren van hetzelve libel alomme in den lande
van Hollandt, ordonneert ende beveelt den Advocaet-fiscael en
Procureur-generael, mitsgaders alle
officieren van de respective steden van denselven lande, hetselve libel van onder de
boeckverkoo-
pers, daer hetselve onder soude mogen bevonden werden, te laten ophalen, mitsgaders aen den sel-
ven boeckverkoopers, geene onder hen te houden", enz. ^^

Ve deel, Ie stuk.

-ocr page 76-

74 Α lgemeenet geschiedenis

stooUe met zijn daarin ontvouwde stelsel bij zijn landgenooten 't hoofd. Hij besloot
dus op nieuw naar elders te trekken; eerst een jaar lang naar Brussel, toen naar
Parijs, waar hij al aanstonds den hertog van Orleans voor zich innam, maar op hoo-
ger bevel zich over de grenzen maken moest, en eerst na den dood van Lodewijk XIV
terugkeerde. De uiterste berooide staat der fransche geldmiddelen deed er hem , met zijn
veelbelovende geldelijke ontwerpen, die papier, crediet, en klinkende munt dooreen
warden toen ten zeerste welkom doen zijn. Den Mei 1716 kreeg liij verlof tol
de instelling eener algemeene bank, van 6 miljoen in 1200 actiën, die, door den
Regent zelf aanbevolen, weldra allen genomen waren. De eerste storting van een vierde
der hoofdsom behoefde slechts voor een kwart in muntspecie, en mocht voor drie
kwart in papier van luttel of geen waarde worden verstrekt. Men begon er daarom
eerst den draak meê te steken; doch daar al het geld, niet naar zijn waarde in naam,
maar bij 't gewicht verrekend werd, en den 10®" April van 't volgende jaar, van
Staatswege werd bepaald, dat men de bankbiljetten voor alle soorten van opbrengst
als geld zou aannemen, nam het aanzien van Law en zijn bank overhand toe, en
wist zich, in spijt van zyn benijders en belagers, te handhaven. De uitgestrekte lan-
den aan de boorden van den Mississippi, onder den naam Louiziana, in 1712 aan
zekeren Crozat voor 16 jaar verpacht, maar met welke deze te vergeefs was blijven
werken, werden aan Law door hem overgedaan. Deze wist, er beter meê om te sprin-
gen, en riep eene Maatschappy van 't Westen, met een denkbeeldige hoofdsom van
niet minder dan 100 miljoen in 't leven, in actiën van 500 fr. verdeeld, elke met
hetzelfde weinig of niets waardige staatspapier betaalbaar. Voor 25 jaar lang werd
zij, van Jan. 1718 af, met den alleenhandel bevoorrecht, terwijl daarenboven, een
jaar later, de algemeene bank tot een koninklijke verheven werd. Om zijn actiën te
doen stijgen, kocht Law ze op zes maanden voor de volle waarde, en verblufte door
deze spelershandgreep de goêgemeente, die hem reeds voor een soort van toovenaar
begon te houden; terwijl hij, om zijn kans op winst te vermeerderen, nog andere
handelsvereenigingen met die van 't W^esten ging verbinden, onder den naam van
Indische Maatschappij saamgesmolten. Van de Mississippi-beemden , eigenlijk niets anders
dan een nauw bewoonbaar oord, in zijn lage streken door koortsen geteisterd, in de
hooge door wilden bedreigd, gaf men de schitterendste voorstellingen en afbeeldingen
in 't licht, en sloot een beterwetend ooggetuige, die de onvoorzichtigheid had er
tegen te waarschuwen, in de Bastille. Law zond voorts ettelijke werklui, onder den
ingenieur Delatour, naar Louiziana, die er den grondslag
voor Nieuw-Orleans legden,

> Als de Engelachman Murray in zijn French finances under Law opmerkte, was "zijn stelsel niet
levensvatbaar door de groote fout, ia zjja bewerktuiging, eener niet geheel onwillekeurige verwar-
ring tusschen geld en kapitaal in de eerste plaats, kapitaal en crediet in de tweede, en in de derde
crediet en papier".

-ocr page 77-

DES VADERLANDS. ' 75

terwijl men Belle-Isle aan de kust van Bretagne, onder den naam torient, tot een
haven- en bewaarplaats inrichtte. Zoo bezat men nu een alles in zich verzwelgende
monsterachtig groote maatschappij, met hot doel de eenigste koopvrouw en geldbron te
zijn, en bij haar bijna volstrekten alleenhandel in staat, de hebzuchtige verbeelding door
het uitzicht op overdreven winsten te prikkelen en te bedwelmen. Eenmaal bespeurd heb-
bende, dat de, van hand tot hand gaande, gesplitste actiën aan toonder, tot een soort
van geld werden, had men zich in 't hoofd gezet, dat de onbepaalde stijging dier
actiën, het algemeene volkskapitaal vermeerderend, een voorspoed zou te weeg bren-
gen, groot genoeg om de maatschappij haar voordeelen bij toeneming te doen vergroo-
ten, zoodal zij een uitkeering van 200 francs voor ieder actie van oorspronkelijk
500 kon doen. Zoo ontvingen intusschen haar houders, dien zij voor 't meerendeel
op 5000 was te staan gekomen, nog maar vier ten honderd van de gestorte hoofd-
som In plaats van de stijging te temperen, den actie-zw^zidel tegen te gaan,
zette Law ze nog door allerlei kunstgrepen aan. Tot Sept. 1719 was de plaatsing der
maatschappelijke papieren nog met een schijn van orde geschied; men moest zekere
voorwaarden vervullen, om ze te erlangen. De thans nog uit te geven actiën van 5000
francs in tienen verdeeld, en in nogmaals tien te splitsen, werden met open bureel
aan jan-alleman verkocht. Daardoor liep het storm naar de
Vivienne-sUdidX, waar dat
bureel gevestigd was, en de prijs, door de aandringende menigte, van uur lot uur steeg.

Toch was dit het ware middelpunt der beweging niet. Men vond dat tusschen de beide
straten van
Saint-Martin en Saint-Ώenis, in de naar zekeren Quincampoix genoemde
straat, waar reeds in de laatste jaren van Lodewijk XIV de handel in geld en papie-
ren gedreven werd, en de lusthuizen der rijk geworden bankiers gevestigd waren.
Die straat werd tot een soort van zwendelbeurs gemaakt, van 's morgens achl tot
's avonds negen uur geopend. Alles stroomde daarheen; niet uit Parijs slechts, maar
ook uit de provincie-steden en /'t buitenland. De toevloed van buiten werd zelfs zoo
groot, dat men twee maanden te voren zijn plaats op den postwagen besprak, en nu
handel dreef in plaatsbriefjens, zoodat men, bij gebrek van actiën, met die briefjens
zelf scharrelde, naarmate de dag van afreis al dan niet reeds aanstaande was In
de «Straat», als men haar bij uitsluiting noemde, werd allengs ook 's nachts het zwen-
delwerk binnen 's kamers voortgezet, terwijl de gewapende macht werkzaam was om
alle wanorde te voorkomen. Men gaf er tot 25 gulden 's daags toor het recht, in een
benedenkamer van een der bewoners zaken te doen ^ Goud en vooral zilver werd door
de liefhebbers van 'l papier versmaad, sedert den 26®° Sept. bepaald was, dat de
actiën der Maatschappij slechts in bankbiljetten of voorloopige recepissen konden vol-

' Zie A. Cochut, Law, son systhme et son époque (Paris, 1853) p. 75.
' Zie Buvat,
Journal de la Bégence ^ I. p. 470. ® Aid, t. pl.

-ocr page 78-

76 Α lgemeenet geschiedenis

daan worden, die toen tien ten honderd meer deden. Veertien dagen lang bleven de
kunstmatig verhoogde koersen zich op 10,000 voor 250 houden, zoodat wie in de
laatste maanden van 't vorige jaar er 10,000 in geld aan bankbiljetten besteed had,
daarvoor op 't einde van dit (1719) twee miljoen in goud had kunnen maken. Wie
wijs waren, maakten daarvan gebruik, en wisten zich geld voor nietswaardig papier
te verschaffen. Maar omtrent de meesten mocht men, met het fransche liedjen van
den dag gerust vragen: «Sommes nous tombés en délire?» ' en tot Law, met een ander
dergelijk, zeggen :

O, toi que la France révère
Comme aon unique soutien,
Créateur qui fait tout de rien,
Par un espoir imaginaire
Tu noua aéduis tous pour nous plaire,
Et tu sais nous montrer de l'or
Ou Γοη ne voit qu'une chimère s.

Zich bij Midas vergelijkende, in wiens handen alles in goud veranderde, begon
men, niet ten onrechte, hier en daar levens ook al te vreezen, dat men er wel, even-
zeer ook als hij, ten slotte met zijn ezelsooren kon uit komen:

Qui 1'eut pu croire, ο chose étrange!
Aujourd'hui, par les soins de Law,
Comme dans les mains de Midas
Dans nos mains tout en or se change,
Que chacun prenne garde ä soi:
Après avoir clianté merveille,
II pourrait bien, comme h ce roi,
Nous venir de longues oreilles!

Het papieren bouwsel zou maar al te spoedig dreigen in te storten, vingen ande-
ren aan te zeggen, vragende:

Que diriez-vous d'une maison
Oü TarcMtecte sans raison
Aurait partout, ä sa manière ,
Changé la forme et la matière;
Qui d'argent ferait Ie grenier
Et les fondements de papier?
Qü'est ce que ces petits billets
Que Γοη a si joliment faits?
Trois
OU quatre mots d'écriture.
Variable, incertaine, obscure;
Sur ces chiffons, les plus rebuts,
On met l'espoir de nos écus! 1

-ocr page 79-

DES VADERLANDS. ' 2191

Bij hel veMvvinnen van dergelijke gevoelens had alleen een wonder het stelsel nog
kunnen redden. Law, die, na in January 1720 tol de Moederkerk te zijn overgegaan,
daar hij anders geen Staatsampt kon bekleeden, kort daarop met het algenieen beheer
der geldmiddelen belasl werd, besloot nu het crediet in zijn papier des noods met
dwang te handhaven. Hij vaardigde den 28®" der maand een besluit tot verlaging der
hoogere muntspecie uit, een maand later van een tweede gevolgd, waarbij bevolen
werd, dat men niet meer dan 500 francs in gemunt geld of baren onder zich hou-
den mocht, op straf van verbeurdverklaring en een boete van 10,000; betalingen
van boven de 100 fr. mochten alleen in bankpapier geschieden. Acht dagen later
volgde een nieuw besluit, waarbij de waarde van 't gemunt geld nogmaals verlaagd
werd, terwijl den 13«" Maart het gebruik van goudgeld in 't geheel werd afgeschaft.
Huiszoeking en stille verklikking waren er het noodlottige gevolg van. Wegens een
gruwelijken moord in een der huizen van de «Straat» geschied, werden den 22«"^
Maart bij trommelslag alle bijeenkomsten daar verboden. Den 2P'' Mei werd er afge-
kondigd, dat én actiën én bankbiljetten tot 1 Dec. een trapsgewijze vermindering
zouden ondergaan, tot de eerste op ruim 5000 fr., de laatste op de helft van hun
werkelijke waarde zouden gedaald zijn; een besluit, met de besle bedoeling geno-
men ', maar dat voor de onnadenkende goegemeente hoogst onrustbarend klonk, en
den 27®" daarbij weer herroepen werd, waardoor zij in nog grooter onzekerheid om-
trent haar hebben en houden werd gebracht. Law zag zich verplicht het «Opperin-
tendentschap der geldmiddelen», dat men hem had opgedragen, neer Ie leggen, en
had thans evenveel moeite zich tegen de volkswoede te beveiligen, als hij zich vroe-
ger had moeten geven, om zich aan 's volks aandrang te onttrekken. Ook het verbod om
goud te munten en meer dan 500 francs in geld te bezitten, werd ingetrokken,
doch om slechts tot de weemoedige opmerking te leiden, dat dit verlof, om zooveel
geld te hebben, als men wilde, juist op een tijd kwam, toen men in
't geheel geen
geld meer had. Want, gelijk toch het volksrijm luidde:

Lundi, je pris des actione,
Mardi, je gagnai dea millions,
Mercredi, je pris équipage,
Jeudi, j'arrangeai mon ménage,
Vendredi, je m'en fus au bal,
Et
Samedi ά — Ttadpital'.

Het ging vervolgens van kwaad tol erger; oploopjens en vechtpartijen, waarbij
ielfs dooden vielen, volgden; schimprijmen werden
aan't Pa^aw-ifoya/geplakt, waarin
het luidde:

-ocr page 80-

78 Α lgemeenet geschiedenis

Jean Law a mérité la corde.
Et Philippe Ie contelas *;

Omstreeks half December maakte zich Law, die zich voor «oplichter en gauwdief»
moest hooren uitmaken, uil de voeten, naar Brussel. «Jamais», zong men hem en
zijn instelling na;

Jamaia la boite de Pandore
N'enferma tant de maux divers
Que la Banque en a fait éclore

Frankrijks voorbeeld bracht ook in Engeland de hoofden op hol, en wel op een
tijd, toen men te Parijs reeds al de ijdelheid der schoone verwachtingen begon te ver-
moeden , en alle middelen werden in 't werk gesteld, dezen niet al aanstonds geheel
den bodem te zien inslaan. In 1711 was er te Londen eene Z.uidzee-maatschappij opge-
richt, en in het voorjaar van 1720 vormden nu, in overleg met
een van haar bestuur-
ders, de ministers Stanhope, Sunderland, en Aislabie het plan , om door hare bemoeyin-
gen, de door den oorlog aanmerkelijk vergroote schuld van 't Land in gelijken trant
te delgen, als Law het met zijn bank en maatschappij die van Frankrijk zocht te doen.
De zaak werd voor 't Parlement gebracht, en daar, in spijt van Robert Walpolc's
ernstige weerspraak, met groote meerderheid goedgekeurd. Den 17™ April bekrach-
tigde de Koning het genomen besluit, en ving nu de wedijver, om van de voorge-
spiegelde geldelijke voordeelen partij te trekken, onder de winstzuchtige bevolking
aan, die zich , evenmin als 't Parlement door zijn weerspraak, door een waarschuwend
vlugschrift van Walpole liet afschrikken. In een oogenblik klommen de Zuidzeepa-
pieren van 130 tot 300, om in den loop van den zomer zelfs tot 1000 te stygen.
Het bleef echter niet bij hare onderneming. Niettegenstaande een verbod, van regee-
ringswege, aller ongewettigde handelsvereenigingen, zag men in de maanden Juny en
July tal van maatschappijen, de eene met al schooner voorstellingen dan de andere,
ontslaan, doch allen door een zelfden zwendelgeest ingegeven en gedreven. «Bob-
bels» werd al spoedig de naam, haar in de wandeling, bij haar fraaye aankondi-
gingen gegeven; 't geen echter niet belette, dat lieden van alle standen en staals-
parlijen zich om 't zeerst beijverden, er hun goede geld in te steken. Niet minder dan
104 vielen er in July te tellen, waaronder met de vreemdsoortigste strekking; een
geestelijke kwam zelfs op den vermakelijken inval, een maatschappij tot ontdekking
van 't goudland van Ofir op te richten, om zich van al 't edel metaal meester te
maken, daar nog vermoed. Eene andere maatschappij, die zoo gauw geen naam te
bedenken wist, gaf zich als een onderneming aan, die te harer tijd zou bekend ge-
maakt worden. Verder waren er voor verzekering tegen roof en diefstal (en inderdaad
____
:l

' Aid. p. 225. 8 Aid. p. 178.

-ocr page 81-

DES VADERLANDS. ' 79

was in dezen lijd de onveiligheid van straten en wegen maar al te groot , voor een
«euwige bewegingswiel, voor't planten van moerbeiboomen ter zljdeworrateelt in Chelsea-
park, voor den invoer van spaansebe ezels tot verbetering van 't rauildierras, voor 't vet-
mesten van varkens, verzekering en vergrooting van kinderfortuinen, verbetering van
tuinen, enz. De wisselbank
{Exchange-alley), waar al die windhandel plaats greep,
was van den morgen tot den avond vol personen van beiderlei kunne en ieder rang,
<Jie er hun fortuin kwamen beproeven. In Londen, als men daarop zinspelende zong:

In London stands a famous pile
And near that pile an alley,
Were merry crowds for riches toil
And Wisdom stoops to Folly;
Here, sad and joyful, bigh and low,
Court Fortune for her graces;
And as she smiles and frowns, they show
Their gestures and grimaces.

Here stara and garters do appear,
Among our Lords the rabble;
To btty and seil, to see and hear,
The Jews and Gentiles squabble;
Here crafty courtiers are too wise
For those who trust to Fortune;
They see the cheat with clearer eyes,
Who peep behind the curtain *.

Dezulken maakten er zich dan nog bij tijds, na de noodige winstverzekering, uit;
want niet lang meer zou de verblinding kunnen duren. De Zuidzee-maatschappij zelve
gaf, uit naijver op hare talrijke mededingsters, het eerste sein tot alarm: zij vaar-
digde waarschuwende brieven tegen alle ongewettigde ondernemingen uit, welker
ondergang nu het oog voor de onzekerheid van 't gansche bedryf ook van andere
opende, en op haar eigen voortbestaan maar al te noodlottig werkte. In September
daalden hare actiën van 850 op 175, en ter zelfder tijd begon het langs markt en
straat van spotliederen en schimprijmen te weêrklinken. In October werden de actie-
houders en windhandelaars ook in een paar kluchten op 't tooneel reeds belachen.
Tal van spotprenten, deels naar fransche en hollandsche gevolgd, zagen in de vol-
gende maanden het licht, en in 't begin van April 1721 was het ministerie Stan-
hope, dat zulk een deerniswaarde rol in de zaak gespeeld had, gedwongen af te
treden, om er vooreen onder zijn verstandiger tegenstander Walpole plaats te maken I

« Zie de reeks van opgaven uit de Nieuwsbladen in de Caricatme Bistory of the ÖÉorjis, p. 8β.

® Zie Λ Southseaballad or merry remarJcs upon Exchange-alley bubUes (Sept. 17S0).

® Stanhope zelf was in 't laatst vae Febr. overleden.

-ocr page 82-

80 Α lgemeenet geschiedenis

Wijzer dan de afgetreden engelsche ministers waren de Staten van Holland ge-
weest, toen eenige ouderneinende Hagenaars, op't engelsche voorbeeld door bobbel-
zucht gedreven, in July 1720 «tot zeer grooten profyte en voordeele van den Lande»
octrooi verlangden op eene «generale Compagnie van assurancie, beleeningen, en
loterijen», met eene eerste inlage van tien miljoen, van welke aanstonds vijf aan
't Land betaald zouden worden, terwijl «boven die tien miljoen» de ontwerper «het
Land, buiten scha der belanghebbenden, nog twintig miljoen zou doen profiteeren»
Hoe fraai die beloften klonken, het octrooi werd niet verleend, en de gansche on-
derneming van Staatswege verboden. Evenzoo werd, door de algemeene Staten, een
ander ontwerp van de band gewezen voor een verzekeringsmaatschappij, met een
kapitaal van 76 miljoen, in 10,000 actiën verdeeld, met het edele doel, om «'s Lands
schulden af te doen» I Het verstandige voorbeeld van Holland werd, in September,
door de Staten van Gelderland gevolgd, die het bij hen ingeleverde ontwerp van «de
provinciale geldersche Compagnie van Commercie», enz. op hun Landdag te Z,utfen
verwierpen l Gelijkerwijs werd ook door de friesche Staten het ontwerp afgekeurd
eener te Harlingen op te richten Maatschappij van zeevaart en handeP; doch die van
Utrecht bleken door de bobbelziekte genoeg aangestoken, om octrooi te verleenen aan
eene «Compagnie van Commercie, Assurancie, en
Beleening», verbonden met een wis-
selbank en loterijen, die hun, behalve vijf gulden per actie in 't jaar, ook beloofde,
hun hoofdstad binnen twaalf maanden tot een zeehaven te maken, door de vaart van
Utrecht tot de Eem en van daar tot de Zuiderzee te verdiepen ^ Reeds waren toen
echter verschillende Steden in Holland, Zeeland, Overijsel, door den bobbelgeest
gedreven, aan 't windhandelen, en weergalmden de amsterdamsche Beurs en koffij-
huizen van de kreten der haar actiën ventende verkoopers. «Wat wild gewoel», als
een dien geest weerstaande hekelrymer uitriep ":

Wat wild gewoel, wat dollen handel!
Wat al poehanen vind ik hier!

Ik hoor de bobbelwinden blazen.

Een ongehoorde vreemde orkaan

Door onze zeven landen razen,

Die niemand kent noch kan verstaan;

Mijn ooren staan aan 't hoofd te trillen —

Ei, hoor, wat wild en woest geluid!

Wat of dees dingen zeggen willen?

ï Zie het ontwerp in den Bmop. Mercurius van dit halfjaar, bl. 98. » Aid. bl. 99.
' Aid. bl. 189. < Aid. bl. 199. « Aid. bl. 190.

β Zie den Windzang op de commerlijTce Commercie van Η jaar 1720, in de Verzameling van Ge-
dichten op de buytensporige Wind- en Actie-handel,
enz.

-ocr page 83-

DES VADERLANDS. ' 81

't Is al "de West! de West! de Zuid!"

Sta ruim, daar komt een windbuil loopen,
Met bei z|jn handen vol papier:
"Wie wil, wie wil er acties koopen?"
Is al zijn roepen en getier.
"De West, begotje! wie wil trekken?"
Wordt ginds geroepen uit een troep
Van uitgelaten bobbelgekken;
Dries is niet veilig op zyn stoep.
Dees met die Westewind verdreven,
Komt weêr een ander hobbelaar,
Daar nooit Kroniek van heeft geschreven,
En schreeuwt: "wie koopt er Allekmaar ?"
Wie Hoorn, Naarden, Wesep, Muiden?
Wie Utrecht, met of zonder vaart?
Of maakt de zeewind uit het Zuiden
Dees waar al reeds geen geld meer waard?"

Straks hoort men weêr een ander schreeuwen,
Nog ruim zoo gek, nog al zoo dol,
Die roept: "wie wil er bü de Zeeuwen?
Wie koopt er Purmerend of Zwol?"

Maar zacht, daar komt er een aansnorren,
Die lijkt, zoo ik me niet vergis,
Wel koning van de gouwe torren,
Indien hy niet wel keizer is.
Hij spreekt van tonnen en miljoenen,
Of ieder maar een deuvik was;
Maar 'k loof, 't zijn knollen of pompoenen,
En bobbelblazen, al den bras.
Zijn kar loopt op eeu effen paadje,
Zijn scheepje vlak voor stroom en wind,
En elke duit wordt een dukaatje,
Hij tast tot d'elboog in de splint.

Maar laas! hoe zal de bloed staan kijken,
Wanneer een, die nog loozer is,
Met 't heele boeltje zal gaan strijken,
En zegt: «mevriendje, gÖ zijt mis!"
Roe zullen zijne wiekjes hangen,
Wanneer hem tijding wordt gebrocht,
Dat hij zijn
acties moet ontvangen,
Die hij zoo hoog heeft ingekocht!
Weg, weg zal dan die goudvink wezen,
Die éer zoo lieflijk heeft gefluit:
Vianen moet zyn smart genezen,
En daarmeê is dit liedjen — uit.

Ve deel, Ie stuk.

-ocr page 84-

82 Α lgemeenet geschiedenis

Te Amsterdam had men, in July, het eerst beproefd eene «Compagnie van Assu-
rancie» in den bobbeltrant op te richten; doch het beter oordeel der Heeren van de
regeering, die er al de dwaasheid van inzagen, deed hen in 't belang van den han-
del hun toestemming weigeren. Men wendde zich toen tot Rotterdam, waar men on-
middelijk slaagde: den 22·=^ werd er, onder Beurstijd, voor de inschrijving gelegenheid
gegeven, en bleek er toen zooveel liefhebberij, dat er voor nog eens zooveel werd
ingeteekend als er gevraagd was, en de gelukkige inschrijvers den dag daaraan meer
dan 50 ten 100 op hun partijen konden winnen. Het voorbeeld van Rotterdam stak

Middelburg aan, waar men, met eenige wijziging, een dergelijke Maatschappij oprichtte;

toen volgden Delft en Gouda, in denzelfden geest; daarna, in Augustus, met een
«Compagnie van Commercie en Navigacie^), Hoorn, waar op den dag der inschrijving
zooveel lieden van elders kwamen, dat er geen herberg noch eten voor allen te vin-
den was; terwijl, toen zij zich ter inteekening naar de Waag begaven, een stads-
bode hun uit een der bovenvensters de bliide tijding reeds toeriep: «heeren en vrien-
den, de Compagnie is vol». Purmerende, als «liggende in den doortocht van 't gan-
sche Noorderkwartier, bijna in 't gezicht van Amsterdam en den Zaankant, en
ruim zoo wel gesitueerd als veel andere steden» , meende niet achter te kunnen blij-
ven, en opende mede een inschrijving. Monnikendam, prat op zijn ligging aan de
Zuiderzee, «waarin alle gemakken tot uitvoering van de Zeevaart en Handel te vin-
den» waren, meende «goede winsten» te kunnen voorspellen uit
een «Compagnie van
Commercie, Navigacie, Assurancie, Scheepsbouw, Lijnslaan, Houtslagen, en andere
voordeelige handehngen en werken» , en het aarzelde dus niet die in 't leven te roe-
pen, lot een kapitaal van niet minder dan 20 miljoen in actiën van 2000 gulden,
terwijl Purmerend het bij vijf miljoen in actiën van ƒ 1000 gelaten had. Medemblik,
met zijn «goede situacie, de nabijheid van de zee, de veiligheid van de reede, de
welgesteldheid van zijn haven», achtte mede niet achter te mogen blijven. Alkmaar,
al lag het niet aan zee, richtte op zijne beurt een «Compagnie van Commercie, Naviga-
cie, en Assurancie», met een kapitaal van 24 miljoen, op. Enkhuizen, zijn «edele stad
op 'verre na geen van de minste, neen, eene der voornaamste en welgelegenste zee-
havens van Noordholland» rekenende, en «dus bekwaam om met meer fondament een
zoodanige Compagnie» op te richten, voegde er de visscherij aan toe. Edam sloot ein-
delijk de rij, betuigende zijn inwoners niet voldoende uit den landbouw te kunnen
onderhouden, en daarom, «op 't verzoek van eenige voorname kooplieden» maar een
«Commercie-, Navigacie-, en Assurancie-Compagnie» te doen uitschrijven, met een
kapitaal van 16 miljoen in 8000 actiën verdeeld ^ In September kwamen Weesp,
Muiden en Naarden nog aanzetten; daarna Zwol, roemende op zijn «avanlagieuze

Zie den Europ. Mercurius voor deze maanden, op verschillende plaatsen.

-ocr page 85-

DES VADERLANDS. ' 83

siluacie, reeds bloeyende negocie, groole facloryen en expediciën op Munsterland en
geheel Duilschland, die er meerder als over alle andere steden samen ging», zopdat
men zich voorstelde «postwagens zelfs naar Italië op te richten», enz.; Kampen; en
zelfs Hasselt, dat een brommende lofrede hield op zgn «favorable reede», en gelegen-
heid tot uitgebreiden handel «te water en te lande op alle havenen en plaatsen van
]\iunsterland, Duitschland, de geheele Oostzee, Engeland, Spanje en Frankrijk», en
in 't byzonder de daardoor reeds gevestigde, zeer voordeelige negocie in benthamer
steen, hout tot den scheepsbouw, groote en kleine visschery, granen en Ignwaad,
boter en allerhande levendige have». Steenwijk meende zich nu ook nog te kunnen
doen gelden, door zyn verband met de «zeer bekwame en secure haven» van Blokzijl
en daarmee samenhangenden turfhandel. In Holland richtte vervolgens nog het kleine
Woerden een «Compagnie van Assurancie, Commercie en Beleening» op; terwijl in
Zeeland Vlissingen en Vere Middelburgs voorbeeld volgden. Vere vooral meende daarbij
recht van spreken te hebben, als «een plaats tot de navigacie zoodanig gelegen, als
in eenige provincie, kunnende de zware schepen met volle lading, zonder eenige
lichting te doen, niet alleen voor de stad maar zelfs in de haven, tot aan de kaai,
om daar te lossen, komen, en dus extra gelegen ter walvischvangst per straat Davids;
dewijl die navigacie vroeg in de tijd moetende geschieden, verscheiden plaatsen door
verhindering van ys, als andersins, groote obstakelen ontmoeten, daar deze stad in
die tyd vrg van is» Het achtte daarom ook gerustelyk een kapitaal van 25 miljoen
Caroli-guldens, verdeeld in 12500 actiën, te kunnen aanvragen. Aan de Westindische
Maatschappy hadden de Algemeene Staten voorts, in Augustus, verlof gegeven, om
hare actiën, tot voortzetting en uitbreiding van haar handel, bij vrijwillige inschrij-
ving met een anderhalfduizend, elk van 3000 gulden te vermeerderen ^; vanwaar de
kreet «de West, de West!» zich onder al de overige, ter Beurs en in een Koffijhuis
vooraan in de Kalverstraat, met den naam
Quincampoix vereerd, voortdurend hoo-
ren liet.

Geen wonder, dat die kreten den meer degelyken beursbezoekers en bezadigden
handelsvrienden een weerklank ontlokten, als dit klinkdicht op den Windhandel:

Wal razernij, wat drift, wat dolheid gaat ons aan!
Van welk een Boozen Geest wordt thans 't Heelal gedreven,
Nu elk de koopmanachap den doodsteek tracht te geven
En zjjne winsten bouwt op ingebeeiden waan!

Wie poogt nu meer met lust de hand aan 't werk te slaan,
Om 't lieve Vaderland te hoeden voor het sneven?
Waar is die oude zucht tot koopmanschap gebleven,
Waardoor de welvaart moet èn leven èn bestaan?

ï Aid. bl. 199.

J'^M

' Aid. bl. 153.

-ocr page 86-

84 Α lgemeenet geschiedenis

't Is uit, helaas! zü is ten landen uitgebannen
Door de onbezonnen drift van wreê papiertyrannen;
Men handelt nu alleen op lossen waan en wind; —

Maar wee u, wen die wind eens weder raakt aan 'tdraayen,
Dan zult ge uw schoone winst veel vlugger zien verwaayen;—
Gelukkig, zoo ge dan een plaats in 't Dolhuis vindt!'

Men beeldde daarom ook in prent «Ί vermaarde eiland van Gekskop, in de Aclie-
zee» at, «bewoond door een verzameling van allerhande volkeren», onder den alge-
meenen naam van «Actionisten», in Zol.enburg, Dollenhui.e, Bedriegersstad, en
andere soortgelijke plaatsen \ «Bee, scbets», als men er ter toelichting b.j schreef:

Dees schets vertoont het vreemd gewest
Van Gekskop, 't geen men op het lest
Door Missisipsche en Bobbelwinden
En Zuidzeestormen kwam te vinden;
Maar menig, die van 't Vasteland
Zijn heil ging zoeken op dat strand,
Vindt zich te deereiyk bedrogen;
Eerst blonk het alles schoon voor oogen,
Nu is 't vol giftig ongediert; —

Terwijl de Gekheid daar, als koning,
In Quineampoix houdt hof en woning,
Regeerende door kwa praktijk
Zijn nieuwgebakken koninkrijk.

Maar ach! waar zal die Vorst belanden ?
Het eiland beeft, en op zijn stranden «

Brult een verwoede Zuidewind,
Waardoor zich elk verlegen vindt.
En roept: het eiland krügt de stuipen;
Zoodat hij, die niet wil verzuipen.
Moet denken op een snelle vlucht.

Fluks maakt men, op dit droef gerucht,
Veel wagens naar de nieuwste moden,
Daar de Acties zyn tot zeil van nooden,
Om dus van Gekskops malle strand
Te raken in een ander land
Van Wanhoop, Droefheid, Armoê, Schande,
Of liever naar de Nederlanden,

. In de verzameling Gedichten, enz. Evenzoo in een ander hekelrijm:
Het Dolhuis is ten dienst der Assurancie-gekken.

{De Aciionisten in 't Dolhuys of de Verydelde Windnegocie).

» Zie bijgaande afbeelding.

-ocr page 87-

DES VADERLANDS. ' 85

In Kuilenburg of IJselatein
Of naar Vianen·, als 't kan zijn,
Om daar als uilen 't hoofd te buigen,
Wijl
Quincampoix toch leit in duigen.

Het reeds vermelde koffijhuis in de Kalverstraat — het derde huis van den Dam af,
rechts ' — dat men in de wandeling zoo noemde, omdat er de Actienarren bgeenkwamen,
was 's avonds van 5 September, door een hoop baldadigen, straatjongens en anderen, die
eerst op den Dam een strooyen pop hadden omgedragen en allerlei lieden aangerand
en van hoeden en pruiken beroofd, met groote woede aangetast, de glazen met stok-
ken en straatsteenen ingeslagen en gegooid, en de ter hulp snellende stadsdienders
en nachtwachts met geweld weêrstaan I Burgemeesteren haastten zich daarop alle
samenrotting op straat te verbieden, en ontboden tevens de voornaamste makelaars,
om hen tegen alle «windnegocie» te waarschuwen, tegelijkertijd het placaat hernieu-
wende, tegen de «beunhazen» vroeger uitgevaardigd, en waarbij alle makelaardij, en
wat daarmee samenhing, aan anderen dan de gezworen uitoefenaars van 't vak, op
zware straf en boete, ontzegd werd. Amsterdam vormde met Haarlem en Leiden de
trits der hollandsche steden, die zich niet door de acliezucht van den dag had laten
meêslepen. Het werd daarom ook, met beiden, luid geprezen en den overigen ten
voorbeeld gesteld:

......Amsterdam biedt pal dien Hydra tegenspits,

Gevolgd van Leydeu en van Haarlem, ala een trits
Van flonkersteenen aan den sluyerkroon der Vrijheid.

O, vrye Bataviers, volgt dees prjjswaarde steên,
Betracht uw eed en plicht ten beste van 't gemeen,
Dan ziet men 't Land hersteld, gevreesd, in rust en blijheid'.

De drie stedewapenen werden in prent op een eerezuil voorgesteld, aan welker voet
zich Erasmus, met pelgrimstaf en reistasch in de hand, vertoonde, zijn onwaardige
moederstad ontvluchtende:

Helaas, Mercuur, waar zwerf ik heen?
'k Wil mijn geboorteplaats begeven,
Schoon zij mü praalrijk had verheven;
Waar is verstand, in welke steên?
Ik moet van dees malle acties klagen!

Mercuur troost hem echter met de gedachte:

Goêhandel krijgt niet heel den schop:
Drie plaatsen zich nog deftig dragen

' Zie aldaar, aan de linkerzij. = Europ. Merc. t. pl. bl. 204.

3 Op de pest der Windnegocie. Klinkdicht.

-ocr page 88-

86 Α lgemeenet geschiedenis

Het Y, het Spaarne, de oude Rijn,
Wier waapnen hier aan de eerzuil hangen;
Daar wil ik Directeur in zijn,
Doch niet van windsche Compagniën;
IVat windsch is, dat's niet in den haak.
Kom, trekken wü één lün, één zaak
In deze Compagnie van driën!'

Nog lal van andere schimprijmen en spotprenten zagen, toen eenmaal de actie-
koorts aan 't afnemen was, en de deerniswaarde actienarren het welverdiende loon
hunner dwaasheid geïnd hadden, het licht, deels oorspronkelijk, grootendeels echter
ook naar het Fransch gevolgd, maar dan steeds op hollandschetoestanden overgebracht.
Zoo die 0. a. waarop men een persoon onder den naam van Quincampoix zag voor-
gesteld, achter een brouwketel, in welken klinkende munt tot
papier verstookt wordt,
terwijl Diogenes, met zijn lantaarntjen gewapend, op den achtergrond ter zij, een

verstandig mensch komt zoeken met bet bijschrift:

/

"Kom uit, kom uit, het regent nu ducaten!"

Riep elk, op markt en straten:
«Komt, man en Λvijf! komt vaardig, klein en groot,

Houdt op uw hoed en schoot!"
Die galm sloeg voort, met duizend dertelheden

In rijken, landen, steden.
Diogenes verscherpt op dat getier
En vraagt: "wat volk is hier?
'k Zoek menschen!"— Maar toen zag hij een vertooning

Als van eens Vorsten kroning!
Heer Quincampoix in volle Majesteit,

Daar Zotheid hem bereidt
Een trotsche kroon van ydle pauweveêren

Met distels t'zijner eeren;
Zijn wapenschild, gevoerd door hovaardij,

Toont sierlijk aan zijn zij, '
Hoe Icarus, in 't vliegen onervaren.

Stort plotsling in de baren.
De Raaf en Uil vertoonen, recht omhoog.

Zijn spreuk voor ieders oog;
Zijn knaap zal voorts die bloemen distilleeren,

Die in papier verkeeren
Van Missisip en Bobbels, klein en groot,

Die weder, door de poot
Van 't Duiveltje, tot nieuwe vlam verstrekken

1 De rottege blaasbalg, en de Qeest van Erasmus, zwervende uit zijn geboortestad {Spotprent met
bijschrift).
 = Zie nevensgaande afbeelding.

-ocr page 89-

DES VADERLANDS. ' 87

Van kleine en groote gekken.
De Satyr, eerst zoo bly van aard,

Vloekt, schorpioen, uw staart;
Maar de ander, als een zwelgbalg, op zijn verken,

Berooid zyn klacht laat merken.
De Eazerny en Wanhoop, in 't verschiet,

Betoonen haar verdriet,
Nu zij haar hoop en geld en beste panden ^

Als 't drooge stroo zien branden,
Waardoor de pan en rooster aan den wand

Nu ledig staan geplant;
Doch de ezel balkt, nu zooveel Λνό'ζβ hoofden

't Geval te veel geloofden.
De Filosoof, toen hü 't bekeken had,
Kroop lachend in zjjn vat'.

Ook in verschillende looneelstukjens werden dê aclienarren met minder of meer-
der geest begekt. Terecht merkt in 'l eene, Lijsje, de meid uit hei Koffljhuis, ineen
vrolyk liedjen op, dal haar volk het eenige is, dat bij den windhandel zij spint. Wat,

zingt zij;

Wat geeft de windnegocie vreugd En al die actiekraam!
Zij doet aan onze neering deugd En is mij aangenaam;
Laat vrij een, die het niet verstaat, Haar schelden zus en zoo,
Ik vind daarbij mijn eigen baat; —
Vivat de Quineairpoix! —
Wat scheelt het mij, of Rotterdam Of Utrecht daalt of niet,
Wij warmen ons bij de actievlam, En kennen geen verdriet;
Zoo wordt die tijd van ons geëerd, Al is 't een vuur van stroo,
Dat helder brandt, maar ras verteert; —
Vivat de Quincampoix!

Een ander stelde «de Actionisten reisvaardig naar Vianen», als «Ί uileinde der
Windnegocie», voor. «'k Heb», zoo spreekt er de welwijze huisvrouw van een aclie-
nar dezen toe:

'k Heb 't je lang genoeg voorspeld, dat van al dit actiën te koopen en verkoopen,
Het eind je d'ondergang zou baren, want daar stond anders niet af te hopen; ·
Maar wat ik toen zei of niet, 't was vruchteloos: jij deedt je zin!
Doch wat zal 't nu zijn? 'k Heb je zoo menigmaal, ja, zelfs van 't begin
Die rampen al voorzeid, maar toen wou je naar geen reden hooren.

«Hoor, vrouw», antwoordt daarop manlief:

1 Waare afbeelding van den vermaarden Beer Quincampoix. Het oorapronkeiyke Fransch zie O.a.

in den Chansonnier Mstorique, enz,

5 De hedriegelijke Actionist of de Nagthandelaars, Biyspel.

-ocr page 90-

88 Α lgemeenet geschiedenis

Hoor vrouw, al die napraat dient nergens voor als om mij maar te verstoren;
Ik heb, als al de rest, mün geld geavontuurd, en ben ik 't kwjjt, ik heb nog moed,
Want een eerlyk bankroet of een reisjen naar Vianen maakt al die achterstallen goed.

Daarom heeft hij er zijn knecht dan ook al heen gestuurd, om er een huis voor
hem te huren. «Kasteelen» liet men er ten gerieve der slachtofTers van de Actie-
koorts, reeds bouwen, gelijk 't elders luidde ^ Niet minder dan «twaalf beurtschepen»
lagen dan ook, naar een anders zeggen, reê.

Om naar Vianen te vertrekken.
En elk met vrügelei te dekken;
Zy voerden toch, tot elks ontzag,
Prins Frederik Hendrik in de vlag.

Deze had namelijk, tijdens zijn Stadhouderschap, veel bijgedragen tot de placa-

ten, door de Staten tegen den windhandel in papieren uitgevaardigd, en die den weg

naar Vianen of Kuilenburg voor zijn drijvers gebaand hadden. In een vermakelijk

op muziek gezet liedjen was dit einde van hun dolzinnig drijven den Actionisten

dan ook reeds voorspeld:

Ach, ach, aeh! — Actionisten, hoe voer je de vlag! (Sis)
De Zuid of de West, Welk hou je voor 't best?
Mercuur is op hol (δΰ). Ben je mal, wor je dol
Om de poen, om de splint, 't Zijn maar blazen vol wind!(6is)

't Zijn quanten. Verstandig in kool te planten
Eerst Fransche, dan Britsche, dan Hollandsche kool;-
Bü myn ziel, bij mijn zool, Men komt je vermanen,
De bengel die luit Van de schuit naar Vianen;

De Argus voorspelt ons elend,.
Dat 's
respice finem of Let op het end {Us).

De vaart derwaarts viel altoos makkelijker dan die naar de Maan, in een andere

klucht voorgeslagen, waar de Actionisten in 't Dolhuis werden voorgesteld I «Wij

willen», heet het daar:

Wü willen een Compagnie oprichten, om te negocieeren en te navigeeren,

Maar op een vaarwater, daar nooit geen schepen hebben kunnen laveeren;

Wij willen een kust vinden, die niemand ooit heeft aangedaan,

Een nieuwe wereld, mannen! — in 't kort het is de Maan.

De Maan, de Maan, die, naar 't zeggen van de geleerdste Astrologisten,

Ben bevolkte kloot ia, daar willen wij naar toe zeilen;-—wat dunkt je, heeren Actionisten?

Waar is op den geheelen aardbol zulk een concept bekend?

Dat zal eerst voordeel geven! Daar zullen onze waren met twee, driehonderd percent

' "Nu dat de stad Vianen zooveel kasteelen bouwen laat" {Nederland in gehheit wegens de wind-
negotie
(Staat- en Zinnespel). '
^ Het Dolhuis der Actionisten, Kluchtspel.

-ocr page 91-

DES VADERLANDS. ' 89

Winst verkocht worden, of moogiyk nog meer; en de retoeren,
Die wij uit de Maanwereld naar onze kust zullen roeren,
Zullen niet minder geven; dat is dubbel winst op winst,
Ja, wjj beloven alle jaar 800 percent uitdeeling op 't minst;
Dat is om ryk worden te doen, dat is wat anders te zeggen

Als 4 of 5 percentjes; daar mogen al de andre compagniën de broek bj) neêrleggen!

Ook hebben wy een nieuw slag schepen gepraktizeerd,

Daar wij meê kunnen zeilen zonder dat de tegenwind ons deert;

Wij bemoeyen ons met voor noch tegen stroom, noch met verloop van tyen;

Om kort te gaan, heeren, 't zjjn schepen met vleugels aan beide zjjen,

Die door een machine bewogen worden, en dat met twee of drie man

Op zeer lichte en gemakkelijke wijs geschieden kan.

De levendigste en geestigste voorstelling Tan ai 't actiegescharrel en geraaskal gaf
wel de haarlemsche blijspeldichter dier dagen, Pieter Langendijk, in zijn
Quincampoix
of de Windhandelaars^
waar hij deze, in heel hun bedrijf, op de aanschouwelijkste
wijs ten tooneele voerde en op de kaak stelde. Hij kwarn er, de Overheid zijner
stad, gelijk die van Amsterdam en Leiden, in haar beter oordeel, bijvallende^ tot
de slotsom:

Wy pryzen dan te recht een wjjze magistraat,
Die zich door zulken wind niet dus vervoeren laat.

Evenals die steden, 's Lands algemeene Staten, en die van Holland, Gelderland,
en Friesland, had ook 's Reizer's Nederlandvoogd, de schrandere Prins Eugenius,
niets van eenige bobbelpraktijk of hersenschimmig ontwerp tot verrijking zijner ge-
westen willen weten. Van Weenen uit verzette hij zich tegen alle voorstellen, hem,
ten behoeve der keizerlijke Nederlanden, in dien tijd gedaan, en vooral door den
opperbevelhebber der keizerlijke troepen , den veldmaarschalk , Graaf Vehlen , dringend
bij hem aanbevolen «Het ware wel te wenschen», schreef hij, «dat men een mid-
del wist op te sporen, om de berooide geldmiddelen van den Staat en de uitgeputte
gewesten in beter staal te herstellen.» Al die plannemakers echter, die over miljoenen
spraken, of 't niets was, en zelf ter nauwernood voor zeven of achthonderd gulden
crediet vonden — gelijk zekere hem door Vehlen aangeprezen Marseau — boezemden
hem te weinig vertrouwen in, dan dat hij lust had zich met hen in te laten I Zijns
erachtens, gelijk hij in Mei daaraan aan Prié meldde, kon met name iels dergelijks
als Law's Missisippi-ontwerp, in de Nederlanden des te minder ingang vinden, als
de Keizer gewis te recht bezwaar zou maken, zekere onvoegzame beginselen aan Ie
nemen, en ook de ten uitvoerlegging, zoowel naar den aard en de voorrechten van
't volk, als wegens andere omstandigheden, de grootste moeilijkheid zou baren Wat

' Zie Vehlens schrijven van 4 Jan. 1720, in Arneth's Frxm Eugen, III, S. 583, Anm. 31.

' Aid. S. 534, 4m. 32. ^ Aid. S. 535, Ann. 36.

Ve deel, Ie stuk. |2

-ocr page 92-

90 Α lgemeenet geschiedenis

yan den aanvang af beoogd had, was den door de omstandigheden ver-
loopen handel zijner Nederlanden te verlevendigen, en voornamelijk de scheepvaart,
als het eenig middel van rijn herstel, te bevorderen Daarom had hij ook den Mark-
graaf del Campo, in 1718,
zoo warm geluk gewenscht, met zijne benoeming tot
Stadsvoogd van Oostende, «dat uitgangspunt van den handel der Nederlanden ter zee,

welks versterkingen en haven een bijzondere opmerkzaamheid vereischten» ^ Met leven-
dige belangstelling sloeg hij de pogingen gade tot oprichting eener Oostmd.sche Han-
delsmaatschappij in die stad, waarvan bet denkbeeld reeds in 1716 door den uitge-
weken Engelschman John Kerr aan den Keizer geopperd was, en die in 't volgende
jaar door twee Oostender kooplui, Ray en De Potter, nog nader was aanbevolen '.
Schepen werden door hen en anderen uitgerust, en ondernamen de veelbelovende vaart
op Oost.Indién. Een van deze werd, op zijn terugreis, door den naijvengen holland-
schen goeverneur aan de kaap De Goede Hoop vijandelijk bejegend; een ander aan de
westkust van Afrika door de Hollanders genomen; een derde, door kapüem De Win-
ter gevoerd, onderging aan de kust van Guinea een gelijk lot. De Winter, in Oostende
teruggekomen, diende nu echter te Brussel zijn beklag in , en werd toen onmiddehjk met
het bevel over een krijgsvaartuig belast, met hetwelk hij, in zee gestoken, hetzelfde
hollandsche schip, dat het hem had aangedaan en nog in 't kanaal krmste, vermees-
terde en den 25» October 1719, als prijs, in Oostende binnenbracht'. Met temeer
aandrang trad Prins Eugenius toen voor de vestiging eener
keizerlijk-nederlandsche
Maatschappij voor den indischen handel op. Onder geregelde leiding en door t hoog
gezag gerugsteund, zou deze toch, naar zijne meening, den naijverigen nabunrmm-
der aanstootelijk moeten wezen; en het voorbeeld, door dien nabnur zeifin zijne maat-
schappii gegeven, toonde beter dan de beste redeneering, hoe voordeelig zij voor den
handel werkte. Het verzet van dien nabuur tegen die van Oostende steunde voorts
_ naar hij 30 Nov, aan Prié schreef - op geen billijken grond; men moest leven
en laten leven, en anderen van nature gelijke rechten gunnen als zich zelf». Alge-
„een raenschelijk gesproken, liet zich gewisselijk tegen dit laatste niets inbrengen
verdiende het de onvoorwaardelijkste beaming; doch de bekrompen handelstaatkunde

en geldgierige naijver, die slechts ten eigen bate het o.erzeesche land zocht en wenschte

te blijven bezoeken, wilde van deze zienswijs in 't minst niet hooren, en was er maat
op uit, om gronden op te sporen , op welke men dat voorkomen kon , en die men voorna-
melijk - doch met weinig klem van betoog - aan de bepalingen van den vrede te

Munster ontleende.

. Zie .ijn scHrUven van 23 Dec. 1716, aan Prié, ald. S. 536, ^n.. 42. ^ Aid. 43.

^ Ameth, Frinz Eugen, lil S. 42B f. ^ Ald. S. 127.

a Zie de aanhalingen uit zijne brieven, ald. S. 139. ^«m. 49 en 51.

-ocr page 93-

DES VADERLANDS. ' 91

Met meer grond, dan hun slechts uit baatzucht gesproten weêrstand tegen de zuid-
nederlandsche vrijheid van handel, trokken zich de Algemeene Staten het lot der
bewoners en inboorlingen van de landen aan Straat Davids aan, die aan de snoodste
mishandelingen van de Straat-Davidsvaarders blootstonden Zij vaardigden daarom,
18 Nov. 1720, een placaat uit, binnen elk scheepsboord aan te plakken, waarbij
zij den zeevarenden luiden, van wat rang of beroep, ten strengste verboden, «eenig
molest, geweld, of vijandelykheid tegen de bewoners en naturellen dier landen te
plegen, als strijdig tegen alle recht en reden, en meer overeenkomende met het doen
van roovers en barbaren, als wel met dat van eenige beschaafde nacie, bovendien ook
strekkende tot hinder en nadeel van den handel -en walvischvangst dezer landen».
Terwijl zg zoo hun eigen ingezetenen trachtten te beletten, de rol van geweldenaars en
roovers in 't verre Noorden te spelen, begrepen zy echter tevens niet langer den
overmoed te mogen dulden, waarmeê de algerynsche roovers ter zee, in de laatste
jaren weder waren opgetreden, terwijl zij hun — na den onbeduidenden tocht van Bo-
daan — vrg spel hadden gelaten. Tot in de bocht van Frankrijk, den mond van 't
kanaal toe, dorsten zij zich van tijd tot tijd vertoonen, en benamen den kooplieden
allen moed, iiun handelsschepen in de spaansche en middellandsche zee te wagen.
Eenigen van dezen hadden daarom ook reeds een ontwerp opgesteld en by de alge-
meene Staten ingediend, «tot het ruïneeren der turksche zeeroovers van Algiers, Tunis,
Tripoli, en Saleh, ter beveiliging niet alleen, maar ook ter vermeerdering der zee-
vaart en handel van den Staat», Zy hadden daarby een staal overgelegd van al de
schepen, in de laatste zeven jaren genomen, en de daardoor in slavernij geraakte, meer
dan 900 opvarenden, de geldelijke scha op meer dan zeven miljoen begrootende.
De Heeren van den levantschen handel hadden daar hunnerzijds een verzoekschrift
aan toegevoegd, om toch «een middel te beramen tot wering van zoo aanmerkelyke
schade en bedroefde slaverny, en tot opbouw en aangroei der nederlandsche scheepvaart» ^
Een brief, door den Consul te Livorno den 21®° October aan de Algemeene Staten ge-
richt, trad in verdere bijzonderheden omtrent den zeeroof, door de Algerynen in de
laatste weken gepleegd, en hun toebereidselen tot nieuwe ondernemingen. Een en
ander, in de Statenvergadering ter tafel gekomen, was door beide zeevarende provin-
ciën, Holland en Zeeland, overgenomen en ter ernstige overweging in handen eener
Commissie gesteld®. Na langdurige beraadslagingen, en nadat, in January '21, op
nieuw berichten van algerijnsche toerustingen ontvangen waren, werd den 21®·^ Fe-

' "Alsoo eenige van het volck en de schepen, enz. haer sedert eenighen tüdt niet hebben onfsien,
sonder voorgaende quade ontmoetingh of beleedigingh — ongehoorde baldadigheden en geweldena-
ryen te pleegen", enz.

-i Zie beiden in den Europ. Mercurius van 1721, eerste halQaar, bl. 15 en vv. ® Aid. bl. 26.

-ocr page 94-

92 Α lgemeenet geschiedenis

bruary lot uitrusting van een smaldeel van acht schepen en twee hoekers onder den
Vice-amiraal Aersen van Soramelsdijk besloten, dat echter, door omstandigheden,
niet voor 't begin van Mei in zee kon gaan Het ging toen eerst wat in 't kanaal kruisen ,
en stevende daarna de middellandsche zee in, waar het nu wel van tijd tot tijd algerijnsche
vaartuigen zag, doch deze door hun vlugheid steeds aan de vervolging ontkomen. Zoo
bleef het tot in November werkzaam, om toen naar huis te keeren; met dit gevolg
intusschen, dat men zich te Algiers wat minder gerust hield, en zelfs voor een aan-
val op de stad zelve begon te vreezen % doch inmiddels voortging - op de hollandsche

koopvaarders jacht te maken I

Het Congres te Kamerijk liet zich onderwijl nog steeds wachten.. Terstond na Spanje's
aansluiting bij 't Viervoudig Verbond had er de Keizer den
Graaf van Windischgratz en
den Baron Pentenrieder, als zijne
afgevaardigden, bij benoemd, gelijk Spanje zijn gezant

bij de Republiek, Beretti Landi, en den Graaf van Gormes, Engeland de Heeren
Withworth en Polwarth, Frankryk den Graaf van Morville en den Heer van St. Con-
test; ook de koning van Sardinië, de Hertog van Parma en die van Lotharingen
benlemden hun gevolmachtigden. Van hun bijeenkomen bleek echter vooreerst nog
geen sprake te zijn, en Koning George vond daarin aanleiding, met Koning Filips
over een afzonderlijken vrede te gaan onderhandelen. Deze kwam in 't laatst van Juny
1721 lot stand \ en bevestigde dien van Utrecht. Engeland zei er bij toe, de op
Spanje veroverde schepen en goederen terug te zullen geven; terwijl de vereffening
van alle verdere geschilpunten tot het Congres werd uitgesteld, en tevens bepaald,
dal dit vredeverdrag eerst na het sluiten van 't Congres zou worden afgekondigd. Bij
een geheim punt kreeg Spanje nog verlof 6000 Spanjaards, in plaats van even zoo-
veel Zwitsers, in Toscanen, Parma, en Piacenza te
leggen. Terzelfder tijd werd te Ma-
drid ook met Frankrijk door den Markgraaf de Maulévrier onderhandeld, en weldra
een afzonderlijke vrede getroffen, waarbij niet alleen het verdrag werd aangenomen lus-
sehen Spanje en Groot-Brittanje gesloten, maar een geheim verbond tevens tusschen
de drie kronen onderling tot stand kwam. Zij beloofden daarbij, elkander te zullen
handhaven in hun rechten en bezittingen, zooals die te Utrecht, Baden, en Londen
waren vastgesteld, en nader nog te Kamerijk zouden worden geregeld. Bij vijande-
lijken aanval zouden zij elkaar met het vereischte getal troepen bijstaan, en den Her-
tog van Parma werd gemeenschappelijke handhaving in zijn landen en rechten toe-
gezegd Ook andere mogendheden zou men tot toetreding uitnoodigen, en met name
de Algemeene Staten, met welke Frankrijk en Groot-Briltanje verklaarden het ver-

' Aid. bl. 28, V.

5 Zie De Jonge, Gesch. van Η Ned. Zeewezen, IV, bl. 119, eii v.

' Zie de verschillende gevallen vermeld in den Έπτορ. Merc, van July 1721, bl. 31 en v.
1
Enrop. Merc. eerste halfjaar voor 1723, bl 78.

-ocr page 95-

DES VADERLANDS. ' 93

bond van Jan. 1717 te zullen onderhouden. De rechterhand dier Staten, de raadpen-
sionaris Heinsius, was intusschen in tachtigjarigen ouderdom, den 3®" Augustus 1720
overleden, en den IS®'' der volgende maand door den Pensionaris van Rotterdam,
Isaak van Hoornbeek, vervangen; een bekwaam en werkzaam amptenaar, wiens beter
oordeel hem, in de Statenvergadering van Holland, door zyn invloedryken weerstand
tegen de veelbelovende voorstellen der Actionisten van gunstige zy had doen kennen.
Tot Groot-zegelbewaarder werd, in Heinsius plaats, de Baron van Wassenaar-Slar-
remberg benoemd. Te Kameryk, waar men, na 't sluiten der vermelde verbonden,
nu eindelyk wat aan 't onderhandelen ging, had men met de tegenstribbeling der Kei-
zerschen te kampen, die zich stipt aan de bepalingen van't Viervoudig Verbond wilden
houden; terwyl Spanje en Parma daarentegen de van Engeland en Frankrgk voor
zich reeds bedongen wijzigingen verlangden, en daarin door beider gevolmachtigden
ondersteund werden. Hevige woordwisselingen verstoorden daardoor vaak de kalmte
der beraadslaging. Om den Keizer gerust te stellen teekenden Frankrijk en Spanje
den 27®" Sept. 1721 een stuk, waarbij zy hem beloofden te zullen handhaven in alles,
wal hij, krachtens 't Viervoudig Verbond, thans in Italië bezat. Tusschen Frankrijk
en Spanje was thans te meer alles boter tot den boóm, als het treffen van den vrede
met een overleg was gepaard gegaan, om een huwelijk tusschen den nu 12jarigen fran-
schen Koning en de 4jarige Infante van Spanje, gelijk tusschen den jongen Prins
van Asturiën en eene dochter van den Regent, te beramen. Omstreeks 't midden van De-
cember werd het spaanschen princesjen op 't Pauweneilandjen in de Bidassoa, tegen
haar aanstaande schoonzusier, wier huwelyk toen in Spanje voltrokken werd, uitge-
wisseld, om in de nabijheid van haar verhoopten toekomstigen gemaal hare verdere
opleiding te erlangen \

De Algemeene Staten^ zich buiten dat alles houdende, begrepen «in den legen-
woordigen toestand van zaken» niet beter te kunnen doen, dan, by «de onge-
makken, die ook in den vrede gevoeld werden, als zware inundaciën, sterfte onder
't rundvee, vermindering van commercie, neering, en welvaart, en andere zwarighe-
den, het lieve vaderland» klaarblykelyk, door «zoovele zonden en ongerechtigheden
als er in zwang gingen», op den hals gehaald, tegen II Juny van dit jaar een alge-
meenen dank-, vast- en bededag uit te schryven, om, «met een ware boetvaardigheid
en bekeering, den Heere oodmoedig en inniglyk te bidden en te smeeken om de ge-
nadige vergeving van al dezelve zonden en ongerechtigheden, en Zyn verderen goe-
dertieren zegen en krachtige bescherming over den Slaat en de goede ingezetenen,
ten einde die by haar dierbare vrijheid en religië geconserveerd, en de tegenwoordige
vrede verder gecontinueerd mocht worden» I

' JEurop. Mei-C, tweede halfjaar voor 1731, bi. 39. s Aid. bl. 58, τ.

-ocr page 96-

DERDE HOOFDSTUK.

Kerkelijke- en Zeezaken. Stadhouderlijk gehaspel der verschillende
Provinciën. Kibbelarij met den Keizer. Verdragen van
Weenen en Herrenhausen.

1733-1736.

De meer tot bidden dan werken vaardige Algemeene Staten openden ook het
nieuwe jaar weder met een «plechtigen dank-, vast- en bededag», tegen woensdag
19 January uitgeschreven «over al de geünieerde provinciën, geassocieerde landschap-
pen en steden en leden van dien, ten einde zij, door Gods groote goedheid en barm-
hartigheid, bewaard mochten blijven bij haar duurgekochte vrijheid en rehgië; dat
de vrede, dien de Staat genoot, en die nu genoegzaam door geheel Europa hersteld
was meer en meer bevestigd mocht worden en duurzaam zijn; dat de zware plaag
van'pestüencie, in andere landen grasseerende, tot het lieve'Vaderland niet mocht
naderen, maar daarvan afgeweerd worden, en mocht ophouden in die landen, d.e
er meê bezocht waren; en dat ook alle verdere plagen en zwarigheden, waarmede
God een land kan bezoeken, en die door onze zonden en on bek eerlijkheid welver-
diend zouden zijn, in genade verre mochten worden afgeweerd; alles tot grootmaking
van 's Heeren heiligen naam, voortplanting en aanwas vau de gereformeerde ware
kristelijke Religie, en onzer aller zielen zaligheid» Van hun zich hier, als steeds,
zoo kennelijk uitenden, «gereformeerden» Godsdienstijver kregen zij dezer dagen ge-
legenheid ook daadwerkelijk blijk te geven, door den liefdeloozen uitval, van den

lutherschen kansel te Hamburg tegen hun geloofsgenooten gedaan, en over welken zich
» JSarop. Mercurius Yoor dit halfjaar, bl. 58, v.

-ocr page 97-

DES VADERLANDS. ' 95

Koning Frederik Willem van Pruisen tot hen en Koning George van Engeland wendde.
De hamburger ijveraar, zekere Neumeister, had het zelfs bij die mondelinge veroor-
deeling niet gelaten, maar was ook schriftelijk te velde getrokken tegen ieder wel-
meenende poging tot vereeniging van Lutheranen en Calvinisten, gelijk die van ver-
schillende zijden gewenscht werd. Zijn eerste geschrift daartegen, en waarin hg 't
rechtstreeks strijdig noemde met de apostolische geloofsbelijdenis, al de gebeden van
'l Onze-Vader, de leer van den Doop en 't Heilig Avondmaal, had hij zelfs van een
tweede doen volgen, waarin hij tegen de calvinistische arglistigheid uitvoer, die zoo
iets beoogde. De Resident der Staten, Van den Bosch, had zich over zijne 't gemeen
ophitsende woorden tot de hamburger Overheid gewend, maar weinig of geen baat ge-
vonden. Zij had integendeel de Hervormden onder haar burgerij, die aan zijn huis
hun kerkdienst waarnamen, voor zich ontboden, om hen te waarschuwen, zich daar
voortaan wat in te ontzien, wilden zij erger voorkomen Neumeisler bleef daardoor
te meer nog met zijn kwaadstoken voortgaan, en gaf een derde geschriftjen
Oe gees-
telijke Ahel
uit, waarin hij op nieuw tegen de Hervormden tierde. Pruisen, de Sta-
ten, en Groot-Brittanje schreven er nu zelf aan de hamburgsche regeering over; de
zaak kwam ook op den Rijksdag te Regensburg ter sprake, en den 29"» January,
vaardigde die regeering daarop een verbod tegen 't drukken en verkoopen der geschriften
van den lutherschen stokebrand uit I In hun bezwaarbrief aan haar hadden de Staten
er vooral op gewezen, hoe in hun gebied de vrije oefening van den Lutherschen Gods-
dienst, zonder eenige belemmering, werd toegelaten, en zij dus te meer recht van
spreken hadden, wanneer zij er op aandrongen, niet slechts hun resident, maar ook
de gereformeerde hamburgsche ingezetenen onverhinderd in zijn huis of kapel toe te
laten ^ Te Hamburg bleek het intusschen, dat de luthersche geestelijken reeds in July
1719 zich onder eede verbonden hadden, geen paapsche noch cavinistische kerken
of kapellen in die stad te zullen dulden. Te Regensburg sloten zich in Maart de
evangelische stenden bij^'t verzet van Pruisen, de Staten, en Groot-Brittanje legen
die onverdraagzame geloofsdrift aan, en bedreigden «de loflijke Magistraat», gaf zij
hun voorstelligen geen gehoor, met de gevolgen, daaruit naar de Rijksstatuten te
wachten. Zij zonden haar tevens het door hen genomen besluit over tot nader vereeni-
ging der beide — luthersche en calvinistische — gezinten, in 't Rijk \ Te Hamburg
meende men intusschen, dat de Hervormden in Altona ter kerk konden gaan, waar
hun dat van ouds vrij stond, terwijl de kerkdienst bij den Resident slechts in 't ge-
heim door hen bezocht mocht worden; voor 't overige hadden zij er, schreef men,
in antwoord op de gedane klachten, volkomen vrijheid. Aan een vereeniging bleek

2 Aid. bl. 123.

' Zie de JEur. Merc voor dit half jaar, bl. 41.
Aid. bl. 119. " Aid. bl. 230.

-ocr page 98-

96 Α lgemeenet geschiedenis

er duT^^d^nTminTmet te denken Ie vallen Het Hof van Holland echter, dat
«loffelijke werk» althans ten zgnent niet wenschende te .ien tegenwerken, verbood
uitdrukkelijk de te Arasterdam aangekondigde uitgave van Neumeisters geschrijf I

Zeker hadden de Algemeene Staten, bij den uitgang van 't jaar, wel zoo goed
nog gedaan, zoo zij met hun op nieuw beloonde liefde voor bedestonden, wat wak-
kerheid ook in 't uitzenden eener vloot tegen de afrikaansche zeeschuimers verbonden
hadden. Wel werd daar echter, zoo in hun vergadering als die van Holland, veel over
beraadslaagd, het denkbeeld zelfs opgeworpen, met Spanje saam Algiers te gaan be-
schieten, en zijn schepen te vernielen, of althans de zooroovers door commissievaar-
ders te laten vervolgen - wat echter den Admiraliteiten te recht meer omslachtig
dan raadzaam voorkwam; doch het gewone gebrek aan doortastende werkkracht, en
een lakenswaarde weêrzin het noodige geld te verschaffen, belette alle afdoende maat-
regelen. Zoo werd er, ten slotte, met half Maart tot niets anders besloten, dan het
uitrusten van een hall dozijn schepen van om en bij
de veertig stukken, onder den m
plaats van den overleden Bodaan, tot Schout bij nacht benoemden Grave. Deze had
daarenboven nog alle reden te klagen, dat de Edam, onder kapitein Cau, aan welks
boord hij zijn vlag heesch, een zoo zwak vaartuig was. Hij koos er intusschen in Mei
■ meê zee, en kon zich aanvankelijk in den uilslag van z'ijn onderneming verblijden,
daar 't een paar zijner'kapiteins - De Groot en Akerslootgelukte, een paar kleine
roofschepen, in de Spaansche zee en bij kaap Finisterre, Ie veroveren. Hij bleef daar
toen eerst, zonder verder gevolg, nog wat kruisen, stevende daarop de Straat door,
en vereenigde zich voor Gibraltar met een Spaansch smaldeel, onder den Schout bij
nacht Fernando. Met dezen kwam hij overeen, beider schepen, binnen een bepaald
bestek te laten kruisen, doch ging eerst met het zijne Algiers nog verkennen, om

te zien, wat daar wellicht te doen viel. Na een paar etmalen teruggekeerd, vertoefde hij

met zijn schepen nog drie maanden in de middellandsche zee, doch kreeg al dien
tijd geen enkel roofschip in 't oog, zoodat hij zich met November gedrongen zag, de

reis naar 't Vaderland weer aan te nemen.

Daar was men terzelfder tijd juist aan 't haspelen geraakt over 't al of niet ge-
radene, zich weêr een Stadhouder aan te schaffen. Reeds vroeger in 't jaar waren
Ridderschap en Eigenerfden van 't Landschap Drenthe het voorbeeld van Stad en
Landen gevolgd, en hadden het nu elfjarigen erfstadhoudertjen van Friesland ook tot
hun Stadhouder gekozen. Ditzelfde voorbeeld - gelijk men 'tin die dagen berijmde -

.....greep nu bij der hand

Het gastvrij volk van Gelderland,
En oordeelt dat het wijsheid is,
Nu 't Land, vrij van bekommernis

» Aid. bl. 288. ® Aid. tweede haltjaar bl. 49.

-ocr page 99-

DES VADERLANBS. 97

Voar eenig oorlog, vreê geniet,

Dat men naar een Stadhouder ziet; —

Hij 's jong, 'tis waar; maar dat's geen nood:

Terwijl de vreê duurt, wordt hij groot,

En leert, in geest en oordeel kloek,

De krijgsdeugd in 't Oranjeboek.

Men maak' hem, komt er een gevaar,

Zyn Veniam aetatis klaar;

Htj, als Rodrigue, in 't Krijgsgeluk

Beginn' dan met een meesterstuk 1 '

Ofschoon men zoo geheimzinnig mogelijk bij de zaak Ie werk ging, om haar, op
den Landdag in October, met goed gevolg ten einde te brengen, lekte er toch ge-
noeg van uil, om in Holland argwaan te doen rijzen, en er de Staten tot tegenwer-
king te drijven. Dezen toch hadden, met die van Zeeland, Utrecht, en Overijsel, in
der tijd bepaald, den bestaanden vorm van bewind te blijven handhaven. In hun zit-
ting van 15 October, besloten zij daarom ook nu lot een zending naar alle drie die
Provinciën, om ze lot samenwerking met hen legen Gelderlands opzet te noopen,door
dit gemeenschappelijk met hen te bezenden; terwijl Gecommitteerde Raden er
tevens al aanstonds een brief naar hadden afgezonden, om het van zijn voornemen
af te brengen. De drie Gewesten gaven allen wel hun vast besluit Ie kennen, bij de
vroegere afspraak Ie volharden, doch wilden van die bezending niet welen, daar zij
't toch reeds als een gedane zaak beschouwden 'K Holland's afgevaardigden naar Utrecht
en Overijsel — de HH. van Dorp van Maasdam, Fabricius, Buys, Day, en de Raad-
pensionaris Hoornbeek — gingen dus alleen van wegen Holland naar Arnhem, doch
stoolten daar, als zich verwachtten liet, het hoofd. In een uitvoerig schrijven, door
de hollandsche Staten tegelijkertijd tot de geldersche gericht, verzekerden zij dezen,
met de grootste bevreemding gehoord te hebben, dat zij er in allen ernst aan dach-
ten, zulken groole verandering in de regeering te bewerkstelligen, als de aanstel-
hng van een Stadhouder, met andere woorden: het afstaan van een deel hunner
machi en hoogheid, was. Hun waarschuwing daartegen had men niet als een be-
moeiziek bedillen van andermans zaken te beschouwen, maar aan de bezorgdheid toe
te schrijven, die zij voor het welzijn van 't bondgenootschap en Hollands eigen welvaart
hadden. Staten mochten, zoo goed als byzondere familiën, hun buren opmerkzaam
maken op 't gevaar, uit bun gedragslijn voor de nabuurschap te duchten. Daarom
zou Gelderland het ook hun wel niet euvel duiden, wanneer zij openhartig ai de ge-
varen blootlegden, uit die verandering van 't Stalen- in een Stadhouderlijk bewind

-ocr page 100-

98 Α lgemeenet geschiedenis

te wachten. Partijschap en tweedracht in de eerste plaats; men zou toch ook de andere
provinciën tot zulk een verandering willen bewegen, en daardoor andersgezinden tot
tegenwerking ter handhaving der bestaande regeering noopen, waaruit verzwakking
en bederf van den Staat zou geboren worden. Vooral ook in Gelderland zelf stond
daarbij zulk een partijschap te vreezen. Men had er, nu twintig jaar lang, in oorlog-
en vredestijd, de kracht van den tegenwoordigen regeeringsvorm, in 't beslissen van
geschillen, regelen en verbeteren van den staat der geldmiddelen, en meer andere
dingen, ervaren; wat dan beters van een stadhouderlijk bestuur te wachten? Onvol-
maakt 'zou dit zoo goed als het tegenwoordige wezen. Daarvoor had men de geschie-
denis van 's Lands verleden maar te raadplegen; men zou dan bespeuren, dat .de
twisten en oneenigheden onder de gewesten, nooit beter dan zonder de stadhouders
waren beslecht. De beweegredenen, die Gelderland voor de verandering meende te
hebben, achtte men licht te kunnen weêrleggen, wanneer het slechts zyn afgevaardigden bij
de Algemeene Staten of anderen woÜ machtigen, om ze met Holland te bespreken.
Men vmklaarde ook niet te bevroeden, waarom men juist nu in Gelderland tot zulk
een verandering neigde, nu dit in volle rust was, en de geldelijke toestand der pro-
vincie vooruitging. Wat kon dus thans tot zulk een verandering noopen, en welk
gevaar stak er in, de zaak nog wat uit te stellen? Gelderland was aanzienlijk genoeg,
ook later een Prins te vinden, die 't bewind zou willen aanvaarden. Nog was hel
tijd, om terug te treden, vóór men in de Statenvergadering tot het opgeworpen voor-
stel' besloot; had men daar echter eenmaal het besluit genomen, zich weder een
Stadhouder te geven, dan zou men niet weer lot den bestaanden vorm van bewind

kunnen terugkeeren. Gelderland, zijn dank betuigende voor de gebleken belangstelhng,

antwoordde, in een breedvoerig schrijven, dat het in deze gewichtige zaak met de
noodige zorg en omzichtigheid meende te werk gegaan te zijn. Het verschil over 't
al of niet raadzame van een Stadhouder, zoo voor eene of andere als al de provin-
ciën , was èn in deze èn in de vorige eeuw zoo dikwerf mondeling en schriftelijk
over'en weêr behandeld, dat het onnoodig was er thans uitvoerig op terug te komen,
't Gemeenebest was, lang vóór de afzwering van den spaanschen Koning, onder en
door Hertogen, Graven, Bisschoppen, en Heeren, tegelijk met de Stalen, geregeerd.
Na de Unie had de eerste Prins Willem, naar de uitspraak van Hollands Staten zelf,
den eersten grondslag voor 't Staatsgebouw gelegd; Prins Maurits, zijn zoon, had er
door zijn beleid en moed de midden wand hooger van opgetrokken;
zijn broeder, Prins
Frederik Hendrik, het geheel voltooid. Daarop was onder den tweeden Prins Willem
de vrede met Spanje gesloten, en, na zijn vroegtijdig afsterven, 't meerenckel der
Provinciën tot 1672 zonder Stadhouder gebleven. Van de jammerlijke verdeeldheden,
in dien staJhouderloozen tijd geboren, wilde men nu niet ophalen; hoe echter te
verhelen, dat het Gemeenebesl, toen drie geheele provinciën van de andere vier waren

-ocr page 101-

DES VADERLANDS. ' 99

afgerukt, door .'t kloek beleid van den derden Prins Willem in zijn vorigen staat
hersteld was? In de aanstelling van een Stadhouder lag daarom evenmin iels nieuws
als 't niet te ontkennen viel, dat de Staat, onder stadhouderlijk bestuur, tot hoogen
luister geklommen was. Wel erkende men met Holland gaarne, dat ook zulk een
bestuur nog altoos niet volmaakt was en blijven zou; alles echter wel beschouwd,
was men tot de overtuiging gekomen, dat de verkiezing van den jongen Prins van
Oranje bet best beantwoordde aan de veiligheid'en 't belang der Provincie en hare
ingezetenen. Hij was ontegenzeggelijk de eenigste, wien de stadhouderlijke waardig-
heid kon opgedragen worden ; wel bestond daar voor 't oogenblik nog geen noodza-
kelijkheid toe, maar de tijden konden veranderen, en men moest in tijd van vrede
op middelen bedacht zijn voor dien van oorlog, 't Verval der land- en zeemacht, dat
der geldmiddelen en van 't algemeen erediet, het afnemend aanzien van den Staat,
en de weinige hoop, dit alles, bij een plotseling opkomend gevaar, te kunnen her-
stellen , had aanleiding gegeven tot de gedachte, de dingen niet op dien gebrekkigen
voet te laten, waaromtrent ook de Raad van State reeds vaak te vergeefs gewaar-
schuwd had. De zeven Provinciën, ieder voor zich oppermachtig, hadden maar al te
vaak verschillende, tegen elkander indruischende belangen , waarvoor dan't algemeene
Landsbelang veronachtzaamd werd. Men moest het daarom heilzaam achten, ze ver-
eenigd te houden, en haar tijdroovende beraadslagingen, bovenal in tijd van nood,
door een doorluchtig hoofd, met een bepaald gezag bekleed, doeltreffend te bespoe-
digen en voleinden. De tegenwoordige vredestijd scheen de beste gelegenheid te ver-
schaffen, om zulk een hoofd te kiezen, en zijn gezag bij den lastbrief (van welken
tevens een afschrift werd overgezonden) te bepalen. Dit afschrift zou Holland doen blij-
ken, hoe ver het er van af was, dat de macht der Staten voor een deel aan een
ander zou worden afgestaan, en de aanstelling eenig nadeel kon toebrengen aan 't
Gemeenebest of aan Holland. Veel minder nog Helen er zich verdeeldheden in Gel-
derland uit duchten, daar de Statenleden 't er allen over eens waren. Hollands vrees
ten dezen was dus geheel ongegrond. De gedane verkiezing mocht zelfs geen veran-
dering heeten, daar men er niets mee beoogde dan de inwendige rust en welstand
van den Staat; men zou waarlijk niet gaarne voor dezulken worden aangezien, die
partijschap wilden wekken of aankweeken. Bovenal echter begreep men niet, hoe de
gedane keus den eendrachtsband tusschen de bondgenooten in 't minst zou kunnen doen
verslappen, daar toch de Stadhouders, zoo goed als alle Wethouders en Hoofdofficiers,
gehouden waren, de handhaving der Unie bij eede te bezweren. Ten slotte, wat Hol-
lands uitnoodiging betrof, verklaarde men, dat men gaarne over de zaak met Holland rug-
gespraak gehad zou willen hebben; maar dat men, vernemende, hoe zich dit alleen had
voorgesteld, Gelderland van 't voorgenomen plan zoo mogelijk af te brengen, alle mondge-
gesprek noodeloos had geoordeeld. Men bleef anders steeds ten volle bereid, met die

-ocr page 102-

100 Α lgemeenet geschiedenis

van Holland alles te beramen, wat geacht zou kunnen worden tot welzijn van den
Staal te strekken.

Den tweeden November was de zaak op den te Nijmegen gehouden Landdag door-
gegaan; te vergeefs, dat iemand van tegenovergestelde richting nog een der leden,
bij wijze van waarschuwing in Hollands geest, dat bekende drietal versregelen uit
Hooft's Gerard van Velzen onder zijn papieren had geschoven:

O, God! hoe licht vergrijpt één uur, door 't radeloos

Bestaan van moedwil slinks, 't geen eeuwigheids verlengen

Met alle wijsheids raad niet weêr te recht kan brengen! ^

Wanneer ondcrtusschen de geldersche Staten die van Holland op de beperkte
machtsbevoegdheid van den aanstaanden Stadhouder hadden gewezen, hadden zij waar-
lijk niet te veel gezegd. Zijn lastbrief toch, in 13 punten vervat, luidde in hoofdzaak:
dat hij 1. openlijk beliidenis moest doen van de ware gereformeerde kristelijke religie'
zooals die bij de Svnode-nacionaal te Dordrecht was vastgesteld; dat 2. Gelderlands
hooge regeering zou blijven bestaan in Ridderschap en Steden, zonder dat hij zich in
eenigerlei manier eenig gezag over de Soevereiniteit of Hoogheid zou mogen aanma-
tigen; dat 3. het land zou verdeeld blijven in zijn drie kwartieren, zullende de Stad-
houder geenerlei beschikking hebben over eenige Staatsampten of Gommissiën, zoo
binnen als buiten de Provincie; mitsgaders geene erkentenis over de toelating van
eenige leden in de Ridderschap of bestelling der Overheden in de steden, noch daarin
eenige verandering mogen maken; dat hij 4. gehouden was de Unie na te komen
te Utrecht in 1579 opgericht, voorts alle 's Lands convenciën en concordaten; er te
helpen standhouden alle voorrechten, vrijheden, rechten, verordeningen, loffelijke ge-
woonten , Ridderschap en Steden in 't algemeen of byzonder toekomende; verder te hel-
pen handhaven de hoogheid der provincie en die te beschutten tegen allen, welke er
iets tegen zouden ondernemen; dat hij 5. binnen de stad Arnhem zijnde, of ter plaatse
waar de Raadsheeren van 't Hof vergaderd waren, in dat Hof zou mogen voorzitten,
en ook 's Hofs acten en brieven, zoodra hij achttien jaar oud was geworden en zit-
ting genomen had, op naam van Stadhouder en Raden, naar oud gebruik, worden
uitgegeven; dat 6. in geval van onverhoopt geschil van meening tusschen de drie
kwartieren of Ridderschap en Steden, hij die in der minne zou trachten bij te leg-
gen , en, by ontstentenis daarvan, ze na verhoor van partijen beslissen, zooals hy
naar recht en rede zou oordeelen te behooren; dat hij 7. Rapitein-gen. zou zijn over
't krijgsvolk ter betaling der provincie, en ook Amiraal-gen. voor zoover Gelder en
Zutfen aanging; dat hij 8. ten opzichte der patenten
voor dat krijgsvolk, hel bewaren der

' Zie Burop. Merc. t. pl. bl. 278.

-ocr page 103-

DES VADERLANDS. ' 101

sleutelen, en 't geven van 't Avachtwoord in de stemmende steden, zich zou moeten
houden aan 't geen in 1651 bg de gezamentlyke bondgenooten beraamd was, en hij
dus ook geen garnizoenen daarin zou mogen veranderen of verleggen; maar dat dit ver-
leenen van patenten, verleggen en veranderen zou verblijven ter beschikking der
kwartieren of hunne gewone Heeren afgevaardigden; gelijk het geven van 't wacht-
woord en 't sleutelbewaren aan de Overheden der stemmende steden; dat hij 9. geen
goeverneurs, commandeurs, of majoors in de steden of sterkten van Gelder en Zutfen
zou mogen aanstellen; dat hij 10. geen beschikking zou hebben over de begeving
der openvallende krijgsampten, staande of komende ter indeeling door de provincie,
cn hij slechts bij tijd van oorlog, in persoon te velde, over die welke gedurende den
veldtocht openvielen te beschikken had; dat hem 11. een regiment voetvolk zou ge-
geven worden, ter keur uit die der Provincie,'t welk den naam van't Stadhoudersregi-
ment zou dragen, van 't welk de tegenwoordige Colonel wel zijn tractement, als zooda-
nig, nog zijn leven lang zou houden, maar al de officiers-plaatsen daarin openvallende te
zijner beschikking waren, mits daarin de voorkeur gevende aan landzaten boven uit-
heemschen, en meer dan 14 jaar oud; terwijl de Krijgscommissiën zouden uitgevaar-
digd worden door de secretarissen der drie kwartieren, op den tegenwoordigen voel;
dat hij 12. uit de domeinen der provincie zulken tractement zou trekken als er van ouds
toe stond, de som van 5900 gulden, met de voordeden hem uit de verheffing en uit-
gifte der leenen toekomende; dat hij 13. geenerlei veranderingen in dezen lastbrief,
voor 't geheel of ten deele, zou mogen verzoeken, 't zij van den lande in 't alge-
meen of eenige leden in 't bijzonder; en hij, 18 jaar geworden, vóór zijn toelating
dezen lastbrief zou teekenen, en er in de Landsvergadering den eed op doen; hou-
dende Hun Edelmogenden uitdrukkelijk aan zich, hetgeen bij dezen niet bepaahlelijk
was afgestaan» \ En dat zeker was niet heel veel, en aanmerkelijk verschillende van
't geen in vroeger tijd den Stadhouders gegund was; het bepaalde zich nagenoeg ge-
heel tot de bijlegging en beslechting der punten, waarop men 't oneens mocht zyn.

Denkelijk was dan ook voor velen de hoofddrijfveer tot dit besluit juist wel de wensch
geweest, dergelijke punten, zonder inmenging der zusterprovinciën, af te doen. Nauw
twee jaar geleden had men nog den Raadpensionaris Hoornbeek, den Griffier Fagel,
en het lid der Algemeene Stalen GosUnga, de bemiddeling der tusschen de drie kwar-
tieren sedert haast honderd jaar bestaande geschillen moeten opdragen, waarvoor hun
in Augustus van 't vorige jaar elk een fraai bewerkte gouden beker van meer dan
3000 gulden vereerd was De kleingeestige onderlinge naijver der provinciën maakte
zulk een tusschenkomst der eene in de huishouding der andere
steeds onaangenaam,
en zou nu in Gelderland voortaan niet meer noodig zijn. Hoog wuifde er daarom ook

' Zie de geheele Instructie ia deu Europ. Merc. t. pl., bl. 380 en vv.
^ Zie aldaar, op 't tweede halfjaar van 1731, bl. 112.

-ocr page 104-

102 Α lgemeenet geschiedenis

't Vaandel in de lucht,
Die, opgezwollen door 't gerucht,
Uit monden en kartouwen barst;
En ieder Jonker schreeuwde om 't hardst:
^Lang leef Prins Willem, toeverlaat
Van onzen hertooglijken staat!" '

Toch liet men zich in de vier andere gewesten door 't gegeven voorbeeld niet
verlokken. Holland meende zelfs in Maart van 't volgende jaar uitdrukkelijk te moeten
bepalen, dat het onveranderlijk zou blijven bij den
tegenwoordigen vorm van bewind;

en Zeeland, dat eenige afgevaardigden derwaarts had gezonden, om over dit punt te
onderhandelen, nam toen, in 't begin van Juny, hetzelfde besluit. Utrecht en Over-
ijsel volgden, ofschoon men in 't laatste zich nog tot in 1724 moeite gaf, Gelderlands
voetspoor Ie doen inslaan. De eene provincie zoowel als de andere echter beloofde, de
Unie met de drie overige heihg te onderhouden, al zeiden ze zich onderhng den noo-

digen bijstand toe tot handhaving van 't genomen besluit.

Voorstanders intusschen van de geldersche zienswijs vraagden in deze dagen aan

die van Holland:

Gij roemt op Vrijheid; maar waar zit die lieve Vrouw?
Twee zijn er in uw land, en meer ook niet te noemen.
Die van 't bezit van deze alwaarde mogen roemen;
Twee zijn er, en meer ni«t, van heel uw burgerschaar:
Dat's 't Pachtersrot en de Regenten met elkaär;
Want deze zijn 't alleen, waaraan, hoe los van leven
Of plomp, de gouden vrucht der Vrijheid is gegeven;
Die op het kussen zit, stoft op zijn vrij gebied,
En die aan 't pachten is. kent landschä noch verdriet;
ZÜ zijn de Prinsen, zij de lagelandsche Graven,
En de andren van wat rang niet dan geboren slaven;
Ziedaar het loofwerk, daar ge uw staatzucht meê verbloemt!
Ziedaar de vrijheid, daar gij zoo verdwaast op roemt!"

Zag men, werd in gelijken zin uitgeroepen:

Zag m' in een r^k oioit dwingland boven staan.
Nooit ging een volk zoo zacht aan eenen Staten-keten;—
Was 't Nassau's oppermacht, die 't Hollandsch hart doorstiet,
Handvest en recht verkrachtte en 't volk met lasten drukte?

Er heerscht in elke stad een opperste gebied,
In strengheid feller dan daar Kome eertyds voor bukte ^

1 Keurdichten^ t. pl. bl. 156.

3 Oneensgeündheit over de stadhouderlijke verkiezing; ald. vervolg, bl. 66.
3
Willige Slaajsgesintheyt, ald. bl. 133, v.

-ocr page 105-

DES VADERLANDS. ' 103

Tot «het trouwen en sterven» toe verweet men Holland, het arme verdrukte volk
te doen betalen , en besloot, van geldersche zij, met de betuiging:

Wie niet voor 't Land zorgt, dan om pachters groot te maken,
't Lust
ons te zorgen voor de vaderlandache zaken.

Om in de geldelijke ongelegenheid hunner Provincie wat te voorzien, hadden de
Staten van Holland in Dec. 1721 besloten, eenige landen, tienden, en ambachtsheer-
lijkheden 1 aan den man te brengen, die nu in November 1722 openlijk geveild en
verkocht werden. Het deed echter bij den berooiden staat der kas even weinig af,
als het vroeger opgelegde familiegeld en derg. Blijkens het verslag, in de volgende
Meimaand, door ΗH. Commissarissen tot herstel van de middelen ter tafel gebracht,
bedroegen Hollands jaarlijksche lasten toen nog omstreeks 19,776,285 gulden, en de
jaarlijksche inkomsten niet meer dan 12,912,440; ter goedmaking van welk verschil
men, bij buitengewone middelen van 100® en 200® penningen op huizen, landen,
land- en stedelijke schuldbrieven, en vermindering van soldijen, maar 6,180,940 gul-
den meende te kunnen vinden, zoodat er nog altijd een te kort van 645,300 gulden
overbleef \ Zeker geen bemoedigende slotsom, en slechts door een doortastende her-
vorming van 't Staatsbeheer, 't zij dan met of zonder Stadhouder, te verhelpen.

Inmiddels was te Weenen de zaak der Keizerlijke Maatschappy te Oostende, volgens
een, na lang dralen, door Prié ingediend octrooi, beklonken. Wel had een Engelsch-
man, Colebroke, 100,000 pistolen aangeboden, nam men zijn ontwerp aan; doch
daar dit meer zijn eigen voordeel dan 't algemeene beoogde, was men liever niet in
zijn voorstel getreden. Het besluit van den Keizer, dat de instelling bekrachtigde,
dagteekende van 16 Juny '22, doch werd eerst den 22®" December algemeen kond-
gedaan. Der Maatschappij werd daarbij voor dertig
jaar het uitsluitend recht toegekend ,
op Oost- en West-Indiën en de kust van Afrika, onder 's Keizers vlag en wapen,
handel te drijven, met een op 6 miljoen bepaald kapitaal, in actiën van 1000 gul-
den verdeeld. Ook vreemdelingen konden er aan deelnemen, doch zonder recht van
zitting in de bijeenkomsten der actionarissen. De maatschappij was geheel onafhan-

^ Wel te weten die van 1 Bodegraven, 2 Hlllegom, 3 Noordwijkerhout, 4 Voorhout, δ Vogel-
sang, Overveen, en Bloemendaal, 6 Santvoort, 7 Velsen met de Sandpoort, 8 Schoorl en Kamp,
9 Schoten, Hof-ambacht, Zuid- en Noord-Akendam en Haarlemmerliede, 10 Kinnegom met de drie
Egmonden; van welke toen 2 aan Six van Vromade, 3 aan den baljuw der Loosdrechten, Simon
Entink, 4aan Abr. Berevelt, 5 aan Jac. Hochepied, 6 en 9 aan Paulus Looten, 7
aan Gerrit Korver,
8 aan Hendrik Roeland, 10 aan Jhr. Gerrit van der Nieuwburg kwamen. Zie den
Europ. Merc.
op dit halfjaar, bl. 271 en vv. Bodegraven werd in vijftien deelen gesplitst en betaald, die eerst in
1747 gezamenlijk aan den Officier van Berkel, Cornelis Schippers, verkocht werden (Zie den Te^enw.
Staat der Ver. Nederlanden, VIIL bl. 21.)

2 Zie de Bijv. en Aamn. op Wagenaar XVIII, bl. 85, v.

-ocr page 106-

104 Α lgemeenet geschiedenis

«jk ia haar beheer en gemaehligd, verdragen .0 sluiten .«et de Vorsten, op w.er
landen zü handel dreef. De Kei.er zei haar zijn machtige bescherming toe tegen elke
inbreuk op hare rechten, van «aar die komen nnochl. Hij zon daarvoor zes ten hon-
derd van de opbrenst der waren erlangen, gelijk voor de toekenning der voorrechten
zelf een gekroonden gonden leeuw, ter zwaarte van 20 mark, het wapen
der Maat-
schappij in zijn klauwen vattend ; een geschenk, dat aan elk zijner opvolgers b« hun
komst tot den troon, als blijk van hulde en erkentelijkheid telkens op nieuw zou ge-
geven worden De
tegenstribbeling der Staten door hun gezant te Weenen, Hame-
Luiuinx, en hnn Resident te Brussel, Pesters, die. beiden herhaaldelijk gepoogd had-
den de zaak te beletten, had dns niet gebaat.
Men moest daarom thans beproeven wéér

te niet te doen. wat men niet had kunnen voorkomen. Door de Oost-ind.sehe Maat-
schappij was men reeds bij voorbaat opmerkzaam gemaakt op een paar punten van t mnn-
sterscL vredeverdrag, waarbij de wederzijdsche handelsrechten op en in ^.ën waren
vastgesteld, en waaraan men ook het thans Oostenrljksch geworden Zmd-Nederland
„.eende te kunnen binden. Dit werd nu in een verhandeling van den Advocaat der
Maatschappij, Abr. Westerveen, nog nader uiteengezet, en er daarop, in Maart 1733,
in een nieuw vertoog der Maatschappij, nogmaals op
aangedrongen. De Staten stonden
daarom hunnerzijds zoo te Weenen als te Brussel, ernstig op hare ontbinding, als >n-
druischende, naar hunne meening, tegen de munstersche vredebepalingen. Ilj zonden
in July tevens Pesters naar Hannover, waar zich Koning George toen bevond, met
Wien zij , door hun Correspondent te Londen , zekere L'Hermitage reeds over de zaak gehan-
deld hadden, en die hun dat verzet ,"op grond dier bepaUngen, zijnerzijds had aangeraden

De Maatschappij liet zich daardoor echter niet afhouden, zich ook geldelgk
te vestigen· den 11" Augustus 1723 kwamen haar Directeuren bijeen, om de
inschrijvingen in ontvangst te nemen. Van alle zi,den stroomden de deelnemers nu
toe edel- niet minder dan kooplui, daar hun bij een der artikelen nitdrukkeh,k
veroorloofd was, zonder de rechten van hun stand te kor. te doen, onder de aan-
deelhouders op te treden. Reeds den volgenden dag waren de zes miljoen voltee-
kend, en een halve week later de actiën twaalf ten honderd gestegen. Met den mees-
ten ijver zette zich voorts de Maatschappij aan 't werk. Zij besloot .wee schepen naar
Bengalen, twee naar Sina, en een naar Surate of Mokka uit te zenden, de reeds
gevestigde volkplanting aan de kust van Coromandel tot groo.er bloei te brengen,
die aan de kust van Bengalen te vernieuwen, daar en in Canton factoryen te ves.,-
„en en ook den handel in West-Indiên uit te breiden. De schriftelijke bestrijd,ng
Ir'door de Republiek en Engeland aangevoerde gronden werd, op Prins Eugenius
aandrang, aan den fiscaal der keizerlijke domeinen in de Nederlanden, Mac Ncny,

■ Arneth, P«ns Ά,,η. ΙΠ, S. 183 f. = Sä«. ™ Λα.^· op Wagonaar, t. pt. bl. 90.

- Α 'j'

-ocr page 107-

DES VADERLANDS. 105

opgedragen, die te gelijker lijd, met een zending naar den Haag belast werd, om
daar voor de zaak te werken Z.ijn vertoog werd in 't Latijn, Fransch, en Neder-
landsch uitgegeven, om het zoo algemeen mogelijk te verspreiden I Ook de Staten
van Brabant dienden, in October, bij Prié een geschrift in, om voor hun goed recht
in dezen op te komen. In beiden wees men er op, hoe de Nederlanden nooit door
de Koningen van Spanje, als zoodanig, maar als Hertogen van'Borgondiën bezeten
waren, en zij herhaaldelijk zelfs hadden moeten beloven, ze in hun voorrechten en
vrijheden te handhaven; hoe, bij de overdracht door Filips aan de Aartshertogen, den
ingezetenen die handel op de Indien wel verboden was geweest, doch men zich daar-
over als een kennelijke inbreuk op het recht en de vrijheid van den landzaat beklaagd
had, en dit verbod, in elk geval, vervallen was, toen de Nederlanden, na den dood
der Aartshertogin, weder aan Spanje waren gekomen; dat de Staten bij het Bestand
niets meer hadden gezocht dan het behoud der vaart op de Indiën, in geenen deele
de uitsluiting der ingezetenen van de spaansche provinciën; dat Filips IV, niet als
Heer der Nederlanden, maar als Koning van Spanje en Opperheer der Indiën, den
vrede van Munster had gesloten, en, als zoodanig ook de octrooyen der O. en W. In-
dische Maatschappij bevestigd; maar dat de Keizer zijne Nederlanden niet als Koning
van Spanje bezat en ook geenerlei eigendommen in de Indiën had, zoodat hij daarom
ook niet kon gerekend worden in eenige verbintenissen getreden te zijn, die Spanje
als zoodanig betroffen of op de Indiën betrekking hadden; dat de tegen hem aange-
voerde punten van den munsterschen vrede de Spanjaards, maar niet de ingezetenen
der Nederlanden aangingen; 't geen reeds daaruit kon blijken, dat Karei II in 1698
geen bezwaar gemaakt had, om dien ingezetenen octrooi voor den handel op de Indiën
te verleenen, zonder dat de Staten er zich tegen hadden verzet; dat, al wilde men
die punten tot die ingezetenen uilbreiden, men nog niet kon bewijzen, dat zij tot
dusver gehandeld hadden of zochten te handelen op plaatsen in de macht van een
van beide maatschappijen, 't welk alleen in die punten verboden werd; dat in 't
barrière-tracldidit alleen gedoeld werd op den handel uil de Vereenigde op de Oosten-
rijksche Provinciën, en omgekeerd, waarover men hel toen oneens was; volstrekt niel
op den Indischen handel, omtrent welken de Keizer, als geen Koning van Spanje
zijnde, niet kon toezeggen, wat Filips, in die betrekking, had toegezegd; dat ein-
delijk het Drievoudig Verbond zelf bewees, dat men den Keizer de Nederlanden, als
behoorende tot het Huis van Oostenrijk en niet tot de kroon van Spanje had willen
toekennen, 't geen door 't
barrière-tractaat, gesloten nadat Groot-Brittanje en de Stalen
er reeds een anderen Heer dan den Spaanschen Koning erkend hadden, duidelijk be-
vestigd werd. Een en ander werd vervolgens nog breedvoeriger uiteengezet in ver-

Aid. S. 135.

» Arneth, t. pl. S. 134.
V^ deel, 1® stuk.

14

-ocr page 108-

06 Α lgemeenet geschiedenis

sehillende .erloogen .an keizerlijke zij in 't liohl gegeben. In een van deze werd door
Du Mont de oorsprong der koopvaart op de Indien volstandig beschreven, en wat er
was voorgevallen sedert in de Oostenrijksche Nederlanden schepen waren nitgernst, tot
op de instelling der Keizerlijke Maatschappg, waaruit hij 's Keizers reeht daartoe af-
leidde Ook trachtte hij aan te loonen, dat daar veeleer voordeel dan nadeel voorde
Republiek nit zou voortvloeyen; de voordeelcn, door de Staten bij het i«m«Mractaat
bedongen, beweerde hij ten slotte, wogen voor 't overige verre op tegen de nadoe-
len L de Staten van de Oostender Maatschappij ten onrechte vreesden. Zijn stuk
werd weêrsproken in een briel, door een zoogenoemd lid der regeering van Holland
aan een van die van Gelderland gericht; terwijl Mac Neny werd beantv,oord door den
groninger Professor in de rechten, en uitgeweken Franschman, Barbeyrac. Wei-.-
spraak en beantwoording waren echter n,eer spitsvondig dan doeltreffend; ztj zochten
zich van de letter der verdragsbepalingen te bedienen, om het recht der Staten op
den indischen alleenhandel tegenover den Keizer te staven, en Prins Eugenius' gul-
den stelregel, dat men moest leven en laten leven, werd er blijkbaar als met be-
staande beschouwd, 't Was de strijd van den baatzieken handelaar tegen elk, d.o
,ich veroorloven wilde, partij te trekken van de voor de hand liggende gelegenhe.d,
gelijke handelsvoordeelen te erlangen. Met het zwaard in de hand, had de om baar
aanzijn worstelende Republiek zich het recht verworven , in de toen door Spanje en
Portugal bevaren zeeën en landen handel te drijven en wortel te schieten; en het
stond zeker aan ieder ander vrij. zich, goedschiks of kwaadschiks, datzelfde recht
thans te doen toekennen, zonder zich aan de letter van deze of gene vredebepahngcn
te storen die volstrekt niet met hel oog op dien lateren tijd en de
veranderde om-
standigheden waren opgesteld. De Staten gaven echter hun meer inhahge dan lof-
waardige zienswijs
evenmin op, als de Keizer te recht zijn pogingen, om de jeugdige
Maatschappij , naar zijn beste vermogen , te handhaven en te steunen.
Aanvankelgk werkte
zij lang niet onvoorspoedig; haar schepen keerden rijkgeladen van de az,at,sehe kus-
ten terug, en hare actiën rezen bij den dag, en bereikten allengs een koers, die
biina het dubbele van de oorspronkelijke waarde bedroeg. Met blijdschap kwamen
dän ook twee van haar directeurs den gouden leeuw met het keizerlijke wapen, blj
plechtig gehoor, aan den Keizer brengen. Slechts een van haar schepen, de Keizerin
Lzabeth, had het ongeluk gehad, op zijn terugreis van Mokka naar Oostende, door

de Algerijnen buitgemaakt te worden ■. , , η <s, ,»„

De overmoed dezer zeeschuimers was thans ten toppunt geklommen. De Staten

wiren na Grave's mislukten scheepstocht, weder werkeloos gebleven, en heten'l aan
weinig of niet gewapende schippers over, zich op hun vaartuigen zoo goed moge-

' Ameth, t. pi; 8. 135.

-ocr page 109-

DES VADERLANDS. ' 107

lijk tegen hen te weren. Slechts zelden gelukte dat intusschen. Zoo had in Mei 1721
schipper Meyer, bij kaap Trafalgar door een Algerijn van 30 stukken aangetast, hem
van zijn slechts 12 voerenden bodem weten te doen afdeinzen; en in Juny 1723 Pieter
Valk, op den Koning van Spanje, met 22 stukken, op zijn terugreis uit den Levant,
niet ver van Gibraltar zelfs twee Algerijnen—de een van 56, de ander van 46 stuk-
ken — die hem de een na den ander aanklampten, weerstaan en afgeslagen, tot hij,
door brand in zijn achterschip, genoodzaakt werd, dit met zijn manschappen in zijn
sloep te verlaten, en het daarop dan ook weldra in de lucht zag vliegen De poging
na door den vijand beproefd, hem en de zijnen in die sloep met zijn barkassen te
te achterhalen, mislukte echter, daar zij naar den spaanschen wal wisten te ontko-
men. Kort daarna begrepen de Staten eindelijk weer eens iets te moeten doen, en
besloten, 9 Augustus, tot de uitrusting van vijf fregatten, onder den zeeuwschen Schout
bij Nacht, Godin. Den 6®° October kon deze met enkele van hen
zee kiezen, en zocht
— doch al weder te vergeefs — eenige roofschepen te vermeesteren. Het geheele
smaldeel raakte eerst tegen Maart 1724 bijeen, en kreeg toen last naar Algiers te
stevenen, niet om de stad te beschieten en zoo den overmoed der roovers te fnuiken,
maar — over 't herstel van den vrede te onderhandelen. Den 4™ Mei liet Godin 't anker
op de reede vallen, begroette de roofstad, naar 't verlangen der Staten, met elf
eereschoten en heesch de witte vredevlag in top. De Algerijnen lieten hem groeten
en vredevlaggen, doch wachtten in alle bedaardheid de komst van een zyner sloepen
met dergelijke vredevlag, af, waarin hun een zijner Luitenants, na overleg in den
krijgsraad wat nu te doen, een brief kwam overbrengen, de vredelievende reden van
deze overkomst ontvouwende. De Dey liet, ten gevolge daarvan, Godin tot zich noo-
digcn, om in persoon te onderhandelen; doch deze begreep zich althans zóó niet te
mogen verlagen, en zond zijn Secretaris Binkhorst, den wakkeren kapitein Gornelis
Schrijver, en den Gommandeur Geel, in wier plaats drie algerijnsche kapiteins, als
gijzelaars, naar 't smaldeel kwamen. Twee dagen lang werd er nu onderhandeld, tot
de Dey eindelijk op hoogen toon de onmogelijkste eischen deed, van hun eigen tegen-
voorstellen niets wilde welen, en hun ten slotte zelfs toebeet, dat het
aannemen
daarvan schande voor hem zou wezen, hij hen ook niet geroepen had om vrede te
maken, en zij dus gaan konden gelijk ze gekomen waren, en verder konden terug-
komen of wegblijven naar hun verlangen, daar het hem geheel onverschillig was ^

Daarmeê was alles natuurlijk uit, en verliet Godin met zijn smaldeel de reede, om
nog eenigen tijd te gaan kruisen. Eerst weder voor niet, doch een maand later, 11
Juny, met het goede gevolg, dat hij tusschen kaap St. Vincent en Lagos een roof-

' Europ, Merc. op beide halQaren, bl. 62 en bl. 31.

® Aid. op dit halfjaar, bl. 291 vv. en De Jonge Gesch. van Η Ned. Zeewezen, IV bl. 126.

-ocr page 110-

108 algemeene geschiedenis

.chip bespeurde, op 't welk nu Sehrijver, op zijn snelzeiler, de Wageningen met
36 stukken, last kreeg, jaehl te n.aken, terwijl de minder .aardige o.erige schepen
hen, zouden volgen, 's A.onds halt acht kwam hij in zijn nabijheid, loste eerst een
enkel schol en gaf hem daarop de volle laag, waarop de Algerijn zijn vlag heesch
en 't gevecht een aanvang nam. Tot driemaal toe werd de hollandsehe kap.lem af-
geslagen, en toen door de invallende duisternis genoopt, den strijd tot den volgenden
ochtend te slaken. De overige schepen verspreidden zich inmiddels in den omlrek, om
den vijand den weg naar wal af te snijden. Bij 't aanbreken van den dag ving Schrijver
Η gevecht weder aan, bestookte den Algerijn, die, van den opgestoken landwind ge-
bruik makende, zocht te ontsnappen, met grof geschut en handgeweer, schoot ztjn
bezaansroé en voormarszeil omlaag, klampte hem aan boord, en noodzaakte hem z.ch
over te geven. Het zoo wakker veroverde schip bleek met 36 stukken gewapend, en
had buiten zijn derdehalf honderd man, van welke er omstreeks 40 gedood
en velen
zwaar gewond waren, 26 Kristenslaven aan boord. Aan dat van Sehrsver was slechts
één man gesneuveld, doeh bezweken van de 30 gekwetsten sommigen later nog aan
hunne wonden ■. Het smaldeel, op de reê van Cadix vereenigd cn van leeftocht voor-
zien stevende nn naar 'l vaderland terug, doch ontving daar terstond last, nog voor
vier'maanden uit te gaan. Weder naar de Middellandsche Zee gekoersd, kreeg het
den 4" October, ten Oosten van Gibraltar, een schip in 't oog, op hetwelk nu on-
middeliik werd jacht gemaakt. Weêr was toen de snelzeilende Wagen.ngen de ande-
ren voor, en bmcht dien en den volgenden dag, het 34 stukken voerende roofseh.p
zoo in 't nauw, dat z'an kapitein niets anders wist te doen, dan het bg Tetuan op
het strand te zetten, en daar, om niet in Schrijvers handen te
vallen .η brand te
steken Daarna de Middellandsche £ce weêr uitgeloopen, en nog wat m de Spaansche
gekruist hebbende, werden twee der schepen naar St.
Ubes gezonden, om er de
Lderlandsche koopvaarders af Ie halen, en keerden Godin en Schrijver naar I Vader-
land terug, waar zij in 't begin van December binnenliepen. Een kleine maand te
voren had de amsterdamsche schipper Albert Schaap, op weg naar Smyrna, z.ch .n
de Middellandsche Zee, met zijn dertig stukken, zoo wakker tegen
een paar sterk ge-
wapende roofschepen .e weer gesteld, dat ze,
na lang gerekten strijd, onverr.chter zake

moesten afdeinzen; terwijl een derde, hem daarna tnsschen Cadix en-Kaap St. V.n-
cent aantastende, na een herhaald gevecht in brand geschoten, door ztjn e.gen krmt
in de lucht sprong'. Schrijver werd, bij zijn terugkomst, voor den gelukkigen mtslag
van ziin jacht op de zeeschuimers met des te grooter jubel begroet, als zrj rn de
laatste jaren zoo geheel ongestraft waren gebleven. «Gij», galmde men hem toe, hem
maar
aanstonds weder op zee verlangende:

Zie ae aldaar, W. IZS aant., aangehaalde brieveu en besclieideü.

1

jSurop. Merc. eerste haiaaar Π25, bl. 91.

-ocr page 111-

DES VADERLANDS. ' 109

Gü die, ten dienst des Lands en heil der Koopvaardye,
De roofzucht hebt getemd van 't goudziek Barbarye,
Vervolg uw zegepraal, vlieg, wacht geen oogenblik,
Vervul de zee met bloed en Afrika met schrik;
Nog eens, steek weêr van land, en volg hen op de hielen
't Gerucht van uwen naam is meer als honderd kielen

Hij zelf hield er zich van overtuigd, dat het — zijn persoonlijke wakkerheid daar-
gelaten — vooral juist ook aan zijne, al de andere in haar zeilvaardigheid overtref-
fende kiel gelegen had, zoo hij 't zoo goed er had afgebracht. Indien, schreef hij, de
Amiralileit van Amsterdam — voor welke hij voer — «geliefde te besluiten, nog twee of
drie fregatten te laten maken als het mijne, zou zij den roem verwerven, de Barbaren

Η

tot grooten dienst der Republiek zoodanig te ruïneeren, dat de ingezetenen van den
Staat in hun handel en zeevaart niet meer zouden gestoord worden»; terwijl daar-
entegen, «zonder haar schip Wageningen, noch de Algerijn bij Tetuan vernield, noch
die bark later genomen zou zijn I Reeds vóór zijn terugkomst hadden de Staten be-
sloten , met het nieuwe jaar weêr een nieuw smaldeel uit te rusten, dat echter eerst
in April van dat jaar in zee stak. Vóór het einde nog van dit had men op nieuw
met den gewonen wintervijand, storm en noodweer van den hevigsten aard, te kam-
pen. Den 4®" December ontstak dat, en teisterde vooral de hollandsche en zeeuwsche
kusten. In 't Y werden 's namiddags — toen de wind tusschen drién en vijven
op 't zwaarst was — verscheiden schepen met de dukdalven, waaraan ze gemeerd
lagen, losgerukt en botsten tegen elkander. Tusschen Durgerdara en SchelUngwoude
raakten er zoo twee aan den grond; bij Nieuwendam een ander, dat naar Oporto
bestemd was, in den modder, met twee masten overboord en een gat in de boeg; een
vierde, dat naar Lissabon stond te vertrekken, zag zich gedrongen zyn masten te
kappen, en drèef, met verlies van ankers en touwen, tot heel naar Muiden af; ook
veel andere nog leden schade. Voor Enkhuizen zonk een driemaster, zoodat men slechts de
masttoppen nog even boven water zag; een veerschuit van Purmerland sloeg, bij de Nes,
met volk en al om; bij Wijk aan Zee sliet een schip, dat van Bordeaux kwam en
naar Amsterdam stevende, aan stukken; bij Zandvoort een schotsch vaartuig en twee
dergelijke bij Ter Heide. Een rijkgeladen koopvaarder, die van Smyrna naar Amster-
dam kwam, werd op de zeebank den Hinder geworpen; de schipper, die zijn beve-
len stond te geven, sloeg over boord; van de 65 overige scheepslui, waarmeê het be-
mand was, kwamen er een negental op stukken en brokken naar wal drijven; al de
andere gingen met de rijke lading verloren. Van een schip, dat zilver en andere waren
uit Gadix naar Amsterdam i)racht, kwam gelykerwys één man en een jongen naar
Zieriksee drgven, maar was voor de rest alles vergaan. Het fregat zelf, waarop Godin

' Aid. op dit haliiaar, bl. 57. = Zie zöa brief aangehaald bjj De Jonge, t, pi. bl. 129.

-ocr page 112-

110 Α lgemeenet geschiedenis

uit de Spaansche Zee terug was gekomen, was Toor Rammekens van zijn ankers gedre-
Ten en tegen 't land van Borselen stuk gestooten; hij zelf was gelukkig toen reeds-
te Vlissingen aan wal gestapt, en ook al zgn volk behouden gebleven i.

De Staten van Holland, welker Ridderschap in Nov. met drie nieuwe leden ver-
rijkt werd-de van
Wassenaar van Zuidwaddingsveen, en van Boetselaar-Langerak,

en de Heer van Benthorn, Adam Adriaan van der Duin - hadden voor hun uitge-
putte kas op nieuw hun toevlucht moeten nemen tot het te gelde maken van eenige
ambaehtsheerlijkheden en tienden ^, die in April onder den hamer werden gebracht.
In diezelfde Aprilmaand overleed te Kopenhagen, aan een beroerte, de gevolmach-
tigde der Algemeene Staten in Denemarken, Goes, die nog altoos te vergeefs was
^verkzaam geweest, om de geldelijke geschillen met den deenschen Koning in 't efien
te brengen l In de voldoening der achterstallen stemde men toe, maar verlangde
daar afgetrokken te zien wat de Koning uit nederlandsche schepen gelicht had, en
't geen zijne troepen, tijdens den oorlog, hier te land verteerd en niet betaald had-
den. Hij wilde daar echter niets van weten, en meende dat de Stalen een en ander
voor hun eigen rekening moesten nemen, als loon
voor" de bewezen diensten. Ook
Goes' opvolger, de Pensionaris van Amsterdam, Willem Buys, bleek niet gelukkiger

dan hij, en keerde onvereflfender zake terug.

Inmiddels was er in Frankrijk en Spanje op staatsgebied een en ander voorge-
vallen, dat van belangrijken invloed ook op de staatkundige verhouding en werking
elders was. Nadat den 22- October '22 de plechtige zalving van het nog onmondige
koninkjen met de meest weidsche omhaal en vertooning te Reims had plaats ge-
had S was deze, 16 Febr. daaraan, van de overdracht der regeering door den regent,
aan den toen mondig geworden dertienjarigen gezalfde gevolgd. Deze hield echter
dien regent als voorzitter van zijn raad, gelijk den intusschen Cardinaal geworden
Dubois als eersten minister, aan. Zoolang hun 't leven nog gegund werd, kwam
daardoor geen verandering in 't beloop der zaken. Slechts luttel maanden zou dat
evenwel nog duren, daar Dubois reeds een halfjaar later, den 10™ October, overleed,
en de hem nu, op eigen verzoek, als minister vervangende Hertog van Orleans nog
geen acht weken daarna, den 2- December, door een beroerte getroffen, het aflei.
Als 's Konings raadsman trad toen de door zijn geldzucht, tijdens den windhandel, reeds

1 Europ. Merc. op dit halfjaar, bl. 295, v.
. = Die van Nootdorp, Pünacker, 't Hof van Delft, Vrijeban, 't Woud en Woudbarnis, Babbers-
polder met de tienden, en verdere tienden in Delfaland. Eaamsdonk, Nederveen, Oud- en Nieuw-
Andel, Almkerk en andere in 't land van Altena. Engelen, Olsum, Aalburg en anderen in 't land
van Heusden, allerlei tienden in Kennemerland en
West-Friesland, tienden op Overflakkee, de dne

Beierlanden, en Wieldrecht. Zie Europ, Merc. voor 1724, L bl. 143 v.

' Zie ald. bl. 190. - Zie de breedvoerige beschrüving JSur. Merc. op dit halfjaar, bl. 223, en νv.

-ocr page 113-

DES VADERLANDS. ' 111

befaamde, thans geheel door zijn heerzuchtige boel, de markiezin de Prie, behecrschte
en te recht algemeen verachte, eenoogige Hertog van Bourbon, op Hun eenig stre-
ven was, vorst en land ten hunnen gerieve te beheeren en uit
te zuigen. «Pour Roi»,
zou men daarom ook al spoedig in bijtend hekelrijm klagen:

Pour Koi nous avons uu enfant

Pour niinistre un Prince ignorant,

Et pour la finance un corsaire,

Pour chef de la justice un fat,

Des sota pour conseillers d'Etat; — Comment faire?

In de eerste weken van 't nieuwe bewind, de eerste maand van 't nieuwe jaar,
kwam uit Spanje onverhoeds bericht, dat de Koning, zijn
regeeringsbeslommering
moede, zijn troon had afgestaan aan zijn zeventienjarigen oudsten zoon, Lodewijk,
den jonggehuwden Prins van Asturiën. Zijn persoonlijke, lustelooze gemoedsstemming
gaf daar misschien minder aanleiding nog toe, dan de bekende aanhoudende heersch!
zucht zijner nu 32jarige vrouw, die zich en hem met het denkbeeld vleide, bij het
nog altijd niet onvermoedelijk spoedig afsterven van zijn fransche koningsneefje'n, dit op
den troon te vervangen, wat bij 't behoud der spaansche kroon
ondoenbaar was. Deze
dus schijnbaar voor goed verzakende, verliet hij, met zijn gade, Madrid, om zich op
het weelderig voor hen ingerichte slot van Sint Ildefons aan alle wereldsche zorgen
te onttrekken. Zijn jeugdige opvolger intusschen zou er hem niet lang den tijd toe
laten, daar hij nauw zes maanden later, den 31- Augustus, aan de kinderpokken
kwam te sterven, om zijn vader nu, bij 't inmiddels weêr verminderd uitzicht op de fran-
sche kroon, hoe eer hoe beter, die van Spanje weêr te doen aannemen, zich tevens
met den in Spanje verbleven Ripperda verstaande over den verder te volgen weg.
Met den Hertog van Bourbon raakte hij overhoop door zijn aanzoek af ie slaan,, om
den man zijner markiezin tot de waardigheid van spaanschen Grande te verheffen.
Beiden, de hertog en zijn boel, werden nu Ie minder belust, de betrekking met Spanje

Un gros cyclope è tête effarouehée,
Franc ignorant du timon de l'Etat,
Avec sa rosse au mors mal abouchée,
Par vils chemins menaient Ie Potentat;

gelük men van beiden, in hun betrekking tot den Koning zong (Ckans. hui. V. p. 20) · en
Sur nos blés son entreprise Est peu digne de aon sang,
Sans estime de son rang Grands et petita Ie méprisent;
Habile pour la lésine II s'empare de nos grains;
Rehaussant Ie prix du pain. Sur notre vie il rapine;

gelijk het vervolgens, door zijn winstbejag bU 't graan-opkoopen, in 1725, meer bepaald van bem
zelf nog heette (Zie ald.
Les exploits du Duc de Bourlon, p. 40),

-ocr page 114-

112 algemeene geschiedenis

nauwer aan te halen, gelijk dat èn door een kinderloos overhj en van hnn Ko ng

éo door ™n voorgenomen echt met het spaansehe prineesjen te Ve.aUles, anders stond

L glui. Zij Igen dus elders naar eene reeds onmiddelijk huwbare verloofde voor

hem uil, .onder «eem vao gewetenswroeging besluitende, om dat eerste tot haar.η on-
genade gevallen ouderpaar terug te zenden, Be keus viel, na rijp beraad, op de on-
bemiddelde, ruim twintigiarige dochter van den P-'-»·-' ^ ^
Lescinsky, die te Weissemburg in den Elzas van fransch geld een schame hot hrel^
Door hun toedoen
.00 onverwacht op den franschen troon verheven, beloofde .j, b»
haar UjdoUjken aanleg, een zich geheel naar hun luimen schikkende
Kon,ng,n e
,ijn. ïLlra de zaak bepaald was, liet men 't princesjen zeggen, dat haar vaderhaar
e ns wenschte te zien. en haar zoo den 5» April '25 de reis
„aar Madrtd aanvaard^
Aan 't spaansche hof was de verbittering groot, en duldde
men nu ook de j uge
KoninginLduwc en haar zusjen van Beanjolais,
dat met den Infant Don Carlos verloofd
was niet langer te Madrid. Beiden keerden in Juny naar Parijs terug, waar de eer-
: te Viuee nes, de andere bij haar broeder in "t Palais Koyal haar .„trek nam^
Koning Lodewijks huwelijk met Maria Lesciusk, werd den 5» September daaraan

te Fontainebleau voltrokken. TïinnPrrla

Van de herseuschimmigste plannen- voor Spanje's toekomst zwanger, ^PP

in 't laatst van November '24 „aar Weenen vertrokken. De Keizer en de Spaan ch

Koning hadden in April te KamerLjk opgaaf van hunne wederzijdse Verlanen d.o

geven. De Keizer: da, de laatste alleen titels zon ontleenen aan de '-i™· 'ζ ""

Llijk in zijn bezit waren; dat de K.izer hoofd der Vliesorde blijven zou; dat S anje

de schulden der kroon, voor welke de Nederlanden verbonden waren, zou^^

en den Keizer zekerheid zou geven voor zulke sommen, als hrj afzonderlijk had
vorderen; dat 's Keizers onderzaten, in hun handel op de spaansche havens, op ge-
lijken voet als anderen zouden staan, totdat men een handelsverdrag tot stand had
gebracht; dat, eindelijk. al de bondgenooten 's Keizers schikking omtrent de vrouwe-
fyke erfopvolging in zijn Staten _ de zoogenoemde „.^^e " ^ "

erke„ne„. De Spaansche Koning: dat de Keizer zich voortaan .„ » ^

meer zou geven; dat Spanje over de Vliesorde zou blijven besch.kken; dat e Ke.
Sicilié op gelijken voet zou bezitten als de Hertog van Sardin.é 't had gedaan, dat
de wijze van Letting in Toscauen en Parma zou worden geregeld; dat de epah
gen
Lr Spanje in de afgestane landen gemaakt zouden bevest.gd worden Sa d,n e
Ld. eenige dagen later, gevorderd, dat de overgift van dat land bekracht.gd en
den Koning dezelfde eerbewijzen, als anderen Koningen, toegekend zonden worden,
dat de Keizer zou toezeggen, dat Koninkrijk met Montferrat te
zullen handhaven;
dat alleen de Koning van Sardinië dezen titel zou mogen voeren, en anders, zoo de
Keizer dien begeerde. Koning van Sicilië zou heelen; dat de Keizer hem m zgn

-ocr page 115-

DES VADERLANDS. ' 113

recht van tro^onsopvolging in Spanje en al zijn verdere rechten zou bekrachtigen. De
Keizer had voorts nog een stuk ingezonden, waarbij hij den infant Don Carlos de
erfopvolging
in Toscanen, Parma, en Piacenza verzekerd had; terwijl van wegen Paus
Clemens' opvolger sedert 1721, Innocentius XIII, en den Groot-hertog van Toscanen
sedert 1723, Jan Gasto de Medieis, verzet was aangeteekend tegen 't geen omtrent
de erfopvolging in Parma, Piacenza, en Toscanen, door de verbonden mogendheden
bepaald was. Dit alles had echter tot geenerlei besluiten aanleiding gegeven, gelijk
't gansche Congres dan ook ten slotte in nietsdoen verliep. Zooveel te meer vond
de Keizer zich daardoor genoopt, van Spanje's afzonderlijke voorstellingen uit Rip-
perda's mond kennis te nemen, ofschoon én Prins Eugenius èn anderen hem alle
onderhandeling met dat land, als zijner onwaardig, ontrieden Κ Hoewel Ripperda zelf
van zijn naam en zending geen geheim gemaakt had % en daardoor bet doel dier
zending al spoedig uitlekte, wenschte de Keizer toch dat men er zeer in 't geheim
bij te werk ging. Daar men van weerszijden weinig inschikkelijk was, scheen alles,
zoo min als de beraadslagingen te Kamerijk, tot iets te zullen leiden, toen de erger-
lijke bejegening, van fransche zijde door Filips en Elizabeth ondergaan, hen over
alle bezwaren deed heenstappen, en Ripperda last kreeg, zooveel immer doenlijk toe
te geven I In 't begin van Maart was hij 't daardoor met den keizerlijken onderhan-
delaar, den Graaf van SinzendoriF, over een vredesontwerp eens geworden, dat te
Madrid aan 's Konings goedkeuring onderworpen, en den 18«" April aan den Keizer
werd voorgelegd. Hoeveel voordeelen het hun Keizer mocht voorspiegelen, verhieven
er Eugenius en anderen op nieuw hun waarschuwende stem tegen, doch konden niet
beletten , dat het, in drieledigen vorm , twaalf dagen later werkelijk gesloten werd. Den
30«" April werd toen, vooreerst, bepaald: dat de Keizer van alle rechten op Spanje
afstand deed, en Filips die van den Keizer op de Nederlanden, Milaan, Napels en
Sicilië erkende, terwijl hij tevens plechtig de bepalingen omtrent de vrouwelijke erf-
opvolging in
's Keizers Staten waarborgde. Beiden kwamen overeen d_e tot dusver aan-
genomen titels te blijven voeren, en de waardigheden, gedurende den oorlog aan hun
weêrszijdsche onderdanen verleend, aan hen te laten verbly ven. Den. volgenden dag
werd, als tweede en derde punt, overeengekomen: dat de Keizer zijn goede diensten
toe zei, om Filips weder in 't bezit van Gibraltar te brengen, en dat een handels-
verdrag tusschen beide mogendheden werd vastgesteld, waarbij de spaansche havens
voor 's Keizers onderzaten werden geopend, hel voortbestaan der Maatschappij te

' Zie Arneth's Prins Eugen, III. 8. 172.

' Zie ald. 's Keizers eigen achrijven aan den Prins (S. 146. Anm. »): «welcher so unachtsamb
oder wohl malicios gewesen, undt seinen rechten namen ohn Verstellung bey
dem Thor abgeben hat".
® Ald. S. 172.

