-ocr page 1-

* "'Ij. r^i, . , ~ f ^ j

jiyi. '
V

w

8

^Avvt •

II

HET MIKROSKOOP,

DESZELFS GEBRUIK, GESCHIEDENIS

E\

TEGENWOORDIGE TOESTxlND.

-ocr page 2-

HET MIKROSKOOP,

DESZELFS GEBRUIK , GESCHIEDENIS

EN

TEGENWOORDIGE TOESTAND.

liEN H ANDBOEK VOOR N ATUUR- ex (iEN EESK UNDIGKN ,

üOOIl

P. HARTING,

Hoogleeraar aan de IJlrechlacIte Hooticsc/iool.

Te UTRECHT,
hij VAN PADDENBURG COMP.

1 848.

Universiteits-
bibliotheek
UTRECHT

TWEEDE ÜEEl.

-ocr page 3-

l^HOll)

»ER

TWEEDE AFDEELING.

OVER HET MIKROSKOPISCH ONDERZOEK IN HET ALGEMEEN
Vereischten in den mikroskopischen waarnemer . .
Ligcharaelijke Ycreischten
Regelen voor de oefening der oogen . . . ,
» » » » » handen . . .

Psychische vereischten.........

Algemeene regelen voor het onderzoek . •
Aanleidingen tot dwaling .......

DE MIKROSKOPISCHE WAARNEMING EN HARE EIGENDOMMELlJK-

HEDEN...................»

Waarneming bij doorvallend licht.........»

Invloed van den vorm der voorwerpen . . .......^

Inyloed yan het brekend vermogen der middenstof, waarin

de voorwerpen zich bevinden..........»

Invloed van scheikundige omzettingen op de zigtbaarheid

der voorwerpen..............*

Onderscheiding van openingen...........»

Onderscheiding van holle cn niet holle voorwerpen ...»

Diffractie - verschijnselen.............»

Zien van vlakken door het mikroskoop........»

Onderscheiding van hoogten en diepten ..:.... »
Wijzigingen in de kleur der voorwerpen, bij de mikrosko-
pische waarneming .............»

Invloed der vergrooting op de waarneming van bewegingen »
Verschillende bewegingen der mikroskopische voorwerpen . »
OVER DE GRENZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING, VERGE-
LEKEN MET DIE VAN HET WAARNEMINGSVERMOGEN MET HET

BLOOTE OOG.................»

Waarneembaarheid der voorwerpen met het bloote oog . . »

Positieve en negatieve netvliesbeelden........*

Onderscheidingsvermogen van het bloote oog....."

1.

2.

»

5.
11.
16.
27.
31.

42.

43.

44.

46.

51.

55.

56.
58.
61.
63.

65.

66.
68.

74.

75.

76.
82.

-ocr page 4-

Vi INHOLÜ DER TWEEDE AIDEELINt.

Herkenbaarheid van den vorm der ligchamen door het bloote

oog...................bl. 84,

Grenzen der mikroskopische waarneming......»85.

Onderscheidbaarheid der gezigtsindrukken door het mikros-

koop..................» 90.

Herkenbaarheid van den vorm der ligchamen door het mi-
kroskoop .................» 93,

Vergelijking van het zien door het bloote oog met dat door

het mikroskoop..............» 95.

Vermindering der irradiatie door het mikroskoop .... » 97.

Grenzen der waarneembaarheid van organische en andere

doorschijnende voorwerpen..........» 99.

OVER HET TOEBEREIDEN DER VOORWERPEN TOT MIKROSKO-
PISCH ONDERZOEK...............» 107.

Keuze en inrigting van een tot mikroskopische onderzoekin-
gen bestemd vertrek............» 108,

Besohrijving eener tafel voor mikroskopische onderzoekingen » 111.

Werktuigen voor ontledingen bestemd; scalpellen, scheer-
mes , gebogen lancet, verschillende soorten van dnbbel-

messen, dubbellancet, dubbelbcitel.......» 112.

Scharen en mikrotomen............» 114,

Naalden , zaag , vijlen.............» 115.

Regelen voor het scherpen der messen.......d 116.

Pincetten, haken...............» 118.

Onderlaag, glazen voorwerpplaatjes.........» 119.

Glassiiijplank................» 120.

Vervaardiging der dekplaatjes...........» 122.

Vervaardiging van bakjes voor praeparaten, van caoutchouc,

gutta percha en glas......... , . , ï 124.

Middelen om de voorwerpen te bevestigen ; kurken platen,

jripsbrei, was...............» 129.

Glazen staafjes, pipetten, droppelfleschjes, zuigpenseel . » 131.

Vervaardiging van doorsneden ...... s ... , » 133.

Gebruik van het scheermes............» 135.

Hulpmiddelen tot het vervaardigen yan doorsneden van zeer

kleine voorwerpen....... ......» 136,

Drooging van dierlijke weefsels . .........» 137.

Vei harding der weefsels door scheikundig werkende middelen » 140,

Gebruik van de dubbelmessen, het dubbellancet, den dubbel-

beitel..................» 145.

Gebruik van het lancet, van de schaaf.......» 147.

Vervaardiging van doorsneden van zeer harde voorwerpen:

beenderen , tanden , koralen, schelpen , enzv. ...» 148.

Isolering der organen van kleine dieren.......» 151.

-ocr page 5-

INHOUD DER TWEEDE AFDEEMNfi. VII

Isolering van de elementaire deelen der weefsels . . . . bl. 152.

Bevochtiging der voorwerpen, invloed van het water op de

elementaire organische deelen.........» 153.

Bedeklcing der voorwerpen...........» 155.

Aanwending van drukking , gebruik der conipressoria . . » 15G.

Rolling der voorwerpen ............» 157.

Middelen, om de bewegingen van kleüie dieren tot rust

te brengen................» 159-

Waarneming der rotatie van het celsap.......» »

Waarneming der cyclose............- » 160.

Middelen tot waarneming van den bloedsomloop . ... » 161.

Middelen tot zigtbaarmaking van snel bewogen voorwerpen

door het mikroskoop.............» 166.

Opspuiting der vaten..............» 171.

PHYSISCHE EN CHE.MISCHE HULPMIDDELEN TER HERKENNING

VAN DEN AARD DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN - • » 192.

Zwaarte en soortelijk gewigt der mikroskopische voorwerpen. « 193.

Doorvoering van eenen elektrischen stroom......» 196.

Verwarming der mikroskopische voorwerpen.....» 198.

Bepaling van den brekingsaanwijzer door het mikroskoop. . » 200.

Mikrochemisch onderzoek............» 208.

Reagentia voor het onderzoek van organische voorwerpen . » 211.

Langzame vermenging..............» 212.

Filtratie van kleine hoeveelheden vochts.......» 213.

Uitwassching.................» 214.

Uitdamping.................» 215.

Rristaliograpliisch onderzoek...........» 216.

Mikro - goniometers . .............» 217.

Verschillende vormen der gepraecipiteerde stollen. ...» 223.

Overzigt der kristallen , welke bij organisch - chemische on-
derzoekingen voorkomen...........» 226.

Kristallen van iodium.............» »

,, „ salpeterzure soda.........» 227.

,, „ chlorsodium...........» 228,

,, ,, chlorpotassium..........» »

,, „ fluorkieselsodium.........» 229.

,, Chlorammonium.........ï »

,, zwavelzure ammoniak.......» 230.

,, „ phosphorzure ammoniak.......» »

,, ,, phosphorzure soda - ammoniak.....» «

,, oxalzure ammoniak.........» »

„ „ zure wijnsteenzure potasch ...... » »

.. ,, zure oxalzure potasch...........» 231.

r, ,, koolstofzure kalk.........« »

-ocr page 6-

vin INHOUD DEH TWEEDE AFDEELING.

5>

)>

■J5

S>

>>

»»

>>

B

>5

1)

1>

J>

>>

>J

»

5)

55

?)

55

}>

?>

!!

5>

)>

)5

5J

J>

J5

55

J)

5>

)J

))

>)

>}

55

oxalzuur ureum
urinzuur

urinzure ammoniak
urinzure soda . .

benzoëzuur
melkzuur zi
taurine

Stearine . .
steärinezuur

iüikrocliemische ontdekkmg

van

»

55

■ i*.

5J )>

55

>> !)

55

5' ))

>5

>5 >>

55

>> )>

55

» >> ))

>5

»5 55

55

!> 1»

55

>> II

55

!> >!

55

>> )'

55

11 5!

>5

>5 55

55

>5 55

55

5 5 5 5

55

5 5 55

55

55 )5

>5

51 !)

55

>i ■

55 «ï

55

'! 5!

)!

t

51 ?>

55

sodazouten . .
kalkzouten
magnesiazouten
ijzerzouten

Kristallen vau zwavelzure kalk......

phosphorzure kalk......

oxalzure kalk........

phosphorzure magnesia . . . ,
phosphorzure ammoniak - magnesia

bl, 232,
» 233.

))

234.

»

237.

»

»

»

239.

»

»

»

240.

u

»

»

241.

»

242.

»

»

»

»

»

»

»

243.

»

»

B

»

244.

»

»

»

245.

»

«

»

»

»

246.

»

251.

»

252.

»

254.

»

259.

»

261.

»

262.

»

264.

»

265.

»

267.

B

»

268.

»

270.

»

»

»

271.

»

272.

»

273.

275.

276.

»

u

278.

»

279.

»

eholesteärine.....

neurosteärine.....

van proteine\
amvlum

cellulose......

suiker.......

olie- en vetachtige sloffen,
etheriscbe olieën en harsen.

slijm........

gal........

ureum .......

cystine.......

urinzuur en urinzure zouten
hippuurzuur . . . . -

melkzuur......

koolstofzure zouten . .
zwavelzure zouten . . .

chlorzouten.....

phosphorzure zouten . .
ammoniakzouten . . .

-ocr page 7-

INHOUD DER TWEEDE AFDEELING. IX

Microcheraisch onderzoek van dierlijke vochten. , . . • bl. 281.

Aanwending van scheikundige middelen tot zigtbaarmaking
van verschillende vorm - bestanddeelen der dierlijkeen
plantaardige weefsels; morphologische reagentia ...» 283.
OVER HET METEN VAN MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN ...» 287.

Vervaardiging eener juiste maat . .........» 290.

Wijze van uitdrukking der mikrometrische maten .... » 293.

Verschillende in gebruik zijnde maten........» 295.

Glasmikrometers...............» 29(>.

Schroefmikrometers..............» 302.

Gebruik der verschillende dioptrische en katoptrische pro-
jectiemiddelen tot het verrigten van metingen. ...» 310.

Gebruik van het beeldmikroskoop, tot het doen van mikro-
metrische bepalingen.............»314.

Meting door het dubbelzien...........» 315.

Reuze eener mikrometrische methode........» 316.

Graad van naauwkeurigheid, welke in de uitdrukking van

mikrometrische maten vereischt wordt......» 318.

Tafel voor de herleiding van verschillende mikrometrische

maten.................» 320,

HET TEEKENEN VAN MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN .... » 335.

Vereischten iu eene mikroskopische afbeelding . . . . » 337.

Hulpmiddelen tot het vervaardigen van naauwkenrige mikros-
kopische afbeeldingen; verschillende projectiemiddelen. » 340.

Draagbaar zonmikroskoop........- . . . » 341,

Ruit- en netmikrometers; glaspapier.........» 345,

HET BEWAREN VAN MIKROSKOPISCHE PRAEPARATEN . . . . » 347.

Gedroogde voorwerpen.............» »

Bewaring in eene oplossing van chlorcalcium.....» 348.

Bewaring in canadabalsem ............» 350.

,, „ eene oplossing van kreosoot.......» 351.

„ „ ,, ,, „ acidum arsenicosum. . . » »

,, ,, ,, „ „ deuto-chloruretum hydrargyri » »
,, ,, „ „ ,, carbonas potassae ...» 352.

„ ,, ,, ,, ,, arseniis potassae .... » »

Middel tot afsluiting van het bewaarvocht......» 353.

Algemeene regelen voor het vervaardigen en bewaren der

praeparaten.................» 354.

-ocr page 8-

VEUBETERlNfiEN.

Bl, 7 regel 1 staat: terwiji; lees: terwijl.

,, 16 5, 12 ,, tot daarstellen; lees: tot het daarstellen,

„ 114 „ 1 „ dubbelhijtel; lees: dubbelbeitel.

„ 157 „ 11 kunnen; lees: hunne.

„ 292 „ 3 noot, staat: rullen; lees: krullen.

AANWIJZING DER TAFELS.

Tafel der versterking van het optisch vermogen enzv., tegenover bl. 95.
„ voor het mikrochemisnh qualitatief onderzoek enzv., ,, ,,282.

-ocr page 9-

HEÎ MIKROSKOPISCH O^'DRRZOEK.

-ocr page 10-

OVER HET MIKROSKOPISCH ONDERZOEK
IN HET ALGEMEEN.

228. Het doel van elk mikroskopisch onderzoek is voor-
werpen
of bewegingen zigtbaar te maken, welke voor het
bloote oog wegens hunne kleinheid niet waarneembaar zijn.
De eersten zijn geheele ligchamen of hunne gedeelten, ter-
wijl de laatsten het gevolg zijn van de werking der daarin of
in de omringende ligchamen huisvestende krachten.

Voor den mikroskopischen waarnemer, in den uitgebreid-
sten zin dier benaming, levert dus de geheele natuur de
voorwerpen tot zijn onderzoek op; of, om juister te spreken,
elk natuuronderzoeker, welk ook het meer bijzondere vak
zijner beoefening zij, behoort mikroskopisch waarnemer te
wezen. Schei- en natuurkundigen, geologen en mineralo-
gen, plant- en dierkundigen, allen stuiten gedurende hunne
nasporingen op grenzen, waar hun gezigtszintuig te kort
schiet. Een nieuwe gezigtseinder doet zich voor elk hunner
op, een uitgebreid veld opent zich voor hunne voorw-iarts-
strevende werkzaamheid, zoodra zij, het mikroskoop ter hand
nemende, met hunnen blik daar vermogen door te dringen,
waar voor het ongewapend oog noch vormen, noch bewe-
gingen meer bestaan.

11. 1

-ocr page 11-

OVER HET MIKROSKOPISCH ONDERZOEK
IN HET ALGEMEEN.

928. Het doel van elk mikroskopisch onderzoek is voor-
werpen
of bewegingen zigtbaar te maken, welke voor het
bloote oog wegens hunne kleinheid niet waarneembaar zijn.
De eersten zijn geheele ligchamen of hunne gedeelten, ter-
wijl de laatsten het gevolg zijn van de werking der daarin of
in de omringende ligchamen huisvestende krachten.

Voor den mikroskopischen waarnemer, in den uitgebreid-
sten zin dier benaming, levert dus de geheele natuur de
voorwerpen tot zijn onderzoek op; of, ora juister te spreken,
elk natuuronderzoeker, welk ook het meer bijzondere vak
zijner beoefening zij, behoort mikroskopisch waarnemer te
wezen. Schei- en natuurkundigen, geologen en mineralo-
gen, plant- en dierkundigen, allen stuiten gedurende hunne
nasporingen op grenzen, waar hun gezigtszintuig te kort
schiet. Een nieuwe gezigtseinder doet zich voor elk hunner
op, een uitgebreid veld opent zich voor hunne voorwaarts-
strevende werkzaamheid, zoodra zij, het mikroskoop ter hand
nemende, met hunnen blik daar vermogen door te dringen,
waar voor het ongewapend oog noch vormen, noch bewe-
gingen meer bestaan.

n. 1

-ocr page 12-

O MIKIiOSKOPISH ONDERZOEK IN HET ALGEMEEN.

229. Voor verreweg de meeste gevallen splitst zich het
mikroskopisch onderzoek in twee deelen: 1° de toebereiding
der voorwerpen, waardoor zij in dien toestand gebragt wor-
den, waarin zij de voor de mikroskopische waarneming noo-
dige vereischten bezitten, en 2° de eigenlijke waarneming
zelve. Hiermede is ons tevens de weg aangewezen, welken
wij in deze afdeeling zullen moeten betreden, daarbij echter
ons zulke afwijkingen van de genoemde logische volgorde
veroorloovende, als tot bevordering eener grootere duidelijk-
heid in de behandeling der verschillende hiertoe behoorende
onderwerpen zal noodig schijnen.

230. Alvorens echter daartoe over te gaan, zal het niet
ongepast wezen, eenige oogenblikken te verwijlen bij de be-
antwoording der vraag: Welke zijn de vereischten in den-
genen, die het mikroskoop tot wetenschappelijke onderzoekin-
gen wil aanwenden?

In de eerste plaats willen wij hier bij de ligchamelijIce
eigenschappen
stilstaan. Wel is waar zullen weinigen, die
zich eenig gedeelte der natuurwetenschappen ter beoefening
hebben gekozen, ligchamelijk zoo misdeeld zijn, dat zij om
die reden geheel van het gebruik van het mikroskoop, daar
waar het te pas komt, zouden moeten afzien, en daarin
eene verschooning vinden voor hunne nalatigheid in het aan-
wenden van een werktuig, welks nut zij niet kunnen ont-
kennen, Maar men moet echter tevens toegeven, dat zij,
die zich meer bepaaldelijk willen toewijden aan| het onder-
zoek van het kleine in de natuur, zij die dagelijks eenige
tUren met het mikroskoop willen arbeiden, zekere ligchame-
lijke eigenschappen in hoogere mate moeten bezitten, dan
zij, die het slechts van tijd tot tijd cn meer ter loops ter

-ocr page 13-

VEUEISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER. 3

hand nemen. Overigens moet men hierbij niet vergeten,
dat sommigen dier eigenschappen door oefening zeer versterkt
en verbeterd kunnen worden.

Wat de ligchamelijke hoofdvereischten in elk mikroskopisch
waarnemer zijn, laat zich in korte woorden zeggen:
goede
oogen
en goede handen. Dat hij ook in andere opzigten,'
zal hij zich met eenigzins langdurige nasporingen bezig kun-
nen houden, een gezond ligchaamsgestel moet bezitten, dat
hij aan geene bloedophoopingen naar het hoofd, aan geené
te groote algemeene prikkelbaarheid van het zenuwstelsel
enzv. enzv., moet lijden, spreekt wel van zelf, en behoeft
geene nadere aanwijzing, daar er ter naauwernood eenige
werkzaamheid der ziel kan gedacht worden, waarop een zie-
kelijke toestand van het ligchaam niet storend inwerkt.

De uitdrukkingen: goede oogen en goede handen, vorderen
echter eenige nadere omschrijving, want oogen die voor eenen
zeeman, en handen die voor eenen timmerman zeer goed
en bruikbaar zouden wezen, zouden het daarom nog niet zijn
voor dengenen, die hen lot mikroskopisch onderzoek wenscht
aan te wenden. Bovendien willen wij van deze gelegenheid
gebruik maken, om aan te wijzen, hoe deze organen het
best tot het verrigten van mikroskopische onderzoekingen kun-
nen worden in staat gesteld , en geoefend.

251. Volkomen goede oogen behooren de volgende eigen-
schappen in zich te vereenigen:

1' De middenstoffen: hoornvlies, waterachtig vocht, kris-
tallens en glasachtig vocht, moeten zoo doorschijnend mogelijk
zijn, zoodat de lichtstralen nagenoeg zonder verlies het net-
vlies bereiken.

2" Het accomodatievermogen moét hun veroorlooven, zoowel

1*

-ocr page 14-

4 VKUËISCHTEN W DEN MIKROSROPISGHEN WAARNEMER.

zeer verwijderde voorwerpen, wier lichtstralen nagenoeg even-
wijdig zijn, als zeer nabijzijnde, van waar de stralen sterk
divergerend op het hoornvlies vallen, met gelijke gemakke-
lijkheid en even scherp en onderscheidenlijk te kunnen zien.

3° Hun netvlies moet zeer gevoelig zijn voor de geringste
indrukken, doch zonder dat daarin eene ziekelijke prikkel-
baarheid bestaat, waarbij ligtelijk zoogenaamde nabeelden
gevormd worden, die storend op de volgende indrukken
inwerken.

4° Eindelijk moeten zij, zonder te groote inspanning of
vermoeidheid te gevoelen, gedurende eenen geruimen tijd tot
het opnemen van scherpe gezigtsindrukken kunnen gebruikt
worden.

232. Zulke volmaakte oogen komen echter zelden voor.
Inzonderheid is het accomodatievermogen doorgaans zeer be-
perkt, zoodat hij, die voorwerpen, op verren afstand ge-
plaatst, scherp kan zien, zulks minder goed vermag, zoodra
deze zich op weinige duimen afstands van zijn oog bevinden.
Intusschen is dit laatste, zoo niet een vereischte in dengenen,
die mikroskopische onderzoekingen verrigt, althans een groot
voordeel voor hem. Hoe naderbij hij de vóorwerpen aan
zijne oogen kan brengen, zonder dat zij diffusiebeeldjes op
zijn netvlies doen ontstaan, des te meer werken zijne oogen
zelve reeds als mikroskoop, en wel als zulk een, hetwelk de
beste werktuigen van dien aard overtreft, zoowel in de grootte
van het gezigtsveld als in doordringend en begrenzend ver-
mogen, waarvan wij later de bewijzen zullen aantreffen, in
I eene opzettelijke vergelijking der grenzen van het waarne-
mingsvermogen van het bloote oog, met dat door het mi-
kroskoop. Hier komt bij, dat men in het zien door twee

-ocr page 15-

LIGCHAMELIJKE VEREISCHTEN. 3

oogen, ten gevolge der onbewuste betrekkelijke rigting der-
beide gezigtsassen, een magtig hulpnaiddel heeft tot herken-
ning van den vorm der voorwerpen, een voordeel, dat men
missen moet, zoodra men tot het gewapend oog zijne toe-
vlugt neemt.

Het is om die redenen, dat een bijziende over het alge-
meen eene grootere geschiktheid bezit voor het verrigten van
mikroskopische onderzoekingen, dan een vérziende. De ge-
ringere meerdere grootte der netvliesbeeldjes van door het
mikroskoop geziene voorwerpen (z. I. § 113) kan hierbij wel
is waar ter naauwernood in aanmerking komen, maar het is-
vooral bij het vervaardigen van fijne mikroskopische praepa-
raten, waarvoor de vérziende dadelijk naar de loupe moet
grijpen, dat den bijzienden zijn vermogen, om kleine voor-
werpen, op korten afstand van zijne oogen, nog scherp te
kunnen waarnemen, zeer te stade komt. Bovendien kunnen,
in den regel de oogen van bijzienden beter eene langdurigo
inspanning verdragen, mits zij, zooals trouwens van zelf
spreekt, niet met andere gebreken behebt zijn, welke de bij-
ziendheid soms vergezellen.

De bijziende brengt dus van nature eenen bijzonderen
aanleg mede tot het verrigten van al zulken arbeid, welke
de meeste mikroskopische onderzoekingen vereischen; doch
ook hij, die dien gelukkigen aanleg mist, kan door oefening
in dit gemis grootendcels voorzien. Het is genoeg bekend,
dat alle zintuigen door het gebruik scherper worden, en
meer cn meer geschikt voor die soort van werkzaamheid
waartoe zij bij voorkeur worden gebezigd. De zeeman, die,
van zijne vroegste jeugd af, naar den gezigteinder staarde,
heeft zich daardoor allengs de vatbaarheid verworven, om
zijne oogen zeer gemakkelijk cn zonder inspanning voor pa-

-ocr page 16-

6 TEREISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCUEN WAAßNEMEU.

ralelle stralen te kunnen accomoderen; even zoo zal hij,
die zich op fijnen handenarbeid toelegt, — en hiertoe be-
hoort een groot gedeelte der verrigtingen van den mikrosko-
pischen onderzoeker, — allengs bevinden, dat zijne oogen
meer en meer in slaat worden gesteld, om zich voor korte
afstanden te kunnen accomoderen.

Ook nog in een ander opzigt worden de oogen door aan-
houdende oefening van lieverlede geschikter voor mikrosko-
pische waarneming. Reeds (I. § 205) heb ik doen opmerken,
dat de oogen van hen, die daaraan niet gewoon zijn, niet
in dien lijdelijken rüstigen toestïnd verkeeren, welke vereischt
wordt, om gedurende eenen geruimen tijd, zonder vermoeid-
heid te gevoelen, door het mikroskoop te zien. In het ge-
meene leven zijn wij meestal gewoon, niet den afstand der
voorwerpen naar den accomodatietoestand van ons oog, maar
ij dezen naar den afstand der voorwerpen te wijzigen. Dit is

f ook hier niet hinderlijk, daar er doorgaans tusschen de op-

j volgende gezigtsindrnkken genoegzame tijdperken van rust

I ' zijn, waarin het oog zich weder van deszelfs inspanning

herstellen kan. Anders is het gelegen, wanneer wij dit
gebruiken voor een gedurende eenigen tijd vportgezet mikros-
kopisch onderzoek. De ongeoefende, ook hier, geheel on-
willekeurig en zich des niet bewust zijnde, zijn accomodatie-
vermogen in werking brengende, en geziglsindrukken trach-
tende op te n(?men of vast te houden van voorwerpen, die
zich op verschillenden afstand bevinden, ontwaart weldra,
ten gevolge dezer gestadige werkzaamheid van zijn oog, eene
vermoeidheid daarin, welke hem noodzaakt het zien door het
mikroskoop voor eenigen 'tijd op te geven. De geoefende
waarnemer daarentegen bezigt zijn netvlies slechts als een
scherm, oni daarop de beelden der voorwerpen op te van-

-ocr page 17-

LIGCHAMELIJKE VEREISCHTEN. '1 I

gen, lerwiji hij de overige deelen van zijn oog in volkomene
rust laat, de werking, die anders door het accomodatie-
vermogen wordt verrigt, geheel op het werktuig overdra-
gende, hetwelk daardoor nimmer wordt afgemat.

Hieruit blijkt tevens, dat wel verre, dat, zooals velen
meenen, het veelvuldig gebruik van het mikroskoop schade-
lijk voor het gezigtszintuig zoude zijn, dit er integendeel
van lieverlede meer en meer door geschikt wordt tot het
doen van naauwkeurige en eene langdurige inspanning vor-
derende waarnemingen. Ook wordt deze meening door de
ondervinding genoegzaam geloogenstraft. Leeuwenhoek, die
tot zijne onderzoekingen enkel kleine lenzen aanwendde,
welker gebruik, uit den aard der zaak, voor het oog veel
vermoeijender is, dan dat van het zamengesteld mikroskoop,
zette tot op meer dan tachtigjarigen leeftijd zijne nasporin-
gen nog dagelijks voort, en het blijkt niet, dat hij daarvan
immer eenig nadeel voor zijne oogen heeft ondervonden.

233. Echter wil ik hiermede geenzins beweren, dat waar-
nemingen onder zekere ongunstige omstandigheden verrigt,
niet schadelijk zouden kunnen zijn. Integendeel, elk mikros-
kopisch waarnemer moet zijne oogen ontzien, en zich wach-
ten voor alle zoodanige invloeden, van welke hot bekend is,
dat zij voor de oogen nadeelig kunnen zijn. Hij is welligt
daartoe meer gehouden, dan elk ander, omdat het gezigts-
zintuig voor hem het eenige middel is tot gemeenschap met
die kleine wereld, welke hij tot het voorwerp zijner naspo-
ringen gekozen heeft. Eenige voorzorgen tot goede instand-
houding van hetzelve zijn daarom noodig. Inzonderheid
wachte hij zich voor alle te sterke gezigtsindrukken. Het is
de fout vau meest allen, die beginnen het mikroskoop to

-ocr page 18-

8 VEREISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

gebruiken, dat zij de voorwerpen, of liever het gezigtsveld,
te sterk verlichten. Dat zulks geenzins dienstig is om de
zigtbaarheid der voorwerpen te bevorderen, heb ik reeds
bij meer dan eene gelegenheid (1. § 201) doen opmer-
ken , maar bovendien wordt het netvlies daardoor te sterk
geprikkeld, en op die overprikkeling volgt later verstomping.

Is de prikkeling zeer sterk geweest, heeft men b. v. tot
de verlichting van het gezigtsveld het regtstreeksche zonlicht
aangewend, dan blijft de gezigtsindruk onder den vorm van
nabeeld voortduren, en het is genoeg bekend uit de treurige
ervaring van sommige natuuronderzoekers (Fechner, Pla-
teau), die zich met de studie van de daarbij plaats heb-
bende verschijnselen hebben bezig gehouden, hoe gevaarlijk
zulk een dikwerf herhaalde overprikkelde toestand van het
netvlies voor het gezigtszintuig is.

234. Niet alleen echter vermijde men, bij het gebruik
van het mikroskoop, eene te sterke verlichting, maar men
hoede zich ook voor elke te sterke tegenstelling van licht en
duisternis. Wanneer het oog eenigen tijd in het donker heeft
verkeerd, dan heeft de pupil zich sterk uitgezet, en een
graad van verlichting, die onder gewone otnstandigheden
zeer goed door het oog kan verdragen worden, wordt dan
schadelijk, uit hoofde van den brecdercn lichtbundel, welke
door de pupil binnentreedt. Dit is de toestand van hem,
die eene Argandsche lamp bezigende, het naar boven en ter
zijde stralende licht door eene ondoorschijnende kap afsluit.
Men meent hierdoor het licht meer te concentreren op de
tafel, waaraan men zit te arbeiden, doch zulks wordt door
li de witte kleur, welke het inwendige van zulk eene kap door-

gaans bezit, slechts in geringe mate te weeg gebragt, Dc

W'

-ocr page 19-

40 VEREISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

die r zich !■ van eene zoodanige verlichtingswijze bediende, dat
hij na eenigen tijd door hevige pijnen in de oogen werd
aangetast, met gelijktijdige verzwakking van zijn gezigt, zoo-
dat hij genoodzaakt was van het verder gebruik van het mi-
kroskoop geheel af te zien.

95S. Doch hoewel zulke voorbeelden tot waarschuwing
mogen strekken, om ook bij mikroskopische onderzoekingen de
oogen niet aan zulke invloeden bloot te stellen, die voor
hen nadeelig kurmen zijn, zoo herhaal ik het hier nog
eens, dat de mikroskopische waarneming op zich zelve geen-
zins schadelijk voor het oog is, even min als het gebruik van
het bloote oog tot het gewone zien schadelijk is te noemen,
omdat er zijn, die, door het staren in de zon of op eene
daardoor verlichte sneeuwvlakte, hun gezigt hebben verloren.

Men stelle het zich alleen lot vasten regel nimmer een
mikroskopisch onderzoek voort te zetten, zoodra men de
minste sporen van vermoeidheid of eener pijnlijke aandoening
in het oog bespeurt. Hij, die pas begint het mikroskoop te
gebruiken, zal aanvankelijk de kenteekenen hiervan reeds
spoedig bij zich ontwaren; hij late zich hierdoor echter niet
afschrikken; de oorzaak dier snellere vermoeidheid van zijn
oog^ bestaande in de onwillekeurige werkzaamheid van zijn
accomodatievermogen, is boven reeds aangegeven; bij elk Vol-
gend gebruik zal hij, —• voorondersteld namelijk dat zijne
oogen'in geeneurziekelijken toestand verkeeren— bevinden,
dat hij de waarneming al langer en langer zonder inspan-
ning kan voortzetten, en eindelijk zal deze, met de behoor-
lijke voorzorgen in het werk gesteld, hem even weinig ver-
moeijen als eenig ander gebruik zijner oogen tot schrijven,
lezen, teekenen enzv.

•>l

Ii,

-ocr page 20-

LIGCHAMELIJKE VEREISCHTEN. '1 I

256. Gedurende het zien door het mikroskoop bezigt men
slechts één oog. Men gewenne zich echter het andere altijd
open te houden; dit schaadt, bij eenige oefening, volstrekt
niet aan den gezigtsindruk, dien het door het mikroskoop
ziende oog ontvangt, en levert het voordeel op van het an-
dere gewoonlijk geheel rustende oog, onder sommige omstan-
digheden, volgens de, in § 185 I., geschetste methode van het
dubbelzien, tot teekenen of meten te kunnen bezigen. Bo-
vendien brengt het toeknijpen van het eene oog altijd eene
spanning in de oogleden van het andere te weeg, die nim-
mer lang kan worden volgehouden. Raadzaam is het ook,
dat men niet uitsluitend een en hetzelfde oog altijd tot de
waarneming bezigt, maar met beiden afwissele, omdat, wan-
neer men dit niet doet, men gevaar loopt, dat er allengs
een gebrek in zamenwerking der beide oogen bij het gewone
zien ontstaat, hetgeen nadeclig is voor het herkennen van
ligchamelijke vormen (het stereometrische zien).

257. Als het tweede voorname ligcbamelijke vereischte in
dengenen, die zich op mikroskopische onderzoekingen wenscht
toe te leggen, noemde ik:
goede handen. De instrument-
makers hebben zich, wel is waar, veel moeite gegeven, om
deze ontbeerlijk te maken; zij hebben allerhande rader- en
^chroefinrigtingen uitgedacht, die zelfs de ruwste en minst
geoefende handen in staat stellen, om de fijnste bewegingen aan
de voorwerpen onder het mikroskoop mede te deelen; men
heeft (1) zelfs voorgeslagen door schroeven bewogene mesjes
en schaartjes op de voorwerptafel te plaatsen, om voor het
verrigten van fijne ontledingen onder het mikroskoop te dienen.

(1) Purkinje in Wagner's Wörtcrhuch, art. Mikroskop. II. s. 426.

-ocr page 21-

VEREISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

Maar, hoewel ik niet wil ontkennen, dat dergelijke werk-
tuiglijke hulpmiddelen den geoefenden somwijlen te stade
kunnen komen, zoo is hun werkelijk nut echter hoogst be-
perkt , en kunnen zij nimmer het gemis van goede tot ar-
beiden bruikbare handen vergoeden. Ook de beste schroef
beweegt het voorwierp slechts in ééne rigting; de talrijke
spieren der vingeren stellen deze daarentegen in staat be-
wegingen in alle mogelijke rigtingen uit te voeren. Wel is
waar moeten deze bewegingen in gelijke mate verkleind en
vertraagd worden, als de vergrooting toeneemt, doch hiertoe
wordt niets dan oefening vereischt. De werktuiglijke midde-
len, de spieren, zijn ons gegeven, wij moeten echter leeren
deze op eene gepaste wijze te gebruiken.

238. Vooreerst make men zich de vaardigheid eigen, om
met de handen de voorwerpen in het gezigtsveld van het
mikroskoop gelijkmatig en zonder schokken te kunnen bewe-
gen. Aanvankelijk zal dit den beginnenden waarnemer moei-
lijk vallen, vooral bij het zamengesteld mikroskoop, waar
alle bewegingen de tegengestelde van de ware moeten zijn,
en hij zal telkens in verzoeking komen, om, injdien de voor-
werptafel van zijn mikroskoop van eene beweegbare slede
voorzien is, naar de schroeven van deze te grijpen; doch hij
late zich niet ontmoedigen ; met eenige volharding zullen
zijne vingers binnen korten tijd de hebbelijkhéid erlangd
hebben, om zijnen wil geheel te gehoorzamen, en de kun-
stigst vervaardigde slede in alzijdigheid van beweging over-
treffen , en in naauwkeurigheid evenaren.

Wil men op eene geregelde wijze zich hierin oefenen,
dan zal men weldoen met de geringste vergrootingen te be-
ginnen, en le beproeven, om eenig voorwerp op eene bepaalde

F',

lu' '

-ocr page 22-

LIGCHAMELIJKE VEREISCHTEN. '1 I

plaats van het gezigtsveld te brengen, b. v. den rand van
het eerste in aanraking met den rand van het laatste, of
met eenen in het oculair gespannen spinnewebdraad. Ver-
ders is het beschouwen van sommige soorten van infusoriën,
vooral van die, welke tot de klasse der rotatoriën behooren,
eene zeer hiervoor geschikte oefening, omdat het niet ge-
makkelijk is zulk een vrij in eenen droppel rondzwemmend
diertje voortdurend in het gezigtsveld te houden, iets, waar-
toe de kunstigst aangebragte schroeven geheel te kort schie-
ten, doch dat voor de vingers, zelfs bij vrij aanzienlijke
vergrooting, nog zeer wel uitvoerbaar is.

239. In de tweede plaats moeten de handen en vingers
dienen tot het vervaardigen van praeparaten of tot het ver-
rigten van ontledingen op de voorwerpplaat van het mi-
kroskoop. Bij het zamengesteid mikroskoop levert hier de
omkeering van het beeld eenen zeer moeilijk te overkomen
hinderpaal op. Ook betwijfel ik het, of wel ooit iemand
daarmede even goed zal leeren arbeiden, als wanneer de
beelden der voorwerpen zich in de ware rigting bevinden.
Gelukkiglijk echter is zulks ook minder noodig. Voor de
fijnste ontledingen is eene hoogstens 30 — 60 malige ver-
grooting volkomen toereikend, en, al wenschten wij nog
sterkere te bezigen, dan zouden wij geene ontleedwerktuigen
vinden, die met vrucht kunnen gebruikt worden. Bij deze
vergrooting heeft eene enkele lens of doublet nog afstand
genoeg van het voorwerp, i)m dit met fijne naalden en
mesjes te ontleden, en anders bezitten wij in het regtkee-
rend mikroskoop een volkomen geschikt werktuig, om zulke
ontledingen te bewerkstelligen.

Bij het arbeiden onder het mikroskoop of de loupe, komt

-ocr page 23-

t

14 VEIIEISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCBEN WAARNEMER.

het vooral daarop aan, dat men eene vaste hand hebbe,
dat is, dat er geen onwillekeurige spiertrillingen in de vin-
gers plaats grijpen. Dit vereischt veel oefening, en is eene veel
moeilijker opgave dan de zoo even genoemde beweging dep
voorwerpen op! de voorwerptafel, waarvan ieder zich overtui-
gen kan, door te .beproeven de punt eener naald geheel
stil en onbeweeglijk' in het brandpunt van een mikroskoop te
houden. Men zal 'bevinden, dat zij in eene aanhoudende
trilling is, die daaraan door de hand wordt medegedeeld;
Deze trillende beweging schijnt zelfs wel onafscheidelijk met
elke spierinspanning verbonden te zijn, zoodat het eene on-
mogelijkheid is haar geheel weg te nemen, maar men kan
haar echter zeer verminderen en daardoor nagenoeg onscha-
delijk maken.

Vooreerst namelijk neemt zij toe door elke buitengewone
krachtsinspanning; het tillen van eenen zwaren last, de snelle
bewegingen der armen en handen bij het zagen, vijlen enzv.
maken de laatsten dikwerf nog vele uren later geheel onge-
schikt tot eiken fijneren arbeid. Hieruit volgt, dat hij, die
eene ontleding onder het ,mikroskoop wil verrigten, zulks
nimmer moet beproeven, dan nadat zijne arm- en hand-
spieren zich door rust van vroegere meer kraèht vorderende
werkzaamheid volkomen hersteld hebben. Zelfs zal men on-
dervinden, dat fijne praeparaten het best des morgens,
korten tijd na het ontwaken vervaardigd worden, omdat ge-
durende den slaap het evenwigt weder hersteld is, hetwelk
door de werkzaamheden van den dag, al vorderen deze ook
geene aanzienlijke krachtsinspanning, toch allengs weder in
meerdere of mindere mate verloren gaat.

ïn de tweede plaats kan elk aan zich zeiven waarnemen^
dat de beweging door deze onwillekeurige spiertrillingen ver-

-ocr page 24-

LIGCHAMELIJKE VEREISCHTEN. '1 I

oorzaakt, des te aanzienlijker is, hoe verder het bewogen
deel zich van eenig vast rustpunt bevindt. Beproeft men,
in eene staande houding, en zonder dat de armen of handen
ergens op steunen, de punt eener naald in het brandpunt
van het mikroskoop te houden, dan zal men ontwaren, dat
de beweging dier punt zeer sterk is. Zij zal dadelijk ver-
minderen , zoodra men gaat zitten, nog meer door de elleboog
en voorarm te ondersteunen, en tot een minimum gebragt wor-
den , door ook de hand op een vast onderstel te doen rusten.
De verklaring hiervan is eenvoudig; de spiertrillingen planten
zich voort van het eene deel des ligchaams op het andere; in
de staande houding dus, van de beenen op het bovenlijf, van daar
op de armen, vervolgens op de handen, en eindelijk naar de
vingertoppen. De beweging aldaar moet dus het grootst zijn,
omdat zij het resultaat is van al de spiertrillingen van het
geheele ligchaam, maar breekt men op eenig punt van dien
weg de beweging af, dan plant zij zich alleen van daar uit
weder verder voort, en het is dus duidelijk dat de vinger^r
toppen des te meer tot den toestand van volkomene rust
zullen kunnen naderen, hoe meer nabij zij zich bevinden
aan het de voortplanting der spiertrillingen verhinderende vaste
steunpunt. Men stelle het zich daarom tot regel alle fijnere
ontledingen niet alleen zittende le verrigten, maar ook door,
op gepaste wijze aangebragte, onderstellen, de armen en han-
den te ondersteunen. Soms zelfs kan het voordeelig zijn,
nog onder het laatste lid van den middelsten vinger, welke
met den duim en den wijsvinger dient, tot het vasthouden
en besturen van het ter ontleding gebezigde werktuig, een
klein rolletje te plaatsen, hetwelk dit lid ondersteunt, en
tevens voor de bewegingen niet hinderlijk is.

-ocr page 25-

VEREISCHTEN IN DEN WIKUOSKOPISCHEN WAARNEMER.

240. Het spreekt overigens van zelf, dat een aanvanger,
al neemt hij ook getrouwelijk deze voorschriften in acht, toch
nog niet dadelijk zich in staat zal bevinden, om zeer moei-
lijke ontledingen, b. v. van zeer kleine insekten, onder het
mikroskoop uit te voeren. Er moet oefening bijkomen, en
hierbij zal men weldoen met allengs van het gemakkelijkere
tot het moeilijkere op te klimmen. Men beginne met de
vervaardiging van zulke praeparaten, waartoe de hulp van
het mikroskoop nog niet vereischt wordt, b. v. met het ma-
ken van dunne doorsneden van tamelijk harde weefsels, zoo
als kraakbeen, hoornen, nagelen, de meeste plantenweefsels
enzv. Vervolgens ga men over tot daarstellen van zulke
praeparaten, waarbij de hulp eener weinig vergrootende loupe
in den regel voldoende is; de anatomie van insekten, mol-
lusken en andere kleine diejren, opent hier een ruim veld tot
oefening, waarbij men allengs kleinere en kleinere voorwer-
pen kiezende, ook bij steeds toenemende vergrootingen leert
arbeiden, zoodat men, na eenigen tijd, schier met even veel
gemak eene vloo, eene mijt, ja zelfs een der grootere in-
fusoriën onder het mikroskoop ontleedt, als een viervoetig
dier of vogel, bij het gebruik van het ongewapend oog.

241. Na deze beschouwing der voornaamste ligchamelijke
eigenschappen, welke diegene, die zich op mikroskopische
onderzoekingen wil toeleggen, moet bezitten of zich trach-
ten eigen te maken, ligt thans de beantwoording der vraag
aan de beurt: Welke zijn de
psychische hoedanigheden, die
hem behooren te kenmerken?

Welligt zal het aan sommigen toeschijnen, als of de be-
schouwing dezer laatsten hier minder te pas komt, om-
dal al de vermogens en eigenschappen der ziel, welke in

10

-ocr page 26-

PSYCIHSCIIE VEREISCHTEN. 17

eenen mikroskopischen waarnemer vereischt worden, ook bij
geen anderen natuuronderzoeker mogen ontbreken, zoodat
ten slotte de beantwoording van bovenstaande vraag zoude
zamenvallen met die der meer algemeene: welke psychische
eigenschappen worden in dengenen gevorderd, die zich het
onderzoek van de natuur en hare verschijnselen ten doel
heeft gesteld? Doch, alhoewel deze laatste vraag de eerste
in zich sluit, zoo is het omgekeerde het geval niet. Reeds
de opmerking, dat de een zich meer tot dezen, de ander
zich meer tot genen tak van natuuronderzoek voelt aange-
trokken, bewijst, dat in de verschillende gemoeds- en ziels-
gesteldheid de voorwaarden gelegen zijn dier onderscheiden
neigingen. Bovendien is de bijzondere geaardheid der voor-
werpen, welker onderzoek men zich ten doel stelt, niet uit
het oog te verliezen, daar deze dan eens de meer bepaalde
inspanning van dit, dan weder van dat vermogen der ziel
vorderen, en tevens in het eigendomlijke van elk onder-
zoek de bijzondere aanleidingen gelegen zijn tot dwalingen,
voor welke, schoon geen natuuronderzoeker hopen kan dezelve
overal en ten allen tijde te vermijden, het echter zijn dure
pligt is zich zooveel mogelijk te hoeden.

Het is om die redenen, dat ik de volgende korte beschou-
wing , hoe een mikroskopisch waarnemer in een psychisch opzigt
moet gesteld zijn, hier niet misplaatst reken, te meer, dewijl dit
werk inzonderheid bestemd is voor hen, die eerst aanvangen zich
op de natuurwetenschappen toe te leggen, en al de klippen
nog niet kennen, waarop hunne pogingen kunnen schipbreuk
lijden. Het: »ken u zelve!" moest aan elk worden toege-
roepen , die zich aan de beoefening van eenig bijzonder deel
der wetenschap wil toewijden, cn op den weg, die daartoe
leidt, de eerste schreden zet; want zich zelve en de eischcn

IL 2

-ocr page 27-

VEREISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

der weienschap kennende, is het niet moeilijk die klippen
veilig voorbij te stevenen.

242. Alleen waarheid, zuivere onvermengde waarheid, is
wetenschap.

Het eerste en voornaamste vereischte in iederen natuuron-
derzoeker, en dus ook in eiken mikroskopischen waarnemer,
is onkreukbare waarheidsliefde.

Ieder erkent de juistheid dezer stellingen, en echter
leert de dagelijksche ondervinding, dal er telkens tegen wordt
gezondigd. Ik spreek hier niet van ben, die opzettelijk ter
kwader trouw zijn; hun getal is voorzeker gering, en het
kan bovendien het doel van mijn schrijven niet wezen, iemand
zedelijk te verbeteren; de zoodanigen mogen de onwaarhe-
den, die zij willens en wetens, om welke redenen dan ook,
aan anderen als waarheden verkondigen, voor hun eigen ge-
welen verantwoorden. Maar ik bedoel het veel grootere aan-
tal van hen, die, hoewel meenende de waarheid lief te heb -
ben, in dwalingen vervallen, welke zij hadden kunnen vermij-
den. Die dwalingen mogen onwillekeurig en daarom verschoon-
lijker zijn, zij zijn evenwel niet minder schadelijk voor de we-
tenschap, dan voorbedachtclijke leugen, ja som^ meer dan deze,
wanneer het uit den toon, waarop de mededeeling geschiedt,
blijkt, dat de waarnemer werkelijk ter goeder trouw is. Waar-
heidsliefde is iets meer dan deze; zij sluit ook in zich de erns^
tige zucht om alle aanleiding lol dwaling te voorkomen. Ver-
ders vordert zij, inzonderheid in de op inductie steunende
natuurwetenschappen, eene strenge kritiek; het zekerere moet
van hel onzekere, hel ware van het waarschijnlijke, het waar-
schijnlijke van het mogelijke onderscheiden worden. Dit wordt
dikwerf niet genoeg in hel oog gehouden door hen, die verslag

'18

-f

-ocr page 28-

PSYCHISCHE VEREISCHTEN. ! 9

vau liunnc onderzoekingen aan het publiek geven. Zoo b. v. zul-
len iwee waarnemers zich met het nasporen der ontwikke-
lingsgeschiedenis van een en hetzelfde weefsel, orgaan, of dier
bezig houden. Beiden zullen welligt volkomen dezelfde daad-
zaken waarnemen, en echter kan er tusschen hunne voor-
stelling van de wijze, waarop de ontwikkeling plaats heeft,
een zeer merkbaar verschil bestaan, omdat de een de waar-
genomen daadzaken op deze, de ander op gene wijze aan-
eenschakelt. Aan ieder, die in de hedendaagsche physiologie
geen vreemdeling is, zullen verscheidene voorbeelden van
dien aard bekend zijn; ik herinner hier slechts aan de uit-
eenloopende voorstellingen, welke van de vorming en ont-
wikkeling der dierlijke en plantaardige cel zijn gegeven. Trou-
wens dit verschil kan geenszins verwonderen, want niemand
heeft nog eene cel zich werkelijk zien vormen, of eenig
weefsel, uit cellen tot buizen, vezelen enzv. overgaande,
zien geboren worden. Wij zien slechts het reeds bestaande,
en hieromtrent is het in zeer vele, ja de meeste gevallen
mogelijk, tot die empirische zekerheid te geraken, welke in
natuurhistorische wetenschappen als van gelijke beteekenis
met waarheid kan aangemerkt worden. Doch zoodra wij ons
verder wagen, zoodra wij uit het bestaande besluiten tot ver-
ledene of toekomstige toestanden, dan vermengt zich, met
de stellige uitkomst der regtstreeksche waarneming, diegene,
welke het gevolg is onzer subjectieve opvatting; wij bevinden
ons op het gebied der hypothése, welke, hoe waarschijnlijk
ook, zich in dit geval nimmer, dan door daadzakelijke aan-
schouwing, tot waarheid verheffen kan.

Dit zelfde geldt ook van de bij zeer velen bestaande zucht,
om uit een, in verhouding tot het groote getal van natuur-
voorwerpen, altijd hoogst beperkt getal van waargenomeu

9*

-ocr page 29-

20 VEIIEISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

daadzaken, te besluiten, dat datgene, wat men in het eene
geval waarneemt, ook in een andere overeenkomstig geval
plaats heeft. Wij kunnen, wel is waar, de besluiten uit
analogie niet missen, en zij zijn zelfs een allerbelangrijkst
middel tot uitbreiding der wetenschap, voor zoo ver zij ons
den weg aanwijzen, die daartoe verder moet worden inge-
slagen. Doch nimmer vergete men, dat zij alleen aanspraak
kunnen maken op eene grootere of geringere mate van waar-
schijnlijkheid, dat het met het licht, hetwelk uit eene wel
waargenomen daadzaak straalt, dikwerf eveneens gaat, als met
het eigenlijke licht, waarvan de sterkte vermindert in reden
van het vierkant des afstands van de lichtbron.

Door geene klasse van natuuronderzoekers is welligt tegen
dezen regel meer gezondigd dan door de mikroskopische
waarnemers; het kan zijn, dat juist de kleinheid der voorwerpen
van hun onderzoek, en het onafzienbare veld, dat zij nog
voor zich hebben, bij de in eiken natuuronderzoeker bestaande
neiging, om verband en eenheid in de verschijnselen op te
sporen, hen meer dan anderen aan dit gevaar bloot stelt.
Men herinnere zich b. v. de vele dwalingen, die in de we-
tenschap zijn ingeslopen, cn gedeeltelijk nog stand houden,
ten gevolge eener te ver gedreven zucht, om overeenstemming
te vinden tusschen het maaksel van dieren cn planten. Nie-
mand zal ontkennen, dat dit zoeken naar analogien zijne hoogst
nuttige zijde heeft. Slechts loope men de wetenschap niet voor-
uit , omdat men verlangt reeds een dak op het gebouw te bren-
gen, waarvan de grondslagen nog eerst moeten gelegd worden.

Er zijn er, voor wie een eik, of een andere toevallig in
de nabijheid hunner woning staande boom, de representant is
van alle dicotyledonen; die, volgens eenige bij deze of gene
palmsoort in het werk gestelde waarnemingen, lot alle mo-

'2!

f5'
!ji{

iJiri'

fa.i,

éfi

-ocr page 30-

PSYCHISCHE VEREISCHTEN.

iiocolyledoncn besluiten, of oordcelen, dat wanneer dit of dat
orgaan bij een konijn of hond eene zekere zamenstelling
bezit, het ook wel zoo bij alle zoogende dieren zal zijn. In
vele gevallen mogen zulke op de regelen der natuurlijke ver-
wantschappen steunende besluiten werkelijk gegrond zijn, en
door een later opzettelijk in het werk gesteld onderzoek beves-
tigd worden, zij kunnen echter vóór dat zulks geschied is,
nimmer op den rang van waarheden aanspraak maken, en in-
derdaad zouden vele voorbeelden uit de geschiedenis der we-
tenschap kunnen worden aangevoerd, waaruit blijkt, hoe voor-
barig zulke algemeene gevolgtrekkingen zijn.

Waarheidsliefde vooronderstelt dus eene strenge kritiek,
niet alleen van de waarnemingen van anderen, want daartoe
is men in den regel meer dan genoeg geneigd, maar vooral
van onze eigenen, en hiertoe behoort eene naauwkeurige af-
bakening der grenzen, waar het gebied van het ware ophoudt
en in dat vau het waarschijnlijke overgaat, welk laatste allengs
met dat van hel mogelijke ineenvloeit.

243. Maar om deze kritiek uit te oefenen is het niet vol-
doende zulks te willen, wij moeten ons ook in dien ge-
moedstoestand bevinden, welke ons in staat stelt met eenen
onbenevelden blik tc zien, en met een onbevooroordeeld
verstand te besluiten. Als hoofdvereischte hiertoe noem ik:
kalmte en rust gedurende het onderzoek. Hoe gemakkelijk
het ook schijnen moge aan dezen eisch tc voldoen, zoo leert
echter de ondervinding wederom, dat het tegendeel waar is.
Vooral geldt zulks van mikroskopische nasporingen, omdat deze
niet zelden aanleiding geven tot levendige gemoedsindrukken,
welke met dc zoo gewenschte kalmte gedurende de waarne-
ming onbestaanbaar zijn.

-ocr page 31-

635 VEIIEISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

Ik bedoel hier niet hen, die, het mikroskoop als een ka -
leidoskoop aanwendende, dit werktuig slechts vermaakshalve
gebruiken, en zich kinderlijk verheugen over de fraaije kleu-
ren, de keurige netheid, de kleinheid enzv. der voorwerpen,
die zij daardoor zien, of meenen te zien. Doch ook elk die
pas een mikroskoop magtfg is geworden, en het doel heeft
hetzelve tot ernstige onderzoekingen te gebruiken, moet dit
tijdperk van naive verwondering over al wat hij nieuws daardoor
ziet, doorloopen; hij brengt dan eens eene mug of vlieg, dan
weder oen stukje kant of neteldoek, dan eens eenen schitterend
gekleurden vlindervleugel, dan weder eenige kaasmijten onder
zijn mikroskoop, en roept elk om met hem te zien en in zijne
verrukking te deelen. Geen wonder ook, want het is niet
onjuist gezegd, dat men, de oogen met hel mikroskoop wa-
penende , eene nieuwe wereld binnentreedt. Ook ben ik
er verre af die verwondering over al het nieuwe, en die
verrukking over al het schoone, dat men ziet, te laken.
Slechts vergete men niet, dal hel mikroskoop toch eigenlijk
geen speeltuig is, allhans niet behoort te zyn in de handen
van hen, die het tol iets beters kunnen aanwenden, tot be-
vordering namelijk van de ernstige belangen der wetenschap.
En van hel oogenblik af aan, dat het kijllen door het mi-
kroskoop mikroskopische waarneming is geworden, is hel niet
meer te doen om te zien, hoe fraai, hoe sierlijk of hoe
^klein eenig ligchaam gevormd zij, maar enkel:
hoe deszelfs
gedaante cn verdere waarneembare eigenschappen zijn. Kalm
en rustig spore men deze na, en hoede zich zelfs voor eene
te groote geestdrift, indien het onderwerp des onderzoeks
daartoe aanleiding mogt geven. Menigeen heeft reeds ge-
dwaald, omdat hij van teleologische bespiegelingen uitgaande,
aan de natuur overal zekere bepaalde bedoelingen loeschrcef,

IK
«1 *

i r

Ifr

-ocr page 32-

l'SY€IUSCHE VEUEISCHTEN.

die volgens zijne meening met hare wijsheid strookten, en
die nu, diezelfde wijsheid ook willende terugvinden in hare
kleinste voortbrengselen, met opgetogen bewondering door
het mikroskoop staarde, omdat hij werkelijk meende juist
datgene te zien, wat zijne vooraf opgevatte meening zoude
bevestigen, doch hetgeen hij niet zoude gezien hebben, indien
hij minder een bewonderaar van de wijsheid der natuur, en
meer een beminnaar der waarheid geweest ware.

Inderdaad moet men erkennen, dat er vele mikroskopische
onderzoekingen zijn, waarbij de waarnemer groot gevaar loopt
alles te zien, wat hij levendig wenscht te zien, hetzij omdat
hij eenige vooraf opgevatte meening koestert, of dat hij door
eerzucht geprikkeld niets zoozeer verlangt dan iets nieuws
te ontdekken, opdat zijn naam van het eene tijdschrift in
het andere moge overgaan, en ten slotte in het Jaarberigt
prijken. De zoodanigen miskennen hunne roeping en de be-
stemming van het werktuig, dat zij aanwenden, niet om de
natuur te bestuderen, maar om haar voor hunne bijzondere
oogmerken te exploiteren. Gelukkig voor ons zijn de treu-
rige voorbeelden hiervan lot nog toe nagenoeg alleen in som-
mige naburige landen aan te wijzen, doch hoe heerschend
aldaar de denkwijze is, dat aan het lieve Ik de eerste, maar
aan de wetenschap hoogstens de tweede plaats toekomt, be-
wijzen de menigvuldige prioriteitstwisten, welke aldaar ge-
voerd worden, en waarvan het ten slotte niet zelden blijkt,
dat het een strijd geweest is ever de prioriteit eener dwa-
ling. Doch al moge deze verkeerdheid ook bij ons te lande
zeldzamer zijn, — welligt gedeeltelijk daarom, omdat ons
de wegen niet zoo ruimschoots openstaan tot medédeeling
van de uitkomsten onzer onderzoekingen, — wij moeten er
niet te min tegen waken, en ons de van elders ontvangen

-ocr page 33-

24 VEIIEISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

lessen ten nutte maken, want niet alleen zijn wij zulks aan
de wetenschap schuldig, maar het is ook de regte wijze om
den ouden wel verdienden roem onzer natie, die van dege-
lijkheid en grondigheid, te handhaven.

244. Om tot waarheid te komen, wordt echter nog meer
gevorderd dan een open oog, en een onbevooroordeeld ver-
stand, want dan zoude een kind de beste waarnemer zijn,
maar men moet het waargenomene ook weten te duiden, en
daartoe behooren verschillende werkzaamheden van den geest,
welke gedeeltelijk van aangeboren eigenschappen afhangen,
doch ook gedeeltelijk door oefening moeten worden aangeleerd.

Zoo b. v. moet de mikroskopische waarnemer zich onderschei •
den door geduld en volharding. Elk vlugtig onderzoek is altijd,
maar vooral hier een slecht onderzoek. Er zijn gevallen,
waarbij men in het nasporen Vtm de verschijnselen in de
natuur en van de wetten, die zij volgt, eenen tamelijk vasten
gang kan gaan, met zekerheid kunnende vooruitzien, dat
men op eene vooraf bepaalde wijze voortarbeidende, eindelijk
tot stellige uitkomsten zal geraken. In andere gevallen kan
men met even groote waarschijnlijkheid vooruit zien, dat men
genoodzaakt zal wezen veel moeite voor niet^ te doen, dat
men dikwerf het werk op nieuw naar een ander plan zal
moeten aanvangen, totdat eindelijk het geluk onze pogingen
begunstigt, en onze volharding beloont. Tot deze laatsten be-
hooren de meeste mikroskopische onderzoekingen. Het is
zeer wel mogelijk, eu het kan zelfs den meest geoefcndcn
gebeuren, dat men van eenig weefsel twintig en meer prae-
paraten te vervaardigen hebbe, alvorens het gelukt er een te
verkrijgen, waarin met volle overtuiging datgene gezien wordt,
hetgeen in de overigen óf niet óf onduidelijk zigtbaar is.

-ocr page 34-

PSYCIHSCIIE VEREISCHTEN. 25

Maar bovendien, de mikroskopische waarneming berust al-
leen op gezigtsindrukken; de hulp der overige zintuigen,
vooral het tastgevoel, dat zulk een belangrijk hulpmiddel is
voor de waarneming met het bloote oog. missen wij hier
geheel. Wij zijn derhalve verpligt die gezigtsindrukken zoo-
veel mogelijk te vermenigvuldigen, om aan dit gebrekkige te
gemoet te komen. Wij moeten trachten hetzelfde voorwerp
dan eens in deze dan weder in gene rigting te zien; wij
moeten het dan eens bij opvallend, dan weder bij door-
vallend Hebt beschouwen, en beide nog op al die manieren
wijzigen, waartoe ons de verlichtingstoestel en de kennis aan-
gaande de wetten, welke de lichtstralen in hunnen loop vol-
gen, in slaat stellen; wij moeten het voorwerp onder zooveel
mogelijk verschillende omstandigheden waarnemen, en aan al
zulke invloeden blootstellen, van welke wij met eenigen grond
hopen kunnen, dat zij eenig uitwerksel zullen te weeg bren-
gen, dat welligt in staat is een nieuw licht te verspreiden;
en dan eindelijk al die onderscheiden gezigtsindrukken tot
een geheel verbindende, waarvan al de deelen in behoorlijke
overeenstemming zijn, en elkander wederzijds verklaren en
ophelderen, vormen wij hieruit eene algemeene voorstelling,
aangaande den vorm en den aard des voorwerps, \an welke
wij vertrouwen mogen, dat zij, zoo niet geheel, althans groo-
tendeels waarheid is.

24S. Om tot deze voorstelling te geraken, is eene vrij
groote mate noodig van een vermogen, hetwelk niet be-
hoorlijk bestuurd, en te veel op zich zelve werkzaam zijnv
de, ligtelijk op een dwaalspoor voert. Ik bedoel de ver-
beeldingskracht.

Wij kunnen door het mikroskoop van zeer vele voorwcr-

-ocr page 35-

26 VEIIEISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

pen slechts een klein gedeelte op eeomaal overzien, hetzij
dat men genoodzaakt is hen in vele kleinere deelen te
verdeelen, omdat zij te groot of te ondoorschijnend zijn,
hetzij dat elk dier deelen wederom te veel ruimte inneemt,
in verhouding tot de grootte van het gezigtsveld. Verders
zien wij door een mikroskoop geen ligchamen, maar alleen
vlakken duidelijk, en echter moet de ligchamelijke vorm uit
die der waargenomen vlakken worden opgemaakt. Dit is het
werk der verbeeldingskracht. Zij knoopt de afzonderlijk ont-
vangen indrukken later aan elkander vast, doch, — en hier
ligt het gevaar, — zij vult ook de gapingen tusschen deze
aan. Wij zien b. v. in het gezigtsveld vau het mikroskoop
vele dunne naast elkander loopende
streepjes. Deze kunnen
de volgende beteekenissen hebben, van:

a. ware streepen aan eene platte oppervlakte, welke dan
nog kunnen ontstaan door:

uitholingen, b. v. de verdeelingen op eenen glasmi-
krometer ;

ß. verdikkingen, b.v. de ribbetjes op insektenschubben;
grenslijnen van solide vezelen of draden, zoo als spier-,
peesvezelen enzv.;

c. grenslijnen van buisjes of kanaaltjes b. v. de vezclcel-
len in plantenweefsels, de tand- en beenkanaaltjes enzv.;

d. grenslijnen van naast elkander liggende plaatjes, zoo als
die in de kristallens, de op elkander liggende lagen in de
visschubben, in de schelpen der weekdieren, enzv.

Een rond kringetje., dat zich in het gezigtsveld van het
mikroskoop vertoont, kan het volgende aanduiden:

a. een schijfje, b. v. een bloedschijfje;

b. een bolletje, of droppeltje, b. v. een boterligchaampje
uit de melk; ■

A
■i

-ocr page 36-

PSYCIHSCIIE VEREISCHTEN. 7

c. een blaasje, zoo als vele dierlijke en plantaardige cellen;

d. eene doorsnede van eenig kegel- of cilindervormig lig-
chaam, b.
v. de doorsneden van vele organische vezelen
en verlengde cellen;

e. eene komvomiige holte, gelijk de .stippelholten der hout-
cellen van de coniferen, cycadeen enzv.;

f. eene ware opening, h. v. in de wand van vele plan-^
ten-cellen en vaten;

g. eene dunnere plaats in eenig vlies, zoo als vele stip-
pelholten in de wanden van verhoute planten-cellen;,

h. eene plaatselijke verdikking van eenig vlies, b. v. de
stippels aan dc oppervlakte der haren van vele planten.

246. Uit deze voorbeelden, welke met vele andere zou-
den kunnen vermeerderd worden, blijkt, dat, bij eene opper-
vlakkige en vlugtige waarneming, aan de verbeeldingskracht
een ruim spel wordt gelaten, om het geziene naar willekeur
te duiden. Ten einde dit te voorkomen, moet elk onder-
zoek naar een zeker plan worden in het werk gesteld, zoodat
men niet alleen ziet, maar zich ook behoorlijk rekenschap
van het hetgeen men ziet, kan geven. De volgende voor-
schriften kunnen hierbij worden in acht genomen:

r In de eerste plaats komt eene gepaste keuze der ver-
grootingen in aanmerking. Velen zijn geneigd bij voorkeur
dadelijk naar de sterkere vergrootingen te grijpen, omdat zij
van oordcel zijn, dat zij des te meer in eenig voorwerp zul-
len waarnemen, hoe meer zij dit vergroot zien. VTanneer
het optisch vermogen van een mikroskoop in gelijke verhou-
ding met het vergrootingscijfer klom, dan zoude dit ook in
vele gevallen waar zijn. Dat zulks intusschen niet zoo is,
heb ik reeds meermalen aangemerkt, en in het vervolg zal

-ocr page 37-

28 VEIIEISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

dit nog nader blijken. Men wint derhalve veel minder met
eene sterkere vergrooting, dan men oppervlakkig meenen
zoude, en voor verreweg de meeste waarnemingen worden
geringe en middelmatige vergrootingen met de meeste vrucht
aangewend. Doch ook dan, wanneer men later sterkere ver-
grootingen mogt willen gebruiken, verzuime men nimmer
met geringere te beginnen, omdat hierbij het gezigtsveld
grooter is. Hierdoor verschaft men zich eerst een algemeen
overzigt van het geheel, en wordt aan de verbeeldingskracht
de altijd eenigzins gevaarlijke taak bespaard, om dit later
uit de bij opvolging waargenomen détails zamen te stellen.

Indien bij eene SOO malige vergrooting de doormeter
van het gezigtsveld | millim. is, en men bij deze vergroo-
ling een voorwerp beschouwt, dat eene ruimte inneemt van
S millim. breed en even zoo lang, dan kan slechts van
hetzelve op eens gezien worden. Om hel derhalve geheel
te beschouwen, moet men 225 maal een nieuw gedeelte in
hel gezigtsveld brengen ; de levendigste verbeelding nu is niet
in staal deze 225 afzonderlijke indrukken later weder te ver-
eenigen, indien zij niet door een vroeger algemeen overzigt
ondersteund wordt.

Men brenge de oppervlakte van hei voorwerp, dat
men door het mikroskoop wenscht te beschouwen, zoo veel
zijn aard dit toelaat, in een plat vlak, omdat, hoe meer
zulks hel geval is, hoe grooter het gedeelte vau deszelfs
oppervlakte is, hetwelk men te gelijker lijd scherp kan waar-
nemen. De hiertoe dienende middelen zullen later ter
sprake komen.

3* Men beschouwe hetzelfde voorwerp in verschillende rig-
tingen. Indien kleine voorwerpen zich in een vocht drijvende
bevinden, dan brenge men eene strooming in dit laatste

-ocr page 38-

PSYCIHSCIIE VEREISCHTEN. 29

le weeg, gedurende welke de verschillende kanten van het
voorwerp achtereenvolgens in het gezigt komen.

Het is alleen op die wijze mogelijk b. v. een plat rond
schijfje van een bolletje of blaasje te onderscheiden, te zien
of eenig kleiner ligchaampje zich binnen in een grooter of
slechts aan deszelfs oppervlakte bevindt, de vormen van kleine
kristallen behoorlijk te erkennen, enzv.

Bij grootere voorwerpen, of wanneer de deelen zich te
midden van eenig vast weefsel bevinden, of dit zamenstellen,
moet men tot de vervaardiging van dunne doorsneden zijne
toevlugt nemen, waarbij dan de drie volgende hoofdrigtingen
kunnen worden in achtgenomen, ofschoon het van zelf spreekt,
dat ook doorsneden in andere meer schuinsche rigtingen niet
behoeven buitengesloten te worden, en bovendien de vorm
der ligchamen niet altijd zoo regelmatig is, dat men zich
streng aan de hier genoemde hoofdrigtingen kan houden.
Zij zijn:

i" de overdwarse rigling, loodregt op de denkbeeldige as
van het voorwerp
{dwarse doorsneden);

2° de overlangsche rigting, zoo na mogelijk door het mid-
den van het voorwerp
{overlangsche radiale of axiale door-
sneden) ;

3° in eene evenwijdige rigting met die eener raaklijn aan de
oppervlakte
{overlangsche tangentiale of chordale doorsneden).

Wanneer men aldus methodisch le werk gaat, en telkens
dezelfde deelen, maar in onderscheiden rigtingen gekliefd,
waarneemt, dan kan het niet anders, of men komt allengs
tot zekerheid, tenzij, gelijk somtijds plaats kan hebben,
(zoo als bij de onderscheiding van uiterst dunne buisjes van
vezelen, van zeer kleine korreltjes of bolletjes van blaasjes,
enzv.) de waargenomen deelen zoo klein zijn, dat hunne

-ocr page 39-

30 VEIIEISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

zigtbaarheid nabij de grenzen van het optisch vermogen van
het mikroskoop ligt.

Daar waar de aard van het voorwerp zulks gedoogt,
trachte men, na de deelen in hunnen zamenhang gezien te
hebben, hen ook zoo veel mogelijk te isoleren, omdat in
vele gevallen het op en door elkander liggen der deelen hunne
naauwkeurige waarneming en duiding zeer moeilijk maakt.

Men zorge voor eene gepaste verlichting, en wissele
haar op verschillende wijzen af, waaromtrent in het hoofdstuk
over dit onderwerp (ï. bl, 273 en verv.) de noodige aanwij-
zingen gegeven zijn.

Men stelle het zich tot regel alle organische voorwerpen
zoo veel mogelijk in den verschen toetsand te onderzoeken,
en wel zoo na mogelijk in gelijke omstandigheden, als waarin
zij zich in het levend ligchaam bevinden. Uit het onderzoek
van voorwerpen b. v , die in spiritus bewaard zijn, te be-
sluiten tot hunnen toestand gedurende het leven, is alleen
dan geoorloofd, wanneer vroegere onderzoekingen geleerd
hebben, dat de weefsels, die men onderzoekt, daardoor niet
veranderd worden. Reeds het water, waarmede men veelal
gewoon is de voorwerpen te bevochtigen, is geenszins altijd
als een geheel onschuldig bijvoegsel te beschiouwen. De bloed-
schijfjes b. v. worden er in weinige oogenblikken geheel door
veranderd. Waar het dus noodig is, vocht bij een organisch
voorwerp te voegen, is het steeds het veiligst een zoodanig
aan te wenden, dat zooveel mogelijk nabij komt aan dat-
gene , hetwelk zich om of in het voorwerp gedurende het
leven bevindt. Bij dierlijke deelen kan verdund eiwit of
bloedwel, bij plantaardige eene slappe suiker- of gomoplos-
sing daartoe dienen. ■ i

7° Heeft men eerst het voorwerp in den verschen on-

-ocr page 40-

PSYCHISCIiE VERlilSCllTEN. o I

veranderden toestand leeren kennen, dan vindt men ein-
delijk nog in de aanwending van drukking en van andere
physisch of chemisch werkende invloeden, magtige hulpmid-
delen, om overgebleven twijfelingen op te lossen, of om
vroeger niet of onduidelijk zigtbare bijzonderheden te voor-
schijn te doen komen.

Over het geheel zij het steeds het streven des waarnemers
zijn onderzoek zoodanig in te rigten, dat zijne verbeeldings-
kracht louter de rol van combinatievermogen vervult. Zoo-
lang nog de keuze tusschen twee mogelijkheden overblijft,
scherpe hij zijn vernuft om nieuwe wegen te vinden, die tot
overtuigende klaarheid kunnen leiden, en mogt er desniette-
genstaande nog twijfel blijven bestaan, dan belijde hy dezen
opregt aan zich zeiven en aan anderen. Alleen valsche
schaamte of iets nog ergers kunnen hem daarvan weerhou-
den, maar hij, die ijverig gestreefd heeft, om tot de waar-
heid door te dringen, en het eerlijk met de wetenschap
meent, zal het zich niet tot schande rekenen, indien hij ten
slotte bekennen moet, dat hij, in stede van onomslootelijke
waarheid, slechts waarschijnlijkheid heeft gevonden. De eerste
stap tot weten is het erkennen, dat wij nog niet weten.

247. Er is een tijd geweest, dat elke waarneming door
het mikroskoop verrigt met mistrouwen werd opgenomen. En
inderdaad men moet erkennen, dat hiertoe gegronde aanlei-
ding bestond. Herinneren wij ons b. .y. de geschiedenis der
ligchaampjes in het bloed. Zij zijn beschreven: als ronde
olieachtige bolletjes; als bolletjes, die wederom uit andere bol-
letjes zijn zamengesteld; als ronde blaasjes; als ringen; als
platte een weinig uitgeholde solide schijfjes; als hol zijnde
en eenen kern insluitende; als blaasjes, die een vezeltjebe-

-ocr page 41-

32 VEIIEISCHTEN IN DEN MIKROSKOPISCHEN WAARNEMER.

vatten; de zitplaats der kleurstof is bovendien dan eens in
het hulsel, een andermaal in de kern, dan weder in den
inhoud tusschen hulsel en kern gezocht.

Toen zulke verschillen bestonden tusschen de uitkomsten van
het onderzoek aangaande het maaksel van ligchaampjes, welke
in alle dieren van dezelfde soort nagenoeg volkomen gelijk zijn,
en zelfs bij dieren van onderscheiden soort nog grootendeels
overeenstemmen, toen was het inderdaad te vergeven, indien
de wetenschappelijke waarde van het gebruik van het mi-
kroskoop meer en meer in twijfel werd getrokken, zoodat
het eindelijk eene soort van mode was geworden met eene
zekere minachting neder te zien op hen, die voortgingen dit
bedriegelijk werktuig te gebruiken.

Thans is het anders gevonden. Men heeft leeren inzien,
dat de zoogenaamde mikroskopische dwalingen geene dvva-
lingen zijn, uit den aard van het werktuig voortspruitend,
maar dat zij aan den waarnemer zeiven moeten worden ge-
weten, die bet waargenomene verkeerd heeft geduid.

Zulke dwalingen heeft het mikroskopisch onderzoek gemeen
met elk ander, hetwelk op zinnelijke gewaarwording steunt,
want wij zijn en blijven feilbare menschen, wier zintuigen
den indruk opnemen, zonder te onderscl^eiden of deze waar
of valsch is, zoowel dat van een wezenlijk bestaand voor-
werp, als van eene fata morgana, ja zelfs van geheel
denkbeeldige voorwerpen, wanneer de zenuwen die den in-
druk overbrengen, hetzij door psychische, hetzij door inwen -
dige ligchamelijke oorzaken, zich in eenen gelijksoortigen
toestand bevinden, als waarin zij door eenen werkelijken |
indruk gebragt worden. 1;-

s

Hij, die weigerde het mikroskoop lot wetenschappelijke on- f
derzoekingen aan te wenden, omdat er geweest zijn, die, |

-ocr page 42-

AANLEIDINGEN TOT DWALING. 35

door hunne verbeelding medegesleept, daardoor zaken ineenden
le zien , die zij levendig wenschten te zien, omdat zij met hunne
vooraf opgevatte denkbeelden strookten, zoude even dwaas doen,
als degene, die verklaarde besloten te hebben, voortaan zijne
oogen te sluiten, omdat de ongelukkige schipbreukelingen op de
St. Paulus-rots zich telkens ten onregte verbeeldden schepen te
zien, welke hun redding aanbragten (1). Hij die elke waarne-
ming, door het mikroskoop verrigt, voor onzeker verklaarde,
uithoofde van de met elkander in strijd zijnde beschrijvingen,
die door verschillende onderzoekers van dezelfde door het
mikroskoop waargenomen voorwerpen gegeven zijn, zoude
ook elke met ongewapende oogen verrigte waarneming moe-
ten mistrouwen, omdat de beschrijvingen, die door onder-
scheiden reizigers van eene en dezelfde landstreek gegeven
zijn, somtijds zoozeer uiteenloopen, dat men er dezelfde
zaken en voorwerpen niet in herkent. Hij eindelijk, die
aau het mikroskoop de dwalingen zoude willen verwijten,
welke ontstaan zijn, omdat sommigen, die het hebben aan-
gewend, daartoe geheel onbevoegd waren, en noch den aard
van het werktuig, noch de eigendomlijkheden van de mi-
kroskopische waarneming kenden, zoude even onregtvaardig
handelen, als degene, die het der sterrekundc mogt willen te
last leggen, dat onkundigen, alleen afgaande op dc getuigenis
hunner oogen, den hemel voor een blaauw koepeldak aan-
zien, waaraan de zon en dc sterren op cn onder gaan, ter-
wijl de aarde onbeweeglijk stil staal.

248. Het mikroskopische zien moei worden aangeleerd,

(1) Zie het verhaal van den schcepsheehneesltr aihlcr het Lekende ge-
dicht van B. Ter Haar, bl. IISS.

n 3

-ocr page 43-

34 MIKROSKOPISCH ONDERZOEK IN HEï ALGEMEEN.

evenzeer als een kind, of een blindgeborene, die van de ca-
taract geopereerd is, moet leeren zien met het bloote oog.
Om uit den indruk door de lichtstralen op het netvlies te
weeg gebragt, en vandaar naar de hersenen overgeplant, een
besluit op te maken aangaande den afstand, de gedaante en
verdere eigenschappen der voorwerpen buiten ons, daartoe
wordt overleg gevorderd, een overleg, dat, wel is waar, op
lateren leeftijd meestal zoo kort van duur is, dat zien en
duiding van het geziene schier gelijktijdig plaats grijpen, cn
doorgaans het besluit, dat is het resultaat der waarneming,
juist is. Deze juistheid hangt echter af van de oefening,
zoowel van het zintuig als van het vorstand. Een kind zal
nog maanden na de geboorte naar de maan grijpen, even
als naar elk nabijzijnd blinkend ligchaam; eerst allengs
leert het de afstanden beoordeelen, zoowel naar den gezigts-
hoek, waaronder het dc ligchamen ziet, als door vergelij-
king met andere zich op hunnen weg bevindende voorwer-
pen. Maar plaatst den meest geoefenden mensch onder
omstandigheden, waarin hij lot nog toe niet geweest is, b v.
eenen zeeman, of eene bewoner van lage streken, in een
bergachtig landschap, en hij zal zich telkens in de beoordee-
ling van de grootte en den afstand der voorwerpen vergissen,
en zich eerst na eenigen lijd de daartoe vereischte vaardig-
heid verworven hebben.

249. De ziel des waarnemers is geen wit papier, waarop
de zintuigen alles kunnen schrijven, wat deze goedvinden,
geen kneedbaar was, dat al de indrukken, die de zintuigen
maken, onvoorwaardelijk opneemt. Integendeel zij heeft, van
de eerste jeugd af aan, ccne reeks van indrukken ontvangen,
indrukken, die haar eigendom zijn geworden, en welke

-ocr page 44-

AANLEIDINGEN TOT DWALING. 35

op hare beurt diegene wijzigen, vveike later door de zin-
tuigen worden overgebragt. De ziel neemt niet alleen
op, maar zij vergelijkt, zij beoordeelt ter zelfder tijd, en
naar gelang de vroeger ontvangen indrukken veelvuldiger
en juister opgevat zijn, zal ook de onderlinge vergelij-
king van deze met de latere naauwkeuriger, en het oordeel
vvarer zijn. Waarneming, in den hoogeren zin des woords,
cn beoordeeling van het waargenomene zijn dus eigenlijk
van elkander onafscheidelijk.

iMaar hoe scherp ook de zintuigen zijn, hoe juist de be-
sluiten door het oordeel, op grond van de door vroegere
indrukken verkregen kennis, gevormd, zijn mogen, toch kan
de waarneming zelve eene onware uitkomst opleveren. Den-
ken wij ons b. v. eenen bewoner van het binnenland voor
het eerst aan het strand der zee geplaatst, en wel op een
oogenblik, dat zich aan den gezigtseinder de verschijnselen
der
fata morgana vertoonen. Hij ontwaart huizen, kerken,
torens, cn den ontvangen indruk vergelijkende met al de
vroeger door hem verkregene, komt hij tot de, in zijnen
bijzonderen toestand, zeer logische gevolgtrekking, dat zich
aldaar eene stad bevindt. En echter hij dwaalt, omdat hij
indrukken onderling vergelijkt, die niet vergelijkbaar zijn.

Zoo is het ook met hem gelegen, die voor het eerst door
een mikroskoop ziet. Hij ontvangt daardoor eenen gezigts-
indruk, welke voor den geoefenden in het minst niet be-
drieglijk is, die integendeel denzclven met even veel zeker-
heid en gemak weet tc duiden, als eiken indruk door het
bloote oog erlangd. Doch bij den eersten is zulks anders;
hij besluit uit hetgeen hij ziet tot overeenkomst met datgene,
wat hij gewoon is met zijn bloote oog op eene dergelijke
wijze waar te nemen. Alles, wat ondoorschijnend is, ver-

3*

-ocr page 45-

36 MIKROSKOPISCH ONDERZOEK IN HEï ALGEMEEN.

loont zich, tegen het Hcht gehouden, zwart; nu ziet hij
door het mikroskoop eene met zwarte stof gevulde holte,
en besluit hieruit, óf dat zich aldaar eene werkelijk zwart
gekleurde stof bevindt, óf dat het eene vaste ondoorschij •
nende massa is. Later ontdekt hij, op de eene of andere
wijze, dat die massa niets dan lucht is, en komt nu tot
het logisch juiste besluit, dal lucht, door het mikroskoon
vergroot gezien, zijne doorschijnendheid verliest. Had hij
vooraf nagedacht over den loop, die de lichtstralen moeten
nemen bij doorschijnende ligchamen van eenen zekeren vorm,
die alleen door doorvallend licht worden getroffen, dan zoude
hij in deze dwalingen nimmer vervallen zijn.

250. Doch over deze en andere eigendomlijkheden der mi-
kroskopische waarneming wil ik hier niet uitwijden, daar zij
in het volgend hoofdstuk eene opzettelijke beschouwing zul-
len vinden. Alleenlijk moet ik hier nog opmerkzaam ma-
ken op eenige andere grovere aanleidingen tol dwaling,
van welke de ondervinding geleerd heeft, dal zij, uit on-
bekendheid met dezelve, niet altijd vermeden zijn geworden.

Ik bedoel hier vooral het verwarren van hel voorwerp der
waarneming met vreemde voorwerpen, die zich bij het zien
door het mikroskoop gelijktijdig in het gezigtsveld vertoo-
nen. Hiertoe behooren, in do eerste plaats, de krasjes, de
stofdeeltjes en andere onreinheden, die zich op de opper-
vlakte der glazen van het mikroskoop bevinden. Hunne uit-
werking verschilt echter naar gelang der plaats, welke zij
innemen. Zijn zij, bij een zamengesteid mikroskoop, aan
de oppervlakte der lenzen, die het objectief zamenstellen,
dan neemt men hen niet in het gezigtsveld waar, maar de
invloed van elk stofje, pulje of krasje bepaalt zich alleen

-ocr page 46-

AANLEIDINGEN TOT DWALING. 35

lot eene daaraan beantwoordende vermindering van de licht-
sterkte van het beeld. Bevinden zij zich echter aan de gla-
zen , die het oculair zamenstellen, dan worden zij gemakke-
lijk bemerkbaar, en tevens, uithoofde der nabijheid van het
oog, vergroot gezien, doch met geen scherpe omtrekken. Alleen
bij het gebruik van een Ramdensch oculair ziet men al de
onzuiverheden, welke zich aan de onderste oppervlakte van het
benedenste glas bevinden, ook met tamelijk scherpe omtrekken,
omdat die oppervlakte nagenoeg op den brandpuntsafstand van
het bovenste is gelegen. Men gewenne zich daarom, telkens
vóór het gebruik van het mikroskoop, dc glazen zoowel van
het objectief als vau het oculair te onderzoeken, en wanneer
hunne oppervlakte niet volkomen zuiver wezen mogt, deze
te reinigen. Dat men zulks doen kan, zonder dc minste
vrees van de glazen te beschadigen, en dit zelfs voor de
goede instandhouding van een mikroskoop vereischt wordt,
heb ik reeds vroeger (I. bl. 368) aangewezen.

Somtijds gebeurt het, dat, in weerwil van een herhaald
afvegen der glazen, het geheele gezigtsveld toch telkens op
nieuw troebel en nevelachtig wordt. Dit heeft namelijk des
winters plaats, wanneer het mikroskoop uit eene koude kamer
in een warm vertrek wordt overgebragt; in welk geval men
genoodzaakt is eenigen tijd te wachten, tot dat de lenzen de
temperatuur van het vertrek hebben aangenomen, daar zich
anders gedurig nieuwe waterdamp daarop afzet.

231, Tol dc beelden van vreemde ligchaampjes, die som-
tijds in het gezigtsveld verschijnen, behooren ook die, welke
het gevolg zijn van cntoptische verschijnselen, waaromtrent
reeds iu § 105 — 103 Dl, I, het noodige gezegd is, en waar
tevens hel middel is opgegeven, om zich met hen bekend te

-ocr page 47-

AANLEIDINGEN TOT DWALING. 35

maken. Vooral zijn het de zoogenaamde mouches volantes,
welke bij moeijelijke waarnemingen niet zelden hinderlijk zijn.
Eene verwisseling met voorwerpen onder het mikroskoop is,
Avel is waar, voor dengenen, die dit verschijnsel kent, niet
ligt mogelijk, en kan overigens gemakkelijk verhinderd wor-
den , door den afstand tusschen het voorwerp en het mikros -
koop te veranderen, hetgeen dadelijk blijkt van geen den
minste invloed op het voorkomen der mouches volantes le
zijn. Maar bij dc waarneming van zeer kleine en doorschij-
nende voorwerpen belemmeren zij somtijds de zigtbaarheid
vau dezen. Een eenvoudig middel, om hen dau althans
tijdelijk te doen verdwijnen, is het oog even naar omhoog
te slaan, waardoor de ligchaampjes in de achterste oogka-
mer, die dit verschijnsel te weeg brengen, de rigting van
de oogas verlaten, en naar beneden zinken. Overigens be-
hoeft hij, die deze mouches volantes bij zich bespeurt, (en
dit zullen waarschijnlijk allen in meerdere of mindere mate)
zich geenszins daarover te verontrusten; het allerminst be-
hoort hij hun ontstaan aan het gebruik van het mi-
kroskoop te wijten, en daarom verders hiervan af te zien,
dewijl dit werktuig er volstrekt geene schuld aan beeft, en
zij onder deszelfs gebruik ook geenszins toenemen. De vrees,
die sommigen (1) hiervoor aan den dag leggen, is geheel
ongegrond, en spruit alleen voort uit de dwaling, als of dc
mouches volantes de schaduwen zouden zijn der bloedlig-
chaampjes in de haarvaten van het netvlies, iets, hetwelk, na
het vroeger gezegde omtrent hunne oorzaken, hier geene we-
derlegging behoeft. Uit eigen ondervinding kan ik hier nog

(4) Onder anderen Sclileidenj Grundzüge der Wissenscha/tlkhcn
Botanik.
I. s. 87.

-ocr page 48-

AAiM-miMNGGN TOT DWALING. 30

bijvoegen, tlat ik zoowel ronde als vezelachtige mouches vo-
lantes sedert vele jaren in beide mijne oogen heb opgemerkt,
zonder cr immer, in weerwil van een dagelijks uren lang
voortgezet gebruik van het mikroskoop, eenig ongemak van
ondervonden, of eene vermeerdering van derzelver aantal
bespeurd le hebben.

232. Behalve de ligchaampjes in het oog des waarne^
mers, of die op de oppervlakte der lenzen van het mikros-
koop, kunnen ook andere, welke, met hel voorwerp des on-
derzoeks zelve, zich gelijktijdig onder hel mikroskoop bevin-
den, aanleiding tot dwaling geven.

Bij hel onderzoek worden glasplaatjes gebezigd, om er de
voorwerpen op le leggen en mede te bedekken; verders zijn
onderscheiden werktuigen, naalden, mesjes, scharen enzv.,
in een aanhoudend gebruik, tot toebereiding der voorwerpen;
deze worden bovendien bevochtigd met water of eenig ander
vocht. Nu is het duidelijk, dat op die wijze zeer ligt voor
het oog onziglbare deeltjes, b, v. dezulke, welke als stofdeel-
tjes in hel vertrek zweven, zich op de eene of andere wijze
met het voorwerp kunnen vermengen. Raadzaam is het
daarom, dat elk waarnemer zich met den aard van het stof
bekend maakt, dat zich in de lucht van de kamer, waar hij
gewoon is te arbeiden, bevindt, en natuurlijk verschillend
is, naar mate de vloer al of niet bedekt is, naar den aard
van het behangsel der muren, en de verdere ligchamen, die
in het vertrek zijn. Gewoonlijk zal hij in dit stof altijd
eenige vaste beslanddeelen aantreffen, kleine vezeltjes, haar-
tjes enzv., die hij later dan gemakkelijk weder als vreemde
beslanddeelen herkenl.

-ocr page 49-

AANLEIDINGEN TOT DWALING. 35

253. Bij het gebruik van glasplaatjes moet dc eerste zorg
steeds zijn deze zuiver af te vegen, alvorens men er eenig
voorwerp op plaatst, dat onder het mikroskoop moet gebragt
worden. Hetzelfde geldt van de dekplaatjes; dikwerf worden
voor deze laatsten plaatjes mica gebezigd, hetwelk om de
meerdere goedkoopheid, waarmede men zich daarvan dek-
plaatjes van groote dunheid kan verschaffen, ook eenig voor-
deel heeft, vooral wanneer men er een groot aantal van
behoeft, zoo als lot het vervaardigen van praeparaten. Al-
leenlijk make men zich vooraf bekend met de eigenaardige
barstjes, die zelfs in de beste mica zelden geheel ontbreken,
en somtijds, elkander ontmoetende, zich als plaatvormigf;
kristallen vertoonen.

Ook bij de keuze van hel glas ga men met eenige be-
hoedzaamheid te werk. Alleen datgene is bruikbaar, hetwelk
bij een voorafgaand onderzoek door het mikroskoop, blijkt
volkomen zuivere oppervlakten te bezitten. Het zijn niet zoo-
zeer de grootere krassen en oneffenheden, die hier schadelijk
zijn, want deze worden gemakkelijk genoeg herkend, maar
vooral de kleine voor het bloote oog onzigtbare fijne streep-
jes of vlekjes. Zoo komen somwijlen op spiegelglas zeer
kleine roodgekleurde vlekjes voor, van èene meestal rond-
achtige gedaante, die niets anders zijn, dan ijzeroxyd, het-
welk zich gedurende het polysten heeft afgezet in de holten
der luchtbelletjes, welke door het slijpen geopend zijn. Het
waren zulke roode vlekjes welke, door eenen overigens zeer
geoefenden mikroskopischen waarnemer, voor bestanddeelen
van organische weefsels werden aangezien, en als zoodanig
afgeteekend. Trouwens er hebben grovere vergissingen plaats
gegrepen. Zoo zijn b. v. amylumkorrels als karakteristiek
bestanddeel van de
spiita van phtisici beschreven, en afge-

-ocr page 50-

AANLEIDINGEN TOT DWALING. 35

beeld; anderen hebben vleeschvezeleu en dergelijke toevallig
met de sputa vermengde overblijfselen der spijzen daarvoor
gehouden. Zoo zijn ook de streepen, die bij het doorsnij-
den van harde weefsels of van de zachte, die vooraf ge-
droogd zijn, altijd op de snedevlakte ontstaan, ten gevolge
van de oneffenheden in het mes, voor vezelen of de grens-
lijnen van plaatjes aangezien. Zulke dwalingen zijn te be-
treuren , omdat zij met eenige oplettendheid cn kennis van
zaken gemakkelijk te vermijden waren geweest. Doch zij
bewijzen alleen, dat men bij het mikroskopisch onderzoek,
zoowel als bij elk ander, niet te zeer op zijne hoede kan
zijn, om alles wat vreemd is aan het voorwerp der waarne-
ming, of daarop storend kan inwerken, met de meeste zorg-
vuldigheid te verwijderen, en, indien zulks uit den sard der
zaak niet mogelijk is, het er dan ten minste niet mede te
verwarren.

-ocr page 51-

1»E MlKKOSKOPlSCHii WAAIINEMING EN HARE
ElGENDDMLIJlüiEDEN.

2S5, In het vorige hooi'dsluk merkte ik aan: » dat even
als een kind of een blindgeborene, die van de cataract ge-
opereerd is, moet leeren zijne oogen te gebruiken om te
zien, zoo ook het zien door het mikroskoop moet worden
aangeleerd, door hem die hieraan niet gewoon is." Men
make hier echter niet uit op, dat het mikroskopische zien
zoo geheel verschillend is van het zien met het bloote oog,
dat het zeer veel tijd cn inspanning kost, alvorens men zich
daarin de voor waarnemingen vereischte vaardigheid heeft
eigen gemaakt. Integendeel men kan gerustelijk beweeren,
dat het leeren zien van elk kind gedurende do eerste levens-
maanden oueindig bezwaarlijker is, dan het leeren zien door
een mikroskoop immer voor iemand zijn kan, die goede
oogen heeft, en deze reeds behoorlijk weet te gebruiken.

Ook is het geenszins waar, dat men door het mikroskoop
dc voorwerpen werkelijk anders ziet, dan met het bloote oog.
Het eenige verschil bestaat daarin, dat, bij de mikroskopi-
sche waarneming, de ligchamen zich doorgaans onder om-
standigheden bevinden, die bij het gewone zien zelden
voorkomen.

254, In de eerste plaats komt hier in aanmerking, dat

-ocr page 52-

WAARNEMING RIJ DOORVALLEND LICHT. 45

dc meeste mikroskopische onderzoekingen vorderen, dat de voor-
werpen in eenen toestand van geheele of gedeeltelijke doorschij-
nendheid worden gebragt, en alsdan bij doorvallend hebt be-
schouwd , omdat de ondervinding leert, dat men op die wijze
het best in het fijnere maaksel der ligchamen kan doordringen,
en bijzonderheden kan waarnemen, die bij opvallend licht
veel moeijelijker, dikwerf zelfs in het geheel niet zigtbaar zijn,
uithoofde dat de hoeveelheid der teruggekaatste lichtstralen
alsdan te gering is. Intusschen is het deze laatste !verlich-
tingswijze, waarbij nagenoeg alle waarnemingen met het bloote
oog geschieden, doch reeds vroeger (Dl. I. § 97) heb ik aange-
toond, dat, indien doorschijnende voorwerpen alleen bij door-
vallend licht worden beschouwd, de daarvan verkregen ge-
zigtsindrukken geheel verschillend van de gewone zullen zijn,
en overeenkomen met die, welke de mikroskopische waarne-
ming geeft. Er bestaat derhalve geen waar, maar alleen
een schijnbaar onderscheid, en men zoude de wijze, waarop
zich doorschijnende voorwerpen, ten gevolge van de breking,
terugkaatsing of opslorping der lichtstralen, in het gezigts-
veld .van het mikroskoop vertoonen, geheel kunnen naboot-
sen , door dergelijke doch alleen grootere voorwerpen, b. v.
glazen bollen, lenzen of buizen, kristallen, schuim van zee-
water enzv., in eenen ondoorschijnenden koker te brengen, en
dezen naar het licht te houden, zoodanig dat al het opval-
lend licht wordt buitengesloten.

