'2
/
■s.
DESZELFS GEBRUIK, GESCHIEDENIS
en
TEGENWOORDIGE TOESTAND.
-ocr page 2-DESZELFS GEBRUIK , GESCHIEDENIS
EN
EEN HANDBOEK VOOR NATÏÏUR- ek GENEESKUNDIGEN,
DOOR
Hoogleeraar aan de ütrechtsche Hoogeschool.
Te UTRECHT,
bij VAN PADDENBURG <fe.GOMP.
DERDE DEEL.
-ocr page 3-Indien iemand vóór een tien- of twaalftal jaren een werk
geschreven had als datgene, waarvan thans hel laatste gedeelte
voltooid voor mij ligt, dan zoude hij zich niet hebben kunnen
ontslagen achten van de verpligting, om in de voorrede of
ioleiding het groote belang van het gebruik des mikroskoops
voor iederen natuuronderzoeker te betoogen, en door eenige
voorbeelden aan le wijzen. Tbans is bet gelukkig anders
geworden. Ook in ons vaderland wordt wel geen beoefenaar
van eenig gedeelte der algemeene natuurwetenschap meer
aangetroffen , die met regt aanspraak maakt op bekendheid
met haren tegenwoordigen toestand, en de gewigtige vorde-
ringen , welke zij in de laatste jaren door dit werktuig
gemaakt heeft, een oogenblik zoude kunnen voorbijzien.
Eene aanprijzing daarvan zoude derhalve hier misplaatst zijn,
en bij den schrijver weinig achting voor zijne lezers doen
vooronderstellen.
till
algemeene beschrijving van den onder den collecliefnaam van
mikroskoop begrepen werktuigen , levens met aanwijzing van
hunne verhouding tot het oog, zonder hetwelk zij geene be-
teekenis hoegenaamd zouden bezitten.
Zulk eene theoretische besthouwing van het op dit oogen-
blik bestaande, dat is van de werktuigen, zoo als zij tegen-
woordig vervaardigd en gebruikt worden, is op zich zelve
reeds toereikend, om tot hunne volledige kennis te ge-
leiden. Echter is er nog eene bron, waaruit men hier,
/
niet zonder vrucht, putten kan, namelijk de geschiedenis.
Zij leert ons, hoe, gedurende den loop der tijden, het eene
allengs uit het andere ontstaan is. Zij wijst ons op de
velen, wier gezamenlijke pogingen eindelijk het mikroskoop
•}■ tot eenen trap van volkomenheid gebragt hebben, waarop de
ij;:. ■
/ 1' eerste jaren dezer eeuw ter naauwernood het uitzigt openden,
y en, indien zulk eene geschiedkundige beschouwing al niet
jy noodzakelijk bijdraagt tot meerdere juistheid onzer kennis,
tV dan is zij het toch, die vooral geschikt is, om onze voor-
stellingen en begrippen van het nut en de bestemming der
^ onderscheidene deelen, waaruit onze mikroskopen thans be-
staan , helderder en levendiger te maken.
Bovendien is die geschiedenis, op zich ?elve beschouwd,
reeds gewigtig genoeg, en ik gevoelde mij te sterker aan-
getrokken tot hare bearbeiding, naar mate het mij meer
bleek, dat zij door vroegere schrijvers óf geheel veronacht-
zaamd is geworden, of met de grootste oppervlakkigheid
behandeld, zoodat op de weinige bladzijden, welke aan haar
44
-ocr page 5-ix
door sommigen gewijd zijn, een aantal dwalingen worden
aangetroffen , die, van het eene boek in het andere over-
gaande , eindelijk eene soort van burgerregt hebben verkregen.
Ook geldt het hier een werktuig, het allereerst op vaderland-
sehen grond geboren , en niemand , vertrouw ik , zal het aan
een te ver gedreven gevoel van nationaliteit toeschrijven,
indien dit mij een spoorslag t^ meer was, om den verderen
ontwikkelingsgang van dit werktuig, zoowel hier als in den
vreemde , tot op onzen tijd toe, na te sporen, ten einde
daarvan een behoorlijk zamenhangend overzigt te leveren.
In hoe verre mij dit in het derde gedeelte gelukt is, moge
de der zake kundige lezer beoordeelen.
Tusschen dit derde en het eerste deel neemt het tweede,
handelende over het mikroskopisch onderzoek, zijne plaats in.
Aanvankelijk had ik gemeend dit aan het einde des geheels
le plaatsen, doch de reden, waarom ik van deze oogen-
schijnlijk meer logische volgorde ben afgeweken, is daarin
gelegen , dat de beschouwing der onderscheidene hulpwerktui>
gen bij mikroskopische onderzoekingen de bekendheid voor- -
onderstelt der gevallen, waarin zij dienstbaar kunnen zijn.
Welligt hadden sommigen verwacht in dit tweede deel veel
meer aan te treffen , — eene histologie van planten en dieren,
eene geschiedenis der infusoriën, enzv., enzv. Werkelijk hebben
de meeste vroegere schrijvers over het mikroskoop en zijn ge-
bruik hiervan hel voorbeeld gegeven, en verreweg het grootste
gedeelte hunner geschriften is opgevuld met een bont mikros-
kopisch allerlei, blijkbaar meer bestemd voor zoogenaamde
VIII
algemeene beschrijviog van den onder den collectiefnaam van
mikroskoop begrepfen werktuigen , tevens met aanwijzing van
hunne verhouding tot het oog, zonder hetwelk zij geene be-
teekenis hoegenaamd zouden bezitten.
Zulk eene theoretische besthouwing van het op dit oogen-
blik bestaande, dat is van de 'werktuigen, zoo als zij tegen-
woordig vervaardigd en gebruikt worden, is op zich zelve
reeds toereikend, om tot bunne volledige kennis te ge-
leiden. Echter is er nog eene bron, waaruit men hier,
/
niet zonder vrucht, putten kan, namelijk de geschiedenis.
Zij leert ons, hoe, gedurende den loop der tijden, het eene
allengs uit bet andere ontstaan is. Zij wijst ons op de
velen, wier gezamenlijke pogingen eindelyk het mikroskoop
tot eenen trap van volkomenheid gebragt hebben, waarop de
eersle jaren dezer eeuw ter naauwernood hel uitzigl openden,
en, indien zulk eene geschiedkundige beschouwing al niet
noodzakelijk bijdraagt lot meerdere juistheid onzer kennis,
dan is zij het toch, die vooral geschikt is, om onze voor-
stellingen en begrippen van het nut en de bestemming der
onderscheidene deelen, waaruit onze mikroskopen Ihans be-
slaan , helderder en levendiger te maken.
Bovendien is die geschiedenis, op zich zelve beschouwd,
reeds gewiglig genoeg, en ik gevoelde mij te sterker aan-
getrokken tot hare bearbeiding, naar mate hel mij meer
bleek, dat zij door vroegere schrijvers óf geheel veronacht-
zaamd is geworden, óf met de grootste oppervlakkigheid
behandeld, Eoodat op de weinige bladzijden, welke aanhaar
ÏS •
lil
f
tfl
IX
dooi' sommigen gewijd zijn, een aantal dwalingen worden
aangetroffen, die, van het eene boek in het andere over-
gaande , eindelijk eene soort van burgerregt hebben verkregen.
Ook geldt het hier een werktuig, het allereerst op vaderland-
schen grond geboren , en niemand , vertrouw ik , zal het aan
een te ver gedreven gevoel van nationaliteit toeschrijven,
indien dit mij een spoorslag t^ meer was, om den verderen
ontwikkelingsg^mg van dit werktuig, zoowel hier als in den
vreemde , tot op onzen tijd toe, na te sporen, ten einde
daarvan een behoorlijk zamenhangend overzigt te leveren.
In hoe verre mij dit in het derde gedeelte gelukt is, moge
de der zake kundige lezer beoordeelen.
Tusschen dit derde en het eerste deel neemt het tweede,
handelende over het mikroskopisch onderzoek, zijne plaats in.
Aanvankelijk had ik gemeend dit aan het einde des geheels
te plaatsen, doch de reden, waarom ik van deze oogcn-
schijnlijk meer logische volgorde ben afgeweken, is daarin
gelegen , dat de beschouwing der onderscheidene hulpwerktui-
gen bij mikroskopische onderzoekingen de bekendheid voor- •
onderstelt der gevallen, waarin zij dienstbaar kunnen zijn.
Welligt hadden sommigen verwacht in dit tweede deel veel
meer aan te treffen , — eene histologie van planten en dieren,
eene geschiedenis der infusoriën, enzv., enzv. Werkelijk hebben
de meeste vroegere schrijvers over hel mikroskoop en zijn ge-
bruik hiervan het voorbeeld gegeven, en verreweg het grootste
gedeelte hunner geschriften is opgevuld met een bont mikros-
kopisch allerlei, blijkbaar meer bestemd voor zoogenaamde
liefhebbers of dilettanten, dan voor degenen, aan wie de
beoefening der wetenschap en het onderzoek der natuur,
door middel van het mikroskoop, eene ernstige bezigheid
verschaft. Een der nadeelige gevolgen van de zoo even be-
doelde opeenhooping der meest vreemdsoortige bestanddeelen
in een en hetzelfde geschrift heeft daarin bestaan, dat men
in de dwaling vervallen is , ,waarin zelfs velen nog heden iten
dage verkeeren , als ware mikroskopie .of mikrographie een
op zich zelf staande tak van wetenschap, even als chemie,
botanie, zoölogie enzv. Men zoude met even veel regt alle
waarnemingen, waartoe enkel het bloote oog gevorderdiwordt,
onder eene algemeene rubriek van Ophthalmoskopie of makros-
kopie kunnen vereenigen. Inderdaad, sedert het algemeen
erkend is, dat het mikroskoop met vrucht gebruikt kan
worden in iederen tak der natuurwetenschap, moeten .de
-uitkomsten der waarnemingen, welke daarmede verrigt zijn,
^ iter plaatse worden vermeld , waar zij >te <huis behooren, dat
is in (de hoeken, sdie aan de .behandeling van leen of ander
bijzonder vak gewijd zijn. Handboeken over ontleedkunde,
zonder dat er de leer der .weefsels en van het fijnere maaksel
der dierlijke organen in is opgenomen, «p jover plantkunde,
jzonderi eene ontwikkelingsgeschiedenis der cel en der organen ?
diekde-plant zamenstellen, —- over dierkunde, zonder vermelding
der alleen met het mikroskoop waarneembare diersoorten, —
over geologie, zonder gewag making van den invloed, dien
tallooze kleine organismen op de vorming van de korst onzer aarde
■hebben gehad , zouden thans even zoo vele anachronismen zijn.
'j.
h
'n-i.
XI
Het is om deze reden , dat ik mij geheel onthouden heb
van de mededeeling van eigenlijk gezegde mikroskopische
waarnemingen, alleenlijk hier en daar het gezegde ophelde-
rende door zulke voorbeelden, als welke mij daartoe de
geschikste voorkwamen. Daarentegen ben ik des te uitvoeriger
geweest in de opsomming en beschouwing van de middelen
tot onderzoek, waartoe eene meer dan twintigjarige ervaring
mij in staat stelde. Daaronder heb ik eene ruime plaats
toegekend aan die, welke strekken tot opsporing der
scheikundige eigenschappen. Eigenlijk zoude dit mikrochemi-
sche gedeelte in een scheikundig handboek behooren , ^loch
eensdeels is het meerendeel der tegenwoordige handboeken
in dit opzigt nog arm, anderdeels laat zicli de opname
ter dezer plaatse ook regtvaardigen door de overweging", dat,
wat de werktuiglpe middelen, als messen, scharen, naal-
den enzv., zijn voor de herkenning der morphologische be-
standdeelen, de scheikundige middelen zulks kunnen geacht
worden te wezen voorde herkenning van den aard der stoffen ,
waaruit een ligchaam bestaat.
Mogt dit werk velen tot nut en der wetenschap tot eenig
voordeel zijn, dan zouden de vele daaraan besteede uren
bij mij steeds in aangename herinnering blijven.
Utrecht Jmij 1830. HARTING.
-ocr page 10-DER *
bl.
1.
3.
5.
»
6.
»
7.
9.
10.
ÜmiNDlNG
/. . . .
DER
INLEIDING..................
Tijdperken.................
OVER HETGEEN AAN DE OUDEN BEKEND IS GEWEEST AAN-
GAANDE DE MIDDELEN OM VOORWERPEN VERGROOT TE ZIEN
Plaatsen bij S e n e c a........ .
» » Pliuius.........
» » Aristopbanes......
Fijne kunstwerken der ouden......
Vermeende aanduidingen van optische werktuigen
Kennis der ouden aangaande de terugkaatsing der lichtstralen.
Het vergrootend -vermogen van holle spiegels reeds vroeg
bekend .................
LATERE GESCHIEDENIS DER LENZEN EN
BRILLEN............
Alhazen Ben Alhazen ..........
Vitellio .......... ......
Roger Bacon .... ..........
Uitvinding der brillen.............
UITVINDING VAN HET ZAMENGESTELD MIKROSKOOP EN EER-
STE AANWENDING DER ENKELVOUDIGE LENS TOT WETEN-
SCHAPPELIJK ONDERZOEK ....... .....
Fontana........
Galilèeus........
Drabbel ................
Hans en Zacharias Janssen . '...... .
UET ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP......
Microscopia ludicria, saria, pulicaria; vitra pulicaria s,
muscaria................
Microtcopium parasiaticum van Kircher , . . . .
-ocr page 11-INUÜÜD DER DERDE AFDEELING. XIII
Enkelvoudige mikroskopen van 1 e e u w e n h o o k, Vosaius,
Sa;m, Mu88ch"enbroek, Cuno, Hartsoeker, Joh.
Muaschenbroek, Teuber.......van bl. 41—50.
GlasbolletjesI in de plaats van lenzen gebruikt. .... bl. M.
Wijze hunner vervaardiging...........» 55.
Enkelvoudige mikroskopen vau Wilson, Milchmeijer,
von Gleichen, Steiner, Joblot, Lieberkühn,
Leutmann, lyonet, Cuff, Adams, Martin, Jo-
nes, Mazzola . ...........van bl. 59—G8.
Periskopiscbe lenzen van Wo IIa st on........bl. 69.
Gegroefde bollen van Brewster.........» »
Vogelooglenzen of eoniopsiden......... . » »
Cijlinderloupcn . ....-...'.......»70.
Stanhopesche loupen.............»71.
Doubletten en tripletten.............»72.
Enkelvoudig mikroskoop yan Wollaston . . . . . . » 77.
Lenzen van vischhjm ..............» 84.
Watermikroskoop van Stephen Gray...... . » »
Verschillende vloeistofiFen tot lenzeu gebezigd . ... . » 85.
Kristallenzen van visschea............ . » 86.
Lenzen van edelgesteenten......... ...» 87.
Inrigting der loupen..............»93.
Zakloupen..................»97.
Loupendragers................»99.
Enkelvoudige mikroskopen van Chevalier, Lebaillif,
PIösiI, Körner, Pritchard, Ross, Smith cn
Beck, Powell, Carry, Dollond, Slack, van bl. 103—112.
Terugblik ........'..........bl. 113.
HET ZAMENGESTELD DIOPTRISCH MIKROSKOOP......» 119.
Zamengesteld mikroskoop van Hans en Zacharias Janisen » »
Zamengestelde mikroskopen van Foatana, RobertHooke,
Eustachio Divini, Campant, Salvetti . van bl. 121—123.
Binoculaire mikroskopen . , . ......... bl. 124.
Verbinding der lenzen tot stelsel«.........» 126.
Zamengestelde mikroskopen van Sturm, Gonradi, Grindl
vonAch,Zahn............. • » 127,
Pogingen tot vervaardiging van lenzen met hyperbolische op-
pervlakten ................ . » 129.
Bepaling der wetten voor de sphaerische aberratie door Gre-
gory en Huygens..............» 130.
Eerste verliohtingstoestellen ............. 132.
Zamengestelde mikroskopen van Jojrtona, G^impana,
Cell, Bonannus, Joblot, Marshall, Hertel, Cul-
pepetjjen Scarlet, Cuff, Steiner, Lommers,
v. Gleichen,. IJartin, Adam*,, Iöoc«, Jllano,
IIV INHOUD DER DERDE AFDEELING.
Dollond, Ring en Vennebruch, Burucker,
j Brander, den Hertog de Chanlnes . . . van bl. 133—151.
Verbeteringen^ in het zamengesteid mikroskoop door Enler
voorgeslagen................bl. 152.
Zamengestelde mikroskopen van Dellebarre , Hoffmann ,
Tiedemann, Wagener, Elkner, Junker, H. en J.
van Deyl, Hen .... -.....van bl. 154—161.
Eerste pogingen tot achromatisatie van het objectief . . bl. 163.
Voorschriften door Euler daartoe gegeven :.....» 166.
Achromatische objectieven van Aepinns, Beeldsnijder,
Charles..........'......» 168.
Achromatische mikroskopen van van Deyl......» 170.
„ ,, „Frauenhofer. ...» 174.
Vloeistoifen tot achromatisatie gebezigd door B rewster . » 175.
Achromatische lenzen van Dornet, Tulley, Amici,
Marzoli . ................» 176.
Achromatisch mikroskoop van Selligue.......» 179.
„ I, „Chevalier......» 180.
Horizontaal achr. ,, ,, Amici ........ 181.
Aplanatische mikroskopen van Chevalier, Trécourt,
Bouquet, Oberhäuser, Lerebours, Brunner,
Wachet, Amici, Pacini, Merz, PIössl, Schiek,
Pistor en War tin , Nobert, Rriegsmann , Meyer-
stein, Matthiessen, Pritchard, Ross, PoMrell,
Smith, Dancer , Varley, Spencer . . . van bl. 182—255.
Middelen tot regtkeering van het beeld ,* pankratische mikros-
kopen ......... ... .| .... i. . bl. 257.
Terugblik..........................267.
Weg tot verdere volmaking...../'......» 276.
HET ENKELVOUDIG KATOPTRISCH MIKROSKOOP.....»291.
Katoptrischa mikroskopen van Zahn, Mattmüller, Tra-
her, Gray ......» »
,, „ „ SelVH .......» 292.
Het katadioptrisch mikroskoop............ 294.
Katadioptrische mikroskopen van Ne w to n,Barker, Se Iva,
Smith, Rienks, Amici, Chevalier, Cuthbert,
Pritchard, Po tt,'Tulley, Brewster, Guthrie,
Cavajlleri, Barnabita, Doppler . . . .van bl.-294-309.
Terugblik......................W. 310.
DE BEELDMIKROSKOPEN.............» 313.
Eerate > uitvinders van den toverlantaarn en van bet zonmi-
kroskoop . ................»314.
Zonmikroskopen van Kir eher, Zahn, Decliales, Fah-
renheit, Lieberkühn, €uff, Paauvr, Wieden-
burg ,«««»« . van bl. 314—319.
lINHOÜl) DER DERDE AFDEELING.
Inrigting vah het zonmikrotkaop tot het töerkenen der voor-
werpen ..................
Verlichtingstoestellen voor ondoorschijnende voorwerpen, van
Zeihar, Eulör, Aepiitus, Mattin, Pritchard,
en Brewster . ..............
Toepassing der doubletten en der achromatisohe lenzenstel-
sels op het zonmikroskoop . ..........
Werktuiglijke inrigting der tegenwoordige zonmikroskopen
Zonmikroskopen van Chevalier , Lerebours , P lössl,
Pistor en Pritchard......... • •
Tot teekenen ingerigte beeldmikroskopen......
Draagbaar zonmikroskoop . .........
Photographische afbeeldingen.........
Hydro-oxygeenmikroskoop..........
CamphinQ-mikroskoop.............
I Photo-elektrisch mikroskoop.......■ . .
TOESTELLEN EN HULPMIDDELEN BIJ HET MIKROSKOPISCH
ONDERZOEK .... ............
Verlichtingstoestellen............
Inrigting des spiegels.............
Prisma voor de escentrische verliehting......
Verlichtingstoestel van Wollaston.......
„ ,, Brewster . . . , . . .
MonochromatisQhe verlichting..........
Achromatische verlichtingstoestellen...... .
Verschillende soorten van diaphragmata tot regeling der ver
lichting................
Verlichtingstoestellen voor opvallend licht.....
Toestellen ter verlichting met gepolariseerd licht . .
Toestellen en hulpmiddelen tot opneming en bevestiging der
voorwerpen...............
Micaplaatjes, schuifjes, tangetjes, vorken, naalden, dierdoosje
Bakjes voor mikroskopische voorwerpen ..*...
Toestellen ter waarneming van den bloedsomloop . . •
Toestellen ter waarneming van de celsap rotatie . • . .
Drukwerktuigen van Goeze, Ehrenberg, Schiek,
Purkinje, Pacini,Savi, Lister,Oberhä us er,
Dujardin, Quatrefages, Yeates, Wallach
BisschofT, Maissiat en Thuret.....
Mikroskopische roller............
Mikroskopische spanner...........
Klemveertoestellen............
Toestellen tot werktuiglijke beweging der mikroskopische voor
werpen in het gezigtsveld..........
Bèweegbare voorwerptafel van Hertel, den hertog de
xv
bl. 320.
JJ |
321. |
>» |
324. |
}} |
327. |
>) |
328. |
329. | |
>1 |
381. |
>J |
334. |
»5 |
336. |
>> |
340. |
» |
342. |
345. | |
» |
347. |
349. | |
» |
352. |
>> |
355. |
9t |
356. |
>> |
357.. |
»» |
358. |
)» |
361. |
99 |
364. |
»» |
367. |
» > |
372. |
373. | |
»1 |
377. |
»» |
379. |
382. | |
»» |
384. |
»» |
391. |
392. | |
*t |
393. |
395. |
IINHOUD DER DERDE AFDEELING.
Chaulnes, Martin, Tiedemann, Frauenhofer,
Oberhäuser, Schiek, Tyrrell, Varley, Whi-
te .............. • ^ran bl. 395 - 400.
Draaijende voorwerpplaat van Hertel, Martin, Strauss
Durckheim, Oberhäuser, Brunner, Pacini,
legg..................van bl. 400—401.
Teestellen tot het meten en teehenen der voorwerpen . . . bl. 402.
Handelwijzen van Hook e, Leeuwenhoek en Jurin . „ 403.
Eerste toepassing van den schroefmikrometer op het mikros-
koop door Balthasaris en Hertel......... 405.
Ifaalduiikrometers van Martin en van Adams . . . . >> 407.
Gla«- en netmikrometers van Hertel, Mar tin , Bran der,
de Chaulnes, Folkes, Baker, Hollmann, Ca-
vallo, Coventry, Barton, Ramsden, Dollond,
Frauenhofer, Hoffmann, Lebaillif, Chevalier,
Oberhäuser................ 408.
Proefplaatje van Kobert 412.
Schroefmikrometers van deChaulnes,Martin, Ramsdeii,
Frauenhofer, Plössl, Schiek, Pistor, Nobert,
Brunner, Ross............... 419.
Verschillende soorten van draden in het oculair . . . . ,, 423.
Mikrometer van Wollaston............ 425.
Lenzen tot het zien op verschillende afstanden van Brew-
ster ........427.
Spitsen-mikrometer van Brewster. .........,, 428.
Dubbelbeeld-mikrometer, eirometer........,, 429.
Diktemeter van Lebaillif. . .........,, 431,
Beeldinikrometer van Goring........... 432.
Camera lucida van Wollaston ........... 434.
Spiegeltje van Sommering..........,, 435.
Prisma van O berhäuser............. ,,
Camera lucida van Nachet......... . ,, 436.
„ „ „ Milne Edwards en Doyère . . . „ 437.
Beeldmikroskopen tot metingen gebezigd........ 438.
Focimeters................^^ 44O,
Goniometers van Brewster, Raspail, Chevalier,
Schmidt, Pacini, Brunner, Leeson . . . . ,, 441,
j .Toestellen en hulpmiddelen tot beseherming der lenzen en hij
mikrochemisthe onderzoekingen 447.
Dekplaatjes ,...•...■.......... 447.
Regte en gebogen laars . ............. 449.
Buis van Raspail............' 450.
' Mikrochemische toestel vanChevalier . ....,,,„
Prisma van Merz ............. . ,, 45t.
xvi
%
apü
îA
>
«.5.,
i
INHOUD DER DERDE AFDEELING. xrii
Elektriciteits-ontlader.............bl. 452.
Werktuigen tot vervaardiging van mikroskopische praepara-
.. 453.
ten
Ontleedwerktuigen van Swammerdam.....
Pincetten van Mu «sch en br oe k , Varley, Queket
Dubbelmessen ..............
Mikrotomen van Adams , Gumming , Quekett, Top
ping, Oschatz, de Gapanema.....
Handelwijzen tot bewaring van mikroskopische praeparaten
Middelen door Swammerdam aangewend ....
Mikroskopische praeparaten van Leeuwenhoek, Cu
tance, Ypelaar, Scholten.......
Bewaarmiddelen van Ehrenberg, Lieberkühn, Prit
chard, Bond, Goadby, Griffith, Thwaites
Reckitt, Warrington, Oschatz, Pappenheim
Purkifnje............van bl. 466-
Verheteringen en bijvoegselen.......... . ,,
454.
455.
456.
463.
464.
466.
-473.
474.
GESCHIEDENIS EN TEGENWOORDIGE TOESTAND
VAN HET
EN VAN DE nu HET
MIKROSKOPISCH ONDERZOEK GEBEZIGDE
BÜLPWERKTÜIGEN,
■mi'
Om eenige zaak grondig le leercii kennen slaan ons
gewoonlijk twee wegen open. De eerste is eene naauwkeu-
rige en alzijdige beschouwing dier zaak, zoo als zij zich op
het oogenblik van het onderzoek aan ons voordoet. De
tweede bestaat in het navorschen hoe haar tegenwoordige
toestand zich allengs uit vroegere ontwikkeld heeft.
Bepaaldelijk geldt zulks van ieder der in de natuurkunde
gebruikte werktuigen. Elk dier werktuigen heeft zijne eigene
geschiedenis, die eene ware ontwikkelings-geschiedenis mag
heeten, en men kan veilig beweeren, dal niets beter ge-
schikt is, om tot eene heldere inzage le geleiden van het
belang en de bestemming van elk der onderdeden van zulk
een werktuig, dan het onderzoek, hoe deze in den loop der
tijden door trapsgewijze verbeteringen daaraan ontstaan zijn.
Het zoude niet moeijelijk v;dlen dc waarheid hiervan door
hel voorbeeld van verscheidene werktuigen le slaven, doch
er is er welligt geen, dat zulke sterk sprekende bewijzen
voor de juistheid dezer stelling oplevert, als het mikroskoop.
Terwijl in de eerste afdeeling van dit werk de onderschei-
dene soorten van mikroskopen uit algonieeno gezigtspuriton
3 iNLElDlNG.
beschouwd en boschrevcn zijn, en daarbij van die vau dezen
of genen maker opzettelijk niet meer gewag is gemaakt dan
volstrekt gevorderd werd tot goed verstand der behandelde
onderwerpen, zoo is deze laatste afdeeling gewijd aan de
bijzondere beschrijving der mikroskopen en der bij het mi-
kroskopisch onderzoek gebezigde werktuigen , van de eerste
tijden hunner vervaardiging af, tot op onzen tijd toe.
Wij zullen het werktuig, dat in de handen der heden-
daagsche natuuronderzoekers zulk een magtig hulpmiddel is
geworden, om door le dringen in de geheimste schuilhoeken
der schepping, van deszelfs geboorte af aan in de verschil-
lende ontwikkelingstijdperken gadeslaan, die het opvolgend
doorloopen heeft, tot dat het eindelijk dien hoogen trap van
volkomenheid heeft bereikt, waarop wij het thans kennen.
Zulk eene geschiedenis is leerrijk, niet alleen lot bereiking .
van het zoo even genoemde doel, eene naauwkeurige kennis
van het werktuig zelf en van zijne deelen, maar ook omdat
zij een onderdeel uitmaakt van de algemeene geschiedenis
der menschelijke wetenschap én beschaving. De opvolgende
verbeteringen, die het mikroskoóp ondergaan heeft, zijn meestal
slechts getrouwe spiegels, waarin zich het beeld terugkaatst
van den toenmaligeu toestand der praktische werktuigkunde
en van dc kennis der wetten, die het licht volgt.
Wel is waar zullen wij eenige malen in den loop van ons
geschiedverhaal gewag moeten maken van vergeefsche pogin-
gen, van vruchtelooze proefnemingen, doch ook deze mogen
niet met stilzwijgen worden voorbijgegaan, want elk dier
pogingen had haren grond, en het is hoogst nuttig van
achteren de redenen op te sporen, waaraan het mislukken
van deze of geene proefneming te wijten is. Bovendien, —
een groot dichter heeft h€t gezegd, cn het beeld is althans
ä:
•éi
MT'..-
TIJDPERKEN. O
liier volkomen waar, — alle meusclielijke beschaving streeft
niet voorwaarts in eene regte lijn, maar steeds in de rigting
eener spiraal.
Eindelijk heeft zulk eene geschiedkundige beschouwing nog
eene zijde, die haar aanlokkelijk maakt. Zij geeft ons na-
melijk gelegenheid om den tol van erkentelijkheid te betalen
aan hen, wier vernuft en werkzaamheid ons met de midde-
len heeft toegerust, om onze kennis te verrijken door mede
te werken aan de uitbreiding der wetenschap van de natuur
en hare verschijnselen. Wij staan op hunne schouders cn
mogen dit nimmer vergeten.
360. Men kan de geschiedenis van het mikroskoop in de
volgende vier groote tijdperken verdoelen.
Het eerste tijdperk bevat al datgene, wat van de vroegste
tijden af bekend is geweest, betrefTende dc middelen om
voorwerpen vergroot te zien, cn loopt lot omstreeks het jaar
1500 onzer tijdrekening, het tijdstip, waaromstreoks de ei-
genschappen van holle en bolle lenzen en de middelen om
hen te vervaardigen meer algemeen bekend werden.
Het tweede tijdperk strekt zich uit van het genoemde jaar
tot omstreeks 1600, toen de uitvinding van het zamenge-
stelde mikroskoop plaats had, cn men tevens van dc loupe
of het enkelvoudig mikroskoop aanving gebruik le maken lot
het doen van onderzoekingen.
Het derde tijdperk eindigt met bet jaar 1824, toen voor
hel eerst de juiste middelen gevonden werden, om do uit-
werkselen der sphaerische en chromatische aberratiën in de
mikroskopen weg tc nemen, ofschoon reeds vroeger daartoe
gedeeltelijk welgeslaagde pogingen waren in hel werk gesteld.
liet vierde tijdperk eindelijk strekt zich uil lol op onzen lijd.
-ocr page 20-INLEIDING.
yJ'
tnt
«Il
TM
li.'
iiü
li
f'
'i-t
U' ■
mk ■
" 301. Wij moeien echter hierbij niet vergeten, dat het
woord mïvrros/foop eigenlijk eene collectiefbenaming is (z. Dl, I,
§ 1 en 2), waarmede onderscheidene werktuigen worden aan
geduid, die wel allen daarin overeenkomen, dat zij het ver
mogen bezitten, om van kleine voorwerpen een vergroot
beeld te vormen, maar overigens in velerlei opzigten, zoowel
in zamenstelling als in het doel, waartoe zij bestemd zijn,
van elkander verschillen, zoodat dan ook ieder dier werktui-
gen lot op eene zekere hoogte zijne eigene geschiedenis heeft
Ten einde derhalve het geschiedkundig overzigt gemakke-
lijker le maken, zal ik mij in het volgende niet streng hou-
den aan de zoo even genoemde verdeeling in vier tijdperken,
maar komt het mij gepaster voor, om in de eerste plaats te
vermelden wat aan de ouden bekend was aangaande de
middelen om voorwerpen vergroot te zien; daarna mede le
deelen wat men weet aangaande de uitvinding van holle
en bolle lenzen en hunne vereeniging tol het zamengesteid
mikroskoop; om vervolgens bij elk der werktuigen, die met
den naam van mikroskoop bestempeld zijn, afzonderlijk stil
te slaan; en eindelijk te besluiten met een overzigt van de
geschiedenis der onderscheidene werktuigen, die bij het mi
kroskopisch onderzoek gebruikt worden , tevens met vermel-
ding der handelwijzen, die ter bereiding en bewaring der
voorwerpen zijn aangewend.
OVE» HETGEEN AAN 1>E OUDEN BEKEND IS GEWEEST AANGAANDE
DE MIDDELEN OM VOORWEUPEN VERGROOT TE ZIEN.
362. liet is vroeger (Dl. 1. § 10 eu 42) gebleken,
dat men op twee verschillende wijzen het vergroote beeld
\an eenig voorwerp kan waarnemen, namelijk ten eerste
door middel van doorschijnende ligchamen met bolle opper-
vlakten , en ten tweede met behulp van holle spiegels. Beide
zoowel de dioptrische als de katoptrische methode zijn ten
behoeve van het mikroskoop aangewend, en wij zullen dus
achtereenvolgens onderzoeken wat de ouden hicromtreht
wisten
565. Men treft eenige plaatsen bij de oude schrijvers
aan, waaruit blijkt, dat zij met de uitwerksels van bolle
doorschijnende ligchamen wel bekend waren.
Seneca (1), die in de eerste eeuw onzer jaartelling
leefde, zegt: » Potna per vUrum adspicientibtis muUo
majora sunt, of — zoo als hij zich in een ander ge-
deelte van hetzelfde boek uitdrukt — 05« innatant vitro"
Op ccne andere plaals (2) zegt hij: » Liierae quamvis
minutae et obscurae, per vitream pilam aqua plenam,
majores elarioresque cer?iitntur," Uit deze plaatsen blijkt
(1) Natur. Quaest. lib, I. cap. 3.
(2) Ibid. cap. 7.
-ocr page 22-BEKENDHEID DEll OÜDEN JIET VEildfiüOTGLAZEN,
echter nog niet, dat de ouden bolle geslepen glazen bezeten
hebben, doch de volgende plaats uit denzelfden schrijver
maakt het waarschijnlijk, dat de kunst van glasslijpen hun ten
•minste niet vreemd was: » Virgula solet fieri vitreae pluribus
angiiUs — haec si ew transverso solem accipit., colorem
talerti^ qualis in area videri solet, reddif" En verders:
» Si apta fabricata foret, totidem redderet soles, quot
habuisset insecturas."
Hier wordt blijkbaar van eene hoekige staaf gesproken,
wélke niet door blazen, maar, hetzij door slijpen of door
gieten, in dien vorm verkregen was. Nog duidelijker echler
drukt Pliuius (1) zich uit, waar hij, over glas handelende,
zégt: Aliiid flatu figiiratur, aliud torno teritur, aliud
argenti modo coelatnr^ Sidone quondam iis o/ficinis nobili,
siquidem etiam specula excogitaverat. Haec fuit aniiqua
ratio vitri,"
Bij deze plaatsen kunnen cr nog andere gevoegd worden, die
bewijzen, dat de ouden reeds veel vroeger in het bezit van
brandglazen zijn geweest. Zod heeft de la Hire (2) het eerst
opmerkzaam, gemaakt op eene plaats in de Wolken van
Aristophanes (5), die vijf eeuwen voor Christus leefde,
waar gewag wordt gemaakt van een toen wel bekend glas
geschikt om, met behulp dor zonnestralen, papier op eenen
afstand in brand te steken. Andere plaatsen, die aanduiden
dat de ouden brandglazen gehad hebben, zijn door Wal-
ler (4) verzameld, uit welke deze besluit, dat dc aldaar
6
4
)
(1) mst. Natiii;. Lib. XX^I, cap. 26.
(2) Ilistoire de VAcad, royale, 1708. Verg. Smitfi Optichs 11, He-
rn arhs p. 15.
(3) Act. IL Sc. 1.
(4) Philosoph, Exper, and Ohsorv, li) llookc dc, p, 348.
'h
rjm
BRANDGLAZEN BIJ DE OUDEN BEK£ND. 7
vermeide brandglazen geen bolle lenzen maar geheele bol-
len waren, cn dat zij voornamelijk gebruikt werden door
heelmeesters als cauterisatie - middel, alsmede door de Ves-
taalsche maagden om hun vuur aan te steken. Uit de zoo
even genoemde plaats van Ar is top hau es leidt echter de
la Hire te regt af, dat het daar bedoelde glas niet bol maar
lensvormig was^ omdat gesproken wordt vau op eenen af-
stand papier in brand te steken, iels dat moeijelijk toepasselijk
is op eenen bol, welks brandpuntsafstand steeds gering is.
Ook zijn er dadelijke bewijzen overgebleven, dat de
ouden het in dc kunst van slijpen op eene zeer groote
hoogte gebragl hadden, daar zij zelfs stukken bergkristal
zoowel tot eene lens- als tol ccnc bolvormige gedaante wis-
ten te brengen. In sommige verzamelingen van oudheden
worden dergelijke lens- en bolvormig geslepen stukken berg-
kristal bewaard (1). Bovendien treft men in dergelijke verzar
mclingen eenige overblijfselen van de graveerkunst der ouden
aan, welke zoo uitstekend fijn bewerkt zijn, dat dit zonder
werktuig lot vergrooting schier onmogelijk schijnt. Zoo
vindt men in VHistoire de VAcademie des Inscriplions (2)
(1) Priestloy {Tho history and present state of discoveries relating
to vision, light, and colours. Londen 1772 p. 0.) zegt van deze geslepen
stoenen, die door sommigen gehouden worden voor aan de Druïden te
hebben toebehoort: b They are made of rock crystal of various forms,
amongst which are found some thai are spherical, and others lenticular;
and though they are not so well wrought as to perform their office as
well aa they might have done, if they had been more judiciously execu'
ted, yet they are so well wrought, that one can hardly suppose it pos-
sible, that their effect, in magnifying at least, could havo escaped tho
notice of those who had often occasim to handle thpm, if indeed, in ths
sperical or lenticular form, they ware not purposely intended for the
use of magnifying or burning:'
(2) T. I. p, 270, Dit icgel bekend onder den naam van Cachet de
Michel'Ange is van kornalijn. Dcsiclfs lengte (gemeten a.in dc afbcel-
8 FIJNE KUNSTWERKEN DER OUDEN.
tle beschrijving van een zegel, helwelk voor het bloote oog
een geheel verward en onkenbaar beeld vertoont, maar
onder het mikroskoop gebragt, zich in eenen bewondcrens
waardigen arbeid verandert.
Eindelijk moeien onder de kunstwerken der ouden, welke
bezwaarlijk zonder de hulp eener loupe konden vervaardigd
worden, nog diegene vermeld worden, waarvan Pliuius (1)
spreekt. Zoo verhaalt hij, op het gezag van Cicero, dat
zekere Strabo den geheelen Ilias van Homerus op een
vlies had geschreven, dat in eene noot kon besloten wor-
den. Verders zoude Callicrates mieren cn andere kleine
dieren uit ivoor vervaardigd hebben, welker deelen door
anderen niet meer konden onderscheiden worden. Myrrae-
cides maakte zich beroemd door de vervaardiging van eenen
vierspännigen wagen van ivoor, zoo klein, dal hij door de
vleugelen eener vlieg bedekt werd, alsmede van een schip,
dat onder de vleugelen eener bij verborgen kon worden.
I'l'
,11
P-
1,
ding, die bij de beschrijving gevoegd is) bedraagt 15 en de breedte 12
millim. Op deze geringe ruimte zijn niet minder dan 17 beelden van
menschen en dieren gegraveerd, behalve nog eenige acsessoria. Het stelt
voor eene feestviering ter eere van de geboorte van Bacchus, of, volgens
anderen, het feest te Athene onder den naam van Puanepsies bekend,
dat door Tlieseus was ingesteld,
Intusschen bestaat de mogelijkheid, dat dit zegel door werktuiglijke
middelen gesneden is, op eene dejr verschillende wijzen, die tegenwoordig
tot hetzelfde doel worden aangewend. Zoo vertoonde Arago in de zitting
van den 21«'« Juhj 1845 {Compt. rend. XXI. R», 3) aan de fransche Aca-
demie eene op koper gesneden kaart van geheel Frankrijk, tot eene zeer
kleine schaal herleid door Paulo \Wicz, met behulp yan een door hem
uitgevonden werktuig, waaraan hij den naam van ^aMfo^raojjJt heeft gc-
geyen. Op deze kaart ontdekt men door middel eener loupe de lijnen en
de namen der plaatsen met eene volmaakte netheid, hoowcl de middellijn
der geheele plaat naauwlijks drie centimeters bedraagt,
(1) Nalur. rUst. L. VIL cap. 21.
i'f
SPOREN VAN OPTISCHE, WERKTUIGEN BIJ DE OUDEN. 9
564. Uit dit een en ander mag men de volgende be-
sluiten afleiden :
V dat de ouden de kunst bezeten hebben, om glas niet
alleen te blazen, maar ook te gieten en te slijpen;
T dat zij bolle en ook lensvormig geslepen glazen ver-
vaardigd , en zich van deze als brandglazen bediend hebben;
5' dat zij opgemerkt hadden, dat met water gevulde
bolle flesschen de voorwerpen, die er zich achter bevon-
den, vergroot vertoonden. Nergens wordt, wel is waar naar
het schijnt, bepaald gewag gemaakt van een vergrootend
vermogen der lens- of bolvormig geslepen glazen, maar men
kan het als bijna onmogelijk slellen, dat dit aan diegenen,
welke deze glazen dikwerf gebruikten, geheel ontgaan zijn
zoude.
Sommigen hebben zelfs gemeend bij de oude schrijvers
aanduidingen te vinden van optische werktuigen. Zoo voert
Paucirollus {De rebus inventis. Tit. 15) door Moly-
neux (1) aangehaald, eene plaats aan, die bij Plautus
zoude voorkomen: o Cedo vitrum, neeesse est conspicilio
uti'\ doch volgens Molyneux is deze aanhaling orjjuist
cn de bedoelde plaats nergens te vinden.
Junius (2) deelt uit Pisidas, een Christen schrijver,
die in de T' eeuw te Constjmtinopel leefde, de volgende
zinsnede mede: » töj (A,s?\.KovToi Sia ^lorrpou crv (S^eTreiq"
Wat hier voor een werktuig, waardoor toekomende dingen
zigtbaar zouden zijn, door het woord diowTpov bedoeld wor-
de, is thans moeijelijk uit le maken, maar het schijnt niet
(1) Treatise of Dioptricks. London 1692. p. 253.
(2) Zie J ones, Au p.ssny on the first principles of ISatural philoso-
phy. Oxforl, 1762, f,. 277,
f'tA!"
10 SPüiiEN VAN OPTISCHE WEMTUICEN BIJ DE OUDEN.
t.
dat er eenige bepaalde grond besta om bier aan eenen
verrekijker le denken, zoo als Jones doet.
Doch alhoewel men hel als uitgemaakt mag beschouwen, dal
de ouden bekend waren met de voornaamste uitwerkseJen van
bolle doorschijnende ligchamen, zoo schijnt het niet le min
zeker, dat zij van de oorzaak dier verschijnselen, namelijk
de breking der lichtstralen, geen helder denkbeeld hadden,
schoon het hun niet ontgaan was, dat er eene afwijking ,
van de regte lijn ontstaat, indien voorwerpen gedeeltelijk
onder water gezien worden, gelijk blijkt uit sommige plaat-
sen der werken van Aristoteles en Plutarßhus (1). Pto-
lejnaeus, die in de 2'"' eeuw onzer jaartelling leefde, en
de straalbreking zeer goed kende en zelfs gemeten heeft, '
schijnt met de verschijnselen der bolle doorschijnende lig-
chamen niet bekend te zijn geweest. De eersle, die daar-
van eene alhoewel onjuiste verklaring gaf, was Vilellio,
die omstreeks 1270 schreef, en kort na hem Roger Ba-
con, doch over hen straks nader.
365. Dal de kennis der ouden aangaande de verschijnse-
len der terugkaatsing mn de lichtstralen meer volledig
waren, is uiet tc helwijfelen. Het is genoeg bekend, dat
men reeds vroegtijdig brandspiegels vervaardigd heeft, welke,
indien datgene, hetwelk van hunne uitwerkselen verhaald
wordt, voor waar mogt gehouden worden, die van onzen
tijd zelfs in vermogen overtroffen zouden hebben. Het zal
naauwelijks noodig zijn hier te herinneren aan het bekende
schoon door velen betwijfelde verhaal van het in brand steken
(1) Te vinden bjj RegnauH, L'origine ancienne dc la physique 7iou-
veile. Amsterdam 17G5, p, 175.
HOLLE SPIEGELS BIJ 1)E OliDElN' BEKEISD. 1 1
der Romehisclic schcpea voor Syracuse door Archimedes (1).
Archimedes zoude ook eene verhandeling hebben ge-
schreven over parabolische brandspiegels, doch welke verlo-
ren is gegaan. Er bestaat verders eene aan Euclides toe-
geschreven Optica, waarin ook over de verschijnselen der
holle spiegels gehandeld wordt, doch er zijn redenen, om
te vermoeden, 'dat dit werk niet van Euclides afkomstig
is (2). In elk geval is helzelve echter van hooge oudheid,
terwijl het zeker is, dat de wetten, die het licht bij de te-
rugkaatsing volgt, bepaaldelijk die van de gelijkheid der hoeken
van inval en van terugkaatsing, reeds zeer vroeg aan de vol-
gelingen van Plato, waartoe ook Euclides belioord heeft,
bekend geweest zijn.
Dat de ouden van de eigenschappen van den hollen spiegel
gebruikt gemaakt hebben, om voorwerpen vergroot te zien,
vinden wij medegedeeld in de volgende vuile door Porta (3)
aangehaalde plaats: » Talia fecit concava specula Hostius,
ut refert Seneca, ut redderent majorem justo itnaginem,
qui quadra fuit libidinis magna sic specula disponens,
ut dum draucum pateretur, sui admissarii motus omnes
adversus videret, talique crassa niembri crassitie se ipsum
fallens oblectaretur"
(1) Omstandig handelt hierover, behalve vele oudere schrijvers, Wilde
in zijne Geschichte der Optik, 1838. I. p. 31 et seq.
(2) JE?icyclopaedia Brittanica XIV. p. 179. Anderen (Wilde 1. c. I.
p. 11) meenen, dat hetzelve wel door Euclides geschreven, docTi door
Theon en andere commcntatores veranderd is.
(3) Magia naturalis, sive de miracutis rerum naturalium, Antwer-
piao, 15G0. lih. 4. cap. 14. In eene latere in 1607 te Frankfort versche-
nen uitgavo in 20 boeken, lib. 17, cap. 4.
LATERE GESCHIEDENIS DER LENZEN EN
UITVINDING DEU BRILLEN.
366. Wij moeten tlians eene tijdruimte van niet minder
dan tien eeuwen overstappen, eene tijdruimte, welke voor
de beoefening der wetenschappen zeer weinig heeft opgele-
verd , terwijl van dat weinige nog slechts een gering gedeelte
tot ons is overgekomen, üe eerste, welke na dien tijd ge-
wag maakte van de verschijnselen der bolle glazen, is
Al h azen Ben Al h azen, een Arabier, die omstreeks het
jaar 1100 leefde, en een werk over Optica schreef, waarin
men vindt vermeld, dat indien een voorwerp digt tegen de
vlakke oppervlakte van een segment van eenen glazen bol
wordt gehouden, waarvan de bolle kant naar het oog ge-
keerd is, het zich dan vergroot zal vertoonenj (1). Hier
vinden wij dus het eerst gewag gemaakt van de werking
eener plano-convexe lens, ofschoon Al ha zen niet opge-
merkt heeft, ■ilat het onnoodig is het voorwerp vlak tegen
de Icnsoppervlakte te houden.
Vitellio, een Pool, iieeft later (1270), al wat in het werk
van Alhazen belangrijk was behoudende, eene verhande-
ling over Optica geschreven, waarin van hetzelfde verschijnsel
wordt gewag gemaakt, ofschoon zoowel zijne waarnemingen
(t; Opticnr thesaurus Alhazcni Arabis, IJasilene 1572. lib. VII.
'il en '15.
alhazen, VirtLLlU, UO«EK «ACÜN. 15
als zijue verklaringen zeer onjuist zijn (1), en het bijna
zeker schijnt, dat hij niet uit eigen ondervinding spreekt,
maar alleen datgene heeft willen vermelden, wat Alhazen
daaromtrent zegt, en het daarbij duidelijk is, dat hij
dezen laatsten verkeerd heeft verstaan, want terwijl Al ha
zen van de werking van ëen bolsegment spreekt, dat groo-
ter dan een halve bol is, vermeldt daarentegen Vitellio
een segment, dat kleiner dan een halve bol is, en meent
dat het punt, waarin zich al de stralen, die door zulk een
segment gaan, vereenigen, juisl het middelpunt van den
bol moet wezen.
Een tijdgenoot van Vilellio was Roger Bacon (gebo-
ren 1214, gestorven 1292) een man, die allen, welke ge-
lijktijdig met hem leefden, voorbijstreefde in kennis aangaande
de natuur cn hare verschijnselen, en hel gewone lol moest
ondervinden van hem, die uilmunl in kennis, terwijl alle
die hem omringen dom en onwetend zijn. Men beschul-
digde hem van toverij, hij werd in de gevangenis ge-
worpen, waarin hij lion jaren lang zuchtte, en volgens
sommigen stierf (2).
Op vele plaatsen zijner schriften treft men bewijzen aan,
dat het gebruik van bolle glazen hem gemeenzaam was,
en zelfs zijn er tamelijk duidelijke sporen van zijue po-
gingen, om deze tol meer zamengestelde oplischc werktuigen
tc vereenigen (5).
i,tm
(1) VitelIioTiis Thuringopoloni iibri a Federico Risnero, Basileae
1572, lib. X. 48; Iegelijk met het werk van Alhazen uitgegeven in
Reiner Opticae Thesaurus. Bas. 1583,
(2) Vergelijk hieromtrent Molyneux, 1. r. p. 2,^7.
(3) Dc volgende uittreksels /.ijn overgenomen uit de werken tan Moly-
nonx en van Smith.
14 ROGER BACON.
Zoo zegt ilij; " Si vero corpora non sunt plana, per
quae visits videt, sed sphaerica, tunc est magna diversi-
tas, nam vel concavitas corporis est versus oculum vel con-
vewitas, etc." en een weinig verder vervolgt hij aldus: »De
visione fracta majora sunt, nam de facile patet, maxima
posse apparere minima et e contra; et longe distantia
videbuntur propinquissime et e converso. Sic etiam face-
remus Solem et Lunam et Stellas descendere secundum
apparentiam hic inferiasetc.
Het duidelijkst bewijs echter voor de bekendheid van Bacon
niet vergrootglazen levert de volgende plaats (1): » Si vero homo
aspiciat literas et alias res minutas per mediam crystalli.
vel vitri, vel alterius perspicui suppositi Uteris, et sit por-
tio minor spherae, cujus convexitas sit versus oculum, et
oculus sit in aè're, longe melius videbit literas, et apparebunt
ei majores. Nam secundum veritatem canonis quinti de sphae-
rico medio infra quod est res, et citra ejus centrum, et cvjus
convexitas est versus oculum; omnia concordant ad magni-
tudinem: quia angulus major est suh quo videtur, et imago
est major, et locus imaginis est propinquior, quia res
est inter oculum et centrum, et ideo hoc instrumentum
est utile senibus et habentibus oculos debiles. Nam li-
ter am quantumcumque parvam possunt videre in sufji-
ciente magnitudine."
Eindelijk verhaalt nog Record (9) dat Bacon een glas
geslepen heeft, waardoor men zulke zonderlinge zaken zag,
dat men de werking daarvan algemeen aan de magt des
duivels toeschreef.
(1) Opus majus. London 1733. p. 352.
(2) Chemin de la Science 1551,
-ocr page 31-ROGER BACON. 13
Uit ilit alles volgt ouzes inziens (i):
1' dat Bacon plano-convexe lenzen bezat, cn met der-
zelver vergrootend vermogen door eigen waarneming zeer
wel bekend was; '
dat bij de oorzaak, waarom zij het voorwerp vergroot
vertoonen, daaraan toeschreef, dat zij veroorlooven het voor-
werp onder eenen grooteren hoek te zien, en
5" dat hij het nut inzag, hetwelk dergelijke lenzen voor
hen moeten hebben, die oud en zwak van gezigt zijn.
Dat deze laatste opmerking onmiddelijk leiden moest tot
de uitvinding der brillen schijnt duidelijk, alhoewel het
betwijfeld kan worden, of Bacon wel glazen vervaardigd
(1) Er is over de kennis, die Bacon aangaande de verschijnselen door
bolle glazen had, veel geschreven. Terwijl sommigen in hem den uitvin-
der zelfs van optische werktuigen meenen le zien, zijn jyideren van oor-
deel, dat hetgeen hy aangaande het vergrootend vermogen van bolle gla-
zen vermeldt, niet eens op eigen ondervinding berust, maar alleen aan
de werken van Alhazen en Yitellio ontleend zoude zijn. Werkelijk
zijn er in de aangehaalde plaatsen eenige duistere punten, die dit vermoe-
den schijnbaar wettigen. Zoo Spreekt ook Bacon van het leggen van
het vergrootglas op de letters, en de canon, waarop hij zich beroept,
verklaart het verschijnsel eigenlijk niet, daar hij aldaar alleen spreekt
van voorwerpen, die zich binnen in eene digtere middenstof, namelijk wa-
ter, bevinden. Het komt mij echtcr voor, dat liet door Bacon gezegde
eene te levendige voorstelling van het verschijnsel bevat, om aan te ne-
men, dat hij enkel anderen zoude hebben nageschreven, ofschoon hij dan
ook in de verklaring moge gedwaald hebben. Bovendien moeten wij niet
uit het oog verliezen, dat zeer kort na of reeds vóór den dood yan Ba-
con de brillen werkelijk bekend zijn geworden, en dat het moeijelijk is
aan te nemen, dat men op eens, bijna zonder voorbereiding, tot het daar-
stcllen van brillenglazen zoude gekomen zijn, terwijl hef daarentegen veel
meer overeenkomstig den gewonen gang der menschelijke ontdekkingen
13 te veronderBtcllen, dat men, na de verschijnsefcn van bolle doorschij-
nende ligchamen te hebben opgemerkt, allengs glazen is begonnen te slij-
pen van al verder en verder brandpunt, tot dat msn ejadehjk glazen ver-
kregen had, welke (ot het oogmerk, waartoe de brillenglazen bestemd
tijn, geschikt waren.
'16 UITVINDINC! DER BRILLEN.
heeft inct eeu vèi braiidpuDl, zoo als die der eigenlijke
brillen, maar dat hij veeleer bedoelde het in de hand houden
of op het schrift leggen van een sterker vergrootglas, be-
paaldelijk met het oogmerk, om daardoor letters duidelijk te
kunnen lezen.
507. Hoe dit zij, zeker is het, dat kort na den dood vau
Bacon, zoo niet reeds vóór denzelven, de brillen in Eu-
ropa (1) iu gebruik zijn gekomen (2).
(1) Het is bekend, dat versciieidene uitvindingen, zoo als van het bus-
kruid , van do conipasnaald, enzv. reeds vroeger bij de Chinezen gedaan zijn.
Men zoude schier vermoeden, dat hetzelfde ook van de brillen geldt; al-
thans het schijnt wel, dat deze door de Chinezen onafhankelijk van de
Europeanen zijn uitgevonden. Hunne brillen verschillen namelijk zeer
van de bij ons gebruikelijke, en bestaan uit twee proote, gedeeltelijk con-
vex gedeeltehjk concaaf geslepen rondo schijven van een mineraal, dat
zij Scha-chi, d. i. theesteen, noemen, uithoofde der gelijkheid van kleur
met een sterk theeaftreksel. Deze doorsciujnende schijven bevestigen zij ,
door middel van zijden snoeren achter de ooren voor de oogen. (Carl.
U u r s y, Das hünstlïclie Licht vnd die Brillen, Mitlau und Leipzig
1846 s. 29).
Indien men sommigen gelooven wil, dan zoude echter veel vroeger dan,
eigens elders liet gebruik der brillen zijn bekend geweest bij de Zuid-
Amcrikaansche volkeren, wier beschaving van overoude tijden thans nog
tot ons spreekt uit de voortbrengselen hunner bouw- en beeldhouwkunst.
Op de en 3''® plaat van het werk van A. Voit, Denkmaler der Kunst
sum üehersicht ihres Entwickelungsganges, etc. Stuttgart 1845 Hft. I,
vindt men verscheidene afbeeldingen van zulke overblijfselen uit Mexico,
Peru enz, en daaronder eene, welke een hoofd voorzien van eenen bril
zoude moeten voorstellen, (Z. Liter at urhlatt van Dr. Wolfgang Men-
zel 1845. No. 104 s. 116). Het zal echter ter naauwernood behoeven
gezegd te worden, dat, om eenig vertrouwen te verdienen, deze duiding
nog meerdere waarborgen voor hare juistheid zoude behoeven, dan de en-
kele overeenkomst in vorm en plaats.
(2) Er zijn omtrent de uitvinding der brillen ook fabelachtige vertialen
in omloop. Zoo zoude de heilige Hieronymus, die in de 4*'"= eeuw
leefde, deze reeds gekend liebben, en nog in 1660 zag men in .Venetië
op de winkeldeur van eenen brillenkoopman het opschrift: San Girolamo
inventore deyl'occhiali. Welligt i^s deze dwaling haar ontstaan aan niets
UITVINDING DEU BRILLEN. 17
Menage (1) deelt het volgende mede uit een grieksch
gedicht, waarvan het handschrift bewaard werd in de ko-
ninklijke fransche bibliotheek, en welks schrijver omstreeks het
jaar 1130 leefde. Deze, spottende met de geneesheeren
van zijnen tijd, zegt: »dat zij de uitwerpselen hunner zieken
met een glas bekijken." Indien deze woorden aanduiden, dat
de toenmalige geneesheeren de uitwerpselen hunner lijders
werkelijk door middel van een bol glas onderzochten, dan
zoude inderdaad de aanwending vau het vergrootglas als
middel tot diagnostiek van vrij wat oudere dagteckening zijn,
dan men veelal gelooft; doch daar er volstrekt geene mel-
ding wordt gemaakt van de gedaante, welke dit glas had,
noch van het doel van deszelfs gebruik, zoo is ons veroor-
loofd het als meer aannemelijk te beschouwen, dat de ge-
neesheeren met de aanwending daarvan meer ten oogmerk had-
den hunnen neus te bewaren, dan hunne oogen te versterken. ^
Meerdere zekerheid omtrent den lijd der uitvinding van
dc brillen zijn wij verschuldigd aan de door Redi (2) in
het werk geslelde nasporingen. Deze stelt haar namelijk
anders versnhuldigd dan aan de anachronismen, die door schilders werden
begaan, waaronder cr geweest zijn, zoo als Domenico del Ghirian-
dajo (geb. in 1451, gest. in 1595), die St. Hieronymus werkelijk met
eenen bril op den neus hebben afgemaald. Aan dezellde tijdrekenkundige
7.ondo maakte zich ook Ludovico Candi da Cigoli (geb. in 1559,
gest. in 1613) schuldig, op zijne schilderij van den ouden Simeon met
het Christuskind in de kerk San Francesco di Prato. (C. Bursy, 1. c. p. 26).
(1) Origini delle Lingua Italiana, Genevae 1685, aangehaald door
Molyneux, Dioptrica nova, p. 254.
(2) In twee brieven geschreven aan Carlo Dati en aan Paolo F al-
co nier i, te vinden in het 4^= deel zijner werken, in uittreksel medege-
deeld door Spon Rcchcrches curieuscs d'antiquitè, Lyon p. 163, cn in
de Philos. transact. 1683 p. 392. De in den tekst aangeliaalde plaatsen
lijn ook te vinden in Giro la mo Tiraboschi iStoria dclla Letteraiuni
Italiana. Modenae 1793, p. 196 et «eq.
t h.
18 i'iTViM)iN(; i)i;n itRii.Lr.N.
tussclicn 1280 en 1311, zich grondende op de volgende
getuigenissen. In eene kronijk in handschrift berustende bij
de predikbroeders van St. Catharina te Pisa, en opvolgend
door verschillende gelijktijdig levende schrijvers geschreven,
leest men dat: » frater Alexander de Spina, vir mo■
destus et bonus quaecunque vidit aut audivit facta, scivit
et facere. Ocularia ab aliquo primo facta., et commu-
nicare nolente. ipse fecit et communicavit corde hilari
et volente." Deze Alexander de Spina nu was geboren
le Pisa en stierf aldaar iu 1515; hij verstond de kunst
om brillen te maken hetzij op hel laatst der dertiende of
in het begin der volgende eeuw, en ofschoon hem de eer
der eerste uilvinding niet toekomt, zoo heeft hij echter de
groote verdienste gehad van haar openbaar le hebben ge-
maakt.
Dat werkelijk die uitvinding reeds geschied is in de laatste
jaren der dertiende eeuw, volgt uil eene merkwaardige plaats
voorkomende in een handschrift geschreven in 1299, en geti-
teld: Trattato del governo da Sandro di Pipozzo di San-
\
dro Fiorenti7io, waarin de schrijver zegt: »dat hij zoozeer
onder den ouderdom gebukt gaal, dat hij noch lezen noch
schrijven kan zonder die glazen, welke men brillen noemt,
en welke onlangs zijn uitgevonden lot groot gerief van oude
lieden, wantu-er hun gezigt zwak wordt" (1). Hiermede in
overeenstemming is hetgeen Giordano da Hi val la, — die
in het jaar 1511 in het klooster van St. Catharina le Pisa
stierf, cn dus een kloosterbroeder van Alexander dc
(1) » Mi trovo cosin gravoso di anni, clie non che non ar ei .vallen za
di leggicre o scrivere senzu veiri apellati okiuli truovati novellamcnte
per comoditae delli poveri vcki, quando affiebolano del vedere,"
DiïviNinxfi i>i:i\, RIUM.EN:. 19
Spina was, — in cenc precis le Florence gehouden den
^o"" Fcbruarij 1505, aan zijne toehoorders verhaalde, t. w.
» dal hel nog geen twintig jaar geleden was, sedert do
kunst, oin brillen te vervaardigen werd uitgevonden, ecno
kunst, welke eene der nuttigste ter wereld is," er bijvoe-
gende •> dat hij den uitvinder zelf gezien en gekend heeft" (I).
Dat werkelijk in de eerste jaren der veertiende eeuw dc bril-
len reeds tamelijk bekend waren (2), volgt daaruit dat Ber-
nard Gordon, een beroemd geneesheer tc Montpellier, iu
hetzelfde zoo even genoemde jaar, namelijk 1505, in ziju
Liliiim MedicAnae het voorschrift eener oogzalf vergezeld
deed gaan van de aanbeveling: » et est tantae virtutis,
quod decrepüum facerel legere fAteras minutas absque
Ocidaribus."
Intusschen bleef de naam van den waren uilvinder een
geheim, lot dal L e o p o 1 d o del M i g 1 i o r e, een Floren-
tijnsch oudheidkundige, in dc kerk van St. Maria Maggiore
le Florence een oud grafschrift ontdekte, luidende: » Qui
diace Salvino d'Armaio degli Armati di Fir, Inventor
degli Occhiali. Dio gli perdoni la peccata. Anno D.
MGCGXVII (5). Dit grafschrift, in verband gebragt met
de boven vermelde door Rcdi aangevoerde getuigenissen,
(1) » Non 0 ancora vent' atini, clie si trovó l'arte di f are gli occhi-
ali, che fanno veder bene, che è una delle migliori arti e dolle piii ne-
cessarie, che il mondo abbia." En verders: » E disse il lettore: io
vidi colui, che priiiia la trovö e fece, e /avellaigli,"
(2) Al. V. Humboldt, Kosmos 11. p. 508, zegt: » dat in Haarlem
reeds in het begin der veertiende eeuw de brillen bekend waren," zonder
echter de bron te vermelden, waaruit hij dit voor de geschiedenis der
optische werktuigen in ons vaderland voorzeker niet onbelangrijk feit ge-
put heeft.
(3) Zie Tiraboschi, ]. c. p. 198, Mussch cn broek, Introd, ad
philos. nat, II. p. 78G en Volkmann, Nachrichien uvs Italien I. p. 5^2.
ii:;
-ocr page 36-'20 UITVINDINC! DER BRILLEN.
maakt het hoogst waarschijnlijk dat Armati de man ge-
weest is, dien Giordano da Rivalta als den eersten ver-
vaardiger van brillen zegt gekend te hebben, en van wien
Alexander de Spina de kunst heeft afgezien.
368. Nemen wij nu alles te zamen, wat tot hiertoe ge-
zegd is, dan blijkt, dat reeds in zeer oude tijden het ver-
grootend vermogen van bolle doorschijnende ligchamen, als-
mede de kunst om glas en zelfs bergkristal te slijpen, zijn
bekend geweest. Later vinden wij dat deze kunst bewaard
is gebleven, cn wel inzonderheid bij de monniken, schier
de eenigen, die in den toenmaligen tijd de bezitters van
wetenschap en kunst waren. Meer dan waarschijnlijk is het
toch, dat, behalve Roger Bacon, ook anderen hunner met
de handelwijzen der ouden bij het glasslijpen bekend waren,
gelijk reeds blijkt uit het aangehaalde voorbeeld van Alex-
ander de Spina, die blijkbaar de kunst van glasslijpen
verstond, daar hij zonder onderrigt de door eenen anderen
vervaardigde brillen wist na (e maken. De uitvinding der
brillen heeft derhalve alleen daarin bestaan, dat men be-
gonnen is lenzen te slijpen niet eenen verderen brand-
puntsafstand dan vroeger geschied was, en het waarschijn-
lijkst is, dat zulks tusschen de jaren 1285 en 1290 heeft
plaats gegrepen.
In de laalste helft der volgende eeuw waren de brillen
reeds zoo algemeen verbreid, dat Guido de Chauliac (1)
in 1563, na in zijne Chirurgia magna eenige oogwaters
voorgeschreven te hebben, zegt: » dat wanneer deze niet
helpen, men dan eenen bril moet nemen."
(1) Aangehaald hij Molyneux, 1. c. p. 257.
-ocr page 37-'21 UITVINDINC! DER BRILLEN.
Ook werd het brillenslijpen allengs een handwerk, dat
op alle plaatsen van eenig belang werd uitgeoefend. Op
het laatst der 16'^' eeuw vinden wij te Middelburg twee
brillenslijpers met name vermeld (1), en ten tijde van
Leeuwenhoek (2) bevonden er zich drie te Leiden. Het
gelukkig gevolg dezer algemeene bekendheid met de kunst
van glas tot lenzen te slijpen is de uitvinding geweest van
de twee magtigste hulpmiddelen tot waarneming, die wij
bezitten, namelijk den verrekijker en het mikroskoop.
(1) Han« Janssen met zijnen zoon Zaebarias en Lipperahey.
(2) Sondlrieven, Delft. 1718, p. 169.
-ocr page 38-UlTVirSDlP«; VAN het /AMENCIESTËLÜ HIKUOSKÜOP EN EEUSTE AANWEN-
DING DER ENKELVOUDIGE LENS TOT AVETENSCHAPl'ELIJK ONDERZOEK.
309. «Bij zijn thans genaderd tot het tijdstip, waarop
de eigenlijke geschiedenis van het mikroskoop eenen aanvang
neemt, van het mikroskoop namelijk beschouwd als een
werktuig, dat dienen moest om den sluijer op te ligten
van die natuurverschijnselen, welke voor het bloote oog on-
oplosbare raadsels zijn. Hoewel men loch, zooals wij za-
gen, sedert eeuwen het vergrootend vermogen van bolle gla-
zen en spiegels kende, en er zelfs bij hel uitvoeren vau
tijnen kunstarbeid waarschijnlijk van gebruik had gemaakt,
zoo schijnt het echter niet dat iemand op liet denkbeeld is
gekomen, om daarmede het oog te wapenen,'len einde
dieper door te dringen in de geheimen der natuur. De
enkelvoudige lens was sedert lang bekend, maar zij was nog
geen mikroskoop; dit werd zij eerst op het oogenblik, dat
zij tot het onderzoek van natuurvoorwerpen, die door hunne
kleinheid het oog ontsnapten, werd aangewend. Wanneer dit
het eerst is geschied, is moeijelijk met eenige zekerheid te
bepalen (1).
(l) Philippus Bona anus (Ohservationes circa viventia, quae in
rehus non vivcntibus reperiuntur, cum JMicrograpliia curiosa. Ilomae,
1(591. [1, 7 der Mivrographia) heeft eene lijst gegeven van degenen,
welke tot op zijnen tijd toe hunne waarnemingen, met het mikroskoop
tEilSTE GEIHiülK VAN HET ENKELVOUDIG MIKUOSKOOP. 25
Volgens de ineening van Huijgens (1), zouden de enkel-
voudige lenzen als mikroskopen na het uitvinden der verre-
kijkers in gebruik zijn gekomen (2). Zeer waarschijnlijk
komt het mij voor, dat men eerst na de uitvinding van het
zaniengesleld mikroskoop zich meer en meer is gaan toe-
leggen op het slijpen van kleinere en kleinere lenzeu, en
deze ook afzonderlijk als mikroskopen gebruikte, inzonderheid
nadat de uitstekende waarnemingen van Leeuwenhoek ge-
toond liaddtMi, wat men daarmede kon uitrigten.
Doch alvorens verder te spreken over de lotgevallen van
hel enkelvoudig mikroskoop, moeten wij eenige oogenblikken
slilstaan bij de uitvindingsgeschiedenis van het zamengesteld
mikroskoop.
570. Twee volken betwisten elkander tot op den huidigen
d;ig de eer der uitvinding van dit werktuig. Het zijn
dc Italianen en ,de Hollanders, en bij beiden heeft men die
eer voor meer dan cénen willen inroepen. Bij de eersten
zijn het Fontana cn Galilaeus (5); bij de laatsten
verrigt, beschreven liadden. Aan het huolÜ van dezen noemt hij (ieorge
Hoefnagel, die in 1592 te Frankfort een werk uitgaf over insekten,
waarbij vijftig koperen platen gevoegd werden. Dit werk is mij onbe-
kend, doch indien er werkelijk mikroskopische waarnemingen in worden
mede-gedeeld, dan zijn deze met enkelvoudige lenzen verrigt, daar, gelijk
straks blijken zal, in dat jaar het zamengesteld mikroskoop ter naauwer-
nood kan bekend zijn geweest.
(1) Opuscula posthuma, Amslelodami 1728. I. Dioptrica p. 170.
(2) Een uittreksel uit eenen brief van Peiresc in 1G22 geschreven,
en waarin van het enkelvoudig mikroskoop wordt gewag gemaakt, zal ik
straks mededeelen.
(3) Er zijn cr die hier ook Porta noemen (zie Chevalier, Die mi-
kfoskopc und ihr Gebrauch, übers, von Kerstein 1813 p. i). Ik geloof
cchtcr niet dat deze hier in de allerminste aanmerking kan komen., Koch
in dc uitgaïe zijner Magia Naturalis in 1 boeken in 1560 uitgekomen,
20 UITVINDING VAN HET ZAMENGESTELD MIKROSKOOI'.
D r e i) b e 1 een Alkmaarder, en twee Middelburgers namelijk
Hans en Zacharias Janssen, vader en zoon.
Fout ana gaf in 1646 te Napels een boek uit, onder
den titel van Novae celestium Terrestrkmque ohservalio-
nes, waarin hij verhaalt, dat hij het mikroskoop in 1618
zoude hebben uitgevonden, en het getuigenis van eenen Je-
suit aanvoert, die hetzelve zeven jaren later bij hem gezien
heeft. Dit getuigenis luidt aldus: Ego Hieronymus Sirsa-
lis soc. Jesu. S. T. P. in collegio Neapolitano testatum
volo me circiter annum 162S Francisci Fontanae
viclisse Microscopium ab ipso mira arte compositimietc.
Van den tweeden, namelijk Galilaeus, verhaalt zijn
levensbeschrijver Viviani dat de uitvinding der verrekijkers
hem tot die der mikroskopen gebragt heeft, cn dat hij in
1612, zulk een werktuig aan Casimir koning van Polen
heelt gezonden (1).
Omtrent Drebbcl vindt men door Huijgens (2) berigt,
dat velen bij dezen, die zich toen le Londen ophield, in
noch ook in de latere van 1607 in 20 boeken, wordt iets gevonden, dat
hiertoe aanleiding kan geven. Ter naauwernood spreekt hij over het ver-
grootend vermogen der lenzen. Porta heeft, wel is waar, nog een boek
geschreven: Be rcjvactione Optica, hetwelk ik niet zelf gelezen heb,
doch noch Wilde in zijne Geschichte der Optik, noch Libri in zijne
Jlistoire des sciences mathematiques en lialie, die zeer uitvoerig over
Porta handelt, vermelden iets, dat op de uitvinding van het mikroskoop
door hém betrekking heeft. — Eene andere vraag is het echter, of Porta
den verrekijker niet gekend hebbe. Men vindt hieromtrent eenige opmer-
kelijke zinsneden in het Hoofdstuk zijner Magia naturalis (1607)^
die in lateren tijd wel eens te zeer zijn over het hoofd zijn gezien.
(1) Viviani Divinatio II. p. 123. Galilei Opere I. p. XX. later is
aangetoond, dat Galilaeus niet aan Casimir, maar aan Sigismund
koning van Polen zijn mikroskoop gezonden heeft; zie Libri, Ilist. des
ßlathem. en Italic. IV. p. 222.
(2) Dioptrica. p. 170.
-ocr page 41-FONTANA, GALILAEUS, DREBBEL. 25
1621 mikroskopen gezien hebben, en dat hij daar algemeen
voor derzelver eersten uitvinder gehouden werd (1).
In eenen brief door Peiresc le Parijs, den 21 Decem-
ker 1622, aan G. Cambden te Londen geschreven, komt
verders hel volgende Voor (2).
» Ou nous racconte ici de grandes merveilles des in-
ventions de Sieur Cornelius Drubelsius, Alcmarien-
sis, qui est au service du Roy de la Grand Bretagne,
resident en une maison près de Londres. Je vous sup-
plie de m'ecrire un mot de la vérité de chacune dé ces
inventions. Nous avons bien vu ici de ses petites lu-
nettes, qui font voir des cirons et des mistes gros comme
des mouches {microscopes), mais je voudrais bien être
assuré de ce qu'il y a de vrai touchant ces autres in-
ventions."
Uit deze woorden blijkt, dat er'in 1622 le Parijs mi-
kroskopen door Drebbel vervaardigd gezien zijn. Er blijkt
echtcr niet uit, dat het zamengestelde mikroskopen zijn
geweest, maar veeleer dat hel kleine mikroskoopjes met
(1) Hoe zonderling de zalsen soms verdraaid worden door eene gebrek-
kige cn onacbtzanic compilatie, blijkt uit het voorbeeld van Giovanni
San tini, die in zijne Teorica degli strompiti Padova 1828 p.
1.^8, blijkbaar na Hu ij geus gelezen te hebben, schrijft: Bembra doversi
stahilire una si utile invensione fra il 1628 ed il 1621, e doversene
attnbuire Vonore all' inglese Drebbel," etc. Hier wordt derhalve
Drebbel tot een engelschraan gemaakt. Nog fraaijer echter maakt het
de verslaggever van Brewster's Martyrs of science, in de Bibliothèque
univ. de Gènève 1846 Janvier p. 319: » Il {^àUilée) affirme quHl n'a
ru aucun des télescopes de Dutch," schrijft hij, blijkbaar niet wetende
dat Dutch geen eigennaam is, maar Hollander beteekent. — Brewster
zelf noemt Janssen herhaaldelijk Zansz, {rreat. on the microsc. p. 2.)
(2) Zie Van Cappclle, Bijdragen tot de geschiedenis der Weten-
schappen en letteren in Nederland, 1821. p, 92.
20 UITVINDING VAN HET ZAMENGESTELD MIKROSKOOI'.
eene enkele lens waren, van die soort, welke men later
vilra pulicaria heeft genoemd.
Wat Hans en Zacharias Janssen betreft, zoo is het
getuigenis omtrent hun regt op de uitvinding bevat iu het
boekje van Petrus Bor el lus (1): De vero telescopii inven-
tore, cum brevi omnium conspiciliorum Historici... acces-
sit etiam centuria ohservationum microscopicarurn. Ilagae
comitum, 1055. Voor ons bepaald doel is hier vooral van
gewigt de daarin vervatte brief aan den schrijver gerigt door
Willem Boreel Middelburger van geboorte, en toenmaals
gezant bij het hof van Frankrijk (2). Uit dien brief blijkt,
(1) Pierre Borel, geboorlig van Cartres was gewoon lijfarts van Lo-
dewijk XIV, lid van de Academie der wetenschappen, en stierfin 1G89.
Behalve van het bovengenoemde werkje is hij nog de schrijver van ver-
scheidene andere boeken, zoowel van geneeskundigen als van oudheid-
kundigen inhoud.
(2) Willem Boreel, Baron van Vroendijke, Heer van Uuinbeke, Pen-
sionaris van Amsterdam, is geboren te Middelburg in 1591. Hy was in
1G19 Advocaat der Oostindische Compagnie, en werd als zoodanig in dat
jaar naar Engeland gezonden. Na andere gezantschappen vertrok hij in 1G27
als gewoon Ambassadeur naar Parijs. (Zie verders over hcni Schel tem a.
Staatkundig Nederland). Tijdens zijn verblijf aldaar leerde hij Pierre
Borel kennen. Beiden bestonden elkander niet in den bloede, gelijk uit
de opdragl: » Senatui Pepuloque 31'iddelhurgensiblijkt, doch P. Bo-
rel zegt daarin dat hij, op verlangen van W. Boreel, de pen heeft opge-
vat, om het regt van Middelburg te verdedigen.
Het boven bedoelde gedeelte van den brief van W. Boreel, hetwelk
betrekking heeft op de uitvinding des mikroskoops, luidt aldus:
ï> Middelburgum Selandorum Bletropolis mihi pairia est: juxta aedes
ubi natus sum in Fore olitorio Templum novum est cujus parentibus
(parietibus?) ncctuntur aediculae quaedam satis htimiles; harum unam
prope Portam Alonetariam Occidentalem inhabitabat Anno 1591 [cuin,
natus sum) quidam conspiciliorum confcctor nomine llajis, uxor ejus
Maria, qui Filium habuit praeter Filias duas, Zachariae nomine
quem novi familiarissime, quia puero mihi vieino vicinus ab ineunte
tenerrima aetate colludens. Semper ad/uit, egoque puer in Officina
ipsi saepiuscule ad/ui. 11 ic Hans, id est, Joha7tncs, cum filio si/o
Zacharia, ut saepe audivi, Microscopia primi invenere, quae Principi
Mauritio Gubernatori et summo Duci E.vercitus Deigicae foederatae
HANS EN ZACIIAIUAS JANSSEN. 2/
dal borecl den in de buurl van hel huis zijns vaders
wonenden hriilenslijper Hans en diens zoon Zacharias
zeer goed geliend heeft, en diiiwijls in hunnen winkel is ge-
weest. Den laatsten noemt hij zijnen speelmakker. Verders
verhaalt Boreel, dat door beide genoemde Middelburgers
vader en zoon, lang vóór 1610, mikroskopen gemaakt zijn,
waarvan zij er een aan Prins Maurits gegeven hebben, en
uaderhand een ander aan den Aartshertog Albert van Oos-
tenrijk, die helzelve schonk aan Drebbel, bij wien Bo-
reel hel zelf gezien heeft. Dit verklaart dan ook, waarom
sommigen Drebbel voor den uitvinder hielden, alhoe-
wel het zeer waarschijnlijk is, dat deze, eenmaal in
hel bezit van het mikroskoop van Hans en Zacharias
Janssen zijnde, hetzelve zal hebben nagemaakt, daarHuij-
gens spreekt van mikroskopen, die bij hem gezien zijn.
Uit het zoo even uit den brief van Peiresc aangehaalde,
zoude men cchter kunnen besluiten dat Drebbel zich niet
alleen bepaalde bij het vervaardigen van zamengestelde mi-
kroskopen , maar dal hij ook leuzen lot enkelvoudige mi-
kroskopen inriglle. Doch indien hij ook al de eerste mogt
oltulerunt, ct honorario aliquo donati sunt. Simile 3Iicropium postea
oh ipsis ohlutum fuit Alberto Archiduci Austrico Eelgicae Regiao
supremo Gubernatori, Cum in Anglia anno 1G19 Legatus essem, Cor-
nelius ürebelius Akkmarianus Ilollandus, vir multorum secretorum
Naturae conscius, ibique Regi Jacobo in Mathematicis inserviens, et
mihi familiaris, ostendit illud ipstim instrumentum mihi quod Archi-
dux ipsi Drehelio dono dederat, videlicet Microscopium Zachariae
istius., nec erat (ut nunc talia monstrantur) curto tuho, sed fere ad
se.squipedem longo cui tubus ipse erat ex acre inaurato, latitudinis
duoi-um digitorum in diametro insidens tribus delphinis ex acre, itidem
siihnijsis, in basis disco cx ligno Eheno, qui discus continebat impositas
quisquilias, aut minuta quaeque, quas desuper inspectabamus forma
ampliata ad miraculum fere maxima. Ast lonqe post, nempe anno 1610,
inquirendo paulatim ctiam ab Ulis inventa sunt Middelburgi Teles-
copia longa syderea," etc.
20 UITVINDING VAN HET ZAMENGESTELD MIKROSKOOI'.
geweest zijn, die dit gedaan heeft, dan kan men dit toch nog
ter naauwernood met den naam eener uitvinding bestempelen.
Wat het door de Janssens vervaardigd cn door Bo-
reel bij Drebbel gezien mikroskoop betreft, zoo blijkt
uit de geheele beschrijving dat dit een zamengesteld mi-
kroskoop is geweest, weinig verschillend van die, welke nog
eenen geruimen tijd later vervaardigd werden. Straks zul-
len wij nog nader op de waarschijnlijke optische zamenstel-
ling en inrigting van dit mikroskoop terugkomen.
371. Wat de beide bovengenoemde Italianen aangaat, zoo
blijkt dadelijk, uit eene vergelijking van de jaren der uitvinding,
dat zij in geen geval de eersten zijn geweest. Eene andere vraag
I is hel, of zij door eigen nadenken en onderzoek lot het ver-
li; vaardigen hunner mikroskopen gekomen zijn, dan wel of hun
I de Middelburgsche uilvinding ook bekend was. Omtrent de uit-
I vinding der verr^l^iy^ers, die, zoo als men weet, mede aan
I Galilaeus is toegeschreven geworden, is dit laatste stellig het
I geval geweest, gelijk door de nasporingen vau den hoogleeraar
I vanSwinden(l) onwederlcgbaar is aangetoond. Doch
1 voor het mikroskoop kunnen wy zulke bewyzen niet bijbren-
i gen. Inderdaad indien men ook bedenkt, dat, toen de ver-
rekijker eenmaal bekend was, men niets te doen had, dan
dezen om te keeren, om eene soort van mikroskoop te
hebben, dan kan' het niet verwonderen, dat Galilaeus
drie jaren na de vervaardiging van zijnen kijker op dit denk-
beeld gekomen is, zonder dat men noodzakelijk behoeft aan
(1) Geschiedkimdig onderzoek naar de eerste uitvinders der verrekij-
kers uit de\aanteekeningen van wijle den IJooglecranr van S winden
zamengesteld door G, Moll 1831. p, 74 en yolg.
20 UITVINDING VAN HET ZAMENGESTELD MIKROSKOOI'.
te nemen , dat hij van de Middelbnrgsche uitvinding vooraf
was ingelicht.
Dat het mikroskoop in 1612 in Italië bekend was, wordt
nog bewezen door eene plaats voorkomende in een boek,
hetwelk in dat jaar te Venetie gedrukt is (1), alwaar mei -
ding wordt gemaakt van een optisch werktuig, waardoor
eene vloo zich zoo groot als een oliphant en een dwerg
als een reus vertoonde. Doch alhoewel het niet te ontken-
nen is, dat hier vooh' de eerste maal in een gedrukt bock
van een sterk vergrootend werktuig wordt gewag gemaakt,
zoo bewijst zulks nog in geenen deele , dat Galilaeus, die
hier niet eens genoemd wordt, er de uitvinder van geweest
zij. Zelfs kan men uit dc aangehaalde plaats niet eens op-
maken of eene sterk vergrootende enkelvoudige lens, dan
wel of een zamengesteld mikroskoop bedoeld is (2).
Nog verscheidene jaren later waren de mikroskopen in
(1) De titel v.in dit boek is: Ragguagli di Parnazzo di Trajano Boc-
caliiii, en de bedoelde daarin voorkomende plaats luidt: » Mirahilissimi
sono quegli occhiali fahbricati con maestria talc, che altrui f anno pa.-
rcre le pulci elofanti, i pigmei giganti, etc." Zie Tirabosnhi, 1. c.
Till. p. 17G en Libri, IJ ist. des sciences maihêmat. en Italie, IV.
p. 222.
(2) Libri noemt hetgeen in den brief van Boreel betreffende Hans
cn Zacharias Janssen gezegd is: » des témoignages beaucoup trop
postérieurs,^^ en meent dezelve hiermede volledig wederlegd te hebben,
maar hij vergeet, dat het hier do mededeeling geldt van eenen ooggetuigen
en vvel van eenen man, die als staatsman en geleerde op eenen hoogen
trap van beschaving stond, en volkomen geloofwaardig was. Maar boven-
dien is dit verwijt veel toepasselijker op Viviani dan op Boreel, want
de eerste werd eerst in 1622 geboren, dus tien jaren na het tijdstip,
waarop Galilaeus zijne uityinding zoude gedaan hebben, terwijl Boreel
in 1591 geboren is, en derhalve datgene kon mededeelen, wat hij per-
soonlijk had bijgewoond. Ook pleit het niet voor de zekerheid der bron-
nen, waaruit Viviani geput heeft, dat hij zich vergist in den persoon,
■waaraan Galilaeus zijn eerste mikroskoop zoude gezonden hebben (Z. de
noot op hl. 24),
20 UITVINDING VAN HET ZAMENGESTELD MIKROSKOOI'.
Italië hoogst zeldzaam, hetgeen daaruit blijkt, dat, toen in
1624 Galilaeus aan Bartholomaeus Imperialis tc
Genna een mikroskoop ten geschenke zond, deze, in zijnen
brief tot dankzegging, zich beroemde de eenige in Genua
te zijn, die zulk een schat bezat, Galilaeus zond er om-^
streeks denzelfden tijd ook een aan den sterrekundigen Ge-
sa re Marsigli cn voegde daarbij: »dat men een dergelijk
werktuig alleen van hem kon verwachten, en van den goud-
smid, die er de buis voor gemaakt had" (i),
372, Ofschoon het nu niet meer kan betwijfeld worden
of dc uitvinding van het zamengesteid ^jjiroskoop heeft hier
te lande vele jaren plaats gehad vóór die van den verrekij-
ker , en derhalve ook vóór de vervaardiging van een mikros-
koop door Galilaeus, zoo is het echter hoogst moeijelijk
met eenige zekerheid het juiste jaar te bepalen, waarin deze
uitvinding geschied is.
Uit het getuigenis van Boreel blijkt alleen , dat dit lang
vóór 1610 is geschied, en dat eerst de Stadhouder Mau-
rits, en daarna de Aartshertog Albert, elk ben mikros-
koop ten geschenke ontvangen hebben. De laatste kwam, na
in 1595 tot gouverneur-generaal benoemd te zijn, eerst in
1596 te Brussel. Drebbel verliet in 1604 zijn vaderland,
en vertrok naar het hof van koning Jacobus in Engeland,
doch verliet hetzelve na eenige jaren weder cn begaf zich
naar Praag. Waarschijnlijk is het gedurende zijn verblijf
aldaar, dat hem het mikroskoop van Hans en Zacharias
Janssen door den Aartshertog Albert gegeven werd. Dit
is alles, wat wij van de geschiedenis van dit tweede mi-
(t) Kästner, Gcschichtc der Mathematik, IV, p. 187.
-ocr page 47-TIJü DIR lÜTViNülNt;. <>1
kroskoop weten. Daaruit blijkt alleen, dat het niet vóór
■1596 aan den Aartshertog, en niet vóór 1604 aan Dreb-
bel heeft kunnen gegeven worden.
Van het eerste, hetwelk prins Maurits ontving, kan men
nog minder met eenige zekerheid gissen. Maurits is reeds
in 1584 zijnen vader opgevolgd, derhalve waarschijnlijk ver-
scheidene jaren vóór de uil vinding van het mikroskoop, want
B 0 r c e 1 noemt Zacharias, die een speelgenoot van hem
geweest was, uitdrukkelijk als den medeuitvinder. Boreel
was in 1591 ceboren. Neemt men nu aan, dat Zacha-
rias slechts eenige weinige jaren ouder geweest is dan
Boreel, cn dat de uitvinding geschied is toen hij den
leeftijd van 15 jaren bereikt had, dan schijnt het als of
deze bezwaarlijk vroeger dan in 1600 gesteld kan worden.
Daar nu Maurits in 1605 werkelijk in Zeeland is geweest,
alwaar een vrijleger op last der Staten werd uitgeschre-
ven (1), zoo zoude men kunnen vermoeden, dat hij ook
in dat jaar het mikroskoop ten geschenke ontving.
Doch er bestaan redenen om aan te nemen, dat Zacha-
rias, tijdens de geboorte van Boreel, reeds niet zoo jong
meer was, als diens gezegden oppervlakkig schijnen aan te
duiden. Onder de overige bij Borcllus aangevoerde ge-
tuigenissen is cr wel is waar geen , waarin van de uitvinding
van het mikroskoop wordt gewag gemaakt, zelfs niet in die
van den zoon cn van de zuster van Zacharias — hetgeen
echtcr geene verwondering kan wekken , omdat de getuige-
nissen in eenen geregtelijken vorm werden afgevraagd , en
de voorgelegde vragen alleen betrekking hadden op de uit-
(1) Zie Aanmerkingen op het IX*»" deel van Wagenaat's Vaderland-
sche Historie, bl, 89, aanmerkingen op bl. 182.
20 UITVINDING VAN HET ZAMENGESTELD MIKROSKOOI'.
vinding des^'verrekijkers, — maar uit dat van den eersten,
namelijk Joannes Zachariassen blijkt toch, dat in 1590
zijn vader reeds oud genoeg moet geweest zijn, om iets
uit te vinden. Het luidt aldus ;
» Et primo praedictus Joannes Zach arides affir-
mavit ilia telescopia primiim esse inventa et confecta a
Pâtre siio, cui nomcn erat Zacharias Joannides,
idque contigisse {ut saepe inaudiverat) in hac Civitate
Anno Christi 1590. Qaod tarnen longissimum Telesco-
pium illo tempore confectum non excessit quindecitn aut
sedecim pollicum longitudinem. Affirmavit tune duo talia
Telescopia ohlata fuisse, unum videlicet Illustrissimo
Principi M a u r i t i o, alter um viro Archiduci Alberto,
et tantae similis longitudinis Telescopia in usu fuisse
usque in Annum 1618. Tunc eum denium {ut aßlrmahat
hic Testis) ipse et Pater ejus, nempe praedictus Joan-
nes Zacharias Johannides invenerunt fabricam et
compositionem longiorum Telescopiorum, quibus etiam
mmc utunfur nocte ad inspiciendas Stellas et Lunam" etc.
Van Swinden (1) heeft reeds doen opmerken, dal cr iu
dit getuigenis eenige legenstrijdigheden met den brief van
Bo re el gevonden worden, welke hem genoopt hebben,
om de juistheid van het getuigde, — als of reeds in 1590
de verrekijkers door Zacharias Janssen zoude zijn uit-
gevonden — in twijfel le trekken , en het als zekerder te
beschouwen, dat zoowel Jacob Melius le Alkmaar als
Johannes Lippershey te Middelburg, nagenoeg te gelij-
kertijd, namelijk in lü08, de eerste verrekijkers hebben ver^
vaardigd. Doch zooveel mag men er toch uil besluiten, dat in «
(1) l. c. p. 68.
-ocr page 49-TIJD DEIl UITVINDING. 33
JoOO het een ot' auder optisch werktuig door Janssen was
uitgevonden. Niet onwaarschijnlijk komt het mij voor, dat
dit het zamengestelde mikroskoop is geweest, waarmede ook
de opgegeven lengte van het werktuig, vergeleken met die
welke Boreel aan het bij Drebbel gezien mikroskoop toe-
schrijft, geheel overeenstemt. Dat zijn zoon Johannes
Zachariassen vijf en zestig jaren later de uitvinding vau
het mikroskoop met die van den verrekijker verward hebbe,
schijnt geene te gewaagde gissing te zijn.
Jammer is hel dat de pogingen van De Kanter en Ab
Utrecht Dr esset huys (1), om het jaartal der geboorte
van Zacharias Janssen in de doopregisters te vinden,
vruchteloos geweest zijn. Doch er zijn echter genoegzame be-
wijzen , dat hij werkelijk in leeftijd Boreel vele jaren vooruit
is geweest. Blijkens het getuigenis van zijnen zoon , die in 1653
eenen twee en vijftigjarigen leeftijd had bereikt, was Janssen
reeds in 1G03 vader, terwijl Boreel toen niet meer dau
twaalf jaren oud was. Indien hij op vijf en twintigjarigen leef-
tijd getrouwd is, was hij in 1577 geboren, en in 1590 dertien
jaren oud. Toen Boreel dus nog een kind was, kon Janssen
reeds eeu bijna volwassen jongeling zijn. Omtrent het sterf-
jaar van Janssen vinden wij in het genoemde werk van
De Kanter en Ab Utrecht Dresselhuys opgeteekend,
dat dit 1642 geweest is, hetgeen indien hij in 1577 gebo-
ren is, eenen ouderdom van 05 jaren zoude aanduiden.
Er is nog cene bijzonderheid, die wij niet geheel met
stilzwijgen mogen voorbijgaan, namelijk dat Johannes Za-
chariassen als uitvinder alleen zijnen vader Zacharias
noemt en van zijnen grootvader Hans of Johannes geene
1021. Bijlag, p. Ö8.
(1) De provincie Zeeland, lliildclburg
III.
-ocr page 50-34 IIITVINDINC VAN HET ZAMENGESTELD MIKUOSKOOP.
melding maakt. Dit kan echter daardoor worden verklaard ,
dat de eersle zijnen grootvader niet gekend heeft, die dus
reeds vóór of kort na 1603 moet gestorven zijn, terwijl
Boreel ook in dit opzigt een veel zekerder getuige is,
aangezien hij verklaart den grootvader zeer wel gekend te
hebben, en dikwijls in zijnen winkel le zijn geweest.
Nemen wij nu al het gezegde te zamen, dan blijkt daaruit:
1" dat het zeker is, dat het zamengestelde mikroskoop te
Middelburg verscheidene jaren vóór 1610 is uitgevonden;
2" dat het zeker is, dat het eerst vervaardigde mikroskoop
niet vóór 1384 aan Prins Maurits, en het tweede niet
vóór 1596 aan den Aartshertog Al bert heeft kunnen ge-
geven worden;
5° dat er veel grond beslaat om aan te nemen, dat de
uitvinding reeds in 1590 heeft plaals gehad.
573. liet kan voorzeker niet nalaten eenige bevreemding
te wekken , dat de uitvinding van een werktuig, hetwelk
voor den onderzoekenden blik eene geheel nieuwe wereld
ontsloot, aanvankelijk zoo weinig de aandacht getrokken heeft,
dat zijn bestaan jaren lang ter naauwernood buiten de mu-
ren der woonplaats van den uitvinder is bekend geweest.
Wij vinden toch noch in de Dioptrice van Keppler,
welke in 1611 het eerst werd uitgegeven, noch in het werk
van Syrturus, dat over verrekijkers en het slijpen van
glazen voor deze handelt, en in 1618 verscheen, iets op-
geteekend, dat hunne bekendheid met het mikroskoop verraadt.
Dit is des te vreemder, omdat het blijkt dat Keppler
reeds vrij wel bekend was met de wetten die het licht
volgt, indien hel door meer dan ééne bolle lens gaat. Hij
leert namelijk cn heldert het door afbeeldingen op: » hoe
GERINGE AANVANKELIJKE BEKENDHEID V. H. ZAMENGEST. MIKROSK.' 33
men door middel van Iwee bolle lenzen dc voorwerpen groo-
ter en duidelijker, doch omgekeerd zieten verders, » hoe
men drie bolle lenzen moet stellen, om de voorwerpen groo-
ter en duidelijker en in hunne natuurlijke rigting te zicn"(l).
Ik moet er echter bijvoegen, dat het hem blijkbaar alleen
te doen was, om aan te toonen, dat een verrekijker ook
kon worden zamengesteld uit bolle lenzen, in plaats vau
dc holle en bolle, die men tot nog loe gebezigd had.
Inderdaad schijnt hel, dat er vele jaren verloopen zijn,
eer het mikroskoop eenige algemeene bekendheid erlangde,
terwijl het nog langer duurde, eer eenige waarnemingen met
hetzelve gedaan publiek gemaakt werden. De eerste, die zulks
deed, was de Italiaan Franciscus Stelluti, die in 1695
eenige mikroskopische waarnemingen betreüende verschillende
deelen der honigbij bekend maakte (2). In Keulen zoude in
1658 hel eerste mikroskoop uit Engeland gebragt zijn (5).
Indien wij den geringen opgang, dien dit werktuig aanvan -
kclijk maakte, vergelijkeu met den verbazenden indruk dien
alom de uitvinding van den verrekijker le weeg bragt, zoo-
dal korte jaren na die uitvinding reeds verscheidene geschrif-
ten over denzelvcn en dc daardoor verrigte ontdekkingen
verschenen waren, dan wordt hel waarschijnlijk, dat juist
de bijna gelijktijdige uitvinding dier beide werktuigen de
oorzaak geweest is, dat elk naar den verrekijker greep, om
(1) Keppler, Diopt ricÉ scu demonstratio eorum, quae visui et visi-
hilibus propter conspiciliu non ita pridem inventa aecidunt, etc. Au-
gustae Vindelicorum. 1611. p. 41, 45, probl. 96, 99.
(2) Zie over hem: Horkcl in dc Berliner lYachrichten, zittin"' van 17
Mei 1841.
(3) le ibnitz [Otium hanov, p. 18.5) zegt: P. Johanninus mihi narrS'^
vit quemdam Judaeum medicinae doctorem primum microscopium ete Aii*
glia Coloniam attulisse anno 1638." Aangehaald door Dr, Ali Cohen
in zijne nitgavo van Isensee's Geschiedenis der Geneeskunde, bl. 408.
3*
-ocr page 52-SC UlTYINüIIfG VAN HET ZAMENGESTELD MIKUOSKOOP.
(le wondci'cn le aanschouwen, weike deze in de ruimte des
hemels beloofde te openbaren, leder had den blik naar bo-
ven gerigt 5 cn men vergat het meer nederige werktuig,
waarbij men met gebukten hoofde naar schijnbaar nietige
en doorgaans verachte dingen staarde. Eerst toen hel ge-
bruik des verrekijkers eene zekere soort van verzadiging had
verwekt, loen welligt velen, wier overspannen verwachtingen
hen hadden doen droomen van nog veel meer met dit werk-
tuig te zullen zien, dan er bij mogelijkheid mede te zien
is (i), zich min of meer te leur gesteld zagen, en zijn
gebruik zich voortaan alleen bepaalde bij hen, die het op
eene waarlijk wetenschappelijke wijze wisten aan te wenden,
toen keerde zich de drom van degenen, die belust waren opbel
zien van nieuwe en ongehoorde zaken, tot het schier vergeten
mikroskoop., Maar eerst toen Hooke, Malpighi, Leeuwen-
hoek en Grew hunne onsterfelijke werken bekend maakten,
leerde men inzien, dat de wetenschap met de uitvinding
van het mikroskoop eene oneindig groote aanwinst gedaan
had, eerst toen begreep men dat zoo ver als de verrekijker
hel gebied van het oog verruimde, het mikroskoop hetzelve
in staal stelde om dieper door te dringen.
Talrijke veranderingen en verbeteringen werden allengs
daaraan gemaakt, doch ten einde eene behoorlijke orde bij
de beschouwing hiervan in acht te nemen, zal het noodig
zijn de latere geschiedenis voor elk hijzonder soort van mi-
kroskoop afzonderlijk te behandelen.
(1) Nog Descartes meende, dat, wanneer het maar gelukte om den
■verrekijker van hijperbolische lenzen te voorzien, men dan door middel
tan denzelven de kleine voorwerpen op de sterren even duidelijk zoude
kunnen onderscheiden, als die op de aarde, Oeuvres da Descartes publ.
par Victor Cousin V. p. 130,
HET ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
57i. Heeds hebbeu wij gezien, dat de kennis aan het
vergrootend vermogen van bolle doorschijnende ligchamen en
zelfs van lensvormige glazen tot eene houge oudheid op-
klimt, doch tevens doen opmerken, dat de eigenlijke ge-
schiedenis van het enkelvoudig mikroskoop eerst aanvangt op
hel lijdslip, toen men begon lenzen te vervaardigen, welke
eenen genoegzaam korten brandpuntsafstand bezaten om eene
eenigzins aanmerkelijke vergrooting daar te stellen, hetgeen
hoogstwaarschijnlijk eerst geschied is na en ten gevolge der
uitvinding van het zamengesteld mikroskoop.
T)c eersle enkelvoudige mikroskopen, waarvan wij gewag
vinden gemaakt, waren voor dc waarnemingen zeer onge-
schikt, daar zij geen middel bezaten om den afstand tus-
schen dc lens cn hot voorwerp te veranderen. Zij worden
dan ook door Zahn (1) tot de afdeeling der microscopia
ludicria gebragt in tegenoverstelling der microscopia seria (2),
(t) Oculus artijïcialis, Uerbipoli, 1685. Fundum. III. p, 109. Eeue
latere vermeerderde uitgave yan dit zelfde werk, is te Neurenberg in 1702
uitgekomen.
(2) Ten dien tijde heetten de raikroskopen ook wel engyscopia yan
»Vyo« nabij en ctkcth» sien. Zie Zahn, l. o. Fundam. 11. p, 168.
Ia onzen tijd heeft G q r i n g dezen naam weder opgewarmd, of, zoo als hy
zegt, uitgedacht.
Ï5.2 TIKT ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
cn bestonden uit eeu liort buisje, aan welks eene uileinde
zich eene lens bevond, terwijl aan het tegenovergestelde
einde een vlak glas was aangebragt, waarop een of ander
klein voorwerp, b. v. eene vloo, eene vlieg enzv. was vast-
gekleefd (zie fig. I); van daar hun naam van microscopia,
vitra pulicaria of vitra muscaria. Uit de beschrijving van
Hevelius (1) blijkt, dat deze mikroskopen eene lengte had-
den van ongeveer een duim, terwijl de lens het segment
was van eenen bol, welks middellijn twee duimen bedroeg.
Zij bezaten derhalve ecu vergrootend vermogen van O tot
10 maal (2).
(1) Selonographia, Gedani, 1647. lib. II, p. 43.
(2) Uit eene vergroote afbeelding van eene nienscbehjke inis, Melke
gevonden wordt in het in 1634 te Londen gedrukt werk van Tho, Mou-
fetus, Inscctorum sive minimorum animalmm Theatrum. p. 259, schijnt
echter te blijken, dat men reeds toen lenzen van merkelijk korteren brand-
puntsafstand en gevolglijk sterker vergrootend vermogen bezigde. Deze
afbeelding heeft namelijk eene lengte van 56 millim., cn zij is dus waar-
schijnlijk hij eene 25 tot 30 malige vergrooting vervaardigd. Dat hiertoe
geen zamengesteld mikroskoop maar eene enkelvoudige lens gediend heeft
schijnt te worden bewezen door de volgende zinsnede in den vóór het werk
geplaatsten brief van den uitgever Theodorus de Mayer ne aan Giliel-
mus Paddy, alwaar alleen van het gebruik van enkele lenzen tot het on-
derzoek wordt gesproken. Ik schrijf deze plaats hier in haar geheel af,
omdat zij ook in andere opzigten merkwaardig is.
s) Atque adeo si conspicilia ex Crystallo (paxoiiS^ (lensvormig) [quam-
iuvivis linceis oculis in perscrutandis atotnis neeessaria) sumas, mira-
heris Cataphractorum pulicum obscure rtibentem hahitum, cum dorso setis
rigente, et cruriltis hispidis,et inter duas antennas prominentem tuhum
carnißcem, amarant puellartnn lucm, humanae quieti in somnispraeser-
tim inimicissimam. Pediculorum oculos prominentes cernes etcortiua, cre-
natum corporis amlittcm, totam substa?itiam diaphanam, per quam cordis
et sanguinis tanquam in Euripo indesincnterßuctuantis motum. Patehunt
tibi petulantium pediculorum cancriformium plana corpuscula, cum har-
pagofiibus quibus, cutim humanajn perpetuo inter pilos ora lancinatites,
adhaerunt tenacius quam Lepadcs affixae scropulis. Imo ipsi Acari pra*
exiguHute indivisihiles, ex cunicuHs prope aquae lacum quos /odcrunt
titua pumcauu. 59
Zulk een vitriim pulicarumi gaf eenmaal aanleiding lot
een vrij zonderling voorval, dat ons door den Jesuit Schot (1)
wordt medegedeeld. Een geleerd en door zijne schriften be-
keud man reisde uit Holland door Beijeren en Oostenrijk
naar Tyrol, toen hij door eene koorts werd aangetast en
gedwongen in een dorp te blijven, waar hij overleed. Voor
dat hel lijk door de inwoners begraven werd, beval de
schout, vergezeld van den gemeenteraad, de pakkaadje van
den overledenen te onderzoeken, en vond daarin onder an-
deren zulk een microscopium pulicare. De schout cn allen
die het zagen ontzetten zich op dien aanblik, overtuigd
zijnde dat de gestorvene een giftmenger was, en den dui-
vel in een glas opgesloten met zich droeg, zoodat men hem
%
de begravenis onwaardig verklaarde te zijn. Terwijl men
nog hierover redentwislle, werd hel werktuig hetzij met
opzet of door loeval geopend, waarbij eene vloo ziglbaar
werd, die men voor den duivel had aangezien. Door Zahn (2)
vernemen wij dat de man, wiens mikroskoop de arme inwo-
ners van hel Oostenrijksche dorp zulk eenen schrik aanjoeg,
niemand anders geweest is, dan Schpiner de geleerde
schrijver van de Rosa ursina, welke in 1650 in het licht
verscheen.
Men vervaardigde ook mikroskopen met eene enkele lens.
in cute, acu axtracti, ct ungui impositi, caput rubrum, et pedes quibus
gradiuntur, ad solcm prodcnt."
Het is hier voorzeker wel de eerste roaal, dat van de klopping van hel;
ruggcvat en den bloedsomloop in een insekt, op grond yan waarnemingen
door het mikroskoop verrigt, gesproken wordt. Wat de ook hier vermelde
«churftmijten aanbelang, zoo waren deze (verg. p. 226) aan verscheidene
nog oudere schrijvers reeds wel bekend.
(1) Magia universalis naturae et artis, Bamhergae 1677, p, 534.
(2) L. c. Fund. III. p. 109.
-ocr page 56-40 HET ENKELVOUDIG DIOPTIUSCH MIKROSKOOP.
welke zich aan het uiteinde eener buis bevond, die zoo
geplaatst was, dat eene schijf, waarop zich verschillende
voorwerpen bevonden, om eene spil ronddraaijende, telkens
een ander voorwerp in het brandpunt der lens bragt. Zulk
een mikroskoop was het microscopium jmrastaticum van
Kircher (1). Ook bad men toen mikroskopen in denzelf-
vorm als men dezelve nog wel bij brillenkooplieden aan-
treft, namelijk bestaande uit eene lens in een ring gevat,
die bevestigd was op een stijltje met een voetstuk, terwijl
het voorwerp, b. v. het een of ander klein insekt, aan eene
spitse pen gestoken werd, die zich achter de lens in haar
brandpunt bevond. ^Zie fig. 2). Verders bediende men zich
ook van een werktuig, hetwelk bestond uit eene korte glazen
buis, staande op eeu voetstukje, en met een deksel ge-
sloten , waarin eene lens van tamelijk ver brandpunt ge-
plaatst was, door welke men de kleine diertjes, die op den
bodem gebragt werden, kon bespieden. Zulke werktuigjes wer-
den mikroskoopdoosjes, ook wel graven of kerkhoven [Tomheaux
OU cimdtières de petits animauoa) genoemd. (Zici fig. 5) (2).
Het is overbodig hier nog andere dergelijke wérktuigen te
beschrijven. Bij Zahn kan men nog eenige microscopia
valdc curiosa et ludicria afgebeeld en beschreven vin-
den (5). Het blijkt genoegzaam, dat het enkelvoudig nii-
(1) ^rs magna Lucis et Umbrae, Amstelodatni 1671. Lib. X. Pars. III.
p. 770. De eerste druk is vau 1G46. — Eene afbeelding Tan het micros-
copium parasiaticum vindt men ook bij Zahn, 1. c. p. 111.
(2) Zie verder Joblot, Descriptions et usages de plusieurs nouveaux
microscopes. Paris 1718, waar verscheidene dier tomheaux zijn afgebeeld;
desgelijks bij Zahn, p, 112, en bij Leder muller, Mihrosh. Verm. II,
pl. LXX.
(3) Zóo had men er b. v. waarin men de stad Jeruzalem door eene lens
kon bcscliouwcn.
mickoscopilm j'aiusïaticum. tombeal'x. leeuwenhoek. 41
kroskoop dus ingerigt, weinig geschikt was om er onderzoe-
kingen van eenige naauwkeuriglieid mede tc bewerkstelligen.
575. Een der eersten die het enkelvoudige mikroskoop
zoodanig inrigtten, dat het geschilct was voor wetenschappe-
lijke nasporingen, was Antonie van Leeuwenhoek. Wan-
neer hij aangevangen is mikroskopen te vervaardigen en daar-
mede waar te nemen, is onzeker; zijn eerste geschrift is
van 1G75 (1), toen hij reeds een man van 41 jaren was.
Het is hier de plaats niet om in eenige bijzonderheden te
Iredcn, nopens zijne verdiensten als mikroskopisch waarne-
mer, maar wij willen ons hier alleen bepalen bij eene be-
schouwing van de inrigting zijner mikroskopen, welke evenveel
van de toenmaals gebruikelijke afweken, als van die, welke
thans worden aangewend (2). De lenzen werden door Leeu-
wenhoek zelven geslepen, niet alleen van glas maar ook zelfs
van gerold bergkristal. Derzelver zuiverheid cn helderheid moet
ongemeen groot zijn geweest, zoo als eensdeels blijkt uit de
getuigenis zijner tijdgenooten (3), anderdeels uit vele der
daarmede verrigte waarnemingen.
De wijze, waarop Leeuwenhoek (4) zijne lenzen tot mi-
kroskopen inrigtte, was geheel eigendommei ijk. Fig. S is
(1) Phiios. Transact. VIII.
(2) Wie meer van Leeuwenhoek wenscht te weten, leie het ge-
schrift van Isaiic van Haastert, Anth. van Leeuwenhoek ver-
eerend herdacht 1823, en de Disscrtatio inauguralis van Dr. II, Hal-
hertsma, De Leeuwenhoekii meritis, 1843,
(3) Verg, Folk es, in de Phil. Transact. XXXII, p, 44G,
(4) Ik heb in mijn bezit twee exemplaren van den catalogus der mikros-
kopen van Leeuwenhoek opgemaakt voor de verkooping, die plaats
tieeft gehad op Maandag den 29 Mei 1747, Een dier exemplaren is waar-
schijnlijk ujUcns de verkooping door den notaris of den vendumeester ge-
bruikt, want het tg met wit papier doorschoten, waarop de namen van alle
HET ENKELVOUDIG DIOPTKISCH MIKIIOSKOOP.
42
eene door Baker gegeven afbeelding van een der door
hem aan de Royal Society vermaakte mikroskopen. A stelt
het werktuigje van de voorzijde, B van dc achterzijde
voor. De lens is bij d besloten in eene holte tusschen
twee langwerpig vierkante zilveren plaatjes, bij eeeeee on-
derling door kleine klinknageltjes vereenigd. Een zilveren
strookje a is aan de voorzijde hiermede door de schroef c
verhonden, en regthoekig omgebogen, zoodat het aan de
tegenovergestelde zijde bij f weder te voorschijn komt. In
de kopers en de prijzen, die voor de werktuigen besteed zijn, naauwkeurig
zijn aangeteekend. De catalogus is met vrij wat meer zwier uitgevoerd, dan
tegenwoordig doorgaans geschiedt, want zij is op zwaar schrijfpapier gedrukt,
terwijl voorin eene fraaije op koper gegraveerde zinnebeeldige plaat gevon-
den wordt, alsmede eene andere het portret van Leeuwenhoek veor-
stellende; de tekst is hollandsch en latijn beide. — TJit dezen catalogus
blijkt, dat door Leeuwenhoek niet minder dan 247 geheel voltooide
mikroskopen, elk van eene lens voorzien en doorgaans ook van een voor-
werp, zijn nagelaten, en bovendien nog 172 lenzen alleen tusschen plaat-
jes besloten, in het geheel derhalve 419 lenzen. Onder deze lenzen zijn
er drie, welke vervaardigd zijn van zoogenaamdeAmersfoortsche diamanten
(gerold bergkristal); bij een der mikroskopen staat aangeteekend dat het
vergrootglas geslepen is van een sandjo, en dat het daai'voor geplaatste
voorwerp ook een sandje is. Bij twee der mikroskopen staat vermeld,
dat zij twee glazen hebben, bij een ander drie. Het schijnt dus dat Leeu-
wenhoek ook doubletten en tripletten vervaardigd heeft, want aan een
eigenlijk zamengesteld mikroskoop kan bij zijne inrigting niet gedacht wor-
den. Meer dan de helft dezer mikroskopen (ongeveer 160) waren in zilver
gemonteerd. Onder det overigen zijn er drie gouden, van welke er twee
wogen: 10 eng. 17 az., de derde: 10 eng, 14 az. Een der eerste werd
verkocht voor 23 gulden 15 stuivers, terwijl de beide anderen opgehouden
werden. Waarschijnlijk is dit wel de eenige gelegenheid geweest, waarbij
mikroskopen bij het gewigt verkocht zijn. De overige mikroskopen zijn
bij paren verkocht. De koperen golden het paar van 15 stuivers tot 3
gulden, de zilveren van 2 tot 7 gulden, De geheele verkooping heeft
opgebragt de som van 737 gulden en 3 stuivers. De namen der kopers
duiden aan, dat al deze mikroskopen door inlanders gekocht zijn, en het
is daarom te verwonderen, dat .men thans zoo zelden nog hier te lande
een overgchleYcn mikroskoop vau Leeuwenhoek aantreft.
antonie van leeuwenhoek. U
tiil omgebogen gedeelte bevindt zich de schroef gr, op welks
bovenste draadvrij gedeelte de voorwerpplaat l bevestigd
is; i is een pennetje bestemd om er bet voorwerp op te
steken of vast te kleven; dit pennetje kan door het kleine
handvatseltje k omgedraaid worden. Het schroefje A, dat
door dc voorwerpplaat heen gaande tegen de achlervlakte
der lensplaat stuit, dient voor het brengen van het voorwerp
op den behoorlijken afstand van de lens, nadat daaraan door
middel der schroef g de vereischte hoogte is gegeven.
In fig. 5' bevindt zich eene andere aan van Haastert
ontleende afbeelding van een Leeuwenhoeksch mikroskoop,
uit koper vervaardigd, en van de achterzijde gezien voorge-
steld. Iu zamenstelling komt het geheel met het zoo even
beschreven zilveren werktuig overeen, en dezelfde letters
duiden hier gelijke deelen aan.
Van de getrouwheid dezer laatste afbeelding heb ik mij
kunnen overtuigen, door haar le vergelijken bij een Leeu-
wenhoeksch mikroskoop, hetwelk op het physisch kabi-
net alhier berust. De lengte der beide op elkander lig-
gende koperen plaatjes bedraagt 4,5, hunne breedte 2,5
centimeters; zij zijn ruw bewerkt, en de schroef, welke
voor het plaatsen van het voorwerp op den juisten afstand
van de lens is bestemd, is ongeveer 1 centim. lang, en
heeft op dien afstand slechts elf windingen, zoodat de juiste
instelling zeer moeijelijk is, en inderdaad moet men zich
ten hoogste verwonderen hoe het mogelijk is, dat Leeu-
wenhoek met zulk eenen gcbrekkigen toestel zoo vele en
zoo goede waarnemingen heeft kunnen doen. Wat de in dit
mikroskoop bevatte lens echter aanbelangt, zoo is deze wer-
kelijk zeer goed, cn bewijst dat Leeuwenhoek het in de
kunst van zeer kleine lenzen te slijpen inderdaad reeds op
HET ENtELVOUDlG WIKUOSKOOI'.
eene gioote hoogte had gebragt Zij is biconvex en vergroot
270 maal, dus merkelijk meer dan de sterkte lens van de
mikroskopen door hem aan de Royal Society vermaakt, waar-
onder er slechts een door Baker wordt vermeld met een
vergrootend vermogen van 160 maal, hetgeen voor eene
duidelijkheidsafstand van 25 centimeters beantwoordt aan eene
196 malige vergrooting (1). Bij onderzoek met het Nobert-
sche proefplaatje (9) bleek mij dat, bij eene gunstige verlich-
ting , door deze lens de 5"'° groep zeer gemakkelijk en de
4''° nog met moeite kon worden opgelost. Deze uitkomst is
niet zonder belang, dewijl wij hierdoor met veel waarschijn-
lijkheid de uiterste grens leeren kennen van het optisch ver-
mogen der Leeuwenhoek sche mikroskopen.
