DE NIEUWSTE YERBlïERlNGEN
VAN HET
EN ZIJN aEBRUIK.
ö
-ocr page 2-VAN HET
EN
DOOR
Hoogleeraar aan de Utrechtsche Hooge^chool,
MET TWEE PLATEN.
c
— ---
Vooruitgang is de leus van onzen tijd. Toen ik in
4 8S0 het derde deel van mijn werk: Hel Mikroskoop,
deszelfs gebruik, geschiedenis en tegenwoordige loesland, in
het licht gaf, mögt ik aannemen') dat het aan het laatste
gedeelte van zijnen titel voldeed. Thans doet het dit reeds
niet meer. De sedert verloopen zeven jaren zijn vrucht ■
haar geweest in niemve vindingen, in verbeteringen van
allerlei aard , die in een boek over het Mikroskoop , dat
nu het licht zoude zien^ niet zouden mogen gemist wor-
den. In de hoogduitsche vertaling van genoemd werk,
door Professor T h e i 1 e te Weimar , welke eerlang de pers
zal verlaten , zal de lezer dan ook , vertrouw ik , het meeste
bijeen gebragt vinden, wat_ de ervaring der laatste jaren
geleerd heeft. Voor den eigenaar der oorspronkelijke uit-
gave mögt het loenschelijk heeten, bij ivijze van sup-
plement daarop, de voor de Hoogduitsche uitgave verza-
melde toevoegsels afzondei lijk te ontvangen.
Ik bied hem deze aan, in de hoop dat deze bladen
een even gunstig onthaal als hunne voorgangers mogen
vinden.
Utrecht,
December 1857. Harting.
-ocr page 4-15' - '
- . . ■
-ocr page 5-HET ENKELVOUDIG MIKROSROOP EN DE LOTJPE.....LI. 1.
Enkelvoudig mikroskoop van Quekctt.......» 2.
» » »Zeiss..........
Loupe van Brücke..............» »
Cylindrische loupen..............» 6.
HET ZAMENGESTELD MIKROSKOOP..........» 7.
Verbetering der objectiefstelsels..........» 8.
Vergrooting van den openingshoek en handelwijzen om dezen
te meten............. ... . » 9,
Verwisseling der objectieven. Zoeker...... • ■ » 31.
Het omgekeerd of scheikundig mikroskoop ...... » 32.
Prisma van Amici tot regtkeering der beelden .... »39.
Zuigerbeweging op het mikroskoop toegepast.....»41.
Magnetische voorwerptafel. ...........» »
Voorwerpdraaischijf..............» 45.
Mikroskoop van Beale............» »
Mikroskopen van Oberhäuser en Hartnack .... »48.
» » Bénèche en W^asserlein.....»63.
» » Powell en Lea land. . . . . . » »
» » Pillischer, Ladd, Salmon, Amadio,
Higliley, Matthews, Dancer, King, Grubb,
Tie ld & Co. , . . . ...........»68.
Mikroskopen van Spencer, Grunow, Buffhum&Son, » 71,
-ocr page 6-VIII INHOUD.
MüUoculaire mikroskopen.............11. "72,
Theorie vau hot binoculair mikroskoop.......» 74_
Dioptrisch binoculair mikroskoop van Wen ham, . . . » 78.
Kaladioptrisch » s> » Riddel 1. ... »80.
i) » » » N a c li e t..........»89.
Trioculair mikroskoop van denzelfden........»91,
Quadrioculair mikroskoop............»93,
Tïut der raultoculairo eu atereoskopische raikroskopen. . » 96.
Verliclitingstocstcllon....................» 103.
Paraboloide van Wen ham............b 104.
Diaphragmata voor do middenstralen. ....... » 106.
Volledige verlichtingstoestel.......... . » 108.
üraniumglas als voorwerpplaat..........» 114.
Nieuwe verlichtingstoestellen met opvallend licht. ... a 116.
Gaslamp.................» 122.
TOESTELLEN TOT HET METEN EN TEEKENEN ÜER MIKROS-
KOPISCHE VOORWERPEN............. 125.
Camerae lucidae................ »
Handelwijzen tot het meten van oppervlakten.....» 127.
Scbuifpasser.................» 131.
Mikrometer van Welcker...........» 133.
» » Hodgson...........» 135.
Mikroskopische pliotographieën..........» 138.
HET TOEBEREIDEN EN BEWAREN DER MIKROSKOPISCHE
VOORWERPEN.....................» 146.
Nieuwe handelwijzen ter vervaardiging van praeparateu. . » »
Vervaardiging van bakjes voor praeparaten......» 153.
Nieuwe bewaar vochten.............» 157.
Lutum voor praeparaten. . . . •......j, . » 160.
Gedaante en grootte der glasplaatjes....... . » 162.
Indicators of vinders............y . n 164.
Nascliri/t.
Mikroskopen van H e n s o 1 d t en van K r ü s s......» 175.
-ocr page 7-HET ENKELVOUDIG MsKROSKOOP EN ÜE LOUPE.
—----
1. Met enkelvoudig mikroskoop , dat vroeger zulke groolc
diensten aan de wetenschap bewezen heeft, is sedert de aan-
zienlijke verbeteringen, welke het zaraengestelde mikroskoop
ondergaan heeft, meer en meer op den achtergrond getreden.
Wel gaan de vervaardigers van optische werktuigen nog steeds
ïoort in het brengen van kleine wijzigingen in den mechani-
schen toestel, doch optisch staat het nog op dezelfde hoogte
als in 1829, loen Wollaston de wijze leerde, om het van
goede doubletten te voorzien.
Doch alhoewel dit werktuig voor hem die zich rustig op
zijne studeerkamer met mikroskopische onderzoekingen bezig
houdt, grootendeels zijne beteekenis verloren heeft, zoo is het
niet te ontkennen, dat het voor den reizenden natuuronder-
zoeker nog steeds eene eigene waarde heeft, daarin bestaande
dat het eene veel geringere ruimte dan hel zamengestcldc
werktuig inneemt en derhalve gemakkelijker kan worden me-
degevoerd , terwijl het bovendien niet alleen tol waarneming
maar ook tot ontleding der voorwerpen dienen kan, tot welk
laalstgemelde doel wel is waar een reglkeerend zaïnengesteld
mikroskoop mede uitnemend geschikt is, maar zich daartoe
aan den reiziger, die soms al, wat hij mcdevoerl, zelf ge-
2 HET ENKELVOUDIG MIKIIOSKOOP.
noodzaakt is te dragen, door zijnen grooteren omvang en
gewigt minder aanbeveelt.
2. Terwijl ik dus andere kleine wijzigingen, die door som •
migen daarin gemaakt zijn, als van weinig of geen belang
zijnde, voorbij ga, vermeld ik hier in de eerste plaats het
zak-dissectie-mikroskoop van Quekett, volgens zijn voorschrift
door Highley te Londen vervaardigd en afgebeeld in fig. I,
2 en 5 op PI. I, omdat het aan groote beknoptheid in
alle zijne doelen doelmatigheid van inrigting paart.
Fig. 1 stelt het werktuig voor, gereed tot gebruik. In fig.
2 is het afgebeeld, zoo als het zich aan de onderzijde ver-
toont , nadat de spiegel en de lenzen weder in de voor hen
bestemde uitholingen zijn geborgen. In fig. 5 eindelijk ziet
men het werktuig, nadat de beide wigvormige kanten, waar-
op het tafeltje rust, zijn toegeslagen, zoodat de eene de
andere bedekt], terwijl een caoutchoucring dient, om hen bij-
een te houden.
In dien toestand heeft het geheel eene hoogte van li E.
duim en eene oppervlakte van bi duim in het vierkant, zoo-
dat het tafeltje dus nog genoeg ruimte aanbiedt, om daarop,
bij het ontleden van eenig voorwerp onder de lens, het voorste
gedeelte der handen te doen rusten.
Met drie lenzen, van \ duim, i duim en | duim brand-
puntsafstand, levert Highley dit mikroskoop voor 511 Shill.
Natuurlijk kunnen er ook lenzen en doubletten van nog
korteren brandpuntsafstand bij gebruikt worden, hoewel bij
sterkere vergrootingen de verlichtingsloestel te kort zal schie-
ten. Ook levert Highley er aan degenen die zulks verlangen
een afzonderlijk zamengesteld mikroskoopligchaam bij, als mede
Vff
ENKELVOUDIGE MIKROSKOPEN VAN QUEKETT, MACHET, ZEISS. 5
achromatische lenzenstelsels, zoo dat men dan in een kort
bestek beide werktuigen vereenigd heeft.
Aan het laatstgenoemde doel, de vereeniging namelijk van
een enkelvoudig en een zamengesteld mikroskoop, beantwoordt
ook een door Nachet te Parijs, volgens het denkbeeld van
Cossen, vervaardigd werktuig, dat wel is waar minder be-
knopt van vorm dan het vorige is, maar welks geheele inrig-
ting grootere vastheid en stevigheid belooft, daar het werktuig
niet gesteund wordt door een houten voetstuk, maar de lange
voorwerptafel rust op drie korte koperen zuiltjes.
Voorzien van 5 doubletten, 2 objectiefsteisels en 4 oculair
kost dit mikroskoop 120 francs en is voorzeker voor de meeste
onderzoekingen volkomen toereikend.
De enkelvoudige mikroskopen van Carl Zeiss te Jena,
reeds vroeger door Schleiden (1), later ook door Schacht
(2) aanbevolen als inzonderheid voor het prepareren op de
voorwerptafel zeer geschikte werktuigen, zijn voorzien van vier
doubletten van 15, 30, 46 en 120 malige en een Iriplet
van 200 raalige vergrooting. Zij geveu volgens genoemden
een bij uitstek klaar en scherp beeld. Alleen de drie zwak-
ste doubletten kunnen bij het prepareren gebruikt worden.
Wanneer het mikroskoop alleen van dezen voorzien is, kost
het 18 Thai., zijn er bovendien de beide andere stelsels bij-
gevoegd, 26 Thai.
5. Het is ook hier de plaats om te gewagen van de loupe
van Brücke, door hem, naar een werktuig van eigen za-
(1) Augshurger Algemeine Zeitung. 1847. No. 289 en 297. Grundziige
der Botanik. 3te Ausg. I p. 98.
(2) Das Mikroskop und seine Anwendung. Berlin 1851 s. 22. Botan-
Zeitung 1852 s, 598.
1*
-ocr page 10-4 HET ENIiELVOül.IG flllKaOSKOOP.
iiicnslelling, beschreven in de zilling van 8 Mei 18U1 der
Keizerlijke Akadcniie Ie Weenen (1),
Jj Het beginsel, waarop deze loupe berust, is: dat men,
I door cene holle lens op verschillende afstanden boven eene
f.j. bolle lens of een lenzenstelsel te brengen, de vergrooting
; daarvan binnen zekere grenzen naar willekeur versterken kan.
f' if
r Het is blijlubaar aan Brücke onbekend geweest, dat dit
beginsel reeds voor vele jaren door Ghevalier in toepassing is
gebragt en dal eene dergelijke inrigting, bestaande uit eene
achromatische concave lens en een doublet door hem niet
alleen beschreven is (2), maar dat hij haar, even als Brücke,
I als bijzonder geschikt voor het onderzoek van zieke oogen
? heeft aanbevolen.
Hoe dit zij, Drücke heeft zijne loupe zamengesteid uil de
II twee achromatische lenzen van een aplanatisch oculair, behoo
[ rende bij een mikroskoop van PIössl, en uit een gewoon hol
glas van een tooneelkijker, te zamen verbonden door een buis
van 9 cenlim. lengte en 4 cenlim, doormeter. Daardoor ver-
' lireeg hij, voor eenen duidelijkheidsafstand van 8 Par. duim.,
I eene vergrooting van G,6 maal, terwijl het oog van het te
onderzoeken voorwerp IG,5 centim. verwijderd bleef. De
middellijn van het geziglsveld bedroeg U millim.
j ^ Later heeft N ach et dergelijke loupen gemaakt, welke zeer
j'l na met die van Brücke overeenkomen. Zij bestaan uil
I twee in elkander glijdende buizen, even als een gewone
kleine tooneelkijker. Aan het vooreinde der wijdere buisbe
vindt zich de doublet, zamengesteid uit twee plano-convexe
(1) Sitzungsberichte 1851. Bil. VI s. 554.
(2) Zie de noogduilsche vertaling van het werk van Chevalier, Die
Mikroskope und ihr Gebrauch, 1843 s. 38, en mijne aanhaling in IJet
Mikroskoop III. bl. 82,
LOÜI'E VAN BRÜCKE. 5
lenzen van 24 millim. middellijn, die mei de bolle zijden
naar elkander zijn toegekeerd en Ie zamen eenen brandpunls
afstand van SO millim. hebben. Aan het tegenovergestelde
einde der naauwere buis is een biconcave (niet achromatische)
lens aangebragt. De afstand tusschen beiden bedraagt 4,4
ccntim. bij geheel ingeschoven, G,7 ceiUini. bij geheel uit-
getrokken binnenste buis. De afstand van het voorwerp lot
aan de voorvlakte dor doublet is 7,6 centim. Wanneer de
holle lens tot op den kortslen afstand van deze gebragt is,
bedraagt de vergrooling 5,6 maal (voor centim. duide-'
üjkheidsafstand), de middellijn van het gezigisveld 14 millim
en de oogsafstand van het voorwerp 14,1 centim. Wordt
de binnenste buis geheel uitgetrokken, dan stijgt de vergroo-
ting tot 9 maal, de middellijn van het gezigtsveld is daarbij
8 millim,, en de oogsafstand 10,2 cenlim.
Uit deze gegevens kan men de praktische bruikbaarheid van
dit kleine werktuig beoordeelen. Voor zulke gevallen , waar
slechts een klein gedeelte vau eenig voorwerp op eens be-
hoeft overzien te worden, maar het vooral wenschelijk is de
loupe en het oog op eenen tamelijk grooten afstand daarvan
verwijderd te houden, verdient het de voorkeur boven eene
gewone loupe van gelijk vergrootend vermogen. Voor het on-
derzoek van oogen, vau exanthemen, is het derhalve geheel
op zijne plaats, en het is de verdienste vau Brücke daarop
op nieuw opmerkzaam te hebben gemaakt. Waar het echter
noodig is onder de loupe te arbeiden, gelijk bij anatomische
onderzoekingen, daar levert het weinig voordeel op, dewijl
de geringere doornieter van het gezigtsveld niet wordt opge-
wogen door den grooteren afstand vau hel voorwerp, die bo-
vendien bij enkelvoudige loupen van gelijke vergrooling, nog
ruim groot genoeg is , om zonder moeite daaronder te arbeiden.
CVLINDKISCHE LOÜPEN.
4. Eindelijk verdienen ook nog de loupen met cylindri-
sehe oppervlakten, die sedert weinige jaren in gebruik zijn
gekomen, eene korte vermelding. Zij zijn biconvex en in dier
voege geslepen^ dat de beide assen der cylinders, waarvan
de oppervlakten der loupe deelen uitmaken, loodregt op el-
kander staan.
"Wie dergelijke loupen hel eerst vervaardigd heeft, is mij
onbekend, maar ik heb ze het eerst gezien bij horologiema-
kers, later ook als vergrootglazen voor stereoskopen. Ofschoon
zij eeue aanmerkelijke chromatische aberratie hebben, mun-
ten zij echter uit door een groot gezigtsveld, en uit dien
hoofde kunnen zij ook tot anatomische doeleinden, wanneer
slechts zeer geringe vergrootingen gevorderd worden, met
vrucht worden aangewend.
HET ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
S. Toen ik in 18S0 mijn werk over het mikroskoop sloot,
had het zamengesteld dioptrisch mikroskoop in de geoefende
handen van velen, die zich in de onderscheidene landen van
Europa met de vervaardiging van dat werktuig bezig hiel-
den, reeds zulk eenen trap van optische volkomenheid be-
reikt, dat men hel toen voor onwaarschijnlijk mogt verklaren,
dat het verder nog groote verbeteringen zoude ondergaan,
ten zij geheel nieuwe tot daartoe onbekende middelen en
handelwijzen mogten ontdekt of uitgedacht worden.
Werkelijk zijn dan ook de sedert dien lijd gemaakte vor-
deringen gering te noemen, wanneer men deze vergelijkt
met de reuzenschreden, die in een vroeger tijdperk gedaan
zijn. Maar toch is vordering onmiskenbaar. Vooreerst in de
objectiefstelsels, waaraan men, als het gewigUgste gedeelte
van elk mikroskoop, telkens ai hoogere en hoogere eischen
gesteld heeft. Bovendien is althans één nieuw middel ont-
dekt, waardoor het zamengesteld mikroskoop een voor de-
monstratien nog geschikter werktuig wordt dan hel tot hier
toe geweest was, namelijk het splitsen des stralenbundels
in twee of meer bundels, die elk een afzonderlijk beeld
vormen , dat door een afzonderlijk oculair kan beschouwd
14 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
worden. Eindelijk heeft ook de verlichtingstoeslel verschil-
lende verbeteringen ondergaan en zijn in de mechanische
inrigting eenige wijzigingen gebragt, die althans voor sommige
doeleinden voordeelig zijn te noemen.
Wij willen bij elk dezer afzonderlijke onderwerpen achter-
eenvolgens stiltaan.
G. De verbeteringen in de objectieven gedurende de laatsl
verloopen jaren beslaan :
Vooreorst in het vervaardigen van lenzenstelsels van zoo
korten brandpuntsafstand, als vroeger niet bestonden;
Ten tweede in de zamenstelling van de lenzenstelsels uit
meer dan twee verschillende glassoorten, ter opheffing van
de nog overblijvende sporen der chromatisch aberratie, het
zoogenaamde secundaire spectrum ^
Eindelijk, en wel voornamelijk, ten derde in de vergroe-
iing van den openingshoek.
Voor de beide eerste verbeteringen naar liet gedeelte verwij-
zende, waarin een meer in bijzonderheden Iredend overzigt zal
\ gegeven worden van de vorderingen door eenige vervaardigers
i van mikroskopen gemaakt, willen wij hier ter plaatse alleen
I de laatste beschouwen.
Het gewigt der vergrooting van den openingshoek is vroeger door
mij aangewezen, en reeds schreef ik toen {Het 3IikroskoopU\.
bl. 277): »Dezen te vergrooten, zooveel zulks met behoud eener
» goede correctie der sphaerische aberratie bestaanbaar is, moet
» het voornaamste doel zijn van allen, die zich op de verbelo-
» ring hunner mikroskopen toeleggen, en het laat zich aanzien,
» dal op dien weg, welke reeds met 1.00 goed gevolg door sommi-
» gen is betreden, nog belangrijke vooruitgang mogelijk is.
Werkelijk is zulks ook geschied. Terwijl tot in bovengc-
ÜE objectieftselsels. 9
genoemd jaar de grootste openingshoek, die toen (door Ross)
bereikt was, 155° bedroeg, worden thans lenzenstelsels
vervaardigd, die openingshoeken van 150°, 160° en zelfs
175° bezitten, zoodat bijna de uiterste grens bereikt is.^
welke deze hoek immer bereiken kan. Het zijn vooral dc
Engelsche vervaardigers van mikroskopen. Ross, Powell
tfe Lealand en Smith Beck, die daarin uitmunten.
Hun nationale trots was trouwens geprikkeld door het berigt,
dat Spencer iu Noord-Amcrika een objeclief zoude ver-
vaardigd hebben van ^^ E, duim brandpuntsafstand, met
oenen openingshoek van 174i° (1). Op het vaste land van
Europa was hel vooral Amici, die hen in dit opzigt op
zijde streefde, als mede iXachet, die desgelijks door ver-
grooling van de opening zijner lenzenstelsels, hun optisch
vermogen trachtte te versterken.
7. Deze steeds voortgaande vergrooting van den openings
hoek heeft echter lot de vraag aanleiding gegeven : in hoe-
verre men die vergrooling als werkelijke winst kan beschouwen,
en of men daardoor niet eenige voordeden opoffert, die
stelsels van eenen iels geringeren openingshoek bezillen.
Een eerste onafscheidelijk daaraan verbonden nadeel is de
verkorting van den afstand lusschen het brandpunt en de
voorvlakte des objectiefs. Bij stelsels van geringe of zelfs
matige sterkte, b. v. van 20 tot 4 millim. brandpuntsafstand,
schaadt zul'is niet in het minste, maar zoodra de brand-
puntsafstand der acquivalenle lens niet meer dan 2 millim.
of zelfs minder bedraagt, wordt bij zeer groolen openingshoek,
ten gevolge van de meerdere dikte der lenzen , de afstand
(t) Amcric. Journ. of Scicnce cmd Arls, 1852 p. 31.
-ocr page 16-10 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
tusschen het voorwerp en de voorvlakte der voorste lens
uiterst gering en bedraagt nog slechts een klein breukdeel
eens millimeters. Daar men echter in dit gebrek voorzien
kan door het gebruik van zeer dunne dekplaatjes, zoo is
hierin geen overwegende reden te vinden om de vergrooting
des openingshoeks alleen daarom aftekeuren , mits het bewe-
zen zij , dat daarmede het optisch vermogen van het mikros-
koop werkelijk stijgt. Dit echter verdient nadere overweging.
Ik moet hier de lezers herinneren aan hetgeen elders
{Het Mikroskoop I. bl. 541 en verv.. III. bl. 212 en 277)
over den aard van het optisch vermogen des mikroskoops
is gezegd. Daaruit is gebleken, dat dat gedeelte van het
optisch vermogen, waaraan men den naam heeft gegeven
van het begrenzend vermogen, geenszins noodzakelijk gelijken
tred houdt met het andere gedeelte, hetwelk men gewoonlijk
doordringend, maar beter onderscheidbaar makend of een-
voudiger onderscheidend vermogen noemt. Terwijl namelijk
een mikroskoop boven een ander kan uitmunten in het
onderscheidbaar maken van zeer fijne bijzonderheden in het
maaksel van eenig doorschijnend voorwerp, b. v. de fijne
streepjes op de schubbetjes van insekten of de nog fijnere
teekeniogen aan de oppervlakte van vele Diatomeën-schalen ,
zoo kan het daarentegen daarvoor onderdoen in het eenvoudig
zigtbaar maken van de voorwerpen, omdat deze zich met
mfoder donkere randen vertoonen en ook alleen die voor-
werpen of gedeelten daarvan duidelijk gezien worden, welke
zich nagenoeg volkomen in hetzelfde vlak bevinden (IJJ
Ten einde dit duidelijk te maken , is het echter noodig
(1) Uit deze laatste hier opgemerkte bijzonderheid blijkt reeds dadelijk het
geheel verkeerde der benaming van doordringend vermogen, In werkelijkheid
neemt namelijk de diepte van het gezigtsveld af, naar mate het onderscheidend
vermogen ten gevolge van de vergrooting des openingshoeks toeneemt.
OPENINGSIIOEK DÉR OBJECTlËVE». W
den aard van het zoogenaamde doordringend of onderschei'
dend vermogen van naderbij te beschouwen. Ik reken mij
daartoe te eer verpligt, omdat de vroeger daarvan door mij,
trouwens op het voetspoor van anderen , gegeven verklaring
niet geheel juist is, zooals uit het volgende blijken zal.
Nadat William Herschel (1) het eerst opmerkzaam
gemaakt had op den belangrijken invloed, welken de grootte
van de opening bij Spiegelteleskopen heeft op het waarneem-
baar maken van kleine, of juister gezegd ver verwijderde ^
lichtzwakke voorwerpen aan den hemel, en daarom aan het
vermogen des teleskoops om deze waarneembaar te maken
den naam van in de ruimte doordringend vermogen had
gegeven, heeft Go ring, en na hem vele anderen, denzelf-
den naam toegepa&t op dat gedeelte van het optisch vermogen
des mikroskoops, hetwelk het gevolg is der aanzienlijke ver-
grooting des openingshoeks, die door de verbetering der
aberratien in de aplanatische stelsels mogelijk was geworden.
Men moet intusschen niet uit het oog verliezen, dat beide
werktuigen, het teleskoop en het mikroskoop, slechts dan
volkomen vergelijkbaar zijn , wanneer men door beide posi-
tieve lichtbeelden op het netvlies ontvangt. Dit is bij den
verrekijker het geval, wanneer deze naar lichtende voorwerpen
aan den hemel gerigt is, en bij het mikroskoop, wanneer
men daardoor voorwerpen bi] opvallend licht beschouwt.
Het behoeft geen betoog, dat de zigtbaarheid dan stijgt met
de lichtsterkte van het beeld, gevolgelijk met de grootte der
opening van het objectief.
Doch onder den naam van doordringend vermogen heeft
men bij het mikroskoop eigenlijk altijd iets geheel anders
(1) On the Potver of penetrating into space. Philos, Transact. 1800 p. 49<
-ocr page 18-12 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
verslaan. Men heeft daarmede 'namelijk bestempeld het ver-
mogen eens mlkroskoops, om nog onderscheidenlijk fijne streep-
jes en stipjes te zien, welke zich zeer digi in elkanders nabijheid
bevinden en, ofschoon op zich zelve niet ondoorschijnend
zijnde , loch afzonderlijk ziglbaar worden , wanneer de hen
treffende stralen , op de wijze door tig. 4 pl. II. opgehelderd,
door breking en terugkaatsing langs hunne randen , in ver-
schillende rigtingen verstrooid worden, zoodat zij het mi-
kroskoop niet binnentreden en gevolgelijk deze streepjes of
slipjes negatieve netvliesbeeldjes doen onstaan. (l).
Nu is het volkomen juist, dat dit vermogen, de correctie
der aberratien gelijk blijvende , volkomen gelijken tred houdt
met de grootte van 'den openingshoek , maar het is geheel
(1) Ter aanvulling van hetgeen elders [liet Mikroskoop I. bl. 395.)
door nijj is medegedeeld over den onderiingen afstand der streepjes op
sommige toen gebruiiielijke proefvoorwerpen , laat ik hieronder een ta-
feltje volgen, zamengesteid uit eenige door Sollitt en Harrison
(Quart. Journ. of Mier osc. Science 1853 V. p, 62.) alsmede door Dr. Hall
(^Quart. Journ, 1856 XV. Descr. of pl. YIII.) verrigte metingen aan een
aantal soorten van als proefvoorwerpen gebruikelijke Ui.itoinaceën.
Navicula strigilis (S. & H.) 130) in 1 niillini.
Pleurosigma formosum (Hall.) 1420 » » »
» Hippocampus (S. & II.) 1650 » » »
Dezelfde soort (Hall), overlangsche streepjes 1220 « » »
» » » overdwarse » 1580 » » » ^
Navicula Spenceri (S. & H.) 1970 t » »
Pleurosigma angulatum, groot (S. & H.) 2360 » » »
» » klein » 2760 » » »
Dezelfde soort (Hall.) 2040 » » »
V Navicula strigosa, groot (S. & H.) 2760 » » «
» » klein (S. &MI.) 3150 » » »
Ceratoneis Fasciola (S. & H.) 3540 » » «
Navicula sigvioidea (S. & H.) 4130 » » »
» Arcus (S & U.) 5120 » » »
De laatste cijfers kunnen tevens een denkbeeld peven van den hongen
graad van onderscheidend vermogen , die de beste Eiigclsclie niikroskopcu
thans bezitten.
OPENINGSHOEK DER OBJECTIEVEN. 15
onjuist zulks toelesclirijven aan het vermeerderen der licht-
sterkte, die met de vergrooting van den openingshoek gepaard
gaat. Men kan zich daarvan op tweederlei wijze overtuigen.
Men plaatse nevens elkander twee gelijke mikroskopen,
voorzien van objectieven van gelijken brandspuntsafstand en
gelijken openingshoek, van gelijke oculairen en van ver-
lichlingsloestellen, die veroorlooven het gezigtsveld naar wil-
lekeur zwakker of sterker te verlichten Men brenge nu
achtereenvolgens onder elk dier mikroskopen hetzelfde voor-
werp b. V. eene Naviculacee of, nog beter, het proef-
plaatje van No bert, en, indien dan het optisch vermogen
der beide werktuigen volkomen gelijk en het gezigtsveld
even sterk verlicht is, zal men natuurlijk door beiden even
duidelijk en onderscheidenlijk dezelfde fijne streepjes en hunne
tusschenruimten zien. Zoodra men echter op het objectief
van een dier mikroskopen een ring (b. v. uit zwart papier
geknipt) legt en daardoor de opening vernaauwt, worden
de streepjes en hunne tusschenruimten onduidelijker en
eindelijk geheel onzigtbaar, wanneer men, al breeder en
breeder ringen bezigende, de opening al kleiner en kleiner
maakt (l). Nu wordt door deze handelwijze, wel is waar,
ook de lichtsterkte van het beeld des gezigtsvelds tevens
verzwakt , maar het zal blijken , dat hieraan het onzigtbaar
worden der streepjes geenszins kan worden toegeschreven,
want, indien men telkens, door eene wijziging in den ver-
lichtingstoestel, het gezigtsveld weder even sterk verlicht als
dat in het daarnevens staande mikroskoop, dan zal men
bespeuren, dat deze lichtversterking van geenen invloed hoe-
genaamd op het zigtbaar maken der streepen is. Ware dit
(1) Ziij een joorbecid in Jlei Mikroshoop III, bl. 277.
-ocr page 20-14 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
trouwens het geval, dan zoude het zoogenaamde doordringend
vermogen van een mikroskoop in het algemeen des te grooter
worden, naar mate men de verlichting vermeerderde, terwijl
in den regel juist het omgekeerde het geval is, dat men
namelijk, om zulke fijne streepjes goed te zien, eenen slechts
matigen graad van verlichting moet aanwenden, iets dat
zich gemakkelijk laat verklaren uit den invloed der irradiatie
op de waarneembaarheid van negatieve gezigtsindrukken te
midden van het positieve lichtbeeld des gezigtvelds.
De oorzaak van dit gedeelte des optischen vermogens van
een mikroskoop ligt derhalve geenszins in de lichtsterkte der
beelden, waardoor het doordringend vermogen eens verre-
kijkers bepaald wordt, maar alleen daarin, dat, naarmate het
beeld gevormd wordt door een objeclief van grootere ope-
ning, dit beeld zal bestaan uit de vereeniging van een groo-
ter getal van stralenbundels, welker as eenen al grooter en
grooler wordenden hoek met de optische as van het werk-
tuig maakt. Met andere woorden : het zijn vooral de door
de randgedoelten van het objectief gebroken stralen ivaar'
door zulke fijne streepjes zigtbaar worden.
Het bewijs hiervan kan geleverd door, als tegenproef, in
stede van de ringvormige diaphragmata, op de bovenste lens
iran hel objeclief ondoorschijnende schijfjes van verschillende
grootte te leggen, waardoor dus de middenslralen worden
afgesloten, terwijl de randstralen ongehinderd doorgaan. Men
zal bespeuren dat door deze handelwijze, in weerwil dat de
lichlsterkte afneemt, het onderscheidend vermogen geenszins
vermindert, ja zelfs niet zelden toeneemt, wanneer namelijk
vroeger de verlichting van het gezigtsveld te sterk was, zoo-
dat daardoor de flaauwe negatieve beeldjes der fijne streepjes
minder waarneembaar waren.
OPENINGSHOEK DEX\ OBJECTIEVEN. IS
De oorzaak waarom het juist de randgedeelten van het
objectief zijn, die zulke fijne streepjes onderscheidbaar maken,
is daarin gelegen , dat die randgedeelten door de meest schuins
invallende lichtstralen getroffen worden, welke daarom ook,
wanneer zij op de kleine holten of dikten stuiten , die deze
streepjes te weeg brengen, het meest van hunnen weg wor-
den afgebogen. In het algemeen zullen daarom zulke streepjes
des te beter gezien worden, naar gelang het aandeel der
schuinsche, door den rand des objectiefs getreden stralen
aan de vorming van het beeld des gezigtsvelds grooter is.
8. Daar nu zoowel de theorie als de ervaring leert, dat
een belangrijk deel van het optisch vermogen eens mikros
koops afhangt van de grootte der opening, zoo is het van
gewigt naauwkeurige methoden te bezitten om deze te meten^
Ook heeft men er zich in de laatste jaren, bepaaldelijk in
Engeland, op toegelegd de reeds bekende nader te toetsen
en nieuwe te vinden, die nader tot de waarheid brengen.
Daar het hier een tamelijk ingewikkeld vraagstuk geldt,
zoo acht ik het gepast hier ter plaatse daaromtrent in eene
nadere uiteenzetting te treden.
Wanneer in fig. 53 (pl. II.) C eene enkele lens voor-
stelt , dan zoude (de dikte van den rand niet in aanmerking
genomen) de openingshoek bepaald worden door de lijnen
O p en p, die van de randen der lens naar het brandpunt
p getrokken worden. Doch zoodra zulk eene lens de voorste
is van een lenzenstelsel ABC, waarvan p het brandpunt
is, dan kan de openingshoek van het stelsel niet gemeten
worden door den hoek O pg ^ tenzij dat de voorste lens C
juist zulk eenen doormeter heeft, dat alle de stralen die haar
treffen , na door de beide andere lenzen gebroken te zijn,
16 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
zich in den bundel rs bevinden, welke aan de achterzijde
uittreedt en uit paralelle stralen bestaat. Laat men namelijk
op de achterste lens A van zulk een lenzenstelsel eenen
bundel paralelle lichtstralen vallen , dan zullen , in het hier
gegeven geval, waar al de lenzen nagenoeg even groot zijn,
slechts de gedeelten acd en <?ƒ der beide andere lenzen
door de convergerende stralen getroffen worden , die zich
vervolgens in het brandpunt p kruizen, zoodat de openings-
hoek niet O p g maar o p f is. Het tusschen e o en f g
bevatte randgedeelte van de lens C is derhalve geheel onnut
met betrekking tot de gezamenlijke werking der lenzen ABC,
en alleen het gedeelte e / is als de nuttige opening van de
voorste lens te beschouwen.
De meting van den openingshoek kan in zulk een geval
geschieden op dezelfde wijze , die ik vroeger [Het Mikroskoop
L bl. 139) voor het vinden van die eener enkele lens heb
aangegeven, door namelijk een bundel zonlicht op de ach-
terste lens te laten vallen en dan den doormeter van het
verlichte veld m n en zijnen afstand van het brandpunt p r
te meten. Noemt men dan den doormeter van het objectief
O, dien van het lichtveld zijn afstand van het brandpunt
d en den openingshoek cp, dan is: 2 tang j 0 — —
Cl
daar men, uit hoofde der kleinheid van het zonnebeeldje in
het brandpunt, dit als een enkel punt kan beschouwen,
Zoodra men echter zulk een lenzenstelsel met een oculair
lot een zamengesteid mikroskoop verbindt, dan verandert we-
der de waarde van den openingshoek, en zelfs is deze, trou-
wens binnen zeer beperkte grenzen, veranderlijk voor de
verschillende oogen, die door het' mikroskoop zien. Voor
een oog toch, hetwelk , om scherp te zien , voor eenen on-
OPENINGSHOEK DER LENZENSTELSELS, SB'
eindigen afstand moet geaccomodeerd worden, zal het voor-
werp op zulk eenen afstand van de voorste objectieflens
moeten worden gebragt, dat de lichtbundel, die het oculair
verlaat en het oog binnentreedt, uit paralelle stralen bestaat,
ïn den regel is zulks echter het geval niet, namelijk wanneer
het oog in rust is en voor een geringeren afstand geacco-
modeerd, waarop het schijnbeeld van het voorwerp geproji-
cieerd wordt. De stralen, die het oculair verlaten, zyn dan
in meerderen of minderen graad convergerend, daar zij zich
anders op het netvlies niet tot een scherp beeld zouden ver-
eenigen. Echter kan men, ten einde eenen algemeenen maat-
staf te hebben, aannemen dat deze stralen paralel zijn, en
dan, gelijk werkelijk door Robinson (1) gedaan is, op de-
zelfde wijze als bij een objectiefstelsel alleen, ook den ope-
ningshoek van het geheele mikroskoop bepalen. Daar nu de
paralelle stralen, die door het oculair intreden, zich aan de
andere zijde, binnen in de mikroskoopbuis, kruisen, zoo ont-
vangt de achterste lens van het objectiefstelsel divergerende
lichtstralen. Gevolgelijk zullen de stralen daarin minder con-
vergerend zijn dan in het eerst beschouwde geval en van de
voorste lens een grooter gedeelte (b. v. it, fig. 35) in ge^
bruik komen. Doch, terwijl hierdoor de hoegrootheid der werke-f
lijk nuttige opening stijgt, daalt wederom de grootte van den ope-
ningshoek zeiven, door dat het vereenigingspunt(z) der stralen op
verderen afstand van de voorvlakte der voorste lens is gelegen.
Uit deze beschouwing blijkt derhalve :
V dat, zoodra een lenzenstelsel als objectief van een za-
mengesteld mikroskoop wordt gebruikt, de grootte der nut-
tige opening toeneemt;
(l) Proceedings o/ the Royal Irish Academy^ 1854, VI. p. 38.
V- g
-ocr page 24-'18 HET ZABIENGESTELD MIKROSKOOP.
2° dat men niet, zoo als te veel gedaan wordt, den ope~
ningshoek des objectiefs als volkomen gelijk aan die van
het geheele mikroskoop kan beschouv?en, omdat alle lenzen
daarin onderling vereenigd een stelsel vormen, welks brand-
punt niet zamenvalt met dat van het objectief alleen, w^elk ver-
schil des te grooter zijn zal, naar gelang de buis langer is en het
oculair zelf een sterker vergrootend vermogen heeft; doch dat
3° dit verschil tot op eene zekere hoogte kan gecompen-
seerd worden door de grootere opening der voorste lens, die
in nuttig gebruik komt, zoodat de beenen {iz en ep, tz
en fp) van de tophoeken der lichtkegels bijna evenwijdig en
derhalve beide hoeken nagenoeg gelijk kunnen zijn.
Alvorens nu de praktische toepassing dezer methode nader
te beschouwen, zal het gepast zijn hier te herinneren aan
eene andere, die reeds voor vele jaren door Lis ter (i) is
aangegeven, en sedert zeer algemeen in gebruik is gekomen.
Haar beginsel is het volgende:
Laat fig. 34 (pl. II.) een zamengesteld mikroskoop voorstel-
len, waarvan A het oculair, B het objectief is, dan zal een
bundel paralelle stralen rs^ op het oculair invallende, zich
in a vereenigen, en, van daaruit divergerende, zullen eenige
stralen, na door het objectief gegaan te zijn, elkander krui-
sen in het brandpunt p en vervolgens een verlicht veld vor-
men, waarvan de lijn mn de middellijn is. Laat men nu
lichtstralen den tegenovergesteldcn gang nemen, dan zullen
zij dezelfde rigting volgen. Plaatst men namelijk een licht-
gevend voorwerp, b. v. de vlam eener kaars of lamp^
op eenen willekeurigen afstand van het objectiefstelsel, dan
zullen geene stralen daarvan bet mikroskoop binnentreden,
(1) Philos, transact. 1830, p. 191.
-ocr page 25-OPENINGSHOEK DER LENZENSTELSELS, SB'
zoolang hel zich (b. v. in t) builen den kegel bevindt, waar-
van mpn de doorsnede is. Beweegt men echter de vlam
verder langs de lijn tn, dan zal, op het oogenblik dat zij
in m gekomen is, een straal door het objectief heen in a
komen en het gezigtsveld zich half verlicht en half donker
vertoonen. De vlam van m naar n gaande, wordt het ge-
heele veld verlicht, tot op het oogenblik dat zij n bereikt
heeft; dan valt wederom slechts een randstraal in a en het
veld is voor de eene helft verlicht, doch nu aan de tegen-
overgestelde zijde van vroeger. Wanneer men derhalve de
vlam zich laat bewegen langs eenen in graden verdeelden
cirkel, dan zal de openingshoek epf — mpn gemeten wor-
den door den boog mn. Nu is het echter duidelijk, dat
men hetzelfde doel op eene gemakkelijker wijze kan berei-
ken , door niet de vlam maar het mikroskoop eenen cir-
kelboog te doen beschrijven, in dier voege dat het brandpunt
p in de as ligt, waarom de draaijing geschiedt, en zich op
gelijke hoogte als de vlam bevindt, wanneer het mikroskoop
zich in een horizontaal vlak beweegt.
Heeft men derhalve een mikroskoop, dat horizontaal kan
gesteld worden en dan tevens om eene loodregle as wor-
den rondgedraaid, zoö kan dit voor de hoekmeting ge-
bruikt worden, door het te plaatsen op eenen in graden
verdeelden halven cirkel, welks middelpunt in de draaijingsas
ligt. Als wijzer kan eene naald of eenig ander puntig voorwerp
dienen, dat men aan een draad aan het mikroskoopligchaam
ophangt, zoodat het zich boven de verdeeling bevindt. Het
objectief wordt tot op zijnen brandspuntsafstand van de
draaijingsas gebragt, waartoe men zich, indien, gelijk ge-
woonlyk, de mikróskoopbuis te kort is, van hulpbuizen ter
verlenging bedienen kaïi.
c>»
-ocr page 26-20 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
Veivaartligcrs van mikroskopen zullen echter de voorkeur
geven aan eene eigene, voor dit doel bestemde werktuigelijke
inrigting, gelijk die is, welke door Gering is uitgedacht
en afgebeeld in het III'*' Deel van Het Mikroskoop enzv.
pl. VII fig. 6.
Wanneer men bij de Li ster sehe methode het oculair
verwijdert en alleen naar het beeldje der vlam ziet, dat
achter het objectiefstelsel ontstaat, dan zal men, bij het
ronddraaijen van hel mikroskoopligchaam in het horizontale
vlak, dit beeldje opvolgend zien te voorschijn komen aan den
eenen rand en weder verdwijnen aan den anderen. Op deze
wijze wordt derhalve de openingshoek niet van het geheele
mikroskoop maar van het objecliefstelsel alleen gevonden.
In de plaats der vlam kan dan ook elk ander voorwerp ge-
bruikt worden, dat genoegzaam licht uitstraalt of terugkaatst,
b. V. eene strook helder verlicht wit papier. Ook kan men
in dit geval aan het objecliefstelsel eene loodregle en daar-
entegen aan het verlichte voorwerp cene horizontale stelling
geven. Het is hierop, dat do methode van Amici, om den
openingshoek van lenzenstelsels te meten, berust. Deze is
mij slechts bekend geworden door eene korte mededeeling
van Nachet, doch het is duidelijk dat zich de openings-
hoek aldus op tweederlei wijzen meten Iaat, namelijk hetzij
door rondbeweging van de buis, aan welker onderste uit-
einde zich het objectief bevindt, om het brandpunt als
draaijingspunt, in een vertikaal vlak, of, — hetgeen hier
eenvoudiger en daarom verkieslijker is, — door beweging
van het verlichte voorwerp in een horizontaal vlak, terwijl
het objecliefstelsel op zijne plaats blijft. Geschiedt deze voort-
beweging langs eene regtlijnige verdeelde schaal, dan is de
helft van de doorloopen ruimte, waarin men beurtelings het
OPENINGSHOEK DER LENZENSTELSELS, SB'
beeldje aan de beide randen van het objectief ziet, de maat
van den tangens des halven openingshoeks, en racn behoeft
derhalve slechts den loodreglen afstand van het brandpunt
des objectiefs tot aan de verdeelde schaal te kennen, om,
met behulp eener tafel, de grootte des openingshoeks Ie vin-
den. Een werktuig naar dit beginsel ingerigt, en dat nog
verschillende kleine wijzigingen toelaat, zoude zich ge-
makkelijk laten daarstellen. Aan de praktische behoeften der
vervaardigers van mikroskopen zoude het bijna even goed
voldoen als het Goringsche werktuig en dit overtreffen in
de gemakkelijkheid van het gebruik.