Ve deel, le sink. |5

-ocr page 116-

114 Α lgemeenet geschiedenis

Oostende door Spanje gewaarborgd werd, de handel der Oostenrijksche Nederlanden
op Oostindiën zooveel mogelijk werd begunstigd, en den Hanzesteden voor hun ver-
keer met Spanje dezelfde vrijheden werden toegekend, als Groot-Brittanje en de Ver-
eenigde Provinciën er genoten. Een huwelijksovereenkomst tusschen Filips en Elizabeth's
beide zonen, met twee van 's Keizers dochters, waarop Ripperda evenzeer had moe-
ten aandringen, en welke vooral Elizabeth toeloech, maar de Keizerin daarentegen nog
Teel meer tegenstond, bleef tot een rustiger tijd bespaard, daar ze thans — naar
't heette — Europa in vuur en vlam gezet zou hebben

Ook zoo wekte intusschen de tusschen Spanje en den Keiner beklonken verbin-
tenis ergernis en weêrzin genoeg. Reeds terstond na 't vertrek van Ripperda, had de
gezant der Staten, het oudlid der leidsche Vroedschap, Frans van der Meer, die
sedert Mei 1722 den Heer van Golster te Madrid had vervangen, het doel der reis be-
vroed, en er ook den franschen gezant opmerkzaam op gemaakt. De thans bekend
geworden uitkomst moest hen echter te meer bevreemden, omdat in April van 't
vorige jaar nog de spaansche gezant, Pozzo-Bueno, ronduit verklaard had, dat zijn
Koning het geheel met de Staten eens was omtrent de opvatting der munstersche
vredebepalingen in verband met den alleenhandel op Oostindiën, en dat zoowel Spanje's
belang als het hunne meêbracht, het octrooi der Keizerlijke Maatschappij niet te
erkennen. Thans bleek die Koning juist omgekeerd te denken, en had dier Maat-
schappij al haar rechten gewaarborgd. Beide Indische Gompagniën dienden dan ook
al spoedig een nieuw vertoog in, waarin zij er bg de Staten op aandrongen, er zoo
te Madrid als te Weenen werk van te maken, dat de kenbaar gemaakte billijke be-
zwaren tegen de aangegane verbintenis werden weggenomen. De Staten hadden daarop
hun gezanten last gegeven, zich ernstig over de zaak te beklagen,
en Koning George
den zijnen, hun daarin ter zij te staan, daar hij zich tot de handhaving van 't
Bar-
Äe-verdrag verbonden had. Zoo Van der Meer als Hamel-Bruininx dienden daarop ver-
toogen in, betuigende hoe men gemeend had, anders
van Zijne Keiz. Majesteit te mogen
verwachten; dat Koning Filips' staatsdienaars zich te vergeefs met de uitvlucht zochten
te redden, als had de Keizer niets verricht dan 't geen met de vroegere verdragen
overeenkwam, daar, huns inziens, het tegendeel het geval was; en dat men daarom ook
verzocht, dat Keizer en Koning de moeilijkheden mochten uit den weg ruimen, uit
dit handelsverdrag geboren, terwijl zich de Staten verzekerd hielden, dat niet zij,
maar hunne dienaars alleen de schuld droegen van het sluiten en onderschrijven der
verschillende punten, met de goede trouw, zoowel als met de voorrechten hSnncr

Provinciën, in strijd.

Koning George was niet minder dan de Staten over de te Weenen gevoerde on-

' Aid. S. 176,

-ocr page 117-

DES VADERLANDS. ' 115

derhandelingen ontsticht. Zijn gezant te Weenen, de uit fransch Zwitserland herkom-
stige Pesraes de St. Saphorin, die uit 's Keizers dienst in den zijnen was overgegaan,
gaf hem de meest verontrustende berichten over de zaak, op Ripperda's onbezonnen
en dreigende uitlatingen gegrond Zoo Engeland Frankrijk bijsprong, had zich
deze laten verluiden, wist hij wel middelen, om den Pretendent daar op den troon
te brengen, en al mocht Gibraltar onwinbaar schijnen, men had reeds maatregelen
beraamd, om het zich weêr in handen te doen stellen; de britsche Koning mocht
vreezen, zijn längsten tijd geregeerd te hebben, en dergelijke meer. Die Koning be-
greep daarom best te doen zich, in spijt dezer bedreigingen, met Frankrijk overeen
nadere aaneensluiting te verstaan, en daar ook de Republiek en andere mogendhe-
den in te betrekken. Hij stak daartoe in Juny zelf naar 't vasteland over, zich naar
zijn buitenverblijf van Herrenhausen by Hannover begevende. Daar werd hem nu noff
gemeld, hoe reeds een paar partijgangers van den Pretendent naar Weenen gekomen
waren, en zich druk met Ripperda onderhielden. Met den franschen gezant, Graaf
de Broglie, die hem naar Hannover was gevolgd, en den Koning van Pruisen, die
hem in onroomsche belangen mede te Herrenhausen bezocht, werd nu alles ernstig
besproken, en zoo, den 8™ September, een verbond tusschen de drie rijken gesloten,
waarbij bepaald werd, dat de drie deelnemers elkander de stalen, landen, steden,
rechten, vrijheden, en voordeden, die zij zoo in als buiten Europa bezaten en be-
hoorden te bezitten, waarborgden, en ze vooral met het oog op den handel zouden
beschermen; dat, werd een van hen aangevallen, de anderen hem zouden bijstaan,
hetzij met kr^svolk te paard en te voet, 'l zij met schepen of mei geld; dat zij geen
verdragen zouden aangaan, met de belangen van een hunner in strijd; dat de Koning
van Frankrijk zich verplichtte, den vrede van Munster te handhaven, en die van Groot-
Brittanje en Pruisen, als jeden van het Duitsche Rijk, er zorg voor zouden dragen , de
rust in dat Rijk niet verstoord werd; dat men, met onderlinge instemming, pok an«
deren, gelijk met name de Vereenigde Provinciën, zou uitnoodigen, in dit verbond
te treden, 't welk voor een tijdsbestek van
J 5 jaar werd gesloten. In eenige daaraan
toegevoegde, afzonderlijke punten werd nog herstelling beloofd van 't geen, op kerke-
lijk gebied, onlangs van roomsche zij te Thorn tegen den vrede van Oliva was mis-
daan, en dat, zoo de Keizer namens het Rijk Frankrijk den oorlog mocht rerkla-
ren, beide andere Rijksvorsten, niet alleen hun aandeel, als zoodanig, niet zouden
opbrengen, maar zich met Frankrijk vereenigen tot de vrede hersleld werd. Mocht
men op den Rijksdag iets tegen Frankrijk willen beproeven, dan zouden beide vor-
sten nadrukkelyk tegenstemmen.

Zoodra te Weenen iets van 't verhandelde op Herrenhausen uitlekte, droeg men

» Aid. S. 178.

-ocr page 118-

116 Α lgemeenet geschiedenis

daa7 bij RipperJa op deo loegeiegden geldelijken bijstand van Spanje aan, en de^e
beloofde daar gehoor aan te geven, wanneer men van 's Keizers .ij den wensch ztjner
Koningin omtrent de verlangde echtverbintenis wilde nakomen. Niet belust, daaraan
ten volle toe te geven, besloot men eindelijk tot de meer onbestemde toezegging, b>,
een nieuw en geheim verdrag te doen, dat elk der beide spaansehe prinsen eeneder
drie dochters van den Keizer ten huwelijk zou ontvangen. Daarmeê bleet
deze altoos
vril de oudste - voor welke men een ander echtplan koesterde - n.et m Spanje
uit te trouwen, en had buitendien den kans, v66r het tot een huwelijksvoltrekk.ng
kwam nog een stamhouder te zien geboren worden, daar het jongste aartshertog^n-
netien slechts twee jaar oud was > Den 29» Augustus werden de bekracht.grngsbe-
scheiden dezer nadere geheime overeenkomst in Prins Eugenius' paleis uitgew.sseld,
bli welke de Keizer tevens nog meer bepaaldelijk ζ^η gewapenden bijstand tot her-
overing van Gibraltar toezei, wanneer hij met Groot-Brittanje in
oorlog kwam, terwrjl
Soanie zich verplichtte, hem met een som van drie miljoen bij te staan .

' Too ^ voldaan over zijn zending keerde Ripperda nu weldra naar Madrrd terug,
„aar hij tot eersten Minister. Grande, en Hertog verheven
werd, hoog opgevende van
a, wat
hij tot stand had gebracht, en den nieuwen keizerlijken gezant, den Graat van
Königseg , met grooten luister verwelkomend. In zijn lichtvaardige
opgewondenheid
had hij e;h.er geen rekening gehouden met den schralen staat der spaansehe geld
middel n,
en toen Königsegg dus, namens zijn keizerlijken meester op de beial
der toegezegde gelden, in het niet minder schraal bemiddelde
OostennjU ten zeerst
Loodi d,:a„dLg, daar dit anders onmogelijk in de -•'»orlijke —g van ζ
leger kon voorzien, raakten beiden weldra geheel oneens, en werd R.pperda zeit ten

slotte het kind van de rekening. Bij het teleurgestelde ontzeΓ

genade gevallen, werd hij, in Juuy 1726, van zijn ampten en waard,gheden on^^^
!n na bij Je hollandsehe en engelsche gezanten te vergeets z,jn toevlucht gezocht
e hebben, in hechtenis genomen, om eerst twee jaar later daaruit te ontsnappen
en vervolgens, van Roomsch Mahommedaan geworden, als Pacha ,n dienst van den

Keizer van Marokko, in 1737, te Tetuan te verscheiden

^t gebeurde te Thorn in Poolsch-Pruisen, waarvan in 't verdrag van Herren

bausen werd melding gemaakt, was inderdaad van zeer ^ '

.as bij den vrede van Oliva tusscheu Zweden en Polen bepaald, da in die t d
te Elb^g en Dantzig, ook ouder 't poolsch bewind, waaraan
de drie steden
oen weder vervi len, vrije uitoetening van beide,
roomsche en onroomsche, godsd.en-

I Α1Λ « 181 f 2 Aid. S. 547, Anm.

. t teven Ia de «»WW/., -z. «t het

rransA vertaald. T'Ameteldam, by De Groot en Bükiot, 17«.

-ocr page 119-

DES VADERLANDS. ' 117

sten zijn zou, en alle rechten, vrijheden, en voorrechten gehandhaafd zouden worden,
't Meerendeel der inwoners was er van 't luthersch geloof, maar de Jezuïten hadden
er tegenover de luthersche eene roomsche school gevestigd, waar veel zoons van den
poolschen adel studeerden en zich, als hun vaders, door dweepzieken kerkijver kenmerk-
ten. Toen er nu, den July '24, het heilige Sacrament bij plechtigen ommegang werd
rondgedragen, en de stoet op 't Jacobi-kerkhof gekomen was, waar zich lal van
luthersche burgerkinderen bevond om toe te kijken, hielden dezen beleefdelijk allen
hun hoofddeksel onder den arm. Een der Jezuïten-scholieren docht dit echter niet vol-
doende; hij wilde met alle geweld, dat ze voor't hoogwaardige knielen zouden, en ging
hen daartoe schelden en slaan. Een paar uur later vertoonde hij zich met ettelijke makkers,
ander jongvolk beschimpende, totdat hij ten slotte door de soldaten der bezetting ge-
vat werd, na nog eenige burgers met steenen geworpen te hebben. Den volgenden
dag schoolden op nieuw wat Jezuïten-studenten samen, de lui willende dwingen hun
gevangen makker vrij te laten; 't geen weder een gevangenneming ten gevolge had.
Op verzoek van den Jezuïten-rector had de voorzittende burgemeester ondertusschen
last gegeven, den eersten vrij te laten. Deze verlangde toen echter ook den tweeden
weder vrij, 't geen de burgemeester weigerde tot hij zelf eerst den Rector gesproken
had. Daarop liepen de Jezuïten-studenten te hoop naar de wacht, om hem zelf te be-
vrijden , maar werden teruggedreven en beproefden zich nu op de stedelingen te wreken ,
die zij met den degen in de vuist vervolgden. Zij randden daarbij zelfs een luthersch
scholier aan, die in zijn huisjapon voor zijn deur stond, en dien zij in 't haar
grepen, in de gracht wierpen, en in hun gesticht sleurden, hen die hem wilden hel-
pen te lijfgaande. Op de aankomst der stadswacht trokken zij daar binnen, maar
weigerden toen den opgeëischten Lutheraan te laten gaan vóór hun gevangen makker
terug was. Toen daarop de uitwisseling geschieden zou, kreeg de wacht last zich voor
't gesticht te scharen, om dit tegen de op de Jezuïten terecht vertoornde burger«
te beschermen; toen echter die van binnen daarop begonnen met steenen te gooyen
en te schieten, was het volk buiten niet langer tegen te houden, brak de poort op,
en begon naar binnen te dringen. De stadsklerk nu met het bericht komende, dat de
Lutheraan was losgelaten en men dus naar huis kon gaan, scheen alles verder rustig
te zullen afloopen; nauw was echter de wacht afgetrokken, of men begon van binnen
op nieuw te werpen en te schieten; zoodat het volk in woede ontstoken nogmaals
de poort opliep, binnen drong, en er alles ging vernielen. Aan wien echter de schuld?

Zeker niet aan de Overheid, die het hare gedaan had, alles te voorkomen en zelfs
gewapender hand te beletten. Toch werd, op de aanklacht der Jezuïten bij den roomsch
geworden Koning te Dresden, die overheid, in haar beide hoofden, door zijn gerechts-
hof te Warschau in November schuldig verklaard, de voorzittende burgemeester en
zijn ondervoorzitter veroordeeld om onthoofd te worden, de burggraaf en onderburg-

-ocr page 120-

118 Α lgemeenet geschiedenis

graaf der stad eerloos rerklaard en tot kerkerstraf veroordeeld ; dertien met name aan-
gegeven burgers, als zoogenoemde eerste aanvallers in den storm, mede gedoemd om
onthalst te worden; eenige anderen, die de
beelden der Moedermaagd hadden vermeld,
voor die ontheiliging tot afkapping hunner rechterhand, vierendeeling, en verbranding
veroordeeld; twee officieren der bezettting in geldboete geslagen en tot gevangenschap
veroordeeld, terwijl hetzelfde lot ook eenige medeplichtigen trof. Voorts werd nog be-
paald: dat de helft der overheid van Thorn voortaan Roomsch zou moeien zijn; dat de
Lutherschen - om eenigermate de eer Gods en Zijner moeder, de H. Maagd, Ie
herstellen, die zij zoo goddeloos hadden gehoond - hun aan die Godsmoeder gewijde
kerk aan de Benedictijnen zouden afslaan, dien zij tevens het convent hadden lerug
te geven, waarin zij hun school hadden opgericht; terwijl die school zelve naar een.
afgelegen voorstad verplaatst zou worden; dat de roomsche ommegangen voortaan ge-
heel als elders gehouden en geregeld zouden worden, om zoo den heiligen roomschen
godsdienst meer en meer te bevorderen; en dat, mocht de stad Thorn de ten uitvoer-
legging van dit vonnis trachten te verhinderen, zi] aan hoogverraad zou schuldig ge^
acht en voor rebel verklaard worden. Nauw was dit vonnis gestreken en den
der maand te Thorn aangeplakt, of de Koning van Pruisen had zich gehaast, schrif-
telijk verzet aan te teekenen tegen «zulk een, bloedige
bestraffing van een oproer tegen
eenige slechte Jezuïlen, dat door dezen zelf op boosaardige wijs was aangestookt en
voortgezet, zoodat de wreede slrat het begane misdrijf verre
te boven ging. Door zijn ge-
weten achtte hii zich daarom verplicht, voor zijn geloofsgenooten in dezen op te treden , en
de vrede van Oliva gaf hem hel recht, voor het behoud van Thorn, gelijk der verdere
steden van Poolsch-Pruisen, in zijn bepalingen vermeld, op te komen»; gelyk hij zich
dan ook verzekerd zei te houden , «dat de andere mogendheden, in dien vrede betrokken en
er borg voor gebleven, de zaak niet met onverschillige oogen zouden aanzien. Het zou=
daarentegen allen onroomschen vorsten gewis aangenaam zijn en den poolschen Koning
lot roem strekken, zoo hij zich der arme, door zulk een vonnis bijna tot wanhoop
gebrachte stad aantrok en haar voor het lot waarmeê zij bedreigd werd behoedde»
Ook de Koningen van Denemarken en Zweden hadden zich in gelijken zin laten-
hooren ^ terwijl de Keizer van Rusland er op den Rijksdag te Warschau voor liet
optreden; doch zoo min de een als de ander vermocht iets tegen den geloofzieken
Koning en den* hem ophitsenden poolschen adel van gelijken gemoedsaard. Integen-
deel, gaven zij slechts aanleiding, de ten uitvoerlegging te verhaasten. Nog vóór 't
einde der maand werd de bloeddorstige Prins Lubomirski met tal van gewapende

troepen naar het ongelukkige Thorn gezonden, liet er de gevonnisden vatten en een scha-·

vol oprichten, hoorde daarop in schijn nog eenige getuigen, en volbracht, den 7-

Zie zün brief in de Merc. op dit halfjaar, bl. 83. ' Zie ald. bl. 8δ en v.

-ocr page 121-

DES VADERiANDS. ^^ 119

December, de hem opgelegde welkome taak. Slechts de onder-burgemeester en een der
burgers, zekere Heyder — die zijn luthersch geloof afzwoer, en zijn zoontjen aan de
Jezuïten ter verpleging afstond — kregen op 't laatst nog vrijdom van de doodstraf \
De heilige Vader —Benedictus XIII, die vóór een maand of vyf Innocentius was
opgevolgd — betuigde schriftelijk zijn ingenomenheid met de voltrekking, en roemde
hoogelijk «het wijs en rechtvaardig gedrag, door den Koning van Polen gehouden, om
de gemeene rust en de goddelijke eer te beschermen», waardoor «alle zwaarmoedig-
heid uit zijn vaderlyk hart verdreven was» ^ Minder gunstig was natuurlijk de indruk
elders gemaakt, «De Papen», riep men o. a. in Holland uit, op een bekend hekel-
rijm van Vondel legen de Turken zinspelende:

De Papen, 't is schande!

Gods kerk weêr bestrijden;

O, blocdofferanden

"Wie staat u te lijden!

Zij rukken en plukken, Om 't al te onderdrukken;

Sta, Neerland, sta vast!

Uw Godsdienst, hoe vrjj, lydt wederom last®.

De algemeene Staten lieten dan ook niet na, op voorstel van Holland, by den pool-
schen Koning op herstel der zoo snood gekrenkte vryheden van zyn luthersche onder-
zaten te Thorn aan te dringen, waartoe zg zelfs den resident Ruisch naar Warschau
zonden; en Koning George, door dien van Pruisen aangespoord, kwam er niet minder
«rnstig voor op. Frederik Willem bleef er op den duur én zelf én door anderen voor
werkzaam; de Keizer-zelf bood eindelijk zyn bemiddeling aan. Doch de Polen en hun
Koning, door 's Pausen vaderlijke loftuitingen nog meer in hun edelaardige stemming
gestijfd, wilden van geen verandering weten. In een, te Dantzig, in October '25 uit-
gegeven lijst, bleek intusschen dat, sedert den vrede van Oliva, in Polen en Lithau-
wen niet minder dan 60 kerken en 96 scholen aan de Onroomschen waren ontnomen

Het was niet in Polen alleen trouwens, dat de Staten hadden tusschen beiden te
treden, om de verdrukte Onroomschen in bescherming te nemen. Ook het nieuwe
fransche bewind kenmerkte zich door zijn roomschen geloofsyver, en riep de jammer-

^ Zie JSurop. Mero. Ie halfjaar 1725, bl. 55; verg. over het ganache beloop h.6i **Getrouw en naauw-
Tcmrig verhaal van 't $chriTc'keli)k treurspel^ onlangs uytgevoert tot Thorn in Pools Pruisen door het
overleg en aanstooTcen der Jesuiten^
enz. versiert met een naar 'i leven afbeeldent gezigt. Uit het Έη·
gehch vertaalt.
Te Amsterdam by Joh. de Euyter, boekv. op den Dam, op de hoek van de Beurs-
straat, 1725.

^ Zie zijn schrijven aan den poolschen Opperkanselier, Europ. Merc. Jan. 1726, bl. 81,

® Klagte over de lojolische wreetheden in Polen. (In de Keurdichten^ 8e vervolg, bl. 73).

* Europ. Merc. tweede halfjaar 1725, bi. 239.

-ocr page 122-

120 α lgemeenet geschiedenis

Uike"ia;;rd;rgodsdiensUervolging ooder rten .eertienden Lode.ijk in 't leven terng.
Half Mei 1724 «as er een streng placaal uitgevaardigd tegen de aanklevers van de
„.„„genaamd her,or„,de religie», waarbij hun predikanten met den dood bedre.gd
„erden, .Lj .elf, waagden .ij 't .e te herbergen, met de galeyen, hun vrouwen met
levenslange kerkerstraf; hun kinderen hadden ze op zware boete of andere straf door den
kerspei-geestelijke te laten doopen en binnen Frankrijk in U katholieke geloof elaten
opleLn; van hun zieken moesten ze den pastoor in kennis ste len en hem b un
le'ersteê toelaten, en wie onbekeerd kwam te sterven, verbeurde geld en goed, voor
onbekeerd werd gehouden elk die weigerde, de laatste kerkgerechten te ontvangen.
Wie niet openlijk den roomschen godsdienst beleed, had op geenerle, ampt ο bedie-
ning aanspraak. Kinderen van uitgeweken Hervormden konden zonder goedkeunng
of voorkennis van hun ouders in den echt treden; buitenslands mocht men daaren-
tegen niet trouwen zonder uitdrukkelijke sohriftelijke vergunning van een der Secre-
tarissen van Staat. Wegens den godsdienst verbeurd verklaarde goederen zouden ver-
. vallen aan de Commissarissen der uitgeweken Onroomschen
enz. Evenals Kon.ng
George, die door den in Frankrijk vertoevenden Horace Walpole, tot opheffing of
verzachting althans van dit placaat liet aanmanen, dienden ook de Staten er hun
bezwaren tegen in, doch kregen weinig anders ten antwoord, dan dat 'J^omng be-
velen moesten volvoerd worden. Hun ge.ant, die gewoon was in z,jn huiskapel
•t Fransoh te laten preêken, met zulk een toeloop van hoorders, dat er te nauwer-
nood meer plaats voor was, zag de oogluiking, waarmeé dat van
regeerings.g geduld
„as, weldra een einde nemen, e„ allengs met geweld verhinderen, dat cr remand
anders dan zijn huisgenooten en verdere vreemdelingen werden toegelaten. Namens de
Staten diende hij intussehen een verloog bij den Koning in, waarin er op gewezen
werd hoe verontrustend hel in Mei uitgevaardigde placaat vooral voor zu^e On-
roomschen was, als zich voor den handel in Frankrijk gevestigd hadden. ZtJ benep™
zich daarbij op de verklaring, door Lodewijk XIV zelf, na de herroeping van t ed.c
van Nantes, meer dan eens gedaan: dat vreemde kooplui, ook al behoorden ze n.et
,0, de Moederkerk, vrij in Frankrijk verblijven en hun koopmanschap uitoefenen
mochten, en verzochten daarom, ook thans den zulken dal toe te staan .. Het ver-
langde verlof werd daarop gegeven, en weldra ook
den Onroomschen in den Elzas toe-
gelaten hun eerdienst er
ongehinderd uit te oefenen, daar hun dit in der tijd bij
verdrag vergund was. Hop wist tevens nog te bewerken, dat den uitheemschen Pro-
testanten een afzonderlijke begraafplaats buiten de Porie St. Martin werd afgestaan ν

> Aid. tweede halfjaar 1724, bl. 4 en vv. !

2 Sarop. Merc. July 1724, bl. 51.

» Naar 't verbaal zijner Ambassade, aangeh. bU Wagenaar, Vad. Eist. XVIII, bl.

-ocr page 123-

DES VADERiANDS. ^^ 121

Geen wonder, dat bij deze wreede en felle bestrijding hunner geloofsgenoolen bui-
tenslands, de aandacht van enkele Onroomschen zich op de kerkelijke verhouding in
Holland vestigde, en zij den aanwas van een zoo liefdelooze en vervolgzieke gezinte, als
die der Moederkerk daarbuiten bleek , voor hun vaderland vreezende, een waarschuwen,de
stem lieten hooren. Zoo nam o. a. «een liefhebber des vaderlands», naar zijn zeggen te
Utrecht, het woord, om er Holland op te wijzen, «hoe daar sedert den vrede van 1713
overal, behalven in 't grootste deel van Zuidholland, zoo erbarmelijk aan alle kanten 't ge-
tal papen, paapsche kerken en conventikelen , metten gevolge van dien , vermeerderd was,
<iat aanstonds en op een oogenblik er geen finaal redres in kon gemaakt worden.
Het werk echter aldus gelaten wordende, als het tegenwoordig stond, ware een recht
middel, om de Papisten verder te verstókken en doen volharden in hun supersticiën;
terwijl andersins nog hope waar, dat door den ijver van Godzalige predikanten en
leeraars, dienende onder de bescherming van hun hooge en wettige Overheid, velen
tot de ware kerk Gods, uit het duisternis tot het licht, zouden gebracht kunnen wor-
den , daartoe voor oogen nemende de lofleliyke voorbeelden van al de andere bond-
genooten, die de Papisten, of eigentlijker gezegd, hun papen en openbare bijeen-
komsten, uit hun midden hadden geweerd; gelijk o. a. Zeeland, dat al lang het
Pausdom had uitgejaagd, en nieuwlings Utrecht, dat weinig jaren herwaarts de papen
en hun conventikelen loffelijk had uitgeworpen, niettegenstaande beide Provinciën
't naast aan 't Pausdom waren gezeten; lerwyl 't verst daaraf gelegen Holland in-
kankerende uitwerpsels in zijn boezem ontvangen en jaren lang gevoed had. Daarin
was tot nog toe wel bij placaten en besluiten, maar metterdaad niet voorzien, hoewel
't aan geen middelen ontbrak, om er, in alle oprechtheid, tegen alle kwade over-
leggingen in, legen te waken, wanneer het maar eenmaal in ernst bij de hand ge-
nomen werd. Het zou daarom tegenwoordig tijd zijn, om, zonder verder uitstel, die
zaak getrouwelijk bij de hand te nemen en ze tot den einde door te zetten. Dan zou-
den de vromen en rechtvaardigen in den Lande, die zoo lang over de trotschheid en
stoutheid der roomsche hoer gezucht hadden, zich verblijden; zij zouden, naar't be-
kende Psalmwoord, van vreugde opspringen voor Gods aangezicht en van blydschap
vrolijk zijn» Zoo wraakgierig en onverdraagzaam, als deze waarschuwer, betoonden
zich echter de Hollandsche Staten zoo min als de Algemeene, van hoeveel rechtma-
tige belangstelling zij voor hun geloofsverwanten elders mochten blijk geven. Wel
zorgden er de laatsten daarentegen voor, dat in de aan hun gezag onderworpen Gene-
raliteitslanden, de ingezetenen van der jeugd af gelegenheid hadden, zich het hervormd
geloof eigen te maken, In het nieuwe Schoolreglement, den 25®° Maart van dit jaar,

' Zie de Trouhartige waerschouwinge tegen Hollants ondergangl·, door het verderfliche Pausdom ^
enz. Te Utrecht by Jozef Christiaan.

Ve deel, le stuk. 16

-ocr page 124-

122 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

in hun vergadering vastgesteld , werd den schoolmeesters met nadruk verboden, «eenige
lichtvaardige, bijgeloovige, den hervormden Godsdienst nadeelige of tegenwerkende

boeken te doen lezen, waardoor de jonkheid>on worden bedorven ; ook , om toe te laten,

dat de paapsche kinderen in de school brachten eenige paapsche boeken, rozekran-
zen, beeldekens, crucifixen, schilderijtjens, of iets diergelijks, of dat ze de gerefor-
meerde kinderen
20uden kwellen, lasteren, verdoemen, of eenige paperijen inplanten.
Alle gewezen paapsche schoolmeesters zouden zich onthouden moeten van de jonge
jeugd te leeren en onderwijzen, of eenigsins het schoolmeestersampt uit te oefenen,
in wat manier het wezen mocht; insgelijks zouden geen school mogen houden eenige
papen, monniken, nonnen, bagijnen, kloppen, sectarissen, noch iemand anders,
't zij man of vrouw, niet zijnde van de ware gereformeerde religie, gequalificeerd
bekwaam en wettig toegelaten. Ook mochten er geen bij- of winkelscholen, om te
leeren lezen of schrijven, gehouden worden bij de Pausgezinden of sectarissen,
mans- of vrouwspersonen, in 't byzonder of openbaar, bij de huizen of in school-
plaatsen, op zondagen of paapsche heilige dagen, bij avonden of ontijden, hetzij in
nonnen- of bagynen kloosleren of particuliere hnizen, onder schijn van te leeren
naayen, breyen, spinnen, op instrumenten spelen, of andersins); \

Van hun zelfstandige en onafhankelijke stelling tegenover de in zich zelf ver-
deelde Moederkerk, kregen zij in dezen tijd gelegenheid het treflendste blijk te geven.
De jansenistische aartsbisschop van Utrecht Gornelis Steenoven was gestorven, en den
IS^'^Mei '25 Corn. Joh. Barchman Wuytiers in zijne plaats gewijd I Natuurlijk dat
deze te vergeefs hartroerende brieven aan den «allerheiligsten Vader» van Rome schreef,
om die
kerne door hem bevestigd of zelfs erkend te zien ^ Niet alleen dat er geenerlei
antwoord op die brieven kwam; de pauselijke nuncius Jozef Spinelh slmgerde ook, in
's Pausen naam, een banbliksem tegen den nieuwgekozene niet slechts, maar zelfs al

. «Welcke bequaemheit" - als het (Gap. I. 3.) luidde - «o. a. daerinne beataet, datse niet al-
leen gedruckte boecken ende geschreven brieven promptelyck lesen, eene goede bandt schrijven, do
Psalmen Davids bequaemlick können singen, ter nootdruft reekenen, maer oock vroome Godsalige
lieden aün, in de fondamenten van de christelijcke gereformeerde Keligie wel ervaren, om deselve
de discipulen te kennen doceeren en daerinne onderwUsen. lijnde met hare huysvrouwen ledematen
yan de gereformeerde kercke, hebbende een welgeschickte familie ende een goede methode, om de
jeught ten spoedighsten met een getrouwe neerstigheyt te können leeren".

' Zie het Schoolreglement in de Men ende ten platten lande, in de MeerlijcUeden ende dorpen,
staende onder de Generaliteyt.
In 'a Gravenhage, by Jac. Seheltus, 1735.

vzie de Korte Bemerkingen op zekeren hrief van 6 Deo. 1725, ^χ,ζ. uitgegeten door den Hr. Nuntius

Spinelli, den 28 Jan. 1726, bl. 3.

4 Zie deze, als byiage, op de MiddagUaere Nietigheden van zeelceren Sanbrief, den naam voerende

van Zijne Heyligkeit BenediMm XIII, gedagteehent den 6 Deo. 1725, thans hier te lande verspreyd

wordende door de zorgen van den doorl. Reer Nuntius Oozef Spinelli.

-ocr page 125-

DES VADERiANDS. ^^ 123

zijn «verkiezers, hulpbieders, aanhangers, begunstigers, medestemmers, en wat niet
al meerw De aartsbisschop bleef intusschen benoemd, terwijl hij en zyn kudde het
pauselyk onweêr verder rustig over zich lieten wegtrekken. Zij konden dat te ge-
makkelijker, als zij onder bescherming der Staten hun eerdienst oefenden, en zich
van dezer onzydigheid overtuigd mochten houden. Nog vóór toch dat onweêr was los-
gebarsten , reeds naar aanleiding der verkiezing van den slechts eenige maanden aan-
gebleven Steenoven, hadden die Staten een brief der zuster-Republiek van Venecië
ontvangen, waarin zij, naar aanleiding eener «zoo wanordelijke zaak, als de wijding
van dien utrechtschen aartsbisschop», op de ernstigsle wyze verzocht werden «te wil-
len bewerken, dat de goede orde in de kerkelijke tucht van hun roomsch-katholieke
onderdanen hersteld werd, de Opperherder door hun geestelijkheid erkend, en de weêr-
spannigen tegen zijn gezag beteugeld werden» De Staten beantwoordden dien brief
met de verzekering, dat zij «altijd zeer hooge achting hadden voor de doorluchtige
Republiek van Veneciën, en haar voorspraak daarom by hen ook van groot gewicht
was; dat zij daarvan dus ook bij deze gelegenheid volgaarne blijk zouden geven, maar
zij dit niet wel konden doen, zonder de onverbrekelijke grondbeginselen van hun
Gemeenebest te krenken; die beginselen toch waren; dat in zaken van godsdienst
en kerktucht alleen overtuiging, zonder de minste dwang of geweld mag plaats heb-
ben ; en dal liet ieder vrij staat in godsdienstzaken te gelooven wat hij oordeelt noodig
te wezen tot zijn Heil, waarvan ieder, naar de mate van zijn verlichting, aan God
rekenschap zal moeten geven: dat Hun Hoog Mögenden, oordeelende, dat de Gods-
dienst dien zij belijden de beste en meest met Gods geopenbaarden wil overeenkomende
is, nu wel wenschten, dat elk van hun onderdanen zich daarin evenzeer voegde; doch
dat zij, in gevolge hun aangegeven grondbeginselen, niemand daaromtrent zochten te
dwingen, maar integendeel aan allen en een iegelijk de vrijheid lieten, zulken Gods-
dienst te belijden, als hij naar zijn geweten den besten achtte, mits ze zich slechts
gedroegen als goede en getrouwe onderdanen, en niets, 't zij met woorden of met
daden, ondernamen, wat het gezag en de eerbied der regeering, het welzyn der bur-
gerlijke maatschappij, de goede zeden, en de algemeene rust zou kunnen schaden of
strekken tot verdrukking van den evennaaste; dat zij op dien voel in hunne provin-
ciën de Roomsch-Katholieken geduld hadden en nog toelieten, zonder kennis te nemen
van hun bijzondere gevoelens over het ineer of minder ontzag, dat de een of ander
onder hen aan dengene toeschreef, dien zij gezamenlijk voor Herder eikennen, zoo-
lang de algemeene rust daar geen belang bij heeft; dat bij gevolg Hun Hoogmogen-
den ook tot dusver geen kennis genomen hadden van 't geen zou kunnen geschied
zijn aangaande de verkiezing en inzegening van gemelden aartsbisschop, dien zij sedert

' Zie ald. bl. 7, ® Έητορ· Merc. voor Sept. 172δ, bl. 171.

-ocr page 126-

t24 algemeene gesghieoenis

verstonden gestorven te zijn; dat zij niet wilden oordeelen of daarbij iets gedaan was
tegen de kerkregelen, en dat, vermits de gevoelens tusschen hunne onderdanen van
den roomsch-katholieken Godsdienst ten dezen onderling verschilden, zij, naar hun
grondstellingen, zich daarin niet konden bedienen van hun gezag, noch gedoogen
dat men een uitheemsch gezag zou aanwenden, om den een of den ander te ver-
plichten zijn gevoelens te verlaten, noch ook iemand overreden, zich met een blinde
gehoorzaamheid te onderwerpen aan dengene, dien zg oppersten herder noemen;
maar dat zij integendeel verplicht waren,
de eene partij zoowel als de andere tegen
verdrukUng of vervolging te beschermen.
Zijne Doorluchtigheid, de Doge, zou daarom
volgens Zijne hooge wijsheid, wel willen overwegen, hoe
Hun Hoog Mögenden nimmer
konden toestaan, dat het Hof van Rome in hun Gewesten een onbepaalde macht zou .
oefenen; een macht, die zich zelfs verder zou uitbreiden dan in verscheiden Konink-
rijken en Landen, waar de roomsche Godsdienst de heerschende was, en die de oude
wereldlijke geestelijkheid zou berooven van haar rechten en geestelijken werkkring,
om vreemde missionarissen daar in te brengen. Zij hoopten daarom ook, dat de door-
luchli-e RepubUek, dit in haar groote billiikheid willende opmerken, haar eigen goede
dienstL zou willen aanwenden, om alle soort van geweld te keeren, en de ontstane
geschillen door rechte middelen af te doen. Zulk een tusschenkomst, met de recht-
vaardigheid en wijsheid overeenkomstig, zou zeer aangenaam zijn aan Hun Hoog
Mögenden, die voor 't overige voor het doorluchtige Veneciaansch Gemeenebest de
hooge achting zouden behouden, altijd daarvoor gekoesterd, en niets met meer ijver
behartigen, dan er een goede en oprechte vriendschap meê te onderhouden»

Om van hun eigen aanmerkelijken godsdienstzin blijk te geven, hadden de Staten,
in den aanvang van 't jaar, natuurlijk weder een algemeenen dank- vast- en bede-
dag uitgeschreven, ten einde daar tevens «met een oprechte belijdenis van alle's Lands
hooggaande en aanwassende zonden
en ongerechtigheden, en met eene ware bekee-
ring, zonder welke 't gebed der zondaren niet verhoord werd, den Heere, met een
vernederd harte, oodmoediglijk en vuriglijk te bidden en te smeeken om de genadige
vergeving van al die zonden 'en ongerechtigheden» I Dat zij tot laatstgemelde met
rekenden, of van oordeel waren, door die algemeene zonde- en schuldbelijdenis,
voldoende verantwoord te hebben hunne eigene en hunner mederegenten onder-
linge bevoordeeling met ampten en betrekkingen, mag men uit de wijze opma-
ken waarop zy maar altoos door voortgingen, vergaderingen van verstandhouding daar-
omtrent te houden. In 't voorgaande jaar nog waren zoo de vertegenwoordigers van
verschillende hollandsche steden in 't haagsche «logement" van eene van dezen, bij
herhaling saamgekomen , om over de begeving van openstaande plaatsen te beraadslagen.

, Jji. 172^ V. ' Zie Europ. Merc. van Febr. 1725, bl. 141.

-ocr page 127-

DES VADERiANDS. ^^ 125

In «een langwerpig rond" gezeten, stemden zij bijv. 9 Sept. in 't logement van Am-
sterdam over eene in den Hoogen Raad, waarbij Delft en Purmerende om de keus
van hun candidaten kampten, en Alkmaar o. a. het vermakelijke voorstel deed, om
beide mededingers, «als zij elkander in der minne niet konden verstaan, nog w^t
in rust te lalen blijven, en ondertusschen tot het ampt te verkiezen den Hr. S., die,
hoog van jaren zijnde, na den loop der nature wel haast plaats maken zou voor een
ander; dat beide anderen daarbij weinig zouden verliezen, omdat zij ieder op een
goede post waren». Dordrecht en Haarlem wilden 't lot laten beslissen, doch dit werd
door de overigen verworpen. Ten slotte werd met 7 tegen 5 stemmen de delfsche
candidaat gekozen, waardoor Purmerende misnoegd op Alkmaar was, dat den door-
slag had gegeven. In dezeifde bijeenkomst werd, in plaats van den overleden Wasse-
naar-Starrenberg, de Raadpensionaris Hoornbeek zonder omvraag tot Grootzegelbe-
waarder gekozen; na doode van dezen, zou dat ampt dan weer kunnen komen aan een

«ridder, die _ als wijlen Wassenaar — voorzitter van Gecommitteerde Raden was,

om zoo om en om in 't bezit te blijven» ^ Wisten deze hollandsche heeren hun en
hunner vrienden persoonlijk voordeel zoo te behartigen, zij zochten er tegelijkertijd
wel voor te waken, dat hunne «onderzaten» — gelijk zij de leden der goêgemeente, in
't vol besef hunner gewestelijke oppermacht betitelden — het hunne niet ten koste van
's Lands schatkist bejaagden. Zij hadden daarom nog in December '23 weêr een ern-
stige waarschuwing doen uitgaan legen alle smokkelarij, gelijk die op den duur maar
al te veel in zwang was, en waardoor «'s Gemeenenlands middelen, en bgzonder die
van 't gemaal, bieren, wijnen, brandewijn en gedisteleerde wateren, zout, zeep, en
andere, zoo bij dag als bij nacht en ontijden, op nooit gehoorde wijs, tot overgroot
nadeel en schade van den lande gefraudeerd werden; nemaar ook, dat zoodanige frau-
dateurs zich daarenboven niet ontzagen, om met een groot getal van medeplichtigen
de wagens, karren, sleden, schuiten, en wat diergelijke meer is, met smokkelgoe-
deren geladen, te begeleiden, en de pachters, deurwaarders, bedienden en and., die
hen in 't onderzoeken en aanhalen van zulke goederen behulpzaam zijn, daarin niet
alleen beletten, maar ze ook feitelijk en gewelddadig, onder execrable vloeken kwa-
men aan te vallen, te slaan, en met stokken en geweer te mishandelen, te grieven
en te kwetsen, en zoo de gesmokkelde waren en goederen te ontzetten en weg te
voeren». Ook tegen de toenemende speelzucht dier gemeente beijverden zij zich maat-
regelen te beramen; men hoorde daarom o. a., in Mei van 't zelfde jaar, van de pui
der groote Hofzaal bij placaat afkondigen, hoe, «om met nadruk daartegen te voor-
zien», aan allen en een iegelijk wie het ook ware verboden werd, in en aan hun
huizen, 't zij herbergen, kofFyhuizen en andere publieke plaatsen of wel private en

' Zie de bescheiden, aangehaald in Van Citters Contracten van Correspondencie, bl. 239 en vv.

-ocr page 128-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

particuliere woningen, toe te laten of te gedoogeo eenige dobbel- of andere ongeoor-
loofde spellen, en bijzonder de navolgende:
Vasmdix, anq_-et^neuf, Rafel, Bassette,
Faraon, Pochen, Berlan, Trichique, Banco falluto,
enz. en in 't algemeen ook alle,
die grof en oni excessief geld werden gespeeld, op straffe van de strengste toepassing
van de beschreven rechten, wetten, en costuraen, en dat wel ten opzichte der her-
bergen en koffyhuizen, en der publieke plaatsen, tot schorsing
en zelfs uitroeying van
hun" neering, "en ten opzichte van de particuliere huizen tegen de bewoners en de
spelers en hun participanten in 't algemeen , tot zulke straffen, als naar verdienste en
gelegenheid zouden behooren» In dezen zelfden winter liet de veiligheid der haagsche
straten vry wat te wenschen; «kwaadaardige boosdoeners» randden er «de goede men-
schen aan, sneden ze derelijk met messen of griefden ze andersins», en verstoutten
zich zelfs, 's avonds aan de huizen te kloppen, en onder bedreiging aalmoezen af te
vorderen, en bij weigering evenzeer hun messen ter hand te nemen, om er mee te
snijden en te wonden. Het Hof van Holland kondigde daarom, op 25 February'24,
legen deze straatschenders en afpersers, en wie eenigerwijs aan dergelijke gewelde-
narijen handdadig of medeplichtig bevonden werden, een strenge strafbedreiging af,
met toezegging eener belooning van honderd zilveren ducatons voor eiken aangever
of aangeefster, onder belofte van geheimhouding -hunner namen. En daar dit niet
de gewenschle uitwerking bleek te hebben, men, zonder zich aan die bedreiging te
storen, met deze
straatschenderij en geweldenarij bleef voortgaan, herhaalde het Hof,
bij een nieuwe
aankondiging, drie weken later zijn waarschuwing, nu tevens straffe-
loosheid aan ieder aanbrenger of aanbrengster belovende, die zelf medeplichtig mocht zijn I
Gelijk de straten van den Haag in dezen winter door dit geboefte, waren, zoo in Η voor-
gaande als dit en 't volgende jaar, de wegen ten platten lande in Holland, Utrecht, Gelder-
land, en
aangrenzende Generaliteitsdistricten, door zoogenaamde heidens en ander
landloopend gespuis bezocht, dat zich tot een roof- en moordbende vereenigd had,
en onder zekeren Jaco en andere hoofden, in dorpen en gehuchten geweld en huis-
braak pleegde, en tegen geen brandstichting en doodslag opzag. Reeds den 23-Dec.-
1723 hadden'êr de Staten van Gelderland een placaat
tegen afgekondigd, waarin zij
voor de eerste maal betrapt, met openbare geeseling, voor de
tweede met brandmerk
daarbij, in beide gevallen met opsluiting in een tuchthuis, voor zoolang als 't ge-
recht zlu verslaan, bedreigd
werden , en hun, voor de derde maal gevangen , de doodstraf

aan de galg of op 't rad - werd toegezegd. De ingezetenen werden buitendien
lü <le gelegLheid gesteld zich van behoorlijk geweer te voorzien, om op 't luiden

> Europ. Merc. voor Mei 1723, bl. 292.

« Zie beide FubUcatiën, gedr. by Paulus en Isaac Scheltus, ord.-druckers van de Ed. Gr. Mog.
HH. Staten van Holland en Westfriesland, Anno 172é.

-ocr page 129-

DES VADERiANDS. ^^ 127

der alarmklok toe te schieten, en zich wederzijds te beschermen ; de officiereu en
landdrosten mochten, hulp en bystand buiten hun eigen manschap noodig hebbende,
de klok der naaste plaats doen luiden, en elk in- en opgezeten van de 16 tot
de 60 jaar had dan, op boete van 4 gulden, op te komen en ter hulp te snellen. In
verschillende dorpen en kleine steden werd krggsvolk gelegerd, dat voortdurend daar
buiten de ronde deed, en 't recht had ieder aan te houden en op den land te voe-
len , die een verdacht voorkomen en «slecht habiet» had Daar in de Generaliteit
soms hier en daar dien landloopers, veelal uit vrees waarschynlyk voor hun geweld-
dadigheden, huisvesting verschaft of ze met spys en drank gelaafd werden, hadden
de Algemeene Stäten, op him placaat van Driekoningen 1707 tegen de brandstichters,
moordenaars, dieven, vagebonden, knevelaars, roovers, straatschenders, en dierg. ver-
wijzende, streng verboden, hen te herbergen, eten of drinken te geven, behulpzaam
te zign, of er eenig verkeer meê te houden -. Van tyd tot tijd werden er van de bende
gepakt, en dan te Arnhem of elders met geeseling gekastijd, of met een brandmerk
-daarbij versierd. Een grooten slag gelukte 't eindelijk echter, in November 1725, in
den Tieler- en Bommelerwaard te slaan, waar men, eerst een vijftal, daarna op ver-
schillende plaatsen nogmaals vyf, zoo man- en vrouwspersonen van 50 lot 18 jaar
van de bende, meestal reeds vroeger gegeeseld en gebrandmerkt, in handen kreeg.
Daar bleek het, hoe zij te Calslagen, in 'l Gooi, onder Leerdam, by Zevenbergen,
te Rumpt en te Drempt, onder Loenen, over 't Beusekomsche veer, te Soetermeer,
bij Moercappel, tusschen Purmerende en Enkhuizen, te Wervershooft, builen Hoorn,
in de pastorie te Velzen, in Velzerduin , en in Bloemendaal, huisbraak met roof en moord
gepleegd hadden, zoodat dan verschillende van hen ook door 't gerecht van Bojnmel
ter dood veroordeeld, en daar den 26™ nu deels gehangen of geradbraakt werden,
deels met geeseling en brandmerk vrykwamen

In dezelfde Novembermaand, dat zich Gelderland over deze gelukkige vangst kon
verblijden, kon zich Holland, dat in beide laatste zooveel heerlijkheden te gelde had
gemaakt, in de aanwinst eener nieuwe van meer gewicht dan al de andere ver-
heugen. De oude Heerliykheid der Brederoden, die van Vianen en Ameidec \die thans
in handen van den Graaf van Lippe-Detmold, als kleinzoon der Gravin Amelia van
Dohna, was, en welke het dus van groot belang was niet langer van zich vervreemd
en in buitenlandsche handen te zien, was in October door den Graaf van Hompesch
voor hen gekocht, en den 30®" dier maand in zyne handen overgegaan. Drie dagen
later, den 2®" November, had nu de plechtige overdracht aan den gevolmachtigde der
Staten, den advocaat-fiscaal van 't Hof van Holland, Nobeling, plaats. Twee vendels

« :Europ. Merc. voor Sept. Ι73δ, bl, 192. ' Aid. W. 194.

3 ΈχΙταοΙ uit het Signaet der Stadt Zalt-Bommel, Ao. 1725.

-ocr page 130-

2242 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

d^Mandsohe Ujfwacht7 Ie voet en te paard, die reeds een paa,· dagen Ie .oren

naar Vianen waren gekomen, trokken 's .ergens negen nnr. "j';"™-;™ J

trompetten, hobo's, en walhoorns op, om .ich op Η binnen- en bn.tenhof van t ot
,e rangschikken. Een unr later kwamen er alle beamp.en van de dorpen der Heer-
iiikheid, Ameiden, Meerkerk. Leksn.on.le, Tienhoven, Achthoven, He.koop en
Lakenfeld, onder Iniden der klokken, in de voorhaal bijeen. Daar nam Nobehng
in een groeten armstoel, onder een verhemelte, plaats, en werden nn de bed,enden
en beamp.cn, namens Hompesch, door zijn Secretaris nit den eed ontslag». Me.
begaf zich vervolgens naar Hompesch' huis zelf, om hem, tot het ontvangen d r hnlde
namens de Staten af te halen. In een koets, met 6 paarden bespannen door zgn
lakejen en bedienden voorafgegaan, de Staten-boden met de wapens op de borst ter
zii en van nog vier andere koetsen, met vier en twee paarden gevolgd, kwam Inj
aa^ 't buitenhof, met trompetgeschal en tromgeroffel door de wacht te paard b^
groet en in "t binnenhof met waldhoorn- en
hobo-muziek van die te voet verwel-
komd. Aan den voet der trappen wachtten de verschillende overheidspersonen hem
af om hem naar boven te begeleiden, waar hij nu sierlijk uitgedost, met een d,a-
mln.en-agraaf op zijn hoed, in den armstoel ging zitten. Door den o-«'-'»™-»^
Dortmund toegesproken, reikte hij dezen zijn geloofsbrieven over, en verklaarde do
beampten voor de Staten in eed en plicht te willen nemen. Op de hnn ge,lane vraag
of zij de Staten tot hun Soevereinen wilden hebben, lieten die beampten een blij-
moedig
ja hooren; terwijl Hompesch, op Dortmunds vraag, of hun Edel Grootmo-
genden hen bij hun voorrechten zouden handhaven, dit met handtasting verzekerde,
L het saamgestroomde volk daarop uitriep ·. «Lang leven de Ed. Gr. Mögenden HH.
Staten van Holland en Westfriesland!» Tromgebrom, trompet- en hoorngeschal weer-
klonk, van drie
mW. uit het klein geweer van beide vendels begele.d Na den
afloop der plechtigheid werd er een feestmaal gehouden, waartoe in de b.nnenzaal
drie groote tafels gedekt stonden; 's avonds brandden er vreugdevuren en werf er
vuurwerk afgestoken, en deed het gansche stadjen, door een schitterende verhcht.ng,
van zii'ï. ageBomenheid met zgn Soevereinsverwisseling blijken

Het smaldeel, dat ter bevechting der Algerijnen in April van dit jaar in zee was
.estoken % stond weder onder 't opperbevel van den Vice-Amiraal Aarssen van Som-
Llsdijk en telde, buiten 't zijne, onder kapitein Lijnslager, van stukken nog
zes schepen, de Lepelaer en de Veere, beide van 52, onderden Schout bij Nacht
van de Maas Van Koperen en den kapitein Sappius, de Kossem, Meervhet, en Vre-
denhof van 44, onder de kapiteins Lieftinck, B» van Wittenhorst, en Ehas, en he
fregat Tobago van 24 stukken, onder kapitein Erensel. Nog vöör 't einde der maand

" , Zie heT verslag ta dea M.r., op fflt halflaar, bl. 893, vv. « Zie «»ven, bl. 109.

-ocr page 131-

DES VADERLANDS. 129

bespeurde men van 't Amiraalschip, ter hoogte van kaap Finislerre, twee verdachte
vaartuigen, op welke toen Wittenhorst en Elias werden afgezonden, terwijl Sommelsdgk,
met de andere schepen, die koopvaarders onder zijn geleide naar Lissabon bracht.
Een der twee werd nu door Elias nagezet, maar om zgn betere bezeildheid niet
onder schot gekregen; het ander, een roofschip van 44 stukken, werd door Wittenhorst
aangetast, van den juist opdagenden Tobago bygestaan. Wittenhorst werd echter te
kwader uur door een geweerkogel getroffen, die hem neervelde, en 't bevel op een
ander deed overgaan; de daardoor ontstane vertraging en een zeer te onpas komende
windstilte verhinderde nu de herhaaldelgk bevolen entering, terwijl daarenboven door
de nedergeschoten voorsteng de voorzeilen in 't ongereede raakten. Wel was ook de
Algeryn zyn bezaansmast kwijt geraakt en verder beschadigd, maar wist nu toch,
terstond achterom houdende, en zich den inmiddels weer aangewakkerden wind ten
nutte makende, zoo vaardig weg te zeilen, dat de loggere Eeervliet hem niet kon
ter zij blijven. Hy moest het Frensel overlaten, hem nazeilende nog een anderhalfuur
te beschieten, maar om toen zelf te veel ontredderd, en met zijn 24 tegen de 44
stukken van den roover niet bestand, den stryd op te geven. Toen men zich daarop
te Lissabon weêr met de overige schepen vereenigd had, bleken er drie van de zeven
— de Veere, Rossem, en Yredenhof — ongeschikt, om iets tegen de Algerynen te
verrichten, en meer overlast te geven dan dienst te doen. Acht maanden bleef, op de
Veere na, die, als te oud en gebrekkig naar huis gezonden werd, hel smaldeel nog in
de Spaansche en Middellandsche Zee kruisen, doch kreeg in al dien tijd echter slechts
tweemaal roofschepen in 't gezicht, die echter Ie snel zeilden, om ze te bereiken,
zoodat al wat het buit maakte twee door hen vermeesterde koopvaarders waren.

Met het nieuwe jaar vereenigde 't zich weêr te Cadix om de terugreis aan te nemen ,
maar kreeg er uit Holland last, nog twee maanden uit te blyven, waaraan vervolgens
nog zeven werden toegevoegd. In Maart uitgezeild, ontmoette 't eerst niet anders dan
twee amsterdamsche convooischepen, die den 17"' dier maand met een Algerijn van
50 stukken van 's middags tot 's morgens waren slaags geweest, zoodat zij 14dooden
en ruim 40 gekwetsten hadden bekomen, hun loopend en grootendeels ook hun
slaand want zien stuk schieten, en daardoor het gevecht hadden moeten staken. Den
16®° der volgende maand werd men van 't Amiraalschip, dat die van Wittenhorst
en Frensel by zich had, even binnen de Straat, een zeil gewaar, waarop men zich
haastte jacht te maken, doch dal al weêr dreigde te ontsnappen. Den volgenden
dag zag men 't met volle zeilen op een blinde klip stranden, en moest het dus
voorloopig aan zyn lot overlaten, om zelf niet in gevaar te raken, zich te zien ver-
brijzelen. Door den Oostewind tot voorby kaap Spartel gedreven, kon men eerst vier

' Zie De Jonge, Gcsch. mn Η Ned. Zeewezen, t. pl. bi.
Ve deel, Ie stuk,

17

-ocr page 132-

130 algemeene geschieoenis

dTs^aler de Slraat weêr inzeilen, en vond nu den weêr losgeraakte» Algerga m
de baai van Tanger. Toen men er op at stevende, .oeht hij zich onder 't gesehut
der sterkte te dekken, en kwan. er aan lager wal dieht bij een rif ten anker,naaar
moert, erg lek geraakt, gelieht en door 't scheepsvolk verlaten «orden, om onmul-
deliik daarna te «nken. Ben 1» Mei kregen Sommelsdijk en Wittenhorst by Ceuta
op nieuw twee sehepen in 't oog, waarop .ij jacht maakten, maar die 's nachtsw.s-
te ontkomen. Den volgenden morgen ontdekten ie een derde, van 46 stukken,
dat Sommelsdijk nu van de Straatzijde, Wittenhorst van den anderen kant bestookte.
Zoo vond het geen ander middel zich te bergen, dan op Gibraltar aan te zetten om
zich onder 't geschut der vesting te dekken. Een britsch fregat, dat daar lag, bood
het, tot bevreemding van Sommelsdijk, bijstand, en de bevelhebber der vesting daar-
„ver aangesproken, en verzocht, om tevens den Algerijn weder weg
te zenden,het z.ch
_ legen alle verdragen met Engeland en bevelen van Koning George ,n - aan be-
klag noch verzoek gelegen liggen. De Algerijn bleef onbewegelijk in zijn schu. plaats,
en
Sommelsdijk, eindelijk langer wachten moede, koos met Wittenhorst weder zee
Een rooverfregat, da. zij den volgenden dag ontmoetten, werd nagezet en op strand
gejaagd. Eenige dagen later, terwijl de meeste schepen weêr bijeen waren, ontdekte
men een grooter schip van 50 stukken, dat onder Larache het anker het vallen. De
wakkere
Vice-Amiraal ging er met Wittenhorst en Elias op af, en begon t me
tracht te beschieten; 't geen door den vijand en van uit de stad, daar de kogels t
hoo^ gingen, zonder vrucht werd beantwoord, terwijl de Algerijn daarentegen goed
gerlakt werd, en menig doode en gekwetste kreeg. Hij maakte dus al spoed,g ztjn
voorzeilen los, lel de riemen te boord, kapte zgn ankertouw, en zette
recht op de
bank in den mond der rivier aan; met geen
ander gevolg echter, dan nu ,η de hevrge
branding en zware zeeën, die er gingen, op zij geworpen en stuk
geslagen te worden.

Na daarop nog, zonder eenige verdere ontmoeting, derdehalve maand gekrmst te heb-
ben, zag zich Sommeldijk uit den Haag den last toekomen, om den Dey, van wrens
neiging tot vrede, na de toegebrachte verliezen, men vernomen had, en d.e den
16» .lunv, uit eigen beweging dan ook reeds een schrijven in dien geest naar G.-
braltar had gezonden dat echter den Vici-Admiraal niet ter hand was gekomen
daaromtrent eens te laten polsen. Sommelsdijk, die ook buiten de Staten om van de
veranderde stemming in Algiers, en hoe de Dey hem zelf zou ^

vernomen had, begreep best te doen, maar met zijn gansche smaldeel, bg t
de Veere inmiddels door twee andere sehepen vervangen was,
naar de ree te stevenen.
Den 23" Augustus dus van Gibraltar onder zeil gegaan. liet hij, door tegenwind ver-
traagd, den 4«" September daar het anker vallen, 's Ochtends vau den 5» vaardigde

' Zie dit in den Äroy. Jfm. tweede tialfjiiar tree, bl. 161.

-ocr page 133-

DES VADERiANDS. ^^ 131

hij toen onmiddelijk deii kapitein Frensel, met den Secretaris Binkhorst en den tot
Consul bestemden Lod. Hammekens, tot hem af, en de Dey toonde zich nu even in-
genomen met hun vredespellende komst, als hij die van Godin's zij vóór een paar jaar
met minachting beantwoord had. De vaatjens buskruit, die men hem Iegelijk ver-
eerde, beloofde hij voor eereschoten te zullen aanwenden, en zond zijnerzijds, als
tegengeschenk, eetwaren en ververschingen aan boord. Van harte verklaarde hij zich
voorts bereids, den vrede op den voet van dien van 1712 te sluiten,.en den 8™
kwam dan ook het nieuwe verdrag tot stand, waarin bepaald werd, dat: de algier-
sche schepen er een van den Staat ontmoetende, het slechts met de sloep mochten
naderen, en dan twee man overzetten om de papieren te onderzoeken; geen algiersch
schip zich naar Saleh of elders begeven mocht, waar men met de Staten in oorlog was;
men die van Tunis, Tripoli, Saleh, of andere vijanden der Staten, niet zou ver-
gunnen eenige schepen, personen, of goederen van de nederlandsche ingezetenen te
Algiers te komen verkoopen; de nederlandsche schepen er daarentegen dat wel hun
prijzen zouden mogen doen; de oorlogschepen der Staten, ter reede van Algiers anke-
rende, van ververschingen voorzien zouden worden, doch geen slaven, hun meesters
ontweken, zouden mogen ophouden; de inkomende rechten op de uit Nederland aan-
gevoerde koopwaren van tien tot vijf ten honderd werden verminderd; de invoer van
krijgsbehoeften volkomen vry was; dat een Amiraal der Staten voor Algiers komende
met 21 eereschoten verwelkomd zou worden, en die welkomstgroet met een gelijk
getal schoten beantwoorden; dat geschillen tusschen onderzaten der Staten en die van
den Dey, door dien Dey en zijn Divan zouden worden beslist, maar hun geschillen
onderling door den Consul; dat die Consul zich vryelijk in Algiers zou mogen bewe-
gen , zijn persoon en goederen door niemand -mochten aangerand worden, en hij er
zelfs een predikant op zou mogen nahouden; dat, kwam een onderzaat van de Staten
zonder uitersten wil te sterven, de Consul het toezicht op zijne goederen ten behoeve
van den rechten erfgenaam zou aanvaarden; dat, eindelijk, wal van weerskanten in
den oorlog geschied, gedaan , en uitgevoerd was, als voorbijgegaan zou beschouwd wor-
den, zonder er in vijandschap aan te mogen gedenken, en zoo de gesloten vrede duur-
zaam zeker
en vast zou zijn «De eerste, die 't er op mocht willen toeleggen, hem
te breken», zei de Dey tot Sommelsdijk, «mochten de oogen uit hel hoofd, en de
tong uit den mond vallen!» Vier dagen daarna verliet de laatste de reê, om over
Gibraltar, Cadix, en Lissabon, na meer dan anderhalfjaar afwezens, de terugreis
naar Holland aan te nemen, waar hij omslreeks half November, met zijn smaldeel, behou-
den aankwam, en voor zijn welvolbrachte laak met levendige toejuiching begroet werd.

De algemeene Staten betuigden hem, bij besluit van den 19®® dier maand,

' Zie ald. bl. 213, v. ^ zjg ^^^ De Jonge (t. pl. bl. 138) in de aant aangehaalde bericht.

-ocr page 134-

132 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

hun groote tevredenheid mei hetgeen door hem gedaan en verricht was, en over
den ijver en de goede gedragslijn door hern gehouden». De Schout-hij-Nacht, die op
zijn Lepelaar weinig of niet tot den goeden afloop had bijgedragen, en blijkbaar
slechts voor spek en boonen had meêgevaren, werd door zijn stadgenooten heel wat
minder eervol begroet. «Wat» vraagden zij hekelrijmend:

Wat heeft hy wel verrÏQht, den tjjd waard te vertrouwen?

Hij heeft den bliksem en den donder der kartouwen,
Die goed en leven rooft, ontweken, wel bemand,
's Lands schip en kruit gespaard tot nut van 't Vaderland.

Dus juichen zee en land: "o,held! o, waterheilig!

Gij hebt uw volk met goed en bloed weêr thuis gebracht —

Een zege groot genoeg voor d' eersten Schout bij nacht"'

Ja, riepen anderen uit:

Voor 't wonder, van den Schout bij Nacht te Algiers gedaan,
Verdient de held in 's Lands Kroniek te pronk te staan ^

Terwijl hun smaldeel de Algerijnen tot vrede bracht, waren ook de Staten, na veel
over- en weêr pratens buiten-
en binnenslands, eindelijk in't verdrag van Herrenhausen
getreden. Nauw was dit bekrachtigd geworden, of men had het aan Hop te Parijs doen
weten, die er den Raadpensionaris in den Haag over schreef, en, op zijn aandrang,
nu nader kennisgeving aan de Staten verzocht De fransche gezant bij de Staten,
Saliguac de Fénélon, en die van Groot-Brittanje en Pruisen, Finch
en Meinertshagen,
legden toen, den 19®° October, 't gantsche verdrag voor de Staten bloot, met drin-
gend verzoek, er eerstdaags over te beraadslagen en tot deelneming te besluiten. De
Statenleden voor de buitenlandsche zaken verklaarden daarop, den 15«», dat zij van
zins waren het stuk aan de verschillende Provinciën ter kennisneming te zenden,
doch gaarne vooraf eenige opheldering op sommige
punten zouden erlangen. Het scheen
hun vooreerst toch de toezegging te veronderstellen, om de beide verdragen van Mun-
ster en Oliva te handhaven, waartoe men hier niet verbonden was en zich ook moei-

I Zie de Onbelloede Zeelaurier {Keurdichten^ 4e vervolg), bl. 121, v.

' Zie het Toegijije, bl. 123,"ald. Vinniger nog klonk het, tot een bijschrift b« zijn afbeelding
in zinspeling op het welbekende grafschrift van Kortenaer:

De Held der Maas, gants slap van moed en strijdbre hand,
Έη echter
Schout by nacht, in dienst van 't Vaderland,
Die groote zeeheld, in het perk der gauwste looperen,
Die nooit zijn vijand stond, is — Jacob Jan van Koperen.

(Aid.)

» Naar 't verbaal der Ambassade, bij Wagenaar XVIII, bl. 324.

-ocr page 135-

DES VADERiANDS. ^^ 133

lijk verbinden kon. Verder wenschten zy te weten, of de drie Koningen voornemens
waren, den Staten hun recht te waarborgen, om de ingezetenen der Oostenrijksche
Nederlanden van de vaart op de Indien uit Ie sluiten; een recht, hun bij den vrede
van Munster toegekend. En eindelijk achtten zij 'tnoodig, wal duidelijker te doen uit-
komen , dat men de wederzijdsche handelsvoorrechten, zoo in als buiten Europa, meende
te handhaven. Fénélon antwoordde daarop, dat Koning Lodewijk het waarborgen van
beide vredesverdragen door de Stalen in gelijken zin verlangde, als die Staten wensch-
ten dat hij 't dat van Munster en 't iam'ère-verdrag zou doen; dat intusschen alle be-
zwaar licht weg te nemen viel, als de Staten bij het toetreden tot het jongste ver-
drag verklaren wilden, dat zij beide eerste verdragen niet in hun geheel, maar slechts
het recht er door de onderhandelende mogendheden in verkregen, beloofden Ie hand-
haven; evenals de Koning zich verbinden zou, het dat der Stalen, bij den vrede van
Munster en
't èarrière-yerdrag erlangd, te doen; dal verder de Koning niet van zins
was, eenig punt van den handel der Republiek van 't verdrag uil te sluiten, en hij
zelfs gaarne de algemeene woorden van 't verdrag toepasselijk zou verklaren op den
handel buiten Europa, de Maatschappij in Oostende, de gelden, door de Staten ten
laste der Oostenrijksche Nederlanden opgenomen, de onderslandsgelden voor de be-
zettingen in die Nederlanden toegestaan, en op al de gevolgen uil het beknibbelen
of inhouden dier gelden Ie, duchten. De britsche en pruisische gezanlen betuigden
hunnerzijds geen uitdrukkelijk voorschrift tol hel geven van ophelderingen ontvangen
te hebben, doch niet te twijfelen of hun heeren en meesters zouden van dezelfde
meening zijn als die van Fénélon. W^al den indischen handel betrof, verklaarde Finch
zelfs met ronde woorden, dat Koning George van gevoelen was, het recht der Staten
tegenover de oostenrijks-nederlandsche ingezetenen in allen deele te handhaven.

Hel aldus toegelichte verdrag werd daarop naar de verschillende Provinciën gezonden,
met uilnoodiging het onmiddelijk in overweging te nemen. Hoewel deze nu terstond daartoe
overgingen, hield het echter, door haar uiteenloopende belangen bij de zaak, een lan-
gen tijd aan, vóór zij tot een besluit konden komen. Holland en Zeeland, als het
meest, zoo niet uitsluitend, in den indischen handel betrokken, waren 't meest ook
tot toetreden geneigd; de overige Provinciën daarentegen maakten zich bang, dat die
toetreding hel Gemeenebesl een nieuwen oorlog op den hals zou kunnen halen. Men
vleide zich daarbij nog allgd met de hoop, dat de Keizer ook zonder dat wel beslui-
ten zou, de verafschuwde Maatschappij weêr op te heffen, waardoor alle belang in
de zaak van zelf verviel. Die Keizer liet van zijn kant niet na, alles te beproeven,
om de Staten zich van alle deelneming te doen onthouden. Hij gaf den Graaf van
Königsegg-Erps, zijn gezant, last, zich te houden, als ware hij voornemens, de Sla-
ten, op het punt der Maatschappij van Oostende en hun verdere handelsbelangen, te
voldoen, wanneer zg slechts niet in "t verdrag van Herrenhausen traden, dal, zgns

-ocr page 136-

134 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Den December

diende Königsegg een vertoog daaromtrent bij de Algemeeoe Staten tn, .et de u t-
noodiging te:ens, liever in
't verdrag van Weenen deel te ne.en, waarvan h,j un
en albrift overlet. De Staten gaven he™ eehter. een vveeU later,
ten ant.oord: hoe
rij niets in dat eerste verdrag bespeur.len, waaruit bleek, dat de mogend eden, d.e
•. hadden aangegaan, het op de r»s. van Europa hadden toegelegd, en z« daarom ook
„il waren a'chlgebleven, het ter kennisneming aan de verschillen e P^v.ncen e
zenden, de uitslag van welker beraadslagingen nog onzeker was;
dat tnm.ddels
echter gaarne .ouL vernemen, v.at men hun tot wegneming hunner handelsbe.wa-
ren .ou willen voorstellen, en .ij, evenals .e over
de toetreding tot het verdrag van Her-
renhausen beraadslaagden, het ook over dat van Weenen .ouden doen; "'O
ledige beraadslaging zouden dj dan , steeds voor oogen houden wat de ve.hgherd cn
•t behoud van hun staat, hnn verkregen rechten, de
voortdurende rust van Euro,«
en de vriendschap en goede gunst van Zijne Keizerlijke en Konrnkhjke Majeste.l, d.e

hun zeer dierbaar waren, vereischten.

Om hun eigen gunst te winnen, liet de Keizer nu zgn gezant met hen onder-
handelen over hetgeen zij tegen zijne Maatschappij hadden te zeggen, en de m.dde-
leo hen in dit opzicht te voldoen. Hij liet hen echter tevens betu.gen, dal h, ha
verdrag van Herrenhansen geheel anders beschouwde dan zij. Naar zijne meen.ngtoch
zouden zij, indien Η door hen aangenomen werd, het i«mi«-verdrag en de begin-
selen, wairvan het uitging, in meer dan

zaken, maatregelen te nemen, om de nadeelige werking, d.e h,j er van duch te e
voorkomen. Zij moesten ook we. begrijpen, dat zij, door d.e aannem.ng, dehandb
ving van alle rechten des Konings van Pruisen, met name ook het nog aU d n.et
besliste op Gulik en Berg, beloofden. Hunnerzijds gaven de Staten nu
aan den ge-
nt te kennen, dat zij, wat die Maatschappij betroC, eenvoudig de a schaffmg .n
allen handel uit 's Keizers Nederlanden op beide Indi.n begeerden, als s r.j >g -t
de vroeger gesloten verdragen. De gezant stelde daarentegen voor, hem ''ecbts to som-
mige plaatsen en koopwaren, en een zeker getal van schepen te bepalen. De S^^en
verkla rden zich daarmeê niet tevreden te kunnen houden. De gezant, em da onte
handeling in 'sKonings belang te rekken en de aanneming althans zoolang mogel,k
: verschuiven, zet nu, de zaak aan zijn Hof in nadere overweging te zullen nem .
Hij vond daarbij een groeten steun in den tijdelijken
vertegenwoord.ger van Span^
oiver die de Staten herhaaldelijk verzocht, geen beslissing te nemen v66r de aan-
komst van den gezant zijns Konings. de Markies de St Philippe, die - naar z„n
.eggen - met voorslagen in aantocht was, allesins naar 't verlangen der Staten. Daar
inmiddels echter die van Holland het met die van Friesland en Gelderland nagen
eens waren geworden, om in
't verdrag van Herrenhansen te treden, en alleen nog

-ocr page 137-

DES VADERiANDS. ^^ 135

maar de voorwaarden bespraken, waarop dat geschieden moest, diende 's Keizers ge-
zant, den 20®·» Dec., ter Algemeene Staten vergadering een vertoog in, waarbij hij te
kennen gaf, dat de Keizer nnet den Koning van Spanje was overeengekomen, zich,
met vereenigde kracht, te verdedigen tegen elk ongelijk hun of één hunner in den
handel aan te doen; en dat zij beiden daarom de minste hindernis, door de Staten
aan den handel van 's Keizers Maatschappij in den weg gelegd, als een inbreuk op
de bestaande verdragen zouden beschouwen. Daaruit kon men — naar hij hun verder
voorhield — reeds afnemen, hoe schadelijk de aanneming van 't nieuwe verdrag voor
de rust van Europa zou wezen. Zoo de Staten evenwel nog van zins mochten zijn,
in minnelijke schikking met Keizer en Koning te komen, en haar uit te stellen tot
de aankomst van 's laatsten gezant, was het, zyns inziens, niet twyfelachtig, of alle
bezwaren zouden, lot weerzijds genoegen, weggenomen worden. De Staten namen deze
opmerkingen voor kennisgeving aan, doch lieten er zich verder niet aan gelegen lig-
gen, en 't oude jaar liep ten einde zonder dal men tot een bepaalt! besluit gekomen was.

In 't nieuwe kwam Königsegg al aanstonds — den 14®" January — een nieuw
stuk overleggen, waarin hij den Staten zocht te betoogen, hoe roemrijk en voordeelig
tevens het voor hen zijn zou, als zij zich bij 't verdrag van Weenen aansloten; ter-
wijl Oliver hun, dien eigen dag, zijns konings bemiddeling kwam aanbieden in hun
handelsgeschil met den Keizer, hun tevens toezegging doentle van nieuwe handels-
voordeelen in Spanje. Hun eigen gezant te Madrid kreeg van den toen nog werkza-
men Ripperda bericht, dat Filips en Elizabeth genegen waren, den Staten ter wille te zijn
in hun grieven tegen de Maatschappij te Oostende; zij verzochten hem daarom, zijn
volmacht in dien geest te laten vernieuwen. Van der Meer echter, inziende, dal
men daarmeê niet anders voorhad dan wat t^d te winnen , beantwoordde dat vrien-
delijk aanzoek alleen met de opmerking, dat zijn meesters steeds ééne lijn zouden
moeten trekken met Koning George. Hij diende voorts in de volgende maand een
vertoog in, om te bewijzen, hoe zeer het Verdrag van Weenen met de vroegere in
strijd was. Ripperda zocht daarop wel tusschen hem en den engelschen gezant, Stan-
hope, twist te stoken; doch beiden doorzagen zijn opzet, en lieten zich dus niet door
zijn praatjens vangen. Den 24®" January reeds hadden de Staten 's Keizers gezant op
zijn vertoog geantwoord: dat zg gaarne in vriendschappelijke verstandhouding met den
Keizer bleven, maar zich pijnlijk aangedaan voelden door de oprichting zijner indische
maatschappij, als lijnrecht in strijd — naar hunne meening — met den westfaalschen
vrede, en dus een meer dan 70-jarig recht; dat het verdrag van Herrenhausen voor
niemand krenkend was, en alleen ter wederzijdsche verdediging strekte; dat zij hunne
beraadslaging, het al of niet aan Ie nemen, echter gaarne zouden slaken, wanneer
de Keizer maar hun handelsbezwaren wilde wegnemen; dal het evenwel niemand
vreemd moest voorkomen, zoo zij niet konden instemmen met de voorslagen door den

-ocr page 138-

136 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Königsegg gedaan, daar dc^e van hel denkbeeld uilgingen, daUle «aart op
de Indien den Oostenrgkschen Nederlan.len vergund zou worden; dat z>j ook van eene
onderhandeling daaromtrent weinig of niets vevvaehtten, daar Keiler Karei en Konmg
Filip, uitdrukkelijk verklaard hadden, zich vereenigd te hebben tot wermg van
ieder ongeluk, een hunner in den handel toegebracht, en de Keizer niet m.nder u.l-
drukkelijk gezegd had, dat hg de minste hindernis, door de Stalen aan de vrije vaart
züuer Maatschappij in den weg gesteld, voor een krenking der
verdragen zou houden;
dat wat de toetreding lot het Verdrag van Weenen aanging, men deze wel n.el van
hen kon verwachten, omdat het van 't Viervoudig Verbond uitging, in 't welk zg
nooit getreden waren; en omdat het, met dat eerste verbonden,
Weener handelsver-
drag enkele punten behelsde krenkend voor hunne personen. Aan Oliver heten de

Staten op dien eigen dag weten: dat zij de aanbieding, namens den spaanschen Kon.ng

door hem gedaan, wel aangenaam hielden, en 's Konings bemiddeling ook op hoogen
„rüs stelden; doeh tevens wel gewenscht hadden, dal die aanbieding had plaats ge-
had v66r die Koning zieh zoo bepaaldelijk voor de handhaving van
's Keizers Maat-
schappij had verklaard, als bij het handelsverdrag
Ie Weenen had plaats gegrepen;
dat zij uit de verklaringen van
's Keizers gezant moesten opmaken, dat beule mo-
gendheden plan hadden, de Maatschappg met vereende macht te schragen; dat
's Kei-
zers Nederlanden van de vaart op
de Indiän waren uitgesloten in een vredesverdrag door

een van 's Konings voorzaten, den vierden spaanschen FiHps, met hen aangegaan; ge-
lijk hij zelf nog geen twee jaar geleden, bij monde van Pozzo-Bueno aan het britste
hof had verklaard; dat zij hem daarom verzochten, zijn goede diensten wel te w.llen

aanwenden, om hun bezwaren tegen't Weener handelsverdrag te doen wegnemen; gelgk

zii zelf gaarne de voorslagen wilden overwegen, hun door den aangezegden nieuwen gezant
te brengen, onverschillig hun omtrent het Verdrag van
Herrenhausen te nemen besluit.

Oliver lei daarop, den 6" Febiuary, een schrijven van Koning Filips over,
waarbij zijne aanbiedingen wel herhaald werden, maar hij tegelijkertijd verze-
kerde dat hij in geval van oorlog niet mocht verzuimen, den Keizer bij te staan en
•s KeiLrs vijanden als de zgne te beschouwen, 's Keizers gezant gaf den Staten, den
- volgenden dag, zijn bevreemding Ie kennen, dat zij alle onderhandeling over de be-
slaande geschilpunten schenen te willen afsnijden, daar toch beide partijen
hun recht
behielden, ook al werden zij 't bij dat onderhandelen niet eens. De Keizer h,el,l z,ch
volkomen overtuigd, dat hij, als Soeverein, zijn onderdanen verlof kon geven, overal
met vrije volken handel Ie drijven, en zag in de munslersche vredebepahngen n.el,,
dat hem dit verbood. Alleen de Spanjaards mochten, krachlens dien vrede, hun vaart
in de IndiSn niet uilbreiden, de ingezetenen der Vereenigde Provinciën er n.el han-
delen in Casliljaansehe oorden, en geen van beide op plaatsen, waar de andere parlg
forten of loodsen gevestigd had. De ingezetenen der thans Ooslenrijksche Nederlanden

-ocr page 139-

DES VADERiANDS. ^^ 137

echter, vroeger daar als spaansche onderdanen uitgesloten, hadden nu, in dit opzicht,
hun natuurlyke vrijheid herkregen; de vroeger door hem gedane verklaringen moch-
ten de Staten niet verhinderen, in nader onderhandehng over de vaart op de Indien,
van de Oostenryksche Nederlanden uit, te treden. De drie koningen, die 't verdrag
van Herrenhausen hadden onderschreven , konden onmogelijk de rust van Europa bedoe-
len , maar beschouwden zeker de oprichting van 's Keizers maatschappij als een geschikte
aanleiding om die rust te verstoren, en verlangden daarom, dat de Staten het mede
onderteekenden. De reden daartoe zou echter vervallen, wanneer men hen, van's Kei-
zers zg, op 't punt van den handel tevreden stelde, wat alleen plaats kon hebben,
zoo men er over onderhandelde. Kwam men daartoe, dan zou de Keizer alles doen
wat hij kon, om de onderhandeling tol weêrzijdsche tevredenheid Ie doen uitvallen.
Hij bleef intusschen altijd hopen, dat zij 't verdrag van Herrenhausen zouden afslaan,
en liever tot dat van Weenen toetreden, van 't welk dat door de Staten aangeduide
handelsverdrag in 't geheel geen deel uitmaakte.

Nooh de dreigbrief van Koning Filips, noch het omstandig vertoog van 's Keizers
gezant vermochten de Staten tot andere gedachten te brengen. Men deelde algemeen
in de overtuiging, dat het verdrag van Herrenhausen dan alleen ongunstig op de
rust van Europa zou kunnen werken, wanneer Keizer en Koning, met vereenigde
macht, gelgk zij betuigden, de minste stremming van de oostenrijksch-nederlandsche
vaart op de Indien zouden wreken. Om de rust Ie verzekeren kon daarentegen de
Keizer niets beters verrichten, dan de Staten op het punt van den handel te voldoen,
waardoor van zelf alle aanleiding zou vervallen, hen aan 'l verdrag van Herrenhausen
te laten deelnemen. Den dag na de indiening van het vertoog besloten de Staten van
Holland er dan ook maar toe over te gaan, om, onder zekere bepalingen voor zich,
tot dit laatste toe te treden, en gaven daar den Algemeenen onmiddelijk kennis van. Drie
dagen later, den ll™February, kwam de lang verbeide nieuwe gezant van Spanje in
den Haag, maar het meer dan drie weken lang niets van zich hooren, om toen,
den 7®" Maart, een geschrift in te dienen, meldende: dat de Keizer te Kamerijk niet
had geweigerd, de bemiddeling van een Vorst uit den huize van Bourbon aan te
nemen, met hetwelk hg werkelgk in oorlog was; dat Spanje daar die van Groot-
Brittanje had aangenomen, ofschoon toen nauw met den Keizer verbonden; en dat
daarom ook de Staten thans geen bezwaar behoefden te maken, om zich van Spanje's
bemiddeling te bedienen, die hun nog altijd bleef aangeboden; en dit te minder,
omdat Koning Filips, de bezwaren tegen zijne onderdanen in Spanje en de Indien
ingebracht, woü laten onderzoeken en naar rechten afdoen; terwgl zgn verdrag met
den Keizer hem niet beletten zou, den Staten nieuwe handelsvoordeelen te verleenen; dat
hij met welgevallen gehoord had, hoe die Staten, daargelaten hun al of niet treden in
't verdrag van Herrenhausen, zijn nadere voorslagen wel wilden vernemen. Zocht dat
ye deel, le stuk.

-ocr page 140-

138 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

verdrag —als zij zeiden en hij gaarne vertrouwde — de rust van Europa te bevorderen,
ook dat van Weenen had geen ander doel. De Koning was wel nauw met den Kei-
zer verbonden, doch dat verhinderde zijn groote vriendschap met de Staten niet, wier
bezwaren hij het best in staat was weg te nemen of te verhelpen, mits men bewees
dat hij met vroegere verdragen in weêrstrijd was. Klaagden zij over de nieuwe maat-
schappij, hij zou trachten te bewerken, dat haar handel noch nu noch later den
Staten schadelijk was. Wel had . hij zich - gelijk zij terecht zeiden ~ bij monde
van Pozzo-Bueno, tegen de handhaving dier Maatschappij verklaard; doch dat was
vóór zijn bevrediging met den Keizer, en toen hij recht had dezen te dwarsboomen.
Thans zou hij echter den Staten zijn bemiddeUng niet hebben aangeboden, was hij
niet overtuigd, dat de Keizer van verschillende punten voor zijn maatschappij zou wil-
len afstaan, zoodat de Staten er zooveel scha niet van te vreezen hadden, als zij ver-
meenden. 't Zou echter den Keizer niet passen, den Staten vóór de onderhandeling
reeds voordeelen aan te bieden, daar men dit dan aan zijn vrees voor hun aanne-
ming van 't verdrag der drie Koningen zou kunnen toeschrijven, 's Keizers eer zou
ook niet gedoogen, met de eerste voorstellen te berde te komen, nadat men de
wapenen reeds had opgevat. Men moest daarom hoe eer hoe beter tot onderhandelen
overgaan. Niemand zoo goed in staat, als Koning Filips, om den Keizer tot edelmoe-
dige stappen te bewegen, daar hij op 't nauwst met hem verbonden was. En daar
de Staten nu zelf erkend hadden, dat zij altoos bereid waren,
om nieuwe voorslagen te
hooren, werd hun door dien Koning bij dezen een verdrag aangeboden, dat twee van
elkander afhankelijke punten zou insluiten: 1. dat hij de nadeelen zou doen herstel-
len, den Staten, tegen den inhoud van eenig verdrag met Spanje, aangedaan; 2. dat
hy 'bij den Keizer zou trachten te bewerken, zijne geschilpunten met de Staten in
der minne te vereflenen, zoodat zij geenerlei reden van klagen meer hadden. Hij liet
hun daarom verzoeken, hun bezwaren rechtstreeks voor hem bloot te leggen, om ze
dan met hun eigen landsman, den Hertog van Ripperda, te kunnen overwegen;
levens hopende, dat zij hun toetreding tot het verdrag van Herrenhausen tot zoolang
nog zouden uitstellen, daar hij meende hun te kunnen verzekeren, dat zij meer
vrucht zouden trekken uit een minnelijke schikking dan uit eenig gewelddadig opzet.

Het kwam den Staten minder voegzaam voor, dat Koning Filips'schrijven niet al-
leen in U Spaansch was opgesteld, maar ook, als ware 't tot zijn onderdanen gericht, kortaf
«Ik, de Koning.)
{Yo, el Bey) onderteekend was. Toen, meer dan een eeuw geleden,
ziju'voorzaat op den troon bij de onderhandeling over 't Bestand dit gedaan had, had
men zich daarover ontstemd getoond, en was dat daarop nagelaten zooveel te min-
der paste het thans dus. Buitendien was de dreigende toon weinig in overeenstemming

Zie Wagenaar, Vaderl. müorie, IX, bl. 279 en 285.

-ocr page 141-

DES VADERiANDS. ^^ 139

met de bemiddelende strekking. In hun antwoord aan Saint Philippe, op 16 Maart,
ontveinsden zij dat dan ook niet. Zij zeiden hem, ongaarne Yernomen te hebben,
dat hij met het indienen zijner voorslagen zoolang na zijn aankomst gewacht had,
omdat zij nog niet geantwoord hadden op den brief door den Koning tot hen gericht.
Z.ij hadden dat niet gedaan, omdat die brief èn in 't Spaansch geschreven én op
mingebruikelijke wijs onderteekend was, èn vooral ook omdat hun antwoord aan den
Secretaris Oliver, op 24 January, tevens voor een antwoord op dat koninklijk schrij-
ven kon gelden. Uit het vertoog van den gezant zelf hadden zij met genoegen be-
speurd, dat het den Koning om niets anders dan de rust van Europa te doen was;
ook zij — de Koning kon er zich van verzekerd houden — wilden niets anders dan
dat. Het verdrag van Weenen baarde hun geen onrust; wel het handelsverdrag en
verdere verbintenissen daarmeê in verband; daarin toch waren de wezenlijkste belan-
gen van hun Gemeenebest, de vaart op de Indien rakende, tegen verschillende ver-
dragen in, prijsgegeven. Zij waren dan ook wel zeer erkentelijk voor het bewijs van
's Konings vriendschap, uit het aanbod zijner bemiddeling blijkende, doch vreesden,
dat hij, door zijn nauwe verbintenis met den Keizer, daarbij niet met de noodige on-
zgdigheid zou kunnen optreden. Die van Frankrijk en Groot-Brittanje te Kamerijk,
waarop hij zich beriep, was vruchteloos gebleken, gelijk uit Spanje's eigen han-
delwijs volgde, daar 't zich, zonder middelaar, met den Keizer verbonden had. TJ^
konden voorts tot geen onderhandeling overgaan, waarbij men de Maatschappij te
Oostende als instandgehouden aannam, 't Gold hier dus ook minder een toegezegd
herstel van geleden schade, dan de opheffing dier maatschappij en der koopvaart uit
's Keizers Nederlanden op de Indien. Daartoe mocht de Koning — vraagden zij —
al den invloed, dien hij op het Hof te Weenen had, en van welken ook zy groote
gedachte koesterden, besteden. Beide hun gedane voorstellen, eindelijk, hadden zij
in overweging genomen, doch begrepen,,wat het eerste betrofj niet recht, of men,
hun vergoeding toezeggende van 't geen hun handel, tegen vroegere verdragsbepalin-
gen in, geleden had, daarmeê verdragen tusschen Spanje en hen of tusschen Spanje
en anderen bedoelde. Was het eerste 't geval, dan zouden zij hun bezwaren gaarne
zien wegnemen; zoo het laatste, verlangden zij geene verandering in de bestaande ver-
dragen. Daar zij echter, volgens die verdragen, behandeld moesten worden als de meesL
begunstigde volken, begeerden zy dat te niet werd gedaan, wat bij 't Weener han-
delsverdrag, tot handhaving der indische vaart voor de Oostenrijksche Nederlanden, be-
paald was. Wat het tweede voorstel aanging, zou 't hun aangenaam zijn, zoo de
Koning die vaart geheel wou doen staken. In 't verdrag van Herrenhausen was 't hun
lief, dat de Koning niets verontrustends voor Europa zag, hun mogelijke aanneming
daarvan zou hun dan ook niet kwalijk genomen kunnen worden of aan een andere
bedoeling, dan de bevordering der rust in dat werelddeel, worden toegeschreven. Zij

-ocr page 142-

140 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

bleven voorts bereid, alle voorstellen te hooren, van wege den Koning aan hen te
doen; maar verzochten dal die minder algemeen, meer stellig en bepaald mochten
luiden, dan 't geen hun 's Konings gezant had voorgelegd. Deze had toch zijn voor-
stel tot onderhandeling in zulke algemeene bewoordingen ingekleed, dat er op geen
goeden uitslag uit te bouwen viel, hoeveel vruchts zich de Staten anders beloven moch-
ten van 's Konings vriendschappelijke gezindheid en de bekwaamheid en toegenegen-
heid van hun ouden landsman, den Hertog van Ripperda. Uit dit antwoord en de ver-
der met leden der Staten gehouden gesprekken, kon St. Philippe maar al te wel op-
maken , dat men geheel ongenegen was, op het punt der Maatschappij het minste toe
te geven. In een vertoog, den April den Staten overgelegd, gaf hij daarom van
*s Konings wege alleen te kennen, dat die Koning zich door geenerlei verdragen het
recht had ontnomen, om 's Keizers onderdanen die handelsvoorrechten toe te staan,
die hij hun bij dat Weener handelsverdrag verleend had; maar dat hij desniettemin
bereid bleef, om met de Staten middelen tot behoud der algemeene rust in Europa

te beramen.

Buiten Holland, hadden zich thans ook Gelderland, Friesland, en Zeeland voor de
toetreding tot het verdrag van Herrenhausen verklaard, en werd daarom; omstreeks
half April, een mondgesprek gehouden met de gezanten der drie daarbij verbon-
den koningen, om hun den staat van zaken bloot te leggen en enkele aanmerkingen
mee te! deelen, omtrent dat verdrag door sommige Provinciën gemaakt. Bepaaldelijk
wenschte men, bij de toetreding, te doen verklaren, dat dit nieuwe verbond gere-
kend werd, niet te kort te doen aan voorgaande verdragen, ^t zij tusschen de nieuwe
bondgenooten onderling, 't zij met andere mogendheden gesloten; dat die bondgenoo-
ten daarentegen het voornemen hadden, elkander te handhaven in hun rechten en
bezittingen, en wel voornamelijk die betrekkelijk den koophandel, zoo in als buiten
Europa, uitgezonderd zulke bezittingen en rechten, over welke thans tusschen par-
tijen voor den wettigen rechter getwist werd; dat ook de bedoeling was, de Sta-
ten, in de handhaving der vredeverdragen van Munster en Oliva, niet verder te ver-
plichten , dan tot aanwending hunner goede diensten in de zaak van Thorn en andere
dierg., waarop in 't eerste punt van 't verdrag gedoeld werd; dat voorts de bondge-
nooten gehouden waren, elkander kennis te geven van de maatregelen, tot handha-
ving van elkanders rechten en bezittingen te nemen; dat die Staten, al hadden zij
't verbond ook aangenomen, toch de vrijheid behielden, om al of niet te treden in
de maatregelen der andere bondgenooten tot behoud der rust in Europa, en dat de
onderstand door die Staten te verstrekken, in elk geval zich tot 4000 man voet- en
3000 man paardevolk bepalen zou; dat de drie hooge bondgenooten ook zouden ver-
klaren, de Staten, zoodra zij aangetast of bedreigd werden, zonder uitstel te zullen
bijstaan, en zonder den uitslag van minzame onderhandelingen af te wachten; dat na

-ocr page 143-

DES VADERiANDS. ^^ 141

de 15 jaar, waarvoor hel verbond bepaald was, alles weêr op den voet der vorige ver-
dragen, met name het Drievoudig Verbond van 1717, zou terugkeeren; dal Frankrijk
en Groot-Brittanje in 'l byzonder zouden verklaren, het recht te zullen handhaven,
door de Staten, krachtens den vrede van Munster, verworven, om de ingezetenen der
Oostenrijksche Nederlanden van de vaart op de Indiën uit te sluiten; dat, zoo hier
over eenig geschil geboren werd, en de Keizer, legen verwachting de voldoening wilde
opschorten van 't geen hy den Staten, krachtens 't Jameré-verdrag schuldig was, of
't bedrag daarvan wilde inhouden, zij hen zouden dekken tegen alle nadeelen, daar-
uit te wachten; dat zij ook met de Staten zouden overeenkomen, om de kuiperijen
van die van Algiers en Marocco Ie weren, hun den oorlog verklarende, zoo de vrede
niet binnen 't jaar was gemaakt, en werd die vrede op nieuw gebroken, geen nieuwen
te treffen dan met gemeenschappelijke toestemming; dat eindelijk de Staten de bond-
genoolen verzochten, hun goede diensten aan te wenden tot vereffening der geschil-
panlen tusschen de Staten en Denemarken, voornamelijk ook ter vernieuwing van hun
handelsverdrag met dien Staat.

De gezanten gaven den Staten alle hoop op eene gunstige uitkomst op genoeg-
zaam al deze punten; slechts voor dat omtrent Algiers en Marocco stond de kans min-
der goed, daar de fransche en britsche handel wel voer bij de schade, dien der nog
oorlogende Staten toegebracht. Ofschoon dus ook al van de zij dier Stalen dezer dagen
een geschrift in 't licht verscheen, waarin het verstandige van een verbond met hen,
ook in dit opzicht, betoogd werd, vond dit geschilpunt in beide rijken geen ingang,
en zouden de Staten daarin op zich zelf moeten staan. Gelukkig, dat zij hun Vice-
amiraal en zijn smaldeel, juist in dezen tijd, den oorlog met Algiers lot zulk een doel-
treffend einde zagen* brengen, en zij dus te lichter, ook zonder samenwerking in dit
opzicht, tot het nieuwe verbond konden loetreden. De Keizer beproefde inlusschen
zijnerzijds, wal hij tegenover dat verbond, lol hetwelk hij de Staten hoe langer hoe
meer zag overhellen, elders zou kunnen tot stand brengen. In Duitschland slaagde
hij er in, de Keurvorsten van Meins, Trier, Keulen, en Beyeren lot een verdrag over
te halen, waarbij zij beloofden, hem, in geval van oorlog, met een zeker aantal troe-
pen ter zij Ie slaan \ In Pruisen trachtte hij, door den hem niet ongenegen en voor
zijn goede geld niet ontoegankelijken Luitenant-Generaal Von Griimbkow % te zijner
gunst te werken. Met Rusland was hij sedert eenigen tijd reeds aan 't onderhande-
len. Daar toch was de Keizer — gelyk zich Tsaar Peter sedert 1721 was gaan noe-

' Arneth, Prins Eugen, S. 193.

» "(Da) er sich immerdar als gut Kaiserlich bezeigt hatte, so brauchte er wenigstens kein
Renegat zu werden, wenn er die Summen annahm, welche man ihm bot, um eich seiner Stimme
im Käthe des Königs noch mehr zu versichern". (Arneth, t. pl. S. 209).

-ocr page 144-

142 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

na, in Mei 1724, zijne Katharina met groote plechtigheid tot Keizerin te heb-
ben laten kronen ^ negen maanden daarop, 8 Febr. 1725, gestorven, en door haar
zelve opgevolgd. Weldra had toen Keizer Karei den begaafden Graaf Rabutin naar Peters-
burg afgevaardigd, die begon met 's Keizers toetreding tot het, in Maart 1724, door
Rusland en Zweden gesloten verdrag aan te kondigen, en daarop, den 9®·^ Augustus,
een nader verbond met dien Keizer tol stand'wist te brengen. Daarbij werd hem het
bezit van al zijn landen gewaarborgd, en, werd hij aangevallen of iets tegen hem
ondernomen, een hulpleger van 30,00ö man toegezegd; ja, Rusland zelf zou zoo
noodig den oorlog verklaren en geen vrede maken, vóór de toegebrachte schade,

naar 's Keizers inzicht, hersteld was ^

Nog vóór dit verbond tot stand kwam, hadden intussohen de Algemeene Staten
reeds besloten, dat van Herrenhausen eindelijk aan te nemen. Om met de drie gezan-
ten nader te onderhandelen, hadden zij den Baron van Lintelo wegens Gelderland, den
Ruwaard van Putten, Arnold van Zuilen van Nyevelt, en den Raadpensionaris Hoorn-
beeck wegens Holland, den oud-burgemeester van Tholen, Noey, wegens Zeeland, den
Gommandeur der duitsche orde Taats van Amerongen, wegens Utrecht, den burge-
meester van Slooten, Schuurman wegens Friesland, dien van Deventer Everard Rave
wegens Overijsel, en hel RaadsHd van Groningen Emmert wegens Stad-en-Landen,
afgevaardigd. In 't begin van Augustus was men 't onderling
eens geworden, en had
ook laatstgemelde Provincie zich voor 't verbond verklaard. Alleen Utrecht liet zich
nog wachten; zonder zich daaraan nu echter te storen, deed men in de Algemeene
Statenzilting van den den sprong door de ton, en trad tot het Verbond der drie
koningen toe, met de betuiging: dat de Staten daarbij geen andere bedoehng had-
den, dan het behoud der rust van Europa, zonder welke die van hun Geraeenebest
niet verzekerd was, noch hun koophandel in wezen kon blijven; dat zij ook begre-
pen, geen der vroegere verdragen door dit verdrag, in een of ander punt, gekrenkt
of verbroken te zien; dat zij verzekerd waren, er niet door verplicht te zijn tot de
volledige handhaving der vredebepaUngen van Munster en Oliva, maar alleen tot die
der rechten en bezittingen, door de onderhandelende mogendheden daarbij verkregen
en nog bezeten; waarom zg zich ook, met betrekking tot Thorn, niet verder kon-
den verplichten, dan hun dienstbetoon tot het verkrijgen eener redelijke voldoening
voor den inbreuk, daar op den vrede van Oliva gemaakt; dal zij ook veronderstel-
den, de bondgenooten zich wederzijds de middelen zouden kenbaar maken, lot be-
scherming der wederzijdsche bezittingen en rechten, vooral met betrekking lot den
handel, beraamd; dat de onderstand door hen te leveren niet boven de 4000 man te

men

» Zie de orastanclige beechrijving in den Europ. Merc. op dit haltjaar, bl. 297, vv.
' AraeMi, t. pl. S. 17, f.

-ocr page 145-

DES VADERiANDS. ^^ 143

voet en 1000 te paard zou klimmen; en dat, na verloop van 15 jaren, waarvoor 't
was aangegaan, alles tot den toestand zou terugkeeren, waarin het vóór het verdrag
geweest was. In een geheim punt werd nog gezegd, dat de Staten, voorgesteld heb-
bende , hoe zy , uit ontevredenheid over hunne toetreding of om andere redenen, kon-
den aangevallen en daardoor gedwongen worden de wapenen op te nemen, zonder dat
hun drie bondgenooten den tyd hadden, hun goede diensten tot afwending van dat
gevaar te besteden, van die bondgenooten de verzekering erlangden, dat ze hen, in
zulk een geval, terstond met het bepaalde aantal manschappen ter zy zouden staan.
In een tweede, ook voor Pruisen geheim punt, werd door Frankryk en Groot-Brit-
tanje verklaard, dat lot de rechten der Staten, door beiden te handhaven, ook dal
behoorde, 't welk bij den vrede van Munster bedongen was, om de ingezetenen der
Oostenryksche Nederlanden van de vaart op beide Indien uitgesloten te houden; en
dat, zoo de Keizer de penningen, hun naar 't verdrag verschuldigd, daarom

achterhield, beide koningen hun voldoening zouden verschailen , mits ze noch in de
Indien noch elders geen vyandelijkheden begonnen, zonder daaromtrent met beiden
overeengekomen te zijn. Ten slotte verklaarden de Staten nog, dat zy zich de vry-
heid voorbehielden, al of niet met de middelen in te stemmen, door de bondgenooten
tot behoud van den vrede of 't evenwicht in Europa te bewerkstelligen.

Finch en Fénélon verklaarden zich, na kennisneming dezer bepalingen, onmiddellijk
bereid, ze voor Koning George en Koning Lodewijk te onderschrijven; Meinertshagen ech-
ter, die reeds vroeger zyn bezwaren niet verheeld had legen't geen omtrent Munster en
Oliva weid gezegd, en geen volmacht nog had bekomen, om daarin te berusten, aarselde
wegens Pruisen. Beide andere gezanten, alle langer dralen moede, onthielden daarop
echter hunne onderteekening niet, in afwachting, gelijk ze verklaarden, dat ook
Koning Frederik Willem zyn gezant daartoe weldra volmacht geven zou; en onder

ei

belofte, mocht deze onverhoopt uitblyven, zich, namens hun beeren en meesters, te
houden aan de punten, door de Stalen by deze acte van aanneming bedongen en
verklaard. Die Koning bleef echter weigeren, en de nadere aanleiding daartoe werd wel-
haast kenbaar. De onderhandelingen, namens den Keizer, door den Graaf van Secken-
dorf te Berlijn geleid, begonnen tot een gunstig einde voor hem te loopen. Zijn weêr-
zin tegen al wat fransoh was, en zyne mindere ingenomenheid met zijn schoon-
vader van Groot-BriHanje, Koning George, die zyn wervingen op hannoversch grondgebied
tegenwerkte, brachten zeker het hunne daartoe bij; doch het meeste woog het voor-
deel, uit 's Keizers belofte, als Ryksopperrechter, te wachten, hem, na 't uitsterven
van 't Huis Palts-Nieuwburg, door een vergelyk met Palts-Sulsbach, aan 't Hertog-
dom Berg en het Graafschap Ravestein te helpen. Wist de Keizer dat niet na zes
maanden door te zetten, zoo zou het verdrag als niet gesloten beschouwd worden.
De Koning zijnerzijds verplichtte zich, den Keizer, in geval van nood, mei tienduj-

-ocr page 146-

144 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zend man troepen bij te slaan, en de hem zoo ter harte gaande «daadwerkelijke vast-
stelling» der vrouwelijke erfopvolging in zijn Staten te waarborgen. Onder die voor-
waarden kwam het verdrag, den 12- October '26, op 's Konings lustslot te Wus-
tenhausen lot stand

Deze vaststelling der erfopvolging door den Keizer, de zoogenoemde pragmaÜque
sanctie,
die na zijn dood zooveel nog te doen zou geven, was het gevolg der bepalin-
gen, door zijn vader Leopold I omtrent de troonsopvolging gemaakt. Volgens deze
moesten de dochters van zijn oudsten zoon, 's Keizers voorganger op den troon,
Jozef I, die van Karei in 't bezit der oostenrijksche erflanden voorgaan. Toen daarop
Karei echter na den dood van zijn broeder aan de regeering was gekomen, liet hij
door zijn hofkanselier Seilern een gewijzigd plan ontwerpen, dat hij den Ιθ«^»^ April
1713 zijn grootwaardigheidsbekleeders meêdeelde. Het bepaalde, dat alle oostenrijksche
landen steeds onverdeeld bijeen zouden blijven, en het eerst op de mannelijke naza-
ten van den thans regeerenden Keizer zouden overgaan; in gebreke daarvan op zijne
dochters, en eerst bij ontstentenis van dezen, op die van wijlen Keizer Jozef. Karei
zelf had toen nog geen kinderen, daar hem eerst drie jaar later—13 April 1716 —
een zoon geboren werd, die echter na weinig maanden stierf. Daarna kreeg hij ach-
tervolgens drie dochters, doch geen zoon meer, en zijn voortdurend ernstig streven
was nu, haar en met name de oudste, de in Mei 1717 geboren
Maria Theresia, zich
tot opvolgster te laten waarborgen door zooveel grooter en kleiner mogendheden als
hem daarin maar wilden bijvallen. Toen zijn oudste zuster, de Aartshertogin Maria
Jozefa, in Aug. 1720 met Keurvorst Frederik August van Saksen huwde, liet hij haar,
den dag te voren, een oorkonde onderteekenen, waarbij zij van alle aanspraak op
de erfopvolging in Oostenrijk afstand deed; en hetzelfde geschiedde toen , in Oct. 1722 ,
Keizer Jozefs tweede dochter, Maria Amalia, met den Keurprins van Beyeren huwde,
die daarbij zelf nog haar afstand bekrachtigen moest. In April 1720 was 's Keizers
nieuwe erfopvolgingswet den Stenden van zijne erflanden — Oostenrijk, Silezië, Hon-
garije en Zevenbergen, Boheme, en de Nederlanden — een voor een, meêgedeeld. In
1724 was daarop eene vergadering van afgevaardigden uit al die Stenden te Weenen
bijeengekomen, en hun die wet aangekondigd, als eene
pragmatieke sanctie en onher-
roepelijk besluit, dal hij, «als eenig en volstrekt Landsheer, in zijn machlsvolkomen-
heid» genomen had. Te Kamerijk had hij daarop de zaak bij het buitenland het eerst

ter sprake laten brengen.

In 's Keizers Nederlanden had inmiddels Prins Eugenius in November 1724
het bestuur nedergelegd, en was Prié tevens zyn ontslag verleend. Ofschoon voor
de belangen van 't Land uiterst werkzaam en 's Lands voordeel met den besten uit-

' Aid. S. 210; en verg. Eive's Schets, bi. 108, v. ^ Arneth, t. pl. S. 165 f.

-ocr page 147-

DES VADERiANDS. ^^ 2259

slag beharligend ', was de laatste daarbij echter hoogst nalatig en onachtzaam in
zyn briefwisseling met Landvoogd en Keizer. Eugenias deed te vergeefs voortdurend
pogingen, zoo bij hem als zijn vrouw, om hem daarin tot beterschap te brengen; er
viel niets aan te doen, en hij moest er dus wel in toestemmen, besloot men eindelijk
hem uit zijn betrekking te ontslaan \ Daar men ook hemzelf intusschen ^aansprake-
lijk scheen te stellen voor 't geen zijn plaatsvervanger te kort kwam, en hij buiten-
dien in dezen een anders zoo werkzaam en vertrouwd dienaar verloor, dien hij beter
dan een ander de zorg voor de belangen der gewesten zijner Landvoogdij te Brussel
kon opdragen, trad hy ook zelf tevens liever af. In zijne plaats kwam voorloopig de
oostenrijksche Veldmaarschalk Graaf Daun, om echter na eenige maanden, in Oct.
'25, door 's Keizers oudste zuster, de aartshertogin Maria Elizabeth, sedert 1719 Land-
voogdes van Milaan, vervangen te worden

Bij de Algemeene Staten had de Keizer, in January '26, door zyn gezant het be-
klag doen ondersteunen, namens den bisschop van Luik in 't vorige jaar bij hem
ingebracht over de verdedigingswerken van hunnentwege op den St. Pietersberg bg
Maastricht aangelegd, en die hij als niet meer of minder dan eene «schending van
den Rijksgrond)) wilde doen voorkomen. Daar de Staten echter reeds in 1717 met dien
bisschop waren overeengekomen, dat hun sterkte op don Sl. Pietersberg blijven zou
hadden zy hem daarop slechts te verwijzen, met de opmerking, dat die werken, al
waren ze op luikschen grond aangebracht, slechts tot verdediging van Maastricht
bestemd waren, van 't welk de halve Heerlijkheid buitendien aan Luik toekwam.
Gaarne verklaarden zij zich levens echter bereid, de eigenaren der huizen, die ten
dienste dier werken geslecht moesten worden, in alle redelijkheid schadeloos te stel-
len, terwijl die huizen met de daarbij staande kapel, werd de stad 't avond of mor-
gen eens belegerd, toch moesten worden afgebroken.

Minder gemakkelijk viel een andere aanval te weerstaan, op hun eigen grondge-
bied door de verwoestende wateren, in dit voorjaar, met maar al te goed gevolg be-
proefd. Aanhoudende regenbuyen hadden in den vorigen zomer en herfst de rivieren,
Lek, Linge, en Hollandschen IJsel vooral, doen zwellen. Door een schielijk opkomende
vorst hadden er zich daarop in den winter ijsdammen in vastgezet, waren verschil-
lende dijken doorgebroken, en een aantal plaatsen en gronden overstroomd. Maandag
21 Jan. werd te Schoonhoven de burgerij 's avonds door klokgelui en tromgeroffel

' Zie Eugenias' getuigenis daaromtrent, bö Arneth, t. pi S. 155.

® Eeecls in 1722 had hö hem gesclxreven: "c'est bien raalgré moi que je dols dire 4 V. E. que
Tadministration du GouverneTient des Pays-Bas ne s^auroit continuer sur Ie picd de nulle corree-
pondanee avec la Cour, d'une lenteur extréme dans l'expédition des affaires, et dea plaintes uni-
verselles Ά ce sujet", enz. (Arneth, t. pl. S. 545,
Amn. 36)
·■' Zie aldaar, S. 159, ff. < Zie boven, bt. 32.

Vc deel, ic stuk. 19

-ocr page 148-

146 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

tot afwering Tan 'l water saamgeroepen, en daardoor een inbraak in de stad voor-
komen Daar buiten echter brak de dijk beneden het stadjen te tien uren aan de
Steenplaats door, een gat makende van wel 30
roê breed, en waarlegen zich ijsschotsen
van een manslengte en een duim of zeven dik op den dijk schoven. Ook boven, aan
den koornmolen van Willige-Langerak, bezweek hij, hoewel opgehoogd, den volgenden
dag, en raakten zoo de geheele Krimpener en Lopiker waarden onder, en meer dan
30,000 morgen lands overstroomd, terwijl de bewoners met vee en goed zich in Gouda
zochten te bergen. In 't begin der volgende maand nieuwe doorbraak, beneden Tiel,
waardoor over de 70 dorpen en gehuchten onderliepen, de stad zelve, door opkisling
der wallen en 't afdammen der poorten, ter nauwernood vrij gehouden werd. In de stad
Gorinchem stond het water een voet of vier hoog in de straten, zoodat men er zich
„iet anders dan in schuilen over bewegen kou. Den 7- brak de Lingedijk bij Kedt-
chem door, waardoor de 12000 morgen van
den Euverwaard onderraakten. Een tweede
doorbraak in dien dijk, den dag daarna, deed er het water zoo hoog zwellen, dat de
Slaper de Souwendijk. van Gorinchem naar Meerkerk, overliep, en de Neder- en
Alblasserwaarden overstroomd werden. Den 11- ging de bij Gorinchem opgestuwde
ijsdam gelukkig door, en raakte het daardoor van 't water vrij. In de Krimper- en
Lopiker-waarden wies dit echter den 6- nog altijd aan; omtrent half zes des ochtends
was toen de sluis onder de Krimperwaardsdijk doorgebroken, 't geen gansch Ter Gou
in opschudding bracht. Te Oudewater, aan de Broekerpoort, liep het wel een knie
hoog over den dijk in de gracht, en tusschen daar en Montfoorl de IJseldijk over. Den 12»
was de Marendijk op verschillende plaatsen doorgebroken, waardoor de postweg van Utrecht
naar Woerden gestremd was; den 16- en 17- brak de dijk bij Linschoten door, en raakte
ook daar een groote streek lands onder water. Intusschen was de Lek te Jaarsveld begin-
nen te vallen, en de ijsdam bij Schoonhoven te verschieten. Den 14- was de rivier tusschen
Lekker- en Streefkerk vrij van ijs, en den 14- van Nieuwpoort af zoover men zien kon open

Na half February bracht een zachte dooi steeds meerdere ontlasting aan, doch
zagen zich tevens de hollandsche Staten verplicht een placaat uit te vaardigen
Ι6σ«η hen, die deze, door zelf dijken, dammen, of kaden door te steken, kunst-
matig zochten te bewerkend Waar het water nog stond, zag het er allerlreurigst
uif\oerewoningen gesloopt, menschen en vee, hier en daar, verdronken, kerken
öf met vluchtelingen opgepropt, óf zelf deerlijk geteisterd. Den 25-February was het

ι Zie de Europ. Merc. halfjaar 1726, bl. 91 en v., 159, v.

« «In ervaring komende, dat vele menschen zig te zamen voegen, met voornemen, om eenige
doorstekinge te doen, het uit moedwil, of ook wel, om de landen, die albereids onderloopen
of geinnundeerd zijn, of ook perykel zouden mogen loopen vast te zullen innundeeren of doorbreken
daardoor te ontlasten; zoo is 't, dat wy daartegen, op het kragtigate willende voorzien", enz. Aid.

bl 161.

-ocr page 149-

DES VADERiANDS. ^^ 147

in den Alblasserwaard nog 12 voet hoog, en luttel huizen, die er niet door storm-
wind en golfslag geheel of gedeeltelijk waren ingestort. ïe Ameide stonden nog in
't begin van Maart de huizen tot de daken onder water, en waren er evenzeer een
aantal ingevallen; in de andere zaten de menschen zonder vuur met de beesten samen.
Op last der Staten werd er met schuiten vol levensmiddelen over 't verdronken land geva-
ren, om de hongerenden te spijzen Tevens echter waren die Staten verplicht, een scherp
verbod tegen de kwaadwilligen te laten uitgaan , die zich niet ontzagen van den waters-
nood misbruik te maken, om zich have en goed der slachtofïers toe te eigenen. «In
ervaring gekomen);, schreven zg, «dat bij de tegenwoordige inbraak van dijken, uit
de huizen, door het water beloopen, gelijk mede uit de pramen, schuiten, of ander
vaartuig, meubelen, huisraad, kasten, kisten, hennep, balken, en wat des meer
daar in of aan beboerende is, weggehaald, geplunderd, geroofd, of naar elders vervoerd
wordt ; zoo is 't dat wij, om de ongelukkige menschen tegen zoodanige rooverijen
zooveel mogelijk te beschermen, goedgevonden hebben te verklaren, alle zoodanige
rooverijen te houden voor gequalificeerde dieverijen, als huisbraken, en zoodanige,
waartegen de straffe des doods gesteld is; en dat mitsdien allen en een iegelijk, aan
zoodanige zaken schuldig bevonden, met de koorde zullen worden gestraft, dat er
de dood na volgt. Belovende hiermede, opdat de daders des te beter worden ontdekt,
een premie van 100 guldens aan dengene, die zoodanige misdadigers zal weten aan
te wijzen, dat ze in handen van 't gerecht geraken en van 't feit overtuigd worden;
alsmede, zoo ze zelf daar ook aan mochten schuldig zijn, impuniteit van de straf
boven de premie» ^ Ten einde een houtvlot, dat van boven naar Dordrecht gezon-
den was, maar den winter te Schenkenschans blijven liggen, en dat van daar nu, door
den ijsgang losgeraakt, deels de Waal, deels den Rijn was afgedreven, uil dergelijke
roovershanden te redden, vaardigden zij tegelijkertijd een «waarschuwing» uit voor
elk, die zich mocht willen verstouten, «het voorschreven hout, hier en daar aange-
dreven, weg te slepen en na zich te nemen, om het in stukken te kappen, en ver-
der tot zijn gebruik te nemen», hem daarbij verwijzende op het tevens herdrukte pla-
caat «tegens zoodanige-dieverijen», den 18®" Jan. 1698 afgekondigd®.

Den 14®'' Maart was de doorbraak bij Kedichem bevangen, en in staat gebracht, om 't
water buiten te houden, en kon men er nu toe overgaan, de sluizen te openen, om het water
uit te loozen. Den werd toen de eerste sluis bij Groot-Ammers en Ameide open ge-
zet, den volgden vier andere, in 't Elshout nog twee, den 16®»; zoodat hel water
nu door de sluizen van Alblasserdam, Papendrecht, Streefkerk, en elders, wel 14 in
getal, met groote kracht afliep, en het den 20®° reeds twee of drie voet gezakt was.

» Aid. bl. 216, v. » Pullicatie mn 26 lebr. ('s Gravenhage, by Paulus en laaac Scheltus),
^ Waarschouwinge, ald. by dez.

-ocr page 150-

148 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Dienzelfden dag trok ook de afdeeling der hollandsche lijfwacht die, tot voorkoming van 't ge-
baar, naar den Prinsendijk , bi] Woerden, gezonden was, van daar weder af Een week
te voren, Woensdag den , was reeds de dank- vast- en bededag gehouden, door
Hun Hoog Mögenden, ouder gewoonte, tegen dien dag uitgeschreven, '<in overwe-
ging nemende, hoe weinig goed gebruik van Gods zegeningen veeltyds gemaakt werd,
hoe zeer 's Lands zonden en ongerechtigden steeds aanwiesen, hoe weinig boetvaar-
digheid en ware bekeering doorgaans bespeurd werd, hoe donkere wolken, die Land
en Kerk schenen te dreigen, zich hier en daar opdeden, en hoe, in den vrede zelfs,
God slaande gevonden werd door neeringloosheid, versperring van den handel, mis-
gewassen, en nu wederom door groote en verderfelijke watervloeden» I In hun god-
zalige zelfzucht bevroedden zij niet, dat hun eigen voortdurende benepen wijze van
doen en denken, in 's Lands algemeene zaken, waarlyk vrij wat verderfelijker was.

= Aid. bl. 163.

Barop. Merc. van dit halfjaar, bl. 217.

-ocr page 151-

VIERDE HOOFDSTUK.

Oostfriesche twisten. Congres van Soissons, De Prins van Oranje
in den Haag. Verdragen van Sevilla en Weenen.
Binnenlandsche en Indische zaken.

1737—i^as.

In Ooslfriesland hielden de Slaten voortdurend nog bezetting te Leeroord en Emden.
In dit laatste ook de Koning van Pruisen, sedert hem door den Keizer het uitzicht
op de opvolging, bij 't uitsterven van 't grafelijk oir, verzekerd was. ïe Leer zelf
lag een compagnie keizerlijk voetvolk, die echter ver van voltallig was. Sedert 1708
regeerde er de min beduidende jonge Graaf Albrecht, eerst onder leiding zijner moe-
der, na haar dood onder^die van zijn bekwamen, maar stijfhoofdigen en hartstoch-
telijk lutherschen kanselier Brenneisen uit Esens. Vreeselijk was het arme land door
den Kerst-orkaan van 1717 geteisterd, en ook in de volgende jaren nog niet opzijn
verhaal gekomen. Een kloek Emder burgei'en lid der veertig, Joh. Spree, had daarop, in
Juny 1722, uit eigen aandrift, de moeilgke taak aanvaard, om den gevaar dreigenden kolk
te Larrelt in te dammen, ging daartoe, tegen Brenneisens en 's Graven wil, doch
met goedkeuring en onderstand der Stenden, met 4ö5 man aan 't werk, en brachtdc
zaak, eerst door een Novemberstorm voor een deel weêr verijdeld, gelukkig ten einde,
zoodat de Graaf, die zich eerst over deze geldverspilling bij den Keizer beklaagd had,
zelf erkennen moest, dat het lastige werk uitnemend volbracht was. Deze uitkomst
was te verbindender, als de Stenden, in Maart van 't vorige jaar, 1721, op den
Landdag besloten hadden, zoo met alle kolken te doen, en daartoe tot een bedrag van
600,000 guldens van de Algemeene Staten op te nemen, al moesten er alle 's Lands
middelen om verpand worden. De Graaf had het bij een biddag willen laten, voor

-ocr page 152-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

welken hij als text de Psalmwoorden: «Heer, toon ons Uwe genade, en help ons"

uitschreef, en Brenneisen schreef den Stenden , na dat besluit, dat hij geen nieuwe lasten

noch leening zou goedkeuren vóór de pruisische bezetting uit het Land, en hem het
toezicht over 't beheer van 's Lands middelen gegeven werd. De Stenden hadden zich
daardoor echter niet laten afschrikken, en de eerste helft van 't geleende geld dan
ook in Juny ontvangen. Daar Brenneisen zich evenwel, van Graven wegen, bij den
Keizer over de Stenden en hun eigenmachtig geldbeheer beklaagd had, had deze,
zonder hen zelf te hooren, in Aug. daarop, niet alleen den Graaf in 't gelijk gesteld
en den Stenden alle eigenmachtige besluiten en verbindtenissen verboden, maar ook
Emden in Η byzonder nog over zijn zelfstandige houding rijksvaderlijk berispt. Het
noopte Stad en Stenden slechts des te meer, op den ingeslagen weg voort te gaan.
In April '22 was het derde kwartaal van 't geld uit Holland gekomen, het laatste
liet zich een jaar wachten, doch gelukkig was toen de kolk reeds ingedamd. Veel
meer dan dat viel er echter vooreerst niet te bewerkstelligen, noch in verdere beta-
lingen te voorzien. Brenneisen had zijn klachten bij den Keizer meer dan eens her-
haald, de Graaf van de luthersche kansels een verbod laten aflezen, iets aan de Sten-
den op te brengen, en deze zoo gedrongen, tot geweld hun toevlucht te nemen.
Zlj
beklaagden zich tevens bij de Algemeene Staten over de tegenwerking van den Graaf,
en dezen maanden hem daarop aan, zijn verbod in te trekken; ook Koning Fredenk
' Willem schreef hem, de zaak toch niet verder te
drijven , en bood, evenals de Stalen ,
zijn bemiddeling aan. Brenneisen liet zich daardoor echter niet belezen; hij begeerde
onvoorwaardelijke onderwerping der Stenden. Het voorbeeld intusschen, door die doel-
treffende indamming te Larrelt gegeven, werkte zoo gunstig, dat thans
met goedkeu-
ring van den Graaf de Emders ook de zorg eerst voor een boven- en nederemsche

kadijk en vervolgens voor den hoofddijk op zich namen en gelukkig volvoerden. Daarmee

liep het echter tot den zomer van 1725 aan

Ruim een jaar te voren had ondertusschen de Keizer den Keurvorst van Saksen

en den Hertog van Brunswijk-Luneburg opgedragen, een onderzoek naar de Oostfne-
sche twisten in te stellen , en zij hun gevolmachtigden daarop gezonden. Dezen schre-
ven een Landdag te Aurich uit, maar de Stenden verboden hunnerzijds alle deelne-
ming daaraan. Slechts zeven afgevaardigden kwamen daarom ter plaatse. Een Landdag
van wegen de Stenden omtrent den dijkbouw werd daarentegen in \ugustus door allen
bijgewoond, op welken toen eenige verdeeldheid van inzicht bleek. Norden, Aunch,
en de vijf oostelijke ampten van 't Land bleken r^ieer Graafsgezind, en sloten zich nau-
wer aaneen. In een keizerlijk schrijven dier dagen werd de andere partij, bleef zy
volharden, voor rebel en 's Lands vijand verklaard, tegen welken men naar de Eijks-

' Zie over emi en

in ander Onno Klopp'8 Qeschïchie Osf/rieslands van 1570-1751 ; S. 509, ff.

-ocr page 153-

DES VADERiANDS. ^^ 2265

weiten zou handelen. Beide gevolmachtigden gaven haar tot October bedenktyd; een
drietal ridders, en twee oudburgemeesters van Norden onderwierpen zich, en de Sten-
den verklaarden zich tot een vergelyk bereid. Brenneisen wilde daarvan echter niels
weten, en bleef volledige en onvoorwaardelijke onderwerping eischen; geen vergelijk
kwam, zyns inziens, hier te pas. Om Emden te dekken zonden de Staten in dit na-
jaar nu nog vyf vendels derwaarts, en van Pruisens zg, kwam er de Overste Dosso
uit Minden met 800 man. In den weldra te voorzienen strijd waren zij niet van zins
deel te nemen; de Oostfriezen hadden dien onder zich zelf uit te vechten. In 't nieuwe
jaar ving hij aan. Beide partyen verlangden te Leer de accynsen voor zich te innen,
en de Emders zonden er daarom den Jan. al de manschap der Stenden te water
heen. Uit Rurich kwam terzelfder tijd een Overste van den Graaf met honderd man en twee
kanonnen. Den 3®" Febr. ving de schermutseling aan, bij welke de Overste zegevierde.
De emder troepen scheepten zich weder in. Tien dagen later dienden de Stenden hun-
ner partij bij 's Keizers gevolmachtigden een stuk in, waarbij zg aanboden, zich aan
hem te onderwerpen, overtuigd dat hij hun vrijheden en voorrechten zoude handhaven.
Brenneisen wilde echter weêr alleen van onvoorwaardelyke onderwerping hooren. Zy be-
klaagden zich daarop by den Keizer, wien ook de Algemeene Staten matiging en
zachtheid boven strengheid en hardheid aanbevalen, den Graaf levens verzoekende, het
met de aangeboden onderwerping — waarop ook beide ridders waren aangenomen —
voor lief te nemen. Er viel evenwel niet aan te doen, en al loonde zich de Keizer min-
der barsch gezind, Brenneisen bleef onverbiddelijk in zijn lutherschen weêrzin legende
hervormde Emders. Een ooslfrieschen ridder, die in 's Keizers naam bemiddelend op-
trad , schold hy voor een «opruyer» uit, en de Graaf liet zich geheel door hem leiden.