Uit de geheele inrigting blijkt overigens, dat het mikros-
koop met de hand tegen het licht gehouden werd; van eenen
spiegel voor doorvallend licht schijnt Leeuwenhoek zich
nimmer bediend te hebben. Echter vervaardigde hij ook
holle spiegeltjes, in welker'midden de lens bevestigd was,
voor verlichting met opvallend licht (z. fig. 8) (5), geheel
op dezelfde wijze, als deze later algemeen door Li che r-
J
(1) De vergrootingen der 26 mikroskopen door Leeuwenhoek bij tes-
tament aan de Royal Society te London vermaakt, waren volgens Baker
{Employment for the Microscope, Londen 1753. Holl. vert. Nuttig gc-
bruik van het Mikroskoop, Amsterdam 1756, p. 456), voor eenen duide-
lijkheidsafstand van 8 E. duim. do volgende:
een van 40 malige vergrooting. acht van 80 malige vergrooting.
een » 53 » » drie » 100 » »
twee » 57 » een » 114 » ' »
twee » 72 i) » een d 160 k »
Alle de daarin bevatte lenzen waren biconvex,
(2) Vergelijk daaromtrent Dl. L bl. 404. Hier en in hef vervolg ii
steeds van een en hetzelfde plaatje gebruik gemaakt.
(3) 66«? Missive aan do Koninklijke Societeit te Londen, 12 Jan. 1689.
-ocr page 61-leeuwenhoek. isaüc yossius. s. müsschenhuoek. 4o
kühn ziju ingevoerd, aan wien men gewoonlijk ten on-
regte hunne uitvinding toeschrijft. Over eenige andere
door Leeuwenhoek gebezigde werktuigen, zoo als eenen
toestel voor de waarneming des bloedsomloops (z. fig. 6)
cn over zijne meetmethode, zullen wij later gelegenheid heb-
ben te spreken.
376. Intusschen hadden ook anderen het gebrekkige der
tot dien tijd gebruikte enkelvoudige mikroskopen gevoeld,
en daarin trachten te voorzien. Vrij talrijk zelfs zijn de
verschillende inrigtingen, die ter verbetering uitgedacht zijn.
Wij zullen echter alleen de zoodanige vermelden, waar-
door het enkelvoudig mikroskoop werkelijk kan geacht wor-
den, hetzij in een optisch of in een mechanisch opzigt, te
zijn vooruit gegaan (1).
Isaäc Vossius, die niet alleen een uitstekend taalge-
leerde, maar ook gansch niet onbedreven in natuurkundige
zaken was (2), had om den afstand der lens van het voor-
werp te kunnen veranderen, een enkelvoudig mikroskoop
zamengesteld uit twee in elkander schuivende buisjes (3).
Onder hen, die in dien lijd beroemd waren door de ver-
vaardiging van mikroskopen, behoort verders Samuel Mus-
(1) Voor een meer Tolledig overzigt moet ik verwijzen naar de uit-
gave van het werk van Zahn en het Vollsi'diidiges Lehrgebäude der ganzen
Optik, von C. l. D. F. B. L. C. 1757, een werk waarin een groot aantal
dier oudere mikroskopen in eene chaotische verwarring beschreven zijn.
lenige der hierboven in den tekst vermelde mikroskopen worden echter
in geen dezer beide werken genoemd.
(2) Vossius schreef: Do lucis natura et proprietate, Am«t. 1662, cn
Responsie ad ohjectiones Joh. de Bruin et Petiti, Ilag. 1663. Zie
verder over hem van Kampen, Geschied, d. letteren en wetensch, I.
p. 421 en II. p. 70.
{3) Philippus Bonaftnus, 1. c. p. 16.
-ocr page 62-Ï5.2 TIKT ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
scheu broek. Hij schijnt de eerste geweest te zijn, die het
enkelvoudig mikroskoop van een voetstuk voorzag, eene voor
het praktisch gebruik van dit werktuig hoogst belangrijke
verbetering. Blijkens de levensbeschrijving van Swa mm er-
dam door Boerhaave geplaatst voor zijne uitgave dtv Bi-
blia Naturae, was Samuel Musschenbroek de ver-
vaardiger van het mikroskoop, waarvan S w a m m e r d a m
zich bediende. Het bestond uit eene koperen tafel, waarop
twee armen stonden, van welke de eene bestemd was, oni
het le ontleden voorwerp le dragen, terwijl aan de andere
de lenzen bevestigd werden. Deze armen konden naar alle
rigtingen bewogen en hooger en lager gesteld worden. Boer-
haave vermeldt echter niet de wijze waarop deze bewegin-
gen verkregen werden (l).
Ook Cosmus Conrad Cuno van Augsburg verdient
hier vermelding; hij vervaardigde verschillende soorten van
enkelvoudige raikroskopen, waarvan dat, hetwelk in fig. 9
is afgebeeld, de doelmatigste inrigting bezat; is een
vierkante houten stijl van onderen voorzien van^een bandvat-
sel cü, van boven van een koperen pennetje e, Vvaarop ronde
busjes (a) konden gestoken worden, waarin de lenzen bevat
waren. Bij gh ziet men een om een scharnier beweegbare
arm, van twee oogjes voorzien, waarin verschillende kleine
werktuigen, geschikt om voorwerpen op te bevestigen, werden
(1) SamuelMusschenbroek werd door Boerhaave genoemdde'
groote cn schranderste werkbaas." In 1679 vinden wij Hooke, Leeu-
wenhoek en S. Musschenbroek genoemd als de meeste beroemdheid
verkregen te hebben door de verbetering der mikroskopen. I Zie Ë1 s-
holt, De microscopiis globularibus, in Miscell, Acad. nat, curios,
anno 1678 et 1679. p. 180.
(2) De mikroskopen van Cuno zijn afgebeeld en beschreven bij Zahn,
ed. 2a. p. 795 en in het Vollst, Lehrgeh. p. 360. Taf. 43.
cuno. hartsoeker. joh. musschenbroek. 47
geplaatst, zoo als een fijne spits (/»), een vorkje (Z), eene
kleine schuifpincet waartusschen kleine stukjes mica kon-
den worden vastgeklemd. Ter regeling van den afstand tus-
schen het voorwerp en de lens diende de schroef /*, waar-
door de koperen arm ^A nader bij of verder van de houten
stijl kon worden gebragt.
Omstreeks denzelfden tijd gaf Hartsoeker (1) de be-
I schryving en afbeelding van een mikroskoop, welks inrigting
in eenige opzigten beter is, dan die der Leeuwenhoek-
sche. Het bestond (zie fig. 4) uit eene aan twee kanten
geopende buis (c), waarin zich van binnen eene spiraal-
veer bevond, waardoor de voorwerpen of de schuifjes
die dezelve bevatten, tusschen twee doorboorde plaatjes kon-
den vastgeklemd worden, geheel op dezelfde wijze als zulks
nog vele jaren later gebruikelijk is geweest. De lens die tot
vergrooting moest dienen was in een afzonderlijk busje {b)
besloten, dat door eene schroef (a) in de daarvoor bestemde
opening bevestigd werd. Om het voorwerp tot de lens te
doen naderen, diende cene schroef (d), en eindelijk was aan
het tegenovergestelde uiteinde tot meerdere verlichting van het
voorwerp eene iets groote lens (<?) aangebragt, welker afstand
door de schroef ƒ kon veranderd worden. Hartsoeker ge-
bruikte in dit mikroskoop verschillende lenzen van eenen
brandpuntsafstand van 5—4 lijnen af tot lijn toe. De
laatste, welke aan eene meer dan 1000 malige vergrooting
beantwoordden, waren ongetwijfeld geen lenzen maar glas-
bolleljes.
377. Eene bijzondere vermelding verdienen hier ook de
(1) Essay do Dioptnque, Paris 1694. p. 175. Holl. rert. door A. Block,
Amsterdam, 1699. p. 166.
i«
48 HET ENKELTOÜÜIÖ DIOPTRISCH M lÜROSKOOP.
mikroskopen door den Leidschen instrumentmaker J oh a nu es
van Musschenbroek (den broeder van den bekenden Hoog-
leeraar Petrus van Musschenbroek) vervaardigd (1). Een
derzelve, geheel uit koper zamengesteld, was bestemd voor
het gebruik van minder vergrootende geslepen lenzen, en
bijzonder ingerigt om het voorvk'crp van alle zijden te
kunnen beschouwen. Het mikroskoop was voorzien van
6—9 lenzen van onderscheiden vergrooting, die in ronde
' busjes bevat waren, welke aan het uiteinde (fig. 10 c)
van een stijltje (a) geschroefd werden, dat in de hand ge-
houden werd. Aan het platte handvatsel {b) was een arm (A)
bevestigd, welke uit verscheidene bolgeledingen (deee) bestond,
die naar alle zijden beweeglijk waren. Aan het andere einde
van dezen beweeglijken arm bevond zich een kokertje (/"),
waarin eene pen [h) was vastgeklemd, waaraan een tweede ko-
kertje {g) was bevestigd. Dit kokertje was wederom voorzien
van eene pen ({), welke gestoken werd door eenen ring,
die eeue ivoren schijf bevatte, welke aan de eene zijde
wit, aan dc andere zijde zwart was, ten einde verschil-
lend gekleurde voorwerpen bij opvallend licht te bezien.
Binnen in het kokertje g bevond zich een ander, dat iets
langer was, en bestemd ter opname van onderscheidene kleine
werktuigen, die bij het mikroskoop gevoegd waren, als:
' 1° een toestel, bij // afgebeeld, om glazen plaatjes en
beenen schuifjes met voorwerpen door middel van de stalen
veer b vast te klemmen; 2° eene in eene fijne spits uitloo-
pende naald {F); 5" een tweepuntig vorkje [D); beide dienden
voor het vaststeken van weeke voorwerpen, insekten, wor-
(1) Zie Zalm, ed. 2». p. 780. Wolf, Elcmcnta Matthescos, 1735.
p. 344. Vollst. Lchrgel. p. 366 en 573.
JOHANNES MUSSCHENUHOEK.
men, enzv,; 4° een in eene vlakke stompe spits uitloopend
werktuigje C-, 5" een dergelijk B met twee vlakke uitein-
den; deze beiden waren bestemd om er met terpenthijn te-
dere voorwerpen op vast te kleven; 6" een hoornen busje,
waarin zich twee glaasjes bevonden, het eene hol, het
andere vlak, ter opsluiting van levende dieren; 7° eeu
werktuigje bij G afgebeeld, waaraan bij d drie kleine ringen
van verschillende grootte en bij c even zoovele haakjes zijn.
Deze dienden ter opneming van een glazen buisje ef, waarin
zich eenig ter onderzoeking bestemd vocht bevond, en hetwelk
door de stalen veer ih bevestigd werd gehouden. 8° Ein-
delijk behoorde bij dit mikroskoop nog een dergelijk schuif-
pincetje als in lig. 9 k is afgebeeld, alsmede een pincet I voor
het aanvatten der voorwerpen. Men ziet hieruit, dat bij
dil mikroskoop van Musschenbroek reeds een tamelijk vol-
ledig stel was gevoegd van hulpwerkluigen voor het onder-
zoek van onderscheiden soorten van voorwerpen.
Een ander mikroskoop van denzelfden had bepaaldelijk ten
doel het gebruik van slerk vergrootende glasbolletjes gemak-
kelijk te raaken. Deze werden vastgcsloten lusschen twee dunne
langwerpig vierkante stukjes koperblik (zie Pl. I. fig. 11 C), die
voor dc opening (fig. 11^1 c), waardoor men zag, geschoven
werden. Zes zulke glasbolletjes van verschillende vergrooling
behoorden bij hel mikroskoop, dat aan een handvatsel d werd
vastgehouden, en waar dc toenadering der lens geschiedde door
middel eener schroef e, geholpen door eene veer h. Doch hetgeeji
bij dil mikroskoop het meest onze aandacht verdient, is dat zich
aan de achterzijde tegen over de lens (z. fig. 11 B) een soort
van kastje (/) bevindt, hetwelk ook des verkiezende kan wor-
den weggenomen. Dit kastje nu dient om de verlichting
te regelen, en daartoe is aan deszelfs buitenzijde een plaatje
III. 1
49
Ï5.2 TIKT ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
aangebragt, hetwelk om eene spil beweeglijk, en van gaatjes
van verschillende grootte voorzien is, ten einde al naar ge-
lang van het voorwerp dat onderzocht wordt, meer of min-
der licht toe te laten, In onzen tijd heeft men dergelijke
beweegbare platen weder aan de mikroskopen gevoegd, en
deze voor eene uitvinding van Lebaillif doen doorgaan.
Een mikroskoop van J. Musschenbroek, zooals hier is
beschreven, is nog le Leiden in het physisch kabinet aanwezig.
Het mikroskoop van Teuber, mede bestemd voor hel ge-
bruik van kleine glasbolleljes, komt grootelijks met dat van
Musschenbroek overeen (i). Eindelijk noem ik onder de
in dit eerste tijdperk gebruikelijke mikroskopen uog de zoo-
genaamde passer-mikroskopen, aldus genoemd, omdat zij
de gedaante van eenen passer hadden, waarvan het eene
been de lens, het andere het voorwerp droeg (2), Volgens
Ledermüller (5), was Ma ij er van Dresden de eerste
vervaardiger dezer soort van enkelvoudige mikroskopen. Een
derzelve is afgebeeld in Pl. I. fig. 12.
378. In de kunst van lenzen voor mikroskopen le slijpen,
schijnt hel echter, dat niemand ten dien tijde Leeuwen-
hoek heeft op zijde gestreefd. De hierin gelegen mooije-
lijkheid was oorzaak, dal men op andere middelen bedacht
was, en in slede van lenzen gesmolten glazen bolletjes be-
gon aan te wenden. ,
De eersle, die zulks beproefd heeft, is Hooke ge-
weest, die in de voorrede zijner Migroijraphia, in 1663
(1) Raschuben, Cursus mathematicus, Jena 1717. p. 379.
(2) Zie de afbeelding in het Vollst. Lehrgeb. Taf. 47. fig. 1. leder-
miiller, 1. c, II. pt, LXX.
(3) L. c. II. p. 77. verg. met IV. p, 46.
-ocr page 67-eLASDOLLETJES. HOOKE. HARTSOEKER. BUTTERFIELD. 51
nitgekomeii, de beschrijving zijner handelwijze geeft, daarin
bestaande, dat eene reep glas in de vlam der soldeer-
lamp tot een fijne draad werd uitgetrokken, het afgebro-
ken einde van die draad daarop in de vlam gehouden tot
er een bolletje was gevormd, hetwelk vervolgens afgebro-
ken en op een koperen plaatje, voorzien van een gaatje, zoo-
danig bevestigd werd, dat liet overgebleven gedeelte van den
draad ter zijde van het gaatje kwam te liggen. Hooke
schijnt echter over zijne glasbolletjes slecht voldaan tc zijn
geweest, daar hij de meeste zijner waarnemingen met een
zamengesteid mikroskoop verrigt heeft.
Kort daarna (16G8) vervaardigde Hartsoeker glasbolletjes
op eene dergelijke wijze (1). Daar hij met dezelve de (reeds
vroeger door Ham ontdekte)!^ zaaddiertjes kon waarnemen,
zoo moeten zijne glasbolletjes vrij goed geweest zijn en is
hel allhans zeker (zie bl. 47) dat bun vergrootend vermo-
gen zeer aanzienlijk was.
Eenige jaren later (1677) maakte B ut ter field (2) zijne me-
thode bekend. Hij bezigde eene wijngeestlamp, en tot een zeer
fijn poeder gestoten glas, dat hij aan de pnnt eener naald in
de vlam hield, tot dat het lot een bolletje was zamengesmollen.
(1) L. c. p. 104.
(2) Phiios. Transact. 1677. p. 226. Ook hoeft Butterfielcl een, Lij
Phil. Bonannus, 1. c. p. 14 vermeld, afzonderlijk in het fransch ge-
schreven stukje over dit onderwerp uitgegeven. Uit zijnen brief aan de
Royal Society blijkt, dat Butterfield tot het vervaardigen zijner glasbol-
leljes gekomen was door het zien van een daarmede voorzien mikroskoop,
hetwelk Huijgens mede uit Holland gebragt had, Huijgens vermeldt
deiekc in eenen brief aan de Parijsche academie (i. Mem. de Vacad. XI.
p. 608, waar echter de naam van den maker niet genoemd wordt). Iu
zijne Dioptrica {Opera reliqua II. p, 173) wordt eene handelwijze om
dezelve te vervaardigen opgegeven, die geheel dezelfde i», als die waar-
van Hudde zich bediende. Het is daarom waarschijnlijk dat het door
Huijgen» naar Parij» medegebragtc mikroskoop van Hudde afkomstig was.
l
3*
-ocr page 68-Ï5.2 TIKT ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
Zalm (1) vermeldt de wijze, waarop Friderich Schrä-
der glasbolletjes vervaardigde. Dezelve verschilt alleen daarin
van de vorige, dat Schräder geen poeder, maar een
stutje glas gebruikte, en dit met een weinig vocht aan de
punt eener naald bevestigd in de vlam der soldeerlamp hield.
Bij Philippus Bonannus (2) vinden wij eene aanhaling
uit de Monconny (3), waar deze verhaalt, dat hij te Am-
sterdam bij de Hudd (waarschijnlijk niemand anders dan
de Amsterdamsche burgemeester Kudde) een mikroskoop
gezien heeft, bestaande uit eene enkele lens tot vergrooting,
terwijl eene tweede grootere lens achter het voorwerp was
aangebragt, om dit sterker te verlichten. Vervolgens ver-
haalt hij dat de Hudd hem de wijze om sterk vergroo-
tende glasbolietjes te maken getoond had.. Blijkens dc be-
schrijving was deze geheel dezelfde als die van Schräder (4).
Johannes Musschenbroek, wiens mikroskopen wij
straks vermeld hebben, vervaardigde mede dergelijke glas-
bolletjes, geheel naar de methode van Hooke, en schijnt
hierin, naar de getuigenis zijner tijdgenooten, bijzonder te
hebben uitgemunt (ö). In 1710 beschreef Archibald
Adams zijne handelwijze, welke echter geene andere, dan
die van Hooke is (6).
(1) L. c. ed. la F{ind. III, p. 94. Schräder schreef eene afzonder-
lijke -verhandeling: De viicroscopiorum nsii. Goettingae 1681, welke mij
niet bekend is.
(2) L. c. Microcjr. cur. p. 18.
(3) Journ. des Voyages. II. p. 161.
(4) Volgens C. Bendeker, schrijver van de Aanteek. op ds Lustplaats
Soelen, bl. 39 [Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden, 1741
4^* Dl. bl. 29), was Joannes Kudde de uitvinder der kleine vergroot-
glazen. Tlit het bovenstaande blijkt in. welken zin dit moet worden op-
gevat.
(5) Hertel, Anweisung sum Glasschlci/en, Halle 1716. p. 71.
(6) Philos. transanct. 1710. p. 24.
-ocr page 69-SCHRÄDER. miDDE. HERTEL. GRAY. MARTIN. DELI.A TOKRE. 55
Hertel (1) bezigde eenen brandspiegel om de op een stuk
boutskool geplaatste stukjes glas te smelten.
Stephen Graij (2) plaatste dc stukjes glas mede op
een stuk houtskool, maar smolt dezelve voor de vlam der
soldeerlanip, en sleep de bolletjes vervolgens aan de eene
zijde vlak. •
Benjamin Martiu (5) gaf twee wijzen aan, die echter
niet wezenlijk van die van Hooke en Schräder verschillen.
Niemand echter had liet in de kunst van sterk vergroo-
tendc glasbolletjes te vervaardigen nog zoo ver gebragt als
Pater Deila Tor re van Napels. Zijne handelwijze (4) be-
stond hoofdzakelijk daarin, dat hij, na een bolletje op eene
dergelijke wijze als Hooke aau eenen glasdraad gesmolten
le hebben, hetzelve bragt in eene komvormige holte gemaakt
in een stukje tripoli, waarin vervolgens het bolletje op nieuw
gesmolten werd voor de vlam der glasblazerslamp. Deila
Torrc vervaardigde ongemeen sterk vergrootende glasbollet-
jcs. In 17G5 ontving de Royal Society te Londen er
eenige vau hem. Het grootste daarvan had eenen doorme-
ter vau j^s duim en vergrootte 640 maal in middellijn;
dc doormeter van het kleinste was duim en deszelfs ver-
grootend vermogen 2360 maal. Baker, die deze bolletjes on-
derzocht , verklaarde dat hij niet in staat was er iets door te
(1) Anweisung", p, 72.
(2) Philos. transact. No. 221. Smitli's. Opties. II. p. 394.
(3) Sijstetn. of Opties. 1740. p. 180.
(4) Zij is omstandig door hem zeiven beschreven in Nuove osserva-
iioni microscopiche, alsmede door zijnen leerling Anton Barba in
Ohservazio.ni microscopiche sul cervello, Napoli 1819, cn de duitsche
vcrtahng van dit stuk, Mikroskopische Beobachtungen über das Gehirn.
AVurzburg 1829. Barba zelf gebruikte bij zijne onderzoekingen geene
andere lenzen dau glasbolleljes, die hij op dezelfde wijze als Deila Torre
Torvaardigdc.
Ï5.2 TIKT ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
zien. Echter toonen eenige der waarnemingen door D e 11 a
Tor re zelven met zijne bolletjes verrigt, dat deze geens-
zins zoo geheel onbruikbaar zijn geweest als Baker oor-
deelde (1).
Later heeft Sivright (2) eene wezenlijke verbetering in
hunne vervaardiging aangebragt, door stukjes platinablik te
bezigen, waarin een gaatje gemaakt wordt, en na vervolgens
hierop een klein stukje glas gelegd te hebben, hetzelve in
de vlam der soldeerlamp te houden, waarin dit eenen ron -
den vorm aanneemt.
Nog eenige jaren geleden werd door Crooke eene nieuwe
handelwijze aangegeven, daarin bestaande dat stukjes glas
op eeu vooraf met krijt bestreken ijzeren plaat boven kolen
gesmolten worden. Ook vindt men bij Che va lier (3) die
van Laligant medegedeeld, welke echter geheel dezelfde
als die van Hookc is. Hetzelfde geldt van eene vroeger
door Nicholson (4) aangegevene handelwijze.
Eindelijk heb ook ik vele jaren lang mij van een mikros-
koop bediend, waarin de sterkere vergrootglaken uit zulke
bolletjes bestonden, welke vervaardigd werden op eene wijze,
die eene vereeniging is der methode van Hooke en vau
Sivright (S).
Ofschoon bij de groote verbetering, die het zamengestelde
mikroskoop in de laatste jaren heeft ondergaan, en de be-
trekkelijk geringe prijs, waarvoor tegenwoordig goede volko-^
(1) Lal an de, die de mikroskopen van Delta Torre op zijne reis in
Italie zag, roemde dezelve zeer. Zie Mon tue la, Histoire des 3Iathema-
iiques. III. p. 51t.
(2) Edinb. Phil. Journ. 1829. I. p. 81.
(3) L. c. p. 30.
(4) Nicholson's Journ. L — Gilbert's Ann. 1800. IV. p. 252.
(5) Bulletin des scicno. fhys, et nat, cn Neerlande. 1839. p. 370.
-ocr page 71-VERTAARDIGINSWIJZE VAN KLEINE GLASBOLLETJES.
men bruikbare mikroskopen le bekomen zijn, zulke kleine
glasbolletjes als lenzen in een enkelvoudig mikroskoop wel
zelden meer zullen gebezigd worden, zoo kunnen er echter
nog gevallen voorkomen, waarin zij van nut zijn, b. v. tol
het daarstellen van zeer kleine dioptrische beeldjes, gelijk
vroeger (1)1. II. p. 77) gebleken is. Ik meen daarom den
lezer geen ondienst le doen met hier de wijze mede te dee-
len, waarop zij naar mijne ondervinding het best kunnen
vervaardigd worden.
Hiertoe worden gevorderd: 1' twee of drie millimeters
breede reepeu van gewoon vensterglas, of ook van dun spie-
gelglas; 2° platinablik van gelijke dikte als hetgeen door-
gaans bij scheikundige onderzoekingen wordt gebruikt; 5° eene
gewone spirituslamp; 4" twee pincetten, een kleiner en fij-
ner om de glasbolletjes op te vatten, een grover ora de
stukjes platiuablik vast te houden; 5" een klein vlak ha-
mertje; G° eenige gewone naainaalden van verschilleude fijn-
heid; 7° cene plaat van kurk of week hout; 8° eene vlakke
looden plaat; 9° een klein kartonnen doosje, uit welks dek-
sel men den bodem verwijderd heeft, en dezen door eenen
nieuwen van dun papier vervangen; eindelijk 10° eene schaar.
Men begint met uit platinablik eenige ronde of vierkante
stukjes van gepaste grootte le knippen, b. v. van drie tot
vier millimeters doormeter. Deze worden gelegd op de kur-
ken of houten plaat, en nu^met behulp eener naald in het
midden van elk een gaatje geboord. De grootte dezer ope-
ning moet natuurlijk gewijzigd worden naar de grootte van
het bolletje, dal men daarin wenscht vast le smelten; eene
middellijn van ongeveer | van die van hel laalsle voldoet
het best. Door boring wordt het stukje platinablik eenig-
zins bol cn ontstaat te gelijk een zoogenaamde braam.
56 HET ENKELVOUDIG DIOl'TlllSCH MIKROSKOOP.
Daarom wordt het doorboorde blikje op de looden plaat
gelegd en hierop door een paar tikken met het hamertje
wederom vlak gemaakt.
Vervolgens worden de glasreepen tot draden getrokken.
Bezigt men zulke dunne reepen als de bovengenoemde, dan
is de vlam eener gewone spirituslamp hiervoor geheel vol-
doende, en deze is verkieslijk boven de vlam der glasbla-
zerslamp , omdat de eerste geen roet geeft. De dikte der
draden hangt wederom af van den doormeter der bolletjes,
die men wenscht le vervaardigen.
Houdt men nu hel eene uileinde van zulk eenen glas-
draad in de vlam, dan vormt zich hieraan spoedig een bol -
lelje. Ten einde niet genoodzaakt le zijn dit tusschen de
vingers vast te houden, — iels hetgeen men, ter bewaring der
zuiverheid van de glasoppcrvlakle, zooveel mogelijk vermijden
juoel — wordt in den papieren bodem des deksels van het
reeds genoemde kartonnen doosje een klein gaatje geprikt,
hierdoor het vrije einde van den glasdraad gesloken, en
deze cr doorgehaald lol dal hel bolletje van onderen tegen
het papier stuit. Nu knipt men aan de andere oppervlakte
den draad door, en hel glasbolletje valt, voorzien van een
zeer klein staartje, iu het doosje.
Terwijl men daarop het doorboorde platinablikje in het
grootere pincet vast houdt, brengt men het bolletje met hel
fijnere pincet, of,bij de allerkleinste, met de vochtig gemaakte
punt eener naald, in de opening, en wel zoodanig dat het
daaraan overgebleven staartje in eene schuinsche houding ter
zijde van de opening koml; men moet hierbij zorg dragen
dat het staartje de oppervlakte vau het blik niet raakt,
daar iu dit geval het bolletje zelden den behoorlijken vorm
aanneemt. Indien zeer kleine bolletjes worden vervaardigd,
VERVAARDIGING VAN KLEINE GLASBOLLETJES. 57
dan moei dit gedeelte der bewerking onder de loupe wor-
den verrigt.
Eindelijk wordt dan het platinabHkje met hel in de
opening rustende glasbolletje in de spiritusvlam gehouden,
en wel ter plaatse waar de warmte van deze het grootst
is, namelijk even boven de spits van den binnensten kegel.
Spoedig verdwijnt hierbij hel nog overgebleven staartje, dal
met de overige glasmassa zamensmell, en te gelijk hecht
zich deze aan de altijd aanwezige onevenbeden van den
rand der opening vast, zoodat het glasbolletje er behoorlijk in
bevestigd is. Alleenlijk de grooteren, t. w. die, welker mid-
dellijn meer dan een millim. bedraagt, vallen na de bekoe-
ling, door zamentrekking van het glas, gemeenlijk uil het
platinablikje, en de zoodanigen moeten dus vrij, dal is op
de wijze van gewone lenzen, in de koperen busjes worden
bevestigd, welke voor hunne opname bestemd zijn. Wat
den meest gepasten vorm dier busjes betreft, zoo geeft fig.
'19 daarvan eene voorstelling iu doorsnede; c is een door-
boord koperen cijlindertje van omstreeks drie millim. lengte,
van boven voorzien van eene iets uitgeholde schijf ab van
twintig millim. in middellijn. Om hel cijlindertje wordt een
kapje d geschroefd, met eene opening bij e voor doorlating
van hel glasbollelje.
Hel spreekt van zelf, dal onder dc vervaardigde glasbol-
letjes er zich altijd bevinden, welke bij hel onderzoek blij-
ken voor het gebruik ongeschikt le ziju. Daarom is het
raadzaam er verscheidene van nagenoeg gelijke grootte le
maken, en hieruit de besten uil te zoeken, hetgeen weinig
tijd kost, daar men, bij eenige oefening, minstens een do-
zijn zulke glasbolletjes in een uur kan vervaardigen, zoodat
weinige uren toereikend zijn om zich een geheel slcl van
58 HET ENKELVOUDIG DIOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
vergrootingen, van 80 maal af tot 2000 maal toe te ver-
schaffen ; het sterkste door mij daargestelde glasbolletje ver-
groot de middellijn Q200 malen; echter zijn deze sterkst
vergrootende bolletjes, uithoofde van hunnen zeer korten
brandpuntsafstand, als mikroskoop weinig bruikbaar, en kan
men geheel volstaan met de zoodanige wier vergrooting
hoogstens 800—900 maal bedraagt. Opmerking verdient
het ook nog, dat het juist de bolletjes van 500—900 ma-
lige vergrooting ziju, die het zuiverste beeld geven, zoo
zelfs dat zij in dit opzigt gewone geslepen lenzen van ge-
lijke vergrooting dikwerf merkelijk overtreffen, iets dat alleen
verklaard kan worden, door aan te nemen dat de bolletjes,
tijdens de smelting, ellipsoidische of hyperbolische oppervlak-
ten verkrijgen, waardoor hunne sphaerische aberratie ver-
minderd wordt.
Ziehier de uitkomsten verkregen bij het beproeven van ver-
schillende dezer glasbolletjes ten aanzien van hun vermogen
om de streepen op een plaatje van 'Nobert zigtbaar te maken.
Yergiootiiig.
178 maal. De 4''* groep zeer duidelijk opgelost, in de ö"*'
de meeste streepjes onderscheidbaar.
455 » De G*"" groep opgelost, de 7''° gestreept.
712 »De T' groep even opgelost.
920 » De 7'^'' groep duidelijk opgelost.
Wanneer men deze uitkomsten vergelijkt met die, welke
verkregen zijn bij het onderzoek van de beste tegenwoordige
aplanatische mikroskopen, dan blijkt dat zulke glasbolletjes
inderdaad reeds zeer nabij aan deze komen in onderscheid-
baar-makend vermogen, en althans de vroegere zamenge-
stelde mikroskopen in dit opzigt zeer verre overtreffen.
plaatsing op een voetstuk. wilson. 59
379. Doch keeren wij terug tot de geschiedenis der in-
rigting van het enkelvoudig mikroskoop.
Wij hebben gezien, dat hetzelve gedurende de laatste helft
der l?"*" eeuw allengs eenige verbeteringen had ondergaan,
inzonderheid daarin bestaande, dat er middelen waren aan-
gebragt om den afstand tusschen de lens en het voorwerp
te veranderen, en dat men ook reeds aangevangen had eene
andere lens te bezigen ten einde het licht te versterken,
maar nog werden de enkelvoudige mikroskopen meestal met
de hand vastgehouden en zoo tegen het daglicht of tegen
dat eener kaars gerigt. Ook nog gedurende de eerste jaren
der volgende eeuw behielden de enkelvoudige mikroskopen
gewoonlijk deze inrigting.
Echter begon men ook reeds te dien tijde sommige en-
kelvoudige mikroskopen voor bepaalde oogmerken op een
voetstuk te plaatsen. Dit was het geval met het reeds (bl. 46)
vermelde mikroskoop, waaivan zich S w a m m e r d a m voor
de ontleding van insekten bediende, en hetwelk door Samuel
Musschenbroek was vervaardigd.
Ook werden in 1702 door den Engelschman Wilson (1)
twee soorten van enkelvoudige mikroskopen beschreven, welke
hij, gelijk hij zegt, ten gevalle van hen, die de waargenomen
voorwerpen wenschten te teekenen, ook van een voetstuk voor-
zag. Hij gaf van dit laatste echter geene nadere beschrijving
noch afbeelding; alleenlijk vermeldde hij, dat het zoodanig
was ingerigt, dat het mikroskoop gemakkelijk naar het licht
kon worden gekeerd. Bij beide deze mikroskopen behoorde
hetzelfde stel lenzen, ten getale van acht.
Het eene (z. Pl. I. fig. 14) bestond uit twee langwerpige ko-
(1) Phihs. Transact. 1702, p. 1241.
-ocr page 76-60 HET ENKELVOUDIG DIOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
peren plaatjes h en c door eene scharnier vereenigd. Tus-
schen dezelve bevond zich eene veer d, terwijl zij door
middel der gebogen schroef / tot elkander konden gebragt wor-
den, Op het spitse uiteinde e van het eene plaatje, werd het
busje geplaatst, dal de lens bevalle. Het andere plaatje
was verbonden met eenen uit verscheidene geledingen be-
staanden dwarsarm g, aan welks uiteinde een kokertje h ge-
vonden werd, waarin een draad op en neder gleed, die aan
haar eene uiteinde van een knijptangetje k, aan het andere
van een ivoren schijfje i was voorzien, hetwelk aan de eene
oppervlakte wil aan de andere zwart was.
Wilsons tweede mikroskoop is afgebeeld in Pl. I. fig, 17,
zoodanig als het in 1702 hel eerst door hem beschreven
werd. Hel ligchaam aZ/, hetwelk van ivoor, koper of
zilver was, had eene cijlindrische gedaante, cn was onge-
veer twee duimen lang en één breed. In het boveneinde b
werden de busjes geschroefd, die de lenzeu bevallen, terwijl
in het beneden einde de holle cijlinder f, waarin bij g
eene voor de verlichting bestemde lens besloten was, op en
neder, kou worden geschroefd. Binnen in de buis bevon-
den zich drie losse in hel midden opene platen, waarvan
de eene d half cirkelvormig is uitgebogen ter opneming van
met vocht gevulde buisjes, terwijl de beide anderen vlak
zijn en dienen, om er glazen plaatjes en schuifjes tusschen
te bevestigen. Deze ringvormige platen stuiten aau de eeue
zijdfe legen de veer Z, en aan de andere zijde tegen de
schroef /", welke laatste dient, om het voorwerp lol de lens
te doen naderen.
Men ziet uit (deze beschrijving, dat dit mikroskoop na-
genoeg geheel overeenstemde met datgene, hetwelk Hart-
soeker (z. bl. 47) ongeveer twintig jaren vroeger beschre-
wilson. milchmeijeu. von gleichen. steiner. 61
ven had. Dc latere vorm dien Wilson aan dit werktuig gaf, cn
hetwelk, onder den naam van Wilson's zakinikroskoop,
gedurende meer dan eene halve eeuw zeer algemeen in ge-
bruik is geweest, kwam nog meer overeen met dat van llart-
soeker, daar hij het ook voorzag van den uit verscheidene
'windingen bestaande spiraalveer (z. fig. 18 «). Ten einde het
gemakkelijker in de hand te houden, werd er nu ook een
afzonderlijk handvatsel aangeveegd. Eerst omstreeks 1740
of iets later (1) werd dit enkelvoudig mikroskoop door
Wilson van eenen beweeglijken spiegel voorzien, in dier
voege als het in fig. 18 is afgebeeld, terwijl het terzelfder tijd
op een blijvend voetstuk werd geplaatst, gelijk men dit laatste
thans ook algemeen voor andere enkelvoudige mikrosko-
pen begon aan te wenden. Zoo b. v. bij dat van Milch-
meijer (2), hetwelk overigens weinig verschilde van een der
mikroskopen van Joh. Musschenbroek, en bij dat van
von Gleichen (5), hetwelk niels anders was dan een ver-
beterd passermikroskoop met eenen daaronder geplaatslen
spiegel.
Later veranderde Stein er (4) hel Wil sou sche mikros-
koop in dier voege, dal drie der busjes, welke de lenzen
bevatten, te zamen op eene plaat bevestigd waren, die om
eene spil buiten het mikroskoop kon worden rondbewogen,
zoodal naar willekeur eene der lenzen boven het voorwerp
kon worden gedraaid.
(1) Iu Baker's Microscope made easy, in 1744 uitgekomen, wordt de
bijvoeging van den spiegel als eene gebeel nieuwe uitvinding genoemd,
(2) LedermüIIer, Augenergötzungen IV. p. 46. pl. I.
(3) ledermüller, III. pl. XII.
(4) Alhandlung ven den VergrÖsserungsgldser, p. 13, gevoegd achter
de Duitsche vertaling van Baker's Microscope made easy.
62 HET ENKELVOUDIG DIOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
380. In de eerste jaren dierzelfde eeuw had zich in Frankrijk
Joblot veel naam verworven in het vervaardigen van allerlei
mikroskopen. Hij gaf daarvan eene zeer uitvoerige beschrij-
ving, vergezeld van een groot aantal afbeeldingen (1). Daar-
uit blijkt, dat alle zijne mikroskopen uitmuntten door sierlijk-
heid en netheid van vorm (2), doch wezenlijke verbeteringen
van eenig belang worden er niet bij aangetroffen. Een enkel-
voudig mikroskoop van hem is afgebeeld in Pl. I. fig. IS; a is
het handvatsel; hiermede zijn verbonden: vooreerst de kope-
ren plaat /i, welke ccne opening heeft waarin het busje d,
dat de lens bevat, geschroefd kan worden; ten tweede eene
andere koperen plaat welke als voorwerptafel dient, en
daartoe in het midden doorboord is. Het glasplaatje of
schuifje, waarop of waarin de voorwerpen liggen, wordt op
de plaat f bevestigd gehouden door de dunnere plaat e,
welke als eene veer werkt; fg is niet anders dan een van
voren open ebbenhouten kokertje bestemd om het overtollige
licht af te sluiten. Voor de toenadering der lens tot het
voorwerp dient de gerande knop c, waardoor eene schroef
in beweging wordt gebragt, welke/met de plaat /i verbonden
is, terwijl deze beweging geregeld wordt door de stalen
veer />.
Joblot plaatste geen zijner eigenlijke enkelvoudige mikros-
kopen op een voetstuk, doch hij geeft de beschijving en afbeel-
ding van eenen loupendrager, bestemd voor ontledingen bij
geringe vergrootingen. Met weglating van het benedengedeelte
van den met kunstig snijwerk overladen voet, is deze afgebeeld in
(1) L. Joblot, Descriptions et usages de plusieurs nouveaux micros-
copes, etc. Paris 1718, met 22 platen.
(2) Joblot was boogleeraar aan de Academie royale dc Peinture et
Sculpture.
joblot, thembley. lyonet, lieberkühn. 65
Pl. II. flg. 18. Zij bestaat uit een regtstandig gedeelte a, bij
h regthoekig omgebogen en aldaar voorzien van drie boige-
ledingen ccc, waarvan de laatste verbonden is met eenen
ring, waarin de loupe geplaatst wordt. Dergelijke loupen-
dragers zijn nog vele jaren later zeer algemeen in gebruik
geweest, vooral nadat Trembley (1) eenen hiermede na-
genoeg geheel overeenkomenden had aanbevolen voor de waar-
neming der zich in een glas met water bevindende polypen,
en Lyonet (2) eenen dergelijken voor zijne uitmuntende
ontleding der wilgenboutrups had aangewend.
381. Allengs bad men de kunst om kleine glazen lenzen
te slijpen ook tot eene groote hoogte gebragt. De lenzen
van Wilson's zakmikroskoop vergrootten tot 400 maal.
In dit tijdperk maakte zich ook Lieberkühn beroemd
door hel vervaardigen van sterk vergrootende lenzen. Zijn
levensbeschrijver (3) zegt van hem, dat hij glaasjes sleep
van zulk eene wonderbaarlijke kleinheid, dat men een ver-
grootglas noodig bad, om ze te zien. Ook was hij het die
het gebruik der holle terugkaatsende metalen spiegeltjes voor
de verlichting van ondoorschijnende voorwerpen, en welke
reeds vroeger door Leeuwenhoek (zie bl 44) uitgedacht^
waren, in 1738 algemeen invoerde.
De toestel van zijn mikroskoop, waarbij hij deze holle spie-
geltjes gebruikte, was overigens zeer eenvoudig; hij is afge-
(1) nist. des polypes d'eau doure, 1744.
(2) Traité anatomique de la chenille, qui ronge le bois de saule, à la
Haye, 1762.
(3) Memoires de VAcademie Royale dc Berlin, 1756. p. 519, ook over-
genomen in de Uitgezochte verhandelingen, Amsterdam bij H o u 11 u ij n,
1760. V. p. 473.
04 het enkeltoüdig dioptrisch mikroskoop.
beeld in Pl. I. fig. IS, en werd vastgehouden bij het handvatsel
a; b is een hieraan bevestigd vlak stuk koper, hetwelk de
aan eene afzonderlijke stijl e bevestigde ring f draagt, welke
voor het opnemen der lens m dient, w^aarmede een holle
spiegel verbonden is. Bij d is eene schroef, die door het
stuk b gaat, en het stuk l in bev?eging brengt, terwijl deze
beweging geregeld wordt door de veer c. Bij g bevindt zich
een kokertje met eenen daarin beweegbaren draad, die aan
het. eene einde in eene spits, aan het andere in een knij-
pend tangetje uitloopt; beide dienen ter vasthouding der
voorwerpen.
In het museum van the Royal College of Surgeons of
England wordt een klein kabinetje bewaard (1), waarin zich
twaalf mikroskopen van Lieberkühn bevinden, elk een
geinjicieerd praeparaat bevattende. De zamenstelling dezer
mikroskopen is eene andere dan die van het zoo even be-
schreven werktuig. A (Pl. I. fig. 16 halve grootte) stelt voor
een koperen buisje van ongeveer een E. duim lang en
een duim wijd, hetwelk aan het eene einde eene kleine
dubbelconvexe lens bevat van eenen halven duim brand-
puntsafstand, terwijl aan het andere einde zich eene groo-
tere lens bevindt voor versterking van het licht. Iu door-
snede is dit buisje afgebeeld in B; a is de vergrootende
lens gedeeltelijk besloten in eene holte in den zilveren hol-
len spiegel c. In d is het voorwerp geplaatst, hetwelk door
de schroef e op en neder kan worden bewogen, terwijl
eindelijk bij b de verlichtingslens wordt gezien,
Vau een anatomisch mikroskoop door Lieberkühn ver-
(1) Quekett, Practical treatise on the use of the Microscope, Lon-
den, 1848. p. 16.
lieberkühn. leütmann. meijen. lyonet. gs
vaardigd, heeft hij mede eene beschrijving en afbeelding
gegeven (1). Dit bestond uit eene vrij groote koperen
plaat regt op staande op een voetstuk, welke plaat voor-
zien was van verscheidene beweegbare haken, om het voor-
werp uit te spannen; voor eene opening in de plaat
werd de lens gebragt, tervvijl deze door eene schroef op
en neder kon bewogen worden. Een spiegel ontbrak zoo-
wel aan dit als aan de beide vorige mikroskopen voor on-
doorschijnende voorwerpen. Kort na Li eher kühn voorzag
ook Leutmann(2) de lenzen van het enkelvoudig mikros-
koop met terugkaatsende holle spiegeltjes. Zijn mikroskoop
is over het geheel doelmatiger ingerigt, dan dat van Lieber-
kühn, doch er ontbreekt, even als bij dit, een spiegel aan.
Nog een ander mikroskoop voor ondoorschijnende voorwer-
pen werd door Mei jen (5) beschreven. Hetzelve had veel
overeenkomst met dat van Li eb er kühn. Later werd ook
het toen zeer algemeen in gebruik zijnde Wilsonsche mi-
kroskoop van terugkaatsende spiegeltjes voorzien.
382. De tot dus verre vervaardigde en door ons beschre-
ven enkelvoudige mikroskopen waren alleen ingerigt, om het
reeds vooraf toebereide voorwerp ter waarneming vóór of
onder de lens te brengen. Enkel met uitzondering van het
door S. Musschenbroek voor Swammerdam gemaakt
mikroskoop (z. bl. 46), waarvan ons trouwens de zamenstel-
ling niet volledig genoeg bekend is, maar hetwelk waar-
schijnlijk meer met eenen loupedrager gelijk die van J o-
(1) Memoires de l'acad. de Berlin, 1734. p, 21.
(2) Leutmann, Anmerkungen vom glasschlai/en, Halle 1738; Voll-
ständ. Lehrgeb. p. 187, Taf. 46. fig. 1.
(3) Meijen, Kurzer üebersieht von der Beschaffenheit und dem Gt-
brauch der Vergrösserunggläser und Telescopien, 1747,
IIL 5
-ocr page 82-66 HET ENKELVOUDIG DIOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
blot (bl. 62) overeenkwam, bestond er tot daartoe geen
hetwelk voor ontledingen bij eenigzins aanzienlijke vergrooting
geschikt was. Lyonet verbeterde den Joblotschen toestel
door den geleden arm (z. Pl. IL fig. 20 d) te plaatsen op eene
eironde houten plank ab van acht R. duimen lengte en vijf
duim breedte, welke op een zuiltje f rustte, dat bevestigd
was op het als voetstuk dienende kistje, waarin de lenzen
en anderen voorwerpen geborgen werden. In de groote
voorwerpplaat was eene ronde opening c van duim, be-
stemd voor het opnemen van glazen schijven en bakjes,
waarop of waarin zich de ter ontleding bestemde voorwerpen
bevonden, terwijl eene onder de opening geplaatste holle
spiegel g diende ter verlichting van het gezigtsveld. Door
middel der geledingen werd dan de lens e op den vereischten
afstand van het voorwerp gebragt; doch bij het gebruik van
tamelijk sterk vergrootende lenzen was deze beweging niet
juist genoeg, en voor dit geval bediende zich Lyonet van
een zeer vernuftig hulpmiddel, hetwelk wij in het vervolg
zien zullen dat later, hoewel op eene veel verbeterde wijze,
wederom in toepassing is gekomen. Hij bragt namelijk de mid-
delste geledingen des arms tot vlak bij de oppervlakte der plaat
en stelde nu de lens zoo dat zij iets te digt bij het voor-
werp was. Nu schoof hij een zeer schuins wigvormig ge-
sneden stukje hout tusschen den geleden arm en de plaat
en hierdoor ligtte hij den eersten een weinig op, tot dat
het voorwerp zich volkomen scherp vertoonde (1). In lateren
tijd heeft Adams dit hulpmiddel ontbeerlijk gemaakt door
het aanbrengen der schroef h waardoor de gelede arm een
weinig kan opgetild worden.
(1) Zie zijne Lcttre A M. te Cat, p. 4, geplaatst vóór zijne reeds ge-
noemde Verhandeling.
cliff. adams, jones. mazzoi.A. 07
Reeds vóór Lyonet had echter Guff (4755) een mi-
kroskoop vervaardigd, hetwelk onder den naam van het wa-
termikroskoop van Ellis bekend is geworden, omdat deze
hetzelve het eerst beschreven (1) en gebruikt heeft, voor de
waarneming van sommige in het water levende dieren. Het
gestel van dit mikroskoop (z. Pl.II.fig. 21) is blijkbaar ontleend
aan dat der zamengestelde mikroskopen van denzelfden ma-
ker, en verdient hier vooral onze aandacht, omdat het den
grond gelegd heeft tot alle verdere verbeteringen in de me-
chanische inrigting van het enkelvoudig mikroskoop, gelijk
het dan ook niet moeijelijk valt in dit voor schier eene eeuw
vervaardigd werktuig het model te herkennen, waarnaar het
meerendeel der lateren vervaardigd is.
De stam a droeg de ringvormige voorwerptafel c^ waarin eene
vlakke glazen schijf d of een hol glas kon geplaatst worden.
De lenzenarm k kon heen en weder geschoven worden in
het holle vierkante stuk i, hetwelk rustte op de ronde
Slaaf(7, die in het aan den stam bevestigde kokertje /"op en
neêr gleed en daarin kon ronddraaijen. Elke lens l was
geplaatst in een busje, dat van onderen voorzien was van
een terugkaatsend spiegeltje m, terwijl voor de verlichting
de spiegel e diende.
Het zal naauwelijks behoeven te worden aangewezen, dat
dit mikroskoop, vooral door de geheel vrije voorwerptafel,
voor zeer vele onderzoekingen veel geschikter was, dan het
tot daartoe algemeen in gebruik zijnde Wilsonsche. Éch-
ter kon het in dezen vorm bezwaarlijk voor sterk vergroo-
tende lenzen worden aangewend, daar de op en neder
schuivende beweging van de staaf g in het kokertje f
(1) Ia 7,ijn Essay towards a Natural History of Corallims, Lontloa
1755,
68 HET ENKELVOUDIG DIOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
geene genoegzaam juiste instelling veroorloofde. In dit ge-
brek werd echter weldra van verschillende zijden voorzien,
door, met behoud van de voornaamste deelen van het ge-
stel, de beweging van den lenzenarm door een rondsel of
schroef te doen plaats hebben. Op deze wijze, met geringe
doorgaans niet noemenswaardige wijzigingen, werden de
meeste enkelvoudige mikroskopen in de laatste heft der vorige
eeuw vervaardigd, door de beide Adams, Martin, Jones,
Mazzola en anderen. Het zal daarom voldoende zijn hier
nog alleen het werktuig des laatsten. Vincent Mazzola eenen
te Weenen woonachtigen Italiaan, te beschrijven, zoodanig
als hetzelve door hem was ingerigt voor het gebruik der
sterk vergrootende glasbolletjes, waarvan zich Anton Barba
een leerling van Deila Tor re bediende.
De vierkante stam a van dit werktuig werd , door middel
eener zwaluwstaart p en klemschroef, op het kistje vastgezet.
Langs dezen stam gleed op co neder de vierkante koker d,
waarmede een boogvormige arm e verbonden was, op welks
einde zich de voorvverptafel m bevond, welke daarop, door
middel van het gesleufde gedeelte n tusschen twee plaatjes
rs kon heen cn weder geschoven en rondgedraaid worden.
Van onderen was aan de beAveegbarc vierkante koker d een
plaatje l bevestigd, waardoor de schroef ik ging, welke
van boven ronddraaide in het vaststaande armpje h aan den
top van den stam. Terzelfder plaatse bevond zich de len-
zenarm)/, aan het einde voorzien van eenen ring g, die eenig-
zins uitgehold was. De glasbolletjes waren besloten in komvor-
mige busjes, bevestigd aan een langwerpig vierkant plaatje, van
ter zijde gezien afgebeeld in A, hetwelk geschoven werd in de
zwaluwstaartvormigc sleuf onder aan de voorwerptafel bij q.
De verlichting geschiedde door den hollen spiegel h.
wollaston. bttewster. coddington. 69
383. Doch, terwijl de mechanische toestel gedurende do
18''° eeuw allengs eenen hoogen trap van volkomenheid be-
reikte, had het optische gedeelte gedurende dien zelfden tijd
weinige of geene vorderingen gemaakt, en het was eerst in
den aanvang der eeuw, waarin wij leven, dat men op
nieuw pogingen begon aan te wenden, om het enkelvoudig
mikroskoop ook in dit opzigt te verbeteren.
Onder hen, die zulks beproefden, moet in de eerste plaats
Wollaston genoemd worden (l). Hij vereenigde (1812)
twee plano-convexe lenzen in dier voege met elkander (z, fig.
39 Dl. I.), dat zij, met de platte oppervlakten naar elkan-
der toegekeerd, eene ruimte overlieten, waarin zich een van
eene opening voorzien metalen schijfje of ring bevond. Zijn
doel was op die wijze, door afsnijding der randstralen, de
sphaerische aberratie te verminderen, en tevens een grooter
gezigtsveld te verkrijgen, om welke reden hij zulk eene ver-
eeniging eene periskopische lens noemde. '
Brewster merkte zeer teregt op, dat, ten einde zulk eene
periskopische lens zoo doelmatig mogelijk in te rigten, het
noodig is de holle tusschen de beide lenzen cn den me-
talen ring met eene stof op te vullen, welke in brekend
vermogen nagenoeg gelijk staat met glas, b. v. canada-
balsem. Later deed hij den voorslag om, overeenkomstig
dezelfde grondbeginselen, waarvan Wollaston was uitge-
gaan , in eenen bol eene ringvormige groeve te slijpen (z. Pl.
II. fig. 9), welke de plaats verving van den zoo even ge-
noemden metalen ring. Deze voorslag vond bijval, vooral
bij G 0 d d i n g t O n (2), die, voor het gemak der uitvoering,
(1) Philos. transact. 1812. p. 375.
(2) Philos. transact. 1830, p. 69.
-ocr page 86-70 HET ENKELVOUDIG DIOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
aan de groeve eenen scherperen vorm gaf (z. fig. zoodat
het overblijvende uit twee plano-convexe lenzen bestaat, die
vereenigd zijn door twee afgeknotte kegels, van waar deze
lenzen den naam van coniopsiden of ook dien van vogeloog-
lenzen ontvingen. Fig. 5B stelt de wijze voor, waarop zij
gewoonlijk gevat worden, zoodat zij gemakkelijk in den zak
kunnen worden gedragen. Dat lenzen van dien vorm zelfs
uit zeer kleine bollen kunnen vervaardigd worden, bewijst
het door Brewster (1) medegedeelde, aangaande een ge-
groefd bolletje van granaat door Blackie geslepen, welks
doormeter niet meer dan E. duim (ongeveer een millim.)
bedraagt. Ook werden dergelijke vogelooglenzen door God-
ding ton op de in fig. 4 afgebeelde wijze daargesteld,
welke blijkbaar geheel aan hetzelfde oogmerk voldoet. Wer-
kelijk geven zulke Godding ton sche lenzen, indien zij goed
vervaardigd zijn (2), een zeer scherp beeld, doch zij hebben
een gebrek, hetwelk hen voor het doel, waartoe zij eigenlijk
bestemd zijn, i— namelijk ora als loupe te dienen, — min-
der geschikt maakt. Dit gebrek is de korte afstand van hun
brandpunt tol aan de oppervlakte, zOodat hel voorwerp er
altijd veel digter bij moet gebragt worden, dan bij eene
plano-convexe of biconvexe lens van gelijk vermogen.
Ditzelfde bezwaar geldt ook van de cijlinderloupen bestaan-
de uit een cijlindervormig aan beide uiteinden bol geslepen
stuk glas, dat in een koperen buisje gevat is (z. fig. 12), welke
reeds sedert lang hier en daar in gebruik zijn, zonder dat het
mij bekend is, wie dezelve het eerst heeft vervaardigd. Doch
deze missen bovendien het voordeel der verbetering van de
(1) Treati&e on the microscope, Edinbmg, 1837. p. 30.
(2) I)ie M'clke tloor Lereboius vervaardigd woorden, zijn zeer aanbe-
velenswaardig.
COÜDlNtiTON. STANHOPE. 71
sphaerische aberratie, welke hier natuurlijk even groot is, als
bij eene biconvexe lens van gelijke kromming, daar de ring-
vormige groeve, die bij de Godding ton sehe lenzen wordt
aangetrolFen, hier ontbreekt. Het is daarom niet overbodig
hier op te merken, dat zulke cijlinderloupen niet zelden
onder laatstgenoemden naam verkocht worden.
Eene wijziging der cijlinderloupe is de Stanhopesche
lens (flg. 5). Doorgaans wordt zij in een zilveren kokertje
gevat, waaraan een ring bevestigd is, om haar in de hand
te houden. Beide uiteinden hebben bolle oppervlakten, maar
die, welke naar het oog gekeerd wordt, is merkelijk boller
en wel zoodanig geslepen, dat kleine voorwerpen tegen de
andere bolle oppervlakte geplaatst, zich juist op den vereischten
afstand bevinden, om scherp gezien te worden. De bolheid dezer
laatste oppervlakte is derhalve voor de vergrooting van geen ei-
genlijk nut, maar heeft alleen ten doel, om aan de kromming
van het gezigtsveld (z. hierover Dl. I. bl. 37) te beantwoorden,
en deze zooveel mogelijk op te helfen. Het is echter duidelijk
dat eene en dezelfde Stanhopesche lens geenszins voor alle
personen even geschikt kan zijn, daar cr hier geen middel
beslaat om den afstand der voorwerpen overeenkomstig den
gewonen duidclijkheidsafstand der verschillende oogen te ver-
anderen. Aan dit gebrek kan alleen worden te gemoet ge-
komen door uit eenen tamelijk groolen voorraad van zulke
leuzen er eene uit te zoeken, welke bij het gebruik blijkt
zonder de minste inspanning van het accomodatie-vermogen
van het oog, dadelijk een scherp en zuiver beeld te geven.
Ook is het getal der voorwerpen, welker aard toelaat hen
op dc eene bolle oppervlakte te brengen, zoodanig dat zij
met voldoende juistheid kunnen waargenomen worden, in-
derdaad gering, zeodat deze inrigling, aan welks eerste daar-
72 HET ENKELVOUDIG DIOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
stelling men overigens niet kan ontkennen, dat eene vernuf-
tige gedachte ten grondslag ligt, wel altijd een zeer beperkt
nuttig gebruik zal hebben. Ook veroorlooft de eigcndom-
melijke vorm dezer lenzen niet hen klein en bol genoeg te
maken, om daarmede eenigzins aanmerkelijke vergrootingen
te erlangen. Die, welke Lerebours vervaardigt, en waar-
naar de afbeelding genomen is, bezitten gewoonlijk eene
ongeveer 30 malige vergrooting; het zoude hem cchter ge-
lukt zijn er met eene 80 malige vergrooting daar te stel-
len (1), doch ook deze is nog te gering voor de praktische
doeleinden — het onderzoeken van bloed, van spula eu
andere excreta, — waarvoor men deze lenzen inzonderheid
heeft aanbevolen.
584. Eene belangrijke schrede voorwaarts op den weg ter
verbetering van het enkelvoudig mikroskoop, en daardoor,
gelijk wij later zien zullen, ook van het zamengestelde,
bestond in de vereeniging van twee of meer lenzen tol een
stelsel. Vroeger (Dl. I. bl. 149) is, voor zoo ver de aard
van dit werk toeliet, aangetoond hoe door zulk eene ver-
eeniging niet alleen de vergrooling versterkt, maar ook de
sphaerische en chromatische aberratien verbeterd worden,
zoodat zonder nadeel voor de scherpte van het beeld aan
zulke doubletten en tripletten eene veel grootere opening
kan worden gegeven, waardoor de helderheid, waarmede
gelijk vroeger gebleken is (Dl. I. bl. 547) het onderscheidbaar-
makend vermogen gelijken tred houdt, sterk toeneemt.
Het gebruik dezer lenzenstelsels is, wel is waar-, eerst in
den laatsten lijd algemeen geworden, doch reeds vroegtijdig
(1) CompUs rcndus, 1841. 29 Mar*.
-ocr page 89-DOUBLETTEN VAN LEEUWENHOEK, GRINDL, DIVINI, JOBLOT. 73
schijnen sommigen het nut daarvan te hebben ingezien.
Reeds 'merkten wij op (bl. 42 noot), dat men met grond mag
aannemen, dat Leeuwenhoek doubletten en zelfs tripletten
vervaardigd heeft, doch nog vóór hem had Eustachio
Divini (1) eene vereeniging van twee plano-convexe len-
zen met hunne bolle oppervlakten tegen elkander aan ge-
plaatst , als oculair in een zamengesteld mikroskoop ge-
bruikt, terwijl wij hierna zien zullen, dat Gr in dl von Ach,
die weinig later leefde, in zijn zamengesteld mikroskoop al
de lenzen op die wijze paarswijze verbond, en ook anderen
omstreeks denzelfden tijd voor het objectief eene vereeniging
van twee lenzen bezigden. Wat bepaaldelijk het enkelvoudig
mikroskoop betreft, zoo vinden wij bij Joblot (2) er een
beschreven en afgebeeld, waarin twee biconvexe lenzen op
eenen korteren afstand dan bun brandpuntsafstand van elkan-
der verwijderd zijn, zoodat zij derhalve, gelijk Joblot zelf
doet opmerken, te zamen een regt gekeerd beeld van het
voorwerp doen zien. Hij" vervaardigde er ook met plano-con-
vexe lenzen, en plaatste deze in twee afzonderlijke buisjes,
die over elkander gleden, waardoor dan verschillende ver-
grootingen werden verkregen. Later zijn dergelijke vereeni-
gingen van twee weinig vergrootende lenzen als loupen in
gebruik gebleven, en men treft bij de engelsche mikrosko-
pen, die in dc laatste helft der vorige eeuw vervaar-
digd werden, dezelve dikwerf aan. In Pl. II. fig. 14 is er
eene in doorsnede afgebeeld behoorende bij een Adamsch
mikroskoop.
(1) Philosoph. trunsact. 1668. No. 42. p. 842.
(2) Description d'un très petit microscope à deum verres, qui rapre-
sente les objets datu leur situation droite et naturelle. I. c. p. 43.
74 het enkelvoudig diopi'IIIsch mikHoskÜop.
Euler (1) was echter de eerste, die de nuttigheid van
zulk eene vereeniging op theoretische gronden aautöonde,
en. tevens den vorm der lenzen berekende, welke als de
meest gepaste kon beschouwd worden. De uitkomst zijner
berekening was, dat zulk eene doublet moest bestaan uit
eene biconvexe lens en uit eenen meniscus. Bij de eerste
moest de straal der voorste oppervlakte 4,7982 en die der
achtervlakte 0,6083 maal den brandpuntsafstand bedragen.
Bij de tweede behoorde de voorste oppervlakte eenen straal
van —-0,8153 en de achtervlaktc eenen van 0,3248 maal
den brandpuntsafstand te hebben. De onderlinge afstand
dier beide lenzen moest verschillen naar gelang van den
brandpuntsafstand. Het schijnt echter niet, dat Euler's
aanbeveling veel ingang heeft gevonden; althans het is mij
niet gebleken, dat immer zulk eene doublet overeenkomstig
zijne berekening vervaardigd is.
In 1821 nam John Herschel (2) dit onderwerp op
nieuw op. Hij berekende de grootte der krommingen voor
verschillende combinatiën, waarin de aberratiën meer of
minder volledig worden opgeheven. De eerste heeft eenige
overeenkomst met die, welke reeds Euler had voorgesteld;
zij bestaat mede uit eene biconvexe lens vereenigd met eenen
meniscus, doch, terwijl Euler de beide lenzen op eenen
afstand van elkander plaatste, die verschilde met den brand-
puntsafstand van het stelsel, bragt Herschel hunne opper-
vlakten in onmiddelijke aanraking (z. Pl. II. fig. 6}, waarbij dan
voor iederen verschillenden brandpuntsafstand ook de krom-
mingen der lenzen verschillen moeten. De uitkomsten zijner
(1) Recherches sur les microscopes simples et les moyens de les per-
fectionner, Mém. de l'acad. de Berlin. 1764. XX. p. 105.
(2) Philos, transact.. 1821. p. 216.
-ocr page 91-doubletten van eulek en van john herschel. /ö
berekening gaven de volgende krommingen en brandpuntsaf-
standen voor twee zulke doubletten.
I. II.
Brandpuntsafstand der eerste lens -t- 10,000 + 10,000.
Straal der eerste oppervlakte + S,835 S,833.
» tweede » -- 55,000 — 35,000.
Brandpuntsafstand der tweede lens + 17,829 + 5,497.
Straal der eerste oppervlakte -I- 5,688 + 2,954.
» tweede » + 6,291 + 8,128.
Brandpuntsafstand der vereeniging + 6,407 + 3,474.
Bij het gebruik in een mikroskoop moet de bolle zijde
naar het oog zijn toegekeerd.
Deze vereeniging heeft inzonderheid ten doel de opheffing
der aberratie in het midden van het veld; zij is minder
geschikt om de voorwerpen in een uitgebreid gezigtsveld met
gelijke scherpte waarneembaar te maken. Hiervoor voldoet
beter de in fig. 7 afgebeelde vereeniging, ofschoon deze
verre is van met de vorige gelijk te staan in de verbetering
der aberratie. Zij bestaat uit eene lens van den besten
vorm (verg. Dl. I. bl. 45) verbonden met eene plano-convexe
lens, welks brandpuntsafstand tot de eerste staat als 2,6:1.
Herschel bevond dat met eene doublet van deze inrig-
ting, welke eenen brandpuntsafstand van 1,84 E. duim be-
zat, voorwerpen, die 40° ter zijde van de as lagen, nog
met gelijke duidelijkheid konden gezien worden, terwijl het
eigenlijke gezigtsveld. zich tot 75° buiten de as uitbreidde.
Voor loupen zoude dus zulk eene doublet voorzeker zeer
geschikt zijn.
Eene derde vereenigingswijze door Herschel voorgesla-
gen , komt in de hoofdzaak overeen met die, waarvan de
zoo even genoemde Eustachio Divini reeds voor bijna
7G HET ENKELVOUDIG DIOPTßlSCU MIKIIOSKOOP.
900 jaren gebruik heeft gemaakt. Zij bestaat in het plaat-
sen van twee plano-convexe lenzen met de bolle oppervlak-
ten tegen elkander. De berekening leert, dat de aberratie
in dit geval (indien de lenzen van gewoon glas zijn en ge-
lijke kromming hebben) 0,6028 bedraagt van die bij eene
lens van den besten vorm. Neemt men echter twee plano-
convexe lenzen, waarvan de brandpuntsafstanden tot elkander
staan als 1:2,5 (z. tig. 8), dan bedraagt dc aberratie
slechts 0,2481.
Doch hoe verdienstelijk deze pogingen van Herschel
ook waren, hoe juist zijne theoretische beschouwingen en
daarop gegronde berekeningen, zoo hebben zij echter weinig
toegebragt tot de werkelijke verbetering van het mikroskoop,
omdat zij stuitten op de moeijelijkheid der praktische uit-
voering, daar het zeer bezwaarlijk is zeer kleine lenzen, zoo
als die welke in het enkelvoudig mikroskoop voor eenigzins
aanzienlijke vergrootingen gevorderd worden, naauwkeurig vol-
gens vooraf berekende krommingen te slijpen.
Gelukkiger slaagde in dil opzigt Wollaston, wien de eer
toekomt van de doubletten op eene wijze le hebben leeren
inrigten, die veel beter voor praktische uilvoering geschikt
is, dewijl het daarbij minder aankomt op de volkomene
Juistheid van hunnen vorm, dan wel op hunnen betrekkelijken
afstand, iets hetwelk de vervaardiger veel meer in zijne magt
heeft, daar hij dezen zoolang kan wijzigen, tot dat liet door
beproeving der vereeniging blijkt, dat deze de best mogelijke
werking doet. Het was het laatste, dat deze uitstekende man
voor de weienschap verrigt heeft; eene maand na de uitgave
zijner verhandeling (1) over dil onderwerp, slierf hij.
(t) Philos. transact. 1829. p. 9.
-ocr page 93-DOUBLETTEN VAN WOLLASTON. 77
"Wollaston. geraakte op het denkbeeld zijner doubletten,
ZOO" als hij zelf erkend beeft, door de beschouwing van het
oculair voor verrekijkers van Huijgens, hetwelk omge-
keerd zijnde een mikroskoop daarstelt. De doubletten, die
het eerst naar het voorschrift van Wollaston vervaardigd
werden, bestaan uit twee plano-convexe lenzen (Pl. II. fig.
9) elk besloten in een afzonderlijk busje, in dier voege
dat het eene door eene schroef in het andere sluit, zoodat
derhalve eene gemakkelijke en eenvoudige gelegenheid gege-
ven is om den afstand te vinden, waarbij het beeld blijkt de
meeste helderheid en scherpte te bezitten. Dc brandpunts-
afstand der onderste lens moest volgens hem tot die der
bovenste naar het oog gekeerde staan als 1:3, terwijl hij
meende gevonden te hebben, dat dc beste afstand tusschen
hunne platte oppervlakten van 1,4 tot 1,5 maal den brand-
puntsafstand der kleinste lens bedraagt.
Hij gaf tevens de beschrijving van een mikroskoop-gestel
van geheel eigendommelijkcn vorm cn inrigting, waarvan
het hoofddoel bestond in eene meer gepaste verlichting der
door zijne doubletten beschouwde voorwerpen. Later zullen
wij, in het hoofdstuk over de toestellen ter verlichting, op
deze inrigting nader terugkomen, daar zij den eersten grond
heeft gelegd tot verscheidene later in dit opzigt ingevoerde
verbeteringen. Hier willen wij alleen hare beschrijving laten
volgen.
A (Pl. II. fig. 10) is eene koperen buis, ongeveer 6 E. dui-
men lang en 1 duim of meer in doormeter; zij kan met de
schroef g op het doosje, waarin het werktuig, wanneer het
niet in gebruik is, geborgen wordt, worden vastgeschroefd.
Bij l is eene ruime opening in dc buis, bestemd om het
licht te laten vallen op den spiegel f. Boven den spiegel
'J78 HET ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP,
bij i is een diaphragma, hetwelk dient om de buitenste
stralen, welke door den spiegel worden teruggekaatst, af te
snijden. Aan het boveneinde der buis bevindt zich bij e
eene plano-convexe lens, met de vlakke zijde bovenwaarts
gekeerd, van omstreeks | duim brandpuntsafstand. De door
den spiegel teruggekaatste lichtstralen worden door deze lens
vereenigd in o, alwaar in de plaat, die de buis van boven
sluit, en welke als voorwerptafel dient, eene opening is.
Bij d is een getand rad en een rondsel, waaraan de
dubbel gebogen arm ab is bevestigd, waarin de doublet
c wordt geplaatst, welke door ^omdraaijing van de knop d
hooger of lager kan gesteld worden.
Latere vervaardigers hebben in dezen toestel eenige wijzigin-
gen gemaakt, zoo b. v, Dollond in het in fig, 14 afgebeelde
mikroskoop; hier is het rondsel vervangen door eene fijne schroef
waarvan de gerande knop bij s gezien wordt, terwijl ook de voor-
werptafel l door twee schroeven /* en o, die om 90° van elkan-
der verwijderd zijn, in verschillende rigtingen kan worden be-
wogen. Ook is bij dit mikroskoop de verlichtingslens geplaatst
in een kort buisje, hetwelk in de grootere buis op en neder
kan bewogen worden door middel van twee knopjes die door
twee langwerpige openingen in de buis naar buiten komen.
Eene daarvan ziet men in gh en i. Dit heeft ten doel om, door
dc lens digter bij of verder van het voorwerp te brengen, de
verlichting te versterken of te verzwakken, ofschoon men
erkennen moet, dat deze beweeglijkheid der lens niet in het
oorspronkelijke plan van Wol 1 aston lag, die wilde dat het
voorwerp altijd juist in het brandpunt der lens kwam te
liggen (i). !
(1) Ook het mikroskoop, Avaarvan ik mij gedurende eene reeks van ja-
ren mot de glasbollefjes bediende, welker vervaardigingswijze op bl. 55
DOUBLETTEN EN TRIPLETTEN V. PRITCHARD, CHEVALIER, HOLLAND. 79
De door Wollaston uitgedachte doubletten vonden weldra
grooten bijval, en ondergingen tevens eenige verbeteringen.
Vooral waren het Pritchard en Chevalier, die zich hier-
door verdienstelijk maakten. De eerste deed opmerken, dat
de afstand tusschen de beide lenzen, welke door Wollaston
was aanbevolen, niet diegene is, waarop het beeld het
maximum van scherpte en helderheid bezit. Pritchard
kwam tot het besluit, dat die afstand behoort gelijk te we-
zen aan het verschil tusschen de brandpuntsafstanden der
twee lenzen, met inachtneming evenwel van hunne dikte.
Verders bevond hij, dat de betrekking tusschen de brand-
buntsafstanden der beide lenzen geenszins juist 1:3, maar
zeer verschillend kan wezen. Het eenige vereischte is dat
het verschil grooter zij dan de dikte der voorste lens, om-
dat, vooral bij sterke vergrootingen, het brandpunt van
het stelsel des te verder van de onderste lens zal verwijderd
zijn, hoe grooter het verschil is tusschen de brandpuntsaf-
standen der afzonderlijke lenzen. Dit nu is voor het prak-
tisch gebruik der ' doubletten inderdaad van hoog belang.
Pritchard meent daarom, dat de verhouding nimmer
geringer mag wezen dan 1:3, terwijl hij er verscheidene
zeer goede gemaakt heeft, waarin deze 1:6 bedroeg. Ein-
delijk bragt hij tusschen de beide lenzen een diaphragma,
welks beste plaats volgens hem is vlak voor de bovenste
lens. Overigens spreekt het van zelf, dat zulk eene dou-
blet met de grootste zorg moet gecentreerd zijn, terwijl,
beschreven is, heeft eene hiermede overeenkomstige inrigting, Alleenlijk
is de verlichtingslens merkelijk grooter, en dien ten gevolge de buis veij-
der, en is er bovendien onder de voorwerptafel een draaijend diaphragma
aangebragt. Zie de beschrijving en afbeelding in Bulletin des sc. phys,
et natur. 1839,
HET ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
eeomaal de beste stelling der lenzen gevonden zijnde, deze
onveranderlijk daarin moeten worden bevestigd, dewijl, gelijk
Pritcliard verzekert, er soms geheele dagen noodig zijn om
eene uit elkander genomen doublet wederom in orde te brengen.
Chevalier (1) voorzag zijne doubletten (z. fig. 13) mede
van een dergelijk diaphragma rf, waarvan de opening bij o
gezien wordt. Overigens verschilt zijne inrigting zoowel van
de oorspronkelijke Wollastonsche als van die van Prit-
chard daarin, dat hij twee plano-convexe lenzen van gelijken
brandpuntsafstand bezigt, maar waarvan de bovenste merke-
lijk kleiner is dan de onderste, die naar het voorwerp is
gekeerd. De bedoeling hierbij is de lenzen digter bij elkander
le kunnen brengen, waardoor het stelsel minder dik is, en
het levens eene grootere helderheid heeft, terwijl bovendien
hierdoor de ruimte tusschen het voorwerp en de onderste
lens der doublet grooter wordt.
Zoowel Pritchard als Chevalier hebben ook tripletten
voor het enkelvoudig mikroskoop vervaardigd. De inrigting van
dezen heeft hetzelfde beginsel ten grondslag als die der dou-
bletten , doch zij vereischen natuurlijk nog meer zorg in de
bewerking, welke echter beloond wordt door de grootere
scherpte, waarmede zich moeijelijke proefvoorwerpen vertoonen.
Bij de Pritchardschc tripletten^bezit de derde of ach-
terste lens eenen längeren brandpuntsafstand dan de beide
anderen, cn is er ook op eenigen afstand van verwij-
derd. Later heeft Holland (2) eene andere vervaardigings-
wijze aanbevolen, welke zeer geroemd wordt. Zij bestaat
(z. flg. 16) uit drie plano-convexe lenzeu, waarvan de
F
(1) I. c. p. 36.
(2) Transactions of tho Society of Arts. 1832. Vol. XlIX.
80
ipü
-W-I*/:-;:;:-.:.- ïis^^i
Will^illil
doubletten van tftltcilard, van cüevaliea. 81
twee eerste vlak tegen elkander geplaatst zijn, terwijl het
diaphragma zich tusschen deze en de bovenste lens be-
vindt. Zulk eene triplet zoude eenen stralenbundel van 63°
met volkomene scherpte doorlaten.
Dat inderdaad eene doublet of triplet de voorkeur ver-
dient boven eene enkele lens van gelijk vermogen, moge
blijken uit de volgende vergelijking.
Bij een Dollondsch enkelvoudig zakmikroskoop behooren
4 biconve.\:e lenzen, waarvan de vergrootingen bedragen:
N". 1. 77 maal. N".'5. 351 maal.
,, 185 » »> i. 480 « (1).
Een proefplaatje van Nobert als voorwerp bezigende,
bevond ik, dat, onder de gunstigste omstandigheden, door
N°. 1 geen der groepen in streepen werd opgelost, door
N". 2 onderscheidde ik de streepjes in de 4'*" groep, door
N'. 3 in de S*"*, terwijl het ook met N". 4 niet gelukte ccnc
verdere groep op te lossen.
Twee Pritchardsche doubletten, dc eene van 240
malige, de andere van 512 malige vergrooting leverden met
hetzelfde plaatje de volgende uitkomsten op. Door dc eerste
(1) Deze lens is de steiksle gesiejjen glazen lens, welke ik gelegenheid
gehad heb te zien. Er zijn echter nog merkelijk sterkere vervaardigd.
Fontana [Traité sur le veuin do la vipèrc, p, 288) bediende zich, vooc
het onderzoek van het spierweefsel, van eene lens, welke eenen brand-
puntsafstand van duim had, hetgeen voor eenen duidelijkheidsafstand
van 8 duim aan eene 720 maligo en voor die van 25 centim. aan cenc
825 malige vergrooting beantwoordt. Deze zoude echter nog verre ovcr-
trofifen worden door de lenzen van &ould (Schumacher's Astr. Nachr.
vut. p, 104), waarvan de sterkste den doormeter niet minder dan 1100
maal zoude vergrooten. Er wordt echter aiet bijgevoegd voor welken
duidehjkheidsafstand deze vergrooting berekend is, en dat de opgaven der
instrumentmakers in dit opzigt niet altijd te vertrouwen zijn, is mij aieer*
malen gebleken.
III. 6
-ocr page 98-'J82 HET ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP,
: n
kon men de streepjes in de 5'*'' groep, door de laatste die
li in de 6'' groep onderscheiden.
t» Met eene doublet van Chevalier van slechts 48 malige
vergrooting werd de groep opgelost, en met eene an- '
dere, die eene vergrooting van 517 bezit, de 6"''. Met
j eene triplet van denzelfde maker, welke 587 maal vergroot,
|| gelukte het mij echter niet meer dan de 5'' groep opge-
18 lost te zien, iets dat welligt aan eene niet volkomen juiste
!i centrering is toe te schrijven.
ji. Een nadeel, hetwelk de doubletten, maar vooral de tri-
l!
j pletten aankleeft, is de geringe afstand tusschen de voorste
, lens en het voorwerp, welks afstand — gelijk trouwens van
I zelf spreekt, — ook bij de gunstigste verhoudingen, mer-
kelijk geringer is dan bij eene enkele lens van gelijk ver-
I mogen. Bij sterke vergrootingen is men daarom genood-
zaakt zeer dunne glas- of raicaplaatjes als dekplaatjes te ge-
il bruiken, doch voor geringere vergrootingen, die nog gebe-
■ zigd worden tot ontleding op dc voorwerptafel, heeft Che-
valier (i) eene eigene inrigting uitgedacht, bestaande uit
;; eene achromatische concave lens, welke boven de doublet
|| ■
t gebragt wordt. Hoe grooter de onderlinge afstand is, des te
aanzienlijker is de vergrooting, terwijl de overblijvende ruimte
merkelijk meer bedraagt, dan wanneer men de doublet alleen
? gebruikt. Chevalier beveelt deze inrigting niet alleen aan
als mikroskoop voor ontledingen bestemd, maar ook aan oog-
artsen, om daardoor ziekelijk aangedane oogen le beschou-
wen. Daar ik haar echter niet uit eigen ondervinding ken,
zoo kan ik over hare doelmatigheid geen oordeel vellen.
Ook nog een ander gebruik, door Chevalier van zijne
(1) L. c. p. 38.
rnÊm
-ocr page 99-LENZEN VAN VISCIILIJM, GIlÄV's WATERMlKßOSKOOP. 83
doubletten gemaakt (1), moet hier vermeld worden. Hij heeft
hen namelijk voorzien van een kort buisje of ring, waar-
voor een vlak glasplaatje is geplaatst, welks buitenvlakte
zich juiSt op den brandpuntsafstand der lens bevindt, zoo-
dat de daarop gebragte voorwerpen scherp gezien kunnen
worden; ten einde het werktuigje voor oogen van verschil-
lenden duidelijkheidsafstand geschikt te doen zijn, is de ring
met het glasplaatje beweeglijk gemaakt. Deze inrigting is
door hem aanbevolen in stede der Stanhopesche lens
(z. bl. 71), boven welke zij voorzeker in verscheidene be-
langrijke opzigten uitmunt, zoo als: meerdere scherpte en
helderheid, de mogelijkheid om haar sterker vergrootend tc
maken dan deze, en eindelijk de geschiktheid om te beant-
woorden aan den verschillenden accomodatie-toestand van
het oog, terwijl zij er alleen in minder gewigtige punten
voor onderdoet, namelijk in de grootte van het gezigtsveld ,
die minder, en in de prijs, welke natuurlijk merkelijk meer
bedraagt dan die van de eenvoudigere Stanhopesche lens.
385. Wij moeten nu eeue andere reeks van pogingen
vermelden, welke, gedeeltelijk gelijktijdig met de vorige, in
het werk gesteld zijn, om het enkelvoudig mikroskoop te
verbeteren , t. w. die welke betrekking hebben tot het aan-
wenden van andere zelfstandigheden dan glas ter vervaardi-
ging van lenzen.
In de eerste plaats komen hier in aanmerking zulke stof-
fen , welke gemakkelijker den lensvorm aannemen , dan het
moeijelijk tc bewerken glas.
Reeds op een zeer vroeg tijdstip, namelijk in 1655 ,
(J) Compt. f-end, 1841. 8 Mar».
6*
-ocr page 100-84 het enkelvoudig diopi'IIIsch mikHoskÜop.
sloeg Boro 11 us (1) tot dit doel eene oplossing van viscldijm
voor, die in kommetjes gegoten bij bekoeling de lensvormige
gedaante behoudt, terwijl hij zelfs meende, dat zulke visch-
lijm-lenzen beter dan glazen lenzen moesten zijn, daarvoor
als reden gevende: »dat zij meer overeenkomen met de weefsels
en de vochten, waaruit het oog beslaat." Hij schijnt echter
zijnen voorslag niet uitgevoerd le hebben, anders zoude hij
waarschijnlijk weldra het gebrekkige van dien grond hebben
ingezien.
Op het laatsl dierzelfde eeuw bedacht Stephen Gray (2)
eenen kleinen toestel, geschikt om eenen waterdroppel in
stede eener glazen lens of glasbolletje te gebruiken. Zijn
watermikroskoop, afgebeeld in Pl. 11. fig. 17 had de volgende
zamenstelling. Hel bestond uil twee metalen plaatjes af en
be, onderling door eenen schroef bij e verbonden; om deze
schroef als middelpunt kon hel plaatje eb gedraaid worden,
totdat hetzij de spits c, welke voor bevestiging van ondoor-
schijnende voorwerpen, of de ronde opening die voor het
opnemen van vloeistoffen bestemd was, voor de opening in
a te leggen kwam. In deze opening, welke ongeveer
duim groot was, werd, met de spits eener naald, een drop-
pel water gebragt, die daarin den bolvorm aannam en als
vergrootende lens werkte. Voor de toenadering der beide
plaatjes lot elkander diende de schroef d.
Dit watermikroskoop van Gray, schijnt in dien tijd veel
bijval gevonden te hebben, AUhans Zahn (3) en Bion (4)
hebben nog andere voor hetzelfde doel bestemde kleine
(1) Le vero Telescopii inventore, lib, II, p, 51,
(2) Phiios. Transact, 1696. No. ,221. p. 280.
(3) Oculus artificialis, ed. 2=, 1702. p, 750,
(4) Mathematische Werkschule, 3«« Aufl. 1726, p, 43.
,A
l.enzex lit vloeistoffen van brewster, 83
werktuigen beschreven, die ik echter als minder belangrijk
hier voorbij ga. Gray (1) zelf heeft, in stede van water,
ook een vischlijm - afkooksel gebruikt. Ook bezigde hij het
vergrootend vermogen van water met bolle oppervlakten nog
op eene andere wijze; hij boorde namelijk in eene koperen
plaat van d. dikte een gaatje van minder dan d,
doormeter. In deze cylindervormige holte bragt hij nu wa-
ter, waarin zich eenige infusoriën bevonden, indiervoege dat
*
aan beide zijden der opening het water bolvormig boven den
rand uitpuilde. Op die wijze verkreeg hij derhalve eene
kleinen cijlinderlens van water, welks brandpunt binnen den
cijlinder viel, zoodat nu alle voorwerpen, welke op dien af-
stand zich in het water bevonden, sterk vergroot werden gezien.
In onzen lijd heeft Brewster (2) andere vloeistoffen
van hoogeren brekingsindex dan water en geringere vloei-
baarheid tot hetzelfde oogmerk aangewend, namelijk: zwa-
velzuur, oleum castorei, oleum succini, terpenthijnvernis,
copaivabalsem en canadabalsem. Het laatste voldeed hem
het best. Hij bragt, met de punt eener naald of met een
haar, eenen kleinen droppel van het een of ander dezer voch-
ten aan de ondervlakte van een plat glasplaalje, dat vooraf
met eene soda - oplossing was schoon gemaakt. Op die wijze
vormde zich eene plano - convexe lens, terwijl eene bicon-
vexe verkregen werd door ook op de bovenvlakte zulk eenen
droppel te brengen. Hij zegt op die wijze lenzen verkregen
le hebben, te klein om hen nog met het bloote oog le onder-
scheiden. Ook zoude het hem gelukt zijn er grooteren mei
eene nagenoeg hyperbolische kromming te vervaardigen.
(1) Phitos. transact. 1697. p. .^ilO.
(2) New philos. instruments, 1UI9, p. 413, Treatise on the mitros^
cope, 1837, p, 25.
86 HET ENKELVOUDIG DlOPTlUSCli iSllKHOSKOOP.
Eenige dier lenzen bleven meer dan een jaar lang bruik-
baar, en zouden, naar zijue meening, dit nog langer geble-
ven zijn, indien zij voor stof bewaard werden.
Dat men aldus tamelijk goede lenzen, die voor tijdelijk
gebruik geschikt zijn, kan vervaardigen, kan ik bevestigen.
1|; Het best bedient men zich daartoe van een der dunne dek-
|| plaatjes, die tegenwoordig algemeen bij_ de mikroskopen ge-
il voogd worden, waarop men een droppeltje van tamelijk dik-
1 vloeijenden canadabalsem brengt. Intusschen spreekt het van
zelf, dat, terwijl er ons zoovele andere en betere middelen
I ten dienste staan om voorwerpen vergroot te zien, men wel
I' zelden, zoo immer, tot dit hulpmiddel zijne toevlugt zal
behoeven te nemen.
|l| Hetzelfde geldt van de kristallenzen van kleine visschen,
li mede door Brewster lot mikroskopen aanbevolen. Eensdeels
verdroogen deze zeer spoedig, waarbij zij hunnen vorm en
doorschijnendheid geheel verliezen, anderdeels is het zeer
II
li y moeijelijk hen altijd juist zoo in eene opening van een me-
|| talen plaalje, dat in een lensbusje bevat is, te plaatsen,
I dat hunne optische as juist in de gezigtsas ligt. Echter is
|| het mij enkele malen gelukt zeer goed door zulk eene lens
1 te zien, en zelfs herinner ik mij niet immer een scherper
'r cn helderder beeld waargenomen te^ liebben, dan eenmaal
door een kristallensje van eene nog zeer jonge paling, het-
' welk den diameter niet minder dan 336 malen vergrootte.
' ■
?! 580. Doch terwijl alle deze pogingen, om zich op eenen
f gemakkelijkercn weg, dan door het slijpen van glazen len-
i zen, enkelvoudige mikroskopen daar te stellen, ten slotte
1' als mislukt te beschouwen zijn, zoo móeten wij thans an-
dere vermelden, die vruchtbaarder geweest zijn, ofschoon
it'-
-V
lenzen uit edelgesteenten. 87
ook zij, bij de groote verbeteringen, welke later de glazen
lenzen zelve ondergaan hebben, thans gerekend kunnen worden
tot het gebied der geschiedenis te behooren. Ik bedoel het
vervaardigen van lenzen uit bergkristal en verschillende edel-
gesteenten, saphir, granaat, robijn, berijl, topaas en diamant.
Uit de vroegere (z. Dl. l. bl. 53, 55, 50, 55 en 148)
theoretische beschouwingen over dit onderwerp is gebleken,
dat lenzen uit deze verschillende stoffen, vooral dc laatsge-
noemde, vervaardigd, boven glazen lenzen van gelijk ver-
grootend vermogen uitmunten door eene merkelijk geringere
chromatische en sphaerische aberratie, terwijl zij bij gelijke
krommingen aanzienlijk sterkere vergrootingen geven. Dit ge-
deelte derhalve met stilzwijgen voorbijgaande, willen wij hier
alleen stilstaan bij de proefnemingen, die opvolgend genomen
zijn met het slijpen van lenzen uit andere stoffen dan uit glas.
Dat reeds in overoude tijden het bergkristal tot lensvor-
mige stukken geslepen werd, is vroeger (bl. 7} vermeld,
doch de eerste, die hier genoemd moet worden, is Lip-
pershey, dezelfde die in 1608 den verrekijker uitvond, cn
van wien het waarschijnlijk is dat hij, ten gevalle der tot
een onderzoek van zijn werktuig benoemde commissie uit dc
Staten-generaal, eenen verrekijker vervaardigde, waarin de
lenzen uit bergkristal bestonden (1). Zekerder is het echter dat
later Leeuwenhoek lenzen uit dezelfde stof heeft geslepen,
gelijk blijkt uit het vroeger (bl. 41) hieromtrent medegedeelde.
Het schijnt niet, dat na deze beiden iemand uit andere
stoffen dan glas lenzen geslepen had, toen in 1819 Brew-
ster (2) zijne meening te kennen gaf, dat lenzen van dia-
(1) Mo II on van S win den, 5. c. p. 145.
(2) mw phil. /ns{}\ p, 403.
-ocr page 104-88 HET ENKELVOUDIG DIOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
mant geslepen beter dan die van glas zouden zijn, omdat
de diamant bij veel sterker straalbrekend vermogen een ge-
ringer kleurschiflend vermogen heeft. Hij kon echter toen
geenen werkman vinden in staat om zulk eene lens te slij-
pen, doch Hill in Edinburg vervaardigde (1) voor hem
tvvee lenzen, de eene van robijn, de andere van granaat,
en deze bleken inderdaad glazen lenzen verre te overtreffen.
In 1824 vatte Goring hel eersle denkbeeld van Brew
ster weder op, deelde het mede aan Pritchard, en het
gelukte dezen, na vele mislukte pogingen (2), eindelijk op
den December van hetzelfde jaar de eersle diamanten
lens daar te stellen. Deze had echter nog eenige gebreken,
doch korten tijd daarna slaagde hij in de vervaardiging van
tvvee plano - convexe diamanten lenzen van ï'D
brandpuntsafstand, welke voor het gebruik als mikroskoop vol-
komen geschikt waren. Later hebben in Engeland behalve
Pritchard en Hill, ook Adie, Blackie en Veilch, in
Parijs Lerebours, Chevalier en Oberhaüscr, en in Wee-
nen Plössl lenzen uit verschillende edelgeslecntcn geslepen.
Niet alleen echter is het de hardheid dezer edelge
steen ten, waardoor zij veel moeijelijker dan glas te be-
werken zijn, die hunner vervaardiging in den weg staat,
' maar het is inzonderheid hunne kristallijne structuur. Deze
heeft bij het bergkristal, den saphir, den robijn en den
topaas, als behoorende lot de tweeassige kristallen, eene
dubbele breking ten gevolge, en het is daarom volstrekt
noodig, dat bij eene hieruit geslepen lens de optische as
zamenvalt met de as van dubbele breking, iets dat uit den
(!) Treatise m the microscope, p, 14,
(2) Men leze liet omstandig verhaal daaromtrent, door hem zclren me
degedeeld in zijn Microscopic Cabinet, p. 107,
,A
lenzen uit edelgesteenten. 89
aard der zaak moeijelijk met de vereischte volkomene juist-
heid bereikbaar is. De granaat, als behoorende tot het regel-
matige stelsel, heelX geene dubbele breking, doch hier is
daarentegen de kleur hinderlijk, welke, wel is waar, bij zeer
kleine lenzen zeer verminderd is, maar waardoor toch nog
altijd het gezigtsveld eenigermate verduisterd wordt. Wat
eindelijk den diamant betreft, zoo behoort ook deze, gelijk
men weet, tot de gelijkassige kristallen, maar desniettegen-
staande heeft men met sommige daaruit geslepen lenzen twee
of drie beelden, die elkander gedeeltelijk bedekken, waargeno-
men, zoodat zulk eene diamanten lens volstrekt onbruikbaar
was. Brewster (1) heeft de oorzaak van dit op den eersten
blik raadselachtig verschijnsel .nader onderzocht, en bevon-
den dat vele diamanten zijn zamengesteld uit op elkander
liggende lagen van verschillend brekend vermogen. Wanneer
nu deze lagen nagenoeg evenwijdig loopen met de as der
lens, dan kan het niet anders of men moet daardoor even
zoovele beelden zien als er bijzondere lagen ^ijn, doch in-
dien de lens zoo geslepen wordt, dat hare optische as lood-
regt op deze lagen staat, dan zal hun verschillend brekend
vermogen geenen invloed meer kunnen uitoefenen, cn er
slechts een enkel beeld gezien worden.
Daar nu de vervaardiging eener diamanten lens, — de
kostbaarheid der stof zelfs daargelaten, — zeer veel lijd en
moeite kost, zoo is hel van belang vóór de -elijping het
bestaan en de rigting dier lagen te kennen. Het beste
middel daartoe is eerst aan de steen twee vlakken te slijpen
en dan in een donker gemaakt vertrek hierop eene zonne-
(1) Treatise, p. 18, — Ediithvrgh Philos. Transact. VfTf. p. l,«??,
Philos. Mnfras. TTÏ. p. 215.
-ocr page 106-90 HET ENKELVOUDIG DIOPTIUSCH MiKKOSKÜOP.
straal door eeue naauwe opening te laten vallen. Men her-
kent dan de lagen en hunne rigting aan- de verschillende
terugkaatsing der stralen. Brewster beveelt hiertoe ook
nog een ander middel aan, daarin bestaande dat de dia-
mant gedompeld wordt in een glazen vat met kaneelolie.
Uit hooide van het sterk brekend vermogen van dit vocht, wor-
den al de brekingen aan de onregelmatige oppervlakten van
den diamant sterk verminderd, zoodat deze als het ware door-
schijnend wordt, en men de in zijn binnenste bestaande ge-
breken even goed ziet als de bekende streepen in flintglas.
üit hoofde van de vele moeite en bezwaren aan de ver-
vaardiging van leuzen uit edelgesteenten verbonden , zijn zij
dan ook zeer kostbaar. Ziehier de prijzen van zulke len-
zen met de daarbij gevoegde brandpuntsafstanden en ver-
grootingen (voor 10 E. d. duidelijkheidsafstand), zoo als zij
in 1829 door Pritchard vervaardigd werden (Ij.
■SP
SAPHIREN LENZEN. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
I
Prijs van elke lens.
f
5 oC »■ 3 sh. . f 37,80.
Elke diamanten lens kost van 10 oC tot 20 oC dat is / 120
tot f 240.
(1) Schumacher'8 Asironom, JVnchr, 1829. IX, p, 51.
-ocr page 107-LENZEN VAN EDELGESTEENTEN. 9t
PlössI (1) vervaardigde kort daarna dergelijice lenzen
voor de volgende prijzen:
Eene diamanten lens van SOO malige vergrooting . / ISO.
Eene saphiren lens van 400 malige vergrooting. . f 20.
Lenzen van berijl, topaas en bergkristal, van 200
tot 500 malige vergrooting.........f
Chevalier (2) zegt: »eene goede diamanten lens zoude
500 francs kosten, of liever men kan daarvoor geenen prijs
vaststellen." In zijne prijscourant van 1842 zijn zij geno-
teerd tegen 150 francs et plus.
Raadpleegt men nu de ondervinding dan worden deze
groote kosten geenszins opgewogen door de boogere voortref-
felijkheid dier lenzen, vooral niet nadat het zamengestelde
mikroskoop zulke gewigtige verbeteringen heeft ondergaan, en
dit voor eenen matigen prijs te bekomen is. Ik ben niet in
de gelegenheid geweest om diamanten lenzen te beproeven,
en wil gaarne op het getuigenis van Goring en Brewster
aannemen, dat deze lenzen, wanneer zij goed gelukt zijn,
eene groote mate van helderheid en scherpte bezitten, doch
daar er nimmer eene enkele daarmede verrigte waarneming
is medegedeeld, die niet even goed met een aplanatisch za-
mengesteid mikroskoop of zelfs met eene goede doublet had
kunnen verrigt worden, zoo betwijfel ik het zeer of de groote
verwachtingen, welke men daarop gebouwd had, verwezen-
lijkt zijn.
Wal de saphiren lenzen betreft, zoo bevindt er zich eene,
door Pritchard vervaardigd, voor den prijs van ƒ 65, op
hel physisch kabinet alhier. Bij onderzoek bleek, deze lens
(1) Scliumachei's Astr, A'achr, IX. p. 300.
(2) L. c, p. 33.
-ocr page 108-92 HET ENKELVOUDIG DlOPïlUSClI JIIKUOSKÜÜP. '
de hoogst aanzienlijke vergrooting van 990 maal (voor eenen
duidelijkheidsafstand van 28 centim.) te bezitten. In het
Wollastonsche mikroskoop (beschreven op bl. 78) gebruikt,
gelukte het mij de G""" groep van het Nobertsche plaatje
zeer duidelijk opgelost, en ook in de 7"' de streepjes groo-
tensdeels onderscheidenlijk te zien. Dc doubletten en en-
kelvoudige lenzen, welker optisch vermogen in dit opzigt
vroeger (bl. 81) door mij 'vermeld is, kunnen niet met
deze lens vergeleken worden, omdat alle verre voor haar in
vergrooting onderdoen, maar daarentegen bezit een der op
bl. 58 genoemde glasbolletjes een slechts weinig geringer
vergrootend vermogen. Met dit glasbolletje nu, welks ver-
vaardiging niet meer dan eenige minuten tijds heeft gevorderd,
wordt de groep schier even duidelijk opgelost als de
G"*' met de kostbare saphiren lens! Deze uitkomst kan alleen
verklaard worden door als waarschijnlijk aan te nemen, dal
zulk een glasbollelje eenen hyperbolischen vorm bezit, doch
zij is voldoende ten bewijze, dat inderdaad lenzen uit edel-
gesteenten eene thans geheel overbodige weelde zijn gewor-
den; hetgeen bovendien bevestigd wordt door de daadzaak,
dat zelfs in Engeland, waar, gelijk wij zagen, het denkbeeld
hunner vervaardiging het eerst ontstond, men dit reeds we-
der heeft laten varen (1).
Dat overigens ook doubletten cn tripletten uit verschil-
lende edelgesteenten kunnen worden zamengesteld, even goed
als uit glas, spreekt van zelf, als ook dat zulke vereeni-
gingen beter zijn dan enkele lenzen. Zoowel Pritchard
(1) » The ideu is now, i?i /act, alandonnedlegl Quekett over"
dit onderwerp sprekende; Pract, Trcat. on the use of the Microscope.
1818. p, 615.
INIUGTINÜ DER LOUPEN. 95
als Bl actie hebben er onderscheidene vervaardigd, die door
Brewster zeer geroemd worden (1).
587. Wij zouden thans moeten overgaan tol de geschied-
kundige beschouwing van de belangrijkste van alle de verbe-
teringen, die in lateren tijd gemaakt zijn in het optisch ge-
deelte der mikroskopen, te weten het achromatiseren der
lenzen, door hen zamen te stellen uit twee soorten van glas
met verschillend brekend en kleurschiftend vermogen, doch
daar het inzonderheid het zamengesteld mikroskoop is, het-
welk den invloed dier verbetering ondervonden heeft, zoo
willen wij de behandeling van dit gedeelte van het onder-
werp liever tot het volgende hoofdstuk besparen, en dit be-
sluiten met een overzigt van de verschillende werktuiglijke
toestellen, welke tegenwoordig worden gebezigd, om de len-
zen en lenzenstelsels voor praktisch gebruik geschikt te maken.
Hel is bekend, dat men deze toestellen in het algemeen
onderscheidt in loupen en eigenlijk gezegde enkelvoudige mi-
kroskopen. Alhoewel het ter naauwernood zal behoeven her-
rinnerd le worden, dat deze onderscheiding eigenlijk wille-
keurig is, daar er tusschen beide klassen van werktuigen
geene scherpe grens kan getrokken worden, zoo is zij echter
gegrond op het praktisch gebruik, hetwelk men van de len-
zen als vergrootglazen maakt, en wij willen haar daarom
hier behouden.
Loupen zijn dan in het algemeen zulke werktuigen, welke
op eene meer eenvoudige wijze zijn ingerigt, waaraan eene
eigenlijk gezegde voorwerptafel ontbreekt, wier vergrooting
slechts 4 tot hoogstens 20 malen bedraagt, en welke daarom
{!) Treatise. p. 52-
-ocr page 110-94 UEX ENKELVOUDIG DIOPTIUSCII MlKUöSttOOP.
ook niet van eenen naauwkeurigen bewegingstoestei voorzien
behoeven te zijn, waardoor het voorwerp nader bij of verder
van de lens gebragt wordt.
Enkelvoudige mikroskopen, in den meer beperkten zin,
zijn dan zulke werktuigen, waarin niet alleen lenzen of len-
zenstelsels van geringe vergrooting gelijk die in loupen, maar
ook veel sterker vergrootende kunnen gebezigd worden, om
welke reden eene bijzondere tafel voor de voorwerpen, een
daaronder geplaatste spiegel voor doorvallend licht en eene
gepaste beweeginrigting voor het vinden van den juisten af-
stand tusschen voorwerp en lens hierbij volstrekt gevorderd
worden.
Zoowel de loupen als de enkelvoudige mikroskopen kun-
nen dan nog op zeer uiteenloopende wijzen zijn ingerigt,
overeenkomstig het meer bepaalde doel, waartoe het werk-
tuig bestemd, en zelfs is bet zeer moeijelijk, zoo niet on-
mogelijk eenig werktuig van dien aard zoodanig in te rigten,
dat het aan alle eischen even goed voldoet. Doorgaans moet
men het eene voordeel meer of min opofferen om een
ander des tc beter te bereiken.
Wat dan in de eerste plaats de lenzen aanbelangt die
voor loupen kunnen gebezigd worden, zoo vloeit uit datgene
wat reeds Dl. I. bl. 42 cn volg., hieromtrent gezegd is, voort,
dat die welke het algemeenst in gebruik zijn, namelijk de bi-
convexe met gelijke krommingen aan beide oppervlakten, als
de slechtste te beschouwen zijn, uithoofde der sterke sphae-
rische aberratie, welke daarmede plaats grijpt. Veel beter
is eene lens van den besten vorm, dat is eene zoodanige
waarin de krommingen ongeveer tot elkander staan als 1:6,
doch schier even bruikbaar is eene plano-convexe lens, welke
bovendien uit den aard der zaak gemakkelijker te vervaardi-
*
INRIGTING DER LOUPEN. 95
gen en daardoor minder kostbaar is. Bovendien heeft zulk
eene plano-convexe lens nog een ander voordeel; houdt men
haar namelijk met de bolle zijde naar het oog, zoodal de
platte naar hel voorwerp gekeerd is, dan is de aberratie het
kleinst; in de tegenovergestelde houding is het gezigtsveld
merkelijk uitgebreider, doch de aberratie het grootst. Deze
laatste houding is dus gepast om een algemeen overzigt van
eenig voorwerp te erlangen, de eerste daarentegen voor eene
naauwkeuriger beschouwing van deszelfs bijzonderheden, zoo
als b. V. bij het verrigten van ontledingen gevorderd wordt.
Waar het er alleen op aan komt bij een tamelijk groot
gezigtsveld de voorwerpen scherp te zien, zijn ook de God-
dingtonschc loupen of vogelooglenzen (z. bl. 70) zeer
bruikbaar. Bij ontledingen kunnen zij echter niet dienen,
daar het voorwerp veel te digt bij de glasoppervlakte komt.
Hetzelfde geldt van de cijlinderloupcn, maar zoowel deze
als de Coddingtonsche loupen kunnen met voordeel wor-
den aangewend, om de voorwerpen, die zich onder water
bevinden, te onderzoeken, daar zij zonder hinder hierin
gedompeld kunnen worden.
De loupen behooren echter geenszins altijd uil eene enkele
lens te bestaan, maar zij kunnen er ook twee of drie bevallen,
en aldus de reeds meermalen genoemde deugden van dou-
bletten en tripletten bezitten. Doorgaans geschiedt dit ook,
maar in de meeste gevallen is bet duidelijk, dat de vervaar-
digers slechts op bet oog gehad hebben, om een zoo groot
mogelijk getal lenzen van onderscheiden vergrooling in een
kort bestek te vereenigen, maar zonder da| zij bedacht ge-
weest zijn om hunne onderlinge afstanden en krommingen
zoodanig te regelen, dal de eene lens de andere op de
beste wijze ondersteunt, cn de aberratiën daardoor verbeterd
96 HET ENKELVOUDIG DIOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
worden. Somwijlen zelfs gebemt het, dat men loupen aan-
treft met twee plano - convexe glazen, die boven elkander
kunnen worden gebragt, maar alleen zoo dat de platte zij-
den naar elkander toegekeerd zijn, en de lenzen zich dus
tegenover elkander in de slechts mogelijk stelling bevinden,
terwijl diezelfde lenzen zoodanig geplaatst, dat de eene met
hare bolle zijde naar de vlakke der andere of wel beide
bolle" oppervlakten naar elkander toegekeerd zijn, bij gelijke
vergrooting een veel scherper en duidelijker beeld zouden
geven. Nog scherper en duidelijker echter zal dit beeld
zijn, indien de beide lenzen volgens de regelen die voor dou-
bletten in het algemeen gelden (z. bl. 77 en volg.) met elkander
verbonden worden, en ook de gepaste afstand in het oog
wordt gehouden, gelijk zulks b. v. in de Frauenhofer-
sehe loupe, welker doorsnede in Pl. II. fig. 15 is afgebeeld,
geschied is.
Voor de meeste praktische doeleinden, waartoe loupen
gevorderd worden, en bij de geringe hier gevorderde ver-
grooting, zijn plano-convexe lenzen geheel toereikend. Wenscht
men echter eene loupe te bezitten, die nog meer vrij van
beide aberratiën is, dan verdienen voorzeker de van achro-
matische lenzen voorziene loupen, zoo als deze tegenwoordig
bij de meeste makers van mikroskopen te verkrijgen maar
I
het eerst door Plössl vervaardigd zijn, de voorkeur, terwijl
eindelijk voor het geval, dat men inzonderheid een gezigts-
veld van aanzienlijke uitgebreidheid verlangt, de periskopische
doublet van Herschel (z. bl. 75 Pl. II. fig. 7) in de eerste
plaats in aanmerking moet komen.
588. De wijze, waarop eene lens of ^eene verbinding van
lenzen tot loupe gevat is, is mede niet geheel onverschillig.
ZAKLOIII'EN. 97
Ook deze hangt af vau het doel, waartoe dc loupe hestemd
is. Bestaat dit in het overzien vau een groot gedeelte van
het voorwerp op eens, dan behoort het hulsel, dat de lens
omgeeft, slechts weinig of niet boven deze uit le puilen,
opdat men gelegenheid hebbe het oog digt bij hare opper-
vlakte te houden. Doch wil men vooral de in het midden
van het gezigtsveld gelegen voorwerpen of deelen vau eenig
voorwerp scherp zien, dan is het beter de lens of het len-
zenstelsel op den bodem van een kort kokertje te plaatsen,
welks deksel eene opening heeft, waarboven het oog gehou-
den wordt, op de wijze afgebeeld in Pl. II. fig. 15.
Voor zakloupen is de algemeenste en voorzeker ook de
verkieslijkste vorm die, welke in fig. 19 is afgebeeld, doch
nog op onderscheidene manieren kan gewijzigd worden, eu,
in stede van twee, ook ccn, drie, vier of zelfs meer lenzen
kan bevatten. Zulk eene zakloupc is een der nuttigste, ja
, onontbeerlijkste werktuigen voor iederen natuuronderzoeker,
en het zal derhalve niet ongepast zijn hier iets te zeggen
over hare beste inrigling, te meer daar de ondervinding
leert, dat, hoe eenvoudig ook de beginselen zijn, waarop
de zamenstelling van dit kleine werktuig berust, zij toch
door velen niet worden begrepen of in toepassing gebragt.
Zonder echter in eene herhaling te treden van het reeds
gezegde betreffende de verschillende vormen van lenzen
en hunne combinatiën, welke hier de voorkeur verdienen,
wil ik liever als voorbeeld de malen en brandpuntsafstanden
opgeven van de lenzen eener zakloupe, welke, zoo niet voor
alle, dan toch voor verreweg de meesle doeleinden, waartoe
men dit werktuig bezigt, volkomen geschikt is.
De beide lenzen behooren plano-convex te zijn, cn zoo-
danig geplaatst, dat, wanneer zij vereenigd gebruikt wor-
in. 7
■J04 HET ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
den, de bolle zijde der kleinste meest vergrootende lens
naar de platte zijde der andere gekeerd is. Gepaste brand-
puntsafstanden en middellijnen der lenzen zijn de volgende.
Voor de zwakste 50 millim. brandpuntsafstand en eene vrije
opening van 25 millim. Hare vergrooting bedraagt dan 6
malen den doormeter. De sterkste lens kan eene opening
hebben van 15 millim,, eenen brandpuntsafstand van 25
millim., en gevolglijk een vergrootend vermogen van 11 ma-
len. Zijn nu de lenzen zoodanig gevat, dat, indien zij
boven elkander gebragt worden, hunne optische middelpunten
5 millim. van elkander verwijderd zijn, dan bedraagt de brand-
puntsafstand der vereeniging 18 millim,, en de vergrooting
15 malen, Mogt men overigens voor een bepaald doel
zwakkere of sterkere combinatiën verlangen, dan laten zich
de brandpuntsafstanden der biertoe gevorderde lenzen bere-
kenen volgens de in Dl. 1, bl, 128 en 152 gegeven regelen.
Het in fig. 19 bij a afgebeelde diaphragma wordt, bij het
gebruik der loupe als doublet, tusschen de beide lenzen
gebragt; voor de zoo even genoemde lenzen kan het eene
opening van 5 millim, in middellijn hebben.
Wat de stof betreft, waaruit het overige van het werktuig
gemaakt is, metaal, schildpad, ivoor of hoorn, zoo is zulks
tamelijk onverschillig. Alleenlijk moet men bij het aan-
P
■i
i
k-.
f
1
ï,
koopen eener loupe nog op twee punten letten, vooreerst
of de lenzen zoodanig boven elkander kunnen gebragt wor-
den, dat hunne optische assen zamenyallen, en ten tweede
of de lenzen op cene behoorlijke wijze in hunne hulsels be-
vestigd zijn. Bij vele zakloupen, die in den handel voorko-
men en welker hulsel uit hoorn bestaat, worden de lenzen
tegengehouden door desgelijks hoornen ringen, die in de
opening vastgelijmd zijn. Draagt men'j nu zulk een werk-
LOL'l'ENüRAGEKS.
tuig iu deu zak, dan duurt het niet lang of, ten gevolge
der huiduitwaseming en der hygroscopiciteit van het hoorn
en de lijm, laat de ring los en de lens valt er uit. Beter
is het daarom ivoren ringen tot dit doel te bezigen, maar
het verkieslijkst zijn metalen ringen van buiten van een
schroefdraad voorzien, welke in de opening vastgeschroefd
kunnen worden.
389. Bij hel gebruik, dat vau de loupe tot ontleding of
lol anderen fijnen handenarbeid gemaakt vvordt, is het noo-
dig haar aan een gepast gestel te bevestigen, hetwelk ver-
oorlooft de lens op eenen behoorlijken afstand van het voor-
werp le kunnen vaststellen. Hiervan nu beslaan zeer ver-
schillende soorten.
De reeds vroeger (bl, 63) beschreven loupcndrager van
Joblot (afgebeeld in Pl. H. fig, 18), later eenigzins gewij-
zigd door Trembley, eu door Lyonet van eene afzonder-
lijke voorwerptafel en daaronder geplaatslen spiegel voorzien
(z. fig. 20), is voorzeker onder allen diegene, welke veroor-
looft het vergrootglas met gemak in de meeste rigtingen te
brengen, daar zij naar alle zijden beweegbaar is. Echter is
deze groote beweeglijkheid juist oorzaak, dal een loupcndra-
ger van dit maaksel bij veelvuldig gebruik weldra onbruikbaar
wordt, daar de bolgelediugen slijten en verlamd worden.
Beter, hoewel iels meer beperkt in hun gebruik, zijn daar-
om andere loupendragers, waarvan wij er hier nog eenige willen
beschrijven', welke zich door hunne doelmatigheid aanprijzen.
Op eene zeer eenvoudige wijze is de in fig. 25 afgebeelde
toestel ingerigt. Zij bestaal uil eene gewone zakloupe, welke
van achteren bij c eene vierkante opening heeft, lot opne-
ning van het vierkante regthoekig gebogen staafje rf, hetwelk
yö
6*
-ocr page 116-iOO HET ENïfELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
aan een kokertje bevestigd is, dat over de ronde staaf a
glijdt, en daarop met eene klemschroef h kan vastgezet
worden; het voetstuk is van massief koper. Reeds voor vele
jaren zijn loupendragers meer of min hiermede in maak-
sel overeenkomende in gebruik geweest; de hier beschrevene
is, naar de aanwijzing van Lister, door Smith en Beek
te Londen vervaardigd (1).
Nog bruikbaarder doch tevens merkelijk zamengestelder cn
kostbaarder is de loupendrager van Ross (2), afgebeeld in
Pl. IL flg. 24. Deze bestaat uit een rond voetstuk van
11 E. duim in doormeter, waarop eene korte buis a staat,
waarin eene tweede b op en neder schuift; aan haar bo-
veneinde bevindt zich eene schroefgeleding c, waaraan de
vierkante buis d bevestigd is; hierin glijdt de vierkante staaf
e, aan het einde voorzien van eene tweede geleding g en ver-
bonden met den ring h, die bestemd is om de lenzen op
te nemen, welke in busjes gelijk aan A besloten zijn. Door
de geleding c kan dc vierkante staaf op cn neder worden
bewogen, om de lens op den juisten afstand van het voor-
werp te brengen, en, daar de staaf e in de vierkante buis
d glijdt, kan de afstand tusschen de lens en het gestel
worden vergroot of verkleind; de geleding g dient om de
lens horizontaal te plaatsen of onder eenigen hoek, waaron-
der men een voorwerp wenscht waar te nemen. Eindelijk
kan door de buis b meerder of minder uit te trekken, de
afstand tusschen de tafel en den geleden arm worden veran-
derd. Op de prijscourant van Ross is deze lolipendrager
met twee lenzen genoteerd tegen 1 14 sh. of f 20,40.
Merkelijk eenvoudiger en schier even doeltreffend ingerigt
(1) Quekett, 1. c. p. 34.
(2) Quekett, 1. c. p. 55.
-ocr page 117-LOÜPENURAGERS. 'lOt
is dc toestel van Strauss Durchkeim (1) afgebeeld iu fig. 2G.
Op eene langwerpig vierkante metalen of houten met lood be-
zwaarde plaat a, verhelfen zich twee koperen slijlen b en c van
ongelijke lengte. De loupe wordt gedragen door den arm d die
aan haar uiteinde van twee geledingen gg is voorzien. Het on-
gelede gedeelte heeft bij c eene scharnier verbonden aan eenen
ring, die langs de stijl b glijdt, terwijl bij ide arm door eenen
tweeden ring gaat, die door eene scharnier f verbonden is met
de voorwaarts gebogen stijl c. Het is duidelijk dat op die wijze
de arm d als een soort van hefboom werkt, en de loupe op
alle willekeurige hoogten kan-gesteld worden.
Ook de door v. Mohl (2) aangeprezen inrigling voldoet
aan de meeste oogmerken, en is tevens geschikt om bij
doorvallend licht le arbeiden. Zij bestaat (z. Pl. II. fig. 25)
uit een kastje ab vau 15 tot 20 centim. lengle, 8 centim.
breedte en hoogte, hetwelk aan de eene naar het venster
toegekeerde zijde open is, eenen vlakken spiegel beval, die
om eene as ronddraait, en door eene aan de regterkant
uitstekende knop kan worden bewogen; van boven, bij fg,
is eene opening, die met eene glasplaat kan gesloten wor-
den. De loupe c wordt opgehangen aan eenen arm, die
twee scharniergeledingen dc heeft, en op de linkerzijde van
het kastje vastgeschroefd »is.
Voor dergelijke doeleinden is ook de lafel bestemd, welke
door mij in Dl. II. bl. 110 is beschreven, en op Pl. I. fig. 3
van helzelfde deel afgebeeld, waarop ook loupendragers van
zeer verschillend maaksel, en van een verplaatsbaar voetstuk
voorzien, kunnen gebruikt worden.
(1) Traité pratique ei théorique d'anatomie comparative, Paris. 1842.
r. p. 72.
(2) Mikrographie. p. 25.
-ocr page 118-'J02 HET ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP,
390. Het getal der verschillende enkelvoudige mikroskoop-
gestellen, welke in onzen leeftijd reeds vervaardigd zijn, en
meerendeels door de thans levende optische instrumentma-
kers nog worden vervaardigd, is tamelijk groot, ofsciioon zij
nu minder dan voor eenige jaren in gebruik zijn, daar het
enkelvoudig mikroskoop, sedert de aanzienlijke verbeteringen
in het zamengestelde aangebragt, veel van deszelfs vroegere
uitstekendheid verloren heeft.
Zonder aanspraak te willen maken op eene geheel volle-
dige optelling van alle, zelfs van de geringere wijzigingen
door onderscheiden vervaardigers daarin gemaakt, willen wij
hier eenige der enkelvoudige mikroskopen van de meest be-
kende makers beschrijven, vooral die, welke in een of ander
opzigt eene meer bijzondere vermelding verdienen.