Echter is het langs dezen weg moeijelijk, althans bij het
gebruik der sterkere objectieven, den openingshoek van een ge-
heel mikroskoop te bepalen, dewijl het door hel witte papier
gevormde beeld daartoe te weinig lichtsterkte bezit. De han-
delwijze van Lister, als van uitgebreidere toepassing zijnde,
verdient derhalve in het algemeen de voorkeur. Hier komt
bij, dat deze nog voor eene verdere verbetering vatbaar is,
waardoor het mogelijk wordt met grootere zekerheid de deugd
der lenzenstelsels, voor zoover deze afhankelijk is van de
grootte der opening, te beoordeelen.
Wenhara (1) heeft namelijk in deze handelwijze eene wijzi-
ging voorgesteld, welke daarin beslaat, dat het horizontaal gestel-
de mikroskoop, even als bij de methode van Lister, naar een
verwijderd voorwerp, b. v. eene vlam van eene lamp, wordt
gerigt, doch hij vangt nu de stralen niet dadelijk door het
oog op, maar plaatst voor hel oculair nog eene lens, op
zulk eenen afstand, dat het beeldje der vlam, dat door het
oculair gevormd wordt, door deze lens vergroot wordt ge-
(1) Quarterly Journal of mier. Science 1854, VI p. 134 en VIIIp. 209.
-ocr page 28-22 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
zien. Wanneer dan de niikroskoopbuis vvederonfi in een ho-
rizontaal vhik bewogen wordt, dan zal, volgens hem, de
openingshoek gemeten worden door den boog, dien het mi-
kroskoop doorloopt tusschen de beide piinten , waar het beeldje
der vlam nog slechts voor de helft ge"zien wordt. Dit wordt
opgehelderd door fig. 38 (pl. II), waarin, even als in de
vorige, het oculair eonvoudigheidshalve slechts door eene enkele
lens is voorgesteld. Zij A het oculair, B het objectief en G de
voor het oculair geplaatste lens, dan zullen van eene vlam
in a of in Z> zich verkleinde beeldjes vormen in a' en b'
achter het objectief. Van daar uit divergerende, vereenigen
zich de stralen weder aan gene zijde van het oculair tot
twee beeldjes a" en , die nu door de lens G, als door
een enkelvoudig mikroskoop, beschouwd worden, zoodat der-
halve de stralen door deze lens nagenoeg paralel uittreden.
Is nu het brandpunt van dit geheele stelsel, met inbegrip
van de voorgeplaatste lens G, in p, dan zullen de beeldjes
der vlammen ophouden gezien te worden, zoodia de randstra-
len van de daaruit divergerende en het objectief treffende
stralenkegels door p gaan, of, hetgeen hetzelfde is, het beeld
eener vlam zal ophouden zigtbaar te zijn, wanneer het mi-
kroskoop wordt rondbewogen, totdat de vlam builen den
kegel gekomen is, waarvan apb de doorsnede is.
Intusschen vloeit uit deze beschouwing tevens voort, dat
de methode van Wenham en die van Lister niet volstrekt
gelijke uitkomsten kunnen geven. In beide gevallen heeft
men namelijk een verschillend stelsel van lenzen, waarvan
ook een verschil in de plaats van het hoofdbrandpunt en
dien ten gevolge van den openingshoek zelven afhankelijk is.
Met de Wenhamsche methode zal men dezen doorgaans iets
grooler vinden, doch ik heb bij eene naauwkeurige vergely-
OPENINGSHOEK DER LENZENSTELSELS, SB'
king der beide handelwijzen toch bevonden , dat dit verschil
in werkelijkheid zoo gering is, dat het, voor openingshoeken
van aanzienlijke grootte, ter naauwernood V bedraagt en
dus, gelijk dadelijk blijken zal, nog eigenlijk binnen de
grens der fouten ligt, welke bij deze ïiiethode moeijelijk
vermeden kunnen worden. Daarentegen heeft de handelwijze
van W e n h a m het belangrijke voordeel, dat men met
meerdere zekerheid bepalen kan, hoe groot het werkelijk
nuttige gedeelte der opening van het objectiefstelsel is. Men
heeft zich namelijk in de laatste jaren wel eens al te uit-
sluitend toegelegd op de vervaardiging van lenzenstelsels
met eenen zeer grooten openingshoek, en daarbij de niet
minder belangrijke vereischten van een goed mikroskoop,
namelijk de correctie der beide aberratien, inzonderheid der
sphaerische, eenigzins uit het oog verloren. Het is voorzeker
opmerkelijk, dat het aan de kunst gelukt is objectiefstelsels
daartestellen met openingshoeken, die nog voor weinige
jaren als volstrekt onbereikbaar werden beschouwd, doch
een onbevooroordeeld onderzoek van zulke stelsels , met
openingshocken van 1S0°, 160°, 170° en zelfs meer, leert,
dat met die vergrooting der opening niet altijd de verster-
king van het optisch vermogen van het mikroskoop gelijken
tred houdt. Het is derhalve noodig niet alleen den openings-
hoek te meten, maar ook dat gedeelte van dien hoek, het-
welk de maat geeft van het werkelijk nuttige gedeelte der
opening van het objectief, daar het overige randgedeelte,
dat geene scherpe beelden kan vormen, eer als schadelijk
dan als voordeelig moet beschouwd worden. Hiertoe nu
stelt de Wenhamsche methode in slaat.
Wanneer men, volgens deze methode handelende, het
voor het oculair gevormde beeldje der vlam door eene lens
24 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
beschouwt, dan zal zich dit volkomen scherp en van juislen
vorm verloonen, zoolang het gevormd wordt door dat ge-
deelte van het objectief, waarin de aberratien behoorlijk
verbeterd zijn. Een objectief zal derhalve des te beter zijn,
naar mate het voor de meting gebruikte mikroskoop eenen
grooteren boog kan beschrijven, zonder dat het beeldje der
vlam iets van zijne scherpte verliest. Maar wordt het, bij
eene verdere ronddraaijing van het werktuig, meer en meer
onduidelijk, nevelachtig en onbegrensd, dan is dit een bewijs ,
dat de randgedeelten van de lenzen eenen schadelijken in-
vloed daarop uitoefenen , en dat het daarom beter zoude zijn
de opening zoo ver te verkleinen, dat de daardoor vallende
stralen buiten gesloten worden. Zoo b. v. bevind ik bij een
lenzenstelsel, welks openingshoek 148° bedraagt, en zelfs bij
150° nog een lichtschijn doorlaat, dat de eigenlijk nuttige
opening slechts 120° is, dewijl alleen binnen de daardoor
bepaalde grenzen het beeldje der vlam scherp en zuiver is.
Nog eene andere handelwijze vermeld ik hier, doch slechts
in het voorbijgaan, dewijl zij op een valsch beginsel berust,
namelijk die van GiUett (1.) Deze bezigt twee, met de
objecliefstelsels naar elkander toegekeerde, horizontaal ge-
stelde mikroskopen. Bij het eene vervangt hij het oculair
door een hollen kegel en plaatst daarvoor de vlam eener
lamp ; het licht treedt dan door het objectief naar buiten
en breidt zich, na kruising in het vereenigingspunt der
stralen, tot eenen lichtkegel uit. Dien lichtkegel vangt hij
op in het andere mikroskoop, dat om eene vertikale as
draaijen kan, even als bij de Listersche methode. De
doorloopen boog, waarin zich het gezigtsveld verlicht ver-
(1) Phiios, Ma3asi7ie, 1854 May p. 368,
-ocr page 31-OPENINGSHOEK DER LENZENSTELSELS, SB'
toont, zoude dan de maat van den openingshoek van hel
objecliefstelsel zijn, v?aardoor het licht is ingevallen. Wen-
ham heeft zeer teregt doen opmerken , dat de aldus ver-
kregen uitkomst geheel onjuist en veeleer de maat is der
openingshoeken van beide objectiefstelsels te zamen. Later
heeft, wel is waar, G i 11 e 11 zijne methode in zooverre
verbeterd, dat hij beurtelings de regter of de linker helft van
het objectief van het meetmikroskoop met een daarvoor geplaatst
dekseltje afsluit, al naar gelang de draaijing naar de regter of
naar de linker zijde van de as geschiedt, maar veel zekerder ware
het dan een dekseltje met eene naauwe spleet te bezigen.
Met de volgende wijziging is het mij echter gebleken, dat
men langs een veel eenvoudiger weg regtstreeksche uilkom-
sten kan verkrijgen.
Men kan namelijk veilig het objectief en hel oculair van
hel tweede mikroskoop geheel weg laten en alleen eene buis
gebruiken , aan welker uiteinde zich eene plaat met eene
vertikale spleet bevindt. Indien deze zich dan langs eenen
cirkelboog beweegt, dan zal door de spleet nog licht vallen,
zoo lang deze zich binnen den lichtkegel bevindt. De ver-
vaardiging van eenen daaraan beantwoorden toestel levert
weinig bezwaar op. Maar ook nog op eene andere wijze
kan men hetzelfde doel bereiken. Op een papieren of ko-
peren plaat wordt een halve cirkel getrokken en deze in
graden verdeeld, in dier voege dal de grenzen van den boog
aan den rand der plaat komen. Tusschen eenige uil dunne
metaaldraden bestaande en vertikaal langs den verdeelden
boog geplaatste klemmen wordt nu eene strook doorschij-
nend papier geplaatst, zoodanig dal de buiging van het papier
volkomen beantwoordt aan de kromming van den boog. Nu
wordt dit kleine toestelletje op eene ondcrla.ig gelegd, die
26 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
juist zoo hoog is als de as van het horizontaal geplaatste
mikroskoop en tevens zoo, dat het middelpunt zich bevindt
in het kruisingspunt der stralen. Dan zal juist de helft van
den lichtkegel op het schermpje van doorschijnend papier
vallen, en men zal de grootte des tophoeks van dezen door
cene dadelijke aflezing vinden.
Waar het echter te doen is, om den openingshoek van
een lenzenstelsel of van een geheel zamengesteid mikroskoop,
zal men geen divergerend kunstlicht maar zonlicht daardoor
laten invallen , en dan geven de beide laatstgenoemde han-
delwijzen een hulpmiddel aan de hand, om regtstreeks tot
dezelfde uitkomst te geraken, waartoe bij de Robinsonsche
methode eene kleine berekening noodig is. In het wezen
der zaak komen zij derhalve op hetzelfde neder
In de praktische toepassing leveren zij dan ook hetzelfde
bezwaar op, namelijk van de weinig scherpe begrenzing des
lichtkrings, vooral wanneer deze gevormd wordt door len-
zenstelsels van zeer groote opening. Echter is zulks minder
een bezwaar tegen de methode dan wel een noodzakelijk ge-
volg van de gebreken der lenzenstelsels zelve. Met een vol-
maakt mikroskoop zoude de lichtkring nagenoeg even helder
aan den rand als in het midden zijn en zijne grenzen zich
dus gemakkelijk met naauwkeurigheid laten bepalen. Tot dien
graad van volkomenheid naderen onze tegenwoordige mikros.
koopen slechts dan wanneer men objectieven van tamelijk ver-
ren brandpuntsafstand en geringen openingshock bezigt. Doch
naar mate men sterkere objectieven, die eenen grooteren
openingshoek hebben, onderzoekt, zal men in den regel be-
vinden, dat de juiste grens meer en meer onbepaald wordt;
!iet midden van het veld vertoont zich het helderst en daar-
Dm heen bevindt zich oen minder vcrlichte rand, die zich
OPENINGSHOEK DER LENZENSTELSELS, SB'
nog verder in het donkere, geheel onverlichte veld verliest.
Zulke lenzenstelsels veroorlooven derhalve geene naauwkeurige
bepaling van de grootte des openinghoeks; maar in werke-
lijkheid drukt hetzelfde bezwaar elke andere methode, cn het
is inderdaad belagchelijk, indien men, zoo als sommigen
gedaan hebben, de grootte van den openingshoek van zulke
stelsels tot in breukdeelen van graden uitdrukt^ Ook de
Li ster sehe methode veroorlooft slechts bij het gebruik van
niet zeer sterke objectieven, met tamelijke juistheid het punt
te bepalen, tot waartoe het mikroskoop moet bewogen wor-
den , om hot veld half verlicht te zien. Met stelsels, die
eenen zeer groolen openingshoek hebben, gelukt zulks niet.
Men ziet dan het gezigtsveld allengs duisterder worden, tot*
dat eindelijk volstrekt geen licht meer het mikroskoop binnen
treedt. Maar dit allengs afnemen van de verlichting getuigt
reeds voor onregelmatige brekingen en terugkaatsingen, die aao
de randen der lenzen plaatsgrijpen, even als ook de verwrongen
gedaante en de nevelachtige toestand der beeldjes, die wij za-
gen dat de methode van Wen ham waarneembaar maakt.
Van daar dan ook dat Robinson, die zijne metingen
verrigtte aan het nog helder verlichte gedeelte van het veld,
bij objectiefsteisels, afkomstig uit de beste Engelsche werk-
plaatsen , den werkelijk nuttigen openingshoek merkelyk gerin-
ger vond dan die, welke verkregen was volgens de methode
van Li ster, gelijk blijkt uit het onderstaande tafeltje.
Brandpuntsafstand. Robinson. Lister.
-ocr page 34-28 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
Hieruit volgt derhalve, dat, bij de bepaling van de hoe-
grootheid der opening van lenzenstelsels, het er geenszins
alleen op aan komt te weten: onder welken hoek nog licht
binnen het mikroskoop kan geraken, maar vooral hoe groot
de werkelijk nuttige opening is. Daartoe kunnen zoowel de
methode van W e n h a m als die van Robinson dienen, de
laatste echter met meerdere zekerheid, omdat men daarbij
met éénen blik het geheele lichlgebied overziet. Bovendien
levert deze nog een ander voordeel op, dat namelijk de ge-
breken die in de glazen van het objectief zijn, zooals kleine
putjes, krasjes, luchtbelletjes, hunne tegenwoordigheid in het
lichtveld door donkerder plaatsen verraden.
Eindelijk doe ik hier nog opmerken, dat bij objectieven,
die voorzien zijn van eenen correctietoestel voor het gebruik
met dekplaatjes van verschillende dikte, de openingshoek ver-
schillend is, naar gelang van den onderlingen afstand der
beide voorste lenzen. Is die afstand het geringst, hetgeen
het geval is, wanneer het stelsel is ingerigt voor het gebruik
der dikste dekplaatjes, dan is de openingshoek het grootst,
en zoo is deze omgekeerd het kleinst, wanneer beide lenzen
het verst van elkander verwijderd zijn, hetgeen plaats moet
hebben voor de waarneming van geheel onbedekte voorwerpen.
9. Uit het tot hiertoe gezegde volgt, dat het^wel is
waar aan sommige der uitstekendste vervaardigers van mikros-
kopen gelukt is de opening der lenzenstelsels te vergrooten
tot eenen graad, die men vroeger geheel onbereikbaar achtte,
maar tevens dat deze vergrooting geenszins geheel als winst
kan beschouwd worden, zoodat men de vraag zoude kunnen
opwerpen : of het niet veeleer raadzaam ware voortaan zich
tot de vervaardiging van objecliofstelsels met eene slechts
OPENINGSHOEK DER LENZENSTELSELS, SB'
malige opening, gelijk vroeger, te bepalen. Deze vraag
zoude echter slechts dan toestemmend kunnen beantwoord
worden , wanneer de onmogelijkheid bleek om met de ver-
grooting der opening ook de verbetering der aberration
hand aan hand te doen gaan. Waar zulks niet het geval
is, daar is eenzijdige vergrooling der opening in het alge-
meen schadelijk te noemen, maar zelfs wanneer dit op de
volkomenste wijze plaats heeft, dan lijdt het enkel zigtbaar
makend vermogen eens mikroskoops toch nog in meerdere
of mindere mate, in weerwil dat het onderscheidend ver-
mogend stijgt. Eu daar het nu voor het praktisch gebruik
van een mikroskoop meer aankomt op hel duidelijk en ge-
makkelijk zien van de zich in het gezigtsveld bevindende
voorwerpen, dan op hel onderscheiden der allerfijnste daaraan
waarneembare détails, zoo kan men in hel algemeen zeggen,
dal voor het verrigten der meeste waarnemingen objectieven
met geene al te groote opening de voorkeur verdienen. Dewijl
er echter waarnemingen zijn, die alleen verrigt kunnen
worden, wanneer de openingshoek zoo groot mogelijk is,
zoo is het aan de andere zijde ook niet wenschelijk, dal
men, nu eenmaal de kunst zoover gevorderd is, weder
terugkeere tol het standpunt van voor eenige jaren. Verreweg
raadzamer is het pogingen aantewenden, om beide voordeelen
te vereenigen. Reeds vroeger {Het Mikroskoop III p. 278.)
heb ik daartoe den weg gewezen, door namelijk aanteraden
de sterkere objectiefstelsels te voorzien van een draaijend
diaphragma met verschillende openingen, waardoor de opening
van het objectief naar willekeur kan verkleind worden. In
de aanspraak, waarmede de president George Shadboldt,
den 1Februarij 18S7,de vergadering der Microscopical
30 HET ZAMENGEST. MIKROSK. VERB. VOOR DEKPLAATJES,
Society opende (1), leest men nu, dat zulks werkelijk door
Smith éó Beek, die tot de voornaamste der Londensche
vervaardigers van mikroskopen behooren, aldus gedaan is,
en dat deze inrigting zeer goed aan het oogmerk voldoet.
In diezelfde aanspraak wordt nog gewag gemaakt van
eene andere verbetering der objeetiefstelsels, welke door
"Wenham is tot stand gebragt, en ten doel heeft het
objecliefstelsel geschikt te maken voor het gebruik met dek-
plaatjes van verschillende dikte. Ross [Het Mikroskoop III
p, §59) had zulks gedaan, door de voorste lens van het
gtelsel beweegbaar te maken, zoodat deze zich eenigzins
van de beide andere verwijderen en daartoe naderen kan.
Een aan deze methode verbonden nadeel bestaat daarin, dat
men, om den juisten afstand der voorste lens te vinden,
telkens het stelsel van hot voorwerp moet verwijderen , ten
einde geen gevaar te loopen tegen het dekplaatje te stooten,
terwijl bij het ronddraaijen tevens het voorwerp uit het
brandpunt geraakt. Wenham heeft daarom zijn objectief-
ëtelsel zoo ingerigt, dat de voorste lens op hare plaats blijft,
maar daarentegen de beide andere te zamen beweeglijk zijn,
zoodal men dus het voorwerp niet uit het gezigtl verliest
en met de grootste zekerheid beoordeelen kan, of men door
ronddraaijing van de schroef, die de beweging voortbrengt,
wint of vèrliest in de scherpte van het beeld. Deze wijzi-
ging, schijnbaar gering maar uit een praktisch oogpunt geens-
zins onbelangrijk, verdient voorzeker navolging.
10. Ofschoon niet geheel nieuw , daar men iets derge-
lijks reeds bij sommige oudere mikroskopen aantreft, verdient
(1) Quart. Journ. of Mier. Sc. Jpril 1857 K". XIX Trafisact. p, 143.
-ocr page 37-VERWISSELING ÜER OBJECTIEVEN. ZOEKER. 31
loch vermelding de door Brooke uitgevoerde vereeniging
van twee lenzenstelsels van verschillende vergrooting, in dier
voege dat beurtelings het eene en het andere onder de mi-
kroskoopbuis kan worden gebragt, zonder dat men noodig
heeft het eene stelsel los te schroeven, ora er het andere
voor in de plaats te stellen (1). Tot dat einde is onder
aan het mikroskoopligchaam een arm vast geschroefd , die
naar voren uitsteekt en waarop een pen staat, rondom
welke eene staaf draait, aan elk van welks einden een objec-
lief is vast geschroefd. Elk dezer objectieven kan , door de
slaaf te doen draaijen , onder de mikroskoopbuis worden ge-
bragt, terwijl het andere ver genoeg van de voorwerptafel
verwijderd blijft, om niet in den weg te zijn. Brooke
heeft aldus een mikroskoop voorzien van twee objectieven,
het eene van 1 duim brandpuntsafstand en geschikt voor het
algemeen overzigt, het andere, van V^l duim brandpuntsaf-
stand , voor naauwkeuriger onderzoek.
Het denkbeeld, hoewel, gelijk gezegd is, niet geheel
nieuw, verdient echter aanbeveling. Hel»mikroskoop mist
nog een zoeker, gelijk de verrekijker bezit. Nu schijnt het
werkelijk, dat, op eene dergelijke wijze als Brooke gedaan
heeft, in dit gebrek kan voorzien worden, vooral indien
daarbij gezorgd wordt, dat de benedenvlakten van do beide
objectieven zich juist op de betrekkelijke afstanden van de
voorwerptafel bevinden , welke aan hunnen verschillenden
brandpuntsafstand beantwoorden, zoodat, indien een voor-
werp scherp door het eene objectief gezien wordt, men
het ook scherp door het andere ziet, zonder dat het noo-
dig is vooraf eene verandering in den afstand tot de voor-
(1) Quart. Journ. April 1853. Transact, p. 83.
-ocr page 38-38 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
werpplaat te brengen. Op die wijze ingerigt zoude deze
kleine toestel werkelijk tijd doen besparen. Ook kan deze
zeer gevoegelijk zoo worden gemaakt, dat het eene objectief,
namelijk het sterkere, door andere nog sterkere kan vervan-
gen worden, voor welke allen het zwakste objectief dan als
zoeker dient. Het eenige bezwaar is, dat de mechanische
uitvoering veel zorg vereischt, opdat het objectief, bij het
ronddraaijen der staaf, altijd juist in de optische as van
het werktuig kome en tevens alle vreemd licht buitengesloten
zij, hetgeen natuurlijker wijze de prijs van het werktuig moet
doen stijgen, terwijl het tevens meer aan afslijting door
veelvuldig gebruik is blootgesteld.
II. Als mede tot de wijzigingen in de optische inrigting
van het zamengesteld mikroskoop behoorende, vermeld ik hier
het omgekeerde of scheikundig mikroskoop, dat door den
Amerikaanschen hoogleeraar Lawrence Smith is uitge-
dacht en in 1830 door Na che t het eerst vervaardigd (1).
Dit mikroskoop is namelijk eene verbetering van het vroegere
van Chevalier (z. Het Mikroskoop III bl. 184 en 4S0),
dal mede veroorloofde het objectiefstelsel bovenwaarts te
keeren naar de daarboven geplaatste voorvverptafel, zoodat
de dampen van de reagentien, die men gebruikt, het objec-
tief niet konden bereiken, terwijl het bovendien voorzien was
van een toestel om de voorwerpen, die zich in het gezigts ■
veld bevinden, aan verwarming bloot te stellen. De daartoe
noodige terugkaatsing der lichtstralen in de mikroskoopbuis
verkreeg Chevalier door een regthoekig prisma, onder het
objectief aangebragt, op de wijze als fig. 1 (pl. II) voorstelt.
(t) American Journ, 1852 XIV p. 232.
-ocr page 39-HET OMGEKEEUÜ MllïUOSKOOP. 55
DU scheikundig mikroskoop van Chevalier is echter
nimmer in algemeen gebruik gekomen , hoofdzakelijk wel uit
hoofde van den grooten afstand , waarop zich de voorwerplafel
van het oculair bevindt, waardoor het inderdaad moeijelijk
is te gelijker tijd door het mikroskoop te zien en het hooger
geplaatste voorwerp met de niet gesteunde handen te bewegen.
Het was derhalve een gelukkig denkbeeld van Lawrence
Smith het scheikundig mikroskoop van Chevalier zooda-
nig te wijzigen , dat bet, met behoud der hoofdgedachte,
die er aan ten grondslag ligt, een veel meer praktisch
bruikbaar werktuig is geworden. De voornaamste wijziging
bestaat in den veranderden vorm van het prisma, gelijk fig.
2 (pl. II) duidelijk maakt. Daarin grijpt eene dubbele te-
rugkaatsing plaats, zoodat de stralen in die rigting wor-
den gebragt, welke voor de houding van het hoofd de
gemakkelijkste is, en waarbij tevens de handen , schier op
dezelfde wijze als bij het gewone mikroskoop, tot beweging der
voorwerpen op de voorwerpplaat kunnen gebruikt worden. L.
Smith heeft aan zijn prisma de volgende hoeken doen
slijpen: a Ä 407°^, c en d 145°. Daardoor
maakt de as van den teruggekaatsten stralenbundel eenen
hoek van 55° met de loodlijn. Het spreekt echter van
zelf, dat deze hoek voor eenige vergrooling of verkleining
vatbaar is, door aan het prisma eene iets andere gedaante
te geven.
De werktuiglijke inrigting van het door Nach et vervaar-
digd mikroskoop is afgebeeld op pl. I, fig. 7. In het kastje
ab is het prisma bevat. Dit kastje is bevestigd op eene slede,
welke tusschen twee lijsten heen en weder glijdt, in dier
voege dat, indien men aan den knop c trekt, het kastje met
de daarop bevestigde objectiefbuis naar voren, ter zijde van
V. 5
34 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
de voorwerptafel, komt, zoodat het objectief, hetwelk bij d daar-
op geschroefd wordt, nu gemakkelijk met een ander kan ver-
wisseld worden. Voor de grove instelling dient het buisje
e, dat het objectief draagt en over een ander, daarbinnen
geplaatst buisje op en neder schuift. De fijne instelling wordt
verrigt door rondbeweging van eene schroef, door middel van
den gekartelden rand bij /. De door eenen stevigen korten stam ,
loodregt met het ronde voetstuk verbonden voorwerptafel is rond
en onbeweeglijk. Op haar kan eene tweede vrije voorwerptafel
ff worden gelegd, die in het midden eene opening heeft, welke
omgeven is van een kort buisje , dat past in de opening van
de eerste of eigenlijke voorwerptafel. De genoemde tweede
voorwerptafel is langwerpig vierkant en zoo lang, dat zij een
eindweegs over den rand der eerste uitsteekt. Hierdoor heeft men
gelegenheid om onder dit naar buiten puilend gedeelte een
alkohollampje te plaatsen, dat bij den toestel behoort en langs
eene staaf, die rust op een afzonderlijk voetstuk, naar willekeur
hooger of lager kan gesteld worden. De verlichtingstoestel
bestaat vooreerst uit eenen naar alle zijden beweeglijken spie-
gel i, die op en neêr glijdt langs de ronde staaf/c, en ten
tweede uit een dekselvormig met eene kleine opening door-
boord diaphragma l, gedragen door het armpje m, dat,
even als de spiegel, draait om de ronde staaf /c en zoo hoo-
ger of lager gesteld of wel geheel ter zijde gedraaid kan
worden.
De prijs van dit werktuig, voorzien van 4 objectiefstelsels,
N". O, i, 3 en 8, één oculair, eenen beweeglijken glasmi-
krometer in het oculair en eenen zeer eenvoudigen goniometer
bedraagt 3S0 francs.
Dat met de vervaardiging van dit werktuig aan vele be-
oefenaars der wetenschap een wezenlijke dienst gedaan is.
HET OMGEKEERD MH{U0SK00P. 35
'js onwedersprekelijk. Wel is waar kunnen de meeste mikro»-
chemische réactien ook onder een gewoon mikroskoop verrigt
worden, mits men zorge dekplaatjes van genoegzame grootte
aantewenden, doch veel veiliger is het, vooral bij het gebruik
van verdampende zuren, daartoe het omgekeerde mikroskoop
aantevpenden , dewijl de objectieven dan nimmer gevaar loopen
daardoor aangetast te worden. Maar, behalve dit, heeft het
omgekeerde mikroskoop nog een ander veelzydiger nut. Daar-
sïiede wordt namelijk het gebruik van dekplaatjes overbodig,
tenzij men deze alleen aanwende om het voorwerp vlak uit
te breiden. Nu zijn er vele waarnemingen, waarbij dit ge-
bruik van dekplaatjes, die althans bij de iets sterkere ver-
grootingen niet kunnen gemist worden, zeer lastig is. Men
heeft b. v. het een of ander anatomisch voorwerp met naal-
den uitgeplozen en dit, met een dekplaatje bedekt, onder het
mikroskoop gebragt. Daarbij ontdekt men, dat de uitpluizing
niet voldoende is geweest, of dat, door het opleggen van het
dekplaatje, de deelen, die men afzonderlijk wenscht te zien ,
door andere zijn overdekt geworden. Dan is men wel ge-
noodzaakt het dekplaatje weder te verwijderen en de blootleg-
ging der deelen te herhalen, soms hetzelfde meermalen te
doen, eer het praeparaat zich duidelijk en klaar vertoont.
Hij het gebruik van het omgekeerde mikroskoop bestaat dit
bezwaar niet; men kan daarmede aan het praeparaat zoolang
arbeiden, totdat het geheel gereed is. Zelfs zoude men aaa
den stang, die den spiegel draagt, eene loupe kunnen aan-
brengen , die aan een kort armpje langs de staaf op en neder
schuift en ook ter zijde kan gedraaid worden, ten einde des
verkiezende boven het voorwerp te worden gebragt, om daar-
aan onder de loupe de vereischte bewerkingen te verriglen.
Ook is het om dezelfde reden een zeer nuttig werktuig
3*
-ocr page 42-42 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
voor het onderzoek der ontwikkeling van plantaardige of dier-
lijke organismen, b. v, van zoetwater-algen, infusorien, eijeren
van mollusken, enzv., die moeijelijk drukking kunnen verdra-
gen , en waarbij de toetreding der lucht noodzakelijk is.
Wil men b. v. het eene of andere organische ontwikkelings-
proces gedurende eenige uren of zelfs dagen gadeslaan , dan
kan men een glasplaatje met eenig gesmolten was of met
een mengsel van was en terpenthijn boven de opening van
de voorwerptafel bevestigen en dan hierop of, nog beter,
op een afzonderlijk glasplaatje, of wel, indien het te groot
is, in een glas- of guUa-perchabakje, het te onderzoeken
voorweip in water gedompeld brengen. Overdekt men nu
het geheel met eenen 2 of 5 centimeters hoogen blikken of
koperen ring , die van boven met eene vlakke glasplaat her-
metisch gesloten is, terwijl de eenigzins verbrecde onderrand
met een mengsel van was en terpenthijn op de voorwerpta-
fel wordt vast gekleefd, dan is de verdamping van het vocht
verhinderd, hetgeen nog bevorderd wordt door de binnen-
vlakte van den ring, vóór men dezen op de tafel plaatst,
met water te bevochtigen. Ter verhindering van het aan-
slaan des waterdamps tegen de glazen dekplaat is het nuttig
dezen vooraf met een weinig olie te bestrijken.
Het is inzonderheid voor zoodanige doeleinden, dat een
dergelijk werktuig, hetwelk ik sedert een paar jaar in ge-
bruik heb, mij gebleken is uitnemend geschikt te zijn en
boven andere mikroskopen de voorkeur te verdienen,
Doch tegenover deze voordeelen staan ook eenige nadeelcn,
waardoor zulk een omgekeerd mikroskoop voor een werktuig
van gewonen vorm onderdoet. Vooreerst is het prisma, hoe
voortreffelijk ook geslepen, toch als vast bestanddeel van
een mikroskoop aftekeuren, omdat het altijd eenigen scha-
HUT OMGEKEERD MIKROSKOOP. 57
dclijken invloed uitoefent op zijn optisch vermogen. In de
tweede plaats is de behoorlijke regeling der verlichting, bij
zulk eene inrigting, waarbij het licht vanboven op het voor-
werp valt, steeds veel raoeijelijker, dan wanneer de verlich-
tingstoestel onder de voorwerptafel is geplaatst, hetgeen
vooral veroorzaakt wordt doordat het voorwerp niet alleen
licht van den spiegel maar bovendien van alle zijden ontvangt,
en dat de aldus zeer schuins op het voorwerp vallende stra-
len daarin gebroken en teruggekaatst worden , waardoor het
geheele beeld nevelachtig en onduidelijk wordt. Ten einde
dit te voorkomen dient het boven vermelde dekselvormige
diaphragma, dat derhalve tamelijk digt boven het voorwerp
moet worden gebragt, om de van ter zijde invallende stralen
zooveel mogelijk buiten te sluiten. Intusschen moet ik er
bijvoegen, dat deze verlichtingswijze in sommige gevallen ,
vooral waar schuins invallend licht vereischt wordt, uitne-
mend wel voldoet. Zeer moeijelijke proefvoorwerpen, waarop
bij schuins van onderen invallend licht de streepjes zeer
moeijelijk zigtbaar worden gemaakt, worden door de ver -
f"
eenigde schuinsche stelling van den spiegel en van het
diaphragma met groote duidelijkheid gezien. In de derde
plaats moet onder de nadoelen dezer inrigting genoemd
worden, dat men , bij het gebruik vau het sterkst vergrootendc
stelsel (N°. 5), het voorwerp niet plaatsen kan op een glas-
plaatje van de gewone dikte, maar op een plaatje van
hetzelfde dunne glas, dat anders alleen als dekglas gebruikt
wordt. Eindelijk ten vierde beschouw ik als het grootste
gebrek van zulk een mikroskoop, dat hel in zijnen tegen-
woordigen toestand ongeschikt is voor de beschouwing der
voorwerpen bij opvallend licht. Echter beslaat de mogelijk-
heid, om, door gepast aangebragte spiegelende oppervlakten,
in dit gebrek althans ten decle te voorzien.
38 HET ZAMENGESTELD MIKIIOSKOOI».
Deze aanwijzing van de voor- en nadeelen van het om-
gekeerde mikroskoop , vergeleken met een ander van gewone
zamenstelling , zullen, vertrouw ik , voldoende zijn om den
lezer in staat te stellen te beoordeelen aan welk dezer werk-
tuigen hij voor het bijzonder doel, waartoe hij het wenscht
aantewenden , de voorkeur moet geven.
In hetzelfde jaar (18S0), dat Nachet voor Lawrence
Smith het boven beschreven mikroskoop vervaardigde, kwam
ook, naar het schijnt geheel onafhankelijk van hen, Dr.
Leeson in Londen op hetzelfde denkbeeld, en werd toen,
naar zijn voorschrift, een dergelijk omgekeerd mikroskoop ^
dat alleen door de op en neder beweegbare voorwerptafel
van het Nachetsche werktuig verschilt, door de instrumen-
makers Smith & Beek vervaardigd. De eerste melding daar-
van werd echter zes jaren later gemaakt door Highley(l),
die bij dezelfde gelegenheid de beschrijving en afbeel-
ding gaf van een mineralogisch mikroskoop, dat, wat de
hoofdzaak betreft, dezelfde inrigting bezit als het omgekeerde
mikroskoop , maar bovendien voorzien is van eene om twee
assen beweeglijke voorwerptafel, met twee daaraan beant-
woordende verdeelde cirkels, om de hellingshoeken van
kristalvlakken te meten , van een tournialijn - en een kalk-
spaathplaatje in het oculair, om het werktuig te gebruiken
in plaats van Ko bel I's stauroskoop, en nog andere toestel-
len , waardoor het voor kristallographische onderzoekingen
zeer geschikt is.
12. In 1848 noemde ik (z. Het Mikroskoop 1 p, 263} on -
der de middelen , welke dienen kunnen , om het zamengesteid
(t) QuarL Joimu Jutij 1856 No. XVI. p. 280i
-ocr page 45-REGTKEERING DER BEELDEN. 39
mikroskoop reglkeerend Ie maken, ook twee regthoekige
prismala, zoodanig boven elkander geplaatst, dat de hypo-
Ihenusenvlakken evenwijdig zijn met de as van het mikroskoop,
terwijl het terugkaatsingsvlak van het eene prisma loodregt
staat op dat van het andere. Daardoor worden twee halve
omkeeringen te weeg gebragt, zoodat ten slotte het beeld
zich weder geheel in dezelfde rigting vertoont als het voor-
werp. Ik drukte toen echter de vrees uit, dat zulk eene
combinatie, len gevolge van den schuin^chen inval der stra-
len, te weinig licht zoude doorlaten. Later is gebleken dat
die vrees ongegrond was. Dove (1) heeft haar als terres-
trisch oculair voor verrekijkers met goed gevolg aangewend.
Ook voor mikroskopen kan zij derhalve worden gebezigd,
doch alsdan verdient de voorkeur de verbinding van een regl-
hoekig prisma met een daarboven geplaatst prisma van een
zoodanigen vorm, dat de stralen daaruit onder eenen hoek
van 30°—40° met de mikroskoopas naar buiten treden, de-
wijl dan het hoofd eene gemakkelijker houding heeft.
Nog beter dan zulk eene verbinding van twee prismala
voldoet een enkel prisma , in welks binnenste door eene her-
haalde terugkaatsing dezelfde reglkeering wordt te weeg ge-
bragt. Een zoodanig prisma zijn wij aan Amici verschuldigd
De afbeelding in fig. 42 pl. II stell hetzelve vervaardigd
door Nachet voor, zoo als het zich vertoont in eene
eenigzins schuinsche rigting van de eene zijde en van boven
gezien, terwijl de gestippelde lijnen de niel in het gezigt
vallende kanten aanduiden. Het onderste vlaka« /'dienl
voor de doorlating der stralen , die uit hel oculair treden.
De vlakken abcd en efbc zijn de terugkaalsingsvlakken; hel
(1) Jnti. der Phys. u. Ckcmie. 1851 LXXXIII p. 180.
-ocr page 46-40 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
is daarop, dat de stralen van regts naar links en omgekeerd
weder van links naar regts geworpen worden, zoodat eene
volkomene omkeering van het beeld plaats grijpt. ïlet bo
venste vlak ccghd laat de aldus teruggekaatste stralen weder
uittreden, zoodat zij in hel oog des waarnemers geraken. De
overige vlakken aihd, ghilc en egkf zijn vau geen invloed
op de optische werking van het prisma, dat slechts tot zoover
afgeslepen is, om het niet noodeloos grooter te maken.
De hoek, die de boven- en ondervlakken ceghd en baikf
met elkander maken, bedraagt 88°, die der vlakken abcd
en efbc 81
Dit prisma is besloten in een kastje, hetwelk van ondereri
voorzien is van oenen ring, die op het oculair wordt geplaatst.
Na che t levert dezen toestel afzonderlijk voor 25 francs.
Inderdaad is deze inrigting onder alle regtkeeringsmiddelen
wel de gemakkelijkste in hel gebruik. Zij heeft slechts een
nadeel, daarin bestaande, dat het veld merkelijk verkleind
wordt, wanneer men er regt door heen ziet. Door het oog
echter eenigzins te verplaatsen, kan men hel geheele veld
overzien. Zij heeft ook nog het voordeel van met weinig
moeite op elk mikroskoop te kunnen worden aangebragt,
want, indien de ring, waarmede hel prisma op het oculair
wordt geplaatst, te groot of te klein mögt zijn, kan deze
ligtelijk door eenen anderen vervangen worden, die om hel
oculair van het te gebruiken mikroskoop past.
15. Wat de werktuiglijke inrigting der zamengestelde mi-
kroskopen aanbelangt, zoo zijn daarin gedurende de laatste
jaren geene zeer belangrijke verbeteringen gemaakt. Slechts
twee zoodanige verdienen hier eene opzettelijke vermelding,
omdat elk harer op een nieuw beginsel berust.
ZUIGF.RBILWEGING, MAGNETISCHE VOORWERPTAFEL. 41
Vooreerst: de door Riddell (1) aanbevolen beweging ter
fijne instelling door middel van een zuiger, die op en neêr
gaat bij de ademhaling door eene caoutchoucbuis, voorzien
van een ivoren mondstuk, dat men in den mond houdt.
Hel hoofd voordeel hiervan is, dat beide handen aldus voor
de beweging van het voorwerp vrij blijven, hetgeen bij het
doen van ontledingen onder het mikroskoop van gewigl is.
Riddell heeft het dan ook in de eerste plaats toegepast
op het enkelvoudig, tot dissectien gebezigd mikroskoop. Eene
nadere beschrijving van de wijze, hoe de toestel isingerigt,
is niet gegeven, maar Riddell zelf zegt er van, dat hij
verwonderlijk wel voldoet. Het denkbeeld is in elk geval ver-
nuftig te noemen en verdient eene nadere beproeving.
In de tweede plaats: de magnetische voorwerptafel. Hel
eerste denkbeeld daarvan behoort aan King te Bristol, die
in eene der zittingen van de Microscopical Society \n 1881
een mikroskoop, voorzien van zulk eene magnetische voorwerp-
tafel , toonde. Hoe deze was zamengesteld is mij niet bekend.
Iets later gaf Busk (2) de beschrijving en afbeelding van
eene dergelijke inrigting. Zij is zeer eenvoudig en kan aan
elk mikroskoop worden aangebragt. Twee nagenoeg halfcir-
kelvormige magneelstaafjes bevinden zich onmiddelijk onder
de geelkoperen voorwerptafel van gewoon maaksel, welks ope-
ning zij omgeven. Hunne pooleindcn zijn naar elkander toe-
gekeerd, met eene tusschenruimte van 2 tot 5 millimeters,
zoodat beide vereenigd eenen bijna gesloten ring vormen. Nabij
elk der pooleindcn bevindt zich een loodregt geplaatst ijzeren
stiftje, dat past in eene daaraan beantwoordende kleine opening
(1) Quart. Journ. etc. Julij 1853 No. IV p. 305.
(2) Quart. Journ. etc. Juhj 1854 l>i°. VIII p. 280.
-ocr page 48-42 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
der voorwerptafel, in dier voege dat het een haarbreedte daar-
boven uitsteekt. Deze vier stiftjes dienen derhalve om de
magnetische kracht op de bovenvlakte der voorwerptafel over
te brengen. Als voorwerpdrager wordt eene langwerpige ijzeren
plaat gebezigd, die lang genoeg is, om ter weerszijde buiten
de voorwerptafel uittesteken en aan beide einden smaller dan
in het midden is. Aldaar bevindt zich eene opening en ter
weêrszijde daarvan eene klem om het glasplaatje, waarop
zich het voorwerp bevindt, zoo noodig, te bevestigen.
Eene vereenvoudiging is daarin gebragt door Newton
Tomkins (1), die, in plaats van twee magneten, eenen
enkelen hoefijzervormigeu magneet in de voorwerptafel heeft
bevestigd.
Iets grooter is de wijziging door Spencer (2) daarin ge-
maakt. Deze verbindt met den voorwerpdrager eene gemag-
netiseerde dunne ijzeren plaat of staaf en omgeeft de ope-
ning in de voorwerptafel met een ijzeren niet gemagnetiseerden
ring. Natuurlijk is het gevolg hetzelfde als in de beide vo-
rige inrigtingen.
Hel voordeel aan zulk eene magnetische voorwerptafel ver-
bonden is van tvveederlei aard. Vooreerst wordt, door de
daardoor te weeg gebragte aankleving, de regelmatige, lang-
zame beweging van het voorwerp door de hand gemakke-
lijker gemaakt. Ten tweede kan de aantrekkingskracht door
den magneet hier de gewoonlijk gebruikte klemmen vervangen,
die dienen om het voorwerp op zijne plaats te houden ,
vooral bij eene hellende stelling van het mikroskoopligchaam.
Om dit laatste voordeel echter geheel te verkrijgen, zoude
(1) Quart, Journ. Julij 1857 N°. XX p. 237.
(2) Quart. Journ. Januarij 1855 X p. 174.
-ocr page 49-MAGNETISCHE VOORWERPTAFEL, 43
de voorwerpdrager zelf ook zonder klemmen moeten zijn.
Dit kan gevoeglijk geschieden door dezen langs de eene zijde
van een 9 tot 3 millim. verheven rand te voorzien, waar
tegen dan het glasplaatje rust. Hierdoor worden de klem-
men geheel ontbeerlijk gemaakt.
Tegen deze voordeelen staat echter ook een nadeel over,
dat namelijk alle ijzeren werktuigen veel ligter voor oxydatie
bloot staan dan koperen, te meer daar zulke magneten en
ijzeren voorwerpdragers niet wel gevernisd kunnen worden.