Op nieuw kwam het nu tot een gevecht, daar de Emders in February 1726
Leer nogmaals bezet hadden, door de reider boeren bijgestaan. Den April kwamen
hen 's Graven troepen besloken, maar delfden nu het onderspit, en moesten met een
aanmerkelijk verlies aftrekken. De Algemeene Staten, het daarop niet bij schriftelijke
tusschenkomst willende laten, zonden nu een hunner leden, den ommelander edel-
man , Lewe van Aduard, naar Aurich: zonder veel baat. Door de Emders dringend
aan de op zich genomen verplichting herinnerd, de oostfriesche Landverdragen te hand-
haven, waartoe hun bezettingen te Emden en Larrelt moesten dienstbaar zijn, schre-
ven zij, na Lewe's terugkomst, nogmaals aan den Graaf, dat zij, geneigd niet min-
der voor zijne rechten dan die der Emders te waken, dezen vermaand hadden zooveel
immer doenlijk toe te geven, maar nu ook hem ten dringenste verzochten, zich lot een
vergelijk in der minne met hen te verstaan. Hun eigen belang was daarmeé niet slechts
wegens de nabuurschap verbonden, maar hun onderzaten hadden ook een aanmerke-
lyke geldsom aan de Oostfriezen geleend, van welke de verschenen renten alleen
reeds over de 40,000 gulden beliepen. Aan hun gezant te Londen, Hendrik Hop,

-ocr page 154-

152 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gaven zij te gelijker lijd last, zijn best te doen bij Koning George, om hem, als Keur-
vorst van Hannover, tot bijlegging der txvislen in 't raidden te laten treden, en kwa-
men ook bij den Koning van Pruisen met een dergelijk verzoek. Deze wenschte 't
echter niet bij den Keizer te verkerven, en Koning George bleek den Emders niet
gunstig gezind, omdat zij hun schuld aan Hannover voor den dijkbouw nog niet had-
den afgedaan. Daar inmiddels de Graaf van zijn zwager van Denemarken, die tevens
Graaf van Oldenburg was, troepen tot bijstand had gekregen, en ook de bisschop van
Munster manschap tot zijn ondersteuning zond, besloten zij in July hun bezetting op
nieuw met twee bataljons te versterken, verzochten Frankrijk en Groot-Brittanje om
den onderstand, bij 't Drievoudig Verbond toegezegd, zoo men tot vijandelijkheden ook
hunnerzijds kwam, en drongen er bij den bisschop op aan, geen troepen naar Oost-
friesland te zenden. Den Koning van Denemarken vraagden zij tevens, met hen tot
bemiddeling te willen samenwerken. Hij echter, zijn zwager niet willende afvallen, zei
van meening te zijn, dat men 's Keizers besluiten moest ten uitvoer leggen ^

In 't voorjaar van 1727 kwam het tot een nieuw gevecht te Norden, waarbij de
Emders geslagen werden, en een hunner Hoplieden, Gramer, viel, zijn wakkere zoon
echter, als vaandrig het bevel overnemende, vrijen aftocht wist te erlangen. Alleen
Emden was daardoor tegen 't laatst van Mei nog niet in 's Graven handen. In de-
zelfde Meimaand richtte Koning Frederik Willem een schrijven tot Emden's aanhang,
om, op straffe van 's Keizers ongenade, zich aan Zijn besluiten te onderwerpen, en
aan de Algemeene Staten het verzoek, om alle ongeregeldheden te beletten, door die
van Emden veroorzaakt. Zij antwoordden hem , dat zij Emden en de Stenden steeds
tegen alle dadelijkheden gewaarschuwd hadden, en vertrouwden, dat Z. M. dat even-
zeer zou bedoelen, en daarom alle overhaaste zending van troepen, tot uitvoering van
's Keizers besluiten, zou zoeken te voorkomen. Onderwijl had de emder overheid
eenige Yan haar leden naar den Haag afgevaardigd,
dien de Griffier der Algemeene Sla-
ten, Fagel, te woord stond. Hij deed hen opmerken, dat, wel beschouwd, de gansche
treurige staat van zaken alleen aan hel verzet te wijten was, in 1682, van de z^ der
Stenden tegen hel besluit der Staten, gedaan; wat die Staten dus weinig genegen
moest maken, zich hunner voorldurend aan te trekken. Intusschen besloten zij
daarop toch, alle middelen in Η werk te stellen, om Emden de onderwerping te ver-
gemakkelijken, en een gematigde toepassing van 's Keizers besluiten te verkrijgen.
De Graaf en zijn kanselier lieten zich cchter niet vertederen, maar bleven elke min-
nelijke schikking halsstarrig weigeren I

Om het hem ontoegankelijke Emden Ie dwingen, liet de Graaf, in 't voorjaar van
'28, deensche en keizerlijke troepen in de heerlijkheden der stad daarbuiten rukken,

1 Zie O. Klopp, t. pl. S. 536, ff. en verf?. Rivc's Scheis, enz. bl. 13 5. = Zie aldaar.

-ocr page 155-

DES VADERiANDS. ^^ 153

en deze bezeilen. Op het berichl daarvan gaven zoowel de Oversle der Statenbezet-
ting als Stadsoverheid daarvan kennis aan Hun Hoog Mögenden. Deze , nu hun eigen
bezetting bedreigd achtende, zonden zoowel troepen om haar op nieuw te versterken,
als zij hun naar Berlijn vertrekkeuden gezant den Heer van Keppel last gaven, Koning
Frederik Willem op het gebeurde opmerkzaam te maken, en zijne tusschenkomst bij
den Keizer in te roepen, om de Oostfriesche zaken weêr op den ouden voet te her-
stellen, en Vorst en Stenden in gemeenschappelijk overleg het land te laten behee-
ren. Daar dit echter niets uitwerkte, begrepen zij iu July de zaak tot een meer al-
gemeen punt van onderzoek te moeten maken, en brachten haar daarom op't Congres
ter sprake, dal, om andere redenen, te Soissons geopend was

In Frankrijk was, in den zomer van 1726, door den jongen koning een eind ge-
maakt aan Bourbon's en de Prie's wanbestuur. «De Prie», had men er gehekelrijmd :

De Prie est liabile, La Reine docile,
Le Roi trop facile, Le Due imbécile,
Et l'Etat va Cahin, caha^';

doch de nu 16-jarige Lodewijk XV, zelf van dien staat van zaken bewust geworden,
had, den Juny, den Hertog en zijner boel onverhoeds den dienst opgezegd, bei-

den — den een naar Chantilly, de andere naar Courbepine — in ballingschap ge-
zonden, en zijn ouden leermeester, den 73-jarigen vredelievenden bisschop van Fréjus,
het bewind in handen
gegeven I Het streelde zijn koninklijk zelfbesef, met zijn oud-
sten vertrouwde en leidsman naast zich, zijn rijk te besturen d Fleury, in Septem-
ber tot Cardinaal benoemd, had wel in zijn kerkelijke vooroordeelen zijn schaduwzij,
maar anders, in spijt van zijn grijsheid, veel, om de zaken meer naar wensch te beheeren.
Die vooroordeelen dreven hem, tegenover de Jansenisten onvoorwaardelijk partij voor
de Jezuïten te kiezen, en de pauselijke bul, in 1730, verplichtend le doen verklaren,
in dit opzicht dus maar al te gegrond recht tot de verzuchting der weêrparlij gevende :

Que deviendra donc notre France? Hélas, mon Dien!

On n'y voit plus que violence Presqu'en tout lieu!

Interdict, exil, et prison, Insulte, outrage,

Fruit de la Constitution, Des Jésuites Touvrage®.

Maar voor den buitenlandschen vrede op slaatsgebied was hij, in zijn oorlogschuwe
gemoedsstemming, alles waard. Het zag er anders, met het einde van dit en 't begin

> Aid. S. 155, en Rivo t. pl. S. 157.

■ Zie Le Passé et le Présent {Chansonnier Ust. V. p. 66).

3 Over de nadere omstandigheden zie o. a. het Journal de Barbier I. p. 427, ss.
< Naar Ranke's opmerking,
Französische Geschichte^ IV, S, 474.
5
Les Gémissemenis de la France {Chans, hist. t. pl. p. 284.)

ye deel, le stuk. 20

-ocr page 156-

154 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

van 't volgende jaar krijgszuchtig genoeg aan den europeeschen gezichtseinder uit, zoo-
dat zelfs de Algemeene Staten zich genoopt vonden hun landmacht te versterken, en
eene nieuwe uitrusting ter zee te doen, na den zoo welgeslaagden laatsten scheeps-
tocht. In 't laatst van December '26 besloten zij tot die van niet minder dan 18 sche-
pen, om in 't volgende voorjaar «naar omstandigheden» dienst te doen. Toen zich
echter de Raad van State met een voordracht tot bekostiging daarvan bij de ver-
schillende Provinciën vervoegde, bleken deze voor 't grootste deel ongezind er toe
bij te dragen, en moest men zich tot slechts een derde van 't getal bepalen, met
welke daarop de Schout bij nacht van 't Noorderkwartier Spiering zee koos. Hij kreeg even-
wel niets anders te doen dan met vier zijner schepen in 't kanaal te kruisen, terwijl de twee
andere den koopvaarder begeleiden, met geschenken voorden Dey van Algiers geladen

.Wat de landmacht betrof, was er 30 September reeds een brief van den Raad
van State ter Algemeene Statenzitting ingekomen, op haar vermeerdering met 9474
man aandringende. Deze was, bij besluit van 21 October, aan de Provinciën — bui-
ten Gelderland en Zeeland, die er reeds in bewilligd hadden — verzonden met de
opmerking, hoe het «in de tegenwoordige gesteltenis der zaken in Europa, meer dan
tijd werd, dat de Vereenigde Nederlanden er op dachten om in hun veiligheid te voor-
zien , door de Republiek in een genoegzamen staat van tegenweer te stellen, ten einde
de Staat niet eensklaps 't onderste boven gekeerd mocht worden door eenige onver-
wachte voorvallen, die echter niet onmogelijk waren, en waarvan zich reeds enkele
voorbereidselen openbaarden». Het zou daarom, naar Hunner Hoogmogenden meening,
uiterst onvoorzichtig wezen, «den Staat in het tegenwoordig gewricht zonder tegenweer
te laten, daar men gansch Europa bijna te roer zag»; en zij «vonden dus, hoezeer van
ganscher herten wenschende en God zeer nederig en vuriglijk biddende, dat de vrede
en rust in Europa behouden wierd, maar niet kunnende doorgronden, wat God in
Zijne voorzienigheid besloten had, geen grond, om zich verzekerd te houden, dat
de zaken geen nieuwe onlusten en oorlogen met zich sleepten of de Staat daar niet
in gewikkeld werd, niettegenstaande al de gematigdheid en 't geduld, die zij tot
hiertoe getoond hadden, en die zij nog zouden voortgaan in 't werk te stellen , in-
dien zij niet gewaar werden, hoe 't bijna onmogelijk was, dat de toebereidselen van
oorlog, die bij hun naburen geschiedden, onder 't bepaalde voorwendsel van voorzorg
voor tegenweer, niet door den tijd en mogelijk iu 't kort op dezen Staat vielen». Wel
zou inderdaad het bondgenootschap van twee naburige monarchen, van een groot
«secoers in geval van nood» zijn; maar «de bijstand van vrienden is dan het meest
te wachten, en 't krachtdadigst werkzaam, wanneer men zich zelf niet verwaarloost,
niemand lust hebbende deel te nemen in de zaken van een ander, die zijn eigen be-

Zie De Jonge, Gesch, van Η Ked, Zeewegen, IV, bl. 440.

-ocr page 157-

DES VADERiANDS. ^^ 155

langen verzuimt». Hun Hoog Mogenden hoopten en verwachtten dus ook «van de wijs-
heid en de liefde der Vereenigde Provinciën voor 't Vaderland, dat zij, alle byzondere
overwegingen nu achterstellende, zonder eenig uitstel noch tijdverzuim, zouden bij-
dragen in al hetgeen tot behoud en zekerheid van den Staat noödzaaklijk was, en
in 't byzonder hun toestemming zouden geven tot vermeerdering der troepen» De
Provinciën beschaamden hunner Hoograogenden hoop en verwachting niet; weldra
werd overeenkomstig de gedane aanvraag besloten, en 19 November de bevelen van
den Raad van State aan de colonels der verschillende regimenten en vendels gezonden ,
om deze tegen 25 Maart '27 voltallig en gemonsterd te hebben. In Den Haag en de
meeste grenssteden der Republiek hoorde men daarop lustig de trom roeren, om de
vereischte manschappen aan te werven. Met December werd vervolgens nog lot een
nieuwe vermeerdering besloten \

In Engeland had men reeds in 't voorjaar drie smaldeelen uitgerust: een, dat
onder den Vice-amiraal Hosier naar de West-indiën zeilde, om er den spaanschen zil-
verschepen het uitgaan te beletten; een tweede, onder den Vice-admiraal Wäger,
dat voor de Oostzee bestemd was; hel derde, onder de Amiraal Jennings, om in
de spaansche en middellandsche zee te kruisen, en 'l oog op Gibraltar te houden.
Over Hosiers bewegingen verstoord, die voor Porto-bello geankerd , den spaanschen gal-
joenen hel uitvaren bleef beletten, zond Koning Filips in 't najaar een paar oor-
logschepen derwaarts, zich tevens te Londen over hem beklagende ^ Daar dit geen
baat gaf, kreeg de spaansche gezant, Pozzo-bueno, last, om uit Londen te vertrekken, en
diende op Nieuwjaarsdag '27, bij 't aanvragen van zijn paspoort, een breedvoerig ver-
toog in, waarin hij, verzekerde, «dat den Koning, zijn meester, wel niets meer
ter harte ging dan de vrede en rust van zijn staten en geheel Europa, en hij daarom
met het grootst genoegen de betuigingen zou aannemen, door Zijne brilsche Majesteit
van een oprechte begeerte tot vrede gedaan, indien 'l maar mogelijk was, zulke vrien-
delijke uitdrukkingen overeen te brengen met aantastingen en vijandelijkheden in vol-
len vrede gepleegd. Wel had hij zgnerzijds de schepen van Jennings niet toegelaten
in zijne havens, en ook de hollandsche oorlogschepen verzocht Gadix te verlaten; doch
dit was alleen omdat de eerste het stilzwygen had bewaard over de bestemming en
toeleg van zijn smaldeel, en ook de engelsche gezant te Madrid, Slanhope, zich daar-
omtrent niet had willen verklaren; terwijl Holland, door zijn toetreden lot hel verdrag
van Herrenhausen, zich geheel op gelijken voet als Groot-Brit tan je tegenover hem ge-
steld had. Dit laatste was daarbij doof gebleven voor alle aanvraag omtrent de spoe-
dige teruggave van Gibraltar, in spijl der vroeger hem daarvan gedane belofte,

» Zie het geheele schryvea in den Eur. Merc. op dit halfjaar» bl. 274 en vv. ' Aid. bi. 277 m 302.
3
Eur. Merc. voor dit halQaar, bl. 238, 286.

-ocr page 158-

156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

$

terwyi het daarenboven de voorwaarden verbroken had, waaronder er de brilsche
bezetting indertijd was toegelaten. Het had er toch niet alleen de versterkingen
buiten de bedongen palen uitgelegd, maar, tegen den uitdrukkelijken inhoud der trac-
taten in, Joden en Mooren toegelaten en ontvangen op dezelfde wijs als Spanjaards
en anderen, in strijd met den heiligen godsdienst; zonder daarbij nog te spreken van
de smokkelarij, tot groot nadeel van Z,ijner Majesteits inkomsten, er voortdurend ge-
pleegd») Κ Intusschen was alles reeds voorbereid, om, hoe eer hoe beter, de door En-
geland gemaakte sterkte gewapenderhand weer aan haar rechtmatigen eigenaar te
brengen. Een leger van meer dan 30,000 man te voet, en ruim 7000 te paard, werd
uitgerust, om haar onder den Markgraaf de las Torres en den generaal der genie,
Verboom, van de landzij te belegeren. Met veel moeite en tegenspoed werd er het
zware geschut over Cadix en Malaga heengevoerd; terwijl men uit Engeland nog een
smaldeel onder den Schout-bij-nacht Hopson uitzond, om evenzeer de stad van de
zeezij te beschermen. Het duurde intusschen tot den 22®'' February vóór hel eerste
vuur uil de loopgraven geopend werd. Onmiddelijk daarop verzocht de engelsche ge-
zant te Madrid zijn paspoort, en verliet een 14 dagen later over Bayonne hel land.
De belegering ging echter maar langzaam voort, daar de rotsachtige bodem hoogst
belemmerend werkte, en men zoo na anderhalve maand arbeidens weinig of niets ge-
vorderd was. Eene poging, om de rots, waarop de vesting prijkt, in de lucht Ie laten
springen, moest men, als onuitvoerbaar, opgeven, en er zich toe bepalen, met veel
verlies van manschap, de benadering, zoo goed of kwaad het ging en men den
moed niet opgaf, voort te zetten. Van brilsche zij kon men er zich daardoor geheel
toe bepalen, met de schepen van Wäger en Hopson eiken aanval van den zeekant te
voorkomen. In de West-indien slaagde er Hosier ditmaal niet in, dal een deel der
zilvervloot Ie doen, 't welk nu in Maart te Cadix binnenliep, gelyk ook de meeste spaansche
koopvaarders uit de West naar Gallicië wisten te geraken. Alleen de galjoenen in de
haven van Porto Bello gelukte hel hem ook dit jaar daar binnen Ie houden. De aan-
voer van 'l lang verbeide zilver was te welkomer voor Spanje, als het daardoor in
de gelegenheid was, zijn geldschuld aan Keizer Karei althans voor een deel te kwijten I
Ook die Keizer stond met Koning George thans op een hoogst gespannen voel.
Z,ijn resident te Londen, Palm, had uil zijn naam, in een beredeneerd vertoog, ernstig
verzet aangeleekend tegen de wijze, waarop zich die Koning, bij zijn toespraak tot
het Parlement, over 's Keizers verdrag met Spanje, als vijandig tegen hem en zijn
rijk, had uitgelaten, en was daarop, den 15®" Maart, van 's koningswegen verzocht

' Έίΐτ. Merc. voor Jan. 1727, bl. 28 en vv.

2 Na een driejarig bestaan van 't verdrag, den laatsten Aug. '28, was niet meer dan '/3 der voor
één jaar verschuldigde geldsom betaald (Zie Arneth'a
Frinx Eugen, t. pl. S. 558 , Anm. 20).

-ocr page 159-

DES VADERiANDS. ^^ 157

het land te verlaten In weerwil van dezen krijgszuchtigen scbyn, was men echter
te Londen niet minder vreedzaam gestemd dan te Parijs, en gaf Walpole, die te Parys in
zijn broeder Horace een doeltreffend vertegenwoordiger vond, Fleury daarin niets toe ^
Daar 't groote struikelblok voor Engeland en de Staten de Maatschappy te Oostende
was, had Koning George den Keizer vóór eenigen tijd reeds laten voorslaan, haar naar
Triest of Fiume te verplaatsen, waarmede zeker zgn Nederlanden weinig gebaat waren
geweest, en dat hij dan ook niet onnatuurlijk afsloeg. Inmiddels trad ook Zweden,
in Maart 1727, lot hel verbond van Herreohausen toe, en liet zich Denemarken op
zijn voetspoor, in de volgende maand, tot een verdrag mei Frankrijk en Groot-Britlanje
belezen, waarbij zij elkander onderstand in geld en manschap toezeiden. De Keizer
gevoelde al zijn zwakheid tegenover Engeland, de Staten, en Frankrijk ter zee, en
stelde tegenover 't eerste zijn eenigste hoop op een inlandsche beroerte, door de tegen-
standers van 't hannoversche koningshuis, en den aanhang van den Pretendenl wel-
licht te bewerken ^ By den geringen steun hem door Spanje verschaft, en zyn eigen
huiselijk erfopvolgingsstreven, wenschte ook hij niets liever dan in vrede daarvoor
werkzaam te zijn, en in vriendschappelijk verkeer met beide zeemogendheden en Frank-
rijk te staan. De pauselijke nuncius te Weenen, Grimaldi, leende hem daartoe gaarne
de behulpzame hand. Hij stelde zich daarvoor in verband met de gezanten van Frank-
rijk en de Staten, Hamel-Bruininx en den Hertog van Richelieu, dien hij, op Oude-
jaarsdag '26, ten huize van den laatste, na eenige inleidende praatjens, eene schrif-
telyke verklaring des Keizers voorlei. Daarbij werd voorgesteld, een tijd te bepalen,
op welken men de verhouding van 't octrooi der Maatschappy te Oostende tot den
vrede van Munster zou onderzoeken; terwijl de vaart op de Indien dan inmiddels op-
geschort zou worden; en zoo men 't op dit punt niet eens werd, de zaken óf bij 't
oude bleven, öf de termyn van onderzoek verlengd kon worden; bevond men hel
octrooi daarentegen met dien vrede en deze verdragen in strijd, dan zou de Keizer
geen bezwaar maken, om voor altoos van zyne Maatschappij af te zien. Deze verkla-
ring, door Bruininx aan de Staten overgemaakt, werd door hen noch voldoende, noch
aanneemlyk gevonden, waarvoor ze verschillende redenen aangaven. Beide, Frankryk
en Groot-Brittanje sloten zich bij dat inzicht aan, en de Keizer, daar minder meê
ingenomen, besloot toen met het eerste alleen te gaan onderhandelen, Fleury in zy'n

' Uur. Merc. voor dit halfjaar, bl. 187, v.

' Zeer ten onrechte schrijft Arneth daarentegen — als ook de einduitkomst trouwens bewijst —
{Prinz Eugen ^ t. pl. S, 223): «dass der Angriff von England und dessen Verbündeten nicht gewagt
wurde, muss als ein untrügliches Zeichen gelten, wie die
Entschlossenheit des Kaiserhofes dessen
Gegnern
sichtlich imponirte'\ Niet 's Keizers "vastberadenheid", die heel wat te wenschen overliet,
maar hun schuwheid voor den oorlog gaf den doorslag.

Zie bij Arneth, t. pl. S, 556, Anm. 1, Prins Eugenius schryven aan Königsegg.

-ocr page 160-

158 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

erkende vredelievendheid, als bemiddelaar bij beide anderen wenschende. Fleury liet
hem echter door zijn gezant, den Baron de Fonseca, weten, dat er aan geen vrede-
verdrag te denken viel, waarbij zijn Maatschappij niet werd opgeheven. Een antwoord,
geheel naar den smaak van den engelschen en den staatschen gezant — thans Willem
Boreel,die sedert Mei '26 Hop vervangen had, doch zelf reeds den Juny zou komen
te sterven — en tot verzachting van 't welk hij den Keizer ondershands liet meê-
deelen, dat hij 't met het oog op beiden zoo gesleld bad, om erger maatregelen hun-
ner regeeringen te voorkomen. De Keizer wilde intusschen alleen slechts van opschor-
ting, van geen opheffing daarentegen, weten; en Fleury wist het toen bij beide bond-
genooten zoo ver te brengen, dat ze in een voorloopige opschorting berustten.

Zes nieuwe punten werden dus, in overleg met beide, ontworpen, en aan Richelieu
naar Weenen overgemaakt. Het octrooi, zoo luidden ze, aan de Maatschappij te Oostende
verleend, en de vaart uit 's Keizers Nederlanden op de Indiën blijft voor den tijd
van 10 jaar geschorst. 2. De fransche, engelsche, en staatsche handelsvoorrechten in
Europa en Indiën komen op den voet van vóór 1725. 3. Alle andere rechten en be-
zittingen blijven in denzelfden staat als vóór den vrede van Utrecht en Baden. 4. Noch
Spanje, noch de Keizer, noch de verbondenen van Herrenhausen, zullen tot eenige
dadelijkheid overgaan of medewerken tot iets, dat stoornis in de rust van Neêrduitsch-
land en 't Noorden kan brengen. 5. Zoodra men 't omtrent dit een en ander eens
is, nemen alle vijandelijkheden een einde; de uitgezeilde schepen van Oostende kee-
ren vrijelijk terug, gelijk de westindische galjoenen naar Spanje. 6. Niemand mag
benadeeld of verontrust worden uit haat of nijd over de verdragen van Herrenhausen
en Weenen, en de onderhandelende partijen zelf zullen zich vereenigen, om ieder, die in
dit opzicht misdeed, tol herstel van 't gedane kwaad'te verplichten. Men liet te Wee-
nen aanvankelijk niets omtrent deze voorstellen van zich hooren, en laadde daardoor
den schijn op zich, ze enkel tot tijd winning te bezigen. Een poos later echter kwam
men er met een tegenontwerp voor den dag, dat door Fonseca, namens den Keizer,
aan Fleury werd ter hand gesteld, om er daarna ook Koning George en de Staten
over te hooren. Het bepaalde een algemeenen stilstand van wapenen, zoodra de bepa-
lingen op een te houden Congres goedgekeurd waren. Herstel van den handel der
Spanjaards in West-Indiën, en vertrek van 't britsche smaldeel voor Porto Bello op
't eerste bevel van Koning George, voor welks onmiddelijke uitvaardiging Frankrijk
instond. Terugkeer der galjoenen en uitkeering der goederen, uit de Havanah door
hen meegebracht, aan de verschillende eigenaars. Vertrek der britsche, staatsche, en
fransche schepen van de spaansche kusten, terstond na den aanvang der wapenschor-
sing. Zesmaandsche duur van het te houden Congres, ter beraadslaging over de op-
heffing of althans schorsing voor minstens 7 jaar der Maatschappij van Oostende. Over-
legging eener lijst door den Keizer der uitgezeilde schepen, die dan inmiddels veilig

-ocr page 161-

DES VADERiANDS. ^^ 159

konden terugkomen, terwijl de ondertusschen genomen schepen vrijgegeven zouden
^Yorden. De vrede van Utrecht en Baden als grondslag der onderhandelingen op dat
Congres. De handel te brengen op den voet van 't utrechtsch handelsverdrag tussohen
Spanje, Groot-Brittanje, en de Staten. Andere en later geschilpunten op hel Congres
af te doen. Aanvang van 't Congres twee maanden na wederzijdsche goedkeuring en
teekening dezer bepalingen. Aanvaarding van Aken als plaats voor 't Congres, met
bepaling dal de gevolmachtigden daar niet meer dan twee edellui, twee pagiës, en
zes bedienden bij zich mochten hebben, en geenerlei ceremoniën in acht genomen zou-
den worden; terwijl de gevolmachtigden door hun Heeren en Meesters zouden worden
belast, allen omslag, die 't Congres noodeloos stremde of rekte, zorgvuldig te ver-
mijden. (Een bepaling, maar al te noodig gebleken door al het tijdverlies, op 't vruch-
telooze Congres van Kamerijk, door zulk een omslag en omhaal gebaard.) Geenerlei
vijandelijkheid door een der onderhandelende mogendheden in die zes maanden te be-
drijven, of de overige zouden zich daartegen vereenigen, om horstel te verkrijgen.
Uitnoodiging ook aan de noordsche mogendheden, om gevolmachtigden op het Con-
gres te zenden tot vereffening van haar onderlinge geschilpunten. Bepaalde ver-
bintenis van den Keizer, tijdens het Congres geenerlei vijandelijkheid te water of Ie
land aan te gaan ^

Te Londen en in den Haag toonde men zich weinig ingenomen met het denkbeeld,
dal de onwettigheid der Maatschappij van Oostende nog een punt van onderhande-
ling op een Congres zou uitmaken, en wilde daarom van dit ontwerp niet weten.
Fleury liet toen, in overleg met Horace Walpole en Boreel, een nieuw gereed maken,
dat daarop te Weenen zou aangeboden worden, om het, na goedkeuring voor de leus,
nog eens aan die van Koning George en de Staten Ie onderwerpen. Het Congres
werd daarbij voorloopig ter zij gelaten, doch de volgende voorwaarden als voor alle
partijen
aanneemlijk voorgiisteld : Opschorting voor den lijd van zeven jaar van 't octrooi
der keizerlijke Maatschappij en van den oostenrijks-nederlandschen handel op de Indien.
Herstel van den spaanschen handel in en buiten Europa op den voet der vredever-
dragen van vóór 1725. Instandhouding aller rechten en bezittingen, gelijk zij door
de verdragen van Utrecht en Baden , en door 't Viervoudig Verbond, waren vastgesteld.
Aanmaning der noordsche mogendheden tol vreedzame gemoedstemming in afwachting
van een Congres, waarop ook hunne geschillen vereffend zouden worden; en verze-
kering, dal de verbondenen van Herrenhausen niets zouden ondernemen, waaruit

O '

stoornis der rust in 't Noorden of Neêrduilschland te duchten was. Staking van alle

vijandelgkheden, zoodra deze punten bewilligd waren, en vrije terugkeer der van

Oostende uitgezeilde schepen en der spaansche galjoenen uit de West. Vertrek van

Burop. Merc. op dit halOaar, bl. 276, v,

-ocr page 162-

160 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

't britsche smaldeel van daar, en vrijheid der Britten, om in Amerika handel te drij-
ven als vroeger. Wegzeiling aller fransche, britsche, en staatsche schepen van de
spaansche kusten. Duur der wapenschorsing zoolang als die van 't octrooi der Maat-
schappij, en dus zeven jaar, in welken tyd men voor een algemeene bevrediging zou
werkzaam zijn. Bepaling, dat, mochten er na 't onderschrijven van deze punten in
Europa of de Indien eenige onlusten ontslaan, de onderhandelende mogendheden zou-
den zorgen voor schadeloosstelling van wie daardoor te kort gekomen was, Byeenroe-
ping van een Congres, 't zij te Aken of in een andere slad, door den Keizer voor
te slaan, om er al de verlangens dier Mogendheden ter tafel te brengen en aan een
nader onderzoek te ondeiwerpen. Dit Congres zonder omslag en noodelooze plechtig-
heden — naar de reeds gegeven aanwijzing — te houden

Te Weenen werden deze bepalingen, den 11®" Mei, eerst by den Graaf van Sin-
zendorfF, in tegenwoordigheid der gezanten van Koning Lodewyk en de Staten, daarna
bij Prins Eugenius, in 't bijzijn ook van den spaanschen gezant Bournonville, bespro-
ken. Van 's Keizers zij meende men, dat men ze ook naar Madrid en Petersburg
ter beoordeeling moest zenden, «vóór men tot de goedkeuring overging, en Bournon-
ville had legen haast ieder punt wat in te brengen. Niet wenschende, dat zijne
tegenkanting op 's Keizers rekening gesteld zou worden, verklaarden SinzendoriF en
Prins Eugenius aan Richelieu en Bruininx, dat die Keizer voor zich zelf de voorge-
slagen voorwaarden zou aannemen, maar zij 't min oorbaar achtten, over de belan-
gen van Spanje en Rusland te beslissen, voor men bei die Mogendheden had geraad-
pleegd; te minder, daar zich weêr een britsch smaldeel in de Oostzee liet verwachten,
zonder dat men van het doel zijner komst kennis droeg, en daar ook de uilslag van
't beleg van Gibraltar nog onzeker was. Beide gezanten meenden evenwel, dat de
lijd van verder over en weêr praten nu voorbij was, en de Keizer zich, zonder rug-
gespraak met Rusland en Spanje, te verklaren had. De ontworpen bepalingen werden
toen, den 21®" der maand, schriftelyk door hem aangenomen. Te zyner eer werd het ont-
werp nu nog eens overgeschreven, met enkele punten, de goede orde en regeling van
't aanstaande Congres betreffend vermeerderd, en in dezen vorm, als «Preliminaire
vaststelling van een algemeenen Vrede» naar Versailles overgemaakt, waar het den
aankwam \ Daar Boreel ziek was, werd het er door Fleury, Walpole, en Fon-
seca voorloopig in oogenschouw genomen, en den volgenden dag door hen en den
franschen Staats-secretaris Morville, te Parijs, op zyn krankbed, dat vFelhaast zgn
doodsbed zou zyn, aan hem vertoond. Daar de gemeenschappelijke onderteekening
evenmin te Parys, waar geen spaansch, als te Weenen, waar geen britsch gezant

ρ

was, kon plaats hebben, werd er nu bepaald, dal het eerst door de gevolmachlig-

' Aldaar, bl. 278, ν. ' Aid. bl. 301, ν.

-ocr page 163-

DES VADERiANDS. ^^ 161

den der drie Koningen en van de Staten, Fonseca, Morville, Walpole, en Boreel,
zou onderschreven worden, en daarna een stuk zou worden geschreven van denzelfden
inhoud, maar alleen door Walpole te onderteekenen. Daarbij zou deze verklaren, den
Koning, zijn meester, door zijn onderschrift, zoo vastelijk tegenover Spanje te ver-
binden, alsof de onderteekende bepalingen evenzeer door een gevolmachtigde der
katholieke Majesteit van dat land onderschreven waren; belovende tevens, op den be-
paalden tijd, de bekrachtiging der onderschreven punten, door den Koning, gereed
te zullen hebben, om tegen eene van Koning Filips' hand uitgewisseld te worden ^
In een brief aan Richelieu en Bruininx maakte Walpole dezen de bedoeling van
dit afzonderlijke stuk kenbaar, waarop zij zich den 13®" Juny naar Prins Eugenius'
paleis te Weenen begaven, om er in hunne tegenwoordigheid door Bournonville een
dergelijk stuk, namens zijn koninklijken meester, te zien onderschrijven. Niet zonder
eenige tegenstribbeling ging deze daar echter toe over, tevens een afschrift der aan-
genomen voorwaarden, met Richelieu, en een tweede dergelijk met Bruininx onder-
teekenend. Een en ander werd toen naar Parijs, Madrid, en den Haag overgemaakt,
en het heugelijke nieuws ook te Londen met vreugde ontvangen.

Koning George zelf zou het intusschen niet overleven. Tot een juist dezer dagen
toegedacht bezoek aan zijne Stalen op hel vastefand was hij 's ochtends van 14 Juny
uit Londen vertrokken, en op zijn koninklijk jacht de Carolina van Greenwich de
Teems bij windstilte afgedreven. Z-oo kon hij eerst 's morgens van den 16®", bij frissche
koelte, in zee steken, en liep den l?·"" de Maas binnen, waar bij nu over Schoon-
hoven de reis op binnenjachten tot Vianen voortzette. Vandaar ging die te wagen
verder, en werd tot Delden zonder tegenspoed vervolgd; men kwam er's avonds elf uur
op den 20®" aan, en reed na eenig oponthoud aan den welkomen avonddisch, nog
dien eigen nacht naar Lingen door. Vóór men echter dat stadjen nog bereikt had,
begon de Koning zich onwel te voelen, doch wilde er niet uitstappen, maar
zich naar Osenbrugge haasten, om er bij zijn broêr, den bisschop, te verwijlen. Hy
viel in slaap, doch werd in dien slaap door een beroerte ~ als men 't noemt —■
getroffen, en kwam half verlamd en bewusteloos in 't bisschoppelijk paleis aan.
Daar werd hij nog adergelaten; doch zonder vrucht. Hij overleed den volgenden
middag, 68 jaar oud ^ Het bericht van zijn afsterven, over den Haag naar Londen
overgebracht, werd terstond zijn oudsten zoon en genan, den Prins van Wallis, die te
Richmond verbleef, kenbaar gemaakt. Naar Londen gekomen, werd deze nog dien
eigen avond door den geheimen Raad als Koning erkend, en den volgenden dag, als
George II, in zijn hoofdstad uitgeroepen. Een maand vóór zijn vader was Keizerin
Katharina van Rusland, in nauw veertigjarigen ouderdom, aan een longontsteking

' Aid. bl. 335. " Europ. Mercurms op dit halfjaar, bl. 315, v,

Ve deel, le stuk, ' ^^

-ocr page 164-

162 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

bezweken, en had, overeenkomstig haar uitersten wil, haar mans kleinzoon uit zijn
eerste huwelijk, de veertienjarige spruit van den verstooten Tsarewitsch Alexis, onder
voogdij van Menschikoff, tot opvolger gekregen Κ Vijf dagen vóór Koning George, en
terwijl deze nog tusschen Teems en Maas op zee zwalkte, was de 71 jarige Raadpensionaris
van Holland aan verval van lichaamskrachten verscheiden. Zijn post, tijdelijk door den
voorzitter van Heeren Edelen, den Baron van den Boetselaer, waargenomen, werd den
July aan den oud-secretaris van den Staatsraad, thans Thesaurier-generaal, Simon
van Slingelandt toevertrouwd, die reeds vóór een tiental jaren, in zijn belangwek-
kende opstellen, zooveel blijken van zijn vaderlandslievend staalkundig doorzicht gege-
ven had. Tot Grool-zegelbewaarder werd, overeenkomstig gemaakte afspraak^, thans
de voorzitter der hollandsche Edelen benoemd, terwijl Van Slingelandt, als Thesaurier,
door den Secretaris der Generaliteits Rekenkamer, Mr. Anthony van der Hein,
werd vervangen

Van Slingelandt gaf, in zijn nieuwe betrekking, al aanstonds weêr van zijn krachtda-
dige belangstelling ook in 's Lands geldelijken welstand blijk, door den 11®" September,
in de Statenzitting van Holland het voorstel te doen, de loopende gewone middelen
op een gelijkmatiger en beter voet te brengen, en zoo 5e bewerken, dat de bui-
tengewone, oorsponkelijk alleen tot een bewaarfonds bestemd, niet tot betaling van^
's Lands oude schulden en leeningen gebruikt behoefden te worden. Dat voorstel werd
toen aan eene commissie van vijf leden ^ en hem zelf tot nader onderzoek in handen
gegeven, met de onder eed gedane belofte, op alles naar hun beste wetenschap, met
terzijsteUing van alle bijzonder belang, ten beste van den lande, hun gevoelen te zul-
len blootleggen, en, zoowel tijdens dit onderzoek als na 't afloopen der werkzaamhe-
den, noch hun eigen advies noch dat van anderen ruchtbaar te maken, In Mei en
October van 't volgende jaar deden zij verslag van hunne bevindingen, die toen door
de Staten in overweging genomen werden. Naar gewoonte bleken echter Hun Groot
Edelmogenden niet alleen onderling weêr van gevoelen te verschillen, maar legden
ook een lauwheid en gebrek aan belangstelling aan den dag, die bij den voortvaren-
den ijver van hun Raadpensionaris op 't ongunstigst afstak, en hem niet ten onrechte
over deze onwilligheid «tot redding van 't schier zinkend schip van staat» deed kla-
gen. 't Gevolg was, dat de zaak op nieuw commisoriaal gemaakt werd, om zoo mo-
gelijk tot samenstemming in de zoo uiteen loopende gevoelens te geraken. Te ver-
geefs, als zich by de op nieuw gebleken flauwhartigheid wel verwachten liet; zoodat

' Zie ald. bl. 313, v. en Verg. Rambaud's Jliüoire de la Mussie, p. 420.
- Zie boven, bl. 125. ^
Eur. Merc. eerste en tweede halfjaar 1727, bl. 315 en 60.

* Boetselaer, uit de Edelen, en de pensionarissen van Haarlem, Leiden, Amsterdam, en Alkmaar,
Visscher, Marcus, La Baasecourt, en Van Schagen.

-ocr page 165-

DES VADERiANDS. ^^ 2277

men, in plaats van het geldbeheer op nieuwen en vasten voet te vestigen, op de
oude wijs met allerlei geldlichlingen bleef voorlscharrelen

Nog vóór het einde der Julymaand '27 , >verden tusschen den Keizer, beide Koningen ,
en de Staten te Parys de stukken uitgewisseld, waarbij de voorbereidende vredebepa-
lingen bekrachtigd waren. Onmiddelijk daarop gaf de Keizer zijn zuster, de Land-
voogdes, last, om de Maatschappij te Oostende te schorsen, gelijk haar bewindhebbers
toen werd kenbaar gemaakt. De lijst der uitgezeilde schepen bleef echter nog eenigen
tijd achterwege. Toen zij den 30®" Aug. inkwam, bleken er nog een dozijn schepen ge-
wacht te worden, een paar waarvan eerst in Juny zee gekozen hadden. In Avelken günstigen
staat de Maatschappij aanvankelijk reeds verkeerde, en hoe bereu renswaard voor scheep-
vaart en handel van 's Keizers Nederlanden hare opschorting was, kwam daarbij tevens aan
't licht. Sedert haar oprichting had zij in 't geheel achttien schepen uitgezonden , van welke
er slechts één op den Ganges verloren was gegaan, vijf behouden teruggekomen waren,
en de rest nog verwacht werd. Een bediende der Maatschappij, Humes, had daarenboven
order gekregen, er nog eenige in Bengalen aan te koopen. 's Keizers verzoek, om nog
twee schepen te mogen doen uitvaren, en de mogelijk door Humes aangekochte dan
niet te laten overkomen, werd door de Staten afgeslagen.

Minder grif en vaardig, dan Keizer Karei, toonde zich Koning Filips in 't nako-
men en zelfs de bekrachtiging de goedgekeurde bepalingen. Was zijn gezant te Weenen
slechts al tegenstribbelende tot de onderteekening overgegaan, het koninklijk echt-
paar toonde er zich bevreemd en ontevreden over. Op aandrang van den gezant der
Staten gaf de Koning intusschen, den 19·=" Juny, te kennen, dat hij ze aannam en
de vijandelijkheden van Gibraltar zou doen staken. Een dag of wat later werd daarop
een wapenschorsing gesloten, totdat het bericht der bekrachtiging van de be-
palingen zou ingekomen zijn, om dan het beleg geheel op te breken. De zwaarmoe-
digheid, waaronder de Koning thans gebukt ging, en die allengs op geheele versuf-
fing uitliep, was niet geschikt de spoedige afdoening der zaken te bevorderen. Men vraagde
namens hem een nadere verklaring op een paar punten, en maakte voornamelijk be-
zwaar omtrent de teruggave van een te Veracruz, in '26, genomen rijk engelsch schip,
de Prins Frederik, dat hy als schadeloosstelling voor 't hlokkeeren van Portobellü
meende te houden. Ook omtrent de bedongen uitdeeling van zilver en lading bleek
men 't oneens. Te vergeefs daarom dat Van der Meer herhaaldelijk, zoo mondeling
als schriftelijk, bij den spaanschen minister, Ripperda's opvolger La Paz, op be-
spoediging aandrong; evenals dat Koning George II, na zijn troonsbestijging, terstond

ί Zie de Bijvoegsels, enz. op Wageriaar XVIII, bl. 87 en 118 v., en de daar aangehaalde besluiten,
ï In Engeland had men reeds een breedvoerige lijst opgemaakt der van 1713-1725 weggeroofde
schepen en slaven. Zie
Eur. Merc. 1727, bl. 98—180.

-ocr page 166-

164 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

bevel gaf nog zes schepen naar 't smaldeel van Wäger voor Gibraltar te zenden. Uit
Amerika kwam daarbij tijding, dat zijn vlotelingen er zich meester gemaakt hadden
van Providence en een baai in Campéche, en op de kust van Florida een fort hadden
aangelegd. Met Frankrijk waren inmiddels door den abt de Montgon verzoenende on-
derhandelingen aangeknoopt, die tot het weder aanstellen van een gezant te Madrid
leidden, als hoedanig in October de Graaf van Rothembourg overkwam. Deze kreeg
nu in last, terstond na zyn aankomst, tot den Markgraaf de la Paz de vraag te
richten, of men al dan niet de goedgekeurde bepalingen wenschte te bekrachtigen.
Hij zette daaraan echter niet de noodige veerkracht bij, en gaf daardoor lot nieuwe
talmerij en uitvluchten aanleiding. De staatsche en engelsche gezanten echter, Van
der Meer en de na de onderteekening uit Londen afgevaardigde Keene, hielden hun-
nerzijds een waakzaam oog op hem, en drongen hem nu, door Fleury zelf gerug-
steund, tot de indiening bij Koning Filips van een ontwerp, waarbij hij, onder zekere
voorwaarden, in de uitlevering van den Prins Frederik toestemde. Hoe welkom evenwel
die voorwaarden aan Spanje waren, te Londen konden ze dal onmogelijk zijn, gelijk
men te Parijs, waarheen hij 't stuk ter kennisneming overmaakte, zelf inzag, en hem
vandaar onverholen meldde. Hy ontving daarom bevel, met Van der Meer en Keene
gezamenlijk aan La Paz te verklaren, dat de bondgenooten van Herrenhausen omtrent
Spanje's bedoelingen niet langer in onzekerheid konden verkeeren, en wenschten te
weten, waarop zij rekenen mochten, oorlog of vrede. Den Dec. kwamen toen
beide gezanten met hem, den Graaf van Königsegg, en La Paz bijeen, en spraken
nu af, dat hg een brief aan La Paz zou pennen, de voorwaarden aangevende, met
welke Koning George genegen was in te stemmen, en dat La Paz dan met een schry-
ven zou antwoorden, die voorwaarden evenzeer beamende. Rothembourg schreef toen,
dat men het te Londen «aan 't aanstaande Congres wou overlaten om te beslissen,
of de Prins Frederik al dan niet verboden handel had gedreven; in welk geval men
daarvoor behoorlyke voldoening zou geven, evenals omtrent al de prigzen, die beider
schepen op elkander veroverd hadden, en met een gelyke voldoening voor de kren-
king der verdragen van 1,725, onder beding dat Spanje zich verbond: 1. terstond
bet beleg van Gibraltar op te breken; 2. te gelasten, dat de Prins Frederik in han-
den werd gesteld aan de beampten der britsche Zuidzee-maatschappij te Veracruz;
3. de goederen, met de vrijgelaten spaansche schepen en galjoenen aangebracht, onder
de eigenaars uit te deelen. Volgens de afspraak stemde de spaansche minister, in een
brief van den S®'' in die voorwaarden toe, doch nam daarbij de zonderlinge vrijheid,
de zinsneden omtrent het beroep op 't Congres, in dezen zin te wijzigen: dat men
er zou onderzoeken, of de Prins Frederik al dan niet gehouden was, tot schadeloos-
stelling voor het nadeel te verstrekken, dat door het blokkeeren van Porto-bello was
toegebracht; waaromtrent dan naar de uitspraak der Congresleden voldoening zou ge-

-ocr page 167-

DES VADERiANDS. ^^ 165

geven worden; terwijl dezelfde regel ook zou gelden omtrent al de prijzen van weêrs-
kanlen genomen, en omtrent de verdere schade in den handel geleden, gelijk om-
trent alle verholen en openlijke schending der verdragen vóór 1726 gemaakt. Rothembourg
daar, 't zij onwillekeurig, 't zij opzettelijk overheen loopende, zond dit schrijven aan
Fleury, die het nu echter, evenals Walpole daarna te Londen — gelijk zich wel
verwachten liet — verwierp. Rothembourg daarop de zaak ernstig ter hand nemende,
wist eindelijk het spaansche hof te bewegen, zich in den geest van 't ongewijzigd
ontwerp te uiten, en Filips te doen berusten in de verklaring, dat de Koning van
Groot-Brittanje er in toestemde, op het Congres de klachten te laten onderzoeken en
afdoen, die de Spanjaards omtrent den Prins Frederik, wegens verboden handel en
andere dingen, konden hebben; ook de verdere eischen, die men van weêrszijden
had, te vereffenen; en everizoo mede te beslissen, of de prijzen, die men op z«e op
elkander had buit gemaakt, moesten teruggegeven worden. Met al dit over weer zen-
den en schrijven, waren nu echter weder drie maanden verloopen, zoodal eerst den
6®" Maart '28 het aldus aangenomen ontwerp, door 's Keizers, de fransche, spaan-
sche, engelsche, en staatsolie gezanten of staatsdienaars onderteekend werd Κ En nog
hield het daarna een geruimen tijd aan, vóór Spanje er toe overging, de belegerings-
werken voor Gibraltar te slechten en 't met Engeland eens werd over den last,
aan beider onderzaten in Amerika te verstrekken.

Het Congres diende nu weldra ie vergaderen. Van hel eerste plan, het te Aken
te houden, slapte men op aandrang van den Cardinaal Fleury af, die er als eerste
gevolmachtigde voor Frankrijk bij optreden zou, en zich moeilijk zoo ver van Cora-
piègne en Marly, waar 't Hof 's zomers veelal verbleef, kon verwijderen. Om dezelfde
reden liet men ook het daarna genoemde Kamerijk glippen, en koos hel nabijgele-
gen Soissons, waar de groole zaal op 't kasteel voor 't houden der bijeenkomsten werd
ingericht, en daaromheen kleine vertrekken getimmerd ^ De opening had echter niet
■vóór maandag den 14®° Juny plaats. Behalve Fleury namen er voor Frankryk Fénélon
en de Graaf van Brancas deel aan; voor den Keizer SinzendoriF, Windischgratz, en
Pentenrieder (na 't overlijden van dezen, den 20™ July, in Aug. Fonseca); voor
Groot-Brittanje Stanhope, Horace Walpole, Points, en Hedges; voor Spanje Bournon-
ville, en de Markgraven van S*® Cruz en Bavienechea; voor de Staten Cornelis Hop,
die echter eerst den 17®" kwam, de burgemeester van Vlissingen en bewindhebber
der O. Ind. Maatschappij, Steven Hurgeonje, die eerst 9 Augustus verscheen, en de
oudgedeputeerde te velde, Grietman van Franekeradeel, Sicco van Goslinga. De laatste

1 Zie Europ. Merc. eerste halfjaar, 1728, bl. 138.

2 Den IBcfl April trok het spaansche krügavolk af; de Engeleclien begonnen terstond daarna nieuwe
werken voor 't hooid aan te leggen, waaruit men niet zonder grond opmaakte, dat zy "van zins
waren de stad voor zich te houden". (Aid. bl. 223, v.) ^ Aid. bl. 187.

-ocr page 168-

166 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

had zich eerst, deels om zijn hooge jaren , groolendeels echter ook oiii aan zijn minder rijk
bemiddelde provincie, de groote onkosten van zijn bezending te besparen, veront-
schuldigd; op aandrang der overige provinciën, en daar het minder berooide Holland
de helft der bekostiging op zich nam, gaf hij toe. Voor Zweden kwamen de Baron
Sparre en Gedda; voor Denemarken Schested en Sliercrone, voor Rusland Graaf Go-
lof kin; voor Holstein-Gottorp, de Graaf van Bassewitz; voor Beyeren de Graaf van
Königsfeldt, voor de Palts de B'' van Franken. Ook de reeds geschorste Maatschappij
van Oostende was er door twee van haar Bewindhebbers, Patijn en Proly, vertegenwoordigd.
De gevolmachtigden konden zich van hun staatsbeslommeringen , binnen de slotmuren ,
in de fraaye lanen der maliebaan langs de rivier daar buiten, en in elkander onderling
aangeboden gastmalen verpoozen. Den dag der opening zelf, werden zij door Fleury,
die in 't bisschoppelijk paleis zijn intrek had genomen, den volgenden door Sinzen-
dorff, den 16®" door Bournonville, den door Stanhope, den 22®" door Hop fees-
telijk onthaald \ Het gewichtige staatswerk namen zij niet al te zwaar op; zij be-
paalden, tweemaal 's weeks, maandags en donderdags, geregeld bijeen te komen. Het
best voer er het anders stille en doodsche Soissons bij , daar zij, buiten hun verdere
verteringen, een aanmerkelijke som alleen reeds aan huishuur betaalden.

Intusschen hoopte men algemeen de schoonste vruchten van 't Congres, en liet o. a. in
een Ie Augsburg verschenen reeks latijnsche tijdspelingen, de Gevolmachtigden op de
vraag: «is uw komst vredelievend?» antwoorden: «tot heil van Europa» Maar tragelijk
ging het er echter mee voorwaarts. Het meeste oponthoud kwam van Spanje, waar
Bournonville al spoedig moest heen gezonden worden, om in nader overleg te treden.
Hop en Goslinga hadden al aanstonds een vertoog ontworpen , dat zij , op Fleury's raad,
aan de keizerlijke en spaansche gevolmachtigden overgaven. Zij verlangden daarbij
1, opheffing der Maatschappij te Oostende, en staking voor eens en altoos van alle
Oostenrijks-Nederlandschen handel op de Indien. 2. -Nakoming van den vrede te Mun-
ster door Spanje met betrekking lot den indischen handel. 3. Opheldering en herstel
door datzelfde Spanje van 't geen er duisters en nadeeligs in 't handelsverdrag van
1725 gevonden werd. 4. Herstel van alle ongelijk, door de onderzaten van Spanje aan
die der Vereenigde Gewesten gedaan, naar eene lijst door de W.-Ind. Compagnie daar-
van opgemaakt. 5, Billijke voldoening der bondgenooten van Herrenhausen. Zij ver-
klaarden daarbij ten slotte, dat de Staten genegen waren, in alle maatregelen te tre-
den, die men in 't werk zou willen stellen tot handhaving van een goeden en duur-
zamen vrede, zich tevens voorbehoudende, de gedane vorderingen in den loop der

^ Zie Mirop. Merc. t. pl. bl. 393, v. en het Journal de Sarlier, II. p. 45.
^ Zie de afzonderlüke opgaven,
Burop. Merc. tweede halfjaar '28, bl. 6.

ä "paCIfICVsne est IngressVs Vester? aD bonVM eVropse". Zie de gantsche reeks in den JSur.
Merc. t
pl. bl. 26

-ocr page 169-

DES VADERiANDS. ^^ 167

beraadslaging nader toe Ie lichten en uit te breiden Van SinzendorfF kregen zij
daarop ten antwoord, dat 's Keizers recht tot verleening van't maatschappelijk handels-
octrooi op de Indien ten zeerste gegrond was, maar hij, om de Staten te believen,
hun daaromtrent wel zoo te wille woCi zijn, als met zijn rechten en den welstand
zijner nederlandsche onderdanen samenging; en dat het handelsverdrag van 1725 zich
zoo liet opvatten, dat het den Staten tot geenerlei achterdocht zou aanleiding geven.
Evenals zij, verzekerde hij verder, bleef ook de Keizer steeds verlangen, den alge-
meenen vrede te bevorderen. AI koutende zocht hij beiden heeren daarop bij te bren-
gen , dat de oosten rij ksche Nederlanders althans een deel der vaart op Sina moesten
houden, of anders een deel der onderstandsgelden voor de opheffing der Maatschappij
prijs geven. Doch zij antwoordden, dat, volgens den westfaalschen vrede zelfs de Gas-
tiljanen van de vaart op Indien, buiten 't geen zij toen bezaten, werden uitgesloten,
en er dus ook die Nederlanders geen recht op hadden; terwijl daarenboven die be-
knil)belde onderstandsgelden nog niet eens volstonden, om bezetting en vestingwerken
in de
harrière-&lQ{\e.n te onderhouden, en een besnoeying daarvan er dus al licht toe
zou leiden, de Staten van alle bewaring dier sleden tot 's Keizers behoef te doen
afzien. De spaansche heeren gaven al mee de zucht huns Konings te kennen om den
vrede te bevorderen, en beloofden verder de klachten der Staten over het ondergane
ongelijk hunner onderzaten in Madrid kenbaar te maken. In Augustus kwam Fleury,
om wat gang in de zaken te brengen, met een voorstel tot een 14-jarig bestand voor
den dag. Krachtens dat voorstel, zou er 1. een goede verstandhouding, oprechte vriend-
schap, en volkomen rust, onder al de beraadslagende mogendheden plaats grijpen;
2. de verdragen van Utrecht, Rastadt, en Baden, het Drievoudig en Viervoudig Ver-
bond, en al wat verder vóór 1725 overeengekomen was, tot grondslag strekken van
't nieuwe verdrag; 3. de Keizer zijn Maatschappij voor nog eenige jaren boven de
zeven opschorten, binnen welke men dan de bezwaren zou trachten weg te nemen
voor zijn goede verstandhouding met de Staten te duchten, gemachtigden benoemd
zouden worden om de geschillen tusschen Denemarken en Holstein, betrekkelijk Slees-
wijk, te Hamburg te gaan onderzoeken, en in der minne af te doen; terwijl alle bond-
genooten zich vereenigen zouden, om de rust in 't Noorden te handhaven; 5. zouden
de spaansche heeren verklaren, dat het nooit de bedoeling huns Konings geweest was,
bij zijn handelsverdrag met den Keizer iets te bepalen aandruischende tegen de vóór
1725 gemaakte verdragen, gelijk Frankrijk, Groot-Britlanje, en de Staten meenden;
6. Zouden Keizer en Staten, zoodra mogelijk, gemachtigden benoemen, om, inge-
volge 't ^amère-verdrag, te Brussel binnen twee jaar een lijst op te maken der weêr-
zijdsche rechten van de ingezetenen der oostenrijksche en vrye Nederlanden en van

ZiO het Verbaal van beide Gevolmachtigden, aangeh. bj) Wagenaar, ΓαίΖ. 7/isi, XVIII, bl. 477, ν,

-ocr page 170-

168 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Groot-Britlanje; 7. zou men binnen drio maanden andere gemachtigden benoemen,
om de handelszaken, in Europa en de Indien, op den voet der vroegere verdragen
te herstellen; 8. zouden Frankrijk, Spanje, en de Staten dergelijke gemachtigden
benoemen, om de bezwaren te onderzoeken, door hun driën, wegens de handel in
de genomen schepen, tegen elkander ingebracht; 9. zouden alle bondgenooten zich
verbinden, om, zoo er binnen een bepaald aantal jaren iets tegen de bepalingen van
dit bestand ondernomen werd, de scha te doen vergoeden, daardoor teweeggebracht,
en verder alle dadelijkheden te voorkomen; 10 zouden al de onderhandelende mogend-
heden in dit bestand begrepen zijn, zich tevens het recht voorbehoudende er ook
andere nog in te betrekken. De Staten en Groot-Brittanje konden tegen dit ontwerp
weinig of niets hebben; de Keizer en Spanje daarentegen waren er niet tevreden
meê. Het laatste wenschte met name het 2% 7® en 8« punt aanmerkelijk te zien
wijzigen; de eerste het 2® en 3^ 's Keizers hoofdbezwaar bleek daarenboven het on-
vermeld laten zijner hem zoo dierbare
Pragmatieke Sanctie, Tusschen Spanje en den Keizer
onderling bleef het bezetten der italiaansche Staten steeds een netelig punt. Het eerste
wenschte er, gelijk reeds met de Staten en Groot-Brittanje overeengekomen was, spaansche
troepen heen te zenden; de laatste wilde daar echter niet van hooren, al had hij
vroeger reeds beloofd en verzekerd, den jongen Don Carlos er de erfopvolging te waar-
borgen. Aan 't fransche hof en bij Fleury zocht men van spaansche zij alles Ie doen,
om beiden in dien geest te bewerken; terwijl SinzendoriF, van 's Keizers zij, Fleury
zocht in te blazen, dat de leden van 't duitsche Rijk nimmer in den overtocht dier
spaansche manschap zouden berusten, en Spanje zich daarin aan 't Viervoudig Ver-
bond te houden had. Bournonville nam daarop zelf de reis naar Madrid aan, om
Fleury's ontwerp, met bijvoeging van dien zoo gewenschten overtocht der troepen, aan
't beter oordeel hunner Kathoheke Majesteiten te onderwerpen. Het was nu half Oc-
tober, en van den 18"^" tot den 8®" November werd er geene bijeenkomst gehouden;
nog een langen duur van 't Congres voorziende, begonnen de gevolmachtigden zich
van wintervoorraad te voorzien, en Soissons schafte zich te hunnen behoeve lantarens
aan, om er, op de parijsche wijs, zijn straten meê te verlichten Toen men den
November weer samen kwam, was er nog niets naders te hooren, en Sinzendorfl
vertrok nu o|) 't eind der maand naar V^^eenen, gelijk de britsche heeren in 't laatst
van December naar Londen. De overige Congresleden kwamen daarop eens of twee-
maal 's weeks samen, maar konden natuurlijk niets bepalen, en verbeidden met on-
geduld Bournonville's terugkomst. Op Nieuwjaarsdag '29 werden ze, na in de groote
zaal elkander den groet vau den dag gebracht te hebben , door Hurgronje feestelijk

onthaald ^

Mump. Merc. op dit halfjaar, bl. 2δ1. ' Aid , eerste lialfjaar 1720, bi. 2?.

-ocr page 171-

DES VADERiANDS. ^^ 169

Nanw was deze echter le Madrid 'gekomen , of daar kwam uit Parijs hel bericht, dat
de jonge fransche Koning te Fontainebleau aan de kinderpokken ziek lag. Daar zijn
gemalin hem tot dusver wel tweemaal dochters, maar geen zoon nog gebaard had,
leefde nu by koningin Elizabeth de hoop weêr op, haar man op den franschen
troon te zien, en vertraagde dit natuurlyk de beslissing omtrent Fleury's ontwerp.
Wel bleek die hoop na luttel weken ijdel; want geen voorspoediger ziektebeloop dan
hier viel er te bedenken, en maar al te ras voor *t begeerige hart van Filips'
echtvriendin kon het fransche volk zijn dankbaar Godlof aanhefTen en vlammende vreug-
devuren voor Lodewijk's herstel ontsteken '; maar de lust was nu te'minder groot, tot
de aanneming der ge Jane voorstellen over te gaan. Men troonde dus den gevolmach-
tigde , die anders te Soissons beter op zijn plaats was geweest, met zich naar de por-
tugeesche grenzen, waar, tusschen Badajoz en Elvas, op de brug over de Caya, de
uitwisseling zou plaats hebben der wederzijdsche infanten, den Prins van Asturië.die
met een Princes van Portugal, en den Prins van Brazilië, die met een Prinses van
Spanje — Koning Lodewyks teruggezonden verloofde — ondertrouwd was. Ook Van
der Meer en de verdere uitheemsche gezanten waren van de reisDen 19®" January
1729 had de plechtigheid plaats, en eerst na dien tijd kon zich dus de spaansche
gevolmachtigde weder van zijn plicht te Soissons gaan kwijten. Het zou daarmeê ech-
ter nog eenige maanden aanloopen.

Bij den nog onzekeren staat van zaken hadden de Algemeene Staten ook in 't af-
geloopen jaar begrepen, weder een smaldeel in zee te moeten zenden. Eerst was dit
op 12 zware oorlogschepen van 72 tot 52 stuk door den Raad van State bepaald;
doch zelfs Holland maakte zwarigheid, zijn aandeel in de kosten der uitrusting bg
te dragen, en men verminderde 't aantal dus op twee derde, vijf van 50 tot 52 en
drie van 44 stukken, onder bevel van den Schout by nacht Grave. In Mei was er
deze meê naar Cadix gestevenü, en van daar naar Algiers, Tunis, en Tripoli gekoersd,
waar hij overal met onderscheiding, achting, en genegenheid ontvangen werd, en,
onder uitwisseling van geschenken, de vredeverdragen bevestigd of vernieuwd had.
Met allerlei wild gedierte, en eenige vogels van ongewone veêren , als geschenk voor
de Staten aan boord, nam men over Livorno en Genua de terugreis wéér aan, by
welke men, herhaaldelyk van zware stormen overvallen, op de balearische eilanden
zijn toevlucht moest zoeken. Eerst 16 December kon men met wat voordeeliger wiud

' "Π n'y a jamais eu de petite vérole plus heureuse que celle du Roi. II n'a point été nialade

ni eu la fièvre, il a biea dormi; en sorte que sana aucun reinède il eu est réchappé" (waarschynlök
dat het dus maar windpokken geweest waren); THötel de ville de Paris a déj4 marqué sa joie
par un
Te Deum et des feux", etc. {Journal de BarUer, II p. 57).

2 JEurop. Merc. t. pl. bl. 33, vv.

^ De Jonge, Gesch. van Y Ned. Zeewezen, IV bl. UI, v. * Evrop. Merc, t. pl. bl. 118, V.

Ve deel, le stuk. 22

-ocr page 172-

2284 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zijn tocht voortzetten, om weldra echter weer op nieuw met storm beloopen te wor-
den, en niet vóór den 23®" in de baai van Cadix veilig voor anker te komen, van-
waar men nu weldra thuiswaarts koers nam. De winter was dit jaar buitengemeen
streng en koud, en de plotselinge dooi, die daarop volgde teisterde verschillende land-
streken en plaatsen weêr met dijkbraak en watervloed. Te Hindeloopen was een deel
van 't hoofd, te Harderwijk het geheele hoofd door 't ijs weggenomen en in zee ge-
spoeld, en een deel der stadsmuur omvergeworpen. De plaatsen langs Maas, Waal,
Linge, en Lek hadden veel te doorstaan. Bij Vianen wies de rivier binnen een
half etmaal wel tien voet; te Gorkuni stond het water tot aan de luifels der huizen,
te Asperen stroomde 't door het stadjen, als ware 'l een open sluis; te Woerkom
steeg het nog 2 duim hooger dan vóór drie jaar. Boven Dalen in Staats-Gelderland,
hij de renooische sluizen, te Panderen, en tusschen Wageningen en Rhenen braken
dijken door. De algemeene Staten schreven, naar gewoonte weder een dank- vast- en
biddag uit, op IG Maart in alle kerken hunner landen te houden, met alweder «een
oprechte belijdenis van alle 's Lands menigvuldige, hooggaande, en steeds aanwas-
sende zonden en ongerechtigheden» — waarom er zich niet Hever zooveel doenlijk
van onthouden, als men ze toch zoo uitnemend verklaarde in te zien? — «den Heere
voorts Godmoedig te voet vallende en geloovig en vurig biddende en smeekende om
genadige vergeving» — als of men daarmee volstaan kon — «en om Zijn verderen
zegen; en dat ook de middelen lot den vrede aangewend wordende, door Zijne albe-
sturende kracht voorspoedig mochten worden gemaakt» \

Juist twee dagen te voren verliet de nu ruim IVjarige Prins van Oranje, die thans te
Utrecht op studie lag, den Haag, waar hij zich vier weken had opgehouden. Na persoon-
lijke kennisgeving van zijne aankomst was hij er, den 18"" Febr., deftig welkom gehee-
ten door den voorzitter der Staten voor Friesland,
Β"» van Schwartzenberg, dien van den
raad van Staten voor Zeeland, Van Sonsbeck , en dien der Generaliteitsrekenkamer, Leus-
den, voor Utrecht, en onthaalde den volgenden dag verschillende regeeringsleden aan zijn
tafel. Den 20®° ging hij ter voor- en namiddagpreek , en toerde daartusschen en daarna iu
Η Voorhout, bracht en ontving in de volgende dagen tal van bezoeken, woonde den 22®»
een groot festijn en bal bij den burggraaf van Lijnden bij; ontving dien eigen dag
verschillende leden der Ridderschap en Steden van Holland, dien hij den volgenden
een tegenbezoek gaf, onthaalde den 24«»^ den engelschen gezant Che^erfield en
dien des Keizers Sinzendorff met andere aanzienlijke personen aan zijn disch, ging
den 27®" weêr tweemaal ter kerk, at en danste den 28®'' bij Sinzendorff, werd den
Maart door Schwartzenberg aan 't strand te Scheveningen op 't huis van den Heer
van Es onthaald; 's avonds van den in de Oranjezaal van 't Huis in 't Bosch,

» Jüm-op, Mero, t. pl. bl. Hó en V.

-ocr page 173-

DES VADERiANDS. ^^ 171

door den Lt. Gen. van Keppel, waar tot 's morgens van den δ™ gedanst werd; at
dien middag bij het Statenlid voor Gelderland Heeckeren van Barlhara; ging zondags
den 6*° weêr trouw tweemaal ter kerk en in 't Voorhout toeren; woonde den ll®'^
de prachtige partij in den Doelen bij, door Chesterfield ter eer van den jaardag zijner
Koningin gegeven, toen die Doelen schitterend verlicht was en voor 't gemeen, onder
trompetgeschal en 't roeren der keteltrom, fonteinen van roode en witte wijn stroom-
den; en bleef zoo tot den 14«» bij afwisseling eten, toeren, kerken, tafelen, en feest-
vieren, om nu 's morgens de reis naar Utrecht, tot hervatting van zijn studie, weêr
aan te
nemen, door verschillende aanzienlijke personen tot Alfen uitgeleid

Wanneer men op het devies mag afgaan, door de haagsche schutters in deftig Latijn
aan den Meiboom te zijner eer gehecht — gelijk ze gewoon waren, die voor de huizen van
enkele regeeringspersonen op te richten ^ — dan was de indruk zijner jeugdige per-
soonlijkheid lang niet ongunstig geweest. Terwijl het in 't vorige jaar meer in 't al-
gemeen slechts heette «erfgenaam van ['t voorvaderlijk bloed»
(aviti sanguinis hares),
luidde het thans geheel persoonlijk «zijn gelaat straalt van aanminnigheid» {resplendel
gratia vuUti)
^ De werking zijner tegenwoordigheid op de goêgemeente, die hem,
waar hij zich vertoonde, met een «Leve onze Stadhouder!» begroette, had dan ook
de onstadhouderlijk gezinden zeer verontrust, en deed hen tegen zijn mogelijke terug-
komst met de kermis in Mei dubbel opzien. Gelijk Van Slingelandt Lord Chesterfield
ronduit betuigde, beschouwde ieder zijn komst in den Haag als de voorbode eener
verloving met een engelsche Princes, en deze als die van 't Stadhouderschap. Die
overtuiging baarde groote onrust, en zou, werd ze niet weggenomen, kwade gevolgen
kunnen hebben; 't ware daarom wenschelyk, zoo men van Londen uit iets lot ge-
ruststelling doen kon. Vooral dat bezoek bij de aanstaande kermis liet zich niet zon-
der zorg te gemoet zien, en moest dus zoo mogelijk voorkomen worden. Hem zelf
was bij de aanvaarding van zijn Pensionarisschap gevraagd, of hij er voor was, ora
den tegenwoordigen vorm van Staatsbewind te handhaven, en hij had dat beaamd;
doch hoewel hij er thans rond voor uitkwam, dat er vroeger of later wel weêr een Stad-
houder zou komen, zou hij in zulk een geval — om zijn gegeven woord gestand te
doen —zijn ontslag nemen Met geringe moeite , meende dan de engelsche gezant ook,
zou men, door een opstootjen onder 't volk te bewerken, den jongen Prins Stadhou-
der kunnen maken. Namens den Koning werd hem teruggeschreven, dat het voor den

» Aldaar, bl. 114 v. en 152 v.

' Als voor de Alg. Staten en die van Holland, de Prlnces-weduwe en haar zoon, de haagsche

Overheid, en den kolonel der Schutterij.

ï Zie ald. I7i8, eerste halfiaar, bl. 208, 1729, bl. 218.

4 Zie Chesterfield'8 verslag van zyn onderhoud in Sir Peter King's Notes of domestio and Joreign
affairs
(1725-1730) achter Lord King's Lije of John LocU (London, 1830), II ρ. 74, f.

-ocr page 174-

172 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Raadpensionaris geen geheim was, hoe hij, uit achting voor 't Huis van Nassau, en
bij den verwarden en oneenigen toestand van 't Gemeenebest voorziende, dat de
jonge Prins er t' avond of morgen Stadhouder zou wezen, hem hoop had gegeven
t' eeniger tijd zijn schoonzoon te worden. Daarin meende hij als een goed vriend
niet alleen van den Prins, maar ook van dat Gemeenebest te handelen; daar er niets
zoo begeerlijk voor kon zijn, als die verbintenis met een engelsche Prinees. Om den
Raadpensionaris voorts een blijk van zijn welgeplaatst vertrouwen in hem te geven,
zou hij gaarne zijn goede diensten aanwenden, om den Prins van dat kermistochtjen
af te brengen, en droeg hij aan Chesterfield zelf op, dit uit de eerste of tweede hand
te bewerkstelligen Met de Staatsaangelegenheden zelf en de onderlinge twisten be-
geerde hij zich niet in te laten, en wenschte dus ook, dat zijn gezanten zich daar
buiten hielden; hij beschouwde de Staten echter, zoo goed als zijn vader, als den
eenigen bondgenoot, op wiens vriendschap hij vertrouwen kon ^

Chesterfield had hem van die twisten en den ganschen staat van zaken een treurig,
maar helaas! juist tafreel opgehangen. Het was onmogelijk, schreef hij , den jammerlijken
toestand der Republiek naar den eisch te beschrijven. De oneenigheden tusschen de provin-
ciën namen al de gedachten en den tyd der algemeene Staten in, evenals die tusschen
de verschillende steden de provinciale Staten bezighielden. Byzondere belangen en
naijver werden ten koste van 't algemeene welzijn behartigd; oogenblikkelijke en
dreigende gevaren uil vrees voor verwijderde en hersenschimmige voorbijgezien; en
men mocht met volle recht van dit Staatsbewind zeggen, dat de groote onwetendheid van
sommigen, de in 't oogloopende bedorvenheid van anderen, en de persoonlijke bedoe-
lingen van genoegzaam allen, het nederlandsche Gemeenebest thans tot een hoogst verach-
telijk en onbeduidend bondgenoot maakten ^ Hij werd tot die weinig vleyende ontboeze-
ming gebracht na een vergeefsche poging, de medewerking der Staten te verkrijgen tot een
gemeenschappelijk overleg, om den Keizer en Spanje tot een eindbesluit te verplichten.
Daarover gepolst, zei hem Van Slingelandt met ronde woorden, dat hij de zaak met
den griffier Fagel en enkele andere zijner vrienden besproken had , maar zij 't onmo-
gelijk achtten, haar voor de Staten ter tafel te brengen; dat deze toch zoo doordron-
gen waren van hun eigen zwakheid en de werkeloosheid van Frankrijk, zoo bevreesd
voor een of ander maatregel, die hun bij toeval een oorlog op den hals kon halen,
dat hij zich zeker hield, een dergelijk voorstel oamiddelijk te zien verwerpen, en zich
zelf met de noodige verontwaardiging begroet te zien. Het eenige middel, om het tot
stand te brengen, achtte hij, dat Engeland en Frankrijk samen er bij de Republiek
op aandrongen; in welk geval hij meende, dat zij niet zouden kunnen of willen wei-
geren. Afzonderlijk echter met Engeland te werk te gaan, was hij verzekerd, dat zij

'Aid. p. 30. 2 Aid. p. 79. 'Aid. p. 73,f.

-ocr page 175-

DES VADERiANDS. ^^ 173

nimmer zouden doen \ De Raadpensionaris zelf betuigde zioh, niet minder dan Ches-
terfield , bewust van de waarheid zijner opmerkingen, en vol verlangen, om de Republiek ,
zoo mogelijk, tot krachtige maatregelen Ie brengen; maar de zwakheid der regeering,
het eigenbelang van sommige en de vrees van andere harer leden, maakten het on-
mogelijk dat door te zetten, en dus onvoorzichtig het te beproeven; terwijl nu bui-
tendien dat verblijf van den Prins van Oranje in den Haag, hoe kort ook, zoo'n alarm
onder hen verwekt had, dat ze aan niets anders konden denken, en zich bevreesd
maakten voor een nieuwen oorlog, die zyn bedoelingen in de hand zou werken I

Van zijn eigen beter oordeel en wakkerder streven had Van Slingelandt nog weder
blijk gegeven in zijn voorstel, ook dit voorjaar weer een smaldeel uit te rusten van
niet minder dan twaalf schepen. Dit werd door de Staten goedgekeurd, mits niet hun
provinciën de gelden er ieder voor zich voor opbrachten, maar ze, als veelal gebeurd
was, uit de opbrengst van 't last- en veilgeld gevonden werden. Er werden daarop
vijf schepen van 64, vier van 52, en drie van 44 stukken in gereedheid gebracht
en onder Sommelsdijk gesteld, die er echter niet vóór 12 Juny mee in zee slak, om
zich mol een engelsch smaldeel van 21 schepen onder Wäger te vereenigen ^ De on-
derhandelingen tusschen Chesterfield, Van Slingelandt en Fagel waren inmiddels voort-
gezet. Het Congres kwam der britsche regeering voor, nu alleen door Spanje's schuld
reeds lang genoeg
oYer den bestemden tijd geduurd te hebben, om aan geen hervat-
ting er van te denken, en Stanhope en Horace Walpole zouden daarom nog vóór
't einde van Maart naar Frankrijk terugkeeren, om deze meening aan Fleury ken-
baar te maken Daaromtrent gepolst, moesten Raadpensionaris en Griffier beiden ech-
ter bekennen, dat de Republiek er niet toe te brengen zou zijn, om haar gevolmach-
tigden uit Soisons terug te houden, zonder eerst te weten, wat Frankrijk daaromtrent
doen zou; de Staten zouden dit toch als een eersten stap tot vijandelijkheden beschou-
wen , waarvoor zij juist het meest bevreesd waren. Het eenigste middel om daartoe te
geraken achtten zij dus, de britsche gevolmachtigden bij die der Republiek te doen
aandringen, om zich met hen in de verklaring te vereenigen, dal hun meesters be-
sloten hadden, hen alleen voor de onderteekening nog naar Soissons te zenden. Dien-
overeenkomstig werd toen gehandeld. In Spanje, waar Keene, uit naam zijner regee-
ring, op een te lang reeds vertraagde beslissing aandrong, begon men ondertusschen
nu van lieverleê in te zien, dat langer dralen gevaarlijk werd, en de houding door
Groot-Brittanje en de Staten aangenomen, op een nieuwen strijd zou kunnen neêr-
komen; te meer daar ook Fleury zich wat minder toeschietelijk getoond had, en zelfs
een brief, uit Koning Filips naam naar Frankrijk gericht, had teruggezonden zonder

' Aid. p. 72. 9 Aid. p. 73.

3 De Jonge, Qeschiedenis vm Η NeäerlandscTie Zeewezen, t. pl. bl. 14B, v.
* King's
iiote$, t. pl. p. 77.

-ocr page 176-

174 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

hem aan Koning Lodewijk te hebben meegedeeld ^ Daarbij kwam, dat de Keizer en
Koningin Elizabeth het omtrent de bezetting van Parma hoe langer hoe minder eens
waren, en zij daardoor minder ongenegen werd zich met de drie mogendheden te verstaan.
Onderwijl bleef de vereenigde vloot voor Portsmouth liggen, en kortten de bevelheb-
bers den tijd door bezoeken en festijnen over en weêr, waarbij schitterende pracht
werd ten toon gespreid , en Sommelsdijk in 't blauw fluweel met goud borduursel, Wäger
in scharlaken met goud prijkten. Tallooze nieuwsgierigen kwamen de zich van Cowes
lot Southsea-Castle uitstrekkende schepen zien, en Portsmouth wemelde daardoor van
gasten. Tusschen een
paar wederzijdsche snelzeilers werd een wedvaart gehouden , waarbij
de Nassau beter voor wind, de Mormouth beter tegen bleek te koersen, zoodat de

uitslag onbepaald bleef

Door Fleury was de koerier Bannières naar Sevilla gezonden, waar zich het spaansche
hof, op zijn terugreis van de portugeesche grenzen, thans eenigen tijd ophield. Hoe
gewichtig het zich achtte of althans voor 't spaansch gemoed voordeed, kan uit de
toespraak blijken, door den burgemeester dier stad tot den Koning gehouden, en
waarbij hg hem schetste, «hoe de machtigste en ontzaglijkste vorsten, voordezen de
stoutheid hebbende een verbintenis met Spanje te verachten, thans den vrede van
hem kwamen verzoeken, met een onderworpenheid, aan niemand, dan een koning
als hij, verschuldigd» En dat terwijl men niet eens zijn dieren wensch verkrijgen
kon, de britsche bezetting uit Gibraltar en Port-Mahon te zien verdwijnen, en zich
tevreden moest stellen, kreeg men 't tegenover den Keizer gedaan, een spaansche
bezetting in Parma en Piacenza te leggen! Den July kon Bannières de terugreis
aannemen, en bracht elf dagen later Fleury het naar vrede neigend, ofschoon nog
altoos wel wat nevelachtig antwoord van Koning Filips over. Den Augustus gaf de
naar \rede bakende Fleury den uitheemschen gevolmachtigden een feestmaal te Versailles,
waarbij Le Moine's groote schilderij, den franschen Koning voorstellende, die Europa
den vrede hergeeft en aan Mercurius opdraagt, den tempel van Janus te sluiten, met
verdere zinnebeeldige zinspelingen, in de feestzaal aan den wand prijkte \ Te Soissons
zou intusschen niet meer onderhandeld worden; hel Congres daar liep, als dat te
Kamerijk, te niet. De Staten, die er buiten de verdere twistvragen, ook de oostfriesche
onlusten haddeu zoeken te doen beslechten , vonden geen baat op dal streven; wel
gaven hun Groot·Brittanje en Frankrijk daaromtrent recht, doch Sinzendorff wilde
van 's Keizers zijde van geen inmenging der Congresleden in de oostfriesche zaken
hooren ^ De Staten rieden den Emders toen onderwerping aan den Keizer met be-

' Aid. p. 86. ® Έητορ. Merc. tvreede halfjaar, '29, bl. 4 en v.
' Zie ald. bl. 15. ^
Έητορ. Mcrc. tweede halfjaar '29, bl. 93.

» Zie de mededeeUngen uit het verbaal der gevolmachtigden bj} Wagenaar, Vad. Eist. XVTII,
bl. 533, vv. ® Zie boven, bl. 153.

-ocr page 177-

DES VADERiANDS. ^^ 175

hüud hunner voorrechten aan; maar door Brenneisen aangezet, verwierpen 's Keizers com-
missarissen haar in dezen vorm. De Keizer zelf intusschen keurde hem daarop in Mei
1729 goed, eu bevestigde dit nader in September, waartegen toen echter de Graaf in
verzet kwam, zoodat de zaken vooreerst nog hangende bleven.

Te zelfder tijd deed de onderhandeling met Spanje daarentegen een goede schrede
voorwaarts. Stanhope zelf nam de reis naar Sevilla aan, en bracht daar nu in 't laatst
van October, onder medewerking van den franschen gezant en Van der Meer, doch
geheel buiten Königsegg om, een verdrag met Spanje tot stand, dat den 8-Novem-
ber door beide eersten en, na verkregen volmacht der Staten, den 21- door Van
der Meer geteek.end werd. De onderhandelaars zeiden er elkander - als naar ge-
woonte — een goede en vaste vriendschap bij toe, handhaving hunner weêrzLjdsche
bezittingen en rechten, ook met betrekking tot den handel in en buiten Europa;
zij
beloofden elkander daartoe, zoo noodig, gewapenderhand of met geld en schepen bij
te springen; bekrachtiging voorts der vroegere verdragen, terwijl Koning Filips levens
verklaarde, bii dat met den Keizer nooit bedoeld te hebben,
dezes onderzaten eenige
handelsvoorrechten toe te staan, noch hen daarin te handhaven, wanneer ze met die
vroegere verdragen in strijd waren; herstel van den engelschen en franschen handel
in Europa en de Indiën op den vroegeren
voel; herstel ook der nadeelen, door Spanje's
onderzaten den anderen mogendheden zoo in Europa als Amerika aangedaan; benoe-
ming van gemachtigden, om uiterlijk binnen vier maanden bijeen te komen tot ver-
effening, binnen drie jaar, der verschillen omtrent schepen en goederen; machliging
van Spanje, om 6000 man Iroepen naar Italië te doen oversteken ter bezetting van
Livorno, Porlo-Ferrajo, Parma en Piacenza, ten einde den Infant Don Carlos de erf-
opvolging in beide laalsten en Toscanen te verzekeren; terugtrekking dier troepen
van spaansche zg, zoodra de Infant eenmaal in 't gerust bezit dier Staten was, in
welk bezit men hem beloofde te handhaven. Twee afzonderlijke punten verklaarden
nog, welke verdragen met betrekking tot Engelands handel bedoeld werden, en dal
de schepen, van welke 't blijken zou, dat zy, gelijk de veel besproken Prins Fre-
derik, geen verboden handel hadden gedreven, teruggegeven zouden worden. ïwee
andere volgden, waarbij Grool-Britlanje zijn goede diensten en
des noods zgn gewapende
tusschenkomst tot behoud van den
vrede toezei, zoo de Keizer iets ten nadeele van Spanje
of Frankrijk mocht beproeven, en dat de Koning zyn aandeel als Rijksvorst zou wei-
geren bij te dragen, zoo het Duitsche Rijk Spanje of Frankrijk mocht willen beoor-
logen. In acht volstrekt geheim gehouden punten werd eindelijk nog bepaald, dal
men 1. de bezitters der italiaansche Stalen binnen vier maanden zou noopen, om de
zesduizend man spaansche troepen te ontvangen; 2. de bezettingen in die Staten zou
verplichten lot een eed aan Don Carlos, terwijl Spanje in haar onderhoud zou voor-
zien; 3. dat men den Keizer kennis zou geven van de onherroepelijkheid der bij dit

-ocr page 178-

176 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

verdrag bepaalde zaken; 4. dat de 6000 man binnen een half jaar zouden overkomen;
5. dat voor hun overtocht Spanje, Groot-Brittanje, en Frankrijk eik een bepaald aan-
tal schepen zou beschikbaar stellen; 6. dat, werd men in dal overkomen belemmerd, het
met geweld zou worden doorgezet; 7.dat, in geval van oorlog, de magazijnen der weêr-
zijdsche onderdanen in Livorno, zooveel doenlijk, verschoond zouden worden; 8. dat
men de Algemeene Staten zou uitnoodigen, ook deze geheime punten te onderschrij-
ven. In de bescheiden, waarmee Van der jWeer verdrag en punten voor die Staten
onderteekende, werd door hen bedongen, dat 1. de bondgenoolen elkander in kennis
zouden stellen van de middelen, die zij geraden mochten achten tot voldoening aan
den inhoud van dit verdrag; 2. Frankrijk en Engeland hun verplichting vernieuwden
tot bewerking der opheffing van 's Keizers Maatschappij, en dal Spanje diezelfde ver-
plichting zou op zich nemen; 3. dat de onderstand, door de Staten te verleenen, zich
lot 4000 man te voet en 1000 te paard zou bepalen; 4. dat Koning Filips den Staten
voldoening zou verschaffen van hunne bezwaren, zoo in de Indien als in Europa, en
hun handel op den voet der vorige verdragen herstellen zou, terwijl hy ieder han-
delsrecht, aan eenig volk door hem toe te staan, ook aan de Staten zou verleenen;
5. dat, ondervonden die Staten eenig ongemak of overlast door hun toetreding tot dit
verdrag, zoodat zy zich met de wapenen moesten gaan verweren, de drie bondgenoo-
len hun onmiddelijk ter zy zouden staan. Twee mede volstrekt geheim gehouden pun-
ten bepaalden nog: dat de Stalen, in geval van oorlog in Italië, niet meer dan 3000
man , of de waarde van dien naar hunne verkiezing in geld of schepen, behoefden te
leveren; en dat zij voor de overvoering der spaansche troepen, ten gerieve van Don
Carlos, slechts twee oorlogschepen en een bataljon voetknechten naar Cadix zouden
zenden. Nog tweederlei verklaring was aan de acte van toetreding toegevoegd: l.dat
men het Huis van Farneze in 't bezit zou doen stellen van Castro en Romigliano; en
2. dat Spanje den Staten voortaan den titel van Hoog Mögenden zou geven, hen, in
allen deele, als gekroonde hoofden bejegenend.

Een reden te meer voor Spanje om toe te happen, was het thans genoegzaam ge-
heel verkeken uitzicht op den franschen troon geweest. Niet te vergeefs was blykbaar
de tot dusver zoonlooze fransche koningin, maandag 4 October van 'l vorige jaar, in
de Lieve Vrouwenkerk te Parijs de Moeder Gods zelve om een kroonprins gaan aan-
roepen , de heilige Genoveva nog daargelaten, die zij er mede voor had ingespannen. In
de eerste dagen der Augustusmaand van dil voorspelde reeds een Staartster, die men
toen uit het Kleine Paard in den Dolöjn zag overgaan \ de aanstaande verhooring

' "Lundi, 4 de ce raoia, notre bonne Reine a vu Paris; elle est venue ä Notre Dame pour deman-
der ä la Vierge «n Dauphin, et de la ΰ Ste Geneviève
h la mêmefln" (Journal de Barbier, 11,^. 4,^).

® "Dès Ie 31 Juillet dernier on avait commencé ä remarquer la Comête dans la constellation du
petit Cbeval, d'oü elle sortif pour entrer dans celle du Danphin"
{Journal de Marais),

-ocr page 179-

DES VADERLANDS. 177

(lier smeekgebeden, en den 4«" September was de heugelijke dag daar, waarop, vóór
zijn krieken nog, 's ochtends tusschen drieën en vieren, het jonge prinsjen geboren werd:

Le ciel nous favorise enfin,
Nous venons d'avoir un Dauphin,
Bénissons Dieu de cette affaire !>

Ongeloofelijk was het gejuich en gejoel aan 't hof en onder 't volk; het laatste
vooral ook omdat het zich aan zang en dans, eten en drinken een dag of wat te
goed kon doen, en de vonkelende verlichting, die overal was aangebracht, bewon-
deren. De nederlandsche gezant, Boreels opvolger, Van Hoei zelf had, vier dagen aan-
een , de tien schuiframen in de breedte van zijn woonhuis tot op de derde verdieping,
ieder raam met vijf flambouwen, die der vierde met lampen verlicht, en liet, onder
een muziek van 12 instrumenten, acht vaten roode en witte wijn voor 't volk loo-
pen. Hij zelf en zijn vrouw strooiden daarbij geld voor dat volk uit, en onthaalden
beide laatste avonden allerlei lieden van aanzien aan hun tafel. «Veel eer», voegt de
berichtgever er bij, «zoo voor den gezant als zijne nacie» ^ Treurig echter gewis voor
gezant en volk, als zij daarin hun zoogenoemde «eer» moeten zoeken! Maandags den
12·=» werden op 't stadhuis de Cardinaal Fieury en al de uitheemsche gezanten en ge-
volmachtigden, de aartsbisschop van Parijs, Vintemille, en anderen, in 't geheel 160
personen aan vier tafels, van stadswegen schitterend onthaald, en daarbij, aan 'l slot
van een toepasselijk feestlied, het heugelijk feit bepaaldelijk ook als waarborg van den
algemeenen vrede herdacht:

Vous serait-il indifférent, Peuples voisins, d'apprendre
De la Paix qu'un nouveau garant Ne ae fait plus attendre?
II est venu ce jour heureux Ou le Ciel qui le donne,
De la joie allumant les feux Eteint ceux de Bellone'.

De eerste der gezanten en gevolmachtigden , om het koninklijk ouderpaar namens
zijn heer en meester geluk te wenschen, was, den 10<"° , die van Groot-Brittanje,
Horace Walpole, geweest. Een fransche spotboef bracht zijn vleyende toespraak in deze
vermakelgke rijmen over:

Sire, un Dauphin vient de tous naitre,
Et le Rei, mon aoguste maitre,
Dont je ne saurais 4 moitié
Peindre la parfaite amitié
Pour votre royale personne,

' La Naissance du Dauphin (in den Chans, hist. V. p. 188).

Bur. Merc. op dit halfjaar, bl. 129.
' La joie de Paris ά la naissance du Dauphin {Chans. Hst. t. pl, p. 200).

Ve deel, le etuk.

17

-ocr page 180-

2292 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Car il a Täme tendre et bonne,
En a, ma foi, la joie au coeur;
II goute ce bonheur extréme
Tout comme arrivant ä lui-même,
Tant il est votre serviteur.

Or, volla, Sire, mon esorde,
Quiconque y voudra mordre y morde;
Venons ä présent, s'il vous plait,
Α notre principal sujet,
Que, crainte de quelque surprise,
En trois articles je divise,
Car j'aime un discours clair et net,
Et pense qu'un
grand Politique
Doit être orateur méthodique,
Montrant qu' ä Γ Université
Son beau génie a proflté.

Sans m'amuser è la moutarde,
Mes trois points sont, prenez y garde,
Que eet heureux événement
Comble d'un vif contentement
Primo vos bons peuples de Franee
Qui plus que jamais font bombance;
Secundo VOS hauts alliés
Qui les ont souvent étrillés;
Et
ieriio l'Europe entière.
Attention, j'entre en matière:

I. Que les Francais soient réjouis
De voir éclore ce eher fils,
Cela, je crois, s'en va sans dire,
Eh! n'ont-ila pas sujet de rire?
Sans se tuer l'ame et Ie corps,
Sans prodiguer sang et trésors,
Sans embarras et sans intrigue
Sur Ie droit ä la Koyauté,

Sans former faetion ni ligue
Pour se remettre en liberté,
Iis vont jouir de l'avantage
D'un sur et tranquille
esclavage,

II. Pour vos dociles alliés,

Que leurs ames sont satisfaites!
Dignes, certes, d'être lies,
S'ils n'étaient doux, polis, honnêtes,
" , ^ S'ils ne se disputaient l'honneur

-ocr page 181-

DES VADERiANDS. ^^ 179

D'être les premiers ea faveur.
La chance a touriié, Sire, oh Diable!
Votre iils vous rend formidable,

Et, graces ä ce bel enfant, ' .

Iis seront souples eomme un gant,

III. C'est meme.chose de l'Europe, η

Elle ne saurait désormais,
Que jouir d'une belle paix,
Si j'en tire bien Thoroseope,
II faudrait n'être pas Chrétien,
II faudrait même être un grand cliien,
Pour n'être pas charmé d'avance
De voir dans les mains de la France
. De la Chrétienté la balance,

»

Tout comme celle de Théniis,

Pencher vers les meilleurs amis.

Respectant Votre diadême,

On n'y mettra point Ie holä

Quand Vous remplirez Ie systême „

De feu Votre altier grand-papa.

Devant Vous se taira Ia terre,

Vous nous donnerez paix ou guerre, . ' .

Ou moitié guerre, moitié paix,

Dont nous payerons bien les fraix.

Voila donc un triple avantage
Que Ie beau Dauphin vous produit;
Je pense Tavoir bien déduit,
Et vous l'ignoreriez, je gage,
Si vous n'en étiez pas instruit
Par Horace, Ie bel-esprit.
Je terraine iel ma harangue
Chef d'oeuvre de l'aimable langue
Qu'on parle, Sire, en Votre cour'.

De Algemeene Staten, het tot stand komen van 'l verdrag met Spanje te geraoet
ziende, hadden de onderteekening niet afgewacht, ora de helft van SomHielsdykssmal-
deel van de ree van Portsmouth weêr thuis te doen komen; hij zelf volgde, niet lang
daarna met drie andere schepen. De drie overige waren een goede maand te voren,
onder 't bevel van Kap". Schryver, op last der Staten naar Algiers gestevend, waar
de Dey, nu 't er op aan kwam, minder geneigd scheen, den zoo duur bezwdVen vrede

' Faraphrase d'une certaine harangue prononcêe par un certain Ambassadeur. In Afschrift in de
Bihl. Duncaniana, 1729.

. __________

-ocr page 182-

180 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ongeschonden te houden. Door een geboren Engelschtnan, maar zweedsch Consul, zeke-
ren Logie opgehitst, gaf hij voor, van staatsche zij benadeeld en van een koopvaar-
der beroofd te zijn, die masten en scheepsbehoeften vervoerde, en welken de Staten
daarentegen meenden, dat, als van geen vrijbrieven voorzien, voor goede prys vermees-

terd had mogen worden. Schryver was nu bestemd dit geschil te vereffenen. Den

24eii October voor Algiers len anker gekomen, werd hij bg den Dey aanvankelijk
maar koel ontvangen, doch wist hem het noodige ontzag in te boezemen door zijn
schip, de Provincie van Utrecht, van 64 stukken, dag en nacht slagvaardig, en de
bemanning met brandende lonten bij 't geschut te houden. Hij verklaarde tevens, dat
de Stalen steeds vriendschappelijk gezind bleven, en hem daarvan het sprekend be-
wijs zouden geven, door de masten en ander scheepstuig, dat hy voor een op stapel
staand schip had aangevraagd, zoo spoedig mogelijk ten geschenk te zenden. De Dej
toonde zich daardoor geheel vertederd, en binnen een week reeds kon Schrijver stad
en reê weer verlaten, om de blijde tijding der verzoening naar Holland over te bren-
gen Wel werden er, nog vóór hij dat bereikte, in 't begin van November, een
viertal koopvaarders door algerijnsche roofschepen genomen en te Algiers opgebracht,
maar nu onmiddelijk ook door den Dey weer vrijgegeven ^

De jonge Prins van Oranje, die in July zijn studiën te Utrecht, en den Septem-
ber zijn achttiende jaar voleind had, werd, veertien dagen later, te Groningen plech-
tig als Stadhouder ingehaald. Te Utrecht had hij zich den laatsten Mei nog met Koning
George II kunnen onderhouden, toen deze, op zijn doorreis naar Hannover, waar hij
•eenige maanden ging vertoeven, die stad aandeed Van Groningen uit voeren hem
thans Gedeputeerden der Provincie in hun jacht tot Hoogkerk te gemoet, .waar hij
zelf met zijne moeder in een ander uit Friesland aankwam. Van weerskanten uitge-
stegen ter begroeting, ging men daarop weer te water naar de stad, waar men nu,
in plechtstatigen optocht, onder muziek en klokkespel over de Groote Markt naar
't Hof reed. Daar had toen de verdere verwelkoming ook van stadswegen plaats, van
saluutschoten uit groot en klein geweer begeleid. Den volgenden dag werd de Prins
in 't Provinciehuis, op zijn groen fluweelen stadhouderlijken stoel gezeten, door de
Stalen als Stadhouder en Kapitein-generaal begroet, en den 17®·^ in de Vergadering
van Gedeputeerden binnengeleid. Zondag den 18®" kerkten de Prins en zijn moeder
bij Prof. van Velsen, die ook van kerkelijke zg den jongen Stadhouder zijn hulde
bracht, na een toepasselijke preek over den text uit Jesaja: «de Koningen zullen uwe
voedsterheeren zyn, hun Vorstinnen uwe zoogvrouwen»^. In de volgende maand had

' Naar Schi-yvers verbaal en brieven, aangeh. by De Jonge, Qesch. van 't Ned. Zeewezen, IV,
bl. 145, v.

2 Aid. t. pl. en verg. Ewtop, Mero, tweede halQaar '39, bl. 308.
® Zie aldaar, eerste halijaar '29, bl. 309. * Aid. tweede halfjaar, bl. 79, w.

-ocr page 183-

DES VADERiANDS. ^^ 181

dezelfde plechtigheid voor Gelderland te Zulfen plaats, waar toen de Landdag bijeen
was. Van zijn lusthuis te Dieren kwam de Prins den derwaarts, van een drietal
beeren vergezeld, en te gentioet gereden door de twee zoons van den landdrost Heec-
keren, de beeren van Engbuizen en van Ruurlo, die hem in een rijtuig met zes
paarden naar 't buis van bun vader brachten, waar bij zijn intrek zou nemen. Daar
werd hij eerst van wegen de Staten door een zestal hunner leden, daarna door de
Stadsoverheid welkom geheeten. Den 12®"» werd hij in de Landschapskanier op't Stad-
huis gevoerd, waar bij, in een groen laken armstoel plaats nemende, zijn lastbrief en
commissie aanboorde en onderschreef, 's Namiddags twee uur bad er op 't zelfde
Stadhuis een gastmaal plaats, en 's avonds was de stad verlicht en werd een vuur-
werk afgestoken. Den 13®° gaf de Landdrost een feestmaal, en den de B" van
Lintelo op zijn huis de Eese. Daarna scheidde de Landdag, en keerde de Prins weêr
naar Dieren', om, anderhalve maand later, ook in zijn geboortestad Leeuwarden,
plechtig verwelkomd te worden. Den 23®" op zijn lusthuis 't Oranjewoud gekomen,
kwam hij zondags daarna op dat zyner moeder, het door haar achter de boven
aangelegde Mariënburg, en trok maandag den 20™ te paard naar de stad, waar hij
aan de poort door de Overheid verwelkomd werd. Hij reed vervolgens naar zijn Hof waar
de burgerij hem met driewerf herbaalde saluutschoten uit haar klein geweer begroette,
terwijl zijn Vrouw moeder en bij zich aan een der ramen aan hen vertoonden. Niet-
tegenstaande den regen krioelde hel van volk op de straten, en waren 's avonds de
buizen schitterend verlicht. Oranjelinten en strikken prijkten op de met oranje om-
boorde hoeden, en de compagnie der grenadiers droeg fraaye mutsen, met 's Prin-
sen geslachtswapen, op 't hoofd, en op de patroontassen het devies «'s Volks hoop
en Vertrouwen»
(Spes et fiducia Gentis). Z.estien hunner betrokken 's avonds onder
hun hopman en vaandrig de wacht aan de Waag, op hun marsch langs Stadhuis en
Hof, rnet slaande trommels en ontplooid vaandel, nograaals saluutschietende en hun
handgranaten werpend ^ Niet ten onrechte getuigde men van de drie Provinciën:

La Gueldre, Frise, et la Groningue en leur Orange

Espèrent quelque tempa, ä leur secours, un ange;

maar beweerde ook nog steeds met gelyk recht van de vier andere:

La Hollande, Zélande, Utrecht, Overysel,

L'estiment un fléau mena^ant Israël'.

De tegenstelling tusschen beide opvattingen, in haar wederzydsche overdryving,
kwam sprekend uit in de uit dezen tyd dagteekenende beschriften by 's Prinsen afbeel-
ding; het opgewonden aanpryzende:

' Aid. bl. 220, vv. ' Aid. bi 305, vv.

^ Zie de Différentes opinions des Provinces Unies, enz. in het 8e verv. der Lat, en Ked. Keur dichten, bl. 5.

-ocr page 184-

- ,f^p .... / ^ - γ.

182 ALGEMEENE GESCHIEDEÏilS

Hier ziet ge 't overschot van 't oude Oranjebloed,
't Gezegend werktuig in des Albestierders lianden;
De laatste spil, waarop draait Neêrlands vrije hoed,
Omhelst van Gelderland, van Friesland, Stad-en-Landen;

en het doldriftig waarschuwende:

Hier ziet ge een echte telg van den Oranjestam,
. Doch wacht u, Holland, die in uwen tuin te planten:
De vrucht is akoniet, de sappen vuur en vlam.
Wier doodelijk vergif besmet aan alle kanten.
Getuige zij die tuin onvruchtbaar en vertreên; -
En overtreft de telg zijn stam ? Neen, Neerland, neen! — '

't Is haast onbegrijpelijk, wat men er zich, in zijn hartstochtelijke verblinding en
zelfzuchtige bedoelingen, van de eene zijde al van voorspiegelde, van de andere uit
waande te moeten duchten. In een berijmde samenspraak tusschen den Leeuw en de
Vrijheid liet men o. a. de laatste zeggen:

Ja, is het Vaderland niet door den Vree geslagen?
Moet ieder onderdaan niet zwaarder lasten dragen
Als in den oorlog? Zijn de burgers niet bezwaard,
Niet uitgeput? Wie waakt voor altaar, vuur, en haard?
Wanneer de Prinsen van Oranje 't Land bewaakten,
Den vyand sloegen en verdelgden, toen geraakten
De Nederlanden vrjj van schattingen, het Land
Genoot een stille rust, daar 't nu van tweedracht brandt.

«O, Vrijheid!» troostte haar de Leeuw:

O, Vryheid, gü zp nog van ieder niet verlaten;
Aanschouwt het wijs beleid der gelderlandsche Staten,
Ofschoon gedwarsboomd en berispt ook in hun doen
Van hen, die d'Eigenbaat in hunnen boezem voên,
Hoe zij de Oranjetak, zoo gaaf aan alle kanten
Zoo edelmoedig in uw Tuin en Lusthof plantten,
Waarin zijn vaders, zijn alom geëerd geslacht
Veel vruchten tot uw heil steeds hebben voortgebracht;
Die jonge en eedle telg zal voor uw rechten waken,
U stutten voor den val, in vollen ijver hlaken,
Tot welzijn van 't gemeen en 't lieve Vaderland,
Den vrede vestigen en sterken door zijn hand.

«Wordt», zoo besluit daarna de door dit uitzicht bemoedigde Vrijheid:

Zie beide aldaar, 7e vervolg, bl. 97.

-ocr page 185-

DES VADERiANDS. ^^ 183

Wordt 't Stedehouderschap Prins Friso opgedragen,
Dan zal de wereld weer van zyn gezag gewagen;
Hü zal met Koningen en Vorsten het verbond
Bekrachtigen; men zal uit zijnen wijzen mond
Niet dan orakelen, dan heil en vreê zien vloeyen;
Dan zal ik, als voorheen, in vollen voorspoed bloeyen;
De baatzucht, tyranny, en wat den Staat beroert,
Zijn midden uit het Land, als pesten, weggeroerd;
Dan zal mijne achtbaarheid langs alle werelds assen,
Bij Vorsten, groot van naam, in vollen luister wassen;
De Moor en Indiaan, en daar het Kreeftvuur brandt,
Hoe woest en ongetemd, zal eeren Nederland;
Het algemeen belang van Staten en van Steden,
Die door het eigen nut malkander vaak vertreden.
Zal 't ware voorwerp zijn van 't Stedehouderschap.
Door Frisco zal de Leeuw, gehuld op d' eeretrap.
De zeven pijlen vast in zijnen klauw bewaren;
Door Friso blijft het Land beveiligd voor gevaren,
Door Friso blijft het land ih vollen vrede en rust,
Door Friso wordt de toorts van tweedracht uitgebluscht

«Wel heeft dan», vraagde men, niet minder opgewonden van den anderen kanl,

Wel heeft dan, moedig volk, 't Stadhouderlijk geweld
Uw vrije halzen nog niet lang genoeg gekweld? —
Valt weêr niet in den slaap, die doodlijk voor de Vadren
En voor 's Lands vrijheid was; Iaat toch dien dag nooit nadren.
Dat het Trojaansche paard met feestiyk dansgerei
In uwe poorte treedt! —

En nu uw vrije hals, ο Zeeuwen en Hollandren,
Geen dienstbaar juk erkent, zoo wilt toch met den andren.
Den bondgenooten van Utrecht en IJsels kant,
U zoo vereenen, dat nooit geen Stadhoudershand
U meer mag drukken, maar dat 's Lands gemeene Staten
De welvaart van 't Gemeen hun zoo bevallen laten,
Dat elk dat dierbaar pand van vrijheid en van rust
Genieten mag met vreê; dan zal wel zijn gebluscht
De hoofsche macht van hen, die naar verandring haken;
En of een drietal van de bondgenooten smaken
Het Stadhouders onthaal, geen nood, uw macht is sterk,
Gij strekt der Vrijheid toch een vierkant bollewerk

De Staten van Holland hadden, in overeenstemming met deze gevoelens, in Au-

' QespreTc tusschen de Vrijheid .en den Leeuw, in de Lat. en Bed. Keurdiehien, 7o vervolg, bl,

81 V. Verg. aldaar in 't 9e vervolg bl. 63 en vv.

^ Zie aldaar bl. 50 Op Tiet aansteehen van Tconst- en vreugdevuuren, enz. Anders.

-ocr page 186-

j84 algemeene geschiedenis

guslus nog bepaald, dat geen afzonderlijk Stadhouder van een of meer der Provin-
ciën, zonder inwilliging van allen gezamenlijk, zitting zou hebben in den Raad van
State; en de Prins bleef zich daarom liefst ook maar in Friesland ophouden, waar
hij zich op 't Stadhouderlijk Hof te Leeuwarden vestigde, terwijl zijn moeder er haar
Mariënburg bewoonde. Het Hof van Holland had in dit voorjaar uitspraak moeten doen
over een ergerlijk misbruik van staatsstukken, aan de Griffie der algemeene Staten
voorgekomen, en waaraan een drietal klerken, Van Amelong, Mr. Nie. Tromer, Van
Wessem, de advokaat Van Schadenberg, en de beide nieuwtjensjagers Linden en
Slagmuller, schuldig waren bevonden. Aan buitenlandsche gezanten hadden zij dm-
gen verklapt, die men besloten had geheim te houden, en hun mededeeling gedaan
van verschillende brieven en papieren. De eerste en derde, die 't meest misdreven
hadden, kregen er 't zwaard voor over 't hoofd, de tweede werd te pronk gesteld
met hel woord meineedig voor zijn borst, de advokaat van zgn betrekking verval-
len verklaard, beide laatsten - evenals de vier anderen - voor eeuwig uit den
lande van Holland, Zeeland, Friesland, en Utrecht gebannen Daar Van Wessem en
Tromer als onderklerken voor Gelderiand en Overijsel ter griffie zaten, duidden beide
Provinciën, in haar gewestelijken naijver, deze terechtstelling in Holland ten kwade;
gelijk in Holland zelf de sleden Dordrecht en Leiden zich verzet hadden tegen die
van iwee harer ingezetenen, die als lijfknechts in den Haag hadden gediend en even-
zeer in 't verraden van staatsgeheimen waren betrokken.
Men sloeg vervolgens voor, een
streng plakaat legen dergelijke misdrijven uit te vaardigen, en diende er, 12 Aug.
ter Statenzitting van Holland een ontwerp toe in, van 't welk de vaststelling echter

onzeker schijnt.

Te V\reenen was men alles behalve ingenomen met het overeengekomene te Sevilla.
Prins Eugenius ried den Keizer, zich voor den strijd gereed te maken, om het be-
dreigde Italië te beschermen, en al ras werd dan ook de veldmaarschalk GraafMercy
met het opperbevel van de daartoe bestemde troepen belast, die zich in 't volgende
voorjaar in ItaHë legerden. Met Rusland en Pruisen zocht men daarbij de banden
van vriendschap nauwer toe te halen. In 't eerste kwam intusschen de jonge Keizer,
die zich van Menschikoffs voogdij ontslagen en in de armen der Dolgoroeki's gewor-
pen had reeds den 30- Jan. 1730 te overlijden, en werd, door Anna, Peter Is

oomzegster uit zijn broeder Iwan, en thans Hertogin-weduwe van Koerland, opgevolgd.

Zij verklaarde zich ten volle bereid, den Keizer, in geval van nood, met de hem
bii 't verdrag met Katharina I toegezegde hulptroepen bi] te
staan, en ze op den eersten
wenk gereed te houden. Met Pruisen had men het verdrag van Wusterhausen reeds
in Dec. 1728, te Berlijn, bij een geheime overeenkomst, nader bevestigd, waarbij

dato 25 Maart 1729. I« hy Vaulus en Isaac SoUUus.

-ocr page 187-

OES VADERLANDS. 185

Keizer en Koning elkander en hun erven het ongerepte bezit hunner landen en
wederkeerige hulpbenden toezeiden, en de Koning buitendien de
Pragmatieke Sanctie
waarborgde. De Keizer zag zijnerzijds Toor den Koning van alle aanspraak op
Berg en Ravenstein af, waar ondertusschen alles bij 't oude zou bliiven, zoolang
't manneiyk oir in Palts en Nieuwburg niet vTas uitgestorven, 't geen echter niet
lang meer kon aanhouden. By een afzonderlijke bepaling beloofde de Koning nog,
den duit,sehen Prins, die met 's Keizers oudste dochter zou huwen, zijn stem bij de
eerstvolgende keuze eens Keizers te geven Den Graaf van Seckendorf werden de ver-
dere onderhandelingen met Pruisen opgedragen, vooral met het oog op de engelsch-
gezinde Koningin ^ die haar beide oudste kinderen gaarne met den britschen kroon-
prins en zijne zuster Amalia had zien verloven. De Koning was echter gansch anders
gestemd; ofschoon hij zijner dochter dien kroonprins niet misgunde, wilde hij zijn troons-
opvolger niet van Engeland afhankelijk zien. Daarvoor bestond echter bij die verlo-
ving des te meer kans, als Koning George hem tol zijn Stadhouder- of liever zijn
vrouw tot Stadhoudeies— van Hannover wenschte te maken \ Juist in dat Hannover
had hij het trouwens met dien Koning op nieuw over de werving te kwaad gekre-
gen. Deze had toch, bij zijn eerste bezoek aan zijn duitsche statén, in den laatsten
zomer, eenige pruisische soldaten laten gevangen nemen, en verkoos die niet weder los
te laten, vóór men 't van pruisische zij de aangeworven Hannoveranen gedaan had.
Reeds dreigde het daarover tot verdere dadelijkheden te komen ^ toen men nog bij-
tijds tot een vergelijk kwam, en bepaalde, dat alle wederrechtelijk ingelijfde der
laatsten, 't geen zich tot een 20tal beperkte, werden teruggezonden, en daarop ook
de gevangen Pruisen weder vrijgegeven. De buitengewone engelsche gezant, Sir Charles
Hotham, ging echter vervolgens, bij de huwelijksaanvraag, waarvoor hij naar Berlijn
was gekomen, bij 't pruisische hof zoo onhandig te werk, dat de lichtgeraakte
Koning, hem, in July 1730, in arren moede den rug toekeerde S en nu te meer
nog voor den Keizer gewonnen was, Hy ondernam thans zelfs een reis door hel Rijk,
om eenige hoven voor 's Keizers belangen te winnen.

' Pruisens voorstel van een "allergelieimst" artikel, waarbü de Keizer het een evenmatige ver-
goeding uit zijn eigen bezittingen toezei, voor 't geval het Berg niet erlangde, werd door Secken-
dorfs beleid vcrydeld. Zie Ranke's
Zwölf Mcher preussincher Geschichte, III. S. 70.

2 «Der Kronprinz als Statthalter von Hannover in eine iirmer untergeordnete Verbindung mit
dem englischen Hofe gezogen, hätte sich einmal mit aller Gewalt wieder davon losreissen mÜBsen,
oder er wäre nie der preusische Friedrich geworden". (Kanke, t. pl, S. 135).

» De doldriftige Frederik Willem liet zich zelfs tegen Seckendorf uit, dat h|j zijn zwager tot
een tweegevecht zoü uitdagen, en droeg den Graaf van Dessau op, om de Elbe verkennen.
(Arneth,
Frinz Eugen, III S. 260).

^ Zie het nadere daaromtrent bü Ranke, t. pl. S. 106 f.,

V«) deel, Ie stuk. ^^

-ocr page 188-

186 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Die Keizer zelf had van zgn kant, in 't voorjaar., door den Vorst van Furstcnberg
op den Rijksdag zijne grieven tegen de bondgenooten laten ontvouwen, en dit vertoog
een tegengeschrift van den fransehen gezant bij die vergadering uitgelokt, waann
hij het onredelijke dier grieven zocht te doen uitkomen, onder verzekering tevens,
dat Zijne Allerkristelijkste Majesteit in 't minst niet van meening was, 's Keizers
rechten bij 't Viervoudig Verbond erkend, te krenken. In Italië had de Keizer, buiten
zijn ei4n troepen onder Mercy in Lombardijen, en Graaf WaUis op Sicilië, nog de
toezegging van 12,000 man van den Koning van Sardinië weten te verwerven, onder
bpding, dat hij in de kosten daarvan een aanmerkelijke som zou bijdragen. Spanje .
drong er nu bij zijn drie bondgenooten des te sterker op aan, de te Sevilla bepaalde
maatregelen ten uitvoer te leggen. Zij antwoordden, dat zij inderdaad het daar be-
paalde dachten na te komen, zoo spoedig als de gelegenheid der zaak maar zou mee-
brengen, doch altijd nog hoopten, 's Keizers toestemming in de overvaart der spaan-
sche troepen langs minnelijken weg te verkrijgen. De Slaten hadden intusschen m
Maart den Majoor Grovestins in een buitengewone zending naar Parijs afgevaardigd,
om er over de maatregelen te onderhandelen, die men in geval van oorlog zou
moeten nemen. Van spaansehe zg was er in de volgende maand de Markgraaf van
Aleacher, Don Lucas Spinola, gekomen, tot aanvoerder der troepen bestemd, die
het naar Italië dacht over te schepen. De vredeHevende Fleury hield hem echter
wijselijk wat op, onder voorwendsel, dat Koning George en de Staten, niet minder
dan Frankrijk daarin gemengd, en nog niet met hun uitrusting gereed waren. In
Frankrijk zelf wees men ondertusschen de regementen aan, voor de itahaansche on-
derneming bestemd, en ook te Londen ging men daar vervolgens toe over, zoodat
Spinola reeds meende naar Madrid te kunnen melden, dat men de bepahngen van
Sevilla weldra zou zien verwezenlijken. Het bleek hem echter weldra, hoezeer hij
zich in die rooskleurige voorspelling bedroog, en hij nu in tegendeel moest verkla-
ren, dat men het spaansehe hof slechts met fraaye woorden om den tuin zocht te
leid'en, en alleen voorhad wat tijd te winnen. Op voorstel van Fleury liet hij zich
• vervolgens voor het denkbeeld winnen, dal de Keizer wellicht zich in de overvaart
der spaansehe troepen zou schikken, wanneer de bondgenooten hem kenbaar maakten
waaraan zij zich bepaaldelijk meenden te houden,
en er werd daarop van hunnentwegen
in Mei eene verklaring naar Weenen overgemaakt, die zij als hun laatste woord, hun

Ultmaiun, in dezen aangaven. Zich beklagende dat men hun geheel andere bedoelingen

toedichtte dan zij hadden, meenden zij daarin de juiste strekking van 't gesloten
verdrag te moeten kenbaar maken, en zoo den Keizer omtrent Italië gerust te stel-
len Zij hadden toch met dat overvoeren dier Spanjaards geen ander oogmerk dan
ook met onzijdige troepen beoogd zou worden, en de Keizer had daarom geenerlei
reden, zich tegen hun overeenkomst te verzetten. Stemde hij dus van nu af in d,e

-ocr page 189-

des vaderlands. ■ 187

overkomsl toe, maakte hij tevens een einde aan de zaak der Maatschappij te Oost-
ende, ging hij er toe over, met hen de oostfriesche zaken te regelen, en beloofde hij
hun,' bij 't uithuwelijken van zijne dochters niets vast te stellen, wat het evenwicht
in Europa, zoo onmisbaar voor de algemeene rust, verbreken kon; tot al hetwelk
hij verklaard had niet ongenegen te wezen; dan zouden zij hunnerzijds zich verbin-
den tot een van beide volgende voorwaarden te zijnen gerieve, om namelijk of, bij
een geheim punt, te beloven, zich niet tegen de schikkingen te verzetten, die hij zou
goedvinden omtrent de opvolging in zijn italiaansche Staten te maken, en die daar
Yrijwillig aangenomen werden; 5f, bij een dergelijke geheime bepaling, te verklaren,
dat men zich niet zou kanten tegen 't geen hij, ten behoeve der oudste of jongste
aartshertogin, zijne dochter, noopens die opvolging zou willen vaststellen, en dat men
zich zelfs verbinden zou, zijne schikkingen daaromtrent te handhaven.

De spaansche gezant en veldoverste loonde zich met dit stuk, dat hem veelte wijd-
loopig docht, minder ingenomen, en ook het spaansche Hof bleek er over gebelgd, en
meende er alleen de zucht in te bespeuren, op nieuw met
een mogendheid te gaan on-
derhandelen, die niets anders zocht dan Spanje in Italië tegen te werken. Het verweet
daarom zelfs Spinola zich niet krachtiger tegen de afzending verzet, er, hoe noode
dan ook, in bewilligd te hebben. Men had, naar zijn oordeel, den Keizer het vuur
voor de scheenen moeten leggen, en hem noodzaken kortaf met ja of neen te ant-
woorden. Intusschen verliep thans het gunstige jaargetij om de troepen over te schepen,
en kon men niet anders dan de werking van 't gedane voorstel te Weenen geduldig
afwachten. Men beraadslaagde inmiddels, waar, zoo het toch nog tol een oorlog mocht
komen, dien te voeren. De fransche beeren bleken niet ongenegen, dat ook in de
oostenrijksche Nederlanden te doen, waartegen die van Groot-Brittanje en de Staten
zich echter verzetten. Na wat over en weer sprekens bepaalde men dus, hem maar
in Italië aan te vangen, doch tevens wat troepen aan den Rijnkant te legeren, om
daar 's Keizers bewegingen in 't oog te houden. In Italië begeerde men van Spanje's
zij nu echter 't eerst Livorno en Napels aan te tasten, terwijl de andere beeren lie-
ver 't eerst op Sicilië wilden beginnen. Daar men intusschen zoowel voor 't een als
voor 't ander zich mei den Koning van Sardinië diende te verstaan, moest toen
eerst weder uitgemaakt worden, op welke voorwaarden dit in zijn werk zou gaan.
Met moeite kregen de Staten voorts verlof, geen krijgsvolk naar Italië over te zen-
den, maar hun verplichting tot deelneming in den onverhooplen krijg enkel door

't leveren der noodige schepen na te komen Κ

Een week vier, vijf liet zich 't antwoord van den Keizer op het VUimatum der
bondgenooten wachten. Hij bleef zich daarin beklagen over 't verdrag van Sevilla,

Naar 't verbaal der buitengewone ambassade, by Wagenaar, Vad. Historie XIX, bi. 16 en vv.

-ocr page 190-

188 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

doch meende dal, werd er niets bij bedoeld, dat iemand in zijn goed recht kon
krenken, men zich licht omtrent de erfopvolging van Don Carlos in Italië zou kun-
nen verstaan; dal echter het overvoeren van een spaansche bezetting te zeer met de
bepalingen van 't Viervoudig Verbond tot behoud van 't europeesche evenwicht in
weêrstrijd was. Er was toen bij een geheim punt vastgesteld, dat een verandering van
bezetting aldaar slechts met 's Keizers instemming kon plaats hebben, en thans was
daartoe, te Sevilla, geheel buiten hem om besloten. Daar hij echter gaarne met de
bondgenoolen in goede verstandhouding wilde blijven, verklaarde hi] volgaarne, in niets
te zullen handelen tegen de beginselen van 't oude verbond, maar achtte zijnerzijds
dan ook recht te hebben —- en daarop bleef het hem eigenlijk hoofdzakelijk aanko-
men _ zijne
Pragmatieke Sanctie door zijn bondgenoolen te zien handhaven. Zoo

dezen daarin zijn billijke wenschen vervulden, zou men 't omtrent de Maatschappij
te Oostende gemakkelijk kunnen eens worden. En wanneer, gelijk Bournonville
herhaaldelijk wegens Spanje verklaard had, de overtocht dér spaansche troepen alleen
moest dienen, om Don Carlos' erfopvolging in Toscanen te verzekeren, was dit nu
niet meer noodig, daar die reeds genoegzaam verzekerd was. Hij zou echter, zoo noo-
dig, nog gaarne meerdere zekerheid daaromtrent geven, mits overeenkomstig de vroe-
gere verdragen, en zonder krenking van anderer en met name 's Rijks rechten. Daar
men te Parijs niet begeerde in nieuwe onderhandelingen te treden, gaf men als
wederantwoord op 's Keizers vertoog in luttel woorden alleen te kennen, dat men
had meenen te mogen vertrouwen, zijn laatsten voorslag ingang te zien vinden; dal
men nu met leedwezen het tegendeel zag, en, ofschoon 's Keizers bedenkingen zich
gemakkelijk lieten wederleggen, zich daarmee niet zou onledig houden, maar bij een
geschikte gelegenheid geheel Europa wel zou weten te overtuigen, van zijne zijde
alles gedaan Ie hebben wat men vermocht, om het behoud van den algemeenen
vrede te verzekeren ^

Onder deze bedrijven was de herfst genaderd, en maakten zich de meeste der van
Soissons allengs naar Parijs verhuisde heeren gereed, de thuisreis aan te nemen. Van
de nederlandsche kwamen Hop en Goslinga in November terug; de laatste, om nog
geen jaar zijne terugkomst te overleven, daar hij in September van 't volgende in
de hoofdplaats zijner Grietenij verscheidde. Hurgronje, die zijn verblijf in Frankrijk
nog wat verlengd had, keerde eerst in April van dat jaar naar W^alcheren weêr.

Spanje had,, na hel terugroepen van Spinola, den markgraaf de Castelar opge-
dragen, zijn belangen in Frankrijk te behartigen en bij Fleury op doortastende maat-
regelen aan te dringen. Deze zocht de schuld van alles op Grootbrittanje en de Staten
te werpen, en om zijn redenen in dit opzicht klem bij te zetten, droeg hij zijn ge-

» Αία. bl. 35.

-ocr page 191-

des vaderlands. ■ 189

κ Ig, doo. dringende .er.ooge., .ol ee„ »fdoend beslui, .e bewegen. F η«οη .eUe
daarop den afgevaardigden nit de Sta.en, den 4» Decen,ber. · [»J®.:

Lesler, den algcn,eener. vrede „iet, verUregen .ende he™ f^^'·^
L op aan te dringen on,
zieh tot den oorlog gereed te houden, d.e hen, doo d

„„buigL·heid ,an den Kei.r „nver^ijdeiy. ,oorU„a™. Het

L middelen te beramen, om krachtig door te tasten, waarbg elk der b ndge
noten dan naar evenredigheid .ou werkzaam rijn. Hij verwachtte daarom ook, dat
Hun Hoogmogcnden hem «eldra in de gelegenheid .ouden stellen, Kon.ng Lodevvgk
de middelen kenbaar te maken, die .ij hunnerzijds dachten te bezigen, om het ver-
drag van Sevilla ten uitvoer te leggen. De Staten, in 't minst niet op
oorlog belust,
„avcn hem niet anders ten antwoord, dan dat dj alle middelen tot m.nhjke overre-
ding van den Keizer nog niet uitgeput rekenden, en men dus best deed met nog
„at geduld te hebben. Castelar gat daarop in Jan. 1731 te Parijs, namens Spanje,
een vertoog af, waarbij dit zijne bevreemding betuigde over de beslnitelooshe.d ztjner
drie bondgenooten omtrent de uitvoering van het gesloten verdrag, nadat z,ch ztjn
»ezant nu het gausehe najaar had moeite gegeven, op doortastende maatregelen aan
te dringen. Het kreeg daardoor allen schijn, als schenen hun staatslieden overeenge-
komen om door een telkens herhaald uitstel hunne ongeneigdheid te toonen,
d.t
verdrag met name op het punt der spaansche troepen na te komen. En daar s Kon,ngs
„aardigheid niet toeliet, zich nu een verder uitstel te getroosten, meende h,j z,eh
hierbij ontslagen te moeten verkläre«, van alle verbintenis, bij dat verdrag op z,eh
»enomen, en verder volkomen vrij te zgn, die zijde te kiezen, welke hg met z.jn
ei.en belang het
meest zou meenen te strooken. Zijn gezant zou zich daarom van nu
af°ook van alle onderhandelingen onthouden, en alleen nog te Parijs blijven, om er

de laatste bevelen van'zijn Koning af te wachten.

De minnelijke overredingsmiddelen, van welke de Staten in hun antwoord gewaagden

werden meer bepaaldelgk van britsche zijde reeds sedert ecnigen tgd, niet zonder u.tz,ebt

op een goeden afloop, beproefd. Sir Thomas Robinson, die eerst alsgezantschaps-secrc-
taris van Horace Walpole was werkzaam geweest, en hem, bij
afwezigheid, met goed
gevolg vervangen had, was in Augustus 1730 naar Weenen gekomen, om den Ket-
zer tot instemming met de te Sevilla bedongen voorwaarden te noopen, melde ver-
zekering, da, zijn Koning verder niets liever zou doen, dan 's Ke.zers elang»
naar vermogen voor te staan en ter harte te nemen Deze welberekende taal, d.e
voor 's Keizers lievelingsplan der
Pra^m^iuke Sanelie, ook zonder dat te noemen
het beste beloofde, vond onder zijn raadslui, als Prins Eugeniu, en Starhemberg, al

» Zie Arneth's Prinz Eugen, III. S. 283.