Reeds zagen wij, dat in de laatste helft der vorige eeuw
door Cuff het enkelvoudig mikroskoop van eenen regtop-
staanden stam met daaraan bevestigde voorwerptafel en be-
weegbaren lensdrager voorzien was. Eene in het wezen der
zaak daarmede geheel overeenkomstige inrigting treffen wij
nog heden ten dage aan bij de mikroskopen van Ch. Che-
valier, bij dat van Raspail door Dele uil vervaardigd,
bij die van Smith en Beek, het zakmikroskoop van Prit-
chard, een der enkelvoudige mikroskopen van Ross, dat
van PlössI, van Körner en verscheidene andere. Sommi-
gen hunner hebben echter ook aan hunne mikroskoop-gestel-
len eenen daarvan meer of minder afwijkenden vorm gegeven,
waardoor zij, vooral voor het gebruik van sterke lenzen en
lenzenstelsels, bruikbaarder, doch tevens merkelijk zamenge-
stelder en kostbaarder geworden zijn. Bij anderen heeft men
meer bepaaldelijk len doel gehad hen zoodanig in tc rigten,
dal zij voor ontledingen van kleine voorwerpen geschikt
ENKELYOÜDI« MtllROSKOOP VAN CHEVALiE«. 1 Oü
waren, terwijl eindelijk eenigen zich hebben toegelegd op
het uitvinden van zulke gestellen, welk zoo klein en beknopt
mogelijk zijn, ten einde een sterk vergrootend mikroskoop
overal met gemak bij zich te kunnen dragen.
Het enkelvoudig mikroskoop van Charles Chevalier te
Parijs, is afgebeeld in Pl. HL fig. 1. Als voetstuk dient
het kistje cc, waarin het werktuig geborgen wordt, wanneer
het niet wordt gebruikt, en waarop de holle vierkante stam
t kan worden vastgeschroefd, waarin eone tweede vierkante
staaf gr, die van achteren zaagsgewijs is ingesneden, door
middel van een getand rad, waarvan r de knop is, kan
worden op en neder bewogen. Aan het boveneinde der staaf
(j bevindt zich het regthoekig daarmede verbonden stuk a,
aan het uiteinde voorzien van eenen ring tot opneming van
de verschillende doubletten, welk(? bij dit mikroskoop gevoegd
zijn. Voor de voorwerpen dient de vierkante plaat p, welke
in de eene rigting 8, in de andere 6 centimeters breed is,
en in het midden eene'ronde opening heeft, waaronder de
draaijende schijf n is geplaatst, welke openingen van ver-
schillenden doormeter heeft, en als diaphragma dient tot wij-
ziging van de intensiteit der verlichting; m is de spiegel,
welke aan de eene zijde hol, aan de andere vlak is, en
door middel van het vierkanten hulsel b langs den stam t
op en neder kan geschoven worden. De geheele hoogte van
het gestel is 14 centim. Dit mikroskoop is voorzien van
doubletten, waarvan inzonderheid de minder vergrootende,
dat is die welker gebruik het meeste nut heeft, een bij uit-
stek zuiver en scherp beeld geven. (Vergelijk omtrent hen
het reeds op bl. 82 medegedeelde).
Volgens de prijscourant van Chevalier van 1842, be-
draagt de prijs van dit mikroskoop, voorzien van twee dou-
■J04 HET ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
bietten, 70 francs. Elke doublet van 40 lijnen (11 malige)
lot 1 lijn brandpuntsafstand (110 malige vergrooting) kost
10 francs, die van i lijn (920 mal. vergr.) IS francs, en
van I lijn (440 mal. verg.) 20 francs. Met een volledig
stel van zeven doubletten en eene acbromatische concave
lens (z. hierover bl. 82) is de geheele prijs van hel mikros-
koop 180 francs {f 71,40).
Chevalier (1) heeft ook eene beschrijving en afbeelding
(z. Pl. III. flg. 2) gegeven van het anatomisch mikroskoop
van Lebaillif. Hier rust eene breede vierkante voorwerpta-
fel p op twee stevige ronde stijlen cc. De stam g is aan
de voorwerptafel bevestigd; de beweging geschiedt op de-
zelfde wijze als bij het Chevaliersche mikroskoop, doch de
lenzenarm s kan door middel van een getand rad in het
hulsel l heen en weder worden bewogen. In de ronde ope-
ning der voorwerptafel wordt dc met eene glazen plaat o
bedekte trommel b geplaatst, welke op en neder kan worden
geschoven, cn aldus hooger en lager gesteld.
De inrigting van dil mikroskoop voor hel bepaalde oog-
merk, om ontledingen onder de lens tc verrigten, is voor-
zeker doelmatig, daar de groote voorwerptafel en de stevig-
heid, welke hel gevolg van haar rusten op twee stijlen is,
als voordeelig le beschouwen zijn. De handen vinden na-
melijk hunne rustpunten op de voorwerptafel ter weerszijden
van den trommel, waarop het voorwerp, dat ontleed moet
worden, geplaatst wordt. Minder noodig schijnt de beweeg-
baarheid van den lenzenarm s, daar het voorwerp wel altijd
op een glasplaatje of iu een bakje met vocht zal liggen,
cn dit voor het minst even gemakkelijk, kan verplaatst en
(1) L. c. p. 37.
-ocr page 121-ENKELVOUDIGE MIKROSKOPEN VAN LEBAILLIF, VAN PLÖSSL. 105
onder- de lens gebragt worden, waarbij nog komt, dat, door
de lens lelkens boven een ander gedeelte van de voorwerp-
tafel te brengen, ook de verlichting eene verandering ondergaat.
591. Het enkelvoudig mikroskoop van Simon PlössI te
Weenen, is afgebeeld (1) in Pl. IH. fig. 5. Het heeft
eenen driehoekigen stam a van 10 centim. hoogte, aan welks*
achterzijde zich de zaag van het rondsel c bevindt. Met
het kistje, op welks deksel een ring b geschroefd is, waarin
de mikroskoopstam geschroefd wordt, heeft het geheele werk-
tuig eene hoogte van 15 centimeters. De voorwerptafel d
wordt door het rondsel naar de lens toe bewogen; zij is
vierkant, 5 centim. breed, en heeft eene opening van 2 centim.
Op hare bovenvlakte bevindt zich een hoefijzervormige veer-
klem e, welke door eene spiraal veer / naar beneden getrok-
ken wordt. De arm gr, welke de lenzen draagt, kan in
eene horizontale rigting om zijn bevestigingspunt aan de
spits van den stam gedraaid worden. Tot verlichting dient
een holle spiegel van 2,5 centim. in doormeter.
Ik zelf ken dit mikroskoop niet. V. Mohl prijst deszelfs
eenvoudigheid, maar laakt er aan: 1° de beweging van de
voorwerptafel naar de lens, 2° de geringe grootte van de
voorwerptafel, 5° het gebrek aan eenige inrigting om de
verlichting te wijzigen, terwijl de veerklem en de horizontale
draaijing van den lenzenarm hem overtoHig voorkomen.
Op de prijscourant van PlössI vindt men het op de vol-
gende wijze genoteerd:
Met drie doubletten van 12 tot 100 malige vergrooting
50 Conv. Guld. {f 57).
(1) Naar v. Mohl, 1. c. T. II. Hq. l.jp, 50.
-ocr page 122-log liET ENKELVOUDIG DlOl'TlUSCll MIKROSKOOP.
Met zes doubletten, van 12 tot 500 malige vergrooling,
56 Couv. Guld. [f 69).
Het door Körner te Jena vervaardigde enkelvoudige mi-
kroskoop komt met het vorige zeer na overeen. Het heeft
(z. flg. 4 (4)) eenen vierkanten stam van 8 centim. hoogte,
aau de achterzijde zaagsgewijs ingesneden. De voorwerptafel
d is- vierkant, ruim 5 centim. breed, en kan door eene
klemschroef c tegen den slaiip worden vastgezet. De lenzenarm
h kan horizontaal gedraaid worden. De verlichting geschiedt
door eenen hollen spiegel van 2,5 centim. doormeter, terwijl
een draaijend diaphragma e met twee openingen zich onder de
voorwerptafel bevindt. Op de voorwerptafel zijn twee veer-
klemmen en gr, waarvan de eene f door eene schroef
kan worden gespannen.
Dit werktuig is zeer aanbevolen door Schleiden (2).
Blijkens zijne beschrijving behooren er vier doubletten bij
van eene heldere en vschoone '15—120 malige vergrooting.
V. Mohl (5) daarentegen vond de sterkere doubletten zeer
middelmatig, en, ofschoon hij de geheele inrigling niet on-
doelmatig oordeelde, zoo kwamen hem echter de beweegbare
voorwerptafel en de daarop geplaatste veerklemmen minder
geschikt voor. Overigens bedraagt de prijs van dit mikros-
koop niet meer dan 17 Thaler dat is 50 gulden.
592. De enkelvoudige mikroskopen van Pritchard te Lon-
den hebben een gestel van zeer uiteenloopend maaksel, al naar
gelang van het bijzondere doel, waartoe zij bestemd zijn.
(1) Mede naar v. Mohl, 1. c, T. II. lig. 1. p. 57.)
(2) Gmndsüge der WissenschußUehcn Botanik, 2"= .\ull, 1815, I, s. 97.
(3) L. c, s, 57 noot.
-ocr page 123-enkelvoudige mikboskopen van pnitgiiaud. 107
Zijn zakmikroskoop (1) komt in de hoofdzaak overeen met
de tot hiertoe beschreven werktuigen, doch munt uit door
beknoptheid, daar het in deszelfs geheel nog geen 6 centi-
meters hoog is, en dus zeer geschikt om medegedragen te
worden, daarentegen ongeschikt voor ontledingen.
Hiervoor bepaaldelijk ingerigt is dat, hetwelk in Pl. IU.
fig. S is afgebeeld. Een zware drievoet draagt eenen ste-
vigen ronden koperen stam, waaraan het overige van het
gestel is opgehangen. Ä is een houten blok, bij a en A
eenigzins uitgehold om er de armen op te laten rusten. In
het hieraan bevestigde holle vierkante stuk c beweegt zich
'de getande staaf d op en neder, door ronddraaijing der
knop e. De arm f kan rondgedraaid worden; aan zijn uit-
einde h is eene bolgeleding, waardoor de lensdrager i in
alle rigtingen beweegbaar is. De vierkante voorwerptafel k
is van eene beweegbare slede voorzien, waarvan de beide
knoppen bij p uitsteken, en van een vierkante bakje l met
glazen bodem, waarin de ^ter ontleding bestemde voorwerpen
worden geplaatst.
Men kan niet ontkennen dat deze toestel in vele opzigten
aan deszelfs doel beantwoordt, doch tevens noodeloos zamen-
gesteld en daardoor kostbaar is. Het gebruik van een hou-
ten blok om er de armen op te laten rusten is, wel is waar,
beter dan een metalen rustpunt, omdat hout de warmte
minder geleidt, doch zulk een aan het mikroskoop zelf be-
vestigd houten blok, hetgeen het geheele werktuig zeer ver-
zwaart, en daarin eene buitengewone vastheid en stevigheid
vordert, kan bij elk ander mikroskoop vervangen worden door
ter zijde daarvan geplaatste blokken van gepaste hoogte cn vorm.
(1) Microscopie Cahinet, p. 213.
-ocr page 124-1Ü8 HET ENKELVOUDIG DIOPTKISCH MIKKOSKOOP.
Een derde enkelvoudig mikroskoop van Pritchard is af-
gebeeld iu Pl. UI. fig. 6 A en In il is het geheele werktuig
iu eene hellende houdiug voorgesteld, maar het kan ook iu
eene vertikale of horizontale steUing gebruikt worden. De
ronde stijl b rust op de drie pooteu aaa. Boven aan deze
stijl is eene scharniergeleding verbonden met den koker
waarin de eigenlijke uit buizen bestaande stam van het mi-
kroskoop door middel eener klemschroef wordt vastgezet.
Binnen in de buis c glijdt eene buis A, verbonden met
eene schroef, welke er door heen gaat tot aan de driehoe-
kige buis of staaf %, die de lenzeuarni draagt, waarin de
leus bij j geplaatst wordt. Voor de toenadering der lens
tot het voorwerp dient vooreerst de op en neder glijdende
béweging der buis /i, terwijl eene juiste instelling bereikt
wordt door omdraaijing der gerande knop k. De voorwerp-
tafel l is bevestigd aan het driehoekige stuk t- ter vasthou-
ding der voorwerpplaatjes en schuifjes dient een spiraalveer-
toestel, die door eene bajouetgeleding aan de voorwerptafel
wordt bevestigd, terwijl er diaphragmata met verschillende
openingen iu kunnen gebragt worden. In de daaronder ge-
plaatste buis q is eene verlichlingslens bevat; d is de spiegel,
welke aan de buis c hooger eu lager kan gesteld worden,
terwijl in e ook nog eene verlichtingslens kan worden ge-
plaatst, welke niet iu de figuur is afgebeeld.
Eene doorsnede van den stam rek is afgebeeld in B, ten
einde de werktuiglijke inrigting voor dc beweging beter te
doen zien. In hel holle driehoekige stuk r, dat geschroefd
is op den top van den stam, bevindt^ zich dc driehoekige
buis i, waaraan dc leuzenarm bevestigd is. Iu het beneden-
einde van deze buis ^is een klein stuk ü, waarin eene
fijne schroef s draait door middel van de gerande koop
ENKELVOUDIGE MIKROSKOPEN VAN ROSS. 109
h, waarmede zij verbonden is. Het boveneinde eener spi-
raalveer, in de figuur afgebeeld, drukt tegen het stuk
i' aan den bodem der driehoekige buis, terwijl haar be-
nedeneinde stuit tegen eene stop bevestigd binnen in de
buis h. VYordt derhalve de schroef benedenwaarts gedraaid,
dan voert zij de buis i en daardoor tevens den lenzenarm
mede, terwijl het omgekeerde plaats heeft, indien de schroef
in de tegenovergestelde rigting bewogen wordt. De spiraalveer
dient alleen tot regeling der beweging, bepaaldelijk tot weg-
neming van den zoogenaamden dooden gang der schroef.
Dit werktuig bezit derhalve eene dubbele beweging voor
de toenadering der lens tot het voorwerp, eene grovere en
eene fijnere, en is als zoodanig beter ingerigt dan de lot
hiertoe beschrevene voor het gebruik van zeer sterk vergroo-
tende lenzen, doubletten enzv.
392. Nog volkomener is de inrigting van het enkelvoudig
mikroskoop door Andreas Ross in 1831 het eerst voor
Wn. Valentine vervaardigd en afgebeeld in Pl. Hl. fig. 7,
in A van ter zijde, in B van achteren cn gedeeltelijk
geopend gezien, ten einde de werktuiglijke inrigting duide-
lijker te vertoonen. Het wordt gedragen door den drievoet
aaa, waarop eene stevige holle zuil h staat, waaraan de
voorwerptafel c is bevestigd, welke bovendien door de twee
schuinsche stukkeu rr gedragen wordt. Boven op de zuil
is, door middel van drie schroeven, een kapiteel e beves-
tigd, hetwelk in deszelfs as eene driehoekige holte heeft,
waarin zich de driehoekige buis f bevindt, welks beneden-
einde gaat door eene dergelijke buis binnen in de buis b
besloten. Deze driehoekige buis glijdt op en neder door de vast-
staande schroef verbonden met de gerande knop 0, welke
iio HET ENKELVOUDIG DIOPTIUSCH MIKUOSKOOI'.
onder de zuil geplaatst is. Deze dient voor dc fijne instel-
ling. Aan den top en aau den boden der driehoekige buis,
bij g en nabij /?, zijn twee stukken aangebragt, met drie-
hoekige holten daarin, waarin de driehoekige staaf s past,
en op en neder bewogen wordt door het rondsel en de ge-
rande knop t. Op die wijze wordt de grovere instelling ver-
kregen. Deze veroorlooft de lens tot op 7,5 centim. van
het voorwerp te verwijderen. De schroef, welke voor de
fijne beweging en naauwkeurige instelling dient, heeft 50
draden in den E. duim, en de gerande knop o is, overeen-
komstig den voorslag van Solly, verdeeld io 100 deelen,
hetgeen veroorlooft de op en neêrgaande beweging in 5000'"
deelen van den E, duim te meten, en een middel aan de
hand geeft voor de bepaling van de dikte der zich onder
de lens bevindende voorwerpen.
De arm f/, welke dc lens draagt, is aan de driehoekige
staaf s bevestigd door middel eener kegelvormige pen,
waarop hij horizontaal kan gedraaid worden, terwijl de arm
zelf verlengd en verkort kan worden door het rondselwerk
bij h. De lens kan derhalve boven alle punten der voor-
werptafel worden gebragt.
De groote voorwerptafel c bestaat uit drie platen; de on-
derste is tegen de zuil aan bevestigd, de beide andere ziju
hierop beweeglijk, door middel van twee schroeven, waarvan
de eene bij q gezien wordt, terwijl de andere achter de
voorwerptafel verborgen is. Door deze beide schroeven wordt
de voorvvei;ptafel bewogen in twee rigtingen, de eene regt-
hoekig op de andere. Op de bovenste der drie platen is de
trommel u geplaatst met eene hoefyzervormige voerplaat om
de voorwerpplaatjes tusschen te bevestigen. I
De verlichtingstoestel bestaat vooreerst uit den spiegel w.
-ocr page 127-ENKELVOUDIGE mikuoskopen VAN uoss. 1 1 i
dio aau de eene zijde hol aan de andere vlak is, en len
tweede uit de onder de voorwerptafel vastgeschroefde buis
OG, waarin zich eene verlichlingslens bevindt, die door middel
van twee buitenwaarts uitstekende pennetjes, waarvan een
bij ij gezien wordt, hooger en lager kan worden gesteld.
Het lijdt geen twijfel of, onder alle bekende vormen van ge-
stellen voor het enkelvoudig mikroskoop, is ditdatg«ne, hetwelk
de meeste goede eigenschappen in zich vereenigt. Voor het
meer beperkte doel, waartoe tegenwoordig het enkelvoudig
mikroskoop inzonderheid dient, de ontleding van voorwerpen
namelijk, kan het, wel is waar, als al te zamengesteld wor-
den aangemerkt, doch hetzelfde gestel kan ook met eene
zeer geringe wijziging, in dat van een zamengesteld mikros-
koop worden veranderd, gelijk door Ross dan ook gedaan
is, en hierbij komen de onderscheidene middelen ter bewe-
ging, die aan dit gestel op eene inderdaad allezins voldoende
wijze zijn aangebragt, le stade.
Ross vervaardigt overigens ook veel eenvoudiger ingerigte
gestellen voor enkelvoudige mikroskopen, welke in de hoofd-
zaak overeenkomen met de reeds beschrevene van Chevalier.
Op zijne prijscourant worden er twee genoemd, waarvan
het eene, met vier enkelvoudige lenzen van 1 tot duim
en eene doublet van ^^^ duim brandpuntsafstand,
kost.........4 c< 44 sh. 6 d. (ƒ S7).
Een dergelijk met eene grootere voorwerptafel
voor ontledingen en betere bewegingsmiddelen,
kost.........6 de '16 sh. 6 d. (/■ 82).
Doubletten van duim tot duim brandpuntsafstand
kosten.....15 sh. lot 1 d^ 10 sh. {f 9—/' 18).
Eene triplel van duim brandpuntsafstand
kost.......... : 3 cC 40 sh. 50).
1098 HET ENKELVOUDIG DIOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
Enkele lenzen van | duim tot duim brandpuntsafstaod
kosten ..... o sh. tot 1 dC 10 sh. {f ^—f
Doelmatig maar zeer eenvoudig ingerigt zijn ook de en-
kelvoudige mikroskopen van Smith en Beek, welke zich
van die van Chevalier slechts onderscheiden door eene
ronde ringvormige voorwerptafel met eene daarin geplaatste
glazen schiji", even als in het oorspronkelijke Cuffsche mi-
kroskoop. Ook die van Powell zijn van een dergelijk
maaksel. Wij zullen derhalve hij deze niet stilstaan, even-
min als bij verscheidene andere, gelijk de zakmikroskopen
van Carry, van Dollond, enzv., welke zich in geenerlei
belangrijk opzigt van diegene onderscheiden, welke wij reeds
beschreven hebben. Van het laatste dient echter nog opge-
teekend te worden, dat do vroegere Leeuwenhoeksche
methode, om namelijk de lenzen niet in busjes maar tus-
schen plaatjes te bevestigen, hier gevolgd is, iets dat inder-
daad voor sterk vergrootende lenzen, gelijk de daarbij ge-
voegde (verg. bl. 81), dan ook de voorkeur verdient, uit-;
hoofde van het grootere gezigtsveld hetwelk het gevolg is van
de meerdere nabijheid, waarin het oog tot de lens kan ge-
bragt worden. Deze plaatjes, welke eene lengte hebben van
oO millim., en eene breedte van 19 millim. worden bij
het gebruik geschoven in eene sleuf aan het boveneinde
van den stam, zoodat derhalve hier de gewone leuzenarm
ontbreekt.
594. Wij mogen hier echter niet met stilzwijgen eenen toe-
stel voorbijgaan, welke door Slack (1) is uitgedacht, en onder
alle tot het ontleden van voorwerpen onder het mikroskoop be-
(1) TransacHons of the Society of Aria, Vol. XLIX.
-ocr page 129-ONTLEIEDMIKROSKOOP VAN SLACK. 1 1 O
slcinde werktuigen mij voorkomt liet best aan deszelfs doel
te beantwoorden. Fig. 8 Pl. 111 stelt dezen toestel van
achteren gezien voor. Hij bestaat uit een houten kastje 18
centim. hoog en 10 ccntim. breed. De gedeelten rr der
bovenvlakte zijn hellend gemaakt, om er de armen op te
doen steunen; deze gedeelten zijn 10 centim. in het vier-
kant, het horizontale gedeelte aan den top is IS centim.
lang en 10 centim. breed. Op den bodem van dit kastje
staat in het midden een groote ronde spiegel z in eenen
beugel opgehangen op dc gewone bij mikroskopen gebrui-
kelijke wijze. Vlak daarboven in het midden van den top
is eene ronde opening, waarin de voorwerptafel h wordt
vastgeschroefd; deze staat op eene buis van 2,5 centim.
hoogte, om welke zij in eene horizontale rigting kan ge-
draaid worden, ten einde het voorwerp in elke geschikte
houding te brengen. De toestel voor het dragen der len*
zen en voor hunne toenadering tot het voorwerp is be-
vestigd aan de achtervlakte van het kastje. Een regtop-
staande stam a 15 centim, lang, zaagsgewijs getand aan
de eene zijde, draagt den lenzenarm tnn, welke zoowel
in eene horizontale rigting kan rondgedraaid, als door hot
rondselwerk t verlengd en verkort worden. Voor de op en
neder-beweging van den stam en den daaraan bevestigden
lenzenarm dient een getand rad verbonden met de gerande
knop welke 5 centim, doormeter heeft, en waarmede de
instelling op eene tamelijk naauwkeurige wijze kjfn verrigt
worden, maar nog juister door middel van den hefboom o,
welke past in eene reeks van holten, die in den rand der
knop l geboord zijn. Dit geheele gedeelte van den toestel
is verbonden aan eene koperen plaat i, welke glijdt in eeno
andere plaat die met schroeven aan het" kastje is beves-
III. 8
114 UET ENKELVOlJblfi UIOI'TRISCll BilKROSKOOP.
tigd. Wanneer doorschijnende voorwerpen ontleed moeten
worden, dan wordt het scherm hetwelk van zwart laken
gemaakt is, voor de voorwerptafel gezet door middel van
twee pennen p/?, welke een weinig naar voren zijn gebogen,
ten einde aan het hoofd niet in den weg te staan. Dit
scherm heeft een tweevoudig nut; eensdeels onderschept het
alle van buiten komend licht behalve dat van den spiegel,
anderdeels behoedt het de oogeii des waarnemers voor het
licht van de kaars of de lamp, indien hij bij kunstlicht
arbeidt.
Deze dissectietoestel van Slack is voorzeker zeer doelma-.
tig ingerigt. Overigens is het duidelijk, dat ieder die een
goed enkelvoudig mikroskoop van eenvoudige zamenstelling
heeft, zich zonder veel moeite eenen dergelijken toestel kan
doen vervaardigen, daar het geenszins een vereischte is,
dat deze in allen deele met den boven beschrevenen overeen-
kome. Zoo b. v. kan de horizontale draaijing cn heen en
weder beweging van den lenzenarm gemakkelijk gemist worden,
desgelijks de draaijing van de voorwerptafel om hare as. Ook
zouden er naar omstandigheden nog andere weinig wezenlijke
wijzigingen in kunnen gemaakt worden, welke echter gerus-
telijk aan ieder, die zich zulk eenen toestel laat maken,
kunnen worden overgelaten.
395. Werpen wij nu eenen blik terug op de geschiedenis
van het* enkelvoudig mikroskoop, zoo als deze in de vorige
bladzijden geschetst is. Wij zagen dan, dat dit werktuig aan-
vankelijk, zoowel uit een optisch als uit een mechanisch oog-
punt, hoogst gebrekkig was. Eene lens van 9 of 10 malige
vergrooting in een kokertje, aan welks andere uiteinde het
voorwerp geplaatst werd, zonder eenig middel hoegenaamd
■rERüGBLIK. 1 1 li
Olli den afstand te veranderen, niaakte het geheele mi-
kroskoop uit. Eenigen tijd latei- bègOn men iets sterkere
lenzen te vervaardigen, en tevens bedacht te zijn op on-
derscheidene middelen om den afstand tusschen voorwerp
en lens te veranderen; een groot aantal verschillende toestel-
len werden tot dit oogmerk uitgedacht, waaronder er som-
mige waren, die, wel is waar, voor het vernuft der uitvin-
ders getuigden, maar tevens dc blijken droegen van de ge-
ringe hoogte, waarop de praktische werktuigkunde nog in die
dagen stond. Intusschen ging men voort met al kleinere en
kleinere lenzen te slijpen, en, waar de kunst hierin te kort
schoot, verving men deze door sterk vergrootende glasbolle-
tjes, doch gelijktijdig hiermede moest ook de verlichtingswijze
verbeterd worden, daar bij die sterke vergrootingen het licht
te zwak werd, en men plaatste daarom eene lens achter bet
voorwerp, om het licht hierop te concentreren, en tevens
waren toen reeds sommigen bedacht op middelen om, door
diaphragmata met verschillende openingen, de sterkte van het
licht naar omstandigheden en overeenkomstig den aard der
voorwerpen te wijzigen. Eindelijk werd ook de verlichtings-
wijze met opvallend licht aanmerkelijk verbeterd door de
uitvinding van holle metalen spiegeltjes, die hetzelve op het
voorwerp terugkaatsen.
Dit nu was de toestand van het enkelvoudig mikroskoop
ongeveer eene eeuw nadat het in gebruik was gekomon. Men
bezigde algemeen hetzij glasbolleljes of biconvexe lenzen, en
had van de laatsten er reeds van 200—300 malige vergroo-
ling en van de eersten nog merkelijk sterkere vervaardigd,
waarmede vele nog heden ten dagen bruikbare waarnemingen
verrigt werden; doch nog altijd moesten de mikroskopen in
de hand tegen het licht worden gehouden, en konden vele
8*
-ocr page 132-M6 HET ENKELVOUDIG DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
i voorwerpen, uillioofde der hierbij gevorderde vertikale slel-
' ling, slechts gebrekkig worden waargenomen, terwijl boven-
i' dien de gelegenheid ontbrak, om hen onder het vergroot-
I glas te ontleden.
j In dit laatste gebrek werd het eerst voorzien. Men plaatste
I eenen van geledingen voorzienen lenzendrager op een voet-
I stuk, doch uit den aard der zaak konden hierbij alleen weinig
4 vergrootende lenzen worden gebruikt, welke veroorloofden het
' voorwerp en deszelfs deelen nog bij opvallend licht waar le
, nemen. Later werd ook dit verbeterd, door den reeds vroe-
ger bij het zamengestelde mikroskoop aangebragten .spiegel
ook op het enkelvoudige werktuig toe te passen. Vervolgens
zag men in, dal men hierdoor tevens gelegenheid had ver-
kregen, om eene afzonderlijke voorwerptafel aan het mikros-
koop te voegen, welke vrij en groot genoeg kon zijn om er
onderscheidene voorwerpen op le plaatsen, die dan onder
de lens konden ontleed worden, Deze voorwerptafel en de
daarop tc verrigten bewerkingen vorderden echter meerdere
stevigheid in den geheelen toestel dan deze lot dus verre be-
zeten had, en zoo ontstond de stam, waaraan de onderschei-
dene gedeelten van het werktuig werden bevestigd, eu ver-
schillende reeds veel verbeterde inrigtingen werden aangebragt
tot regeling van den afstand tusschen de leus en het voor-
werp, hetgecü te grootere naauwkeurighcid vorderde, naar
mate men voortging met lenzen van sterker vergrootend ver-
mogen tc vervaardigen, hetwelk tot 700 maal en meer be-
droeg, terwijl glasbolietjes van nog veel sterkere vergrooting
werden daargesleld.
Op dezen trap stond het enkelvoudig mikroskoop gedu-
rende de laatste helft ^der vorige en zelfs het eerste vierde
gedeelte der tegenwoordige eeuw. Als^werktuig voor weten-
'i
i
.5.
II
-ocr page 133-TERi'GIlLlK. 117
schappelijk onderzoek verdiende hel in dien lijd verre de
voorkeur hoven het zamengestelde mikroskoop, en nagenoeg
alle eenigzins belangrijke waarnemingen gedurende dit tijd-
perk zijn er dan ook mede verrigt. De meesten wanhoopten
aan eene giondige verbetering van het zamengestelde werk-
tuig, en zelfs nog, nadat de hiertoe in het werk gestelde
|>ogingen aanvankelijk de mogelijkheid van eenen gunstigen
uitslag in dit opzigt hadden doen vooruilzien, trachtten velen
het enkelvoudige mikroskoop lol eenen nog hoogeren trap van
optische en mechanische volkomenheid op te voeren. De
meerdere kennis aangaande de wetten, die hel licht in zijnen
loop volgt, stelde tot het cene, de groote vorderingen, welke
de praktische werktuigkunde in onze dagen gemaakt heeft,
tot het andere in staat. In slede van glasbolleljes en bi-
convexe lenzen, waarbij de sphaerische aberratie altijd aan-
merkelijk is, en die daarom slechts eene geringe opening
mogten bezitten, leerde men de lenzen tol stelsels vereeni-
gen, en de beste wijzen kennen hoe zulke doubletten cn
tripletten konden vervaardigd worden. In stede van glas
begon nien de veel sterker straalbrekende maar minder kieur-
schiftende edelgesteenten tot lenzen le verwerken. Eindelijk,
in stede van het kokertje, waaruit het geheele vitrum puli-
care van eertijds bestond, vervaardigde men mikroskoop-
gestellen van de meest zamengestelde maar levens ook van
de vernuftigste inrigting, waaraan de kunst vele weken ar-
beids had ten koste gelegd, en waaraan niets vergeten was,
dat slechts in eenigerhande opzigt den gebruiker bij de fijnste
waarnemingen kon van dienst zijn, zoo als grovere en fijnere
bewegingen voor de juiste instelling der lenzen, doelmatig
ingerigte verlichtingstoestellen, middelen tot werktuiglijke be-
weging der voorwerpen, enzv.
'H8 UET ENKELVOUDIG DiOPTlliSCIl MIKROSKOOP.
Eu echter is het aan» het eukelvoudig mikroskoop niet
mogen gelukken zijnen vroegeren voorrang staande te houden.
Het heeft, als werktuig bestemd om het oog te doen door-
dringen in de diepste schuilhoeken der natuur, moeten plaats
maken voor zijnen mededinger, het zamengesteld»mikroskoop,
gelijk nader blijken zal door cenc onderlinge vergelijking van
de met beide werktuigen verkregen uilkomsten, die echleP
eerst in het volgende hoofdstuk hare plaals kan vinden. Van
nu af aau is aan het enkelvoudig mikroskoop een nederiger
werkkring dan vroeger aangewezen; voor alle zulke gevallen
waar sterke vergrootingen van 200 malen en meer gevorderd
worden, beeft het opgehouden bij voorkeur dienslig le zijn,
maar nog altijd is het een bruikbaar werktuig, waar men mei
geringere vergrootingen kan volstaan, en, daar het het voor-
deel bezit van de voorwerpen in hunne ware houding te
vertoonen, voor het verrigten van ontledingen onder het
mikroskoop veel beter geschikt. Wel is waar kan ook hel
zamengesteld mikroskoop reglkeerend worden gemaakt, maar
uit den aard der zaak is zulk een toestel kostbaarder en
kan althans nimmer in draagbaarheid met het eerste wed-
ijveren , hetgeen in het oog van dengenen, die de natuur
te midden der natuur zelve wenscht te bestuderen, wel al-
tijd een groot voordeel zal blijven. •
HEI' ZAMBNGKSTELL) DiOPÏlllSCH MIKROSKOOP.
390. Met zamengesteld mikroskoop, zoo als hetzelve het
eersl uit de handen van Hans en Zacharia? Janssen
Jiwarn, was geenszins eeu werktuig, dat blijken droeg van
een gering kunstvermogen der vervaardigers. Integendeel
ingevolge der door Willem Boreel daarvan nagela-
ten beschrijving (z. bl. 26 noot), kon het, althans in uiter-
lijken praal, zeer wel eene vergelijking met latere mikros-
kopen doorslaan. Zijn^ anderhalf voet lange en twee duim
wijde buis was van verguld koper; het werd onderschraagd
door drie dolphijnen van hetzelfde metaal, ruslende op een
ebbenhouten voetstuk, helwelk tevens diende lot berging van
verschillende kleine werktuigen en der tol beschouwing be-
stemde voorwerpen.
Omtrent dit mikroskoop zijn vele schrijvers in eene zon-
derlinge dwaling (1) vervallen. Men beschrijft het na-
melijk doorgaans als eene lengte van zes voet gehad te
hebben, en sommigen waren daarom van oordeel, dat het
(Ij Het schijnt dat deze dwaling het eerst begaan is door Priestley,
1, c. p. 77, en van dezen is overgenomen door Adams, Essays on tho
microscope, p. 3, verders door den schrijver van bet artikel Microscope
in de Encyclopaedia Brittannica, door Chevalier 1, c. p. 3, in de
Encyclopaedic van Krünitz, T, 90. p. 243, door Quekett Practical
Treatise p. 4, ensv.
i20 HET ZAMENGESTELD DlOI'TiÜSCn MIKROSKOOP.
geen eigenlijk mikroskoop was, maar veeleer een werktuig,
dat het midden hield tusschen een mikroskoop en een te-
leskoop, gelijk later zulke werktuigen vervaardigd werden
onder den naam van polydynamische mikroskopen.
Deze dwaling is blijkbaar alleen ontstaan door de ver-
keerde vertaling der woorden van Boreel: •> ad sesquipe-
dem longo" (1), en wij moeten ons dus het Middelburgsche
mikroskoop voorstellen, als in uiterlijk aanzien niet zeer ver-
schillende van die, welke eenige jaren later vervaardigd zijn.
Wat deszelfs»optische zamenstelling aanbelangt, zoo kan men,
daar Boreel hierover zwijgt, niets met eenige zekerheid
daaromtrent zeggen. Het waarschijnlijkst is echter wel, dat
het twee convexe lenzen had, een voorwerpglas en een
oogglas (2). Middelen tot verlichting der voorwerpen schij-
nen geheel ontbroken te hebben. Wat deszelfs vergrootend
vermogen aanbelangt, zoo zegt Boreel: »dat zij er dc
kleine voorwerpen verwonderlijk vergroot {ad miraculum fere
maxima) door zagen", en schoon wij op deze woorden niet
te veel gewigt willen leggen, zoo mag men toch daaruit
afleiden, dat het mikroskoop van Hans en Zacharias
Janssen op dit punt niet veel onderdeed voor de mikros-
(1) Deze dwaling was daarom welligt te gemakkelijker, omdat Boreel
even te voren zegt: » nec erat, — ut mme talia monstrantur, — curto
tubo." Hier bedoelt hij echter klaarblijkelijk de microscopia pulicaria,
die toen zeer in gebruik waren.
(2) "Wilde, 1. 0. p. 151 meent dat het waarschijnlijk is, dat dit mi-
kroskoop uit eene holle en eeue bolle lens zoude bestaan hebben, op grond
dat dit ook de inrigting der eerste verrekijkers was. Daar echter het mi-
kroskoop vroeger dan de verrekijker is vervaardigd, zoo kan deze grond
niet als voldoende worden aangemerkt, en daar in de iets later gedureude
de 17<le eeuw vervaardigde mikroskopen (met uitzondering van dat van
Fontana) alleen bolle glazen gebruikt zijn, zoo is het waarschijnlijker
om aan te nemen, dat dit reeds in het middelburgsche het geyal was,
MIKROSKOOP VAN JANSSEN, VAN FONTANA, VAN HOOKE, 121
kopen, die eene halve eeuw later vervaardigd werden, en
welke Boreel, blijkens den inbond vati zijnen brief, zeer
wel kende.
Dat Drebbel, die dit mikroskoop ten geschenke ontvan-
vangen had, korten tijd later ook mikrosköpen vervaardigd
heeft, hebben wij reeds vroeger aangetoond (bl. 27). Of
deze echter wezenlijk van die des eersten vervaardigers ver-
schilden, hieromtrent weten wij niets. Het mikroskoop door
Fontana vervaardigd, en waarvan hij in 1646 de beschrij-
ving gaf (1), bevatte twee bolle lenzen, met eene daartus-
schen geplaatste holle lens. Het schijnt niet veel meer
dan twee of drie duimen lang le zijn geweest. Omtrent
deszelfs overige inrigting vind ik niets vermeld, even min als
iets betrefTende de optische zamenstelling van hel mikros-
koop, dat Galilaeus zoude vervaardigd hebben (2).
397. Het oudste zamengesteld mikroskoop, waarvan eene
afbeelding bestaat, is dat van Robert Hooke, in zijne
Micrographia in 1665 uitgekomen (zie Pl. IH. fig. 9). Hel
was drie E. duimen in doormeter en zeven lang, en be-
stond uit vier buizen, welke konden worden uitgetrokken om
het mikroskoop langer te maken; hel had drie glazen, na-
melijk een klein voorwerpglas, een middelglas en een oogglas.
Hooke bezigde al de glazen, wanneer bij een grool ge-
zigtsveld verlangde, maar hij liet het middelste weg, indien
hij de voorwerpen met bijzondere naauwkeurigheid wilde
waarnemen.
(1) Verg. bl. 24. Itc Jien de beschrijving van dit roikroslcoop niet uit
het werk van Fontana 7,el ven, maar alleen uit het korte uittreksel, dat
Borellus daarvan geeft, 1. c. Ub. 11. p, 21.
(2) Verg. bt, 28.
-ocr page 138-f2Ö HET ZAMENGESTELD DIOPTIil^ClI MlKliOSKOOP.
Het naauwere benedenste gedeelte der mikroskoopbuis rf,
waaraan zich de objectieflens bevond, was van eenen schroef-
draad voorzien, waardoor het mikroskoop nader bij of ver-
der van het voorwerp kon worden gebragt, terwijl het met
den stam ab verbonden was door eene scharniergeleding bij
O, waardoor aan de buis verschillende hellingen konden ge-
geven worden. Eene soort vap beweegbare slede pq was
aan haar eene uiteinde p voorzien van eene rondë voor-
werpplaat, waarop het stijltje r stond, dat hol was en
eene pen bevatte, die hooger en lager kon gesteld worden,
en diende om er voorwerpen op te bevestigen.
Dit mikroskoop was bepaaldelijk ingerigt voor de beschou-
wing van de voorwerpen bij opvallend licht, waarbij Hooke
gebruikt maakte van den mede in de figuur afgebeelden ver-
lichtingstoestel, bestaande uit eene lamp m, eenen met water
gevulden glazen bol n en eene biconvexe lens waardoor
hel licht op het voorwerp werd geconcentreerd.
598. Omstreeks denzelfden tijd was het, dat Eus.tachio
Divini te Rome zich zeer beroemd maakte door het vervaar-
digen van mikroskopen, welke eenigzins van de vroegere af-
weken. In 1668 werd daarvan een verslag gegeven aan do
Royal Society te Londen (1). In het mikroskoop van Divini
bevonden zich, behalve de objectieflens, twee plano-convexe
oogglazen, zoodanig geplaatst, dat zij elkander in het mid-
den hunner bolle oppervlakte raakten. Deze oogglazen wa-
i
(1) Philosoph.- transact. 1668. N». 42. Dit vfirslag is overgenomen uit
het Italiaansche tijdschrift, Giornale de Letterati. Eene meer omstandige
beschrijving is te vinden bij Hon ora tins Fabri Synopsis Optica,
Prop. 46, doch dezen heb iii niet kunnen naslaan.
MIKUOSKOPEN VAN EUSTACUIO DIVINI, CAMPANI, SALVETTl. 125
ren ongeveer zoo breed als de handpalm eens mans, en de
buis, waarin zij besloten waren, was zoo dik als eene mans
dij (1). Het vs'as omstreeks 16i duim lang; de verschillende
vergrootingen werden verkregen door uittrekking tot vier on-
derscheiden lengten. De geringste vergrooting was van 41,
de sterkste van 145 maal in middellijn. De doormeter van
het veld, gemeten op de voorwerpplaat, bedroeg 8 duim en
7 lijn, wanneer hel mikroskoop geheel ingeschoven was, en
iets meer dan 16 duim, indien al de buizen waren uitge-
trokken. Het onderscheidde zich bijzonder daardoor, dat het
de voorwerpen niet verbogen maar plat vertoonde.
Tijd- en landgenooten van Eustachio Divini waren
Campani te Bologna en Salvetti. Beiden, maar inzon-
derheid de laatste, zouden uitgemunt hebben in de vervaar-
diging vau mikroskopen, doch van de werktuigen van geen
hunner zijn mij beschrijvingen noch afbeeldingen bekend.
Welligt echter was het eeu mikroskoop van Salvetti, het-
welk bedoeld wordt ia eenen in 1665 door Kinner aan
Schott (2) geschreven brief, waarin de eerste verhaalt: dat
hij aan Kir eher gevraagd had hem een mikroskoop van
Eustachio Divini toe te zenden, waarop echter Kircher
er hem eeu had gezonden, hetwelk niet door Divini, maar
door een ander jong mensch te Rome vervaardigd was,
wiens werktuigen slechts de helft in prijs en van gelijke zoo
niet betere hoedanigheid waren dan die van Divini. Kin-
ner roemt dit mikroskoop zeer, en zegt er van, dal het
(1) Deze laatste bijzonderheden worden niet vermeld in bet bovenge-
noemde verslag in de Philos. transact., maar ik ontleen hen aan Priest-
ley, 1, c. p. 218, die dezelve op gezag van Birch's History, Vol. 4.
p. 313 mededeelt.
(2) P. G, Schottii, Tcchnica curiosa, Ilerbipol, 1687 p. 857.
-ocr page 140-1110 UET ZAMENGESTELD DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
80 maal in doormeter vergroot, er bijvoegende: >y quod
certe insigne augmentum esV
399. Ons zoo veel mogelijk aan de tijdsorde houdende,
moeten wij nu gewagen van eene poging tot verbetering van
bet zamengesteld mikroskoop, welke, hoewel tenslotte geble-
ken zijnde vruchteloos te wezen, desniettemin eene opzette-
lijke vermelding vordert.
Van het beginsel uitgaande, dat men met twee oogen
beter ziet, dan met een, had men reeds vroeg beproefd,
om de verrekijkers zoodanig in te rigten, dat men te gelij-
ker tijd met beide oogen zag. Lippershey, een der uit-
vinders van den verrekijker, bad reeds in 1609 zulk eenen
binoculus vervaardigd (1), en in 164S beschreef de capu-
cyner monnik Antonius Maria de Reita (2) eenen derge-
lijken. In 1678 leerde pater Cherubinus (van dezelfde
orde) hetzelfde beginsel op het mikroskoop toepassen (5). Hij
gaf eene zeer breedvoerige beschrijving zijner inrigting ver-
gezeld van vele afbeeldingen. Zijn werktuig bestond uil
twee kegelvormige toeloopende buizen (z. Pl. III. fig. 10
A en B), die naast elkander door omgevende beugels veree-
nigd en in eenen vierhoekigen koker besloten waren. Aan
de onderste helft is een gedeelte der beide buizen weggeno-
men, zoodat zij daar eene enkele holte vormen. Iedere buis
(1) Moll en van Swinden, 1. c. p. 47.
(2) In een allerzonderlingst boek getiteld, Oculus Enoch et Eliae, sivc
Radius Sydèreomysticus. etc. Antwerpiae 1645. p, 340 et seq. Het ont-
breekt het boek niet aan opdragten. De eerste is: Beo optima maxima,
de tweede: Augustissimo invictissimoque Caesari Ferdinando IH; die
van het tweede deel luidt: Magnae Matri Mariae.
(3) De visione perfecta, sive de amlorum visionis axium concur su in
eodem ohjecii puncto, Parisiis, 1678, p, 77"-100.
BINOClJLAlft MIEUOSKOOP VAN CHEIIÜBINUS. liiB
bevalte drie biconvexe glazen, welke paarsgewijze onderling
geheel, zoo in doormetcr als in brandpuntsafstand, overeen-
kwamen. Het voorwerpglas en het oogglas hadden beide
denzelfden brandpuntsafstand, namelijk van één duim. Het
middelglas had eenen brandpuntsafstand van i voet. De beide
voorwerpglazen waren aan den kant indiervoege afgeslepen,
dat zij 5 de afgeslepen kanten tegen elkander aanliggende,
tot een geheel vereenigd waren. Gherubinus geeft van de
uitwerking van dit werktuig zeer hoog op, en stelt het zelfs ver
boven het mikroskoop van Divini, hetgeen, gelijk wij zagen,
toen bijzonder beroemd was. Dat echtcr zijne tijdgenooten
er niet zoo gunstig over oordeelden, kan men lezen bij B o-
nannus (1), en inderdaad moet het uit den aard van het
werktuig altijd eene vergeefsche poging blijven, om binocu-
laire mikroskopen zoodanig te vervaai^igen, dat zij de mo-
noculaire evenaren, veel minder deze overtrefien (2).
Ook anderen hielden zich met het zamenstellen van hi-
fi) L. c. p. 15.
(2) Kästner in zijne Geschichte der Mathematik, IV. p. 83, vermeldt
een volgens het voorschrift van Chernbin vervaardigd binoculair mikros-
koop, waarvan de maker mede een capucijner monnik, Anian genaamd,
was. Hetzelve draagt het jaartal 1711, en wordt bewaard in de verzame-
ling der Gottingsche hoogeschool. Kastner zegt van dit werktuig en van
twee binoculaire verrekijkers van denzelfden maker mede te Goitingen
bewaard: » Mir ist bei den Proben welche ich mit diesen Werkzeugen ge-
macht habe nicht vorgekommen, dass der Vortheil, den sie geben, so viel
Werth sey, als nur die Muhe, die man hat, das so zusammengesetzte
Werkzeug zum Gebrauche vorzurichten."
Dat bet mikroskoop van Cherubinus zelven zeer gebrekkig was wordt
ook nog bewezen door hetgeen hij zelf zegt in de voorrede tot zijn boven-
genoemd werk. Daar maakt bij namelijk gewag van het mikroskoop van
Divini, waarvan verhaald werd, dat men er een diertje door zien kon
veel kleiner dan een zandkorrel, hetwelk met schubben bedekt was,en zes
poolen had. Deze Waarneming komt Cherubinus zoo overdreven en
ongelooflijk voor, dat hij er in het breede de onmogelijkheid van betoogt.
426 HET ZAMENGESTELD DIOPTHISCH MIKROSKOOP.
uöculaire mikroskopen bezig. Een derzelve is vermeld in Bion
Mathematische Wcrkschule5'" Auß. von J. G. Doppel-
mayer vermehrt.^ Nürnberg 4726. Een ander in de 2'"°
uitgave van het werk van Zahn (4). In de uitwendige in-
rigting verschillen zij onderling daarin, dat dan eens de
beide mikroskopen in eene schuinsche rigting elk afzonderlijk
naast elkander (z. Pl. III. fig. 4 4), dan weder te zamen in
eenen koker geplaatst waren, welke laatste of ih eene vertikale,
of, gelijk dat van Cb cru bin, in eene schuinsche horizontale
rigling tusschen twee stijlen was opgehangen.
f
A
400. Doch, alhoewel de zoo even vermelde pogingen als
geheel mislukt moeten beschouwd worden, zoo ontbrak het
echter in dien tijd ook niet aan andere, welke een gelukkiger
gevolg beloofden. Wij ifebben reeds gezien, dat de hoofdveran-
dering door Divini bij de inrigting van zijn mikroskoop ge-
maakt bestond in de vereeniging van twee plano-convexe len-
zen tot een oculair, len einde op die wijze datgene te verkrij-
gen, hetgeen men noemt een plat geziglsveld, dat is zulk een,
waarin zich de deelen van het voorwerp aan den rand van
het veld met gelijke duidelijkheid vertoonen als in deszelfs
midden. 'Gelijke bedoeling ligt blijkbaar ook bij de inrig-
ting van andere tot dit tijdperk behoorende mikroskopen ten
grondslag. Maar inzonderheid verdient het opmerking, dat
men reeds toen ten tijde doubletten als objectieven heeft
aangewend, omdat men opgemerkt had, dat deze bij gelijke
vergrooting minder sphaerische aberratio veroorzaakten, en
(1) Zie Vollst. Lehrgeb. p. 449 et seq. In de eerste duitsche uitgave
van Bion, Mathem. Werksch., welke ik alleen heb kunnen raadplegen,
worden geen binoculaire mikroskopen vermeld.
MIKKOSUOPEN VAN SÏL'RM , ZAHN, CONRADI, «RINDL. 127
de opening derhalve grooter kon gemaakt worden, zoodat
er meerder licht werd toegelaten.
In 1672 vereenigde Sturm (1) eene plano-convexe lens
met eene biconvexe, om te zamen als objectief te dienen,
desgelijks twee biconvexe lenzen van ongelijke krommingen,
en roemde zeer niet alleen de sterker ,aldus verkregen ver-
grooting, maar ook de meerdere scherpte van het beeld.
Ook Zahn (2) vermeldt een door hem zelven vervaardigd
mikroskoop, hetwelk uit vier lenzen, alle van korten brand-
puntsafstand, bestond, zoodat de geheele buis die hen be-
vatte nog geen duim lang was; de beide onderste lenzen,
die als objectief dienden, waren eene biconvexe en eene
plano-convexe lens, met hunne oppervlakten tegen elkander
aan geplaatst. Zoo bestond ook in het mikroskoop van
Conradi (5) het objectief uit twee lenzen. Met gelijk doel
werd door Joannes Franciscus Grindl von Ach, in
1685 (4) een mikroskoop vervaardigd, waarin het beginsel
van Divini op al de lenzen werd uitgebreid. In het geheel
bevatte dit werktuig (Pl. III. fig. A m B) zes plano-
convexe glazen, welke paarsgewijze vereenigd zijn met de
bolle oppervlakten naar elkander toegekeerd. Boven het ocu-
lair is nog een geheel plat glas geplaatst. Hét lijdt geen
twijfel, of deze inrigting overtrof zoowel die der vroegere als
die der meer dan eene eeuw lang na Grindl vervaardigde
mikroskopen, en het zoude kunnen verwonderen, dat zij
(1) Sturm, Collegium experimental e sive curiosum, Noremb, 1676.
I. p. 142.
(2) L. c. ed. 2a. p. 748. Vollst. Lehrgeh. p. 113.
(3) Conradi, Dreifacher Sehestrahl. Coburg. 1710. p. 113.
(4) Zie Zahn, I. c. p. 234. De Micrographia curiosa, waarin Grindl
zijn»raikroskoop beschreef en afbeeldde, verscheen in 1687.
128 UET ZAMENGESTELD DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
niet meer algemeen is ingevoerd, indien men niet wist dat
het geenszins gemakkelijk is de lenzen zoodanig te vereenigen,
dat hunne assen volkomen in eene regte lijn liggen, iets
dal volstrekt noodzakelijk is, om het beeld helder en scherp
te doen zijn. Gr in dl zelf wist dit, en heeft hieromtrent
ook eenige voorschriften gegeven.
Ook vervaardigde men reeds toen, doch naar hel schijnt
bij uitzondering, zamengestelde mikroskopen, waarbij ver-
scheidene objeclieflenzen van verschillenden brandpuntsafsland
waren gevoegd, len einde, door verwisseling van dezen,
de vergrooling te veranderen.! In hel reeds aangehaalde
werk van Sturm, dal in 1672 geschreven is, wordt met
grooten lof gewag gemaakt van een engelsch mikroskoop,
waarvan de maker echler niet genoemd wordt, maar waarbij
vier losse objeclieflenzen behoorden, twee plano-convexe
en twee biconvexe, die beurtelings in de voor de objec-
tieflcns bestemde holte onder aau de mikroskoopbuis konden
gelegd worden.
In hetzelfde jaar als het werk van Grindl verscheen de
eerste uitgave van hel reeds meer vermelde werk van Zahn,
waarin men verscheidene zamengestelde mikroskopen vindt
afgebeeld (1), en naauwkeurig de afmetingen, brandpunts-
afstanden en onderlinge afstanden hunner lenzen opge-
geven, waarbij hij inzonderheid de Dioptrica van Decha-
Ics geraadpleegd heeft, en zoowel een mikroskoop van
dezen met vier lenzen, als een van Monconny met
drie lenzen beschreven heeft. Vooral merkwaardig zijn de
theoretische grondbeginselen en praktische regelen voor de
(l) Fundam. III. p. 98. In de latere uitgave van 1702, is het getal
der beschreven mikroskopen nog vermeerderd, ,
LENZEN MET PARABOLISCHE EN HYPERBOLISCIIE OPPERVLAKTEN. 129
vervaardiging van zamengestelde mikroskopen, welke in dit
werk van Zahn worden aangetroffen, en van welke de mees-
te tot op onzen tijd zijn bruikbaar gebleven (1), Een der
zamengestelde mikroskopen, waarvan hij de afbeelding heeft
gegeven, doch zonder den maker te noemen, is voorgesteld
in Pl. 111. flg. 13.
401. Het is hier ook dc plaats om kortelijk te gewagen van
de in dezen tijd en zelfs vroeger aangewende pogingen, om leu-
zen te slijpen met parabolische en hyperbolische oppervlakten,
ten einde de sphaerische aberratie weg te nemen, welke volgens
do toenmalige begrippen de eenige hinderpaal was, die belette
om de dioptrische werktuigen tot den hoogsten graad van
volkomenheid te brengen, daar eerst later Newton heeft
doen inzien dat de chromatische aberratie, welke in geenen
deele vau den vorm der lens afhangt, veel schadelijker is
voor dc scherpte der daardoor gevormde beelden, dan de
andere soort van aberratie.
Dat men reeds zeer vroeg overtuigd was van de meerdere
deugdelijkheid van parabolische lenzen, waar het er op aan-
komt paralelle stralen in een punt te vereenigen, kunnen wij
bij Porta (2) lezen, die in 1007 schreef; » Paraholum crys-
tallinum omnium vehomentissime ignem accendere videbi-
mus; omnibus enim radiis coincidentibus valcntius speculo
accendit." Waarschijnlijk echter grondde zich dit gezegde
meer op bespiegeling, dan wel op eene door praktische
uitvoering steunende ondervinding.
Onj^er hen, die zich later op het slijpen van lenzen,
(1) Fundam. 11, p. 168, 176, 267.; Fundwn, Ifl. p. !),") spq.
(2) Magia naturalis. 1607, p, 6Ï4.
III.
-ocr page 146-130 HET ZAMENGESTELD DIOPTHISCH MIKROSKOOP.
hetzij voor verrel! ij kers, hetzij voor mikroskopen toelegden,
IrelTen wij er echter verscheidene aan, die de vervaardiging
van lenzen met parabolische en hyperbolische krommingen
beproefden, zoo als Rheita, Hevelius, Maignan, Wren,
Descartes, en zelfs bedachten zij verschillende min of meer
zamengestelde werktuigen, om aan de glazen zulk eenen
vorm te geven (1), maar het blijkt niet dat een derzelve
immer aan hel voorgestelde doel beantwoord hebbe (2).
402. Beter slaagden Gregory (3) en later Christiaan
Huygens, in het bepalen der wetten voor de sphaerische
aberratie. De laatste inzonderheid pastte de door hem ge-
vonden theoretische grondbeginselen toe op de vervaardiging
der zamengestelde mikroskopen (4). Hij toonde aan hoe de
hoek van afwijking kan berekend worden, ten einde daar-
uit af tc leiden tot hoe ver de opening der voorwerplens
behoort vernaauwd te worden, om een zooveel mogelijk zui-
ver beeld te erlangen. Ook bewees hij dat van twee mi-
(1) Do Leschrijving van het ^YcrktuiJ^ en de handelwijze van Descartes
vindt men in de uitgave zijner werken door Victor Cousin, T. V. p, 137.
Een werktuig van Ahe ita om hyperbolische lenzen te slijpen is beschre-
ven en afgebeeld in Oculua Enoch et Eliae, p. 340.' een dergelijk van
Maignan aan het slot zijner Pcrspectiva horaria; een ander van Wren
in de Philos. transact. 48 en 53.
(2) Bij Zahn, 1. c. Fund, III. p. 77, vindt men het verhaal opgetee-
kend betreffende eenen verrekijker, welke in het bezit van den koning van
Frankrijk was, die daarvoor duizend dukaten aan den maker had betaald.
Deze verrekijker zoude voorzien zijn geweest van hyperbolische lenzen, en
schoon dezelve niet meer dan twee voet lang was, zoude men daardoor
Saturnus niet zijnen ring (of, zoo als hier staat,! met zijne hengsels, an-
aulis) ter grootte van een span hebben kunnen zien, terwijl ook de*overige
sterren zich ongelooflijk groot vertoonden. Dit laatste bijvoegsel is reeds
voldoende, om het geheele verhaal voor eene fabel te doen houden.
(3) Optica promota, London, 1663.
(4) Diopfrica, p, 181 et seq.
-ocr page 147-gregöry; huijgess. 131
kroskopcn, welke eeu gelijk vergrooteud vermogen hebben,
en een oogglas van gelijken brandpuntsafsland, maar waarbij
in het eene het voorwerpglas eenen korteren brandpuntsaf-
stand heeft, en digter bij het oogglas is geplaatst, dan in
het andere mikroskoop, in hel eerste de beelden zich scher-
per en duidelijker moeten vertoonen, waaruit dc regel voort-
vloeit, dat men, om de voorwerpen goed cn scherp waar to
nemen, de vergrooting minder moet zoeken in eene verlen-
ging van den afstand tusschen de beide glazen, dan in het
gebruik maken vau voorwerplenzen van korteren brandpunts-
afstand,'een regel, die later hoe langer hoe meer in toe-
passjng is gebragt, en aan welker in acht neming veel van
de verdere verbetering der zamengeslelde mikroskopen moet
worden toegeschreven.
403. Men ziel derhalve, dal men reeds toen velerlei ver-
anderingen en verbeteringen in het npii.sch gedeelte van het
zamengesteld mikroskoop had pogen aan te brengen (1), en
dat de wetenschap met de ervaring hand aan hand ging, om
dit werktuig nog verder le volmaken.
Wat de werktuiglijke inrigling betreft, zoo lieten dc toen-
malige mikroskopen veel te wenschen over. Dc toenadering
(1) Wie het eei»t het miildelglas of de collectieflcns iti het zamenge-
steld mikroskoop heeft ingevoerd, ts mij duister gebleven. Hevelius
vermeldt io zijne in 1647 verschenen Seknographia slechts twee soorten
van mikroskopen, die ten zijnen tjjde bestonden, namelijk die met ééne
lens {vitra musearia) en zamengestelde mikroskopen met twee lenzen.
Weinige jaren later echter treffen wij het tusschenglas aan in dat vau
Hooke, gelijk boven is aangevoerd, ^l^vtin [System, of opties, VtH).
p, 42) schrijft deszelfs invoering derhalve ten onregte aan Huijgens toe,
die, wel is waar, het oculair vau den verrekijker aanmerkelijk heeft verbe-
terd, door de invoering en juiste plaatsing van een tweede oogglas, maar
in zijne Dioptrica nergens over ccn mikroskoop handelt, dat uit meer
dan twee ienzen bestaa).
iif.t zamengesteld dioptrisch mikroskoop.
tol het voorwerp geschiedde, heizij door eene schroei' aan
het ondereinde der buis, waarin de lenzen bevat waren,
hetzij door eene schroef, die het voorwerp deed bewegeii,
terwijl de buis vast stond. Aan de eerste wijze van bewe-
ging gaf men echter vrij algemeen de voorkeur. Zij werd
gevonden aan de mikroskopen van Hooke, Grindl en vele
anderen. Van de laatste inrigting vindt men bij Zahn
eene afbeelding. Overigens waren sommige der toemnalige
mikroskopen, zoo als b. v. dat van Hooke, zoodanig inge-
rigt, dal de geheele buis ook eene andere dan de lood-
regte stelling koude aannemen.
De verlichting der voorwerpen was algemeen zeer gebrek-
kig. Doorvallend licht schijnt men in den aanvang niet ge-
bruikl le hebben, maar liet licht werd boven op het voor-
werp,, dat men onderzocht, geconcentreerd. Hooke (1), van
wiens vcrlichlingstoestcl (z. Pl. Hl. fig. 9) wij reeds kortelijk
gewag maakten, beschrijft zijne handelwijze aldus. Hij deed
zijne onderzoekingen in eone kamer, welke slechts ccn venster
had, dat op hel zuiden uitzag, voor hetwelk hij op eenen
afstand van drie of vier voeten zijn mikroskoop slelde, en
hel licht op bet voorwerp liet vallen, door middel van eenen
met water gevulden glazen bol n en eene dikke plano-convexe
lens t. Indien dc zon scheen, plaatste hij voor het voorwerp
een geolied papier of een mal geslepen glas, waarop hij de
zonnestralen door middel van een brandglas liet vallen. Des
avonds bezigde hij eene lamp m en den reeds genoemden gla-
zen bol jUict de plano-convexe lens, terwijl hij aan den
kant tegenover dc lamp eeuen hollen metalen spiegel plaatste,
om een gedeelte der stralen weder terug te kaatsen. Later
(1) Zie de vonripde lot 7.ijne Micrographia.
-ocr page 149-eliisïe veulichtingswijzen. «öüttli. toutona. 13.»
is hel gebruik eener enkele biconvexe lens tol verlichting
der voorwerpen meer algemeen geworden (1).
Een noodzakelijk gevolg van deze beschouwing der voor-
werpen alleen bij opvallend licht was, dal men in de aan-
wending van sterker vergrootende objectieflenzen weldra stuitte
op eene grens, die niet kon worden overschreden , zonder
dat het licht, hetwelk van de voorwerpen werd teruggekaatst,
in weerwil van alle aangewende middelen om hetzelve le
versterken, le zwak werd om de voorwerpen en hunne dee-
len nog behoorlijk le kunnen onderscheiden. Ook bezaten de
lenzen , die als objectief door dc toenmalige vervaardigers van
zamengeslelde mikroskopen gebezigd werden, gewoonlijk eenen
vrij grooten brandpuntsafstand, van i—1 duim , zoodat zij
gevolglijk een slechts weinig vergroot beeld vormden. Boven-
dien komen er dikwerf gevallen voor, — en wij weten thans
dat zij verreweg de talrijkste zijn, — waarin het maaksel der
voorwerpen veel beter bij, tloor- dan bij opvallend licht wordt
waargenomen. Reeds in dien tijd ontbrak de gelegenheid
niet tot het doen dezer opmerking, want dc enkelvoudige
mikroskopen waren, gelijk wij vroeger zagen, alle juist zoo
ingerigt, dal de voorwerpen inzonderheid bij doorvallend licht
beschouwd werden.
Het was daarom, — al schijnt ons nu dc zaak hoogst
eenvoudig toe, — loch eene zeer gewigtige verbetering, loen
ook hel zamengesteid mikroskoop zoodanig werd ingerigt, dat
het voor waarnemingen met doorvallend licht geschikt werd
gemaakt. Deze verbetering werd het eerst ingevoerd in 1685
door Carolus Antonius Tortoua (2). Het door hem
(t) Hartsoeker, 1. c. p. 169.
(2) Zie de besclinjving van zijn mikroskoop door Ambrosius Langen-
raantell, in MiccUanca curiosa, etc. Ueeuriae II. Ann. 7"' 168}}. p.
154 IIET ZAaiENGESTELD DIOPTIÜSCII MIKROSKOOP.
vervaardigde mikroskoop is afgebeeld in Pl, IV, fig. 1. Dc mi-
kroskoopbuis 5 waarin zich bij a hel oogglas, bij b het col-
lecliefglas , en bij c het objectief, allen biconvex, bevonden,
was van onderen van eenen schroefdraad voorzien , waardoor
zij in den ring d op en neder kon geschroefd worden. Deze
ring was door drie kleine kleine stijltjes verbonden met eenen
tweeden ring c, van onderen naauwer en aldaar twee ronde
glazen schijfjes bevattende, waarlusschen het voorwerp be-
sloten werd. Bij het gebruik werd de buis iu de hand ge-
houden en naar het licht gekeerd.
Van dil werktuig werd met grooten lof eene beschrijving
gegeven door Laugcnmantell, die voorsloeg het bicon-
vexe collcctiefglas le vervangen door twee plano-convexe len-
zen met dc bolle zijden tegen elkander gekeerd , eu tevens
zeer juist aanmerkte, dat men nu voortaan objeclieflenzen
vau sterkere kromming kou aanwenden.
Ook vond Tortona .spoedig navolgers, en wel in de eer-
ste plaats bij zijne landslieden Joseph Gampana en
Marcus Antonius Geli, wier werktuigen echter van dal
van Tortona slechts daarin verschilden, dat zij gedeeltelijk
van koper vervaardigd waren, en er eene gemakkelijker inrig-
ting was aangebragt voor de daarin te plaatsen voorwerpen.
Veel gewigliger waren de verbeteringen in den werkluige-
lijken toestel door Philippus Bonannus gemaakt. Deze
heeft in zijne Micrographia curiosa (1G91) de beschrij-
ving gegeven van drie mikroskopen, welke zich in meer
dan één opzigt voordeelig van de vroegere onderscheiden.
Bij één derzelve was onder in het voetstuk van het mikros-
442. Volgens Bonannus {Microgr, eur, p, 19) was Tortona » Sumvii
Pontijïcis (A.Iexander VIII) extra muros camerariKs,"
iJUKROSKOPEN VAX BQNAN'NüS, m
koop eene opening aangcbragi, op eene dergelijke wijze als
reeds Tortona gedaan had, en teveus twee plaatjes, die
met eene spiraalveer zaraengeperst werden, om het voorwerp
tusschen te bevestigen, zoodat men het mikroskoop in ccne
horizontale rigting tegen het licht kon houden.
Nog doelmatiger ingerigt was een ander horizontaal ge-
plaatst mikroskoop van denzelfden, hetwelk in Pl, IV. lig. 2 is
afgebeeld, en hel eerste voorbeeld oplevert van een rondsel-
werk Ier verandering van den afstand tusschen de voorwerpen
en het objectief.
AB is een houlen plankje, waarop dc gedraaide zuil a
vastgeschroefd was. Hierop bevestigd was het platte stuk bc,
hetwelk aan zijn uiteinde de vork d droeg ter ondersleu-
ning der los daarop rustende mikroskoopbuis e, cn in het
midden de loodregt staande stukken f en g. Het laatste was
hol, en bevatte een getand rad, dat met het handvatsel h
werd rondgedraaid, en waarvan de tanden grepen in die
der zaag i, waardoor het stuk k werd in beweging ge-
bragt, waarin het stijltje l was vastgeklemd, hetwelk den
ring m droeg. In dezen ring was eene moerschroef^ gesneden
waarin de schroef pastle, waarvan het uiteinde der mikros-
koopbuis voorzien was. Bij n waren twee vertikale platen ,
bestemd om er de houten schuifjes tusschen te plaatsen,
waarin de voorwerpen bevat waren. Dit mikroskoop was
grootendeels van koper vervaardigd, iets hetgeen tot daartoe
weinig gebruikelijk was, daar men meerendeels de buizen
uil papier of karton, en het overige uit hout daarsleldc.
Bonannus verrigtte zijne waarnemingen zoowel bij dag-
als bij kuusllicht. Hij gaf echler aan het laatste de voor-
keur, en de toestel, waarvan hij zich bij zijn mikroskoop be-
diende, is daarnevens afgebeeld. Deze bestond uil eene lamp o
'156 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
en eene buis pq met Iwee biconvexe lenzen. Deze buis rustte
t
op de stijl r, en kon door middel der schuif s naar willekeur
nader of verder van de vlam gebragt worden.
Door dit mikroskoop van Bonannus, hoe gebrekkig het
ook wezen mogt, indien wij het vergelijken met onze heden-
daagsche , was echter eene niet onbelangrijke schrede voor-
waarts gedaan in de werktuiglijke inrigting (1). Wat de opti-
sche zamenstelling betreft, zoo gebruikte hij eigenlijk drie
onderscheidene mikroskoopbuizen , elk van drie biconvexe len-
zen voorzien, maar van ongelijke vergrooting. Ieder dier mi
kroskoopbuizen kon op bare beurt in den ring m geschroefd
worden , al naar gelang men eene sterkere of geringere ver-
grooting verlangde. Ook dit was eene verbetering; tot daartoe
namelijk had men de verschillende vergrootingen gewoonlijk
verkregen door verlenging der buis, en gevolglijk van den
afstand tusschen het objectief en bet oculair, een zeer ge-
brekkig middel, waardoor wel de vergrooting sterker wordt,
doch de omtrekken der beelden veel in scherpte verliezen.
Bonannus gaf daarom teregt de voorkeur aan sterkere ob-
jectieflenzen , schoon hij nog niet op het denkbeeld was ge-
komen , om alleen deze te verwisselen ter verandering der
vergrooting, iets dat echter, gelijk wij zagen (bl. 128) wer-
kelijk reeds vroeger door anderen gedaan was.
Inderdaad schijnen de mikroskopen Wan Bonannus zeer
goed geweest te zijn, te oordeelen naar de vaak zeer juiste
afbeeldingen , die hij van een groot aantal voorwerpen geeft.
Zoo b. V. zijn op die van de schubben der vleugels van ver-
schillende vlinders niet zelden de overlangs loopende streepjes
duidelijk uitgedrukt. Ook overtrof zijn mikroskoop blijkbaar
(1) Ook anderen gaven aan het zamengesteid mikroskoop eene horizontale
stelling. In het VolUt. Lchrgcb. p. 412 en 413, vindt men, onder den
AIlKßOSKOl'EN VAN JOBLOT. Iü7'
de vroegere iu vergrootend ^rmogen, lietgeen, indien men
sommige zijner afbeeldingen tot maatstaf neemt, minstens
200—250 maal moet bedragen hebben. *
Kunstiger, wat de uitwendige sieraden aanbelangt, doch
overigens minder doelmatig ingerigt, waren de mikroskopen
van Joblot, waarvan verschillende soorten door hem in
zijn reeds aangehaald werk in 1718 beschreven zijn.
Zijn zamengesteld mikroskoop is in doorsnede afgebeeld
in Pl. IV. fig. 3, welke ook zonder uitvoerige beschrijviog dui-
delijk genoeg is. Het verdient alleen daarom eenige opmer-
king , omdat het eene toenadering vertoont tot de later al-
gemeen in gebruik gekomen stammikroskopen. Overigens was
het geschikt om de voorwerpen zoowel bij op- als bij door-
vallend licht te beschouwen; voor het laatste was bij a eene
opening in den voet, welke naar het licht werd gekeerd.
De toenadering tot bet voorwerp geschiedde alleen door op-
en ncdcrscbuiving van het holle stuk h langs den stam cd.
Ook vindt men bij Joblot het eerst gewag gemaakt vau
microscopes universels, onder welken naam men later door-
gaans zulke werktuigen heeft verstaan , die naar welgevallen
als enkelvoudig of als zamengesteld mikroskoop kunnen wor-
den gebruikt. Onder de door Joblot beschrevene is dit
echter slechts met één bet geval, daar de overige niet dan
met eene enkele lens konden worden gebruikt, en dc ge-
heele inrigting levert niets opmerkenswaardigs op , daar zij
alleen daarin bestond, dat in een soortgelijk mikroskoop, als
in Pl. I. fig, 15 afgebeeld cn vroeger (bl. 62) beschreven is, in
naam van Ilollandsche mikroskopen, doch zonder vermelding van den
naam des makers, er twee zoodanig gestelde beschreven en afgebeeld,
waarvan hel eene Iwee, en het andere drie glazen had.
'1 138 HET ZAMENGESTELD DIOPTkISCH MIKROSKOOP.
plaals der enkele lens, de zeer korte buis van een zamen-
gesteld mikroskoop werd geschroefd.
Eindelijk» heeft J oblot ook nog de beschrijving gegeven
van een werktuig, waarin, schoon het niet meer dan vijf
lenzen bevatte, drie verschillende mikroskopen en twee verre-
kijkers vereenigd waren (1).
Omstreeks denzelfden lijd vervaardigde Marshall in En-
geland zijn mikroskoop , hetwelk de tol hiertoe vermelde in
menig opzigt overtrof. Een vierkante stam (z. Pl. IV. fig. S a),
van onderen van eenen tamelijk groolen bol b voorzien, rustte
hiermede in eene komvormige holle, zoodal eene bolgeleding
ontstond, welke veroorloofde de stam mei den daaraan beves-
tigde mikroskoopbuis c te gelijk met de voorwerplafel d in alle
mogelijke stellingen en dus ook in de horizontale tc bren-
gen. De wijde doch korle mikroskoopbuis werd gedragen
door den arm e, die door middel der schroef f hooger en
lager kon gesteld worden. De langwerpig vierhoekige voor-
werplafel d bestond uit een raam, bedekt met eene glazen
plaat, en was door de beide armen g en A, glijdende tus-
schen twee ronde schijven, met den stam verbonden, in dier
voege, dat de armen heen en weder geschoven en de geheele
voorwerpplaat ronddraaijen kon. Ter verlichting met door-
vallend licht werd des daags hel mikroskoop naar den hemel
gewend, terwijl er des avonds bij vertikale stelling eene kaars r
werd onder geplaatst, welks licht nog door de lens s ge-
concentreerd werd. - ;
(1) Men maakte ten dien tijde veel werk van dergelijke curiositeiten.
Bij Zahn, 1. c. p. 271, vindt men, onder den naam van panscopium, een
werktuig beschreven, dat uit niet minder dan tien bijzondere gezigtkun-
dige werktuigen bestond, namelijk twee soorten van camera obscura, een
Iielioskoop, een mikroskoop, een polemoskoop en onderscheidene soorten
van teleskopen, met enkel bolle of met bolle en bolle glazen.
t!
;l
MIKROSKOPEN VAN MAllSHALL, HERTEL. 139
Men ziet derhalve dat dit mikroskoop van Marshall vele
gemakken en voordeelen voor het praktisch gebruik bezat,
waardoor het boven de vroegere , zelfs boven dal van Bo-
nannus uitmuntte, vooral ook daardoor, dat de verande-
ring iu het vergrootend vermogen hier geschiedde door ver-
wisseling van de objectieflens.
Inderdaad nadert de geheele inrigting van dit mikroskoop,
hoewel eenigzins ruwer bewerkt en van een lomp maaksel,
toch reeds blijkbaar tot die der latere mikroskoopgeslellen.
Slechts één hoofdbestanddeel ontbrak nog , namelijk de spie-
gel , en werkelijk kan het niet nalaten onze verwondering le
wekken, dat het oogcnschijnlijk zoo eenvoudige denkbeeld, om
het gezigtsveld door eenen de lichtstralen lerugkaalscndcn
spiegel te verlichten, eerst zoo laat bij de vervaardigers van
mikroskopen is opgekomen; en zulks te meer, daar men
overigens ten dien tijde in optische werktuigen vau allerlei
aard een zeer veelvuldig gebruik van spiegels maakte, en zelfs
toen reeds, gelijk nader blijken zal, de voorslag was gedaan
om het zonmikroskoop van eenen spiegel te voorzien.
Doch reeds tijdens Joblot in Frankrijk en Marshall
in Engeland hunne mikroskopen vervaardigden, had Hertel
in Duitschland werkelijk een mikroskoop tot sland gebragt,
hetwelk niet alleen van eenen spiegel was voorzien , maar
waarvan dc geheele werktuigelijke inrigting die van alle vroe-
gere mikroskopen, en zelfs van vele latere overtrof. Hij be-
schreef hetzelve in 4715 (1).
De buis van dit mikroskoop (z. Pl. IV. fig. 6) kon door middel
eener scharnier-beweging bij m en eene kromme schroef
in verschillende rigtingen gebragt worden. Op cc« hoog
j ~~
(1) Hertel, Anweisung xum -Glasschlei/cn, Ifalle, 1715.
-ocr page 156-14Ü HET ZAMENGESTELD DIOPTlllSCU MIKUOSKOOI'.
vierkant voetstuk was eene afzonderlijke voorwerptafel op eene
ronde zuil geplaatst. Deze voorwerptafel kon door de handvat-
sels a b m c 'm drie verschillende rigtingen bewogen worden,
namelijk vooreerst door a naar boven en naar beneden, ten
einde het voorwerp op den behoorlijken afstand van de lens
te brengen, ten tweede door b in eene horizontale rigting
van en naar het zuiltje of den stam rf. Waaraan het ligchaam
van het mikroskoop bevestigd was, en eindelijk ten derde
kon zij om hare as worden rondgedraaid door het handvat-
sel c. Het mechanismus voor deze drie bewegingen, uit
verscheidene schroeven en raderen beslaande, was in het
voetstuk verborgen. Verders was de voorwerpplaat in drie
ronde vakken verdeeld, waarvan Iwee voor ondoorschijnende
voorwerpen bestemd waren, waartoe het eene g een schijfje
ivoor, cn hel andere e een schijfje ebbenhout bevallen. Het
derde vakje f was ledig en bestemd voor doorschijnende
voorwerpen; onder hetzelve was een vlakke spiegel p geplaatst,
die door omdraaijing der schroef v, welke greep in de lan-
den van een io hel zuiltje r verborgen rad, in alle slellin-
gen kon worden gebragt, om het licht op te vangen en op
hel voorwerp terug te kaatsen. Voor de verlichting van ondoor-
schijnende voorwerpen diende de holle metalen spiegel k en
de lens l, waartusschen eene lamp q opgehangen was.
Wij treffen in dit mikroskoop voor i hot eerst zeer gewig-
tige verbeteringen aan, namelijk V eene vrije op zich zelve
staande voorwerptafel, die door werktuigelijk middelen kan
worden rondgedraaid en iu eene horizontale rigting bewogen ;
eenen spiegel ter verlichting van doorschijnende voorwer-
pen; maar 5" had Hertel zijn mikroskoop ook voorzien
van schroef- cn netmikrometers, die in \A cn B zijn afge-
beeld , en waarop wij later zullen Icrngkomen.
mikroskopen van cülprper en scarlet. 'u {
404. Het schijnt echter dat bet niüjroskoop van Hertel,
hoe voortreffelijk ook in meer dan één opzigt, geene zeer
algemeene bekendheid heeft erlangd , hetgeen waarschijnlijk
aan deszelfs meerdere kostbaarheid uit hoofde der zamenge-
stelde inrigting moet worden toegeschreven. Althans eerst
verscheidene jaren later (1) voorzagen Cnlpeper en Scar-
let te Londen hun zamengesteid mikroskoop' (z. Pl. IV.
i
fig, 7) mede van eenen spiegel. Nieuw echter is hier de bij-
voeging van eenen ebbenhouten kegel A, die onder aan dc
voorwerpplaat kon gebragt worden , Ier regeling der verlich-
ting. De inrigting van dit mikroskooj), hetwelk langen tijd
zeer algemeen in gebruik is gebleven , was overigens hoogst
eenvoudig, gelijk blijkt uit de afbeelding, welke geene bij-
zondere verklaring behoeft. De verandering in den afstand
tusschen het objectief en hel voorwerp werd bewerkstelligd
door de buis a, welke in dc wijdere b gleed , meerder of
minder uit te trekken, of door de schroef om le draaijen,
waarmede het busje , dal de objectieilens bevatte , aan het
naauwere gedeelte der mikroskoopbuis bij c bevestigd was.
Deze bewegingsmiddelen waren echter voor cene fijne instel-
(1) liet juiste tijdstip, waarop dit zoogenaamde dubbel terugkaatsend of
spiegelmikroskoop in Engeland vervaardigd is, kan ik niet bepalen. Dc
eerste vermelding er vau vind ik in de Optichs van Smith, II. p. 407,
welk werk in 1735 is uitgekomen. In eene prijscourant, te vinden achter
de in 1739 verschenen Beginsels der Natuurkunde door Petrus van
Musschenbroek, van werktuigen door diens broeder Johannes ver-
vaardigd, wordt, behalve van zijne enkelvoudige mikroskopen (z. bl. 48),
nog melding gemaakt van: een stel met negen vergrootgtasen, om door
een of txuee glazen te gelyk te zien, en bovendien van een nieuw soort
van duhbeld stelsel, zijnde Jioogachtig, en onder met een spiegel, waar-
mede men door drie glazen te gelijk de voorwerpen ziet. Dit laatste was
dus een zamengesteid mikroskoop, voorzien van eenen spiegel ter verlich-
ting. Men heeft dezen derhalve hier te lande aangewend, korten tijd
nadat deze verbetering in Engeland was ingevoerd.
'1 1128 HET ZAMENGESTELD DIOPTkISCH MIKROSKOOP.
ling weinig geschikt, en ook in audeie opzigten bleek het
gestel van dit mikroskoop minder doelmatig te zijn, hetgeen
de oorzaak was, dat Guff, naar aanleiding van de door
Baker (4) gegeven wenken, eene andere inrigting invoerde,
welke ten grondslag heeft gestrekt van het meerendeel der
gestellen van alle later vervaardigde mikroskopen, ook van
vele der thans nog gebruikelijke. Wij willen het daarom
eenigzins nader beschouwen.
De buis van dit mikroskoop (Pl. IV. fig. 8) hangt onbeweeglijk
in (Ten ring a, die zich aan het einde bevindt van den arm b,
welke op den top rust van de stijl c. Eene koperen vier-
kante buis d, vastgeschroefd op het kistje e, draagt het ge^
heele werktuig, door middel van de platte vierkante staaf /*,
welke onbeweeglijk daarin vast staat. De kortere staaf (?,
die den arm h met de mikroskoopbuis draagt, is daarente-
gen beweeglijk, en glijdt langs de breede platte zijde van
den stam f, en daalt benedenwaarts in de buis d. De vier-
kante band h verbindt de staaf c met den stam /*, doch
kan door de klemschroef i vastgezet worden. Deze inrigting
is bestemd voor de grovere instelling; de staaf c namelijk
(1) Employmentfor the microscope, London, 1753. Hoilandsclie verta-
ling 1756. p. 437. Ik moet hier echter doen opmerken, dat de onbe-
kende schrijver van het meergenoemde Vollständiges Lehrgebäude der
ganzen Optik, p. 433, op gezag van Meijen, Kurze Unterricht von
der Beschaffenheit und dem Gebrauch der Vergrösserungsgläser 1747,
de uitvinding van dit gestel toekent aan George Sterrop, die het naar
de aanwijzing van Meijen zoude vervaardigd hebben, en waarvan het
Cuffsche mikroskoop zich slechts door eenige weinige niet noemenswaar-
dige bijzonderheden zoude onderscheiden. Daar ik het werkje van Meijen
niet heb kunnen naslaan, zoo kan ik de waarheid hiervan noch ontkennen
noch bevestigen. Hoe het zij, zeker is het, dat het bedoelde mikroskoop
later algemeeen naar Guff genoemd is, waartoe de groote verspreiding
van het werk van Baker, dat in verscheidene talen vertaald is, veel zal
hebben bijgedragen.
miimoskoop van cüff. ! 43
wordt naar boven geschoven, totdat de bovenrand van den
band h gelijk is met een der insnijdingen (4,3, 6 enzv.), die op
den stam gemaakt zijn, en die ongeveer beantwoorden aan den
brandpuntsafstand der verschillende objectieven. Alsdan wordt
de band h met de schroef vastgeklemd, en nu dient voor
de naauwkeurige instelling de schroef k met den geranden
knop l. De inrigting van de voorwerptafel, van den spie-
gel enzv., is duidelijk genoeg uit dc figuur, en vereischt geene
beschrijving. Alleenlijk voeg ik hier nog bij, dat bij dit mi-
kroskoop ook het holle spiegeltje voor de verlichting van on-
doorschijnende voorwerpen gevoegd werd, dat vroeger alleen
bij het enkelvoudig mikroskoop in gebruik was. Dit holle
spiegeltje was (z. fig. 9 b) bevestigd onder aan eene van
weerszijden gedeeltelijk opcne buis a, welke, al naar gelang
van den brandpuntsafstand van het gebruikte objectief, hoo-
ger of lager over het naauwere gedeelte der mikroskoopbuis
werd geschoven , tot welk einde daarop eenige aan de ver-
schillende objectieven beantwoordende insnijdingen gemaakt
waren.
405. Van nu af aan nam het getal der vervaardigers van
mikroskopen in de onderscheidene landen van Europa zoozeer
toe, dat het niet wel mogelijk is bij ieder hunner opzettelijk
te vertoeven, en al de verschillende dikwerf geringe en
weinig beteekenende wijzigingen op te noemen, door hen in
dit of dat gedeelte van den mikroskopischen toestel gemaakt.
Wij zullen ons daarom alleen bepalen bij de vooornaam-
sten hunner, en inzonderheid bij hen, wier mikroskopen
het meest algemeen in gebruik zijn geweest, of die eeni-
germate gewigtige verbeteringen of bijvoegselen hebben uit-
gedacht.
'1 44 HET ZAMENGESTELD DIOPTkISCH MIKROSKOOP.
S l e i n e r, wien wij reeds straks noemden, als dengenen
die het Wilsonsche enkelvoudige mikroskoop met eene ge-
ringe verandering namaakte (z. bl. 61), vervaardigde met
behulp van hetzelve een zoogenaamd microscopium univer-
sale, dat is zulk een, hetwelk naar willekeur als enkelvou-
dig, ol' als zamengesteld mikroskoop gebruikt koude worden.
Hiertoe plaatste hij boven de lenzen van het enkelvoudig
mikroskoop eene buis, die de beide oogglazen bevatte. Deze
buis was aan eene afzonderlijke stijl bevestigd, welke op die
van het enkelvoudig mikroskoop kon gesteld worden (1),
Ook hier te lande werd eene dergelijke inrigting door Ja-
cobus Lommers te Utrecht daargesteld, met dit onder-
scheid echter, dat de buis, die de oogglazen bevatte, onmid-
delijk in het busje, waarin de lens besloten was, geschroefd
werd (2), Een ander zoogenaamd algemeen mikroskoop
werd door von Gleichen in 1762 uitgedacht, en is door
Ledermüller (5) zeer omstandig beschreven en afgebeeld.
Deszelfs inrigting was echter ongetwijfeld minder doelmatig
dan die van de reeds genoemden.
Ten zelfden tijde werden in Engeland door Benjamin
Martin, eeuen man, die theoretische kundigheden met
praktische vaardigheid vereenigde, onderscheidene soorten van
mikroskopen vervaardigd. Zijn zakmikroskoop, het eerst be-
schreven in 1739 (4), was van eene zeer eenvoudige za-
(1) Zie de beschrijving en afbeelding door Steiner gevoegd achter de
duitsctie vertaling van Baker's Microscope made easy, in 1753 te Zü-
rich uitgekomen.
(2) Ik heb twee zulke werktuigen van Lommors gezien. Op het eene
staat het jaartal 1751, op het andere 1760,
(3) Mikrosk. Vermak, III. p. 17. Pi, 11, 12, 13, 14 en 15.
(4) Description and vso of a Pocket reflecting microscope, London,
1739. — Zie ook zijne Philosopliia Brittannica, 1740, III. Pl. XLVI.
mikroskopen van steiner, lommers, v. gleichen, mautin. 445
menstelling, maar ondcrseheidde zich door de bijvoeging van
eenen schroefmikrometer, waarop wij later zullen terugko ■
men. Het is afgebeeld in Pl. IV. fig. 40, waarin men den
eersten ruweren vorm herkent van vele mikroskoopgestellen ,
die later in gebruik zijn gebleven.
Hij beschreef verders een mikroskoop, in hetwelk zich
tusschen de beide biconvexe voorwerp- en oogglazen een bi-
concaaf glas bevond (4); doch deze inrigting was niet nieuw.
Het was, zoo als wij reeds zagen, die van het mikroskoop
van Fontana, en ook nog vóór Martin had Conradi (2)
een mikroskoop in dier voege zamengesteid. Ook het mi-
kroskoop met vier lenzen, door hem beschreven (3), kon Op
geene nieuwheid aanspraak maken, daar reeds vroeger der-
gelijke zijn vervaardigd (z. bl. 427). Evenmin kunnen de mi-
kroskopen , waaraan Martin den naam van polydynamische
gaf (4), als zijne uitvinding beschouwd worden, zijnde
deze niet anders dan verrekijkers, die door uittrekking der
buizen in mikroskopen veranderd werden, iets dat reeds veel
vroeger bekend en door Wolf (5) aangegeven was.
Daarentegen onderscheidt zich zijn Neiv Universal Micros-
cope in verscheidene opzigten van de werktuigen zijner voor-
gangers, De eerste beschrijving cn afbeelding daarvan gaf hij in
Aan de keerzijde der laatsle bladzijde van dit deel leest men, dat hel
New invented Peekei reflecting microscope kost: met den mikrometer
één guinea, en zonder dezen tien shillings en zes pence, Men ziet hier-
uit dat de engelsche mikroskopen toen goedkooper waren dan thans.
(1) System of Opties. 1740. p, 212,
(2) Dreifacher Sehestrahl, Coburg, 1710, p, 109.
(3) New Elements of Optics. 1759, p, 50,
(4) Microscopium polydinamicum, or a new construction for ike mi-
croscope. London, 1771,
(5) Elementa Dioptricae, <) 131.
III. 10
-ocr page 162-146 het zawcncestelb dioptrisch mikroskoop.
1759 (I). Naderhaöd verbeterde hij hetzelve nog, en gaf cr
in 4776 eene nieuwe beschrijving van (2). Wat de optische
inrigting aanbelangt, zoo bestaat het oculair uit drie plano-
convexe glazen , van welke de beide bovenste met de bolle
zijden naar elkander toegekeerd zijn. Tusschen het oculair
en de biconvexe voorwerplens is nog eene plano - convexe lens
geplaatst. In het geheel zijn er dus vijf lenzen in aanwezig.
Ook de mechanische inrigting verschilt in meer dan één op-
zigt van die van hel Cuffsche mikroskoop, gelijk blijkt uit
de afbeelding in Pl. IV. fig. 11. De stam a namelijk is
eene ronde holle zuil of buis (3), waarin zich eene tweede b,
die getand is, door middel van den geranden knop c, op
cn neder beweegt, terwijl in deze tweede buis eene derde d
glijdt, door welke laatste beweging de grovere instelling ver-
kregen wordt. Op deze derde buis rust de arm e, die de
mikroskoopbuis draagt; deze arm kan in eene sleuf bij ƒ heen en
weder worden geschoven. De mikroskoopbuis wordt geschroefd
in den ring g, waaronder eene draaijende schijf h is met
zes objectieflenzen van onderscheiden brandpuntsafstand. Deze
schijf kan ook verwijderd en in hare plaats verschillende in
busjes besloten objectieflenzen onder aan den ring vaslge-
(1) Philosophia Brittannica \ III. p. 400.
(2) Description of a new Universal microscope, London, 1776. In de
voorrede tot deze beschrijving maakt Martin gewag van een klein zamen-
gesteld mikroskoop, met welks vervaardiging hij zich toen onledig hield,
hetwelk de voorwerpen niet minder dan 2000—5760 maal in doormeter
vergrootte, en ^waarvoor hij den naam van » the Vir^uoso^s optical Appa-
ratus" bestemd had. Het is mij niet bekend of dit mikroskoop iminer uit
de handen van Martin is gekomen. De zeer sterke vergrooting doet ver-
moeden, dat als objectief geene lenzen maar kleine glasbolletjes gebruikt
werden.
(3) Bij andere door Martin vervaardigde mikroskopen is de stam drie-
hoekig, op de-wjjzc der tegenwoordige mikroskopen van PIosbI,
mikeoskopen van benjamin martin. 117
schroefd wordéu. De mikroskoopbuis beslaat eigenlijk uit
twee buizen A en ^, waarvan de binnenste i de drie oog-
glazen bevat, en kan worden uitgetrokken ter verlenging van
den afstand tusschen het objectief en het oculair.. Bij som-
mige mikroskopen van Martin is de buitenste buis van eene
sleuf en eene getande stang voorzien, terwijl aan de binnen-
ste een rondsel bevestigd is, zoodat door omdraaijing van
eenen geranden knop deze binnenste buis hooger of lager
kan gebragt worden.
De voorwerptafel l heeft eene ruime opening, waarin on-
derscheidene bij dit mikroskoop, behoorende hulpwerktuigen
kunnen worden gebragt, zooals ecu klemveerlocslel A , de
losse voorwerptafel in B afgebeeld, welke drie openingen van
onderscheiden doormeter heeft; maar bovendien ook eene door
rad cn rondsel ronddraaijende voorwerpplaat, cn een schroef-
mikrometer, op welke beide laatste werktuigen wij nog in
het vervolg zullen moeten terugkomen.
De spiegel m is geplaatst^op eenen afzonderlijken arm,
welke langs de staaf n op en neder glijdt, cn hierom kan
gedraaid worden, wanneer men het licht schuins op het
voorwerp wil doen vallen. Ter versterking der verlichling
kan eene afzonderlijke {in de figuur niet afgebeelde) lens on-
der de voorwerptafel worden geplaatst, terwijl voor het op-
vallend licht de lens o dient.
Eindelijk kan dit mikroskoop niet alleen in de vertikale,
maar ook in de horizontale of eenige andere daartusschen
liggende stelling worden gebragt, door de scharnier h\] p,
die den stam met den drievoet qqq verbindt.
Ter verandering in een enkelvoudig mikroskoop is het vol-
doende de mikroskoopbuis uil den ring g tc verwijderen, en
in hare plaats eene der bij het mikroskoop gevoegde enkel-
10*
-ocr page 164-148 HET ZAMENGESTEJ.D ülOrTllISCIl MIKROSKOOP.
voudige lenzen le brengen, welker busjes in de opening van
den ring passen.
Bij het onderzoek van zulk een mikroskoop van Martin
vond ik het volgende.
De afstand van het bovenste oogglas van de voorwerplens
bedraagt:
de verlengbuis niet uitgetrokken zijnde . . centim.
» » uitgetrokken zijnde.....29 »
i
Brandspuntsafstand der sterkste lens van het
zamengesteld mikroskoop.........5,8 millim.
Openingshoek van dezelfdje lens......11°
Grootte van het gezigtsveld voor eenen oog-
afstand van 25 centim........... 204 millim.
Vergrooting met de sterkste voorwerplens,
voor gelijken oogafstand : ^
Zonder de verlengbuis........148 maal.
Met » ........ 220 »
De scherpte der beelden is gering. Ook op de schubbetjes van
zulke vlinders, b. v. van Noctua mipta, waarop de streepjes
zeer gemakkelijk te herkennen zijn, ontwaart men daarvan
geen spoor, evenmin van de streepjes in de eerste *^roep
van het Nobertsche proefplaatje. De bij het enkelvoudige
mikroskoop behoorende lenzen zijn daarentegen vrij scherp en
helder. De beide sterksten vergrooten 128 en 198 maal.
406, Ouder degenen, die zich gedurende het overige der
achttiende èeuw in Engeland onderscheidden door de vervaar ■
diging van mikroskopen , behooren de beide A d a m s vader
en zoon , Jones, Dollond vader en zoon, en Ma nu.
Over het lamp-mikroskoop der eersten is het hier de plaats
niet te spreken. Hunne zamengestelde mikroskopen behooren
auklloskopes van aüams. jones, dollond , mann. 149
lol de besle van dit lijdpeik. In de hoofdzaak zijn zij naar
hel model van hel mikroskoop van Cuff ingerigt. Alleen-
lijk wordt niet het ligchaam des mikroskoops, maar de voor-
werptafel door een rondselwerk op en neder bewogen. Voor
de verlichting dient een spiegel, die aan de eene zijde vlak,
aan de andere hol is. Eene lalere verandering, door den
jongeren Adams aangebragt, betreft de objectieflenzen,
welke niet in afzonderlijke busjes, maar in cene koperen
schuif zijn bevat, die in eene daarvoor dienende sleuf onder
aan het ligchaam des mikroskoops wordt geschoven , in dier
voege, dat, door middel eener aldaar geplaatste stalen veer,
welke in de kleine keepen val, die in de koperen schuif op
bepaalde afstanden gemaakt zijn, de objectieflens lelkens in
de as van het mikroskoop komt le leggen.
Bij het onderzoek van een mikroskoop van den ouderen
Adams, verkreeg ik de volgende uitkomsten:
t
De brandpuntsafstand der sterkste lens N". 1 is 5.2 millim.
De afstand van het bovenste oogglas lot aan de voorwerp-
lens is 15 centim.
De doormeter van het veld op 25 centim. oogafstand be-
draagt 16 centim.
De vergrooting met de lens N«. 1 is 150 maal. Bij deze
vergrooting zijn dc lengteslreepjes op de vleugelschubbetjes
van Noctua mt/pta tamelijk goed ziglbaar. Derhalven over-
treft dit mikroskoop dal van Martin in helderheid en scherp-
te , maar doel daarvoor onder in grootte van het ge-
zigtsveld.
De vroegere mikroskopen van Jon es komen grootendeels
met die van Adams overeen. Eene latere verbetering van
hem bestond daarin (z. Pl. V. fig. 1), dat hij zoowel hel
ligchaam des mikroskoops, als de voorwerptafel en den spiegel
JÖÜ Ml ZAMKNGJiSTELD DIOl'ÏRlSCH MIKHOSHOOP.
(
aan eene afzonderlijke stijl bevestigdej welke, door eene schar-
niergeleding a met den stam in verband staande, veroor-
looft het mikroskoop horizontaal tegen het licht te stellen.
Blijkbaar bedoelde Jones hiermede hetzelfde als reeds
Martin had gedaan, maar zijne inrigting daartoe was be-
ter, omdat, de scharnier hooger zijnde geplaatst, het mikros
koop bij de horizontale stelling zich meer op de hoogte van
het oog des waarnemers bevindt. Ook is dit gedeelte van
bet Jonessche mikroskoopgestel in de laler vervaardigde
engelsche mikroskopen meestal bijbehouden.
De werktuiglijke inrigting der mikroskopen vau James Mann
komt in de hoofdzaak met die van Jones overeen. Wal
hun optisch vermogen betreft, zoo schijnen zij voor den lijd,
waarin zij gemaakt werden, zeer goed tc zijn geweest. Althans
Meijen, die zijne eerste phylolomischc waarnemingen nog
met zulk een mikroskoop deed, roemde helzelve zeer (1).
Ook de Dollond sehe mikroskopen van dit tijdperk had-
den nagenoeg gelijke inrigting als die van Jones. Alleen
moet aangeteekend worden, dat Dollond het Huygen-
sche oculair bij dezelve gebruikte (2), en hierin de eerste
schijnt te zijn geweest.
407. In Duitschland werd intusschen het mikroskoop van
Cu ff door Ring en Vennebruch te Berlijn nagemaakt,
terwijl Reinthaler te Leipzig hetzelve mede vervaardigde,
alleen met die verandering, dat het ligchaam des mikros-
koops in plaats van door eene schroef, door een rondselwerk
(1) In zijne door Teyler's Genootschap bekroonde prijsverhandeling:
Vcher die neuesten Fortschri/tto der Anatomie und Physiologie der Go
wächsc, 1836. p. 2.
(2) Chevalier, Notes rectificatives elc. p. 25,
-ocr page 167-aiNfr, ïlEïNTHALEtt, BüßUGKEftj BRANDER, DE CltAUUES. l'il
werd op ea neder bewogen (1). Ook het zamengesteld mikros-
koop van Burucker te Neurenberg, door Lederraüller (2)
omstandig beschreven, komt in de hoofdzaak met het Cuff-
sche mikroskoop overeen.
Veel naam verwierf zich inzonderheid Brander te Augs-
burg door zijne mikroskopen. Twee soorten van dezelvo be-
schreef hij in 1769 (3). Het eene dezer mikroskopen heeft
nagenoeg de inrigting van het zakmikroskoop van Martin
(z. bl. 142), en is even als dit van eenen schroefmikromeler
voorzien. Het andere komt grootendeels overeen met dat van
Cuff. De eenige verbetering daarin, en welke met eenige
wijzigingen tot op den tegenwoordigen tijd is blijven beslaan,
bestaat in de verwisseling van den tot daartoe gebruikelijken
voorwerphouder (met de spiraalveer, zooals deze het eerst in
het enkelvoudig mikroskoop van Hartsoeker wordt aangetrof-
fen, z. bl. 47) met eene hoefijzervormige plaat, tusschen welke
en de voorwerptafel het plaatje of schuifje, dat het voor-
werp bevat, geschoven en bpvestigd wordt. De vergrooting
der mikroskopen van Brander bedroeg volgens zijne eigene
opgave niet boven 120 malen bij 8 duimen duidelijkheids-
afstand.
In Frankrijk had reeds twee jaren vroeger de Hertog de
Chaulnes (4) een mikroskoop zamengesteld, hetwelk zich
zoowel in de optische inrigting als in de wijze der toenade-
(1) Erünitz'8 Enoyclopacdio. Art. Mikroskope^ p. 266.
(2)- Mikrosk. Vermakel. IV. p. 53. pl. IV.
(3) Beschreibung zweier Zusammengesetsten 'Mikro§cope. Augsburg >
1769.
(4) Mémoires de VAcad, d. sciences^ 1767. p. 4231 met verscheidone
platen. Aftonderlyk ia dit mikroskoop beschreven in Description d'un
microscope et de differents micromètres ^ par le duc de G h aulnes,
Paris, 1708.
'1 1138 HET ZAMENGESTELD DIOPTkISCH MIKROSKOOP.
ring tot het voorwerp niet wezenlijk van dat van Cu ff on-
derscheidde , doch bepaaldelijk tot hel doen van naauw-
keurige mikrometrische bepalingen was ingerigt, om welke
reden wij eene nadere beschrijving lol bel hoofdstuk over
mikrometers besparen.
408. In de eigenlijke optische zamenstelling der mikrosko-
pen was sedert hel begin der achttiende eeuw geenerlei noe-
«
menswaardige verbetering aangebragt. Men was integendeel van
den weg, welke daartoe leidde, en die reeds eenigermate door
sommigen op het einde der vorige eeuw (z. bl. 127) was
aangewezen , afgedwaald. Intusschen hadden de verrekijkers,
door het achromatiseren der voorwerpglazcn, eene allerbe-
langrijkste verbetering ondergaan , maar men wanhoopte om
deze ook tol de mikroskopen uit te strekken. Straks zullen
wij uitvoeriger op dit onderwerp terug komen.
Het wss echter le verwachten, dat ook zonder de lenzen
achromatisch te maken vérbetering mogelijk was , door dc
krommingen der lenzen , hare onderlinge afstanden , aantal
enzv. zoodanig in te rigten, dal althans dc uitwerkselen der
sphaerische aberratie zooveel mogelijk werden weggenomen.
Hel was op dit punt dal Eni er zijn oogmerk rigtte, en wij
zijn aan hem eene reeks van onderzoekingen over dit onder-
werp verschuldigd, die ook thans nog hunne belangrijkheid
geenszins verloren hebben (1). \
(1) Euler, Règles génerales pour l(i construction des télescopes et des
' microscopes de quelque nombre dc verres qu'ils soyent composés. Mémoi-
res de l'Acad. de Berlin, 1757. XII. p. 283. In deze vcrtiandeling ont-
■wikkeU Euler, op theoretische gronden, welke de krommingen, de on-
derlinge jirstandcn en de openingen der lenzen moeten zijn in mikroskopen
■die er van één tot vijf bevatten.
In lii'nen latere verhandeling onder denzelfden titel [Mém, de VÀcad.
-ocr page 169-VEüüETEUiNGEN DOOll El'LEIl YOORGESLAGE»\. iÜ5
Het schijnt echter, dat de door Euler voorgeslagen ver-
beteringen bij de praktische vervaardigers van mikroskopen
weinig ingang gevonden hebben, waarschijnlijk uit hoofde
van den wiskundigen vorm, waaronder zij voorgedragen wer-
den, De door hem voorgestelde doubletten , van welke reeds
vroeger melding is gemaakt, en die hij ook als objectieven
in het zamengesteid mikroskoop aanbeval, schijnen nimmer
uitgevoerd te zijn. Of er immer een mikroskoop met zes
de Berl. 1761. XVII. p. 201) komt hij op hetzelfde onderwerp terug.
Determination du champ apparent que dècouvrent tant les télescopes que
les microscopes. Mém. de Berl. 1761. XVII. p, 191, Hier berekent E,
hoe groot het gezigtsveld, eu welke de plaats van het oog is bij dioptri-
sche werktuigen, welke een bepaald aantal glazen bevatten.
Recherches sur les microscopes a trois verrcs et les moyens do les
perfectioner. Mém. de Berlin. 1764, XX. p. 117. Nadat E, in eene vroe-
gere verhandeling, welke wij reeds vermeld hebben (bl, 74), het nut bad
aangetoond van de vereeniging van twee lenzen in het enkelvoudig mi-
kroskoop, past hij hier hetzelfde beginsel op het objectief van het zamen-
gestelde mikroskoop toe, en geeft in tafels de krommingen der lenzen,
hunne openingen en onderlinge afstanden op.
De novo microscopiorum genere ex sex lentibus composita. Novi com'
mentarii Acad. Petrop. 1768, XII. p. 195. In dit stuk toont E. do voor-
deelen aan van een uit zes lenzen zamengesteid mikroskoop, en berekent
.hunne krommingen, openingen en onderlinge afstanden voor mikrosko-
pen, die den doormeter 600, 2000 en 4000 maal moeten vergrooten. De
zamenstelling van zulk een mikroskoop zoude dusdanig moeten zijn, dat
op de objectieflens, ter plaatse waar deze het beeld vormt, eene lens met
wijde opening, vervolgens op eenigen afstand eene sterker vergrootende
lens met zeer geringe opening, en eindelijk drie boven elkander geplaatste
eigenlijke oogglazen zouden moeten gevonden worden. Ook bier zoude
de objectieflens bovendien nog met vrucht uit twee vereenigde lenzen
kunnen bestaan, en ten nutte der vervaarAgera van mikroskopen voegde
hij achter dit opstel eene tafel, waarin de krommingen en onderlinge
afstanden der lenzen zijn opgeteekend voor zulke dubbel-objectieven van
1 duim tot duim brandpuntsafstand.
De inhoud dezer verschillende verhandelingen vindt men vermeerderd
terug in zijne Dioptrica, T, III, desgelijks in de Dioptrica van Klugel.
Over den voorslag van Euler tot achromatisatie van dc objccticflcns
der mikroskopen lal ik later spreken.
154 HET ZaMENüESTELJJ DIOPTIüStlll JIlKUOSliOOP.
lenzen geheel naar zijn voorschrift is daargesteld, is mij niet
gebleken. Dat reeds in 1085 door Grindl een mikroskoop
met zes lenzen was zamengesteld, is vroeger (bl. 127) aan-
gevoerd, doch ook na Euler heeft te Leiden Dellebarre
mikroskopen vervaardigd, die zes lenzen bevatten. In het
door de Fransche Akademie over deze mikroskopen uitgebrag-
te rapport wordt uitdrukkelijk gezegd, dat Dellebarre den
door Euler gedanen voorslag verwezenlijkt heeft. Indien
echter de commissie, die dit rapport uitbragt, zich de moeite
had gegeven om meer dan den titel van Euler's verhandeling
te lezen, zoude zij spoedig ontwaard hebben, dat de inrig-
ting der mikroskopen van Dellebarre met die, welke door
Euler was voorgesteld, niets dan het getal der lenzen ge-
meen had (1).
De door Dellebarre vervaardigde mikroskopen hebben
langen tijd eene groote beroemdheid gehad. Deze nam in-
-zonderheid toe, toen Lalande, in 1762 in Holland rei-
zende, zijne werktuigen zag, en den maker uitnoodigdc
om naar Frankrijk te komen, hetgeen deze deed, en al-
daar vele zijner mikroskopen verkocht (2). In 1777 bood
hij aan de Parijsche Akademie eene verhandeling over mi-
kroskopen in het algemeen en de zijne iu het bijzonder
aan, en gaf bovendien nog eene afzonderlijke beschrijving
daarvan uit (5).
Het door de Akademie uitgebragte rapport luidde ongc-
(1) Het eigenlijke oculair van het door Euler voorgestelde mikroskoop
bestond uit drie, dat van Dellebarre uit vier glazen. Men vergelijke
overigens met de volgende beschrijving de noot op de vorige bladzijde.
(2) Montucla, Bist. des maijiém. III. p. 511, De prijs der mikros-
kopen van Dellebarre was 360 francs.
(3) Te zamen uitgegeven onder den titel: Mémoires sur les différences
de la construction et des effets du microscope. 1777,
MiKllOSKOPßK VAK DELLEBMUIE. , '1 lÜS
ineen gunstig, en prees de mikroskopen van De lie barre,
als vereenigende verscheidene nieuwe voordeelen met al die-
genen , welke aan vroegere mikroskopen eigen waren.
Ofschoon nu de lof, door de Parijsche Akademie aan de
mikroskopen van Dellebarre toegezwaaid, niet geheel van
overdrijving is vrij te pleiten, zoo bezaten zij echter eenige
eigendommelijkheden, welke hen boven de meeste van dien
tijd deden uitmunten. Het oculair is zamengesteld uit vier
glazen, die of te gelijk, of bij paren kunnen gebruikt wor-
den. Elk paar bestaat uit eene flintglaslens en eene groen-
achtige crownglaslens. Alle zijn biconvex, en zoodanig ver-
eenigd , dat hunne oppervlakten zeer nabij aan elkander
zijn. Tusschen de objectieflens en het oculair is nog een bi-
convex tusschenglas geplaatst. Dit tusschenglas is aan eene
buis geschroefd, waarin van boven de buis a (Pl. V. fig. 2),
die de oogglazen bevat, geschoven wordt, terwijl zij zelve
in eene wijdere buis h, aan welke van onderen bij c de ob-
jectieflens wordt bevestigd, op en neder kan bewogen wor-
den , door welk middel de mikroskoopbuis kan worden ver*
lengd.
Verder onderscheidt zich de werktuiglijke inrigting daar-
door , dat de op eenen in de figuur niet afgebeelden drie-
voet rustende stam de door twee scharnierbewegingen bij f
en bij g horizontaal kan gesteld worden. De buis b, die
den optischen toestel bevat, hangt in den ring en wordt
daarin door de klemschroeven i en m bevestigd. Deze ring is
vast vereenigd met de vierkante staaf k, welke in het holle
vierkante stuk l voor- en achterwaarts glijdt, terwijl dit ver-
bonden is met het ronde stuk n, waaraan zich eene pen be-
vindt, die past io eene opening aan den top van den stam
de , Q.u daarin als eene spil draait, zoodat de mikroskoop-
m HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MlEllOSKOOP.
buis derhalve boven alle punten der voorwerptafel o lian ge-
bragt worden. Deze voorwerptafel is ringvormig, en bevat in
eene cirkelvormige groeve eene ronde glasplaat. Tot het vast-
houden der voorwerpen dient een hoefijzervormige stalen veer
bij p op den rand van de voorwerptafel bevestigd. De toe-
nadering van het voorwerp tot de objectieflens geschiedt door
een rondselwerk, waarvan de gerande knop bij q gezien wordt.
Voor de verlichting dient een holle en een vlakke spie-
gel r, welke door de scharnieren s en Mn alle rigtingen
beweegbaar is, terwijl tusschen den spiegel en het voorwerp
eene lens u kan geplaatst worden, om het licht te concen-
treren. Eindelijk voorzag Del leb ar re zijne mikroskopen
van eenen hollen metalen spiegel voor de verlichting van on-
doorschijnende voorwerpen, welke merkelijk grooter was, dan
de tot daartoe gebruikelijke, en ook inderdaad voor geringere
vergrootingen beter aan het oogmerk voldoet.
Een hoofddoel van Dellebarre bij de inrigting van zijn
mikroskoop was, door de verschillende combinatiën der oog-
glazen , gepaard met het verlengen van de buizen, een groot
aantal verschillende vergrootingen daar tc stellen. Tevens
poogde hij het gezigtsveld zoo groot mogelijk te maken.
Dat hij deze beide oogmerken werkelijk bereikt heeft, kan
uit het volgende overzigt der vergrootingen cn der uit-
gebreidheid van het gezigtsveld blijken. Deze bepalingen zijn
alleen voor de sterkste objectieflens verrigt, welker brand-
puntsafstand bij het door mij onderzochte mikroskoop 2,5
millim. bedraagt, terwijl zij eeuen openingshoek van 22°
heeft. ( -
- De afstand van het bovenste oogglas tot aan de objectief-
lens is 15 centim., wanneer de verlengbuis niet is uitgetrok-
ken , en 22 ccntim., indien dit wel het geval is.
MIKUOSEOrEN VAN DELLEBARRE. 137
OOGGLAZEN.
3 en 4. 1 en 2. 1, 2, 3 en 4.»
Doormeter van het gezigtsveld 22,5 centim. 36,5 cenlim. 40 centim. (1)
' Tusschenglas voorhanden,
de verlengbuis niet uit-
getrokken ....... 230 » 290 » 440 »
Tusschenglas voorhanden,
S de verlengbuis uitge-
trokken ........ 280 » 350 » 490 »
Tusschenglas verwijderd,
en de verlengbuis uit-
getrokken zijnde ... 590 » 840 » 1170 »
Men kan derhalve met elke objeclieflens minstens 9
verschillende vergrodtingen daarstellen, cn de uitgebreidheid
van het veld is zoo groot, dat in dit opzigt alle andere en
zelfs nieuwere mikroskopen voor dat van Dellebarre onder-
doen. Echter is het er verre af, zooals trouwens de ge-
heele inrigting reeds doet vooruitzien, dat de voorwerpen
zich overal in het gezigtsveld met gelijke duidelijkheid ver-
toonen. Alleen het midden van het veld is voor eigenlijke
waarneming geschikt. Hier herkent men bij eene 440 ma-
lige vergrooting met vrij groote duidelijkheid de overlangs
loopende streepjes op de meer genoemde schubbetjes van
Noctua mpta, doch geen spoor van de dwarsstreepjes. Van
het Nobertsche proefplaatje wordt nog de tweede groep
zeer goed en ook de derde, doch gebrekkig, in streepjes op-
gelost. Door de vergrooting te versterken door uittrekking
der oculairbuis, of door verwijdering van het tusschenglas,
neemt het optisch vermogen niets toe.
re
&
Bij dezelfde vergrooting werden ook de uiterste grenzen
der zigtbaarheid en onderscheidbaarheid der voorwerpen bij
(1) Eigenlijk is het gezigtsveld nog grooter, maar men kan geene groo-
tere ruimte overzien. Deze veronderstelt bij de opgegeven grootte van
bet gezigtsveld reeds eenen gezigtshoek van 78®.
'1Ö8 HEÏ 2AMESGESÏEID DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
doorvallend licht bepaald, op de wijze vroeger (Dl I. bl. 407
Dl. il. bl. 85) beschreven. De uitkomsten waren de volgende:
GRENZEN DER ZIGTBAARHEID VAN
Bolronde voorwerpen. Draadvormige voorwerpen.
0,767 mmm ~ i'ioo millim. 0,145 mmm —. -q-^-q-q millim.
GRENZEN VAN DE ONDERSCHEIDBAARII. DER MAZEN IN EEN DRAADNET.
Draden. Tusschenruimten.
0,672 mmm — millim. 1,010 mmm — millim.
Vergelijken wij nu het Dellebarresche mikroskoop met
die van A'dams en van Martin, dan is het ontegenzeggelijk
beter dan deze, wat het optisch vermogen betreft, ofschoon
de werktuiglijke uitvoering voor die der engelsche mikrosko-
pen wijken moet. Onderzoeken wij verders naar de oorzaak,
waarom zich de voorwerpen door hetzelve duidelijker vertoo-
nen, dan blijkt al spoedig, dat deze niet zoozeer moet ge-
zocht worden in de eigendommelijke zamenstelling van het
oculair, maar eenig en ^alleen daarin, dat Dellebarre
objectieflenzcn van eenen korteren brandpuntsafstand aan-
»
wendde. Indien men deze aan de mikroskopen der zoo even
genoemde makers brengt, dan vertoonen zij even scherpe
heelden als het Dellebarresche mikroskoop. Dit is te-
vens de hoofdreden van het meerder vergrootend vermogen
van dit laatste.
409. Een tijdgenoot van Dellebarre was de Hanover-
aan Samuel Gottlieb Hoffmann, wiens mikroskopen
destijds in (Duitschland zeer gezocht waren. In 1772 gaf
hij er eene beschrijving van in de Altonaè'r Zeitung. La-
ter is hetzelve zeer geroemd door Goeze (1). Deze ver-
(1) Ilanov. Magasin, X .Tahrg. Rrünitz's, Encychp. XC. p. .310.
-ocr page 175-HOFFMANN, TIEDEMANNj WAtiENEH, ELKNEHj JUNKER, WEICKEUT. 139
meldt eene inrigting, waardoor het gezigtsveld van dit mi-
kroskoop grooter en kleiner kon gemaakt worden, zonder
echter het middel daartoe aangewend op te geven. Met
zes objectieflenzen konden twaalf verschillende vergrootingen
verkregen worden (waarschijnlijk door uittrekking der bui-
zen), waarvan de sterkste 570 bedroeg.