Intusschen moet men erkennen, dat de kosten van zulk eene
inrigting en, zoo noodig, vau het op nieuw afschuren en
polijsten der ijzeren oppervlakten, zoo gering zijn, dat hel
genoemde nadeel geene voldoende reden oplevert, om haar
geheel als onbruikbaar te verwerpen , maar wel om onder
de verschillende wijzen, waarop zij kan worden aangebragt,
diegene te kiezen, waarbij het ijzer het minst aan roest
is blootgesteld. Verkieslijk is het daarom, even als Bask
gedaan heeft, de magneten onder de koperen voorwerptafel Ie
brengen. De voorwerpdrager moet echter niet alleen uil
eene ijzeren maar uit twee dunne op elkander bevestigde
metaalplaten worden zamengesteld, de onderste van ijzer ,
de bovenste, die van eenen lagen opstaanden rand voorzien
is, van koper, om de eerste aldus te beveiligen tegen het water,
waarmede de voorwerpen bevochtigd worden, en dat over-
vloeijende, gelijk zoo ligt hel geval is, hel ijzer zou doen
roesten maar aan het koper niet schaadt.
Volgens deze beginselen heb ik bij den instrumentmaker
H. 011 a n d alhier een klein N a c h e tsch mikroskoop van eene
magnetische voorwerplafel doen voorzien. Fig. 24 pl. I stelt
de voorwerptafel van hel mikroskoop voor, op de halve
groolle. Daaronder zijn twee regie magneetstaafjes A en U
44 IIET ZAMENGESTELD MIlülOSKOOP.
aangebragt, welke door gestippelde lijnen zijn aangeduid.
Zij zijn 50 millim. lang, S millira. breed en 4 millim. hoog.
Hun onderlinge afstand bedraagt millim. Met de pool-
eindcn slaan de vier korte staalcylindertjcs a, c, en d \w
verband , die van boven afgerond zijn en even (ongeveer \
millim.) boven de oppervlakte der voorwerptafel uitpuilen.
Fig. 2b A is de voorwerpdrager, die 120 millim. lang
en 35 miUim. breed is, aan beide einden in een paar
handvatsels uitloopende. Hij bestaat uit twee platen, elk
van 1 millim. dikte, de onderste van ijzer, de bovenste
van koper. Op den voorrand dezer laatste is het 2 millim.
hoogc lijstje aa bevestigd, zoodat zich dus de doorsnede
als in B zoude vertoonen.
Deze inrigting voldoet zeer goed aan het oogmerk. Wan-
neer eene voorwerplaat tegen de lijst aa gelegd wordt,
kan men het mikroskoop horizontaal plaatsen , zonder het
minste gevaar, dat de drager van de voorwerptafel valt.
Zelfs is hel raadzaam de magneelstaafjes niet al te sterk
magnetisch te maken, daar anders de beweging van den
voorwerpdrager te moeijelijk wordt. De regie verhouding is : dat
de magneetkracht juist voldoende is dezen aan de voorwerptafel
genoeg te doen vastkleven , om het afvallen te beletten (1).
Hier Ier plaatse moet ook de voorwerpdraaischijf vermeld
(1) Toen ik aan Na che t eene|,j|be»chrijving gaf van deze magnetische
voorwerptafel, deelde by nnj twee verbeteringen mede, die hij zich voor-
stelde daarin te maken. De eerste bestaat daarin, dat de beide magneten
niet door schroeven met de voorvverptafel zouden verbonden worden maar
aan een afzonderlijk armpje bevestigd, dat, desvcrkiezendo, iets naar be-
neden kan worden gebtagt, zoodat de uileinden der vier staalcylindertjes
dan onder liet bovenvlak der voorwerptafel komen. De tweede verbetering
is eene bekleeding van do onderste ijzeren plaat des voorwerpdragers niet
een kopcrlaajjje door bestrijking met de oplossing van een koperoxydzout.
VOORWEnpDUAAISCniJF MIKROSKOOP VAN DEALE. 43
worden, waarvan Weicker (1) zijn mikroskoop heeft doen
voorzien. Zij is op de halve grootte in fig. 33 pl. I in
doorsnede afgebeeld en bestaat uit eene ronde koperen plaat
bb met eene opening in het midden en daaronder een kort
buisvormig aanhangsel , dat in de opening der voorwerptafel
aa past en daarin kan ronddraaijen. De plaat rust niet met
hare geheele oppervlakte op die der voorwerptafel, daar
hierdoor eene te groote wrijving zoude ontstaan, maar alleen
op eene kringvormige verhevenheid dd, die zich op korten
afstand van den rand der plaat bevindt. Deze laatste is
gekarteld , ten einde de schijf gemakkelijk met den vinger
Ie kunnen doen draaijen.
Dit kleine en weinig kostbare toevoegsel tot het mikros-
koop is werkelijk zeer doeltreffend en kan in de meeste
gevallen de draaijende voorwerptafels van de grootere mi-
kroskopen van Oberhäuser, Nachet en Kellner ver-
vangen. Ik moet hier echter herinneren, dat min of meer
overeenkomstige ofschoon minder eenvoudige en doelmatige
inrigtingen reeds bij vele oudere mikroskopen bestonden,
gelijk bij dat van Hertel {Het Mikroskoop III hl. 139),
van Martin (ibid. hl. 147) en desgelijks bij verscheidene
nieuwere engelsche mikroskopen.
44. Lionel Beale, hoogleeraar aan King's College ia
Londen heeft een mikroskoopgestel dnen vervaardigen (9),
dat in verscheidene opzigten van de reeds bestaande afwijkt
cn reeds daarom hier kortelijk beschreven moet worden.
(1) Veler die Aufbewahrung mikroskopischer Ohjecte nebst Mitthei-
lungen über das Mikroskop und dessen Zuhehöhr, Giessen , 1856. s. 27.
(2) Quart, Journ. April 1856 Transact, p. 13.
-ocr page 52-46 IIET ZAMENGESTELD MIlülOSKOOP.
Het is afgebeeld in fig. 4 pl. I. Door verschillende lijnen ,
dikke, dunne en gestippelde, zijn drie der hoofdstellingen
aangeduid. De stam a bestaat uit twee in elkander schui-
vende buizen, zoodat hij naar willekeur verlengd en verkort
kan worden. Hij past in de korte buis Ä, die met den
voet verbonden is. Aan den stam bevinden zich de voor-
werptafel f en de spiegel gr, die beide des verkiezende
kunnen verwijderd worden. Boven met den stam is, door
middel eener scharniergejeding, beweeglijk vereenigd eene
korte buis waarin eene tweede buis of arm b heen en
weder glijdt, maar verhinderd is te draaijen door den uit-
springenden kant l, die past in eene groeve in de buis %.
Met dezen arm wederom door eene scharniergeleding e verbon-
den is het mikroskoopligchaam c. Voor de grove instelling dient
de hefboom n, voor de fijne een mikrometerschroef boven
bet objectief. Ten einde te verhinderen, dat bij de beweging
des hefbooms het mikroskoopligchaam te onverhoeds neder
daalt en daardoor het objectief tegen het voorwerp stoot,
is voor aan het mikroskoopligchaam een koperen stuk p be-
vestigd, met eenige gaatjes, waarin een klein koperen pen-
netje kan gestoken worden.
De bedoeling dezer eenigzins zamengestelde inrigting is een
mikroskoop te bezitten, dat in verschillende stellingen kan wor-
den gebragt, al naar gelang van den bijzonderen aard van het on-
derzoek, waartoe men het mikroskoop wenscht te gebruiken.
Wordt namelijk de stam uit de buis h getrokken en de
arm b daarvoor in de plaats gebragt, dan heeft men een
onder eenen zekeren hoek hellend mikroskoop, dat eene
gemakkelijke houding voor het hoofd aanbiedt (t).
(1) Deze hellende stelling is niet in de figuur opgenomen, om deze
niet ta vprwaril te maken.
MIKROSKOPEN VAN OBERUälJSER EN IIARTNACK. 47
Door daarentegen den arm b zoover mogelijk naar voren
en in eene geheel horizontale stelling te brengen, tevens het
mikroskoopligchaam c in de loodregte rigting houdende,
komt de as van dit laatste een eindweegs bezijden het voet-
stuk , en kan men er eene vrije voorwerptafel, rustende op
een afzonderlijk voetstuk, onder brengen. Deze stelling van
het mikroskoop is de gunstigste voor dissectien. Zij is in
de afbeelding door dunne lijnen aangeduid.
Eindelijk in de vierde plaats kan de arm b nagenoeg
loodregt en het mikroskoopligchaam o horizontaal gesteld
worden, wanneer men dieren of planten wenscht te be-
schouwen , die zich in een ter zijde daarvan geplaatst glazen vat
bevinden , terwijl dan tevens door uittrekking van de buizen, die
den stam a zamenstellen en door de opwaarts schuiving van den
arm b de geheele hoogte van het werktuig kan vergroot worden.
Deze stelling wordt door de gestippelde lijnen verzinnelijkt.
Aan een aldus ingerigt werktuig is voorzeker geene veel-
zijdigheid van toepassing te ontzeggen. Te betwijfelen is
het echter, of de zoo noodige stevigheid en vastheid der
hetzelve zamenstellende doelen groot genoeg is voor het
verrigten van naauwkeurige waarnemingen, vooral bij het
gebruik van sterke objectieven.
iS. Thans moge hier een overzigt volgen van hetgeen
mij, aangaande de in de laatste jaren door onderscheiden
makers vervaardigde zamengestelde mikroskopen, is bekend
geworden. Ik zal daarbij dezelfde volgorde in acht nemen
als vroeger (z. Het Mikroskoop III bl. 182—290), namelijk
die naar de verschillende landen. Te betreuren voorzeker
is het, dat nog steeds het geboorteland des mikroskoops
daaronder geene plaats mag innemen.
48 IIET ZAMENGESTELD MIlülOSKOOP.
In Parijs handhaaft de werkplaats van Oberhäuser nog
steeds zijnen ouden roem, doch thans onder de firma van
G. Oberhäuser & E. Hartnack, Om eenig denkbeeld
te geven van de productiviteit dezer werkplaats, voeg ik
hierbij, dat, terwijl ik van daar in December 1848 een
groot mikroskoop ontving met hot nommer 1S50, op dat-
gene, hetwelk aan den hoogleeraar W. V rol ik den 7 Maart
1850 gezonden is, het nommer 1786 staat, zoodat derhalve
in nog geen anderhalf jaar 236 mikroskopen deze werkplaats
verlaten hebben.
De gelegenheid heeft mij ontbroken grootere mikroskopen
met sterkere objecliefstelsels, aldaar sedert de verandering
der firma vervaardigd, te onderzoeken. Een klein mikroskoop,
dat voor weinige maanden ontvangen is, en waarbij , zoo
als gewoonlijk, de stelsels N". 4 en 7 met de oculairen
2 en 5 gevoegd zijn , staat in optisch vermogen geheel
gelijk met dergelijke tien jaren vroeger vervaardigde werk-
tuigen. Wat de werktuiglijke inrigting betreft, zoo is deze
mede in de hoofdzaak dezelfde. Alleen is de voorwerptafel
merkelijk vergroot, en de schroef voor fijne instelling van
achteren aangebragt , welk een en ander als wezenlijke ver-
beteringen kunnen beschouwd worden Of Oberhäuser
en zijn tegenwoordige vennoot belangrijke verbeteringen aan
hunne grootere mikroskopen hebben aangebragt, met name
aan de daarbij gevoegde objectiefstelsels, is mij onbekend.
Met meer zekerheid kan zulks gezegd worden van Nach et.
Voor dezen is inzonderheid zijn bezoek van de Londeusche
wereldtentoonstelling, waar hij kennis maakte met de uit-
stekende werktuigen van Ross, Powell en Smith,
vruchtbaar geweest. Reeds vroeger, maar vooral sedert dien
tijd, heeft hij zich ijverig toegelegd op de verbetering zijner
MIKROSKOPEN VAN NACHET.
objectiefstelsels, inzonderheid wat betreft de vergrooling van
hunnen openingshoek. Dit moge daaruit blijken, dat terwijl
een stelsel 7) van 1,6 millim. brandpuntsafstand, behoo-
rende bij een in 1849 vervaardigd mikroskoop , eenen ope-
ningshoek had van 90° , ik in 1855 een dergelijk stelsel,
van 1,5 millim. brandpuntsafstand, van hein ontving, hetwelk
eenen openingshoek van 148° heeft, ofschoon ik er bij moet
voegen, dat daarvan slechts 120° als de maat der werkelijk
nuttige opening te beschouwen is.
Nachet heeft ook Ross nagevolgd in diens handelwijze
ter verbetering der objectieven voor het gebruik van dok-
plaatjes (z. Het Mikroskoop III. bl. 259). Natuurlijk echter
komen de objectieven, die van zulk eene inrigting ter ver-
betering voorzien zijn, merkelijk hooger in prijs, Nachet
gaal dan ook voort objectieven te leveren, waaraan deze in-
rigting niet voorkomt, en welke dus alleen met dekplaatjes
van eene bepaalde dikte de beste uitwerking hebben.
Ziehier de prijzen zijner objectieven, wanneer zij bij een
zijner mikroskopen gevoegd worden :
49
zonder verbelerings N°. O 15 fr. — 1 20 — — 8 80 - |
met verbeterings 50 fr. |
V.
-ocr page 56-HET ZAMENGESTELD MIKHOSEOOP.
Elk oculair, waarvan hij er gewoonlijk drie bij zijne groo-
tere mikroskopen voegt, kost 10 francs.
Behalve het oudere gestel met den trommelvormigen voet,
vervaardigt Nachet tegenwoordig ook andere mikroskoop-
gestellen, waarbij het ligchaam, in navolging der Engelsche
mikroskopen, in verschillende hellingen kan gebragt worden,
van de vertikale tot de horizontale stelling toe. Een groot
mikroskoop van deze inrigting is afgebeeld op pl. I fig. S.
Wanneer dit mikroskoop voorzien is van al de objectieven,
met den verbeteringstoestel, van drie ocülairen, eene draaijen-
de voorwerptafel, eenen voiledigen verlichtingstoestel, eenen
oculairmikrometer, eenen goniometer, eenen polarisatietoestel,
een compressorium, een verlichtingsprisma, eene groote lens
voor verlichting met opvallend licht, eene verzameling van
scharen, pincetten, mesjes, naalden enzv., dan bedragen de
kosten te zamen H 50 francs; maar wanneer slechts zes (N°.
O, 4 , 2, 5, 5 en 7) niet van den verbeteringstoestel voor-
ziene objectieven daarbij genomen en ook eenige andere niet
voor alle onderzoekingen vereischte accessoria worden wegge-
laten, daalt de prijs tot 635 fr.
Zeer aanbevelingswaardig zijn zijne kleinere mikroskoopge-
stellen, die mede onder verschillende hellingen kunnen ge-
bragt worden (z. pl. I fig. 6). Zulk een mikroskoop kost
190 fr., wanneer er drie objectieven (N°. 1 , 5 en 5) en
drie ocülairen bijgevoegd zijn, natuurlijk minder of meer
wanneer men er slechts twee of meer dan drie objectieven
bij verlangt.
Nog eenvoudiger ingerigt maar desniettemin zeer bruik-
bare gestellen worden door Nachet voor nog geringere prijzen
geleverd. Zulk een gestel, met twee objectieven (N°. 1 en 3)
en twee ocülairen, waardoor men een mikroskoop verkrijgt
MIKUOSKOPM VAN NACHET. 51
dat voor verreweg de meeste onderzoekingen volkomen ge-
schikt is, kost slechts HO fr.
Eindelijk vermeld ik hier ^nog een zakmikroskoop, dat in-
zonderheid voor reizigers uitnemend geschikt is, daar het,
ingepakt zijnde, een verguld koperen kistje vult van slechts 9
eentim. lengte en 5 centim. breedte. Dit geheele werktuigje,
afgebeeld op pl. I fig. 15, stelt een tot het minimum van be-
knoptheid gebragt miniatuurmikroskoop daar, en desniettegen-
staande is het voor verreweg de meeste onderzoekingen even ge-
schikt als een werktuig van gewone afmetingen. De lengte der
buis bedraagt, wanneer de binnenste buis is ingeschoven, 7 cen_^
tim.; wordt deze uitgetrokken, dan stijgt zij lot 10 centimeters.
Haar doormeter is slechts 14 millim. Wanneer de deksel, tegen
welks binnenvlakte de objectieven geborgen worden, wordt
opgeligt, dan springt het voorste gedeelte van het kistje in
twee helften open, in dier voege dat twee openingen vrij
komen, eene aan de voorzijde voor het holle spiegeltje dat
14 millim. in doorsnede heeft, maar door zijnen korten brand-
puntsafstand eene geheel voldoende verlichting geeft, en eene
andere bovenwaartsche om het licht naar de voorwerptafel
door te laten. Deze laatste is eigenlijk niel anders dan het
voorste gedeelte van het kistje zelve. Voor de fijne instel-
ling dient eene mikromelerschroef, die op dergelijke wijze
achter aan de stam is aangebragt als bij zijne grootere werk-
tuigen. Nachet voegt bij dit mikroskoop de stelsels
1, 3 en 6 en een oculair. Boven het objectiefslelsel bevindt
zich nog eene zeer zwakke achromatische lens en ook het bo-
venste glas van het oculair is eene achromatische dubbellens.
Deze wijzigingen in de oplische inrigting worden door de
sterke verkorting der buis noodzakelijk gemaakt. In weerwil
van den geringen doormeier der beide glazen, die hel ocu-
r
-ocr page 58-58 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
lair zamenstellen, is toch de doormeter van het gezigtsveld
geenszins geringer dan deze gewoonlijk bij het gebruik van
zwakke oculairen bij grootere werktuigen is Het heeft na-
melijk voor eenen duidclijkheidsafstand van centim. eene
middellijn van 11 centim.
Dit zakmikroskoop wordt door N a c h e t geleverd voor 160 fr.
Over zijn omgekeerd mikroskoop is reeds het noodige op
bl 53 gezegd. Zijne binoculaire en tri-oculaire mikroskopen
zullen later besproken worden.
Ik mag echter niet nalaten hier nog bijtevoegen, dat de
werktuigen van Na chet allen lof verdienen, zoowel wal het
werktuiglijke als wat hel optische hunner inrigting betreft.
Vooral zijne in den laatsten lijd vervaardigde sterke lenzen-
stelsels worden voorzeker door weinige andere in onderschei-
dend vermogen overtroffen. Met een stelsel 1\°. 8, dat mot
zijn zwakste oculair eene vergrooting van 840 maal gaf, zag
ik met de grootste klaarheid de beide stelsels van streepjes
of liever van stippels op Pkurosigma angulatum in cana-
dabalsem (1) en ik twijfel niet of nog merkelijk moeijelijker
proefvoorwerpen kunnen, bij inachtneming der noodige voor-
zorgen , daarmede worden opgelost (2).
Het getal dor jaarlijks door Nachet afgeleverde mikros-
kopen bedraagt, volgens zijne mededeeling, gemiddeld een
tweehonderdtal.
(1) Deze bijvoeging is noodig, want wanneer hetzelfde proefvoorwerp
in de lucht ligt, dan zijn de streepjes reeds door een mikroskoop van yeel
geringer onderscheidend vermogen herkenbaar.
(2) Tot een naauwkeuriger onderzoek van dit stelsel ontbrak mij de
gelegenheid, daar ik het alleen zag tijdens mijn verblijf te Bonn, bij de
Versammlimg deutscher Naturforscher und Aerzto ^ die ook door Nachet
werd bijgewoond. Ik verwacht echter weldra een dergelijk stelsel van hem
en zal dan hel optisch vermogen daarvan op eene meer volledige wijze toetsen.
MIKltOSKOl'EN VAN AMICI. 55
IG. Amici te Florence, die reeds voor dertig jaren apla-
natisclie mikrostopeu vervaardigde, welke op dat tijdstip als
de beste bestaande erkend werden, is mede nog in den
laalsten tijd voortgegaan met de verbetering zijner objectief-
stelsels , blijkens het door hem bij een mikroskoop voor Achi 11 e
Brächet te Parijs gevoegd berigt, afgedrukt in een ove
rigens tamelijk zonderling geschreven stukje van de hand des
laatstgenoemden (1). Volgens dit berigt zijn de brandpunts-
afstanden en openingshoeken der daarbij behoorende stelsels :
brandpuntsafstand. openingshoek.
Uil eene vergelijking met het vroeger door mij {Het Mi ■
kroskoop III bl. 208) beschreven mikroskoop blijkt dus, dat
het aan Amici later gelukt is, aan zijne sterkste stelsels
ook eenen veel grooteren openingshoek te geven. Daarbij
blijft de voorvlakte van het sterkste objectief nog op 0,4 millim.
van het voorwerp verwijderd, hetgeen voor een stelsel van
slechts 1,74 millim, brandpuntsafstand en 160° opening een
buitengewoon lange afstand is.
Bovendien zijn tot de vervaardiging van dit objectief zes
verschillende glassoorten gebezigd, die elk een verschillend
brekend en kleurschiftend vermogen bezitten. Daardoor is
(1) Simples préliminaires sur le commentaire de la notice dn meilleur
microscope dioptrique composé achromatique du pro/esseur A m i c i, par
Achille Brächet Paris 1856.
54 HEt ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
het mogelijk geworden de onderscheidene stralen van hel spec-
trum op eene merkelijk vollediger wijze te vereenigen dan
wanneer slechts twee glassoorten gebruikt worden, waarbij
steeds het zoogenaamde secundaire spectrum overblijft. Vol-
gens Amici zelven worden daardoor nog streepjes met
lijn (ongeveer millim.) lusschenruimte onderscheiden.
Dit stelsel en nog een ander is door Amici bepaaldelijk
ingerigt, om met de voorvlakte der onderste lens in water
gedompeld te worden, even als zulks trouwens reeds bijeen
vroeger door hem vervaardigd mikroskoop (z. Het Mikroskoop
III bl. 491) geschied was. Daartoe wordt met een penseel
op de voorvlakte der onderste lens en desgelijks op het dek-
plaalje, dat het voorwerp bedekt, een droppel water ge-
bragt, in dier voege dat de beide droppels zich vereenigen,
wanneer het objeclief op den vereischten afstand van het
voorwerp is gekomen, en er zich derhalve een laagje water
tusschen het eerste en het dekplaatje bevindt.
Hierdoor onstaat eene verkorting van den brandpuntsaf-
stand en eene daaraan beantwoordende toeneming der ver--
grooting (1), waarmede natuurlijk eene grootere onderlinge
toenadering der het stelsel zamenslellende lenzea moet gbpaard
gaan, daar anders de afstand tusschen de voorste lens en
het voorwerp te klein zoude worden.
Hel is echter geenzins in de vermeerdering van het ver-
groeiend vermogen , dat het eigenlijke voordeel dezer han-
delwijze te zoeken is. Dit ontslaat veeleer daaruit, dat de
(1) Het boven (bl. 52) vermelde stelsel van lïaclietj die hierin het
voorbeeld van Amici gevolgdis, kan ook aldus met water bevochtigd
gebruikt worden, ofschoon het tevens voor de waarneming in de lucht ge-
schikt is. Ik bevond dat de vergrootingi na de bevochtiging met water,
ongeveer J toegenomen was«
MIKROSKOPEN VAN AMICI, VAN MËKZ. 55
%
terugkaatsing van liclit aan de naar liet voorwerp toegekeerde
oppervlakte der voorste lens van het objectiefstelsel door de
bevochtiging met water nagenoeg geheel belet wordt. Deze
terugkaatsing oefent eenen des te nadeeligeren invloed uit,
naarmate de opening van het stelsel grooter wordt, omdat
zij het aanzienlijkst is voor die sti-alen . welke in de meest
schuinsche rigting het objectief treffen, derhalve voor de
randstralen. Eene vermindering dezer terugkaatsing, door
tusschen het voorwerp en het objectief eene middenstof te
brengen, welker brekingsvermogen veel minder van dat van
glas verschilt dan dat van lucht, brengt derhalve ongeveer
hetzelfde te weeg als eene vergrooting van den openingshoek
zoude doen. In het beeld, dat dan voor het oculair gevormd
wordt, is het aandeel der randstralen grooter en gevolgelijk
klimt het onderscheidingsvermogen van het mikroskoop.
Het lijdt dus geen twijfel, of, in de handen eens geoe-
fenden waarnemers kan deze handelwijze hare nuttigheid
hebben, wanneer het te doen is om tot aan de uiterste gren-
zen van het nog door een mikroskoop waarneembare door-
tedringen. Wanneer men zorg draagt de lenzen telkens weder
behoorlijk aftedroogen, dan lijden deze ook niet daar onder.
Intusschen moet men bekennen, dat de gevallen, waarin deze
handelwijze werkelijk vruchtbaar is, betrekkelijk zeldzaam zijn-
Voor de meest gewone onderzoekingen, waartoe men een
mikroskoop gebruikt, kan men haar zonder schade ontberen.
4 6 In Duitschland worden aan het optisch Instituut van
Merz te München, zoo teregt beroemd wegens de voor-
treffelijke van daar afkomstige verrekijkers, ook mikroskopen
gemaakt. Deze slaan echter ver beneden de zoo even ge-
noemde werktuigen. Een van daar afkomstig mikroskoop,
S6 HET ZAMENGESTFLI) MIKUOSKOOI'.
dat ik onlangs gelegenheid had te onderzoeken , bleek mij
zeer middelmatig te wezen en noch voor de sphaerische,
noch voor de chromatische aberratie in die male verbeterd
te zijn , als waaraan wij thans, bij het gebruik van goede
werktuigen , gewoon zijn geworden.
Van de nieuwere mikroskopen van Plössl kan ik niets
uit eigen ervaring zeggen. Uit een door Pohl (1) aan de
Keizerlijke Akademie te Weenen gegeven verslag blijkt echter,
dat ook Plössl belangrijke vorderingen gemaakt heeft.
Behalve de vroegere zeven objeclieflenzen voegt hij er tegen-
woordig nog een stelsel bij, bestaande uit onderling vast
verbonden lenzen , gemerkt a, , c. Volgens Pohl is bij
schuinsche verlichting daarmede en met het aplanatisch
oculair, bij eene vergrooting van 292 malen voor eenen
duidelijkheidsafsland van 8 Par. duimen, de 15'° groep van
het Nobertsche proefplaatje oplosbaar. Ofschoon nu helaas
do waarnemingen aan No bert.sehe proefplaatjes verrigt ge-
bleken zijn , evenmin als die aan andere proefvoorwerpen ,
onderling volkomen vergelijkbaar te zijn, zoo mag men toch
daaruit besluilen , dat dit stelsel eene hooge mate van on-
derscheidend vermogen en vermoedelijk dus eenen groolen
openingshoek bezil. Volgens Pohl zoude het Plösslschc
mikroskoop in dit opzigt boven een van Nachet staan, dat
hij daarmede vergeleek, ofschoon hij erkent, dat dit op zijne
beurt het Plössl sehe overtrof in begrenzend vermogen.
Op het laatst van 1852 had ik gelegenheid een der
groote mikroskopen van Nobert (thans woonachtig te Barth
in Pommeren) te onderzoeken.
(1) Sitzungshcnchio der Kais. Akademie , Muthcm. Nalunvi'is. Classe
1853 XI p. 504.
MIKKOSKOPEN VAN PLÖSSL, VAN NOBERT. 57
Het geheele gestel is blijkbaar eene navolging van Schiek
en van Plössl. Even als deze is het zeer hoog, 40—45
centim. boven het oppervlak, waarop het staat, zoodat men
er alleen staande mede kan arbeiden. De stalen stam, waar-
langs het ligchaam op en neder glijdt, door middel eener
rondselbeweging , is echter niet driehoekig maar half cylin-
drisch. De wijze, waarop de fijne instelling geschiedt, is
hoogst eenvoudig en, zoo al niet voor de grootere en kost-
baardere instrumenten , dan toch uit hoofde der goedkoop-
heid , voor de kleinere mikroskopen aanbevelingswaardig.
De vierkante voorvverptafel is met den stam door eene soort
van scharnier verbonden ; van achteren heeft zij een regt-
hoekig omgebogen verlengstuk, dat tegen den stam aan rust.
Wordt nu dit verlengstuk naar voren bewogen, dan rijst
natuurlijk de voorwerptafel, draaijende om de as in het
scharnier. Daartoe gaat door den stam , van achteren naar
voren, eene schroef, welke van achteren eenen gekartelden
knop heeft, terwijl het vooreinde stuit tegen het beneden-
gedeelte van het loodregt nederdalende verlengsel der voor-
werptafel. Door de schroef vooruit te brengen , doet men
derhalve dat gedeelte der voorwerptafel, waarop zich hel
voorwerp bevindt, rijzen, terwijl het door zijne eigene
zwaarte daalt bij eene rugwaartsche beweging der schroef,
loldat het legen den stam stuit.
Werkelijk is dit eenvoudig mechanisme voor de fijne
instelling in vele gevallen volkomen voldoende, mits men,
door middel der rondselbeweging, hel mikroskoop reeds
nagenoeg op den vereischten afstand van het voorwerp heeft
gebragt. De geringe helling, die dit laatste daarbij aan-
neemt , schaadt niet bij hel gebruik van zwakkere objeclieven;
maar voor sterkere jtelscis, welker voorvlakte zeer digt bij
OG IIF/r ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
het voorwerp komt, zijn andere middelen ter fijne instelling,
waardoor de oppervlakte der voorwerptafel steeds loodregt
op de as van het mikroskoopligchaam blijft, te verkiezen.
De verlichtingstoestel bij dit mikroskoop bestaat uit eenen
groeten h(}llen spiegel, die alleen om zijne as beweegbaar
is en niet excentrisch kan gesteld worden , zoodat derhalve
de gelegenheid tot schuinsche verlichting hier ontbreekt.
Onder de voorwerptafel bevindt zich een verschuifbaar dia-
phragma met drie openingen van verschillenden doormeter.
Aan de voorwerptafel bevestigd is een schroefmikrometer met
een nonius die 10.000"' doelen van de Par, lijn aangeeft.
Bij dit mikroskoop behooren drie zwakkere objectieflenzen,
die 1,2,5 gemerkt zijn, en als 1, 1 4- 2 of 1+2 + 5
kunnen gebruikt worden. Daarenboven zijn er twee sterkere
objectiefstelsels bijgevoegd, die 4 en 5 zijn gemerkt. Deze
beide laatste stelsels zijn voorzien van eenen verbeteringstoestel
voor het gebruik met dekplaatjes van verschillende dikte,
geheel overeenstemmende met dien van Smith & Beek
(z. Het Mikrosïwop III bl. 248). Voor het melen der dikte
van de dekplaatjes dient de kleine in fig. 56 pl. 1 afge-
beelde inrigting, bestaande uit twee koperen strooken,! die
van achteren zamen verbonden zijn. De bovenste dezer
beide strooken is wigvormig en daardoor ontstaat eene der-
gelijke tusschenruimte , waarin het te meten dekplaatje^ ge-
bragt wordt, terwijl dan de op de onderste strook gesneden
verdeeling deszelfs dikte aangeeft.
Het getal der ocülairen bedraagt vier. De twintig ver-
grootingen, die daardoor kunnen gemaakt worden, bedragen
van 22 tot 1680 maal.
Ik heb mij voor een naauwkeuriger onderzoek alleen be-
paald tol het sterkste objecliefstelsel. De brandpuntsafstand
MIKROSKOOP VAN NOBERT. 59
daarvan bedraagt volgens mijne meting 1,95 millim. Volgens
N O b e r t 's opgave , bevat in een bet mikroskoop verzeilend
berigt, zoude men van een daarbij gevoegd proefplaatje met
20 groepen van lijnen, met het zwakste oculair, bij 480
malige vergrooting, de 15''° en met de sterkere oculairen
de 19'*'' en zelfs soms de 20"' groep (waarin de streepjes
slechts ^iöo 'Ü" afstand hebben) kunnen oplossen. Het is
mij echter niet gelukt met zijn mikroskoop, waarbij alleen
centrische verlichting mogelijk is, meer dan de 12"'" groep
duidelijk opgelost te zien. Wel nam ik tot in de 20'" groep
streepjes waar, doch alleen de grovere. Toen dit zelfde
stelsel daarop met een mikroskoop verbonden was, welks
verlichtingstoestel den schuinschen inval der stralen veroorlooft,
zag ik hoogstens nog de 14"''' groep opgelost, terwijl een
Amici sch stelsel van merkelijk grooteren brandpuntsafstand,
namelijk 2,57 millim., bij denzelfden lichtinval, nog de IT**'
groep deed oplossen.
Dat bij dit onderzoek de correctietoestel voor de dikte
der dekplaatjes in werking werd gebragt, spreekt van zelf.
Overigens merk ik nog aan, dat deze waarnemingen bij
daglicht zijn gedaan; bij kunstlicht zouden de uitkomsten
vermoedelijk iets gunstiger zijn geweest.
Ofschoon nu dit mikroskoop van Nobert een goed cn
zeer bruikbaar werktuig moet genoemd worden , zoo beken
ik echter, dat het niet geheel voldaan heeft aan de welligt
iets te hoog gespannen verwachting, welke ik daarvan had
opgevat, op grond zijner eigene aankondigingen en van den
lof door anderen aan zijne objectiefsteisels toegezwaaid (1).
(1) Z.ie onder anderen Sohumaoher's Astron. Nachr. 1849. Ergäii'
zungsTieft s. 93, waar gezegd wordt, dat Seb Icidcn, aan sommigen zijner
Stelsels boven die van Amici de voorkeur gaf.
60
HET ZAMENGESTELD MlldlOSKOOP.
Hel is echter te verwachten, dat Nobert in de sedert
verloopen vijf jaren wel nieuwe vorderingen zal gemaakt
hebben. Wenschelijk is het dat hij daarbij ook een andere
vorm van gestel kieze, waarmede men zittende kan arbeiden.
Onder degenen die zich sedert 1849 in Duitschland eenen wel-
verdienden naam verworven hebben door de vervaardiging van
uitmuntende mikroskopen , behoort ook C ar 1 Kellner te Wetz-
lar, wiens te vroege dood men in het vorige jaar te betreuren had.
Ik heb slechts gelegenheid gehad een drietal zijner klei-
nere mikroskopen te zien. Alle drie bleken in een optisch
opzigt uitnemend goed bewerkt te zijn , ofschoon , daar er
slechts een objectief en twee oculairen bij behoorden , er te
weinig afwisseling in de vergrooling bestond. Een dezer
mikroskopen is door mij naauwkeuriger onderzocht.
Het objectief, uil twee acromatische dubbelienzen beslaan
de, heeft eenen brandpuntsafstand van 7,9 millim. De
correctie voor de aberratien , inzonderheid voor de sphae
rische, is echter zoo volkomen, dat dit stelsel merkelijk
sterkere oculairen verdraagt, dan gewoonlijk het geval is ,
zoodat het, getoetst aan dezelfde proefvoorwerpen, in optisch
vermogen gelijk bleek te staan met een stelsel van 3,22
millim. brandpuntsafstand van Oberhäuser en een van
4,8 millim. brandpuntsafstand van Nachet. Het Ideed in
dit opzigt slechts onder voor een Amicisch objectief van
8,7 millim. brandpuntsafstand.
Met de beide oculairen worden vergroeiingen vau 200 en
van 335 maal verkregen. Bij een der andere mikroskopen
behoorde echter een sterker oculair, waardoor de vergrooting
tot 460 klimt, doch zonder voordeel voor de waarneming.
Wat de Kellner sehe mikroskopen inzonderheid kenmerkt
is hun groot en plat gezigisveld. Do doormeter daarvan ,
aiIKllOSKOl'EN VAN KELLNEH. 61
op den duidelijkheidsafsland vaa 25 ceotim. , bedraagt bij
de drie genoemde oculairen 22, 26 en 27 centimeters. In
weerwil dezer aanzienlijke ruimte, is er schier geene krom*
ming van het beeld merkbaar. Slechts een der oculairen
vertoont daarvan flaauwe sporen, maar de zeer geringe nog
aanwezige kromming is binnenwaarts, derhalve juist in den
tegenovergestelden zin als gewoonlijk. De oorzaak van deze
opheffing der kromming van het beeld ligt in de gepaste
inrigting van het oculair, in verhouding lot den brandpunts-
afstand van het objectief. Reeds voor vele jaren {Het Mi-
kroskoop I 1848, bl. 189, 216) heb ik zulks aangewezen
en getoond, dat in een zamengesteld mikroskoop de eerste
kromming, door het objectief te weeg gebragt, door het
collcctiefglas in eene tegengestelde kan worden veranderd, en
dat deze op hare beurt door de wederom tegengestelde van
het oogglas geheel kan worden opgeheven. Alles komt
hier aan op dc brandpuntsafstanden en den onderlingen afstand
der oog- en collecliefglazen, die te zamen vereenigd een
Huygenssch of negatief oculair zamenstellen, want met
een positief oculair blijft de kromming steeds bestaan en
kan, om ligt inteziene redenen, nimmer geheel worden
weggenomen. Bij een dezer Kellnersche oculairen vind
ik den brandpuntsafstand van hel planoconvexe oogglas 20
millim., dien van het biconvexe collecliefglas 52 millim. en
hun onderlingen afstand 25 millimeters. Overigens zijn
deze verhoudingen, zoo als van zelf spreekt, eigenlijk slechts
volkomen juist, wanneer men het oculair met een objectief
van bepaalden brandpuntsafstand en met eene mikroskoop-
buis van bepaalde lengte bezigt. Volgens Kellner (1)
(1) Das orthoskopische Ocular, etc, Braunschweig 1840.
-ocr page 68-OG IIF/r ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
zelvcn bestaat het anderste glas van het oculair, dat is het
biconvexe eollectiefglas, uit twee onderling vereenigde lenzen.
Het spreekt van zelf, dat zulks niet aan het eenmaal gereed
zijnde oculair kan gezien worden, noch minder of deze
beide lenzen uit eene verschillende glassoort bestaan. Doch
voor hel hoofddoel, namelijk het mikroskoop orthoskopisch
te maken , wordt zulks niet vereischt, daar dit even goed
met een enkelvoudig collectiefglas kan geschieden. Ook is
het mij niet gebleken, dat zulk een orthoskopisch oculair het
eigenlijk optisch vermogen van een mikroskoop vermeerdert,
daar, bij eene verwisseling met een ander gewoon oculair,
zich dezelfde proefvoorwerpen en groepen van hel Nobert-
sche plaatje even duidelijk vertoonen, mits zij in het midden
des gezigtsvelds worden geplaatst.
Wat eindelijk de buitengewone grootte van het gezigtsveld
aanbelangt, zoo is deze afhankelijk eendeels van de grooteie
toenadering van het collectiefglas tot het oogglas, ander-
deels van het ten deele ook daardoor te weeg gebragto
sterker vergroeiend vermogen der Kellner sehe ocülairen.
Zijn zwakste oculair vergroot namelijk hel beeld door het
objectief gevormd ruim 8 malen, terwijl de vergrooting der
zwakste Oberhäuser sehe en Nachet sehe ocülairen nog
niet de helft daarvan bedraagt.
De werktuiglijke inrigting dezer mikroskopen is eenvotidig
cn doeltreffend. Zij hebben eenen schijfvormigen voet, eene
ronde voorwerptafel, daartusschen eenen kleinen hollen spiegel
er^ een draaijend diaphragma voorzien van vier openingen.
De fijne instelling geschiedt door eene achterwaarts aan
den stam aangebragte mikrometerschroef, op de wijze als bij
de nieuwere Oberhäuser sehe en Nachet sehe werktuigen.
Na den dood van Kellner is Fr. Belthle aan bet
-ocr page 69-MIKROSKOPEN VAN BELTIILE , VAN BÉNÈCHE EN WASSERLEIN. G3
hoofd vau het optisch instituut te Wetzlar gekomen. Uit een
verslag, hetwelk onlangs namens eene cbmmissie, bestaande
uit de HH. Leuckart, Phöbus, Werüher en Wèle-
ker, is bekend gemaakt (1), blijkt dat de thans daar ver-
vaardigde mikroskopen voor de beste Kellnersche bijna niet
onderdoen, terwijl de bewerking van hun mechanisch gedeelte
beter is.
Zijne groote mikroskopen, voorzien van eenen spiegel voor
schuinsche verlichting, eene voorwerpdraaischijf^ vier objec-
tiefstelsels en drie oculairen, waarmede, volgens de prijscourant,
vergrootingen van 7S lot 2800 maal voor 8 duim duidelijk-
heidsafstand verkregen worden, kosten 108 Thai. enIOSgr.
Een ander dergelijk, doch zonder het sterkste stelsel N". 4
en oculair 3, kost 80 Thai. en 10 Sgr. Door bovendien
ook het stelsel 2 weg te laten daalt de prijs tol 75
Thai. en 10 Sgr.
Ook vervaardigt hij kleinere mikroskopen, die echter mede
van eenen spiegel voor schuinsche verlichting en eene voor-»
werpdraaischijf voorzien zijn, met de stelsels N'. 1 en 5 en
twee oculairen, voor 50 Thai. cn 10 Sgr., terwijl eindelijk
de prijs zijner kleinste mikroskopen, waarbij alleen het
stelsel N". 2 behoort, 53 Thai. en 10 Sgr.'bedraagt.
Tot de laalsien die zich in Duitschland als vervaardigers
van mikroskopen hebben bekend gemaakt, behoorén Bénèche
en Wasser lein te Berlijn.
Op het laatst van 1850 had ik gelegenheid eenige hunner
kleine mikroskopen cn een groot mikroskoop té onderzoeken.
De kleinere werktuigen hadden geheel hetzelfde maaksel ala
(1) Zie ïï. W e 1 c k e r , Ueier Aufbewahrung mikroskopischer Ohjectef
etc- Giessen 185G p. 40.
OG IIF/r ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
de kleine Oberhaus ersehe mikroskopen, terwijl het model
van het groote werktuig aan die van Schiek en van Plössl
ontleend was. Zoowel in een optisch als in een mechaniscli
opzigt lieten deze mikroskopen veel te wenschen over. De
vergrooting was voor een te aanzienlijk deel in het oculair
overgebragt, daar noch de sphaerische, noch de chromatische
aberratie der objectieven, in weerwil van hunnen tamelijk
verren brandpuntsafstand , genoegzaam verbeterd waren om
met zoo sterke oculairen een zuiver en scherp beeld te geven.
Later zijn zij echter van dezen weg afgeweken en hebben
zij zich meer toegelegd op de vervaardiging van sterke ob-
jectieven. Reeds in 18S1 vermeldt Schacht (1) door hen
daargestelde objectieven , die sleehts weinig zwakker dan N".
7 van Oberhäuser waren en vermoedelijk dns eenen brand-
puntsafstand van minder dan 4 millim. bezaten, en nog eeu
jaar later gaf dezelfde (2) verslag van een door hen ver-
vaardigd stelsel, waarvan het vergrootend vermogen staat tot
dat van N". 9 van Oberhäuser als 4S0 : 400 , zoodat men
derhalve aannemen mag, dat deszelfs brandpuntsafstand slechts
ongeveer 1,5 millim. bedraagt. Dit stelsel bleek aan Schacht
volkomen gelijk in optisch vermogen te staan met het ge-
noemde sterkste stelsel van Oberhäuser. Nog later eindelijk
vervaardigden zij een stelsel (geteekend N«. 11), dat van alle
lot hiertoe vervaardigde wel den kortslen brandpuntsafstand
zoude hebben, daar liet, volgens Schacht (5) met het-
zelfde oculair eene dubbel zoo sterke vergrooting geeft als
Oberhäuser's No. 9. Hij zegt er van: »Het beeld is
(t) Das Mikroskop und seine Änwendung, Berlin 1851 s. 19.
(2) Botan. Zeitung 1852 s, 319.
(3) Botan. Zeitung 1852 s. 700,
-ocr page 71-WIIIROSKOPEN VAN séNèCHE EN WASSERLEIN. 65
zonder gebreken, scherp, lichtsterk en volkomen vrij van
kleuren."