Een doorschijnend ligchaam geeft zich onder het mikros-
koop alleen daardoor te kennen, dat een gedeelte der stra-
len die het gezigtsveld binnentreden, het oog niet berei-
ken. Bij zulke doorschijnende ligchamen, die alle gekleurde
stralen gelijkmatig doorlaten, hangt de zigtbaarheid der voor-^
werpen derhalve af, V van hunnen vorm, cn 9° van het

-ocr page 53-

44 aiikiïoskopiscne waarneming nu doorvallend licht.

verschil tusschen het brekend vermogen der stof, waaruit hel
voorwerp bestaal, en dat der middenslof, waarin het zich
bevindt. Hier geldt al datgene, wat reeds in §97 —99 daar-
omtrent is aangemerkt. Er blijft dus slechts over deze beide
omstandigheden in hunne verhouding tot de mikroskopische
voorwerpen le beschouwen.

255. Van alle vormen brengt de bolvorm de sterkste af-
wijking der lichtstralen te weeg. Als voorbeelden hiervan
noem ik, omdat hel tevens zeer gewoonlijk voorkomende
mikroskopische voorwerpen zijn, luchtbellen en olie- of vet-
bolletjes. Beide vertoonen zich met scherpe omtrekken eu
zijn donker nabij den rand, terwijl alleen het middenge-
deelte helder is.

Ter opheldering diene fig. 1 en 2. De eersle stelt voor
eene luchtbel, in eene sterker brekende middenslof AB, glas,
water enzv., besloten. De tweede daarentegen eenen vel-
of oliedroppel omgeven door eeue minder brekende mid-
denslof. De weg, dien de loodregt invallende paralelle
stralen
a b ede, na hunnen gang door de luchtbel of
door den vetdroppel zullen volgen, is in de figuren aange-
duid. In beiden zijn het alleen de middcnste stralen c
die ongebroken doorgaan, en het oog bereiken, terwijl de
stralen, die de randen trefi'en, hoewel in den vetdroppel in
eenen omgekeerden zin als bij de luchlbel, te veel van
hunnen weg afwijken, om het oog binnen le treden. Deze
randen vertoonen zich dus duister, en de grootte van den
duisteren rand is des te aanzienlijker, hoe grooter het ver-
schil is in brekend vermogen met dat der omgevende mid-
denstof. Van daar dat bij de luchtbellen dit donkere ge-
deelte het breedst is, uithoofde van het grootere verschil in

-ocr page 54-

INVLOED VAN DEN VORM DER VOORWERPEN. 45

brekingsvermogen tusschen water en lucht, dan tusschen
water en velachtige stoffen. Bovendien vormen de eersten,
wanneer de bolvormige gedaante bewaard is gebleven, een
schijnbeeld van elk zich onder de voorwerptafel bevindend
of zich in den spiegel terugkaatsend voorwerp, welk schijn-
beeld zich derhalve
onder de luchtbel bevindt, en alleen
gezien wordt, door het objectief nader bij haar te brengen.
Bij zuiver ronde olie- of vetbolletjes neemt men daarente-
gen een waar beeld waar, hetwelk zich dus
boven de op-
pervlakte van het bolletje bevindt.

Luchtbellen en vetbolletjes worden derhalve zonder moeite
van elkander onderscheiden; doch ook alle andere bolvormige
doorschijnende ligchaampjes vertoonen zich op eene dergelijke
wijze. Zoo b. v. bezitten zeer vele anorganische stoffen, de
koolstofzure kalk en andere (1), de eigenschap van, onder be-
gunstigende omstandigheden, kleine zuiver ronde bolletjes te
vormen, welker voorkomen inderdaad groote overeenkomst met
dat van kleine vetbolletjes heeft. In zulk eeu geval ontdekt men
echter spoedig de waarheid, door op het plaatje, dat het
voorwerp bedekt, een weinig te drukken. Alle uit vaste stof
bestaande bolvormige ligchaampjes blijven hierbij onveranderd,
of barsten; luchtbellen en oliedroppels of vetbolletjes worden
daardoor plat, en nu is de vroegere breede zwarte rand geheel
verdwenen, men herkent alleen den omtrek nog, maar het
overige is helder geworden, omdat de lichtstralen, door de
platte oppervlakten heen, onveranderd tot het oog geraken.

236. Soms echter kunnen lucht, vet of andere het licht

(1) Zie mijne Etude microscopique das précipités et dt leurs métamor'
phosis. Bulletin de Necrlande;
1840.

-ocr page 55-

46 MIRIIÜSKOPISCHE WAARNEMING BIJ DOORVALLEND LICHT.

sterk brekende slofl'en in holten besloten zijn, en wanneer
verscheidene zulke holten boven elkander liggen, zoodat zij
elkander gedeeltelijk bedekken, dan bespeurt men niets meer
van de heldere ruimte, die anders in de bellen cn bolletjes
zigtbaar is, maar het geheel vertoont zich donker en zwart,
omdat geen enkele lichtstraal ongebroken haren weg ver-
volgt. Dit is bij plantenweefsels b. v. het geval met de
luchtbondende en nog in den vaatbundel bevatte spiraalva-
ten, de ademholten onder de stomata enzv.; bij dierlijke
weefsels geldt hetzelfde van de met lucht gevulde mergcellen
der haren en vederen; verders van de talkliertjes der haren,
de Meiboomsche kliertjes der oogleden, enzv., waarin vet-
achtige stoffen besloten zijn. Dat men hier met geene wer-
kelijk zwarte stoffen te doen heeft, hiervan overtuigt men zich
dadelijk, wanneer men het doorvallend licht met opvallend
licht verwisselt; vetachtige stoffen vertoonen zich dan met hunne
cigendomlijke kleur, meest geelachtig wit, terwijl fijn verdeelde
lucht helder wit, en, ten gevolge der sterkere terugkaatsing,
blinkend is. Overigens moeten in zulke gevallen dikwerf
scheikundig werkende middelen worden aangewend, waarover
later zal gesproken worden.

Q57. Uit het zooeven aangevoerde voorbeeld, dc mindere
waarneembaarheid namelijk der platgedrukte luchtbellen en
vetbollen, in verhouding tot dezelfde in den bolvormigen toe-
stand, blijkt reeds dadelijk, dat de ziglbaarheid der voorwerpen
bij doorvallend licht grootendeels bepaald wordt door den vorm,
welke zij bezitten; maar zij hangt ook ten tweede af: van
het verschil in brekend vermogen der omgevende middenstof.
Dit is een voor de mikroskopische waarneming te belangrijk
punt, dan dat wij er niet opzettelijk bij zouden stilstaan.

-ocr page 56-

INVLOED VAN HET BBEttEND VERMOGEN DER MIDDENSTOF 47

Wanneer men verschillende voorwerpen, die met water
bevochtigd zijn, door het mikroskoop ziet, dan zal men
spoedig bemerken, dat sommige, alhoewel in gedaante niet
verschillende van andere, desniettegenstaande veel donkerder
omtrekken bezitten dan deze. Bijzonder in het oog vallend
is dit verschil b. v. tusschen de zoogenaamde elastieke veze-
len en de vezelen van het bindweefsel, van de pezen enzv,,
waartusschen deze gezien worden. Een eenigzins geoefend waar-
nemer herkent zelfs oogenblikkelijk de eerste soort van vezelen
aan deze eigenschap. Elastieke vezelen kunnen daarom reeds
bij eene vergrooting onderscheiden worden, waarbij van even
dikke bindweefselvezelen nog geen spoor te zien is. Ware het
nu mogelijk een vocht te vinden, welks brekend vermogen even
veel van dat der bindweefselvezelen, als dat van water van het
brekend vermogen der elastieke vezelen verschilt, dan lijdt
het geen twijfel, of wij zouden de eersten daarin even scherp
en duidelijk als de laatsten thans in water zien. De ontdek-
king van zulk een vocht, dat tevens onschadelijk voor orga-
nische weefsels is, zoude eene zeer groote aanwinst voor
mikroskopische waarnemingen zijn, daar het meer dan waar-
schijnlijk is, dat wij hierdoor in staat zouden gesteld worden,
bijzonderheden waar te nemen, welke thans aan het oog
ontvlugten, omdat het verschil in brekend vermogen met dat
van het minst brekend der ons bekende vochten, het water,
te gering is, om aan de lichtstralen eene merkbare afwijking
te doen ondergaan.

Het eenige wat men in dit opzigt 'doen kan, is de ligcha-
men in de lucht, dat is droog, te onderzoeken. Zeer dik-
werf is dit hulpmiddel echter niet toepasselijk, omdat de
meeste organische weefsels door de indrooging te veel van
vorm veranderen. Doch er zijn echter gevallen, waarin wij

-ocr page 57-

48 MIKROSKOPISCHE WAARNEMING BIJ DOORVALLEND LICHT.

hetzelve met vrucht kunnen aanwenden. Dat men inderdaad
op die wijze bijzonderheden kan zien, welke anders niet
waarneembaar zijn, hiervan leveren de schubben der insek-
ten, bepaaldelijk die, welke als proefvoorwerpen worden aan-
gewend (z. § 224), een sprekend voorbeeld. Gewoonlijk
worden deze droog, derhalve in de lucht liggende, onder-
zocht, en men herkent alsdan de vroeger beschreven over-
langs en overdwars loopende streepen. Doch, worden zij
met water bevochtigd, dan ontdekt men van de laatsten
dikwerf geen spoor meer, terwijl de eersten veel onduidelij-
ker zijn geworden.

Ditzelfde kunnen wij nu, in eenen omgekeerden zin, toe-
passen op het onderzoek van sommige organische voorwer-
pen, die daarvoor geschikt zijn. Zoo b. v. zijn de tedere
en zeer doorschijnende ciliën van sommige infusoriën veel
duidelijker zigtbaar na de drooging, desgelijks de streepjes
op de kiezelpantsers van sommige diatomeen. Hetzelfde
geldt van de spermatozoa, en bepaaldelijk voer ik hier die
der Tritonsoorten aan, welke een aan dezelven eigendomme-
lijk draadvormig verlengsel bezitten, dat spiraalsgewijs het
ligchaam omgeeft. Dit verlengsel is hoogst dun en teder, eu
onder water zoo doorschijnend, dat men het dan alleen met
een uitstekend goed mikroskoop kan waarnemen; doch wan-
neer deze spermatozoa op een glasplaatje gedroogd zijn, her-
kent men hetzelve met het grootste gemak.

2S8. Even belangrijk als het wezen zoude, om een vocht
te kunnen aanwenden, dat eenen geringercn brekingsaanwij-
zer dan water bezit, is ook het gebruik van zulke vochten,
die ihet licht sterker breken dau dit, omdat wij daardoor
in staat gesteld worden sommige voorwerpen doorschijnend te

-ocr page 58-

AANWENDING VAN STEliK BREKENDE MIDDENSTOFFEN. ■iO

maken, die zulks in de lucht of in water niet, of althans
in te geringe mate zijn, om de zamenstellende deelen goed
tc onderscheiden. Gelukkiglijk hebben wij hier eene ruime
keuze, en het komt er slechts op aan een zoodanig vocht
te kiezen, hetwelk het best aan het oogmerk beantwoordt,
door de doorschijnendheid genoegzaam te bevorderen, zonder
de bijzonderheden, die men
zigtbaar wil maken, .te dóen
verdwijnen, en hetwelk tevens voor het voorwerp, dat meii
onderzoekt, onschadelijk is. Voor organische voorwerpen
in
den vochtigen toestand komen hier de 'meer of minder ge-
concentreerde oplossingen van gom, eiwit, suiker en van
verschillende zouten in aanmerking; terwijl voor droogo
voorwerpen, waar men tevens eene groote doorschijnendheid
wenscht voort le brengen, vette en etherische oUën, zooals
boomolie, lerpcnlhijnolic, venetiaansche terpenthijn cn cana-,
dahalsem kunnen worden aangewend.

Helderen wij dit wederom door ecu voorbeeld op. Do
polienkorrels der planten zijn, droog, dat is in de lucht;
gezien, zoo hoogst ondoorschijnend, dat men van hun in-
wendig maaksel niets onderscheiden kan. Met waler bevoch-
tigd worden velen half doorschijnend, zoodat men bespeu-
ren kan, dat zij eenen uil kleine korreltjes bestaanden
inhoud, de zoogenaamde
fovilla, bevallen; deze doorschij-
nendheid neemt nog loe door sterker brekende waterige op-
lossingen aan te wenden, eene geconcenlreerde oplossing vati
chlorcalcium b, v,, waardoor de structuur van vele, met namè
der kleinere soorten, reeds zeer goed kan herkend worden;
nog duidelijker wordt deze in zwavelzuur, welk zuur in dil
geval zonder nadeel kan gebezigd worden, omdat het uit-
wendige vlies der pollenkorrels daardoor niet wordt aange-
tast; brengt men hen eindelijk in lerpcnlhijnolic, dan wor-

II. 4

-ocr page 59-

ï>0 AANWENDING VAN STERK «REKENDE MIDDENSTOFFEN,

den allen zoo glasachtig doorschijnend, dat van den korreli-
gen inhoud nu niets meer te herkennen is, maar daarente-
gen vertoonen zich dan de twee of drie vliezen, waaruit zij
zijn zamengesteid, de poriën, de celachtige teekeningen of
andere verhevenheden aan het buitenste vlies, met de groot-
ste klaarheid cn helderheid.

Inderdaad komen er vele andere gevallen voor bij mi-
kroskopische onderzoekingen, waar het alleen door aanwen-
ding van sterker brekende middenstoffen mogelijk is, in
eenig voorwerp iets meer dan eene donkere massa te ont-
dekken. Het maaksel der koralen, van de schelpen der week-
dieren , dat van talrijke mineralen, b. v. van het foramini-
feren bevattende krijt, enzv. zoude, indien wij alleen lucht
en water ter onzer beschikking hadden, nimmer goed kun-
nen erkend worden. Slechts geloove men niet, dat de meest
doorschijnend makende middenstoffen ook altijd de beste ter
aanwending zijn, dewijl (gelijk zoo even uit het onzigtbaar
worden van den inhoud der pollenkorrels in terpenthijnolie
gebleken is) daardoor niet zelden eenige bestanddeelen schijn-
baar verdwijnen, welke in een vocht van geringer brekend
vermogen zigtbaar zouden geweest zijn. Men wende derhal •
ve daar, waar de aard van het voorwerp zulks gedoogt,
trapsgewijs opklimmend, vochten aan, die eenen verschillen-
den brekingsindex bezitten, en zal alsdan dikwerf bevinden,
dat bijzonderheden, waarvan in het eene vocht geen spoor
te zien is, in een ander duidelijk te voorschijn treden.

239. Nog andere gevallen zijn er, waar te gelijk met cene
scheikundige omzetting, die in de ligchamen plaats grijpt,
eene verandering gepaard gaat in hunnen invloed op dc licht-
stralen, zoodat nu sommige deelen veel duidelijker ziglbaar

-ocr page 60-

INVLOED DEll SCHEIKUNDIGE OiMZETTlNGEN. 51

worden, ja somtijds eerst daardoor te voorsclüjn treden, ter-
wel er vroeger geen spoor van te zien was. Het eenvoudig-
ste voorbeeld van dien aard leveren de bloedschijfjes van
reptiliën en visschen op, waarin men gedurende het leven,
terwijl het bloed nog door de haarvaten stroomt, als ook in
de eerste oogenblikken, nadat het uit de vaten ontlast is, ter
naauwernood iets van de daarin bevatte kern bespeuren kan.
Allengs echter ziet men haar al duidelijker en duidelijker
voor den dag komen, totdat zij eindelijk zich met even
scherpe omtrekken vertoont, als het bloedschijfje zelve. Het-
geen hier alleen door inwendige omzetting der slof gebeurt,
kan in vele gevallen door toevoeging van scheikundig wer-
kende middelen worden le weeg gebragt. Zoo.bezitten de
meeste zuren de eigenschap van het lichtbrekend vermogen
der zelfstandigheid, waaruit de kernen zoowel in dierlijke
als in plantaardige cellen bestaan, aanzienlijk te verhoogen,
zoodat dezulke, die vroeger slechts met veel moeite, uithoofde
van de bleekheid der omtrekken, konden onderscheiden wor-
den, daardoor scherpe en donkere randen verkrijgen, terwijl
zelfs in zeer vele cellen, waar men vóór de bijvoeging van
het zuur volstrekt niets, dat naar kernen geleek, kon ont-
dekken, zij daarna met groote klaarheid gezien worden. Op
dc hulsels, bepaaldelijk der dierlijke cellen, oefenen sommi-
ge zuren juist eene tegenovergestelde werking uit; het licht-
brekend vermogen wordt door hunne bijvoeging verzwakt,
zoo zelfs, dat eindelijk alle spoor daarvan verdwenen is.

260. In gevallen als deze, en in 't algemeen overal,
waar men door het mikroskoop niets ziet, is de waarnemer
zeer geneigd, om ook te besluiten tot het niel beslaan der
voorwerpen. Zijn zij cr vroeger geweest, doch later ver-

4*

-ocr page 61-

03 ONZIGTBAARHEID YAN HET WERKELIJK BESTAANDE.

dwenen, dan verklaart men dezelve voor opgelost in hel
vocht, dat er is bijgevoegd. Dat zulk een besluit intusschen
voorbarig is, blijkt genoegzaam uit al het boven gezegde; do
fovilla der pollenkorrels b. v. wordt door de terpenthijnolie
niet opgelost, in weerwil dat zij daardoor geheel onzigtbaar
wordt, want na do verdamping der etherische olie komt zij
weder onveranderd te voorschijn; desgelijks zal in zeer vele
gevallen, waar de celwanden door de bijvoeging van zuren
onzigtbaar zijn geworden, eene neutralisatie van het zuur
voldoende zijn, om hen weder waarneembaar te maken.

Hieruit vloeit de algemeene regel voort: dat het niet zien
van iets in het gezigtsveld van het mikroskoop geen regt
geeft tot het stellige besluit, dat dit iets ook niet aanwezig
is, maar alleen, dat, indien het bestaat, het lichtbre-
kend vermogen te weinig verschilt van dal der omringende
middenstof,
of dat de vorm zoodanig is, dat de stralen,
die het gezigtsveld verlichten , daardoor geene afwijking on-
dergaan. Men plaatse b. v. eenen droppel eener zeer ge-
concentreerde oplossing van chlorcalcium of van nitras calcis
op een voorwerpplaalje, en brenge eenen droppel eener mede
geconcentreerde oplossing van carbonas potassae of van car-
bonas sodae aan de ondervlakte van jecn dekplaatje. Legt
men nu hel laatste op het eerste, zoodat de beide droppels
elkander bedekken, dan zal er natuurlijk een praecipitaat
ontstaan van koolstofzuren kalk. Desniettegenstaande zal men
van dit laatste geen spoor bespeuren, wanneer men het aldus
toebereide plaatje onder het mikroskoop brengt. De oorzaak
hiervan ligt daarin, dat het praecipitaat in dit geval een vol-
komen doorschijnend vlies is, hetwelk geheel ligt uitgebreid,
zoodat geen enkele lichtstraal, daardoor gaande, yan rigting
verandert. Doch zoodra men het bedekkende plaatje een

-ocr page 62-

ONDERSCHEIDING VAN OPENINGEN. 53

weinig heen en weder schuift, door welke beweging plooijen
in het vlies worden gevormd, die, eene gebogene oppervlakte
aan de lichtstralen aanbiedende, zich donker vertoonen, dan
herkent men hieraan het aanwezen van het vlies oogenblik-
kelijk. Hetzelfde geldt van talrijke organische vliezen, zooals
van de
Capsula lentis, van de menbrana hyaloidea enzv,,
welke uithoofde hunner doorschijnendheid alleen aan de plooi-
jen of aan de kanten herkend worden; desgelijks van de
wanden van vele cellen, wier vlies somtijds zoo doorschij-
nend en schijnbaar homogeen is, dat alleen de randen van
hetzelve zigtbaar zijn.

261. Uit het gezegde blijkt verders, dat er gevallen voor-
komen kunnen, waar eene ware opening zich volstrekt niet
van een aanwezig vlies onderscheidt, dat deze sluit; en wer-
kelijk leert de geschiedenis der mikroskopische waarnemingen,
dat het dikwerf hoogst moeijelijk is, hieromtrent tot volkomen
zekerheid te komen. Het is b. v. hieruit, dat de dwaling
verklaard moet worden, alsof de bloedschijfjes ringen zijn;
verders strekken de verschillende meeningen, omtrent het
maaksel der gestippelde cellen cn vaten der planten, hiervan
ten bewijze. Het voornaamste middel, dat ons in zulke gevallen
ten dienste staat, en hetwelk gewoonlijk allen twijfel doet
verdwijnen, beslaat in de bijvoeging van zulke stoffen, waar-
door de vliezen, zoo zij aanwezig zijn, sterk gekleurd wor-
den. Omtrent deze middelen, onder welke iodiumtinctuur
het meest algemeen aanwendbare is, moet ik den lezer ech-
ter naar een volgend hoofdstuk verwijzen.

262. Eeue vraag, die zich bij mikroskopische onderzoe-
kingen, zeer dikwerf voordoet, is: of eenig voorwerp uit een

-ocr page 63-

ONDERSCHEIDING VAN HOLLE EN NIET HOLLE VOORWERPEN.

zamenhangend vlies beslaat, en dus hol, dan wel of hetzelve
niet hol is. Het komt er hier dus op aan, om b. v. celletjes of
blaasjes van bolletjes, buizen van vezelen te onderscheiden.
Dikwerf is zulks niet moeijelijk te beslissen. Waar wij duidelijk
twee scherpe grenslijnen waarnemen, eene die bet voorwerp
van de omgevende middenslof, en eene jmdere, die de in-
wendige wandoppervlakle van den inhoud afscheidt, — gelijk
bij de meeste plantencellen, — daar behoeven wij doorgaans
geen oogenblik in beraad te slaan. Ik zeg doorgaans, want
er komen gevallen voor, waar men gevaar loopt zich door
schijnbare blaasjes of buisjes le lalen misleiden, die alleen
daardoor ontslaan zijn, dat twee zich niet vermengende voch-
ten in zulk oenen toestand zijn gekomen, dat het eene zich
als inhoud, het andere als hulsel vertoont. Een voorbeeld
hiervan treffen wij aan in de stof, die uit dc gekwetste
buisjes van de hersenen, het ruggemerg of de zenuwen, bij
drukking, uitvloeit. Deze stof bestaat uit vet- cn eiwitachlige
stoffen, cn vertoont zich onder den vorm van dubbele grens-
lijnen bezittende bolleljes en vezelen, van welke vele eeno
zoo regelmatige gedaante hebben, dat zij inderdaad groote-
lijks naar blaasjes en buisjes gelijken, en ook werkelijk als
zoodanig beschreven zijn. De dubbele grenslijnen zijn hier
alleen daarvan het gevolg, dat de buiténste laag uit de vet-
achtige, de binnenste uit de eiwitachtige stoifen beslaat.
Men overtuigt zich spoedig van de ware toedragt der zaak,
door het vormen dezer schijnblaasjes en schijnbuisjes, gedu-
rende het uitslroomen der stof uit dc primitiefbuizen, gade
te slaan, en bovendien door dezelve tusschen het voorwerp-
glaasje cn het dekglaasje op en neder te rollen, waarbij zij
zich verdeden, doch waarbij men geen spoor van eenig vlies
waarneemt, en telkens
weker andere, alleen kleinere deelijcs

-ocr page 64-

ONDEUSCIIEIDING VAN HOLLE EN NIET HOLLE VOORWEUPEN. 5i>

te voorschijn komen, die, even als de vorigen, door dubbele
lijnen begrensd zijn.

Niet zelden echter wordt de beslissing, of eenig voorwerp
hol of niet hol zij, nog door andere omstandigheden be-
moeijelijkt. Tweederlei oorzaken kunnen hier vooral hinderlijk
zijn. Vooreerst ecu te gering verschil in brekend vermogen,
lusschen den inhoud en de zelfstandigheid, waaruit het vlies
bestaal. Dit zien wij onder anderen bij de vetcellen, die
zich geheel als de door geen vlies bekleede vetbolletjes voor-
doen ; desgelijks aan de primitiefbuizen der zenuwen , in de
eerste oogenblikken, nadat zij uil het levend ligchaam geno-
men zijn, en waaraan de dubbele grenslijnen eerst dan waar-
neembaar worden, nadat in den inhoud zekere veranderingen
hebben plaats gegrepen, waardoor de brekingsaanwijzer van
dezen eene wijziging ondergaat. Doch in de tweede plaats
kan het geheele voorwerp te klein, of het vlies zelve te dun zijn,
om zich vau het al of niet bestaan van dit laatste door de bloote
waarneming te overtuigen. In zulke gevallen is men derhalve
genoodzaakt tot andere hulpmiddelen zijne toevlugt te nemen.

Somtijds helpt hier drukking, hetzij alleen met behulp
van een dekplaatje, of door middel van een compressorium
(waarover laler) uitgeoefend. Bestaat er reeds eene opening,
zoo als bij de doorgesneden primitief buizen der zenuwen,
dan vloeit daardoor de inhoud uit het omgevende hulsel,
of indien er lucht in bevat is, komt deze als bellen te
voorschijn. Wanneer de te onderzoeken ligchaampjes eenen
zekeren graad van vastheid bezitten, zoo als de amylum-
korrels, dan zullen deze, door drukking tusschen twee
glasplaaljes, in ware stukken barstende, dadelijk het bewijs
leveren, dat zij solide ligchaampjes en geen blaasjes zijn,
zoo als sommigen gewild hebben.

-ocr page 65-

Ö6 ONDERSCHEIDING VAN HOLLE ÉN NIET HOLLE VOORWERPEN.

Ware cellen barsten somwijlen ook, gelijk b. v. de uit het
ovarium genomen dierlijke eijeren, en, wanneer dan de in-
houd uitgeperst is, neemt men het vlies, hetzij aan de ran-
den van de barst, of aan de ontstane plooijen en rimpels
gemakkelijk waar. Doch niet zelden gebeurt het ook, dat
men op deze wijze niet tot zekerheid komt, want de vliezen
van vele organische cellen bezitten eene aanmerkelijke rek-
baarheid , zoodat zij, zonder te barsten, geheel plat kunnen
worden, even als zulks bij solide ligchaampjes, die uit eene
weeke stof bestaan, wordt waargenomen.

Dikwerf kan men met goed gevolg zich het bekende en-
dosmotische vermogen der vliezen ten nutte maken, om
hunne aanwezigheid te ontdekken. Ware cellen of buizen
in een vocht geplaatst, hetwelk wateriger is dan de inhoud,
zullen (tenzij deze inhoud eenen uitgang heeft, zooals bij
doorgesneden zenuwbuizen, haarvaten enzv.), óf in alle óf
in eenige rigtingen opzwellen, Is het omgevende vocht in-
tegendeel minder waterhoudend dan de inhoud, dan heeft
het omgekeerde, t. w. inkrimping plaats. Op die wijze b v.
kan het bestaan van een waar hulsel bij de bloedschijfjes
worden bewezen.

Bij met lucht gevulde buisjes of kanaaltjes wijst de capil-
laire opzuiging van vochten, waardoor de lucht óf uitgedre-
ven óf door het vocht opgenomen wordt, het bestaan der
holten aan. Zoo b. v, bij de luchtvaten der insekten, waar-
van de kleinsten zoo dun zijn, dat zij zich bij de sterkste
vergrootingen slecht als hoogst fijne streepjes te kennen geven.

Verders kunnen ook scheikundig werkende middelen te
baat genomen worden, van welke het bekend is, dat zij op
den inhoud anders werken dan op het vermoedelijke hulsel.
Zoo b.
V. worden door ether cn alkaliën op het vctweefsel

-ocr page 66-

ONDEUSCHEIDING VAN HOIXE EN NIET HOLLE VOOIIWERPEN. 57

te laten werken, de vliezen der het vet insluitende cellen
herkend.

Ook is het somwijlen moeijelijk blaasjes of cellen van plaat-
jes tc onderkennen, wanneer de inhoud allengs verdroogd,
en de cel daardoor is ingekrompen, cn hierbij, uithoofde
van den zamenhang met de overige cellen, eenen platten
vorm heeft aangenomen. Hier helpen zulke middelen, welke
den inhoud wederom doen uitzetten, zOodat dc cel hare
vroegere gedaante herneemt. Met azijnzuur of, nog beter,
met eene oplossing van bijtende potasch behandelde epithe-
lium-weefsels, nagelen, hoornen, enzv. leveren voorbeelden
hiervan.

Er is nog een andere grond, die dikwerf beschouwd wordt
als voldoende te zijn, om de celachtige natuur van eenig lig-
chaampje te beslissen, namelijk het voorkomen daarin van
andere kleinere regelmatig gevormde ligchaampjes, hetzij
kleinere cellen, of kernen, welke men door de buitenste op-
pervlakte heen waarneemt. In zeer vele gevallen zal dit be-
sluit ook volkomen juist zijn, doch men vergete niet, dat
hetzelve alleen op analogie met andere als ware cellen er-
kende ligchaampjes steunt, en dat ook in werkelijk solide
ligchaampjes eene kern kan voorkomen, die, uithoofde van den
verschillenden aggregaattoestand, het licht anders doorlatende
dan de buitenste lagen, zich als onderscheiden van deze te
kennen geeft. Sommige praecipilaatligchaampjes, b. v. van
koperoxijd en van koolstofzuren kalk (1), leveren het bewijs
hiervan. Een of meer ingesloten kernen maken dus de cel-
achtige natuur alleen waarschijnlijk, maar om haar zeker te

(1) Zie de afbeeldiiigen gevoegd bij de reeds genoemde Etude micros-
copique des précipités et de leurs viéihaviorplioses.

-ocr page 67-

58 ÜIFFRACTIEVERSCHIJNSELEN.

stellen, moet bovendien de aanwezigheid van een vlies door
een der bovengenoemde middelen, of op eene andere wijze,
worden aangetoond.

266. Het is hier ook de plaats, om opmerkzaam te ma-
ken op eenige verschijnselen, welke het noodzakelijk gevolg
zijn van den gang der lichtstralen door en langs de voor-
werpen , welke zich in het gezigtsveld bevinden, en waar-
door reeds meermalen dwalingen begaan zijn door hen, die
met den aard dier verschijnselen onbekend waren. Ik be-
doel in de eerste plaats de lijntjes, welke het gevolg zijn
van de dilfractie, en de daarbij plaats hebbende interferen-
tiën, waarvan reeds in § 195 met een woord melding is ge-
maakt.

Het verschijnsel zelve kan elk, die een goed mikroskoop
bezit, gemakkelijk waarnemen, en wel des te eerder hoe be-
ter zijn mikroskoop is, omdat het duidelijker zigtbaar wor-
den dier diffractielijntjes gelijken tred houdt met de verbete-
ring der aberratiën, zoodat de randen der beelden zelve
scherper wordende, zich ook deze lijntjes scherper vertoonen.

Om hen goed te leeren kennen, hetgeen het beste middel
is, om er niet door misleid te worden, brenge men zulke
voorwerpen onder het mikroskoop, welke donkere en scherpe
randen bezitten; luchtbellen zijn hiervoor zeer geschikt. Men
zal dan den rand begrensd zien door een helder lichtzoomp-
je, dat op zijne beurt weder begrensd wordt door een don-
ker lijntje, bijna even zoo als of het voorwerp door een
dun vlies omgeven ware, en werkelijk is het niet zelden daar-
voor aangezien, en zelfs als zoodanig beschreven en afgebeeld,
welke dwaling des te vergeeflijker is, omdat de afstand van
het donkere dilfractielijntje van den rand des voorwerps door

-ocr page 68-

DlFl'KACTIEVEIlSCIllJNSELEN. 50

versterking der vergrooting toeneemt, even als een waar vlies
zich daardoor dikker zoude vertoonen. Dikwerf neemt men
niet slechts een, maar twee of drie, soms zelfs vier zulke
lijntjes waar, even als zulks bij gewone diffracticverschijnse-
len gezien wordt, en bij sterke vergrooting bespeurt men aan
de randen dier lijntjes ook wel prismatische kleuren. Het
lijntje, dat het meest nabij aan den rand van het voorwerp
is, heeft echter altijd de donkerste tint. Om hen goed
te zien, wordt eene gepaste verlichting gevorderd. Het is
niet waar, zoo als men beweerd heeft, dat zij vooral door
te sterke verlichting zouden ontstaan, want zij verdwijnen in-
tegendeel hierdoor, wanneer zij bij eene zwakkere verlichting
van het gezigtsveld zigtbaar waren. Zij volgen dus hierin
werkelijk geheel denzelfden regel als alle zeer doorschijnende
en het licht weinig brekende ligchaam; en het is eene ver-
geefsche poging, om hen te doen verdwijnen door middel
van bepaaldelijk daartoe bestemde verlichtingstoestel len (z. §
195), dewijl, op hetzelfde oogenblik, dat zij ophouden zigt-
baar te zijn, ook de het moeijelijkst waarneembare werkelijke
voorwerpen niet meer gezien worden. Ook acht ik dit niet
volstrekt noodig, daar deze lijntjes iets eigendomlijks hebben,
hetwelk, wel is waar, niet gemakkelijk met woorden kan be-
schreven worden, maar voor den eenigzins geoefenden waar-
nemer volkomen toereikend is, om er zich niet door te laten
misleiden. Reeds hunne algemeenheid levert eenen genoeg-
zamen waarborg daartegen. Bovendien worden zij alleen ge-
zien bij doorvallend, maar nimmer bij opvallend licht, iets
dat zich gemakkelijk laat begrijpen door elk, die met de the-
orie der diffractieverschijnselen bekend is, omdat bij door-
vallend licht de voorwerpen in het gezigtsveld schaduwbeel-
den vormen, terwijl bij opvallend licht
ware lichtbeelden

-ocr page 69-

60 DlI'FRACTIEVEnSCllIJNSiaKN.

ontstaan. De afwisseling van beide veilichtingswijzen levert
dus in vele gevallen een middel op, ter berkenning van den
waren oorsprong dier lijntjes.

Deze diffractielijntjes kunnen overal gevormd worden, waar
lichtstralen de randen van eenig voorwerp voorbijgaan. Wan-
neer derhalve vele kleine voorwerpjes zich zeer nabij elkander
in het gezigtsveld bevinden, dan raken hunne wederzijdsche
diffractielijntjes elkander, of vloeijen ineen, doch daar zij bij
de verlichting met diffuus licht altijd zeer zwak zijn, zoo
bespeurt men gewoonlijk in zoodanig een geval, weinig van
dezelve. Anders echter wordt het, zoodra een voorwerp
slechts zeer weinig doorschijnend is, en men het, om die
reden, door regtstreeks van onderen daarop invallend zonlicht
verlicht. Alsdan ondergaan de stralen tusschen de onder-
scheiden kleine deeltjes, waaruit zulk een voorwerp bestaat,
menigvuldige interferentiën, die duidelijk zigtbaar zijn, ter-
wijl men zich het verschijnsel kan voorstellen, als of al die
deeltjes door diffractielijntjes omgeven waren, die echter nu
niet zwart zijn, maar altijd prismatische kleuren vertoonen.
Deze lijntjes met de naburigen gedeeltelijk ineensmeltende,
verkrijgt het geheel het voorkomen, als of het uit bolletjes
of talrijke door elkander geslingerde vezelen of buisjes be-
staat. Ook met niet vooraf diffuus gemaakt en te zeer ge-
concentreerd kunstlicht, neemt men een dergelijk verschijn-
sel, alleen in minderen graad, waar. Het is bekend, dat
onder de oudere onderzoekers er geweest zijn, die deze
schijnbare bolletjes, vezelen en buisjes voor werkelijk be-
staande hebben aangezien. Wanneer men echter het als
regel heeft aangenomen nimmer voorwerpen doorschijnend
te willen maken, door er een sterk licht door te laten val-
len , en bepaaldelijk bet gebruik van het regtstreeksche zon-

-ocr page 70-

ZIEN VAN VLAKKEN DOOR IIET MIKROSKOOP. 61

licht vermijdt, dan loopt men van zulke dwalingen geen
het minste gevaar.

265. Gaan wij thans over tot eene andere eigendomlijk-
heid der mikroskopische waarneming, welke den aanvanger
het duiden der gezigtsindrukken eenigzins moeijelijk maakt,
doch voor den geoefenden een belangrijk hulpmiddel is, tot
herkenning van het maaksel der mikroskopische voorwerpen.
Ik bedoel de omstandigheid, dat men door het mikroskoop
alleen vlakken, cn geen ligchamen, duidelijk ziet.

Streng genomen is deze eigendomlijkheid echter meer het
gevolg van een quantitatief dan van een qualitatief onder-
scheid tusschen het zien met het bloote oog, en dat met
het mikroskoop, want ook het oog ziet alleen zulke voorwer-
pen, welke zich op volkomen gelijken afstand van hetzelve
bevinden, en dus iu één vlak gelegen zijn, op hetzelfde
oogenblik even duidelijk, omdat voor eiken anderen afstand
een verschillende accomodatie-toestand wordt gevorderd, zoo-
dat van voorwerpen, wier afstanden niet aan den accomoda-
tietoestand van het oogenblik beantwoorden, alleen difl'usie-
beelden op het netvlies ontstaan. Wanneer echter dit ver-
schil in afstand niet zeer groot is, dan wordt het onder-
scheid in scherpte der netvliesbeeldjcs geheel onmerkbaar,
cn zulks tc eerder, naar mate iemand meer vérziende is.
Voor eenen bijzienden of voor eenen vérzienden, die door
eenen bril met bolle glazen ziet, vertoont zich een ligchaam
van eenige grootte, b. v. een gedeeltelijk van voren en van
ter zijde gezien huis, reeds niet meer in deszelfs geheel
overal even duidelijk. Deze grootte der voorwerpen nu,
wier ligchamelijke vorm nog duidelijk herkenbaar is, neemt
in gelijke mate af met den duidclijkheidsafstand van hel oog,

-ocr page 71-

02 ZIEN VAN VLAKKEN DOOK HET MIKROSKOOP.

of, hetgeen hier op hetzelfde neerkomt, met het zien door
sterker vergrootende lenzen. De afstand, waarop zich twee
voorwerpen moeten bevinden, om beiden nog goed gezien
te worden, wordt dus al geringer en geringer, en het ge-
zigtsveld nadert meer en meer tot een waar vlak, naar ge-
lang de aangewende vergrooting sterker is.

Hieruit vloeijen eenige niet onbelangrijke gevolgtrekkingen
voort. Uit het gezegde blijkt namelijk, dat men, bij verschil-
lende vergrootingen, geenszins telkens het voorwerp op ge-
lijke wijze, alleen meer of minder vergroot, ziet. Men ziet
het ook werkelijk anders. Beschouwt men b. v. bij eene
geringe vergrooting eenig organisch weefsel, dat uit meerdere
lagen bestaat, die door elkander heen schemeren, dan zal
men op hetzelfde oogenblik al deze lagen in hunne betrek-
kelijke hgging, schoon dan ook niet alle met gelijke duide-
lijkheid , kunnen waarnemen; bij eene sterke vergrooting ziet
men daarentegen slechts eene enkele laag, terwijl de dieper
of hooger liggende beurtelings onzigtbaar worden bij verande -
ring van den afstand van het voorwerp.

Dit leert ons in de aanwending van sterke vergrootingen
nog een ander nut zien, dan hetwelk ^uit de vergrooting
op zich zelve voortvloeit, Wij ontleden daardoor als 't
ware een voorwerp in meerdere lagen, die, alle door el-
kander heen schemerende, eenen verwarden gezigtsindruk
te weeg brengen, doch elk afzonderlijk, en bij opvolging
gezien, duidelijk onderscheiden worden. Verders kunnen
wij daardoor onderkennen, of eenig voorwerp zich op, in,
of onder een ander bevindt; cn, indien voor de op- en
nedergaande beweging eene fijne schroef dient, die van
eene wijzerplaat voorzien is, dan kan met behulp van deze
zelfs met groote naauwkeurigheid de dikte of de loodregte

-ocr page 72-

ONDERSCHEIDING VAN HOOGTEN EN DIEPTEN. 65

afstand der voorwerpen in het gezigtsveld bepaald worden.

Overal daarentegen, waar het aankomt op het erkennen van
den ligchamelijken vorm der voorwerpen (tenzij deze uiterst
klein zijn) moet aan geringe vergrootingen de voorkeur wor-
den gegeven; zoo b. v. ter bepaling der gedaante van mikros-
kopische kristallen, voor welker onderzoek de minste vergroo-
ting, waarbij zich de vlakken, hoeken en kanten duidelijk
vertoonen, altijd de gunstigste is.

264. Het onderscheiden van hoogten en diepten door het
mikroskoop is geenszins altijd op den eersten blik gemakkelijk.
Integendeel, hier kan zeer ligt een zinsbedrog of liever eene
verstandsdwaling ontstaan, zoodat eene hoogte voor eene
diepte, en omgekeerd deze voor gene wordt aangezien.
Dit kan zoowel bij op- als bij doorvallend licht plaats heb-
ben, en ontstaat daaruit, dat zoowel eene diepte als eene
hoogte zich te kennen geeft door eene slagschaduw, die zelfs
in beide gevallen volkomen gelijk kan zijn. Bij het zien
door het bloote oog maken wij in zulk een geval (doorgaans
zonder ons daarvan bewust te zijn) uit de rigting der scha-
duw in verhouding tot die van het licht, dat het voorwerp
beschijnt, het besluit op, dat het óf eene hoogte óf eene
diepte moet wezen, waardoor de schaduw wordt te weeg
gebragt. Zien wij daarentegen door het mikroskoop, dan
ontbreekt deze maatstaf in meerdere of mindere mate, en
van daar dat men dan eens meent hetzelfde voorwerp verhe-
ven, dan weder verdiept te zien, en deze misleiding ontstaat
te eerder bij het zamengesteld mikroskoop, omdat daar het
geheele beeld omgekeerd is, en dus de schaduwen ook juist
in den tegenovergestelden zin vallen, dat is bij eene hoogte
naar de lichtbron toe, en bij eene diepte van de lichtbron af.

-ocr page 73-

64 WIJZIGINGEN IN DE KLEUR DER VOORWERPEN.

Is men echter eenmaal hierop hedacht, dan loopt men
voor deze dwaling geen gevaar meer, daar men de toedragt
der zaak in de meeste gevallen oogenblikkelijk erkent, door
den afstand van het voorwerp te veranderen, tenzij de hoogte
of de diepte zeer klein zijn, in welk geval het noodig kan
worden het voorwerp in eene rigting te zien, die loodregt
is op de vroegere. Zoo b. v. herkent men oogenblikkelijk
de komvormige verdieping der bloedschijfjes, zoodra men hen
op hunnen kant ziet. De stippels op vele verhoute cellen
verders, welke slechls kleine diepten of verdunde plaatsen
van den celwand ziju, kunnen op het eerste gezigt niet on-
derscheiden worden van dergelijke stippels op vele planlen-
haren, die intusschen kleine knobbeltjes zijn. Doch zoodra
men dc eersten op de loodregle doorsnede van de celwand,
cn de laatsten op den rand der haren waarneemt, houdt da -
delijk alle twijfel aangaande hunne ware natuur op.

265. Ook de kleur der voorwerpen ondergaat bij het mi -
kroskopische zien eenige wijzigingen, die wij niet onvermeld
mogen laten. Bij eene vroegere gelegenheid (I. bl. 575) heb
ik reeds doen opmerken, dat sommige mikroskopen aan de
beelden in het gezigtsveld eene eigendomlijke kleur medc-
deelen, die men niet verwarren moet met de ware aau hel
voorwerp loebehoorende kleur. Maar bovendien moet men,
bij het beoordeelen der kleuren, in het oog houden, of de
waarneming geschied is bij opvallend, dan wel bij doorval-
lend licht, iets dat men bij het gewone zien zelden doet,
omdat dan de voorwerpen bijna altijd geheel of gedeeltelijk
door opvallend licht verlicht zijn, en dit dan de kleur be-
paalt. Het is echter bekend, dat er verscheidene zelfstan-
digheden zijn, die zich, naar gelang zij het licht terug-

-ocr page 74-

WIJZIGING 1>EII ÏLEU«.

kaatsen of doorlaten, anders gekleurd vertoonen. Dikwerf,
hoewel niet altijd, zijn deze kleuren complementair, en zoo
vinden wij het ook bij sommige vleugelschubben van vlinders
[Morpho Menelaüs. Lycaena Argus), welke bij opvallend
licht blaauw, en bij doorvallend licht geel zijn, terwijl andere
(van
Papilio Ulysses) zich hierbij rood vertoonen. Zoo bezitten
ook vele dierlijke organische weefsels, welke onder gewone
omstandigheden gezien, wit of geelachtig wit zijn, eene
bruinachtige (zeer in het oog vallend bij het tandémail),
soms ook groenachtige lint, indien zij bij doorvallend licht
door het mikroskoop gezien worden.

Verders oefent de vergrooling eenen eigenaardigen invloed
uit. Zij drijft namelijk de gekleurde deelen als 't ware
uiteen, en werkt dus op eene dergelijke wijze als water,
waarmede men een gekleurd vocht verdunt, Bloedschijfjes
b,
V,, die bij eene geringe vergrooling zich duidelijk rood
gekleurd vertoonen, worden bij sterke vergrootingen zoo bleek,
dat men, op dezen invloed niet bedacht zijnde, ligtelijk
gevaar zoude loopen dezelve voor kleurloos te houden. Zoo
ook wordt de gele kleur van het acidum xanthoproteicum,
ontstaan door salpeterzuur op proleine-houdende zelfstan-
digheden te doen inwerken, gemakkelijker bij eene geringe
dan bij eene sterke vergrooting erkend.

Ik merk hier nog aan, dat kleuren over het algemeen minder
gemakkelijk onderscheiden worden bij doorvallend licht, dat op
de gewone wijze verkregen is, door namelijk het terugge-
kaatste licht des hemels met den spiegel op. te vangen, dan
door den spiegel met een stuk helder wit papier of met
eene gipsplaat te bedekken, en hierop de zonnestralen te
laten vallen.

Op eene geheel bijzondere wijze ziet men de werking der

II. 5

-ocr page 75-

66 INVLOED DEU VERGROOTING OP DE WAARNEMING VAN BEWEGINGEN.

vergrooting op de kleuren van dunne lagen. Eene glasplaat,
welker oppervlakte slechts even verweerd is, vertoont onder
het mikroskoop, bij opvallend licht gezien, de schitterend-
ste kleuren. Hoogst fraai kan men dezen invloed waarne-
men, indien men op eenen waterdroppel, welke zich op een
voorwerpplaatje bevindt, met de punt eener naald, eene zeer
geringe hoeveelheid terpenthijnolie brengt. Deze breidt zich
over den droppel uit, en, hoewel met het bloote oog nog
geen spoor van kleuring kan ontdekt worden, zal men door
het mikroskoop, bij opvallend licht, de levendigste kleur-
schakeringen zien, die gestadig afwisselen en in aanhoudende
beweging zijn, ten gevolge van de verdamping der terpen-
thijnolie.

266. Alle bewegingen worden in gelijke mate versterkt,
als de vergrooting toeneemt. Zij volgen elkander wel niet
schielijker in tijd op, maar hunne ruimte wordt grooter, en
zij zelve daardoor merkbaarder. Een mikroskopisch waarne-
mer , wiens woning aan eene straat ligt, welke door rijtuigen
bereden wordt, ondervindt zulks dikwijls op eene hoogst lastige
wijze, daar de dreuning reeds in het gezigtsveld van zijn
mikroskoop bespeurd wordt, wanneer het rijtuigi zich nog op
eenen geruimen afstand bevindt, en nog lang, nadat hetzelve
is voorbijgegaan, voortduurt. Hier is geen andere raad te
geven, dan een voor mikroskopische onderzoekingen beter
gelegen vertrek op te zoeken. Maar ook de trillingen van
den grond deelen zich aan de tafel mede, waarop het werk-
tuig staat, en dit gebrek laat zich gemakkelijk jwegnemen-,
door de tafel hetzij aan de muur te bevestigen, of haar
op een onderstel te doen rusten, dat met de overige vloer
niet in aanraking is.

-ocr page 76-

INVLOED DEU VERGROOTING OP DE WAARNEMING VAN BEWEGINGEN. 67

Doch behalve deze vau uitwendige oorzaken afhankelijke
bewegingen, komen ook die der voorwerpen in aanmerking,
welke door het mikroskoop gezien worden. Ook deze worden
bij toenemende vergrooting versneld, doch hier is het, dat
het zoo even gemaakte onderscheid tusschen versnelling in
tijd en versneUing in ruimte van toepassing is. De weinige
millimeters b. v., welke een infusorium in eene seconde af-
legt, worden bij eene duizendmalige vergrooting even zoo-
veel meters, en daar de middellijn van het gezigtsveld al-
tijd een zeer gering gedeelte van dien weg uitmaakt, zoo
is de lijd, gedurende welken het dier zich daarin bevindt,
zoo uiterst kort, dat geen eenigzins naauwkenrige gezigtsin-
druk mogelijk is. Men is dus genoodzaakt óf alleen ge-
ringere vergroeiingen aan le wenden, óf de bewegingen van
het dier te belemmeren, hetgeen het best door eene ligte
drukking, hetzij door een dun dekplaatje, of nog beter door
middel van het compressorium geschiedt.

Geheel anders is het gelegen met zeer kleine en elkander
periodisch opvolgende bewegingen, gelijk die der trilhaartjes.
Hier neemt ook wel de ruimte der beweging toe te gelijk
met de vergrooting, maar, daar zij steeds in hel gezigtsveld
blijven, zoo strekt deze niel tol nadeel voor de waarneem-
baarheid. Wanneer de zich bewegende baartjes niet bij eene
sterke vergrooting kunnen gezien worden, dan kan dit voor-
zeker ook niel bij eene geringere, voorondersteld namelijk
dat beiden even scherp zijn. De reden van dit niet zien der
zich bewegende deelen, hetwelk ook in meerdere andere ge-
vallen kan worden opgemerkt, — zoo als b. v. bij de snel
stroomende bloedligchaampjes in de haarvaten, bij de be-
weging van het melksap in de planten, enzv. — is de te
snelle opvolging der afzonderlijke gezigtsindrukken, gelijk reeds

-ocr page 77-

158 BRWEGlNGETf DEB M1SB0SK0P15CHE TOORWERPEN.

vroeger (§ 100 Dl. i) is aangetoond. Het ware wenschelijk een
middel te vinden, om, zonder eene eigenlijke vermindering
in de beweging zelve te maken, toch de waarneming zoo te
kunnen inrigtcn, dat de opgevangen indruk vastgehouden
wordt, zonder door de opvolgende gestoord te worden. In
een volgend hoofdstnk zullen wij zien, in boe verre dit doel
bereikbaar is.

267. Ter dezer plaats wil ik ook nog op eenige bewe-
gingen opmerkzaam maken, die den weinig geoefenden lig-
telijk kunnen misleiden, daar hij, derzelver oorzaak niet ver-
moedende, deze welligt elders zoude zoeken, waar zij niet
bestaat.

Tot de hier bedoelde bewegingen behooren die, welke
het gevolg zijn der vermenging van twee ongelijksoortige
vochten, vooral wanneer een derzelve bijzonder vlugtig is,
zoo als alkohol of ether bij water gevoegd. Alle kleine lig-
chaampjes, welke zich in een der beide vochten bevinden,
komen alsdan in eene sterke beweging, die echter nimmer
regelmatig stroomend is, maar meer in kleine elkander snel
opvolgende schokken plaats heeft. Is de ruimte, waarin de
beweging geschiedt, zeer klein, heeft men b. v. bij eene
doorsnede van eenig plantenweefsel, welke met!water bevoch-
tigd is, iodiumtinctnur gevoegd, en is er dan een of meer der
zich hierbij praecipiterende iodiumkristallen in eene openge-
sneden celholte geraakt, dan wordt de beweging uiterst snel
cn het deeltje van de eene begrenzende kant naar de andere
gekaatst, en dit dansen duurt zoo lang tot dat de vermen-
ging volkomen, of de vlugtige vloeistof geheel verdampt is.

Verders gebeurt het dikwerf bij het onderzoek van slijm-
achtige stoffen, dat deze met een dekplaatje bedekt worden-

-ocr page 78-

BEWEGINGEN DER MiKHOSKOPlSCOE VOORWERPEN.

de, zich in meerder en minder vloeibare gedeelten afscheiden,
waarbij de eersten stroomen vormen tusschen de uit half vloei-
bare stof bestaande eilandjes der laatste. Deze strooming
duurt dikwerf eenen zeer geruimen tijd voort, zelfs wanneer
het voorwerpplaatje volkomen horizontaal ligt, omdat de
slijmachtige stof eenigen weerstand biedt aan de drukking
van het dekplaatje, doch zich allengs meer uitbreidt, en
daardoor de strooming onderhoudt.

Eindelijk is er eene soort van beweging, welke alleen aan
zeer kleine ligchaampjes eigen is, en daarom slechts door
het mikroskoop kan waargenomen worden, namelijk de zoo-
genaamde moleculair-beweging. Het is ieder, die zich op
mikroskopische waarnemingen wil toeleggen, aan te raden
zich spoedig met dit verschijnsel bekend te maken, omdat
de ondervinding geleerd heeft, dat reeds menigeen er door
is misleid geworden, en hetzelve voor eene eigenaardige or-
ganische beweging hield, terwijl het intusschen aan alle zeer
kleine ligchaampjes, hetzij van organischen of van anorgani-
schen oorsprong toekomt, en als eene eigenschap der stof in
den algemeensten zin, moet beschouwd worden. Omtrent
de eigenlijke oorzaak van dit verschijnsel wil ik hier in geene
nadere beschouwing treden. Echter meen ik de volgende
daadzaken niet onvermeld te mogen laten.

Vooreerst is de meening van velen, die deze beweging
aan verdamping toeschrijven, stellig ongegrond, want ook
dan wanneer alle verdamping verhinderd is, blijft zij on-
veranderd voortduren. In vele gevallen, waar het vocht,
dat de kleine moleculen bevat, tusschen twee glasplaatjes
werd besloten, die, op later te melden wijze, door een lu-
tum vereenigd waren, zag ik de moleculair-beweging nog
na maanden tijds geheel onverzwakt voortduren, Moeijelijker

-ocr page 79-

70 MOLECÜLAUt-UEWEGlN«.

is hot met zekerheid te ontdekken, of zij ook voortge-
bragt wordt door stroomingen in het vocht, ten gevolge
eener verschillende temperatuur van deszelfs onderscheiden
gedeelten. Ik acht zulks echter hoogst onwaarschijnlijk, eens-
deels dewijl er dan toch vroeg of laat een toestand van even-
wigt en dus van rust zoude moeten ontstaan, anderendeels
dewijl opzettelijk aan het vocht medegedeelde warmte wel
stroomingen daarin te weeg brengt, die geheele groepen van
moleculen medesleepen, maar geene verandering hoegenaamd
veroorzaakt in de eigenlijke moleculair-beweging.

Ten tweede hangt de sterkte en de duur dezer beweging
af zoowel van het volstrekt gewigt der ligchaampjes zelve, als
van het soortelijk gewigt der slof waaruit zij bestaan. Bij
dezelfde slof bewegen zich dus dc kleinste ligchaampjes het
sterkst en hel langst, en alleen bij zulken, die in soor-
telijk gewigt nagenoeg gelijk staan met het vocht, waarin zij
zich bevinden, kan de beweging maanden lang voortduren,
daar zij ophoudt, zoodra de ligchaampjes op het glasplaatje
bezonken zijn. Zulke ligchaampjes, die soortelijk zeer zwaar
zijn, zoo als die der meeste metaalpraecipitaten, bewegen
zich slechts gedurende eenen korten tijd, en zelfs is hier
dikwerf geene beweging waarneembaar, in weerwil datide
ligchaampjes zelve uiterst klein zijn. ,

Ten derde heeft de vorm der ligchaampjes geenen invloed
hoegenaamd op deze beweging. Men neemt haar zoowel
waar bij de ronde vetbolletjes en pigmentkorrelljes, als bij
kleine kristalletjes en de onregelmatig gevormde kooldeelljes
van verbrande plantensloffen. Op eene eigenaardige wijze kan
men haar b. v. zien aan de platte naaldvormige kristalle-
Ijes, die het melaalblinkend bekleedsel van de iris der vis-
schen, en van andere deelen, zamenstellen. Deze kristak

-ocr page 80-

MOLECULAIR-BEWEGING.

lotjes zijn ZOO doorschijoend en dun, dat zij slechts bij
eene aanzienlijke en scherpe vergrooting bij doorvallend licht
kunnen herkend worden; doch beschouwt men den droppel
water, waarin zij zweven, bij opvallend licht, dan ziet men
reeds, bij eene zeer geringe vergrooting, een aanhoudend ge-
flikker als van geel, groen of rood gekleurde vonkjes, welke
ontstaan door even zoo vele|^lerugkaatsingen aan de opper-
vlakte dezer zeer dunne kristalletjes, die in gestadige bewe-
ging zijn.

268. Ik kan hier ten slotte de algemeen geldige waar-
schuwing niet achterwege laten, om, bij de duiding van
door het mikroskoop waargenomen bewegingen, voorzigtig te
wezen. Velen, en onder hen zelfs uitstekende waarnemers,
zijn te zeer geneigd om elke beweging, die oogenschijnlijk
zelfstandig is, als een karakter der dierlijkheid te beschou-
wen. Dit vloeit daaruit voort, dat men zich niet gemakke-
lijk kan losmaken van de voorstelling, welke men zich van
de eerste jeugd af aan door de ongewapende zintuigen heeft
eigen gemaakt, als of rust de kenmerkende toestand is van
alle onbewerktuigde voorwerpen en der planten, zoolang zij
niet aan den invloed van van buiten op hen werkende krach-
ten zijn blootgesteld, terwijl wij daarentegen in de dieren-
wereld steeds voorwerpen zien, welke door inwendige in hen
huisvestende krachten in gestadige beweging worden gebragt.
Daar er echter, in den strengen zin des woords, geen volstrekt
dood ligchaam bestaat, dat is zulk een, waarin geene inwen-
dige krachten huisvesten, en, in hoe geringe mate dan ook,
werkzaam zijn, zoö is eene volstrekte rust eene onmogelijk-
heid, en kan het dus geenszins verwonderen, dat, naar gelang
wij onze zintuigen wapenen, wij daar beweging ontdekken,

-ocr page 81-

72 TOEISEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

waar wij zulks vroeger nimmer zouden vermoed hebben.
Voor de zoogenaamde doode slof leverl de moleculair-bewe-
ging biervan een voorbeeld. Wat de planten betreft, zoo is
beweging in hun binnenste evenzeer eene voorwaarde van
hun bestaan, als bij de dieren. Zoodra de omzetting, de
wisseling van bcstanddeelen, de beweging der sappen in elke
cel en van de eene cel naar de andere ophoudt, sterft het
plantendeel, en dat ook bij planten nog andere bewegingen
voorkomen, die van meer bijzondere oorzaken afhangen, en
met de algemeene levensverrigtingen in geen noodzakelijk
verband staan, is genoeg bekend. Bovendien hebben de on-
derzoekingen der laatste jaren ons geleerd, dat ook het ver-
mogen der plaatsbeweging bij hen niet geheel ontbreekt. De
sporidiën van vele algen zwemmen volkomen op dezelfde
wijze in het water rond, als de tot de dieren gebragte mo-
naden , en huune beweegorganen, zijn, even als bij dezen,
kleine ciliën.

Een eigen kenmerk voor de dierlijke beweging aan te
geven, zoodat elk waarnemer alleen daardoor plant cn
dier van elkander onderscheiden kan, acht ik onmogelijk.
Wel is waar zullen weinigen, die b. v. de uiterst kleine
slechts bij sterke vergrooling even zigtbare vibiriones zien,
welke in eiwithoudende vochten ontslaan, aarzelen, om deze
voor diertjes te verklaren, alhoewel hunne kleinheid niet
veroorlooft iels vau inwendige organen te bespeuren. Doch
men moet erkennen, dat dit minder uit eene wetenschappe-
lijke, dan wel uit eene zedelijke overtuiging voortspruit; wij
schrijven aan alle dieren eenen wil toe, eu meenen nu in
de waargenomen bewegingen de uitingen van dien wil le
herkennen. Hoe onzeker hier elke bepaling wordt, en hoe
geheel afhankelijk van de subjectieve opvatting des waarne-

-ocr page 82-

DIERLIJKE EN PLANTAARDIGE BEWEGING. /O

mers, zal naauwlijks behoeven herinnerd te worden. Talloos
zijn bovendien de gevallen, waar men in volkomen twijfel
verkeert, welke zelfs, bij het te hulp roepen van alle andere
onderscheidingsteekenen, niet wordt opgelost. Hier is het der-
halve beter, zijn oordeel op te schorten, dan zich stellig
over de plantaardige of dierlijke natuur van zulke voorwer-
pen te uiten, terwijl het welligt later overtuigend blijken zal,
dat er geen eigenlijke grenzen bestaan tusschen de beide
groote afdeelingen, waarin men, hoofdzakelijk slechts acht
gevende op datgene, wat de waarneming met het bloote oog
leert, gewoon is de organische natuur te splitsen.

Zoodra men het mikroskoop ter hand neemt, moet men
er zich op voorbereiden, niet alleen vele zaken op eene an-
dere wijze en onder andere omstandigheden te zullen zien,
dan waaraan men bij het zien door het bloote oog gewoon
is geraakt, maar ook, dat veel, wa^ bij eenen meer beperk-
ten gezigtskring, tot daartoe voor onomstootelijke waarheid
heeft gegolden, naar mate die gezigtskring zich uitbreidt, en
een grooter aantal van voorwerpen omvat, zal blijken voor-
oordeel en dwaling te zijn.

-ocr page 83-

OVER »E GRENZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING, VERGELEKEN
MET DIE VAN HET WAARNEMINGSVERMOGEN MET HET BLOOTE OOG.

269. liet is voor eene naauwkeurige kritiek van den graad
van Juistheid der uitkomsten uit eenig onderzoek afgeleid
volstrekt noodig, dat men de grenzen kenne, tot welke de
in toepassing gehragte handelwijze, of het aangewende werk-
tuig, den onderzoeker in staal stelt door te dringen. De na-
tuur- en slerrekundigen hebben dit sedert lang ingezien, en
zijn gewoon, alvorens zij lot eenige bijzondere nasporing
overgaan, de meetwerktuigen, welke zij daarbij willen gebrui-
ken, naauwlettend te toetsen, opdat zij weten tot hoe verre
de waargenomen verschijnselen met zekerheid als onafhanke-
lijk van de gebreken des werkluigs kunnen beschouwd worden.

Maar ook bij zulke werktuigen, welker dienst hoofdzake-
lijk daarin bestaat, dat zij de werking der zinjtuigen te hulp
komen, cn voorwerpen en verschijnselen waarneembaar ma-
ken , die anders niet waarneembaar zouden zijn, moet een
zorgvuldig onderzoek, een bestuderen van het werktuig zel-
ven, voorafgaan, opdat de gebruiker deszelfs deugden en
gebreken leere kennen, en tevens den graad van zekerheid
beoordeelen, die de daarmede verrigte waarnemingen bezitten.

In het laatste hoofdstuk van het vorige deel, heb ik eenige
voorschriften gegeven, hoe zulks bij een mikroskoop geschie-
den kan, en bepaaldelijk in de laatste § eene handelwijze

-ocr page 84-

GaiïNZEN DER MlRUQStüPlSCHE WAARNEMING. 75

beschreven, om de uiterste grenzen der zigtbaarheid en on-
derscheidbaarheid van dioptrische beelden door een mikros-
koop te bepalen. Het volgende bevat eene toepassing dier
handelwijze, waarbij ik echter den lezer herinneren moet, dat
zij slechts als een voorbeeld kan worden aangemerkt, hoe
men het optisch vermogen van een mikroskoop, onder ver-
schillende omstandigheden toetsen kan, maar, dat men uit de
uitkomsten, verkregen met het door mij gebezigde werktuig,
geenszins tot eenig algemeen besluit kan geraken, omtrent de
grenzen van het optisch vermogen der mikroskopen in het
algemeen. Ieder bezitter van een mikroskoop, die deze gren-
zen bij zijn werktuig wil kennen, is verpligt dezelve opzet-
telijk te bepalen, cn zelfs is het gewaagd ten opzigte van
werktuigen, die uit dezelfde werkplaats afkomstig zijn; tot
gelijkheid in optisch vermogen te besluiten, dewijl elk ob-
jectiefstelsel eene afzonderlijke bearbeiding vereischt, en het
eeue gelukkiger uitvalt dan het andere.

270. Alvorens echter over te gaan lot het onderzoek naar
de grenzen der mikroskopische waarneming, zij het mij ge-
oorloofd hier nog iets tol aanvulling te voegen bij hel vroe-
ger (§ 78—96 Dl. I) gezegde, betreffende de grenzen der
waarneembaarheid met het bloote oog.

Reeds heb ik doen opmerken (§ 96), dat de herkenning
van elk voorwerp berust op het onderscheid, dat het net-
vlies ontwaart tusschen den indruk, dien het van het beeld
ontvangt, en den algemeenen indruk, op deszelfs overige ge-
deelte. Er heeft eene tegenstelling plaats tusschen den al-
gemeenen toestand van het netvlies of het beeld van het
gezigtsveld, en den toestand van de plek, waar zich het
beeld van het voorwerp vormt. Deze tegenstelling nu kan

-ocr page 85-

76 GllENZEN DKll MIKROSKOPISCHE WAARNEMlMG.

van tweederlei aard zijn, en dien overeenkomstig kunnen alle
gezigtsindrukken verdeeld worden in twee hoofdklassen, t. w.

positieve,, dat is dezulke, waarbij het netvlies een waar
lichtbeeld ontvangt, afkomstig van eenig lichtgevend of ücht-
terugkaatsend voorwerp, terwijl het omringende gezigtsveld
duister is, en

negatieve,, waarbij het netvliesbeeld geen waar beeld,
maar een schaduwbeeld is, dat zich op het verlichte netvlies
afteekent, terwijl het gezigtsveld zelve verlicht is.

De meeste gezigtsindrukken zijn, wel is waar, gemengde,
dat is, zij bestaan uit eene vereeniging van positieve en ne-
gatieve gezigtsindrukken, doch beide kunnen ook afzonderlijk
bestaan. Zoo verkrijgt het oog alleen positieve gezigtsindruk-
ken bij het zien eener witte vlek of streep op eenen zwarten
achtergrond van genoegzame uitgebreidheid, of van de maan
en de sterren gedurende den nacht, enzv. Negatieve ge-
zigtsindrukken komen, onder gewone omstandigheden, bij bet
gebruik van het bloote oog, zelden onvermengd voor, doch
het zien door het mikroskoop, bij doorvallend licht, levert er
genoegzame voorbeelden van, daar alsdan, gelijk in het vo-
rige hoofdstuk uitvoeriger is aangetoond, de voorwerpen slechts
daardoor waarneembaar worden, dat een gedéjelte der licht-
stralen, die tot verlichting van het gezigtsveld dienen, niet
tot het oog doordringen, hetzij uithoofde van de werkelijke
ondoorschijnendheid dier voorwerpen, hetzij ten gevolge van
de afwijking van hunnen oorspronkelijken weg, die de licht-
stralen bij den doorgang der voorwerpen onderg^n.

Dat het, bij de bepaling der grenzen van het gezigts-
vermogen, van belang is dit onderscheid in het oog te
houden, blijkt genoegzaam uit het vroeger (§ 75) gezegde,
ten aanzienj van de uitwerking der irradiatie. Bij positieve

-ocr page 86-

GRENZEN DER WAARNEEMBAARHEID MET HET BLOOTE OOG. / /

gezigtsindrukken zal deze eene buitenwaartsche uitbreiding
van het netvliesbeeld zelve, derhalve eene vergrooling daar-
van, te weeg brengen. Bij negatieve gezigtsindrukken zal
juist het omgekeerde plaats grijpen, namelijk eene binnen-
waartsche uitbreiding van het lichtbeeld van het gezigtsveld
over het schaduwbeeld van het voorwerp op het netvlies,
en gevolglijk zal dit beeld kleiner en minder waarneembaar
worden (verg. § 85). Overigens zal dit onderscheid door de
mededeeling der volgende waarnemingen duidelijk genoeg in
het oog vallen.

271. Deze waarnemingen zijn in het werk gesteld op de
wijze, waarvan ik reeds vroeger (zie de noot onder bl. 78
Dl. I) met een woord melding heb gemaakt, namelijk door,
in plaats van ware voorwerpen, derzelver dioptrische beel-
den aan te wenden. Om deze voor het onderhavige doei
te vormen, heb ik mij bediend van aplanatische lenzenstel-
sels, en, — daar waar de brandpuntsafstand van dezen nog
te groot was, om, zonder het voorwerp al te ver te verwij-
deren, het kleinst zigtbare beeld te doen ontstaan, — van
zeer kleine glasbolletjes, van i tot ^^ millim. in middel-
lijn , welke in platinablik vastgesmolten, en, op de wijze eener
gewone lens, in een koperen busje gevat waren. Ik voeg
hier alleen bij, dat de gebruikte glasbolletjes, als vergroot-
glazen in een enkelvoudig mikroskoop aangewend, een bij
uitstek zuiver beeld geven, hetwelk ter naauwernood onder-
doet voor dat van een aplanatisch zamengesteld mikroskoop
van gelijke vergrooting.

JHet lenzenstelsel of het glasbolletje werd geplaatst in de
opening der voorwerptafel van een gewoon zamengesteld mi-
kroskoop, en het voorwerp op eenen zich daaronder bevin-

-ocr page 87-

78 GRENZEN DEK MIKROSKOPISCHE WAARNEMING.

dendeii riog, welke op en neder kon bewogen worden. Ver-
volgens werden de glazen uit de buis van het mikroskoop
genomen, en door de nu geheel ledige buis naar het beeld
gezien, hetwelk vervolgens allengs kleiner en kleiner werd
gemaakt, door den ring met het daarop geplaatste voorwerp
te verwijderen.

Wanneer de grens der waarneembaarheid bereikt was, werd
de mikroskoopbujs wederom voorzien van een objectief en
een oculair, en dan, door middel van eenen oculairschroef-
mikrometer, de doormeter van het beeld gemeten, op ge-
lijke wijze, als of zulks een voorwerp geweest ware.

Voor de verlichting kon hier niet, gelijk bij de vroeger
medegedeelde waarnemingen, kunstlicht gebezigd worden,
dewijl het beeld hiervan in gelijke verhouding met het beeld
van het voorwerp, verkleind wordt, zoodat men daarmede
nimmer een verlicht gezigtsveld erlangt. Alle de waarne-
mingen zijn derhalve bij daglicht verrigt, en wel, tenzij het
tegenovergestelde er opzettelijk is bijgevoegd, door den vlak-
ken spiegel te keeren naar eene zooveel mogelijk gelijkmatig
helder wit bewolkte lucht.

Voor mijn regter oog, welks duidelijkheidsafstand, gemeten
met den optometer (zie A Dl. l bl. 71), is millim., ter-
wijl deszelfs accomodatievermogen toelaat (z. bl. 74) alle voor-
werpen scherp te zien, welke zich op eenen afstand tusschen
100 millim. en 270 millim. van het hoornvlies bevinden,
waren de uitkomsten de volgende:

-ocr page 88-

GRENZEN DER WAARNEEMBAARHEID MET HET BLOOTE OOG. 79

KEO ATIEVE
Oogafstand.

GEZIGTSINDRÜRKEIV.

Doormeter van het kleinste
nog zigtbare beeld.

Kleinste
gezigts-
hoek.

f130 millim.

28,5 mmm

=

millim.

42",0.

Ronde

jl70

i>

34,6

»

»

sl,3r

0

59",7-

voorwerpen.

jsoo

»

44,2

u

»

»

43",5.

1250

u

50,5

»

»

T3-,-B

»

40",1.

(130

»

2,45

u

»

I

M

3",6.

Draadvor-

1

mige

<170

»

3,27

i>

»

sis

»)

3",-7.

voorwerpen.

1

1250

»

4,80

»

»

sia

»

3",8.

Voor het geoorloofd is uit deze uitkomsteu en de volgende
eenig besluit te trekken, is het noodig te onderzoeken, in
hoeverre de zigtbaarheidsgrenzen van dioptrische beelden over-
eenkomen met die van ware voorwerpen. De uitkomsten der
vroeger in het werk gestelde waarnemingen (z. Dl. I Taf. I én II)
zijn met de bovenstaande niet geheel vergelijkbaar, omdat toen
alleen kunstlicht is aangewend. Ik heb daarom ook eenige
bepalingen bij het licht eener wit bewolkte lucht verrigt, en
daartoe zulke ronde voorwerpen (N". 13, 15, 16, 17 en 18
der tafel op bl. 85) gekozen, welker zigtbaarheid nog geheel
binnen de grenzen van het accomodatievermogen van mijn
oog is gelegen. Overigens werd de waarneming op gelijke
wijze bewerkstelligd, als vroeger is medegedeeld.

-ocr page 89-

80 GBEMZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING.

Doormeter van

het voorwerp.

Zigtbaar bjj eenen
oogafstand van:

Gezigts-
hoek.

46,5

mmm

; ïf,3r millim.

218

millim.

42",1.

40,0

»

»

ïV »

205

»

38",4.

37,5

u

»

irV

187

M

39",4.

32,0

»

»

165

»

37",7.

26,5

»

»

ïl,? »

142

»

. 37",4.

De vergelijking van de grootte der gezigtshoeken in het
eene en in het andere geval doet zien, dat het onderscheid,
tusschen de zigtbaarheid der aangewende dioptrische beelden
en die van ware voorwerpen, hoogst gering is. Met dat al
al bestaat er eenig verschil, gelijk ook trouwens te verwach-
ten is, omdat een dioptrisch beeld, zelfs een zoodanig, het-
welk door een uitstekend aplanatisch lenzenstelsel gevormd
is, toch neg altijd eenigermate den invloed der beide aber-
ratiën moet ondervinden. De gemiddelde kleinste gezigts-
hoek voor ronde voorwerpen, bij de genoemde verlichting, is
39"; voor de dioptrische beelden derzelfde voorwerpen bedraagt
hij 4r',3; De verhouding der zigtbaarheid van de laatsten
tot die der eersten is dus als 1:0,95, en ofschoon, uithoofde
van het te gering getal waarnemingen, het cijfer dezer ver-
houding niet volstrekt naauwkeurig is te achten, zoo is het
echter voldoende, om aan te toonen, dat men, de grens
der waarneembaarheid van zulk een beeld bereikt hebbende,
ook zeer nabij aan die der zigtbaarheid van een waar voor-
werp van gelijke grootte is gekomen.
 j

972. Voor het bepalen van de grenzen der waarneem-

-ocr page 90-

GRENZElf DE» WAABNEMlNtt MET HET BLOOTE OOG.

81

baarheid van positieve gezigtsindrukken werden zwart ge-
maakte koperen plaatjes aangewend, voorzien hetzij van eene
ronde opening, hetzij van eene spleet. Verders werd hier
alle van buiten komend licht zorgvuldig afgesloten, door
middel van doelmatig aangebragte kokers cn een om het
hoofd gehangen scherm. Overigens geschiedde de bepaling
op dezelfde boven beschreven wijze.

O

tJ w

S O

= a-

ot) n>

cn

•O

tO lO -s»
•<1 C£ O
C» O CS

O

O

cn

ca
O

05
O

O
g

CJ

s

B.

O

CP

O

OO
QO

O

00

05

O

s

s

B

e

O

s

s

n

9

«

-1

Ol

"1

oct

-W
üii

«1

«r

■XI

vol
«ol

B

»

a

s

e

O

©

O

CP

-

5J5


00


C£>

"o

OO

cx

ö
O

0

•-I

1

co
O

g
II

n
<

H

Cl
H
N

M

O
H

a>

er <!

CB **

to
O

• f ff

II.

-ocr page 91-

82 GRENiPEN ]>ER MIKROS(KOP1SCHE WAARNEMING.

Reeds dadelijk valt hier het groote verschil in het oog, hetr
welk het gevolg is van het door de opening vallend licht. Het
beeld eener opening, waardoor zonlicht binnentreedt, wordt
onder eenen 11 maal kleineren gezigtshoek gezien, en kan dus
ook 11 maal kleiner zijn, om nog zigtbaar te blijven, dan dat
vapzulk. eene, welke naar eene donkere betrokken lucht is gekeerd.

Verders blijkt hieruit, hoe groot het onderscheid is in
zigtbaarheid tusschen de positieve en de negatieve gezigtsin-
drukken, De gezigtshoek, waaronder eene opening nog ge-
zien wordt, bij het zwakke licht van eene donkere betrokken
lucht, ^is 4—5 maal kleiner dan die, welke vereischt wordt
voor de zigtbaarheid van een ondoorschijnend voorwerp op
eenen verlichlen achtergrond. Maar, zoodra er zonlicht door
de opening treedt, dan kan de gezigtshoek 50 maal kleiner zijn.

Inderdaad volgt uit deze waarnemingen, dat, terwijl bij
negatieve gezigtsindrukken de waarneembaarheid grootendeels
afhangt van de grootte en den afstand van het voorwerp, het-
welk den indruk te weeg brengt, bij positieve gezigtsindruk-
ken daarentegen deze grootte en afstand slechts weinig in
aanmerking komen, maar dat de zigtbaarheid hier voornamelijk
bepaald wordt door de intensiteit van het licht, i hetwelk van
het voorwerp uitstraalt. Het kan nu ook niet vSerwonderen,
dat sterren, wier gezigtshoek minder dan 1" bedraagt, aan
den hemel herkend worden, dewijl ook eene opening, waar-
door zonlicht straalt, onder eenen merkelijk geringeren hoek
nog gezien zoude worden.

275. Ook omtrent de onderscheidhaarheid der gezigts-
indrukken
zijn in het vroegere hiertoe betrekkelijke hoofd-
stuk (§ 95 Dl. I) reeds eenige opmerkingen en daarover in het
werk gestelde waarnemingen medegedeeld. De volgende mo-
gen hier nog'eene plaats vinden.

-ocr page 92-

«RENZEW VAN HET ONDERSCHEIDiNGSVEBMOGÈN. 85

De eerste vau deze zijn verrigt, door een dföadnöl(ifoper-
gaas) als voorwerp te bezigen, Waarvan dé doormeter der
draden lot die der lusschenruimte staat als 1:1,58.

Voor de tweede diende een zwart gemaakt plaatje met
twee even groote ronde openingen, op eenén ouderlingen
afstand geplaatst, die juist het dubbele bedroeg van den
doormeter van elke opening.

-ocr page 93-

84 GRÉNZEIf DER MIKROSKOPISCHE WAARIHEMINfl.

Uit de vergelijking dezer waarnemingen volgt, dat, indien
positieve en negatieve gezigtsindrukken elkander afwisselen,
zonder dat noch de eene noch de andere soort een sterk
overwigt heeft, zij veel gemakkelijker van elkander onderschei-
den worden, dan twee positieve gezigtsindrukken alleen. Dit
verklaart zich gereedelijk door de sterke irradiatie en de in-
eensmelting der lichtbeelden, welke het gevolg is van de
verhoogde gevoeligheid van het netvlies bij een overigens ge-
heel zwart gezigtveld. Dat deze onderscheidbaarheid nog
verminderen zoude door versterking van het doorvallend licht,
is te duidelijk, dan dat het noodig zoude zijn dit door op-
zettelijk in het werk gestelde waarnemingen aan te toonen.
De dubbelsterren, welke volkomen denzelfden gezigtsindruk
te weeg brengen, als de bovengenoemde beeldjes van twee
ronde openingen waardoor licht valt, leveren hiervan genoeg-
zame voorbeelden op. In e en 3
Lyrae, welke van
elkander afstaan, herkent het scherpste oog slechts eene en-
kele ster. De twee met
oi Capricorni aangeduide sterren staan
op 6',30" van elkander af, en zijn alleen voor zeer goede
oogen als vaneen gescheiden zigtbaar. Zelfs wordt het kleine
sterretje, dat nabij ^ van den grooten beer staat, en er 11'
van verwijderd is, slechts zelden in onze luchtstreek ge-
zien (1).

S74. De vraag naar de grenzen van het gezigtsvermogen
sluit ook nog eene andere in zich, namelijk: welke zijn de
kleinste voorwerpen, wier
vorm nog met zekerheid kan her-
kend worden? De volgende waarnemingen mogen deze vraag
beantwoorden ten opzigte der onderscheiding van den vorm

(1) Mud Ier, Astronomie. «. 447. /

-ocr page 94-

GRENZEN VOOR DK HERKENBAARHEID VAN DEN VORM. 85

van ondoorschijnende vierkante voorwerpen op eenen verlich-
ten achtergrond.

Herkenbaarheid van den vier-
kanten vorm bij eenen
Oogafstand. doormeter van: Gezigtshoek.

i70 millim. 170 mmm =: millim. 206"

250 » 266 » » l,ir » 212".

Vergelijken wij deze uilkomsten met die, verkregen voor
de grenzen der zigtbaarheid van ronde voorwerpen (bl. 79),
dan blijkt, dat reeds lang,
voordat een voorwerp ophoudt zigt-
baar te wezen, deszelfs vorm niet meer kan herkend wor-
den. In het geval van vierkante voorwerpen, moeten deze
ongeveer 5 maal grooter zijn, dan noodig is, om hen alleen
te zien. Dat andere voorwerpen, wier vorm meer veelhoe-
kig is, nog moeijelijker dan vierkante, van ronde voorwerpen
onderscheiden kunnen worden, behoeft geene nadere aanwij-
zing, daar men in het algemeen als regel stellen kan, dat
een voorwerp des te grooter moet zijn, om met zekerheid
over deszelfs vorm te oordeelen, naar mate de oppervlakte,
die naar het oog gekeerd is, een grooter getal hoeken en
zijden heeft.

275. Wenden wij ons thans tot het onderzoek naar de
grenzen der mikroskopische waarneming.

Omtrent de hierbij door mij gevolgde handelwijze, verwijs
ik den lezer naar de reeds genoemde § 227 Dl. I. Het mikros-
koop, waarmede deze waarnemingen zijn in het werk ge-
steld, is een door Amici in 1855 vervaardigd. (1). Bij

(1) Ofschoon dit mikroskoop een uitstekend werktuig is, vooral indien
men den tijd der vervaardiging in acht neemt, zoo mag ik echter niet
nalaten hier by te voegen, dat er in den laatsten tyd, bepaaldeljjk ook

-ocr page 95-

86 GREMZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING.

hetzelve behooren tien achromatische dubbelledzen, welke tot
verscheidene combinatiën kunnen vereenigd worden, waarvan
er vier voor het onderzoek zijn aangewend. De brandpuntsaf-
standen dezer stelsels, of liever van hunne aequivalentc len-
zen , bepaald op de in § 116 Dl. I beschreven wijze, bedragen :
W. 1. 28,00 millim.

2. 8,86 »
« 3. 6,89 «
» 4. 3,87 »
Verders behooren er vijf oculairen bij, van welke ik echter
het sterkst vergrootende, om redenen, die weldra zullen blij-
ken, geheel ongebruikt heb gelaten, daarentegen een oculair
van een Dollondsch mikroskoop bezigende, hetwelk merke-
lijk zwakker, dan een der Amicische oculairen is. Dit
Dollondsch oculair 1 noemende, volgen de nommers
der Amicische oculairen naar hunne vergrooting.

Voor de verlichting is steeds gebruik gemaakt van den
vlakken spiegel, dewijl, door de concentratie der lichtstralen
in het beeld van het zich in den spiegel weerkaatsende ge-
deelte des hemels, het gezigtsveld en het voorwerp daarmede
altijd voldoende verlicht is, zelfs voor de sterkste vergrootin-
gen. Het voor negatieve gezigtsindrukken gebpzigde licht
was steeds dat, hetwelk van eene zooveel mogelijk gelijkma-
tig dun wit bewolkte lucht uitstraalt. Van hoeveel belang
het is, voor de juistheid en vergelijkbaarheid der uitkomsten,
dat de verlichting steeds dezelfde zij, zal nader blijken. Ook

door Atnici zeiven, nog sterkere objectiefstelsels zijn vervaardigd, welke
ongetwijfeld veroorlooven de waarneembaarheidsgrenzen nog iets verder uit
te breiden. Ik verwacht binnen kort zulk een nieuw mikroskoop van
Amici, en zal derhalve gelegenheid hebben, in de laatse afdeeling van dit
werk, do uitkomsten van het daarmede in het werk gesteld onderzoek
mede te deelen.
I f

-ocr page 96-

DER A»KRO$H;0?ISCRB WURNEMIN«. 87

kan ik niet nalaten hier bij te voegen, dat, hoewel ik zoo-
veel mogelijk getracht heb deze gelijkmatigheid der verlich-
ting te bereiken, de onbestendigheid des hemels zulks ech-
ter hoogst moeilijk maakt, zoodat ik dan ook daaraan groo-
tendeels de onregelmatigheden toeschrijf, die, in weerwil
van alle genomen voorzorgen, toch nog in de uitkomsten
merkbaar zijn. Kunstlicht kan, om vroeger vermelde rede-
nen, bij dergelijke waarnemingen, niet worden gebezigd.

» f"

er-

ct_ a

R>

B CR

^ 3
?

9

en
>

H

s:?

QO-ä-ODCSMCS^i.OltOWl®"^^
OltGVlvciMOOD-aOOS^lCIÏ-^COaS

OOOOOOOOOOOO — >-1«
caosco'—Cïofcovitoo—-IÄOOC«

t,>I (31 4.| CJ| +.1 «1 Pl Hl »31 CM « +.)

01 0| hl Wl h| wl Ol «1 Jii Ol +•!

01 01 Ol Ol Ol Oll Ol Ol Ol Ol Ol Ol '

P
H

CD
»

ö
sa

a

»«1
M
Sl

Pf

E

u

0

'o

01
05

O

Vj

O
CP

a

g

oS*

CD

(S
p-

O

O O

O ^

CP Ol

O
3

a.

a
<

o
o

ts

O

0

1

<1
SB

s

er
n

►Ö
s

ir

re

K.

n

oq
Ol
l.
ÏÏ

Hl K

Oi
OlMOlf
Ol Ol
Ol Ol

»31
Ol

Uli Hl

Ol
Ol

«1

OlM

Ol

Ol

wL

Ol
Ol

•TS
«8
s

-ocr page 97-

88 GRENZEN DER UIEROSEOPISCBE WAARNEMING.

I

Heeds de oppervlakkigste inzage dezer uitkomsten leert da-
delijk, dat het eigenlijk optisch vermogen van een mikros-
koop nagenoeg alleen in de objectiefstelsels berust, en dat
de versterking der vergrooting, door middel der ocülairen, dit
vermogen weinig of niet vermeerdert. Het blijkt echter tevens,
dat sterkere ocülairen bij de zwakkere objectiefstelsels nog eenig
voordeel aanbrengen, doch dat daarentegen bij het sterkste der
objectiefstelsels het optisch vermogen reeds met het zwakste
der ocülairen en eene 374 malige vergrooting deszelfs toppunt
bereikt heeft, zoodat men bij eene vermeerdering der ver-
grooting, door aanwending van sterker ocülairen, niet alleen
niets wint, maar de zigtbaarheid der voorwerpen zelfs afneemt.

Deze tafel levert dus het beste bewijs voor het reeds meer-
malen aangemerkte, dat namelijk, wel verre dat het optisch
vermogen van een mikroskoop van gelijke beteekenis zoude
zijn met deszelfs vergrootend vermogen, het eerste integen-
deel van het laatste bijna geheel onafhankelijk is.

Bij de onderlinge vergelijking der uitkomsten, verkregen
met ronde en met lange voorwerpen, blijkt, dat de verhou-
ding hunner zigtbaarheid nagenoeg dezelfde is, als bij de

waarneming met het bloote oog, namelijk ongeyeer als 1:10.

I

i

270. Daar de waarneembaarheid van positieve gezigtsindruk
ken, gelijk boven is gebleken, grootendeels alleen afhangt van de
intensiteit van het licht, hetwelk van dc voorwerpen uitstraalt,
zoo hebben ook bepalingen van de grenzen hunner zigtbaarheid,
voor zoo ver de grootte der voorwerpen daarbij in aanmer-
king genomen wordt, minder waarde. Echter moge de me-
dedeeling der volgende waarnemingen hier eene plaats vin-
den. Zij zijn verrigt bij het licht van eene donkere betrok-
ken lucht en regenachtig weder. ^

-ocr page 98-

«ERBNEEN DEB ZIGTBAARHEID DOOR HET MIKROSEOOP. 8'i

s9 O - O
O O »J O

fr, M l©

» t-"

JL =
~ s
<L 2

sj 3

S> s* O

V» O sJ ^^

Vj V> N> •

» ?

t© ^
<1 O 02

jtï)^ O jl^ O

i» n>
i-- -1

a w
g

O

O O O 'O

N« V» V»

^ o:
O O Ü5 O
GO O ts

w

O
D
fi-
ts

O
tJ
(t)

3.
3'

H

<

pa

O

Pi

e

O
O

3

fa

2

ö
M
C5

W
M

B

O
«

P
O

SI

O

0

VS

01

i
<s

«5

11

a

ol
o|

Men ziet, dat, in weerwil der hoogst ongunstige omstan-
digheden, waarbij slechts een zeer zwak licht door de ope-
ning viel, de positieve gezigtsindrukken veel waarneembaar-
der zijn dan negatieve, even als zulks bij het zien met het
bloote oog reeds is opgemerkt. Dat bovendien deze cijfers
bij lange na niet de uiterste grenzen van zigtbaarheid uit-
drukken, volgt uit de vergelijking met de door het bloolo
II. 6

-ocr page 99-

90 GRENZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING.

oog in liel werk gestelde waarnemingen, wfaaruit blijkt, dat
eene opening, waardoor zonlicht valt, 11 maal kleiner kan
zijn, dan zulk eene, die naar eene donkere betrokken lucht
is toegekeerd. Indien nu, hetgeen waarschijnlijk is, deze
zelfde verhouding ook bij de mikroskopische waarneming
plaats grijpt, dan zoude', bij eene 574 malige vergrooting,
nog eene ronde opening van minder dan
jtüööö millim.,
bij doorvallend zonlicht, kunnen gezien worden.

Inderdaad is het mij niet gelukt roode positieve lichtbeeld-
jes tc vormen, die zoo verkleind waren, dat bij doorvallend
zonlicht de zigtbaarheidsgrenzen bereikt werden, en dit is
ook de oorzaak, dat in de laatste kolom de zigtbaarheids-
grenzen eener spleet, bij zwak doorvallend licht, voor de beide
sterkere vergrootingen, zijn oningevuld gebleven. Uit de ver-
gelijking met de cijfers jn de vorige kolom volgt echter, dat
eene spleet 8 — 9 maal zigtbaarder is dan eene ronde opening,
zoodat men dus veilig mag aannemen, dat bij de 574 malige
vergrooting het beeld eener spleet van ^
öööö millim. bij het
zwakke licht, dat hier is aangewend, nog zigtbaar zoude
wezen; en indien wij hier wederom stellen, dat bij het door
laten van zonlicht de waarneembaarheid 11 maal grooter wordt,
dan zoude daarbij eene spleet van minder dan is^ööö
lim. nog kunnen worden herkend. ,

277. Ter bepaling van de onder scheidbaar heid der gezigts-
indrukken door het mikroskoop
heb ik dezelfde middelen
aangewend, als vroeger voor het bloote oog, t. w. een draad-
net, en twee ronde openingen in een zwart gemaakt plaatje.
Het licht was, gelijk vroeger, dat eener wit bewolkte lucht.
De verkregen uitkomsten zijn de volgende:

I

-ocr page 100-

ibrenzen der onderscheidbaarheid door het mikroskoop. 91

3

05 g

£L 3

r" c

^ ^ ^ ^ ^ O

oi t® a>i i® i-s» t.® d bo -s»

QO Oï Oï t® Ol l® ^

p p p p p p p p p p p p

t® i® "i® 1® t® "oi CD O

Cï M Cï O QO O Oï l® lÉ!^ ^ l® M

V. O -J -J -J ^ V7 ^ ÖS

c.j| w] cj| 6j| u| ojj tjl t3| h| Hl

01 Ol Ol 0| oi 01 0| Ol 01 0| Ml 01

p p p p p p p p p

ife, rfi., ".fa. "^i, üï "ta: "cjï ".ts, V« "bs

1® Ol "<1 Cï C5 Ol l® Ol Cï O! Ol
t® Oï Cl Oï O^ O O os l®

O
a
tf
w

Ï3

UI

n
ö.
ea

S

Ö

O
O
M

3
ft>

Ö O 2

tr
(t>
a

<ti
a

B
O

Deze tafel toont aan, dat, even als ten opzigte van de zigt-
baarheidsgrenzen is aangewezen, het ook ten aanzien dér
onderscheidbaarheidsgrenzen geldt, dat de versterking der
vergrooting door middel der ocülairen slechts weinig voordeel
aanbrengt.

Iets grooter schijnt het nut van sterker ocülairen te zijn
ter onderscheiding van twee positieve gezigtsindrukken, gelijk
uit de volgende tafel schijnt te blijken.

H
p

6*

-ocr page 101-

705 GRENZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING.

0

o> f
CU

JL S
^ 5

£. a

vf V* kta^^ ^ Ol ^ V» to V» ^

01 l© l© HJ. _bö ^^ _l©

cc CS O^ ife» 01 fc©
•M^IMQOVlOcyiMÜS^Oüï

-ï!
ff. 5

3 CR

3

?

fc© t® M t© l© t© O^ Ol 00 00 Ni.

l© lis». O Oï 00 "fen O tfä». ta OÏ O'S

s

U) <a| M M «I C^ H M| ,

-WH Wm + „ <-!„ "IH ■^M "«IM "'M "I« Sin

Ml Hl - nl"
Ol Ol Ol

»r Ol" H" orvsi" H|" j

Ol CJ Ol w Ol OJ M) "

B

p p p p p p p p p bS

"o: "cw "oi "o: "ÜÄ O "CI O "es"ci

GCGOl©QOCJDOOO<yiGOMCDO!

B
O

ö

s

CM

II

M H| H| H| Hl H| Hj >-l H| ^ „

"»Im '«M "»IH OJS

H" Ol" h|" Ol" -al" to|" d" S" a

Uli Ol to| ml U| oJ K| Ol ^

H

e

B-

n>
s

M

c
B
fT

Echlcr bieden de hier opgeteekende uilkomsten verschei-
dene onregelmatigheden aan, die gemakkelijk verklaard wor-
den door den groolen invloed, welke de allergeringste ver-
andering in het doorvallend licht moet hebben, doch ora
welke reden zij tevens te onzeker zijn, om er eenig stellig
besluit uit af te leiden. Alleenlijk is het duidelijk, dat, even
als bij het zien met het bloote oog, zoo ook bij de mikros-

-ocr page 102-

«RENZEN DER HERKENBAARHEID VAN DEN VORM DOOR HET MIKROSK. 95

kopische waarneming, twee positieve gezigtsindrnkken moeije-
lijker onderscheiden worden, dan indien vele positieve en
negatieve gezigtsindrnkken elkander afwisselen. Het zal straks
evenwel blijken, dat hier eenig voordeel aan de zijde der
mikroskopische waarneming is.

278. Eindelijk is het ook de herkenbaarheid van den
vorm
der ligchamen door het mikroskoop, welke in aan-
merking komt. Ter bepaling der grenzen hiervan zijn de
volgende waarnemingen in het werk gesteld.

i=J

O
O

O O O O O O O

^ ^

caioasoootcooii'OQooä'^icswi^o

a
tr"
►!
<

B a

K

ir O

n

BSSB8S»«»S60BeS

O*

BSBSssseessses«!!

Hl Hl Hl "1 Hl Hl Ht N| tnj n| H

H t'l M "I H^l H OJ H li H « H CA M H c:| H UI H,U| M +1 ^

ö! 01 Sl S' S ^ ol Ol 01

tc
»

3

C B B (f ö

k.. H^

t® t© Ol CJI HJ» t© ^ijï^ i®

l© 'Ö O O O 00 «<1 O Ol t© \© QO Oï 1.© 00

er« <

fs

0-2 g
O 3 er 5

j3 —• Si a.
« SJ =•

j; 2. r-

- 2. EJc
la. »

B

-ocr page 103-

94 GRENZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING. ?

Deze cijfers wijzen aan, dat de herkenbaarheid van den
vorm niet geheel dezelfde regelen volgt, als de enkele zigt-
baarheid der voorwerpen. Terwijl namelijk de grenzen de-
zer laatste weinig of niets worden uitgebreid, bij de ver-
sterking der vergrooting door middel der oculairen, is het
hier daarentegen duidelijk, dat, voor het bepaalde doel, om
over de gedaante der ligchamen te oordeelen, zulk eene
versterking werkelijk nuttig is. Van daar de groote verschil-
len tusschen de verhoudingscijfers, in de laatste kolom be-
vat, waarbij men, op weinige uitzonderingen na, zal op-
merken, dat de grenzen der herkenbaarheid van den vorm
het meest nabij komen aan die der zigtbaarheid, naar ge-
lang een sterker oculair is gebezigd. Dat echter ook hier
een zekere grens bestaat, welke niet met voordeel wordt
overgeschreden, bewijst de daadzaak, dat, bij eene 1850 ma-
lige vergrooting (met oculair N". S), het beeld, waarvan de
vorm nog herkenbaar was, grooter moest wezen dan bij eene
4120 malige (met oculair 4). Deze laatste vergrooling is
dus de sterkste, welke, bij het mikroskoop, dat voor dit on-
derzoek gediend heeft, immer, onder eenige omstandigheid,
nog met vrucht kan worden aangewend, terwijl men in ver-
reweg de meeste gevailen, waar het alleen op izien en on-
derscheiden aankomt, met veel geringere vergrootingen vol-
staan kan.