-ocr page 192-

190 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

aanstonds willige ooren. Zij zagen geen ander bezwaar in de toestemming, dan de
moeilijkheid, de koninklijk britsche belangen van de hannoveraansche gescheiden Ie
houden, voor welke, namens Koning George, tegelijker tijd, Dieden als gemachtigde
optrad, en omtrent welke men 't met Pruisen niet gaarne oneens zoude worden,
ïoen dan ook de onderhandelingen reeds vyat gevorderd waren, gaf Seckendorf Koning
Frederik Willem de gulle verzekering, dat een goede verstandhouding met Engeland
tot niets zou leiden, wat het Huis Brandenburg in 't minst zou kunnen schaden;
hoe goed de Keizer met Engeland stond, met Pruisen stond hij op een nog beter
en vertrouwUjker voet, en hij twijfelde niet of ook Pruisen's koning zou er zoo over
denken; «zoo lang ik leef», gaf hem die Koning daarop volmondig ten antwoord

Op en sedert de reis, die hij in 't Rijk ondernomen had, waren in zijn eigen
gezin dingen voorgevallen van 't hoogste gewicht tevens, in heden en toekomst, voor
de geschiedenis van Europa. Frederik, de nauw zeventienjarige kroonprins, met de
rijkste gaven van geest en gemoed bedeeld, en door zijn leiding onder een fransch uit-
gewekene , Duhan de Jandun, van zijn kindsheid af minder eenzijdig, dan zijn anders
zoo degelijke en welmeenende, maar ruwe vader, ontwikkeld, was, evenals zijn wat oudere
zuster, met dien vader allengs op den meest gespannen voet geraakt, en daardoor
zelfs op de gedachte gekomen, zich door de vlucht naar Londen voor goed aan den
vaderlijken plak te onttrekken. Hij zocht dat gevaarlijke opzet op die reis ten uitvoer
te brengen, doch werd ter kwader uur, door een in 't geheim genomen onberaden
pagië zijns vaders, verklapt. Achter de traliën op het slot te Cüstrin moest hij nu voor
zijn verijdeld opzet boeten, na op de slotplaat« zelf zijn halsvriend dier dagen , den
medeplichtigen luitenant Katte, naar 's Konings eigenmachtige hardvochtige beschik-
king , voor zijn oogen te hebben zien onthoofden. Daar wijdde hy zich sedert aan de
grondigste kennisneming der hem op 't oorlogs- en domeinbureel voorgelegde stukken,
en gaf er al ras van zulk een vruchtdragende belangstelling en helder inzicht blijk,
dat een paar zijner eigene slaatsontwerpen dier dagen, al aanstonds in volle kracht
den doortastenden praktischen geest doen uitkomen, die, tot heil van zijn volk en
land, in hem ook als Koning zou werkzaam zijn, In 't eene zette hij de noodzake-
lijkheid uiteen, Pruisens koophandel door verlaging der inlandsche tollen te ontwik-
kelen, en zich de voordeelen ten nutte te maken, uit het bezit der monden van
den Oder en een deel der Oostzeekust voortvloeyende. In het andere, van meer staat-
kundige strekking, besprak hij de aardrijkskundige onhoudbaarheid van Pruisens toen-
malige grenzen, daar hem, in 't Oosten, zoowel Westpruisen als het nog zweedsche
Pommeren voor een goede afronding onontbeerlijk dochten , en in 't Westen Kleefs-
land eerst verdedigbaar zou zijn, wanneer Gulik en Berg er aan toegevoegd waren.

' Zie Ranke, Zwölf Mcher, enz. t. p. S. 137.

-ocr page 193-

DES VADERiANDS. ^^ 191

Prins Eugenias, die met dil laatste door Seckendorf kennis maakte . verheelde dezen .ijn
verrassin. n.et over «de verregende gedaehten van de jongenheer, wiens levendig ver-
: o; .ijn huren „og wel eens gevaarlijk kon worden» In November Π30 brnnen
de
slot,„uren van fflstrin gekerkerd , kreeg hij, 15 Aug.'31, na een hartroerend on er
hnud in 't regeeringsgebouw met .ijn thans wat
vermurwden vader, verlof .oh ook da .

buiten in de naaste ampten te bewegen. Zij gaven henn de schoonste gelegenheid, de
deugdelijke vrnchten van 't vaderlijk beheer ter plaatse te leeren
kennen - een daar-
van wallup, bracht thans 22-duizend in plaats van de vroegere 16-hondord daal-
ders' op - en er op zijn voetspoor verder te werken.
Landhuishoudelijke stud.ên wis-
selden nn met krijgskundige oefeningen - te Castrin en Frankfort a,d Oder _ voor
hem af on zijn vaders hart - het zijne had, onder alla grieven nooit opgehouden
„arm voor dien vader te kloppen ^ - werd »o allengs geheel voor hem gewonnen.
Met de engelsche huwelijken was het echter
dos te meer thans uit, als de Koning
den britschen gezant verdacht hield, met 's Prinsen onlwijkingsplan met geheel on-
bekend geweest te zijn. Toen men dus in September 1730 van brilsche zijde nog op
nieuw op die
trouwplannen terugkwam, het de Koning met ronde woorden ver-
klaren, dat van geenerlei echt tusschen de spruiten beider huizen meer spraak kon

ziin' Hij verloofde daarom ook zijne dochter, in't volgende voorjaar, metden Erfprins

van Bayreuth·, en zocht voor zijn troonsopvolger daarna een vrouw m 't Huis van
Brunswiik-Bevern. Met den Keizer was zijn verbroedering toegenomen, naarmate die
met Koning George afnam, en
hij verblijdde zich niet weinig voor hem, toen den
16" Maart '31 het beraamde verdrag te Weenen tot stand kwam

Daarbij werden, om alle bezwaren van dien kant te voorkomen, alle Hannover
betraffande punten voor aen later regeling bespaard, maar voor 't overige bepaald
dat Groot-Brittanje an de Algemaene Staten - van welker i„3tamming men zich
mat voldoende
zekerheid.vergewist had, terwijl Frankrijk er daarentegen geheel was

> 1 rilrent het aa—Bk .atree, b» go.ege„heia van het jachtfeest te W»—en m
Oct " π de ionge prins, .«α hart voor den saksisehc» ge.aat Suh. uitstortende co d a ht^
! . vad^ rlohteode, uitriep: "ich tiehe ihn deuuoeh-. Kaar Buh.. s^veu van^^^
Lke, t.
Pt. S. M. yerg. .Z.i. i» »-»ΛΛ».«, iu Uroysen. ^rP™»..

at. .ei aeKouiug,.u.eht nichten

,„r eaglisehe Wind öottioh aas mein» Hause extrahiert werden wird", sehreet h„ Mei. Zie al

sagte er, mehe ihiu grüsseres Yergu.gen al. England und Holland Rcunienzu sehen,

um dem Kaiser die Hand zu küsaeii". Ranke, t. pl. 137.

/ ί

-ocr page 194-

192 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

buiten gehouden — de Pragmatieke Sanctie yan den Keizer zouden handhaven , en zijn
oudste dochter dus de troonsopvolging in zijn erfstaten verzekerden; dat de Keizer
daarentegen zich niet zou Terzetten tegen de vreedzame overvoering van zesduizend
man spaansche troepen naar Toscanen, Parma, en Piacenza; dat hy ook alle vaart
uit de oostenryksche Nederlanden op beide Indien, van nu af, voor goed zou doen
slaken, door de maatschappij te Oostende die nog maar twee schepen voor ééne reis
zou mogen uitzenden, op te hefFèn; dat men zich gezamenlyk omtrent een lijst der
rechten in die Nederlanden verslaan zou, en daartoe gemachtigden benoemen, om in
Antwerpen in overleg te treden; aan welke dan tevens de vereffening werd opgedra-
gen van 't geen naar de verdragen van 1715 en 1718 nog afgedaan moest worden,
en dat alles binnen twee jaar tyds; dat Groot-Briltanje en de Staten op Sicilië moch-
ten handel drijven op denzelfden voet als onder Karei Π. ïvvee afzonderlijke punten
en vier verklaringen hielden nog in: dat, zoo de Keizer door de Turken mocht aan-
gevallen worden, de belofte van bijstand, hem anders gedaan, verviel; dat, daar de
Slalen hun gezant Ie Weenen nog niet hadden durven machtigen , om dat verdrag
hunnerzijds aan te nemen, Keizer en Koning van nu af alles zouden aanwenden orn
er hen, als voorname onderhandelende partij, in te doen treden; dat Koning George
en de Staten, met hel overvoeren der spaansche troepen, by 't verdrag van Sevilla
aan Spanje toegezegd, niets
bedoeld hadden in weêrstrijd met de veiligheid van's Kei-
zers italiaansche bezittingen of 't verdrag van Londen in 1718; dat het onverwacht
afsterven in January 1. 1. van den regeerenden Hertog van Parma, en de vermeende
zwangerschap zijner Aveduwe, geen verandering omtrent het overvoeren der troepen zou
aanbrengen, en Don Carlos onmiddelijk in 't bezit van dal Hertogdom gesteld zou wor-
den, als dat vermoeden ijdel bleek, of de Hertogin-weduwe eener princes hel leven
schonk; in beide welke gevallen, en ook al mocht zij een zoon ter wereld brengen,
de Keizer zijn eigen troepen uit dat Hertogdom zou terugroepen; dat de spaansche
troepen zelf weder uit Italië zouden vertrekken, zoodra Don Carlos of zijn rechtver-
krijgenden in het vreedzaam bezit van de hem aangeërfde Stalen zouden bevestigd zijn ;
dat, wijl de Staten herhaaldelijk verklaard hadden met hun deelnemen in de oost-
friesche aangelegenheden geen inbreuk te maken op de rechten van bet Duitsche
Rijk, de Keizer evenzeer wel wilde verklaren, dat de algemeerre vergiffenis aan de
stad Emden en haar aanhangers verleend van kracht zou zijn, en de van wegen die
stad ingebrachte bezwaren ten spoedigste zouden onderzocht, en naar de overeenkom-
stige verdragen en uitspraken van 't oostfriesche recht afgedaan worden , met uitzon-
dering slechts van 't geen daarvan door
's Keizers voorzaten was te niet gedaan of
waardoor 't recht van 't Rijk gekrenkt werd; terwijl eindelijk die van Emden weder
tot de Landschapsvergaderingen zouden toegelaten, en 't verschil noopens de schaver-
goeding door den Keizer in der minne zou bijgelegd worden. ,

-ocr page 195-

DES VADERiANDS. ^^ 193

Aan de Staten, sinds lang ondershands in 't geheim, werd nu door de gezanten
van Keizer en Koning, Sinzendorf en Chesterfield, openlijk kennis ^an dit verdrag
gegeven, met verzoek er, als voorname onderhandelende partij, in te willen deelen.
Daardoor, als Sinzendorf persoonlijk nog opmerkte, zou de oude en nauwe vriendschap
tusschen Keizer, Koning , en Staten als volkomen hersteld kunnen worden beschouwd.
De Staten, die omtrent Oostende en Oostfriesland alles verkregen zagen, wat zij kon-
den verlangen , aarzelden geen oogenblik om te besluiten , het hun in afschrift verstrekte
verdrag, aan de verschillende Provinciën te zenden, ze verzoekende de aanneming in
de ernstigste overweging te nemen; zij verlangden toch naar niets meer dan vrede en
't herstel der bezwaren, die hen genoopt hadden in de verdragen van Herrenhausen
en Sevilla te treden. Zij zeiden, wel buiten dit verdrag te hebben willen blijven, maar
daar weinig of geen kans toe te zien; dat ook de voordeelen er door te verwerven zoo
groot schenen, dat zij den Provinciën in overweging gaven, of men ze wel mocht afwij-
zen, om de zwarigheid, die men er mogelijk uit duchtte; dat zij omtrent die zwarig-
heid___de toegezegde handhaving der
JPragmatiehe Sanctie— meenden te moeten doen

opmerken: dat 1. het J^armre-verdrag, in dit verdrag bekrachtigd, van't beginsel uit-
ging, de oostenrijksche Erflanden in écne hand ie laten blijven, en de Staten daar-
door reeds verbonden waren, dat gedeelte van 's Keizers bezittingen, 't welk hel eerst
aan een aanval blootstond te beschermen; dat ze ook reeds in 't Viervoudig Verbond
zouden getreden zijn, waarbij een veel uitgebreider handhaving werd toegezegd, wel
op zekere voorwaarden voorzeker, maar welke niets te maken hadden met de tegen-
woordige zaken; dat 3. het doel der handhaving, om zoo 't evenwicht van Europa
te bewaren, ten zeerste overeenstemde met het belang van den Staat en de jongste
vredeverdragen; dat 4. zeiden de Staten den Keizer die handhaving toe, hij hetzelfde
den Staten deed, 't geen hun van veel gewicht moest zijn wegens zijn grooten invloed
op de duitsche Rijksvorsten en Stenden; dat 5. die belofte van handhaving in een
onzeker toekomend geval van minder belang mocht geacht worden, dan de verwar-
ring der zaken van heden, die na de zeven, in 1727, bepaalde jaren eer nog toe-
dan afnemen zou, wist men zich vooraf niet met den Keizer te verstaan, 'l welk al-
leen door de toezegging dier handhaving te doen viel. Omtrent het verdrag in't alge-
meen kon men nog doen opmerken, dat, gelijk er voldoening bij gegeven was aan
Spanje, in overeenstemming met het Viervoudig Verbond en dat van Sevilla, er niets
bij bepaald was, dat Frankrijks belang of eer kon krenken; 't geen van des te groe-
ier gewicht was, omdat de vriendschap mei dat land niet te sterk kon bevorderd

worden.

De Staten van Holland moesten te meer dit uitzicht op een gewenschten vrede
welkom heeten, als zij er, uit vrees voor oorlog, in de vorige maand reeds toe over-
gegaan waren, den, Raad van State eene vermeerdering der Landmacht met 10,000

Ve deel, Ie stuk.

-ocr page 196-

194 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

man en de vorming eener kdjgskas van 10 of 12 miljoen toe te staan, en tevens
tegen den IS·^·^ een vast- en bededag uit te schrijven, «in den gansch onzekeren en
kommerlijken toestand», die hen «niet zonder reden beducht deed zijn, dat eindelijk
de zaken nog konden uitbarsten tot eenen oorlog. Welke onzekere en gevaarlijke
stand van zaken» — als zij daarop volgen lieten — «ons te meerder daarvoor vree-
zen doet, als wij overdenken en overwegen, dat, niettegenstaande zoo veelvuldige
weldaden, als ons lieve Vaderland tot hiertoe van des Heeren oneindige goedheid
heeft ontvangen, 's Lands hooggaande zonden en ongerechtigheden niet alleen niet
gebeterd zijn, maar integendeel steeds aanwassen, en als in het verleden jaar, wat ten
uiterste te beklagen is, zich geopenbaard hebben gruwelijke en verfoeyelijke soorten
van zonden, waarvan te voren niet of zeer weinig in deze landen gehoord is geweest;
waardoor te vreezen is, dat Gods lankmoedigheid, te lang getergd, wel eens een
einde zou kunnen nemen, en Zijne te duchten oordeelen, over ons lieve Vaderland
uitgestort kunnen worden, tenzij die door berouw en bekeering, met vasten en bid-
den, naar Zijne oneindige genade, worden voorkomen en afgewend" De verfoeilijk-
heden, waarop zij daarby doelden, waren geen andere dan die, om welke — naar
de joodsch-kristelijke overlevering — het zondige Sodom door Gods Engelen verdelgd
was, en die inderdaad in 't vorige jaar in tal van steden en plaatsen bedreven waren,
ïe Utrecht was het kwaad het eerst aan 't licht gekomen, en zij die er aan schul-
dig bevonden waren in 't geheim aan palen geworgd; in den Haag gelastte het Hof
van Holland echter, dat de doodstraf in 't openbaar zou plaats hebben, en werden
toen, bij de eerste voltrekking in Juny, zeven der overtreders gehangen, de lijken
van twee hunner tot asch verbrand, en die der vijf overige in zee
geworpen. Te Am-
sterdam werden, in de volgende maand, twee
personen geworgd en met brandend stroo
in 't aangezicht geblakerd, twee andere met het hoofd omlaag in een ton met water
gesmoord, en de vier lijken vervolgens met gewicht aan de voeten in 't Y gesmeten.
In den Haag had in dezelfde maand de tweede strafoefening aan vijf personen plaats,
die allen gehangen werden, het lijk van één verbrand, en die der vier andere met
een wagen naar 't strand gevoerd en daar in zee gegooid. Te Rotterdam was vier
dagen vroeger een drietal geworgd en geblakerd, op een aschkar
naar buiten gebracht
en in zee geworpen; te Delft werd een dergelijk drietal gehangen, en de lijken
met kettingen aan de beenen evenzeer in zee gesmeten. Tal van anderen hadden zich
nog bij tijds uit de voelen weten te maken; zoo werden er vóór 't einde van July
te Amsterdam 17, te Haarlem 7, in den Haag 15, te Delft 9 ingedaagd \

Den 22«« dier maand hadden de hollandsche Stalen een placaat uitgevaardigd, zeg-
gende, hoe zij «tot hun hartgrondig leedwezen gewaar werden , dat boven en behalven zoo-

mrop. Merc, eerste halfjaar, 1731, bl. 55, v. = Aid. eerste halfjaar, 1730, bl. 296, v.

-ocr page 197-

DES VADERiANDS. ^^ 195

veel overtredingen van Gods allerheiligste wetten , ook sedert eenigen tijd in hun provincie
gepleegd waren zoodanige gruwelen, waarvan de natuur zelve een afgrijzen heeft, en
dat verscheiden van hun onderdanen zich van alle vreeze Gods zoodanig hadden ont-
daan , dat zij zich, als met opgeheven hand, hadden begeven tot het plegen van schan-
delijkheden , die niet behoorden bekend te zijn, en waarover God-almachtig eertijds
Sodom en Gomorra had omgekeerd en tot een verwoesting gesteh!, die zij daarom ook
nooit gedacht zouden hebben, dat in dit land konden gepleegd worden, en waartegen
dus ook met geen byzondere wet was voorzien. Doch nadien zij met een rechtmatige
verfoeying tegen die execrable misdaad van Sodomie waren aangedaan, en daarom al
hun gezag, al hun zorg tot efficacieuze middelen wilden aanwenden, om die roepende
en hemeltergende zonden en misdaad tot den grond toe uit te roeyen, opdat God-
almachtig, gelijk Hij voor dezen omtrent zoodanige gruwelen gedreigd had, de* onge-
rechtigheid van het Land met zgne vreeselijke [oordeelen niet kwam te bezoeken,
en het Land zijne inwoners niet kwame uit te spuwen; zoo hadden zij, om daarin
te voorzien, en ten einde zulk een eiselijk kwaad uit hun midden mocht worden
geweerd, na rijpen rade besloten: dat de voorschreven misdaad voortaan altijd in
't openbaar zou worden bestraft, gelijk alle andere misdaden, tot afschrik en waar-
schuwing van een ieder; dat ze gestraft zou worden met den dood, doch de soort
van doodstraf gelaten worden aan den rechter, om ze bij het doodvonnis te bepalen
naar gelegenheid van omstandigheden, en dat zij, die overtuigd werden er hun werk
van gemaakt te hebben, anderen te debaucheeren of tot de voorschreven gruweldaad
te verleiden, of hunne huizen, om vuil gewin, tot het plegen daarvan te leenen,
schoon niet overtuigd er zich in eigen persoon meê bezoedeld te hebben, mede
metter dood zouden worden gestraft; dat de lichamen der ter dood gebrachten on-
middelijk daarna tot asch verbrand, in zee geworpen, of op Η galgeveld gehangen
en te pronk gesteld zouden worden, als der begrafenis onwaardig; dat do vonnissen
tegen de voortvluchtigen, bij verstek te wijzen, zouden worden gedrukt, openbaar ge-
maakt, en aangeplakt; dat de Hoven van justicie en de Schepenen of Gerechten van
de betrokken steden, evenals de Baljuwen en lijfstraffelijke
rechters ten platten lande,
werden gelast en gemachtigd, nauwkeurig onderzoek te doen op de redenen van af-
wezigheid der personen, onder hun rechtsgebied, die sedert het begin de 1. 1. Mei-
maand tot den eersten Augustus a. s. zich in 't geheim, tegen alle kennelijke rede-
nen, hadden verwijderd, en hun ampten, beroepen, diensten,
kostwinningen, huis-
houdingen, en woningen hadden verlaten, zich'daardoor moedwillig ten uiterste
verdacht makende; en indien in dat onderzoek geen redenen voorkwamen, bekwaam
om uit te wisschen het zware vermoeden, door hun vertrek teweeg gebracht endoor
bun uitblijven niet weinig versterkt, zulke personen te dagvaarden bij edicle, cnzoo
zij niet voldeden op de derde indaging, van vier lot vier weken te doen, uit hun

•v ΙΛ

-ocr page 198-

196 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

naam en van hunnentwegen het land te ontzeggen, op boete van zwaarder straf zoo
zij in de provincie terugkwamen"

Het euvel bepaalde zich intusschen niet tot hunne Provincie of de stad Utrecht.
Te Zwolle waren den 11®" July twee misdadigers van deze soort gehangen, en de Igken
daarna, op een horde naar buiten gesleept, te pronk gesteld en, viyf voeten diep,
onder de galg begraven. Te Kampen, veertien dagen vroeger, twee dergelijken op
't schavot aan palen geworgd, en buiten de stad onder de galg in den grond gestopt;
van een derde, die tot zijn geluk in de gevangenis overleden was, werd het lijk aan
de worgpaal te pronk gesteld , en daarna gelijkerwys ter aarde besteld. Van twee andere
personen werd er de een, den 22™, geworgd en onder de galg begraven, de ander,
die alleen zyn tuin tot het plegen van 't kwaad had ten beste gegeven, met een
strop om den hals gegeeseld en gebrandmerkt, en voorts voor alt^d uit Overysel ge-
bannen. Te Heusden was in de vorige maand een persoon geworgd en verbrand. Te
Groningen deed de Stadsoverheid den 14®" July weten; dat ook hare stad niet on-
besmet was gebleven van de afschuwelijke daden, eenigen tijd herwaarts gepleegd,
en nu jongst in de Vereenigde Provinciën ontdekt; zoodat zij dus, om tot volle ontdek-
king van de gepleegde gruweldaden te komen , alle burgers en ingezetenen zoo dezer stad
als van alle stadsrechtsgebied wel ernstiglijk ter kennisse bracht, dat ze, zonder aanzien
van personen, op den eed als burgers aan haar gedaan, en op alle betrekking, die ze
tot de regeering en haar gunstige bescherming hadden, gehouden waren al 't geen
van dien aard tot hun kennis mocht gekomen zijn, of't geen zg daarvan door welke
kanalen ook hadden gehoord, oprechtelijk aan haar te openbaren, zullende hunne
namen desbegeerende worden gespaard, of zelfs op hun aandrang, voor altoos ver-
zwegen , ten ware de omstandigheden de openbaarmaking onvermydelijk maakten
In de Ommelanden werden, iu 't volgende jaar, door 't strenge recht van Heer
Mepsche van Faan , niet minder dan 22 personen teffens ter dood gebracht. In dit na-
jaar werd er te Haarlem nog één gehangen, en zyn lijk, met vijftig pond gewichts aan
't lijf en andere vijftig aan de beenen,
t'c Zandvoort in zee geworpen; een tweede,
vijfenzeventig jaar oud en in de gevangenis overleden, op 't ellendige kerkhof be-
graven; te Amsterdam een derde aan de worgpaal gedood, en zijn lijk daarna in zee
geworpen. In Oct. '31 werden er in den Haag nog een drie dozijn, die zich schuil
hielden, gevonnisd Onder de schaar der euveldoeners waren er van alle standen en
rangen, sommigen in hooge betrekkingen bij staat en kerk werkzaam; 't geen dan
ook een boetrijmer dezer dagen dééd uitroepen :

» Aid. t. pl. 385, V. ^ ^.Id. tweede halfjaar, bl. 302, v.

» Zie de Sententien van dea Hove van Holland tegen verscheidene personen ter sake van ge-
pleegde Sodomie. In 'b Gravenhage, by P. en I. Scheltus, 1731.

-ocr page 199-

des vaderlands. ■ 197

Hoe, hij, die was verplicht een ander te achterhalen,
En 't kwaad te straffen, is zelf schuldig! Waar wil 'theen?

Het heugt mij, dat er een van dit verdoemiyk rot
Dorst zeggen: "al mijn doen besluit ik in m\jn God,
Ik ben altijd tot hem met ijver ingenomen,
En was ook zonder dat zoo verre niet gekomen!" —
Een ander zei nog kort vóór h« in hechtnis was:
«Indien ik rechter waar, ik zou dit snode ras
Doen levendig op strand in elks gezicht verbranden".
Dus sprak hij 't vonnis van zijn eigen vuile schänden,

Juist naar de letter niet; maar toch, wat scheelt er aan? ν

Hij 's door de koord gedood en door het vuur vergaan.

Een derde durft die straf aanschouwen met züu oogen,

En schijnt nog minder dan wel anderen bewogen,

Schoon aar, het zelve kwaad deelachtig. Hoe kan 't zgn?

Is dan het harte gansch vergiftigd door 't venijn

Der vuile zonden, die in de oogen staan te lezen? —

Dankt, dankt 'ö Lands Overheen, goedhartige onderzaten,,
Die door getrouwe vlijt de burgerlijke staten,
Weêr veiligen voor zulk een hatelijk gebroed,
In Neêrlands schoot gewiegd, gebakerd, en gevoed;
Zy schuimen door hun zorg de vrijgevochten steden
Van schelmen, die èn God èn de Natuur bestreden;
Haar billijkheid, 't is goed, ziet klein' noch groeten aan,
Dat doet Kechtvaardigheid op marmren zuilen staan

BLj 't beraadslagen der hollandsche Staten over de slraf den misdadigers opteleg-
gen was ook de verbeurdverklaring hunner goederen ter sprake gekomen; de ge-
dachte echter aan de onschuldige leden .an hun gezin en verdere aanverNvanten, die
daarvan hel slachtoffer'zouden worden, en waardoor die slraf, in de spaansche dagen
zoo meêdoogloos steeds toegepast, als «'t ongevallige overblyfsel der voorleden ver-
drukking» en een «onredelijke rechtsregel·) Ie recht algemeen gehaat was geworden,
liet daarvan niet alleen afzien, maar bewerkte tevens dat men haar, bij besluit van
1 Mei 1732 ook voor alle andere misdrijven, die van landverraad en gekwetste
majesteit inglslolen, als met de vrijheid geheel in weêrstrijd, en daarbij lot allerlei
misbruik aanleiding gevende, voor goed afschafte; gelijk zij trouwens al in ver-
schillende hollandsche steden en plaatsen van ouds niet gebezigd werd I Het goede
___ /

1 Zie De heruoUe Gruwelzonden, enz. gelumglijk ontdekt en gestraft in den jaare 1730 (door)

I. v(an) H(ove). „^ ,

= Zie daaromtrent Heemskerk in zün Bataviscke Arcadia (8e druk) bl. 410. vv. «Doch waarom ,

vraagde de wakkere man reeds in zyn tijd (bl. 440) «zoodanigen weldaadt, vryen luiden zoo wel

-ocr page 200-

198 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

voorbeeld der hollandsche Staten werd, een paar jaar later, door die van Zeeland ge-
volgd. Een ander besluit, door de eersten in Mei 1730 genomen, was de vernieuwde
opneming — na omstreeks eene eeuw — der waarde van de huizen en gebouwen
in de steden en dorpen hunner provincie. Er werden daartoe acht gemachtigden aan-
gesteld 1, die echter verlof kregen, er anderen bij in den arm Ie nemen. Zij besteed-
den ruim anderhalf jaar aan hun arbeid, om toen tot de uitkomst te geraken, dat
getal en waarde der huizen in de steden en dorpen van 't eigenlijke Holland — het
Zuiderdeel der provincie — toegenomen, in 't Noorderkwartier daarentegen in de
sleden toe- in de dorpen daarentegen afgenomen was. In 't eerste moesten er thans
126,889, in 't laatste slechts 36,573 op de nieuwe verpondingslijsten gebracht wor-
den. De cohieren wezen voor de gansche provincie samen een som van ruim 1,319,380
guldens, of 229,350 meer dan in 1632 uit. Op de steden van Zuidholland kwamen
ruim 235,238 gulden, op de dorpen ruim 39,948 meer dan vroeger. In 't Noorder-
kwartier voor de steden 50,654 minder, voor de dorpen 4,816 meer; een verlies op
't geheele kwartier dus van ruim 45,837 gulden I

De wakkere zeekapitein van dat Noorderkwartier, Corn. Schrijver, was in diezelfde Mei-
maand van '30, als Commandeur van drie schepen — de Hilverbeek, die hij zelf voerde,
en de Westerdijkshorn en Matenesse onder de kapiteins van Amsterdam en de Maas,
Jacob Jan Pietersen en Jan Lieftink — op nieuw naar Algiers gezonden, om er tot
bestendiging van den vrede en lossing van slaven werkzaam te zijn. Wel had men
eerst weder een smaldeel van 12 schepen willen uitrusten; doch de onmogelijkheid,
het geld daartoe van de provinciën te erlangen , deed de Staten zich tot dit drietal
bepalen. Den 24®" ankerden zij ter plaats hunner bestemming, en bleek de Dey al
aanstonds weder handelbaar genoeg, om tot de lossing tegen redelijken prijs van neder-
landsche slaven mee te werken, sommige waarvan reeds van 20 tot 40 jaar in de
boeyen gezucht hadden. In de volgende maand echter, terwijl hij nog op de reê lag,
zag Schrijver, den eensklaps vier algerijnsche roofschepen met twee gewapende

Oostindievaarders, als prijzen, de baai binnen stevenen. Onmiddelijk wilde hij er op af-
gaan, en gaf reeds het sein om de ankers te kappen, toen de toenemende windstille

betaemende allen ingezetenen der vrye Vereenigde Nederlanden niet gemeen gemaakt, en nu men
de bijl van eigen bestieringe in de handt lieeit, die hatelycke overgebleven loote van weinig batende
baetsoeckinge afgehouwen? Hy sonde voorwaer den Vaderlande geen kleinen dienst doen, en de
nakomelingen met een danekbaar gehengen aen hem en de zijne voor eeuwigh verbinden, die soo-
danigen voorstel, daar 't gelden moght en hy amptshalven iet te segghen hadde, onder ons eerst
op de been braght".

1 Eén uit de Edelen, en een uit elke der steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Amsterdam, Rot-
terdam, Alkmaar, en Hoorn. Zie de
JBijv. en Aanm. op Wagenaar XlX, bl. 14

" Zie ald. bl, 16.

-ocr page 201-

DES VADERiANDS. ^^ 199

het hem belette, en hy beide prijzen door hunne kapers dus ongehinderd mei roei-
schepen achter het hoofd moest zien boegseeren. Hij wendde zich nu, met zijn tolk, tot
den Dey, en vraagde de schepen terug, schavergoeding, en straf voor hun roovers, die
zich met het voorwendsel zochten te dekken, dat beide Oostindievaarders er geen
turksche paspoorten op nahielden. De Dey riep den Divan samen, en Schrijver ver-
voegde zich met zijn tolk en den nederlandschen Consul tot hem, de schepen terug-
eischende. Dey en Divan vermochten echter niets tegenover de saamgeschoolde volks-
menigte, die, door de hooiden en reeders der schepen opgeruid, morden en dreigden.
Om erger te voorkomen, hief de Dey dus de zitting op, en gelukte 't Schrijver eerst
drie dagen later, door zijne bemiddeling, de beide schepen vrij te krijgen, doch slechts
met opoffering der helft van 't gemunt geld, dat zij
aan boord hadden, en die 137,000
gulden bedroeg Daarna Algiers verlatende, koersde hij naar Malaga, om op eenige
in zee gestoken schepen van Marocco te gaan kruisen. Ofschoon toch, juist indezen
zomer, met den naar den Haag gekomen maroccaanschen admiraal Perez over den
vrede met zijn koning onderhandeld werd, was deze niet alleen nog niet gesloten,
maar zouden ook de met Perez in November overeengekomen en onderteekende verdrags-
punten, door dien koning niet bekrachtigd worden. De Straat doorgestevend, kreeg
Schrijver den 2- Augustus een maroccaanschen kaper in 't oog, zette hem tot op
de ree van Saleh na, en jaagde hem daar over de baar, zoodat hij verder onbruik-
baar werd. Een tweede kaper, die een hollandsch koopvaardijschip als prijs meövoerde,
werd een week later door hem opgemerkt, en het laatste, daar zijn roover zich door
de vlucht zocht te bergen, al spoedig door hem hernomen; tot den avond nagezet
moest echter ook de eerste, die slechts 20 stukken voerde, zich gewonnen geven;
een tweede kaper was 's ochtends reeds te Saleh binnen geloopen. In 't Vaderland
teruggekeerd, werd Schrijver door de algemecne Staten een geldelijke belooning en
door de amsterdamsche Admiraliteit een verguld zilveren koelvat toegekend, en hg
in 't volgende voorjaar Nogmaals met drie schepen uitgezonden, tevens met last, om
de voor Italië bestemde spaansche troepen, volgens 't verdrag van Sevilla, te helpen
vervoerend Eerst naar Algiers gestevend, vond hij den Dey steeds nog even welge-
zind, werd met de meeste vriendelijkheid door hem bejegend, en verkreeg niet alleen
de lossing van een vijftig Kristenslaven, maar ook een voordeelige wijziging in de
vroegere verdragsbepalingen. Nederlandsche schepen, naar de Indien varende, zouden
voortaan passen erlangen, «het zegel der algemeene Staten, niet alleen op de boven-
stukken voerende, die achter bleven, maar ook op die welke werden uitgegeven, bij
welker vergelijking de algerijnsche scheepskapiteinen dan die schepen vrij en onge-
hinderd zouden laten doorvaren». De uil Indien terugkomende schepen zouden drie

2 Aid. bl. 161.

' De Jonge, Gesch. van Η Ned. Zeeioezen, t. pl. bl. loO.

-ocr page 202-

200 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

jaren achtereen op hun oude passen kunnen doorstevenen; by verandering der passen
zouden de oude nog een jaar geldig zgn , van den dag af dat de Consul het eerste
bovenstuk aan de Algerynen uitgaf; en zoo, na verloop van dat jaar, eenige alge-
rynsche kruisers staatsche koopvaarders, altoos geen Oostindievaarders zijnde, met een
oude pas ontmoetten, zouden zij die alleen in de haven van Algiers mogen opbren-
gen. Daar zou zulk een schip dan, door Dey en Consul behoorlijk onderzocht, en alles
waar bevonden zijnde , zyn lading wel zien prysverklaren , maar de vracht aan den schipper
betaald, en schip en volk onverhinderd vrijgelaten worden, van een verzekeringsbrief
voorzien, die hen tegen alle verdere aanranding yan algerynsche zij waarborgde
Na dit welvolbrachte werk stak Schryver met zyn schepen naar Alicante over, om
zich van zijn verdere taak te kwijten. Deze bleek echter door omstandigheden onnoo-
dig geworden, en hij koersde dus, na eenig oponthoud te Malaga en Gadix, om ver-
dere bevelen af te wachten, in 't najaar naar 't Vaderland terug.

Nog tijdens de onderhandelingen over 't verdrag tusschen Koning George en den
Keizer, had Spanje den te Petersburg vertoevenden Hertog van Liria naar Weenen
gezonden, om in zign belang werkzaam te wezen. Deze had er met Prins Eugenius
en 's Keizers verdere raadslui onderhandeld, doch niets anders kunnen verkrygen,
dan — na de sluiting — verlof, er voor zijn heer en meester aan deel te nemen,
waartoe hy dan ook den 22®" July was overgegaan Met den Groot-Hertog van
Toscanen was men, van Spanje's zy, inmiddels gaan onderhandelen over de erkenning
van Don Carlos als zijn opvolger. In de laatste helft van July kwam een verdrag
daaromtrent tot stand, dat echler door den Keizer, die zich leenheer van Toscanen
achtte, als buiten hem om gesloten, slechts als een huiselyke overeenkomst beschouwd
werd. Johan Gasto zag zich daardoor gedrongen, drie maanden later, lot het verdrag
van Weenen toe te treden, doch niet dan na een verzetschrift te hebben opgesteld,
dat hij den aartsbisschop van Pisa in handen gaf, zonder er verder natuurlijk eenige
vrucht van te plukken. De spaansche troepen kwamen nog voor 't einde van October
in 48 vaartuigen, van 25 spaansche oorlogschepen begeleid naar Livorno over, en
werden op derden Kerstdag door Don Carlos gevolgd, die den 9®° Maart '32, als ver-
moedelijk troonsopvolger, te Florence zijn intocht hielde

Inmiddels was in de verschillende Provinciën het uit den Haag ter inzage gezon-
den Verdrag in behandeling genomen, doch met velerlei weerspraak begroet. Allerlei
bezwaren werden tegen de onvoorwaardelyke onderteekening gemaakt, en meer dan
één ontwerp van aanneming op schrift gesteld voor men 't op alle punten eens was.

' Den volledigen inhoud zie in den Eur. Mere. tweede halfjaar 1731, bl. 115 vv.
ï Zie Arneth's
Prins Eugen, III bl. 300, ff.

3 Zie A. von Renniont, GeschicJite Toscana's seit dem Ende des Florentinischen Freistaates,^.

-ocr page 203-

DES VADERLANDS. 201

«Ik ben hier wel in een school van geduld», betuigde dan ook Chesterfield in een
schrijven aan Arbulhnol, «en vind het onderhandelen met omstreeks tweehonderd
oppermachtige hoeren van verschillend gestel en beroep, niet minder lastig dan't over-
leg met een vrouw van minstens tweehonderd verschillende meeningen daags» «Voor
iemand, die niet zeer goed met de regeeringsvorm hier bekend is», klaagde hij aan
een ander ^ «is 't onmogelijk zich een denkbeeld te maken van de zonderlinge rede-
nen van uitstel en van de ongerijmde moeilijkheden, die zich in den loop der onder-
handeling voordoen. Om er u een voorstelling van te geven: verbeeld u een engelsch
minister, die beproeft er iets door te krijgen uit het belang der zaak zelf, zonder
toedoen van belooning of straf, bij wat onze patriotten een onafhankelijk en onpar-
tydig Lagerhuis zouden noemen, d. i. een vergadering, van alle kanten behalven door
't Hof bewerkt; en bedenk dan eens, hoe gauw dal in zijn werk zou gaan! Dat nu
is hier het geval voor den Raadpensionaris en Griffier — Van Slingelandt en Fagel —
met dit onderscheid altoos, dat hier eenparigheid van stemmen een vereischte is. Zon-
der de werking van hoop of vrees, moeten zij pogen een groot aantal hoofden tot
een te brengen, veel van welke geheel onbekwaam z^n om te oordeelen, en dat loch
hardnekkig verlangen te doen; veel anderen, ongeschikt om juist te oordeelen, maar
toch stijf op hun onjuiste meening blijvende staan; anderen weder, die steeds van der-
gelijke openbare gelegenheden gebruik maken, om er byzondere voordeelen voor hun
steden, zich zelf, en hun verwanten uit te halen. Daar dit nu de aard van's Lands be-
wind is, valt het meer nog te verwonderen, dat er in 't geheel iets wordt afgedaan,
dan dal het lang duurt voor dat geschiedt. Wanneer ik dan ook iemand in de kris-
telijke deugden νυη geduld, verdraagzaamheid, en lijdzaamheid zou willen oefenen,
zou ik hem hier heen zenden, om over een verdrag te onderhandelen».

Lang bleef men thans vooral over dat arlikel van 't verdrag scharrelen, waarbg
zich de Keizer verbonden had tot staking der vaart naar de Indien uit zijne Neder-
landen. Daarin werd toch tevens bepaald, dat Koning George en de Slaten, als zij toe-
traden, zich hunnerzijds verplichtten, om zonder uitstel
een nieuwe lijst van inkomende
en uitgaande rechten voor den handel in die Nederlanden met den Keizer te regelen,
in overeenstemming met art. 26 van 't Barrière-yGV^VAg', waartoe,
en omtrent hetgeen
verder naar dat verdrag nog te vereffenen bleef, onmiddelijk bemachtigden zouden
benoemd worden Daar zulk een lijst nu, huns inziens, geenerlei betrekking had op
de te staken koopvaart, maakten zich velen beducht, dat, door beide aldus in verband
te brengen, de tollijst, kwam zij — als zich verwachten liet — niet spoedig tot stand,
ook de goede uitzichten voor de vaart weder in 't ongereede kon brengen. Op hun

» Zie Lord Mahon's uitgave zijner Letters (London, 1847), III. ρ. 82. « Aid. ρ. 83, f.

' Verg. boven, bl. 192.

Ve deel, Ie stuk.

20

-ocr page 204-

202 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

aandrang ging dus de Raadpensionaris er met Chesterfield over spreken , en wist van hem
de toezegging eener afzonderlijke overeenkomst met Groot-Britlanje te verkrijgen, waar-
door alle te duchten gevolgen zouden voorkomen worden, mits men dat achterbaksche
overleg voor den Keizer stipt geheim hield. Er werd daarop een stuk op schrift ge-
steld, waarbij Koning George verklaarde, nimmer te zullen dulden, dat, tot nadeel
der Vereenigde Provinciën noch ter krenking van het vermelde 26^ artikel, twee
zoo ongelijksoortige dingen als die vaart en die tollijst ondereengeward werden, of
dat in de thans nog geldige lijst eenige verandering werd gebracht zonder gemeen-
schappelijke instemming. Na de goedkeuring van dit stuk door de Staten, werd het
-door Chesterfield naar Londen ter onderteekening overgemaakt, terwijl hij inmid-
dels Sinzendorf ter loops nog eens polsde, of niet, door een afzonderlijke bepaling
tusschen Groot-Brittanje en de Staten, voorkomen zou kunnen worden, dat die samen-
voeging van art 5. tot averechtsche gevolgtrekkingen leidde. Sinzendorf, als zich ver-
wachten liet, gaf echter als zijne meening te kennen, dat genoemd artikel duidelijk
genoeg sprak, om voor geene averechtsche gevolgtrekking te doen vreezen, en de zaak
ging dus buiten hem om door. In de eerste helft van January '32 gaf Chesterfield
den Staten van de ingekomen goedkeuring zijner groot-britsche Majesteit kennis, en
die van Holland besloten toen, den 25"" der maand, om «in 't Weener verdrag te
treden, verwachtende dat de Koning van Groot-Brittanje met Hun Hoogmogenden de
geheime acte tegen de abusieve verklaringen zou sluiten, uit het 4«= art. wellicht te
trekken)^. Yoor alle zekerheid richtten zij buitendien nog een schrijven tot dien Koning
zelf, hem meldende hoe het vast vertrouwen, dat Z. M. alle vorige verbonden en
vooral deze geheime bepalingen zou nakomen, hen lot de toetreding had doen be-
sluiten. Hun besluit, bij de Algemeene Staten kenbaar gemaakt, bleef daar nog een
drietal weken in behandeling, om toen ook deze — met uitzondering van Stad-en-
Landen, dat er zich echter niet tegen verzette — op den door Holland voorgeslagen
voet, tot de toetreding te doen overgaan bij een aannemingsacte, die den 20®"^ Fe-
bruary onderteekend werd. Hun Hoogmogenden verklaarden daarbij, dat zij, over-
tuigd, hoe door de algemeene en weêrzijdsche handhaving in 't eerste artikel van
't
Weener verdrag toegezegd, niet die van eenige hun onbekende overeenkomsten
bedoeld werd, als voorname handelende partij tot dat verdrag toetraden; terwijl Ches-
terfield en Sinzendorf daarenboven verzekerden, dat de opvatting der Staten ten dezen
volkomen juist was. Verder werd bepaald, dat de bijstand, in tijd van nood, twee
maanden na de aanvraag te verstrekken, voor Groot-Brittanje zou bestaan in 8000
man voet- en 4000 man paardevolk, voor de Staten in 4000 van 't eerste, en 1000
van 't tweede; dat echter de laatsten, werd die bijstand in Italië, Hongarije, of el-

' Zie de Bijvoegsels en Aanm. op Wagenaar, XTX, bl. 89 vv.

-ocr page 205-

DES VADERiANDS. ^^ 203

ders aan dien kant gevorderd, met het zenden van schepen en geld konden volstaan
de Keizer had zijnerzijds het recht, ook in andere landen liever manschap dan geld
en schepen van hen te vorderen; tervfijl, bleek de beraamde onderstand niet vol-
doende, men omtrent meerder zou kunnen overeenkomen, daar men elkander, zoo
noodig , zooveel men immer vermocht zou bystaan , en zelfs tegen geen oorlogsverklaring
aan den vijand van een der bondgenooten opzien. Voor den handel op de Westindiën zou
men zich houden aan de vredesbepalingen van Munster; op Oostindiën zou de Keizer
de vaart uit zijne Nederlanden voor altoos een einde doen nemen; zijne Maatschappij
zou echter de waren, reeds van uit de Indiën aangebracht, te Oostende mogen doen
veilen, en daarenboven nog twee schepen voor eens naar Oostindië mogen uitzenden,
die echter — 'l geval van schipbreuk uitgenomen — slechts 29 maanden , van 1 Dec. '32
af te rekenen, mochten uitblijven, en welker namen den Staten vooraf moesten aan-
gegeven worden, om ze van verlofbrieven te doen voorzien. Bij een afzonderlijk punt
was nog bepaald , dal, indien één der Aartshertoginnen , op welke, naar de
Pragmatieke
Sanctie,
's Keizers erflanden overgingen, met een Vorst in 't huwelijk trad, zoo rijk
en machtig, dat er 't behoud van Europas rust en evenwicht door gevaar liep,
het dien Vorst zou vrijstaan, of eenige van zijn staten aan één van zijn nabestaanden
over te doen, öf zich niet met de belofte te behelpen, bij 't verdrag van Weenen lot
handhaving van gemelde Sanctie gedaan. Wilde die Vorst daarenlegen al zijn staten,
in 't veronderstelde geval, behouden, dan bleven Groot-Britlanje en de Vereenigde
Provinciën niet tot die handhaving verplicht. Omtrent Ooslfriesland was eindelijk nog
bepaald: dal de overeenkomsten, waarin beide staatspartijen van vrijer hand bewilligd
hadden, geldig zouden zijn; dat die van Emden en hun aanhang in denzelfden staal
zouden hersteld worden, in welken zij vóór de onlusten geweest waren; dat in al wat
sedert het jaar '21 door 's Keizers Hofraad bevolen was, de bezettingen der Staten
in Emden en Leerort niet bedoeld werden, en die Keizer steeds ook zou zorgen, dat
de rentende gelden, door de Stenden van Oostfriesland en de slad Emden bij de inge-
zetenen der Vereenigde Provinciën opgenomen, met de hoofdsom zouden betaald worden.

Door dit verdrag had de Keizer nu voor goed het stoiTelijk welzijn van zijne Neder-
landen aan de persoonlijke belangen van zijn huis, naar de bepalingen der
Pragma-
tieke Sanctie,
opgeofferd In Holland zou men daarbij zelfs nog gaarne gezien heb-
ben, dat de, naar dal verdrag, te Antwerpen te houden beraadslaging over een han>

' kenschetsend is, in dit opzicht, vooral de opmerking van Ranke, die tevens voor 't luttel ge-
wichts hewijst, dat, naar een dergeiyke Kienswüs, het Volksbelang tegenover dat van den Landsheer
in de schaal legt: "ΛΥεηη Oesterreich
lei der Errichtung der Compagnie und seiner Verbindung mit
Spanien wirklich nur die Absicht gehabt hätte, die noch widerstrebenden Seemächte zur
Aner-
kennung der Brl·folge
zu bringen, so wäre seine Politik sehr geheimnissvoll, gewandt und glück-
lich gewesen".
Zwölf Bücher Preuss. Geschichte, III, S. 136,

-ocr page 206-

204 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

(lelsverdrag binnen twee jaar, en waartoe dan ook de Keizer en Koning George hun
afgevaardigden reeds benoemd hadden, niet aan zulk een betrekkelijk kort tijdsbestek
gebonden was, om haar zoo geheel op de lange baan te schuiven De Keizer had
echter geweigerd daaraan toe te geven, zonder daarmeê intusschen de zuidneder-
landsche nijverheid te baten, daar er, deels door de tijdsomstandigheden, grootendeels
echter door den voortdurenden onwil der Staten, ook in de volgende jaren niets
van kwam I Bewindhebbers en reeders der Maatschappij van Oostende zochten nu
inmiddels nog, zoo goed en lang mogelijk, alle nadeel uit de stremming en staking
hunner vaart op de Indien te voorkomen. Zij hadden daartoe schepen onder vreemde
vlaggen uitgerust, waarvan een, onder die van den poolschen koning, door de En-
gelschen in den mond van de Ganges werd aangehaald, een ander, onder pruisische
vlag, in Sept. '31, de Elve was binnengeloopen, met het opzet de lading in Ham-
burg te gelde te maken. Zoowel de britsche resident, als die der Staten, de gewezen
pensionaris van Purmerende, Johan Jacob Mauricius, zochten dit toen te vergeefs te
beletten, daar men in stilte tot zijn doel wist te raken. Een derde schip liep, in dit
jaar, te Cadix binnen, en scheepte zijn goederen daar in een franschen koopvaarder
over, die toen mede naar Hamburg kwam. Daar werd toen échter, op 's Keizers
eigen last, beslag op de lading gelegd, en zij slechts met veel moeite ν ry gek rege η ·
terwijl de hamburgsche overheid vervolgens, in Jan. '34, op 's Keizers begeerle en
aandrang van Koniog George en de Staten, een verbodschrift aan wijlen de Maat-
schappij van Oostende, en de ingezetenen van 's Keizers Nederlanden uitvaardigde
om eenige schepen, uit de Indien komende, in de haven van haar stad te laten bin'

nenloopen, of indische waren, met zulke schepen aangebracht, in die stad in veiling
Ie brengen.

De ongunstige afloop der onderneming te Oostende had intusschen den Koning van
Zweden niet weêrhouden, op aandrang van een avontuurlijk amsterdamsch koopman
W van Asperen, die eerst te Altona te vergeefs iets dergelijks beproefd had, in Juny
3J , een indische Maatschappij te Gotenburg op te richten. Hij gaf daar den Staten ge-
lijk Koning George onmiddelijk bericht van, met verzoek haar in haar handel niet te
belemmeren. De Staten gaven hem .ten antwoord, dat hij wel bevroeden kon, hoe zulk
eene Maatschappij aan die ten hunnent licht schd zou doen , en dat zij haar dus ook
met dachten te begunstigen, maar daarom niet minder gezind bleven, de nauwste
vriendschapsbanden met de zweedsche kroon te onderhouden, en haar onderzaten
waar zij anders konden, van dienst te zijn. Om hun woord gestand te doen, lieten
ZIJ zelfs een paar jaar later een zweedsehen Oostindievaarder, die op zijn terugreis

■Zie daaromtrent Gachards ^ comuenoement äu 18. «ècZ. (Bruxelles,

1880), p. 507, ann. ï Zie ald. p. 508.

-ocr page 207-

DES VADERiANDS. ^^ 205

van Sina, door een nederlandschen kruiser in straat Soenda genomen, te Batavia was
opgebracht, terstond weêr in vrijheid stellen. Met de deensche kroon kwamen, na
't verscheiden van Koning FrederiklV, in October'30, de nog altoos hangende geschil-
punten eindelijk in orde. De staatsche gezant Goymans wist toch zijn zoon en opvolger,
Kristiaan VI, in de volgende Octobermaand tot een vergelijk over te halen, waarbij
de Staten zich verplichtten , hem voor alle achterstallige onderstandsgelden ruim drie
ton gouds te betalen, de helft onmiddelijk en de wederhelft een halfjaar later, na
aftrek van ruim 60,000 gulden, als 't bedrag der waren, door Denemarken, tijdens
den jongsten noordschen oorlog, uit nederlandsche koopvaarders gelicht. Voor de ach-
terstallige soldij van zijn troepen zouden de Staten den Koning buitendien ruim een
ton, in vier termijnen van drie maanden, voldoen, daar telken termijn een vierde der
door die troepen hier gemaakte schulden aftrekkende, in 't geheel op ruim 160,000
gulden berekend. De vereffening van 't geschil over ruim 130,000 gulden, door de
deensche soldaten, na hun terugtrekking uit het engelsche leger in 1713 verteerd,
werd tot nader uitgesteld.

In spijt der edicten, ten gunste der Waldenzen in 't laatst der vorige eeuw uit-
gevaardigd, had de kerkelijke onverdraagzaamheid toch allengs in Piémont weêr de
overhand genomen, en waren met name sedert 1728 weder strengere maatregelen op
hen toegepast. Toen daarna, in Sept. 1730; de 64-jarige Koning Victor Amadeus, de
regeering moede, zijn scepter aan zijn oudsten zoon Karei Immanuel III had over-
gedragen, hadden zich de Staten onmiddelijk tot dezen gewend, om hem de belangen
hunner geloofsverwanten onder zijn gebied aan te bevelen. Zy hadden daarop onder dag-
teekening van 20 Dec. een antwoord gekregen, dat hun wel de verzekering van 's Ko-
nings welgezindheid betuigde, doch te vergeefs «eenige verzachting in de strengheid»
deed verwachten, waardoor «een groot getal dier arme lieden gedwongen was gewor-
den , in 't felst van den winter zyn woningen te verlaten, enkel en alleen omdat
zij, hun gemoedsbewegingen volgende, hun godsdienst niet konden verzaken» Zij
wendden zich daarom in 't voorjaar op nieuw met een brief tot den Koning, om op
de handhaving niet alleen, maar ook de billyke toepassing van 't £dict van 1694
aan te dringen, daar zij «lot hun groot leedwezen» verstonden, dal «de inhoud en uit-
drukking daarvan, hoe gunstig ook schynende, naar allerlei uitzonderingen beperkt
werden» , zoodal slechts een gering deel er 't genot van had. De verdraagzaamheid
en toegevendheid, die zij hunnerzyds daarentegen voor de Roomsch-katholieken in
de gewesten hunner Republiek hadden, deed hen met te meer vrijmoedigheid en vol-
komen vertrouwen aandringen op 't geen zij voor 's Konings gereformeerde onderza-
ten vermochten» ^ Daar hun voorspraak desniettegenstaande weinig baat gaf, en tal

' Zie hun schrijven van Maart '31, in den Έατ. Merc. voor dit halfjaar, bl. 131. ^ Aid. bl. 152.

-ocr page 208-

206 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

van vervolgden' de grenzen over naar Zwitserland trokken , waar zij maar hoogst ge-
brekkig voor bun bestaan konden werkzaam zijn, schreven de Staten van Holland
tegen maandag 10 September een algeraeene collecte over al de steden en dorpen
van hun gewest uit, die zondags te voren in alle kerken van den kansel werd aan-
bevolen, en dan ook de aanzienlijke som van meer dan drie ton gouds opbracht

Wat is 't een troost voor hem, die schreit,

Wanneer de herten zijn genegen

Tot ware mededeelzaamheid!

riep de gemoedelijke Claas Bruin, in zijn berijmde hulde aan de betoonde liefdadig-
heid, uit I

Niet alleen die Waldenzen waren, helaas! in deze jaren het slachtoffer van 'talie
menschenliefde steeds verzakende kristelijk geloof; ook in het duitsche rijk, in de nabij-
heid van den duitschen Keizer en de grenzen van zijn erfgebied zelf, werden er ge-
vonden , die te recht de meewarige deelneming van hun onroomsche geestverwanten
buitenaf opwekten. In 't Aartsbisdom Salzburg waren in de vorige eeuw, uit Luthers
geboorteland, ettelijke zijner leer toegedane mijnwerkers overgekomen, die daar in alle
stilte hun onroomsche begrippen viaren getrouw gebleven, en, met de jaren in tal
aanwassende, thans tot meer dan 18000 geklommen waren. De aartsbisschop Firmiaan
was daar ten hoogste over geërgerd, en begreep dus hen, zoo niet goedschiks dan
kwaadschiks, tol de alleen zaligmakende Moederkerk terug te moeten brengen. Hij
dreef zijn herderlijke zorg daarin zelfs zoo ver, dat hij hun niet alleen alle vrijheid
van godsdienstoefening ontzei, maar ook alle recht, zich door uitwijking uil zijn aarts-
bisschoppelijk gebied aan die min verkieslijke zorg te onttrekken. Een paar der ver-
drukten hadden zich evenwel over de grenzen weten te maken, en waren in Äug.'31
naar Regensburg gekomen, om bij de protestantsche Rijksstenden troost te zoeken,
gelijk trouwens reeds vroeger ook door anderen uit hun midden had plaats gehad
De aartsbisschop bekreunde zich echter weinig daarom, gesteund door de aanmaning
van den Keizer aan de slachtofTers van zijn geloofsijver, zich als zijn gehoorzame on-
derdanen te gedragen. Hij liet hen , in de volgende maanden, zelfs uit hun bed oplich-
ten en door zijn soldaten naar den kerker slepen, zoodat er half Oclober reeds een
vijftig hunner gevangen zaten. Een brief, met een vermomden bode naar Regensburg

» Amsterdam alleen schonk daar meer dan een derde van, Den Haag 26,000, Kotterdam ruim
19,000, Haarlem omstreeks 13,000, Leiden 10,000, Delft 5000, Hoorn bijna 6000 gulden, enz. Zie
al de afzonderlijke opgaven onder de prentverbeeldingen met byschrift van Claas Bruin,
Ter Ge-
daejitenme en Roem van EoUand.-i mededeelzaamheid,
enz. T'Amsterdam, by Gerrit Bos,

s Aid. Verg. de geheele lijst der bijdragen en plaatsen achter den Έητ. Mero. voor dit halfjaar.
' Zie
Mirop Mero, voor dit halfjaar, bl. 132, en verder.

-ocr page 209-

DES VADERiANDS. ^^ 207

gezonden, stelde er de Stenden van op de hoogte, en deed hen zich nu schriftelijk
tot. den Keizer richten en, met beroep op de munstersche vredebepalingen, zijn tus-·
schenkomst inroepen, om den verongelykten Salzburgers allhans hel recht van uitvv^-
king te gunnen. Van de zyde der Stalen liet men bij den Rijksdag levens een krach-
tig verloog tot de gezanten van den Aartsbisschop en van den Keizer richten terwijl
vooral ook de Koning van Pruisen niet naliet, er bij den Keizer, met vvien hg thans
op zoo'n goéden voet stond, op aan te dringen, dal hy 's aarlsbisschops lulhersche on-
derdanen in hun recht handhaafde, om zich uit hel gebied van dien aartsbisschop te
vervvyderen. Den Aartsbisschop zelf verzocht hij in Dec., hen al aanstonds als pruisische
onderdanen te beschouwen , en stelde hun voorts in zijn lillhausche landstreken een
nieuwe woonstee, ter beschikking Ook de Koning van Denemarken liet bg den
gezant van den Aartsbisschop zijn misnoegen over de onverdraagzame handelwijs tegen
de Lutheranen in zijn landjen te kennen geven. Toch bleef die Aarlsbisschop nog steeds
tegenstribbelen, en wilde hen met geweld onder zich houden en bekeeren, lerwgl de
protestantsche stenden daarentegen zich in 't laalst van Jan. '32 schriftelijk lot den Keizer
wendden, om hem, als «oppersten vredesuilvoerder», ingeval de Aartsbisschop volharden
mocht, ten spoedigste een plaatselijke commissie te benoemen, om de zaak te onderzoe-
ken», zeggende levens «in de hoop Ie leven, dat de Keizer den salzburger uitwijkelingen ,
om hen des te gevoeglgker naar evangelische streken te doen trekken, den vrgen door-
tocht door zgn eigen landen zou toeslaan». Nieuwe, meer dringende vertoogen moes-
ten echter, zoo van deensche als £\ndere zg, nog volgen vóór de geloofzieke kerkvoogd
althans in dat uilwgken toestemde, doch zonder den uitgewekenen Ie vergunnen iels van
hun goed mee te nemen. «Ich bin», zongen dezen nu weeklagende bij hun uittocht.

Ich bin ein armer Exulant;
Ach, so thue ich mich schreiben!
Man thut mich aus dem Vaterland
Um Gottes Wort vertreiben.

Ein Pilgrim bin ich halt nunmehr,
Muss reisen fremde Strassen;
Das bitt ich Dich, raein Gott und Herr,
Du ΛνΪΓβΐ mich nicht verlassen!

Mein Gott, führ mich in einen Platz,
Wo ich Dein Wort kan haben
Darin will' ich mich früh und spat
In meine-n Hertzen laben 3.

Zulk een plaats vonden zij, behalve in pruisisch Lillhauen, ook in Slaalsneder-

' Aid. bl. 224, vv. » Eanke Zwölf Buchen, enz. t. pl. S. 138.

® Zie het geheele Klaaglied Eur. Merc. ie halfjaar, 3e bl. 99, vv.

-ocr page 210-

j84 algemeene geschiedenis

land, v.aar men hun voor driehonderd gezinnen woning aanbood, met vrijheid van gods-
dienstoefening en alle verdere voorrechten der ingezetenen, en predikanten en school-
meesters op 's Lands kosten; voorts, bij hun aankomst, huisvesting, kost, en kleêren
tot ZIJ in staat waren door eigen arbeid te bestaan; ook gedurende eenige jaren vrij-
heid van lasten, en al aanstonds vervoer naar de plaats van hun verblijf zonder
eenige onkosten voor hen-zelf De regeering van 't Vrije van Sluis in Staatsvlaanderen
waar 's jaars wel 1200 en meer arbeiders uit Oostenrijksch-Vlaanderen kwamen wer-
ken, stelde den Algemeenen Staten voor, een aantal Salzburgers arbeid bij zich te
verschaffen; en de gezant der Staten te Regensburg, Galliéres, nam toen 800 hun-
ner aan, die in 't voorjaar van '33 in 't land van Cadzand met scheepsgelegenheid
aankwamen, en daar nu ingedeeld en van werk voorzien werden. De maatregel be-
antwoordde echter maar ten halve; sommigen gingen bij de Roomschkatholieken ker-
ken, anderen vraagden na eenigen tijd verlof om te vertrekken, en't getal verminderde
daardoor allengs tot nauw een vierde van 't oorspronkelijke. Voor dezen werd vervol-
gens in 1740 een eigen kerk te Groede gebouwd I De herwaarts uitgeweken Wal-
denzen werden in '33 en '34 over de steden en plaatsen in Holland, waar waalsche
kerken bestonden, verdeeld ^

In hun eigene verhouding tot de Moederkerk en hare inwendige Woelingen wis-
ten zich de Staten, op den duur, met zelfstandige kracht te
gedragen. Vóór een jaar
twee, drie had Paus Benedictus XIII zich veroorloofd, om de
kerkelijke oppermacht in
zijn heerschzuchtigen voorganger op den roomschen sloel, Gregorius VII, te verheerlij-
ken, die onder zijn persoonsnaam Hildebrand, heilig verklaard was en
als zoodanig den
25- Mei werd herdacht. Hij had daartoe zijne
legende, als men ze noemt, en't daar-
aan toegevoegd schietgebed of door een inlassching gewijzigd, waarin zijne
vernedering van den Duitschen Keizer Hendrik IV te Canossa geroemd, en zijne vrij-
stelling van 's Keizers onderdanen van hun eed van trouw en gehoorzaamheid aan dien
Keizer, als een luisterrijke daad tot «handhaving der roomsche vrijheid» werd aange-
geven. De tegenwoordige Duitsche Keizer zelf was daar niet weinig door ontsticht,
en had er zich bij de andere gekroonde hoofden, gelijk met name dat van Frankrijk'
als eene hen allen met overheersching dreigende aanmatiging, over beklaagd. Te Parijs
liet men dan ook aanstonds den druk van 't Getijboek, waarin de nieuwe dienst
was opgenomen, staken, en onderdrukte vervolgens het Parlement, dat tot over de
ooren in 't Jansenisme stak, den 20- Juny '29, de gansche legende ^ terwijl het

' Aid. tweede halQaar, bl. 247.

' Zie de Algem. Staat der Ver. Nederlanden, IT. bl. 478.
' Bijvoegsels en Aanm. op Wagenaar, XIX, bl. 25.
^ Zie het
Journal de Barhier, II, p. 70.

-ocr page 211-

DES VADERiANDS. ^^ 209

volk, op den meer Roomseh dan Jansenistisch gezinden Fleury zinspelende, zijn
jongen Koning toezong:

Oint du Seigneur, jeune monarque,

Si tu veux prévenir des eifets plus smistres,

Ne mets plus défiormais au rang de tes ministres

Ceux qui sont plus soumis k Eome qu'a leurs. rois

In Holland begrepen de Staten niet minder tegen deze pauselijke aanmatiging te
moeten waken, en verboden daarom, in 't najaar van '30, openlijk bij aanplakking
de ook ten hunnent in de roomsche Getijboeken reeds overgenomen nieuwigheid,
als hoogst nadeelig voor hun eigen staatsgezag. Priesters, die er zich van mochten
bedienen, zouden als rustverstoorders gestraft, en de kerken, kapellen, of verga-
derplaatsen, waar men ze wilde invoeren, voor een halfjaar gesloten worden; ter-
wijl tevens het drukken, gelijk de aanvoer van buiten, op een boete van duizend
gulden verboden werd. Zij deden dit eerste verbodschrift, wat later, nog door een
tweede, meer algemeene waarschuwing tegen de moederkerkelijke zucht tot alleen-
heersching volgen, waarin zij gelastten, «dat geen roomsche priesters eenigen dienst
zouden doen, vóór zij daartoe schriftelijke vergunning bekwamen van de over-
heid der stad of plaats, in welke zij zich dachten neêr te zetten; zij, zoowel als
alle reeds dienstdoende priesters, zouden haar op hun priesterwoord hebben te ver-
klaren, dat zij een hartgrondigen afkeer hadden van het gevoelen dergenen, die
leerden, dat de Paus of eenig andere kerkelijk gezaghebber de macht bezat, om on-
derdanen , wegens ketterij of eenige andere oorzaak, te ontslaan van den eed aan hun
burgerlijke overheid, en dat men denzulken, die in den ban of buiten den schoot
der Moederkerk geboren waren, geen gehoorzaamheid schuldig was. Ze hadden verder
te beloven, dat zij de leden hunner gemeente door leer en voorbeeld veeleer zouden
opwekken tot gehoorzaamheid aan Staten en Wet, zonder immer eenig ontslag van
die verplichting, 't zij van den Paus of een ander, te verzoeken, of aan te nemen.
Ze moesten zich voorts nog verbinden, niemand aan te sporen of te helpen tot hel
zenden of overmaken van geld of geldswaarde aan een of ander buitenlandsch klooster,
kerk, kweekschool, of ander roomseh gesticht. Namen z^ eenigen priesterdienst waar,
vóór zij zulk eene verklaring gedaan of er verlof toe erlangd hadden, dan zouden zij
voor de eerste maal, dat het voorkwam, 500 guldens verbeuren, voor de tweede boven-
dien nog een jaar kerkerstraf beloopen. Eindelijk werd er nog bij bepaald, dat men
geen priesters in 't land zou toelaten, dan die geboren onderdanen van den Staat,
en daarbij geen geordende geestelijken of monniken, noch vooral Jezuïten waren»

27

' Zie L'Eglise Bomaine in den Chansonnier hist. du 18e Siècle^ V. p. 127,
' "Alsoo tot. onse kennisse gekomen is, dat onse indulgencie in het conniveeren van den

Ve deel, le stuk.

-ocr page 212-

j84 algemeene geschiedenis

De Pau,, - sedert Jul,· -30, Clemem ΧΠ - ,„„„de zich weinig tevreden ov^rle
emsfge v„orbel>oedn,iddele„ door de Stalen aangewend. Hij belegde er eene oplette·
gke btjeenkomst met rijne Cardinalen voor, waar h« er zijn gevoeligheid over aan don
dag Ie·, den Cardinaal Aldobrandini opdragende, er een vertoog over op te stellen '

Het zon hem echter weinig baten. Het voorbeeld der hollandsche Staten werd in 't
volgende jaar door die van Stad-en-Landen gevolgd, die, overwegende hoe in ,1e »ver-
gaderplaatsen (der) Roomsefagezinde inwoners hnnner provineie (door) geordende en
bij hen noort toegestane priesters, eapellanen, en
geestelijken, geleerd werd de on-
bepaalde ™aeh. des roomschen stoels, niet alleen in zaken van hun godsdienst, .naar
ook van burgerlijke regeering en onderdaansplieht, en hoe er een blinde ijver werd
ingescherpt, om ten behoeve van verboden lichan.en en «illand.che conventen, kloos-
ters en anderi geestelgke gestichten, sinistre beschikkingen bg levenden lijve of uiter-
sten ,v.l te maken, en.., bepaalden, „dat geen roomsche priesters mochten komen in
de provincie zonder voorkennis en toestemming der regeering; dat, van nu af aan,
geenerle. priesters of zendelingen dan alleen geboren onderdanen der Vereenigde Pro-
vnaen, en geen geordende priesters of monniken, in 'l byzonder geen Jezuïten, zouden
worden toegelaten of geduld; dat alle priesters zich zonden moeten wen.len tol de
plaatselijke gerechten, om er bi,· hun woord van eer, in plaats van eed, Ic verklaren'
dat zg niet voorstaan of leeren zouden de macht van vrijstelling door den roomschen
sloel van onderdaansplichten, noch zonden bijdragen middelgk of onraiddelijk, om door
de .ngezelenen eenige vermaking, gelofte, verzending of vervreemding 'van geld n,
geldsvvaarde ,e doen of laten doen bniten 's Lands aan eenige kloosters, collegiën
O andere roomsche gestichten, of .e„ behoeve van eenige gemeenschappen, slaatsiën
plaatsen of leden van dien; dal ook de roon.schgezinde wereldlijke priesters, geboren
onderdanen van de Vereenigde Provinciën, onder hen werkzaam, gehouden zonden zgn
lot gekjke verklaring; dat alle Roomsehgezinde zoogenaamde
geestelijken, ontvangende
een,ge eonslituciën, bullen, deereelen, brevetien, of andere
manden,enten en bevelen
hoegena^d van hunne oversten, die zouden mogen gebruiken, openbaar maken
noch zelfs aan iemand meêdeelen, dan U dagen nadat ze in de Stad, in >1 oorspron-
kelijke, aan HH. burgemeesters en raad, en te lande aan de geriehlen vertoond
waren; dat de roomschgezinde ingezetenen zich niet mochten onderstaan, eenige
^e^ade^aalsen te vergroeien, vertimmeren, veel min er een in de Provincie zonder

Roomsohen G„d.dlc„st soo groffelyct misbruiokt wordt, dat, »o„ afsond.rlyck at» i„ ,f achter het

r: omcte sonder eeni.he aa^p^. a,s

glv^ V- Pa„s, dat hy den RooMsohen Keizer heoft.,e..co™n,u„iceert en

Zw den E»r. Mere., eerste haltiaar 1731, W. 20,

-ocr page 213-

DES VADERiANDS. ^^ 2325

hun uildrukkelijlce toestemming, van nieuws aan te leggen; ook zorg moesten dragen,
dat er in 't uiterlijk aanzien geen op kerken of openbare gebouwen geleken of anders
in 't oog liepen; mede zich wel moesten wachten, met hunne misgewaden of iets
anders, naar hun bijgeloof
{superstitie) zwemende, in 't openbaar te verschijnen of
anders ergernis of storing in 't gemeen te geven; dat ze ook in overeenstemming met
een vroeger placaat, dat van 28 Febr. 1656, verboden, eenige personen van wat slaat
of stand bij testament, codicil, legaat, of gift over hun goederen te beschikken, ten
behoeve van eenige geestelijken , priesters, kloppen, nonnen, hchamen, gestichten, staciën,
of eenige pauselijke zoogezegde geestelijke ampien of Godshuizen, maar men alles moest
achterlaten aan zijn wettige erfgenamen; dat ze ook hun naaste vrienden van den her-
vormden godsdienst in 't geheel noch ten deele mochten onterven, of hun minder ver-
maken dan aan hun paapsgezinde erfgenamen; dat eindelijk alle kinderen, waarvan
één der ouders van den hervormden godsdienst was geweest, in dien godsdienst moes-
ten worden opgebracht, en als een van de beide ouders van dien godsdienst was, de
kinderen in die kerk moesten worden ten doop gehouden, gelijk mede geen school-
dienst door roomsche mans- en vrouwspersonen mocht worden gehouden"

Ook de Stalen van Gelderland bleven, weinige maanden later, niet achter, in gelijken zin
te besluiten door op hun Landdag te Nijmegen in Oct. '31 te bepalen : «dat geen roomsche
geordende priesters, hetzij monniken of Jezuïten, binnen hun vorstendom en graafschap
mochten komen, en wanneer zij er tot verrichting hunner byzondere zaken moesten
zijn en korten tijd verblijven, zich hadden aan te geven bij den officier ten platten
lande of de overheid in de steden, doch er geen van allen langer dan 14 daag moch-
ten vertoeven, en ook geenerlei kerkdienst of wat daarmeê samenhing, verrichten; dat
geen andere Avereldlijke priesters dan inboorlingen van den Staal binnen de provincie
mochten komen, en er zich niet mochten ophouden, dan met voorkennis en schrifte-
lijke vergunning der officiers of overheid; dat ze vóór 't erlangen van die vergunning
op hun priesterlijk woord hadden te beloven, niet te zullen voorstaan of leeren de
macht van den Paus, om onderdanen van hun plicht en
gehoorzaamheid aan hun
wettige overheid te ontslaan; noch ook in geenerlei manier Ie zullen bijdragen, om
door eenig ingezeten eenig geld of geldswaarde te doen bestemmen, beloven, of geven
aan of voor eenige kloosters en andere roomschen gestichten of gemeenschappen of
leden van dien, hoe ook genaamd; dat zij ook geen vrijspraak of vrijstelling daarvan
van den Paus noch iemand anders zouden
verzoeken of aannemen; dal ze, eenige bullen,

brevetten, of andere stukken &ntvangende, daarvan geen gebruik mochten maken, noch
ze aan iemand meêdeelen, dan
14 dagen na ze aan de overheid vertoond te hebben;

' Zie het geheele placaat Mur. Merc. eerste halfjaar 1781, bl. 275 vv.
® Aid. tweede halfjaar, bl. 175.

-ocr page 214-

212 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

en dat in 't algemeen zoowel roomsche priesters als ingezetenen zich hadden te wachten,
op eenigerlei wijs ergernis te geven aan die Tan den hervormden godsdienst door hun
bijgeioovigen handel; de priesters door in 't publiek te verschijnen in misgewaad, of in
gewoon gewaad ommegangsgewijs die van hun gemeenschap voor te gaan; de ingezetenen
door ze op die wijs te volgen, te knielen bij 't begraven, of andere ergerlijke gebaarden,
op boete van 100 zilveren ducatons door ieder overtreder te verbeuren; dat die van
den roomschen godsdienst op zon- feest- en andere heilige dagen, den dienst niet mochten
beginnen op 't zelfde uur als die van den hervormden godsdienst, om geen ergernis
aan die van laalstgemelden te geven» In hunne zorg voor een gepaste zondagviering
lieten de Raden derzelfde Staten in de volgende maand, te Arnhem, zich op een reeks
vroegere besluiten dienaangaande beroepende, en tengevolge het Landschapsbesluit van
17 October, een placaat afkondigen, waarbij zij verboden, op zon- feest- en bededagen
eenige markten te houden, winkels open te sluiten, eet- of andere waren uit te stallen,
koopmanschap in 't openbaar of heimelijk te bedrijven; ook in 't openbaar gelag te
zetten, schutte- of bokse-bieren te drinken, kloot- klos- of kegelspel te oefenen, te
tiktakken, verkeeren, dobbelen, kaatsen, ringsteken, kranse- en ganzetrekken, pape-
gaaischieten en derg., burengerichten of vergaderingen te houden, boeten uit te maken
en te verteren, of brandewijn, en andere sterke wateren te tappen of te slijten, dien
geheelen dag, noch voor, noch onder, noch na de preek, noch andere ongeregelde
bijeenkomsten te houden, of ter herberge — uitgezonderd nochtans rechtmatig reizende
personen — te gaan; tevens alle uiterlijke handwerken, 't zij bakken, kleêrmaken,
bleeken, bouwen, zaayen, maayen, dorschen, aanvoeren of anderen arbeid; in
zooverre echter het gemaaide en gebonden koren op werkdagen bearbeid was,
mocht hel, vermids de ongestadigheid van 't weêr, Λvaardoor 't gevaar liep te
bederven, in tijden van nood worden aangevoerd, mits eerst aan den officier der
plaats verlof was gevraagd. Verboden werd voorts nog «het verzeilen met roers en af^
schieten daarvan bij het trouwen van bruidegom en bruid, of het schutten daarvan,
benevens 't drinken van brandewijn en andere derg., wijn, of bier bij 't in- en uit-
gaan van de kerk; van gelijken het schieten in de doelen met roer of boog en het
jagen; terwijl ook alle guichelspelen van vreemde landloopers of and. moesten geweerd
worden. Daarentegen had men die dagen met het gehoor van Gods heilig woord en
oefening van kristelijke werken en deugden te heiligen, vieren, en kristelijk door te
brengen, waartoe de predikanten hun gemeenten, de schoolmeesters de jeugd, de
ouders hun kinderen en huisgezin, en ieder zich zelf zou vermanen en opwekken ,
alles ten einde Godes eer en 's menschen zaligheid gevorderd en de gedreigde stralFen
van den lande genadig afgeweerd werden» In 't geldersch Overkwartier had de

» Aid. bl. 232. 8 Aldaar, bl. 290.

-ocr page 215-

DES VADERiANDS. ^^ 213

Oeneraliteit zelve legen de overheersching van 't Papisme te waken, en liet er zich
dan ook niet onbetuigd. Binnen Venlo hadden zich roomsche priesters vermeten bij
zieken van 't hervormd kerkgeloof Ie komen, om ze nog vóór hun einde voor de
Moederkerk te winnen. Hun Hoogmogenden lieten er daarom bij plakaat afkon-
digen, dat zij, «om tegen zoo onbehoorlijke manier van doen te voorzien, goedge-
vonden hadden uitdrukkelijk te verbieden, dal geene roomsche priesters of monniken,
of andere zoogenaamde geestelijke personen», binnen Venlo en de Generaliteitsslreek,
«met hun sacramenten, kruisen, waskaarsen, enz. zouden mogen komen bij zieke
en kranke personen van den hervormden godsdienst, al waren ze van eenige hunner
paapsche vrienden daartoe aangezocht, 't en ware de zieke zelf, bij goeden verstande
zijnde, te voren aan den zieketrooster of aan een der hervormde ])iedikanten verklaard
had, dat hy van godsdienst veranderd was en van een roomschen priester of monnik
gediend beliefde, met bedreiging van anders 't land te worden uitgezegd».

Hevig was ook, in Holland en elders, hier en daar de klacht over de toenemende
«stoutigheid der Papisten» en hun aanwas in geestelijken en geloovigen. «De ziekte
groeit, de breuk wordt groot», liet zich, in een breedvoerig klaagschrift, een onge-
noemde, meer dan waarschijnlijk een of ander predikant der Hervormden, hooren
«de vlamme van verderf steekt meer en meer aan, en ieder zit stil met zijn handen
op zijn heupe, als wijven reddeloos, geven 'l schip op, laten 't stooten legen deze
klippen! — Dat raag zoo niet voortgaan, maar elk moet zich opmaken van Dan lot
Berseba, wereldlijke en geestelijke, om met alle macht dit vuur uit te blusschen,
deze sprinkhanen te vangen, die stoutheid te sluiten, hel inkomen van al dien ge-
schoren hoop te beletten, de papen, priesters, Jezuïten, kloppen, als landverraders,
zielenioorders, te bannen en te verjagen uil onze landpalen. Ze zijn gewassen lol zulken
menigte, dat zy in meest alle de provinciën uilmaken al te groolen gedeelte van de
ingezetenen; in veel steden en dorpen zijn zy meer dan de helft, ja, in eenige wel
drie tegen een, en vermenigvuldigen nog alle dagen zoo zeer, dat hel getal onge-
looflijk wordt; gelijk er zich hun priesters en Jezuïten geweldig op beroemen, dat ze
jaarlijks eenige duizenden toenemen, waarvan zij gedurig kondschap doen aan hunne
hoofden in Vlaanderen en Brabant, te Rome en elders, om zoo te weten wal macht
ze hebben in elke provincie, stad, en dorp. Het land krielt van al de paapsche semi-
naristen; in veel sleden zijn zes, tien priesters tegen één predikant, en een ongeloof-
Hjk getal van kloppen, die der papen en priesteren spionnen en aanbrengslers zijn,
en zoo nauw aan hen verbonden als warén 't hun vrouwen, door welke zij onuit-
sprekelijk veel kwaad doen bij veel eenvoudige onwetende Kristenen. Veel van deze
geestelijken wonen vry en vrank hel heele land door in parochiehuizen, onder voor-

Zie de Anatomie ofte Ontledinge tan l·et verderffeVijl· desseln der Paapsffezinde.

-ocr page 216-

214 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

, ^ i , ».J

wendsel van de oudsten van hun geslacht te zijn; andere weten door vrienden te
verkrijgen, dat zij met het overgeven van hun namen en hoedanigheden geduld wor-
den; andere komen met paspoorten om hun zaken te verrichten, en nog veel dage-
lijks insluipen zonder dat men 't weet, inzonderheid Jezuïten; andere weder hebben
vrijheid gekregen alle ampten en neeringen te doen, wonende als burgers en nochtans
geprofessijd, dat men er geen achterdenken op heeft. Al deze geestelijken doen hun
diensten; voordezen wel geheim, bedekt, met vrees, nu openlijk, met de hoogste
stoutigheid, bij klaren dage, op 't luiden der klokken, in gewone huizen, die zij daartoe
kerkswijze hebben ingericht, en die voorzien zijn van alles als een paapsche kapel,
waar zij hun misse en predikaciën doen, vol van lasteringen tegen onze religie, stoute
ophitsingen van 't volk tegen de regeering en alle hervormde ingezetenen"

Om zich meer eenheid en kracht bij te zetten verlangden de pausgezinde katholieken
reeds sedert eenige jaren een pauselijken plaatsbekieeder
oi Vicaris, gelijk hun kerk er
vroeger had gehad, doch waarin de minder Pausgezinde Staten en hun geestverwanten
begrepen, dat door den jansenistischen aartsbisschop van Utrecht, Wuvtiers, voldoende
voorzien was. Daar deze echter door den Paus in den ban was gedaan, konden hem
de anderen onmogelijk daarvoor laten gelden,· en hadden zich dus tot de Staten van
Holland gericht, met verzoek er op nieuw een toe te laten. Den 29®'^ Juny '31 was
de zaak door de Stalen commissoriaal gemaakt, en de Raadpensionaris deed daarop
den 18®" December verslag van 't overwogene. Om alle ongemakken van zendingen
uit het buitenland, 't zij van den pauselijken nuncius te Brussel, 't zij van elders,
te voorkomen, meende men te moeten aanraden, om tot die toelating te besluiten, en
daartoe van eenige der <(voornaamste roomsche priesters van de Paus-of Jezuïtsgezinden,
binnen drie maanden, een voordracht voor een vicaris te vragen. Deze voorslag, waar-
tegen al aanstonds van verschillende zij bezwaren werden geuit, en van welke Haarlem
en andere Statenleden een afschrift verzochten, om er de meening van hun principalen
op te verslaan, werd tot nader aangehouden, doch veroorzaakte inmiddels geen geringe
beweging onder de goe gemeente. «Ach!» zuchtte men in latijnsche en hollandsche
versregels:

Ach, wüze vaders van ons dierbaar vaderland,
Mistrouwt het irooische paard! ilier schuilen booze slangen;

' DigtTcundige overzetting van de Admonitio d. i. il·^ aar sc h omving e aan alle die het heil der Bepu-
bliel· wenschen.
Het Latijn luidde korter en bondiger:

Patres, equo ne credite! Hac anguis latet
rierba, canitque duleius quae decipit
Fistnla volucum, Paeile non expellitur
Adraissus hostis; melius ast excluditur
Nocere factis more qui auo solet.
Intelligent! pauca; quid tempus tero?

ϋί > '

-.'Ifis

-ocr page 217-

DES VADERiANDS. ^^ 215

De fluit neurt lieflijk als de vooglaar uetten spaut,
Om 't vogeltje, niets kwaads vermoedende, te vangen.
Geeft dan geen meerdren voet aan haatren van Gods kerk,
Vijanden, steeds gewoon, 's Lands welvaart te belagen;
Het is, gelooft ine vrij, veel akeliger werk,
Een vijand, eens gedoogd, weêr uit liet Land te jagen
Als hem te ΛνοΓβη in 't begin. Dit zij genoeg
Voor den verstandige, terwijl ik 't strand maar ploeg

Men pasle de lexlen uit de Openbaring' (XI. 1 en vv.), als gevende «een schilderij
van 'l pauseiyke vicaris volk», op hem en zyn voorstanders toe. De leidsche predikanten,
«wetende dat bij hun Ed. Gr. Mögenden over 'l aanstellen beraadslaagd werd, vonden
zich amptshalve verplicht, om met schuldigen eerbied, maar te gelijk gansch ernstig,
aan de Ed. Gr. achtbare (Overheid hunner Stad) het groot gevaar daarvan te her-
inneren». De rotlerdamsche volgden hun voorbeeld, «vernomen hebbende, dal by
hun Ed. Gr. Mögenden in overweging was genomen, om, behalven den paapschen
Vicaris (te Utrecht} nog een Vicaris van de Pausgezinden, die men Jezuïtsgezinden
noemt, in deze Provincie toe te laten». Ook van hun kansels lieten zij en anderen er
zich tegen hooren, en zetten er hun hoorders tegen op. De Staten besloten daarom^
in bun zitting van 30 April '32, op voorstel van Gecommitteerden, aan de over-
heden te verzoeken, de betrokken predikanten omtrent «hun ware meening en heilzaam
oogmerk» in te lichten, en hen, die «desniettegenstaande de beraadslagingen van hun
hooge overheid mochten blijven taxeeren, aan hun plichten te houden». Zij gaven voorts
den Staatscommissarissen by de weldra vergaderende Synoden der Provincie in last,
de leden, «zooveel zij dienstig en noodig vonden», omtrent de zaak te onderrichten, en
hen wel te doen verstaan, dat alleen de Hooge Overheid bekwaam is, om te oordeelen
wat naar omstandigheden van t^den en zaken kan en behoort in 't werk gesteld Ie
worden tegen den aanwas van 'l Pausdom, welken Hun Edel Gr. Mögenden niet min-
der vreesden als de Syuoden» Het mocht echter tegenover de heerschende stem-
ming, waarin ook ettelijke regeeringsleden deelden, niet balen. Het verzei onder gees-
telijkheid en burgerij, door dat der Jansenisten-gesteund, bleef voortduren. Men verweel
den Raadpensionaris zelfs, zich voor roomsch geld te hebben laten omkoopen, om
de zaak door te drijven. Een spotprent met bijschrift zag hel licht, waarop de ver-
gaderzaal der algemeene Staten was voorgesteld, door den verafschuwden Vicaris als
toekomstig Heer binnengetreden, terwijl aan de andere zij der tafel een der haagsche
predikanten den Staten kwam vertellen, dat hij 'l niet dulden zou, en de goê ge-

^ Zie beide Bemonsiranliën, gedrukt achter de Bedenen, om welke geen paus. Vicaris lehoorde te
worden toegelaten.

* Extract uyt de Resolution ^ enz. ald.

-ocr page 218-

216 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

raeenle met gelijke bedoeling de deur bestormde, ter nauwernood door een paar sol-
dalen der lijfwacht in haar vaart gestremd, ofschoon den Raadpensionaris reeds tot een
der amsterdamsche beeren de woorden uit den mond vloeiden: «ja, 't werk, mijn-
heer, is haast gebrouwen». «Dit kunsttafreel», luidde het in de bijgevoegde hekel-

r^men :

Dit kunsttafreel vertoont naar 't leven,

Hoe dat de Heer Van Slingelandt

Door "t geld vervoerd, hier leent de hand,

Om, zoo het raoogl'jk was, te geven

Dit land in paapsclie slavernij;

Waarom hier geestelijke beeren,

En velen die dit land regeeren.

Te zamen roepen, nevens mij:

"Zit gij hier in de vrije landen,

Bevrijd van dwang en dwinglandij,

En wascht in menschenbloed uw handen,

Terwijl hij op uw plaatsen loert!

Wat nut strekte ons toch een Vicaris,

Die 't al, gelijk een eecretaris,

Wat hier gebeurt naar Rome voert?

Men kan voor vijanden zich wachten.

Zijn zü maar buiten het gebied;

Daar binnen dulde men ze niet!

Wie zal zijn eigen zelfs verkrachten?

Gelukkig daarom zijn de landen.
Waar men 't gevaar in tjjds al ziet,
Die treft het onheil 't minste niet;
Daarom, verblijd u, Nederland,
Vicaris wijst men van de hand^

Dit zou inderdaad in zoover het geval zijn, dat men, een algemeene opschudding
in verschillende steden duchtende, het bij de gevoerde beraadslaging en voorstellen
liet blijven, en niet tot de toelating overging. Om levens hun rechtraaligen afkeer
van allen geloofsdwang te toonen, leekenden de Algemeene Stalen, als medeheeren
van Maastricht, verzet aan legen den last, door den luikschen bisschop aan de
Katholieken dier stad gegeten, tot aanneming der beruchle bul, en rustten zij niet
voor hij dien last, op hun aandrang, weer terugnam.

Wisten de Stalen van Land en Provincie hun en hunner onderdanen vrijheid zoo
tegenover Rome te handhaven, zij bleven op den duur niet minder van leer trekken
wLr het er op aankwam, in 't belang der hervormde kerkleer
legen de zoogenoemde

' Zie een en ander in 'i AcUste vervolg der Lat. en, Ned. Keurdichten, bl. 70 en vv.

-ocr page 219-

des vaderlands. 217

ongodisterij werkzaam te zijn. Niet te vergeefs hoorden zy de rechtzinnige kerkleeraars

hun naijverigen God en Heer smeeken:

Zend mannen naar uw kerk tot herders van uw schapen,
Bekrachtig Gij hun woord, roei uit wat hen belet!
Houd Gij voor hen de wacht terwijl de wolven gapen,
En stort den Dagon neêr waar Gy uw kerke zet!
Wil 't Belialsgebroed uit Salema poorten drüven! ' —

Nvaar zij een gelegenheid vonden daartoe behulpzaam te zijn, grepen zij die aan. In
de leerstellingen en geschriften der Hattemisten werd hun die in deze dagen nog
altijd geboden. '(Wie eist niet», hoorden ze nog altoos daaromtrent klagen,

Wie eist niet, die beschouwt den drom der libertijnen,

Vau Hattems vuil gebroed, dat giftige addrennest?

Wie schrikt niet, die hen ziet op 't spottooneel verschyneu?

Hun giftige adem nog de zeeuwsche lucht verpest.

Wie staat van schrik ook niet te rillen en te beven,

Die hunne boeken leest vol goddeloos gespot?

Die durft men trotsch den naam van 's Werelds afgod geven

Έα zijnen val, tot hoon en bittre smaad van God=.

Juist tegen dit geschrift, hetzelfde waartegen wij, een dozijn jaren vroeger, ook
reeds den Eerw. Tuinman te keer hoorden gaan S vaardigden de Staten van Holland
en
WestfrieslaiMl, den 12- Febr. '32, door «de Gedeputeerden van beide Synoden»
hunner provincie er op gewezen, hoe «de ongodisterij en vrijgeesterij van sommige
menschen in Nederland bij trappen tot die ongehoorde stoutheid gestegen was» , dat
ze 't hadden durven uitgeven, een placaat uit \ «aangedaan», als zy zich betuigden,
«met dien ernst en yver voor God en Zijn dienst, en voor de handhaving der gron-
den van de burgerlijke samenwoning en de gemeene rust en veiligheid, welke eene
kristehjke hooge Overheid betamen». Zij verboden daarbij «het leeren en verspreiden
zoo in conventikelen en bijeenkomsten, als hoe en waar, het zy bij monde ofschrif-
telijk, de zoo heillooze gevoelens van Pontiaan van Hattem en zijn aanhangers; wil-
lende en begeerende, dat zij die zouden bestaan ze Ie leeren en aan anderen in te
boezemen, zonder oogluiking zouden worden gestraft, als vijanden van alle godsdienst
en deugd en als verstoorders van de algemeene rust en veiligheid, met verbanning,
opsluiting, of andere diergelijke straffen, naar bevinding en gelegenheid van zaken»;

' Zie de SHoMeUjJce Maagsangen, opgeheven over de goddelose spotternyen en lasteringen der snode
Spinosuien,
enz. door een liefheUer der Waarheid. Te Zwolle, gedr. bü D. Rampen en F. Clement,
boekdrukkers en papierverkopers in de Diezerstraat, 1726, bl. 30.
" Aid. bl. 17. 3 Zie boven, bl. 70.

Eur. Merc, voor dat halfjaar, bl. 139. v.

ye deel, Ie stuk.

28

-ocr page 220-

218 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

en gebiedende, dat «in 't byzonder het gemelde boek zou worden opgehaald en uit
krachte dezes geprocedeerd tegen hen, die zich niet mochten ontzien, het, in weer-
wil van dit placaat, te verkoopen of op eenige wijs te verspreiden». Dat zij zich zoo-
veel jaren na de uitgaaf van 't geschrift tot dit strenge verbod nog gepord voelden,
zal vooral wel aan de stelling te wijten zijn, die men er hun, in verband met de
moederkerkelijke aanmatiging tegenover alle wereldlijk gezag, uit had weten te ziften:
boe «het overtreden van Gods heilige wetten en geboden, en van die van
de hooge
Ooerheid
geen zonde is noch stofFe van berouw en bekommering voor een Kristen» ,
gelijk hun placaat het aangaf De min of meer dweepzieke schrijver was daarentegen
veeleer door een dergelijken geest bezield, als zich in een zendbrief van dit najaar
tot de hervormde geestelijken, met het oog op al hun liefdelooze geloofstwisten, uitte:
«moet niet, om ulieder kerkelijke twisten, daar nog leven is het leven verdrietig
gemaakt worden? Uw meeste geleerdheidsschriften zgn zure appelen, stinkende wijn-
druiven, bittere bezien; door ulieder twisten en tweedracht worden de zenuwen van
kerk en staat verteerd; zoo gijlieden daar niet van terugge komt, zal een bitter ver-
derf het merg uit de beenderen zuigen. Weg dan Voetianen , weg Coccejanen, weg
Arminianen, weg Lutheranen, weg Mennonieten, weg Socinianen, weg Roëllianen
of Lampianen, weg Opperhoofdigheid! Wordt Kristenen, eer gijlieden al te zamen als
kaf voor den wind wordt weggedreven. Ei, laat u overreden : twistige redeneeringen
bederven goede zeden; maar de liefde bindt al samen wat nu door twist verbroken
is» Om in den stoffelijken nood hunner gewestelijke beurs te voorzien, hadden de
Staten in dit jaar, in de verschillende steden en plaatsen der provincie, een ander
placaat laten afkondigen, waarbij de heffing van een honderdsten en tweehonderdsten
penning in twee termijnen , de maanden April en Juny , gelast werd

Na 't sluiten van 't weener verdrag, doch voor nog de Staten er mede ingetre-
den waren, had de Keizer zijn toekomstigen schoonzoon, den nu 23-jarigen Hertog
Frans Steven van Lotharingen, die aan zijn hof was grootgebracht, een uitstap naar
Holland en Engeland laten maken , om er de gemoederen voor zich in te nemen.
Hij voldeed juist het best aan de eischen naar 't verdrag gesteld van door zyn persoon-
lijk machtsgebied geen gevaar voor de toekomst te dreigen, en was, als de man der
keus van de nu 15-jarige aartshertogin Maria Theresia zelve, den Keizer dubbel welkom.
Slechts in Frankrijk zag men, om de verhouding tot Lotharingen, het voorgenomen
huwelijk minder gaarne, doch gaf zich te vergeefs moeite het te verijdelen. Den

1 Zie aldaar, bl. 140.

® Brnstige vermaningshrief aan alle herders van de Tcudde Christi in alle plaatsen, enz. In 's Gra-
venhage, by Corn. van Zanten, op 't Spuy, 1732.
® Europ. Merc. Ie halijaar, 1733, bl. 141.

-ocr page 221-

DES VADERiANDS. ^^ 219

September uit Brussel over Antwerpen en Rotterdam naar den Haag gekomen,
hield hij er zich een tiental dagen op, ging daarop naar Leiden, waar hij Boerhave
een bezoek bracht, de kruidtuin en de boekerij en snijkamer bezichtigde, om daarop
naar Amsterdam te trekken, waar hij na eenige merkwaardigheden in oogenschouw
genomen te hebben, op Tulpenburg aan den Amstel door den heer De Pinto onthaald
werd. Op 't Y woonde hij een zeilparty by, maakte Tervolgens uitstapjens naar de
Diemermeer en Zaandam, en reisde den IS«»^ October, in een buitenjacht, over Mui-
den de Vecht langs naar Utrecht, van waar hij naar Rotterdam gekomen de Maas
afzakte, om de zeereis naar Londen te aanvaarden I Bij zijn terugkomst te Weenen
werd hij door zijn toekomstigen schoonvader tot zyn Luitenant-generaal bevorderd,
en vervolgens lot Onderkoning van Hongarije aangesteld. Na de toetreding der Staten
sloot de Keizer, om zijn toekomst en die zijner dochter nog meer te verzekeren, in
Mei '32 met den Koning van Denemarken en de Keizerin van Rusland t« Kopen-
hagen een verdrag, bij 't welk deze beiden de
¥ragm.aiiehe Sanciie beloofden te hand-
haven, onder beding dat de Keizer en de Keizerin hun best zouden doen, den Her-
tog van Holstein te noopen tot afstand van Sleeswyk aan den Koning tegen een
miljoen rijksdaalders, waartegen die Hertog echter verzet aanteekende. De Rijksvorsten
beproefde de Keizer te vergeefs tot eenstemmigheid op het punt der troonsopvolging
in zijne erflanden te brengen. De Keurvorsten van Saksen, Beyeren, en de Palts
bleven er zich tegen kanten, en bij moest zich dus met de stemmen der meerder-
heid tevreden stellen, waardoor het anders in zijn geest genomen besluit van minder
kracht was. Met Spanje raakte hij, na den intocht van den jongen Don Carlos in
Florence, min of meer oneens omtrent de italiaansche belangen. Men was te Madrid
ontevreden over zijn houding tegenover den Groothertog, beweerde dot hij ten on-
rechte eenige op de Po geheven rechten, die men voor Parma had willen behou-
den, aan Milaan getrokken had, en verweet hem het evenzeer lot Parma gerekende ei-
landjen Ponza zich te hebben toegeëigend. Koning George gaf zich alle moeite, door
zijn gezanten te Weenen en Madrid, de goede verstandhouding weêr te doen herstel-
len, terwijl men van Frankrijk uit daarentegen alles deed, om de breuk te vergroo-
ten, en daartoe niet zonder vrucht werkzaam bleef.

De Algemeene Stalen kregen daardoor te meer aanleiding, om zich door den nu
20-jarigen europeeschen vredestijd en het jongst gesloten nieuwe vreeverdrag niet te
laten in slaap wiegen, maar hun zoo lang in rust gebleven landmacht dit najaar in
een legerkamp te oefenen, al had ook Zeeland nog onlangs weêr op vermindering
dier macht aangedrongen. Een eigenlijk legerhoofd, 't zij Kapitein-generaal of Veld-
maarschalk, was er niet. Wel hadden reeds vóór vijfjaar, in Mei '27, dc beide

^ Aid. 2e halöaar 1731, bl. 179, v.

-ocr page 222-

220 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

oudste generaals Friesheim en Hompesch schriftelijk aan Holland verzocht tot veld-
maarschalk te worden aangesteld, daar er sedert den dood van Ouwerkerk geen meer
was benoemd; wel had, in de volgende maand, ook Gelderland op de benoeming
van een legerhoofd «onder den naam van veldmaarschalk of anders» in de algemeene
Statenvergadering aangedrongen, doch men was eenvoudig tot de aanstelling van een
tweeden generaal — naast Hompesch — bij de ruiterij, Prins Willem van Hessen, en
drie bij het voetvolk overgegaan, tevens eenige generaal-majoors tot luitenants-gene-
raal bevorderende. Gelderland had in dien tijd zijn jeugdigen Stadhouder gaarne ook
tol jongsten generaal van 't voetvolk zien benoemen; bij de omvraag van dit voorstel
staakten echter de stemmen, en de Princes-weduwe, zijne moeder, had daarop zelve
aan de Staten geschreven, dat zij, met de uiteenloopende meeningen op dit punt in
hun midden bekend geworden, om geen vertraging in de verdere benoemingen te
weeg te brengen, voor haar zoon ditmaal liever van 't ook door haar gedane verzoek
tot bevordering afzag, hem inmiddels in hun goede gunst aanbevelende, tegen den
lijd dat hij wat meer jaren nog telde Thans woonde dan ook de Prins, die den
4™ September '31, na zijn twintigsten jaardag, te Leeuwarden den eed als Erfstadhouder
en Kapitein-generaal van Friesland gedaan had, als colonel aan 't hoofd van zijn rui-
lerregiment de oefeningen bij , terwijl aan Hompesch het opperbevel was opgedragen ^
In 't begin van September begaf zich de kwartiermeester-generaal naar de hei
bij Oosterhout, om daar het kamp af te steken; den 6®" kwamen de troepen, om
zich in twee liniën te legeren. Zondags den 7®" reed Hompesch, van al de gene-
raals en den Prins van Oranje vergezeld, beide liniën langs, voor wier manschap-
pen vervolgens door 4 predikanten uit de buurt, elk aan een der vleugelen, gepreekt
en 's avonds gebeden werd; een gebed, ieder avond na trommelslag door hun Eei-
waarden herhaald. Twee dagen later werd tusschen de Yijf eiken en Gilsen, op een
uur afstand van 't legerfront, een slagveld afgestoken, waarvoor elk regiment 60 man
leverde, 's Morgens van den 10®" kwam de ruiterij aanrukken en schaarde zich in
twee rijen in slagorde. Hompesch, weder van de generaals gevolgd, kwam ze bezich-
tigen , en zij daarop door hun hoofden aangevoerd hem voorby rijden, de Prins van
Oranje aan 't hoofd van 't zijne. Ofschoon hij zijn kwartier bij zijn ontvanger te Oos-
terliout had, verkoos hij in zijn tent, achter zijn regiment, te vernachten. Om de
wapenschouwing te zien waren veel heeren en vrouwen te paard en in koetsen naar
builen gekomen. Den 11™ gold het die van 't voetvolk, op gelijke wijs door Hom-
pesch in oogenschouw genomen. Dien eigen middag deelde men 't kruit onder de

' Zie de Aanm. en Bijvoegsels op "Wagenaar, XVIIl, bl. 105 en vv.
" Zie liet
NamvJceurig Dagverhaal van Η Campement hy Oosterlioui, ia 's Gravcuhage by Adriaaii
Moetjens, 1732.

-ocr page 223-

DES VADERiANDS. ^^ 221

troepen rond, om de krijgsoefeningen te beginnen, die met uitzondering van den
zondag toen er weêr voor manschappen en bevelhebbers gepreêkt werd, tol den
16- aanhielden. Den 17- werd er gerust, doch tevens, in 't belang der lucht en be-
hoorlijke regeling , eenige orders afgekondigd. Niemand mocht op straf van door de
spitsroeden te loopen 's avonds na trommelslag schieten; was er in dc buitenwacht
een wapenroep, dan had het piket voor 't hoofd van 't leger Ie trekken, en werd
die roep sterker, het gansche leger, op 't sein van
drie kanonschoten, onder de wape-
nen te gaan en zich in slagorde te scharen , terwijl 't piket zelf honderd schreden
voorwaarts rukte; de buitenwacht mocht geen onbekende laten naderkomen of voor-
bijgaan zonder verlof van den bevel voerenden officier. Donderdags den 18- werd
's-ochtends zes uur de algemeene marsch geslagen, en rukte het geheele leger in
Terscheiden colommen naar het afgestoken slagveld, zich daar in twee rijen scharende.
Daar het mooi weêr was, kwamen er te wagen en te paard meer toekijkers en-kijk-
sters dan vroeger nog; er werden velerlei bewegingen, alle in de beste orde, gemaakt.
Een der volgende dagen werd 's morgens in de vroegte door een der colonels een
loozen aanval op de rechter buitenwacht gedaan; op 't eerste schieten
steeg hel piket
te paard en rende om haar bij te staan, en gaf het geschut tevens het bepaalde sein;
de alarmtrom liet zich hooren en 't gansche leger was in een oogenblik onder de
wapenen. De generaals, den vorigen avond in 't kamp gekomen, en voor 't meeren-
deel zich met hun hoofd in de tent van den jongen prins bevindende, beslegen hun
paarden om zich op hun posten te begeven. De laatste dag of wat werd men door
reaen gekweld, maar kon toch den 24-, 's morgens na tienen, nog een voorgeno-
mL groote beweging uitvoeren. Op 't slaan van de algemeene marsch trok men toen
in vier liniën den weg op naar de Vijf eiken, met een stuk geschut voor ieder bataljon.

Om twaalf uur was men ter plaatse en had zich in twee liniën , evenals in't kamp, ge-
schaard. Buiten- en schildwachten werden uitgesteld , alsof men zich tegenover den vijand
bevond. Daarna verpoosde men K.t één uur, terwijl intusschen Hompesch en de ver-
dere generaals, de Prins van Oranje, en drie uitheemsche prinsen -- die van Bran-
denburg-Swed, van Beveren, en Esterhazy, die de oefeningen voor
een of meer dagen
bijwoonden ter rechterzij voor 't front der ruitery een kring vormden, van de
koetsen der bezoeksters omgeven. Een groot tafellaken werd over den grasgrond ge-
spreid, en Hompesch' huisbedienden brachten, bij wijze van koude keuken, allerlei
wild, gevogelte, en andere spys aan; de noodige wijn werd geschonken, en zoo ver-
gastte men zich het rustuur door, terwijl de zittende gasten den ommestaanden hun
deel reikten. Zoodra de generaals weêr te paard zaten, werd aan de rechterzij een
stuk geschut gelost, en daarop terstond aan 't hoofd van elk regiment alarm gesla-
gen; de ruiterij wierp zich in den zadel, het voetvolk in 't geweer, en de toescho«-
vvers van beiderlei kunne begaven zich naast en achter 't leger. Op het tweede sein,

-ocr page 224-

222 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

door 't gansche geschut der eerste linie beantwoord, stelde zich deze in beweging en
begon vuur te geven als ware de vijand nabij; de tweede volgde de eerste op 30Ö
schreden afstands; een zware stortregen belemmerde een poos de marsch. Z-oo werd het
vier uur, toen de beide liniën, er thans maar êéne vormende, daar de tweede inde
openingen der eerste was gedrongen , een algemeenen uitval voorstelden , en daarop rechts
zwenkende, zich in vier colommen verdeelden, om naar't kamp terug te keeren, waar
ze te vijf uren vermoeid en wel aankwamen en den dag daaraan hun rust namen.

Hevige wind, gestadige regen, en onweêr beletten de drie volgende alle ver-
dere wapenoefening; niet alleen de toeschouwers, maar ook de zoetelaars zelf trok-
ken af, en daar de regen ook den SO*"" nog aanhield, brak men den October
het kamp weder op, dat al dien tijd lang, dank de doeltrefTende maatregelen, zon-
der eenige wanorde gebleven was. Bij doodstraf had men verboden met scherp te schie-
ten; alle kaart- en dobbelspel was evenzeer met straf bedreigd, en mochten ook deze
en gene vreemdelingen er zich aan gewaagd hebben, de kampeerende troepen zelf
onthielden er zich van; ontuchtige vrouwen werden zoo streng geweerd, dat er zich
geen vertoonden; slechts ééne oude en leelijke waschter had men behoeven weg te
jagen, «die zich verbeeld had, dat haar ouderdom en leelijkheid haar buiten alle ver-
denking stelden». De minste overtredingen tegen de gewone dienstorde werden streng
gestraft, en daar men op de hei geen spitsroeden had, liet men de eerste strafschul-
digen door de riemen loopen, 't geen den anderen manschappen zulk een heilzamen
afschrik inboezemde, dat ze zich vrij van alle schuld hielden. Door de goede orde, in
de omliggende plaatsen door de voorzorg van den Raad van State gesteld, leed men
aan niets gebrek, en alles mocht niet duurder dan in 't naburige Breda betaald
worden, zoodat men een pond brood voor een stuiver, een pond vleesch voor twee
stuivers, een hoen voor twee schellingen had, en het voortreffelijke bier en de goede
wijn beter koop was dan ergens in Holland. De generaals hielden om beurten open
tafel, waar zij dan ook andere aanzienlijke lieden, onder de toeschouwers, aan ont-
haalden. De kleine baai van Oosterhout en de mond der Donge leverden 's avonds
vooral een fraai gezicht op, wanneer ze met verlichte jachten cn andere vaartuigen
bedekt waren, en van krijgs- en ander muziek weerklonken. «Het hoofdkwartier scheen
als een klein hof, en 't goud was er zoo overvloedig, dat de inwoners zich, na't ver-
trek van 't leger, bijna van alle zilvergeld ontbloot, en met ducaten, pistoletten, en
guinjes beladen vonden»

Konden zich de Staten voorloopig, wat buitenlandsche vijanden betrof, tot deze
spiegelgevechten op de hei en meer pret dan moeite barende kamplegering bepalen,
sedert eenigen tyd reeds werd hun land door een inwendigen vijand bestookt, die in

Aid. bl. 25.

-ocr page 225-

des vaderlands.

au^T^ige jaar heel wal angst en onrust te weeg bracht: het nijdig gewormte,
dat het paalwerk der zeeawsche, noordhollandsche, en friesche dijken doorknaagde.
Het eerst was het kwaad op \Valcheren aan den dag gekomen, waar, in 't najaar
van 1730, eenige palen van den westkappelschen dijk bij een matigen storm waren
omver geworpen, en men nu bij nader onderzoek vond, dat het aan dat gewormte
te wijten was, door 't welk nu tevecs de meeste palen en 't rijswerk van 't eiland
aangetast bleken. Eerst in den zomer van 't volgende jaar bespeurde men hetzelfde
verderfelijk verschijnsel ook aan den westfrieschen zeedyk bij Medemblik en Lammert-
schaoen waar evenzeer het paalwerk doorvreten was; het vertoonde er zich voorts
«aan meest al de zware zeepalen van 't begin van de Niedorper-, de vier Noorder-
koggen, en .len Drechterlandschen dijk af tot voorbij Venhuizen, op een lengte van
t,.eer dan 12000 roe. Zoo waren dan ook, in den hoogen vloed
van Kerstmis'31 , mt
die Noorderkoggen alleen, de kribbingen met sparren en zware steenen, ter lengte
van 800 roe uitgerukt, en 't gansche kwartier in 't uiterste gevaar van overstroo-
ming gesteld., gelijk zich het dykhestuur bij de Staten van Holland beklaagde ^ In
Friesland had de Zuidwestkust de meeste scha geleden, en men daar zijn toevlucht
reeds -^enomen tot den aanleg van een binnendijk, achter Stavoren, Molquerum, en
Hindeloopen, om de landen daar binnen althans te dekken, zoo die daar bmten m
't onaereede raakten ^ Het ongedierte, dat al dit ongemak te weeg bracht, was van
een kloeken mans vinger tot een voet lang; uit een
dukdalf voor de sluis van de Zype
had men zelfs een worm van anderhalven voet zien te voorschijn komen, iη Zeeland
- naar 't zeggen was - een van twee voet. Het was spits van staart en breed van boven-
lijf en aan^zyn boveneind van een scherp hoornschel^en , aan zijn staart van een
dergelijk kroonschelpjen voorzien; met bet eerste sneed en boorde 't zich in 'l houl ,
en /ette zich met het laatste de noodige kracht bij. Het baarde niet weinig ontstel-
tenis in den lande, en gaf aanleiding lot velerlei gewrijf en geschrijf. De kerkelijke
zin van den landaard zocht er natuurlijk in de eerste plaats wéér de straffende hand
Gods in: «met de meeste zekerheid» viel - naar men meende - op te merken,

«dat 's Lands dagelijks aanwassende zonden oorzaak waren , dat Cxod het door deze plaag
wotl dreigen met zijn oordeelen en
straffen». «O, land! land !» riep men alarmkraayende

uit «hoor des Heeren woord! Hij heeft zijne stormwinden gezonden, en voor hen
het' weerlicht der donderen; Hij heeft u gezonden pest onder het rundvee in uwe
landpalen, uwe landen overstroomd met wateren; Hij heeft u geslagen met sterile
onder de menschen; Hij heeft de rupsen vermenigvuldigd, zoodal alle boomen ge-

1 Zie het Request, opgenomen in den Έητ. Merc., 2e halfjaar '33, bi. 284.

2 Zie ald. bl. 305.

3 Ald, Ie halQaar, bl. 299.

-ocr page 226-

224 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

schonden waren; Hij heeft den hemel gesloten, dat geene regendroppelen en vielen in
negen maanden. Wie heeft de hand des Heeren daarin gezien? Wiens herte is week
geworden? Wie heeft om dit alles zijnen weg doorzocht? Daar is niemand, die goed
doet, tot niet één. Dit verdriet den Heere, Heere; daarom zendt Hij η een plage,
daar gij Zijnen vinger in kunt zien; Hij laat uwen heiningmuur doorboren van de
slangen des stofs; als stof komen zij op uwe zeedijkpalen en vreten die op,jagroeyen
van een zand grootte tol achttien duim lengte, zoodat uw vertrouwen als van de mot
en schietworm doorschoten is. Dit heeft gemaakt een algemeene beroerte; maar zoude
dat doorbreken tot bekeeringe? Wel, dat ware een schande voor de nacie! Men is
dat nu ook al gewend. Was er verachteliiker plage, God zou u daarmee slaan, o,
Neerland, oni uwe oogen te openen! Ei, ziet dan de hand des Almachtigen in dezen,
dat de machtelooze wormen er meer scha toegebracht hebben dan de geheele oorlog!
Z.00 uwe oogen niet geopend worden voor het gericht der wormen, die van de wor-
men ontkomen, zullen van 't zwaard gegeten worden!» ' — O, galmde dezelfde boet-
preeker, in dichterlijke vervoering, tevens:

O, dorre-zielenlaver!

' O, groole doodegraver,
AViens vaandel is het Kruis!
Uw kerk — mag ik 't zoo noemen,
Of, zonder te verbloemen,
'k Zeg eer een knekelhuis —

Is opgepropt van schonken,
Die overlang al stonken
Vermollemd en verrot;
Vergeefs is al uw snoeyen,
Dat hout en wil niet groeyen,
Geen doode wijnstok bot.

Maar dit ia te beweenen,
Dat deze stapel beenen
Zegt, dat hij levend is,
Gezond en wel te passe; —
O, stof, 0 gruis,
0 assehe,
Gü ziet de waarheid mis!

«O, tuchtloos Neerland!» maande een ander te gelijker lijd:

' Zie de OpioeTclcende en ziehlievende uitnodiginge van een lieflieUer der Waarheid, die in de
Godzaligheid is, tot het sien van de Icragt Qodts in de plage,
enz. In 's Gravenhage, by Corn. van
Zanten, 1733.

2 Zie de daar voorafgaande Meditatie over de levenlooze en doode staat der algemeene KerTce.

O Jezus! word verbeden,
En drijf deze onbesneden
Eens uit uw bedehuis!
Kom, maak geknoopte zwepen,
En stoot met i'auwe nepen
Naar buiten dit gespuis! —

Of blaas eens op die schonken,
En strooi een hand vol vonken
Op 't kerkhof van uw kerk;
Want al die bleeke dooden.
Die hebben geest van nooden;
Gij Jezus, toon u sterk! —

Kom, breek de graven open,
En wil de lijken doopen
Met water, vuur, en geest!
Ga been op been eerst passen,
En wil het rif eerst wasschen.
En dan het zoo geneest! —

-ocr page 227-

DES VADERLANBS. 225

O tuchtloos Nederland, zoo vriiehtloos jaren lang |

Geteisterd met Gods roeden! J
Nu valt de leste slag, die hard u valt en bang; *

Wie zag ooit wreeder plaag afgrijselijker woeden? |
Een zeldzaam ongediert, van Gods vergramde hand

Tot ons bederf geschapen , |

Valt paalwerk aan en kiel, als met een üzren tand; |

Hier baat geweld noch list, hier geldt beleid nog wapen. j

Ons dreigt het woest geweld der onbegrensde zee, J

ä

Zy dreigt ons op te komen;

Zy, slaat dees landplaag voort, wil menschen hier en vee, |

Wil huis eerlang en hof, al teffens, overstroomen! ■ 1

Voor zooveel ongevals, ο Neerland ligt ge bloot, |

En och! waarheen geweken? J

O, zondig Nederland, zoo boos, zoo oversnood, ;i

Wat hebt ge God getergd, om vreeslyk zich te wreken! ^

O, landplaag vol gevaars, die alle hoop ontzegt, j

Die ouden dreigt en jongen, :

Kechtvaardig komt ge ons thuis, het opperste Gerecht, ,

Als met een sterk geroep, voor lang al afgedwongen! ,

Terug dan van het pad dat naar beneden snelt, *

Den heilweg dra gekozen.
Die, schoon hij in 't begin den voet met doornen kwelt.
Aan 't eind van rozen riekt, die nergens frisscher blozen.
Terug,
0 Nederland, indien ge u heil beseft,

En vlijtig wilt betrachten,
Zoo mag de zelve hand, die nu zoo vreeslijk treft.
Met olie van genä de wonden weêr verzachten!'

Een roomschgezind oud-schoolmeester te Keulen, Herkenrath, die daar, tweemaal
's weeks, een zoogenoemd Hisiorisck Journaal uitgaf, wijdde er bij de vermelding
der ramp eenige latijnsche versregels aan, waarin hij haar vooral aan Gods toorn over
de kettersche gevoelens der ingezetenen en hun bescherming der uil Frankrijk en Bra-
bant tot hen geweken Jansenisten, die hij met de zondaars van
Sodom op één lijn stelde,

toeschreef:

Hollanders, wilt gij 't kwaad gewormte zien verdrijven,
En uwe landen van 't verderf behouden blijven,
Verjaagt dan 't dartel, snood, en sodomitisch rot
't Verderfelijk geslacht, met recht gehaat bij God;
Verdrijft de zwervers, die steeds heiligschennend leven.
En dfc den roomschen stoel tot nog toe wederstreven;
Doet alle deze slag van secten aan een kant;
Want
die insecten doen het ergste kwaad aan 't Land

t Nederland aengemaent tot loetmerdigheit (door J. H. S. B.) In 's Gravenh. by Gerardus Block, 1733.
2 Zie den
JEur. Merc. tweede halfjaar, 1732, bl. 309, waar ook 't oorspronkelijke is opgenomen.

29

Ve deel, le stuk.

-ocr page 228-

226 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Daar echter ook de vlaamsche kust niet van de bezoeking was vry gebleven, viel
het gemakkelijk hem in dil opzicht te weerspreken, en een onroomsch Franschman
riep hem daarom in den
Flaneur ^ toe ;

Si les funestes vers sont la punition

Des rebelles au pape, apparemmeut qu' Ostende

Aura fait en secret quelque abjuration,

Puis qu'ils y font ravage anssi bien qu'en Hollande.

De Stalen van Holland lieten intusschen niet na, om, overeenkomstig hun bekende
gewoonte, den 10®" Oct. '32 een aanschrijving tot de verschillende sleden en plaatsen
van hun gewest te doen rondgaan, waarin zij verzochten, «den predikanten aan te
zeggen, er hun werk van te maken, om in hun preeken en gebeden de gemeente
ernstig te vermanen tot boete en bekeering, en tot vernedering onder Gods slaande
hand, en Zijne Goddelijke Majesteit met alle oodmoed en ernst aan te roepen, om de
bezoeking der zeevvormen te willen doen ophouden» Op hartroerender toon en in om-
slachtiger vorm, dan zy in hun korte aanschryving, hadden zich Gedeputeerde Stalen
van Friesland reeds een paar maanden vroeger geuit, tot een «dank- vast- en bede-
dag» op 3 Sept. uitnoodigende. «De Goddelijke Majesteit» heette daar «in Zijne hei-
ligheid en rechtvaardigheid verloochend en als getergd, om de fiolen zijner gram-
schap steeds nader en zwaarder uit te storten, en hel land met al die er in woonden
te verteren; waartoe zich vreeselijke voorboden, tot aller verbazing en onlzelting, sche-
nen op te doen in de nieuvvbespeurde wormplaag; voornamelijk als men opmerkte,
hoe het Hem behaagd had Zijne pijlen te scherpen, om de laatste hand, als 't ware,
met eerbied gesproken, lot 's Lands ruïne te leggen, zendende in het paalwerk, de
groote kracht en 't sleunsel der zeedijken, een groot hemelsch heer van een zeer
verderfelijk gewormte, in slaat, hoe zwak en teer op 't aanzien en op zich zelf, om
het gaafste, beste, en hardste hout te doorknagen, doorboren, en er als een raat van
honigbyen van te maken. Voorwaar een vreeselijk oordeel Gods, alhier nooit bespeurd.
Een bezoeking zoo zwaar en ontzaglijk, dat ze alle voorgaande, hoe geducht, verre
in gewichte overhaalde, en by onverhoopten voortgang, den ondergang van 't land
onvermijdelijk moest na zich slepen. Een plage, niettemin rechtvaardig, om de hoog-
moed, overdaad, darlelheid, en wellust van Neêrlands volk, vervallen in zware on-
gerechtigheden, ja zelfs verfoeilijke zonden, te bezoeken en te dempen, en als't Avare
door dat zelfde element, langs 'twelk, als over een gebaanden weg, zooveel schatten

en rijkdommen uit verre gewesten in zijn schoot als waren gevloeid, doch niet tot

t

uitbreiding van Gods koninkrijk gebezigd, de inwoners al te zamen te verderven en

1 Journal mor al, historique, littéraire, galant et calotin: en daaruit overgenomen in den Etir.
Merc.
t. pl. = Aid. bl. 193 v.

-ocr page 229-

DES VADERiANDS. ^^ 227

ί

inΐ wateren te versmoren, gelijk als ten tijde des Zondvloeds gedurende de eerste |

wereld. Een oordeel zoo pernicieus en gevaarlijk voor de provincie, dat de HH. Stalen, |

hun principalen, in buitengewone zitting tot wering en afwendinge daarvan bijeen- |

gekomen, goedgevonden hadden hen te machtigen tot het uitschreven van dien bid^ ^

Lg, om gezamenlijk en gelijkerhand, overheid en onderdanen, met oodmoed en I

verbrijzeling des harten te smeeken, dat het Jehovah, Heere, wiens naam Ontfermer |

is, behagen mochte een geest der bekeering en uitbranding te zenden, en (tevens) i

de' plaag van 't gewormte niet verder te laten voortgaan in 't paalwerk van onze en .

naburige kusten !" ' — Zelfs de portugeesche Joden te Amsterdam lieten zich niet |
onbetuigd, maar hieven , met goedvinden der heeren Parnassijns en met toestemming van

den Kabbijn, maandag den 10^" November een morgen- en namiddaggebed in hunne |

Synagoge aan «om een, verlossinge van de-heerschende ongemakken der wormen in |

de wateren der zee» ^

Praktischer dan deze kerkelijke noodkreten waren de pogingen van hen, die in

■t kwaad zooveel mogelijk zochten te voorzien, en de middelen beraamden het voor
't vervolg te voorkomen. Niemand daartoe doeltreffender werkzaam dan beide Pieters,
Straat en Van der Deure, inwoners van 't zoo zwaar beproefde Noorderkwartier, die
«een nieuwe manier van dijkagië», gelijk zij zelf haar betitelden, uitdachten, om
namelijk «kei- en klipsleenen aan den dijk te doen brengen, en ze glooiswijze van
den dijk af zeewaarts te leggen», waardoor de dijken voor goed tegen 't woeden der
zee beveiligd zouden zijn, en de oevers en voorstranden voor afschuiving en verder
verloop gedekt. In January hadden ze er te Enkhuizen, «onder 't opzicht van een
gezworen steenmeter, en met behulp van zulke personen die er hun werk van maken
Lenen te handelen en vervoeren», de proef van genomen, en wenschten het hun
beproefd voorkomende middel nu op al de bestookte dijken van bun kwartier te zien
toepassen, om daardoor «zoo schoonen gedeelte lands, met al zijn nuttige en verma-
kelijke landerijen, polders, meren, en lusthoven, in zekerheid gesteld, en hel overige
gedeelte van Holland gedekt te zien tegen de bijna onoverwinnelijke zwarigheden , waarin
hei noodzakelijk zou moeten geraken, zoo eens, wat God verhoeden mocht! West-
friesland overstroomd gerakende, de Noordzee zonder paal zich met de Zuiderzee, en

• Flaccaat. Oitschrijmng van den alg, danh- vast· en lededag, gehouden in de Frovincie van Vries-
land. Om zijn merhwaardigheidt den nieuwsgierigen lezer medegedeelL
lu 's Gravenhage, by Corn. v. Zante.

2 Zie De groote Godsdienstplegtigleid of het Qehed in de groote joodsche Synagoge, enz. door een
Joods meester uit het Hehreemos in Η Nederduits vertaalt,
enz. ΛΜ. bü dezelfden.

3 Zie het door hen in 1733 aan de Staten en Gecommitteerden Kaden ingediend Ontwerp tot een

Icostbaare, zeeJcerste, en sckielijkste herstelling van de zorgeUße toestand der Westfriesche zeedißlcen,
enz. «« rijpe overweeginge te zaamengestelt door P. Straat en P. van der JDeure. T'Amsterdam, by
Joh, Oosterwük, op den Dam, 1733.