Onlangs had ik zelf gelegenheid mij te overtuigen, dat
werkelijk Bénèche en Wasser lein groote vorderingen ge-
maakt hebben, sedert ik hunne mikroskopen vroeger gezien
had. De eerste hunner namelijk was gelijktijdig met mij te
Bonn en had een zijner groote mikroskopen medcgebragt.
Het heeft geheel het maaksel en de inrigting der groote mi-
kroskopen van Oberhäuser. Eenige waarnemingen, verrigt
met een stelsel N". I I, leverden zeer voldoende resultaten op,
wat de netheid en zuiverheid der beelden betreft, maar het
bleek mij tevens, dat het in vergrootend vermogen en der-
halve in kortheid van brandpuntsafstand verre beneden het
gelijknamige stelsel stond, waarvan Schacht gewag heeft
gemaakt. De vergrooting met het zwakste bij dit mikroskoop
behoorende oculair, dat nog iets sterker is dan het zwakste
oculair van Oberhäuser, bedroeg weinig meer dan 450
maal, zoodat ik vermoed dat in de bepaling van Schacht
eene vergissing ingeslopen is (1).
(1) Daar het hier een voor de geschiedenis en de kennis van den te-
genwoordigen toestand des mikroskoops niet geheel onbelangrijk punt geldt,
7.00 acht ik het noodig hier nog eenige woorden bijtevoegen. De sterkste
objectiefstelsels, welke tot dus verre gemaakt zijn, zijn vooreerst die van
Pr it c hard, die reeds in 1837 een stelsel van E. d. (1,3 millim.)
brandpuntsafstand vervaardigde; die der sterkste stelsels van Powell
bedraagt E. d. (1,5 millim,^; No. 8 van Nachet heeft 1,3 millim.
brandpuntsafstand. Wenham [Quarterly Journal Transact.
p. 142) lieeft onlangs een stelsel tot stand gebragt, dat volgens hem zei ven
jfj. E. d. (1 millim.) brandpuntsafstand heelt , doch welke volgens den be-
rigtgever (S h a d b o 11) E. d. (1,2 millira.) zoude bedragen. Nu heeft
het sterkste stelsel No. 9 van het O b e rh ä u s e rsche mikroskoop eenen
brandpuntsafstand van 1,7 millim., en gevolgelijk, indien de bepaling van
Schacht juist ware, dan zoude het aan Bénèche en Was s e r 1 ei n
gelukt zijn een stelsel (No. 11) tc vervaardigen van ongeveer den halven
V. 5
-ocr page 72-OG IIF/r ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
Béncche eu VVasserlcin leveren hunne groole mi-
kroskopen , die geheel naar het model der Oberhäuser sehe
werktuigen vervaardigd zijn, met de objectiefstelsels
7, 9 en 11 en vijf ocülairen, voor 170 Thaler.
Een kleiner dergelijk werktuig, zonder het stelsel li,
kost 100 Thaler.
Van een nog kleiner, met de stelsels 4 en 7 en drie
ocülairen, ongeveer gelijk staande met de kleinere O b er-
bau se r sehe en Nach et sehe mikroskopen, bedraagt de
prijs 50 Thaler.
17. In Engeland nemen nog steeds de mikroskopen van
Andrew Ross, Powell & Lealand en van Smith &
Bock den eersten rang in. Alle drie zijn gestadig op den
Lraiidpuntsafslaiid, dat is 0,85 millim, liet door mij onderzoclite en boven
vermelde stelsel heeft stellig eenen merkelijk grooteren brandpuntsafstand,
ofschoon mij, tijdens ik gelegenheid bad het te zien , de middelen ontbra-
ken om dezen met juistheid te bepalen. De vergrooting is namelijk langs
eenen omweg gevonden, omdat geen niikrometer voorhanden was. De
gemiddelde lengte van het beeld van eenige schalen van Pleurosigma angula-
turn, door dubbelzien gemeten, werd bepaald en later de ware gemiddelde
grootte van dergelijke schalen ^mikrometrisch gevonden. Gok de brand-
puntsafstanden der beide glazen van het oculair en hun onderlinge afstand
werden gemeten, alsmede do lengte der buis. Een en ander werd later
vergeleken met dezelfde afstanden bij een groot O b e rh äu se r sch mi-
kroskoop , waaruit bleek, dat het aandeel van het zwakste oculair jian de
vergrooting der beelden bij het laatste merkelijk geringer is dan jljij het
onderzochte mikroskoop van Bénèche en Wasser lein. Ofschoon nn
deze handelwijze verre is van op juistheid aanspraak te maken , zoo heeft
zij mij echter overtuigd , dat het genoemde stelsel No. 11 geenszins alle
andere in vergrootend vermogen overtreft, maar veeleer eenen slechts wei-
nig geringeren brandpuntsafstand dan No. O van Oberhäuser kan hebben,
ten zij onder denzelfden naam vroeger aan Schacht een stelsel geleverd
is, dat van het door mij onderzochte zeer aanmerkelijk verschilt. Wel is
waar zijn twee gelijknamige stelsels, uit dezelfde werkplaats afkomstig ^ nim-
mer volkomen gelijk» doch deze verschillen bewegen zich gewoonlijk bin-
nen zeer enge grenzen.
MIKUOSKOPEN VAN ROSS, SMITH, POVVELL. 67
weg der verbetering voortgegaan, en, wat de grootte der ope-
ningshoeken aanbelangt, die het hun gelukt is aan hunne
stelsels te geven, kunnen weinige, die op het vaste land van
Europa vervaardigd zijn, met dezen wedijveren.
Het mikroskoop in 18SI door Ross geplaatst op de Lon-
densche tentoonstelling, waarvoor hij de raadsmedaille (coww-
cil medal) ontving, was voorzien van de volgende objectieven :
Brandpuntsafstand. Openingshoek.
\ E. d. |
ZIZ |
23,4 millim. |
27°. |
I _ a |
12,7 — |
60°. | |
I _ J |
rr |
3,1 ~ |
113°. |
I •ff |
3,2 |
107°. | |
1 _ Ta |
2,1 — |
133°. |
Dit mikroskoop werd door de Jury zeer geroemd, inzon-
derheid omdat de dubbellenzen , die de stelsels zamenstelden,
uit verschillende glassoorten bestonden, waardoor de kleu-
ren van het secundaire spectrum, die in objectieven van
gewone zamenstelling steeds overblijven, nagenoeg volkomen
verdwenen waren.
Later heeft echter Ross objectieven' van nog merkelijk
grooteren openingshoek gemaakt. Dergelijke van ^ E. d. (3,1
millim.) brandpuntsafstand en 153® openingshoek werden ver-
meld in de aanspraak, waarmede de president, G. Jackson de
jaarlijksche zitting der Microscopical Society in 1833 opende (1).
Ook de mikroskopen van Smith & Beck, die op de
Londensche tentoonstelling eene dergelijke belooning als Ross
en op de Parijsche van 1833 eene medaille der eerste klasse
ontvingen, zijn van uitmuntende objectieven voorzien, of-
schoon zij door de Jury te Londen iets beneden die van
(1) Quart, Jour7i. 1853 III. Transact, p. 82.
5*
-ocr page 74-68 HKT ZAMENGESTELD MIRROSKOO?.
Ross werden gesteld, Vermelding verdient hel, dül zij ob-
jectieven van /g E. d (6,1 millim.) vervaardigen, welke den
voor dien brandpuntsafstand zeer grooten openingshoek van
90° bezitten, waardoor deze vooral voor de waarneming van
voorwerpen bij opvallend licht uitnemend geschikt zijn. Dat
zij het zijn , die in den laatsten tijd hunne objectieven voor-
zien hebben van een draaijend diaphragma, ten einde, met
behoud van de voordeelen eener groote opening, hare na-
doelen opteheffen, is reeds boven (bl. 29) gezegd.
Wat Powell &*Lealand betreft, zoo zal hel, ten einde
te toonen, dal ook zij belangrijke vorderingen gemaakt heb
ben, voldoende zijn hier te vermelden, dat zij in het vorige
jaar een objectiefslclsel hebben vervaardigd van ./g. E. d (1,5
millim.) brandpuntsafstand , hetwelk den nog onbcreikten ope-
ningshoek van 175° zoude bezitten. G. Shadbolt zcide er
van , dat hel bij hol gebruik uitstekend voldoet en den hoog-
slen lof verdient (1).
Behalve deze drie voornaamste werkplaatsen te Londen,
zijn er nog verscheidene andere , die in het voortbrengen van
goede mikjoskopen meer en meer tot die der reeds genoem-
den l.'-acliten te naderen. Als zoodanig mogen hier genoemd
worden: M. Pi Mischer, W. Ladd, Sa 1 mo n, Am a dio,
High ley, M at the WS (2), allen te Londen, verders J. B. Dan-
cer te Manchesier, W. Kin g te Bristol, Grubb te Dublin en
F i e 1 d & G°. te Birmingham, Laatstgenoemden hebben zich nog
op eene eigene wijze verdienstelijk gemaakt, In Engeland name^
lijk werd tol in den laalsten lijd toe de aanschaffing van een
(1) Quart. Journ. 1857 XIX. Transact, p. 141.
(2) Sommigen luinner, namelijk Salmon, Lad cl, Highley en
Matt lie WS vervaardigen echter alleen liet werktuiglijke gedeelte der mi-
kroskopen , die ïij dan yan Fransche objectiefstelsels voorzien.
MIKROSKOPEN VAN PILLISCHER, DANCER, KING, FIELD. 09
mikroskoop zeer bezwaarlijk gemaakt door d(5 hooge prijzen,
die voor goede, bruikbare werktuigen moesten betaald wor-
den. Vandaar dat, in weerwil dat daar tc lande voorwaar
geen gebrek is aan vervaardigers van uitstekende mikroskopen,
toch nog voortdurend de goedkoopere Oberhhusersche en Na-
ch etsche werktuigen, die aan grootere eenvoudigheid der werk-
tuiglijke inrigting een voor de meeste onderzoekingen toereikend
optisch vermogen paren, in Engeland gereeden aftrek vonden.
De Society of Arts le Londen trok zich in het begin van
1855 deze zaak aan en loofde twee medailles uil, namelijk:
1". Voor een enkelvoudig mikroskoop met lenzen van 1 d.
lol ^ d. brandpuntsafstand, dal den prijs van 10 s. G d.
{f 6,50) niet le boven mogt gaan;
2°. Voor een zamengcsleld achromatisch mikroskoop met
twee oculairen en twee objectieven, het eene met het zwak-
ste oculair eene vergrooting gevende vau 25 maal, het an-
dere met hetzelfde oculair van 125 maal. Kei moest verders
voorzien zijn van een spiegel, die ook voor zijdelingsche
verlichting geschikt was en van een diaphragma met ver-
schillende openingen.
De prijs van dit mikroskoop mogt niet hoogcr zijn dan
5 1. 5 s. {f 57,80).
In geval de medailles werden toegewezen , verklaarde zich
het Genootschap bereid honderd van dc kleinere en vijftig
van de grootere werktuigen aantckoopen.
Deze prijsuitschrijving had het gelukkigste gevolg. Den
15 Junij 1855 kondigde eene commissie, beslaande uit de
HH. Busk, Dr. Carpenter, Jackson, Dr. Lankesler,
Ouekett en Saunders, aan hel genootschap aan , dat zich
talrijke mededingers naar de prijzen hadden opgedaan en
dat zij, na zorgvuldig onderzoek, eenstemmig besloten had
OG IIF/r ZAMENGESTELD MIKROSKOOP.
de uitgeloofde medaille toetewijzen aan de HU. Fields &C',
te Birmingham , als hebbende deze geheel aan de gestelde
voorwaarden voldaan. Volgens Beale (1) is dit mikroskoop
van Field, dat van 25 tot 200 maal vergroot, een voor
den prijs bij uitstek goed werktuig.
Dat echter, in weerwil der hooge prijzen, welke tot
hiertoe voor de Engelsche mikroskopen betaald werden, de vraag
daarnaar groot is, blijkt uit de volgende mededeeling door
G. Shadbolt aan de Microscopical Society gedaan, aan-
gaande het getal mikroskopen door de voornaamste Londen-
sche vervaardigers in den loop van het jaar 1856 afgeleverd (2).
Powell & Lealand, Ross en Smith & Beek had-
den te zamen afgeleverd 217 werktuigen van' de grootste
soort, de laatste bovendien nog 175 kleinere mikroskopen,
te zamen derhalve een getal van 592 uitmakende. Uit de
werkplaatsen van nog vier andere vervaardigers van mikros-
kopen : Salmon, Amadio, Ladd en Pillischer zijn
115 groote en 245 kleine werktuigen voortgekomen, zoodat,
wanneer men deze cijfers bijeenvoegt, het gezamenlijk be-
drag der mikroskopen , die te Londen gedurende een enkel
jaar gemaakt en verkocht zijn, ten minste 750 bedraagt,
daar er (volgens Shadbolt zeiven) ongetwijfeld nog ver-
scheidene niet in deze optelling begrepen zijn.
Voor hen , die eenen tak van nijverheid slechts beoordeelen
naar do daardoor voortgebragte geldswaarde, voegen wij hier
nog bij, dat men zonder overdrijving mag aannemen, dat
deze jaarlijksche productie minstens cene som van f 200,000
vertegenwoordigt.
(1) Quart. Journ. October 1857. p. 44.
(2) Quart. Journ. April 1854, XIX p. 141,
-ocr page 77-MIKUOSKOPEN VAN SPENCEH.. 71
18. Ook in Noord-Amerika, waar in 1849 Spencor
liet eersl begon mikroskopen te vervaardigen , die weldra do
beste Engelsche naar de kroon staken (z. Het Mikroskoop
III bl. 2SS), liebben sedert dien tijd nog anderen zich
daarop loegelegd. Als zoodanig worden genoemd Gr uno w
te New Haven en Wm. Buf fh um dj son le, Milburne,
Lake Co. Illinois (1). Van de door hen gemaakte werk-
luigen is mij echter niets naders bekend geworden.
Wat Spencer betreft, zoo heeft de strijd om den voor-
rang van zijne mikroskopen met die der Londensche ver-
vaardigers nog eenigen -tijd geduurd, zonder tot eene
bepaalde beslissing te leiden. Vooral Bailey, wiens verlies
de wetenschap sedert eenigen tijd betreurt, heeft zich veel
moeite gegeven, om de hooge voortreffelijkheid der Spencer-
sehe objectieven te betogen. In 1851 had Burnett op
eene reis naar Europa gelegenheid de objectiefstelsels van
Spencer te vergelijken met die van Ross, van Powell
& Lea land en van Nachet. Zijn oordeel is, dat die
van Ross en Spencer de beste zijn, terwijl het twijfel-
achtig is, welke van deze beiden de voorkeur verdienen (Q.)
In 1852 gelukte het dezen laatsten een objectiefstelsel
daartestellen , dat eenen brandpuntsafstand van E. d. en
eenen openiningshoek heeft van 1741° (3). Tot hiertoe is
dit voor denzelfden brandpuntsafstand nog niet overtroffen ,
daar het boven vermelde stelsel van Powell & Lealand,
dat 175° opening zoude bezitten, eenen brandpuntsafstand
van yV E. d. heeft.
(1) Americ. Journ. of Sc. a. Arts 1855 Juhj p. 143.
(2) American Journ. 1852 p. 232.
(3) Zie eenen brief van A. S. Johnson aan de redactie van hat
Amcric, Journ, 1852. p. 31.
MüLTOCULAIRE MIKROSKOPEN.
Ooder dezen algemeenen naam kunnen wij thans
eene klasse van werktuigen zamenvatten, die voor weinige
jaren nog onbekend waren. Wel is waar, zijn reeds voor
meer dan anderhalve eeuw pogingen aangewend om het mi-
kroskoop tot een binoculair werktuig te maken, en zijn die
pogingen later nog van tijd tot tijd herhaald geworden (z.
Het Mikroskoop III bl. 124), doch telkens zonder vrucht,
want het moest spoedig blijken , dat de daartoe ingeslagen
weg, namelijk de verbinding van twee afzonderlijke, schuins
geplaatste mikroskopen, die beide naar hetzelfde voorwerp
gerigt waren, onmogelijk lot het doel kon leiden , en hoog-
stens voor uiterst geringe vergrootingen geschikt was.
Aan den Amerikaanschen hoogleeraar Riddell (1) komt
de verdienste toe het eerst den waren weg te hebben aan-
gewezen , dien men te volgen heeft, om het voorgestelde
oogmerk te bereiken. Hij bezigde daartoe vier regthoekige
glazen prismen op de wijze, die voorgesteld is in pl II
fig. 21, boven het objectief geplaatst, en bragt daardoor
eene splitsing des stralenbundels in twee bundels te weeg,
(1) Amcric, Journ. 1853 June, p, 266.
-ocr page 79-BIÜLTOCIILAIRE MIKROSKOPEN. 75
die elk door een afzonderlijk oculair konden worden opge-
vangen , in dier voege dat men door beide oogen te gelijker
tijd naar hetzelfde voorwerp zag.
Zoodra ik kennis had bekomen van deze nieuwe handel-
wijze, schreef ik aan Nachet, en stelde hem voor, door
eene kleine wijziging in den toestel van Riddell, namelijk
door de beide buitenste prismen op grooteren afstand van de
middelste te brengen , een mikroskoop daartestellen, waar -
door twee waarnemers te gelijker tijd hetzelfde voorwerp
konden beschouwen , iets dat mij voorkwam eene nuttiger toe-
passing van het beginsel te zijn , dan het alleen te bezigen
voor de vervaardiging van een stereoskapisch mikroskoop,
waarvan ik mij betrekkelijk minder nut beloofde- Na-
chet antwoordde mij weldra , dat ook hem de handelwijze
van Riddell was bekend geworden, en dat hij tevens da-
delijk had ingezien , dat men aldus een mikroskoop voor twee
waarnemers kon inrigten , doch dat hij voornemens was zulks
op eene eenigzins andere wijze le doen. Werkelijk bragt
Nachet in hel volgende jaar zijne binoculaire mikroskopen
zoowel voor éénen waarnemer als voor tvvee personen tol stand,
welke iels later door zijn trioculair mikroskoop gevolgd wer-
den. In deze verschillende werktuigen werd de splitsing des
stralenbundels niet door regthoekige maar door gelijkzijdige
driehoekige prismata te weeg gebragt.
Nog in hetzelfde jaar, waarin Riddell zijne methode had
uitgevonden en bekend gemaakt, hield zich ook Wenham
in Engeland met de oplossing van hetzelfde vraagstuk bezig.
Hij zocht deze langs den dioplrischen weg te vinden. Of-
schoon geen werktuigkundige van beroep, toch gansch niet
onbedreven in hel vervaardigen van optische werktuigen , stelde
Wenham uil twee crownglasprismen en een flintglasprisma
74 MULTOCCLAIUE MIKHOSKOPEN.
cene verbinding zamen, waardoor, op eene dergelijke wijze
als door de terugkaatsende prismata , maar nu door breking ,
de splitsing des stralenbundels werd te weeg gebragt, en
gaf van zijne pogingen een zeer lezenswaardig verslag (1).
Na deze beknopte historische inleiding kunnen wij thans
overgaan tot ,eene uitvoeriger beschouwing van de verschil-
lende ^methoden zelve, alsmede van de werktuigen, waarin
deze in toepassing zijn gebragt, waarbij ik levens gelegen-
heid zal hebben nog iets mede te deelen aangaande enkele
wijzigingen, welke bij een tweetal naar mijn voorschrift ver-
vaardigde werktuigen, namelijk een binoculair en een qua-
drioculair mikroskoop, daarin gemaakt zijn.
19. Als zich het naast aansluitend aan de oude reeds
vermelde pogingen tot daarstelling van een binoculair mikros-
koop, komt in de eerste plaats de volgende handelwijze in
aanmerking, die, voor zoover ik weet, nog niet door ande-
ren beproefd is.
Wanneer twee volkomen gelijke aplanatische lenzen of len-
zenstelsels A en B (pl. II fig. 17) zoodanig nevens elkander
zijn geplaatst, dat hunne assen eenen zekeren hoek met el-
kander maken, dan zullen van een daaronder'geplaatst voor-
werp ab achter de beide lenzen twee beelden a'h' ena'ib"
ontstaan. Elk dezer beelden zal even groot zijn als het voor-
werp , wanneer de lenzen op den dubbelen brandpuntsafstand
daarvan verwijderd zijn. Beschouwt men deze beelden nu door
twee zamengestelde mikroskopen, waarvan G en G' de ocülairen
en D D' de objectieven voorstellen , dan kan men, door aan de
buizen de behoorlijke lengte te geven en de hoek mon te
<t) Quart. Journ. 1853 Oct. V Transact, p. 10.
-ocr page 81-HlNOCriAlR MIKROSKOOP ■ 75
doen beantwoorden aan de convergentie der oogassen, met
beide oogen te gelijkcr tijd naar het zelfde voorwerp zien.
Waren nu de beelden a'b' en a"b" zoo zuiver en scherp, dat
zij konden geacht worden het voorwerp ab zelve te verte-
genwoordigen, dan zoude men aan de beide mikroskopen objec-
tiefstelsels van even korten brandpuntsafstand kunnen gebruiken
als men bij een gewoon zamengesteld mikroskoop aanwendt.
Het is er echter verre af, dat onze tegenwoordige apla-
natische lenzen en lenzenstelsels aan deze voorwaarde zoo-
danig voldoen, dat men hopen mag langs dien weg het doel
te bereiken. Zelfs indien men ter vorming der beelden ge-
bruik maakt van lenzenstelsels, die eenen tamelijk verren
brandpuntsafstand, van 1—2 centim., hebben, is, gelijk
eenige opzettelijk genomen proeven mij geleerd hebben, het
verschil tusschen het beeld en het voorwerp te groot, dan
dat dit middel met vrucht tot de daarstelling van binocu-
laire mikroskopen kan worden aangewend.
Dit is te meer te betreuren, omdat eene zoodanige in-
rigting, beter dan eenige andere, aan de eischen van hel
werkelijk stereoskopisch zien der mikroskopische voorwerpen
schijnt te moeten beantwoorden. Welligt echter zullen latere
verbeteringen in de vervaardiging der lenzen daartoe in staat
stellen.
20. Alvorens thans verder te gaan, zal hel noodig zijn
iels te zeggen over de theorie van die binóculaire mikros-
kopen in het algemeen, welke berusten .op de splitsing des
stralenbundels, die van het voorwerp uitgaat, in twee af-
zonderlijke bundels, die elk een eigen beeld vormen, alsmede
over de oorzaken van het stereoskopische zien door zulk een
binoculair mikroskoop. Dit is des te meer noodig, omdat
76 MtJLTOCüLAIRE MIKROSKOPEN.
de oorzaken en voorwaarden der herkenning van den !ig-
chanielijken vorm der voorwerpen hier eenigermate schijnen
te verschillen van die bij het zien met het bloote oog door
een gewoon stereoskoop.
In fig. 18 pl. II stellen x\ en B de beide helften eener
lens voor, en ahcd een daaronder liggend voorwerp van ze-
kere dikte. Dan zullen beide lenshelften stralen ontvangen
van de geheele oppervlakte ab , maar van de zijde ac zul-
len geene stralen in B komen , terwijl daarentegen deze wel
A binnentreden , en omgekeerd ontvangt B alleen de stralen,
die van bd uitgaan. Ofschoon derhalve de afzonderlijke
beelden van eenig mikroskopisch voorwerp, door de bijzon-
dere deelen eener lens gevormd, wel grootendeels gelijk zijn,
en met name in beide alle de stralen bevat 7.ijn, die van
de juist in het focus liggende oppervlakte komen, zoo is
het anders met de randen , derhalve mot die gcdeelteu van
hel voorwerp , welke het als ligchaam doen herkenoen. Daar-
van ontbreekt in het beeld telkens dat gedeelte , waarvan
geene stralen het deel der lens bereiken , waardoor het beeld
gevormd wordt. Zien nu twee oogen te gelijker tijd de twee
verschillende beelden, die elk door eene Icnshclft ontstaan
zijn, dan zullen deze, bij behoorlijke convergentie der oog-
asien , op elkander geprojicieerd en tol één gezamelijk beeld
vereenigd worden, hetwelk de kenmerken van het ligchame-
lijke , dat is hoogte en diepte, in hoogere male bezit, dan
elk der afzonderlijke beelden.
Wel is waar zoude men hier de tegenwerping kunnen ma-
ken, dat in het beeld, gevormd door de geheele lens, reeds
alle de deelen moeten beval zijn, welke aan elk der afzon-
derlijke beelden behooren, en dat men derhalve reeds door
een enkel oog oen mikroskopisch voorwerp stereoskopisch
BINOCÜLAIII MlKIiOSKOOP. 77
zoude moetcü zien, hetgeen het geval niet is. Maar men
houde daarbij in het oog, dat het projicieercn der beelden
op elkander eene actieve handeling is, welke zich aan het
bewustzijn openbaart door eene duidelijker gewaarwording van
het ligchamelijke des voorwerps, en in zoo verre beantwoordt
aan het stereoskopische zien door de ongewapende oogen,
waarbij een en hetzelfde voorwerp door elk oog in eene iets
verschillende rigting gezien wordt, maar de beide gewaar-
wordingen , tot eene enkele zamensmeltende , den indruk van
het ligchamelijke geven.
21. Het aantal der middelen , waardoor de boven bedoelde
splitsing des stralenbundels kan bewerkstelligd worden , is
vrij aanzienlijk. Wij willen achtereenvolgens bij elk daarvan
stilstaan.
Eene liandelwijze , welke als het ware het midden houdt
!usschen dc reeds beschrevene en de volgende, beslaat daarin
dat men het objectief in twee helften splitst, dal is door
eene loodregle snede midden door klieft. Zoolang de beide
helften dan nog in de oorspronkelijke stelling tegen elkander
aanliggen , zal zich slechts een enkel beeld vormen , maar
verschuift men de beide helften, of hellen zij tegen elkander
onder eenen zekeren hoek , dan zal door elk der objectief-
helften ecu afzonderlijk beeld ontslaan , en hel is mogclyk
deze beide beelden zoo ver uiteen te doen wijken, dat elk
door een afzonderlijk oogglas beschouwd kan worden.
Doch ofschoon dezen splitsing van het objectief in twee
helften in den dubbelbeeldraikrometer (z. Het 3Iikroskoop
ni bl. 129) werkelijk is uitgevoerd, zoo is het echter niet ^
tc verwachten, dat men daarvan immer gebruik zal maken
ten vervaardiging van binoculaire mikroskopen, die van
78 SIÜLTOCÜLAIKE MIKROSKOPEN.
oenigermatc sterk vergrootende lenzenstelsels voorzien zijn ,
daar hunne uitvoering moet afstuiten op de vele praktische
bezwaren, die verbonden zijn aan de doorklieving van zulke
kleine lenzen, als diegene zijn , waaruit onze tegenwoordige
objectiefstels bestaan, en wier helften bovendien naauwkeurig
onderling gecentreerd zouden behooren te zijn.
22. Het eenige raiddel , om tot het beoogde doel te
geraken, bestaat derhalve daarin , dat men den stralenbun-
del , nadat deze het mikroskoop is binnen getreden, dwingt
zich in twee bundels te splitsen , waarvan de eene regts,
de andere links gaat, en die elk voor zich dan een afzon-
derlijk beeld vormen, dat door elk der beide oculairen kan
worden opgevangen.
Dit doel kan men langs twee wegen bereiken, namelijk
langs den dioptrischen en langs den katoptrischen weg. Wij
zullen achtereenvolgens bij elk van dezen stilstaan, om de
waarde der verschillende handelwijzen uit een theoretisch en
praktisch oogpunt te overwegen,
23. Ofschoon in tijdsorde het laatst gebezigd, willen wij
hier het eerst de daartoe strekkende dioptrische middelen
beschouwen. 1
Wanneer men door een glas, dat vau facetten voorzien
is 5 naar een voorwerp ziet, dan neemt men daarvan evenveel
beelden waar als er facetten zijn. Elk facetgedeelte werkt
namelijk als een prisma en buigt het daarop vallende ge-
deelte der stralen af, die van het voorwerp komen. Plaatst
men derhalve ergens boven het objectief van een zamenge-
steld mikroskoop eene vereeniging van prismata, op eene
dusdanige wijze aaneengevoegd, dat de kanten der brekende
ÜIOPTßlSCH BlNOCULAlß MIKROSKOOP. 79
hoeken binnenwaarts gekeerd zijn, dan zal,de stralenbundel,
die uit het objectief treedt, zich in even zoo vele beelden
vormende afzonderlijke stralenbundels splitsen , als er bre-
kende oppervlakten zijn.
Doch alvorens deze afzonderlijke beelden voor de mikros-
kopische waarneming geschikt zijn , moet een hoofdbezwaar
zijn uit den weg geruimd. Deze door straalbreking gevormde
beelden zijn namelijk omzoomd door de kleuren van het
spectrum en missen diensvolgens geheel en al die zuiverheid
van omtrekken, welke voor naauwkcurige waarneming vol-
strekt vereischt wordt.
Wenham, die, gelijk wij reeds zeiden, het eerst op het
denkbeeld kwam , om zich van dit middel tot vervaardiging
van een binoculair mikroskoop te bedienen, heeft in dat gebrek
op de volgende wijze voorzien. Hij bezigde eene verbinding
van twee crownglasprismen met een flintglas-prisma, op de
wijze aaneengevoegd als in fig. 19 pl. H is aangewezen,
waarin aec en Äed de beide crownglasprismen en ede hetflint-
glasprisma aanduiden. Tusschen de oppervlakten der crown -
en flintprismen is canadabalsem gebragt (1). Nu is het
duidelijk, dat, indien er eene behoorlijke verhouding bestaat
tusschen de brekingshoeken der beide soorten van prismen en
het kleurschiflcnd vermogen van het glas, waaruit zij ver-
vaardigd zijn, het achromatisme der beelden er niet door
gestoord zal worden. Tevens blijkt uit de figuur, dat de
geheele combinatie eigenlijk gedacht kan worden te bestaan
(1) De prismata zijn in de figuur duidelijkheidshalve grooter geteekend
dan zij behoeven te zijn. De basis van het flintglaa-prisma van Wen ham
was slechts even zoo groot, dat daardoor de bovenste opening van het
zwakste objectief overdekt was. Dit is voordeelig, omdat dan het geheele
prisma zoo dun mogelijk wordt.
80 MÜLTOCULAir.E MIKROSKOPKN.
uit twee aaneengevoegde prismen aefc en b e f d waarvan
elk de helft der uit het objectief divergerende stralen
ontvangt en deze dan in eene schuinsche rigting naar boven
brengt, waar zij de beide oculairen ontmoeten , welker assen
natuurlijk zamen moeten vallen met de assen der stralenke-
gels en daarom in eene daaraan beantwoordende schuinsche
stelling zijn geplaatst. De hoek , welken de assen der beide
stralenkegels le zamen maken, hangt af eensdeels van den
vorm der prismen, anderdeels van den brekingsindex der
gebezigde glassoorten. In het algemeen kan men stellen, dat
die hoek omstreeks 15° tot 18° groot behoort le zijn, om
te beantwoorden aan de meest gewone rigting der beide
oogassen. Ten einde te gemoel le komen aan hel verschil,
dat in den afstand tusschen beide oogen bij onderscheiden
personen bestaat, zoude men elk der beide oculairen kunnen
plaatsen in eene afzonderlijke buis, die in eene andere wij-
dere op en neêr kan geschoven worden. Voor grootere
afstanden tusschen de beide oogen zoude dan de afstand
lusschen de oculairen en het objectief verlengd, voor klei-
nere verkort moeten worden.
Wenham verzekert, dat hij met een aldus ingerigt bino-
culair mikroskoop niet alleen het geheele gezigtsveld met elk
oog overziet, maar dat de beelden geen spoor van kleuring
noch van nevelachtigheid vertoonen. ■
23. De katoptrische methode kan op verschillende wijzen
in toepassing worden gebragt.
Vooreerst door twee terugkaatsingen (pl. II fig. 20.) op
vier spiegelende oppervlakten cd en ab ^ e d qü /gf, die
afwisselend zoo geplaatst zijn , dat zij met de as van het
objectief L hoeken van 45° cn 135° maken en derhalve
I i
H
il.
KATADIOPTRISCH BINOCULAIR MIKROSKOOP. 81
twee aan twee parallel zijn Dan zullen de assen van de
twee teruggekaatste stralenkegels evenwijdig blijven met de
as van den oorspronkelijken stralenkege! en hun onderlinge
afstand zal afhangen van dien der spiegelvlakken ab qm f g.
Men kan dit doel bereiken, 1° op de wijze gelijk Riddell
zulks het eerst gedaan heeft, door de aanwending van vier
regthoekige glazen prismata , door a h b c k ld dl m e
en igf aangeduid (z. fig. 20 en fig. 2i), waarvan de beide
middelste, ter betere aaneensluiting, aan de hoeken lood-
regt afgeslepen zijn.
2" door, in de plaats van vier regthoekige prismata,
er slechts twee ruitvormige (fig. 22 a bid c en e d l g f)
le bezigen, die blijkbaar aan hetzelfde doel beantwoorden ,
even als
5° een enkel stuk glas, geslepen in denzelfden vorm.
Waar de onderlinge afstand der reflecterende oppervlakten
veranderlijk behoort te zijn, gelijk in een stereoskopisch
mikroskoop, daar zal de aanwending van vier vrije pris-
mata de voorkeur verdienen, doch indien deze afstand
steeds dezelfde kan blijven , zoo als bij de inrigting van een
mikroskoop , waardoor twee waarnemers gelijktijdig kunnen
zien , dan is welligt een der beide andere vormen te ver-
kiezen , omdat men aldus minder licht door de herhaalde
terugkaatsingen verliest.
Het spreekt van zelf, dat hetzelfde beginsel ook toepas-
selijk is op eene enkele loupe of op een enkelvoudig mikros-
koop, en het is zelfs bepaaldelijk daarvoor dat Riddell (1)
de door hem uitgedachte vereeniging van vier regthoekige
(1) Mededeeling in de American Association for the Advancement of
Scie7ice^ Julij 30, 1853. z. Quart. Journ. October 1853 K". V p. 18.
V. 6
-ocr page 88-8ä MUMOCüLAinE MlKilOSKOPEN.
prisraata aanprijst. Hij heeft zulk een tot dissectien bestemd
werktuig tot stand gebragt, waarbij hij lenzen van i tot 3 d.
brandpuntsafsland gebruikt. Het is dit zelfde werktuig het-
welk hij voorzien heeft van den reeds vroeger (bl. 4i) ver-
melden zuiger en caoutchoucbuis, om de fijne instelling door
de ademhaling te bewerkstelligen.
Ook heeft hij voorgeslagen bij loupen van tamelijk grooten
brandpuntsafstand, ten gebruike van kunstenaars en natuur-
onderzoekers , in plaats van prismata , glazen spiegeltjes te
bezigen en deze te bevestigen aan eene dergelijke inrigting
als de paralel- liniaal, met de daaronder in het midden
geplaatste lens, in dier voege dat de geheele toestel, even
als een bril, door den neus kan gedragen worden. Volgens
zijne meening zoude het tweede spiegelbeeld hier niet scha-
den , uithoofde van deszelfs zwakheid.
Riddell bevond dat de beelden, gezien door een za-
mengesteld binoculair mikroskoop , waarin de splitsing des
stralenbundels geschiedt door vier regthoekige prismata,
pseudoskopisch zijn, dat is dat de diepten zich als hoogten
en de hoogten zich als diepten vertoonen. Het was daarom,
dat hij voor dat doel eene andere inrigting verkoos, waarbij
slechts twee regthoekige prismata, met scherpe hoeken van
45° elk, gebruikt worden, doch zoo gesteld (z. fig. 23 en 37)
dal de assen der stralenbundels, die op de hypothenusen-
vlakken teruggekaatst worden, te zamen eenen scherpen hoek
|i j vormen, die grooter of kleiner wordt, door de prismata met
hunnen bovenwaarts gekeerden kant van of naar elkander te
bewegen, de onderkantenjdaarbij in aanraking latende.
Eene schets van dit binoculair mikroskoop , van achteren
gezien, is gegeven in fig. 11 pl. I. De beide prismata be-
vinden zich op den bodem van eene driehoekige geelkoperen
1 .r
1- i
l-.l
-ocr page 89-KATADIOPTRISCH BINOCULAIR MIKROSKOOP. 85
bus, die op de doorsnede langwerpig vierkant is. Deze bus
is bevestigd aan eenen (in de figuur natuurlijk niet ziglbaren)
arm, welke om P eene halve omwenteling heeft, voor de
gemakkelijker verwisseling der objectieven. CC zijn twee ocu-
lairbuizen , die op assen hangen, waardoor het mogelijk is
hunne helling te veranderen, terwijl zij tevens horizontaal
verschuifbaar zijn, ten einde hunnen ouderlingen afstand te doen
beantwoorden aan dien der oogen van verschillende waarne-
mers. BB zijn de gekartelde knoppen van schroeven, waar-
door de onderlinge helling der prismata gewijzigd wordt.
Eindelijk kan nog boven elk oculair een klein regthoekig
prisma zoo gesteld worden , dat de door de eerste prismata
te weeg gebragte halve omkeering van het beeld , daardoor
eene volledige omkeering wordt, waardoor zich hel geheele
beeld weder regt vertoont.
Volgens Riddell nu zoude met een zoodanig werktuig
inderdaad verwonderlijke uitwerkselen verkregen worden, wan-
neer men de hellingshoeken der oculairen en der prismata
verandert en deze doet beantwoorden aan verschillende hoe-
ken van convergenlie der oogassen. Hij zegt daarvan ; » Bij
» eene zekere stelling zal men b. v. eene mijt of een ra-
» derdierlje op eenen voet afstand zien en zoo groot als een
» muis ; maar breng de prismata nader bijeen en doe de
» beide oculairen aan die veranderde stelling beantwoorden,
» en het beeld groeit op eene wonderbaarlijke wijze aan,
» en, eene schijnbare plaats innemende van misschien meer
»» dan honderd voeten ver, wedijvert het wezen, dat te
» klein is om met het bloote oog gezien te worden , met
i> den walvisch des oceaans in grootte, eene vertooning aan-
» biedende, die indrukwekkender is om te aanschouwen dan de
» wilde dieren der Afrikaansche wouden, cn een zamenge-
6*
-ocr page 90-84 MULTOCULAIRE MIKUOSKOPEN.
» sfeld, doorschijnend maaksel onthullende, dat zeldzamer
» en wondervoller is dan de menschelijke ziel kan bevatten.'*
Wij zullen het in het midden laten , in hoeverre eenige
Amerikaansche overdrijving deel heeft gehad aan deze schil-
dering. Dat werkelijk de schijnbare vergrooting, ook bij
het monoculaire mikroskoop, geheel afhangt van den afstand
van het vlak, waarop het beeld geprojiciecerd wordt , is
volkomen waar, en vroeger (z. Het Mikroskoop I bl. 521)
door mij proefondervindelijk aangetoond. Of echter het
gebruik van dit binoculaire werktuig en de daarbij plaats
hebbende verschillende convergentie der oogassen zulk eenen
geweldigen invloed heeft, dat daardoor de schijnbare ver-
grooting in het eene geval twee tot driehonderd maal zooveel
bedraagt als in het andere , komt mij voor het minst twij
felachtig voor. Intusschen is het waar, dat hier veel afhangt
van de eigcndommelijkheid der oogen des waarnemers, en
dat dus wat de een verklaart werkelijk te zien, voor de oogen
des anderen zich niet alzoo zal vertoonen. In elk geval is
het alleen do schijnbare vergrooting die aldus toeneemt, en
zal men in het raderdierlje, dat zich zoo groot als een wal-
visch vertoont, niets meer zien , dan wanneer het slechts de
grootte van eene muis schijnt le hebben.
Riddell schijnt niet op het denkbeeld gekomen te zijn,
om zijne uilvinding dienstbaar le maken aan de ini^igting
van een binoculair mikroskoop voor twee waarnemers. Dit
denkbeeld lag echter voor de hand, en ik heb onlangs het
vroeger gekoesterde plan , om zulk een mikroskoop te laten
vervaardigen, werkelijk uitgevoerd, doch het werktuig tevens
zoo doen inrigten, dat hel zoowel als een enkelvoudig als
ook als een zamengesteld stereoskopisch mikroskoop kan dienen.
Daarenboven kwam het mij van belang voor den toestel
KATADIOPTlUSCIl IHNOCULAIU MIKUOSKOOP.
85
zoodanig le maken, dal deze bij een gewoon monoculair
mikroskoop kan worden gevoegd. De meeste mikroskoopge-
stellen , waar zich de mikroskoopbuis op en neder beweegt
in eene wijdere buis, die met den arm verbonden is, welke
op hare beurt met den stam zamenbangt, zijn daarvoor
echter ongeschikt. Het Amici sehe mikroskoopgestel leent
zich echter daartoe zeer goed en zoude zulks nog beter
doen, indien de voet zwaarder ware. In fig. 14 A pl. I is
de toestel, vervaardigd door den instrumentmaker O Hand
hier ter stede, van achteren gezien afgebeeld , zoo als deze
in de plaats is gebragt van de gewone oculairbuis van een
Amici sch mikroskoop, welke in den met den arm u za-
menhangenden ring v kan worden in- en uitgeschroefd. De
voet, de stam, de voorwerptafel met de middelen voor grove
en fijne instelling , als mede de verlichtingstoeslel behooren
dus aan het laatste (1).
Boven het objectief bevinden zich de twee vast slaande
reglhoekige prismata, even als ckld en emld in fig. 21 pl. II.
De beide andere reglhoekige prismata kunnen naar de eersle
toe of daarvan af bewogen worden. Daartoe is aan het
kastje aa (z. fig. 14 A en B, waarin de inrigting van bo-
ven gezien is voorgesteld), dat de vaste prismata bevat, en
hetwelk van onderen om de opening heen van eenen ring rr
met eenen schroefdraad voorzien is, om het op den arm
van het werktuig te bevestigen, een raam hcde (fig. 14 B^
verbonden, waarin de kastjes /* en gr, die de beide andere
prismata bevatten, even als sleden heen en weder glijden.
Om deze beweging te bewerkstelligen zijn daarmede Iweo
(1) Men kan hier de afbeelding ran het Amici sche mikroskoop in
Het Mikrosksop III pl. VI fig. 1 vergelijken.
86 flllJI/rOCÜLAIllE MIKIIÜSKOI'EN,
gelande stangen hi en lel (fig. 14 A) verbonden , waarin
een rondsel grijpt, waarvan m de gekartelde knop is. Daar
deze stangen in tegengestelde rigting over elkander heen
glijden , zoo naderen de prismata elkander, wanneer men
de knop in de eene rigting rondraait, terwijl eene tegen-
overgestelde draaijing hen zich verder van elkander doet
verwijderen. Op de beweeglijke kastjes worden de oculair-
buizen geschroefd. Deze bestaan nog uit Iwee in eikander
schuivende buizen, ten einde daardoor in de gelegenheid te
zijn, den afstand van hel oculair voor verschillende oogen
te kunnen wijzigen, Zulks geschiedt door een rondselwerk
waarvan de gekartelde knoppen bij n gezien worden.
Wil men het werktuig hetzij als enkelvoudig of als za-
mengesteld stereoskopisch mikroskoop gebruiken , dan worden
de beide buitenste prisraata zoo na tot elkander gebragt als
noodig is, om gelijktijdig met beide oogen te zien - zoodat
voor hel laatste geval dan de oculairbuizen de stelling innemen
als in de figuur door de gestippelde lijnen is aangewezen.