279. In het voorgaande zijn al de gronden bevat, die noo-
dig zijn tot eene vergelijking van het eigenlijk optisch ver-
mogen van het gebruikte mikroskoop met dat van het bloote
oog. Het spreekt van zelf, dat men bij deze vergelijking
moet uitgaan van denzelfden algemeenen duidelijkheidsafsland,
voor weiken de vergrootingen berekend zijn, le weten 2S een-

-ocr page 104-

VERGELIJKING VAN HET RLOOTE OOG MET HET MIKROSKOOP. 95

limeters. Onder elk der groepen van met het bloote oog in
het werk gestelde en vroeger (bl. 85 en verv.) medegedeelde
waarnemingen, is er telkens eene, welke op dien afstand is
verrigt, en het is deze, welke tot grondslag is gelegd der
berekeningen, waarvan de uitkomsten in de bijgevoegde tafel
zijn bevat.

Deze is op de volgende wijze zamengesteid. Het cijfer
der werkelijke versterking van het optisch vermogen is ver-
kregen : door den doormeter van het bij eene zekere vergroo-
ting nog zigtbare beeld te deelen in den doormeter van het
beeld, dat met het bloote oog, op genoemden afstand, nog
kan gezien worden-, terwijl het cijfer van het verlies, of,
zooals in eenige weinige gevallen plaats heeft, dat van de
winst, niets anders uitdrukt, dan de verhouding tusschen de
werkelijke versterking en de aangewende vergrooting, en
verkregen is, door het cijfer der eerste af te trekken van het
laatste (of omgekeerd), en het overschot, uitdrukkende de
volstrekte waarde van het verlies of van de winst, te deelen
door het vergrootingscijfer, om de betrekkelijke waarde te
vinden. Duidelijkheidshalve voeg ik hier als voorbeeld do
berekening van de eerste getallen in de tafel bij.

Het kleinste nog, op 25 centim. oogafstand, zigtbare rondo
voorwerp heeft eenen doormeter van 50,5
mmm. Bij eene
50 malige vergrooting kan nog een zoodanig ligchaampje
gezien worden van 2,415
mmm. De werkelijke versterking

50,5

van het optisch vermogen is dus — ~ '

50-20,9

betrekkelijk verlies -g^gj- 0,58 van het vergroo-
tingscijfer.

Uit de kolommen der tafel blijkt: hoe, op ééne uitzonde-

-ocr page 105-

96 GRENZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING.

ring na, er bij het zien door het mikroskoop, io verhouding
tot het zien met het bloote oog, altijd een meer of minder
aanmerkelijk verlies plaatst heeft. Dit loont aan, hoe ver
het mikroskoop nog is van de optische volkomenheid van het
oog le hebben bereikt. Verders leeren deze cijfers, dat de
versterking van hel optisch vermogen van het oog, door gelijke
combinatiën van objectieven cn oculairen, geenszins onder ver-
schillende omstandigheden altijd gelijk blijft, zoodat menb. v.
die voor de zigtbaarheid van negatieve gezigtsindrukken kennen-
de, daaruit lot die voor de overige gevallen zoude kunnen be-
sluiten. Integendeel is het duidelijk dat de drie deelen,
waarin men het optisch vermogen splitsen kan, t. w. het
zigtbaar makend vermogen, het onderscheidbaar makend
vermogen,
en het den vorm herkenbaar makend vermogen
geenszins gelijken tred houden, ja zelfs bestaat er een klaar-
blijkelijk verschil tusschen dc versterking van het onderscheid-
baar makend vermogen voor de mazen in een draadnel en
dat voor twee ronde openingen.

Gedeeltelijk hangen deze verschillen af van den aard van
het hier gebezigde werktuig. Zoo blijkt b. v. dat, waar het
de enkele zigtbaarheid geldt, de objectiefstelsels, voor zoo
ver hun aandeel in het optisch vermogen bétreft, aldus op
elkander in rangorde moeten volgen: o, 2,1, 4. Bij het
eerste is het verlies het geringst, bij het laatste het grootst.
Rangschikken wij dezelve naar hun onderscheidbaar makend
vermogen, dan volgen zij als 1, 2, 5, 4. Dit verschil is
in het wezen der zaak hetzelfde, als hetgeen reeds vroeger
(Dl. I § 209 en verv.) is aangewezen te bestaan tusschen het
doordringend en' het begrenzend vermogen, welke ook geens-
zins noodzakelijk gelijken tred behoeven te houden. De enkele

zigtbaarheid van de voorwerpen hangt af van het eerste, hunne

I

-ocr page 106-

VEnMlNDERING DEK mnADIATlE DOOR HET MIKROSKOOP. 97

ondeiFclieidhaarheid vau het laatsfe. Onder de gebruikte
objeclierstelseis bezit dus 3 het grootste doordringend,
N". 1 het grootste begrenzend vermogen.

De doorloopende verschillen echter, welke tusschen ge-
heele kolommen worden opgemerkt, kunnen niet aan don
aard van het werktuig worden toegeschreven, maar ontstaan
uit algemeene, ook voor andere werktuigen geldige, oorza-
ken. Zonder bij dc geringere verschillen stil te slaan, die
niet stellig als onafhankelijk van de bij deze waarnemingen
onvermijdelijke fouten kunnen beschouwd worden, vestig ik
de aandacht inzonderheid op de uilkoinsten belretTende het
onderscheidbaar maken van twee ronde openingen in een
overigens donker gezigisveld. Hier vindt do op den eersten
blik zonderling schijnende omstandigheid plaals, dat er in
verscheidene gevallen, namelijk bij dc combinatiën der drie
zwakste objectiefslelsels met het zwakste oculair, niet alleen
• geen verlies, maar zelfs eene overwinst boven het vergrootings-
cijfer wordt opgemerkt. De verklaring hiervan is echter zeer
eenvoudig, en het verschijnsel sluit zich aan de den slerrc-
kundigen welbekende daadzaak, dat de irradiatie der ster-
reu, door eenen kijker gezien, merkelijk geringer is dan bij
hunne beschouwing met het bloote oog, terwijl ook reeds
Plateau (1) heeft aangetoond, dat door vergrootglazen in
het algemeen de irradiatie verminderd wordt. Daar nu twee
zoodanige openingen des te gemakkelijker zullen kunnen on-
derscheiden worden, hoe grooter de ruimte is tusschen de
twee beelden op het nelvlies, welke geenen lichlindruk on-
dervindt, zoo is het blijkbaar, dat alleen aan deze, door
het mikroskoop te weeg gebragte, vermindering der irradia-

(1) Poggend. Ann. Ergänzung.iband, I. s. -133.

II.

-ocr page 107-

98 GRENZEN OER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING,

lie, de gunstige hier opgemerkte verhouding moet worden
toegeschreven. Intusschen blijft, in weerwil dezer gunstige
verhouding, het onderscheiden van twee positieve gezigtsindruk-
ken nog altijd moeijelijker, dan het onderscheiden van elkan-
der afwisselende positieve en negatieve gezigtsindrukken, die
onderling weinig in uitgebreidheid verschillen, gelijk uit de
tafels op bl. 95 en 94 blijkt.

Herleiden wij de kleinste nog door het mikroskoop waar-
neembare tusschenruimten tot den daaraan beantwoordenden
gezigtshoek, dan verkrijgen wij de volgende uitkomsten:
Voor eene donkere ruimte in een stelsel van elkander

afwisselende draden en tusschenruimten......O",2;

Voor eene heldere tusschenruimte in een zoodanig stelsel. O",5.
Voor de donkere ruimte tusschen twee lichtbeelden. . 0",4.

Struve bevond, dat met den refractor teDorpat, bij eene
4000 malige vergrooting, en onder begunstigende omstandig-
heden, nog eene dubbelster als zoodanig kan herkend worden,
welker sterren op 0",5 afstand van elkander staan. Men ziel
dus, dat de grenzen van het onderscheidend vermogen dezer
beide elkander na verwante werktuigen, tamelijk gelijk zijn. (1)

i 1,

(1) Kadat de vorige bladen reeds waren afgedrukt, heil ik het nieuwe
mikroskoop van Amici ontvangen, waarvan op bl. 85 in de aanteekening
gewag is gemaakt. Daar ik reden heb om te gcloovenj dat dit mikro-
skoop door geen, onder de thans bestaande, in optisch vermogen overtroffen
wordt, zoo meen ik hier nog kortelijk de uitkomsten te moeten mededee-
len van het onderzoek met een der sterkste daarbij behoorende objectief-
stelsels in het werk gesteld; een meer volledig verslag over het geheele
werktuig voor de laatste afdeeling besparende.

De brandpuntsafstand der aequivalente lens van dit objectiefstelsel be-
draagt 2,67 millim., en de vergrooting, die het boven door Pi". 1 aange-
duide oculair daarmede geeft, is 558 maal, terwijl die van het sterkste
objectiefstelsel van het oudere Amicische mikroskoop daarmede, bij gelijke
buislengte, slechts 374 maal bedraagt. In de volgende tafeltjes is dit
oculair door D aangeduid, terwijl van de drie bij het mikroskoop behoo*

-ocr page 108-

GRENZEN DER WAARNEEMBAARHEID VAN ORGANISCHE VOORWERPEN. 99

280. De tot hiertoe medegedeelde uitkomsten betreffen
alleen de grenzen van het optisch vermogen van het onder-
zochte mikroskoop, onder zekere bepaalde gunstige omstan-

rende ocülairen slechts de beide eerste gebezigd zijn, daar het bhjkt, dat
het toppunt van het optisch vermogen eigenlijk reeds met N». 1 bereikt is.

Ocu-
lair.

Ver-
groo-
ting.

Doormeter der kleinste nog zig
op eenen verlieh

Ronde voorwerpen.

tbare beeldjes van voorwerpen
ten achtergrond.

Draadvormige voorwerpen.

D.
Am.1.
Am. 2.

558.
650.
1008,

0,222 mmm ~ ^ysy millim,
0,209 » » »
0,215 » « ^^V^ »

0,0250 mmm iz millim.
0,0242 » » „f^s .
0,0246 . » «

Ver-

Ocu-

groo-

lair.

tmg.

D.

558.

Am.1,

650.

Am. 2.

1008.

0,180 mmm y/yy millim.
0,167 » » J^'gg »
0,171 » » y^V^ »

Tusschenruimten,

Doormeter der kleinste nog onderscheidbare beeldjes der dra-
den en tusschenruimten in metaalgaas.

TTÏÏS

0,275 mvim n:: millim.
0,264 »
0,270 i>


Draden.

Vergelijkt men deze uitkomsten met die, welke boven zijn medegedeeld,
dan bevindt men, dat tusschen het optisch vermogen van het oude en
dat van het nieuwe Amicische mikroBkoop de volgende verhoudingen
bestaan:

Voor het zigtbaar maken van ronde voorwerpen als 1:1,106.
» » » » » draadvormige » » 1:1,116.

Voor het onderscheidbaar maken der draden in metaalgaas als 1:1,565.

Het is hierbij in het oog vallend, dat de verbetering van het onderscheid-
baar makend vermogen veel aanzienlijker is, dan die van het enkel zigtbaar
makend vermogen, hetgeen een nieuw bewijs oplevert, dat de verbetering dier
beide onderdeelen van het optisch vermogen geenszins altijd gelijken tred houdt.

Tevens vloeit uit de laatste uitkomsten nog eene, voor de theorie van
het licht en van het zien, niet geheel onbelangrijke gevolgtrekking voort.
Frauenhofer (Gilbert's
Annalen XIV s. 366) heeft namelijk beweerd,
dat een mikroskopisch voorwerp, waarvan de doormeter gelijk of kleiner
dan eene lichtgoiflengte is, en hetwelk uit twee deelen bestaat, niet
meer als uit twee deelen bestaande zoude kunnen herkend worden.

De gemiddelde golflengte van wit licht, of van alle stralen gezamehjk,
bedraagt volgens Frauenhofer 0,00001898 Par. duim n 0,514 mmm.,

-ocr page 109-

tOO GRENZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING.

<lighe(len. De boven' medegedeelde waarnemingen namelijk zijn
allen verrigt aan zulke voorwerpen, die of zelve als lichtgevende
kunnen beschouwd worden, óf geheel ondoorschijnend zijn,
en in het laatste geval werd steeds zulk eene verlichting aan-
gewend, als, blijkens de ondervinding, het meest geschikt is,
om negatieve geziglsindrukken waarneembaar te maken. Wij
zonden echter zeer ten onregte uit deze uitkomsten besluiten
tot de grenzen der zigtbaarheid van mikroskopische voorwerpen
in het algemeen, vooral omdat het meercndeel dier voor-
werpen , wel verre van ondoorschijnend te zijn, integendeel
zeer doorschijnend is, zoodat slechts een gedeelte van hun
beeld op het netvlies eenen negatieven gezigtsindruk te weeg
hrengt, terwijl een ander gedeelte volstrekt niet wordt waarge-
nomen , dewijl het daaraan beantwoordende gedeelte des voor-
werps de stralen onveranderd doorlaat. Vroeger (Dl-1 § 97 en
98) is opgemerkt, dat dc betrekkelijke grootte van dit zigtbare
en van dit onzigtbare gedeelte afhangt: 1" van den vorm
vau het voorwerp, en van het verschil tusschen deszelfs
brekend vermogen, en dat der omringende middenstof Het
zal niet ongepast zijn dit hier door de mededeeling van eenige
waarnemingen op te helderen, waaruit tevens eenigermate

dus iets meer dan millim. Bij de vroegere uilkbmsten nu was wel

reeds gebleken, dat tusschenruimten van geringercn ioormeter, namelijk
van jiy milJim., nog waarneembaar zijn. Intusschen was hier het ver-
schil niet groot genoeg, om het stellige besluit te wettigen, dat de op
theoretische gronden steunende meening van Frauenhofer onjuist is,
te meer dewijl de golflengte der blaauwe stralen, 0,00001464 Par. duim
ZZ 0,396 mmm {ongeveer ^jöö "Og altijd iets kleiner dan deze,

toen nog als waarneembaar eikende, tusschenruimto is. Thans echter,
nu het gelukt is tusschenruimten waarneembaar te maken, welker door-
meter weinig meer bedraagt dan eene halve lichtgolflengte, moet elke
twijfel dienaangaande ophouden, en blijkt het, dat althans hierin geen
noodzakelijke grond gelegen is, waarop de verdere volmaking der mi-
kroskopenals op eenen onoverkoombaren hinderpaal, stuiteu moet.

-ocr page 110-

fiUENZEN DER WAARNEEMBAARHEID VAN ORGANISCHE VOORWERPEN. 'lOl

blijken kan, welke de kleinste organische ligchaampjes zijn,
die nog door het mikroskoop kunnen herkend worden. Ik
heb hiertoe bij voorkeur gebruik gemaakt van gewoon glas,
omdat deszelfs brekingsindex dat der meeste organische weef-
sels niet zeer veel kan le boven gaan, hetgeen daaruit blijkt,
dat de meeslc gedroogde dierlijke en plantaardige weefsels
schier geheel onziglbaar worden in canadabalsem, waarvan
de brekingsaanwijzer is 1,532, dat is ougeveer gelijk aan
dien van de meest gebruikelijke soorten van glas.

Dat er intusschen onder de organische weefsels zelve nog
veel verschil in dit opzigt moet beslaan,, spreekt van zelf,
doch zooveel mag men in elk geval besluiten, dat, indien
het beeld van een glazen voorwerp, van zekeren vorm, en
onder zekere omstandigheden geplaatst, ophoudt ziglbaar te
zijn, dil dan nog des le meer geldig is van eenig doorschij-
nend organisch ligchaam van gelijke grootte en vorm, en in
gelijke omstandigheden geplaatst.

Ten einde hier de cijfers niet noodeloos te vermenigvul-
digen, teekcn ik alleen de uitkomsten aan, verkregen met
W. 2 en 4 der objectiefstelsels, en N'. 1 der oculairen. Bij
de laatste combinatie heeft, gelijk wij zagen, het optisch
vermogen, voor zoover het de zigtbaarheid betreft, deszelfs
toppunt bereikt.

De gebruikte voorwerpen waren:

a. een glazen bolletje.

b. een rond glazen blaasje, voorzfen van eene opening
om er het vocht in te laten dringen; de dikte van de glas-
wand bedroeg jj van den geheelen doormeter;

c. een glazen draad, zonder holte;

d. een glazen haarbuisje, waarvan de wand i des door-
meters innam;

-ocr page 111-

102 GRENZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING.

e. een vierkant glazen plaatje, welks middellijn de dikte
1S,7 maal overtrof;

f. een vierkant plaatje mica, minder doorschijnend dan
e, ten gevolge van eenige barstjes en vlekjes, doch 57 maal
dunner dan breed.

B C

_ 2 2

o' w as

ns W t»

» 'Ü B ^ » B

ET « ^

" BS

cd'

co

SS

csr.

O

<b

8 8 Ö
O

O

O

w

» w os

W3 t«

s-» S = §"

BS SU ^
as SS g-

C6

_ ftl
ET.
-1
B «

O — fc0 0100000>^00

V» Va V

CXOtÈixOOCJSfcObÖCJSOiCDits,

ä "I si SI <»1

01 01 Ol O} 01 O' O' 01

t=l
O
O
>-i

5

a

c

O
B-

II

Hl

0=1-

(nl

Ol

MtolH"'!

B

fcSO^OtöCDUJ-^IQOOOf^CSOO

<

P
B

Cu

CS
<

O

O

^

et

«I

Ol

S» ^ V, O

-f^i t^i ä s o! ^ n r,
§1
tl 01 tl '

Ol

i.

B

Ten einde de vergelijking van de zigtbaarheid van door-
schijnende voorwerpen, met die, van geheel ondoorschijnende,

-ocr page 112-

fiUENZEN DER WAARNEEMBAARHEID VAN ORGANISCHE VOORWERPEN. 'lOl

den lezer gemakkelijker te maken, voeg ik hierbij, dat, blij-
kens de tafel op bl. 87, de doormeter der kleinste zigtbare
beeldjes der laatsten bedragen:

Vergrooting.

Ronde voorwerpen. 134. 0,492 mmm r: millim.

374. 0,246 » » »

Lange voorwerpen. 134. 0,049 »> » 20I05 "

374. 0,027 » » jyW »
Uit deze waarnemingen vloeijen verscheidene niet onbe-
langrijke gevolgtrekkingen voort,

1° Vooreerst blijkt het, dat een volkomen doorschijnend bol-
vormig ligchaampje, hetwelk niet hol is, in de lucht geplaatst,,
slechts weinig in zigtbaarheid onderdoet voor zulk een, dat
geheel ondoorschijnend is. Zelfs onder water zijn nog zeer
kleine ligchaampjes van dien vorm waarneembaar, zoodat wij
hieruit besluiten mogen, dat, b. v. vetbolletjes van
millim. doormeter nog door het mikroskoop zigtbaar zouden
zijn. Het verlies in zigtbaarheid, in verhouding tot een ge-
heel ondoorschijnend ligchaam is hier minder dan 0,3.

2° Zoodra echler het ronde ligchaampje hol is, dan ver-
mindert de zigtbaarheid in zeer sterke mate. Een door wa-
ter omgeven organisch celletje, waarvan de wand, in verhou-
ding tot den doormeter, dezelfde dikte bezit als het hier
gebezigde glasblaasje (e), zoude (voorondersteld, dat de bre-
kingsaanwijzer dezelfde is) ophouden waarneembaar te zijn^
zoodra deszelfs doormeter minder dan millim. bedraagt.
Ware het een geheel ondoorschijnend ligchaampje, dan zonde
het nog ongeveer 3,6 maal kleiner kunnen wezen.

3° Bij draadvormige doorschijnende ^igchamen is het ver-
lies in zigtbaarheid grooter dan bij ronde. Uit de onder
c
medegedeelde uitkomsten mag men afleiden, dat een orga-

-ocr page 113-

104 GRENZEN DER MIKROSKOPISCHE WAARNEMING.

nisclie vezel van minder dan Ï0I00 niillim. dikte niet meer
onder water kan herkend worden, dat is terwijl hare dikte
nog 3,7 maal de uiterste grens der zigtbaarheid van ondoor-
schijnende draadvormige ligchamen overtreft.

i" Een organisch buisje in water zoude, blijkens d, reeds
ophouden zigtbaar te zijn bij eenen doormeter van 3/00
lim., dus terwijl hetzelve nog 10 maal dikker is dan een
ondoorschijnende draad zoude behoeven te wezen, tenzij de
betrekkelijke dikte van den wand grooter is, dau in het
vooronderstelde geval.

S" Nog aanzienlijker is de vermindering der zigtbaarheid
bij plaalvormige doorschijnende ligchamen, gelijk volgt uit
e.
Wanneer men aanneemt, dat de zigtbaarheidsgrenzen van
ronde en van vierkante ligchamen dezelfde zijn, dan blijkt, dat
b.
v. een doorschijnend kristalplaatje, bij hetwelk de dikte en
de doormeter tot elkander in de aangegeven verhouding (1:1 3,7)
staan, indien het omgevende vocht water is, ruim 12 maal
grooter moet wezen, dan voor de zigtbaarheid van een on-
doorschijnend plaatje zoude vereischt worden. Van daar dan
ook, dat verreweg de meeste kristalion, op het oogenblik
dat zij waarneembaar worden, reeds tamelijk groot zijn, zoo-
dat men hunnen vorm schier op hetzelfde oogenblik herkent,
waarop zij het eerst zigtbaar worden. (1) ïndiei]| zij tot die-
gene behooren, welke bij hun eerste verschijnen plaatvor-
mig zijn, dan kunnen deze plaatjes echter zeer dun we-
zen, want het nog herkenbare beeldje van het glasplaatje,

(1) Men kan tiier vergelijken wat ik over dit onderwerp gezegd heb ia
mijn opstel:
Over de wij se van ontstaati, den oorsp7-onkelijkcn vorm en
do opvolgende veranderingen der door praecipitatie voortgehragtc organi-
sche en anorganische vaste stoffen, inzonderheid over de verschijnselen
hij de vorming van kristallen. Tijdschr. v. Nat. Gesch. en Phys.
1843.

-ocr page 114-

fiUENZEN DER WAARNEEMBAARHEID VAN ORGANISCHE VOORWERPEN. 'lOl

onder water, bezit (bij de 374 malige vergrooting) eene dikte
van niet meer dan ^^^^^ millim., en van hetzelfde, in de
lucht, van millim.

6" Een organisch vlies is doorgaans niet zoo volkomen
doorschijnend als een glas- of kristalplaatje, maar deszelfs
waarneembaarheid wordt bevorderd door kleine aanhangende
moleculen, oneffenheden, plooijen enzv. Hieraan beantwoor-
den eenigermate de onder
f opgeteekende uitkomsten. Het
micaplaatje was 3,6 maal dunner dan het glasplaatje (e),
maar, ten gevolge van deszelfs onvolkomene doorschijnend-
heid, konden nog beelden van het eerste waargenomen wor-
den, die eenen ruim 2 maal geringeren doormeter bezaten
dan die van het laatste , terwijl hunne dunte 7,7 maal ge-
ringer was, namelijk slechts 45I-50 millim,^ bij het in water
gedompelde plaatje, en millim., wanneer dit zich in

de lucht bevond.

Overigens zal ik wel ter uaauwernood behoeven te herin-
neren , dat al de hier medegedeelde cijfers slechts als voor-
beelden en als benaderingswaarden kunnen worden aange-
merkt, maar dat zij geene volstrekte maat der zigtbaarheid
aangeven, daar deze voor elk mikroskoop en voor elk voor-
werp telkens weder eene andere is.

281, Eindelijk moet ik hier nog eene opmerking bijvoe-
gen, welke zich aansluit aan eene dergelijke, welke bij de
waarneming met het bloote oog kan gemaakt worden (z.
Dl, I § 91), t, w. dat de allerkleinste zigtbare voorwerpen of
beeldjes niet meer volkomen scherp, maar eenigzins diffuus
worden waargenomen, of, met andere woorden, dat een
door het mikroskoop gezien voorwerp, hetwelk zoo klein is,
dat het ophoudt waarneembaar tc zijn, zoodra het zich op

-ocr page 115-

108 TOEUIvHElülNG DER MIKROSKOI'ISCHE VOORWERPEN.

len, welke hein gedurende eenig onderzoek kunnen voorko -
men, noch de beschrijving van alle de werktuigen, die zijn
uitgedacht, om voor sommige bijzondere onderzoekingen te
dienen. Ook de meest uitvoerige beschrijving der aan te
wenden handelwijzen moet altijd onvolledig blijven, omdat
men met geen mogelijkheid al dc verschillende omstandig-
heden kan vooruitzien, die zich bij mikroskopische nasporin-
gen van allerlei aard kunnen voordoen; en ook hij, die bij
zijn mikroskoop al de toestellen bezit, welke ooit vervaar-
digd zijn, om bij sommige onderzoekingen te dienen, en deze
gemakkelijker te maken, zal telkens bevinden, dat zij voor
alle voorkomende gevallen nog onvoldoende zijn. Inderdaad,
zoo ergens, dan geldt hier hof bekende gezegde van Frank-
lin, dat een natuuronderzoeker met de boor moet kunnen
zagen, en met de zaag kunnen boren. Ik stel mij dan ook
bij hfit nederschrijven van hetgeen volgen zal, liefst eenen
zoodanigen voor, wiens mikroskoop eene hoogst eenvoudige
inrigting heeft, en waarbij zich slechts het allernoodigstc
bevindt van den tot het onderzoek vcrcischten toestel. Eene
meer volledige beschrijving van onderscheiden werktuigen,
levens met aanwijzing van hun gebruik lol^ het bepaalde
doel, waartoe hunne uitvinders hen bestemilj hebben, zal
men in de laatste afdeeling aantreffen. Hier; is het inzon-
derheid mijn oogmerk aan te toonen, hoe de;ïelvc ontbeer-
lijk kunnen worden gemaakt. Het vernuft des lezers zelveu
mogo het ontbrekende aanvullen.

i

I

285. In de eerste plaats komen in aanmerking: de ge-
steldheid en inrigting vau het vertrek, dat tot het vervaar-
digen van praeparaten cn tol het doen van mikroskopische
waarnemingen geschikt is. Eigenlijk kan elk vertrek, hetwelk

-ocr page 116-

ÏEUZE EN INRIGTING VAN EEN VERTREK, 109

een venster heeft, dat op de buitenlucht uitziet, daartoe
gebezigd worden, doch indien men de keus heeft tusschen
onderscheiden vertrekken, of bij het daarstellen van een bij-
zonder aan mikroskopische onderzoekingen gewijd observato-
rium, dan kunnen de volgende grondstellingen worden in
het oog gehouden, waarvan de redenen gedeeltelijk reeds
vroeger (z. § 198 en 2Gö) ontvouwd zijn.

Het verkieslijkst is, dat het vertrek aan twee zijden een
of meer vensters bezit, die naar het Noorden en naar liet
Zuiden gekeerd zijn, Is zulks slechts aan ééne zijde het
geval, dau verdient de laatste rigting dc voorkeur, terwijl
dan door gepast aangebragte schermen gezorgd wordt voor
het buitensluiten van het zonlicht, daar waar hetzelve hin-
derlijk zoude kunnen wezen.

De beste kleur voor de wanden is wit, die voor de tafels,
welke bestemd zijn om op te arbeiden, zwart.

Verders zij iict vertrek zoodanig gelegen, dat de muren
cn de bodem zoo weinig mogelijk de dreuning ondervinden
van voorbijrijdende rijtuigen. Men vermijde dus zoodanig
een, dat uitziet op cene druk bezochte straat, en kieze er
liever een, welks vensters naar eenen tuin gekeerd zijn.

Om dezelfde reden, namelijk om alle dreuning te voor-
komen, is het wenschelijk, dat dc tafels, welke voor het
dragen der mikroskopen bestemd zijn, hetzij aan de muur
zijn vastgehecht, of met de poten op afzonderlijke voet-
stukken staan, die geene gemeenschap hebben met de ove-
rige vloer, gelijk zulks in fig. 5 bij
pppp is voorgesteld.
Dit is inzonderheid een vereischte in een vertrek, dat tot
mikroskopische demonstratien moet dienen.

Ten einde het bij mikroskopische onderzoekingen vaak zeer
hinderlijke in dc lucht zwevende stof zooveel mogelijk te

-ocr page 117-

108 ïOEaivllEiniNG der mikiioskoimsche voorwekpen.

len, welke hem gedureude eenig onderzoek kunnen voorko -
men, noch de beschrijving van alle de werktuigen, die zijn
uitgedacht, om voor sommige bijzondere onderzoekingen te
dienen. Ook de meest uitvoerige beschrijving der aan te
wenden handelwijzen moet altijd onvolledig blijven, omdat
men met geen mogelijkheid al de verschillende omstandig-
heden kan vooruitzien, die zich bij mikroskopische nasporin-
gen van allerlei aard kunnen voordoen; en ook hij, die bij
zijn mikroskoop al de toestellen bezit, welke ooit vervaar-
digd zijn, om bij sommige onderzoekingen te dienen, en deze
gemakkelijker te maken, zal telkens bevinden, dat zij voor
alle voorkomende gevallen nog onvoldoende zijn. Inderdaad,
zoo ergens, dan geldt hier hel bekende gezegde van Frank-
lin, dal een natuuronderzoeker met dc boor moet kunnen
zagen, en met de zaag kunnen boren. Ik stel mij dan ook
bij het nederschrijven van hetgeen volgen zal, liefst eenen
zoodanigen voor, wiens mikroskoop eene hoogst eenvoudige
inrigting heeft, en waarbij zich slechts het allernoodigslc
bevindt van den tol het onderzoek vereischten toestel. Eene
meer volledige beschrijving van onderscheiden werktuigen,
levens met aanwijzing vau hun gebruik lot ^het bepaalde
doel, waartoe hunne uilvinders hen bestemd
1 hebben, zal
men in de laatste afdeeling aanireffen. Hier jis het inzon-
derheid mijn oogmerk aaji te toonen, hoe dezbive ontbeer-
lijk kunnen worden gemaakt. Hel vernuft des lezers zeiven
moge het ontbrekende aanvullen.

283. In de eerste plaats komen in aanmerking: de ge-
steldheid en inrigting van het vertrek, dat lot het vervaar-
digen van praeparaten en tot het doen van mikroskopische
waarnemingen geschikt is. Eigenlijk kan elk vertrek, hetwelk

-ocr page 118-

KEUZE EN INRIGTING VAN EEN VERTREK, 1 OD

een venster heeft, dat op dc buitenlucht uitziet, daartoe
gebezigd worden, doch indien men de keus heeft tusschen
onderscheiden vertrekken, of bij het daarstellen vau een bij-
zonder aan mikroskopische onderzoekingen gewijd observato-
rium, dan kunnen de volgende grondstellingen worden in
het oog gehouden, waarvan de redenen gedeeltelijk reeds
vroeger (z. § 198 en 2GG) ontvouwd zijn.

Het verkieslijkst is, dal het vertrek aau twee zijden een
of meer vensiers bezit, die naar het Noorden en naar het
Zuiden gekeerd zijn. Is zulks slechls aan ééne zijde het
geval, dan verdient de laatste rigling de voorkeur, terwijl
dan door gepast aangebragte schermen gezorgd wordt voor
het buitensluiten van het zonlicht, daar waar hetzelve hin-
derlijk zoude kunnen wezen.

De beste kleur voor de wanden is wit, die voor de tafels,
welke bestemd zijn om op le arbeiden, zwart.

Verders zij hel vertrek zoodanig gelegen, dat de muren
en de bodem zoo weinig mogelijk de dreuning ondervinden
van voorbijrijdende rijtuigen. Mon vermijde dus zoodanig
ecu, dat uitziet op eene druk bezochte straat, cn kieze er
liever een, welks vensters naar eenen tuin gekeerd zijn.

Om dezelfde reden, namelijk om alle drcuning le voor-
komen, is het wenschelijk, dat de tafels, welke voor het
dragen der mikroskopen bestemd zijn, hetzij aan de muur
zijn vastgehecht, of met de poten op afzonderlijke voet-
stukken staan, die geene gemeenschap hebben met de ove-
rige vloer, gelijk zulks in fig. 5 bij
pppp is voorgesteld.
Dit is inzonderheid een vereischte in een vertrek, dat tot
mikroskopische demonstratiën moet dienen.

Ten einde het bij mikroskopische onderzoekingen vaak zeer
hinderlijke in de lucht zwevende slof zooveel mogelijk te

-ocr page 119-

723 TOEISEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

voorkomen, behoort de zoldering met doek bekleed, en de
vloer niet met een tapijt bedekt te zijn, maar nit goed
aaneensluitende planken zamengesteld, en met eene donkere
kleur geverwd, omdat het daarbij gemakkelijker is eenig klein
bij toeval op den grond gevallen voorwerp terug te vinden.

Voor de verwarming des winters zouden daar, waar de
gelegenheid zulks veroorlooft, door het vertrek geleide pij-
pen, hetzij met verwarmde lucht of met water gevuld, ter-
wijl de eigenlijke stookplaats zich daar buiten bevindt, de
voorkeur verdienen, omdat bij de verwarming op de gewone
wijze, door kagchels of haarden, altijd vele asch- en kool-
deeltjes in den dampkring van het vertrek zweven.

Wat de grootte van het vertrek, het getal der tafels enzv.
aanbelangt, zoo hangt dit natuurlijk geheel af van de be-
stemming der inrigting, hetzij tot afzonderlijk gebruik voor
een enkel persoon of tot openlijke demonstra tien. Daar in
het laatste geval ook van tijd tot tijd van het beeldmikros-
koop moet worden gebruikt gemaakt, zoo behoort de wand
vier of vijf meters van het tegenoverliggend venster verwij-
derd te zijn, opdat het scherm op eenen behoorlijken af-
stand kan geplaatst worden, terwijl natuurlijk ook de breedte
van het vertrek aan het verlichte veld op hetischerm moet
beantwoorden. Voor een bijzonder persoon diaarentegen is
het kleinste vertrekje, waar eene tafel, een stoel en een
klein kastje, tot berging der noodige zaken, kan staan, vol-
komen toereikend.

Nuttig is het zich eene kleine tafel aan te schaffen, welke
opzettelijk is ingerigt voor de vervaardiging van praeparaten.
Die, waarvan ik mij sedert eenige jaren met voordeel be-
dien (z. fig. 3), is op de volgende wijze zamengesteld. Zij
is langwerpig vierkant, en de breedte van haar blad be-

-ocr page 120-

TAFEL VOOU MIKROSKOPISCHE ONDERZOEKINGEN. I I I

draagt 0,8 met. in de rigting ab, en 0,6 met. in de andere
ac. Op 0,45 met. afstand van het bovenste blad bevindt
zich een tweede rf, hetwelk aan de vier poten is vastge-
hecht, en op welks midden een vierkante spiegel
e van 0,20
met. middeliju is geplaatst, die, even als een gewone mikros-
koopspiegel, zich in eenen beugel beweegt, en naar alle rig-
tingen kan gekeerd worden. In het midden van het boven-
ste blad, vlak boven den spiegel, is eene vierkante opening
gemaakt, van 0,1 S met. doormeter. In deze opening kan,
rustende op eene sponning, een bakje van gelijke grootte
geplaatst worden, van 5 centim. diepte, welks zijwanden
van blik zijn vervaardigd, terwijl de bodem uit dik spiegel-
glas bestaat. I)it bakje dient om zulke ontledingen te ver-
rigten, welke het best onder water geschieden, terwijl de
van onderen geplaatste spiegel het noodige doorvallend licht
verschaft. Voor andere gevallen kan, in de plaats van het
bakje, een stuk dik spiegelglas of een houten plaatje, dat,
even als het geheele tafelblad, dof zwart geverwd is, in de
opening gelegd worden, zoodanig, dat de oppervlakte gelijk
met die van het blad komt. Ter zijde der opening kun-
nen dan verschillende loupendragers geplaatst worden, hetzij
in daarvoor bestemde openingen, of, zoo als rustende op
genoegzaam zware met lood gevulde voetstukken. Ook kan
hier gevoeglijk een regtkeercnd of ander zamengesteld mi-
kroskoop worden aangebragt, door namelijk een koperen stam
h met dwarsarm i in de tafel, ter zijde der vierkante ope-
ning, te plaatsen, indiervoege dat dezelve om eene spil kan
draaijen, en den dwarsarm te voorzien van eenen ring k
of eene korte buis, waarin de buis van het mikroskoop
m
op en neder kan geschoven worden, hetgeen hier volkomen
toereikend is, daar men in elk geval deze inrigting slechts

-ocr page 121-

725 TOEISEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

voor geringe vergrootingen zal aanwenden. Eindelijk is deze
tafel voorzien van een paar laden welke gedeeltelijk in
hokjes zijn afgedeeld, geschikt voor de opname van eenige
fleschjes, die gevuld zijn met de meest gebruikelijke reagentia.

284. Gaan wij thans óver tot de voor het verriglen van
ontledingen bestemde werktuigen, waarbij wij echter hier
geene melding maken van de zoodanige, welke ook voor
grovere dissectiën gebezigd worden, waarmede de lozer voor-
ondersteld wordt genoegzaam vertrouwd te zijn.
Als snijdende werktuigen worden vereischt:
1" Tvi'ee of drie kleine scalpellen van verschillende grootte
en vorm. Die, waarvan ik mij bedien, zijn, in hunne ware
grootte voorgesteld in fig. 4, en behoeven geen nadere ver-
klaring.

2° Van veel nut is een gebogen lancetvormig mesje , in
fig. 3 afgebeeld, hetwelk aan de holle zijde (A) geheel plat,
en aan de bolle zijde (B) in het midden dikker is. Bij C
is het op den kant gezien voorgesteld.

3° Een scheermes met eene breede en dunne kling. Daar
dit een der meest gebruikelijke werktuigen is, zoo zal men
weldoen er meer dan een voor handen te houden, ten einde
het, gedurende een onderzoek, door het gebruik stomp ge-
worden mes met een ander te kunnen verwisselen,

■i" Dubbelmessen, Het dubbelmes van Valentin is afge-
beeld in fig. O, bij A van ter zijde, bij B op den kant
gezien. Het bestaat uit twee dubbelsnijdende met de platte
zijden naar elkander toegekeerde klingen, dié, op de wijze
der bladen van een schuifpincet, door middel van het
stiftje a, dat in de sleuf c op en neder kan geschoven wor-
den, tot elkander kunnen gebragt worden, terwijl een ander

-ocr page 122-

DUBBELMESSEN. 1 1 5

stiftje Z>, hetwelic in het eene blad bevestigd is, en in eene
daaraan beantwoordende opening in het andere blad glijdt,
dient om de beide klingen in gelijke stelling te bewaren.

Het door Gerber aanbevolen dubbelmes is voorgesteld in
fig. 7. In de hoofdzaak komt het met het vorige overeen.
Alleen is de vorm der klingen eene andere, en wordt het
laatstgenoemde stiftje gemist.

Bij de dubbelmessen, welke ik alhier heb doen vervaardi-
gen, heb ik de voorkeur gegeven aan eene eenigzins andere
inrigting. Zij is afgebeeld in lig. 8. Dc beide bladen zijn
gewone scalpelklingen, in dier voege met elkander vereenigd,
dat hunne scherpe kanten (zie de doorsnede in
d) altijd iets
nader bij elkander staan, dan de ruggen der scalpellen. Dit
is een belangrijk punt, waarop bij de vervaardiging van een
dubbelmes wel moet gelet worden, dewijl, indien de onder-
linge afstand op alle punten gelijk is, het, bij het verrigten
eener doorsnede, afgescheiden lapje lusschen dc klingen be-
klemd raakt. Om dezelfde reden, moet ook de ruimte tus-
schen de klingen aan de spits grooter zijn dan aan het te-
genovergestelde einde, gelijk zulks in B is aangeduid.

Beide de klingen zijn bij c buitenwaarts uitgebogen, ter-
wijl hunne toenadering door eene schroef
a geschiedt. Kcne
der klingen is vast met het heft verbonden, doch de andere,
korter dan dc vorige, is met deze door middel eener schroef
h vereenigd. Wordt de schroef a verwijderd, dan kan der-
halve de kortere kling terzijde ge.slagen worden, en heeft
men gelegenheid, om de klingen behoorlijk te reinigen of
te slijpen, zoo dit noodig mogt geworden zijn.

Nog twee andere inrigtingen vau dergelijken aard, maar
eenigzins anderen vorm en bestemming, ziju voorgesteld in
fig. 9 cn fig. 10. Het eerste kan ccn dubbellancet, het

II. 3

-ocr page 123-

114 TöEBEBElDING DER MIKROSttOlMSCHE VOORWERPEN.

andere een dubbelbijtel genoemd worden. Behalve in den
vorm der klingen, verschillen deze van het dnbbelmes nog
daarin, dat de spitsen allengs tot. elkander naderen. Eene
nadere beschrijving wordt door de figuren overbodig gemaakt.

Al deze afbeeldingen zijn op de helft der ware grootte
geteekend.

Wat het gebruik dezer dubbelmessen enzv. betreft, zoo
zullen wij daaromtrent en omtrent de gevallen, waarin zij
van werkelijk nut zijn, later de noodige aanwijzigingen geven.

5" Een of twee fijne schaartjes. Deze zijn voor vele fij-
nere ontledingen, zooals van insecten, molluskcn enzv. vol-
strekt onmisbare werktuigen. Eene schaar heeft hel groote
voordeel boven een mes, van de weefsels door te snijden,
zonder dezelve uit te rekken, of van plaats te doen veran-
deren. In stede eener gewone schaar, kan men ook met
vrucht den door Strauss Durckheim (1) beschreven
mi-
krotoom
(2) aanwenden, welke veroorlooft met meerder ge-
mak en zekerheid in alle rigtingen te knippen, dan met
eene gewone schaar het geval is, dewijl de houding der
hand altijd min of meer bepaald wordt door die der vinge-
ren, welke door de oogen gestoken zijn, zoodat de knip-
pende beweging dus, met genoegzame juistheid en vastheid,
.alleen in een beperkt getal rigtingen kan geschieden.

Dit werktuigje (fig. 11 halve grootte) is iq de hoofdzaak
gelijk aan een gewoon dissectiepincet, doch \^arvan de bla-
den in twee kleine schaarklingen eindigen. Ter regeling
hunner beweging dient eene schroef o, welke in het eene

(1) Traité pratique et theorique d'anatomie comparative. 1842.1. p. 152.

(2) Onder den naam -van mikrotoom zijn nog andere werktuigen beschre-
ven, die, als minder van onmiddelijk nut voor het onderzoek lijndo, eerst
later ter sprake zullen gebragt worden.

/

-ocr page 124-

SCHÄREN. MIKROTOOM. NAALDEN. 115

blad vau het pincet is bevestigd, en dooi' eene opening in
de andere gaat, waar zich eene moer
b bevindt, die op
de schroef past, zoodat men hiermede, vóór men eene
snede doet, de onderlinge afstand der armen, dat is dc
ruimte der beweging, naar willekeur grooter en kleiner kan
maken. Ten einde ook de binnenwaartsche beweging, des
verkiezende, te kunnen beperken, is eene tweede moer
c
aan de schroef tusschen de beide armen aangebragt. Ein-
delijk, daar het moeilijk ziju zoude de schaar te slijpen,
indien de beide armen, zooals bij een gewoon pincet, aau
elkander vast gesoldeerd waren, zoo is hier de vereeniging
door eene schroef (bij
d) daargesteld, welke veroorlooft de
armen van elkander te verwijderen.

Met gelijk voordeel kan men zich van de schaar bedienen,
welke in fig. 12 (halve grootte) is afgebeeld, waarvan de
beide armen door eene stalen veer rf, bij
c op de eene arm
bevestigd, terwijl haar ander uiteinde vrij over den legen-
overgestelden arm glijdt, van elkander verwijderd worden
gehouden. De schroef
a en de beide moeren c en rf be-
anlw^oorden geheel aan de gelijknamige deelen in het vorige
werktuig. Van
f tot g moeten de armen op de wijze eener
vijl zijn ingesneden, om het uitglijden lusschen de vingers
te verhinderen.

Beide deze werktuigen worden op de wijze eener schrijf-
pen in de hand gehouden.

6° Tot de voor zeer vele mikroskopische onderzoekingen
volstrekt onontbeerlijke werktuigen behooren
naalden. Met
een paar gewone naainaalden, in houten of beenen heftjes
bevestigd, kan men reeds vele der belangrijkste ontledingen
onder het mikroskoop verrigten. Zes- of achthoekige heften
verdienen hier de voorkeur boven ronde, omdat zij minder

8*

-ocr page 125-

729 TOEISEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

tusschen de vingeren rollen. De naalden moeten niet le lang
zijn, omdat dit de bewegingen onzekerder maakt; de beste
lengte is vanS—6 centimeters (z. fig. 13); voor sommige ge-
vallen is het nuttig eene naald te bezigen die aan de spits
omgebogen is (fig. 14). In andere gevallen komen naalden le
pas, die in eene kleine tweesnijdende spitse kling (fig. 15), of
die in eene kleine scalpelvormige uitbreiding eindigen (fig. 16).

Eindelijk worden nog, ter vervaardiging van praeparaten
van harde ligchamen, gevorderd:

eene fijne zaag, van eene uurwerkveer vervaardigd, alsmede
eene of meer vijlen van matige fijnheid.

285. Hel zal niet ongepast zijn liier ook iets te zeggen
over het scherpen of aanzetten der messen. Het spreekt
van zelf, dat men, wanneer deze gedurende hel gebruik le
zeer geleden hebben, genoodzaakt is hen naar den instru-
mentmaker te zenden, terwijl het slijpen of scherjien der
scharen en zagen wel altijd hel werk van dezen zijn zal;
doch wanneer alleen de draad van een mes bot geworden
is, dan moet men zelf in staal zijn om dezen weder aan
te scherpen. Hoe gemakkelijk dit nu oogcnschijnlijk is, zoo
zijn er echter weinigen, die zich hierop goed yerstaan. Ver-
reweg de meeslen slijpen hunne messen niet vjak maar bol,
zoodat de draad wel scherp is, maar tevens stirk wigvormig,
waardoor het geheele voordeel eener dunne platte kling, het-
geen inzonderheid bij het vervaardigen van doorsneden van
zeer veel belang is, verloren gaat.

De oorzaak hiervan is tweeledig: vooreerst het niet be-
hoorlijk vasthouden van het mes gedurende het slijpen, zoo-
danig dal rug en draad te gelijkcr tijd met de slijpvlakte
in aanraking zijn; en len tweede het gebruik van dc zoo-

-ocr page 126-

SCnERPEN DER MESSEPC. H7

genaamde oliesteenen, welker oppervlakte wel aanvankelijk
geheel plat is, maar gedurende het gebruik allengs meer en
meer wordt uitgehold. Het is duidelijk, dat een mes, op
zulk eene holle vlakte geslepen, altijd bol moet zijn.

Men ontgaat dit bezwaar, door als slijpoppervlakte een
stuk spiegelglas te bezigen, hetwelk weinig uitslijt, en, zoo
dit het geval is, spoedig door een ander stuk kan vervangen
worden. Als slijpstof dient dan fijn geslibd poeder van amaril.

Om zich deze fijn geslibde amaril te verschaffen, brengt
men eene hoeveelheid ruwe amaril in een tamelijk hoog cy-
linderglas, giet er water op, roert het mengsel behoorlijk
dooreen, en laat het vervolgens gedurende eenige oogenblik-
ken staan, zoodat de grovere deelen zich afzetten, waarna
men het bovendrijvend vocht afgiet, en afzonderlijk laat be-
zinken. Het bezonkene wordt daarna gedroogd en in eene
goed sluitende doos voor invallend stof bewaard. Natuurlijk
kan men , door deze bewerking met het overblijvende nog een
of tweemaal te herhalen, zich amarilpoeder van verschillende
fijnheid verschaffen.

Een weinig van bet fijnste aldus verkregen amarilpoeder
wordt dan met eenige droppelen boomolie over de opper-
vlakte van het spiegelglas uitgebreid, en nu het mes, met
langzamerhand toenemende drukking, en terwijl rug en draad
gelijktijdig met dc slijpvlakte in aanraking worden gehouden,
in bogtige kringen heen en weder gevoerd.

Om aan den draad van een mes dc grootste fijnheid en
scherpte te geven, is het vervolgens noodig hetzelve nog op
eenen strijkriem aan tc zetten , en, wanneer het niet al tc bot
is geworden, kan men hiermede alleen reeds volstaan. Het
is bekend, dat men van dezen vele soorten heeft. Losse
riemen, die met het cene uiteinde aan do muur bevestigd

-ocr page 127-

H8 TOEBEBEIDIN«; DER MIKKOSKOPISCHE VOORWERPEN.

worden, lerwiji het andere in de hand wordt gehouden, als
ook de zoodanigen, die door schroeven, of op eenige andere
wijze, worden gespannen gehouden, zijn af te keuren, om-
dat zij gedurende het strijken zich benedenwaarts buigen en
gevolglijk de kling altijd bol maken. Veel beter is daarom
een riem van zacht leder op eene houten onderlaag beves-
tigd. Op zulk eenen riem wordt dan een mengsel ingesmeerd
van eenige vetachtige stof met een fijn scherp poeder, zoo als
b.
v. geslibde colcothar. Als bijzonder hiervoor geschikt kan
ik echter het voor korten tijd ingevoerde zoogenaamde
dia-
mantstof'
aanbevelen. Inderdaad verkrijgen de messen hier-
mede eene uiterst scherpe snede.

Bij het heen en weder strijken op den riem, zij men be-
dacht het mes niet alleen zeer vlak en op alle punten gelijk-
tijdig daarmede in aanraking te houden, maar ook bij het
omdraaijen steeds de rugzijde naar den riem le keeren. Ein-
delijk moet de beweging, bij het aanzetten op den riem, in
de rigting eener diagonaal geschieden,

286. Om de kleine voorwerpen, die niet meer met de
vingeren kunnen vastgehouden worden, aan te vatten, bezigt
men pincetten of tangetjes. Gewoonlijk is zulk een van ko-
per vervaardigd en in twee fijne punten uillbopend tangetje
bij elk mikroskoop gevoegd, en vereischt du^ hier geene be-
schrijving. Voor het verrigten van ontledingen verdient ech-
ter doorgaans een klein stalen pincet de voorkeur, waarvan de
punten aan de binnenzijde even als eene vijl z;ijn ingesneden.

Dikwerf is het ook noodig, gedurende de ontleding van
eenig dier, sommigen deelen uitgespannen te houden. Voor
grootere dieren bezigt men daarvoor de bekende haken. Voor
kleinere dieren, zoo als b. v. insekten, als ook voor tedere

I

-ocr page 128-

pincetten; haken; ondeulaag; €lazen yoürweupplaatjes, 119

organen, gelijk het oog, kunnen hier zeer gevoeglijk fijne
spelden genomen worden, die men aan de spits haakvor-
mig ombuigt. Vaak is reeds hel gewigt van zulk eene speld
voldoende, om de verlangde spanning tc weeg te brengen,
en is dit niet het geval, dan kan men om de knop der
speld eenen draad binden, en aan het andere uiteinde van
dezen een gewigtje bevestigen (z. üg. 19), dat vrijelijk han-
gende over den rand van hel bakje, waarin zich het voor-
werp bevindt, het deel naar zich toetrekt. Om dan ver-
volgens, zoo noodig, de rigting waarin de trekking plaats
heeft, nog te wijzigen, kan men stukjes theelood of iets
dergelijks op deu draad in het bakje leggen, of wel dezen
door een daaronder geplaatst ligchaampje ondersteunen.

Ook een haakje, gelijk men bij sommige oogoperatiën be-
zigt (z. fig. 17), kan in eenige gevallen met vrucht gebruikt
worden.

287. Alle voorwerpen vorderen eene onderlaag, waarop zij
geplaatst worden, hetzij om onmiddelijk onder het mikros-
koop tc worden gebragt, hetzij om aan dezelve de vooraf
vereischte bewerkingen te verrigten. Uil de groote verschei-
denheid van voorwerpen en bewerkingen volgt reeds, dat deze
onderlaag niet altijd dezelfde moet zijn, maar telkens gewijzigd
worden overeenkomstig het doel, hetgeen men zich voorstelt.

Van het algemeenst gebruik zijn echter glazen plaatjes,
waarvan men derhalve altijd eenen lamelijken voorraad moet
voorhanden hebben. Zij behooren uit goed niet al te dun
spiegelglas te bestaan, glad geslepen kanten en eene ge-
schikte lengte cn breedte te bezitten. Die, waarvan ik mij
gewoonlijk bedien, zijn 20 millim. breed, en 70 millim. lang;
in sommige gevallen is hel echter noodig er breedere te hebben.

-ocr page 129-

120 ïoebereiome der mikroskopische voorwerpen.

Wanneer men zich bepaalt tot het doen van waarnemingen
aan telkens versehe voorwerpen, dan kan men zich een vol-
doend aantal van deze glasplaatjes door eiken glazenmaker
jaten vervaardigen; doch, indien men tevens eene verzame
ling wil aanleggen van mikroskopische praeparaten, en men
dus het vooruitzigt heeft vele honderden of duizenden van
dezelve te zullen behoeven, dan is het wenschelijk, dat men
zelf tot hunne vervaardiging in slaat zij. Ik meen derhalve
den lezer geen ondienst te doen met hier de beschrijving
eener glassnijplank bij te voegen, waarvan ik mij reeds se-
dert verscheiden jaren tot dit oogmerk bedien. Zij is ove-
rigens zeer eenvoudig, cn kan door eiken tiramerinan ver-
vaardigd worden.

Fig. 18 abcd is een plankje van goed droog eikenhout,
0,5 meter lang, 0,2 met. breed, en 1 centim. dik. In des-
zelfs midden bevindt zich eene lat 6/", waarin eene sleuf ge-
zaagd is, welke moet dienen om dc beweging van den diamant
te leiden, cn dus wijd genoeg moet wezen, om het platte
stalen stuk, waarin deze gewoonlijk gevat is, op te nemen;
de randen dezer sleuf behooren volkomen regt en vlak te zijn.
Alleen bij
e m f rust deze lat op de oppervlakte van het

plankje, het overige van m tot n is hiervlm genoegzaam

i

verwijderd, om het dikste glas, dat men verlangt te snijden,
door te laten. Op eenen afstand van het midden der sleuf,

welke gelijk is aan dc breedte der verlangde^^lasplaatjes, is

i

eene tweede kortere lat gh aangebragt, welke evenwijdig
loopt met de vorige. Verders bevinden zich aan de andere
zijde de beide eenen regten hoek vormende latjes
iq en «o;
terwijl aan het eerste nog eeu dunner latje bevestigd is,
hetwelk, even als het gedeelte
wj«, de oppervlakte der plank
niet raakt, doch aan deszelfs uiteinde
p niet ondersteund is,

/

-ocr page 130-

GI-ASSNIJPLANK. 121

hetgeen wegens de kortheid hier niet wordt vereischt, en, zoo als
dadelijk blijken zal, bij het gebruik hinderlijk zoude wezen.
De afstand van het latje «o, van den naar voren gekeerden
rand van sp, moet ongeveer 2 millim. geringer wezen, dan
die van gh tot het midden der sleuf bij ww, terwijl de af-
stand van
io tot aan deze gelijk is aan de verlangde lengte
der voorwerpplaatjes.

Deze aldus ingerigte snijplank dient nu, om, met bc-
bulp van eenen goeden glazenmakers-diamant, de voorwerp-
plaatjes en dekplaatjes te vervaardigen. Men neemt daartoe
zulke stukken spiegelglas, welke als afval van spiegels ge-
makkelijk voor weinig geld bij eiken spiegelfabrikant verkrijg-
baar zijn. Is er geen regte kant aan het glas, dan maakt
men dien er vooraf aan, waarbij de plank als liniaal kan
gebezigd worden. Vervolgens brengt men de glasplaat onder
de lat e;/", zoodat de regtgesneden kant tegen de lat jy/i stuit,
en trekt nu, den diamant in de sleuf houdende, eene
groeve op het glas. De aldus gevormde reep afbreken-
de, gaat men op dezelfde wijze voort, waarbij derhalve
altijd repen van volkomen gelijke breedte worden verkregen.
Verlangt men breedere voorwerpplaatjes, dan wordt de dia-
mant niet in de sleuf, maar aan de voorzijde van ef ge-
houden. Nadat nu de repen aan hun eene uiteinde be-
hoorlijk regthoekig zijn gemaakt, worden zij achtereenvolgens
in kleinere stukjes gesneden, door hen evenwijdig met het
latje
iq te leggen, zoodat hun uiteinde tegen io stuit.
Voorwerpplaatjes van de gevorderde lengte verkrijgt men
dan, door den diamant bij m in de sleuf te brengen, ter-
wijl voor het snijden der dekplaatjes de diamant langs
sp
gevoerd wordt. Telkens wanneer eene snede verrigt is,
wordt de glasrecp naar het vrije gedeelte
v gebragt, cn

-ocr page 131-

122 TOEISEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

het stuk op den rand van de plank, tusschen o en afgebroken.

Hel inalslijpen der kanten geschiedt het snelst op eenen
ronden slijpsteen, door een rad iu beweging gebragt. Ech -
ter kau men, zulk eenen toestel niet bezittende, zich ook
zeer goed van een stuk dik spiegelglas en amarilpoeder met
water bedienen, op het einde van het slijpen hel amaril-
poeder van het glas afspoelende, cn nu dit laatste alleen als
slijpoppervlakle gebruikende.

288. Vroeger (Dl. 1 § 160) is gebleken, dat het nuttig is dek-
plaatjes van verschillende dikte te bezitten. Wanneer men spie-
gelglas bezigt, dan kan men zich eene reeks van dekplaatjes
verschaffen vau
5 en meer millim. i dikte af, tot | millim.
toe; doch hoewel deze voor de meeste voorwerpen, en bij
objectiefstelsels van niet al te korten brandpuntsafstand, zeer
goed aanwendbaar zijn, zoo moet men echter ook ecu aan-
tal nog dunnere dekplaatjes hebben. Men kan bij de ver-
vaardigers vau mikroskopen tegenwoordig zulke dekplaatjes
verkrijgen, welke niet meer dan - millim. dik zijn, en
deze zijn volkomen bruikbaar en goed, doch, daar elk
plaatje afzonderlijk geslepen moet worden, nog altijd te
duur, om dezelve bij het vervaardigen van een aanzienlijk
getal praeparaten, die bewaard moeten wordenj, aan te wenden.

In dit geval kan men, in plaats van glas, mica bezigen.
Deze zelfstandigheid komt in den handel in dikke stukken
voor; doorgaans is zij als zoodanig min of meer roodachtig
of geelachtig gekleurd, doch deze kleuring wordt in de
dunne plaatjes, die men tot dekking der voorwerpen be-
hoeft, geheel onmerkbaar. Het best zal men i doen er zich
eenen tamelijken voorraad, in den ruwen vorm, van aan te
schaffen, en het splijten lot dunne platen zelf tc verrigten.

-ocr page 132-

YERVAAIIDIGING DER DEKPLAATJES, 125

Deze splijting moet onder gedestilleerd water geschieden,
waarbij men zich van het platte heft van een scalpel kan
bedienen, om de platen vau een te scheiden, zonder hunne
oppervlakte te beschadigen. Zij worden vervolgens op eene
plaats gedroogd, waar zij voor slof beveiligd ziju, en lus-
schen bladen papier bewaard. Voor het gebruik tot dekplaat-
jes, die gemakkelijk met eene schaar kunnen geknipt wor-
den, bezigt men dan alleen de heldere gedeelten, welke
zooveel mogelijk vrij van barstjes en andere oneffenheden zijn.

Indien het voorwerp uiterst digt bij het mikroskoop moet
worden gebragt, of zoo leder is, dat de allergeringste druk-
king van een glas- of micaplaatje hetzelve zoude beschadi-
gen , dan kan men zijne toevlugt nemen tot
glasvlies, het-
welk bereid wordt, door eene glazen buis voor de glasblazers-
lamp aan het eene einde toe le smelten, en daarop, het
gesloten einde slerk verhit zijnde, met eenige kracht iu het
open uileinde te blazen ; hierdoor wordt dan eene groote glas-
blaas gevormd, waarvan de wand zoo dun kan zijn, dat zij
naauwlijks
yösö miHim. dikte bezit. In dunheid en helder-
heid laat dit glasvlies derhalve niets te wenschen over; hel
heeft echter het nadeel van niet volkomen vlak, maar altijd
eenigzins gebogen te zijn. Uithoofde van deszelfs groote
tederheid plooit het zich echter om de voorwerpen, en daar
men slechts kleine stukjes bezigt, zoo hindert de gebogen
oppervlakte niet in belangrijke mate. Voor het bewaren van
voorwerpen is het evenwel geheel ongeschikt, daar het hier-
toe veel te broos is. Dit is een nadeel hetwelk altijd aan
zeer dunne glazen dekplaatsjes verbonden is, en daarom
vermoedt v. Mohl (1), dat het volgens de methode van
Schönbein doorschijnend gemaakt papier bijzonder voor dc
(1) Mikrographio, s. 164. Noot.

-ocr page 133-

124 TOEISEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

vervaardiging van mikroskopische dekplaaljes geschikt zoude
zijn. Daar deze methode echter nog niet volledig bekend
is, zoo kan ik hierover geen oordeel vellen; echter komt
het mij onwaarschijnlijk voor, dat dit glaspapier de ondoor-
dringbaarheid en het weerstand biedend vermogen aan de
werking van scheikundige agentia zal hebben, die aan glas
eigen zijn, zoodat in elk geval deszelfs nuttige aanwending
zeer beperkt zal blijven, terwijl de voornaamste deugd, waar-
door het boven glas uitmunt, de buigzaamheid namelijk, ook
reeds door de mica in hooge mate bezeten wordt.

289. Bij zeer vele onderzoekingen worden bakjes gevor-
derd, hetzij om er de voorwerpen in te ontleden, hetzij oni
hen, omgeven van het een of ander vocht, onder het mikros^
koop te brengen. Voor hel eerste geval kunnen aarden borden
of schoteltjes, en, voor nog kleinere voorwerpen, horologie-
glazen met goed gevolg worden gebruikt. Om de laatste vast
te doen staan, plaatst men hen in eene daarvoor geschikte
opening van een houten of kurken plaatje, waarbij men ten
overvloede dc randen der opening met een weinig was kan
bestrijken. Voor de allerkleinste voorwerpen heeft men dikke
glasplaatjes vervaardigd, met eene of meer komvormige daarin
geslepen holten. In deze liggen echten de \porwcrpen nim-
mer in een plat vlak, zooals voor een zuiver beeld in het
gezigtsveld vereischt wordt, en men heeft daarom in lateren
lijd teregt de voorkeur gegeven aan glazen ringen (fig, 24) of

aan glasplaatjes, die van eene, ronde opening voorzien en door

)

middel van een caoutchoucvernis, op voorwerpjjlaatjes beves-
tigd zijn (fig. 23)., Beide, vooral die der laatste soort, zijn als
een zeer nuttig bijvoegsel tol een mikroskoop te beschouwen.
Men kan hen ook zelf vervaardigen, de ringen namelijk door

-ocr page 134-

VEIiVAARDIGlNG ÜER BAKJES VOOR PRAEPARATEN. ISi)

afsnijding van glazen buizen op de draaibank en gladslijping
der kanten op de vroeger vermelde wijze, en de doorboorde
glasplaatjes, door een koperen buisje van de gevorderde wijdte
aan eenen drilboortoestel te bevestigen, onder aanwending
van amarilpoeder en water.

Op eene der drie volgende wijzen kan men zich echter
met minder moeite zeer bruikbare bakjes vcrscbafTen.

1" Caoutchouchakjes. In den handel komen tegenwoordig
caoutcboucplaten van verschillende dikte voor. De dunste
zijn ongeveer een millimeter dik, en uit dezen kan men pla-
ten van elke willekeurige dikte zamenstellen, daar de opper-
vlakten, vooral na eene ligte verwarming, gemakkelijk aan el-
kander vastkleven. In een vierkant stukje van gepaste grootte
eener zoodanige plaat wordt dan eene opening gemaakt, waar-
toe men zich van eene schaar kan bedienen, of een schijf-
vormig stuk met eenen hamer en eenen daarvoor geschikten
ringvormigen bijtel uitslaan. Ter bevestiging van den caout-
chouc-ring op eene glasplaat dient dan de volgende lijm.

In 15 deelen terpenthijnolie wordt 1 deel fijn gesneden
gutta percha gebragt, en daarin, bij eene zachte warmte,
onder gestadig omroeren, opgelost. De oplossing wordt door
een doek gegoten, ter afscheiding van eenige onzuiverheden,
die altijd in do ruwe gutta percha zijn ingemengd. Daarna
wordt bij de gezuiverde oplossing gevoegd 1 deel schellak,
en dit mede, onder aanwending eener zachte warmte en
gestadig omroeren, daarin opgelost. Men ga vervolgens mot
de verwarming zoolang voort, tot dat een droppel, op eene
koude oppervlakte gebragt, nagenoeg hard wordt. De lijm
is alsdan voor het bedoelde gebruik geschikt; moet dezelve
later weder gesmolten worden, dan voege men er vóór de
verwarming een weinig terpenthijnolie bij.

-ocr page 135-

12G TOEBEREIDIN« DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

Om met, deze lijm den caoulchouc ring op het glas te doen
vastkleven, ga men op de volgende wijze te werk.

De ring wordt op de tafel gelegd, en boven op denzelven
het glasplaatje, zoodat dit aan beide zijden even ver vrij
blijft, en de ring in het midden komt, iNu strijkt men met
een penseel de warme lijm op het glas, ter plaatse waar de
onderliggende ring doorschijnt, zorg dragende dc lijm slechts
in eene dunne laag uit te breiden, daar anders het overtol-
lige later aan de randen zoude uitvloeijen. Hierop neemt
men den ring van onder het glasplaatje weg, en legt hem
op de daarvoor bestemde en met lijm bestreken plek, ver-
warmt het glasplaatje even, door hel boven vuur te hou-
den, en legt het dan, met den ring benedenwaarts gekeerd,
op een koud stuk spiegelglas, lol dat de lijm bekoeld, en
hard geworden is,

Gutta-perchabakjes. De gutta percha welke, even als
het caoulchouc, aan bijna alle scheikundige agentia weerstand
biedt, heeft bovendien de eigenschap van in warm water
week en kneedbaar le worden, zoodal men daaraan in dien
toestand alle verlangde vormen kan mededeelen, terwijl zij,
koud wordende, weder de vroegere vastheid terug erlangt.

Voor ons oogmerk wordt het daarstellen van vlakke platen
van onderscheiden dikte gevorderd. Deze platen Verschaft
men zich, door een stuk gutta percha in warm water te leg-
gen, tot een bal te kneden, en dezen, nog warm zijnde, op
eene houten plank met eene rol lot eene plaat uit te brei-
den, geheel op dezelfde wijze als de banketbakkers bij het
vervaardigen van laartenkorst le werk gaan. Indien de plaat
nog te dik is, dan brengt men haar weder in warm water,
cn herhaalt dc bewerking, zoolang tot dc gevorderde dunte
bereikt is. Op deze wijze kan men een aantal plalen van

-ocr page 136-

VERVAARDIGING VAN RAUJES VOOR 1'flAEPARATEN. 127

onderscheiden dikte bereiden , b, v. van J^ millim. af tot 5
millim. en daarboven, al naar gelang der diepte, welke men
aan de bakjes wenscht le geven. Deze platen worden ver-
volgens in vierkante stukjes geknipt, waarvan de breedte iets
geringer is dan die der glasplaaljes, waarop zij zullen be-
vestigd worden. Ook hier kan de opening óf met eene
schaar geknipt, óf met eenen bijtel en hamer geslagen
worden, waartoe het plaatje gutta percha op eene kurkplaat
gelegd wordt.

Ter bevestiging van den gutta-percha-ring op het glas-
plaatje dient dezelfde lijm, waarvan zooeven de bereiding
is opgegeven, waarbij men op gelijke wijze als bij de ca-
oulchoucbakjes te werk gaat, alleen met dit verschil, dat
men na de laatste verwarming, waardoor de gutta percha
weder week wordt, mei een koud stuk spiegelglas daarop
eenige oogenblikken vrij slerk drukt, waardoor de oppervlakte
geheel plat en glad wordt, zoodal een laler daarop gelegd
dekplaatje op alle punten daarmede in aanraking is. Het is
hierdoor dat de van gutta-percha vervaardigde bakjes boven
die van caoutchouc uitmunten, welker oppervlakte altijd,
vooral aan de randen, eenigermate bolvormig is.

3° Ofschoon bakjes, van een dezer beide stolTen vervaar-
digd , schier voor alle doeleinden volkomen toereikend zijn,
zoo zijn er echter gevallen, waarin
glazen hakjes de voor-
keur verdienen. Deze worden even gemakkelijk op dc vol-
gende wijze daargesteld.

Daartoe is het in de eerste plaats noodig, dat men eenige
glasreepjes hebbe, welke eene gepaste grootte, loodregle kan-
ten, en regthoekig afgesneden uiteinden bezitten, zoodat zij,
de wanden van een vierkant uitmakende (z. fig. 26), behoor-
lijk aan elkander sluiten. Men trekke daartoe op een papier

-ocr page 137-

128 TOEISEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

eenige lijnen (z. fig. 27 aa), alle op dien afstand, weiken men
voor de breedte der glasreepjos de geschikste oordeelt, b. v.
van 5 inillim. Loodregt op deze lijoen worden andere
{bh)
getrokken, die aan dc lengte der glasreepjes beantwoorden;
deze moet natuurlijk tweederlei zijn, indien men nagenoeg
vierkante bakjes verlangt. Daartoe rigte men de afstanden
der lijnen zoodanig in, dat een kortere afstand telkens met
eenen längeren afwisselt; deze voorzorg is niet overbodig,
dewijl het meeste spiegelglas op het eene gedeelte dikker is,
dan op het andere, cn men dus, ten einde aan het bakje
eene zooveel mogelijk gelijke oppervlakte te geven, tot des-
zelfs zamenstelling telkens die reepjes moet bezigen, welke
zich het naast aan elkander bevinden. j

Met behulp van zulk een gelinieerd papier, eene liniaal
cn eenen diamant, is het dan niet moeijelijk dezelfde lijnen op
het glas na tc trekken. Echter drage men hierbij zorg voor
het trekken der beide klassen van streepen de tegenovergestelde
oppervlakten der glasplaat te bezigen, daar, indien men de
dwarse streepen over do overlangsche heentrekt, men gevaar
loopt, dat kleine glasspüntcrljes op de hoeken afspringen.

Heeft men nu zulk eene verdeelde glasplaat, dan kan
men, met behulp van de boven genoemde gutta-perchalijm,
in korten tijd een groot aantal bakjes uit de afgebroken glas-
reepjes zamenstellen. Daartoe worden de vier, het digst bij
elkander bchoorende, derhalve voor een zuiver vierkant bakje tel-
kens twee lange cn twee korte glasreepjes genomen; vervolgens
brengt men op de eene oppervlakte, alsmede op de punten waar
twee reepjes elkander moeten raken, een weinig,vau de lijm, en
voegt dezelve dan op een voorwerpplaatje tot eén vierhoek aan-
een. Om de verbreiding van de lijm volkomener te maken,
wordt dan het geheel nog even verwarmd, en, zoo noodig, de

-ocr page 138-

MIDDELEN OM DE VOORWERPEN TE BEVESTIGEN. 121)

reepjes uog een weinig tegen elkander aandrukt. Na de be-'
koeling is het glasbakje dan voor al zulke gevallen bruik-
baar, waarbij geen alkohol, ether of vlugge olieën er in
behoeven gebragt te worden, daar door deze de lijm
zoude worden opgelost. Ook spreekt het van zelf, dat zij
alleen bij de gewone temperatuur kunnen worden gebe-
zigd. Overigens beware men zoowel deze glasbakjes als de
vroeger vermelde caoutchouc- en gulta-perchabakjes steeds
met het bakje benedenwaarts gekeerd, om hen voor invallend
stof te beschutten.

Grootere glazen bakjes, hetzij voor het onlleden van voor-
werpen, of om de zoodanigen te bevatten, die eene zekere
uitgebreidheid bezitten, en onder water moeten gezien wor-
den, kunnen op eene dergelijke wijze worden vervaardigd,
waartoe wel geene bijzondere aanwijzing zal noodig zijn. In
de meeste gevallen zijn zulke bakjes echter alleen voor water
bestemd, en het is daarom, uithoofde der meerdere stevig-
heid, verkieslijker hunne zijwanden uit blik te doen vervaar-
digen, en daarin eenen bodem van dik spiegelglas met stop-
verw, die met menie is aangemengd, te bevestigen. Ze-
kerheidshalve kunnen dan de randen nog bovendien met gutta-
perchalijm worden aangestreken.

290. Voor zeer vele ontledingen is het noodig, dat men
het voorwerp vast kan stellen. Daartoe dienen
kurken pla-
ten.,
waarop het voorwerp, door middel van spelden, wordt
vastgestoken. Zijn de deelen van het voorwerp zeer fijn,
en, zoo als gewoonlijk, wit gekleurd, dan is het raadzaam
de oppervlakte der kurkplaat, hetzij met eene laag was tc
bedekken, welke vooraf met zwartsel is zamengcsmolten,
en daardoor gelijkmatig zwart gekleurd, of, nog beter,

II. O

-ocr page 139-

130 TORBnUElDlNG DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

volgens dc methode van Strauss-Durckheim (1), hen met
zwarte zijde te overtrekken.

Een groot deel dezer fijnere ontledingen, van insekten,
ingewandswormen enzv., moet onder water geschieden, en
derhalve behooren de kurkplaten voor zulke gevallen op eene
loodplaat bevestigd te worden, hetgeen met gewoon pik ge-
schieden kan,

In sommige gevallen zal men ook met vrucht van een
ander, het eerst, voor zoo ver mij bekend is, door Strauss
Dnrckheim (2) aanbevolen hulpmiddel gebruik maken, na-
melijk van een mengsel van gips met water, in de verhou-
ding dat het na eenige minuten vast wordt, Grootere voor-
werpen kunnen in zulk eene gipsbrei gelegd worden, zoodat
zij er door hun gewigt, of door eene geringe drukking ge-
deeltelijk in zakken, en in de aldus gevormde holte, nadat
het mengsel hard geworden is, vastliggen, even als een oester
aan zijne schelp gehecht is. Voor kleinere voorwerpen, en
dezulke die uitsteeksels of haren aan de oppervlakte hebben,
is het voldoende een weinig van de brei op eene glasplaat
te brengen, en het voorwerp er op te leggen. Verders kan
de gips, daar waar zulks noodig is, op onderscheiden wij-
zen gekleurd worden; zwart b. v,, door ini plaats van wa-
ter, inkt bij het mengsel te voegen, tenzij de ontleding
onder waler moet geschieden, in welk geval zwartsel beter is,

Rusconi (5) beveelt aan bij de ontleding van tedere em-
bryones, deze op eene dergelijke wijze in vooraf gesmolten
was le bevestigen.

(1) L. c, p. 133.)

(2) l. c. p. 134.

(3) Annal, d. se. nat. 1841 Avril.

-ocr page 140-

glasstaafjes; pipetten; droppelflesschen. 151

991. Als verders nog voor mikroskopische onderzoekingen
vereischte hulpmiddelen noem ik hier nog:

Een aantal glazen staafjes, die men zich gemakkelijk ver-
schaffen kan, hetzij door eene glasplaat tot reepen van 2 of 5
millimeters breedte, en 10—15 centim. lengte te snijden, en
hunne uiteinden in de glasblazerslamp stomp te maken, of
door thermometerbuizen van gelijke lengte daarmede aan
weerszijden digt te smelten. Deze staafjes zijn van een zeer
veelvuldig gebruik, vooral tot het brengen van vochtdroppels
op de voorwerpplaatjes. Zij verdienen hiertoe de voorkeur
boven alle andere hulpmiddelen, uithoofde der gemakkelijk-
heid waarmede zij gereinigd kunnen worden.

Voor bepaalde doeleinden zijn echter ook pipetten nut-
tig, zoo als tot het opnemen van een gedeelte van eenig
vocht, waarin zich een of meer voorwerpen (kleine water-
dieren, infusoriën enzv.) bevinden, welke men isoleren wil,
of indien men de overmaat van eenig vocht, in een bakje of
elders voorhanden, wil verwijderen.

Dikwerf echter zijn de hoeveelheden vocht, waarmede men ar-
beidt, te gering, dan dat hunne opname door eene gewone
glazen pipet, zelfs vau de grootste fijnheid, mogelijk is. Men
kan alsdan een penseel gebruiken, en, het voorbeeld van
Strauss Durckheim volgende, de buitenste haartjes (z. fig.
20) voor een gedeelte wegknippen, waardoor de punt fijner
wordt, terwijl de hoeveelheid opgezogen water grooter is, dan
indien men een penseel gebruikt, hetwelk over deszelfs ge-
heel dunner is. Vóór het gebruik moet zulk een penseel
altijd eerst nat gemaakt, en het overtollige water tusschen de
vingeren er uit geknepen worden.

Ook kan men zich tot heizelfde doel bedienen van een
stijf opgerold stukje zuigpapier, waarvan het uileinde dan in

-ocr page 141-

'132 TOEBEUEIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN,

den droppel wordt gehouden, dien men verwijderen of ver-
minderen wil.

292, Eene bewerking, die zeer veelvuldig voorkomt, in-
zonderheid bij mikrochemische onderzoekingen, is het door-
spoelen van eenig voorwerp met water. Hiertoe kunnen de
zooeven genoemde pipetten dienen; doch nog beter is het
hiervoor een
droppelfleschje te bezigen. Men kan zich zulk
een droppelfleschje gemakkelijk vervaardigen, door eene dunne
glazen buis met eene naauwe opening (eene thermometerbuis
van malige wijdte b. v.), door middel eener doorboorde kurk
in een klein fleschje te bevestigen, zoodanig dat het eene uit-
einde der buis even onder dc oppervlakte van de kurk in
den hals van het fleschje uitkomt (z, fig. 37-). Indien zulk
een fleschje, voor de helft of voor een derde met water
gevuld zijnde, in de hand omgekeerd gehouden wordt, dan
zal de lucht door de warmte der hand uitzetten, en hel
water uil de opening drijven, Natuurlijk kan men zulke
droppelfleschjes, behalve voor water, ook nog voor andere
vochten inrigtcn. Voor alkohol, ether, olieën, waterige op-
lossingen enzv,, kan hier altijd de kurk gebruikt worden;
doch voor zuren en alkaliën moet men eene stop vervaardi-
gen, hetzij van caoutchouc, of van gutta - percha, welke
laatste zelfstandigheid inzonderheid hiervoor zeer ge.schikt is,
omdat zij zoo genaakkelijk, met behulp van warmte, alle
verlangde vormen aanneemt, ^

De tot hiertoe opgenoemde werktuigen en hulpmiddelen
zijn voldoende tot verrigting van hel groote meertal der mi-
kroskopische onderzoekingen. De verder nog vereischte zullen
vermeld worden bij de beschrijving der verschillende bewer-
kingen, die thans volgt.

-ocr page 142-

VERVAAIlülGlNG VAN DOORSNEDEN- 155

295. Het doel van elke bewerking, welke men de voor-
werpen bij mikroskopisch onderzoek doet ondergaan, is dat-
gene zigtbaar te maken, wat zonder zulk eene bewerking
onzigtbaar is. In verreweg do meeste gevallen is deze onzigt-
baarheid alleen het gevolg van de ondoorschijnendheid der
voorwerpen, terwijl deze op hare beurt veroorzaakt wordt
door hunne te groote dikte. Talloze ligchamen toch, en
bepaaldelijk alle organische, zijn, in den eigenlijken zin des
woords, niet ondoorschijnend, dat is ondoordringbaar voor de
lichtstralen, maar de eenige oorzaak dier, in eenen zekeren
zin, schijnbare ondoorschijnendheid ligt alleen daarin, dat
de vorm der kleinste deeltjes, waaruit zij bestaan, eene zoo-
danige is, dat wanneer de lichtstralen uit eene andere mid-
denstof in hen binnentreden, deze oogenblikkelijk in aller-
hande rigtingen gebroken en teruggekaatst worden, zoodat
zij door eene laag van eenige dikte in hunnen verderen
voortgang worden gestuit.

Het geheele geheim, om het inwendige fijnere maaksel der
voorwerpen zigtbaar te maken, bestaat derhalve daarin: hen
in lagen te verdoelen, die dun genoeg zijn, om, bij eene
zekere middenstof, waarin zich het voorwerp bevindt, de
lichtstralen door hetzelve heen tot het oog des waarnemers
te doen geraken.

Het is om die reden, dat het maken van dunne door-
sneden eene der algemeenste bewerkingen is, die een mi-
kroskopisch waarnemer te verrigten heeft, en dat het eiken
aanvanger niet genoeg kan worden aanbevolen zich hierin
de noodige vaardigheid eigen te maken. Wel is waar heeft
men verscheidene (later te beschrijven) werktuigen uitge-
dacht, die lot dit doel bestemd zijn, en alle hoofdzakelijk
bestaan uit eenen door eene fijne schroef bewogen toestel,

-ocr page 143-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

waarin de voorwerpen bevestigd worden, welijcr vrij uiteinde
dan even boven de oppervlakte eener doorboorde plaat ge-
bragt zijnde, aldaar door middel van een scberp mes, dat
over de plaat bewogen wordt, als een schijfje wordt afge-
sneden, waarvan de dikte geregeld wordt met behulp der
schroef, waardoor het voorwerp hooger of lager kan wor-
den gesteld. Doch, zonder te willen ontkennen, dat het met
zulk een werktuig mogelijk is doorsneden te vervaardigen,
die gelijkmatiger van dikte zijn, dan die welke uit de vrije
hand zijn gemaakt, zoo is het niet te min zeker, dat het-
zelve voor eigenlijk onderzoek weinig of volstrekt geene waarde
heeft. Deszelfs eigenlijke bestemming kan alleen zijn, om
kabinetpraeparaten daar te stellen, die men dan, om hunne
sierlijkheid van vorm en maaksel, aan zoogenaamde liefhebbers
toont, b.
V. doorsneden van plantenstengels en van andere
dergelijke voorwerpen, waarvan het moeijelijk is zich genoeg-
zaam dunne doorsneden te verschaffen, die tevens in de ge-
heele breedte van het voorwerp genomen zijn.

Voor wetenschappelijk onderzoek heeft integendeel het ver-
vaardigen van doorsneden uit de vrije hand een bepaald
voordcel, daarin bestaande, dat juist de gedeeltelijke klieving
van eenig deel dikwerf gelegenheid geeft, om sommige
bijzonderheden van deszelfs maaksel duidelijker waar te ne-
men, dan indien het in deszelfs geheel doorkliefd was. Zoo
b.
V. herkent men op zulk eene gedeeltelijke overlangsche
doorsnede van eenen plantenstengel vaak met groote klaar-
heid, dat de stippels van vele gestippelde vaten, hoewel
soms door verdunde plaatsen van het vlies ontstaande, ook
dikwerf ware openingen zijn. Dit ziet men namelijk dan,
wanneer door de snede een gedeelte van zulk een vat over-
langs gekliefd is, en dit gedeelte zich aan den rand der

/

-ocr page 144-

VERVAARDIGING TAN DOORSNEDEN. '155

doorsnede bevindt. Op eene dergelijke wijze overtuigt men
zich gemakkelijk van het bestaan eener holte in de kraak-
beencellen, door de naar binnen springende diepten aan dc
oneffene randen der doorsnede, en zoo in talrijke andere
gevallen.

294. Het algemeenst aanwendbare werktuig tot het ver-
vaardigen van doorsneden is een scheermes. Dit dient na-
melijk voor alle zulke deelen, welke eenen matigen weer-
stand aan de snede bieden, zooals nagenoeg alle planten-
organen, kraakbeen, gedroogde of verharde dierlijke weef-
sels, vele van welke laatste echter ook in den verschen en
weeken toestand het nemen van tamelijk dunne doorsneden
met een scheermes veroorlooven, mits dit goed scherp zij.

Gewoonlijk houdt men het voorwerp, waarvan men eene
doorsnede verlangt, met de snede vlakte bovenwaarts gekeerd,
en snijdt dan naar zich toe. Is het een zacht organisch
voorwerp van tamelijke grootte, dan wordt het tusschen den
duim en den wjj.svinger gehouden, terwijl men den middelsten
vinger derzelfde hand zoodanig houdt, dat het scheermes
bij het doen der snede hierover heen glijdt.

Somwijlen is het voorwerp echter te dun of te buigzaam,
om er op die wijze doorsneden van te maken. Alsdan doet
men beter met het op eene kurkplaat te leggen en nu be-
nedenwaarts te snijden.

Bij voorwerpen, die uit hunnen aard vochtig zijn, is het
raadzaam, vóór het verrigten der snede, het mes le bevoch-
tigen , eensdeels omdat dan de gemaakte doorsnede gemakkelijker
zonder kwetsing van het mes wordt afgenomen, anderendeels
omdat hel drooge mes, bij het doorklieven, de fijne zamen-
slellende deelen eer beschadigt, dan het vochtige.

-ocr page 145-

156 TOEBEREIDING DER JIIKROSROPISCHE VOORWERPEN.

295. Wanneer de ligchamen eene tamelijke grootte bezit-
ten, zoodat men hen gemakkelijk in de hand kan houden,
behoeven zij op .geenerlei andere wijze te worden bevestigd.
Bij zeer kleine voorwerpen is men echter genoodzaakt zijne
toevlugt te nemen tot onderscheiden bevestigingsmiddelen,
die wederom overeenkomstig den aard van het te onderzoe-
ken voorwerp moeten gewijzigd worden.

Van het algemeenste nut is hier echter eene gomoplossing,
bestaande uit gelijke deelen zeer zuiver poeder van arabische
gom en water. Een droppel dezer dikke oplossing wordt
op een voorvverpglaasje gebragt, en nu het voorwerp er in-
gelegd. Is dan de gomoplossing door de verdamping van
het water hard geworden, dan is het voorwerp ook voor het
nemen vau doorsneden genoegzaam bevestigd.

Zijn de voorwerpen zeer klein, dan maakt men een meng-
sel van dezelve met de gomoplossing, en vervaardigt vervol-
gens doorsneden van dit verdroogde mengsel. Worden deze
daarop in water gelegd, dan lost dit de gom op, en de kleine
gedeeltelijk doorkliefde voorwerpen blijven over. Op die wijze
kunnen doorsneden van amylumkorrels, van pollenkorrels, cn
dergelijke kleine ligchaampjes,zonder moeite vervaardigd worden.

In andere gevallen kan men met de gomoplossing nog de
aanwending van het volgende hulpmiddel paren. Om b. v.
doorsneden van haren, vischschubben, enzv. daar te stellen,
vereenige men een aantal derzelve door middel der gomop-
lossing, d. i.-de haren tot eenen bundel, dc schubben tot eene
laag van zekere dikte. Nu snijde men in eenen gewonen
kurken stop eene sleuf, die wijd en diep genoeg is, om den
gemaakten bundel of laag met gemak te bevatten. Deze
daarin gebragt zijnde, bindt men eenen draad om de kurk,
waardoor de randen der sleuf tot elkander geperst worden ,

-ocr page 146-

MIDDELEN TOT VERHARDING. DROOGING. 1o7

zoodat de voorwerpea stijf daartusschen besloten liggen. Ver-
volgens laat men het geheel droogen, en kan dan, de kurk
en de daarin bevatte deelen gelijktijdig doorklievende, van
deze doorsneden vervaardigen, welke in dunheid niets te wen-
schen overlaten. Het voordeel dezer handelwijze bestaat daarin,
dat de kurk zelve eene groote snedevlakte aan het mes aanbiedt.

Eindelijk, indien van grootere dunne plaatvormige voorwer-
pen (bladeren, dierlijke vliezen enzv.) vertikale doorsneden
verlangd worden, dan plakke men hen met gom op eene
plaat van kurk of van week hout, waarvan alsdan op de ge-
wone wijze doorsneden kunnen worden vervaardigd, die, in
water gelegd zich van de onderlaag afscheiden.

296. Bij dierlijke weefsels is dikwerf hunne zachtheid een
groote hinderpaal voor de daarstelling van genoegzaam
dunne en doorschijnende doorsneden. Men is dan ook reeds
voorlang bedacht geweest op verschillende middelen, om zulke
weefsels vaster en harder te maken, zoodat het doorklievende
mes eenigen wederstand ontmoet.

Het oudste en, in de meeste gevallen, het beste dier midde-
len bestaat in zulke weefsels bij eene zachte warmte te laten
droogen, en er dan in den gedroogden toestand doorsneden
van te maken, welke vervolgens in eenen droppel water ge-
plaatst, dit weldra opslorpen, zich uitzetten, en grootendeels
weder geheel den vorigen vorm in het versehe deel aannemen.
Hierbij worden echter de volgende voorzorgen vereischt.

In de eerste plaats trachte men nimmer te groote ge-
deelten van eenig orgaan te droogen, eensdeels dewijl daar-
door de drooging zeer vertraagd wordt, anderendeels omdat
men gevaar loopt, dat, bij den warmtegraad, waaraan het
weefsel moet worden blootgesteld, er in de dieper gelegen

-ocr page 147-

'138 TOEBEUEIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN,

deden bederf ontstaat. Stukjes van 5 tot 8 millira. dikte
zijn de meest gepaste,- en leveren, ook na de inkrimping
door het droogen, nog eene snedevlakte van genoegzame breedte.

2° De drooging moet verders bij eenen gepasten warmtegraad
geschieden. Is deze te gering, dan geschiedt de drooging
te langzaam, en het weefsel gaat in rotting over; is zij te
hoog, dan coaguleert het daarin bevatte eiwit. In hel alge-
meen kan men aannemen, dat de warmtegraad 30° C. niet
te boven mag gaan,

Is er vet in het orgaan bevat, dan kieze men ter droo-
ging zulk een gedeelte, dat daarvan zooveel mogelijk vrij is,
want door de warmte smelt het vet, en doordringt het weef-
sel, nadat het waler verdampt is, waardoor het laler onge-
schikt wordt, om zich weder behoorlijk in waler uit le zet-
ten, tenzij men de gemaakte doorsneden vooraf met ether
laat uittrekken. Is het niet mogelijk een vetvrij gedeelte
voor de drooging aan te wenden, dan moet men eene
dunne laag bij eenen lageren warmtegraad droogen, dan
waarbij het vet smelt, d. i, bij hoogtens 40°, daar 30° het
smeltpunt van zuivere margarine is, en deze (in menschen-
vet) altijd met de reeds bij de gewone temperatuur vloeibare
elaine vermengd voorkomt.

4° Als warmtebron kan men des zomers de zonnestralen
aanwenden, terwijl des winters kunstwarmte gevorderd wordt.
Daar echter bij het hangen in de lucht de voorwerpen altijd
verontreinigd worden door het daarop vallend stof, zoo geef
ik de voorkeur aan den in fig. SI afgebeelden toestel, welke
tevens eene gepaste regeling der verwarming veroorlooft. A stelt
den geheelen toestel voor, terwijl bij B een gedeelte in door-
snede is afgebeeld. De letters betcekenen in beiden hetzelfde.

abcd is dc doorsnede van eenen ronden bak, welke vau

-ocr page 148-

DROOGING VAN DIERLIJKE VOORWERPEN. 159

boven open is. Bij ef bevindt zich een tweede bodem,
welke los ligt op eenen daarvoor bestemden rand. In de
holte tusschen e/* en
bc is fijn zand bevat. Op den bodem
ef rust het ronde voetstuk hetwelk in deszelfs midden
de stijl
ik draagt. Aan deze is, op een derde van hare
hoogte, de ronde bak
l m bevestigd, welke met droog chlor-
calcium gevuld wordt. De stijl
ik 'is aan haar boveneinde
voorzien van eene ronde plaat
op, aan welker rand eenige
haakjes zijn aangebragt, welke bestemd zijn, om de te droe-
gen deelen, door middel van draden, op te hangen. Andere
deelen, die op glasplaatjes geplaatst zijn, kunnen op de plaat
zelve worden gelegd. Eene getubuleerde glazen klok overdekt
het geheel, en rust op den tweeden bodem ef, terwijl zich in
den hals der klok een thermometer
t bevindt. De geheele
toestel wordt gedragen door een gepast voetstuk, uit drie
stijlen en eenen bak bestaande, terwijl voor de verwarming
eene kleine Argandsche lamp dient. Alles is van stevig blik
vervaardigd, met uilzondering van den bodem bc, welke
uit geel koper beslaat (1).

297. Alhoewel nu de met eenige zorg verrigte drooging
het meest algemeen aanwendbare raiddel is, om aan de weef-
sels eene voor het vervaardigen van doorsneden geschikte
hardheid te geven, zoo heeft zij echter ook hare nadeelige
zijden; bovendien is zij niet in alle gevallen toepasselijk.
Hare nadeelen zijn: vooreerst, dat de eenmaal gedroogde
deelen, later in water gelegd, niet weder volkomen tot het

(1) Deze zelfde toestel kan óok voor het uitbroeden van eijeren gebezigd
vTorden. Daartoe wordt de stijl
ik met den chlorcaleiumbak enzv. verwij-
derd, en de eijeren in eene goede hoeveelheid boomwol gewikkeld in het
opene gedeelte van den bak
ahcd gebragt, waarop vervolgens de deksel
C geplaatst wordt, die bij
v eene opening voor eenen thermometer heeft.

-ocr page 149-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

oorspronkelijk volume van het versehe deel terugkeeren (IJ,
en ten anderen, dat sommige elementaire deelen, zoo als de
primitiefvezelen der pezen en der banden, door de drooging
zoo sterk te zamen kleven, dat zij later, bij de doorweeking met
water, niet weder afzonderlijk te voorschijn komen. Ofschoon
men nu erkennen moet, dat in den regel deze aaneenkle-
ving geen plaats grijpt, daar vele der fijnste elementaire
deelen, de primitiefvezelen der spieren, de primitiefbuizen
der zenuwen enzv., door de drooging geene in het oogloo-
pende verandering ondergaan, zoo is het echter wenscbe-
lijk ook andere verbardingsmiddelen te gebruiken, ten einde
de uitkomsten, met verschillende handelwijzen verkregen, on-
derling te kunnen vergelijken, en daaruit een meer zeker
besluit op te maken.

Hier komen nu in de eerste plaats in aanmerking: alle
zulke vochten, welke het vermogen bezitten om het ei-
wit te coaguleren, of daarmede onoplosbare verbindingen te
vormen: alkohol, sublimaatoplossing, salpeterzuur, chromi-
umzuur. Natuurlijk is het geenszins onverschillig, welk dezer
verschillende vochten men aanwendt. Hier moet men zich laten
leiden, door de kennis aangaande de zamenstelling van het
weefsel, hetwelk men onderzoekt, en de algemeene inwerking
der bedoelde vochten. Ook moet men niet vergeten, dat
door hunne inwerking physische en chemische veranderin-
in de weefsels ontstaan, en men dus altijd eenigzins op zijne
hoede wezen moet, om geene kunstvoortbrengsélen voor zamen-
stellende deelen gedurende den normalen toestand aan te zien.

(1) Voor de spieren vond ik de verhouding tusschen den gemiddelden
doormeter der gedroogde en weder met water doorweekte primitiefbun-
dels, en dien Van dezelfde bundels in den verschen toestand, als 1:1,31.
Zie
mijne Recherches micrométriquos p. 59.