Eenige jaren later verscheen de beschrijving der mikrosko-
pen van Johan Heinrich Tiedemann (1). Behalve het
uit twee glazen bestaande oculair, was daarin ook een ius-
schenglas aangebragt. De sterkst vergrootende objectieflens
had eenen brandpuntsafstand van 1"' (2,2 millim.) Voor de
beweging diende een rondselwerk. Ook behoorde hierbij eene
afzonderlijke door twee schroeven beweegbare voorwerptafel.
Als voetstuk van den stam van het mikroskoop diende de
bodem van het kistje, waarin het na gebruik door middel
van eene scharnier achterover geslagen en geborgen werd.
Beseke (2) stelde het mikroskoop van Tiedemann onder
alle de overige mikroskopen van dien tijd boven aan, zoo-
wel wat de deugdzaamheid der"glazen, als wat de werktuig-
lijke uitvoering betrof.
Onder hen, die zich in Duitschland gedurende de laatste
jaren der vorige en het begin der eeuw, waarin wij leven,
door het vervaardigen van mikroskopen eenigen naam hebben
verworven, noemen wij nog Wagener, Elkner, Jun-
ker en Weickert, ofschoon het niet blijkt, dat zij iets
tot werkelijke verbetering van dit werktuig hebben toegebragt.
(1) Beschreibung der von ihm verfertigten achromatische Fernrohre ^
zusammengesetzten VergrÖsserungsgldser etc. Stuttgard, 1785. — Be-
schrijving en afbeelding zijn overgenomen in Krünitz's Enct/clopaedie,
1. c. p. 295. ♦
(2) Beob. «. Entd, u. d, Berliner Gesellsch. naturforsch, Freunde,,
Bd. II. 1788. s. 117.
'160 HET ZAMENÖESTELC ÖIOPTHISCH MiKHüSltÜOP.
De beide laatsteu lagen er zich iuzonderheid op toe, om,
door de uitwendige inrigting te vereenvoudigen, hunne werk-
tuigen zoo goedkoop mogelijk te maken, zonder dat zij in
bruikbaarheid veel verloren (1). Ook werden toen en nader-
hand zamengestelde mikroskopen uit karton en hout zamen-
gesteld in grooten getale te Neurenberg fabriekmatig ver-
vaardigd.
410. Hier te lande werden, behalve door Dellebarre,
wiens mikroskopen wij zoo even beschreven hebben , terzelf-
der tijd zamengestelde mikroskopen vervaardigd door Her-
man en Jan vanDeyl. Wij zullen deze straks leeren
#
kennen als de eersten , die eeu bruikbaar achromatisch mi-
kroskoop hebben tot stand gebragt, maar ook hunne vroe-'
gere naar de oude wijze vervaardigde mikroskopen, waren
zeer goed, vooral wat het optisch gedeelte betreft, terwijl
de mechanische inrigting hoogst eenvoudig was, ongeveer
overeenkomende met die van het achromatisch mikroskoop
later door den laatstgenoemden gemaakt (z. Pl. V. lig. o).
Bij een hunner werktuigen, hetwelk ik in de gelegenheid
was te zien , bedraagt de brandpuntsafstand der sterkste ob-
jectieflens iets meer dan 2 millim., terwijl het in helder-
heid en scherpte het Dellebarresche mikroskoop bij gelijke
vergrooting (ongeveer 500 maal) overtreft. Ook verdient het
hier te worden opgeteekend, dat de beugel, waarin de spie -
gel zich beweegt, zich aan het einde eener kruk bevindt,
(1) Het mikroskoop van Junker ia beschreven in Voigt's Magazin
für den neuesten Zustand der Naturwissenschaft, Bd. I. é. 139. Dat
Vön Weickert in Gilbert's Jnn. Mil, Bd. XXXVIII. p. 315. Hed-
wig gebruikte bij zijne bekende onderzoekingen een mikroskoop yan den
laatsten.
MIKROSKOPEN VAN HERMAN EN JAN V. DEYL, VAN HENDRIK HEN. I6l
die om eene|as draait, zoodat de spiegel zoo kan gesteld wor-
den, dat de lichtstralen ook in eene schuinsche rigting op het
voorwerp kunnen vallen, en derhalve geheel op dezelfde wijze
als dit bij vele nieuwere mikroskopen thans wordt aangetroffen.
Eindelijk moet hier Hendrik Hen worden genoemd,
even als de vorigen te Amsterdam woonachtig. Zijn in 1807
vervaardigd zamengesteid mikroskoop munt inzonderheid uit
door volledigheid, stevigheid en naauwkeurige bewerking van
den geheelen mechanischen toestel, waartoe blijkbaar het
Martinsche mikroskoop (z. bl. 146), behoudens eenige wij-
zigingen , ten voorbeeld heeft gediend. Deszelfs zware ronde
stam rust op eenen voet met drie uitslaande pooten-, voor
de op en nedergaande beweging der voorwerptafel dient een
rondselwerk ; de arm, waaraan de mikroskoopbuis bevestigd
is, kan door middel van een rad en -eene schroef zonder
einde in eene horizontale rigting gedraaid worden , terwijl
het geheele mikroskoop in eene horizontale of in eene an-
dere stelling kan worden gebragt door een afzonderlijk daar-
voor bestemd raderwerk.
Wat het optische gedeelte betreft, zoo bestaat dit, 1« uit
eene koperen plaat, met drie daarin gevatte lenzen , welke,
nadat de plaat onder de mikroskoopbuis bevestigd is, beur-
telings door draaijing onder de opening gebragt zijnde, ais
objectieven dienen; uit drie andere meer vergrootende
objectieflenzen in koperen busjes, waarvan de sterkste eenen
brandpuntsafstand van ruim drie millim. heeft; S® uit drie
objectieflenzen, voorzien van metalen spiegeltjes voor de
waarneming van ondoorschijnende voorwerpen ; 4® uit twee
verschillende oculairbuizen, de eene met twee, de andere
met vier glazen.
Verders is de spiegel aan de eene zijde vlak , aan de an-
III. 11
-ocr page 178-'1 162 HET ZAMENGESTELD DIOPTkISCH MIKROSKOOP.
derc hol. en ook voor schuins invallend licht ingeiigl; eene
verlichlingslens kan onder de voorwerptafel gebragt worden;
een afzonderlijke toestel dient om eene kaars aan het mi-
kroskoop te bevestigen, en voor de verlichting met opvallend
licht is er eene groote lens en bovendien de later te ver-
melden Swavingsche toestel bijgevoegd.
Uit deze beknopte beschrijving zal genoegzaam blijken ,
dat liet Hensche mikroskoop met veel zorg vervaardigd was,
en- inderdaad den lof verdiende, welke er door bevoegde
tijdgenooten aan werd toegezwaaid (1).
(1) Ik heL met dit mikroskoop aileeii op eene verkooping \an physische
werktuigen kennis gemaakt, doch ter staving van het bovenstaande laat
ik hier eenen brief volgen van Ypelaar, denzelfdeii, dien wij, in het
laatste hoofdstuk van dit werk, als kunstig bereider van i^kroskopische
voorwerpen, zullen moeten vermelden. Deze brief lag in het kistje, waarin
het mikroskoop werd geborgen, en luidt aldus:
Mijnheer en Vriend 11 r. Hen!
F In bericht diend dezen dat het Mikroskoop door Uw vervaardigt door
mij op d' allcrnaauwkeurigste wijze is bezien, in zoo verre mij mogelijk
was de Delicaatste proeven daarop heb genomen, ik moet bekennen nim-
mer een werktuig le hebben gezien, welke mij meer gefrappeerd heeft,
dan dit Mikroskoop, en daar (zoo ÏÏEd. bekend is) ik veel Mikroskopen
heb gezien, moet ik erkennen noch geen gezien te hebben, dat mij in
't algemeen meer voldeed; nimmer niet zoo veel in allen dcele als dit,
zo dat was ik van geen goed Mikroskoop voorzien (aan wiens behandeling
ik gewoon ben) ik zoude alles aanwenden om bezitter van zoo een danig
werktuig le worden.
'T is mij intusschen Lief dat een mijner Land- en Stadgenooten het zo
verre heeft gebragt, dat wij bij geen vreemde Natie te markt behoeven
te koomen, om bezitting van zoo een werktuig te hebben, vertrouw niet
ik TIEd, eenige Compliment maak, maar geloof het tnijn ernstige meening
is, waarmede ik blijf \ \
't Yzigt, VEd. W. Dr. en Vriend,
ultimo Sept. 1807. A. Ypelaar.
Dat Hen een zeer goed werkman is geweest, is mij ook nog gebleken
door een zonmikroskoop van zijn maaksel, hetwelk ter zijner plaatse zal
worden besproken.
EEHSTE POGINGEN TOT ACHROMATISATIE VAN HET OBJECTIEF. 'I(}5
411. WaDneer wij nu de vorderingen overzien, welke het
zamengesteld mikroskoop gedurende de achttiende eeuw en de
eerste jaren der negentiende maakte, dan moet men erkennen,
dat er allengs groote verbeteringen waren aangebragt, eensdeels
in de geheele werktuiglijke inrigting van hetzelve, anderendeels
in de middelen tot verlichting dor voorwerpen. Anders ech-
'ter was het gelegen met deszelfs belangrijkst gedeelte, na-
melijk de optische inrigting. In dit opzigt waren de vorde-
ringen uiterst gering Alle de hierin beproefde verbeteringen
hadden veranderingen van het oculair ten doel, en deze
moesten steeds van een ondergeschikt belang blijven , zoolang
de objectieven geene verbetering ondergingen. Wanneer men
de mikroskopen van dit tijdperk onderzoekt, dan komt men
weldra tot het besluit, dat door de enkelvoudige lenzen , die
als objectieven gebruikt werden , reeds alles, wel is waar
minder vergroyt , maar veel duidelijker en scherper gezien
werd, wat men door het zamengesteld mikroskoop kon waar-
nemen , en dat derhalve de sterkere vergrooting van het beeld
door middel der oogglazen, eigenlijk niets deed winnen, dan
een grooter gezigtsveld, en zulks alleen ten koste der voor
den waarnemer veel belangrijkere helderheid en scherpte.
Het scheen werkelijk , als of het zamengesteld mikroskoop
veroordeeld was, om zich nimmer te verhelfen uit den toe-
stand van niiiddelmatigheid, waarin het tot dusverre verkeerde.
Ook zag men voor wetenschappelijke nasporingen meer en
meer van zijn gebruik af, en de naauwkeurigste waar-
nemers gaven , in weerwil der nadeden , die het gebruik van
het enkelvoudig mikroskoop aankleefden, eenstemmig aan dit
laatste de voorkeur, terwijl het kmengestelde werktuig hoe
langer hoe meer tot een werktuig van vermaak, tot bevredi-
ging eener kinderlijke nieuwsgierigheid werd vernederd , of
11*
-ocr page 180-'464 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
allbans alleen dan gebruikt, wanneer de aard van het onder-
zoek geene groote mate van naauwkeurigheid vereischte.
Doch allengs begon de hoop levendig te worden, dat er
ook in de optische inrigting van het zamengesteld mikros-
koop eene belangrijke verbetering mogelijk was.
Newton had aangewezen , dal de chromatische aberratie
de voornaamste oorzaak is der gebreken van dioptrische werk-
tuigen, doch, zich grondende op eenige gebrekkig in het werk
gestelde proefnemingen , kwam hij tot het verkeerde besluit,
dat het kleurschiftend vermogen van alle het licht brekende
middenstoffen gelijk is, en dat het gevolglijk eene vergeef-
sche poging zoude wezen , ora door verbinding van verschil-
lende middenstoffen , b. v. door water te besluiten tusschen
twee holle glazen , de chromatische aberratie te verbeteren (1).
Reeds twee jaren na den dood van Newton , namelijk in
1722, was het proefondervindelijk bewezen, dat hij in dit
opzigt gedwaald had, en in zijne gevolgtrekkingen te voorba-
rig was geweest. Chester More Hall, een in de geschie-
denis der wetenschap overigens onbekend edelman uit het
graafschap Essex, begon in het genoemde jaar pogingen aan
te wenden om lenzen zamen te stellen uit crownglas en
flintglas, zich hierbij grondende op het achromatisme van het
(1) De verkeerde uilkomsten der proefnemingen van Newton moeten
daaraan worden toegeschreven, dat hij in het gebezigde water eene zekere
hoeveelheid azijnzuur lood oplostte, waardoor zoowel het brekend als het
kleurschiftend vermogen meer gelyk werd aan dat van gids. Dat hij
overigens het beginsel, waarop de mogelijkheid eener achromatisatie be-
rustte, werkelijk doorzag, blijkt uit zijne gezegden in zijne Philosophiae
Naturalis principia mathematica, L. I. Schol. ad. prop. XGVIII. Moly-
neux, in 1690 Newton's woorden aanhalende, zegt daarvan als met
eenen profetischen geest bezield: » he has fathomed the greatest Depths
of Nature, and laid a Foundation for^ Posterity to 7'aise an infinite
Superstructure,'"
CIIESTER MORE HALL, JOHN DOUOND , EULER. '1G5
raenschelijk oog, waarin ook middenstoffen van ongelijk bre-
kend vermogen voorhanden zijn. Hij zette zijne proefnemin-
gen voort tot in 1733, toen het hem werkelijk gelukte achro-
matische voorwerpglazen voor verrekijkers tót stand te bren-
gen (1).
Echter verliepen er nog vele jaren eer deze uitvinding
vruchten droeg voor de wetenschap; zelfs na ruim eene halve
eeuw was de naam des waren uitvinders nog niet bekend,
en ging John Dollond daarvoor algemeen door. Doch
alhoewel er veel waarschijnlijkheid bestaat, dat deze , toen
hij in 1757 achromatische verrekijkers begon te vervaardigen,
met de uitvinding van Hall niet geheel onbekend is geweest,
zoo moet men aan den anderen kant de groote verdiensten van
Dollond voor de zaak van het achromatiseren van lenzen
erkennen , daar het aan zijne onvermoeide pogingen moet
worden toegeschreven, dat zij ter kennis van het algemeen is
gebragt, en hij door talrijke in het werk gestelde proefne-
mingen zich en anderen in staat stelde de daartoe strekken-
ke handelwijzen meer en meer te verbeteren (S).
Reeds vroeger, t. w. in 1747, had Euler zich met bet-
zelfde onderwerp bezig gehouden , doch was bij de herhaling
van eenige der Newtonsche proeven lot dezelfde ontkennen-
de uitkomst geraakt als deze. Later echter, toen de moge-
(1) Nadere berigteii omtrent Hall en zijne uitvinding zijn het eerst me-
degedeeld in the Gentleman's Magazine, Oct. 1790, en daaruit overge-
nomen in the Philosophieal Magazine, Novemb. 1798, tervFijl het ver-
haal, hoe de zamenstelling zijner achromatische lenzen eindelijk aan Dol-
lond zoude zijn bekend geworden, te lezen is in eene verhandeling van
Alexis Rochon, Mémoire sur les verres achromatiques, etc. lu à VIn-
stitut national, en Floréal, an 9.
(2) Vijf jaren later, namelijk in 1762, is de eerste achromatischo kijker
hier te lande vervaardigd door Jan en Herman van'Deyl te Amster-
dam. Zie Verhand, d, Ifaarl. viaatschappij, III, St, 2, p. 134.
IGG UET ZAMENGESTELD DlOl'TRISCH MIKROSKOOI'.
lijklieiti van het achromatiseren van lenzen door Dollond
bewezen was, was het Euler, die de theoretische gronden
ontwikkelde, waarop deze bewerking steunen moet (1).
Intusschen , alhoewel het gelukt was de chromatische ab-
erratie in den verrekijker grootendeels op te heffen , zoo was
het er,nog verre af, dat men dezelfde handelwijze toepasse
lijk achtte op bet mikroskoop. Integendeel, men wanhoopte
aanvankelijk algemeen immer zulke kleine leuzen, als die
welke tot voorwerpglazcn in zamengestelde mikroskopen ge-
vorderd worden , achromatisch te kunnen maken , en men
ging, gelijk wij zagen , nog jaren lang nadat de verrekijker
reeds van achromatische voorwerplcnzcn voorzien was, voort
met het mikroskoop geheel op de oude vvijze zamen te stel-
len, alleen met uitzondering van Dellebarre, wiens poging
cchtcr, om de achromatisatie in het oculair te verplaatsen ,
(verg. bl. 154) als geheel mislukt moet worden beschouwd.
Euler had evenwel geenszins de toepassnig van de door
hem ontwikkelde grondbeginselen op het mikroskoop verge-
ten. In 1774 gaf Nicolas Fuss, op aansporing van Eu-
ler, een werkje uit (2), waarin hij, ten dienste der makers
van optische werktuigen, naar aanleidiug der wiskundige stel-
lingen in Euler's Dioptrica, zeer naauwkeurig de wijze be-
schreef, hoe de voorwerplenzen van verrekijkers moesten za-
-mengesteld worden , om zoo goed mogelijk achromatisch to
(1) Iu zijne Dioptrica Pelropoli 1771, doch nog vroeger ia\Mómoircs
de VJoad. de Berlin 1766 en 1767, en in Novae Cornent. Acad, Petrop.
XVIII.
(2) Instruction dctailleé pour porter les lunettes au plus haut degré
de perfection, avec la description d'un microscope, qui peut passer pour
le plus parfait dans son espèce, par Jiicolas Fuss, St. Petersbourg,
1774. Eene voorrede van Euler gaat het werkje vooraf.
ElILEIl , FUSS , AEPINUS. 1 07
zijn , en aan het slot de beschrijving gaf van een mikroskoop
met eene achromatische voorwerplens.
Het blijkt echter, dat deze beschrijving niet naar een be-
staand mikroskoop is gemaakt, maar veeleer alleen als een
voorschrift te beschouwen is, waarnaar een achromatisch mi-
kroskoop kon vervaardigd worden. Wij zien daaruit, dat het
door Fuss bedoelde mikroskoop eene voorwerplens zoude
hebben van i duim doormeter en i duim brandpuntsafstand,
en zamengesteld zijn uit twee biconvexe crownglaslenzcn met
eene biconvexe flintglaslens daartusschen. Zoowel dc brand-
puntsafstanden als de krommingen der afzonderlijke lenzen
worden naauwkeurig opgegeven. De oogglazen moesten van
flintglas en biconvex zijn. De schrijver was van oordeel, dat
men met dil mikroskoop nog bij eene iOOmalige vergrooling
de beelden volkomen scherp zoude zien.
Hel was eerst tien jaren later, dat door Aepinus (1)
een mikroskoop werd vervaardigd, waarvan de voorwerplens
uil flint- en crownglas bestond. Hetzelve had eenen brand-
puntsafstand van niet minder dan 7 duim , - en vergrootte
niet meer dan 60 tot 70 maal, terwijl de lengte 5 vod
bedroeg. Niet oneigenaardig noemde Adams (2) het
eenen mikroskopischen verrekijker (3). Blijkbaar had de moei-
jelijkheid om kleine achromatische lenzen te vervaardigen
Aepinus bewogen, om een voorwerpglas van zulk eenen
verren brandpuntsafstand te bezigen ; cn bij de geringe ver-
ft) A^ova acta Acad. Petropol. 1784. II. lUst. p. 41.
(2) L. c. p. 3.
(3) Zeer waarschijnlijk zal Aepinus ook wel gebruik gemaakt hebben
van een objectief, dat oorspronkelijk voor eenen verrekijker bestemd was,
en behoorde dus zyn werktuig tot de klasse derzulkc, die reed» bl. 14,5
vermeld zijn, en waaraan Martin den naam vau poiydinamiscliemikrosko-
pen gaf.
468 HET ZAMENGESTELD DIOPTIUSCH MlKllOSKOOP.
grooting, die zijn werktuig noodzakelijk bezitten moest, kon
de uitslag zijner poging niet anders dan hoogst gebrekkig
blijven. Ware achromatische objectieflenzen voor het mikros-
koop zijn , voor zoo ver mij bekend geworden is, het eerst
hier te lande vervaardigd, en wel door Jan en Herman
van Deyl; doch alvorens een nader verslag te geven van
de welgelukte pogingen van dezen, noem ik hier nog eenen
anderen landgenoot, namelijk François Beeldsnijder (1),
die zich omstreeks 1791 te Amsterdam met het vervaardi-
gen van mikroskopen onledig hield, en werkelijk een mikros-
kopisch voorwerpglas, uit crown- en flintglas zamengesteld,
tot stand bragt. Hetzelve bestaat uit drie lenzen, namelijk
twee biconvexe crownglaslenzen, en eene biconcave flintglaslens
tusschen deze beide. De brandpuntsafstand der eene crown-
glaslens is millim., die der andere 19 millim., en der ver-
eenigde drie lenzen 21 millim. De doormeter der lenzen be-
(1) liet toeval deed mij met de pogingen van dezen landgenoot bekend
worden. Voor verscheidene jaren zag ik bij den heer 0. W. Roelofs alhier,
eene door dezen op eene vcrkooping gekochte kist, waarin zich een aantal
mikroskopisclie werktuigen van allerlei soort bevonden. Daaronder was
een zonmikroskoop naar de constructie van Hartin, met de op de plaat
gegraveerde woorden: Francois Beeldsnijder a Amsterdam 1791; ver-
ders een zamengesteld mikroskoop, hoofdzakelijk naar dat van Delle-
barre ingerigt, en bovendien eene groote menigte losse busjes, lenzen,
zoowel groote als kleine, gedroogde voorwerpen, enzv., alles toenmaals
in deerlijke wanorde dooreengemengd. Bij mijne pogingen om uit dezen
chaos van glas en koper weder iets dat naar een bruikbaar mikroskoop
geleek, te voorschijn te doen komen, vond ik het busje, hetwelk het
achromatische stel lenzen bevatte, waarvan de beschrijving in den tekst
is medegedeeld. Aan Jonkheer G. J. Beeldsnijder van Voshol ben ik
de mededeeling verschuldigd, dat zijn oom Francois Beeldsnijder Ge-
rardszoon geboren werd in 1755 en stierfin 1808. Hij was kolonel van
de Amsterdamsche ruiterij, lid van het comité van justitie aldaar, ontvan-
ger van de begraafnissen van het St. Antonies kerkhof, en stond algemeen
bekend als een liefhebber van natuur- en werktuigkunde, die een gioot
gedeelte vun zijnen tijd met hunne praktische beoefening doorbragt.
FRANCOIS BEELSNIJDER, CHARLES. 1G9
draagt 6,5 millim., en hunne gezamelijke dikte iets min-
der dan 4 millim. Zij zijn goed geslepen en blijkbaar met
zorg gecentreerd. Op zich zelve gebruikt geeft dit stel len-
zen een net en scherp geteekend beeld, en als objectief in
een mikroskoop van Amici aangewend bleek het mij inder-
daad de voorkeur te verdienen boven eene enkelvoudige bi-
convexe lens van gelijken brandpuntsafstand, en vrij goed eene
vergelijking te kunnen doorstaan met eene omstreeks 1824
waarschijnlijk door Tulley vervaardigde achromatische lens,
welker brandpuntsafstand nagenoeg dezelfde, doch waarvan de
openingshoek grooter is.
Ofschoon het nu niet kan ontkend worden , dat het door
Beeldsnijder vervaardigde objectief verre is van gelijk te
staan met de in de laatste jaren vervaardigde achromatische
lenzen, nu men in hunne zamenstelling reeds zooveel onder-
vinding heeft opgedaan , en daardoor tot eene zekerheid en
juistheid in de bewerking gekomen is, waaraan in den
eersten aanvang, in weerwil der aanwijzingen van eenen Eu-
ler, niet kon gedacht worden, zoo blijkt toch uit het ge-
zegde genoegzaam, dat onder hen, die getracht hebben het
doel te bereiken , namelijk de vervaardiging van een achro-
matisch mikroskopisch voorwerpglas, Beeldsnijder inder-
daad als een der eersten moet genoemd worden.
Eenige jaren later, namelijk van 1800 tot 1810, be-
proefde Charles te Parijs het vervaardigen van kleine achro-
matische lenzen. Zij worden bewaard in het physisch kabinet
van het Conservatoire des arts et metiers. Chevalier
zegt echter van dezelve, dat hunne kromming en centrering
zoo vele gebreken bezitten, dat zij niet te gebruiken zijn (1).
(1) l. C. p. .51.
-ocr page 186-1 70 IILT ZAMKNtiESTliLD DIOI'TIWSCU MIKUOSKOOl'.
Veel beter slaagde onze Herman van D e y 1, die in
1807 de beschrijving van het door hem vervaardigd achro-
matisch mikroskoop uitgaf (i). Reeds kort na de uitvinding
van den achromatischcn verrekijker, namelijk in 1762, had
deze uitmuntende werktuigkundige, te zamen met zijnen va-
der Jan van Dcyl, achromatische objectieven voor verre-
kijkers vervaardigd. Ook hielden beiden zich toen reeds on-
ledig met het daarstellen van een achromatisch objectief voor
een mikroskoop. »Wij berekenden," zegt van Deyl, »zeer
naauwkeurig de bolronde gedaante voor zoodanig achromatieq
microscoopglas van | duim brandpunt. Ik maakte zeer
naauwkeurig de kommetjes tot hetzelve , en sleep de glaasjes
met de grootste oplettendheid , en ,monteerde dezelve iu een
spaan buisje met granatieljehout, in welk buisje een ander
buisje met 2 oogglazen geschoven wierd , waarvan de schik-
king mede door ons berekend was." Iets verder laat hij vol-
gen : » wij hadden reeds destijds het genoegen , dat alles
aan onze verwachting beantwoordde." Zij hadden echtcr zoo-
veel te doen met het maken vau achromatische verrekijkers,
dat hunne aandacht van het mikroskoop weder werd afge-
leid , en wel te eerder, omdat 'zij van oordeel waren, dat
in Engeland deze verbetering weldra algemeen zoude worden
ingevoerd, zoodat zij liet overbodig rekenden hunne pogingen
wereldkundig té maken. Toen intusschen de oude van
Deyl op 85 jarigen leeftijd in 1801 overleden was, en zijn
zoon reeds in zijn 69"° jaar zijnde de lang vervvAchtc ver-
betering nog niet zag opdagen , besloot de laatste nogmaals
de hand aan het werk te slaan , en zijne pogingen gelukten
(1) Natuurkundige verhandelingen van de koninklijke tnaaischapjiij
der ivetenschappen ic //aartem, Amsteiilara 1807. Itt. St. 2.
ACililOMATISClI MIKUOSKOOP VAN VAN DEVL. 171
boven verwacbting. Zijn mikroskoop werd voorzien van twee
achromatische voorwerplenzen met wijde opening, üe eene
had eenen brandpuntsafstand van duim (26 millim.),
de andere van | duim (48 millim). Aanvankelijk had bij
de vergrooling door middel der oogglazen en uittrekking
der buis slechts tot 80 maal gebragt, doch weldra bevond
/tij , dat zijne achromatische objectieven het gebrnik van veel
sterkere oculairen toelieten , en nu bragt hij, door een twee-
de afzonderlijk oculair, de vergrooting tot 450, zonder dat
de beelden ophielden genoegzaam verlicht en scherp te zijn.
Bij dit door van Deyl zeiven in 1807 van zijn mikros-
koop gegeven verslag kan ik nog het volgende voegen, zijnde
de uitkomst van het onderzoek van een door hem vervaardigd
mikroskoop, hetwelk zich alhier op het physisch kabinet bevindt.
Dit werktuig (z. Pl. V. fig. 5) komt in uitwendige gedaante
geheel overeen met de afbeelding in de oorspronkelijke be-
schrijving van van Deyl. Ook zijn cr twee achromatische
lenzen bijgevoegd, welker brandpuntsafstanden ik gemeten,
en bevonden heb te zijn de eene vau 18 millim., de andere
van 45 millim. Hieruit blijkt dus, dat van Deyl later
zijne lenzen nog verbeterd heeft. De openingshoek dezer
lenzen is van de minst vergrootende (N" 1) 14° , en der
sterkst vergrootende (N° 2) 15°. Hunne dikte heb ik niet
kunnen meten, uit hoofde van de te groote diepte der bus-
jes , waarin zij bevat zijn. De 'vorm dezer achromatische voor-
werplenzen is nagenoeg plano - convex, iets hol aan de platte
zijde, en daarmede benedenwaarts gekeerd. Deze vorm en
stelling der lenzen is zeer opmerkelijk, daar men toen en
nog vele jaren laler gewoon was de voorwerplenzen biconvex
te maken , terwijl het eerst laler algemeen erkend is, dal
alleen plano - convexe lenzen met dc platte zijde naar het
m HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MlEllOSKOOP.
voorwerp gekeerd, de sphaerische aberratie tot een minimum
brengen. Zelfs de lenzen in het mikroskoop van Selligue,
waarover wij straks nader zullen handelen, waren nog met
de bolle zijde naar beneden gewend. Ook maakt deze vorm
der van Deylsche objectiefglazen het bijna zeker, dat zij
niet uit drie lenzen , maar uit twee beslaan, eene biconvexe
crownglaslens en eene plano-convexe (eigenlijk biconcave,
met eene zeer geringe kromming der buitenste oppervlakte)
flintglaslens, derhalve geheel op gelijke wijze zijn zamenge-
steld, als men zulks thans algemeen gewoon is te doen.
Verders behooren bij dit mikroskoop twee oculairen, elk
van slechts één glas voorzien , zoodat helzelfde collectiefglas,
dat aan de verlengbuis van het mikroskoop is geschroefd ,
voor beiden dient. Alle deze glazen zijn biconvex, doch zoo-
danig , dat de naar het oog gekeerde oppervlakte eene zeer
flaauwe kromming , de benedenwaarts gekeerde daarentegen
eene sterkere heeft. Deze vorm is hun blijkbaar gegeven ,
om de aberratie door hel oculair zoo gering mogelijk le
maken.
De werktuiglijke inrigting van dit mikroskoop is hoogst
eenvoudig, gelijk uit de afbeelding (Pl. V. fig. 5) blijkt, die
geene eigenlijke verklaring behoeft. De lengte der buis van
het mikroskoop is 16 centim., en, wanneer de verlengbuis
geheel uitgetrokken is, 28 centim. De volgende metingen van
het gezigtsveld en van de vergroeiingen zijn gedaan voor eOnen
gezigtsafstand van 25 centim.
Zonder |
Met da | |
verlengbuis. |
verlengbuis. | |
1. |
u |
61 |
2. |
62 |
111 |
1. |
U |
106 |
0 |
96 |
170 |
ACHROMATISCH MIKROSKOOP VAN VAN DEVL. 175
De grootte van het gezigtsveld is:
met oculair 1 145 millim.
»2 160 »
De helderheid en scherpte der beeiden in dit mikroskoop zijn
inderdaad zeer groot, en overtreffen verre die der vroe-
gere niet achromatische. Met het tweede objectief en het
tweede oculair, derhalve bij eene 96malige vergrooling, is de
eerste groep op het Nobertsche plaatje duidelijk opgelost
te zien, iets dat, met eene niet achromatische voorwerp-
lens slechts bij eene driemaal sterkere vergrooting kan ge-
schieden.
Doch de voortreffelijkheid der lenzen van van Deyl wordt
eerst regt duidelijk, wanneer zij te zamen vereenigd als ob-
jectief gebruikt worden, schoon ik hier moet bijvoegen , dat
het niet blijkt, dat hij zelf zulks werkelijk gedaan heeft. De
met dit stelsel voortgebragte vergrootingen zijn de volgende:
Zonder verlengbuis. Met verlengbuis.
met oculair 1 76 156
n*.
.. .> 2 125 229
De scherpte der beelden is nu zoo groot, dat men zeer ge-
makkelijk de overlangsche streepen op de vleugelschubbetjes
van Pieris brassicae kan onderscheiden , welke inderdaad tot
de moeijelijkere proefvoorwerpen behooren. Van^het Nobert-
sche plaatje wordt nu de derde groep behoorlijk in streepjes
opgelost, en ook de vierde vertoont zich sterk gestreept. Dit
heeft reeds plaats bij de geringste vergrooting (76 maal) en
wordt, bij aanwending van het sterkere oculair en uittrekking
der buis nog iets duidelijker. Vergeleken met een stelsel vau
twee achromatische lenzen van nagenoeg gelijke brandpunts-
afstanden, in 1855 door Amici vervaardigd, bleken de
lenzen van van Deyl voor deze niet te behoeven te wijken
'174 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
Ook veidiagen zij inderdaad nog sterkere oculairen , dan hij
gebruikt beeft. |Bij de aanwending van zulk een sterker ocu-
lair, dat de vergrooting tot 650 deed klimmen, is de bel-
derbcid nog vrij groot, schoon de randen der beelden te
veel van bunne scherpte verloren hebben , om deze vergroo-
ting bruikbaar te maken.
üit dit een en ander volgt niet alleen, dat van Deyl
zijne mikroskopen van werkelijk achromatische lenzen heeft
voorzien, maar het zal bovendien blijken, dat van allen, die
vóór het jaar 1825 hetzelfde doel hebben getracht te berei-
ken , niemand hem heeft op zijde gestreefd , terwijl zelfs het
in dat jaar door Chevalier voor Selligue vervaardigde
mikroskoop in verscheidene opzigten beneden dat van van
Deyl stond.
Omstreeks 1811 (1) vervaardigde Frauenhofer te Mün-
chen mikroskopen met achromatische lenzen. Elk mikroskoop
werd van vier zulke lenzen van verschillenden brandpunts-
afstand voorzien. Zij waren biconvex en de sterkst vergroo-
tende der vier lenzen had eenen brandpuntsafsland van | duim
(ongeveer 16 millim.) (2). Er werden twee verschillende ocu-
lairen bijgevoegd. De sterkste vergrooting bedroeg naar de
bepaling van Jacquin niet meer dan 120 maal, terwijl
volgens denzelfden daarmede van do streepjes op de vleugel-
schubbetjes eener kledermot geen spoor kon ontdekt worden,
ofschoon deze zich reeds duidelijk met eene enkelvoudige lens
(1) Gewoonlijk wordt het tijdstip, waarop Frauenhofer zijne aoliro-
matisehe mikroskopen begon te vervaardigen in 1816 gesteld (z. Cheva-
lier, 1. 0. p. 11), doch men vindt hen reeds vermeld iu eene prijs-
courant opgenomen in Gilbert's Annal, Bd. XXXVIII. 1811. s. 347.
(2) Zie Do el lin g er, Nachricht von einem Verbesserten Mikroshopt
1829. p. 9.
FUAÜKNIIOI EU , UREWSTEß. 1 70
van 60 malige vergrooting lieten onderscheiden (1). Frauen-
hofer (2) zelf zegt, dat hij met de sterkste vergrooting de
op glas getrokken streepjes van onderlingen afstand ,
slechts met moeite kon onderscheiden. Hieruit blijkt der-
halve genoegzaam, dat de achromatische mikroskopen van
Frauenhofer voor de reeds vroeger door van Deyl ver-
vaardigde verre moesten onderdoen; want in de eerste groep
van het Nobertsche proefplaatje, welke daardoor gemak-
kelijk wordt opgelost, bedraagt de onderlinge afstand der
streepjes j-ö'öö'"
Brewster (5) sloeg in 1813 eenen geheel anderen weg
in ter achromatisatie der mikroskopen. Hij bezigde als voor-
werpglas eene biconvexe lens van crownglas, welker naar
boven gekeerde oppervlakte cenc aanmerkelijk sterkere krom-
ming dan de onderste oppervlakte had. Deze laatste werd
dan gedurende het onderzoek gebragt in eene het licht sterk
brekende olie, zoo als kaneel- anijs- sassafrasolie enzv.,
waarin zich te gelijker tijd het voorwerp bevond. Het is
echter duidelijk, dat dit hulpmiddel, hoe vernuftig overigens
uitgedacht, slechts in zeer weinige gevallen werkelijk aan-
wendbaar is.
Ook stelde Brewster voor achromatische bollen te ver-
vaardigen door de ruimte a (Pl. V. fig. 4) tusschen twee
biconvexe lenzen A en c te vullen metj een vocht, dat hier
de plaats van het flintglas moest vervangen. Achter de eene
lens kon dan nog een hol metalen spiegeltje de worden
geplaatst, om bij de verlichting met opvallend licht te die-
(1) Moser, Anleitung zum, Gebrauch des Mikroskops, p. 26.
(2) In eeno verhandeling over de buiging des lichts, Gilbert's Ann,
der Phys.inn. Bd. LXXIV. s. 350.
(3) New Instruments, p. 401.
-ocr page 192-'176 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
neu, met eene 'opening in het midden om de lichtstralen
door te laten. Ook deze voorslag schijnt echter nimmer tot
de uitvoering geraakt te zijn.
Nog minder gelukkig dan de reeds genoemden, slaagde
in 1821—1825 Dom et in Frankrijk, daar zijne achromati-
sche lenzen eenen doormeter van 12 millim., en eenen
brandpuntsafstand van 40—50 millim. hadden, en derhalve
als mikroskopische voorwerpglazen bezwaarlijk anders dan tot
het voortbrengen van zeer geringe vergrootingen kouden
worden aangewend (1).
Omstreeks denzelfden tijd (1824) vervaardigde ook Tulley
in Engeland, onder de leiding van Goring achromatische
objectieven van 22 millim. brandpuntsafstand met eenen
openingshoek van 18° (2).
In Italië had zich Amici te Modena reeds sedert I81S
op de vervaardiging van achromatische objectiellenzen toege-
legd, maar zijne eerste pogingen schijnen geenen gunstigen
uitslag gehad te hebben, zoodat hij er toen weder van af
(1) Ctievalier, 1. c. p. 11.
(2) P r i t c li a r d, Microscop. Illustr. p. 43. Bij een D o 11 o n d sch
mikroskoop, hetwelk zich hier op het kabinet bevindt, en welks
vervaardiging uit dit tijdperk dagteekent, behooren , twee achromati-
sche lenzen, die eenen brandpuntsafstand hebben van 24 millim.,
eenen doormeter van 13 millim. en eene dikte van niet minder dan 7
millim. Zij zijn biconvex en bestaan dus uit twee crownglaslenzen met
eene daartusschen geplaatste holle flintglaslens. Daar zij nagenoeg volko-
men beantwoorden aan de beschrijving welke van de Tul ley sehe lenzen
gegeven wordt, en zijne landslieden (Pritchard, 1. c., Quekett, Trea-
tise, p. 36) getuigen, dat hij de eerste in Engeland geweest is die zulke
lenzen maakte, zoo vermoed ik dat de zoo even genoemde lenzen nietvan
Doll oud zelven maar van Tulley zijn, te meer daar het bekend is dat
de eerste zich ^in lateren tijd niet met de vervaardiging van mikroskopen
heeft onledig gehouden, ofschoon er wel werktuigen onder zijnen naam,
maar door anderen gemaakt, door hem in den handel gebragt worden.
AMICI, MAaZOLI, CODDINGTON. 177
zag, ca het katadioptrisch mikroskoop vervaardigde, dat wij
later zuilen moeten vermelden.
Ook een landgenoot van hem, Bernandino Marzoli
te Brescia, vervaardigde in dien tijd achromatische objec-
tieflenzen voor mikroskopen, waarvan mij echter niets na-
ders is bekend geworden (1).
Indien wij nu de pogingen tot dien tijd toe in het werk
gesteld 5 om het mikroskoop achromatisch te maken, overzien,
dan blijkt al spoedig, dat zij minder hadden opgeleverd,
dan men het regt meende te hebben daarvan tc verwach-
ten. Het voornaamste, dat men gewonnen had, was dat
men de opening der voorwerplens grooter kon maken, waar-
door meer licht werd toegelaten ; maar dit bepaalde zich
enkel en alleen tot die gevallen, waar eene weinig bedui-
dende vergrooting voldoende was. De oorzaak van dezen ge-
brekkigen uitslag moet in twee omstandigheden worden ge-
zocht. Vooreerst de moeijelijkhcid om achromatische lenzen
van een kort brandpunt te vervaardigen. Van de lot dien
tijd toe vervaardigde achromatische lenzen hadden die van
van Deyl den koristen brandpuntsafstand, namelijk 13 mil-
lim. , beantwoordende aan eeno vergrooting van ongeveer 19
maal, terwijl men bij de oudere mikroskopen objectieven van
3—2 millim. brandpuntsafstand bezigde, die dus op zich
zelve reeds den diameter 80—100 maal vergrootten. Wilde
men derhalve met achromatische voorwerplenzcn eenigzins
aanmerkelijke vergroolingen verkrijgen , dan moesten deze in
de ocülairen worden gezocht, en hier ontmoette mon weldra
O
(1) Giovanni Santinï, lUe dit mededeelt in zijne Teorica dcgli
stromcnfi ottiei. Padova, tö2G, p. 1Ö7, noemt Marïoli eenen * cttico
diligente cd ingegnoso,"
III. 1
-ocr page 194-178 HET ZAMENGESTEl.ü DIOPTIUSCH MIKROSKOOP.
eene grens, welke men uiet overschrijden kon , zonder de
omtrekken der beelden te veel van hunne scherpte te doen
verliezen. Ten tweede was door het achromatiseren der len-
zen nog geenszins de sphaerische aberratie weggenomen,
welker uitwerkselen bij het gebruik van sterker oculairen des
le meer in het oog vielen. Inderdaad moet men erkennen,
dat, indien de achromatische zamengestelde mikroskopen in
dien toestand gebleven waren, dan zouden zij nimmer met
goed gevolg hebben kunnen wedijveren met de enkelvoudige
lenzen, welke in alle die gevallen, waar een naauwkeurig on-
derzoek vereischt werd, dau ook door dei beste waarnemers,
Brown, Treviranus enzv., nog steeds bij voorkeur ge-
bruikt werden. Ook gingen de meeste instrumentmakers
voort met het zamengesteld mikroskoop naar de oude con-
structie te vervaardigeu, terwijl Godding ton (1) zijne
uilgegroefde lenzen, waarover reeds vroeger (bl. 70) gespro-
ken is, doch die verre waren van achromatisch tc zijn, ook
bij het zamengesteld mikroskoop als objectieven aanwendde,
levens, in stede van twee biconvexe oogglazeu , een oculair
bezigende, dal uit twee paren van tegen elkander geplaatste
lenzen bestond, van welke de beide onderste plano-convex
waren, met de vlakke zijden bovenwaarts gekeerd, terwijl het
bovenste paar door eene biconvexe en eene plano - convexe lens
gevormd werd. Maar, ofschoon door deze inrigting de sphae-
rische aberratie eenigzins werd verminderd, zoo bleef echter
de chromatische afwijking geheel onverbeterd. \
412. Allengs begon echter een helderder dageraad aan te
breken. In 1824 bood Selligue aan de Akademie te Parijs
(1) Treatise on iho Eye and optical Instruments, p, 58. Cambr. Phih
transact. III. p. 421.
MIKROSKOOP VAN SELLIGUE, VINCENT EN CHARLES CHEVALIER. 179
een mikroskoop aan , iietwelk volgens zijne aanwijzingen en
onder zijn toezigt door Vincent en Charles Che va lier
vervaardigd was (1). Fresnel gaf als rapporteur uit naam
eener commissie daarvan een verslag (2), waaruit blijkt, dat
dit mikroskoop werkelijk beter was dan al diegene, welke men
tot daartoe met achromatische voorwerpglazen vervaardigd had.
Evenwel was het er nog verre af, dat men reeds geslaagd
zoude zijn pm achromatische lenzen van korten brandpunts-
afstand te vervaardigen. Die, waarvan het mikroskoop van
Selligue voorzien was, bestonden uit eene biconvexe lens vau
crownglas en eene plano-convexe vau flintglas, zij hadden
eenen brandpuntsafstand van niet minder dan 37 millim., eenen
doormeter van 12 millim. en eene dikte van 4 millim. Doch
de hoofd verbetering bestond daarin, dat men verscheidene dezer
dubbellenzen op elkander kon schroeven, en op die wijze het
tweevoudige voordeel verkreeg, eensdeels van de vergrooting le
versterken , anderdeels de uitwerking der sphaerische aberra-
tie te verminderen. Deze laatste bleef echter nog steeds in
aanmerkelijken graad bestaan, omdat noch Selligue, noch
Chevalier op het denkbeeld gekomen waren (hetgeen echter
van Deyl reeds gedaan had) om de lenzen met den platten
kant benedenwaarts te keeren. Inzonderheid bij eenigzins
aanmerkelijke vergrooting werd dit gebrek zeer merkbaar. De
vergrooting werd op drie verschillende wijzen verkregen 5 voor-
eerst door het uittrekken der buis, waarin het oculair be-
vat was, ten tweede door het vermeerderen van het getal der
op elkander geschroefde objectieven, en ten derde door boven
deze laatsten in de buis een biconcaaf glas to plaatsen. De
(1) Chevalier, 1, e. p. 52.
(2) Annales des sc. nalur. 1821. p. 315.
12*
-ocr page 196-480 IIET ZAaiENGESTELD DIOPTIÜSCII MIKROSKOOP.
sterkste vergrooting was 1200 maal, doch reeds bij eene
500 malige was het daglicht ter verlichting niet meer vol-
doende, en moest men eene Argandsclie lamp gebruiken.
Voor de verlichting van ondoorschijnende voorwerpen was aan
dit mikroskoop een driehoekig prisma met bolvormige opper-
vlakten aangebragt, terwijl , om bij doorvallende verlichting
hel overtollige licht af le sluiten, in stede van den tot daar
toe meer gebruikelijken hollen kegel, eene ronddraaijende
schijf, die van galen van verschillende grootte voorzien was,
onder dc voorwerptafel was geplaatst (1).
Het kan niet betwijfeld worden, of met dc uitvoering van dit
mikroskoop was een belangrijke slap voorwaarts gedaan. Het
beginsel om een stelsel te bezigen uit meer dan ééne achro-
matische lens bestaande, een beginsel, waaraan onze tegen-
woordige mikroskopen voor een groot deel hunne meerdere
volkomenheid te danken hebben , werd hel eerst op hetzelve
toegepast. Bovendien moest de gunstige uilslag der aange-
wende pogingen strekken , om den mped tc verlevendigen ,
eu het vooruitzigl te doen geboren worden, dat men door
I
volharding eindelijk het doel bereiken zoude.
Inderdaad ging Charles Chevalier op het reeds met
zulk een goed gevolg betreden spoor yverig voort, en het
gelukte hem nog in hetzelfde jaar eene achromatische lens
tot stand te brengen , die eenen brandpuntsafstand van 8
millim., eenen doormeter van 4 en eene dikte van 2 mil-
lim. had. Bovendien schijnt hij de eerste geweest te zijn (2),
(1) Wij keLben gezien (bl. 49), dat deze inrigting reeds bij een der
enkelToudige mikroskopen van Joh. Musschenbroek werd aangetroffen.
(2) Volgens Quokett, I. c. p. 39, zoude het lis ter geweest zijn,
die het eerst in 1829 op het denkbeeld kwam om canadabalseni tusschen
de lenzen te brengen. Doch, hoe dit tij, teker is het^ dat dit denkbeeld
CHARLES CHEVALIER, AJÜCI. 181
dio tusschen de flint- en crownglaslenzcn canadabalsem
bragt, waardoor dc terugkaatsing bij den doorgang der licht-
stralen werd weggenomen, en derhalve dc helderheid toe-
nam (1). Een van dergelijke lenzen voorzi'en mikroskoop
bood hij in het begin van 1893 aan de Socidtê d'Encoura*
gement aan. Het daarover uitgebragte berigt luidde zeer
gunstig (9).
Door het goede gevolg der pogingen van Sclligue en
Chevalier opgewekt, vatte Amici te Modena hflt vroe-
ger gestaakte werk op nieuw op, en ditmaal met den besten
uitslag. Twee jaren later (1897) bragt hij zijn horizontaal
achromatisch mikroskoop naar Parijs. De daarbij behoorende
achromatische dubbellenzen hadden ieder eenen brandpunts-
afstand van 19 millimeters. Drie derzelve boven elkander
geschroefd, en met den platten kant benedenwaarts gekeerd,
vormden het objectief. De verschillende vergrootingen wer-
den verkregen door verwisseling der oculairen, welker plano-
convexe lenzen met den platten kant bovenwaarts gekeerd
waren. Het gevolg dezer stelling der objectief- cn oculairglazen
was, dat ook de spacrische aberratie grootendeels overwonnen
reeds veel vroeger bij dc objectievea van yerrekijkers verwezenlijkt was.
In 1774 toonde Rochon aan, dat men, door water tusschen de lemen ia
brengen, hunne gezamelijke uitwerking veel verbeterde. Grateloup
stelde in 1788 daaryoor een raastikvernis in de plaats, en verscheidene
achromatische objectieven werden aldus naar zijne aanwijzing door Putois
vervaardigd. Eindelijk verving Rochon in 1801 het mastikvernis door
zeer doorschijnende en vloeibare terpenthijn. Zie Rochon, Mém. sur les.
verres achromatiques. Mem. de l'Institut, floréal an 9 p. 12,
(1) Chevalier, I. c. p. 53.
(2) Chevalier gaf aan dit mikroskoop den naam van microscope d'Eu-
hr, eene benaming welke echter zeer onjuist was, daar deszelfs optische
zamenstelling in geenen deele met die van het door Euler {%. bï, 167)
voorgeslagen achrojnatische mikroskoop overeenkwam.
'1 1168 HET ZAMENGESTELD DIOPTkISCH MIKROSKOOP.
werd, zoodat het mikroskoop niet alleen achromatisch , maar
ook aplanatisch was geworden. Bovendien had Amici een
regthoekig glazen prisma boven het objectief in de buis ge-
bragt, waardoor de stralen, die van het voorwerp kwamen,
onder eenen regten hoek werden teruggekaatst (verg. Dl. I.
bl. 2S0), zoodat de buis, waaraan de oculairen geschroefd
werden, eene horizontale stelling had (4).
415. Wij zijn thans genaderd tot het laatste tijdperk der
geschiedenis van den ontwikkelingsgang van het zamengesteld
mikroskoop. Wel beeft hetzelve gedurende dit tijdperk nog
gewigtige verbeteringen ondergaan, doch de weg daartoe was
nu gebaand, cn de' wedijver, die weldra ontstond tusschen
een groot aantal vervaardigers van mikroskopen in onderschei-
den landen heeft zeer veel toegebragt tot die verdere volma-
king. Het zal daarom noodig zijn nu afzonderlijk stil te
staan bij de voornaamsten hunner, en hunne werktuigen te
' beschrijven, om daaruit vervolgens den tegenwoordigen toe-
stand van het zamengesteld mikroskoop in het algemeen op
te maken, en te onderzoeken in hoe verre men grond heeft
te hopen, dat dit werktuig nog voor toekomstige volmaking
vatbaar is.
De eerste, die hier de rij moet openen, is Charles
Chevalier (2). Hem komt deze plaats toe, omdat men,
gelijk wij zagen, aan hem en zijnen vader Vincent de za-
menstelling der eerste achromatische objectiefstelsels ver-
schuldigd is. I
(1) Newton had reeds in 1772 van zulls een regthoekig glazen prisma
in zijn teleskoop gebruik gemaakt. Zio Brewster, The Life of Sir
Isaac Newton. London 1831. p. 312, f
(2) Zijne woonplaats is: Palais Royal, Galerie do Valois 163 te ParySf
-ocr page 199-MIKROSKOPEN VAN GIIEVALIER. 485
Chevalier vervaardigt onderscheiden soorten van zamen-
gestelde mikroskopen, waarvan het meest volledig ingerigt is
zijn microscope miversel (1). Dit mikroskoop is afgebeeld
in Pl. V. fig. 5. De stam cc wordt vastgeschroefd op het
kistje a; d is een horizontale vierkante staaf, welke met den
stam door de scharnier e verbonden is, en waaraan de vier»-
kante van achteren getande staaf f is bevestigd. De spie-
gel h is aan de eene zijde hol, aan de andere vlak; n is
de gerande knop, door welks draaijing de spiegel langs de
slaaf f op en nedergaat.
Dc door schroeven beweegbare voorwerptafel z is bevestigd
aan den vierkanten koker p, die zich door draaijing van den
geranden knop o op en neder beweegt; voor de fijne iiistcl-
ling dient dc schroef q.
Het mikroskoopligchaam r is in twee rigliugen beweeglijk,
namelijk horizontaal op het stuk a', en vertikaal door de
scharnier b'. Binnen in de buitenste buis glijdt eene twee-
de, welke door de gelande stang en, het rad u in en uit
wordt geschoven. Op deze binnenste buis is eene verdeelde
schaal aangebragt. Bij v bevindt zich de korte aan haar
einde gesloten buis, waarin hel regthoekig glasprisma bevat
is. Deze buis is met de buis r door eene bajonetverbinding
vereenigd. Aan hel buisje iv worden de objectiefsteisels ge-
schroefd ; ij is eene platte zvvarlgemaakle schijf van eene ope-
ning voorzien, waarin het oculair $ past, dienende om het
oog voor regtstreeks invallend licht le beschermen.
(1) Het model van dit mikroskoop is oorspronkelijk ontleend aan het
horizontale mikroskoop van Amici, cn vroeger bragt Chevalier het
ook in den handel onder den naam van microscope d'Ami ei. Later hoeft
hij or echter verscheidene wijzigingen aangebragt, die in den tekst ver-
meld lyn.
J84 HET ZAJIENGESTËLl) DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
In de afgebeelde houding ziet men in eene horizontale
rigting door dit mikroskoop. Deze kan echter ook in eene
vertikale worden veranderd door het ligchaam regtop te plaat-
sen , door middel der scharnier c', en vervolgens het gedeelte
vx te verwijderen, waarvoor dan eene andere (niet afgebeel-
de) objectiefbuis wordt in plaats gebragt.
Hetzelfde gedeelte vao kan ook bovenwaarts worden ge-
keerd , zoodat de objectiefbuis in de houding komt als in
flg. 6 en 7. Dit heeft ten doel om, zonder gevaar voor de
objectieflenzen, verschillende chemische bewerkingen op de
voorwerptafel te verrigten. Wij zullen hierop in een volgend
hoofdstuk terugkomen.
Bij dit mikroskoop behooren drie lenzenstelzels, vier H uy gen-
sche ocülairen, cene camera lucida, een terugkaatsende spiegel
voor dc verlichting van ondoorschijnende voorwerpen,en verschei-
dene andere bij het onderzoek bruikbare werktuigen. Het geheel
kost, volgens eene prijscourant van 4000 francs [f 476).
Chevalier vervaardigt ook nog een kleiner mkroscopo
wiiversel^ waarvan de inrigting eenigzins afwijkt van het vo-
rige, hoofdzakelijk daarin, dat het geheele mikroskooplig-
chaam met voorwerptafel cn spiegel bovenwaarts kan gekeerd
worden, enkel door draaijing om eene as aan den top van den
stam , terwijl het bovendien in een enkelvoudig miki-oskoop
kan worden veranderd. Dit mikroskoop kost 550 francs (ƒ167).
Verders worden door hem ook zamengestelde mikroskopen
van nog eenvoudiger inrigting vervaardigd, zonder glaspris-
ma (1) voor do horizontale stelling, kostende 100'tot 250
francs (/48 — / H9), al naar gelang van het meerder of
(1) Chevalier is ook de eerste geweest, die, op het verlangen van
Jlirbcl, een mikroskoop voorzag van een glasprisraa, waarmede men
onder c«nen hoek van 15° in de huis zïet.
MIKROSKOPEN VAN CHEVALIER. 185
minder getal der daarbij verlangde acbromaliscbo lenzen,
doubletten, enzv. Ik acht het overbodig deze allen even uit-
voerig als het eerstgenoemde werktuig te beschrijven.
Belangrijker is de beantwoording der vraag, in hoe verre
Chevalier zijnen ouden welverdienden roem in den laatsten
tijd heeft staande gehouden.
Ik ben in de gelegenheid geweest verscheidene Chevalier-
sehe mikroskopen te zien en daarmede waarnemingen te doen.
Wat de uitvoering van hunnen werktuiglijken toestel betreft,
zoo verdient deze allen lof, en kunnen zijue werktuigen in
dit opzigt wedijveren met die, welke uit de beste werkplaat-
sen komen. Eenigzins anders is het gelegen met hun optisch
gedeelte; het is mij voorgekomen dat Chevalier zich ten
dien aanzien door sommigen, die later het door hem aan-
gewezen spoor betreden hebben, heeft laten voorbijstreven.
De uitkomsten van het onderzoek van een door hem in
1840 vervaardigd mikroskoop, waarbij drie lenzenstelsels be-
hooren ieder uit drie achromatische dubbelienzen bestaande,
waren de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) De brandpuritaafstanden der aequivalente lenzen zijn hier, en In allo ver- |
186 het zamengesteld dioptrisch mikroskoop.
. ■ i
Hieruit blijkt, dat Chevalier reeds voor eenige jarea
objecliefstelsels van zeer korten brandpuntsafstand had tot
sland gebragt, doch tevens, dat deze niet dien graad van
aplanatisme bezaten , die door sommige andere vervaardigers
van mikroskopen reeds in dien tijd was bereikt. Dat echter
ook Chevalier later nog eenige vorderingen gemaakt heeft
is mij gebleken uit het onderzoek van een zijner kleinere mi-
kroskopen, in 1844 vervaardigd, waarbij twee stelsels be-
hooren van 5,72 en 5,18 millim. brantpuntsafstand, met
welk laatste, bij eene 508 malige vergrooling, zich nog de ö"*®
groep van No bert laat oplossen.
Het was te verwachten, dat de gunstige uitslag van de
pogingen der beide Chevalier's weldra anderen zoude uit-
lokken om mede hunne krachten te beproeven. In Parijs wa-
ren hunne eerste navolgers Trécourt, Bouquet en Geor-
ges Oberhaüsej, cn het gelukte aan hunne vereenigde
pogingen in 1850 mikroskopen tot stand le^ brengen, die
werkelijk de Chevaliersche (waarvan er hun één tot model
had gestrekt) op zijde streefden (1), terwijl hun bovendien
de eer toekomt van te hebben ingezien, dat, zoude de nieu-
were verbetering der mikroskopen inderdaad vruchtdragend
voor de Avetenschap cn hare beoefenaars zijn, de werktuig-
(1) Eenige jaren later ontstond er een penneslrijd over de betrekkelijke
deugdzaamheid hunner mikroskopen, uitgelokt door eenige artikelen ge-
schreven door Saigey in hei Feuilleton van den iVa<^■onâ^ Août 1835,
ter aanprijzing der mikroskopen van Trécourt. Zij werden beantwoord
door Ch. Chevalier, en later zoowel de opstellen van Saigey als van
Chevalier door den laatsten te zamen uitgegeven onder den titel van:
Notes rectificatives pour servir à l'histoire des microscopes. Paris 1835,
waarin verscheidene bijzonderheden over de eerste vervaardiging van achro-
•matische mikroskopen te Parijs te vinden tijn.
MIKROSKOPEN VAN ÏRÉCOURT, BOUQÜET, OiJEBHAÜSER. 187
lijke inrigting zoo eenvoudig mogelijk moest wezen, ten ein-
de de geringere prijs ook "min gegoede natuuronderzoekers
zoude veroorlooven zich een voor de meeste waarnemingen
bruikbaar werktuig aan te schaffen. Inzonderheid is het
Oberhaüser (1), die, na zich in lateren tijd van de beide
eersten te hebben gescheiden, en nu sedert verscheidene
jaren op zich zelf werkende, zich in dit opzigt hoog verdien-
stelijk heeft gemaakt. Ook is er wel geen onder de thans
levende vervaardigers van mikroskopen die hem evenaart in
het getal van geleverde werktuigen, hetwelk op het laatst
van het vorige jaar (1848) reeds 1SS0 bedroeg.
Wij willen eerst hunne werktuiglijke inrigting beschrijven
en vervolgens hun optisch vermogen toetsen.
Onder den naam van grand microscope achromatique heeft
Oberhaüser tot voor korten tijd een werktuig vervaardigd,
hetwelk in verscheidene opzigten verschilt van den algemee»
neu vorm der vroegere mikroskopen, vooral door den voet,
welke (z. Pl. VI. fig. 2) (2) bestaat uit eenen zwar en met
lood gevulden trommel aa, waarop eene korte doch wijde
cylindrische buis bb is geschroefd, die van voren eene vier-
kante opening heeft. De groote ronde voorwerptafel kan om
hare as worden rondgedraaid, doordien de daarmede verbon-
den schijf r zich in eene ronde opening van de bovenwand
der buis bb beweegt. In de voorwerptafel bevindt zich, ge-
lijk met den rand, eene zwarte mat geslepen glazen schijf,
welke geheel effen is, schoon er twee veerkleramen tot hel
vasthouden der voorwerpen in daarvoor bestemde openingen
(1) Geo rges Oborhaüser is te Ansbach geboren. Xjjne tegenwoor-
dige woonplaats is: Placc Dauphino N". 19 te Parijs.
(2) Deze figuur, aan Mohl ontleend, stcU het mikroBknop vlak van
voren gezien voor.
J84 HET ZAJIENGESTËLl) DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
kunoen geplaatst worden. Op een zijdelings yerlengsel van
de voorwerptafel is de ronde holle zuil d vastgeschroefd. Zij
sluit naauwkeurig in de buis e, welke door eene sterke spi-
raalveer, die in de holte der zuil d bevat is, en tegen het
door den knop k gesloten boveneinde der buis e stuit, in dc
hoogte wordt gedrukt. In dezen knop k is de fijne schroef i
bevestigd, waarvan het andere einde onder de voorwerptafel
uitkomt, en aldaar van eenen geranden knop l voorzien is,
waarin eene moerschroef is gesneden. Door deze om te draai-
jen wordt de schroef en met haar de buis e en tegelijk de
daaraan bevestigde mikroskoopbuis benedenwaarts getrokken,
lerwiji bij terugdraaijing der moerschroef deze deelen door de
spiraalveer naar omhoog worden gedreven. Aan de bewegin-
gen der moerschroef is daardoor eene grens gesteld, dat in
haar binnenste eene kleine holle is, waarin het einde der
i^hroef steekt, op welk einde eene kleine schijf m is ge-
schroefd, die verhindert, dat de moer van do schroef kan
worden afgeschroefd, en omgekeerd, dewijl zij op den bodem
der holle sluit, het te diepe benedenwaarts schroeven der
schroef belet. De draaijing van dc buis e in eene horizontale
rigling om de zuil d is daardoor verhinderd, dat een gedeel-
te der laatste k is uitgesneden en door de schroeven gg aan
de omgevende buis bevestigd, en derhalve als schuiver wer-
kend alleen eene beweging in loodregle rigting veroorlooft.
Aan de buis g is, door middel van den arm /", de ter zijde
opengesnedene en* daardoor veerende buis n 'bevestigd, waar-
in zich de mikroskoopbuis o laat op en neder schuiven.
De verlichtingstoestel beslaat uit de volgende deelen. Te-
genover de buis bb staat de enkel om zijne horizontale as
door dc naar. buiten uitstekende knop u draaibare spiegel,
aan dc eene zijde vlak, aaa dc andere hol, en wel op zulk
MIKROSKOPEN VAN OUERHAUSER. 189
eenen afstand van de voorwerptafel, dat een daarop geplaatst
voorwerp juist in het brandpunt des spiegels ligt. In de
opening der tafel is eene buis p geplaatst, waarin zich
eene tweede buis q laat op en neder schuiven, welke be •
stemd is om diaphragmata op te nemen, bestaande uit een
kort buisje a' van onderen open en met eene opening van
verschillende wijdte in den overigens gesloten bovenkant. De
buis q eindigt van onderen in eenen horizontaal naar buiten uit-
puilenden rand, welke gevat is in eene holte van den ring^,
welke op eenen hefboom t rust, wiens rustpunt in v is,
waardoor de buis q en met haar de diaphragmata in dc
buis p hooger en lager kunnen gesteld worden, zoodat de
lichtbundel, die van den spiegel komt, daardoor vernaauwd
en verbreed worden kan.
Dit gestel levert ontegenzeggelijk groote voordeelen op voor
het praktisch gebruik van het mikroskoop. In de eerste
plaats belet de zwaarte van den voet het mogelijke omkan-
telen van het werktuig, en bevordert zij tevens de stevigheid
van het geheel. Verders is de hoogte van het oculair boven
de tafel zoo, dat iemand van gewone gestalte zittende kan
arbeiden, iets, dat bij eenigzins langdurige onderzoekingen
geenszins te versmaden is. Ook is de groote voorwerptafel
in vele gevallen voordeelig, terwijl eindelijk de middelen tot
het brengen van het mikroskoop op den juisten afstand van
het voorwerp allezins doelmatig en vernuftig uitgedacht zijn.
Dit kan slechts in mindere mate gezegd worden van den ver-
lichtingstoestclbepaaldelijk van den spiegel, welks beperkte
beweging alleen voor centrische , maar niet voor excentrische
verlichting geschikt is.
Oberhaüser zelf heeft dit gebrek ingezien, en in het
vorige Jaar in het zoo even beschreven gestel eenige belang-
190 het zamengesteld dioptrisch mhiroskoop.
rijke wijzigingen gemaakt, waardoor alle de vroegere voor-
deden behouden zijn, en tevens in het bestaande gebrek voor-
zien is. Dit nieuwe mikroskoop is, van ter zijde in perspec-
tief gezien, afgebeeld in PI. VI. fig. 3.
In de plaats van den met lood gevulden trommel heeft hij
eenen zwaren koperen hoef abc gesteld, op welks achterge-
deelte zich regtstandig het korte zware van onderen breed uit-
loopende stuk d verheft, in welks middengedeelte zich eene sleuf
ef bevindt. In deze sleuf glijdt een vierkant stuk in verband
met den knop g; aan de voorzijde der sleuf is dit stuk verbonden
met de kruk h, die er in eene vertikale rigting om draaijen
kan , zoodat nu de hieraan bevestigde spiegel i alle gevor-
derde stellingen kan aannemen en hooger of lager gesteld
worden. Bij deze nieuwe inrigting verviel ook de noodzake-
lijkheid van den vroegeren hefboom voor het op- en neder
bewegen der diaphragmata , hetgeen nu , daar de voorwerp-
tafel geheel vrij is, zeer gemakkelijk met de hand geschiedt.
Het diaphragma a wordt geplaatst in de buis p (zie de af-
beelding hiervan bij A in doorsnede), die op hare beurt in
eene ronde opening van het' vierkante stuk q q schuift, het-
welk schuins afgesneden kanten heeft, die passen in eene
wijde zwaluwstaartvormigc sleuf rr onder de voorwerptafel.
Voor de verwijdering hieruit dient de knop s, welke met het
^vierkante stuk qq verbonden is, en waardoor men ook de
opening van het diaphragma iets buiten de as van het werktuig
kan stellen, zoodat de schaduw van den rand in' het gezigts-
veld valt, iets dat in sommige gevallen zijn nut heeft.
Ook de voorwerptafel heeft eenige verandering ondergaan;
zij is hier vierkant met eenen doormeter van ongeveer 10
centim., cn in plaats van de zwarte glasplaat wordt eene
koperen schijf, die, even als de geheele voorwerptafel, dof
MIKROSKOPEN VAN OUEHHAÜSER. 191
zwart gemaakt is, ia de groote cirkelvormige holte der tafel
gelegd, waarna deze dan eene geheel effene oppervlakte
heeft, alleen met eene kleine ronde opening in het midden.
Het overige van den vroegeren toeslel: de tegelijk met het
ligchaam des mikroskoops ronddraaijende beweging der voor-
werptafel , de zuil met dc schroef en de spiraalveer, als-
mede de breede arm , die de mikroskoopbuis draagt zijn ,
onveranderd gebleven. Alleenlijk bestaat de mikroskoopbuis
uit twee buizen, waarvan de bovenste v in de onderste w
op en neêr schuift, ter verlenging of verkorting vau den
afstand tusschen het oculair en het objeclief. Wanneer de
binnenste buis uitgetrokken is, bedraagt de hoogte van het
oculair boven de tafel 36 centim., en, is zij geheel inge-
schoven, 30 centim., zoodat men met het grootste gemak
zittende arbeiden kan.
Door deze veranderingen is het gestel van het groote
Oberhaüsersche mikroskoop werkelijk veel verbeterd, en,
alhoewel wij er nog verscheidene zullen te vermelden hebben,
die het in sierlijkheid van vorm , in kunstmatigheid der be-
wegingen, en in velerlei gemakken voor den weinig geoefen-
den overtreffen, zoo ken ik er echter geen, waaraan ik bo-
ven dit de voorkeur zoude geven, wanneer het er op aan-
komt , niet eens van tijd tot tijd, gedurende eenige weinige
oogenblikken door het mikroskoop te zien, maar er dage-
lijks eenige uren lang mede te arbeiden. Het eenige dat mij
voorkomt nog aan den verlichtingstoestel te ontbreken, doch
hetgeen er gemakkelijk aan kan worden toegevoegd, zoo als
ik dit ook aan het door mij gebruikte werktuig heb gedaan^
is eene plano - convexe lens van 1 of 1,5 centim. brandpunts-
afstand in de buis p onder het diaphragma geplaatst, ten einde
aldus eenen verlich^ngstoestel te hebben, die veroorlooft de
499 HET ZAMENGESTELD ÖIOPTHISCH MlKliOSKOOP.
lichtstralen, door den spiegel teruggekaatst, naar willekeur
paralel, divergerend of convergerend te maken, waarvan de
grondbeginselen in Dl. I. § 193 ontwikkeld zijn.
Behalve dit groote mikroskoop vervaardigt Oberhaüser
nog twee andere kleinere gestellen voor zamengestelde mi-
kroskopen.
Het eerste dezer kleinere mikroskopen komt iu vorm en
zamenstelling na overeen met het grootere werktuig. Het
heeft echter eenen geringeren omvang, en de voorwerptafel
is onbewegelijk. In bruikbaarheid doet overigens dit gestel
slechts weinig voor het grootere onder.
Het kleinste Oberhaüsersche mikroskoopgestel verschilt
vau de bpide vorigen , en komt over het geheel na overeen
met dat, hetwelk op Pl. V. fig. 8 is afgebeeld (1). Alleenlijk
wordt het niet op het kistje geschroefd, maar heeft een
eigen schijfvormig met lood gevuld voetstuk , terwijl boven-
dien in plaats van het rondsel eene fijne schroef onder, de
voorwerptafel voor de juiste instelling dient. Onder de voor-
werptafel bevindt zich een draaijend diaphragma met drie
openingen. Dit gestel, ofschoon uit hoofde van de geringere
ruimte der voorwerptafel voor sommige onderzoekingen min-
der geschikt dan de vorige, beveelt zich echter aan door de
(1) Het in die figuur afgebeelde is een der kleine mikroskopen van lere-
bours, Deze soort van mikroskoopgesteUen, welke thans, uithoofde hun-*
ner goedkoopheid, van allen de meest verbreide zijn, is haar eerste ont-
staan verschuldigd aan het in 1739 vervaardigde pocket-microscope van
Martin, en van dien tijd af aan door verschillende makera voor hunne
minder kostbare mikroskopen gebruikt, altijd echter met aanbrenging van
eenige wijzigingen en meer of minder belangrijke verbeteringen, namelijk
na Martin door Brander, na dezen door Frauenhofer, vervolgens
door Trécourt en Oberhaüser, terwijl het voorbeeld van dezen thans
door een aantal' andere fransche en duitsche vervaardigers van mikrosko-
pen gevolgd wordt. •
MIBHOSKOPEN van OOERHaUSER. 193
groote eenvoudigheid en de mindere kosthaariieid, welke hier-
van het gevolg is, terwijl bovendien het getal der waarne-
mingen , die daarmede op eene even voldoende wijze als met
het grootere werktuig kunnen verrigt worden, zeer aanzien-
lijk^ is in verhouding tot de weinige, waartoe eene ruimere
voorwerptafel met ronddraaijende beweging en een vollediger
verlichtingstoestel volstrekt gevorderd worden.
Van veel meer belang dan het bezit van dit of dat gestel
zijn hier, even als bij alle andere mikroskopen, de daarbij
behoorende lenzenstelsels cn oculairen. Oberhäuser ver-
vaardigt elf verschillende lenzenstelsels, die hij op de vol-
gende wijze merkt, waarbij ik de brandpuntsafstanden en het
vergrootend vermogen der aequivalentc lenzen gevoegd heb,
waaraan die der stelsels ongeveer (1) beantwoorden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) Het spreekt van zelf, dat deze brandpuntsafstanden niet telkens volko- |
'194 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
Het getal der oculairen bedraagt vijf. Allen bezitten de
Huygenssche inrigting, en het vergrootend vermogen van
die, welke bij een in het vorige jaar door Oberhäuser
vervaardigt mikroskoop behooren, staat tot elkander als:
N". 1. 2. N". 3. 4. N". S.
l : 1,04 : 1,50 : 2,55 : 2,95.
De doormeter van hun gezigtsveld op 25 centim. oogafstand
bedraagt:
106 80 150 168 eu 176 millim.
Bij de gewone lengte, die Oberhaüser aan zijne mi-
kroskoopbuis geeft, versterkt het eerste of zwakste oculair de
vergrooling van het objecliefstelsel ongeveer 2,5 maal, en uit
deze gegevens laat zich nu door elk, die een mikroskoop bij
Oberhaüser wil bestellen, vooraf zonder veel moeite be-
rekenen , welke ten naastenbij de vergrootingen zijn der on-
derscheidene combinatiën van objectiefslelsels cn oculairen,
en gevolglijk welke bij behoort te ontbieden, om tc vol-
doen aan de bijzondere oogmerken, waartoe hij het mikros-
koop wenscht te gebruiken. De zwakste vergrooting b. v. is
die van stelsel N". 1 met oculair N». 1 ~ 5 X 2,5 — 12i;
de sterkste die van stelsel N®. 9 met oculair N®. 5
= 148 X 2,5 2,95 = 1084.
Bij zijne kleinere raikroskopen voegt Oberhaüser ge-
woonlijk hel 4'*' en 7''" objecliefstelsel en het 2''° en 5^° ocu-
lair. De vergrootingen verschillen dan van ongeveer 40 tot
240 maal. Verkieslijker zijn het 5''° en 4'" oculair, daar
«iel bet laatste niet alleen de vergrooting, maar, zooals da-
delijk blijken zal, ook het optisch vermogen, zelfs bij de
lijn uit de door Oberhauser lelven op zijne prijscourant uitgedrukte
vergrootingscijferB met het eerste oculair, toodat deze dus slechts bij be-
nadering juist kunnen wezen.
MIKROSKOPEN VAN OBERHaUSER. 195
sterkere stelsels, nog iets klimt. Wil men dan nog eenige
guldens meer besteden door ook het 8"° lenzenstelsel te ont-
bieden , dan zal men zelden in de gelegenheid komen naar
eenen meer voiledigen optischen toestel te verlangen.
De volgende uitkomsten van het onderzoek van een voor
weinige maanden van Oberhäuser ontvangen nieuw groot
mikroskoop mogen strekken ter beoordeeling van het optisch
vermogen zijner werktuigen. Het zal echter voldoende zijn
hier alleen die aan te voeren, welke met zijne drie sterkste
lenzenstelsels verkregen zijn.
len- |
Brandpunts- |
Ope- |
Ocu- |
Ver- |
•> Nobert'a proefplaatje. | |
No, 7, |
3,22 |
millim. |
58", |
No. 3. |
268, |
/ 7'!= groep even opgelost. |
» » |
» |
» |
» 4, |
501. |
Dezelfde doch beter. | |
» 8. |
2,50 |
» |
60°, |
» 3. |
345. |
Dezelfde. |
0 ' B |
» |
» |
» 4. |
646. |
8"« groep opgelost. | |
» 9, |
1,70 |
» |
63°. |
» 3, |
520, |
QiJ^ groep even opgelost. |
0 » |
» |
» |
» 4. |
951. |
gsM groep opgelost. |
De kleinste dioptrische beeldjes, die bij terugkaatsing van
het licht eener helder witte lucht nog zigtbaar zijn , hebben
de volgende doormeters:
(1) Voor het bepalen der grootte van den openingshoek der objectief-
stelsels, waartoe de vroeger Dl, I, bl, 139 beschrevene methode om dien
van enkele lenzen te vinden niet bruikbaar is, heb ik mij bediend van de
methode van L i s t e r, op eene wijze , welke ik straks nader vermel-
den r.al.
GRENZEN VAN HET ZIGTBAAR EN ONDÉRSCHEIDBAAR MAKEND VERMOGEN VAN EEN OBERHaüSERSCH MIKROSKOOP. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
MIKROSKOPEN VAN OBERHaUSER. 197
Deze uitkomsten getuigen inderdaad voor de deugdzaam-
heid der door Oberhäuser vervaardigde mikroskopen, en,
ofschoon het straks blijken zal^ dat door anderen een nog
iets hoogere graad van optisch vermogen is bereikt, zoo kan
echter de bezitter van een van Oberhäuser's werktuigen,
dat voorzien is van zijne sterkste lenzenstelsels, er zich ge-
rustelijk op verlaten, dat hij daarmede nagenoeg alle door
andere hedendaagsche mikroskopen mogelijke waarnemingen
zal kunnen herhalen.
Do prijzen zijner werktuigen zijn de volgende:
Het kleine mikroskoop met één lenzenstelsel (N®. 7) en twee
oculairen 2 en 3) kost.......80 francs (/58,08).
Met nog een lenzenstelsel (N». 4) meer 100 „ (/* 47,60).
Het mikroskoop van middelbare grootte
met dezelfde stelsels en oculairen . . . 250 „ (/"li9,00).
Het groote mikroskoop (oud model (1))
met dezelfde stelsels en oculairen . . . 300 „ {f 142,80).
Met drie stelsels meer en nog een oculair 400 , (/* 190,40).
Verders kan men naar goedvinden een grooter aantal oculai-
ren en stelsels ontbieden. Elk der eersten kost 10 francs if 4,76).
De prijs van stelsel N". 1 bedraagt: 12 francs (ƒ 5,71).
2, 3, 4 is elk 20 „ (/■ 9,52).
A 5,
6 en 7 is elk 35 „ (ƒ 16,66).
8 is.....40 „ (/19,04).
» „ „ » „ 9 „.....SO „ (/•23,80).
« ??
« ?5
Verlangt men er nog eenige toestellen bij, gelijk eene ca-
(1) Die, welke naar het nieuwe model vervaardigd zijn, schijnen door
Oberhaüser iets hooger iu prijs te worden gehouden. Dat, waarvan
boven gewag is gemaakt, koit met deszelf» ioebehoorcn 655 francs,
of f 312,
'198 UEï ZAMENGESTELD DIOPThISCb MIKROSKOOP.
mera lucida, glasmikrometers, een compressorium enzv., dan
spreekt het van zelf, dat de prijs in evenredigheid klimt.
Tot de verdienstelijkste optische instrumentmakers te Parijs
behoort ook N. P. Lerebours (1). Ik ben echter met zijno
mikroskopen te weinig bekend, om er hier een bepaald oor-
deel over te vellen. Uit zijne prijscourant blijkt, dat zijne
grootere mikroskopen, al naar gelang hunner mindere of meer-
dere volledigheid, 160—400 francs kosten. Doch sedert 1858
vervaardigt hij ook kleine achromatische mikroskopen, afge-
beeld op Pl. V. flg. 8, welker objectief eene eigendommelijke
zamenstelling heeft, afwijkende van die, welke bij andere
mikroskopen wordt aangetrofFen.
Het bestaat namelijk (z. fig. 8'a, Z>, c cn d) uit twee holle
kegels, waarvan de eene in de andere past. Beide zijn aan
hun benedeneinde van eenen schroefdraad voorzien, waarop
de busjes, die de achromatische dubbellenzen bevatten, kun-
nen worden vastgeschroefd. Het getal dezer lenzen bedraagt
niet meer dan drie, doch hiermede kunnen vier verschillen-
de objectieven gemaakt worden, op de wijze in de figuur
uitgedrukt. Aldus kunnen met twee oculairen acht verschil-
lende vergrootingen verkregen worden, welke, bij een door
mij onderzocht mikroskoop van deze zamenstelling, verschillen
van 41 tot 406 maal.
Doch hoewel deze poging ter vereenvoudiging op zich zelve
lofwaardig zijn moge, zoo kunnen cchter op den daartoe
door Lerebours ingeslagen weg onmogelijk zulke gunstige
uitkomsten verkregen worden als met lenzenstelsels, waarin
de afzonderlijke lenzen onderling tot op dien bepaalden af-
(1) Op de Place du pont-neu/.
-ocr page 215-MIKUOSKOPEN VAN LEREBOÜUS, VAN BRIJNNER. 199
slaod vereenigd zijn, waar))ij door voorafgaande beproeving
gebleken is, dat de aberratiën het best verbeterd worden.
Ook is het mij met zulk een mikroskoop slechts gelukt de S''*
groep van het Nobertsche proefplaatje op le lossen, ter-
wijl met onderscheidene der kleine mikroskopen van Ober-
häuser, in weerwil hunner iets geringere vergrooting, altijd
de ö"*" en met sommige de T"*® groep opgelost werd gezien.
De prijs van dit Lereboursche mikroskoop is overigens ge-
ring, daar zij van 65 tot 90 francs (/"SI —/"43) bedraagt,
al naar gelang er één of twee oculairen en eene verlichtings-
lcns voor opvallend licht is bijgevoegd.
Ook Brunn er le Parijs (1) vervaardigt zamengestelde mi-
kroskopen van verschillend maaksel en prijs. Zijne grootere
werktuigen komen, wat de werktuigelijke inrigting betreft, in
vele opzigten overeen met die van Oberhäuser. Zij heb-
ben nagenoeg denzelfden vorm, wat den trommelvormigen
voet en de korte wijde daarop rustende buis betreft, waarin
de spiegel- bevat is; doch in plaats der buisvormige diaphrag-
mata van Oberhäuser treft men hier eene draaijende schijf
met zes openingen aan. De voorwerptafel is mede cirkelvor-
mig, en kan om hare as gedraaid worden, doch deze draai-
jing geschiedt hier op zich zelve , zonder dat de mikroskoop-
buis daarin deelt. Deze inrigting is bestemd voor het me-
ten van hoeken van kristallen, waartoe de rand der voor-
werptafel in graden verdeeld is, terwijl men met eenen ter
zijde aangebragten nonius nog de minuten kan aflezen. Ver-
ders is de voorwerptafel^ door twee schroeven beweegbaar,
waarvan de eene tevens als mikrometer dient. De grovere
instelling geschiedt niet, gelijk bij Oberhäuser, door op cn
(1) Run des Bernardins, No, 34.
-ocr page 216-'200 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
nederschuiving der mikroskoopbuis met de hand , maar door
middel van een rondsel, terwijl de fijne instelling door de
ronddraaijing eener schroef plaats heeft. De mikroskoopbuis
kan, even als bij de latere Oberhäusersche mikroskopen,
verlengd en verkort worden.
De mechanische uitvoering van een in 184S vervaardigd
werktuig, dat ik in de gelegenheid ben geweest te onder-
zoeken , verdient allen lof; het geheel is zeer goed en met
veel zorg bewerkt. Bij hetzelve behooren vijf lenzenstelsels
en drie Huygenssche oculairen. Bovendien is het riog ver-
gezeld van een aantal hulpwerktuigen, waaronder een ge-
bogen oculair met een daarvoor geplaatst prisma, om onder
eenen hoek van 45° waar te nemen, en kost in het geheel
600 francs, een prijs, die voorzeker, de zamengestcldheid van
het werktuig in aanmerking genomen, gering is te noemen.
Dc brandpuntsafstanden zijn van :
Stelsel N". 1. 27,30 millim. W. 4. 2,95 millim.
„ „ 2. 42,26 „ „ 5. 4,48 „
„ „ 3. 2,43 „
De beproeving met het Nobertsche plaatje leverde de
volgende uitkomsten:
Lenzenstelsel. Oculair. Vergrooting,
1 |
iN". |
4. |
302 |
6*" groep opgelost. | |
5 |
5? |
2. |
577 |
Dezelfde. | |
5. |
578 |
Dezelfde. | |||
4. |
419 |
Dezelfde. | |||
4 |
i w |
2. |
524 |
7''° groep opgelost. | |
1 |
5. |
804 |
Dezelfde. | ||
4. |
785 |
8'" groep opgelost. | |||
N'. |
5 < |
2. |
980 |
Dezelfde. | |
5. |
1508 |
7''° groep opgelost. |
MIKROSKOPEN VAN BRÜNNER, VAN NACHET. 201
Hieruit volgt dus, dat dit mikroskoop, in weerwil van den
ongemeen korten brandpuntsafstand van het sterkste stelsel,
toch in optisch vermogen iets beneden het op bl. 195 be-
schreven Oberhaüsersche werktuig staat. De billijkheid
vordert echter, dat ik hierbij doe opmerken, dat dit laatste
eenige jaren jonger is, en dat het ligt mogelijk is, dat
Brunner in dien tijd gelijke vorderingen gemaakt heeft.
Brun ner vervaardigt ook zeer kleine achromatische mi-
kroskopen , bepaaldelijk bestemd om gemakkelijk medegedra-
gen te kunnen worden. Er behooren twee lenzenstelsels bij
en eene enkele achromatische lens; de vergrootingen be-
dragen tot 800 maal in doormeter. De werktuigelijke inrig-
ting is mij onbekend, maar het geheele kistje, waarin het
bevat is, is slechts 4 Par. duimen lang, 2 d. breed en 1 d.
hoog, terwijl men er, behalve de noodzakelijke stukken, ook
nog glasplaatjes, eene schaar, een mesje en eene naald in
aantreft (1).
Een der laatsten, die zich te Parijs gunstig heeft bekend
gemaakt door de vervaardiging van mikroskopen, is Nachet.
Het eerst werden zijne sterkere objectieven met lof vermeld
in 1845 door Lebert (2). Ik ben in de gelegenheid ge-
weest eenige zijner in 1849 vervaardigde mikroskopen te on-
derzoeken. Blijkbaar heeft hij zich de werktuiglijke inrigting
der verschillende soorten van de Oberhaüsersche.mikros-
kopen ten voorbeeld gekozen, en is daar slechts in sommige
opzigten van afgeweken. Zijne grootere werktuigen hebben
eenen trommelvormigen voet; de spiegel daarin is dus alleen
(1) Edinburgh Monthly Journal of viedioal science 1816, Dec. p. 118.
(2) Physiol, fiatholog. Aths_ p. t3.
-ocr page 218-'1188 UEï ZAMENGESTELD DIOPThISCb MIKROSKOOP.
ora hare as draaibaar, en derhalve alleen geschikt voor cen-
trische verlichting. Nachet heeft echter op eene vernuftige
wijze in dit gebrek voorzien , door middel van een prisma ,
dat, tusschen den spiegel en het voorwerp geplaatst, het licht
er onder eenen hoek van 30° op doet vallen. In het hoofd-
stuk over de verlichtingstoestellen zal men de nadere beschrij-
ving hiervan vinden. Eene andere eigendommelijkheid , waar-
door zich de Nach et sche groote mikroskopen gunstig onder-
scheiden van de oudere groote mikroskopen van Oberhäuser,
bestaat daarin, dat de hefboomtoestel met de buisvormige dia-
phragmata aan eene plaat is bevestigd, die, op de wijze eener
lade, in eene zijdeUngscbe sleuf onder de voorwerptafel glijdt,
en, hetzij ter verwisseling der diaphragmata of om er het
bovengenoemde prisma in te plaatsen, naar buiten kan ge-
trokken worden, op eene dergelijke manier als ook Oberhaü-
ser zulks bij zijne nieuwere mikroskopen heeft aangebragt.
De kleinste soort der Nachetsche werktuigen verdient,
wat de werktuiglijke inrigting aangaat, de voorkeur boven
de daaraan beantwoordende Oberhaüsersche, vooral uit
hoofde van de grootere voorwerptafel, terwijl ook de mikros-
koopbuis uit twee in elkander schuivende buizen bestaat, iets
dat aan den waarnemer dikwerf veel gemak geeft. Bovendien
geven de daarbij behoorende twee lenzenstelsels (N". 1 en S)
en twee ocülairen (N". 1 en 3) eenen grooteren omvang van
vergrooting, welke van 100 tot SOO maal bedraagt.
Ter beoordeeling van het optisch vermogen der mikroskopen
van Nachet, moge de mededeeling dienen der uitkomsten
van het onderzoek van een zijner grootere werktuigen. Daarbij
zijn gevoegd vier lenzenstelsels en drie Huygensche ocülairen,
met een gezigtsveld van 112, 133 en 147 millim., terwijl
de daardoor tc weeg gebragte vergrootingen van 103 tot 1300
mlkfloskopen van nachet. 205
bedragen. In het volgend tafeltje vindt men de brandpunts-
afstanden dier stelsels, hunne openingshoeken, de vergrooting
met het eerste of zwakste oculair, en de grens van hun on-
derscheidbaarmakend vermogen getoetst aan het Nobertsche
proefplaatje.
Brandpunts- |
Ope- |
Vergrooting |
% Nobert'« proefplaatje. | |
1. |
12,0 millim. |
22°, |
103, |
2"^« groep opgelost. |
3. |
4,8 » |
57°, |
2G3. |
7«''' » » |
5. |
3,5 » |
74', |
400, |
gste B » |
7. |
1,6 » |
90°. |
642, |
gde B » |
Deze uitkomsten bewijzen, dat de mikroskopen van Nachet
inderdaad tot de zeer goede behooren, daar zij in optisch ver-
mogen voor die van zijnen voorganger geenszins onderdoen.
Nachet vervaardigt ook nog een sterker stelsel N'. 8,
dat ik niet gezien heb; doch, daar volgens Robin (1) het
vergrootend vermogen van N". 7 tot dat van N°. 8 staat
als 688:800, zoo blijkt dat de brandpuntsafstand van dit
stelsel omstreeks 1,5 millim. moet bedragen, dat is minder
dan die.der sterkste stelsels, welke, voor zoo vér mij bekend
is, door eenig ander vervaardiger van mikroskopen tot hier-
toe zijn daargesteld. Ik moet er evenwel bijvoegen, dat, vol-
gens het getuigenis van Robin, dit stelsel N'. 8, in weerwil
van de aanzienlijke daardoor te weeg gebragte vergrooting,
het optisch vermogen vaU het mikroskoop niet zoudo ver-
meerderen, zoodat het veilig gemist kan worden.
(1) Du inicroscopc et des injections, Pari» 1849, p. 149.
-ocr page 220-204 het zamengesteld dioptrisch mikroskoop.
De prijzen, waarvoor door Nachet zijne mikroskopen gele-
verd worden, zijn mij onbekend, maar er bestaat daarvan
een dépôt bij den Heer P. J. Kipp te Delft. Bij dezen
kost het groote mikroskoop met drie lenzenstelsels (N«. 1 , 5
en 6), drie oculairen, eene camera lucida enzv. . . f 240.
Een mikroskoop van dergelijk maaksel, doch kleiner f 180.
Een klein mikroskoop met twee lenzenstelsels (N". 1
en 5) en twee oculairen................/ 70.
De prijzen der afzonderlijke lenzenstelsels zijn de volgende :
W. , . f 9,00. N% 5. . . 18,00.
„ 2. . . ^ 9,00. „ 6. . . ^ 24,00.
„ . . ^ 12,00. „ 7, .. ^ 26,00.
„ 4. . . 12,50. „ 8. . . 48,00.
Door derhalve bij het groote mikroskoop ook nog de beide
sterkere stelsels te ontbieden, heeft men voor ruim f 500
een optisch zeer volledig mikroskoop, terwijl de kleine mi-
kroskopen van f 70 voor het groote meerendeel der onder- '
zoekingen reeds als geheel toereikend kunnen beschouwd
worden, en men er, des verkiezende, ook nog de sterkere
stelsels bij ontbieden kan.
Nachet vervaardigt ook regtkeerende mikroskopen, die op
eene geheel eigendommelijke wijze zijn ingerigt, doch van
deze, als ook van dergelijke door anderen vervaardigde werk-
tuigen , zullen wij op het einde van dit hoofdstuk eene bij-
zondere beschrijving geven.
Van de overige fransche mikroskopen is mij slechts weinig
bekend. Soleil vervaardigde zakmikroskopen waarvan de
prijs niet meer dan 55 francs bedraagt, en welke volgens
Donné (1) tot 500 maal vergrooten, en, ofschoon zij gee-
lt) Comptes rendus 11841. XII, p, 388.
-ocr page 221-MIKROSKOPEN VAN AMICI, 20ï>
nen spiegel hebben, voor alle onderzoekingen even voldoende
zouden wezen als andere goede mikroskopen, iets dat waar-
schijnlijk wel eenigzins overdreven zijn zal.
414. In Italië is het vooral G. B. Amici (1), die zijnen
ouden wel verkregen roem waardiglijk handhaaft. Van de
optische uitwerking van een door hem in 1835 vervaardigd
mikroskoop, is reeds in het tweede Deel van dit werk bl. 85
en verv. een uitvoerig verslag gegeven. Ik voeg er dus hier ter
plaatse alleen bij, dat in dit werktuig, even als in alle vroe-
gere sedert 1827 door Amici vervaardigde, boven het ob-
jectief een regthoekig glasprisma onbeweeglijk is gesteld,
zoodat de buis horizontaal is, dat verders de voorwerptafel
door twee schroeven bewogen wordt, waarvan de knoppen
verdeeld zijn, zoodat zij tevens als schroefmikrometers die-
nen, dat de voorwerptafel door een rondselwerk langs den
stam wordt op en neder bewogen, en eindelijk dat, door het
gebruik van zeer sterke daarbij behoorende oculairen, de ver-
grooting tot 7000 maal kan gebragt worden, alhoewel de
uiterste grens van het optisch vermogen, gelijk vroeger ge-
bleken is, reeds bij eene veel geringere vergrooting bereikt
wordt. De prijs van dit mikroskoop met zijn toebehooren
was niet minder dan 1500 francs.
In lateren tijd heeft Amici het gestel zijner mikroskopen
niet alleen zeer vereenvoudigd, maar tevens verbeterd, door
het prisma niet als vast bestanddeel in de buis te brengen,
en, behalve de rondselbeweging, er ook nog eene fijne schroef
bij te voegen voor de fijne instelling, terwijl de vorderingen,
die hij gemaakt heeft in de kunst om achromatische lenzen-
(1) Vroeger te Modena, tlians te Florence, waar hij Hoogleeraar en
Directeur is van het Groothertooglijk Observatorium.
'206 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
stelsels te vervaardigeo, zoo groot zijn, dat ik niet aarzel
een zijner werktuigen, hetwelk ik in het vorige jaar van hem
ontving, en waarvan de prijs niet meer dan 500 francs be-
draagt, het optisch volkomenste van alle tot dus ver door
mij onderzochte mikroskopen te noemen; ofschoon het, wat
het werktuiglijk gedeelte betreft, door verscheidene andere
overtroffen wordt.
Eene afbeelding van dit mikroskoop vindt men in Pl. VI.
flg. 1. Op eenen drievoet met uitslaande pooten aaa ver-
heft zich een vierkante stam bc, op welks top een platte
vierkante arm d geschroefd is, die aan het einde eenen ring
e draagt. In dezen ring sluit wrijvende een tweede, die er
door eene bajonetgeleding in wordt vastgezet, maar zoodanig,
dat hij in de eerste kan ronddraaijen. Het bovenste wijdere
gedeelte van dezen tweeden ring is van eene moerschroef
voorzien, waarin de mikroskoopbuis ƒ kan geschroefd wor-
den, terwijl aan het naauwere gedeelte van onderen eene
vaarschroef g gesneden is, waarop de busjes passen, die de
lenzen bevatten. De voorwerptafel h is nagenoeg vierkant
met eene ronde opening en twee veerklemmen uv, die hoo-
ger en lager kunnen gesteld worden. Zij is verbonden met
eenen vierhoekigen koker m, welke zich langs den stam,
door middel van een rondsel k. laat op en neder bewegen.
Voor de fijne instelling dient eene schroef, waarvan bij l
de knop te zien is, en waardoor het met den vierkanten
koker zamenbangende stuk i eene langzame op en neder
beweging ondergaat. De mikroskoopbuis bestaat uit twee
helften / cn n, die op elkander kunnen worden vastge-
schroefd, maar ook elk afzonderlijk gebruikt, wanneer men
de hoogte vaui het oculair boven de tafel wenscht te verkor-
ten. Deze bedraagt, bij de volle lengte der buis, 37 cen-
"rriiiiii—.r'Ti ■.....IIII hr"
-ocr page 223-mikroskopen van amict. 207
tioieters, en indien zij tot op de belft verkort is, 29 cen-
timeters. Voor den des verlangenden voegt Amici bij
dit mikroskoop een regthoekig glasprisma in eene driehoe-
kige bus besloten, vveike, op de in fig. lil aangeduide
wijze, tusschen de beide buizen f en n kan vastgeschroefd
worden. De verlichtingstoestel bestaat uit eenen vlakken
spiegel, waarvan de beugel aan eenen dwarsarm of kruk o
is opgehangen, voor de excentrische verlichting, en uit eene
met de vlakke zijde bovenwaarts gekeerde plano - convexe
lens p, die langs de ronde stijl r hooger en lager gesteld
en ook buiten de as gedraaid kan wordeu, terwijl op bare
oppervlakte zich eene zwart gemaakte schijf </bevindt, in het
midden van eene opening voorzien, welke op eene zijde-
lings geplaatste spil ronddraait, en als diaphragma dient.
Onder de voorwerptafel kan ccn trommel s geschroefd wor-
den, waarin eene buis t door schroeving hooger en lager
kan worden gesteld. Op die wijze werkt zij als een dia-
phragma, door verbreeding of vcrnaauwing van den licht-
bundel die het voorwerp treft. Maar op dezelfde buis kan
ook een der achromatische lenzenstelsels worden geschroefd,
en, wanneer dan de zoo even genoemde plano-convexe lens
wordt ter zijde gedraaid, dan heeft men' eenen achromati-
schen verlichtingstoestel.
Men ziet uit deze beschijving, dat dit gestel zoo eenvou-
dig is ingerigt, als eenigzins bestaanbaar is met het gebruik
van sterke stelsels, die eene fijne instelling vorderen. Alles,
wat meer of min overtollig kan geacht worden, is hier
weggelaten, en voor verreweg de meeste onderzoekingen is
het dan óok volkomen geschikt. Echter zoude men in som-
mige gevallen eene ruimere voorwerptafel verlangen en
meerdere stevigheid van het geheele werktuig, terwijl het
208 HEÏ ZäMEisGESTELD DIOPTIuSCH MIKROSKOOP.
draaijend diapbragrna beter geplaatst zoude wezen vlak onder
de voorwerpplaat.
Bij dit mikroskoop behooren niet minder dan 21 achro-
matische dubbellenzen, waarmede 15 verschillende combina-
tiën of stelsels kunnen worden gevormd. Sommige van dezen
hebben echter nagenoeg gelijken brandpuntsafstand en gevolg-
lijk schier gelijk vergrootend vermogen, maar zijn bestemd, om
met dekplaatjes van onderscheiden dikte (van | tot 1| mil-
lim.) gebruikt te worden (1). Dit is eene zeer gewigtige ver-
betering, welker noodzakelijkheid Amici reeds sedert het
jaar 1829 had opgemerkt, en in toepassing gebragt. Zoo b. v.
geven vier dezer combinatiën met het zwakste oculair ver-
grootingen van 664, 672 , 644 en 650 maal, hetgeen wei-
nig onderling verschilt, maar ieder derzelve is bestemd om
óf zonder dekglas, éf met een van f, ^ en f millim. dikte
gebruikt te worden.
De brandpuntsafstanden dezer stelsels verschillen van 56,68
tot 2,57 millim, (2), De meesten bestaan uit drie dubbel -
lenzen , sommige voor het gebruik met dekplaatjes bestemde
uit vier, waarvan dan echter de bovenste eene correctielens
(1) Oyer het gewigt hiervan is in het I«'® Deel bl. 207 uitvoerig ge-
handeld.
(2) Amici heeft echter nog sterker objectiefstelsels vervaardigd.
V. Mohl (wiens methode om den brandpuntsafstand te bepalen ik ech-
ter, als minder regtstreeksch zijnde," voor niet zoo naauwkeurig houde
als de mijne) deelt mede (1. c. p, 16) dat het sterkste stelsel van zijn
Amicisch mikroskoop eenen brandpuntsafstand heeft van 0,86"', het-
geen gelijk is aan 1,9 'millimeter. In de beschrijving, welke van dit
mikroskoop in de Annal. de Chemie et de Phys. 1844 XII. p. 117 gevon-
den wordt, leest men dat het sterkste stelsel eenen brandpuntsafstand
van § millim. heeft. Dit beteékend ongetwijfeld den afstand van de
onderste lens van het stelsel tot het voorwerp, maar niet den brand-
puntsafstand der aequivalopte lens.
aiikröseoop van amici. 20b
is van tamelijk grooten brandpuntsafstand, zoodat de eigen-
lijke vergrooting daardoor weinig gewijzigd wordt.
Het getal der oculairen is drie. Ook deze zijn op eene
eigendommelijke wijze ingerigt. Zij bestaan namelijk (z. Pl.
V. fig. 1) uit twee in elkander schuivende buizen a; en y,
waarvan elk eene plano - convexe lens bevat, met een dia-
phragma % in de binnenste buis. Is deze laatste geheel in-
geschoven, dan heeft men een Ramsdensch oculair (DI. I.
bl. 215), doch door uittrekking dier buis kan men het in
een Huygenssch oculair veranderen. Deze inrigting heeft
ten doel, om ook de laatste overblijfselen der aberratiën zoo-
veel mogelijk te kunnen verbeteren, waarvan de gronden
vroeger in Dl. L bl. 205 ontwikkeld zijn. Bij de geheele
buislengte bedraagt het vergrootend vermogen dezer (Rams-
densche) oculairen 6,9, 10,7 en 14,9 maal die van het ob-
jectiefstelsel alleen. Hun gezigtsveld voor 25 centim. oogaf-
stand heeft eene uitgebreidheid van 217, 210 en 240 mil-
limeters, en is dus merkelijk grooter dan bij eenig ander
der door mij onderzochte mikroskopen, waartegen echter de
nadeelige eigenschap overstaat, dat het veld buitengemeen
gebogen is, daar de verhouding der vergrooting in het mid-
den van het veld tot die aan den rand staat bij 1 als
1:1,075, bij N". 2 als 1:1,136, en bij W. 3 als 1:1,187.
Men kan echter door verlenging van den afstand tusschen
de beide oogglazen het veld des verkiezende geheel plat
maken, doch, zoo als van zelf spreekt, alleen ten koste der
vergrooting en der uitgebreidheid van het veld.
Het zoude geheel overbodig zijn hier een verslag te geven
van de uitkomsten, welke het onderzoek van het optisch
vermogen van alle de combinatiën heeft opgeleverd. De vol-
gende mogen voldoende wezen;
210 HEÏ ZäMEisGESTELD DIOPTIuSCH MIKROSKOOP.
Lenzen- |
Brandpunts- |
Ope- |
Ocu- |
Ver- |
Kobert's | |
N". 1 b. |
26,15 millim. |
26°, |
1, |
96, , |
2de |
groep opgelost. |
» 2, |
7,45 » |
07°, |
D » |
217, |
7de |
» » |
» 4, |
8,69 » |
73°. |
j) 2. |
310. |
gste |
» D |
» 6, |
4,00 » |
70°, |
» 1. |
423. |
8ste |
S kl |
» 11. |
2,67 !> |
94°, (1) |
» JD |
650, |
«Jde |
D » |
De oplossing dezer laatste groep is bij gepaste verlichting
zoo volkomen, dat men elk streepje scherp afgezonderd ziet,
terwijl zich ook in de IO"'" groep eenige streepen laten on-
derscheiden (2).
De doormeters der kleinste met dezelfde lenzenstelsels nog
zigtbare dioptrische beeldjes zijn;
((1) Volgens den schrijver van het zoo even aangehaalde opstel in de
Ann. de Chem, et de Phys., zonde het sterkste stelsel eenen openingshoek
hebben van 100°. l)e bovenstaande uitkomst is verkregen volgens de me-
thode van Lister, op de later te beschrijven wijze. Dat Amici echter
werkelijk objectiefstelsels met nog grooteren openingshoek heeft vervaair-
digd is zeker. Toen hij in 1844 in Engeland was, toonde hij aldaar een
objectiefstelsel, waarvan de plano - convexe lens uit borium-kiezelzuur-
lood bestond, en hetwelk eenen brandpuntsafstand yan 3,6 millim, en
eenen openingshoek van niet minder dan 112° had. Zié Quekett,
p. 430.
(2) Blijkens bet door v. Mohl in zijne MikrograpMe s. 207 medege-
deelde, werd door zijn Amicisch mikroskoop mede de groep opge-
lost en de 10^® gestreept gezien. Later echter is het hem gelukt, bij een
ander hem door Nobert toegezonden proefplaatje, ook de' 10'^= groep
daarmede op te lossen. ' Z. Schumacher's Astron, Naclir, 1849. Er-
g'dnzvifgsh. s. 94,
GRENZEN VAN HET ZIGTBAAR EN ONDERSCHEIDBAAR MAKEND VERMOGEN VAN EEN MIKROSKOOP VAN AMIO. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
2-iO HET ZAMENGESTELD DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
Ecu blik op (leze tafel leert dadelijk, dat hét optisch ver-
mogen der beide sterkste stelsels reeds met het eerste ocu*
lair deszelfs hoogsten trap heeft bereikt, maar dat der zwak-
kere stelsels daardoor nog verhoogd wordt.
Leerzaam is eene vergelijking dezer uitkomsten met die
verkregen met het mikroskoop van Oberhäuser, medege-
deeld op bl. 196.
Daaruit blijkt namelijk dat beide mikroskopen, in het alge-
meen beschouwd, in optisch vermogen ongeveer gelijk staan,
maar dat, terwijl het Oberhäusersche mikroskoop nog ver-
oorlooft iets kleinere bolvormige en draadvormige voorwer-
pen le %ien, dan het Amicische, dit laatste daarentegen
een nog grooler overwigt boven het eerste heeft, waar het
er op aan komt om voorwerpen, die op geringe afstanden
van elkander verwijderd zijn, te onderscheiden.
Doch, om de kunst der makers van beide mikroskopen te
beoordeelen , moet men eigenlijk nog eenen geheel anderen
maatstaf bij de hand nemen. Het is namelijk niet genoeg
gelijke vergrootingen onderling le vergelijken, maar die ver-
grootingen , zullen zij vergelijkbaar zijn, moeten ook beslaan
uit het produkt van gelijke factoren, dat is de brandpunts-
afstand van het lenzenstelsel en het vergrootend vermogen
van het oculair moeten ongeveer gelijk wezen.
Het 9''' stelsel van Oberhäuser, hetwelk eenen brand-
puntsafstand van 1,7 millim. heeft, is daarom niet vergelijk-
baar met het sterkste der beproefde stelsels van Amici,
waarvan de brandpuntsafstand 2,67 millim. bedraagt, maar
liet laatste moet vergeleken worden met het 8"® stelsel
(van 2,S millim. brandpuntsafstand), waarmede het nage-
noeg in vermogen overeenkomt. Hetzelfde geldt van de ocu-
lairen; het zwakste van het Amicisch mikroskoop staat
mikroskoop van amici. <
ongeveer gelijk met het van het Oberhäusersche.
Indien men nu, dit in het oog houdende, de met beide
mikroskopen verkregen uitkomsten tegen over elkander stelt,
dan blijkt de hoogere voortreffelijkheid der Amicische len-
zenstelsels ten duidelijkste, vooral ten aanzien van het on-
derscheidbaarmakend vermogen, in welk opzigt N®. 11 van
Amici tot N®. 8 van Oberhäuser ongeveer slaat als 3:2.
Bij de mindere vergrootingen komt dit welligt nog sterker uit,
daar men (z. bl. 210) met een stelsel van 8,7 millim. brand-
puntsafstand reeds de 8"° groep van het Nobertsche proefplaat-
je in streepen kan oplossen, waartoe bij Oberhäuser een stel-
sel van 2,5 millim., bij Nachet een van 5,5 millim., en bij
Brunner van 1,5 millim. brandpuntsafstand gevorderd wordt.
Doch het bedoelde Amicische stelsel bezit ook de voor dien
brandpuntsafstand zeer aanzienlijken openingshoek van 75°.
De oorzaak van dit hoogere onderscheidbaarmakend ver-
mogen der Amicische stelsels ligt blijkbaar alleen in de
merkelijk grootere opening, die hij aan zijne lenzen geeft,
en het lijdt geen twijfel of, indien anderen in dit opzigt zijn .
voorbeeld volgen, zullen zij tot gelijke gunstige uitkomsten
geraken.
Er is nog eene bijzonderheid in het mikroskoop van
Amici, welke wij niet met stilzwijgen mogen voorbijgaan.
De buis is namelijk, zooals reeds gezegd is, in eenen ring
bevestigd, welke om hare as, en derhalve om de as der ge-
zamelijke objectief- en oogglazen, draaibaar is. Het nut de-
zer inrigting is onbetwijfelbaar; bij zeer moeijelijke gestreepte
proefvoorwerpen en desgelijks bij het beschouwen der streep»
jes op het Nobertsche proefplaatje kan men er zich van
overtuigen, dat in sommige stellingen der buis het beeld
minder scherp is, dan nadat men haar om eenen zekeren
214 HET ZAAIENGESIELD DiOPÏUlSGU MIKKOSKOOP.
hoek heeft omgedraaid. De verklaring hiervan is intusschen
moeijelijk. Amici zelf zoekt haar in de aberratie van het
oog, waardoor, bij eene zekere stelling der buis, eene tegen-
gestelde aberratie van het mikroskoop zoude worden opge-
wogen. Deze verklaring komt mij minder waarschijnlijk voor
dan die van v, Mohl (1), die het verschijnsel toeschrijft
aan de niet volkomen juiste centrering der lenzen, en van
meening is, dat het nut der ronddraaijing daarin bestaat, dat
men aldus dat gedeelte van het objectief, waarin de aberratie
het geringst is, regthoekig op de waar te nemen streepjes stelt.
Een landgenoot van Amici, de hoogleeraar F. Pacini (2)
te Pisa, heeft voor weinige jaren een mikroskoopgestel be-
schreven, hetwelk bij sierlijkheid van vorm veel gemak in
het gebruik belooft. Afgebeeld is het in Pl. VII. fig. 1.
Op twee ronde zuilen rust onbeweeglijk de voorwerptafel aa.
Hierop bevindt zich de beweeglijke ronde plaat c, die in
bet midden eene opening heeft, beantwoordende aan eene
grootere in de voorwerptafel; de rand dezer plaat is, voor
hare bestemming tot goniometer, in 3C0° verdeeld, en iij
draait om hare as op de schijf Z», welke op hare beurt voor-
en achterwaarts kan worden bewogen door eene mikrometer-
schroef, waarvan de breede knop zich in d bevindt; deze
is in honderd deelen verdeeld, terwijl een nonius e de tiende
deelen doet aflezen.
De mikroskoopbuis is vastgeschroefd aan de driekante bus /,
waarin een gelijkzijdig driehoekig prisma geplaatst is, zoo-
dat de stralen, na door het objectief gegaan te zijn, onder
(1) MikrograpMe, s. 177.
(2) Sopra «n nuova mecsanismo di microscopioNuovi Annali dello
ScieMze Nüturali di Bologna, Not. 1845.
WlKllOSEOPEN VAN PAGINl, YAN MKUZ.
eeoen hoek van 50° teruggekaatst worden. Dit prisma kan
echter ook verwijderd en het mikroskoop vertikaal gesteld
worden. De arm, waarop dit gedeelte rust, bevat eene
schroef, waarvan de kuoppen bij ii gezien worden, en waar-
door de geheele mikroskoopbuis, met het prisma eu het ob-
jectief, overdwars bewogen worden, derhalve in eenen reg-
ten hoek met do beweging der voorwerpplaat c, die door
de schroef d vau achteren naar voren bewogen wordt.
De arm, waaraan de oplische toestel bevestigd is, rust
op eene staaf, welke snel op en neder bewogen wordt door
omdraaijing van den knop n, terwijl voor de langzame be-
weging en fijne instelling eene schroef dient, waarvan de
knop bij nii wordt gezien.
De verlichtingstoestel bestaat uit eenen spiegel l, waarvan
de beugel, waarin hij draait, aan eene kruk is bevestigd,
eu uit eeue verlichlingslens k, met een daarboven ronddraai-
jeud diaphragma.
Dit gestel is ontegenzeggelijk een der beste, welke in on-
zen tijd gemaakt zijn; het bezit al de goede eigenschappen
van het nieuwere model der Oberhäusersche mikroskopen,
stevigheid, eeue groote voorwerptafel, ruimte voor den ver-
lichlingloeslel enzv., zonder den lompen vorm te hebben,
die het laatste ontsiert. Overigens is het duidelijk, dat het
nog voor onderscheidene wijzigingen en vereenvoudigingen
vatbaar is, waardoor de geheele inrigting minder zamenge-
steld en kostbaar zoude worden, zonder veel in bruikbaar-
heid te verliezen.
415. Nadat Frankrijk en Italië het voorbeeld gegeven had-
den, hoe men, door vereeniging van verschillende achromati-
sche dubbellenzen , aplanatische mikroskopen kon tot stand
2-iO HET ZAMENGESTELD DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
brengen, werd dit spoedig nagevolgd in Duitschland, en wel
het eerst, zooals te verwachten was, in het optisch Instituut
te München, waar reeds vroeger , gelijk wij zagen, deszelfs
stichter, de uitmuntende Frauenhofer, achromatische mi-
kroskopen vervaardigde. Zijn opvolger, Georg Merz, bragt
in 1829 een mikroskoop (1) tot stand, hetwelk voorzeker
veel beter was dan de vroegere Munchensche werktuigen,
en waarin dan ook de verschillende lenzen tot een zamenge-
steld objectief konden vereenigd worden. Hij bezigde daar-
toe in de eerste plaats de vier achromatische lenzen, die tot
daartoe bij het Frauenhofer sehe mikroskoop gevoegd wer-
den , en waarvan de sterkste eenen brandpuntsafstand van 16
millim. had, doch hij voegde er nog eene vijfde bij, waar-
van de brandpuntsafstand 12 millim. bedroeg. Alle deze len-
zen schijnen echter nog biconvex geweest te zijn, en in dit
opzigt stonden zij derhalve beneden die, welke toen in Parijs
en Modena vervaardigd werden. Echter werden hunne hel-
derheid en scherpte door bevoegde beoordeelaars toen ten tijde
zeer geroemd (2). Bij dit mikroskoop behoorden vier oculai-
ren, en het vergrootend vermogen bedroeg van 12 tot 1000.
Doch terwijl dit mikroskoop in een optisch opzigt, uit hoof-
de der biconvexe lenzen, waarschijnlijk onderdeed voor die,
welke toen uit de werkplaatsen van Chevalier en Amici
voortkwamen, zoo was er echter ééne niet onbelangrijke ver-
betering in aangebragt, die later bij vele mikroskopen is bij-
behouden. Merz namelijk zag teregt in, dat door het te-
rugkaatzend glazen prisma, hetwelk Amici in zijn horizon-
(1) Beschrevenidoor J. Doellinger, JYachricht von einem verbesser-
serten aplanattschen ßlikroskop. München 1829.
(2) Door Brown, Philos. transact. 1830, p, 118, en door Schuma-
cher, Astronom, Nachr. IX. p, 110.
MIKROSKOPEN VAN POWELL EN LEALAND. 217
taal mikroskoop had geplaatst, altijd eenig licht verloren
gaat, en daarom rigtte hij zijne mikroskoopbuis(z. Pl. V. fig. 9)
zoodanig in, dat het prisma ter halver wege daarin gebragt,
maar ook vpeder des verkiezende verwijderd kon worden, zoo
dat dan de geheele buis vertikaal stond. Op die wijze be-
hield hij de voordeelen van het prisma, zonder deszelfs na-
deelen. Overigens was de werktuiglijke inrigting van dit
mikroskoop even eenvoudig als jdoelmatig.
Een vierkante stam aa rust op eenen stevigen drievoet;
deze stam is van staal, het overige van koper. Twee vier-
kante hulsels b en c kunnen langs dien stam worden op
en neder geschoven; aan het eene b is de mikroskoopbuis
aan bet andere de voorwerptafel e bevestigd; deze kunnen
aldus ten naastenbij op den gevorderden onderiingen afstand
worden gebragt, en het bovenste door eene klemschroef f
vastgezet. Voor de naauwkeurige instelling dient dan eene
fijne schroef g, waardoor de voorwerptafel langzaam op en
neder bewogen wordt. De verlichtingstoestel bestaat uit eenen
spiegel h met holle en platte zijde, en een diaphragma i,
dat om het stijltje k draait, en daaraan hooger en lager
lian gesteld worden.
Het schijnt echter, dat in dc volgende jaren door het
optische Instituut slechts weinige mikroskopen geleverd zijn.
Men vindt althans niet dan zeer zelden hun gebruik aange-
voerd; waarschijnlijk moet dit daaraan worden toegeschreven,
dat de vele en groote aldaar vervaardigde .verrekijkers het
mikroskoop meer op den achtergrond stelden, tot dat in
1843 de hertog van Leuchtenberg bij de 'toenmalige
eigenaars. Merz en Ma hl er, een zooveel mogelijk volko-
men mikroskoop bestelde, hetwelk door den eersten en zijnen
zoon Sigismund werd tot stand gebragt, cn door zijnen
'218 UEï ZAMENGESTELD DIOPThISCb MIKROSKOOP.
anderen zoon Ludwig beschreven (1). Uit deze beschrg»
ving, welke van geene afbeelding vergezeld is, blijkt, dat de
werktuiglijke inrigting van het vroegere mikroskoop grooten-
deels behouden is. Alleenlijk zijn er eenige verbeteringen in
de middelen tot beweging gebragt; de voorwerptafel kan
door een rondselwerk hooger of lager gesteld worden, en
voor de fijne instelling dient Mahler's kogelschroef, waar-
mede de mikroskoopbuis in het hulsel aan den stam grijpt.
Het optisch gedeelte bestaat uit zes achromatische lenzen,
die onderling tot stelsels verbonden kunnen worden tot een
getal van vijf toe. Daarenboven is in de buis eene achroma-
tische holle lens gebragt, waardoor de vergrooting versterkt
wordt, terwijl er vijf verschillende oculairen bij behooren,
waardoor de vergrooling van 12 tot 2400 maal bedraagt.