Om twee personen gelijktijdig te doen waarnemen , worden
daarentegen de prismata met de oculairbuizen lot aan de
beide uiteinden van het raam gebragt. De oculairen bevinden
zich dan op 20 centim. van elkander verwijderd. In deze
stelling moeten er echter tusschen de wederzijdsche prismata
de buizen o en (fig. 14 B) worden ingevoegd, om het
van buiten invallend licht aftesluilen. Dit geschiedt zeer ge-
makkelijk door de beide daarvoor bestemde buizen te leggen
in de holte van een gootvormig stuk hout (fig. 14 C), dal
1 van voren ingesneden is, om het middenstuk doortelaten. Men
I houdt het stuk hout met de buizen in de eene hand, brengt
deze op de voor hen bestemde plaats en doet nu, door oni-
draaijing der knop m met de andere hand, de prismata iets
KATADlOPTRISCn binochlaiu mikroskoop. 87
tot elkander naderen, waardoor zij over de korte ringen
hcenglijdcn , waarvan elk kastje aan de binnenzijde voorzien
is, en die voor hunne opneming bestemd zijn.
24. Wanneer men een voor twee waarnemers geschikt
binoculair mikroskoop wil daarstcllen, kunnen de regthoekige
prismata echter ook door prismata van eenen anderen vorm
vervangen worden. Zoo b. v. kunnen twee prismata, waar-
van de doorsneden in fig. 24 pl. II zijn voorgesteld, tot dit
oogmerk dienen. Zij verdienen zelfs in zooverre de voor-
keur, dat men daarmede minder lichtverlies le vreezen heeft,
daar men slechts eene enkele terugkaatsing in elk prisma
heeft, alsmede omdat de hoek, waaronder de stralen worden
teruggekaatst, zoodanig is, dat het hoofd, bij het zien door
het mikroskoop zich in eone gemakkelijke, iels voorover hel-
lende houding bevindt.
Wanneer men deze figuur beschouwt, dan blijkt alras,
dal de beide aaneen gevoegde prismata , zullen zij de stralen
onveranderd laten doorgaan ^ zonder kleurschifting, deelen
w'.
moeten wezen van een gelijkbeenig driehoekig prisma a^c,
waarin de hoeken a en c gelijk zijn, en de zijde ac of de
basis de doorsnede van hel refleclievlak is, De grootte der
hoeken a en c is altijd zooveel minder dan 00° als de
hoek , die de teruggekaatste straal met het spiegelvlak maakt
bedraagt, omdat de hoeken ega en che regte hoeken zijn,
en gevolglijk L gae Lech rz 90° — L gea oi L hec
is. De hoek dei, dien de leruggekaalsle straal ed met de
verlengde ei van den invallenden straal ef maakt, is gelijk
aan Lb; want in den vierhoek gbhe zijn de hoeken egb
en ehb regt; dus is de som der beide andere hoeken
geh en gbh — 180°, of L gbh - 180° — L gek;
88 MÜLTOCÜl.AIUE MlKllOSKOPEN.
maar daar nu Ldei ook zi 180° — Lgeh is, zoo zijn
de hoeken dei en gbh gelijk. Naar mate derhalve de hoek
van terugkaatsing geh grooter wordt, zullen ook de hoeken
a en c grooter en de hoek b kleiner moeten worden. Men
heeft het derhalve geheel in zijne magt aan de stralen alle
willekeurige rigtingen te geven , door verandering in de
gedaante der prismata , mits de doorsneden van deze steeds
gelijkheenige driehoeken of gedeelten daarvan zijn.
Onder deze verschillende gedaanten is er echter eene,
die zich door eene bijzondere eigenschap onderscheidt, t. w.
die, waarbij de doorsnede van het prisma niet alleen gelijk-
beenig maar ook gelijkzijdig is. Daar elk der boeken dan
60° bedraagt, zoo volgt, dat met zulk een prisma de stralen
onder eenen hoek van 50'' met de terugkaatsende opper-
vlakte of van 60° met de loodlijn zullen worden terugge-
kaatst. Tevens volgt echter nu uit het reeds boven gezegde,
dat zulk een prisma kan beschouwd worden als te beant-
woorden aan twee gelijkheenige driehoekige prismata, waarvan
beide de schuinsche zijden gelijktijdig de dienst van spiegel-
vlakken kunnen vervullen. Een enkel prisma van dezen
vorm, boven een objectief geplaatst (z. fig. 25), is derhalve
voldoende, om den uit het objectief tredenden stralenkegei
in tweeën te splitsen en beantwoordt dus evenzeer aan het
hoofddoel als cene vereeniging van twee prismata van eenen
anderen vorm. De hoofdverdienste dezer inrigting, welke
wij aan Nachet verschuldigd zijn, bestaat derhalve in hare
eenvoudigheid. Men zoude zich namelijk bedriegen , indien
men meende, dat nog een ander voordeel hierin gelegen
is, dat daardoor minder lichlverlies geleden wordt dan door
twee gecombineerde prismata , omdat de middenstralen , die
ter plaatse der vereeniging in meerdere of mindere mate
KATAIHOPTUlSCli BliNOCüLAm MIKROSKOOP, 89
worden leruggekaalst, in dit geval ongehinderd doorgaan.
Dit is wel is waar hot geval, maar wat de vereenigings-
plaats voor twee prismata is, dat is de bovenrand voor het
enkele gelijkzijdig driehoekige prisma. Hoe scherp die kant
ook geslepen zij, steeds zullen er eenige der door de mid-
dellijn der lens gaande stralen door worden tegengehouden.
Met een enkel zoodanig prisma, boven het objectief geplaatst,
heeft men derhalve reeds een mikroskoop, waardoor twee
waarnemers gelijktijdig kunnen zien. Doch daar de houding van
het hoofd hierbij eeuigzins bezwaarlijk is, zoo kan men,
des verkiezende , nog op den weg der stralen ter weerszijde
een tweede prisma aanbrengen, om aan de stralen eene
gunstiger rigting te geven , en wanneer men elk dier tweede
prismata dan zoo stelt, dal het terugkaatsingsvlak eenen hoek
van 90° met dat van het benedenste prisma maakt, dan
is het beeld tevens regt gekeerd, dewijl elk der beide te-
rugkaatsingen het eene halve reglkeering heeft doen ondergaan.
Hierop berust hel mikroskoop van Nachet, dat op pl. I
tig. 9 is afgebeeld. In hel kastje a is het prisma boven
het objectief bevat. De beide andere*prismala worden bij
bb' gezien; c is een der knoppen voor de instelling van het
oculair, zulk een werktuig, voorzien van de lenzenstelsels
N". 0, 1 en 3 , kost 300 fr.
Voor een stereoskopisch mikroskoop kan de optische inrig-
ting die zijn, welke in fig. 26 pl. II is^ afgebeeld en be-
slaat uil drie even groote gelijkzijdige prismala , waarvan dc
beide zijdelingsche , B en G, dienen om de stralen in eene
loodregle rigling naar boven lot elk der beide oogen le
brengen. Daar verders niel hel geheel der boven- cn bin-
nenvlakken van deze prismata ter doorlating der stralen in
gebruik komt, zoo kan aan elk een gedeelte der bin-
90 MULÏOCULAIRE MlKUOSKOPtiS.
neöwaarls gekeerde kanten, b. v. langs de lijnen ab en
cd, zonder schade worden weggenomen, waardoor het
voordeel bereikt wordt, dat de buizen, die boven de pris-
mata B en C moeten worden aangebragt, geene bovenmatige
wijdte behoeven te hebben. Eindelijk spreekt het van zelf
dat dé toestel zoo behoort te zijn ingerigt, dat de onderlinge
afstand dezer beide prismata, en met deze tevens die der
oculairbuizen kan gewijzigd worden, overeenkomstig den be-
trekkelijken afstand tusschen de oogen des waarnemers.
Aan deze vereischten beantwoordt het op pl. I fig. 8 naar
zijne nieuwste constructie afgebeelde binóculaire mikroskoop
van Nachet, waarvan de prijs met de objectieven N". O, 1
en 3 bij hem 400 fr. bedraagt. De onderlinge toenadering
en verwijdering der prismata wordt daarbij teweeg gebragt
door een zeer vernuftig mechanisme , dat zich echter moei-
jelijk in weinige woorden en zonder de hulp van verschei-
dene afbeeldingen beschrijven laat.
Ten einde te gemoet te komen aan het bezwaar, dat vele
personen ondervinden , om de beide velden als één veld te
zien , hetgeen voornamelijk Ontslaat door de omstandigheid ,
dat de beide buizen loodregt geplaatst zijn en dus niet be-
antwoorden aan de convergentie der oogassen, heeft Nachet,
op raad van Weatstone, er twee achromatische prismata
bijgevoegd, waarvan elk de stralen 7° van den loodreglen
weg doet afwijken, zoodat zij vereenigd beantwoorden aan
eenen convergentiehoek van 14°. Deze prismata, die in
daarvoor geschikte ringvormige kastjes besloten zijn , worden
op de oculairen gesteld en daarop rondgedraaid , totdat zij
dien stand hebben , waarbij de beide velden te zamen vallen.
25. Door eene combinatie van zulke gelijkzijdig driehoekige
-ocr page 97-TRIOCLLAIK MIKROSKOOP. 91
prismata in een horizontaal vlak, laat zich nu de stralenbundel
ook in een grooter getal van afzonderlijke bundels splitsen. Om
dit duidelijk le maken, willen wij eerst het geval beschouwen van
twee zulke prismata, die, op de in fig. 27 pl. II afgebeelde
wijze, nevens elkander zijn gesteld. Het onderste gedeelte der
figuur stelt de prismata van cene hunner loodregte zijden
gezien voor, terwijl daarboven hunne horizontale projectie
is afgebeeld. In dit geval moeten de hellende zijden de
dubbele lengte van de loodregte hebben, zoodat de ver-
eeniging der grondvlakken een vierkant zij, ten eiüde te
beantwoorden aan de cirkelvormige doorsnede des slralenkegels.
In dit geval zal derhalve cene splitsing in twee stralenbun-
dels plaatsgrijpen. Voegt men nu drie zulke prismata aaneen,
in dier voege dal hunne hoeken elkander raken, dan zal elk
dier prismata hetzelfde doen, maar, gelijk men gemakkelijk
inziet, daarbij zal het geheele middengedeelte des lichtbun-
dels onveranderd doorgaan door de driehoekige opene ruimte,
welke aldus zoude ontstaan. Nachet heeft daarin voorzien ,
door de eene helft van elk prisma zoover afteslijpen , dal
allen le zamen gevoegd een wel sluitend geheel daarstellen.
Zij aahbcc fig. 28 pl. II een der prismata in den oor-
spronkelijken vorm, dan duiden de gestippelde lijnen ad,
ac\ dc' en ac', ae, c'e de omtrekken der loodregte vlakten
adc' en ac'e aan, tol op welke de eene helft van het
prisma wordt afgeslepen. De hoek dc'e is = 120°. Van de
spiegelende oppervlakte acca is de driehoek ac'a overge
bleven , zoodat het prisma zich , van boven en van terzyde
gezien, vertoont als in fig. 29. In fig 30 is de vereeniging
van drie zulke prismata voorgesteld. Daar elk der hoeken
c', c' en c"' 120° bedraagt, zoo stelt de vereeniging een
gesloten geheel daar, dal, van boven op gezien, eene hollé
92 MÜLTOCUMir.E MIKROSKOPEN.
drievlakkige piramide uitmaakt, aao welker zijvlakken ac'a
enzv. de stralenbundels worden teruggekaatst, die dan door dc
daarop onder eenen hoek van 60° hellende vlakken ab ba
enzv. worden doorgelaten.
Men heeft derhalve slechts zulk eene verbinding van pris-
mata in een kastje boven het objectief te plaatsen cn dit te
voorzien van oculair buizen, die loodregt staan op de vlakken
der prismala, om een trioculair mikroskoop te hebben , gelijk
dat van Nachet, hetwelk op pl. I fig. 10 is afgebeeld en ,
voorzien van de objectieven N°. O, 1 en 3, voor 300 fr.
bij hem te bekomen is.
"Wanneer de hoek c (fig. 29 pl. II) aan een ander even-
matig deel van den cirkel beantwoordt, dan zoude men, door
combinatiën van dergelijke prismata, de splitsing der stralen-
bundels natuurlijk nog verder kunnen drijven. Bedraagt b.v.
die hoek 90° , dan zullen vier prismata aaneengevoegd kun-
nen worden, en zoo verders. Tot hiertoe echter is het
getal drie de uiterste grens, waartoe Nachet do vermenig-
vuldiging der beelden langs dien weg gedreven heeft. Ook
spreekt het van zelf, dal, daar met elke splitsing ook een
evenredig verlies in lichlsterkte gepaard gaat, deze niet
onbeperkt kan zijn.
Hierbij komt de moeijelijkheid, om de grensvlakken der
verschillende prismata zoo naauwkeurig aan elkander te doen
sluiten, dat daar ter plaatse zoo weinig mogelijk licht ver-
loren ga, eene moeijelijkheid , die natuurlijk met hel getal
der afzonderlijke prismata toeneemt. Hel is daarom, dat ik,
bij een mikroskoop voor vier personen , hetwelk ik heb laten
vervaardigen, aan de volgende inrigting de voorkeur heb
gegeven, die zich bovendien aanbeveelt door hare meerdere
eenvoudigheid.
QUADinOCULAlU MIKUOSKOOP 95
Men kan namelijk, in stede van eene vereeniging van pris-
mata, ook eene uit een enkel glasstuk geslepen piramide
bezigen. De doorsnede van zulk eene piramide zal steeds
een gelijkzijdige driehoek behooren te zijn. Dit blijkt uit de
volgende beschouwing.
Fig. 51 pl. II stelt een half van ter zijde gezien gelijk-
zijdig driehoekig prisma voor, waarvan wij de werking boven
geschetst hebben. Het grondvlak ecdf is een regelmatig
vierkant. Gesteld nu, dat van dit prisma ter weérszijde twee
even groote stukken worden afgesneden, in dier voege dat
er eene regelmatige vierzijdige piramide overblijft, waarvan
het grondvlak ecdf en het toppunt g is, dan zullen twee
der zijvlakken {gef en gcd) van de aldus verkregen pira-
mide de overgebleven gedeelten van de schuinsche spiegel-
vlakken van het prisma zijn en dus, even als vroeger, voortgaan
de stralen, die daarop vallen, terugtekaatsen en doortelaten,
en daar nu uit de constructie volgt, dat de beide andere
tegen elkander overstaande vlakken [gce en gfd) der pira-
mide volkomen gelijk aan de beide eerste zijn , zoo geschiedt
hier hetzelfde, en gevolgelijk splitst zich de geheele op het
benedenvlak invallende lichtbundel in vier lichtbundels.
Ik heb eene dergelijke piramide laten slijpen door den
heer van D e ij 1 Bunders te Amsterdam. De vorm is
goed en de oppervlakte behoorlijk gepolijst, doch de ge-
bezigde glassoort mist alle homogeneïteit, zoodat dit prisma
bleek geheel onbruikbaar te zijn voor het doel, waartoe het
bestemd werd. Daarop heeft Dr. Steinheil te München
eene andere dergelijke piramide naar mijn voorschrift gesle-
pen , dat, wat de homogeneïteit van het glas aanbelangt,
voortreffelijk mag heeten , doch waarvan de vorm daarentegen
niet volkomen juist is. Desniettegenstaande voldoet deze pi-
94 MULTOCÜLAIIIE MIKROSKOPEN.
ramide goed genoeg, om een daarmede voorzien quadrioculaii-
mikroskoop, waarvan de verdere werktuiglijke toestel door den
instrumentmaker H, Olland alliier vervaardigd is (z. pl. I
fig, 14), tot een voor demonstratien tamelijk geschikt werktuig
te maken, mits men geene sterkere vergrootingen dan eene
honderdmalige aanwende. Ik houd mij echter overtuigd, dat,
indien aan het vervaardigen van zulk eene piramide nog
grootere zorg besteed wordt, men zeer wel een quadrioculair
mikroskoop kan daarstellen, waarmede de beelden , nog bij
eene minstens dubbel zoo sterke vergrooting, eene voldoende
helderheid en scherpte voor de waarneming zouden bezitten.
De werktuiglijke inrigting van dit mikroskoop is duidelijk ge-
noeg uit de figuur. Ook hier is, even als bij het boven beschre-
ven binoculair mikroskoop, elke oculairbuis uit twee in elkander
schuivende buizen zamengesteid, waarvan de binnenste door een
rondselwerk bewogen wordt, om elk oculair afzonderlijk voor
het oog des waarnemers te kunnen instellen. Het geheele
optische gedeelte wordt geschroefd op hetzelfde reeds boven
vermelde Amicische statief, zoodat dit derhalve beurtelings
in een monoculair, een binoculair, een enkelvoudig of za-
mengesteid stereoskopisch of in een quadrioculair mikroskoop
kan worden veranderd.
Hetzelfde beginsel, waarop de vervaardiging van zulk een
quadrioculair mikroskoop berust, kan blijkbaar op' nog uit-
gebreider schaal worden toegepast, daar het evenzeer geldt
voor alle andere piramiden, die een even getal zijvlakkenen
eenen gelijkzijdigen driehoek tot doorsnede hebben. Steeds
zullen de stralen, die op een der vlakken gereflecteerd wor-
den, door het tegenover liggende vlak onveranderd naar buiten
treden, en uit een theoretisch oogpunt biedt derhalve de
vervaardiging van mikroskopen met zes, acht of tien oculair-
MULTOCULAIRE MIKROSKOPEN. 95
buizen geenerlei bezwaar aan, ofschpon het van zelf spreekt,
dat de praktische uitvoering, bij eene te groote vermenigvul-
diging der beelden, weldra stuiten zoude op grenzen, die
zij niet vermag te overschrijden.
Op ééne bijzonderheid in de beelden, welke door de aldus
teruggekaatste stralen gevormd worden ^ moet ik hier iiog
opmerkzaam maken. Zij kunnen namelyk niet pllen volko-
men gelijk zijn, omdat de hoeken van terugkaatsing niet in
hezelfde vlak zijn gelegen. Alle de beelden ondergaan eene
halve omkeering, en daar nu het voorwerp onveranderd de-
zelfde plaats behoudt, zoo moet de rigting, waarin het beeld
deze halve omkeering ondergaat, telkens veranderen met de
veranderde rigting, waarin de terugkaatsing plaatsgrijpt. Des
verkiezende kan men echter deze ongelijkheid geheel weg-
nemen, door, op de wijze gelijk Nachet bij zijn binoculair
mikroskoop gedaan heeft, op den weg der stralen wederom
prismata te stellen, wier terugkaatsingsvlakken met de eerste
eenen hoek van 90° maken. Het spreekt echter van zelf,
dat daardoor de kostbaarheid der inrigting zeer stijgen zoude.
Uit het tot hiertoe gezegde blijkt de mpgejijkheid, om
den het objectief verlatenden stralenbundel in twee, drie,
vier of zelfs meer bundels te splitsen, hetzij dan dat men
daartoe zamengevoegde prismata of eene piramide met een
geëvenredigd getal vlakken aanwendt. Ook zoude men den
reeds gesplitsten stralenbundel nog verder kunnen splitsen,
door de stralen voor de tweede maal over terugkaatsende
vlakken te verdoelen, zoodat derhalve, gelijk zich gemakkelijk
Iaat inzien, de splitsing, van uit een theoretisch standpunt,
een willekeurig getal malen herbpald kan worden en op
velerlei manieren gewijzigd, die het niet noodig is hier alle
te vermelden.
96 wrLTOCÜLAIRE MIKROSKOPEN.
Als een voorbeeld voer ik hier alleen zulk eene herhaalde
verdeeling aan door middel vau boven elkander geplaatste
regthoekige of daaraan beantwoordende ruitvormige pris-
mata, op de wijze in fig. 59 pl. II voorgesteld. Alleen-
lijk zoude het bij zulk eene combinatie voordeelig kunnen
zijn de bovenste prismata 'regthoekig boven de onderste
le plaatsen, zoodat de oculairbuizen de hoekpunten van
een vierkant zouden innemen.
26. Het vraagstuk om mikroskopen interigten , waardoor
een en hetzelfde voorwerp gelijktijdig door meerdere oogen
kan waargenomen worden, laat zich derhalve, zoowel op
den dioptrischen als op den katoptrischen weg, op meer
dan eene wijze oplossen. Alleen de ervaring echter kan be-
slissen , welke der verschillende handelwijzen de best praktisch
uitvoerbare en het meest doeltreffend is. Die ervaring is tot
hiertoe te gering om nu reeds een oordeel te vellen. Maar
toch kan men met veel waarschijnlijkheid den beperkten
kring aanwijzen , binnen welken de toepassing van het be-
ginsel der splitsing van de stralenbundels nuttig kan zijn.
Eene der hoofdredenen, waarom deze splitsing niet te ver
mag gedreven worden, is de verzwakking van de lichtsterkte
der beelden. Deze verzwakking is niet alleen het noodza-
kelijk gevolg van de splitsing zelve, maar ook bij den door-
gang door het glas en bij het treffen der brekende opper-
vlakten , gaat nog een deel der stralen verloren. Wel is waar
kan men, door versterking der verlichting, dit verlies gedeel-
telijk herstellen , maar nimmer geheel, omdat in werkelijkheid
de splitsing des stralenbundels, die uit de opening eener
leos naar buiten treedt, gelijk staat met eene verkleining
van de opening dier lens, en, zoo als in een vorig hoofd-
NUT DER MULTOCÜLAIRE MIKROSKOPEN. 07
stuk is aangetoond, hangt Jiet optisch vermogen van een mi-
kroskoop voor een aanmerkelijk deel van de grootte van den
openingshoek der objectieven af.
Hier komt nog bij, dat, met hoe groote zorg de gebezigde
prismata ook bewerkt zijn, en hoe zuiver en homogeen de
glasmassa's, waaruil zij zijn vervaardigd, ook wezen mogen , er
toch groot gevaar beslaat, dat zij eenigen, zij het dan ook
geringen invloed op de netheid en scherpte der beelden uit-
oefenen, terwijl bovendien de doorgang der divergerende
stralen door zulke dikke glasmassa's, als hier vereischt wor-
den, reeds op zich zelf eenen schadelijken invloed moet
hebben, gelijk staande met eene vergrooting der sphaerische
aberratie, tenzij de objectiefslelsels dienovereenkomstig zijn
ingerigt, door aanbrenging van eene dergelijke wijziging, als
voor het gebruik met dikke dekplaatjes gevorderd wordt.
Waar derhalve een mikroskoop tot eigenlijk onderzoek van
moeijelijk zigtbare details wordt gebezigd, zal menwelnim-
mer aan zoodanig een de voorkeur geven, waarvan het op-
tisch vermogen afneemt in verhouding tot de vermenigvul-
diging der beelden.
Daarentegen kunnen zulke mikroskopen, waardoor twee,
drie of zelfs vier waarnemers een en hetzelfde voorwerp ge-
lijktijdig zien, van groot nut zijn voor de demonstratie,
althans van zulke voorwerpen, die geen te groot optisch ver-
mogen vorderen om behoorlijk zigtbaar te zijn. Zulk een
werktuig heeft zelfs in sommige opzigten een bepaald voordeel
boven een gelijk getal afzonderlijke mikroskopen, eensdeels
omdat men in denzelfden lijd hetzelfde voorwerp aan een
grooter getal personen vertoonen kan, anderdeels omdat de
onderwijzer, gelijktijdig zelf door een der oculairen ziende,
gelegenheid heeft, niet alleen om de opmerkzaamheid op
V. 7
98 MÜLTOCÜLAIRE MIKROSKOPEN.
bepaalde gedeelten van het voorwerp, die in het gezigtsveld
zijn, te vestigen, maar ook, door verschuiving van de voor-
werpplaat, opvolgend alle de verschillende deelen van het
voorwerp in het gezigtsveld te doen verschijnen. Daar dit
laatste doel voor de demonstratie van veel gewigt is, zoo is
het wenschelijk , dat aan elk zoodanig werktuig, hoe ook ove-
rigens ingerigt, een der oculairbuizen digt genoeg bij de
voorwerptafel zij, om deze gemakkelijk met de handen le
bereiken.
De verlichtingstoestel bij zulk een mikroskoop kan dezelfde
wezen als bij een gewoon monoculair werktuig. Riddell
raadt wel is waar aan bij een binoculair mikroskoop twee
spiegels te gebruiken, doch dan is de verlichting altijd ex-
centrisch , hetgeen wel gepast is voor sommige maar geenszins
voor alle waarnemingen. Ook is het mij gebleken, dat men
met eenen enkelen, mits niet te kleinen spiegel, het licht,
zelfs in het quadrioculair mikroskoop, zeer wel in de ver-
schillende ocülairen verdeden kan, ofschoon het natuurlijk
eenige meerdere moeite kost, om de juiste stelling van den
spiegel te treffen , dan met het gewone mikroskoop. Alleen
lamplicht levert eenig bezwaar op Nachet voegt daarom
bij zijn trioculair mikroskoop een glasstuk met drie facetten,
welke te zamen eene drievlakkige piramide vormen- Dit wordt
onder de voorwerptafel gebragt en hel daardoor in drie bun-
dels gesplitste licht gelijkmatig over elk gezigtsveld verdeeld.
27. Eene bijzondere overweging verdient de vraag : welk
nut men van het binoculaire stereoskopisch mikroskoop mag
verwachten?
Het lijdt geen twijfel, dat het, als een physisch werktuig,
geschikt tol het aantoonen van zekere eigendommelijkheden
NUT VAN HET STEREOSKOPISCH MIKROSKOOP. 99
van liet gezigtsvermogen, naast de overige reeds vroeger uit-
gevonden stereos!(open, eene eervolle plaats in elk physisch
kahioet verdient. Maar of het besterad is als waarnemings-
werktuig groote diensten te doen aan het eigenlijk mikros-
kopisch onderzoek, laat zich daarentegen wel betwijfelen.
Aan velen, en juist aan degenen, die zeer gewoon zijn aan
het zien door het mikroskoop, valt het bezwaarlijk de beide
velden zoo te zamen te doen vallen, dat beide oogen slechts
cén veld zien, en ook wanneer zulks gelukt, dan kost het
zien met de beide oogen door de twee oculairen meer in-
spanning , dan wanneer men slechts één oog gebruikt. Zoo
althans gaat het mij. Voor een groot deel mag dit wel op
rekening gesteld worden van de gewoonte, om dit eene oog
altijd uitsluitend te bezigen om door het mikroskoop te zien.
Vermoedelijk zal het echter vele mikroskopische waarnemers
in dit opzigt even als mij gaan, en zullen zij aanvankelijk
moeite vinden aan elk oog een gelijk aandeel in de waar-
neming te geven. Intusschen moet men erkennen, dat dit
eene zaak van gewoonte is, en, indien werkelijk het stere-
oskopisch mikroskoop blijken mögt een voor de waarneming
nuttig werktuig te zijn, dan zoude zich dit bezwaar door
eenige oefening gemakkelijk laten te bovenkomen, vooral bij
binoculaire mikroskopen , die zoodanig ingerigt zijn , dat de
rigting, waarin de stralen de oogen binnentreden, beantwoordt
aan den meest gewonen graad van convergenlie der oogassen,
Als een tweede bezwaar zoude men de pseudoskopische
omkeering van hoogten in diepten en van diepten in hoog-
ten kunnen noemen. Dit bezwaar kleeft echter alleen die
slereoskopische mikroskopen aan, waarin de splitsing des stra-
lenbundels door vier regthoekige prismata of door een enkel
achromatisch glasprisma gcschiedt. Volgens Riddell zou-
100 MULTOCULAIRE MIKROSKOPEN.
den zich deze pscudoskopische verschijnselen met zijn tweede
mikroskoop, waarin slechts twee schuins gestelde prismata
gebruikt worden, niet vertoonen. Dat dit gebrek althans bij
de Nachetsche inrigting niet bestaat, kan ik getuigen. Tn
dit laatste geval mag de verklaring daarvan wel hierin ge-
zocht worden, dat de beide door dc splitsing ontstane stra -
Icnbundels van regts naar links en van links naar regts
geworpen worden, zoodat de beschaduwde en verlichte ge-
deelten der voorwerpen ook eene tegengestelde plaats in de
beide voor de oculairen gevormde beelden innemen.
Er is echter één punt, dat, bij de beoordeeling van het-
geen men van een binoculair mikroskoop , als middel ter her-
kenning van den ligchamelijken vorm der voorwerpen, al
dan niet tc verwachten heeft, zeer in aanmerking komt en
tot hiertoe te veel uit het oog is verloren. Ik bedoel de
diepte des gezigtsvelds.
Ook bij het zien door het mikroskoop kan, door inspanning
van het accommodatievermogen, de diepte, waartoe het oog
nog vermag doortedringen, wel is waar iets vermeerderd
worden en daarom ook eenigzins verschillen voor verschillende
oogen. Dit verschil kan echter slechts gering wezen. Ik
reken derhalve de mededeeling der volgende waarnemingen
niet geheel overbodig Voor mijn regter oog vind ik de diepte,
waarop de vorm der ligchamen nog even herkenbaar is, bij
onderscheidene vergrootingen, als volgt:
NUT VAN HET STEREOSKOPISCH MIKROSKOOP, 101
Vergrootend
vermogen van
het mikroskoop Diepte van het gezigtsveld.
Brandpuntsafstand bij 25 centim.
van duidoljjkheids-
het objectief. afstand. Ware Schijnbare
46,8 mm 39 0,144 min S,62 mm
9,07 ~ 200 0,058 — 11,60 -
Deze melingen zijn verrigt, door eerst een voorwerp (een
vleugelschubbelje van Pieris hrassicuc) naauwkeurig in het
focus te brengen en dan daaruit te verwijderen tol op den
afstand, waarop de algeineene omtrek en gedaante nog even
herkenbaar waren, ofschoon de randen hunne scherpte reeds
op veel kortoren afstand verloren hadden. Deze afstand, de
ware diepte van het gezigtsveld, werd gemeten door afle-
zing op eenen verdeelden cirkel, waarvan de schroef voor do
fijne instelling voorzien is. De schijnbare diepte van het
gezigtsveld wordt dan verkregen door vermenigvuldiging van
de ware diepte met het vergrootingscijfer.
Uit het tafeltje blijkt, dat de gevonden schijnbare diepte bij
de sterkere vergrootingen meer bedraagt dan bij de geringere.
Dit is echter meer het gevolg daarvan, dat voor alle bepalingen
hetzelfde kleine voorwerp gediend heeft, en de herkenning van
deszelfs vorm uil den aard der zaak bij sterker vergrooting
gemakkelijker is dan bij eene geringere. lo elk geval mag
men daaruit besluiten, dal de sterkere vergrootingen niet
ongunstiger zijn voor het stereoskopisch zien van naar even-
redigheid kleinere ligchainen. Doch in het algemeen blijkt.
102 MULTOCULAIRE MIKROSKOPEN.
dat de diepte van het gezigtsveld in het mikroskoop inder-
daad uiterst gering is, daar uit de cijfers in de laatste kolom
voortvloeit, dat zij gelijk staat met eene diepte van hoogstens
18—19 millim. voor het gezigtsveld van het bloote oog,
dat naar voorwerpen ziet, die zich op eenen afstand van
25 centim. bevinden, met andere woorden: dat een oog,
hetwelk voor dien afstand geaccomodeerd is, slechts ligcha-
men zoude kunnen waarnemen, die hoogstens 18 tot 19
millim. dik zijn , terwijl alle fcuiten die beperkte ruimte gelegen
voorwerpen zich in het geheel niet of als nevelachtige massa's
zouden vertoonen. Deze vergelijking is reeds genoegzaam ,
om ons van het gebruik van het binoculair mikroskoop als
stereoskopisch werktuig geene al te overdreven verwachtingen
te doen koesteren.
VERLICHTlNGStOEST ELLEN.
28. i»a de objecliefslclsels is de vcilichliogstoeslci het
belangrijkste gedeelte van elk mikroskoop , en in de handen
van den geoefenden waarnemer wordt deze een gewigtig
hulpmiddel om vele bijzonderheden in het maaksel der voor-
werpen te ontdekken, welke bij minder gepaste verlichting
geheel onwaarneembaar zijn.
Ook na de belangrijke verbeteringen, die de verlichtings-
toeslel reeds voor 18öO ondergaan had, heeft men daarom
verder getracht dezen nog beter in slaat te stellen met den
overigen optischen toestel zamentewerken tol het doordringen
in de fijnere structuur zoowel van doorschijnende als van
ondoorschijnende voorwerpen.
Het nut van schnins invallend licht voor de waarneming
van geringe afwijkingen , die de stralen bij hunnen doorgang
door de ligchamen ondergaan, ten gevolge van daarbij plaats
hebbende brekingen en terugkaatsingen , is thans algemeen
erkend, en slechts weinige mikroskopen treft men meer aan,
waaraan eenig hulpmiddel daartoe geheel ontbreekt.
Bij sommige mikroskopen, vooral de grootere werktuigen,
verhindert echter niet zelden de dikte der voorwerptafel,
dat het licht des spiegels in de meest schuinsche rigling op
104 vehliciitingstoestellen.
het voorwerp valt. Waar zulks mogt voorkomen, kan dit
verholpen worden op de wijze van Nachet, die bij zijne
grootere mikroskopen tegenwoordig eene afzonderlijke hulp-
voorwerptafel voegt, die onder de eigenlijke voorwerptafel wordt
bevestigd en voorzien is van twee klemmen , om het glasplaatje,
waarop het voorwerp ligt, vast te houden. De mikroskoopbuis
wordt dan door de opening der voorwerptafel heen geschoven,
totdat het objectief digt genoeg boven het voorwerp gekomen is.
De ondervinding van het nut der excentrische plaatsing
des spiegels heeft echter tevens aanleiding gegeven tot het
uitvinden van andere inrigtingen, waarin het hoofddoel,
de verlichting van het voorwerp door schuins invallend licht,
met buitensluiting van het licht, dat nabij de as hel mi-
kroskoop zoude kunnen binnentreden, op eene nog vollediger
wijze bereikt is.
29. In de eerste plaats komt in aanmerking de parabo-
loide van Wenham (1). Zij is, naar verkleinden maatstaf,
in doorsnede afgebeeld in fig. 22 pl. I; aa is eene zilveren
paraboloide, waarvan de binnenvlakte goed gepolijst is; de
brandpuntsafstand bedraagt yV IE- d. De top is zoover af-
gesneden als noodig is om het brandpunt te doen vallen
op de bovenvlakte van de dikste glasplaatjes, die gewoonlijk
gebruikt worden om er voorwerpen op te plaatsen. Aan de
grondvlakte der paraboloide bevindt zich eene plaat van
dun glas /ÖZ», op welks midden een zwart gemaakt cylin-
dertje g is bevestigd met eenen rand, die even breed is als de
bovenste opening, ten einde al de nabij de as invallende
stralen aftesnijden, zoodat geen regtstreeksch licht van den
(I) Microscop. Transact. 1851.
-ocr page 111-PARABOLOIDE VAN WENHAM. lOÖ
spiegel het voorwerp bereiken kan, maar dit alleen verlicht
wordt door de van alle zijden teruggekaatste stralen, die
elkander in het brandpunt ontmoeten.
Verders is de toestel voorzien van een rondselwerk met eenen
knop c om hem hooger of lager te stellen , en van een draaijend
diaphragma d, met twee in de middellijn geplaatste openin-
gen ee, waardoor derhalve twee bundels licht in tegenge-
stelde rigtingen worden teruggekaatst.
Eindelijk is de bovenste opening door eenen meniscus
gesloten. Deze heeft ten doel de uitwerkselen van de afwij-
king der lichtstralen, bij den doorgang door de glazen
plaatjes, ten gevolge waarvan zich de voorwerpen iets ge-
kleurd en nevelachtig vertoonen, te verbeteren. Bovendien
is aldus de toegang van de lucht en van dampen geweerd ,
zoodat de binnenste oppervlakte haren glans behoudt.
Ofschoon ik het nut van dezen toestel niet door eigen
ervaring kan beoordeelen , zoo twijfel ik echter geenzins of
hij moet in sommige' gevallen uitstekende diensten bewijzen.
Jammer slechts dat de mooijelijkheid der vervaardiging
van zulk eene paraboloide en hare kostbaarheid, die daarvan hel
gevolg is, velen zullen afschrikken van haar zich aanteschaffeu.
Doch , alhoewel dan ook op eene iets minder volkomen
wijze , kan hetzelfde denkbeeld, dal daaraan ten grondslag
ligt, ook langs eenen anderen , minder kostbaren weg worden
verwezenlijkt. Dit denkbeeld toch is geen ander dan een
hulpmiddel te vinden, om de voorwerpen van rondsom
door schuins invallende lichtstralen te doen treffen, onder
afsluiting van die stralen, welke, nabij de as doorgaande ,
het voorwerp onder eenen minder schuinschen inval bereiken.
De ondervinding heeft namelijk geleerd, dat deze midden-
stralen , wel verre van voordeelig te zijn, alleeji strekken
100 YEULICHTINGSTOESTELLEN.
om de kleine oncvenheden , die door de randslralen ziglbaar
worden gemaakt, weder te doen verdwijnen. In een zeker op
zigt heeft hier hetzelfde plaats, als hetgeen wij vroeger (bl. 14)
ten aanzien van de lenzenstelsels gezegd hebben , dat na-
melijk hun onderscheidend vermogen voornamelijk afhangt
van de raudstralen, zoodat men dit zelfs niet vermindert
maar veeleer iets vermeerdert, door op het objectief een
klein schijfje te leggen, dat de middenstralen buitensluit.
Hetzelfde nu kan men doen in den verlichtingstoestel,
door namelijk op den weg der stralen schijfjes van ver-
schillende grootte te plaatsen , waardoor aan een grooter of
kleiner gedeelte der middenstralen de toegang tot het voor-
werp versperd wordt, en dit alleen zeer schuins invallende
randstralen ontvangt. Zulke schijfjes kunnen dan hetzij elk
voor zich in de as van den toestel gebragt worden, of ge-
makshalve aan de spijlen van een klein raadje bevestigd zijn,
of wel in de openingen van eene rondom eene spil draaijende
koperen schijf uitgespaard, op de wijze die in fig. 21 pl. I is
afgebeeld, of eindelijk achter elkander op een in een koperen
raam bevat glazen plaatje geplakt (z. fig. 20 pl. I). Alle
deze handelwijzen komen in de hoofdzaak op hetzelfde neêr,
en het is tamelijk onverschillig aan welk derzelve men de
voorkeur geeft.
Het spreekt echter van zelf, dat zulk een diaphragma ge-
heel onbruikbaar is, wanneer de verlichtingstoestel paralel
licht in het gezigtsveld werpt, en dat het nog zeer weinig nut
zoude doen, wanneer deze alleen uit eenen hollen spiegel be-
staat, waardoor de stralen slechts in geringe mate convergerend
of divergerend worden gemaakt. Om de dienst te doen, waar-
toe het bestemd is, moet het aangebragt worden onder eene
lens of een lenzenstelsel van korten brandpuntsafstand, waar-
ÜIAPRAGMATA VOOR DE MIDDENSTRALEN. i07
door hel licht, dat van den spiegel is teruggekaatst, sterk
convergerend of divergerend wordt gemaakt, en dan zullen
de randstralen, die in zeer schuinsche rigting hel gezigtsveld
intreden, hetzelfde doen als de stralen, die door deWcn-
h a m sehe paraholoide worden teruggekaatst.
Hel eenige verschil in beide soorten van toestellen is, dat
de laatste vrij is van chromatische en, indien de vorm vol-
komen juist is, ook van sphaerische aberratie, terwijl aanbel
beste achromatische lenzenstelsel in dit opzigt altijd iets ont-
breekt. Echter betwijfel ik , of dit gebrek inderdaad van zoo-
veel gewigt is, dat het van eenigen invloed is op het al of
niet ziglbaar maken van de streepjes op de moeijelijksle
proefvoorwerpen. Mij is althans geene waarneming bekend,
die alleen met de Wen ham sehe paraholoide en niet even
goed met eenen anderen, uit eenen spiegel en condenserende
lenzen bestaanden verlichtingstoeslel is kunnen verrigt worden.
Zulke verlichtingstoestellen, waarin naar willekeur de rand-
of middenstralen kunnen worden afgesloten, alvorens zij hel
condenserende lenzenstelsel binnentreden, zijn reeds sedert
eenige jaren in Engeland, op het voorbeeld van Gil let tin
gebruik. Zoowel Ross als Powell éc Lealand en Smith
& Beek voegen deze bij hunne grootere werktuigen. Maar
de allereenvoudigste wijze, om het boven ontwikkelde begin-
sel in toepassing te brengen, beslaat in de aanwending van
eene nagenoeg hemisphaerische lens, op welker platte opper-
vlakte een zwart schijfje geplakt wordt, op de wijze als in
fig. 16 pl. n. Zulk cene lens, in een kort kokertje beves
tigd, moet dan door de eene of andere mechanische inrigting
onder de voorwerptafel hooger of lager gesteld kunnen wor-
den. Reeds sedert eenigen tijd werd eene dergelijke lens bij
sommige Engelsche mikroskopen gevoegd, met het bepaalde
VEnUCHTINGSTOESTELLEN.
doel om voor de verlichling op eenen zwarten achtergrond
te strekken (zie hierover Het Mikroskoop I bl. 295), toen
Dr. Hall (1) het eerst er op opmerkzaam maakte, dat die-
zelfde lens bij sterker objectiefstelsels uitstekende diensten be-
wijst , om de streepjes van moeijelijke proefvoorwerpen op te
lossen , en zelfs de kostbaarder verlichtingstoestellen in dit opzigt
vervangen kan. Werkelijk heb ook ik bevonden , dat zulk eene
hemisphaerische lens van korten brandpuntsafstand (40 millim.)
daartoe zeer geschikt is, hoewel het geheele veld iets nevel-
achtigs heeft, dat wel als het gevolg van de zeer sterke
sphaerische aberratie der randstralen mag beschouwd worden.
Desniettegenstaande acht ik zulk eene lens, welke de prijs
van een mikroskoop slechts zeer weinig kan verhoogen, een
zeer nuttig bijvoegsel tot de kleinere, van minder volkomen
verlichtingstoestellen voorziene werktuigen,
50. Een verlichtingstoestel geheel ingerigt overeenkomstig
de beginselen, welke in Het Mikroskoop I bl. 276 en volg.
uitvoeriger door mij ontwikkeld zijn, is in 4850 voor mij
vervaardigd door Nachet (2j, doch later heb ik daaraan
door de instrumentmakers Straatemeijer en 011 an d alhier
nog eenige verbeteringen doen toevoegen.
Deze toestel geeft gelegenheid tot de volgende verlich-
tingswijzen :
1°. met gewone paralelle stralen;
2". met geconcentreerd paralel licht;
5°. met divergerend licht van verschillenden graad van di-
vergentie ;
(t) Quart. Journ. 1856 N®. XV p. 207.
(2) Eene beschrijving van dezen verticlitingsloeslel in zijnen loenmatigen
locstand is door mij gegeven in liet Ncderlandsch Lancet 2de Serie, 6do
Jaarg. bl, 457.
108
VOLLEDIGE VERLICHTINGSTOESTEL. 1 I 1
4". met convergerend licht van verschillenden convergen-
liegraad ;
5». met schuins invallend licht, onder verschillende hoeken
van inval, zoowel met paralelle stralen als met meer of
minder divergerende of convergerende stralen ;
6". met de middenslralen , onder afsluiting van een grooter
of kleiner gedeelte der randstralen ;
7°. met de randstralen, onder afsluiting van een grooler
of kleiner gedeelte der middenslralen.
Eene afbeelding op de halve grootte is gegeven in fig.
16, 17, 18, 19 en 20 pl. I. De toestel is voorgesteld, zoo
als zij bevestigd is aan een groot mikroskoop van Ober-
häuser. Hij kan echter even goed bij elk ander mikros-
koop worden gevoegd, waar slechts ruimte genoeg daarvoor
tusschen de voorwerptafel en den voet des werkluigs is. In
fig. 16 en 17 zijn deze aangeduid door AB en GD.