-ocr page 150-

MIDDELEN TOT VERHAIIDING DER DIERLIJKE WEEFSELS. \i\

Onder deze vochten is slappe spiritus van 10° tot 13°
datgene, hetwelk de minste veranderingen te weeg brengt,
en bepaaldelijk voor vele grootendeels uit vezelen bestaande
organen, met voordeel kan gebruikt worden. Zulke weef-
sels worden er, wel is waar, niet eigenlijk hard door, maar
vast genoeg, om, met behulp van een zeer scherp scheermes,
er tamelijk dunne plaatjes van te snijden. Zoo b. v. de
uterus, de ovaria enzv. Wil men eene meerdere verharding
te weeg brengen, dan kan men eenen sterkeren spiritus aan-
wenden, doch dan krimpen de deelen altijd meer of min ineen.

Dit laatste is ook altijd het geval bij dierlijke weefsels,
die in
sublimaatoplossing vertoefd hebben. Bovendien maakt
deze hen zoo ondoorschijnend, zelfs dan wanneer de oplos-
sing zeer verdund is, dat men slechts zelden tot dit mid-
del zijne toevlugt zal nemen. Slechts in één geval verdient
het boven andere verkozen te worden, namelijk wanneer men
de haarvaten met de daarin nog ongeschonden bevatte bloed-
schijfjes wil onderzoeken, dewijl sublimaatoplossing onder de
mij bekende stoffen de eenige is, waardoor de laatste geene
veranderingen ondergaan. Tot dit doel moet de oplossing

1 1

echter niet meer dan j^q — sublimaat bevatten.

Het derde der genoemde vochten, salpeterzuur,, kan in
sommige gevallen met vrucht gebruikt worden. Voor de
kristallens is het als het meest geschikte te beschouwen;
doch vooraf moet dau het geconcentreerde zuur met 4—3
maal deszelfs gewigt water verdund, en de kristallens, al-
vorens daarvan doorsneden worden vervaardigd, met water
uitgetrokken worden, ten einde het zuur weder te verwijderen,
hetwelk, zonder deze voorzorg, de messen zoude aantasten.

Ook voor de ontleding van zeer kleine embryones is eene

-ocr page 151-

'142 TOEBEHEIDING DEK MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

bevochtiging met salpeterzuur verdund met 8 deelen waler
een nuttig hulpmiddel, waartoe hetzelve het eerst door Rus-
coni (1) is aanbevolen.

Het chromiumzuur, waarop Jacobi en Hannover het
eerst voor dergelijke doeleinden opmerkzaam gemaakt heb-
ben (2), vindt in vele gevallen eene nuttige aanwending. In
zeer verdunden toestand, zoodat deszelfs oplossing eenestroo-
gele kleur heeft, dient het voor het verharden van herse-
nen, ruggemerg enzv.; in iets meer geconcentreerden toestand
is het in slaat de eiwithoudende vochten, die in holten be-
sloten zijn, zooals het glasvocht in het oog, tot coagulatie
te brengen, zoodat het nu mogelijk is, de vliezen te ont-
dekken, welke zulke holten in vakken verdeden. De eenige
nadeelige bijwerking van dit middel bestaat in de gele kleu-
ring , die het aan alle daarmede doortrokken organen mede •
deelt. Ook neemt gelijktijdig met de verharding de ondoor-
schijnendheid loe.

Dit laatste gebrek is niet eigen aan twee vochten die door
Purkinje, cn later ook door Pappenheim (3) tot het ver-
harden van dierlijke sloffen zijn aanbevolen, namelijk eene
oplossing van
koolstofzure potasch en houtazijn. Inderdaad
bezitten beide hel vermogen aan zachte dierlijke weefsels
eene kraakbeenige hardheid te geven, en zoddcn als zoodanig
zeer tot het bedoelde oogmerk geschikt zijn', indien de oor-
vaak van dit vast worden niet juist gelegen ware in eene che-
mische en physische verandering, welke de elementaire dee-

(1) Annalos des sciences naturelles. 1841 AvriJ.

(2) Zie Hannover, Die Chromsaüre ein vorzügliches mittel hei mi-
kroskopischen ünto^rsuchungcn,
Müller's Archiv. 1840 s. 549.

(3) Simon's Beiträge zur physiologischen und pathologischen Chemie
und Mikroskopie.
1843. s. 499.

-ocr page 152-

MIDDELEN TOï VERHARDING DER DIERLIJKE WEEFSELS. 145

len door de inwerking der beide genoemde vochten ondergaan.

Bij de opzettelijk door mij in het werk gestelde proefne-
mingen, om de waarde dezer middelen te toetsen, is mij
gebleken, dat eene verhouding van 1 deel koolstofzure pot-
asch op 4 deelen water tot verharding der weefsels, zoodat
er dunne doorsneden van kunnen genomen worden, over het
algemeen meer dan toereikend is, doch dat, indien de hoe-
veelheid water minder dan het dubbele bedraagt (1 op 8),
men zich niet meer met voordeel van deze oplossing kan
bedienen. Onderzoekt men nu de inwerking dezer tamelijk
geconcentreerde oplossing op de weefsels, dan bevindt men,
dat vele elementaire deelen, namelijk die van het bindweef-
sel , van de pezen, de huid, de primitiefbuizen der zenu-
wen, de wanden der bloedvaten, enzv., daaronder weinig of
niet geleden hebben. Daarentegen hebben zich alle de dee-
len, die grootendeels uit proteineverbindingen bestaan, zoo
als de primitiefvezelen der willekeurige en onwillekeurige spie-
ren, de inhoud van nagenoeg alle cellen enzv., daardoor
sterk uitgezet, zoo zelfs dat de vezelachtige deelen geheel
verdwenen, en de celvliezen door de sterke uitzetting ver-
dund, en moeilijk zigtbaar zijn geworden. De oorzaak van
de door koolstofzure potasch bewerkte vastheid der organen
moet derhalve juist in die opzwelling der proteïnehoudende
elementaire deelen gezocht worden, en de graad van hard-
heid, welke een orgaan daardoor verkrijgt, houdt met het
proteinegehalte gelijken tred. Men ziet echter ligtelijk in,
dat dit verre is van in alle gevallen gunstig le zijn, zoodat de
koolstofzure potaschoplossing dus wel somtijds met vrucht kan
worden aangewend, maar geenszins onvoorwaardelijk als alge-
meen verhardingsmiddel kan worden aanbevolen, dewijl men
daarbij steeds, om eenige der elementairdeelen duidelijk te

-ocr page 153-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

zien, de naauwkeurige waarneming van andere zamenstel-
lende deelen van betzelfde orgaan moet opofferen. Het zal
overigens niet noodig zijn, hier in bijzonderheden te treden
nopens de gevallen, waar dit middel van werkelijk nut kan
wezen, dewijl in de boven kortelijk geschetste inwerking op do
voornaamste elementaire bestanddeelen van de zachte dierlijke
weefsels, hiertoe reeds de noodige aanwijzing bevat is. Ik
voeg hier slechts bij, dat eene doorsnede, welke vervaardigd
is van een met koolstofzure potasch doortrokken deel, goed
met water moet worden uitgespoeld, en ook hiermede be-
vochtigd onder het mikroskoop gebragt, dewijl het sterke
lichtbrekend vermogen dezer oplossing anders de elementaire
deelen te doorschijnend, en daardoor moeilijk zigtbaar maakt.

Het tweede der door Purkinje aanbevolen vochten, de
houtazijn acht ik geheel ongeschikt voor verreweg de meeste
onderzoekingen van dierlijke weefsels. Zij verkrijgen daar-
mede wel de noodige hardheid, en worden, na gedroogd te
zijn (hetgeen bij het gebruik van koolstofzure potasch niet
geschieden kan, omdat dit den waterdamp uit de lucht aan-
trekt), zelfs hoornachtig, doch dit heeft alleen plaats ten
koste eener verandering in bijna al de elementaire deelen,
bepaaldelijk der lijmgevende weefsels: bindweefsel, huid,
pezen, banden; terwijl de wanden der cèllcn grootendeels
verdwijnen, welk nadeel i|iet opgewogen wordt door het
sterker te voorschijn treden der kernen,
üp oorzaak van het
hard worden is dus, in eenen zekeren zin, hier het tegenover-
gestelde van die bij de inwerking van koolstofzure potasch.
Terwijl door dit laatste eene opzwelling der proteinehoudende
bestanddeelen ontstaat, brengt houtazijn eerte sterke uitzet-
ting van alle iot de lijmgevende weefsels behoorende deelen
te weeg,, zonder de proteine-bestanddeelen geheel te ver-

-ocr page 154-

GEBRUIK DER DUBBELMESSEN.

schoonen, zoodat de door dit middel te weeg gebragte veraudc-
ringen inderdaad te groot zijn, om, na deszelfs aanwending,
over de normale structuur van eenig orgaan te kunnen oordeelen:

298. Uit bet gegeven overzigt der verschillende hulpmid-
delen , welke tot het vervaardigen van doorsneden van zachte
weefsels kunnen dienen, blijkt, dat nocli het droogen, noch
de behandeling met eenig verhardend vocht als voor alle ge-
legenheden geschikt kunnen worden beschouwd; dat integendeel
elke dier handelwijzen hare eigene voor- en nadeelen heeft,
zoodat men bij eenig onderzoek het best zal doen zich niet bij
eene enkele tc bepalen, maar, al naar gelang van den aard
des voorwerps, de keuze in te rigten, of meer dan eene der
genoemde in toepassing te brengen, cn dari ten slotte de al-
tijd gedeeltelijk bruikbare uitkomsten der verschillende waar-
nemingen onderling te vergelijken, om er een algemeen
besluit uit af te leiden.

Het wenschlijkst ware echter een gepast middel te bezitten,
len einde van dc geheel versehe weefsels doorsneden van ge-
noegzame dunheid te kunnen vervaardigen. Hiertoe nu hebben
Gerber cn Valentin hunne
dubbelmessen bestemd, welke
boven (§ 284) beschreven zijn, tevens met de daaraan door
mij aangebragte wijzigingen. Inderdaad is het dubbelmes
een in sommige gevallen zeer bruikbaar werktuig. Men zoude
zich echter bedriegen, indien men waande, dat hel overal
en altijd aanwendbaar is. Zoodra de deelen zeer zacht zijn,
b.
V. hersenen en ruggemerg, is het mij nimmer gelukt
daarmede doorsneden daar te stellen, die (zonder drukking)
eene voldoende doorschijnendheid bezaten. Daarentegen is
het bij tamelijk vaste, vooral vezelachtige organen (b. v. den
uterus) geheel op zijne plaats.

II. 10

-ocr page 155-

i46 TOEBEREIDING DER MIKROSEOPISCHE VOORWERPEN.

Om het rfwMe/me^ behoorlijk te gebruiken worden eenige voor-
zorgen vereischt. Na de beide klingen, door middel der schroef,
op dien afstand gebragt te hebben, welken men oordeelt de ge-
schikste te zijn, dompele men hen in water, zoodat hunne bin-
nenvlakten geheel nat zijn. Daarop beginne men de snede met
het achterste naar de hand toe gekeerde gedeelte van het
dubbelmes, omdat aldaar de tusschenruimte tusschen de beide
klingen het geringst is, en hale nu het mes, eene enkele
snede doende, onder zachte drukking, naar zich toe, dat is,
zonder op en neder te snijden, dewijl daardoor het reeds
tusschen de messen beklemde gedeelte zoude verscheurd wor-
den. Vervolgens verwijdere men de beide klingen van el-
kander door het losdraaijen der schroef, en spoele de aan
een van hen belden gehecht blijvende lap met eenig water
daarvan af.

Het dubbellancet (z. bl. 113) wordt met vrucht gebruikt,
om doorsneden te vervaardigen nabij de oppervlakte van eenig
orgaan, waar het dubbelmes geen wederstand genoeg zoude
ontmoeten. Echter kan het ook in de meeste andere geval-
len worden gebezigd, en is vooral aanwendbaar daar waar
de deelen onderling los zamenhangen, zoodat zij door de
snijdende beweging van het mes ligtelijk uit hunne plaats
zouden verwijderd worden. Met het dubbellancet namelijk
worden de doorsneden gestoken, en niet gesöeden.

De dubbelbijtel eindelijk (zie bl. 114) dient vooral tot
het daarslellen van doorsneden van hardei^e weefsels, zoo
als van kraakbeen, van de meeste plantenorgönen enzv. Bij
het gebruik van dit werktuig wordt het voorwerp, waarvan
men eene doorsnede verlangt, op eene kurkplaat gelegd, en
nu de dubbelbijtel, onder het verrigten eener hobbelende be-
weging, er door heen gedrukt.

-ocr page 156-

eEBRUIK VAN HET LANCET , DE SCHAAF. i 11

Even als ten aanzien van het duhbehnes gezegd is, geldt
het ook voor het dnbbellancet en den dubhelbijtel, dat na-
melijk vóór het gebruik de bladen met water moeten be-
vochtigd worden.

299. Het spreekt van zelf, dat deze verschillende soorten
van werktuigen alleen daar kunnen worden gebruikt, waar
het orgaan eene zekere dikte heeft, zoodat dit bij het door-
klieven genoegzamen weerstand biedt. Tot het nemen eener
oppervlakkige doorsnede, — iets dat zeer dikwerf juist het ge-
wigtigste is, omdat men dan klaar het punt ziet, waarvan
men eene doorsnede verlangt, — zijn deze werktuigen ge-
heel onbruikbaar.

Indien een gewoon scalpel of scheermes hier, uithoofde
der weekheid van het weefsel niet kan gebruikt worden, dan
kan men zich met voordeel bedienen van een
lancet, of nog
beter van het in fig. S afgebeelde en bl. H2 beschre-
ven mesje. Men steekt de spits hiervan, na het vooraf met
water nat gemaakt te hebben, even onder de oppervlakte,
en schuift haar in gelijke rigting met deze voorwaarts, ter-
wijl, indien de afgescheiden lap daarbij niet van zelf reeds
loslaat, men dit met eene schaar te hulp komt. Inderdaad
komen de gelegenheden, waarbij deze handelwijze met vrucht
kan worden aangewend, in de fijnere anatomie der dierlijke
organen zeer veelvuldig voor, en acht ik een dergelijk mesje,
voor onderzoekingen van dien aard, veel onmisbaarder dan
het dubbelmes, waarvan het gebruik altijd tot eenige wei-
nige gevallen zal beperkt blijven.

300. Onder de tot het vervaardigen van doorsneden aan-
gewende werktuigen, noem ik hier nog volledigheidshalve de

10*

-ocr page 157-

'148 TOEBEUEIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN,

schaaf., waarvan het gebruik door Pappenheim (1) is aanbe-
volen. Natuurlijk zijn alleen zulke deelen, die uit hunnen aard
hoornachtig of door kunst verhard zijn, voor deze handelwijze
geschikt; terwijl hare voordeelen daarin bestaan, dat men eens-
deels zeer groote, anderendeels eene reeks van elkander op-
volgende doorsneden, binnen korten tijd, daarmede kan ver-
krijgen. Intusschen zullen de gelegenheden, waar zij inder-
daad boven andere werktuigen de voorkeur verdient, zich zel-
den aanbieden, te minder, daar, gelijk Pappen heim zelf
erkent, de aldus daargestelde doorsneden ongeschikt zijn voor
de waarneming der fijnste details, iets, dat toch,in verreweg
de meeste gevallen van mikroskopisch onderzoek, als de hoofd-
voorwaarde moet beschouwd worden.

301. Even als vele zachte voorwerpen om den geringen
wederstand, die zij aan het mes aanbieden, eigene voorzor-
gen en hulpmiddelen tot het vervaardigen van doorsneden
vorderen, zoo zijn er andere voorwerpen: beenderen, tan-
den, koralen, schelpen, fossilien, enzv., die, uithoofde hunner
hardheid en daarmede gepaard gaande broosheid, moeijelijk tot
genoegzame dunheid kunnen worden gebragt. Hier moet men
weder tot geheel andere middelen zijne toevlugt nemen. Dezo
zijn tweedcrlei. |

Indien, gelijk bij tanden en beenderen (schelpen en ko-
ralen, als een te gering gehalte aan organische bestanddeelen
bevattende, zijn hiervoor ongeschikt) het weefsel voor een aan-
zienlijk gedeelte uit organische deelen bestaat, die, na de
verwijdering der zoogenaamde anorganische stoffen, nog iu hun -
nen zamenhang overblijven, dan kan men zulke voorwerpen

{!) Simon's Beiträge 1843. t. 498.

-ocr page 158-

DOORSNEDEN VAN BEENDEREN, TANDEN, SCHELPEN, KORALEN, ENZV. 149'

door salpeterzuur of zoutzuur daarvan bevrijden; men zal echter
wel doen met niet al te geconcentreerde zuren aan te wenden,
dewijl door eene te snelle en krachtige werking ligtelijk het ver-
band der zamenstellende deelen verbroken wordt. Indien de
hierbij plaats hebbende gasontvvikkeling na eenige uren heeft
opgehouden, dan moet het zuur afgegoten, en door water ver-
vangen worden, hetwelk men eenige malen ververscht. Deze
voorzorg is noodig, omdat zonder haar de salpeterzure kalk
of het chlorcalcium, beide deliquescerende zouten, de droo-
ging aan de lucht onmogelijk maken. Is het voorwerp door
herhaalde uitwassching met water daarvan bevrijd, dan kan
het op de gewone wijze gedroogd, en de doorsneden met
een scheermes of scalpel vervaardigd worden.

De andere handelwijze heeft ten doel, om door slijping
genoegzaam dunne en doorschijnende plaatjes daar te stellen.
Hiertoe maakt men eerst, met behulp eener vijl van matige
fijnheid, de oppervlakte van het voorwerp plat, en vervol-
gens zaagt men met eene fijne zaag daarvan een plaatje af
van zekere dikte. Hoe dunner dit is, des te minder tijd
behoeft naderhand op het slijpen te worden doorgebragt,
doch men is in dit opzigt afhankelijk van den aard der
stof, waaruit het ligchaam bestaat. Beenderen en wortels
van tanden kan men tot plaatjes zagen, die weinig dikker
dan schrijfpapier zijn; bij tandkroonen, koralen, schelpen
enzv, is men daarentegen genoodzaakt veel dikkere plaatjes
af te zagen, dewijl zij anders onder de bewerking afbrokkelen.

Het slijpen geschiedt het best op eene plaat spiegelglas

«

met water en amaril, daarbij aanvangende met de grovere,
en hiermede eerst aan de eene, en vervolgens aan de an-
dere oppervlakte voortgaande, tot dat het plaatje de vereischte
dunheid heeft erlangd; dan neemt men, na de glasplaat af-

-ocr page 159-

'763 TOEBEHEIDING DEK MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

gespoeld te hebben, de fijnere door slibbing (z. bl. 117) ver-
kregen amaril, steeds zorg dragende genoegzaam water op de
glasoppervlakte te houden, en eindigt met het plaatje nog
eenigen tijd op de, nu mat geworden, glasplaat alleen te
slijpen, zonder amaril, ten einde de kleine door deze ge-
maakte krasjes geheel te verwijderen.

In de meeste gevallen, bepaaldelijk bij het vervaardigen
van tand- en beenpraeparaten, zal men zich het best bevin-
den bij het slijpen uit de vrije hand, dat is zonder het
plaatje ergens op te bevestigen, maar het alleen met de
spits van den wijsvinger over de slijpoppervlakte voerende.
Dit levert namelijk het voordeel op, van gedurende de be-
werking over de dikte van het plaatje te kunnen oordeelen,
en het van tijd tot tijd onder het mikroskoop te kunnen
brengen, ten einde te zien, of het de gevorderde doorschij-
nendheid reeds verkregen heeft, dan wel of men nog met
slijpen moet voortgaan. Bovendien heeft men het dan in
zijne magt, indien een gedeelte van het plaatje dikker dan
het overige is, dit door eenige meerdere drukking daar ter
plaatse te verhelpen. Om den vinger te beschutten, kan men
een linnen lapje daarom heen slaan, of nog beter eenen ou-
den zeemlederen handschoen aantrekken. Is het plaatje ech-
lcr al te klein, of de zelfstandigheid, waaruit het bestaat,
zeer broos, gelijk b. v. die der schelpen van weekdieren,
dan is men wel verpligt het plaatje met zegellak op een
handvatsel van gepasten vorm vast te kleven. Na de slijping
wordt dan hel plaatje van het lak losgemaakt door middel
van alkohol.

Van fossiliën, waar de incrusterende stof hoofdzakelijk
uit koolstofzuren kalk bestaat, kunnen op eene dergelijke
wijze, zonder veel moeite, dunne plaatjes vervaardigd wor-

-ocr page 160-

ISOLKBING DER ORGANEN VAN KLEINE DIEREN. 1ÖI

den. Is echter de incrusterende zelfstandigheid kiezelzuur,
dan vordert het daarstellen van doorschijnende plaatjes zoo-
veel tijd en moeite, dat men beter doet, om deze bewer-
king, indien daartoe de gelegenheid bestaat, aan eenen dia-
mantslijper op te dragen. V. Mohl (!) geeft den raad, om,
in zulk een geval, op eene draaibank eene dunne koperen
schijf te spannen, en daarmede met behulp van amaril eene
dunne laag van het voorwerp af te snijden, deze vervolgens
op eene glasschijf te bevestigen, met fijne amaril te slij-
pen en eindelijk le polijsten. Ik zelf heb hieromtrent geene
eigene ervaring.

302. Eene hoofdvoorwaarde, waarvan het welslagen van
elk anatomisch onderzoek meer of min afhangt, is, dat de
voorwerpen, welke men wil waarnemen, behoorlijk van de
naburige en omringende 'geïsoleerd worden. Eigenlijk bestaat
hierin de geheele praktische anatomie. Het is uit den aard
der zaak niet mogelijk algemeene voorschriften te geven, hoe
zulks geschieden kan, daar de handelwijzen hier telkens ver-
schillen moeten naar gelang van het voorwerp, hetwelk men
onderzoekt, en ook grootendcels alleen door eigen oefening
kunnen worden aangeleerd. Schoon derhalve de fijnere ana-
tomie van kleine dieren, insekten, weekdieren, entozoa, in-
fusoria enzv., geheel op het gebied van het mikroskopisch on-
derzoek ligt, zoo gedoogt de meer algemeene strekking van
dit werk niet hier in bijzonderheden te treden nopens de
onderscheiden wijzen, waarop moet worden te werk ge-
gaan, ten einde hunne organen voor onderïsoek behoorlijk
bloot le leggen. Het zij genoeg hier te herinneren aan het

(1) Mikrographio s. 259»

-ocr page 161-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

vroeger (§290) gezegde, nopens de wijze, waarop zulke voor-
werpen bevestigd worden, ten einde beide handen voor het
gebruik van de mesjes, naalden, scharen enzv. vrij te houden,
terwijl ik alleen doe opmerken, dat de ontleding in zulk een
geval altijd onder water moet geschieden, omdat de deelen
zich dan gemakkelijker laten uitspreiden, en waarbij men
zich, al naar gelang der omstandigheden, van het bloote
oog, de loupe, het enkelvoudig of het regtkeerend mikros-
koop kan bedienen. Wil men vervolgens eenig afgezonderd
deel sterker vergroot zien, en het daartoe onder hel zamen-
gesteld mikroskoop brengen, dan legt of houdt men een
voorwerpplaalje onder de oppervlakte van het water, en
brengt er nu het voorwerp op, hetwelk dan zonder moeite
in die stelling kan gebragt worden, welke voor mikroskopiscb
onderzoek het geschikst is, welke stelling het behoudt, ook
nadat het voorwerpplaalje met hel daarop liggend voorwerp
uit hel water genomen, en het overtollige vocht verwijderd
is. Het is op dezelfde wijze, dat dunne dierlijke vliezen,
doorsneden van tedere weefsels enzv., op de voorwerpplaatjes
moeten worden gebragt, dewijl zonder dit hulpmiddel het
zelden gelukt hen zonder kwetsing behoorlijk uit te spreiden.

303. Bij zeer vele mikroskopische onderzoekingen, en wel
bepaaldelijk bij die van dierlijke weefsels heeft men iweeder-
lei doel, namelijk vooreerst hel maaksel van hel weefsel in
zijn geheel, dal is den ouderlingen zamenhang der hetzelve
zamenstellende elementaire deelen waar te nemen, en ten
tweede ook het maaksel dier elemenlare deelen zelve te on-
derzoeken. Het eerste doel wordt bereikt door o/, indien,
gelijk bij vliezige deelen plaats heeft, dc doorschijnendheid
groot genoeg is, er een kleiu gedeelte van onmiddelijk onder

-ocr page 162-

ISOI-EniNG DER ELEMENTAIRE DEELEN. 155

het mikroskoop te brengen, of, waar zulks niet het geval
is, er dunne doorsneden van te vervaardigen. Doch om
de zamenstellende elementaire deelen goed te zien, daar-
toe is dit algemeene onderzoek in den regel niet toereikend,
dewijl deze te digt opeen gepakt liggen, dan dat zij met
genoegzame duidelijkheid kunnen onderscheiden worden. Zoo
b.
V. zal men op de dwarse en overlangsche doorsneden van
spieren, van zenuwen enzv., zeer goéd kunnen waarnemen,
hoe de algemeene loop der primitiefbundels en der primi-
tiefbuizen is, hoe de vezels van het bindweefsel de bundels
omgeven, hoe, indien de bloedvaten opgespoten zijn, deze
zich tusschen deze deelen verspreiden; doch om de fijnere
structuur der primitiefbundels in de spieren, en der primi-
tiefbuizen in de zenuwen na te gaan, daartoe is het volstrekt
noodig hen afgezonderd en geheel op zich zelve liggende te
zien. In zulke gevallen moet het weefsel worden uitgeplo-
zen. Hiertoe legt men een zeer klein gedeelte van hetzelve
op een voorwerpplaatje, bevochtigt het met eenig water, en
verrigt nu de uitpluizing met een paar naalden, hetzij met
het bloote oog, of, waar zulks noodig mogt zijn, — b. v.
ter isolering van de Malpighische ligchaampjes der nieren, der
gangliencellen in de zenuwknoopen, enzv. — onder de loupe.

504. Intusschen moet men hierbij wel in het oog houden,
dat het water, schoon van de verschillende tochten het meest
algemeen aanwendbare zijnde, toch niet uitsluitend en in
alle gevallen de voorkeur verdient. Reeds vroeger (§ 258)
heb ik doen opmerken, hoe het maaksel van vele voorwer-
pen slechts dan kan erkend worden, wanneer zij in sterker
brekende middenstoffen geplaatst zijn; maar inzonderheid
heb ik hier het oog op den invloed, dien het water uitoefent

-ocr page 163-

'154 TOEBEUEIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN,

op dea vorm van sommige tedere door vliezen begrensde
organische voorwerpen, ten gevolge der plaats grijpende en-
dosmose, en herinner daarom hier aan den mede reeds vroe-
ger (bl. 150) gegeven regel, van de organische voorwerpen
zooveel mogelijk in dien toestand onder het mikroskoop te
brengen, waarin zij zich tijdens het leven bevonden. Daar
nu de vochten, waardoor de deelen omspoeld worden, of die
in hen bevat zijn, altijd uit waterige oplossingen (van eiwit,
suiker, gom enzv.) bestaan, maar nimmer uit zuiver water,
zoo zal ook het gebruik van dergelijke oplossingen dikwerf
de voorkeur boven enkel water verdienen. Echter heeft de
ondervinding reeds met voldoende zekerheid het meerendeel
der gevallen leeren kennen, waarin zulk eene inwerking van
het water op de elementaire deelen te vreezen is, en ande-
re, waarin geen spoor van verandering daardoor ontstaat.
Zoo kan men, bij schier alle onderzoekingen van planten-
weefsels, gerustelijk zuiver water ter bevochtiging aanwenden;
alleenlijk bij zeer jeugdige in de eerste ontwikkelingstijdper-
ken verkeerende deelen is het veiliger eene zeer verdunde
(1 op 50 deelen water) suiker- of gomoplossing te bezigen.
Onder de dierlijke weefsels heeft water geenen bespeurbaren
invloed op alle echte vezelvveefsels, dat is, spier-, pees-,
band-, bindweefsel enzv.; verders niet opi de platte hand-
vormige vezelen der kristallens, noch op de cellen van het
kraakbeen, ofschoon de tusschenliggende stof hetzelve met
kracht inzuigt, en daardoor wordt uitgezet, gelijk op eene in
het oog vallende wijze plaats grijpt bij doorsneden van de kraak-
beenige ringen der luchtpijp. Dat hardere weefsels, zoo als
van beenderen, tanden, schubben, haren, vederen enzv.,
door de toevoeging van water geenerlei verandering onder-
gaan, zal ter naauwernood behoeven vermeld te worden.

-ocr page 164-

BEVOCHTIGING EN BEDEKKING DBR VOORWERPEN. 155

Tol de elemeolaire deelen, waarop water eenen schade-
lijken , den vorm meer of min verstorenden, invloed uitoe-
fent, kunnen in het algemeen alle de zoodanige worden ge-
rekend te behooren, welke bestaan uit een zeer teder vliesje
als hulsel met eenen daarin beslotenen inhoud, die organi-
sche sloffen in tamelijk geconcentreerden toestand opgelost
bevat; dus in het algemeen alle jeugdige dunwandige cellen
en buizen. Hier moet men echter nog onderscheid maken.
De inwerking van het waler is gering op alle epitbeliumcellen,
pigmentcellen, de levercellen, de haarvaten, mits deze niet
tot de allerfijnste behooren; daarentegen belangrijker op de
primitief buizen der zenuwen, vooral op die van het rugge-
merg en der hersenen; terwijl eindelijk de bloedligchaampjes
en de bcstanddeelen van het netvlies schier onmiddelijk na
de bevochtiging met waler daardoor eenen van den vroegeren
geheel verschillenden vorm aannemen, zoodat de eersten al-
leen drijvende in bloedwei, en de laatsten alleen bevochtigd
met het glasvocht uit hetzelfde oog, zonder verandering on-
dergaan te hebben, kunnen onderzocht worden.

30S. Wanneer nu een voorwerp zoodanig is toebereid,
dat het voor de mikroskopische waarneming geschikt is, dan
moet het bedekt worden met een dekplaatje. (Zie omtrent
hunne vervaardiging § 287 en 288).

Het doel dezer bedekking is tweeledig: vooreerst, om de
verdamping van het vocht, en het beslaan van het objec-
tief daardoor, te verhinderen;
ten tweede, om de opper-
vlakte van het voorwerp in een plat vlak te brengen.

Bij de keus van het dekplaatje moet men zich door de
volgende omstandigheden laten leiden:
vooreerst, door den
afstand van het objectief van het voorwerp; het spreekt van

-ocr page 165-

'156 TOEBEHEIDING DEK MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

zelf, dat bij aanwending der sterkste objectieven alleen zeer
dunne dekplaatjes in aanmerking kunnen komen, doch
ten
tweede
moet acht gegeven worden op den invloed, welken
de dikte van het dekplaatje op den gang der stralen en
den correctietoestand der aberratiën uitoefent (z. Dl. I bl. 208),
terwijl eindelijk
ten derde de graad van het weerstandbie-
dend vermogen aan drukking in aanmerking komt, welken
het voorwerp bezit. Sommige voorwerpen namelijk kunnen
slechts eene hoogst geringe drukking verdragen, zoodat alleen
de dunste plaatjes mica of glasvlies voor hunne bedekking
geschikt zijn, terwijl daarentegen vele andere hierdoor niet
alleen geen nadeel oudervinden, maar zelfs eenen zekeren
graad van drukking vorderen, om hunne zamenstellende dee-
len behoorlijk zigtbaar te maken.

Waar de eenvoudige bedekking met een tamelijk dik dek-
plaatje hiervoor niet voldoende is, moet de drukking door
werktuiglijke middelen vermeerderd worden, en het is hier,
dat het drukwerktuig of
compressorium,, waarvan talrijke
wijzigingen bestaan, welker beschrijving voor de laatste af-
deeling bespaard blijft, in aanwending kan worden gebragt.
Echter kan hij, die zulk een werktuig niet bezit, het voor
de meeste gevallen, waar eene trapsgewijs toenemende druk-
king gevorderd vvordt, ontbeerlijk maken, door een gewoon
voorwerpplaatje ter bedekking te bezigen, en tusschen de
beide glasplaatjes iu, aan weerszijden van het voorwerp, en
op eenigen afstand daarvan, eene kleine hoeveelheid van eenige
weeke zelfstandigheid te plaatsen, b. v. van een mengsel
van was met een weinig terpenthijnolie zamengesmolten. Door
eene gelijkmatige drukking tusschen den duim en den wijs-
vinger der beide banden, kan dan geheel aan de bedoeling,
waartoe een compressorium bestemd is, worden beantwoord,

-ocr page 166-

AANWENDING VAN DRUKKING; COMPRESSORIA; ROLLEN. lo7

terwijl deze eenvoudige inrigting een voordeel bezit, dat aan
de meeste compressoria ontbreekt, van namelijk dadelijk om-
gekeerd te kunnen worden, zoodat men de uitwerking der
drukking op de tegenovergestelde zijde van het voorwerp kan
onderzoeken, iets dat in vele gevallen van werkelijk belang
is. Bovendien kunnen de op gelijke wijze toebereide plaat-
jes den dienst vervullen van eenen
mifcroskopisclmi roller.,
door hen langzaam over elkander te doen glijden, zoodat
het daartusschen bevatte vocht en de hierin drijvende deelt-
jes, b.
V. bloedschijfjes, kristallen enzv., in beweging wor-
den gebragt, en hierbij kunnen verschillende kanten aan het
oog des waarnemers aanbieden.

Wat overigens de gevallen betreft, waarin drukking nuttig
is te achten, zoo laten zich bezwaarlijk daaromtrent alge-
meene regelen geven, evenmin als omtrent den graad van
drukking, waaraan de voorwerpen, zonder nadeel voor het
onderzoek, kunnen worden onderworpen. Eigen oordeel moet
hier doorgaans beslissen. Men moet hier vooral de verschillen-
de doeleinden in het oog houden, welke men door de druk-
king wenscht te bereiken. Deze kunnen in drie klassen ver-
deeld worden.

In de eerste plaats kan drukking worden aangewend, om
de doorschijnendheid van eenig voorwerp te bevorderen, de-
wijl het daardoor tot eene dunnere laag wordt zamengeperst.
Daar nu hierbij noodwendig de vorm der deelen eene ver-
andering ondergaat, zoo moet men als regel stellen, dat
men tot dit middel alleen dan zijne toevlugt behoort te ne-
men, wanneer andere meer veilige middelen niet kunnen
worden toegepast. Zoo b. v. is drukking onontbeerlijk voor
het onderzoek van de eerste tijdperken der embryogenie bij
planten en dieren, omdat hier dc kleinheid en de zachtheid

-ocr page 167-

'158 TOEBEUEIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN,

der deelen het verrigten van doorsneden onmogelijk maken,
en de ondoorschijnendheid, ten gevolge der vele op elkan-
der liggende lagen, te groot is, dan dat men hen in hun-
nen onderlingen zamenhang kan waarnemen. Hier zorge men
alleen geene meerdere drukking aan te wenden, dan voor
de zigthaarmaking volstrekt vereischt wordt. Ook bij het
onderzoek van de hersenen en van het ruggemerg kan druk-
king bezwaarlijk ontbeerd worden; intusschen zijn de uit-
komsten van zulke waarnemingen altijd eenigzins te mis-
trouwen, dewijl kunstmatige aanzwellingen der buizen, en
uittreding van den daarin bevatten inhoud, die kleine bol-
letjes en schijnbare blaasjes vormt, hiervan de noodzakelijke
gevolgen zijn.

Van eene tweede nuttige aanwending der drukking, name-
lijk om door haren werktuiglijken invloed op de ligchamen,
vaste voorwerpen van holle te onderscheiden, is reeds vroeger
melding gemaakt (bl, 55). Ook kan men daardoor gemakke-
lijk ontdekken,] of een klein het licht sterk brekend rondach-
tig ligchaampje, hetwelk men ontwaart, een vetbolletje, een
amylumkorreltje of wel een uit anorganische stof, b. v. kool-
stofzure kalk, bestaand ligchaampje is. Verders worden, door
drukking en gelijktijdige heen eu weder schuiving der glas-
plaatjes, plooijen voortgebragt in de vliezen, die zich daar-
tusschen bevinden, en hun bestaan hierdoor, zoo dit twij-
felachtig mogt zijn, gekenmerkt.

Eindelijk ten derde levert een malige graad van drukking
het meest gepaste hulpmiddel op, om zeer beweeglijke voor-
werpen, bepaaldelijk kleine diertjes, gelijk dc infusorien, in
hunne bewegingen te beperken.

306. Inderdaad is het laatstgenoemde hulpmiddel bij het

-ocr page 168-

BEPERKING DER BEWEGING TAN KLEINE DIEREN. 139

naauwkeurig onderzoek van kleine dieren volstrekt onmisbaar,
en door eenige oefening leert men weldra de mate van druk-
king kennen, welke zij zonder schade kunnen verdragen, en
die tevens voor de waarneming voldoende is. Zijn de dier-
tjes zeer teder, gelijk de infusoriën, dan moeten tusschen het
voorwerpplaatje en het dekplaatje eenige dunne vezelen van
papier, confervendraden, of iets dergelijks gebragt worden,
ten einde de drukking te matigen.

Om iets grootere dieren, b. v. vele der in het water le-
vende larven, tot rust te brengen, kan men ook nog op eene
andere wijze te werk gaan. iVIen brengt hen in een der
vroeger (bl. 125) beschreven kleine bakjes, met zooveel water
als noodig is, om dit geheel te vullen, en legt er vervol-
gens een dekplaatje op. De vi^einige in het water voorhanden
lucht is dan na eenigen tijd door het diertje verbruikt, en
het gevolg hiervan is, dat het, door gebrek aan lucht, allengs
asphyctisch wordt, zijne bewegingen meer en meer vertraagd
worden, deze eindelijk geheel ophouden, en het diertje sterft;
doch reeds eenigen tijd, vóór dat de dood intreedt, zijn de
bewegingen langzaam genoeg geworden, om de waarneming,
niet alleen van de deelen, maar ook van sommige hunner
verrigtingen, mogelijk te maken.

507. Om andere in beweging zijnde voorwerpen behoor-
lijk te zien, worden wederom andere middelen gevorderd.
Ik bedoel hier inzonderheid de beweging der sappen in le-
vende organische voorwerpen: de rotatie van het celsap en
de cyclose bij de planten, alsmede den bloedsomloop of de
beweging van het voedingsvocht bij de dieren.

De waarneming der eerste soort van beweging, de rotatie
van het celvocht namelijk, is zeer gemakkelijk; zij wordt

-ocr page 169-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

gezien, zoodra eene ongekwetste plantencel (die der te-
dere vvortelvezelen van
Hydrocharis Morsus ranae., de ha-
ren der antherae van
Tradescantia virginica., de brandba-
ren van
Urtica urens on van U. dioica^ de cellen der ver-
schillende soorten van
Chara en van Nitella,, en in tallooze
andere gevallen), waarin dit verschijnsel, door de in stroo-
ming zijnde kleine ligchaampjes, ziglbaar is, met water bevoch-
tigd, onder het mikroskoop wordt gebragt. Alleenlijk zorge
men de cellen door het dekplaatje niet te drukken, waarom
het noodig is eenig dun voorwerp tusschen dit en het voor-
werpplaatje te brengen.

Om de cyclose behoorlijk waar te nemen, worden eenige
voorzorgsmaatregelen gevorderd. Wel is waar ziet men haar
zonder veel moeite in de afgebroken doorschijnende deelen van
verscheidene melksap-voerende planten, zoo als in de schut-
blaadjes van
Ficus elastica., de jeugdige kelkblaadjes van
Chelidonium majus enzv.; doch deze waarnemingen zijn al-
tijd onzeker, omdat hier, behalve de eigen beweging van
het melksap, ook nog deszelfs uitvloeijing uit dc gebroken
vaten plaats heeft. De cyclose kan daarom alleen met ge-
noegzame zekerheid aan de met de levende plant nog onmid-
delijk zamenhangendc organen onderzocht worden, en daartoe
moet deze in eenen bloempot staan, welke dan ter zijde van
het mikroskoop wordt gesteld, zoodanig dat het deel, het-
welk door deszelfs dunheid eene voor het doel toereikende
doorschijnendheid belóoft, zonder aan hejizelve eene te ge-
dwongen rigting te geven, op de voorwerptafel van het
mikroskoop kan worden gebragt. Ter bevordering der door-
schijnendheid heeft men vroeger het regtstreeksche zonlicht
ter verlichting aangeprezen; dat dit deze aanbeveling intus-
schen niet vdrdient, maar integendeel tot menigvuldige il-

-ocr page 170-

nOTA-TlE VAN HET CEL VOCHT ; CYCLOSE ; BLOEDSOarLOOP. IGl

lusiëu aanleiding geeft, is reeds gezegd (z. Dl. I§198). Ook
is gewoon helder daglicht, bij het gebrnik van een mikroskoop,
hetwelk voorzien is van een objectief met eenen grooten ope-
ningshoek, voldoende; terwijl men de doorschijnendheid, nog
bevorderen kan door het deel, dat men onderzoekt, van
onderen eu van boven door water te doen omringen. Het
best bedient men zich hierbij .van een ondiep, doch tame-
lijk groot glasbakje, hetwelk met water geheel gevuld, en,
nadat het plantendeel hierin gelegd is, voor een gedeelte
met een glasplaatje van passende grootte bedekt wordt,
waarbij men zorg draagt de luchtbellen, die aan de opper-
vlakte vau het voorwerp kleven, te verwijderen.

308. Tot waarneming van den bloedsomloop bij dieren,
kunnen verschillende handelwijzen worden gevolgd, welke alle
ten doel hebben de spierbewegingen van het dier te verhin-
deren , en het orgaan, waarin men den omloop wenscht tc
zien, in het gezigtsveld van het mikroskoop te brengen. Na-
tuurlijk kiest men bij voorkeur zulke organen, vveike uit
hunnen aard eene genoegzame doorschijnendheid bezitten,
terwijl de keuze der middelen, om bet dier in rust te hou-
den, afhangt van deszelfs gedaante, spierkracht enzv.

Wil men b. v. den bloedsomloop waarnemen in den staart
eener kikvorschlarve, dan is het reeds volkomen toerei-
kend, indien men het diertje, na het met eenen lepel uit
het water genomen te hebben, op een klein stukje (ongeveer
20 millim. lang, en 6 millim. breed) fijn zuigpapier legt,
en dit nu om het ligchaam van het diertje heenslaat, waarbij
het door deszelfs vochtigheid van zelf vastkleeft. Verrigt meu
dit op een voorwerpplaatje, dan heeft men verders niets te
doen, dan een dun glas- of micaplaatje op den staart tc

II. 11

-ocr page 171-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

leggen, cn indien men hierbij zorg gedragen heeft het lig-
chaam van het diertje door de omwikkeling met het papier
niet te zeer te drukken, dan kan men gedurende eenen ge-
ruimen tijd den bloedsomloop geheel ongestoord waarnemen.

Zeer kleine visschen liggen dikwerf lang genoeg stil, om
alle bevestiging noodeloos te maken; terwijl men, zoo dit
niet het geval mogt wezen, zijne toevlugt kan nemen tot eene
dergelijke inwikkeling in zuigpapier, of, bij grooteren, in
eenen katoenen of linnen lap, met vrijlating van den staart
of de vinnen, om hierin den omloop te kunnen zien.

Tot de waarneming van dit verschijnsel bij den kikvorsch
worden eenige meerdere voorzorgen gevorderd, welk dier
echter de beste gelegenheid aanbiedt, om den bloedsomloop
in onderscheiden organen te onderzoeken. Het middel hiertoe,
waarvan ik mij sedert vele jaren met het beste gevolg bedien,
is eene kurkplaat van omstreeks 15 centim. lang en 9 centim.
breed, waarin drie openingen geboord zijn (z. fig. 29), twee
ronde, a en Z/, die elk ruim 1 centim. doormeter hebben,
en eene langwerpige c, van 2 centim. lengte en 1 centim.
breedte. De betrekkelijke plaatsing dezer openingen wordt
genoegzaam in de figuur aangeduid. Zij dienen om er het
deel over uit te spannen, waarin men den bloedsomloop wil
waarnemen; a voor de tong; h voor het zwemvlies van een
der achterpooten, of voor de longen; c voor de in de
buikholte gelegen organen.

Om de bewegingen van het dier te beletten, kunöen^
drieërlei middelen worden gebezigd:

1° Men bindt om het voorste lid van eiken poot eenen
draad, en strikt deze draden, na het dier in de gevorderde stel-
ling op de kurkplaat gebragt te hebben, aan de tegenoverge-
stelde zijde vah deze te zamen. Het dier ligt dan onbe-

-ocr page 172-

MIDDELEN TOT WAARNEMING VAN DEN BLOEDSOMLOOP. 1G5

weeglijk bevestigd. Wil men echter den omloop in het
zwemvlies zien, dan moet natuurlijk de draad niet om de
poot zelve, waartoe het zwemvlies behoort, maar om een
der vingeren vastgeknoopt worden. Een eenvoudiger en min-
der omslag vorderend, doch niet geheel van wreedheid vrij
te pleiten middel, bestaat daarin, dat men, in plaats van de
genoemde bevestiging door draden, de poolen met sterke
spelden op de kurkplaat vast steekt.

2° De inwikkeling in eenen linnen of katoenen lap van ta-
melijke grootte. Deze handelwijze is inzonderheid bruikbaar
bij het onderzoek van den bloedsomloop in de tong, waartoe
zij het eerst door Waller (1) is aanbevolen (z. fig, 30), Zij
kan echter ook voor de waarneming daarvan iu het zwem-
vlies dienen, mits aan de vingeren van de poot nog boven-
dien een draad geknoopt is, die dan met eene speld op de
kurkplaat kan worden vastgestoken.

3° De etherisatie. Dit hulpmiddel, waardoor de spierbewegin-
gen verlamd worden, zonder dat de bloedsomloop eenige waar-
neembare storing ondergaat, is, waar het kan toegepast wor-
den, het doelmatigst van allen. De eenvoudigste wijze van
deszelfs aanwending bij den kikvorsch, bestaat in een lapje,
dat met ether doortrokken is, gedurende eenige minuten
tegen den neus van het dier, dat men in de andere hand
houdt, gedrukt te houden. Ook zelfs wanneer de etherisatie
zoo lang is voortgezet, dat het dier het vermogen van gevoel
f "en*^beweging niet weder terug erlangt, en geheel schijndood
is, gaan de zamentrekkingen van het hart en de geheele
functie van het bloedvatenstelsel, voor zoover den omloop be-
treft, nog uren lang onveranderd voort, en niets is gemakke-

(1) PMlos. Magajt. 1846. Oct. p. 271.

11*

-ocr page 173-

164 TOEBERBIDIKG BEK MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

lijker, dan, wanneer het dier in dezen toestand verkeert,
deszelfs onderscheiden organen bloot te leggen, en hen met
voorzigtigheid uit de borst- en buikholte naar buiten te bren-
gen, zoodat zij over een der openingen in de kurkplaat ko-
men te liggen. Alleen bq de tong kan van dit middel geen
gebruik worden gemaakt, omdat de ether alle vliezen, waar
mede deszelfs damp in aanraking komt, troebel en ondoor-
schijnend maakt.

Heeft men nu op eene der drie genoemde wijzen het dier
tot rust, en het deel, dat voor de waarneming van den bloeds-
omloop bestemd is, boven een der openingen in de kurk-
plaat gebragt, dan moet het door uitbreiding doorschijnend
worden gemaakt. Dit geschiedt door spelden, waarmede de
randen bevestigd, en in tegenovergestelde rigtingen getrokken
worden.

Heeft men b, v. de tong (z. fig. 50) met eene pincet uit
de mondholte naar buiten gebragt, dan steekt men hare
spits op den tegenoverliggenden rand der opening vast. Ver-
volgens worden aan weerszijden van het deel nog twee spel-
den gestoken, om de randen te bevestigen, zoodanig, dat
hierdoor de tong veel breeder, doch te gelijker tijd veel
dunner wordt. Ten einde genoegzame ruimte over te laten
voor het objectief van hel mikroskoop, sleke men alle de
spelden in eene met de knoppen buitenwaarts gekeerde rig-
ting. Ook is het noodig, zoowel lot bevordering der door-
schijnendheid, als ter verhindering van de ve,rdrooging, waar-
door de omloop zoude ophouden, het deel met eene ge -
zame hoeveelheid waler le bevochtigen, waarop men dan,
ten einde eene plattere oppervlakte te verkrijgen, een stukje
mica of een klein glasplaatje legt.

De uilspreidirïg van de longen, van het zwemvlies, en van

-ocr page 174-

MIDDELEN TOT WAARNEMING VAN DEN BLOEDSOMLOOP. [0

het darmscheil geschiedt op eene geheel overeenkomstige
wijze. Bij de lever en de nieren gelulit dezelve echter niet
zonder kwetsing van het orgaan. Echter kan men hier bij
opvallend licht, en, bij doorvallend licht, aan de altijd
eenigzins meer doorschijnende randen, den bloedsomloop nog
tamelijk wel waarnemen, hoewel, zooals van zelf spreekt,
veel minder duidelijk, dan in de vliezige deelen.

Deze beschrijving der handelwijzen, om den bloedsomloop
bij den kikvorsch te onderzoeken, zal, naar ik vertrouw, vol-
doende zijn, om den lezer in staat te stellen, hetzelfde ver-
schijnsel ook bij andere dieren, zelfs kleine zoogdieren, waar
te nemen. De etherisatie is hier een algemeen toepasselijk
hulpmiddel. Alleenlijk wijzige men den toestel naar de ge-
daante en de grootte van het dier.

Voor de waarneming der beweging van het voedingsvocht
bij de insekten, en de overige klassen van ongewervelde die-
ren, welke eenen bloedsomloop, of eene daarmede gelijk te
stellen functie bezitten, komt het hoofdzakelijk aan op eene ge-
paste keuze van het voorwerp, en op de doorschijnendheid van
deszelfs deelen. Eene optelling van de hiervoor bijzonder
geschikte dieren, zoude aan de bedoeling van dit werk vreemd
zijn, en ik verwijs derhalve hieromtrent den lezer naar de
geschriften, die bepaaldelijk over dit onderwerp handelen. (1)

509. Al de bovengenoemde bewegingen van eene vloeistof
in de holten van het levend organisme, hetzij plant of dier.

(1) Voor de klasse der Insekten kan men de in 1844 door de Belgi-
sche Academie
bekroonde Verhandeling van IJr. C. Verloren raadplegen
[Memoires coxtronnés T. XlXj, alwaar, p. 20—28 , eene lijst gevonden
wordt van niet minder dan f)ü soorten vau insekten, bij welke de
TCr-
schijnielen van den bloedsomloop zijn v.aargenomcn.

-ocr page 175-

'166 TOEBEHEIDING DEK MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

worden alleen daardoor voor het oog zigtbaar, omdat er zich
kleine ligchaampjes in de vloeistof bevinden, welke gelijktij-
dig met den stroom worden voortgedreven. Gaat deze stroo-
ming zeer snel, dan volgen de gezigtsindrnkken, door elk
ligchaampje te weeg gebragt, elkander zeer spoedig op, en
wel te spoedig, om elk voor zich afzonderlijk waarneembaar
te zijn, dewijl gemiddeld (verg. Dl. I. § 100) iedere gezigts-
indruk I seconde voortduurt, en dus twee geziglsindrukken,
die door eene geringere tijdruimte van elkander zijn afge-
scheiden, tol cénen indruk zamensmelten. Van daar dat,
zoowel bij de cyclose iu de planten, als bij den bloedsom-
loop der dieren, zoolang de strooming in volle kracht is,
de door het vocht medegesleeple ligchaampjes bezwaarlijk
afzonderlijk onderkend worden.

Hetzelfde geldt van de liilbevveging. Dit verschijnsel, het-
welk men in tallooze gevallen waarneemt, (aan de randen van de
cpilhcliumlaag der meeste slijmvliezen, aan de oppervlakte der
vangarmen van vele polypen, aan de branchiën der weekdieren,
bij verreweg de meeste der, lol de groote uil zeer heterogene
deelen zamengestelde klasse der infusoriën, behoorende dieren
enzv,), vertoont zich inderdaad geenszins als datgene, wat het wer-
kelijk is, namelijk als eene op- en nedergolvende beweging van
dunne haartjes, maar veeleer als eene strooming in eene be-
paalde rigting langs de randen van hel voorwerp, zonder dal
van de haar veroorzakende baartjes eenig spoor gezien wordt,

zoolang de beweging hare oorspronkelijke snelheid behoudt.

i

Men heeft tweederlei middelen voorgeslagen, om zulke
snelle bewegingen van mikroskopische voorwerpen tol schijn-
baren stilstand te brengen. Hel eerste bestaat in de ver-
lichting der voorwerpen door het licht der elektrieke vonk;
het andere in het plaatsen van eene snel ronddraaijende schijf.

-ocr page 176-

ZIGTBAARMAKING VAN SNEL BEWOGEN VOOIWERI'EN. 167

welke van eene opening voorzien is, tusschen het voorwerp
en de lichtbron, zoodat het gezigtsveld tijdelijk verlicht en
duister is.

Zoo als meer bij den tegenwoordigen snellen voortgang
der natuurkundige wetenschappen plaats grijpt, zijn de hier-
toe betrekkelijke voorslagen schier gelijktijdig vau meer dan
ééne zijde gedaan.

De verlichting door de elektrieke vonk is namelijk door
Pritchard (1) in Engeland, en de draaijende schijf door
Doppler (2) in Duitschland aanbevolen, terwijl hier te lande
Dr. A. van Beek (3) zich reeds vóór verscheidene jaren met
de toepassing van beide deze middelen heeft onledig gehou-
den , en mij, ruim t\^ee jaren geleden, deelgenoot gemaakt
heeft van eenige in het werk gestelde waarnemingen, ten
einde himne doelmatigheid te toetsen.

Hel is uit de proeven van Wheatstone bekend, dal de duur
van de elektrieke vonk minder dan het millioenste deel eener
seconde bedraagt, derhalve zoo kort, dat, indien een daardoor
verlicht ligchaam, hetwelk in beweging is, binnen die hoogst ge-
ringe tijdruimte niet merkbaar van plaats verandert, helzelve
zich als in volkomen stilstand zal vertoonen. Ook is het genoeg
bekend, dat zulks bij snel ronddraaijende ligchamen, welke
door de elektrieke vonk verlicht worden, werkelijk wordt

(1) Microscopical Illustrations, third edition. 1845. p. 137. Het schijnt
echter uit de door hem gebezigde woorden; »It has been ingeniously
suggested, etc.", te blijken dat het denkbeeld door hem aan eenen ande-
ren ontleend is.

(2) Zwei Abhandlungen aus dem Gebiete der Optik. 1845. 2. über ein
Mittel, periodische Bewegungen von ungemeiner Sch?ielligkeit
Jioch wahr-
nehmbar zu machen und zu bestimmen.

(3) Tijdschrijt voor de Wis- en Natuurkundige wetenschappen, uitge-
geven door dc eerste klasse van het Koninklijk Nedcrlandsch Instituut,
»1. I bl. 157.

-ocr page 177-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

waargenomen. Voor de toepassing op het zien van in snelle
beweging zijnde mikroskopische voorwerpen heeft Pritchard
gebruik gemaakt van de vonken verkregen door het electro-
magnetisme van een rad, hetwelk in kwikzilver dompelde.
Dr.
V. Beek gaf de voorkeur aan vonken voortgebragt
door eene groote Leidsche flesch, in verband met den alge-
meenen ontlader, en zoodanig gesteld, dat de vonken met
tusschentijden van ongeveer drie seconden, elkander opvolg-
den. Het voorwerp, hetwelk voor deze waarnemingen ge-
bruikt werd, was een gedeelte der tong van eenen kik-
vorsch , aan welker randen de trilbeweging der cilien van het
slijmvlies zeer goed gezien wordt. Deze proeven werden des
avonds genomen, en hierbij bleek het al spoedig, dat de
plotselinge overgang van een volkomen duister gezigtsveld
tot zulk een, dat gedurende een uiterst kort tijdbestek door de
elektrieke vonk helder verlicht werd, het oog zoodanig ver-
blindde, dat elke eenigzins naauwkenrige waarneming onmo-
gelijk was. Ten einde dit bezwaar uit den weg te ruimen
werd eene kaars iets ter zijde van het objectief geplaatst, in
dier voege, dat het gezigtsveld voortdurend, ofschoon zwak
verlicht bleef, hetgeen bovendien het voordeel opleverde, dat
men het oog gevestigd kon houden op de plek van het ge-
zigtsveld, waar de trilbeweging plaats had. Wat de uitkomst
aanbelangt, zoo kan ik slechts de woorden van Dr. v. Beek
bevestigen, » dat het namelijk door dit middel gelukt, dc
trilbeweging schijnbaar geheel te vernietigen", maar tevens,
» dat het ons nimmer gelukt is eenige haartjes te zien aan
den rand van het als voorwerp gebezigde slijmvlies". Intus-
schen is het werkelijk bestaan dezer haartjes aan geen den
minsten twijfel onderhevig, zoodat, naar mijne meening, uit
de in het werk) gestelde waarnemingen alleenlijk voortvloeit,

-ocr page 178-

ZlGTBAARMAKlNtJ VAN SNEL BEWOGEN VOORWERPEN. 169

dat de hier aangewende verlichtingswijze, hoe vernuftig het
denkbeeld, dat tot dezelve aanleiding gaf, ook op zich zelf
wezen moge, als geheel ongeschikt moet beschouwd wor-
den, om daarbij eenige naauwkeurige waarneming te verrig-
ten, daar de ontvangen indruk te kort duurt, om behoorlijk
tot het bewustzijn te geraken, en geduid te worden; en hoe-
wel meu het getal dezer indrukken zoo zeer verveelvoudigen
kan als men verkiest, zoo wint men daardoor weinig of lie-
ver niets, omdat de in beweging zijnde voorwerpen, dat is
bier de trilbaartjes, zich telkens in eenen anderen toestand
en rigting bevinden, op het oogenblik dat het veld verlicht
wordt. Het is dus geenszins eene herhaling van denzelfden
gezigtsindruk, maar telkens een geheel nieuwe; zoodat vroe-
gere indrukken slechts strekken kunnen, om de volgende
te verwarren, maar niet om hunne duiding gemakkelijker
te maken.

De aanwending van het tweede der genoemde middelen
berust op het bekende, vroeger reeds op andere gevallen
door Faradaij, Plateau, Stampfer en anderen, toegepaste
beginsel, dat, wanneer men een in periodische beweging
verkeerend ligchaam, door de opening van eeue snel draai-
jende schijf beschouwt, en de snelheid van omdraaijing dezer
schijf gelijk is aan, of een veelvoud is van die der waarge-
nomen beweging, alsdan het oog het voorwerp altijd juist op
dezelfde plaats en in dezelfde rigting moet zien, zoo dikwijls
de opening het oog voorbijgaat. Indien dan de indrukken
elkander telkens binnen eenen tijd opvolgen, die korter is dan
die, binnen welken elke afzonderlijke indruk verdwijnt, dat is
(z. Dl. I § 100) binnen eenen korteren tijd, dan ongeveer
§ van eene seconde, dan zullen alle de opvolgende indrukken
ineen smelten, en het voorwerp schijnbaar in rust zijn.

-ocr page 179-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

Doppler heeft hiertoe de Sirèrie van Cagniard la
Tour aanbevolen, inzonderheid omdat dit werktuig door
waarneming van den toon, dien hetzelve voortbrengt, ge-
legenheid geeft, om de snelheid der omdraaijing te bepa-
len. Indien men, namelijk de mate van snelheid kent,
welke in de draaijende schijf vereischt wordt, om de be-
weging in schijnbaren stilstand te veranderen, dan is het
duidelijk, dat men te gelijkcr tijd de mate van snelheid der
beweging van het voorwerp kent, en inderdaad zoude het
bezitten van een zoodanig hulpmiddel, waardoor tijdruimten
kunnen gemeten worden, die op geene andere wijze meet-
baar ziju, geenszins onbelangrijk wezen. Intusschen schijnt
Doppler zelf zijne handelwijze niet in toepassing gebragt
te hebben.

Bij de waarnemingen ten dien aanzien door Dr. v. Beek
met mij in het werk gesteld, werd eene schijf gebezigd,
waaraan door een raderwerk eene zeer snelle draaijende be-
weging kon worden medegedeeld. Deze schijf werd gesteld
tusschen de lichtbron en de voorwerptafel van een horizon-
taal gesteld mikroskoop. Het gebezigde voorwerp was we-
derom een gedeelte der tong van eenen kikvorsch, doch,
in weerwil van alle aangewende pogingen, gelukte het ons
niet de trilhaartjes zoodanig tot rust te brengen, dat zij
onderscheidenlijk konden gezien worden, hetzij dan dat de snel-
heid der trilbeweging zelve te ongelijk is, om de snelheid der
omdraaijing van de schijf met juistheid daaraan te doen
beantwoorden, hetzij dat eenige andere óns onbekende om-
standigheid de oorzaak geweest is van deze ontkennende uit-
komst. Mogelijk zullen anderen in het vervolg gelukkiger
zijn, en bij herhaling dezer proefnemingeii de omstandighe-
den leeren kennen, welke vereischt worden, om de uitkomst

-ocr page 180-

OPSPUITING DER VATEN- 1 / 3

beier met de op goede grouden steunende theorie te doen
overeenstemmen.

Gelukkig echter is het al of niet slagen der zoo even ge-
noemde handelwijzen voor het mikroskopisch onderzoek van
organische bewegingen als tamelijk onverschillig te beschou-
wen, in zoo verre namelijk als het er op aan komt het
al of niet bestaan der zich bewegende deelen te ontdekken.
Allengs toch vermindert de snelheid van alle zoodanige be-
wegingen; de bloedligchaampjes worden al trager en trager
voortgedreven; de slingeringen der kleine haartjes volgen el-
kander van lieverlede langzamer op; en zoo wordt een waarne-
mer, dien het niet geheel aan geduld ontbreekt, altijd in de
gelegenheid gesteld zich van derzelver werkelijk bestaan te
overtuigen, zonder dat hij genoodzaakt is zijne toevlugt te
nemen tot, wel is waar, zeer vernuftige, maar hoogst omslag-
tige en daardoor weinig praktische hulpmiddelen.

510. Een voor de mikroskopische anatomie der dierlijke
organen volstrekt onmisbaar hulpmiddel is het opspuiten der
fijnste vaten met gekleurde stollen. Inderdaad is het niet
mogelijk zich, op eenige andere wijze, van de verdeeling,
van den loop, ja zelfs van het bestaan der hoogst tedere
haarvaten te overtuigen, daar men hen na den dood slechts
zelden met bloed gevuld aantreft, en, zelfs indien dit het
geval is, de doorschijnendheid der bloedschijfjes zelve le
groot is, om hunne aanwezigheid anders dan ter plaatse,
waar zij, of het hen bevattende val, goed geïsoleerd zijn, dui-
delijk te ontdekken. Hij, die zich veel moeite gegeven heeft
om de zamenstelling van eenig orgaan grondig le onderzoe-
ken, maar zonder opspuiting der bloedvaten, zal erkennen,
indien hij later zijn onderzoek aan goed geinjicieerde prae-

-ocr page 181-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

paraten herhaalt, dat hij tot daartoe zich een hoogst onvol-
ledig en gebrekkig denkbeeld van deszelfs maaksel heeft ge-
vormd. Niet alleen toch leert eene injectie den loop der
vaten kennen, maar, daar de loop dier vaten altijd in een
naauw verband staat tot de overige deelen, zoo wordt het
maaksel en de zamenhang van dezen er tevens door opge-
helderd; het geheele beeld wordt aanschouwelijker, plasti-
scher, waartoe niet weinig bijdraagt de sterke tegcnsteüing
tusschen de kleuren der voor de opspuiting gebezigde stoffen
met bet overige weefsel. Werkelijk laten dan ook welgelukte
injectiën nimmer na, op hem, die dezelve voor het eerst door
het mikroskoop beschouwt, eenen levendigen indruk te ma-
ken , te weeg gebragt, zoowel door de sierlijkheid, die aan
alle haarvaatnetten, hoe afwisselend overigens in vormen ver-
deeling, eigen is, als door dc gemakkelijkheid waarmede in
dit geval het mikroskopische beeld geduid en begrepen wordt,
zoodat zelfs de minst geoefende zich hier spoedig te huis
bevindt, en zich eene klare voorstelling van het geziene
vormt, iets dat van de meeste andere mikroskopische waar-
nemingen geenszins kan gezegd worden.

Eene aanwijzing tol het daarstellen van zulke praeparaten
mag dan ook hier ter plaatse niet worden gemist. Echter
zal ik, ten einde niet te zeer op het gebied der algemeene
praktische ontleedkunde te treden, hier kort zijn, en mij
alleen bepalen tot mededeeling van datgene, welks doeltref-
fendheid ik door eigen ondervinding bevestigen kan (1).
_ \

(1) Voor eene meer omstandige beschrijving der werktuigen, die tot het
verrigten van opspuitingen gebezigd worden, verwijs ik den lezer vooral
naar het reeds genoemde werk van Strauss-Durckheim, I, p. 112,
alsmede naar de
Handleiding tot dc praktische Icoefeniny der vcrgel-ij-
k$?tde anaiomiof en physiologie, naar het Engclsch van
Alfred Tu Ik

-ocr page 182-

OPSPUITING DER VATEN- 1 / 3

311. Het meest algemeen gebezigd werktuig, tot bet ver-
rigten van opspuitingen, is de
spuit. Dat deze goed en zui-
ver bewerkt moet wezen, zoodat de zuiger er gemakkelijk
in op en neder kan bewogen worden, en tevens behoorlijk
sluitend is, spreekt van zelf. Hare grootte rigt zich naar
de grootte van het voorwerp, welks bloedvatenstelsel moet
worden opgespoten, want, ofschoon men met eene grootere
spuit ook eene geringe hoeveelheid der injectiestof kan in-
spuiten, en met eene kleinere, door herhaalde vulling, het
gemis eener grootere vergoeden , zoo is het echter verkies-
lijk er twee of meer te hebben van onderscheiden grootte,
omdat het moeijelijk is met eene wijde spuit, waar der-
halve ook de oppervlakte van den zuiger zeer groot is, de
drukking zoo zacht cn geregeld te doen plaats hebben, dat
de bloedvaten van zeer kleine dieren of organen daardoor
niet barsten, terwijl, aan de andere zijde, de injectie van
grootere voorwerpen dikwerf niet goed gelukt, indien zij,
door de herhaalde vulling der spuit, telkens wordt afgebro-
ken. Voor de meeste hier voorkomende gevallen is echter
eene spuit, welke § liter water bevatten kan, volkomen toe-
reikend, tervvijl de kleinste eenen inhoud van ongeveer y^g
liter kan bezitten.

Bij elke injectiespuit behoort een zeker aantal spuitbuis-
jes of canulen, van verschillende wijdte, beantwoordende aan
de wijdte der vaten, waarin zij moeten worden gebragt. Men
kan zich zulke buisjes verschaffen tot eenen zoo geringen
doormeter, dat er naauwlijks een hoofdhaar door gestoken
kan worden. Zulke fijne buisjes raken echter zeer ligt ver-

en A r t tl u r H e u f r e y, bewerkt en vermeerderd door C. J. Sn ij der«
1847., bl. 13.

-ocr page 183-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

Stopt, en komen slechts in weinige gevallen te pas; de
meest bruikbare zijn dezulke, waar de doormeter der ope-
ning van § tot 3 millim. bedraagt. Somtijds treft men spuiten
aan, waar de verbinding der spuit met het spuitbuisje door
eene schroef geschiedt. Dit is echter overbodig en lastig;
eene enkele inschuiving is geheel toereikend, mits het mond-
stuk der spuit goed iu de opening van het spuitbuisje past.

Behalve de gewone injectiespuit zijn cr nog verscheidene
andere toestellen beschreven, die voor opspuitingen moeten
dienen. Ik kan over hunne doelmatigheid niet oordeelen,
daar ik dezelve niet door ervaring ken. Echter komt het
mij voor , dat de spuit niet alleen allen in eenvoudigheid
van aanwending overtreft, maar zelfs ook in zekerheid, de-
wijl de drukking, die de hand op den zuiger uitoefent, ge-
heel geregeld kan worden naar den graad van wederstand,
welken men ondervindt, en de meerdere of mindere teder-
heid van het op te spuiten voorwerp.

Echter kan in sommige gevallen, bepaaldelijk bij het doen
van injectiën van kleine en tedere dieren, weekdieren, enzv.,
waar geene onderbinding der vaten mogelijk is, met vrucht
gebruikt worden gemaakt van eene glazen pipette, waarvan
het eene uiteinde tot een fijn omgebogen buisje is uitgetrok-
ken. Dit gedeelte moet kegelvormig toeloopend zijn, opdat
het, in het vat gestoken zijnde, te gelijker tijd de opening
afsluit. Gemakkelijker is evenwel de volgende inrigting, die
men zelf kan daarstellen (1). Zij bestaat! (z. fig. 28, halve
grootte) uit eene gewone glazen pipet
\ab van tamelijke

(1) Eene dergelijke, slechts meer zamengestelde inrigting is beschreven
door Strauss-Durckheim, 1. c. p. 120, en overgenomen door Tulk
cn Henfrey, 1. c. bl. 20.

-ocr page 184-

OPSPUITING DER VATEN- 1 / 3

grootte, — zooals men dezelve bij eiken handelaar in glas-
waren voor scheikundig gebruik koopen kan , — en uit eene
buis van caoutchouc cd (1), welker ander uiteinde om het
dikkere gedeelte van een, voor de glasblazerlamp fijn uitge-
trokken en onder eenen stompen hoek omgebogen, glasbuisje
e/", door middel van eenen draad bevestigd is. Bij het ge-
bruik wordt de pipet in het gekleurde vocht gebragt, en
nadat dit opgezogen is, in het open uiteinde der caout-
choucbuis gestoken, waarin zij, daar zij kegelvormig toeloopt,
van zelf genoegzaam sluit.

Nog beter beantwoordt aan dit laatste doel de door Rus-
coni (2) aanbevolen handelwijze, daarin bestaande, dat men
de schacht eener veder van eene kraai, patrijs of nog klei-
neren vogel neemt, en hierin eene naald brengt, waardoor
het geheel eene soort van troiquart wordt. Men haalt bij
het gebruik het vaatje, waardoor men de injectie wil be-
werkstelligen, met eene pincet naar zich toe, en steekt er
de punt der naald in. Vervolgens brengt men do schacht
in de gemaakte opening en verwijdert de naald, In het
open einde der penneschacht, wordt dan het dunne mond-
stuk van een injectiespuitje geschoven, hetwelk vooraf met
de gekleurde slof gevuld is.

312. Het goed gelukken eener injectie hangt voor een
zeer groot gedeelte af van de stof, welke ingespoten wordt.

(1) Caoutchoucbuizen voor deze en dergelijke oogmerken kan men gemak-
kelijk zelf vervaardigen uit eene van cene caoutchoucplaat geknipte strook,
die men om eene glazen buis rolt, en waarvan de randen met eene oplos-
sing van gutta-percha in terpenthijnolie aaneengekleefd worden.

(2) Annal. des sc. natur. 2"^« ser. Zool. XVII. p. 111. Rusconi be-
zigt hierbij, voor de ioijÊCtio der watörvaten van reptilicnj 66q lilvcrên
spuitje met gouden mondstuk. Een koperen voldoet intusschen even goed.

-ocr page 185-

17G toebereiding'der mikroskopische voorwerpen.

Voor grovere injectiën, waar het slechts aantomt op het zigt-
baar maken van de grootere, nog met het bloote oog waar-
neembare vaten, levert dit weinig bezwaar op; voor fijne, tot
mikroskopische onderzoekingen bestemde injectiën is daaren-
tegen het vinden van in alle opzigten voldoende injectiestof-
fen inderdaad zeer moeijelijk, en de keus zal hier wel altijd
beperkt blijven. Zulk eene injectiestof moet voldoen aan de
volgende voorwaarden:

1" Zij moet zonder moeite in de fijnste vaatjes dringen,
zonder dat deze daardoor te sterk worden uitgezet of scheuren.

2° Zij moet, in weerwil eener groote vloeibaarheid, de
wanden der haarvaten niet doordringen.

Zij behoort eene gepaste kleur te bezitten, welke ver-
oorlooft elk vaatje scherp en duidelijk, hetzij bij doorvallend,
hetzij bij opvallend licht, te onderscheiden.

i" Deze kleur moet overal gelijkmatig zijn, dat is do ge-
bezigde kleurstof behoort op alle punten een zamenhangend
geheel te vormen, zonder spoor van korrelligheid, ook zelfs
in de allerfijnste vaatjes.

Elke injectiestof bestaat uit eene vloeistof, als voermid-
del van een deze kleurend bestanddeel (1). Velerlei stoffen
zijn als voermiddel aanbevolen cn gebruikt. Gesmolten was,
vet, sperma-ceti, cacaoboter, cn andere dergelijke alleen bij
eene hoogere temperatuur vloeibare zelfstandigheden, kunnen
slechts voor grovere opspuitingen in aanmerking komen.

(1) Ik ga liet kwikzilver hier met stilzwijgen,yoorbij, als voor mikros-
kopische injectiën geheel ongeschikt zijnde, daar ï|et door deszelfs zwaarte
de fijne vateu veel te sterk uitzet, verscheurt, en dan zich allerlei we-
gen baant in het weefsel der organen zelve. Ook voor de injectie der
watervaten kan het ontbeerd worden, en vervangen door andere minder
zware vochten, gelijk dan ook Rusconi, Brescheten anderen reeds ge-
toond hebben. > (Verg.
Annal. d. sc. natur. 2'!« scr. Zoöl. XVII. p. 11.^).

-ocr page 186-

OPSPUITING DER VATEN- 1 / 3

Voor fijne injectien hebben sommigen terpenlhijnvernis zeer
geroemd, doch, in weerwil van herhaaldelijk daarmede in het
werk gestelde proeven, zijn zulke vernisinjecliën noch aan
mij, noch aan mijnen ambtgenoot Schroeder van der Kolk
immer goed gelukt, terwijl bovendien het terpenthijnvernis
de nadeelige eigenschap bezit van slechts zeer langzaam droog
cn hard genoeg te worden, om geen gevaar te loopen dat
de stof uit de doorgesneden vaten uitvloeit, en de opper-
vlakte der praeparaten verontreinigt.

liet beste voermiddel is eene waterige lijmoplossing, eens-
deels dewijl water en waterige oplossingen in het algemeen
io de fijne vaatjes, wier wanden steeds met bloed, dat is
met een zeer waterhoudend vocht, in aanraking zijn, veel
minder tegenstand te overwinnen hebben, dan alle olie- en
vetachtige stoffen; anderendeels, dewijl de lijm bij de be-
koeling stolt, cn men dus bij het vervaardigen van doorsne-
den of op eenige andere wijs daargestelde praeparaten, het
uitvloeijen der injectiestof uit de doorgesneden vaten weinig
of niet tc vrcezen heeft.

Ter bereiding der lijmoplossing is gewone witte, dat is
licht geel gekleurde lijm geheel voldoende. Hare hoeveelheid
in verhouding tot het gebezigde water moet zoodanig wezen,
dat de oplossing bij bekoeling eene niet te stijve gelei vormt,
waarvan men zich kan overtuigen door eenen droppel op een
koud ligchaam te brengen. Eenig verschil maakt hieromtrent
de zomer- of winter-temperatuur; ook bestaat er ten op-
zigte van het stollingsvermogen eenig onderscheid, al naar
gelang van de gebruikte soort van lijm. ïn het algemeen
kan men echter aannemen, dat 1 deel lijm op 8 tot 10
deelen water eene gepaste verhouding oplevert. Het is ech-
ter geenszins noodig al het lot het mengsel vereischte water,
II. J2

-ocr page 187-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

dadelijk tot de oplossing te bezigen, maar men kan vooraf
eene meer geconcentreerde lijmoplossing vervaardigen, onder
welken naam in het vervolg zulk eene verstaan wordt, welke
op
4 deelen water i deel lijm bevat.

Bij de oplossing moet men zorg dragen slechts eenen ma-
tigen warmtegraad aan te wenden, cn vooral de koking le
vermijden, daar hierdoor het stollingsverniogen vermindert.
Is ar de lijm opgelost, hetgeen men door roeren bevorderen
kan, dan wordt de oplossing door eenen doek gegoten, ten
einde de daarin z^Yevende onreinheden af te scheiden.

515. Het aantal der kleurende zelfstandigheden, welke
voor injectiën zijn aanbevolen, is zeer groot, doch hoe ruim
de keus ook zij, zoo zijn er slechts zeer weinige, die alle
vereischten eener goede voor dit bepaalde doel geschikte kleur-
stof in zich vereenigen.

Zulke kleurstolTen, die zich geheel in water oplossen, als
lakmoes, kurkuma, enzv., dringen, wel is waar, lot in de aller-
fijnste vaatjes, doch tevens doordringen zij zeer ligt de wan-
den dier vaatjes zelve, zoodat het geheele weefsel gekleurd
wordt. Bovendien ondergaan alle zulke organische kleurstof-
fen ligtelijk veranderingen, hetzij door de warmte, hetzij
door het licht, terwijl de daarmede vervaardigde praeparaten
ook in geene waterige vochten kunnen bewaard worden. Beter
zijn daarom zulke kleurende stoffen, welker deeltjes in de
vloeistof zwevende worden gehouden, en welke in geen der
later gebezigde vochten (water, alkohol, terpenthijnolie) op-
losbaar zijn. Het is om deze redenen, Üat verschillende
metaalbereidingen inderdaad als de beste kleurende zelfstan-
digheden voor injectiestoffen te beschouwen zijn.

Ik heb met een vrij aanzienlijk getal van onderscheiden

-ocr page 188-

OPSPUITING DER VATEN- 1 / 3

mengsels eenige opzettelijke proeven in het werk gesteld, en
het volgende bevat de uitkomsten der hierbij verkregen on-
dervinding.

Gele injectiestof.

Onder alle mij bekende stoffen is er geene, welke voor mi-
kroskopische injectiën eene grootere geschiktheid heeft, dan
de door dubbele ontleding gepraecipiteerde
chromas fluni-
bi
(1), verkregen door eene oplossing van 400 deelen acelas
plumbi
te vermengen met eene oplossing van 52,4 deelen
chromas potassae. Ten gemakke des lezers voeg ik hier
het voorschrift bij van de verhoudingen, waarin deze stoffen
door mij gebezigd worden, en waarbij de gewigten gemaks-
halve lot maten zijn herleid.

a. 4 onsen 1 drachma en 20 grein acetas plumbi wor-
den in zooveel water opgelost, dat de geheele hoeveelheid
beantwoordt aan eene maat van IG onsen waler.

b. 2 onsen 1 dr. 28 gr. chromas potassae, opgelost in
zooveel waler, dat de oplossing eene maat van 52 onsen
waler vult.

Tot het vervaardigen van dc injecliestof dienen :

1 maatdeel der oplossing a.

2 maatdeelen der oplossing b.

2 » » geconcentreerde lijmoplossing.

O*

(1) Het in den handel voorkomende chromaatgeel, schoon dikwerf tot
opspuitingen gebruikt, is, wegens deszelfs aanzienlijke zwaarte, waardoor
het spoedig in het vocht bezinkt, daartoe weinig geschikt. Doyère
[Coviptes rendus 1841, 12 Juillet) heeft het eerst opvolgende inspuitingen
van eene oplossing van
acetas plumli en van eene van chromas potassae
aanbevolen, waarbij zich dan het praecipitaat van chromas plumli in de
vaten zelve vormt; doch hoewel op die wijze de fijnste vaatjes worden
opgespoten, zoo vertoonen zij zich nimmer behoorlijk gevuld, daar het
praecipitaat tich niet gelijkmatig afzet, maar korrelig blijft.

12

-ocr page 189-

180 TOEBEHEIDIiSG DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN,

Eerst vermengt men, in een afzonderlijk vat, de beide
zoutoplossingen, roert het mengsel eenige oogenblikken sterk
om, en giet het daarna bij de lijmoplossing. Deze orde
der vermenging is geenszins onverschillig, want, wanneer
men de beide zoutoplossingen onmiddelijk bij de lijm voegt,
dan zal men bevinden, dat de pracipitatie zeer gebrekkig
plaats heeft. Ook moet men zich hoeden het mengsel,
waarin het pracipitaat gevormd is, te lang te laten staan,
alvorens het bij dc lijm tc voegen, daar dan, door zamen-
klontering der kleine moleculen, de verdeeling der kleurende
deeltjes minder tijn wordt.

Blamme mjectiestof.
Reeds sedert een paar jaren bezigt mijn ambtgenoot Schroe-
der van der Kolk eene op dergelijke wijze als de vorige
vervaardigde blaauwe injectiestof, door vermenging namelijk
der oplossingen \an
sulpltas deutoooydi ferri met die van
protomjanuretum fcrri et potassii. Inderdaad bezit de al-
dus blaauwgekleurde lijmoplossing een groot doordringend
vermogen, en is het hierbij gevormde berlijnsch blaauw in
eenen toestand van uiterst fijne verdeeling in het vocht voor-
handen. Voor de vorming van het praecipitaat kunnen de
op volgende wijze vervaardigde oplossingen dienen.

a. 5 onsen cn 1 dr. sidphas proioxydi ferri,, in 20 — 25
onsen water opgelost, worden bij ccnc malige warmte, onder
bijvoeging van 4 dr. 45 gr. zwavelzuur van 1,85 spec. gew.,
en dc vcrcischte hoeveelheid salpeterzuur,, in het dcutoxyd-
zout veranderd, waarna er nog zooveel water wordt bijge-
voegd als noodig is, om aan eene maat water van 40 onsen
te beantwoorden.

h. 5 onsen G dr. en 45 gr. protocyanuretum potassii et
ferri
opgelost in water, tot vulling eener maat van 80 onsen.

I

-ocr page 190-

OPSI'ÜITING DER VATEN. 181

Als injectiestof wordt dan gebezigd:

1 maatdeel der oplossing a.

2 maatdeelen der oplossing b.

2 » » geconcentreerde lijmoplossing.

Met do aanwending dezer stof gaal eeue bijzondere omstan-
digheid gepaard, namelijk, dat, len gevolge van de inwer-
king van het sodagehalte in het bloed, er eene meerdere of
mindere ontleding en daardoor ontstaande ontkleuring van het
berlijnsch blaauw in dc fijnste vaatjes plaats heeft, Brengt men
echter het gcinjicieerde praeparaat in eenig zuur, waartoe men
naar omstandigheden verdund zwavelzuur, azijnzuur, of wijn-
steenzuur kan bezigen, dan komt de vroegere blaauwe kleur
weder tc voorschijn. Ook kan men bij hel zoo even ge-
noemde mengsel eene kleine hoeveelheid wijnsteenzuur voe-
gen, genoegzaam ter veronzijdiging van de koolstofzure soda,
welke in het bloed voorhanden is.

Niet minder doordringend, en gemakkelijker le bereiden
dan de vorige injectiestof, is de schijnbare (1)
oplossing van
berlijnsch blaauw in zuringzmir.
Bovendien mist deze dc
nadeelige eigenschap van laler door hel sodagehalte in het
bloed ontkleurd te worden. De beste verhoudingen zijn mij
gebleken le zijn:

1 deel berlijnsch blaamv.

1 » zuringzuur.

12 deelen waler.

12 » geconcentreerde lijmoplossing.

(l) Dat de oplossing hier slechts schijnbaar is, ofschoon zich zelfs on-
der het mikroskoop geene duidelijke moleculen in het vocht vertoonen,
wordt eensdeels daardoor bewezen, dat door een genoegzaam digt filtrum
de blaauwe kleurstof van het waterheldere vocht kan worden afgeschei-
dtMi, anderendeels door de omstandigheid, dut na verloop van korteren of
längeren tijd, het berlijnsch blaauw zich weder uit de vloeistof afzet.

-ocr page 191-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

Eerst wordt het zuringzuur in eene mortier fijngewreven,
en er daarna het berlijnsch blaauw bijgemengd. Daarop
wordt het water er langzaam en bij gedeelten, onder gesta-
dig wrijven, bijgevoegd, tot de vaste deelen geheel verdwe-
nen zijn, waarna men het gekleurde voclit bij de warme
lijmoplossing voegt.

Roode injectiestof.

Als roode door praecipitatie verkregen kleurstoffen voor
injectiën kunnen in aanmerking komen: versch bereid
sul-
phur auratim antimonii^ chromas plumbi basicus.,
— ver-
kregen door het onzijdige gele zout (z. bl. 179) te overgieten
met bijtende potasch, — en
deutoioduretum hydrargyri.

Wat het eerste aanbelangt, zoo is sulpbur auratum, dade-
lijk na de praecipitatie als kleurmiddei gebruikt , hiertoe wel
geschikt, uit hoofde der zeer fijne verdeeling in het vocht,
doch het daarin steeds aanwezige zwavelwaterstofgas bederft
de koperen spuiten.

Basisch chromzuur lood heeft cene zeer levendige kleur,
doch is voor fijne injectiën te grofkorrelig en te zwaar.

Iets beter voldoet deutoioduretum hydrargyri. Om eene
injectiemassa hiermede te kleuren kan men het volgende
voorschrift volgen:

a, 1 ons S dr. 20 gr. deutochloruretmn hydrargyri in
water opgelost, tot 32 onsen in maat.

b. 2 onsen ioduretum potassii in water opgelost, tot 8 on-
sen in maat. 1

I

Voor de injectie worden vermengd: j

i

4 maatdeelen der oplossing a, '

1 maatdeel der oplossing />,

4 maatdeelen der geconcentreerde lijmoplossing.

Ofschoon dit mengsel zeer fraai van kleur is, cn ook fa-

-ocr page 192-

Ol'SPÜJïINr, DER VATEN. 185

melijk wel doordringt, zoo heeft het echter de nadeelige ei-
genschap van in de fijne haarvaten de roode kleur te verlie-
zen , en geel te worden. Deze neiging tol kleursverandering is
zelfs zoo groot, dat, indien de geringste hoeveelheid lijm in
het glazen vat aanwezig is, waarin de menging der beide
oplossingen geschiedt, er geen rood maar een geel praecipi-
taat gevormd wordt.

Geen der genoemde kleurstoffen verdient derhalve eene
onbepaalde aanbeveling, en zelfs moet in de meesle gevallen
de voorkeur gegeven worden aan andere poedervormige kleu-
rende zelfstandigheden, zoo als
karmijn, vermiljoen, of
sulphiir auratum dat vooraf uilgewasschen en gedroogd is.

De eerste dezer drie zelfstandigheden zoude welligt de
verkieslijkste zijn, indien de hooge prijs hare aanwending
niet in den weg stond. Van de beide anderen bezit
ver-
miljoen
eene levendiger kleur dan het sulphur auratum,
doch daarentegen is dit minder zwaar, en blijven deszelfs
deeltjes in de fijne vaten beter zamenhangend.

Bij de aanwending van alle zulke poedervormige kleurstof-
fen, is het vooral noodig hen zoo fijn mogelijk te verdee-
len. Daartoe moeten zij eerst gedurende eenigen tijd iu
eene mortier worden fijngewreven, cn vervolgens geslibt,
waartoe een gedeelte van het water kan worden gebezigd,
hetwelk voor het tot de injectie bestemde mengsel gebruikt
wordt. Men neemt b. v. 1 deel chineesche vermiljoen, eu
wrijft deze zamen met 8 deelen water, laat het mengsel in
een molglas eenige oogenblikken staan, tot ongeveer ^ van
de vermiljoen bezonken is, en giet daarop het bovendrijvende
af, waarna men dit met 8 doelen geconcentreerde lijmop-
lossing vermengt.

Met sulphur auratum wordt op gelijke wijze'gehandeld,

-ocr page 193-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

doch, daar dit ligter is dan vermiljoen, zoo is eene gerin-
gere hoeveelheid, h. v. 1 deel op 12 deelen water en 12
deelen lijmoplossing, voldoende.

Even vóór het gebruik worden zulke mengsels goed om-
geroerd, en bij de opzuiging door middel der spuit, de mond
van deze digt onder de oppervlakte van het vocht gehou-
den, ten einde alleen het fijnste gedeelte der kleurstof op
te nemen.

Witte injectiestof.

In weerwil van het zeer groote aantal van witte door
dubbele decompositie gevormde praecipitaten, is het mij tot
nog toe niet gelukt er een te vinden, hetwelk alle de ei-
genschappen van een goed kleurmiddel voor zeer fijne in-
jectien in zich vereenigt. Van de vele, welke achtervolgens
door mij beproefd zijn, en die ik kortheidshalve met stil-
zwijgen voorbijga, heeft alleen het praecipitaat van
carbo-
nas plumbi
tamelijk voldoende resultaten opgeleverd. Dc
hier gebezigde verhoudingen zijn:

a. 4 ons. 1 dr. 20 gr. acetas plumbi opgelost in water,
tot IG onsen in maat.

b. O ons. 1 dr. 20 gr. carbonas sodae opgelost in water,
tot 16 onsen in maat.

Het injectiemengsel bestaat uit:

1 maatdeel der oplossing a.

1 » « ab.

2 maatdeelen dor geconcentreerde lijmoplossing.

Deze stof dringt betei door dan die, welke verkregen wordt
door vermenging der lijmoplossing met
loodwit. Bij som-
mige injectiën heeft echter een mengsel, waarbij
oxidum
zinci
gebezigd was, beter voldaan. De gebruikte verhoudingen
zijn dezelfde als die voor het
sulphur auratum.

-ocr page 194-

OPSI'ÜITING DER VATEN. 185

514. Van de hier vermelde injecticstoffen verdient de eerst-
genoemde (bl. 179), namelijk de met gepraecipiteerde onzij-
dige
chromas plumM gekleurde lijmoplossing, eene onbe-
paalde voorkeur. Inderdaad vereenigt zij al de eigenschappen
eener voortreffelijke injectiestof, gemakkelijk doordringend
vermogen, gelijkmatige zamenhang der kleurende deeltjes,
eene levendige sterk sprekende kleur, die bij opvallend licht
scherp tegen het donkere gezigtsveld afsteekt, in hooge mate
in zich. Waar dus de keus vrij is, en men slechts ééne
kleur wil aanwenden, verdient zij de meeste aanbeveling.

Als de tweede in rang beschouw ik de oplossing van ber-
lijnsch blaauw in zuringzuur (bl. 181). Zij dringt, wel is
waar, niet minder goed door, maar de met blaauw gevulde
vaten laten zich alleen bij doorvallend licht, of bij opvallend
licht op eenen witten ondergrond, waarnemen; en indien vele
zulke vaten op en door elkander liggen, dan onderscheidt
men hen veel moeijelijker, dan wanneer zij eeue meer hel-
dere kleur bezitten, omdat men dan de afzonderlijke vaten
nog aan de donkere slagschaduwen herkent, di
(3 daarentegen
bij de blaauwe kleur niet meer in het oog vallen. Intus-
schen zijn er gevallen, waar de doorschijnendheid van de
genoemde blaauwe injectiestof haar bijzonder geschikt maakt,
vooral om bij onderzoekingen, waar sterkere vergrootingen
gevorderd worden, met vrucht te worden gebezigd. Zoo b. v.
verdient zij de voorkeur tot opvulling van het haarvatenstel-
sel der longen, welks zamenstelling zich daarmede, nadat
dc longen opgeblazen cn gedroogd zijn, op eene veel dui-
delijker wijze vertoont, dan met eenige andere mij bekende
injectiestof het geval is.

Waar twee kleuren noodig zijn, tot opspuiting zoowel van
het aderlijk, als van het slagaderlijk stelsel, is het, om zoo

-ocr page 195-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

even genoemde redenen, voor mikroskopische injectiën meestal
niet raadzaam voor eene dezer kleuren de blaauwe te kiezen.
Geel en rood voldoen hier het best, daar beide bij opvallend
licht kunnen gezien worden, en onderling sterk genoeg af-
steken. Wit en rood zouden natuurlijk even voldoende zijn,
indien de witte injectiestof even goed doordrong als de gele.
Eindelijk zijn voor sommige injectiën drie of zelfs vier verschil-
lende kleuren noodig, gelijk b. v. bij de injectie der lever,
waar de beide aderen, de slagader en de galbuizen moeten
gevuld worden. In zulk een geval stelle men het zich tot
regel die stof, van welke men bij ondervinding weet, dat
zij het geringst doordringend vermogen heeft, voor de op-
spuiting van het vat te bezigen, welks haarvatenstelsel uit
de wijdste vaatjes bestaat, zoo b. v., bij de lever, de
vena
hcpatica.

Overigens zijn er nog eenige regelen, welke men bij het
doen van opspuitingen in het oog moet houden, en welker
korte mededeeling dit hoofdstuk besluiten moge.

315. 1° Voor men tot de injectie van eenig dier of or-
gaan overgaat, make men een behoorlijk plan, waarbij na-
tuurlijk de keunis van den loop en van het onderling ver-
band der vaten een volstrekt vereischte is. Daardoor ge-
leid , en wetende, dat, indien de stof in eene zekere rig-
ting voortgestuwd wordt, zij zich door eenen verbindingstak
zijdelings kan begeven naar een orgaan, dat men voor het
oogenblik nog onopgespoten wil bewaren, zal men derhalve
zorg dragen dergelijke verbindingstakken vooraf te onderbin-
den. Bij zeer sterk doordringende stoffen moet men de voor-
zorg zelfs nog verder drijven, en ook bedacht zijn op den
loop, welken dc stof nemen kan, na door het haarvatenstel-

-ocr page 196-

OPSPirriNG DER VATEN. 187

sfil gegaan en door de groote vaten te zijn teruggekeerd (1).

2° De opspuiting gelukt altijd beier bij jonge, dan bij
oude voorwerpen, verders bij magere, dan bij vette; ook
is het gunstigste tijdperp voor de injectie geenszins dat on-
middelijk na den dood, maar eenigen tijd later, wanneer de
algemeene verstijving der deelen voor beginnende verslapping
heeft plaats gemaakt. Dil tijdperk treedt iets vroeger of iets
laler in, waarbij vooral de warmtegraad van de omgevende
lucht in aanmerking komt; des zomers na weinige uren, of
den volgenden dag, lerwiji men des winters dikwerf vier
of zelfs meer dagen na den dood nog met goed gevolg de
opspuiting kan verrigten.

3° De opspuiling door de slagaderen is altijd de gemak-
kelijkste en veiligste, uithoofde der meerdere dikte hunner
wanden. Waar het derhalve alleen aankomt op de vulling
van het eigenlijke haarvatenslelscl, geschiedt zulks steeds het
best door hen, en niet door de meer tedere aderen. Bo-
vendien zijn deze, in het meerendeel der organen, van klap-
vliezen voorzien, zoodat eene haarvaten-injectie door hen
niet mogelijk is. Waar deze klapvliezen echter ontbreken,
zooals in de aderen der ingewanden, daar kan de opspui-
ting achtereenvolgens door beide stelsels van vaten geschie-
den, hetgeen vereischt wordt, om de secundaire (reeds mi-
kroskopische) nellen van aderen en slagaderen le kunnen
waarnemen, waaruit het gemeenschappelijk haarvalennct zij-

(1) Dat deze voorzorg niet geheel overbodig is, moge het volgende voor-
beeld bewijzen. Rij eene injeetie van eenen der achterpooten van een konijn
door (le
arteria cruralis^ waartoe de gele stof gebezigd werd, welks za-
menstelling boven opgegeven is, vulde de door het haarvatenstelsel en de
aderen van de poot terngkeerende stof een groot gedeelte van het haarva-
tcnstelsel der darmen en zelfs van de lever.

-ocr page 197-

'154 TOEBEREIDING DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

nen oorsprong neemt. Bij deze opspuiling der aderen moet
men zorg dragen, alvorens het spuitbuisje in het vat te bren-
gen , het daarin en in deszelfs hoofdtakken aanwezige gestolde
bloed, met voorzigtigheid te verwijderen, door het met het
heft van een scalpel, onder eene zachte drukking, door de
gemaakte opening naar buiten tc drijven. Bevat het orgaan
blijkbaar zeer veel bloed, dan is het somwijlen zelfs raad-
zaam eerst door de slagader warm water te spuiten, zoo
dat dit door de ader weder uitvloeit, en het bloed mede-
voert. Men moet tot deze waterinspuiting echter slechts dan
zijne toevlugt nemen, wanneer hare noodzakelijkheid duide-
lijk blijkt, dewijl de fijnere vaatjes steeds daaronder lijden,
zoodat er naderhand eerder extravasaat ontstaat.