-ocr page 230-

228 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

die weder mei de Haarlemmermeer vereenigende, alles, lot Haarlem, Amsterdam, en
Leiden toe, niet als een enkele zee zou wezen». Het door hen voorgeslagen middel,
dat zij Tervolgens nog wat verbeterden, werd ,door de zorg der Staten in praktijk ge-
bracht, om de gevaarlijkste plaatsen legen 't geweld der golven Ie beschutten. Men
spitte daartoe de wieren vóór den aarden dijk lot op zekere laagte af, en zette nieuwe
wiervakken legen dien dijk, die met in 't oude wier geslagen paalwerk geschoord werden.
Voor dat paalwerk werd dan de steenen glooying tol op den grond der zee aange-
bracht, waardoor de palen voor de gevreesde wormen beveiligd bleven, en de dijk

tegen den aandrang van 't water beschut was.

Voor den jongen Stadhouder van Friesland, Groningen, Drenthe, en Gelderland
bracht het nu afgeloopen jaar de eindschikking meê omtrent de verdeeling der nalaten-
schap van Prins Willem III. Bij zijne meerderjarigheid had men de onderhandelingen , bij
den dood zijns vaders voorloopig gestaakt, en in 1722 Ie vergeefs op nieuw beproefd,
weêr hervat, en ze in dezen voorzomer nu gelukkig ten einde gebracht Het Prins-
dom Oranje, met de goederen van Chalons en Ghateaubelin, bleef daardoor, naar de
utrechtsche bepalingen van 1713, aan den Koning van Frankrijk; maar de Prins de
vrijheid behouden, den naam van Oranje aan een zijner domeinen, naar zijn goedvin-
den, te geven, en er zoo naam en titel erfelijk van Ie voeren. De Koning van Prui-
sen'behield verder het Prinsdom Meurs, het Graafschap Lingen, het ampl Monlfoorl,
de heerlijkheden de hooge en lage Zwaluw, Naaldwijk, Hoenderland, Wateringen,
de Oranjepolder, en 's Gravesande; de lol te Gennep, de baronie van Herstal, de
heerlijkheid Turnhout, hel oude hof in den Haag, en 't Huis te Honsholredijk I De
Prins behield daarentegen in vollen eigendom al de andere goederen tot de nalaten-
schap behoorende, en die hem deels reeds waren overgegeven, deels nog onder 't be-
wind der algemeene Staten of in vreemde handen: Bredevoort, Buren, Zevenbergen,
het Hondenhuis in den Haag, de tienden onder Delft en Monster, het huis de Kruis-
berg, Colijnsplaat en 't verdere op Noordbeveland, de baronie van LTselstein, de goe-
deren in Hulster-ambacht, 't Paleis te Brussel, de baronie van Diest, de Heerlijk-
heden Sichem en Scherpenheuvel, Rosendaal, Nispen, Oosterhout, Dongen, Steen-
bergen, Prinsenland, Eindhoven, en de Baronie Kranendonk; verder de Huizen te
Dieren, 't Loo, en Soesldijk, de Klundert of Niënvaart, de heerlijkheden Geerlrui-
denberg, St. Maartendijk en Scherpenisse, het Markgraafschap van Vere en Vlissin-

1 Zie het Tractaat van verdeelinfl en vergelijTc over de Nalatenschap van Η Kuys van Oranje, ge-
sloten tusschen Z. M. den Koning van Pruissen en Z. IL den Prins van Oranje en Nassau; 14 Mey
en 16 Juny 1733. In 's Gravenliage, by Pieter van Tliol, 1732.

2 De verscliillende heerlijkheden en eigendommen in Brabant en Holland werden 23 jaar later,
in 1754. door 's Konings zoon, Frederik II, ten behoeve van dien des Prinsen, Willem V, voor
zeven tonnen gouds van de hand gedaan.

-ocr page 231-

DES VADERiANDS. ^^ 229

gen, de graafschappen Buren, Leerdam en Acquoi, de heerlijkheden Grimbergen,
Meerkerk, en Voorst, het burggraafschap van Antwerpen, de barome van Breda, dio |

van Grave en Kuik, de Commanderiegoederen van Braque, de heerlijkheid van de J

Willemsstad en Ruigenhil, de goederen van Wernshout, St. Vit, Vianden, Batgenbag, J

Daasbur. en Warneton. Voor de door hem afgestane halve baronie van Herstal kreeg |

hij de heerlijkheden Monster, ter Heide, half Loosduinen, de leenen van Polanen, en ν

de hoeven achter 't huis Nieuwburg te Rijswijk; als blijk van 's Konings vriendschap
daarbij dat huis zelf en dat in 't Bosch, als de Oranjezaal bekend. Beiden, komng |

en Prins met hun mannelijke en vrouwelijke nakomelingen, mochten al de titels j

van den huize van Oranje blijven voeren, buiten sch^ der deugdelijkheid van den
thans gedanen afstand. De Prins stond daarentege'n den Koning titel en wapens van
't Prinsdom Meurs, de Koning den Prins die van 't Markgraafschap Vere en Vhssm-
oen af Koning en Prins beloofden elkander, door allerlei middelen, behalve de wape-
len tegen elk te handhaven, die voor mocht geven recht te hebben op een deel
der'nalatenschap, met name tegen Prins Willem Hyacinth van Nassau-Siegen die
op de baroniën van Breda, en Grave en Kuik aanspraak maakte. De Prins nam de schul-
den van 't Huis van Oranje op zich, maar zou daartegen genieten al wat er nog te
vorderen was, op de beide renten op de Maas van 80 en 20 duizend gulden na, van
welke echter de achterstallen gelijkelijk gedeeld zouden worden. De Koning verbond
zich, den Prins, door alle goede diensten, voldoening te doen verkrijgen van 120,000
rijksdaalders in hoofdsom en 50,000 jaarlijksche rente, van de spaansche kroon nog
te vorderen. De schulden en vorderingen van ieder domein voor zich zouden voor
rekening en ten bate van zulken domein zijn, uitgezonderd de schulden voor't West-
land die voor 's Prinsen rekening bleven. Voor de juweelen, 't zilverwerk, enz. zou
men'zich houden aan de verdeeling van 1702. Om alle nieuwe oorzaak van verschil
en twist te voorkomen, zouden beide contractanten van alle verdere weêrzydsche
eischen afstand doen, en beloofden zij elkander de stukken en papieren, lot de toege-
deelde eigendommen betrekkelijk, getrouwelijk te zullen overleveren. Na de bekrach-
tiging van ^t vergelijk zou den Staten-generaal, als wilsuitvoerders van de Prinsen
WillL III en Frederik Hendrik, daarvan onmiddelijk mededeeling gedaan, en hen
tevens de overlevering
gevraagd worden der nog door hen beheerde goederen en hui-
zen nadat de bekrachtiging binnen de vier weken na 't sluiten had plaats gehad. Een en
andlr geschiedde als bepaald was, en alleen het punt van 't zeeuwsche markgraafschap
c.af aanleiding tot botsing tusschen Prins en Staten, daar de opheffing daarvan juist in
Lze jaren een onderwerp van beraadslaging bij die van Zeeland en Holland uitmaakte.

Na doode van den laatsten bezitter, Maximiliaan van Borgondiën, in 1559, wiens
nalatenschap, om de drukkende schulden, door zijn bij uitersten wil gestelde erfge-
namen niet aanvaard was, had de laatste zeeuwsche Graaf, Koning Filips II, in

-ocr page 232-

230 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1567 zelf (lat markgraafschap gekocht, en was hel na zijn afzwering, bij openbare
veiling, aan Prins Willem van Oranje, voor de betrekkelijke geringe som van
140,60(3 gulden (70,500 voor Vere, 70,100 voor Vlissingen) overgegaan. Evenals
echter bij Filips' aankoop bepaald was, dat het voortaan nimmer van de Graaflijk-
heid vervreemd zou worden, werd ook in het ontwerp der opdracht dier graaflijkheid
aan den Prins dezelfde bt^paling gesteld; doch de Prins sneefde door sluipmoord vóór
dat ontwerp .tot daad was geworden, en ^t markgraafschap was dus aan zijne nazaten
verbleven Na doode van Prins Willem III hadden de Staten van Zeeland - in af-
wachting aan wien zijner erven 't zou toebedeeld worden -- de wet in beide mark-
graaflijke steden, uit de hun aangeboden voordracht der dienende weihouders, be-
hield en waren dat sedert blijven doen, in spijl der bedenkingen, daar eerst door
Prins Jan Willem Friso, en, na zijn verscheiden, door de voogden van zijn onmondig
spruitjen tegen ingebracht. Toen dit spruiljen daarop in 1522 tot Stadhouder van
Gelderland gekozen was, overlegde men in 't anders gestemde Zeeland, om zoo-
veel te meer allen stadhouderlijken invloed te voorkomen, het markgraafschap
tegen voldoening der waarde op te heffen. Reeds 16 jaar vroeger had Goes hetzelfde
in de Staten voorgeslagen, doch was men daar toen niet op doorgegaan. Thans, ver-
nemende dat de zaak op nieuw ter sprake kwam, wendde zich de Princes-moeder
van den onm^ndigen Markgraaf, in Febr. 1723, lot de algemeene Staten, als uit-
voerders van Koning Willems uitersten wil, met het verzoek voor zijne rechten te
waken, terwijl zij in gelijken zin ook aan de Staten der verschillende provinciën
schreef. De drie stadhouderlijke verklaarden zich toen natuurlijk terstond in haar
.eest Utrecht hield zich aan zijn vroeger geuite meening, Overijsel deed er 't zwij-
gen toe. Zeeland was, op Vere na, voor de opheffing, en Holland richtte in April
L breedvoerig schrijven tot die provincie, waarin het te kennen gaf: dat de zeeuw-
sche Stalen, krachtens den opper-eigendom, het zoogenoemd
dornimm emmens, die
allen toekomt, het volle recht hadden tot opheffing van het Markgraaf-

schap. Zeker kon dat recht misbruikt worden; doch dit was ook met andere rubrie-
ken dier macht het geval; het kwam er alleen op aan, het niet dan in belangrijke
zaken, en waar de noodzakelijkheid er van bleek, toe te passen. Dit nu scheen hier
het geval; de omstandigheden konden toch meebrengen, dat
men het markgraafschap,
waaraan de bestelling der wet in twee steden verbonden was, moest overdragen op
een vreemd vorst. Buitendien meende men, dat stemmende steden alleen onder de
grafelijkheid der provincie behoorden te staan; ook Gouda en Purmerende waren m
Holland niet beschreven vóór ze van hare onderhoorigheid aan byzondere heeren ont;
slagen waren '; in Zeeland was Tholen zelf, in de 16« eeuw aan Bergen o/Z ver-

• Dat dit niet geheel juist was, zie in de Bijv. en Aaum. op Wagenaar, XIX bl. 38.

-ocr page 233-

DES VADERiANDS. ^^ 231

pand eerst beschreven toen dat pandschap was afgelost. Aan Vlissingen en Vere was,
na hun ontrukking aan Spanje, bij octrooi .an 1074 beloofd, dat zy niet van de
graaflijkheid vervreemd zouden worden. De na den aankoop door Prins Willem I m
zwang c^ebleven markgraaflijkheid was nu dus eigenlijk ook met dat octrooi in strijd,
en slechts partijbelang had verhinderd, dat ze niet eerder in volle vrijheid hersteld
waren. Het langdurig recht van bezit kon niet opwegen legen de blijvende kracht
van dat octrooi. Zeeland had dus gewichtige redenen genoeg tot de opheffing, en
't kwam in dezen daarom alleen op de juiste begrooting der geldelijke waarde van den
betrokken eigendom aan. Als uitvoerders van Koning Willems wil waren de Alge-
meene Staten alleen gehouden zijne nalatenschap tegen onrecht te beschermen, en
hadden hier dus slechts - gelijk in elk ander geval van «onteigening ten algemee-
nen nutte» (als men het in onze dagen zou noemen) -- op behoorlijke vergoedmg

aan te dringen. Onder dat beding kon Zeeland derhalve rechtens het markgraafschap op-
heffen , en Holland was verplicht het daartoe de hand te leenen. Gelderland, Fries-
land en Stad
-en-Landen, die zoo ijverden voor 't markgrafelijk recht van bun
Stadhouder, hadden dezen zelf bij zijn lastbrief zeer aan banden gelegd; waarom
duidden zij 't dan Zeeland euvel, dat het voor zijn vrijheid zorg droeg? In 't zelfde
aeval zouden zij denkelijk evenzoo te werk gaan. Nu begeerden ze,-dat men voor
L onmondigen Prins zorgde; maar (ep de uitdrukking mag kenschetsend heeten voor
de verhouding, waarin zich de regeerende heeren tol burgerij en volk gesteld achtten)
waren
al de onderzaten niet als zooveel onmondigen Ie beschouwen, voor welker vrij-
heid (een benijdenswaarde vrijheid zeker onder den plak dier alleen mondige heeren!)
en welstand men insgelijks zorgen moest? Zou niet een Vorst, en vooral een mach-
tig Vorst, Heer wordende van twee steden, Zeeland en ook Holland zelf kunnen
yeronlrusten, en merkelijken invloed verkrijgen in beide gerechtshoven, de vergade-
ring der Algemeene Stalen en verdere Generalileits^collegiën, wanneer hij er heeren
uit''die Steden deed afvaardigen? De Princes-weduwe en haar vader, de Landgraat
van Hessen, die zich mede voor den jongen Prins tot de Algemeene Staten gewend
had mochten dus niet met de hoop gevleid worden, dat men Zeeland van zijn be-
sluit zou terughouden; men moest veeleer zijn best doen, hen er toe over te halen,

om op gemehle voorwaarde daarin te berusten.

Toen dit stuk bij de Algemeene Staten ter tafel kwam, bleven de drie stadhou-
derlijke Provinciën natuurlijk in haar meening volharden, terwijl Utrecht en Overysel
het overnamen, om er nader op te raadplegen. De
Princes-weduwe en 's Prinsen
voogden brachten er, in een uitvoerige beantwoording, bij Zeeland hun bedenkingen
tecen in. Toen de zeeuwsche Staten, schreven ze, kort na Koning Willems dood,
zic\ veroorloofd hadden, de wet in de twee markgraaflijke steden te
bestellen, waren
die van Holland van oordeel geweest, dat de hooge raad, voor welken de zaak ge-

-' tl

I 'i^ii

-ocr page 234-

232 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

bracht was, daarin naar goed recht moest beslissen; naderhand hadden zij beide hoven
wel ontheven van de uitspraak over deze bestelling, maar toch verstaan, dat hij,
die 't markgraafschap verkreeg, hel daarover in rechten kon aanspreken, en de
Staten van Zeeland verklaard, dat zij van gelijke meening waren. In 1708 hadden
beide Provinciën wijlen Prins Jan Willem Friso laten voorslaan, om't Markgraafschap
aan Zeeland of aan beide steden te verkoopen, maar hij dat afgeslagen. Zij gaven
nu wel toe, dat de hooge Overheid het recht van opper-eigendom bezat, maar
men erkende zelf dat dit licht misbruikt kon worden, en in het tegenwoordig ge-
val de noodzakelijkheid niet bleek; de rechten van den markgraaf hadden niets met
het provinciaal bewind uit te staan, en strekten alleen tot handhaving van 't recht
en 't burgerlijk beheer binnen beide steden. Bie steden waren zelfs in 't stemmen
steeds zoo vry geweest, dat Vere zich tegen de opdracht der graaflgkheid aan Prins
Willem I had kunnen verklaren; doch zelfs al hadden zij die vrijheid niet, volgde
daaruit niet, dat men 't markgraafschap moest opheffen, 't welk reeds vóór dat
recht van stemmen in wezen was. De belofte in octrooi van 1574 sloeg, naar hunne
meening, alleen op den aankoop door KLoning Filips. Nu was 't leen reeds op den
zesden leenvolger gekomen, en "t was dus te laat, er nog van te gewagen. De Sta-
ten van Holland hadden zelf, in 1581, Prins Willem zeer aangezet om het te koo-
pen. En de Prins aan wien het nu zou komen, des eersten achterneef, had niets ge-
daan , wat hem verdacht kon maken, dat hij' in de toekomst zyn gezag zou willen
misbruiken; veeleer mocht men verwachten, dat hy het ten algemeenen nutte zou
aanwenden. Waarom 't Markgraafschap niet na den dood vau den eersten Prins Wil-
lem opgeheven, als men 't verder in geen Prinsenhanden hebben wou? Onder de
erfgenamen was toen zelfs een paapsch Prins (Filips Willem), en toch had men er
niet aan gedacht. Dat het aan een uitheemsch Prins, laat staan een van den paap-
schen godsdienst zou komen, viel in 't minst niet te duchten. Kwam de jonge Prins
zonder nakomelingen te overlijden , en mocht zijn zuster inmiddels met zulk een paapsch
Prins getrouwd zijn, dan was er nog altoos tyd voor de opheffing, 't Markgraafschap
was bij een onversterflijk leen uitgegeven, en bij 't groot Privilegie van Vrouw Maria
van Borgondiën beloofd, dat de Graven niemands leen anders dan bij wege van
rechten tot hun tafel zouden leggen; iets dergelijks was ook bij de keur van 't jaar
1495 vastgesteld. Zij vertrouwden dus, dat de Staten zich door al deze redenen be-
wogen zouden vinden om van de opheffing af te zien, en zouden anders hun toe-
vlucht moeten nemen tot de Algemeene Stalen.

Dezen waren van meening, dat men best deed de beraadslaging over dit punt te
slaken; en Vere, dat vroeger anders gedacht had, stemde nu tegen de opheffing,
zich daarbg echter volkomen gezind betuigende, den regeeringsvorm zonder stadhou-
derlijke waardigheid naar vermogen te helpen verzekeren. Het had wel gewenscht, dat

-ocr page 235-

DES VADERiANDS. ^^ 233

men het markgraafschap, na doode van Koning Willem had kunnen koopen; doch
nu dat ondoenlijk was gebleken, oordeelde Het een nader onderzoek vóór 't nemen
van zulk een besluit noodig. Het doorliep verder de daarbij te bespreken belangrijke
punten, betuigde dat er geen stadhouderlijk bestuur door den invloed der twee laatst
stemmende steden te vreezen stond, wees er op hoe
Prins Willem III, in 1672, alleen
door een overweldigende beweging der gemeente tot die waardigheid in Holland en
Zeeland verheven was, en dat er dus geenerlei noodzakelijkheid voor de voorgeno-
men opheffing bestond, gelijk men zich ook in
1581 niet tegen den verkoop verzet
had. Men dreigde er slechts uit- en inheemsche machten door te krenken; de oude
twist tusschen de drie walchersche steden over haar rechtsgebied zou er meê verleven-
digd worden; en men mocht zich overtuigd
houden, dat het eigenlijk doel der opheffing,
de aanstelling van een Stadhouder te weren , niet door de doode letter van een of
ander besluit, te bereiken was, maar alleen door de gemeente proefondervindelijk te
doen zien, dat de tegenwoordige regeeringsvorm in allen opzichte beter, geruster, en
veiliger voor de algemeene vrijheid was dan de Stadhouderlijke, voor welken de stad
zich trouwens nogmaals ten gunstigste gestemd betuigde.

De vijf andere stemmende steden waren over deze houding van Vere zeer ont-
sticht, en kwamen met nadruk tegen inhoud en strekking van dit stuk op. De be-
wering, dat men zich tegen den verkoop in 1581 niel zou verzet hebben, werd door
de notulen zelf, naar zij opmerkten, weêrsproken. Voorts achtten zij 't hoogst onge-
past en onwaardig, met den weerzin van uitheemsche Vorsten en van een inheemsch
Stadhouder te dreigen, en onverstandig voor oneenigheid door de opheffing te duch-
ten , daar juist het bestaan van 't Markgraafschap steeds twist verwekt had. De ont-
boezeming aan 't slot eindelijk noemden zij vooral bedenkelijk, en meenden dat Vere
er zich wel wat nader omtrent mocht verklaren: had men er meê voor, de Statenverga-
dering met een beroerte der gemeente te dreigen? en was men van meening, dat
de besluiten der Staten maar een «doode letter» waren, zoo lang er die gemeente
het zegel niet op gedrukt had? Zij wisten voorts, zoo goed als Vere, dat de regee-
ring door eendracht, zachtheid, en goed beheer, waarbij men dan nog een onbespro-
ken levenswijs der regenten kon voegen, moest bestendigd worden; maar zij wensch-
ten wel eens te weten, hoe zulk een opmerking hier te pas kwam, en met welke
bedoeling zij geuit was. Ten slotte noodigden zij Vere uit, zich met zijn medeleden
voor de opheffing van 't markgraafschap te verklaren. Vere had daar echter geen
ooren naar, en zij besloten daarom in 't volgende voorjaar, op voorstel"van Tholen, aan
Raden en Rekenkamer en aan den Rentmeester bewester Schelde bij voorraad last
te geven, geen verlijbrieven op het markgraafschap aan iemand meer te verleenen

' Zie den Eur. Merc. van dat halijaar, bl. 170.
Ve deel. Ie stuk.

-ocr page 236-

234 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Daarbij bleef de zaak een jaar of zes, lot zich, in 1730, de drie provinciën moeite
gaven voor hun Stadhouder zitting in den Raad van State te verkrijgen, en deze zelf
aan de Staten van Zeeland vergunning vraagde, over de toen nog niet aan hem toe-
gekende leengoederen van 't Huis van Oranje te beschikken, 't Een noch 't ander
werd erlangd, en in 1732 wisten de Staten van Holland zelfs bij de Algemeene door
te zetten, dat de toegang tot den Raad van State aan de Stadhouders van slechts
enkele provinciën ontzegd werd. Toen nu, in dit zelfde jaar, de verdeeling der nala-
tenschap eindelyk had plaats gegrepen, en 's Prinsen verzoek om de uitkeering der
hem toekomende goederen was ingekomen , besloot Zeeland, op aandrang van Hol-
land, de opheffing van 't markgraafschap op nieuw ernstig ter sprake je brengen,
en nam daarop den 17™ November, met instemming van 'tinmiddels tot de zienswijs
der meerderheid bekeerde Vere, het besluit, krachlens zijne «hooge Soevereiniteit en
onbetwistbare macht, de steden Vlissingen en Vere, van nu af voor altoos en eeuwig-
lijk rechtens en metterdaad te onthélFen van alle leenroerigheid, ze voor vrije graaf-
lijke steden verklarende, als alle andere stemmende steden zijner provincie, alleen
aan de soevereine vergadering van Hun Edel Mögenden onderworpen». Zijn algemee-
nen ontvanger gaf het tevens last, om «tot schadeloosstelling van dengene, die tot de
heerlykheid van beide steden gerechtigd werd bevonden, honderdduizend rijksdaalders
op te nemen , en in de bank van Middelburg te bewaren, zijnde de Stalen zelfs bereid
die som te verhoogen, zoo de redelijkheid dat vorderde». Voorts zou men aan de wet-
houders van beide steden verzoeken , «om alles, wat op den Markgraaf betrekking had, uit
de burgerbrieven en alle andere bescheiden te lichten»; ook de Gecommitteerde Raden
aanschrijven, geen brieven van verheffing of overdracht van Vlissingen en Vere
meer te verlijden, en de leenmannen bewester Schelde waarschuwen, dat zij over
zulk een overdracht niet meer hadden te staan, maar op de steenrol der leenen aan
te teekenen, dat beide steden teu eeuwigen dage van haar leenroerigheid ontheven
waren». Den Staten van Holland zou dank betuigd worden voor hunne vriendelijke aan-
bieding en medewerking, onder verdere betuiging, dat het vertrouwen door Zeeland
op hun krachtigen steun in dezen mede gediend had , om het te bewegen tot het
nemen van dit besluit, en dat het eenige heeren zou benoemen, om die Staten daar-
voor te komen bedanken, en in verslandhouding met hen te treden». Een lastbrief
voor die heeren zou in de eerstvolgende vergadering worden ontworpen; in deze wer-
den zes heeren benoemd, om met den Raadpensionaris «te visiteeren en examineeren,
wat tot meerder applaneering van deze devallisagië zou behooren gedaan te worden» Κ
Van dit besluit werd den Algemeene Staten kennis gegeven, met verzoek de beide

' Zie het Extract uit het Jlegister der Eesohitien van Zeeland, aldaar, eerste halfjaar 1733, bl.
78 en vv.

-ocr page 237-

OES VADERLANDS. 235

DU van alle leenroerigheid ontheven steden van 's Prinsen deel der nalatenschap uit
te zonderen, en er 100,000 rijksdaalders als vergoeding voor aan te bieden. Ook den
Prins gaf men er kennis van. Deze teekende er echter in een uitvoerig schrijven aan
Zeeland weldra verzet tegen aan, zich beklagende «dat de Staten zich veroorloofd
hadden, hem zonder reden te versteken van 't erfgoed zijner vaderen, onder beroep
op hun soevereiniteit en onbetwistbare macht». Om niet minder dan acht redenen
meende hij hun recht in dezen te mogen betwijfelen: 1. waren zij, ofschoon reeds
vroeger zoo goed als nu kennis dragende van hun oppermacht, er eerst nu op be-
dacht geweest, er zich in dit geval van te bedienen; 2. hadden zij zijn voogden, tij-
dens zijn minderjarigheid, aanleiding gegeven te verwachten, dat er «na de vereffe-
ning der verschilpunten omtrent de nalatenschap, geen verandering in de zaak van
't markgraafschap zou komen; 3. hadden zij te voren verklaard, dat het uitstel van
't verlij den rechtverkrijgende niet zou benadeelen, doch waren, nu hem het mark-
graafschap was toebedeeld, tot opheffing daarvan overgegaan; 4. hadden zij, de be-
stelling der Wet aan zich trekkende, verklaard daardoor 't markgraaflijk recht niet
te willen krenken, en dus blijkbaar verondersteld, dat het markgraafschap in wezen
zou blijven; 5. berustte hun besluit alleen op hun hooge soevereiniteit en onbetwistbare
macht, den «oogenaamden oppereigendom
dominium eminens), van welken de hooge
Overheid alleen bij uitzondering in dringende noodzakelijkheid behoorde gebruik te
maken; 6. streed hun besluit met verschillende voorrechten; 7. kon men er hier te
lande de weêrga niet van vertoonen; 8. liep het lijnrecht tegen's Lands leen wetten in,
volgens welke de leenheer zoowel aan zijn leenman verbonden was, als deze aan zijn
heer; om niet te zeggen, dat zij niet eens leenheeren waren van 't markgraafschap,
'twelk, bij brieven van 't jaar 1555, een goed onversterflijk hollandsch eriïeen bleek.
Teu slotte meende hij daarenboven, «dat, zoo de Staten redenen achtten te hebben,
om hem van zijn erfgoed te ontzetten, deze voor een bevoegd rechter moesten ge-
bracht en onderzocht worden; of anders hadden zij in 't jaar 1585, bij de inruiming
van Vlissingen aan Leicester, hun recht van oppereigendom moeten doen gelden, ter-
wijl die echter zonder uitdrukkelijke bewilhging der voogden van den toen nog min-
derjarigen Prins Maurits had plaats gehad. De Algemeene Stalen, als uitvoerders van
Koning Willems wilsbeschikking, waren gehouden de nalatenschap, wel verre van
er zich voor een deel van meester te maken, in haar geheel te handhaven; en de
zeeuwsche, zoo vertrouwde hij, zouden op al de aangegeven gronden, van gedachte
veranderen en 't genomen besluit weer intrekken; was dit niet het geval, dan be-
tuigde hij er zich niet bij neêr te leggen, maar zich 't recht
voor te behouden, om er
zulke middelen tegen aan te wenden als hij noodig zou vinden» ^ Afschriften van

' Zie het geheele schrijven, van 12 Jan. '83, in den Eur. Merc, voor dat halfjaar, bl. 31 vv.

-ocr page 238-

, * S' '' '■ ' . , . - ' ''

236 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

dezen verzetbrief werden aan de Staten van Holland en de Algemeene gezonden, met
uitnoodiging het besluit der zeeuwsche af te keuren en het hunne te doen, om den
Prins in 't bezit van 't markgraafschap te laten stellen.

In antwoord op dit schrijven, gaven de Staten van Zeeland een wijdloopig betoog in 't
licht, reeds bij een vroegere gelegenheid, in 1724, opgesteld, om den genomen maatregel,
het markgraafschap tegen schadeloosstelling op te heffen , te verantwoorden. In vijf afdee-
lingen zetten zij daarin uiteen: 1. hoe het markgraafschap van Vere een goed zeeuwsch
leen was, van de Graaflijkheid verheven; hoe het, om schuld verkocht moetende wor-
den, door Koning Filips genaast was; 2. door dezè naasting kon men 't van de leen-
roerigheid ontslagen, en in den boezem der Graaflijkheid gevallen achten , uit welken
't oudtijds gesproten was. In den opstand tegen Filips hadden Vlissingen en Vere de
zij der Geuzen en van den Prins gekozen, en werden, in 1 574, op's Ronings naam,
van nieuwe voorrechten voorzien, met machtiging ter dagvaart te verschijnen, en als
de andere zeeuwsche steden te stemmen. Die voorrechten verkregen zij, naar men
veronderstellen mocht, omdat zij als vrije graaflijke steden beschouwd werden, waarom
ook beloofd werd, dat zij nimmer zouden vervreemd worden. Ondanks die belofte
waren evenwel beide steden 3. in 1581, bij onwilHg decreet van den Hove van Hol-
land geveild en door Prins Willem gekocht. Die verkoop geschiedde met al de voor-
rechten, reeds in 1574 verleend, en met name voor Vere met het recht, den gan-
schen adel van Zeeland te mogen verbeelden. De Aartshertog Matthias en de Staten
van Zeeland hadden vruchteloos getracht den verkoop te verhinderen of althans op
te schorten, en de Prins was er gehuldigd vóór nog de Stalen daaromtrent hadden be-
raadslaagd; bij de ontworpen opdracht der Graaflijkheid werd echter bedongen, dat
beide steden weder aan 't lichaam van Zeeland zouden komen. 4. De jongste verkoop
mocht zelfs voor gebrekkig en nietig doorgaan; het leen was toch na dien van 1567
vernietigd, en beide steden aan de Graaflijkheid gekomen, en bij 't octrooi van 1574
was bepaald, dat zy niet mochten vervreemd worden; daaruit volgde dus dat zij niet op
nieuw verkocht mochten worden, vooral buiten instemming der Staten. Wel beweerde
men dat Filips den Graaf van Megen naar Zeeland gezonden had, om voor hem ge-
huldigd te worden; doch Megen scheen veeleer gekomen, om den eed der Staten voor
den Koning, als hun Graaf, te ontvangen. Dat hij , gelijk men van de andere zij ook
beweerde, de kooppenningen nooit geheel voldaan had, was aan de inmiddels opge-
komen beroerten te wijten. Voor die voldoening had men zich echter tot de Staten
te wenden gehad, maar stond het den schuldeischers niet vrij, de steden door 't Hof
van Holland te laten verkoopen. Stemmende steden te verkoopen was ook met de
bekende regeeringsgronden in strijd, daar men de oppermacht of een deel daarvan
niet veilen kon. Toch had dit met Vlissingen en Vere, buiten Zeeland om, plaats ge-
had. Men twgfelde zelfs, of de Prins, als Stadhouder der provincie, wel bevoegd was

-ocr page 239-

DES VADERiANDS. ^^ 237

geweest de sleden te koopen; hij had ze, als zoodanig, eer in haar voorrecht van
onvervreemdbaarheid moeten handhaven. Hy en zijn nazaten waren sedert wel in
't bezit gebleven; doch dit was slechts aan hun groote macht en gezag toe te schrij-
ven, die de Stalen verhinderd hadden, 's Lands recht naar behooren voor te staan.
De voorrechten der Oppermacht of Soevereiniteit waren intusschen aan geen verjaring
onderworpen, en de Staten meenden dus alle recht Ie hebben, den jongsten koop
nietig te verklaren. Ten overvloede hadden zij echter 5. door hun recht van opper-
eigendora de macht, om het markgraafschap tegen redelijke vergoeding op te heffen.
Men erkende dit recht , mits uiterst zeldzaam en om gewichtige redenen gebruikt;
op die redenen kwam het daarom alleen aan, en wie zou daarover in dezen oordee-
len? De Staten toch waren, op 't stuk der hooge regeering, niet gehouden , iemand
buiten God rekenschap te geven van hun doen. Toch wilden zij zich daartoe in dezen
wel verledigen, en beweerden dan: dat stemmende steden onafhankelijk moesten zijn
van een Heer; zij konden anders, door huwelijk en versterf, licht in vreemde han-
den vallen; gelijk Tholen bijv. vroeger in die des Graven van Blois, Lodewijk van
Chatillon, waarbij men zich zoo slecht bevond, dat men Hertog Wibrecht wist over
te halen tot de belofte, de stad voortaan nimmer aan een jonger broeder van zijn
Huis te zullen wegschenken. Vlissingen en Vere zelf, van ouds aan den Huize van
Borselen ter leen gegeven, waren door aanhuwelijking in dat van Borgondië overge-
bracht, 't welk Zeeland niet aanging. Het Graafschap van Holland was van 't eene
vreemde huis in 't ander overgegaan en eindelijk aan Filips gekomen, een vreem-
deling den Lande weinig genegen, die 's Lands voorrechten schond, en de ingeze-
tenen dwong, tot bescherming van godsdienst en vrijheid de wapenen op te nemen.
Wie wist nu, hoe 't met het markgraafschap, bij tijd en wijle nog gaan kon? De
Staten voelden zich buitendien verplicht, de verleende voorrechten, waarbij beloofd
was, de steden niet te vervreemden, te handhaven. Om die redenen waren zij genood-
zaakt , zich van hun oppereigendomsrecht te bedienen tot ontheffing van beiden van alle
leenroerigheid, onder aanbieding eener billijke schadevergoeding. In 't begrooten van
deze wenschtenzij niet alleen op de inkomsten van 't markgraafschap, maar op het
heerlijk recht zelf ook acht geslagen te hebben, én de beslissing aan de uitspraak
van goede mannen te laten verblijven. Zoo achtten zij zich gewaarborgd tegen alle
verdenking van onrecht en geweld. Het recht van Oppereigendom zelf—gelijk som-
migen wilden — voor den gewonen rechter te brengen, ging daarentegen niet aan.
Dat recht streed ook niet met Vrouw Maria's groot Privilegie, dat alleen op
execticiën
zag, bij wege van rechten op eenig goed ondernomen, die zij beloofde niet bij voor-
raad, maar alleen na gerechtelijke uitwinning te zullen laten gelden. De keur van
1495 sprak alleen van 't bezitrecht van byzondere personen onderling. De Unie van

Utrecht ried wel, uitheemschen vorsten geen billijke reden lot ontevredenheid te geven,

-ocr page 240-

238 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

maar vorderde niet, 's Lands rechten en vrijheden aan hun belang op te offeren.
Wel achtte men ook een leenheer aan zijn leenman verbonden, doch meende, dat
de Staten ten dezen hun verplichting nakwamen, door hun leenmannen geldelijk
schadeloos te stellen. Den alouden regeeringsvorm van beide steden verlangden zij niet
te veranderen. Dat was bij den koop van 't jaar 1581 geschied, en zy vvenschten
alleen, beide steden in 't genot der voorrechten van 't jaar 1574 te herstellen; en
zy vertrouwden daarom ook, dat hun Uniegenooten en alle onpartydigen overtuigd
zouden wezen, dat zij niets gedaan noch bedoeld hadden, dan wat met de gronden
eener deugdelyke staatkunde, welgestelde regeering, en tevens de billykheid over-
eenkwam» ^

Kil

De Prins wilde echter van geen schadeloosstelling gediend, en weigerde daarom de
hem aangeboden geldsom, die toen in de bank van Middelburg, te zijner beschik-
king, liggen bleef. Hy richtte zich daarop wel nog tot de Algemeene Staten, doch
zonder baat, daar de afgevaardigden der verschillende Provinciën het niet eens kon-
den worden. By een octrooi der zeeuwsche van 20 Aug. '33, werd toen een nieuw regee-
ringsreglement aan beide van hun markgraaf ontslagen steden gegeven. Wel kwam
de Prins vier jaar later op nieuw op de zaak terug, zich gezind verklarende, den
Staten ter wille te zijn, zooveel hij maar eenigsins voor zich en zyn nakomelingen
zou kunnen verantwoorden; wel benoemden toen de Staten zelfs drie heeren om met
hem te handelen, en schreven zij inmiddels naar den Haag aan 't Hof van Holland
om de bescheiden omtrent den koop van 1581; wel kwamen die bescheiden in't vol-
gende voorjaar, dat van 1738, naar Middelburg, en werden zij in'l najaar door's Prin-
sen stalmeester, Burmania, gevolgd, die door den Prins was afgevaardigd, om met de
Staten te onderhandelen; doch die onderhandeling liep — als zich wel verwachten
liet — op niets uit. Burmania vorderde herstel van 't Markgraafschap, met belofte dit
aan de Staten af te staan, zoo de Prins kinderloos overleed, zonder eenige vergoe-
ding voor zijn erven, of, liet hij alleen dochters na, geldelijke schadeloosstelling voor
dezen. Maar de drie heeren brachten daartegen in, dat zulk een herstel rechtstreeks
aandruischte tegen het eenmaal genomen besluit, van 't welk zij niét mochten afgaan;
en de onderhandeling werd daarop gestaakt, terwijl Holland zijn zusterprovincie bij
herhaling schriftelijk aanmaande, zich toch aan haar besluit te houden, en Zeeland
verklaarde, er niet van te zullen afwijken. Met den aanvang van 't jaar'39 kwam Bur-
mania nogmaals terug, wien Goes en Tholen aanrieden zelfs niet meer te woord te staan,
wanneer hij over iets andejs dan de geldelijke schadeloosstelling kwam spreken. Men
besloot echter hem beleefdelijk aan te hooren, en Burmania bood nu namens den Prins
afstand van alle heerlijke rechten
{regalia) tegen schadeloosstelling aan, mits hem de

Zie de gansche Deductie der Staten Eur. Merc. op dit halfjaar, bl. 41 en vv.

-ocr page 241-

DES VADERiANDS. ^^ 239

vruchtdragende eigendom {dominium ulile) bleef. Daar ook dit niet met het besluit
van '32 strookte, was er de groote meerderheid der Staten tegen, en verklaarde dezen
in July de onderhandeling voor afgebroken; Viissingen slechts betuigde zich in dezen
ongelast, en Vere, het advies van Viissingen te willen afwachten.

In den lande wekte al dit gehaspel over't Markgraafschap van den aanvang af veel
rumoer, en bracht, meer dan 't eigenlijk verdiende, de gemoederen in beweging. In
beginsel had Zeeland gewis geen ongelijk, en zijn besluit was werkelijk geheel in
den geest van 't voor Prins Willem I ontworpen opdrachtsverdrag der Graaflijkheid,
waarbij beide steden aan deze vervielen. Ook tegen het aanbod van schadeloosstelling
viel niets op te merken. De drijfveer echter der Staten, om den Prins zooveel te
beter buiten 't stadhouderlijk bewind te houden, en hun kenschetsende voorstelling
hunner verhouding tot hun «onmondige» onderzaten waren minder loffelijk. De stad-
houderlijke partij wist er dan ook geen kwaad genoeg van te zeggen, en roerde in
rijm en onrijm de pen. «Gij rooft», duwde men den zeeuwschen Staten toe :

Gü rooft het Markizaat, dat, als bescliermlieeren,
Door Willems laatste wil aan u was toevertrouwd,
Om 't voor zijn erfgenaam tot voordeel te belieeren,
En niet opdat gi) liet dien Prins ontnemen zoudt'.

Men stelde spotregels op voor het «nieuwhngs in Holland uitgevonden en in Zee-
land voor 't eerst gespeeld spel van 't alleropperst opper-eigendora; een zeer grof spel»,
als men 'l nader omschreef, «en echter bij de laatste placaten niet uitdrukkelijk ver-
boden ; nooit wierd het in eenige despotieke Koninkryken en Staten gespeeld behalven
onlangs in Zeeland. Het dopjesspel, dat in de nachtschuiten gespeeld wordt, is dit in
grootheid niet gelijk, maar anders er zeer meé overeenkomstig. Met kan dit spel met
vier tegen drie troeven spelen, maar niet wel met een gelijk getal van drie tegen
drie, omdat daar somtijds twist uit ontstaat. Het rechte getal is dus drie tegen vier,
en dat is zeker spel; want als men 't wel begrijpt, moet men maken, dat men van
dat meerder getal meester is, al zou er wat smokkelwerk onderloopen» ^ Op een
spotprent zag men 't bij wijze van verkeerbord spelen, en in een daarbij gevoegd
kreupeldicht de zaak nader verklaren:

Dees plaat kan u het denkbeeld geven
Van nooit gehoorde dwinglandy,
Waaronder deze telg moest leven
Als onder turksche alavernü;
De blijken zijn daarvan Ter Vere

1 Zie Wraeh en Geld, twee waelers voor de aeewwscÄe wyÄey, in de iTeaj-iZicAie«, 8e vervolg, bl. 91.

2 Zie de Regels voor het onleTcend spel genaamt Dominium eminens supereminentissimum in Super-
lative gradu", enz. in het 9e vervolg der
Keurdichten, bl. 52, v.

-ocr page 242-

240 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Eu Vlissiiigen, volgens erfrecht

Hem eigen, doch door zeeuwsche Heeren

Ontfutseld hem en wederzegd.

Geen protesteeren kau hier baten;

Dees Heeren, van een slinksohen aard,

Zich op hun mederaaats verlaten,

Die in Den Haag wel zijn vergaard.

Ziedaar partijen aan het spelen,
Elk vlast op winst, zij doen haar best
En willen de^e buit graag deelen,
Ja, slepen ze in hun dievenest'.

Ten slotte trooslte zich de kreupelrijmer met de gedachte , dat boontje ora zijn
loontje zou komen, en alles nog op een alles behalve maische straf dier dieven en
de verheffing van hun slachtofier zou uitloopen :

Ik vrees voor u voor droeve plagen,
O zeeuwsche kapers altegaar! —

Schoon uwe handen staan op 't kapen,
Uw schelmerij wordt haast geknot,
En gij, een straf voor zulke knapen,
Ter dood gebracht, op een schavot.
Ach, dat ons toch de Heer verloste
Van al dat schuim en snood geboeft!

De Prins, ach, mocht zijn wensch gelukken!
Die moet en zal, in korten tijd.
Voor al zijn droefheid, zoetheid plukken,
In weêrwU van de bitsche np.
Mij dunkt, ik zie hem herwaarts keeren.
Gesterkt door eene macht'ge hand;
O ja, ik zie hem triomfeeren,
Tot heil van 't lieve Nederland!
'k Zie hem op ouders voetspoor treden:
Hij, als Stadhouder, zegepraalt,
Terwijl hy , wie 's Lands eer vertreden,
Naar hun verdiensten eens betaalt®.

Tegen de Staten van Zeeland riep men nog uit ^ :

Gewaande wakers voor de vrijheid,
Die, vol van eigenbaat, met blijheid
De vrijheid zelf met voeten treedt;
Een Prins, die u geen leed en deed,
In Wien de deugden weer herleven
Die onbetwistbre blijken geven,

' Aid. bi. 72 en vv. ^ Aan de Staten van Zeeland, enz. 8e vervolg, bl. 75. ' Aid. bl. 77. '

-ocr page 243-

DES VADERLANDS. · 241

Wis«:!

Van dat hy is een telg dergeen,
Die eertijds voor de vryheid Btreên;
Een Prins, die u is toevertrouwd,
Opdat gij 't opzicht liebben zoudt
Van goederen aan hem gelaten·
Ontzet gü dien met overmacht,
Zoodanig dat gjj 't recht verkracht.
En noemt dat voor de vrijheid waken? —

Een «antwoord» liet zich echter niet wachten, waarin 't bij terugslag luidde :

Oprechte wakers voor de vrijheid,
Die, ver van eigenbaat, met blijheid
De dwinglandij met voeten treedt,
Geen onderdaan ooit leed en deedt;
In wien de deugden weer herleven,
Die onbetwistbre blijken geven
Van dat gü telgen zjjt dergeen,
Die eertijds voor de vrijheid atreên;
De macht is aan u toevertrouwd,
Opdat gij 't opzicht hebben zoudt

Der vrijheid, aan ons nagelaten. ,

Dus danken wij n, heeren Staten,
Die nu als wakers zjjt gesteld
Om ons te schutten voqr geweld;
Gij zijt het, en ook anders geen,
Die daartoe hebt het recht alleen.

«Wat», vraagde een ander dien Staten,

Wat Helhond bast u aan, doorluchte en wijze vadren,
Die voor 's Lands vrijheid waakt? Wat Helhond bast u aan?

Verschoont mij, dat mijn pen, die u wenscht te verdeed'gen,
Getrouwe vaders, zich verander in een schicht.
Om 't adderengebroed, dat u wenscht te beleed'gen,
Met onbevreesden tred te stappen in 't gezicht.

Wat bromt men, dat dees Prins, in alles zoo bezadigd.
Verstandig, vroom, en op 's Lands zaken heel gevat,
Den vrijgevochten staat in "t minst niet heeft beschadigd?

Hy heeft daartoe nooit de gelegenheid gehad,
En 't is voorzichtigst hem die nimmer ook te laten;
'tls dus niet redeloos, dat Zeelands Staat, als Heer
En Graaf, hem t goed ontneemt; —
De schade, die hy lijdt, wordt rijkelijk vergoed.

31

ye deel, Ie stuk..

-i-

-ocr page 244-

242 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Hij hield zich zelfs zoo van de juistheid zijner zienswijs overtuigd, dat hij zich
ten slotte op dien Prins zelf beriep:

'k Heb niet getracht, den Prins iets van zijne eer te ontrooven,
Ja, 'k hou hem zelfs voor zoo rechtvaardig, dat de hoon
Gedaan aan Zeeland hem mishaagt, en 'k wil gelooven,
Dat gü, zoo 't aan heoi stond, een strop kreegt tot uw loon

Intussehen vraagde van hare zij de weerpartij, in hekelenden spot op 't beeld der
Gerechtigheid zinspelende, dat boven 't Stadhuis te Vlissingen prijkte:

Hoe komt dat Vrouw Gerechtigheid Zoo hoog verheven staat?
Dan ziet het volk niet, dat zc; schreit, Verstooten uit den Raad.
Waarom 't Gemeen dan niet gekiaagd, Dat zij zoo werd verdrukt ?
Een gouden nüptaug heeft der Maagd Het spraaklid uitgerukt.
Waarom die blinddoek voor 't gezicht? Zu schreit om al 't verdriet,
Wijl zy de rechters van hun plicht Zoo ver verbasterd ziet.
Waarvoor dient haar den evenaar En 't zwaard in hare hand?
Om indertijd in 't openbaar De rechters van ons land
Te wegen en, te licht bevonden,
Te straffen om hun gruwelzonden

Liet de gerechtigheid, zij 't ook minder in deze zeeuwsehe aangelegenheid, in
het moederland hier en daar te wenschen, in de overzeesche volkplantingen in't verre
Oosten, viel er heel wat meer op af te dingen. Geen wonder bij 't haast eenig doel,
waarmeê men er heen trok, zich zoo spoedig mogelijk rijk te maken, en waarom
het ook der Ooslindische Maatschappij zelve voortdurend slechts te doen was. Die Maat-
schappij had trouwens hare beste dagen allengs gehad. De 40 miljoen, waarop haar
denkbeeldig capitaal in 1696 nog begroot werd, waren omstreeks 1720 reeds tot een
enkel miljoen geslonken, en na dat jaar ging zij geldelijk steeds meer achteruit. Door
haar hooge dividenden bad zij haar krediet weten op te houden, zoodat, toen haar
kamer van Zeventienen voorstelde 20 ten 100 aan de houders harer obligaciën van
vóór het eerstgemelde jaar af te lossen, dezen dat niet begeerden, en zich in 1716,
bij den voorslag de later opgenomen gelden af te doen, dit schijnbaar gunstig geval
herhaalde. Haar alleenhandel-stelsel kwam haar op veel geld te staan, en haar be-
krompen beginsel van uitsluiting werkle op den duur slechts tot haar nadeel. Zij dacht
er niet aan, een bewaarkas in 't leven te roepen, en nam steeds maar tot nieuwe
leeningen haar toevlucht, wanneer de ontvangsten niet bij tijds inkwamen. Haar nieuwe
Goeverneur-generaal Van Swoll, anders een
volijverig en bekwaam man, van de grootste
belangstelling in handel en scheepvaart blakend, ook meer dan eens blijk gevend van

I De m. Moff. H.H. Staaten υαη Zeeland verdedigt tegen een myl en oproerig Lasterschrift, ald.
bl. 79, v. ® Zie boven, IV. 2, bl. 1054.

-ocr page 245-

DES VADERiANDS. ^^ 243

zijn zucht tol een deugdelijk beheer, nam uit kortzichtig winstbejag voor de Maat-
schappij den averechtschen maatregel, de Sineezen te gelasten, hun thee, in plaats
voor 60 rijksdaalders de pikol, voor slechts 40 in te voeren; 't geen ten gevolg had,
dat niet één hunner jonken zich meer te Batavia vertoonde De gezaghebber te
Koetsjin, zekere Barend Ketel, had
zich, door zijn eigenmachtige wijze van handelen, in
de grootste moeilijkheden gewikkeld, die hem op een verlies van 70 manschappen
kwamen te staan, en slechts na zijn terugroeping door zijn opvolger Hertenberg, met
groot bezwaar, weêr in 'l effen gebracht werden. In den Oosthoek van Java moest
de oorlog hervat worden, niettegenstaande, als men volmondig betuigde, «het tegen-
woordig gebrek aan manschap en schepen, en vooral aan de laatste, 't geen dagelijks

nog meer en meer scheen te willen toenemen» , eiken doortastenden maatregel verbood,

en men dus, «om Compagnie's naaktheid» zooveel doenlijk «bedekt.te houden», zich
vooreerst tot een bemiddelende houding zocht te bepalen \ De Soesoehoenan van Kar-
tasoera had namelijk, 2 July 1717, bii een plechtig gezantschap doen weten , dat hij
zich genoodzaakt zag, zijn gezag tegen den weêrspannigen regent van Sampan, op
Madoera, en dien van Soerabaya met geweld te handhaven, en daartoe de Compagnie
om bijstand vraagde. In November daaraan werd toen Jan Frederik Gobius als Gom-
mandeur en Commissaris naar Kartasoera gezonden, om tot bevrediging in der minne
werkzaam te zijn. De weêrspannigen namen den schijn aan, hem gehoor te geven;
doch nauw was hij uit hunne streken naar Samarang gekeerd, toen die van den
Oosthoek in openlijken opstand kwamen, Grissee, Sidayoe, en Theban verwoestten,
en Soerabayft in bezit namen, zoodal zich de nederlandsche bezetting binnen 't slot
moest bergen. De vorst van Sampan, Tsjakra-ningrat echter bepaalde er zich toe, een
dubbelzinnige rol te spelen, zond naar Batavia om bijstand tegen den Soesoehoejien en
naar Bah om hulptroepen , en zocht tevens ook den Sultan van Bantam nog in den opstand
te betrekken. Men begreep nu te Batavia de wapenen ter hand te moeten nemen,
en zond een 1500 man voor de helft europeaansche troepen, onder Kapitein Pasques
de Chavonnes naar Samarang. Daar scheepte ook Gobius zich met de zijnen in, om
naar de streek van den opstand te trekken, toen hij er
een boodschap van Tsjakra-nin-
grat ontving, die met zijne dislricthoofden in twist geraakt, alleen bij Gobius heul wist
Ie zoeken. Deze gaf hem den raad, bij hem aan boord te komen; doch de regent
had zich reeds met zijn vrouw, oudsten zoon,
en broeder op de vlucht begeven, en was
aan boord van Compagnie's schip Oegslgeest, met hetwelk inmiddels Chavonnes en zijn
luitenant La Rose, naar de straat van Madoera waren gestevend, in den nacht van
16 op 17 Jan. '18 opgenomen. Bij 't krieken van den dag zag men eenige vaartui-

1-J.Mi

' Zie De Jonge, De Opkomst van het Ned. gezag in Oost-Indië, IX, bi XVII.
» Aid.
bl. 2 en V.

-ocr page 246-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gen naderen, en de zoon van den regent, daardoor ten onrechte beangst geworden,
maakte^ eensklaps
amoh, en wondde La Rose met zijn dolk. Zijn vader, op 't gerucht
uit de kajuit stuivende, loopt ongelukkig den niets kwaads vermoedenden Cbavonnes
tegen 't lijf en treft hem doodelijk, doch niet zonder zijnerzijds door een degenstoot
van den ander zijn hart doorboord te zien. Sedert bleef Madoera van de opstandelingen
afgesneden, en trad de nieuwe regent zelf tegen hen op. Gobius stak intusschen naar
Soerabaya, maar stootte daar het hoofd, en moest wachten tot het leger van den
Soesoehoenan zelf hem kon bijspringen. Daarvan kwam echter niets, daar het door
de opstandelingen met ettelijke Balineezen versterkt, verslagen werd, en 't overschot
naar Kartasoera vluchtte. Gobius, over wien men te Batavia maar half tevreden was,
zag zich toen in Juny den ouden Bergman, als medebevelhebber, nog toevoegen. '
In October werden toen de opstandelingen uit Soerabaya verdreven en lot Kapoetran te-
ruggeslagen; bij de verdere vervolging leden echter de troepen nadeel, en eischten ver-
der koortsen en ziekten talrijke offers. Te zelfder tijd, 12 November, overleed Van
Swoll te Batavia, en kreeg den wakkeren Hendrik Zwaardekroon tot opvolger. Gobius
werd naar Kartasoera gezonden, om den haast vers^ften Soesoehoenan tegen de kui-
perijen zijner Ratoe, voor de troonsopvolging ten gerieve van haar tweeden zoon , ter zij
te staan. Hij voldeed daaraan niet, maar ging integendeel zonder voorkennis der hooge
regeering naar Soerabaya, waar een gunsteling der Ratoe te velde lag, om zich met
dezen te beraden. Onderwijl stierf de Soesoehoenan, in Febr. 1719, en werd over-
komstig den wensch der Compagnie door zijn oudsten zoon Mankoenegara, die zich
een man van staatkundig beleid toonde, opgevolgd. Toch borst de oorlog op nieuw
uit. Beide broeders van Mankoenegara, Poerbaya en Bhton, weken uit, en trokken
met den veldoverste te Soerabaya tegen Kartasoera op, waar echter de nederlandsche
bezetting hun aanval op den Kraton afsloeg. Men versterkte er zich nu op verlangen
van den Soesoehoenan zoo, dat er, naar de uitdrukking der hooge regeering zelve,
later wel eens verlangd zou kunnen worden, zich weêr van de naburige vesting, all
een overlast, te kunnen ontslaan. Eenige maanden later ontstond er tweedracht tusschen
beide uitgeweken broeders en hun oom Arie Mataram, waarvan het gevolg was dat deze
in handen der troepen viel, en, aan den Soesoehoenan uitgeleverd, met een anderen op-
gestanen Prins, Diepo Sondo, ter dood werd gebracht. Bergman trok naar Kartasoera , en
vervolgens in overleg met den Soesoehoenan, over Samarang ter zee naar Grissee. Daarna
werd in 1721 een weinig vruchtdragende tocht in de malangsche bergen ondernomen,
tijdens welken echter de Pangeran Blitar stierf. Gobius werd op aandrang van Zwaar-
dekroon teruggeroepen , en de secretaris der regeering Dubbeldekop in zijn plaats gesteld.

Gobius werd vooral ook verweten, niet de noodige kracht te hebben aan den dag
gelegd tegenover twee schepen der Westindische Compagnie, die onder Jacob Rogge-
veen, een reis om de wereld hadden gemaakt en ten slotte, tot hun ongeluk, aan

-ocr page 247-

4

.i.c

DES VADERLANDS. 245

Java's Oostkust geland waren. Zoo naijverig tocb was de Compagnie omtrent de hand-
having van haar octooi, dat zij, in steê van de ander zusterlijk van dienst te zijn,
geenerlei inbreuk op dat octooi duldde. Toen dan ook Roggeveen vervolgens, met
zijn schepen naar Batavia gekoersd, daar ter reede ankerde, kwamen terstond een
drietal regeeringsleden beslag op hen, hun lading en bemanning leggen en Rogge-
veens papieren vorderen. Deze antwoordde echter, dat hij die wel aan den Goeverneur-
generaal zelf toonen, en er afschriften van afgeven wilde, maar ze zeiven niet uit
zijn handen zou laten. Hij kwam buitendien tegen de gansche bejegening als hoogst
onrechtmatig op. In Westindiê ging men, naar zijn zeggen, geheel anders te werk,
daar was niet lang nog geleden een Oostindievaarder te Cura^ao zonder eenigen weêr-
stand geankerd. Hij had Java niet kunnen vermijden zonder zijn volk te verliezen,
en was dus ten zeerste door deze tegenstrijdige handelwijs getroffen. Dc drie beeren
achtten zijn weêrspraak echter aanmatigend, en zeiden hem eenvoudig aan, dat bij,
om verdere ongemakken te voorkomen, zich goedschiks te onderwerpen had. Daar
bij evenwel zijn papieren weigerde af te geven, werd hem en zijn manschappen ver-
boden aan wal te komen. Zoo bleef bij er twee maanden lang liggen, om toen, met
de rest zijner bemanning — 53 van de 600, die aanvankelijk met hem waren uit-
gevaren — bij gelegenheid eener retoervloot naar 't vaderland terug te keeren

Buiten zijn zwakheid — als men 't noemde — tegenover Roggeveen, en die
persoonlijk eer voor hem pleitte, lei men Gobius ook met meer recht te last, dat
hij te Kartasoera van gebrek aan staatkundig overleg had laten blijken, en er zich zelfs
had laten verleiden, den gunsteling der Ratoe, na hem eerst gevangen te hebben genomen,
later weêr vrij te laten; men had nu te vreezen, dat zich die gunsteling, inmid-
dels tot Rijksbestierder verheven, over die gevangenneming, bij tijd en wijle, op de
Compagnie zou gaan wreken I Het krijgsbebcer bleef aan Bergman opgedragen, doch
werd zonder veel inspanning doorgezet. De toestand der opstandelingen werd altoos
slechter, en in Mei 1723 kon Dubbeldekop het blijde bericht aan Zwaardekroon doen
toekomen, dat de oudste zoon van den in den vorigen krijg gevallen Soerapati, met
een broeder en twee zoons, den pangerang Poerbaya, en anderen, zich onder beding
van lijfsbehoud aan hem hadden overgegeven. De uiterste Oosthoek van 't eiland bleef
nu nog wel een goede poos in onrust, door twee kleinzoons van Soerapati, daar te-
weeggebracht; doch dit behoefde weinig vrees te baren.

Te Batavia zelf was men intusschen aan een groot gevaar ontsnapt. Een samen-
zwering, op naam van een rijkgegoed bejaard kleurling, Pieter Erberfeld, gaande,
dreigde er met Nieuwjaar 1722 alle Europeanen met den dood, doch kwam vóór de

' Zie zyn Reisverhaal, aangehaald bU Van Kampen, Geschiedenis der Nederlanders HitenEuropa
II, bl. 379. 2 Zie by De Jonge, t. pi. bl. XL

-ocr page 248-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ten uitvoerlegging, door toevallige omstandigheden nog juist aan 't licht. Erberfeld cn
eenige anderen werden gevangen genomen en , bij pijniging, tot bekentenis gedwongen.
Den April '22 werden zij — naar de lijfstraffelijke rechtspleging van den tijd —
wreedaardig ter dood gebracht, en drie medeplichtige vrouwen geworgd; later volgden
nog 30 andere schuldigen. Erberfelds huis werd tot den grond geslecht, onder bepa-
ling dat terzelfde plaats nimmer weêr gebouwd mocht worden. In dezelfde Aprilmaand
lieten intusschen ook nog andere misdadigers — ten getale van 26, waaronder .11
europeesche kwartiermeesters — op 't schavot hel leven. Zwaardekrojn had namelijk
in 't vorige jaar bevonden, dat er tusschen die kwartiermeesters
eene samenspanning
plaats had, waardoor reeds sints geruimen tijd de Compagnie groote schade leed door
dieverij en morshandel in haar specerijen , terwijl tevens een groote diefstal ook van
buskruit ontdekt was. Een streng onderzoek werd ingesteld, en eindigde met die
terechtstelling en andere zware straffen der verder schuldig verklaarden. Ongelukkig
was daarmee 't kwaad nog niet in den wortel aangetast en uitgeroeid, daar het ook
in de hoogere rangen der bedienden van de Compagnie, vooral op de buitenkantoren
aan de vaste kust, schuilde, waar de dieven in grooten getale verspreid waren

Door aanschrijving uit het moederland aangespoord, herstelde Zwaardekroon wat
Van Swolls ondoordachte maatregel omtrent den thee-invoer had bedorven. Hij ver-
hoogde den prijs weêr van 40 op 60 rijksdaalders, en wist-zoo in 1722 de eerste
jonken weêr naar Balavia te doen stevenen, zoodat nu de theehandel weldra op voor-
deelige wijze herleefde. De aangekomen Sineezen zorgde hij, dat met zachtheid be-
jegend werden, en liet toe, dat de suikermolenaars en arakbranders nieuwe sineesche
arbeiders aannamen. In 1727 werd daardoor de aanvoer van behoeftige Sineezen
vooral uil Aymuy zelfs zoo groot, dat er de openbare veiligheid door bedreigd werd,
en men begreep eenige zwervende Sineezen te moeten laten oppakken en naar Cei-
lon, Banda, en de Caab, of naar Sina zelf vervoerend Voor den suikerbouw en
-halidel gaf hij zich tevens veel moeite, door 't inrichten van fluitschepen voor het
vervoer en 't oprichten van nieuwe molens in 't Bantamsche. Ongelukkig leed die
handel echter, sedert 1722, vrij wat scha door de jerdrijving van't huis Sofi van den
persischen troon, 'waardoor de handel aller Europeanen daar eerst geschorst werd,
en later, tijdens den oorlog met de Afghanen, aan allerlei wisseling onderhevig was.
De, Compagnie slaagde er daarom niet in, er zooveel suiker als vroeger af te zeilen
noch de vroegere winsten te verkrijgen; 't welk haar aanleiding gaf den suikerbouw
in de landen van den Soesoehoenan op nieuw
te bemoeilijken. Beter gelukte Zwaarde-
kroon zijn bevordering van de kofTijteelt. Op Java was de koiBjboom hel eerst door
de indische pelgrims bekend geworden, die zich bij hun terugkomst uit Mekka,

» Aldaar, bl. XIV en v.v. ^ Zie ald. bl. 126 en vv. den brief van 10 Nov. '27,

-ocr page 249-

DES VADERiANDS. ^^ 247

te Suralte, met zijn aftreksel in kokend water plachten te laven. Later zond Nicolaas
Witsen loten van den koffijboora, dien hij uit Arabië had ontboden, naar Java aan
den toenmaligen Goevernenr-generaal Van Hoorn, die echter weinig of niet in den
aanbouw slaagde. Zwaardekroon nam hem op nieuw ter harte, liet in 1719 koffij-
boomen op zijn buiten Kadoeang bij Batavia planten, en mocht nu tot zijn genoegen
weldra naar Amsterdam schrijven, dat hij «het werk van de koffij door Gods goed-
heid onder de knie dacht te krijgen». In 1721 kon reeds bij de 200,000 pond, in
1723 bijna 920,000 naar 't moederland worden vervoerd. Daar besonnen
nur echter
de bewindhebbers der Compagnie reeds voor overstelping der koflijmarkt te vreezen,
en gaven dus aan Z,waardekroon in bedenking, den prgstvan 8 stuivers 't pond voor
een vierde in kleedjens te betalen, waartoe hij in December '24 niet zonder weêr-
zin overging. Een half jaar later lei hij zijn bestuur neêr, om zich op zijn buiten aanzijn
liefhebberij vak, den landbouw, te wijden. Hij liet echter tevens niet na, ook de be-
langen der Comoagnie in verband daarmee te behartigen, leverde vertoogen in over
de zijdeteelt, het kweeken van zijwormen, het vervaardigen van plantaardige kleur-
stoffen, en was zoo de eerste om de aandacht te vestigen op het trekken van verf
uit aniel. Na hem werd dit echter weer verwaarloosd. Van zyn opvolger in Η be-
wind, Mattheus de Haan, en de vele vijanden, die hij zich door zijn ijveren tegen
misbruiken gemaakt had, moest hij intusschen allerlei
plagerijen en verdrietelijkheden
ervaren, en overleed reeds na een driejarig buitenleven, minder in rust dan onrust
doorgebracht

De Haan was, tot zijn oneer, meer een man naar 't hart der Zeventien, dan hij,
In Jan. '2G bracht hij een .stuk ter tafel, waarin hij als zijn gevoelen kenbaar maakte,
«dat het te vreezen was, de opulente aanbreng van koffy den prijs in Nederland
aanmerkelijk zou doen dalen; dat dit echter zoo zorgelijk niet scheen als wel de
rijkdom en weelde der javaansche hoofden, uit den ontvangst der hooge koilijpryzen
te duchten. Licht zouden dezen daardoor uitspatten en gevaarlijk worden, en't scheen
onraadzaam, de'Compagnie nog machteloozer te maken door 'l overbrengen van nog
meer schatten in hunne beurzen. Zij hadden toch uit de vruchten der landen in
eigendom aan de Compagnie behoorende, in de laatste vier
jaar, over de 600,000 Rijks-
daalders genoten» I Hij zocht daarom dien hoofden te beduiden, dat zij, mits geen
kleedjens in betaling erlangende, met vijf rijksdaalders de pikol tevreden moesten zijn;
terwijl ze van hun kant beweerden, van die vijf rijksdaalders, na de vervoerkosten,
maar twee over te houden. Geen wonder daarom, dat De Haans inhalige neiging,
wat later, een minder bekrompen schrijver de opmerking in de pen gaf, dat hij door
zijn maatregel «mogelijk eenige honderduizend guldens aan de HH. meesters aan-

' Aid. bl. XVIII. - Zie het in zijn geheel aldaar, hl. 99 en vv.

-ocr page 250-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

bracht, doch zeker wel 10 miljoen vervloekingen van de indische bevolking op hen
laadde» De Raad van Indië daarentegen stemde met De Haans bekrompen ziens-
wijs in; hij bepaalde, bij geheim besluit van Jan. '76, dal voor de reeds geleverde,
maar nog niet betaalde koffij uit Compagnie's eigen landen 9 of 10 rijksdaalders,
met de gedwongen levering van kleedjens, gegeven zou worden; dat de helft der
penningen, door de javaansche hoofden, voor de geleverde nog te ontvangen, zou
worden ingehouden, en hun van die som 4V2 ten honderd rente worden verstrekt,
zoo om 't gebrek aan geld als om hen daardoor in teugel en aan de Compagnie ver-
bonden te houden. Alras na 't genomen besluit begonnen de hoofden de koffij boo-
men om te hakken, en haalden zich daardoor een streng placaat der regeering op
den hals, «op straiFe der ketting geen vrucht- veel min koffij boomen op hunne akkers
of landerijen uit te roeven», als die maar ter leen bezittende, terwyl de Compagnie
de wettige Heer of eigenaar was. In 1728 was er, door het genomen besluit, een te
kort van meer dan 670,000 pond op de 4 miljoen , naar Nederland te zenden , en zagen
zich De Haan en zijn Raad gedwongen tot het besluit, op Cheribon door ieder gezin
nog 10 boomen te doen aanplanten, wegens het «schielijk verval» der koffijteelt. Toen
De Haan een halfjaar later, 1 Juny 1729, overleden
en door Mr. Diedrik Durven was
opgevolgd, vond zich deze, reeds in zijn eersten brief aan de Zeventien, tot de mede-
deeling verplicht, dat met den tegenwoordigen lagen prijs de leveranciers onmogelijk
konden bestaan, en werd dan ook die prijs na korten tijd weêr verhoogd.

In de eerste maanden van De Haan's bewind was te Kartasoera de Soesoehoenan
verscheiden, en door den slechts 16-jarigen kroonprins opgevolgd. De Rijksbestierder
en medevoogd Danoeredjoe kreeg er echter het gansche beheer in banden. De zuster
van den jongen vorst werd aan dien van Sampan ten huwelijk gegeven, met de lan-
den van den Oosthoek, toen nog in handen der kleinzoons van Soerapati, tot bruid-
schat. Daar de Compagnie echter den Madoereezen geen grondbezit op Java gunde,
wist zij hem geen beter raad te geven dan, op grond van niet uitlevering van dien
bruidschat, zijn jonge en reeds zwangere vrouw naar Kartasoera terug te zenden.
Daar speelde intusschen Danoeredjo met de moeder van den jongen Soesoehoenan den
baas, en zocht beider tegenstanders ten verderve te brengen. In 't laatste jaar van De
Haan's beheer kwam er een gezantschap, met Danoeredjoe zelf aan 't hoofd, naar
Batavia, om over de onafhankelijkheid van Madoera en den afstand van den Oosthoek
aan den Vorst van Sampan te onderhandelen. Het bleef er tot na De Haan's afster-
ven, doch trok ten slotte, in Aug. '29, onverrichter zake terug. Onder Durven be-
reikten de misbruiken in 't beheer, de dieverijen van Compagnie's dienaren en hun
medeplichtigen hun toppunt. In 't eerste jaar van zijn bewind kwamen op Ceylon

Aangehiuiia bij de Jonge, t. pi bl. XIX.

-ocr page 251-

DES VADERLANDS. 249

de ergerlijkste dingen omlrenl den gezaghebber Pieter Vuyst aan 't licht, die er niet
de meeste willekeur te werk ging. Naar Batavia gevoerd, werd hg daar in Mei 1732
als «schuldig aan den moord van negentien personenonder schijn van recht ter dood
gebracht», voorts «aan buitensporigheden en misbruiken , geweldige vervolgingen», ver-
oordeeld , om, op 't schavot aan den scherprechter overgeleverd, «op een stoel ach-
terwaarts gebonden en met een mes de keel afgesneden zijnde, gevierendeeld, be-
neden 't schavot met vuur verbrand, en de asch in zee gegooid te worden» Dit
vonnis werd den Juny aan hem voltrokken. Als opvolger op Ceylon kreeg hij Ste-
ven VersluYS, van geen beter allooi dan hij zelf. De goeverneur van Malakka werd als
medeplichtige aan morshandel in amfioen met Engelschen betrapt. Aan alle kanten
werden voorts dieverijen gepleegd. Er waren onrechtmatige besluiten genomen, gron-
den aan dezen en genen naar welgevallen toegekend, openbare wegen en vaarten van
bestemming veranderd. De bewaring van notariëele papieren en protocollen was ver-
onachtzaamd , het algemeene onderzoek der boeken sedert jaren achterwege gebleven,
zoodat de Goeverneur-generaal zelf verklaarde, «den draad van 't verwarde kluwen»
niet te kunnen vinden. De schepen der Compagnie werden met goederen van byzon-
dere personen geladen gevonden, zoodal men zich verwonderen moest, hoe zij er meê
over zee gekomen waren. De kantoren ter vaste kust waren broeinesten van kneve-
larij, roof, en ontucht, In matrozen-rijmen werd dan ook een oeerekrans voor de
loffelijke regeering van Nederlands Indië» gevlochten, die in zijn platte taal een
even treurig als waar tafreel van den algemeenen toestand ophing, en van de :<gou-
verneuren, commandeuren, en kooplui» af tot de «assistenten, geestelijke broeders,
doctoren, apothekers en meesters, en het vrouwelijk personeel» toe, allen in al hun
bederf te pronk stelde, om met den trouwhartigen uitroep te besluiten

Wel, wie zou Indien niet verfoeyen ? ®

Niet onnatuurlijk, dat men in 't moederland zich over dezen stand van zaken begon
te ergeren.
In 1730 lieten de Zeventien hun eerste klacht over gemis aan ijver en belang-
stelling der bedienden van de Compagnie hooren , en uit Batavia werden toen , door brie-
ven aan de buitenkantoren , de onwaardige amptenaars tot plichtsbetrachting aangespoord.
Zonder eenig gevolg, als zich licht begrijpen liet. In September 1731 gaf men uit Hol-
land op nieuw zijn misnoegen te kennen , en richtten de
Zeventien een schrijven tot Goe-
verneur-generaal en Raad, met hun «leedwezen»
over het «groot verval in godsdienst en
justicie», hun hoop te kennen gevend, «dat de hooge regeering in Indiê zou toonen ,
waartoe zij was aangesteld, zonder iemand van wat rang of qualiteit hy wezen mocht,

» Zie de Eur. Merc. eerste halfjaar 1733, bl. 284.
* Zesde vervolg der
Lat. en Ned. KeurdicMen ^ bl. 125 vv.
yc deel, 1« stuk.

32

-ocr page 252-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

in kwade handelingen te ontzien». Lutlel weken later, den 9- October, werd

dit schrijven echter reeds door een ander gevolgd, waarin zij betuigden, om het ge-
melde «groot verval alom in Indië, en wel byzonder aan de hoofdkantoren te Batavia
en Ceylon, zich, hoewel ongaarne genoodzaakt te vinden,
eene verandering in de regee-
ring te maken, en hoe zij dus na rijpe overweging verstaan hadden, den tegenwoordigen
Go^rneur-generaal, met den Directeor-generaal, een paar gewone raden, den opper-
kooplui van 'l kasteel, den pakhuismeester, den Gecommitteerde tot de zaken van den
inlander, den gewezen binnenregenl van 't
hospitaal, een paar scheepstimmerlui, nog
een drietal anderen en een viertal vrouwen, te gelasten, om met de eerste of uiter-
Ujk de tweede bezending, na ontvangst van dit schryven, zich naar't vaderland terug
te begeven, zonder gagië of commando» ^ In plaats van Diedrik Durven werd levens
Dirk van Cloon tot Goeverneur-generaal benoemd, en de verdere afgezette amptena-

ren door anderen vervangen.

Het octrooi der Westindische Compagnie, dat in December 1730 een einde nam,
werd in Augustus te voren door de Algemeene Stalen voor nog 30 jaar vernieuwd,
mits ^ naar de menschlievende bepaling luidde ^ de vaart en slavenhandel op de
kust van Afrika voor ieder werd vrijgesteld , onder
betaling van zekere fdc^^irÄ aan de
Compagnie, overeenkomstig een reglement, door die Compagnie ontworpen en door de
Staten goedgekeurd. Bij 't openstellen dier vaart werd intusschen uitdrukkelijk bepaald,
dat niemand eenigen handel mocht drijven op de kasteelen, sterkten, en logiën der
Compagnie, gelegen in een streek van omtrent 60 mijlen van kaap Apollonia tot
de Volta-rivier. Drie of vier jaar later vond de Compagnie echter geraden, de vaart
op die uitgesloten plaatsen evenzeer vrij te verklaren. De strijd tusschen burgerij en
bestuur te Paramaribo^ nam eerst in 1733 met een
verdrag een einde, bepalende dat
de vestingwerken binnen zeven jaar voltooid zouden worden, en voor drie kwart
(/60,000 's jaars) ten koste der ingezetenen, voor één ten koste der Compagnie zou-
den komen. Van de boschnegers had men herhaaldelijk aanvallen op vereenzaamde
plantagiën te ondergaan, waarbij blanken en negers - voor zoover ze weerstand bo-
den - vermoord en de negerinnen geroofd werden. In 1717 stelde men daarom een
prijs van 1500 gulden op de ontdekking van twee hunner dorpen, die van Klaas en
Pedro, 600 op elk der overige, en 10 op 't opsporen van eiken derwaarts gevluch-
ten slaaf. Tegen de laatsten werd vier jaar later de doodstraf vastgesteld. Een jaar
te voren, 1720, werd de koiïy te Suriname ingevoerd, en vooral door den Duit-
scher Rade met goed gevolg gekweekt. Tijdens deu toen heerschenden windhandel wist
de Maatschappij der Berbice de lieden tot storting eener hoofdsom van 3,200,000 gul-

1 Zie bü De Jonge, t. pl. bl. XXXI, en v.
^ Zie boven, IV 2, bl. 1056.

-ocr page 253-

DES VADERiANDS. ^^ 251

den in 1600 aandeelen te belezen, tot aankweeking van indigo, katoen, en koffy, en
bevordering der suiker- en cacao-teelt. Suikerplantagiën werden aangelegd, en de
koffijleelt nam een aanvang; met geen ander gevolg echter, dan dat men 'l na zes
jaar tot niet meer dan 200 pond der laatste bracht. Meer voordeel bracht, na een
tweede half dozijn jaren, de in 1732 doorgezette maatregel tot uitgifte van landerijen
aan elk ingezeten der Republiek, die dat verlangde,
aan. De Westindische Compagnie
wilde te vergeefs haar vermeend recht op de Berbice doen gelden; men wierp haar te-
recht tegen, dat men ze vrij en onbezwaard van de Franschen, tegen welken zy ze
niet had weten te verdedigen, gekocht had.

-ocr page 254-

VIJFDE HOOFDSTUK.

Poolsclie kroonverwikkelingen. Harrewarrerij met Pruisen. De Prins
van Oranje en zijn huwelijk. Kerkelijk en Vrijmetselaarsrumoer.
Poolsche kroonoorlog. Onderhandelingen te Weenen. Binnenlandsche
aangelegenheden. Verdrag van Weenen.

173 3 17 38.

Met den poolschen Koning August van Saksen zou het, naar alle waarschijnlijk-
heid, weldra op een einde loopen, en 't werd dan de vraag, wien na hem de kroon
zou worden toebedeeld. Vraagde men hem zelf om zijne meening, dan had hij, wilde
hij 't ook voor zijn Polen liever niet weten, haar liefst maar niet weêr aan een op-
volger, zelfs van eigen huize, zien toevertrouwen, maar het omvangrijke land, dat zij
nog vertegenwoordigde, voor 't belangrijkste deel aan Saksen, voor een ander aan Rus-
land, voor een derde aan Pruisen, en voor een vierde aan Oostenrijk zien vervallen.
In dien belangeloozen geest ontvouwde hij zijn meening op dit punt bij een weel-
derig maal, onder een stevig glas wijn en wal bruischende champagne, aan den prui-
sischen generaal Grumbkow, die hem den 11- January 1733 te Crossen onderhield
Rusland zou Litthauwen krijgen, doch zonder Wilna, Pruisen het poolsche van dien
naam, doch zonder Dantzig, Oostenrijk het landschap Zips; het overige behield hij

' Zie het vermakelijke verslag van Grumbkows ganaclie wedervaren in Üroysen's Geschichte der
Preuss. Politik
IV, 4, S. 410: «on se mit après ä table, et je fis servir toujours deux plats selon
Ie gofit du Patron, et il me dit: so
mei habe ich so lange ich in Dresden bin nicht ^eg-esse«, et il resta
sis heures ä table. Peudant uue heure et demie il tint bon, mais après il me demanda si j'avois du
Champagne; et alors il s'en douna. 11 me fit un peu grace et j'ai bu bien des verres d'eau cuite.Et
il battit la campagne avec son plan, en se faisant donner la carte de la Pologne"'.

-ocr page 255-

DES VADERiANDS. ^^ 253

met Dantzig en Wilna voor Saksen. Het plan, slechts voor een door champagne be-
dwelmd brein droombaar, was te hersenschimmig om er op in te gaan, en hoeveel
Koning August er dus ook meê ophad men liet het voor wat het was, en bleef
buiten hem om overleggen, wat bij zijn welhaast gevolgd afsterven raadzaamst, en
vooral voor Pruisen voordeeligst zou zijn. Reeds had Koning Frederik Willem zelf in
't vorige najaar, op Wusterhausen, daaromtrent met den russischen gezant, Graaf
Löwenwolde, en den oostenrijkschen, Seckendorf, onderhandeld, en was het met hen
eens geworden, dat men, geen kans ziende op de verkiezing van een ander poolsch
edelman, dan den door Koning August verjaagden schoonvader van Koning Lode-
wyk XV, dien men, om zijn nauwe betrekking tot dezen niet wilde, met geld en
goede woorden, des noods ook met wapengeweld, den sedert jaren buiten zijn vader-
land, in oostenrijkschen dienst omzwervenden broeder des konings van Portugal, Prins
Emmanuel, zou voorstaan, en Pruisen tevens voor 's Konings tweeden zoon het uit-
zicht op het weldra openvallende Hertogdom Koerland waarborgen zou. Prins Em-
manuel was door zyn moeder een kleinzoon diens Keurvorsten van de Paltz, die zelf,
met hulp van Brandenburg, eens naar de poolsche kroon gestreefd had, en daarbij
volle neef van Keizer Karei. Hij had onder Eugenius wakker tegen de Turken voor
hem gevochten, en sedert vele europeesche hoven bezocht en er de noodige konings-
manieren opgedaan; in Polen zelf was hij daarbij niet onbevriend. Hoe ernstig echter
door 't drietal gemeend, werd de gemaakte afspraak noch te Weenen noch te Peters-
burg bekrachtigd en stond dus op maar al te losse schroeven, toen, in den nacht
van 31 Jan. op 1 Febr. '33, de door wijntjen en trijntjen ondermijnde en uitgeputte
Koning August te Warschau verscheidde.

Onmiddelijk stelde zich nu Frankrijk voor den door hem in der tijd verdreven Stanis-
laus Lescinsky partij. Zijn gezant te Warschau, Graaf Monti, werd met de noodige geld-
middelen voorzien, om zooveel stemmen doenlijk voor hem te werven, en alles in
't werk gesteld , om hem op zijn verloren troon te herstellen. Woch Rusland noch Oosten-
rijk wilden daarvan echter ook in 't minst maar weten. Doch een nieuwe liefhebber voor
dien troon deed zich thans in Augusts eigen zoon en opvolger in Saksen voor, die,
met 's Keizers zuster gehuwd, omtrent de
ÏTo-gtnatiehe Sanctie door zijn gezant thans
zulke geruststellende verklaringen aan Prins Eugenius liet geven, dat hij al spoedig
's Keizers gunst tegenover de anderen voor zich won I Ook Rusland had geen be-
zwaar tegen hem, en wilde des te liever
Tan alle verbinding met Pruisen ontslagen

1 "il

"Pour ce qui regarde Ie Patron", schreef Grunbkow (t. pl. p. 415), «V. M. peut être sure, qu'Ü
est si coeflé de son plan qu'il ne peut cesser d'en parier et de regarder sur la carte ses nouvellea
acquisitions".

3 Zie Arneth, Έηηζ Bugen^ III, S. 371.

-ocr page 256-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zijn, als Keizerin Anna, naar 't scheen, haar gunsteling Biron Koerland had toege-
zegd. Zoo erlangde de saksische Keurvorst den steun van Rusland en Oostenrijk, ter-
wijl Pruisen zich daarentegen nu uit het driemanschap terugtrok. Men bedroog zich
echter in de door Sinzendorf gevleide meening, dat zich Frankrijk, in spijt van Car-
dinaal Fleury's gebleken en geroemde vredelievendheid , door die samenwerking van beide
keizerlijke mogendheden, van het plan tot herstel van Koning Stanislaus zou laten
afbrengen Prins Eugenius en Stahremberg zagen dat juister in, en hun gehoor
gevende trok men dan ook reeds troepen aan de silesische grenzen samen, evenals
er Rusland naar de zijne liet oprukken. Maar ook in 't algemeen rekende men zich
allengs lot den krijg te moeten voorbereiden, naarmate Frankrijk zich onverzettelijker
toonde. Men vertrouwde wat al te voorbarig daarbij op de krachtdadige medewerking
der bondgenooten. Denemarken toch, daaromtrent aangesproken, beweerde ronduit,
dat deze poolsche aangelegenheid niet tot de zaken van den bond behoorde; en de Al-
gemeene Staten lieten , in nagenoeg gelijken zin , den Keizer weten : «dat zij , ofschoon
al sedert eenigen tijd een vredebreuk tnsschen hem en den franschen Koning wegens
de poolsche aangelegenheden vreezende, zich noch den plicht noch het recht toe-
kenden , zich daarin te steken, en dus van zins waren, strikt onzijdig te blijven, zoo-
lang zij zich niet rechtstreeks in de gevolgen betrokken zagen. Niemand wist beter
dan de Keizer en zijn dienaren, welke maatregelen hij ten opzichte van 't poolsche
vraagstuk met anderen genomen had; dat was echter builen overieg met de Staten
gebeurd, en werd door dezen dus terecht onder datgene gerekend, waartoe zij niet
behoefden toe te treden. Hun eigen verplichtingen omtrent den Keizer meenden zij
nauwlettend na te komen, en zouden daarom ook van nu af hun bezettingen in zijne
Nederianden met 4000 man versterken, zoo hij zelf er zesduizend naar Bergen in
Henegouwen en andere grensvestingen zond. Daarmeê zagen zij hem evenwel zich nog
niet haasten, terwijl hij hen daarentegen door hun gezant, Hamél Bruyninx, naar
zijn regeering te Brussel verwees, waar men troepen, geld, noch krijgsvoorraad had,
hen tevens, evenals Groot-Britlanje uitnoodigend, op Frankrijke voorbeeld een veld-
leger op te richten, als hadden zij zooveel krijgsvolk tot hun beschikking, dat zij er
Frankrijk meê konden afschrikken. Wel had de Keizer de bezetting van Luxemburg
wat versterkt, maar daartoe Bergen en andere plaatsen ontbloot; het eerste mocht echter
meer een duitsche dan een nederlandsche grensvesting heelen». De Keizer bleef evenwel
doof aan dat oor, en de Staten begrepen dus hunnerz^ds best te doen met den fran-

Λ·

' "En se plagant au niveau des idéés pacifiques de Fleury, on comprend qu'il n'ait fait prendre
les armes a la France qu'avec répuguance. 11 subit la pression d'un parti militaire que vingt années
de paix n'avaient pas fait disparaitré"
{Essais sur Vhistoire politique des derniers siècles far Jul. van
Praet, p. 183, s.).

-ocr page 257-

DES VADERiANDS. ^^ 255

sehen gezant, Fénélon, zelf in onderhandeling te treden, om de Oostenrijksche Neder-
landen, die slechts tot
barrière voor hen en Groot-Brittanje moesten strekken, buiten
de krijgsbeweging te houden, 's Keizers gezant gaven zij levens van deze onderhan-
deling kennis, hem betuigende, dat zij in de gegeven omstandigheden op geen beter
wijs, aan een verdrag als dat van
barrière wisten te voldoen, daar dit alleen verde-
digend was, en zij er geen kenden, dat hen tot oorlog verplichtte voor een poolsche
koningskeuze. Z,ij vertrouwden daarom , dat de Keizer hun onderhandeling met Frankrijk
wel als 't eenige middel zou willen beschouwen tot behoud zijner Nederlanden, al
verbonden zij zich tevens gaarne, om zoolang de afloop daarvan nog niet zeker was,
in vereeniging met Groot-Brittanje, alles met den Keizer na te gaan, wat, volgens
de verdragen, voor de veiligheid van die Nederlanden geraden was. Groot-Brittanje
zelf beriep zich op de Staten, zonder welken hel in dezen niets vermocht

Wist men zich zoo van alle inmenging in de poolsche verwikkelingen af te maken,
met den zich evenzeer daaraan ontlrekkenden Koning van Pruisen liep men inmid-
dels groot gevaar, geheel overhoop te raken, en hem vijandig tegen zich te zien op-
treden. Zijn voortdurende liefhebberij in soldalen had hem in dezen tijd ook het
Generaliteitsgebied niet van zijn wervers doen verschoonen. Zoo had te Maastricht zijn
luitenant Wolschlager een man der staalsche bezetting aangeworven, doch was op hee-
terdaad betrapt, voor een krijgsraad gebracht, gevonnisd, en doodgeschoten. Groot
was daarover, naar zijn heftigen gemoedsaard, de verbolgenheid van den Koning. Hij
zwoer het den Staten duur te zullen betaald zetten, liet enkele officieren van hun
krijgsmacht op zijn gebied gevangen nemen, en gaf hun gezant Ginkel te Berlijn
met ronde woorden te kennen, dat «het te Maastricht gebeurde was opgeschreven
waar het behoorde, en God hem weldra de gelegenheid zou schenken, aan de HH.
Staten te doen zien, met wien zij te doen hadden). ^ Zoodra zij daarvan vernamen
besloten die Staten dus, hun krijgsmacht voorloopig niet te verminderen en op de ver-
sterking van hun grenzen toe te zien. Ginkel droegen zij op, hun goed recht te Berlyn
zooveel doenlijk in 't licht te stellen, en schreven ook hun gezanten te Weenen en
Londen aan, om op de tusschenkomst van Keizer en Koning bij hun in woede ont-
stoken pruisischen broeder aan te dringen. Deze wilde vooreerst nog van geen toege-
ven hooren, verweet den Staten zelf al het gedane kwaad, en meldde hun alleen,
dat hij wel de gevangen officieren weêr had losgelaten, maar daarvoor eenige man-
schappen in hun dienst, die zijn geboren onderdanen waren, laten vatten, en dat hij
die niet weêr zou vrijgeven vóór hem eene aan de beleediging evenredige voldoening

' "Le Roy", schreef de britsche minister Harrington 31 Dec. '33, «seroit bien aiae d'apprendre
les sentimenta ultérieurs des Etats-généraux sur toute eette aflfaire, afin
qu'en y agissant après de
concert, on pourra travailier Ie plus efficacement que possible".

• Zie zjjn schrijven aangehaald in de Bi^v. en Aanm. op Wagenaar JJIX, bl. 46,

-ocr page 258-

'ii:^-·· -

256 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

«.4 -

r ·

door ben gegeven was. Aanvankelijk had hij verklaard, niets minder te eischen, dan
dat de hollandsche gezant «aan de Nieuwpoort uit zijn koets zou treden, van daar
op zijn kniën naar 't paradeplein kruipen, en hem daar knielend om genade smee-
ken; dan zou hij vervolgens zien, wat te doen» \ De Staten betuigden hun persoon-
lijke onschuld aan 't gebeurde, maar tevens, dat te Maastricht naar krijgsrecht ge-
handeld was; en daar vervolgens ook Prins Eugenius zelf, die hoog bij den Koning
stond aangeschreven, hem zijn ongelijk met zijn gewelddadige wervingen op andermans
gebied onder 't oog bracht, en dit daarop in een hem mee te deelen schrijven aan
Seckendorf nog dringender herhaalde ^ liet de. prikkelbare koning zich ten slotte
lot kalmte brengen, en gaf een meer bezadigde ziens wijs gehoor. De soldaten werden
vrijgelaten, en de Staten schreven hem een brief van dankbetuiging, waarin zij hem
verklaarden, dit als een bewijs te beschouwen, dat hij alles in der minne met hen
wenschte af te doen ; zij hadden niets gedaan dan het recht zijn loop te laten , en meen-
den nu dan ook te mogen hopen, dat de zaak voor goed uit was. Ginkel, die buiten-
dien nog haspelarij wegens zijn koetsier met de wacht had gehad, werd weêr in
gunst aan 't hof ontvangen, en de Koning schreef, den 28®'^ July, nogmaals een brief
aan de Staten, waarin hij hun zijn «byzonder genoegen en ware tevredenheid» over
den hunnen betuigde, en hun verzekerde, e(dat hem niets liever was, dan, op't voet-
spoor zijner «in God rustende voorvaders, in goede en kwade tijden», waar hij kon,
hun doorslaande blijken te geven van «zijne genegenheid voor hun Gemeenebest en
I 'len hoogen prijs, waarop hij hun vriendschap en nabuurlijke welwillendheid stelde» ^

l^e onderhandelingen met Frankrijk werden in deze en de volgende maanden voort-
j gezet, om den 24"" November eindelijk tot een bepaalde overeenkomst te leiden, die,

twee dagen vóór Kerstmis bekrachtigd, zoo al geen «vrede op aarde», althans vrijdom
I van alle oorlogsgewoel en krijgsbeslommering voor beide, vrije en keizerlijke, Neder-

I landen bracht. Koning Lodewijk verbond zich daarbij, de laatste, als tot een barrière

γ·· '^oor de eerste dienende, niet aan te tasten, zich alleen de macht voorbehoudende,

er 's Keizers troepen van zijne grenzen te weren, zoo ze er vijandelijkheden tegen
hem mochten plegen, zonder echter binnenslands door te dringen, daar dit geheel
onzijdig blijven zou. De Staten van hun kant verklaarden , zich niet in de poolsche
zaken te zullen steken, noch zich met de geschillen te zullen bemoeyen, waartoe die
aanleiding gaven of geven mochten, zonder krenking altoos der verbonden, zoo met den
Keizer als Frankrijk gemaakt. Zij beloofden tevens hun goede diensten te zullen aanwen-
den tot afwering van alles, wat de rust van 's Keizers Nederlanden zou kunnen storen.

^ Naar Seckendorfs schrijven bü Arneth, JPrim Bugen ^ III. S. 367.
® Aid. S. 369 en 589,
Anm. 13.

^ Zie Kive's Sclets der Staatl·. BetrehUngen ^ enz. bl. 187, v.

-ocr page 259-

DES VADERiANDS. ^^ 257

Erger dan deze vreedzame onzijdige houding der onroomsobe Algemeene Staten
was voor den Keizer die zijner geloofsverwante kroonbroeders van Spanje en Sardinië.
Te vergeefs had hij zich met den steun van den laatste gevleid, en Prins Eugenius
zich persoonlijk daarvoor moeite gegeven. Hij wilde er zich niet anders dan met toe-
zegging van gebiedsvergrooting ten koste van Oostenrijk toe verstaan, en gaf, toen
men toonde dat niet te willen, Frankrijks aandrang tot het sluiten van een verdrag
tegen den Keizer gehoor, dat den 7®" September tot stand kwam. Hij nam daarbg
zelfs zoolang nog den schijn aan, met dien Keizer te onderhandelen, tot de voor
Italië bestemde fransche troepen zoo nabij waren, dat hij van die des Keizers in
Lombardije niets meer te vreezen had, om toen, den October, 's Keizers ge-
zant, Philippi, te Turijn zijn oorlogsverklaring ter hand te stellen door die van
Frankrijk een dag of vier voorafgegaan. Ook Spanje liet zich zonder moeite tot samen-
spanning met Frankrijk belezen, en scheepte 30,000 man onder graaf Montemar naar
Livorno in

In Polen was men inmiddels tot de keuze van een nieuwen koning overgegaan.
De Primaat van 't rijk, Theodoor Petocki, Aartsbisschop van Gnesen, die na den
dood van Koning August het beheer aanvaard had, zelf geheel op de hand van
Frankrijk en den verdreven Stanislaus, had reeds in April aan de uitheemsche ge-
zanten verklaard, hoe hij met bevreemding gehoord had, dat sommige mogendheden
van zins waren, de Polen in die keus te bemoeilijken; dat hij echter hoopte, die be-
richten ongegrond waren, daar ieder wist, hoe naijverig die Polen op hun onbetwist-
baar recht eener vrije koningskeus waren, en zij dus nimmer zouden veroorloven,
dat wie ook ter wereld zich daartoe indrong ^ Te vergeefs gaf Keizer Karei zich her-
haaldelijk moeite hem schriftelijk voor zijn eigen inzichten te winnen, hij schreef
tegen 't laatst van Augustus den grooten Verkiezings-Landdag te Warschau in 'l be-
lang van zijn koninklijken beschermeling uit. Het eigenlijke Verkiezingsveld, even bui-
len de stad, onder 't dorp Wola gelegen, zag toen dinsdag, den 25®''Aug., den Land-
dag door den maarschalk Massalsky openen , waar voor de afgevaardigden of landboden
der verschillende Waiwoodschappen een plaats in de open lucht was afgeheind, terwijl
daarom heen de saamgestroomde scharen met vliegende vaandels de plechtigheid bij-
woonden. Deze en de volgende dagen hielden de voorbereidende werkzaamheden aan.
Veel onrust baarden daarbij de aan de grenzen van Litthauwen gelegerde Russen, of-
schoon hun generaal een geschrift verspreidde, waarin hij verklaarde, niets tegen
de vrijheid der verkiezing in 't schild te voeren, maar alleen te willen beletten, dat

' Zie Arneth's Prins Eugen, t. pl. S. 379, f.
- Zie Von Eeumont's
Geschichte Toscana's, I. S. 492.
3
Έκτ. Mercurius, eerste halfjaar 1733, bl. 212, v.

Ve deel, ie stuk. 33

-ocr page 260-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

men iemand koning maakte, die voor altoos van de kroon verstoken was. De lilthausche

y vorst Wiesnowisky, die zienswys mede toegedaan, moest over die inmenging der Rus-

sen veel verwijten hooren, en wist zich ten slotte niet anders aan de handdadigheid
der tegenpartij te onttrekken, dan door, met een aantal anderen, ten getale van
omtreeks 3000, het veld te ontruimen, en naar de overzy der Weissel onder Praga
te trekken, om er op eigen hand werkzaam te zijn. Den 3®° September werd er tot
de uitvaardiging van een stuk besloten, tegen allen gericht, die vreemde legertroepen
naar Polen zonden. Den werd een brief der Keizerin Anna van Rusland voorge-
lezen, bij welken Stanislaus uitdrukkelijk van de verkiezing werd uitgesloten, met het
antwoord daarop, door den Primaat aan haar gezonden. Den 11®° eindelijk nam de
Verkiezing een aanvang. Te negen uur werd met het plechtig zingen van een
Feni
j, Creator de Schepper aangeroepen, en begon, twee uur later, de Primaat zijn omrit

I te paard door 't gansche veld, om er de stemmen der waiwoodschappen op te nemen.

I] Nagenoeg allen, die dien dag gehoord werden, verklaarden zich toen voor Stanislaus

f| Deze zelf had'zich eenige dagen te voren, in alle stilte, uit Lotharingen wegge-

maakt, en was als koopmansbediende vermomd, met zyn oogenschynlyken patroon,
den Ridder Dandelot, over Straatsburg en Munster naar Berlijn, en van daar naar
Frankfort a/O getrokken, van waar hy juist op den 11®" naar Warschau kwam ^

Den 12®'' werd de Verkiezing voortgezet; van den franschen gezant was inmiddels een
ψ ■

I latijnsch schrijven namens zyn Koning ingekomen , waarin deze «aan het thans vergaderde

edele poolsche volk, wanneer het, niet alleen in overweging der uitnemende deugden
en verdiensten van Koning Stanislaus, maar ook door zijn teêre en innige betrek-
king tot den allerkristelijksten Koning zelf, dien Stanislaus op nieuw tot Koning
koos, de verzekering gaf, hem niet alleen met alle hem van God verleende krachten
IJft, te zullen handhaven, maar ook 't noodige geld tot vermeerdering van zijn krijgsmacht

|f| te verschaffen, zoo de naburige Mogendheden zich daartegen verzetten mochten» ^

Γ I

ί % -ί Zonder eenig bezwaar ging daarop de verkiezing van Stanislaus door, die, zelf tegen-

f > !

li Jj' woordig en door den Primaat tot Koning uitgeroepen, met de zijnen naar Warschau

1

I' I ; trok, om er in de hoofdkerk een plechtig «Godlof» aan te helfen. De uitgewekenen

i»' j 1,

i ijs naar Praga, wier getal inmiddels was aangegroeid, hadden intusschen niet nagelaten,

' reeds by voorraad verzet tegen deze verkiezing aan te teekenen, en riepen ruim een

' halve maand later, onder bescherming van 't russische leger, den zoon van den over-

I jeden koning, als Frederik August III, tot Koning van Polen en Groothertog van
Litthauwen uit. Reeds een dag of wat te voren had zich Stanislaus met
den Primaat,
op 't aannaderen der russische troepen, uit Warschau moeten wegmaken en te Dantzig

- f. ii j

xi'-i'

1 Zio ald. tweede halfjaar, bl. 134, vv. ® Aid. bl, 137 en vv.

3 Ald. bl. 136.

i':·
' ίί
μι
ii;

f' ■

ff 1

f I

i i

-ocr page 261-

DES VA*DERLANDS. 259

zijn toevlucht gezocht. Te Parijs zoog men dan in deze Octobermaand ook reeds,
omtrent zyn lot onzeker en van zyn toekomst onbewust:

Est il roi? Ne Test-il pas?

Ce Prince qu'on déplore?

Fuit-il? Va-t-il au combat?

C'eat ce qa'on ignore.

Oü est-il ce Stanislas?

Le veiTous-nous encore ? '

Vreugdevoller dan zijn deerniswaarde toestand was, in deze dagen, die van den
nu 22-jarigen Prins van Oranje. De britsche huwelijksplannen waren allengs tot rijp-
heid gekomen, en stonden weldra voltrokken te worden. Chesterfield had, zoolang hij
in den Haag was — hij keerde in Febr. naar Londen, en werd toen door Finch
vervangen — voortdurend een oog in 't zeil gehouden, en den toekomstigen schoon-
zoon zijns Konings, in zijn persoonlijke ontwikkeling en zijn verhouding tot de stad-
houderschuwe hollandsche Staten, gageslagen. Reeds een paar jaar geleden had hg,
na een hem daar gebracht bezoek, van hem getuigd: «zooveel ik uit een onderhoud
van een half uur met hem mag oordeelen» — en voor een menschenkenner, als hy,
was dat zeker lang genoeg — «heeft hy heel veel goeds; hij is hoogst welopgevoed
en beleefd voor ieder, en heeft daarbij een gemak en vrijmoedigheid, die zelden ver-
kregen worden zonder een langdurige kennis van de wereld. Zijn gelaatstrekken zyn
schoon ; zijn gestalte niet zoo voordeelig als men wel wenschen kon» — hij had een wat
hoogen rug - «doch lang zoo min niet, als ik had hooren zeggen. Hij geeft zich
niet de minste deftigheid, maar heeft al de minzaamheid en voorkomendheid van
iemand, die in een volksbewind wil vooruitkomen» Dit laatste was de bedoeling der
Staten echter niet, en, evenals zijne voortdurende toejuiching door het volk waar hy
zich vertoonde, zagen zij dus ook die hun boven 't hoofd hangende echtverbintenis met
leede oogen aan. Zij dreven hun weerzin zelfs zoo ver, dat zij, in hun zitting van
22 Mei '33, het geheim besluit namen, den Raadpensionaris naar Finch af te vaar-
digen, om hem in 't geheim over de zaak te onderhouden. Hij zou hem meêdeelen,
hoe zij, vast besloten zich aan den tegenwoordigen regeeringsvorm te houden, zich niet
zonder reden bezorgd maakten over het huwelijk van den Prins met 's Konings oudste
dochter, over '^t welk, naar de jongste berichten uit Londen, Z. M. ernstig dacht,
daar het allicht verkoeling tusschen hem en de Staten, en oneenigheid tusschen de
Provinciën onderling zou kunnen te weeg brengen; hoe zij daarom ook hoopten en
met vertrouwen van 's Konings vriendschap verwachtten, dat hy, na in 't geheim
omtrent hun bezorgdheid te zyn ingelicht, dat echtplan wel uit-zijn hoofd zou willen

1 Journal de Barbier, TI. p. 435, » Letters, t. pl. III. ρ. 48.

-ocr page 262-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zetten, daar de Slaten op dit punt niets anders in 't oog hadden, dan in goede ver-
standhouding met den Koning te blijven, alle aanleiding tot ouderlingen twist, zoo-
veel in hen was, te voorkomen, en bewind en vrijheid van hun gewest op den voet
te houden, nu dertig jaar lang gehandhaafd. Finch liet zich over de zaak zelve niet
uit, maar gaf den Raadpensionaris, op zijn geheime mededeeling, eenvoudig ten ant-
woord: dat zijn Koning, wel verre van zulk een verkoeling te wenschen of twist
onder de Provinciën te willen stoken, voort zou gaan, den Staten alle blijken van
genegenheid te geven, aan een zoo goed en getrouw bondgenoot, als die Koning zich
van den aanvang af betoond had, passend. Zij droegen daarop den Raadpensionaris
op, Fiuch nog wel onder 't oog te willen brengen, dat zij er verre van waren, zich
met hun besluit in de familiezaken van Z. M. te willen mengen; maar dat zij dier
Majesteit zelf overlieten te bedenken, of men dit huwelijk wel als een loutere fami-
liezaak kon beschouwen, daar de gevolgen er van de Vereenigde Provinciën, en voor-
namelijk die van Holland, zoo goed als Groot-Brittanje raakten. Dat zij echter, wat
daarvan wezen mocht, van meening waren, dat zij wel op bescheiden wijs de ge-
volgen van dien echt mochten voorspiegelen, omdat zij van de eene zijde daarin be-
trokken waren , en van de andere bij alle gelegenheden werkelijk blijk gegeven had-
den van hun oprechte vriendschap; en dat zij eindelijk voldoende meenden te hebben
doen uitkomen, wat de reden hunner bezorgdheid was, hun vast besluit namelijk,
den tegenwoordigen regeeringsvorm te houden, zonder het noodig te vinden zich daar-
omtrent verder te verklaren.

De Koning intusschen, als zich waarlgk wel verwachten liet, toonde zich, op
't vernemen, niet weinig bevreemd over dit besluit der Staten, daar hij niet wel in-
zag wat recht Hun GrootEdelmogenden hadden, bedenkingen in te brengen tegen een
beschikking door hem in zijn familie-aangelegenheden genomen. Ofschoon daarenbo-
ven de zaak reeds te ver gekomen was, om haar niet door te zetten; zij was toch
reeds aan het Parlement bekend gemaakt; betuigde hij zich gaarne ten volle bereid,
den Staten omtrent de beweegredenen in te lichten, die hem bij dit huwelijksaan-
zoek van de Prinses, zijne dochter, gedreven hadden. De voordeden voor Engeland en
Holland, zoowel als voor de onroomsche belangen in Europa, uit vroegere gelukkige
\erbintenissen van denzelfden aard tusschen zijne voorgangers op den troon en 't Huis
va*n Oranje gesproten, waarbg nog de algemeene ingenomenheid zijner onderzaten
met dit huwelijk, als eene nieuwe waarborg der zekerheid eener onroomsche troonsop-
volging kwam, daargelaten de vele uitstekende hoedanigheden van den Prins zelf, die
zgn persoon den Koning hoogst aanneemlijk maakte; — dat waren de gronden, die hem
in dezen geleid hadden. Zij zouden evenwel niet hebben gezegevierd, zoo er eenige ge-
gronde reden van slechte gevolgen voor zulken goed en trouw bondgenoot bestond,
als hij in de Republiek steeds gevonden had. Hij hield zich integendeel echter vol-

-ocr page 263-

DES VADERiANDS. ^^ 261

komen overtuigd, dat dit huwelijk slechts een middel tot bekrachtiging der een-
heid en overeenstemming van hem en de Staten zou zijn; een band, waaraan hij van
zgne zijde met zulk een standvastige en yverige verknochtheid de hand had gehou-
den, dat ze zyn vroegere houding op dit punt reeds als een voldoende zekerheid
voor zijn toekomstige gezindheid te hunnen opzichte moesten houden. Behalve nu,
dat het voorgeuomen huwelijk een byzondere en familie-zaak was, die op geenerlei
wijs inbreuk maakte of zich inliet zelfs met den inlandschen regeeringsvorm der Sta-
len , hoopte de Koning, dat alle verstandige hollandsche lieden, er zoo verre van zou-
den zgn, eenigen naijver of onvoldaanheid op dit punt te koesteren, dat zij veeleer
hun best zouden doen, alle ongegronde vooroordeelen, die er bij anderen wellicht om-
trent heerschten, weg te nemen. Het scheen immers in Holland zelf alle overweging
te verdienen, den Prins met eene britsche Prinses in den echt te zien treden, daar
er zich, naar alle waarschijnlijkheid, echtverbintenissen voor hem hadden laten den-
ken , die, werden zij bewerkstelligd, niet alleen den Staten hoogst onaangenaam zou-
den zijn, maar ook in haar gevolgen hoogst gevaarlijk voor de vrijheid van 't Ge-
meenebest. Deze gronden en beweegredenen, waarmee de Koning Finch gelastte, door
den Raadpensionaris de Staten van Holland bekend te maken, zouden, naar hij
hoopte, alle bezorgdheid bij hen doen verdwijnen, en hen verhinderen zich te ver-
beelden, dat de Koning iets zou doen, 't welk verkoeling tusschen hem en de Sta-
ten kon ten gevolge hebben of oneenigheid tusschen de Provinciën veroorzaken ; zij zouden
hen integendeel overtuigen, dat hy bij voortduring den Staten al die blyken van ge-
hechtheid zou geven, een zoo goed en getrouw landgenoot, als hij zich sedert zgn
komst tot den troon steeds getoond had, waardig» ^

In spijt der bemoeizieke weêrspraak van de stadhouderschuwe Staten, ging de
zaak dus door. In de tweede helft van July kwam de eerste wapenkoning der Orde
van den Kouseband, John Anslis, den Prins namens zijn aanstaanden schoonvader
met het ridderteeken dier orde in de groote zaal van 't Huis ten Bosch bekleeden,
en de Prins betuigde dat te aanvaarden, «voor zoo ver de bepalingen der orde met
hel woord Gods en den godsdienst, door hem beleden, niet in stryd waren, en den
rechten en voorrechten van 't Roomsche rijk en dien van 't Gemeenebest der Ver-
eenigde Nederlanden of in 't byzonder der Provinciën van zijn Stadhouderschap, en
den eeden, waarmeê hij daaraan verbonden was, niet te kort deden» ^ Twee maan-
den later werd hem van 's Koningswege het huwelijkscontract ter teekening voorge-
legd , en dit in 't begin van October door den overbrenger daarvan naar Londen terug-

' Zie de Bijvoegsels en Aanm. op Wagenau' XIX, bl. 68 en vv., en verg. de uittreksels uit de
brieven van Harrington, in Mr. G. W. Vreede's
Voorouderlijlce wijsheid in hachelijhe tijden, Utrecht,
Beyers, bl. 40 vv. '
lüur. Merc. tweede halQaar, 1733, bl. 82, v.

-ocr page 264-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gebracht. Door hel Lagerhuis was den Koning 80,000 pond sterling als bruidschat voor
zijne dochter toegestaan, waarbij door haar vader een jaargeld van 12,000 pond sterl.
was toegezegd, uit de inkomsten van zijn Keurvorstendom Ie betalen. Half Novem-
ber scheepte zich de Prins zelf naar Engeland in, zette den te Greenwich voet
aan wal, en voer van daar met een van 's Konings barken naar Londen, waar hij
aan den Tower plechtig verwelkomd, en van daar in een staatsiekoets naar 't Huis
Somerset gebracht werd, hem ter verblijfplaats aangewezen. Daarna werd hij door den
Koning op 't paleis van St. James ontvangen, doch keerde voor 't middagmaal naar
Somerset terug. Een lijfwacht van 70 man werd hem daar, tijdens zijn verblijf, ge-
geven. 's Avonds gaven de gevangenen naast de koninklijke bank van hun blijdschap
over zijne komst door verlichting en een vierregelig opschrift blijk :

Great is our joy, let echoing cannons roar:
Nassau is landed ou the british shore;
William brought peace and liberty restor'd,
We hope like blessing Nassau will afford

De vermoeienis der zeereis, en al de feestelijkheden van deze en de volgende dagen,
werkten ondertusschen ongunstig op de gezondheid van den princelijken bruigom. Zon-
dag den 22® , met den gezant Hop ter hollandsche kerk gegaan, was hij daar nauw-
lyks een half uur geweest, of gevoelde zich onpasselyk, en reed ijlings naar Somerset
terug, waar hij zich met zware hoofdpijn te bed lei. Zijn huwelijk, dal op den vol-
genden dag bepaald was, werd nu voorloopig uitgesteld , en men vreesde eerst zelfs voor
fleuris. Nadat hij echter ter ader gelaten was, liep het op hevige koorts uit. In Holland
wekte intusschen het bericht zijner plotselinge ongesteldheid groote ontsteltenis onder zijne
vrienden en aanhangers. «Zou onze hoop nu sterven?» vraagden zij, en «weeklaagden
om de maren, Van 't britsche strand gevaren»; doch bemoedigend riep hun een geest-
verwant rijmer op Sint Nikolaas-avond uit Leiden, toe:

Vrees niet, bedrukte Nederland!

Uw Prins is in uw Scheppers hand

Als een juweel besloten.

God heeft het Nassausch Huis gebouwd,

U waardiger dan 't dierbaar goud,

Dat uit het Oost en Westen

Vloeit binnen uwe vesten.

Uw Friso leev', hjj worde een held,

Voor wien de vyand beve in 't veld!

Dat nooit Oranjes erven

Met uwe hoop versterven I'

1
• I

-ocr page 265-

DES VADERiANDS. ^^ 263

De ziekte bleek gelukkig niet tot den dood, al hield het herstel lang aan, en
vorderde daarna het gebruik der wateren van Bath, waar de Prins lot in Maart '34
verbleef. Hij nam toen over Bristol en Oxford de terugreis naar Londen aan, in
beide steden en onderweg met zwierigen omhaal en groote plechtigheid onthaald,
en te Oxford tot Dr. in de Rechten bevorderd Den 15™ was hij op Somerset terug,
en een renbode ging zyn moeder te Leeuwarden melden, dat de trouwplechtigheid
donderdags den 25®'' der maand zou plaats hebben. In een staatsiekoets, rijk met
oranjelinten versierd, van veel andere koetsen gevolgd, en door een afdeeling ruiterij
begeleid, reed haar zoon dien dag naar Sint James, waar zijn echt 's avonds acht
uur door den bisschop van Londen, in de kapel, werd ingezegend. Stad en voorste-
den waren verlicht, en allerlei vuurwerk werd afgestoken. Aan den oost- en west-
kant van Ludgate vonkelden meer dan 2000 lampen, en waren 'velerlei tafereelen
met toepasselijke opschriften aangebracht; daaronder de afbeelding van den Prins
hand in hand met die zijner bruid, en 't beeld der Faam, haar trompet blazende,
met den daarbij uitgedrukten wensch :

Happy, thrice happy may this Union be,
And prove the flrm support of Liberty! ^

Na den afloop der bruiloftspret werd den Prins, in't slaapvertrek, door den Koning
zijn hemd, door den Kroonprins zijn vaderlief, en door den Hertog van Gumberland
zijn nachtrok overhandigd. Den volgenden dag kwamen de heeren van 't Hoogerhuis,
de vreemde gezanten, en andere grootheden hun gelukwensch met den voltrokken
echt aan 't koninklijk gezin brengen. Den 30®" kwam do Lord Major met het gansche
stadsbestuur den Koning een adres aanbieden, waarin 's Prinsen groote voorzaat, de
derde Willem van Oranje en Groot-Brittanje, als 's Rijks «bevrijder van 't nakend
gevaar van paperij en dwingelandij» geschetst werd, door den Koning met de betui-
ging van zyn «groot vermaak» beantwoord, dat men die bevrijding met zooveel er-
kenteiykheid herdacht. Bg 't Parlement werd een voorstel ingediend tot
naturalizacie
van den Prins, om hem tot «het genot van al de rechten en vrijheden» in slaat te
stellen, door dien voortreffelijken bevrijder voor 't Land bewaard ^

Den 3™ xMei vertrok het jonge echtpaar, door den gezant der Staten en andere aan-
zienlijken begeleid, naar Gravesend, om zich naar Holland in te schepen, doch werd

-ocr page 266-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

door tegenwind weêrhouden, vóór 's morgens van den 5™ aan boord van 't jacht te
gaan, dat het zou overvoeren, en waarmee het toen, door een Zuidvvestewind be-
gunstigd , met de Oranjestandaard op de mast, den 7®" omstreeks tien uur 's mor-
gens te Rotterdam voor anker kwam. De gansche stad lie^ naar de Boompjens uit,
om het te bekijken, en lal van grooter en kleiner vaartuigen dobberden op de Maas
ter verwelkoming. De Prins stelde zich onder de zonnetent naast den mast, om allen
zijn aanblik te gunnen, en ook zijn door de zeereis wat vermoeide gade kwam zich
van tyd tot tijd daar vertoonen. Tot vier uur op de reê gebleven, landde bij toen
aan de brug, op last van de Overheid aangebracht, en werd door burgemeesteren en
pensionaris plechtstatig begroet. Na het wereldlijke verwelkomde hem het kerkelijk
bestuur, in de personen van beide oudste predikanten, een ouderling, en een diaken,
's Avonds waren veel huizen verlicht, en werden fraaye vuurwerken afgestoken op
't vlot in de Wijnhaven voor 't huis, waar de britsche gezant, Finch, dien dag zijn
intrek had genomen. Laat in den nacht werden er nog van de schepen op stroom
vreugdeschoten gelost. Den volgenden morgen kwam er een koets met zes paarden
voor, om Prins en Princes naar Amsterdam te brengen, van waar zij zich onmidde-
lijk in een jacht naar Harlingen begaven, om een paar dagen later hun intreê te
Leeuwarden te doen ^

«Een frissche Oranjetelg», juichten thans, de hollandsche Aveêrpartij tergend, de
Stadhoudersgezinden in den Lande:

Een frissche Oranjetelg, uit d'echten stam gesproten,
Duchtte eens des fleren Leenws roofgierig boozen aard,
Die van zijn groene kroon een tak dreigde af te stooten,
En in zijn gladde borst, geblindhokt, metter vaart
Al had een klauw gezet; om welke breuk te weren
De fijne Oranje-loot zich van een Roos voorziet
En met haar doornen dekt. Om zich niet te bezeeren,
Trekt daarop 't brullend dier zijn klauwen in, en biedt
Voorzichtig de oude liefde aan zyne tuinsieraden,
Voorheen met zooveel zucht en ijver aangekweekt.

Dus hoedt het Roosje den Oranjeboom voor schade,
En waarschuwt dat haar steel niet ongevoelig
steekt 2,

Den Zeeuwen riepen zij toe:

Terwijl ondankbaarheid het Avettig erf belet,
Door enkle willekeur, aan Nassau's hoogste hope,
Oranje's wakkren Prins, wordt hij de bruigom met
De Kroonprinses van 't Rijk, dat 't oog strekt van Europe.

, Λ

-ocr page 267-

DES VA*DERLANDS. 265

Zoo zorgt Voorzienigheid voor der verdrukten lot,
En voert door Hare hand, langs onvoorziene wegen,
Hun vijanden ten spijt, hun hateren ten spot,
Hen tot den hoogsten trap van lang misgunden zegen.
O, groote Koning, die een trits van kroonen draagt,
Hoe edelmoedig kroont gü Willems puikbedrjjven
In zijn doorluchten neef, nu dat het u behaagt,
Zyn Hoogheid door de trouw uw stamhuis in te lijven!' —

Men slelde zich heel vt'at van dit huwelijk voor. «Nu zal», zong men o. a.:

Nu za] geen woedende Bplloon
Met haar gevreesde geeselslagen,
"Wanneer zij elk door duizend do5n
Het hart benauwt, ooit Neêrland plagen;
Nu zwaait de Nederlandsehe Maagd,
Verknocht met 'i Koninklijk Brittanje,
Gerust de speer, die moedig draagt
Den hoed, door Willem van Oranje
Zoo duur betaald met heldenbloed.
Waaronder zij den Vrede hoedt.

Hoe juicht de nijvre koopman hier,
Hij krijgt weer nieuwen moed in 't leven!
Hoe juicht de wakkre winkelier.
Hij, die het haast had opgegeven,
Ziet nu, van 's morgens tot de zon
In 't Westen duikt, zijn huis vol neering,
Die steeds hem toevloeit, als een bron,
En geeft een ruimer kostvertering

Koning George, den Älgemeenen Stalen van den vollrokken echt kennis gevende,
schreef hun, het voorbeeld gevolgd te hebben zijner voorgangers op den troon, die
hun verbintenis rnet de vereenigde Provinciën, door 't sluiten van huwelijken met
de Prinsen van Oranje, zoo gelukkig bevestigd hadden; en dat de hoofdreden, die
hem daartoe bewogen had, het welzijn was van het Protestantisme, de verzekering
der troonsopvolging in zijn rijk, en de hoop op de toenemende vriendschap lusschen
hem en de Stalen. Hij zei daarom ook niet te twijfelen, of zij zouden zijne dochter
op een wijze ontvangen, geheel beantwoordende aan de goede gezindheid, die hij
altijd omtrent hun Gemeenebesl had aangekweekt. De Staten uitten in hun antwoord
den hartgrondigen wensch, dat het voltrokken echtverbond aan de groote oogmerken

-ocr page 268-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1

ί ■

I van Ζ. Μ. mocht beantwoorden. Zij meenden 't te moeten aanmerken als een blijk

zijner genegenheid voor hen, dat hij een Prins tot schoonzoon had gekozen, zoo
nauw aan hen verknocht, en wiens persoonlijke verdiensten zij, als die zijner voor-
vaderen, in eere hielden. En daar hij een vrij Gemeenebest, als hel hunne, tot ver-
blijfplaats zijner teerbeminde dochter verkozen had, hoopten zij, dat deze er dat ver-
maak en genoegen zou vinden, 't welk de gelegenheid der plaatsen en de tegen-
woordige vorm der regeering, welks behoud hun ter harte ging, haar konden
verschaffen

De laatste zinsneden gaven duidelijk genoeg de meening der meerderheid van de
Provinciën omtrent het Stadhouderschap te kennen. De Staten van Utrecht intusschen,
lieten in hun antwoord op 's Prinsen aankondiging van zijn huwelijk dit punt geheel ter
zij, en schreven, hem gelukwenschende , alleen, dat «deze luisterrijke verbintenis in
alle opzichten mocht strekken tot de duurzaamheid en bekrachtiging van de harmony
en de unie, die zoo gelukkig tusschen de koninkrijken van Groot-Brittanje en dezen
Staat stand greep, tot den aanwas en de vermeerdering van welke zij, gezamenlijk
met Z. Doorl. H., met veel oprechtheid betuigden geneigd te wezen, zeer gaarne en
met allen mogelijken ijver alles bij te dragen, wat ze op eenigerhande wijs zou kun-
nen bevorderen» \ Bewoordingen, waaruit zich zeker tusschen de regels des noods vrij
wat liet pulten, en die een zoogenoemden «Prinsman» alle hoop konden geven, dat
er, eer dan in Holland of Zeeland, kijk op een minnelijke wijziging in stadhouderlij-
ken zin zou zijn. Daar toch, in Holland vooral, zette men zich des te schrapper, als
men 't gevaar voor de gevreesde verandering van bewindsvorm grooler achtte. Met
Nieuwjaar onderstond zich de waalsche predikant Royer in den Haag, behalven voor
de Lands- Provinciale- en Stadsregeering, ook voor den Prins en zijn jonge gade te
bidden, en de zaak kwam onmiddelijk bij de Groot-Edelmogenden van Holland Ier sprake,
die er hem met inhouding van zijn jaarwedde voor bedreigden, en zich alleen van
dat denkbeeld terug lieten brengen, op
zijne uitdrukkelijke betuiging, dat hij er slechts
het welzijn van beider persoon en het belang van den onroomschen godsdienst bij
op 't oog had gehad. Onder den naam van «Prinslui» begonnen 's Prinsen voorstan-
ders bij de stadhouderschuwe tegenpartij hoe langer hoe meer bekend en verdacht
te raken, en een van hen vatte daarom de pen op, om, als een goed «Patriot», een
geruststellende toelichting van dien naam te geven. «Een Prinsman», schreef hij,
«moest men niet anders beschouwen, dan als een persoon, die den Prins van Oranje
en Nassau goede genegenheid toedraagt; en hetgeen men eertijds door Princeluiden
verstond, moest heden anders verstaan worden, met betrekking meê tot den tegen-
woordigen tijd en toestand van zaken en regeeringswijs. In den SOjarigen oorlog wer-

' Zie beide brieven, in liun geheel, JEur. Merc. t. pl. bl. 179 en vv.