Voor de verlichting dient, in slede van eenen spiegel, een
glazen prisma, dat onder verschillende hoeken kan worden ge-
steld , en onder de voorwerptafel bevindt zich eene buis, waarin
eene andere door een rondsel op en neer kan worden ge-
schoven, welke twee bolle lenzen bevat, wier onderlinge af-
stand het dubbele bedraagt van den brandpuntsafstand der!
kleinste.
Verders behooren er nog verschillende toestellen bij, ou-
deranderen een klein regthoekig prisma van 16 □ lijnen ka-
thetenvlakte dat aan het objectief wordt vastgeschroefd, voor
de zijdelingsche waarnemiug van scheikundige werkingen,
een schroefmilirometer, welke tot ïöösöö P»«". duim aan-
geeft , enzv.
Uit deze korte beschrijving volgt, dal dit mikroskoop zich
(1) Dr. Ludwig Merz, Die neueren Verbesserungen am ßlicroscope,
otc. München t844. •
MIKROSKOPEN VAN MERZ, VAN PLÖSSL. 211)
ia sommige opzigten, zoo ais door de wijze waarop voor de
fijne instelling gezorgd is, door den verlichtingstoestel, enzv.
van andere thans in gebruik zijnde mikroskopen'[onderscheidt.
Of deze veranderingen ook verbeteringen zijn, en of bepaal-
delijk het kostbare glazen prisma beter voldoet dan de ge-
woonlijk gebezigde spiegel, kan alleen het gebruik van zulk
een werktuig leeren.
Volgens de prijscourant van het optisch Instituut (1) in
1846, kost dit mikroskoop met volledig toebehooren 720
Beijersche guldens (2).
Een dergelijk mikroskoop, maar slechts met vijf objectief-
lenzen en drie ocülairen, met vergrooting tot 1100 maal,
en een spiegel in plaats van een prisma. . . . 300 guldens.
Een ander met vier objectieflenzen en twee
ocülairen, met vergrooting tot 240 maal , . , 136 „
Met drie objectieflenzen en een oculair, ver-
grooting tot 115 maal............. 66 „
De tweede, die zich in Duitschland, en wel met het ge-
lukkigst gevolg, op de vervaardiging van achromatische mi-
kroskopen toelegde, is Simon PlössI te Weenen (3), wiens
werktuigen sedert 1850 eene meer algemeene verbreiding
hebben ondervonden. Het gestel van een zijner mikroskopen
is afgebeeld in Pl. VII, fig. 2. Op eenen drievoet, welko
door middel van stelschroeven waterpas kan gezet worden,
rust de zuil a, aan welks top, door middel der scharnier b,
de driehoekige stalen staaf c is bevestigd (4). Het mi-
(1) Thans onder de firmii van Merz und Sohn.
(2) Een Beijersche gulden is gelijk aan 1,01 Nederlandsche gulden.
(3) In de: alte Wieden Feldgasse am Eek der SehmÖlerlgasse. N». 215.
(4) Bij sommige zijner mikroskopen heeft Pl^fssI dn ruil raet de schat-
-ocr page 236-'220 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
kroskoop kaa derhalve vertikaal of onder eenen zekeren hel-
lingshoek gesteld worden. De mikroskoopbuis d is opge-
hangen aan den driehoekigen koker e, welke zich door een
rondsel langs de staaf op en neder beweegt. De voorwerp-
tafel f kan door eene fijne schroef g iets hooger of lager
worden gesteld, terwijl zij van twee diagonaal staande schroe-
ven voorzien is, voor de beweging der voorwerpen in het
gezigtsveld. Bovendien kan er een schroefmikrometer op ge-
plaatst worden, voorzien van eenen nonius, die nog T00W0
W. duim aangeeft. De verlichtingstoestel voor doorvallend
licht beslaat uit eenen hollen spiegel, die aan de achterzijde
zwart is, met eene lens lot versterking van het licht, en uit
een bol prisma m volgens Selligue voor opvallend licht.
De Plössl sehe mikroskopen munten uit door eene zorg-
vuldige en naauwkeurige bewerking. Echter is de geheele
inrigting van het gestel, inzonderheid uithoofde der aanzien-
lijke hoogte, voor praktisch gebruik minder doelmatig dan
die van verscheidene andere, daar men er niet anders dan
slaande mede arbeiden kan. ïk moet er evenwel bijvoegen,
dat Plössl zijne mikroskoopbuis ook uit twee helften ver-
vaardigd, met een naar willekeur daartusschen geplaatst wor-
dend glasprisma, geheel op dezelfde wijze als zulks het
eerst door Merz en later door Amici en vele anderen ge-
daan is, waardoor dan het mikroskoop ook zittend kan ge-
bruikt worden.
Bij dit mikroskoop, behooren zeven achromatische dubbel-
lenzen , wier busjes op elkander kunnen worden geschroefd,
en waarmede vier of vijf verschillende stelsels worden vcrkre-
nier weggelaten, en de driehoekige stam onmiddelijk op den voet beves-
tigd, op een van welks popten dan ook de spiegel is geplaatst.
MIKKOSKOPEN VAN PL5SSL. 921
gen. Volgens de bepaling van von Mohl (1) bedroeg de
brandpuntsafstand der vereenigde drie sterkste lenzen van zijn
P löss I's mikroskoop 3,15 millim. In den laatsten tijd (1848)
is Plössl echter in dit opzigt vooruitgegaan, daar hij, vol- '
geus Perty (2), thans ook lenzenstelsels vervaardigd, welker
vergrootend vermogen tot dat der vroegere staat als 35 :28,
zoodat hun brandpuntsafstand dus waarschijnlijk ongeveer 2
millim. zal bedragen (3).
Het getal der oculairen is zes. Een daarvan bestaat uit
twee achromatische lenzen; deszelfs gezigtsveld is veel kleiner
dan dat der andere, en het heeft ook eene geringe vergroo-
ting; het is meer hieraan, dan aan deszelfs bijzondere inrigting
dat de meerdere scherpte van het beeld moet worden toege-
schreven, daar, gelijk vroeger (Dl. I. bl. 201 en verv.) breeder
is uiteengezet, men juist in de aberratie van het oculair een
middel beeft, om de tegengestelde aberratie van het objectief
te verbeteren.
Overigens munten de Plösslsche mikroskopen, die ik ge-
zien heb, uit door groote helderheid en scherpte , en wor-
den zij in optisch vermogen voorzeker door weinige overtrof-
fen (4). De vergrooting van het sterkste oculair met het
(1) Mikrographie, p. 16.
(2) Die Bewegunij durch schwingende mikroskopische Organe, Bern.
1848. p. 23.
(3) Ra dicke, Optik. IL p. 353, vermeldt, dat Plössl ook achromati-
sche dubbelienzen heeft vervaardigd uit bergkristal en flintglas. Het voor-
deel van het geringere kleurschiftingsvermogcn van het bergkristal, ver-
geleken met crownglas, weegt echter ter naauwernood op tegen de moei-
jelijkheid om de dubbele straalbreking te ontgaan, die aan het bergkristal
eigen is.
(4) V. Mohl bevond, dat de 8"« groep van een Kobert's proefplaatje
door het sterkste stelsel van zijn mikroskoop werd opgelost. Men mag
vermoeden, dat, nu het Plössl gelukt is ook stelsels van nog korteren
brandpuntsafstand daar ta stellen, deze wel eene groep verder zullen gaan.
'1208 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
(vroegere) sterkste stelsel (IM*. 5 , 6 en 7) bedraagt 1400 lot
1S00 maal.
Het zoo even beschreven mikroskoop kost zonder aplanatisch
oculair, schroefmikrometer, enzv. . 195 Conv. Gl. (ƒ241).
Met den schroefmikrometer. . . 275 „ „ (/'541).
Het aplanatisch oculair afzonderlijk 10 „ „ (/* 12,40).
De beweegbare voorwerptafel . . . 12 „ „ (/13,88).
Het prisma om de buis horizontaal
te stellen............15 „ „ (/" 18,60).
Plöszl vervaardigt ook eenvoudiger ingerigte zamengestelde
mikroskopen, die van een kleiner getal objectiefstelsels verge-
zeld ziju, en wier prijs daarom geringer is.
Een, waarvan de werktuiglijke toestel in de hoofdzaken
met het grootere mikroskoop overeenkomt, doch met vijf
achromatische lenzen, kost.....90 Conv. Gl. (/121,60).
Een ander (Taschen-oder Reise-Mikroskop) met gelijk ge-
tal lenzen, doch waarvau het kistje als
voetstuk dient............80 „ „ (/" 88,20).
Deze beide mikroskopen, ofschoon zij, wegens het gemis
van de sterkste lens, eenen geringeren omvang van vergroo-^
ting hebben, zijn echter voor het meerendeel der 'weten-
schappelijke onderzoekingen geheel toereikend. Beperkter is
het gebruik van nog een ander zamengesteld zakmikroskoop,
dat op zijne prijscourant genoteerd staat tegen den prijs van
45 Conv. Gl. {f 60,80), en waarbij slechts drie objectief-
lenzen behooren. |
Korten tijd naPlössl begonnen ook Pistor en F. W. Schiek
te Berlijn, achromatische mikroskopen te vervaardigen. Later
rigtten zij elk eene afzonderlijke werkplaats op. Io 1832 ver-
MIKROSKOPEN VAN POWELL EN LEALAND. 223
geleek Ehrenberg (1) onderling de mikroskopen van Che-
valier, van PlössI en van Schiek; hij gaf toen aan die
vaö zijne stadgenoot de voorkeur boven die der beide an-
dere makers. Volgens Wagner (2) daarentegen, stonden
de Schieksche mikroskopen aanvankelijk iets beneden de
PlössI sche. Tegenwoordig echter schijnen zij volgens het ge-
tuigenis, zoowel van Wagner zelven als van Schleiden (3)
elkander in optisch vermogen gelijk te komen, terwijl de
netheid en naauwkeurigheid, waarmede het gestel van Schiek
bearbeid is, door beiden zeer geroemd wordt.
De groote mikroskopen van Schiek (4) komen, wat
hunne werktuiglijke inrigting betreft, zoo na overeen met
die van PlössI, dat eene bijzondere beschrijving overbodig
is. Zij onderscheiden zich alleen door dc wijze, waarop de
diaphragmata onder de opening der voorwerptafel zijn aan-
gebragt, waarin zij wederom geheel overeenkomen met de
groote mikroskopen van Oberhäuser (oud model).
In het optische gedeelte wijkt hij echter van PlössI af,
daar hij, — even als de tegenwoordige fransche en engel-
sche makers, als ook Amici bij zijne latere mikroskopen,—
zijne lenzen tot bepaalde stelsels verbindt. Drie zulke stel-
sels behooren bij zijn mikroskoop, elk bestaande uit drie
achromatische dubbellenzen. Het getal der ocülairen is vijf,
waarvan een aplanatisch is. Het vergrootend vermogen be-
draagt 15 tot 1000 maal. Met al zijn toebehooren, waar-
onder een schroefmikrometer, compressorium enzv., is de prijs
van dit mikroskoop.......... 200 Thaler (/ 554).
(1) Poggcnd. Ann. 1832. XXIV. s. 189.
(2) Wagner'8 Wörterbuch der Physiologie, art. Mikroskop p. 443.
(3) Notizen Clus dem Gebiete der Natur' und Heilkunde, 1847. IV. JS®, 1,,
(4J Friedrich Wilhelm Schiek, Marien-Strasse^ K®. 1. *
'224 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
Een iets kleiner zamengesteld mikroskoop, maar dat overi-
gens nagenoeg het gestel van het grootere bezit, en waarbij
zes dubbellenzen behooren, met vier oculairen en vergrooting
van IS tot 800 maal, kost.....110 Thaler (/■ 194,70).
Door bijvoeging van eenen schroefmikrometer wordt de prijs
van dit zelfde werktuig........140 Thaler (/" 247,80).
Een nog eenvoudiger ingerigt en kleiner zamengesteld mi-
kroskoop, doch waarbij dezelfde lenzen als bij het vorige
behooren, en met nagenoeg gelijke vergrooting,
kost.................... 80 Thaler (141,60).
Ook heeft Schiek mikroskopen vervaardigd naar het mo-
del van die van Oberhäuser. De grootere met trommel-
vormigen voet en beweegbare voorwerptafel, die tevens als
schroefmikrometer dienen kan (in welk opzigt zij zich van
de Oberhäusersche werktuigen onderscheiden), en waarbij
negen objectieflenzcn of drie stelsels met vier oculairen be-
hooren, terwijl het vergrootend vermogen van 18 tot 800
maal bedraagt, kosten.........150 Thaler (/'250j.
De prijs der kleinste werktuigen, waarbij vier objectief-
lenzen en twee oculairen gevoegd worden, met eene ver-
grooting van 40 tot 500 maal, is. ". . 40 Thaler (ƒ 70,80).
Verlangt men meerdere stelsels, dan kan men deze ook
afzonderlijk bekomen; Een stelsel van drie dubbellenzen
met zwakke vergrooting, kost......12 Thaler (ƒ 21,24).
Een dergelijk, sterk vergrootend. . , 18 „ (/"31,86).
I ■
Minder algemeen in gebruik dan de werktuigen der beide
vorige makers, zijn de mikroskopen van Pistor en Mar-
tins (1). Zij komen, te oordeelen naar de beschrijving in
'I) Vroeger Pistor ea Hirsclimann, Berlijn, Marienstrasse N», 34.
-ocr page 241-MIKROSKOPEN VAN PISTOR EN MAßTINS.
hunne prijscourant, in optische zamenstelling nagenoeg ge-
heel overeen met die van Schiek. Of zij er ook in optisch
vermogen mede gelijk staan, is mij «niet bekend.
Het gestel der grootere mikroskopen is tweederlei. Het eene
verschilt niet belangrijk van dat der Plösslsche en Schiek-
sche werktuigen ; het andere gelijkt meer naar dat der O ber-
häuser sche, waarvan]|het zich evenwel onderscheidt door
drie stelschroeven, om de voorwerptafel waterpas te stellen,
en eene beweegbare slede, die tevens als schroefmikrometer
dient, terwijl de grove instelling door een rondsel geschiedt,
de fijne door eene mikrometerschroef. Als niet bij andere mi-
kroskopen voorkomende vermeld ik hier eenen klemring, welke
over de mikroskoopbuis verschuifbaar is, en dient, eensdeels om
te beletten, dat de objectieflens tegen het voorwerp stoot,
anderdeels om de stelling der buis voor eenen gevonden
brandpuntsafstand spoedig te kunnen terugvinden. Bovendien
treft men bij deze raikroskopen eenen oculairschrocfmikrome-
tcr aan. Met negen objectieflenzen tot drie stelsels vereenigd,
en vijf oculairen, waarvan een aplanatisch is, kunnen vergroo-
tingen van 23 tot 1200 maal verkregen worden. Met nog veel
toebebooren is de prijs van dit werktuig 230 Thaler (ƒ 442,30).
Hetzelfde werktuig met zes objectieflenzen, die met vier
oculairen 23 tot 1000 maal vergrooten, zonder oculair-
schroefmikrometer, aplanatisch oculair en andere hulpwerk-
tuigen .................130 Thaler (/• 230,00).
Hetzelfde, zonder voorwerp - schroef-
mikrometer ..............113 Thaler (/203,33).
Hetzelfde werktuig, waarbij de grovere instelling niet door
een rondsel, maar door schuiving met de band ge-
schiedt ................110 Thaler {/• 194,70).
Nog andere raikroskopen worden door Pistor cn Martins
-ocr page 242-22G ^ HET ZAMENGESTELD DIOI'THISCH MlKKOSKOOl'.
Op hunne prijscourant vermeld, welker optelling hier echter
overbodig schijnt. Het zij genoeg hier bij te voegen , dat zij
ook mikroskopen vervaardigen geheel naar het Oberhäuser-
sche model, de grootere legen 60 Thl. (/ 106) tot 75 Tbl.
(/130), die der kleinste soort voor 55 Thl. (/52) tot 50 Thl.
(/89). Bij de laatsten behooren vijf objecliellenzen, die met
twee oculairen van 25 lot 400 maal vergrooten. Voor afzon-
derlijke objectiefsteisels betaalt men evenveel als bij Schiek.
Alle tol hiertoe genoemde Duilsche makers van mikrosko-
pen stammen nog af uit het tijdperk, toen men het eerst begon
achromatische lenzenstelsels le vervaardigen. Onder de lateren
heeft zich gunstig bekend gemaakt F. A. Nobert le Greisswald,
inzonderheid door een in 1846 geschreven lezenswaardig op-
stel (1) over de wijze onï hel optisch vermogen der mikros-
kopen le toetsen, door middel vau zijn reeds (Dl. I. bl. 404)
beschreven proefplaatje , helwelk ook mij in den loop van
dil geschiedverhaal gediend heeft, om de betrekkelijke deugd
der mikroskopen , welke op verschillende tijden en door on-
derscheiden makers vervaardigd zijn , bij benadering in cijfers,
uit te drukken. In dil opstel deelt Nobert mede, dat het
hem gelukt is objectiefsteisels daar te stellen , welke met het
zwakste oculair (2) eene 510 lot 720 malige vergrooling ge-
ven. Met de eerste vergrooling wordt, bijna bij iedere stel-
hng van den spiegel, de 8"° groep opgelost, terwijl hij van
de 9"' met eene 720 malige vergrooling bij lamplicht hoogst
fijne aanduidingen erkende. Deze uitkomst bewijst, dat de
(1) Poggend. Ann. LXVII. p. 173.
(2) Hij voegt er 'niet bij boe groot de brandpuntsafstand van dit stélsel ^
en het vergrootend vermogen van het door hem » iwakst" genoemde ocu-
lair is.
MIKROSKOPEN VAN NOBERT. 257
objectiefstelsels door Nobert in 1846 vervaardigd, tot de
voor dien tijd zeer goede 'behoorden. Ook heeft hij later nog
belangrijke vorderingen gemaakt. Het is hem namelijk in den
loop van dit jaar (1849) gelukt, bij zijn proefplaatje nog
twee groepen te voegen van streepjes, welke digter bij elkan-
der staan dan die in de IO"*" groep, welke vroeger de moei-
jelijkst oplosbare was, en van dit nieuwe proefplaatje de 11''^
groep (bij lamplicht?) behoorlijk in streepjes opgelost te zien.
Schleiden zoude aan sommige zijner stelsels de voorkeur
boven die van een Amicisch mikroskoop hebben gegeven (1).
Nog meen ik hier niet met stilzwijgen te mogen voorbij-
gaan, dat Nobert, in plaats van canadabalsem, dammar-
hars tusschen de flint- en crownglaslenzen brengt.
üe werktuiglijke inrigting zijner mikroskopen is mij slechts
gebrekkig bekend. In zijne prijscourant (2) wordt alleen ver-
meld , dat de grootere werktuigen eene ronde of vierkante
voorwerptafel hebben met beweegbare slede en eenen schroef-
mikrometer, welke 10,000"'° deelen eener lijn aangeeft. liet
getal der objectieflenzen is tien tot twaalf, met drie ocülai-
ren, waardoor eene 30 tot 2200 malige vergrooting wordt
verkregen. Een der ocülairen heeft eenen verdeelden rand,
waardoor het tevens als goniometer dient. Dc verlichtings-
toestel bestaat uit eenen bollen spiegel met eene lens, waar-
door de lichtstralen weder paralel worden gemaakt, alvorens
zij het voorwerp trefïen. De grove instelling geschiedt door
de buis met een rondsel op en neêr te bewegen, de fijne
door een getand rad aan de voorwerptafel, waarop eene
schroef zonder einde werkt. De prijs van dit werktuig met
(1) Schumacher'« Astronom. Nachr. t849. Erg'dnzunghcjt. S. 93.
(2) P O s 3. Ann. LXVII. S. 295.
15*
-ocr page 244-'228 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
1
loebeliooren is . ........130 Thl. (/■230).
Zoüder scliroßfinikrometer en met zeven tot acht objectief-
lenzen ...................100 Tbl. (/177).
Een klein achromatisch mikroskoop van eigendommelijk
(niet beschreven) maaksel, in eenen koperen koker van 2 dnim
doormeter en 7 duim lengte, en derhalve gemakkelijk in den
zak te dragen , met vier objectieven en een oculair, met ver-
grootingen van 30 , 60 , 120 en 250 maal, 28 Tbl. (/"49,56).
Er zijn in Duitschland nog andere vervaardigers van mi-
kroskopen , omtrent wier werktuigen mij echter te weinig be-
kend is, dan dat ik dezelve anders dan in het voorbijgaan
kan vermelden.
Daartoe behoort Kriegsmann te Maagdeburg, wiens mi-
kroskopen sedert 1844 in de Botanische Zeitung (1) zijn
aanbevolen, als in helderheid en vergrooting met dc Schiek-
sche voor het minst gelijk staande. Een naar het model der
kleine Oherhauscrsche vervaardigd mikroskoop met vergroo-
tingen tot 500 maal, kost bij hem 40 Thl. (/^70,80).
Verders moeten hier nog genoemd worden Mey erst ein (2)
te Göttingen, wiens mikroskopen mede eene vergelijking met
de Schiek sehe en Oberhäusersche goed zouden kunnen
doorstaan, en Matthiessen te Altona, die in 1844 ecu
kort berigt over zijne mikroskopen aan de Fransche akademie
zond (5), waaruit blijkt dat hij zich inzonderheid heeft toe-
gelegd op de vervaardiging van kleine achromatische lenzen,
(1) Jaargang 1844 p. 456; 1815 p. 608.
(2) Eene aanbeveling zijner mikroskopen vindt men in de Dissertatio
inauguralis van Bojung Scato Georg, De evolutione sporidiorum
in capsulis muscorum. Göttingen 1844.
(3) Compies rcndus XVIII. p. 1158.
-ocr page 245-MIKROSKOPUN VAN TIJLLET, PRITCUAKD.
tot van I millimeter in doormeter, terwijl liij, ter verlen-
ging van den brandpuntsafstand, eenen divergerenden menis-
cus achter bet lenzenstelsel plaatst. Het spreekt echter van
zelf, dat men , om over de deugdzaamheid zijner mikrosko-
pen te oordeelen, meerdere waarborgen zoude behoeven dan
de kleinheid van den doormeter des objectiefs,
41G. Terwijl op het vasteland van Europa zulke groote
vorderingen gemaakt werden in de kunst om veelvermogende
mikroskopen te vervaardigen, bleef men ook in Engeland
daarin niet achterlijk.
Reeds zagen wij (bl. 176) dat William Tuiley, voorgelicht
eu aangemoedigd door C, R, Goring, zich op de vervaardiging
van achromatische lenzen had toegelegd en er eene had tot stand
gebragt van 22 millim, brandpuntsafstand cn 18® openingshoek.
Eenigen tijd later vervaardigde hij een ander, even als het vo-
rige, uit drie enkele lenzen bestaand achromatisch voorwerpglas
van 13 millim, brandpuntsafstand, hetwelk vóór bet eerste
geplaatst werd, zoodat eene combinatie ontstond, waarvan
de brandpuntsafstand 9 millim, bedroeg, terwijl de openings-
hoek tot 38° vergroot was (1),
Eenen zeer gewigtige invloed op de verbetering van het
mikroskoop in Engeland oefende Joseph Jackson Lister
uit, die het gebruik van plano-convexe achromatische dub-
belienzen, zoo als zij reeds door Chevalier vervaardigd
waren , aanbeval, en op theoretische gronden de beste wijze
aantoonde, waarop zij tot stelsels konden verbonden wor-
den (2), Vroeger reeds zocht hij verbeteringen aan te bren-
(1) Philos. transact- 1830. p. 187.
(2) In zijne in 1830 in de Philos. transact, versclienen verliandeling,
waarvan de hoofdinhoud gevonden wordt in § ü4 van het I«' l)cc!.
230 HEÏ ZäMEisGESTELD DIOPTIuSCH MIKROSKOOP.
gen in het gestel der mikroskopen, en ondêr zijne leiding
vervaardigde in 1826 James Smith een zamengesteld (doch
niet achromatisch) mikroskoop (1), waaraan reeds verschei-
dene van die mechanische verfijningen werden aangetroffen
door welke de latere engelsche mikroskopen zoo zeer uit-
munten.
Na Tulley is het in de eerste plaats Andrew Prit-
chard te Londen (2), die als vervaardiger van achromatische
mikroskopen in Engeland hier moet genoemd worden. On-
dersteund door Goring, die door het in gebruik brengen
van een aantal proefvoorwerpen, welke voor hel onderzoek
van een mikroskoop boven andere geschikt zijn, merkelijk
toegebragl heeft lot bevordering hunner trapswijze volmaking,
vervaardigde Pritchard sedert 1829 achromatische lenzen-
stelsels , die weldra de vergelijking met de toenmalige G h e-
valierschc eu Amicische konden doorslaan.
Het eerste gestel (3), waarop deze lenzenstelsels werden toe-
gepast, was naar de denkbeelden en voorschriften van Go-
ring vervaardigd, die er den trouwens reeds in veel vroe-
geren lijd (verg. bl. 36 noot) gebruikten naam van engiscoop
aan gaf. Hel is afgebeeld in Pl. VL fig. 4.
Op eenen drievoet met uitslaande poten, en bovendien nog
ruslende op de schroef e, die hooger en lager kan worden
gezet, verheft zich eene holle cylindrische zuil, waarin zich
eene tweede d bevindt, die in de eerste kan worden rond-
-i I
(1) Quekell, 1. c. p. 37, waar ook de afbeelding van dit mikroskoop
voorkontt.
(2) Floetstreot, N". 162.
(3) Hel eerst beschreveu in de Microscopic Illustrations bij C. R. Go-
ring and A. Pritchard, London. 1830. De derde of laatste en veel
veiineerderde druk van dit werk is van 15115.
MIKIIOSKOOP VAN GORING RN PRITCHARD. 231
gedraaid, en met haar het geheele ligchaam des mikroskoops.
Aan den top dier tweede zuil is eene ronde komvormige
holte, waarin de bol f bevat is, met welken het stuk h is
verbonden, dat de stijl cc en de vierkante voorwerptafel
j draagt. Door middel dezer bolgeleding kan derhalve het
geheele wertuig in allerhande rigtingen worden gebragt, en
onder allerlei hoeken gesteld , terwijl de schroef cn staaf g
dienen om den bol in dc holte onbeweeglijk vast te klem-
men Langs de holle cylindrische staaf cc schuiven op en
neder drie klemringen mmm \ de onderste van deze draagt
den eironden spiegel p, welke aan de andere zijde met gips
is bekleed; de tweede is bestemd om aan de pen i de
voorwerptafel te kunnen vastschroeven; met de derde is
eene groote verlichtingsicns n verbonden, In de holte der
staaf cc beweegt zich, door het rondsel .9, dc van tanden
voorziene staaf b; deze is driehoekig met afgestompte kan-
ten , en past in de driehoekige holte van twee stukken , die
zich binnen in het bovenste gedeelte dér staaf cc bevinden.
Op deze driekantige, of eigenlijk zeskantige staaf rust de arm
tv, die aan dc eene zijde de mikroskoopbuis a, aan de an-
dere de lenzen draagt, wanneer het werktuig als enkelvoudig
mikroskoop gebruikt wordt. Deze arm kan heen en weder wor-
den geschoven in het stuk v, door middel van het rondsel
b, terwijl zij eene draaijende horizontale beweging bezit door
de getande schijf t, waarin eene schroef zonder einde u
S'lipt.
Goring was, bij het ontwerpen van dit gestel, uitge-
gaan van het standpunt, dat een zamengesteld mikroskoop
zoodanig behoort te zijn ingerigt, dat hel onder allerlei
omstandigheden en voor allerlei soort van onderzoekingen
geschikt is. Van daar dc menigvuldige bewegingen , waar-
'232 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
•voor alle de deelen van het werktuig vatbaar zijn. Doch
om hiermede eenen genoegzamen graad van stevigheid van
het geheel te verbinden , moest het gansche werktuig zeer
groot en zwaar, en daardoor onhandelbaar worden. En daar
bovendien de meeste dier bewegingen slechts in een zeer be-
perkt getal gevallen van werkelijk nut zijn, zoo heeft Prit-
chard teregt aan zijne eigene mikroskopen later eene andere
inrigting gegeven.
Eene afbeelding van een in 1837 vervaardigd Prit-
chard'sch mikroskoop vindt men in Pl. VII. fig. 5. Zij be-
hoeft ter naauwernood eene verklaring, vooral omdat het
voornaamste gedeelte van den toestel geheel overeenkomt met
die van zijn enkelvoudig mikroskoop (waarvan de beschrijving
op bl. 108 gegeven is), en waarin bet dan ook dadelijk kan
veranderd worden, door verwijdering van de mikroskoopbuis a
uit den ring, waarin deze geschroefd is. Dit gestel is inzon-
derheid daarom beter dan het Goringsche, omdat, behalve
de snelle beweging der voorwerptafel door een rondsel, waar-
van dc breede gerande knop bij b gezien wordt, hier ook
voor eene langzame beweging gezorgd is, door eene in de
buis c verborgen mikrometerschroef, waarvan de knop bij k
uitsteekt, op de wijze zooals dit vroeger beschreven is.
In hetzelfde jaar beschreef Pritchard (1) eene andere
inrigting tot fijne instelling der voorwerpen, welke onder
de besten behoort, cn daarom hier vermelding verdient (2).
Aan de voorwerptafel (zie fig. 4} is namelijk cene plaat be-
vestigd, waardoor zich eene schroef beweegt, welke in eene
kegelvormige spits uitloopt. Deze spits werkt tegen het stuk
(1) Mikrographio, p. 218.
(2) Ko<j andere tieeft hij beschreven in hel Microscopie Cabinet, Ch. XV,
-ocr page 249-MIKROSROPEN VAN PRITCHARD. 235
dat de voorwerpen draagt, in dier voege dat dit daardoor,
als door een hellend vlak, opwaarts gedreven wordt, terwijl
het daarentegen henedenwaarls gedrukt wordt door eene daar-
boven aangebragte veer.
De in de laatste jaren door Pritchard vervaardigde mi-
kroskoopgestellen (1) verschillen van het in fig. 3 afgebeelde
hoofdzakelijk alleen daarin, dat de stam, in plaats van op
eenen drievoet, op eenen ronden voet rust, en dat de zuil,
die het mikroskoopligchaam draagt, om hare as kan ge-
draaid worden, iets waarvan echlcr de meerdere kosten ter
naauwernood door het nut schijnen te worden opgewogen.
De ronde voet daarentegen is gocdkooper, en neemt boven-
dien minder ruimte in dan de drievoet, welke op hare
beurt echter het voordeel heeft van op eenen niet volkomen
vlakken bodem toch altijd vast te staan.
Wat den optischen toestel der Pritchardsche zamenge-
stelde mikroskopen betreft, zoo schijnt hij tot voor weinige
jaren, alle anderen vooruit geweest te zijn, in de vervaar-
diging van objectiefsteisels met zeer korten brandpuntsaf-
stand. In 1857 werden er reeds vermeld, waar deze niet
meer dan E. duim (1,4 ftiillim.) bedroeg (2), en der-
halve zoo gering was als ook thans nog door weinigen be-
reikt wordt.
Bij zijne mikroskopen zijn gewoonlijk zes achromatische
lenzenstelsels gevoegd, welker brandpuntsafstanden en ope-
ningshoeken, volgens zijne-eigene opgave (5) de volgende zijn.
(1) Zie eene afbeelding van zulk een nieuw Pri tehardsch mikros-
koop in de derde in 1845 verschenen nifgave der Microscopic Illustra-
tions. p. 88.
(2) Micrographia, London. 1837. p. 46.
(3) Microsc. Illustr, 3'^« uitg. p. 99.
-ocr page 250-S34 HET ZAMENGESTELD DlOl'TRISCH MIKROSKOOP.
Brandpuntsafstand. |
Dpeningslioek. | ||||
2 |
E. |
duim |
= 30,8 millim. |
10°. | |
1 |
11 |
„ 23,4 , |
13°. | ||
i |
5! |
11 |
„ i2,7 |
11 |
22°, |
i |
11 |
11 |
„ 6,4 |
11 |
40°, |
1 ÏÏ |
11 |
11 |
>, 5,2 |
11 |
30°, |
x TS' |
11 |
11 |
„ 1,6 |
11 |
70°. |
Hij voegt er drie oculairen i)ij, welker vermogen tot elkan-
der staat als 4, 2 en en waarmede vergrootingen van
20 tot 3000 malen kunnen worden verkregen.
Ik kan hier geen oordeel uitspreken over de betrekkelijke
deugdzaamheid der Pritchard sche mikroskopen, aangezien
ik dezelve niet door eigen beproeving ken. Dat zij gedu-
dcrcn verscheidene jaren tot de beste bestaande behoord heb-
ben, lijdt geen twijfel. Het schijnt echter dat Pritchard
zich iu den laatsten tijd door andere zijner landgenooten,
en zoo ook door eenigen op het vaste land, heeft laten
voorbijstreven. Uit het door henizelven medegedeelde ta-
feltje van de openingshockeu zijner lenzenstelsels blijkt dan
ook, dat deze geringer zijn dan bij de Amicische eni
bij die, welke door Ross en door Powell worden vervaar-
digd, Ook missen de Pritchar dsche mikroskopen een cor-
rectiemiddel voor den invloed der dekplaatjes, hetwelk alge-
meen bij dc overige nieuwere Engelsche mikroskopen wordt
aangetroffen.
De prijs vau het groote mikroskoop van Pritchard met
een volledig stel lenzen en verder toebebooren bedraagt
van..........oC 63 (/^ 736) tot oC 90 (/• 1080).
Hij levert echter ook eenvoudiger ingerigte werktuigen,
welker prijs verschilt van oC 26 en 3 sh. (/'3i3) tot 3
eu 3 sh. [f 63),
METING VAN DEN OPENINGSHOEK VAN LENZENSTELSELS. 2dO
De laatste zijn bepaaldelijk bestemd voor geneeskundige oa-
derzoekingen.
Lenzenstelsels van 1 tot i duim brandpunts-
afstand kosten..................öC 2 (/Si).
Van i duim brandpuntsafstand ... dC 2:5 sh. (/ 27).
„ TV „ fluim............5 (/• 56).
Het is hier ook de plaats, om eene handelwijze nader te
beschrijven, welker toepassing blijkbaar eenen grooten invloed
heeft gehad op de elkander opgevolgde verbeteringen, die
het achromatisch mikroskoop in Engeland ondergaan heeft.
Ik bedoel de handelwijze het eerst door Lis ter in 1850
aanbevolen, om den openingshoek van lenzenstelsels te vin-
den, en waarover reeds in het 1"° Deel bl. 560 met een
woord gesproken is.
Het werktuig door Goring uitgedacht, om deze handel-
wijze van Lister in toepassing te brengen, is afgebeeld
in Pl. VII. fig. 6. De buis e van een gewoon zamenge-
steld mikroskoop, waarvan b het objectief is, terwijl zich
in d eene inrigting bevindt, om het op den juisten afstand
tc brengen van het in c geplaatste voorwerp, rust op twee
stijlen, welke bevestigd zijn op eene koperen plaat, die
over eene tweede koperen plaat, waarop eene cirkelverdce-
ling gesneden is, draaijen kau om dc spil in i, in welks
verlenging in h eene fijne naald vertikaal gesteld is, zoodat
de punt door het mikroskoop kan worden gezien.
Wil men nu met dit werktuig den openingshoek van een
objectiefstelsel meten, dan plaatst men eene kaars op eenige
voeten afstands, op zulk eene hoogte dat haar licht in de
buis valt. Vervolgens stélt men de mikroskoopbuis zoo, dat
«laardoor de spits der naald wordt waargenomen, en draait
(
'1222 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
nu het werktuig otn de spil in tot dat de eene helft
van het veld zich verlicht vertoont; daarop draait men het-
zelve totdat de andere helft van het veld verlicht wordt
gezien; de boog, tusschen de beide grenspunten der draaijing
bevat, is dan gelijk aan den openingshoek van het stelsel.
Indien men een mikroskoop heeft, waarvan, gelijk b. v.
dat in Pl. VII. fig. 3, dc buis horizontaal kan gesteld worden,
en tevens om eene spil draaijen, dan kan men ook dit zeer
goed gebruiken om deu openingshoek der objectiefstelsels te
meten. De wijze, welke ik gewoonlijk hierbij volg, bestaat
daarin, dat de voet van het mikroskoop geplaatst wordt op
een blad papier of karton, waarop een halve in 180° ver-
deelde cirkel getrokken is. Hierbij wordt gezorgd, dat het
middelpunt vau den cirkel juist valt in de as van draaijing.
De stijl met dc daaraan bevestigde buis (die, zoo zij te kort
wezen mogt, door eene hulpbuis verlengd worden kan) wordt
nu horizontaal gesteld, cn aan het eene einde een metalen
pen opgehangen aan eenen draad, zoodanig dat de punt
der pen, zich digt boven den verdeelden cirkelboog bevin-
dende, als wijzer kan dienen. Midden op de stijl, en wel
juist in de rigling der draaijingsas, wordt op een stuk kurk
eene naald gestoken, waarvan de punt als voorwerp dient.
Het is duidelijk dat, door dan het mikroskoop naar eene op
eenige voeten afstands geplaatste kaars te keeren, en te
draaijen, totdat beurtelings de eene of de andere helft van
het gezigtsveld verlicht wordt gezien, men op deze wijze
even goed den openingshoek kan meten als met een opzet-
telijk daarvoor bestemd werktuig. Ook is mij bij het ge-
bruik gebleken, dat de waarneming gemakkelijker en voor
het minst even naauwkeurig is, indien men, het mikros-
koop ingesteld hebbende, het oculair verwijdert, cn nu de
w
mikroskopen van ross. 23v
buis draait, totdat men beurtelings het beeldje der kaars
aan den eenen en aan den anderen rand van het objec-
tief ziet verdwijnen. De doorgeloopen hoek is dan mede
gelijk aan den gezochten openingshoek. Deze laatste me-
thode heeft het voordeel, van zelfs met zeer sterke objectief-
stelsels ook des daags te kunnen gebruikt worden, zonder
dat het noodig is de kamer vooraf donker te maken, daar
het kleine beeldje der kaarsvlam zich duidelijk genoeg vertoont.
In tijdorde op Pritchard volgt Andrew Ross te Lon-
den (1). Hij begon io 1852 achromatische lenzen te ver-
vaardigen, na zich reeds in het vorige jaar te hebben be-
kend gemaakt als een bekwaam werkman, door de vervaar-
diging van het ^boven (bl. 109) beschreven enkelvoudig mi-
kroskoop, en na bovendien in de gelegenheid geweest te
zijn ora zich met dc theorie van het achromatisme goed
bekend te maken, daar hij Barlow vroeger behulpzaam
geweest was in de daarstelling van diens vloeibaar voorwerpglas
voor verrekijkers, waarbij hij tevens de noodige berekenin-
gen had verrigt voor de krommingen, welke aan deze lens
behoorden gegeven te worden (2).
Ross heeft zich inzonderheid veel moeite gegeven, om
den openingshock der lenzenstelsels le vergrooten, en dit is
hem dan ook zoo zeer gelukt, dat hij onder alle thans le-
vende makers van mikroskopen in dit opzigt bovenaan slaat.
Het volgende overzigt van zijne vorderingen in dezen, zoo
als zij door hem zelven medegedeeld zijn (5), is daarom
niet zonder belang.
(1) Fcatherstone Buildings, Ifolborn, N". 2.
(2) Quekett, 1. c. p. 41.
(3) Quekett, 1. c. p. 430.
-ocr page 254-m
258 heï zamengesteld dioptiusch mikroskoop.
Jaar der verva |
lardigiag. |
BrandpUfltsafsiaiid. |
Openingshoek. | ||||
1852. |
1 |
E. |
d. |
- |
25,4 millim. |
14°. | |
1855. |
55 |
55 |
55 |
55 |
55 |
18°. | |
1854. |
I 4 |
55 |
55 |
11 |
6,5 |
55 |
55°. |
1856. |
1 |
■11 |
55 |
11 |
25,4 |
11 |
15°. |
75 |
I tr |
11 |
55 |
11 |
3,2 |
11 |
60°. |
I Tö |
11 |
55 |
11 |
2,5 |
11 |
72°. | |
Î5 |
1 |
11 |
55 |
11 |
25,4 |
11 |
22°. |
I ¥ |
11 |
55 |
11 |
5,2 |
11 |
64°. | |
1842. |
1 2 |
11 |
55 |
11 |
12,7 |
55 |
44". |
I 4 |
11 |
55 |
11 |
6,5 |
55 |
65°. | |
I |
11 |
55 |
11 |
5,2 |
55 |
74°. |
In 1844 bezocht Amici Engeland, en bragt aldaar een
stelsel mede, waarbij , in plaats van flintglas, gebruik was
gemaakt van het zware glas van Faraday. Dit stelsel had
eenen brandpuntsafstand van i E. d. of 5,6 millim. en
eenen openingshoek van 112°. Ross vervaardigde een stel-
sel van gelijke zamenstelling, maar vond het glas van Fa-
raday te week en te broos, zoodat het ongeschikt was
voor eene fijne polituur. Hij verwierp het daarom, en we-
derom gewoou flintglas gebruikende gelukte bet hem eindelijk
aan stelsels van ^ d. (5,2 millim.) eenen openingshoek van
85°, en aan stelsels van d. (2,1 millim.) brandpuntsaf-
stand den inderdaad verbazend grooten openingshoek van
155° te geven.
De objectiefstelsels, welke Ross tegenwoordig gewoonlijk
bij zijne mikroskopen voegt, hebben de volgende brand-
puntsafstanden en openingshoeken:
il
-ocr page 255-mikuoskopen van uoss. 2Ó9
Brandpuntsafstand. |
Openingslioek. | ||||
2 |
E. |
duim |
= 50,8 |
millim. |
12°. |
1 |
55 |
„ 25,4 |
55 |
2.2°.^ | |
I a |
55 |
„ IQ,7 |
55 |
43°. | |
I 4 |
•>1 |
55 |
55 6,4 |
55 |
65^ |
1 |
55 |
„ 5,2 |
55 |
80". | |
I Ta |
55 |
55 |
„ 2,1 |
55 |
120°. |
Vergelijkt men deze met de op bl. 210 door mij mede-
gedeelde uitkomsten van het onderzoek der lenzenstelsels van
een Amicisch mikroskoop, dan blijkt, dat de zwakkere stel-
sels van Ross voor deze iets onderdoen, maar dat het
sterkste stelsel daarentegen dat van Amici merkelijk in
grootte van openingshoek overtreft, doch tevens eenen iets
korteren brandpuntsafstand heeft.
Ook is Ross in Engeland de eerste geweest, die opmerkte,
dat een stelsel, hetwelk bleek goed aplanatisch te wezen,
zoolang dc daardoor beschouwde voorwerpen onbedekt wa-
ren, ophoudt .zulks te zijn, na bedekking met een dek-
plaatje. Hij deed deze ontdekking in 1857 (1), en, naar
het schijnt, zonder te weten, dat reeds Amici verschei-
dene jaren vroeger (1829) denzelfden invloed had opgemerkt.
Hij sloeg dan ook eenen geheel anderen weg in dan deze,
om dien invloed onschadelijk te maken. Hij deed dit na-
melijk, door verandering van den afstand tusschen dc sterkste
benedenste lens en de beide bovenste. Fig. 2. Pl. VllI' stelt
zijne inrigling in doorsnede voor. Aan het einde der buis a
bevindt zich de voorste of benedenste lens; deze buis glijdt
over de buis b, waarin de overige lenzen bevat zijn. De
buitenste buis a kan dan, len einde eene wijziging in den
(t) Transact, of the Society of Arts. 1837. XLVIIL p. 8.
-ocr page 256-2-iO HET ZAMENGESTELD DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
afstand tusschen de lenzen te brengen, over de binnenste
bewogen worden, door omdraaijing van de schroef c. In
de buis a is eene opening, waardoor men een streepje d
ziet, hetwelk op de binnenste buis gegraveerd is, terwijl op
de buitenste buis twee streepjes ee' zijn, een langer en een
korter. Wanneer het langere streepje met het streepje op
de binnenste buis zamenvalt, is het stelsel bruikbaar voor
een onbedekt voorwerp, en, indien het kortere streepje daar-
mede op eene lijn slaat, dan is het stelsel verbeterd voor
het gebruik van een dekplaatje van E. duim mil-
lim.) dikte.
Wanneer wij deze inrigting vergelijken met die van Amici
(bl. 208), dan is zij voorzeker merkelijk eenvoudiger, doch
aan den anderen kant is het ook waar, dat zij in de keuze
der dekplaatjes eene veel mindere ruimte overlaat, daar
men met bet Amicisch mikroskoop bepaalde combinatiën
heeft om te gebruiken, zonder dekplaatje, of met dekplaatjes
van i, I, I, 1 en \\ millimeter dikte.
De gestellen door Ross vervaardigd zijn meer of minder
zamengesteld, en bij gevolg ook meer of minder kostbaar.
ilet volledigste dezer gestellen, hetwelk in 1845 door hemi
beschreven is (1), is afgebeeld op Pl. VIII. fig. 1.
AA zijn twee regtopstaande stukken (2), bevestigd op
eenen zwaren drievoet B. Bij c is eene as, waarom het
geheele werktuig in ecu .vertikaal vlak draait. Dit is zoodanig
ingerigt, dat het draaipunt nagenoeg in het zwaartepunt van
(1) In het London Physiological Journal.
(2) Het gehruik \an twee zuilen of stammen, in de plaats van eene, om
er tiet ligchaam des mikroskoops horizontaal door te kunnen stellen, is
het eerst ingevoerd in 1838 door George Jackson. (Microsc. Journ. I.
p. 177).
mikroskopen van ross. 241
het geheel ligt. De voorwerptafel kk kan in twee regthoe-
kige rigtingen bewogen worden, over eene ruimte van een
E. duim, door middel van de gegroefde cijlinders «a, welke
in beweging worden gebragt door omdraaijing der gerande
knoppen h en b'. De driehoekige staaf c?, welke den arm g
met de mikroskoopbuis h draagt, wordt door de gerande
knoppen ee op cn neder bewogen, terwijl voor de fijnere
instelling de gerande knop f dient. Deze is verbonden met
eene schroef en hefboom, welke bij iedere geheele omdraai-
jing de mikroskoopbuis duim doet rijzen of dalen. De
andere gerande knop l klemt den arm g vast op de drie-
hoekige staaf d.
Nog verscheidene andere gestellen van eenigzins verschil-
lenden vorm worden door Ross vervaardigd, doch het zal
onnoodig zijn deze alle bier te beschrijven (1), Bij alle zijne
werktuigen is Ross bedacht geweest hun eene groote
mate van stevigheid te geven, ten einde schudding en be-
ving zooveel mogelijk te voorkomen. Zelfs heeft hij met
*
dit doel eenen bijzonderen toestel uitgedacht, om den voet
van het mikroskoop vast te stellen. Deze is afgebeeld in
Pl. Vlll. flg. 3; / is het uiteinde van eene der pooten van
den drievoet rustende op een stuk vilt a, dat op de tafel is
gelegd. Op den voet is cene kram, waarin het haakvor-
mig omgebogen uiteinde eener spiraalveer grijpt, welke stuit
tegen eene plaat, die door de schroef b kan naar beneden
gedrukt worden. Deze schroef beweegt zich in de plaat cc,
die gedragen wordt door drie pootjes, waarvan slechts twee
in de figuur te zien zijn.
(1) Afbeeldingen en beschrijvingen vindt men in dc Penny Cyelopaedia
art. Microscope. en bij Quekett, p. 8G.
1228 HEÏ ZäMEisGESTELD DIOPTIuSCH MIKROSKOOP.
Deze inrigting, lioewel vernuftig uitgedacht, scliijnt mij
echter toe weinig aan het oogmerk te beantwoorden, daar
de belangrijkste oorzaak der beving van het mikroskoop, de
schudding namelijk van de muren van het gebouw, waarin
men werkzaam is, door rijtnigen als anderzins, daardoor wel
nimmer geheel kan worden weggenomen.
De prijzen der mikroskopen van Ross zijn de volgende:
Het boven beschreven gestel met volledigen werktuiglijken
toestel en twee oculairen, maar zonder objectiefstelsels,
kost................öC 10 sh. (/457).
Een kleiner mikroskoop doch van dergelijke werktuiglijke
inrigting als het eerste......16 ^C sh. (/" 201,60).
Van het eenvoudigst ingerigte zijner mikroskopen kost het
gestel alleen.............SdCIO sh. (/■65).
Ditzelfde met twee oculairen en twee achromatische ob-
jectiefstelsels van 1 duim en | duim brand-
puntsafsland............14 öC 15 sh. {f\n).
Zoowel bij dit als bij de andere mikroskopen, kan men
overigens de objectiefstelsels afzonderlijk ontbieden. De prijs
daarvan is:
Van 2 duim brandpuntsafstand 5 dC
.> 1 » .. 5 .) 10 sh. {fA\).
tt i » » 5 » 5 » {f 65).
» i » » 5 » 5 » (/"Go).
« .. » 12 » O >> (/•144).
Zijn groot zamengesteld mikroskoop voorzien van al de
objectiefstelsels kost derhalve 890 gulden, de beide anderen
naar evenredigheid minder.
, i.
Eenige jaren na Ross, namelijk in 1854, begon Hugh
-ocr page 259-MIKROSKOPEN VAN POWELL EN LEALAND. 24o
Powell (1), die vroeger zich met de vervaardiging vau
andere natuurkundige werktuigen had bezig gehouden, zich
ook op die van mikroskopen toe te leggen, en bragt het
hierin binnen weinige jaren zoo ver, dat de roem zijner
werktuigen thans in Engeland niet geringer is, dan die zijns
voorgangers.
Het eerst maakte hij zich bekend door de beschrijving
eener zeer vernuftige wijze voor de fijne instelling der
voorwerptafel (2), De langzame beweging wordt hier namelijk
verkregen door de tafel te doen rusten op drie pootjes,
waaronder drie hellende vlakken te gelijker tijd door ééne
schroef worden bewogen, waarvan ééne omdraaijing de tafel
^ig duim doet rijzen of dalen. Op den knop der schroef zijn
twintig verdeelingen gemaakt, waardoor dus ^^^^ d. wordt
aangegeven, en het werktuig bovendien geschikt is om als
focimeter te dienen. Doch ook in de daarstelling van het
optische gedeelte maakte Powell snelle vorderingen, zoodat
het hem in 1840 gelukte een achromatisch voorwerpglas te
vervaardigen van r^-^ E. d. (i,G millim.) brandpuntsafstand,
waarvan een bevoegd beoordeelaar Quekett (5) zegt: «it ü
in itself a wonderful production, both for delicacy of
tDorkmanship and correctness of definition"
Dat hij reeds in 1859 uitstekende mikroskopen vervaar-
(1) De naam der firma is Powell and Lealand, de laalsle is Po-
well's schoonbroeder. Hunne woonplaats is: 4 Seymour Place, Euston
Square, New Road, opposite sf. Pancreas Church.
(2) Transactions of the Society of arts. 1834. L.
(3) L. 0. p. 43. Zonderling echter is het dat Quekett dit objectief
het eerste van zoo korten brandpuntsafstand noemt, hetwelk tot op dien
tijd in Engeland gemaakt was, terwijl het zeker is dat Pritchard reeds
verscheidene jaren vroeger aplanatische objectiefstelsels van even korten
en zelfs nog korteren brandpuntsafstand vervaardigd heeft; i, bl. 233.
16*
-ocr page 260-2-iO HET ZAMENGESTELD DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
digdc, welke voor geene andere van dien tijd behoefden te
wijken, is mij gebleken bij de beproeving van een in dat
jaar ontvangen werktuig, waarvan de uitkomsten de vol-
gende waren:
Len- |
Brandpuntsafstand. |
Ocu- |
Ver- |
Noliert's plaatje. |
No. 2. |
J E. duim, (12,7 millim.) |
No. 1. |
,53. |
groep opgelost. |
» 3. |
1 » » (6,3 » ) |
» 1. |
138. |
» » |
» 4. |
i » » (3,2 » ) |
» 1. |
285. |
7<le » » |
» 4. |
^ » » (3,2 « ) |
» 2. |
424. |
8«e » » |
Het lijdt geen twijfel, — en het zoo even aangevoerde
bewijst het reeds, — dat in het tiental jaren, hetwelk sedert
verloopen is, Powell belangrijke vorderingen gemaakt heeft,
zoodat men mag aannemen, dat het optisch vermogen zijner
werktuigen nog aanmerkelijk is toegenomen. Het middel,
waarvan hij zich bedient ter opheffing van den invloed der
dekplaaljes is hetzelfde als dat van Ross. Bij zijne tegen-
woordige mikroskopen voegt hij lenzenstelsels van 2 E. d.
(51 millim.) tot ^^ E. d. (1,0 millim.) brandpuntsafstand,
met drie ocülairen, tot elkander in vergrooting staande on-
geveer als 1, 2 en 5, en met de objecliefstelsels eene reeks
van vergroolingen gevende van 20 tot 2500 maal.
Ook de uitvoering van het werktuiglijk gedeelte der Po-
wellsche mikroskopen verdient allen lof, uit hoofde van de
keurigheid, zuiverheid cn juistheid verbonden met stevigheid,
waarmede het geheel bewerkt is. Zijne gestellen zijn van
verschillenden aard, en hij heeft daarin achtereenvolgens ver-
schillende veranderingen gemaakt. Dat zijner groote mikrosko-
MIKROSKOPEN VAN POWELL EN LEALAND. 945
pen, ZOO als hij dcze sedert 1841 (1) vervaardigt, is afgebeeld
in PI. VIII. flg. 4. Op eenen stevigen koperen drievoet rust
eene ronde plaat, welke kan worden rondgedraaid, en waarop
twee ronde zuilen bevestigd zijn, waartusschen het ligchaam
des mikroskoops zoowel vertikaal als onder verschillende hoe-
ken kan gesteld worden. Voor dc grove instelling dient de
gerande knop a, waardoor een rondsel wordt in beweging
gebragt. De fijne instelling geschiedt door den knop A, of
door eenen dergelijken aan de tegenovergestelde zijde; hierdoor
wordt eene schroef omgedraaid, waarmede een kegelvormig
stuk zamenhangt, waartegen een ander stuk, dat met de buis
verbonden is, door middel eener veer sterk drukt. Het be-
nedenste gedeelte van den arm, die de buis draagt, bij i, is
voorzien van eene kegelvormige pen passende in het metalen
stuk, waarmede de voorwerptafel verbonden is, zoodat dus
dc buis ter zijde kan worden gedraaid, wanneer men het
objectief wil verwisselen. De voorwerptafel is voorzien van
de beweegbare slede van Tyrrell, die wij later zullen be-
schrijven, alsmede van eenen schroefmikrometer. Bovendien
kan de voorvverptafel om hare as worden rond bewogen,
en boven op dezelve bevindt zich eene veerklcm h voor
het vasthouden der voorwerpen. Onder de voorvverptafel,
in <?, is een korte arm om er zwarte schijfjes op te plaat-
*
sen, bij het gebruik van terugkaatseude holle spiegeltjes, ter
verlichting van ondoorschijnende voorwerpen. De spiegel is
hol cn vlak, cn kan voor centrische en excentrische verlich-
ting dienen, terwijl onder de voorwerptafel een achromatische
verlichtingstoestel kan worden geschroefd, of wel ecu draai-
jend diaphragma met verschillende openingen.
(l) Microscopie Journal, I. p. 177.
-ocr page 262-'246 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
De prijs van dit mikroskoop verschilt, al naar gelang van
het getal lenzenstelsels en verderen toestel, van eC 40 lot
oC 60 (/■480—/-TSC).
Een zeer volledig mikroskoop van dit maaksel kan men
zich echler verschaffen voor dC (ƒ 540).
Verscheidene andere gestellen, die meer of minder van
het beschrevene verschillen, doch vveike wij bier niet alle
zullen beschrijven, worden nog in de werkplaats van Powell
en Lea land vervaardigd. Een daarvan is nog kostbaarder
dan het vorige, daar deszelfs prijs met al den daarbij be-
hoorenden toestel, omstreeks oC 100 (/"ISOO) bedraagt. De
hoofdreden van dezen hoogen prijs is de aanzienlijke grootte
en zwaarte van bel geheele werktuig, vooral van de voor-
werptafel, die hier zeven E, duimen in bet vierkant is, en
waaraan al de gemakken en bewegingen worden aangetroffen
als bij do kleinere, doch over eeue merkelijk grootere ruimte.
In dc latere jaren schijnt echter dit gestel weinig gevraagd
geweest te zijn.
Ook worden door hen veel minder kostbare gestellen ver-
vaardigd. Inzonderheid vinden veel aftrek die, waarbij de
drievoet, de zuilen en de voorwerptafel uil gegoten ijzer be-
staan, doch welke overigens zoodanig zijn ingerigt, dal zij
met de sterkste lenzenstelsels gebruikt kunnen worden, en
voor schier alle doeleinden even geschikt zijn als de veel
hooger in prijs staande werktuigen.
Een afzonderlijk gestel met de oculairen, j
kost.........,......17 cC 11 sh. (/'210,60j.
De prijs zijner objectiefstelsels is over hel algemeen iels
geringer dan bij Ross, namelijk:
MIKROSKOPEN VAN SMITH EN BECK. 247
Van 2 (luim brandpuntsafstand 3 dC 3 sh. (ƒ37,80).
" 1 » » 3 » 3 » (ƒ 37,80).
»> i » » 4 .) 4 .. (ƒ 30,40).
>> I .' » 3 .. 3 » (ƒ63,00).
>' § « 7 >) 7 .. (ƒ88,90).
» » • » 9 » 0 .. (ƒ 113,40).
»
De laatste van bet drietal, welke tegenwoordig in London
als vervaardigers van achromatische mikroskopen den meesten
naam hebben, is Smith (1). Reeds vele jaren vroeger,
had hij zich met de vervaardiging van gewone mikroskopen
bezig gehouden, doch eerst in 1839 begon hij achromatische
voorwerpglazen zamen te stellen, en in 1841 bragt hij voor
*
de Microscopical Society een mikroskoop tot stand, hetwelk
in het volgende jaar beschreven werd (2). Bij dit werktuig
behoorden vier objecticfglazen, welke hetzij afzonderlijk hetzij
met elkander verbonden konden gebruikt worden, en waar-
van de kortste brandpuntsafstand | E. duim (6,2 millim.)
bedroeg. Later echter verbeterde hij zijne mikroskopen meer
en meer, cn levert thans ook objectiefstelsels van 4 cn
E. d. (3,2—2,1 millim.) brandpifntsafstand.
Eene niet onbelangrijke verbetering is door hem gemaakt
in de handelwijze van Ross, om de stelsels voor bet gebruik
met dekplaatjes bruikbaar te maken, welke niet missen kan
weldra algemeencr te worden nagevolgd, daar zij zelfs in
grootere mate dan de Amicische methode geschikt is, om
voor dekplaatjes van zeer verschillende dikte te worden aan-
(1) De ünna is Smitli and Becic, N«. 6, Colcmann-street, City.
(2) Microscopie Journal, II. p. 1,
-ocr page 264-'248 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
gewend. Deze handelwijze komt in zooverre met die van
Ross en van Powell overeen, dat de voorste lens van het
stelsel, door omschroeving van het buisje, waarin zij bevat
is, nader bij of verder van de beide andere kan worden
gebragt; doch bij de Smith sehe objectieven treft men te-
vens het middel aan, om, de dikte van het dekplaatje be-
kend zijnde, dezen afstand zoodanig te wijzigen, als best be-
antwoordt zoowel aan deze dikte als aan den afstand tus-
schen het oculair en het objectief, welke bij zijne mikros-
kopen , door uittrekking of inschuiving der binnenste buis
kan verlengd of verkort worden.
Om dit doel te bereiken is het beweegbare buisje, waarin
de voorste lens bevat is, voorzien van eenen uitpuilenden
rand (z. Pl. VIII, fig. G). Op dezen bevinden. zich 10
verdeelingen (z. A ware grootte) van O tot 9. Een gelijk
getal vcrdeelingen wordt aangetroffen op den geranden
knop h flg. S, welke voor de fijne instelling bestemd is,
en tevens dient om de dikte der plaatjes te meten, die
men wenscht te gebruiken, vijftien verdeelingen beantwoor-
dende aan duim in de lucht, in glas ongeveer tien.
Is nu de buis van het mikroskoop niet uitgetrokken, dan
moet de verdeelde rand ah van het objectief B worden om-
gedraaid, totdat O tegenover het vertikale streepje op de buis
staat, terwijl dan twee of drie horizontale streepjes, — ieder
van welke eene geheele omdraaijing van den rand aanduidt,—
geheel bloot komen. Dit is ongeveer zoo ver als de schroef
zonder moeite kan worden rondgedraaid.
Om dan le welen hoever de meergenoemde rand moet ge-
draaid worden, ten einde hel stelsel voor een dekplaatje van
cenc zekere dikte geschikt le maken, vermenigvuldigt men
het getal der verdeelingen, die de dikte aanduiden (namelijk
MIKROSKOPEN VAN SMITII EN BECK.
die welke op den geranden knop voor de fijnc instelling
zijn uitgedrukt) met 0,7, wanneer het objectief van
brandpuntsafstand wordt gebruikt, en met 0,9 voor het ob-
jectief van i d. brandpuntsafstand. De verlangde verbete-
ring wordt dan verkregen, door den rand tot op het cijfer
van het produkt te draaijen, denzelven benedenwaarts schroe-
vende en de buis van de voorste lens bovenwaarts drukkende.
Indien de buis van het mikroskoop is uitgetrokken, dan
moet, bij het objectief van duim, het cijfer, waarop de^
rand moet worden geplaatst, vermeerderd worden:
voor l duim uitgetrokken, met 2,5 verdeelingen.
» 2 » » » 4 »
» 5 » » »5
» 5 » 1) » 6 »
Het objectief van ^ duim ondervindt minder den invloed
van de verlenging der buis, maar voor ieder der vier eerst
uitgetrokken duimen kan ééne verdeeling bij het cijfer wor-
den gevoegd.
Ook Smith vervaardigt verschillende gestellen van onder-
scheiden zamenstelling en prijs. Dat zijucr tegenwoordige
groote mikroskopen is afgebeeld io Pl. VHI. fig. 5.
Op den stevigen drievoet A rusten de zuileu b cn b. Deze
dragen aan hunnen top de scharnieren, waartusschen de
arm l is opgehangen, en waardoor het geheele werktuig
onder verschillende hoeken kan worden gesteld. Deze arm
is aan haar bovenste inwendige gedeelte voorzien van twee
groeven, waarin twee staven op en neder glijden, die aan
de mikroskoopbuis f gehecht zijn; de eene dezer groeven
en slaven is driehoekig, de andere plat; de laatste is getand
en bestemd om door den geranden knop g de buis op en ne-
der te bewegen, terwijl de eerste hierbij alleen als geleider
230 HET ZAWENGFSTELl) DIOPTRISCH MlKKOSKOOP.
dient. Binnen in de buis is eene tweede, die kan wordén
uitgetrokken, en waarin de oculairén worden geplaatst, ter-
wijl eene kortere buis in bet benedeneinde past, en op en
neder kan worden bewogen door de schroef i, werkende op
het einde van eenen hefbooni, waardoor de fijne instelling
wordt verkregen. Op den geranden knop h zijn tien ver-
iLcehngen ingesneden, ter meting van de dikte der dekplaat-
jes, De voorwerptafel wordt van tweedcrlei toestellen ter
beweging voorzien, hetzij van de slede van Tyrrell, hetzij
vau die van Alfred White, welke door middel van eenen
hefboom o werkt. Beide zullen in het hoofdstuk over de
hulpwerktuigen nader worden beschreven. De verlichtingstoestel
beslaat uit eenen in alle riglhigen beweegbaren hollen en vlak-
ken spiegel, uit een draaijend diaphragma, en uit eenen achro-
matischen liehtvCrslerker, die in de figuur niet is afgebeeld.
Behalve dit groote mikroskoopgestel worden in de wetk-
plaals van Smith en Beek nog verscheidene andere ver-
vaardigd van eenvoudiger inrigting, Eeu daarvan komt na
overeen met dat der Oberhäuscrsche mikroskopen, doch,
even als bij de nieuwere werktuigen van dezen, is de voet
zoodanig ingerigt, dat de spiegel eene vrije beweging heeft.
Het gestel der groote mikroskopen van Smith en Beek,
zonder achromatische objectiefstelsels, noch kistje om het werk-
tuig te bergen, kost . . .......16 oC 16 s. (/"201,60).
Het daarbij behoorende mahoniehouten
kistje...... .......... . . . 3 c^e 10 s. (ƒ42).
Verschillende andere gestellen van mindere of meerdere
zamengesteldheid, 3 ^^ 10 s, tot 12 ^^ 12 s. (ƒ63--/'131).
Het gestel van het kleinste boven bedoelde mikroskoop
kost met bet kistje, doch zonder objectiefstelsels,
slechts...................2 c^ 13 s, (/SS).
MlKaOSKOOP VAN «ANClin. 2ül
De prijzen der bij deze gesteilen verlangde objectiefstel- Van 3 en E. d. brandp. vereenigd 4 c^ (/"^S). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een hunner groote mikroskopen, voorzien van al de len- |
Behalve de tot hiertoe genoemde meest bekende makers
van achromatische mikroskopen te Londen, zijn er in Enge-
land nog andere, die zich daarop met goed gevolg hebben
toegelegd* Daaronder moet genoemd worden J. B. Dancer
te Manchester (1). liet gestel zijner groote mikroskopen
komt in de meeste opzigten overeen met die van Powell
en van Smith, zoodat eene afzonderlijke beschrijving on-
noodig schijnt. Ook de optische inrigting levert geen ver-
schil op, en zijne lenzenstelsels voldoen, volgens het getui-
genis van Quekett (2), zeer goed, terwijl een voordeel van
Dancer's mikroskopen is, dat zij merkelijk minder in prijs zijn.
Zijn mikroskoop, voorzien van twee lenzenstelsels van 1
en i (of I) duim brandpuntsafstand en één oculair,
kost..................10 dS 10 s. (ƒ125).
Het mahoniehouten kistje bovendien 1 „ 1 s. (/'12,C0).
(1) Cross-Street, N'. 43.
(2) L. c. p. 97, alwaar het gestel van Dancer's mikroskoop ook be-
schreven is.
2-iO HET ZAMENGESTELD DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
Elk oculair.................s. (/"SjiO).
Een lenzenstelsel van | d. brandp. 2 oC 10 s. (/29).
(ƒ37,80).
Eene beweegbare slede voor de voor-
werptafel ................2 „ 2 s. (/25,60).
Eene bijzondere vermelding verdient ook nog het mikros-
koop van Samuel Varley, afgebeeld in Pl. IX. lig. 1. Op
eenen drievoet rust een zware ronde zuil, welke aan haren
top eene platte schijf a heeft, met cenc opening in het mid-
den; hiermede is het mikroskoop verbonden door het stuk b
en de schroef c. Door het stuk b glijdt de lange staaf d,
welke door de schroef e kan vastgeklemd worden. Aan het-
zelfde stuk b is de voorwerptafel bevestigd, welke uit ver-
schillende over elkander glijdende platen bestaat, zoodanig
ingerigt dat een voorwerp op de bovenste plaat door middel
van den hefboom s in alle mogelijke rigtingen langzaam
heen cn weder kan worden bewogen. De wijze hoe dit hier
geschiedt zal later nader worden beschreven. De mikros-
koopbuis sluit in de holte van het stuk /, dat door twee
armen i met de staaf d verbonden is, en daarop met cerie
klemschroef kan worden vastgezet. Achter tegen de buis is
eeno getande stang bevestigd; door middel van deze en een
rondsel, waarvan de gerande knop in k gezien wordt, ge-
schiedt de snelle beweging der mikroskoopbuis. Bij l wordt
de gerande knop gezien der schroef, welke voor de fijne
instelling dient; deze drukt tegen eenen hefboom m, die
in verband staat met eene korte buis, waaraan het objectief
geschroefd wordt, en die zich binnen in de grootere be-
vindt, cn aldaar door eene spiraalveer benedenwaarts ge-
drukt wordt, terwijl de hefboom in eenen tegengestelden
MIKnoSKOPE.N VAN UANCER, VAN KING. 253
zin werkt (1). Voor de verlichting is gezorgd door eenen
in allerlei stellingen verplaatsbaren spiegel en eene lens w,
welke gedragen wordt door eenen beweegbaren arm, indier-
^voege dat zij op alle gevorderde punten en in allerlei houdin-
gen kan gebragt worden. De prijs van dit gestel, zonder de
objectiefsteisels bedraagt van ^ 20 tot ^ 30 (/■240—/ 360).
Eindelijk stip ik nog hier aan , dat ook in Bristol door
King achromatische mikroskopen worden vervaardigd, doch
waarvan mij niets nader bekend is.
Uit dit overzigt van de thans in Engeland vervaardigd wor-
dende mikroskopen blijkt genoegzaam, dat hun werktuiglijk ge-
deelte aldaar tot eenen zeer hoogen trap vau volkomenheid is
opgevoerd. In vernuftige middelen om met groote stevigheid
groote beweegbaarheid te verbinden, in kunstig uitgedachte
toestellen om aan de voorwerptafel allerlei bewegingen mede
te deelen, en de kleinste veranderingen in den onderlingen
afstand tusschen objectief eu voorwerp te weeg te brengen,
overtreffen zij alle op het vaste land van Europa vervaar-
digde werktuigen. Bovendien gaat hiermede gepaard ccne
keurigheid en zuiverheid der uitvoering vau alle tot het ge-
stel behoorende deelen, welke door weinige der op het vaste
land wonende makers geëvenaard, door geen hunner over-
troffen wordt.
(1) Dit middel ter fijne instelling, hoewel voldoende tot het hrengen
van het objectief op den juisten afstand van het voorwerp, is echter in
een ander opzigt zeer gebrekkig. Daardoor wordt namelijk ook dc afstand
tusschen het oculair en het objectief veranderd, en bij gevolg ook het
vergrootingscijfer. Hieruit vloeit voort, dat geen der mikrometrische me-
thoden, waarbij het op eene naauwkeurige kennis van dit vergrootingscij-
fer aankomt, alsmede geen der verschillende soorten van oculair-mikro-
meters met deze inrigting bruikbaar zijn.
254 HEÏ ZäMEisGESTELD DIOPTIuSCH MIKROSKOOP.
Mooijelijker is de beantwooidiog der vraag, of zij ook in
het optisch gedeelte de overigen vooruit zijn. Hier zoude
alleen eene hoogst naauwkeurige vergelijking der beste en
nieuwste werktuigen, uit de voornaamste werkplaatsen afkom-
stig, kunnen beslissen. Wanneer wij intusschen bedenken,
dat door engelsche makers objectiefstelsels zijn tot stand ge-
bragt, welke in kortheid van brandpuntsafstand voor die van
anderen niet onderdoen, en deze overtrelTen in grootte van
den openingshoek, rlan wordt het waarschijnlijk dat zij in
dit opzigt voor het minst niet achterstaan. Dit wordt be-
vestigd door de uitkomsten, welke Quekett mededeelt van
het beschouwen van een Nobert's proefplaatje door twee
stelsels van | en van E. duim (G,2 en 2,1 millim.) brand-
puntsafstand. Hij beeft er echter niet bijgevoegd wie der
drie meest bekende makers (Ross, Powell en Smith) er
de vervaardiger van is (1). Bij gebruik van hét eerstge-
noemde stelsel werd de en met het laatste de 10''° groep
nog duidelijk in streepen opgelost (2). Ofschoon nu de
mogelijkheid bestaat, dat het door Quekett gebezigde proef-
plaatje niet volkomen gelijk is aan het door mi] gebezigde,!
en dus de uitkomsten met beide verkregen niet met vol-l
strekte zekerheid vergelijkbaar zijn, zoo kan men er echter
als waarschijnlijk uit besluiten, dat, daar (z. bl. 210) met
(1) L. c. p. 442. Quekett vermijdt zeer zorgvuldig aan een dezer drie
makers eenen bepaalden voorrang toe te kennen, vvaarscbijnlijk indachtig
aan de woorden van Goring (Micrographia, p. 108): » I luould as soon
vndertake to give a comparative estimate of the leautics and perfections
of a dozen different women, to the satisfaction of the ladies themselves
and their lovers"
(2) In 1847 gelukte het echter aan Ehrenberg nog niet op eene reis
in Engeland de 10^® groep, met de aldaar door hem beproefde werktnigen,
op eene bevredigende wijze opgelost te zien. Z. Schumacher's Astr,
Nachr. 1849. Ergänzungh. p. 95.
MIKROSKOOP VAN SPENCER.
een Amicisch stelsel, van 8,7 millim. (ongeveer | E. d.)
brandpuotsafstand, reeds de 8"'° groep kan worden opge-
lost, maar daarentegen met een ander van 2,7 millim.
(ongeveer ^ E. d.) brand[)untsafstand de 10"'' groep niet,
maar alleen de 9"'' goed opgelost vïordt gezien, het nieuwere
Amicische mikroskoop hij middelmatige vergrootingen de
beste engelsche overtreft, maar er daarentegen bij de ster-
kere vergrootingen voor onderdoet, ofschoon het tevens waar-
schijnlijk is, dat deze vergelijking gunstiger zoude uitvallen,
indien stelsels van geheel gelijken brandpuntsafstand tegen
elkander beproefd werden, te meer, daar v. Mohl met een
Amicisch stelsel van iets korteren brandpuntsafstand de 10"''
groep werkelijk opgelost heeft gezien. Of de mikroskopen
van Nobert, waardoor zich nog de elfde groep laat oplos-
sen, de engelsche werktuigen overtreffen, kan voor het
oogenblik nog niet worden beslist, daar tot hiertoe geene
andere proefplaatjes dan met tien groepen tot hot onderzoek
van dezen zijn aangewend.
417. Eindelijk moeten wij aan het einde dezer reeks van
hedendaagsche vervaardigers van achromatische mikroskopen,
eenen Noord-Amerikaan noemen, die zich eerst in den al-
lerlaatsten tijd heeft bekend gemaakt (1), namelijk Charles
A. Spencer, en het binnen een kort tijdsbestek inderdaad
zoo ver schijnt gebragt te hebben, dat zijne achromatische
stelsels voor die der beste engelsche mikroskopen niet behoe-
ven te wijken, terwijl zij die van Chevalier, PlössI en
Oberhäuser zouden overtreffen. Dc bij zijn mikroskoop
(1) Zie de mededeeling van Gilman en van Bailey over het mikros-
koop van Spencer in het Aimrican Jfonrnal of science and arts, t848,
March K«. 14. p. 237 en 287 en 1849 March, p 2G5.
'256 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
(welks gestel veel overeenkomst heeft met dat der Cheva-
liersche) gevoegde stelsels hebben brandpuntsafstanden van
1 en ^^ E. duim (8,2, 56 en 2,1 millim.) met groote
openingen, waarvan echter de hoek niet wordt opgegeven
maar alleen gezegd, dat deze bij het objectief van i d. de
helft grooter is dan bij een van gelijk vermogen van Che-
valier, en bij dat van -i- d. dubbel zoo groot.
Voor de voortreffelijkheid der Spe nee rsche objectieven
getuigt, dat met hen de uit zeer kleine stippeltjes bestaande
streepjes op de schaal eener kleine soort van Navicula (1)
kunnen gezien worden, zelfs wanneer deze in canadabalsem
liggen, waardoor, gelijk men weet, de zigtbaarheid van alle
doorschijnende voorwerpen, uit hoofde van deszelfs sterk bre-
kend vermogen, zeer wordt verminderd. Deze streepjes nu
zouden volgens Bailey eenen onderlingen afstand hebben
van läö'ööö tot 2ÖÖÜÖÖ E- (ongeveer tot ^^^^^
millim.), en indien dit werkelijk zoo is, dan moet men er-
kennen dat het Spencersche mikroskoop alle Europeesche
in de schaduw plaatst. Intusschen mag ik niet verzwijgen,
dat er aangaande de juistheid dier opgave nog eenige twij-
fel blijft bestaan. Hetzelfde proefvoorwerp, door Bailey
naar Engeland overgezonden, werd namelijk aldaar onderzocht
door Marshall en Warreh de la Rue, en deze vonden den
onderlingen afstand der streepjes merkelijk grooter, t. w. van
3ö§oó tot E. duim (ongeveer ^^^^^ tot ^/^ö millim.),
dat is bijna 4 maal meer dan Bailey, een nieuw bewijs
hoe onzeker de aan de natuur ontleende proefvoorwerpen
!
zijn voor de bepaling der deugd van verschillende mikros-
. (1) Zie de afbeelding dezer Navicula, waaraan de naam yan Navicula
Sponceri gegeven is, bij Quekett, Pl. 9.
REGTKEERENDE MIKROSKOPEN.
kopen, en hoe noodig het is daarvoor andere meer zekere
methoden aan te wenden. Intusschen zijn ook deze laatste
afstanden nog uiterst gering en hunne onderscheidhaarheid
hoven het bereik van vele mikroskopen, daar in de O''" groep
van het IXobert'sche plaatje de onderlinge afstand der streep-
jes ongeveer ^/öö millim., en in dc zoo moeijelijk oplos-
bare 10''® groep millim. bedraagt, terwijl men be-
zwaarlijk kan aannemen, dat de gestippelde streepjes op de
in canadabalsem liggende Navicula-scliaka gemakkelijker
zigtbaar zijn, dan de met eenen diamant op glas getrokkeu
lijnen, want, hoewel de mazen in het dioptrische beeld van
een draadnet met een Amicisch mikroskoop nog kunnen
herkend worden, wanneer de tusschenruimten weinig meer
dan half zoo groot zijn (z. bl. 211), zoo kan dit hier niet
als maatstaf worden aangenomen, omdat deze draden en
bij gevolg ook hun beeld volkomen ondoorschijnend ziju, cn
zich als scherp geteekende zwarte lijntjes vertoonen, terwijl
op glas getrokken streepen, cn zoo ook die aan de opper-
vlakte van organische proefvoorwerpen, alleen zigtbaar wor-
den , omdat daar ter plaatse kleine hoogten of diepten be-
staan, waardoor het licht onregelmatig gebroken en ver-
strooid wordt, en de zigtbaarheid van dezen dus grooten-
deels afhangt van het meerder of minder brekend vermogen
der omringende middenstof.
418. In het in de laatste bladzijden gegeven overzigt vau
de verbeteringen, welke het zamengesteld mikroskoop gedu-
rende onzen leeftijd heeft ondergaan, heb ik opzettelijk
de zoodanige voorbijgegaan, die betrekking hebben tot do
regtkeering van het beèld, welke wij thans hier willen to
zamen stellen.
'258 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
Vroeger (P" Dl. § 184 en verv.) zijn de verschillende wijzen
beschouwd, waarop dit geschieden kan, en ik verwijs der-
halve daarheen voor het theoretische gedeelte van dit on-
derwerp; doch terwijl aldaar de regtkeering door middel
van het oculair het laatst genoemd is, moeten wij haar hier
het eerst vermelden, aangezien zij in tijdsorde de overige is
voorafgegaan.
Reeds zeer korten tijd na de ontdekking van den verre-
kijker, t. w. in 4611, wees Keppler (1) aan, hoe men
drie bolle lenzen stellen moet, om dc voorwerpen in hunne
natuurlijke rigting te zien, en door Rheita werd in 1645
dit beginsel werkelijk op den verrekijker toegepast.
é
Bij het zamengesteid mikroskoop echter, waar de kleine
biconvexe voorwerplenzen een veel minder scherp beeld
vormden, moest deze verbetering veel moeijelijker uitvoer-
baar wezen. Ook schijnt het zelfs, dat men haar bij de
oudere mikroskopen niet eens beproefd heeft. Toen echter
het objectief aplanatisch was gemaakt, en het daardoor ^
vormde beeld eene veel grootere maté van scherpt .lèi-
derheid had bekomen, lag het denkbeeld voor de hand, om
DU ook het laatste gebrek, dat nog aan het zamengesteid
mikroskoop kleefde, en waardoor het voor het enkelvou-
dige werktuig wijken moest, de omgekeerde rigting namelijk,
waarin men de daardoorJjeschouwde voorwerpen waarneemt,
weg te nemen, en ^' dt was even natuurlijk, dat men hier -
toe het eerst een dergelijk middel aangreep als dat, waar-
van men zich reeds sedert eene groote reeks van jaren bij
den verrekijker bediende.
Het eerst werd zulk eene vermeerdering der glazen, die
(1) Zie lijne Dioptriccy Probl. 99.
li/.
-ocr page 275-UEGTKEERING DER BEELDEN; LIST ER , CHEVALIER. 359
het oculair zamenstellen, met het doel om het beeld regt
te keeren, aangewend door Lister, in het mikroskoop, het-
welk in 1826 door Smith naar zijne aanwijzing vervaardigd
werd, en waarbij achromatische lenzen van Tulley gebruikt
werden (1). De latere engelsche vervaardigers van mikros-
kopen hebben dit algemeen nagevolgd, en op verlangen
voegen zij zulk een » erecting glass" bij hunne werktui-
gen (2). Gewoonlijk is dan tevens eene binnenste buis aan-
wezig , die kan worden uitgetrokken, aan welks ondereinde dan
de regtkeerings-toestel, bestaande uit eene korte buis met twee
plano-convexe lenzen, welker bolle zijden bovenwaarts zijn
gekeerd, geschroefd vvordt. Zoo vindt men het reeds in het
mikroskoop in 1850 door Pritchard voor Goring vervaar-
digd. In Pl. IV fig. AA is de regtkeerings-toestel afgebeeld,
welke bij x aan de binnenste bi|is wordt bevestigd. Door
deze buis meer of minder uit te trekken, kan men dan ook
de vergrooting naar willekeur versterken of verzwakken, gelijk
..^er (Dl. ,1. bl. 269) is aangetoond.
Eerst eenen geruimen tijd nadat dit middel in Engeland
was in zwang gekomen, is men ook elders bedacht gewor-
den op de verwezenlijking van hetzelfde doel, doch op eene
andere wijze. Chevalier namelijk, die, gelijk wij zagen,
het horizontaal mikroskoop van'Amici namaakte, moest
weldra opmerken, dat door het daariö^Uievatte regthoekige
prisma de beelden eene halve omkeering ondergaan (verg.
Dl. I. hl. 262). Het was duidelijk, dat eene tweede halve
omkeering, door middel van een tweede regthoekig op het
(1) Quekett, 1. c. p, 110,
(2) Op de prijscourant yan Srr"'' en Beek staat het genoteerd voor
d^ lof/12.
17^
-ocr page 276-260 HET ZAWENGESTELl) DIOPTRISCH MIKROSKOOP.
eersle geplaatst prisma, eene geheele regtkeering moesl tc
weeg brengen, en Chevalier deed zulks, door een regthoe-
kig glazen prisma in de houding, zoo als op Pl. V. lig. 12
gezien wordt, in een buisje voor het oculair te plaatsen.
Op hetzelfde beginsel, namelijk dat eener dubbele totale
reflectie, berust ook het regtkeercnd mikroskoop van Nachet,
in 1843 het eerst door hem vervaardigd (1), hetgeen echler
het groote voordeel boven dat van Chevalier heeft, dat de
buis van hel mikroskoop vertikaal is geplaatst, waardoor de
houding der handen, bij het verrigten van ontledingen daar-
onder, veel ongedwongener is, terwijl bovendien dc beneden-
#
vlakte van hel bovenste prisma bol is geslepen, ten gevolge
waarvan hel levens als eene lens werkt, en het gezigtsveld
eene grootere uitgebreidheid heeft.
De buis van dit regtkeercnd mikroskoop is in doorsnede
voorgesteld in Pl. IX fig. bij B het oculair alleen, iu
eene houding om eenen hoek van 90° verschillende van die
in A. De eenste halve omkeering geschiedt door het prisma
abc, geplaatst onmiddelijk boven het diaphragma in de
nabijheid van het objectief. In d bevindt zich een gewoon
plano-convex collcctiefglas, cn bij mn een diaphragma.
Het tweede prisma, dat door de bolle benedenvlakte ook
als oogglas dient, bevindt zich in A bij efrjh en in B bij
e'f'g'h'. Uit de afbeelding is hel duidelijk, dat een oog
geplaatst in o, onder eenen hoek van ongeveer 43° tegen
de vlakke zijde e'f' van het prisma ziende, de beelden der
voorwerpen, die zich onder het mikroskoop bevinden, in hunne
ware houding zal ontwaren volgens de rigting der lijn oi (2).
(1) Comptes retidus, 1843. XVII. p. 917.
(2) De Itieorie dezer regtkeeringswijze is vervat in de met elkander in
verband gebragte §§ 17(> en 184 ^qn hc't Iste Deel. Alleenlijk zie ik mij
REGTKEEREND MIKROSKOOP VAN NACUET. 2Gl
Bij (lil mikroskoop behooreu vier achromatische dubbellen-
zen, welke, hetzij ieder voor zich of tot een stelsel van twee,
drie of vier lenzen vereenigd, onder aau het kegelvormige
gedeelte der buis bij pq geschroefd worden. De daarmede
verkregen vergrootingen, alsmede de afslandeu der onder-
vlakten van het objectief van het voorwerp zijn bij het door
mij onderzochte werktuig de volgende:
Objectief bestaande uit: Vergrooting. Afstand.
ééne dubbellens 20 48 millim.
De doormeter van het gezigtsveld, bij eene projectie op
25 centim. afstand, bedraagt 165 millim., zoodat men der-
halve bij de genoemde vergrootingen nog 8,2—5,3—1,8 en
1,0 millim. van het voorwerp overziet.
De helderheid en lichtsterkte zijn zelfs bij de sterkste ver-
grooling en bij opvallend licht nog allezins voldoende, zoo-
dat men bij gewoon daglicht en zonder aanwending van con-
centrerende leuzen arbeiden kan. Nachet beeft zijn mikros-
koop alleen hiervoor ingerigt, ten einde aldus," door wegla-
ting van den spiegel, aan zijn werktuig eene geringere hoogte
te kunnen geven, welke niet meer dan 20,5 tot 25 centim.
boven het voorwerp, en 25,5 tot 29 centim. boven de tafel
bedraagt, d. i. ongeveer beantwoordende aan die, waarbij de
meeste personen met gemak zittende arbeiden. Het gestel,
hier verpligt het ongunstige aldaar op bl. 264 geuite oordeel terug te
nemen, daar het onderzoek van een regtkeerend mikroskoop van Nachet
mij overtuigd heeft, dat het lichtverlies geenszins zoo groot is, als vroe-
ger op eene gebrekkige wijze genomen proefnemingen mij dit hadden
doen veronderstellen.
HET ZAMENGESTELD BIOPTBISCH MIKROSKOOP.
waarin de mikroskoopbuis bevestigd is (z, Pl. IX. fig. 3) is overi-
gens zeer eenvoudig, bestaande alleen uit eenen korten doch
zwaren cylindrischen stam b met eenen stevigen dwarsarm ïc.
waaraan eene korte buis r is bevestigd met eene tweede buis m
daarin, die in de eerste door een rondselwerk met den ge-
randen knop n kan worden op en neêr bewogen. In deze
binnenste buis wordt dan de boven beschreven mikroskoop-
buis i geschoven. Als voetstuk, waarop de stam rust, be-
zigt Nachet hetzij eene zware langwerpig vierkante koperen
plaat óf wel eenen drievoet, bestaande uit drie gelijke
klaauwen, op welker vereenigingspunt dan de stam geplaatst is,
die daarop om eene spil ronddraaijen kan. De prijs van dit
werktuig, door den heer Kipp te Delft geleverd, bedraagt fl^.
Het derde regtkeeringsmiddel bestaat daarin, dat men in
plaats van één objectief er twee neemt, en deze op zulk
eenen onderiingen afstand brengt, dat het door het voorste
gevormde beeld door het achterste vergroot wordt gezien
(z. Dl. I. bl. 263). Het is deze handelwijze, in verband ge-
bragt met eene binnen zekere grenzen beperkte verandering
in den onderiingen afstand der beide objectieven, welke in
den laatsten tijd op het vaste land het meest is aangewend.
Het eerste denkbeeld daartoe is uitgegaan van Strauss-
Durckheim (1), die hetzelve mededeelde aan Trécourt
en Oberhäuser, en door dezen werd in 1839 (2) een naar
dit beginsel vervaardigd mikroskoop, onder den naam van
micfoscopo è dissection^ aan de Fransche academie aange-
boden. Bij dit werktuig konden de beide objectieven door
(1) Traité pratique et théorique d'anatomie comparée, I. p. 81.
(2) Comptes rendus 1839. IX. p. 322.
-ocr page 279-REGTKEERENDE MIKROSKOPEN VAN OBERIlllUSER, VAN CHEVALIER. 265
een rondselwerk verder van of digter bij elkander worden
gebragt. De vergrooting kon van O tot 500 maal veranderd
worden. Bij de sterkste vergrooling bedroeg dc afstand van
het voorste objectief van het voorwerp nog 4 millim. Bij
eene 150 malige vergrooling werd nog een voorwerp van
0,2 millim. doormeter in het gezigtsveld beval, en bij eene
vergrooling van 2 malen een voorwerp van 40 millim. Wat het
gestel van het Oberhäuscrsche dissectie-mikroskoop aan-
gaat , zoo komt dit, gelijk uil de afbeelding op Pl. IX. fig. 4
blykl, geheel overeen met hel oude model zijner groote mikros-
kopen. Alleenlijk beweegt zich in de buitenste buis eene bin-
nenste op en neder, door middel van een rondselwerk, waar-
door de wijziging in den onderhngen afstand der beide objec-
tieven , en bij gevolg in de vergrooling, wordt le weeg gebragt.
Wanneer wij deze inrigting van naderbij beschouwen, dan
zien wij, dal zij zich, wat den loop der stralen binnen in het
ligchaam des mikroskoops betreft, eigenlijk niet onderscheidt
van de reeds vele jaren vroeger in Engeland gebruikelijke.
Doch de verbetering, door Trécourt en Oberhäuser aan-
gebragt, bestond daarin, dat zij voor hel regtkeeringsglas ook
een achromatisch stelsel bezigden, hetwelk bovendien èenen
korteren brandpuntsafsland had. Hierdoor werd vooreerst de
scherpte en duidelijkheid van het beeld grooter, en ten
tweede eene meerdere speelruimte in het vergrootend ver-
mogen mogelijk.
Ook werd hun voorbeeld weldra nagevolgd. In 1841 be-
schreef Fischer de Waldheim (1) een werktuig door Che-
valier vervaardigd, onder den naam van microscope panera-
tique, waarvan de inrigting geheel op hetzelfde beginsel steunde.
(l) Le microscope pantratique, Boscou 1841.
-ocr page 280-2g4 het zamengesteld' dioptiuscu mikroskoop.
In 1843 (1) vinden wij ook van Plössl vermeldt, dal hij
een zamengesteld mikroskoop vervaardigd heeft, hetwelk de
heelden regt vertoont, en tot welks verbetering Dr. Fenzl •
zoude bijgedragen hebben. Volgens hel hieromtrent door
v. Mohl (2) medegedeelde, bezit dit regtkeerend mikroskoop
van Plössl het gewone oculair van den verrekijker voor
aardsche voorwerpen, en zoude het in scherpte des beelds dat
van Oberhäuser overtreffen. Werkelijk zijn ook de vroe-
gere dissectie-mikroskopen des laatsgenoemden in dit opzigt
zeer gebrekkig, gelijk mij bij het onderzoek van een zooda-
nig werktuig, dat in 1841 is vervaardigd, gebleken is. Het
is mij voorgekomen, dat de oorzaak hiervan daarin gelegen
is, dal Oberhäuser tc sterke objectieven bezigde, waardoor
wel is waar cenc grootere speelruimte in bet vergrootend
vermogen werd verkregen, doch dil alleen len koste eener
goede verbetering der aberratiën. Later heeft hij dit zelf
ingezien, en bij een in 1846 vervaardigd mikroskoop, waar-
van v. Mohl een gunstig verslag heeft gegeven, bedraagt de
geringste vergrooling 6 malen, bij 70 millim. afstand van hel
voorwerp, en een gezigtsveld van 15,4 millim. doormeter;
de sterkste vergrooting is 68 maal, bij 14 millim. afstand van
het voorwerp, waarvan dan nog slechts ruim 1 millim. wordt
overzien. In dil werktuig is Oberhäuser ook van zijne
vroeg^ere inrigting afgeweken, en heeft hij van een oculair
voor aardsche voorwerpen gebruik gemaakt. Waarschijnlijk
is het hieraan, dat de groote lengte van de buis moet
worden toegeschreven, bedragende de afstand van het ocu-
lair boven de tafel, bij eene 6 malige vergrooling, 23,6
(1) Versammlung der deutschen Naturforscher in Grätz. Sitiung am
20 Sept. 1843.
(2) Mih ngraphie, p. 225.
-ocr page 281-REGTKEERENDE MIKROSKOPEN. 305
centim., bij qene 36 malige cenlim., en bij eene 68
malige 32,5 centim.
Wanneer ik nu een oordeel zal vellen over de verschil-
lende tegenwoordig gebruikelijke middelen tot regtkeering
der beelden in het zamengesteld mikroskoop, dan zoude dit
hier op neêr komen: dat twee dier methoden, namelijk die
door terugkaatsende prismata, en die door plaatsing van een
tweede achromatisch objectiefstelsel op den weg der slralen,
even voldoende uitkomsten kunnen geven, gelijk mij door
opzettelijke vergelijking van aldus ingerigte werktuigen geble-
ken is. Iets minder scherp zijn de beelden, indien men de
regtkeering in het oculair verplaatst, op de in Dl. I. bl. 270
beschreven wijze, ofschoon men in de meeste gevallen, waar
het alleen op ontleding aankomt, hiermede volstaan kan.
Doch van welk regtkeeringsmiddel men ook gebruik make,
zoo kan ik hier slechts herhalen wat ik reeds daar ter plaatse
gezegd heb, dat het namelijk ongepast is bijzondere aldus
of op eenige andere wijze ingerigte dissectie-mikroskopen te
vervaardigen; maar dat het daarentegen wenschelijk is, dat
de zamengestelde mikroskopen voortaan steeds zoo worden
ingerigt, dat zij, des verkiezende, door den gebruiker tijdelijk
regtkeerend kunnen gemaakt worden. In Engeland doel men
zulks gewoonlijk, doch de in de laatste jaren op het vaste-
land door Oberhäuser, Nachet enzv. gebezigde middelen
verdienen voorzeker de voorkeur boven het niet achromatische
crecting glass. De prismata des laatsten, hoe vernuftig ook
aangebragt, zijn als tijdelijk regtkeeringsmiddel minder doel-
matig, daar zij moeijelijker te verwijderen zijn, en bovendien
kostbaarder dan een objecticfstelscl van grooten brandpunts-
afstand, gelijk hier gevorderd wordt. Ik geef derhalve aan
266 HE'f ZAMENGESÏELD DlOPÏRiSCÜ ÄÜKROSKOOP.
dit laatste de voorkeur, en dat zulk een stelsel, bij een mi-
kroskoop gevoegd, volkomen voldoende is tot bereiking van het
doel, wanneer tevens de mikroskoopbuis uit twee in elkander
schuivende buizen bestaat, moge uit het volgende blijken.
In het nieuwere Oberhaüsersche mikroskoop> waarvan
de beschrijving op bl. 190 gegeven is, bevindt zich onder
aan de binnenste buis v een ring a;, welke er kan worden
afgeschroefd. Wanneer ik nu dit mikroskoop regtkeerend
wil maken, wordt op dezen ring een Amicisch objectief
geplaatst van 28 millim. brandpuntsafstand. Het spreekt van
zelf, dat zulks bij een opzettelijk hiervoor ingerigt werktuig
door middel eener schroef zoude behooren te geschieden.
Als objectief onder aan de mikroskoopbuis op de gewone
plaats geschroefd, bezig ik gewoonlijk 4 van Oberhäu-
ser, hebbende eenen brandpuntsafstand van 15 millim. en
als oculair W. 5 van denzelfden. Is nu de binnenste buis
geheel ingeschoven, dan bedraagt de vergrooting 7, en, is
zij geheel uitgetrokken, 110 maal. Bij deze vergrootingen
en bij alle tusschenliggende, is de helderheid en scherpte
van het beeld nagenoeg volkomen gelijk aan die, waarmede
zich het voorwerp vertoont, wanneer geen tweede objectief-
stelsel in de buis is gebragt. De afstand van het oculair tot
aan de voorwerptafel bedraagt 20 tot 23,5 centim. De af-
stand van het benedenste objectief tot aan het voorvyerp, en
de doormeter van het gezigtsveld zijn, voor verschillende
vergrootingen/de volgende: (
Vergrooting. Afstand tot aan Doormeter van | |||||||||||||||
|
TEßUGllLlK. 267
Dit voorbeeld moge voldoende zijn ten betoge van het
boven gezegde, en tot aansporing der optische instrument-
makers, om voortaan bij hunne zamengestelde mikroskopen
eene dergelijke inrigting te voegen, waardoor de prijs van
het werktuig voorzeker eene veel geringere verhooging zal
ondergaan, dan die is, welke voor het aanschaffen van een
afzonderlijk dissectie-mikroskoop gevorderd wordt. Het spreekt
echter van zelf, dat dit alleen met vrucht geschieden kan
bij zulke mikroskopen, welke eene niet al te groote hoogte
hebben. Gestellen zoo als die der groote mikroskopen van
Plöss, Schiek, Ross, Powell enzv., zijn daarom hier-
toe ongeschikt, dewijl het tot het verrigten van dissectiën op
de voorwerptafel een volstrekt vereischte is, dat men zittende
arbeidt, iets hetgeen voor de meeste personen bezwaarlijk
wordt, wanneer de hoogte van het geheele werktuig, dat is
van het oculair tot aan de tafel, 30 centim, te boven gaat.
419. Wij willen thans ook aan het einde van dit hoofd-
stuk eenen terugblik werpen op den ontwikkelingsgang van
het zamengesteld mikroskoop, gedurende de twee en eene
halve eeuw, welke sedert deszelfs uitvinding verloopen zijn.
Zonder met zekerheid te kunnen aangeven hoe de zamen-
stelling geweest zij van het mikroskoop, zoo als het uit de
handen der uitvinders het eerst tegen het einde der zes-
tiende eeuw te voorschijn kwam, mogen wij echter met
waarschijnlijkheid aannemen, dat het uit twee bolle glazen
bestond. Tot omstreeks het midden der volgende eeuw be-
hield het deze zamenstelling, toen men er een derde bol
glas inbragt, en tevens sommigen aanvingen plano-convexe
glazen te bezigen, en dezen zelfs tot doubletten te vereeni-
gen. Het vergrootend vermogen .der zamengestelde mikros-
268 HET ZAÄIENGESTELU DlOl'TßlSCH flUKROSKOOP.
kopen in de laatste helft dier eeuw was gering; eene 80
malige werd reeds vooi; zeer aanzienlijk gehouden, en eene
140 malige kon slechts door eene onmatige verlenging der
buis worden verkregen. Bovendien mogen wij veilig aannemen,
dat bij die vergrootingen ter naauwernood datgene kon on-
derscheiden worden, wat door onze tegenwoordige mikrosko-
pen bij eene 20 malige vergrooting gemakkelijk zigtbaar is.
De redenen hiervan waren eensdeels het groote gemis aan
scherpte der beelden, ten gevolge van den invloed der beide
aberratiën, anderdeels dat men de voorwerpen alleen bij op-
vallend licht beschouwde. Eerst bijna eene eeuw na de uit-
vinding van het zamengesteld mikroskoop, kwam men op
het denkbeeld , om het in te rigten op eene wijze, die bij
het enkelvoudig werktuig reeds sedert lang gebruikelijk was.
Men voorzag deszelfs voetstuk, dat tevens als voorwerptafel
diende, van eene opening, en keerde de daarop geplaatste voor-
werpen met de mikroskoopbuis naar het licht. Hiermede was
eene groote verbetering tot stand gebragt, want voortaan
konden nu ook klpinere lenzen met naauwere openingen
als objectieven gebruikt, en op die wijze de vergrooting
versterkt worden, zonder dat men genoodzaakt was daartoe
sterkere oogglazen te bezigen, of de buis boven mate te ver-
lengen. Doch de horizontale stelling was voor de waarne-
ming van vele voorwerpen ongeschikt, en toch duurde het
nog dertig jaren, eer men tot een oogenschijnlijk voor de
hand liggend hulpmiddel zijne toevlugt nam, namelijk eenen
het licht terugkaatsenden spiegel, waardoor de voordeelen
der vertikale stelling met die der waarneming bij doorval-
lend licht vereenigd werden, en, — hoe ongelooflijk het ook
in onzen tijd, waarin iedere nieuwere verbetering zoo spoe-
dig bekend wordt en navolgers vindt, schijnen moge, — er
TEHrCBLlK, 2G9
moesten nog weder twintig jaren verloopen, eer het gebruik
des verlichtingsspiegels algemeen was ingevoerd.
De overige verbeteringen in de optische zamenstelling, ge-
durende den verderen loop der vorige eeuw, waren hoogst
gering. Terwijl men vroeger reeds beproefd had het objec-
tief uit twee lenzen zamen te stellen, gijig men thans in
dit opzigt weder eenen stap achterwaarts, en bezigde alge-
meen daarvoor eene biconvexe lens, waaraan men slechts
eene zeer geringe opening konde geven, wilde men het
beeld niet al te zeer aan scherpte doen verliezen. Aller
pogingen, om het zamengesteld mikroskoop te verbeteren,
rigtten zich op de glazen, die het oculair zamenstelden; men
gebruikte, in de plaats van twee, drie, vier, zelfs vijf gla-
zen, nam plano - convexe lenzen in slede van biconvexe,
wisselde hunne onderlinge afstanden cn krommingen op al-
lerlei wijzen af, gebruikte, na de ontdekking van het middel
om de verrekijkers le achromatiseren, zelfs biconvexe lenzen
beurtelings beslaande uit flint- en crownglas, hopende op
die wijze ook het mikroskoop achromatisch te maken; doch
geene dier pogingen bereikte het doel, de aangebragte ver-
beteringen waren uiterst gering, cn bestonden gewoonlijk
alleen daarin, dat het gezigtsveld uitgebreider en platter
werd. Wat de hoofdzaak betreft, het eigenlijk optisch ver-
mogen, zoodat men bij gelijke vergrooling van eenig voor-
werp meer zien en onderscheiden kan, hierin stonden de
zamengestelde mikroskopen van het laatst der achttiende
eeuw gelijk met die, welke bijna eene eeuw vroeger waren
vervaardigd. Alleenlijk had men allengs sterker en sterker
vergrootende lenzen als objectieven gebezigd, hetgeen een wer-
kelijke vooruitgang was, doch ook hierin reeds den uitersten
grens bereikt, die niet voegzaam kon worden overschreden,
'270 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
zonder te zeer te schaden aan de lichtsterkte van het beeld.
Inderdaad scheen het meer en meer, dat het zamengesteld
mikroskoop voortaan het veld zoude moeten ruimen voor het
'''oudige werktuig, en hoogstens nog eene plaats innemen
in Tflrzameling van physische instrumenten, of tot tijdver-
drijf strt, ^'i?"^ter,voldoening der nieuwsgierigheid van zooge-
naamde lief hefiöé?"^ die het meer als een soort van kaleidoskoop
aanwendden dan tot L.Jbreiding der wetenschap, waarvoor al-
len, die aanspraak maakten - van juiste en naauw-
T, ( _ ^ , j
keurige waarnemers, aan het enkel^'i r'^iv - 'likroskoop uit
éénen mond en met volle regt de voorkeur '- Hn.
Meer dan eene halve eeuw kende men reeds de handel-
wijze, om de voorwerpglazcn der verrekijkers achromatisch te
maken, maar deze ook toe te passen op de zooveel kleinere
lenzen, die als voorwerpglazcn in een zamengesteld mikros-
koop gevorderd worden, scheen den meesten eene geheel
wanhopige onderneming toe, ter naauwernood waardig om
beproefd te worden. Eenige weinigen dachten er intusschen
anders over, en gaven den moed niet op. Reeds in de laatste
jaren der vorige eeuw zien wij, niet eenen der meest bekende
toenmalige vervaardigers van mikroskopen, maar eenen een-
voudigen liefhebber, wien het zelfs aan eene wetenschap-
pelijke opleiding ontbroken had, trachten datgene tot stand
te brengen, wat aan anderen eene onmogelijkheid scheen.
JVog eenige weinige jaren later, en een zijner stadgenooten,
maar ditmaal iemand wel ervaren in de kunst der vervaar-
diging vau optische werktuigen, en die reeds vele jaren
vroeger met zijnen vader hetzelfde doel niet zonder vrucht
had trachten te bereiken, had een achromatisch mikroskoop
tot stand gebragt, dat zeventien jaren l^ng onovertroffen
daarstond. Doch terwijl de stille pogingen des eenen ge-
terugblik. 271
heel onbekend bleven, en die des anderen door zijne tijd-
en landgenooten niet zoodanig op prijs gesteld werden, als
zij het werkelijk verdienden, begon ook bij anderen de moed
te ontwaken, om hunne krachten aan dezelfde taak
proeven. Op verschillende punten van Europa wasg^^j^i-
daaraan met meerder of minder vrucht werkzaan^ '^og
altijd gelukte het niet achromatische objecti- ^j te vervaar-
digen, wier brandpuntsafstand kort r .oeg was, om hen
eenigermate gelijk te d^ n ' i aan diegene, welke men
gewoonlijk in he^ m^ ^esteid mikroskoop gebruikte.
Eindelijk de^ • óne gelukkige gedachte ook deze zwarigheid
overwinnen. lU plaats eener enkele achromatische lens ver-
bond men er verscheidene tot een stelsel, en du had men
niet alleen het middel gevonden om een objectief van ge-
noegzaam korten brandpuntsafstand daar te stellen, maar,
hetgeen van nog grooter belang was, deze verbinding gaf
tevens het middel aan de hand, om zoowel de chromatische
als de sphaerische aberratie nog in belangrijke mate te ver-
beteren, door den afstand tusschen de dubbellenzen zoodanig
te wijzigen, als bij beproeving bleek de meest geschikte zijn.
Van nu af aan was de baan voor verdere volmaking van
het zamengesteid mikroskoop effen en glad gemaakt. Na
eenige weinige jaren had hetzelve het enkelvoudig mikros-
koop ingehaald, wat het optisch vermogen betreft, met bij-
behoud van al de vroegere voordeelen, welke het daarboven
vooruit had. Nog eenige jaren en het enkelvoudig mikros-
koop was ook in het eerste opzigt overtroffen, in weerwil
der velen, die hunne krachten inspanden, om dit hun zoo ge-
liefd werktuig, waaraan de wetenschap zulke belangrijke ont-
dekkingen verschuldigd is, mede tot grootere volkomenheid
op te voeren. Hoe wél hun dit ook gelukte, hoe naauw ook
'272 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
zich theorie en praktijk aaneensloteo, ter bereiking van het
doel, hoe vele kosten er ook aan besteed werden, om aan
het enkelvoudige mikroskoop den vroegeren voorrang blijvend
te verzekeren, het moest eindelijk den strijd opgeven en zich
overwonnen erkennen.
Ik wil hier, ten einde eenigermate een overzigt te geven
van de vorderingen, die het optisch vermogen van het mi-
kroskoop gedurende de laatste anderhalve eeuw gemaakt
heeft, eenige der uitkomsten bijeen stellen, welke in de
vorige bladzijden verspreid zijn medegedeeld, en die, als
zijnde alle verkregen met hetzelfde proefplaatje en bij gelijke
verlichting, namelijk door terugkaatsing vau het licht eens wit
bewolkten hemels, als onderling vergelijkbaar kunnen beschouwd
worden (1). Ik zal hier duidelijkheidshalve den onderlingen
afstand (2) der streepjes bijvoegen, er alleen bij herinne-
rende, dat daarmede geenszins de uiterste grens van het on-
derscheidbaar makend vermogen voor allerlei soort van voor-
werpen is aangeduid.
(1) Ik heb de door anderen nset een dergeUjk proefplaatje verkregen
uitkomsten in bovenstaand algemeen overzigt niet opgenomen, eensdeels
dewijl het gebleken is, dat de Nobertsche proefplaatjes niet altijd vol-
komen aan elkander gelijk zijn, anderdeels omdat de wijze van verlich-
ting, vooral de aanwending van kunst- of daglicht, op de onderscheid-
baarheid der streepjes eenen merkbaren; invloed uitoefent.
(2) De hierbij gevoegde afstanden beantwoorden niet volkomen aan de
door Wobert zelven aangegevene. De reden hiervan zal de lezer vinden
in het hoofdstuk, waarin over de mikrometers gehandeld wordt.
Jaar der |
Ver- | |||||||
vervaar- |
groo- | |||||||
diging. |
ting. |
Wo bert's proefplaatj |
e. | |||||
Enkelvoudig mikroskoop van | ||||||||
L e e u w e n Ii 0 e k..... |
p |
270. |
■Ide |
groep 1 |
Wh |
opgelost. | ||
Zamengesteld mikroskoop van | ||||||||
Martin, brandpuntsafstand | ||||||||
van het objectief 5,8 millim. |
1759. |
220. |
gecn der groepen |
» | ||||
Zamengesteld mikroskoop van | ||||||||
Oellebarre, brandpuntsaf- | ||||||||
stand van het objectief 2,5 |
2de | |||||||
millim........ |
1777. |
440. |
groep |
(As ««il'-) |
» | |||
AchroiTiatisch zamengesteld | ||||||||
mikroskoop van van Deyl, | ||||||||
brandpuntsafstand van het ob- | ||||||||
jectief 13 millim..... |
1807. |
96. |
Jtte |
» |
Ukr; |
» |
) | |
Doublet van Pritchard. . |
1830. |
240. |
5de |
» |
(ïr? |
» |
) | |
» » denzelfden. . . |
» |
312. |
Gde |
» |
(iTTff |
» |
) |
)) |
» »Chevalier. . |
1834, |
48. |
iste |
» |
» |
) |
» | |
» » denzelfden. . . |
» |
317. |
6de |
» |
» |
} |
» | |
Saphiren lens van Pritchard. |
1832. |
990. |
7de |
» |
(rirr |
4 |
) |
» |
Glasboiletje....... |
1837. |
712. |
» |
(fiït |
u |
) |
» | |
Aplanatische zamengestelde | ||||||||
mikroskopen van : | ||||||||
Amici, brandpuntsafst. v. h. |
rde |
» |
! j |
» | ||||
objectief 3,9 millim. . . . |
1835. |
374, |
VTTiT |
) |
» | |||
P 0 vsf e 11, brandpuntsafst. v. |
gste |
/ I |
» |
» | ||||
h. objectief, 3,2 millim. . . |
1839. |
424, |
» |
Irïsjr |
) | |||
Chevalier, brandpuntsafst. |
(txtt |
) | ||||||
v. h. objectief 1,7 millim. |
1840, |
832. |
» |
» |
» | |||
B r u n n e r , brandpuntsafst. |
1 i | |||||||
T. h. objectief 1,5 millim. |
1845. |
785. |
gste |
» |
» |
) |
» | |
Oberhäuser, brandpunts- |
8«w | |||||||
afst, Y, h. objectief 2,5 millim. |
1848. |
646. |
» |
(rjss |
» |
) |
» | |
9 » » » 1,7 millim. |
» |
520. |
gde |
» |
(r/rs- |
» |
) |
» |
Amici, brandpuntsafstand |
} | |||||||
V, h. objectief 8,7 millim, . |
1848. |
310. |
8«e |
» |
(t/st |
» |
» | |
» » » 2,7 millim. . |
» |
550. |
9de |
» |
(tttt |
» |
) |
» |
Nachet, brandpuntsafst, v. |
S<ie | |||||||
h. objectief 1,6 millim. . . |
1849. |
642. |
» |
(t/ts |
» |
) |
» |
III.
18
'274 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
Deze cijfers spreken te duidelijk, dan dat zij eene nadere
verklaring zouden behoeven; zij bewijzen ten klaarste de aan-
zienlijke vorderingen, welke het zamengesteld mikroskoop, se-
dert de uitvinding der achromatische lenzenstelsels, heeft ge-
maakt. Maar nog duidelijker wordt zulks, door een der beste
oude zamengestelde raikroskopen, b. v. dat van Dellcbarre,
tegenover een der beste nieuwere, b. v. dat van Amici, te
stellen, en als maatstaf der vergelijking te bezigen de kleinste
door beide mikroskopen nog zigtbare dioptrische beeldjes:
Zigtbaarlieid van Onderscheidbaarheid der
bolvormige draadvormige mazen in een draadnet.
voorwerpen, voorwerpen. JJraden, Tusschenrnimt,
Delleb. 1777. millim. ^^^^^ millim. millim, millim.
Amici 1848. » ^^fso » » tttö »
Hieruit blijkt, dat bet optisch vermogen van het Delle-
barresche mikroskoop staat tot dat van Amici:
voor de zigtbaarheid van bolvormige voorwerpen als 1 :5,7.
>» » » » draadvormige » » 1 :6,0.
» » onderscheidbaarheid van tusschenruimten » 1 :3,8.
Het verschil is groot, en zulks in weerwil dat de brand-
puntsafstanden der beide objectieven (van D. 2,3 millim., van
A, 2,7 millim,) weinig onderling verschillen, en het bestaande
verschil nog in het voordeel van het oudere mikroskoop is.
Maar daarentegen bedraagt de openingshoek van het sterkste
objectief van Dellebarre 22° , die van bet Amicische 94°.
Zij staan derhalve tot elkander als 1 :4,4; gevolglijk laat
het laatste ongeveer 20 malen meer licht door dan het
eerste, en dit is het dan ook, waaraan het grootere optische
vermogen der nieuwere aplanatische mikroskopen in de voor-
naamste plaats moet worden toegeschreven.
420. Bij de groote scherpte en helderheid, waarmede zich
-ocr page 291-tfjuigiilik. weg tot verdere verbetering der objectiefst. 275
de bceldcü in onze hedendaagsclie inikrostopea vertoonen,
zoude men ligtelijk in de verzoeking kunnen komen van te
gclooven, dat het zamengesteld mikroskoop thans deszelfs
culminatiepunt heeft bereikt, en dat er weinig kans beslaat,
om het tot eenen merkelijk hoogéren trap van volkomen-
heid op te voeren. Dit intusschen is eene dwaling, die vooral
door de geschiedenis der laatste jaren gelogenstraft wordt.
Reeds herhaalde malen, en zelfs kort na de invoering der
achromatische lenzenstelsels, heeft men deze meening uilge-
sproken; maar ieder volgend jaar heeft telkens doen zien,
dat de weg ter verbetering nog op verre na niet ten einde
toe was afgeloopen. Eerst dan zoude het mikroskoop des-
zelfs toppunt van volkomenheid bereikt hebben , indien het
optisch vermogen volkomen gelijken tred hield met het ver-
grootend vermogen, en dat zulks nog geenszins het geval
is, heb ik vroeger (Dl. 11. § 279) uitvoerig aangetoond. Hier
ter plaatse voeg ik nog de uitkomsten bij der vergelijking
van het optisch vermogen van eenige der nieuwste Amici-
sche objectiefstelsels, met dat vau het bloote oog. Het zal
echter voldoende zijn deze vergelijking te bepalen tot de
vergrootingscijfers verkregen met hel zwakste oculair, waar-
door de vergrooling van het objectief alleen ongeveer 7 ma-
len versterkt wordt.
Zifftbaarheid van |
Onderscheidbaarheid | ||||||||
Ob- |
ürandpunts- |
Ver- |
Bolvorm, voorwerp. |
Draadvorm. |
voorw. |
V. tusschenruimten. | |||
jec- |
aequ |
iva- |
groo- |
Werkelijke |
Werkelijke |
Werkelijkf» | |||
tief. |
lente |
lens. |
ling. |
versterk. |
Verlies. |
versterk. |
Verlies. |
versterk. |
Verlies. |
X". t. |
26,15 |
mill. |
96. |
76. |
0,21. |
62. |
0,35. |
74. |
0,23. |
» 2, |
7,45 |
» |
217. |
116. |
0,49, |
99. |
0,54. |
154. |
0,29. |
0 6. |
4,00 |
» |
423. |
215. |
0,49, |
161. |
0,64. |
175. |
0,59- |
» 11. |
2,67 |
» |
650. |
241. |
0,63, |
199. |
0,69. |
229. |
0,65. |
18*
-ocr page 292-27G HET ZAMENGESTELD DlOPTßlSCU MIKROSKOOP.
Men ziel liieruit len duidelijksle, dal, hoewel eene .verge-
lijking van hel in 183S vervaardigde mikroskoop met dat,
hetwelk dertien jaren later gemaakt is, eenen aanzienlijken
vooruitgang gedurende dien lijd doet bespeuren, het er loch
nog zeer verre af is, dat de uiterste grens van optische vol-
komenheid reeds zoude bereikt zijn. Vooral zijn hel de
sterkere objecliefstelsels, waardoor nog altijd een groot be-
trekkelijk verlies plaats heeft, en, door de vergrooting nog
meer te versterken door aanwending vau sterkere ocülairen,
neemt dit verlies nog in belangrijke mate toe.
Dit geeft levens eenen wenk aangaande den weg, die voort-
aan moet worden ingeslagen, om de zamengestelde mikros-
kopen optisch nog volkomener le maken, dan zij nu reeds
zijn. Tot voor korten tijd verkeerden nagenoeg allen in de
de meening, — en van de meeste makers geldt dit nog op
het oogenblik, — dal men zich vooral moest toeleggen op
hel vervaardigen van achromalische stelsels met zoo kort
mogelijken brandpuntsafstand Op zich zelve beschouwd is
dit dan ook allezins goed te keuren, omdat men over het
algemeen kan aannemen, dal, hoe geringer de vergrooting
van het oculair behoeft te wezen, om een gelijk vergroo-
tend vermogen le erlangen, des le scherper cn duidelijker
zich het beeld zal vertoonen. Hierbij wordt echter iels on-
dersteld, dat, blijkens de ondervinding nimmer werkelijk bet
geval is, en ook niet kan zijn, namelijk dat. in een sterker
objectiefstelsel de aberratiën evenveel verbeterd zijn als in
een zwakker. Alleeri in dit geval zoude elke verkorting van
den brandpuntsafstand eene aanwinst zijn, doch zoodra men
met een lenzenstelsel van één millim. brandpuntsafstand niet
meer kan zien dan met een ander, waar deze Iwee millime-
ters bedraagt, dan verdient het laalsle de voorkeur, al ware
TERUGBLIK. WEG TOT VERDERE VERBETERIG DER OBJECTIEFST. 277
het alleen daarom, omdat er dan meer ruimte overblijft tus-
schen het objectief en het voorwerp. Dat dit nu werkelijk
zoo is blijkt genoegzaam uit bet op bl, 212 medegedeelde.