4" Zijn de spuitbuisjes behoorlijk iu de vaten gebragt, en
door eenen draad, welken men, met behulp eener gebogen
naald, onder het vat doorvoert, daarin bevestigd, dan wordt
het te injiciëren voorwerp in water gelegd van oG°—40° C
warmte, eu men gaat eerst tot dc inspuiting over, nadat
deze warmte genoegzaam tot de binnenste gedeelten heeft
kunnen doordringen.

5° De injectiestof wordt tol eenen warmtegraad gebragt,
waarbij zij gemakkelijk vloeibaar is. Deze warmtegraad kan
die van het zoo even genoemde waterbad iels te boven gaan,
maar moet beneden het stoHingspunt van eiwit (60° C) blijven.

6° Bij de vulling der spuit, door opzuiging van de injec-
tiestof, zorge racn dat geen lucht in de spuit kome, het-
geen het best verhinderd wordt, door, vóór dat men de
mond der spuit onder de oppervlakte van het vocht brengt,
den zuiger geheel tot op haren bodem te drukken.

De mond der gevulde spuit in de opening van het
spuitbuisje gebragt zijnde, oefene meu eene langzame en

-ocr page 198-

OPSI'ÜITING DER VATEN. 189

gelijkmatige drukking op den zuiger uit. Ontmoet men eenen
zeer sterken weerstand, dan kan deze veroorzaakt worden
door eene verstopping van het spuitbuisje, in welk geval men
daarin, na verwijdering van de spuit, eenen metaaldraad, of,
bij de fijnere buisjes, een varkenshaar op en neder beweegt,
ten einde den hinderpaal uit den weg te ruimen. Verders
drage men zorg de spuit in die rigting le houden, waarin
de stof het gemakkelijkst wordt voortgestuwd, dat is in de-
zelfde rigting, welke het bloed gedurende het leven heeft
gevolgd.

8° Hel is moeijelijk eenige vaste regelen te geven len aan-
zien van den lijd, gedurende welken de ©pspuiting moet
worden voortgezet. Inderdaad behoort er eenige geoefend-
heid toe, om het tijdstip, waarop men daarmede eindigen
moet, met eenige zekerheid tc bepalen; en zelfs dc meest
geoefende kan hieromtrent mistasten, zoodal het hem eerst
bij het later in het werk gesteld onderzoek blijkt, óf dal de
opvulling der vaten niet volledig genoeg is, ten gevolge
eener te vroegtijdige slaking van dc injectie, óf dat, deze te
lang voortgezet zijnde, de wanden der fijne vaatjes gebarsten
zijn, de gekleurde stof er uitgevloeid is, en zich door het
weefsel verspreid heeft.

Bij zulke gemakkelijk vloeibare cn sterk doordringende in-
jectiestofTen als boven beschreven zijn, is het in den regel
niet raadzaam niet de opspuiting voort te gaan, tot men
eenen sterken wederstand ondervindt, omdat cr dan door-
gaans reeds extravasaat is ontstaan. Beter is het daarom
alleen acht le geven op de ziglbarc uitwerkselen der injectie,
b.
V., bij eene opspuiting door de arteria carotis, op de
kleuring van de lippen, van het bindvlies der oogen enzv.
Bespeurt men, dat bij eene injectie door de slagaderen, dc

-ocr page 199-

'190 ÏOEBEHEIDING DEU MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

slof door de aderen terugkeert, dan spreekt het van zelf, dat
men de opspuiting niet verder voortzet.

Na elke opspuiting moet het vat, waardoor zij geschiedt
is, óf onderbonden, óf het zich daarin bevindend spuitbuisje
met eenen kuiken stop gesloten worden, om het uitvloeijen
der injectiestof te verhinderen. Is de bewerking geheel afge-
loopen, dan wordt het geinjicieerde voorwerp goed met koud
water afgespoeld, en vervolgens in slappen spiritus gelegd,
waarin men het minstens eenige uren, liefst tot den volgenden
dag, moet laten liggen, ten einde aan de lijm behoorlijk tijd
te geven om te stollen, vóór men tot het onderzoek overgaat.

316. Wat de wijze van onderzoek der geinjicieerde orga-
nen betreft, zoo kan men over het algemeen aannemen, dat
de verdeeling van het bloedvatenstelsel zich alleen in haren
waren toestand en verhouding tot de overige zamenstel-
lende deelen van het weefsel vertoont, zoolang het prae-
paraat vochtig is. Door drooging krimpen al de deelen ineen,
zoodat vaten, die oorspronkelijk tot twee of meer boven el-
kander liggende lagen behoorden, nu in eene enkele laag
gelegen schijnen le zijn. Daarentegen levert het droogen
het voordeel op, dat men later de praeparaten in terpen-
thijnolie of canadabalsem kan brengen, waardoor het omge-
vende weefsel doorschijnend wordt gemaakt, zoodat eenige
bijzonderheden der vaatverdeeling nu veel duidelijker le voor-
schijn treden, dan in den vochtigen toestand van het voor-
werp. Meestal is het dus raadzaam de praeparaten, zoowel
in den vochtigen, als in den gedroogden toestand, te onder-
zoeken. Ook wordt de keus der methode hier eenigzins ge-
wijzigd door den aard van hel orgaan. Van sommige or-
ganen, zoo als van de levervan de nieren enzv., kan men

-ocr page 200-

OPSPÜITING DEU VATEN. 101

veilig de vaatverdeeling aan gedroogde doorsneden, zoowel
der oppervlakte als der dieper gelegen deelen, bestuderen,
zonder gevaar te loopen van misleiding ten gevolge der bo-
vengenoemde oorzaak; bij andere organen daarentegen leve-
ren gedroogde praeparaten slechts een hoogst gebrekkig beeld;
zoo b. V. vvordt het slijmvlies van de maag en van de dar-
men met deszelfs vlokken, plooijen en klieren, door de droo-
ging zoozeer veranderd, dat men, het alleen uit zulke pi;ac-
paraten kennende, zich noodwendig eene hoogst gebrekkige
voorstelling van deszelfs ware zamenstelling zouden vormen (1).

(1) Een groot gedeelte der, uit het oogpunt der kunst, overigens voor-
treffelijke afbeeldingen in het bekende plaatwerk yan Berres,
Anatomie
der mikroskopischen Gebilde des menschlichen Körpers,
welke alle naar
gedroogde praeparaten zijn vervaardigd, zijn uit dien hoofde geheel on-
bruikbaar. Alleen hij, die door eigen onderzoek M-eet, hoe dezelfde prae-
paraten zich in den versehen toestand vertoonen, kan in dien doolhof vnn
vaten eenigzins den draad terugvinden.

-ocr page 201-

physische eis chemische hulpmiddelen ter herkenning van den

AARD DER MIKROSKOPISHE VOORWERPEN.

> —

517. I}e middelen, om in de natuurkundige wetenschap-
pen tot erkenning der waarheid te geraken, zijn van twee-
derlei aard; zij zijn namelijk: óf waarnemingen óf proefne-
mingen. Ook de erkenning van den waren aard der mi-
kroskopische voorwerpen berust op de gepaste aanwending
dier beide soorten van middelen. Het is niet genoeg de
voorwerpen te onderzoeken in den gewonen toestand, waarin
zij zich aan het waarnemend oog aanbieden; men moet hen
ook opzettelijk blootstellen aan den invloed der verschillende
physische cn clicmische krachten, en de uitwerkselen cu
veranderingen, welke daarvan hot gevolg zijn, met het ge-
wapend oog gadeslaan. Met andere woorden: de voorwerp -
tafel van het mikroskoop moet ecu laboratorium in het klein
zijn; dc zich daarop bevindende voorwerpen moeten onder-
worpen worden aan alle zoodanige op natuur- of schei-
kundige gronden steunende bewerkingen, van welke men,
met eenige waarschijnlijkheid, verwachten kan, dat zij strek-
ken zullen, om de geaardheid van het ligchaam, in een
physisch of chemisch opzigt, nader te leeren kennen.

Terwijl het vorige hoofdstuk voornamelijk gewijd is ge-
weest aan dc beschouwing van alle zulke hulpmiddelen, die
den mikroskopischen waarnemer ten dienste slaan, om de

-ocr page 202-

ZWAARTE DER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN. 1 IK'

voorwerpen uit een morphologiscli oogpunt te onderzoeken,
zoo willen wij thans bij diegene stilstaan, welke hoofzakelijk
ten doel hebben de uiting te leeren kennen der in die voor-
werpen wonende krachten.

3! 8. De algemeene aantrek king skr acht, ouder den vorm
van
zwaartekracht, oefent haren invloed uit, zoowel op de
kleinste stofdeeltjes, welke nog even door het mikroskoop
waarneembaar zijn, als op de grootste ligchamen aan de op-
pervlakte onzer aarde. Wij kunnen echtcr tot hiertoe over
geene werktuiglijke hulpmiddelen beschikken, welke ons in
staat stellen, de mikroskopische voorwerpen te wegen, hetzij
om hun absoluut of om hun specifiek gewigt te bepalen.
Doch, hoewel eene regtstreeksche weging onmogelijk is, zoo
kan men echter in eenige gevallou, langs eenen omweg, lot
de kennis van hun gewigt geraken. Hiertoe zijn twee gege-
vens noodig; 1° de inhoud van het ligchaampje, en 2° des-
zelfs soortelijke zwaarte. Tol het vinden der eersle wordt dc
toepassing vereischt der verschillende mikrometrische metho-
den, waarover later uitvoerig zal worden gehandeld; wat de
soortelijke zwaarte aanbelangt, zoo is deze van vele zclfslau-
digheden door in hel groot verrigte bepalingen bekend.

Helderen wij dit wederom door een voorbeeld op. Men
wil b. v, weten: hoeveel een der kleine dialoineënschalen
weegt, welke den polystschiefer van Bilin zamenstellen. Deze
kiezelschalen hebben den vorm vau korte cylindertjes, wel-
ker gemiddelde dwarse doormetcr D,5
mmm, en wier hoogte
O mmm bedraagt. Hun gemiddelde inhoud is derhalve 339
kubiek
mmtn, en cr zijn dus 2.930.000.000 van hen in
eenen kubiek centimeter beval. Het speciliek gewigl van
kiezelzuur is, volgens IJeudant, 2,031; daar nu 1 kubiek

II. 13

-ocr page 203-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

ceolimeter water '1 gram weegt, zoo wegen 2,950,000,000
dezer diatomeënschalen 2,654 gr., en gevolglijk is het ge-
middeld gewigt van elk hunner 0,0000000009 gram = on-
1

geyggP ïï ooÖ ^P dergelijke wijze kan

de zwaarte berekend worden van vele andere uit anorganische
zelfstandigheden bestaande ligchaampjes, wier vorm eene be-
rekening van hunnen inhoud veroorlooft, als ook van ver-
scheidene organische, zoo als vetbolletjes, bloedschijfjes enzv.

Intusschen moet men erkennen, dat de uitkomsten van
zulke berekeningen meer als curiositeiten, dan wel als van
wetenschappelijk belang kunnen worden beschouwd. Van meer
waarde zoude het wezen, indien het mogelijk ware de be-
trekkelijke hoeveelheid te vinden der verschillende bestand-
deelen, waaruit een voorwerp bij het mikroskopisch onder-
zoek blijkt te bestaan. Hier echter jworden gewigtsbepalingen
geheel onmogelijk, en moet men zich vergenoegen met de
bepaling van het aandeel, hetwelk zij aan het volume nemen,
hetgeen geschiedt door meten on tellen op een aantal ver-
schillende punten, waarbij alsdan de kennis van den vier-
kanten inhoud van het gezigtsveld van veel hulp is. De
wijze, waarop deze gevonden kan worden, is in § 208 Dl. I

I

medegedeeld. i

319. Tot de herkenningsmiddelen der voorwerpen, die
men door het mikroskoop waarneemt, behoort ook hun on-
derscheiden
specifiek gewigt. De meeste onderzoekingen na-
melijk worden verrigt aan ligchaampjes, die door water
omgeven zijn, of daarin drijven. Daar er nu altijd eenige
ruimte overblijft tusschen het glasplaatje, waarop het voor-
werp ligt, en het dekplaatje., waarmede het bedekt is, zoo

-ocr page 204-

soortelijk gewigt der mikroskopische voorwerpen. 195

•zullen alle ligchaampjes, die zwaarder zijn dan water, na
eenigen tijd bezinken, terwijl daarentegen zij, welke ligter
dan dit vocht zijn, naar boven komen in de nabijheid van
hel dekplaatje. Door deze eigenschap alleen kan men vet-
bolletjes en zeer kleine luchtbelletjes dadelijk van eene
menigte andere ligchaampjes onderscheiden, waarmede zij
eenige overeenkomst hebben, gelijk kleine amylumkorrels,
pigmentmoleculen, bloedligchaampjes, de praecipilaatligchaam-
pjes van koolstofzuren kalk, van koolstofzure bitteraarde,
zwavel, enzv.

Het verschil in specifiek gewigt heeft, bij zeer kleine mi-
kroskopische ligchaampjes, ook nog een ander gevolg, waarop
ik reeds vroeger (bl. 70) met een woord heb opmerkzaam
gemaakt, dat namelijk hunne inoleculairbeweging des tc
eerder ophoudt, hoe grooter dit specifiek gewigt is, terwijl
bovendien de grootte der deeltjes, welke in deze beweging
deelen, des te aanzienlijker is, naar mate zij eene geringere
soortelijke zwaarte bezitten. Kleine amylumkorrels, — gelijk
b.
v. een gedeelte van die, welke in tarwemeel voorkomen, —
vertoonen geen moleculairbewcging, terwijl deze bij de bo-
terbolletjes der melk, waaronder er van gelijke grootte als
gene zijn, zeer sterk wordt waargenomen, cn zij dan ook bij
de veel kleinere amylumkorrels, die in de fovilla van som-
mige pollenkorrels worden aangetroffen, geenszins ontbreekt.
Men heeft derhalve regt, om uit het bestaan der moleculair-
bewcging, en uit haren korteren of längeren duur, in ver-
band met de grootte der ligchaampjes, die daarin deelen,
tot een meerder of minder specifiek gewigt te besluiten van
de stof, waaruit de ligchaampjes zijn gevormd.

Dit besluit is intusschen alleen dan gewettigd, wanneer er
geene oorzaken bestaan, die, op eene werktuiglijke wijze,

11*

-ocr page 205-

19G i'i;v!:iisciiï; ciiEMiscni; heukennlngswiddelex.

ik (le inolcciilaiibcweging belemmeren. Dit geldt inzonderheid
van zulke ligchaampjes, welke, gelijk bij vele organische
deeltjes het geval is, niet door zuiver waler, maar door een
slijmerig vocht omgeven zijn. De fijnkorrelige uit uiterst
kleine ligchaampjes bestaande stof, die een gedeelte der grijze
zelfstandigheid vau hersenen cn ruggemcrg uitmaakt, kan
hier als voorbeeld worden aangevoerd. Hoe klein ook de
deeltjes hier zijn, ziet men hen nimmer in beweging, zoo -
lang zij te midden van het weefsel gelegen zijn , in wecrwd
dat hun specifiek gewigt dat van waler slechts weinig kan te
boven gaan.

Hetzelfde moet ook gezegd worden van do mede uiterst kleine
ligchaampjes, die talrijke zoogenaamde vlokkige organische en
anorganische praecipitalen zamenstellen, en welke, van hel
oogenblik van hun ontstaan af, onderling zamenhangen door
een gedeelte hunner massa, die nog een tijdlang met waler
verbonden blijft, cn waaruit zich eersl allengs dc vaste stof
afscheidt. Tevens is men hierbij in de gelegenheid, oni de
werking der
moleculaire aantrekkingskracht door hel mi -
kroskoop waar te nemen, en le zien hoe de kleinere lig-
chaampjes, elkander aantrekkende en ineen smeltende, zich
vau lieverlede tol grootere vereenigen. i

520. Ten einde eenen elektrischen stroom le kunnen voe -

#

ven door de voorwerpen, welke zich in het gezigtsveld vau
het mikroskoop bevinden, kan men zich van eenen toeslel
bedienen, die geheel overeenkomt met den bekenden al-
gemeenen ontlader, doch alleen veel kleiner is, en zoodanig
ingerigt, dat de pooleinden onder het mikroskoop kunnen
worden gebragt. Doch, hoewel dit kleine werktuig (waarvan
de nadere beschrijving in hel laatste deel zal gegeven wor-

-ocr page 206-

DOORVOEUINC VAN EENRN ELECTIllSCHKN STUOOM. 107

den) volkomen aan hel doel beantwoordl, zoo wint het de
volgende inrigting door eenvoudigheid en de gemakkelijkheid,
Avaarmede zij door elk kan worden daargesteld.

Men neme eene strook spiegelglas (z. lig. 51 abcd) van
10. lot 12 ccntim. lengte en ongeveer 5 cenlim. breedte,
cn plakke hierop, met stijfselpap, twee iels smallere stroo-
ken bladlin A en li, zoodanig dat een gedeelte van het
bladtin aan beide uiteinden vrij overhangt, en er eene opene
ruimte van 21 lot 5 centim. overblijft. Hierop worden dan,
met behulp van een mengsel van pek cn hars, of van
de vroeger (bl. 125) vermelde gulta-perchalijm, wederom
twee glasstukjes
defg cn liikl bevestigd, op zulk eenen
onderiingen afstand, dat, indien de toestel lusschen den ve-
derloestel van de voorwerptafel is geplaatst, de bladtinslroo-
ken behoorlijk geisoleerd zijn. De poolslukken
n en p zijn
los, en bestaan uit dun gegloeid koperdraad, of nog beter uit
plalinadraad, hetwelk (z. C) zoodanig gebogen wordt, dat
terwijl een gedeelte (mr.y) er van op het bladlin legt, een
ander gedeelte
(mtv) zich in een vlak bevindt, hetwelk hier
loodregt op slaat. Dc bogt bij m wordt naar omstandighe-
den scherper of stomper gemaakt, terwijl -de poolslukken
naar willekeur digter bij of verder van elkander kunnen ge-
plaatst worden. Op het midden van het glasplaatje, in D,
brengt men dan het voorwerp, cn, daar de meeste proefne-
mingen worden verrigt op organische ligchaampjes, die door
water omgeven zijn, zoo bedient men zich daarbij van een glas-
bakje, op de vroeger (§ 289) opgegeven wijze vervaardigd,
en dompelt de uiteinden der poolslukken in het waler, waar-
mede het bakje gevuld is.

De vrij afhangende eiiidcii der strooken bladlin kunnen
dan met de poolen van allerlei clcclrischo of galvani.schc loc-

-ocr page 207-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

stellen worden in verband gebragt. Het meest gepast echter
voor het gebruik bij mikroskopische onderzoekingen, b. v.
van den invloed des clectrischen strooms op de ciliairbewe-
ging, op den bloedsomloop, op de rotatie van het cel-
sap, op de levensuitingen van kleine dieren, op de zamen-
trekkingen der spieren, enzv., is een kleine inductietoestel,
gelijk men gewoon is ook voor geneeskundige doeleinden aan
te wenden.

521. Men heeft meer dan ééne inrigting uitgedacht, om
door middel van het mikroskoop den invloed te onderzoeken,
welken een
verhoogde warmtegraad op de voorwerpen uitoe-
fent. De meest vernuftige dezer inrigtingen, die van Che-
valier, zal later beschreven worden; zij is echter alleen toe-
passelijk op zulke mikroskopen, waarin de stralen, na door
het objectiefstelsel gegaan te zijn, door een regthoekig prisma
in eene horizontale rigting gebragt worden.

Van meer algemeene aanwending is de door Raspail
aanbevolen handelwijze, om het te verwarmen ligchaam, b. v.
een horo^ogieglas met water en eenige amylumkorrels, in de
opening der voorwerptafel te plaatsen, en nu den verlich-
tingstoestel weg te nemen, en dezen door de vlam eener
lamp te vervangen. Ten einde hierbij echter te beletten,
dat de glazen van het objectiefstelsel niet door de oprijzende
dampen beslagen worden, maakt men gebruik van de zooge-
naamde
laars., bestaande (z. fig. 22) uit eenen kopere buis
abcd., wijd genoeg om over het onderste gedeelte der
mikroskoopbuis te worden geschoven; deze buis is bij
ab
open, maar bij cd door een vlak glasplaatje hermetisch
gesloten. Dit gesloten einde wordt dan, gedurende de ver-
warming, in het vocht gedompeld, en op die wijze kan

-ocr page 208-

VERWARMING »ER MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN. 199

inea alles waarnemen, wat zich daaronder bevindt, zonder
dat de opstijgende dampen het objectief bereiken, en het
gezigtsveld verduisteren.

Intusschen moet men erkennen, dat alle waarnemingen,
gedurende de verwarming van een vocht verrigt, van weinig
waarde zijn. Het is namelijk niet mogelijk dezelfde voor-
werpen steeds in het gezigtsveld te houden, uit hoofde der
gestadige strooming, welke, als onmiddelijk gevolg der ver-
warming, in het vocht ontstaat, en waardoor dc daarin be-
vatte ligchaampjes, wier veranderingen door de warmte men
wenscht waar le nemen, in eene aanhoudende op en neder-
gaande beweging zijn, die alle eenigzins naauwkeurige waar-
neming onmogelijk maakt. Verkieslijker is het daarom het
onderzoek, niet gedurende, maar na de plaats gehad hebbende
inwerking der warmte, le verrigten, wanneer de slroomingen
in het vocht hebben opgehouden, en daartoe is het geheel
voldoende de vooraf verwarmde voorwerpen, na bekoehng,
onder het mikroskoop le brengen. Draagt men hierbij zorg
trapswijze dezelfde of gelijke voorwerpen telkens aan eene
iets hoogere temperatuur bloot te stellen, dan is men in de
gelegenheid alle dc graden der inwerking en de structuur-
veranderingen, welke hiermede gepaard gaan, le leeren kennen.

Evenzoo kan men ook de organische voorwerpen vooraf aan
de gloeihitte blootstellen, ten einde den vorm en den aard
le leeren kennen der daarbij overblijvende onverbrandbare
bcstanddeelen. Dit geschiedt hel best, door de voorwerpen,
die men verbranden wil, vooraf met water bevochtigd op
een dun en smal glasplaatje uit te breiden, en, na ver-
damping van het vocht aan de lucht, hel glasplaatje met
het geheel drooge voorwerp in de vlam ccncr alkohollamp te
houden. Alle plantaardige voorwerpen verbranden daarin ge-

-ocr page 209-

200 PHYSISCHE EM CHEMISCHE IfEHKENNmGSMIDDELE?r.

makkelijk, doch voor de geheele verbranding van dierlijke
voorwerpen is het doorgaans noodig eene sterkere warmte
aan te wenden, waartoe de vlam eener glasblazerslamp het
meest geschikt is. Moet de asch van het verbrande voor-
werp laler aan een mikrochemisch onderzoek worden onder-
worpen , dan is het in den regel beter, in plaals van een
glasplaatje, een stukje platinablik te bezigen, dewijl de be-
slanddeelen der asch van sommige, vooral van dierlijke slof-
fen , met die van hel glas zamensmelten, en zij daarvan
moeijelijk kan verwijderd worden.

322. IJet kan overbodig schijnen hier ter plaatse nog op-
zettelijk te gewagen van het
licht, als hulpmiddel tol her-
kenning van den aard der mikroskopische voorwerpen, daar
de geheele mikroskopische waarneming alleen steunt op eene
gepaste aanwending van hetzelve; doch de kennis der wet-
ten , die de lichtstralen volgen bij hunnen gang door bre-
kende middenstoffen, heeft middelen aan de hand gegeven,
om, niel behulp van het mikroskoop, den brekingsaanwijzer
le bepalen van zulke sloffen, van welke het, óf uit hoofde
hunner geringe hoeveelheid, óf omdat zij alleen in zeer dunne
lagen eene genoegzame doorschijnendheid bezitten, niet mo-
gelijk is hel brekend vermogen, door eene der meer gebrui-
kelijke handelwijzen, le vinden.

Reeds voor vele jaren heeft Brewster (1) het mikroskoop
lot dit doel aangewend, en wel een zamengesteld mikros-
koop, waarvan hel objeclicfglas eene gelijkzijdige biconvexe
lens is, van niet te korten brandpuntsafstand. Dit objec-
licfglas is hermetisch besloten iu eenen koperen ring, die met

(1) Trruiise on nciv i^/uVo^o/i/i/cai;l'diiiburgli, 1813, j). 210,

-ocr page 210-

IIEPAMNG VAN DEN DUEKINGSAANWIJZER DOOR HET MIKROSKOOI'. 201

de stof gevuld wordt, waarvan men het brekend vermogen
wenscht te bepalen. Dit verrigt zijnde, wordt de bovenste
opening van den ring gesloten, door bedekking met een
cirkelvormig glasplaatje met evenwijdige oppervlakten, zoodat
de ingcbragte stof eene plano concave lens vormt, waarvan
de holle zijde rust op het biconvexe objectiefglas, en dus
het objectief eene plano-convexe dubbellens is geworden,
gelijkende naar do vereeniging eener flintglas- en crowglas-
lens tot eene achromatische dubbellens, alleen met dit ver-
schil, dat de bolle zijde hier benedenwaarts is gekeerd, en
de platte naar boven.

Door deze verandering vau hel biconvexe objeclief in een
plano-convex, wordt de brandpuntsafstand natuurlijk merke-
lijk grooter, en te gelijk hiermede ook de afstand, waarop
een voorwerp moet worden geplaatst, om zich het scherpst
door het mikroskoop te vertoonen. Hoe grooter nu het bre-
kend vermogen is van de zelfstandigheid, welke de plano
convexe lens vormt, des te meer zal die afstand toenemen.

Ten einde den accomodatietoestand van het oog bij de on-
derscheiden waarnemingen zoo na mogelijk gelijk te doen zijn,
kan men, ingevolge den raad van Brewster, gebruik maken
van een oculair met eenen daarin gespannen draad, welke,
bij het begin van elke waarneming telkens een scherp net-
vliesbeeld vormende, voor eene gelijke mate van inspanning
van het accomodatie-vermogen getuigt.

Ter berekening van den brekingsaanwijzer moeten bekend
zijn:

1° de radius dor oppervlakten van de biconvexe lens = r;

2° de afstand des voorwerps van de biconvexe lens, waarop
dit scherp gezien wordt, wanneer tusschen de lens en het
glasplaalje slechts lucht is, — o,-

-ocr page 211-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

3° de afstand des voorvverps van de biconvexe lens, waarop
dit scherp gezien wordt, wanneer tusschen de lens en het
glasplaatje de te onderzoeken stof gebragt is,
b.

Stelt men dan den brekingsaanwijzer dier stof = dan is

(b—a) r
n:=i \ -—^ (1).

ab ^ '

De voordeelen der handelwijze van Brewster bestaan
daarin, dat men van elke zelfstandigheid, die vloeibaar of
althans week genoeg is, om door zamenpersing den vorm
eener lens aan te nemen, den brekingsaanwijzer bepalen kan,
zelfs wanneer de stof slechts eene geringe mate van door-
schijnendheid bezit, dewijl men hierin kan voorzien door
eene grootere dunheid der laag, waardoor het licht moet
gaan. Verscheidene stoffen, zoo als was, pek, opium enzv.,
die in massa geheel ondoorschijnend zijn, worden, tot eene
dunne laag zamengeperst, doorschijnend genoeg, om, vol-
gens de opgegeven manier, hun brekend vermogen te vinden.

Intusschen heeft deze handelwijze ook hare nadeden. In
de eerste plaats vordert zij bij het mikroskoop eenen eigenen
toestel, bestaande uit een opzettelijk daarvoor vervaardigd
objectief en uit eene zeer naauwkeurige mikrometrische in-
rigting, om den afstand te meten, waarop het voorwerp
moet gebragt worden, ten einde scherp te worden gezien.
In de tweede plaats moet de radius der oppervlakten van
de biconvexe glazen lens naauwkeurig bekend zijn, iets het-

(1) Deze formule is mij medegedeeld door mijnen ambtgenoot van Rees.
Ilt heb deielve in de plaats gesteld van die, vveike Brewster opgeeft,
omdat de laatste de kennis vooronderstelt van den brekingsaanwijzer der
biconvexe lens, iets dat alleen mogelijk is, wanneer men zulk eene lens
opzettelijk tot dit doel laat slijpen uit glas, waarvan men den brckingaaaa-
vrijzer door eene voorafgaande bepaling kent.

-ocr page 212-

BEPALING VAN DEN BREKINGSAANWIJZER DOOR IIET MIKROSKOOP. 203

welk inderdaad bij mikroskopische objectieflenzcn tot de moei-
jelijkste opgaven behoort. Eindelijk len derde ontstaat dc
vraag: van welk punt de meting des afstands van het voor-
werp moet aanvangen? Brewster schijnt de benedenste op-
pervlakte der lens als aanvangspunt le hebben gebezigd, doch
dit is niet juist, daar het ware aanvangspunt, het optische
middelpunt, eigenlijk gelegen is binnen in de dubbellens, eu
wel op verschillende plaats, naar gelang van de dikte der
laag en het brekend vermogen der slof, waaruil de plano-
convexe lens bestaat. Het is derhalve niet wel mogelijk dien
afstand met zulk eeue naauwkeurighcid le bepalen, als voor
de berekening vereischt wordt.

322. De volgende handelwijze, ofschoon beperkter in hare
toepassing, daar zij zich alleen tot vloeistoffen bepaalt, is
vrij van de bovengenoemde nadeelen, en uilvoerbaar met
elk mikroskoop, zonder toevoeging van eenen opzettelijk daar-
voor bestemden toestel, terwijl zij, met behoorlijke zorg in
het werk gesteld, zeer juiste uitkomsten levert. Bovendien
beveelt zij zich nog aan door de uiterst geringe hoeveelheid
eener vloeistof, die hierbij vereischt wordt, daar slechts weinige
milligrammen van eenig vocht volkomen voor eene bepaling
van deszelfs brekingsaanwijzer voldoende zijn.

De hier bedoelde handelwijze grondt zich op het verschil
in de grootte der beelden, welke van een en hetzelfde op
gelijken afstand geplaatst voorwerp, gevormd worden, door
luchtbellen van gelijke grootte, al naar gelang zich deze in
een vocht van verschillend brekend vermogen bevinden.

Dat dit verschil inderdaad vrij aanzienlijk is, moge hier-
uit blijken, dat de betrekkelijke grootte der beelden in:

-ocr page 213-

20i PHYSISCHE EN CIIEailSCHE IIKHKENNINGSMIDOELEN.

water (n z= 1,536) bedraagt 1000,

zwavelzuur (>> » 1,416) » 749,
canadabalsem (» » 1,504) » 582.
Om den brekingsaanwijzer te kunnen berekenen wordt der-
halve gevorderd:

1" dal zich, in een dun door evenwijdige platte vlakken
begrensd laagje van hel vocht, eenige luchtbellen bevinden,
die, als verstrooijingslenzen werkende, beelden van eenig zich
daaronder bevindend voorwerp vormen. Hiertoe wordt op
een glasplaalje een droppel van de vloeistof gebragt, waarin
men dan eenige luchtbellen doet ontstaan, door inblazing
met een zeer fijn voor de glasblazerslamp uitgetrokken glas-
buisje. Vervolgens wordt om den droppel heen op het glas-
plaatje een kleine papieren ring gelegd, en hierop een dun
dekplaatje. Sommige der luchtbellen zullen hierbij hunne
bolvormige gedaante verliezen, cn derhalve voor het doel
onbruikbaar zijn, doch dil herkent men spoedig aan de ver-
wrongen gedaante der daardoor gevormde beelden, terwijl er
altijd genoeg overblijven, welke nette en scherp begrensde
beelden geven. Wat de dikte van hel gebezigde glasplaalje
aanbelangt, zoo moet deze niet meer dan 0,2 millim. be-
dragen, daar een dikker plaatje op den gjing der slralen
eenen bij de berekening niet le verwaarlozen' invloed uitoe-
fent. Een gewoon dun glazen dekplaatje kan hiertoe zeer
gevoeglijk gebruikt worden.

Als voorwerp bedient men zich het best van eene wil ge-
kleurde metaalslrook, waarvan de doormeter natuurlijk met de
meesle zorg moet bepaald zijn. Deze metaalslrook wordt onder
de voorwerptafel, en evenwijdig met deze, op eenen daarvoor
geschiklen draagtoestel geplaatst, indiervoege dat haar midden-
punt juist in de verlengde der optische as van het mikroskoop ligt.

-ocr page 214-

'I

BEPALING VAN ÜEN BREKINGSAANWIJZER DOOR HET MHiROSKOOP. 203

3° Ook (le afsland der bovenvlakte van bet voorwerp tót
aan de luchtbel moet zoo juist mogelijk bekend zijn. Ik
heb bij mijne metingen de voorkeur gegeven aan eenen vas-
ten afstand van 10 centim,, wegens de gemakkelijkheid van
dit cijfer voor de berekening. Ook zal die afstand voor de
inrigting der meeste mikroskopen wel de geschikste zijn.

Tusschen dezen afstand en den doormeter van het voor-
werp moet eene zekere verhouding bestaan. Indien namelijk
de laatste meer dan i van den eersten bedraagt, dan wordt
eene correctie van het eindresultaat noodig, omdat, bij den
alsdan te schuinschen inval der randstralen, die van het voor-
werp komen, het verschil tusschen den invallingshoek en den
brekingshoek niet meer kan verwaarloosd worden.

4° Het mikroskoop zoo gesteld zijnde, dat men het beeld
van het voorwerp duidelijk ziet, moet de middellijn gemeten
worden van de luchtbel, en de breedte van het zich daar-
onder vertoonende beeld. Voor deze opvolgende metingen
moet de afstand van het objectief tot de voorwerpplaat iets
veranderd worden, dewijl de randen der luchtbel en het
beeld zich niet in hetzelfde vlak bevinden.

Daar de juistheid der uitkomst grootendeels afhangt van
de naauwkeurigheid, waarmede deze metingen verrigt wor-
den, zoo kunnen deze niet met te groote zorg worden in het
werk gesteld. Ik verwijs omtrent de hierbij tc volgen han-
delwijzen naar het hoofdstuk, waarin de mikromctrie opzettelijk
behandeld wordt. Echter kan ik niet nalaten hier nog uit-
drukkelijk bij te voegen, dat deze metingen geschieden moeten
bij
opvallend licht,, omdat bij doorvallend licht, ten gevolge
van den invloed der diiTractie, de uitkomsten altijd iets te
klein zijn. Het is ook om die reden, dat'de metaalstrook,
welke als voorwerp wordt gebezigd, wit gekleurd moet wezen.

-ocr page 215-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

Bovendien is liet een vereischte, dat de metingen van
luchtbel en van beeld elkander onmiddelijk opvolgen, eens-
deels ten einde den mogèlijken invloed eener temperatuurs-
verandering te ontgaan, anderendeels omdat de lucht door
verreweg de meeste vochten, en bepaaldelijk door die van
organischen oorsprong allengs wordt opgenomen, zoodat de
doormeter der luchtbellen na eenigen tijd merkelijk vermin-
derd is. Men moet zich daarom nimmer bij eene enkele
meting eener luchtbel en van het daardoor gevormde beeld
bepalen, maar de meting aan dezelfde luchtbel eenige malen
herhalen, en hieruit de gemiddelde uitkomsten voor de be-
rekening gebruiken.

Stelt men nu:
den afstand tusschen het voorwerp en de luchtbel zz
a
den doormeter van het voorwerp » b
» » » » beeld » c
» » » de luchtbel " d
dan wordt de brekingsindex n gevonden door de volgende
formule, waarvoor de lezer mijnen ambtgenoot van Rees te
danken heeft:

w = i -f 1/ i -h (1)

^ ^ Aac ^ '

of, daar c in verhouding tot b als oneindig klein kan be-
schouwd worden,

bdT

^ Aac

(1) Deze formule kun alleen onder de bovengenoemde omstandigheden
als juist genoeg worden aangemerkt, om het eindresultaat uit eenige me-
tingen afgeleid tot in de derde decimaal zeker te stellen. Bij het gebruik
van een dikker glasplaatje, en vooral van een grooter voorwerp, kunnen
onderscheidene correctiën niet verwaarloosd worden, die de berekening
omslagtig en de uitkomst onzekerder maken.

-ocr page 216-

SEPAMNG VAN DEN BREKINGSAANWIJZER DOOR HEÏ MIKROSKOOP. 207

ip

Indien, gelijlc boven gesteld is, a is = 100, en = 20,
of in het algemeen Z> zr | a, dan wordt

Eenige uilkomsten, door deze methode verkregen, mogen
hier eene plaats vinden, ten einde den lezer in staat tc stel-
len een oordeel te vellen over den graad van naauwkeurig-
hcid, waarvoor zij vatbaar is.

Waterig vocht uit de voorste kamer van het oog eener koe.
Volgens bepaling N°. 1 is w n 1,3495.
» » 2 » » » 1,3437.

M » »3 » » » 1,3494.

» n » 4 » » » 1,3496.
» »» » 3 » » I) 1,3463.
Gemiddeld » « » 1,3481.
Grootst verschil tusschen de

afzonderlijke uitkom.sten » » » 0,0039.
Waarschijnlijke fout der ge-
middelde uitkomst » » » 0,0003.
Glasvocht uit hetzelfde oog.
Volgens bepaling 1 is ïi n 1,3412.
» .. » 2 » » )) 1,3421.
n >) » 3 » » » 1,3474.

» » » /i a » 1)

1,3464.

)) » » 3 » » » 1,3426.
Gemiddeld » » » 1,3439.
Grootst verschil » » » 0,0062.
Waarschijnlijke fout » » » 0,0007.

-ocr page 217-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

Vocht bevat tusschen de achterste vezelen der kristallens
van hetzelfde oog.
Volgens bepaling ]N°. 1 is n zz '1,5876.
» » » 2 » » » 1,4000.
Gemiddeld » « » 1,5958.
Vocht bevat tusschen de kernvezelen derzelfde kristalleus.
Volgens bepaling 1V°. 1 is w n: 1,5936.
» » » 2 » » )) 1,4064.

Gemiddeld » >> >. 1,4010.
Vocht bevat tusschen de vezelen der kristallens van
eenen kikvorsch.
Volgens bepaling W. 1 is w — 1,5782.

» 2 « .) >> 1,5851.
» )' » 5 » » » 1,5850.

Gemiddeld » » 1,5827.
Vocht [liquor Morgagni) bevat in de Capsula lentis uit
het oog van eenen
steenuil.
Volgens bepaling CV". 1 is n ~ 1,5507.
» » » 2 » » )' 1,5500.

Gemiddeld » » » 1,5505.
Deze beide laatste voorbeelden voer ik hier inzonderheid
aan, om tc toonen, hoe zelfs eene hoogst Igeringe hoeveel-
heid van eenig vocht toereikend is voor eqne bepaling van
deszelfs brekingsaanwijzer.

525. Gaan wij thans over tot eene beschouwing der mid-
delen, welke den waarnemer ten dienste staan, om bij mi-
kroskopische onderzoekingen de
scheikundige geaardheid der
ligchamen te leeren kennen.

Ik moet hier echter vooraf doen opmerken, dat mikrochemie
en makrochemie geenszins van elkander zoodanig onderscheiden

-ocr page 218-

MIKROCHEMISCH* ONDERZOEK. 20!)

zijn, dat men tusschen beiden eene grens kan trekken, even-
min als tusschen de zoogenaamde grovere en fijnere anato-
mie. Het geldt hier de toepassing van eene en dezelfde
wetenschap, welke alleen dan mikrochemie heet, wanneer de
voorwerpen of de plaats hebbende veranderingen tot hunne
waarneming het gewapend oog vereischen. ,

Het mikrochemisch onderzoek bepaalt zich verders geenszins
alleen tot zulke stolTen, waarvan de hoeveelheid te gering
is, om op de gewone wijze scheikundig onderzocht te wor-
den, maar het is in vele gevallen slechts eene voortzetting
van en dikwijls ook eene noodzakelijke inleiding tot het ma-
krochemisch onderzoek. Dikwerf dient het zeer tot bekorting
van dit laatste, omdat de alleen door het mikroskoop waar-
neembare bestanddeelen niet zelden aan hunnen eigendom-
lijken vorm, kleur of andere bijzonderheden, met eenen en -
kelen blik worden herkend, terwijl hunne tegenwoordigheid
anderzins niet dan langs eenen veel längeren weg zoude
kunnen ontdekt worden.

Eindelijk is het ook nog daarom van belang bij scheikun-
dige onderzoekingen, bepaaldelijk van organische zelfstandig-
heden, het mikroskoop aao te wenden, omdat men alleen
daardoor in staat is, over de homogeneiteit eener stof te
oordeelen. Vele nasporingen, door uitstekende scheikundigen
in het werk gesteld, zijn geheel onvruchtbaar voor de weten-
schap, omdat zij, dil voorloopig onderzoek verzuimende, in
den waan verkeerden, dat zij eene enkele homogene slof
aan het onderzoek onderwierpen, terwijl een enkele blik
door het mikroskoop hen zoude geleerd hebben, dat deze een
mengsel was van meerdere morphologisch verschillende be-
slanddeelen, in afwisselende betrekkelijke hoeveelheden.

Het gebruik van hel mikroskoop in de scheikunde zal zou-

II. 14

-ocr page 219-

210 PHYSISCHE EN CHEMlSCifR HEnRKNNINGSMiDDELEN.

der twijfel hoe lauger hoe meer toenemen, daar het zich
laat vooruitzien, dat de mikrochemische herkenningsmiddelen
allengs zullen worden vermeerderd, en men reeds nu dit
werktuig met veel vrucht heeft leeren aanwenden hij het
onderzoek zoowel van anorganische als van organische lig-
chamen. Ten einde echter niet al te uitvoerig te worden,
willen wij ons in het volgende alleen bij eenige der voor-
naamste stoffen bepalen, welke tot de algemeenst voorko-
mende bcstanddeelen van het dierlijk of plantaardig organisme
behooren.

324. De werktuigen, welke bij eigenlijke mikrochemische
onderzoekingen vereischt worden , zijn zeer weinige in getal.
De velerlei soorten van vaten, die voor onderzoekingen in
het groot te pas komen, worden hier schier alle vervangen
door de glazen voorwerpplaatjes, dewijl hel in de meeste
gevallen slechts een enkele droppel is, welke aan het on-
derzoek wordt onderworpen. Somwijlen kan het echler noo-
dig zijn eene iels grootere hoeveelheid van eenig vocht aan
te wenden, of wel het voorwerp gedurende eenigen lijd met
een vocht le laten digereren, en in zulke gevallen bewijzen
kleine horologieglazen met vlak geslepen ranideu, of wel gla-
zen bakjes, op de vroeger (bl. 127) beschreven wijze vervaar-
digd, goede diensten. Ten einde daarbij de,verdamping van
het vocht en het invallen van stof te verhinderen, worden
deze dan met een glasplaatje van passende grootte bedekt.

De meest gebruikelijke reagentia worden het best bewaard
in droppelfleschjes (z. fig. 3 ;•), of in glazen slopileschjes
(tig. 3
2), waarvan de stop een eind weegs binnen in de
holle reikt, en daar kegelvormig toeloopt. Zulke fleschjes
zijn zeer 'gemakkelijk, omdat aan het uileinde der stop, wan-

-ocr page 220-

JHKROCIIEMISCH ONDERZOEK. AAN>YENDmG YAN «EAGENÏIA. 911

neer deze er uit genomen wordt, altijd een droppel hangt
van het daarin hevatte vocht. Overigens kunnen ook glazen
staafjes of fijne voor de glasblazerslamp uitgetrokken buisjes
tot het opnemen van vochten gebezigd worden!

395. De voornaamste reagentia, welke bij mikrochemisclie
nasporingen in aanmerking kunnen komen, zijn de volgende:
iodium-tinctuur • eene oplossing van iodium in die ynniod-
fotassium; salpeterzuur, zoutzuur
en zwavelzuur van ver-
schillende sterkte;
azijnzuur; ivijnsteenzuur^ Iciezelfluorwa-
terstofzuur; ammoniak;
oplossingen van bijtende en van kool-
stofzure potasch,,
van phosphorzure en van oxahure am-
moniak
, van zure oxalzure potasch, van phosphorzure
soda,,
van chlorbarium,, van chlorcalcium,^ van antimon-
zure potasch,
van azijnzuur ijzeroxyd, van azijnzuur lood,,
van salpeterzuur zilver; eene alkoholische oplossing van
chlorplatinum; verders gedestilleerd water^ alkohol,, zwa~
velether,, blaauw
en door een zuur rood gekleurd lak-
moespapier.

326. Doorgaans geschiedt de hijvoeging van het reagens
eenvoudig, door een droppel daarvan in aanraking te bren-
gen met het vocht op het voorwerpplaatje. Is het noodig
de beide vochten te vermengen, dan bezigt men hiervoor
een glazen staafje. Moet eenig organisch weefsel uitgespreid
of uitgeplozen worden, terwijl het zich in een zuur of alka-
lisch vocht bevindt, dan zal men best doen de stalen naal-
den , die men gewoonlijk daartoe gebruikt, door naalden van
platinadraad te vervangen.

Dikwerf is het van belang de inwerking van het reagens
slechts langzaam te doen plaats hebben, opdat men iu dc

li*

-ocr page 221-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

gelegeuhcid zij de daardoor te weeg gebragte veranderingen
in hunne verschillende trappen waar te nemen. In zulk een
geval wordt op het voorwerp een dekplaatje gelegd, en een
droppel van het vocht, welks werking men wenscht te lec-
ren kennen, daarnevens geplaatst, zoodanig dat dit capil-
lair wordt opgezogen, en zich langzaam vermengt met het
vocht, dat het voorwerp omgeeft. Deze handelwijze is in-
zonderheid dienstig, wanneer,— gelijk b. v. bij de inwerking
van azijnzuur op dierlijke weefsels, — het bijvoegen van het
reagens hoofdzakelijk ten doel heeft, om te ontdekken, welke
bestanddeelen daardoor verdwijnen of te voorschijn komen.
Doch wanneer door de vermenging der beide vochten een
praecipitaat wordt voortgebragt, dan is deze handelwijze niet
aanwendbaar, dewijl op het punt, waar zij in aanraking
zijn, een rand wordt gevormd, die de verdere vermenging
verhindert.

Om in zulk een geval eene langzame maar toch gestadige
vermenging te doen plaats hebben, kan men onder het dek-
plaatje een dun katoenen of linnen draadje brengen, waarvan
het eene einde buiten het dekplaatje uitsteekt. Dit draadje
wordt bevochtigd met eenen droppel van het herkenningsmid-
del, hetwelk dan allengs langs deu draad oiider het dekplaalje
dringt, en zich met het daaronder bevatte vocht vermengt.

Nog beter,hoewel iets omslagliger, is de volgende handelwijze.

AB fig. 52 stelt een gewoon voorwerpplaatje voor. Hierop
wordt een ander kleiner glasplaatje
abcd gelegd. Op het
eerste bevindt zich het voorwerp e of het vocht, dat moet
onderzocht worden; op het laatste een droppel
f van het
reagens, hetwelk men wil aanwenden. Is dit, zooals door-
gaans, eene waterige oplossing, dan wordt een met water
nat gemaakt katoenen draadje, met behulp eener pincet.

-ocr page 222-

MIKROCHEMISCH ONDERZOEK. FILTRATIE. 913

niet het eene einde in den bovensten, en met liet andere
in den ondersten droppel gebragt, in dier voege, dat het
bovenste vocht langzaam overhevelt. Om hierbij echter te
belelten, dat het vocht niet tusschen de beide glasplaatjes
wordt opgezogen, is het noodig de ondervlakte van het bo-
venste , als ook deszelfs randen, met vel te bestrijken.

Deze zelfde kleine toestel kan tevens dienen, om vochten,
waarvan men slechts eene zeer geringe hoeveelheid heeft,
door fdlralie van de grootere daarin hangende ligchaampjes
te bevrijden. Het te filtreren vocht wordt dan op het bo-
venste plaatje gebragt, en door de nat gemaakte draad loopt
dan het heldere gedeelte op het onderste glasplaatje over.
Deze overheveling geschiedt natuurlijk des te sneller, hoe dik-
ker het bovenste glasplaatje is.

Nog eene andere handelwijze om de vermenging te ver-
tragen , en daardoor eene langzame praecipitatie te doen
ontstaan, verdient hier vermelding, omdat zij gelegenheid
geeft tot de vorming van groote kristallen, welker gedaante
met meer zekerheid, dan die van kleine, kan bepaald en
herkend worden. Zij is het best aanwendbaar, wanneer de
te onderzoeken stof vast, maar in waler geheel of gedeelte-
lijk oplosbaar is. In ccn waterpas geplaatst langwerpig glas-
bakje (flg. 35) van 8 tot 10 centim. lengte en ongeveer 2
centim. breedte, hetwelk op de vroeger (bl. 127) vermelde
wijze vervaardigd is, wordt water gebragt tot op eene hoogte
van 1 of 2 millimeters. Vervolgens brengt men de te onr
derzoeken zelfstandigheid, b. v. de asch van eenig organisch
weefsel, aan het eene einde van het bakje in het water,
daarbij zorg dragende zoo weinig mogelijk beweging hierin te
maken; het reagens wordt dan op het tegenovergestelde verst
van hel eerste verwijderde punt in het bakje gebragt. Kan

-ocr page 223-

PinsiSCHE EN CHEMISCHE HERKENNINGSMIDDELEN.

men het reagens, gelijk bij de meeste zouten het geval is,
in den vasten toestand aanwenden, dan is zulks verkieslijk;
is het een vocht, dan wordt op het eene uiteinde van het
bakje een glasplaatje a gelegd, en nu de overheveling, op
dc reeds gezegde wijze door middel van eenen nat gemaak-
ten draad, bewerkstelligd. Even zoo plaatst men ook aan
het andere einde een dergelijk plaatje -6, indien de te on-
derzoeken stof in opgelosten staat is. Alsdan zullen zich de
beide sloffen eerst na een zeker tijdsverloop in het midden
van het bakje ontmoeten, en aldaar een praecipitaat vormen.
Het is hierbij een volstrekt vereischte, dat het vocht in vol-
maakte rust is, tot dat het praecipitaat zich volledig heeft
afgezet, dewijl door de minste beweging de gang der kris-
talvorming gestoord wordt, en er in plaals van eenige wei-
nige maar groote en regelmatige kristallen, talrijke kleine en
vaak onregelmatig gevormde kristallen ontstaan.

527. Het komt dikwerf voor, dat men, na de bijvoeging
van het een of ander reagens, dit weder wenscht te ver-
wijderen, door het daaraan blootgestelde voorwerp met water
uit te wasschen. Dit geschiedt het best, zonder het voor-
werp van het glasplaatje te verwijderen, j— waardoor het
dikwerf te veel zoude lijden, -— indien mdn het voorwerp-
plaalje , waarop het zich, bedekt mei een dekplaatje, be-
vindt, in eene eenigzins hellende stelling houdt, en nu,
met behulp van een droppelfleschje (z. lig. 5
r), water drop-
pelsgewijs op den naar boven gekeerden rand van het dek-
plaatje laat vallen, zoodat het daaronder doorstroomt, en
het vocht medevoert, terwijl het voorwerp achterblijft. Met
eenige oefening leert men weldra den daartoe vereischten
graad van^ helling cn van snelheid der doorstrooming kennen.

-ocr page 224-

MIKROGHMISCH ONDERZOEK. UITDAMI'ING. 215)

Eene moeijelijkheid kan daarin gelegen zijn, dat, het voor-
werp zeer dun zijnde, de ruimte tusschen het dek- en voor-
werpplaatje te gering is, zoodat het water niet daarin kan
dringen, maar langs de randen van of wel over het dek-
plaatje heen vloeit. Wanneer dit het geval mogt zijn, dan
ligt men het dekplaatje even op, en brengt er eenig dun
voorwerp onder, b. v. een haar, een strookje mica, of iets
dergelijks, en gaat dan, op de reeds gezegde wijze, met de
doorspoehng voort.

Vangt men het doorgeloopen water in een horologieglas
op, dan heeft men gelegenheid dit met de vereischte rea-
gentia le onderzoeken, om le weten of het doel der uitwas-
sching bereikt is, even als men gewoon is, bij grovere schei-
kundige proefnemingen, het door het fdtrum doorgeloopen
waschwater van tijd tot lijd op deszelfs gehalte aan de uit te
wasschen stof te beproeven.

328. Over de middelen, om mikroskopische voorwerpen
gedurende de waarneming aan den invloed van warmte bloot
le stellen, is reeds in § 521 gehandeld. Ik voeg dus hier
ter plaatse alleen bij, dal nagenoeg alle uildampingen van
vochten, waarbij het le doen is, om uit den vorm van het
op het voorwerpplaatje overblijvende over den aard der in
oplossing geweest zijnde sloifen te oordeelen, het best ge-
schieden bij de gewone luchttemperatuur, of althans bij eene
zeer malige warmte, dewijl de kristallisatie des te regelmatiger
plaats grijpt, hoe langzamer de uitdamping geschiedt. Door-
gaans moet men evenwel niet wachten, tot de uitdamping
volkomen is, omdat de kristallisatie op het einde meestal
verward wordt, maar het beste tijdstip, om eenen uildampen-
dcn droppel onder het mikroskoop te brengen, is dat waarop

-ocr page 225-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

de kristalvorming aan de randen reeds begonnen, maar het
middengedeelte nog vochtig is. '

329. Het kristallographisch onderzoek maakt een hoogst
belangrijk gedeelte uit der mikrochemie, en het kan niet
genoeg worden aanbevolen, om zich daarin eene genoegzame
vaardigheid eigen te maken. Inderdaad is de geoefende
waarnemer, die zich den kristalvorm der het gevvoonlijkst in
organische weefsels en vochten voorkomende zelfstandigheden
wel in het geheugen heeft geprent, daardoor in slaat, met
eenen enkelen blik door het mikroskoop, in zeer vele geval-
len te herkennen, welke de scheikundige geaardheid is van
sommige der daarin aanwezige bestanddeelen. Ja zelfs is zulk
een kristallographisch onderzoek niet zelden het eenige mid-
del tot hunne ontdekking, omdat de overige bestanddeelen,
die in het weefsel of in het vocht, hetwelk men onderzoekt,
voorkomen, de kleine kristallen dikwerf zoodanig inhullen en
omgeven, dat aan een isoleren door werktuiglijke middelen
niet te denken valt.

Doch ofschoon een enkele blik vaak voldoende is, om den
kristalvorm te herkennen, zoo is zulks echter geenszins altijd
het geval. Het is bekend, dat de grondvorni, welken eenig
ligchaam bij het kristalliseren aanneemt, talli)Oze wijzigingen
kan ondergaan, wijzigingen welke echter aan zekere vaste
wetten gebonden zijn, die ik bij mijne lezers als bekend
moet vooronderstellen. Zij weten dan, dat men door het
meten van eenige hoeken van een kristal, deszelfs eigenlijken
grondvorm kan bepalen, en het is hierom van belang, dat
men de middelen en de handelwijzen kent, waardoor zulke
hoekmetingen aan mikroskopische kristallen met genoegzame
naauwkeurigheid kunnen worden bewerkstelligd, zoodat daar-

-ocr page 226-

KRYSTALLOGnAPlIISCll ONDERZOEK. 217

uit vervolgens de grondvorm en de ware verhouding der kris-
talassen kunnen worden afgeleid.

Hiertoe zijn de onderscheiden soorten van mikro-goniome-
ters bestemd, voor welker omstandiger beschrijving ik echter
naar de laatste afdeeling van dit werk verwijs, hier alleen
aanmerkende, dat de tot nu toe vervaaardigde in twee klassen
kunnen verdeeld worden, t. w. 1° in zulke, waar de hoek-
meting geschiedt, door middel van ronddraaijing van een
oculair, hetwelk van eenen kruisdraad en eenen in graden
verdeelden cirkel voorzien is, en 2° de zoodanige, waar de
cirkelverdeeling op de voorwerptafel is ingesneden, en deze
laatste om eene as draaijen kan, die dezelfde is als de as
van den optischen toestel, terwijl ook hier in het oculair een
kruisdraad gespannen is. Bij beide inrigtingen wordt dan de
punt van den te meten hoek in het kruissingspunt der dra-
den in het oculair gesteld, zoodanig dat een der beenen
met een der beide draden in aanraking is. Daarop wordt
óf het oculair óf de voorwerptafel rondgedraaid, totdat het
andere been met denzelfden draad in aanraking komt, en
nu de grootte van den hoek op den verdeelden cirkel afge-
lezen. Hierbij wordt verondersteld, dat de punt van den
hoek juist in de as van het werktuig ligt, en gedurende de
ronddraaijing daarin blijft. Dit nu is bij goed vervaardigde
werktuigen ook werkelijk het geval; doch wanneer dit geen
plaats mogt hebben, dan moet men twee metingen van den-
zelfden hoek op tegenovergestelde punten des cirkels verrig-
ten; de gemiddelde der beide uitkomsten is dan dc ware
grootte des hoeks.

Doch, behalve het gebruik der eigenlijke mikro-goniome-
ters , staan ons nog andere wegen open, om de hoeken van
mikroskopische kristallen te melen, wel is waar niet met dc-

-ocr page 227-

218 I'IIYSISCHE EN CHEMISCHE HERKENNINGSMIDDELEN.

zelfde naauwkeurigheid als met deze, doch evenwel naauw-
keurig genoeg om, waar het alleen aankomt op de onder-
scheiding van kristallen, die eenige gelijkheid in vorm be-
zitten, de herkenning zeker te maken.

Men kan namelijk door middel van een der vroeger (Dl.
I § 177 en verv.) beschreven werktuigen, de
camera lucida.,
het Sömmeringsche spiegeltje enzv., het beeld van een
kristal op een papier of op eene lei projicieren, en nu met
drie punten, waarvan eeu in het hoekpunt, den te meten
hoek daarop aanduiden. Trekt men dan vervolgens met eene
liniaal de beenen van den hoek, dan kan de grootte van
dezen men eenen graadboog bepaald worden.

Tot hetzelfde doel kan ook het draagbare zonmikroskoop
worden gebezigd, hetwelk in fig. 23 is afgebeeld, en waar-
van de beschrijving in een volgend hoofdstuk zal gegeven
worden.

Deze handelwijzen hebben zelfs een voordeel boven de ei-
genlijke mikro-goniometers, daarin bestaande, dat men aldus
ook de helling van twee vlakken meten kan, die niet on-
middelijk aan elkander grenzen, b. v. van
a m b fig. 34,
dewijl men de zijden op het papier verlengen kan, tot zij
in één punt
o zamenkomen, en men nu de grootte van
dezen hoek op de gezegde wijze bepaalt.

330. Wat de te meten hoeken betreft, zoo moet men
wel in het oog houden, dat het, om de onderlinge helling
der vlakken van een kristal te vinden, eigenlijk aankomt op
de meting van den standhoek der vlakke hoeken. De grootte
van dieu standhoek kan op de opgegeven wijze alleen be-
paald worden, indien het vlak, waarin de standhoek gelegen
is, loodregt staat op de optische as van het mikroskoop.

-ocr page 228-

KRYSTALLOGRAPHISCH ONDERZOEK. 210

Men wil b. v. de hoeken kennen van het zeshoekige prisma
tig. 35, dan kunnen de hoeken, die de vlakken a, c en Z?
met elkander vormen, onmogelijk gemeten worden, zoolang
het kristal in deze houding ligt, d. i. zoolang een gedeelte
dier vlakken zelve zigtbaar is, want men ziet dan het geheele
kristal in eene scheeve projectie; doch zoodra het kristal zich
als in tig.
34 vertoont, waarin de vlakken, wier helling men
wenscht te kennen, evenwijdig zijn aan de optische as, en
daarom slechts als lijnen worden waargenomen, dan kunnen
de hellingen van het vlak a op het vlak c en van dit op
het vlak b door meting der hoeken d cn e gevonden worden.

Vóór men dus tot de meting overgaat moet men zich wel
overtuigd hebben, dat de standhock, dien men meten wil, de
vereischte stelling heeft. In vele gevallen komt hier de al-
gemeene eigenschap te hulp, dat bij een regelmatig gevormd
kristal aan elk vlak een daaraan tegenoverliggend vlak beant-
woordt, hetwelk met het eerste evenwijdig is. Ligt dus het
kristal met het eene dier vlakken op het voorwerpplaatje,
dan is het andere, hetwelk naar het oog des waarnemers is
toegekeerd, daarmede evenwijdig, d. i. loodregt gesteld op
de optische as van het werktuig. Dat zulks inderdaad het
geval is herkent men daaraan, dat zich al de punten van
dit vlak gelijktijdig duidelijk vertoonen, zonder dat men noo-
dig heeft den afstand tusschen het voorwerp en het objectief
te veranderen.

Doorgaans veroorlooft het groote getal der kristallen eene
keuze, zoodat slechts diegene voor de'metingen worden aan-
gewend, welke tamelijk regelmatig gevormd zijn, en eene
gepaste stelling hebben. Overigens kan men, door drukking op
het dekglaasje, door het te weeg brengen van stroomingen,
enzv., in deze stelling verschillende veranderingen doen oat-

-ocr page 229-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

staan, zoodat inen in de gelegenheid is de hoekmetingen in
onderscheiden rigtingen te bewerkstelligen.

Heeft men enkele kristallen van eene tamelijke grootte,
dan kan een derzelve met een weinig was of vet op een
voorwerpplaatje worden vastgekleefd, waarbij alsdan de hoek-
meting het best bij opvallend licht geschiedt.

Intusschen is het niet altijd mogelijk door eene regtstreek-
sche meting den stand- of hellingshoek der vlakken te be-
palen , daar dit namelijk alleen geschieden kan, wanneer
liet naar het oog gekeerde vlak loodregt staat op de vlak-
ken, welker helling men wil meten. Heeft dit geen plaats,
zoo als b.
v. in den rhomboëder fig. 56, dan moet uit den
gemeten hoek
poq de standhoek der vlakken a en Z> door
berekening gevonden geworden. Dit, zoowel als de bereke-
ning van de onderlinge verhouding der assen, geschiedt vol-
gens trigonometrische regelen (1).

(1) Ia alle werken over kristallographie wordt hierover uitvoerig gehan-
deld. Ten einde echter door eenige voorbeelden te toonen, hoe zulks vol-
gens de door de nnkro-gonioinetrische methode verkregen uitkomsten
wordt verrigt, ontleen ik het volgende aan het uitmuntende werkje van
Carl Schmidt:
[Entwurf einer allgemeinen Untersuchunsmethode der
Säfte
und Excrete des thierisohen Organismus. Mittau und Leipzig 1846. s. 23.)

» Heeft het kristal de gedaante van een rhombisch prisma met loodregte
eindvlakken lig. 37, dan moet men trachten het op een der laatsten oP
te stellen, ten einde de helling van dc vlakken
u'-.ii, d. i. den hoek van
het prisma van den grondvorm QO P te meten, waaruit de verhouding der
makro- en brachydiagonale assen

b:c — 1-. tang V
of c rr tang I V

wordt afgeleid, waarin V den scherpen hoek der basis oP, d. i. den hel-
lingshoek der vlakken van het prisma oc P beteekent.

Op gelijke wijze geschiedt de meting bij het bestaan van het makro- en
brachydiagonale vlakkenpaar
in en n fig. 35, waardoor een vertikaal prisma
met achthoekige grondvlakte wordt gevormd.

Bij alle: verükale prismata met het loodregte of scheeve eindvlak oP,

-ocr page 230-

KUYSTALLOGRAPIIISCII ONDERZOEK. 22 1

551. Uit aanmerking van het groote gewigt der kennis
van de kristalvormen bij mikrochemische onderzoekingen, heb
ik op plaat II en III een aanzienlijk getal kristallen afge-

is de volledige bepaling van de onderlinge verhouding der assen onmoge-
lijk, dewijl de hoofdas a hier allerlei lengten heeft. Deze bepaling wordt
eerst mogelijk, indien de plaats dier eindvlakken door horizontale prismata
of piramiden wordt ingenomen, welke intusschen zelden geheel ontbreken.

Hebben wij nu eene verbinding van den laatstgenoemden vorm
00 P. 00 P 00. OC P 00. O P iig. 38 met een horizontaal prisma, b. v.
het brachydiagonale P 00 fig. 39
g (men denke zich in de figuur de kan-
ten van het prisma 00 P regts en links door het makro-diagonale vlak-
kenpaar m loodregt afgestompt, even als de naar voren en achteren ge-
keerde het door n zijn), dan zoekt men het kristal op de oppervlakte m
te stellen, als wanneer het zich even als fig. 40 (kristal van urinzuur)
vertoont. De hoek boven en onder is de hellingshoek der vlakken
g:g'
van het brachydiagonale horizontaalprisma, welks meting door eene een-
voudige berekening de verhouding geeft tusschen de hoofdas
a en den
makro-diagonaal h. Is namelijk i ZZ 1, en noemt men den gemeten hoek
j3, dan
is a ~ cotg ^ 0.

Is tevens het makro-diagonale hoiizontaalprisma P oc voorhanden, dan
stelt de geheele combinatie een achthoekig vertikaalprisma daar, aan de
einden toegespitst door eene viervlakkige piramide. Om den hellingshoek
fig. 41 van zulk een prisma te meten, handelt men op gelijke wijze
als bij het zoo even genoemde brachydiagonale prisma, met het eenige
onderscheid, dat het kristal, instede van op het makro-diagonale vlak m,
op het brachydiagonale
n fig. 38 en 39 gesteld wordt. Men verkrijgt dan
de verhouding:

a ~ c. cotg I y, of c ~ a. tang § y,
daar nu boven gevonden is
a ZZ. cotg 1

zoo is c — cotg i tang J V,
en de volledige verhouding der assen ~

a-.h-.c ■=. cotg cotg | /g. tang § V,

waarin door V de hellingshoek der vlakken x-.x' van het makro-diagonale
horizontaalprisma wordt aangeduid.

Behoort eindelijk het kristal tot het monoklinische stelsel, dan is meestal
het prisma van den grondvorm 00 P verbonden met het klino-diagonale
vlakkenpaar (oo P Oo) en het scheeve eindvlak o P. (Fig. 42, kristal van
oxalzuur ureum, op het scheeve eindvlak gesteld; fig. 43, kristal van zwa-
velzuren kalk.) Men geeft dan daaraan eerst de ligging, zoo als in fig. 42,
op het scheeve eindvlak, ten einde den hoek van het laatste 7 te me-

-ocr page 231-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

beeld van vele stoffen, die, hetzij in het plantaardig of
dierlijk organisme als zoodanig voorkomen, óf wel door eene
scheikundige bewerking ontstaan zijn. Bovendien heb ik in

ten, en brengt het vervolgens op het klino-diagonale vlakkenpaar fig. 43,
om den hellingshoek der scheeve assen a te meten. De hellingshoek V'
van het prisma van den grondvorm wordt dan gevonden door de eenvou-
dige verhouding tusschen de gegeven stukken V en « :
cotg I y' — cotg § y. sin
cl.

Dezelfde verhouding heeft natuurlijk plaats tusschen elk hellend vlak-
kenpaar , hetzij dit het scheeve eindvlak is of een ortho - diagonaal hemi-
prisma dr P 00 van eenigerhande soort. Noemen wij hier den klino-
diagonaal b, den ortho-diagonaal c, dan wordt ook hier de verhouding
tusschen de beide assen regtstreeks bepaald, en wel, indien
b zz 1 is:

b:c ZZ 1 : tang § y, of in het grondprisma GO P, i' zr 1 zijnde, (waar
b' de as van het prisma in de klino-diagonale hoofdsnede beteekent, ter-
wijl e de ortho - diagonaal blijft):

J' : c 1 : tang y' = 1 :

i y

tang

sin »

Is behalve het scheeve eiudvlak nog een vlakkenpaar b. v. — P co een
ortho-diagonaal horizontaal hemiprisma voorhanden, (fig. 44, kristal van
oxalzuur ureum), welks helling op den kant van het vertikaalprisma
00 P ~ zij (dat is de hoek 90°), dan wordt de as a bepaald door

_ sin {» +

a —-----—-,

sm ei

terwijl de volledige verhouding der assen is:

sin (« ■+•

a: b:c zz

sin («—«")

a: b : c üz;

: 1 : tang y.

Tusschen de hellingshoeken «" en ei' der positieve en negatieve ortho-dia-
gonale horizontale heniipyramide ± P
QO, en den kant van het vertikaal-
prisma C30 P, bestaat derhalve de verhouding:

: 1 : tang J fX.

sin

Is het gegeven vlakkenpaar het aan het eerste beantwoordende positieve
hemiprisma P oo, waarvan de hellingshoek 90° op den kant van
het vertikaalprisma oo P «" zij, dan wordt de verhouding der assen,
daar

sin (u—cc")

a zz --^-ï—— =

sin *

-ocr page 232-

VERSCHILLENDE VORMEN DER GEPRAECIPITEERDE STOFFEN. 223

sommige gevallen er ook de afbeelding bijgevoegd van de-
zelfde stoffen in den amorphen toestand. Echter moet ik
het een ieder, die zich op zulke onderzoekingen wil toeleg-
gen, aanraden zich eerst eenigzins vertrouwd te maken met
de verschijnselen, welke bij den overgang der ligchamen van
den vloeibaren in den vasten toestand plaats grijpen, inzon-
derheid die, welke worden waargenomen bij de vorming van
praecipitaten, daar deze, van het oogenblik van hun ont-
staan af, eene reeks van veranderingen of gedaanteverwisse-
lingen ondergaan, welke men moet kennen, om daardoor
niet misleid te worden.

In het algemeen kan men de gepraecipiteerde stoffen ver-
deden in
amorphe en Jcristallinische. De eersle kunnen
weder verdeeld worden in:

a. moleculaire, dat is de zoodanige, welke enkel uit

sin (<t~~et") _ sin (a -j- «')

sin sin

of cotg n: cotg «' -f- 2 cotg

In het hexagonale stelsel hebben wij slechts met deszelfs hemiëdrischen vorm,
den rhomboëder, te doen. De rhomboëder, fig. 36, is een bijzondere vorm van
den hendyoëder (een rhombisch prisma met scheeve loodregt op de kanten
geplaatste eindvlakken fig. 37), namelijk een zoodanig, waarin de helling
van het eindvlak
o P op de vlakken van het vertikaalprisma fig. 37 o P: u'
en O P : M gelijk zijn aan de helling der vlakken van het laatste zelve 7i: u',
waar dus
o P: u' — o P : u — u: u' is. Noemen wij dezen hellingshoek
p, de drie gelijke vlakke hoeken, door o P, u' en u gevormd, <f>, dan
hebben tusschen beiden de volgende verhoudingen plaats:

,, T cos i p

Cos § 9 ~ —-- en

sin p

sin i <p
S'H ï /> = ---

sin «f

door middel van welke men uit de eene gegevene de andere ligt bereke-
nen kan.

Bij mikroskopische kristallen meten wij altijd het gemakkelijkst den bo-
vensten hoek
<p, en berekenen daaruit den hellingshoek p."

-ocr page 233-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

zeer kleine niet zamenbangende moleculen bestaan, die de
moleculairbeweging vertoonen ;

h. vlokkige praecipitaten, bestaande uit grootere en klei-
nere groepen van zamenbangende moleculen, zonder mole-
culair -beweging;

c. vliezige praecipitaten, gevormd door ware vliezen met
plooijen, dikwerf geheel glasachtig doorschijnend, soms eene
moleculaire zamenstelling bezittende.

Deze oorspronkelijke vormen ondergaan in vele gevallen
veranderingen, daarin bestaande, dat de reeds aanwezige mole-
culen zich tot grootere korrels van eene rondachtige gedaante
vereenigen, of wol, indien het praecipitaat doorschijnend
vliezig is, ontstaan daarin eerst kleine moleculen, terwijl
dan de vroegere vliesvorm allengs geheel verdwijnt.

Wat de kristallinische praecipitaten betreft, zoo hebben,
alhoewel de kristallen zelve eene primaire vorming zijn ,* ook
hier somtijds overgangen plaats, die ligtelijk het tegendeel
zouden doen vermoeden, en ook werkelijk door sommigen als
bewijzen zijn bijgebragt voor de stelling, dat kristallen zich uit
of door aaneenvoeging van amorphe ligchaampjes ontsvikkelen.

Men ziet namelijk zeer dikwerf een amorph praecipitaat aan
een kristallinisch voorafgaan. Een naauwkeurig onderzoek leert
echter, dat in alle zulke gevallen het ambrphe praecipitaat
eerst weder hier en daar in het vocht Wordt opgelost, en
dat nu elders, op heldere punten van dit laatste, de kristal-
kernen te voorschijn komen, dio dan allengs aangroeijen door
onmiddelijke aanzetting van kristalliseerbare stof uit het vocht.
Het vroegere amorphe praecipitaat heeft dus eene verande-
ring ondergaan, waarschijnlijk meestal bestaande in eene bin-
ding van kristalwater, alvorens het weder als een kristalli-
nisch praecipitaat le voorschijn treedt.

-ocr page 234-

VORM DER GEPRAECIPITEERDE STOFFEN. 92I>

Doch bovendien is het eene eigendoinlijkheid van mikros-
kopische kristallen, dat hunne vlakken en zijden zich zeer
dikwerf gebogen vertoonen, zoodat zij dan, bij eenigzins on-
regelmatigen vorm, werkelijk naar amorphe korrels kunnen
gelijken; een nader onderzoek leert echter weldra, dat deze
overeenkomst slechts schijnbaar, en alleen aan bet gebrekkige
van onze waarnemingsmiddelen te wijten is.

Nog moet ik hier doen opmerken, dat dezelfde stof zich
onder zeer verschillende vormen kan praecipiteren, al naar
gelang der omstandigheden, waaronder de praecipitatie ge-
schiedt. De koolstofzure kalk b. v. scheidt zich vliezig af,
indien, bij gewone temperatuur, eene geconcentreerde oplos-
sing van eenig kalkzout met eene desgelijks geconcentreerde
oplossing van koolstofzure potasch of soda vermengd wordt.
Het praecipitaat bestaat daarentegen uit vlokkig zamenhan-
gende moleculen, zoodra dc oplossingen verdund zijn. Ge-
schiedt de menging bij eene temperatuur, die 54° C te bo-
ven gaat, dan is het praecipitaat kristallinisch, en wel groo-
tendeels door kalkspaathrhomboëders zamengesteld. Eindelijk
indien het koolstofzuur in overmaat voorhanden is, zoo als
b.
v. bij de praecipitatie van kalkzoutoplossingen met dub-
bel-koolstofzure potasch of soda, dan bestaat het praecipitaat
voor een gedeelte uit arragonietkristallen.

Uit het gezegde blijkt dus, dat, indien men bij mikro-
chemische onderzoekingen, uit den vorm van het praecipitaat,
over deszelfs scheikundige geaardheid wil oordcelen, men wel
de omstandigheden moet in het oog houden, waaronder de
vorming heeft plaats gegrepen. Dit is bij organisch-chemi-
sche onderzoekingen inzonderheid van belang, omdat men
hier zelden met zuivere oplossingen te doen heeft, maar
schier altijd met mengsels van verschillende stoffen, waaron-

II. 15

-ocr page 235-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

der er ligtelijk zijn, die, ofschoon in volstrekt geene schei-
kundige verhouding staande tot de zich praecipitcrende stof,
toch dikwerf invloed uitoefenen op deszelfs vorm. Eenige
praecipitaten, welke, onder gewone omstandigheden gevormd,
amorph zijn, worden kristallinisch onder de tegenwoordigheid
van gom, vsuiker of dierlijke lijm in de oplossingen der zelf-
standigheden, door wier vermenging zij gevormd worden;
en dit verklaart tevens het veelvuldig voorkomen van kris-
tallen, in dierlijke en plantaardige vochten, van zulke stoffen,
welke door scheikundige bewerkingen óf niet óf onder eene an-
dere wijziging van den grondvorm verkregen worden. Wij zul-
len er in het volgende verscheidene bewijzen van aantreffen (1).

332. Wij willen thans een overzigt geven van die kristalvor-
men, welke bij organisch-chemische onderzoekingen het meest
voorkomen. De afbeeldingen op Pl. II en III zullen hierbij
van eenige hulp zijn. Intusschen bevatten deze slechts de
voornaamste vormen, daar de tallooze wijzigingen, die een
en dezelfde grondvorm, door onthoeking, ontkanting enzv.,
ondergaan kan, onmogelijk alle hebben kunnen worden afge-
beeld, zoodat ik het den lezer, die zich eenige vaardigheid
in mikrochemische onderzoekingen wil trachten eigen' te ma-
ken, niet genoeg kan aanbevelen vooraf een groot aantal
kristallen van hem reeds bekende stoffen door het mikroskoop
te beschouwen, ten einde zich de velerlei gedaanten, waar-
onder zij voorkomen kunnen, wel in het geheugen te prenten.

1. lodiiim (flg. 43). Hoewel nimmer als zoodanig, dat is

(1) Het in de/,e § gezegde is uitvoeriger behandeld in de beide reeds
vroeger aangeliaalde verhandelingen in het
Bulletin des sc, nat. et phys.
1840 en het Tijdschr. v. A'at. Gesch. en Phys. 1843, waarnaar ik den
lezer voor meerdere bijzonderheden moet verwijzen.

-ocr page 236-

KRISTALLEN BIJ ORGANISCH - CHEMISCHE ONDERZOEKINGEN. 297

m den vrijen toestand, iu dierlijke of plantaardige weefsels
of vochten voorkomende, verdienen de kristallen dezer stof
echter hier vermelding, omdat zij zich vormen bij de ver-
menging van de veelvuldig als reagens gebruikte iodiumtinc-
tuur met water. Het zijn kleine bijna ondoorschijnende
rhombische tafelen (z.
A., uit eene slappe iodiuratintuur ge-
praecipiteerd), welke soms eenen elliptischen vorm bezitten
(z. B, door praecipitatie eener geconcentreerde iodiumtinc-
tuur verkregen), en als dan veel gelijken op de sporidïen van
verschillende schimmelsoorten, doch hiervan in voorkomende
gevallen gemakkelijk onderkend worden, daar de iodium-
kristallcn, eenigen lijd na de praecipitatie, door hunne ver-
vlugliging van zelf verdwijnen.

2. Salpeterzure soda (fig. 47) kristalliseert uit eene ver-
dampende waterige oplossing in rhomboëdrische tafelen, dio
echter doorgaans onderling vergroeid zijn, en dan dendriti-
sche figuren daarstellen, welke eenigzins naar die van
Chlor-
ammonium gelijken, maar nog meer naar die van zwavel-
zure ammoniak, waarvan zij echter onderscheiden worden,
door dat de hoeken bij de kristalplaaljes van dit zout geheel
regt zijn, terwijl zij bij die van salpeterzure soda
77° en
105° bedragen. Eene andere gevaarlijker verwisseling is die
met salpeterzuur ureum, welke kan plaats hebben, wanneer
het ureum in dierlijke vochten wordt opgespoord, waarin deze
stof, zoo als b.
V. somwijlen in het bloed, slechts in zeer
geringe hoeveelheid bevat is, en waarbij zich, door de behan-
deling met salpeterzuur, salpeterzure soda kan gevormd heb-
ben uit de onderscheidene soda-zouten, die in het bloed aan-
wezig zijn. Het verschil in de grootte der scherpe hoeken in
het eene en in het andere geval (77° en 52°), maar vooral
de veel grootere oplosbaarheid van salpeterzure soda in wa-

15*

-ocr page 237-

228 l'liYSlSCHE EN CliEMISCIiE HERKENNINGSMIDDELEN.

ter, doet deze beide verbindingen van elkander onderscheiden!!^
Bovendien kristalliseert de salpeterzure soda niet in zulke
dunbladerige laagsgewijs op elkander liggende zeshoekige
tafelen, waaronder het salpeterzuur ureum meestal voorkomt,
terwijl aan den anderen kant dit laatste eene geringere nei-
ging heeft tot het aannemen vau dendritrische vormen.

3. Chlorsodium (tig 46). De meest gewone vorm, vi'aar-
onder het keukenzout uit verdunde oplossingen kristalliseert,
is die' vau regelmatige octaëders
[A], welker vlakken altijd
gestreept zijn; velen zijn op verschillende wijzen onlhoekt (/>),
en somwijlen neemt men tweelingkristallen waar («).

(leschiedt de verdamping der chlorsodium-oplossing op
een voorwerpplaatje zeer snel, dan ziet men slechts zeer wei-
nige soms geene octaëders ontstaan, maar dendritische figu-
ren, en daaronder ook tetraëders en kristallen, die de ge-
daante van een kruis hebben. Opmerking verdient het, dat,
indien ureum in de oplossing tegenwoordig is, deze tetraë-
der- en kruis-vormen (z.
B cn C) ook bij langzame verdam-
ping gevormd worden, zoodat alsdan dikwerf geen enkele
octaëder gezien wordt (1).

4. Chlorpotassium (Pl. 111 üg. 85) laat zich aan den kristal-
vorm bezwaarlijk van chlorsodium onderscheid()n; indien echter

(1) Het vermoeden ligt hier nabij, dat zich in dit geval ureum en chlor-
sodium tot een dubbelzout verbinden, te meer dewijl Werther
{Journ.

prakt. Chemie XXXV. s. 54) werkelijk zulk een dubbclzout beschreven
heeft. IntusscluMi meen ik het nog te moeten betwijfelen, of de eigen-
domlijk gevormde kristallen, die door verdamping eener oplossing vau
ureum en chlorsodium ontstaan, aan zulk eene verbinding moeten worden
toegeschreven, eensdeels dewijl, gelijk boven gezegd is, dergelijke kristal-
len, hoewel kleiner cn minder goed gevormd, zich uit eene enkele chlor-
sodium-oplossing dour snelle verdamping afscheiden, anderendeels omdat
de kristalleu van het door AVerthcr beschreven dubbelzout volgens hem
de gedaante van rhombische prismata bezitten.

-ocr page 238-

KaïSÏALLEX B!J ORfiANlSCH - CHEMISCHE ONDEUZOEICINGEN. 229

bij de niet al te verdunde oplossing chlorplatinum gevoegd vvordt ,
dau ontstaat hiermede, zooals met alle potaschzouten, een
amorph praecipitaat, hetgeen bij sodazouten geen plaats grijpt.

Nog zekerder geschiedt de mikrochemische herkenning der
beide klassen van zouten, door bijvoeging van kieselfluorwa -
terstofzuur, waardoor de eigcndomlijk gevormde tot het hex-
agonale stelsel behoorende kristallen ontstaan van

5. Fluorkieselsodüm (lig. 48). Bij snelle vermenging
vertoonen deze zich als zeshoekige dunne plaatjes (£f),
dikwerf als sterren met varenbladvormigo stralen (A); bij
zeer langzame vermenging, op de bl. 212 beschreven wijze,
bestaat het praecipitaat uit zeshoekige prismata van tamelijke
lengte {€). Daar dit zout niet geheel onoplosbaar is
in water, zoo ontstaat geen praecipitaat met kieselfluorwa-
terstofzuur in zeer verdunde oplossingen van sodazouten, zoo
als de meeste organische vochten. Laat men echter het
mengsel op een voorwerpplaalje aan de lucht langzaam ver-
dampen , dan komen dc zeer regelmatig gevormde kristallen
te voorschijn (z. fig. 48 uit chlorsodium bevattende urine,
waarbij kieseUluorwalerslofzuur gevoegd is).

6. Chlorammonium (lig. UO). Dit zeer veelvuldig in dier-
lijke vochten voorkomende zout is gemakkelijk herkenbaar aan
de eigendomlijke vcdervormigc dikwerf kruisvormige krislalver-
takking, waarmede het uit eene op het voorwerpplaatje ver-
dampende slappe oplossing aanschiet; z. fig. 50 vl, uit eene
oplossing in enkel water; B, uit speeksel; C, uit urine.

Daar dit zout eenigzins hygroscopisch is, zoo verdampt
eene hetzelve bevattende oplossing dikwerf niet geheel, voor
dat eene liglc verwarming wordt aangewend, welke echter
eenen zekeren graad niet mag te boven gaan, dewijl anders
het zout vervlugtigd zoude worden.

-ocr page 239-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

7. Zwavehure ammoniak (fig. 81) vormt, bij de uitdam-
ping op een voorwerpplaatje, ook dendritische figuren, welke
echter gemakkelijk van die van
Chlorammonium kunnen herkend
worden aan de zamengevloeide regthoekig vierkante plaatjes,
waaruit de vertakkingen bestaan. Van die van salpeterzure
soda worden zij onderscheiden door de verschillende hoeken
(z. bl. 227), en bovendien door de vlugtigheid bij eene hooge
temperatuur.

8. Phosphorzure ammoniak (fig. S2) geeft door de ver-
damping al mede eene dendritische kristallisatie, doch die
zeer onregelmatig is, en nimmer den kruisvorm vertoont,
welke aan die van
Chlorammonium dikwerf eigen is.

9. Phosphorzure soda-ammoniak (fig. 59). De kristallen
van dit dubbelzout, hetwelk ook in de urine voorkomt, be-
hooren tot het monoklinische stelsel. In
A zijn zij afgebeeld,
zoo als zij door langzame verdamping zich uit eene waterige
oplos.sing afzetten; in B is de dendritische vorm voorgesteld,
die zij door snelle verdamping op een voorwerpplaatje aannemen.

10. Oxalzure ammoniak (Pl, III fig. 55). De grondvorm
der kristallen van dit zout is een quadraat-octaëder (aa);
meerendeels vormt het echter tamelijk lange prismatische
naalden, welker oppervlakte zich als hct|ware aangevreten
vertoont, en die slechts op enkele punten vertakt zijn. Door
de oplosbaarheid in water zijn de kristallen van dit zout ge-
makkelijk onderscheidbaar van die van oxalzuren kalk, waar-
mede zij den grondvorm gemeen hebben.

11. Zure wijnsteenzure potasch (Pl. II fig, 54). Zeshoekige
prismata, welke echter, door ontkantingen en onthoekingen,
in talrijke gewijzigde vormen voorkomen, waarvan het mee-
rendeel in de figuren is afgebeeld.

A, kristallen gevormd bijf de vermenging eener oplossing

-ocr page 240-

KRISTALLEN BIJ ORGANISCH-CHEMISCHE ONDERZOEKINGEN. Q-i.")

van salpeterzure potasch met die van wijnsteenzuur op een
voorwerpplaatje;

B, door langzame ineenvloeijing dier beide oplossiogen;

C, door langzame praecipifatie, op de vroeger vermelde
wijze;

Z>, door vermenging der oplossingen van koolstofzure pot-
asch en vaa wijnsteenzuur. Hierdoor ontstaan eenige twee-
lingen (a), welke naar die van zwavelzuren kalk gelijken.

12. Zure oxalzure potasch (fig. 55) kristalliseert uit eene
verdampende oplossing onder den vorm van rhomboëdrische
of korte zeszijdige prismata.

13. Koolstofzure kalk (fig. 56), een der algemeenst ver-
breide stofl'en in dierlijke en plantaardige weefsels, welke
echter meestal amorph voorkomt, hetzij als bestanddeel der
celvliezen enzv., of als onregelmatige rondachtige korrels.
Geheel dergelijke korrels
[D) ontstaan na eenigen tijd in het
praecipitaat gevormd door opgeloste kalkzouten met kool-
stofzure alkaliën te praecipiteren.

In het organische rijk komt de gekristalliseerde koolstofzure
kalk altijd onder den kalkspaath-, nimmer onder den arra-
gonietvorm voor. De meest gewone vorm is die van rhom-
boëders (z, A, uit de parenchymcelleu van het hout van
Cijcas circinalis. De vlakkenhelling aan de poolkanten be-
draagt 105° 5', dat is de met den mikro-goniometer gemeten
hoek van het vlak, waaruit de hellingshoek berekend wordt
(z. bl. 225 noot), bedraagt 101°54'.

Niet zelden echter komt de koolstofzure kalk ook voor als
vereeniging van den rhomboëder des grondvorms met het
zeshoekige prisma, korte dikke zuiltjes vormende, of als
skalcnoëders, hetzij op zich zelve, of met prismata vereenigd,
(z. B, kristallen uit het ruggemergskanaal van eenen kik-

-ocr page 241-

252 PIIYSISCHE EN CHEMISCHE HERKENNINGSMIDDELEN-

vorsch; (7, kristallen van koolstofzuren kalk verschillende zoet-
water-algen incrusterende).

Inderdaad zijn de gestalten, waaronder deze zelfstandig-
heid kan voorkomen, zoo velerlei (1), dat men Iiaar niet
altijd gemakkelijk aan den kristalvorm kan Iierkennen, doch,
waar twijfel bestaat, wordt deze spoedig weggenomen, door
eene bijvoeging van verdund salpeterzuur of zoutzuur; de
kristallen worden daardoor opgelost, onder ontwikkeling van
luchtbellen van koolstofzuur gas.

14. Zwavelzure kalk (z. fig. 57). De kristallen van dit
zout behooren tot het monokliniscbe stelsel. Bij de vermen-
ging eener kalkzout-oplossing met die van een sulphaat op
een glasplaatje, ontstaan talrijke stervormige kristalklieren (1),
uit zeer kleine naaldjes zamengesteid, welke, indien de ver-
menging spoedig geschiedt, te klein zijn, dan dat hunne
gedaante nader kan bepaald worden. Bij langzame ineen-
vloeijiiig ontslaan grootere kristallen (/?), welke zich als lange
plaatvormige zeshoekige prismata vertoonen, die aan weers-
zijden door een scheef eindvlak begrensd zijn. De scherpe
hoek daar ter plaatse bedraagt 52''2G' (Schmidt).

Behalve deze afzonderlijke of groepsgewijs vereenigde kris-
tallen ontstaan ook dikwerf tweelingen, die voor de herken-
ning van den zwavelzuren kalk zeer karakteristiek zijn, en
ook in plantenweefsels
[Musaceè'nZingiheraceè'n., Scitami-
neën)
niet zelden voorkomen. Van deze tweelingkristallen
neemt men nog twee hoofdvormen waar, namelijk vooreerst
{D) de zoodanige, waar, door eenvoudige zamengroeijiug
van twee individus, een tweeling ontstaan is, geheel beant-

(1) Dit is bij de mineralogen wel bekend. Ilany telde 154, Bonrnon
rnini 700 varieteiten yan kalkspaath op.

-ocr page 242-

KRISTALLEN BIJ ORGANISCH-CHEMISCHE ONDERZOEKINGEN. Q-i.")

woordendc aan de bekende gypskristallen van Montmartre,
en welke deihalve eenen inspringenden en eenen uilspringen-
den hoek bezitten ; ten tweede treft men andere tweelingen
aan
{C), die alleen inspringende hoeken vertoonen.

Zwavelzure kalk is slechts oplosbaar in eene groote hoe-
veelheid water, ongeveer 4G0 deelen; even moeijelijk oplos-
baar is hij in azijnzuur, zoutzuur, salpeterzuur en ammo-
niak; in alkohol en ether is hij geheel onoplosbaar.

15. Phosphorzure kalk (Pl. III. fig. (50). Ofschoon een
der algemeenste bestanddeelen der plantaardige en dierlijke
weefsels, vooral der laatste, en ook dikwerf in de dierlijke
vochten voorkomende, wordt de phosphorzure kalk echter
hoogst zelden in kristalvorm aangetroffen.

Wanneer men bij eene oplossing van chlorcalcium eene
oplossing van phosphorzure soda of van phosphorzure ammo-
niak voegt, ontstaat een praecipitaat van
onzijdigen phos-
phorzuren kalk,
hetwelk geheel amorph en moleculair-vliezig
is. Na eenige uren verdwijnen deze vliezen allengs weder,
en maken plaats voor kristallen (i), die uit het plaatselijk
helder geworden vocht ontstaan. Deze kristallen, tot het
monoklinische stelsel behoorende, zijn tafelvormig en vierhoe-
kig, soms, door ontkanting, zeshoekig; dikwerf hangen zij
met de scherpe hoeken groepsgewijs zamen. De hoeken be-
dragen 56°,40' en 125°20' (1).

Van de kristallen van zwavelzuren kalk, waarmede zij,
uithoofde van het gering verschil der hoeken, ligtelijk zouden
kunnen verwisseld worden, onderscheiden zich de kristallen
van onzijdigen phosphorzuren kalk door hunne geheele onop-

(1) Volgens Sclimidt (I. c. p. 58) liedragen zij 33°,25'en 146o35'. Üe
bovenstaande waarden zijn de gemiddelde uitkomsten vau vijf metingen.

-ocr page 243-

234 physische en chemische herkenninasmiddelen.

losbaarheid in waler, terwijl zij daarentegen door azijnzuur,
zoutzuur en salpeterzuur gemakkelijk worden opgelost. Door
dezelfde middelen kunnen zij van de kristallen van urinzuur
worden herkend.

Simon (1) beeldt kristallen van phosphorzuren kalk in
een urinbezinksel af, welke, hoewel zeer klein en onregel-
matig, toch tot denzelfdcn grondvorm als de bovengenoemde
schijnen te behooren (z. fig. 60 B).

Eenmaal vond ik in spula bij eene chronische bronchitis,
kristallen (z. (7), welke onoplosbaar waren in water, alkohol
en ether, daarentegen oplosbaar in azijnzuur, zoutzuur en
salpeterzuur, en dus zeer waarschijnlijk uit phosphorzuren
kalk bestonden, ofschoon de vorm verschilt van die van het
door praecipitatie verkregen onzijdige zout. Het waren na-
melijk rhomben^ octaëders met eenen poolvlakken-hoek vau
16°, waarvan sommigen tot tweelingen zamengegroeid waren.

Wanneer been door salpeterzuur wordt uitgetrokken, en
de opgeloste
basische phosphorzure kalk daaruit door am-
moniak gepraecipileerd wordt, dan is het praecipitaat amorph,
en beslaat uit doorschijnende vliezige lappen, die zelfs na
verloop van verscheidene dagen geene verandering ondergaan.

IG. Oxalzure kalk (fig. 61). Eene stof, welker kristallen
somwijlen in urinbezinksel worden aangetrolTen, doch zeer
algemeen tot den inhoud der planlencellen behooren. De
grondvorm is een quadraatoctaëder, waarvan drieërlei wijzi-
gingen voorkomen, onderling verschillend door den hellings-
hoek der vlakken aan de pool. Deze hoek kan namelijk zeer
stomp, van 119°,34', of zeer spits, van 12°,14', zijn, ter-
wijl er bovendien nog, hoewel zeldzamer, octaëders van dit

(1) IJandlucU der angewandten medizinischen Chemie II. fig. 26.

-ocr page 244-

KRISTALLEN BIJ ORGANISCH-CHEMISCHE ONDERZOEKINGEN. Q-i.")

zout voorkomen, waar de hellingshoek tusschen deze beide
uitersten inligt, en 46^28'' bedraagt. De verhouding der
assen is, volgens Schmidt, bij deze drie vormen als 4:4:16.
De beide stompere octaëders komen zoowel afzonderlijk voor
(6', uit een uiinbezinksel, H, uit de parenchymcellen van
Tradescantia ciliata, K, uit Guano), als in verband met
een vierhoekig prisma, dat gewoonlijk kort en dik is; doch
die van den spitsten vorm zijn altijd verbonden met zulk
een prisma tot lange naalden (Z), zoogenaamde raphiden
uit de parenchymcellen van
Agave americana; E, uit dat
van den stengel van
Phijtolacca decandra), die in de on-
gekwetste plantencel
[Da cel op een luchtschot van den
bladsteel van
Musa paradisiaca) bundelsgewijs vereenigd lig-
gen. De octaëders van middelbare stompheid (46°28') ko-
men zelden op zich zelve voor, maar meestal tot kristalklie-
ren vereenigd, die doorgaans uit een groot aantal individus
bestaan (F, uit het parenchym van
Opuntia microdasys;
G, uit dat van Yuca aloëifolia).