-ocr page 269-

DES VADERiANDS. ^^ 267

den de troepen van den Staal het Princevolk genoemd, in tegenstelling van 's Konings
volk of Spanjaards. Naderhand werd die benaming gegeven aan sommigen, als er
eenig verschil was tusschen de Prinsen, als Stadhouders, en de HH. Staten, ten tijde
Tan Prins Maurits, Prins Willem II, en de minderjarigheid van Prins Willem III.
Allen, die toen den Prins aankleefden, werden gebijnaamd Princeluiden of Prince-
raannen, in tegenstelling van de Staatsgezinden of, zoo zij voorgaven, Patriotten. Dat
nu die naam echter weêr in zwang kwara, scheen meer veroorzaakt door hen, die
den tegenwoordigen Prins ongenegen waren, dan door andere inzichten, öf om de
onkundige wereld te doen gelooven, dat er weêr zulke droevige tijden voorhanden
waren, öf om aan te geven, dat die Prins naar de stadhouderlijke waardigheid stond,
in weêrwil van den Staal of met storing der algemeene rust». Hij zijnerzijds meende
echter dien Prins «als een goed Patriot te mogen beschouwen en een welmeenend bond-
genoot in zijn hoedanigheid van Stadhouder van drie Provinciën», en desgelgks zij,
die hem «om hoedanigheden en afkomst» toegenegen waren; terwyl de naam Prin-
celuiden slechts geschikt was voor hen, die «eenige ampten of bedieningen in be-
trekking tot 's Prinsen Hof en Hofhouding bekleedden. Door anders te redeneeren
verwarde men de gesteldheid der zaken van vroeger met de hedendaagsche». Hij
meende voorts, «dat een eerlyk Patriot, die voor den Prins dorst uitkomen, beter
gedachten toonde te hebben van de wijze regenten, dan die, welke hun daardoor
vreesden te mishagen, daar men HH. Staten nooit verdenken mocht, eenige wan-
hebbelijke gevoelens Ie koesteren, die ze niet openbaar kwamen te uiten, gelijk dat
ten tijde van Alva 't geval was. Wie toch was er thans in de Republiek, die voor
een goed Patriot wou doorgaan, en niet zijn goede genegenheid en liefde voor 't Huis
van Oranje en Nassau kon rechtvaardigen, niet alleen met de goede diensten, maar
zelfs met het voorbeeld van Hun Hoog Mögenden? Een Prinsman had thans geen
ander inzicht, dan den Prins veel goeds te wenschen, en den Staat, gelijk de Prins
ook deed, gehouw en getrouw Ie wezen»; de Prins mocht daarbij echter zijnerzijds,
«met recht en reden naar zoodanige ampten en waardigheden staan, als met zijn staat
en geboorte overeenkwamen, en die door zijn voorouders en voorgangers met roemen
luister bekleed waren.» Dit stond hem even vrij, «als aan een majoor om een regi-
ment te verzoeken». Hij had er «al de noodige hoedanigheden toe, aanzienlijke goe-
deren geërfd, was gehuwd met een Princes van Groot-Brittanje, die den luister van
haar Hof kon handhaven, een vorstin van groote deugden en versland was, en bekwaam
om 't Land dappere mannen te verwekken; de Prins had zijn moed en dapperheid ge-
toond, en was niet onkundig in den krijgsdienst». Men zou moeten bewijzen, dat het
Stadhouderschap legen den grondslag der regeering streed, of de Stadhouders meer scha dan
voordeel hadden aangebracht; doch het tegendeel was waar. «Een vrij en verUcht volk had
buitendien het recht om over de byzondere regeeringsvormen to redeneeren, en verscbei-

-ocr page 270-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

denheid van gedachten daaromtrent te uiten, was in een Republiek altoos veroorloofd.
Sedert den dood van Koning Willem III nu had men niet gezien, dat er in den
regeeringsvorm eenige verandering was gemaakt; de regeering bleef dus als ze te
voren was; dat is: de Provinciën mochten de hooge ampten en waardigheden van
Kapitein- en Admiraal-Gen. en van Stadhouder opdragen aan wie ze daartoe 't meest
bekwaam vonden; en wel waren die ampten thans in vier van haar open, doch ner-
gens werden zij in die provinciën door een edict of grondwet te niet gedaan; ze
konden dus even goed gevraagd en gezocht worden, als die van Ruwaard van Put-
ten, Dijkgraaf, Hoogheemraad, enz. Als er een Schoutsplaats vacant was, vereischte
't Rechtswezen, dat er aanstonds een nieuwe Schout in de plaats werd gesteld; zoo
was het ook met alle verdere staats- en krijgsampten. Hoe kwam het dan, dat een
ampt, dat als de eenheidsstrik der Republiek, en waardoor zij machtig was gewor-
den, beschouwd werd, zoo lang vacant kon blijven? En wie had het bovenal ooit ge-
dacht, dat men hier te lande, in den Haag zelf, de predikanten zou bestraffen en
gispen, als ze de kristelijke vrijmoedigheid gebruikten, in hun gebeden voor 's Prin-
sen stam en huis te bidden, daar men dat voor de minste matroos of vrouw in
barensnood niet weigerde, en 't kristelijk geloofsformulier leerde 't zelfs voor zijn
vijanden te doen! — Geenzins, intusschen, mocht men zulk een zoogenoemden Prins-
man voor een goed Patriot houden, die een Prins of Stadhouder aanslagen zou hel-
pen uitvoeren schadelijk voor 't land, gelijk de Koning van Spanje 't indertijd als
Graaf van Holland deed, om zijne onderdanen met krijgsmacht te bespringen en't ge-
weten te pramen of te dwingen». Ging men er echter, om het verval van 't Land
te voorkomen, eenmaal toe over, een Stadhouder te benoemen, dan kon een zoo be-
perkte lastbrief, als hem in Gelderland gegeven was, «weinig nuttigheid hebben»;
werd hem «niet zooveel macht en gezag gegeven, dat hij met den Heer Raadpen-
sionaris en de stad Amsterdam alle cabaal en verschil kon verijdelen, dan bleef de
zuurdeesem altijd in 't lichaam van den staat, en die moest er eerst uit. Had de Stad-
houder geen macht, om, als Prins Willem III, de Overheid te kiezen en over alle
krijgsampten naar verdiensten te beschikken, zoo kon hij zich niet vleyen iets te
weeg te brengen ter vereeniging der uiteenloopende gevoelens tusschen provinciën of
steden en en onder hun leden» Κ

Μ Jl

I

ί .

if
ri

Men behoefde gewis niet te vragen, van welke zijde deze warme aanbeveling van
een nieuwen' Stadhouder kwam. Van de andere liet men dan ook niet na, een niet
minder kenschetsend heftig wederwoord op papier te stellen, om, als men 't noemde,
«den wettigen Soeverein te verdedigen tegen de vergiftige slang, die onder de bla-
deren verborgen, zulk een doodelyk venijn* aan het gemeen had trachten mede te

I Ben MoUandschen Patriot, gevende elucidatie ever de naein van Prinsman of Frinceluiden {ITi?)).

-ocr page 271-

DES VADERiANDS. ^^ 269

deelen» «Indien de auteur», heette het daar ο. a.,«wal meerder ter kerke was ge-
weest, zou hij weten, dat het geen nieuw gebruik en is, in de publieke gebeden,
iemand anders dan den Soeverein uit te zonderen, en zoo onbeschaamdelijk uiet zeg-
gen, dat men het niet weigert aan den minsten matroos, enz., (daar) het waarlijk
zeer ongevoeglijk zou wezen , dat men neffens de wettige Overheid eenige andere per-
sonen zoude noemen, en aldus de gemeente voor oogen stellen, als of voor hen het
eigen respect gold, als die gemeente alleen schuldig is aan hare wettige hooge over-
heid. Met name genoemd te worden in de publieke gebeden was voorwaar een zeer
groote eere, die de Overheid altijd heeft aan zich gehouden, zij, die uit gezag en
wegens God-almachtig regeert en gebiedt. Door het woord de hooge Overheid waren
altijd verstaan geworden dezulken, bij welke is de majesteit, opperste macht en hoog-
heid, die men ook uitbeeldt met het woord Soeverein, zijnde bij ons de HH. Staten
van Holland en Westfriesland. Degeen, die de Majesteit van de hooge Overheid, aan
wie men onderdanigheid schuldig is, bezwalkt, besmet, of verkleint, schijnt eeniger-
mate mede ook te verminderen de heerlijkheid Gods, Ze hebben, zei God tot Samuel,
niet u maar mij veracht. Dewijl nu bij God-almachtig zelf zulken heerlijkheid toege-
schreven wordt aan de hooge Overheid, en dat het der hoogste Majesteit geliefd
heeft, de soevereine macht uit te kiezen, als een levend beeld op aarde van Zijne
groote glorie in de hoogste Hemelen, zoo is het onze plicht van de hooge Overheid
zoodanig een gevoelen en indruk te hebben, als met zulk een uitmuntend karakter
overeenkomt; dat is, dat men hebbe het beste gevoelen van hare handelingen, met
alle willige gehoorzaamheid, eerbiedigheid, en ontzag, getrouwigheid, liefde, dank-
baarheid, goedwilligheid, en onderdanigheid, zich buigende onder hare bevelen, vas-
telijk vertrouwende, dat God haar die macht niet heeft gegeven, noch ze van haar
niet gebruikt wordt, dan tot onzen beste en nut. Zoowel als het verder den Soeverein
vrij stond een majoor een regiment te weigeren, had hij ook vrijheid, het den Prins
het Stadhouderschap te doen». En wat het gebed aanging, beriep hij zich «op 't vierde
boek van Tacitus
Annalen^ waar vermeld stond, hoe de priesters biddende voor hun
wettigen vorst. Keizer Tiberius, ook Nero en Drusus daarbij gevoegd hadden, niet
zoo zeer door liefde tot die jongelingen, als wel door pluimstrijkerij», en dat daarop
Tiberius in den Raad gezegd had, «dat men zich wachten moest, de ongestadige en
vluchtige zinnen der jongelingen op te blazen en te verhoovaardigen met voorbarige
eer en lof». Zulke «verkeerde yveraars zouden oorzaak kunnen zijn, den Staat, tot
verzekering der vrijheid, tot ernstige overwegingen te leiden, en dat ware al 't heil,
er voor den Prins uit te wachten». De zoogenoemde hollandsche Patriot moest echter
«niet alleen een pluimstrijker, maar ook een muistmaker heeten», die «den Staat in

Billijlce geeselroei voor de zoogenaemde Hollandse Patriot, en Vervolg daarvan, door S. v. L.

-ocr page 272-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

verwarring, tot inwendigen oorlog, en de uiterste ellende kon brengen». Stelde men
eens, «tegen alle billykheid, dat er onvolmaaktheden in de regeering van den hol-
landschen Soeverein waren, zou iemand daarom van meester veranderen en een ande-
ren aannemen, niet minder onvolmaakt? Zekerlijk neen»; evenmin als er uit volgde,
«dat men haar ongetrouw zou moeten wezen, lasteren, hoonen, het gemeen trachten
tot oproer te verwekken». Wel hield hij 't voor «billyk en redelijk, dat men den per-
soon en 't huis des Prinsen hier te lande in zeer groote achting behoorde te houden, en
niet moest nalaten, bij alle wettige gelegenheden te roemen de daden en verdiensten
van dat Huis; ja zelfs bij alle gelegenheden den Prins zelf behulpzaam te zijn, en hem
te bevorderen naar rang» ; maar «die achting en genegenheid mocht niet zoo verre gaan ,
dat ze tot nadeel kon strekken voor de liefde en getrouwheid, aan den wettigen Soeve-
rein en der vrijheid van 't vaderland verplicht, door hem als Prins-Soèverein van een
vrggevochten land te erkennen, waarvoor, om 't juk van anderen te ontgaan, zoo-
veel bloed gestort was. Het gemeen beeldde zich nog wel in, dal de Prins van Oranje
de wettige Prins van Holland was, en dat men hem met geweld en tegen alle recht
van 't opperste gebied hield; maar het wist niet, dat hun wettige Prins de Vrijheid
was, zoo duur gekocht, en verbeeld door den Slaat of Soeverein». «Met alle goede
ingezetenen» , zoo besloot hg zijn de Staten als beeld der Vrijheid verheerlijkend be-
toog, moest men «God-almachtig loven en danken voor zulk een Soeverein, als men
had, hem smeekende dien te mogen behouden, en verder Zijn vaderlijke hand uit-
gestrekt te houden tot bewaring van 't Vaderland in zijn volle vrijheid».

Deze schuwheid voor een Stadhouder was van geen geringen invloed ook geweest
op de vreedzame houding, in de poolsche verwikkelingen door de Staten aangenomen.
Hadden zij lot deelneming in den krijg besloten, het ware hun onmogelijk geweest,
den Prins het Kapitein-generaalschap en de stadhouderlijke waardigheid te onthouden.
Van daar dat ook de stadhouderlijke Provinciën, en met name Gelderland, zich lang
verzet hadden tegen het al aanstonds door Holland gedane voorstel, zich onzijdig te
houden en daartoe met Frankrijk in verbond te treden En evenals zij, om die reden
vooral, tegen een krijgshaftig optreden waren, was Koning George er om dezelfde
reden persoonlyk voor geweest; doch zijn neiging daartoe, ter liefde van dochter en
aanstaanden schoonzoon, vermocht niets tegen die tot voortdurenden vrede van Walpole,
die van de stemming der Staten gebruik maakte, om ook Groot-Brittanje, als zon-
der hen niet machtig in dezen te handelen, buiten den oorlog te houden. Zelfs der
engelsche Koningin, die anders geheel op Walpole's hand was, en meer dan haar
minbeduidende gemaal in de staatszaken gemoeid, doch die thans mede, ter wille
van Prins en Prinses, wel handdadige deelneming in den krijg gewenscht had, wist

s

^ Zie al 't verhandelde daarointrent in de Jiijv, en Aanm. op Wagenaar, XIX, bl. 40 en vv.

-ocr page 273-

DES VADERiANDS. ^^ 271

haar vertrouweling, Lord Hervey, te beduiden , dat in dit opzicht buiten de Staten niets
te doen viel, daar deze dan voor hun scheepvaart en handel al de voordeelen tot zich
zouden trekken, en zij juist om 's Prinsen wil geen oorlog zouden wenschen te voeren

Bleven zij en hun land van alle oorlogsbeproevingen vrij, aan inwendig rumoer,
ook buiten de woeling der beide staatspartijen, ontbrak het hun niet. Een natuur-
lijke samenloop wilde, dat in 't jaar '34 de Sacramentsdag der Roomschen met dien
van Sint Jan, 24 Juny, op één dagteekening, viel Nu waren er van ouds onderden
gemeenen man praatjens in omloop, dat in deze en dergelijke gevallen zeldzame din-
gen te wachten stonden. Een vierregelig fransch rijm beweerde zelfs:

Als Joris God aan 't kruis zal slaan,
Marli uit het graf Hem op doen staan ,
En Jan met Hem zal ommegaan,
Zal 't eind der wereld komen aan

Zoo erg zou het nu bij die twee samenvallende dagen wel niet zijn, maar er
waren, zoo in Groot-Brittanje ^ als hier, allerlei geruchten in de wandeling van 's Lands
Slaat en Kerk betreffemle «wonderlyke toevallen, vreeselijke verwoestingen, en on-
verwachte omkeeringen», daaruit te duchten. In den Bosch ging de spraak, dat de
gansche stad 't onderst boven gekeerd zou worden, en de verwoesting natuurlijk aan
de Sint Janspoort beginnen zou; elders in de buurt vertelde men, dat er, drie etma-
len vóór en na den gevreesden dag, zich een dikke nevel over 't heele land zou uit-
breiden, waardoor echter alleen 't gezicht der Geuzen zou verduisterd worden, zoo-

' Zie zyn schrijven, aangehaald uit zyne Memoirsl Ahhandluntfenund Versuche,

I, Leipzig, 1872, S, 180, f.

® Naar de vertaling van Van Effen in zjjn Boll, Spectator^ 9 July '34. Het oorspronkelijke luidde:

Quand George Dieu cruciflera,
Quand Mare Ie resusdtora,
Et quand Jean Ie promènera,
La fln du monde arrivera.

3 Daar luidde 't in 't Latijn, aan Paus Benedictus XIII toegeschreven:

Dum Marcus cantabit Haleluja,
Et Antonius Veni Creator,
Et Johannes Baptista cosnaUt,
Jacobus III in Anglia regnaUt.

D.i. Als Püschen op Sint Marcus, Pinxter op Sint Antonius, en Sacramentsdag op Sint Jan valt,
wordt de Pretendent Koning in Engeland. (Zie
Oe ontdehte Wolf in de Pot of Mist. SaamenspraaTc
van een Predikant met een Christen ocer de vermaarde Profeetsie van Paus Benedictus XIII op den
leruchten Sacr. dag van Η jaar
1734, door Ant, van Hardevelt, (Te Utrecht by Joh. Evelt, 1785);
bl, 53.

-ocr page 274-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

?i dat de Paapschen volle vrijheid kregen, hun zekere slagen toe te brengen. Een huisman

in de Meyery hield zich zoo vast van verwonderlijke dingen overtuigd, dat hy met dure
eeden bezwoer, geen stip van zyn gansche Religie meer te zullen gelooven en voortaan
in de Geuzenkerk te gaan, zoo er op Sint Jan geen mirakel geschiedde. In som-
mige grenssteden gaf een en ander aanleiding, de poorten te sluiten, de wachten te
verdubbelen, de manschappen scherp te zetten, den ganschen nacht lang patroeljes
de straten te laten doorkruisen, en zelfs de schutters in de wapenen te roepen Te
Leeuwarden reed de Prins-Stadhouder den 24®" persoonlijk in de stad rond, zonder
dat daar, zoo min als ergens elders natuurlijk, eenig onraad vernomen werd. De dag
was dan ook nauw voorbij, of alle angst was weer verdwenen , en er werd aan geen
wonderbaarlijke voorvallen meer gedacht. De oneenigheid tusschen Jansenisten en
Pausgezinden bleef inmiddels voortduren. De eersten telden nu vijf aartspriesterschappen,
die van Utrecht, Schieland, Delfland, Rynland, en Leeuwarden, en hadden in 1728
te Amersfoort een kweekschool gesticht. In Mei 1733 was hun aartsbisschop Wuytiers
gestorven en door Theodorus van der Croon opgevolgd, die echter, als van zelf sprak ,
zoo min als zijn voorganger te Rome erkend werd. De nieuwe aartsbisschop liet zich
daardoor echter niet afschrikken, maar vaardigde een «herderlyken brief aan alle
aartspriesters, pastoors, priesters, en katholieken van 't Aartsbisdom van Utrecht»
af, waarin hy, alle «ydele dreigingen en gramschap» versmadende, en alle «onrecht-
vaardige strafvonnissen, door de vleyers van 't roomsche hof wellicht tegen hem te
verwerven, zonder kracht» verklarende, zich door «het voorbeeld zyner kloeke voor-
gangers» op den zetel aangemoedigd betuigde, de hem opgedragen taak te aan-
vaarden ^

In de hervormde kerk had men op den duur tegen de Hattemisten en hun aan-
hang te stryden , en vaardigden in 1733 zoowel de Staten-Generaal als de Stadsoverheid
van Utrecht; de eerste op aandrang der classe van Bergen en Tholen en die van
Breda, de laatste, «door goede en genoegzame inlichting daarvan in ervaring geko-
men» ; verbodschriften uil tegen de geschriften , hun «heillooze grouwelleer» vervattende.
«Het houden of aanstellen van eenige vergaderingen of conventikelen, waarin die
kwade gevoelens of stellingen werden verhandeld of geleerd», werden met een boete
van 300 g. tegen den spreker, tegen hem, die er zijn huis toe leende, en «een
iegelyk van de toehoorders of bywoners» bedreigd, «half voor den H. Officier, half
voor den aanbrenger, zullende bovendien nog tegen dezulken, als tegen scheur- en
oproermakers en verstoorders der openbare rust, op het strengst worden geprocedeerd»

1 Zie JToll. Speet., X. bl. 91 en vv., en den Eur. Merc., op dit Iialijaar, bl. 302, en v.
= Jlarderlijlce BrieJ, enz. Tot Uytregt by C. E. Le Febvre, 1735.
3
Murop, Mercurius, le en 2e halfjaar 1733, bl. 207 en 195.

[·'11

PI

-ocr page 275-

DES VADERiANDS. ^^ 273

Een nieuw onrustbarend verschgnsel voor die kerk deed zich in de volgende jaren
op; eene uit Engeland overgewaaide broederschap had hare eerste schreden in den
Haag gezet. Te Londen hadden zich namelijk, in 1717 , de vier uit de middeneeuwsche
bouwhutten of lootsen overgebleven logië's lot eene hoofdlogië vereenigd. Op den volgen-
den Sint Jansdag — den grooten Heilige der middeneeuwsche bouwmeesters — koos deze
een grootmeester, en liet nu uit ouder en later oorkonden, doch naar den deïstischen
geest van den tijd opgevat, haar bepalingen saarastellen, die het blijvende wetboek
voor haar met den middeneeuwschen naam «vrijmetsnlary» versierde broederschap
vormden. In 1721 op schrift gesteld werd het daarna gedrukt, en twee jaar later als
grondwet aangenomen. Men stelde zich, met behoud en uitbreiding op enkele punten
der oude bouwplechtigheden en zinnebeelden, in plaats van den vroegeren kerkbouw
uit steen, een zedelijkeri tempelbouw, als doel, voor, waarbij men zich den zinnelyken
van Koning Salomo als tegenbeeld dacht. De menschheid, en ieder vrijmetselaar, als
mensch, in de eerste plaats zelf, was de tempel, waaraan de broederschap, gelyk
elk van haar leden, met verwerping aller zelfzucht, en alleen met het liefdevol streven
zijner en anderer veredeling in 't oog, heette te bonwen en arbeiden. Als een «ruwe
steen» werd die mensch in de broederlijke werkplaats opgenomen, en was gehouden,
dien tot sierlijken «kubiek/ te verwerken, om zoo een waardige plaats in den bouw
van 't Heiligdom te kunnen innemen. Wijsheid en Kracht, door de beide jeruza-
lemsche zuilen, Jached en Boaz, voorgesteld, moesten de pijlers van dien tempel der
algemeene menschenmin en verbroedering zijn, die zich, zonder onderscheid van kerk-
begrip of staatsvooroordeel, voor ieder desverkiezende
voorwaardelijk toegankelijk stelde.
Werd hij 't waardig geoordeeld , zoo werd hij , onder allerlei schrikwekkende vertooningen
un een omhaal van zinnebeeldige vormen en uitdrukkingen, op een duren eed van
geheimhouding , in de broederschap opgenomen. Hij kreeg dan een wit schootsvel en twee
paar witte handschoenen, en het broederlijk herkenningsteeken N^erd hem meêgedeeld.
Haar leerbegrip, waarbij God als Opperbouwheer werd voorgesteld, trof geheel met
de bespiegeling der na Locke opgekomen Deïsten samen, die, van allen kerkdwang
vervreemd, zich een zedeleer gevormd had, geheel op de rede gegrond. Hare geheim-
zinnige vormen waren daarbij juist geschikt om tot deelneming uit te lokken, en haar

voorgespiegelde bedoelingen moesten niet minder voor haar uitbreiding werken. In 1723

«

werd het nieuwe wetboek reeds door 20 engelsche logies onderteekend, in 1725 de eerste
fransche te Parijs opgericht; in 1728 vestigde er zich eene te Madrid, in 1730 in Benga-
len, in J731 in Ierland. By zijn bezoek in den Haag werd de jonge Hertog Frans van
Lotharingen, door eenige engelsche Heeren, in de broederschap opgenomen, en in 1734
vestigde zich daar, onder broeder Vincent de la Ghapelle, de eerste hollandsche logië

' Zie over een en ander naÖer de Vrijmetselarij en haar ioeTconist ^ in den Levenehode X.
deel
, 1« stuk. 35

-ocr page 276-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Door eene, van de haagsche broeders zelf uitgaande mededeeling, in de Amster-
damsche Courant van 3 November, werd, in 't volgende jaar, de openbare aandacht
voor 't eerst op het feit gericht: hoe «den 24"" der vorige maand op den nieuwen
Doelen in den Haag een hollandsche logie der van ouds beroemde medebroederschap
der vrijwillige metselaars was ingesteld met alle de vereischte plechtigheden, in tegen-
woordigheid van den Grootmeester Uademaeher, Thesaurier-gen. van Z. H. den Prins
van Oranje, den gedeputeerden Grootmeester Johan Keunen, en verdere officieren en
aanzienlijke leden»; en dat «men ook verscheiden nieuwe broeders in die logië ont-
ving» Dit bericht was Gecommitteerden Raden der Provincie onder 'l oog gekomen,
en deze hadden toen begrepen, er nader onderzoek naar te moeten laten doen. Daaruit
was gebleken, dat de inzender was geweest zekere lakenkooper van fransche her-
komst, Louis Dagran, Hd der broederschap, die het, naar hij verklaarde, op order
zijner medebroeders, doch zonder voorkennis van den Grootmeester, aan een vriend te
Amsterdam had overgebriefd. Omtrent den aard en het doel der broederschap ge-
vraagd, had hij op de engelsche grondwet van 1723 verwezen, en een gedrukt exem-
plaar daarvan overgelegd. Gecommitteerden hadden dat met den Raadpensionaris in-
gezien, en daarin een paar punten gevonden, die hun voor kerk en staat verdacht
en gevaarlijk voorkwamen; waarom zij hem last gaven, de zaak bij de Staten ter
tafel te brengen, en er hun bezwaren kenbaar te maken. In de zitting van 30 No-
vember kwam toen de Raadpensionaris met de opmerking te berde, dat volgens die
Grondwet «de Bouwkunde wel scheen te wezen het onderwerp of de stof dier broe-
derschap, doch dat de byzondere afdeelingen, sedert eenigen tijd ook hier te lande
naar 't engelsche model, gevormd, zondanig waren samengesteld, dat het geenzins
te vermoeden was, die Bouwkunde het eenig of voornaamste onderwerp van haar
bijeenkomsten was; terwijl ook bovendien uit die Grondwet was af te leiden, dal er
zaken door de leden of broeders verhandeld werden, die niet mochten geweten wor-
den dan door de medeleden, allen onder zeer sterke verplichting ze geheim te hou-
den , en zelfs — zooveel zij konden nagaan — onder een eed, inhoudende straften veel
verder gaande, dan 't aan iemand builen de hooge Overheid toekwam te stellen; ter-
wijl zij bovendien gezegd werden zekere teekens te hebben, waaraan zij elkaar kon-
den kennen, en waardoor zij hun gedachten elkaar bekend konden maken; doende
buiten dat, wanneer zij vergaderd waren, de deur of ingang van 't vertrek door een
van hun gezelschap, met een blooten degen in de hand, bewaren, om te beletten
dat niemand vreemds binnen kwame; dat, voorts, onder de gestelde bepalingen twee
waren, die byzondere overweging vorderden, volgens welker eerste personen van
allerhande gezinten en gevoelens in het stuk van godsdienst konden opgenomen worden

1 Bur. Merc. op dit halfjaar, bi. 399.

-ocr page 277-

DES VADERiANDS. ^^ 275

in de broederschap, mits erkennende hun verplichting tot gehoorzaamheid aan de zede-
lijke wet en levende als eerlyke luiden, maar geen atheïsten of libertynen; en vol-
gens welker tweede de leden der broederschap wel gehouden waren, zich te gedragen
als vreedzame onderdanen der burgerlgke Overheid, maar echter een broeder, van
rebellie tegen den Slaat, doch van geen andere misdaad overtuigd, niet uit de broe-
derschap gezet mocht worden, ofschoon gehouden zijne rebellie te verloochenen, en
geen argwaan of achterdocht te geven aan de regeering; dat hun voor de rest niets
onordenteiyks of strydigs met de plicht van goede onderdanen voorgekomen was,
maar zij niet hadden kunnen nalaten op te merken, dat alle broederschappen of col-
legiën, niet gesterkt met het gezag der regeering, ongeoorloofd waren en altijd ge-
houden voor kweekscholen van factiën en buitensporigheid, waarover Ant. Mattheus,
in zijn boek over de misdaden, en andere voorname rechtsgeleerden konden nagesla-
gen worden; dat zij het daarom van hun plicht achtten, den Statenkennis te geven
van 't vorenstaande, om er de noodige voorziening op te doen» Die Staten besloten
daarop aan 't Hof van Holland en de Overheid der steden, den Haag daaronder ge-
rekend, te doen aanschrijven, om metterdaad te laten ophouden afdeelingen der voor-
schreven broederschap, zich den naam van vrije metzelaars gevende, overal waar zij
uit louter nieuwigheid mochten ingevoerd en opgericht zijn, en, krachtens dezes,
te doen procedeeren door de officieren dier sleden legen allen en een iegelijk, die
mochten bestaan, geen gehoor te geven aan dit bevel van Hun Edel Grootmogenden,
hun behoorlijk bekend gemaakt zijnde, zooals hun ongehoorzaamheid aan de bevelen
der hooge Overheid zou bevonden worden te verdienen» ^

Het eedsformulier, waarop in dit verslag gezinspeeld werd, klonk inderdaad, in
zijn wreedaardige bedreigingen, schrikwekkend en vreeselijk genoeg. «Ik betuig»,
zoo luidde 't, «plechtiglgk en in tegenwoordigheid van den almachtigen God en van
deze Sociëteit, dat ik, niet bij mondelinge woorden noch bij teekenen, ontdekken zal
de minste geheimen, welke dezen avond of t'eeniger tijd hier aan mij bekend ge-
maakt zullen worden; dal ik ze niet zal schrijven, snijden, of graveeren, hetzij op
papier, koper, of ander staal, hout, of steen, noch dat ik ze, door eenig gebaar of
op eenige andere wyze, aan iemand openbaren zal dan aan dengene, die een
broeder of medelid is, op poene van geen minder strafie te ondergaan, dan dat mijn
hart uit mijn lijf gerukt en mijn darmen uit mijn lichaam zullen worden genomen,
dat mijn linker borsttepel afgesneden, nevens mijn tong uit mijn mond tot aan den
wortel van mijn gehemelte zal woMen gesneden, en myn lichaam voorts lot assche
verbrand totdat de wind bel zal verslrooyen, om door die straffe mijn geheugenisse

' Έητ. Merc. op dit halßaar, bl. 299 en vv.

3 Zie het Bsitract uit de Resolutiën der ER. Staten van Holland en Westvriesland, in haar Ed.
Gr, M. Vergadering van Woensdag
30 Ήον. 1735.

-ocr page 278-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

te verliezen van een broeder te zyn geweest der Sociëteit van de vrije metzelaars»

Vrij wat vrolijker, dan dit de meest barbaarsche ruwheid amende formulier klonk
het vermakelijke tafellied, op de wijs:
Laat hooren ßuit, viool, en lier, aan de baag-
sche broeders toegeschreven :

Wij drinken broederschap in vreugd
Met liefde, blijdschap, en geneugt;
De zinnespreuk
ΈβηάταοΜ maakt Macht
Nemen de broedera wel in acht.

De gulden eeuw wordt hier verbeeld,
Ook zijn wjj daaruit voortgeteeld,
Want de een ia hier niet meer dan de aar:
Een Prins is hier maar metselaar.

Geen trotachheid noch geen hoövaardij
Dulden wy, broeders, aan ona zij,
Want ieder is hier maar een mensch;
Zoo leven wij naar 'a harten vpeaach.

Men spreekt hier van geen kerk noch staat,
Verstand en reden is ons maat;
Wy paren kunst en wetenschap,
En laken de ijdle zotteklap.

Een gul hart en een goed verstand
Is de eerste wet van ons verband,
En die bij ons niet zwijgen kan,
Achten wy voor geen eerlijk man.

Nooit heeft een vrije metselaar
't Geheim ontdekt aan moêr, noch vaar,
Aan vriend noch maag, aan vrouw noch kind;
't Gemetseld woord blijft vast, en bindt.

wy zijn getrouw, wy zyn oprecht.
Voor onze broeders, ryk of slecht;
Als iemand van hen komt in nood,
Gunnen wij hem met werk het brood.

wy metslen zonder kalk of steen
En breken zelden arm of been;
wy drinken zacht en eten snel;
Zulk kalk en steen, dat metselt wel.

Wie ons niet zoekt, die ona niet vindt;
wy zgn van allerlei gezint',

In Afschrift in de Sihl. Duncan , 1732, 3.

-ocr page 279-

DES VADERiANDS. ^^ 277

En selioou zwjjgen al te maal,
Verstaan we elkaar in alle taal.

Toen Nimrod bouwde, tot zjjn schand,
Kwam spraakverwarring in zjjn land;
Toen leerde men een stomme spraak,
Die wij nog spreken met vermaak.

Wanneer den een om kallek riep,
Den ander met de bierkan liep; ''

Den opperman wierd stom en doof,
't Gereedschap lag er tot een roof.

Als dat gebouw nu was verbrod,
Gelijk een uil keek Heer Nimrod;
't Begonnen werk liet hy daar staan,
Gebood, om maar naar huis te gaan.

Nimrod had alle de metselaars geprest, ook waren zü meest slaven onder dien dwingeland; en
zoo wierden zij
vnj. Daaruit is het woord gesproten van vrije meUélaars. Als nu die menschen wijd
en zijd verspreid liepen, kenden zij malkander aan het wezen of aan het schootsvel; en vermits zy
malkander geen taal of antwoord konden geven, spraken zij met teekens of wijsden met de vingeren;
ook gingen zij met gansche troepen in de herbergen, daar zijn de logies uit gesproten, en dron-
ken broederschap. Daarna hebben zich de broeders afgezonderd, om de uitnemende kunst, die zij
bezitten.

Maar ach! wat was dat droevig naar
Voor een eenvoudig metselaar:
Die Fransch moest spreken, die sprak Duitsch;
Zij kwamen als beschonken thuis.

Toen kwam 't geraas en het gekijf
Tusschen den metslaar en zijn wijf;
De vrouw die sprak: "vent, ben je gek?
Spreek Duitsch of hou jou dronken bek!"

De man die dacht: het wijf is zot;
Ze staken met elkaar den spot;
Nooit zouden die twee zich verstaan
Als 's avonds, om naar bed te gaan.

De bazen van dit trotsch gebouw
Hadden daarover groot berouw;
Want als zjj kwamen om hun geld,
Werden stokslagen toegeteld.

Den een die vloekt op zijn Maleisch,
Den ander als een Portugeis;
Hun reekning kon geen mensch verstaan,
En dat is nog alzoo voortaan.

■ÉiÉ

-ocr page 280-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Die ons geheim wil weten klaar.

Die maak zich maar vrijmetselaar;

Is het dat hij zijn geld beklaagt,

Wel, weinig wint, die nooit niet waagt,'

Aan de aanschrijving der Staten werd onmiddelijk gevolg gegeven. Te Amsterdam
werd eene aan de zuidzij der Stilsteeg — een wel gekozen naam zeker voor de ver-
gaderplaats van zoo'n geheim genootschap — eene byeenkomst der broederen gestoord
en eene waarschuwing door de Overheid afgekondigd tegen «het houden of bezoeken
van dergelijke onbetamelijke conventibelen» en «het verhuren, leenen, of laten ge-
bruiken van huizen, kamers, zolders, kelders, schuren, of open plaatsen» daartoe. ïe
Rotterdam geschiedde een soortgelijke afkondiging en 't Hof van Holland, zich
«met een rechtvaardige verontwaardiging aangedaan» betuigende «over zoodanige on-
behoorlijke confrerie», en den gver van de justicie daaromtrent willende doen zien,
verbood «wel scherpelijk en op het nadrukkelykst het houden en bywonen van zulke
vergaderingen, of het geven van gelegenheid daartoe» Men werkte er echter niets
anders meê uit, dan dat de nieuwe broederschap wat geheimer werd met hare mede-
deelingen naar buiten, en zich de eerste jaar of wat in alle stilte voortplantte.

Een onrust van geheel anderen aard had in de drie voorgaande jaren in Stad-en-
Landen geheerscht. De strenge rechtspleging van Heer Mepsche van Faan ''' was daar
door zes Onderkwartieren der Ommelanden afgekeurd, die, daarover, naar aanleiding
van een verzoekschrift, met drie andere in onmin raakten. De Heer van Stedum,
Baron van Lintelo, die zich omtrent dit geschil in hun aanstootelijke woorden had
uitgelaten, kreeg van hunnentwege last, zich uit de Ommelander vergadering te ont-
houden , doch werd toen door de drie andere gesteund. Partijen vervoegden zich bij de
Algemeene Staten, die een uitspraak deden, den zes meer dan den drie naar den
zin. Nu kwam de stad er echter tegen op, dat die Staten zich in de Ommelander
rechtspleging mengden, en meenden dat twee leden der Provincie de zaak konden
regelen. De zes evenwel waren van gevoelen, dat zy ook op 't punt der rechtspleging
op zich zelf stonden, zonder zich aan de Kamer der Hoofdmannen, die in dit geding
werkzaam geweest was, te moeten onderwerpen. Zij gingen daarna voort met schik-
kingen omtrent die rechtspleging te maken, en die onder 't gezag der Algemeene
Staten in te voeren, waarvan de stad echter niet weten wilde, er de Staten in hun
hoogheid door gekrenkt achtende. De drie hielden hunnerzijds den Landdag onwettig,

-ocr page 281-

DES VADERiANDS. ^^ 279

waaraan wel de zes met de Stad, maar niet zij, deelnamen, zoodat de vergadering nu
geschorst werd. De Algemeene Staten lieten daarop niet na, de Stad tot hervattinff
dier vergadering aan te sporen; doch de Stad was daar niet toe te brengen. Daar in-
middels de onderhandeling omtrent de onzijdigheid in de poolsche verwikkelingen was
aangevangen en zonder instemming van Stad-en Landen moeilijk te voleinden viel,
werd in Dec. '33 door de Algemeene Staten besloten, over de geschillen in de Om-
melanden , die behalven de rechtspleging ook de begeving der ampten raakten, zelf
uitspraak te doen. De Stad lei zich echter evenmin bij die uitspraak neer, als ze ook
den drie niet welkom was, en de Landdag werd dus nogmaals afgebroken. De Alge-
meene Staten zagen zich daardoor, in April '34 , tot een bezending der Provincie ge-
noopt , zoodra Stad-en-Landen weder bijeen zou komen, en de Staten van Holland,
tot welke de Stad zich om raad gewend had, keurden dit opzet goed. De bezending
kwam naar Groningen, maar kon er weinig of niets uitrichten; zy vermocht alleen
eenige order te stellen op het voldoen der lijfrenten ten laste der Provincie, in welke
die van Holland geldelijk nog al betrokken waren.

De jonggehuwde Stadhouder van 't Gewest was geheel buiten dit alles gebleven.
In Friesland teruggekeerd, had hij zich daar maar luttel weken opgehouden en was
den 28™ Juny '34 met zijn jonge gade naar den Haag gekomen, vanwaar zich deze
den 10®" July te Hellevoetsluis naar Londen inscheepte, om haar ouders een bezoek
te brengen, terwijl hij, om zich verder in 't krijgswezen te bekwamen, zich een
week later naar 's Keizers leger aan den Rijn begaf Slechts een paar dagen toch
nadat Frankrijk den oorlog verklaard had, den 12«° Feb. '33, was ook reeds een
fransch leger onder den Hertog van Berwick opgetrokken en Kehl gaan belegeren,
dat den 29"® in zijn handen viel, en hem den overtocht vrij liet. De keizerlijke veld-
maarschalk, Prins van Brunswijk-Beveren, had toen aanstonds bevel gekregen Rijn-
waarts te rukken, terwijl den thans 70jarigen Prins Eugenius zelf het opperbevel
over 't gansche krygsheer was opgedragen. In spijt van dien hoogen leeftijd en zijn
verzwakte gezondheid had deze geen oogenblik geaarzeld, die taak te aanvaarden. Den
XT"^ April '34 vertrok hij uit Weenen over Neurenberg naar Heilbron, en begaf
zich den 27®» van daar naar de niet ver van Filipsburg gelegerde troepen. In de
eerste dagen der maand had zich Berwick met de zijne reeds in beweging gesteld,
en zich tegenover die vesting gelegerd; terwijl de Luitenant-generaal Graaf van
Belle-isle Trarbach belegerde, dat zich den 2®° Mei aan hem overgaf. Berwick's krijgs-
macht was veel sterker dan die van den Prins, en deze vond zich daardoor gedron-

-ocr page 282-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gen, al zijn macht, ten bedrage van slechts 20,000 man, bij Bruchsal saam, en
daarna op Heilbron terug te trekken. Langzamerhand door het krijgsvolk van eenige
Rijksvorsten, met name die van Hannover en Pruisen, wat versterkt, trok hij den
19®» Juny den Neckar weder over, om het door den Lt. Veldmaarschalk Witgenan
wakker verdedigde, doch door de Franschen maar al te benarde Filipsburg ter hulp
Ie komen. Den 12®" was Berwick zelf, in de loopgraven voor die vesting, door een
kanonkogelj die hem zijn hoofd wegnam, gevallen, en had, in zijne plaats, de mark-
graaf van Asfeld het opperbevel van 't krijgsheer genomen. Op een kwartier afstands
slechts van dit vatte Prins Eugenius, den 1®" Juli, te Wiesenthal post, zich nog altijd
met de hoop vleyende, den hem dringend om ontzet vragenden Wutgenau te bevrij-
den. Die hoop zou echter ijdel blijken. Nog altijd te zwak en van te onervaren troepen
voorzien, om zich aan een beslissenden slag met de belegeraars te wagen, kon hij niets
anders doen, dan hun bewegingen in 't oog te houden. Hij moest echter, tot zijn smart,
Wuigenan den 12®" July, na — naar 's Prinsen getuigenis aan den Keizer — «'t uiterste
gedaan te hebben, wat men van een rechtschapen bevelhebber verwachten mocht»,
voor de overmacht zien bezwijken, en, onder beding van vrijen aftocht naar Meins,
Filipsburg zien overgeven Hij zelf brak daarop met zijne troepen den 22®" weder
van Wiesenthal op, om zijn vroeger kamp van Bruchsal te gaan betrekkend In zijn
omgeving had de lot hem gekomen Prins van Oranje zijn neef en evenouder, den
pruisischen Kroonprins aangetroffen , niet minder dan hij belust, nog van de laatste les-
sen der krijgservaring van den veldheer gebruik te maken. Hij knoopte er vriendschap
met hem aan, die lot een blijvend vertrouwelijk verkeer en briefwisseling met hem
en zijne gade leidde I Eugenius bepaalde er zich vervolgens toe, van Heidelberg uit
den vijand ga te slaan, en hem alle verdere ondernemingen te beletten. Den 2®" Oc-
tober verliet hij het leger, om zich naar Weenen tot den Keizer te begeven, en
liet hot den oudsten veldmaarschalk Graaf Karei Alexander van Wurtemberg, dien
hij den wakkeren veldtuigmeester en oudgezant te Berlijn, Graaf van Seckendorf, ter zij
stelde, over, om de troepen over de winterkwartieren te verdeelen. De Prins van Oranje
trok toen Frankrijk door naar Calais, waar hij de uit Engeland terugkeerende Princes
afhaalde, om met haar, over Duinkerken en Brugge, naar Breda te reizen, daar de
Kerstdagen door te brengen, en den 28®» in den Haag terug te zijn

Minder voordeelig nog, dan die aan den Rijn, was de veldtocht in Italië voor den

-ocr page 283-

DES VADERiANDS. ^^ 281

Keizer afgeloopen. Daar was in December '33 het kasteel van Milaan door de vgan-
delijke troepen genomen, en in February '34 Tortona en Novara in hun handen
gevallen. Don Carlos had zich aan hoofd der spaansche troepen gesteld, en een
vertoog uitgevaardigd, waarin hij zich als den bevrgder van Napels en Sicilië uit de
duitsche overheersching aanmeldde. In April "34 trok hij eerstgemelde stad, waarvan
hem de sleutels werden aangeboden, binnen, en zag zich kort daarna ook de kas-
teelen Sant Elmo en Nuevo overgeven. Modena en zyn kasteel vielen daarop den
Franschen in handen. De keizerlijke veldmaarschalk Graaf Mercy was den 30®"
Juny bij Parma tegen de Franschen gevallen, en het opperbevel van 's Keizers troe-
pen toen aan den Graaf van Königsegg overgegaan. Deze had het geluk het fransche
leger, onder den maarschalk Broglio, aan de Secchia te verrassen en op de vlucht
te drijven. Dit was echter ook 't eenige voordeel, in dit jaar door de Keizerschen
daar bevochten. Slechts vier dagen later werd hij, op zijne beurt, bij Guastalla ver-
slagen, en was, op Montechiari teruggetrokken, ter nauvvernood nog in slaat Mantua
te dekken ^

Onderwijl was de arme Stanislaus, in February '34, door de Russen in Dantzig
belegerd geworden. Met moeite gelukte het hem, in boerenplunje gestoken, persoon-
lijk er buiten te raken, en naar Mariënwerder te ontkomen I Van daar trok hij ver-
volgens naar Koningsbergen, waar hij met eenige hem trouw gebleven poolsche edelen
een soort van hof hield. Een russisch smaldeel bestookte nu Danizig van den zeekant,
en nam den 23®" derzelfde maand Weisselmonde, dat het van die zij dekte. Ruim
veertien dagen later zwichtte 't ook zelf toen, en werd door poolsch en saksisch
krijgsvolk bezet. De fransche gezant, Stanislaus' helper in den nood, werd eerst in
hechtenis gehouden, doch op voorspraak van Engeland en Holland daarna weêr
vrijgelaten. Een zestigtal poolsche edelen, die zich in Dantzig ophielden, deden den
eed van trouw aan den Koning van Saksen, die na de overgave der stad zelf in
't leger was gekomen. Dantzig had zich reeds in 't vorige jaar in zijn geldelijke on-
gelegenheid tot de Staten van Holland gewend, en in het najaar van dit vergun-
ning gekregen, er, legen behoorlijke zekerheid, zes Ion gouds te doen lichten,
waaraan in beide volgende jaren nog zestiendhalve Ion, in drie termijnen, werd toe-
gevoegd. Zoo had de arme stad zich moeten uitkleeden, om in de door Rusland
haar opgelegde oorlogskosten te voorzien

Toen Eugenias in Oct. '34, na zijn krijgstocht aan den Ryn, in Weenen terug-
kwam, vond hij er den Keizer nagenoeg ten einde raad. Zgne geldmiddelen — als

' Zie Arneth's Pn«z Mi^en, t. pi. S. 446.

° Zie geheel het uitvoerig verslag van zjjn vlucht, naar zfn eigen mededeelingen, JSur. Merc. op
dit halfjaar, bl. 178.

' Zie de bjj Wagenaar (Vad. Hisf, XIX, bl. 175) aangehaalde Besoluiiën.
V« deel, le atuk. 36

-ocr page 284-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

de Prins aan den Graaf van Königsegg schreef — waren in 't minst niet voldoende, hem
zijn machtigen vijanden weerstand te doen bieden; en hoe welwillend de Koning van
Engeland persoonlijk was, van den kant der Zeemogendheden was er geenerlei uitzicht
op bijstand. Engeland toch bleef er bij, zonder Hollands medewerking niets voor den
Keizer te kunnen doen, en Holland wilde zich niet in den oorlog steken. In het
duitsche Rijk zelf nam bij den dag hel aantal dergenen toe, die tot onzijdigheid tus-
schen hem en Frankrijk overhelden. De vyandig gezinde Keurvorsten van Beyeren en
Keulen versterkten hun troepen in bedenkelijke mate, en hadden een verdrag tot geldelij-
ken bijstand met Frankrijk gesloten. In Turkije — door den Turk geworden Franschman
Bonneval opgehitst -- hield alleen nog de grootvizier een oorlogsverklaring tegen. Ook
Königsegg schreef in gelijken zin, en lei den Keizer den treurigen stand van zaken bloot.
Hij ried hem aan onverwijld vrede te sluiten, mits onder voorwaarden, die zijn eer niet
te na kwamen Κ De Keizer scheen er 't oor aan te leenen, en er had nu zelfs den 6«"
November een samenspreking tusschen hem, Eugenius, Sinzendorf, Stahremberg, en
Harrach plaats, om zich nader omtrent de zaak te beraden. Hij droeg hun toen op,
elk een verloog voor hem op schrift te stellen, en deze noodelooze omslachtigheid had
ten gevolg, dat zij niet voor Febr. '35 daarmeê gereed waren, terwijl inmiddels ook
de uit Itahë teruggekeerde Königsegg aan de overleggingen kwam deelnemen. Beiden,
hij en Eugenius, volhardden natuurlijk bij hun eerste gevoelen, en ook Harrach en
Stahremberg uitten zich in dien zin; alleen Sinzendorf ried in Italië «vastberaden
te volharden». Ook de spaansche partij aan 't Hof, die uit eigenbelang vreesde den
Keizer anders Napels en Sicilië te zien prijsgeven, zocht in denzelfden geest op hem
te werken, en maakte hem daardoor minder geneigd in de vredesonderhandelingen
te treden, tot welke hem van andere zij de gelegenheid geopend werd ^

De Staten toch en Grootbriltanje, al namen ze in den krijg geen deel, gaven zich
zooveel te meer alle moeite, een algemeenen vrede tot stand te brengen, en in 't
belang van Oostenrijk vooral elders werkzaam te zijn. De eersten hadden daarom
ook reeds in 't afgeloopen jaar hun gezant te Constantinopel, Calkoen, last gegeven,
daar alles in 't werk te stellen, om den Sultan van den oorlog te weerhouden. Hij
had zich daartoe tot den vredelievenden Groot-vizier begeven , die hem betuigde, dat
de onlangs uitgebroken krijg met Perzië, 't welk uit Rusland gesteund werd, Turkije
vooreerst wel beletten zou, de wapenen tegen den Keizer ter hand te nemen. Van
dien kant kon deze zich dus voorloopig gerust houden. De Staten droegen nu bovendien
Calkoen op, aan den Sultan ter kennis te doen brengen, dat zij met bevreemding
vernomen hadden, hoe Frankrijk gezegd werd, hem in een oorlog met den Keizer of

1 Zie beider brieven in uittreksel by Arneth, Frinz Eugen, III. S. 448, ff.
ï Zie ald. S. 455, ff.

-ocr page 285-

DES VADERiANDS. ^^ 283

Rusland te willen wikkelen, daar hel niet alleen hun goede diensten en die van
Groot-Brittanje had aangenomen, om vrede tussohen zijn Koning en den Keizer te
stichten, maar ook herhaaldelijk zijn genegenheid had betuigd, dien vrede op rede-
lijke voorwaarden, en zonder een voet gronds voor zich te begeeren, aan te gaan
's Keizers gezant echter in den Haag, de Graaf van ühlefelt, beklaagde zich bij de
Staten over de verraderlijke houding van Frankrijk, dat, naar hij hun ontvouwde,
den Sultan en Keizerin Anna tegen Oostenrijk zocht op te zetten, en verzocht hen
daarom met Engeland den franschen Koning, ter liefde van 't europeesch evenwicht,
in zijne oorlogsplannen tegen te gaan. Beiden bepaalden zich er echter liever toe,
voor den vrede tusschen Keizer en Koning te werken, en hadden daartoe onderhan-
delingen met Frankrijk aangeknoopt. In 't begin van '35 kwamen zij met een be-
paald ontwerp voor den dag, dat zij den Keizer ter goedkeuring voorlegden I Of-
schoon ook nu Prins Eugenius hem de aanneming der daarin gestelde voorwaarden
weer aanried, toonde hij zich niet bereid dat te doen, en verblijdde zich daarentegen
te hooren , dat ook Frankrijk er zoo min als Sardinië of Spanje meê instemde ^

ïn Holland was dit nieuwe jaar met een geweldigen storm uit den Noordwesten
geopend, die, den 19®° January, kort na den middag losbrak en lot 's nachts drie
uur aanhield, boomen, huizen vernielende, en de schepen voor de zeegaten van hun
ankers slaande en in zee drijvende, waar er veel met man en muis vergingen:

Van welk een doodsqbrik, angst en schroom
Werd niet ons Texel aangegrepen,
Dat zooveel onwaardeerbre schepen
Verdelgen zag op zijnen stroom!
Hoe beefde 't met zjjn steile duinen,
Terwijl de Noorderpekelvloed
Geheel ontzind, geheel verwoed,

Kammeide en bonste op hare kruinen! * ^

Niet alleen aan de hollandsche kust echter, maar ook in Zeeland, Vlaanderen, en Bra-
bant liet zich de orkaan gelden. Te Brussel ging hij met een donder, bliksem, hagel
en regen gepaard, als men er zich niet van vroeger herinnerde; in 't Park waaiden
er meer dan 40 boomen omver, waaronder van 25 voet dikte

Na 't afslaan van 't Vredesontwerp bereidde zich Prins Eugenius, trots zyn toe-

' Zie de Sijv. en Aanm. op Wagenam·^ XIX, bl. 79.

® Plan of ontwerp tot levordering van den algemeenen mede in Europa door de Zeemogendheden
overgegeven.
In uittreksel by Wagenaar, Vad. Rist. XXX, bl. 180, vv. ^

' Arneth, JPrinz Eugen, III. S. 458.

^ Op den gruuozaemen Stormwind in Loumaend des jaers 1715, door R, Blok. To Harlingen by
J. van der Plaets. '
Eur. Merc. Jan. 1735, bl. 86,

-ocr page 286-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

nemende zwakte en klimmende jaren, op nieuw tot den oorlog, en trok in de eerste
helft van Mei uit Praag, over Neurenberg, naar 't leger, dat bij Bruchsal te velde
lag, en waar zijn komst, bij de oneenigheid van beide zijn hoofden, dubbel gewenscht
was. Hij bepaalde er zich echter toe de bewegingen van het fransche, thans onder
den maarschalk Coiguy, en dat een derde sterker was dan 't zijne, in 't oog te
houden, terwijl hij Seckendorf opdroeg, den Rijn van Manheim tot Coblens te dek-
ken ^ In Italië werd ondertusschen Mantua door Koning Karei Immanuel ingesloten,
en Mirandola, na een beleg van zes weken, door de Spanjaards vermeesterd, die, na
Syrakuze te hebben ingenomen en Sicilië bemachtigd, naar Lombardije waren getrok-
ken , en onder weg verschillende plaatsen en den ganschen door Oostenryk bezetten
staat der Presidiën innamen. Hun pogen echter daarna Tirol binnen te dringen mis-
lukte, daar zij bij Roveredo door den Graaf van Königsegg gestuit werden.

By deze hernieuwde krijgsbeweging liet Koning George de Staten, in Juny, aan-
manen, op de vermeerdering van hun land- en zeemacht bedacht te zijn, gelijk hij
voor de zijne daar reeds toe was overgegaan; terwijl de Keizer hen, door Uhlefelt,
niet minder tot wapening liet aansporen. Zij waren daarom ook reeds aan 't beraadsla-
gen over eene vermeerdering van hun landmacht met tienduizend man, toen zij den
20™ July door den franschen gezant, uit naam der drie verbonden koningen, het hen
verbindend bericht kregen, dat deze «werkelijk op vrede gesteld waren; dat zij ech-
ter meenden, te recht op eene redelijke voldoening te mogen aandringen, waarbij
Polen — in welks belang de oorlog Begonnen was — in zijn rechten en vrijheden
gehandhaafd werd; dat bij het vorig ontwerp 's Keizers macht eer uitgebreid dan ver-
minderd was, en zij om beide redenen dus zulken schikking begeerden, waardoor
de algemeene rust in Europa op vaster grondslag werd gevestigd. Daartoe zouden zij
gaarne een Congres in 't leven zien roepen, om dezen nader te bespreken, en be-
willigden inmiddels in een wapenschorsing, tijdens welke de zaken in den tegenwoor-
digen staat bleven».

De Staten toonden zich over dit voorstel weinig voldaan, en Uhlefelt verklaarde
hun ronduit, dat de Keizer het maar voor een middel hield, den Zeemogendheden en 't ove-
rige Europa wat zand in de oogen te strooyen, en dat hij dus ook in een wapenschor-
sing, als hier werd voorgeslagen, onmogelijk treden kon. Bij den gezant der Staten,
Hamel Bruyninx, liet die Keizer nogmaals op hun daadwerkelyken bijstand aandrin-
gen, zich over hun lijdelijke houding beklagende. Tevens echter wel verwachtende,
dat ook dit nieuwe aanzoek te vergeefs zou zijn, leende hij niet ongaarne het oor aan
eene geheime onderhandeling, die Frankrijk zelf door zekeren Vrijheer van Nieroth
met hem zocht aan te knoopen. Nieroth hield zich als gevolmachtigde des Graven

1 Arneth, t. pl. S. 461, ff.

-ocr page 287-

DES VADERiANDS. ^^ 285

van Wied te Parijs op, en de Cardinaal Fleury had hem verklaard, dat hij wel tot
den vrede geneigd was, maar dien dan liefst, buiten de Zeemogendheden om, onmid-
delijk met den Keizer tot stand zou zien brengen. Wied bracht de boodschap aan Sin-
zendorf over, en te Weenen werd hij daarop wel terstond in beraad genomen, doch
tevens met een licht te bevroeden wantrouwen bejegend. Daar intusschen Prins Eu-
genius nogmaals met den meesten aandrang tot vredesluiten ried, en den hachely-
ken stand van zaken daartoe onbewimpeld bloot lei, daarbij tevens op dadelijke on-
derhandeling met Frankrijk buiten de Zeemogendheden aandringende, nam men de
zaak in Augustus '35 ernstig ter harte, en kwamen nu weldra een drietal onderhan-
delaars , Wied, Nieroth, en de Franschman La Beaume, naar Weenen over. In het
klooster der Trinitariers hadden de bijeenkomsten met hen in 't diepste geheim plaats,
en reeds weinig weken later, den 3®" October, kwamen de voorloopige vredesbepalingen
tot stand. Frankrijk verklaarde daarbij de Sanctie te waarborgen, en zich tegen's Kei-
zers uithuwelijking zijner oudste dochter, aan wien hij mocht willen, niet te verzet-
ten. Parma en Piacenza zou hij terug erlangen, en evenzoo Lombardije, met uitzon-
dering van Novara en Vigevano, die aan Sardinië vervielen. Stanislaus werd als koning
van Polen door hem erkend, doch onder voorwaarde, dat hij van zijn recht tot de
kroon aan August III van Saksen afstand deed; als schadeloosstelling daarvoor zou
hem 't Hertogdom Bar gegeven worden, dat dan echter na zgn dood aan Frankrijk
zou komen. Lotharingen zou daaraan worden toegevoegd, zoodra 's Keizers aanstaande
schoonzoon, de jonge Hertog Frans, na den Idood des Groothertogen van Toscanen,
in plaats van Don Carlos, dit laatste zou aanvaard hebben. Don Carlos zelf zou dan,
in stee daarvan, het koninkrijk Napels en Sicilië verkrijgen Κ

Aan den Rijn en in Italië werd nu onmiddelijk een wapenschorsing tusschen Frankrijk
en den Keizer ingesteld. Het spaansche legerhoofd ging er echter nog met vyande-
lijkheden voort, doch werd door den Hertog van Saksen-Hilburghausen bg Ostiglia
aangetast en nit het Hertogdom Mantua verdreven. In Maart '36 nam, op aandrang
van Groot-Brittanje en de Staten, ook Spanje de vredesbopalingen aan, en werd
daarin terstond door Sardinië gevolgd. Een maand te voren, 12 February, was het
huwelijk van 's Keizers dochter met Hertog Frans voltrokken. Prins Eugenius, door
toenemende verzwakking, verhinderd het bg te wonen, vond zich hoe langer zoo
meer aan huis en kamer gekluisterd. Hy zag, hoewel nog steeds zyn vrienden by zich
ontvangende, en zich, zooveel zijn borstkwaal toeliet, viiendelyk met ben onderhou-
dende, het einde van zyn roemvol en belangryk leven naderen. Den April zat
hij nog met zijn gasten aan den middagdisch, speelde 's avonds zelfs nog een partijtjen
piket bij zgn groote vriendin, de gravin Batlhyani, doch naar huis gekeerd en te

^ Zie Arneth's JPrinz Eugen, t pl. S. 480 ff.

-ocr page 288-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

bed'gegaan, ontsliep hij reeds dien eigen nacht, en werd door zijn kamerdienaar, die
hem naar gewoonte woü komen wekken, 's morgens dood op zijn leger gevonden

Beiden Zeemogendheden werd kennis gegeven van het tusschen den Keizer en
Frankrijk bepaalde verdrag, met uilnoodiging, tot de handhaving der verschillende
punten mede te werken. Daar deze echter buiten hun voorkennis overwogen waren,
en huu handel er in 't geheel niet bij bedacht was, toonden zij zich ongenegen, zich
daartoe te verbinden. De Staten jmaakten nu evenveel van den herboren vredetoestand ge-
bruik, om, op aandrang van Holland, hun landmacht met 10,000 man te verminderen.
Zg ontgingen daardoor tevens de moeilykheid, hun door een voorstel van Gelderland
gebaard, dat door beide andere stadhouderlijke Provinciën krachtig ondersteund werd,
den Prins van Oranje tot Generaal van 't voetvolk te bevorderen. Daar toch ook Utrecht
en Overijsel zich daar niet tegen verklaarden, ware 't bij aanhouden van den oor-
log, en daarmeê gepaarde vermeerdering hunner krijgsmacht, moeilijk te beletten ge-
weest. Thans echter viel het beiden stadhouderschuwen gewesten, Holland en Zeeland,
gemakkelijk, de aanstelling van hoogere officieren in 't algemeen, en daarmede ook
de verhooging des Prinsen in rang, te verhinderen.

Evenzeer als dit streven van Gelderland, mislukte eene poging van Koning George,
zyn schoonzoon weder aan 't zeeuwsche markgraafschap te helpen. In Sept '36 zond
hij daartoe een brief aan de Algemeene Staten, hen verzoekende die van Zeeland te
bewegen , het leen van Vlissingen en Vere niet op te heffen. Die van Holland deden
echter opmerken, dat Hun Hoogmogenden, ofschoon wilsuitvoerders van Koning Wil-
lem III, geen recht hadden, zich iels te onderwinden, waardoor Zeelands oppermacht
in eigen gewest gekrenkt werd; dat Zeeland cchter om goede redenen, krachtens die
oppermacht, er toe was overgegaan, dat leen te vernietigen, en deze vernietiging reeds
had plaats gehad vóór men kon vermoeden, dat zich de Koning met dat feit zou be-
moeyen. Overeenkomstig deze opmerking, meldde men nu den Koning, dat hij niet
wel onderricht scheen, daar Zeeland het markgraafschap, waarvan hier sprake was,
reeds in November '33 had opgeheven; dat het, evenals de andere Provinciën in
't hunne, in zijn gebied oppermachtig was, en de Algemeene Staten in dezen dus
niet anders zouden vermogen, dan hun goede diensten voor den Koning aanwenden;
dat deze echter, in dit geval, wel vruchteloos zouden zyn , daar het besluit reeds
zoo lang geleden genomen was I De Prins, die in deze dagen de bevalling zijner
gade te gemoet zag, sprak er van. Hun Hoogmogenden tot gevaders voor zyn spruitjen
te vragen, als dit een zoontjen mocht blijken. In hun stadhouderschuwheid waren
echter Holland en Zeeland daar luttel genegen toe. De geheele zaak verviel intusschen
daar de Princes, met haar gemaal in den Haag vertoevende, den 19®*' December slechts

» Aid. S. 435. » Zie den Mur. Merc. voor dit halfjaar, bl. 239.

■vv

-ocr page 289-

DES VADERiANDS. ^^ 287

een dood dochlertjen ter wereld bracht, dat drie dagen daaraan te Delft werd bijgezet

Waren de Stalen in Europa en te lande den oorlog met goed gevolg ontweken,
in de afrikaansche wateren hadden zij steeds nog met de roovers te strijden, die er
hunne koopvaarders belaagden. Algiers, Tunis, en Tripoli hielden zich wel aan de
gesloten verdragen, doch Marocco bleef steeds nog vyandig werkzaam, en met name
van beide roofsteden Saleh en Tanger uit werd de vaart onveilig gemaakt. Bij den
voortdurenden weerzin door de Staten aan den dag gelegd, om lot doortastende maat-
regelen over te gaan, had de Amiraliteit van Amsterdam, in 1732, uit eigen bewe-
ging twee schepen van 38 en 24 stukken uitgerust, die onder de kapiteins Teengs
en De Grauwelaer zee kozen, en rustte zy ook in 't volgende jaar weer twee roei-
fregalten uit, om den handel zooveel doenlyk te beschermen. Nadat Grool-Brittanje,
dat zich eerst mede tegen Marocco had moeten weren, er in 1734 vrede meê ge-
sloten had, vermeerderde zij, in de volgende jaren, het getal zelfs tot vier of zes,
daarbij dan nog door één schip van de Maas gesteund, terwijl daarentegen noch
'l Noorderkwartier, noch Friesland of Zeeland zich er meê inlieten. Vóór nog die
vrede met Engeland tot stand was gekomen, in April '34, had de wakkere kapitein
Hendrik Lijnslager een roofschip uit Saleh van 20 stukken nagezeten, dat hij daar-
door den weg in zee afsneed en een britsch oorlogschip voor de - boeg jaagde, die het
nu naar binnen dreef, waar 't in de branding stuk sloeg. Daarna werd er echter
ook dezerzijds met Marocco over den vrede gehandeld, en daartoe Lijnslager zelf, als
Gevolmachtigde, in Mei 1735, op 't schip Wageningen van 16 stukken, onder ka-
pitein Joost Seis, over Gibraltar naar Saleh gezonden. Onverrichter zake evenwel,
daar de binnenlandsche verwarring in den roofstaat, waar vijf mededingers elkander
den troon betwistten, tot geen geregelde onderhandeling gelegenheid gaf, en Lijnsla-
ger dus, na twee jaar vergeefs gearbeid te hebben, in den voorzomer van '37 na^
't Vaderland terugkeerde. In den loop van 't vorige jaar was intusschen kapitein
Lambrechts, die toen alleen voor Saleh lag, met een roofschip slaags geraakt, dat
met twee andere in zee zocht te loopen; terwijl beide laatste hem wisten te ontko-
men, kwam hij met het eerste daarentegen in gevecht, doch moest het ten slotte,
door zyn betere bezeildheid en van den donker begunstigd, terwyl zijn eigen schip
11 maanden in zee en daardoor vuil was, ten slolle ook het ruime sop zien kiezen.
Een kleine week later echter, toen zich twee andere kapiteins, Boudaan en Van
der Waayen, bij hem gevoegd hadden, ging hij met den laatsten de ontweken sche-
pen opsporen j terwijl de eerste voor Saleh op wacht bleef. Weldra overweldigden zij
nu een bark met tien Mooren op de ree van Safia, jaagden eene andere op strand,
en koersden daarop naar Mogador, van zins er 't kasteel te vermeesteren. Lara-

' Aid. bl. 296.

-ocr page 290-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

brechts slevenile de haven binnen, zetle twee sloepen uit, en zoo op 't kas-
teel aan, dal hij geheel onbemand vond, en waar hij zes stukken geschut en eenigen
krijgsvoorraad buit maakte. Naar zee gekeerd zeilde hij met Van der Waayen naar
Santa Cruz, zonder ook daar echter roofschepen aan te IrefFen. Twee maanden later
was de laatste zoo gelukkig, onder de forten van Tanger een rijkgeladen franschen
koopvaarder te hernemen, door een roofschip van daar overweldigd

Een ander soort van roof, dan die der Maroccanen op zee, werd in ditzelfde jaar
aan 's Lands grenzen door den bisschop van Roermonde gepleegd. Deze, in heilige
drift ontstoken, dat een der aanzienlijkste leden zijner kerk , Johan van Eyschen , Heer van
Trieste, in 'tampt van Montfoort, dat aan Pruisen gekomen was, tot de hervormde was
overgegaan, en vreezende, dat zijne nog Roomsch gebleven huisvrouw op hetzelfde
ketterpad zou afdwalen, liet haar eenvoudig uit haar huis lichten, en naar Roer-
monde in 't klooster Mariëngaard brengen, waar hij ze onder slot en grendel hield.
Haar man wendde zich daarop tot het Hof te Venlo, dat toen het den bisschop
onaangename vonnis velde, zij hoe eer hoe beter naar huis teruggebracht moest wor-
den. De gewelddadige kerkvoogd verlangde integendeel, dat het Hof dien man zelf
gevangen deed nemen, tegen wien hij al zijn grieven opsomde, en over wien hij
daarenboven den 16®"» Aug. '34 den kerkelijken ban uitsprak, en dezen op de kerk-
deur te Venlo liet aanplakken en bij kaarslicht aflezen. De Staten, een en ander
vernemende, verboden aan 't Hof zich om 't bisschoppelijk verzoek te bekommeren,
verklaarden den ban voor nul en van geener waarde, en gelastten den venloschen schout
het aangeplakte banvonnis weder aftescheuren, en een onderzoek in te stellen naar
hen, die zich hadden laten gebruiken, het, buiten 's Hofs voorkennis, af te kon-
digen. Van den bisschop verlangden zij bovendien herstel van 't geen hij zich op hun
grondgebied had onderwonden. Het gevolg was, dat de aan haar man ontroofde vrouw
weder werd vrijgelaten, en zich daarop met hem in den Haag ging vestigen, waar
zij voor geen bisschoppelijke aanranding gevaar liep ^

In Duitschland zelf gaven zich de Staten, met Groot-Brittanje en Zweden, moeite
den toestand der Onroomschen op roomsch grondgebied wat te verbeteren, naar aanlei-
diffg van 't geen er bij den utrechtschen vrede, met betrekking lot de vierde bepaling
van den rijsvTÏjkschen, omtrent besproken was. Bij den laatsten had Lodewijk XIV

' Zie De Jonge, GescJb. van Η Ned. Zeewezen^ IV, bl. 158 en vv.

" Zie de PuUicatie van 37 Aug. '36, Qroot JPlakTcaatloeTc, enz. VI, bl. 380, v., en verg. de
Bij«, en Aamn. op Wagenaar, XIX, bl. 83. In Brussel werd daarentegen, drie jaar later, door de
Landvoogdes het
Bericht van de mode onderneming en vrouwenroof gepleegt door den Usschop van
Eoermonde,
enz. gedrukt in den Maag, als "gevuld met lasteringen tegen den H. Stoel en de Kerke-
lijke jurisdictie, gelijk ook 't koninklijke gezach beleedigende", verboden, en gelast het «door den
scherprechter te Eoermonde te doen verscheuren en verbranden".
Uur. Merc. Sept. '37, bl. 222.

-ocr page 291-

DES VA*DERLANDS. 289

Aveten gedaan te krijgen, dat men er in toestemde, den roomschen Godsdienst in
alle duitsche plaatsen, toen door Frankrijk teruggegeven, te laten gelijk hij was.
Daarop was bi] den eersten door de Staten bedongen, dat Frankrijk zorgen'zou, de
godsdienstzaken in Diiitschland te doen houden op den voet van den munsterschen
vrede, waardoor, naar hunne meening, die rijswijksche bepaling verviel. Frankryk
evenwel dadit daaromtrent anders, en bij de daarop volgende verdragen van Baden
en Rastadt was dus die bepaling met al de overige van dien vrede eenvoudig beves-
tigd; 't geen de onroomsche Rijksvorsten sinds dien tijd noopte, op haar vernietiging
aan te dringen, waarin zij door Groot-Brittanje en Parijs gesteund werden. De
room-
srhe Rijksvorsten maakten inmiddels van de rijswijksche bepaling gebruik, om hun
Godsdienst zooveel doenlijk overal in te voeren, waar hij
vóór '97 niet of ter nau-
wernood in zwang was. Nieuwe kerken en kapellen werden daartoe gesticht, of de
onroomsche, om en om , ook aan de Roomschen ten gebruike gegeven. Er waren daar-
door weldra reeds een goede 1300 roomsche kerken meer in Duitschland te vinden,
dan er bij 't sluiten van den rgswijkschen vrede werden aangetroffen, daargelaten
nog de 600, waarin zij om beurten met de Onroomschen hun eerdienst uitoefenden.
Bij 't uitbreken van den poolschen oorlog nu meenden zich de onroomsche Stenden,
wier medewerking voor zijne belangen door den Keizer gevraagd werd, van die ge-
legenheid te moeten bedienen, om de zaak in hun geest beslist te krijgen, en zg,
zoowel als de roomsche, begrepen, dat men de rijswijksche bepaling eindelijk eens
ter zij stellen moest. Ook Zweden drong daarop aan, en richtte zich tot Koning
George II en de Staten, om hun medewerking daarbij te vragen. Beiden toonden zich
ten volle bereid, en de Staten gaven hun gezanten te Parijs en Weenen op nieuw
last, dat aanstootelijke punt uit den weg te doen ruimen. Zij gaven daarbij den on-
roomschen Stenden te Regensburg schriftelijk te kennen, dat, had het van hen af-
gehangen, die bepaling nooit in eenig verdrag zou zijn opgenomen, daar zij maar al
te wel wisten, hoeveel verdrietigs er al uit ontstaan en nog uit te duchten was.
De
Keizer had intusschen dien Stenden ook zelf toegezegd, zooveel 't aan hem lag, aan
hun verlangen te zullen voldoen. De Paus daarentegen, in zijn belangstelling voorde
alleen zaligmakende Moederkerk, zocht het zooveel mogelijk tegen te gaan; hem werd
echter door den Keurvorst van Meins onder 't oog gebracht, dal men dat moeilijk
zou kunnen doen, wanneer Frankrijk zelf er op gesteld bleek, en dal ook de ophef-
fing der bepaling tot herstel van 't wederzijdsch vertrouwen bij de Stenden hoog
noodig was Daar Frankrijk nu verklaarde de zaak gaarne aan den Keizer over Ie
laten, gaven beide Zeemogendheden zich toen vernieuwde moeite, den Keizer tol
beëindiging der zaak in vrijzinnigen geest te brengen. In spijl van dit alles, bleef

^ Zie het verhandelde, in alle uitvoerigheid, in den Έν,τ, lUeTc, 2e hälfjüiir '36, bi. 47 en w.
Ve deel, stuk. 37

-ocr page 292-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ook bij de nieuwe vredesbepalingen de zaak gelijk zij was, en die van Rijswijk ge-
handhaafd.

Wegens hun onzijdige houding in den oorlog was de tCeizer den Staten natuur-
lijk minder genegen, en had ook gelegenheid gevonden, hun dat in den zomer van
dit jaar nog duidelijk te kennen te geven. Zijn verbond met Rusland had hem in
den hem zelf thans niet ongevaliigen krijg gewikkeld, door Keizerin Anna tegen de Porte
ondernomen , in de hoop er Azof en de Krim door te vermeesteren. In de tweede helft
van Mei ging haar generaal Lascy Azof belegeren en trokken hare troepen onder Münich
de Krim binnen, er alles te vuur en te zwaard verwoestend ^ De Groot-Vizier had
zich daarop schriftelijk tot Groot-Brittanje en de Staten gewend, om hun tusschen-
komst tot herstel van den vrede tusschen Turkije en beide Keizerrijken te vra-
gen I De Staten hadden zich toen tot den Keizer gericht, om hun bezorgdheid
over zijn oorlogszuchtige plannen uit te drukken, doch hij hun, als Groot-Brittanje,
Ie kennen gegeven, dat, beide rijken, hun verplichting niet nagekomen zijnde, hem
bij de bescherming van zijn bezittingen bij te staan, het hem nu ook wel niet euvel zouden
duiden, zoo hij zich voor de groote onkosten , hem door den oorlog tegen Frankrijk
gebaard, en voor het verlies aan grond, bij den vrede hem berokkend, elders zocht
schadeloos te stellen. Ongelukkig zou zijn zoeken in dit opzicht geen vinden zijn,
en zijn leger en land meer schand en scha dan winst en eer verschaffen.

In denzelfden zomer had zijne zuster, de Landvoogdes te Brussel, op zijn last,
Groot-Brittanje en den Staten gemeld, dat zijne Commissarissen voor 't Handelsverdrag
met zijne Nederlanden zich naar Antwerpen begaven, en zij dus verzocht werden, er
ook de hunne te zenden. Koning George, die zich toen te Hanover bevond, vraagde
uitstel tot na zijn terugkomst, de Staten echter lieten 's Keizers aanvraag zonder antwoord.
De zuidnederlandsche nijverheid bleef daardoor in treurigen toestand verkeeren, en
de regeering machteloos er verbetering in aan te brengen I's Keizers kanselier, Sinzen-
dorf, zette toen, in Mei van 't volgende jaar, in een bij beide Zeemogendheden in-
gediend verloog dien jammerlijken toestand met nadruk uiteen, om met te meerder
kracht op de opening der in 1731 voorgespiegelde onderhandelingen aan te dringen.
Hij was zoodanig, dal de rijkste kooplieden dreigden naar elders te trekken, en een
groot aantal der beste werklieden het land reeds verlaten hadden, waar zij werk noch
brood konden vinden, 's Keizers eer en geweien waren er mee gemoeid, en hij ver-
zocht beide mogendheden zich slechts in zijne plaats, tegenover de hem toevertrouwde
belangen der bevolking, te stellen, en de gevolgen in te denken, die 't algeheele

' Zie Rambaud, Uist. de Mussie, p. 434.

' Zie zijn schrijven in den Europ. Merc., tweede halfjaar '87, bl. 27.
' Zie Gachard's
Histoire de Belgi^ue au commencement du 18e siècle, p. 510.

-ocr page 293-

DES VADERiANDS. ^^ 291

verval zyner Nederlanden ook voor hen zelf zou kunnen hebben. Hij schaamde zich
daarom ook niet, beiden te bezweren, een einde aan hun vertraging te maken, daar
hij dat volstrekt niet behoefde over een stap, uitsluitend gedaan in 't belang en tot
verlichting zyner onderzaten, en uit belangstelling ook in hun eigen voortdurende
vriendschap \ De Stalen vaardigden daarop hunnerzgds den amsterdamschen oud-
schepen Daniël de Dieu, die hen vroeger in Rusland vertegenwoordigd had, en den
middelburger kiesheer Omar van Visvliet, met hun Resident te Brussel, Willem van
Assendelft, af, om te Antwerpen te gaan onderhandelen.

Inmiddels was hun nu 73-jarige Raadpensionaris, den December '36, na negen
jaar lang zijn «jichtig lichaam» — naar hy 't zelf uitdrukte — «hoeveel rust het
anders van noode had», met liefde en yver in die betrekking aan het staatsbelang
gewijd te hebben, nog onverwachts overleden. In hem daalde een man ten grave,
door een menschenkenner als Chesterfield als «de bekwaamste staatsdienaar en recht-
schapenste mensch» herdacht, «die hem ooit was voorgekomen» , en dien hij zei, «met
recht zijn vriend, zijn meester, en zijn gids te mogen noemen, toen hij nog geheel
een nieuweling in zijn vak was, en door hem onderricht, bemind, en vertrouwd werd ^
Den in zijn ampt vergrijsden griffier Fagel, een man anders «van de
grondigste ken-
nis van zaken en het gezondste oordeel», overtrof hy «in levendigheid van geest en
doorzicht» ^ De portugeesche gezant, D'Acunha, zei daarom ook bij zijn verscheiden, «dat
het Gemeenebest zijn hoofd verloren had, en het zich nu wel staande zou houden zoo-
lang Fagel nog leefde , maar 't er later enkel verwarring dreigde te worden Drie dagen
na Van Slingelandt kwam de grootzegelbewaarder Baron van Boetselaer, Heer van
Nieuwveen, te sterven, in wien trouwens vrij wat minder dan in hem verloren ging,
en die, eerst voorloopig en spoedig daarna voor goed, door den Heer van Wassenaar-
Obdam in zijn ampt vervangen werd. Tijdelijk was door dezen, na Van Slingelandts
dood, als eerst aanwezige uit de Ridderschap, ook het Raadpensionarisschap waar-
genomen, tot, den 10®° Maart '37, Van Slingelandls opvolger als Thesaurier-generaal,
Mr. Anthony van der Heim, ook tot Raadpensionaris in zijn plaats werd benoemd,
om, den 8®" Mei daaraan, ook door de hollandsche Staten tot hun Pensionaris aange-
steld te worden. Bi] den hem gegeven lastbrief, werd hem uitdrukkelgk opgelegd, om
«zorg te dragen, dat de tegenwoordige regeeringsvorm in alles gehandhaaft werd»,
en «zoa hij immer kennis kreeg, dat daar iels tegen in 't schild gevoerd werd, dit
bij de Staten aan te geven».

In den loop van 't nieuwe jaar werden verschillende punten van 'l Weener
verdrag ten uitvoer gelegd, terwijl over andere nog met Spanje onderhandeld werd.

-ocr page 294-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

In Toscanen scheepte zich Montemar met zijn troepen weder naar Spanje in, en
werd er in Fehruary door oostenrijksche onder den Lt.-generaal van Wachtendonk ver-
vangen. De op zijn einde loopende Groothertog, die bij de komst van Don Carlos
schertsend gezegd had, dat men hem tegelijk voogd maakte en onder curateele stelde,
vraagde thans, of Hertog Frans de laatste zoon was, dien men hem toedacht? In
Juny kwam de Prins van Craon er hem vertegenwoordigen, en geen maand later,
9 July, Johan Gasto, de laatste der Medicis, in 66-jarigen ouderdom te sterven, waarop
Craon namens den nieuwen Groothertog het bewind aanvaardde Koning Stanislaus
'was reeds in April naar Lotharingen teruggekomen , en had er zich te Luneville, als hof-
stad, gevestigd I Don Carlos had zijn nieuwen onderzaten van Napels en Sicilië in
kennis gesteld van zijn aanstaand koningschap ten hunnent; doch de Paus, ontevre-
den over de ongeregeldheden in den kerkdijken Staat door zijn troepen gepleegd,
hem nog niet met het leen van 'l eerste willen verlijden.

Den 27™ Aug. werden de onderhandelingen over 't handelsverdrag te Antwerpen
geopend, nadat den onderhandelaars, na eenig tegenstribbelen van de zij der ant-
werper overheid, op last der Landvoogdes, den 22®" de eerewijn geschonken was ^
Die der Zeemogenden verlangden echter niet alleen over handelsbelangen te beraad-
slagen, maar ook allerlei andere punten, de grensscheiding in Vlaanderen en Staals-
Gelderland en de betaling van achterstallige onderstandsgelden, enz. te bespreken.
In de achtste bijeenkomst, 8 Febr. '38, brachten zij daaromtrent een nader vertoog
in, waarin de Keizer, daarover geraadpleegd, berustte. Den April legden

daarop de slaatsche afgevaardigden hun bezwaren op die punten bloot; terwijl de
keizerlijke, anderhalve maand later, twee vertoogen omtrent de belangen van den han-
del in 's Keizers Nederlanden indienden, en in een derde de misbruiken van allerlei
aard ontvouwden, in de barrière-^i^Am voorgekomen. In drie verdere bespraken zij
de door de staatsche aangegeven punten. Den 9®" Augustus verzochten de laatste en
de britsche, hun een ontwerp van handelsverdrag voor te leggen, gelijk zij 't ver-
langden; waarop 2 Sept. aan ieder van beiden een stuk werd ter hand gesteld, do
beginselen aanstippende, op welke men wenschte zulk een verdrag gegrond te zien:
voor Groot-Brittanje de bepalingen van 1630 en latere verdragen; voor de Vereenigdo
Nederlanden, die van Munster en van 't haagsche verdrag van 1650. In overeen-
komst daarmee zouden 's Keizers onderzaten gelijk die van Groot-Brittanje en de
Staten, te land en ter zee, in alle zekerheid en vrijheid in hun weêrzijdsche landen
reizen en trekken, handelen en verblijven. Voor die van Groot-Brittanje zouden voor
Is
weêrkeerigheid en gelijkheid tot regel strekken bij de herziening der overdreven rech-

1 Zie Eeumont, QescUclite Toscana's, X s. 497 ff. ^ Journal de Barbier, III ρ. 83.

3 Gachard, Hist. de Belgique, etc. ρ. 513.

-ocr page 295-

DES VADERiANDS. ^^ 293

ten, die van weerszijden welliclit op de handelswaren en koopgoederen in zwang
waren. Wat die van Noordnederland betrof, zij en de keizerlgke zouden voor hun
personen, goederen, koopwaren, schepen en dezer uitrusting, geen hooger rechten of
lasten hoegenaamd ook betalen, dan ze ieder in hun'eigen land moesten voldoen. Hoe
billijk deze bepalingen schenen, maakten de afgevaardigden van beide Zeemogend-
heden toch bezwaar er in toe te stemmen. Zg beweerden, dat het hier niet de vraag
gold, tusschen 's Keizers Nederlanden, Groot-Brittanje, en de Vereenigde Provinciën
een weêrkeerigheid van rechten vast te stellen of een nieuw handelsverdrag in 't leven
te roepen, maar 't er slechts op aankwam, na te gaan, of de rechten van in- en
uitvoer, in 's Keizers Gewesten geheven, vermeerderd of verminderd dienden te wor-
den. 's Keizers afgevaardigden meenden het tegendeel, en zochten dat te betoogen;
doch zonder baat. Wel leverden de staatsche daarop nog een ontwerp van handels-
verdrag in, doch dit stond den keisierschen evenmin aan, als het ook in Holland en
Zeeland niet ten volle werd goedgekeurd; en zoo was men na twee jaar, hel door
't verdrag van '31 bepaalde tijdsbestek, in de veertigste bijeenkomst nog even ver
als in de eerste, en ging men ten slotte onverrichter zake uiteen

Baatzieke handelsnijd, die, slechts op eigen voordeel Bedacht, anderen geen mede-
dinging gunde en alleen hun schade zocht, zat van hollandsche en britsche zij bij
deze vertraagde en vrnchtelooze onderhandelingen voor. Van den anderen kant onder-
gingen thans de onvrije Nederlanden zoo slechts de welverdiende straf voor de na
1 576 betoonde lauwheid en het gebrek aan inzicht, waardoor zij zich , mei de schoone
w^oorden van den sluwen Farneze, voor Spanje en Rome hadden laten winnen. Hun
gemis aan zelfstandigen vrijheidszin in de kloeke Geuzenjaren der zestiende eeuw,
kwam hun in beide volgende maar al
Ie duur te staan, en werd thans op hun han-
del en nijverheid vooral gewroken. Van 't geen zij daarentegen aan dien vrijheids-
zin dankten doordrongen, Heten de Algemeene Stalen ook in dit jaar niet na, bij
hun, naar gewoonte, in 't voorjaar uitgeschreven dank-, vasl-, en bededag Ie herden-
ken: hoe het «lieve Vaderland er uit kleine beginselen tot een aanzienlijken Staal
door geworden was», zich verheugende in het bezit «van zoo onwaardeerbare panden,
als die van Vrijheid en (gezuiverden) Godsdienst». Naar gewoonte en helaas! een
maar al te onvruchlbare sleur, die hen zich steeds meer in woorden van berouw en
boete, dan daden van bekeering en beterschap, deed uilen, verzuimden zij ook thans
niet daaraan toe te voegen, hoe de «zoo overvloedig genoten weldaden hun slechts
door genade en barmhartigheid toekwamen, bij de menigvuldige en hooggaande zon-
den en ongerechtigheden in den Lande in zwang; zoodat niet zonder reden ie
vreezen slond, dal Gods onbegrijpelijke lankmoedigheid en verdraagzaamheid wel eens

' Aid. p. 515, SS.

-ocr page 296-

/

294 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

een einde zou kunnen nemen, en zijne oordeelen en plagen over 't Land worden
uitgestort» Van hun voortdurende belangstelling in 't welzijn der onroomsebe kerk-
gezinten gaven de Staten van Holland levens blijk door het met half Jannary geno-
men besluit, «iJat de kerken, gast- en weeshuizen en andere godsdienstige gestichten,
zoo van den waren hervormden godsdienst als van de andere protestantsche gezind-
heden, met name Remonstranten, Lutherschen, en Doopsgezinden, en geene andere,
gelijk alle huizen, ten dienste van 't gemeen gebruikt en waarvan geen huur werd
getrokken. voortaan van de gewone en buitengewone verpondingen zouden vrij wezen;
dergelijke gebouwen, na dezen te slichten zouden, om gelijken vrijdom te erlangen,
zich echter tot 's Lands Staten om octrooi moeten wenden I Omtrent de «roomsche
kerkhuizen» werd daarentegen wat later bepaald, dat zij, behalve de verpondingen,
waarmeê ze bezwaard bleven, ook driemaal in de honderd jaar nog het zoogenoemde
recht van
collateraal of zijdelingsch erfgoed te betalen hadden. Omtrent roomsch ge-
worden of zich een roomsche huisvrouw kiezende krijgsofficieren nam Holland, 28 Mei,
het meer krasse dan verdraagzame besluit, dat hun krijgsampten daardoor zouden open-
vallen Zijn voorbeeld daarin werd door de Algemeene Stalen gevolgd, die denzelfden
maatregel, een jaar later, daarenboven ook op de Staatsamptenaren in de Generali-
teitslanden toepasten

Wanneer de hollandsche Stalen, in hun eerstgemeld besluit, zoo bepaaldelijk alle
«andere» onroomsche gezinten dan de drie genoemde uitsloten, doelden zij daarbij
waarschijnlijk vooral ook op de, vóór een goed jaar, uit Duitschland herwaarts over-
geplante der zoogenoemde moravische broeders, van welke, als eene kerkelijke nieu-
wigheid, ieder toen den mond vol had. In 1723 had zich hun gemeente, op de goede-
ren van Graaf Lodewijk van Zinzendorf, bij den Huiberg in Saksen een eigen woonstee,
onder den
ΆΐχΆχη Herrn-/mt gebouwd, en van daaruit waren eenigen hunner in 1735
naar hier gekomen, waar zy te Amsterdam en onder IJselstein verblijf hielden, en
op den huize 's Heerendijk, bij 't laatste, in den Heer Fred, de Watteville een warm
voorstander vonden. De uit zijn aard onverdraagzame geest hunner zoogenoemd her-
vormde medekrislenen, in eerstgemelde stad, begon zich echter al spoedig tegenover
hen kenbaar te maken. Hel duurde zelfs niet lang, of er ging daar reeds van «pre-
dikanten en ouderlingen des hervormden kerkeraads» een «herderlijke en vaderlijke
brief aan de bloeyende hervormde gemeente» aldaar uit, «tot ontdekkinge van en
waarschuw!nge legen (hun) gevaarlyke dwalingen» ^ Op de laatste zuidholland-

1 Eur. Merc. eerste halfjaar '37, bl. 104 en v. ' Aid. bl. 53.

3 Aid. 1)1. 306. ·» Zie Groot Flalcaafboelc, VI, bl. 531.

® Zoo onderschreef hy zich zelf in zjjn Ferklaaringe der hern?iuthsche Iroeders, ter verandwoor-
dinge van haer selve,
enz. T'Anisterdam by Jacob ten Beek, achter de Beurs, 1738.
® Te Auisteldam by Ad. Wer en de erve G. Yan der Linden, 1738.

τ

-ocr page 297-

DES VADERiANDS. ^^ 295

sehe Synode, gelgk zy daarin meldden, «waren reeds verscheiden staaltjens van
dergelgke dwalingen, uit hyzondere mondgesprekken, met verscheiden hunner
gehouden», ter sprake gekomen, en den afgevaardigden tot nader onderzoek aan-
bevolen, maar hun daarenboven ook verschillende «boekjes van en voor deze
lieden geschreven in han'den gekomen», die hen, «ampt- geweten- en waarheids-
halven» , het stilzwijgen verplichtten te breken, «wilden zij voor God en menschen
niet als onachtzame en trouwlooze opzienders bevonden worden». De voornaamste dier
dwalingen was wel de leer van de «algemeene genade», met de verwerping van
die der «bvzondere genade», in de hervormde kerk gehuldigd, van welke men be-
tuigde, in haar liefdeloosheid — men was waarlijk de eerste of eenigste niet — en als
van een «gruwelleer, niet dan met afgrijzen te kunnen spreken». Men beleed boven-
dien , zich alleen «aan dé evang^ische en apostolische schriften, en er geene bepaalde
geloofsbelijdenis op na te houden. Hoe kon» — vraagden daarom Hun Eerwaarden —
«zulk een broederschap anders aangemerkt worden, dan als een open hof zonder om-
heining en muren, een huis zonder deur of grendel, waartoe dan ook de vrije toegang
aan elk vergund werd of althans open stond, al was men ook sectisch of fanatiek, of
anders in zijn gevoelens en aard gebrekkelijk , daar toch dwalingen in 't verstand bij
haar geen zonden waren?» Er werden dus ook «zoo te Amsterdam als IJselstein men-
schen van allerlei gezinten bij haar op- en aangenomen , en waren in 't byzonder verschei-
den separatisten, die zich vroeger van de kerk had<len afgescheiden, bij haar welkom».
Zij ontzag zich zelfs niet «rondborstig te verklaren, dat God in alle secten Jezus
beminnende zielen had; dat de afgoderij der Papisten een uiterlijke plechtigheid was,
onder welke evenwel de ziel Jezus hartelijk kon liefhebben, gelijk zijn discipelen hem
onder groote dwalingen hadden liefgehad, en in zyn Godheid niet geloovende. Waar
gaat dat heen?» riepen Hun Eerwaarden vol verontwaardiging uit: «is hel vreemd,
dat men zich dan niet alleen met Socinianen kan vereenigen, maar zelfs de Cabalis-
tische Joden voor broeders houden, en voorgeven, dat men den Joden den Heiland
kan prediken zonder zijn naam te noemen? O», waarschuwden zij, «wacht u voor
zulke schadelijke en verderflijke eenvoudigheid, die de waarheid uit mond en hart
wegneemt, en den weg baant, om onnoozelen als een vloed te doen bewegen en om-
gevoerd worden door alle wind van leeringen!» De zoo vijandig bejegende en voor
al wat leelyk was uitgemaakte nieuwe «broederschap» liet zich, in alle bescheiden-
heid, daartegenover niet onbetuigd, doch zag haar «zeven redenen» van gemoedelijk
verzet slechts met een nieuwe waarschuwing tegen «de valsche profeeten, die in
schaapskleederen komen», beantwoord ^

' Zie het Antwoord op de Zeven Redenen vervat in het Protest mn den Ecrw. Heere F, de Bruin
ie^en den pastoralen brief van den Berw. Kerlceraad ie AmsteUam, ald.

-ocr page 298-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Op staatsgebied teekenden zich beide, stadhouderlijke en stadhouderschuwe, par-
tyen hoe langer zoo scherper af. «U moet weten», als een ongenoemd Prinsgezind
schrijver, in dit jaar, een der door hem opgevoerde personen liet zeggen, «dat onze
regeering in twee strengen is verdeeld, die ik heb gehoord, dat zoo vinnig legen
malkander zijn, als aleer de Hoeksche en Kabeljauwsche», en die dan ook geen
kwaad genoeg van elkander wisten te zeggen. «H Is of er in Nederland», schreef
dezelfde, «tegenwoordig een prijs is opgehangen en beloofd aan diegenen, die de
overleden Prinsen van Oranje het vinnigst weten te grieven en het stadhouderlyk
gezag het leelijkst af te malen». Hy zelf lei zijn denkbeelden en gevoelens in Schuit-
en Jachtpraatjens bloot, gesprekken, die hij in een jacht op de Zuiderzee tusschen
Amsterdam en Harlingen, en in de trekschuiten tusschen Amsterdam en Leiden of
Leeuwarden en Groningen, door lieden uit verschillénde Provinciën liet houden ^ «Men
mag te recht besluiten», zoo liet zich daar o. a. een Groninger hooren , «dat er tot
nog toe geen middel is gevonden, om een gezag met gemeene bewilliging in te voe-
ren, dat bekwaam is, om te \ervangen het gezag der Stadhouders tot hereeniging der
onder elkander verschillende leden, en de onwilligen te brengen tot inachtneming
der wetten van de Unie. Hoe gevaarlijk dit gebrek voor onzen gemeenen staal is,
valt licht te begrijpen». Hij richtte zich, in zijn opmerkingen, vooral tegen den
reeds overleden stadhouderschuwen schryver eener in dit jaar uitgegeven Verhan-
deling van de Vrijheid in den Burgerstaat, Lieven de Beaufort, Raad der Amiraliteit
van Zeeland, wiens «kennis en opmerking in veel zaken» hij «niet kon nalaten
t&
prijzen», maar die «door een verkeerden ijver tegen de stadhouderlijke bestiering ge-
dreven werd. Overal waar maar een zweem van princelijk gezag was, was, naar zijn
zeggen, geen vrijheid; in zijn Burgerstaat was 't alléén dat de menschen vry, ge-
lukkig, en veilig leefden». Op zijn overdreven vrees
Voor dien Stadhouder na, was
Beauforts geschrift inderdaad vol beharlenswaarde gedachten en wenken. Hij waar-
schuwde tegen «twist en tweedracht, zoo tusschen de landen, steden , en leden van
den Staat, als tusschen de personen der regenten»; hij ijverde tegen «dartelheid,
pracht, en overdaad, kuiperij, omkooping van stemmen, gierigheid en geldzucht»·
hij misprees den «hoogmoed der regenten, hun aanmatiging en eigenwaan», die strij-
dig achtende met de «evengelijkheid en burgerlijkheid, die in een vrijen staat behoort
te wezen». Hij verklaarde zich tegen alle bevoorrechting in 't stuk van belastingen,
leerende, dat, «in zulk een staal, alle lasten en schattingen op eenparigen voel ge-

ί 1

1 Sohuitepraatje^ 1 Sept. 1736 en 5 Jan. '37; Jagipraatje, 19 April, 2 November, en z. d.; te
Leeuwarden gedr. by Tobias van Dessel, 1737 en 1738. In 1757 onder den gezamenlijken titel van
Schulte- en Jagtpraatjes (Te Harlingen en Leeuwarden by F. van der Plaats en Abr. Ferwerda)
herdrukt.

-ocr page 299-

DES VADERiANDS. ^^ 297

heven moeten worden, van de overheden en hoogste staatsdienaars af tot den burger
en landman toe»; niemand mocht zich evenwel, naar zijn gezond begrip, «verbeel-
den, dat men in een vrij land wonende, ook vrij was van schattingen en lasten. De
wet behoedde er echter tegen alle willekeur; op haar was de regeering gegrond en
van haar hing zij af; de amptenaren waren er rekenschap en verantwoording hunner
bediening schuldig», enz. ^ Wel tegen de bestaande toestanden dus, niet tegen 'tgeen
er Beaufort in verbeteren wilde, kon de hekelende schets gelden, die de schrijver
der Praatjens er in een brief aan een zijner personen van liet geven ^: «ik heb
vóór eenigen tijd gelezen, dat nu de rechte tijd gekomen is, waarin alle burgers en
inboorlingen, mits zij de vereischte bekwaamheid hebben en den hervormden gods-
dienst zijn toegedaan, tot de regeering en ampten worden toegelaten, en dat, zoo er
iemand is, die wegens zijn verstand of andersins daartoe meent bekwaam te zgn,
hij zich maar kan aangeven en zijn dienst aanbieden, nadien de weg om tot een be.
diening te geraken, nu geheel open staat; ja, dat er tegenwoordig een ruim veld is
voor wie zich maar willen oefenen en hun gaven tot nut van 't gemeen besteden,
enz. Weet nu, dat een lid van den Raad in onze stad was overleden, en de tijd tot
de keus van een nieuwen naderde. Ik ging daarom, op een modeste wijs, als een can-
didaat behoort, bij al de leden van den Raad mijn opwachting maken, en hoorde
met verwondering verscheiden Heeren vragen, of ik, die van betovergrootvader af
een burgemeesterszoon ben, en in onze stad geboren en opgevoed, wel burger was;
zoodat ik genoodzaakt werd een gedeelte van mijn geslachtslijst op te zeggen, waarop
zy antwoordden, dat zij hier in dien tijd nog niet gewoond en van zulke menschen
niet hadden hooren spreken. Eindelijk kwam ik bij een van de hoofden der eene
factie, een man van studie en bekwaamheid. Hij maakte mij eenige complimenten
op mijn afkomst en persoon; doch die waren nauwlijks ten einde, of hij deed on-
derzoek naar de partij die ik zelf gekozen had, en die ik in het toekomende zou
denken aan te kleven. Ik antwoordde met alle beleefdheid, dat ik, nooit deel aan
de regeering hebbende gehad, en niemands adviezen in den Raad gehoord, onmoge-
lijk een besluit tot iemands nadeel kon nemen; maar dat ik hem kon verzekeren,
dat ik een behoorlijke erkentenis altoos aan diegenen zou betoonen, die mij bevor-
derd hadden; dat ik voor 't overige die gevoelens zou helpen uitvoeren, die ik voor
Ridderschap en Steden in 't algemeen en de Stad in 't byzonder nuttig zou bevin-
den. Ik merkte toen aanstonds uit dien Heer zyn wezen, dat hij mij met minach-
ting begon aan te zien; waaromtrent mij alle twijfel benomen werd, toen hij in myn

' Verhandeling, enz, (te Leyden by S. J. Luchtmans en te Middelburg, 1787).
ä
JacTit^raatje ofte Discours tusschen een Groeninger, een DocJcumer, en twee Zeemvze beeren, enz.
(19 April 1737), bl. 108 en vv.

Ve deel, Ie sink. 38

-ocr page 300-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

rede viel en mya verdere verklaring afbrak met te zeggen, dal ik een animal dis-
putax
was, en een persoon, daar de lieden te recht van zeiden, dat hij in dezen bur-
gerstaat niet gebruikt kon worden. Alles wat ik daar tegen wilde inbrengen, noemde
hij een staatkundige ketterij, en dat men de menschen, in de thans geregelde regee-
ring daarmeê besmet, noodzakelijk moet vervolgen, om het staatswezen in rust te
houden. Bij een hoofd der andere factie, die mij nog eenigsins bevriend was, voer
ik nog slechter; want die ried mij, om met myn gevoelens naar een ander land te
reizen, dewijl ik daarmede hier geen fortuin ooit zou maken». De praatjensschrijver
zag geen andere uilkomst in 's Lands nooden, dan door de verkiezing van een Stad-
houder; hy liet zelfs de Viie-nymfen een sierlyken zeezang aanheffen lot verheer-
lijking van al 't goed, daaruit voor land en volk te wachten:

Houd, veerman, houd wat stil, hoor wat de Nimfen zingen!
Zg zingen met een bl^ geschal
't Geen allen tijd verduren zal; —

O, wonderlijke dingen! —
Dees Prins, het eenigst overschot
Dier helden, wier gezegend lot
Zyn naam ver boven alle namen
Verheft, hij zal eerlang nog meerder zijn geëerd,

Als Neerland, weêrgekeerd
Tot de oude zeden, zich om slechten raad zal schamen.
Dan zal hy ook terstond den wagen van den Staat,
Als oppervoerman, leeren mennen,
Tot straf- en zachtigheid gewennen,
En houden overal de juiste middelmaat.

Van iedereen bemind, van niemand ooit gehaat,
Zal hü de gulden eeuw in onze landen stichten,
En zelfs, geljjk een gulden zon
Of starren van den Hemel lichten.
Of vloeyen als een wel of bron
Van weelde, die ons 't hart van vreugd zal op doen springen.

Houd, veerman, houd wat stil, hoor wat de Nimfen zingen:
De Vreê, geteeld van Hemelingen,
Zal weêr verschijnen opter aard,

%

Als deze held het bloedig zwaard
Uit Ma vors' handen stout zal wringen;
De Vreê, het eêlste pand,
Dat men op aarde vand,
Waardoor de velden bloeyen,
En vee en akkers groeyen.

O, uren al te flauw,
Die anders zjjt zoo gauw
In 't dry ven op uw pennen,

-ocr page 301-

DES VADERiANDS. ^^ 299

Waartoe zoo traag gegaan? ^

Ei, zweept de Zonnepaarden aan,
Opdat zy ons dit heil ten spoedigste berennen! '

Hevig slak bij deze rooskleurige ophemeling de zwartgallige voorstelling van 's Prin-
sen pogen en doelen door de weerpartij af, die niets dan kwaad van hem duchtte. Op
een spotprent, die zij in deze dagen in 't licht gaf, werd hij, staande op een wagen
«als daar weleer zijn confrater Faëton mee 't onderst boven uit de lucht viel» afge-
beeld, door een viertal van «zijn beste hangoorde edelluiden, met haar adeldom op
den rug» getrokken, terwijl een blaffende engelsche dog lot voorspan diende. Zij ko-
men echter voor een gesloten deur, met schildwachts wel bewaard, «naar luid der spreuk
voor zijn Hof te Breda: honden builen» ^

Naar dit Hof was de Prins juist in dit najaar getogen , om er als Baron plechtig gehul-
digd te worden, 's Avonds zes uur van 10 September kwam hg er, mei de Princes,
van Oosterhout aan, door drie vendels der burgerij met ontplooide vaandels en slaande
Irom ontvangen en met vreugdeschoten begroet. Den volgenden dag had de ontvangst
door den hoofdofficier en de overheid plaats, en kwamen tevens de officieren der
Barony, in scharlaken gedoscht, Prins en Princes hun opwachting maken. Den
12®° woonden beiden 't vogelschieten bij, en den 13®° had de eigenlijke inhuldiging
plaats, 's Morgens elf uur van Oosterhout afgereden, werden zij toen aan de grens
door burgemeesleren, twee raadsleden, en den griffier begroet, en reden daarop naar
't speelhuis om er te middagmalen, 's Middags vier uur trokken zij, onder 't lossen
van 't geschut en 'l luiden en spelen der klokken, de Boschpoorl in, de stralen en
markten der stad onder vier eerepoorten door, naar 't kasteel, waar 't regiment van
Baron Aylva in de wapenen stond. Aan weêrszy der straten stonden de zes vendels
der schuttery, met oranjecocarden op de hoeden , geschaard. De torens van de stad en om-
liggende dorpen prijkten met oranjewimpels en vlaggen. Vele huizen en gestichten
waren versierd, en de eerepoorten met toepasselgke latijnsche opschriften voorzien. «Hy
rijst om nut te doen», las men daar o. a.
{oritiir ut prosit), en «een goede wind
brengt hem ver, zoo de Hemel 't wil»
{Longe levis aura feret, si pia fata voUnt);
ook: «wakker is 't zich niet te laten doeken door bedrog, noch verlei<len door ge-
fleem, noch ontmoedigen door ongelyk
{Non ahduci fallaciis ^ non seduci htanditiis^
non frangi injuriis magnae virtutis est),
's Avonds was het stadhuis verlicht, en brand-
den er lampen in de torentransen. Om acht uur werd op 't kasteel vuurwerk afge-
stoken, en om negen kwam de Prins op Η stadhuis ten avonddisch, na ieder over-

-ocr page 302-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

heidslid een gouden gedenkpenning vereerd te hebben. Zilveren werden er daarna, uit
een grooten zilveren schotel, door hem en zgn gevolg van de pui onder 't volk geworpen

Dergelijke eerbewijzen vleiden den Prins; zij schonken hem, in zijn ergernis over
zijn terugzetting door Holland en Zeeland, een kleine vergoeding voor 't ondervonden
leed. Hij was toch vol verlangen, als Stadhouder der Zeven Provinciën op te treden,
en zijn jonge neef van Pruisen hielp het hem wenschen. «Ik hoop», had hem deze
reeds in February van 't vorige jaar geschreven, «dat ik u nog vóór't einde van't jaar,
onder een anderen titel dan dien van Prins van Oranje alleen kan schrijven, en dat
de Hollanders hun oogen voor hun waar belang zullen openen, en u, om de oude be-
teekenis, wakkerheid, en orde onder hunne troepen, en een geregeld Landsbewind
te herstellen, aan 't hoofd van hun Gemeenebest zullen roepen, waarvan gij het
schoonste sieraad en de steun zult z^n» Op den duur echter kwam hem 's Prinsen
ongeduld en gevoeligheid over zijn achteruitzetting wel wat overdreven en al zijn
levensgenot verbitterend voor. Bij een bezoek, hem en zijn gade in Aug. '38 op 't Loo
gebracht, pende hij van daar aan Voltaire: «ik schrp u van een plaats, waar vroe-
ger een groot man — Willem ΙΠ — huisde, en thans de Prins van Oranje woont,
over wiens leven de booze geest der eerzucht zijn onheilbrengend gif uitgiet. Deze
Prins, die in zijn fraai paleis, te midden zyner tuinen en van zijn glansryk hof
de gelukkigste aller menschen kon zyn, verteert van verdriet en ergernis, 't Is in-
derdaad jammer, want hij heeft veel geest en achtenswaarde eigenschappen. Met de
princes», voegde hij er bij, «sprak ik veel over Newton; van Newton kwamen wij
op Leibnitz, en van dezen op hare moeder, die zijn leerlinge was» ^ Deze moeder
was vóór eenige maanden (1 Dec, '38) gestorven, en hij had toen niet nagelalen, er
den Prins zijn deelneming over te betuigen. «Ik neem», schreef hij in zijner waar-
dige, hem geheel kenschetsende en vereerende woorden, «een waar aandeel in uwe
droefheid. Ook koningen zijn sterfelijk en, wat hun gestel aangaat, zwakke en slechts
voor een bepaalden tijd levende menschen. Daarna verliezen zg zich onder de menigte,
en gaan dikwerf in vergetelheid te gronde. Alleen hun deugden bewaren hun naam
voor de nakomelingschap, en de Jaarboeken van volken, die door een reeks van
zestig of zeventig koningen bestuurd werden, tellen er daaronder wellicht niet meer
dan drie, wier namen, hun onderzaten dierbaar, verdienden van die der overige on-
derscheiden te worden. De overleden koningin mag zich gelukkig noemen, zoo zij
het leedwezen van haar volk met zich in 't graf draagt; 't is het schoonste graf-
schrift, dat men haar geven kan, en een lof de leerlinge van Leibnitz waardig» \

» Έητορ. Mero. tweede halfjaar '37, bl. 220 w.
■ Meêgedeeld bO Ranke
Correspondance, enz. p. 197.

® Aangehaald aldaar, Inleiding, S. 175. 1 Correspondance, t. pl. p. 202, s.

\

-ocr page 303-

DES VADERiANDS. ^^ 301

Terwijl de zoon zoo zgn aangeknoopte vriendschapsbetrekking met het jonge prin-
selijke echtpaar voortzette, dreigde zyn vader weder min of meer met de Staten over-
hoop te raken, naar aanleiding der hem zoozeer ter harte gaande erfopvolging in
Gulik-Berg. Voor de Staten was het van 't hoogste belang, dat, bij de eindbeslissing
dier zaak, stad en landjen van Ravestein, dat binnen hun eigen grenzen lag, niet
langer in vreemde handen bleef, maar zoo mogelijk aan hen zelf overging; terwijl
zij tevens gaarne tegen alle oorlogsgewoel aan Maas en Rijn gewaarborgd wenschten
te zijn. Zij hadden daarom, in vereeniging met Groot-Brittanje, in 1736 te Weenen
voorgeslagen, de vraag voor het voorgespiegelde vredescongres te brengen; doch de
Keizer had dat niet gewild, en, wegens 's Konings min gewenschte houding in den
poolschen oorlog, zijn vroeger op dit punt toegezegde ondersteuning zelfs weder in-
getrokken. Die Koning daarover ontstemd, had toen zelf een voorstel van schikking
door zijn gezant, van Luiscius, aan de Staten kenbaar gemaakt, en deze dit weder
aan de hoven van Frankrijk, Oostenrijk, en Groot-Brittanje meêgedeeld. Inmiddels
stierf echter de bisschop van Augsburg, met zijn broeder, den Keurvorst van de Paltz,
de eenigste overgebleven erfgenaam, en die Keurvorst besloot daarop den Vorst van
Sulzbach voorloopig als erfgenaam te doen huldigen. De indruk van zulk een besluit
op Koning Frederik W^illem kon weinig gunstig zijn , en de Stalen beijverden zich
dus alles te doen, wat in hun vermogen was, om tot een meer bevredigend'einde te komen.
Zij opperden het plan, Koning en Keurvorst hun gevolmachtigden naar den Haag te
doen zenden, om de zaak in der minne te overleggen. Zoowel Frankrijk en Oosten-
rijk als Groot-Brittanje traden tot dit voorstel toe, Pruisen echter weigerde; het be-
geerde niet op deze wijs naar de pijpen der andere mogendheden te dansen. Deze
gingen inlusschen hun gang, en den 3®" Jan. '37 werd daarop door de Stalen, aan
hun gezanten te Berlijn en bij den Keurvorst te Manheim, Ginkel en Burmania,
kennisgegeven van 't geen er beraadslaagd was, en dal een week later door de ge-
zamenlijke gezanten aan Koning Frederik Willem werd kenbaar gemaakt. Zy meld-
den hem daarbij, hoe men, om allen oorlog te voorkomen, de netelige vraag in be-
handeling genomen had, maar om tot een bevredigende oplossing te geraken, nu ook
van hem de belofte wenschte te verkrijgen, dat hij zoo lang er nog onderhandeld
werd, zelfs zoo de Keurvorst inmiddels kwam te sterven, zich geen dadelijkheden zou
veroorloven, noch pogen zich het bezit der betwiste landen te verzekeren. Binnen twee
jaar rekende men klaar Ie zijn; overleed echter de Keurvorst t' avond of morgen vóór
dien tijd, dan twee jaar naar zgn afsterven, By overlegging derzelfde verklaring aan
den Keurvorst deed men dezen en zijn erfgenaam van Sulzbach het verzoek, binnen
't zelfde tijdsbestek geen wijziging in het staats- en burgerlek beheer dier landen aan
te brengen. De Koning loonde zich over deze opgedrongen bemiddeling zoo veront-
waardigd , dat hij het ingediende stuk eerst zelfs geheel onbeantwoord wou laten. Door

-ocr page 304-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zigne raadslieden bewogen, liet hij den vier gezanten — den quadrillems, als hy ze
noemde — een goede acht dagen later echter weten, dat hij met genoegen van de
poging tot schikking der zaak had kennis genomen, maar zich met het voorgestelde
hoofdpunt niet vereenigen kon. Hy verklaarde niet te begrijpen, hoe men een voor-
loopige inbezitneming van Gulik en Berg door den Vorst van Sulzbach met de onpar-
tijdigheid eener bemiddeling kon rymen, noch onder welken zweem van recht hem van
het bezitrecht versteken, om er een Vorst meê te bedenken, die uit zich zelf er volstrekt
geen had Aan Ginkel gaf hij buitendien te kennen, dat hij zich de blindheid niet be-
greep, waarmeê de Algemeene Staten in dezen tegenover Frankrijk geslagen waren. Hij
bereidde zich tot een veldtocht tegen dat land voor, wanneer het in Sulzbach's belang
Gulik en Berg mocht willen gaan bezetten. Gelijk zijn zoon in 't najaar aan den Prins
van Oranje schreef, stelde hy er in dat geval «zijn roem in, zyn krachten met die
van den franschen koning te meten, en geweld met geweld te keeren» I

Tusschen de vier bemiddelende mogendheden ontstond er nu echter weldra zelf verschil
van gevoelen. Frankrijk-en de Keizer hadden wel gaarne het voorstel van 10 February met
geweld willen zien handhaven, Koning George en de Staten daarentegen wilden alles
in der minne doen afloopen. De Staten badden daarom in Augustus ook reeds voor-
geslagen, Gulik en Berg, na doode van den Keurvorst, een jaar lang door onzijdige
troepen te laten bezetten, en een tusschen-regeering te benoemen, met verbod, eenige
de minste verandering in 't beheer te maken; 't geen door Oostenrijk en Frank-
rijk geweigerd was. Deze beiden kwamen nu, 13 Jan. '39, te Versailles overeen,
den Vorst van Sulzbach, zoodra met den Keurvorst het stamhuis Nieuwburg uitstierf,
in overeenstemming met het gemeenschappelijk gedane voorstel, het voorloopig bezit
van Gulik en Berg te waarborgen. Koning Frederik Willem, die deze overeenkomst,
van oosten rij ksche zijde, in weerstrijd met het verdrag van W^ustenhausen oordeelde,
waarbij de Keizer hem 't bezit van Berg en Ravestein had toegezegd, achtte zich
nu van zijn kant ook van dit verdrag, en de daarbij gewaarborgde
Pragmatiehe
Sanctie,
vrij. Hij was er intusschen zelf ook reeds toe overgegaan met Frankrijk te
onderhandelen. Aan beider gezanten in den Haag werd door hem en Fleury op-
gedragen, dat, buiten Oostenrijk om, in den Haag bewerkstelligen. Zijne eischen
golden daarbij eerst Berg en Dusseldorp, terwijl Sulzbach Gulik en. het noo-
dige geld zou erlangen. Daarvan wilde Fleury echter niet weten, maar stelde
hem in December '38 Berg, zonder Dusseldorp en eenige districten aan den Rijn,

1 Zie öinkers schrijven van 19 Febr., in Kive's Schets, enz. bi 145.

s "On parle ä présent des troupes que cette puissance peut mettre dans Juliers et Bergue; —
il est de la gloire du Eoy de mesurer ses forces avec celles du Roy de France, et de repousser la
force par la force". (Bij Ranke,
Correspondance t pl. p. 204).

-ocr page 305-

DES VADERiANDS. ^^ 303

ter beschikking; en de Koning, zeggende liever een «redelijke schikking» dan
een «bloedigen oorlog» te willen, nam dit aan, en sloot, in overeenkomst daarmeê,
5 April '39 een verdrag met Frankrijk, waarbij Berg, op die stad en districten na,
aan Pruisen, zij en Gulik aan Sulzbach kwamen, terwijl Pruisen zich omtrent Rave-
stein met de Algemeene Staten had te verstaan. Kwam de Keurvorst te overlijden
vóór hij door Frankrijk tot toetreding in dit verdrag was overgehaald, dan kreeg de
Koning het recht, het hem toegekende zonder uitstel te bezetten

Voor de algemeene bevrediging was men reeds een maand of wat vroeger te
Weenen gereed gekomen. Aansluitende aan het vroeger gemaakte verdrag, had er de
fransche gezant, de markgraaf van Mirepoix, den 18«° November '38, een tusschen
Duiischland en Frankrijk tot stand gebracht, waarin ook den anderen mogendheden
gelegenheid werd gegeven te deelen. Het sloot een aantal verklaringen in, waarbij
1. Koning Stanislaus afstand deed van de poolsche kroon; 2. Rusland en Saksen
zijn koningstitel erkenden; 3. Frankrijk het den nieuwen Koning van Polen deed;
4. de Keizer betuigde, in 1736 bevredigd te zijn met Spanje en Sicilië, met
toelichting van eenige daarop betrekking hebbende punten; 5. die Keizer Napels en
Sicilië en de havensteden aan de toscaansche kust aan Don €arlos afstond; 6, de
Koningen van Spanje en beide Siciliën het Parma en Piacenza aan den Keizer, en
de erfopvolging in Toscanen aan den Hertog van Lotharingen deden; 7. de Keizer
Novara en Tortona aan Sardinië afstond, en deze dit en de verdere punten aannam;
8. Hertog Frans Lotharingen en Bar aan Stanislaus, en na zijn dood aan Frankrijk toe-
zei, en aan Frankrijk tevens de afdoening der achterstallen aan den Rijn en in 't Mila-
neesche werd beloofd. Al deze verklaringen en bescheiden niet alleen, maar ook
al de voorafgaande vredesverdragen van 1648, 1678, 1697, 1715 en 1718, 1725
en 1736 werden bij dit cindverdrag bevestigd, voor zoover althans door die latere
niet de vroegere gewijzigd waren. Voorts beloofde Frankrijk bij dit verdrag de
Prag-
matieJce Sanctie^
van welke er een afschrift was bijgelegd, «ten krachtigste te zullen
handhaven, daar door die handhaving alleen de rust en vrede in Europa bewaard
kon worden»; terwijl verder nog bepaald werd, dal de forten aan weerskanten van den
Rijn, tegen de verdragen in gebouwd, geslecht zouden worden; dat er gemachtigden
zouden benoemd worden, om in den Elzas en 's Keizers Nederlanden de grensrege-
ling te ordenen; de handel tusschen 's Keizers onderzaten en die van Koning Lode-
wijk op den te Rijswijk en Baden bepaalden voet zou worden gedreven; dat alle
Rijksvorsten en Stenden in dit verdrag waren begrepen, en men nader zou overeen-
komen , wie er verder in te betrekken. Daartoe werden nu verdere onderhandeh'ngen
gevoerd, en weldra, den 1«" Febr. '39, te Versailles, door de toetreding van Sar-

' Zie Droysen, QeschicTite der preuss. Politik, u. 8. w. II, S. 360.

-ocr page 306-

2358 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS

dinië, twee maanden later door die der Koningen van Spanje en beide Siciliën, gevolgd \

Onderwijl hield 's Keizers oorlog met de Turken altijd nog aan; met zulk een
nadeel zijnerzijds, dat men hem in zijn radeloosheid de vraag in den mond lei, «of
dan met Prins Eugenius al de kracht zijner troepen verloren was gegaan?» En inder-
daad liet zich de treurige werking van 's Prinsen afsterven in maar al te veel op-
zichten bespeuren I Eindelijk trad Frankrijk als bemiddelaar tusschen Keizer en Sultan
op, en kwam zoo den Sept. '39 de vrede van Belgrado tot stand, bij welken de
de Keizer verplicht werd, zoowel die vesting zelve, als gansch Servië, Schabacz,
Orsowa, en Klein Wallachije weêr aan Turkije terug te geven, en hij van zijn vroe-
gere veroveringen alleen Temesvar behield I De ergernis over dezen jammerlijken
afloop was algemeen, 's Keizers legeroverste, de Graaf van Wallis, aan wiens wan-
beleid der krijgsbeweging het grootste kwaad te wijten was, en Graaf Neipperg, door
wiens onverklaarbare toegeeflijkheid de afstand van 't sterke Belgrado bij den vrede
had plaats gegrepen, werden in een schrijven van den Keizer aan zijne gezanten bij
de verschillende mogendheden naar verdienste doorgehaald; den eerste daarenboven
zijn legerbeheer onmiddelijk ontnomen, en de laatste onder een ruitergeleide in arrest
gebracht Een spotpenning ter herinnering van den schandelijken vrede geslagen ,
gaf aan de eene zij de vesting te zien, met het klankspelend onderschrift: '(Wallis
geen wal is voor Belgrado's wallenx , en aan de keerzij de vesten gesloopt, met de
afbeelding van beide Graven en de woorden: «Door krijg verdierf mij de een, door
vrede de ander».
{PerdicUt hic Bello, perdidit ille Face)·'. Een kleine drie weken
later, den 18·=» der maand, werd ook de vrede tusschen den Sultan en Keizerin
Anna gesloten, waarbij de laatste wel Azof behield, doch er de vestingwerken moest
slechten, en verder alles bij 't oude bleef. De Turken, schreef haar legerhoofd Münich,
mogen hun profeet en beiden vredemakelaars, de Graven Neipperg en de Villeneuve,
danken, en God het den Keizer vergeven, dat hij voor zulk een jammerlijke uit-
komst zooveel geld verspild heeft!

Hun eigen mohammedaansche vijanden van den africaanschen roofstaat bleven de
hollandsche zeekapiteins in deze jaren met goed gevolg bevechten. In April '37 had
Jacob Jan Pieterson drie barken van Saleh, met graan, olie, en verdere koopwaar
geladen, door zijn sloepen laten aantasten en vermeesteren. Een maand of wat later
jaagden Gerard Deuts en de 25-jarige AVillem Baron van
Wassenaar-Spanbroek —

1 Zie deii Europ. Mercurius, eerste halfjaar 1739, bl. 305, en vv.
® Zie Kroonprins Frederik van Pruisen's schrjjven bü Ranke,
Corresp. t. pl. p. 205.
3 Aid. 2e halfjaar, bl. 206 en vv.
* Aid. bl. 213, vv. ® Aid. bl. 230, v.

® Aangehaald by Strahl-Hermann, Geschichte des russischen Staates, IV, S. 574.

-ocr page 307-

DES VADERiANDS. ^^ 305

oomzegger van den Lt. Amiraal Gerard Jan — een saleesch roofschip, dal zich buiten
gewaagd had, de haven weder binnen. Den 1November verbrandde Jan Hoeuft, op
het Zeepaard, twee vaartuigen van Saleh, die door de bemanning, om hem te ont-
gaan , op het strand gezet waren, doch door zijn sloepen en barkassen benaderd wer-
den; den 22«" sneed hij een ander vaartuig den weg af, en zag het, evenzoo op de
branding gezet, daar weldra vergaan. In 't begin der volgende maand hernam de
B»» van Wassenaar, tusschen de baai van Tanger en kaap Spartel, een portugeeschen
koopvaarder, die door een roofschip was buitgemaakt en tegen 't hooge strand gezet,
maar door hem, onder
't vuur van den vijand, daarvan weer afgehaald. In 't volgende
jaar hadden de nederlandsche schepen echter veel met ziekten te kampen, die hen in
't
krijgswerk belemmerden; intusschen slaagde er kapitein Albert Hogeveen, 26 Aug.
'38 in, een halve galei uit Tanger voor de Straat van Gibraltar te nemen. In Mei
'39 mocht kapitein Hoeuft van Oyen een rijk geladen fransch schip heroveren, dat
door een saleeschen roover vermeesterd was. In de volgende maand raakte Wassenaar,
op de Brak van maar 14 stukken, met een anderen, die hem wou enteren, slaags,
en weerde hem met grof geschut en klein geweer zoo wakker af, dal hij afdroop
en alleen door den donker ontkwam; terwijl hij elf dagen daarna een galei uit Tanger
bij Arzilla op het strand jaagde, en daar in de branding zag omslaan en vergaan Κ

' Zie De Jonge, Qesddedenis van Η Ned Zeewezen, IV, bl. 160, vv.

Ve deel, Ie stuk.

-ocr page 308-

ZESDE HOOFDSTUK.

Groot-Brittanje en Spanje inkrijg. Inländische aangelegentioden. Sinee-
zen-moord te Batavia. Oostenrijksche Successie-oorlog. Lijdelijke hou-
ding der Staten. Verdrag van Breslau. Wijziging van zienswijs,

1739 — 1743.

Lieden, zoo naijverig en wangunstig omlrent hun eigen scheepvaart en handel in
de indische wateren, als de Hollanders en Engelschen zich tegenover 's Keizers Neder-
landen steeds bleven betoonen, hadden 't zich, waar 't den alleenhandel van anderen
gold, zeker wel wat minder begeerig mogen doen, dan zij zich op den duur in die
van Midden- en Zuid-Amerika tegenover Spanje gedroegen. Zij ontzagen zich niet er
den baatzieksten smokkelhandel te drijven, die , wat Holland betrof, vooral van Curacao
uitging. Klachten daarover ingebracht werden met de uitvlucht beantwoord, dat de
Staten niet verantwoordelijk gesteld mochten worden voor 't geen byzondere personen
in dit opzicht Avellicht misdreven, Spanje besloot daarom zelf door te tasten en rustte
eenige oorlogschepen uit, welker bevelhebbers werd opgedragen, het bedrijf der «lor-
redraayers», als men de sluikhandelaars heette, met geweld te onderdrukken. Som-
mige dier bevelhebbers lieten zich evenwel door de laatsten omkoopen, andere mis-
bruikten hun volmacht, om ook den eerlijken handel op de spaansehe coloniën tegen
te werken, doorzochten al de schepen, die 't hun goed docht, in zee, en brachten
ze op ook zonder dat van hun schuld gebleken was. Luttel jaren geleden waren er
zoo twee van Curacao naar Holland koersende vaartuigen genomen, een spaansch oor-
logschip had een hollandschen bodem prijs verklaard, en over beide feiten de staatsche
gezant Van der Meer zijn klachten dan ook ingediend. Daarna waren nog weer twee

-ocr page 309-

DES VADERiANDS. ^^ 307

hollandsche schepen opgebracht, en de spaansche gezant in den Haag, de Markgraaf
van Sint Gillis beweerde, dat althans van één de schuld bewezen was. Wegens de ge-
bleken onveiligheid der zee nam in 1737 de amsterdamsche Amiraliteil — die zich
ook tegen de barbargsche roovers zoo wakker gekweten had — het besluit, zoo lang
noodig, jaarlijks twee kloeke schepen uit te rusten, om de naar en van Cüra^ao zei-
lende koopvaarders te begeleiden , en wist zg daardoor verdere aanranding te voorkomen

Intusschen kwam er nu, in datzelfde najaar, van spaansche zg een klacht in tegen
zekeren hollandschen kapitein Bergman, die, naar men beweerde, een spaansch
schip in den grond had geboord, en schipper en stuurman gepijnigd en doodgescho-
ten. Ook andere cura9aosche schepen hadden, naar 't zelfde zeggen, een landing op
de kust van Carracas gedaan, en er cacao, tabak, en andere koopwaar van meege-
nomen waarvoor de gezant dus voldoening van de Staten verlangde. Die Staten stel-
den er bij de Westindische Compagnie een onderzoek naar in, en kregen ten ant-
woord, dat haar gezagvoerder op Cura^ao van de laatste zaak niets afwist, maar ge-
noemden kapitein terstond had ingedaagd, om hem, was hij in zijn handen gevallen,
naar verdienste te straffen. Toen er vervolgens weêr klachten van de Compagnie tegen
spaansche gewelddadigheden kwamen, gaven de Stalen haar bewindhebbers last, door
't bestuur van Curayao streng toezicht te laten houden, en te zorgen dat men, in
zijn verzet, de wettige grens niet overschreed, gelyk zij met leedwezen bespeurd
hadden, dat soms wel geschied was. In den volgenden zomer kreeg Van der Meer,
die inmiddels een uitstap naar Holland gedaan had, na zijn terugkomst van den Koning
de verzekering, dat hij gaarne alle voldoening zou geven op de klachten door de Sta-
ten gedaan, doch deze hunnerzijds nog in gebreke waren gebleven, op de tegen hen
zelf ingebrachte bezwaren afdoende te antwoorden. Sint Gillis betoogde gelijkerwys in
den Haag, dat de Staten, wegens 't belang hunner onderzaten in een eerlijken handel
op de Westindiën, zelf verplicht waren den smokkelhandel te beletten en de spaansche
pogingen daartegen te begunstigen. De Staten antwoordden, dat zij, huns inziens,
met recht de teruggave der genomen schepen verlangden, en dat het hun onderzaten
voorts vrij stond, door den grooten Oceaan op de door hen bezette kusten van Amerika
te varen, gelyk dat door de vredebepalingen van Munster en Utrecht bleek; dat het
volkenrecht niet toeliet, de schepen der eene mogendheid door die der andere in
volle zee te laten onderzoeken; terwijl bij den vrede van Utrecht uitdrukkelijk was
vastgesteld, dat de scheepvaart en handel op de Indien zou blijven als bij 't leven
van Koning Karei II; dat bij dien vrede ook was bepaald, dat men de schippers der
genomen vaartuigen gevankelyk naar Spanje had gevoerd, en daar in hechtenis ge-
houden, zoodat ze geen gelegenheid hadden hun onschuld behoorlijk aan te toonen;

* De Jonge, Geschiedenis mn het Ned. Zeewezen^ IV· bi. 164, v.