Doch tevens volgt uit het daar ter plaatse gezegde, dat het
inzonderheid de meerdere of mindere grootte van den ope-
ningshoek is, welke de deugd van een lenzenstelsel, dat als
objectief van een zamengesteld mikroskoop zal dienen, be-
paalt. Dezen te vergrooten, zooveel zulks met behoud eener
goede correctie der sphaerische aberratie bestaanbaar is, moet
het voornaamste doel zijn vau allen, die zich op de verbe-
tering hunner mikroskopen toeleggen, en het laat zich aan-
zien, dat op dien weg, welke reeds met zoo goed gevolg
door sommigen is betreden, nog belangrijke vooruitgang mo-
gelijk is.
Ten einde bet gewigt hiervan tc beter te doen uitkomen,
deel ik hier nog de volgende uitkomsten mede, verkregen
met een objectiefstel van 8,7 millim. brandpuntsafstand, bij
eene steeds gelijke vergrooting van 310 maal, maar waarvan
de openingshoek trapswijze vernaauwd werd, door middel van
schijfjes voorzien van openingen van verschillende grootte.
Openingshoek. Nobert's proefplaatje.
73°. 8"" groep opgelost.
62°. 7'"' » »
30°. 6''' » >•
40°. 3- ..
32°. S"'
8°. geene » »
Deze uitkomsten leveren een duidelijk bewijs op der waar-
heid van het gezegde, dat de hoegrootheid des openings-
hoeks voor een groot gedeelte den graad van het onder-
'278 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
scheidbaarmakend venuogen eens lenzenstelsels bepaalt. De
boven het stelsel geplaatste schijfjes toch kunnen geen den
minsten schadelijken invloed uitoefenen op de verbetering der
aberratiën, cn daar nu de onderscheidbaarheid der streepjes
in de groepen van het proefplaatje desniettegenstaande af-
neemt, naar mate het schijfje eene geringere opening lieeft,
zoo kan dit alleen geweten worden aan de verkleining van
den openingshoek.
Echter bestaat er eenige grond om te twijfelen, of eeu
zeer groote openingshoek in alle gevallen en voor allerlei
voorwerpen even voordeelig is. Dat daardoor het onderscheid-
baarmakend vermogen sterk toeneemt, is ontegenzeggelijk,
doch cene andere vraag is het, of bet zigtbaarmakend ver-
mogen voor sommige zeer doorschijnende voorwerpen niet
deszelfs hoogsten trap bereikt bij eene iets geringere opening.
Wanneer men namelijk zulke voorwerpen, luchtbellen b. v.,
beschouwt door stelsels van gelijken brandpuntsafstand maar
ongelijken openingshoek, of, hetgeen op betzelfde neêrkomt,
indien men de opening van een stelsel, gelijk het zoo even
genoemde, allengs vernaauwt, dan blijkt, dat de omtrekken
en schaduwen, bij zeer grooten openingshoek van het stelsél,
niet zwart maar grijsachtig zijn, terwijl zij daarentegen don-
kerder gekleurd en eindelijk geheel zwart worden, wanneer
dc opening tot op eenen zekeren graad verkleind is. Het is
mij duidelijk voorgekomen, dat in sommige gevallen, vooral
dan, wanneer meerdere lagen van doorschijnende ligchaam-
pjes boven elkander liggen, deze vernaauwing der opening,
waarbij elk ligchaampje zich donkerder, en daardoor scherper
afgescheiden, vertoont, eenig voordeel heeft. Overigens ware
het niet moeijelijk, b. v. door een draaijend diaphragma met
openingen van verschillende wijdte boven het objectief te
TEJUIGBLIK. OCULAIREN.' §79
brengen, bet hier beoogde doel, namelijk verandering van
de opening des stelsels overeenkomstig den aard des voor-
werps, op eene eenvoudige wijze te bereiken.
421. Wat het oculair aanbelangt, zoo is vroeger (Dl. I.
bl. 201) aangetoond, dat ook de inrigting daarvan voor het
optisch vermogen van het zamengesteld mikroskoop geens-
zins onverschillig is, doch de wijze, waarop dit wordt zamen-
gesteld, zal wel altijd ondergeschikt blijven aan die van het
objectief. Verreweg de meeste vervaardigers bezigen thans
Huygenssche, sommigen echtec ook Ramsdcnsche oculairen;
overigens verwijs ik, ten opzigte van de voor- en nadoelen van
beiden, naar het gezegde op bl. 213 cn verv, van Dl. I. Moei-
jelijk is het met zekerheid le zeggen, of de zamenstelling
van het oculair uil achromatische dubbellenzen, gelijk dit
door eenigen gedaan wordt, tot eene merkelijke verbetering
kan leiden. De lot hiertoe vervaardigde aplanatische oculai-
ren hebben een le gering vergrootend vermogen en een te
klein gezigtsveld, dan dat zij kunnen gerekend worden boven
anderen de voorkeur te verdienen. Echter laat zich de
mogelijkheid niet ontkennen, dat men ook op dien weg
het mikroskoop nog meer zal kunnen volmaken, ofschoon
men daarbij steeds zal moeten in het oog houden, dat, wil
men zoowel aplanatische als gewone oculairen met dezelfde
objectiefstelsels aanwenden, de lenzen in het aplanatisch
oculair steeds onderverbeterd zullen moeten blijven.
Onder de eigeudommelijkheden van het Amicisch mikros-
koop heb ik genoemd de inrigting tot verandering van den
onderlingen afsland tusschen de beide lenzen, die het oculair
zamenstellen, ten einde aldus in de gelegenheid le zijn,
dieu afsland zoodanig le regelen, als bij beproeving blijkt de
'280 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
beste le wezen voor elk objectief en voor verschillende leng-
ten der buis. Inderdaad is het niet mogelijk aan alle ob-
jectieven eènen zoo volkomen gelijken graad van oververbete-
ring te geven, dat een oculair, waarin de glazen vast staan,
voor allen even geschikt is. In zoo verre verdient dus deze
verbetering navolging, doch aan den anderen kant is het ook
waar, dat haar nut altijd beperkt zal blijven, omdat zeer
weinigen dergenen, die het mikroskoop gebruiken, zich de
moeite zullen getroosten om vooraf te beproeven, welke,
onder verschillende omstandigheden, dc meest gepaste on-
derlinge afstand der oogglazen is.
Veel verschil neemt men waar, indien men de oculairen
van onderscheiden makers ten aanzien van hun vergrootings-
cijfer met elkander vergelijkt. Terwijl b. v. de vijf Ober-
häusersche oculairen, bij volle buislengte, het door het ob-
jectief gevormde beeld 2,5-20-5,5-5,4 en 7,5 maal ver-
grooten, is de vergrooling der drie Amicische 6,9-10,7
en 14,9 maal. Er laat zich wel is waar geen volkomen
vaste regel hiervoor geven, daar de oculairen des te sterker
kunnen wezen, naar gelang de objectiefsteisels een zuiverder
beeld vormen, doch het komt mij voor, dat beide genoemdié
makers in tegenovergestelde uitersten zijn vervallen, die ge-
lijkelijk moeten vermeden worden. Over het algemeen kan
men aannemen dat drie oculairen van 5, 8 cn 11 of 12
malige vergrooting voor alle gevallen voldoende zijn.
Een punt, hetwelk bij de beoordeeling van de betrekke-
lijke deugdzaamheid der oculairen niet geheel uit het oog
mag worden verloren, is de graad van platheid, die zij aan
het gezigtsveld geven. Vroeger (DI. I. bl. 189, 216) is
gebleken, dat, bij de aanwending vanHuygenssche oculairen.
TERUGBLIK. ORTHOSKOPISCHE OCULAIREN. 281
de kromming van het beeld geheel kan opgeheven worden.
Daar echler de betrekkelijke afstand der beide glazen dan
niet altijd juist het best beantwoordt aan de verbetering
der nog overgebleven aberratie van het beeld, zoo zijn vele
vervaardigers van mikroskopen gewoon de platheid van het
gezigtsveld hieraan geheel of ten deele op te olTeren, cn
somtijds treft men zelfs oculairen aan, waardoor het beeld
zich zoo gebogen vertoont, dat, uit hoofde »an-het aan-
zienlijk verschil in vergrootend vermogen tusschen den rand
en het midden van het veld, alle zulke mikrometrische me-
thoden, waarbij bet op de naauwkeurige kennis van het
vergrootingscijfer aankomt, daarmede onuitvoerbaar wordeu.
Het ware derhalve eene wenschelijke verbetering, indien
het oculair op eene wijze kon worden zamengesteld, dat
het, met behoud van eene behoorlijke correctie der aber-
ratiën, een plat gezigtsveld van groote uitgebreidheid bezit.
Onlangs (1) is door Carl Kellner te Wetzlar, onder den
naam van orthoskopisch oculair, eene door hem uitgedachte
nieuwe combinatie van lenzen aanbevolen, welke volgens hem
alle deze deugden in groote mate zoude vereenigen, en de
tot dus verre gebruikelijke oculairen in ieder opzigt over-
treffen. Waaruit deze combinatie echter bestaat, wordt niet
door hem vermeld, alleenlijk dit, dat het oculair uit drie
lenzen is zamengesteld, die te zamen slechts vier terug-
kaatsende oppervlakten hebben, zoodat dus twee dier lenzen
(1) Das orthoskopische Ocular, eine neu erfundene achromatische
Linsen-Comhination, welche dem astronomischen Fernrohr, mit Ein-
schluss des dialytischen Rohrs, und dem Mikroskop, bei einem sehr
grossen Gesichtsfeld, ein vollkommen ungékriimmtes, perspectivisch rich-
tiges seiner ganzen Ausdehnung nach scharfes Bild ertheilt, so wie auch
den blauen Rand des Gesichtsraumes auf hebt, etc ; ron Carl Kellner
Optiker in Wetzlar. Brannschweig 1849.
llbT ZAMENÉIESTELD DlOl'TßlSCH MIKROSKOOP.
lot cene dubbellens schijnen vereenigd te zijn. Overigens
hangt de zamenstelling ook af van den brandpuntsafstand
van het objectief en de lengte der buis, en zij, die een
orthoskopisch oculair mogten verlangen, moeten naauwkeurig
opgeven hoegroot de afstand is tusschen het luchtbeeld en het
objectief. Kellner vervaardigt zulke ocülairen van verschil-
lend vergrootend vermogen, beantwoordende aan aequivalente
lenzen van 05,4 tot 5,9 millim. brandpuntsafstand, terwijl
de prijs van ieder oculair 8 tot 15 Thaler {f \k~~f 26)
bedraagt.
222. Eene zeer nuttige verbetering, die tegenwoordig meer
en meer wordt ingevoerd, is de ihrigting om de mikroskoop-
buis langer of korter le maken, waarbij dan de zamenstelling
uit twee in elkander schuivende buizen verre de voorkeur
verdient boven het vervaardigen der buis uit twee gedeelten,
die door eene «schroef verbonden zijn. De voordeelen dezer
handelwijze zijn zoo velerlei, dat het wenschelijk is, dat
zij algemeen worde.
Vooreerst geeft zij een der middelen aan de hand, ter
verbetering der aberratiën, die het gevolg zijn van de aan-
wending van dekplaaljes, van de niet volkomen juiste ver-
houding tusschen het objectief en het oculair, enzv. (Verg.
Dl. I bl. 226).
Ten tweede stelt zij in staal de hoogte van het oculair
boven de tafel zoodanig le verminderen, dal men met ge-
mak zittende arbeiden kan.
Ten derde ontstaat daardoor de gelegenheid, om elk za-
mengesteid mikroskoop op de beste en eenvoudigste wijze
regtkeerend en tevens pankratisch te maken, door namelijk
onder aan de binnenste buis een achromatisch lenzenstelsel
TERUGBLIK. VERLENGING DER BUIS. CONCAVE LENS. 283
van tamelijk verren brandpuntsafstand te schroeven, dat er,
desverkiezende, weder van kan verwijderd worden.
Eindelijk ten vierde maakt zulk eene inrigling hel gebruik
van terugkaatsende prismata zeer gemakkelijk, die tijdelijk
op den weg der stralen gesteld worden, om hen onder hoe-
ken van 90°, 60° of 45° hunnen weg te doen vervolgen.
Van minder gewigt is het plaatsen eener holle lens
tusschen bet objectief en het oculair, gelijk door verschei-
dene der nieuwere makers van mikroskopen gedaan wordt,
ofschoon dit middel om de vergrooting te versterken reeds,
gelijk wij zagen, voor meer dan eene eeuw en langer in
gebruik is geweest. Alleenlijk heeft men daarvoor in nicu-
weren tijd eene achromatische plano-concave lens gebezigd.
Uit eigen ervaring kan ik niet over hare uitwerking oordee-
len; dat zij onder bepaalde omstandigheden nuttig kan we-
zen, heb ik vroeger (Dl. I. p. 207) aangetoond, doch be-
twijfel het, of zij in de meeste gevallen niet eer schadelijk
dan voordeelig zal werken. V. Mohl, die hierover een op-
zettelijk onderzoek in het werk stelde, keurt hare aanwen-
ding in het algemeen af (1).
425. Het is ook hier de plaats, om gewag te maken van
eenen voorslag door Barfuss (2) gedaan, op theoretische gron-
den cn berekeningen steunende, om in de buis vau een za-
mengesteld mikroskoop een correctieglas te plaatsen, bestaande
uit eene plano-convexe en eene plano-concave leus van ge-
lijke krommingen, met de platte zijden benedenwaarts naar
het objectief gekeerd. Hierdoor wordt dus iu het vergroo-
(1) Mikrographie.
(2) Scli umacher's Jstronom. Nachriehten, 1843. XX. s. 17 en 30,
en l'oggend. Jnn. 1846. LXVIII. ». 88.
'284 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
tend vermogen geene de minste verandering gemaakt; maar
de eenige bestemming van dit correctieglas is de laatste
overblijfselen der sphaerische aberratie op te heffen, waartoe
hetzelve zoolang in de buis moet op en neder worden ge-
schoven, totdat de juiste plaats is gevonden, waar de uitwer-
king het best blijkt te zijn. Barfuss is hierbij blijkbaar
uitgegaan van de meening, dat in een achromatisch objec-
tiefstelsel hoofdzakelijk alleen de chromatische aberratie is
verbelerd, terwijl daarentegen, gelijk wij vroeger (Dl. ï. § 63,
§ '127 en § 158) gezien hebben, ook de sphaerische aber-
ratie zoowel door de verbinding van eene flintglas- met eene
crownglaslens, als door vereeniging van twee of meer dier
dubbellenzen tot een stelsel, eene verbetering ondervindt,
die zelfs in overbetering kan overgaan, gelijk werkelijk het
geval is in de objectiefstelsels, welke in onze zamengestelde
mikroskopen gebezigd worden, waar de tegengestelde aber-
ratiën vim het objectief en van het oculair elkander weder-
keerig opheffen. Het is vermoedelijk hieraan te wijten, dat
de voorslag van Barfuss, welker theoretische juistheid niet
wel te betwijfelen valt, bij de uitvoering door Nobert (1)
eene ongunstige uitkomst opleverde. Deze kon bij het ge-
bruik van oververbeterde objectiefstelsels niet wel anders zijn.
Doch, hoewel de verwachtingen van Barfuss (2) van het
(1) Po Egen d. Annal. LXVII. p. 184,
(2) Barfuss is -van meening, dat met zijn correctieglas het beeld door
het objectief gevormd zoo zuiver en scherp zoude worden, dat men nage-
noeg het geheele vergrootend vermogen van liet mikroskoop in het oculair
zoude kunnen verplaatsen. Het door hem berekend objectief vergroot niet
meer dan 5 maal, en hiermede zoude, met behulp der oculairen, eene 200
malige vergrooting kunnen worden bereikt. Dit mag men gcrustelijk voor
eene hersenschim, verklaren. Ook kon alleen gebrekkige praktische kennis
van het mikroskoop er Barfuss toe brengen om te schrijven (s. 45): » Dop-
pelohjective von Zoll Brennweite und einem Oeffungswinhel von 65°,
TERUGBLIK. CORRECTIELENS V. BARFÜSS. VERBETERING V. DEKPL. 283
gunstige gevolg zijner methode voorzeker zeer overdreven
zijn, zoo is het echler aan den anderen kant uiet le ont-
kennen, dat zij eene nadere beproeving wel waardig is, en
in bepaalde gevallen van nul zal kunnen wezen.
Zoo b. V. zal men in een correctieglas van deze zamen-
stelling een middel vinden, om den invloed der dekplaatjes
legen le gaan; en alleen de ondervinding zal kunnen leeren
of deze handelwijze al of niet de voorkeur verdient boven
de beide andere, die tegenwoordig in gebruik zijn, eu
wederom op hunne beurt naauwkeurig met elkander zul-
len moeten vergeleken en getoetst worden, alvorens le be-
slissen, welke hunner dc meeste voordeelen aanbiedt. De
handelwijze van Ross, bestaande in de verandering van
den afstand der voorste lens van de beide andere, die hel
stelsel zamenstellen, is voorzeker eenvoudiger dan die van
Amici, welke bet gebruik van een grooter getal achromati-
sche lenzen vordert, en schijnt, na de daarin door Smith
gemaakte verbetering, in even ruime mate als deze voor hel
gebruik van dekplaatjes van zeer veréchillende dikte geschikt
le zijn. Dit echter kan men met zekerheid zeggen, dat
ieder mikroskoop gebrekkig is, waarbij op dien invloed der
dekplaatjes geen acht is geslagen, en dat die invloed des
te merkbaarder wordt, naar mate de beide aberratiën volle-
diger ziju opgeheven. Met hetzelfde meermalen genoemde
Amicische stelsel van 8,7 millim. brandpuntsafstand, waar-
mede de 8"' groep van het proefplaatje nog kan worden
wie sie in England verfertigt worden seyn sollen, gehören gewiss zu den
slechtesten dioptrischen Machwerken." Wat zal meu dan zeggen van ob-
jectieven, welice eenen dubbel zoo grooten openingshoek bezitten, gehjk
zij thans aldaar vervaardigd, en met volte regt als de zegepraat der kunst
beschouwd worden.
'286 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
opgelost, wanneer er een dekplaatje van een millimeter dikte
opgelegd is, zijn nog slechts de streepjes der S"*' groep on-
derscheidbaar, indien dit dekplaatje verwijderd wordt. Bij
minder deugdzame stelsels is dit verschil wel is waar ge -
ringer, maar middelmatigheid kan nimmer het doel van
eenig streven zijn.
424. Eindelijk zoude de vraag kunnen ontstaan, of er voor
den verschillenden aberratietoestand der oogen van verschil-
lende personen geene verbeteringsmiddclen aan het mikros-
koop behooren te vvoj'den toegevoegd. Het oog en het mi-
kroskoop maken loch te zamen een optisch geheel uit, en
daar het niet te betwijfelen valt, dat het oog niet volkomen
aplanatisch is, zoo mag men het ais meer dan waarschijn-
lijk beschouwen, dat er in dit opzigt tusschen het oog van
den eenen en dat des anderen verschil zal beslaan, en bij
gevolg ook dezelfde aberratietoestand in het mikroskoop niet
op alle oogen eenen gelijken invloed zal hebben. Werkelijk
heeft men van tijd tot tijd gelegenheid op te merken, dat
sommige moeijelijk zigtbare bijzonderheden, bij het zien van
twee personen door hetzelfde mikroskoop, door den eenen
volstrekt niet moer bespeurd worden, terwijl de ander de-
zelve nog even kan waarnemen. Dit kan niet geweten wor-
den aan een verschil in den accomodatietoestand van de
oogen der beide waarnemers, dewijl men hierin door de
fijne instelling voorzien kan, noch ook aan dc meerdere of
mindere gevoeligheid 'van het nelvlies, daar men het verschil
waarneemt bij personen die voor elkander niet onderdoen
in scherpte van het gezigt onder gewone omstandigheden.
Waarschijnlijk Wet men dus hier denken aan eene meer-
dere of mindere overeenstemming tusschen het oog en het
TEIUJGBI.IK. VERBETER. VOOR VERSCIIILL. OOGIvN. WERKT. LNRiGr, 387
mikroskoop, zoodat de in beide tegengestelde aberratiën zich
bij den eenen vollediger wederkeerig opheffen dan hij den an-
deren. Amici is hierop reeds bedacht geweest (z. bl. SI3),
doch j of de ronddraaijing der geheele mikroskoopbuis om
hare as aau zulk een doel kan beantwoorden, schijnt voor
het minst twijfelachtig. Waarschijnlijker is het dat hier der-
gelijke middelen zullen kunnen helpen, als die welke strek-
ken ter veronzijdiging van den invloed der dekplaatjes, en
dit zoo zijnde, dan zal een gering verschil in de dikle de-
zer laatsten voor onderscheiden oogen moeten plaats hebben,
en dikwerf voldoende zijn om het evenwigt te herstellen.
Dit bewijst echter op. nieuw van hoeveel belang het is,
dat ieder zijn eigen mikroskoop bestudere, zonder onbepaald
af te gaan op de door den maker daarbij gevoegde aanwij-
zingen. Deze kunnen volkomen naauwkeurig wezen voor diens
eigen oog, maar hel in mindere male voor dal eens anderen zijn.
42S. Indien men moet aannemen, dal het optisch ver-
mogen der zamengeslelde mikroskopen nog steeds voor be-
langrijke verbetering vatbaar is, dan is het anders gelegen
met hun werktuiglijk gedeelle. Voor die soort van onder-
zoekingen althans, waartoe tegenwoordig hel mikroskoop wordt
aangewend, voldoet de werktuiglijke inrigting door het mee-
rendeel der makers aan hunne werktuigen gegeven, niet al-
leen volkomen aan de behoeften van den wetenschappelijken
waarnemer, maar men treft zelfs in sommige gestellen,
vooral die der engelsche vervaardigers, eene weeldrigheid aan
in het aanbrengen van allerlei kunstmatige bewegingsmidde-
len, welke, hoe vernuftig ook uitgedacht, hoe keurig en
meesterlijk ook uitgevoerd, toch meerendeels als overtollige
verfijningen kunnen beschouwd worden.
'88 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
Welke de hoofdvereischten zijn van een goed gestel voor
een zamengesteld mikroskoop, is reeds in het r'° Deel van
dit werk, § 165 en vervolg., met de noodige uitvoerigheid
besproken, en ik kan dus hier daarheen verwijzen. In het
algemeen kan men aannemen, dat alle in de laatste § §
van dit hoofdstuk beschreven gestellen daaraan op eene
min of meer volledige wijze voldoen. Een overzigt van de
wijze, hoe zulks door den eenen op deze door den anderen
op gene wijze gedaan is, zoude mij echtcr hier in te vele
herhalingen doen vervallen, hetgeen te minder noodig is,
omdat ik reeds hier cn daar kortelijk heb aangewezen, in welk
opzigt deze of gene inrigting doelmatig of gebrekkig is.
Welligt zullen sommige lezers verwachten, dat ik, aan het
einde dezer beschrijving van het zamengestelde mikroskoop,
mijne meening zal te kennen geven aangaande degenen on-
der de tegenwoordig levende vervaardigers van mikroskopen,
wier werktuigen, mijns inziens, boven die van anderen de
voorkeur verdienen. Ik onthoud mij echter vau zulk een
oordeel, omdat het onmogelijk geheel billijk zoude kunnen
wezen, cn moet cr zelfs hier ter plaatse op aandringen, om,
uit de vroeger medegedeelde uitkomsten van het onderzoek
van verschillende mikroskopen geen voorbarig besluit op te
maken, ten aanzien van de hoogte, waarop derzelver vervaar-
digers het in hunne kunst gebragt hebben. Alleen dau
zoude het oordeel eenigen billijken grond hebben, wanneer
verschillende werktuigen, die nagenoeg op hetzelfde tijdstip
de werkplaats hunner makers verlaten hadden, onderling
werden vergeleken, maar ook zelfs dan nog moet men het
als waarschijnlijk aannemen, dat de vergelijking van twee later
vervaardigde werktuigen, tot andere uitkomsten kan geleiden.
TERUGBLIK. AANTAL DER APLANATISCHE MIKROSKOPEN. 289
A! hebben de vervaardigers van mikroskopen ook ccn
meer of min vast model gekozen voor hunne gestellen,
zoodat hunne werktuigen, wat den uitwendigeu vorm en dc
inrigting van het geheel betreft, elkander telkens gelijken,
anders is het met het optisch gedeelte; dit poogt ieder
steeds meer en meer te volmaken, zoodat er tusschen dc
mikroskopen van denzelfden maker afkomstig, maar met tus-
schentijden van verscheidene jaren, steeds een veel grooter
verschil in optisch vermogen bestaat, dan tusschen gelijk-
tijdig door verschillende makers vervaardigde werktuigen.
Het is gedeeltelijk aan het niet in het oog houden van
dezen regel, dat het verschillend oordeel moet worden toe-
geschreven , hetwelk door onderscheiden persojien over mi-
kroskopen wordt geveld, die afkomstig zijn uit dezelfde
werkplaats. Hier komt nog bij, dat de meesten zeer geneigd
zijn bepaaldelijk aan dat mikroskoop de voorkeur boven an-
dere te geven, waarvan zij zich zelve sedert eenen geruimen
tijd bedienen, iets hetgeen zeer natuurlijk is, daar elk zijn
eigen werktuig het beste kent, en er reeds daarom alleen
beter door zal waarnemen dan door een ander, waarvan hem
de deugden en gebreken nog nieuw zijn. Dit echter kan
men veilig beweren, dat, zoo ook niet alle werkplaatsen op
dit oogenblik volkomen op gelijke lijn kunnen geplaatst wor-
den, het verschil evenwel niet zoo merkbaar is, of verreweg
het groote meercndeel der nasporingen, waartoe mikros-
kopisch onderzoek gevorderd wordt, kunnen met onze nieu-
were aplanatische mikroskopen, onverschillig door wien der
bekende en bovengenoemde makers zij vervaardigd zijn, met
nagenoeg gelijke mate van zekerheid en naauwkeurigheid verrigt
wordeu; en het is alleen in sommige gevallen, zoo als b. v.
bij nasporingen, die de ontwikkelingsgeschiedenis der elemen-
ilL 19
'290 HET ZAMENGESTELD DIOPTUISCH MIKROSKOOP.
laiie oi'gnnische deelen betreffen, dat de hoogste graad vau
bereikte optische volkomenheid wenschelijk is.
Eindelijk maak ik hier nog ten slotte opmerkzaam op het
groot getal der mikroskopen, welke, sedert de uitvinding
der handelwijze om hen aplanatisch te maken, reeds ver-
vaardigd zijn, In Londen zijn van 1856 tot 1848 door
Ross, Powell en Smith, behalve de kleinere werktuigen,
836 zamengestelde mikroskopen van den eersten rang afge-
leverd (1), Oberhäuser, die in productiviteit alle ande-
ren overtreft, zond mij, op het laatst van 1848 , zijn
1550"® mikroskoop. Voegt men nu hierbij die, welke uit
andere werkplaatsen afkomstig zijn, dan kan men het ge-
heele getal van aplanatische zamengestelde mikroskopen, die
op dit oogenblik in Europa verbreid zijn, veilig op mins-
tens zes of zevenduizend schatten, en aannemen, dat dit
cijfer jaarlijks met drie of vierhonderd nieuwe vermeerderd
wordt. Welk eene aanwinst voor de wetenschap, indien
met elk dier mikroskopen slechts eene enkele nieuwe ontdek-
king gedaan werd! I
(1) Quekett, J, c, p, 46,
-ocr page 307-HET ENKELVOUDIG KATOPTllISCH MIKROSKOOP. .
426. Bat de ouden somwijlen gebruik maakten van het
vergrootend vermogen der holle spiegels, is reeds vroeger
aangetoond (bl. \\). Het eerst echter, dat wij een soort
van mikroskoop door middel van eenen hollen spiegel ge-
vormid, vermeld vinden, is in de laatste helft der zeventiende
eeuw. In het meergemelde in 1685 verschenen werk van
Zahn (1), vindt men de beschrijving van zulk een werk-
tuig, bestaande uit eenen hollen spiegel, geplaatst in eene
vierkante houten kast, welke van eene opening voorzien
was, waardoor men de voor den spiegel geplaatste voor-
werpen vergroot zag. Het behoorde tot de zoogenaamde
Microscopia curiosa, en was bestemd om prenten of groo-
tere voorwerpen, zoo als bloemen enzv., vergroot te zien.
Evenwel hadden reeds vroeger, blijkens het getuigenis van
Zahn zeiven, . Gervasius Mattmüller, dien hij Opticus
Caesareus noemt, alsmede P. Traber, de schrijver van
den Nervus opticus in 1675 uitgekomen, dergelijke werk-
tuigen vervaardigd.
Later wendde ook Stephen Gray eene holle spiegelende
oppervlakte als mikroskoop aan, en wel op de volgende
zeer vernuftige wijze (2).
(1) Fund. III. p. 113.
(2) Philos. transact. 1697. p. 511.
m
-ocr page 308-292 HET ENKELVOUDIG KATADIOPTRISCH MIKROSKOOP.
Hij gebruikte daartoe eeu klein koperen ringetje a (z. Pl. X.
flg. waarvan de binnenste omtrek eenen doormeter van
hoogtens ^^^ van een duim had. Dit ringetje bestreek hij
met eene oplossing van salpeterzuur kwikzilver, cn bragt er
vervolgens ecu droppel kwikzilver in. Vervolgens plaatste hij
den ring met den daarin bevatten droppel op den rand van
eenen kleinen hollen cylinder b, waardoor de aanvankelijk
biconvexe droppel eene holle .spiegelende oppervlakte aan-
nam, en een op den vereischten afstand geplaatst voorwerp
zich sterk vergroot vertoonde. Tot opname van het voor-
werp diende een doorboord plaatje c, dat aau den genoem-
den cylinder door middel van een staafje bevestigd was, en
door eene schroef hooger en lager kon gesteld worden. Doch,
hoe vernuftig ook uitgedacht, kon dit werktuigje slechts van
weinig dienst zijn, daar zich de voorwerpen natuurlijk zeer
gebrekkig verlicht moesten vertoonen. Hiervoor is beter ge-
zorgd in een katoptrisch mikroskoop, dat door Selva, een
Venetiaan, in i 769 aan de fransche academie werd aange-
boden (i), en waarin de holle spiegel van 6 lijnen straals
bevat was in eeno groote glazen lens, welker eenige dienst
echter bestond in het verlichten van het voorwerp.
Het schijnt niet, dat men zich later op het veuvaardigcn
van enkelvoudige katoptrische mikroskopen heeft toegelegd.
Ook zijn dezelve uit hunnen aard weinig tot ander gebruik
(1) Ilistoirc de Pacademie, 1769. p. 129. De beschrijving is zeer kort,
doch er wordt uitdrukkelijk gezegd, dat het een zuiver katoptrisch mi-
kroskoop was. Santini, Teorica degli Stromenti ottici, II. p. 197,
deelt mede, dat de zoon van Selva, die een werk over optica [Dialoghi
ottici, Venezia 1787) geschreven heeft, daarin verhaalt, dat zijn vader
reeds in 1740 een gregoriaansch teleskoop in een zeer goed mikroskoop
had veranderd, waarvan hij in 1761 de beschrijving gaf, terwijl hij het
later in den vereenvoudigden vorm aan de fransche academie aanbood.
ZAHN. MATTMÜLLEll. THABEll. GRAY. SELVA. 295
geschikt, dan om den waarnemer gelegenheid te geven, zijne
eigene oogen bij eene sterkere vergrooting te beschouwen,
iets dat trouwens zelden te pas komt. Voor onderzoek in
het algemeen zijn lenzen ontegenzeggelijk veel doelmatiger,
want het ontbreken der kleurverstrooijing bij holle spiegels
weegt niet op tegen de vele andere bezwaren hunner aan-
wending.
HET KATADIOPTRISCH MIKROSKOOP.
427. l/e reeds vroeger opgemerkte gebreken der zamen-
gestelde dioptrische mikroskopen , en de moeijelijkhcid om
deze te verbeteren, waren oorzaak, dat men, ter vervanging
van het dioptrische objectief, zijne toevlugt nam tot katop-
trische hulpmiddelen.
Men weet dat Newton een der eerste (1) geweest is,
die terugkaatsende verrekijkers heeft vervaardigd. Hij was
ook de eerste, die het denkbeeld geopperd beeft, om een
katadioptrisch mikroskoop zamen te stellen, In twee in 1679
aan Oldenburg Secretaris der Royal Society geschreven
brieven (2), ontwikkelde hij zijne meening omtrent de wijze,
hoe een dergelijk werktuig behoorde te worden ingerigt, lichter
blijkt het niet, dat hetzelve door hem of onder zijn toezigt
werkelijk is uitgevoerd. Het doel van Newton was eenvou-
dig, in de plaats van het voorwerpglas in het zamengesteid
mikroskoop, eenen hollen spiegel te bezigen met zijnen
hollen kant bovenwaarts gekeerd. Daarboven zoude het voor-
werp op den vereischten afstand van den spiegel geplaatst,
en nu door middel van een oogglas verder vergroot worden.
(1) De eerste die eeu spiegel - teleslioop vervaardigd heeft, was Ni co-
laas Zucchius, wiens pogingen daartoe van 1616 dagteekenen, Z. Ni-
colai Zuchii, Optica Philosophia, Lugduni 1652. p, 126,
(2) Rrevi'ster, Life of Sir Isaac Newton, p. 311,
-ocr page 311-NEWTON. ÜAUKER. SCAULET. 295
Deze inrigting ondersclicidde zich dus van het zamengesteld
dioptrisch mikroskoop hoofdzakelijk daarin, dal hel eerste
beeld, in stede van door een enkelvoudig dioptrisch mikros-
koop, door een enkelvoudig katoptrisch mikroskoop werd ge-
vormd. Daar nu hel op deze wijze gevormde beeld niet on-
derhevig was aan de chromatische aberratie, zoo moest het
zich beter en scherper begrensd vertoonen, dan in het za-
mengesteld dioptrisch mikroskoop.
Werkelijk zijn er mikroskopen naar dit voorstel van Newton
vervaardigd, ofschoon bet mij niet gebleken is door wien, even
min als de juiste tijd wanneer. Men vindt er een afgebeeld en
beschreven in het reeds meermalen aaugehaalde Vollstandigjes
LGhrgebdiide der ganzen Optik. (l). De geheele inrigting
(z. Pl. X fig. 2) bestaal uit een voetstuk a, waardoor eene
schroef gaat, waarop de holle spiegel b bevestigd is, en daar-
mede hooger en lager kan gesteld worden. Op het voetstuk
staan twee stijlen c en d, in eene van welke zich een klein
beweeglijk armpje e bevindt, dat in eene spits uitloopt, om
het voorwerp op vast le steken. De beide stijlen zijn ver-
eenigd door eene schijf fg, in welker midden het oogglas
is geplaatst. Hoe hoogst gebrekkig deze inrigting was, waarbij
zelfs niet van eene buis was gebruik gemaakt om hel over-
tollige licht buiten te sluiten, valt dadelijk in het oog.
In 1756 bedacht Robert Barker (2) eene andere inrig-
ting van een kaladioptrisch mikroskoop, hetwelk naar zijne
aanwijzing door Scarlel werd uitgevoerd. Het bestond uit
twee holle spiegels, namelijk eenen grooteren die in het
midden doorboord was, en eenen kleineren, welke diende,
(1) P. 389. Tab. II. fig. 7, overgenomen uit de derde uitgave van Bion
Mathematische Werkschule, die in 1726 verscheen.
(2) Philoi. transact. 1736. p. 259.
-ocr page 312-296 HET KATADIOPTUISCH MllillOSKOOP.
om de stralen, die van het voorwerp op den grooten spiegel
waren opgevangen en weder teruggekaatst, door de opening
van dezen heen naar het oculair over le hrengen, dat uit
twee glazen bestond, waardoor het vergroote beeld werd
waargenomen. De kleinste spiegel was geplaatst in de as
eener buis, welke in eene tweede wijdere buis gleed. Door
middel eener schroef, konden deze buizen over elkander
bewogen worden, ten einde den juisten afstand tusschen de
twee spiegels daar te stellen. Het geheele werktuig was op
eenen voet geplaatst, volkomen op de wijze van een Gro-
goryaansch teleskoop, waarmede de gansche inrigting dan
ook zeer groote overeenkomst had (1). Een bijzondere voor-
werpplaat of andere toestel om het voorwerp op te plaatsen
was niet voorhanden, en de brandpuntsafstand bedroeg 9
tot 24 duim.
Deze groote brandpuntsafstand, waardoor het hier beschre-
ven werktuig veeleer tot de reeds meer genoemde mikros-
kopische verrekijkers, dan lot de eigenlijke mikroskopen be-
hoorde, doet reeds dadelijk inzien, dat vau hetzelve weinig
le wachten was. Veel doelmatiger ingerigt was het kata-
dioptrisch mikroskoop door Smith van Cambridge iu 1738
uitgedacht (2). Het bestond mede (zie de afbeelding in door-
snede Pl. X. fig. 10) uit twee boven elkander geplaatste
spiegels ah en erf, doch waarvan de onderste bol en dc
bovensle hol was. Zij waren in hun midden doorboord, en
de kromming der oppervlakten zoodanig berekend, dat dè
(1) Bark er zelf zegt'in de lieschrijving, dat zijn mikroskoop gemaakt
is » on the model of the Neivtoniun Telescopei" dit is echter blijkbaar
onjuist. Dat Selva vier jaren na Bark er een dergelijk katadioptrisch
mikroskoop vervaardigde, is reeds gezegd. Zie dc noot op bl, 292.
(2) Zie de uitvoerige beschrijving in ziju System of Opties. II. Jle-
inarcs. p. 87 et setj. >
A..
SMITH. RIENKS. 297
sphaerische aberratie werd opgelieveu. Het voorwerp werd
geplaatst onder den benedensten spiegel in o, waar het op
de gewone wijze kon verlicht worden, cn deszelfs beeld,
door de terugkaatsing der beide spiegelende oppervlakten
gevormd, werd door een biconvex oogglas ef vergroot ge-
zien (1). De vergrooting bedroeg 300 maal. Brew-
ster, (2) die gelegenheid had een op dergelijke wijze vervaar-
digd werktuig te onderzoeken, zegt daarvan, dat het verwon-
derlijk wel voldeed, en dat men daardoor de streepjes op
sommige proefvoorwerpen met groote scherpte zien kon (3).
Hier te lande zijn katadioptrische mikroskopen van ge-
lijke zamenstelling nog voor weißige jaren vervaardigd door
S. J. Bienks, geboren te Hallum in Friesland, een man
die het mechanisch genie, dat aan het Friesche volkskarakter
eigen is, in hooge mate bezat, en, even als zoovelen onder
zijne stamgenooten (4), zonder eenig eigenlijk onderrigt in de
(1) Even als Barker het teleskoop van Gregory zich bij zijn mikros-
koop tot voorbeeld had gesteld, zoo vinden wij in dat van Smith de
inrigting van het teleskoop yan Cassegrain terug.
(2) Treatise on the microscope. 1832. p. 88,
(3) Ook B, Martin schijnt zich met het vervaardigen van katadioptri-
sche mikroskopen te hebben bezig gehouden, want van hem bestaat eene
verhandeling: On the use of the reflecting telescope as an universal per-
spective for viewing every sort of objects, voorkomende in zijne Optical
Essays, die in 1770 verschenen zijn, Ik ken deze niet, en in zijne in
1759 uitgekomen tweede uitgave der Philosophia Brittannica, p. 49,
worden alleen de vroeger bekende inrigtingen van Newton en Smith
vermeld. Te oordeelen echter naar den titel van bovengenoemde verhande-
ling, schijnt Martin alleen op het oog gehad te hebben een katadioptrisch
werktuig, dat zoowel als teleskoop als ook alt mikroskoop kon gebruikt
worden, op eene dergehjke wijze als zijne polydynamische mikroskopen.
(4) Ik ben de mededeeling aangaande de mikroskopen van Rienks
verschuldigd aan den heer J. J. Bruins ma te Leeuwarden, die mij te
gelijker tijd nog de namen heeft opgegeven van eenige andere Friezen ,
die, even als Rienks antodidakten, zich op de vervaardiging van mi-
kroskopen hebben toegelegd, als: Roelof H. Hora mem a tc St, Anna
298 HET KATADIOPTIUSCH MIKROSKOOP.
natuur- noch werktuigkunde genoten te hebben, zich, iu
vereeniging met eenen anderen Fries Roelofs, heeft toe-
gelegd op de vervaardiging van verschillende optische werk-
tuigen, inzonderheid van spiegelteleskopen, waaronder twee
van dertien voeten lengte, welke, ofschoon door latere werk-
tuigen overtroffen, toch in 182S toen zij op de tentoonstel-
ling van nationale nijverheid te Haarlem prijkten, aan hunne
vervaardigers eenen welverdienden roem deden verwerven.
Op eene in 1844 te Leeuwarden gehouden tentoonstelling
van Friesche nijverheid bevonden zich, behalve eenige diop-
trische mikroskopen, ook vier katadioptrische mikroskopen
door Rienks vervaardigd. De commissie ter beoordeeling
zeide er van in haar verslag: »bij een schoon en helder
licht veroorlooven zij de toepassing eener sterke vergrooting,
en voor ondoorschijnende voorwerpen gelooven wij niet, dat
deze mikroskopen ligt door anderen zullen overtroffen wor-
den." Zij beroept zich hierbij op eene vergelijking met eeu
aplanatisch mikroskoop door Chevalier in 1829 gemaakt.
Voor doorschijnende voorwerpen, gaf zij de voorkeur aan dit
Parochie j Worp van Peyma, vroeger landbouwer te Tenaard, thans
kolonist in Noord - Amerika; Arjen Roelofs Roelofs te Hijum ;
Hinze Beuts Gelder, molenaar te Beetgumer-molen. Deze namen
mogen voldoende zijn ter regtvaardigmg van het in den tekst gezegde be-
treffende de eigendommehjke geschiktheid en lust tot het daarstellen van
physische instrumenten, die het friesche volkskarakter kenmerken, een ka-
raktertrek, waarvoor overigens nog eene menigte andere bewijzen zouden
kunnen worden bijgpbragt. Wanneer ik onder het schrijven van dit werk
dikwerf den stillen wensch heb gekoesterd, dat onze landgenooten den
vroegeren roem wederom mogten handhaven in de kunst der vervaardi-
ging van het door een' hunner uitgevonden werktuig, dan, ik beken het
hier gaarne, hebben mijne gedachten zich daarbij doorgaans naar het
Woorden van ons vaderland gewend, en werd tevens de hoop in mij le-
vendig, dat deze bladen to eeniger tijd in handen van eenen dier in stille
met volhardende vlyt voortarbeidende Friezen geraken , en hem welligt
ten wegwijzer wordeu zullen,
AMICI. • 290
laatste; maar voor ondoorscliijncDde voorwerpen, bij opvallend
licht gezien, bleken daarentegen de spiegelraikroskopen van
Rienks de voorkeur te verdienen.
428. De moeijelijkheid echtcr, om katadioptrische mikros-
kopen te vervaardigen en den glans der spiegels ongeschon-
den le bewaren, schijnt de oorzaak geweest te zijn, dat hun
gebruik nimmer algemeen is geworden. Toen echler dc
pogingen, om achromatische dioptrische mikroskopen tot stand
te brengen, aanvankelijk schenen schipbreuk te zullen lijden,
ondernam ook Amici (1) de vervaardiging van katadioptrische
' mikroskopen, welke gedurende verscheidene jaren eene regt-
matige beroemdheid genoten.
In het P" Deel bl. 238 (2) is dit mikroskoop reeds van
uit een theoretisch gezigtspunt beschouwd; wij willen het
hier beschrijven, zoo als het door Amici vervaardigd is.
Het is afgebeeld in Pl. X fig. 3; ah is de mikroskoopbuis;
in a bevindt zich een elliptische holle metalen spiegel, in b
het oculair. De lengte der buis is 12 E. duimen, haar door-
meter en tevens die van den spiegel bedraagt 1,1 E. duim.
De afstand van het digstbij zijnde brandpunt is 2,6 duim,
van het verst verwijderde 12 duim. De ellips, waarvan de
spiegel een deel uitmaakt, heeft derhalve de volgende af-
metingen :
(1) Memoria di Microscopi catadiottriei, Modena 1818. Vergelijk
Gilbert's Jnn. 1820. LXVI. p. 253; Ann. de Chem. et do Phys. 1821.
XVII, en Giovanni Santini, I. c. II. p. 197.
(2) Aldaar is eene misstelling ingeslopen, welke ik hier verbeter. Het
kleine spiegeltje bevindt zich namelijk niet juist in hel brandpunt des
grooten , maar zooveel nader bij dezen, dat de afstand daarvan, vermeer-
derd met den afstand van het voorwerp , gelijk is aan den brandpuntsaf-
stand.
500 HET KATADIOPTRISCH MIKROSKOOP.
de halve groote as . . . 7,500 E. duim.
" » kleine » . . . 4,274 » »
» excenticiteit bedraagt 0,644 » »
- Aan het in de buis geplaatste stijltje e is een eirond spie-
geltje bevestigd, onder eenen hoek van 4b"; dit spiegeltje
is de schuinsche doorsnede van éen metalen cylindertje van
i duim in doormeter. Deszelfs afstand van het midden van
den grooten spiegel is 1,5 duim. De buis heeft vlak onder
den kleinen spiegel eene opening d, om de lichtstralen te
ontvangen van het in o op de voorwerptafel geplaatst voor-
werp; deze voorwerptafel wordt door middel van een rond-
selwerk met den geranden knop r op en neder bewogen langs-
den vierkanten stam, waarop de mikroskoopbuis rust. De
gewone afstand, waarop de voorwerpen van de opening d
moeten gebragt worden, bedraagt iets minder dan een duim.
Voor de verlichting met doorvallend licht dient een holle
glazen spiegel s, voor opvallend licht de lens of een
klein hol spiegeltje (in de figuur niet afgebeeld) hetwelk aan
het benedengedeelte f van de schroef v wordt geschroefd, en
waarin eene opening is voor de lichtstralen, die, van de voorwer-
pen komende, door de opening d de buis binnentreden. De ver-
schillende vergrootingen worden verkregen door verwisseling der
oculairen; de sterkste dier vergrootingen bedraagt 1000 malen.
De helderheid en scherpte van dit mikroskoop moet zeer
groot geweest zijn, vooral in vergelijking met die der toen-
malige zamengestelde dioptrische mikroskopen. Doch, daar
de deugd van zulk een katadioptrisch mikroskoop geheel be-
rust op den naauwkeurigen elliptischen vorm des spiegels,
zoo kan het niet verwonderen, dat anderen, die later dit
mikroskoop namaakten, niet altijd even gelukkig slaagden
als Amici. Daartoe behoort Ch.^ Chevalier, die vroeger
CHEVALIER. CÜÏIIBERT. PRITCHARD. 501
bij zijne groote horizontale mikroskopen (z. Pl. V. fig. 5)
ook de buis van een geheel naar bet Amicisch model ver-
vaardigd katadioptrisch mikroskoop voegde, hetwelk dan bij b'
op den stam werd vastgezet, nadat de buis van het dioptrisch
mikroskoop verwijderd was. Een in 1829 door hem ver-
vaardigd werktuig van dien aard bleek mij echter zeer ge-
brekkig te zijn, zoodat bet de meeste proefvoorwerpen wei-
nig beter vertoonde dan een zamengesteid dioptrisch mikros-
koop met gewone niet achromatische objectieven.
Intusschen lieeft later Cuthbert in Engeland bewezen,
dat het niet alleen mogelijk was Amici op zijde te streven,
'maar ook te overtrefTen. Op een tijdstip (1857), toen het
zamengesteid dioptrisch mikroskoop, door de aplanatische ob-
jectiefstelsels, reeds tot eenen hoogen trap van volkomenheid
was geraakt, beschreef Goring (1), onder den naam van
Amician Reflecting Engiscopo., een werktuig, dat ouder
zijne leiding door Pritchard vervaardigd was, maar waarbij
verscheidene metalen objectiefspiegeltjes behoorden, welke
door Cuthbert, die zich lang had bezig gehouden met
de vervaardiging van Gregoriaansche tcleskopen, geslepen
werden, liet hoofdpunt, waarin zich dit katadioptrisch mi-
kroskoop onderscheidde van bet oorspronkelijk door Amici
vervaardigde, bestond daarin, dat het katoptrische objec-
tief kon verwisseld worden met andere van verschillen-
den brandpuntsafstand, geheel op de wijze der dioptrische
objectieven. Bovendien sleep Cuthbert elliptische spiegel-
tjes van merkelijk korteren brandpuntsafstand en grooteren
openingshoek dan Amici gedaan had, gelijk blijkt uit het
volgende tafeltje der katoptrische objectieven, welke bij dit
mikroskoop behoorden:
(t) Micrographia , p. 1 et teq.
-ocr page 318-302 HET KATADIOPTRISCH MIKROSKOOP.
Brandpuntsafstand. |
Openingshoek. | |||||
N". |
1. |
2 E. |
duim. |
(30,8 millim.) | ||
B |
2. |
1 » |
0 |
(23,4 |
» ) | |
» |
3. |
0,8 » |
u |
(20,3 |
'' ) | |
» |
4. |
0,3 » |
» |
( 7,6 |
» ) |
36i°. |
>1 |
3. |
0,4 » |
» |
(10,2 |
>' ) | |
» |
6. |
0,3 »> |
» |
( 7,6 |
» ) |
55°. |
Eene afbeelding van zulk een katoptrisch objectief, volgens
de werkelijke grootte, wordt gezien in Pl. X fig. 12. Bij c
bevindt zich de elliptische spiegel, bij d het kleinere vlakke
spiegeltje, f is de opening daaronder. De naauwere buis,
die de beide spiegels bevat, is geschroefd aan eene wijdere,
welke op hare beurt aan het uiteinde der mikroskoopbuis
(zie de veel verkleinde afbeelding in Pl. X fig. 9) bevestigd
wordt. Wanneer het objectief buiten gebruik is, dan wordt
de eene buis, waarvan de rand bij h gezien wordt, uitge-
trokken, zoodat het buisgedeelte e over de opening f komt
ter beschutting der spiegels.
De mikroskoopbuis rust op eene ronde zuil, waarop eene
scharnier a aan den top gelegenheid geeft tot verandering
der helling. Langs de driekante staaf p schuift de spiegel
en de voorwerptafel op en neder, terwijl voor de fijne in-
stelling der laatste de schroef k dient. Bij ditzelfde gestel
voegde Pritchard ook aplanatische objectiefstelsels met een
daarboven geplaatst regthoekig prisma, die op dezelfde wijze
als de katoptrische objectieven werden gebruikt, zoodat het
geheel derhalve zoowel een zamengesteld dioptrisch als een
katadioptrisch mikroskoop daarstelde.
Dit werktuig staat op dc prijscourant van Pritchard ge-
quoteerd voor dC 18 tot 33 (/216 —420). Met het
volledige stel katadioptrische objectieven, zooals boven is op-
CllTHBERT. PRITCHARD. POTT. TULLEY. 305
gegeven, was het echter reeds in 1857 niet meer te beko-
men, daar Cuthbert, de eenige die tot hiertoe elliptische
spiegeltjes van zoo korten brandpuntsafstand vervaardigd
heeft, ten gevolge eener verzwakking van het gezigtsvermo-
gen, daartoe buiten staat was geraakt. Wat het optisch ver-
mogen van dit katadioptrisch mikroskoop betreft, zoo deelt
Goring mede (1), dat hij, met een katadioptrisch objectief
van 55° opening en 0,5 d. brandpuntsafstand, al de ver-
schillende soorten van streepjes op de schubbetjes van Pie-
ris brassicae met groote duidelijkheid kon zien.
Ook heeft Goring doen opmerken, dat men door eene
opening in den elliptischen spiegel te maken, en daarin een
zamengesteld dioptrisch inikroskoop van geringe vergrooting tc
plaatsen, dit als zoeker zoude kunnen gebruiken, ten einde
de voorwerpen in bet midden van het gezigtsveld te brengen.
429. Nog een groot aantal andere katadioptrische mikros-
kopen zijn in de laatste twintig jaren hetzij vervaardigd of
alleen voorgeslagen. Ik zal dezelve hier achtereenvolgens ver-
melden , voor zoover zij ter mijner kennis zijn gekomen.
In 1832 beschreef Pott (2) eeu zoodanig werktuig, het-
welk van de vorigen daarin afweek, dat (z. Pl. X fig. 7) de
voorwerpen in de buis zelve (bij a) geplaatst werden. Ei-
genlijk is deze inrigting dus dezelfde als die, welke oorspron-
kelijk door Newton was voorgeslagen, alleenlijk in zooverre
gewijzigd en verbeterd, dat hier de lens l voor de verlich-
ting met opvallend licht was aangebragt, terwijl de lens r
en het platte spiegeltje s voor de verlichting van doorschij-
(1) Micrographia, p. 103.
(2) Edinburgh Journal of Science, 1832 K®. II. p. 61.
-ocr page 320-HET KATADIOPTRISCH MIKROSKOOP.
nende voorwerpen dienden. Later heeft Pott (1) den spie-
gel ook elliptisch gemaakt, en de wijze beschreven, waarop
hij er dien vorm aan gegeven heeft, Brewster (2) roemt
dit mikroskoop als bezittende buitengemeen veel helderheid
en scherpte. De moeijelijkhcid echter om de voorwerpen,
die zullen worden waargenomen, binnen in de buis te bren-
gen, zal het praktisch gebruik van zulk een katadioptrisch
mikroskoop wel altijdj zeer beperken.
Ook William Tulley, wien wij reeds vroeger (bl, 176)
vermeld hebben als dengenen, die het eerst achromatische
objectieven in Engeland heeft vervaardigd, heeft verschil-
lende soorten vau katadioptrische mikroskopen uitgedacht,
welke door Goring zijn beschreven (5). Afbeeldingen der
doorsneden van dat gedeelte der buis, waarin de spiegels
bevat zijn, ziet, men in Pl. X fig. 4, 3 en 6, De daarbij
te bezigen ocülairen zijn op de gewone wijze zamengesteid.
Het eerste (fig, 4) komt nagenoeg overeen met het zoo-
even beschreven werktuig van Pott. A is de elliptische
spiegel, iu e bevindt zich het voorwerp, in a een klein vlak
spiegeltje voor de verlichting van hetzelve.
Het tweede (fig, 3) heeft eenen spiegel, met eene opening
in het midden, even als die van een Gregoriaansch teles-
koop, Hierdoor valt het licht regtstreeks op het in a ge-
plaatste voorwerp. Het is dus alleen geschikt voor het zien
van voorwerpen bij opvallend licht, ofschoon het niet moei-
jelijk zoude wezen deze inrigting met de vorige te verbin-
den en haar ook voor de waarneming van doorschijnende
(1) Ed. Journ. W». XII. p. 228.
(2) Treatiso, p, 82.
(3) ßlicrographia f p. 40.
-ocr page 321-TÜKLEÏ. HREWSTEU.
voorwerpen geschikt te maken. Opmerking verdient het ech-
ter dat dit mikroskoop het eenige is, waarbij men voor-
werpen met eenen daarop loodregt vallenden bundel van pa-
ralelle stralen kan verlichten, terwijl bij alle andere verlich-
tingswijzen van ondoorschijnende voorwerpen de stralen in eene
schuinsche of convergerende rigting daarop geworpen worden,
en ofschoon deze voorzeker, uithoofde der daardoor ontstaande
schaduwen, in de meeste gevallen de voorkeur verdient, zoo
is het echter waarschijnlijk, dat zich sommige bijzonderheden
juist bij zulk loodregt paralel licht het best zullen vertoonen.
Beide deze vormen van het katadioptrisch mikroskoop heb-
ben echter het nadeel, dat het voorwerp binnen iu de buis
geplaatst is. Beter daarom is de derde mede door Tulley
uitgevoerde inrigting, in lig. 6 afgebeeld. Het voorwerp be-
vindt zich in v buiten de buis, en zendt zijne lichtstralen
naar den elliptischen hollen spiegel a; deze kaatst ze terug naar
den eironden vlakken spiegel b, welke eene opening heeft ter
doorlating van de stralen, die van het voorwerp komen, en
hen onder eenen hoek van 43° naar het oculair terug-
kaatst, Hoewel beter dan de vorige, doet deze inrigting
echter voor de Amicische onder, daar het katoptrisch ob-
jectief hier moeijelijk van zulk eenen korten brandpuntsaf-
stand kan vervaardigd worden, als daarbij mogelijk is.
Door Brewster (1) zijn tweederlei katadioptrische mi-
kroskopen voorgesteld, doch, voor zoover jnij bekend is,
nimmer werkelijk uitgevoerd.
Het eerste (z. Pl. X fig. 8) is slechts eene wijziging van
dat van Amici, daarin bestaande, dat, in slede van het
sÉk
(1) Treatise, p. 91-93.
ni. 20
-ocr page 322-06 HET KATADIOPTRISCH MIKROSKOOP.
vlakke spiegellje, een klein achromatisch prismain de buij
wordt geplaatst, waardoor de van het voorwerp komende
stralen op den spiegel r worden overgebragt, terwijl het
voorwerp zejf op eene schuins staande onderlaag a wordt
gelegd, om beter het licht te kunnen opvangen.
Meer beloovend is echter de tweede door Brewster voor-
gestelde inrigting, afgebeeld in Pl. X fig. 11. In a is een
doorboorde elliptische holle spiegel, in h een klein vlak spie-
geltje. Dit ontvangt het eerst de stralen van het'voorwerp c,
en kaatst deze terug naar den elliptischen spiegel a, welke
in het verste brandpunt p het beeld vormt, dat dan door
het oculair mn verder vergroot wordt. Daar het mikroskoop
vertikaal staat, zoo geschiedt de verlichting van doorschij-
nende voorwerpen op de gewone wijze door eenen spiegel,
terwijl een klein hol spiegeltje k voor de verlichting van on-
doorschijnende voorwerpen dient. Het gedeelte hak is der-
halve een katoptrisch objectief, dat afwisselend met andere
en ook dioptrische objectieven kan gebruikt worden, en in-
derdaad schijnt deze inrigting onder de velen, die zijn uit-
gedacht, de meeste voordeelen in zich te vereenigen. j
Eindelijk heeft in Engeland nog voor eenige jaren Gu-
thrie (1) eene wigziging van het Amicisch mikroskoop
voorgeslagen, die echter niet zeer veel schijnt te verschillen
van die, welke reeds Pott en Tulley daarin hadden ge-
maakt. Hij heeft namelijk mede het vlakke spiegeltje ver-
wijderd , en liet voorwerp in de buis geplaatst, doch daarbij
het gedeelte der buis, dat zich nabij den spiegel be-
vindt, weggenomen, en daarvoor drie zuiltjes in de plaats
gesteld, aan een van welke de voorwerpplaat is bevestigd,
(1) Microscofic Jcurnal 1841. I, p. 15.
-ocr page 323-GUTHRIE. CAVALLERl. RARNABITA. 307
die door eene schroef naderbij of verder van den spiegel
kan gebragt worden.
430. In Italië hebben zich na Amici nog anderen op
de vervaardiging van katadioptrische mikroskopen toegelegd,
namelijk Cavalleri (1) en Barnabita (2). Uit de beschrij-
ving hunner werktuigen schijnt echter te blijken, dat óf
beiden schier te gelijker tijd op hetzelfde denkbeeld zijn ge-
komen, óf, hetgeen waarschijnlijker is, dat de laalste het
voorbeeld des eersten met eenige wijzigingen gevolgd heeft.
Hoe dit zij, zie hier de beschrijving hunner werktuigen,
van welke zij echter geene afbeeldingen hebben gegeven.
Dat van Cavalleri, hoogleeraar te Monza, bestaat uit
eenen vertikalen glascylinder van 9"' (bijna 2 centim.) in
doormeter. De onderste naar het voorwerp toegekeerde en
daarvan T" verwijderde basis des cylinders is buitenwaarts hol,
en bestaat uit eene sphaerische holte (calotta) in het mid-
den, welke omgeven is van eene andere sphaerische opper-
vlakte van geringere kromming, welke, even als de eersle,
haar middelpunt in de as des cylinders heeft liggen. De
bovenste oppervlakte van dezen wordt door twee overeen-
komstige gedeelten gevormd; eene in het midden gelegen
*
holte van zwakke kromming is namelijk omgeven van eene
bolle vlakte. De holte aan de basis en hel bolle gedeelte der
bovenvlakte zijn met bladtin verfolied, ?oodal de eerste eenen
bollen, het laatste eenen hollen spiegel daarstelt.
(1) M oh I's Micrographie p, 248, overgenomen uit Atti della scsta
reunione degli scienziati italiani 1845, p. 42,
(2) Notizen aus dem Gebiete der Natur- und Heilkunde, 3" Reite,
1347, No.,7, s, 103; overgenomen uit het Giornale dell' J, R. instituto
lombardi e bibliotena .italiana, fase, 36.
508 HET KATADIOl'TUISCH MIKROSKOOP.
De vervaardiger zelf heeft doen opmerken, dat zijn mi-
kroskoop niets anders is, dan een naar kleinen maatstaf
uitgevoerde Cassegrainsche verrekijker. Hij kan het van
eene lengte van 4 duim maken, en daarbij nog eene sterke
vergrooting verkrijgen. Een van bet voorwerp uitgaande licht-
straal beschrijft binnen in het glas eenen uit drie regte lij-
nen bestaande gebroken weg, en ondergaat bij de in- cn
uittreding geene merkelijke breking, door dat hij in beide
gevallen oppervlakten treft, waarop hij nagenoeg loodregt valt.
In de hoofdzaken stemt de beschrijving, welke Barnabita
van zijn mikroskoop heeft gegeven, hiermede overeen. Ook
dit beslaat uit een cylindrisch stuk glas, waarvan de naar
het voorwerp toegekeerde grondvlakte hol is, met eene krom-
ming welke afhangt van den afsland des voorwerps. In het
midden bevindt zich eene kleine diepere holte, waarvan de
kromming door berekening bepaald wordt, en welke met
spiegelfolie bekleed is. Het boveneinde van den cylinder is
bol en desgelijks verfolied; ook hier moet de kromming door
rekening gevonden worden. In het midden dezer opper-
vlakte is eene kleine niet verfoliede holte, waarvan de krom-
ming bepaald wordt door den afsland van het beeld van dat-
gene, hetwelk gevormd wordt door de stralen, die van ^en on-
dersten kleinen spiegel bovenwaarts teruggekaatst worden. Het
gevormde beeld wordt vervolgens op de gewone wijze, door
een oculair uit twee glazen beslaande, verder vergroot gezien.
Uit deze laatsle regelen der beschrijving blijkt het eenige
ondersclieid tusschen de beide mikroskopen. Cavalleri bezigt
namelijk zijnen glascylinder met deszelfs twee spiegelende op-
pervlakten, op de wijze van een enkelvoudig mikroskoop. Bar-
nabita daarentegen heeft er een katadioptrisch objectief in
een zamengesteid mikroskoop van gemaakt. Ook is het blijk-
, C.VVA1,LERI. ISAKNABIÏA. DOPPJ.EU. oOt)
baar, dat het met voordeel van eene veel geringere grootte
kan vervaardigd worden, dan Cavalleri zulks heeft gedaan.
De weg der stralen iu zulk een katadioptrisch objectief is
dan de volgende. Het voorwerp, door eenen spiegel op de
gewone wijze verlicht, werpt zijne stralen ongebroken door de
benedenste holle vlakte op de bovenste bolle; hier worden zij
teruggekaatst, zoodat zij op den kleinen bollen spiegel der
onderste oppervlakte vallen, vandaar weder door het holle
gedeelte der bovenvlakte ongebroken opwaarts gaan, en daar-
boven dan het vergroote beeld vormen.
Het denkbeeld, dat aan deze inrigting van het katadiop-
trisch mikroskoop tot grondslag ligt, is voorzeker vernuftig te
noemen, en een hoofdvoordeel vau katoptrische objectieven
van dit maaksel zoude welligt daarin bestaan, dat zij van
zeer geringe afmetingen, en gevolglijk met een aanzienlijk
vergrootend vermogen, kunnen vervaardigd worden. Echter
is het te betwijfelen, of zij wel immer ingang zullen vinden,
uithoofde der groote moeijelijkheid, welke schier aan onmo-
gelijkheid grenst, om aau de holle en bolle glasoppervlakten,
die hier voor spiegels moeten'dienen, eene elliptische krom-
ming te geven, zonder welke echter aan geene voldoende
verbetering der sphaerische aberratie te denken is.
431. Ten slotte moet ik hier nog gewag maken van eenen
voorslag van Doppler (1), waarover reeds vroeger (1'" Deel
§ 471) gesproken is, voor zoo ver de theoretische gronden
betreft, waarop die voorslag berust. Doppler namelijk meent
uit zijne beschouwingen te moeten afleiden, dat niet een
(1) Christian Doppler, üeber eine wesentliche Verhesserunff der
hatadioptrisghen Mikroskope, Prag. 184,5.
310 llliï KATADIOPTRISCH MIKROSKOOP. *
der schcdelgedeelten, maar een ander lusscbenliggend deel
van de oppervlakte eener ellipsoïde, de meest geschikte krom-
ming bezit voor den spiegel van een katadioptrisch mikros-
koop , eo gaat zelfs zoover van te gelooven, dat hierdoor
een beeld zoude gevormd worden zoo scherp en zuiver,
zoo volkomen vrij van alle aberratiën, dat hij in goeden ernst
het voorstel doet, om een geheel huis opzettelijk voor zulk
een mikroskoop te bouwen, en daarvan ook eene afbeelding
in doorsnede heeft gegeven. Daaruit blijkt, dat dit huis
zoude bestaan uit twee verdièpingen. In een vertrek, aan
het einde der benedenverdieping, hevindt zich de voorwerp-
tafel, waarop de voorwerpen verlicht worden door middel
eener zeer groote lens, die het licht concentreert eener hy-
droöxygeengasvlam op kalk. Een laboratorium ter bereiding
der gazen wordt naast het voorwerptafel - vertrek gezien.
In de zoldering van dit laatste is eene opening, waardoor
de stralen van het voorwerp vallen op den schuins geplaats-
ten elliptischen spiegel, die zich derhalve op de tweede
verdieping en wel aan het uiteinde eener lange gang be-
vindt. Deze gang vertegenwoordigt hier de mikroskoopbuis;
aan haar ander uiteinde is namelijk het oculair geplaatst,
waardoor - D o p p 1 e r de voorwerpen 20000 malen vergroot
wil zien.
Het zal wel niet noodig zijn over het al of niet uit-
voerbare van zulk eenen voorslag hier iets te zeggen. Had
Doppler bij zijné theoretische kundigheden een weinig
praktische kennis van het mikroskoop bezeten, zijn plan,
vergezeld van eene oproeping aan de duitsche vorsten, tot
oprigting van' zulk een reusachtig katadioptrisch mikroskoop,
zoude wel achterwege zijn gebleven. -
TERUGBLIK. 3H
432. Uit het in dit iioöfdstuk behandelde blijkt, dat toén
velerlei en ten deele zeer nileenkopende pogingen heeft in
het werk gesteld, ten einde zich de eigeösehappen van den
hollen spiegel-ten nutte te maken, door dezen'als katoptrisch
objectief té gebruiken, en dat sommigen zelfs in den aller-
laatsten tijd, nu het dioptrisch objectief tot zoo hoogen
graad van volkomenheid is gebragt, den moed niet hebben
opgegeven, om dit door het eerste te vervangen. De voor-
en nadeelen van beide soorten van objectieven zijn reeds in
het I"® Deel § 173, op gronden aan de theorie en aan de
ervaring ontleend, uiteengezet, en daaruit het besluit afge-
leid, dat bet niet waarscbynlijk is, dat de dioptrische mikros-
kopen althans vooreerst door de katadioptrische zullen worden
verdrongen. Bij de aldaar aangevoerde gronden voor dit
gevoelen, voeg ik alleen nog de volgende. De sphaerische
aberratie is in het beeld, gevormd door eenen volmaakt
elliptischen spiegel, wel is waar, geheel opgeheven, doch het
spreekt van zelf, dat dit, ofschoon in theorie waar, praktisch
slechts bij benadering mogelijk is. Werktuigen, die met
eenige zekerheid den werkman in staat stellen aan de
kleine spiegeltjes, die hier gevorderd worden, eene vasle
kromming le geven, beslaan er niet, en het is niet waar-
schijnlijk dal deze, zelfs wanneer zij uitgedacht werden,
hier immer aanwendbaar zullen zijn. Alles komt derhalve
aan op het geduld en de handigheid des vervaardigers; men
kan er zelfs bijvoegen: op het toeval, dat hem gunstig of
ongunstig kan wezen. Anders is het met de dioptrische
objectieven, zoo als deze thans vervaardigd worden. Ook
hier heeft de maker het, wel is waar, slechts tol op eene
zekere hoogte in zijne magt de aberratiën in de enkele dub-
belienzen te verbeteren; doch, dit gedaan zijnde, vereenigt
HET KATAOlOPTniSüU MIKROSKOOP.
512
hij twee, drie of zelfs vier dier zelfde nog gebrekkig verbeterde
dubbellenzen tot een stelsel; hij wijzigt dan hunnen onder-
iingen afstand zoolang, totdat zij blijken te zamen een scherp
en zuiver beeld te geven, en het dioptrisch objectief is ge-
reed, voorzeker binnen een veel korter gemiddeld tijdsbestek
dan het mogelijk is een katadioptrisch objectief daar te stel-
len, van gelijke betrekkelijke volkomenheid. Hier komt nog
bij, dat men niet verwachten kan immer katoptrische objec-
tieven tot stand te brengen, van zoo korten brandpuntsaf-
stand en zoo grooten openingshoek, als bet thans gelukt is
aan de aplanatische lenzenstelsels te geven. Het meest ver-
grootende door Cuthbert vervaardigde spiegeltje had eenen
brandpuntsafstand van 7,6 millim. en eene openingshoek van
SS° , terwijl men thans lenzenstelsels daarstelt, waarvan de
brandpuntsafstand vier tot vijf malen kleiner, en de ope-
ningshoek meer dan dubbel zoo groot is.
DE BEEIDMIKUOSKOPEN.
453. Wij hebben reeds meermalen gelegenheid gehad
eenige algemeen verspreide dwalingen omlrent de geschie-
denis der mikroskopische werktuigen aan le loonen. Zoo
zagen wij b. v.: hoe eene verkeerde vertaling oorzaak ge-
weest is, dat aan het eerste mikroskoop van Hans eu Za-
charias Janssen eene monsterachtige lengte werd toege-
schreven (bl. 119),— hoe de door Leeuwenhoek uitgedachte
holle spiegeltjes voor de verlichting van ondoorschijnende
voorwerpen ten onregte als eene uitvinding van Lieberkühn
worden opgegeven (bl. 44), —verders dat Frauenhofer, die
algemeen als de eersle vervaardiger van achromatische ob-
jectieven voor mikroskopen beschouwd wordt, door twee onzer
landgenooten hierin was voorgegaan, van welken althans de
een eene beschrijving van zijn mikroskoop had doen druk-
ken (bl. 170).
Nergens echler is de dwaling grooter, dan ten aanzien
van den eersten uitvindei van het zonmikroskoop. Alle nieu-
were buitenlandsche schrijvers hebben Baker nageschreven,
die aan Lieberkühn de eigenlijke uitvinding van dit werk-
tuig en aan Cu ff deszelfs verbetering door toevoeging van
den spiegel toeschrijft. Dit zoude plaats gehad hebben in
1738. Wij zullen echter zien, dat hel zonmikroskoop voorzien
314 DE BEELDJJIIKIIOSKOPEN.
van eenen spiegel, reeds veel vroeger bekend en beschre-
ven was.
434. De eigenlijke geschiedenis van dit werktuig begint
met de uitvinding van den toverlantaarn. Er zijn er (1),
die meenen, dat reeds Porta eenen wenk nopens de za-
menstelling van dit werktuig zoude gegeven hebben; doch
zekerder is het, dat hetzelve het eerst werkelijk beschreven is
door Kircber in zijne Ars magna lucis et umbrae, waar-
van de eerste uitgave in 164G verscheen. Reeds toen ook was
Kircher op het denkbeeld gekomen, om, in plaats eener lanap,
het licht der zon, opgevangen door eenen metalen spiegel, té
bezigen (2). Op de oppervlakte van dezeu spiegel werden tér-
(1) Encycl. Britt, ed. 6. XIV. p. 17^3. Iri de Magia natm'alis van
Porta i» iiiets te vinden, dat dit aanduidt. Het boek van denzelfden
scbrijver: Do refractione optica 1583, heb ik niet kunnen naslaan, doch
daar Libri, die êfndérs nergens verzuimt de ontdekkingen zijner landge-
nooten op den voorgrond te stellen, er geheel dveïr zwijgt, zoo meen ik
het er voor te moeten houden, dat deze meening ongegrond is.
(2) Jrs magna lucis et umhrae. ed. alt. Amstelodami 1671, p, 768,
793 en 794. Ofschoon ik alleen de 2'^' uitgave heb kunnen raadplegen,
zoo bhjkt echter uit het op p. 768 door Kircher aangemerkte, dat hij
reeds tijdens de eerste uitgave van zijn werk van dezelfde middelen ge-
bruik maakte. Wilde [Gescliichté der Optik. I, p. 294) betwijfelt of
Kircher wel de uitvinder van den tooverlantaarn is, omdat Dechales
{Mundus mathematicus, ed. altera 1690. III. p. 696) berigt, dat een Deen
hem reeds in 1665 eenen toverlantaarn met twee bolle glazen vertoond
had, terwijl Kircher den zijnen eerst in de 2^» liitgave zijner .r^r^ magna
lucis et umbrae in 1671 uitgekomen, maar niet in die van 1646 zoude
beschreven hebbeti. Wii zegt echter Kircher uitdrukkelijk (p. 768 der
2^® uitgave), dat hij deiï tooverlantaarn reeds in de vroegere uitgave be-
schreven heeft, maar voegt er tevens bij, dat Thomas Walgenstein
eéri Deen dezen riaderhand verbeterd heeft, schoon het moeijelijk is uit
agne woorden op te maken, waarin de verbetering eigenlijk heeft bestaan.
Voorloopig, totdat ik gelegenheid zal gehad hebben de uitgave vau 1646
ie raadplegen, of het daar over dit onderwerp opgeteekende naauwkeuriger
elders vermeld vind, meen ik dus Kircher als den uitvinder te moeten
DE TOVERLANTAARN. KIRtUER. ol5
schillende zaken geschilderd, welke zich dan, nadat de licht-
stralen door eene bolle lens in eene donkere kamer waren
getreden, op de tegenovergestelde muur vergroot vertoonden.
Zelfs bezigde hij daartoe levende insekten, die hij op den
vooraf met honig bestreken spiegel plaatste^ ten einde hunne
bewegingen daardoor te vertragen, of hij stak eene vlieg of
ander insekt aan eene riaald, en hield dan achter den spie-
gel eene magneet, die hij heen en weder bewoog, om aldus
de beweging van het dier na te bootsen. Uit de door hem
gegevén afbeelding blijkt, dat zijn toestel bestond uit eene
horizontaal geplaatste plank, aan welker eene uiteinde zich
de spiegel bevond, die om eefte as kon bewogen worden,
terwijl de lens op den vereischten afstand kon worden ge-
steld, door middel eener overlangsche groeve in dezelfde
plank, waarin de beugel, die de lens droeg, op en neder
kon geschoven worden. Deze toestel werd dan gehouden
voor eene opening der donker gemaakte kamer, en de spie-
gel zoo gerigt, dat de zonnestralen door de lens cn de
opening vielen. Hoe onvolkomen deze toestel ook was, zoo
is het echter duidelijk, dat hij het zonmikroskoop in deszelfs
allereenvoudigsten vorm daarstelde, en dat er niet veel na-
denken toe vereischt werd, om hem aanmerkelijk te verbeteren.
Werkelijk is dit ook weinige jaren later geschied. In het
meer gemelde werk van Zahn, in 1687 uitgekomen, lezen
wij vooreerst: dat de tooverlantaarn, als zijnde een waar mi-
blijvea aanmerken. Nog door eenen anderen wordt aan Kircher de e^
der uitvinding betwist, Kolhans namelijk schrijft ia zijne Nemrfun-
dene mathematische und optische Curiositüten, in 1676 le Leipzig ge-
drukt (p. 318), de uitvinding toe aan den Heurenberger J. F. Grindl,
over wiens op eene bijzondere wijze ingerigt zamengesteid tnikrotkoop wg
vroeger (z. bl. 127) gehandeld hebben. Het schijnt echter, dat deze getui-
genis van te late dagtcekening is, om in aanmerking te komen.
310 I bE BEELDMIKROSKOPEN.
kroskoop (1), ook kau gebruikt worden, om kleine insekten
en in bet water levende diertjes vergroot voor te stellen,
maar ten tweede dat men in stede van lamplicht ook het
zonlicht tot verlichting der voorwerpen kan doen strekken,
en dat men, ten einde dit gemakkelijker op te vangen
(1) Oculus artificialis Fund. III. p. 255. » Cum in Lucernu megalo-
graphica veri microscopii Speciem lialcamus, in qua ctiam minima
rcposita, plurimum tumcn aucta in trajecta imagine rcpracsentari poS'
sunt, haud aliter imagines ohjectorum minutorum adhihitis aliis mi-
croscopiis in oculum trajectae mulio majcres ipsis oljectis depingi so-
lent, sic etiam in Lucerna magica, si mimdissima animalcula in loco
vitri plani reponantur, eadem mirifice aucta in pariete vel quocunque
piano deulbato repraesentari, poterunt." Tervolgens beschrijft hij de
wijze hoe dit geschieden moet, door middel van twee plaatjes van glas
of van mica, die door eenen ring van elkander gescheiden worden gehou-
den, en gaat daarna op dc volgende wijze vooit: » Cum solis radii idem
praestare possint, quod' lampadis lumen a speculo reflcxum, si in tu-
hum ita duo vitra lenticularia, prout in lucerna magica fieri dehet,
reponantur, et quaccunque minuta ohjecta, veluti museae alinque ani-
malcula in loco imaginis collocontur tuhusque soli in ohscurato conclavi
ita ohvertatur, ut radii ad purictcm, vel quodcunque planum dcalhatum
trajici possint, liaheri poterit ilUus minuti oljecti appositi imago ntulio
major aeque in pariete a lbo, pro ut per luccrnam fieri solet. Quod si
ctiam non satis commode tubus directe soli ohverii queat, poterunt débito
praetento speculo plano radii intus non ohscurato conclavi ad quemcun-
que peritüm locum traduci pro imagine ibidem efformanda."
Waarschijnlijk is het echter, dat reeds Dechales nog vóór Zahn op
het denkbeeld was gekomen om den tooverlantaarn als zonmikroskoop aan
te wenden. In de tweede uitgave van zijnen Curstis seu mundus mathe-
maticus, in 1690 uitgekomen, leest men (p. 698), nadat hij (p. 696) ge-
wag heeft gemaakt van den tooverlantaarn, welken een geleerde Deen, die
in 1665 door Lyon reisde, aldaar vertoonde, de volgende woorden: » Mi-
croscopium hahes in hujusniodi machina, quod tamen ad usum revocare
poteris sine ilia. Si enim tubo cadem vitra ins'eras nempe primum^,
secundum digitorum 10, primoque imponas muscam aut qoudcunque
objectum miiiutum, tum illud soli obvertas, ut transmittatur solis ra-
dius in opposite pavimcnto, habehis illius objecti imagincm. Nam so-
lis radius idem praestat quod *lumen a sole reflexum" Daar hij nu
(p. 696) schrijft » hoe UTino 1665" zoo schijnt uit den geheelen zamenhang
te blijken, dat hij reeds in dat jaar het gebruik van den tooverlantaarn
als zonmikroskoop had ingezien.
ZUIN. ÜECllALES. FAHRENHEIT. LIEBERIIÜHN, 317
ea te rigten, eenen vlakken spiegel daartoe kan aanwenden.
Van toen af aan kan men rekenen, dat het zonmikros-
koop in al deszelfs hoofdbestanddeelen werkelijk bestond. Het
eenige, dat van latere dagleekening schijnt te zijn, is de bij-
voeging der ferlichtingslens, ten einde het gebruik van ster-
ker vergrootende lenzen, dan die, welke gewoonlijk bij den
tooverlantaarn gebezigd worden, mogelijk te maken. Daar ech-
ter nergens eene naauwkeurige melding gemaakt wordt van het
vergrootend vermogen dezer eerste zoninikroskopen, zoo is
hieromtrent moeijelijk iets met eenige zekerheid te zeggen.
* 433. Het is eerst ruim eene halve eeuw later, dat het
zonmikroskoop algemeen bekend, raakte, onder den naam
van donkere-hamer-mikroskoop. Fahrenheit, een Dan-
ziger van geboorte, doch sedert 1701 te Amsterdam woon-
achtig, waar hij in 1736 stierf, had reeds eenigen tijd
vóór zijnen dood zulk een werktuig vervaardigd. Lieber-
kühn had dit ten huize van George Clifford en
Hendrik de Raad te Amsterdam gezien, lang vóór dat
hij naar Engeland overstak. Hij maakte het na, vertoonde
het op zijne reizen aan verscheidene geleerden, cn ging voor
den uitvinder door (1).
(l) Het hier gezegde steunt op eene aanteekening, gevoegd door den
vertaler (denzelfden als den uitgever Isaac Tirion?) bij de hollandsche
uitgave van Baker's Microscope made easy p. 20. Deze aanteekening
luidt aldus: » Do heer D. G. Fahrenheit, die in 't jaar V7ZQ overleden
is, had het Donkere - hamer - mikroskdop, reeds eenigen tijd voor zijnen
dood vervaardigd; en de heer Lieberkühn in Holland zijnde, heeft
het hij de heeren George Clifford en Hendrik de Raad, te Amster-
dam, met veel genoegen beschouwd, alvorens hij naar Engeland over-
stak. Omdat nu gemelde heer dergelijk een stelsel van zijn eige maak-
sel eerst heeft vertoond, zal onze schryver zich waarschynlyk verbeeld
hebben, dat hij hiervan zoowel de eerste uitvinder was, als van het Mi-
518 DE llEELDMlKnOSKOPEN.
Het zonmikroskoop van Lieberkuhn, en gevolglijk ook
dat van Fahrenheit, was althans in één opzigt gebrek-
kiger dan de vroegere inrigtingen. Het bezat namelijk gee-
nen spiegel, en moest derhalve steeds naar de zon toege-
keerd worden, iets dat natuurlijk met veel beswaar gepaard
ging. Het was de engelsche instrumentmaker Cuff, die er
den spiegel bijvoegde, of, om juister te spreken, den reeds
vroeger gebruikten spiegel weder invoerde.
De eerste zonmikroskopen bezaten eene houten plaat,
en de ronddraaijende beweging van den spiegel geschiedde
door middel van een koord of snoer., die in de sleuf liep
der schijf, waarop de spiegel bevestigd was, tervvijl deze
hooger of lager naar den stand der zon gezet werd, met
behulp van een dik koperdraad, hetwelk door eene opening
in de schijf met een beweegbaar armpje aan den spie-
hroskoop voor ondoorscliynende Voorwerpen, Voor welk laatste wij zoowel
als de Engelselien aan dien uitmuntenden Konstenaar verpligt zijn; en
kan hetzelve niet genoeg geprezen worden van de zulken die het met
naukeurigheid beschouwd hebben."
Ik heb deze aanteekening hier in haar geheel ingelascht, omdat zij,
.schoon, voor zoover mij bekend is, den eenigen grond opleverende tot de
stelling, dat Lieberkuhn alleen op het voorbeeld van Fahrenheit
zijn zonmikroskoop heeft vervaardigd, daartoe echter allezins afdoende
schijnt te zijn. De vertaling vau Baker's werk is namelijk verschenen
in 1744, weinige jaren na het verhaalde, toen waarschijnlijk<le daarin
genoemde personen, met uitzondering van Fahrenheit zeiven, nog in
leven waren, en men kan derhalve niet wel aan een opzettelijk uitgedacht
verdichtsel denken, en dit te minder, omdat de schrijver der aanteekening
blijkt zeer gunstig voor LieberkuJin te zijn ingenomen, en geen beden-
ken draagt, om hem (hoewel, gelijk wij zagen, zeer ten onregte) de uit-
vinding van de terugkaatsende spiegeltjes voor de verlichting van ondoor-
schijnende voorwerpen toe te schrijven. Ten einde echter'Lieberkuhn
niet te betigten van iets, waaraan hij.zich eigenlijk niet heeft schuldig
gemaakt, moet ik hier nog doeu opmerïten, dat hij zelf nergens in ge-
schrifte zich als uitvinder van het zonmikroskoop heeft genoemd.
CUFF. PAAUW. VVIEDENBURG. 519
gel verbonden was (1). Als vergrootingstoestel bezigde men
het Wilson sche enkelvoudige mikroskoop. Weinige jaren
later, nadat dit werktuig meer algemeen was geworden,
werden deze bewegingen verbeterd. De plaat en de beweeg-
bare schijf werden van koper vervaardigd, en de laatste van
tanden voorzien, zoodat zij door middel eener schroef zonder
einde kon rondgedraaid worden. Deze inrigting treffen wij
aan bij de door Johannes Paauw te Leiden vervaardigde
zonmikroskopen, waarvan Musschenbroek (2) eene afbeel-
ding heeft medegedeeld, alsmede bij het mikroskoop, waar-
van W i e d e n b u r g (3) eene beschrijving gaf. De laatste ver-
vaardigde en beschreef ook eenen toestel, om, in stede der
zon, het licht eener kaars te gebruiken, welke toestel echter
niets anders is, dan eene met eenige buitengewone zorg ver-
vaardigde tooverlantaarn.
(t) Zie de afbeelding daarvan in het meergemelde boek van Baker. —
Ten einde de kosten van dit werk niet zeer te vermeerderen door de drie
of vier platen, welke zouden vereischt worden voor de aflieeldingen der
verschillende soorten van beeldmikroskopen en der daarbij behoorende
verlichtingstoestellen, heb ik bij dit hoofdstuk geene figuren gevoegd. Ik
heb daartoe te eer vrijheid gevoeld, omdat de beeldmikroskopen voor de
eigenlijke wetenschap wel altijd van zeer ondergeschikt belang zullen blijven.
(2) Introduetio ad philosophiam. naturalem, Lugd. Batav. 1762. p. 790.
Tab. XIV. flg. 7.
(3) Beschreibung eines verbesserten Sonnen-Mikroskops, Nürnberg, 1758.
Na het vroeger omtrent de uitvinding van het zonmikroskoop gezegde,
klinkt het niet weinig zonderling op pag, 7 van dit boekje te lezen: » Die
er ster e Erfindung des Sonnen-Mikroskops sind wir wohl den Engellan-
dern schuldig, gleichwol aber haben es die Teutschen ungleich stark
verbessert," Doch Wieden burg schijnt in de geschiedenis van de werk-
tuigen, die hij vervaardigde niet bijzonder te huis geweest te zijn, want,
op p, 4 noemt hij onder degenen, aan wie de uitvinding van het mikros-
koop wordt toegeschreven, ook BoreIlu#! Wij mogen derhalve do
zoo even aangehaalde zinsnede gerust over het hoofd zien, en het voor
onwaarschijnlijk houden, dat zelfs een engelschman zich op het gezag
van Wieden burg beroepen zal, om te bevvijzen dat het zonmikroskoop
eene engelsche uitvinding is.
320 DE BUELÜMlKUOSfiOPEN.
430. ïnniiddels zag men ook io, dat liet zonmikroskoop,
op eene eigene wijze ingerigt, bijzonder geschikt is om
teekeningen te vervaardigen van mikroskopische voorwerpen.
Een daartoe dienende toestel werd in 1767 door G. F. Bran-
der (Ij uitgedacht. Deze bestond uit eene vierhoekige pi-
ramiedsgewijs toeloopende kast, aan welks smalste einde zich
het mikroskoop met de lenzen en het er tusschen geplaatste
voorwerp bevond, terwijl het vergroote beeld aan het tegen-
overgestelde einde door eenen schuins geplaatsten spiegel op
een horizontaal gesteld mat glas werd teruggekaatst. Daar
de zonnestralen niet door eenen spiegel werden opgevangen,
zoo moest de geheele kast naar de zon toegekeerd worden.
Hiertoe was de kast in haar middengedeelte opgehangen aan
twee spillen tusschen twee regtopstaande zijstukken, zoodat
zij onder allerlei bellingshoeken kon gesteld worden, door
middel van een koord, hetwelk om eene van onderen ge-
plaatste schijf liep.
Door Ledermülier (2) is een dergelijke toestel beschre-
ven, welke eene uitvinding van von Gleichen was, en een
andere door Burucher te Neurenberg vervaardigd, j Ook
Martin (5) verbond zijn zonmikroskoop met eene camera
obscura. Straks zal ik nog eenige zoodanige toestellen van
lateren tijd vermelden.
(1) Kurze Beschreihung einer ganz neuen Art eijier Camerae obscu-
rae, insglcichen eines Sonnen-mikroskops, welches man bequem aller
Orten hinstellen und' ohne Verfinsterung des Zimmers gehrauchen kann.
Augspurg. 1767.
{2} Mikroskopische Belustigungen. 1768. Holl. vert. Mikrosk. Vermakel.
III: pl. XXI. IV. p. 57. pl. VII.
(3) A Description und Use of a proportional Camera obscura, with
a Solar Microscope adapted thereto, gevoegd achter zijne Description
and Use of an opake Solar microscope, 1774,
I
LAMPMlKROSüOOP VAN ADAMS, AEPlNljS, 321
Eenigzins anders ingerigt, doch gedeeltelijk tot hetzelfde
doel bestemd, namelijk het teekenen van mikroskopische voor-
werpen, was het lampmikroskoop in 1771 door Adams uit-
gedacht, later door zijnen zoon en door Jones verbeterd. Het
bestaat uit eene horizontaal geplaatste vierhoekige piramidale
houten kast, rustende op eene lange koperen staaf, terwijl
het geheel door een behoorlijk voetstuk gedragen wordt. Op
het eene einde dezer koperen slaaf bevindt zich de vertikaal
gestelde voorwerpplaat met de lenzen, die het licht eener
Argandsche lamp op het voorwerp concentreren. De hou-
ten kast is aan haar eene einde voorzien van eene huis,
waarop de lenzen geschroefd worden, die het vergroote beeld
vormen, tervvijl aan het breedste uiteinde der kast een mat
geslepen glas in ecnc vertikale rigling geplaatst is, om het
beeld op te vangen. Dc toenadering van de lens tot het voor-
werp geschiedt door een rondselwerk en eene schroef zonder
einde, waardoor de geheele kast heen en weder bewogen wordt.
Later onderging deze toestel verschillende verbeteringen
in de werktuiglijke inrigting, en werd hij ook geschikt
gemaakt voor de waarneming van ondoorschijnende voor-
werpen (1).
437. Ook het zonmikroskoop zelf werd omtrent dezen tijd
verbeterd, door bijvoeging van verschillende koestellen tot
waarneming van ondoorschijnende voorwerpen.
Reeds Lieberkühn zoude een zonmikroskoop voor on-
doorschijnende voorwerpen hebben ingerigt, AepinHs(2}
verhaalt, dat hij het weinige weken vóór zijnen dood bij hem
(1) Zie Adam'8 Essays on the Micrescope, ed. 2. 1798. p. öl et «eq.
(2) Nov, Comm, Ac. Petrop. IX. p. 316.
-ocr page 338-«
*
322 ' DE CEELDMlliKOSKOPEN.
heeft gezicD, schoon hij zich later de wijze der inrigting
volslrelkt niet kon herinneren.
In 1730 stelde Enler (1) eenige verbeteringen voor van
den tooverlantaarn en het zonmikroskoop, welke de verlich-
ting van ondoorschijnende voorwerpen ten doel hadden. Daar-
toe raadt Eu Ier aan bij den tooverlantaarn twee elliptische
holle spiegels le gebruiken, indiervoege vóór hel voorwerp
geplaatst, dat de lamp zich in het eene brandpunt van
eiken spiegel bevindt, terwijl hel voorwerp in hel andere
geplaatst is. Bij hel zonmikroskoop steil hij voor eene lens zoo-
danig in eene schuinsche rigting voor en Ier zijde van het
voorwerp te brengen, dat de door eenen spiegel opgevangen
zonnestralen op het voorwerp geconcentreerd worden. ^Ik weet
niet, of deze door Euler geopperde verbeteringen werkelijk
zijn uitgevoerd, ten zij hel door Hiiseler (2) mogt gedaan zijn.
Aepinus (3) beschreef in 1763 den door hem ver-
vaardigden toestel tot verlichting van ondoorschijnende voor-
werpen in hel zonmikroskoop. Deze bestond hoofdzakelijk
daarin, dat, door eene aan een gewoon zonmikroskoop
aangebragte inrigling, het door dc achter het voorwerp
geplaatste lens reeds geconcentreerde licht op een vlak cir-
kelvormig spiegeltje werd opgevangen, dat zich voor en ter
zijde van hel voorwerp in eene eenigzins schuinsche slel-
ling bevond^ zoodat hel licht op het voorwerp werd terug-
gekaatst.
■ )
(1) Emandatio lutornae magicae ac viicroscopii solaris, Nov. Comm.
Ac. Petrop, III. p. 3G3.
(2) Van dezen bestaat een geschrift getiteld: Verbesserung der Sonnen-
Mikroskope, der Zauberlaterne und Camera obscura, nach Euler, Holz-
minden 1779, Daar ik dit niet ken, zoo weet ik niet !n hoeverre het de
beschryving van -werkelijk vervaardigde werktuigen bevat.
(3) Nov, Comtn. Ac. Petrop. T, IX. p, 316,
-ocr page 339-VERL. VAN ONDOORSCfl. YOORW. EÜLER. AEPINüS. ZEIHÈR. MARTIN. 525
Een jaar later gaf Zeiher (1) de beschrijving van twee-
derlei inrigtingen van dien aard, doch, uit hetgeen Aepi-
nus zelf zegt, blijkt dat de toestellen van Zeiher reeds
hestonden, toen de eerste de zijne beschreef.
Eene dezer inrigtingen van Zeiher is alleen bestemd voor
grootere voorwerpen, b. v. munten, en zoo ingerigt, dat de
door de verlichtingslens geconcentreerde stralen schuins vallen
op eene voorwerpplaat, die met de as van het werktuig
eenen hoek van 57° tot 58° maakt.
De andere toestel is voor kleinere voorwerpen berekend,
welker verlichting geschiedt door eenen doorboorden hollen
spiegel, die het licht op de voorvlakte van het voorwerp
concentreert (2).
Benjamin Martin (5) gaf in 1774 de beschrijving
van zijn zonmikroskoop voor ondoorschijnende voorwerpen,
eu zijne inrigting is tot op den huidigen dag met geringe,
wijzigingen nog bij velen in gebruik gebleven. Zij komt in
de hoofdzaak overeen met die van Aepinus, namelijk
daarin, dat de verlichting geschiedt door eenen vlakke spie-
gel, die voor en ter zijde van het voorwerp in eene schuin-
sche rigting geplaatst is, en het reeds door de voorwerplens-
geconcentreerde licht op het voorwerp terugkaatst. Doch
(1) Nov. Comm. Ac Petrop. X. p. 299.
(2) Hendrik Hen te Amsterdam, van wiens zamengesteid mikroskoop
ik reeds vroeger (bl. 161) eene beschrijving heb gegeven, vervaardigde ook
zonmikroskopen, waarvan de werktuiglijke uitvoering inderdaad uitstekend
goed mag genoemd worden, en waarbij een verlichtingstoestel voor on-
doorschijnende voorwerpen gevoegd werd, die geheel met de bovenge-
noemde van Zeiher overeenkwam, bestaande uit eene korte doch wijde
ronde buis, aan welker eene uiteinde tegenover het voorwerpglas een
doorboorde holle metalen spiegel was geplaatst, welke het licht terug-
wierp op het in de as der buis geplaatste voorwerp.
(3) Description and usc of an opahe Solar microscope. Londen 1771.
21*
-ocr page 340-324 DE BKEI.DMIKROSKOPEN.
óe spiegel vau Martin is veel grooter en in een afzon-
derlijk vierkant kastje besloten, dat aan het ligchaam van
het mikroskoop wordt vastgeschroefd.
Eenige jaren geleden is door Pritchard (1) eene andere
handelwijze beschreven, die oorspronkelijk in Amerika is uit-
gedacht. In plaats van ééne verlichtingslens worden cr vier
gebruikt, die in een cirkel geplaatst zijn. De aldus geconcen-
treerde lichtbundels worden opgevangen door vier spiegels,
die in eene schuinsche rigting voor hef voorwerp geplaatst
zijn. Deze inrigting schijnt echter te zamengesteld om be-
hoorlijk te voldoen. De toestel, waaraan Pritchard zelf
de voorkeur geeft, blijkt geene andere dan de reeds be-
schrevene van Zei her te wezen.
Eindelijk stelde Brewster (2) voor, om, in plaats van de
voorwerplens, eenen doorboorden hollen spiegel te gebruiken.
Hel voorwerp kan dan op de gewone wijze door de ver-
lichlingslens aan de achtervlakte, welke naar de holle zijde
van den spiegel is toegekeerd, verlicht worden, en de holle
spiegel zoude als katoptrisch objectief ter vorming vau het
beeld dienen, n
438. Inmiddels bleef hel zonmikroskoop aan dezelfde ge-
breken mank gaan, die aan de volmaking der overige dioptri-
sche werktuigen in den weg stonden. In 1763 stelde, wel is
waar, Aepinus de aanwending van doubletten voor, in
stede eener enkelvoudige lens, hiertoe blijkbaar geleid door
dc reeds (bl. 74) vermelde verhandeling van Euler over
de verbetering van het enkelvoudig mikroskoop, terwijl Mar-
(1) Micrographia p, 189. De naam van den Amerikaanschen niivinder
tvordt hier niet genoemd.
(2) Treatise on the microscope, 1837. p. 114.
-ocr page 341-DOUBLETTEN J VOGELOOGLENZEN, APLANATISCHE LENZENSTELSELS. 325
lin eenige jaren laler bet gebruik van achromatische lenzen
voorsloeg, maar hel schijnt niet, dat een dezer beide voor-
stellen toen werkelijk is uitgevoerd. In 1813 zocht Brew-
ster betzelfde beginsel, dat hij ter achromatisatie van za-
mengestelde mikroskopen had aangewend (z, bl. 173), ook op
het zonmikroskoop toe te passen. Zijn toestel bestond uit
eene korte horizontale buis, die van boven eene opening
had. In het opene einde dezer buis was eene plano-
convexe voorwerplens bevestigd, met de bolle zijde buiten-
waarts gekeerd. Het andere einde was gesloten met een
vlak glas. Nu* werd de buis gevuld met eenig vocht en
daarin het voorwerp gedompeld, dat op de gewone wijze
door eenen spiegel en lens verlicht werd. Het zal wel naau-
welijks behoeven opgemerkt le worden hoe hoogst gebrekkig,
cn iu hoe weinige gevallen werkelijk bruikbaar deze inrigting
was. Later leerde Robison (1) de voordeelen kennen, die
verbonden zijn aan hel gebruik vau hel uil twee glazen za-
mengestelde oculair van Ramsden, in plaats der gewone
voorwerplens. Dollond voorzag de door hem vervaardigde
zonmikroskopen van een objectief, uit twee plano-convexe
lenzen bestaande, even als de WoUastonsche doubletten, en
Goddington paslte er zijne uilgegroefde lenzen op toe (2).
Toen eindelijk het zamengesteld mikroskoop van aplanati-
sche lenzenstelsels werd voorzien, was hel natuurlijk gevolg,
dat men daarvan ook bij hel zonmikroskoop begon gebruik
le maken, Hel eerst geschiedde dit door Ch. Chevalier,
en zijn voorbeeld vond weldra algemeènc navolging, zoodat
bij alle nieuwere zonmikroskopen de objectieven uit aplana-
{IJ Goring and Pritchard, Micrographia p. 170,
(2) Micrographia. p. 183.
326 DE DEELDMIKROSKOPEN.
tische lenzenstelsels bestaan, die alleen daarin van diegene ver-
schillen , welke als objectief in een gewoon zamengesteld mikros-
koop gebruikt worden, dat de crown- en flintglaslenzen niet on-
derling door canadabalsem verbonden zijn, dewijl de warmte,
waaraan zij zijn blootgesteld, dit verbindingsmiddel weldra
zoude doen verbranden, of ten minste troebel worden.
439. De zonmikroskopen, zoo als deze thans door on-
derscheidene optische instrumentmakers vervaardigd worden,
verschillen in de werktuiglijke inrigting onderling te weinig,
dan dat wij dezelve niet onder eene algemeene beschrijving
zouden zamenvatten.
Alle deelen worden uit geel koper vervaardigd. De vierkante
plaat, welke met twee of vier schroeven in de opening van
het luik wordt bevestigd, moet dik en zwaar zijn. Hierin
draait de schijf rond door een getand rad, of nog beter door
eene schroef zonder einde, welke in de tanden val, waarvan
de rand der schijf aan de helft van haren omtrek voorzien is ,
zoodal eene omwenteling van 180° graden geschieden kan. Aan
de achlervlakle der schijf is de spiegel, welke men tegen-
woordig leregt veel breeder en langer maakt dan men vroe-
ger gewoon was (1). Het raam des spiegels is door eene
scharnier verbonden met de schijf, en de hellingshoek des
spiegels wordt veranderd door een getand rad, waarvan de
knop aan do binnenvlakte der schijf uitkomt. In de cirkel-
vormige opening der schijf past de kegelvormig toeloopende
(1) Reeds Hendrik Hen voorzag zijne zonmikroskopen van buitenge-
woon groote spiegels. Bij een zijner in het begin dezer eeuw vervaar-
digde werktuigen, bevond ik dat de spiegel 0,50 met. lang en 0,20 met.
breed was, terwijl de doormeter der verlichlingslens 0,19 met, bedroeg-
In weerwil der aanzienlijke zwaarte van dezen reusachtigen spiegel, zü"
zijne bewe,"fingen toch zeer juist en gemakkelijk.
INIUGTING DEH TEGENWOORDIGE ZONMIKROSKOI'EN. 397
buis, waarin de verlichtingslens bevat is. Deze is gewoon-
lijk biconvex. Goring (1) bezigde daarvoor eene groote
achromatische lens, iets dat eenig nut kan hebben, doch de
kostbaarheid van den toestel zeer verhoogt, alhoewel het
waar is, dat het daarvoor gebezigde flintglas niet nood-
zakelijk zoo deugdzaam en vrij van streepen behoeft te we-
zen, als dat, hetwelk voor een verrekijker-objectief van ge-
lijke grootte gevorderd wordt. Verders is de toestel hetzij
zoo ingerigt, dat, door verlenging of verkorting der buis,
het voorwerp in een breeder of smaller gedeelte des stra-
lenkegels kan gebragt worden, of wel er worden nog eenige
andere verlichtingslenzen van korteren brandpuntsafstand bijge-
voegd, welke tijdelijk op den weg der stralen kunnen gesteld
worden, en deze dan meer of minder convergerend maken.
Ter vasthouding der voorwerpen dienen twee platen, waar-
van de cenc beweeglijk is,.en door eene spiraalveer tegeti
de andere wordt gedrukt. De vaststaande dier beide platen
is dan verbonden met eenen vierkanten stam, waarlangs zich
door middel van een rondselwerk eene staaf beweegt, welke
aan haar uiteinde voorzien is van eenen dwarsarm, uitloo-
pende in eenen ring, waarin dc lenzen of lenzenstelsels
geschroefd worden. Dit laatste gedeelte van den toestel
stemt derhalve nagenoeg overeen met de inrigting der meeste
nieuwere enkelvoudige mikroskopen, en heeft de plaats van
het vroeger gebruikelijke Wilsonsche mikroskoop ingenomen.
Bij een zonmikroskoop kunnen, even als bij een zamen-
gesteld mikroskoop, een grooter of geringer getal van len-
zenstelsels gevoegd worden, als ook vele of weinige hulp-
werktuigen tot hel verrigten van verschillende soorten van
(I) Micrographia. p. 84.
-ocr page 344-528 DE BEELDMIKROSKOPEN.
waarnemingeo. Van deze meerdere of mindere vollediglieid
hangt natuurlijk de prijs af.
Ziehier de prijzen, waarvoor de zonmikroskopen op de prijs-
couranten van eenigen der optisclie instrumentmakers voorkomen:
Charles Chevalier te Parijs 320-500 francs = /152-ƒ258.
Lerehours » » 180-520 » « f 86-/159.
Simon PlössI te Weenen 176 Conv. Gl. « ƒ218.
Pistor en Martins te Berlijn 60-150 Thl » /106-ƒ266.
Pritchard te Londen dC 5 s. 5-dC 38 » ƒ 63-ƒ456.
440. Behalve enkele lenzen of lenzenstelsels kunnen nog
andere optische hulpmiddelen tot vorming van het vergroote
beeld worden aangewend. Zoo heeft Goring daartoe een
geheel zamengesteid achromatisch mikroskoop gebruikt, waar-
door de beelden niet alleen vergroot maar ook regtgekeerd
worden, (Men vergelijke hier overigens het reeds in het P'"
Deel bl. 175 daaromtrent gezegde). Dezelfde beproefde ook
zijn katadioptrisch mikroskoop (z. Dl. IIL bl. 301) op gelijke
wijze, doch de uitkomst was daaraan niet gunstig. Daarentegen
verhaalt hij, dat een zijner vrienden de daarbij behoorende
spiegeltjes alleen had gebruikt, en over hunne uitwerking
zeer voldaan was geweest (1). Ook Brewster (2) heeft
voorgeslagen het door hem uitgedachte katoptrisch objectief
(z. Pl, X, fig. 11, verg, bl. 306) in plaats der gewone diop-
trische objectieven te bezigen, doch het is zeer onwaar-
schijnlijk , dat óf dit óf eenige andere katoptrische in-
rigting immer blijken zal boven de thans in gebruik zijnde
lenzenstelsels de voorkeur te verdienen.
(1/ Blicrographia, p. 97.
(2) TrmtLso, p. 112.
BEELDMIKROSKOPEN TOT TEEKENEN INGERIGT. 3i29
441. Reeds op bl. 520 zijn eenige toestellen vermeld,
welke in de vorige eeuw zijn uitgedacht, om het beeldmi-
kroskoop zoodanig in te rigten, dat het voor het teekenen
der daardoor gevormde beelden geschikt werd. Ook in on-
zen tijd heeft men andere tot hetzelfde doel bestemde werk-
tuigen vervaardigd.
Daaronder behoort vooreerst een werktuig in 1822 door
Vincent en Charles Chevalier gemaakt, waarvan mij
echter de inrigting niet bekend is, evenmin als van een
ander, dat Charles Chevalier eenige jaren later vervaar-
digde, volgens de aanwijzingen van Percheron cn Lefèbre,
waaraan zij den naam van megayraphe gaven, en waarbij
eene lamp ter verlichting voldoende is, daar het bestemd
is, om alleen bij vergrootingen van 5 tot 23 maal gebruikt
te worden (1). Op zijne prijscourant staat het genoteerd
voor den prijs van 200 francs.
Een andere dergelijke toestel is in 1827 door Schilling
le Breslau vervaardigd (2), doch ook hiervan is mij het
maaksel niet nader bekend.
Daarentegen heeft Goring in 1857 (5) eene uitvoerige
beschrijving en afbeelding gegeven van eenen door hem uit-
gedachten toestel, welke hoofdzakelijk op de volgende wijze
is ingerigt. In eene ronde opening van een sterk houten
raam of scherm, regtopslaande op vier pooteo, wordt het
zonmikroskoop bevestigd, op gelijke wijze als gewoonlijk in
een vensterluik geschied. Het scherm wordt zoodanig ge-
plaatst, dat de zon den spiegel beschijnt, welke overigens
op de gewone wijze beweeglijk is. Ook de geheele overige
(1) Chevalier, I. c. p. 40.
(2) Vermeld in de Komt- en Letterbode, 1827. I. p. 337,
(3) Micrographia, 1837. p. 84.
-ocr page 346-350 m BEELDMIKROSKOPEN.
inrigting van het miliroskoop is dezelfde als van andere zon-
mikroskopen; alleenlijk wordt, io plaats van een enkel objectief,
eene buis gebruikt van een zamengesteld mikroskoop, voorzien
van een objectiefstelsel en een oculair. Deze buis glijdt in eene
andere, welke vastgeschroefd is op dat gedeelte van den toestel,
welke de voorwerptafel en den springveertoestel bevat. Ter
opvanging van het beeld dient eene donkere kamer, zijnde
eene houten kast, waarop van boven een kegelvormig toe-
loopende koker is geplaatst, aan welks top zich eene zijde-
lingsche opening bevindt, en hiervoor een vlak metalen spie-
geltje onder eenen hoek van 45" geplaatst, of nog beter
een regthoekig glazen prisma (1). De opening wordt vlak
tegenover het oculair geplaatst, zoodat de stralenbundel, die
anders een vertikaal beeld zoude gevormd hebben, nu onder
eenen regten hoek wordt omgebogen, en het beeld zich ver-
toont op den horizontaal geplaatsten bodem der kast; deze
bodem is bedekt met gips en heeft eene holle oppervlakte,
ten einde te beantwoorden aan de kromming van bet beeld.
Ter beschouwing van dit laalste zijn er, in den bovenrand
der kast, twee tegen elkander overslaande van luikjes voor-
ziene openingen gemaakt, waardoor twee waarnemers te ge-
lijker lijd kunnen zien. De zijdelingsche wanden der kamer
kunnen worden weggenomen, ten einde den waarnemer gelegen-
heid te geven om het beeld te teekenen, nadat hij een scherm
over het hoofd heeft gehangen, om het licht buiten te sluiten.
Wanneer men e(^n gewoon zonmikroskoop wil bezigen om
het beeld, dat voor de teekening bestemd is, op te vangen,
(1) Goring raadt aan de spiegelende oppervlakte van dit prisma te
terfolien, iets dat wel volstrekt onnoodig is. Overigens had Chevalier
reeds vroeger bij zijne zonmikroskopen eeu dergelijk pri»ma gevoegd, om
het beeld op eene horizontale vlakte op te vangen.
DRAAGBAAR ZONMIKROSKOOP. OOI
dan is deze Goringsche toestel voorzeker zeer doeltrellend,
doch bij zulk een mikroskoop is de regeling der verlichting
altijd lastig en moeijelijk, vooral wanneer de waarnemer op
eenigen afstand van het scherm en van den spiegel bezig
is met de beelden om te trekken, die zich in de donkere
kamer vertoonen. Men zoude, wel is waar, hier, gelijk ook
bij het gewone gebruik van het zonmikroskoop, de ver-
lichting door eenen heliostaat kunnen regelen, doch zulk een
werktuig is reeds op zich zelve zeer kostbaar. Veel een-
voudiger en aan het doel volkomen even goed beantwoor-
dende is daarom eene andere inrigting, welke ik in 1859 (1)
onder den naam van draagbaar zonmikroskoop het eerst
heb beschreven. Ik maakte daarbij toen gebruik van een
enkelvoudig mikroskoop volgens de constructie van Wollas-
ton (z. bl. 77), doch waarvan dc buis merkelijk wijder
is, bedragende de doormetcr 4 centim. Daarin is eene
verlichtingslens bevat, welke hooger en lager kan worden
gesteld, en het licht, dat zij ontvangt van eenen vlakken
spiegel, op het voorwerp concentreert. Als objectieven wer-
den toen, behalve lenzen, voor sterkere vergrootingen ook
glasbolletjes gebruikt. De onderste helft der mikroskoopbuis
wordt vastgeschroefd op het einde van een der klaauwen van
eenen drievoet, op welks midden een vierkante stam rust,
die door eene zich onderaan bevindende scharnier tot op
eenen zekeren graad van helling kan worden achterover ge-
bogen. Op dien stam kan een dwarsarm in eene horizontale
rigting rond worden gedraaid door middel eener pen, welke
in eene opening aan den top van den stam past, en daarin
door eene klemschroef kan worden vastgezet. Aan hel einde
(1) Bulletin, des se. phys, et natur. en iVeerlande, 1839, p. waar
ook (Ie afbneldind tc vinden is.
-ocr page 348-00)2 DE ÜËELOMlttUÜSKOPEN.
van den arm is een ring, waarin het cylindrische beneden-
gedeelte sluit van eene overigens kegelvormig zich boven-
waarts verwijdende van binnen en van buiten dof zwart ge-
schilderde blikken bus, van boven voorzien van eenen rand,
waarin eene matgeslepen glazen plaat past. Ter afsluiting
van het licht is in het cylindrische gedeelte dezer bus een
ring geplaatst, die als diaphragma dient.
Bij het gebruik van dezen toestel, wordt de stam naar
achteren gebogen , en de arm met de daarin geplaatste bus
iets ter zijde gedraaid , zoodat deze het hoofd niet in den
weg is. Op die wijze komt het enkelvoudig mikroskoop ge-
heel vrij, en kan men daarmede op de gewone wijze waar-
nemen. Heeft men dan eenig voorwerp in het gezigtsveld
gebragt, waarvan men het beeld op de matte glazen plaat
wenscht op te vangen, dan stelt men den spiegel zoo, dat
deze het zonlicht door de verlichtingslens op het voorwerp
werpt; vervolgens brengt men den stam in de vertikale stel •
ling, en draait den arm naar zich toe, totdat dc onderste
opening der bus boven de vergrootende lens komt. Hangt
men zich dan een scherm van eene digte zwarte stof om het
hoofd, om het licht af te sluiten , dan ziet men het beeld
op de glasplaat, en kan dit meten of teekenen, terwijl men,
al naar gelang de verlichting door de beweging der zon
verandert , deze regelen kan door van tijd tot tijd den spie-
gel iets te verplaatsen.
, Inderdaad is deze toestel zeer bruikbaar, vooral door de
snelheid, waarmede * zij de verandering veroorlooft van het
enkelvoudig mikroskoop in een zonmikroskoop, terwijl het
beeld nog bij eene 700malige vergrooting liclitsterkte genoeg
beeft, ofschoon de doormeter van den spiegel en van de
lens niet meer dan 5,S centimelcr bedraagt.
draagbaar zonmikroskoop. ,">35
Vooi' hel bepaalde doel om het voorwerp te melen, is de-
ze inrigting dan ook zeer geschikt, minder echter om het le
teekenen, daar hiertoe eene grootere onbeweeglijkheid der
glasplaat wordt gevorderd, dan op de beschrevene wijze be-
reikbaar is. Het is daarom , dat ik laler het uit twee helf-
ten bestaande tafeltje heb doen vervaardigen, waarvan de
beschrijving reeds in het 11''° Deel, bl. 545 is gegeven , en
waarin de bus onbeweeglijk is vastgeklemd, terwijl het ge-
heel stevig genoeg is, om aan de hand een behoorlijk rust-
punt aan te bieden.
Tegenwoordig gebruik ik ook bij voorkeur een zamenge-
steld mikroskoop met achromatische lenzen , en voorzien van
eenen vlakken spiegel en verlichlingslens, in plaats van het
vroegere enkelvoudige werktuig. Niet alle zamengestelde mi-
kroskopen zijn echter hiervoor bruikbaar, omdat vele te hoog
zijn, zoodat óf de kegelvormige daarboven le plaatsen bus
zeer kort zoude moeten wezen, waardoor het gezigtsveld
klein en de vergrooling gering wordt, óf, indien de bus
langer ware, de glasplaat le hoog zoude komen , om het
beeld nog behoorlijk te kunnen zien en teekenen. Mei het
beste gevolg bedien ik mij van het op Pl. IV. fig, 1 afgebeelde
Amicische mikroskoop, nadat de buis tot op de helft ver-
kort is. Ook de Oberhäusersche mikroskopen, vooral die,
waarbij de buis door inschuiving verkort kan worden, zijn
bij dezen toestel bruikbaar. Deze inschuiving namelijk ver-
oorlooft niet alleen de buis lot op eene gepaste lengle te
brengen, maar zij levert ook nog het voordeel op, van, nadat
het mikroskoop onder de opening der bus geplaatst is, de
binnenste buis iets bovenwaarts te trekken, zoodat het oculair
binnen in het cylindrische gedeelte komt, waardoor dan al het
van onderen invallend licht van zelf geheel wordt buitengesloten.
354 I)E BEELÖMIKIIOSKOPEN.
Ziehier eenige uitkomslen, welke bewijzen , dat de met
dezen toestel op de matgeslepen glasplaat verkregen beelden
eene groote mate van scherpte bezitten. De gebezigde stel-
sels en ocülairen zijn die , welke bij het Amicische mi-
kroskoop behooren , waarover reeds op bl. 210 uitvoerig ge-
handeld is.
Brandpunt«- Vergroo- Nobert's proef-
Stelsel. afstand. Oculair. ting. plaatje,
N". 4. 8,7 millim, 2. 150. groep opgelost,
» 6, 4,0 » » >> 520. » «
»11, 2,7 « » » 500. 7"° .)