M is de spiegel, aan de eene zijde vlak , aan de andere
hol. De brandpuntsafstand van den hollen spiegel bedraagt
45 millim. Hij is op de gewone wijze opgehangen in eenen
beugel l, die van onderen met het stuk e is verbonden, door
middel eener spil, waarom hij draaijen kan. De spiegel is
dus, bij de centrische stelling in fig. 16 , waarbij zijn mid-
delpunt in de optische as van het geheele werktuig ligt,
alleen beweegbaar in een horizontaal en vertikaal vlak.
Voor de excentrische stelling dient de bevestiging aan de
scharniergeledingen e, f an (j. Hunne inrigting is duidelijk
genoeg uil fig. 17. Alleenlijk slip ik hier aan, dat het stuk
g trapvormig is ingesneden, ten einde ruimte te geven aan
de plaat E, bij hare nederdaling. Door dezen geleden arm
is het mogelijk aan den spiegel allerlei hellingshoeken met
het vlak van de voorwerptafel te geven, van 40° af tol 90®
1 1 O VEKLICIITINGSTOFSTELLEN.
toe, of van 0° tot S0° ten opzigte der optische as.
Eene planoconvexe lens i (1), van 15,5 millim. brand-
puntsafstand, welke, zoo noodig verwisseld kan worden met
een achromatisch lenzenstelsel o, van 6 millim. brandpunts-
afstand , is bevestigd in eenen ring, welke in eenen tweeden
ring q kan vastgeschroefd worden. Deze laatste is (z. fig. 19)
door eene scharnier p verbonden aan het platte stuk vwxz^
hetwelk ter weerszijden schuins afgesneden kanten heeft, die
passen in twee zijdelingsche lijsten op het stuk P, zoodat
het daarin heen en weder kan geschoven worden, in dier
voege, dat, bij de meest achterwaartsche stelling, het mid-
denpunt der lens of van het lenzenstelsel juist in de optische
as gelegen is, gelijk in fig. 16. Voor heen-en wederschui-
ving dienen de beide kleine handvatsels ss fig. 19.
Ten einde de lens of het lenzenstelsel hooger of lager te
kunnen stellen, is het stuk P, door middel van het knie-
vormig gebogen stuk R, bevestigd aan de plaat E, welke,
met behulp van een rondselwerk, waarvan de gekartelde knop
bij S gezien wordt, kan worden op en neder bewogen.
Op den rand dier plaat is eene verdeeling in millimeters
gegraveerd, terwijl een wijzertje 1, op het onbewegelijke ach•
terstuk F bevestigd, den betrekkelijken stand der lens aanwijst.
Hierdoor is men in staat in eene kleine tafel eens en voor
altijd op te teekenen, wat men later bij het gebruik van den
verlichtingstoestel noodig heeft te weten.
Bij dezen verlichtingstoestel behooren drieerlei soort van
(1) OfscVioon het voor de verlichting niet volstrekt noodzakelijk is, dat
deze lens achromatisch zij, zoo is dit echter vvenschehjk, om den verlich-
tingstoestel ook te kunnen gebruiken voor een ander doel, namelijk voor
de vorming van beelden van verdeelde maten en van tot aanwijzing die-
nende voorwerpen in het gezigtsveld, waarop ik straks nader zal terugkomen.
VOLLEDIGE VERLICHTINGSTOESTEL. 1 I 1
diaphragmata. Een daarvan wordt door eene schroef onder
den ring q (fig. 16) bevestigd en is afzonderlijk in fig. 18 af-
gebeeld , in A van onderen, in B in de loodregte doorsnede
gezien. Bij is de schroefdraad die in den ring q past. De
overige letters in beiden hebben dezelfde beteekenis; abcd is
een langwerpig vierkante plaat ^ met twee zijdelingsche lijsten,
waarin, door middel van een rondselwerk, waarvan u de gekar-
telde knop is, twee andere platen in tegengestelde rigtingen
over elkander heenglijden. Van deze twee platen heeft de eene,
ef, eene opening, die voorgesteld wordt door ylntii', de tweede
of onderste, igh., is alleen regthoekig uitgesneden. Draait men
nu den knop u, dan glijden beide platen over elkander heen
en de vierkante opening v wordt grooter of kleiner, totdat zij
geheel verdwijnt, terwijl zij, wanneer de beide platen het verst
in de tegengestelde rigting bewogen zijn, zoo groot is, dat
daardoor de opening van de lens geheel onbedekt is (1),
Met deze inrigting is men derhalve in staat den 'licht-
bundel, die door den spiegel wordt teruggekaatst, alle gra-
den van versmalling te doen doorloopen, door afsnijding
der randstralen.
(1) Dit diaphragma is cene navolging van eene dergehjke inrigting, be-
hoorenjde bij een D o II o n d seh mikroskoop , dat zich reeds sedert een
dertigtal jaren in het physisch kabinet alhier bevindt. Voor zoo ver ik weet,
heb ik er echter in het Illde Deel van /Iet Mikroskoop, bl. 363, de eerste
beschrijving van gegeven. Als middel om alle graden van lichtintensiteit
te doorloopen , verdient het de voorkeur boyen alle andere mij bekende dia-
phragmata. In dit opzigt wedijvert daarmede wel is waar de door A,l.
Bryson [Edinh. new Phiios, Journ, 1850 Jan. p. 19.) aanbevolen inrig-
ting, bestaande uit twee Nicoische prismata, die onder de voorwerptafel
zijn geplaatst, en waarvan het eene om zijne as kan worden rondgedraaid;
doch eensdeels laten zulke kalkspaath-prismata slechts een gedeelte van
het licht, dat door den spiegel wordt teruggekaatst, door, anderdeels is
deze inrigting veel zamengestelder en daardoor kostbaarder dan de boven
beschrevene.
1 1 9 VERLICUTiNGSTOliSTF.LLEN.
Daar het echter in sommige gevallen voordeelig is de
opening van het diaphragma niet juist in het midden onder
de lens te hebben , zoo is er nog een tweede bijgevoegd,
alleen bestaande uit een langwerpig vierkant koperen plaatje ,
fig. 20, waarin eenige openingen van verschillende grootte
zijn aangebragt. Dit koperen plaatje schuift onder de lens heen
en weder, waartoe in de ring, die deze bevat, twee tegen
elkander overstaande sleuven zijn gesneden , waarvan die der
eene zijde bij a in fig. 16 en 17, te zien is. Met deze
plaat is een raampje verbonden, waarin een glazen plaatje is
bevestigd, waarop eenige ronden schijfjes van zwart gemaakt
bladtin van verschillende grootte zijn geplakt. Door deze
onder de lens te brengen, wordt derhalve een grooter of
kleiner gedeelte der middenstralen afgesneden. De lengte
van dit raam met de daarmede zamenhangende plaat is
zoo groot, dat, wanneer een der ondoorschijnende schijfjes
zich juist onder het midden der lens bevindt, elk der daar
aan beantwoordende, door de cijfers 1, 2, 3, 4 aange-
duide verdeelingen op het andere gedeelte vlak onder den
rand der voorwerptafel komt, zoodat men derhalve hierin
een middel heeft om deze schijljes centrisch te plaatsen.
Dat de boven gestelde vereischten nu door dezen verlich-
tingstoestel werkelijk vervuld worden , behoeft slechts weinig
aanwijzing.
De brandpuntsafstanden van den spiegel en van de lens
of van het lenzenstelsel bekend zijnde, kan men, met behulp
van de ter zijde ingesneden verdeelde schaal, hunnen betrek-
kelijken afstand gemakkelijk zoodanig regelen, dat men naar
willekeur paralelle, al of niet geconcentreerde , meer of minder
divergerende of convergerende stralen, van allerlei helling op
de as, in het gezigtsveld werpt. Daarbij behoeft men zich
VOLLEDIGE VERLICHTINGSTOESTEL. 1 I 1
slechts te herinneren , dat, wanneer de afstand tusschen de
lens en den hollen spiegel gelijk is aan de som van hun
beider brandpuntsafstanden, het door de lens tredende licht
uit geconcentreerde paralelle stralen bestaat. Door de lens
lager te brengen, wordt het licht meer en meer divergerend;
door haar te doen rijzen daarentegen meer en meer con-
vergerend. Hetzelfde geldt voor het lenzenstelsel, doch daar
dit eenen korteren brandpuntsafstand heeft, zoo kan men
daardoor ook de stralen merkelijk sterker divergerend of
convergerend maken.
Voor de verlichting met schuins invallende stralen kan men
het stuk P Iets naar voren schuiven, zonder den spiegel de-
zelfde beweging te doen volgen. Wanneer echter zeer schuins
invallend licht gevorderd wordt, dan wordt ook deze vooruit
en tevens [de] ring , die de lens bevat, in eene hellende
stelling gebragt, als in fig. 17.
Bij deze excentrische stelling van den verlichtingstoestel
doen dan de verschillende diaphragmata dezelfde diensten
als bij de plaatsing in de as van het werktuig.
Eindelijk kan het werktuig, waarbij deze verlichtingstoe-
stel behoort, ook in een polariserend mikroskoop veranderd
worden. Daartoe wordt het stuk P, door ronddraaijing der
knop S naar beneden gebragt en de lens verwijderd. In
de plaats daarvan wordt een Ni col sch prisma gesteld,
dat bevat is in een koperen buis, welke van onderen
voorzien is van een dergelijk regthoekig daarmede ver-
bonden aanhangsel als vwnz in fig. 19. Dit wordt ge-
schoven tusschen de lijsten van het stuk P, zoodat de
as van het prisma in de as van het geheele werktuig
ligt. Ter versterking der verlichting wordt dan nog boven
aan de koperen buis, dit het prisma bevat, dezelfde
V 8
H 4 VEBLICHTINGSTOESTELtEN.
lens i geschroefd, die ook bij den gewonen verlichtings-
toestel word aangewend.
Als analysator dient een tweede IVicoIsch prisma binnen
in de mikroskoopbuis. De buis die het bevat is door eene
schroef met eene andere korte buis verbonden, waarin het
oculair geplaatst wordt.
Ten gevolge van de aanzienlijke grootte der prismata
(15 millira. breed en 5S millim. lang), is de polarisatie
met dezen toestel zeer volkomen, terwijl de versterking van
het licht door de boven den polarisator geplaatste lens nog
veroorlooft daarmede aanzienlijke vergrootingen te gebruiken.
31. Elk die het mikroskoop gebruikt weet, dat een
blaauwe wolkenlooze hemel een voor naauwkeurige mikros-
kopische onderzoekingen weinig geschikt licht geeft. Men
kan dit toeschrijven aan de geringere tegenstelling in kleur
tusschen de negatieve beeldjes en het blaauwachtig gezigts-
veld . dan wanneer dit laatste zuiver wit is door het licht,
dat van helderwitte wolken wordt ternggekaatst.
Brücke (1) heeft echter nog op eene andere omstandig-
heid opmerkzaam gemaakt, waardoor het blaauwe licht des
hemels eene schadelijke werking kan hebben. Uit de onder-
zoekingen van Stokesen Helmholtz is namelijk gebleken,
dat organische weefsels niet vrij van inwendige dispersie zijn.
Wanneer nu, gelijk in het licht des blaauwen hemels, de
stralen van groote breekbaarheid een sterk overwigt hebben,
dan kunnen de voorwerpen, waardoor het heengaat, zelve
lichtend worden, hetgeen de duidelijkheid van het negatieve
beeld vermindert.
(1) Siteungsberichte der Kais. Akademie, 1856 Bd. XXI H. II p. 430.
-ocr page 121-VEBLICHTINGSTOESTELLKN MET OPVALLEND LICHT, H5
Ter verbetering dezer uadeelige eigenschaj) raadt B r ti c If e
aan op de voorwerptafel eene plaat canarie- of uraniuinglas
te leggen, welke het vermogen bezit van niet alleen de
blaauwe en violette stralen te absorberen, maar deze ook in
stralen van grooteren trillingsduur te veranderen. Hij bezigde
platen van 2—5 millim. dikte en van eene middelbare
kleur, maar is van meening, dat welligt die van 5—4 millim.
dikte met nog meer voordeel zouden kunnen gebruikt worden.
Ik heb deze handelwijze nog niet beproefd , doch twijfel
geenzins of zij kan in sommige gevallen goede diensten
doen. Vermoedelijk zal men, in de plaats van uraniumglas,
met gelijk gevolg ook andere stoffen, die eene dergelijke
werking op de lichtstralen hebben , b. v. eene oplossing van
zwavelzure chinine, in een glazen bakje met parallelle
wanden , op den weg der lichtstralen kunnen plaatsen.
31. Voor de verlichting der voorwerpen door opvallend
licht bestonden , gelijk bekend is, tot hiertoe tweederlei han-
delwijzen.
Men werpt daarop namelijk hetzij in eene schuinsche rigling,
door eene ter zijde geplaatste lens, een bol prisma of een
hol spiegeltje, eenen geconcentreerden lichtbundel, of wel
men bezigt een in een horizontaal vlak het objectief om-
gevend hol spiegeltje met eene opening voor doorlating van
het licht, dat van het voorwerp tol hel objectief komt, terwijl
het eerste dan verlicht wordt door het licht, dat door den
verlichtingstoestel op hel holle spiegeltje en van daar ge-
concentreerd op hel voorwerp wordt teruggekaatst.
De eerste dezer beide handelwijzen is slechts bij geringe
vergroeiingen bruikbaar, en ook de tweede kan moeijelijk
worden toegepast, wanneer sterke objectiefsels, die zeer digt
8*
-ocr page 122-H ö VERLICHTINGSTOESTELLEN.
bij het voorwerp komen en dus weinig ruimte voor het aan-
brengen eens spiegels overlaten, worden gebezigd (1).
Men heeft dan ook naar andere hulpmiddelen omgezien,
die veroorlooven ook bij sterke vergrootingen de voorwerpen
bij opvallend licht te onderzoeken. Tweederlei handelwijzen,
beide berustende op het beginsel der totale terugkaatsing,
moeten hier vermeld worden.
Daartoe behoort in de eerste plaats die, welke door Rid-
dell (2) is uitgedacht. Hij bezigt tot dit doel een glazen
ring, waarvan de bovenzijde vlak is, terwijl van onderen
zoowel de buiten- als de binnenkant onder eenen hoek van
45° geslepen zijn, in dier voege dat deze kanten verlengd
wordende elkander zouden ontmoeten. Zulk een glasring
laat zich derhalve beschouwen als een ringvormig prisma,
dat de stralen, die daarin van onderen binnentreden, weder
benedenwaarts terugkaatst. Ter verlichting met opvallend
licht wordt deze glasring boven het objectief geplaatst en dit
laatste dient dan te gelijkertijd om de stralen op het voor-
werp te concentreren.
Ofschoon in deze methode eene vernuftige gedachte niet
te miskennen is, zoo laat zich echter niet verwachten, dat
zij immer algemeen zal worden. Het hoofdbezwaar, dat men
tegen haar kan inbrengen, bestaat daarin, dat de glasring
steeds een min of meer aanmerkelijk gedeelte van den
rand van het objectief zelf bedekken moet en dus deszelfs
opening verkleinen, ten gevolge waarvan derhalve de licht-
(1) Uit eene aanteekening van Wenham {Quart. Journ. 1856 Juhj ^
XVI p. 55) blijkt echter, dat Ross zulk een spiegeltje gemaakt heeft,
hetwelk nog met de sterkste vergrootingen ter verlichting van onbedekte
voorwerpen kan gebruikt worden.
(2) Americ. Journ. f. Science and Arts, 1853 June, p, 69,
-ocr page 123-VERLICHTINGSTOESTELLEN MET OPVALLEND LICHT. 117
Sterkte zeer afneemt, terwijl bovendien de technische
uitvoering van zulke kleine glazen ringen, als vereischt wor-
den voor de sterker vergrootende stelsels, inderdaad uiterst
moeijelijk is.
Niet minder vernuftig en daarbij van veel uitgebreidere
praktische toepassing is het denkbeeld van Wenham (1),
om de totale reflectie te doen plaats grijpen aan de bovenste
oppervlakte van het dekplaatje.
De eenvoudigste wijze om zulks te bewerkstelligen wordt
opgehelderd door fig. 7pl. II, waarin AB een van terzijde
gezien glazen voorwerpplaatje aanduidt, waaronder, door
middel van canadabalsem, een regthoekig prisma ede is
vastgekleefd; ai& is een dekplaatje, en het daardoor bedekte
voorwerp ligt in v. Dit laatste kan bij deze methode nim-
mer droog zijn, dat is door lucht omgeven, maar tusschen
het dekplaatje en de voorwerpplaat moet eenig vocht (bij
voorkeur terpenthijnolie of canadabalsem) zijn, daar het
duidelijk is, dat de stralen anders reeds totaal gereflecteerd
zouden worden, alvorens zij tot de bovenvlakte van het
dekplaatje waren doorgedrongen. Bezit daarentegen de ge-
heele doorschijnende massa, van het prisma af tot aan het
dekplaatje toe, nagenoeg gelijken brekingsindex, dan zal een
stralenbundel, die loodregt een der regthoekszijden van het
glazen prisma binnentreedt, zijnen weg vervolgen tot aan de
bovenvlakte van het dekplaatje en aldaar eene totale terug- ""
kaatsing ondergaan, zonder dat eeaige straal het objectief
daarboven bereikt, zoodat derhalve het gezigtsveld donker
blijft, maar de daarin aanwezige voorwerpen zich, al naar
gelang zij het vermogen bezitten meer of minder licht terug
(1) Journ, of Microsc, Science 1856 Jtilij No. XVI, Transact, p.55.
-ocr page 124-118 VERLlCHTINGSTOESTELLEPï
te kaatsen , in meerder of minder mate verlicht zullen vertoo-
nen. Natuurlijk kan men dan deze verlichting nog versterken
door den invallenden lichtbundel convergerend te maken,
waartoe hetzij een holle spjegel, of eene bolle lens, of ein-
delijk, gelijk Wenham gedaan heeft, een bolvormig drie-
hoekig prisma kan dienen, dat op den weg der stralen naar
het andere prisma geplaatst word. Nog eenvoudiger en, ge-
lijk mij bij het gebruik gebleken is, even doelmatig is het
aan een der regthoekszijden van het prisma zelf eene bolle
oppervlakte te geven (z. fig. 8), zoodat het terzelfder tijd
de dienst van eene concentrerende lens vervult.
Behalve dit middel zijn door Wenham nog twee andere
handelwijzen aanbevolen, die beide ten doel hebben de
verlichtende stralen van alle zijden op het voorwerp te
werpen, zoodat dit derhalve zich veel sterker verlicht ver-
toont, dan wanneer, gelijk bij de aanwending van een pris'
ma het geval is, dit slechts van ééne zijde verlicht wordt.
Dit doel heeft hij bereikt zoowel door dc verbinding van eene
hemisphaerische lens met zijnen parabolischen reflector, als
door de aanwending van eene glazen paraboloide.
In flg. 9 pl. II is AB weder de glazen voorwerpplaat,
het dekplaatje; onder de eerste bevindt zich de reeds ver-
melde parabolische reflector, waarbinnen de hemisphaerische
lens C, waarvan een segment is afgeslepen, zoodat hetiover-
blijvende gedeelte ongeveer een derde van den doormeier des
bols bedraagt, bevat is. Deze afgeslepen oppervlakte is zwart
gemaakt, om alle licht, dat reglslreeks het mikroskoop zoude
kunnen binnentreden, aflesluiten De kromming van de lens-
oppervlakte beantwoordt aan eenen straal van ongeveer twee
tiende E. duim. De gang der stralen in dezen toestel is
duidelijk genoeg uil de figuur en vordert geene nadere aanwijzing.
VEnLICHTiNGSTOESTELLEN MET OPVALLFND LICOT. 119
Dat hetzelfde oogmerk, waartoe eene verbinding van den
parabolischen reflector met eene hemisphaerische lens dient,
even goed bereikt wordt door eene enkele parabolische lens,
waarvan de top is weggenomen, blijkt uit fig. 10, waarin
C de doorsnede van deze voorstelt, terwijl het middenge-
deelte der platte benedenvlakte door een zwart gekleurd
plaatje bedekt is, van gelijken doormeter als het afgeslepen
gedeelte, zoodat de stralen des spiegels alleen in den bui-
tensten glasmantel kunnen doordringen en de oppervlakte
bereiken, waar zij de eerste, en vervolgens aan het dekplaatje
de tweede totale terugkaatsing ondergaan.
Het spreekt van zelf, dat in deze verschillende gevallen de
toestel ook zoo kan worden ingerigt, dat de voorwerpen niet
onmiddelijk behoeven geplaatst te worden op eene glasplaat,
die blijvend met het prisma, met de lens of met de paraholoide
verbonden is, maar dat deze laatste ook kunnen gevat worden
in afzonderlijke korte buizen, die in de opening van de
voorwerptafel passen, mits men altijd zorg drage, bij het
daarop plaatsen van glazen voorwerpplaatjes, door tusschen-
brenging van een vocht, bij voorkeur terpenthijnolie, aan de
stralen eenen ongehinderden doorgang te verschaffen.
Het gebruik van paraboloidische terugkaatsingsvlaktea heeft
blijkbaar ten doel. de stralen zoo veel mogelijk in één punt
te verzamelen, iets dat in merkelijk mindere mate het geval
zoude zijn, indien men sphaerische oppervlakten bezigde. In-
tusschen is het niet te ontkennen, dat de vervaardiging van
zulke paraboloiden, hetzij dan van metaal of van glas, tot
de moeijelijkere opgaven behoort, en hunne bijvoeging de
kostbaarheid van een mikroskoop zeer vermeerdert. Het was
derhalve niet zonder eenig belang te onderzoeken, in hoeverre
men hetzelfde doel door eenvoudigere middelen bereiken kan.
120 VERLICHTINGSTOESTELLEN.
De berekening (door mijnen ambtgenoot van Rees verrigt)
leert, dat, indien een bundel paralelle stralen op eene hemis-
phaerische glazen lens valt, slechts een segment van 9° tot 11°
(al naar gelang van den brekingsindex van het gebruikte glas) de
stralen schuins genoeg ontvangt, om deze ^ na breking, onder
eenen hoek van 40° op de glasoppervlakte hetzij van de lens of
van een daarmede door canadabalsem of terpenthijnolie verbon-
den glasplaatje te doen vallen. De daardoor verkregen verlichting
is derhalve uiterst zwak, te meer dewijl daarbij nog wordt aan-
genomen dat de lens werkelijk een halve bol is, iets dat in de
praktijk uiterst moeijelijk bereikbaar is, dewijl de kommetjes,
waarin de lenzen geslepen worden, dit niet veroorlooven. Steeds
zullen deze lenzen eene iets geringere dikte hebben dan de
radius van den bol, en gevolglijk zal daaraan juist dit gedeelte
ontbreken, waar de stralen de sterkste breking ondergaan.
Doch men kan het doel naderbij komen door verbinding
van twee nagenoeg hemiphaerische lenzen, die aaneengevoegd
zijn op de wijze, welke in fig- 11 pl. II is afgebeeld.
De door de onderste lens D reeds convergerend gemaakte
stralen vallen dan op de bovenste kleinere lens G en worden
daar nog sterker convergerend gemaakt. Ten einde die stra-
len, welke eene te geringe convergentie bezitten, buiten te
sluiten wordt een zwart schijfje cd van iets grooteren door-
meter dan die der bovenste lens tusschen beiden in geplaatst.
De gunstigste verhouding tusschen de stralen der beide len-
zen is mij gebleken omstreeks 2 : 5 te zijn. Wanneer de
straal der bovenste lens 4 en die der onderste 10 millim.
bedraagt, dan kan de gezamenlijke dikte van de daarop ge-
legde voorwerp- en dekplaatjes 2 lot 2,S millim. bedragen.
Iets voordeeliger dan deze veibinding, zoude die zijn,
waarin de onderste lens ^een meniscus was, met eene zeer
VERLICHTINGSTOESTELLEN MET OPVALLEND LICHT, 121
flaauwe kromming der bovenwaarts gekeerde oppervlakte,
zoodanig, dat ook de stralen, die bet uiterste randgedeelte
trefl'en, in de lucht geraken en van daar op de tweede lens
vallen, doch het is te betwijfelen of deze verbetering groot
genoeg zoude zijn om te beantwoorden aan de meerdere
kostbaarheid der inrigting.
Wat nu de praktische waarde dezer onderscheidene metho-
den, vergeleken met de andere, vroeger bekende, betreft,
zoo is het getal der gevallen , waarin zij toepasselijk zijn,
merkelijk beperkter. Terwijl namelijk bij het gebruik van
schuins opvallend licht, geconcentreerd door eene lens, de
grootte der voorwerpen geheel onbepaald is, en met holle
terugkaatsende spiegeltjes nog voorwerpen kunnen verlicht wor-
den, die zoo groot zijn als de doormeter der onderste lens
van het objectiefstelsel, zijn daarentegen de hel laatst be-
schouwde methoden slechts dan aanwendbaar, wanneer de
voorwerpen in het gezigtsveld zeer klein zijn, want het valt
dadelijk in het oog, dat iets grootere voorwerpen den toe-
gang der stralen tot het dekplaatje zouden versperren, en
wel des te eerder naar gelang het gebruikte dekplaatje dun-
ner is, omdat, zooals de figuren 15 en 14 leeren, bij ge-
lijken terugkaatsingshoek de afstand tusschen de plaats , waar
de stralen het dekplaatje intreden en die, waar zij het, na te-
ruggekaatst te zijn, weder verlaten, afneemt met de dikte
van het dekplaatje. Voor zeer kleine ligchaampjes, gelijk
Diatomeen, de schubjes der Lepidopteren enzv., mits deze
tamelijk uit elkander verspreid in het gezigtsveld liggen, is
deze verlichtingsmethode echter uitnemend geschikt, en zij
heeft boven de overige het belangrijke voordeel vooruit van
even goed bij de sterkste, als bij de geringste vergrootingen
aanwendbaar te zijn.
i VEBLICHTINGSTOESTELLEN.
Met den zoo even beschreven lenzentoestel kan ik de voor-
werpen sterk genoeg verlichten ora hen bij eene SOO malige
vergrooting te beschouwen, en bij de volkomenere inrigtingen
van Wenham, waar minder sphaerische aberratie is, zul-
len vermoedelijk de voorwerpen nog meer licht ontvangen.
Echter vertoonen zich de aldus verlichte voorwerpen steeds
eenigermate als in eenen lichtnevel gehuld, waardoor zij cene
minder scherpe tegenstelling met den donkeren achtergrond
vormen. Daar dit niet alleen het geval is met den len-
zentoestel, maar ook Wenham hetzelfde van de door hem
gebezigde middelen zegt, zoo schijnt dit gebrek onafschei-
delijk van de methode te zijn. Vermoedelijk is zulks het
gevolg van de diffusie, die het teruggekaatste licht, zoowel
in de voorwerpen als in het omgevende medium ondergaat,
ten gevolge waarvan onregelmatig verstrooide lichtstralen naar
alle rigtingen worden geworpen en zoo het omringende veld
verlichten. Doch ofschoon dit gebrek eenigzins hinderlijk
is voor de waarneming, zoo zal desniettegenstaande deze ver-
lichtingsmethode in die gevallen, waar geene andere moge-
lijk is, nuttige diensten kunnen bewijzen, en is zij daarom
als eene aanwinst voor het mikroskopisch onderzoek te be-
schouwen.
32. Bij het meer en meer toenemend gebruik vao gas
in de huizen, verdient ook de gaslamp, door Highleij (1)
ingerigt voor het gebruik bij het mikroskoop , eene nadere
beschrijving. Zij is afgebeeld op pl. I fig. 21.
Langs eenen op een voetstuk geplaatsten bronzen of ko-
peren stam glijdt een arm op en neder, die een ring A
(1) Quart, Jotirn, 1853 Januarij p. 142
-ocr page 129-GASLAMl'. 135
draagt, welke vau onderen bedekt is met metaalgaas, om
eene standvastige, niet flikkerende vlam te verkrijgen. Daar-
binnen is een metalen kegel C geplaatst , waarvan de bo-
venste , afgeknotte rand zich tot aan den voet der vlam
verheft, aldaar eene opene ruimte van ^ duim overlatende.
Hierdoor verkrijgt men eene schitterende cylindrische vlam.
De toevoer van gas geschiedt door eene caoutchoucbuis, die
met een gaspijp in verbinding wordt gebragt. De kraan Q
dient ter regeling van de toevloeijing.
Ten einde aan het licht zijne gele stralen te onttrekken en
het daardoor witter te maken, is de vlam omgeven van een
schoorsteen D van lichtblaauw glas. Hierdoor wordt de kleur
der vlam reeds tot op eene zekere hoogte verbeterd, maar
dit geschiedt nog vollediger door een blaauwachtig grijs ge-
kleurde glazen schijf E, die gevat is in eene korte, hellend
geplaatste buis, welke verbonden is aan een scherm in de
gedaante van een halven cylinder G, die, met behulp van
den ivoren knop H, om den ring A kan ronddraaijen, zoodat
men derhalve dit scherm naar de andere zijde kan brengen,
wanneer men het volle licht der vlam verlangt.
Een holle metalen spiegel J is aan den stam bevestigd,
in eene evenwijdige rigting met de glazen schijf E. Het
aldus reeds geconcentreerde licht kan, des verkiezende, nog
meer geconcentreerd worden door eene lens. De stralenbun-
del kan ook opgevangen worden door eenen hollen spiegel
L, die van achteren met gips bekleed is.
Deze zelfde lamp kan ook als gewone studeer-lamp die-
nen, na verwijdering van het scherm G en daarvoor inplaats
stelling van de kap M. Ook voor scheikundige doeleinden
kan zij worden aangewend, waartoe er de ring N met het
waterbad O en de metalen plaat P zijn bijgevoegd.
124 VERLICHTINGSTOESTELLEN.
Deze toestel schijnt mij toe op eene allezins gepaste wijze
de nadoelen van het kunstlicht voor de verlichting van
mikroskopische voorwerpen te verbeteren, met behoud van
de daaraan verbonden voordeden. Dat de geheele inrigting,
met eene kleine wijziging ook op eene olielamp kan worden
toegepast, zal ter naauwernood behoeven gezegd te worden.
TOESTELLEN TOT HET METEN EN TEEKENEN DER
MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.
Onder deze rubriek noem ik in de eersle plaats een
kleinen toestel, die ik het eerst zag aan het boven (bl. 57)
beschreven mikroskoop van N o b e r t. Tegenwoordig is deze
echter ook bij Nachet te bekomen.
Het is eene camera lucida, alleen bestaande uit een zeer
dun, onder eenen hoek van 45° gesteld glasplaatje ab (fig.
3 pl. II) en een regthoekig glazen prisma A. Het glazen
plaatje wordt boven het oculair geplaatst, en dan neemt hel
daardoor heen ziende oog tevens het potlood, de passer of
eenig ander voorwerp waar, dal zich in p, dat is ter zijde
van het mikroskoop bevindt.
De geheele toestel is zoo ingerigt, dat hij, door middel
van eenen ring gemakkelijk aanj het oculair wordt bevestigd,
en, wanneer men hem niet gebruikt, ter zijde kan worden
gedraaid, terwijl bovendien het prisma zich om eene hori-
zontale as beweegt, ten einde meer nabij gelegen of verder
verwijderde voorwerpen in het gezigtsveld te kunnen projicieren.
Deze camera lucida is niet anders dan eene verbetering
van het vroeger {Het Mikroskoop I bl. 255) reeds vermelde
gebruik van een dergelijk glasplaatje tot hetzelfde oogmerk,
maar ten gevolge dezer verbetering heeft men nu hel groote
132 TOESTELLEN TOT METEN EN TEEKENEN.
voordcel verkregen van, ziende in een loodregt geplaatst mi-
kroskoop , de hand, die het potlood of den passer houdt,
op de tafel, vvaarop het mikroskoop staat, gelijktijdig met
het voorwerp in het gezigtsveld te zien.
Onder alle mij bekende camerae lucidae is deze dan ook
de eenvoudigste en de gemakkelijkste in het gebruik. De
eenige aanmerking, die men er op maken kan, is dat, ten
gevolge van de gebrekkige terugkaatsing aan de oppervlakte
van het schuins geplaatst glasplaatje, slechts weinige stralen
van de zich ter zijde van het mikroskoop bevindende voor-
werpen in het oog geraken. In dit opzigt doet deze in-
rigting voorzeker onder voor andere camerae, waarin eene
totale terugkaatsing geschiedt. Doch voor de meeste doel-
einden, waartoe men zulk een toestel gebruikt, is zij bij
behoorlijke regeling van het licht, dat op de ter zijde van
het mikroskoop gehouden hand valt, volkomen voldoende,
gelijk mij door een veelvuldig gebruik gebleken is.
Eene zamengestelder soort van camera is die van Ha-
ge n o w (1), welke door hem met den eenigzins weidsch
klinkenden naam van Dikatopter bestempeld is. In de
hoofdzaak stemt hare inrigting overeen met die, welke
Amici reeds voor nieer dan twintig jaren bij zijne ho-
rizontale mikroskopen voegde (zie Het Mikroskoop I bl,
257). Alleenlijk is het prisma, waardoor in het Amici-
sche werktuig eene totale terugkaatsing geschiedt, hier
vervangen door een glazen spiegel, die bovendien niet
onder maar boven hel doorboorde spiegeltje geplaatst is.
Fig, 56 op pl. II stelt eene afbeelding van het werktuig
van Ha gen OW in doorsnede voor. Het glazen spiegeltje s
(1) K a r I B. H e 11 e r. Das dioptrieche Mikroskop, Wien, 1856 p. 51.
-ocr page 133-CAMERAE lUClDAE. METING VAN OPPERVLAKTEN, 127
is onder eenen hoek van 65° voor het oculair gesteld. Te-
genover dit spiegeltje, vlak voor de oculairbuis l, is een
doorboord cirkelrond stalen spiegeltje s' onder eenen hoek
van 17° bevestigd. Beide spiegels zijn tegen het binnen-
treden van zijdelingsch licht door gepast aangebragte wanden
w beschut en aan den bewegelijken ring R bevestigd. De
ring r en r' dient om den toestel aan de buis M te hech-
ten; de ring r' draagt bovendien het vierzijdige zuiltje A,
om, door middel van de schroef G, aan den toestel de noo-
dige bewegelijkheid te geven.
Het in O geplaatste oog des waarnemers ontvangt, regt-
streeks door de kleine opening o, de door het prisma P terug-
gekaatste stralen van het gezigtsveld en te gelijker tijd die
van het papier D en het potlood B, omdat de van daar
uitgaande stralen b^ c, , na eerst door den grooten spiegel
s te zijn teruggekaatst, op het. kleine, doorboorde spiegeltje
s' eene tweede terugkaatsing ondergaan en zoo in het oog
geraken.
52 Niet zelden is het noodig bij wetenschappelijke on-
derzoekingen de oppervlakte te meten van eenig zich in het
gezigtsveld bevindend voorwerp.
In eenige gevallen zal zulks kunnen geschieden, door in bet
brandpunt van het bovenste oogglas eenen in vierkante ruitjes
verdeelden glasmikrometer te plaatsen en te tellen hoe groot het
getal der ruitjes is, dat door het voorwerp bedekt wordt.
Heeft men, volgens bekende handelwijzen, vooraf de grootte
van elk ruitje bepaald, dan vindt men de oppervlakte van
het voorwerp door eene eenvoudige vermenigvuldiging.
De meting op deze wijze, hoewel schijnbaar eenvoudig en
gemakkelijk, heeft echter hare eigene bezwaren, vooral daar-
128 TOESTELLEN TOT METEN EN TEEKENEN.
in beslaande, dat, als de oppervlakte van het voorwerp
een eenigzins groot gedeelte van het gezigtsveld inneemt,
en de ruitjes, — zoo als voor de naauwkeurigheid der be-
paling noodig is, — klein zijn, het moeijelijk valt deze
te tellen, omdat er geene grootere verdeelingen zijn, die
met éénen oogopslag veroorlooven de grootte van het midden-
gedeelte des voorwerps ten naastenbij te erkennen, zoodat
nog slechts de meer buitenwaarts gelegen ruitjes eene af-
zonderlijke telling vorderen.
Het zal derhalve niet overbodig zijn hier eene methode te
beschrijven, die, hoewel slechts eene wijziging van eene der-
gelijke vroeger door mij beschrevene {Het Mikroskoop III
p. 433), in het praktisch gebruik merkelijk beter voldoet.
Op eene mat geslepen glasplaat van ongeveer 30 centim.
in het vierkant worden met inkt een aantal evenwijdige,el-
kander kruisende lijnen getrokken, zoodat de geheele opper-
vlakte in gelijk groote vierkante ruitjes, ten getale van
minstens drie- tot vierhonderd, verdeeld is. Om de telling
gemakkelijker te maken, worden de grootere ruiten, die elk
vijf kleinere lang en breed zijn en daarvan dus vijfentwintig
bevatten, aangeduid door ronde inktvlekjes op de hoekpuri-
ten, dat is rondom de kruisingspunten der lijnen aldaar. Bo-
vendien worden langs de zijden van den vierhoek nog cijfers
geplaatst, even als op een gewonen maatstok.
Deze verdeelde glasplaat wordt nu, hetzij op een afzon-
derlijk voetstuk, of, — gelijk in het vertrek waar ik gewoon
ben te arbeiden, — tegen een der vensterruiten geplaatst.
Ten einde de met inkt getrokken lijnen te beveiligen, is
het raadzaam de plaat te overdekken met eene andere van
gewoon glas, die daarop met strooken papier langs de ran-
den wordt vastgeplakt. \
METING VAN OPPERVLAKTEN. 129
Van deze verdeelde plaat moet nu een beeld gevormd
worden, dat, te gelijk met het voorwerp, in het gezigtsveld
van het mikroskoop gezien wordt. Dit geschiedt met hulp
van den boven (bl. 108 en volg.) beschreven verlichtingstoestel-
Het mikroskoop wordt regt tegenover de plaat gesteld. De af-
stand daarvan kan verschillend zijn. Heeft men nu het voor-
werp behoorlijk in het gezigtsveld, dan laat men door den
vlakken spiegel en de achromatische lens een beeld van de
verdeeling ontstaan , en , door de laatste hooger of lager te
stellen, gelukt het weldra dit beeld en dat van het voorwerp
gelijktijdig te zien. Natuurlijk heeft men het geheel in zijne
magt aldus het gezigtsveld in grootere of kleinere ruitjes te
verdeden, door den afstand van het mikroskoop tot aan
de verdeelde glasplaat te veranderen of door achromatische
lenzen of lenzenstelsels van verschillenden brandpuntsafstand
te bezigen. De ware grootte der ruitjes moet dan, even als
bij het gebruik van eenen glasmikrometer in het oculair,
vooraf gemeten worden. Heeft men dit echter eenmaal
voor eenen of meer vaste afstanden en voor het gebruik van
dezelfde lenzen verrigt, dan kunnen deze bepalingen voor
alle volgende metingen dienen.
Hetzelfde beginsel kan op nog menigerlei andere wijzen
worden toegepast, daar aldus het gezigtsveld, ten behoeve
van het doen van verschillende soorten van metingen, tot
bepalingen van lengtematen , vlaktematen , hoekmaten , of
ook tot hot tellen van voorwerpen in eene bepaalde ruimte,
of eindelijk tot het vervaardigen van naauwkeurige tcekenin-
gen, geheel naar willekeur in vakken van allerlei gedaante
en grootte kan worden verdeeld.
Alleen zij echter, die een mikroskoop met eenen achroma-
tischen verlichtingstoestel bezitten, kunnen van deze methode
V. 9
136 TOESTELLEN TOT METEN EN TEEKENEN.
gebruik raaken, en dit maakt hare toeïJassing derhalve nood-
zakelijk beperkt. Doch zij kan in de meeste gevallen ver-
vangen worden door eene andere, die alleen het nadeel
heeft van omslagtiger en daardoor meer tijdroovend te zijn.
Met eene camera lucida wordt een naauwkeurige omtrek van
het voorwerp op een blad papier of op eene lei ontworpen
en daarop dan een stuk doorschijnend papier of eene glas-
plaat gelegd, waarop met inkt of een schrijfdiamant de
verdeeling geteekend is.
Spoediger voert het gebruik van het portatieve zonmikros-
koop tot het doel, daar men het beeld kan opvangen op een
verdeeld stuk papier, dat tijdelijk met terpenthijnolie door-
schijnend is gemaakt.
Heeft men den omtrek van het beeld op papier geteekend,
dan schijnt ook de planimeter, door den ingenieur Gaspar
Wetli te Zurich uitgevonden (1), een zeer geschikt
werktuig om de oppervlakte te meten. Ik ken hetzelve ech-
ter niet uit eigen ervaring, evenmin als den op een dergelijk
beginsel (dat van het meten door ordinaten en coördinaten)
berustenden toestel, die door L. Fick (2) is uitgedacht en
op het mikroskoop toegepast, en welke in de hoofdzaak be-
staat uit twee beweeglijke armen, waartusschen twee spin-
newebdraden gespannen zijn, die elkander kruisen. Het oculair
is zamengesteld uit twee buizen, die door eene korte tus-
schenruimte gescheiden zijn, in welke zich hetkruisingspunt,
geplaatst in het brandpunt van het bovenste oogglas, langs
de randen van het beeld des voorwerps in het gezigtsveld
(1) Zie de beschrijving daarvan ia do Sitzungslerichto der Kais. Aka-
demie 1851 I p. 134.
(2) Zoitschrijt Jür rationelle Medicin 1853 Neue Folge UI p. 273.
-ocr page 137-SCHÜIFP ASSER. 131
laat bewegen. Later is nog een eenvoudiger planimeter
door Am sier (1) uitgedacht en beschreven.
S3. Waar eene camera lucida, een zonmikroskoop of
het dubbelzien tot mikrometrische doeleinden gebezigd wor-
den, moet men bovendien een naauwkeurig meetwerktuig
bezitten. Beter dan de vroeger {Bet Mikroskoop \ h\. ^
III bl. 43i) door mij vermelde passers^ dient daartoe een
schuifpasser, welken ik later alhier heb doen vervaardigen
en reeds verscheidene jaren met goed gevolg gebruikt. Hij
is cene wijziging van den reeds vroeger bij instrumentma-
kers in gebruik zijnden schuifmaatstok.
Deze schuifpasser bestaat (z. fig. 38 A pl. II, halve grootte) uit
twee deelen, namelijk uit eene platte geelkoperen staaf abcd
en het daarover heen glijdend raam eghf. Door eene aan
de ondervlakte geplaatste veêr {ik in B), die eea deel uit-
maakt van het kruisvormige stuk ilkm^ dat door twee
schroeven met het raam verbonden is, alsmede door eene
andere zijdelingsche {n in A en B), die in eene sleuf van
het stuk eg past, wordt dit raam tegen de staaf aangedrukt.
Aan het eene einde van de staaf en desgelijks aan het daar-
aan beantwoordend gedeelte van het raam bevindt zich een
naar regts (2) gekeerd, loodregt daarop bevestigd stalen aan-
(1) Vber die mechanische Bestimmung des Flächeninhalts der static
sehen Momente etc. Schaffhausen 1356. Ook beschreven in A. Fick's
Medizinische Physik. Braunschweig 1856 p. 464.
(2) Door eene vergissing van den graveur aijn de stalen spitsen naar links
gekeerd afgebeeld. Deze rigling is goed, wanneer de passer in do regterhand
wordt gehouden , maar wanneer men, gelijk de meesten doen, met het regter
oog door het mikroskoop ziet, dan moet men, bij het dubbelzien, den passer
in de linker hand houden en derhalve met de spitsen naar het mikroskoop,
dat is naar regts toegekeerd. Des verkiezende zoude de passer echter ook
aan de tegenovergestelde zijde nog van twee spitsen kunnen voorzien worden.