Indien de oplossing van eenig kalkzout met die van oxal-
zure ammoniak
vermengd wordt, dan is het praecipitaat al-
tijd amorph. Het bestaat uit zeer kleine, weinig zamenhan-
gende moleculen (fig. 61 i), die zich na eenigen lijd tot groo-
tere groepsgewijs verbonden bolletjes {B) vereenigen, welke
nu geene verdere verandering ondergaan. Geschiedt de prae-
cipitatie echler door middel van
zure oxalzure potasch,
dan is de gevormde oxalzure kalk kristallinisch, en be-
staat (z.
I) meerendeels uit kleine octaëders van de stomp-
ste soort. Bij sommigen heeft jle vereeniging met het prisma
plaats, terwijl zich bovendien kleine krislalklierljes vormen,
die uit zeer kleine zamengegroeide naaldjes schijnen te be-
staan. Eenige octaëders verloonen zich, door onlhoeking,

-ocr page 245-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

als kleine achthoekige sterretjes; anderen zijn nog onregel-
matiger vau vorm. Welligt behoort hiertoe de door Gol-
ding Bird (1) beschreven, en naar hem in L afgebeelde
zandloopervorm, die de kristallen van oxalzuren kalk in nrin-
sedimenten somtijds zouden bezitten, terwijl ook de in
M
afgebeelde kristallen, die, te gelijk met nrinzure ammoniak
en vrij nrinzuur, door mij in een sediment werden aange-
troffen, waarschijnlijk hiertoe moeten gebragt worden.

De oxalzure kalk is geheel onoplosbaar in alkohol, ether,
ammoniak, bijtende potasch en azijnzuur, zelfs wanneer dit
geconcentreerd is, daarentegen wel oplosbaar in salpeterzuur
en zoutzuur. Dit laatste kenmerk dient tot deszelfs onder-
scheiding van den zwavelzuren kalk, welks kristallen, wan-
neer zij zeer dun en naaldvormig zijn met den raphidenvonn
des oxalzuren kalks zouden kunnen verwisseld worden. Daar
de zwavelzure kalk in deze zuren echter niet volkomen onop-
losbaar is, zoo moet altijd slechts eene zeer geringe hoeveel-
heid van een der beide genoemde zuren bij de te onderzoe-
ken kristallen worden gevoegd. Evenzoo herkent men, aan deze
oplosbaarheid in zout- en salpeterzuur, zulke oxalzure-kalk-
kristallcn, welke (gelijk de in M afgebeelde) eenige overeenkomst
hebben met sommige vormen van het nrinzuur, terwijl daar-
entegen de onoplosbaarheid in azijnzuur hen van de kristal-
len van phosphorzure ammouiakinagnesia doet onderscheiden.

Eindelijk herkent men den aard der kristallen nog door
ben te verbranden, hetzij op een voorwerpplaatje, of, in-
dien men eene tamelijke hoeveelheid er van kan verzame-
len, op een platinablikje. Oxalzure kalk verandert hierbij
(even als andere kalkzoutcn, waarin een organisch zuur voor-

(1) On Vrinary Deposits 1844. p. 123.

-ocr page 246-

KRISTALLEN BIJ ORGANISCH-CHEMISCHE ONDERZOEKINGEN. Q-i.")

konil) in koolstofzuren kalk, welke met zuren opbruist.

Na de uitdamping van een vocht zouden de octaëders
van dit zout kunnen worden verward met die van chlorso-
dium. Deze zijn echter regelmatige octaëders, terwijl die
van oxalzuren kalk quadraatoctaëders zijn, hetgeen bij het
rollen van een kristal herkend wordt; overigens lost de bijvoe-
ging van de geringste hoeveelheid water dadelijk allen twijfel op.

17. Phosphorzure magnesia (fig. 62). Daar dit zout
in water tamelijk oplosbaar is, zoo komt het in den ge-
kristalliseerden toestand zelden, zoo immer, in organische
vochten voor, ofschoon het in den amorphen toestand tot
de bestanddeelen der beenderen, van sommige ziekelijke steen-
achtige concrementen, alsmede van de zaden der gramineen
behoort, doch aldaar in verbinding is met andere zelfstan-
digheden, die deszelfs oplosbaarheid belemmeren.

Door eene geconcentreerde oplossing vau zwavelzure mag-
nesia met die van phosphorzure soda te vermengen, ontstaat
een amorph vliezig praecipitaat, hetwelk, na eenigen tijd
verdwijnend, plaats maakt voor tafelvormige kristalleu, die
grootendeels stervormige groepen daarstellen. Vele dezer
kristaltafelen zijn regthoeken, andere hebben den vorm vau
onregelmatige zeshoeken. Waarschijnlijk behooren zij tot het
rhombische stelsel.

Van de kristallen van phosphorzurcn kalk cn van die van
urinzuur, waarmede zij eenige overeenkomst hebben, is de
onderscheiding gemakkelijk door de oplosbaarheid in water.

18. Phosphorzure ammoniak - magnesia (ög. 63), een der
zeer dikwerf in dierlijke stoflen, bepaaldelijk bij overmatige
aramoniakvorming, voorkomende zouten, waarvan de kristallen
(A, uit een urinbezinksel) gemakkelijk aan hunnen zeer ken-
nelijken vorm kunnen onderscheiden worden. Deze vorm is

-ocr page 247-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

intusschen bij de verschillende kristallen nog tamelijk uiteen-
loopend, doch allen kunnen teruggebragt worden tot den
grondvorm van een rhombisch vertikaal-prisma, of tot den
herniëdrischen vorm van een driehoekig prisma met regte
of hellende eindvlakken. Het meerendeel der voorkomende
kristallen behoort tot den laatsten vorm.

Kristallen van gelijke gedaante (/?) als die welke in de
urine, in de faeces enzv., worden aangetroffen, kunnen ver-
kregen worden, door bij phosphorzure magnesia
Chlorammo-
nium te voegen.

Eenigzins anders vertoonen zich de kristallen van dit zout,
verkregen door bij eene oplossing van een magnesiazout eerst
onzijdige tribasische phosphorzure ammoniak te voegen, waar-
door een amorph praecipitaat ontstaat, en hierbij vervolgens
zooveel ammoniak te mengen, als noodig is om het vocht
weder helder te doen worden Na eenigen tijd (in eenen
droppel op een voorwerpplaatje na weinige minuten, in
grootere hoeveelheden eerst na eenige uren, of door verwar-
ming spoediger) scheidt zich uit het helder geworden vocht
eerst een amorph praecipitaat af, dat later voor kristallen
(fig. 64 i9) plaals maakt, die bij hun eerste verschijnen
(Ba)
zich als kleine bolletjes vertoonen, maar zich allengs tol kris-
talklieren {b) ontwikkelen, waaraan de gedaante der zamen-
stellende kristalleljes moeijelijk te herkennen is. Behalve deze
vertoonen zich ook eenige groepen uit regthoekige plaatjes
bestaande, welke echter, indien de magnesiazoutoplossing
zeer verdund is, ontbreken, cn blijkbaar
i uit niet anders
dan phosphorzure magnesia beslaan, welke zich niet met de
ammoniak tot een dubbelzout heeft verbonden.

Eenen zeer eigendomlijken vorm bezilten de kristallen van
bibasische phosphorzure ammoniak-magnesia, welke in rot-

-ocr page 248-

KRISTALLEN BIJ ORGANISCH-CHEMISCHE ONDERZOEKINGEN. Q-i.")

tende urine gemeenlijk van zelf ontstaan, doch, door bij
gezonde urine ammoniak in overmaat te voegen, dadelijk
gevormd worden. Het zijn sterachtige fignren (fig. 64 A)
uit vier of zes stralen bestaande, die de gedaante van een
varenblad bezitten.

19, Ureum (z. fig, 63), Uit eene waterige oplossing kris-
talliserende, schiet deze stof, onder den vorm van tamelijk
lange, zelden regelmatig begrensde prismata, aan, welke tot
het rhombische stelsel behooren (Schmidt), doch waarvan
de gedaante aan het op een voorwerpplaatje gekristalliseerd
ureum bezwaarlijk met zekerhejd kan herkend worden.

20. Salpeterzuur ureum (z, fig. 66), Door dc vermen-
ging eener tamelijk geconcentreerde oplossing van ureum in
water met salpeterzuur, ontstaan kristallen (ß), die oorspron-
kelijk rhomben-octaëders zijn (Z>), doch welke zich meeren-
deels in rhombische en zeshoekige tafelen veranderen, waar-
van de scherpe hoek 82° bedraagt. Eenige kristallen liggen
afzonderlijk, andere zijn onderling zamenhangend (a), cn
stellen somwijlen dendriti.scho figuren daar, waaraan echter
nog steeds de hoeken der rhombische tafelen zigtbaar zijn,
aan welk kenmerk men dezelve van de dendritische kristal-
schietingen der ammoniakzouten kan onderscheiden.

Wordt eene meer verdunde ureum-oplossing, b, v. urine,
met salpeterzuur vermengd, zoodat het salpeterzure ureum
opgelost blijft, en dit nu door uitdamping op een glasplaatje
verkregen, dan hebben de kristallen (i) denzelfden vorm,
maar de tafelen zijn veel dunner, en meestal onderling
zamenhangend (Aa).

Over de kenteekenen ter onderscheiding van salpeterzuur
ureum van salpeterzure soda, zie men het bij dit zout ge-
zegde, bl. 227.

-ocr page 249-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

21. Oxahtmr ureum. (z. fig. 07). De kristallen van dit
zout verschillen weinig van die van het vorige. Alleenlijk is
de hoek, die daar 82° bedraagt, hier 96°. Verders treft
men, bij de vorming op een voorwerpplaatje, onder de
grootere prismatische kristallen, er gewoonlijk eenige kleinere
aan (a), welke tweelingen zijn, ontstaan door zaïnengroeijing
van twee octaëders des grondvorms.

22. Urinzuur (z. fig. 68). De grondvorm der tot het rhom-
bische stelsel behoorende kristallen van dit zuur is een rhombisch
vertikaalprisma, dat intusschen in talrijke wijzigingen voorkomt,
waarvan het meercndeel in de afbeeldingen is voorgesteld.

A. Kleine kristallen verkregen door ontleding op bet voor-
werpplaatje van een sediment van urinzure ammoniak door
azijnzuur.

B. Kristallen van urinzuur, verkregen door ontleding van
een uit urinzure ammoniak bestaand urinsediment met azijn-
zuur, onder aanwending van warmte.

C. Kristallen van dit zuur, zoo als zij in den natuurlijken
toestand voorkomen in de excrementen van
Boa cotistrictor.

D. Kristallen verkregen door zoutzuur te laten inwerken
op eene witte tamelijk harde steenachtige massa, welke hier
cn daar onder den grond op de Moluksche eilanden wordt
gevonden, en welke geheel uit urinzure ammoniak en eene
geringe hoeveelheid urinzure soda bestaat.

De kristallen van urinzuur, in den zuiveren toestand, zijn
geheel kleurloos, doch die, welke in het zoogenaamde
sedi-
mentum lateritium
voorkomen, zijn, door urinekleurstof
{iiroerythrine) rood, of, bij doorvallend licht door het mi-
kroskoop gezien, roodachtig geel gekleurd (1).

(1) Heller [Archiv, für phys. U7id pathol. Chemie und Mikroskopie
1844. p. 16) vermeldt ee» gevalwaarin dc door zoutzuur uit de urine

-ocr page 250-

KRISTALLEN BIJ ORGANISCH-CHEMISCHE ONDERZOEKINGEN. Q-i.")

Bij don meest algemeen voorkomenden vorm, bestaande
uit langwerpige zeshoekige tafelen, bedraagt de scherpe hoek
99°,20' (1).

Van de kristallen van andere stoffen, waarmede zij eenige
overeenkomt hebben, worden zij gemakkelijk onderscheiden
door de hoogst geringe oplosbaarheid in water, waarvan meer
dan 1000 deelen gevorderd worden, desgelijks in azijnzuur,
zoutzuur en koud salpeterzuur, terwijl zij in sterk zwavelzuur
oplosbaar zijn, en mede in warm salpeterzuur, waardoor zij
echter ontleed worden. Wordt de oplossing in het laatstge-
noemde zuur op een glasplaalje uitgedampt, dan blijft eene
roode vlek over; brengt men er vervolgens ammoniak op,
dan ontslaat eene levendige purperkleuring, waarna zich de
stof
[niiirexid) met dezelfde kleur gemakkelijk in water oplost.

De urinziire zouten., zoo als zij in de versch gevormde
bezinksels voorkomen, zijn gewoonlijk amorph. Intusschen
nemen zij na eenigen tijd een meer of minder duidelijk kris-
tallinisch voorkomen aan.

23, Urmzuro ammoniak (fig. 69), aanvankelijk amorph-
moleculair (^4), wordt in zure urine, volgens Rayer (2), al-
lengs tot groolere bolleljes veranderd (/?), die zich nog later
met naaldjes bezet vertoonen
[C). Ook beeldt hij en Si-
mon (5) nog zeer cigcndomlijk gevormde ligchaampjes af
[D], die volgens hen mede uit urinzure ammoniak zouden
bestaan, doch waarvan de aard nog twijfelachtig schijnt.

afgescheiden kristallen van urinzuur zich bij opvalleiui licht violetrüod en
bij doorvallend hclit fraai blaauw vertoonden, en schrijft dit toe aan een
bijmengsel van op eene eigendomlijke wijze veranderde galkleurstof.

(1) Volgens Schmidt 91°,

(2) Traité des maladies des reins. Paris. 1839, Pl. 2.

(3) Medic. Chemie 11. fig. 28.

II. 10

-ocr page 251-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

24. Urimure soda (fig. 70), ook aanvankelijk amorph,
verandert zich later mede, door vereeniging der moleculen,
tot bolletjes (a), die veel overeenkomst hebben met de zoo-
genaamde ontstekingsbolletjes, cn waarvan de oppervlakte ver-
volgens door kleine naaldvormige kristalletjes bezet wordt
[b).
Volgens Schmidt (1) verdwijnen deze bolletjes laler weder,
en maken plaats voor korte zeshoekige prismata (c).

25. Hippuurzuur (fig. 71). Uit ccne waterige oplossing,
door verdamping verkregen (A), vertoonen zich de kristallen
van dit zuur als rhombische prismala, die gedeeltelijk on-
derling tot meer onregelmatige gedaanten zijn zamengegroeid.
Denzelfden vorm hebben zij na de verdamping eener oplos-
sing in ether (/?), doch de meesten zijn dan lange dunne
naalden, meer of min stergewijs met hunne uiteinden za-
menhangende.

26. Benzoè'zuur (fig. 72). Eene oplossing van dit zuur
in waler op een voorwerpplaatje langzaam verdampende geeft
zeer lange tot bundels vereenigde naalden (1), die vier-
hoekige prismala schijnen le zijn. Door eenen droppel eener
kokende verzadigde oplossing in waler op een voorwerpplaatje
te laten bekoelen, zeiten er zich dendritisch zamenhangende
krislalplaaljes uil af
{B).

27. Melkzimr zinkoxyd (fig. 75). De kristallen van dit
zout behooren lol het rhombische stelsel. Het zijn vertikaal-
prismala met regte eindvlakken of met regt aangevoegde ho-
rizonlaal-prismala, die meerendeels tot stervormige groepen
vereenigd zijn (2).

(1) L. c. p. 8.5.

(2) Volgens Engelhardt [Jnn. d. Chemie u. Pharm. IXV s. 395)
komt het melkzuur in twee isomere toestanden yoor, waarvan het eene,
a melkzuur, niouobasisch, het andere, b melkzuur, bibasisch is; de zouten

■ ' 1

-ocr page 252-

KRISTALLEN BIJ ORGANISCH-CHEMISCHE ONDERZOEKINGEN. Q-i.")

28. Taurine (fig. 74). De mikroskopische kristallen gelij-
ken geheel naar de grooleren, waarvan de kristalvorm reeds
met groote juistheid door Gmelin (!) bepaald is. Het zijn
regte rhombische prismata van 111°44' en G8°1G' vlakken-
helling, gesloten door den rhomben-octaëder en het raakro-
diagonale horizontaal-prisma.

29. Cystine (fig. 75). Zoowel dc kristallen, welke dc uit
deze zelfstandigheid bestaande blaassteenen vormen, als die,
welke uit hare oplossing in potasch door azijnzuur gepraeci-
piteerd worden, of wel na dc verdamping harer oplossing in
ammoniak achterblijven, vertoonen zich als dunne regelmatig
zeshoekige plaatjes. Reeds door den vorm zijn zij dus vrij
gemakkelijk van die van urinzuur en andere kristalachtige
stoffen, welke in urinbezinksels kunnen voorkomen, te onder-
scheiden, maar, waar twijfel mogt bestaan, herkent men dc
cystine gemakkelijk aan hare oplosbaarheid in loogzouten en
in de minerale zuren.

30. Stearine (fig. 7G). Gewoonlijk verkrijgt men de stea-
rine, uit hare oplossing in kokenden alkohol of ether, in amor-
phe klompjes (a). Volgens Schmidt (2) kristalliseert volkomen
zuivere stearine echtcr onder den vorm van rhombische bijna
regthoekige tafelen met gebogen kanten. Onder dezen vorm
komt, volgens Bergmann (5) en Vogt (4), de stearine ook
in den dooijer der kikvorschachtige dieren voor (/>).

yan beiden onderscheiden zich ook door de gedaante hunner kristallen.
Het boven bedoelde zout is het b melkzuur zinkoxyd; het a melkzuur
ziukoxyd vertoont zich onder den vorm van lange dunne naalden.

(1) Tiedemann und Gmelin, die Verdauung noch Versuchen, Hei-
delberg, 1826.

(2) L. O. s. 81.

(3) Müller's Archiv 1811. s. 89.

(4) Untersuchungen über dio Entwickelung dor Geburtshelferkröte
in de Inleiding.

IG»

-ocr page 253-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

31. Stearinsuur (fig. 77). De kristallen van dit zuur be-
hooren tot het rhombische stelsel. Uit eene kokende alko-
holische oplossing in een horologieglas afgezet, vertoonen zij
zich mceren lecls als uiterst doorschijnende langwerpige rhom-
bische tafelen met gebogen kanten (a); de meeste zijn tot
stervormige groepen vereenigd. Bij de snellere afzetting op een
voorwerpplaatje is de kristallisatie meer verward, doch de
kanten der tafelen zijn nog op vele punten herkenbaar
[b).

32. Blargarine (fig. 78). De bij de bereiding in het
groot verkregen kristallen (.4) van geheel zuivere margarine
behooren tol het monoklinische slelsel, cn hebben veel over-
eenkomst met die van zwavelzuren kalk, doch de scherpe
hoek is hier grooter; zij bedraagt namelijk 70°. Verders
zijn deze kristallen uiterst dun, doorgaans meer of min
bundelsgewijs zamenhangend; tweelingen zijn niet waarge-
nomen.

"Wanneer margarine in kokende alkohol opgelost, of men-
schenvet hiermede behandeld wordt, dan .scheiden zich uit
dc bekoelende oplossing stervormige groepen (/?) van uiterst
tedere naaldjes af; voegt men op dit tijdstip water bij den
alkohol, dan verdwijnen de naaldjes, en men ziet slechts
groepen
(C) van rondachtige zamenhangende ligchaampjes zon-
der eenige kristallinische structuur, welke p'lat zijn, cn daar-
door het licht weinig biekcnde, geen donkere omtrekken be-
zitten. Na verdamping van het vocht blijven dan onregelma-
tige vetdroppcls achter (Z>).

Uit de etherische oplossing kristalliserende (F) zijn de
stervormige groepen der margarine-naaldjes duidelijker, en
scherper begrensd, dan die, welke zich uil den alkohol afzetten.

De geheel hicrinede overeenkomende krislalgroepcn, welke
somwijlen in dc cellen van menschelijk vet worden waarge-

-ocr page 254-

UniST ALLEN BIJ ORGANISCH - CHEMISCHE ONDERZOEKINGEN. 915

nomen, vooral wanneer dit eenigen tijd in spiritus bewaard
is geweest, zijn afgebeeld in
F,

33. Margarinmur (fig. 79). De naaldvormige kristallen
van dit zuur zijn te klein om den vorm met zekerheid te
bepalen. AVaarschijnlijk zijn het rliombische prismata. Altijd
zijn zij tot bundels vereenigd, en wel zoo, dat meestal
twee bundels elkander kruisen, of dat, door de vereeniging,
de geheele groep eenen zandloopervorm bekomt. (A kristal-
len verkregen door eene langzame afscheiding bij de berei-
ding in het groot; B kristalleu, die zich afgezet hebben uit
eene kokende alkoholische oplossing op een voorwerpplaatje.)

34. Cholestearine (fig. 80). De kristallen dezer stof be-
hooren tot de gemakkelijkst herkenbare. Het zijn dunne,
dikwerf zeer groote rhombische tafelen, met hoeken van
79^50' en 100°50' (Schmidt). Mikrochemisch wordt de
cholestearine herkend aan hare onoplosbaarheid in water,
zuren en loogzouten, en aan hare oplosbaarheid in alkohol
en ether, terwijl de kristalvorm haar van de overige vetten
onderscheidt.

35. Neurostearine i^fig. 84). Met dezen naam duid ik
een der vellen aan, welke zich uit menschelijke hersenen
en ruggemerg, die eenige dagen in slappen spiritus bewaard
zijn, van zelf afzetten, onder den vorm van wille ondoor-
schijnende rhombische prismata (1). Van cholestearinekris-

(1) Ik heb gemeend deze kristallen, welke gedurende eenige onderzoe-
kingen, met mijnen ambtgenoot Sc broeder van der Kolk in liet werk
gesteld, dikwerf en in groote hoeveelheid gevonden zijn, zoodat zij zelfs
het onderzoek der zamenstelling van de hersenen en van het ruggemerg
zeer bemocijelijken, door eenen afzonderlijken naam tc moeten onderschei-
den, te meer dewijl het nit de elkander wedersprekende onderzoekingen
Tan Couërbe en van Fremy blijkt, dat de kennis der hersenvetten nog
niet tot eene gewenschte klaarheid en zekerheid is gebragt. Ligt mogelijk

-ocr page 255-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

tallen, die, gelijk bekeud is, mede in de hersenen en het
ruggemerg gevonden worden, onderscheiden zij zich door
hoeken van 75° en 105°, als ook door de zeer dikwerf af-
gestompte kanten, zoodat velen daardoor zeshoekig zijn. Bo-
vendien bezitten zij zelden den tafelvorm, die voor choles-
tearine kristallen zoo kenmerkend is. De hier bedoelde kris-
tallen zijn onoplosbaar in water, salpeterzuur eu zoutzuur.
Door uittrekking van de hersenen of ruggemcrgmassa, die
dezelve insluit, met ether, worden zij opgelost, desgelijks
door kokenden alkohol, waaruit zich door bekoeling echler
alleen vet in amorphen toestand afscheidt; evenzoo uit de
verdampende etherische oplossing.

555. De volgende stoffen zijn de voornaamste, die bij
mikrochemische onderzoekingen vau organische zelfstandighe-
den , in aanmerking komen, en wier tegenwoordigheid door
bijgevoegde reagentia kan ontdekt worden, zelfs dan wanneer
de aanwezige hoeveelheid onweegbaar klein is.

1" Proteine-verbindingen. De tegenwoordigheid van pro-
téine in hare verschillende combinatietoestanden kan altijd
ontdekt worden door de inwerking van geconcentreerd
salpe-
ter zuur,
waardoor xanthoprotéinezuur ontstaat, hetwelk zich
door deszelfs gele kleur verraadt, die, door bijvoeging van
bijtende potasch of van ammoniak, waardoor de xantho-
protéatcn dezer alkaliën ontstaan, nog merkelijk donkerder
wordt. Intusschen vordert de aanwending van dit reagens.

is het echtcr, dat later onderzoek zal leeren, dat de door mij neurosteärine
genoemde zelfstandigheid met het
acido cérèhriquo des laatsten overeen-
komt. Behalve deze kristallen, en zelfs in nog grootere hoeveelheid dan
deze, zetten zich in hersenen en ruggemerg, welke eenigen tijd in spiri-
tus bewaard zijn, amorphe geelachtig gekleurde vetklompjes af, die wel-
ligt nit het
acCdc oléopliospliorique van Fremy bestaan.

-ocr page 256-

ONTDEKKING VAN PROTEÏNE - VERBINDINGEN. 247

welks kennis wij aan mijnen ambtgenoot G. J. Mulder ver-
schuldigd zijn, eenige voorzorgen, welke hier niet met stil-
zwijgen mogen worden voorbijgegaan.

Het is inzonderheid op zijne plaals voor de herkenning
van die proteine-verbindingen, welke in vasten toestand zijn;
zoo b. v. ter onderscheiding van organische spiervezelen van
andere vezelen, welke, gelijk de vezelen van het bindweef-
sel, tot de lijmgevende weefsels behooren. Hierbij moet men
echter wel in het oog houden, dat in het voedingsvocht altijd
protéine-verbindingen aanwezig zijn, zoodat men zich dus niet
moet laten misleiden door de gele kleuring, welke alle dier-
lijke weefsels daardoor aannemen, zelfs de zoodanige, waar de
elementaire deelen geenszins protéine bevatten. Bovendien zijn
het xanthoprotéinezuur en vooral de xanthoprotéateu in wa-
ter oplosbaar, zoodat de kleuring van het eene gedeelte zich
ligtelijk aan de naburige mededeelt. Ten einde zich voor
deze misleidingen te behoeden is het dus noodig het te on-
derzoeken weefsel herhaaldelijk met water uit te trekken,
en, waar dit geschieden kan, er mede te kneden, om al
het voedingsvocht, dat de elementaire deelen omgeeft, vooraf
te verwijderen. Voegt men er dan sterk salpeterzuur bij, en
nemen de geisoleerd liggende vezelen daardoor eene gele
tint aan, die nog toeneemt door bijvoeging van alkaliën,
dan kan men zeker zijn, dat de protéine tot de bestanddee-
len dier vezelen zelve behoort.

Nog moeijelijker is het met zekerheid te beslissen of de
gele kleur, welke men daardoor bij organische cellen ziet ont-
staan, aan het cclvlies of wel aan den inhoud moet worden
toegeschreven, vooral wanneer het eerste, gelijk in den regel
hij dierlijke cellen plaals heeft, zeer dun is. In zulk ccn
geval moeten nog andere reagentia worden aangewend, die

-ocr page 257-

248 PHYSISCHE EiN CnEMiSCJIE HERRENNlNGSMlDDELIin.

ZOO dadelijk zullen genoemd worden. Bezillcn echler de
wanden der cellen eene belangrijke dikte, zoo als die der
Ycrbontc platencellen, dan is de aanwezige protcine in bunne
dóóTsneden gemakkelijk herkenbaar.

Bij protéinestolTen, die in opgelosten toestand verkeeren,
is het dikwerf niet mogelijk de gele kleuring van het ge-
vormde xanthoprolcine-zuur, of zelfs van de xanthoprotéa-
len, waar te nemen, uilhoofdc hunner oplosbaarheid in
water, waardoor, indien de oplossing zeer verdund is, de
kleuring onmerkbaar wordt. In zulk een geval moet derhalve
eerst het overtollige water verwijderd worden, hetzij door
verdamping, of door coagulatie, indien de opgeloste stof
eiwit is.

Ook herinner ik hier aan den reeds vroeger (bl. 65) ge-
geven regel, van namelijk bij zulke onderzoekingen geen te
sterke vergrootingen aan te wenden, dewijl de vermeerdering
der vergrooling hier denzelfden invloed heeft als eeue ver-
dunning door bijvoeging van water.

Een tiveedc reagens, hetwelk in vele gevallen met vrucht
tot ontdekking van protcine-verbindingen kan worden aange-
wend, is geconcentreerd
zoutzuur, waardoor deze cenc zwart-
achtig violette kleur aannemen. Deze kleuriiig ontslaat ech-
ter niet dadelijk, zooals de gele door salpeterzuur, maar
eerst na een korter of langer tijdsverloop, zoodat het noodig
is de te onderzoeken zelfstandigheid gedurende eenige uren
met het zoutzuur in aanraking te laten, hetgeen hel best
geschiedt in een met een glasplaatje bedekt glasbakje, of in
een horologieglas. Door warmte wordt de verkleuring be-
spoedigd, Deze langzame inwerking is, wel is waar, een
nadeel, waardoor dit reagens voor het vorige ouderdoct,
doch aan den anderen kant heeft het zoutzuur boven het

-ocr page 258-

ONTDEKKING VAN PROTEINE-VERBINDINGEN. 240

salpeterzuur het voordeel, van cene veel donkerder en daardoor
gemakkelijker zigtbare kleuring te voorschijn te roepen, zoodat
men daarmede nog de tegenwoordigheid van protcine kan
ontdekken, wanneer het salpeterzuur hierloo ongenoegzaam
is. Dc bloedschijfjes b. v., welke door het laatste ter naau-
wernood een spoor van veranderde kleuring vertoonen, wor-
den in zoutzuur groenachtig zwart, hetgeen het gevolg is
der vermenging van de geelachtig roode oorspronkelijke kleur
met de zwartachtig violette, welke het reagens doet ontstaan.

Ik moet hier echter bijvoegen, dat er ook gevallen zijn,
waar de kleuring van ware protéine-stoffen door zoutzuur
zeer gering is, zoodat men alsdan ten onregte zoude be-
sluiten tot een klein gehalte aan protéine, terwijl daaren-
tegen de réactie van salpeterzuur en ammoniak veel gelijk-
matiger is, en altijd overeenkomstig de hoeveelheid'aanwezige
protéine.

Overigens komen bij het gebruik van zoutzuur dezelfde
voorzorgen te pas, als bij dat van salpeterzuur, ten einde
zich niet door het protéine-gehalte van het voedingsvocht te
laten misleiden.

Het is bekend, dat eiwit en de overige in opgelosten
toestand verkcerende protéine-verbindingen, met de beide zoo-
even genoemde zuren, als ook met zwavelzuur, chromzuur
en de meeste metaalzoulen praecipitaten vormen; al deze
praecipitaten zijn amorph, en weinig geschikt tot herkenning
der protéine bij mikrochemische onderzoekingen • ik ga de
bijzonderheden van de werking dezer stoffen derhalve hier
voorbij, den lezer hieromtrent verwijzende naar de scheikun-
dige hand- en leerboeken.

Er zijn echter nog twee reagentia, welke wij hier moeten
vermelden, t. w. eene oplossing van
bijtende potasch en

-ocr page 259-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

geconcentreerd mijmuur. In beiden zijn de proteine-ver-
bindingen oplosbaar, in tegenstelling met de bcstanddeelen der
lijmgevende iveefsols, welke daardoor slechts opzwellen en
geleiachtig worden, terwijl de vezelen van het
veerkrachtig
weefsel
daardoor geencrlei verandering ondergaan.

Echtcr moet men zich wachten in zulk een geval tc spoe-
dig een oordeel le vellen, daar dc graad van oplosbaarheid
der ouderscheidene protéine-verbindingen in genoemde rea-
gentia zeer verschillend is, zoodat zij somtijds eenen gerui-
men tijd weerstand bieden aan hunne inwerking, bepaaldelijk
aan die van het azijnznur. Bij het gebruik van bijtende
potasch zal men zich hel best bevinden bij de aanwending
eener sterke nagenoeg verzadigde oplossing; indien het tc
onderzoeken weefsel hierin eenige uren vertoefd heeft, en er
later waler wordt bijgevoegd, worden alle protéine-stoffen
opgelost. Niet alleen kan men op die wijze de scheikundige
geaardheid der verschillende uit vezelen zamengestelde weef-
sels herkennen, maar is het ook mogelijk le beslissen, of de
straks genoemde gele kleuring, die sommige dierlijke cellen
door salpeterzuur ondergaan, aan de wand of aan den inhoud
moet worden toegeschreven. Indien namelijk dc wanden vau
zulke cellen noch door azijnzuur noch door potasch worden
opgelost, dan mag men besluiten, dat protéine óf niet, óf
slechts voor een gering gedeelte tot hunne bcstanddeelen
behoort.

De nadere bepaling van de soort der protéine-verbinding
is door enkel mikrochemische herkenningsmiddelen in dc
meeste gevallen onmogelijk. Dit geldt met name van alle
vaste protéine-stoffen; gecoagulcerd eiwit, vezelstof, onlslc-
kingskorst, de zelfstandigheid waaruit de primiliefvezelen der
willekeurige en onwillekeurige spieren bestaan, enzv., laten

-ocr page 260-

ONTDEKKING VAN AMYLÜM. 251

zich door gecnerlei bepaalde reactiën vau elkander ouder-
scheiden , in weerwil dat de scheikundige zamenstelling niet
volkomen gelijk is. Wat de opgeloste protéine-stollen be-
treft, zoo herkent men het eiwit aan deszelfs eigenschap om
door warmte te coaguleren, terwijl de caséine zich onder-
scheidt, door het praecipitaat, hetwelk eene geringe hoeveel-
heid azijnzuur in het vocht te weeg brengt, waarin zij zich
bevindt, welk praecipitaat door bijvoeging van meer zuur
weder wordt opgelost. Hetzelfde is het geval met oxalzuur,
wijnsteenzuur en phosphorzuur.

Overigens laat het zich met zekerheid vooruitzien, dat wij
nog slechts een gering getal van de bestaande protéine-ver-
bindingen kennen, en dat, naar mate de onderzoekingen zich
uitbreiden, er meerdere zullen ontdekt worden, die zich
door geringe maar daarom niet minder wezenlijke wijzigingen,
zoowel in zamenstelling als in hunne verhouding tot andere
stoffen, van de overige onderscheiden.

Amylum, Deze stof komt in tweederlei toestand voor,
gevormd en vormloos. Beiden laten zich gemakkelijk ont-
dekken door bijvoeging van
iodium, opgelost hetzij in alko-
hol , of in eene oplossing van iodpotassium. Deze laatste
wijze van het iodium als reagens aan te wenden verdient in
vele gevallen de voorkeur, daar de alkoholische tinctuur zich
niet zoo gemakkelijk met de waterige vochten vermengt,
waarin zich het amylum bevindt, als de iodpotassium-oplos-
sing. De eenige voorzorg, welke men bij het gebruik van dit
reagens behoeft te nemen, beslaat daarin, dat men, ingevalle
de te onderzoeken slof alkalisch reageert, er vooraf eenig ver-
dund zuur, onverschillig welk, bijvoegt, daar door een vrij of
koolstofzuur alkali de vorming van iod-amylum belet wordt.

Het gevormd amylum komt onder zeer verschillende ge-

-ocr page 261-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

daantcn voor, al naar gelang van de plant, waarvan hot
afkomstig is; dan eens als onregelmatige langwerpig roode
ligchaampjes, die duidelijk concentrische lagen vertoonen,
welke eenen excentrisch geplaatsten kern omgeven (amylum
uit aardappelen, cn in vele andere gevallen), dan weder als
meer zuiver ronde korrels van zeer velschillende grootte,
zonder concentrische lagen (amylum uit tarwemeel enzv.), of
ook als veelhoekige kristalachtige ligchaampjes (amylum der
cycadeën enzv.). Een geoefend waarnemer kan dikwerf reeds
op den eersten blik de soort van plant herkennen, waarvan
het amylum afkomstig is, en het is aan elk, die zich op
mikroskopische onderzoekingen wenscht toe te leggen, aan
te raden zich hierin de noodige vaardigheid te verschaffen,
omdat het amylum tot dc meest voorkomende bestanddeelen
van de voedsels behoort, en deszelfs korrels niet alleen in
den inhoud van maag en darmen, maar sclfs somwijlen in
de
Sputa worden aangetroffen.

Het vormlooze amylum komt als zoodanig slechts zelden
in de planten voor, maar ontstaat uit het gevormde, hetzij
door koking, hetzij door dc scheikundige inwerking van zu-
ren of alkaliën. Natuurlijk treft men het veelvuldig aan in
den inhoud van maag cn darmen, en daar wederom óf vrij,
óf nog besloten in dc cellen, waarin de korrels oorspronkelijk
bevat zijn geweest.

Cellulose. Deze zelfstandigheid, welke het voornaam-
.ste zoo niet het eenige bestanddeel der wanden van alle
jeugdige plantencellen uitmaakt, eu ook in die der ouderen
nimmer geheel ontbreekt (1), wordt gemakkelijk ontdekt door

(1) Het is uit de onderzoeliingen \an C. Sclimidt {Ztir vergleichenden
Physiologie der wirlellosen Thiere.
Braunschweij 1815), dio door de

-ocr page 262-

ONTDEKKING VAN CELLULOSE. 255

de opvolgende inwerking van iodium en ziDavelzuur ^ waar-
door de cellulose in amyloid veranderd wordt, hetwelk met
iodium eene dergelijke blaauwe verbinding vormt als amy-
lum (1), Intusschen is het ontstaan van dit amyloid aan
zekeren voorwaarden verbonden, die wederom verschillen,
naar gelang van den meer of minder onvcrmengden toestand,
waarin zich de cellulose in de cclwand bevindt. Door de
inwerking van het zwavelzuur op de cellulose, vo-'int zich
namelijk dan alleen amyloid, wanneer dit zuur in cene be-
paalde verhouding met water verdund is; is de hoeveelheid
water te gering in verhouding tot den aggregaattoestand,
waarin zich de cellulose bevindt, dan gaat deze dadelijk in
dextrine over; is daarentegen het zwavelzuur met tc veel
water verdund, dan heeft er geene verandering der cellulose
plaats. Opzettelijke onderzoekingen (2) hebben mij geleerd,
dat het vermogen van zwavelzuur, om amyloid voort te bren-
gen, begint bij eene verdunning van 10 deelen zuur met 6
deelen water, en ophoudt, wanneer bij dezelfde hoeveelheid
zuur minder dan 2 deden water gevoegd is. Bij nasporin-

lalere -van Löwig en Rölliker [Annal. d. sc. nat. Zo'ól. 184G. 3"= «er,
V.
p. 193) bevestigd zijn, gebleken, dat cellulose, of allhnns eene stof,
Avclke daiirmedi! in zuinenstelling geheel overeenkomt, ook in het dierenrijk
niet geheel ontbreekt, daar zy het hoofdbesfanddiu'l uitmaakt der bckleedse-
len vau de tot de orde der <M/ncoi?a hohoorende dieren. De genoemde Schrij-
vers deelen echtt^r niet mede, of deze dierlijke cellulose deziilfde reactie met
iodium en zwavelzuur vertoont als de planten-cellulose; mij zelven heeft de
gelegenheid ontbroken, om dit punt te onderzoeken; het blijft derhalve hen
aanbevolen, die over de voor dit onderzoek noodige voorwerpen kunnen
beschikken.

(1) Omtrent de veranderingen die de cellulose hierbij ondergaat, verge
hjke men de door Mulder
[Physiol. Scheik. afl.) in het werk ge-
stelde proeven, alsmede de latere van Schacht
[Arch. d. Pharm. 2"
Reihe XLVII. s. 157).

(2) Zie Holländische Beiträge zu den anatomischen und physiologi-
schen Wissctischaßen.
1847. I. s, 212,

-ocr page 263-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

gen, die ten doel hebben, om de aanwezigheid van cellulose
te ontdekken, zal men derhalve weldoen met eenige meng-
sels van opvolgende sterkte, b. v. van 10 deelen zuur met
6, 5, 4, O en 2 deelen water voorhanden te hebben, ten
einde dezelve na elkander te kunnen aanwenden.

Bij deze beproeving op een cellulose-gehalte moet eerst
het voorwerp met iodium doortrokken worden. Het best
dient hiertoe eene verzadigde iodium-tiuctuur, ofschoon ook
de oplossing vau iodium in iodpolassium kan worden aange-
Avend. Men laat vervolgens het voorwerp droogen, en brengt
er nu het zuur op. Heeft dit eene gepaste sterkte, dan
ontstaat, indien cellulose tegenwoordig is, binnen weinige
minuten de bedoelde kleursvcrandering; het weefsel wordt
zuiver donkerblaauw, indien alleen cellulose of bovendien
pectosc in de celwanden bevat is, terwijl er eene groene
kleuring ontstaat, onder de tegenwoordigheid van andere in-
crusterende zelfstandigheden, welke op zich zelve met iodium
cn zwavelzuur bruin worden.

Suiker. Er is welligt geene stof, voor welker ontdek-
king een zoo groot getal van herkenningsmiddelen zijn aan-
gegeven. Om van andere methoden, als die door gisting, en
de aanwending van den polarisatietoestcl niet te gewagen,
dewijl beide slechts voor grootere hoeveelheden kunnen in
aanmerking komen, willen wij hier alleen diegene vermel-
den, welke bij mikrochcmische onderzoekingen kunnen te
pas komen.

a. Trommer heeft het eerst gevonden, dat indien men,
bij eene oplossing van druivensuiker, eene oplossing van zwa-
velzuur koperoxyd voegt, cn daarbij vervolgens eene overmaat
eener versch bereide oplossing van bijtende potasch, of om-
gekeerd bij een vocht, dat druivensuiker eu bijtende potasch

-ocr page 264-

ONTDEKKING VAN SOIKER. 2S3

opgelost bevat, zoolang zwavelzuur kopcroxyd voegt, als het
gevormde koperoxydhydraat zich weder oplost, er na eenigen
tijd, en bij verwarming dadelijk, een praecipitaat van rood
koper-protoxyd ontstaat. Dit praecipitaat is derhalve ken-
merkend voor druivensuiker of glucose, daar zuivere rietsui-
ker het niet geeft, tenzij alleen na eeoc lang voortgezette
koking (1), waarbij men aannemen mag, dat een gedeelte-
lijk overgang in druivensuiker heeft plaats gegrepen. Wil
men derhalve door dit middel ook rietsuiker, waar deze
alleen aanwezig is, onidekken, zoo als bij het onderzoek van
plantaardige zelfstandigheden en weefsels kan le pas komen,
dan moet do rietsuiker vooraf door zwavelzuur in druiven-
suiker veranderd worden, waarbij men intusschen niet moet
vergelen dat ook amylum, gom cn cellulose, ofschoon lang-
zamer, dezelfde verandering ondergaan.

Ter ontdekking van de suiker in de urine, bij meliturie,
levert deze methode echter geen volkomen zekere uitkomsten,
daar, gelijk Reich (2) en van den Broek gevonden heb-
ben, in urine, waarin geen spoor van suiker aanwezig is,
de praecipitatie van het roode koper-protoxyd desniettegen-
staande somtijds plaals grijpt.

b. Volgens Peltcnkofer (5) voegt men bij ossengal lang-
zaam geconcentreerd zwavelzuur, lol het aanvankelijk gevormde
praecipitaat zich weder heeft opgelost. Komt dil mengsel
nu in aanraking met eenig suikerhoudend vocht, onverschillig
of daarin rietsuiker of druivensuiker bevat is, of andere zelf-

(1) Zie van den Broek, Over hot opsporen van Suiker, in de Schei-
kundige onderzoekingen gedaan in het laloratorium der Utrechtsche
I/oogeschool.
1846. III. bi. 191.

(2) Simon's Beiträge sur physiol. u, pathol. Chemie, u. Mikroskopie.
1813. s. 546.

(3) Annal. d. Chem. u. Pharm. 1844. UI. s. 90.

-ocr page 265-

498 PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEllttENNINüSMIDDELEN.

slandigheden die, gelijk amylum, gom enzv. door zwavel-
zuur in suiker overgaan, dan verschijnt dadelijk eene fraaije
violelle kleur. Plallncr (1) bevond, dat de reaclie nog
zekerder plaals grijpt, wanneer eerst het suikerhoudend vocht
met gal vermengd wordt, en er alsdan zwavelzuur droppels-
gewijs wordt bijgevoegd.

Intusschen is ook deze proef verre van altijd volkomen
zekere uilkomsten te geven. Vooreerst namelijk ontstaat,
gelijk van den Broek (2) en Iloefle (5) hebben doen
opmerken, ook zonder de tegenwoordigheid van suiker, in
een mengsel van gal en zwavelzuur dezelfde violette kleu-
ring als wanneer deze tegenwoordig is. Het eenige verschil
ligt daarin, dat in dit geval een veel langere lijd gevorderd
wordt, om de kleur te doen te voorschijn komen, terwijl
zij, indien suiker aanwezig is, zich schier dadelijk vertoont.
Maar indien het er, ten tweede, op aan komt, om suiker
iu de urine te ontdekken, dan kan men zich op deze me-
thode nog minder verlaten, daar, zoo als van den Broek
gevonden heeft, dc extracliefsloffen der urine met de suiker
de eigenschap deelen van de meer genoemde violelle kleur
in een mengsel van gal en zwavelzuur te voorschijn te roe-
pen, alhoewel de klcursverandcring ook in dit geval langza-
mer plaals grijpt dan met suiker. i

Dat dit herkenningsmiddel overigens bij i het onderzoek van
plantaardige sloffen, waar levens amylum, gom, of cellulose
voorhanden zijn, geen de minste waarde heeft, spreekt van zelf.
c. Ecnc derde methode, die van Runge, berust op de

(1) Zie Iloeflc, Chemie und Mikroskop am Krankenbette. Erlangen,
1848. 8. 3G1.

(2) L. c. bl. 510.

(3) L. c. s. 362 en Anmerk. ». 87.

-ocr page 266-

ONTDEKKING VAN Sl'lKER. 2o7

eigenschap van suiker, om, onder dc tegenwoordigheid van
zwavelzuur, door verwarming humuszuur te leveren, en dus
zwart of donkerbruin te worden. Hetzelfde is het geval bij
de aanwending van zoutzuur, hetwelk hiervoor door Reich (1)
is aanbevolen. Voor plantaardige stoffen kan deze methode
in het gelieel in geene aanmerking komen. Bij dierlijke
vochten, bepaaldelijk urine, kan zij met meer voordeel wor-
den aangewend, en zijn slechts weinige droppelen, in een
klein uitdampschaaltje of horologieglaasje met eene zeer ge-
ringe boeveelheid van het zuur verwarmd, voor de proef
voldoende; doch op de door haar verkregen uitkomsten kan
men zich echter niet geheel verlaten, daar somwijlen, ook
zonder dat suiker aanwezig is, eene bruine kleuring ontstaat
in urine, die met zwavelzuur vermengd zijnde, uitgedampt
wordt (van den Broek). Of zulks ook bij het gebruik van
zoutzuur het geval is, is nog niet onderzocht.

d. Ook door koking van een vocht, waarin druivensuiker
aanwezig is, met bijtende potasch, wordt humuszuur gevormd,
en ontstaat er dus eene bruine verkleuring. Moore heeft dit
middel dan ook tot herkenning hiervan aanbevolen, doch daar
suiker niet de eenige organische zelfstandigheid is, waardoor
deze kleuring ontstaat, zoodat b. v. niet suikerhoudende
urine somwijlen door behandeling met bijtende polasch mede
bruin wordt, zoo zijn de aldus verkregen uilkomsten al-
mede verre van zeker te zijn.

Iets meer voldoende wordt deze handelwijze, indien men
bij het met potasch gekookte vocht, volgens den raad van
Heller (2), salpeterzuur voegt; ontwikkelt zich dan duidelijk

(1) Simon's Beiträge, I. s. 546.

(2) Archiv, für physiologische und pathologische Chemie und Mihros-
fiopie.
1844. H. 2. s. 212.

II. 17

-ocr page 267-

2S8 I'IIYSISCUE EN CilEMlSCüE HEtlKENNhNttSMlODELEN.

eene shoopgeur, dan kan men het bestaan van druivensuiker
aannemen. Doch niet zelden ontwikkelen zich bovendien
acidum nitrosum en andere riekende stoffen, die de herken-
ning van deze bijzondere geur moeijelijk zoo niet onmo-
gelijk maken.

Nog andere handelwijzen zouden hier kunnen genoemd
worden, zooals die van Raspail (1), om de tegenwoordig-
heid van suiker in plantenweefsels te ontdekken door de
roode kleur, welke een mengsel van eiwit en zwavelzuur daarin
te weeg brengt, doch waarvan reeds door Decaisne en
Paijen (2) de onzekerheid is aangewezen. Verders die van
Ueich (5), om rietsuiker en druivensuiker van elkander te on-
derkennen door de koking met bichroraas potassae, waardoor in
het eerste geval groen chromoxyd gepraecipiteerd wordt; of
door bij het suikerhoudend vocht bijtende potasch en vervolgens
bij het kokende mengsel salpeterzuur kobaltoxyd te voegen,
waardoor, bij tegenwoordigheid van rietsuiker, een violetblaauw,
en bij die van druivensuiker een vuilbruin praecipitaat ge-
vormd wordt. Deze laatste methoden zijn echter alleen bruik-
baar bij tamelijk geconcentreerde oplossingen van suiker, eu
vorderen bovendien nog eene nadere toetsing, in hoeverre deze
reactiën alleen door suiker, en door geene andere organische
stoffen ontstaan. j i

Uit dil overzigt der verschillende herkenningsmiddelen voor
kleine hoeveelheden suiker blijkt, dal geen der tot hiertoe
bekende tol volkomen zekerheid leidt, en dat men, waar
deze gevorderd wordt, daartoe alleen geraken kan door de
afscheiding en daarstclling van den suiker in den zuiveren

(1) Nouveau Système de Chemie organique. Paris. 1833. p. 289.

(2) Comptes rendus. 1847. XXIV. p. 909.

(3) Archiv, der Pharmacie. 1847. L. s. 293.

.1

-ocr page 268-

ONTDEKKING YAN OLIE- EN VETACHTIGE STOFfEN.

ouvermeugdeü toestand; doch voor den hierbij te volgen weg
moet ik den lezer naar de ^heikundigc handboeken verwijzen.

Olie- en vetachtige stoffen. Dij mikroskopische on-
derzoekingen van organische weefsels en zelfstandigheden ko-
men de vetstoffen onder drieërlei vorm voor:

1° besloten in afzonderlijke daarvoor bestemde blaasjes of
cellen, die, al naar gelang van de mindere of meerdere vast-
heid van het vet, eenen meer rondachtigen of veelhoekigeu
vorm hebben ;

als kristallen, en

3° als droppelvormige of meer onregelmatig gevormde lig-
chaampjes.

De algemeenste eigenschap, waaraan men deze stoffen her-
kent, is hunne oplosbaarheid in ether. Bij de mikrochemi-
sche herkenning hierdoor, is het noodig het voorwerp, waarin
men hunne tegenwoordigheid vermoedt, vooraf te droogen.
Dit geschiedt het best op een gewoou dekplaatje, hetwelk
vervolgens in een horologieglas wordt geplaatst, waarin ether
wordt gegoten, cn hetwelk men dan met een grooter glas-
plaatje bedekt, om de verdamping te verhoeden.

Is het vet onder eenen bepaalden kristalvorm voorhanden,
dan kan men hieruit ook deszelfs aard opmaken, waaromtrent
reeds vroeger (bl. 243 —245) voor de meest voorkomende vetten
de noodige aanwijzigingen gegeven zijn. Intusschen bewijst
het ontbreken van eenigen kristalvorm geenszins de geheele
afwezigheid van het een of ander kristalliseerbaar vet. Mar-
garine en stearine b. v. komen, bij de tegenwoordigheid van
de vloeibare elaine, in den amorphen toestand voor. In dezeu
toestand laten zich echter de vetstoffen reeds met vrij groote
zekerheid, ook zonder de aanwending van ether, herkennen ;
eensdeels (als gevolg van hun sterk lichtbrekend vermogeu)

17*

-ocr page 269-

200 l'IiySlSCIlE EN CHEMISCHE HERKENNINGSMIDDELEN.

aan de donkere randen der daardoor gevormde ligchaampjes,
en der daarmede gevulde blaasjes; anderendeels, wanneer zij
vrij in eenig vocht drijven, aan hunne geringe soortelijke
zwaarte, waardoor zij zich altijd aan of nabij deszelfs opper-
vlakte bevinden.

Aan den vorm en andere eigenschappen der vrije vetlig-
chaampjes laat zich verders met tamelijke zekerheid herken-
nen, of zij grootendeels uit vloeibaar vet of olie, of wel uit
een der vastere vetten bestaan, lu het eerste geval name-
lijk hebben zij, indien het vocht, waarin zij drijven, in rust
is, eene zuivere bolvormige gedaante (z. fig. 81), en bij ver-
wijdering van het voorwerp ontdekt men de beeldjes van
de zich lager bevindende voorwerpen, of van diegene, wier
beeld door den spiegel wordt teruggekaatst (verg. bl.
44).
Schudt men het vocht, waarin zij bevat zijn, en brengt da-
delijk daarop hiervan eenen droppel onder het mikroskoop,
dan blijkt het dat zij hierdoor niet van gedaante veranderd
zijn. Beslaan daarentegen de ligchaampjes uil een mengsel
van een bij de gewone temperatuur vloeibaar vet, b. v.
èlaine, met eene zekere hoeveelheid van een ander, dat bij
denzelfden warmtegraad vast is, zooals margarine, dan ne-
men de vroeger bolronde ligchaampjes of droppels door
schudding eenen langwerpigen vorm aan (z. fig. 83), die
echter na eenig tijdsverloop weder in den bolronden overgaat.
Is eindelijk de hoeveelheid van het vaste vet verre overwe-
gend, zonder dat zich dil echter nog krislallinisch afscheidt,
dan vertoonen dc ligchaampjes eenen zeer onregelmatige vorm
(z fig. 82), welke door schudding weinig of niet verandert.

Verders onderscheidt men dc amorphe vetligchaampjes ook
nog van andere ligchaampjes, waarmede zij eenige opper-
vlakkige overeenkomst hebben, zooals amylumkorrels, de^

/

-ocr page 270-

ONTDEKKING VAN VET, ETHERISCHE OLIECN EN HARSEN. 261

amorphe klompjes van koolstofzure kalk enzv., door de ver ■
schijnselen, die zij bij de drukking tusschen twee glasplaatjes
opleveren. Vet is altijd week, en wordt door drukking uit-
gebreid , zonder dat er barsten ontstaan, eu wanneer het tot
de vloeibare soorten behoort, vloeijen de in elkanders nabij-
heid komende droppels ineen; terwijl de andere ligchaamp-
jes, waarmede het zoude kunnen verwisseld worden, eenen.
veel sterkeren weerstand aan de drukking bieden, en daar-
door niet van vorm veranderen, of tot meerdere stukken van-
een barsten.

Vetkristallen eindelijk, welke, gelijk die van neurosteärine
(fig. 84, verg. bl. 84), voor kristallen van het een of ander
zout der in het organisme voorkomende alkaliën of aarden
zouden kunnen worden aangezien, worden daarvan gemak-
kelijk onderscheiden, door het voorwerpplaatje, waarop zij
zich bevinden, even te verwarmen , waarbij zij smelten en
vormloos worden.

Wat de vetzuren aanbelangt, zoo is de gedaante der kris-
tallen van het margarinzuur cn van het stearinzuur, waaraan
deze beiden het best onderkend worden, reeds vroeger (bl.
244—245) beschreven.

Etherische olieën eu harsen. Deze kunnen alleen bij
het onderzoek van plantaardige deelen iu aanmerking komen,
en daar tot verwisseling met vette olieën en omgekeerd aan-
leiding geven. Wel is waar verraden zich de eersten meestal
door eenen eigendomlijken reuk, maar er komen toch gevallen
voor, waar, — zooals b, v. de etherische olie, die aan de
oppervlakte van sommige pollensoorten (der Malvaceën, der
Liliaceën enzv.) voorkomt, — de hoeveelheid te gering is,
om door den reuk herkend te worden.

De droppels eener etherische olie in water, worden onder

-ocr page 271-

262 PHYSISCHE EN CHEBIISCHR HERRENNlNtiSMIüDELEN.

het mikroskoop vrij gemakkeliji{ van die eener vette olie on-
derscheiden. Zij zijn veel minder scherp begrensd, vormen
streepen in het vocht, en zoeken zich aan de oppervlakte
uit te breiden. Daar gekomen vormt de elheriscbe olie
eene dunne laag, die, bij opvallend licht, iridescerendc
kleuren vertoont (verg. bl. 66). Bovendien zijn de ethe-
rische olieën oplosbaar in terpenthijnolie en kouden alko-
hol. Pollenkorrels b. v., in een dezer beide vochten ge-
plaatst, vertoonen daarom niets van het afvloeijen der olie,
welke bij de bevochtiging met water gezien wordt.
■ Harsachtige stoflen, die overigens in versehe voorwerpen
altijd met etherische olieën vermengd voorkomen, kenmerken
zich door deze zelfde oplosbaarheid in terpenthijnolie en kou-
den alkohol, terwijl zij daarentegen in ether, waardoor de
vetten altijd worden opgenomen, dikwerf niet oplosbaar zijn.

T Slijm. Ouder den naam van plantenslijm zijn, behalve
de meer bepaaldelijk aldus genoemde zelfstandigheid, beur-
telings allerlei stoffen begrepen geworden: onderscheiden soor-
ten van gom en dextrine, pectine, vormloos amylum, en
mengsels van protéine - verbindingen, zooals zij in de jeugdige
cellen voorkomen. Onder deze verschillende stoffen kunnen
alleen de laatsten en het vormloze amylum mikrochemisch
worden aangewezen. De zekere herkenning der overige ge-
noemde stoffen is alleen na afscheiding van genoegzaam groote
hoeveelheden daarvan mogelijk.

Wat liet dierlijke slijm aanbelangt, zoo is datgene, wat
gewoonlijk onder dien naam verstaan wordt, — namelijk het
produkt der afsclieiding, aan de oppervlakte der verschillende
soorten van slijmvliezen, — mede eene zelfstandigheid, wel-
ker aard zeer uiteenloopend is, en gewijzigd wordt, door den
aard der organen zelve en den toestand, waarin elk hunner

-ocr page 272-

ONTDEKKING VAN SLUM. 2G3

zich bevindt. Nimmer echter is het eene homogene slof,
maar altijd een mengsel van een vocht met georganiseerde
deeltjes, vveike in den volkomen gezonden toestand niet an-
ders zijn dan de afgestooten goed gevormde cpitheliumcellen
van het slijmvlies, doch die in den ziekelijken toestand, bij
vermeerderde slijmproductie, in veel grootere mate gevormd
en afgestooten wordende, op eenen lageren vormingstrap blij-
ven staan, zoodat men in het ziekelijke slijm eindelijk niet
anders dan rondachtige ligchaampjes waarneemt, welke in niets,
noch wat hunne gedaante, noch wat de verhouding tot rea-
gentia aanbelangt vau de ettercelletjes verschillen, en ook
als identisch met deze schijnen te moeten beschouwd worden.
Zoowel in slijm als in etter zijn deze ligchaampjes blaasjes,
waarvan het hulsel, tot de protéine-verbindingen behoorende,
zich in azijnzuur oplost, terwijl daarbij in elk blaasje één
tot vier zeer kleine ligchaampjes of kerntjes te voorschijn
komen, die vóór deze bijvoeging moeijelijk zigtbaar waren.
Overigens kunnen er, zoowel in de grootte dezer celletjes
als in het algemeene aantal der kernen, en in andere op-
zigten, nog verschillen be.staau, welker uitvoerige vermelding
hier echter niet tc huis behoort.

Uit het gezegde blijkt, dal er, tusschen de slof, die aan
dc oppervlakte der ziekelijke slijmvliezen vvordt afgescheiden,
>en waren eltcr, geen onderscheid der daarin aanwezige ge-
organiseerde deeltjes wordt waargenomen, maar daarentegen
bestaat er verschil tusschen de vochten, waarin die deeltjes
zwevende worden gehouden. In het slijmvocht is eeue slof
opgelost, die men
sUjmstof kan noemen, en welke in wa-
ren etter niet voorkomt. Deze slof kan mikrochemisch her-
kend worden. Vooreerst vermengt zij zich niet goed met
u'flier, en lost zich daarin ook weinig op, zoodat indien

-ocr page 273-

264 PIIYSISCHE EN CHEMISCHE HEIIKENNINGSMIDÜELEN.

men slijm met water onder het mikroskoop brengt, het niet
gelukt, ook niet door het heen en weder schuiven van hel
dekplaatje, om de taaije gedeelten te doen verdwijnen, en
het geheele mengsel dun en gemakkelijk vloeibaar te doen
worden.

Voegt men cr daarentegen bijtende potasch of ammo-
niak
bij, dan geschiedt deze oplossing weldra.

De meest kenmerkende eigenschap dezer slijmstof is het
praecipitaat, hetwelk er organische zuren, namelijk
azijn-
zuur , oxalzuur
en wijnsteenzuur mede vormen, cn het-
welk zich, ©nder het mikroskoop, zeer fijnkorrelig vliesvormig
vertoont, met plooijen en streepen, die men zich wel hoeden
moet voor vezelen le houden. Door overmaat van zuur
wordt dit praecipitaat niet opgelost, gelijk met caséine plaats
grijpt. Men kan aan deszelfs ontstaan altijd met zekerheid
dc tegenwoordigheid van slijmstof herkennen, en ook tamelijk
wel de betrekkelijke hoeveelheid hiervan bepalen.

8" Gal. De tegenwoordigheid van gal wordt herkend aan
die van haar nog niet in den geheel zuiveren toestand be-
kend kleurend bestanddeel
[biliphaeine van Gmelin, chole-
pijrrhine
van Berzelius), hetwelk de eigenschap bezit van,
door bijvoeging van salpeterzuur, eerst groen, dan blaauw en
«indelijk geelachtig rood te worden De geringste hoeveelhe-
den gal, welke zich onder andere organische stoffen, bloed,"
urine, de overblijfselen van spijzen in de maag en darmen,
enzv., gemengd bevinden, laten zich op die wijze ontdekken.
Doorgaans is de aanwending van het mikroskoop bierbij over-
bodig, maar, wanneer het b. v. té doen is, om den aard
van eenige uitgebraakte stof naauwkeurig te onderzoeken,
dan doet men wel de reactie onder het mikroskoop te doen
plaals grijpen, len einde het aandeel te leeren kennen, dat

-ocr page 274-

ONTDEKKING VAN GAL, VAN CHEÜM. 2G5

de galkleurslof aau de algemeene kleuring der slof beeft,
daar deze bovendien ook andere kleurende bestanddeelen
kan bevatten, welke van de gebruikte spijzen afkomstig zijn.

Tol ontdekking der aanwezigheid van gal kan ook de door
Pettenkofer ontdekte violelblaauwe kleuring dienen, ont-
staande door de bijvoeging van suiker en zwavelzuur, waar-
van reeds op bl, 2S5, als een der middelen tot opsporing
van suiker, is gewag gemaakt, Inlusschen is het nog verre
van zeker le zijn, dat hel alleen de gal is, die deze reactie
bezit. Volgens van den Broek (1) ontstaan bij de verwar-
ming van salicinc, en vooral van de daaruit getrokken sali-
genine, met zwavelzuur kleuren, die met de door gal opge-
leverde de grootst mogelijke overeenkomst vertoonen.

Ureum. Hel ontdekken der tegenwoordigheid van ure-
um in dierlijke vochten, gelijk het bloed, het zweet, het
glasvocht in het oog, hydropische vochten enzv,, waarin het
gewoonlijk niet, of, zoo al, in hoogst geringe hoeveelheden
voorkomt, behoort tot de belangrijkste opgaven der mikro-
chemie. Hierbij is het vooraf noodig het le onderzoeken
vocht in een waterbad lot droogwordens le doen uitdampen;
vervolgens wordt het overblijvende met alkohol gedigereerd,
hetwelk, behalve het ureum, ook nog eenige aanwezige zou-
ten, suiker, vetten, enzv, opneemt (2), De alkoholische op-
lossing wordt uitgedampt, en hel overige weder in zoo wei-

(1) L. c. bl. 511. Van den Broek heeft ook aangetoond, dat het
niet alleen het dusgenoemde choleinezuur is, waaraan deze reactie toe-
komt, zoo als Pettenkofer beweerd heeft, maar dat zij ook met de
meeste andere galbestanddeelen evenzeer ontstaat.

(2) Is er geen eiwit in het vocht, dan wordt de uitdamping tot droog
•"•ordens toe, en de uittrekking met alkohol niet vereischt, maar kan.
men bij het tot siroopdikte uitgedampte vocht dadelijk het salpeterzuur
voegen.

-ocr page 275-

26G PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEUKENNINGSMlDDELEN.

nig mogelijk water opgelost tot een siroopdik vocht. Hier-
van wordt dan een droppel op een voorwerpplaatje gebragt,
en er een droppel zuiver sterk
salpeterzuur naast geplaatst,
zoodat de beide droppels langzaam ineen vloeijen (1). Is er
ureum tegenwoordig, dan ziet men weldra de kristallen vau
salpeterzuur ureum te voorschijn komen , welke bl. 259 be-
schreven en in fig. 66 afgebeeld zijn. Voor dc mogelijk
hierbij plaats hebbende verwisseling met de kristallen van
salpeterzure soda verwijs ik den lezer naar het gezegde op
bl.
227.

Ter bevestiging van het door salpeterzuur verkregen re-
sultaat, kan men bij eenen anderen droppel van dc si-
roopdikke oplossing eenen droppel voegen eener verzadigde
oplossing van
oooahtiur, waardoor de kristallen van oxalzuur
ureum ontstaan (fig. 67, verg. bl. 240). Indien de hoe-
veelheid ureum zeer gering is, verdient deze reactie zelfs
de voorkeur, omdat het oxalzure zout nog minder oplosbaar
in water is, dan het salpeterzure.

Mogten er, noch in het eene, noch iu het andere geval,
door enkele vermenging der genoemde reagentia met hel
vocht kristallen gevormd worden, dan kan zulks veroor-
zaakt worden door dat de hoeveelheid ureum zoo gering is,
dat zoowel het eene als het andere zout daarin opgelost
blijft. Indien dit plaats heeft, dan zullen zich de kristallen
nog na de verdamping vau het vocht op het voorwerpplaatje
vertoonen.

(1) Bij de vermenging yan groote hoevcellieden, moet het vat, waarin
deze geschiedt, in een koud makend mengsel geplaatst worden, ten einde
de ontleding tei voorkomen, die het gevolg is \an de zich ontwikke-
lende warmte. Wanneer men zulke geringe hoeveelheden aanwendt, als
voor de mikrochemische ontdekking voldoende zijn, is deze voorzorg ech-
ter niet noodig.

-ocr page 276-

ONTDEKKING VAN UREUM, CYSTINE, URINZUUR. 207

Eindelijk herinner ik hier aan den reeds vroeger (bl. 228)
vermelden invloed van het ureum op den kristalvorm van
het chlorsodium. Werkelijk kan men, indien zich uit eene
chlorsodium-houdende oplossing door langzame verdamping
dergelijke kristallen afzetten als in fig. 46 B en zijn afgebeeld,
met groote waarschijnlijkheid besluiten tot het gelijktijdig
daarin aanwezig zijn van ureum, doch opzettelijk onderzoek
heeft mij geleerd, dat hiertoe de hoeveelheid ureum in ver-
houding tot die van het chlorsodium vrij aanzienlijk moet
wezen; en daar bovendien door snelle verdamping eener
zuivere chlorsodium-oplossing, wel is waar niet even goed
gevormde, maar toch dergelijke tetraëdrische en kruisvormige
kristallen ontstaan, zoo is het raadzaam zich op dit kenmerk
voor de tegenwoordigheid van ureum nimmer alleen te verlaten,

10. Cystine. De regelmatige zeshoekige tafelen (flg. 73
verg, bl. 243), waaruit deze zelfstandigheid bestaat, doen
haar in voorkomende gevallen zonder moeite herkennen, ter-
wijl zij, door hare oplosbaarheid in minerale zuren en bijtende
alkaliën, van andere onderscheiden wordt, waarmede de kris-
tallen eenige oppervlakkige overeenkomst hebben. Overigens
kenmerkt zich de cystine nog door de zwarte kleur, welke
zij door koking in eene oplossing van loodoxyd en potasch
te weeg brengt, ten gevolge der vorming van zwavellood,
alsmede door den eigendomlijken reuk, dien zij bij de ver-
branding ontwikkelt.

11, Urinzuur en urinzure zouten. Het vrije urinzuur
wordt gemakkelijk aan den vorm van deszelfs kristallen (tig. 68)
en aan de eigendomlijke reactie met salpeterzuur herkend
(verg. bl. 240). Tot deszelfs oplossing zijn meer dan 1000 dee-
len water noodig. In urine is echter gewoonlijk cene iets
grootere hoeveelheid bevat, daar de oplosbaarheid bevorderd

-ocr page 277-

268 PHYSISCHE EN CHEBIISCHE HERKENNINGSMIDDELEN.

wordt door de tegenwoordigheid der phosphorzure zouten. Door
bijvoeging van salpeter- of zoutzuur, wordt het urinzuur uit
de urine gepraecipiteerd, gewoonlijk onder de gedaante van
kristallen, somwijlen echter ook (1), namelijk wanneer er
te gelijk galkleurstof aanwezig is, als een amorph poeder,
waarvan de aard dan niet door enkel mikroskopisch onder-
zoek, maar door behandeling met salpeterzuur moet worden
uitgemaakt.

De urinzure zouten van ammoniak, soda en potasch, kalk
en magnesia, zijn in warm water merkelijk meer oplosbaar
dan in koud. Zij zetten zich derhalve bij de bekoeling uit de
oplossing af, waarvan vele urinbezinksels voorbeelden ople-
veren. Over den vorm dezer uraten is reeds bl. 241 het
noodige gezegd. Altijd wordt hun aard gemakkelijk herkend
door een weinig van de te onderzoeken stof op een voor-
werkplaatje te vermengen met eenen droppel azijnzuur of
zoutzuur, waarbij zich zeer spoedig de kristallen vau het
urinzuur vormen. Wat de aanwezige basis betreft, zoo kan
deze vervolgens door de daarvoor geschikte reagentia in de
oplossing herkend worden.

12° flippuurznur. Wanneer dit zuur in urine bevat is,
dan wordt het er uit gepraecipitecrd, door bij het tot si-
roopdikte uitgedampte vocht zuiver geconcentreerd zoutzuur
te voegen. Zuiverder verkrijgt men hetidoor, volgens de
methode van Gregory (2), de urine eerst met kalkmelk te
vermengen, maar verder op gelijke wijze te behandelen. Het
door zoutzuur gevormd praecipitaat wordt in een waterbad

(1) Z. Heller, Jrchiv. für physiol. u. pathol. Chemie und Mikrosko-
pie.
1814. s. 99.

(2) Philos. Magaz. 1847, Ser. XXXI. p, 127.

-ocr page 278-

ONTDEKKING VAN IIIPPÜURZÜÜR. 269

gedroogd, en vervolgens met anhydrische ether gedigereerd,
welke het hippuurzuur opneemt, dat, na verdamping op
een voorwerpplaatje, onder den in fig. 71 (verg, bl. 242) af-
gebeelden kristalvorm overblijft. De vorm dezer kristallen is
intusschen niet zoo karakteristiek, dat er geene verwisseling
met andere zelfstandigheden mogelijk zoude zijn. Ook is het
zekerheidshalve altijd raadzaam de kristallen nog aan een
nader onderzoek te onderwerpen, waartoe echter, bij het ge-
bruik van het mikroskoop, eene hoogst geringe hoeveelheid
voldoende is. Inzonderheid kan er ligtelijk dwaling ontstaan
door het ureum, dat, in het praecipitaat aanwezig zijnde,
mede door den ether is opgelost, cn, waarvan de kristallen
(z. fig. 65) eenige overeenkomst hebben met die van hip-
punrzuur. Dit laatste onderscheidt zich echter door eene
veel mocijelijkere oplosbaarheid in water, waarvan het 575
deelen behoeft, terwijl ureum zich in een daaraan gelijk ge-
wigt water oplost, uit welke oplossing dan, door vermenging
met salpeterzuur, zich de meer beschreven kristallen van
salpeterzuur ureum afscheiden. Hippuurzuur is verders op-
losbaar in bijtende potasch, welke oplossing met
deutochlo-
mretum ferri
een oranjekleurig praecipitaat vormt.

Van urinzuur onderscheidt het zich door deszelfs oplos-
baarheid in ether en alkohol, door eenen geheel verschillen-
den kristalvorm, en door het ontbreken der voor het eerste
zuur eigendomlijke reactie, bij behandeling met salperzuur
en ammoniak.

Bij verhitting van hippuurzuur in een proef buisje, worden
benzoëzuur (z. de kristallen in fig. 72) eu benzoëzure am-
moniak gesublimeerd, met een weinig ccner olieachtige zelf-
standigheid, terwijl zich een reuk ontwikkelt als van Tonka-
boonen en later van bittere amandel-olie.

-ocr page 279-

270 PHYSISCHE EN CHEBIISCHE HERKENNINGSMIDDELEN.

13° Melkzuur. Dit zuui' behoort niet tot die stoflen, welke
zich door sterk sprekende reactiën onderscheiden; het is
daarom moeijelijk zeer kleine hoeveelheden er van met ze-
kerheid aan te toonen (1). Nog den meesten waarborg le-
vert' het
melkzuur zinkoxyd op, waarvan de kristallen in
fig. 75 (verg. bl. 242) zijn afgebeeld, en hetwelk verkregen
wordt, door het alkoholische aftreksel der stof, welke men op
melkzuur onderzoekt, uit te dampen, het overblijvende in
water op te lossen, de oplossing met koolstofzuur loodoxyd
te digereren, en bij het opgeloste melkzure loodoxyd zwa-
velzuur zinkoxyd tc voegen, waardoor zwavelzuur lood ge-
praecipiteerd wordt, en melkzuur zinkoxyd opgelost blijft.
De door uitdamping verkregen kristallen van dit zout hebben
eenige overeenkomst met die van zwavelzuur zinkoxyd; zij
onderscheiden er zich echter van door hunne oplosbaarheid
in alkohol, en door het in zuren onoplosbare praecipitaat ,
dat chlorbarium met het in water opgeloste Zwavelzure zout
geeft.

Melkzuur wordt van azijnzuur onderscheiden, door de
niet vlugtighcid van het eersle, eu door de bloedroode kleur,
welke het laatste aanneemt, wanneer het met ammoniak ver-
zadigd is, en er dentochlorurelum ferri bijgevoegd wordt,

14" Koolstofzure zouten worden bij mikrbskopische onder-
zoekingen gemakkelijk herkend, door bij het voorwerp eenig
zuur te voegen, bij voorkeur salpeter- of zoutzuur, waardoor
het koolstofzuur vrij wordt, en onder den vorm van luchtbel-

(1) Over het door Pelouze aangegeven herkenningsmiddel van melk-
luur, daarin bestaande, dat deszelfs tegenwoordigheid de praecipitatie van
koperoxyd-zouten door kalkmelk verhindert, welk middel echter alleen
bij grootere hoeveelheden aanwendbaar, en bovendien verre is van zeker
te zijn, zie men; Strccker in
Annal. d. Chem. u. Pharm. LXÏ. s. 31(!.

-ocr page 280-

OXTDEKKING VAN JIELKZÜÜR, VAN KOOLSTOFZ. EN ZWAVELZ. ZOUTEN. 271

len ontwijkt. Daar dit bij mikrochemiscbe nasporingen het
eenige gas is, hetwelk onder die omstandigheden zich ont-
wikkelt, ZOO is eene verwisseling niet wel mogelijk. Men
kan hierdoor zoowel de tegenwoordigheid van in water op-
geloste als van niet opgeloste carbonaten ontdekken, mits in
het eerste geval de oplossing niet al te verdund is, daar
dan het vocht het vrijwordend koolstofzuur opgelost houdt.
Wat de onoplosbare koolstofzure zouten, t, w. de koolstof-
zure kalk en magnesia, betreft, waarvan inzonderheid het
eerste zoo algemeen tot de bestanddeelen der vastere organi-
sche weefsels behoort, zoo heeft men meermalen de plaats,
waar zich de luchtbellen ontwikkelen, ook als de eigenlijke
zitplaats van het kalkzout beschouwd. Dit is intusschen niet
altijd juist; eene naauwkeurige waarneming leert, dat de
gasontwikkeling bij beenderen, tanden, koralen enzv., bij
voorkeur begint aan de uitstekende punten van het voor-
werp , zonder dat deze punten steeds beantwoorden aan de
plaatsen waar de koolstofzure kalk het meest is opgehoopt.

Nog moet ik hier herinneren, dat de koolstofzure zouten,
welke in dc asch van organische ligchamen gevonden wor-
den, in zeer vele gevallen afkomstig zijn van de verbran-
ding van zouten, waarin de basis oorspronkelijk met een
organisch zuur verbonden was, hetwelk door de hitte ont-
leed is.

15° Zwavelzure zouten. Voor de ontdekking dezer zou-
ten in opgelosten toestand, zijn
chlorharinmof, naar om-
standigheden,
salpeterzure barytde meest gebruikelijke en
werkelijk ook de gevoeligste reagentia. De gevormde zwa-
velzure baryt is wit en opoplosbaar in zoutzuur. Heeft de
vermenging spoedig plaats, dan bestaat het praecipitaat uit niet
zamenbangende korreltjes (Pl. 111 fig. 38 i), welke te klein

-ocr page 281-

PHYSISCHE EN CHEMISCHE HERHENNINGSMIDDELEN.

zijn, om hunoe gedaante nader te bepalen; geschiedt de ver-
menging daarentegen zeer langzaam, op de wijze vroeger
(bl. 212) vermeld, dan vormen zich grootere kristalachtige
ligchaampjes, welke in B zijn afgebeeld.

In zulke gevallen, waar geen organische bestanddeelen in
de te onderzoeken zelfstandigheid zijn, zoo als b. v. in de
asch van verbrande organische deelen, is het door een baryt-
zout gevormde in zoutzuur onoplosbare praecipitaat een zeker
kenmerk voor de tegenwoordigheid vau zwavelzuur. Doch in
vochten, waarin organische stoffen aanwezig zijn, ontstaat
somwijlen een dergelijk praecipitaat, zonder dat het aan
eenig zwavelzuur zout kan worden toegeschreven. Mogt er
derhalve twijfel bestaan, dan moet men, óf zijne toevlugt
nemen tot de genoemde langzame praecipitatie, ten einde
de ligtelijk herkenbare zoo even genoemde kristallen le doen
ontslaan, óf, heigeen nog verkieslijker is, men gebruike als
reagens eenig oplosbaar kalkzoul
[chlorcalcium, salpeterzure
kalk)
waarmede altijd, zelfs bij zeer snelle vermenging,
een uit krislallen zamengesteld praecipitaat (fig, 57, verg.
bl. 252) gevormd wordt, die met zekerheid aan hunne ge-
daante kunnen herkend worden. Alleenlijk houde men daarbij
in bet oog, dat de zwavelzure kalk merkelijk oplosbaarder
is in water dan de zwavelzure baryl, en er dus geen prae-
cipitaat door kalkzoulen in zeer verdunde oplossingen wordt
gevormd. Laat men echter dan eenen droppel van het
vocht op een voorwerpplaatje verdampen (waartoe , uithoofde
van het deliquescereud vermogen der oplosbare kalkzoutcn,
eene verwarming noodig is), dan komen de gipskristallen te
voorschijn.

16° Chlorwaterstofzuur eu chlorzouten. Beide worden
aangewezen door hel witte, aan hel licht zwart wordend

-ocr page 282-

ONTDEKKING VAN CHLORZOUTEN, PHOSPHORZURE ZOUTEN- 273

praecipitaat, hetwelk eene oplossing van salpeterzuur zilver
in de waterige oplossing te weeg brengt. Dit praecipitaat
is oplosbaar in ammoniak, maar onoplosbaar in salpeterzuur,
en bestaat uit kleine tot vlokken vereenigde zeer ondoorschij-
nende en zich daarom bij doorvallend licht zwart vertoonende
ligchaampjes.

Ook de aanwending van dit reagens is alleen volkomen
zeker, zoolang er geene organische zelfstandigheden tevens in
de vloeistof voorhanden zijn, daar vele van deze dergelijke,
ofschoon, bij doorvallend licht door het mikroskoop gezien,
minder ondoorschijnende praecipitaten met salpeterzuur zilver
geven. De meest gewone chlorverbindingen, die hier in
aanmerking komen, namelijk chlorsodium, chlorpotassium en
chlorammonium kunnen in zulk een geval met grootere ze-
kerheid ontdekt worden, door eenen droppel van het vocht lo
laten verdampen, en het achterblijvende door het mikroskoop
te onderzoeken, daar de kristallen der genoemde zouten gemak-
kelijk van alle andere te onderscheiden zijn (z. fig. 46, 30, 83
bl. 228). Chlorcalcium en chlormagnesium, welke niet op
die wijze te ontdekken ziju, komen zelden anders voor dan
in voorwerpen, die men verbranden kau, om er de asch
van te onderzoeken, die daartoe met waler wordt uitgetrokken.

17° Phosphorzure zouten. Onder de in organische lig-
chamen voorkomende phosphorzure zouten zijn er eenige,
namelijk die van potasch, soda en ammoniak, welke in wa-
ter zeer oplosbaar, andere die daarin geheel onoplosbaar
zijn, maar daarentegen gemakkelijk oplosbaar in verdund
salpeterzuur en zoutzuur, l. w. phosphorzure kalk en phos-
phorzure ammoniak - magnesia; terwijl de phosphorzure mag-
nesia zich wel in waler oplost, maar daarvan meer (23 dee-
len) behoeft dan dc alkalische phosphaten.

n. 18

jst

-ocr page 283-

STi PHYSISCHE EN CHEMISCHE HERKENNlNGäMlDDEI.EN.

Van (ic drie isomere vormen, waaronder het phosphorzuur
voorkomen kan, worden bij organisch - chemische onderzoekin-
alleen aangetroffen: het tribasische (gewoon phosphorzuur,
c phosphorzuur) en het bibasische (pyro - phosphorzuur, a phos-
phorzuur). Om het bestaan van een' dezer beide vormen in

eene onzijdige waterige vloeistof te ontdekken, bezigt meu

*

eene oplossing van salpeterzuur zilver. Dit geeft met het
eerste een geel praecipitaat, waarvan de kleur nog bij eene
yO malige vergrooting zeer goed kan herkend worden, ter-
wijl de kleur van het met de zouten van het bibasische zuur
ontslaande praecipitaat helder wit is. Zoowel het gele als
het witte praecipitaat zijn oplosbaar in ammoniak en iu sal-
peterzuur, waardoor het van het met chlorzouten gevormde
onderscheiden wordt. Ook geven dc phosphorzure zouten ,
met
azijnzuur ijzeroxyd., een in ammoniak oplosbaar prae-
cipitaat, hetwelk met chlorzouten het geval niet is.

Daar echter mctaalzouten met verscheidene andere orga-
nische zelfstandigheden, zoowel indifferente sloffen als zuren,
praecipitaten vormen, zoo zijn de daarmede verkregen uit-
komsten niet altijd te vertrouwen, tenzij het onderzoek met
de asch wordt in het werk gesteld, in welk geval het tri-
basische phosphorzuur altijd in het bibasische veranderd is.
Verkieslijker is in zulke gevallen bij het vocht ^ene oplos-
sing van
zivavelzure magnesia., en daarha ammoniak of
koolstofzure ammoniak te voegen. Er ontstaat, bij de te-
genwoordigheid van phosphorzure zouten, een aanvankelijk
amorph praecipilaat, dat, zich weder oplossend, later voor
een kristallinisch plaats maakt (fig. 64 B verg. bl, 238).

Onder de ^in water niet oplosbare phosphaten, onder-
scheidt zich het in dierlijke stoffen veelvuldig voorkomende
dubbeizout van ammoniak cn magnesia door den kenmerken-

-ocr page 284-

ONT0EKÏING VAN AMMöNIAKZOUTEM. 275

den vorm van deszelfs kristallen (z. tig. G5). Overigens wor-
den zoowel deze verbinding, als de phosphorzure kalk en
phosphorzure magnesia uit hunne zure oplossingen door am-
moniak gepraecipiteerd, en kunnen dan somwijlen aan den
kristalvorm herkend worden (verg. bl. 235). Is dit niet het
geval, dan toont het door ammoniak te weeg gebragte prae-
cipitaat slechts dan met zekerheid het bestaan der aarde'
phosphaten aan, wanneer de organische zuren, waaronder er
ook zijn, wier kalk- en magnesia-zouten door ammoniak ge-
praecipiteerd worden, vooraf door verbranding in koolstofzuur
zijn veranderd.

18" Ammoniakzouten. Deze zouten worden het best, door
mikroskopisch onderzoek van de na verdamping op een voor-
werpplaatje overblijvende stof, ontdekt, daar de meesten zich
door ligtelijk herkenbare kristalvormen onderscheiden, waarvan
het meerendeel op Pl. II fig. 50, 51, 52, 53, 59 tc vinden is.
Bij scheikundige nasporingen, die zonder de hulp van het
mikroskoop worden in het werk gesteld, loopt men groot ge-
vaar de aanwezigheid van ammoniak over het hoofd te zien,
inzonderheid wanneer men zich alleen bepaalt bij het onder-
zoek vau de door verbranding verkregen asch, daar, alle
ammoniakzouten vlugtig zijnde, hierin geen spoor meer van
hen te vinden is.

Deze vlugtigheid door blootstelling aan verwarming, be-
hoort mede tot de goede kenmerken, om met zekerheid to
beslissen of kristallen, die na de verdamping van eenig vocht
op een glasplaatje achterblijven, tot een ammoniakzout be-
hooren. Men moet hierbij intusschen niet uit het oog ver-
liezen, dat deze vervlugtiging door do tegenwoordigheid van
organische stoffen, vooral van eiwit, die mede op het glas-
plaatje zijn ingedroogd, zeer belemmerd wordt, zoodat eerst

18*

-ocr page 285-

889G PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEUKENNINGSMlDDELEN.

door eene hiltc, waarbij de organische stof verkoolt, en lot
asch begint te verbranden, het ammoniakzout verdwijnt, ter-
wijl het, uit eene enkel waterige oplossing overbijvende,
reeds bij eene veel geringere temperatuur vervliegt.

De tegenwoordigheid van ammoniak in amorphe organi-
sche zouten, b. V. in urinzure ammoniak, kan worden aan-
getoond, door er een weinig zoutzuur bij te voegen; in het
verdampende vocht zullen dan dd kristallen van
Chlorammo-
nium (flg. 50) gevormd worden. Hierby is liet echter noo-
dig zich vooraf te overtuigen, dat het zoutzuur niet reeds
Chlorammonium bevat, daar men dit zout gewoonlijk in
meerdere of mindere hoeveelheid aantreft in zoutzuur, dat
met de lucht in aanraking is geweest.

19° Potaschzoiiten worden herkend aan het gele praecipi-
taat, dal eene alkoholische oplossing van
deutochlorurettim
platini
met hen geeft. Dit praecipitaat is echter amorph,
en daar bovendien verscheidene organische stoffen, alsmede
ammoniakzouten er door gepraecipiteerd worden, zoo kan
men daardoor alleen met zekerheid de potasch ontdekken
in de asch welke van organische zelfstandigheden door ver-
branding overblijft.

Als mikroskopisch herkenningsmiddel verdient daarom wijn-
steenzuur
de voorkeur, hetwelk, bij niet al te verdunde op-
lossingen van potaschzoulen, in overmaat gevoegd, daarin
een kristallinisch praecipitaat doet ontstaan (fig. 45 verg.
bl. 2o0), waarvan de kristallen, inzonderheid indien zij zich
door langzame vermenging gevormd hebben, bezwaarlijk kun-
nen verwisseld worden met de kristallen van de mede in
waler weinig) oplosbare wijnsteenzure ammoniak, terwijl de
overige moeijelijk oplosbare larlratcn amorph zijn.

21° Sodazouten. Het beste reagens voor soda is het kie-

-ocr page 286-

ONTDEKKING YAN POTASCH- EN SODAZOHTEN. 2//

%elßmrwater stof zuur, hetwelk daarmede het weinig oplos-
bare fluorkieselsodium vormt, uit kristallen (z. fig. 48 verg.
bl. 229) bestaande, wier vorm zoo eigcndomlijk is, dal men
daaraan de tegenwoordigheid der geringste hoeveelheid soda
met de grootste zekerheid herkent. Daar deze verbinding in
water echter niet geheel onoplosbaar is, zoo ziet men in zeer
verdunde oplossingen van sodazouten, b. v. in urine, de
kristallen eerst te voorschijn komen, nadat de droppel op
het voorwerpplaatje begonnen is te verdampen.

Met ammoniak-, potasch-, kalk- en magnesiazouten, geeft
het kiezelfluorwaterstofzuur geen praecipitaat, en de, trou-
wens bij organisch-chemische onderzoekingen niet in aanmer-
king komende, barytzouten vormen er een kristallinisch prae-
cipitaat van eenen geheel anderen vorm mede (z. fig. 49).

Een ander herkenningsmiddel van .soda is eene oplossing
van
antimoniumzure potasch, het eerst door Fremy, later
door Wackenroder (1) aanbevolen. Het hierdoor te weeg
gebragte praecipitaat is ook kristallinisch; de kristallen zijn
quadratische prismala met regelmatig afgestompte hoeken,
somwijlen tot tweelingen cn drielingen vereenigd. Komen
koolstofzure potasch en koolstofzure soda te zamen voor, en
is de eerste in groote overmaat voorhanden, dan scheidt
zich dit praecipitaat niet af. De praecipilaten, welke het-
zelfde reagens in de oplossingen van ammoniak- baryt- en
kalkzoutcn te weeg brengt, zijn amorph. Met magnesia-
zouten ontstaat echter een kristallinisch praecipitaat, waar-
van de kristallen zich als korte scheeve rhombische prismata

(1) De laatste heeft, over tie gevoeligheid van dit reactief en over des-
jclf verhouding tot de zouten met andere bases, uitvoerige onderzoekingen
medegedeeld in het
Archiv der Pharmacia 1813. XXXIV. s. 2G3,

-ocr page 287-

278 PHYSISCHE EN CHEBIISCHE HERKENNINGSMIDDELEN.

Ycrtoonen, en derhalve wel van diegene verschillen, welke
met sodazouten ontstaan, doch bij niet zeer naauwkeurige
beschouwing daarvoor ligtelijk zouden kunnen gehouden wor-
den, tenzij men zich vooraf van de afwezigheid van magne-
siazouten in het vocht overtuigd heeft.

21° Kalkzouten. De opgeloste kalkzoutcn geven met ox-
alzuur , oxalzure ammoniak
, of zure oxalzure potasch een
in zout- cn salpeterzuur oplosbaar, in azijnzuur en ammo-
niak onoplosbaar praecipitaat van oxalzuren kalk. Door de
beide eersten gevormd is dit praecipitaat amorph, terwijl
dat, hetwelk door de oplossing van zure oxalzure potasch
wordt te weeg gebragt, uit kleine, meestal octaëdrische kris-
talletjes bestaat (tig. Gl 7, verg. bl. 235). Als mikrochemisch
herkenningsmiddel verdient derhalve eene oplossing van zure
oxalzure potasch de voorkeur.

Een goed reagens op kalt is verders verdund zwavelzuur,^
waarmede deszelfs tegenwoordigheid ook kan worden aange-
toond in de oplossing van phosphorzuren kalk in zout- of
salpeterzuur, daar de hierbij ontstaande zwavelzure kalk in
die zuren niet meer oplosbaar is dan in water. De gipskris-
tallen (fig. 57) zijn bovendien altijd merkelijk grooter dau
die vau oxalzuren kalk, zoodat zij onder bét mikroskoop met
meer zekerheid herkend worden. Alleenlijk zij men indach-
tig, dat, indien de hoeveelheid kalk in de oplossing slechts
gering is, de kristallen eerst bij de verdamping te voorschijn
komen. Ook vermijde men het gebruik van geconceutrecrd
zwavelzuur, dewijl dit aanvankelijk een amorph vliezig prae
cipitaat geeft, hetwelk eerst later voor een kristallinisch plaals
maakt. De oplossingen van zwavelzure soda en van zwavel-
zure magnesia kunnen mede worden aangewend, cn verdienen,
bij de tegenwoordigheid van organische stoffen, zelfs de voorkeur.

-ocr page 288-

ONTDEKKING VAN KALlf-, MAGNESIA-, IJZËRZODTEN.

De aanwezigheid van kallt in koolstofzuren kalk, kan eerst,
nadat deze in salpeterzuren kalk of chlorcalcium veranderd
is, worden aangetoond, door bij hel onzijdige vocht zure
oxalzure potasch, of, indien er overmaat van zuur is, zwa-
velzuur le voegen.

22' ßlagnesiazouten. De onzijdige in water opgeloste mag-
nesiazouten worden door
ammoniak gepraecipiteerd; het
praecipitaat is vliezig, en geheel oplosbaar in eene chloram-
monium-oplossing. Daar dit laatste zout in organische voch-
ten zeer algemeen is, zoo verhindert het de praecipitatie der
magnesia door ammoniak, en kan dit derhalve alleen ge-
bruikt worden om de in waler oplosbare magnesiazouten in
de asch op le sporen

Een zekerder reagens is phosphorzure soda, waardoor iu
tamelijk geconcentreerde oplossingen een aanvankelijk amorph
laler kristallinisch praecipitaat (fig. 62, verg. bl. 237) ont-
slaat. Zijn de oplossingen meer verdund, dan ontslaat noch
door de bijvoeging vau phosphorzure soda, noch ook door
onzijdige phosphorzure ammoniak, een praecipitaat, maar
voegt men dan ammoniak in overmaat daarbij, dan zetten
zich na eenigen lijd de kristallen van phosphorzure ammo-
niak-magnesia af, zoo als zij in fig. Qi B (verg. bi. 237) zijn
afgebeeld. Is er phosphorzure magnesia reeds als zoodanig
in een vocht voorhanden dan ontstaat het genoemde dubbel-
zout reeds door enkele bijvoeging van ammoniak, gelijk b. v.
in urine het geval is, waar de kristallen van bibasische phos-
phorzure ammoniak-magnesia (fig. 64
A) hierdoor gepraecipi-
teerd worden.

23° IJzer. Bij hel scheikundig onderzoek van organische
voorwerpen, kan de tegenwoordigheid van dit metaal meestal
alleen
in hunne asch worden aangetoond, Deze wordt met

-ocr page 289-

280 PHYSISCHE EN CHEBIISCHE HERKENNINGSMIDDELEN.

zoutzuur uitgetrokken, ten einde het aanwezige protoxyd of
deutoxyd op te lossen.

In deze oplossing wordt de aanwezigheid van het ijzer-
protoxyd
aangeduid door het donker blaauwe praecipitaat,
hetwelk
deutocyanuretum potassii et ferri daarin te weeg
brengt. Ontstaat er daarentegen hiermede geen praecipitaat,
maar wel een, desgelijks blaauw gekleurd, met
protocyanure'
tum potassii et ferri,,
dan was het ijzer als deutoxyd voorhan-
den. Beide deze praecipitaten bestaan, wanneer zij in eenigzins
geconcentreerde oplossingen van ijzerzouten worden gevormd,
uit vliezige massas met sterke plooijen; in zeer verdunde
oplossingen zijn de vliezige lapjes uiterst dun, zoodat de
randen ter naauwernood zigtbaar zijn, en zij alleen aan de
kleur herkent worden.

Een mede uitstekend reagens voor ijzerdcutoxydzouten is
de oplossing van
sulpho-cyanuretim potassii,, waarmede
zij eene donkerroode kleur aannemen. Bij de aanwending
hiervan moet de oplossing echter geene tc groote overmaat
van zuur bevatten, daar anders de kleur geelachtig is.

Galnooten-tinctuur is als mikrochemisch herkenningsmid-
del van ijzer minder doelmatig, eensdeels dewijl het zwarte
praecipitaat, hetwelk zij met ijzerdeutoxydzouten vormt, al-
leen dan ontstaat wanneer deze volkomen onzijdig zijn, an-
derendeels omdat het uit zeer kleine moleculen bestaat,
waarvan de kleur door het mikroskoop, althans bij doorval-
lend licht, bezwaarlijk kan herkend worden. Ook zijn de
bovenvermelde reagentia reeds meer dan toereikend, om de
allergeringste sporen van ijzer met zekerheid aan te toonen.

De overige metalen komen bij organisch-chemische onder-
zoekingen te zelden in aanmerking, dan dat het noodig zoude
zijn hier hunne herkenningsmiddelen op tc geven.

-ocr page 290-

MIKROCHEMISCH ONDERZOEK VAN DIERLIJKE VOCHTEN. 281

354. Bij het mikrochemisch onderzoek van dierlijke voch-
ten , moet men niet alleen acht geven op de eigenlijk schei-
kundige bestanddeelen, maar heeft men tevens gelegenheid
tot waarneming van de georganiseerde daarin voorkomende
ligchaampjes, hetgeen dikwerf, vooral bij pathologische afwij-
kingen, van niet minder belang is, dao de opsporing der
scheikundige zamenstellling.