-ocr page 310-

308 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

dat het getuigenis der kustvaarders — Ouarda-Cosias ^ als de Spanjaards ze noem-
den — minder vertrouwbaar was door 'l belang, dat zg zelf bij de zaak hadden;
dat de Koning zelf het best kon uitmaken, of de in beslag genomen schepen dat
te recht of t'onrecht waren gedaan; en dat, wilde hy niet tot de teruggave besluiten,
zg voorsloegen van weêrszijden gemachtigden te benoemen, om 't verschil in der minne
by te leggen. Den eisch, dat de Staten zelf den sluikhandel zouden beletten, oor-
deelden zy geheel onrechtmatig, daar de kustwachters de schepen toch konden weg-
nemen , als ze door den wind maar iet of wat van den rechten weg afraakten, of
ook zonder dat en als ze streek hielden, gelijk reeds meer dan eens was gebeurd.
Gaarne zouden zij evenwel vernemen, welke middelen ze tegen dien handel met
vrucht konden aanwenden. De genomen schepen, zoo meenden ze, waren geen van
allen schuldig, gelijk ze uit hun lading, koers, en verdere omstandigheden uitvoerig
zochten te betoogen; en de gewelddadigheden, waarover de Spaanschen klaagden,
waren hun deels nog onbekend, deels ook hadden zij last gegeven, er met de gerechte
straf voor te doen boeten. Naar die onbekende zouden zy onderzoek laten doen, en
voorts der regeering te Curacao, der Westindische Compagnie, en al hun onderzaten
in 't algemeen tevens bevelen, zich stiptelgk te gedragen naar de voorschriften van
't volkenrecht en de gesloten overeenkomsten; 't geen ook hel eenige was, dat ze
van Zyne Majesteit zynerzyds verlangden. Als toegift was by dit vertoog dan nog een
beklagschrift der Compagnie zelve gevoegd, dat niet minder dan zeventien oude en
nieuwe bezwaarpunten inhield, alle in stryd met die overeenkomsten, en op welke
zy dus van hun kant van den Koning voldoening vraagden.

In Engeland nam de zaak inmiddels een gansch anderen keer; zij ging daar met
een weerstand tegen Walpole's oorlogschuw bewind gepaard, die hem op den duur
te sterk zou worden, en hier juist te kwader uur voor zijn heftigen aandrang zou
doen zwichten. De engelsche smokkelhandel in de West-Indiën werd op groote schaal
gedreven; onder schijn van het bij den utrechtschen vrede hun toegestane ééne vaar-
tuig — het zoogenoemde
assiento-schi^ — voor de vaart op Zuid-Amerika, zonden
zy er tal van andere. Deze ankerden op eenigen afstand en voorzagen dan dat ééne,
zoodra 't leeg was, van nieuwe lading. Ook meerdere schepen, gansche smaldeelen
zelfs, stevenden de spaansche havens binnen, onder voorwendsel zich te ververschen,
doch alleen om er engelsche waren te slijten. Op andere punten der kust bleven zij
daar om heen koersen, en kwamen dan de booten der smokkelaars haar lading by
hen lossen. Het treurige gevolg voor den spaanschen handel was, dat de jaarmarkt te
Panama, eenmaal de rykste der wereld, allengs van al haar luister ontbloot en nage-
noeg verlaten werd. Niet onnatuurlijk — als een britsch geschiedschrijver zelf betuigt ^ —

Lord Mahon, in zyn History of England from the Peace of Otrecht, enz. Ch. XX.

-ocr page 311-

DES VADERiANDS. ^^ 309

dal de Spanjaards poogden deze onrechtmatige praktijken te voorkomen; en bijna on-
vermijdelijk was daarbij deze en gene gewelddadigheid hunnerzijds en in de handel-
wijs hunner kustwachters. «Over 't algemeen», als de britsche gezant, Keene, uit Madrid
schreef, «blijken onze scheepskapiteins altijd te meenen, dat zg onrechtmatig in beslag
worden genomen, wanneer zij niet op de daad zelf van sluikhandel zijn betrapt, al wijst
hun lading duidelijk uit, dat ze binnengesmokkeld is; terwijl de Spaanschen, van
den anderen kant, zich het recht toekennen, niet alleen de schepen te nemen, die
voortdurend op hunne havens varen, maar hen evenzeer in de volle zee te praayen
en te doorzoeken, om bewijzen voor den sluikhandel, dien zij wellicht drijven, op
te sporen. Zoolang nu het juiste midden tusschen deze beide uitersten niet gevonden
is, zal de regeering steeds met klachten overladen worden, en wij onophoudelijk ge-
drongen, over herstel van grieven te onderhandelen, zonder daartoe te kunnen gera-
ken j) Κ Dat de britsche kooplui er op uit waren, al de staaltjens van onrecht en ge-
weld van spaansche zij breed uit te meten, spreekt van zelf; het Parlement werd met
hunne beklagschriften overstroomd, en Walpole's tegenpartijders maakten daarvan
gretig gebruik, om hem hard te vallen en hun welbespraakten mond tegen hem te
roeren Zij lieten 't zelfs niet bij hun eigen woorden, maar brachten ook getuigen
voor de balie, zeelui, die in eigen persoon het slachtoffer van spaansch geweld ge-
worden waren, en daarvan hoog opgaven, al liet hun geloofwaardigheid veelal wel
wat te \Tenschen I Het meeste opgang in dit opzicht maakte een, later als «het
sprookjen van Jenkins' oor» berucht, relaas van een scheepskapitein van dien naam,
die, naar zijn zeggen, als gezagvoerder van een koopvaarder uit Jamaica, door een
spaansch kustwachter was aangehouden en doorzocht, en ofschoon er geenerlei bewijs
van sluikhandel bij hem gevonden werd, deerlijk was mishandeld. De Spanjaard had
hem bij een zijner ooren gepakt, dat afgescheurd, en 't hem daarop ter hand gesteld
met verzoek het aan zijn koning te brengen, en dezen te zeggen, hem, was hij er
by geweest, hetzelfde zou gebeurd zijn. Jenkins droeg sedert zijn oor in katoen ge-
wikkeld bij zich, en vertoonde 't aan wie het bezichtigen wou. Ook voor 't Lager-
huis werd hij er meê ontboden, en gaf daar, op de vraag van een der leden, hoe
hij zich onder die barbaarsche bejegening wel gevoeld had, het den kloekhartigslen
Ireurspelheld waardige antvvoord: «ik beval mijn ziel aan God, en mijn goede zaak
aan mijn land». Dat antwoord maakte den Irefifendsten indruk; het zweefde weldra
op aller lippen, en Walpole's hevigste tegenstander Pulteney riep in 't volle Huis
uit: «wij hebben geen bondgenooten noodig, om ons goed recht te erlangen; Jenkins'

1 Aid.

"Our calmer judgment may remember that they were not examined npon oath, and had every
temptation to exagerate, which interest, party-zeal, or resentment caa afford", enz. LordMahon, t.pl.

-ocr page 312-

310 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

verslag zal ons Trgwilligers <loen toeslroomen» Naar de meerdere of mindere juist-
heid van dat verslag werd niet gevraagd, al waren er vertrouwbare lieden genoeg,
die wisten te zeggen, dat den man zijn oor bij een gansch andere gelegenheid, een
tepronkstelling op 't schavot, van 't hoofd was gehaald.

Terwijl Walpole, tengevolge dezer hevige klachten, met het spaansche hof te
Madrid onderhandelde, zond hij echter tevens een smaldeel van tien linieschepen onder
Amiraal Haddock naar de Middellandsche Zee, en eenige afzonderlijke oorlogsvaar-
tuigen naar de West-Indiën. Hy nam ook in Noord-Amerika, waar voor de jongste
britsche nederzettingen van Georgia en Carolina over de grensvraag oneenigheid met
Spanje ontstaan was, maatregelen, om ze door troepen te dekken, en bracht door
een en ander te weeg, dat de Spanjaards zich wat toeschietelijker betoonden, en o.a.
verschillende pryzen teruggaven en de vrijlating van een zeventig engelsche matrozen
gelastten , die, door de kustwachters genomen , te Cadixin hechtenis zaten. Den spaanschen
gezant te Londen werd een boodschap gezonden, dat zijn meester genegen was vroe-
gere geschilpunten te vereffenen en middelen in overweging te nemen, om nieuwe te
voorkomen. Onderhandelingen daartoe werden nu zoo te Londen als te Madrid gevoerd,
en de uitkomst was, dat het door Spanje aan Engeland verschuldigde geld op 95,000 pond
sterling gesteld werd, mits te Londen betaalbaar. Op dezen grondslag werd toen een
overeenkomst ontworpen, die den 14®'* January '39 door den spaanschen minister La
Quadra en den britschen gezant onderteekend werd , en waarin, behalve de betaling dier
geldsom binnen vier maanden, bepaald werd, dat binnen anderhalve maand twee ge-
volmachtigden te Madrid zouden byeenkomen , om de rechten van den handel te regelen
en de juiste grensscheiding van 't britsche Carolina en 't spaansche Florida te bepalen,
waarmeê ze binnen acht maanden moesten gereed zijn. In zijn openingsrede kondigde
Koning Georg deze overeenkomst, «roet groote voldoening», als hij't uitdrukte, aan.
Zij werd echter, in stee van met bijval, met grooten weerzin begroet, en vond ook
buiten 't Parlement, onder 't volk, een allesbehalven gunstig onthaal. Het recht van
onderzoek, riep men uit, is er niet bij geweerd, de grensscheiding van Georgia niet
in vermeld; de gewelddadigheden der Spanjaards blijven ongestraft, enz. Walpole's
vrienden in 't Hoogerhuis stelden intusschen een adres van dank aan den Koning
voor die overeenkomst voor, dat nog altoos met een meerderheid van 13 stemmen —
71 tegen 58 — werd aangenomen, en in 't Lagerhuis, door zyn broeder Horatius,
voorgedragen ook daar, in spijt der hevigste weêrspraak, evenzeer nog een kleine
meerderheid verkreeg. Met veel vertoon verwijderden er zich nu echter de tegen-
stemmers; doch niet met den uitslag, dien zij verwachtten. Walpole bleef aan, en
zette zijn onderhandelingen tot bevrediging voort; ook Fleury bood zijn bemiddeling

Aid.

-ocr page 313-

DES VADERiANDS. ^^ 311

daartoe aan, mits men het britsche smaldeel uit de Middellandsche Zee weêr naar
huis riep. Bij de hevige verbittering der tegenpartg waagde Walpole 't evenwel niet
daartoe over te gaan.

Die verbittering was inderdaad ten top geklommen; spotrijmen eu spotprenten
op den oorlogschuwen onderhandelaar zagen 't licht, die hem en zijn streven deer-
lijk op de kaak stelden, en waarby natuuilyk ook het veelbesproken oor van Robert
Jenkins niet vergeten was Op een der prenten zag men een britschen leeuw door
Walpole bg zijn manen gevat,' en dien door een spaanschen Don de nagels werden
afgeknipt; op een ander zag men hem aan zgn tafel, weigerende de ingekomen be-
zwaarschriften te lezen De goegemeente toonde zich ten uiterste verstoord, en
ook de Koning zelf neigde hoe langer zoo meer tot den krgg. Walpole zag dus geen
anderen uitweg dan te wijken of te vechten, en zijn ministerieelen zetel niet wil-
lende prijsgeven, koos hij het laatste. Het smaldeel van Haddoek werd, in plaats
van terug ontboden, versterkt; een ander, onder Ogle, voor de West-Indiën uit-
gerust, en Walpole's broêr Horatius naar Holland afgevaardigd, om er op hulptroe-
pen aan te dringen. Keene kreeg in last te Madrid op onmiddelijke voldoening te
staan, opheffing van 't recht van onderzoek en grensbepaling in Noord-Amerika,
overeenkomstig Engeland's eischen, te verlangen; en toen dit alles, als van zelf sprak,
niet aanstonds in toestemmenden zin beantwoord werd, werd — nog vóór 't einde van
October '39 — de oorlog aan Spanje verklaard Juichend begroette en volgde het
londensche straatpubliek de herauten, met het uitroepen der verklaring belast; van
alle kerktorens luidden de klokken; de Zuidzeefondsen rezen onmiddelijk. De spaan-
sche coloniën werden als een even lichte als welkome prooi beschouwd, en de Prins
van Wales, die zich onder 't volk vertoonde, wijdde voor de Rose-taverne hij Tem-
plebar met welgevallen een dronk aan het welslagen van den oorlog ^ Walpole wist
echter wel beter, en zei onder al dat klokgebengel en feestgejoel: ze mogen nu de
klokken luyen, later zal 't handenwringen zijn Hij bleek slechts te zwak, om er
zijn hooge staatsampt voor op te geven.

De Staten, op geen europeeschen oorlog belust, begrepen beide oorlogvoerende
mogendheden den kamp voor zich te moeten laten uitvechten, en gaven dus op En-
gelands aandrang om medewerking een weigerend antwoord. Zij achtten 't daarbij
voor 's Lands eigen handel op Spanje voordeeliger, er niet in deel te nemen, en
werkten door hun besluit tot onzijdigheid al aanstonds zoo gunstig op Spanje's Koning,

' "Now", luidde het o. a. van de ware en vermeende slachtoffers, "Nowthey may laaghandquito
banish their fears, Nor mourn for their liberty, riches, and
ears". Zie Wrighta Garicature History of
tu Georges,
ρ. 119. ^ Aid. ρ. 118 en ν.

3 Lord Mahon, Kistory t. pl. * Aid. " Aid,

-ocr page 314-

2426 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

verslag zal ons vrijwilligers doen toestroomen» Naar de meerdere of mindere juist-
heid van dat verslag werd niet gevraagd, al waren er vertrouwbare lieden genoeg,
die wisten te zeggen, dat den man zijn oor bij een gansch andere gelegenheid, een
tepronkstelling op 'l schavot, van 't hoofd was gehaald.

Terwijl Walpole, tengevolge dezer hevige klachten, met het spaansche hof te
Madrid onderhandelde, zond hij echter tevens een smaldeel van tien linieschepen onder
Amiraal Haddock naar de Middellandsche Zee, en eenige afzonderlijke oorlogsvaar-
tuigen naar de West-Indiën. Hy nam ook in Noord-Amerika, waar voor de jongste
britsche nederzettingen van Georgia en Carolina over de grensvraag oneenigheid met
Spanje ontslaan was, maatregelen, om ze door troepen te dekken, en bracht door
een en ander te weeg, dat de Spanjaards zich wat toeschietelijker betoonden, en o.a.
verschillende prijzen teruggaven en de vrijlating van een zeventig engelsche matrozen
gelastten , die, door de kustwachters genomen, te Cadixin hechtenis zaten. Den spaanschen
gezant! te Londen werd een boodschap gezonden, dat zijn meester genegen was vroe-
gere geschilpunten te vereffenen en middelen in overweging te nemen, om nieuwe te
voorkomen. Onderhandelingen daartoe werden nu zoo te Londen als te Madrid gevoerd,
en de uitkomst was, dat het door Spanje aan Engeland verschuldigde geld op 95,000 pond
sterling gesteld werd, mits te Londen betaalbaar. Op dezen grondslag werd toen een
overeenkomst ontworpen, die den 14™ January '39 door den spaanschen minister La
Quadra en den britschen gezant onderteekend werd, en waarin, behalve de betaling dier
geldsom binnen vier maanden, bepaald werd, dat binnen anderhalve maand twee ge-
volmachtigden te Madrid zouden bijeenkomen , om de rechten van den handel te regelen
en de juiste grensscheiding van 't britsche Carolina en 't spaansche Florida te bepalen,
waarmeê ze binnen acht maanden moesten gereed zyn. In zijn openingsrede kondigde
Koning Georg deze overeenkomst, «met groote voldoening», als hij't uitdrukte, aan.
Z-ij werd echter, in stee van met bijval, met grooten weerzin begroet, en vond ook
buiten 't Parlement, onder 't volk, een allesbehalven gunstig onthaal. Het recht van
onderzoek, riep men uit, is er niet bij geweerd, de grensscheiding van Georgia niet
in vermeld; de gewelddadigheden der Spanjaards blijven ongestraft, enz. Walpole's
vrienden in 't Hoogerhuis stelden intusschen een adres van dank aan den Koning
voor die overeenkomst voor, dat nog altoos met een meerderheid van 13 stemmen —
71 tegen 58 — werd aangenomen, en in 't Lagerhuis, door zgn broeder Horatius,
voorgedragen ook daar, in spijt der hevigste weerspraak, evenzeer nog een kleine
meerderheid verkreeg. Met veel vertoon verwijderden er zich nu echter de tegen-
stemmers; doch niet met den uitslag, dien zij verwachtten. Walpole bleef aan, en
zette zijn onderhandelingen tot bevrediging voort; ook Fleury bood zijn bemiddeling

' Aid.

-ocr page 315-

DES VADERiANDS. ^^ 2427

daartoe aan, mits men het britsche smaldeel uit de Middellandsche Zee weêr naar
huis riep. Bij de hevige verbittering der tegenpartij waagde Walpole 't evenwel niet
daartoe over te gaan.

Die verbittering was inderdaad ten top geklommen; spotrijmen en spotprenten
op den oorlogschuwen onderhandelaar zagen 't licht, die hem en zijn streven deer-
lijk op de kaak stelden, en waarbij natuuilijk ook bet veelbesproken oor van Robert
Jenkins niet vergeten was \ Op een der prenten zag men een britschen leeuw door
Walpole bij zijn manen gevat, en dien door een spaanschen Don de nagels werden
afgeknipt; op een ander zag men hem aan zgn tafel, weigerende de ingekomen be-
zwaarschriften te lezen ^ De goegemeente toonde zich ten uiterste verstoord, en
ook de Koning zelf neigde hoe langer zoo meer tot den krgg. Walpole zag dus geen
anderen uitweg dan te wijken of te vechten, en zijn ministerieelen zetel niet wil-
lende prysgeven , koos hij het laatste. Het smaldeel van Haddoek werd, in plaats
van terug ontboden, versterkt; een ander, onder Ogle, voor de Wcst-Indiën uit-
gerust, en Walpole's broêr Horatius naar Holland afgevaardigd, om er op hulptroe-
pen aan te dringen. Keene kreeg in last te Madrid op onmiddelgke voldoening te
staan, opheffing van 't recht van onderzoek en grensbepaling in Noord-Amerika,
overeenkomstig Engeland's eischen, te verlangen; en toen dit alles, als van zelf sprak,
niet aanstonds in toestemmenden zin beantwoord werd, werd — nog vóór 'l einde van
October '39 — de oorlog aan Spanje verklaard Juichend begroette en volgde het
londensche straatpubliek de herauten, met het uitroepen der verklaring belast; van
alle kerktorens luidden de klokken; de Zuidzeefondsen rezen onmiddelijk. De spaan-
sche coloniën werden als een even lichte als welkome prooi beschouwd , en de Prins
van Wales, die zich onder 't volk vertoonde, wijdde voor de Rose-taverne bij Tem-
plebar met welgevallen een dronk aan het welslagen van den oorlog Walpole wist
echter wel beter, en zei onder al dat klokgebengel en feestgejoel: ze mogen nu de
klokken luyen, later zal 't handenwringen zijn Hg bleek slechts te zwak, om er
zijn hooge staatsampt voor op te geven.

De Staten, op geen europeeschen oorlog belust, begrepen beide oorlogvoerende
mogendheden den kamp voor zich te moeten laten uitvechten, en gaven dus op En-
gelands aandrang om medewerking een weigerend antwoord. Zg achtten 't daarbij
voor 's Lands eigen handel op Spanje voordeeliger, er niet in deel te nemen, en
werkten door hun besluit tot onzijdigheid al aanstonds zoo gunstig op Spanje's Koning,

« «Now", luidde het o. a. van de ware en vermeende slachtoffers, «Nowthey may laughandquito
banish their feara, Nor mourn for their liberty, richea, and
ears". Zie Vfnghts Caricature Jlisiory of
the Georges y
p. 119. ® Aid. p. 118 en v.

3 Lord Mahon, ffistory t. pl. * Aid. * Aid,

-ocr page 316-

2428 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

dat hij onmiddelijk twee der genomen hollandsche schepen ύrij gaf, en hetzelfde voor
twee andere toezei, zoo hem binnen acht maanden uit de West-Indien geen bewijs
verstrekt werd, dat zij verbeurd waren. Ook Frankrijk toonde zich met hun houding
ten zeerste ingenomen , en Fleury haastte zich dus het handelsverdrag met hen te
vernieuwen, dat in 1713 voor 25 jaar was aangegaan, en dat hij niet had willen
verlengen, zoolang hij niet zeker was, dal zij zich met Groot-Brittanje niet verbin-
den zouden. Daar greep natuurlijk het tegendeel van alle ingenomenheid met hen
plaats. Zij werden er met spotprenten voor bedacht. «De Staten in Slaap» was het
opschrift van een van deze, waarop een slapende leeuw in een wieg prijkte, terwijl
Fleury aan 't wiegetouw trok. Op een andere, «Hollandsche Vriendschap» onderschre-
ven, zag men een Engelschman met een Spanjaard vechten, terwijl een Hollander
van de gelegenheid gebruik maakt, de zak van den eerste te leêgen

Tegenover de inlandsche nijverheid hadden de Staten van Holland, overeenkom-
stig de meer bekrompen begrippen van den tijd, in 't belang hunner gewestelijke
geldmiddelen, in 't voorjaar een besluit genomen, dat de arme koekebakkers ten
platten lande, ten voordeele der stedelijke, in getal en neering beperkte. «Om't groot
nadeel, dat hun gemeene land in de imposten van 't gemaal, en de laatstgemelde
bakkers door 't vermenigvuldigen van die ten platten lande leden», hadden zi] name-
lijk den 141'" Maart bepaald, dat, om de laatste «op een billijke wijze te doen uit-
sterven» 5 buiten de koek bakkerijen, die er thans werden gevonden, «geen andere moch-
ten opgericht worden op een boete van 600 gulden; en dat de tegenwoordige, na doode
van de thans levende bakkers, slechts voor één reis door de onhertrouwde weduwe
of 's overleden zoon, in die neering opgevoed en bij vaders dood 18 jaar oud, moch-
ten worden voortgezet». In verband daarmee breidden zij hunne Ordonnancie op den
impost van 't gemaal, den 1™ July, met eenige nieuwe bepalingen, tegenover de
andere provinciën, uit. Daardoor moest «van stgfsel en van brood, beschuit, meel,
koeken en derg. gebak, komende uit eenige der Vereenigde Provinciën oft gebied
der Generahleit of van buiten deze landen, den pachter zes gulden van de honderd
pond betaald worden; van twee lasten gebuild meel zooveel als van zes lasten onge-
build». Schippers, die eenige koeken of derg. gebak van buiten de provincie inbrach-
ten , moesten den pachters en den overlieden van de koekebakkers- of de bakkersgilde,
waar de eerste niet was, de hoeveelheid van 'tingebrachte, op een boete van 20 g.,
bij biljet aangeven. Stijfsel, brood of meel, koeken en derg. uit Utrecht in Holland
aangevoerd, moesten te Weesp, aan den pachter van de Wormer of zijn collecteur
worden aangegeven, en hem de verschuldigde impost daarvoor betaald. Elders dan over
Weesp mocht er niets van dien aard worden ingevoerd, op een boete van 2000

Caric. History, p. 121, f.

-ocr page 317-

DES VADERLANDS. 313

ponden boven de verbeurte; en om alle bedrog en OTerlrcding daarin te voorkomen,
zou, werd het noodig geacht, een uitlegger worden aangebracht voor de Eems en op
de Lek, waar Holland tegen Utrecht naast eindigde, en de pachter van 't gemaal
over de Wornier daarop een toeziender mogen hebben, om aan te halen al wat er
van dezen aard langs dien weg mocht worden ingebracht. Een' dergelijke uitlegger
zou, in gelijk geval, komen op de rivier omtrent Gorcum, waar Holland aan Gel-
derland grensde, en de pachter van 't gemaal in die stad daar dan een collecteur
ομ plaatsen, aan wien men de hoeveelheid van 't ingevoerde kon aangeven en er
den impost van betalen. Niemand, wie hij ook ware, mocht voorts eeni^ meel, brood,
koek, of derg., in eenige van de Ver. Provinciën of 'i gebied der Generaliteit ge-
malen of gebakken, in Holland brengen dan door de Rille, langs de Waal, langs
de Lek en de Vecht, en over de Zuiderzee. Een uitzondering werd slechts gemaakt
voor de schippers, die van eenige reis buiten duins mochten thuis komen en wat
meel en brood uit hun voorraad hadden overgehouden, mits zy 't binnen 't etmaal
na hun aankomst en voor hun vernachting hadden aangegeven aan pachter of collec-
teur. Ook reizigers, met eenig brood in hun valies of reiszak, waren vrijgesteld. Wie
zoete koek of derg., gebakken van meel uit gebroken koren, van wat voor deeg of
vorm ook, van 't platte land in de steden brachten, Den Haag daaronder begrepen,
hadden ze aan te geven by den pachter van 't gemaal dier stad, en hem zeven stui-
vers van de 100 pond te betalen. Schippers of voerlieden mochten ze zonder aan-
gifte niet lossen of laten lossen. Werd hel aangegeven gewicht mistrouwd, dan kon
de pachter ze op zyn kosten ter waag laten wegen. Binnen de provincie mocht voorts
de koek uit de eene stad naar de andere en naar 't platte land verzonden worden,
mits onder geleibriefjen. Ze mocht echter niet van 't platte land naar de sleden ge-
bracht werden, zoo lang er op 't eerste nog koekebakkers waren. Bij kermissen en
jaarmarkten in de steden werd de i/npost niet van al de ingebrachte, maar slechts
van de verkochte koek gevorderd; waarom men de hoeveelheid^ van beiden bij de
pachters had aan te geven, die bij wantrouwen weder tot de waag hun toevlucht
konden nemen. Pachters, die met de koekebakkers ten platten lande ruggespraak
hielden, om ze hun koek zonder impost binnen de beslolen sleden te doen brengen,
werden met 600, de schuldige koekebakker met 400 gulden boete gestraft ' Drie
weken te voren lieten de Algemeene Stalen een placaat tegen 't aanmaken en ?er-
valschen der
indigo uilgaan, waarmeê «sedert eenigen tijd door baatzuchtige menschen
veel bedrog was gepleegd»; daaronder was echter niet begrepen «het maken van
de van ouds bekende platte of schapen indigo, mits naar 't gewone formaat in vier-
kante stukjens» van v^elke zij in de wandeling haar naam had ^

® Aid. bl 67.

; éi-

40

-ocr page 318-

2430 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

In eene «Verhandeling» \ dit jaar over de landerijen vooral in Holland en Zee-
land geschreven, en die van dezelfde hand of althans uil denzelfden koker scheen
te komen, als de Schuite- en Jachlpraatjens, werd zwaar geklaagd over de hooge
verpondingen, waaraan ze bij toeneming onderworpen waren, en die «den bezitters
ΜΆϊΐ landgoederen» onrechtmatig voorkwamen. «Zullen ze niet», vraagde de schrij-
ver, «de gemelde lasten niet ophoudende of niet wordende verminderd, tot gebrek
en armoede moeten vervallen?» terwijl tevens «de bruiker» zoo goed als «de eige-
naar» moest lijden. Zijne overdreven en eenzijdige beschouvs^ng vond echter bondige
weerspraak in eenige «Aanmerkingen», achter een, als vervolg op de Verhandeling over
de Vrijheid in den Burgerstaat, uitgegeven Aanhangsel-, waar hem met name ook
werd tegengeworpen, dat hij de waarde dier landerijen, als waren 't «de voornaamste
bezittingen» der ingezetenen, veel te hoog stelde. Juist in Holland en Zeeland be-
stonden dee bezittingen veel eer «in huizen in de steden en in obligaciën; de waarde
der landerijen kon daarbij niet vergeleken worden, te meer als men er de groote
schatten, in den handel gebruikt, en het aandeel van gegoede menschen in engel-
sche fondsen bijvoegde. In beide provinciën waren ze niet in staat, ook maar een
vierde van de inwoners te voeden; weide- en warmoeslanden dicht bij de steden kon-
den om hun gelegenheid wat hooger worden aangeslagen». Wat de bruikers dier lan-
derijen, de boeren, betrof, «wanneer zij vroeger meer bloeiden dan nu» , dan moest
de rede daarvan niet «in de belastingen, die het land aan den Staat opbrengt tot on-
derhoud der dijken gezocht worden; veel minder in de belastingen en ongelden der pol-
ders en de maaltijden der polderbesturen; neen, de wezenlijke reden niet alleen van
hel verval der landerijen, maar van alles, moest aan tweederlei oorzaak toegeschre-
ven worden. Eerst aan de overdadige levenswijs dier boeren in 't algemeen , verte-
rende drie en viermaal zooveel als hun voorouders gewoon waren; waaruit voortsproot,
dal ze veel meer dienstboden van daen hadden dan in die tijden, en dus buiten
staat raakten meer huur op te brengen. ïen tweede in de schaarste van dienst-
en landvolk, waardoor zi] gedwongen waren veel hooger loon dan vroeger te geven.
Bovendien werden ook de boeremeiden en -knechts zoo weelderig en lui, dat het
zich schaamde. Dat was zoo waar, dat men in Holland bijv. geen raad zou weten,
zoo er niet jaarlijks een aanmerkelijk getal Moffen en arbeiders overkwamen, die den
geheelen zomer overvloedig werk vonden. Zij deden anders zeker zooveel kwaad als
goed; want ze verteerden genoegzaam niets, brengende ieder zijn voorraad in ham-
men en spek mede over, zonder zelfs 's Lands lasten daarvan te betalen, en gaande
tegen den winter met hel verdiende geld weer uit het land». Om dus «'t verder

' Te Leeuwarden by Tobias van Deseel.

2 Te Amsterdam by A. van Huyden en Steve van Esfeldt, 1739.

-ocr page 319-

DES VABERLANDS. 315

verval der landerijen Ie voorkomen, zou men best doen, een middel aan Ie wgzen,
de hoeren naarstiger en zuiniger te maken; want zoolang de burgers in de steden
en de boeren op bet land daaromtrent in gebreke bleven, zou de handel niet beter
gaan, noch de landerijen meer waard worden; integendeel zou alles nog meer ver-
vallen, dewijl veel menschen, ziende'hoe weinig er met dien handel te winnen viel,
ja, hoe weinig men elkander hedendaags vertrouwen kon, in stilte met hun geld
uit de provincie trokken, om in andere plaatsen van hun renten te gaan leven.
Zoo zag men, dat de kleine plaatsen in Gelderland en Overijsel vooral ongemeen
begonnen te bloey en door dat er zich veel Hollanders neerzetten, zoodat er byv. geen
burgerhuis te Harderwijk meer te bekomen was, en zulk een huis, dat er vóór lut-
tel jaren maar 50 g. van huur deed, nu twee of driehonderd g. kostte, 't Was on-
geloofbaar, hoeveel duizend huisgezinnen in weinig jaren de provincie hadden ver-
laten , die nu in de eerste plaats er geen lasten meer betaalden, zoodat er 't inkomen
verminderde, en lieden die door hen hun brood wonnen tot last der armen kwamen;
en ten tweede moest de prijs der vruchten daardoor dalen, omdat er minder vertering
was en de arbeidsloonen vermeerderden. Zooveel was zeker, dat de ongebonden prach-
tige en weelderige levenswijs der onderdanen het land in den grond bedierf, en slechts
herstel van zuinigheid, needrigheid, en nijverheid in staat was, het weêr te doen
bloeyen. Een ander middel om de landerijen tot een bloeyenden staat te brengen,
zou wezen , veel landvolk en arbeiders zich met hun huishoudens in de provincie te
doen neerzetten, die in 't Land verteerden wat zij er wonnen. Daardoor zou 's Lands
inkomen vermeerderen, de vruchten in prijs stijgen, en de arbeidsloonen verminderen.
Een voorbeeld daarvan zag men thans in Zeeland. Daar had de liefdadigheid der
Mennonieten verscheiden verdreven huisgezinnen met open armen ontvangen, die door
bun bijstand zich meest rondom Middelburg hadden gevestigd. Schoon meest al de
andere boeren klaagden en zelden hun renten konden betalen, ging het met deze
menschen geheel anders; zij floreerden, en dat alleen door hun zuinigheid en naar-
stigheid». De schrijver had eens «het vermaak gehad, zich met een van hen in een
boekwinkel te Middelburg te onderhouden; terwyl hg er met den eigenaar stond te
praten , kwam er een boerin een theeketel weêrom brengen , dien zij in de kraarn lig-
gende van zijn vrouw te leen had gehad, maar zei nu niet meer noodig te hebben,
daar ze geen liefhebbers van lafTe dranken, als thee of koffy waren, en zich aan
een goed glas bier hielden, daar men op werken kon. Haar man, de boer, dien hij
vraagde hoe het ging, antwoordde: zeer wel, mijnheer; wij kunnen heelwel beslaan
en onze lasten opbrengen. En toen hy daarop vraagde, hoe het dan kwam, dat andere
boeren te gronde gingen, en buiten staat waren te betalen, had hij lol antwoord
gekregen: dat is geen wonder; als wij leefden gelijk zij, zou het ook niet gaan;
want zij hebben veel noodig, en de meiden en knechts, die ze gebruiken, hebben

I

.·>ιΊ

-ocr page 320-

2432 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

groole loonen, en doen er weinig voor, zoodat ik ze niet zou v^illen hebben, al
wilden ze mij voor niet dienen; maar wij bewerken alles met onze kinderen en eigen
volk, en winnen genoeg als wij besparen wat de anderen onnut verteren».

Niet alleen uitheemsche arbeiders, die met 's Lands goede geld weder aftrokken,
brachten dal land en zijn ingezetenen schade aan, maar ook waardelooze vreemde
muntsoorten werden «op baatzuchtige wijs», als de Algemeene Staten reeds in 1738
geklaagd hadden, binnengebracht en met afgezette oude inlandsche munten, ofschoon
ze in 't begin van 't loopende jaar al voor biljoen verklaard en verboden waren,
voortdurend nog voor de halve waarde geduld. Om alle' verdere verwarring en nadeel
daarin te voorkomen , maakten die Staten er daarom, in den aanvang van 't nieuwe
jaar, de goê gemeente opmerkzaam op: hoe er niet alleen door hen in beide vorige
jaren «nieuwe nederlandsche pylstuivers waren geordonneerd, van welke er nu reeds
voor 416,000 gulden gemunt waren, maar bovendien in Gelderland, Holland, en
Utrecht noch voor omtrent 70,000 g. aan nieuwe duiten waren geslagen, met welke
beide muntsoorten, met bijvoeging der groote hoeveelheid dubbelde stuivers (of dub-
beltjens), ze meer dan overvloedig met paspenningen kon bediend worden». Zij ver-
boden daarom nogmaals ten strengste gebruik dier verouderde en vreemde munten;
al, wie er nog hebben mocht, had die te brengen «aan de munters, wisselbanken,
of gezworen wisselaars, om terstond gebroken en versmolten te worden, met vergoe-
ding van de waarde, naar den tevens aangegeven prys van 't biljoen»

Dit nieuwe jaar zette zich zoo in Holland als het verdere Europa met een zoo
felle kou en vorst in, als men zich bij menschengehcugenis niet herinnerde, en welke
die van 't anders zoo koude jaar '9 nog ver te boven ging. Hoewel het reeds in
October was beginnen te vriezen, veranderde 'l weer in de volgende maand zoo, dat
men op 't eind van 't jaar weêr een zachten winter verwachtte. Met Driekonin-
gen hervatte zich echter die vorst zoo fel, dat men weldra proefondervindelijk het
tegendeel kon getuigen, en daarvan nu een maand twee drie het genot zou smaken.
Te Amsterdam waren den 11"^" January reeds eenige posten en schaatsrijders evenals
enkele menschen in de stad doodgevroren, en twee of drie steenen sluizen door
de vorst gebarsten. Den 14"" ging men te Schoonhoven met paard en wagen over de
Lek. In Holland en elders vroren verschillende personen op de wegen dood. Tusschen
Enkhuizen en Staveren lag de Zuiderzee den 20™ geheel dicht, en kwam den vol-
genden dag het eerste paard en slee haar van Friesland uit oversteken; twee perso-
nen met handsleden volgden, die echter, toen ze den volgenden dag terug wilden ,
omtrent halfweg Stavoren het ijs door den Noordwestewind zagen breken. De slee
met het paard, waarin nog een vrouw zat, en de handsleden op een ijsschots latende,

» Em\ Merc. eerste halfjaav 1740, bl. 106, v.

-ocr page 321-

DES VADERiANDS. ^^ 2433

repten zich nu de manspersonen uil de eersle naar Enkhuizen, van waar ze met een
andere sleê, met een bootjen beladen, terug kwamen, om de vrouw uit haar nood
te helpen, en thuiswaarts te spoeden; een ijsschuit kwam daarna s avonds de lui in
de handsleden nog in veiligheid brengen. Bij 't aanhouden van den vorst kwamen
eenigen tyd later, zoo van Staveren als elders, uit Friesland wel 126 sleden aanzetten,
en waren er toen wel tusschen de drie en vierduizend menschen op het gs. In ander-
half uur kwam men met gemak van Slaveren over, en Enkhuizen leek van Friezen
opgepropt Ter herinnering namen deze en gene huisvaders voor hun kroost een zil-
veren eetlepel of ander geschenk mee, waarop dan later gegrift werd:

Mjjn vader reed, Met paard en sleed',

Van Friesland over Zuiderzee,

En bracht dit uit Enkhuizen meê

Een vrouw uit Hindeloopen bracht Enkhuizen in een priksleêtjen een bezoek,
en keerde 's middags drie uur over Staveren naar huis terug. In 't begin van February
zag men, het gansche Noordzeestrand langs, als twee dyken ysschollen en bros i]s wel
10 of 12 voet hoog saamgepakl, en daartusschen een laagte als van een droge gracht.
Den 15®° was er van Kijkduin en Texel twee of drie mijlen ver niets dan ijs in zee
te bekennen. Op sommige plaatsen vroor het ijs drie duim in
't etmaal dik, en in
de Haarlemmermeer had het nog twintig duim dikte in 't begin van Maart. Som«
leek de lucht zich wat naar dooi te zeften, doch de vorst viel telkens weer in en
scheen maar niet af te willen laten, tot het na den 10*=" Maart voor goed ging dooyen,
en het ys allengs verdween. Door de aanhoudende gure Noord- en Noordwestewinden
hadden de boomen in Holland in 't laatst van Mei nog weinig of geen bladeren, en
viel er geen gras in de velden te bespeuren, 't Rundvee leed deerlijk door gebrek
aan 't noodige voer, dat slechts legen ongehoord veel geld te bekomen was I

Ook al de eetwaren stegen aanmerkelijk in prijs, en bleven dal nog een paar maan-
den doen. Vooral de boekweit moest het misgelden, en de broodetende gemeente raakte
daardoor van lieverlee minder goed gemutst, en sloeg in Augustus hier en daar tol
baldadigheid over. Den 13*^" bestormde zy te Rotterdam het huis van een grutter,
gooide er de vensterglazen in, en verbrijzelde wat er in haar handen kwam. De in
der haast bgeen gekomen Overheid liet de alarmklok kleppen en riep de schutterij
in de wapenen, die er nu allengs in slaagde, de woeste bende meester te wcfiden.
Te Delft wilde men twee dagen later hel rotterdamsche voorbeeld volgen; de Over-
heid echter, daardoor gewaarschuwd, haastte zich wat met de alarmklok, en de schut-

1 Aid. bl. 59 en 203, v.

2 Opschrift op een lepel, door Klaas Ysenbeek voor zijndochtev Hinkemeêgcbracht, 26Febr. 1740.
» JCur. Merc. t, pl. bl. m, v.

-ocr page 322-

320 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Cloon was er, als Goeverneur-generaal, na nog geen drie jaar , door deo ouden Patras,
met het lot tegen Adriaan Valkenier, en Patras, na twee jaar, 3 Mei '37 door dien
Valkenier zelf vervangen. In spijt der opruiming van Dirk Durven en zijn bent was
cr echter alles vrij wel bij 't oude gebleven, en werd er het wanbeheer gewetenloos
voortgezet. Van omkooping en begunstiging hing er alles aaneen, en de Raad van
Indië, het lichaam van 't hoofdbestuur, bleef er uit louter eigen en persoonlijk be-
lang steeds jammerlijk verdeeld. Valkenier had er den uit Ceylon naar Batavia ge-
komen Van ImhofF en zijn vrienden tegen «ch , en was daarbij even oploopend als
onbekwaam voor de doeltreffende waarneming zijner hooge betrekking. Het slachtofler
daarvan zouden dit jaar bepaaldelijk duizenden ongelukkige Sineezen worden, die, zoo
al niet op zijn uitdrukkelijk bevel, althans door zijn toedoen voornamelijk en laak-
bare houding, wreedaardig werden omgebracht. Sedert men ze weder naar Java gelokt
had, was hun getal daar verbazend toegenomen, en Batavia weldra veel te klein
geworden, om ze allen brood en werk te verschaffen. Reeds in '27 was men daarom
tot den maatregel overgegaan, hun het verblijf slechts tegen 't aanvragen van een
verlofbriefjen te vergunnen, dat zij voor hun goede geld konden krijgen. In'31 werd
hun voorts «tot voorkoming van onheilen», als't heette, «bij plakaat verboden niet al-
leen het houden van warongs — herbergen of kraampjens — in de bovenlanden» , maar
ook om «zich zonder verlof van den Gecommitteerde tot de zaken van den inlan-
der , buiten het district van Compagnie's forten of buitenposten te begeven». Van de
uitgifte dier verlof - en vergunningsbriefjens nu werd door de betrokken amptenaren,
ten voordeele hunner beurs, het schroomlijkste misbruik gemaakt, en nam het aan-
tal zwervende Sineezen daardoor op den duur toe, niettegenstaande men in '32 be-
paald had, dat de als zoodanig opgepakte geboeid naar de Kaap zouden gezonden
worden. In '38 werd het besluit herhaald, dat zich de sineesche nieuwelingen van
lerlofbriefjens hadden te voorzien, en in July werd, op Van Imhoffs aandrang, tegen
Valkeniers wil, bepaald, om «wegens het groot aantal Sineezen , dat zich zoo te Batavia
als vooral ook in de Bovenlanden ophield, alle verdachte zwervers daaronder,
ook al
loaren ze van zulk een hriefjen voorzien,
te laten oppakken, in de boeyen te slaan,
en te doen ondervragen» V De averechtsche toepassing van deze op zich zelf reeds
onbillijke bepaling — daar zij verkregen rechten krenkte — deed haar, als men in
den Raad daarna zelf opmerkte — «meer kwaad dan goed uitwerken, doordien niet
alleen verdachte, maar ook een groot getal andere Sineezen, die eerlijk in hun on-
derhoud voorzagen, op den weg, als in hun kostwinning, werden oj,gepakt en in
ketenen geklonken weggevoerd; waardoor sommigen, uit vrees voor een dergelijk lot,
zich naar Bantam en elders begaven, of bezwaar maakten buiten te komen om hun

' Zie De Jonge's Ophomst van hel Ned. Gezag in Oostindië, IX, bl. LIX, en vv.

-ocr page 323-

DES VADERiANDS. ^^ 321

koopwaar te venten, en hun warongs dus ook gesloten hielden». Onder de Sineezen
zelf liep daarbij het gerucht, dat de weggevoerden niet naar Ceylon of de Kaap, als
men voorgaf, werden overgebracht, maar eenvoudig in zee verdronken. Onder deze
omstandigheden was het zeker niet onnatuurlyk, dat de zwervelingen allengs samen-
rotten, en er van een samenzwering tegen hun verdrukkers onder hen gerept werd.
Den 20™ Sept. kwam zeker inlandsch kapitein, Pascal Andriesz., een mingeacht
werktuig van Valkenier, hem het eerste bericht van iets dergelijks uit de bovenlan-
den brengen, dat door de vrij verwarde mededeelingen van drie Luitenants-Sineezen
gevolgd werd. 's Avonds zeven uur werd toen onmiddelijk de Raad bijeen geroepen,
en de zaak daar nader besproken; doch met geen ander gevolg, dan dat men be-
sloot, een wakend oog té houden. Vijf dagen later kwam de Drossaart Vink een
samenscholing van meer dan 1000 gewapende Sineezen vermelden, en daar deze
kennisgeving den volgenden dag bevestigd werd, liet Valkenier nu, uit voorzorg,
de wachten op het stadhuis en aan de stadspoorten versterken. Tevens was reeds het
raadslid van Indië, voorzitter van Schepenen, Elias de Haze, een onderzoek begon-
nen in te stellen, dat wel tot het oppakken veler Sineezen had gedreven, maar
weioiff of geen licht aangebracht. De directeur-generaal Van Schagen, en zijn mede-
raadsleden, Van Imhoff, Van Schinne, Ghavonnes, en De Haze zelf, deden daarom
den 4®° October aan de hand, geen Sineezen meer op te pakken, «omdat daarbij
zooveel excessen plaats hadden, en door deze buitengewone beweging alles in
onrust gebracht en meer kwaad dan goed gedaan werd», In dien geest werd nu wel
besloten, maar den 5°° kwam Valkenier reeds weêr met bedenkingen daartegen te
berde om de verontrustende berichten, die van buiten kwamen, van gewapende
Sineezen, in een suikermolen bijeen gerot, een inlandsch serjant, die door hen ver-
moord was, 600 anderen hunner die Meester-Cornelis bedreigden, enz. Men her-
stelde daarop de wachten weêr, en versterkte de Zuider en Ooster buitenposten. Op
de vraag van Valkenier, of men tegen de muitende Sineezen aanvallender of verde-
digender wijs zou handelen, werd, na wijdloopige beraadslaging, besloten, «den zacht-
sten weg in te slaan», en daartoe een paar leden af te vaardigen, daar «onder 't getal
dier Sineezen veel uit vrees voor vervolging bijeengeloopen waren, en misschien wel
tot reden te brengen zouden zijn». Van ImhoiF en Van Aerden werden toen met
die bemiddelingstaak belast Drie dagen later, vrgdag 7 Oct., lei de eerste nu ech-
ter een schrijven over, dat hem,'te Tanah-Abang daartoe werkzaam zijnde, door
vier Sineezen gebracht was, en waarin de sineesche veldoverste aan den Kapitein-
Sinees te Batavia schreef, 60,000 man in de bovenlanden onder zich te hebben, en
daarmee de stad, die zoo klein was en waar de Sineezen zoo mishandeld werden,

» Aid. bl. IV.

Ve deel, i« stuk. 41

-ocr page 324-

322 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

te willen aantasten Κ Men besloot nu zelf van bemiddeling tot geweld over te gaan,
en droeg beiden bemiddelaars op, de Sineezen te Tanah-Abang te gaan bevechten.

Allerlei kwade geruchten werden sedert vernomen en kwamen de algemeene bezorgd-
heid vergroeien. Wapenen, brandstof, en krygsvolk heette er in de sineesche huizen
verborgen; 250 bamboezen hadden ze gekocht, voerden rijst in prauwen weg, enz.
Valkenier wist, in de raadsvergadering van 8 October, die geruchten nog met on-
rustbarende nieuwe te vermeerderen, zoodat nu ook den raadsleden de schrik om't hart
sloeg. Zij besloten tot de machtiging, om «alle Sineezen, die gewapend binnen
de stad kwamen en hun geweer niet wilden afleggen, voor den kop te schieten; uit
de Utrechtsche, Diest- en Nieuwpoort patroeljes om de stad te doen trekken; de
Rotterdamsche poort geheel te sluiten; van twee andere alleen 't klinket geopend te
houden; de Sineezen te gelasten, om 's avonds na halfzeven binnenshuis te blijven, de
deur te sluiten, en geen licht te ontsteken; het huis van den kapitein-Sinees te laten
onderzoeken». Inmiddels had Van Imhoff dien dag door Kapitein van Oosten de mui-
telingen doen aantasten en, na moedigen weerstand, verjagen; doch van Mr.-Cornelis
en elders kwamen slechte berichten, die tot nieuwe maatregelen aanleiding gaven.
De raadsleden belastten zich daarom, twee aan twee, met het bevel aan verschillende
poorten, terwijl Van Aerden in de vermeesterde stelling te Tanah-Abang bleef I

De Sineezen buiten werden intusschen altoos rumoeriger. Bij 't fort Zelandia dre-
ven ze de wacht terug en staken er in den omtrek de gebouwen in brand; de punt
Hollandia bestormden ze, ofschoon te vergeefs: 's nachts tastten ze ook de brug voor
de Diestpoort aan, en noodzaakten Van Imhoff en Thedens, die ze beschutten moesten,
om versterking te vragen. Bij 't krieken van Zondag 9 October, drong men hen echter
op alle punten terug; toch riep Valkenier 's ochtends zes uur reeds den Raad bijeen,
om er te vragen, «of men, nu de sineesche nacie zich door haar onderwinden
voor openbare vijandin der Compagnie had verklaard, de stad niet behoorde
ie ruimen.
van de Sineezen, die er zich in grooten getale nog bevonden, om zoo te voorkomen dat
men den vijand niet zoo goed binnen als buiten had; dan wel, of men hun huizen
zou laten onderzoeken, en op wat wijs dan ?)> ^ Van Imhoff was voor 't laatste, en
dat men dan die, waarin wapenen of saamgeschoolden gevonden werden, bezetten
en 't volk in de boeyen slaan moest, doch de overige goede Sineezen ongedeerd laten,
mits zich na halfzeven binnenshuis houdende. In overeenstemming daarmeê werd
besloten, maar, als het besluit vermeldt, tegen 't gevoelen
van Valkenier, die meende,

' Den geheelen brief zie in het Omstandig e» alUmaeuwTceurigst Verhaal van den oorsprong ^legin,
voortgang, en geluUige ontdeTcUng van het vervloekt en schelms verraadt, gesmeedt tegen de Bd. Oost.
Compagniehehelsende een Dagverhaal van omtrent twee maanden tijds, door
een zeer aanzienlijk
Heek
met de laetste retourschepen overgezonden. Te Utrecht by Joh. Evelt, bi. 18.
2 Zie De Jonge, t. pl. bl. LIX. Aid. bl. LXX.

-ocr page 325-

DES VADERLANDS. 323

«dat men de Sineezen in 't algemeen als vganden van den Staat beschouwen moest,
en dat er vooral diende gezorgd te worden, zich
van Unnen ie zuiveren, om in slaat
te wezen den vijand van buiten tegen te gaan». Als Valkenier dacht, helaas! maar
een al te groot, en tevens ook het ruwste deel der bevolking omtrent dat «leelyk
gespuis der Sineezen». Zoo schreef o. a. Thedens zelf aan een neef te Enkhuizen, dat hij
met Van Imhofi tusschen drie verschrikkelyke vijanden stond: «de gewapende Sineezen
van buiten,
dito schelmen van binnen, en daartoe de stad in brand» Het ongeluk
had namelijk gewild, dat er door een of ander onbekend gebleven oorzaak in't sinee-
sehe kwartier brand ontstond, terwyl de ten onderzoek afgevaardigde beeren met
het hen begeleidend voet- en paardevolk naderden. Alras heerschte toen onder de te
hoop geloopen menigte het gerucht, dat die brand door de Sineezen zelf met opzet
was aangestoken , en men dus niets beters te doen had, dan «alles dat Sinees was
te massacreeren, gelyk zij 't anders de anderen zouden hebben gedaan, zoo de brand
naar hun zin d. i. op de werf was af geloopen». Het huis van den Kapitein-Sinees werd
met de omliggende in brand geschoten, en voorts met moorden en branden den gan-
schen dag en nacht aangehouden. «Op maandag den 10®" zag men» — naar een
helaas! maar al te onverdacht getuige, die zich, in den volsten zin van 't woord, in
't geval verkneukelde — «de stad en voorsteden vol lyken, die door de onderkooplui,
assistenten, Compagnie's en burger-ruitery, soldaten, matrozen, en burgers, waren ter
neêr gemaakt. Onnoemlijke schatten werden tevens in de huizen der Sineezen ver-
brand of er uitgehaald, waarin Jan Maat het meeste vermaak schepte, en zijn leven
in de waagschaal stelde, om den grooten buit te halen» \ Men was zelfs genoodzaakt
aan zijn rooflust paal en perk te stellen; Kapitein van Oosten ging er, met twaalf
man, onder 't geluid van trom en pijp op af, om er zich zooveel doenbaar van te
verzekeren, onder belofte van allen nader uitdeeling te doen; doch 't meeste was
toen reeds achteraf gebracht. Dinsdags, den 11®" werden de lijken, die de lucht verpestten,
uit den weg geruimd, de dakpannen werden tegelijkertyd van de overgebleven sinee-
sche huizen geworpen, en zoo nog menige Sinees gevonden en om hals gebracht.
Het plunderen ging daarbg nog dagelyks voort, «Omstreeks vier of vgfhonderd stuks
Sineezen, die zich in de boeyen bevonden, als ook eenigen uit het hospitaal, werd
de keel afgesneden en hun Igken in de rivier geworpen, om 't zeegat uit te drijven.
De vermoorden zoo binnen als buiten werden op 10,000 man berekend; velen stel-
den zich weinig of niet te weer, anderen zooveel te meer echter, met dewelke»,

' Zie zün Kort Verhaal in den Eur. Merc., 2e halfjaar, 1741,

® "Eenige buitensporige en ongebonden Europeeschen", heet het in een ander Dagverhaal, "waar-
onder die van de zeevaart wel het meeste mogen worden gerekend, leiden zich meer toe op het
plunderen als 't vermoorden, zoodat degenen die in 't bovenste der huizen gevlucht waren^ voor
dien t|jd ontkomende, naderhand nog vry wat werk maakten".

■ I

-ocr page 326-

324 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

— als de edelaardige en liefdevolle berichtgever 't uitdrukt — dan «maar korte metten
werden gemaakt, om ze naar de Elizeesche velden te zenden, 't Miraculeuste» achtte
hij daarbij, dat hem en den zijnen
nde Alvoorzienigkeid Gods zoo krachtig had bij-
gestaan, dewijl de europeesche huizen, zelfs die midden in 't vuur stonden, weinig
of niet beschadigd en weldra gebluscht werden». Ook woensdags, den «hield

men nog sterk met zoeken en dooden van Sineezen aan». Eerst saterdags, den 22®·^,
werd er «een pardonbrief afgelezen»; 't geen echter niet belette, dat er twaalf dagen
later, woensdags 2 November, nog weêr «aan meer dan 200 stuks in de boeyen de
hals werd afgesneden», die men toen in kisten gepakt zeewaarts uit liet drijven. Ook
de volgende dagen ging men nog met het hangen der hier en daar gevangen geno-
men en opgebrachte Sineezen voort ^

Wie wel de schuld van al dit om hals brengen en moorden droeg? Een eigen-
lijk bevel was er niet toe gegeven, en in zoo ver kon Valkenier zich dus werke-
lijk steeds onschuldig verklaren ^; toch kwam in de eerste plaats hem, die 't
«ruimen» en «zuiveren» der stad van 't sineesch gebroed had ter sprake gebracht
en daarop acht dagen lang alles werkeloos had aangezien, en zijn medeleden in
Rade, die in die werkeloosheid gedeeld hadden, zeker een goed deel der schuld
toe. Verder echter was het 'de algemeene barbaarsche stemming en inborst van
Compagnie's dienaren, de europeesche bevolking der stad, voor welker rekening, met
weinig of geen uitzondering, alles komt. In dit opzicht wordt ons zeker het helderst,
maar bedroevend inzicht in den waren staat van zaken gegeven door 't geen een geest-
verwant ooggetuige, met de meeste zelfvoldoening en erkentelijkheid, daaromtrent
schreef: «het scheen of de Hemel tot ons behoud een ieders gedachten daarheen had
gedreven, dal er tot onze eigen gerustheid en 't behoud der stad geen beter middel
uit te vindep was, als onzen binnen die stad zich onthoudenden vijand te
verdelgen,
zoodat binnen den tijd van een kwartier uurs die verwoede massacre voortging; want
de huizen der Sineezen, die meest alle no.g gesloten waren, werden opengeslagen,
en allen die maar gevonden werden raakten om hals; en 't ging zelfs zoo gruwelijk
toe, dat het te onstichtelijk zou wezen, daarvan een net verhaal te doen. 't Was
echter hoogst verwonderlijk, dat een zoo aanmerkelijk aantal Sineezen, als deze stad

' Kenachetaend voor den barbaarschen en walgelijken geeat, van welken dit gansche verslaguit-
gaat, is de toon en wijze waarop dit telkena vermeld wordt. Zoo heet het den 7en bijv.: "Dezen
avond 6 uuren bedankten 8 verraders de werelt met een scheeven nek". Den 8en: "niets merkwaar-
digs voorgevaflen, dan dat heden met zonsondergang weder vyf stuks de wereld verlieten, met het
kijken van haar rechteroog naar haar linkerzak". Den ΙΟβ": "Heden weder een dozjjn Sineesjea
naar Sina gezonden; dewijl zij zeggen, ala wanneer zij opgehangen worden, weder door Joosjes
krachten derwaarts te gaan". Den léen; «men was weder genoodzaakt 16 stuks Jooajes-dienaars naar
de andere waerelt te depeeheeren". ® Verg. De Jonge, t. pl. bl. LXIII.

-ocr page 327-

DES VADERiANDS. ^^ 325

huisvestte, zich zoo gemakkelijk lieten om hals brengen door wie geen derde van hun
getal konden uitmaken» ^ Daarom werd er dan ook door den Raad van Indien, den
15®° Nov., een algemeene Boel-, Dank-, Vast- en Bededag, tegen woensdag den
23®° , uitgeschreven, wegens het te boven gekomen gevaar dier «tot een volkomen
rebellie overgeslagen beroerten onder de sineesche nacie, die men dezer dagen be-
leefd had» , en waardoor «het scheen, alsof 't God behaagde een voleinding met ons
te· maken, en de mate onzer zonden, die vol geworden was, thans te zoeken door
een volk, dat duslang zooveel tot gemak en welvaart zoo der colonie als van Com-
pagnie's dierbaren handel had bijgebracht. Te midden van Zijn toorn was echter de
Heere der ontferming gedachtig geweest, en had allen genadiglgk gespaard, verdel-
gende niet alleen de vijanden en dezelve voor hun aangezichte geen stand doende
houden, maar ook, in alle deze opgehoopte en onnadenkelijke gevaren, stad en inwo-
ners, mitsgaders den dierbaren staat der Nederlandsche Maatschappije en haar aan-
zienlijke belangen in en omtrent dezelve zoo wonderlijk en genadiglijk behoedende,
dat niemand ooit Hem naar behooren loven en danken kon» Zoo gestemd trok
men dus dien woensdag dan ook in boete en dank naar 't bedehuis, om er een
stichtelijke preek aan te hooren over I Samuel 1, 13: «Alzoo werden de Filistijnen
vernederd en kwamen niet meer in de landpalen Israëls; want de Raad des Heeren
was tegen de Filistijnen». De te Batavia aanwezige slaven en Maleyers waren intus-
schen zoo weinig gerust omtrent de zich in deze biddaguitschryving schynbaar uitende
gemoedsstemming; zij vreesden zoozeer, zoo goed als de vermoorde Sineezen, tot de
«Filistijnen» gerekend te zullen worden, dal het algemeen gerucht zich onder hen
verspreidde, hoe die dag van boete, dank, en vasten, slechts strekken moest, om onder hen
een dergelyk bloedbad aan te richten, als onder die Sineezen had plaats gehad. Eerst
toen dat gerucht van regeeringswege uitdrukkeiyk weêrsproken was, lieten zij zich
allengs wat geruststellen

Onderwijl waren de buitengewone raden Van Aerden en Crul met het uitdenken
van middelen belast geworden, om de vervallen colonie weêr op de been te helpen.
Zij stelden daartoe in de eerste plaats voor, de Sineezen voorlaan buiten de slad te
houden, en daarom de zuider voorstad geheel van huizen te zuiveren, het blok ge-
bouwen binnen de stad van het Noorden langs de Westzij van de groote rivier, en
langs de westkant van de buitengracht tot bij de portugeesche kerk op te ruimen,
en een groot plein in de plaats te maken. Hel nog altyd bestaande sineesche kamp

■ Zie het Dagverhaal, enz. achter de Beschrijving van Batavia, enz. (Te Amsterdam, by Dirk
Swart, boekv. in de oude Lelistraat 1741), bi. 53.

® Zie de geheele uitschrijving achter het Kort en BeTcmpt Verhaal van den, Opstand, enz. (In
's öravenhage by O. en P. Van Thol, 1741), bl. 54 en vv.
3 Zie bij De Jonge, t pl. bl. LXIX.

-ocr page 328-

326 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

te Batavia had daaraan zijn oorsprong te danken In den Raad bleef ondertusschen
ook in en na deze bloedige weken de tweespalt niet alleen voortduren, maar nam
in heftigheid toe. Zij eindigde daarmeê, dat Valkenier, die een korte poos ongesteld
was geweest, bij zijn eersten terugkeer in de vergadering, op Sint Kikolaasdag, een af-
deeling grenadiers, met de bajonet op 't geweer en scherpe patronen in de las, zich
om de tafel liet scharen, en de drie leden Van ImhofF, De Haze, en Van Schinne in
krijgsarrest stellen. Ze bleven daarin, tot ze ruim een maand later, 1 Jan,, inge-
scheept en over de Kaap naar Holland werden opgezonden. Van daar was den 2™ De-
cember — en vóór men er dus nog iets van de sineesche gruwelen afwist — een
brief van Bewindhebbers afgezonden, die Valkenier, op zijn reeds in October 1738
gedaan verzoek, van zijn hooge betrekking ontsloeg, en Van ImhofF in zyne plaats
aanstelde. Daar deze thans op zee zwalkte, en eerst uit Europa weer zou moeten
terugkeeren, duurde het, onder voortdurend geharrewar over Valkenier's aftreden in den
Raad, tot 1 Nov. '41, vóór hij, tijdelijk door Thedens vervangen, naar het moe-
derland onder zeil ging. Hij zou dat evenwel niet terug zien. Aan de Kaap wachtte
hem de boodschap der, in dien tusschentijd, door de drie opgezonden, maar onmid-
delijk in eere herstelde heeren tegen hem ingenomen Zeventien: dat hij zelf, als ge-
vangene , naar Batavia had terug te zeilen, om daar voor de wandaden, waarvan
hij beticht werd, terecht te staan. Niet alleen de Compagnie, maar ook de Algemeene
Staten hadden zich met de zaak gemoeid. Daar die Compagnie juist op een verlen-
ging van haar octrooi uit was, hadden die Staten, naar aanleiding der ergerlijke be-
richten , eene commissie benoemd, aan welke de stukken betrekkelijk de verdelging
der Sineezen ter hand gesteld waren. Den 30®° Oct. '45 gaf zij in een verslag daar-
omtrent te kennen: adat wel uit die stukken niet te zien was, vanwaar die beklagelijke
en afschuwelijke moord zijn begin had genomen, of hij uit eigen beweging van
't volk, dan wel op eenig order ondernomen was; dat ook wel uit die stukken bleek,
dat er order was gesteld tot het blusschen van den brand; maar dat er niet in ge-
vonden werd, of er eenige, en welke pogingen dan, door de regeering waren aange-
wend, om den oploop te stillen en den moord een einde te doen nemen; evenmin
van een onderzoek naar de bewerkers van een zoo wreede handelwijs; terwijl tot
verzwaring daarbij nog kwam, dat alle de Sineezen, zoo in de Compagnie's als
Stads boeyen, op voorstel van den fiscaal Philips, op orde van den G. G. Valkenier, waren
ter dood gebracht; een handeling, die niet zonder afgrijzen kon worden waargenomen».

Het duurde tot 2 Nov. '42 vóór Valkenier op Batavia terugkwam, waar hij
nu onmiddelijk op de punt Robijn van 't kasteel gekerkerd werd, en daar niet min-
der dan negen jaar bleef. Zoolang toch hield de behandeling zijner zaak , met alle

1 Aid. 1)1. LXX.

-ocr page 329-

DES VADERiANDS. ^^ 327

bijomstandigheden en haarkloveryen aan. Vóór zij beëindigd was, kwam de al meer
en meer verzwakkende man — den 20®'' Juny 1753 — te sterven, door zijn op-
volger in 't Opperbewind nog acht maanden voorafgegaan Κ

Luttel weken, nadat de Sineezen-moord te Batavia plaats greep, borst in Europa
ook elders dan tusschen Engeland en Spanje de oorlog weer uit. Tweederlei gewichtig
sterfgeval gaf er de aanleiding toe. 's Namiddags drie uur van 31 Mei, was Koning
Frederik Willem van Pruisen te Potsdam overleden; een, kleine vijf maanden later,
20 October, kwam Keizer Karei VI op zijn lustslot Favorita bij Weenen te ster-
ven. De Kroonprins van Pruisen, thans geroepen zgn vader op te volgen, had zich,
na zijn onverdroten studiën van landbeheer te Küslrin, te Rüppin op de praktische
kennis van 't krijgswezen toegelegd, en was na zijn huwelijk het vriendelgk gelegen
slot Rheinsberg gaan betrekken, waar hij zich, geheel naar hartelust, in allerlei
geschied- en letterkundigen arbeid verdiepte en bij afwisseling ook fransche verzen
maakte en op de fluit speelde. In zijn brieven en opstellen gaf hy zich rekenschap van
't geen hij, als Koning, voor] zijn land wezen wilde, en voor Pruisen, in zijn ver-
houding tot het overig Europa, hoopte te doen. Gelijk ons reeds uit zijn schrijven van
't Loo bleek, plag hem 't beeld van den overleden Prins Willem III van Oranje, in al
zijn grootheid voor den geest te zweven; ook elders zien wij hem herhaaldelijk op dien
Prins en zijn voorbeeld verwijzen. «Holland zal een jammerlyke rol spelen», schreef
hij in Nov. '39, aan zijn jongen neef in Friesland, «zoo gij er Koning Willem niet
doet herleven»^; en vooral bij de gedachte aan Frankrijks overmoed , door dien Koning
en veldheer zoo doeltreffend gefnuikt, werd zijne herinnering by hem levendig. «De
Franschen», schreef hij aan denzelfden Prins na de jongste vredesverdragen, «spelen
zeker een groote rol ; zoo zich echter maar weer een goede pen en een goede
degen tegen hun onderwinden verzette, zou dat den stand van zaken heel wat ver-
anderen» Κ Zulk een degen, op Koning Willems voetspoor, legen hen te voeren, lag
toen blijkbaar in zijne bedoeling. In beider rijkbegaafde vorsten ontwikkeling viel tevens
heel wat overeenkomst op te merken; beide waren onder kwelling en leed opgegroeid,
en hadden er zich verstandelijk en zedelijk onder gestaald en gesterkt. Had de hol-
landsche Prins daarentegen later, door zyn koningschap van Engeland vooral bezig-
gehouden, minder uitsluitend en doeltreffend het welzijn van Nederlands staat en volk
tot het onderwerp zijner gedachten, het doel zijner werkzaamheid gemaakt, en hen daar-
door juist niet oevoordeeld; de pruisische ging bij al wat hij dacht en deed, door
geen andere belangen afgeleid, van den welstand en bloei der hem aangeërfde Staten
uit. In een opstel, dat hij voor zijn eigen oefening, op zijn 19® jaar, te Kttstrin nog

' Het nadere zie bü De Jonge, t. pl. bl. 4.
® Gorrespondance, bij Banke t. pl. p. 213. ® Aid.

-ocr page 330-

328 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

pende, schetste bij zich reeds het algemeene doel van Pruisens buitenkndsche staat-
kunde voor de toekomst. «Daar de pruisische landen», schreef hij, «Europa dwars
doorsnijden, moet er de Koning in goede verstandhouding met zijn buren, den Keizer
en de machtigste Keurvorsten, staan; want ieder oorlog van hun kant zou hem in
zijn omsluiting door hen kunnen schaden. Toch moet echter tevens zijn oog op de
allengsche vergrooting zijner macht gericht zijn, en hij daartoe zijn min of meer ver-
brokkelde bezittingen aaneen zien te sluiten en af te ronden, vooral ook door te
herwinnen, wat er vroeger werd afgereten. Zoo bijv. Poolsch Pruisen, dat aan 't Rijk
behoorde, doch door de Polen aan de duitsche orde ontweldigd werd; verkrijgt hij
dit land, dan is niet alleen Pommeren met Pruisen verbonden, maar houdt hij ook
de Polen in toom, die hunne waren alleen langs Weissel en Pregel kunnen afvoeren,
en dat zonder zijn goedvinden niet vermogen. Verderop ligt het nog zweedsche Voor-
pommeren, dat slechts door de Peene van 't pruisische gescheiden is; het zou dus goed
zijn als 't er meê vereenigd werd. Behalven de aanmerkelijke inkomsten, die 't zou
aanbrengen, was men er ook voor goed tegen Zweden door beschut, en zou men't leger
kunnen besparen, dat anders de oevers der Peene moet dekken, doch dan een open
weg voor zich had naar Mecklenburg, welks Vorstenhuis maar behoeft uit testerven,
om het zonder verderen omhaal in te lijven. Aan den Rijnkant moeten Gulik en
Berg natuurlijk verworven worden, vooral ook om de arme landjens van Kleef en
Mark niet zoo vereenzaamd te laten; met de legermacht daardoor verkregen zou
tevens afdoende weêrstand kunnen worden geboden aan de beleedigingen, thans door
Kleeiland alleen niet af te weren, van 't welk men bij de eerste de beste oneenigheid met
Frankrijk niets meer zou overhouden, dan zijn teergevoeligheid er van zou willen
afstaan. Werd dit alles volvoerd, dan zou de Koning van Pruisen onder de grooten
der aarde een indrukwekkende vertooning kunnen maken. Hij zou den vrede kunnen
schenken of handhaven op geen anderen grond dan dien der rechtvaardigheid, en
nimmer uit vrees er toe gedwóngen; werd hij voor de eer van zijn huis of land tot den
oorlog genoopt, hij zou hem met alle kracht kunnen voeren, zonder iets te vreezen
dan den toorn des Hemels, en dien behoefde hij niet te duchten zoolang vroomheid
en rechtsbesef boven partijzucht, hebzucht, en zelfzucht de overhand hebben. Moge
Pruisen zich steeds meer uit het stof verheffen, om den onroomschen godsdienst in
Europa en 't Rijk te doen gedijen, den treurenden een toevlucht, weduwen en wee-
zen een steun, den armen een helper, en 't onrecht een bedreiging te zijn. Mocht het
daarentegen ontaarden, mochten er onrecht, lauwheid in den godsdienst, partijdigheid,
of ondeugd — wat God verhoeden moge! — over de deugd zegevieren, dan wenschte
ik, dat het in nog korter tijd te gronde ging dan 't heeft bestaan»

Zie 't geheele stuk meêgedeeW in Försters Friedrich Wilhelm X, III. S. 17 ff.

-ocr page 331-

DES VADERiANDS. ^^ 329

In 't jaar vóór zijn vaders dood zette hij, in zijn Anii-MachimelU \ zijn begrip-
pen van een deugdelijk Landsbewind en het toonbeeld eens konings uiteen, die wel
de grootste tegenstelling met die van den veertienden Lodewijk vormden. Liet deze
den Staat in zijn Ik opgaan, hij stelde, juist omgekeerd, Staat en Volk als dal voor,
waaraan zijn Konings-ik zich had dieastbaar te maken. De koninklgke waardigheid
was hem een door 't volk voor zijn rust en behoud noodig geoordeeld ampl; bin-
nenslands dat van een oppersten vrede- of scheidsrechter, die in den strijd over
't recht beslist, en den vrede in 't land bewaart; naar buiten dat van 's Lands bescherm-
heer, die have en leven zijner onderzaten tegen vijandelijke aanvallen verdedigt. Bij de in-
stelling van dat ampt, gelijk hij het zich voorstelde, was het de bedoeling,'t aan den
wijsten, rechtvaardigslen, onbaatzuchtigsten, edelsten, en kloeksten man op te dragen.
Hij, die de koninklijke waardigheid bekleedt, mag zich daarom ook slechts als den
eersten ((bediende» of «dienaar» = van zijn volk beschouwen, en hij moet «de hef boom
van zijn geluk zijn, gehjk dat volk de bron van zijn roem. Om zijn plicht van volks-
beschermer en verdediger na te komen, moet de Koning met het krijgswezen ver-
trouwd zijn, alles kennen wat tot inrichting en tucht van 't leger behoort, in staat
wezen, zijn troepen persoonlijk aan te voeren, vermoeyenissen te doorslaan, ziiη slag-
veld te kiezen, voor levensmiddelen te zorgen, en in geluk en onspoed met raad en
daad te dienen. De rechtvaardigheid van een oorlog mag nooit op kerkdijken be-
weeggrond rusten. Niets gevaarlijker voor een koning dan zijn onderdanen in den
waan te brengen, alsof een krijg over leerstellingen rechtvaardig ware; dat zou eV
slechts toe leiden, de geestelijkheid tot meesteres over oorlog en vrede, koning, staat,
en volk aan de ingevingen der dweepzucht en van een blinden geloofsijver dienst-
baar te maken, die overal en ten allen tijde niets dan onheil heeft aangebracht.
Een Koning mag aan 'l geloof van zijn volk niet raken; hij moet dat volk en zijn
geestelijkheid in een geest van zachtheid en verdraagzaamheid leiden. Rechtvaardig
is een oorlog, die ondernomen wordt ter verdediging legen een onrechtvaardigen
aanval; bij s|)ruit uil het recht voort, dat ieder tegenover dieven en moordenaars
heeft, den plicht der zelfverdediging tegen uitheemsch geweld. Rechtvaardig is ook
zulk een oorlog, als ondernomen wordt,, om bestreden aanspraak en rechten met
de wapenen te handhaven. Niet minder rechtvaardig zijn onvermijdelijke oorlogen,
ondernomen, om, zoolang het tijd is, de vorming eener overmacht te verhinderen,
die, kwam zij tot stand, de wereld zou verzwelgen en eiken weerstand onmogelijk
maken. Tusschen tweederlei kwaad van verschillende grootte, moet men het kleinste
kiezen, zoo lang men nog kiezen kan. Beter dus een aanvallende oorlog, zoo lang

» liéfulation du Prince de MaccUavelli {Oeuvre^ de Frédêrie Ie Qrand), VIII, p. 170, 88.

2 Bomestique^ gelijk hy 't eerst uitdrukte; serviteur, zooala hjj later schreef.

Ve deel, Ie aink. * 42

-ocr page 332-

330 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

. ïf -gil ® > . ■- f '

men nog tusschen vredesolijf en krijgslauweren de keus heeft, dan een afwachten
van 't oogenblik der vertwijfeling, op 't welk een oorlogsverklaring val en slavernij
slechts voor eenige oogenblikken verschuiven zou. Alleronrechtvaardigst in tegendeel
en verwerpelijk is het doen die onwaardige dwingelandjens, die — gelijk dat in
Duitschland reeds begon voor te komen — hun onderzaten aan oorlogvoerende mach-
ten voor 't snode geld verschacheren. Een Koning moet als een vader voor 't leven
van zijn volk waken; dergelijke dwingelandjens zijn daarentegen een schande voor
de menschheid, en moesten blozen over de laagheid van hun bestaan».

Met dit door hem zelf geschetste toonbeeld voor oogen, dat ons zijn innerlijkste
gedachten over zijn hooge en gewichtige roeping, als staatshoofd, bloot legt, aanvaardde
de nu 28-jarige pruisische Kroonprins het bewind. Evenmin als Prins Willem ΠΙ met
de «paapsche» vertooning eener koninklijke zalving ingenomen, en in de grootste
tegenstelling dus met Pruisen's eersten Koning, zijn ijdeltuitigen grootvader, liet hij
zich «zonder al die» — als hij-zelf ze betitelde ' — «doel- en zinlooze plechtighe-
den» kronen, «die onwetendheid en bijgeloof in zwang hadden gebracht, en alleen
de sleur in 't leven hield». Drie dagen na zijn aanvaarding deï regeering schafte hij
de pijnbank af, en maakte kort daarop aan 't misbruik een einde, dat met verbod
en ontbinding van huwelijken gedreven werd, verklarende «elk van dezen voor geoor-
loofd, dat niet uitdrukkelijk in Gods woord werd afgekeurd». Een paar weken later
grifte hij, als kantteekening op een beklag, over roomschen geloofsijver bij hem inge-
diend, dat gedenkwaardige doemvonnis tegen alle kerkelijke bekeerzucht en onver-
draagzaamheid : «alle godsdiensten moeten geduld worden; men heeft er het oog slechts
op te houden, dat ze elkander geen afbreuk doen; ieder toch mag hier te land op zijn
eigen manier zalig worden». Geen wonder, dat hem dit bij dezulken, als der hunne een
alleenzahgmakende kracht toekennen, steeds een doorn in 't oog heeft doen zijn,
'en zij zich zelfs niet ontzagen, hem als «een der grootste
misdadig er sy> zijner eeuw
te brandmerken, «die hardvochtiger en gewetenloozer dan eenig ander vorst, zijn
volk slechts gebruikte als middel om zijn eigen hartstocht te voldoen» I Voor handel
en manufacturen stelde hij terstond een eigen afdeeling in; schilders, beeldhouwers,
wis- natuur- en letterkundigen lokte hij naar zijne hoofdstad; maar ook zijn krijgs-
macht, versterkte hij terstond met 16 bataljons voetvolk, 6 escadrons huzaren, en één

> In een brief aan Voltaire, van 24 Juny.

^ Nuyens, Algemeene Geschiedenis des Nederlandschen Folks, enz. XVI, bl. 57. De onroomsche
Lord Mahon toont zich trouwens weinig minder kortziclitig in zijn opvatting, hem als 'vain, sel-
flsh, and ungrateful, destitute of trutli and lionour" schetsende, en dat enlcel naar de voorstelling

van den in zijn «delheid gekrenkten, kwaadsprekenden Voltaire, en de hoofdelooze praatjens van Lord

Deckford in zyn schrijvea van 26 Dec. '40 aan den markgraaf Visconti!! {Ristory of England, enz.
Ch. XXII en
Appendix).

T. )

-ocr page 333-

DES VADERiANDS. ^^ 331

dron lijfwacht. Voor het belang der lagere officieren en der minderen onder zijne
troepen, tegenover de hoogere en die lagere zelf, trachtte hij daarbij al aanstonds te
waken. Den overraoedigen markgraaf van Schwedt, die zich zonder grond over een
onder hem gesteld ritmeester beklaagd had, antwoordde hij: «gelief toch niet te den-
ken, dat ik uwentwegen de officieren in 't ongelijk zal stellen of wegjagen; gg zult
veeleer wel doen andere beginselen aan te nemen, en u zóó omtrent de officieren te
gedragen als billijk en recht is.» Den Prins van Anhalt wist hij te beduiden, dat
een te barsche bejegening der soldaten hen slechts tot wegloopen zou noopen. Op verlies
van eer en goeden naam gebood hij den regimenten de aanwervelingen toch vooral van
alle plagerij en kwelling te verschoonen, en bracht zoo te weeg, dat officieren, die
zich daartoe verleiden lieten, gevangen werden genomen. Gewelddadigheden, bg 't
werven voorgekomen, liet hij ten strengste straffen, en dat ruchtbaar worden, «opdat»,
als hij schreef, «ieder wist, dat hij dergelijke dingen niel duldde»; en terwijl hg er
bij zijn legeroversten op aandrong, hun regimenten voltallig te houden, gaf hij hun
tevens zijn verwachting te kennen, dat «de gewone onbeschoftheden» daarbij in
't vervolg vermeden werden. Evenzoo zocht hij ook in 't burgerlijke aan alle mis-
bruiken van willekeur en derg. een einde te maken. Zekeren Eckart, die de konink-
lijke kas ten koste van die van 't Land wilde verrijken, ontzette hij van zijn ampt
en ontnam hij zijn ridderkruis. Zijn ministers en kamers van beheer scherpte hij in,
dat zij niet alleen voor 's Konings belang, maar evenzeer ten beste van 't Land
moesten werkzaam zijn. Den voorzitters der laatsten beval hij, met hun raden in
de beste verstandhouding te leven; dien raden, geen bijoogmerken gehoor Ie geven en
alle botsingen te vermgden. Bij de beantwoording der gelukwenschen, hem door hen
toegebracht, maakte hij ze op de hoogere gezichtspunten opmerkzaam, bij 't nako-
men hunner plichten in acht te nemen. Ook over 't jachtveld en daarmee verbonden
bezwaren liet hij zijn gedachten gaan, trok vier jachten op 't gevogelte in, en liet,
om den prijs van 't vleesch te verminderen, herten en ander wild schieten; beves-
tigde hij een jachlrecht dan deed hij't onder voorbehoud , zelf het wild te laten dooden,
wanneer het voor den landbouw schadelijk werd. Voor den landbouwer zorgde hij bij
't gunnen van verpachtingen, en gaf daarom o. a. een der medepachters van 't ampt
Egeln boven de andere den voorkeur, omdat hij, bg 't overnemen der geheele pacht,
beloofde, geen diensten van de boeren te vorderen, maar zich met de betaling van
't dienstgeld te vreden te stellen»

Naar de verschillende hoven van eenig aanbelang zond hg beproefde dienaars ter
kennisgeving zijner komst tol den troon, en het is in zgn briefwisseling met hen

1 Zie Eanke, ZwölJ Bücher^ enz. B. VII. 2. Verg-voorts, over zjjnganschelandsbeheer, Stadel-
mann's
^reussem Könige in ihrer ThäügTceit für die Landescultur, lier Theil Friedrich der Grosse.
Leipzig, 1882.

-ocr page 334-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

332

vermakelijk te lezen, hoe hij hun op 't harte drukt, wat zij in Pruisens belang
hebben te doen; hoe de in Frankrijk werkzame den ouden Gardinaal moet vleyen
niet alleen, maar hem ook met zyn aansluiting bij Engeland dreigen, gelijk die te
Hanover —waar Koning George tijdelijk verbleef—met zijn vriendschappelijke ver-
houding tot Frankrijk. «Ik zend Truchsess naar Hanover», schreef hij aan Camas te
Parijs, den Juny, «als dwarskijker bij de Staatkunde van den Gardinaal, en gij
moet van hem spreken als van iemand, die in 't geheim is, opdat men mij beter
mag eerbiedigen — in zake Guhk en Berg — dan mijn vader. Engeland zoekt mij,
dat is zeker; en het staat vast, dat men er mij voordeelige voorstellingen doen zal» Κ
Hij zelf schreef den Gardinaal, 25 July, dat hij zijn gezant benijdde, een «staatsdie-
naar te zien, dien hij alleen uit de verte kon bewonderen», en dien hij wenschte,
dat «öf minder groot, óf minder beminlijk was; welk een genoegen het hem toch
was, den bevrediger van Europa uit zijn brieven en handelingen te kennen, hij zou
't hem volgaarne ook uit zijn beweldadigenden aanbhk willen doen» 'dk wil u
niet verhelen», meldde hij den volgenden dag aan Camas, «dat men zich te Hanover
alle denkbare moeite geeft, om mij door schitterende aanbiedingen te verlokken, die
van Frankrijk verre overtreffende; doch ik weersta krachtig alle verzoeking, en zoo
Frankrijk zich oprechtelijk voor mijn belangen wil in de bres stellen en mij verplich-
ten, gelijk het vermag, zal ik zijn trouwste, ijverigste, en erkentelijkste bondgenoot
ter wereld zijn. Dal alles zult gij den Gardinaal in 't oor blazen, en hem van mijne
vriendschap verzekeren» ^ Het gold thans vooral de reeds genoemde aanspraak op
Gulik en Berg; daarna ook die op Oostfriesland, wanneer er de tegenwoordige Graaf
— gelijk zich liet aanzien — t' avond of morgen kinderloos kwam te sterven. Voor
er omtrent een van beiden echter iets verder nog te bedisselen viel, kwam van oos-
^enrijksche zijde een veel belangrijker punt op 't tapijt, dat hem nog vóór 't einde
van 't jaar, de wapenen zou doen ter hand nemen en met goed gevolg voeren.

De straks reeds vermelde dood van den Keizer was er de naaste aanleiding toe.
Die dood kwam vrij onverwacht. De Keizer, die steeds meer door den kortzichtigsten
hoogmoed dan schrander staatsinzicht had uitgemunt, had den noodlottigen staat niet
kunnen verkroppen, waartoe zijne landen allengs vervalleu waren en waaraan de
turksche oorlog den laatslen stoot gegeven had. Hij zocht te vergeefs zijn weedom in
eigen boezem te smoren, en bezweek na een kprte op de jacht hem aangekomen
ongesteldheid. Nauw was zijn schoone en beminlgke, door natuurlijk verstand en
kloekheid^ uitblinkende oudste dochter, na zijn overlijden, tot zijn opvolgster in
Oos-
tenrijk, Hongarije, en Bohemen uitgeroepen, of er kwam reeds van haar aangetrouw-
den neef van Beyeren verzet tegen haar optreden, daar hij zich, met meer spitsvon-

I Zie de FoUtiecJie Correspondenz FHedricAs des Grossen, (Berlin, 1877), 1. a 3. ' Aid. s. 23.

3 Aid. e. 25. Una certa virilita d'animo, als meu reeds iu '38 schreef.

-ocr page 335-

DES VADERiANDS. ^^ 333

digheid dan goede trouw, op een door Keizer Ferdinand I gemaakte schikking ten
voordeele «an een zijner voorzaten beriep, die in den 30-jarigen oorlog's Keizers partij
gekozen had. De nood, waarin haar vaders jammerlijk bewind de ingezetenen had
gebracht, maakte een groot deel van dezen maar al te geneigd, den beyerschen Keur-
vorst als zijn redder aan te zien; men zag zelfs op de hoeken der straten van
haar hoofdstad reeds schimprijmen aangeplakt, waarin het heette:

Vivat, der Kaiser ist todt!

Jetzt bekommen viir grosses Brodt,

Der Lothringer ist uns zu schlecht,

Der Bayer ist uns eben reclit Κ

Die Beyer zocht buitendien een geheim verdrag met Frankrijk aanlegaan, wat zijn
verzet dubbel onwelkom maakte. Toch zou 't onmiddelijkst en wezenlijkst gevaar niet
van zijn kant, maar van elders en vóór men er 't minst op verdacht was, komen.
De jonge pruisische Koning, al had hij er zich schriftelijk niet over geuit, loerde
voor de uitbreiding en verrijking van zijn land, van den aanvang af, op 's Keizers
sterven. Het zou hem de gelegenheid geven, een oude schuld van 't Huis Habsburg
aan dat van Brandenburg te vereffenen, waarover zijn grootvader, de groote Keur-
vorst, een eigenhandig opstel had nagelaten, in
1731 toevallig uit een oude kast te
Ruhleben bij Spandaw voor den dag gekomen. Het zag op de onmiskenbare rechten,
door Brandenburg op een viertal Hertogdommen in Siiezië — Jägerndorf, Liegnitz,
Brieg, en Wohlau — bezeten, en waarin het door Oostenrijk eigendunkelijk verkort
was. Het eerste was, na den slag aan den Willen Berg, in
1621 aan den zoon van
Keurvorst Joachim Frederik ontnomen, omdat hij met den ongelukkigen Winterko-
ning tegen den Keizer gevochten had. De drie andere waren, in
1537, bij een erf-
verzwageringsbond, door den toenmaligen Hertog, bij 't mogelijk uitsterven van zijn
geslacht, aan Keurvorst Johan Frederik toegezegd, en dit wel in
1546 door den
Roomsch-koning Ferdinand eigenmachtig van onwaarde verklaard, doch door Bran-
denburg steeds bij verzet gehandhaafd. Toen dan ook de laatste van 's Hertogs naza-
ten in
1675 stierf, had de groote Keurvorst onmiddelijk getracht zijn goed recht te
doen gelden, maar was daarin niet geslaagd. lo zijn in
'31 teruggevonden opstel
over de zaak schreef hij daarom: «ik zou niet willen, dat mijne kinderen zich met
onrecht iets toeeigenden; daar echter God zelf wil, dat men zijn Huis wel voorsta en
zijn recht behoorlijk waarneem, en de gelegenheid die Hij daartoe biedt wel gebruike,
ze niet in den wind sla, noch den goeden tijd late voorbijgaan, meen ik hel er ook
voor te moeten houden, dat het een roeping Gods is, Zijne kerk, zoo mogelgk, uit

' Door den pruisischen gezant, Borcke, uit Weenen overgezonden; zie Droysen's ßescL der
preus, Folitilc
V. S. 130, v.

-ocr page 336-

334 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

de benauwing des Pausdoras te redden. Dewijl 't nu wereldkundig is, op wat zwakke
voeten het Huis Oostenrijk slaat, en het te vreezen valt, dat het zal uitsterven, er ook
heden bij anderen daarom van een verdeeling sprake is; zoo vind ik, dat het Huis
Brandenburg billyk boven anderen zijn aandeel zou toekomen^ en dat wel 1. omdat
het Hertogdom Jägerndorf er door Oostenrijk tegen alle recht en billijkheid reeds meer
dan
50 jaar aan onthouden en aan een ander gegeven is; ofschoon toch de Keizer
daarvoor nu en dan eenige voldoening toezei , heb ik die tot dusver niet willen aan-
nemen, in de hoop, dat men er öf geheel'naar recht in zou voorzien of zich een
andere gelegenheid aanbood, waarbij men er zelf weêr toe komen kon; 2. omdat
ieder weet, hoe Keizer Karei het Vorstendom Gelder met geweld aan 't Huis Kleef
heeft ontnomen;
3. omdat het Huis Brandenburg in Silezië aanmerkelijke brokken
lands bezat, waaruit het verdrongen is;
4. omdat er dien Huize veel aan gelegen is,
welke buren het in Silezië heeft, vooral wegens de Oder, die vandaar afkomt;
5. omdat ook Keur-Saksen vermoedelijk zijn gedachten daarop zou richten, 6. zich
ook Zweden er in zou kunnen mengen, 7. noch Zweden noch Saksen echter iets op
den Keizer hebben te vorderen; en omdat het 8. ook bekend is, dat mijn Huis en dat van
Oostenrijk van moeders zij uit één stam voortspruiten» Daarop zette hij dan uiteen,
wat er aan troepen en krijgsvoorraad zou noodig zijn, om het gewenschte land te
bemachtigen, en wat er verder bij en in te doen zou staan; dat men ook zeker best
zou doen, alles, zoo mogelijk, alleen te bedwingen, en was men eens aan 't werk
gegaan, er de overige europeesche Staten kennis van te geven met uiteenzetting der
rechtsgronden, die men er voor had; vóór alles echter moest «God om bijstand aan-
geroepen, en Zijne eer in 't voortplanten der evangelische Kerk bevorderd worden;
aan goeden raad en hulp zou Hij 't dan niet laten ontbreken».

Een jaar of wat na 't ontwerpen van dit stuk liet zich de wakkere steller, in een onbe-
dacht oogenblik, door Keizer Leopold echter tot een overeenkomst bewegen, waarbij hij zich
voor de ontnomen bezittingen tevreden stelde met den Kreits Schwiebus van 't Her-
togdom Glogau. Ongelukkig voor den Keizer en zijn Huis, wist zijn sluwe, doch door
zijn eigen sluwheid hier bedrogen gezant Fridag evenwel, ite gelijker tijd, van den
onervaren Keurprins Frederik de onderteekening van een stuk te verkrijgen, waarbij
deze zich verbond, dien Kreits, na den dood van zijn vader, weder aan Oostenrijk
terug te geven. Hij deed dat, na lang tegenspartelen, in 1695, doch niet zonder
tevens zijn ministers te zeggen: «ik moet, wil, en zal mijn woord houden, maar
laat het mijn nazaten over, mijn rechten in Silezië te voldingen; geeft God er de
gelegenheid toe, zoo zullen zij wel .weten, wat zij daarin te doen en te laten heb-
ben». Met deze van zijn grootvader tot hem gekomen machtiging, wijdde zich nu de

' Zie het gebeele Ontwerp in Ranke's Genesis des preuss. Staates. Analecten, II.

-ocr page 337-

DES VADERiANDS. ^^ 335

jonge Koning aan 't volvoeren der langs dezen weg hem opgedragen en zoo wel toe-
vertrouwde taak, die hem sedert zoo dikwerf, en zoo onbillijk ten kwade geduid is.
Nog den eigen dag dat hy, te Rheinsberg, van 's Keizers afsterven bericht kreeg,
den 26™Ocl., schreef hij Voltaire, wiens persoonlijke kennis hij, in de vorige maand,
te Wezel gemaakt had: ede meest verrassende gebeurtenis van de wereld noopt mij
thans mijn hart voor u uit te storten: de Keizer is dood. Hij was, als tweede zoon,
zonder uitzicht op den troon geboren, doch werd Koning en Keizer; Prins Eugenius
was zijn roem, maar zijn boos gestarnte wilde, dat hij bankroet stierf. Dit sterven
werpt al mijn vredeplannen in duigen, en, naar ik denk, zal er in Juny van 't vol-
gende jaar meer van geschut en buskruit, soldaten en loopgraven sprake zijn, dan
van schouwspelen en balletten. Mijn zaak met Luik is in orde»; — hij had nam. den bis-
schop, die 't hem in Herstal lastig maakte, genoopt, dit voor geld van hem over te
nemen;—«doch de dingen, die thans te gebeuren staan, zijn van een geheel andere
beteekenis voor Europa. Het oogenblik voor een volledigen ommekeer van't oude Staten-
stelsel is daar; de steen is losgerukt, die het vierbrokkige beeld, door Nebucadnezar
in zijn droom gezien, verbrijzelde. Ik ga mijn koorts haar afscheid geven, want ik
heb al mijn krachten noodig, en zal beproeven, hoe ver ik 't er meê brengen kan!»
Voor zich zelf gaf hij, luttel dagen later, van zijn kloek onderwinden in de volgende
woorden rekenschap:

«Silezië is van 's Keizers gansche nalatenschap dat, waarop wij 't meeste recht
hebben, en 't welk voor 't Huis Brandenburg de geschiktste ligging heeft; hel is
rechtmatig, zijn rechten te handhaven en de gelegenheid van 's Keizers dood daartoe
te gebruiken. De deugdelijkheid onzer troepen boven die van onze buren, de vaar-
digheid, waarmeê wij ze te velde kunnen brengen, de voorsprong, die wij in allen
deele op hen hebben, verschaffen ons, in een onvoorziene omstandigheid als deze,
een oneindig overwicht boven alle andere volken van Europa. Wilden wij wachten
tot Saksen en Beyeren de vijandelijkheden beginnen, zoo zouden wij Saksen niet kun-
nen beletten zich te vergrooten, wat gansch en al met ons belang in stryd ware;
wij zouden, in dat geval, ook een goeden grond ontberen. Tasten wij daarente-
gen terstond daadwerkelijk toe, zoo houden wij Saksen tegen, verhinderen het zich
paarden te koopen, en stellen het buiten staat iets te ondernemen. Engeland en
Frankrijk zijn op gespannen voet; als Frankrijk zich in de zaken van 't Rijk mengt,
zoo kan Engeland dat — wegens Hannover — niet toelaten, en zal er in elk geval
met een van beiden een goed verbond zijn te sluiten. Engeland zal mij Silezië niet
misgunnen, omdat het er geen scha door zou lijden; hel heeft er veeleer zelf voor-
deel uil te wachten, daar het in dat geval op een verbond met ons kans heeft. Hol-
land zal het met een onverschillig oog aanzien, te meer wanneer men hel de gelden
waarborgt, die de amslerdarnsche kooplui op Silezië geleend hebben. Vindt men zijn

'•'fe

-ocr page 338-

336 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

rekening echter niet bij Engeland en Holland, dan zeker bij Frankrijk, dat voor
't overige ons niet in den weg kan zijn, en zeker vreê zal hebben met de verzwak-
king van 's Keizers Huis. Dan blijft Rusland nog; alle andere mogendheden kunneti
ons niet hinderen, Rusland alleen zou ons onrust kunnen baren. Tot het volgende
voorjaar kan niemand ter wereld ons in den weg zitten; wil Rusland ons dan aantasten ,
zoo krijgt het echter zeker Zweden op den hals, en raakte zoo van twee kanten in
'tnauw; blyft de Keizerin nog in 't leven» (ze was op sterven na dood, en kwam na
weinig dagen, 28 Oct., te overlijden) «zoo zal de Hertog van Koerland, die rijke goederen
in Silezië heeft, mij verschoonen, om die niet te verliezen; in 't algemeen moet men
op de hoofden van haar Land den regen van Danaë laten droppelen , die hun de
ware stemming zal bijbrengen; sterft de Keizerin, dan zullen de Russen met hun
eigen zaken zooveel te doen hebben, dat ze den tijd missen aan vreemde te denken;
in geen geval is 'l onmogelijk, een met goud beladen ezel in Petersburg binnen te
loodsen. Uit deze gansche beschouwing kom ik dus tot de slotsom, dat wij vóór den
winter nog Silezie in bezit moeten nemen, en in den winter onderhandelen; onze
onderhandeHng zal alleen slagen wanneer wij eenmaal in 't bezit zijn; doen wij an-
ders, zoo geven wij alle voordeden uit onze hand; met louter onderhandelen erlan-
gen wij in 't geheel niets, of liever men zal ons uiterst lastige voorwaarden stellen»

Met deze slotsom in zijn doortastend brein ontbood hij zijne beide vertrouwde raads-
lui, den minister Podewils en den veldmaarschalk Graaf Schwerin, die, minder voort-
varend en doortastend dan hij, zijn wakker opzet, om eerst te handelen en dan te
onderhandelen, in omgekeerden zin wilden uitvoeren, en daardoor de zaak zeker vol-
komen bedorven hadden. Hij liet zich door hun kleinmoedige tegenwerpingen dus
ook niet van de wijs brengen, maar begreep, in spijt daarvan, het plan naar eigen
beter inzicht te moeten doorzetten I Tegenover 't zelfzuchtige Oostenrijk, dat in den
nood steeds zijn vader gevleid en de fraaiste toezeggingen had gedaan, maar die later
niet nagekomen was, behoefde hij zich waarlijk niet te ontzien, en de Sileziërs zelf,
voor 't meerendeel onroomsch en door de paapsche landsregeering meer gekweld
steeds dan gebaat, kon hij zeker zijn, dat hem met graagte als hun rechtmatigen
Landsheer zouden begroeten. Zonder daarom ook verder van de zaak te reppen, be-
reidde hij alles tot de wakkere onderneming voor, en maakte zich tot den marsch ge-
reed. Te Weenen had zich onderwijl de jonge Koningin in den benarden stand van
zaken zoo goed doenlijk zoeken te helpen. Zij had onmiddelijk bezuinigingen in haar
hofhouding aangebracht, maatregelen genomen om, tegenover ßeyeren en wie haar

Idees sur les projets poUüques ä former au sujet de la mort de VBmpereur; opgenomen in de

PoUtisohe Correspondenz, I. S. 90, f.

" Zie de tegenontwerpen en beraadslagingen van beide beeren b« Droysen, t. pl. S. ff. en bü Ranke

ßtüölf Bücher, Β. VII, vv.

1

-ocr page 339-

DES VADERiANDS. ^^ 337

verder mocht Ie lijf willen, iiaar troepen op beter voet te brengen, haar hofrechter
Palffy naar Hongarije afgevaardigd, waar hij zeer in aanzien was, en door haar jongen
gemaal aan Koning Frederik zelf laten verzoeken, om hem in deze moeilijke omstan-
digheden vriendschappelijk ter zij te staan, en zich van zijn erkentelijkheid daarvoor
overtuigd te houden. Frederik gaf hem welwijs ten antwoord, dat hij niet te vergeefs
zijn vriendschap en bijstand inriep; dat beiden hem «niet ontbreken zouden, mits
men van zijn kant hem zelf in staat stelde, dat met vrucht te doen; dat men ech-
ter wel bevroeden zou, hij daar zijn rekening bij moest vinden in een vergoeding
aan 't gevaar geëvenredigd, waaraan hij zich, door partij te kiezen, zou blootstellen» Κ
Hoewel dit schrijven de jonge koningin maar half geruststelde, daar haar die «ver-
goeding» kennelijk op een stuk van haar erflanden scheen te doelen ^ zond zij na
de ontvangst den Markgraaf Botta d'Adorno naar Berlijn, om zich nader over alles
te beraden, en tevens haar gemaal voor de aanstaande verkiezing tot Keizer aan te
bevelen.

Botta, die den 15™ November op reis ging, zag onder weg allerlei verdachte be-
wegingen der troepen, die zich marschvaardig maakten, waarover hij den 29™ te
Berlijn gekomen aan Podewils zijn bevreemding te kennen gaf. Deze verzekerde hem
van 's Konings goede bedoelingen, waaraan ook hij zei, niet te twijfelen, maar de
wijze eenigsins te mistrouwen, waarop men ze zocht te bewerkstelligen. De Koning,
die den volgenden dag zelf naar zijne hoofdstad kwam, gaf er hem den 6™ Decem-
ber gehoor, en zei dat het van de Koningin afhing zijne voorslagen aan te nemen,
waarna zij een vertrouwden helper in hem vinden zou ^ Aan den engelschen gevol-
machtigde, Guy Dickens, die zich verstoutte hem naar zijn voornemens te vragen,
gaf hij met ronde woorden te kennen, dat hij zijnerzijds zich niet met de uitrustin-
gen van Koning George tegen Spanje gemoeid had, en zoo Engeland en Frankrijk
mochten meenen de overige europeesche mogendheden onder hun voogdij te moeten
nemen, hij althans niet aan hun leiband loopen woö. Bij de vraag of't hem wellicht
om Gulik en Berg te doen was, verklaarde hij, dat hem daar thans niet aangelegen
was, en hij met een uitbreiding zijner staten aan dien kant slechts den naijver der
Hollanders zou wekken; wist hij daarentegen naar de andere zij wat Ie verkrijgen,
behoefde 't Engeland noch Holland te verontrusten» I In Holland liet hy door zijn
gezant Raesfeld, wat later, de Staten, die zich waarschynlyk door zyn tocht naar
Silezië verrast zouden vinden, «de deugdelijkheid zijner beweegredenen en de rein-
heid zijner bedoelingen» waarborgen, «als die geen ander oogmerk hadden, dan de

^ Zie bü Droysen, t. pl. S. 138.

® Zie baar schrijven aan den gezant te Londen, ald. ' Aid. 8. 161, f.

^ Ald. S. 163.

ye deel, le stuk. 43

-ocr page 340-

338 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

(loeltrefFendste middelen aan te wenden tot behoud van het Huis Oostenrijk, dat met
zijn val bedreigd werd, en om in 't belang der verkiezing van Hertog Frans werk-
zaam te zijn, wien hij meer dan een zijner mededingers naar 't Keizerschap genegen
was», Hy droeg Raesfeld tevens op, een oog op de handelingen van den franschen
gezant — nog altoos Fénélon — te houden, die hun wellicht andere dingen zou
willen diets maken

Den 14®" December verliet de Koning Berlijn, om zijne te Krossen marschvaardig
staande troepen, omstreeks 16000 man te voet en 6000 te paard, in oogenschouw
te nemen vóór zij Silezië binnenrukten. Twee dagen later trok hij zelf de grenzen over.
«Ik ben», schreef hij Podewils dien eigen dag, «met vliegende vaandels en slaande
trom den Rubicon overgetrokken; mijn troepen zijn vol goeden wil, mijn officieren
vol eerzucht, onze generaals tuk op roem; alles zal naar onzen wensch gaan, en ik
heb allen grond, hel beste van deze onderneming te verwachten. Ik wil haar met
eere ten einde brengen of sneven. Mijn hart voorspelt mij alles goeds ter wereld, en
een zekere inspraak van 't gemoed, wier oorzaak mij onbekend is, spiegelt mij ge-
luk en fortuin voor ; ik zal te Berlijn niet terug komen zonder mij 't bloed te hebben
waardig geloond, waaruit ik gesproten ben, en de wakkere soldaten, waarover ik de
eer heb te bevelen» ^ Den dag van zijn vertrek uit Berlijn had hij den uitheemschen
gezanten een schriftelyke verklaring doen ter hand stellen van 't geen hij beoogde:
«niets kwaads tegen Oostenrijk, nog minder tol verstoring van den Rijksvrede»; hem
dreef niets dan «de onmiskenbare plicht, om zich de onbetwistbare rechten van zijn
Huis op de vier silezische Hertogdommen, die op oude overeenkomsten gegrond waren,
te verzekeren. De tegenwoordige tijdsomstandigheden, en de rechtmatige vrees, dat
hem anderen konden voor zijn, die op 's Keizers nalatenschap aanspraak maakten,
hadden haast aan 't werk bijgezet en hem zoo doortastend doen optreden. Had dit
teweeg gebracht, dat hij zich niet vooraf met de Koningin van Hongarije en Bohemen
kon beraden, hij zou daardoor toch niet verhinderd zijn, de belangen van haar Huis
steeds te behartigen, en het bij alle voorkomende gelegenheden tot toevlucht en
steun te zyn».

Te Weenen was de ontsteltenis over dit alles groot. Toen de pruisische gezant,
Borcke, den 17®" December, met 's Konings eisch van Silezië, dien eigen dag dat
hij 't binnenrukte, kwam, was het eerste antwoord, dat de Aartshertogin geen duim-
breed gronds zou afstaan; en bij Borcke's opmerking, dat men, dit afslaande, bij
Frankrijk zou moeten te biecht komen, en dan zeker meer nog missen, zei haar ge-
maal, dat men niet alleen Frankrijk en Saksen, maar zelfs de Turken eer te hulp zou
roepen, dan Silezië prys geven. Hg verklaarde zich voorts bereid, omtrent Gulik en

FoUiische Gorrespondene, t. pl. S. 156, ^ Aid. S. 147.

-ocr page 341-

DES VADERiANDS. ^^ 339

Berg in onderhandeling te treden, zoolang 's Konings troepen geen vgandelykheden
pleegden Die troepen trokken intusschen Toorl, en vonden de onder 's Keizers wan-
beheer verarmde Sileziërs willig genoeg voor hun Koning, die al aanstonds een wel
voorziene krijgskas meebracht, en hun koopwaren aftrek verschafte. Den 22®" stond hij
voor de eerste stad, in staat hem wat weerstand te bieden, Glogau. Men hoopte dit
en de overige versterkte plaatsen, Brieg, Neisse, Ohlau, enz. te kunnen houden tot
de noodige troepen waren aangerukt, terwijl de Koning zich tijdelijk te Herrendorf
legerde, en Schwerin met een deel der manschap den weg naar Glatz insloeg. Te
Breslau kwamen inmiddels de Onroomschen in beweging, die den geestverwanten
Koning ver boven een paapschen Landsheer stelden, en toonden zich niet ongenegen
hem binnen te laten. Hy besloot daarop aanstonds derwaarts te trekken, en stond op
Nieuwjaarsdag '41 met zïjn linkervleugel, 's morgens half negen, voor de poort. Op
toezegging van onzijdigheid trok hij haar binnen. Daarop viel ook Ohlau zonder weêr-
stand in zijne handen. Voor Glatz vond Schwerin echter de bruggen afgebroken en
den toegang versperd. Tegen 10 January kwam eindelijk de oosteurijksche generaal
Graaf Browne met wat voet- en paardevolk aanzetten, en trof 26 man van dat van
Schwerin by Neisse. De pruisische luitenant, die 't aanvoerde, wierp zich manmoedig
op den sterkeren vijand, en sneuvelde; bij 't aannaderen der overige troepen sloegen
die van Browne toen echter op de vlucht, Schwerin maakte zich daarop meester van
Otlmachau; maar 't sterke slot, waarin Browne wat manschappen geworpen had,
hield zich nog een paar dagen, tot de Koning zelf ter plaatse verscheen, en het zich
overgaf. Toen gold het Neisse en Brieg, die beiden evenals Glogau werden ingeslo-
ten, terwijl Schwerin Opper-Silezië introk, om er Browne uit te verdrijven. Van
stad tot stad zette hg hem na, tot hij te Gratz nog eenmaal met hem in botsing kwam,
doch hem van daar nu naar Moravië zag wijken. In luttel weken had zoo de Koning
het gansche gewest op die drie vestingen na in zijn bezit, daar ook Nam sla u, door de
bezetting van 't slot een poos verdedigd, in 't begin van February in zijn handen viel.

Dat alles zoo voorspoedig ging, was voor een goed deel gewis ook aan de afkon-
diging te danken, die de Koning, onmiddelijk by zgn binnenrukken, aan de bevol-
king liet uitgaan, en die weldra algemeen verspreid was. Daarin verklaarde hg, hoe
zyn marsch slechts geschiedde krachtens hel recht van zijn Huis op Silezië ^ waar hy alle
ingezetenen in hun rechten, vrijheden, en Godsdienst beschermen zou, en onder zyn
troepen de strengste krijgstucht handhaven; van zijne zijde verwachtte hij dan ook
het volste vertrouwen. Den Onroomschen vooral klonken die woorden liefelyk in de
ooren, en zoodra was dan ook het land niet in bezit genomen, of onmiddelyk byna
veranderde er de toestand. Onroomsche raadsleden vervingen alom de paapsche; de

» Droysen, t. pl. S. 177.

-ocr page 342-

340 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

beelden, langs straten en wegen tol ergernis der eersten prijkend, werden opgeruimd;
's Konings veldpreêkers verkondigden alom, dat hij gekomen was om de oude gods-
dienstvrijheid te herstellen; de achterafgezette en verdrongen onroomsche eeredienst
werd vernieuwd; den lutherschen gemeenten werden jonge geestelijken van Berlijn uil
gezonden; het onroomsche kerkgereedschap, dat men verborgen had gehouden, kwam
weêr voor den dag, om op nieuw te dienen. In de kerken werd niet meer voor de
Koningin van Hongarije, als Landsvrouw, gebeden, en ook op wereldlijk gebied i ooiden
zich de Nieuwsbladen niet langer met den dubbelen oosten rij kschen, maar den en-
kelen silezischen arend Κ Silezië was reeds voor goed pruisisch geworden, lol niet ge-
ringe ergernis van meer oostenrijksch gestemde harten. «Möchl' er» hief een van
dezen op den pruisischen veroveraar zinspelend aan:

Mocht er ein wohlgelegnes Land,

So hat er 's auch schon in der Hand,
■ Und Niemand kann's ihm nehmen;

Kaum denkt er drau, kaum fällt's ihm ein

J

So will sich auch schon Gross und Klein
Zur Sclaverei bequemen

Zoo weinig recht had Hertog Frans gehad, den door den Koning in Dec, afge-
vaardigden Graaf Götter toe te voegen, dat hij «zich misrekende, wanneer hij Silezië
immer goed- of kwaadschiks in handen dacht te krijgen». Wanneer men echter
te Weenen zoo boud sprak, hel was vooral omdat men er zich toen met de lijd-
zame houding van Frankrijk vleide. Hoe weinig die echter te vertrouwen was, kan
hot best uit de wijze blijken, waarop zich Fleury daar reeds een anderhalve maand
vroeger tegen den pruisischen gezant Camas had uitgelaten, na zijn opmerking dat
Frankrgk de
Pragmatiehe Sanctie had gewaarborgd: «zeker, wij hebben dat gedaan,
maar onder uitdrukkelijk voorbehoud der rechten van derden». «Zoodat ze dan nu»,
hernam Camas, «vervallen is?» ~ «Wel, dat verstaat zich . in zulke gevallen , altoos»
't geen hem echter tevens niet belette, hoog van Frankrijks «belangeloosheid» in
dezen op te geven De schrandere jonge Koning van Pruisen liet er zich niet door
doeken, en schreef Camas terug: «dat de Cardinaal thans zooveel vertoon van be-
scheiden- en belangeloosheid in de duitsche zaken maakt, verwondert mij niets;
doch de tijd zal leeren, of de latere gevolgen aan die fraaye gevoelens van billijk-
heid en matiging zullen beantwoorden» Hoe vermakelijk hij-zelf met den ouden

-ocr page 343-

DES VADERiANDS. ^^ 341

rijksbeheerder omsprong, toont zijn schrijven van 5 Jan., toen hy dus reeds tol Breslau
was doorgedrongen: «zoo ik u niet terstond van mijn plannen op Silczië verwittigde,
was bet meer omdat ik 't vergat, dan om eenige andere reden; ieder is onder't werk
zijn gedachten niet zoo meester als gij, en alleen een Cardinaal Fleury kan aan alles
denken en er in voorzien» Κ Omtrent den verbasterenden indruk, door zyn onver1
hoedschen inval in Holland gemaakt, had hij 24 December aan Raesfeldt geschre-
ven: «ik had dat voorzien; verrassing is 't gewone gevolg van onverwacht nieuws.
Ga intusschen voort, de Heeren omtrent de degelijkheid van mijn plan en de zui-
verheid mijner bedoelingen bij deze onderneming in te lichten, 't Is aan u, om
voortdurend toe te zien op de gevoelens van de voornaamsten in de Republiek, even-
als op de verschillende inblazingen, door de hoven van Weenen, Frankrijk, en Enge-
land op hen beproefd, en de besluiten., die men dientengevolge in Holland mocht nemen» Κ
Nadat hij, op 't eind van January '41, in Berlijn teruggekomen was, nam
hij de pen op, om Koning Georg persoonlijk geheel voor zijn streven te win-
nen: «ik verheug mij uit Uw Majesteits schrijven te zien, dat ik mij niet bedrogen
heb in 't in Haar gestelde vertrouwen. Met niemand in verbond getreden, kon ik
mij ook aan niemand over mijn opzet uiten; doch de goede bedoelingen van Uwe
Majesteit thans ziende, beschouw ik Haar reeds als mijn bondgenoot, voor wien ik
in 't vervolg niets meer te verhelen en geheim te houden heb. Ik kan u daarom
berichten, dat ik mij van genoegzaam geheel Silezië meester gemaakt en mijnheer de
Browne naar Moravië verdreven heb, en dat, zoo ik 't minste plan had het Huis
van Oostenrijk te fnuiken, het van mij slechts had afgehangen naar Weenen door
te dringen; daar ik echter maar op een deel van Silezië recht heb, ben ik aan de
grenzen blijven staan. Wel verre van Europa in beroering te willen brengen, vraag
ik niets, dan dat men acht geve op de juistheid mijner onbetwistbare rechten; anders
zou ik mij zeker verplicht vinden de zaken tot het uiterste te drijven, en het Hof
van Weenen verder niet in 't minste te verschoonen. Ik stel oneindig veel vertrou-
wen in de vriendschap Uwer Majesteit en de gemeenschappelijke belangen der on-
roomsche mogendheden, die vorderen, dat men de om den Godsdienst verdrukten
bysta. Het dwangbewind, waaronder de Sileziêrs gezucht hebben, is verfoeilijk, en de
barbaarschheid der Roomschen voor hen niet uit te drukken; zoo dus de Onroomschen
mij verliezen, is er geen uitkomst meer voor hen te wachten. Ik denk, dat de
redenen, die ik Uwe Majesteit hier aangeef, voldoende zullen zijn; intusschen zijn
die voor 't belang Uwer Majesteit zelf niet minder sterk. Zoo Zij zich toch een trou-
wen en kloeken bondgenoot wil verschaffen, is thans het oogenbUk daar voor gekomen;
onze belangen, onze Godsdienst, ons bloed zelf zijn één, en het zou bedroevend wezen

' Aid. S. 171. 2 Aid. S. 156.

-ocr page 344-

342 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ons in weêrstrijd met elkander te zien handelen; andere naijverige buren zouden
dan niet nalaten daarvan gebruik te maken. Nog spijtiger zou het zijn, verplichtte
men mij tot de groote plannen van Frankrijk mee te werken. Ik zou dat onder-
tusschen alleen doen als men er mij toe dwong, terwijl Uwe Majesteit mij thans in
de gunstigste stemming voor Hare belangen ziet, en gereed in Haar gevoelens te
treden en in alles eenstemmig met Haar te handelen» y

Koning Georg voerde intusschen nog altijd oorlog tegen Spanje, en dat juist niet
met het beste gevolg. De Amiraal Edward Vernon, die met een klein smaldeel te
Jamaica lag, was — na 't uitbreken van den oorlog — den 20-=" Nov. met 6 oor-
logschepen vandaar naar Portobello gekomen, had er na korten lijd het kasteel ver-
overd, dat de open stad dekte, en haar zich daarna terstond in handen zien vallen;
een en ander met meer gevaar bij 't vernielen der sterkte door buskruit, dan de ver-
meestering van haar en de stad. Toch werd er hem te Londen een lof voor toege-
zwaaid, en zijn naam en daad verheven, als had hij 't schitterendste heldenfeit ver-
richt. Naar Jamaica gekeerd, bepaalde men zich verder van weêrszij tot het nemen
van enkele koopvaarders. In 't volgende jaar echter, op 't vernemen vooral, dat niet
alleen Spanje een vloot uitrustte, maar ook Frankrijk te Brest en Toulon een aantal
schepen voor de West-Indiën gereed maakte, werd lot aanmerkelijke versterking der
engelsche zeemacht besloten, en zeilde, in October, de Amiraal Ogle met lal van
schepen en de noodige manschap onder Lord Galhcart derwaarts. Te Jamaica ver-
eenigden zij zich met Vernon, en liet men zich nu door dezen, die 't opperbevel
kreeg, overhalen om 't sterke Carthagena aan Ie tasten, waar men in Maarl'41 voor
kwam. Men bracht het echter, na een moorddadig gevecht der landingstroepen onder
Wentworth, die den inmiddels verscheiden Cathcart was opgevolgd, niet verder dan
de vernieling van eenige sterkten aan de kust, doch begreep, na gehouden krijgs-
raad, den 24®" April het hoofddoel, de verovering der stad zelve, te moeten opgeven,
en naar Jamaica terug te koersen. Drie maanden later kwam men nog ongelukkiger
van de reis; het gold toen Sint Jago op Cuba. Bij de verkenning echter van hel
terrein scheen dit Wentworth zoo moeilijk en de stad levens zoo sterk, dat hij, met
zijn troepen naar boord teruggekeerd, aanried de gansche onderneming te slaken,
waarin Vernon, tot zijn spijt, berusten moest. Had ik, schreef hij — niet zonder
eenige grootspraak voorzeker — naar Londen, de zaak alleen in handen gehad, ik
had, met hoe luttel ervaring in 't krijgvoeren te land, zoo hier als voor Carthagena
Zijn Majesteits troepen en schepen, met verlies zelfs van minder manschap dan thans,
doen zegevieren \

Met dezen oorlog op den hals, was men natuurlijk minder genegen zich, ter wille

« Aid. p. 185, S.

' Lord Mahon, Mist. t. pl.

-ocr page 345-

DES VADERiANDS. ^^ 343

der om bijstand smekende Koningin van Hongarije, in een tweeden te steken, en
wilde dus liever, zoo mogelijk, door bemiddelende tusschenspraak, de opgekomen
moeilijkheden te vereffenen zoeken. Die Koningin had reeds in November, op haar
eigen gezag, Hertog Frans tot haar mederegent over al haar erflanden aangenomen,
en hem tevens het recht opgedragen, voor haar Keurvorstendom van Bohemen, bij
de aanstaande Keizerskeus, te stemmen. Daartegen waren echter de saksische Keurvorst
en anderen opgekomen, haar recht als zoodanig betwistende, daar de keurvorstelijke
waardigheid, bij de desbetreffende Gouden Bul, uitdrukkelijk slechts aan mannen was
toegekend. De Koningin daarentegen beweerde harerzyds, dat het met Bohemen
anders stond, daar dit op vrouwen kon overgaan. Volgens haar tegenstanders
maakte dit evenwel niets uit, daar zoolang er geen man regeerde de keurstem
dan gesmoord bleef. Ook tegen haar benoeming van den Hertog tot mederegent
was men in verzet gekomen, en zij had zich daarom, ook vóór Frederik U's aan-
val op Silezië reeds, tot beide Zeemogendheden om hulp gewend, doch de Staten
evenmin als Groot-Brittanje van zins gevonden, voor haar te gaan oorlogen. Koning
George * als men te recht heeft doen opmerken ' — had eigenlijk geen ander doel,
dan in zijn geliefd Hanover eiken inval van Pruisens zij te voorkomen; hij moest dus
zijn best doen het zoo min daar als te Weenen te verkerven, en de hollandsche staats-
lui waren te schrander, om dat niet in te zien. Aan Koning Frederik gaven zij hun
bevreemding te kennen over zijn binnenrukken in Silezië zonder hun eerst daarvan
verwittigd te hebben, daar zij dan «maatregelen hadden kunnen
nemen tot behoud der
thans verstoorde rust in Europa»; en zij beraadslaagden voorts
, naar aanleiding van Maria
Theresia's verzoek om bijstand, over 't geen er daaromtrent te doen viel. Intusschen
hadden zij reeds bij Koning George laten aanvragen, wat er
met hem samen te bewerk-
stelligen zou zijn, en hij hun door zijn gezant, thans de jonge schotsche Lord Trevor,
ten antwoord laten geven, dat hij geheel in overleg met hen wilde handelen. In een
daarop gevolgd onderhoüd sloeg Trevor hun toen voor. Koning Frederik zoo mogelijk
te bewegen, zijn onderneming te staken, met toezegging dan hun best te doen, hem
van Oostenrijks zij voldoening te verschaffen; terwijl zij zich anders genoodzaakt zou-
den vinden, het, krachtens de gesloten verdragen, bij te staan. Buitendien verzocht
hij van de Staten de plechtige verzekering, dal zij zijn Koning zouden bespringen,
zoo hij door Koning Frederik in zijn duitsche erflanden bestookt werd.

Den ί Febr. '41 werd omtrent deze voorstellen in de Algemeene Statenzitting ver-
slag uitgebracht. De afgevaardigden voor Buitenland gaven daarbij als hunne meening te

' Dr. Ad. Beer, Holland und der österreichische BrlJolgeTcrieg (Wien, 1871) S. 6. Ternadere toe-
lichting verg. Droysen over zyn persoonlijke onderhandelingen, wegens Hanover,doorSchwichelt, t.
pl. S. 258, ff.

-ocr page 346-

344 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

kennen , hel laatste Ie beloven , mits Groot-Brittanje zijnerzyds ook den Stalen toezei, lien
tegen lederen aanval te ondersteunen. Ook het aan Pruisen te richten schrijven keurden
zij goed, mits men daarbij niet al aanstonds met het bijslaan van Oostenrijk dreigde,
en daarvoor eerst een weigering van Pruisens kant afwachtte, terwijl men daaren-
tegen ook Maria Theresia zou uitnoodigen,
om zich met Frederik op billijke voor-
waarden te verzoenen. Aan den gezant der Stalen te Parijs — nog altoos Van Hoey —
zou tevens meegedeeld worden wat men voorhad, om ook Zijne Allerkristelijkste Maje-
steit van Frankrijk tot medewerking te noopen ^ Nadat Trevor Groot-Brittanje's be-
reidwilligheid verklaard had, ook de Staten zoo noodig te helpen, werd het gedane
voorstel aan de verschillende Provinciën ter overweging gezonden. Stad-en-Landen be-
val zijn afgevaardigden daarop, tot geen verdrag met Engeland te besluiten, vóór er
uit Frankrijk antwoord gekomen zou zijn; ook Zeeland en Utrecht wenschten dat,
en Friesland verlangde daarbij het verzoek aan Koning Lodewijk om zijne goede dien-
sten tot bewaring van den algemeenen vrede, terwijl men inmiddels naar Weenen
kon schrijven, dat men de Koningin wel ondersteunen wilde, maar vooraf de plannen der
overige toetreders tot de
Fragmaiieke Sanctie vernemen. Gelderland alleen ried, zich
al aanstonds geheel met Trevor's voorstellen te vereenigen. De Algemeene Blaten be-
sloten daarop aan de tegenstribbelende gewesten te schrijven, dat ze over hun bezwa-
ren min of meer bevreemd waren, omdat toch de oostenrijksche erflanden vereenigd
dienden te blijven, gelijk bij die
Sanctie bepaald was, en het Gemeenebesl «met cor-
daatheid diende te toonen, zijn verplichtingen gestand te willen doen», daar bet
anders zelf «van hulp ontbloot zou blijven, als het die van nooden had». Een voor-
afgaande mededeeling aan Frankrijk docht hun, zonder instemming van Groot-Brit-
tanje, min oorbaar, en der Republiek zelve minder waardig. Zulk een mededeehng
kon volgens hen eerst dan plaats grijpen, als alles tusschen beide Zeemogendheden
zelf vastgesteld en beklonken was. Zij sloegen dien Provinciën daarom voor, de zaak
nogmaals in bedenking te nemen. Er verliepen daarop een kleine twee maanden,
vóór men, met uitzondering altoos van Utrecht en Stad-en-Landen, die in hun ge-
voelen volhardden, tot het besluit kon komen, de onderhandelingen met Groot-Brit-
tanje op den begonnen voet voort te zetten. Men liet daarbij echter niet na, Van Hoey
te gelasten, om Fleury omtrent die overleggingen met Engeland de meest geruststel-
lende verzekeringen te geven, en hem te beloven, van elk door beide Zeemogendheden
genomen besluit bericht te doen geworden ^

De voortvarende pruisische Koning had in dien tusschentijd natuurlijk echter met
stil gezeten. Na zijn vertrek naar Berlijn had Maria Theresia een leger van 20,000

' Zie ald. en verg. Rive's Schets, enz. bl. 158 en vv. en de daar aangehaalde Staten-besluiten.
2 Ald. bl. lül.