138 TOESTELLEN TOT METEN EN TEEKENEN.
zetstuk fÄ, Op en eq)^ beide in zeer spitse punten eindigen-
de, en, daar beiden volkomen vlak aan de naar elkander
toegekeerde zijden zijn , kunnen zij onderling in onmiddellijke
aanraking gebragt worden. Deze aanzetstukken zijn (bij r
en s) benedenwaarts gebogen, onder eenen hoek van omstreeks
i 45°, zoodat zij zich, van ter zijde gezien, vertoonen als
in C. Daardoor kan men gemakkelijk de spitsen over een
plat vlak bewegen, wanneer de hand, die het werktuig houdt,
op de tafel rust Op het verbindingsstuk qh is nog een
ander stuk koper bevestigd, dat eenigzins uitgehold en van
eenige groeven voorzien is, om daarin het voorste lid des
duims te houden, die daardoor genoegzaam gesteund wordt
om het raam gemakkelijk heen en weder te schuiven over
de staaf, die men met de andere vingers omvat.
Langs de eene zijde der staaf is eene verdeeling inge-
sneden van centimeters en millimeters, terwijl een nonius
bij tu gelegenheid geeft om 50'*'' deelen van den millimeter
aftelezen. Aan de tegenovergestelde zijde kan nog eene
tweede verdeeling in duimen en lijnen worden aangebragt,
met eenen nonius bij rx. Deze verdeelingen zijn zoo ingerigt,
dat wanneer de beide stalen aanzetstukken tegen elkander aan
liggen, en derhalve ook de spitsen elkander raken, de nonius
O aanwijst.
Behalve voor mikrometrische doeleinden is zulk een schuif-
passer ook een zeer geschikt werktuig tot het doen van ve-
lerlei andere metingen, zooals b. v. tot het naauwkeurig
bepalen van de dikte der dekplaatjes, enzv.
33. "WeIcker (1) heeft eene mikrometrische methode
(1) Zeitschrift für rationnelle Medicin X H. 1.
-ocr page 139-MIKUOMETEIl VAN WELCKER. 135
beschreven, welke, hoewel niet geheel nieuw, toch verbete-
ringen bevat, waardoor zij in de toepassing bruikbaarder is
gewordcD.
Zijne mikrometrische inrigting is namelijk in beginsel de-
zelfde, die reeds voor vele jaren door Br ewster (1) in zijnen
rotatory micrometer with foints werd aangewend en ter
zijner plaatse door mij vermeld ïs {Het Mikroskoop III bl. 428).
B r e vv s t e r, plaatste twee zeer fijne spits toeloopende naald-
jes in hel brandpunt van het oogglas, nabij den rand van
het gezigtsveld. Een dezer naaldjes is onbewegelijk, het an-
dere draait tevens met eenen verdeelden cirkel rond. Bij
de meling wordt dit laatste zoodanig gedraaid, dal de ran-
den van het beeld tusschen de beide spitsen begrepen
schijnen, en nu, met behulp van een nonius, de grootte
van den boog afgelezen, welks waarde gelijk is aan den door-
meter van hel beeld. In eene vooraf berekende lafel wordt
dan de ware grootte gevonden.
In den Welckerschen mikrometer ontbreekt het eene
vasle punt, dal trouwens des noods ook gemist kan worden,
en de bewegelijke spits wordt vervangen door het kruisings-
punt van twee spinwebdraden AB en CL) (fig. 28 pl. I), dio
dwars over het diaphragma van het oculair zijn gelegd (2).
(1) JSew Instruments p. D5 en 73.
(2) W el c leer heeft later [üeber Au/betvahrung mikroskopischer Ob-
jecte s. 31) eene eenvoudige methode medegedeeld om in dergehjtie ge-
vallen de altijd eenigzins moeijehjlc te bevestigen spiuwebdraden in het
oculair door andere te vervangen. Hij brengt namelijk op de twee plaatsen
van den rand des diaphragma's , waartusschen de draad moet uitgespannen
zijn , een droppel canadabalsem, steekt nu den knop eener speld in eeu
dezer droppels en trekt dan een draad, die naar de tegenovergestelde zijde
wordt been gevoerd. Bit eenvoudige hulpmiddel kan werkelijk in vele ge-
vallen nuttig zijn. Bij eenige oefening en bij de aanwending van canada»
balsem van gepaste consistentie, kan men aldus werkelijk zeer bruikbare,
gelijkmatig dunne draden trekken.
140 TOESTELLEN TOT METEN EN TEEKENEN.
Tot het meten van den doorloopen hoek dient een koperen
plaat, in de gedaante van een cirkelsector (fig. 26 pl. I),
die eene in graden verdeelde schaal heeft. Deze koperen
plaat is verbonden met de mikroskoopbuis. Een lange wijzer,
die aan het oculair is vastgehecht, glijdt langs de verdeeling,
wanneer de oculairbuis wordt rondgedraaid.
Bij het gebruik van dezen mikrometer moet vooraf, even
als bij vele andere soortgelijke werktuigen, eerst de waarde
der afdeelingen van de schaal gevonden worden door ver-
gelijking met die van eene bekende maat, b. v. van eenen
glasmikrometer, op de wijze voorgesteld in fig. 28, waarde
spinwebdraden in twee op elkander volgende stellingen, AB,
CD en cd^ zijn aangeduid, welke zij aannemen, wan-
neer zich het kruisingspunt van den eenen rand eener af-
deeling naar den volgenden beweegt. Heeft men eenmaal
met de noodige naauwkeurigheid den boog leeren kennen ,
welke beantwoordt aan de lengte van de aldus doorloopen
koorde, dan kan men gemakkelijk de lengte van elke andere
koorde , die beantwoordt aan eenen anderen boog vinden, daar
de koorde van eiken boog gelijk is aan tweemaal den sinus
van den halven boog. Op die wijze kan men dus door eene
kleine berekening, — welke hier voor den slechts eenigzins
in de wiskunde bedreven lezer wel niet nader zal behoeven
le worden uiteengezet, — ook den doormeter van elk te
meten voorwerp vinden, welke gelijk is aan de koorde van
den boog, zooals zulks in fig. 27 door MN is voorgesteld,
waar de gestippelde lijn den cirkel aanwijst, dien het punt
M doorloopt.
Indien het geheele mikroskoop de noodige vastheid heeft,
zoodat door het ronddraaijen van het oculair de plaats van
het voorwerp in het gezigtsveld geenerlei verandering onder-
MIKROMETEU VAN WELCKEB , VAN H0DG30N. 13S
gaat, dan laat zich niet betwijfelen, of men kan volgens deze
methode vrij naauwkenrige metingen verrigten. Echter is
daarin ééne bron van fouten, die wij niet over het hoofd
mogen zien. De doormeter van het te meten voorwerp moet
namelijk altijd juist in de rigting van de koorde des kleinen
cirkels gelegen zijn en, hoewel men het voorwerp wel ten
naastenbij op het oog in die' rigting brengen kan, zoo
is er toch geen zeker merkteeken daarvoor.
Uit dit oogpunt, maar ook'uit hoofde van de grootere een-
voudigheid der berekening, verdient de door Hodgson (1)
in den Welckerschen mikrometer gemaakte wijziging aan-
beveling.
Hodgson vervangt namelijk den cirkelsector met de in
graden verdeelde schaal, door eene regthoekige plaat (z. fig.
29 pl. 1), waarop eene evenwijdig met de eene regthoeks-
zijde loopende verdeelde maat is aangebragt. De wijzer moet
zoo lang zijn als de hypothenuse. Bij het gebruik dezer in-
rigting is het nu niet de koorde maar de tangens die gemeten
wordt, en, wanneer de kleinere spinwebdraad dc grootere,
die juist in de middellijn gelegen is, regthoekig kruist, dan
wijst de eerste de rigting van den tangens aan en derhalve
ook de juiste plaats van het voorwerp. Indien dan de lengte
van de straal des kleinen cirkels, beschreven door omwente-
ling van het punt M en hare verhouding tot den afstand van
het middelpunt des gezigtvelds tot aan bet naastbij zijnde
punt der schaal bekend zijn, dan wordt de gezochte door-
meter gevonden door eenen eenvoudigen regel van drieën,
gelijk blijkt uit fig. 30 pl. I, waarin MN het voorwerp is,
aan welks randen zich de spinwebdraad beurtclipgs in AB
(1) Quart, Journ. 1856 April. XV p. 2tl.
-ocr page 142-142 TOESTELLEN TOT METEN EN TEEKENEN.
cn in ab bevonden heeft. De driehoeken EOF en MON
gelijkvormig zijnde, staat EO : MO =i EF:MN. Heeft
men dus eerst de ware lengte van de straal MO, dat is van
de halve middellijn gevonden , — door een glasmikrometer als
voorwerp le bezigen en hel oculair eene halve omwenteling
te doen ondergaan, waardoor het punt M beurtelings aan het
eene en aan het andere uiteinde van de middellijn komt,
hetgeen men daaraan herkent, dat de spinwebdraad G D
evenwijdig is met de streepjes der verdeeling, — dan heeft men
vervolgens nog slechts de lengte van OE te kennen, om
dadelijk de grootte le welen der voorwerpen, die, gelegen
in de lijn MD, door de beenen van den hoek EOF om-
spannen worden. Is b. v. EO honderd maal langer dan MO,
dan zal de doormeier van het voorwerp féo bedragen van
de door den wijzer op de verdeelde schaal aangewezen maat.
Hij sterker vergrootingen, wanneer de lengte van MO slechts
een klein breukdeel eens millimeters [wordt, kan de stiaal
ligtelijk duizend maal in EO begrepen zijn, zonder dat de
regthoekige plaat eene buitensporige grootte verkrijgt, cn dan
beanlwoordt b. v. elke millimeter der schaal aan miU
limeler bij dc meting, terwijl men nog kleinere deelen schat-
ten kan.
Deze verhouding tusschen de deelen van de lijn MD en
die van de schaal laat zich ook nog op eenen meer, regl-
slreekschen weg voor de verschillende vergrootingen bepalen,
door namelijk eenen glasmikrometer zoodanig op de voor-
werptafel le loggen, dat zijn beeld in de lijn MD valt.
Men kan dan onderzoeken welke afdeelingen der schaal, bij
hel rondbewegcn van het oculair met den wijzer, aan be-
paalde afdeelingen des glasmikromelers beantwoorden. Deze
handelwijze heeft boven die vau Hodgson ook nog dit
------l.M.K*^
-ocr page 143-TOESTELLEN TOT METEN EN TEEKENEN. 157
vooruit, dat men zich daardoor onafhanicelijk kan maken van
de fout, die het gevolg is van de mogelijke excentriciteit van
het punt O. Teekent men namelijk de aldus verkregen uil-
komsten in eene tafel op, dan kan deze voor alle volgende
metingen dienen. Het spreekt overigens van zelf, dat bij deze
bepalingen alle die voorzorgen moeten in acht genomen wor-
den , welke voor het gebruik van glasmikrometers als stan-
daardmaten in het algemeen gelden, en elders uitvoerig door
mij besproken zijn {Het Mikroskoop II bl. 296 en verv.).
Hier ter plaatse kunnen wij nog aanstippen, dat "Welc-
ker (1) ook eenen glasmikrometer vervaardigd heeft, die
bepaaldelijk geschikt is voor het lellen van voorwerpen in het
gezigtsveld. Het is een plaatje van IJ duim lengte en 1
duim breedte, waarop overdwars 51 streepjes gelrokken zijn
met tusschenruimten van 0,25 Par. lijn, loodregt doorkruist
door 241 andere, zoodal de mikrometer dus in zeer lang-
werpige zeshoekjes verdeeld is. Hij houdt dien vorm voor
beter dan die van vierkante ruitjes, iets dat nog zoude kun-
nen betwijfeld worden. Daarentegen verdient zijn denkbeeld
om, voor hel gemak der lelling, zulk eene verdeeling, door
ligtelijk met eenen diamant te maken teekens, tenommeren,
allezins goedkeuring. Deze teekens beslaan alleen uit streep-
jes van tweederlei lengte en Iweederlei ouderlingen afstand,
zij zijn: 1 (1), I 1 (2), I \ I (5), 1111 (4), H (S), lil 1 i (8),
I (10), 11 II (14), II (20), ill (30) enzv.
Ook Hodgson heeft een denkbeeld aangegeven, dal
welligl zal kunnen lijden tol hel daarstellen van merkelijk
goedkoopere mikrometers, die de glasmikrometers als stan-
daardmaten kunnen vervangen.
(1) Pohjt. Joxirnal CXXX «. 267.
-ocr page 144-138 TOESTELLEN TOT METEN EN TÉEKENEIf.
Hij vervaardigde namelijk mikrometers van coliodium. Dit
deed hij op tweederlei wijze : vooreerst door op eenen glas-
mikrometer een laagje coliodium ie'brengen, dat zich, na
de verdamping des ethers, gemakkelijk Iaat afligten, waardoor
hij van de verdeelingen als het ware een afgietsel verkreeg,
dat nu even als een gewoon voorwerp tusschen twee glas-
plaatjes besloten kan worden (1).
In de tweede plaats bezigde hij de photographie, om op
zeer verkleinden maatstaf een beeld te vormen van eene ver-
deelde maat. Wanneer men in het oog houdt, dat photo-
graphische afbeeldingen op coliodium van zoo groote scherpte
kunnen vervaardigd worden, dat zij eene tamelijk sterke ver-
grooting verdragen,'dan laat zich begrijpen, dat men langs
dien weg mikrometrische verdeelingen kan verkrijgen, die zeer
wel diegene, welke met een verdeelwerktulg gemaakt zijn, kunnen
vervangen om als oculair-mikrometers gebruikt te worden.
34. Het gebruik der photographie, als middel om af-
beeldingen van mikroskopische voorwerpen te verkrijgen, is
in de laatste jaren algemeener geworden, vooral nadat de
daguerrotypie en de photographie op papier plaats hebben
gemaakt voor de aanwending van glas met coliodium, eiwit
of gelatina bekleed. Inzonderheid het eerste der drie laatst
(1) Quart, Journ. 1856 XV. p. 240. Wij moeten hier echter bijvoegen,
dat drie jaren vroeger Gorham (Quart, Journ, 1853 II p. 84) reeds het
coliodium gebruikt heeft > om zulk soort Tan afgietsels te maken van ver-
Gchillende midroskopische voorwerpen. Hij bezigde daartoe coliodium , dat
met rood sandelhout zwak gekleurd was en streek dit met een penseel vier
of vijf maal oyer de oppervlakte van het voorwerp. Bij het onderzoek van
mineralen, van schelpen, polyparien, de opperhuid yan planten, die van
gelede dieren, het hoornylies hunner oogen cnzT.» kan dit hulpmiddel
inderdaad goed te stade komen. \
MIKROSKOPISCHE PflOTOGBAPHiEëN. 1 39
genoemde sloffen is daartoe met het beste gevolg aangewend.
Te Weenen zijn mikroskopische photographieën vervaardigd
aan de staatsdrukkerij, die onder bestuur van Auer staal.
In dezelfde stad hebben ook Pohl en Weselsky (1) zich
daarmede-onledig gehouden, terwijl reeds vroeger Ma ij er
te Frankfort zulke photographieën vervaardigde, die als fraaj
geroemd worden. Te Parijs bood onlangs Bertsch (2) er
eenige aan de Fransche Akademie aan. Ook Nachet heeft,
volgens eene mondelinge mededeeling, mikroskopische pho-
tographieën met goed gevolg vervaardigd. Desgelijks D u-
bosq, die dezelve vervolgens weder bezigde als voorwerpen,
om daarvan, door middel van een photoëlektrisch mikroskoop,
een nog sterker vergroot beeld op een scherm te werpen.
De talrijkste beoefenaars vond echter de mikroskopische Pho-
tographie in Engeland. Hodgson (3), Delves (4), Kings*
ley (S), Shadbolt (6), Huxley (7) en Wenham (8)
gaven van de uitkomsten hunner ten deele goed geslaagde
proefnemingen openlijk verslag en eene meer of minder uit-
voerige beschrijving der door hen daarbij gevolgde handelwijzen*
Daar echter de middelen om photographische afbeeldingen
van mikroskopische voorwerpen daartestellen in de hoofdzaak
volkomen dezelfde zijn als die, welke bij de pbotograpbie in
(1) Sitzungslerichte der Kais. Âkad. 1857 XXIII H. 1. p. 317.
(2) Compt. rendus 1857 XLIV p. 213. Door Bertsch vervaardigde
milirosliopische photographieën zijn tegenwoordig in den handel. Ik heb
er een paar van gezien , die inderdaad zeer goed waren.
(3) Quart. Journ. 1853 II p. 147.
(4) Quart. Journ. 1853 III, Transact, p. 57.
(5) Philos. Magazine, 1853 June, p. 461.
(6) Quart. Journ, 1858 III. p. 165.
'{7) Ibid. p. 178, en IV , p. 305.
(8) Quart. Journ. 1855 X. Trantaet. p. 1.
-ocr page 146-4 40 MIKROSKOPISCHE PHOTOGRAPHIEÖN.
het algemeen worden gebezigd, zoo meen ik mij te mogen
vergenoegen met den lezer daaromtrent Ie verwijzen naar
de werken, die hieraan opzettelijk gewijd zijn, en zal mij
hier alleen bepalen bij eene beknopte beschouwing van dat-
gene , wat aan de mikroskopische photographie eigendom-
melijk is.
De meesten der bovengenoemden hebben alleen zonlicht ter
verlichting der voorwerpen doeltreffend gevonden. Daarmede
kan binnen weinige seconden op geiodeerd collodium een
voldoende indruk verkregen worden. Shadbolt heeft ech-
ter ook het licht eener camphinelamp gebruikt en zegt
daarmede binnen een tot tien minuten een voldoend beeld
verkregen te hebben. Aan Wenham gelukte zulks echter
niet. Beter voldeden dezen brandende phosphorus, brand-
dende zinkspaanders of eene reeks van elektrische vonken
door zelfontlading eener groote leidsche flesch, minder goed
het hydro-oxygeenlicht op kalk. Ten slotte echter zegt hij
dal er geen licht bekend is, dat in dit opzigt het zonlicht
evenaart. Nachet bevond echter, dat het elektrisch licht
tusschen koolspitsen zeer wel aan het oogmerk voldoet.
Wat de verdere optische inrigting betreft, zoo hebben
sommigen de voorkeur gegeven aan het gewone zonmikros-
koop met aplanatische lenzenstelsels, en het beeld in een
duister gemaakt vertrek op een tot tien voeten afstands op-
gevangen ; anderen daarentegen hebben in de gewone, tot
photographische doeleinden bestemde donkere kamer de lens
verwisseld met een objectiefstelsel en eene daarvoor geplaatste
voorwerptafel en verlichtingstoestel; nog anderen hebben tot
vorming van het beeld aan een geheel zamengesteld mi-
kroskoop de voorkeur gegeven, hetzij dat het loodregt of
horizontaal geplaatst wordt of wel, door een reglhoekig
4 40 MIKROSKOPISCHE PHOTOGRAPHIEÖN.
glazen prisma in de mikroskoopbuis, beide standen vereenigd
worden. Deze verschillen in de aanwending van den ver-
grootenden toestel zijn echter van weinig belang.
Van meer gewigt is het, dat men bedacht zij op de om-
standigheid , dat het brandpunt der zoogenaamde actinische
of chemische stralen niet zamenvalt met dat der eigenlijke
lichtstralen, zoodat het scherpe photographische beeld op
eenen iets verderen afstand ontslaat dan het op een mat
glas opgevangen lichtbeeld. Hierbij komt, dat alle aplana-
tische lenzenstelsels oververbeterd zijn , maar natuurlijk alleen
voor de eigenlijke lichtstralen, terwijl bovendien de graad
van oververbetering verschillend is in de onderscheidene len-
zenstelsels, zelfs in die welke afkomstig zijn uit dezelfde
werkplaats. In het algemeen is het verschil in de plaats
der beide brandpunten het grootst bij de zwakste lenzen-
stelsels. Zoo vond Sh ad bolt, dat een objectief van Smith
& Beek van li duim brandpuntsafstand d. verder van
het voorwerp moest gebragt worden; voor een ander van | d.
brandpuntsafstand bedroeg het verschil ^ig d.; voor een
van d. brandpuntsafstand d. Bij sterker objectieven
wordt de afstand tusschen beide brandpunten zoo gering,
dat het verschil weinig of geen invloed meer uitoefent.
Men kan op drieërlei wijzen daaraan, wanneer het noodig
is, te gemoet komen: l'' door verandering te brengen in
de plaats waar het beeld opgevangen wordt; 2° door ver-
andering in den afstand van het voorwerp tot aan het ob-
jectief; 3° door vóór het objectief eene gewone biconvexe
glazen lens van geringe kromming te stellen, waardoor do
oververbetering van het eerste in onderverbetering wordt
veranderd. Deze laatste handelwijze Is van Wenham. Do
tweede verdient de voorkeur boven de eerste, omdat zij
'142 MIKROSKOPISCHE POTHOGRAPUIEÖN.
gemakkelijk uitvoerbaar is met de schroef voor fijne instel-
ling, mits de knop voorzien zij'van eene verdeeling,
waardoor zij als fociméter dienen kan.
Zij derhalve, die met de objectieven van hun mikroskoop
photographieën wenschen 'daartestellen, behooren eerst door
eenige voorloopige proefnemingen te onderzoeken hoe groot
het verschil tusschen de beide brandpuntsafstanden is. Dit
eenmaal gevonden zijnde, moet dan het objectief, wanneer
het beeld zich op het matte glas scherp vertoont, telkens
nog zooveel verder van het voorwerp gebragt worden, of,
bij aanwending van de methode van Wenham, er dan de
biconvexe lens voor geschroefd worden, die gebleken is voor
het oogmerk voldoende te zijn^
Wordt in plaats van enkele objectiefstelsels een geheel za-
mengesteld mikroskoop aangewend, dan wordt de overver-
betering van het objectief door het oculair in meerderen of
minderen graad opgeheven of zelfs in onderverbetering
overgevoerd. Ook hier • kunnen derhalve alleen weder voor-
loopige proefnemingen beslissen, welke verandering ér gemaakt
moet worden in den afstand tusschen het voorwerp en het
objectief, om een zoo scherp mogelijk photograpliisch beeld
le erlangen. -
Wal de vraag aanbelangt: welk nut men van photo-
graphische' af beeidigen van mikroskopische voorwerpien mag
verwachten, zoo laat zich deze uit tweederlei standpunt
beantwoorden.
Dat zulke afbeeldingen het teekenen van mikroskopische
voorwerpen geheel overbodig zouden maken, is geenszins
aantenemen. Eene goede mikroskopische teekening is het
resultaat niet van eene enkele maar van'vele opvolgende waar-
nemingen. Eene slaafsche' navolging van alles'wat men in
MIEROSKOPISCHE PMOTOGRAPHIEeN. 145
het gezigtsveld ziet zoude slechts dienen tot verwarring van
den indruk. Hij, die zulk eene teekening vervaardigt, be-
hoort aan dengenen , die haar . beziet ,t de moeite te besparen
om het waargenomen beeld te ontcijferen, vooral omdat deze
niet meer in do gelegenheid is, door eene verandering in
den afstand van het voorwerp, door bewegiiig daarvan in
het gezigtsveld enzv., zich eene juiste voorstelling te ver-
schaflfen van de beteekenis der onderscheidene streepjes,
vlekjes, schaduwen en heldere plaatsen, die het beeld in zijn
geheel zamenstellen. Een teekenaar, die tevens mikrosko-
pisch waarnemer is, zal zich b. v. wel wachten om al de
stofdeeltjes of andere aan het voorwerp der waarneming
vreemde ligchaampjes, die zich toevalliger wijze tevens in
het gezigtsveld vertoonen, in zijne teekening optenemen;
hij zal dikwerf duidelijkheidshalve deelen van het voorwerp,
die iets lager of hooger gelegen zijn dan andere en zich
daarom niet op hetzelfde oogenblik scherp vertoonen, toch
met scherpe randen teekenen, om de ligchamelijkheid in
zijne afbeelding terug te geven. In eene photographie is
het geheel anders. Door overmaat van getrouwheid bespaart
zij aan haren beschouwer niets, zelfs niet het kleinste stipje
of krasje in het glasplaatje, v?aarop het voorwerp ligt. Zij
stelt bovendien slechts een enkel vlak scherp daar, terwijl
alle gedeelten, die zich in een ander vlak bevinden, nog
wel eenen indruk maken, maar zich in de afbeelding met
min of meer nevelachtige omtrekken vertoonen. Het is
trouwens uit de op bl. 101 medegedeelde metingen gebleken,
hoe gering de werkelijke diepte van het gezigtsveld in het
mikroskoop is. Wenham heeft, wel is waar, daaraan ge-
tracht te gemoet te komen, door het photographische beeld
bij gedeelten te doen ontstaan, waartoe hij eene kaart op
4 40 MIKROSKOPISCHE PHOTOGRAPHIEÖN.
den weg der stralen houdt en zoo opvolgend het eene ge-
deelte van het voorwerp voor en het andere na zich doet
afbeelden, maar het is duidelijk, dat dit hulpmiddel slechts
in eenige zeer weinige gevallen van wezenlijke dienst kan
zijn, daar het geheel ongenoegzaam is, wanneer men een
weefsel wil photographeren, dat uit verschillende lagen be-
staat, die door elkander heenschemeren. Men mag derhalve
veilig beweren, dat de photographie nimmer het teekenen
zal overbodig maken. Doch als hulpmiddel tot het verkrij-
gen van juiste afbeeldingen is zij daarentegen uitnemend
geschikt en overtreft als zoodanig verre alle andere dergelij-
ke, zooals de verschillende soorten van camerae lucidae.
Bovendien heelt zij nog eene tweede en gewigtige betee-
kenis. De geheele mikroskopische waarneming bij doorvallend
licht berust op het al of niet doorlaten van de lichtstralen,
hetzij dan dat deze geabsorbeerd , teruggekaatst of gebroken
en zoo buiten het gezigtsveld geworpen worden. Het ont-
slaan van photographische beelden van doorschijnende voor-
werpen is mede het gevolg van het al of niet doorlaten van
lichtstralen, maar niet enkel van die, welke, bij het gewone
zien, het netvliesbeeld in het oog vormen, maar bovenal
van de sterker breekbare stralen, die voor het oog onwaarneem-
baar zijn. Van daar dat beide beelden, het gezigtsbeeld en het
photographisch beeld, niet noodzakelijk identisch behoeven te
zijn , en dat gevolgelijk het laatste sommige bijzonderheden
van het maaksel des voorwerps hetzij duidelijker of minder
duidelijk kan vertoonen, dan wanneer men hetzelfde voorwerp
eenvoudig door het mikroskoop ziet. Een paar waarnemingen
aan Wenham ontleend zullen het hier door mij bedoelde
duidelijk maken. Het gelukte hem eene photographische
afbeelding te verkrijgen van Pkurosigma auguïatum, bij
MIKROSROPISCIIE PHOTOGIIAPHIEÖN. 143
de inderdaad geweldige vergrootiog van vijftienduizend maal
in doormeter (1). Daarin vertoonen zich de teeteningen
aan de oppervlakte der schaal volkomen zwart en veel dui-
delijker dan men ooit hopen mag deze door het zamengesteld
mikroskoop te zien. Daarentegen gaf een klein rood gekleurd
insekt, waarin bij doorvallend licht het uitgebreide tracbeën-
stelsel goed zigtbaar was, slechts een geheel gelijkmatig
zwart gekleurd beeld.
De vervaardiging van mikroskopische photographieën kan
derhalve in sommige gevallen een niet onbelangrijk hulp-
middel verschaffen om dieper doortedringen in het fijnere
maaksel der ligchamen. De actinische stralen staan in dit
opzigt gelijk met de gepolariseerde stralen. Beide kunnen
nog met voordeel worden aangewend, wanneer het gewone
licht te kort schiet in het voor ^ons oog waarneembaar
maken van afwijkingen in den gang der ethertrillingen,
die op hunne beurt slechts gevolgen zijn van zekere ver-
schillen in de gedaante of in den moleculairen toestand der
ligchamen.
(1) Eene daarnaar vervaardigde afbeelding bevindt zich in Carper te t'a
werk: Oti the Microscope etc. p. 307. Ik vermoed echter, dat deze ge-
heel buitengewone vergrooting niet regtstreeks verkregen is, maar door
het negatieve beeld, dat bij eene geringere vergrooting gevormd was,
weder als voorwerp te gebruiken en daarvan een sterker vergroot positiol
beeld te doen ontstaan.
10
-ocr page 152-HET TOEBEREIDEN EN BEWAREN DER
MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.
58, Eenige nieuwe methoden, in de liiatste jaren uit-
gedacht , om de herkenning van het maaksel der mikroskopische
voorwerpen gemakkelijker le maken, moeten hier in de eerste
plaats vermeld worden.
Voor het onderzoek van het ruggemergheeft J. Glarke (1)
de volgende handelwijze aanbevolen. Het ruggemerg wordt
eerst verhard in spiritus. De daarvan gemaakte doorsnede
wordt dan gelegd in een mengsel van een deel azijnzuur
en drie deelen spiritus en, na daarin een tot twee uren
vertoefd te hebben, in enkel spiritus, waarin men haar even
lang laat. Daaruit wordt zij overgebragt in terpenthijnolie,
die den spiritus onder dm vorm van donkere droppels uit-
drijft en de doorsnede doorschijnend maakt, welke 'ten slotte
met canadabalsem en een glasplaatje bedekt wordt, j
Het is niet te ontkennen, dat door deze methode het
hoofddoel, bevordering der doorschijnendheid, werkelijk be-
reikt wordt, zoodal dan ook de algemeene loop der vezelen,
do plaats door de gangliencellen ingenomen, enzv., wel er-
kend worden, doch voor de waarneming der fijnere détails
(1) phiios. transact. 1851, 11 p, 607.
-ocr page 153-TOEBEREIDING DER VOORWERPEN. 147
zijo, juist uit hoofde dezer groote doorschijnendheid, deze
praeparaten minder geschikt.
Beter voldoet tot dit laatste oogmerk de bevochtiging der
doorsneden van het volgens de methode van Stilling (z.
liet Mikroskoop III bl. 480) verharde ruggemerg met eene
chlorcalcium-oplossing, welke Sch roeder van der Kolk
sedert eenige jaren met een zoo erkend goed gevolg heeft
aangewend (1). Echter kan daarbij eenige drukking nimmer
geheel gemist worden.
Natuurlijk zijn deze zelfde handelwijzen ook toepasselijk
op de hersenen.
Gerlach heeft in zijne als injectiestof uitmuntende op-
lossing van karmijn in ammoniak tevens een middel gevonden,
waardoor de cellen met hunnen inhoud en de daarin bevatte
kernen en kernligchaampjes (de beide laatste het sterkst) rood
gekleurd worden, terwijl de tusschencelstof ongekleurd blijft.
Dit middel schijnt bestemd om groote diensten te bewijzen,
inzonderheid ter ontraadseling der structuur van het rugge-
merg en van de hersenen, daar hierdoor de gangliencellen
met" hunne verlengselen gekleurd worden, zoodat men den
loop der laatsten veel beter volgen kan dan op eenige an-
dere manier. Ook ter vervolging der peripherische uiteinden
der zennwen in de organen zal deze kleuring vermoedelijk
een uitstekend hulpmiddel aanbieden. Het is mij echter ge-
bleken dat ook de wanden der vaten eene roode kleur aan-
nemen, zoowel die der grootere stammen als die der haarvaten,
iels waarop men, ten einde verwisseling te voorkomen, be-
dacht behoort te zijn. De tijd, voor de indompeling in do
(1) Anatomisch Physiologisch onderzoek over het fijnere samenstel en
de werking van het ruggcmerg. Uitgegeven door do Kon. Akad. van
Wetens. 1854, bl. 26.
10*
-ocr page 154-i48 TOEBEREIDING DER VOORWERPEN.
gekleurde vloeistof benoodigd, verschilt eenigzins naar den
aard van het weefsel en van de meer of min verzadigde kleur
van het vocht. Wendt men eene zeer donkere karmijnoplos-
sing aan, dan zijn in den regel eenige weinige minuten vol-
doende, om de kleur behoorlijk te doen doordringen. Door
uitspoeling met water wordt dan de overtollige kleurstof
verwijderd (1).
Om dc ganglicnccllen van het ruggemerg en de hersenen
behoorlijk door uitpluising tc isoleren, legt Gerlach deze
gedurende eenige dagen in eene oplossing van chromzure
potasch, waardoor eene gedeeltelijke verharding maar tevens
eene vervvecking van de tusschenzelfstandigheid ontstaat, zoodat
deze gemakkelijker met naalden kan verwijderd worden, zonder
de cellen met hunne verlengselen te zeer te kwetsen. Tot
hetzelfde doel kan men echter ook de vooraf in spiritus of nog
beter in chromzuur verharde ruggemerg- of hersenzelfstan-
digheid gedurende een paar dagen in water laten macereren.
Eindelijk heeft Gerlach ook van zijne karmijnoplossing
gebruik gemaakt om de holten der bcencellen met eene
kleurstof te vullen. Hij doet zulks door de oplossing met
groote kracht te drijven in de holte van een pijpbeen, waar-
bij natuurlijk de opening, waardoor de injectie geschiedt,
behoorlijk moet afgesloten zijn. Door deze handelwijze kan
het feitelijk bewijs geleverd worden van den onmiddelijken
zamenhang der holte van dc beencellen en van hunne stra-
(1) Om aan anderen noodeloozo moeite te besparen, leeken ik hier nog
aan, dat ik vruchteloos eene dergelijke blaauwe kleuring der ganglien-
cellen beproefd heb door de oplossing van berlijnsch blaauw in oxalzuur,
alsmede door de opvolgende inwerking der oplossingen van bloedloogzout
en van zwavelzuur ijzeroxyd.
i48 TOEBEREIDING DER VOORWERPEN.
len met de Haversche kanalen en van deze met de merg-
holte (1).
Echter gelukt hel langs dien weg slechts een klein ge-
deelte der beencellen en zeer zelden ook eenige harer stralen
le vullen, daar de lucht, die daarin bevat is, eerst moet te-
ruggedrongen worden en derhalve zamengeperst wordt. Beter
voldoet in dit opzigt de methode, waarvan ik reeds voor
drie jaren een kort berigt gaf (z. Het Mikroskoop IV, ook
uitgegeven onder den tilel van Mikroskopische voonverpen
uit beide organische rijken., 1854, bl. 286), en welke ik
hier volledigheidshalve nog vermeld. Zij is ook van cene
uitgebreidere toepassing, daar zij veroorlooft alle met lucht
gevulde holten, van beenderen, tanden, de tracheën der in-
secten , de tusschencelügc kanalen der planten, enzv. op
gelijke wijze met een gekleurd vocht te vullen. Deze han-
delwijze bestaat, wat de hoofdzaak betreft, in plaatsing van
het voorwerp in een gekleurd vocht onder de klok der lucht-
pomp , en daarop volgende verwijdering van de lucht uit de
klok en weder instroomiug daarvan, waarbij dan het ge-
kleurde vocht in de vroeger met lucht gevulde holten dringt,
liet is mij echter gebleken, dat deze methode niet gelukt,
tenzij men daarbij eenige voorzorgen in acht neme. Het
gebezigde vocht moet eene zeer donkere kleur bezitten, zon-
der daarin zwevende kleurdeelljes. Dc stralen der beencellen ,
de uiteinden der tandkanaaltjes, die der Irachcën van in-
secten zijn veel dunner en fijner dan dc dunste haarvaten
waardoor het bloed stroomt, zoodat een gekleurd vocht, dat
(1) Deze en dc overige boven genoemde methoden werden door G e r-
1 a c h medegedeeld in de dit jaar te Bonn gehouden Vergadering van
Duitsche Natuur- en Geneeskundigen. Ik had toen tevens gelegenheid de
door hem niedegebragte praeparaten te zien.
ISO TOEBEnEFDlNG DEU VOORWERPEN.
»
nog voor dezen geheel voldoende is, veel te bleek is voor
het hier beoogde doel. De oplossingen van karmijn in am-
moniak en van berlijnsch blaauw in oxalzunr zijn de eenige
mij bekende waterige vloeistoffen, die genoegzaam sterk ge-
kleurd zijn om nog in zoo fijne kanaaltjes zigtbaar te wezen.
Bij mijne eerste proeven maakte ik daarvan gebruik. Doch
toen bleek het dat door deze beide vochten, bij het nood-
wendig lange verblijf der voorwerpen daarin, ook de tuschen-
zelfstandigheid gekleurd wordt. Vermoedelijk zal zulks met
alle waterige vochten in meerdere of mindere mate het geval
zijn, en het is daarom dat ik later een aftreksel van Alkan-
nawortel in terpenthijnolie gebezigd heb. Om deze echter
donker genoeg te kleuren is het niet voldoende eene overmaat
van fijngestooten Alkannawortel gedurende eenige dagen met
terpenthijnolie te doen trekken, men moet bovendien het
gefiltreerde aftreksel nog op een zand- of waterbad indikken.
Zulke gekleurde terpenthijnolie dringt nu alleen in de opene
hollen, zonder het overige weefsel te kleuren. Ten einde
echter de lucht uit de fijne kanaaltjes geheel te verwijderen,
moet het voorwerp in het gekleurde vocht gedurende ver-
scheidene dagen onder de luchtledig gepompte klok gehou-
den worden, daar de lucht, die in zulke kleine holten bevat
is, daaruit zeer moeijelijk geheel uittreedt. Been- en tand-
plaaljes in zulk een vocht geplaatst in eene ruimte, waar
de luchtdrukking slechts 4 millim. bedroeg en in dien toe-
stand gedurende drie dagen gehouden werd, door van tijd
tot lijd eenige slagen aan de luchtpomp te doen, bleken
bij onderzoek nog eenige lucht te bevatten. Door een ver-
blijf van vier of vijf dagen daarin kan echter alle lucht
verwijderd en door het gekleurde vocht vervangen worden.
Doch ofschoon op die wijze eene volledige opvulling der
-ocr page 157-i48 TOEBEREIDING DER VOORWERPEN.
holten en kanalen mogelijk is, zoo hebben de aldus vervaar-
digde praeparaten een nadeel, waarvan die, welke volgens de
boven vermelde Gerlachsche methode zijn bereid, vrij zijn.
Zij kunnen namelijk niet gelijk deze in canadabalsem bewaard
worden, daar zij hierin zich weldra ontkleuren.
Men moet trouwens erkennen, dat deze opvulling met een
gekleurd vocht eigenlijk alleen dienen kan om het werkelijk
bestaan van holten te bewijzen, maar niet om de fijne ka-
naaltjes zigtbaar te maken, die het best waarneembaar zijn
als zij lucht bevatten, welke, door hare zwarte kleur bij door-
vallend licht, elk ander kleurend middel verre overtreft, vooral
wanneer men die zwarte kleur nog scherper doet te voor-
schijn treden door de plaatsing van het voorwerp in eenig
dik vloeijend vocht, dat het licht sterk breekt, gelijk glyce-
rine of nog beter in verwarmden en daarna weder bekoelden
canadabalsem.
56. Bij het onderzoek van minerale stoffen, rotssoorten,
enzv.^ die de overblijfselen van kleine organismen bevatten,,
gelijk Entomostraceën, Foraminiferen, Diatomeen, enzv., is
het noodig deze vooraf lot poeder te brengen. Geschiedt
zulks echter door fijnstooting in een mortier of door af-
schraping met een mes of langs eenigen anderen werktuig-
lijken weg, dan loopt men groot gevaar de leedere kalk- of
kiezelschalen levens te verbrijzelen. Dit voorkomt men door
de volgende handelwijze, welke ik het eerst door Jhr. A. 6.
W. van Riemsdijk heb leeren kennen, en waarvan ik reed»
meermalen met het beste gevolg gebruik heb gemaakt.
In eene zekere hoeveelheid kokend water wordt zooveel
zwavelzure soda opgelost als het water vermag optenemen.
Vervolgens werpt men cr de stukken steen in en laat de op-
i48 TOEBEREIDING DER VOORWERPEN.
lossing langzaam en ruslig bekoelen. Is de steensoort ge-
noegzaam poreus, zoodat er vocht in vermag doortedringen,
dan zal, bij de later volgende kristalisatie, de zamenhang
verbroken worden en de steen geheel of ten deele tot poeder
uiteen vallen. Dit poeder, dat dan nog uit. grovere en fij-
nere deelen bestaat, kan dan vervolgens door slibbing met
water nog in verschillende gedeelten van ongelijke fijnheid
gesplitst worden, waarin zich dan de organische overblijf-
selen , al naar gelang van hun onderscheiden specifiek gewigt
verzamelen en gemakkelijk terug gevonden kunnen worden ,
na de uitbreiding met een penseel op een glasplaatje cn
bedekking vau het gedroogde praeparaat met canadabalsem.
Wanneer men zulk poeder bewaren wil, doet men best
het nog vochtig in een goed gesloten fleschje met spiritus
te overgieten, daar het bij de drooging weder zamenbakt
en in water gehouden aan schimmelvorming bloot staat.
37. Het getal der mikrotomcn , bestemd om dunne door-
sneden te vervaardigen, waarvan ik er vroeger reeds ver-
scheidene vermeldde [Het Mikroskoop Hl bl. 4S7), is
wederom met een vermeerderd. We Icker (1) heelt namelijk
een zoodanig werktuig beschreven, dat eigenlijk een vereen-
voudigde vorm van den mikrotoom van Oschatz is.
Zulke snijwerktuigen zijn echtcr voor het wclenschapp(?lijk
mikroskopisch onderzoek van te weinig belang om er lang
bij stil te staan en, hoewel gaarne erkennende, dat dc Welc-
kersehe inrigting vooral door hare eenvoudigheid eenige voor-
deelen boven andere dergelijke heeft, zoo achten wij het hier
voldoende den lezer, die daarmede nader mogt willen be-
(1) üebcr Aufbewahrung mikrohhopiseher Ohjecte s. 33,
-ocr page 159-BEWARING DEB PRAEPABATEN. 153
keud worden naar de door hem gegeven beschrijving en af-
beelding te verwijzen (1).
38. Voor het doel ora ondiepe cirkelronde bakjes van
vernis te maken en tevens ronde dekplaatjes te snijden is
door Hogg (2) een kleine toestel beschreven, welke zeer
wel tot deze en dergelijke oogmerken dienen kan. Op eene
houten plaat (z. fig. 54 pl. I) kunnen twee ronde schijven
elk om eene as draaijen. ïn eene groeve aan den rand van
elk loopt een snoer zonder einde, waardoor beide schijven
verbonden zijn. De eene is voorzien van een handvatsel. "Wordt
dit rond bewogen, dan draait ook de andere schijf. Op
deze zijn een paar klemmen aangebragt, waarmede het glas-
plaatje bevestigd wordt. Hierop kan nu met een penseel,
(1) Sleclits in één geval schijnt mij de aanwending van zulk eene werk-
tuighjke inrigting tot het vervaardigen van doorsneden eene wetenschappe-
lijke beteekenis te hebben, namelijk tot het bepalen ven het getal van
zulke elementaire deelen , die te midden van andere in een weefsel ver-
spreid liggen. Daartoe is bet noodig met groote naauwkeuriglieid dc dikte
van de gemaakte doorsnede te kennen, en dit kan alleen door het gebruik
van zulk een werktuig bereikt worden. Het behoort echter dan ook voor-
zien te zijn van eene fijne mikroineterschroef, die het voorwerp boven het
oppervlak der tafel brengt, met eene verdeelde wijzerplaat als knop,
terwijl het bovendien dan ook noodig is, dat het mes niet vrij met do
hand maar in eene daarvoor bestemde sleuf gevoerd worde , zoodat alle
de doorsneden juist de dikte hebben, die door den wijzer, waarlangs zich
de verdeelde plaat beweegt, wordt aangewezen. Als voorbeeld eener nut-
tige toepassing, die door een zoo ingerigt werktuig, in verband met de
boven (bl, 128) geschetste methode, waardoor het gezigtsveld in ruitjes
wOrdt verdeeld, mogelijk wordt gemaakt, noem ik de bepaling van het
getal der gangliencellen inde onderscheiden gedeelten van het ruggemerg,
nadat dit vooraf in chromzuur of in alkohol verhard is. Eene opvolgende
drukking om de doorsnede doorschynend te maken, schaadt in dit geval
niet, daar hierdoor alleen de gangliencellen, die vroeger iets hooger of
iets lager gelegen waren, in hetzelfde vlak gebragt worden.