De volgende tafel moge den lezer een algemeen denkbeeld
geven, van de wijze waarop zulk een onderzoek uit dit dub-
bele oogpunt kan worden in het werk gesteld. Ik heb daar-
toe de urine gekozen, omdat in deze, in den normalen en
den pathologischen toestand, verreweg het grootste gedeelte
der bestanddeelen kunnen voorkomen, die ook elders worden
aangetrolTen. Hoe groot het getal dier mogelijke bestand-
deelen ook zij, zoo is eene zeer geringe hoeveelheid urine,
b.
V. een med. ons en zelfs minder, volkomen toereikend om
de tegenwoordigheid van deze allen, met behulp van het mi-
kroskoop, eenige voorwerpplaatjes, een paar horologieglazen,
een paar ».proefbuisjes, en eenige reagentia te ontdekken.
Inderdaad kan elk geneesheer, zonder veel bezwaar, ver-
scheidene der kleine fleschjes mot zich voeren, die tot in-
zameling der urine, of van andere vochten van even zoo-
veel lijders kunnen dienen, en deze vervolgens, te huis
gekomen, op zijn gemak aan een qualitatief onderzoek on-
derwerpen. Hij die hiermede voor het eerst aanvangt, zal
natuurlijk aan zulk een onderzoek vrij wat tijd moeten be-
steden, alvorens hij tot voldoende uitkomsten is geraakt,
maar hij zal tevens bevinden, dat men door eenige oefe-
ning zich weldra eene groote vaardigheid in dergelijke on-
derzoekingen kan eigen maken, zoodat dezelve betrekkelijk
zeer weinig tijd kosten.

-ocr page 291-

282 PHysWCHE en CHEMISCUE HEKKENNlNüSMiBDElEN.

Ik voeg hier voor den gebruiker der tafel alleen nog bij,
dat de korte daarin bevatte diagnostiek niet voor alle ge-
vallen toereikend is, maar dat het somwijlen, tot zekerstel-
ling van den aard van het gevondene, noodig is de in de
beide vorige § § breedvoeriger aangegeven kenmerken te raad-
plegen. Ook moet de gang van het onderzoek naar om-
standigheden eenigermate gewijzigd worden; b. v., indien
er eiwit in de urine is, kan, gelijk reeds vroeger gezegd
is, het ureum niet in de lot siroopdikte uitgedampte vloei-
stof worden opgespoord, maar moet de na geheele verdam-
ping van het vocht overblijvende stof eerst met alkohol worden
uitgetrokken; en zoo in andere gevallen meer, welke voor
den in de scheikunde niet geheel onervaren lezer geene
bepaalde aanwijzing vorderen.

Eindelijk zij men bedacht, dat zeer vele stoffen, met het
voedsel of als geneesmiddel gebruikt in de urine overgaan,
en daarin als zoodanig of in eenigzins veranderden toestand
kunnen worden teruggevonden. Eene optelling hiervan, ver-
gezeld van de aanwijzing om hen in gegeven .gevallen le
ontdekken, zoude echter aan het meer algemeene doel vau
dit hoofdstuk vreemd zijn,

235. Ten slotte moeten wij hier nog kortelijk gewag ma-
ken van den invloed, dien sommige der reeds vroeger ge-
noemde herkenningsmiddelen op den vorm cn de zigtbaarheid
van sommige elementaire deelen hebben, en welke men
mor-
pholo(jische reagentia
zoude kunnen noemen, daar hunne aan-
wending veelal alleen ten doel heeft om het maaksel der
voorwerpen, welke men onderzoekt, duidelijker te doen te
voorschijn treden (1).

(1) Eeu uitvoeriger overzigt van den invloed, dien vele scheikundig wer-
kende Stoffen op de elementaire deelen der plantenweefsels hebben, vindt

-ocr page 292-

i'.

MORPHOLOGISCHE REAGENTIA. 285

Vool' de plantenweefsels vindt men hiervan voorbeelden iu
het zigtbaar worden van het inwendige blaasje
{iitrkulus in-
ternus, primordialis
volgens Mohl), hetwelk in jeugdige cel-
len den inhoud omgeeft, door de inwerking van alkohol,
van de meeste zuren en van zoutoplossingen. Bijzonder goed
treedt hetzelve na eenige uren te voorschijn door de ge-
maakte doorsneden in eeue
subblimmt-oplossing (1 deel op
100 deelen water) te laten liggen; de.sgelijks in eene verza*
digde
chlorcalcium-o^lossiug.

Verders is het dikwerf noodig, ten einde de kernen in jeug-
dige plantencellen zigtbaar le maken, deze met azijnzuur of,
nog beter, met verdund salpeterzuur te bevochtigen. Daar
waar men vroeger geen spoor van kernen kon waarnemen,
ziet men deze, na zulk eene bevochtiging, dikwerf met de
grootste duidelijkheid.

Om de structuur der wanden van de cellen cn vaten te
kunnen erkennen, is het in veie gevallen noodig hen op de
eene of andere wijze sterk te kleuren, omdat hunne glas-
achtige doorschijnendheid niet veroorlooft met zekerheid ope-
ningen in het vlies van verdunde of verdikte plaatsen daarin
tc onderscheiden. Hier kan men
iodium'tinctuur bezigen,
en waar de daardoor le weeg gebragte kleuring nog niet
donker genoeg is, b. v. om de zeer kleine openingen in de
wanden van jonge cellen te zien, kan men er vervolgens
zwavelzuur bijvoegen, op de bl. 255 vermelde wijze, ten einde

de lezer in Mulder's Physiologische Schcilmndc afl., en in de Schei-
kund. Onderz.
III. 1845, terwijl eene reeks van door Donders en Mul-
der gezamenlijk in het werk gestelde onderzoekingen, oyer do werking
der scheikundige reagentia op dierlijke weefsels, gevonden worden in de
afl, der
Physiol Schcikunds cn ia het 1«? en 2''« stuk der HoMM,
Beiträge.
1847. 1.

-ocr page 293-

284 PHYSISCHE en chemische herkenningsmiddelen.

het donkerblaauw gekleurde iodium-amyloid te doen ontslaan.

Ook zijn er sommige gevallen, waar hel bestaan en de
vormingsvvijze van hel een of ander deel duidelijk gemaakt
en opgehelderd wordt door de wijze, waarop sterk werkende
reagentia daarop inwerken. Een voorbeeld hiervan levert de
culicula, zoowel die der epidermiscellen, als der houtcellen,
welker afgescheiden bestaan overtuigend bewezen wordt doör
hare verhouding legen over sterk zwavelzuur, dat, al het
overige oplossend, haar onaangetast laat.

Bij dierlijke weefsels is de aanwending van zulke de struc-
tuur ophelderende reagentia van geen minder gewigt. j

De iodium-tinctuur kan ook hier dikwerf met vrucht wor-
den gebezigd om de tedere wanden van celletjes en buisjes
te kleuren, die anders moeijelijk zigtbaar zouden wezen. De
bloedligchaampjes b. v., welke door water uitgezet zijnde, uiterst
doorschijnend worden, kan men, gelijk Schultz heeft getoond,
weder waarneembaar maken door bijvoeging van iodium-tinc-
tuur. Zoo ook komt deze te stade lol hel zigtbaar maken van
hoogst tedere cilien, en in andere dergelijke gevallen meer.

Onder de minerale zuren kan het geconcentreerde zwa-
velzuur
dienen ter isolering van het anders dikwerf moeije-
lijk zigtbare epithelium der haren, terwijl het
salpeterzuur,,
door deszelfs eigen.schap om de protéinte-bestanddeelen geel
te kleuren, een der belangrijkste herkenningsmiddelen voor
organische spiervezelen is, waarover, levens met opgave der
hierbij vereischte voorzorgen, reeds op bl. 247 het noodige
gezegd is. Bovendien doel dit zuur sommige deelen beter
te voorschijn komen, zoo als b. v. de fijnste anders moeije-
lijk waarneembare zenuwtakjes der weekdieren (1).

(1) Zie IneroYci Pappenheim en Bertliolen, Coviptes rendus 1818.
XXVL
p. 338.

-ocr page 294-

MORPHOLOGISCUE REAGENTIA. 98l>

Van nog meer algemeene aanwending zijn eenige planten- '
zuren,
wijnsteeiizuur, citroenzuur, azijnzuur, welke in
werking nagenoeg overeenkomen, maar waarvan het laatste
het meest gebruikt wordt. Geconcentreerd azijnzuur heeft in
de eerste plaats de eigenschap van alle kernen veel duidelij-
ker te maken, zoodat hun bestaan zeer dikwijls eerst door
dit zuur kan worden erkend. Verders doet het alle uit pro-
téine bestaande deelen eerst sterk opzwellen, om dezelve la-
ter op te lossen. Op deze eigenschap berust deszelfs aan-
wending door Bowmann ter aantooning van het bestaan van
het sarcolemma der primitiefbundels van de spieren, daar
de door azijnzuur sterk opgezwollen primitiefvezelen bezems-
gewijs uit de hierdoor niet veranderde vliezige scheede naar
buiten puilen.

Ook de elementaire vezelen van het lijmgevend weefsel on-
dergaan door azijnzuur eene opzwelling, waardoor tevens eene
veel grootere doorschijnendheid der geheele massa en een
verdwijnen van de grenslijnen der afzonderlijke vezelen ont-
staat. Daar nu de vezelen van het veerkrachtig weefsel,
welke altijd in meerdere of mindere mate die van het lijm-
gevend weefsel vergezellen, door azijnzuur geenerlei verande-
ring ondergaan, zoo heeft men hierin een middel, om
hunne tegenwoordigheid, en het aandeel dat zij aan de vor-
ming van het geheele weefsel nemen, te ontdekken.

Van niet minder belang is het gebruik van azijnzuur tot
het zigtbaar maken der primitiefbuizen van de zenuwen,
alsmede der haarvaten, te midden der weefsels, waarin bei-
den zich verbreiden. Terwijl namelijk alle omringende dee-
len, die grootendeels uit protéine-bestanddeelen of de ve-
zelen van het lijmgevend weefsel beslaan, door azijnzuur
zeer doorschijnend worden gemaakt, ondergaan noch de haar-

-ocr page 295-

28Ö PHYSISCHE EN CHEMISCHE HEIIKENNINGSMIDDELEX.

valeiJ, noch de zenuwbuisjes daardoor eenige in het oog
loopende verandering, en kan men de netten der eersten
en den slingerenden loop der laatsten met de grootste klaar-
heid waarnemen. Ik moet hier echter doen opmerken, dat
eene verwisseling der eene met de andere zeer ligt mogelijk
is, en dat alleen een zeer naauwkeurig onderzoek, waarbij
men inzonderheid op den oorsprong der buisjes of kanaal-
tjes moet letten, hiervoor in vele gevallen behoeden kan.

Eindelijk behoort ook eene oplossing van bijtende potasch
tot de bij mikrochemische onderzoekingen van vele dier-
lijke weefsels onmisbare hulpmiddelen, waarop Donders cn
Mulder het eerst meer bepaald opmerkzaam hebben gemaakt.
De inwerking van dit reagens is echter langzaam, en daarom
is het verkieslijk het te onderzoeken voorwerp daarmede te
digereren in een horologieglas, onder afsluiting der lucht.
Men bezigt het best eene verzadigde oplossing, en voegt ver-
volgens bij het op een glasplaatje overgcbragte voorwerp een
weinig water.

Vooral is de aanwending van dit reagens van gewigt bij
het onderzoek van alle hoornweefsels, welker bestaan uit ware
cellen eerst hierdoor volkomen duidelijk wordt, daar deze,
na de toevoeging van water, eene sterke uitzetting ondergaan,
en van plat, zoo als zij vroeger waren, bolrond worden.

Dewyl de protéine-verbindingen in potasch oplosbaar zijn,
zoo worden de daaruit bestaande elementaire deelen, zoo als
die van de willekeurige en onwillekeurige spieren, ook daarin
opgelost; dit geschiedt echter niet in de verzadigde potasch-
oplossing, maar eerst nadat er water is bijgevoegd.

Ook de vezelen van het bindweefsel, de haarvaten en pri-
mitiefbuizen der zenuwen verdwijnen er door, maar de veer-
krachtige vezelen blijven daardoor geheel onaangetast.

-ocr page 296-

OVER HET METEN VAN DE MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

356. He bepaling van de grootte der door het mikros-
koop waargenomen voorwerpen is in meer dan een opzigt
belangrijk. Hier toch, waar alleen de door het zintuig des
gezigts waarneembare eigenschappen der voorwerpen ons over-
blijven, om hunnen aard te erkennen, en hen van an-
dere ligchamen te onderscheiden, wint elke eigenschap in
belangrijkheid; en inzonderheid behoort de bepaling van de
grootte dier voorwerpen tot hunne gevvigtigste herkennings-
middelen, omdat het een der weinigen is, waarbij de uit-
komsten van de subjectiviteit des waarnemers geheel onaf-
hankelijk zijn.

Sommigen hebben intusschen gemeend, dat zeer naauwkeu-
rige grootte - bepalingen, althans voor organische voorwerpen,
die toch zoo verschillend van grootte zijn, niet gevorderd
worden, en hebben gemeend, dat men volstaan kan met
haar ongeveer bij benadering te kennen, cn vervolgens door
een cijfer uit te drukken, hetwelk wel geschikt is om door
deszelfs eenvoudigheid de verbeelding te hulp tc komen, en
zich eenige voorstelling te vormen van de kleinheid der door
het mikroskoop waargenomen voorwerpen, maar geenszins
altijd als het eigenlijke resultaat van naauwkeurig in het
^verk gestelde metingen kan beschouwd worden. Deze mee-

-ocr page 297-

288 UET METEN YAN MIKROSKOPISCHE VOOUWEUPEN.

ningjdal het er bij organische voorwerpen zoo juist niet op aan
komt, is echter geheel verkeerd. Onder honderd Negerschedels
zullen er, wel is waar, geen twee worden aangetroffen, die
volmaakt even groot zijn, evenmin als onder een gelijk getal
schedels van Europeanen; en, vergelijkt men schedel voor
schedel der beide reeksen, dan zal men welligt onder de
eersten er eenige ontmoeten, die in grootte eenige der laat-
sten overtreffen. Maar vergelijkt men daarentegen de ge-
middelde cijfers, die verkregen worden door al de afzonder-
lijke grootten in elk der beide reeksen bij elkander te tellen
en door 100 te deelen, dan lijdt het geen twijfel of men
zal bevinden, dat dit gemiddelde cijfer voor de eerste reeks
kleiner is dan voor de tweede, en men heeft dan ook vol-
komen regt, om als algemeenen regel te stellen, dat een
Neger eenen kleineren schedel heeft dan een Europeaan,

Zoo is het ook gelegen met de elementaire deelen, die
de organische weefsels zamenstellen; zij verschillen onder-
ling in grootte, maar dit verschil beweegt zich tusschen
zekere grenzen, die men kan leeren kennen; terwijl, in-
dien men een genoegzaam getal metingen beeft in het
werk gesteld van onderscheidene dier elementare deelen, men
de gemiddelde uitkomst kan aanmerken als uitdrukkende
eene zekere waarde, welke, behoudens de waarschijnlijke
feut, die van zulke uitkomsten altijd onafscheidelijk is, als
vast staande kan worden beschouwd, en dus een van de
beste kenmerken der voorwerpen oplevert.

537. Zal echler dit gemiddelde cijfer juist zijn, dan
moeten ook alle de afzonderlijke bepalingen zoo naauwkeurig
mogelijk wezen, cn dit wordt vooral van belang, indien deze
gemiddelde uitkomsten tot grondslag worden gelegd van bC'

-ocr page 298-

§98 JIeting der mikroskopische voorwerpen.

rekeuiiigeu, ten einde de numerische outvvikkehng der do
organische weefsels zamenstellende hestanddeelen, gedurende
de onderscheiden tijdperken van het leven , te leeren kennen.

De heste mikrometrische methode is derhalve in het alge-
meen die, welke zoo na mogelijk volstrekt juiste uilkomsten
geeft. Even zeer echter als het mikroskopische zien deszelfs
grenzen heeft, zoo heeft dit ook de mikrometrische bepaling
van de grootte der voorwerpen; het uiterste, dat men met
regt van eenige mikrometrische methode kan verlangen, is:
dat zij ons in staat stelt, om tot uitkomsten te geraken,
waarvan de waarschijnlijke fout geringer is, dan de grootte
van het kleinste voorwerp, hetwelk nog door het mikroskoop
kan worden waargenomen. Wij zullen straks zien, dat er
onder de verschillende mikrometrische methoden eenige zijn,
waardoor men inderdaad deze uiterste grens van naauwkeu-
righeid bereiken kau.

538. Het is echter niet genoeg, dat door eene mikro-
metrische methode uitkomsten kuuneu verkregen worden,
welke de hoogst mogelijke
betrekkoUjkG naauwkeurigheid be-
zitten ; deze uitkomsten moeten ook, zoo na mogelijk, vol^
strekt juist zijn , en hiertoe wordt vereischt, dat de door dc
meting aangegeven maten ware onderdeden zijn van eenige
algemeene standaardmaat.

Aan dit vereischte nu voldoet geen der door werktuigelijke
middelen daargestelde mikrometers, gelijk een opzettelijk on-
derzoek (1) vau een aantal dezer werktuigen, uit de beste
werkplaatsen afkomstig, mij geleerd heeft; cu de gevonden

(1) De uitkomsten van dit onderzoek zijn uitvoerig medegedeeld in: Re-
cherches micrombtriqueà sur le déoeloppement des tissus et des organes
du, corps humain, précédées d'un exameii critique des différentes mâfkC'
des micrométriques.
Tltrecht 1845. '

H. 10

-ocr page 299-

§98 JIeting der mikroskopische voorwerpen.

verschillen zijn geenszins zoo gering , dat men hen zonder
belangrijke dwaling kan veronachtzamen , daar zij tot ^, en
in één geval zelfs ^ bleken te bedragen van de waarde der
gelijknamige maten bij andere mikrometers.

Daar nu de uitkomsten der met zulke werktuigen verrigte
metingen hierdoor ophouden vergelijkbaar te zijn, zoo is het
wcnschelijk een middel te bezitten, waardoor men met ge-
noegzame zekerheid de volstrekte grootte der afdeelingen van
eiken mikrometer bepalen kan. Heeft men eenmaal gevon-
den 5 hoeveelmalen deze kleiner of grooter dan de ware maat
zijn, dan is het niet moeijelijk de gevonden grootte lot de
ware grootte te herleiden.

Het hier bedoelde middel is zeer eenvoudig, en reeds vóór
meer dan eene eeuw, wat dc hoofdzaak aanbelangt, door
Jurin aangegeven. Het beslaat in het winden van eenen
dunnen metaaldraad om eenen dikkeren , waarna men de win-
dingen telt, en de lengte van het omwonden gedeelte meet.
Deze lengte gedeeld door het getal der windingen levert dan
als quotiënt de dikte van den draad.

Om zich op die wijze eenen juislen maatstaf le verschaf-
fen , moeten echtcr verscheidene voorzorgen worden in acht
genomen.

i" De draad, welke voor de omwinding dient, behoort
overal even dik te zijn , waarvan men zich door onderzoek
behoort tc overtuigen. Bezigt men eene koperen klaviersnaar,
welke tot dit oogmerk zeer geschikt, en in eiken ijzerwinkel
te bekomen is, dan moet men er op bedacht zijn, dal deze,
op de bolle zijde gemeten (dat is die, welke bij de windin-
gen naar het oog gekeerd is) altijd iets dikker wordt bevon-
den , dan wanneer de draad om eenen hoek van 90° ge-
draaid wordt. Heeft men dus eenmaal, door telling der win-

-ocr page 300-

VEIVVAARDIGING EENER JUISTE MAAT. 291

dingen, de dikte bepaald, dan moeten alle opvolgende me-
tingen aan dezelfde zijde worden bewerkstelligd.

2° Bij het gebruik van eenen koperen draad is het ver-
kieslijk dezen om eenen regtgebogen ijzeren draad van tame-
lijke dikte, b.
V. van 6—8 millim., te winden, daar beide
metalen, van kleur verschillende, beter gelegenheid geven, om
door eene genoegzaam vergrootende loupe, of nog beter bij
eene 40—50 malige vergrooting door het zamengestelde mi-
kroskoop , te onderzoeken of de windingen behoorlijk aaneen-
sluiten , waarvan natuurlijk de naauwkeurigheid der uitkomst
grootendeels afhangt.

De omwinding geschiedt het best op eene draaibank,
vooral omdat men dan, door het tellen der omdraaijingen
der bovenste schijf, beter gelegenheid heeft het getal der om-
windingen te bepalen.

■f Eindelijk spreekt het van zelf, dat de lengte, door de
gezamelijke windingen ingenomen, met de grootste naauwkeu-
righeid moet gemeten worden , terwijl de graad van juistheid ,
waartoe deze handelwijze regt geeft te besluiten, in regt-
streeksche verhouding staat tot het aantal der windingen zelve.

Als voorbeeld hiervan moge de mededeeling dienen eener
op gezegde wijze door mij verrigte bepaling der dikte van
eene koperen klaviersnaar. Een getal van 1048 windingen
werden hiervan vereischt, om te beantwoorden aan eene voor-
af zorgvuldig gemeten, en op den dikkeren draad afgeteeken-
de lengte van 14Ö millim. (1). De dikte dier klaviersnaar
bedraagt derhalve millim. r:: 0,13359 millim.; cn,

(1) Voor deze bepaling diende een ijzeren meter, yroeger door van
S win den te Parijs geverifieerd, en alhier bew.iard in het kabinet van na-
tuurkundige werktuigen.

19*

-ocr page 301-

292 JIETING ÜEH MiKROSKOl'lSCIlE VOOhWElU'EN.

daar het getal der windingen , lot op minstens eene halve win-
ding na,met zekerheid bekend is, zoo kan het grootste ver-
schil hoogstens ^^^^ '^ct geheel bedragen, hetgeen op den
doormeter des draads overgebragt, niet meer dan ongeveer
millim. is, zoodat dus het gevonden cijfer tot in de
vierde decimaal als volkomen juist kan worden beschouwd.
Toen de bolle zijde van dezen draad, en die, welke daarvan
om 90° verwijderd is, achtereenvolgens met eenen oculair-
schroefmikrometer gemeten werden , bleek het, dat de laatste
0,00299 millim. smaller is dan de eerste (i).

Neemt men nu de aldus gevonden dikte van zulk eenen
draad als maatstaf aan , dan kan men niet alleen hiermede
de waarde der verdeelingen van glas- en schroefmikrometers
vergelijken , maar mag men zelfs met veel waarschijnlijkheid
aannemen , dat deze uitkomsten geldig zijn voor alle mikro-
meters , die op hetzelfde verdeelwerktuig vervaardigd , en uit
dezelfde werkplaats afkomstig zijn. Indien derhalve hij , die
zijne metingen mededeelt, zorg draagt den oorsprong aan te
geven van het door hem gebezigd werktuig , of yan dc door
hem tot grondslag aangenomen mikrometrischen maatstaf, dan
kan men de door hem gevonden cijfers tot de ware grootte
herleiden , door vermenigvuldiging met eenen zekeren coëifi-
cient, welk uil een vroeger onderzoek van eenen uit dezelfde
werkplaats afkomstigen mikrometer is afgeleid. Zoo heeft
eene zorgvuldige toetsing der volgende mikrometers geleerd,
dat maten met hen genomen , met de daarnevens gevoegde
cijfers moeten vermenigvuldigd worden , om tot dc ware maat

(1) Dit versctiitin dikte , waardoor de draad eenigzins plat wordt, is hier ,
even als in andere gevallen, b. v. bij het hoofdhaar, de oorzaak van het
rullen van zulk eenen draad.

-ocr page 302-

UrrOUL'KKING DER MIKKOMETniSCIlE MATEN,

te worden herleid, zooals deze door den bovenvermelden me- ^'
laaldraad wordt aangegeven :

Schroefmikrometer vau Schiek 0,957

Glasmikrometer » Oberhaüser 0,959

Schroefmikrometer » Powell 0,967

Glasmikrometer » Gh, Cheval ier 0,969

Glasmikrometer » Do Hond 0,981

Schroefmikromeler » Plöszl 0,991

Glasmikrometer » Plöszl 1,067

559. Een ander punt, dat hier in aanmerking komt, is
de wijze, waarop mikrometrische maten behooren le worden
uitgedrukt. Hierbij moet men twee doeleinden in het oog
houden; vooreerst ora door het gebruikte cijfer aan do ver-
beelding de voorstelling der grootte van het gemeten voorwerp
gemakkelijk te maken; maar ook ten tweede, om aan het cij-
fer den vereischten graad van naauwkeurigheid, en bovendien
de geschiktheid voor het gebruik lot berekeningen le geven.

Aan hel eerste doel beantwoordt het best de uitdrukking in
eene gewone breuk. Het lijdt geen twijfel, of geeft eene
duidelijker voorstelling dan 0,004424 , terwijl ook het eerste
cijfer in naauwkeurigheid het tweede evenaart, daar een ver-
schil eener éénheid in den noemer hier beantwoordt aan een
verschil in het laatste cijfer der decimale breuk, en dus
slechts de millioenste doelen van het geheel kan treü'en.
Zoodra het echter de uitdrukking geldt van een grooter ge-
deelte , wordt de zaak anders; alle grootheden liggende tus-
schen 0,05776 en 0,05929 kunnen als gewone breuk slechts
door worden aangeduid. In zulke gevallen mag derhalve de
naauwkeurigheid van de uitgedrukte waarde niet aan de meer-
dere gemakkelijkheid der voorstelling worden len olfer ge-

-ocr page 303-

294 METING DER MiKRÜSKOPlSCHE VOORWERPEN.

bragt, en daar bovendien decimale breuken voor berekenin-
gen geschikter zijn dan gewone, zoo verdienen de eersten over
het algemeen de voorkeur. Ten einde verders te gemoet te
komen aan het zoo even genoemde bezwaar, dat namelijk
de vele cijfers, en vooral de nullen bij eene breuk van dien
vorm, de uitdrukking minder bevattelijk maken, en daaren-
boven voor het geheugen eenen noodelozen last opleveren ,
zoo heb ik sedert eenige jaren, en ook in de vroegere ge-
deelten van dit werk, eene mikroskopische éénheid aangeno •
men, namelijk 0,001 millim., uitgedrukt door
mmm (mi-
kromillimeter, millimillimeter). De keuze van juist deze
grootheid als éénheid is niet zonder grond geschied. Het
zal namelijk door later aan te voeren daadzaken blijken, dat
men , bij onderzoekingen in liet gebied der organische natuur,
schier nimmer in het geval komt, om kleinere grootheden
dan tienduizendste deelen van den millimeter uit te drukken,
terwijl men zelfs in vele gevallen zich met voldoende naauw-
keurighcid tot de uitdrukking in duizendste deelen kan bepa-
len 5 en daar nu de meeste mikroskopische voorwerpen, waar-
van men den doormeter wil aangeven, beneden dien van 0,1
millim. blijven , zoo kan men bijna altijd volstaan met een
getal, uitgedrukt door twee of hoogstens drie cijfers. Zulk
een getal wordt gemakkelijk genoeg begrefjen en onthouden;
alleen dan , wanneer zeer kleine onderdeden van 1
mmm
moeten worden uitgedrukt, gelijk op sommige vroegere plaat-
sen van dit werk het geval is geweest, kan de gewone breuk
van gelijke waarde er ter tegemoetkoming vau de verbeelding
worden bijgevoegd.
)

340. Bij de schrijvers ziju nog verschillende maateenheden
in gebruik, omdat elk vervaardiger van mikrometers deze

-ocr page 304-

YEnSCllILLENDË IN GEBRUIK ZIJNDE HATEN. 295

indeelt overeenkomstig de maat, die in zijn land als de
meest algemeene is aangenomen. Het is niet te ontkennen,
dat deze verschillende wijze, van dezelfde grootheden uit te
drukken , het lezen van geschriften over mikroskopische onder -
werpen noodeloos hemoeijelijkt, en zelfs aanleiding tot ver-
warring en dwaling kan geven, omdat velen verzuimen op
te geven, welk soort van duimen of iijuen door hen ten
grondslag is gelegd, zich vergenoegende met achter het
cijfer der maat te zetten: " of "'. Bij uiterst geringe
grootten maakt dit, wel is waar, geen zeer belangrijk verschil,
maar bij voorwerpen van iets grooteren doormeter kan dit
geenszins veronachtzaamd worden. Eén millimeter namelijk
is gelijk aan:

0,0569415 Parijsche duim. 0,4453 Parijsche lijn.
0,0393706 Engelsche « 0,4724 Engelsche » (1).
0,0379624 Weener » 0,4555 Weener
0,0582251 Rhijnlands. » 0,4587 Rhijnlands. >>
De waarde in millimeters uitdrukkende, is:

een Parijsche duim n 27,0700 millim.

lijn 2,2558

» Engelsche duim » 25,5997 »
» » lijn » 2,1166 »
» Weener duim » 26,5419 »

lijn » 2,1952
» Rhijnlands. duim » 26,1622 »
lijn .. 2,1802
Overigens heb ik , ten gemakke des lezers , aan het einde van

(1) De Engelsche duim wordt zoowel verdeeld in 12 als in 10 lijnen;
het bovenstaande cijfer geldt voor het eerste geval; voor het tweede wordt
de waarde gevonden door verplaatsing van het decimaalpunt in het cijfer
voor den Engelschen duim.

-ocr page 305-

296 METlNti ÜEH MIKROSKOPISCHE VOORWERPEN.

dit hoofdstuk eene herleidingstafel gevoegd, waarin de meest
gebruikelijke maten zijn opgenomen, en onderling vergeleken.

541. Het getal der mikrometrische methoden is vrij aan-
zienlijk. In het volgende zullen wij ons echter alleen bepa-
len tot de beschouwing van de zoodanige, die tegenwoordig
in algemeen gebruik zijn; de vermelding der overige bespa -
rende voor het laatste deel, omdat zij, slechts door eenen
enkelen of weinigen in toepassing gebragt zijnde, voor het
oogenblik van meer geschiedkundig dan praktisch belang zijn.

In de eerste plaats komen in aanmerking de:

Glasmikrometers. Men heeft het in de kunst om met
eene diamant fijne verdeelingen op glas te trekken zeer ver
gebragt. Elk vervaardiger van mikroskopen voegt, voor den
des verlangenden, bij zijne werktuigen glasplaatjes, waarop b. v.
de millimeter in 100, 500 en zelfs meer deelen verdeeld
is. Behalve door de fijnheid der verdeeling, onderscheiden
zich dc glasmikrometers nog door de wijze, waarop de ver-
deelingen daarop zijn aangebragt. Bij sommigen namelijk
zijn de streepjes alle van gelijke lengte, en is het verschil
in de grootte der afdeclingen alleen aangeduid door onder-
scheiden groepen, waarin de onderlinge afstand der streepjes
verschilt. Beter zijn de zoodanigen, waar de verdeelingen op
de wijze van eenen gewonen maatstaf zijn ingesneden, met
aanduiding der grootere verdeelingen door uitspringende streep-
jes. Eindelijk zijn er nog anderen, waarop slechts ééne soort
van vcrdeclingen gevonden wordt, doch waarvan de streepen
elkander regthoekig snijden, en dus ruitjes vormen. Beide
deze laatste verdeelingswijzen hebben hunne bijzondere nut-
tigheid; die, welke op de manier van eenen maatstok zijn
vervaardigd, zijn meer geschikt om bij het doen van eigen-

-ocr page 306-

CLASMIKH03IETERS. 297

lijkc metingen gebruikt le worden, terwijl de ruitmikrome-
ters meer te pas komen bij bet tellen van voorwerpen in
eene zekere ruimte van bel gezigtsveld begrepen, als ook bij
het vervaardigen van teekeningen.

Bij dc beoordecling van eenen glasmikrometer, moet op drie
omstandigheden gelet worden:

1° op de juistheid der betrekkelijke grootte- van elk der
gelijknamige verdeelingen. Dil is inderdaad hel belangrijkste
vereischte in iedere mikrometrische verdeeling, en waaraan
slechls weinige in zoo volkomene male voldoen, als voor de
naauwkeurigheid der daarmede verrigte melingen noodig is.
Het is geene zeldzaamheid bij glasmikrometers, uil de beste
werkplaatsen afkomstig, verschillen aan te treffen, die ^^ en
zelfs tot i van de gelijknamige afdeelingen bedragen. Het
spreekt van zelf, dat deze verschillen, hoe betrekkelijk groot
zij ook zijn, echter, indien de verdeelingen zelve klein zijn,
door het bloote zien alleen moeijelijk met zekerheid kunnen
worden ontdekt. Het tellen van het aantal der afdeelingen,
die de ruimte van het gezigtsveld innemen, wanneer onder-
scheiden gedeelten des mikrometers daarin gebragt worden, kan
alleen zeer belangrijke verschillen doen kennen, daar de ran-
den van het gezigtsveld slechls zelden aan weerszijden juist
op een afdeelingsslreepje zullen vallen. Wil men geringe ver-
verschillen met zekerheid ontdekken, dan moeten de afdee-
lingen des mikrometers bij opvolging elk afzonderlijk gemeten
worden, volgens eene der naauwkeurigste verder te vermel-
den mikrometrische methoden. ^

2° Een tweede punl, dat hier in aanmerking komt, is de
bepaling der volstrekte grootte van de op eenen glasmikrometer
aangebragte afdeelingen. Üat deze grootte, zooals zij door den
vervaardiger is opgegeven, geenszins, zonder nadere beproe-.

-ocr page 307-

§98 JIeting der mikroskopische voorwerpen.

ving, als de ware kan worden aangemerkt, is reeds (bl. 295}
gebleken. Heeft men zich, op de aangegeven wijze, eenen
metaaldraad verschaft, waarvan men den juisten doormeter
kent, dan kan men dezen op den glasmikrometer leggen,
en zien in hoeverre zijne breedte met eene gelijke ruimte
op den laatsten overeenkomt. Intusschen zal het ook hier
zelden gebeuren, dat de randen van den draad juist vallen
op de streepjes, die eene zekere afdeeling aanduiden, en is
het daarom in den regel beter voor zulk eene vergelijking
gebruik te maken van de uitkomsten, verkregen, door vol-
gens andere methoden verrigte naauwkeurige metingen vau
den draad en van de afdeelingen des glasmikromcters. ,

3° Ook moet op de dikte der op het glas getrokken streep-
jes worden acht geslagen. Bij eenen glasmikrometer, welke
bestemd is, om als een voorwerp op de voorwerptafel gelegd
te worden, behooren deze streepjes zoo dun mogelijk te
zijn, en tevens gladde niet afgeschilferde randen te bezitten,
Is het daarentegen de bestemming van den mikrometer,
om voor metingen in het oculair gebragt te worden, dan
kunnen en moeten zelfs de streepjes merkelijk dikker zijn,
zoodat zij bij het zien door het mikroskoop gemakkelijk in
het oog vallen.

Ook zij men bij het doen van metingen bedacht, dat de
grootte der afdeelingen niet begrepen is tusschen de naar el-
kander toegekeerde kanten van twee streepjes, maar tusschen
hunne middengedeelten, of tusschen hunne naar regts of
naar links gekeerde randen.

De glasmikrometers kunnen op meer dan eene wijze tot
het doen van metingen worden aangewend.

In de eerste plaats kan men het te meten voorwerp op
den glasmikrometer zeiven leggen , en beiden te gelijk door

-ocr page 308-

GLASMIKROMETERS. 299

bel mikroskoop beschouwen. Deze handelwijze is echter in
meer dan één opzigt gebrekkig. Eensdeels toch kunnen al-
dus met zekerheid slechts zulke grootten worden gemeten,
welke niet beneden die der kleinste verdeelingen van den mi-
krometer zijn ; en daar de verdeeling op glas uit den aard der
zaak zekere grenzen niet kan overschrijden, zoo zal men nim-
mer op die wijze zulke fijne metingen kunnen bewerkstelli-
gen als volgens andere methoden mogelijk zijn. Anderdeels
zijn de uitkomsten van zulke metingen behebt met al de fou-
ten van den mikrometer, terwijl het bovendien in de meeste
gevallen, vooral bij het aanwenden van sterke vergrootingen,
niet gelokt het voorwerp en de streepjes, die de afdeelingen
aanduiden, terzelfder tijd scherp te zien, daar beiden zich nim-
mer geheel in hetzelfde vlak bevinden.

Dit laatste bezwaar is niet eigen aan eene andere manier
om den glasmikrometer te gebruiken, welke daarin bestaat,
dat in een der bij het mikroskoop behoorcnde ocülairen , op
twee tegen elkander overgestelde punten, twee schroeven wor-
denen aangebragt, welke in fijne spitsen eindigen, die zich
in het gezigtsveld vertoonen , en aldaar verder van of digter
bij elkander kunnen gebragt worden. Tot het meten van
eenig voorwerp worden de beide schroeven dan zoo ver ge-
draaid, totdat de randen van het beeld in aanraking schijnen te
zijn met de spitsen der schroeven ; hierop het voorwerp ver-
wijderende , en in deszelfs plaats eenen glasmikrometer leg-
gende , leest men de maat af, die zich dan tusschen de bei-
de punten vertoont.

Deze methode is iets beter dan de eerste. Niet alleen
toch ziet men de verdeelingen des mikrometers en de
punten der schroeven te gelijker tijd even scherp , maar door na
elkander verschillende gedeelten van den mikrometer tusschen

-ocr page 309-

300 metlnü der HlKROSirOPlSCIIE VOORWERPEN.

de punlen le brengen, en de gemiddelde nilkomsl uit deze
metingen te nemen, kan men ook de fouten des mikrome-
ters onschadelijk maken. Zij heeft echter het groote nadeel
van hierdoor en door de gedurige verwisseling met het voor-
werp , meer tijdroovend dan eenige andere te zijn. Bo-
vendien zijn de grenzen van fijnheid der meting hier even
spoedig bereikt als bij de vorige. De fijnste mikrometri-
sche verdeeling op glas, welke door de beste onzer tegen-
woordige mikroskopen nog kan onderscheiden worden , is die
der 9''° groep van het proefplaatje van Nobert (z. Dl. I.
bl. 404), waar de onderlinge afstand der lijntjes ongeveer
j j'-ö millim. bedraagt, en dit geeft tevens de uiterste grens
van naauwkeurigheid aan , waartoe men het door deze me-
thode , bij het gebruik der beste tegenwoordig vervaardigde
glasmikrometers brengen kan , en zelfs mag men aannemen,
dat deze naauwkeurighcidsgraad , uit hoofde van de diffractie
aan de uiteinden der spitsen, bezwaarlijk immer bereikt kan
worden.

Doch men kan den glasmikrometer ook nog op eene derde
wijze aanwenden, welke in meer dan één opzigt de voorkeur
verdient boven de beide reeds genoemden. In stede namelijk
van hem op de voorwerptafel te leggen, brengt men hem in
het oculair. Het best dient hiertoe een Ramsdensch ocu-
lair (z. Dl. I. § 161), omdat de mikrometer, tusschen de bei-
de glazen van een gewoon Huy gensch oculair gebragt zijn-
de , een te gebogen beeld zoude geven.

De voordeelen dezer handelwijze bestaan in de eerste plaats
hierin, dat men, om metingen van gelijke fijnheid te be-
werkstelligen , eenen glasmikrometer kan aanwenden, waarop
de streepen op veel grooteren afstand van elkander staan ,
dan bij het gebruik van den glasmikrometer als voorwerp ver-

-ocr page 310-

GLASMIKIIOMEÏERS. 501

eischt wordt. De reden hiervan is, dat de eenige vergroo-
ting, welke de mikrometrische afdeelingen in dit geval onder-
gaan , door het oculair geschiedt. Gesteld zijnde dat een
oculair 10 malen vergroot, en de mikrometer verdeeld is
in 20ste deelen van den millimeter, dan zal zich elke afdee-
ling , op den aangenomen duidelijkheidsafstand geprojici-
eerd , f millim. groot vertoonen; bedraagt dan de aange-
wende vergrooting van het geheele mikroskoop, voor dien-
zelfden duidelijkheidsafstand berekend , 500 maal, dan be-
antwoordt elke afdeeling, zoo als zij in het gezigtsveld wordt
gezien, aan 1050 miHim. TDaai" men nu nog sterkere vcr-
grootiugen kan aanwenden , cn ook nog iets fijner verdeelde
mikrometers, zoo is het niet moeijelijk door deze methode nog
2Ö5Ö ~ 2/00 niilüm. regtstreeks en met zekerheid te meten ,
waartoe vooral bijdraagt, dat de streepjes op den tot zulk een ge-
bruik bestemden mikrometer merkelijk breedercn dieper zijnde,
dan bij andere zeer fijn verdeelde mogelijk is , met potlood kun-
nen worden ingewreven , waardoor zij veel zigtbaarder worden.

Het hoofdvoordeel dezer methode bestaat echter daarin,
dat de fouten des mikrometers door haar geheel onmerkbaar
worden. Heeft men b. v. gevonden, dat iedere afdeeling
beantwoordt aan millim., dan zullen , door een verschil

van I tusschen de waarden der afzonderlijke afdeelingen (het
grootst tot hiertoe door mij waargenomene), de uitkomsten der
metingen niet meer dan ^050 niillim. onderling kunnen af-
wijken , derhalve zoo weinig, dat het verschil voor zeer vele
voorwerpen reeds buiten de grenzen der waarneembaarheid ligt.

Intusschen heeft deze handelwijze ook hare nadeelen. Ten
eerste geeft zij geene regtstreeksche malen, maar zij vordert
vooraf eene opzettelijke bepaling van de waarde der afdeelin-
gen , en dit wel voor elk objectiefslelsel in het bijzonder, de-

-ocr page 311-

302 METlNti DER MIKROSKOPISCUE VOORWERPEN.

wijl (leze waarde daalt, naar gelang de vergrooting door gene
klimt. Voor deze bepaling kan elk voorwerp dienen, waarvan
men den doormeter met juistheid kent; het best derhalve
de meer genoemde metaaldraad, of ook een tweede glasmi-
krometer, mits men zorg draagt verscheidene afdeelingen van
dezen met die van den oculair-mikrometer te vergelijken,
en de gemiddelde waarde daaruit te berekenen.

Een meer gewigtig bezwaar tegen het gebruik van den
glasmikrometer in het oculair is de moeijelijkheid, waarmede
men de streepjes nog onderscheidt, zoodra vele voorwerpen
op en door elkander liggend in het gezigtsveld worden waar-
genomen. Het meten van bloedschijfjes en dergelijke zich
geisoleerd vertoonende voorwerpen kan daarmede met het groot-
ste gemak en met veel naauwkeurighcid geschieden, maar het
meten van gangliencellen te midden van het hen omgevende weef-
sel , van vetcellen, die in onderlingen zamenhang zijn, enzv.
is op die wijze hoogst moeijelijk, en dikwerf volstrekt onmogelijk.

342. Schroefmikrometers. Wanneer men eene schroef
ronddraait, dan ondergaat deze eene voorwaartsche of ach-
terwaartsche beweging, welke des te geringer is, hoe meer
schroefwindingen in eenen gegeven afstand bevat zijn. Zijn
er 3 op eiken millimeter, dan doet iedere geheele om-
draaijing de schroef | millim. vooruit of achteruit gaan;
heeft men dan het naar buiten uitstekend einde der schroef
van eene wijzerplaat voorzien, welke in 100 deelen verdeeld
is, dan zal de beweging der schroef voor ieder dier afdee-
lingen of graden millim. bedragen. Bevindt er zich bo-
vendien een nonius aan, waardoor IO"*" gedeelten der
graden worden aangegeven, dan kan men de schroef om
millimeter voor- of achteruit doen gaan.

-ocr page 312-

SCHROEFMIKROMETERS. 505

Op deze eigenschap der schroef berust hare aanwending
als mikrometer. Gewoonlijk echter is hier de inrigting ge-
maakt , dat de vaarschroef vast staat, zoodat deze noch vóór-
noch achteruit kan bewogen, maar alleen rondgedraaid wor-
den, terwijl het daarentegen de moerschroef is, welke,
glijdende in een daarvoor bestemd raam, voortbewogen vfordt,
en tevens het voorwerp medevoert, waaraan men eene lang-
zame beweging wil mededeelen.

De tegenwoordig in gebruik zijnde schroefmikromcters zijn
van tweederlei soort, namelijk
voorwerptafel-sehr oef mikro-
meters
en oculair-schroefmikrometers.

De voorwerptafel-schroefmikrometer dient, om aan een
gedeelte van de voorwerptafel, en hiermede tevens aan het
voorwerp , eene beweging mede te deelen, waarvan de lengte
gemeten wordt, door achtereenvolgens de beide randen van
het beeld in aanraking te brengen met eenen in het ocu-
lair gespannen draad, terwijl vervolgens de afgeloopen weg
wordt aangewezen , door het getal omdraaijingen of gedeelten
van omdraaijingen, die de schroef heeft ondergaan.

Het is evenwel boven (bl, 295) gebleken, dat men zich
op de volstrekte juistheid der aldus verkregen maten niet
geheel verlaten kan, iets trouwens dat dengenen, die de wijze
kent, waarop zulke schroeven gesneden worden, en waarbij
ligtelijk fouten kunnen worden begaan, welke of meer van
het geheel bedragen, niet verwonderen kan. Om de juiste waar-
de der afdeelingen van eenigen schroefmikrometer te kennen,
is het daarom volstrekt noodig, dezelve aan eenigen vasten
maatstaf te toetsen, waartoe dan de reeds (bl. 290) ver-
melde metaaldraad zeer geschikt is. Het tellen der schroef-
windingen in eene bepaalde ruimte, hetgeen door velen
aangeraden wordt, levert eene hoogst onzekere uitkomst,

-ocr page 313-

§98 JIeting der mikroskopische voorwerpen.

dewijl de schroef hiertoe veel te kort is. Een glasmikrome-
ter kan alleen dan als maatstaf worden gebruikt, wanneer
de waarde van deszelfs afdeclingen vooraf met juistheid be-
paald is; terwijl men dan de onderlinge verschillen van deze
onschadelijk maakt, door het verrigten van een aantal me-
tingen op onderscheiden gedeelten.

Voor het onderzoek van eenen schroefmikrometer komen echter
nog andere punten in aanmerking. Bij slecht vervaardigde werk-
tuigen van die soort neemt men in meerdere of mindere mate
eenen zoogenaamden dooden gang waar, dat is, de wijzerplaat
kan worden bewogen , zonder dat de schroef of het voorwerp
zich ter zelfder tijd voortbeweegt. Dit gebrek ontstaat na verloop
van tijd zelfs bij de beste schroefmikrometers door een menigvul-
dig gebruik, daar hierdoor de veer, welke den achteruitgang der
schroef moet regelen, allengs verlamd wordt, waaruit de regel
voortvloeit, dat men zulk een werktuig nimmer anders dan tot
metingen moet aanwenden, maar niet tot het enkel bewegen
der voorwerpen in het gezigtsveld. Bestaat dit gebrek eenmaal,
en is de toestel overigens ongeschonden, dan kan men des-
zelfs invloed op dc uitkomsten der metingen vermijden, door
den eenen rand van het beeld van het voorwerp in aanraking
te brengen met den draad iu het oculair, en dan de schroef
steeds in denzelfden zin voort te draaijen,i tot dat de andere
rand daarmede in aanraking komt; elke heen en weder be-
weging van het voorwerp is hier schadelijk.

Verders moeten ook de vaste fouten der schroef onderzocht
en gekend worden. Bij werktuigen, die uit goede werkplaat-
sen afkomstig zijn, zijn deze fouten, wel is waar, gering,
doch, waar het op naauwkeurigheid aankomt, mogen zij toch
niet worden veronachtzaamd. Niet alle gedeelten der schroef
geven bij hun gebruik volkomen gelijke maten, zooals blijken

-ocr page 314-

SCHllOEFaiIKUOMETERS. 505

kan door achtereenvolgens hetzelfde voorwerp niet onderschei-
den schroefgedeelten te meten. Kent men echter eenmaal
deze kleine verschillen, dan kan men hen later bij de uil-
komsten in rekening brengen.

De draad, welke in het oculair is gespannen, is gewoon-
lijk een spinnewebdraad, ofschoon men ook andere draden
en haren, alsmede streepen met eenen diamant op glas ge-
trokken, daarvoor gebruiken kan. Het doet er eigenlijk wei-
nig toe, of zulk een draad zeer dun is, daar het alleen op
de scherpte der randen aankomt, welke met die van hot
beeld des voorwerps moeten worden in aanraking gebragt.
Een bezwaar echter, hetwelk alle melingen met den schroef-
mikrometer aankleeft, is de invloed, welken de diirractie op do
uilkomst der metingen heeft, daar zij maakt, dat moeijelijk
met volkomen zekerheid het oogenblik kan worden bepaald,
waarop de randen van draad en voorwerp onderling in aan-
raking zijn. Om dit bezwaar weg le nemen, heeft v. Mohl(l)
aangeraden, in plaals van eenen draad, eene naald met eene
fijne punt in het oculair te brengen, zoodat deze in het
midden van het gezigtsveld gezien wordt; hierdoor verbetert
men de zaak echter niet, daar de buiging der lichtstralen
zoowel plaats heeft tusschen zulk eene punt en den rand van
het voorwerp, als lusschen dezen en eenen draad. Hel eenige
middel, om de diffractie geheel weg le nemen, is de meling
bij opvallend licht te bewerkstelligen, doch dit kan natuurlijk
alleen bij sommige voorwerpen en bij niel te sterke vergroo-
tingen te pas komen.

Om de grenzen van naauwkeurigheid le bepalen, waartoe
het gebruik van den voorwerpl.ifel-schroefmikromeler in slaat

(1) Linnaea 1812. s. 502.

II. 20

-ocr page 315-

§98 JIeting der mikroskopische voorwerpen.

stelt, hebben v. Mohl en ik beide eenige proefmetingen daar-
mede in het werk gesteld , en daaruit de waarschijnlijke fout,
zoowel voor elke meting in het bijzonder, als voor de ge-
middelde uitkomst van een aantal metingen berekend. V. Mohl
vond bij het meten van voorwerpen van onderscheiden grootte
met eenen Plöszlschen schroefmikrometer, dat de waar-
schijnlijke fout der gemiddelde uitkomst van 10 melingen
van hetzelfde voorwerp 55500 tot millim. bedraagt,

gemiddeld yg^öö millim. Bij het meten van een bloed-
schijfje, met eenen schroefmikrometer van PlÖszl en eenen
anderen van Powell, verkreeg ik de volgende uitkomsten voor
een gelijk getal van metingen.

Grootste verschil Waarschijnlijke Waarschijnlijke

tusschen de afzon- fout der fout van

derhjke metingen. gemidd. uitkomst. elke meting.

Powell millim. ^^to millim. millira.

Plöszl .. » 3Ö5Ö "

Hieruit blijkt dus, dat, hoewel de waarschijnlijke fout der
gemiddelde uilkomst van een aantal melingen van hetzelfde
voorwerp zoo gering is, dat zij in de meeste gevallen kan
worden verwaarloosd, er echter bij eene enkele meling eene
waarschijnlijke fout begaan wordt, die by voorwerpen, welke
beneden 1
mmm groot zijn , tot | — | van hunnen door-
meter bedraagt, cn zelfs, in weerwil der grootste zorgvul-
digheid tijdens het doen der meting, nog merkelijk hooger
stijgen kan.

De oorzaak, dat de best vervaardigde schroefmikrometers
van deze inrigting geene naauwkeuriger uitkomsten geven , ligt
gedeeltelijk daarin, dat, in weerwil eener tamelijke stevigheid
van het geheele statief, toch bij het in beweging brengen der
schroef, door de drukking der vingeren, ligtelijk eenige ver-
andering ontslaat in de betrekkelijke plaats van het voorwerp.

-ocr page 316-

SCFiROEFMIlillOMEÏERS. 507

onafhankelijk van den voortgang der schroef, zoodat wanneer
deszelfs tegenovergestelde rand den draad bereikt heeft, men
niet volkomen zeker is, dat de afgeloopen weg juist gelijk
is aan den te meten doormeter. Hier komt bij , dat alle
begane fouten , zoowel die bij het in aanraking stellen met
den draad, als die, welke in de schroef zelve huisvesten, in
gelijke mate met de aangewende vergrooting toenemen.

Het is om deze redenen , - dat de voorwerptafel - schroefmi-
krometer in naauwkeurigheid moet wijken voor den oculair-
schroefmikrometer. De meest gebruikelijke inrigting des laatsten
is dezelfde, welke ook bij astronomische kijkers in gebruik
is, en bestaat uit een Ramsdensch oculair, in welks ge-
zigtsveld zich twee evenwijdig loopende draden bevinden,
waarvan de eene vast staat, terwijl de andere door cene
schroef op en neder kan worden bewogen. Bij het gebruik
worden dan de randen van het beeld tusschen de beide dra-
den gebragt. De waarde van eiken schroefomgang en van de
op de wijzerplaat ingesneden verdeelingen moet vooraf door
de reeds meermalen aangevoerde middelen bepaald worden ,
en verschilt natuurlijk voor ieder objectiefstelsel.

Het is duidelijk , dat, bij deze wijze van den schroef als
mikrometer te gebruiken, eene veel grootere naauwkeurigheid
bereikbaar moet zijn. Dezelfde schroef b. v., welke ö win-
dingen in den millimeter tellende , in werkelijkheid een voor-
werp slechts j millim. bij elke geheele omdraaijng van plaats
zoude doen veranderen , zal, indien het beeld vóór het ocu-
lair 100 maal vergroot is, bij elke geheele omdraaijing, aan
s§ö millim. van een voorwerp op de voorwerptafel beant-
woorden. Is dan de wijzerplaat nog in 100deelen verdeeld,
dan wordt door elke afdeeling
jösóö n^iHim. gemeten. Zulk
eene fijnheid der meting, welke door het aanbrengen van

920*

-ocr page 317-

508 METING DEU MlKUÜSKOl'ISCHE VOOUWEUPEN.

eeuen nouius zelfs nog zoude kunnen vermeerderd worden }
is schier overbodig te noemen, en men bezigt dan ook in
oculair - schroefmikrometers gewoonlijk iets dikkere schroeven,
met een geringer getal windingen, doch die juist hierom
met meerdere naauwkeurigheid kunnen vervaardigd worden ,
dan de zeer fijne schroeven , welke gevorderd worden in mi-
krometers, waardoor het voorwerp zelf bewogen wordt.

Met eenen Dollondschen mikrometer van deze inrig-
ting, waaraan de waarde van elke afdeeling op de wijzerplaat,
bij eene 455 malige vergrooting, 0,094 ninmi {rghjo
lim.), en, bij eene vergrooting van 820 maal, 0,031 mtiwi ^
millim.) bedraagt (1), zijn van eenige voorwerpen tel- (
keus een tiental metingen verrigt, welke de volgende uit-
komsten hebben opgeleverd :

Ver-

groo-

Voorwerp.

ting.

Een bloedschijfje.

455.

0,05 millim. van

eenen glasmikrorue-

ter.

455,

0,01 millim. van

eenen glasmikrome-

ter.

850,

Onderlinge afstand

tusschen twee

streepjes op een der

kleinste schubbetjes

Tan Lepisma sacha-

rina.

850.

Grootste ver-
schil.

__1__

2. 7 O O

ï

S'250

der gemidd.
uitkomst.

Waarschijnlijke fout

van elke
meting.

öpVö mm.

55V0

jréóö mm.

__i.__»

3 oooo

— —»

lïJaocJ

n

Z7000

57ÖÓÖ "

ïïS'ööö


2ö?ö mm-

__I__

ao40

Hieruit blijkt, dat de waarschijnlijke fout der gemiddelde
uitkomst inderdaad ver buiten de grenzen ligt, welke wij

(1) Deze cijfers verschillen iets van die, welke iu de Recherches micro-
viétriques
p. 18 opgegeven zijn, omdat daar de waarde der Oberhaü-
ser sche mikrometer-afdeclingen ten grondslag is gelegd, terwijl ik later
eone naauwkeuriger bepaling door middel yan den op bl, 291 vermelden
metaaldraad heb verrigt.

-ocr page 318-

schroefmikkometeus. 509

vroeger (bl. 87) voor de zigtbaarheid van ondoorschijnende voor-^
werpen door het mikroskoop gevonden hebben, terwijl zelfs die
van elke meting daaraan zeer nabij komt. Dit is de hoogst
mogelijke trap vau naauwkeurigheid, die eene mikrometrische
methode bereiken kan, en werkelijk overtreft de oculair-
schroefmikrometer in dit opzigt alle de overigen.

Het eenige beletsel, dat zijn algemeen gebruik in den weg
staat, is de meerdere kostbaarheid; want behalve den mikro-
meter zelven, die uit den aard der zaak tot de duurdere
werktuigen behoort, moet de voorwerptafel van het mikros-
koop hier ook voorzien zijn van eene beweegbare slede, om
den eenen rand van het beeld in aanraking te brengen met
den vaststaanden der beide draden, daar zulks onmogelijk met
genoegzame zekerheid door de hand kan verrigt worden.

345. Onder de handelwijzen om de grootte der mikros-
kopische voorwerpen te meten, zijn er eenigen, die onderling
daarin overeenkomen, dat het vergroote beeld op eene op-
pervlakte geprojicieerd, hierop gemeten, en vervolgens de
gevonden doormeter door het vergrootingscijfer gedeeld wordt;
het quotiënt is dan de doormeter van het voorwerp.
Dit is in het algemeen de weg, dien men volgt bij:
t° het gebruik der onderscheiden soorten van
dioptrische
cn katoptrische projectiemiddelen;

de aanwending van het beeldmikroskoop , en
3' het
dubbelzien.

Al deze handelwijzen vorderen derhalve in de eerste plaats
eene naauwkeurige kennis van het vergrootingscijfer, waarom-
trent men de in § 206, D. I. gegevene voorschriften kan vergelij-
ken. Alleenlijk herinner ik hier, dat voor het tot dil doel ver-
eischle vergrootingscijfer geen duidelijkheidsafstaud hoegenaamd

-ocr page 319-

§98 JIeting der mikroskopische voorwerpen.

in aanmerking komt, maar dat sleciits de vraag moet worden be-
antwoord : hoe sterk is de vergrooting van het voorwerp voor
eenen zekeren altijd vasten afstand van het vlak, waarop des-
zelfs beeld geprojiciëerd wordt ? Deze eerste bepaling moet
natuurlijk met groote naauwkeurighcid verrigt worden,en even
zoo moet men bij elke volgende bepaling, waarbij men van
het gevonden vergrootingscijfer gebruik maakt, zorgvuldig acht
geven, dat de aangenomen afstand voor het beeld onveran-
derlijk dezelfde blijft.

Verders moet men hier vooral ook den invloed in het oog
houden , welke de kromming van het beeld (verg. D. I. bl.
554 ,585) op de vergrooting uitoefent, en onderzoeken , welk
verschil in dit opzigt de onderscheidene gedeelten van hel
gezigtsveld opleveren ; overigens kan men dit verschil geheel
onschadelijk maken , door in het oculair eenen ring le leg-
gen , cn vóór elke meling het voorwerp zoo te plaatsen , dat
deszelfs beeld zich aan de randen van dien ring vertoont.

In de tweede plaats moet de doormeter van het beeld
zoo naauwkeurig mogelijk, dat is voor hel minst lot in tien-
de deelen van den millimeter, worden gemeten; het best bedient
men zich hiertoe van den reeds D. I, bl. 556 beschreven
dubbelen passer, waardoor de maat vervijfvoudigd wordt, ter-
wijl men, bij het gemis van dezen , ook itot andere, aldaar
vermelde middelen zijne toevlugt kan nemen.

5K4. Het is voor het doen van metingen ttimelijk onver-
schillig , aan welk der onderscheidene dioptrische cn katoptri-
sche middelen tot het projiciëren der beelden (de verschil-
lende soorten der
camera lucida, het Sömmeringsche
spiegeltje enzv., voor welker beschrijving ik den lezer naar
I). 1. § 177 cn vervolg verwijs) men dc voorkeur geeft. Al-

-ocr page 320-

meting door de camera lücida, het sömmer, spiegeltje enzv. 311

len vorderen echter, dat het mikroskoop óf horizontaal gesteld
wordt, óf dat de straalbundels door een regthoekig glaspris-
ma in eene horizontale rigting gebragt worden , daar beel-
den , die op een vertikaal vlak geprojicieerd worden, bezwaar-
lijk met de noodige juistheid kunnen gemeten worden, uit
hoofde van het gebrek aan ondersteuning der hand. Ge-
schiedt de projectie, zoo als verkieslijk is, op eene lei, dan
drage men zorg steeds dezelfde of eene van gelijke dikte hier-
voor te bezigen.

Dat men , bij het in acht nemen van alle noodige voor-
zorgen , door deze middelen zeer naauwkeurige uitkomsten
kan verkrijgen, mogen de volgende opgaven van eenige met
het Sömmeringsche spiegeltje verrigte metingen bewijzen:

Waarschijnlijke fout.
Ver- der gemidd.

groo- Grootste uitkomst van van elke

Voorwerp. ting. verschil. 10 metingen. meting.

Bioedschijfje. 740. Yïïïö'ïi'ilim. ^^^^^ millim. millim.

0,05 millim. van
eenen glasmi-
krometer. 3C9. » « '•

De grootte van de waarschijnlijke fout is in deze beide
gevallen tamelijk uiteenloopend. Dit ontspruit uit twee oor-
zaken. Vooreerst klimt de naauwkeurigheid der uitkomst naar
mate de vergrooting toeneemt. Wel is waar zijn , bij eene
740 malige vergrooting, de omtrekken niet meer zoo scherp
als bij eene 369 malige, maar ook worden alle fouten der
meting bij de laatstgenoemde nagenoeg dubbel zoo groot als
bij de eerste. De tweede omstandigheid, waaraan deze verschil-
lende uitkomst moet worden toegeschreven, is het onderscheid
in grootte tusschen de beide gebezigde voorwerpen, Die van
het bioedschijfje bedroeg 6,3
mmm , dat is ongeveer ^ van de
als voorwerp gebezigde mikrometerafdeeling; het beeld was dus

-ocr page 321-

512 METING DE« MlKUOSIiOPISCHE VÜOIUVEUPEN.

ia het eerste geval ongeveer 4 malen kleiner dan in het tweede.
Hoe kleiner nu het beeld is, des te gemakkelijker worden
deszelfs beide grenslijnen op hetzelfde oogenblik door het oog
waargenomen, en gevolgelijk is dan ook de meling met den
passer des te zekerder. Neemt het beeld daarentegen een groo-
ter gedeelte van het gezigtsveld in, dan wordt bet gelijktijdig
zien van deszelfs beide randen hoe langer hoe moeijelijker,
en vermeerderen dus ook de kansen om fouten bij de meting
te begaan.

In dit opzigt doet derhalve deze handelwijze onder voor
het gebruik der schroefmikrometers, waarmede grootere en
kleinere voorwerpen met gelijken graad van naauwkeurigheid
kunnen gemeten worden. Daarentegen overtreft zij den voor-
werptafel - schroefmikrometer voor het meten van zeer kleine
voorwerpen, terwijl zij in dit opzigt met den oculair-schroef-
mikrometer bijna gelijk staat.

345. Dc verschillende soorten van beeldmikroskopen (z.
Dl. I. § 130 en vervolg) kunnen alle tot het doen van me-
lingen worden aangewend. Bij hunne gewone inrigting, waar-
bij een donker gemaakt vertrek wordt gevorderd, is hun ge-
bruik hiertoe echter veel te omslagtig. Andevs is het echter
gelegen met de draagbare werktuigen van dezej soort, bepaal-
delijk met dal, hetwelk in iig. 23 is afgebeeld, en waarvan
de beschrijving in hel volgende hoofdstuk zal gegeven wor-
den. Hier wordt het beeld opgevangen op eene mal gesle-
pen glazen plaat, en aldaar met inachtneming der zoo even
(§ 345) opgegeven voorzorgen gemeten.

De volgende uitkomsten van eenige met dien toestel ver-
rigte metingen mogen bier eene plaats vinden.

-ocr page 322-

meting door het beeldmikroskoop, het dubbelzien. 515

Waarschijnlijke fout
Ver- (irootste ver- der gemidd.
groo- schil der uitkomst van vau elke

Voorwerpen. ting. uitkomsten. 10 metingen. meting.

Bloedschijfje. 595. ï^Iöö millim. ^^^^ millim.

0,05 millim. van
eenen glasmi-
krometer. id. -ffló .. Yahó » 4?ÖÖ "

Zij toonen aan, dat men ook op die wijze den doormeter
der voorwerpen met groote naauwkenriglieid meten kan, mits
men eene tamelijk sterke vergrooting gebruikt, daar het van
zelf spreekt, dat, even als bij de vorige methode, de grootte
der waarschijnlijke fout toeneemt bij vermindering der ver-
grooting. Ook de doormeter der voorwerpen oefent hier, ge-
lijk men ziet, eenigen invloed uit, hoewel merkelijk minder,
dan bij het gebruik van het Sömmeringsche spiegeltje, het-j
geen zijne verklaring daarin vindt, dat hier niet, gelijk daar,
grootere beelden met mindere zekerheid kunnen gemeten
worden , alleen omdat zij grooter zijn, maar dewijl de door
het beeldmikroskoop gevormde beelden in het midden van
het veld altijd de scherpste randen bezitten.

564. De laatste mikrometrische methode eindelijk, welke
hier moet vermeld worden, is die , waarbij men door het
dubbelzien de beelden der voorwerpen, welke met het eene
oog in het gezigtsveld worden waargenomen, met het andere
op de voorwerptafel projiciëert, en aldaar meet. Over het
dubbelzien is reeds D. I. § 185 gesproken; hier moeten nog
slechts de voorzorgen worden vermeld, welke bij het verrig-
ten van metingen behooren te worden in acht genomen.

1° Gedureude de meting moet de rigting der as van het
oog geene verandering ondergaan, en dit dus zoo onbewege-
lijk mogelijk worden gehouden.

-ocr page 323-

§98 JIeting der mikroskopische voorwerpen.

2° Ten einde de punten van den tot meting gebezigdeo
passer telkens op denzelfden afstand van het oog te houden,
moet het zamengestelde mikroskoop voorzien zijn van eene
groote voorwerptafel, waarop de punten des passers rusten
kunnen. Is de voorwerptafel , zooals bij vele mikroskopen
het geval is, te klein, dan kan men haar vergrooten, door
tusschen den vedertoestel een stuk behoorlijk vlak kaartenblad
te bevestigen. Bij het gebruik van het enkelvoudig mikros-
koop , als ook bij een zamengesteld mikroskoop van geringe
hoogte, kan de passer worden gehouden op de tafel, waarop
het werktuig rust, of wel op het kistje, waarop het is vast-
geschroefd.

Op de oppervlakte , waarop men het beeld projiciëert,'
legt men een stuk papier, hetwelk zoo na mogelijk de kleur
van het gezigtsveld bezit; hierdoor namelijk wordt de illusie,
als of beide oogen het beeld en den metenden passer te
gelijker tijd zien , aanmerkelijk bevorderd.

Men moet groote zorg dragen , dat de afstand tusschen
het vlak, waarop de meting geschiedt, en het oog altijd ge-
lijk blijft. De glasplaatjes, waarop de voorwerpen worden
geplaatst, mogen derhalve niet van verschillende dikte zijn,
even min als het papier, dat men op de voorwerptafel
legt.
 I

Dat men eindelijk bij de bepaling der vergrootingen, en
bij het doen der metingen zelve al de reeds vroeger (§ 343)
vermelde algemeene voorzorgen moet in acht nemen, behoeft
hier niet herhaald le worden.

Ook de uitkomsten van eenige op deze wijze bewerkstel-
ligde metingen zijn aan eene berekening der waarschijnlijke
fout onderworpen.

-ocr page 324-

mrting door het dubbelzien. .)Ii>

Waarschijnlijke fout

der gemidd.
uitkomst van van elke
10 metingen. meting.

Ver.
groo-
ting.

Grootste ver-
schil.

Voorwerpen.

Bioedschijfje.
id.

0,05 millim. van
eenen glasmikrome-
ter.

id.

0,01 millim. van
eenen glasmikrome-
ter.

Onderlinge afstand
van twee streepjes
op een der kleinste
schubbetjes van
Le-
pisma sacharina.

579.
332.

579.
332.

910.

TP?ö mm.

mm.

Ï7ööö

__I _

aa I 60

I

S5cr

aaïïö »

3450CJ

910.

Jsiöö

45V0

5330 ram.
7040 *

1

4öo5

I_

TÖ7ÖÖ

a4oo5'


Het is blijkbaar, dat ook hier de naauwkeurigheid klim-
men moet met de aangewende vergrooting en de kleinheid
van het voorwerp , gelijk de bovenstaande getallen dit ook
duidelijk genoeg aanwijzen. Uit dezelve volgt tevens, dat
deze handelwijze, welke de eenvoudigste is van alle mikro-
metrische methoden , en bovendien de algemeenst aanwend-
bare , daar zij zoowel op bet enkelvoudig als op hel zamen-
gesteid mikropkoop toepasselijk is, zich ook door eene groote
naauwkeuriglieid aanbeveelt, die zelfs alle overigen , den ocu •
lair-schroefmikrometer alleen uitgezonderd, overtreft. Het
spreekt ecbter van zelf, dat deze naauwkeurigheid niet dan
na veel oefening kan bereikt worden , doch hij , die zich daar-
door in het dubbelzien eene voldoende vaardigheid heeft eigen
gemaakt, zal hoogst zelden genoodzaakt zijn eene andere
handelwijze aan te wenden. En hel is van le meer belang
zich deze vaardigheid te verwerven, omdat er geene is, welke
met het dubbelzien in spoed der uitvoering kan wedijveren ,

-ocr page 325-

§98 JIeting der mikroskopische voorwerpen.

«

iets dat, waar het op het verrigten van een groot aantal
metingen aankomt, ten einde gemiddelde grootten te erlan-
gen , van zeer wezenlijk gewigt is.

Tot het doen van 20 metingen aan hetzelfde bloedlig-
chaampjc, werden gevorderd, bij het gebruik van:

verschillende schroefmikrometers, 26 tot 30 minuten,

het draagbaar zonmikroskoop,......... 48 »

» Sömmeringsche spiegeltje, ..?.... 46 »

») dubbelzien,.....................44 » ;

terwijl het van zelf spreekt, dat, indien grootere voorwerpen
gemeten worden, de aanwending van schroefmikrometers nog
veel meer tijd kost.

t

347. Er doet zich bij de keuze eener mikroskopische methode
echter nog eene andere vraag op, namelijk: welke is de graad
van naauwkeurigheid die in haar, voor eenig bepaald doel ,
wordt gevorderd? Het spreekt van zelf, dat, indien door
eene enkele meting van eenig voorwerp deszelfs doormeter
zoo na mogelijk moet gekend worden, alsdan de naauwkeu-
rigste methode onvoorwaardelijk ook de beste is. Zoo b. v.
zal men , ter bepaling der betrekkelijke grootte van eene
luchtbel en van het beeld van eenig daaronder geplaatst voor-
werp, ten einde daaruit den brekingsaanwijzcr van het de lucht-
bel omgevende vocht te berekenen (z. § 322), aan den oculair-
schroefmikrometer boven alle andere hulpmiddelen de voor-
keur moeten toekennen. Doch bij organische voorwerpen,
waar het te doen is om een gemiddeld cijfer, getrokken uit
een altijd beperkt getal metingen van verschillende voorwer-
pen , komt nog iets anders in aanmerking, te weten: de groot-
te der waarschijnlijke fout, waarmede zulk een gemiddeld cij-
fer altijd behebt is, cn welke in sommige gevallen grooter

-ocr page 326-

kküze eener mikrometrische methode. 317

lian wezen , dan de waarschijnlijke fout, welke men bij de
toepassing van eene zekere mikrometrische methode begaat.
Om te ontdekken, in hoeverre deze vooronderstelling inder-
daad gegrond is, heb ik met den oculair-schroefmikrometer
de volgende metingen verrigt, en daaruit de waarschijnlijke
fout der gemiddelde uitkomst berekend:

Getal

Gemiddelde

Waarschijn-

der me-^

doormeter.

lijke fout.

tingen.

mmm.

millim.

millim.

Bindweefsel vezelen.

10

1,1

I

T/ooo

Bloedschijfje van eenen man.

15

X

Ts O

fföffü

Primitiefbundels van den rmisc.

gastroc7iemius van een pasgebo-

5,8

ren kind.

20

r

Ï73

I

4Ï70

Primitiefbuizen van den nervus

medianus van eenen man.

15

16,6

I

ffo

I

yïïö

Primitiefbundels van den inusc.

psoas van eenen volwassen' man.

21

51,6

I

1 9

I

500

Men ziet hieruit dadelijk, dat,

, naar

mate de doormeter

der organische elementaire deelen grooter is, ook de waar-
schijnlijke fout in den regel grooter zal wezen , en dat deze,
ten zij het getal der metingen veel aanzienlijker is dan dat
der hier verrigte, voor zulke organische voorwerpen , die eenen
doormeter van ^^^ — millira. bezitten, inderdaad zoo groot
is, dat zij de waarschijnlijke fout van alle de lot hiertoe be-
schrevene mikrometrische methoden tc boven gaat. Het is
derhalve voor het meten van zoodanige voorwerpen, wat de
naauwkeurighcid der uitkomst betreft, geheel onverschillig,
aan welke dier methoden men de voorkeur geeft.

Anders is het echter gelegen met de voorwerpen van ge-
ringeren doormeter, gelijk de bloedschijfjes, de primitiefve-
zelen van het bindweefsel, der pezen, der spieren, enzv.
Zoodra voorwerpen van eenen zoo geringen doormeter zullen

-ocr page 327-

318 METING DEft MlKROSEOPISCHE VOOHWERPEN.

gemeten worden, wordt de keus veel beperkter, daar nood-
wendig al zulke methoden moeten worden buitengesloten
waarvan het gebleken is, dat hare waarschijnlijke fout eeni
gen merkbaren invloed kan hebben op de einduitkomst de
meting. Dit is niet alleen het geval met de verschillende wij
zen om glasmikrometers tot metingen te bezigen, maar dit
zelfde geldt ook van de voorwerptafel - schroefmikrometers
daar hunne waarschijnlijke fout, reeds bij het meten van één
en hetzelfde bioedschijfje, meer dan het dubbele bedraagt
van dc waarschijnlijke fout der gemiddelde uitkomst, afgeleid
uit de metingen vau een aantal verschillende bloedschijfjes.

Is dc doormeter der voorwerpen nog geringer, dan wordt
die invloed nog belangrijker, en gevolgelijk moet men in alle
zulke gevallen zijne toevlugt nemen tot naauwkeuriger hulp-
middelen, waaronder de oculair-schroefmikrometer, wel is
waar, den eersten rang bekleedt, doch door de camera
lucida, het Sömmeringsche spiegeltje, het zonmikroskoop,
en vooral het dubbelzien schier geëvenaard wordt.

348. Eindelijk blijkt nog uit de grootte der waarschijnlijke
fout, die men begaat bij dc bepahng van den gemiddelden
doormeter van organische voorwerpen, — welke fout geheel
onvermijdelijk is, en slechts dan eenigzins zoude verminderd
worden, indien een veel grooter getal metingen tot het vin-
den der gemiddelde werd aangewend, — dat het geheel
noodeloos is , bij de uitdrukking in cijfers van zulke mikro-
metrische uitkomsten, zekere grenzen te overschrijden. Voor
de primitiefbundels der spieren van eenen volwassen man,
werd 1).
V, een gemiddelde doormeter gevonden van SI,6
7nmm met eene waarschijnlijke fout van millim, of 2
mmm, dat wil zeggen: het is even waarschijnlijk, dat die.

-ocr page 328-

noodige graad van naauwkeurigheid der uitdrukking. 519

doormeter 49,6 als 55,6 mmm bedraagt. In zulk een ge-
val is het behoud van de tienduizendste gedeelten van den
millimeter in de uitdrukking eene geheel overbodige en alleen
schijnbare naauwkeurigheid, en kan men zich veilig tot die
in
mmm bepalen.

Bij het kleinste der in het tafeltje genoemde voorwerpen
bedraagt de gemiddelde doormeter 1,1
mmm,, met eene
waarschijnlijke fout van
y/üöö millim. of 0,06 mmm^ zoo-
dat dus de grenzen, waartusschen de ware doormeter in-
derdaad gerekend kan worden bekend te wezen, 1,04 en
1,16 zijn. Hier moeten derhalve ook de tienduizendste dee-
len van den millimeter in de uitdrukking worden opgenomen,
maar tevens kan men veilig aannemen, dat, voor zoover het
organische voorwerpen betreft, dit de uiterste grens is, waar-
toe de naauwkeurigheid in de uitdrukking immer behoeft ge-
dreven te worden; gelijk ik mij dan ook , bij de berekening
der volgende tafel, hierbij bepaald heb. De onderdeelen van
de lijn zijn echter tot in honderdduizendste, en die der
duimen tot in millioenste deelen uitgedrukt, ofschoon in
verreweg de meeste gevallen het laatste decimaalcijfer veilig
kan worden verwaarloosd.

-ocr page 329-

TJF.

EL ^

rooF de

lierlei

diiig cl<

3r mi

.krooietr

is che

ïiialeii.

mmm.

Miilimeler.

Parijsche duim.

Parijsche lijn.

Engelsche duim.

Weener duim.

0,1

0,0001

I

1 oooo

0,000004

1

271000

0,00004

22I70

0,000004

I

25 S'ÖÖÖ

0,000004

I

Sff j"?o d

0,2

0,0002

I

5 ooo

0,000007

I

Ts ffo 0 0

0,00009

I

X12.S0

• 0,000008

I

räfööö

0,000008

ÏSïVfo

0,5

0,0005

I

— TT
O J O

0,000011

I

51000

0,00013

X

7 SSO

0,000012

I

ÏÏ5000

0,000011

ïïïïióo

0,4

0,0004

1

2 5 O O

0,000015

1

S'fPöö

0,00018

I

S3'40

0,000016

ffsloo

0,000015

I

Ss 7 00

0,5

0,0005

äoVö

0,000018

I

54100

0,00022

ï

450Ö

0,000020

söioö

0,000019

I

5ä?5o

0,6

0,0006

TffVs

0,000022

I

4SÖÖÖ

0,00027

I

3 7C3'o

0,000024

I

423'bo

0,000023

1

3 4P 0 0

0,7

0,0007

I

T4S9

0,000026

I

3ÏÏ7ÖÖ

0,00031

I

■3220

0,000028

3STÖÖ

0,000027

I

3 7 S 0 0

0,8

0,0008

I

T25Ö

0,000030

I

33900

0,00035

I

zUzo

0,000031

1

^ïiröo

0,000030

ï

Japoo

0,9

0,0009

I

ï 111

0,000033

I

^0200

0,00040

1

ïjöö

0,000035

I

aïïïoo

0,000034

2 9105

1,0

0,0010

I

I böo

0,000037

27TÖÖ

0,00044

I

2 2 5 7

0,000039

25I00

0,000038

sslso

1,1

0,0011

1

909

0,000041

I

248'ob

0,00048

I

SÖ8 3

0,000043

I

23 100

0,000042

I

24003'

3,2

0,0012

I

■533

0,000044

I

21(700

0,00053

I

I 8 BO

0,000047

I

2 I S 0 0

0,000046

1

21950

•1,3

0,0015

0,000048

I

2Ó<5ÖÖ

0,00057-

1

T7SS

0,000051

I

I 9 S 0 0

0,000049

I

1,4

0,0014

I

714

0,000052

I

IPS 00

0,00062

ÏSÏ3

0,000055

ïBïöö

0,000053

I

fS^ïao

SöS

0,000083

I

ï'BToö

0,000G6

ïfïs

0,000089

ÏS|QÖ

0,000087

T7ls5

X

■B-S.-3

ï

X

X

0

- >

Ts-^ö-ö

ooaoi^^

3,0

0,0030

söcr

0,000or4

Tséoo

0,00090

rrS-s"

0,000079

X

TSToö

0,000076

Ï3T70

3,1

0,0031

0,000077

Tïiöö

0,00095

1074

0,000083

I

I ai 00

0,000080

I

I 3 s'4 0

0,0022

I

45 S

0,000081

I

T23 Öo

0,00098

I

1027

0,000087

I

I I 5 0 0

0,000084

I

I ipS'o

0,0025

I

435

0,000085

xxlöó

0,00102

5ÏÏÏ

0,000090

I

TTÓ50

0,000087

I

1 i4<?o

0,0024

1

417

0,000089

I

TT3 0Ö

0,00106

I

P43"

0,000094

I

T0590

0,000091

I

I opïïo

2,8

0,002 S

I

400

0,000092

I

I oUo 0

0,00111

I

903

0,000098

I

I 017 0

0,000095

I

I 0 S40

2,6

0,0026

3ÏÏ4

0,000096

I

10400

0,00115

0,000102

9750

0,000099

I

TöoTö

2,7

0,0027

sfö

0,000100

I

ïöooo

0,00120

0,000106

I

9440

0,000103

I

97SÖ

2,8

0,0028

I

357

0,000103

I

0700

0,00124

ï

ÏÏÖ7

0,000110

I

90^0

0,000106

ï

939»o

2,9

0,0029

I

345

0,000107

I

iJ4oo

0,00128

1

779

0,000114

I

■079O

0,000110

I

poUo

3,0

0,0050

3I3

0,000110

I

S I 00

0,00133

1

753

0,000118

1

'ÏÏ'S 00

0,000114

BTTSO

5,1

0,0031

I

SZJ

0,000H4

0,00137

0,000122

I

■gT9ö

0,000118

I

15490

3,2

0,0032

I

313

0,000118

I

ä47Ö

0,00142

I

7Ö5

0,000126

I

79'5O

0,000122

séaö

3,3

0,0033

1

303

0,000122

I

0,00146

ïrlï

0,000130

7770

0,000128

I

3^4

0,0034

I

S94

0,000128

0,00181

I

0,000134

I

7 5 10

0,000129

77sö

0,0038

0,000129

I

774a

0,00188

sis

0,000138

I

7250

0,000133

I

7 5 20

5,0

0,0036

ÏTTÏ

0,000133

I

7530

0,00189

sis

0,000142

I

70SÖ

0,000137

7/20

li 3,7

0,0037

I

2,7 0

0,000137

I

7320

0,00164

I

S07

0,000146

s"ir?ö

0,000141

I

7l2Ö

3,8

0,0038

I

aSs

0,000140

I.

7Ï3Ö

0,00168

0,000180

I

S700

0,0001u

S5VÖ

3,9

0,0039

0,000144

■ 59^40

0,00173

579

0,000184

I

S530

0,000148

-ocr page 330-

TAF

EL

voor de

lierlei«

lisig d(

er iiiil

irofïsetr

isclie

111 aten.

mmm.

Milliraeier.

Parijsclie

duim.

Parijsche Hjn.

Engelsche duim.

V/eeoer

duim.

0,1

0,0001

I

1 0 0 OO

0,000004

27Ï5ÖÖ

0,00004

1

2:2570

0,000004

I

25 5'000

0,000004

0,2

0,0002

I

SOOO

0,000007

I

Ï3 ffO oo

0,00009

I

ï I ago

0,000008

X

ï 2,7000

0,000008

I

I 3 I 7 5 0

0,5

0,0005

I

3 3 3 3

0,000011

I

51 öoö

0,00013

7/30

0,000012

I

ÏÏ5ÖÖÖ

0,000011

ÏÏÏÏ2ÖÖ

0,4

0,0004

I

2 5 O o'

0,000015

I

S'/Poö

0,00018

I

'SS4'ó

0,000016

I

S-s 5ÖÖ

0,000015

1

SsföS

0,5

0,0005

I

aooo

0,000018

I

S 4 I O 5'

0,00022

X

4500

0,000020

x

Söööö

0,000019

I

S 27 0 ö'

0,Ö

0,0006

I

0,000022

I

45000

0,00027

1

3 7 ^0

0,000024

1

42300

0,000023

«

3 4PÖO

0,7

0,0007

I

ï + 2.fl

0,000026

I

3 8 7 O ö

0,00031

I

3 aaó

0,000028

I

35300

0,000027

3 75OÖ

0,8

0,0008

VÖ

0,000030

0,00035

X

SJaö

0,000031

S'ÏFÖÓ"

0,000030

32505

0,9

0,0009

I

ï 1 X I

0,000033

I

5 0 2 O ö

0,00040

I

2.T00

0,000035

ïlTïöö

0,000034

I

293 öo

1,0

0,0010

I

ïooo

0,000037

I

2 7 I OO

0,00044

I

2 2 5?

0,009039

x

25500

0,000038

1

aS's 5 0

1,1

0,0011

I

90C1

0,000041

_I

a 4 5 0 'O

0,00048

5ÖÏÏ3

0,000043

X

23TOO

0,000042

I

24000

1,2

0,0012

ïïls

0,000044

I

aaS'o O

0,00053

Tïï^ö

0,000047

I

21 aoo

0,000046

X

213 5 0

1,0

0,0013

ris

0,000048

I

aopoo

0,00057..

I

17 SS

0,00005!

I

Til 5'00

0,000049

I

Soaïö

1,4

0,0014

I

7T4

0,000052

X

I p 3 b O

0,00062

I

iSl 3

0,000055

x

ï-gïöö

0,000053

x

TÏT520

0,0018

5SS

0,0000S8

I

iTÏTb O

0,000GÖ

I

ï'sïs

0,000059

0,0000B7

I

1 7 s3o

T.

X

-x-gQoö

X

T^-^rrSa

«öi ^-»«Bsv-iSiVin
_________
VJ "V

^_____

___

0,0030

T

5 00

o,oüoor4

rj-éoo

0,000.90

TTsriT

0,000079

Ts-r^ö

0,000076

X

13170

0,002!

I

47^

0,000077

X

12:900

0,00005

I

1074

0,000085

X

f2.1 00

0,000080

I

1 2540

2,2

0,0022

I

455

0,000081

ï

x 2J00

0,00098

I

1027

0,000087

I

I I 5 0 0

0,000084

I

I ipS'o

2,3

0,0023

I

43 5

0,000085

I

X X 8 00

0,00102

I

Pïïï

0,000090

1

X X 0 5 0

0,000087

I

I X45O

2,4

0,0024

X

4X7

0,000089

X

I I 3 00

0,00106

I

S43

0,000094

I

Tospo

0,000091

x

I 09II0

2,5

0,0025

I

4ÖÖ

0,000092

I

X o"g^o 0

0,00 Hl

X

903

0,000098

I

Ï5l 70

0,000095

X

10540

2,6

0,0026

3¥4

0,000096

I

10400

0,00115

sèp

0,000102

X

97i>o

0,000099

I

TööTö

2,7

0,0027

X

370

0,000100

x

I 0000

0,00120

'BIS'

0,000106

I

9440

0,000103

97W

2,8

0,0028

x

3 5 7

0,000103

9750

0,00124

I

^07

0,000110

1

£10^0

0,000106

I

9390

2,9

0,0029

X

34t

0,000107

X

9400

0,00128

I

779

0,000114

STVö

0,000110

I

9 o'B'o

3,0

0,0030

I

33 3

0,000110

I

9155

0,00133

X

753

0,000118

I

■ïïToo

0,000114

I

8 820

3,1

0,0031

1

■323

0,000114

■gjVo

0,00137

I

Tair

0,000122

I

■SÏ95

0,000118

I

8490

3,2

0,0032

I

3 13

0,000118

0

0,00142

755

0,000126

i

0,000122

T

B 2 3 0

3,5

0,0033

1

3Ö3

0,000122

I

"SïTo

0,00146

1

0,000130

i

7770

0,000125

i

79T75

3,4

0,0034

I

294

0,000125

7975

0,00151

534

0,000134

I

7 5 I 0

0,000129

7T55

0,0035

2|5'

0,000129

7745

0,00155

I

545'

0,000138

72tó

0,000133

x

7520

3,6

0,0056

I

zrs

0,000133

TsVö

0,00159

0,000142

I

7ö5o

0,000137

i

7320

li 3,7

0,0037

1

270

0,000137

i

7 3 2.0

0,00164

1

5o7

0,000146

5-ïï70

0,000141

X

7ï2ö

3,8

0,0038

i

3

0,000140

t

7130

0,00108

I

T94

0,000150

I

57 00

0,000144

59^5

3,9

0,0039

1

255

0,000144

59^0

0,00173

I

579

0,000154

5/33

0,000148

57T5

-ocr page 331-

nmm.

Millimeler.

Parijsche duim.

Parijsche Ii

in-

Engelscise duim.

4,0

0,0040

I

■550

0 000148

I

3'7PO

0,00177

I

53-4

0,000138

I

3'3 5 0

4,1

0,004!

2Ï4

0,000131

ffiïïö

0,00182

I

SST

0,000161

I

ffïpo

4,2

0,0042

I

23p

0,000133

I

5'43'Ö

0,00186

5I7

0,000163

1

S'os 0

4,5

0,0045

1

a3 3

0,000139

1

5300

0,00191

I

525

0,000169

?PTö

4,4

0,0044

zi'ïï

0,000162

3'ï3'5

0,00193

I

5Ï3

0,000175

I7V0

4,3

0,0043

I

0,000166

I

0

0,00199

I

502

0,000177

x

JÏÏ40

4,6

0,0046

I

217

0,000170

I

S"s

0,00204

I

4PÏ

0,000181

rrsö

4,7

0,0047

I

äi3

0,000175

T7V0

0,00208

I

400

0,000183

I

S400

4,8

0,0048

I

20p

0,000177

sisö

0,00215

I

470

0,000189

I

52PO

4,9

0,0049

ä§4

0,000181

I

SS20

0,00217

i

0,000195

x

sY'So

3,0

0,0030

I

200

0,000183

S4Ï5

0,00222

4I0

0,000197

50V0

3,1

0,0031

153-

0,000188

T3TÖ

0,00226

4I2

0,000201

1

3,2

0,0032

I

ipa

0,000192

i

T200

0,00251

4I4

0,000203

?#pö

3,5

0,0035

1

Tap

0,000196

5TTÖ

0,00253

I

427

0,000209

3,4

0,0034

i

Tirs

0,000200

I

S 000

0,00259

I

4ÏP

0,000215

4TÏÖ

3,3

0,0033

TIÏ

0,000205

I

4P20

0,00244

I

4TÏ

0,000217

4^2 0

3,6

0,0036

ïfp

0,000207

4/30

0,00248

I

403

0,000221

I

4S40

3,7

0,0037

I

173

0,000211

47TÖ

0,00235

x

39^

0,000223

x

TL

X

•^■"5'So

VN

s-r^

0,006i

0,000säö

I

4440

0,00s 70

I

37°

0,000S40

^fS'ö

6,2

0,0062

i "

0,000229

1

4370

0,00273

i

3ö'4

0,000244

I

40p0

6,5

0,0065

I

T5P

0,000255

i

4300

0,00279

I

35^

0,000248

I

4030

6,4

0,0064

I

. 0,000256

1

423 0

0,00284

I

352

0,000232

3PVÖ

6,3

0,0063

I

ÏS4

0,000240

I

4i3'o

0,00288

i

347

0,000236

i

3PÏ0

6,6

0,0066

1

tït

0,000244

i

4100

0,00292

i

342

0,000260

1

3 8 5 0

6,7

0,0067

i

T4P

0,000247

x

4040

0,00297

1

3 3 7

0,000264

X

37PO

G,8

0,0068

i

T47

0,000231

3p5ö

0,00501

x

332

0,000268

37JÖ

6,9

0,0069

1

ï45

0,000233

i

3P30

0,00506

i

327

0,000272

i

3ö"80

7,0

0,0070

i

143

0,000288

i

3 870

0,00510

i

0,000276

x

3330

7,1

0,0071

i

ï4ï

0,000262

x

s's^ö

0,00514

x

0,000280

x

3s7ö

7,2

i

13 9

0,000266

37^00

0,00319

1

3x4

0,000284

x

s's'sö

7,0

0,0073

x

137

0,000270

i

3700

0,00525

x

■3 To

0,000287

i

3470

7,4

0,0074

1

13 5

0,000275

i

355 0

0,00528

i

303

0,000291

34VÖ

7,3

0,0073

i

ï33

0,000277

3 5t5

0,00532

x

3 0 2

0,000293

3 3^5

7,6

0,0076

ilä

0,000281

i

sss-ö

0,00557

2|-g

0,000299

i

3340 -

7J

0,007-;

0,000284

0,00541

i

293

0,000505

■3300

7,8 0,0078

0,000288

0,00543 ^Ip

0,000507

7,9 0,0079

0,000292

0,00530

0,000511 3^5

8,0 0,0080 ^Is

0,000296 33^55

0,00533

0,000513

Weener duim.
0,0001 SQ
0,000156
0,0001 S9
0,000165
0,000167
0,000171
0,000173
0,000178
0,000183
0,000186
0,000190
0,000194
0,000197
0,000201
0,000205
0,000209
0,000215
0,000216

Vi

o, OOO^^S

0,000^53
0,000253
0,000259
0,000245
0,000247
0,000231
0,000284
0,000238
0,000262
0,000266
0,000270
0,000275
0,000277
0,000281
0,000283
0,000289
0,000292
0,000296
0,000500
0,000504

S-sVö

b'4 3 0

^äfö
i

S'iao

sp-50

1__

TÏÏ5 0

573°

I _

JS'i o

_i__

5'4PO

sÄö

fäVö

lï7 0

SöVö
__1 _

_ i__

4^oo

__i

47ïö

_ 1 _
452:0

X

^Slfä
_ 1 _
4S2-0

_ i _
4ä50

4Ä5-
i

4ÏÏÖ
__

?OSO

_!__

__

3P30

_I__

3 70°

3/50

X _

■3710
3550
■3Ä0

__i _

3 sS'o

ssVs

_x
3 4S'o
I

SïïVö

i

333 3

I

■3500

-ocr page 332-

I _
2.5 O

I_

244
I

23fl
I

23 3

älu

6',/
6,2

6.5
6,4
6,8

8.6
6,7
G,8
6,9

7.0

7.1

7.3

7.4
7,8

7.6

7.7

7.8

7.9
8,0

0,000262 ^A-^ö

0,000266 37ÖO

0,000270 3TOO
0,000273 ^ssd

^^^mTi 3ST5
0,000281 s^'sö

0,000284
0,000288 3-475

0,000292 3?3S
0,000296 ^sSo

2T7
i

213
1

2Ö£i

204
1

äöö
153-

J._

IP2
1

T1J5

I

TB-S
i

TSä
I 7i>

Pavijsche duim.

0 000148 5T9 0
0,000131
0,000188

0,000189 ^/oo

0,000162 ^xVo

0,000166 5520

0,000170

0,000173 ^755

0,000177 shö

0,000181 ^/äö

0,000188 14t o

0,000188 TsTo

0,000192 T50O

0,000196 ^Ao

0,000200 lö'oo

0,000203 4520
0,000207

0,000211 47^0

.p-j-s-cr

Millimeter.
0,0040
0,004!
0,0042
0,0045
0,0044
0,0048
0,0046
0,0047
0,0048
0,0049
0,0050
0,0081
0,0082
0,0085
0,0084
0,0088
0,0086
0,0087

SS SCiWiSls

0,0061
0,0062
0,0063
0,0064
0,0068
0,0066
0,0067
0,0068
0,0069
0,0070
0,0071
0,0072
0,0075
0,0074
0,0078
0,0076
0,0077
0,0078
0,0079
0,0080

mmm.