-ocr page 347-

DES VADERiANDS. ^^ 345

man onder haar veldtuigmeester Graaf Neipperg naar Silezië gezonden, om er het
verlorene te herwinnen, )βη Frederik zich toen gehaast zelf weêr derwaarts te gaan,
om er hem met zijn troepen onder Schwerin te bevechten. Toen Neipperg den 10®"
Maart te Olmutz was gekomen, waar hij zijn hoofdmacht bijeen zou brengen, werd
hij al aanstonds met het bericht verrast, dat het nog altoos ingesloten Glogau twee
nachten te voren door de pruisische troepen onder den erfprins van Anhalt-Dessau
stormenderhand genomen was. Hij trok daarna Silezië in, werd er zoo lang hij op
roomsch terrein was, van alles goed ingelicht, doch op onroomsch gekomen van
's vijands bewegingen niet meer op de hoogte gehouden. Zoo kwam het, dat hij in
't begin van April tot Neisse geraakt, en vandaar naar Molwitz opgerukt, hier den
10®°, in zijn hoofdkwartier, door de komst der Pruisen in 't middaguur verrast werd.
Hij dankte 't slechts aan de onervarenheid van den anders zoo doortastenden jongen
Koning, die zich daar naderhand in zijn geschiedschriften zelf onbewimpeld genoeg
de les over las dat hij niet onmiddelijk aangetast en verslagen werd. De Koning
toch liet een paar uur verloren gaan met zijn troepen eerst omslachtig op te stellen,
en zag toen aan zijn rechtervleugel door de uitstekende oostenrijksche ruiterij, onder
den generaal Römer, de zijne zoo woedend aanvallen, dat ze in wanorde op de vlucht
sloeg, en hem zelf daarin meesleepte. Slechts aan zijn, 't ongeoefende en slecht ge-
wapende ooslenryksche ver overtreffend voetvolk had hij, op zijne beurt, het vervol-
gens te danken, dat dit, als een «muur» staande blijvend en vechtende als een
«leeuw», Römers ruiters tegenhield en vermelde, en haar aanvoerder zelfs zag sneven;
terwijl aan den linkervleugel Schwerin, op de Oostenrijkers instormende, hun de
geduchtste nederlaag toebrachtr Zoo was tegen acht uur 's avonds, builen den naar
Oppeln gereden jongen Koning om, de slag voor hem gewonnen. Eerst toen hij, dat
Oppeln door den vijand bezet vindende, vandaar 's nachts naar Löwen gespoed was,
vernam hij hier 's ochtends vroeg het heuglijk bericht. Hij haastte zich nu het nabij-
gelegen Brieg te gaan berennen, dat zich den 4«»' Mei aan hem overgaf. Den 17'="
behaalde zijn huzarenoverste Ziethen een schitterende zege op een oostenrijksche
ruiterafdeeling bij Rolhschloss, en werd erdoor den Koning met een regiment vao
zyn naam voor beloond I Neipperg moest, tot zijn spijt:, met zijn zoo ondeugdelijk
gebleken voetknechten, de gedachte aan allen verderen strijd tegen de pruisische
lalen varen. Hij had zich met zijn geslagen troepen onder de wallen van Neisse terug-
getrokken

' «Ma conduite", schreef hy o.a. in zijn Histoire de mon temps, Ch, III, «était bien plus condara-
nable que (celle de M. de Neipperg); — arrivé auprès de Mollwitz, an lieu de marcher avec vivacité
je perdis deux heures k me forraer méthodiquement devant un village ou aneun Autrichien ne parais-
sait encore. ---Mollwitz fut mon école, je fis des reflexions profondea sur mes fautes dont je profi-
tais dans la suite". Droysen, t. pl. S. 245. ' Aid. S. 24>4,

Ve deel, ie stwk. 44

-ocr page 348-

346 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Frederik slóeg daarentegen zijn kamp te Mollwilz op, en bleef zich daar voorloo-
pig legeren. De fransche maarschalk Belle-isle, die er hem in 'l laatst van April
bezocht, schetst er ons zijne wijze van doen en leven.'s Ochtends vier uur stond hij op,
steeg dan te paard en reed rechts en links al de posten en wallen van zijn leger
langs; hij gaf dan zelf zijn generalen en officieren, die hij op kondschap uitzond, zijn
orders, gelijk ze hem ook steeds persoonlijk rekenschap kwamen doen van hun be-
vindingen. Ook al de overloopers werden steeds voor hem gebracht, om door hem
zelf ondervraagd te worden. Gelaarsd en gespoord bleef hij van dat hij opstond tot
hij naar bed ging, en kleedde zich in een blauwe uniform, die zich alleen dooréén
wat rijker epaulet van die zijner adjudanten onderscheidde. In 't algemeen beval hij
niet slechts over zijn troepen in alle wezenlijke zaken als een eenvoudig generaal,
maar deed ook met alle andere voorname werkzaamheden zoo. Midden in zijn kamp
in zijn tent gelegerd, gaf hij van daar zijn orders, trad tot in de minste byzonder-
heden, in de fransche legers door de wachtmeesters nagegaan, en bemoeide zich ook
met de levens- en krijgsbehoeften. Over de stiptheid en tucht zijner mindere officie-
ren liet zich oordeelen naar die hunner generaals en oversten, tot 's Konings eigen
broeder toe, die zoo goed dienst moest doen als de minste officier, en zijne troepen
waren van een haast ongeloofelijk kloeke schoonheid Zyn gansche beeld teekent
ons de fransche gezant Valory, in Juny '40, als «eer kort dan lang, vrij gevuld zonder te
dik te zijn; een levendig gelaat, fraaye donkerbruine oogen, een rond, vrolijk en
levendig gezicht, vrij fraaye tanden, bruin haar, en een edel voorkomen». Hij was
voorts «vastberaden en kort van stof, hield niet van praatjens en omhaal noch on-
noodigen raad; besliste steeds zelf en vaardig, ondervraagde levendig en geestig,
zoodal men tol een kort en bondig antwoord genoopt werd». Hij was «beleefd, en in
zijn spreken verplichtend, maar gaf anders evenmin om de moeite aan anderen ge-
baard , als hy zich zelf in 't minst ook spaarde, en steeds een sober en hard leven
leidde. Een ondeugende geestigheid ontzei hij zich niet, waar er iets belachelijks viel
op te merken, maar liet ook toe,, dat men hem antwoordde, mits het antvroord hout
sneed, al was het wat forsch. Hij had groote eigenschappen, en zijn fouten sproten
meer uil zijn leeftijd dan uit zijn karakter voort, zoodat men vertrouwen mocht, hij
eenmaal een groot vorst zou zijn» ^ In zaken van staatkunde was hij «ondoordring-
baar» I Valory en Belle-isle zouden dat proefondervindelijk zelf best wijs worden.

De laatste was naar Duitschland gezonden, om er aan verschillende hoven in Frankrijks
belang tegen Oostenrijk werkzaam te zijn, en hel bij de aanstaande verkiezing te
Frankfort in dat van Beyeren te vertegenwoordigen. Hij was over Meins, Trier, en

' Έχίταϋ d'xme despêche in de AnaUTcten achter Ranke's Zw'ótf Bücher^ enz. S. 578.
- Aid. S. 569, en f. Aid. S. 570.

-ocr page 349-

DES VADERiANDS. ^^ 347

Keulen naar Dresden, en vandaar, den 22«" April, naar Breslau gekomen , om met den
Koning over een verbond met Frankrijk te onderhandelen. Weinig tevreden over de
dubbelzinnige houding van Koning George, toonde hij zich al aanstonds niet onge-
negen, doch liet zich nog niet geheel vinden, en gaf, na Belle-isle's vertrek op
5 Mei, den door Koning George afgevaardigden Lord Hyndford en den gezant der
Staten van Ginkel gehoor, die hem tot verzoening met Maria Theresia zochten over
te halen. Hij toonde zich bereid, met het onroomsehe deel van Silezië voor lief te
nemen en buitendien een som van 3 miljoen daalders te betalen, waarmeê de belee-
ning te Amsterdam kon vereffend worden. Om de eer van Oostenrijk des te minder
nog te krenken, had de in koopzaken ervaren pensionaris van Rotterdam Van Neck
er op uitgedacht, dat hij 't in den vorm eener kusting zou aanvaarden, waarvoor
de Koningin zich bij verdrag verplichten zou nimmer het geld te voldoen, noch haar
terug te vorderen. Te Weenen wilde men daar echter niet van weten, en deed on-
aanneemlijke tegenvoorslagen Zelfs in een door den Engelschman voorgeslagen een-
jarigen wapenstilstand wilde men niet treden, daar Silezië dan nog zoo lang in prui-
sische handen zou zijn. Daar was ondertusschen den 11®" April een overeenkomst met
Saksen ónderteekend , waarbij men bepaalde Pruisens boheemsche leenen van de Neder-
Lausitz en 't Prinsdom Krossen aan Saksen te zullen verlijden met een strook Jands
van een halve mijl breedte tusschen die Lausitz en Polen, om het geleidelijk verkeer
tusschen dit en Saksen te bewerkstelligen Na half Mei door den franschen gezant
op nieuw gepord, schreef Frederik aan Podewils: «hoe lang zullen we nog dralen
en ons door Londen en Weenen om den tuin laten leiden ? ^ Het voor en tegen van
een verbond met Frankrijk werd door beiden daarop overwogen, totdat eindelijk den
Juny, bij een samenkomst van Podewils en Valory ten huize van dezen, de sluiting
tot stand kwam, en nog dien eigen avond door beiden onderschreven werd. Ter be-
krachtiging naar Parijs gezonden, kwam het stuk van daar den 29"° Juny terug en werden
de bekrachtigingen toen zes dagen later uitgewisseld. In een viertal geheime bepa-
lingen werd daarbij overeengekomen: 1. dat Frankrijk Pruisen het bezit van Neder-
Silezië met Breslau tegen ieder, wie 't ook zijn mocht, waarborgde; Pruisen van
zijn, recht op Guhk en Berg niet eer afstand deed, dan 't in 'l rustig bezit van dat
eerste, door bepaalden afstand van 't Huis Oostenrijk, was, bij een kleren vrede te
verkrijgen; terwijl Frankrijk den oorlog zou doorzetten lot zulk een vrede verkregen

' Dat dit op aansporen van Engeland zelf geschiedde:, zie bg Droysen t. pL S. 271. «Abge-
schmackte Vorstellungen", noemde hö trouwens ook reeds die, welke hem Hyndford en Ginkel
deden; zie zjjne
Fol. Corr. t. pl. S. 258; «tromper les trompeurs" werd daarom tegeoover Engeland
zijn welberaden leus; zie ald. S. 255.

' Meêgedeeld by Arneth, Die etsten TiagiefUHgsjcthte ]ii, ThJ's I. S, 207.

3 Fol. Corresp. t. pl. S. 245.

-ocr page 350-

348 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

was. 2. Dat Frankrijk zich verplichtte, Zweden tegen Rusland te wapenen en steu-
nen. Dit laatste ryk toch, waar de Hertog van Koerland reeds drie weken na den
dood der Keizerin in ongenade gevallen en naar Siberië verbannen was, werd sedert
door den markgraaf van Botta voor Oostenrijk bewerkt, en had hem 30,000 man
hulptroepen toegezegd, die door Polen naar Moravië zouden trekken. Frederik van
zijn kant beloofde, Zweden niet in de herovering zijner door Rusland veroverde gewesten te
belemmeren. 3. Dat zich beiden, Frankrijk en Pruisen verplichtten het daarheen te
leiden, dat de Keurvorst van Beyeren, Karei Albert, tot Keizer verkozen werd; dat
Pruisen hem zijn stem zou geven, en, kon 't er hem niet doorkrijgen, slechts in
overleg met Frankrijk een ander zou kiezen. 4. Dat Frankrijk dien Keurvorst niet
slechts beschermen, maar hem ook al aanstonds in staat zou stellen, met nadruk te
kunnen optreden; dal het hem daartoe niet alleen de noodige hulptroepen zou zen-
den, om zijn land tegen eiken aanval te beveiligen, maar buitendien door een aflei-
ding elders builen gevaar zou stellen ^

Het verbond met Frankrijk was voor Pruisen niet anders dan een noodzakelijk kwaad.
Zijn Koning zou niets liever gedaan hebben, dan zonder dat niet alleen, maar zelfs
in weêrslryd met Frankrijk klaar te komen; doch 't werd hem van britsche en oos-
tenrijksche zij belet, en zoo moest hij zich wel, zoolang noodig, in Frankrijks armen
werpen. «Wanneer mij», schreef hij den 9®" July aan Podewils «van de eenen
kant alles, van den anderen in 't geheel niets wordt aangeboden; alles veeleer ge-
daan wordt, om 'l Hof te Weenen in zijn gril, mij op mijn rechtmatige aanvragen
niets te bewilligen, Ie sterken; is het Λvaarlijk niet te verwonderen, noch onbillijk
te achten, zoo ik eindelijk dal aanneem, wat mij als in den schoot geworpen wordt».
De halsstarrigheid van Maria Theresia op het punt vari Silezië hing met haar ge-
hechtheid aan 't gèloof der Moederkerk samen, die er geen evangelisch ketter als
den pruisischen Koning als Landsheer dulden wilde, door wien het toch reeds zoo
onroomschgezinde land geheel voor de kerk zou verloren gaan. Juist omgekeerd vond
zich^ die Koning daardoor te meer verplicht van zijn vordering niet af te slaan;
gelijk hij omstreeks een maand later te recht aan Hyndford en Robinson betuigde,
«zou hij zich aan de algemeene beschimping blootstellen, gaf hij een onroomsch land,
dat hem met open armen ontvangen had, aan den toorn eener roomsche overheer-
sching prijs, die zich op die kettersche bevolking gruwzaam wreken zou». Beide brit-
sche beeren hadden zich toen in zijn leger te Grolkau bij hem vervoegd, om hem,
zoo 't heette, nadere voorstellingen van Oostenrijks zijde te doen. Zij boden hem,
'wilde hij Silezië ruimen, eerst een goede geldsom, daarna een schadeloosstelling in
de oostenrijksche Nederlanden — eerst Roermonde en zijn omtrek, toen het gansche

Zie Droysen, t. pi. S. 273, f. ' Aid. S. 373 ff. ^ PoUt. Corresp. t. pl. S. 374.

-ocr page 351-

DES VADERiANDS. ^^ 349

Limburg, met zijn 6 steden en 125 dorpen — aan. Op 'teerste vraagde hij kortaf, of
men meende, dat hij de eer en belangen van zijn Huis voor wat geld veil bad? En
op het tweede merkte hij aan, dat, daargelaten de geringe waarde dier geldersche
stad en omgeving, met Silezië vergeleken, Oostenrijk reeds door 't Barrière-verdrag
verhinderd werd iets van zijn Nederlanden af te staan ; of dacht men hem met Hol-
land en Frankrijk in onmin te brengen? Hij gevoelde niet de minste neiging, zich
naar die zij uit te breiden. Zijn eenmaal genomen besluit stond vast: hij wilde liever
met zijn gansche leger in Silezié omkomen, dan van zijn vorderingen afstaan; op
geen andere voorwaarde, dan het bezit van Nedersilezië met Breslau, kon hij met de
Koningin vrede sluiten; een onroomsch Koning, als die van Groot-Brittanje, stond
het zeer leelijk, hem daarvan te willen afhouden; hij moest hem veeleer met raad
en daad bijstaan, hoe het veroverde land te behouden Daarmeê maakte hij een einde
aan 't onderhoud en de onderhandeling, en twee dagen later zich van Breslau
meester.

Dezelfde krijgslustige Graaf van Belle-isle, die 't verbond met Frankrijk by hem
bedisseld had, was den 18™ Mei van hem naar 't lustslot Nymfenburg bij München
vertrokken, waar hij den bejerschen Keurvorst met een spaansch gevolmachtigde,
Montijo , in onderhandeling wist. De spaansche Koningin toch, die thans voor haar
geheel verkindschten man regeerde, wenschte ook haar tweeden zoon Filips, ten koste
van Oostenrijk, in Italië wat grondgebied te verschaffen, en zich daarom met den
Keurvorst te verbinden. Den 2®" kwam het verdrag daaromtrent tusschen ben tot
stand, en tevens waarschijnlijk een nadere overeenkomst tusschen den Keurvorst en
Frankrijk, waarvan echter de juiste inhoud nooit openbaar is gemaakt I Frankrijk
zei intusschen twee liulplegers toe, die, het zilver en blauw van 't beyersche wapen
voerend, onder Belle-isle zelf en Maïllebois de duitsche grenzen in 't Noorden en
Zuiden zouden binnenrukken, om er Hanover in loom te houden en Oostenrijk te
helpen aantasten. Op 't vernemen der zoo te Nymfenburg als in Silezië gemaakte
afspraak, riep de oude Griffier Fa gel in den Haag uit, dat «Europa's toestand thans
hacheiyker dan bij 't sterven van Spanje's tweeden Karei was» Λ Hy vreesde, dat
Oostenrp, "door afstand van Luxemburg of andere zijner nederlandsche bezittin-
gen, Frankrijk zou trachten te winnen, en liet zich alleen door Fleury's verzekering
gerust stellen, dat hij er even weinig aan dacht, Luxemburg als Constantinopel Ie
nemen, terwijl hij der Republiek de onzijdigheid van den poolschen oorlog toezei,

1 Zie het verslag van 't verhandelde, by Droysen t. pl. S. 300, en f.

ä Over de onechtheid van het indertijd uit Schlossers papieren in omloop gebracht afschrift zie
Droysen' s
ÄVkctnäilMngen zut neueven Q-eschïchte^ 1876, S. 227 ff.
' Droysen,
Qesch. der preuss. Folitilc, t, pl. S. 307 en f. '

-ocr page 352-

350 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

wilde zij zelve onzijdig blijven. Ook Koning Frederik liet haar ten sterkste hetzelfde
aanraden. De verhouding verschilde intusschen aanmerkelijk; in dien oorlog was zi]
niet gemoeid, uit dezen kon zij zich daarenteg-en op den duur moeilijk houden. De
gevoelens bïj de Staten liepen dan ook zeer uiteen, en gaven dikwerf tot hevige woord-
wisseling aanleiding; daar men 't echter niet eens kon worden , bleef men, uit gemis van
karaktervolle eenheid, als van zelf voorloopig werkeloos en lijdelijk, en daardoor onzijdig.

Koning George zat voor zijn Keurvorstendom van Hanover in 't nauw, en
mocht zich gelukkig rekenen, dat zijn doortastende neef van Pruisen dit geen
kwaad wilde niet alleen, maar er ook volstrekt Frankrijk niet in wilde zien
voet vatten. Onder den erfprins van Anhalt had hij er een leger aan de grenzen,
waarmeê hij 't bedreigde, mocht men voor Oostenrijk tegen hem in de bres willen
springen, doch waarmeê hij er anders niets tegen voorhad. Namens Maria Theresia
kwam Robinson, spijt zijn afwijzing in 't begin der maand, hem den 29®" Augustus
nogmaals te Breslau bezoeken, om hem nn Glogau en wal ander grondgebied in Silezië
als onderpand aan te bieden, tot men elders een ander voor hem gevonden had,
doch werd natuurlijk op nieuw afgewezen. De Koning liet hem door Podewils zeggen,
dat hij hem zelfs niet verlangde te zien, en hem aanried, zich binnen de 24 uur maar
weer weg te maken Door Hyndford waagde de Koningin toen nog een laatste wan-
hopige poging. Zij gaf hem volmacht, geheel Neder-Silezië met Breslau in vollen
eigendom toe te zeggen tegen Pruisens waarborg der
pragm. Sanctie, zijn stem voor
Hertog Frans bij de aanstaande verkiezing, en 10,000 man hulptroepen tegen Beyeren.
Van dien Hertog zelf bracht Hyndford daarbij nog een brief over, waarin hij zich
persoonlek met den meesten aandrang aanbeval. Ook de Keizerin-moeder liet hem
door haar neef, zijn zwager van Brunswijk-Bevern, smeken, haar dochter, uit den
nood, waarin hij haar gebracht had te redden. Zelfs tot zijn zuster van Bayreuth
wendde zij zich jschriftelijk met het verzoek, haar tot voorspraak dier dochter bij hem
te strekken I Alles te vergeefs; niet slechts omdat hij het thans, met het oog op de
gemaakte afspraken, te laat achtte, maar vooral ook omdat hij maar al te wel wist,
hoe men tegelijker tijd zoo te München als te Parijs tegen hem onderhandelde, en
zich te zijnen koste zocht te verzoenen Aan zijn gevolmachtigde bij Koning George
te Hanover gaf hij, in deze dagen, als zijne meening te kennen, dat men «Europa
niet verloren behoefde te rekenen, al bleef 't Huis Oostenrijk niet in zijn geheel.
Wat zijn macht betrof, was 't een grove dwaling te beweren, dat het alleen in staat
ware, er het evenwicht te bewaren, daar het zich nog niet eens tegen Pruisen alleen

-ocr page 353-

DES VADERiANDS. ^^ 351

verweren kon. En wat zijn staatkunde aanging, ware 't verkeert te wanen, dat het
altijd den Zeemogendheden getrouw zou blijven; het was toch in de vier laatste jaren
van wijlen Keizer Karei ten nauwste met Frankrijk verbonden. In 't duitsche Rijk
konden machtige vorsten, als de Koningen van Groot-Brittanje en Pruisen, best een
hoofd met een zoo uitgestrekte macht ontberen, die slechts misbruikt zou worden om de
rechten der Rijksvorsten te verkorten, en de belangen der onroomsche ingezetenen Ie
schaden, gelijk zoo velerlei gewelddadigheden in zake van Godsdienst ten overvloede
getoond hadden. Voor alle Vorsten en Stenden ware daarentegen een Keizer wen-
schelijk, die geen buitenlandsche staten bezat, en 't Rijk daardoor niet, als Oos-
tenrijk, voortdurend in buitenlandsche oorlogen wikkelde» Voor Hanover wist hij
van Frankrijk toezegging van onzijdigheid te verkrijgen.

Maria Theresia, buitenaf weinig of geen uitkomst ziende, had inmiddels het koene
plan volvoerd, zich lot haar hongaarsche onderzaten te wenden. Nog in den voorzomer
had zich onder dezen vrij wat weerstand tegen haar doen blijken; zelve in haar
nood naar Presburg gekomen, aarzelde zij thans echter niet, hen voor haar Huis in
de wapenen te roepen, wat in geen twee eeuwen had plaats gegrepen. Den IP"
September verklaarde zij, voor beide afdeelingen van den Rijksdag, aan alle bezwaren
en verlangens van Hongarije te gemoet te willen komen, zich harerzijds op hunne
trouw en van ouds vermaarde dapperheid te verlaten, en zich zelf, haar kroost, en,haar
kroon aan hunne zorg op te dragen. Door haar toespraak en de tranen waarin zy ten
slotte losbrak, geroerd , verklaarden de Hongaren , haar bloed en leven te willen wijden l
Den volgenden dag trok de beyersche Keurvorst de oostenrijksche grenzen over. Koning
Frederik had hem reeds in July een krijgsplan doen toekomen, waaraan hij nog vóór
't einde dier maand, den 31«", door 't onverhoedsch bezetten van Passan, gevolg
had beginnen te geven, doch dat hij sedert weer gestaakt had. Een tot de Pruisen
overgeloopen oostenrijksch veldmaarschalk, de Graaf van Schmettau, onroomsch Sile-
^ziër van herkomst en door zijn moeder zelfs van pruisische afstamming, was daarop
door Frederik naar hem afgevaardigd, om hem tot voortzetting van 't aangevangen
werk te noopen. Den 20®" Aug. was toen in een krijgsraad besloten, om tot de ïraun
voort- te trekken, zoodra de voorhoede van Belle-isle's hulpleger, dat reeds tot den
Neckar was opgerukt, Straubing bereikte. Langzaam ging het vervolgens voor»
waarts. Eenmaal echter de grens over en te Beyerbad gekomen, werd Karei Albert
door een zending der Landstenden uit Ling uitgenoodigd, zich daar als Aartshertog
te laten huldigen, en trok den de stad binnen. Hij breidde zich vandaar de Donau
langs uit, rukte vóór 't einde der maand Neder-Oostenrijk in, en werd' den 2"" Oc-

V/

- >

' Aangehaald bü Droysen, Pr. JP, t. pl. S. 318,
' ntam et sangtiinem consecramua· Verg. voorts Arneth, t. pl. S, 298.

-ocr page 354-

352 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

tober, naar Ling teruggekomen, door de in zyn kleuren gedoschte burgerweer ge-
huldigd. Koning Frederiks krijgsplan, dat Weenen zelf tot einddoel had, volvoerde
hij echter niet, maar bleef den te Sint Tolden, op lien mijlen afstand nog,

legeren.

Zijne besluitelooze houding was vooral door het verdeelingsverdrag veroorzaakt,
onder Belle-isle's bemiddehng tusschen Frankrijk en Saksen in de maak, en den
19°" September tot stand gekomen. Aan Beyeren werd daarbij Boheme, Opperoostenrijk,
Tyrol, enz., aan Saksen Oppersilezië , Moravië, en Nederoostenrijk , enz., met den titel van
Koning van Moravië en Hertog van Oppersilezië, toegekend. Dit maakte, dat de Keur-
vorst meer belust was, Boheme al aansfonds te vermeesteren, dan Koning Frederik's
krijgsplan te volgen. Frederik daarentegen, daar in kennis van gesteld, toonde er zich
weinig over gesticht, en mistrouwde zijn drie bondgenooten, Frankrijk in de eerste
plaats, hoe langer zoo meer. Vooral toen hij daarbij vernemen moest, dat dit te
Weenen, door den Graaf van Wied, ondershands verzoenende voorstellen liet doen,
waarby hij zelf dan het onderspit zou gedolven hebben. Hij liet daarom zijnerzyds
Hyndford door zyn vleugeladjudant den Overste Goltz
een wenk geven, dat de Koningin
nog niet alle hoop op een schikking behoefde te laten varen, en deelde hem ter
loops de voorwaarden mee, waarop die zou kunnen plaats grijpen. Hyndford reisde
met dit verblijdende bericht onmiddelijk naar Presburg, waar het, in den benarden
stand van zaken , een welkom gehoor vond. De Koningin gaf hem en den nog altijd in
Silezië vertoevenden Neipperg, wiens troepen zij gaarne daaruit en tegen Beyeren in
't veld zou hebben, volmacht om met den Koning te onderhandelen. Na nog eenig
over- en weêr trekken had toen, tusschen beide legers in, op't slot
van Klein-Schnel-
lendorf, den 9«° October, een persoonlijk onderhoud met den Koning plaats, waarbij
overeengekomen werd, dat de Koning nog veertien dagen het ingesloten Neisse voor
de leus zou blijven belegeren, en het hem dan zou overgegeven worden; daarna zou
hij alle vijandelijkheden tot een later te sluiten vrede staken; meer dan Nedersilezië
en Neisse mocht hij bij dien vrede niet verlangen, doch hem dit dan, met het land
over de Oder tot het Vorstendom Oppeln, afgestaan worden; Neipperg mocht den
16®" met zijn leger naar Moravië, of werwaarts hij verkoos, aftrekken. Het strengste
geheim werd voor dit alles gevorderd Neipperg trok ter bepaalde tijd op en

ι Zie Droysen t. pl. S. 342 ft. Kensclietsend is de trouwhartige klacht, over de hem op 2 en 4
Oct. toegekomen brieven der Koningin, door den meer op
krügs- dan staatagebied vertrouwden Neip-
perg aan de Koningin gedaan: dat z«, om de waarheid te zeggen, hem «der darin enthaltenen Sub-
tilitliten willen, einigermassen embavassirt" hadden; dat hü ook reeds «genugsam zu erkennen
gegeben, kein Minister" te zyn, en «weder auf derlei Negociationen, noch auf die feine Schreibart"
zich te verstaan; waarom hü dus vriendelük verzocht, er voortaan van verschoond te blijven.
(Aid. S. 347, 5),

-ocr page 355-

DES VADERiANDS. ^^ 353

werd voor de leus nog wat nagezet, en den l^n November gaf zich Neisse over.

Van Oostenrijks zijde werd intusschen dat geheim niet alleen al spoedig gebroken,
en de zaak, met name ook in den Haag, ruchtbaar, maar bleek er ook al ras
ondershands met Frankrijk weer in overleg getreden te worden, om zoo mogelijk de
Pruisen uit Silezië te verjagen Koniag Frederik kon zich dus zynerzijds gerustelijk
door de gemaakte afspraak voor weinig of niet gebonden houden, en, naar de om-
standigheden meê zouden brengen, geheel zijn eigen weg gaan. Voor de Algemeene
Staten bracht inmiddels dat gerucht van verzoening tusschen Koning en Koningin,
met de aan Hanover verzekerde onzijdigheid, een maar al te gewenschte verademing in
hun voortdurend gehaspel over 't al of niet bijspringen der laatste, die zich in haar
nood steeds dringender om hulp tot hen wendde, «Ieder», schreef Raesfeld den Koning,
«heeft hier het oog op Uwe Majesteit gevestigd, en Zij zal zich een eeuwigen roem
verwerven, zoo Haar rechtvaardig streven naar een duurzamen vrede slaagt» l Dit
had hem echter niet belet, den November tot het verdeelingsverdrag toe te tre-
den , en er drie dagen later een afzonderlijk met Beyeren, ook met het oog op de
aanstaande Keizerskeus, te sluiten.

De vereenigde troepen waren nu echter Bohemen binnen , en op Praag aangerukt,
dal zij in den nacht van 26 op 27 November stormenderhand veroverden. Graaf
Maurits van Saksen, natuurlijke zoon van Koning August II, was met zijne brigade
het eerst in de stad; terwijl Maria Theresia's gemaal, die haar had willen ontzetten, nog
op vier mijlen afstand was, toen hij den 27™ de Jobsmaar vernam. Daarmeê was alle
hoop op de Keizerskroon voor hem weg, en scheen Oostenrijk als verloren. Karei
Albert liet zich den 7«" December als Koning van Boheme kronen. In toespeling op
een en ander zag weldra te Londen en Amsterdam een sierlijke spotprent het licht,
met fransche en hollandsche rijmen ter verklaring er bij, en «de Rarekiek van Praag»
betiteld I Om een groote tafel, waarop een kaart van Oostenrijk, zag men de ver-
bonden mogendheden en anderen geschaard, van welke de eerste ieder op het stuk
lands wezen, dat zij zich wenschten toe te eigenen. Den rug naar de tafel gekeerd
stond, met den ontblooten degen in de hand, een reusachtig man in deftig gewaad,
den bemiddelenden Franschman voorstellende; een paar lieden, kennelijk Holland en
^ngeland verbeeldende, maken zich voor hem weg. Aan de andere zij der tafel, op
den achtergrond, stond de Koningin met haar erfprinsjen, uitroepende: «die my moesten
helpen, verklaren zich tegen mij!» Naast haar, geheel berooid en als een schooyer
toegetakeld, haar arme gemaal. Wat verderop zag men een man, die door een ander

1 Droysen, t. pl. S. 352. s 359^ 2.

® Te Amsteldam by Jan 't Lam, boekv. bezuyden 't Stadhuys, naar de copie van Londen, pu-
blished to Act of Parliament, by T. Cooper, at tlie Globe in Paternoster-row.

ye deel, le stuk. 45

-ocr page 356-

'...... . ' ' ' . -

354 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

wordt afgerost. Tegenover hen, achter den reusachtigen bemiddelaar, wijst de vrede-
lievende fransche Cardinaal, met een langen slaf, ieders deel op de kaart aan. «Komt»,
heet het in de begeleidende rijmen:

Komt, ziet deea Earekiek van Praag
Gekomen, ieder even graag;
Komt, ziet de Staatslui, die veel noemen
't Gewijd Verbond, en dus 't verbloemen.

Wie is hij die aan tafel staat,

Als Moses statig van gelaat.

Die met zijn staf, wien zon 't vervelen,

't Beloofde land staat uit te deelen ί

O, 't is een vredelievend man,
Die elk genoegen geven kan,
Die schikt, hoe dat men alle zaken
Te land en ook ter zee moet maken.

Wie zijn zij, die de kaart bezien?
Wel dat zijn Keizers, met hun driên;
Zy zjjn vernoegd en bhj mits dezen
In 't lot, door hem hun aangewezen.

Dat achterst drietal is gewis
't Gemyterd geestlijk kiezerstrita;
Zy hebben (kan 't het lot gedoogen?)
Hun kniën ook voor Baal gebogen.

Wie krijgt daarachter nog zoo beuk?
Dat is de Zweed; zjjn vredebreuk
Zal Eusman haast, pots slappermenten!
Hem doen betalen met de renten.

Wie is die dame met dat kind,
Die, desperaat, geen bijstand vindt?
Een Koningin; maar, zonder liegen,
Zy ziet alom zich laf bedriegen.

Dies doet ze in wanhoop deze klacht:
"Door valsche vrienden, laas! gebracht
In dezen nood, word ik, ο schande!
Beroofd van de oostenrijksche landen".

"Maar, lieve popje, wees tevreên;
Mocht gij hen, allen, een voor een,
Voor ontrouw straffe zien verwerven
Met hem, die nu u helpt boderven!"

Η
fer'

ι

-ocr page 357-

DES VADERiANDS. ^^ 355

"Uw arme vader, aan mijn zy.

Men heeft hem ook ontbloot a^s mü;

'k Wil op geen Koning meer vertrouwen, . "1

Noch mijne hoop op Prinsen bouwen".

Maar, zegt eens, wordt gij niet vervaard
Voor dezen dreiger met zijn zwaard?
Bylo! wie zou daar niet voor vreezen ?
Dat schijnt
Monsieur Ie Grand te wezen.

Daar is Eodrigo met zijn kraag,
O, hij heeft jeuking in zijn maag,
En 't schijnt voorzeker aan zijn stappen,
Dat hü de wereld op wil happen.

Wat volk 13 dat? Dat 's buurman Hans
Met Jan-maat. Zjj zien nog geen kans;
Zij dreigden dat zij zouden vechten,
Maar zagen 't liever aärs beslechten.

Op den duur echter konden zij — de Republiek en Groot-Brittanje — er zich
niet buiten houden. Ook in de Staten gingen er herhaaldelijk steramen daartegen op,
en reeds den 11"» Maart had zich met name de jonge friesche edelman, Willem
van Haren, Grietman van 't Bildt, die voor Friesland in de Algemeene Staten zat,
over de «werkeloosheid)) beklaagd, «die der Republiek geensins lot eer kon strek«
ken)) De Staten van Holland hadden wel besloten de Koningin een geldelijke onder-
steuning van 840,000 gulden toe te kennen, in plaats der 5000 man, die.men bij
verdrag beloofd had; doch het had lot Augustus aangehouden vóór aide overige pro-
vinciën daarin toetraden, en toen nog alles behalve vaardig waren in de opbrengst.
Frankrijks aandrang op onzijdigheidsverklaring vond bij velen een gunstig onthaal,
en werd door den franschgezinden gezant te Parijs voortdurend ondersteund; hy Het
niet af van klagen over den ongunstigen indruk, door hel dralen daarmee op den Gar-
dinaal en den Koning gemaakt, en het vermoeden daardoor gewekt, dal de Republiek
vijandig tegen hen zou optreden. Men liet hem eerst onbeantwoord, maar ging er den
3®" December eindelijk toe over, door de afgevaardigden voor't buitenland een schreven
aan hem te doen opstellen, waarin men hem zijn juiste meening te kennen gaf. Men
zei daarin, met verbazing uit zijn laalsten brief gezien Ie hebben , dat in Frankryk hel
denkbeeld heerschle, alsof de Republiek een algemeenen oorlog en vooral legen Frank-
rijk wenschle. Niets was verder uit de gedachten der Stalen, die zich alleen op 't ver-

' Zie de aanhaling uit zijn papieren in W. en O. Zw. van Haren's Leven en WerTcen (Deventer,
1874) bl. 137&, waar echter Trevor min juist ais zaakgelastigde van M. Th. is aangegeven.

-ocr page 358-

356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

krijgen van rust en vrede toelegden. Zij hadden wel hunne troepen wat vermeerderd,
doch alleen tot bevordering van 's Lands eigen veiligheid. Zich in buitenlandsche
zaken te steken, die hen niets aangingen, was volstrekt hunne raeening niet; toch
was het hun niet geheel onverschillig, wie bij de aanstaande keuze Duitsch Keizer
zou worden. Zij vertrouwden echter, dat de keuze wel op een persoon zou vallen,
niet alleen voor 't Rijk van nut, maar ook van zins, een goed en vreedzaam nabuur
te zijn. Met Frankrijk wenschten zij bepaaldelijk de vriendschappelijkste betrekking te
onderhouden; zij hoopten dan ook dat de fransche toerustingen wel niet tegen de
vrije noch de oostenrijksche Nederlanden zouden gericht wezen. Den 19®'^ werd de in
dezen trant gestelde opheldering naar Van Hoey verzonden Κ De gevolmachtigde der
Koningin, Reischach, drong intusschen ook op hulptroepen, al waren 't hoogstens
5000 man, bij de Staten aan, zonder hen tot zijn wil te kunnen brengen.

In Engeland verweet men den Koning niet alleen de onzijdigheid van zijn Keur-
vorstendom, maar zochten Walpole's tegenstanders vooral ook partij te trekken van
de min voorspoedige en doortastende wijs, waarop de oorlog tegen Spanje op den duur
gevoerd werd. Een onderneming op Cuba was evenzeer als die tegen Garthagena mis-
lukt , en in de Middelandsche Zee had Amiraal Haddoek niet weten te beletten, dat
15000 man spaansche troepen uit Barcelona naar Italië waren gestevend, om er de
Oostenrijkers te gaan bevechten. Hij had er wel een poging toe gedaan, maar het
spaansche smaldeel toen door een fransch van twaalf schepen uil Toulon zien bij-
springen, welks bevelhebber hem had laten weten, dat hij op hetzelfde doel afging,
en order bad de Spanjaards, werden zij aangevallen, ter zij te staan. Na gehouden
krijgsraad was toen van engelsche zij besloten, dat men, geen kans ziende een dub-
bel sterke macht te weêrstaan, de zaak haar loop zou laten en naar Port Mahon
terug koersen \ Een en ander had ten gevolg, dat toen het Parlement met December
bijeen kwam, de weêrstand legen Walpole zich al aanstonds hevig uitte, en hij zich
een kleine twee maanden later, in 't begin van February '42, gedwongen zag af te
treden, om voor Lord Garteret plaats te maken; «een zeer vriendelijk en verplich-
tend heer», als hem de gezant der Staten aan den Raadpensionaris afschetste, «die
zeer veel verstand en studie» had, met «een grondige kennis der buitenlandsche zaken"
bedeeld was, «zeer spraakzaam en aangenaam in den omgang», doch tevens «den
naam hebbende, dat op zijn woorden en plichtplegingen juist niet veel staat was te
maken, en hij zich ten opzichte der partijschappen altijd een achterdeur wist open
te houden», waarom hg zelfs in zijn eigen partij voor weinig .vertrouwbaar gold ^

-ocr page 359-

DES VADERiANDS. ^^ 357

Voor Maria Theresia was kort te voren tegenover Beyeren een gunstiger toestand
geboren. Wel was Karei Albert, van Praag naar Frankfort geijld, daar den 21«» Jan.
tot Keizer gekozen, en had hij 't bewind over '^t duitsche Rijk, als Karei VII, met
veel vertoon aanvaard; maar op den eigen dag zijner verkiezing waren aan den Donau
Passau en Linz den Oostenrijkers weêr in handen gevallen. Aan 't hoofd van een
grootendeels uit Lombardije ontboden en uit Tyrol versterkt leger, en bggestaan door
een paar benden Pandoeren en Croaten onder de vrijbuiters Mentzel en Von der Trenk,
was de wakkere en bekwame veldmaarschalk, Graaf Khevenhüller, opgetrokken, om
Opper-Oostenrijk te ontzetten en Beyeren zelf te vermeesteren. Het laatste droeg hij
aan den generaal-majoor von Bernklau en beide vrijbuiters op, die er met de noodige
woestheid bij te werk gingen, terwijl hij zelf met de hoofdmacht Linz en Passau ging
nemen, en daarna tot Landshut voortrukte. Mentzel maakte zich van München
meester, en vóór half February waren, op Straubing en Ingolstadt na, alle vestingen
door de oostenrijksche troepen bezet. Den dag na zijne luisterrijke kroning, op 12 Febr.,
zag daardoor de arme nieuwe Keizer zich reeds genoodzaakt te klagen, dat hy, per-
soonlijk daarenboven door de jicht en 't graveel gekweld, «zonder land en geld» zat,
en zich 't best met «den man der smarten , Job» kon vergelijken, alleen op God zijn
hoop stellende. »

Koning Frederik was onderwijl naar Moravië getrokken, had er, in de tweede helft
van December, Troppau en Olmütz bezet, en er daarop door Schwerin de winterkwar-
tieren laten betrekken. Een plotselinge verandering door franschen invloed ïn de rus-
sische toestanden, en de dubbelzinnige houding van Frankrijk, dat hem maar half
vertrouwde, hielden thans zijn aandacht geboeid. Te Petersburg was, op Sint Niko-
laasdag, het jonge Keizertjen met zijn ouders en hun aanhang gevangen genomen, en
Elizabeth, Peter de Groote's dochter uit Katharina, tot Keizerin uitgeroepen. Deze was
wel Oostenrijk niet genegen, maar scheen toch tot vrede met Zweden te neigen, dat
zich echter minder toeschietelijk toonde. Frankrijk daarentegen onderhandelde buiten
hem om in Denemarken en te V^eenen. Hij besloot zich zijnerzijds daarom meer bij
Saksen aan te sluiten bezocht Dresden, en daarna Praag, vanwaar hij over Lands-
kroon naar Olmütz trok. Aan Hyndford, die den Febr. met nieuwe voorstellen,
voordeeliger dan tot dusver, tot hem kwam, gaf hij een onbepaald antwoord. In
Saksen vond hij voor zijne plannen een tegenstander in Graaf Maurits, die te Dresden
aan de fabel van 't verdrag der wolven met de herders herinnerde, en daarom waar-
schuwde hem geen gehoor te geven I Hij was thans tot Iglau voortgerukt, en men
begon te Weenen reeds te vreezen, dat hij naar Hongarije zou trekken. De Koningin
wendde zich in haar nood tot Frankrijk om hulp, en riep in een afkondiging de

' Droysen t. pl. S. ® Aid.

-ocr page 360-

358 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Hongaren tol verdediging hunner grenzen, op. De SOjarige Prins Karei van Lotharin-
gen stond thans aan 't hoofd van haar troepen in Boheme tegen de Franschen onder
Broglie, die Belle-isle was komen vervangen. Daar Frederik geen lust had Moravië
voor de zoo dubbelzinnige Saksen te bezetten, besloot hij het den April te ver-
laten, trok naar Boheme op, en bereikte den 17™ de grenzen. Den 23®«» bezette
toen Prins Karei Olmütz. Met Sardinië had Maria Theresia den 1™ Febr. eene over-
eenkomst gesloten, dat men er de uit Napels aanrukkende spaansche troepen zou
tegenhouden. Tot de Zeemogendheden had zij zich eenige dagen vroeger reeds gericht
met een plechtig verzetschrift tegen de keus van den nieuwen Keizer, en een beroep
op hun verplichting, haar met geld niet alleen maar ook met troepen bij te staan.
Zij had tevens een sluk laten uitgaan, waarin zij het stuitend onrecht schetste, dat
haar werd aangedaan, en het streven van haar belagers om het Huis Oostenrijk ten
onder te brengen.' De verandering van 'l britsche ministerie bracht onmiddelijk te Lon-
den een wijziging in 'l handelen te weeg, en had het besluit ten gevolge, engelsche
troepen naar de oostenrijksche Nederlanden over te zenden, om er de gewichtigste
steden te bezetten. Naar den Haag werd daarop de Graaf van Stair afgevaardigd, om
de gemeenschappelijke maatregelen te bespreken, en Carteret gaf wat later aan Hop
te kennen, dat «het nu tijd werd, de Republiek met den engelschen Koning te doen
samenwerken, om de middelen tot een goeden en standvasten vrede te beramen,
waartoe echter krachtige maatregelen vereischt werden»

In Holland bleven desniettemin de gemoederen verdeeld. Onder 't volk begon de
partij der Koningin sterk toe te nemen. «Ik ben maar een burgerman» , Het men een van
hare voorstanders daaruit zeggen, «maar 't is mij niet mogelijk uit te drukken, hoezeer
ik door haar gruwelijke behandeling door haar vijanden geraakt ben. Wij, die door
heilige verbonden verpHcht zijn haar te hulp te komen, zullen wij met een onver-
schillig oog aanzien, dat zoo een verstandige, lieftalige, en rampzalige vorstin een
onzekere schuilplaats zal moeten zoeken? Ja, al waren wy niet verbonden door die
heilige beloften, zouden wy evenwel de Koningin van Hongarije moeten bijstaan,
indien we onze eigen belangen ter harte nemen!». Niemand, die zich echter krach-
tiger noch welsprekender voor haar te weer stelde, dan het reeds vermelde friesche
lid der Algemeene Staten. In een,
Leonidas getiteld gedicht teekende hij, onder de
oudgrieksche namen en feiten, de zaken en personen van den dag met het spre-
kendste leven af. Onder Perzië verstond hij er Frankrijk, onder Grieken- Nederland,
onder Sparta en z^n Raad kennelijk Den Haag en de Staten, onder Europa het
duitsche Rijk, onder Thessalië Boheme, onder Alexander Koning Frederik, onder

-ocr page 361-

DES VADERiANDS. ^^ 359

Attika en Athenen Oostenrijk en Weenen, onder Leolychides den franschen gezant;
onder vader Hercules, de drie eerste prinsen van Oranje, onder 't door hen ver-
woeste Ilion Spanje, onder Miltiades en Marathon, Prins Willem III en de slagvel-
den , waar hy op de Franschen zegevierde, enz. «In Sparte» heette 't in zijn verzen:

In Sparte was de Raad verscheidfjn ■ van gevoelen:

Dees moedig, andren schenen bang;
De bloden, nacht en dag aan 't zwoegen en aan 't woelen,

Als waar 't een werk van hun belang ,
Verspreidden dat de macht des vijands, nu vergaderd ,

Geen weêrstand ergens vinden zou;
Ja, dat ze, nu bereids Thessalië genaderd
Daar allen dompelde in den rouw.

"Van overwinnaars is het uiterste te duchten",

Zoo was hun taal, "als 't kokend bloed.
Door toorn in het gevecht verbitterd, voor geen zuchten

Genade of medelijden voedt.
Men volge dus den Raad en 't spoor van Alexander

Der Macedonen'opperhooid;
Hü waarschuwt, dat we, eer 't hart des Perziaans verander,

En wyl hy nog gena belooft.
Verklaren, dat ons macht zal toeven in ons vesten

Dat we ons verbinden, om gerust
Te aanschouwen, hoe zyn toora in de attische gewesten

Door hunne straf worde uitgebluscht.
Men late Xerxes wie hy goed vindt overheeren,

Bemoeyende ons met niemands zaak.
Opdat ook Sparte niet mag 't onderstboven keeren

Door zijne alom geduchte wraak!
Ja, sommigen, die zich beroepen op de Goden,

Verspreiden listig, dat Hun oog
Het breken van de Trouw aanschouwt als 'twerk van snoden.

En eens zal straffen van omhoog.
Maar Trouw die langer duurt dan 't Nutte is geensins heilig

En ze is veeleer een koppigheid,
Bü wie 't gemeen belang noch duurzaam is, noch veilig,
Al zonder orde en onderscheid.

Men zie dan zich den Vorst der Perzen te verbinden;

Zoo hjj maar rust en vrede schenkt,
Zal 't met de Goden zich zeer wel en spoedig vinden,

Zy zijn zoo gram niet als men denkt!" ~
Dit was de lage taal der omgekochte mannen,
Benijders van Leonidas;

-ocr page 362-

360 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Zij trachteden aldus ter zielen uit te bannen
Den moed, die nog aan 't glimmen was.

Leonidas, door vrees noch door bedrog to winnen,

Hoe verontwaardigd en verrast,
Stond aan den andren kant, gansch meester zjjner zinnen,

En met dien ernst, die helden past:
"O", zei hy, "Sparte, Sparte! is dit de taal der helden.
Die ge in uw strydbren boezem voedt?

Ontaarden! ik zal dan, wil niemand met mij streven

Alleen, alleen het oorlogszwaai-d
Opheffen, en alleen de Vrijheid met mijn leven

Beschermen, voor geen dood vervaard!
Ik schroom geen overmacht, geen heir van Perzianen,

Hoe groot hun woeste stoet ook zij,
Alle opgeraapte, laffe, en vadsige onderdanen,
Den naam zelfs onbewust van
vrij.

Wat spreekt gij van verbond, gij, mede nu barbaren,

En, eveneens als zg, gereed
Die te verbreken, die zoo sterk geklonken waren
Met Pallas' stad, thans in het leed.

Wy zullen zien, hoever de Hemel zij te blinden,

En of het spotten met de Trouw
Bil 's Volks vooroordeel ook verschooninge zal vinden,
Dan ramp en onheil, straf en rouw?

Laat Alexander zich vermaken met verdragen,

Hö bukke voor den Perziaan,
Hy zie zich al te laat verstrikt door 's vyands lagen,

En neme dan de ketens aan!
Dit is geen raad van dappre en van verheven mannen.

Verordend, om in 't oorlogsveld
Voor vrijheid en voor wet hun krachten in te spannen,

Of te bezwijken voor 't geweld;
(En) wint hij iets door zijn getroffene verdragen,

't Bestaat alleen daarin, dat hij
De laatste wezen zal in 't voelen van de slagen

Van d' ijzren staf der tyranny.
Maar 't is uw eigen raad, uw hart is zelf bezweken;

Kleinmoedigheid en onkunde is
't Beginsel, dat u doet èn handelen èn spreken,

Tot aller braven ergernis.
O, vader Hercules! O, goddelijke wallen

-ocr page 363-

des vaderlands. sgi

Door ons verwoest van Ilion,
En, daar Miltiades den Perziaan deed vallen

O, zeegrjjk veld van Marathon!
De schimmen van die daar onsterflijke eer genoten,

Un nederstortten voor 't Gemeen,
Die zullen nimmer mü vervolgen of verstoeten
Dewijl ik op hun spoor wil treên!" '

Hoe edelmoedig en juist, tegenover Frankrijk en zijne voorstanders gestemd, bleek
echter de bezielde dichter bedoeling en doorzicht van den vi^akkeren pruisischen Koning
niet te peilen of naar den eisch te waardeeren , door hem voor een blind volgeling
en aanstaand slachtoffer der fransche staatkunde uit te venten. Al zijn doen en laten
bleef dat voortdurend geöoegzaam uitwijzen. De als vlugschrift verspreide
Leonidm ^
vrekte intusschen een groot rumoer in den lande en lokte velerlei instemmingen weerspraak
uit; geen echter die er in dichtwaarde bij halen mochte Een Franschgezinde gaf
een weêrklank op het gedicht in dezelfde vèrsmaat, met het opschrift
Kallisiratns,
evenzoo zinspelingen op de feiten en personen van den dag, onder grieksche namen
en toestanden inhoudende ^ Hij werd er van de weêrpartij deerlijk voor over den
hekel gehaald, en de naam van zijn held meer gewelddadig dan smaakvol tot
Cas-
traat
saamgetrokken. Zeker Patriot, als hij zich noemde, richtte zich, in tegenstel-
ling met den dichter van Leonidas, tot hem en zijne geestverwanten als «de oproer-
makers van Nederland». Wij hebben, luidde het daar,

Wü hebben geen Leonidas Nog noodig, om voor ons to vechten·

Geen vrees, dat Xerxes nog zoo ras Zal komen Bato's wallen slechten,

Bekruipt nog 't beste deel der Vadren in den Raad;

Zij trachten 't oorlogsvuur te weren van den Staat,

Zoo maar geen pesten in ons Land, Door hun vervloekte lasterschriften

Ontbloot van oordeel en verstand, De goede burgerij vergiften;

En stak niet Eigenbaat de Vrijheid naar de Kroon,

't Gemeen was niet ontrust, en Holland leed geen hoon.

' Zie het geheel Leven en Werken, bl. 136 en vv.
® 'sGravenhage, by Isaac Beauregard, boekv. in de Spuystraat, 1742.

» Le^en en Werken, bl. 139 en vv. Onder de lofrümen zön zeker, om hun kreupeldicht, wel het
vermakelijkste die der
Toejuyging van «den vernuftigen jongeling Eugenius Eybe", luidende:

Godt bescherme veele jaeren
■ Den WelEdelen Heer van Haeren,

Die niet bedriegt nogh niet raisleydt,
Maer rondbortigh de waerheydt seydt.

^ Te Harderwijk bij D. van Lennep, boekv, in de Luttekepoortstraat, 1742. Verg. Lemn m
Werken,
enz. bl. 143.

V« deel, 1« stuk. 46 .

-ocr page 364-

362 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

't Verbasterd zaad, 't ontaard gebroed, θα waard den naam van Nederlander,
Tracht maar den galden Vrijheidshoed Te rukken van den ouden stander,
En 't wettig Staatsbestuur te keeren op een Vorat,
Die lang naar Hollands macht en schatten heeft gedorst.

De toespeling in de laatste regels was duidelijk genoeg; met de vrees toch voor
een oorlog ging bij velen die voor de daaruit te duchten verheffing van den Prins
van Oranje saam De dichter liet intusschen zijn tegenstander niet onbeantwoord :

O gij, die met den naam van Patriot wilt pralen,
Verwacht, verwacht geen hulp uit 's Hemels hooge zalen,
Zoolang gü 't waggelend gebouw
Niet weêr herstelt der goede trouw.
Ontaarden, waarom zön toch eertijds onze vadren,
Met vrij en eerlijk bloed in hooggezwollen adren,
Ontbloot van krijgsvolk en van geld,
Niet afgemaakt door 't spaansch geweld?
Omdat hun eedle ziel, langs 't pad der eer gedreven,
De Godsvrucht en de trouw meer schatte dan het leven,
En door haar deugd des Hoogsten hand
Deed gunstig zijn voor 't Vaderland.
Het heilig woord der eer werd niet door hen geschonden,
Zij braken schaamteloos geen plechtige verbonden,
Noch tergden door een loos beleid
De godlijke rechtvaardigheid.

Van hier, van dit gebroed het oog dus opgeheven!
Een andere eeuw aanschouwd, ten voorbeelde aangegeven
De aloude dapperheid en deugd
Geprent in 't hart van onze jeugd 1
Opdat ze, in steê van zich lafhartig neêr te bukken,
Al wie den Leeuw een pül ten klauwen uit wil rakken.
Door onverwinbren tegenstand
Terug doen trekken zijne handl —
Daar moed is, daar is hulp; uit moed is heil te halen;
Zal moed met recht gepaard niet altijd zegepralen?
Die andre grondbeginsels voedt,
Die kniele neêr, die heeft geen moed!"

Een tegenstander ondernam 't een weergalm hierop te doen hooren doch met
geen beter gevolg, dan zich de minvleyende vraag te hooren toeduwen: «^c^o-schrg-

' "On n'élira Ie Stadhouder que pour faire la guerre", schreef Frederik II in zijne Réflexions van
Febr. '43.
{Pol. Corr. II. S. 46).

3 Aid. ' JfcÄo op W. van Raren, door Patriot.

-ocr page 365-

DES VADERiANDS. ^^ 363

Ter op Van Haren, Kost gij dat niet beter klaren?»), en een derde tot een naderen
weergalm te verlokken, die hem naar verdienste hekelde:

Als Momus met den naam van Patriot wil pralen,
Pasquijn als Palinuur in 'sLands vergadring dalen,
Dan trilt en beeft het vast gebouw
Van Eendracht, Liefdé, en Burgertrouw;
Dan wordt het schoon paleis, die zegenrjjke tempel
Gereten en gescheurd van tinne tot den drempel.
En, ondermijnd door tweedrachtsraad,
Dreigt door zijn val den ganschen staat.
Maar mooglük die regeert en 's Lands schip helpt bestieren.
Mag vrü. zjjn schimpensjeukt' den ruimen teugel vieren;
De wetten zjjn voor hem meestal
Ten nut, den kleinen tot een val?
Ontaarde, neen, ο neen! Hoe konden onze vadren,
Zoo Liefde en Eendracht niet gespeeld had door hun adren,
Ontbloot van krijgsvolk en van geld, 1

Weerstaan het Spaansch tyransgeweld ? '

Dat dan op elks gezicht het edel rood mag pronken,
En de ijver voor 't gemeen steeds meer en meer ontvonken,
Om ons van alle slavernij,
Maar niet van wet, te stellen vrij' ®

Een meer zelfstandig Beripsdicht ^ kwam tevens, onder den schijn, den frieschen
dichter de les te lezen, met bijtende scherts de stadhouderschuwe Franschgezinden
nog, met hem, de waarheid zeggen:

Wat viert ge uw eerzucht dus den lossen toom,
Heer Haren, om in 't staatsarapt uit te lichtenI
Wat tart ge Kome en Grieken met gedichten?
Waartoe den Batavier, die, buiten schroom,
Bedwellemd lag te slapen,
Gewekt, geport te wapen?

Hou op, zoo'n stoute taal is lang veroud,
Zoo hielp Leonidas den Griek in 't strijden,
Zoo sprak uw grootvaär in de fransche tijden;
• Nu weet men door een streelend onderhoud,
En zacht de fluit te spelen,
Zijns vijands goed te deelen.

1  Leoen $n WerTcen^ enz: bl. 146.

-ocr page 366-

364 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Geen Staatsheer is er, die in de eere dwaalt:
Is ^t eereloos van Frankrijk af te hangen?
Deelt dan een vriend niet in zjjn vriends belangen?
Hy 's eerlijk, die 't genotene betaalt.
Wie vlamt op gunst en eere,
Dient telkens grooter Heere.
Is Vrijheid meer dan ingebeelde waan?
Een pop voor 't volk? Zal dit de Vrjjheid wezen,
Meer Heeren in de steê om één te vreezen,
En met 'sLande geld te laten vrij begaan?
's Lands Vrijheid is vrij denken.
Door geen tyran te krenken.

In een te zeifder tijd verschenen wakker klinkdicht ^ heette het:

...............Geen kakelende Haan

Zal immer Neêrlands Leeuw door zijn gekraai versagen.

De dichter zelf teekende nog in proza, naar het door Polybius' geschetste bedrijf
van den Acheër Kallikates, die als gezant naar Rome gezonden, de belangen van
zijn vaderland meer tegenwerkte dan behartigde, het vrij kennelijke beeld van dien
der Staten te Parijs: «Wat nu Kallikates betreft, toen hij naar Rome werd gezon-
den, had men hem alleenlijk belast en toevertrouwd, om voor het welzijn en recht
der Acheërs te zorgen. Hij deed niettemin volkomen het tegendeel, en rechtstreeks
tegen zijn plicht aan. Vervolgens, zoo ras hij in Achaje teruggekomen was, verspreidde
hij alom de ontzaggelijkheid der romeinsche wapenen, en maakte naar zijn vermogen
de geheele gemeente daarvoor verschrikt en ontsteld» Dat er ook onder die gemeente
anderen nog, dan de dichter, anders dachten, bleek met name aan den zich met
Iver on-
derschrijvenden kastijder van de «droevige Echo, gansch ontbloot van helder klin-
ken», die de zoogenoemde Patriot op zijn
Leonidas had zoeken te doen hooren. «Van
hier» riep hij haar tegen,

Van hier, gij Echo, weg! veracht geen eedle sporen,
Laat eerder klanken tot Van Haren's luister hooren;
Eoem liever met een heilig vuur
Dien braven held, dien Palinuur.
Gewaande Patriot, dien naam verdient gij eerder:
Is 't Patriotten werk de zorgloosheid nog meerder
Te kweken in een laffe ziel.
Die reeds in slaapzucht nederviel?* —

Buiten hun besluit tot vermeerdering der krijgsmacht, hadden de Algemeene Sta-

-ocr page 367-

DES VADERiANDS. ^^ 365

ten inderdaad geen ander en krachtiger teeken van het tegendeel weten te geven,
dan eene roerende dank- vast- en biddagsuitschrijving tegen Woensdag 14 Febr. '42,
naar aanleiding zoo van het water dat, in December en January, April en Novem-
ber '40 en '41, menige streek weêr geteisterd had, als van den oorlog, die elders
woedde, en ook hen niet onbedreigd liet. De dijken, die de Tielerwaard, de Betuwe,
't land van Maas en Waal en dat van Heusden en Altena dekten, waren voor't hooge
water, in December uit de Boven-Rijn en Maas afstroomende, bezweken; even na Nieuw-
jaar daarop ook die der Linge bij Kedichem, op wel vijf plaatsen, waardoor de Al-
blasserwaard en de Vijfheerenlanden geheel onderliepen. Zoo waren in Gelderland en
Holland meer dan anderhalf honderd duizend morgen lands overstroomd, en veel hui-
zen omvergeworpen en beschadigd. De bewoners, op de dijken gevlucht, moesten van
daar, zoo goed het ging, in veiligheid gebracht worden, maar een deel van hun vee
zien verdrinken. Een ander deel was, in vooruitzicht van den nood, nog bij tijds naar
elders gevoerd, en daar op de zolders of in de kerken geborgen. Wind en vorst ver-
hinderden het spoedig herstel; eerst tegen half February toen het weêr zachter werd
en de dooi voor goed inviel, kon men met goed gevolg aan 't werk gaan. Zoo van
overheidswege als uit de beurs der gegoede burgerij was intusschen zoo veel mogelijk
in den nood der slachtoffers voorzien; met name werden in Holland, te Rotterdam,
Amsterdam, Haarlem, enz. penningen bijeen gebracht, om hun de geleden scha te ver-
goeden, en gingen sommigen hen van daaruit bezoeken, om hun nood te lenigen,
en spys en kJeêren onder hen uit te deelen In de drie laatste dagen van April,
toen binnenslands alles weêr m orde gebracht en hersteld was, kwam
van den zeekant
een zware storm uit het Noordwesten aanzetten, waardoor de Slaperdijk benoorden
Sparendam in den nacht van Saterdag op Zondag, 29 en 30 April, overliep, en't land
van daar af tot een half uur voorbij Haarlem overstroomd raakte I Het water in de
Biesbosch raakte door denzelfden storm zoo hoog, dat het dijkbestuur in het hulpgat,
bij Werkendam tot ontlasting van 't bovenwater gelegd, bezweek, en 't deernis-
waarde land van Altena op nieuw onderliep, tot des te meerder scha
der opgezetenen
als het reeds zoo ver in den tijd en al het gezaaide nu weg was, terwijl alle voêr
voer 't reeds in de weiden grazende vee ontbrak. Te Nijkerk op de Veluwe spoelden
de sluisdeuren den zeedijk weg, en brak de dijk naar de zij van Putten en achter Bun-
schoten door, zoodat de geheele streek om Amersfoort als in een
zee herschapen werd,
en de reeds bemeste tabak- en bouwgronden groote schade leden. Tegen de muren

-ocr page 368-

366 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

van Harderwijk werden twee schepen verbrijzeld, cn de opvarenden er met louwen
uil opgehaald. Andere vaartuigen werden op de dijk geworpen, en op Spakenburg
bij Bunschoten stortten eenige huizen in In November eindelijk kwam er op nieuw
een Noordwester storm, die 't water weder over den Slaperdijk drijvende, 't land om
Haarlem van de Beverwijk tot Bennebroek deed onderloopen. Halfweg Amsterdam stond
het Y-water voor de sluizen een duim boven peil, en aan de Eenhoornsluis in die stad
bijna zoo hoog als in 1717. Te Egmond aan Zee was, in den avond van Vrijdag den
24™, het water zoo geweldig gerezen, dat er omstreeks 17 voet afvloeide; drie dagen
later, even nadat de klok 's avonds zeven geslagen had, stortte de Westerhelft van
den ouden toren, waarop zij prijkte, door 't geweld van den wind in zee, zoodat
alleen de Oostermuur en de kleinste helft van den Noorder- en Zuider nog staan bleef.
Ook de Westerkamer in de herberg De Vergulde Wagen stortte in, terwijl er nu
wel 23 voet afvloeide ^

Nadat nu al die wind- en waternooden gelukkig doorworsteld waren, begrepen 's Lands,
Stalen, op den uitgeschreven biddag, hun dank voor «Gods goedheid», die het daarbij
liet, en ook «de duurte der levensmiddelen», die er mee samenhing, weer had doen
verminderen, niet te mogen achterlaten. Wat den oorlog betrof, verklaarden zij der
tot gebed en vasten uitgenoodigde goegemeente, «niet te kunnen nalaten in byzon-
dere opmerking te nemen de onlusten en beroerten die sedert eenigen tijd in Europa
ontstaan waren, en op verscheiden plaatsen tot oorlog waren uitgeborsten, omkee-
ring en verderf van rijken en landen na zich slepende; waardoor zij zich, niet zon-
der groole redenen, ten uiterste beducht maakten, dat, niettegenstaande hunne vre-
delievendheid, en al hun moeite en zorg om den vrede te bewaren, dit kwaad ook
bun staat zou kunnen overkomen; zoodat zg zich tevens verplicht vonden, lot hun
verzekerdheid en wettige verdediging, in geval van nood, zich meer dan gewoon te
wapenen, ziende dat genoegzaam alle mogendheden van Europa zich sterk gearmeerd
hadden, en een groot getal van vreemden bij hunne grenzen geplaatst was, 'l welk
hun geen volkomen gerustheid liet, daar zij niet wisten wat de Heer misschien over
deze landen besloten had, en of Hij mooglgk niet, ter oorzaak van 's Lands aanhou-
dende en aanwassende zonden en ongerechtigheden, Zijne ontfermende en behulpzame
hand van den Staat zou willen terugtrekken en Zijne oordeelen er over uitstorten».
Zij «hadden daarom raadzaam geoordeeld en goedgevonden, zich tot Hem te keeren,
en in alle kerken van den lande, met al zijn inwoners, eenparig en als met één
hart en één ziel Hem eerst te loven en te danken voor al Zijne zegeningen en wel-
daden van tgd tot tijd aan 't lieve Vaderland bewezen, en vervolgens met een op-
rechte belydenis van alle 's Lands en ieders eigen zonden en ongerechtigheden, zich

-ocr page 369-

DES VADERiANDS. ^^ 367

op 't diepst Ie veroodmoedigen, Hem te Terzoeken om de genadige vergeving van
die allen, en om Zijn verderen goedertieren zegen over 't Vaderland, ten einde 't,
door Zijne alleen alles vermogende hulp en bestemming, in Zijne gunst bewaard
mocht blijven in rust en vrede bij zijn vrijheid en religië; dat Hij te dien einde, door
den invloed van Zijne genade, de raadslagen der hooge regeering wilde besturen tot
eendrachtigheid» — waaraan 't zeker wel wat ontbrak — «en die wilde zegenen; zoodat
in deze zoo zorgelijke en gevaarlijke omstandigheden destijds, haar besluiten en pogin-
gen mochten uitvallen tot Zijne eer en tot 's Lands ruste, vrede, behoudenis, en
welvaren» Voor velen werd de bezorgdheid nog vergroot door de verschijning eener
komeet in de volgende maand, welke zij meenden, dat in dees «rare tijd wel on-
heil kon verwekken»

Om in al de onkosten voor de vermeerdering van hun krijgsmacht «tot bescher-
ming van den Staat en de goede ingezetenen van dien» te
voorzien, namen de Staten
van Holland in deze maand het besluit, die ingezetenen aan eene persoonlijke schat-
ting te onderwerpen, voor zoover zij 'sjaars 600 g. of meer aan inkomsten hadden,
met uitzondering aller slechts tijdelijk in hun gewest vertoevende vreemdelingen —
tenzij ze er zich langer dan een halfjaar ophielden — aller professoren en lectoren hun-
ner Universiteit, en aller predikanten, voor zoover hun amptsgeld betrof, aller krijgs-
officieren van lageren rang mede voor zoover hun jaarwedde, als zoodanig, en aller
ambachts- of handwerksgezellen, gewoon in dagloon te dienen, de vrije meesters en
werkbazen dus uitgesloten» l Een weldenkend Hollander, die terecht inzag, dat hel
«de plicht van een goed burger is, zijn wil naar 't algemeen belang te richten», en
dat het «den verstandige past zich naar den tijd te schikken», begreep de afkon-
diging van 't nieuwe belastingsmiddel van zyn kant met aandrang in dichtmaat
te moeten aanbevelen. «Waar blijft», vraagde hij daarom zijn cijnsplichtige mede-
burgers :

Waar bljjft misnoegen nu, gewoon altijd te smalen,
Dat, daar
Deux-aas niets heeft, SiessinTcen niets en geeft,
En du» de
quater-troy alleen 't al moet betalen?
Nu zet elk tal zyn oogen bü.
En zelf twee-zessen biyft niet vrjj!
Nu heeft de Kaad van 't Land, met 'sHemels welbehagen,
Een middel uitgedacht Tot sterking onzer kracht,
Om alle leden naar vermogen te doen dragen.
Wie nu nog klaagt met dol geschreeuw,

-ocr page 370-

368 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Daar ons het oorlogsdier begrimt aan alle zijden

In dees bedroefde en nare tyden,
Is der bescherminge onwaard van Hollands Leeuw,
Verklaart zich basterdzaad van 't volk, dat van te voren ,

Toen Spanje's mes stond op de keel,
't Land tot den Bedelzak getrouwheid heeft gezworen.

Toen had men weinig en gaf veel,
Nu hebt gü veels te veel, om matiglyk te leven;
't Is
biliyk dat die heeft moet geven.
Kocht zich voor bloed de voorzaat vrij,
Men weer door geld de slavernij!
Geef dan goedwilligiyk met open harte en handen,
Of — pak uw boêl, om te verlanden;
Maar, eer gy opbreekt, denk waarheen?
Daar de armoe heerscht kunt gij niet duren,
Omdat zij geeft noch strekt ter leen.
Sla 't oog op uwe nageburen:
De Brit geeft onbeschrijflijk veel,
In Frankrijk vraagt men 't tiende deel
Van elks bezitting, en men moet door dwang dat geven;
In Duitschland neemt men het geheel,
En wordt ge uit huis en hof verdreven;
Ga, kauw daar zemel, zat van 't meel,
En dien uw God met vrees en beven!
Zoo niet, ruk uit uw lekkre tand,
En spaar wat tot behoud van 't Land,
Waarvoor gij moest uw bloed doen stroomen.
Om niet in slavernij te komén.
'k Voorzie nochtaus, hoe noodig 't zii,
Aan geen kwaadspellers zal 't ontbreken;
'k Hoor, dunkt mü, roepen: wij zijn vrij!
Die eertijds dreigen dorst, valt nu met kunst aan 't smeken;
De Vrijheid is in geen gevaar!
Wij hebben haardstede en altaar
Zoo vrij als eenig volk op aarde;
Maar — niemand kent recht Vrijheids waarde

Ongelukkig bleek het nieuwe middel, hoe goed bedoeld, minder doeltreffend: het
getal der wegens hun ontoereikende inkomsten vrijgestelden bleek veel grooter dan
men vermoed had, en de belasting bracht dus lang zooveel niet op, als met verwachtte.

In spijt van al de gelden aan de uitbreiding hunner landmacht besteed,
had Frederik II zeker geen ongelijk, toen hij, in dezelfde dagen schreef^, dat hy die

-ocr page 371-

DES VADERiANDS. ^^ 369

voorbereidselen tot den oorlog in Holland tot dusver voor lutfel anders dan wat wapen-
vertoon hield, en 't niet te verwachten was, de Algemeene Staten, stelde zich 't
gansche volk niet in beweging, zich gaarne in een openlijken oorlog tegen Frankrijk
zouden steken». Hij zelf begreep intusschen hoe langer zoo meer, dat hij best zou
doen een afzonderlijken vrede met de Koningin te sluiten; hij gaf daar in de vol-
gende maand, in een schrijven aan Podewils gegronde redenen voor. Vooreerst, scheen
Engeland zich voor haar te zullen verklaren; verder begon Frankrijk reeds op zijn
bijstand in Kleefsland aan te dringen, om daar wat troepen tegenover die van Koning
George Ie velde te brengen; een algemeene vrede beloofde hem voorts minder voor-
deel dan een afzonderlijke; de fransche gezant had hem op een toon toegesproken,
alsof Frankrijk zelf lust had, hem daarin voor te komen; de oorlogskosten werden
vrij zwaar; vrees voor een tegenval, die hem de verkregen voordeelen zou dreigen
te doen verliezen ; eindelijk de weinige werkkracht, door zijne bondgenooten aan den
dag gelegd, en al de afleiding door den vijand en de zijne wellicht te bewerken ».
Hij kwam ondertusschen weldra tevens tot de slotsom, dat hij vóór dien tijd nog een
kloek oorlogsfeit diende te bewerkstelligen , om zijn vredesvoorslagen de noodige kracht
bij te zetten I Spoedig wist bij zich daar de gelegenheid toe te verschalTen. Een
vooroordeel van Engeland achtte bij 't terecht, dat het europeesch evenwicht de
handhaving der onverdeelde macht van 't Huis Oostenrijk vereischte; maar al te lang
had dat Huis met zijn streven naar de opperheerschappij Europa te doen gegeven;
het had nooit afgelaten het Protestantisme te verafschuwen, en vervolgde en ver-
drukte nog altijd de Protestanten in zijne Staten. Hoe flauw had het zich in den
oorlog tegen Lodewijk XIV bijna altoos geloond, in de vredesverdragen steeds alleen
voor zich zeif zoeken te zorgen, om na 't sluiten van den vrede, zonder voorzorg
tegen toekomstige gevaren, inwendig steeds meer te vervallen. Werd er voor Europa's
evenwicht eene macht gevorderd, in staat die van Frankrijk tot tegenwicht te strek-
ken, dan waren de oostenrijksche Staten, onder één hoofd vereenigd, daartoe wel
't minst geschikt, en diende men naar een gansch andere macht uit te zien, om er
't evenwicht van Europa op te vesten» l Welke die macht, naar zijn gevoelen wezen,
door wiens doortastende en schrandere werkzaamheid zij er zich den weg toe banen
zou, behoeft niet gevraagd.

In den ochtend van 17 Mei had te Chotusitz niet ver van Gzaslau in Boheme
de slag plaats, die den vrede tot stand moest brengen. Prins Karei was toen aan

-ocr page 372-

370 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

't hoofd van 30,000 man , met Königsegg en Lobkowitz tot raadslui, op weg naar
Praag, tot daar voortgerukt, waar Frans Leopold van Anhalt-Dessau met 18,000 zijn
leger had opgeslagen. Juist ter sneê kwam Koning Frederik zelf van Kuttenberg op-
rukken, om de tegen Leopold optrekkende Oostenrijkers in den linkervleugel te vallen,
vóór hun rechter nog met 's Prinsen troepen was slaags geraakt, 's Koning ruiterg
onder Buddenbrock en Rothenburg dreef die der Oostenrykers uiteen, maar moest
daarna voor 't vuur van 't voetvolk weder wyken. Ghotusitz was onderwijl door den
rechtervleugel der Oostenrijkers aangetast en veroverd, en hevig werd daar nu om
en in leger en dorp gevochten, tot Frederik ten slotte zijn eigen rechtervleugel op
een hoogte links van den vijand liet aanrukken, en daar uit een goede 70 veld-
stukken een vuur op hem openen, dat de doeltreffendste werking had.
Zij was te
meer afdoende, als de Oostenrijkers, alle tucht en orde vergetende, zich aan 't plun-
deren van 't leger te Ghotusitz gezet hadden, en daardoor onbedekt aan 't vuur der
Pruisen bloot stonden. Omstreeks het middaguur zag zich Prins Karei gedwongen
den aftocht te laten blazen, en achter Gzaslan op Willimord en verder terug te trek-
ken, nog een korte poos door de pruisische troepen nagezet. Hij liet ruim 2000 man
op het slagveld, en moest een groot deel van zyn geschut prijsgeven; ook de Pruisen
hadden echter een 1500 man verloren

Aan zijn gezant te Londen gaf hij last Lord Garteret te zeggen, dat, «kon men
er de Koningin thans toe brengen, met de voorvraarden in te stemmen, die hij haar
door Hyndford had laten voorslaan, hij bereid was vrede met haar te sluiten; en dat
de eerste vrucht van zulk een vrede een verdedigend verbond tusschen hem en beide
Zeemogendheden zou wezen; tot een aanvallend verbond tegen Frankrijk zou hij zich
echter niet leenen» ^ Hij toonde zich anders maar al te weinig met de bewegingen
der fransche legerhoofden ingenomen, verweet hun, door hunne buitengewone lang-
zaamheid alle krachtige maatregelen te beletten, en daardoor ook Khevenhüller ge-
legenheid gegeven te hebben, de Donau met zijn troepen over te trekken I Dit dreef
hem dan ook, als hij een dag of wat later betuigde, om op een spoedige beslissing aan
te dringen. In Boheme waren zij, naar zijn gevoelen, zoo averechts te werk gegaan,
dat zij niet alleen Prins Karei en den veldmaarschalk Lobkowitz de Moldau onge-
hinderd hadden laten overgaan, maar ook in een tamelijke verwarring en met verhes
van veel bagagië naar Pizek waren teruggekeerd, terwgl hen 't oostenryksche leger
op den voet volgde» Ofschoon men te Weenen naar Engeland's voorstellingen

-ocr page 373-

DES VADERiANDS. ^^ 371

eerst weinig ooren had, begon mee er toch weldra den toestand beter in te zien»
en droeg Hyndford op, te Breslau met Podewils alles te bespreken. Zij waren er eenige
dagen mee bezig, toen de Koning Podewils den 9®° Juny liet zeggen, dal alles binnen
24 uur moest afgedaan zijn, daar hij wenschte Ie weten, waaraan hij zich te houden
had, en of hij al dan niet nieuwe raaatregelen moest nemen ^ De Franschen waren
toch, onder Broglie, op nieuw en met zooveel overhaasting weer teruggetrokken, dal
zij te Pizek hun welgevulde magazijnen in den steek lieten, en den 9®" gansch uit-
geput te Beraun, op 4 mijlen afstands van Praag, aankwamen. Ingevolge 's Konings
aanmaning werden de voorloopige vredesbepalingen den II'" onderteekend, en hem
twee dagen later ter goedkeuring ter hand gesteld. Dien eigen dag weken de Fran-
schen, door Kroaten en huzaren op de hielen gezeten, in verwarring en wanorde tot
onder de wallen van Praag. Neder- en Opper-Silezië met het graafschap Glatz waren
bij de gemaakte bepalingen aan Frederik toegekend, op voorwaarde der handhaving
van den roomschen godsdienst, gelijk hij 't bij zijn inval had toegezegd, en dat, terwijl
al aanstonds, na de onderteekening een wapenschorsing zou plaats grijpen, een halve
maand daarna 's Konings troepen Boheme zouden ruimen; alleen de engelsche, niet
de hollandsche schuld ook, beloofde de Koning over te nemen. Hij toonde zich zeer
tevreden over den vaardigen spoed, waarmeê alles tot stand gekomen was , zich slechts
bevreesd makende, dat men te Weenen nog weder moeilijkheden in den weg zou
leggen, en er, in elk geval, na weinige jaren op nieuw een oorlog ontstaan zou.
De bekrachtiging kwam intusschen reeds den 21«"; maar vóór de eindsluiting van
't vredesverdrag bracht men nu uit Weenen nog allerlei kleine bezwaren in. Men
wilde er o. a. ook de hollandsche schuld volstrekt erkend zien. De Koning, die reeds
op zijn aftocht was, toonde zich eerst wat geërgerd, doch op Podewils' aandrang,
en bij het voortrukken van Prins Karei tegen de Franschen en zijne legering voor
Praag, weldra wat toeschietelijker. Ten slotte kwam men overeen, dat hij ook het
hollandsche voorschot op Silezië overnam, onder voorwaarde, de pruisische vorderin-
gen op de Republiek er in afrekening tegen te brengen. 'Hij verslond daaronder
die, welke door de ingezSenen van Kleefsland, in spijt der weêrspraak van de Alge-
meene Staten, nog altoos volgehouden werden, en van welke hij weldra een uit-
voerigen staat deed opmaken. De verrekening bleef daardoor steeds achterwegen, en
de op wSilezië geleende penningen onbetaald I Zoo kwam het ten slotte geheel naar

-ocr page 374-

372 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zijne opmerking van 26 Juny aan Podevvils uit, dat «zoo de Koningin die hoUand-
sche geldschieters niet betaalde, zij nimmer betaald zouden worden» ^

Aan-den Cardinaal Fleury gaf Frederik door den franschen gezant, die hem den
IS®1" Juny bezocht, van de bepaalde overeenkomst kennis. Hij schreef hem toen en
later, dat de zwakheid en fouten der fransche, beyersche, en saksische legers, met
name die van den veldmaarschalk Broglie, hem het kind van de rekening zouden
gemaakt hebben, had hij zich niet bij tijds aan den last van den oorlog onttrokken,
en de hem aangeboden voordeelige voorwaarden aanvaard ^ De Cardinaal was alles
behalve gesticht over 't groote nieuws. Hij vergaf het zich niet, zich nog aan den
avond zyns levens, en als met den voet in 't graf, zoo door den jongen Koning van
Pruisen te hebben laten verschalken, dien hij-zelf daarentegen op 't punt dacht te
zijn, zijnerzijds te verkloeken. Onder bemiddeling van Rusland toch was hij juist bezig,
zich moeite te geven, een Pruisen benadeelende vrede met Oostenrijk te sluiten, en
zelfs den Paus — sedert 1740 Benedictus XIV — reeds laten verzekeren, dat hij er voor
zorgen zou, Pruisen bij een algemeenen vrede Silezië niet behield. Aan Belle-isle had
hij evenzeer reeds volmacht gegeven, om tot eiken prijs vrede te sluiten l Frederik echter
bleef hem steeds maar al te kloek in de kaart kijken, en verheelde 't zijn gezant
in Frankrijk niet, hoe hij «wel blind had moeten zijn, om niet te bespeuren, dat
het gansche doel slechts was, de Koningin en herti zich tegen elkander te laten uit-
putten, om dan zelf des te beter zijn slag te slaan en heer en meester te blijven
Op de verwijten, hem van fransche zijde over zijn doehreiïende houding gedaan,
vraagde hij van zijn kant: «kan ik het helpen, dat Broglie geen Turenne is? ik kan
van een uil geen arend maken. Ik zou mij het werk van Penelope hebben moeten
getroosten; want het was voor den maarschalk weggelegd, alles weer te niet te doen
wat anderen wrochten» \ Inderdaad mocht hij zich en zyn Staat, het nieuw gewon-
nen gewest niet uitgesloten, geluk wenschen over zijn wakker bestaan , dat den krgg
niet ontzien had, om tol een zoo vruchtdragenden vrede te geraken. «Thans», schreef
hij, dien vrede verworven hebbende, «moge mijn vredewerk den Staat evenzeer
ten goede gedijen, als mijn oorlogsbeslommeringen het deden. Het komt er nu
daarbij op aan», meldde hij den 23®" Juny aan Podewils, «de europeesche regeerin-
gen er aan te gewennen, ons in de verhouding te zien, door dezen oorlog verkre-
gen, en ik houd het er voor, dat wij 't met veel zachtmoedigheid en matiging daartoe
kunnen brengen». Voor de toekomstige zekerheid zijner nieuwe bezittingen oordeelde
hij 't evenwel niet minder noodig, daarbij «een goed en talrijk leger» op de been

1 « Fol. Corr. t. pl. S. 314. » Pol Corr. t. pl. S. 209 en 239.

» Droysen, t. pl. S. 473, ff. * Aid. S. 474, 3.

® Zie zjjn schrijven van 33 September aan Fleury, PoZ. Corr, II. S. 370.

-ocr page 375-

DES VADERiANDS. ^^ 373

te houden, voor «een goede schatkist» en «geduchte sterkten» te zorgen, en «ver-
dragen» te sluiten, die voor «de wereld althans wat indruk maakten» ^ Welken ver-
schil tusschen dezen jongen Vorst en den weinig ouderen , die in deze jaren den franschen
troon hoe langer hoe meer ontsierde! «De Koning», bericht ons een zijner onder-
danen in April '41, «houdt zich alleen onledig met jagen, met jonge beeren en
vrouwen avond aan avond tot 's ochtends twee, drie uur te gast te gaan, en veel-
vuldige uitstapjens naar zijn lustslot te Choisy te maken, terwijl de Gardinaal op dat
te Issy de staatszaken bezorgt. Inwendig is het land daarbij zeer lijdende; de pro-
vinciën verkeeren in een ellendigen toestand, de lasten zyn zwaarder dan ze ooit
geweest zijn; geld] is er niet, en levensmiddelen en voeder zijn beiden heel duur» \
Gelijk dan ook deze Koning het Koningschap zelf, ten verderve leidde, baande de ander
t zijne daarentegen den weg tot het duitsche Keizerschap, door zijne achterneven op den
franschen bodem, in de oude frainsche hofstad zelf, verkregen; terwijl juist zij, na het
20-jarig wanbeheer van een ander fransch Staatshoofd, voor het duitsche Rijk zouden
verwezenlijken, wat in zijn tijd Oostenrijk voor zich gewenscht zou hebben: de her-
overing van twee oorspronkelijk duitsche provinciën. Opmerkelijk mogen in betrekking
daartoe de woorden heeten, waarin'hij-zelf die verwezenlijking toen ondoenbaar verklaarde,
en de later zoo geheel vervulde voorwaarden, die hij er voor stelde. Er zouden toch,
schreef hij dezer dagen, eerst «verscheiden veldslagen voor moeten gewonnen, en in
Parys zelf de bepalingen voorgeschreven worden».

Wanneer hij thans van gewenschte verdragen sprak, bedoelde hij daarraeê in de
eerste plaats die met beide Zeemogendheden, voor welke hij echter te Londen meer
en eerder dan in den. Haag gehoor vond. Hier had men zich wel verlucht gevonden
door den nu gesloten vrede, doch vertrouwde hem zelf nog maar ten halve, en be-
schouwde zijn zoo welgeslaagde onderneming op Silezië als een onrecht der Koningin
aangedaan. De oude griffier Fagel liet er zich zelfs, wat later, tegen den naar Holland
gezonden Graaf Otto Podewils zoo barsch over uit, dat de Koning er zich, bij'l ver-
nemen , ten zeerste over bevreemd toonde. De Koningin, zei Fagel toen te meenen,
had recht op een herstel in haar geheel, als vóór den oorlog, daar zij 't land slechts
met het mes op de keel had afgestaan, en dus — gaf men 't haar niet terug —
minstens elders diende schadeloos gesteld te worden. «Een uiting», gelijk de Koning
schreef—«des te meer bevreemdend, als zij uit den mond van een zoo voorzichtig
en terughoudend oud staatsman kwam» Zij gaf intusschen slechts het ^rij algemeen
gevoelen weêr, dal zich niet op de hoogte van's Konings staatkundig streven wist te slel-

-ocr page 376-

374 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

len. Verblijd echter, dat men nu althans de Koningin niet meer tegen Pruisen
behoefde bij te staan, bleef men tusschen de voorslagen van Groot-Brittanje en
Frankrijk dobberen; het eerste, dat den 7®° July den Algemeenen Staten had laten
voorslaanom zonder marren in Frankrijk voor de verzekering der vryheid in Europa
werkzaam te zijn, en het daartoe tot onmiddelijke beëindiging van den oorlog te
noopen, of anders mee te werken, om het er goed- of kwaadschiks toe te dwingen;
en het tweede, dat voortdurend op onzijdigheid bleef aandringen, en daarvoor zelfs
Duinkerken den Staten in bewaring wilde geven, tot er een algemeene vrede zou
gesloten zijn. Daar de fransche troepen onder Maillebois zich in deze dagen tevens
uit Westfalen verwyderden, om naar den Donau op te trekken, zocht Fénélon daar-
van nu gebruik te maken, om die verwijdering uit hunne buurt den Stalen als
een hun bewezen dienst voor te spiegelen Anderen wezen daarentegen met meer
recht op dienzelfden aftocht der troepen, om het minder gevaar te betoogen, dat
men er van Frankrijk door te duchten had, en de meerdere wenschelijkheid dus,
zich, in 't belang der Koningin en van den europeeschen vrede, bij Engeland aan
te sluiten. «Laat ons dien oprechten vriend niet afvallen», riep een hunner, in zijn
wel wat overdreven voorstelling der verhouding van Engeland, uit, «om den huiche-
laar aan te kleven. Zoolang als onze banieren met die der Engelschen vereenigd
waren, zijn wij den vijand te sterk, en met overwinningen bekroond geweest. Laat
ons met Groot-Brittanje één hart en één ziel zijn, en de geweldenaar van Europa zal
ondervinden , dat wij , onder 's Hemels zegen , ook thans ter tijd machtig genoeg zijn ,
om zijner heerschzucht de wet te stellen» Meer rustlievende gemoederen zochten
daarentegen te doen opmerken, «dat te dezer tgd, onder den goddelijken bgstand,
zoodanige ongevallen geensins te duchten waren, als waarmede deze landen in vroe-
ger tijden te deerlijk geworsteld hadden»; daarbij «moest men dan nog aanmer-
ken, dat wel verre dat de 20-jarige rust, sedert den vrede van Utrecht genolen, te
weeg zoude hebben gebracht, dat de troepen van den Staat, door een gestadige wer-
keloosheid en vadsig- en lui- en ledigheid, onbekwamer tot den krijgsdienst zouden
geworden zijn dan in oorlogsteden, integendeel de krijgsmacht van den Staat, steeds
in den wapenhandel geoefend wordende, thans voor geen der troepen van eenige
mogendheid van Europa behoefde te wijken; waarby kwam, dat de officieren der
troepen door een edele eerzucht aangespoord, zich als om strijd benaarstigden, om
hunne regimenten en compagniën, in fraaiheid van manschap, tegen malkander te

-ocr page 377-

DES VADERiANDS. ^^ 375

doen uitmunten, dat de Slaat, steeds waakzaam en op zijn hoede zijnde, gedurende
den vrede niets verzuimd had van 't geen vereischt werd, om niet alleen de grens-
vestingen van tijd tot tijd meer en meer te versterken en de fortificaciën van de
binnenlandsehe te onderhouden en verbeteren, maar ook de magazijnen van de noodige
krijgsbehoeften te voorzien. Alles zaken, waaraan het in den jare 1672 ontbrak, en
nochtans, onder den goddelijken zegen, bekwaam om dergelijke ongevallen van hel
land af te wenden». Gelijk men echter «redenen had, zich, als oprechte patriotten,
niet alleen te verheugen over de zoo wezenlijk goede gesteltenis der zaken van het
Vaderland», en daarom «schuldig was, de goddelijke goedheid deswegen te loven en te
danken», moest men «zich ook verplicht rekenen, de voorzichtigheid van de tegen-
woordige regeering te erkennen, in 't zoo wijslijk bestieren der zaken, dat men nu
29 jaar achtereen in volkomen rust en vrede had geleefd, waarvan zich de Repu-
bliek sedert haar begin tot het sluiten van den utrechtschen vrede nooit had kunnen
beroemen. Een geluk, te grooter, gelijk men aanmerkte, als den Staat in dien tus-
schen tijd dikwerf gelegenheden waren voorgekomen, die billijk deden duchten, dat
hy zich in oorlogen zouden hebben moeten wikkelen, doch welke onweêren de
Palinuren van 't schip van Staat, door hunne onvermoeide zorg en waakzaamheid,
tot hun onsterfelijken roem telkens met zooveel behoedzaamheid hadden weten te
ontduiken, dat het crediet en aanzien van de Republiek buitenslands zoo hoog ge-
stegen was als de dagelijksche bevinding leerde, en uit de verzoeken bleek, die de
grootste Mogendheden van Europa steeds deden, om de vriendschap van "t Gemeenebest
te verkrijgen of immers niet te verliezen» De gansche omslachtige redeneering
kwam eigenlijk op hetzelfde neêr, wat een ander platweg in kreupelrijm uitdrukte:

Ja, gewis, wü hebben nog bloed van de vaderen

Tn onze gansch loffelijke aderen,
Al willen wij niet, met groot geweld,

Als soldaten vechten in 't veld.
Om te strijden voor de onderzaten;
Daartoe hebben wij kapiteins en soldaten,
En ritmeesters snel Om te galoppeeren fel;
Maar wij verblijven in de stad
Bij onze kinders en bij onze schat.
Zeg, makers van rumoer,
Zal alles soldaat zijn, niemand burger of boer?

Gij zoekt maar alarm te maken in 't Land, Aan alle kant!

Wel, wat hebben wjj nu te vreezen En waar zou zwarigheid wezen?*

lÜÊ

-ocr page 378-

2490 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Waarlijk, tegenover dergelijke «Patriolten» liet zich niet ten onrechte het verma-
kelijk hekelende sirafdicht hoeren, door een wakker geestverwant van den frieschen
dichter lot dezen gericht:

Wat, gaat u aan, ο eedle, ο schrandere Van Haren,
Wilt gij moedwillens u dan storten in gevaren?
Die Neêrlands Leeuw, daar hij zoo zacht te sluimren legt.
Driest durft ontrusten en ophitsen ten gevecht?
Vergeefs getergd, mijnheer! laat hem vry zachtjens slapen;
Eilieve zeg, wat nut, wat heil steekt in het wapen,
Byzonder daar men thans geniet een zachte vreê?
Neen, neen, de degen blijv' verzegeld in de schee!

Zoo wij ons. maar gerust en slechts onzijdig houën,

Wij mogen (Frankrijks) woord en vriendschap vast vertrouwen;

De Cardinaal Fleury is al te vreedzaam, dat

Hij nog op 't laatst zijn roem zou zien met bloed beklad!

Waarom de Leeuw dan in z\jn zoet' en zachten dommel

Ontrust, 0 Haren, door ontijdig krijgsgetrommel?

Waartoe het noodeloos verkwisten van 's Lands geld,

Daar onze palen in verzeekring zijn gesteld?

Of is 't om Oostenrijk met onze macht te helpen?

Wij ons om Oostenryk met schulden overstelpen,

Den degen trekken om verlies van andrer land!

Zeg, Haren, zljt ge wijs of leutert u 't verstand?

Wij om eens anders voor- of nadeel moeten vechten!

Laut hen, die dat betreft, die zaken zelf beslechten;

Wat kan 't ons schelen, of d'Hongaarsche koningin

Heeft onder haar gebied een landschap meer of min?

't Is heel wat anders, van het kussen land en lieden

Bij een gewenschten vreê met woorden te gebieden,

Dan pal staan daar 't rondom van gloênde kogels snort,

En elk bevreesd is voor een veeg in 't nithangbord.

Zag men die korselheid voortijds bij onze vadren,

Hen krielde een ander bloed dan ons door lijf en adren,

Dat ze om een woord van geen beteekenis, van — vrij,

Den degen trokken en stout gespten 't zwaard op zij!

Wij zijn te vies en kiesch en teder opgevoed,

En hebben van natuur een afkeer zelfs van bloed;

En gij, 0 Haren, zoudt ons nog ten oorlog porren,

Maak niet, dat groot en klein raakt tegen u aan 't morren;

Het woord alleen jaagt mij een rilling op het lijf,

Dat handwerk is verleerd, de nek is ons te stijf.

Wilt gij uw eer en roem dan niet met voeten schoppen,

Raad toch geen oorlog aan, daar 't geeft bebloede koppen!

Veel veiliger daar men de schotels moedig veegt,

-ocr page 379-

DES VADERiANDS. ^^ 377

En binnen korten tyd een oxhoofd Rgnschen leêgt;

Dan zult ge proeven zien van dapperheid bewyzen

In d'aanval op een wal van snippen en patrijzen;

Of, daar men storm loopt op het pnnt van een fortres

Van oesters, pal staan voor een honderd vjjf of zes.

Geen maakt hier zwarigheid den standert 't eerst te planten

In 't midden van een hoop korhoenders en fezanten,

Wül men een ander in 't beklimmen van een schans

Vast bezig ziet, bezet met honderd ortolans.

Elk toont, hoe dapper hö den vüand onder de oogen

Durft zien, daar hij gehard, en zonder 't minst meêdoogen.

Al wat hem voorkomt rost en rijt en schent, vol moed,

En onder 't strijden als verhit en gansch verwoed

De palissaden rukt van Έ contrescarp der taarten,

En, kregel door en door, het lemmer houwt aan schaarden

Op 't taaye pantser van een vijandlijk wild zwijn,

Of een gebraden haas ontmantelt van gordijn.

Elk roept zijn makker aan, met glazen en bokalen,

Van pal te staan in 't veld en lauwren te behalen;

Dan vliegt Champagne, Rijnsche, en Fransche wjjn rondom,

En niemand ziet men bang voor 't springen van zoo'n bom/

Dit heet eerst vechten, dit den vijand stout braveeren,

Daar men met laag bü laag durft op elkaar changeeren,

En in gedurig vuur de bussen laadt en lost,

Geen voet verzettende uit zijn eerst gevatte post.

Dit is hetgeen ons nog van 't oude bloed der vadren

Is bijgebleven, en zoo moedig krielt door de adren.

Die wil ten oorlog gaan, moet zich van jongsaf wennen
Tot koude en ongemak;
hy moet de krijgstucht kennen,
Zich keeren rechts en links, zjjn vlug en rap ter been.
En dits de mode niet; wij zien slechts om ons heen;
Een spit steekt in de rug, en door het hoofd te draayen
Werd licht de pruik verzet, en 't haar mocht ons verwaayen;
Weg, oorlog! veil'ger daar men op de pluimen legt,
En waagt met Rozemond een dapper tweegevecht.

Dit is de roem, die wij bezitten; dit de deugd
En daaglijksche oefening van onze meeste jeugd;
En gij, 0 Haren, zoadt ons naar het zwaard doen tasten,
En de onderdanen met meer schattingen belasten,
Den Leeuw ontrusten, die zacht sluimert in zijn nest,
Als waakte gij alleen voor ons
Gemeenebestl
Of vreest ge mogelijk, dat Frankrijk, wien 't bedriegen
Steeds eigen was, ons zacht zoekt in den slaap te wiegeo,
Opdat het ons, van volk en krijgsbehoefte ontbloot,
Ve deel, Ie stuk, ^^

fr
si

-ocr page 380-

378 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Van boüdgenooten los, zoo zonder hort of stoot,
Wanneer 't hem lieft en lust, moge ülings overheeren!

Genomen t' was eens zoo, wat waar er aan gelegen ?
't Is voordeel, zoo men 't met verstand wil overwegen:
Wat geeft men niet een geld voor 't leeren van zijn taal!
Die uitgaaf waar bespaard, Franseh waren we al te maal.
Kan men geen Heeren zijn, men zjj dan onderzaten,
Zoo kist en kasten slechts gevuld z|jn met ducaten 1

O Haren, tast meê toe en doet als hier en ginds!
Kent gy het spreekwoord niet: veel liever Pransch ala Priiisch ?
Spaar dus de moeite vry, den Leeuw te ringelooren;
Vergeefs gehitst, myaheer! hjj kan, hy wil niet hooren !
Ei, verg hem toeh niet aan 't geen strjjdt met zijnen aard.
De Leeuw, hoe fier, is voor het Haaageschrei vervaard'.

In Augustus toonde zich bij de Staten van Holland ondertusschen, op den aan-
drang van Engeland, eenig leven; den 28®" besloten zij, in de Algemeene een
onderstand van ruim anderhalf miljoen voor de Koningin van Hongarije voor te stel-
len, na den 24®'' eene Commissie benoemd te hebben, om met den Raadpensionaris
Van der Heim te onderzoeken, of men, buiten dien geldelgken steun , ook troepen zou
zenden, en hoeveel dan? Terwijl deze beraadslaagde kwam, in de volgende maand,
de aanstelling en bevordering van eenige hoogere officieren in de Algemeene Stalen
ter tafel, gelijk die door de aanmerkelijke vermeerdering der landmacht vereischt
werd. Overijsel had daarop reeds in April aangedrongen, en toen tevens de bevor-
dering, bij die gelegenheid, des Prinsen van Oranje lot Generaal of minstens Luitenant-
Generaal verzocht. Slad-en-Landen had besloten hem tot Generaal van 't voetvolk
aan te bevelen. In hun vergadering van 19 Sepl. bepaalden echter de Algemeene
Slaten, op voorstel van Holland, dat tol Generaal der ruiterij de beide Lt. Generaals
Prins van Hessen-Homburg ea Graaf Maurits van Nassau, en de twee Generaal-majoors
Graaf van Bentheim en Rhede tot Ginkel zouden aangesteld worden; tot Generaals
van 't voetvolk de Lt. Generaals Cronslrom en Van Dörth. De Prins van Oranje
werd daarentegen slechts tol Lt. Generaal bevorderd, ofschoon, «om de neiging, door
eenige provinciën geloond, te gemoet te komen, en de uiteenloopende gevoelens daar-
omtrent te verzoenen, als eerste en oudste in rang vóór al de volgende». Utrecht
weigerde daarin toe te stemmen, en verzocht opschorting van 't eindbesluit, daar het
last had de bevordering van den Prins tot Generaal te verlangen, en Friesland, dat

' Zie Neêrlmds hedendaagsche Dapperheid (tegen) die der Voorvaderen overgestelt (door PhilaUthes
Tarrhesiastes)
1742. ί

-ocr page 381-

DES VADERiANDS. ^^ 379

reeds in '39 op die bevordering geslaan had, kwam ten krachtigste tegen het ge-
nomen besluit in verzet; terwijl Stad-en-Landen zich eene nadere verklaring voor-
behield. In de zitting van 26 Sept. verklaarde het daarop «rondborstig, met de uiter-
ste bevreemding te hebben aangezien de onaangename, tegen de grondslagen en
goede gewoonten der Republiek aanloopende manier, waarop het door vier der Pro-
vinciën, bij gelegenheid der bepaalde bevordering was behandeld», en dat ofschoon
een van die vier, Gelderland, «nog zoo onlangs geleden, zoodat nog nauwlgks de
inkt kon droog zijn, met de drie in verzet komende provinciën, een volkomen tegen-
gestelde meening omtrent de uitsluiting van den Prins in de notulen van 29 Juny
had doen aangeven. Friesland zond twee dagen later een brief, waarin het be-
tuigde, zich het bevreemdend besluit «niet te kunnen laten welgevallen, en het,
even als de wijs, waarop daarby gehandeld was, af te keuren, daar het haar voor ten
hoogste onvriendelijk en tegen de gronden der Unie aandruischende hield. De Graaf-
schap Zutfen diende op den gelderschen Landdag een verloog in, waarbij zij «de
vrijheid nam te vragen, of het niet zoowel veroorloofd ware, Zijne Hoogheid tot Gene-
raal aan te stellen, als zes vreemde personen, geene betrekking op de Republiek
hebbende, daartoe onder eene belasting van 't Land uit te noodigen? Of ook wel
een van de vreemde Generaals zoo zeer by 't behoud van den Staat belang had, als
de Prins van Oranje, onlegenzeggelgk de voornaamste en meest zich onderscheidende
ingezeten van allen?); Zg betuigde «ook niet te kunnen bevroeden, dat de Prinsen
van Oranje dit ooit verdiend hadden, en keurde daarom alsnog hel gedrag van de
geldersche beeren in de Algemeene Staten af, die tot het genomen besluit hadden
medegewerkt)/ De Prins zelf zond, nadat hij van 't genomen besluit kennis had ge-
kregen, den 7®° October uit het Loo een schrigven aan de Algemeene Staten, waarin
hij verklaarde «na ryp overleg beslolen te hebben, het hem aangeboden krggsampl
niet aan te nemen, dat reeds in 't jaar '27 geoordeeld werd, beneden de waardig-
heid te zijn (Ier bediening van Kapitein-generaal, waarmeê hy de eer had in drie
Provinciën bekleed te zijn. Door hem uit te sluiten van den Generaalsrang, stelde
men hem in de onmogelijkheid te dienen in de vereenigde legers van den Staat
buiten het territoir der Provinciën, van welke hij Kapitein-generaal was, zonder aan
eene openbare verachting bloot te stellen de waardigheid, die hem als zoodanig was
toebetrouwd , en die hij ook te zijner tijd ongekreukt weder hoopte over te geven.
De langdurige beraadslagingen», meende hij voorls, «door Hun Hoogmogenden over
de bevordering gehouden, zouden voor ieder onpartydige genoeg lot bewgs kunnen
strekken, dat ten minste de party, die hem te kiezen stond, een ernstige en aan-
dachtige overweging verdiende. Ten aanzien van zyne goederen had hij het geweld

Zie de Verzameling van stukhen rakende de promotie van Generaals, 1742.

-ocr page 382-

380 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

moeten dulden, tegen hem (in Zeeland) geoefend; maar zoo hij daar al 't zijne niet
had kunnen beschermen, stond het aan hem ten minste, en was hij door zijn last-
brieven verplicht, de eer en 't aanzien der ampten te bewaren, die een werkelijk
deel van de hoog- en vrijheden der Provinciën uitmaakten, uit welker naam hij de
eer had die te bedienen. Het meest gevoelig achtte hij zich nog voor het vaste voor-
nemen, hem bij dezen gebleken, zijne bevordering ook verder terug te houden, en
dat hem zeer weinig hoop deed scheppen, om, bleven Hun Hoogmogenden in dezelfde
gevoelens, "zij van zijn dienst zouden willen gebruik maken, om nut te zijn». Hij
besloot met den wensch, dat «de in dienst geroepen vreemde Generaals, die hem
zekerlijk konden overtreiFen in bekwaamheid, hem mochten evenaren in ijver en
liefde voor den Staat, voor welken hij altoos gereed zou zijn, naar 't voorbeeld zijner
voorvaderen, den laatsten droppel van zijn bloed op te offeren, als de gelegenheid
het zou vereischen» Κ De Staten van Stad-en-Landen teekenden, twee maanden
later, in hunne vergadering van Donderdag 6 Dec., nogmaals verzet aan tegen het
in spijt van hun en anderer tegenstribbeling genomen besluit, door 't welk zij «de
Hoogheid en Soevereiniteit der verschillende Provinciën ten hoogste gekrenkt» achtten,
en waardoor «de grond werd gelegd tot omverwerping en vernietiging der aloude en
heiligste grondslagen van de Republiek»

Inmiddels had de toestand in Beyeren en Boheme een belangrijke verandering
ondergaan. Op 't aannaderen van Maillebois' troepen was het beleg van Praag opge-
broken en Khevenhüller uit Beyeren naar Boheme opgerukt, om er zich met den
Groot-hertog, die daar zelf thans het krijgsbevel voerde, te vereenigen, München was
daardoor weêr ontruimd, en geheel Beyeren, op een klein brokjen om Passau en
Schärding na, vóór half October van de Oostenrijkers vrijgeraakt. Den 8®° dier maand
bereikte Maillebois 't leger, en had dus maar krachtig door te tasten, om het, in
vereeniging met Belle-isle, Hertog Frans, en Khevenhüller, bang genoeg te maken.
In plaats van dat bleef hij, nauw drie dagmarschen van Belle-isle meer verwijderd,
tien dagen lang geheel werkeloos liggen, brak toen, op 't aannaderen van een hoop
huzaren en Pandoeren, eensklaps op, en trok den 21®" langs den weg, dien hig ge-
komen was, over Eger naar de Bovenpalts terug Geen wonder voorwaar, dat men
te Parijs daarover danig ontstemd was, en er al spoedig onder 't volk een spotliedjen
op hem in omloop kwam:

Voici les Francais qui viennent,
Hongrois, sauvons-nous!

» Missive van den Sre. Prime van Oranje, ontv. 10 Oei. | ^

2 Bsotract uit Jiet Besoluiieboek der Ed. Mog. H.H. Staten van Stad en Landen, enz. {exk. 1 i Dec.)
» Droysen,
Preuss. Folitih, V. S. 28 en ff. , , )

-ocr page 383-

DES VADERiANDS. ^^ 381

'Oh, neiiny da", dit la Eeine,
C'est Maillebois qui les mêne,
Et je m'en . ..........'

Zijne werkeloosheid hing trouwens met een lijdelijk verzoeningsplan van den Caf'-
dinaal met de Koningin, ten koste van Pruisen, samen, waarvan echterniets kwam.
Frederik II daarentegen zag met het eind van November zijn verdedigingsverbond
met Engeland tot stand komen; den 29®" werd het te Weslminsler onderteekenden
den 15®" December door een verdrag tusschen Rusland en Engeland, tot herstel van
den vrede in 't Noorden, gevolgd. De Commissie uit de Staten van Holland was in-
middels nog altijd aan 't beraadslagen gebleven, ea gaf daardoor Willem van Haren,
in November, op nieuw aanleiding tot een hekelenden uitval, dien hij echter niet
in druk gaf:

Op de munt der Nederldndsche Dmaten,

A^erklaart ons heden toch, ο zeven rjjke landen,

Weleer zoo sterk van moed en handen!

Zegt ons, wat doet die held op uwe gouden munt?

Verbeeldt hjj wat gij durft en kunt?
Welaan, ik zeg: ontrukt ontrukt hem zynen degen!

Hij is ook met zjjn helm verlegen,
Zyn ijzer harnas is hem enkel tot een last;
Werpt weg dat tuig, dat hem niet past!
Beschenkt veel liever hem met nieuwe pronkgewaden,

Blanketsels, vrouwlyke sieraden,
En geeft hem eene naald met eenen* gouden draad.
Opdat hij
Leliën bordure voor den Staat».

De aftocht der Franschen uit Boheme gaf hun tegenpartijders bier te lande hoog-
dravende jubelrijmcn in de pen :

Komt, Foobus' zonen, laat uw heldentonen hooren!
De zon van 't duitsche Rijk schijnt klaarder als voor dees;
De fransche kraayer vlucht, bebloed van kam en sporen,
In weespelonken, vol van doodsche schrik en vrees.
Zoo krijgt bedrog zijn loon voor snode list en lagen;
Vaart voort, ο heiden! stelt uw Duitschland in zijn kracht,
Maria op den troon; zoo zal de wereld wagen
Alle eeuwen van uw roem en heldenmoed en macht.

' "II n'y a qu'un cri contre M. de Maillebois et sur cela même il court une petite chansonnette,
qui ne lui fera pas honneur"
{Journal de Barbier III, ρ. 39ί!).
s Droysen, t. pl. S. 35.

® Leven en WerTcen^ enz. bl. 158, waar echter in reg. 9, verkeerdelUkprowtiierarfewgelezea wordt

-ocr page 384-

382 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Weerstreeft den dwingeland, en toont in 't minst genade;

De wijsheid zy uw schild voor listen en geweld;

Berooft den kraayer van zyn veêren — 't kan niet schaden —

Dan wordt de vrede in Europa weer hersteld ^

In deze zelfde Novemberniaand was de Commissie eindelijk met hare taak klaar.
Zy stelde den Staten voor, om ronduit te verklaren, dat zij zich verplicht achtten de
gesloten verdragen na te komen, en men daartoe met de Koningin van Hongarije en
Koning George moest raadplegen over de geschiktsle middelen, hoe daaraan te voldoen;
dat zij reeds in Juny '41 een onderstand van 5000 man bewilligd hadden, met 840,000
gulden voor één jaar af te koopen; doch dat het verdrag van 't jaar '32 dit aan de
keus liet der bijgestane partij; dat zij in Aug. 11. op nieuw in een geldelijken steun
hadden toegestemd, maar dat Zeeland alleen daarin meê gestemd had; dal men zor-
gen moest, de verschillende Provinciën de achterstallen van dien eersten geldelijken
onderstand voldeden en in den tweeden bewilligden; dat men in 't volgende jaar niet
met geld, maar met troepen bijstaan moest, tot een getal met de hoven van Weenen
en Londen te regelen. Voor de Staten gebracht, vond dit voorstel echter nog geen
onverdeelde instemming; Dordrecht en Den Briel kwamen er 't sterkst tegen op. Het
eerste wenschte slechts bemiddeling der Staten voor een vrede tusschen de oorloo-
gende partijen; het meende, dat men den wintertijd daartoe het gereedelijkst zou
kunnen bezigen. Intusschen kwam er den 8®·* Dec. een nieuwe dringende aanvraag
der Koningin om den bijstand, haar bi] verdrag toegezegd \ en Amsterdam sloeg
toen den H™ aan de hollandsche Staten voor, dat men 20,000 man troepen, waar-
onder 4000 man paardevolk zou aanbieden. Dordrecht wilde daar echter niet aan,
en toonde zich ontevreden, dat men zijn raad om den vrede te bemiddelen in den
wind had geslagen. Het betuigde buitendien niet eens zeker te wezen, dat de Repu-
bliek tot handhaving der
Pragmatieke Sanctie verplicht was. Wel erkende 't dat staats-
belang de ondersteuning harerzijds van 't Huis Oostenrijk meebracht, mits men er
zich zelf niet aan te groot gevaar bij blootstelde. De bepaling der krijgsmacht op 20,000
achtte 't daarbij minstens voorbarig, daar men volstrekt niet wist, op welken voet
zich de Koningin met den Keizer, Saksen, en Frankrijk zou verdragen; buitendien
meende het, dat een onderstand in geld alleen volstaan kon. «Frankrijk zou daardoor
minder geërgerd zijn, en gevaar van vredebreuk met dat land voorkomen worden».
De stemming der stad laat zich in 't algemeen hel best beoordeelen naar de wijze,
waarop zich haar pensionaris Alewijn in deze dagen tegen Frederik U's gezant, den

> Zeege-sang op de triumfeerende waapenen van H, K. M. mn Hongarije, enz.
s Zie de breedvoerige
Memorie, door haar gezant Eeischach ingediend, in den JSwroj?. Kerc., tweede
halfjaar '42. bl. 309 en vv. J

-ocr page 385-

DES VADERiANDS. ^^ 383

jongen Podewils, uitliet, dal zijne landgenoolen ten opzichte der Koningin door een
soort van bedwelming schenen aangedaan, en als een algeraeene krankheid van geest
onder hen scheen te heerschen, die men alom in de Republiek kon opmerken».
Het was die geest, welke door de verzen van den frieschen dichter was aangewak-
kerd. Dichtregelen als die, welke liij aan Maria Theresia richtte:

O, Koningin der dappere Hongaren!

Wie wendt te dezer tijd zijn oogea van u heen ?

Wie hoort uw deugd met zielsbedaren ?

Uw noodlot zonder teêr geween? enz.

moesten Alevrijn en zijne geestverwanten de grootste ergernis baren, en wekten dan
ook ten zeerste den weêrzin van den steeds zoo voor Frankrijk ijverenden Van Hoey.
Men moest, schreef hij naar den Haag, «vooral toch tegen gaan, dal de reeds be-
wogen gemoederen nog meer werden opgewonden door gedichten, door hooggeplaalsle
personen gemaakt \ In spijt zijner waarschuwing en Alewijns ergernis won die geest
intusschen ook in de Staten van Holland, buiten Den Briel en Dordrecht, steeds meer
veld, en besloot men er den 29®" der maand, beide steden aanstonds na Nieuwjaar
te bezenden, om ze, zoo mogelijk, tot andere gedachten over te halen. Zoo kon
men misschien toonen, niet op «den jongen Achilles» te willen wachten, van wiens
optreden aan 't hoofd van 't volk Frederik II reeds vóór een paar jaar gezegd had,
alleen hun ontwaken uit den sluimer te Wachten, waarin de fransche gezant het
betooverd hield ^

Was men in dit oude jaar van alle oorlogsinmenging te lande vrijgebleven, ter zee
/ had men, zoo in dit als beide vorige, zich niet geheel aan alle krïjgsbedryf kunnen
onttrekken. De spaansch-engelsche oorlog gaf aanleiding lot allerlei plagerijen van den
kant der Britten, die den nederlandschen handel op Spanje belemmerden. Onder'l voor-
geven, verboden koopwaar by hen Ie vinden, waartoe zij velerlei niel verbodens reken-
den, namen hun schepen nederlandsche koopvaarders, brachten ze op, en deden ze
verbeurd verklaren. Tot bescherming der zeevaart stelde daarom de Raad van State
in 't begin van 't jaar '40 voor, twaalf oorlogschepen te doen uitrusten, waarin ech-
ter alleen Holland en Zeeland toestemden. Er werd dus tol de toerusting van slechts
de helft besloten, waarmeê toen echter 't gansche jaar nagenoeg verliep. Daar de

' Aan de Konittginne van Hongaryen. Te Harlingen, by Folkert van der Plaats, 1743.

^ Aangehaald bjj De Jonge, QescMedenix van de Diplomatie, enz. bl. 62.

® "Je crois qu'il faudroit nn puissant enchanteur 4 vos phlegmatiques Hollandala, pour lever Ie
charme que Fénélon-Circé leur fait; il est bien triate pour une nation jadia si sage ct si vaillante,
de la voir abatardie de la sorte, et il ne lui faudroit pas moins qu'un jeune Achille 4 sa tête, pour
regagner son anchlenne réputation".
{Corr, avec Ie Prince Quillaume IV, by Kanke, t. pl. p, 213),

4

■■ ........... - ...... -.......

-ocr page 386-

384 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Engelschen intusschen met hun willekeurig bedrijf voortgingen, kwam daarna ook
de uitrusting der andere helft tot stand, en werden die schepen toen deels naar de
Middellandsche Zee, deels naar Gurafpao, deels de retoervloot uit Java in 't gemoet
gezonden; terwijl er twee naar IJsland koersden, om de walvischvangst op de kusten
van Groenland en in Straat Davids te beschermen, die door de deensche oorlogsche-
pen verontrust werd. Een zestal hollandsche hoekers waren, in den nazomer van
1740, gewelddadig door hen vermeesterd. Een van dezen echter werd, door den stuur-
man De Bogert en twee matrozen, weer op de vijf deensche soldaten heroverd, die
men er ter bewaking op gesteld had; maar de resident der Staten te Kopenhagen
deed daarop te vergeefs aanvraag, het prijsgemaakte vijftal weer vrij te krijgen. Onder
voorwendsel, dat het verboden handel gedreven had, werd het, in spijt van zijn her-
haalden aandrang, niet terug gegeven ^ Met Zweden raakte men ter zee in onmin
door het koninklijk reglement van 28 July '41, dat wel hoofdzakelijk ten dienste
zijner kapers en oorlogschepen tegen Rusland was uitgevaardigd, doch dat ook op
onzijdige schepen werd toegepast, en door zijn duistere bepalingen tot velerlei ver-
warring aanleiding gaf en 't opbrengen van nederlandsche koopvaarders ten gevolge
had. Om er een einde aan te maken, sloeg de Raad van State in October voor, in
't volgende jaar 25 schepen van 72 tot 44 stukken uit te rusten. Holland en ditmaal
Overijsel waren evenwel de eenigste Provinciën, die er voor stemden. Om intusschen
iets te doen, besloten althans de Amiraliteiten van Amsterdam, de Mais, en 't Noor-
derkwartier, negen schepen, drie aan drie, naar de Oostzee te zenden, die toen te
weeg brachten, dat er de nederlandsche koopvaart geen last meer van den zweed-
schen overmoed had ^

' Zie den Eur, Merc. eerste halfjaar '41, bl. 240, en tweede, bl. 206.
' Zie De Jonge,
Gesch. υαη Η Ned. Zeewezen IV, bl. 166 en vv.

-ocr page 387-

VERKLARING VAN 'Τ NIEiJW GANZEBORD.

Die in 't Ganzespel onderwezen zyn, kunnen licht bevatten 't geen hier beteekend wordt. In
plaats van in de
Tuin of Poort, moet men hier in het Algemeen Concilie komen, om te winnen.
Men komt er toe door de overleveringe der
Apostelen, welker getal net even zoo groot is als dat der
Gansjen. op het Ganzebord, in welker plaats .ü gesteld zijn. Door de staande op heteüferC.

wordt beteekend de TJitlegginge, door dewelke men komt tot de Aanneming van de Constltucie, die
men vindt op 't getal 12, omdat dit getal het grootste is, dat met twee steenen kan geworpen wor-
den, en omdat het grootste getal, de regel der aannemers van de
Constie. ia. No. 15 vindt raen een ge-
scheurde
Tahlert of JSo^, die de scheuring verbeeldt, welke op de aanneming, 't z« met of zonder
verklaring en uitlegging, is gevolgd. Het
Doolhof op No. 16 beduidt de dwalingen, waarin degenen
vervallen, die de vcroordeeling der 101 stellingen onderteekenen. De
Rerlerg op No. 17 is de plaats
van vereeniging of het Accomodement, door eenige bisschoppen verzonnen; 't Uithangbord is het
Accomodement zelf, verbeeld door twee handen, aan elkander gebonden en
maar ruggelings elkander
rakende, om daardoor te kennen te geven, dat die Vereeniging geheel onbestendig was en zal zün.
Op No. 24 vindt men den
Torm van Babel, en aldaar hoort men de verwarring der talen des Ge-

loofs, en de verscheidenheid der zinnen en uitleggingen, door de aannemers aan de veroordeelde
stellingen gegeven. Omdat dat verschil voornameiyk in de aanneming der bisschoppen gevonden wordt,
zoo ziet men in elk venster van dien toren een bisschop verbeeld. No. 26 vindt men de eerste acte'
van appèl, gelyk No. 53 de tweede gevonden wordt. No. 33 vindt men een
Bisschop op een hoorn
blazende, houdende in de linkerhand een trompet en een schalmei; deze bisschop verbeeldt dien van
Soissons, en de drie speelinstrumenten zijne drie waarschuwingen of advertissementen, en de ver-
scheiden tonen of stijl, waarin ze geschreven zyn. Het
Oemngenhuis No 40 is de ^αίίίΖί«, daar men
niet uitkomt dan met vijf te werpen; men telt die dan driemaal
voort, waardoor men komt op No. 55,
daar de afbeelding is van den
Koning van Franhrijk, Lodewük XV, om te doen bevatten, dat op'
zijn aankomst de gevangenen verlost werden. No. 49 is de
Put. beteekenende het lichaam der leer
van den
Cardinaal de Noailles, opgesteld om volgens haar de Constitucie aan te nemön; in welk
lichaam, als in een put, de waarheid verborgen en verdrukt wordt. No. 51 zÜn de vier eerst appel-
leerende bisschoppen, met de namen van hun bisdommen uitgedrukt. Zü zijn op 12 nommers van 't
Algemeen Concilie, omdat bij 't einde van 't spel, als 't werk van de Constitucie zal afgeloopen
zün, het grootste getal met en voor hen zal wezen, en die Constitucie. als strijdig met het ware
aloude geloof en de redeleer van 't Evangelie, zal verwerpen, gelük in 't begin het grootste getal
voor de aanneming geweest is. No. 58 is Paus
Clemens XI, verbeeld door de Dood, gevende zün
zegen aan zijn eenigste zoon of Unigenitus. De
Cardinaal de Noailles staat aan de poort van 't Con-
cilie met zijn rug daar naar toegekeerd, op No. 62, van men niet anders dan met teruggaan
kan spelen. Alle deze beduidselen voorzeggen, dat er nog een tyd zal komen, dat dezeganschezaak
niet anders zal wezen als het sprookjen van Roodkapjen, of, φ de Franschen zeggen, van bestjen
de Gans.

-ocr page 388-

ALGEMEENE SPEL-REGELING.

Eerst zet men in de pot 't geen daar mon om speult, en dan werpt men wie 't eerst speulen
zal. Die de hoogste oogen werpt speult eerst, en dan gaat het voort, met de zon om. Die in 't be-
gin 6 en 3 werpt, gaat tot de 26 zyndc het eerste Appél, en die 5 en 4 werpt, tot de 53. zijnde
h.t tweede. Die een getal werpt, waardoor hij op een der Apostelen komt, mag daarop niet blijven,
maar moet nog zooveel oogen voorttcllen als hjj geworpen heeft, gelyk in 't gewone Ganzebord die
geen doet. die op een Gansjen komt. Die op
C komt, betaalt het bedongen bruggeld, en moet dan nog
eens zooveel voorttellen. totdat hü komt op 12. daar de blinde gehoorzaamheid en aanneming der
Const. staat. Die op 12 komt speult alleen het hoogste van de steenen die hij werpt. Die op 15 komt
zynde de scheuring, moet betalen en terugzetten fbt 1, daar iV^.acA.
Arle is. Die op 16 komt,doolt

f'

gaat terug in plaats van vooruit. Die op 17 komt, moet terstond het gelag betalen en er zoo lang
rasten, dat zün beurt ééns voorbijgaat. Die op 24 komt, moet betalen en waehten dat een ander
hem verlost. Die op 33 komt. moet alleen het kleinste getal van een der steenen vooruit, en 't
grootste, op de andere, achteruit spelen. Die op 40, in de Gevangenis komt, schoon h.j niet betaalt
noch zün beurt laat voorbligaan, mag niet voorttellen tot zoo lang dat hy 5 werpt; als h» dat doet
tolt hij ze driemaal voort, waardoor hij komt op 55. Die op 40 komt moet betalen, en wachten tot
h., verlost wordt. Die op 58 komt moet betalen, en op nieuw van vooraf aan zijn spel beginnen. Die
n.et zijn worp over d. 63 loopt, n.oet zooveel terug als hü er over telt; en valt hy dan op een der
Apostelen, zoo n.oet hij nog zooveel terugtellen, als hij geworpen heeft. Die 63 werpt, wint het al
on sponlt eerst in 't volgende spel, en dan gaat het weder met de zon om van voren af aan '

'' i 'i