' (2) The Microscope, its history, constrxiciion, and appHcations.
Londen, 1854 p, 71.
BEWARING DEB PRAEPABATEN. 154
gedoopt ia vernis of in eene andere daarvoor geschikte slof,
een kring getrokken worden van willekeurige grootte en
breedte, of met een diamant een rond dekplaatje worden
uitgesneden.
Tot dit laatsgenoemde doel kan met bijna even goed
gevolg de eenvoudiger methode van Beale (1) gebezigd
worden. Deze wendt daartoe een koperen ring aan, b. v.
eeu gewone gordijnring, waaraan ter weerszijden (z. fig. 51
pl. I) twee koperdraden gesoldeerd zijn om als aanvatsels te
dienen. De ring wordt op het glas gelegd en dan twee
vingers op de aanvatsels gehouden, terwijl de andere hand
met eenen scbrijfdiamanl langs de binnenzijde een kring trekt.
Dan trekt men van uit den rand des krings eenige straals-
gewijze streepen en breekt de daartusschen begrepen glas-
stukjes af.
Natuurlijk kan men met dergelijke ringen van verschillende
grootte ook dekplaatjes van onderscheiden grootte vervaardi-
gen. Door den ring in den eenen doormeter iets zamen-
tedrukken kan men ook elliptische plaatjes bekomen.
Beale heeft ook de volgende handelwijze ter vervaardi-
ging van zeer ondiepe glasbakjes aanbevolen. Zij berust op
de omstandigheid, dat eene barst zich niet voortzet in
een stukje zeer dun glas, wanneer dit met zeelijm op eene
vaste oppervlakte is bevestigd. De barst breidt zich dan uit
lot aan de zeelijm, maar niet verder. Men plakt met
zeelijm een stukje dun dekglas op een dier dikke glasringen,
welke tegenwoordig in den handel te bekomen zijn en tot
daarstelling van diepere bakjes gebezigd worden. Daarop maakt
men met eene vijl een gat in het middengedeelte van hel
(1) Qu^rt. Jmrn. 1852 J p.) 55.
-ocr page 161-BAKJES VOOR PRAEPARATEN. 183
dekplaatje, en vergroot dit tot dat het zoo groot is als dat
in den glazen ring. Vervolgens verwarmt men de zeelijm eenige
oogenblikken , totdat het verband loslaat en plakt dan da-
delijk het verkregen ondiepe glasbakje op een voorwerpplaatje.
Vroeger [Het Mikroskoop II bl. 124) heb ik verschillende
door mij gebezigde handelwijzen beschreven, die tot vervaardi-
ging van bakjes uil glas, caoutchouc of gulle percha, kunnen
strekken. Tegenwoordig bedien ik mij daartoe bijna uit&luilend
van gutla-pcrchaplaten, die men in allerlei dikten in den
handel bekomen kan. Deze zijn echter dikwijls niet onmiddelijk
tot daarstclling van bakjes bruikbaar, omdat de gutta-percha,
na eenigen tijd aan de lucht gelegen te hebben, schil-
ferig en broos wordt. Is dit het geval, dan kan men dit
gebrek echtcr herstellen door dompeling in kokend water,
waardoor de gulla-percha hare oude lenigheid weder ver-
krijgt. Het best gaat men op de volgende wijze te werk.
Uit de gutta-perchaplaat wordt met eene schaar een lang-
werpig vierkant stukjo geknipt, dat iels minder breed is
dan het glasplaatje , hetwelk tot onderlaag moet dienen. Dit
stukje gutta-percha dompelt men even in kokend water,
legt het vervolgens, nog nat zijnde, op de platte desgelijks
nat gemaakte oppervlakte van een stuk hout en slaat er nu
met een hamer en eenen hollen beitel, waarvan de doorsnede
een cirkel of een ellips is, het middenstuk uit. Daarop wordt
de aldus verkregen gutta-percharing, die op zijn smalste ge-
deelte 3 lol 4 millim. breed behoort te zijn, nogmaals in kokend
water gedompeld, vervolgens aan de onderzijde snel doch
zorgvuldig afgedroogd, zoodat er zich daar geen spoor van
water meer bevindt, en nu nog warm en tamelijk week zijnde
op het glasplaatje gelegd, dat daarvoor bestemd is. Met
eene andere vlakke, met water bevochtigde glasplaat wordt
BEWARING DEB PRAEPABATEN. 162
dan op de bovenvlakte gedurende eenige oogenblikken eene
gelijkmatige drukking uitgeoefend, en het bakje is gereed,
daar de drooge, warme gutta-percha van zelf zich op de
mede drooge oppervlakte van het onderste glasplaatje vast-
hecht , iets dat men zoo noodig nog bevorderen kan door
eene geringe verwarming boven eene alkohollamp.
Zulke gutta-perchabakjes, waarvan men er vele binnen een
kort tijdsbestek vervaardigen kan, hebben nagenoeg even
vlakke randen als de veel duurdere glazen ringen en vol-
doen even goed aan het oogmerk, waartoe zij bestemd zijn,
als deze.
Weicker (1) gebruikt, in de plaats van bakjes, eene
tusschenlaag van was, van verschillende dikte, al naar gelang
van die des voorwerps. Hij bezigt daartoe een dun wasrol-
letje, dat aan het einde beitelvormig is afgesneden, cn ver-
warmt dit even in eene alkoholvlam, zoodal het was langzaam,
zonder droppelvorming afvloeit op dc vier hoeken der on-
dervlakte van het te bezigen dekplaatje en daar als hel ware
vier vodjes vormt. Wordt dan vervolgens het dekplaatje op
het voorwerp gelegd, dat zich op een glasplaalje in een wa-
terig bewaarvochl bevindt, cn aangedrukt, totdat de onder-
vlakte het laatste raakt, of iets meer, zoo het noodig is,
dan breidt zich levens het was eenigzins uit, en vloeit het
overtollige bewaarvocht weg. Werkelijk kan dit eenvoudig
hulpmiddel in vele gevallen de verschillende soorten van
bakjes met goed gevolg vervangen, althans wanneer eene te
groote dikte der praeparaten , gelijk b. v. bij die der meeste
geinjicieerde weefsels, welke in vochtigen toestand bewaard
worden , zulks niet verhindert.
(1) Vcher Au/heioalirung nUkroskopischcr Objecie s. 33.
-ocr page 163-BEWAARVOCHTEN. GLYCERINE. 157
38, Als bewaarvochten heeft men in de laatste jaren er
eenige nieuwe aanbevolen, die hier kortelijk vermeld moeten
worden, ofschoon ik niet over alle uit eigen ervaring kan
oordeelen.
De glycerine., die trouwens reeds vóór 4850 door War-
ring ton was aanbevolen, is sedert door velen en ook door
mij tot bewaring van onderscheidene dierlijke en plantaardige
weefsels aangewend. Natuurlijk behoort zij zoo zuiver mo-
gelijk en kleurloos te zijn. Zij kan als zoodanig of verdund
met een of twee deelen water worden aangewend. Het
laatste is in de meeste gevallen verkieslijk, daar dc zuivere
glycerine te sterk lichtbrekend is, en daardoor de randen der
daarin bewaarde voorwerpen te bleek worden, tenzij het be-
vorderen van de doorschijnendheid van het voorwerp tevens
bedoeld wordt.
Zij kan gebezigd worden voor plantenvoorwerpen, ofschoon
ik de voorkeur geef aan de chlorcalcium-oplossing, omdat
in de glycerine de cellen altijd bruin gekleurd worden. Al-
leen voor amyliimkorrels en amylum houdende weefsels vol-
doet de glycerine beter, omdat chlorcalcium de korrels te
veel doet zwellen.
Onder de dierlijke weefsels zijn het vooral de primitief-
bundels der spieren , die zich in glycerine voortreffelijk hou-
den. Ook kraakbeen, hoornwcefsel, tracheën van insekten
ondergaan daarin weinig of geen verandering. Voor been-
en tandpraeparaten staat de glycerine gelijk met de chlor^
calcium-oplossing. Beide zijn zeer voldoende om de algemeene
structuur der tusschenzelfstandigheid ziglbaar te maken, maar
na verloop van tijd dringt het vocht in meerdere of mindere
mate in de holten der fijne kanalen , die daardoor moeije-
lijker waarneembaar worden. Aan dit gebrek leiden de in
1 58 BEWARING DEll PRAEPARATEN.
verwarmden canadabalsem gebragte en daarop met een glas-
plaatje bedekte geslepen doorsneden van been of tand niet,
mits de balsem dadelijk na de bekoeling stolt en ophoudt
vloeibaar te zijn. Dan blijven alle de met lucht gevulde
holten en kanalen voortaan onveranderd. Daarentegen is de
tusschenzelfstandigheid ia zulke praeparaten te doorschijnend
geworden. Men zal derhalve wel doen van zulke voorwerpen
tweederlei praeparaten te vervaardigen en de eene in cana-
dabalsem , de andere in chlorcalcium of in glycerine te be-
waren. Beide reeksen vullen dan elkander aan.
Alle lijmgevende weefsels worden in glycerine zeer door-
schijnend, zoodat deze zelfstandigheid voor het onveran-
derd bewaren van bindweefsel, pees- en bandweefsel minder
geschikt is dan de oplossing van arsenigzuur. Doch juist
door die doorschijnendheid komen de zich daarin verbrei-
dende elastische vezelen en cellen duidelijker te voorschijn ,
hetgeen wederom in sommige gevallen voordeelig is.
Voor zenuwpraeparaten kan de glycerine niet worden aan-
gewend , dan alleen ter bevochtiging van doorsneden die
vervaardigd zijn van het in spiritus verharde en daarop aan
de lucht gedroogde ruggemerg. Zulke doorsneden kunnen
zeer dun gemaakt worden en, met glycerine weder opge-
weckt , dienen voor een algemeen overzigt van het maaksel
des ruggemergs en van de betrekkelijke ligging der onder-
scheidene elementaire deelen, gangliencellen, vezelen enzv.
De oplossing van waterglas in water, het verkeerdelijk zooge-
naamde waterglasvernisis eerst voor korten tijd als bewaarmid-
del in gebruik gekomen, voor zoo ver ik weet, het eerst door
Welcker (1), die daarop door Phöhus was aandachtig gemaakt,
_ ■)
(1) Ueler die Aufheioahrung^ etc. 6. 20.
-ocr page 165-BEWAARVOCHTEN. WATERGLAS ENZV. 4S9
Mijne eigene ervaring daaromtrent is nog te kort om er
een afdoend oordeel over nittespreken. Ook komen, onder
den algemeenen naam van waterglas, verschillende prodnk-
len in den handel voor, die niet dezelfde scheikundige za-
menstelling hebben en ook wel eene verschillende waarde als
bewaarmiddel voor mikroskopische voorwerpen zullen bezitten.
Echter betwijfel ik of het wel bestemd is, om eenig der
reeds vroeger in gebruik zijnde bewaarmiddelen te vervangen.
Wel is waar kan het op eene dergelijke wijze gebruikt wor-
den als canadabalsem, namelijk als siroopdikke oplossing,
die verdampende eene dunne glaslaag achterlaat, waarin dan
het voorwerp besloten ligt, doch het getal der daarvoor
geschikte voorwerpen is gering, en zij die zulks zijn , gelijk
been- tand- schelppraeparaten enzv., vertoonen de meeste
bijzonderheden van hun maaksel ruim zoo goed in canada-
balsem of in chlorcalcium. Hier komt bij, dat, door de
verdamping onder het dekplaatje, ledige, met lucht gevulde
ruimten ontstaan, iets waarvoor men bij den zich dadelijk
bij de bekoeling verhardenden canadabalsem en bij de steeds
vloeibaar blijvende chlorcalciumoplossing niet te vrezen
heeft. Doorsneden van planten en weeke weefsels van dieren
kunnen alleen in meer verdunde oplossingen bewaard worden
en vorderen derhalve het bestrijken der randen van het
dekplaatje met een lutum. De eerste echter houden zich
beter in chlorcalcium, alleen wederom met uitzondering der
amylumkorrels, en, wat de laatste betreft, zoo is het alleen
het pees- en bindweefsel , waarvoor zich zulk eene verdunde
waterglasoplossing als een bijzonder goed bewaarmiddel be-
toond heeft. De overige zachte weefsels lijden daarin alle
in meerderen of minderen graad, althans meer dan in do
oplossing van arsenigzuur.
mn
160 BEWARING DER PRAEPARATEN. LÜTÜM.
Omtrent de volgende bewaarmiddelen ontbreekt mij alle
eigen ondervinding.
üeane (1) beval tweederlei mengsels aan voor het be-
waren van plantaardige en dierlijke weefsels, voor kleine
dieren enzv. Het eerste bestaat uit 6 onsen witte gelatine,
9 onsea honig, een weinig alkohol en eenige droppels kre-
osoot. Dit mengsel wordt, nog warm zijnde, gefdtreerd.
Het tweede mengsel bestaat uit 4 onsen glycerine, 2
onsen gedisteleerd water en 1 ons gelatine. De gelatine
wordt eerst in het water bij warmte opgelost en er daarop
de glycerine onder gemengd.
Topping (2) bezigt een mengsel van 1 deel absoluten
alkohol en S deelen water. Waar teedere kleuren moeten
bewaard blijven, geeft hij de voorkeur aan eene oplossing
van 1 deel acetas aluminae in 4 deelen gedistelleerd water.
39. In de plaats van het vroeger door mij gebezigd
lutum ter afsluiting der praeparaten (z. Eet Mikroskoop II
bl. 3S3), maak ik sedert een viertal jaren gebruik van een
ander, dat, voor het minst, even goed afsluit, gemakkelij -
ker te vervaardigen is en zich bovendien door zijne kleur
aanbeveelt. Het is het in Engeland vrij algemeen tot het-
zelfde doel aangewende zwarte vuurlak, waarmede de ver-
lakkers den zwarten ondergrond op blik daarstellen , en dat
men bij hen bekomen kan. Het is eene vloeistof, die echter
in den vorm, waarin de verlakkers haar aanwenden, te dun
is, om als lutum voor mikroskopische praeparaten te dienen.
Daartoe moet zij bij eene zachte warmte worden ingedikt,
(1) Hogg, The Microscope, etc. p, 75.
(2) Ibid. p. 88.
-ocr page 167-LOTDM. 1ßl
totdat zij, bij de gewone lachltemperaluur, de dikte van
siroop heeft. Mögt de verdamping al te ver zijn voortgezet,
zoodat zij te dik vloeibaar is geworden, dan kan men dit
verhelpen door bijvoeging van een weinig terpenthijnolie.
Ofschoon dit intum zeer goed voldoet, zoo was het echter
niet geheel overbodig ook het waterglas tot hetzelfde einde te
beproeven. Dit is echter, op zich zelve gebezigd, weinig
geschikt om als afsluitingsmiddel te dienen voor praeparaten ,
die in een waterig bewaarvocht worden gehouden , omdat
het, na de verharding aan de lucht eene soort van verweéring
ondergaat en bovendien zich in water wel is waar moeijelijk
maar toch allengs weder oplost. Iets beter geschikt is een
mengsel van waterglas-oplossing met zinkwit of eenig ander
metaaloxyd , maar dit moet telkens versch bereid worden ,
daar het gevormde silicaat spoedig verhardt. ïk geloof der-
halve niet, dat men van het waterglas hier veel dienst ver-
wachten mag, evenmin als tot het vervaardigen en bevestigen
van glazen bakjes, waartoe trouwens de daarvoor reeds lang
gebruikelijke zeelijm of de vroeger door mij (ßet Mikroskoop
II bl. 12S) beschreven gutta-percha lij ra volkomen geschikt
zijn. Alleen voor zulke praeparaten, die men in terpenthijn
of olieën mögt wenschen te bewaren, kan het waterglas, als
daartegen beter bestand zijnde, in aanmerking komen.
Nog stip ik bier aan, dat het mij in den laatsten tijd
meer en meer twijfelachtig is geworden, of het wel raad-
zaam is die praeparaten, welke met een lutum zijn afgeslo^
ten, met papier te overplakken. Door den afwisselenden
warmte- en vochtigheidstoestand van de lucht moet het papier
tijdelijk krimpen en zwellen, zoodat het dan eens meer, dan
eens minder op het dekglas drukt, en door die gedurige be-
wegingen kan ligtelijk een lek ia het lutam ontstaan. 11^
V. 11
. (
BEWARING DEB PRAEPABATEN. 168
vermoed althans, dat dit de hoofdoorzaak is, waarom som
mige aldus met papier overplakte praeparaten, die zich jaren
lang onveranderd hebben gehouden, toch nog eindigen met
te verdroogen. Worden de praeparaten niet overplakt, dan
heeft men bovendien gelegenheid als voorzorgsmaatregel van
tijd tol lijd een nieuw laagje lulum over het oude te strijken.
Aanbeveling verdient daarentegen het door Welcker ge-
bezigde middel om de op glasplaatjes bewaarde praeparaten
vooi; drukking te beschermen, door ter weerszijden op 4 of
S millim. afstand van het dekplaatje een glasstrookje van een
paar millim. breedte te plakken. Aldus ingerigt kunnen de
praepavaatglaasjes opeengestapeld en verzonden worden zon-
der gevaar voor de dekplaatjes en de daaronder gelegen
voorwerpen.
40. Kene vraag, welker beantwoording in den laatsten
tijd een eigen belang heeft verkregen, is die aangaande de
grootte en gedaante van de voor praeparaten bestemde glas-
plaatjes. Niet alleen toch zijn er tegenwoordig velen (1) die
zich met de vervaardiging van zulke praeparaten als han-
delsartikelen bezig houden, maar er zijn ook Vcrecnigingen
tot stand gekomen, die zich onder anderen ook het maken
van verzamelingen van mikroskopische voorwerpen door ou-
derlingen ruil ten doel hebben gesteld. Zulke vereenigingen
zijn de Microscopical Society te Londen, het Verein für
Mikroskopie te Frankfort, en andere dergelijke te Glessen,
te Dresden en te Leipzig.
Daar het nu in eene goed geordende verzameling netheids-
(1) Do meest bekende zijn Bourgogne te Parijs, Samuel Stevens,
Charles Tomkins, James Tennant, J. F. Norman, allen te Lon-
den, Engel 1 & Co. te Wabern bij Bern.
GEDAANTE EN GROOTTE DER GLASPLAATJES. 1G3
iialve wcnschelijk is, dat alle dc praeparaten op glasplaaljes
van gelijke grootte en gedaante bewaard worden, zoo heeft
men de vraag opgeworpen : welke de meest gepaste grootte
cn gedaante voor zulke glasplaatjes is ? Het antwoord op
deze vraag beweegt zich echter noodzakelijk binnen tamelijk
wijde grenzen , en daarom zal hij, die reeds eenige praeparaten
verzameld heeft, zeer geneigd zijn aan de door hem tot daar-
toe gebezigde glasplaatjes de voorkeur te geven, zoodat het
le vreezen staat, dat men zich hieromtrent even weinig alge-
,meen verstaan zal, als omtrent de eenheid van maten en ge-
wiglen, voor welker wenschelijkheid nog vrij wat deugdelijker
gronden kunnen worden aangevoerd dan voor eene geheele
gelijkvormigheid der praeparaten in de laden van een mi-
kroskopisch kabinet.
De Microscopical Society heeft als standaardmatcn der
door de leden te gebruiken glasplaaljes gekozen 5 E. duimen
(79 millim.) lengte en 1 duim (24 millim.) breedte. Slechts
iets kleiner, namelijk 66 millim. lang en 22 millim. breed,
zijn de glasplaatjes waarop ik verscheidene duizende praeparaten
heb bewaard. In beide gevallen slaat dus de breedte tot de
lengte als 1 : 5. Deze vorm is gekozen , om , wanneer het
middengedeelte door het praeparaat, bedekt met zijn vierkant
dekplaatje, is ingenomen , nog ter weêrszijde eene even groote
plaats voor de etiquette en het nommer open le houden.
Eene geheel andere verhouding tusschen breedte en lenglo
hebben de dekplaatjes die door het Verein te Glessen zijn
aanbevolen. Hunne lengte is slechts 48 millim. (I)^ hunne
breedte daarentegen 28 millim. , zoodat de verhouding vab
(1) l)c eerst voorgeschreven lengte bedroeg nog minder, namelijk 37
millim. Daarvan is men later terug gekomen.
w*
I • / émmmmmt.
-ocr page 170-4 64 GEDAANTE EN GROOTTE DER GLASPLAATJES.
lengte en breedte dus ongeveer 4 : 4,7 is. Het hoofdvoor-
deel van deze gedaante is, dat zulke plaatjes op de voor-
werptafel van een mikroskoop , mits deze niet al te klein is,
kunnen worden rondgedraaid. Uit hoofde der grootere breedte
is er echter nog ruimte genoeg om ter zijde van het prae-
paraat met een schrijfdiamant of met inkt op een daarop
geplakt stukje papier datgene "te schrijven wat noodig is voor
de herkenning, en daar ook de Vereenigingen te Dresden
en te Leipzig zich bereid hebben verklaard dit formaat voort-
aan aantenemen, zoo laat het zich voorzien, dat het althans
in Duitschland tamelijk algemeen zal worden.
41. Van eenig meerder gewigt dan de conventioneele ge-
daante der glasplaatjes is het kennen van een gemakkelijk
aanwendbaar en algemeen toepasselijk middel, om spoedig
en met zekerheid eenig klein voorwerp of een gedeelte daar-
van in eenig vroeger vervaardigd praeparaat te kunnen terug-
vinden. Zulk een middel is nuttig eensdeels bij het maken
van aanteekeningen in den catalogus, die bij elke verzameling
behoort te worden aangehouden, anderdeels ten einde bij
het verzenden van een praeparaat aan eenen anderen met
juistheid de plaats aanteduiden , waar het voorwerp ligt, waarop
men de aandacht in het bijzonder vestigen wil. i
Alvorens de handelwijze te beschrijven, waarvan ik mij
sedert eenigen tijd bedien, en die uiterst eenvoudig en ge-
makkelijk aanwendbaar is, vordert mijn pligt als geschied-
schrijver te gewagen van de talrijke daartoe strekkende
inrigtingen, die in den loop van slechts vier jaren, daartoe
in Engeland en Noord-Amerika zijn uitgedacht, en den naam
van Indicators of Vinders ontvangen hebben.
lISmCATORS OF VINDERS. 165
De eersle, door Tyrrell (1) aangegeven, beslaat uil ccn
houten of ivoren plaalje, waarop twee andere plaatjes langs
een der lengte- en der breedte- zijden bevestigd zijn, in
dier voege dat de overblijvende ruimte juist beantwoordt
aan de groolle van een voorwerpplaalje. ïn het grootere
of onderste plaatje is eene vierkante opening , en op het
langste der beide bovenste plaatjes is eene verdeeling in
vijftigste deelen van den E. duim, juist overeenkomende
met de lengte der vierkante opening. Bij hel gebruik wordt
het glasplaatje met het praeparaat in de opene ruimte gelegd.
Is eenig voorwerp in het gezigisveld, waarvan men de plaats
wenscht te bepalen, dan wordt de beweegbare voorwerplafel
naar den waarnemer toe bewogen, totdat de verdeelde schaal
in het gezigtsveld is, en dan de verdeeling, die op de plaats
van het voorwerp gekomen is, afgelezen.
Deze handelwijze is derhalve alleen toepasselijk op zulke
mikroskopen , die van eene door schroeven beweegbare voor-
werptafel voorzien zijn. Ook geeft zij alleen de lijn aan,
waarin het voorwerp ligt, dat dan verders door de daarop
loodregte beweging der voorwerptafel allengs in het gezigls?-
veld gebragt en terug gevonden wordt.
Kort daarop beschreef Wright (9) eene dergelijke in-
rigting, doch waarbij de verdeelde schaal op de voorwerp-
lafel zelve is aangebragt. Zijne hoofd verbetering beslaat
echter daarin, dat hij niet eene enkele maar twee loodregte,
op elkander staande schalen gebruikt, zoodal derhalve de
plaats der voorwerpen op gelijke wijze wordt aangeduidl als
die van eenig punt op eene landkaart door de meridianen
en paralellen, welke de lengte en breedte aangeven.
(1) Quart. Journ. 1853 III p. 234.
(2) Quart. Journ, 1853 p. 301.
-ocr page 172-166 INDICATORS OF VINDERS
Helzelfde doel traditie ongeveer te gelijker lijd Amyol(l)
te bereiken , door een soort van ivoren wijzer, welke om
eene spil draait, cn waarvan het eene einde eene verdeelde
schaal draagt, terwijl het andere spits toeloopende uileinde
zich langs eene tweede , doch gebogen schaal beweegt.
Ook de door Okeden (2) beschreven cn doorBrodie
uitgedachte indicator komt in de hoofdzaak met die van
Wright overeen.
Eenen geheel anderen weg sloeg Bridgman in. In 1855
beschreef hij (3) een eigen toestel, die aan het objectief-
slelsel kan worden bevestigd , waaraan zich een klein dia-
mantje bevindt, dat juist onder de voorste lens en dus
boven het voorwerp kan worden gebragt. Door het mikros-
koop dan naar beneden te brengen, totdat de diamant hel
voorwerpplaatje raakt en dan het objectief rond le draaijen,
wordt een klein kringetje, juist boven de plaats van het
voorwerp, getrokken. Het is echter niet te verwachten, dat
deze inrigting, uit hoofde harer kostbaarheid, anders dan
door hen die proefvoorwerpen verva.ardigen cn daarin handel
drijven , in praktisch gebruik zal komen. Zij heeft echter
boven de vorige een niet onbelangrijk voordeel vooruil, na-
melijk , dat zij 'voor alle mikroskopen de juiste plaats van
het voorwerp aanwijst, terwijl de boven beschrevene slechts
die plaals bepalen voor het werktuig, waarmede de plaats-
bepaling geschied is
Juist dit gebrek deed Bailey (4) eene inrigting uilden-
ken , waaraan hij den niaam van universelcn indicator gaf.
(1) Quart, Joimi. IV. p. 303.
(2) Quart, Journ. 1855 X. p. 169.
(S) Quart. Jottrn, XI, p. 237,
(4) Quart. Jovrn, 1855 XIII p. 55.
-ocr page 173-INDICATOKS OF VINDERS. 107
In de hoofdzaak komt zijne verbetering hierop neder, dat op
dezelfde plaat, waarop zich de horizontale cn de vertikale
Verdeclingen bevinden, tevens twee elkander kruisende lijnen
zijn aangebragt, waarvan het kruisingspunt eerst in het
midden van het veld moet worden gebragt. (Z. fig. 5S
pl. I op de helft der grootte). Ten einde cchter daarbij
den toegang van hot licht niet aftesluitcn, is dit kruis ge-
trokken op een juist in de opening passend stukje papier o,
dat, langs drie randen losgeknipt, terug kan worden ge-
slagen , nadat de plaat behoorlijk gecentreerd is, of wel
met een diamant op een glasplaatje, dat in de opening
sluit. Zijn nu de in 50"° deelen van den E. duim ver-
deelde schalen op staal, koper of steen gegraveerd, dan
kunnen daarvan gelijke afdrukken gemaakt worden op papier,
en elk die zulk een afdruk heeft, kan dan gemakkelijk met
zijn mikroskoop hel voorwerp terug vinden, waarvan met
eenen anderen , maar gelijken indicator de plaats eenmaal
bepaald is. Om dit' met meer juistheid le doen, trekt
Bailey op het glas van.de voorwerpplaat mei eenen dia-
mant nog lijnen , ccnc overlangs (alleen het middengedeelte,
waar het voorwerp komt, open latende) cn twee andere
nabij de uileinden, die de eerste regthoekig snijden. Deze
lijnen worden dan, in plaats van de randen der voorwerp-
plaat, in aanraking met de verdcelingen gebragt, die de
plaats van hel voorwerp aanduiden.
Iets later (1) beschreef Amyot eene inrigting, die in
de hoofdzaak met die van Bailey overeenstemt. Alleenlijk
gebruikt hij als middenstuk een rond beenen schijfje, dat
juist in het middelpunt eene zeer kleine opening heeft, die
(1) Quart. Jourp. 1855 XIV p. 152.
-ocr page 174-'168 mOICATORS OF VINDERS.
in het centrum van het veld wordt» gebragt, waarna het
schijfje, dat van een klein stiftje om het te vatten voorzien
is, verwijderd wordt. Overigens beschouwt hij de met een
diamant op de voorwerpplaten getrokken lijnen als overbodig.
Door de Londensche Microscopical Society werd eene
commissie benoemd , aan welke was opgedragen een onder-
zoek te doen naar den besten vorm van indicator voor het
vinden van mikroskopische voorwerpen. Deze commissie be-
stond uit de H. H. Jackson, Brooke en Wenham. Zij
bragt den 23'"" Junij 18S6 haar rapport uit, waarin tevens
een eenigzins gewijzigde indicator beschreven was, die in fig.
32 pl. I op de helft der grootte, met weglating der fijnste
verdeelingen, slaat afgebeeld. Fig. 32 aaa is een raampje,
gemaakt van metaal of van hout, drie en een vierde E.
duim lang en anderhalf duim breed. Aan de buitenzijde
is een verheven rand van een vierde duim breed , waartus-
schen de glasplaat met het praeparaat gelegd wordt. In het
midden is eene opening van een duim in doormeter. Ter
linkerzijde is een vierkant koperen plaatje, zoo hoog boven
het bovenvlak van het raam verheven, dat daaronder een
praeparaatplaatje van gewone dikte kan geschoven worden.
Op dit koperen plaatje is de verdeeling aangebragt, be-
staande uit elkander regthoekig kruisende lijnen, op afstan-
den van een vijftigste E. duim. De middelste lijnen zijn
iets dikker dan de overige. ie
Bij het gebruik wordt nu eerst een glasplaalje van de
gewone grootte der voorwerpplaatjes, en in het midden
voorzien van een met een diamant gelrokken kruis, in het
raam gelegd en onder de verdeelde koperplaat geschoven tot
het tegen den boven- en zijrand stuit. Nu wordt het krui-
singspunt in hel midden van het gezigtsveld gebragt. Tot
JNDICATOUS OF VINDERS. 169
aanwijzing der verdeelingen dient een wijzer. Deze is niels
dan een hoefijzersgewijs omgebogen koperen strook, die aan
hel eene einde in een fijne spits uitloopt, en aan belandere
eene schroef heeft, waarmede hij onder de voorwerptafel
kan worden bevestigd. De fijne spits wordt nu zoo gesteld,
dat zij juist boven het kruisingspunt der dikkere lijnen op
de verdeelde schaal is. Nu wordt hel eerst gebruikte glas-
plaatje verwisseld met dat waarop zich het voorwerp bevindt,
waarvan men de plaats wenscht te bepalen. Ook dit wordt
zoo in het raam gelegd, dat het tegen de boven- en zijran-
den van het raam onder de koperen plaat stuit, en nu het
voorwerp, door beweging van hel geheele raam, in hel ge-*
zigtsveld gebragt. Daar intusschen de spits des wijzers op
dezelfde plaats is gebleven, zoo zal men op de schaal de
beide cijfers kunnen aflezen , die aanduiden hoever men het
raam in de beide loodregte rigtingen heeft moeten bewe-
gen , om het voorwerp in het midden van hel veld te
brengen.
Later heeft nog Edwards (1) twee dergelijke doch we-
derom eenigzins verschillende inrigtingen beschreven, die iets
eenvoudiger dan de vorige zijn en eindelijk gaf ook nieuw-
lings B r i d g m a n (2) de beschrijving van eene iets verschillende,
doch aan hetzelfde doel beantwoordende handelwijze , waar-
toe een wijzer aan het ligchaam van hel mikroskoop is ge-
hecht, die zich langs eene verdeelde schaal kan bewegen.
Uit dit overzigt, dat opzettelijk zoo beknopt mogelijk is
gemaakt, ten einde niet'in eene menigte van herhalingen te
vervallen, blijkt dat zelden een onderwerp in een even kort
(1) Quart. Journ. 1857 XX p. 200.
(2) Quart. Journ. XX p. 206.
-ocr page 176-'170 INDICATOUS OF VINDERS.
tijdsbestek dc aandacht van zoo velen getrokken en hun ver-
nuft gespitst heeft.
Juist dit echter beweegt mij om hier de handelwijze te
vermelden, waarvan ik mij sedert eenigen tijd bedien, doch
welke zoo uiterst eenvoudig is, dat men het schier overbodig
zoude achten er gewag van te maken, indien de ervaring
niet ook hier wederom geleerd had, dat het eenvoudigste en
schijnbaar het eerst voor de hand liggende soms het laatst
voor den geest komt.
Langs den voorkant en aan den naar regts gekeerden kant
van het dekplaatje (z. fig, 59 pl. II) worden strookjes pa-
pier üb en bc geplakt, waarop eene verdeeling is aangebragt,
even als op een maatstok. Ten einde niet genoodzaakt te
zijn telkens zulk eene verdeelde schaal met de pen te ma-
ken, heb ik haar op steen doen graveren. Elk der kleine
verdeelingen is gelijk aan f millim. De afdrukken worden
aan de keerzijde met gomwater bestreken, zoodat de ver-
deelde schalen voor het gebruik slechts behoeven afgeknipt
cn na bevochtiging opgeplakt te worden.
Om dan met behulp van deze beide schalen de plaats
aantewijzen, waar het voorwerp zich bevindt, handelt men
(even als trouwens ook bij het meerendeel der boven be-
schreven indicators) op dezelfde wijze als bij de'plaatsbe-
paling op den aardbol, namelijk door de aanduiding van de
lengte en breedte van het bedoelde punt, door middel van
twee coördinaten of regthoekig elkander kruisende lijnen, die
tevens evenwijdig loopen met de randen van het dekglas cn
van de voorwerpplaat. Kent men dan dc beide punten,waar
genoemde lijnen de op''het dekplaatje geplakte verdeelde
schalen snijden, dan is daarmede eens en voor altijd hel door
hel voorwerp ingenomen punt aangeduid door twee cijfers ,
INÜICATOUS OF VINDKRS. I7l
die men kan opleekenen. Daartoe nu kan ieder regthoekig
afgesneden stukje papier dienen, waarvan, indien het op het
dekgias gelegd wordt, twee regthoekszijden de beide schalen
loodregt snijden, terwijl hun hoekpunt boven dc plaats van
het voorwerp ligt. Indien men dan zulk een praeparaat aan
eenen anderen verzendt en daarop de beide cijfers der scha-
len aanteekent, die de plaats van het voorwerp aanwijzen,
dan heeft deze slechts een dergelijk zuiver regthoekig gesne-
den stukje papier op gelijke wijze op het praeparaat te
leggen , om zeker te zijn, dat nu ook het hoekpunt juist
boven het bedoelde voorwerp is.
Voor het eerste bepalen van de plaats des voorwerps, ter-
wijl dit zich in het midden des gezigtvelds van het mikroskoop
bevindt, is echter een stukje papier minder geschikt dan een
koperplaatje, omdat het eerste, wanneer het dun genoeg
is, zich ligtelijk plooit cn ombuigt, zoodat het niet geheel
vlak op het dekplaatje ligt en bovendien niet gemakkelijk
genoeg wordt vastgehouden. Daarom geef ik de voorkeur
aan een vierkant koperen plaatje (fig. 40 en 41), hetwelk
aan de voor het gebruik bestemde regthoekskanten scherp is
toegevijld. Om het vast te kunnen houden, is daarop (bij d)
een klein langwerpig vierkant plaatje vast gesoldeerd, dat in
eene schuinsche rigting is geplaatst, jn dier voege, dat men,
dit met een pincet aangrijpende, om het plaatje onder het
mikroskoop regthoekig op hel dekgias te leggen, de meest
gunstige houding voor de hand heeft, die men echter wel
zal doen daarbij op eene onderlaag te doen steunen.
In de plaats van een scherpe hoekpunt, die ligte^yk ge-
vaar zoude loopen bij veel gebruik afgestompt te worden,
is het plaatje van een klein ringvormig aanhangsel (fig. 41 ej
voorzien , hetwelk alleen dient ter bescherming van een kleine
172 INDXCATOUS OF VINDERS.
spits of wijzer, waarvan de punt juist dc plaats aanwijst,
waar de verlengden der beide rcgthoekszijden elkander ont-
moeten. Even goed, zoo niet nog beier voldoet echter de
in fig. 40 afgebeelde inrigting, waar het kleinere ringvormig
aanhangsel (/") eene ronde opening van omstreeks j millim.
heeft, welks middelpunt dezelfde plaats aanduidt.
Eindelijk moet zulk een plaatje nog voorzien zijn van twee
tegenwigten g en A, om te beletten dat het van het dek-
plaatje afvalt, wanneer het voorwerp zich ver buiten het
midden bevindt. Deze tegenwigten zijn dunne koperdraden,
die aan het vrije einde elk een kort cylindertje dragen en
flaauw bovenwaarts gebogen zijn.
Wanneer men zich in het gebruik van zulk een plaalje
ter plaatsbepaling der voorwerpen eenigzins geoefend heeft,
dan is het niet moeijelijk, bij vergrootingen van 50 tot 200
maal en zelfs meer, daarmede die plaats naauwkeurig genoeg
aantewijzen, om van minder dan f millim. in beide rigtingen,
derhalve van | □ millim., zeker te zijn, hetgeen voor het
beoogde doel wel als volkomen toereikend kan beschouwd
worden.
Deze handelwijze voldoet derhalve geheel aan de ver-
eischten van eenen algemeenen indicator en maakt alle andere
zich aldus noemende inrigtingen overbodig. Zij zoude ook
kunnen worden aangewend gedurende den loop van een ge-
woon onderzoek, waarbij men achtereenvolgens eene reeks
van praeparaten maakt, zonder daarom het oogmerk te
hebben deze allen in de verzameling te bewaren. Nog
eenvoudiger en praktischer is dan echter eene andere, die
mij onlangs door H. Hoffmann, hoogleeraar te Giessen,
werd medegedeeld. Deze heeft op de voorwerptafel van
zijn mikroskoop, ter weerszijden der opening, twee kruisen
INDICATORS OF VINDERS. 175
gesneden, het eene in den vorm van *>< , het andere in die
van -H. Heeft men nu eenig voorwerp in het gezigtsveld,
dat men later spoedig wenscht terug te vinden, dan worden
op het glasplaatje met inkt twee dergelijke kruisen , juist boven
die der voorwerptafel getrokken. Hiermede is de plaats van het
voorwerp bepaald, want wordt later het glasplaatje weder zoo op
de voorwerptafel gelegd, dat dezelfde kruisingspunten elkander
bedekken, waarbij de verschillende gedaante der kruisen vol-
doende is om aantewijzen welke de voor- en achterrand
van het plaatje is, dan moet ook het voorwerp weder na-
genoeg in zijnen vroegeren stand zijn teruggekeerd.
42. Ten slotte deel ik hier nog eene handelwijze mede,
die van veel nut is bij demonstratien, wanneer men eenig
voorwerp of een deel daarvan in het gezigtsveld aan een
ander persoon, die door het mikroskoop ziet, wil aanwijzen.
Deze handelwijze steunt op hetzelfde beginsel, als de
vroeger (bl. 128) door mij beschrevene, die dient om de
oppervlakte van voorwerpen te meten, namelijk de vorming
van een beeld door middel van den achromatischen ver-
lichtingstoestel in het gezigtsveld, dat men dan te gelijker
tijd met het voorwerp ziet.
Men kan zulks op verschillende wijzen doen. Men tee-
kene b. v. op een der vensterglazen, waardoor het mikroskoop
licht ontvangt, met inkt of .nog beter met zwarte verw,
een of meer ruitjes of cirkeltjes, bij elk waarvan men een
cijfer kan plaatsen. Door dan den platten spiegel daarheen
le keeren, kan men dezen zoo bewegen, dat hunne beelden
juist op die plaatsen van het gezigtsveld vallen, waarop men
de aandacht wil vestigen. In de plaats van op glas getee-
kende figuren , kan men ook op de eene of andere wijze
174 INDICATORS.
op den weg der lichtstralen eene metalen naald plaatsen,
waarvan het beeld in het gezigtsveld als wijzer verschijnt,
zoodat de spits naar het bedoelde punt is toegekeerd.
Dat deze methode trouwens nog velerlei wijzigingen toe-
laat , die in bepaalde gevallen kunnen te stade komen,
spreekt van zelf.
Alleen bij zeer sterke vergrootingen verliest zij iets van
hare toepasselijkheid, omdat dan de beelden, die voor de
aanwijzing moeten dienen, zelve zeer vergroot en daarbij
veel minder scherp worden.
Aan het eerste bezwaar kan echter op drieërlei wijzen
worden te gemoet gekomen,
1°. door de verkleining van het voorwerp (het ruitje,
kringetje , de naald enzv.), dat tot vorming van het beeld
dient;
2°. door het bezigen van een sterker lenzenstelsel in
den verlichtingstoestel;
5°. door vergrooting van den afstand tusschen het voor-
werp en het mikroskoop.
Wat het tweede bezwaar aangaat, zoo is dit van even
weinig gewigt, want ook dan wanneer het beeld reeds alle
scherpte verloren heeft en zich de randen daarvan geheel
nevelachtig vertoonen, is het voor het oogmerk, waartoe
men het hier aanwendt, zelfs bij aanzienlijke vergrooting, b, v.
«an vijf of zeshonderd maal, nog duidelijk genoeg zigtbaar.
Nadat dit werkje reeds nagenoeg afgedrukt was, ontving
ik van Rud. Wagner eenen afdruk van een stukje, door
hem aan de Königliche Gesellschaft der Wissenschaften
te Göttingen den November van dit jaar voorgelegd (2).
Daarin wordt verslag gegeven van eenige onderzoekingen der
HH, Kupffer en Keferstein over het elektrische orgaan van
Gymnotus electricus ^ waaraan Wagner zelf eenige opmer-
kingen knoopt over de peripherische uiteinden der zenuwen
in het algemeen, Aan het slot van dit stukje vermeldt hij
de mikroskopen van twee nieuwere Duitsche vervaardigers ,
die mij tot dusverre onbekend waren, en waarvan ik derhalve
ter gelegener plaatse geene melding heb kunnen maken.
De eerste is Hensoldt te Sonnenberg. Wagner zegt
er van: dat zijne mikroskopen eene nabootsing zijn der E e 11-
n er sehe, en dat, indien zij deze in een optisch opzigt
niet geheel evenaren, zij daarentegen, wat het werktuigelijke
betreft, de voorkeur verdienen. Deze werktuigen kosten 50
(1) Nachrichten von der G. A. Universität und der Königl. Gesellsth^,
d. Wissensch. su Göttingen. 1857 S®. 19 p. 253.
176
Thaler en zijn voorzien van twee lenzenstelsels en drie ocü-
lairen , waarvan Wagner echter het -sterkste onbruikbaar vond.
De tweede is Kriiss te Hamburg. Deze vervaardigt mi'
kroskopen in den vorm der kleine microscopes coudës van
Oberhäuser en Schieck. Zij hebben den voorbeeldeloos
geringen prijs van 20 Thaler en zijn, volgens Wagner,
voor het eerste onderrigt en voor de meest gewone histolo-
gische onderzoekingen in hooge mate aanbevelingswaardig,
daar zij eene 300 malige zeer klare vergrooting geven en
werkelijk voor zeer vele onderzoekingen geheel toereikend
zijn, terwijl ook hun mechanisch gedeelte zeer bruikbaar is.