4.0

4.1

4.2

4.3

4.4
4,3

4.6

4.7

4.8

4.9

5.0

5.1

5.3

8.4

5.5

8.6
8,7

543'O

1

175
X

X§4

0,000225

X

4440

I

13-1

0,000229

I

4370

1

tsS

0,000255

4/ÖÖ

1

155

. 0,000236

I

4230

I

TS4

0,000240

I

4i3'o

i

tTt

0,000244

i

4100

t4P

0,000247

x

4040

i

147

0,000281

3p5ö

i

145

0,000288

i

3s30

x

143

0,000288

3870

1

T4T

139
1

137
135
13 3
I s a

i

130
1

TäT

i

Tä5

Parijsclic liin
0,00177

0,00182 ^It

0,00186 tIt

0,00101 7I5
0,00198

0,00199 5

0,00204 45t

0,00208 4I0

0,00213 475
0,00217 490
0,00222 4I-0

0,00226 4i2

0,00231
0,00235
0,00259
0,00244
0,00248 ^h
0,00283 ^is

0,00270 3 70
0,00278
0,00279
0,00284 jh
0,00288 3^7
0,00292 sh
0,00397 3I7
0,00501 älä
0,00306 357
0,00310
0,00314 3^^
0,00519 3^4
0,00323 3^5
0,00328
0,00352 3 k
0,00537
0,00541 ds
0,00348
0,00380
0,00588 äla

I

4lP
1

411

33'4

i

35^

Engelsclie duim.
0,000188
0,000161
0,000168
0,000169
0,000175
0,000177
0,000181
0,000188
0,000189
0,000195
0,000197
0,000201
0,000208
0,000209
0,000215
0,000217
0,000221
0,000228

e^^e/c/c^^iTO'

0,000s 40
0,000244
0.000248
0,000282
0,000286
0,000260
0,000264
0,000268
0,000272
0,000276
0,000280
0,000284
0,000287
0,000291
0,000298
0,000299
0,000303
0,000307
0,000511
0,000318

53 so

i

5-Tpö
S'050

5Ptö

Sl^ö

s54o
i

Ts^ü
__

5400

i__

Säpo

1

St^o
r _
so'^o
_i _

_ I__

4'SSO
1 _
4'ffoo

4 7^10

_ i _

4S'20
_

4540

__I__

40 po

__i _

4030

i

3570

SPtO
i

3'S so

1__

37f o

37V0

_ 1__

3 o

■3530
X

3S7Ö

sT 20
i__

3470

i

3430
sTSo

__I _

3340 -

__I__

3300
I

3 255

__

3 2 20
1

^T'Sö

Weener duim.
0,000182 55V0

0,000186 5?3ö

0,000189 55V0
0,000165
0,000167
0,000171
0,000178
0,000178
0,000182
0,000186
0,000190
0,000194
0,000197 5 #70

0,000201 4/70
0,000208 4/^0

0,000209 4#öö
0,000213 4 7^5
0,000216

_ i__

4T10

?öVö

0,000252
0,000255

0,000239
0,000243
0,000247
0,000281
0,000284 35V0
0,000258 3^55

0,000262 3750
0,000266
0,000270 37t5
0,000273 3#sö
0,000277

0,000281 3TSS

0,000288 sstff

0,000289 ^^'^ffo

0,000292 5TSO
0,000296

0,000300 3/33

0,000504 s-ay-s

sÄö
sÄö

_I__

S4PO

53V0

__i__

5270

TtVö


-ocr page 333-

mmm.

Millimeter.

Parijsche duim.

Parijsche lijo.

Engolsche duim.

Weener duim.

8,1

0,0081

I

T23

0,000299

ï

3340

0,00589

I

275

0,000519

Sï?ó

0,000508

3 Äff

8,2

0,0082

I

laa

0,000303

I

3300

0,00565

I

274

0,000525

I

3T5o

0,000311

I

3210

8,3

0,0083

I

I äö

0,000507

I

3250

0,00568

1

270

0,000527

I

3 offo

0,000318

3ïVö

8,4

0,0084

I

TIP

0,000310

I

3 2 a 0

0,00572

I

2S'7

0,000531

I

3020

0,000519

1

3Ï40

8,8

0,0085

I

ïï^

0,000514

I

3"TÏÖ

0,00577

I

23'S

0,000338

I

2P a 0

0,000525

3ÏÓÖ

8,6

0,0086

1

ÏTS'

0,000518

I

■3T5Ó

0,00581

aS-ï

0,000339

I

2PS0

. 0,000527

3Ö5Ö

8,7

0,0087

1

ÏTS

0,000521

3TÏÖ

0,00586

I

255

0,000342

2550

0,000530

I

3030

8,8

0,0088

ï

ÏT4

0,000525

I

3 OUO

0,00390

I

asS'

0,000546

I

2'gïro

0,000334

I

2950

8,9

0,0089

1

TT3

0,000529

I

3Ö5Ó

0,00395

2I3

0,000580

x

285 0

0,000358

I

295O

9,0

0,0090

I

III

0,000335

1

3 0 I 0

0,00399

I

2SO

0,000384

I

2^20

0,000542

I

293 0

9,1

0,0091

I

TTö

0,000356

I

apïo

0,00405

I

0,000558

I

2790

0,000345

X

2900

9,2

0,0092

I

I 09

0,000540

äliVö

0,00408

1

245

0,000562

27^0-0

0,000349

9,5

0,0093

I

ToS

0,000544

25TÖ

0,00412

I

S42

0,000566

X

27^0

0,000555

5ÏÏÏÖ

9,4

0,0094

I

I off

0,000547

äUSo

0,00417

I

24Ö'

0,000570

I

2700

0,000557

X

2800

9,8

0,0095

I

I os

0,000381

I

2 8 5 0

0,00421

I

23 7

0,000374

0,000361

I

2770

9,6

0,0096

I

T04

0,000554

I

als 20

0,00428

X

23 J

0,000378

X

2^40

0,000364

2/4Ö

9,7

0,0097

I

103

0,000558

I

27PO

0,00450

I

233

0,000382

I

2520

0,000368

■27 ïö

9,8

0,0098

I

1 02:

0,000362

1

27^0

0,00434

X

230

0,000386

X

"s'sgo

0,000372

I

a^So

X

xqt:

3.

■5-575

I

s 0

Vi .^VJ.ftlk'-S.

^^^__

sS-B-ö

0,0104

0,000584

äUTo

0,00461

I

0,000410

2-45Ö

0,000598

X

2.S 3 0

10,6

0,0106

I

i>4

0,000391

I

äsffo

0,00470

I

2Ï5

0,000418

I

24TÖ

0,000405

2Ä0

10,8

0,0108

I

0,000597

I

2510

0,00479

I

212

0,000426

I

23 50

0,000411

I

2440

11,0

0,01 iO

1

23Ï

0,000406

I

24S'Ö

0,00487

I

0,000455

I

Z31 0

0,000418

I

2400

11,2

0,0112

I

0,000413

I

2420

0,00496

I

204

0,000441

I

2270

0,000426

I

2350

il,4

0,0114

1

ÏÏ7

0,000421

z-isö

0,00808

I

200

0,000449

I

223 0

0,000455

23ÏÖ

11,6

0,0146

I

ÏÏS

0,000428

I

2340

0,00514

ïiff

0,000457

I

2200

0,000441

11,8

0,0118

1

«4

0,000456

I

23 oö

0,00525

1

TP2

0,000465

1

Siffö

0,000449

S2V0

12,0

0,0120

1

«3

0,000445

I

S2g"ó

0,00552

0,000475

I

2ÏÏ0

0,000486

2T5S

42,2

0,0122

I

U2:

0,000450

I

2220

0,00840

I

Ï84

0,000481

X

20^^ 0

0,000464

I

2140

12,4

0,0124

ï

•Sö

0,000488

I

5T8Ö

0,00848

I

T8Ï

0,000489

I

2030

0,000472

I

2ÏTÖ

42,6

0,0126

I

79

0,000488

I

aT'S'ö

0,00887

I

Tyy

0,000498

I

2000

0,000480

I

So'gö

12,8

0,0198

I

0,000473

I

21 ao

0,00886

0,000808

TPVO

0,000487

I

20 5 0

43,0

0,0130

I

77

0,000480

I

aotpo

0,00874

I

Ï7S

0,000812

x

195 0

0,000494

äö^s

43,2

0,0132

1

75

0,000487

I

20"s 0

0,00883

I

172

0,000820

1

I 920

0,000802

I

1990

43,-4

0,0134.

I

75

0,000498

2ö\ö

0,00891

1

0,000828

I

Tgyö

0,000810

ÏÏ55Ö

43,6

0,0136

1

7 3

0,000802

1

2 0 0 0

0,00600

0,000836

X

i'53o

0,000817

X

1930

43,8

0,0138

1

7%

0,000809

rvjo

0,00608

I

J.^3

0,000844

ï'isö

0,000824

I

1900

44,0

0,0140

I

7 T

0,000817

I

T93Ö

0,00616

ïlï

0,000882

I

I'S 1 0

0,000831

X

I'S-52

44,2

0,0142

I

70

0,000824

1

iSoo

0,00628

X

tS9

0,000860

T7ÏÏÖ

0,000859

-ocr page 334-

mmm.

Millimeter.

Parijsche duim.

Parijsche lijn.

Engclsclie duim.

Weener duim.

8,1

0,0081

ï

Tas"

0,000299

1

3340

0,00359

1

27p

0,000319

3T4Ö

0,000308

I

3 2 5?

8,2

0,0082

I

0,000303

I

3 3ÖÖ

0,00363

I

274

0,000323

I

3100

0,000311

I

3210

8,5

0,0083

I

120

0,000307

I

S^'Sq

0,00368

I

270

0,000327

SÖ^ffO

0,000315

3tVó

8,4

0,0084

I

IIP

0,000310

I

3 220

0,00372

I

55-7

0.000331

I

3020

0,000319

3T?5

8,3

0,0085

I

TT F

0,000314

I

^TÏÏÖ

0,00377

2§5

0,000335

1

2P 8 0

0,000323

I

3t00

8,6

0,0086

1

TTS'

0,000318

I

3150

0,00381

I

2S'2

0,000339

I

2p5 0

. 0,000327

I

3 o^o

8,7

0,0087

I

TTJ

0,000321

I

3TTÖ

0,00386

I

2SP

0,000342

I

2 P 2 0'

0,000330

I

3030

8,8

0,0088

I

114

0,000325

I

3 Ö1?0

0,00390

I

0,000346

I

2'H"!5'O

0,000334

I

2PPO

8,9

0,0089

I

ITS

0,000329

I

3Öjo

0,00395

I

253

0,000350

I

28SO

0,000338

sjs'cr

9,0

0,0090

I

TTT

0,000333

I

3öt0

0,00399

I

as 0

0,000354

I

2820

0,000342

I

2P3 0

9,1

0,0091

I

I I O

0,000336

2PVÖ

0,00403

sl-g-

0,000358

2750

0,000345

I

2pOO

9,2

0,0092

I

Top

0,000340

I

2P50

0,00408

I

a45

0,000362

i

273'O

0,000349

I

2i?3rö

9,5

0,0093

i

Toïï

0,000344

i

2P I 0

0,00412

I

242

0,000366

27V0

0,000353

2ïïVö

9,4

0,0094

i

i ös'

0,000347

SlTB-ö

0,00417

I

240

0,000370

1

2700

0,000357

i

2lj0Ö

9,5

0,0095

i

Tos

0,000351

i

28sö

0,00421

I

2 37

0,000374

i

2570

0,000361

1

2770

9,6

0,0096

i

i 04

0,000354

i

2'S'20

0,00425

i

23 5

0,000378

1

25-40

0,000364

i

2740

9,7

0,0097

i

i 03

0,000358

i

2.790

0,00430

i

23 3

0,000382

i

2520

0,000368

27TÖ

0,0098

i

102

0,000562

i

0,00434

1

23Ö

0,000386

I

a's po

0,000372

I

2SSO

■ï.

-a-?-^ 0

X

-ä-STÖ

X

a's 5 0

Vi JSJi'vSVN'ä^fÄ

Vi

s-ss-

jiwiro

0,0104

0,000384

X

2,3'I 0

0,00461

äiv

0,000410

0,000590

X

3.S 30

10,6

0,0106

1

P4

0,000391

1

zs^ö

0,00470

I

äTs

0,000418

I

2410

0,000403

I

24KO

'10,8

0,0108

I

92

0,000397

I

2510

0,00479

I

212

0,000426

1

'S.Z'So

0,000411

2440

11,0

0,0110

ï
PT

0,000406

I

24s'o

0,00487

I

2 0,'g'

0,000433

I

2310

0,000418

I

2400

11,2

0,0112

I

ÏÏP

0,000413

I

s420

0,00496

aè?

0,000441

I

227 0

0,000426

23V0

11,4

0,0114

1

0,000421

1

23ÏÏO

0,00505

I

2ÖÓ

0,000449

I

223 0

0,000433

1

2310

11,6

0,01 J 6

I

0,000428

1

2340

0,00514

I

I pS'

0,000457

ï

2200

0,000441

I

11,8

0,0118

I

b4

0,000436

I

2300

0,00523

I

IP2:

0,000465

I

2T55

0,000449

2 2^0

12,0

0,0120

I

83

0,000443

I

2 2ffo

0,00532

0,000473

I

STSo

0,000456

1

aTPS

'12,2

0,0122

I

•g2

0,000450

I

2220

0,00540

1

T-B4

0,000481

I

ïo^So

0,000464

I

2140

42,4

0,0124

1

■Eö

0,000458

I

STläo

0,00548

I

T¥ï

0,000489

0,000472

42,6

0,0126

I

TV

0,000405

I

äTs 0

0,00557

t

179

0,000498

X

2Ö0Ö

0,000480

I

ao^So

12,8

0,0198

I

0,000473

I

21 JO

0,00566

1

Ï77

0,000505

TPVÖ

0,000487

1

2ÖSÖ

13,0

0,0130

1

77

0,000480

I

20p5

0,00574

I

Ï75

0,000512

I

ipTo

0,000494

1

20 25

13,2

0,0132

1

75

0,000487

I

20 fo

0,00583

I

xTï

0,000520

I

Tpao

0,000502

I

IPPO

13,4

0,0134

I

75

0,000498

1

2030

0,00591

I

0,000528

T55Ö

0,000510

I

TP5Ö

13,6

0,0136

I

7 3

0,000502

I

aooo

0,00600

1

0,000536

I

I^g^O

0,000517

1

Tpso

13,8

0,0138

I

72:

0,000509

TPVÖ

0,00608

I

Ï33

0,000544

1

TU 3 0

0,000524

I

Tpoo

14,0

0,0140

I

7T

0,000517

I

TP3 0

0,00616

I

ïffï

0,000852

I

lUTö

0,000531

T-S^Uï

14,2

0,0142

I

70

0,000524

0,00625

I

Ï5P

0,000560

T7ÏÏÖ

0,000539

TTsff

-ocr page 335-

mmm.

Millimeter.

Parijsche duim.

Parijsche lijn.

Engelsche duim.

Weener duim.

14,4

0,0144

I

0,000532

ï-gVö

0,00634

I

TS7

0,000568 T/jó

0,000547

ïïï 31

14,6

0,0146

I

SB-

0,000539

TïïVo

0,00642

I

TTs

0,000576 T^Vö

0,000554

I

ïïïóS

44,8

0,0148

I

S7

0,000847

ï-sVö

0,00651

I

Ï53

0,000584

0,000562

18,0

0,0150

I

S-7

0,000554

ïTïö

0,00660

I

ÏS2

0,000591

0,000569

ïTsS

18,2

0,0152

I

SS

0,000561

I

17^0

0,00669

I

149

0,000599

0,000577

ÏT3Ï

4S,4

0,0154

I

Ss

0,000569

Ï7V0

0,00678

I

T47

0,000607 ^g-Vö

0,000584

1

Ï7T1

18,6

0,0156

I

S4

0,000576

TT

0,00687

I

Ï4S

0,000615 ^^Vó

0,000592

ïsV^

15,8

0,0158

I

S3

0,000584

TTïö

0,00696

I

T43

0,000623

0,000600

ïsVs

16,0

0,0160

I

Ss

0,000590

I

iSpo

0,00704

I

141

0,000630

0,000607

TSÏS

16,2

0,0162

I

0,000597

ïsVö

0,00713

I

139

0,000638

0,000615

I

IS2S

16,4

0,0164

I

0,000605

I

1S40

0,00722

I

137

0,000646

0,000622

ïS^oS

16,6

0,0166

I

0,000612

I

ÏS20

0,00731

I

I 3 S

0,000654

0,000630

ÏSÏÏ5

16,8

0,01*68

I

59

0,000620

I

TSoo

0,00740

I

Ï34

0,000662 T/ÏÖ

0,000638

17,0

0,0170

ï

59

0,000627

Ï5ÏÏÖ

0,00748

I

T33

0,000670 ^-iöö

0,000645

I

I5SO

17,2

0,0172

1

Sïï

0,000634

I

T sSo

0,00757

I

I 3T

0,000678

0,000653

I

T530

17,4

0,0174

I

5 7

0,000642

1

T540

0,00766

I

Ï3Ö

0,000686

0,000660

X^äö

17,6

0,0176

I

57

0,000649

I

1530

0,00775

1

TïB-

0,000694

0,000668

I

I 5 00

17,8

0,0178

I

0,000664

I

xsäo

0,00784

I

127

0,000702

0,000678

I

I4"5 3

-STS

X

xTi-B

X

X4-7 5

Vi tóvs-fevva

V5. VT

O, OOO GS ff

T4TÖ

0,0os SI

/

Tzz

0,000755 j-g^g-

0,000706

'18,8

0,0188

I
5 3

0,000694

I

1440

0,00830

r

Ï20

0,000741

0,000714

I

14T3

'19,0

0,0190

1

5 3

0,000701

I

i4ao

0,00838

I

1T9

0,000749

0,000721

I

13ÏÏ7

19,2

0,0192

I

sa

0,000708

Ï4TÖ

0,00847

I

IT7

0,000757

0,000729

I

1372

19,4

0,0194

I

51

0,000716

I

1390

0,00856

I

ITS

0,000765

0,000737

I

lïsS

19,6

0,0190

I

St

0,000723

Ï/BÖ

0,00866

I

ÏÏ5

0,000773

0,000745

I

1342;

19,8

0,0198

I

0,000731

fiiö

0,00876

I

ÏÏ4

0,000780

0,000752

1

20,0

0,0200

I

S O

0,000738

I

Ï3SÖ

0,00886

I

ïTs

0,000787

0,000759

I

1 3Ï7

20,2

0,0202

I
50

0,000745

I

T34Ö

0,00895

I

ïïï

0,000795

0,000767

I

Ï3Ö4

20,4

0,0204

1

49

0,000752

I

1330

0,00904

1

i.Tö

0,000803

0,000775

I

I 29Ï

20,6

0,0206

I

49

0,000760

I

Ï32Ö

0,00913

I

Tóp

0,000811

0,000782

127«

20,8

0,0208

I

4B

0,000767

ï/oö

0,00922

0,000819

0,000790

I

•Ï2SS

21,0

0,0210

1

4ÏÏ

0,000778

1

■52.90

0,00931

I

Ï07

0,000826 rixö

0,000797

IÄ4

21,2

0,0212

I

48

0,000782

I

Ï2TÏ5

0,00940

I

ïoS

0,000834

0,000808

I

1243:

21,4

0,0214

I

47

0,000789

lÄö

0,00949

I

ÏÖ5

0,000842

0,000813

1

123Ö

21,6

0,0216

1

47

0,000797

I

I 2SÖ

0,00988

I

IÖ4

0,000880 „V^

0,000820

21,8

0,0218

I

4S

0,000804

1240

0,00967

I

103

0,000888

0,000828

l-/ö7

22,0

0,0220

I

4S

0,000812

( I

' I23Ö

0,00978

IS3

0,000866

0,000838

IT9S

22,2

0,0222

! I

4S

0,000819

0,00984

0,000874

0,000843

' lAs

22,4

0,0224

0,000826

0,00993

0,000882

0,000880

' .TVS

-ocr page 336-

_l__

1440

X

TL-Î-ÎQ

X

■s. ^"S

X

r^rö

0,0083I

0,0003

rss-5-

0,000706

18,8

0,0188

I

53

0,000694

I

Î440

0,00850

I

ïaö

0,000741

I

1^40

0,000714

I

14T3

'19,0

0,0190

I

53

0,000701

r

1420

0,00858

I

ITP

0,000749

I

I33Ö

0,000721

I

13^7

19,2

0,0192

X

sz

0,000708

I

141 0

0,00847

I

IT7

0,000787

I

I3TÖ

0,000729

I

1372

19,4

0,0194

I

SI

0,000716

I

I 3SO

0,00836

I

IT3

0,000768

I

I 30Ö

0,000757

19,6

0,0196

I

0,000725

Ï/BÔ

0,00866

I

ÏÏ5

0,000775

I

ï2po

0,000743

I

1342

19,8

0,0198

I

so

0,000731

ÏsVö

0,00876

I

ÏÎ4

0,000780

I

Ï2-50

0,000782

x

I3'3 5

20,0

0,0200

I

50

0,000758

ï/30

0,00886

I

ÏT3

0,000787

Ï2VÖ

0,000739

I

I3Ï7

20,2

0,0202

I

50

0,000748

I

1340

0,00893

I

III

0,000798

1

i23o

0,000767

I

1304

20,4

0,0204

I

45

0,000732

x

1330

0,00904

I

iTö

0,000805

T2?Ö

0,000773

1

I 2PÎ

20,6

0,0206

I

45

0,000760

I

Î3 5Ô

0,00915

I

ïö5

0,000811

X

1230

0,000782

I

X27S

20,8

0,0208

I

0,000767

1

Î3 00

0,00922

I

ïö-g

0,000819

I

1220

0,000790

Ï2V3

21,0

0,0210

I

4ÏÏ

0,000773

0,00951

I

ÏÔ7

0,000826

Ï2ÏÖ

0,000797

Ï2V?

21,2

0,0212

I

48

0,000782

ïÀo

0,00940

I

ïöS-

0,000854

X

ïï5ö

0,000803

I

1242

21,4

0,0214

I

47

0,000789

-ïiso

0,00949

I

ïös

0,000842

x

IÏ5JÖ

0,000815

I

I 2^0

21,6

0,0216

X

47

0,000797

x

I2S0

0,00938

I

IÔ4

0,000830

x

1x70

0,000820

I

I2TÏÏ

21,8

0,0218

I

43

0,000804

I

xa+ö

0,00967

I

IÖ3

0,000838

ITVO

0,000828

I

I 2Ö7

22,0

0,0220

X

43

0,000812

x

X23Ö

0,00973

I

1Ô3

0,000866

XT

0,000853

1153

22,2

0,0222

ï

43

0,000819

1220

0,00984

I

IÖ2

0,000874

1T4Ö

0,000845

I

XT^S

22,4

0,0224

X

45

0,000826

x

I2ÏÖ

0,00995

I

löï

0,000882

x

I I 3 0

0,000880

X

1T7S

Weener duim.
0,000347
0,000334
0,000362
0,000369
0,000377
0,000384 t^'xx
0,000392

0,000600 x333

0,000607
0,000613 x3s5

0,000622 x3'ó3

0,000650 X5Î?
0,000658
0,000643
0,000635
0,000660
0,000668
0,000673

Eogelsche duim.
0,000868
0,000876
0,000884
0,000391
0,000399
0,000607
0,000613
0,000625
0,000650
0,000658
0,000646
0,000634
0,000662
0,000670
0,000678
0,000686
0,000694
0,000702

Parijsche duim.
0,000532 î^Vô
0,000859
0,000347
0,000334
0,000361
0,000369 X75Ó
0,000376 T73Ó
0,000384
0,000390 T35Ö
0,000397 xff3û
0,000603
0,000612
0,000620
0,000627
0,000634
0,000642 1/45
0,000649 ï/30
0,000664 -ï-s'aö

Parijsche lijn.
0,00634

Millimeler.
0,0144
0,0146
0,0148
0,0180
0,0182
0,0184
0,0186
0,0188
0,0160
0,0162
0,0164
0,0166
0,0r68

0,0170
0,0172
0,0174
0,0176
0,0178

mmm.

14,6
14,8
18,0
48,2
45,4
18,6
18,8
16,0
16,2
16,4
16,6
16,8
17,0
47,2
17,4
47,6
47,8

ï-gVi

Ï7V0
T7V0

T7ÎÔ

I__

I 3po

ïilö

I
I
I

57

I

37

I

33

I

35

I

34

I

33
1

33

I

32
1

I


1

Sfl

I
19
1
Sïï
I

TT

I

57
I

"ss

ÏS7
I

TS5

I

lööü

0,00642

_ 1__

1^5 0

ï-SSö

I

TBÏÖ

0,00681
0,00660
0,00669
0,00678
0,00687
0,00696

I

ïsâ
149

I

Ï47
I

T4S
I

Ï43

Ï3sô

Ï3\ô

__I__

I <71 O

ïivö

0,00704 tI^

0,00713
0,00722
0,00731 j3ff
0,00740
0,00748
0,00737 th
0,00766 ïlö
0,00773
0,00784 rh

JJ70

ïsVö

ÏJ3Ö
__I__

I 5 I O

I__

Ï5OO

_

14-gO

Î3P
I

Î37

I

T350
I__

T3oo

ï S¥ô

J[ _

I s3o

134

I

ïs'S

T42Ô

-ocr page 337-

Millimeler.
0,0226

0,0228
0,0250
0,0252
0,0254
0,0256
0,0258
0,0240
0,0242
0,0244
0,02-46
0,0248
0,0230
0,0233
0,0260
0,0265
0,0270

44

_I

43

_I

43

_I

4 2

41
ï

■40

40

I

3ÏÏ

37
sS

I
33
I_
33
I

I

32
I

31

3 O
I

30
i_
29
I

29
I_

'29

I

2ÏÏ

1
Ä"g

JL
27

i_

2 7

I

25
I

2S

1

23

I

2 5

J-J^jä? 0,0S9ö' J-I-

50,0 0,0000

30,3 0,0505

31,0 0,0510

51,5 0,0515

32,0 0,0520

32,5 0,0323

33,0 0,0350

35,3 0,0333

34,0 0,0340

34,3 0,0343

35,0 0,0330

33,3 0,0333

36,0 0,0360

36,3 0,0363

37,0 0,0370
57,3 0,0373
38,0 0,0380
II 38,3 0,0383
39,0 0,0390

mmm.
22,6
22,8
25,0
25,2
25,4
25,6
25,8
24,0

24.2
24,4
24,6
24,8
23,0

23.3
26,0
26,3
27,0

45

J[_

44

I

44

Parijsche duim.
0,000833
0,000840
0,000848
0,000833 xxVo
0,000862 x^Vó
0,000870
0,000878
0,000886 ï^Vö
0,000895
0,000900 ïïVö
0,000908
0,000915
0,000925
0,000941 ^é^ff-ö
0,000939 xö^ö
0,000977 x^^^ö
0,000996 ï#öo
0<Ö0\0U

Tïpó

TT50

ITSÓ
__

I I40

9ZS
910
■EÏ94

I

■gST

sl?

1?34
■051
■^"0-9

I

T9 7

I

7 8 5
I

7T4

753

I

753
742

I

732

703

0,001088
0,00 H 07
0,001126
0,001144
0,001162
0,001181
0,001199
0,001218
0,001256
0,001233
0,001273
0,001292
0,001510
0,001328
0,001346
0,001563
0,001583
0,001402
0,001420
0,001439

Parijsche lijn.
0,01002'
0,01011
0,0 i 019

0,01028 pV

0,01037 pV
0,01046
0,01033

0,01065 pV

0,01072 pV

0,01081 p^
0,01090

0,01099 p'ï

0,01107 p^ó

0,01129 /ff
0,0 M 31
0,01175

0,01193 ^4
0,01217

r

73-

0,01300 7I.
0,01550

0,01332 7^4

0,01374 7V

0,01396 7^2
0,01418
0,01440
0,01462

I

70

I

57

I
I

5S

0,0:

0,01506 -Js
0,01328
0,01330
0,01372
0,01394
0,01616
0,01638
0,01600
0,01682 ,?p
0,01704
0,01726 i

Engelsche duim.
0,000890 ïï^ó
0,000898 xïïó
0,000903
0,000915 ^^^pi
0,000921 xö'^er
. 0,000929
0,000937
0,000944
0,000932
0,000960
0,000968

1043

I

103 s

I

_ï__

.1017

559

979

0,000974
0,000985
0,001005
0,001025
0,001045 p^x
0,001062 p|4
0,001082 pis

T^oöfi^/
0,001161
0,00 M 80 jjI^

0,001200
0,001220

■Siy

0,001240

I

797

I

77Ö
I_

7S9

0,001260
0,001280
0,001299
0,001519
0,001338 7J7
0,001388 7I7
0,001378 jls
0,001398 7I-J
0,001417
0,001427 ^ig
0,001437
0,001477
0,001496 -^ro
0,001816
0,001356

Weener duim.

0,000858 ttV?

0,000866 lïVs

0,000875 X-/43

0,000881 ixV?
0,000888
0,000893

0,000905 XTÓ7
0,000911

0,000919 löup
0,000927
0,000958
0,000942

0,000949 10V4

0,000968 löVs
0,000987

0,001006 p|4

0,001028 pi^

0,001044 5I7

pi ff

0,001120
0,001159
0,001188
0,001177 4-5
0,001196
0,001218
0,001234
0,001253
0,001272
0,001291
0,001510
0,001529
0,001348
0,001367 ^Is
0,001386
0,001403
0,001424
0,001445 ^ij
0,001462
0,001481 jls

ssW
ÏÏÏÏ5

1

79ÏÏ
ï

755

I

77?

I
1

742


-ocr page 338-

Millimeler.
0,0226

mmm.
22,6
22,8
23,0
25,2
25,4
25,6
25,8
24,0

24.2
24,4
^4,6
24,8
23,0

23.3
26,0
26,3
27,0

45

44
1

44
44

0,0228
0,0250
0,0252
0,0254
0,0256
0,0258
0,0240

43
_I
43
_I
4 2

J

4a
I

4t
_I
4 1
I

40

I

40

I
3ÏÏ

3 7

aS

0,0S90'

"34

0,001088

ffis

30,0

0,0500

I

3 3

0,00 H07

5ÏÖ

50,3

0,0503

I

SS

0,001126

I

1Î94

51,0

0,0510

X

0,001144

i

■573

51,3

0,0313

I

32

0,001162

■S3x

32,0

0,0520

I

0,001181

I

■S'4 7

32,3

0,0323

I

0,001199

i

TJ34

53,0

0,0550

I

30

0,001218

x

ÏÏ2Ï

35,3

0,0553

I

■30

0,001256

i

8óp

54,0

0,0340

I

29

0,001283

i

-'97

34,3

0,0343

i

25

0,001275

i

7-SS

53,0

0,0330

i

29

0,001292

i

774

53,3

0,0338

i

2ÏÏ

0,001510

1

733

36,0

0,0560

i

0,001528

i

753

36,3

0,0363

i

27

0,001346

i

742

37,0

0,0370

1

7

0,001363

i

73 2

57,3

0,0ö7S

i

23 ■

0,001583

i

7 21

58,0

0,0380

i

'2 3

0,001402

i

713

w 38,3

0,0383

i

23

0,001420

1

7ö3

39,0

0,0390

i

2c>

0,001439

354

0,0244
0,0246
0,0248
0,0230
0,0233
0,0260
0,0263
0,0270

Pavijsclie düim.

0,000855 T/ös

0,000840 ïx'pó

0,000848 tAÖ

0,000833 xtVS
0,000862
0,000870
0,000878

0,000886 XÎ3 0

0,000895 TTao

0,000900 ïttö

0,000908 xToö

0,000913 réö

0,000925 TöVo

0,000941 rs^sö

0,000939 xö'45
0,000977

0,000996 T#óo

I I 30

TîVô

1__

I 140

Parijsche lijn.
0,01002" rhö
0,01011 ïfp
0,01019
0,01028 5V

0,01057 jV
0,01046
0,01033
0,01065
0,01072
0,01081
0,01090
0,01099
0,01107
0,01129
0,01131
0,01175
0,01193
0,01217

0,0150 s
0,01530 /y
0,01532
0,01574
0,01596
0,01418 j'r
0,01440 /ö-
0,01462 g-V
0,01484 sV
0,01306
0,01328
0,01330
0,01372
0,01394 #3
0,01616 A-

0,01658
0,01660
0,01682
0,01704
0,01726

Weener duim.

0,000838 XT35

0,000866 xxVs

0,000875 1x^45:

0,000881 XT33

0,000888 xT2<ï

0,000893 xx'ï3

0,000905 XÎ07

0,000911 xó5^

0,000919 X5B5

0,000927 xöïïö

0,000953 XÓ7T

0,000942 XÓ3 2

0,000949 x554

0,000968 xó'33

0,000987 xöïï

0,001006 5I4

0,001023
0,001044 ^Iv

Engelsche duim.
0,000890
0,000898
0,000903 ^r^s
0,000915 ^Jjy
0,000921

. 0,000929 férf
0,000957 xoVïï
0,000944 x#5P
0,000932 xöVt
0,000960 xô?3
0,000968
0,000974
0,000985
0,001005
0,001025
0,001045
0,001062
0,001082

1120

_t__

i i i o

I

95

£>4

1035

JC
1023

IÖÏ7

PPP

•925

0,001161
0,001180
0,001200
0,001220
0,001240
0,001260
0,001280
0,001299
0,001519
0,001558
0,001538
0,001378
0,001398
0,001417
0,001427
0,001437
0,001477
0,001496
0,001316
0,001356

575
1

5 S'Y

I

544

X

9 3 9

o'S.-s

ö^öo/ïo/

péy

B-ér

0,00 H SO

S-pT

ïïlïï

0,001159

■ I

ÏÏ55

irls

0,001188

TSSS

I

ÏÏT5

0,001177

I

045

I

■Söïï

0,001196

gfs

I

757

0,001213

■g2 3

7ÏÏO

0,001234

I

ITTo

ï

770

0,001235

75ÏÏ

I

719

0,001272

7^3

I

747

0,001291

I

77S

I

737

0,001510

I

733

I

725

0,001529

I

752

I

JïS

0,001548

I

74a

753

0,001367

I

732

I

353

0,001586

I

7 22

3^7

0,001403

1

7Î2

I

3-f^

0,001424

1

70a

I

3fo

0,001445

353

I

0,001462

1

I

8-53

0,001481

I

375


-ocr page 339-

mmm.

Millimeter.

39,5

0,0395

I

SS

40,0

0,0400

I

25

40,5

0,0 W5

i

24

41,0

0,0410

i

24

41,5

0,0415

i

24

42,0

0,0420

i

24

42,5

0,0425

i

23

43,0

0,0430

i

23"

43,5

0,0435

I

23

44,0

0,0440

i

23

44,5

0,0445

i

22

45,0

0,0450

i

22

45,5

0,0455

I

22

46,0

0,0460

I

aa

46,5

0,0465

1

2i

47,0

0,0470

i
2 i

47,5

0,0475

i

48,0

0,0480

1
2T

x

ÖO

S-S-

0,001847

51

0,0510

1

20

0,001884

52

0,0520

I

10

0,001921

«j rv

00

0,0530

X
ÏP

0,001958

54

0,0540

I

IP

0,001995

35

0,0550

I

YS

0,002032

56

0,0560

I

0,002068

57

0,0570

I

I'S

0,002105

58

0,0580

I

1 7

0,002142

89

0,0890

I

T7

0,002179

60

0,0600

I

17

0,003216

61

0,0610

I

Tff

0,002253

62

0,0620

I

IS

0,002290

63

0,0630

ï
TS

0,002327

64

0,0640

I
TS

0,002364

68

0,0650

I

Ts

0,002401

6G

0,0660

I

I 5

0,002438

67

0,0670

I

Ts

0,002474

68

0,0680

I

Ts

0,002811

6-9

0,0690

I

Ts

0,002848

4ir
47

S'TS-

3-/«

I

4?

0,001969

I

SOÏÏ

0,001898

I

527

I

44

0,002008

0,001936

1

TT7

i
43

0,002048

4lp

0,001974

i

5 07

i

43

0,002087

4ÏÏÖ

0,002012

i

4P7
i

i

42

0,002127

1

47T

0,002050

I

41

0,002166

I

4 Sä

0,002088

I

4ÏÏ0

I

40

0,002205

I

4T4

0,002126

r47T

I

40

0,002245

I

44S

0,002164

I

4S2

I

3P

0,002284

I

4S'S

0,002202

I

454

I

3TJ

0,002324

X

430

0,002240

I

44S

I

3ÏÏ

0,002363

I

42f

0,002278

4TP

I

3 7

0,002402

i

4TS

0,002316

X

432

I

3-s

0,002442

I

40p

0,002384

I

4a5

I

3S

0,002481

I

403

0,002392

i

41^'

I

35

0,002821

i

3 P7

0,002430

I

4TT

Ï

3 s

0,002860

i

3pt

0,002468

I

40T

1

34

0,002600

3ÏÏS

0,002506

i

3 PP

i

34

0,002639

37p

0,002544

i

3P3

i

33

0,009678

1

373

0,002582

i

3 ÏÏ7

I

3 3

0,002718

3SÏ

0,002620

I

35T


Engelsche
0,001556
0,001575
0,001595
0,001614
0,001634
0,001654
0,001674
0,001693
0,001713
0,001733
0,001753
0,001772
0,001792
0,001811
0,001831
0,001851
0,001871
0,001890
0,001910

Weener duim.

S?4

0,001500

sss

t

S3S

0,001518

I

S57

i

Sa 7

0,001537

i

Ssö

i

Si p

0,001556

SÏ3

ST2

0,001575

sfs

sé?

0,001594

1

S27

i

59's

0,001613

i

STP

shi

0,001632

i

Sl 2

i

5-84

0,001651

i

So 5

i

577

0,001670

sVS

i

570

0,001689

t

SPT

I

5S4

0,001708

i

S"iTs

I

0,001727

i

S7P

I

552

0,001746

I

573

sIs

0,001765

i

5S7

I

S4Ö

0,001784

I

5 ST

I

534

0,001803

i

TTs

5'2P

0,001822

I

S 4P

X

"ääs

0,001841

I

543

Parijsche Ign.
0,01748 /y
0,01773
0,01795 /s
0,01817
0,01839
0,01861
0,01883
0,01905 /j
0,01927
0,01949
0,01971
0,01993
0,02018
0,02037
0,02059
0,02082

duim.

Parijsche duim.
0,001487

0,001470 ^fp

0,001494 ^iö

0,001515 ^It
0,001851
0,001850
0,001868

0,001387 550

0,001608 5I3

0,001624 fffff
0,001642
0,001661
0,001679
0,001697
0,001718
0,001754 sf^
0,001752 T7Ó
0,001771 sis

5 5
1

54
I

54

I

Sofl
sla

I

s-lp

0,02127

ö'fß^yä'if "
0,03317

0,02261

0,02305

0,02349

0,02393

0,02437

0,02481

0,02525

0,02570

0,02615

0,02660

0,02704

0,02748

0,02792

0,02836

0,02880

0,02924

0,02968

0,03012

0,03056

47

__I ?

S4Z

_z
53 I
i

5S0
I

STT
i

SÖT
_ I

47?

_I
4'ff 7
I

45p

i

4SÖ

444

I

437

I

43Ö
i

4ä3
_i
4TS

_I
4ÏO

i

404
^

3P5
353

-ocr page 340-

Milliraeler.
0,0395
0,0400
0,0105
0,0410
0,0415
0,0420
0,0425
0,0430

0,0435 i
0,0440 #3
0,0445
0,0450
0,0455
0,0460
0,0465
0,0470
0,0475 sV
0,0480

mmm.

39,S

40,0

40,3

4i,0

41,3

42,0

42,5

43,0

43,5

44,0

44,5

45,0

45,5

46,0

46,5

47,0

47,5

48,0

dO

51

52
33

54

55

56

57

58

59

60
61
62

63

64

65
GO

67

68
G9

I

23-

25

22

0,0510
0,0520
0,0530

■JS

1

Ï5

ï

Ï5-

ts

ts

Ts

0,0540
0,0580
0,0560
0,0570 ^^^
0,0580
0,0590
0,0600
0,0610
0,0620
0,0630
0,0640
0,0650 ^^^
0,0660

0,0670
0,0680
0,0690

Parijsche duim.
0,001457
0,001476
0,001494
0,001513
0,001531
0,001550
0,001568
0,001587
0,001605 yij-
0,001624
0,001642 ^èp
0,001661
0,001679
0,001697
0,001715
0,001734 ^fff
0,001752 rh
0,001771 jh

----e/lTTS^

I

SjÓ
I

55T

^Is

0,00ï84r

S4Z

I

53t

I _

5 20

4P2
I

4 7?

0,001884
0,001921
0,001958
0,001995
0,002032
0,002068
0,002105
0,002142 r,h
0,002179 4I5
0,002216 4fö
0,002253 4?4
0,002290 4I7
0,002327 4I0
0,002364 4I3
0,002401
0,002438 4tó
0,002474 4è4
0,002511 315
0,002548 3I3

Parijsche lijn.
0,01748
0,01773
0,01795
0,01817
0,01839
0,01861
0,01883
0,01905
0,01927
0,01949
0,01971
0,01993
0,02015
0,02037
0,02059
0,02082
0,02105
0,02127

»Ö.JSJs'^.VTi
öge^y^.'y

0,02261
0,02305
0,02349
0,02393
0,02437
0,02481
0,02525
0,02570
0,02615
0,02660
0,02704
0,02748
0,02792
0,02836
0,02880
0,02924
0,02968
0,03012
0,03056

1

57

I

5 5

I

55
I

54
I

54
J._
5 3
I

53

I

52

I

st
1

st

SO

50
I
4P
_I

45

I
4^
I

4-5

I

47

47

X

X

45

4?

I
43
I

43
I
4S
I
4T
I

40
I

40

I

3P
I

SU

I

35

I

SA

I

SS
1

3 5
I

34

34
I

33
1

33

Engelsche duim.
0,001856
0,001575

0,001595 357
0,001614

0,001634 crT2

0,001654 3§5

0,001674 ^^^

0,001693 ïlt

0,001713 7^4

0,001733 577

0,001753 s|ö

0,001772 ^54

0,001792 sl^

0,001811 5I2
0,001831

0,001851 jh

0,001871 5I4
0,001890

0,001969 ji^
0,002008

0,002048 4^5
0,002087

0,002127 ^lï
0,002166

414

445

I

43ÏÏ
430

I

4TB-

0,002205
0,002245
0,002284
0,002324
0,002363
0,002402

0,002442 4b

0,002481 ,§3
0,002821

0,002560 3^

0,002600 3^5

0,002639 ^fp
0,002678 3I3
0,002718 jèïï

Weener duim.
0,001500

0,001518 si 7

0,001837 5I0

0,001556 sb
0,001575

0,001594 3^7
0,001613

0,001632 5T2

0,001651 ^Is

0,001670 rh

0,001689 sk
0,001708

0,001727 sIP

0,001746 sis

0,001765 rh

0,001784 sèï
0,001803
0,001822

0l00iS79 SJïï:

0,001898 rir

0,001936 jh
0,001974
0,002012
0,002050

0,002088 4^0

0,002126 r4ft

0,002164 4l5

0,002202 4I4

0,002240 4I5
0,002278

0,002316 4|s

0,002384 4^5
0,002392

0,002430 4ït

0,002506 hl
0,002544
0,002582
0,002620


-ocr page 341-

mmm.

Miüimeter.

Parijsche duim.

Parijsche lijn.

Engelsche doim.

Weener duim.

70

0,0700

I

14

0,002883

1

3-57

0,05100

I

32

0,002756

x

3ff3

0,002687

37ff

71

0,0710

I

14"

0,002623

1

3S2

0,03144

x

3 2

0,002795

T

357

0,002698

I

3 7 I

72

0,0720

I

14

0,002660

sTff

0,03188

I
3 1

0,002853

1

352

0,002735

sffff

73

0,0730

I

Ï4

0,002697

]

370

0,03232

I

3 I

0,002874

ï

347

0,002771

I

3ffT

74

0,0740

X

T4

0,002733

x

3^5

0,03276

1

3 I

0,002914

I

343

0,002809

I

3Sff

75

0,0750

I

I 3

0,002770

I

SS-T

0,03320

I

3'ö

0,002955

3ÏP

0,002847

3 ST

76

0,0760

I

Ts

0,002807

I

355

0,05568

X

■30

0,002992

X

3 34

0,002885

I

34ff

77

0,0770

I

Ï3

0,002844

x

33-2

0,05409

X

2P

0,005052

I

330

0,002925

X

342

78

0,0780

X

T3

0,002881

1

347

0,03484

1
2P

0,003071

X

S2ff

0,002961

I ■
337

79

0,0790

I

I 3

0,002918

343

0,03800

1

2P

0,005111

X

3 2 2

0,002999

I

3 3 3

80

0,0800

I
13

0,002958

I

33P

0,05546

1

SS

0,005150

I

ST-^

0,005057

I

325

81

0,0810

I

Ta

' 0,002992

1

334

0,05390

I

zS

0,005189

X

314

0,005075

I

325

89

0,0820

I

I a

0,003029

I

3 3Ö

0,05634

I

27

0,005229

I

3x0

0,005115

X

3 2"I

83

0,0830

1

I a

0,003066

sIs-

0,05678

x

37

0,005268

I

3 off

0,005151

X

3T7

84

0,0840

X

T2

0,003103

sis

0,05722

1

27

0,005508

x

302

0,005189

X

314

85

0,0880

1

I 2

0,003140

I

SI'S

0,05766

X

27

0,005547

0,005227

X

STÖ

86

0,0860

I
I 2

0,003177

X

3T?

0,05810

x
äff

0,003386

I

SPS

0,003263

sèff

87

0,0870

1
1
2

0,003214

I

STT

0,05883

I

2ff

0,003426

I

2P2

0,003505

353

%%

X

"ÏT.

■s^-B

X

0,OOS468

0,003341

I

2PP

Vi

-S.

\

o^oifoo

TT

sés-

0,03990

s-r

séa

0,003410

zPs"

91

0,0910

I

TT

V

0,003o62

25ÏÏ

0,04034

I
2 5

0,003082

27P

0,003484

I

2pÖ

92

0,0920

1

1 I

0,003399

I

0,04078

I

2?

0,005622

I

27ff

0,003492

ï

93

0,0930

I

1 I

0,003436

I

2P X

0,04122

I

5?

0,005661

I

273

0,003830

I

283

04

0,0940

1
1 I

0,003473

0,04166

I

24

0,005701

I

270

0,003868

ziö

95

0,0950

I
1 1

0,005807

I

2^5

0,04210

I

24

0,005740

X

2ff7

0,003606

I

277

96

0,0960

I

0,005544

1

0,04234

I

24

0,003779

I

2ff4

0,003644

I

274

97

0,0970

I

I O

0,003581

1

27P

0,04300

I

23

0,003819

I

2ff2

0,003682

I

27T

98

0,0980

I

To

0,003618

I

27^

0,04344

I

23

0,005858

SIP

0,003720

99

0,0990

I

0,003656

I

273

0,04388

1

23

0,005898

I

■S.S7

0,003758

I

2ffS

iOO

0,1000

I

I 0

0,005694

I

271

0,04455

X

23

0,005957

X

25?

0,003796

2§-4

i05

0,1050

X

p

0,003879

I

as'S'

0,04674

X

22

0,004154

0,003986

I

25 2

410

0,1100

I

p

0,004059

I

245

0,04870

1

21

0,004334

I

23T

0,004176

X

240

118

0,1180

1

p

0,004243

I

a'sS'

0,08090

1

20

0,004831

1

22T

0,004366

X

23 0

120

0,1200

I

■s

0,004428

I

0,08280

I

IP

0,004728

X

2x2

0,004383

I

220

428

0,1280

x

S

0,004613

X

217

0,08800

X

Tïï

0,004928

I

203

0,004743

X

2IT

430

0,1300

I

0,004797

I

2ÖP

0,08720

x

T^

0,008122

I

Tps

0,004933

I

203

438

0,4380

I
7

0,004982

2§ï

0,03940

I

I 7

0,008319

I

ÏSS

0,008125

I

Tps

440

0,4400

I
7

0,008166

T53

0,06160

I

Tff

0,008316

x

T-5T

0,005314

I

448

0,1480

1

7

0,008381

X

0,06380

I
ïff

0,008713

X

T75

0,005504

I

xB 2

450

0,1800

t

7

0,008338

x

0,06600

1

TB-

0,008910

I

ïffp

0,005694

1

Ï7ff

i

-ocr page 342-

Parijsche
0,002585
0,002623
0,002660
0,002697
0,002733
0,002770
0,002807
0,002844
0,002881
0,002918
0,002955
0,002992
0,003029
0,003066
0,003103
0,003140
0,003177
0,003214

0,0033(}2

0,003399

0,003436

0,003473

0,003507

0,003544

0,003581

0,003618

0,003656

0,003694

0,003879

0,004059

0,004243

0,004428

0,004613

0,004797

0,004982

0,005166

0,005351

0,005535

Millimeter,

mmm.

70

71

72

73

74

75

76

77

78

79

80
81
82

83

84

85

86

87
%%

91

92

93

94

95

96

97

98

99

100
105
110
115
120
125
130
135
140
145
150

duim.

Parijsche lijn.

0,0700
0,07 i O
0,0720
0,0730
0,0740
0,0750
0,0760
0,0770
0,0780
0,0790
0,0800
0,0810
0,0820
0,0830
0,0840
0,0850
0,0860
0,0870

0,03100

0,03144

0,03188

0,03232

0,03276

0,03320

0,03365

0,03409

0,03454

0,03500

0,03546

0,03590

0,03634

0,03678

0,03722

0,03766

0,03810

0,03855

0,05900

0,0j99(r
0,04034
0,04078
0,04122
0,04166
0,04210
0,04254
0,04300
0,04344
0,04388
0,04433
0,04674
0,04870
0,05090
0,05280
0,05500
0,05720
0,05940
0,06160
0,06380
0,06600

JL

3 2

14

_I
I 4

14

I_

T4
1
T4

1 3

3 !! 2

3 7Ö
I

3S-5
I

S^T
I

3S5

JL
3 1

3 ö

I

Ts
1_
I 3

I 3
I

Ts

I

Ï2

1 2

I
2P
1
2P

I

2P

1

Zïï

I

zS

35-2
347
^4 3
3ÏP
334

37

I

27

3 3 0
I

323-

3 22
I

■STÏÏ

3 15

_I
3 11

I 2

_I
ï 2

I

T2

I 2

1
Ta

I

27

I

I

25

I

"ïcS

s O'S

sés-

s-r

I
25

0,0910
0,0920
0,0930
0,0940
0,0950
0,0960
0,0970
0,0980
0,0990
0,1000
0,1050
0,1100
0,1150
0,1200
0,1250
0,1300
0,1350
0,1400
0,1450
0,1500

I

TT
1

TT

I

TT

Jt
I I

I I

1

apïï

255-
£

2PT
1

2ÏÏS
I

2ÏÏ2
I

27p

2T

I_
24

24

2.4
24

I

23

I O
I

27Ö'

273

S.71

25ÏÏ
I

I

23 3"

22S'
I

2T7

I

Sop
201

IP3
I

ÏÏ7
I

TïïT

I
23

I O
I

I

22

9
\
9
I
¥
1
■s

I

■g

21

20

TP
1
i-g-

I


_i_
I 7

T5

I

Tö-

I

T?

Engclsclie duim.
0,002756
0,002795
0,002835
0,002874
0,002914
0,001953
0,002992
0,003032
0,003071
0,003111
0,003150
0,003189
0,003229
0,003208
0,003308
0,003347
0,003386
0,003426
0,005468

Weener
0,002657
0,002695
0,002733
0,002771
0,002809
0,002847
0,002885
0,002923
0,002961
0,002999
0,003037
0,003075
0,003113
0,003151
0,003189
0,003227
0,003265
0,003303
0,003341

0,0034IG

0,003-m

0,003492

0,003530

0,003568

0,003606

0,003644

0,003682

0,003720

0,003758

0,003796

0,003986

0,004176

0,004366

0,004555

0,004745

0,004935

0,005125

0,005314

0,005504

0,005694

daim.

30 S

375

371
355

357
I

552

347

35T

I

rsff

343
1

33P
3 34

345

I

342
I

337

3 3 3

325

325
I

32T
I

3T7

314

s^l O
3 o5

330

I

3 25

322

3 l4

3 I O
I

SO?
_I

3 o'2

SVS

255

2P2
I

a's

s-ws
- i_
27P

SS>s

2PC
I

2^5

2I3

275
273
270

2S'7

I_
2S'4

_I_
252

aSP .
ï

257

I

25?

277
274

I

271
25ÏÏ

I

255

I_

2 54

25 2
240

I

230

243

as I

22 1
I

21 2
I

Z03

rès

I

T-^T
175

I

T5p

I

2TÏ
I

203

I

TP5
ïlïï

I

T75

O, 003^0'4
0,005389
0,003622
0,003661
0,003701
0,003740
0,003779
0,003819
0,003858
0,003898
0,003937
0,004134
0,004334
0,004531
0,004728
0,004925
0,005122
0,005319
0,005516
0,005713
0,005910


-ocr page 343-

mmm.

Millimeter.

Parijsche duim.

Parijsche lijn.

Engelsche duim.

Weener

duim.

4 SS

0,1SS0

1
3-

0,00S710

I

Ï7S

0,06820

I

15

0,006107

Ï34

0,003884

I

T70

460

0,1600

1

3

0,00S904

1

Ï3p

0,07040

I

T4

0,006504

I

0,006074

I

Ï3s

465

Q,16S0

I

S'

0,006089

Ï33

0,07260

I

74

0,006301

I

Ï54

0,006264

ï3ö

470

0,1700

I
3

0,006275

I

ÏSÏÏ

0,07480

1

T3

0,006698

I

Ï5Ó

0,006433

I

Ï55

47S

0,17o0

1

3

0,006438

1

ÏJ?

0,07700

I

T3

0,006893

X

I4S

0,006645

I

ïsï

480

0,1800

I

S

0,006642

I

TsT

0,07940

I

Ï3

0,007092

1

TÏT

0,006835

1

Ï4ÏÏ

48S

0,18S0

1
5

0,006827

ï

147

0,08160

I

I 2.

0,007289

I

Ï37

0,007025

I

Ï43

490

0,1900

I
S

0,007011

I

143

0,08580

I

I 2.

0,007486

I

T'3 3

0,007212

I

TSP

49S

0,19S0

1
T

0,007193

1

I 3i>

0,08600

1
ïa

0,007683

I

X3Ö

0,007402

I

T3S

200

0,2000

1
s

0,007588

I

133

0,08866

I
I I

0,007874

I

Ï27

0,007392

I

T3 2

-ocr page 344-

HET TEEKENEN VAN MIKHOSKOPISCUE VOORWERPEN.

549. Een der eerste vereischten in ieder, die zich met
natuurhistorische en anatomische onderzoekingen bezig houdt,
is de kunst om het waargeuoraene in eene getrouwe af-
beelding terug te geven. Geene beschrijving in woorden
toch, hoe uitvoerig en juist overigens, is in slaat te wed-
ijveren met de eenvoudigste teekening telkens waar het er
op aan komt bij eenen anderen eene dergelijke voorstelling
op te wekken, als door de beschouwing van eenig voorwerp
bij den waarnemer ontstaan is. Goede afbeeldingen zijn
daarenboven eene algemeene taal, die voor ieder verstaan-
baar is, tot welken landaard hij ook moge behooren, mits hij
geen volkomen vreemdeling is in de soort van onderzoek,
waartoe zij betrekking hebben.

Dikwijls, wel is waar, kan de natuuronderzoeker het ver-
vaardigen van afbeeldingen aan eenen anderen overlaten,
wanneer hij zijnen lijd zelf nuttiger op eene andere wijze
besteden kan, maar ook dan nog is het wenschelijk, dat hij,
des gevorderd, zelf in staat zoude geweest zijn de afbeelding
te vervaardigen, len einde behoorlijk het oog te houden op
hare uitvoering, daar zij, aan eenen teekenaar van beroep
toevertrouwd, hoewel, uit hel oogpunt der kunst, voortrelTe-
lijk zijnde, toch aan het oogmerk, waartoe zij eigenlijk be-
stemd is, namelijk het geven eener zooveel mogelijk duide-

-ocr page 345-

342 ^ IIET ÏEEKENEN VAN MIKUOSKOPISCHE VOORWERPEN.

lijke voorstelling van het waargenomene, niet zelden zeer
slecht voldoen zal.

Hier komt nog bij, dat er geen beter middel is, om zich
tot een goed waarnemer te vormen, dan zich te gewennen,
zooveel tijd en gelegenheid zulks veroorlooven, gedurende
het doen van waarnemingen, van datgene wat men ziet ook
afbeeldingen te maken. De ondervinding zal het aan ieder
leeren, dat, telkens wanneer men zulks doet, de opmerk-
zaamheid op eene menigte vaak belangrijke bijzonderheden
gevestigd wordt, die haar anders zouden ontglipt zijn.

Het hier gezegde geldt bovenal van mikroskopische waar-
nemingen. Indien men meende, dat het juist bij dezen ver-
kieslijk is zich voor het maken der afbeeldingen tot eenen
anderen te wenden, die niet gewoon is mikroskopische voor-
werpen te beschouwen, omdat zoo iemand geheel onbevoor-
oordeeld zijnde minder gevaar zal loopen van de voorwer-
pen anders te tcekenen, dau zij zich werkelijk door het
mikroskoop vertoonen, dan zoude men grootelijks dwalen.
Het mikroskopische zien is, gelijk in een der vorige hoofd-
stukken werd aangetoond, in meer dan één opzigt verschil-
lend van het gewone zien; het moet worden aangeleerd, en
slechts hij kan eene bruikbare mikroskopische afbeelding ver-
vaardigen , die zelf een goed mikroskopiscb jwaarnemer is.

Men stelle zich intusschen niet voor, dat hiertoe eene groote
mate van kunstvaardigheid gevorderd vvordt, waartoe men
alleen door eene vele jaren lang voortgezette oefening, en
onder behoorlijke leiding, kan geraken. De eenige vereisch-
ten zijn die, welke elk mikroskopiscb waarnemer buitendien
moet bezitten: een goed oog, eene vaste hand en geduld.
Verders heeft men niets noodig dan papier, eenige potloo-
den van verschillende hardheid, en een stukje caoutchouc.

!

-ocr page 346-

VeiVEISCHTEN IN EENE MIKROSKOPISCHE AFBEELDING. 357

Ten einde echter dengenen, die zich nog weinig hierop
heeft toegelegd, hij zijne eerste schreden de behulpzame
hand te bieden, willen wij hier korleiijk do hoofdvereisch-
ten van eene mikroskopische afbeelding beschouwen, en
eenige hulpmiddelen aangeven, welke bij hare vervaardiging
te pas kunnen komen.

350. Deze hoofdvereischten zijn: waarheid en duidelijk'
heid; sierlijkheid
is hoogstens eene goede bijkomende ei-
genschap, doch waaraan nimmer de beide eerslgenoemde
mogen worden opgeofferd. Het zal echter noodig zijn de
beteekenis, welke hier aan de woorden: waarheid en dui-
delijkheid, moet worden gehecht, nader te ontvouwen.

Men heeft wel eens gemeend, dat de beste af^eeldingeii
van mikroskopische voorwerpen altijd ook die moesten we-
zen, waarin deze werden voorgesteld juist zoo als zij zich
in het gezigtsveld vertoonen, zonder iu de afbeelding daar
iets af of toe te doen. Op dien grond steunt dan ook het
gebruik, dat men feods heeft aangevangen te maken van
de photographie en de daguerrotypie tot het verkrijgen vau
zulke afbeeldingen. Intusschen is dit eene dwaling, en do
hoop, die men op deze kunstmiddelen gevestigd heeft, als
of zij alle andere met de hand vervaardigde teekeningen niet
alleen ontbeerlijk zouden maken, maar deze zelfs in juistheid
en naauwkeurigheid overtreffen, omdat zij van de subjecti-
viteit des waarnemers geheel onafhaukelijk zijn, moet als
ijdel worden beschouwd. Wel is waar geeft eene gedaguer-
rotypeerde plaat de beelden der voorwerpen naauwkeurig
zoo terug, als zij zich op het oogenblik der kunstbewerking
in het gezigtsveld zouden vertoond hebben, wanneer men
hen had kunnen waarnemen, maar juist deic overmatige

II. 23

-ocr page 347-

342 ^ IIET ÏEEKENEN VAN MIKUOSKOPISCHE VOORWERPEN.

getrouwheid maakt zulke afbeeldingen niet alleen onduidelijk
maar ook onwaar. Vooreerst namelijk worden alle niet ei-
genlijk tot het voorwerp bchoorende, toevallig aanwezige dea-
len te gelijk met hetzelve afgebeeld, en dienen dus alleen
tot het geven van eenen verwarden indruk bij dc beschou-
wing; zulk eene afbeelding moet bestudeerd worden, ten einde
datgene, wat geen bestanddeel van het voorwerp uitmaakt, in
gedachte van het beeld af te trekken. Maar ten tweede
is ook de afbeelding gedeeltelijk onwaar, want zij vertoont
alleen het getrouwe ware beeld van zulke voorwerpen of ge-
deelten van een voorwerp, die zich volkomen op den juisten
afstand van het objectief bevonden op het oogenblik, dat de
kunstbewerking geschiedde; al de overige, welke óf iets verder
verwijderd, óf iets naderbij waren, hebben diffusiebeelden
gevormd, die grooter zijn dan de ware beelden, en zonder
scherpe omtrekken.

Uit dit voorbeeld kan reeds blijken, dat in slechts zeer weinige
gevallen alles, wat zich bij eene bepaalde stelling van het
mikroskoop in het gezigtsveld vertoont , ook in de afbeel-
ding moet worden opgenomen, en dat, hoe schijnbaar te-
genstrijdig het ook klinke , eene volkomen getrouwe afbeelding
daarom nog niet altijd eene volkomen ware is.

Elke afbeelding moet dienen , om eene waarneming terug
tc geven, maar dan moet zij ook werkelijk het resultaat
eener waarneming zijn. Men behoort den beschouwer eener
afbeelding de moeite te besparen , die men zelf ondervonden
heeft bij het verrigten der waarneming, en zulks te meer ,
omdat deze niet meer in de gelegenheid is, om, door ver-
andering van den afstand van het voorwerp , en andere hulp-
middelen , die den waarnemer ten dienste staan , de ware
beteekenis van datgene, wat hij in de afbeelding ziet, te

-ocr page 348-

HET TEEKENEN VAN VLAKKEN , VAN LIGCHAMEN.

ontcijferen. Van daar dat liet niet alleen geoorloofd, maar
zelfs pligt is in eene afbeelding alles weg te laten, wat niet
tot het eigenlijke voorwerp , dat men afbeelden wil, behoort.
Niet alleen geldt dit van alle toevallig aanwezige deeltjes,
die aan het voorwerp der waarneming geheel vreemd zijn,
zoo als kleine stofdeeltjes, welke, in de lucht zwevende, daarop
gevallen zijn, maar ook van zulke gedeelten van het voor-
werp zelve, wier opname in de afbeelding slechts dienen zou-
de , om deze minder duitelijk te maken. Zoo b. v. ziet
men dikwerf in doorsneden van plantenweefsels verscheidene
lagen van cellen, die door elkander heen schemeren , doch
waarvan alleen de bovenste klaar en scherp wordt waargeno-
men. In zulk een geval mag men zich gerustelijk bij do
teekening van deze enkele laag bepalen , daar de afbeelding
der dieper gelegen lagen tot niets anders dan tot verwarring
zoude leiden.

Evenzoo is het met een ander punt gelegen, namelijk met
het uitdrukken van den ligchamelijken vorm in de teekening
van mikroskopische voorwerpen. Bij de waarneming door het
mikroskoop ziet men alleen vlakken scherp ; het ligchamelijke
van eenig voorwerp maakt, dat men hetzelve nimmer in zijn
geheel op hetzelfde oogenblik duidelijk ziet, maar alleen door
opvolgende veranderingen in den afstand tot het objectief.
Het zoude echter geheel ongerijmd zijn, om zulke ligcha-
men , in welker afbeelding het inzonderheid op de uitdrukking
van den ligchamelijken vorm aankomt, kristallen b. v., juist
zoo te teekenen, als men hen door het mikroskoop ziet, d. i.
met een der vlakken voorzien van scherpe omtrekken, en de
overigen als door een nevel heen schemerende. Telkens der-
halve , wanneer het resultaat der waarneming de uitdrukking
van den ligchamelijken vorm in de afbeelding vordert, is de-

-ocr page 349-

342 ^ IIET ÏEEKENEN VAN MIKUOSKOPISCHE VOORWERPEN.

ze ook volkomen geoorloofd, alhoewel men dus doende niet
eenen enkelen, maar vele opvolgend door het mikroskoop
ontvangen indrukken, tot één geheel gebragt, teruggeeft.

351. Het lijdt geen twijfel, of de zoo even gegeven re-
gel : dat elke afbeelding het resultaat der waarneming moet
zijn, sluit in zich, dat zulk eene afbeelding nimmer op vol-
komen waarheid kan aanspraak maken , even min als zulks
ooit van de uitkomst van eenige waarneming, in den vol-
strekten zin des woords, kan gezegd worden; maar zoo wel
de eene als de andere kan er toe naderen, en dit zoo na
mogelijk tc doen, moet het streven van ieder zijn, die zijne
onderzoekingen ten nutte der wetenschap wil doen strekken.
Ook hier echter kan men zich, zonder der waarheid eeniger-
mate te kort te doen , nog tusschen zekere grenzen bewegen,
waartoe het beschouwen der organische natuur zelve ons regt
geeft. Bij het afbeelden van een bloedvatennct b. v., is het
volmaakt onverschillig, of wij aan een takje, dal in werke-
lijkheid onder eenen hoek van 50° met een ander takje za-
menhangt, eene rigting geven , als of die hoek 51° bedraagt,
omdat er duizende takjes in hetzelfde net zijn, waar het
verschil zoo veel en nog veel meer bedraagt. Maar daaren-
tegen zijn er andere gevallen , waarin dè getrouwe navolging
tot in de minste bijzonderheden vereischt wordt. Hij b. v,,
die bij de afbeelding van kristallen zich even weinig aan de
werkelijke grootte hunner hoeken hield, als bij de teekening
der vertakkingen van een bloedvalennet, zoude voorzeker zeer
gebrekkige afbeeldingen leveren.

Het is inzonderheid voor de vervaardiging van zulke af-
beeldingen , waar het op groote juistheid aankomt, dat de
verschillende kunstmiddelen te pas komen, die voor het tee-

-ocr page 350-

HULPMIDDELEN. GEBRUIK DER VERSCHILLENDE PROJECTIEMIDDELE«. 541

ff'

kenen van mikroskopische voorwerpen zijn aanbevolen. Men
schatte hunne hulp echter niet hooger, dan zij werkelijk ver-
dienen. Geen hunner toch stelt den geheel ongeoéfenden in
staat, om eene behoorlijk afgewerkte mikroskopische teekening
te vervaardigen , maar de reeds geoefende kan er veel voor-
deel van trekken tot het vervaardigen van naauwkeurige schet-
sen, die hij dan later uitwerkt.

Van het meerendeel dezer middelen (de verschillende soor-
ten der
camera lucida,, het Sömmeringsche spiegeltje,
het Oberhaüsersche prisma, enzv.) is de beschrijving reeds
in het He Deel , § 177 en vervolg, gegeven. Allen zijn voor
het hier bedoelde oogmerk nagenoeg even bruikbaar, en vor-
deren alleen , dat het beeld op eene weinig verlichte opper-
vlakte geprojicieerd wordt, waarop deszelfs randen dan kunnen
worden nagetrokken. Het best dient hiervoor, gelijk reeds daar
gezegd is, eene gewone lei , waarop men met cene griffel
zeer fijn kan teekenen. Iets minder goed, uithoofde der
meerdere ruwheid, is het zwarte leipapier, maar daarentegen
heeft dit het voordeel, dat men de met eenen griffel gemaakte
teekening op zulk papier door een afkooksel van vischlijm be-
vesligen kan , waarom ik bij voorkeur daarvan gebruik maak.

552. In sommige opzigten worden deze onderscheidene
projectiemiddelen overtroffen door de volgende inrigting, afge-
beeld in fig. 25 , waarvan ik mij reeds sedert vele jaren be-
dien , en welke niet anders is dan een
draagbaar zoiimi'
kroslcoop. A
is een blikken bus, van boven en beneden
open, naar onderen kegelvormig toeloopende, en aldaar cy-
lindervormig eindigende. Deze bus is van binnen cn van bui-
ten dof zwart geverwd. Hare grootte kan verschillend zijn ;
die waarvan ik mij bedien , is 25 centim. hoog, en van boven

-ocr page 351-

342 ^ IIET ÏEEKENEN VAN MIKUOSKOPISCHE VOORWERPEN.

16 centim. wijd. Aan het bovenste open einde is een rand,
waarop eene mat geslepen schijf spiegelglas m past, welke ook
met eene doorschijnende glasplaat van gelijken vorm kan ver-
wisseld worden. Plaatst men nu zulk eene bus boven een mi-
kroskoop , hetzij enkelvoudig of zamengesteld [B), waarvan
de verlichtingstoestel bestaat uit eenen vlakken spiegel en eene
concentrerende lens (1), zoodat men, met den spiegel het zon-
licht ophangende, op het voorwerp eenen convergerende stra -
lenbundel laat vallen, die hetzelve sterk verlicht, dan zal zich
op hel malle glas m een beeld vormen van elk voorwerp, dat
zich op den juisten afstand van het objectiefslelsel, of, bij
het enkelvoudig mikroskoop, van de vergrootende lens bevindt.

Om dil beeld echter goed le zien, moet gezorgd worden ,
dat alle lichtstralen , die niet van den spiegel komen , wor-
den buitengesloten. Ter afsluiting der van onderen binnendrin-
gende stralen, is het benedenste cylindrische gedeelte der
bus juist zoo wijd, dat, indien het over het oculair van een
zamengesteld mikroskoop wordt gebragt, er tusschen beiden
niet meer dan eene ruimte van een of twee millimeters over-
blijft , lerwiji bovendien op het punt, waar het kegelvormig
gedeelte der bus aanvangt,een ring is geplaatst, waarvan de
opening slechls iets grooter is dan die van het oculair. Bij
het gebruik van een enkelvoudig mikroskoop tot hetzelfde oog-
merk , wordt op den rand van het busje, dat de vergroo-
tende lens bevat, een kort houten kokertje gesteld , dat,
even als het oculair van het zamengesteld mikroskoop, dan
door hel cylindrische gedeelte der bus omgeven wordt.

Voor hel buitensluiten der van boven invallende stralen,

(1) De vcrlieliling kan ook gescbeiden, ofschoon op eene iets minder
doelmatige wijze, door eenen enkelen hollen spiegel, waarvan vele mikros-
kopen voorzien zijn.

-ocr page 352-

DRAAGBAAR ZONMIKROSKOOP. 545

heeft men niets anders te doen, dan een scherm te bezigen ,
vervaardigd van stevig zwart katoen of zijde en vastgemaakt
aan eenen ring, die om het hoofd geplaatst wordt. Is de ge-
bezigde vergrooting niet zeer sterk, dan is het reeds voldoen-
de een stuk zwartgemaakt bordpapier te nemen , waarvan de
breedte ongeveer twee derde van den bovensten omtrek der
bus, en de hoogte 25—50 centim. bedraagt. Dit gebogen
zijnde, zoodat het in de bovenrand der bus past, en op het
matte glas rust, kan in de meeste gevallen, waar van den
toestel tot teekenen wordt gebruik gemaakt, de plaats vau
het altijd eenigzins lastige scherm vervangen.

Daar het voor bet vervaardigen van afbeeldingen echter
een vereischte is, dat de bus volkomen vast staat, en beide
handen vrij zijn , zoo wordt zij in het mede in de figuur af-
gebeelde tafeltje vastgeklemd. Dit tafeltje, van eikenhout
vervaardigd, bestaat uit twee helften, die alleen door de
beide schroeven
og m ph vereenigd worden gehouden. De
lijn
c d duidt de grenzen dier beide helften aan. Te zamen
vereenigd zijnde, is cr in het midden eene ronde opening
i Ic, waarin het cylindrische gedeelte der bus past, doch
eerst na aandraaijing der beide schroeven
og en hp volko-
men bevestigd is, zoodat de bus dan onbewegelijk vast staat.
Om de onbewegelijkheid van het geheel te bevorderen , zijn
de vier pooten van het tafeltje in eene buitenwaartsche rig-
ting geplaatst. Deszelfs hoogte hangt natuurlijk geheel af van
die van het gebruikte mikroskoop. Vele zamengestelde mi-
kroskopen zijn reeds zelve tc hoog, om er nog eene bus van
bovengenoemde lengte boven te kunnen houden. Men kan
alsdan de bus korter nemen, waarbij echter zoowel de ver-
grooting als het gezigtsveld kleiner worden. Beter is het
daarom zulk een mikroskoop met den geheelen toestel op eene

-ocr page 353-

342 ^ IIET ÏEEKENEN VAN MIKUOSKOPISCHE VOORWERPEN.

tafel met kortere pooten dan gewoonlijk te plaatsen, zoodat
het bovenste gedeelte der bus met de glasplaat zich op eene
voor het doel gepaste hoogte bevindt.

Wil men nu dezen toestel tot het vervaardigen eener tee-
kening , of liever eener schets aanwenden , dan legt men op
de doorschijnende glasplaat een stuk papier; gewoon velijn
postpapier is daartoe zeer geschikt; hierop giet met terpen-
thijnolie, en keert het stuk papier op de glasplaat om, opdat
beide oppervlakten met de olie doortrokken worden. Zijn dan
de spiegel en de verlichtingslens goed gesteld , het voorwerp
op den vereischtea afslsnd gebragt, en de buitenstralen ge-
noegzaam afgesloten, dan ziet men op het papier het beeld
van het voorwerp , en trekt dit met de fijne punt van een
potlood na. Zoolang het papier nog doortrokken is van de
olie, vertoonen zich de potloodstreepen onduidelijk, maar
zoodra de olie vervlugtigd is, komen deze duidelijk te voorschijn.

Verlangt men dan van zulk eene schets gebruik te maken
voor eene meer uitgewerkte teekening, dan wordt zij gelegd
op het biertoe bestemde papier, en nu met eene fijne, maar
niet al te scherpe spits, — die van eene gewone griffel,
welke men zoo fijn kan maken , als men verkiest, is hiervoor
zeer geschikt, — al de potloodstreepen op het onderliggend
papier doorgetrokken.

In de plaats van met terpenthijnolie bevochtigd papier kan
men ook vooraf doorschijnend gemaakt papier aanwenden,
het zoogenaamde
papier vdge'tal,, dat men ook zelf vervaar-
digen kan, met behulp van gekookte lijnolie, of van een mas-
likvernis.

235. Nog andere middelen, dan de reeds opgegevene,
kunnen gebezigd worden, om het vervaardigen van mikrosko-

-ocr page 354-

■WPiT"

RUIT- EN NETMIKROMETERS. GLASPAPIER. 543

, ' " ff

pisclie teekeningen gemakkelijker en zekerder te maken. Daar-
toe behooren: een in ruitjes verdeelde glasmikrometer, of
een uit fijne metaaldraden vervaardigd gaas, hetwelk in het
oculair gebragt het geheele gezigtsveld in vierkante ruiten
verdeelt. Heeft men dan vooraf op een papier dergelijke
doch grootere ruilen getrokken, dan kan men vervolgens het
beeld van het voorwerp, zoo als het zich in het gezigtsveld
van het mikroskoop vertoont, daarin nateekenen.

Op een dergelijk beginsel steunt eene door Stilling (1)
aangegeven handelwijze. Hij bezigt daartoe glaspapier, zijnde
eene uit dierlijke lijm vervaardigde massa, zoo dun als papier
en zoo doorschijnend als glas. Een stukje van dit glaspapier
wordt met een weinig arabische gom vastgekleefd op het
dekplaatje, waaronder eenige mikroskopisch praeparaat ligt.
Men brengt dit nu onder het mikroskoop, en trekt met eene
graveernaald de omtrekken van het vergroote voorwerp op
het glaspapier. Vervolgens wordt hierover een net vau stree-
pen getrokken, zoodat het geheel in vierkante ruitjes is af-
gedeeld, en daarna een dergelijk net van grootere ruilen op
een stuk papier, waarop men dan de teekening, die op het
glaspapier gemaakt is, overbrengt.

Het is echter duidelijk, dat deze methode alleen bruikbaar
is voor zeer geringe vergrootingen, van 10—20 maal, daar
er.anders geene ruimle meer is voor het lusschenbrengen der
graveernaald, en bovendien het voorwerp en het glaspapier,
zich niel op gelijken afstand van het mikroskoop bevindende,
ook niet te gelijkcr tijd scherp kunnen gezien worden.

Er is echler van het glaspapier nog een ander mede door

(1) üntcrsuchungen über den Bau und die Verrichtungen des Gehirns
Jena. 1846. s. 20,

-ocr page 355-

346 HET TEERElNEiS VAN MIKKOSKOPISCHE VOORWERPEN.

Stilling aangegeven gebruik te maken. Wil men namelijk
eene zich daarop bevindende teekening op papier, of ook, voor
eene lithographie, op steen overbrengen, dan wrijft men de
gegraveerde oppervlakte in met poeder van rood of zwart krijt,
of ook van potlood, en blaast of veegt vervolgens al het overtol-
lige af. Legt men dan de ingewreven oppervlakte, waarvan al-
leen de met de naald ingesneden plaatsen het poeder hebben op-
genomen, op papier of steen, en wrijft men met een vouw-
been eenige malen over de tegenovergestelde oppervlakte van
bet glaspapier, dan drukt zich de teekening omgekeerd daarop
af. Wil men de teekening ook hier regt gekeerd hebben,
dan wordt het gegraveerde stuk glaspapier op zwart papier
gelegd, en nu de teekening eerst aan de andere oppervlakte
nagetrokken, waarna deze ingewreven en overigens op gelijke
wijze gehandeld wordt.

Het is duidelijk, dat, indien men tot vervaardiging der tee-
kening het zoo even beschreven draagbare zonmikroskoop be-
zigt, en op de matgeslepen glasplaat een stuk glaspapier legt,
men dan hierop met weinig moeite eene zeer naauwkeurige
teekening kan graveren, en deze .later, op gezegde wijze, op
papier of steen overbrengen.

-ocr page 356-

(IET BEWAREN VAN MIKROSKOPISCHE PRAEPARATEN.

354. Met is vau het hoogste belang voor den mikrosko-
pischen onderzoeker middelen te bezitten , welke hem in staat
stellen, om de door hem vervaardigde praeparaten in hunnen
oorspronkelijken toestand te bewaren. Ook heeft men, van den
eersten aanvang des gebruiks van het mikroskoop af aan, dit
ingezien, en daartoe strekkende pogingen in het werk ge-
steld , gelijk uit het historisch overzigt hiervan in het volgen-
de deel zal blijken.

Hier ter plaatse zal ik alleen verslag geven van die bewa-
ringsmethoden, welker deugdelijkheid mij door cene veelja-
rige ondervinding gebleken is.

Slechts zeer weinige voorwerpen laten zich droog in eenen
onveranderden toestand bewaren, en zelfs al is zulks het ge-
val , zoo als bij haren, vischschubben en dergelijke, dan nog
verdient deze bewaarmethode in de meeste gevallen de voor-
keur niet, omdat, wanneer zulke voorwerpen in de lucht lig-
gen (z. § 258), zij te weinig doorschijnendheid bezitten , om
hunne zamenstellende bestanddeelen behoorlijk waarneembaar
te doen zijn. Het zijn schier alleen de insektenschubbetjes,
zoo als diegene, welke tot proefvoorwerpen (z. Dl. I. § 224)
dienen, voor welke deze bewaringswijze niet alleen bruikbaar,
maar zelfs verkieslijk is, uit hoofde der meerdere duide-

-ocr page 357-

348 HET BEWAREN VAN MIKROSKOPISCHE PRAEPARATEN.

lijkheid, waarmede hier de verschillende soorten van streep-
jes juist in de drooge voorwerpen gezien worden.

Om zulke schubbetjes voor de beschouwing door het mi-
kroskoop gereed te houden , is het eenvoudigst, dat men
eenigen hunner op een voorwerpplaatje legt, waarop zij van
zelf genoeg kleven, hetgeen men anders bevorderen kan,
door vooraf het plaatje even te beademen ; vervolgens legt
men er een dekplaatje op, hetwelk van eene voor het doel
geschikte dikte moet zijn (z. Dl. I. § 160), en eindelijk over-
plakt men dek- en voorwerpplaatje beide met eene strook
papier, in welker midden eene opening is voor de plaats,
waar het voorwerp ligt.

Verschillende organische voorwerpen zouden, enkel droog
bewaard wordende, spoedig de prooi worden van plantaar-
dige en dierlijke parasieten. Dit geldt b. v. van doorsneden
van vooraf opgeblazen en gedroogde organen, gelijk de lon-
gen eu anderen. Om dit te voorkomen ben ik gewoon zulke
praeparaten met terpenthijnolie te bevochtigen; deze verdampt
zijnde, laat altijd eene uiterst dunne vernisachtige laag ach-
ter , welke voldoende is, om het weefsel verder te beschutten.

355. Verreweg de meeste mikroskopische voorwerpen en
praeparaten vorderen echter de bewaring iii een vocht, en dit
vocht moet wederom verschillend wezen , naar gelang van den
aard van het voorwerp. De door mij gebruikte zijn de vol-
gende :

1° eene verzadigde oplossing van chlorcalcium , welke ge-
heel vrij van ijzer behoort te zijn.

Deze oplossing is van een zeer algemeen nut, en kan wor-
den aangewend in alle zulke gevallen , waar het te bewaren
weefsel eenen taraelijken graad van vastheid of hardheid be-

-ocr page 358-

GRDROOGDB VOORWERPEN. BEWARING IN CHLORCALCIUM. 549

zit. In haar houden zich het best: alle heen en tand-
praeparaten , doorsneden vau haren , vederen , vischschub-
ben, balein,
en andere dergelijke deelen. Verders is bet
een zeer goed bewaarmiddel voor vele kleine diertjes, die van
eene harde opperhuid voorzien zijn , zoo als
kaas- en schurft-
myten,
kleine zoetwater-crustaceê'n, enzv.

Voor alle plantaardige voorwerpen, waarin de wanden der
cellen en vaten eene beginnende incrustatie hebben ondergaan,
is deze oplossing mede het geschikste middel; zoo ook is het
zeer bruikbaar voor de bewaring der
kiezelschalige baccillariè'n
of diatomeen, voor zoo ver men hierbij alleen de schalen of
pantsers op het oog heeft, enzv.

Bij het gebruik heeft met niets anders te doen, dan het
voorwerp, op een voorwerpplaalje liggende, met eenen droppel
der oplossing te bevochtigen , hierbij zorg dragende de lucht-
bellen te verwijderen, die zich welligt hinr of daar bevinden.
Vervolgens worden op de beide uiteinden van het glasplaatje
een paar papierslrooken geplakt, waarvan de dikte beantwoordt
aan die van het voorwerp , en eindelijk het geheel bedekt met
een glasplaatje van gelijke grootte als het onderste.

Indien men later bemerkt, dat er geen vocht genoeg op
het voorwerp is gebragt, of dat het eenigzins weggevloeid is,
dan kan men op de randen der beide glasplaaljes eenen drop-
pel der oplossing brengen , die capillair daartusschen wordt
opgezogen, hetgeen men bevorderen kan door eeu dun strook-
je papier tusschen de glasplaatjes le brengen. Üit laalste
middel kan ook dienen, om, wanneer het praeparaat iets ver-
schoven is, het de regte plaats te doen hernemen.

Voor de zamenplakking der papierstrookjes en glasplaatjes,
maakt men hier, zoowel als in alle andere gevallen, het best
gebruik van stijfselpap, waaronder een weinig acidum arseni-

-ocr page 359-

348 HET BEWAREN VAN MIKROSKOPISCHE PRAEPARATEN.

cosum gemengd is, ten einde de vorming eener scliimmel te
voorkomen, welke zich anders ligt ontwikkelt, en de prae-
paraten bederft.

Canadahalscm. Er komen van dezen meerdere soorten
in den handel voor, die zich door verschillenden graad van
reinheid en kleuring onderscheiden. De beste, en voor het
hier beoogde doel eigenlijk alleen bruikbare, is volkomen door-
schijnend , bijna ongekleurd en dikvloeijend.

Als bewaarmiddel wordt de canadabalsem aangewend in alle
zulke gevallen , waar het tevens van belang is de doorschij-
nendheid van het voorwerp te verhoogen , zooals bij
pollen-
korrels
, doorsneden van harde vruchtbekleedsels, van ko-
ralen
, van schelpen, en inzonderheid voor zulke geinjici-
eerde praeparaten
van dierlijke organen , die door eene voor-
afgaande drooging geene verandering ondergaan, waaromtrent
men § 516 vergelijken kan. Verders dient dit middel ook
voor vele poedervormige minerale zelfstandigheden, zoo als
voor het
diatomeè'n bevattende slib , het zigtbaar maken der
foraminiferen in het krijt, enzv. Voorwerpen der laatste
soort worden eerst met water op een voorwerpplaatje uitge«
spreid, en dit vervolgens verwarmd, totdat het poeder droog
geworden is. Koud geworden zijnde, brengt men er den ca-
nadabalseni op, dien men, indien zij te'dikvloeijend mogt
zijn , vooraf met een weinig terpenthijnolie tot siroopdikte heeft
gebragt. Bij de meeste overige voorwerpen is eene vooraf-
gaande bevochtiging met water echter onnoodig, maar doet
men wel er eerst enkel terpenthijnolie op te brengen, ter ver-
wijdering der welligt aanwezige luchtbellen, en vervolgens
deze door canadabalsem te vervangen.

Overigens handelt men met het beplakken en bedekken der
praeparaten even als bij het gebruik van chlorcalcium.

-ocr page 360-

CANADABALSEN , KREOSOOT , AUSENIGZÜÜR , SUBLIMAAT. 551

3' Eene door destillatie met water verkregene waterige Icreo-
sootoplosslng de
gefiltreerde verzadigde oplossing van kreosoot
in een mengsel van 1 deel alkohol van 52° met 20 deelen water.
Beide voldoen zeer goed voor alle praeparaten van
spieren,
bindweefsel, pezen, banden, kraakbeen,
doorsneden van
been of tanden, die met zuren uitgetrokken zijn , de veze-
len der
kristallens, enzv. Voor bewaring van het vetweef-
sel j van de primitiefbuizen der zenuwen , van de bloedschijf-
jes , is het ongeschikt. In den regel verkrijgen de daarin be-
waarde weefsels na eenigen tijd eene bruinachtig gele lint.

4° Eene oplossing van acidum arsenicosum , verkregen door
eenen overvloed daarvan met water te koken , na bekoeling
te fdlreren, en met 5 maal zooveel water le verdunnen. Dit
bewaarvocht is voor dierlijke deelen een der meest algemeen
aanwendbare;
al de weefsels, welke in het vorige vocht be-
waarbaar zijn,
en bovendien QQk\\Q\.vetweefsel,k{Xï\\m\ daar-
in onveranderd gehouden worden, en daar zij hierdoor ook
geene gele kleuring, of zoo al, in veel geringere mate, ver-
krijgen , zoo heb ik in de laatste jaren aan, hetzelve over het
algemeen de voorkeur gegeven.

Oplossingen van 1 deel deiito-chloruretum hydrargyri
in 200 lot 500 deelen waler. De concentratie loesland de-
zer oplossingen moet in eene zekere verhouding staan lot de
te bewaren voorwerpen , waarom men wel zal doen , om, in-
dien men door ondervinding den gevorderden concentralie-
loestand nog niet kent, meerdere praeparaten met oplossin-
gen van verschillende sterkte te vervaardigen. Dit geldt in-
zonderheid van de
bloedschijfjes, die zich, van alle door
mij beproefde bewaarmiddelen , alleen hierin onveranderd hou-
den. Terwijl b. v. voor die van kikvorschen eene oplossing
van sublimaat wordt gevorderd, moet deze verhouding

-ocr page 361-

352 IIET BEWAREN VAN MIKROSKOPISCHE PRx^EPARATEN.

voor die van vogelen , en voor die van zoogdieren en van
den mensch bedragen

Verders zijn deze oplossingen bruikbaar voor de bewaring
der elemenlaire deelen van de
hersenen , van het ruygemerg
en van hel netvlies, alhoewel deze deelen, zoowel daarin als in
alle andere bewaarvochten, steeds eenige verandering ondergaan.

Kraakbeen houdt er zich goed in , desgelijks de vezelen
der kristallens, doch dc overige vczelachtige weefzels worden
er te ondoorschijnend door; alleen kan het te pas komen voor
de primitiefvezelen der spieren, welker dwarse geledingen
er duidelijker door te voorschijn komen.

Voor praeparaten van teedere plantaardige iveefzels, zoo
als voor jeugdige organen in het 'algemeen , inzonderheid de
zoodanige, waarin men de
amylumkorrels en het chlorophyl
ongeschonden wenscht te bewaren, als ook voor zoetwateral-
gen, diatomeè'nschimmels,
voor de tot de afdeeling der
rotatorië'n behoorende infusoriën, enzv., is eene oplossing
van -g^ö — 4öö sublimaat het beslcï mij bekende bewaarmiddel.

6" Oplossingen van carbonas potassae in 200 lot 500 dee-
len. Ook hiervan moeten oplossingen van onderscheiden sterk-
te gebezigd worden. Het is het hoofdmiddel voor het bewa-
ren van de
primitief huizen der zenuwen. Andere vezelachtige
weefzels houden er zich tamelijk goed in , maar worden door-
schijnender dao in den verschen toestand , hetgeen intusschen
soms voordeelig is; zoo b. v. om in het borstspiervveefsel der
insekten de luchlvalcn cn hunne verspreiding duidelijker le
voorschijn le doen komen.

Eene oplossing van arseniis potassae in 160 deelen wa-
ter. Deze oplossing is in eenige gevallen door mij met het-
zelfde goede gevolg als de vorige gebruikt lot het bewaren
van do primiliefbuizen der zenuwen.

■i

-ocr page 362-

I.ÜTUM TOT AFSLUITING VAN HET «EWAARVOCHT.

356. Bij de aanwending der chlorcalcium - oplossing én
van den canadabalsem is het onnoodig de verdamping van
het vocht door eenig middel te verhinderen. De eerste blijft
voordurend vochtig, omdat chlorcalcium een deliquescerend
zout is, terwijl bij den canadabalsem weldra de buitenrand
verhardt, en dan de verdere uitdrooging belet.

Anders is het gelegen met de laatstgenoemde bewaarvoch-
ten 3 tot 7). Om deze voor verdamping te behoeden,
moet er een lulum worden gebruikt, ter afsluiting van het
vocht van de lucht. Verschillende stoften zijn hiertoe aanbe-»
volen, doch daaronder is er geene , welke mij betere uit-
komsten heeft opgeleverd dan die, waarvan de verguldersvan
spiegel- en schilderijlijsten zich bedienen, om het goudblad
mede te doen vastkleven. Deze zoogenaamde
goudgrond of
goudlijm wordt op de volgende wijze vervaardigd.

Men laat 1 deel menie en | deel omber {umbra) gedu-
rende drie uren koken met 25 deelen lijnolie, en giet deze
af. Met deze olie wordt vervolgens een mengsel van gelijke
deelen (loodwit en gele oker, beide gesHbt en uiterst fijn ver-
deeld , zorgvuldig fijngewreven en gemengd, zoodat er eene
tamelijk dikke brei ontslaat, welke men vervolgens nog even
laat doorkoken.

557. Heeft men nu eenig praeparaat vervaardigd, dat
men in een der vijf laatstgenoemde vochten wil bewaren, en
kan hetzelve zonder nadeel eenige drukking weerstaan , dan
gaat men op de volgende wijze te werk.

Is het praeparaat met water bevochtigd geweest, zoo als
gedurende het doen van onderzoekingen dikwerf het geval
zal zijn , dan verwijdert men eerst al het overtollige vocht
door middel van een rolletje zuigpapier, of door dc vroeger

II. 24

-ocr page 363-

348 HET BEWAREN VAN MIKROSKOPISCHE PRAEPARATEN.

(bl. 151) beschrevene daarvoor bestemde penseel. Het vocht,
dat zich op eenigen afstand van het praeparaat bevindt,
veegt men met een katoenen of linnen lapje schoon af, zoo
dat de glasoppervlakte daar geheel droog wordt. Vervolgens
brengt men eene zekere hoeveelheid van het bewaarvocht op
het praeparaat, hetgeen het gemakkelijkst geschiedt wanneer
de bewaarvochten in droppelfleschjes worden bewaard. De
hoeveelheid van het vocht moet zoodanig zijn, dat de ruimte
onder het dekplaatje later daarmede geheel gevuld is;
door eenige oefening leert men weldra deze hoeveelheid ken-
nen. Daarop wordt een dekplaatje, hetwelk een paar milli-
meters smaller is dan het voorwerpplaatje , midden onder dit
laatste gelegd, dat is juist onder het gedeelte, dat later
daardoor moet bedekt worden. Eene penseel wordt alsdan
in het lutum gedoopt, en hiermede, om het bewaarvocht
met het zich daarin bevindende voorwerp heen, een vier-
kant getrokken, in dier voege, dat het lutum 1 —2 millim.
binnen de randen van het dekplaatje komt. Nu wordt dit
laatste op het voorwerp gelegd , en eindelijk ook nog des-
zelfs randen met lutum bestreken. Is er te veel vocht on-
der , dan baant zich het overtollige eenen weg; er ontstaat
dan eene opening in het lutum onder het dekplaatje, doch
deze trekt later weder digt, indien men zorg draagt de be-
strijking nog eens te herhalen , nadat hét overtollige vocht
verwijderd of verdroogd is.

Na een paar dagen is de buitenste laag van het lutum droog
geworden , doch het binnenste blijft nog vele weken en maan-
den week, en juist hierin ligt de reden van deszelfs goed
afsluitend vermogen , daar er op die wijze nimmer barsten
in ontstaan, waardoor de verdamping zoude kunnen plaats
grijpen; zoodat dan ook een groot aantal praeparaten, die

-ocr page 364-

REGELEN YOOR DE VERVAARDIGING DER PRAEPARATEN. 5Ö5

reeds vóór verscheiden jaren op de beschreven wijze vervaar-
digd zijn, zich nu nog geheel onveranderd hebben gehouden.
Het is echter eene hoofdzaak, dat het lutum een gedeelte
der ruimte tusschen het dekplaatje en het voorwerpplaatje
inneemt; een enkel bestrijken der randen van het eerste is
nimmer voldoende.

358. Indien de aard van het voorwerp geene drukking
veroorlooft, dan moet het in een daarvoor bestemd bakje
worden bewaard. De wijze, hoe zulke bakjes van caout-
chouc-, gutta-percha (1) en glas kunnen gemaakt worden,
is vroeger (§ 289) beschreven. De diepte van het te gebrui-
ken bakje hangt natuurlijk geheel af van de dikte van het
voorwerp. Het dekplaatje moet ook hier iets kleiner zijn,
dan de door het bakje ingenomen ruimte. Eerst brengt men
een weinig van het bewaarvocht in het bakje; vervolgens
wordt er het voorwerp ingelegd, en de bovenranden van het
bakje bestreken met een weinig van de mede vroeger (bl. 12S)
vermelde gutfa - percha - lijm. Hierop wordt het bakje geheel
gevuld, zoodat het vocht eenigzins bol boven den rand staat;
legt men cr dan het dekplaatje op, dan loopt het overtollige
vocht weg, en er blijft geen lucht meer in het bakje over.
Eindelijk bestrijkt men dc randen na hunne opdrooging met
eene dikke laag van het lutum , en herhaalt dit na eenige
dagen nog eens.

De laatste hier beschreven handelwijze komt vooral te pas
voor de bewaring van geïnjiciëerde praeparaten in eene op-
lossing van acidum arsenicosum.

(l)Jk voeg liier nog bij, dat, even als caontclioucplaten, er zoo ook
tegenvFoordig gutla-percbaplaten, van verschillende dikteen voor het hier
hedoelde gebruik zeer geschikt, in den handel te bekomen zijn.

-ocr page 365-

o56 liEWAllING VAN MIKROSKOPISCHE PRAEPARATEN.

539. Hét spreekt van zelf, dat elk, die zulke praeparaten
daarstelt, er zich op moet voorbereiden , dat eenigen , na ver-
loop van eenen korteren of längeren tijd, blijken mislukt te zijn.
Intusschen zal dit, bij inachtneming van de boven gegeven
voorschriften, slechts zelden het geval wezen, inzonder-
heid wanneer men glazen dekplaatjes bezigt, daar zich in
die uit mica dikwerf kleine met het bloote oog onzigtbare
barstjes bevinden, waardoor het vocht van lieverlede verdampt.

Wanneer het na eenige maanden blijkt, dat de praepara-
ten goed bewaard zijn gebleven , dan kan men hen met ge-
kleurd papier beplakken , hetgeen het gemakkelijkst geschiedt
door middel van vier afzonderlijke papierstrookjes, waarvan twee
smallere voor boven en onder, en twee breedere ter regter-en
linkerzijde van het praeparaat, zoodat eene vierkante ruimte,
door het laatste ingenomen, vrij blijft. Op den kant wordt
dan een stukje wit papier geplakt met den naam van het voor-
werp of deszelfs nommer volgens eene lijst.

Heeft men vele zulke praeparaten bijeen verzameld, dan
kan men hen in opzettelijk daarvoor bestemde laden bewaren.
De inrigting van dezen mag veilig aan den lezer worden over-
gelaten. Alleenlijk boude hij in het oog , dat deze zoodanig
moet wezen, dat de praeparaten in eene, liggende houding
bt^vaard, en, door bedekking, voor invallend stof beschut
worden.

i. < :■

-ocr page 366-