Ten slotte moet ik hier nog vermelden , dat J. B, van
den Broek te Arnhem in 1844 mede eene afbeelding en
beschrijving beeft gegeven (1) van eenen toestel, welke be-
paaldelijk ten doel heeft eene donkere kamer te verbinden
met het zonmikroskoop voor ondoorschijnende voorwerpen van
Martin,
442. Ook is liet hier de plaats, om met een enkel woord
gewag te maken van de pogingen, die men heeft aange-
wend, om, met behulp van het zonmikroskoop, photographi-
sche afbeeldingen te vervaardigen, vooral door middel der
daguerrotijpie. Reeds kort nadat deze laatste bekend was
geworden, werd door B e r r e s te Weenen hare toepassing
op het zonmikroskoop beproefd. Inzonderheid waren het
echter Donnè en Léon Foucault te Parijs, die zich
daarvoor veel moeite gaven, en in 1844 gaf de eerste eenen
Atlas d'anatomie microscopique uit, waarin de platen ge-
graveerd waren naar door dc daguerrotijpie verkregen af-
beeldingen. Deze platen getuigen echter niet bijzonder voor
(!) Natvurlmnde, Tijdsehri/t 1844. I, bl, 1.
-ocr page 351-MIOTOGRAPKISCHE AFBEELDINGEN, .).);>
de deugdzaamheid der methode, en dat zij werkelijk ook
voor het groote meerendeel der gevallen, waarin men af-
beeldingen van mikroskopische voorwerpen verlangt, nimmer
de teekening met de hand vervangen kan, heb ik vroeger
(Dl. II. bl. 337) reeds aangewezen.
In den laatsten tijd schijnen zich dan ook weinigen daarop
tc hebben toegelegd. Carpenter zoude echter in de zit-
ting der Brittish Association van 23 Junij 1847 zeer
fraaije photographische afbeeldingen van mikroskopische voor-
voorwerpen vertoond hebben. Mogt het gelukken andere
photographische middelen, waardoor dc afbeelding niet op
metaal maar op papier wordt bevestigd, tot eenen even
hoogen graad van volkomenheid te brengen als de dagnerro-
tijpie, dan zoude de toepassing op het mikroskoop daarbij
zeer winnen.
Overigens spreekt het van zelf, dat, even als bet gewone zon-
mikroskoop, zoo ook de andere toestellen, waarmede het beeld
in eene donkere kamer wordt opgevangen, biertoe bruikbaar
zijn. Vooral geldt zulks van het boven beschreven draag-
baar zonmikroskoop, waarvan eenige proefnemingen, die echter
over het algemeen slechts gebrekkig gelukt zijn, mij genoeg-
zaam overtuigd hebben. Alleenlijk ware het raadzaam den
geheelen toestel voor zulk een doel op eene plank te stel-
len , die door een uurwerk rondgedraaid wordt, opdat de
verlichting meer standvastig zij, daar, door de beweging der
zon , zich de trekken van het beeld eenigzins verplaatsen ,
en — tenzij de geheele bewerking binnen weinige seconden
afgeloopen is, — de omtrekken der figuren hierdoor alle
scherpte missen.
443, Dat vroeger, behalve het licht der zon, ook kuoijUicht
-ocr page 352-356 DE BËELDMIKIIOSKOPEM.
is aangewend tot verlichting der voorwerpen in het beeld-
mikroskoop is reeds vermeld geworden (bl. 321), Intusschen
kende men in vroegeren tijd geenerlei kunstlicht, dat eenige
vergelijking toeliet met het zonlicht, zoodat zulke lampmi-
kroskopen , uit den aard der zaak', slechts bij zeer geringe ver-
grootingen bruikbaar waren, en steeds op zeer grooten af-
stand bleven van het zonmikroskoop. Eerst in 'onzen leeftijd
heeft men tweederlei lichtbronnen gevonden, welke, schoon
nog altijd geenszins de zon in lichtsterkte evenarende (1),
toch daartoe veel meer naderen, en daarboven het groote
voordeel vooruit hebben van, even als ieder ander kunstlicht,
ten allen tijde den gebruiker ten dienste te staan.
Deze f)eide lichtbronnen zijn: de hydro-oxygeengasvlam op
kalk en de elektrische stroom tusschen twee koolspitsen, die
de polen eener batterij vormen.
Het was in 1824, dat Birkbeck (2), eene voorlezing
houdende over optische werktuigen, aan de London Mecha-
nics Institution, het eerst gebruik maakte van de eerste
dezer beide verlichtingswijzen in eene (ooverlantaarn, eu
bij die gelegenheid deed opmerken, dat zij ook op het
mikroskoop kan worden toegepast. Omstreeks denzelfden lijd
bezigde mede Woodward hetzelfde licht bij het doen van
phantasmagorische proeven. Iets later wendde de luitenant
Drummond het aan, tot het geven van signalen en op
vuurtorens (3), en, hierdoor meer algemeen bekend gewor-
den, verkreeg het den naam van Drummond's licht.
Het duurde echtcr nog tot in het jaar 1832 eer het werd
gebruikt lot verlichting der voorwerpen in een beeldmikros-
(1) Vergelijk het hieromtreiit medegedeelde in het eerste Deel bl. 168,
(2) Prichard's Micrographia, p, 170.
(3) Philos, transact. 1826. p, 324, en 1830. p, 383,
-ocr page 353-«AS-HYORO-OXYGÉENMIKROSKOOP. COOPER , CARRV. 537
koop. J. T. Co Op er namelijk, tlie bij de zoo even ge-
noemde proefnemingen van Birkbeck was tegenwoordig
geweest, bragt in dat jaar, te zamen met den instrument-
maker John Carry, het eerste gas - hydro - oxygeenmikros-
koop tot stand, en op den 18''"' Februarij 1835 werd daar-
van het eerst gebruik gemaakt voor eene openlijke voorstel-
ling (1). Ofschoon nu zulk een toestel verre is van zelfs
gelijk te staan met ecu gewoon zonmikroskoop, zoo heeft
echter zelden een nieuw uitgevonden werktuig eenen groo-
teren indruk gemaakt dan dit, getuige de overdrevene be-
rigten van deszelfs Vermogen, welke iu de dagbladen en zelfs
in wetenschappelijke tijdschriften daarvan gegeven werden.
Weldra maakte zich de speculatiegeest van deze uitvinding
meester, en rondreizende lieden vertoonden aan het nieuws-
gierig publiek de in het water levende larven van sommige
nog tamelijke groote insekten, — zoo als van het haft, van
muggen, enzv. — die nog zeer gemakkelijk met het bloote
oog kunnen gezien worden, onder den naam van infusie-
diertjes, terwijl zij dc vergrootingen niet naar den doorme-
ter, maar naar de oppervlakte, en zelfs naar den ligchame-
lijken inhoud uitmaten.
Er waren echter ook onder degenen, die zich niet door
zulke kwakzalver - kunstenarijen lieten om den tuin leiden,
velen, die het nut inzagen, hetwelk men vau dezen toestel
kon trekken voor openlijke demonstratiëu, en, hoewel het van
achteren gebleken is, dat dit nul door sommigen te hoog is
geschat, daar het niet wel mogelijk is daarmede alleen de
fijnere structuur der organen van planten en dieren aanr
schouwelijk te maken, zoo zijn echler de pogingen vau heu
(1) Microsc, Journ. 1. p. 2.
III. 22
-ocr page 354-558 de beeldmikhoskopen.
gereglvaardigd, die getracht hebben het hydro - oxygeenmi-
kroskoop beter tot dit doel dienstbaar te maken.
Deze verbeteringen golden intusschen niet zoo zeer den
optischen toestel ter vergrooting, — want deze is hier volkomen
dezelfde a|s bij het zonmikroskoop, — maar bepaalden zich
vooral tot de inrigting der vergaarbakken voor de beide ga-
zen, de meest veilige wijze hunner vermenging vóór de uit-
strooming, het mededeelen eener regelmatige ronddraaijende
beweging aan de kalk- of krijtrot leljes door middel van een
uurwerk, en de middelen om het licht der vlam te concentreren.
Eene uitvoerige uiteenzetting dier verschillende handelwijzen,
met eene daaraan beantwoordende beschrijving en kritische
beschouwing der onderscheiden toestellen , welke hiertoe zijn
uitgedacht, zoude ons echter te ver alleiden, en daarenboven
zonder vele afbeeldingen onverslaanbaar zijn. Ik bepaal mij
daarom alleen tot de volgende korte mededeelingen.
In bet begin van 1854 vervaardigde reeds Becker te
Groningen, onder de leiding van Stratingh, een hydro-
oxygeenmikroskosp (1), waarbij dat gedeelte van den toestel,
hetwelk tot aanvoering van het gas dient, hoofdzakelijk daarin
verschilt van de oorspronkelijke engelsche inrigting, dat alleen
het zuurstofgas in eenen daarvoor bestemden gazometer vooraf
wofdt verzameld, terwijl daaientegcn het waterstofgas gesta-
dig nieuw gevormd wordl naar mate het wordt verbruikt,
op dc wijze eener D ober ei ner sche lamp.
In hetzelfde jaar was het hydro - oxygeenmikroskoop in
Frankrijk bekend geworden door eenen daarmede rondreizendcn
engelschman Warwich genaamd, en Ch. Chevalier (2),
(1) Konst- 071 Letterbode, 1834. I. bi. 148.
(2) I. c. p. 45,
-ocr page 355-ti.VSMlKUOSKOOP. BECKER. CUEVALIER. PF^iFF. PRITCHARD. 359
ondersteund door den raad van G a 1 y G a z a I a t, vervaar-
digde aldaar weldra een dergelijk werktuig, waarbij bij zich
beijverd had om er eene grootere veiligheid bij het gebruik
aan te geven.
In Duitschland was Pfaff(l) een der eersten, die aan de
nieuwe uitvinding zijne aandacht schonk, en ook eene nieuwe
inrigting der gazometers voorstelde.
Dat Engeland zelf niet achterlijk bleef, laat zich verwach-
ten. De oorspronkelijke inrigting onderging aldaar verschei'-
dene verbeteringen; in de eerste plaats door Pritchard (2),
die tweederlei soort van daarvoor bestemde gazometers ver-
vaardigde, waarvan echter de eene eene navolging was van
den reeds vroeger door Barlow (5) aanbevolen gazometer.
Bovendien bezigde Pritchard voor de concentratie van
het licht op het voorwerp, in plaats eener enkele lens van
sterke kromming, eene doublet bestaande uit eene biconvexe
en eene plano - convexe lens, of eenen hollen metalen spie-
gel achter de lichtbron geplaatst. Het meest vermogende
werktuig van dien aard werd in 1842 voor de Polytechnic
Institution te Londen door Garry vervaardigd (4). Het
zoude, bij eene uitgebreidheid van het veld van 24 voeten ,
de oppervlakte der voorwerpen 74,000,000 maal vergrooten,
dat is den doormeter ongeveer 8500 maal. Indien werkelijk
bij deze vergrooting nog eene tamelijke helderheid cn scherpte
der beelden bestaat, dan moet Garry middelen hebben
aangewend, om de verlichting meer te versterken dau door
(1) Poggendorff's Ann. XI. s. 5i7.
(2) Micrographia, p. 192 et seq.
(3) Philos. Magaz. VUL p. 240.
(4) Dingler's Pohjt. Journ, LXVII. «. 237, overgenomen uit tiol Mc-
chanics Magazine 1842. ÏS'". 1010,
O')*
-ocr page 356-540 1)E I5EELDBI1KU0SK0PEN.
die , welke tot daartoe gebruikelijk waren , geschieden kan.
Althans dc hydro - oxygeenmikroskopen , welke ik in de ge-
legenheid ben geweest te beproeven, veroorlooven geene ster-
kere vergrooting dan van hoogstens 1300 maal, en daarbij
hebben de beelden ter naauwernood zooveel lichtsterkte als
bij eene 10,000 malige vergrooting met het zonmikroskoop.
Zeker is het, dat men bij eene 200 malige vergrooting door
een goed aplanatisch zamengesteld mikroskoop alles zien kan
wat door het beste hydro-oxygeenmikroskoop wordt waar-
neembaar gemaakt.
De prijs van een hydro-oxygeenmikroskoop met al den
daarbij behoorenden toestel van gazometers, enzv., bedraagt
bij Chevalier.. . . 1300—2000 francs - ƒ 714—ƒ932.
Zonder den gastoestel, die daarbij alleen op bijzondere
aanvrage geleverd wordt, kost het bij Plössl, al naar ge-
lang der grootte (3"—31") van de verlichtingslens, het getal
der achromatische objectief-
lenzen, enzv. . . . 100—200 Conv. Gl. r: ƒ124—ƒ248.
Bij Pistor en Martins met vol ledigen toestel, koperen
gazometers, enzv. .... 180—300 Thl. = ƒ319—ƒ331.
444. Eene vereenvoudiging van het gasmikroskoop is voor
een paar jaren met goed gevolg beproefd door Children
en CoIIins (1) te Londen. Zij hebben namelijk het wa-
terstofgas vervangen door eene oplossing van camphine (ter-
penthijnolie) in alkohol. Het kalkrollctje wordt in de vlam
daarvan geplaatst, en een stroom van zuurstofgas daarop
gevoerd.
(1) De laatsle is instrumeiilmaker \an de Polytcclinic Institution; lijn
adres is: Francis- Street, N®. 26, Tottenham Count Road,
GASMIKROSKOOP. CHILDREN EN COLLINS. 541'
Hun toestel bestaat uit twee buizen, die digt bij elkander
zijn geplaatst, elk eene pit bevattende van plat katoen, dat
lot een rolletje gevormd is, en uil een kalkcylindertje van
ongeveer | duim lengte en | duim dikte, bevat in een ko-
peren busje. De pijp, welke bet zuurstofgas aanvoert uit
eenen gazometer, loopt uit in een dun buisje, dat boven-
waarts gebogen is, en tusscben de twee pillen uitkomt, welke
een weinig van elkander afstaan om het op tc nemen; des-
zelfs opening is op iets minder dan ^ duim afstands van de
ronde oppervlakte van het kalkcylindertje, en ongeveer f duim
boven den benedenrand van het koperen busje.
Bij proeven met Wheatstone's photometer bevonden
zij, dat bet dus verkregen licht gelijk is aan dat van 108
waskaarsen; eenmaal zelfs vonden zij het gelijk aan dat van
121 waskaarsen. Hydro-oxygeenlichl op kalk werd door hen
gelijk gevonden aan dat van 120 derzelfde kaarsen.
Mogt het zich bevestigen, dat dit licht in sterkte nage-
noeg gelijk staat met het hydro-oxygeenlichl, dan zoude de
daardoor aangebragte vereenvoudiging in den geheelen toe-
stel inderdaad niet onbelangrijk zijn. Ook zoude dan wel-
ligt het vooruitzigl bestaan van het licht nog meer le ver-
sterken, daar, alle gevaar voor ontplofling hier verdwenen
zijnde, men de vlam en de opening voor de uilstrooraiug
van het gas gerustelijk nog iets vergrooten kan, voor zoover
dit laatste namelijk door afkoeling geenen schadelijken in-
vloed uitoefent.
445. De laatste verlichtingswijze der voorwerpen in het
beeldmikroskoop, welke wij hier le vermelden hebben, is die
door het elektrisch licht tusschen twee stukken kool, als pool-
eiodcn gebruikt eener galvanische batterij.
I
DK BEELDMIKUOSKOPEN,
Reeds sedert vele jareo kende men, door de proeven van
Davy, dit verblindende licbt, dat in intensiteit onder alle
soorten van kunstlicht het meest tot het zonlicht nadert (1).
Bij de vroegere inrigting der galvanische batterijen vermin-
derde deszelfs slerkte echter zoo spoedig, dat er niet aan te
denken viel het voor proeven aan te wenden, welke ge-
durende eenigen tijd moeten worden voortgezet. Eerst na
de uitvinding der verschillende soorten van constante batte-
rijen, door Daniel, Grove, Bunsen enzv., werd hierop
het uitzigt geopend, en het waren Donné en Léon Fou-
cauld, die het eerst besloten te beproeven, om deze licht-
bron in hel beeldmikroskoop te gebruiken. Zij wendden zich
voor de uitvoering van hun plan tot Ch. Chevalier, aan
wien de mikroskopische werktuigen reeds zoo menige verbe-
tering te danken hebben, en deze bragt hel werktuig lot
stand, hetwelk, onder den naam van photo ~ elektrisch mi-
kroskoop, in eene zitting der Societè (ÏEmouragement den
'12 Maart 184S het eerst vertoond en gebruikt werd (2).
Wat de hoofdzaken betreft, is deze toestel op de volgende
wijze ingerigt. In het midden eener vierkante kast bevinden
zich dc beide als pooleinden dienende stukken kool; deze
hebben eenen prismatischen vorm, zijn 3 millim. breed en
10—12 centim. lang, en ziju vervaardigd van gascoke. Zij
zijn gevat in daarvoor bestemde bussen, die met de geleidings-
draden der batterij in verband staan, en kunnen door een
rondselwerk waarvan de knoppen buiten de kast uitsteken,
(1) Zie de uitkomsten der proeven van Fizeau daaromtrent, medege-
deeld in het I'» Deel bl. 1G8.
(2) be beschrijving vergezeld van uitvoerige afbeeldingen is te vinden
in het Bullelin do Ia Soc. d'Encour. Sept. en Dec. 1845, en daaruit over-
genomen in Dingler's Polyt, lotirn, 1846, C. s. 101,
PHOTO-ELEKTaiSCII MIKROSKOOP. 345
nader tot elkander worden gebragt, naar gelang zij door de
verbranding korfer en dus van elkander verwijderd zouden
worden. Achter deze koolstukken staat een holle spiegel van
8 centim. brandpuntsafstand en 10 cenlim. doormeter. Ten
einde de warmte le verminderen van het daardoor gevormde
lichtbeeld, waarin de voorwerpen moeteu geplaatst worden,
is aan de voorzijde der kast van binnen een bak aangebragt
met paralelle glaswanden, welke gevuld wordt met eene
verzadigde aluinoplossing. Aan de kast bevindt zich eene
opening, gesloten door een zeer donker bijna zwart gekleurd
glas, waardoor men in staat is het licht gade te slaan, en
dit zooveel mogelijk te regelen. De boven- en onderwaod
der kast worden gevormd door een aantal schuins staande
platen, welke vrije tusschenruimten openlaten voor de door-
strooming der lucht, terwijl daardoor het licht geheel wordt
afgesloten.
Donné en Léon Foucauld bedienden zich vau eene
B uns en sehe batterij van 60 paren. Zij bevonden, dat het
hierbij noodig is nog eene inrigting te voegen, die de sterkte
van den stroom regelt, en bezigden daartoe twee driehoekige
slrooken platinablik, welke ieder voor zich met een der ge
leidraden van een der poolen van de batterij in verband zijn
gebragt, en met hunne spitsen dompelen in een bakje met
zuur gemaakt water. Door eenen drager, waaraan beide be-
vestigd zijn, en welke door een rondselwerk hooger en lager
kan gesteld worden, worden zij dan meer of minder diep
in het vocht gedompeld.
Gelijk uit deze beschrijving blijkt, wordt in dezen toestel
de afstand lusschen de beide koolstukkeh door de hand ge-
regeld. Daar nu het gedugste verschil in dien afstand da-
delijk eenen grootcn invloed heeft op de intensiteit van het
I>E llEliLüMlKIiOSKOI'EN.
licht, ZOO is het hoogst raoeijehjk dit zoo te regelen, dal hel
steeds nagenoeg van gelijke sterkte blijft. Het was daarom
belangrijk deze regeling niet door de hand, maar door werk-
tuiglijke middelen te doen plaats hebben. In Engeland,
Avaar men het elektrisch licht voor verlichting in hel alge-
meen wenschte dienstbaar le maken, gelukte het aan Ed-
ward Staite (1) eenen daartoe geschiktcn toestel tot sland
te brengen, zoo ook aan William Pelric (2), beiden le
Londen. Doch ook Léon Foucauld had, bij zijne vroegere
proefnemingen met Donné, genoegzaam het gebrekkige hun-
ner toenmalige inrigting ingezien cn reeds getracht deze le
verbeteren. Den 15 Januarij 1849 gaf hij aan de Fransche
academie een berigt van eenen toestel, waarin de einden der
koolstukken steeds op gelijken afsland worden gebonden door
eene vernuftige vereeniging van vecren, raderwerk en eenen
eleklromagneet (5). In de daarop volgende zitting bragten
Regnaull cn Dnmas een verslag hierover uit, waarin zij
zeggen: <> Deze toestel heeft onder onze oogen met een vol •
komen gelukkig gevolg gewerkt. Het licht heeft zich voort-
durend eu gelijk vertoond, zooveel men het wenschen kan
voor proefnemingen, waarin het elektrisch licht het zonlicht
kan vervangen." Men mag derhalve aannemen, dat het
vraagstuk is opgelost, en hiermede een hoofdgebrek, dat het
meer algemeen gebruik van het photo-elektrisch mikroskoop
in den weg stond, als opgeheven kan beschouwd worden.
(1) London lllustr. 'News -van 18 Nov. 1848.
(2) Comptes rendus XXVIII. p. 157.
(3) Comptes rendus XXVIII. p. 68.
-ocr page 361-TOESTELLEN en HULPMIDDELEN üij uet
MIKROSKOPISCH ONDERZOEK.
446. üij het onderzoek met het mikroskoop worden ve-
lerlei kleine toestellen en werktuigen gebruikt, die geen vol-
strekt noodzakelijk bestanddeel daarvan uitmaken, en groo-
tendeels alleen ten doel hebben de waarnemingen zelve ze-
kerder en gemakkelijker te maken. Het getal diei* hulpwerk-
tuigen is zelfs zeer aanzienlijk geworden, en, hoewel niet
alle even bruikbaar zijn, en sommige zelfs zeer goed door
andere minder kostbare inrigtingen kunnen vervangen worden,
zoo willen wij er echter in dit laatste hoofdstuk een zoo
volledig mogelijk overzigt van geven.
Het spreekt wel van zelf dat de oudste mikroskopen in
dit opzigt zeer arm waren. In den brief van Boreel
(z. bl. 26) lezen wij, dat de ebbenhouten schijf, waarop het
mikroskoop van Hans en Zacharias Janssen rustte, eenige
quisquilias bevatte; het is ecbter niet duidelijk, of daarmede
enkel kleine voorwerpen, dan ook kleine werktuigen om bij
het onderzoek te bezigen, bedoeld zijn. In elk geval was
hun aantal zeer gering, want bij alle overige gedurende den
loop der 16'^° eeuw vervaardigde niikro.skopcn treft men slechts
zeer weinig van dieu aard aan.
O {tJ m; IJ' \v li u K 'n j I o' E N .
447. Men kan deze bulpwerktuigen verdeelen in de vol-
gende klassen:
1" Toestellen tot verlichting der voorwerpen,
a. Met doorvallend licht.
b. Met opvallend licht.
c. Met gepolariseerd licht.
Toestellen en hulpmiddelen tot het opnemen en vast-
houden der voorwerpen.
Inrigtingen voor de werktuiglijke heiveging der voor-
'werpen op de voorwerptafel.
a. Voor de regtlijnige diagonale beweging.
b. Voor de ronddraaijende beweging.
4°. Werktuigen tot het meten en teekenen der voortverpen.
a. Mikrometers.
b. Focimeters.
c. Goniometers.
d. Katoptrische en dioptrische hulpmiddelen lot
projectie der beelden.
3° Toestellen ter bescherming der lenzen en bij mikro-
physische en mikrochemische onderzoekingen. J
6" Werktuigen tot vervaardiging van mikroskopische
praeparaten.
Wij willen achtereenvolgens de tot deze verschillende klas-
sen behoorende hulpwerktuigen beschouwen.
VEHLICHTINGSTOESTELLEN.
448. I Q de vorige hoofdstukken is reeds meermalen mel-
ding gemaakt van de onderscheidene verlichtingswijzen der
voorwerpen, die opvolgend in gebruik zijn gekomen. Hel
onderwerp is echter te belangrijk dan dal wij er niel afzon-
derlijk bij * zouden stilstaan, en, terwijl wij het vroeger ter
loops vermelde hier-^te zamen slellen, en in onderling ver-
band brengen, zullen wij er datgene bijvoegen, waarvan tot
biertoe geen gewag heeft kunnen gemaakt worden. Het
spreekt echter van zelf, dat wij ons hier alleen bepalen zul-
len bij de verlichting der voorwerpen in het enkelvoudig en
het zamengesteid mikroskoop, daar die der voorwerpen in
de verschillende soorten van beeldmikroskopen reeds in het
het vorige hoofdstuk behandeld is,
449. Het is vroeger gebleken, dal, van den beginne af
aan, de twee voornaamste verlichtingswijzen, die met door-
vallend en die met opvallend licht, in gebruik zijn geweest,
de eerste echter aanvankelijk alleen bij het enkelvoudig mi-
kroskoop, terwijl de vroegste zamengeslelde mikroskopen lot
tegen het einde der 17''" eeuw alleen geschikt waren, om
de voorwerpen bij opvallend licht te beschouwen.
Dc eerste verbetering in de verlichting van doorschijnende
-ocr page 364-548 VEHLICHTINGSTOESTELLEN.
Yoorwerpeu, door hel enkelvoudig mikroskoop beschouwd,
geschiedde door onze landgenoolen Hudde en Harlzoeker
(verg. hl. 47 en 52), door achler het voorwerp eene biconvexe
lens (z. Pj. l. flg. 4 e) te plaatsen, welke de laatste tevens zoo
inriglle, dat zij met behulp eener schroef (/) naar willekeur
digter bij of verder van hel voorwerp kon worden gebragl.
Bonannus (z. bl, 455) heeft dit voorbeeld ook bij het za-
mengesteld mikroskoop (z. Pl, IV, fig. 2) nagevolgd, en laler
is deze verlichlingslens voortdurend in gebruik gebleven;
alleen heeft men in onzen lijd, — gelijk aanstonds nader
zal worden uiteengezet, — de biconvexe lens vervangen door
andere van beleren vorm, alsmede door vereenigingen van
twee of meerdere lenzen, waardoor eene meer of minder
volkomen achromatische verlichting wordt verkregen.
Ook is men reeds vroeg bedacht geweest op het afsluiten
van het overtollige licht door middel van diaphragmata. Hel
eerste voorbeeld van dieu aard treffen wij aan iu een der
enkelvoudige mikroskopen van Johannes Musschenbroek
(verg bl. 49), die achter het voorwerp (z. Pl. I. flg. 14/?)
een plaatje f bragt, dat om eene spil ronddraaide en voor-
zien was van eenige openingen van verschillenden doormeter.
Eerst veel later werd hetzelfde beginsel op het zamengesteld
mikroskoop toegepast door Lcbaillifj die hel eerst onder
de voorwerptafel eene draaijende schijf plaatste (Pl. VI. fig. 6),
zoo als deze nog tegenwoordig bij vele mikroskopen in ge-
bruik is, en welke diende ter vervanging van den reeds
vroeger door Cülpeper en Scarlet daarvoor gebruikten
hollen kegel (z. Pl. IV, fig. 7 yl), welke in veel geringere mate
aan het beoogde doel voldeed.
De spiegel, welke tegenwoordig het eersle en voornaamste
bestanddeel van iederen verlichtingstoèslel uitmaakt, is echler
HAIITZOEKER. MüSSCHENBUOEK. TOHTONA. HERTEL. 549
het laatst in gebruik gekomen. Tortona (z. bl. 135) bad
in 1685 geleerd hoe het zamengesteld mikroskoop (PI. IV.
lig, 1) kan worden ingerigt, om naar het licht te worden
gekeerd, zoodat men er, even als met het enkelvoudig mi-
kroskoop , de voorwerpen bij doorvallend licht door konde
beschouwen, maar eerst dertig jaren later kwam Hertel
(z. bl. 159) op het denkbeeld, om er eenen spiegel onder
te plaatsten (Pl. IV. fig. Gp), en het duurde nog ruim twin-
tig jaren, alvorens deszelfs gebruik algemeen werd.
I
450. Gaan wij thans over tot beschouwing der verlich-
tingstoestellen onzer hedendaagsche mikroskopen, waarbij ik
den lezer voor de theoretische grondbeginselen, waarop de
verlichting van mikroskopische voorwerpen behoort te berus-
ten, verwijs naar het opzettelijk hieraan gewijde hoofdstuk
in het P" Deel.
Het meerendeel onzer tegenwoordige mikroskopen is voor-
zien van eenen hollen en vlakken spiegel, zoo b. v. die van
Oberhäuser, Plössl, Schiek, Powell, Ross, Smith.
Bij de oudere mikroskopeu van Amici trof men slechts
eenen hollen spiegel aan, bij de nieuwere alleen eenen vlak-
ken, desgelijks bij het mikroskoop door Pritchard voor
Goring gemaakt. Dit is als ccn gebrek te beschouwen,
omdat men , wel is waar, door de verliclitingslens gelegen-
heid heeft om het licht genoegzaam te concentreren, maar
de betrekkelijke rigting der stralen , die het voorwerp tref-
fen , dan altijd dezelfde blijft, lerwiji men daarin door
verbinding met eenen hollen spiegel de noodige wijzigingen
kan aanbrengen. (Verg. Dl. bl. 284).
In sommige gevallen, zoo als vooral tot het waarnemen
van kleuren, is het goed geene spiegelende lerugkaatsings-
548 VEHLICHTINGSTOESTELLEN.
vlakte le bezigen, maar eene zoodanige, waarvan diffuus
wit licht uitstraalt. Daartoe bedekte Goring de achterzijde
des spiegels met gips; beter is de handelwijze van Che-
valier, die bij zijne mikroskopen losse witte schijven van
de grootte des spiegels voegt, welke daarop des verkiezende
kunnen gelegd worden. Varley beval tot hetzelfde oogmerk
de bepoedering met koolstofzure soda aan.
Door sommigen is, in plaats des glazen spiegels, welke
uit den aard der zaak, altijd twee beelden terugkaatst, het
gebruik van een glazen prisma aanbevolen. Dit geschiedde
het eerst in 1838 door Dujardin (1) (zie zijnen verlich-
tingstoestel in Pl. VI. fig. 8d). Later heeft ook Merz zijn
mikroskoop daarvan voorzien. Hun voorbeeld heeft echter
geene navolging gevonden, en zal zulks waarschijnlijk ook in
het vervolg niet, daar het terugkaatsende prisma merkelijk
kostbaarder dan de spiegel is, eh de tweede terugkaatsing des
laatsten hier volstrekt niet de scherpte van hel beeld bena-
deelt, dat men op eenen verlichten achtergrond ziet.
Van veel meer gewigt is de wijze, waarop de spiegel'be-
weegbaar is gemaakt. Dal hij in eenen beugel moet zijn
opgehangen, die zelf om eene spil draaibaar is, en waar-
door hij onder verschillende hellingshoeken kan geplaatst
worden, spreekt van zelf, en wij vinden den spiegel aldus
reeds van den aanvang af, dal hij in gebruik is gekomen.
Maar men miste toen nog eene derde beweging, t. w. die
om den spiegel buiten de optische as van hel mikroskoop
«
te brengen, ten éinde de voorwerpen door schuins invallend
licht te doen treffen, iets dat werkelijk voor dc waarneem-
(t) l'Institut 1838 N». 247. — Manuel de Vobscrvateur au microscope
p. 21.
INRIGTING DES SPIEGELS. 3ol
baarheid van sommige moeijelijk zigtbare bijzonderheden in
zeer doorschijnende voorwerpen van veel belang moet geacht
worden (1).
Het eerst treft men deze beweging aan bij de in 1759
vervaardigde mikroskopen van Martin. Hier schuift de spie-
gel (z. Pl. IV. fig. Mm) langs de ronde stang n^ en kan
ter zijde worden gedraaid. Op nagenoeg gelijke wijze ge-
schiedt zulks nog bij de Powellsche mikroskopen (Pl. VHI.
fig. 4). Ook bij de mikroskopen van Dellebarre (z. Pl. V.
fig. 2) heeft de spiegel r zulk eene zijdelingsche beweging ,
die hier echter door eene scharnier s plaats grijpt. Beter
dan deze beide handelwijzen is het ophangen van den spiegel
aan eene kruk , gelijk deze reeds wordt aangetroflcn bij de
op het laatst der vorige eeuw door Herman en Jan van
Deyl vervaardigde mikroskopen , welke op bl. 160 beschre-
ven zijn, Later is deze bevestigingswijze des spiegels weder
in onbruik gekomen, doch zij komt wederom voor bij een
klein in 1835 door Amici vervaardigd en alhier voorhan-
den zamengesteid mikroskoop , en desgelijks bij .zijne nieu-
were werktuigen (z. Pl. VI. fig. 1 o). Bij de oudere mi-
kroskopen van Oberhäuser treft men deze inrigting niet
aan , maar wel bij die , welke hij in den laatsten lijd heeft
vervaardigd (z. Pl. VI. fig. 3), terwijl eindelijk bij de mi-
kroskopen van Smith en Beek (z. Pl. VIII. fig. 5) de spie-
gel niel alleen door eene kruk , maar ook nog door draai-
(1) Men heeft in den laatsten tijd de verlichtingswijze met schuins in,
vallend licht als eene nieuwe uitvinding voorgedragen (zie de mededeeling
van Oberhäuser in de Comptes rcndus van 14 Junij 1847), doch uit
den tekst blijkt genoeg, dat de middelen daartoe zelfs reeds bij sommige in
de vorige eeuw vervaardigde mikroskopen bestonden, en, dat men het nut
dier verlichtingswijze toen en later reeds zeer goed kende, kunnen wij
lezen in hel meermalen aangehaalde werk van Adam», p. 136.
548 VEHLICHTINGSTOESTELLEN.
jiog buiten de as van het werktuig kan gebragt worden.
Het eerste is echter op zich zelve geheel voldoende.
Eindelijk heeft Nachet (1) nog op eene andere wijze
hetzelfde doel getracht te bereiken, bepaaldelijk het oog heb-
bende op zulke mikroskopen, waarde spiegel in eenen trom-
melvormigen voet besloten is, en daarom geene ruimte heeft
voor eene zijdelingsche beweging. Hij plaatst namelijk on-
middelijk onder de voorwerptafel een in eene korte buis
abcd (z. dc afbeelding in doorsnede op Pl. VI. lig. 9) be-
sloten glazen prisma e, in zulk eenen vorm geslepen, dat de
lichtstralen, evenwijdig met de as, op de onderste oppervlakte
vallen, vervolgens tweemaal eene totale reflectie ondergaan, en
nu,al naar gelang van de hoeken van het prisma, het voorwerp
in O onder eenen meer of minder scherpen hoek treflen.
Dat, hetwelk Nachet aan de Fransche akademie aanbood,
gaf aan de stralen eene schuinsche rigting van 30° in ver-
houding tot de as. Hij deed tevens opmerken , dat zulk een
prisma ook met bolle oppervlakten kan geslepen worden,
zoodat het tegelijker tijd als verlichtingslens kan dienen. Dat-
gccn , hetwelk in de figuur is afgebeeld , en behoort bij een
in 1849 door hem vervaardigd mikroskoop, is dan ook van
boven en van onderen van convexe oppervlakten voorzien.
Het korte buisvormige hulsel wordt geplaatst in dezelfde
opening van den hefboomtoestel (verg. bl. 202), welke voor
het opnemen der buisvormige diaphragmata dient.
Zonder hier iets te willen afdingen op het vernuftige
van dit hulpmiddel), zoo is het echler duidelijk, dat het in
bruikbaarheid moet wijken voor den aan eene kruk beves-
tigden spiegel, welke veel minder kostbaar is, en veroorlooft
(1) Comptes rcndus 1847. XXIV. p. 967.
-ocr page 369-puisma voou de excentttlsche verlichting. 355
het licht onder allerlei hoeken op het voorwerp te doen
vallen. Nachet zegt, wel is waar, dat het hem zoude gej
bleken zijn, dat de uitwerkselen dezelfde zijn voor hoeken
van 20° tot 40°, doch geheel juist kan dit toch niel wezen,
en bovendien is een hoek van 40° geenszins de uiterste
grens, waarbij men met voordeel van schuins invallend licht
gebruik maakt. Bij sommige voorwerpen is het mij geble-
ken, dat men nog bij eenen hellingshoek van 60° iets wint.
Het eenige geval, waar dit prisma werkelijk aanbeveling
verdient, is derhalve dat, waarvoor Nachet zelf het bestemd
heeft; doch het is te verwachten, dat men weldra den trom-
melvormigen voet geheel vaarwel zal zeggen, en voortaan
alleen zulke gestellen vervaardigen, welke aan den spiegel
eene vrije beweging veroorlooven.
Eeue beweging des spiegels in de rigting der as, zoodat
hij hooger en lager kan worden gesteld, kan als geen vol-
strekt vereischte worden beschouwd. Zij komt niet voor bij
de mikroskopen van Ross, Plössl, Schiek, Amici, Brun-
ner en de oudere van Oberhäuser. Bij deze laatsten be-
slaat nog de bijzonderheid, dat het brandpunt des hollen
spiegels juist op het op de voorwerpplaat geplaatst voorwerp
valt. In lateren lijd is Oberhäuser hiervan afgeweken,
en heeft hij den spiegel zoo ingerigt, dat de kruk, die hem
draagt (z. Pl. VI. fig. 3/i); in de sleuf ef van het regtop-
slaande stuk d kan worden op eu neder geschoven, en daar
de holle spiegel slechts eenen korten brandpuntsafstand heeft,
van 47 millim., zoo heeft men gelegenheid zoowel eenen
convergerenden, als, door den spiegel lager te stellen, eenen
divergerenden stralenbundel op hel voorwerp Ic doen val-
len. Ook bij de mikroskopen van Pritchard, Powell,
Smith, is de spiegel verschuifbaar naar boven en naar
III. 23
-ocr page 370-554 VUIU.ICHTINGSTOESTELLEK.
^ bencficïi, doch de brandpunlsafstanden der holle spiegels ziju
hier, en bij de meeste overige mikroskopen, grooter dan de
niterste afstand tusschen bet voorwerp en den spiegel, zoo-
dat altijd een convergerende stralenbundel het gezigtsveld
binnentreedt.
451. Het is duidelijk, dat, zoodra de holle spiegel op
en neder beweegbaar is, men reeds hierin een middel be-
zit om het licht sterker en zwakker te maken, en hiervoor
eigenlijk geene lenzen of lenzenstelsels op den weg der stra-
len behoeft te plaatsen. Intusschen bezitten deze eigene
voordeelen, welke daaraan door velen en teregt de voorkeur
doen geven. Vooreerst kan men eene lens veel gemakkelij-
ker op en neder bewegen dan den veel zwaarderen spiegel,
maar bovendien kan men, door vereeniging van eenen hollen
spiegel met eene leus, aan de lichtstralen allerlei betrekke-
lijke rigtingen geven, op de wijze zooals ik dit in Dl. 1.
bl. 285 uitvoerig heb aangewezen, en, ofschoon geen der
tegenwoordig vervaardigde verlichtingstoestellen geheel over-
eenkomstig de aldaar ontwikkelde grondbeginselen is ingerigt,!
zoo twijfel ik echter niet, of zij zullen weldra eene meer
algemeene toepassing vinden, daar zoowel de theorie als de
ervaring hunne juistheid bewijzen.
In 1820 zocht Brewster (1) op wetenschappelijke gron-
den aan te toonen, dat elke verlichting van mikroskopische
voorwerpen zoodanig moet wezen ,i dat het voorwerp zich
juist bevindt in het vereenigingspunt der stralen, zoodat het
licht, hetwelk het mikroskoop binnentreedt, van uit één punt
divergeert.
(2) Treatise, p. 135.
-ocr page 371-VKRLICIITISÜSTÖESTELIEIS VAN WOLLASTON , VAN BREWSTEft. 3O3
Op dit beginsel berust ook de verlichtingstoestel van Wol-
1 aston (l). Hij paste dezelve toe op het enkelvoudig mi-
kroskoop met zijne doubletten, afgebeeld op Pl. 1!. fig. 10.
Het licht wordt opgevangen door den vlakken spiegel /", en
gaat dan door de opening van een kort buisje bij i, be -
reikt vervolgens de plano-convexe lens e, en wordt geconcen-
treerd op het voorwierp bij o. W o 11 a s t o n gaf hierbij het
voorschrift, om alles zoo in te rigten, dat een zuiver scberp
beeld van de opening bij s op de plaats van het voorwerp
gezien werd, en, ten einde dit te beter te doen, in die ope-
ning met was een draad vast te klemmen, waarvan dan het
beeld zich scherp moest vertoonen op de voorwerpplaat.
Brewster heeft teregt doen opmerken, dat op die wijze
geenszins aan den eisch van het beginsel voldaan wordt,
want dat, indien zich het beeld der opening scherp vertooilt,
de paralelle stralen, die door den spiegel teruggekaatst wor-
den, ''zich reeds beneden het voorwerp in een brandpunt
vereenigd hebben, zoodat dit door een bundel divergerende
stralen getrofïen wordt. Intusschen moet men erkennen,
dat de juistheid van dit beginsel, als voor alle gevallen gel-
dig, geenszins boven iederen twijfel verheven is, en daaruit
laat zich dan ook de opgang verklaren, welke dc Wol la s-
tonsche verhchtingstoestel maakte, nadat deze door Goring
op het zamengesteid mikroskoop was toegepast, met die wij-
ziging echter, dat de lens in eene onder de voorwerptafel
geplaatste van onderen kegelvormig toeloopende buis hooger
en lager kan gesteld worden.
432. In de plano-convexe verlichtingslens van WoMas-
Philm iranscxel lil2?) p, 'i.
2:v
-ocr page 372-5S0 VE«MCHTINGST0ESTE1.LEN.
ton, met de platte zijde bovenwaarts gekeerd, ligt reeds de
bedoeling uitgedrukt, om den invloed der sphaerische en chro-
matische aberratie minder schadelijk te maken. Brewster
ging echter verder, en was van oordeel dat de verlichtings-
toestel daarvan even vrij moest wezen, als het overige opti-
sche gedeelte des mikroskoops. Hij bezigde daarom de op
Pl. VI. flg. 7 afgebeelde inrigting. abcd is eene buis van
anderhalven tot twee E. duimen lengte, van binnen zwart ge-
maakt. Deze buis heeft eene opening bij ef, en moet, door
middel eener algemeene geleding of op eenige andere vi^ijze,
zijn vereenigd met de voorwerptafel, zoodat de as der buis
eene helling kan aannemen van 90°, hare gewone houding,
tot 60° graden of minder, al naar gelang de omstandig-
heden het vorderen. Bovendien moet zij om hare as kun-
nen draaijen. Eene doublet, gh, ik, van geen aberratie,
en eenen brandpuntsafstand hebbende van eenen halven duim
tot een duim, is in de buis geplaatst, en kan door een rond-
selwerk daarin hooger of lager worden gesteld, in dier voege
dat haar brandpunt voor paralelle stralen o, of het verceni-
gingspunt van divergerende stralen, juist valt op het punt,
I ■
waar het voorwerp ligt, dat onderzocht moet worden. Iets
lager is een vlakke metalen spiegel pq geplaatst, welke het
licht, dat door de opening ef komt, op de doublet werpt.
Bij de verlichting met kunstlicht bezigt Brewster eene
tweede dergelijke doublet rs, vt. In het brandpunt l van
deze is de vlam van het licht geplaatst, zoodat dus een
bundel paralelle stralen op den spiegel geworpen wordt. Tus-
schen de vlam en de doublet brengt hij een diaphragma wz
met openingen van verschillenden doormeter. Voor cirkel-
vormige voorwerpen geeft hij de voorkeur aan ronde, voor
gestreepte voorwerpen aan spleetvormige openingen.
MONOCHUOMATISCHE VEIILICHTING. 537
Ter opheffing der chromatische aberratie stelde hij twee
wegen voor, namelijk óf het achromatiseren der verlichtings-
lenzen óf het gebruik maken van éénkleurig licht. Om zich
dit laatste te verschaffen beveelt hij verschillende middelen
aan. Vooreerst eene eigene soort van lamp, welks vergaar-
bak verdunden alkohol bevat, die allengs afdaalt in een me-
talen schoteltje , waaronder eene tweede alkohollamp brandt
om den verdunden alkohol te verwarmen, welke aangesto-
ken zijnde met eene gele vlam brandt. Ook kan men in
plaatst van verdunden alkohol, eene oplossing van keuken-
zout in alkohol gebruiken, en eene gewone alkohollamp met
zulk eene oplossing gevuld levert eene geel gekleurde vlam,
waarvan men zich, door beschouwing met een prisma, ge-
makkelijk overtuigen kan, dat haar licht nagenoeg volkomen
monochromatisch is. Volgens Brewster zoude bet, door
middel van concentrerende lenzen, mogelijk zijn dit licht
genoegzaam te versterken, om er alle mikroskopische waar-,
nemingen mede te verrigten. Dit is aan mij evenmin als
aan Goring (1) gelukt. Het licht van zulk eene vlam is
zoo zwak, dat het alleeri bij zeer geringe vergrootingen bruik-
baar is. Brewster heeft echter nog eenen anderen toestel
aanbevolen, ten einde eene vlam van éénkleurig licht te
verkrijgen. Deze bestaat uit eene vergaarbak met zamen-
geperst koolgas, zoodanig ingerigt, dat dit zich bij de uit-
strooming met dampkringslucht vermengt, en dan gaat door
eenen ring van katoen doortrokken met eene zoutoplossing.
Daarboven aangestoken brandt het met eene gele vlam, die
sterker dan de vorige zoude zijn. Uit eigen ervaring kan
ik over de meerdere doelmatigheid van deze inrigting niet
(1) Micrographia, p. 79.
-ocr page 374-3t> 8 VEULICUTJNÜSTOEi) l liJXEii.
oordeelen. Wal echler nog andere door Brewster aanbe-
volen middelen betreft, t, w. het doorlaten van het licht
door verschillende gekleurde middenstoffen, en het rigten
van den spiegel naar een bepaald gedeelte van het spec-
trum, zoo kan men deze gerustelijk voor geheel onbruik-
baar verklaren, en zal het ter naauwernood noodig zijn hier
alle de redeneu voor deze uitspraak op te sommen. Al-
leenlijk maak ik hier opmerkzaam op de drie hoofdredenen,
welke voor altijd zullen maken, dat de monochromalische
verlichting een hoogst gebrekkig hulpmiddel zal blijven: 1° is
het niet mogelijk op eenigerlei wijze volkomen éénkleurig
licht, dat is bestaande uit slralen van gelijke breekbaarheid,
te verkrijgen; is alle licht, (tlat daartoe nadert, door de
middelen, waardoor hel verkregen wordt, zoodanig verzwakt,
dat het niet mogelijk is het voor eenigzins sterke vergroo-
tingen le bezigen, cn 3" mist alle gekleurd licht het groote
voordeel, dal aau het witte licht eigen is, van namelijk slerk
le conlrastereu met de zwarte schaduwen, waardoor de voor-
werpen bij doorvallend licht alleen nog herkenbaar worden.
453. üel is om deze redenen, dat de in 1838 door Du-
jardin (1) beschreven verlichtingstoestel, ofschoon in de
hoofdzaak op hetzelfde beginsel steunende als die van Brew-
ster, inderdaad als eene verbetering moet worden be-
schouwd. Daarin wordt het licht mede opgevangen door eenen
spiegel of nog beter (z. Pl. VI. fig. 8) door een glazen prisma d.
Vervolgens wordt het licht geconcentreerd door een stelsel ab
van twee of drie achromatische dubbellenzen, met de vlakke
zijden bovenwaarts gekeerd. De afstand van de voorwerp-
(1) VListiM. 247, 307. /
-ocr page 375-ACUaOMAÏlSCHE VERLIGHTlMSTOËSTËl.l.EN. 559
plaal is verandei'iijk, zoodat liel brandpuut der vereenigiag
juisl op bet voorwerp valt. Ter afsluiting van het licht,
dat niet ter verlichting van het voorwerp dient, zijn twee
diaphragmata aangebragt, het eene (p) vóór den spiegel of het
prisma, het andere onder aan de buis, die het lenzenstelsel
bevat. Trécourt eu Oberhäuser hebben op dezen toestel
een octrooi genomen, en de laatste voegt denzelven nog op
verlangen bij zijne mikroskopen, tegen den prijs van 50 francs.
Het .voorbeeld van Dujardin is later door anderen ge-
volgd. Reeds vermeldde ik eene dergelijke inrigting bij de
nieuwere mikroskopen van Amici (z. bl. 207). Doch vooral
zijn het de engelsche vervaardigers van mikroskopen, die
met hunne gewone kunstvaardigheid den achromatischen ver-
lichtingstoestel in een werktuiglijk opzigt zeer- hebben verbe«
lerd, en dezen tegenwoordig steeds bij hunne grootere werktui-
gen voegen. Die van Ross, van Powell en van Smith ko-
men, alhoewel elk hunner daarin eenige kleine wijzigingen heeft
aangebragt, echter in de hoofdpunten overeen, zoodat het
voldoende zal wezen hier alleen die des eersten te beschrij-
ven (1). Zij is in doorsnede afgebeeld op PI, VI, fig. 10;
ab is eene plaat, waarmede de toestel aan de voorwerptafel
wordt vastgehecht, c een gedeelte van eene wijde buis, waar-
mede een ring d is verbonden, waarin eene naauwere buis e
vastgesoldeerd is, welke hetl rad f van een rondsel be-
vat, waarvan de gerande knop bij g uitsteekt. Binnen in
deze is eene nog naauwere buis h met eenen schroefdraad
vau boven, om er het lenzenstelsel i op te bevestigen, en
een diaphragma o van onderen, om het overtollige licht af
, .t«
(t) De heide anderen zijn heschreifco en afgebeeld bij Quekett, 1. c,
lOt en 103.
360 VEULICHTINGSTOESTÜLLEN.
te sluiten; zij schuift op en neder door omdraaijing der
knop g. Ten einde de as van dezen toestel juist te doen
vallen in de as van de mikroskoopbuis, zijn er verscheidene
schroeven aangebragt; die bij i doet de plaat ab horizon-
taal bewegen, terwijl nog drie of meer andere schroeven,
waarvan er twee bij en r gezien worden, die door den
ring beengaan, dienen om de binnenste buis in verschil-
lende rigtingen te brengen. De prijs van dit werktuig, zon-
der achromatisch lenzenstelsel, bedraagt dC 2 (/24).
Wat de verlichtingslenzen zelve betreft, zoo geldt als ge-
wone regel bij de engelsche mikroskopen, dat men in den
verlichtingstoestel het stelsel plaatst, dat in vermogen onmid-
delijk datgene voorafgaat, hetwelk als objectief wordt ge-
bruikt, tenzij men geene meerdere kosten ontziet, in welk
geval er een stelsel van drie achromatische dubbellenzen op-
zettelijk voor dit doel bestemd wordt bijgevoegd, hetgeen
dan in deszelfs geheel met het sterkste objectief wordt ge-
bruikt, terwijl eene vereeniging van twee dezer dubbellenzen
met de objectieven van middelmatig vermogen, en ééne en-
kele bij zwakkere vergrootingen wordt aangewend. Bij het
gebruik wordt voorgeschreven zorg te dragen, dat het beeld
van dc lichtbron, de vlam eener lamp of eene witte wolk,
juist valle op de plaats van het voorwerp, en wel zoodanig dat
het middelpunt van het beeld ligt in de as van het werktuig.
Een nadeel, hetwelk alle dc boven beschreven verlich-
tingstoestellen aankleeft, is, dat zij alleen voor centrische ver-
lichting geschikt zijn, daar de lenzen in de buizen geene
schuinsche stelling kunnen aannemen, om ook met den bui-
len de as geplaatsten spiegel excentrisch geconcentreerd licht
op het voorwerp te werpen, gelijk dikwijls gevorderd wordt.
Dit is zelfs met een achromatisch lenzenstelsel zeer moeijelijk
niAPHRAGMATA. 501
bereikbaar, cn veel beter voldoet in zulke gevallen een enkele
holle spiegel, of wel eene plano-convexe lens, welke, gelijk
in het mikroskoop van Amici (z. Pl. VI. fig. lp), langs
eene afzonderlijke stijl r, die onder aan de voorwerptafel
bevestigd is, op en neder schuift, en tevens ter zijde kan
gedraaid worden.
454. Onder de tegenwoordig in gebruik zijnde diaphrag-
mata, is de draaijende van gaatjes voorziene schijf (Pl. VI.
fig. 6) het algemeenst. Zij wordt aangetroffen bij de mi-
kroskopen van Chevalier, van Lerebours, van Brun-
ner, bij de kleinere werktuigen van Oberhäuser, die
van Powell, van Ross en van Smith. Bij de werktui-
gen der drie laatstgenoemden is zij aan eene afzonderlijke
plaat bevestigd, welke, naar willekeur, onder xle voorwerpta-
fel kan gebragt worden, en weder verwijderd, wanneer men
den achromatischen verlichtingstoestel verlangt te gebruiken.
In plaats eener draaijende schijf bezigde Goring bij zijn
katadioptrisch mikroskoop eene heen en weder schuivende
plaat, welke van eenige openingen voordien is. Het uit-
werksel is nagenoeg gelijk, maar zulk eene plaat is in het
gebruik minder gemakkelijk dan eene schijf, welke door den
gekartelden rand veel gemakkelijker met eenen enkelen vinger
wordt rondbewogen,
Oberhäuser en Powell voegen bij hunne mikroskopen
ook nog een ander draaijend diaphragma van grooteren om-
vang dan het vorige, doch, even als dit, bestaande uit eene
• schijf, waarin eenige ronde openingen van verschillende
grootte zijn. Dit, diaphragma wordt regtop of onder eenen
zekeren hellingshoek geplaatst op een daarvoor bestemd voet-
stuk, tusschen de lichtbron en den spiegel. Het is vooral
362 VEtlUCÜfliNGSTöESïELLEN.
bij het gebruik vau kunstlicht dal dit diaphragma le pas
komt, ter verandering van den doormeter des divergerenden
lichtkegels, die op den spiegel valt.
Een ander soort vao diaphraguiala zijn die, waarvan
Überhäuser en Variey (i) zich bedienen, en in navolging
des eersten ook Nachet. Deze beslaan (z. Pl. VI. fig.
%
uit korte buisjes van boven gesloten en aldaar bij o voorzien
van eene grootere of kleinere opening. Bij die, welke be-
hooren bij het op bl. '190 vermelde mikroskoop, hebben deze
openingen eenen doormeter van 4, 1 en 0,S millimeter.
De kleinste zijn bestemd voor de sterkste lenzenstelsels. Zulk
een buisje wordt geplaatst in eene ruimere buis (z. Pl, VI.
fig. onder de voorwerptafel, welke op hare beurt in
de ronde opening past eener plaat, waarin zij op en neder
kan worden bewogen, zoodat de lichlbundei, die van den
spiegel komt, aldus vernaauwd of verbreed wordt» Bij de
oudere Oberhäusersche mikroskopen geschiedt zulks door
eenen hefboom, en kunnen de diaphragmata niet verwisseld
worden, dan na wegname van het voorwerp. Bij de nieu-
wcren is dit verbeterd, daar de plaat (z. Pl, VI. fig. 3 i^g),
waarin zich dc het diaphragma a bevattende buis p op en
neder beweegt, in de beide zwaluwstaartvormige lijsten rr
schuift, en daaruit kan getrokken worden, wanneer men het
eene diaphragma met een ander wil verwisselen. Bovendien is
hierdoor het voordeel ontstaan, dat men de opening, des
verkiezende, iels buiten de as kan brengen, zoodat de scha-
duw van haren rand in het gezigtsveld valt, iets dal in som-
mige gevallen nuttig is.
(1) Door liezen in 1831 beschreven onder den naara van darh chavihcr
in het 48"' Deel d§j' Transaoiions of the Soeiciij of drts.
diaphragmata. 503
Een diaphragma van een geheei eigendomraelijk maaksel,
hetwelk, voor zoover ik weet, nog niet is beschreven, be-
vindt zich bij een alhier voorhanden Dollondsch mikros-
koop. Het is, van de onderzijde gezien., afgebeeld op Pl. VH.
fig. 13, de doorsnede in fig. 16; abcd is eene langwerpig
vierkante plaat, met twee zijdelingsche lijsten, voorzien van
groeven, waarin twee andere platen over elkander glijden,
dié regthoekig uitgesneden zijn, en aldus te zamen eene
vierkante opening v vormen, waarvan de grootte verschilt al
naar gelang der betrekkelijke plaats dier beide platen; daar-
toe zijn in de eerste ef twee openingen, namelijk ylmn
(gedeeltelijk door eene gestippelde lijn aangewezen, omdat
zij niet in haar geheel zigtbaar is) en oprq, welke langs
den rand op getand is. De tweede en buitenste der be-
weeglijke platen gh is kleiner dan de vorige; aan het uit-
einde g is er de regte hoek igk uitgesneden, en nabij het
andere bevindt zich mede eene langwerpig vierkante opening
met eenen gelanden rand st. De gerande knop u (in fig.
13 en 16) brengt een getand rad w in beweging, waarvan
de tanden aan weerszijden grijpen in de landen der beide
platen, en gevolglijk bewegen zich deze te gelijker tijd in
tegengestelde rigtingen over elkander heen, en wordt de
opening v hierdoor grooter of kleiner. Om do kanten van
deze nagenoeg in hetzelfde vlak le doen vallen, zijn de randen
van het koper aldaar wigvormig, gelijk in fig. 16 gezien wordt.
De vaste plaat abcd heeft vlak boven v eene ronde opening
met eenen ring waarmede hel diaphragma onder de
voorwerplafel wordt vastgeschroefd.
Deze inrigting veroorlooft derhalve hel licht alle trappen
van intensiteit te doen doorloopen, en het zoude zeer gepast
zijn er den achromatischen vcrlichtingstocslel vau te voor-
36i VERLICHTINGSTOESTELLEN.
zien, in plaats van het daarin aanwezige diaphragma met
onveranderlijke opening.
455. Üe verlichting met opvallend licht is, gelijk wij
zagen, bij het zamengesteid mikroskoop de oudst gebruike-
lijke. Reeds vermeldden wij (bl. en 152) de wijze, waarop
Hooke hier het licht versterkte, door eenen met water ge-
vulden bol en eene biconvexe lens (Pl. Hl. fig. 9), — hoe
Hertel (bl. 150) hetzelfde oogmerk bereikte door eenen hol-
len spiegel in vereeniging met eene lens (Pl. IV. fig. 6),—
verders dat Leeuweuhoek (bl. 44), ter verlichting van
ondoorschijnende voorwerpen in het enkelvoudig mikroskoop,
de lens plaatste in het midden van een bol metalen spie-
geltje (Pl. I. fig. 8), hetwelk later door Lieberkühn meer
algemeen werd in gebruik gebragt, en door Cuff op het
zamengesteid mikroskoop toegepast (Pl. IV. fig. 9). In 1798
beschreef Swaving (1) eenen toestel tot verlichting van on-
doorschijnende voorwerpen. Deze is afgebeeld in Pl. V. fig. 11
cn bestaat uit cene koperen buis, aan welker beide uiteinden
de biconvexe lenzen a en h zijn geplaatst; de versterking
der verlichting geschiedt door de vereenigde werking dezer
beide lenzen. Het midden der buis rust op den top van
de stijl c, en zij kan daarop door het rad d en den knop e
onder allerlei hellingshoèken gebragt worden. De stijl c
wordt geplaatst óf in eene opening der voorwerptafel, óf op
een afzonderlijk voetstuk, waarin zij dan door de klem-
schroef f hooger of lager kan worden gesteld.
Reeds is vermeld (bl. 18Ü) dat Selligue, in plaats eener
(1) Natuurkundige Verhandelingen van de Maatschappij der Weten-
schappen te Haarlem, I, p. 41.
VEULICüTiNGSTOESTELLEN VOOR OPVALLEND LICHT. 365
verlichlingslens, een prisma met holle oppervlaklcn heeft
aangewend, en dat dit voorbeeld door Plössl (Pl. VII.
flg. 2m) is nagevolgd.
De overige hedendaagsche vervaardigers van mikroskopen
geven echter aan de eerste de voorkeur, en raen treft haar
nagenoeg bij alle aan, alleenlijk met eenige wijzigingen van
ondergeschikt belang. Zoo is zij bij de werktuigen van Che-
valier en van Amici (z. Pl. VI. fig. \p') aan eenen van
geledingen voorzienen arm q' bevestigd, en deze hetzij aan
de mikroskoopbuis of aan den arm, welke deze draagt, ver-
bonden. Op deze wijze ingerigt kan de lens echler natuurlijk
slechts klein zijn, daar zij ligtelijk le zwaar voor de gele-
dingen zoude worden, en daarom geven anderen, zoo als
Oberhäuser en de engelsche vervaardigers, te regt de voor-
keur aan eene grootere lens (Pl. VI. fig. 11/)), die langs eeno
op een afzonderlijk voetstuk rustende ronde stijl a kan wor-
den op en neder geschoven, terwijl de arm die de lens
draagt, ronddraait in eene horizontale korte buis c, en zij
aldus allerlei hellingen kan aannemen.
Somwijlen is het voordeelig, vooral bij het gebruik van
kunstlicht, dat men het door de grootere lens reeds gecon-
centreerde licht nog verder concenlreert, door eeno kleinere
met korteren brandpuntsafstand. Dit kan geschieden met
den op Pl. VI. fig. 12 afgebeelden toestel, naar het plan van
Leonard (1) vervaardigd, en waarvan het gebruik wel geene
nadere aanwijzing behoeft.
436. Voor sterkere vergrootingen kan de concentratie van
het opvallend licht alleen geschieden door holle spiegeltjes.
(1) Quekett, 1. c. p. 108.
-ocr page 382-366 VEIiLlCIiïlNO.STOESïELLEiy.
Deze kunnen nog gevoeglyk gebruikt worden met objectief-
stelsels van 3 of 6 millimeters brandpuntsafstand en vergroo-
tingen van hoogstens 300 maal. Vele vervaardigers van mi-
kroskopen voegen dezelve alleen op uitdrukkelijk verlangen bij
hunne werktuigen, en men moet dan ook erkennen, dat hun nut
tegenwoordig beperkter is dan vroeger, toen de opening der
objectieven en gevolglijk hunne lichtsterkte veel geringer was.
Echter komen zij nog somwijlen le pas, en bovendien ver-
schilt, gelijk reeds (Dl. I. bl. 294) is aangetoond, hunne
werkingswijze eenigzins van die der verlichlingslenzen, zoodat
zij voor de verlichting van sommige voorwerpen beter ge-
schikt ziju dan deze. De beste wijze ter afsluiting vau het
licht, dat het voorwerp van onderen zoude treffen, is die,
waarvan men zich in Engeland bedient, en welke bestaat in
het gebruik van kleine op het einde van een stijltje beves-
tigde komvormige uitgeholde schijfjes (z. Pl. VI. fig. 13). De
stijl past in eenen kleinen arm (z. Pl. VIII. fig. 4 e), welke
zich onder de voorwerptafel bevindt, en juist onder het mid-
den der opening daarin kan gebragt worden, terwijl het schijfje
zoo hoog kan worden opgeschoven, tot dat het het voorwerp
van onderen bijna raakt. In fig. 13 Pl. VI is dit in door-
snede voorgesteld; a is de mikroskoopbuis, /j het objectief,
c het holle spiegeltje, d het voorwerp, e het schijfje dat de
middelste lichtstralen afsluit.
Een ander soort van metalen terugkaatsende spiegeltjes is
voor eenige jaren door Ross ingevoerd. Deze zijn namelijk
bestemd, om het voorwerp van ter zijde te verlichlen, iets
dat uit den aard der zaak met de gewone holle spiegeltjes
niet geschieden kan. Zulk een spiegeltje van Ross is afge-
beeld in Pl. VI. fig. 14rt/>. Het is bevestigd in eenen ge-
leden arm cd, welke door eene scharnier e verbonden is
^ VEIILICHTING MET GEPOLAaiSEEUÜ LIOIIT. 367
met een kort stijltje, dat in eene opening der voorvverpta-
fel wordt geplaatst, ter zijde vau het voorwerp, in dier voege
dat het spiegeltje het licht ontvangt donr eene condenserende
lens daarop geworpen, en dit nu op het voorwerp terug-
kaatst. Pritchard (1) heeft deze verlichting eenigzins ge-
wijzigd, door ter ?ijde van het mikroskoop eenen horizonta-
len spiegel te plaatsen, dio het licht opvangt én dit dan
op het spiegeltje werpt. Ik kan niet uit eigen ondervinding
over de uitwerking van dit verlichtingsmiddel oordeelen, maar
het schijnt mij toe niets vooruit te hebben boven eene lens
op de gewone wijze ter zijde van het voorwerp geplaatst,
daar hiermede volkomen hetzelfde doel met minder licht-
verlies en meer gemak bereikt wordt.
437. De derde verlichtingswijze der mikroskopische voor-
werpen , die met gepolariseerd licht, dagteekent eerst van
voor weinige jaren.
In 1808 had Malus de eigendommelijke verschijnselen
ontdekt, waaraan raen den naam van polarisatie van het
licht heeft gegeven, en acht jaren later, namelijk in 1816,
was het Brewster, die het eerst mikroskopische voorwerpen
zoowel vau organischen als anorgauischen oorsprong met ge-
polariseerd licht onderzocht (2). Hij bezigde daartoe een en-
kelvoudig mikroskoop (Pl. IX. fig. 5), dat, op de wijze eener
loupe, in de hand werd gehouden, en eene lens m be-
vatte. Een plaatje tourmalijn abcd werd daarop geplakt
met een weinig was of canadabalsem. Later (3) raadde hij
aan twee planoconvexe lenzen te bezigen, en het tourmalijn-
(1) Derde uitgavo der Microscop. Illustrations, p. 141.
(2) Edinburgh transactions, VHI, p. 871, en IX. p. 141.
(3) Treatise, p. 97.
-ocr page 384-308 VEULlCIITlNGSrOESTELLEN.
plaatje tusschen hunne beide platte oppervlakten te brengen.
Ter verkrijging van het gepolariseerde licht wendde hij
eenen onder eenen hoek van 35° gestelden zwarten spiegel
aan , of een bundel glasplaten, of eenen rhouiboëder van
kalkspaath, die van onderen bedekt is, met vrijlating eener
opening van zulk eenen doormeter, dat zij juist de beide
beelden scheidt, die van boven gezien worden. Een de-
zer beelden wordt dan bedekt, en op het ander het voor-
werp gelegd , dat men bij gepolariseerd licht wenscht te be-
schouwen.
De eerste , die het zamengesteid mikroskoop tot een po-
lariserend mikroskoop beeft ingerigt, is Henry Fox Tal-
bot (1). Hij gebruikte twee Ni col sche (2) prismen, waar-
van het eene als polarisateur onder de voorwerptafel, en het
andere als analysateur boven het oculair werd geplaatst. Dit
is ook thans nog de wijze, die door velen gevolgd wordt.
De beide prismen zijn dan in buizen besloten , op de wijze
afgebeeld in Pl. IX. fig. 6, waarvan de eene in de ope-
ning der voorwerptafel past, terwijl de andere op het ocu-
lair wordt gezet. Deze handelwijze heeft echter het gebrek-
kige , dat daardoor het gezigtsveld zeer klein wordt. Beter
is daarom die van Chevalier (5), die het bovenste Nicol-
sche prisma in de buis van het mikroskoop brengt, en wel
onmiddelijk boven het objectief. In dit geval moet echter
de polarisateur zoo zijn ingerigt, dat deze kan worden rond-
gedraaid. Daar dit nu altijd eenigzins lastiger is dan eene
omdraaijing van het oculair, zoo is het mij verkieslijk voor-
gekomen den middenweg in te slaan , en het analyserend
(1) Phiios, Magass. V. p. 321. IX, p. 288.
(2) Aldus genaamd naar den uitvinder William Nieol van Edinburgli-
(3) L. c. p. 75,
-ocr page 385-POLAUlSEilEND MIKUOSKOOP VAN AMICI. 569
prisma vlak onder het oculair te plaatsen, iu dier voege,
dat de buis, welke het prisma bevat, sluit in het benedenste
gedeelte der oculairbuis. Bezigt men dau tamelijk groote
prismen, dan wordt bet gezigtsveld hierdoor weinig verkleind.
Die, waarvan ik mij bedien, en welke door E. Wencke-
bach te Amsterdam zijn vervaardigd, hebben den buiten-
gewoon grooten doormeter van 16 millim.
458. Voor het groote meerendeel der onderzoekingen,
waarbij gepolariseerd licht gevorderd wordt, kan men met
twee zulke prismeu, die tijdelijk gebruikt en weder verwij-
derd worden, geheel volstaan. Er komen echter sommige
gevallen voor, waarbij een vollediger ingerigte toestel gevor-
derd wordt, en daartoe is die bestemd, welken Amici se-
dert 1850 heeft gebruikt, hoewel hij eerst voor weinige jaren
beschreven is (1). Deze is afgebeeld op Pl. IX. fig. 7.
Acht of tien glazen platen gevat in een raam ab dienen
om eenen bundel gepolariseerd licht terug te kaatsen. Dit
raam is beweeglijk om eene horizontale as, en voorzien
van eenen verdeelden cirkel c,- de glasoppervlakte ontvangt
het licht des hemels, of van eene lamp, door middel van
eenen spiegel d, die onder eenen gepasten hellingshoek ge-
plaatst wordt.
Op den trommel e bevindt zich eeu verdeelde cirkel /",
welke in eene horizontale rigting kan draaijen; de verdeeling
in graden dient om het azimuth van het hellingsvlak aan tc
wijzen, in verhouding tot het oorspronkelijke polarisatievlak.
Twee stijlen, vastgehecht aan den ring t, dragen de voor-
werptafel {7, wélke zich om eene horizontale as h beweegt.
(1) Annal. de Chim. et de Phys. 1841. 3™« ter. XII. p. 114.
IU. 24
-ocr page 386-36i VERLICHTINGSTOESTELLEN.
De Ier zijde geplaatste cirkel i dient voor het meten van
hare helling en van den hoek, waaronder de gepolariseerde
straal de henedenvlakte van het voorwerp treft; en, opdat
ook het vlak van inval ten opzigte van het voorwerp veran-
derlijk zoude zijn, heeft de voorwerptafel bovendien eene
draaijende beweging in haar eigen vlak.
Als analysateur dient hier een rhomboëder van kalkspaath r,
geplaatst boven het mikroskoop p. De mikroskoopbuis kan
om hare as draaijen, en een daaraan bevestigde wijzer toont
op den cirkel l den hoek aan, welke de hoofdsnede van
den rhomboëder maakt met het oorspronkelijk polarisatievlak.
De gerande knop m dient om het mikroskoop op den ver-
eischten afstand te brengen van het voorwerp, dat op eene
glazen plaat op de voorwerptafel wordt gelegd. De kalk-
spaath - rhomboëder staat vast, en bevindt zich tusschen het
buitenste oogglas cn het punt, waar zich al de bundels van
paralelle stralen kruisen, die uit het mikroskoop komen. Bij
hunnen doorgang door den kalkspaath, verdeelen zich de
stralen, en er ontstaan twee vereenigingspunten. ■ Beurtelings
het oog boven elk van deze brengende, ziet men het veld
verlicht, hetzij door de stralen, die op de gewone, of
de zoodanige, die op de buitengewone wijze gebroken zijn.
Ten dien einde bedekt een metaalplaatje, voorzien van een
klein uitsteeksel <7, en beweegbaar om eene spil, de boven-
vlakte des rhomboëders. Het heeft eene opening juist groot
genoeg, om naar willekeur een der beide beelden door te
laten. '
Indien men de waarnemingen des avonds verrigt, en
daarbij de vlam eener kaars of lamp bezigt, welke weinig
uitgebreidheid heeft, dan brengt men in den trommel e eene
groote lens, waardoor het geheele veld verlicht wordt.
POLARISEREND MIKROSKOOP VAN AMICL 371
Om proeven te nemen met circulair - gepolariseerd licht,
plaatst men in den trommel het bekende paralellepipedum
van Fr CSU el; dit is gesteld op eenen cirkel, die horizon-
taal beweegbaar en aan den omtrek verdeeld is, ten einde
het azimuth der totale reflectie in verhouding tot het po-
larisatievlak te meten. Het licht, dat in bet prisma wordt
teruggekaatst, neemt slechts de helft in van het gezigtsveld,
de andere helft blijft verlicht door de stralen, die niet cir-
culair gepolariseerd zijn, hetgeen veroorlooft om op hetzelfde
oogenblik, en terwijl zij, als het ware, onderling in aanra-
king zijn, de verschillende kleuren waar te nemen, die de
werking van het paralellepipedum doet ontstaan.
Om dit werktuig nog bruikbaarder te maken, en inzon-
derheid ook geschikt voor waarneming bij zeer schuins in-
vallende stralen, heeft Amici er nog een tweede objectief,
sterker dan het eerste, bijgevoegd, hetwelk zich bevindt aan
het uiteinde vau de buis v, die over de eerste kan wor-
den geschoven, en waardoor het mikroskoop tevens pankra-
tisch is geworden.
Eindelijk, ten einde het licht, dat door den bundel glazen
platen ah teruggekaatst wordt, sterk convergerend te maken,
wordt in de opening der voorwerptafel eeu kort buisje ge-
plaatst, bevattende een stelsel van bolle lenzen, cn op de
bovenste daarvan het voorwerp gelegd.
TOESTELLEN EN HULPMIDDELEN TOT OPNEMING EN
VASTHOUDING DER VOORWERPEN.
4b9. Een groot gedeelte van bet aunatnentarimn mi-
croscopicim bestaat uit de kleine werktuigen, welke tot deze
afdeeling behooren. Het getal dergene, die sedert den
aanvang der mikroskopische onderzoekingen zijn uitgedacht,
of onder gewijzigde soms ook verbeterde vormen vervaar-
digd , is inderdaad zeer aanzienlijk, en getuigt eensdeels
voor het vernuft der uitvinders, anderdeels voor de tel-
kens op nieuw gevoelde behoefte, om gepaste middelen te
vinden, ten einde dc voorwerpen in zulk eenen toestand te
brengen, dat zij gemakkelijk door het mikroskoop waarneem-
baar zijn.
De oudste waarnemers maakten vooral een veelvuldig ge-
bruik van micaplaatjes (1). Met een weinig was of terpenthijn
werden dc voorwerpen hierop vastgekleefd of ook wel tusschen
twee zulke plaatjes besloten. Zoo bezigde men reeds op het
laatst der 17"'° eeuw de van eenige openingen voorziene hou-
ten of beenen schuifjes, waarin de voorwerpen tusschen mica-
plaatjes, door een koperen ringetje zamengedrukt, bevat waren.
Bij Bonannus (2) vindt men deze afgebeeld (z. Pl. IV.
(1) Zie Huy gen» in Mem. de VAcad. dc Paris. 1678. XI. p, 608.
(2) Micrographia curiosa, p. 27.
-ocr page 389-SCHUIFJES. SCHUIFTANGETJES. VORKJES. NAALDEN. DIERDOOSJES. 375
flg. 2) geheel in denzelfden vorm als zij tot voor korten tijd
algemeen gebruikelijk waren, alhoewel later de micaplaatjes
meestal door holle glazen plaatjes vervangen werden. Hart-
zoeker (1) wendde bij zijn vroeger (bl. 47) beschreven
enkelvoudig mikroskoop een koperen raampje (Pl. IV. fig. 12)
aan, bestaande uit twee door eene scharnier vereenigde helf-
ten , op welker langwerpig vierkante openingen strooken mica
geplakt waren.
Weldra bedacht men ook andere kleine werktuigen, be-
stemd tot vasthouding der voorwerpen. Zoo treft men reeds
bij de mikroskopen van Guno (Pl. I. fig. 9), maar vooral
bij die van Johannes Musschenbroek (Pl. I. fig. 10)
eenen vrij aanzienlijken voorraad daarvan aan, als: kleine
schuiftangetjes (fig. 9/f) om voorwerpen tusschen te knij-
pen, in eene spitse punt uitloopende naalden (lig. 9m en
flg. 10/^), kleine vorkjes (fig. 9^ en fig. 10i>), dergelijke
werktuigen met stompe spitsen (fig. lOZ? en C). Maar vooral
zijn het de in fig. 10 in H, i? en tf afgebeelde werktuigen,
die voor de vindingrijkheid van Musschenbroek getuigen:
H diende voor het vasthouden van schuifjes met voorwerpen,
of van glazen platen, die door de veer l vastgeklemd wer-
den; G is een kleine toestel geschikt om een glazen buisje ef
vast te houden, waarbij ik echter moet doen opmerken, dat
reeds Leeuwenhoek van glazen buisjes voor het onderzoek
vau vochten had gebruik gemaakt; E eindelijk stelt een
busje of doosje voor, met twee glazen plaatjes, het eene
hol en het andere vlak, om levende dieren tusschen le
besluiten; hel is de animal life bow in haren eenvoudig-
sten vorm. Later vinden wij deze met uitzondering van den
...iä
(1) Essay de Dioptrique, 1691. p, 176.
-ocr page 390-574 TOESTELLEN TOT VASTHOUmNG ÜEil VOORWERPEN.
steel, terug bij bet zamengesteld mikroskoop van Gulpeper
en Scarlet, terwijl zij eerst in onzen tijd eenige verbete-
ringen heeft ondergaan.
Op raad van Lister gaf namelijk Tulley aan dit dier-
doosje den vorm, welke in doorsnede is afgebeeld op Pl. VIL
fig. 14; ab is een koperen plaatje van nagenoeg gelijke
grootte als de gewoonlijk gebruikte glazen voorwerpplaatjes.
In het midden is eene opening, en daarboven een kort buisje
gesloten door een rond vlak glazen plaatje ii. Om dit
buisje past, op de wijze van een dekseltje, een tweede, dat
mede door een vlak glasplaatje oo gesloten is.
Goring (1) bragt daaraan eene kleine maar niet onbe-
langrijke verbetering aan. Hij liet namelijk de beide glas-
plaatjes waterdigt vasthechten in hunne holten, en tevens
een klein gaatje drillen (z. Pl. VI. fig. 4i?) nabij den rand
van het buitenste buisje. Op die wijze kan bet dierdoosje
ook voor waterdieren worden gebruikt, terwijl het gaatje
dient om de lucht te laten ontsnappen. Voor in de lucht
levende dieren voegde hij er een tweede dekseltje (fig. 4 C)
bij, even als het vorige gemaakt, maar van meerder kleine
openingen voorzien.
In 1851 heeft Varley (2) nog eene verandering in deze
kleine werktuigen gemaakt, waardoor zij voor het onderzoek
van in het water levende dieren merkelijk geschikter zijn ge-
worden, en waarin hij thans door alle vervaardigers van
mikroskopen in Engeland wordt nagevolgd. In fig. 10 en
10' Pl. VII is Vb de platte koperen plaat, met het korte
buisje, dat het voorwerpplaatje c draagt; dit rust echter niet
onmiddelijk op den buitenrand, maar op eenen naar binnen
(1) Mier. III. ed, p. 57,
(2) Transact, of the Soc, of Arts. XLVllI,
-ocr page 391-DIERDOOSJES V. MÜSSCHENBR., TULLEY, GORLNG, VARLEY, POWELL. 37S
springenden ring d, zoodat er eene cirkelvormige groeve i
open blijft. Het dekseltje f met de dunne glasplaat e glijdt
over het binnenste buisje, even als in de vroegere dierdoos-
jes. Het verschil met dezen bestaat derhalve alleen daarin,
dat het glasschijfje c, hetwelk als voorwerpplaat dient, niet
met het buisje in aanraking is. Een waterdroppel hierop
gebragt zijnde blijft daarom enkel door de capillariteit tus-
schen de beide glasplaatjes, en men kan het dekseltje ge-
heel ronddraaijen , zonder dat het vocht wegvloeit.
Later heeft Powell hierin nog eene verbetering aange-
bragt, daarin bestaande, dat het dekplaatje verwisseld kan
worden. Hiertoe is (z. Pl. VII. fig. 12) het tot deksel die-
nende buisje uit twee stukken vervaardigd. Het onderste
gedeelte d heeft van boven eenen rand, voorzien van eenen
schroefdraad o; hierop wordt het ronde dekplaatje e gelegd,
en dit nu bevestigd door er den ring h over heen te schroe- *
ven; c duidt ook hier het voorwerpplaatje aan, i de cir-
kelvormige groeve.
Ten slotte moge hier ook eene onlangs door Pouch et
medegedeelde handelwijze worden vermeld, welke eigenlijk,
.lis behoorende tot de kleine praktische kunstgrepen, hare
plaats moest vinden in het tweede Deel van dit werk. Zij
dient om zeer kleine waterdieren b. v. infusoriën, in be-
perkte ruimten te brengen, zoodat hunne bewegingen bij de
waarneming niet te hinderlijk zijn. Pouchet (1) raadt daar-
toe aan een klein lapje neteldoek in den droppel te leggen,
waarin zulke diertjes bevat zijn; bedekt men dit dan met
een gewoon dekplaatje, dao is het duidelijk, dat elke maas
van het doek als het ware een klein dierdoosje wordt.
(1) Compt. rendus. 1819. XXVIII. N». 3.
-ocr page 392-TOESTrLLEN TOT VASTHOUDING DEH VOOUWEUPEN.
460. Reeds vermeldden wij de schuiftangetjes van Cuno
en van Musschenbroek. In 4702 voegde Wilson bij een
zijner enkelvoudige raikroskopen (Pl. I. lig. 14) een tan-
getje, dat lot op onzen tijd in gebruik is gebleven, en uit
twee veerende blaadjes k bestaat, die door drukking op twee
van knopjes voorziene pennetjes van elkander verwijderd
worden, wanneer men er eenig voorwerp tusschen wil vast-
klemmen.
Ook Joblot bedacht verscheidene tangetjes, die tot het-
zelfde doel bestemd waren, doch minder algemeen in ge-
bruik kwamen. Zij zijn afgebeeld op Pl, IV. fig. Aabcd
en G; de wijze, waarop zij werden aangewend, blijkt daar-
uit genoegzaam duidelijk. Zoowel deze als het Wilsonsche
tangetje bevonden zich aan het eene einde van eenen sta-
len draad, die in een koperen kokertje verschuifbaar was,
terwijl Wilson het andere uiteinde voorzag van een ivoren
schijfje, dat aan de eene zijde wit, aan de andere zwart
was, voor het daarop plaatsen van voorwerpen van onder-
scheidene kleur.
Geheel dergelijke tangetjes vvorden nog bij vele onzer he
dendaagsche mikroskopen gevoegd. Bij anderen is het schijfje
weggelaten, of, gelijk bij het op Pl. VIII, fig, 14 afge-
beelde bij een engelsch mikroskoop behoorend tangetje,
vervangen door een vierkant koperen bakje a met kurk op-
gevuld , waarop dan met eene speld kurken of kartonnen
schijfjes met daarop bevestigde voorwerpen kunnen vastge-
stoken worden.
876
ïrls»
Eenen geschikten vorm bezit ook het door Oberhäuser
naar het voorschrift van Strauss Durckheim (1), onder
m
(1) TraHé prutiijuo, I. p. 136.
-ocr page 393-TANGETJES V. WILSON, JOBLOT, DUUCKHEIM. TOESTEL V. LAURENT. 577
den naam van microphoro ä bascule, vervaardigde tangetje.
Het is afgebeeld op Pl. VII. fig. 15; door op bet achter-
einde a van het bovenste blaadje te drukken, opent het zich,
nadat men vooraf de schroef l hoeft losgedraaid.
Tot deze zelfde afdeeling kan ook een kleine toestel van
Laurent worden gebragt (Pl. VH. fig. 17), welke be-
paaldelijk bestemd is voor het onderzoek der ontwikkeling
van mollusken - cijeren, maar ook met kleine wijzigingen voor
andere dergelijke doeleinden kan worden dienstbaar gemaakt.
Hij bestaat uit een vierkant koperen bakje met eenen glazen
bodem. In een der wanden is eene opening, waarin een
koperen cylindertje kan ronddraaijen, dat van voren door-
boord is, om er een koperdraad in te kunnen steken, die
dubbel genomen en zoodanig gewonden is, dat er op zekere
afstanden openingen overblijven, waarin dan de eijeren ge-
legd worden, welker ontwikkeling op verschillende punten
men nu door omdraaijing van het koperdraad in het met
water gevnlde bakje kan gadeslaan.
461. Vele voorwerpen moeten gedurende het onderzoek
voor drukking door het dekplaatje beschut worden, of vor-
deren, wanneer zij in het een of ander vocht zullen be-
waard worden, eene holte om ben op te nemen. Eertijds
bezigde men daartoe ronde of langwerpig vierkante glasplaat-
jes , waarin eene of meerdere komvormige holten geslepen
waren. Thans echter geeft men teregt de voorkeur aan
bakjes, waarvan de bodem door een vlak glasplaatje gevormd
wordt, In het tweede deel bl. 124 en volg., zijn eenige
handelwijzen aangegeven, om zulke bakjes uit caoutchouc,
gutta-percha of glastrookjes te vervaardigen, met behulp
eener uit gutta - percha, schellak en terpenthijn zamengestelde
378 TOESTELLEN TOT VASTHOUDING DER VOORWERPEN.
lijm. Hier ter plaatse willen wij nog eenige daartoe strek-
kende handelwijzen vermelden, die door anderen zijn aan-
bevolen.
Het is vooral in Engeland, dat men zich in den laatsten
tijd veel moeite heeft gegeven, om znlke bakjes, — aldaar
onder den naam van cellen bekend, — op eene doelmatige
wijze in te rigten, en zij zijn in allerlei vormen bij de ver-
vaardigers van mikroskopen aldaar verkrijgbaar. Zij worden
daargesteld óf: 1° door in een vlak glasplaatje eene opening
te drillen, welke handelwijze de beste is om zeer ondiepe
bakjes te maken, dewijl men daartoe zelfs het dunne glas
voor dekplaatjes kan aanwenden; 2' door ringen te snijden
van ronde, vierkante of elliptische glazen buizen, en 3° door
ringen van eenen dergelijken vorm te gieten. Het is waar-
schijnlijk dat, wanneer, gelijk te wachten is, het bewaren
en verzamelen van mikroskopische praeparaten meer en meer
algemeen wordt, zulke gegoten glasringen weldra overal voor
weinig geld te bekomen zullen ziju. Dar ker heeft er eenen
vorm aan gegeven, die voor zeer vele gevallen allergeschiktst
is. Fig. 12.4 Pl. VHI stelt zulk eenen glasring van boven
gezien voor, B in doorsnede, C is de doorsnede van den
rand alleen. Het vlakke gedeelte d van den rand dient om
cr het dekplaatje op te leggen, terwijl de groeve g verhin-
dert, dat het overtollige lutum.naar het praeparaat vloeit.
Om zulke ringen op glasplaatjes te bevestigen, gebruikt
men tegenwoordig in Engeland bij voorkeur de door Jef-
fery voor eenige Ijaren uitgevonden en voor verschillende
technische doeleinden in het groot vervaardigde zeelijm {ma-
rine ghie)^ eene zelfstandigheid bestaande uit een mengsel
van schellak, caoutchouc en kolenteer. Er komen van deze
zeelijm nog verschillende soorten in den handel voor, doch
BAKJES, CELLEN, ZEELIJM. 579
volgens Quekett is voor mikroskopisch gebruik diegene de
beste, welke gemerkt is met GK4. Om daarmede glasrin-
gen te bevestigen, wordt de zeelijm in dunne reepen ge-
sneden op het glas gelegd, en verwarmd tot zij begint
te koken. Quekett beveelt hiervoor een klein tafeltje van
ijzerblik aan, rustende op vier pootjes, en waaronder eene
alkohollamp wordt geplaatst. Op de gesmolten zeelijm wordt
dan de ring gelegd, en met een stukje vlak hout vast-
gedrukt. Vervolgens wordt het glasplaatje met den ring van
het tafeltje genomen, en, na eenige bekoeling, de over-
tollige zeelijm met eeu klein beiteltje weggekrabt. Om het
bakje geheel schoon te maken, giet men er een weinig van
eene slappe potasch-oplossing of wijngeest in, krabt da laatste
overblijfselen van de zeelijm weg met een wigvormig toe-
gesneden stukje hout, en spoelt het eindelijk uit met water.
Bij eigen beproeving is mij gebleken, dat deze zeelijm
werkelijk zeer geschikt is tot het hier bedoelde oogmerk,
doch dat^ ter vervaardiging van glasbakjes, op de Dl. II.
bl. 127 beschreven manier, de gutta-perchalijm dc voor-
keur verdient, omdat deze gemakkelijker vloeibaar is, en
daarom beter tusschen de voegen indringt. Ook heb ik mij
in den laatsten tijd dikwerf hiertoe van den op bl. 555
vermelden goudgrond bediend, welke, wel is waar, langzamer
droogt,^doch geene aanwending van warmte vordert, en voor
het minst even goed afsluit, als de beide genoemde lijm-
soorten.
462. Eene afzonderlijke paragraaf vorderen de verschil-
lende toestellen, die uitgedacht zijn ter waarneming van den
bloedsomloop der dieren.
Het eerste werktuig, dat hiertoe bestemd was, is door
-ocr page 396-580 TOESTELLEN TOT VASTUOIIDING DER VOORWERPEN.
Leeuwenhoek vervaardigd (1). Het bestond (z. Pl. l.
fig 6) uit eene aan beide uiteinden regthoekig omgebogen
zilveren of koperen plaat a, in welker omgebogen gedeel-
ten Z» en c do ronde openingen e en i waren aangebragt,
bestemd ter opneming eener glazen buis, die dan door de
veeren r en d werd vastgeklemd. In deze glazen buis be-
vond zich water en een klein viscbje, met de vinnen of den
staart zoodanig geplaatst, dat men er den bloedsomloop in
kon waarnemen. De lens, die, even als bij alle Leeu-
wenhoeksche mikroskopen, tusschen twee plaatjes (fig. 7)
besloten was, werd dan voor de buis gesteld, door middel
van de regtopstaande plaat y, die door de beide schroeven hh
op het gedeelte c bevestigd was, en waaraan de lensplaat
door de schroef f werdt vastgemaakt. Leeuwenhoek heeft
verscheidene van deze toestellen vervaardigd, want op den
catalogus zijner mikroskopen (z.. bl. 41 noot) worden er niet
minder dan acht zilveren en vier koperen vermeld.
Bij het mikroskoop van Marshall (z. Pl. IV. fig. 5) werd
de visch gelegd op de glazen voorwerpplaat d, en zijn lig-
chaam vervolgens, met vrijlating van den staart, bedekt met
eene gootvormig gebogen looden plaat, ten einde het weg-
springen te beletten en de bewegingen te matigen.
Waarschijnlijk heeft dc vorm dezer plaat aanleiding gege-
ven tot de vervaardiging vau de koperen vischpan (Pl. IV.
fig. 7/?), die eenigen tijd later door Culpeper enScarlet
bij hun mikroskoop gevoegd werd, en zeer lang in gebruik is
gebleven. Zij wordt gevormd door een gootvormig gebogen
langwerpige koperen plaat, aan het eene uiteinde iets smal-
ler dan aan het andere, en voorzien van eene opening a.
(1) Scndhricvcn ; 66«= Missive van 12 Januanj 168Ü.
-ocr page 397-TOESTELLEN TOT WAARNEMING VAN DEN BLOEDSOMLOOP. 581
om er de staart boven te leggen, terwijl dan het ligchaam
van den visch en de plaat beide door een breed lint eenige
malen worden omgeven, en het dier aldus tot rust gedwongen.
Voor de waarneming van den bloedsomloop in het zwem-
vlies van den kikvorsch, bezigde Alexander Stuart (1)
te Londen in 1744 een raam, dat echter meer bepaalde-
lijk bestemd was om bij het zonmikroskoop te worden ge-
bruikt, en waarop het dier met banden en spelden beves-
tigd werd.
Ook Hendrik Hen voegde bij zijne mikroskopen een
daartoe bestemd langwerpig vierkant uit koperblik vervaar-
digd raam, voorzien van twee breede dwarsstrooken en een
aantal kleine openingen langs den rand, ter bevestiging der
banden of draden, waarmede het dier werd uitgestrekt. •
Nagenoeg hiermede overeenkomend, doch van hout ver-
vaardigd, is de toestel voor de waarneming des bloedsom-
loops in den kikvorsch door li. Wagner uitgedacht, en
door J. Vogel (2) beschreven.
De kikvorschplaat, welke Powell en Ross tegenwoordig
bij hunne mikroskopen voegen, is afgebeeld op Pl. V. fig. 10.
Zij is van koper vervaardigd, ongeveer 15 centim. lang cn
6 centim. breed. Aan het eene einde is eene opening h
gesloten met eene glazen plaat. Hierop wordt de poot ge-
legd. Rondom deze opening zijn vier of meer kleine knop-
jes geplaatst, bestemd om er de draden om te slaan, waar-
mede de teenen worden uitgespreid. De kikvorsch wordt
dan, met uitzondering van eenen der achterpooten, in een
klein linnen zakje gebragt, waarvan de opening door eene
L
(1) Zie Raker, Het mikroskoop gemakkelijk gemaakt, p. 135.
(2) Anleitung zum Gehrauch des ßfikroskopes, Leipzig 1841. p. G9.
-ocr page 398-582 TOESTELLEN TOT VASTUOIIDING DER VOORWERPEN.
schuif kau toegehaald worden, terwijl de band, welke daar-
toe dient, onder door de beide iets boven de plaat uitste-
kende strookjes dd wordt gestoken, en de uiteinden vervol-
gens vastgestrikt.
Overigens zijn reeds in het'tweede Deel bl. 161 en volg.,
de handelwijzen aangegeven, om, met behulp van glazen
en kurken platen, eenige spelden enzv., alle zulke toestel-
len ontbeerlijk te maken.
465. Om den omloop in de cellen der Chara- en Nitella-
soorten te zien, heeft Varley den in Pl. VIII. fig. 10 af-
gebeelden flesch- of huishouder uitgedacht. Deze bestaat uit
eene korte buis abcd van ongeveer 5 centim. in doormeter
erf 5 centim. lengte, van binnen, met uitzondering van twee
tegen elkander overslaande openingen, geheel met zwart
laken bekleed. Onder de onderste opening is eene naauwere
buis e, welke eene spiraalveer beval, die van onderen beves-
tigd is, en van boven legen een gebogen plaatje drukt. Een
jeugdig gedeelte der plant wordt nu gebragt in het cylindrische
van eenen wijden mond voorziene fleschje fig. 11, dat met
water gevuld is, en, met behulp van een glasstrookje a en
twee kurken stukjes b en c, in de nabijheid van den wand
geplaatst; daarop wordt het fleschje toegekurkt, en in de buis
abcd geschoven, waarin het nagenoeg past, cn door de spi-
raalveer vast wordt gehouden, doch zoo dat men het nog
gemakkelijk ronddraaijen en verschuiven kan.
Deze kleine toestel kan werkelijk van eenig nut zijn,
wanneer men onderzoekingen over den omloop in de cellen
der waterplanten, en over hunne ontwikkeling, gedurende
eenige dagen wenscht voort te zetten. Hij heeft echter bet
nadeel, dat men door eene gebogen glasoppervlakte en ge-
TOESTELLEN VOOU DE WAARNEMING DER CELSAPROTATIE. 583
volglijk minder scherp ziet; bovendien is hij slechts bij ge-
ringe vergrootingen aanwendbaar, omdat het objectief niet
digt genoeg bij het voorwerp kan gebragt worden.
Over het algemeen verdient daarom eene andere inrigting,
mede van Variey afkomstig, de voorkeur, die echter op
hare beurt het gebrek heeft van alleen bij een horizontaal
gesteld mikroskoop te kunnen worden gebezigd. Zij is af-
gebeeld op Pl. IX- flg. 9; defg is eene plaat van tamelijk
dik glas; hierop worden met een mengsel van pik en was
drie glasstrookjes A, i en l bevestigd, en daarop de uit dun
glas bestaande dekplaat mn, welke smaller dan de plaat defg
is. Deze laatste kan dan nog, tot meer gemak bij het ge-
bruik, met canadabalsem op eene langere glasplaat abcd
worden geplakt. Men heeft aldus een naauw glazen bakje,
waarin nu het water met de te onderzoeken voorwerpen:
chara of andere waterplanten, polypen, larven van waterin-
sekten enzv., kan worden gebragt (1).
Smith en Beek hebben in dit glasbakje nog eene kleine
doch nuttige verandering gemaakt. Zij plaatsen namelijk daarin
(z. PI. IX. flg. 8 in doorsnede) eene glasplaat ab in de
rigting der diagonaal. Het gevolg hiervan is, dat de voor-
(1) Het zal niet ondienstig zijn hier ter plaatse nog de handelwijze te
Termelden, waarvan ik mij gewoonlijk bedien, om vochten in zulke naauwe
ruimten te gieten. Daartoe neme men eene glazen strook, van vier of
vijf millim. breedte en eene genoegzame lengte, om, wanneer zij op den
bodem der holte rust, die men wenscht te vullen, er nog twee of drie
centim. boven uit te steken;, bovendien moet zij genomen ziju vau gla«,
dat merkelijk dunner is dan de wijdte der holte. Giet men dan met eenige
voorzigtigheid het vocht op het buiten de opening uitstekend gedeelte der
glazen strook, dan volgt het de oppervlakte hiervan tot aan den bodem
der holte, en verdringt allengs de naar boven ontwijkende lucht. Men
kan op die wijze zonder moeite ruimten vullen, die niet meer dan drie of
twee millim. en zelfs nog minder wijd zijn.
584 TOESTELLEN TOT VASTUOIIDING DER VOORWERPEN.
werpen zwaarder dan water zijnde naar beneden zinken, eu
nu, tusschen de diagonale glasplaat eu de dekplaat besloten
zijnde, van zelve digt bij de oppervlakte der laatste komen
te liggen. Bovendien is deze plaat beweeglijk, en kan men
dus de vooraf ingcbragte voorwerpen daarmede naar voren
brengen, en in die houding bevestigen door middel van kleine
stukjes kurk tusscben den bodem van het bakje en de bin-
nenste plaat.
404. Er is geene klasse^ van mikroskopische werktuigen,
waarbij de vindingrijkheid zoowel van gebruikers als van ver-
vaardigers vruchtbaarder geweest is, dan bij die, welke be-
stemd zijn om de voorwerpen aan eene gelijkmatige druk-
king te onderwerpen, en deze naar willekeur te matigen of
te versterken. Het getal dier drukwcrktuigen of compres-
soria is zelfs zoo groot, dat ik den moed niet heb hen allen
uitvoerig te beschrijven, en zulks te ruinder daar zij door
de eenvoudige vroeger (z. Dl. II. bl. 156) beschreven han-
delwijze schier in alle gevallen ontbeerlijk gemaakt worden.
Daar echter op mij als geschiedschrijver de verpligting
rust, om in het overzigt van den vroegeren en tegenwoor-
digen toestand der bij het mikroskopisch onderzoek gebezigde
werktuigen ook de zoodanige te vermelden; wier nut aan
velen twijfelachtig kan toeschijnen, zoo wil ik hier ook de
verschillende dlukwerktuigen optellen, welke sedert het laatst
der vorige eeuw in gebruik zijn geweest, en grootendeels nog
zijn, mij echter^ bepalende voor ^ene iets omstandiger be-
schrijving en afbeelding, bij die, welke in het een of ander
opzigt deze uitzondering boven andere schijnen te verdienen.
De opmerking, dat sommige dierlijke deelen, zoo als vet,
hersenen, enzv. zich eerst dan duidelijk vertoonen, wanneer
80MPRES50R1A TAN SOEZE, EHRENBERG, SCfllEK, PURKlNJE. 583
zij tussciien twee glasplaatjes eenigzins zamengeperst zijn,
dagteekent reeds van Robert Hooke, en is dus schier zoo
oud als het mikroskopiscb onderzoek. Laler was men ook
veelal gewoon in dergelijke gevallen eene ligte drukking uit
te oefenen, hetzij alleen door de zwaarte van het dekplaatje
of met behulp der hand.
De eerste, die hiervoor een werktuiglijk raiddel uitdacht,
was Goeze, die in 1782 twee drukwerktuigen beschreef (l).
Het eerste was zeer eenvoudig, bestaande uit twee glazen
schijfjes, waarvan het eene zich bevond op den bodem van
een houten kokertje, terwijl het andere daarin meer of min-
der diep geschoven werd. Het tweede werktuig was zamen-
gestelder en van koper vervaardigd. De beweegbare glas-
plaat werd hier, door middel eener schroef, naar de vastlig-
gende bewogen, terwijl beide platen door eene veer van el-
kander werden verwijderd gehouden.
Iu 1851 gaf Ehrenberg (2) een tot hetzelfde doel be-
stemd werktuig aan. Naar zijne aanwijzing vervaardigde
Schiek een compressorium, bestaande uil twee geslepen glas-
platen, zoodanig in twee van schroefwindingen voorziene
ringen gevat, dal zij door de ronddraaijing der schroef al
nader en nader lot elkander komen, terwijl hierbij dc rond-
draaijing van het bovenste glasplaatje verhinderd wordt door
twee inkervingen aan ,den rand, waarin twee kleine stijltjes
passen, die aan den ondersten ring bevestigd zijn.
Veel zamengestelder van maaksel, doch overigens op het-
zelfde beginsel berustende, is het compressorium in 1854
(1) Versuch einer Naturgeschichte der Eingeweidewürmer. 1782,
(2) Alhandl. d. Berl. Academie 1831. p, 48, — Die In/usionsthitr.
ehen, Voorredg p. XVII.
III. 25
-ocr page 402-586 TOESTKl.LKN TOT VASTHOUDING DER VOOliWEni'F.N.
door Purliinje beschreven (1), waaraan laler, zoowel door
hem als door Valenlin (2), nog eenige verbeleringen wer-
den aangebragt. Dat, hetwelk door Sa vi (5) in 1841 be-
schreven werd, is eene wijziging van hetzelfde werktuig,
zoo als medó het in 1845 door Pacini (4) beschrevene.
Dit laatste munt echter in verscheidene opzigten boven het
oorspronkelijke Purkinjesche compressorium uit, vooral
daardoor dat de glasplaaljes gemakkelijk kunnen verwisseld
worden, terwijl hun vorm toelaat er, tijdens hel onderzoek
van eenig voorwerp, verschillende reagentiën tusschen te la-
ten vloeijen. Ik heb er daarom op PI. Vil fig. 9 eene
afbeelding van gegeven.
Hel beslaat uit twee ringen (z. fig. 9il), die over elkan-
der schroeven. De builenste ring a is bevestigd op eene
schijf hb met eene groote opening, welke als grondvlakte
voor het werktuig dient. De binnenste ring a' is vereenigd
met eene andere doorboorde doch kleinere schijf c, door
we^kc om te draaijen de binnenste ring, door middel der
daarin gesneden schroef, rijst of daalt.
Op de schijf c rust eene andere plaat {d 'm Atn B),
desgelijks doorboord, welke volstrekt geene draaijende be-
weging heeft, maar alleen de rijzing of daling volgt door
de omschroeving van den ring veroorzaakt. Hiertoe is deze
plaat voorzien van twee ajqihangsels [ee B), welke langs
Iwee zuilljes pf glijden. Twee kleine haaksgewijs omgebo-
(1) De omstandige besclirijving en afbeelding is te vinden in Müller's
Archiv. 1834 p. 385. Purkinje zegt daarin, dat bij dit werktuig reeds
acht jaren vroeger in gebruik had gehad.
(2) Repertorium III. p. 31.
(3) Atti del Congresso Sciejitißco di Firenze 1841. p. 341.
(4) Nvovi Annali delle Scienze Naturali di Bologna. Nov. 1845.
-ocr page 403-COMPRESSORIA VAN SAVI, PACINI, LISTER. 587
gen strookjes ii (in , en (?) dienen om een der beide
glasplaatjes, cn wel het onderste [f in (7), vast te houden.
Het bovenste glasplaatje (j/ in C) is onbeweeglijk, en wordt
gedragen door dc beide zuiltjes, op wier bovenvlakte het
rust, en daarop bevestigd wordt door de klemschroeven vv
{A en C). Door den rand van den ring c in de eene of
in de andere rigting te doen draaijen, rijst of daalt het
onderste glasplaatje, en nadert het langzaam tot of verwij-
dert zich van het bovenste plaatje.
Beide plaatjes hebben den gewonen langwerpig vierkanten
vorm van voorwerpplaatjes, en, daar zij gekruisd over elkan-
der liggen,, is het zeer gemakkelijk er eenig vocht capillair
tusschen te doen opzuigen.
Behalve de beide grootere zuiltjes, die voor de geleiding
der beweging van de schijf d dienen, zijn, op gelijken afstand
van deze, nog twee andere kleinere zuiltjes ll (i) geplaatst.
Deze zijn alleen bestemd, om als steunpunten te dienen, wan-
neer men met eene naald of ander werktuig eenige verande-
ring aau het voorwerp wil maken. Ook kunnen zij gebruikt
worden ter bevestiging van eenig levend dier, of ora de ge-
isoleerde pooleinden eener galvanische batterij tc dragen.
Uit deze beschrijving blijkt, dat dit werktuig, behalve als
compressorium, ook nog raet vrucht tot menig ander doel-
einde kan gebruikt worden, en als zoodanig inderdaad tot
de nuttige hulpwerktuigen bij het mikroskopisch onderzoek
kan gerekend worden te behooren.
Meer of min daarmede overeenkomende, doch bij grootere
eenvoudigheid merkelijk minder bruikbaar, is het compresso-
rium van Lister door Smith vervaardigd (1). Hier zij»
(1) Quckelt, 1. c. j>. 121.
25*
-ocr page 404-588 TOESTELLEN TOT TASTHOTJDINS DER VOORWFHPRN,
beide glasp!aten|beweeglijk; zij worden tegen elkander aan-
gedrukt door de kracht van twee spiraalveren, loopende
om twee zuiltjes, die voor de geleiding dienen eener ko-
peren plaat, drukkende tegen het bovenste glasplaatje, ter-
wijl het onderste, door omdraaijing van eenen ring, welke
om een binnenste buisje geschroefd is, naar boven gebragt
wordt.
Alle de tol hiertoe genoemde drukwerktuigen komen daarin
overeen, dal de beweging, die de drukking moet voortbren-
gen, geschiedt door de ronddraaijing van eenen ring, welke
van eenen schroefdraad voorzien is, in dier voege dat het
voorwerp altijd in de as der draaijing ligt.
Anders is hel bij eene tweede klasse dezer werktuigen,
waarbij de drukkende kracht op eenigen afstand ter zijde
van het voorwerp werkt, en waar deze niot door eenen
ring, maar door eene dunne mikrometerschroef wordt te
weeg gebragt. Het voordeel dezer inrigting bestaat hoofdza-
kelijk daarin, dat de hand, die de schroef doet omdraaijen,
aldus op eenen merkelijk grooteren afstand van hel voorwerp
en van hel objectief verwijderd blijft.
Het eerste compressorium, met zulk eene zijdelingsche
schroef beweging, werd in 185G door Schiek vervaardigd (1),
en is afgebeeld op Pl. VII. fig. 7. Op eene langwerpig
vierkante lïoperen plaat aa bevindt zich in het midden een
rond glazen schijfje, dat iets boven de oppervlakte uitpuilt.
Een tweede schijfje o van dunner glas is geval in eenen
ring, welke, tusschen twee regt tegen elkander overstaande
spillen ii, beweeglijk is opgehangen in eenen beugel, die
(1) Ehrenberg'« Tnfusionsthicrchen. Voorrede p. XVII.
-ocr page 405-COMPR. T. SCHIEK, OBERHäüSER, DÜJARDIN, AMICI, QÜATREFAGES. 58'i
verbonden is met een hefboompje p, hetvvellc zich om eene
as bij T draait, en' aan zijn ander ^uiteinde eene schroef q
heeft, welke iets schuins is geplaatst, en in het buiten de
plaat uitstekend stuk v ronddraait. Het is duidelijk, dat
men door deze schroef het hefboompje kan doen rijzen en
dalen, en daarmede tevens eene meerdere of mindere druk-
king aan het andere einde uitoefenen, terwijl de wijze,
waarop aldaar de ring, met het daarin gevatte glasplaalje, is
opgehangen, maakt, dat dit laatste altijd evenwijdig met het
onderliggende blijft. Ten einde gemakkelijk een voorwerp op
het onderste glasplaalje te kunnen brengen, kan het stuk «j,
met het daarmede verbonden hefboompje, ter zijde worden
gedraaid. — De prijs van dit compressorium is 6 Thl. (/'1Ü,S6),
Oberhäuser vervaardigt compressoria, die daarmede na-
genoeg geheel overeenkomen; alleenlijk is de schroef niet van
boven maar van onderen aangebragt. Eene wezenlijke ver-
betering bestaat echler daarin dat het bovensle glasplaalje
zoodanig gevat is, dat het gemakkelijk met een nieuw kan
verwisseld worden, wanneer het gebroken of beschadigd is.
Op zijne prijscourant is hel genoteerd tegen 20 francs (/■9,52.)
Dujardin (1) cn Amici (2) hebben beide getracht het
Schieksche compressorium te vereenvoudigen, door wegla-
ting van den ring met het bovenste dekplaatje, doch zijn
daarin niet gelukkig geweest, want de aldus uitgeoefende
drukking kan onmogelijk gelijkmatig genoeg op alle punten zijn.
Beter was het denkbeeld van Quatrefages (5), om het
zoo in rigten, dat het kan worden omgekeerd, ten einde het
voorwerp ook aan de tegenovergestelde zijde te kunnen be-
M
ft) Manuel, p. 36.
(2) M oh I's Mikrographie, p. 129.
(3) l'Instiiut 1841, Ko. 386.
-ocr page 406-590 TOESTELLEM TOT VASTHOUDING DER VOORWERPEN.
I
schouwen. Het is eigenlijk een aldus verbeterd Scbieksch
compressorium, hetwelk in fig. 7 is afgebeeld; nnnn zijn
vier korte regtopstaande stijltjes, waarop het werktuig rust,
wanneer men bet omgekeerd op de voorwerptafel legt. Ober-
häuser vervaardigt zulke compressoria voor 50 francs.
Mede in de hoofdpunten met het Schiek sche overeenko-
mend is dat van Yeates (1). Dit heeft echter het voordeel
eener gemakkelijke verwisseling van dekplaatjes van allerlei
dikte. Ook wordt hier de beweging geleid door drie holle
zuilljes op den bovensten ring, waarin drie stijltjes, op den
ondersten geplaatst, passen.
Eene meer verschillende zamenstelling heeft het compres-
sorium van Wallach (2). Het bestaat (z. Pl. VH. fig. 11 (5))
uit twee gelijkvormige en even groote koperen platen a en h;
aau het eene einde ongeveer de helft smaller dan aan het
andere. In het breedere uiteinde zijn de ronde glasplaten
p cn q gevat, in dier voege dat beiden iets beneden dc op-
pervlakte van het koper uitpuilen. Voor de beweging dieut
eene veer m en eene schroef n; dc eerste drijft dc beide
platen van elkander af, de tweede dient om hen nader tot
elkander te brengen. De beweging wordt geleid door bet
korte zuiltje k, waarvan het dunnere gedeelte in eene ope-
ning i der bovenste plaat glijdt; bovendien dient hiertoe
nog het stijltje Z, hetwelk past in eene schuins binnenwaarts
springende inkerving der bovenplaat. Wordt de schroef hoog
genoeg omgedraaid, dan komt de onderste oppervlakte de-
(1) 3Iicrosc, Journ. 1842. II. p. 44, alwaar het werktuig met zijne
verschiileniie deelen is afgebeeld.
(2) Stilling und Wallach, Bau des Nervensysterns 184S p. 4ö.
(3) Deze afbeelding is gemaakt naar een door E. Wenckebach tc
Arasterdam vervaardigd werktuig.
COMPR. V. YEATES, WALLACH, BISSCHOFF, THÜRET. MlItR. ROLLER. 59!
zer plaat boven den top van bet zuiltje k en van het
stijltje en zij kan dan ter zijde worden gedraaid.
Wanneer dit compressorium goed vervaardigd is, dan is
de daarmede uitgeoefende drukking zeer geregeld en gelijk-
matig. Om bel echter nog bruikbaarder le maken, zoude
het zoodanig moeten worden gewijzigd, dat het dekplaatje
gemakkelijk verwisselbaar is.
Behalve de reeds genoemden, hebl)en nog Bisschoff (1),
Maissiat en Thür et (2) eigene lot hetzelfde doel be-
stemde werktuigen uitgedacht, doch de reeds vermelde zul-
len voldoende zijn ter reglvaardiging van de woorden in den
aanvang dezer paragraaf.
465. Er zijn nog twee werktuigen, welke hier moeten
vermeld worden. Het eersle is de mikroskopische roller,
door Mandl (5) uitgedacht, en bestemd om voorwerpen iu
het gezigtsveld te doen rollen, len einde opvolgend hunne ver-
schillende oppervlakten aan het oog aan te bieden, iets dat voor
de herkenning van den vorm van vele kleine ligchaampjes,
zoo als kristallen, amylumkorrels, bloedschijfjes enzv. inder-
daad van gewigt is. Intusschen kan men cene iurigting tot
zulk eene werktuiglijke beweging zeer goed missen, daar het
in de meeste gevallen voldoende is hel dekplaalje met het
hecht van een schalpel te verschuiven, terwijl, wanneer levens
eene regeling der drukking gevorderd wordt, de in Dl. lï.
bl. 157 medegedeelde handelwijze volkomen aan het doel
beantwoordt.
(1) Strauss üurckheim Traité d'anat, comp. I. p. 87.
(2) Vermeid op de prijscourant van Oberhäuser voor den prijs yan
35 francs.
(3) VImtitut 1838. No. 231.
-ocr page 408-592 TOÏSSTELLEN TOT VASTHOliDlNG DER TOORWERPEN.
Het tweede hier bedoelde werktuig is onlangs door Ludwig
Fick, hoogleeraar te Marburg, aangegeven (1). Men kan
het eenen mikroskopischen spanner noemen. Deszelfs maak-
sel is zeer eenvoudig, il en i? fig. 8 Pl. VH zijn twee kope-
ren plaatjes van de grootte van gewone voorwerpplaatjes. B is
aan de beide uiteinden a en a iets dikker dan in het midden;
aldaar is eene ronde opening, met eenen regtopstaanden ring c.
Deze past juist in de opening d van het andere plaatje, hetwelk
vlak is, maar overigens in grootte met het eerste overeenkomt.
Wil men nu eenig weefsel uitspannen, dan wordt dit ge-
bragt op de opening van den ring c, zoodat een gedeelte
over den rand hangt. Bedekt men bet dan met hel Iweedo
plaatje, dan kan men, door dit meer of minder aan te druk-
ken , hel weefsel ook meer of minder sterk uitspannen.
Werkelijk moet dit kleine werktuigje als een zeer nuttig
hulpmiddel bij het onderzoek van vele dierlijke weefsels be-
schouwd worden. Het maaksel van verschillende vliezen,
van ^ bindweefsel, van elastieke banden enzv. laat zich daar-
door beter dan op eenige andere wijze waarnemen, gelijk ik
dit uit eigene ondervinding bevestigen kan. Nuttig is het van
zulke spanners er meerdere bij de hand te hebben met rin-
gen van verschillenden doormeter, van 5 tot 10 millimeters.
4GG. Eindelijk len slotte moeten hier dc middelen ge-
noemd worden, welke dienen, om de glazen voorwerpplalen
of schuifjes vast le klemmen.
Hartsoeker (verg. bl. 47) was de eersle, die bij het
enkelvoudig mikroskoop daartoe twee plaatjes bezigde, welke
door ccnc spiraalVeer tegen elkander aan werden gedrukt
(Ij Müller'f Archiv für Anat. w. Phys. 1849. Hf(. II. p. 151.
-ocr page 409-IllIROSK. SPANNER. SPIRAAiTEERïÜESTEi. KLEMTEEUTOESTEL. 585
(z. flg. 4. PI. I). Bonannus (verg. bl. 155} bezigde het-
zelfde middel bij het zamengesteld mikroskoop.
Culpeper en Scarlet voegden bij het hunne eenen
dergelijken toestel in fig. 7 C Pl. IV afgebeeld, doch welke
naar willekeur in de opening der voorwerptafel geplaatst of
daaruit verwijderd kon worden. Een gebrek hierin was het
getal van drie stijltjes voor de geleiding der beweeglijke
middelste plaat, daar aldus de plaatjes of schuifjes moeije-
lijker in het midden werden gehouden. Cuff verbeterde
dit, en sedert werd deze springveertoestel door Martin,
Adams, enzv. hetzij op do in fig. 11 A Pl. IV afge-
beelde wijze vervaardigd, of de beide zijstukken vervangen
door vier stijltjes, hetgeen natuurlijk even goed aan het oog-
merk voldoet. Op die wijze treft men dezen kïeineu toestel
nog bij dc oudere mikroskopen van Pritchard aan.
Later heeft men echter vrij algemeen aan een ander mid-
del de voorkeur gegeven, hetwelk in den ruweren vorm het
eerst door Brander (verg. bl. 151) bij zijne mikroskopen
gebruikt werd. Deze namelijk bevestigde op de voorwerpta-
fel eene hoefijzervormige veer, waardoor dan de voorwerp-
platen werden vastgeklemd. Dellebarre (z. Pl. V. fig. ^ppp)
volgde hem hierin na. In lateren tijd heeft men deze inrig-
ting veel verbeterd, door de veer le bevestigen op twee stijl-
tjes, die in twee openingen van de voorwerptafel passen, en
hierdoor glijden in twee daaronder geplaatste naauwe buisjes.
Ook heeft men, in plaals van den hoefijzervorm, er eene
reglhoekige gedaante aan gegeven. Deze inrigting komt
onder anderen voor bij de mikroskopen van Amici (Pl. VI.
fig. luv), doch werd reeds aangetroffen bij de mikrosko-
pen van Jones (z. Pl. V. fig. imn), en is sedert bij d«
engelsche makers algemeen in gebruik gebleven.
594 TOESTJ'LLEN TOT VASTHOUDING DEK VOOIIVVERPEN.
I
Eeoe nog eenvoudigere, en in zeker opzigt doelmatigere
handelwijze is die van Chevalier, die (z. Pl. VI. fig. 5)
alleen gebruik maakt van twee veerende strookjes koperblik,
elk aan een rond stijltje p bevestigd, dat in eene ope-
ning der voorwerptafel past, en daarin kan ronddraaijen.
Op die wijze kunnen plaatjes van verschillende lengte wor-
vastgeklemd, en de veeren tevens gemakkelijk ter zijde ge-
draaid of verwijderd worden, wanneer men de voorwerpta-
fel geheel vrij verlangt. Ook Brunner voorziet zijne mi-
kroskopen van eenen dergelijken klemtoestel; desgelijks wordt
bij aangetroffen bij de oudere Oberhausersche, doch niet
bij de nieuwere werktuigen van dien maker.
TOESTELLEN TOT WERKTUIGLIJKE BEWEGING DER MIKROSKOPISCHK
VOORWERPEN IN HET GEZIGTSVELD.
467. Ileeds zeer vroeg hebbeo sommigen de behoefte
gevoeld, om de minder vasie beweging der hand door werk-
tuiglijke middelen le vervangen. De gevorderde rigting der
beweging van de voorwerpen in het geziglsveld is Iweederlei,
namelijk óf eene regtlijnige óf eene draaijende. Beide worden
reeds aangetrolTen bij het in 1710 door Hertel'vervaardigde
cn vroeger (bl. 139) beschreven mikroskoop (Pl. IV. fig. 6).
Hierbij was echter alleen gezorgd voor eene regtlijnige
beweging in ééne enkele rigting, terwijl, indien een voor-
werp bij opvolging al deszelfs deelen in de as van het mi-
kroskoop zal vertoonen, er noodzakelijk eene tweede, welke
regthoekig op de eersle werkt, bij gevorderd wordt. Het eerste
mikroskoop, waarbij men zulk eene diagonale beweging door
middel van twee schroeven aantreft, is dat van den hertog de
Chaulness, door hem in 1767 beschreven(1). Deze schroe-
ven dienden levens als mikrometers, en wij zullen er dus in
het volgende hoofdstuk op moeten terugkomen, alsmede op
eenen dergelijken toestel van Benjamin Martin, door dezen
(1) Mémoires de Vacademie 1767 p, 413. — Eene afzonderlijke be-
schrijving is uitgekomen onder den titel van: Description d'un micros-
cope et de plusieurs micromètres, Pari» 1768.
596 TOESÏELLlwN TER WERKTUIGLIJKE BEWEGING DER VOORWERPEN.
eenige jaren later vervaardigd cn bij zijn zamengesteld mi-
kroskoop gevoegd.
Ook Tiedemann (1) voorzag zijne werktuigen van eene
afzonderlijke door twee schroeven beweegbare voorwerptafel.
Men ziet derhalve, dat reeds lang vóór Frauenhofer,
die door velen als den eersten genoemd wordt, die zulks
zoude gedaan hebben, de kunstmatige beweging der voor-
werpen in gebruik is geweest. Zijne inrigting, alsmede die,
waarvan Amici zijne horizontale mikroskopen voorzag, kwa-
men geheel met de vroegere overeen. Allen bestonden uit
eene vierkante slede, welke, door twee om 90° van elkander
verwijderde schroeven, in de zwaluwstaartvormigc groeven
van een daarvoor bestemd raam werd bewogen.
Ook later is deze inrigting nog lang in gebruik gebbven.
Eene verbetering is er echler aan gemaakt door Oberhäu-
ser, daarin beslaande, dat de doode gang der schroeven,
die, zoo zij ook al niet van deu aanvang af aanwezig is, toch
allengs bij een veelvuldig gebruik ontstaat, wordt weggenomen
door de drukking eener veer, in verband werkende met eenen
hefboom. Zijne beweegbare voorwerptafel, welke echter slechts
op verlangen bij zijn mikroskoop gevoegd wordt, is afgebeeld op
Pl. IX. flg. aa'ïijn de beide schroeven, welke dc plaat d in
beweging brengen. Deze is rond ter plaatse waar zij tegen de
veer v en het hefboompje r aandrukt, terwijl de daartegenover
liggende kanten regthoekig zijn, om iu de groeven der stuk-
ken cc' te kunnen heen en weder glijden.
Het is duidelijk), dat de beweging, behalve door eene
schroef, ook door een rondsel geschieden kan. Het laatste is
dan ook door Schiek daartoe gebezigd, cn de afbeelding in
(1) kiünitz EiivyehipaeAit XC. p. 309.
-ocr page 413-BKWEK.GBAnE VOORWb'nPÏAFEL V. OBERIläuSER , TYRRELL , TARLEY. 597
flg. 10 is voldoende, om de wijze, waarop hij dit doel be-
reikt heeft, te doen kennen.
Beide soorten van beweging kunnen echter ook vereenigd
worden, en dit is op de meest volkomene wijze gedaan door
Tyrrell (1). Bij zijue beweegbare voorwerptafel (z. Pl. IX.
flg. 11) zijn de beide knoppen a en Z>, door welker rond-
draaijing men de voorwerptafel in alle rigtingen doet bewe-
gen, op dezelfde as geplaatst, zoodat men schier te gelijker
tijd beiden met dezelfde hand kan vasthouden. De bewe-
ging in de eene rigling geschiedt door eene schroef, in do
andere door een rondsel.
Eene laatste handelwijze, waarvan men zich bediend heeft
om aan de voorwerpen eene willekeurig langzame beweging
mede te deelen, is die door eenen hefboom. Variey heeft
in 1841 de voorwerptafel van zijn reeds vroeger.(bl. 252) be-
schreven mikroskoop op die wijze beweeglijk gemaakt. Aan
het stuk h (z. Pl. IX. fig. 1) is de achterzijde van de voor-
werptafel bij g bevestigd; hier ontspringt de arm r, welke,
in verband met twee andere kortere armen qq tot steun-
punt dient voor den hefboom s, waaraan twee bollen be-
vestigd zijn, waarvan dc onderste werkt tusschen twee pla-
ten bij p, en de bovenste tusschen twee andere bij t. Met
de bovenste dezer laatsten is de plaat /i, welke de voor-
werpplaat ij draagt , verbonden.
De hefboom daalt lot nabij genoeg aan de tafel, waarop het
mikroskoop staat, om de hand in staat te stellen, terwijl deze
daarop rust, hem in iedere rigling te bewegen, ten gevolge waar-
van dan de voorwerpplaat eene geringere beweging ondergaal,
bedragende bij het hier beschreven werktuig ^ van die des
(!) TransaetioMS e/ iht Society of'Arts, ILIX.
-ocr page 414-"1
598 TOESTELLEN TER WERKTUIGLIJKE BEWEGING DER VOORWERPEN.
lieflbooms. Opdat boide kanten van de plaat h zich gelijk-
tijdig zouden bewegen, is er eene evenwijdige beweging bij-
gevoegd, waarvan een der staven in w wordt gezien, Naar
welke zijde ook zich de bollen bewegen, de plaat h ge-
hoorzaamt hunne bewegingen, en, volgens Varley, kan
men daarmede zonder moeite dieren, die zich snel bewegen,
zoo als infusoriën, in het gezigtsveld houden.
Op hetzelfde grondbeginsel steunt ook de in 1845 door
Afred White (I) beschrevon beweegbare voorwerplafel Zij
is in fig. 5 Pl. Vni voorgesteld, gevoegd aan een mikros-
koop van Smith. Deze voorwerptafel bestaat uit drie pla-
kten, waarvan de onderste vast staal, terwijl do beide andere
voorzien zijn van zwaluwstaarlvorinige lijsten en groeven, in
dier voege dat beide platen óf ieder afzonderlijk óX te zamen
kunnen bewogen worden door den hefboom o. Deze is vijf
duimen lang, cn van boven met metaal bezwaard, ten einde
op te wegen tegen hel gewigt der voorwerptafel. Aan ziju
benedeneinde is hij voorzien van eenen hoi, passende in eene
komvormige holte i aan de bovenjtlaal; ongeveer een duim
hooger bevindt zich een andere bol, werkende in eene holte p
in eenen kleinen arm, die verbonden is met den stam van
het mikroskoop l. De zwaluwstaartvorcnige lijsten van de
middelste plaat loopen horizontaal, die der bovenste plaat
vertikaal; wanneer derhalve de hefboom o bewogen wordt,
betzij naar of van den stam l, dan zullen beide plalen zich
in tegenovergesteldejrigtingen bewegen, doch indien de hef-
boom in eene lijn wordt bewogen, die evenwijdig is met den
kant van den stam, dan wordt de beweging alleen aan do
bovenste plaat medegedeeld.
(1) Transactions of the microscopical Society. I.
-ocr page 415-BEWEEGBARE VOORWERPTAFEL VAN ALFRED WHITE, 599
Tiet is Ijlijkbaar, dat, zoowel bij deze inrigting als bij
die van Varley, de beweging der hand in dezelfde rig-
ting moet geschieden als die van het voorwerp, dewijl het
zamengesteid mikroskoop het beeld omkeert, cn door de
werking des hefbooms de bewegingen mede eene omkeering
ondergaan.
Men moet erkennen, dat deze hefboom toestellen zeer ver-
nuftig zijn uitgedacht, cn het lijdt geen twijfel, of zij mun-
ten boven die, waarin de beweging door schroeven of raderen
geschiedt, uit, door de gemakkelijkheid, waarmede de grootste
verscheidenheid in de beweging wordt bereikt. Zij moeten
daarvoor echter onderdoen in bet vertragen der beweging, en
gevolglijk iu de juistheid , waarmede eenig voorwerp in een
bepaald punt van het gezigtsveld kan worden gebragt. Bij
de beide beschreven werktuigen staat de snelheid van het
voorwerp tot die van de hand, welke den hefboom in bewe-
ging brengt, als 1:6 en als 1:4. Het is mogelijk dal de
toestel zoo zoude kunnen gewijzigd worden, dat de verhou-
ding nog iets gunstiger wordt, doch zij zal nimmer kunnen
wedijveren met eene schroefbeweging, waardoor de vertraging
schier onbeperkt is. Eene schroef b, v., met 10 windingen op
eenen centimeter lengte, en eenen knop van twee centimeters
in doormeter, zal bij eene geheele omdraaijing, waarbij der-
halve de draaijende vingers ongeveer 65 millimeters doorloo-
pen, slechts eenen weg van 1 millimeter afleggen.
Voor de weinige gevallen dus, waar eene werktuiglijke
beweging der voorwerpen inderdaad gevorderd wordt, zoo als
bij het gebruik van den oculair-schroefmikrometer, en lol
het brengen van hel hoekpunt van een der hoeken van een
kristal in het kruispunt der draden van eenen goniometer,
verdient de schroef altijd de voorkeur, terwijl voor de etju-
■400 TOESTELLEN TER WERKTUIGLIJKE BEWEGINS BER VOORWERPEN.
voudige waarneming, waarbij opvolgend verschillende gedeel-
ten van het voorwerp in hel gezigtsveld moeten worden ge-
bragt, de geoefende vingers inderdaad verreweg de beste
hcfboornen zijn.
468. De tweede bovengenoemde bewegingswijze der voor-
werpplaat is die om hare as. Beeds zagen wij, dat Hertel in
1716 de tafel van zijn mikroskoop door middel van een rader-
werk draaijende had gemaakt. Eerst vele jaren later, namelijk
in 1777 volgde hem Benjamin Martin hierin na, door
bij zijn zamengesteld mikroskoop eene afzonderlijke vierkante
plaat (z. Pl. IV. lig. WC) te voegen, welke met de korte
buis p in de voorwerptafel past, en waarin eene getande
schijf is beval, die door een kleiner ter zijde geplaatst rad
wordt rondgedraaid, waarvan de knop bij k gezien wordt.
De gelande schijf heefl eene ronde opening bij ah, waarin
eene kegelvormig toeloopende bus past, die, op de wijze
van een dierdoosje, een hol glas op den bodem heeft, en
gesloten wordt door den daarin schroevenden ring n, voor-
zien van eene platte glazen schijf. De voorwerpen kunnen
derhalve zoowel tusschen de beide glazen als op de opper-
vlakte van hel bovenste gelegd worden.
Het schijnt echter niet, dat in dien lijd de draaijende
voorwerptafel veel bijval heeft gevonden. Men treft haar
althans bij geene latere mikroskopen aan, totdat Strauss
Durckheim (1) er zijn enkelvoudig mikroskoop vau deed
voorzien. Trécourt cn Oberhäuser vatten dit denk-
beeld op, doch met eene niet onbelangrijke wijziging. De
draaijende voorwerptafel {platine ä tourhillon), waarvan
(1) Traité pratique I. p. 74.
-ocr page 417-DRAAIJENDE VOORWERPPLAAT. 401
hunne grootere mikroskopen voorzien ziju, dient namelijk niet
tot ronddraaijing van het voorwerp alleen, maar van het ge-
heele mikroskoop', met uitzondering des spiegels. Hot hoofd-
doel hierbij is dan ook niet de eigenlijke beweging, maar
wel de verandering der verlichting, len gevolge der verschillende
wijze, waarop de stralen het voorwerp, gedurende de rond-
draaijing , treffen.
Bij de mikroskopen van Bruuner cn van Pacini (verg.
bl. 199 en 214) daarentegen , is het alleen de voorwerpplaat
welke draait, omdat deze hier bestemd is, om als gonio-
meter te dienen. Ook de engelsche makers (Ross, Po-
well, Smith) voorzien hunne mikroskopen van zulk eene
draaijende voorwerpplaat. Tot voor korten lijd waren zij ge-
woon deze le plaatsen hovende plaat, die voor de diagonale
beweging vau het voorwerp dient, waarvan het gevolg is,
dat bij de ronddraaijing het voorwerp doorgaans weldra uit
het gezigtsveld raakt, zoodra de as der draaijende plaat niet
naauwkeurig zamenvalt met die van het mikroskoop. Hierin
is door Legg (1) op eene eenvoudige wijze voorzien; hij
heeft namelijk de ronddraaijende plaat onmiddelijk boven de
grondplaal van de voorwerptafel en onder de diagonaal be-
weeglijke plaat gebragt, zoodat de draaijingsas steeds mcl dc
mikroskoopas blijft zamenvallen.
(1) Quekett, I, c, p, 451.
III. 2G
-ocr page 418-TOESTELLEN TOT HKT BIETEN EN TEEKENEN DEH VOOinVITiPEN.
469. tielkon wel niet anders, of men moest reeds vroeg-
tijdig bedacht zijn op middelen . om de ware grootte te lee-
ren kennen der voorwerpen, welke men door het mikros-
koop waarnam.
De eerste, die eene daartoe strekkende handelwijze aan-
gaf, was Robert Hooke, die in de voorrede zijner in
166S verschenen Micrographia mededeelt: hoe men, door
met het eene oog door het mikroskoop naar het voorwerp ,
en met het andere naar eenen verdeelden maatstok tc zien,
de grootte van bet beeld kan meten, terwijl men dan, de
vergrooting van bet mikroskoop kennende, daaruit gemakke-
lijk de grootte van het voorwerp berekenen kan.
Deze handelwijze is derhalve niet anders dan het dubbel-
zien, waarbij ik echter nog moet doen opmerken, dat reeds
in 1611 Keppler (1) op gelijke manier geleerd had het
vergrootend vermogen van den verrekijker te bepalen. Dat
zij, onder zekere voorwaarden, tot zeer juiste uitkomsten
kan leiden, is vroeger (Dl. 11. bl. 515) aangetoond. Zij
kon dit echter in de handen van Hooke niet, omdat hem
(1) Dioptrice, p. 45.
-ocr page 419-HANDELWIJZEN VAN HOOKE , VAN LEEUWENHOEK. 405
de middelen ontbraken tot de naauwkeurige kennis der ver-
grooting van zijn mikroskoop.
470. Nog gebrekkiger ecbter was de handelwijze van
Leeuwenhoek, daar deze tot maateenheid voorwerpen koos,
die onderling zeer in grootte verschillen, en dan volgens
schatting berekende hoe veel malen eenig door het mikros-
koop gezien voorwerp in die maateenheid begrepen was. Een
zijner geliefdkoosde maateenheden was eeu korrel grof zand.
De wijze, hoe hij daarnaar de grootte der voorwerpen berekende,
verklaart bij uitvoerig in eenen in 1680 aau R. Hooke ge-
schreven brief (1), en heldert bet met cene afbeelding en
voorbeelden op, zonder er echter bij te voegen het hoeveel-
ste gedeelte eener gebruikelijke maat de door hem bedoelde
zandkorrel uitmaakte. Bij cene andere gelegenheid in eenen
later (1684) geschreven brief (2), zegt hij: eenen zandkorrel
gebruikt te hebben, welks middellijn zeer nabij van een
duim was. Het blijkt echter nergens, dat Leeuwenhoek
deze grootte steeds als de normale beschouwde, en over het
geheel is het duidelijk, dat hij, door zijne vergelijking bij
eenen zandkorrel , alleen bedoelde cene eenigermate aanschou-
welijke voorstelling te geven van de kleinheid der door het
mikroskoop waargenomen voorwerpen. Ook heeft hij in la-
teren tijd zelf ingezien , hoe onbepaald zijne maateenheid was,
en uit dien hoofde voor zandkorrels de voorkeur gegeven
aan gierst- of mosterdzaad - korrels (5). Behalve deze was
(1) Ondervindingen en beschouwingen, Delft 1694, p. .56.
(2) Ontledingen en ontdekkingen, leiden 1698. p. 37. 42'« Miss. aan
de Koninklijke Societeit.
(3) » Ik hebbe voor desen geseyt, dat ili soodunige lilene diertje» in
het water sag sweinmen, dut se met Imar duisent niiilioenen in groote
26*
-ocr page 420-40i TOESTEI.LKN TOÏ HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
L f! c n w c n li O e k|[bovendien ook gewoon nog andere voorwer-
pen tol lielzelfdc einde te bezigen, vooral hoofdhaar en
bloedschijfjes, gelijk uit verscheidene plaatsen zijner brieven
blijkt (1).
Wanneer men bedenkt hoe uiterst gebrekkig de handel-
wijze van Leeuwenhoek was, dan kan men niet nalaten
zich le verwonderen over de mate van naauwkeurigheid, die
sommige zijner bepalingen werkelijk bezillen, iets hetgeen
men alleen verklaren kan , door de juistheid van een oog, dat
door eene jaren lange oefening eene zekerheid in het be-
palen van malen verkregen had, welke een minder geoe-
fend waarnemer geheel moet missen. Zoo bepaalt hij (9)
den doormeter van een bloedligchaampje gemiddeld op dien
van een eenen zandkorrel, d. i. , deze ^^^ duim in
doormeter hebbende, dus 30^0 duim, en werkelijk komt
deze bepaling zeer na overeen met de gemiddelde grootte
der bloedligchaampjes, zoo als deze tegenwoordig met onze
naauwkeurige hulpmiddeleu gevonden wordt.
471. Een tijdgenoot der laatste levensjaren van Leeu-
wenhoek, .Ta mes .lurin (5), bedacht eene zeer vernuf-
tige handelwijze , om den doormeter der door het mikroskoop
waargenomen ligchaampjes, op eene meer naauwkeurige wijze,
in gewoonlijk gebruikte maal uil te drukken.
geen grof sand souden nytmaken. Maar alsoo der tussen de grove sanden
een groot onderscheyt in groote is; soo wil ik liever seggen de groote
van een geerst - greyntje , nioslertsaatje , enzv. Seiidlrieven, Delft 1718.
p. 401. Missive van 26 Aug. 1717 aan lioerhaave.
(1) Zie onder anderen: Ontledingen en ontdc1xki7ige?i, 35"® Miis. p. 18.
Onde7 v. en beschouw. 40®^"= ßliss, p. 27.
(2) Ontt. en ontdekk. 42«e Miss. p. 32.
(3) Dissertations upon Physico-Mathematical Subjects 1732. p. 4.5.
-ocr page 421-i
JURIN. SCHROEFMIKROMETER. GASCOIGNE. i05
Hij wond zeer fijn zilverdraad zoo digi, dat er geenerlei
tusschenruimte overbleef, waarvan hij zich door een ver-
grootglas overtuigde. Door vervolgens een zeker getal der
omwinflingen met eenen passer te meten, en de gevonden
maat door hun aantal le deelen, verkreeg hij de dikte van
hel gebruikte zilverdraad. Dit werd dan in kleine stukjes ge-
knipt , en deze , te gelijk met het le meten voorwerp , in het
veld van het mikroskoop gebragt. Hij bevond op deze wijze,
dat het door hem gebezigde draad ^^s was, en
dat, ^ bloedligchaampjes de breedte daarvan beslaande,
elk bloedligchaampje eenen doormeter van duim bezat,
eene bepaling, die echter veel meer van de ware gemid-
delde grootte afwijkt, dan die van Leeuwenhoek.
472. Intusschen waren zelfs reeds in dien lijd betere
middelen aangewezen.
Bij dc verrekijkers had men , sedert hel midden der IG"''
eeuw , gebruik gemaakt van verschillende soorten van mikro-
meters, waarvan de eersle uilvinding van 1G40 dagteckenl ,
cn toekomt aan Gascoigne, een Fingelsch edelman, die,
tijdens den burgeroorlog, welke zijn vaderland vcronlrusllc,
in den slag bij Marston - Moore sneuvelde. Hij bevestigde
twee draden in hel brandpunt van hel oculair, waarvan de
cenc vast stond , cn de andere , door middel ccner schroef,
heen en weder bewogen werd (I).
In 1710, derhalve nog tijdens het leven, zoowel van
Leeuwenhoek als van Jurin, verscheen eene klei-
ne thans zeldzaam geworden verhandeling over mikrome-
(1) Uit is eerst lang na zijnen dood bekend geworden, toen D erb am
in het bezit kwam \an het handschrift van Gascoigne. Phil, transact.
1717. p. 603.
40i TOESTEI.LKN TOÏ HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
Iers (2), geschreven door Theodorus Balthasaris,
hoogleeraar te Erlangen, waarin deze, na uitvoerig gehan-
deld te hebben over de verschillende toen gebruikelijke soor-
ten van astronomische mikrometers, dezelfde ook als geschikt
aanprees, om tot de bepaling der grootte van mikroskopische
voorwerpen te dienen, en daartoe zeer doelmatige en ook
tbans nog bruikbare voorschriften gaf.
Als eigenlijke mikrometer gaf hij de voorkeur aan eenen
schroefmikrometer, geplaatst in het brandpunt van hel oog-
glas; bij beschrijft daarvan verschillende soorten, terwijl hij,
tol hel teekenen van door het mikroskoop waargenomen
voorwerpen, een net aanprijst, uit paardenharen zamenge-
steld, en mede in het brandpunt van het oculair geplaatst.
De eerste , die dezen voorslag bij het mikroskoop in uit-
voering bragt, was Hertel (2), van wiens in 1716 be-
(1) Micrometria, hoc est de micrometronnn tubis ojjticis, scu Telos-
cojnis et JUicroseopiis ayplicandorum varia structura et usu. Crisliaii-
Eilangae 1710. Ilet lO^i^ hoofdstuk p. 115—120 handelt over de nanwen-
ding der riet- cn sclirocfmikrometers bij mikroskopen. Aldaar leest men
onder anderen, p. 115: » .... restât adhuc alius usus horum insirumen-
torum haud ßocci pendendus, quamvis, quod sciam, nemo de eo mentio'
nem fecit. Microscopia scilicet etiam, quibus intucmur corpuscula
parva, Micrometra admittunt, » .... — p. 120:" quod si vero accura-
tior mensxira objecti desideretur, utendmn erit Micrometro aliquo cochlea-
to, qualia plurima Cap. III citato exhibiiimus, Quando vero aliquod
3Iicrometrum ita applicatum est, ut una cum objecto videndo et mensu-
rando distinctae apparcant pinnulae, distantia vitrorum est accurate
annotanda, et in piano objective lineola ducenda ea longitudine, ut tota
uno obtecfu per Microscopium appareat, v. g, ^^ aut etc. unius
poinds vulgaris. Didueendae postea, circumgyrando cochleam, eo us-
que su7it pinnulae, ut cxtremitatibus istitis lineolae exacte congruant,
quo impetrato videndum, quot particulis Micrometri pinnulae a se in-
vicem distant, et lineolae longitudini respondeant; hic enim particula-
rum numerus posthinc erit instar normae, ju.Tta quam alia objecta men-
suranda sunt."
(2) Hertel, Anweisung p. 160. Vollst. Lehrgeb. p. 448.
-ocr page 423-MIKIIOMETBRS VAN HERTEL , VAN MARTIN. 407
schreven mikroskoop reeds meermalen (bl. 139) melding is
gemaakt.
Hij bragt onder het oculair een paardenharen net, uit
100 vierkante ruiten bestaande (z. Pl. IV. fig. 6.B), en ver-
vaardigde tevens eenen schroefmikrometer, welke zeer een-
voudig was, cn in de hoofdzaak overeenkwam met een der
door Balthasaris beschreven astronomische mikrometers.
Deze bestond uit eenen koperen ring (z. Pl. IV. fig. 6A),
aan weerszijden van twee beugeltjes voorzien, door welke , en
tevens door de tegen elkander overgestelde punten van den
ring zelven, zich twee schroeven a en bewogen, die zich
in het midden van den ring ontmoetten, nagenoeg op eene
dergelijke wijze als thans in het oculairo d vis de rappel
geschiedt. Deze ring werd in het brandpunt van het ocu-
lair geplaatst. De buiten den ring uitstekende einden der
schroeven waren van platte handvatsels of knoppen voorzien,
en bij het gebruik werden de | omgangen geteld.
Ter bepaling der grootte van eiken omgang, bediende
zich Hertel van de volgende handelwijze. De beide
schroeven werden zoover van elkander verwijderd, dat
hunne uiteinden den rand van het gezigtsveld raakten.
Daarop werd hun schijnbare afstand, of de grootte van
het gezigtsveld , door eenen ter zijde van het mikroskoop
gehouden passer gemeten, en desgelijks de werkelijke afstand
der beide schroefeinden door regtstreeksche meting. Vervol-
gens werd het getal windingen, in deze ruimte bevat, ge-
teld , en nu uit deze gegevens de waarde van elk vierde
gedeelte van eenen schroefomgang berekend, welke bij het
werktuig van Hertel ^s-Vó duim bedroeg.
Eenige jaren later kwamen dc oculair - mikrometers meer
algemeen iti gebruik, inzonderheid door Benjamin Mar-
40i TOESTEI.LKN TOÏ HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
tin (1). Deze was de eerste, die ook op het denkbeeld
kwam, om dejdraad- of haarnetten te vervangen door stree-
pen, die met eenen diamant op glas getrokken werden.
Zijne aldus vervaardigde glasmikrometers hadden eene ver-
deeling van een duim in 40 deelen. De schroefmikrome-
ter van Martin was, even als die van Her tel, een oculair-
mikrometer, maar op eene andere wijze ingerigt, en over-
trof dezen door eene grootere naauwkeurigheid dor daarmede
verrigte metingen. Hij bestond uit cene enkele schroef,
waarvan üO windingen een duim lengte hadden. Dat ge-
deelte der schroef, hetwelk zich in het veld van het mikros
koop tusschen de beide oogglazen bevond, eindigde in eene
fijne spits, terwijl het andere uiteinde, dat buiten de buis
des mikroskoops uitstak, van eenen wijzer voorzien was,
welke zich langs eene wijzerplaat bewoog, die in 10 en
deze elk weder in 9 doelen verdeeld was (z. Pl. IV. fig. 10).
Elke verdeeling gaf derhalven onmiddelijk jq^j^ duim aan,
doch , daar niet het voorwerp maar het vergroote beeld ge-
meten werd, zoo beantwoordden de verdeelingen werkelijk
aan cene veel geringere grootte, welke vooraf door bereke-
ning gevonden moest worden. Volgens Martin zelven kon
de doormeter der voorwerpen door middel van dezen schroef-
mikrometer gemakkelijk tot in 10000'" deelen van den duim
worden uitgedrukt.
Weinig tijds later voorzag ook Adams (9) zijn mikros-
koop van eenen dergelijken schroefmikrometer, cn noemde
dezen naakhnikromeier. Hij kw.nm in de hoofdpunten
overeen met dien van Martin; echter waren er twee ver-
(1) Description and use of a pocket reflecting Microscope with a-
•mikrometer. 1730. — ISexv System of Opties. 1740. p. 277.
(2) 3[icrographia iUustrata. 1746.
-ocr page 425-MIKROMETERS VAN MARTIN , VAN ADAMS , VAN BRANDER. 409
beteringen aangebragt. Vooreerst was hij niet vast bevestigd
aan de buis van het mikrosiioop , maar kon (z. Pl. X. fig.
18), door middel van den beugel aaa en de schroef b daar-
aan worden vastgehecht, tijdons men er zich van wilde be-
dienen. Belangrijker echter was de tweede verbetering, daar-
in bestaande, dat iedere geheele omwenteling der schroef
mn werd aangewezen, dewijl deze zich bewoog door een
langwerpig vierkant raam cdef\ waarop eene verdeeling was
ingesneden , waarvan iedere tusschenruimte beantwoordde aan
eene geheele omdraaijing der verdeelde schijf p. Om den
voortgang der schroef te meten diende hel stuk v, waarop
een streepje als aanwijzer diende. Intusschen moet men er-
kennen , dat deze verbeteringen geenszins groot genoeg ziju,
om de eer der uitvinding van dezen mikrometer alleen aan
Adams toe te kennen, gelijk diens zoon later deed (1).
Zelfs het getal der schroefwindingen cn de verdeeling der
wijzerplaat was volkomen dezelfde , als die in het vroegere
werktuig van Martin.
Eenige jaren later voegde ook Brander (2) eenen geheel
daarmede overeenkomenden schroefmikrometer bij zijn mi-
kroskoop. Maar zijne glasmikrometers overtroffen daarente-
gen die van Martin in fijnheid van verdeeling, zijnde daar-
op ruitjes getrokken van lijn in het vierkant; derhalve is
de duim in 100 deelen verdeeld , dat is 21 maal meer dan op
den Mar tin scheu glasmikrometer. Het onderzoek van zulk
eenen mikrometer van Brander leverde de volgende uit-
komsten op , welke aantoonen , dat hij het in de kunst van
fijne verdcelingen op glas te trekken inderdaad , voor zijnen
(1) Essays on the Microscope, 1798. ]). 51.
(2) Beschreibung zwcijer zusammengehet sten Microscope, 17(}9. p. 34.
-ocr page 426-40i TOESTEI.LKN TOÏ HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
fijd , reeds tamelijk ver had gebragt. De dikte der door den
diamant getrokken streepen bedraagt 0,002 tot 0,003 mil-
lim. , terwijl van tien gemeten ruitjes, het grootste 0,230
en hel kleinste 0,209 millim. in doormeter is, derhalve een
verschil opleverende van ongeveer
In helzelfde jaar als het boekje van Brander verscheen
ook de beschrijving van hel mikroskoop van den hertog de
Chaulness. Deze vervaardigde nog merkelijk fijnere ver-
deelingen, namelijk van den duim in 240 doelen, doch deze
waren niel op glas, maar op koper gesneden.
Nog nadat de glasmikrometers reeds tamelijk algemeen
bekend waren , gingen echter sommigen voort in het bezi-
gen van netmikrometers, waarschijnlijk om de meerdere dui-
delijkheid , waarmede zich metaaldraden of haren , dan met
eenen diamant op glas getrokken lijnen vertoonen. Bij Ba-
ker (1) kan men de beschrijving vinden van eenen zilver-
draadmikromeler, welks ruitvormige mazen ^^ duim vvijd
waren , lerwiji het zilverdraad niet meer dan jl^ duim dik
was. Deze was door Folk es vervaardigd, terwijl Baker
zelf zich van eenen dergelijken bediende, dien hij uit hoofd-
haar had zamengesteld, en Hollmann (2) de mazen van
een in het oculair gebragt stukje zijden doek tot hetzelfde
oogmerk aanwendde.
Behalve de verdeelingen op glas gebruikte men ook mikro-
meters van ivoor en van hoorn , doch men zag spoedig vau
hunne vervaardiging af, omdat deze zelfstandigheden zich
te gereedelijk uitzetten of inkrimpen , naar gelang van den
vochtigheidstoestand der lucht.
(1) Employment for the Microscope, 1753. — Holl. vert. p. 444,
(2) Philos. transact. 1745, p. 246.
-ocr page 427-GLAS- EN NETMIKROMETERS. 4tl
Cavallo (1) bragt daarvoor een plaatje parelmoer in ge-
bruik, hetwelk dun genoeg kan gemaakt worden, om door-
schijnend te zijn, en waarop, met meerder gemak dan op
glas, zeer scherpe dunne lijnen kunnen worden getrokken.
Weldra vervaardigde men nu parelmoer-mikrometers, waar-
op de verdeelingen tusschenruimten van duim be-
zaten (2). Doch allengs werden de verdeelwerktuigen zeer
verbeterd , zoodat het mogelijk werd veel fijnere verdeelin-
gen uit te voeren, en reeds op het einde der 18"^® eeuw
gelukte het Coventry (3) glasmikrometers daar te stellen,
welker kleinste verdeelingen 10500 Eng. duim (ongeveer
millim.) bedroegen.
Later muntten in Engeland Barton, Ramsden en Dol-
lond uit in het vervaardigen van zulke fijn verdeelde glas-
mikrometers, terwijl in Duitschland Frauenhofer te Mün-
chen zich beroemd maakte, door de vervaardiging van hoogst
fijne verdeelingen op glas, waarvan hij zich bij zijne onder-
zoekingen over de lichtbuiging bediende. Het werktuig, het-
welk hij daartoe aanwendde, was zoo ingerigt, dat er 32000
streepjes op eenen Par. duim mede konden getrokken wor-
den. Het schijnt echter niet, dat bij zulke fijne verdeelingen
werkelijk heeft uitgevoerd, daar in het fijnste net, waarvan
hij zich bij zijne proeven bediende, de onderlinge afstand
der streepjes 0,0001223 duim (ongeveer millim.) be-
droeg (4).
Ook vervaardigde, omstreeks denzelfden tijd, Hoffmann
(1) Philos. transact. 1791.
(2) Adam«, Essays p. GO.
(3) Encyclopaedia Brittannica, 6«'= ed. p, 80.^.
(1) Gilbert's Annalen, 1823. XIV. p, 347.
4tS TOESTELLEN TOT HET BIETEN EN TEEKENEN DER VOOHVVEUPEN.
te Leipzig glasmikrometers, waarop de fijnste verdeelingen
duim groot waren (1).
In lateren tijd heeft men deze fijnheid der verdeeling nog
merkelijk verder gedreven, Lebaillif te Parijs stelde het
eerst glasmikrometers daar, waarop de millimeter in 500
deelen verdeeld is (2), waarin hij vervolgens ook, door C h e-
valier, Oberhäuser en anderen, is nagevolgd; doch nie-
mand heeft het in deze kunst verder gebragt dan Nobert
te Greisswald, van wiens proefplaatje ik in den loop van dit
werk reeds meermalen melding heb gemaakt, en helwelk
inderdaad een der merkwaardigste voortbrengselen der he-
dendaagsche werktuigkunde mag genoemd worden.
Een naauwkeurig onderzoek van zulk eeu proefplaatje met
eenen oculair-schroefmikrometer , waarvan elke verdeeling der
wijzerplaat bij de gebezigde vergrooting gelijk is aan 0,000051
millim., leerde het volgende.
De lengte der tot tien groepen vereenigde lijnen, bedraagt
ongeveer 4 millim.; de breedte dezer groepen en van de
vrije ruimten, die hen van elkander afscheiden, is nagenoeg
gelijk. Bij het meten van de breedte der groepen op het
eene en op het andere uiteinde , blijkt dat er een klein ver-
schil bestaat , hetgeen daaraan moet worden toegeschreven,
dat Nobert, tot vervaardiging dier proefplaatjes, gebruik
maakt van een cirkelverdeelwerktuig. De eerste groep heeft
op het breedste uiteinde eenen doormeter van 0,0199 millim..
op het smalste eenen van 0,0196 millim. Dit kleine verschil
van 0,0005 millim. heeft, wel is waar, schier geenen noe-
menswaardigen invloed , daar het zich over alle de streepjes,
die eene groep zamenstellen, verdeelt, doch er blijkt toch
(t) Gilbert'» Annalen, XIV. p. 440.
(2) Chevalier, 1. o. p. 83.
PROEFPLAATJE VAN NOBERT.
uit, dat men zekerheidshalve wel doet, met telkens eeu
bepaald gedeelte, b. v. het midden der groepen , bij ver-
gelijkende beproeving van mikroskopen te gebruiken.
De doormeter van dit middengedeelte en het getal der
lijnen bedragen voor de eerste vijf groepen :
N". i 0,01975 millim. 10 lijnen óf 9 tusschenruimten,
.> 2 0,01941 » 11 » .. 10
» 3 0,01958 » 15 » » 12
» 4 0,01846 » 14 » » 15
» 5 0,01851 » 10 » >' 15 ;)
In de volgende groepen gelukte het mij niet de streepen
met die zekerheid te tellen , welke hier gevorderd wordt.
Berekent men nu uit de door Nobert zelven aangegeven
afstanden de breedte der groepen , dan vindt men :
Verschil.
N°, 1 0,02050 millim. + 0,00055 millim.
» 2 0,01957 » — 0,00004 ..
». 5 0,01995 .. + 0,00025 -
.. 4 0,01851 » + 0,00005 ..
» 5 0,01851 >. 0,00000 »
Er is derhalve, tusschen de door mij verkregen uitkomsten
en Nobert's opgaven, eenig verschil, waarvan ik den
grond niet weet aan te geven , daar het dan eens positief en
dan eens negatief is, doch in elk geval gering is te achten,
alleen met uitzondering der eerste groep, waar het ruim
millim. bedraagt.
In het volgende tafeltje vindt men in de beide eerste ko-
lommen de afstanden der lijnen in de groepen, volgens Nobert,
alleen met herleiding der deelen van de Par. lijn tot die des
millimeters; in de beide andere die, welke door mij, uit
mijne metingen aan het eerste vijftal verrigt, zijn afgeleid.
414 TOESTELLEN TOT HET METEN EN'TEEKENEN DER VOORWERPEN.
Getal lijnen in één Getal lijnen in één | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
de mij ten dienste slaande mikroskopen bij daglicht behoor-
lijk in de haar zamenstellende streepjes kan worden opge-
lost , zijn deze even scherp en zuiver getrokken als in de
eerste ; alleenlijk worden de lijntjes dunner, naar gelang de
afstanden geringer zijn; en wanneer men nu bedenkt, dat
nog altijd een gedeelte der ruimten door de streepjes zelven
wordt ingenomen , zoodat de ware onderlinge afstanden nog
merkelijk geringer zijn, en in de kleinste verdeelingen niet
veel meer dan de helft van de opgegeven grootte kunnen
bedragen, dan moet men inderdaad verbaasd staan over eene
kunst, die, in fijnheid en keurige netheid, de natuur in
de moeijelykste proefvoorwerpen op zijde streeft, ja schier
overtreft. (1)
(1) Vergelijk Dl. I. p, 396. Ora de moeijelijkheid van zulke fijne ver-
deelingen nog beter te doen uitkomen, zal het niet ongepast zijn, bier de
getuigenis van eenen bevoegden beoordeelaar, namelijk Frauenhofer,
in te roepen. Na gezegd te hebben (Gilbert's Ann. XIV. p. 348 noot)
dat het hem uog niet gelukt was lijntjes op glas te trekken, op zulke
nobert's proefplaatje. 415
Uil hel bovenslaaode lafellje blijkl, dal, terwijl in de
eerste groepen eene vrij geregeld toenemende verkleining van
den onderlingen afstand der lijntjes in de elkander opvol-
gende groepen bestaat, er daarentegen tnsscben de O"*" en
IO**' groep een merkelijk grooter verschil is. Nobert zelf
schijnt dit te hebben ingezien , maar heeft daarbij gelegen-
heid gevonden, om nog sterkere bewijzen te geven vaa zijne
kunst in hel daarstellen van fijne verdeelingen op glas. Hij
vervaardigde in den aanvang van hel vorige jaar (1) proef-
plaatjes met twaalf groepen van lijnen , cn op het laatst van
hetzelfde jaar andere met vijftien groepen. Warren dc
la Rue (2) heeft eene beschrijving gegeven van eeu dier
laatste proefplaatjes, en de onderlinge afstanden der lijnen
in de verschillende groepen in onderdeelen van den Eng, duim
medegedeeld. Hieruit blijkt, dal daarin, volgens Nobert,
bevat zijn :
in één millimeler. in één millimeter.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de vergelijking met de vorige opgave volgt , dat dc |
geringe afstanden, dat er 32000 op eenen Par. duim (cl. i. 1171 op eenen
raillimeter) gaan, laat hij er op volgen: » und es tnöchte aueh für Men-
schen -Hände, welcher Maschine man sich auch bedienen mag, nicht
wohl möglich seyn."
(1) Z. Schumacher's Astron. Nachr. Ergänzungsheft 1849. V. p. 93.
(2) American Journal. Januarij 1850. p. 27.
-ocr page 432-4iG TOESTELLEN TOT liET BIETEN EN TEEKENEN DER VOORWEUPEN.
gelijknamige groepen op de oudere cn op de nieuwere No-
bertsche proefplaatjes geenszins gelijk zijn, iets, dat bij de
medcdeeiing der uitkomsten van eene daarmede in het werk
gestelde beproeving van eenig mikroskoop wél moet iu het
oog worden gehouden. In de uegen eerste groepen is het
verschil niet zeer aanmerkelijk , maar de 10''° groep der ou-
dere plaatjes beantwoordt ongeveer aan de 14"'' der nieuwe-
rcn (1), terwijl dc lö''" groep van deze fijner verdeeld is.
Nobert heeft echter getoond, dat hiermede de kunst nog
geenszins den uitersten grens heeft bereikt, want, behalve
deze vijftien groepen , heeft hij op helzelfde proefplaatje nog
eene afzonderlijk staande groep van lijnen getrokken , wier
onderlinge afsland slechts 44^3 ™'lim. bedraagt, d i. de
helft van die in de vijftiende groep, cn bovendien nog eenige
andere groepen, waarin de lijntjes elkander onder hoeken
van 90° en 120° kruisen.
(1) Toen ik de bcschi ijving gaf van het inikioskoop van JN'o b e r t (zie
bl. 227),en aldaar vcniu-ldde , dat het hem gelukt was bij zijn proefplaatje
nog twee groepen te voegen , en de elfde door zijn mikroskoop in stree-
pen opgelost te zien, had Nobert hunne alstanden in de nieuwe groepen
Tiog niet opgegeven, inaur meende ik uit zijne mededeeling in Schuma-
cher's Astron. Naclir. niet anders te kunnen afleiden, dan dat hun on-
derlinge afstand geringer was , dan van die in de tiende groep zijner ou-
dere plaaljes. Thans is inij het tegendeel gebleken , en verzoek ik den
lezer het daar ter plaatse gezegde in dien zin te willen verbeteren.
Ik voeg hier nog bij , dat, volgens eenen door den heer Kipp van No-
bert ontvangen brief, deze met zijne nieuwste mikroskopen de 14'''= groep
opgelost ziet. Warren de la Hue deelt mede, dat door een objectief
van lloss, van | d. brandpunlsafstand en 80° openingshoek, ook de 15'''^
groep wordt opgelost, terwijl hij met een objectief van ^^ d. brandpunts-
afstand cn 110° opening, in die, waar de onderlinge afstand der lijntjes
slechts milli'ii. bedraagt, duidelijke streepjes zag, doch zonder zeker
te zijn , of deze niet uit twee lijntjes bestonden. Ik moet hierbij echter
doen opmerken , dat deze waarnemingen bij kunstlicht gedaan zijn , waar-
door de streepjes merkelijk gemakkelijker onderscheidbaar worden gemaakt,
dan door gewoon daglicht.
SLAS-MIKROMETEIIS. 417
De prijs der Nobertsche proefplaatjes bedraagt S Thl. voor
die met tien, en 10 Thl. voor die met vijftien groepen.
475. Wat het zoo even opgemerkt verschil tusschen de
ware en de nominale waarde der afstanden betreft, zoo heb
ik reeds vroeger (Dl. II. bl. 295) aangetoond, dat zulke ver-
schillen , en dikwerf nog merkelijk grootere, bij alle mikro
meters worden waargenomen. Voor het gebruik, waartoe de
glasmikrometers bestemd zijn , komt het echter ook vooral
daarop aan , dat de afdeelingen onderling in grootte overeen-
stemmen , en in dit opzigt stuit men bij diegene , welke uit de
werkplaatsen der meeste vervaardigers voortkomen , dikwerf op
groote ongelijkheden , die aantoonen , dat óf hunne verdeelwerk-
tuigen zeer gebrekkig zijn, óf de verdeeling geenszins met de
noodige zorg en naauwkeurighcid verrigt is. Het volgende tafeltje
moge een overzigt geven van den betrekkelijken graad van
naauwkeurighcid van eenige mikrometers, welke op verschil-
lende tijden en door verschillende makers vervaardigd zijn.
Al de hier vermelde verdeelingen zijn op glas, met uitzon-
dering van die van Barton, welke op koper gesneden zijn.
Namen Nominale waar- Werkelijke Grootste verschil
der de der gemeten waarde tusschen twee
vervaardigers, verdeelingen. in millim. verdcelingen.
Brander t'ö E. lijn. 0,2109 0,0210 millim. = g-
Ramsden j^ö E. duim. 0,0469 0,0052 „ ^Vp
Barton „ 0,0128 0,0012 „
Dollond „ 0,0498 0,0070 „ • ^ (l
Chevalier ^^^ millim. 0,0484 0,0019 „ ^VU
Oberhäuser „ 0,0480 0,0019 „
Uit deze zamenstelling blijkt wel , dat men sedert den
tijd van Brander aanzienlijke vorderingen heeft gemaakt,
maar de fouten , die in al deze mikrometers bestaan , zijp
III. 27
418 TOESTEU-KN TOT HET METI'N EN TEEKENEN DEK VOORVVEHPEN.
ecliler in werkelijkheid nog veel te groot, cn waarschijnlijk
bij die, welke in nieuwcren tijd vervaardigd zijn , grooten-
deels alleen te wijten aan te weinig zorgvuldigheid bij de
bearbeiding. Dat het werkelijk mogelijk is eenen hoogeren
trap van naauwkeurigheid in dezen tc bereiken , bewijst niet
alleen de fijnheid der verdeeling van het zoo even beschre-
ven Nobertsche proefplaatje, maar ook, dat v. Mohl (1),
bij het meten van drie afdeelingen (eigenlijk een tc gering ge-
tal) van eenen in vijftigste gedeellen eener lijn verdeelden
glasmikrometer van Merz, den opvolger van Frauenhofer,
geen grooter verschil vond, dan van millim , dat is min-
der dan 0,0004 lijn , derhalve beneden der gemeten
verdeelingen.
Ten slotte wil ik hier, ten gemakke der lezers, de prijzen
opteekenen, waarvoor zij zich glasmikrometers kunnen ver-
schaffen.
Uij Oberhäuser kosten zij, met verdeelingen des milli-
meters in 100 of in SOO deelen , .... 20 francs (ƒ 9,52).
PlössI levert glasmikrometers, met verdeelingen
van de Weener lijn in 20 tot in 200 deelen, te-
gen ............5 tot 6 Thl. (/• 5,28.-/'10,56).
Met den millimeter verdeeld in 100 deelen , 8 Thl. (/" 14,08).
Door Pistor en Martins worden zij vervaardigd met
verdeelingen van den Parijschen duim in 250 tot iu 1000
deelen , voor........2 tot 4 Thl. (/ 5,52 - f 7,08).
Die van Pritchard, met verdeelingen des Eng. duims in
50 tot 5000 deelen, kosten 4 tot 10 Sb. (/" 2,40-/* 6,00).
474. Dc door Martin, Adams en Brander vervaar-
digde naald - mikrometers in het oculair maakten na eeni-
(1) Mikrographie, p. 293.
-ocr page 435-SCHROEFMIKROMETKRS VAN DE CHAOLNES, VAN MARTIN. 419
gen tijd wederom plaats voor andere schroefmikrometers.
De hertog de Chaulnes deed namelijk in 17G7 een
mikroskoop vervaardigen , hetwelk bepaaldelijk voor het doen
van metingen werd ingerigt. De stam van dit werktuig was
bevestigd aan een tafeltje, dat op vier pooten rustte. Twee-
derlei schroefmikrometers dienden voor het verrigten van me-
tingen. De eerste was de astronomische oculair - mikrometer
met twee draden , eenen vaststaanden en eenen door eene
schroef beweegbaren draad. Maar daarenboven werd ook de
voorwerptafel voorzien van eenen mikrometer met twee schroe-
ven, waardoor het voorwerp in het gezigtsveld in tweederlei
rigting bewogen kon worden. Door middel dezer inrigting was
dc hertog de Chaulnes in staat den doormeter der voor-
werpen tot op j/óö 'ijn te bepalen , dus bijna met de dub-
bele naauwkeurigheid , die met de vroegere naald - mikrome-
ters bereikt werd.
Het door den hertog de Chaulnes gegeven voorbeeld,
om het voorwerp door schroeven te doen bewegen , vond
eenen navolger in Martin. Bij dc in lateren tijd (1) door
dezen vervaardigde zamengestelde mikroskopen , is een afzon-
derlijke van twee schroeven voorziene mikrometer gevoegd ,
bestaande uit een vierkant koperen raam, waarin een tweede
zich door twee schroeven , die regthoekig op elkander wer-
ken , laat heen en weder bewegen. Deze schroefmikrometer
kan naar willekeur op de voorwerptafel bevestigd of daarvan
verwijderd worden , geheel op dezelfde wijze , als zulks in onzen
tijd bij de mikroskopen van Plössl en anderen geschiedt.
(1) Waarsctiijnlijk is het deze schroefmikrometer, welke beschreven is
in een stukje van Martin, waarvan mij alleen de titel bekend is, name-
lijk: Microscopium pantometricum , or a new construction of a Microme-
ter adapted to the Microscope, 177G.
27*
-ocr page 436-40i TOESTEI.LKN TOÏ HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
Bij het onderzoek van zulk eenen schroefmikrometer van
Martin bleek mij, dat elke geheele schroefomdraaijing be
antwoordt aan 0,5019 millim., en, daar de wijzerplaat in
twintig deelen verdeeld is, elke verdeeling aan 0,0251 mil-
lim. of 0,00099 E. duim.
Ook de oculair - schroefmikrometer met beweegbaren draad
kwam meer in gebruik. Deze werd mede op het mikros
koop toegepast door Ramsden, bij gelegenheid dat de ge-
neraal - majoor Roy (1) in 1785 belast was met het doen
van naauwkeurige opmetingen, en ten dien einde de uitzet-
ting der door hem gebruikte slaven, door de warmte, met
juistheid bepalen moest, tot welk einde Ramsden eenen
pyrometer uitdacht, zoodanig ingerigt, dat de uitzetting der
staven , door twee aan de uiteinden geplaatste mikroskopen,
gemeten werd
Toen eenige jaren later dezelfde , door trigonometrische
operatiën, den onderlingen afstand der meridianen van Green-
wich en Parijs bepaalde (2), vervaardigde Ramsden voor
hem eeu werktuig om hoeken tc meten, waarop mede tvvee
van dergelijke mikrometers voorziene mikroskopen waren aan -
gebragt, om de noodige aflezingen met groote naauwkeu-
righcid te bewerkstelligen.
Ook Edward Tronghton (5) gebruikte mikrometers, die
op eene dergelijke wijze waren ingerigt, in de zamenstelling
van zijn verdeelwerktuig.
In Pl. X. fig. 16, is de Ramsdensche oculair - schroef-
mikrometer afgebeeld. Hij bestaat uit eene platte langwerpig
vierkante bus a, waarin twee spinwebdraden (z. B m en n)
(1) Roy, An account of the mesurement of a base on Ilounslous-JIeath.
Philos, transact, p. G41.
(2) Philos. transact. 1790. p. 111.
(3) Philos. transact. 1809. p. 105.
-ocr page 437-SCHROEFMIKROMETERS VAN RAMSDEN , VAN FRAUENHOFER. 421
gezien worden, waarvan de eene vast slaat, terwijl de an-
dere door eene schroef wordt bewogen, welke voorzien is
van eene verdeelde wijzerplaat b. Van boven rust op deze
bus eene korte buis o , waarin een positief oculair bevat is,
dat zoo gesteld kan worden , dat men de beide spinweb-
draden , en tevens het door het objeclief gevormd beeld,
duidelijk ziet. Ten einde het getal der geheele omdraai-
jingen der schroef te kennen, loopt dwars door hel ge-
zigtsveld {B) eene zaagsgewijs getande strook pq , waarvan
elk landje juist aan eene geheele schroefwinding beantwoordt,
lerwiji telkens vijf landen door eene diepere inkerving worden
aangeduid, Dc onderste buis t dient alleen om den mikro-
meter in de mikroskoopbuis te schuiven.
Dat deze soort van schroefmikrometer verreweg het naauw-
keurigste meetwerktuig is, hetwelk wij bezillen, is reeds
vroeger (Dl. II. bl. 507) aangetoond. Echler is het niet le
onlkennen , dal zijn gebruik , even als van alle oculair - mi-
krometers, gepaard gaat met het bezwaar, dat de waarden
der daardoor aangegeven maten niet volstrekt, maar betrek-
kelijk zijn, zoodat men altijd genoodzaakt is, deze voor het
gebruik vau ieder objectief en voor iedere buislengte te be-
palen. Dit is dan ook de oorzaak, dat men , vooral op het
vaste land van Europa — want in Engeland maakt men van
den oculair-schroefmikrometer nog steeds veel gebruik —
meer en meer schier uitsluitend de voorkeur heeft gegeven
aau den voorwerptafel - schroefmikrometer, en wel inzonderheid
op het voorbeeld van Frauenhofer, die daarvan zijne
grootere mikroskopen voorzag.
Zulk een schroefmikromeler is afgebeeld in Pl, VIII. fig.
8 cn 9 ; hij bestaat uit twee platen , waarvan de onderste op
de voorwerptafel wordt bevestigd, terwijl dc bovenste daar-
40i TOESTEI.LKN TOÏ HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
over, door middel eener schroef, heen en weder glijdt. De
onderste, in fig. 8 slechts gedeeltelijk, in fig. 9 op de door-
snede zigtbare plaat aa, is van eene ronde opening voor-
zien , en heeft ter zijde twee zwalnwstaartvormige lijsten ,
waarin de kanten der bovenste beweegbare plaat. Z>Z>, welke
eene langwerpig vierkante opening heeft, passen. De fijne
schroef d loopt in eene moer e, welke verbonden is met
de onderste plaat,- wordt zij omgedraaid, dan drukt zij met
haar uiteinde tegen de beweegbare plaat bb , die daardoor
derhalve wordt voortgeschoven, terwijl zij terug getrokken
wordt door de veerende plaat g , welke door de schroefjes
cc met de bovenste plaat verbonden is. De wijzerplaat met
den verdeelden rand ii is niet vast vereenigd met de schroef,
maar kan , door omdraaijing vau de moer losgemaakt wor-
den , waarna dan haar nulpunt in overeenstemming kan ge-
bragt worden met de verdeeling op de schaal m, welke de
geheele omwentelingen aanduidt, terwijl een (in de figuur
niet afgebeelde) nonius dient, om ook de onderdeelen van de
verdeelingen der wijzerplaat af le lezen.
Nagenoeg hiermede overeenkomend zijn de latere schroef-
mikrometers van PlössI, van Schiek en anderen. Alleenlijk
hebben deze sterkere spiraalveeren aangebragt, waardoor in deze
werktuigen de doode gang der schroef geheel wordt opgeheven.
De wijze, waarop de onderscheiden makers de verdeeling
hunner schroefmikrometers inrigten, is natuurlijk verschillend.
De verdeelingen op den PlössI sehen schroefmikrometer ge-
ven onmiddelijk tienduizendste, en, met behulp van den no-
nius , honderdduizendste deelen van den Weener duim aan.
Die van Pistor en Martins geeft de gelijknamige waarden
in onderdeelen van den Parijschen duim aan. Schiek
heeft zijnen schroefmikrometer ingerigt voor het meten van
iiw-'r
SCUßOEFiUKROM. V. PLÖSSL, SCHIEK , PISTOR , BRÜNNER. ÜRADEN. 425
duizendste en tienduizendste deelen van de Parijsche lijn
desgelijks ook Nobert.
De fransche vervaardigers bezigen altijd den millimeter als
maateenheid. Bij het vroeger (bl. 199) beschreven mikros-
koop van Brunner beantwoordt elke verdeeling der wijzer-
plaat aan millim., terwijl een nonius nog de tiendui-
zendste deelen aangeeft.
Dat het echter niet mogelijk is met zulke voorwerptafel-
schroefmikrometers metingen te doen , die zoo naauwkeurig
zijn , als zulke fijne verdeelingen oogenschijnlijk belooven, is
vroeger (Dl. IL bl. 306) aangetoond.
Het spreekt van zelf, dat schroefmikrometers, als zijnde
werktuigen , wier bearbeiding veel zorg en tijd vordert, ook
tot de kostbaardere behooren.
Die vau Plössl kost 40 Gouv. Gl. {f 49,60).
„ Schiek „ 50 Tbl. ...(/" 32,80).
Bij Pistor en Martins is de prijs van eenen voorwerpta-
fel-schroefmikrometer dezelfde als bij Schiek, maar zij ver-
vaardigen ook oculair-.schroefmikrometers voor 53 Tbl. (/"Gl,60).
Bij Ross kost zulk een werktuig c€ 5 - sh. 5 (/"65,00).
Wij willen deze paragraaf besluiten met de opgave der
onderscheidene soorten van draden, welke meu opvolgend
voor verschillende mikrometrische doeleinden gebruikt beeft.
Reeds zagen wij (bl. 410), dat de draden , waarvan men
zich het eerst bediende, uit paardenhaar, menschenhaar,
zilver of zijde bestonden. Deze allen bleken echter voor
naauwkeurige metingen veel te dik cn te grof te zijn , cn in
1773 raadde Felix Fontana (1) bet gebruik van spinne-
(1) Saggio dol real gabinetto di ßsica e di storia naturale di Firenze,
Rom. 1775.
40i TOESTEI.LKN TOÏ HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
webdraden aan , doch de eersle aanwending daarvan in sler-
rekundige werkluigen geschiedde door Edward Trongh-
ton (1). De moeijelijkheid echler, waarmede deze hoogst
teedere draden op hunne juiste plaats worden gebragt, is
oorzaak geweest, dat men in lateren tijd bedacht werd op
andere middelen, om hen te vervangen. Brewster (2)
beval in 1815 tot dat einde fijne glasdraden aan. Deze
kunnen echter bezwaarlijk zoo fijn gesponnen worden , dat
zij in dunte gelijk staan met eenen spinwebdraad, die
jdillim., of zelfs nog minder dik is. Goring (5) wil dra-
den , vervaardigd uit caoutchouc, opgelost in terpenthijn, zeer
doelmatig gevonden hebben, iets, dat echter ter naauwer-
nood mogelijk is, daar zulke draden , zelfs wanneer zij zoo
dun als spinrag waren , toch voorzeker veel te ongelijkmatig
van dikte zullen wezen , om bruikbaar te zijn. Meer belo-
vend is het bekende hulpmiddel, waardoor Wollaston (4)
in 1815 platinadraden van de grootstmogelijke fijnheid leerde
daarstellen, en werkelijk heeft Schiek van dc aldus ver-
kregen draden in zijne mikroskopen gebruik gemaakt.
Ook herinner ik hier ter plaatse, dat v. Mohl (5) voorge -
slagen heeft dc draden te vervangen door de fijne spits ee-
ner naald. Q u e k e 11 (6) heeft, ofschoon met een geheel ander
doel, namelijk om als aanwijzer te dienen , ook eene naald
in het oculair laten brengen, op de wijze in Pl. VIII. fig. 16
afgebeeld. Deze naald a is bevestigd aan een stijltje dat
in het diaphragma cc van het oculair ronddraait, en van
(1) Brewster,' New Instruvicnts, p. 75.
(2) New Instruments, p. 77.
(3j Micrographia, p. 47.
(4) Philos. transact. 1813. p. 116.
(5) Linnaea 1842. s. 502.
(6) L. c. p. 130.
-ocr page 441-DIIADEN IN UET OCULAIR. MIKROMETER VAN WOLLASTON.
boven van een klein krukje d als handvatsel voorzien is,
waarmede de naald naar het een of ander punt in het ge-
zigtsveld kan gedraaid worden. Deze inrigting verdient aan-
beveling voor mikroskopische demonstratiëu , wanneer het er
op aankomt, om de oplettendheid op eenig bepaald voorwerp
te vestigen.
47S. Wij moeten nu eenige mikrometrische methoden
vermelden , welke , alhoewel zij tot hiertoe minder in prak-
tisch gebruik gekomen zijn dan de beschouwde , echter
die vermelding waardig zijn, wegens de vernuftige denk-
beelden , welke er den grondslag van uitmaken, terwijl
zij welligt in het vervolg van tijd blijken zullen voor prakti-
sche toepassing, in sommige gevallen , boveufanderc geschikt
te zijn.
Als zoodanig komt in de eerste plaats iu aanmerking eene
inrigting door Wollaston (I)in 1813 beschreven, en welke
ten doel heeft, om , even als men bij het dubbelzien het
vergroote beeld en eenen maatstok op hetzelfde oogenblik met
beide oogen ziet, zoo met één oog het vergroote voorwerp
en een verdeelde maat te gelijker tijd waar le nemen.
De wijze, waarop Wollaston dil doel verwezenlijkte, be-
staat daarin, dat hij eene lens bezigde van duim brand-
puntsafstand cn van zoo geringen doormeter, dat eene kleine
opening ter zijde der lens in het busje geboord, dat haar be-
vat, slechts duim van haar middelpunt verwijderd is.
Alsdan treden zoowel de stralen , die door de lens, als die,
welke door de opening gaan , le gelijk de pupil binnen , cn
vormen te zamen het beeld op bet nelvlies. Het werktuig,
(1) Philos. transact. 1813. p. 119.
-ocr page 442-426 toestellen tot het méten en teekenen der voorwerpen.
waarvan hij zich hierbij bediende, is afgebeeld in Pl. X.
fig, 19, en bestaat uit drie in elkander schuivende buizen
a, eu c. Aan den top der bovenste bevindt zich de zoo -
even beschreven lens, en digt daaronder de voorwerpplaat. In
de onderste is de verdeelde schaal geplaatst. Deze bestaat
(z. fig 19,6) uit stukjes metaaldraad van ongeveer duim
dikte, aaneengevoegd op de wijze zoo als in de figuur is aan-
geduid, dat is van ongelijke lengte, zoo dat ieder vijfde en
tiende draadstukje in lengte boven de anderen uitsteekt.
De betrekkelijke waarde der afdeelingen dezer schaal ver-
schilt natuurlijk met den afsland tusschen deze en het oog.
Naarmate men, door inschuiving der buizen , de schaal dig-
ter bij het oog brengt, is deze waarde ook des te grooter, en
heeft men eenmaal, door nuddel van een voorwerp van be-
kenden doormeter, op de voorwerpplaat geplaatst, deze waar-
de voor verschilende buislenglen bepaald, dan kan men deze
op eene schaal, op de buis a gesneden, uitdrukken. W o 11 a s-
ton bezigde als voorwerp eenen gouddraad, waarvan bij den
doormeter berekende uit het specifiek gewigt en uit de leng-
te, en vond nu met zijn werktuig, dat, bij eenen afstand
van 16,6 duim tusschen de schaal en de lens, elke schaal-
afdeeling beantwoordde aan i^^óö duim, derhalve bij eenen
afsland van 8,3 duim aan duim , terwijl de daartusschen
vallende breukdeelen van , duim enzv., door af-
standen van 1,66 duim op de schaal der buis werden aan-
geduid.
Het vernuftige dezer melhode zal wel niet behoeven le
worden aangewezen , en indien zij voor praktische toepassing
vatbaar ware, zoude zij ongetwijfeld boven vele anderen dc
voorkeur verdienen, cn wel vooral bij bet enkelvoudig mikros-
koop, waar dc meeste overige mikrometrische hulpmiddelen tc
MIKROMETERS VAN WOLLASTON , VAN BREWSTER. 427
kort schieten. Doch hoe vernuftig ook uitgedacht, is de
bruikbaarheid van het door Wollaston aangegeven werktuig
zeer gering, waarvan ieder zich bij de toepassing gemakkelijk
kan overtuigen. Het licht, dat door de zijdelingsche opening
valt, schaadt bij eenigzins sterk vergrootende lenzen zoo zeer
aan de helderlieid van het voorwerp, waarvan zich het beeld
op het netvlies vormt, dat men dit ter naauwernood meer
waarneemt, vooral wanneer het zeer doorschijnend is, en ,
bezigt men weinig vergrootendc lenzen, dan kunnen deze
slechts zoo klein zijn, dat ook zij zeer weinig lichtsterkte
bezitten. In elk geval zouden de lensbusjes zoo moeten zijn
ingerigt, dat ten minste tijdens de eigenlijke waarneming
de opening door een daarover heenschuivend plaatje bedekt
werd, om slechts geopend te worden op het oogenblik der
meting. Doch bij het groot getal van handelwijzen , die ons
tegenwoordig ten dienste staan , om deu doormeter der door
het mikroskoop waargenomen voorwerpen te bepalen , en bij
het verminderd gebruik , dat thans van het enkelvoudig mi-
kroskoop wordt gemaakt, laat het zich niet voorzien , dat dit
WoUastonsche werktuig als mikrometer immer in praktische
toepassing zal komen.
Nog veel minder kan zulks verwacht worden van eenige
door Brewster (!) voorgeslagen middelen, om lenzen zoo
in te rigten, dat men er voorwerpen, die op verschillende af-
standen geplaatst zijn, te gelijker tijd door zien kan , en waarbij
blijkbaar dezelfde bedoeling ten grondslag ligt. Brewster
slelde namelijk in de eerste plaals voor (z. Pl. X. fig. 20 A)
eene doorboorde lens te gebruiken , of wel ten tweede (fig.
20 B) eene lens, waarop aan beide oppervlakten met cana-
(1) Neiü instrinnents p. 417.
-ocr page 444-428 TOESTELLEN TOT IIET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
dabalsem een rond glasschijfje geplalit was. In beide geval-
len zuilen dan de voorwerpen, die door hel middengedeelle
der lens gezien worden, geene vergrooting ondergaan , en
dus de doormeter der door het randgedeelte waargenomen
voorwerpen kunnen vergeleken worden bij de afdeelingen eener
schaal, die door het centrale gedeelte gezien wordt.
Ik moet hier echter bijvoegen, dal Brewster zelf deze
handelwijze niet voor hel melen van voorwerpen heeft aan-
bevolen , dan alleen in bepaalde gevallen , zoo als voor het
meten van de hoogte der kwikkolom in den barometer. Hij
beschrijft bovendien nog drie andere lenzen , waarvan twee,
gelijk de beschouwing der figuren C en Z> dadelijk leert,
bestemd waren , om ter zelfder lijd twee voorwerpen duidelijk
te zien , die op weinig verschillenden afsland geplaatst zijn ,
terwijl de derde {E) bestemd was, om le dienen voor voor-
werpen , die zich op drie verschillende afstanden bevinden.
Brewster (1) beschreef ook een werktuig, waaraan hij
den naam gaf van rotaionj micrometer with points. Deze
mikrometer, welken hij even bruikbaar voor hel mikroskoop
als voor den verrekijker oordeelde te zijn , beslaat in de hoofd-
zaak uit twee zeer fijne spits toeloopende stalen naaldjes in
het brandpunt van het oogglas, nabij den rand van het ge-
zigtsveld , geplaatst. Een dezer naaldjes is onbewegelijk , het
andere draait tevens met eenen verdeelden cirkel rond. Bij
de meling wordt dit laatste zoodanig gedraaid, dat de randen
van het beeld tusschen de beide spitsen begrepen schijnen ,
en nu, met behulp van eenen nonius, de grootte van den boog
afgelezen, wélks koorde gelijk is aan den doormeter van het
beeld. In eene vooraf berekende lafel wordt dan de ware
grootte gevonden.
(Ij New inslruments, p. 55 eu 73.
-ocr page 445-DrBBELBEF.LD - JHK'RflJIETKR. EIUOMETEK. •iSO
Zulk een mikrometer is echter gebrekkig in twee opzig-
ten. Vooreerst kan men daarmede bezwaarlijk zeer fijne me-
tingen verrigten , en ten tweede moeten de voorwerpen , die
gemeten zullen worden , steeds aan den rand van het ge-
zigtsveld worden gebragt, waar de beelden minder scherp
zijn , dan in het midden.
47G. üoor Sa ver y en Bouguer (1) werd in 1748 de
dubbelbeeld - mikrometer uitgevonden , welke naderhand door
Dollond (2) verbeterd werd. De oorspronkelijke bestemming
van dit werktuig was, om bij den verrekijker gebruikt te wor
den , en het is bekend , dat bepaaldelijk die , welke onder
den naam van heliometers bekend zijn , daarvan voorzien zijn.
In lateren tijd hebben Young en de jongere Dollond de-
zelfde inrigting ook op het mikroskoop toegepast, doch, voor
zoo ver mij bekendis, tot hiertoe alleen bij een klein werk-
tuig , bestemd tot het meten van den doormeter van wollen
draden , dat den naam van eirometer heeft ontvangen.
Dit werktuig bestaat uil een gewoon zamengesteld mikros-
koop , doch onmiddelijk vóór het objectief bevindt zich eene
plano-convexe lens, die in hel midden overdwars is doorge-
sneden , en waarvan de helften langs elkander schuiven door
middel van een rondselwerk. Zoolang de beide helften eene
enkele lens vormen, ziet men van elk daarvoor geplaatst
voorwerp slechts een enkel beeld , maar zoodra men , door
aan den knop te draaijen , die het rondselwerk in beweging
brengt, deze helften langs elkander doet .schuiven, ontwaart
men twee beelden, en de maat van het voorwerp wordt ver-
kregen op het oogenblik, dat de randen der beide beelden
(1) Mémoir. de PAcad. 1748.
{2( Philos. transact. 1753. p. 167.
40i TOESTEI.LKN TOÏ HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
elkander juist aanraken. Deze maat wordt dan afgelezen op
eene schaal, welke gesneden is op eene door het rondsel
bevvogene plaat, waardoor regtstreeks duizendste deelen , en
met eenen nonius tienduizendste deelen van den engelschen
duim worden aangegeven.
Het zamengesteid mikroskoop van den Doliondschen eiro-
meter is niet achromatisch, en kan bovendien, daar zich de
plano-convexe lens tusschen het voorwerp en het objectief be-
vindt, slechts eene geringe vergrooting bezitten, welke, bij
een door mij onderzocht werktuig van die soort, 55 malen
bedraagt. Reeds hieruit volgt, dat men daarmede geene groo-
te naauwkeurigheid bereiken kan, gelijk dan ook eene ver-
gelijking der daarmede cn met andere methoden verkregen
uitkomsten (1) uit tien metingen van hetzelfde voorwerp voor
den dubbelbeeld-mikrometer niel bijzonder gunstig is.
1°. Gemeten voorwerp : 0,5 millim. van een glasmikrometer.
Gebe- Grootslever- Waarschijn- Waarschijn-
zigde schil tusschen lijke fout der hjke fout
ver- de afzonder- gemiddelde van elke
groo- lijke metingen. uitkomst. meting,
ting.
millim.
Oculairschroefmikrometer 68
Dubbelzien............ 46
2°. Gemeten voorwerp: een haar van 0,109 millim.
Ver- Grootste Waarschijnl. Waarschijnl.
groo- verschil. fout der gem. fout van elke
ting. uitkomst. meting.
Dubbelbeeld - mikrometer 55 yf^ miUim. millim. millim.
Oculairschoefmikrometer 68 ^^ „ » itVö »
Dubbelzien............ 46 „ „ „
ïïï'S |
millim. |
I Y4B | |
I |
I |
I | |
Jöö |
j) |
4B?Ö » |
Trö2 |
I |
I |
I | |
TTS |
» |
T^iTS >) |
Het is echter zeer waarschijnlijk, dat, indien een aplana-
nalisch objectief werd gebezigd, zulk eene vergelijking min-
der nadeelig voor den dubbelbeeld - mikrometer zoude uitval-
(1) Zie Recherchcs micrométriques p. 33.
-ocr page 447-DUBBEl-BEELD - MIKIIOMETEK. DIKTEMBTER. 451
ien , terwijl het mij ook geenszins onuitvoerlijk voorkomt,
om den toestel zoo in te rigten , dat de doorgesneden lens,
waardoor de scheiding der beelden wordt veroorzaakt, niet
vóór, maar achter het objectief wordt gebragt, en wel ter
plaatse van het beeld vóór het oculair, waardoor dan lenzen-
stelsels van veel korteren brandpnntsafstand zouden kunnen
worden gebezigd. Eindelijk zoude het doelmatig zijn , het
rondselwerk door eene schroef te vervangen , daar deze altijd
eenen veel naauwkeurigeren gang heeft. Mogt het gelukken op
die wijze de nadeelen op te heffen , die aan den dubbelbeeld-
mikrometer , zoo als deze tot hiertoe is ingerigt, kleven , dan
mag men het er voor houden, dat men daarin een der beste
middelen tot meting van zulke voorwerpen zoude bezitten , die
vrij en geïsoleerd in het gezigtsveld worden waargenomen ,
maar, waar vele voorwerpen op en door elkander gezien wor-
den , gelijk trouwens met het meerendeel der organische weef-
sels het geval is, zal hij wel altijd onbruikbaar blijven. De
prijs van den Dollondschen eirometer is c^ 8 of /" 96.
477. Tot een dergelijk technisch doel, als de eirometer
bestemd , is de diktemeter [le mensuraleur) van Le b a i 11 i f (1),
waarmede echter de meting op eene geheel andere wijze ver-
rigt wordt. Ecnc mikrometrische verdeeling op glas wordt
namelijk als voorwerp onder bet mikroskoop gebragt, terwijl
op een daaronder liggend glasplaatje met eenen diamant eene
fijne streep is getrokken , en nu meet men : boe groot het
verschil is, dat in de betrekkelijke plaatsing der verdeelde
maat boven deze streep wordt te weeg gebragt, door eenig
dun ligchaam, b, v. papier, hetwelk geplaatst wordt tusschen
(l) Zie de bc8ct)rijving cn afbeelding bij Chevalier, p, 91. T, II,
fig. 12.
40i TOESTEI.LKN TOÏ HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
het uiteinde eener schroef en een knopje , welk laatste met het
glasplaalje, waarop de inikromelrische verdeeling is aange-
bragt , in verband slaat.
Voor eigenlijke mikroskopische onderzoekingen kan echter
een werktuig van deze inrigting slechls zelden te pas komen,
len zij voor het melen der dikle van dekplaatjes, doch wij
zullen zoo aanstonds zien, dat hiervoor nog andere hulp-
middelen beslaan.
478. Goring (I) heefl eene mikrometrische handelwijze
aangegeven , welke in sommige omstandigheden inderdaad
goede diensten kan bewijzen. Hij plaatste eenen parelmoer- of
haarmikromeler aan hel einde eener buis van zes duimen
lengle en één duim breedte, en aanbel andere uiteinde eene
achromalische lens, voor paralelle slralen verbeterd, van onge-
veer eenen halven duim brandpuntsafstand en een vierde duim
in doormeter, of, bij gebrek van deze , ecu achromatisch ob-
jeclief van een zamengesteld mikroskoop met de bolle zijde
der lenzen benedenwaarts gekeerd. Wanneer deze toeslel
onder de voorwerptafel van het mikroskoop is bevestigd, en
voorzien van een rondselwerk , om de lens of hel lenzen-
stelsel hooger of lager le plaatsen, dan is hel duidelijk, dat
men het beeld van den daaronder geplaatsten mikrometer
juist kan doen vallen in het gezigtsveld, zoodat dit beeld
en het voorwerp te gelijkertijd scherp gezien worden. Na-
tuurlijk moet dan de waarde der afdeelingen in het beeld
vooraf naauwkeurig bepaald worden, wanneer men daarmede
eenig voorwerp meten zal , hetgeen geschiedt door hen te
vergelijken bij een ander voorwerp, waarvan men den door-
meter reeds kent.
(1) Micrographia p. 52.
-ocr page 449-HANDELWIJZE VAN GORING. 433
Een der voordeelen van deze meet-nietliode is, dat zij ook
op het enkelvoudig mikroskoop toepasselijk is. Echter spreekt
het van zelf, dat zij bij het zamengesteld mikroskoop voor
vele andere in naauwkeurigheid wijken moet, eensdeels dewijl
zich aldus geene zeer fijne metingen laten bewerkstelli-
gen , anderdeels omdat het door de lens gevormde beeld,
hoe goed aplanatisch gemaakt deze ook zijn moge, toch verre
is vau in scherpte gelijk te staan met een werkelijk voorwerp,
zoodat een in het oculair geplaatste glasmikrometer, waarmede
hetzelfde doel bereikt wordt, in dit opzigt veel beter voldoet.
Doch, zoo al niet tot het meten , dan is dit middel toch
zeer geschikt om bij het teekenen der voorwerpen gebruikt
te worden, daar men het op velerlei manieren kan wij-
zigen , ten einde het gezigtsveld in ruitjes of in andere wille-
keurige ruimten tc verdeden. Wanneer men eenen achroma-
tischen verlichtingstoestel bezit, dan kan incn zich met het
meeste voordeel hiervan bedienen.
Om het beeld te vormen is metaalgaas een gepast
voorwerp, en, zoo de mazen daarvan tc klein zijn, dan kan
men deze, door verwijdering van eenige der draden, grooter
maken. Ook kan men een stuk papier bezigen, waarop met
inkt vierkante ruitjes getrokken zijn, dit op den spiegel leg-
gen, en daarop de zon laten schijnen, waarbij dan cchter
de spiegel horizontaal moet worden geplaatst, daar anders
de ruitjes niet in het zelfde vlak zoudeu zijn, en hun beeld
zich bovendien niet vierkant zoude vertoonen.
Is het mikroskoop voorzien van eenen metalen spiegel of
van een terugkaatsend prisma, dan kan de verdeelde maat
op veel grooteren afstand buiten het mikro-skoop worden ge-
plaatst , waarbij dc netheid cn juistheid vau het beeld altijd
winnen, omdat dit dau des te meer verkleind wordt.
III. 28
-ocr page 450-434 TOESTELLEN TOT HET METEN EN TEEKENKN DEU VOORVVEUI'EN.
479. Kr blijft ons nu nog over eene uilgebreide klasse
van andere mikroinetriscbe bandelwijzen te vermelden , die
alle steunen op het projicieren der door bet mikroskoop ge-
vormde beelden op oppervlakten buiten het mikroskoop, waar zij
dan vervolgens gemeten worden. In bet eerste deel (bl. 233
en verv.) zijn de daartoe strekkende hulpmiddelen echter reeds
beschreven , en in het tweede (bl. 310 en 341) de wijze aangewe-
zen, om er zich van te bedienen, hetzij tot het meten of tot het
teekenen der voorwerpen. Ik voeg dus hier ter jdaatse alleen
bij, dat ik sedert dien tijd, door den instrumentmaker E.
Wenckebach te Amsterdam, eenen passer heb laten ver-
vaardigen , waarvan de afbeelding op halve grootte gezien
wordt op Pl. X. flg. 21 , en welke zoo is ingerigt, dat
alle met de punten genomen maten op den zich aan het
lange uiteinde bevindenden boog vervijfvoudigd worden, terwijl
daarop eene schaal gegraveerd is, welke tiende gedeelten des
millimeters aangeeft. Dit werktuig wordt met vrucht ge-
bruikt , in plaats van den vroeger (Dl. I. bl. 330) vermelden
dubbelen passer, zoolang de doormeter van het beeld beneden
één centimeter blijft.
De geschiedenis der verschillende tot deze klasse behoo-
rende werktuigen laat zich in weinige woorden zamenvatten.
In 1811 vond Wollaston (1) het werktuig uit, waaraan
hij den naam gaf van camera lucida , cn reeds in 1812
paste Weickert dit toe op bet zamengesteld mikros-
koop. (2). Eenige jaren later (1816) voegde Amici bij zijn
katadioptrisch mikroskoop eene andere soort van camera
lucida , bestaande uit een plaatje van dik glas met evenvvij-
(1) Nicholior, Journal XVIII. p. 1.
(2) Gilbert'» Annal. 1812 XII. p. 110.
-ocr page 451-CAMERA LUCIDA. SPIEGELTJE VAN SOMMERING. 453
dige oppervlakten en onder eenen hoek van 45° geplaatst,
hetwelk aan betzelfde doel beantwoordde als de Wollastonsclie
inrigting, hoewel op eene minder volledige wijze, omdat
de reflectie daarbij niet totaal is, In 1827 voorzag hij zijn
horizontaal dioptrisch mikroskoop van de in het eerste deel
bl. 257 beschreven inrigting , welke zich daarin wezenlijk
van de vroegere onderscheidt, dat het oog in dezelfde rigting
met de mikroskoopbuis ziet, en niet loodregt daarop.
Reeds eenige jaren vroeger bad echter de jongere Sö mme-
ring (1) het spiegeltje uitgedacht, dat naar hem zijnen naam
voert, en hetwelk het eerst door Frauenhofer werd ver-
vaardigd. Voor eenige jaren heeft Oberhäuser dit vervan-
gen door eeu zeer klein regthoekig prisma, hetwelk volkomen
op gelijke wijze werkt, doch de voorkeur verdient, uit hoofde
eener meer volkomene terugkaatsing.
De wijze, waarop deze verschillende katoptrische of di-
optrische werktuigen met het zamengestelde mikroskoop wor-
den verbonden , komt in bet algemeen hierop neder, dat zij
aan een kort buisje of eenen ring worden bevestigd, die om
het oculair past, en daarvan naar willekeur weder kan ver^
wijderd worden. Fig. 19 Pl. VII. toont aan hoe zulks
geschiedt bij het Sömmeringsche spiegeltje, terwijl
iig. 18 eene door Ross vervaardigde W o 11 a s t o n sc h e ca-
mera lucida voorstelt. Het prisma is hier besloten in het
kastje abcde, waarin eene kleine opening « is, waarboven
het oog wordt gehouden; de knop k dient om het prisma,
door omdraaijing der as, waaraan het is opgehangen, eenig-
(1) R. Wagner, Sommering'« Leien p. 156. Dat het echter niet
de beroemde ontleedicundige zelf, maar zijn zoon geweest is, die dit spie-
geltje heeft uitgedacht, blijkt uit zijne verhandeling: Veher das feinste
Gefassnctze der Aderhaut p. 6.
2ö*
-ocr page 452-456 TOESTFLl-EN VOOR IIEÏ METFN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN,
zins van rigling le doen veranderen. Dc voornaamsle
nioeijeiijkheid, bij het gebruik van zulk een werktuig lot
teekenen, is het potlood en het beeld te gelijker lijd scherp
te zien. Om dit gemakkelijker te maken plaalsl Ross een
of twee lenzen m en n onder het prisma , opdat dc stralen
van het papier cn van het potlood onder denzelfden hoek
divergeren , als die , welke vau hel prisma komen, waardoor
dan zoowel hel beeld van het voorwerp als het jiollood, rnel
den zelfden graad van duidelijkheid, gezien worden.
Bij de verschillende reeds bekende inrigtingen van dien aard is
nog onlangs door Nachet eene nieuwe gevoegd. Zijne camera
lucida is afgebeeld in fig. 5' Pl. IX. A is een prismatisch stuk
glas, hetwelk oorspronkelijk den vorm heeft gehad van een regt-
hoekig paralellepipedum, 10 millim. lang, 7,5 millim. breed en
42 millim. hoog. Daaraan zijn twee driehoekige vlakken geslepen,
namelijk dac en aan de tegenovergestelde zijde acb\ deze drie-
hoeken zijn gelijkbeenig met de toppen in a en in c, terwijl zij
de zijde ac gemeen hebben, met eenen hellingshoek van ongeveer
60°. Dc gang der slralen in deze camera lucida is dc volgende.
Zij treden in door de langwerpig vierkante oppervlakte e rf/",
bereiken het driehoekige vlak abc, worden daar terug
gekaalsl, cn treden weder naar buiten door hel driehoekige
vlak dac. B stelt de wijze voor, waarop deze camera
lucida voor het gebruik bij het mikroskoop is ingerigt; a is
de ring, die om het oculair past, h een rond stijltje, dat
draait in het stuk c, d een ander in het stuk e ronddraaijend
stijltje, waarmede het metalen kastje verbonden is, dat het
glazen prisma beval; dil wordt daarin bevestigd gehouden
door middel van ccne schroef p en een nagenoeg driehoekig
plaatje r , van boven voorzien van eene kleine ronde opening
O, waardoor men dcji bovenkant ac van het prisma ziel.
CAMEfiA LUCIDA VAN NACHET. 457
doch zóó dat de helft der opening vrij blijft, waardoor
men dan tegelijker tijd de oppervlakte waarneemt, waarop
de projectie geschiedt.
Indien men hetzij deze of eenige andere camera lucida op
hel oculair van_ een vertikaal gesteld mikroskoop plaatst,
dan spreekt het van zelf, dat de beelden ook op een verti-
kaal vlak geprojicieerd worden. Daar dit nu in het gebruik
zeer lastig zoude zijn , zoo is men gewoon het mikroskoop óf
horizontaal te stellen, indien de werktuiglijke inrigting zulks
toelaat, óf wel men bezigt, behalve het eigenlijke prOjectie-
middel, nog een regthoekig glazen prisma , b. v. zoo als het
in lig. '1 A Pl. VI afgebeelde, waardoor dc stralenbundel hori-
zontaal wordt gemaakt.
Eerst vele jaren nadat deze onderscheidene hulpmiddelen bij
het zamengesteld mikroskoop in gebruik waren , namelijk in
1856 , paste Chevalier de camera lucida ook op het
enkelvoudig mikroskoop toe (1). Hij bragt dit ten dien einde
in eene horizontale stelling , doch nog in hetzelfde jaar ver-
beterden Mi Ine Edwards en Do y óre (9) deze wijze, door
boven de lens van het vertikaal gestelde mikroskoop eenen
vlakken spiegel onder eenen hoek van 45" te plaatsen , en
daartegen over eenen anderen daarmede evenwijdig, waarin
dan het oog het teruggekaatste beeld ziet, en dit op een
daaronder liggend papier projicieert. Het spreekt van zelf
dat dit ook geheel op het zamengesteld mikroskoop toepas-
selijk is.
Deze laatste inrigting kost bij Oberhäu-
ser ...........55 francs (f 16,66).
(1) An/t. d. SQiences natur. 1836 2''« Ser. V. p. 116,
(2) Comptes rendus 8. Fcbr. 1836.
-ocr page 454-438 TOESTELLEN VOOR HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
Oberhäuser's camera lucida (het kleine regthoekige
prisma), met de buis om het mikroskoop horizontaal te maken
{oculaire coudé), kost.....50 francs (/" 23,80).
Pistor en Martin leveren zulk een knicvormig gebogen
oculair om te teekenen, voor ... 20 Tbl. {f 55,20),
en eene Amiciscbe camera lucida voor 8 Thl. {f 14,08).
Bij Pritchard kost een oculair, voorzien van eene camera
lucida.........dC 1-sb. 1 {f 12,60);
bij Ross........dC 2-sh. 10 (/ 30).
Eindelijk herinner ik hier nog, dat ook de verschillende
soorten van beeldmikroskopen tot bet meten eu teekenen der
voorwerpen gebruikt kunnen worden ; vooral geldt zulks van
diegene, welke tot draagbare werktuigen zijn ingerigt met
projectie der beelden op een horizontaal geplaatst mat glas
of papier, waarvan er in een vorig hoofdstuk (bl. 510 en
529 en verv.) verscheidene meer of minder uitvoerig be-
schreven zijn (1).
(1) Onder het afdrukken van dit blad ontvang ik het Amtlicher Bericht
üher dieJün/undzwanzigste Yersammlungder Gesellschaft Deiitsher Natur-
forscher und Aerzte in Aachen im September 1847 , Aachen 1849, Dp bl.
176 en verv. zijn aldaar twee dergelijke inrigtingen , als de boven in den
tekst bedoelde, beschreven, waarvan de eene is uitgedacht door professor
d'Alton, de andere door dr. Derbey. Blijkbaar zijn deze beide beeren
geheel onbekend met de vele vroegere toestellen van gelijken aard, welke
sedert 1767 herhaaldelijk zijn vervaardigd, en tot hetzelfde doel, namelijk
tot het teekenen der mikroskopische voorwerpen, aanbevolen. De inrig-
rigting van d'Alton bestaat nit een zamengesteid mikroskoop , hetwelk
geheel omgekeerd wordt, d. i. met de buis benedenwaarts en de voorwerpta-
fel alsmede den verlichtingstoestel bovenwaarts gekeerd. Uit zijne beschrijving
volgt echter, dat hij het oculair met een gedeelte der buis wegneemt,
en dus alleen hot objectief behoudt. Overigens is het duidelijk , dat
zoowel op deze wijze, als met bijbehoud van het oculair, mits de buis niet
tc lang zij, zich op de tafel een beeld vormen zal, en, indien men aldaar
een blad papier legt, en het overtollige licht op de eene of andere wijze
nfisluit, kan men van dit beeld op het papier met een potlood eenen om-
,,11
-ocr page 455-BEELDMIKROSKOPEN. FOCIMETERS. 459
480. Bij alle mikroskopen, waar de fijne instelling door mid-
del eener schroef geschiedt, kan op de knop van deze eene
verdeeling worden gesneden, om daarmede in de vertikale rig-
ting te meten , op eene dergelijke wijze , als zulks met den
trek maken. Natuurlijk zijn hiertoe echter alleen zulke mikroskopen bruik-
baar , welker ligchaam , gelijk b. v. die op Pl. VII. fig. 2 en 3, aan eeuen
afzonderlijken stam is opgehangen, en, door middel eener scharnier aan den
top, onder verschillende hellingshoeken kan geplaatst worden. Gewoonlijk
stuit hier echter de beweging op het oogenblik , dat de bui» eene horizon-
tale stelling heeft aangenomen , en , jwil men haar geheel omkeeren, dan
moet derhalve de scharnier dien overeenkomstig worden ingerigtgelijk
dan ook door d'Al ton gedaan is.
Dat men aldus het beoogde doel zeer goed bereiken kon, laat zich niet
betwijfelen. Ook zoudo men nog op andere manieren , dan die , welke hier
in toepassing gebragt is, even goed het beeld op de tafel kunnen projicie-
ren , en wel zonder geheele omkeering van het mikroskoop. Indien b. v.
vóór het oculair van een mikroskoop , waarvan de buis in eene horizontale
rigting gebragt is, —hetzij doormiddel eenor scharnier, gelijk bij de boven-
genoemde werktuigen, of door een boven het objectief geplaatst regthoekig
glazen prisma, gehjk in de op Pl. V. fig. 5 en 9 afgebeelde mikroskopen,
een dergelijk prisma gesteld wordt, dan zal, door de totale reflectie op de
hypothenusevlakte, mede een beeld op de tafel gevormd worden. Ik voeg
dit hier alleen nog bij ten behoeve dergenen , die mikroskopen van eene
zoodanige inrigting bezitten , doch moet in het algemeen doen opmerken,
dat, gelijk uit het aangevoerde blijkt, deze verschillende handelwijzen alleen
op werktuigen, wier maakael tamelijk zamengesteld is, en vveike uit dien
hoofde tot de kostbaardere behooren , toegepast kunnen worden, liet is
vooral om deze reden , dat de tweede der in Aakcn vertoonde inrigtingen,
namelijk die van Üerbcy, de voorkeur verdient. Zij komt in de hoofdzaak
geheel overeen met die, welke ik reeds vóór eeu aantal jaren , onder deu
naam van draagbaar zonmikroskoop, beschreven heh,eu waarvan ook in dit
^verk (I. bl. 176 , II. bl. 341, III. bl. 331) herhaaldelijk gewag is gemaakt.
Alleenlijk bezigt Derbey een tafeltje, nagenoeg volkomen gelijkendo op
dat, hetwelk in het II^i^ Dl. Pl. I. fig. 3 is afgebeeld, hetgeen, nadat de
spiegel c verwijderd is , er dan ook met het beste gevolg voor kan gebezigd
worden. Iu de plaats van den spiegel stelt men het mikroskoop, en
het beeld vOrint zich dan op de glazen plaat/, waar men het op een door-
schijnend gemaakt papier kan opvangen, en nateekenen. Ook Derbey
neemt hierbij het oculair weg , en bezigt derhalve alleen het objectie! tot
daurslelling vau het beeld, doch indien het zamengesteld mikroskoop eene
geringe hoogte heeft, en er bovendien nog gelegenheid bestaat, om de buit
440 TOESTELLEN TOT HET METEN EN TEEKENKN DEU VOORVVEUI'EN.
gewouen schroefmikrometer in een horizontaal vlak plaats
heeft. Wil men h. v. den vertikalen afstand meten tusschen
twee voorwerpen , die zich boven elkander in het gezigtsveld
bevinden , dan wordt eerst het mikroskoop zoo ingesteld, dat
men het eene voorwerp duidelijk en scherp ziet; vervolgens
wordt de schroef omgedraaid, tot dat men het andere even
scherp waarneemt, en nu afgelezen hoe veel geheele omwen-
telingen en gedeelten daarvan de schroef doorloopen heeft.
Op deze wijze kan men b. v, de dikte van cellenlagen in
plantenweefsels, van vaten enzv. bepalen, als ook die van
de bij het mikroskopisch onderzoek gebezigde dekplaatjes,
waarbij dan kleine stofdeeltjes, krasjes enzv. aan de beide
oppervlakten , als herkenningsmiddelen dienen.
De eerste, die in \ S28 op deze aanwending der schroef
bedacht was, en er ook den naam van focimeter aan gaf,
schijnt Da kin (1) te zijn geweest. Weinige jaren later werd
ook, op voorslag van Solly, het door Ross voor Valen-
tine vervaardigd mikroskoop (z, bl, 109), daarvan voor-
zien. De schroef had hier SO draden in eenen duim, en
de wijzerplaat was in 100 deelen verdeeld, zoodat elke afdee-
ling aan ^^^ö (ongeveer 0,003 millim.) beantwoordde.
Zonder hiermede bekend te zijn kwam ik in 1838 op
hetzelfde denkbeeld, en voorzag mijn reeds beschreven enkel-
voudig mikroskoop, waarbij gesmolten glasbolletjes als vergroot-
te verkorten, gelijk bij die van Amici, van Nachet, en de nieuwere van
Oberhäuser, dan blijft er nog een genoegzaam groote afstand tusschen
de glazen plaat en het oculair over, en kan men zeer gevoeglijk ook het
laatste ter versterking der vergrooting bezigen. Overigens geldt ten aan-
zien van de hier aan te wenden verlichtingswijze, het afsluiten van het
overtollige licht, enzv., al dat gene, wat vroeger betreffende het draag-
baar zonmikroskoop gezegd is.
(tj Philos. 3Ia§az. IV. p. 429.
FOCIMETEKS. GONIOMETERS. 441
glazen dienden, van zulk eenen focimeter, waarin de schroef
op eene lengte van 18 millim. 30 windingen lelt, en de
wijzerplaat in 100 deelen verdeeld is, zoodat elke afdeeling
met 0,006 miUim. overeenkomt.
In den laatsten tijd is deze gewoonte, om op de knop der
schroef voor de fijne instelling eene verdeeling te snijden, in
Engeland vrij algemeen geworden. Bij de miskroskopen van
Smith en Beek is dit bepaaldelijk geschied lot me-
ting van de dikte der dekplaatjes, in verband gebragt
met de veranderingen, welke het objectief dien overeenkomstig
moet ondergaan (z. bl. 248). Ook Pritchard en Powell
hebben zulke focimeters bij hunne mikroskopen gevoegd,
daarbij de schroef doende werken in verband met een hellend
vlak, waardoor de plaat, die de voorwerpen draagt, wordt
opgeligt. Het gebruik van het hellend vlak tot fijne
instelling klimt ecliter op lot Lyonet (z, bl. 66), die zich
daarvan, ofschoon op eene ruwere wijze, reeds bij zijn
ontlecdmikroskoop bediende. Het spreekt overigens van zelf,
dat hier al die talrijke wijzigingen kunnen worden aange-
bragt , waarvoor de onderscheidene inrigtingen tot fijne
instelling zelve vatbaar zijn.
481. De laatste soort van meetwerktuigen, welke bij het
mikroskopisch onderzoek tc pas komen, zijn de gonio-
meters.
Brewster (1) was de eersle, die in 1813 een bepaalde-
lijk voor hoekmetingen ingerigt mikroskoop beschreef. Het
oculair was namelijk gevat in eene verdeelde cirkelplaat,
voorzien van eenen nonius, en daarboven een spiegellje van
(1) New Inslr. p. IJO.
-ocr page 458-40i TOESTEI.LKN TOÏ HET METEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
zwart glas geplaatst. Door den verdeelden cirkel tegelijk met
dit spiegeltje te draaijen, tot dat de lijnen die den hoek
vormen , en welke , zich ter zelfder tijd in het gezigtsveld
van het mikroskoop en in het spiegeltje vertoonende , te zamen
eene enkele verlengde regte lijn schijnen uit te maken , en
vervolgens door te draaijen, tot dat hetzelfde wederom
plaats grijpt, werd de verlangde grootte van dien hoek ge-
vonden.
Eenvoudiger is de inrigting in 1833 door Raspail (1)
aangegeven, bestaande uit eenen in graden verdeelden cirkel
op lijm (zoogenaamd glaspapier) gegraveerd, en geplaatst in
het brandpunt van bet bovenste oogglas, terwijl daarop een
draad is gespannen in de rigling der middellijn. Op de be-
weegbare buis van dit bovenste oogglas is een van binnen
zwart gemaakt kartonnen kokertje geplaatst, en hierin een
tweede draad bevestigd, in dier voege dat beide draden elkander
bedekken kunnen , maar wanneer het bovenste oogglas rond
gedraaid wordt, elkander onder eenon zekeren hoek
kruisen.
Deze inrigting was voorzeker zeer gebrekkig, maar zij werd
later verbeterd door Chevalier, die naar hetzelfde beginsel
den in fig. 15 Pl. V. afgebeelden toestel vervaardigde,
bestaande uit twee cirkelronde glasplaten, op ieder van welke
juist in de rigting der middellijn zich eene met eenen diamant
gelrokken streep bevindt. De eene dezer glasplaten is onbe-
weeglijk geplaatst in het brandpunt van het bovenste oogglas.
De tweede bevindt zich onmiddelijk boven de eersle , maar
is gevat in eenen in graden verdeelden ring A , die aan den
omtrek van tanden is voorzien , waarin de tanden grijpen van
(1) A'ouvcau Sysième de Clnmic oryanique , Notions p7-climin p. 53.
-ocr page 459-GONIOMETERS VAN BREWSTER, RASPAIL, CHEVALIER, SCHMIDT. 445
een klein rad ter zijde van het oculair geplaatst, en dat
door eenen knop a rond gedraaid vvordt.
Doch ofschoon beter dan de ruwere inrigting van Raspail,
zoo veroorlooft echter zulk een Chevalier sche goniometer
nog geenszins eene zeer naauwkeurige meting. Merkelijk beter
voldoen bier twee andere handelwijzen, welke onderling daarin
overeenkomen, dat in beiden gebruik gemaakt wordt van een ocu-
lair met eeu daarin gespannen spindraadkruis, wordende dan het
hoekpunt van den hoek , dien men wenscht te meten, gebragt
in het kruisingspunt, cn wel zoodanig, dat een der beenen van den
hoek een der draden schijnt te raken. Draait meu dan óf
bel oculair om zijne as, óf de voorwerptafel, tot dat het
andere been met denzelfden draad in aanraking komt, dan
is het duidelijk, dat in beide gevallen de hoek gemeten wo'rdt
door den beschreven draaijingsboog.
Het eerste geschiedt bij den in 1846 door Carl
Schmidt (I) beschreven goniometer. Hier is (z, lig. 15
Pl. IX) een in i graden verdeelde cirkel abc aan het ligchaam
van het mikroskoop bevestigd. Een nonius d, met eene voor
de betere aflezing daarboven geplaatste planoconvexe lens e , is
vastgehecht op den rand van het oculair p, waarin zich een draad-
kruis bevindt. Een tweede nonius zoude kunnen worden aange-
bragt, legen over de eersle, wanneer het kruisingspunt niet vol-
komen juist in de as ligt, maar Schmidt oordeelt, dat deze
niet gevorderd wordt, indien het werktuig met zorg gemaakt
is, daar hij bevond, dal, zonder deze voorzorg, met zijn
door Schick vervaardigd mikroskoop, de daardoor mogelijke
fout weinig meer dan 20 seconden bedroeg.
(1) Entwurf einer allgemeinen üntersuehungs-methode der Sd/te ujid
Eserete des thierisvhen Organismus, MiUau und Leipzig 1816, p, 19.
1430 TOESTELLEN TOT HET ftlETEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
De tweede der genoemde inrigtingen treft men aan bij het
mikroskoop van Pacini (z. Pl. VII. fig. 1), en bij de grootere
mikroskopen van Brunner. In beiden is de ronde om
hare as draaibare voorwerpplaat in graden en onderdeclen
verdeeld, en wel zoodanig dat, door middel van eenen
nonius, ook nog de minuten kunnen worden afgelezen.
Beide deze methoden zijn, van uit een theoretisch oog-
punt beschouwd, even doelmatig. Echter zoude ik de voorkeur
geven aan die van Schmidt, omdat men, het oculair om
zijne as doende ronddraaijen, veel gemakkelijker het hoekpunt
van het kristal juist in het kruisingspunt der draden houdt,
daar in dit geval de vergrooting der beweging alleen door
het oculair geschiedt, terwijl daarentegen elke beweging der
vooTwerptafel altijd veel slerker vergroot gezien wordt,
omdat dan ook het objectief medewerkt.
Nog zuiverder uitkomsten schijnt cchter de goniometer te
bclooven , die Lee sou in 1840 het eerst in de zitting der
Brittish association te Southampton vertoonde Hier wordt
dc hoek gemeten door middel van een dubbel brekend
prisma van kalkspaath of van kwarts, van zulk eeue dikte
dat de beelden van den te meten hoek slechts gedeeltelijk
van een gescheiden worden. Deze goniometer is afgebeeld op
Pl. X. fig. 15. A stelt het werktuig voor in perspectief-
teekening, B in doorsnede. De letters in beiden duiden
gelijke deelen aan.
Bij a is eeu achromatisch prisma van kalkspaath, waarvoor
ook het kwartsprisma van Rochon (1) kan in plaats gesteld
(1) Rochon heeft het eerst in 1777 van de dubbele breking van
kwarts gebruik gemaakt, tot het meten van hoeken met den verrekijker^
Zie iijne reeds aangehaalde verhandeling p. 23.
GONIOMETERS VAN PACINI, BRUNNER, LEESON. 443
worden; Z> is de koperen buis, waarin het prisma bevat is,
met eene ronde opening boven die van het oculair. Deze
buis glijdt stijf om de buis c, welke verbonden is mcl eenen
arm d, waaraan zich de nonius bevindt van den in graden
verdeelden cirkel h. Deze omgeeft hel oculair f, waarvan
de buis geschroefd wordt in eene andere buis g , die vast
sluit in de buis van het mikroskoop. De nonius is voorzien
van eene klemschroef i en eene instellingsschroef k. Daar-
boven is in het busje e eene loupe geplaatst voor de af-
lezing.
Leeson heeft bij dit werktuig nog eene bijzonder inge-
rigte voorwerptafel gevoegd, welke veroorlooft eenig kristal,
op een glasplaatje vastgehecht, in die stelling te brengen ,
welke voor de meling de voordeeligsle is. Zij is afgebeeld
in flg. 14, in A in perspectief, in B in doorsnede. Het
kristal wordt geplaatst op het glasplaalje l, helwelk sluit in
den ring m, welke wederom op zijne beurt sluit in den ring w.
Voor grootere kristallen bezigt hij ook eenen ring met drie
schroeven, tusschen welker met kurk bekleede uileinden dan
het kristal wordt vastgeklemd. Aan den ring 7i bevindt zich
een half cirkelvormige plaat p, draaijende om twee schroe-
ven ii , welke gaan door twee rcgtop staande stijltjes, zoodat
zij door do klemschroef r onder alle hellingen kan gesteld
worden. De plaat p kan in graden verdeeld ziju, in welk
geval zij ook kan gebezigd worden voor het bepalen van de
helling der oplische assen bij gepolariseerd licht. Niet alleen
kan de plaat m in alle rigtingen worden rondgedraaid binnen
den ring n, cn onder alle hellingshoeken geplaatst door den
halven cirkel p, maar de geheele ring o, waarop de regtop
slaande stijltjes zijn ingeplant, kan ook rond gedraaid worden
om de korte buis u {B) op do plaat s, welke bevestigd
446 TOESTELLEN TOT HET ftlETEN EN TEEKENEN DER VOORWERPEN.
wordt op de voorwerpplaat van het mikroskoop. De ring o kan
mede in graden verdeeld zijn , en daardoor bruikbaar ge-
maakt worden bij onderzoekingen met gepolariseerd licht.
Wanneer nu een kristal door het prisma des goniometers
gezien wordt, dan vertoonen zich, bij de ronddraaijing van
bet prisma, twee beelden daarvan, welke elkander op ver-
schillende wijzen kunnen bedekken, b. v. op de wijze afgebeeld
in flg. 1S. Laat aóc fig. de te meten hoek zijn,
dan wordt eerst de nonius op nul geplaatst, en in die
stelling vast geklemd. Vervolgens draait men de buis è,
welke het prisma bevat ora, tot dat de lijnen, die eene zijde
van den hoek vormen , in beide beelden zamenvallen , zoo
als de lijnen ab m a'b' in B. Nu maakt men den nonius
los, en draait dezen over den in graden verdeelden cirkel,
tot dat de beide lijnen, welke de andere zijde des hoeks
vormen , ook zamenvallen, gelijk in C. De aldus doorgeloopen
boog is de maat des hoeks of vau deszelfs complement, al
naar gelang der rigting, \vaarin de nonius rond bewogen is.
TOESTELLEN EN HULPMIDDELEN TOT BESCHEIIMING DER LENZEN ,
EN BIJ MIKROCHEMISCHE ONDERZOEKINGEN.
481. Hij het groote meerendeel der mikroskopische on-
derzoekingen is het noodig de voorwerpen met doorschijnende
plaatjes te bedekken. Zijn zij in eenig vocht gedompeld ,
dan dienen zulke plaatjes ter bescherming der lenzen voor de
dampen , die daaruit oprijzen , cn zich tegen de glasopper-
vlakte als kleine droppeltjes zouden nanzettcn. Maar boven-
dien wordt, door zulke eene bedekking, de oppervlakte der
voorwerpen plat gemaakt, iels dat merkelijk bijdraagt om de
waarneming met meer zekerheid en gemak te doen plaats
hebben , cn , om redenen , die ligtelijk worden ingezien, des
te noodiger is, naar mate sterkere vergrootingen worden
gebezigd.
In de eerste tijden van het gebruik des mikroskoops bezigde
men algemeen micaplaatjes voor deze bedekking, en zelfs
tot voor weinige jaren was men genoodzaakt hiertoe altijd
zijne toevlugt te nemen, wanneer zeer dunne dekplaatjes
gevorderd werden. Zulke micaplaatjes zijn echter zelden vrij
van kleine barstjes en scheurtjes, en het was daarom dat ik
vroeger veel gebruik heb gemaakt van het zeer dunne glas-
vlies, dat men verkrijgt door in eene glasblazerslamp bet
gesloten einde eener glazen buis te verwarmen, en dit dan
448 TOESTELLEN BIJ MICHROCHEMISCHE ONDERZOEKINGEN.
plotseling tot eenen grooten bol uit te blazen. Thans echler
kan men zoowel dit hulpmiddel als de mica ontheeren, daar
men zich bij alle vervaardigers van mikroskopen glazen dek-
plaaljes kan verschaffen, wier dikte niet meer dan | - ^
millimeter bedraagt , eu die derhalve zelfs voor zeer sterke
objectiefstelsels nog dun genoeg zijn.
In Engeland wordt dit dekglas voor mikroskopische praepa -
raten in het groot vervaardigd door Cha nee te Birmingham,
en men kan het bij de engelsche instrumentmakers, des ver-
kiezende, als groote plalen bekomen, om daaruit vervolgens
zelf dekplaatjes van willekeurige grootte te snijden. Hiertoe
moet men zich echter van eenen schrijfdiamant bedienen ,
daar een gewone snijdiamant het dunne glas doet splinteren.
Vierkante dekplaatjes snijdt men langs eene liniaal , ronde
en ovale met behulp van metalen schijfjes van dien vorm (1)
waarbij men dan eerst met den diamant langs het schijfje
snijdt , en vervolgens van uit dezen omtrek naar builen
eenige straalsgewijze streepen trekt, die veroorlooven den
overlolligen rand stukswijze af te breken.
v. Mohl (2) heeft gemeend in het doorschijnend papier van
Schönbcin een gepast middel ter vervanging der glazen
dekplaatjes le vinden. Toen was de bereidingswijze daarvan
nog niet bekend; thans weet men, dat men dit verkrijgt door
eene etherische oplossing van schietkatoen , het zoogenaamde
collodium , uit te gieten op eene horizontaal liggende met
(1) Oschatz heeft in Dingler's Polyt. Journ. 1819 XIII p, 191 een
tamelijk zamengesteld werktuig Leschrevcn, hoofdzakelijk bestemd om het
dunne dekglas tot plaatjes te snijden. Blijkbaar is het hem onbekend ge-
weest, dat raen daartoe geenen snijdiamant, maar eenen schrijfdiamant
moet bezigen, daar, bij hot gebruik van deze, dit geheele werktuig over.
bodig is.
(2) MikrograpMo s, 164 noot.
-ocr page 465-DEKPLAATJES. REGTE EN GEBOGEN LAARS. 449
water bevochtigde glasplaat. Ofschoon ik niet wil ontkennen,
dat het, goed bereid zijnde , vooral indien het daartoe ge-
bruikte coliodium zeer helder cn doorschijnend is, soms als
zoodanig kan gebezigd worden, zoo valt het echter niet te
betwijfelen, of dit gebruik zal wel altijd zeer beperkt blijven,
inzonderheid dewijl het, hoewel door water niet aangetast
wordende, toch aan de werking van velerlei andere bij
mikrochemische onderzoekingen aangewende vochten geen ^
weerstand biedt.
482. Behalve de dekplaatjes, heeft men in lateren tijd
nog toestellen uitgedacht, die meer bepaaldelijk ten doel
hebben, om bij onderzoekingen , waarbij óf het objectief onder
water gebragt, óf de werking van scheikundige reactieven op
de voorwerpen moet nagegaan worden, de lenzen te beschermen.
In 1830 beval Goring (1) daartoe twee kleine werktuigen
aan , waaraan hij den naaui van direct and diagonal boot
gaf. Het eerste , de regte laars, is (z. Pl. VI. fig. iG A) eene
korte kegelvormig toeloopende buis ab, van onderen met
een plat glas waterdigt gesloten, en bevestigd aan eene langere
buis, die past om de mikroskoopbuis, waaraan de objectieven
geschroefd worden. Deze laars dient om de lenzen, des
gevorderd, in water te kunnen dompelen. Het tweede, de
gebogen laars (z. fig. 16 2?), heeft dezelfde zamenstelling,
alleen met uitzondering van een onder eenen hoek van 45"
geplaatst metalen spiegeltje of een regthoekig glasprisma e,
terwijl het kegelvormig gedeelle horizontaal is, zoodat men
voorwerpen, welke tegen de binnenvlakte van een glazen
vat gehecht zijn, daarmede beschouwen kan.
(1) Microic, Zllusfr. p. 55.
III. 29
-ocr page 466-430 TOKSTELLCN BIJ WIKliOCHEJlISCHE ONUEUZOEKINGEN,
Met ociic dergelijke bedoeliog omgaf Raspail (1) het
objectief met eene gesloten glazen buis, waarvan de opper-
vlakte legen de lens aanligt. Raspail bezigde deze vooral
om de werking gade te slaan der koking op de ligchamen , waarbij
hij dan den spiegel door eene lichtvlam verving, en aan dit
oogmerk voldoet eene buis, die geheel vao glas is, dan ook
beter dan de Goringsche laars, dewijl dc stof, waarmede
het glasplaalje daarin wordt vastgemaakt, door de warmte
ligtelijk los laat. Doch voor de naauwkeurigheid der waar-
neming is daarentegen het aldaar gebezigde platte glas beter,
omdat de gebogen vlakte van den bodem eener glazen buis
altijd schadelijk werkt.
De meest vernuftige toestel voor mikrochemische onderzoe-
kingen is zonder Iwijfel die van Chevalier, welke reeds
op bl. 184 vermeld, en in lig. G cn 7 Pl. V. afgebeeld is.
De letters iu beide figuren hebben gelijke beteekenis. Daarbij
is hel mikroskoop zoo ingerigt, dat de buis v (verg. fig. 3),
welke het terugkaatsende prisma bevat, tegelijk met het
objectief cc, omgedraaid kan worden, zoodat dit laatste naar
boven gekeerd is. Om de objectiefbuis x pa?t de ring iv ,
welke door den dwarsarm d' verbonden is met de vierkante
staaf cc'. Langs deze staaf beweegt zich, door een rondsel-
werk met de knop o', de langwerpig vierkante voorwerpplaat
zz'. Aan de beide uileinden van deze ziet men twee kleine
wijngeesllampen xw, bevestigd aan de kokertjes w'die
draaijen om de ronde stijltjes m'm'. In het midden der
voorwerpplaat is cene ronde opening, waarin een horologieglas l
kan geplaatst worden, dat het te verwarmen vocht bevat.
(1) CJiimie erganiquc p, 50.
-ocr page 467-TOESTEL VAN CUEVALÏEll, PUISMA VAN HEIU. 451
De verlichting geschiedt door den spiegel h' en een draaijend
diaphragma p'.
Uit deze beschrijving blijkt, dat bij dezen toestel een be-
paaldelijk voor dit oogmerk vervaardigd mikroskoop behoort,
en dat, de geheele inrigting tamelijk zamengesteld zijnde ,
de prijs van het werktuig daardoor eene niet onaanzienlijke
verhooging moet ondergaan. Ook kost deze mikrochemische
toestel, alleen met de lampen, bij Chevalier 90 tot 110
francs. En vraagt men nu of deze meerdere kosten inderdaad
door het grootere nut worden opgewogen , dan kan ik deze
vraag uit eigen ervaring niet anders dan met neen beant-
woorden, Vooral is deze toestel geheel ongeschikt om de
veranderingen na te gaan , die in dc ligchamen tijdens de
koking plaats grijpen, iets waartoe hij op den eersten blik zeer
gepast schijnt te wezen , terwijl men bij het gebruik bevindt,
dat, door de koking van het vocht, de kleine ligchamen geen
oogenblik in het gezigtsveld , veel minder in hel brandpunt
van bet objectief, blijven, en bovendien dc spiegel weldra
door de dampen beslaat, en ophoudt het licht behoorlijk terug
te kaatsen.
Van weinig meerder nut beschouw ik het kleine regt-
hoekige prisma van ongeveer 9 millim. hoogte , hetwelk iu
1845 door Merz bij zijn mikroskoop is gevoegd, cn hetwelk
aan hel objectief wordt geschroefd , zoodat een der katheten-
vlakten naar een vat gekeerd is, dat op de voorwerptafel
wordt geplaatst, en waarvan de zijwanden uit plat glas be-
staan. Scheikundige reactiën, in dit val plaats grijpende,
kunnen dan op de gewone wijze van ter zijde gezien worden.
Doch eensdeels kunnen daarbij slechts weinig vergrootende
objectieven gebezigd worden , daar het prisma zich altijd
tusschen het objectief en het vat bevindt, en anderdeels
29*
-ocr page 468-452 TOESTEL. BIJ MIKROCIIEM.'ONDERZOEK. ELLEKTRICITEITS-ONTLADER.
kan do vochllaag, waarin do reaclie plaats grijpt , hier
onmogelijk dun genoeg wezen , om de zich daarin bevindende
voorwerpen behoorlijk bij doorvallend licht te zien, iets
waartoe bovendien kunstlicht of een op eene bijzondere wijze
geplaatste spiegel zoude gevorderd worden.
Nog altijd blijven voor mikrochemische onderzoekingen de
eenvoudigste middelen, die op elk mikroskoop toepasselijk
zijn, ook de beste, en, bij eenige voorzigtigheid en het
gebruik van tamelijk groote dekplaatjes, loopt men weinig of
geen gevaar van de objectieflenzen te beschadigen , zelfs
wanneer men scherpe vlugtige reactieven aanwendt. Overigens
zijn daaromtrent reeds in het vorige deel de noodige aan-
wijzingen gegeven.
Ten slotte vermeld ik hier nog den kleinen elektriciteits-
ontladcr, dien Plössl het eerst heeft vervaardigd, om te
dienen bij het nemen van proeven over de inwerking der
elektriciteit op ligchamen, die zich onder het mikroskoop
bevinden. Deze kleine toestel is, gelijk uit de afbeelding
(Pl. V. fig, 14) blijkt, eigenlijk niets anders dan do gewone
algemeene ontlader in het klein. Zij kan op de voorwerp-
tafel geplaatst worden , en is zeer doelmatig ingerigt^
Ik herinner hier echter aan den eenvoudigen gemakkelijk te
vervaardigen toestel door mij vroeger reeds (Dl. II. bl. 196)
beschreven, en waardoor dit werktuigje, dat bij Plössl 5
conv. gl. {f 6,20) kost, inderdaad geheel ontbeerlijk wordt
gemaakt.
WEKKTÜIGEN TOT VERVAARDirtlNG VAN MIKROS-
KOPISCHE PRAEPARATEN.
485. De eerste gebruikers vau het mikroskoop bepaalden
zich schier alleen tot het onderzoek der voorwerpen, zoo als
de natuur deze oplevert. Kleine insekten aan eene naald
gestoken , of tusschen twee micaplaatjes besloten, waren de
geliefkoosde voorwerpen. Hoogstens bragt men de vleugels,
pooten, sprieten en dergelijke deelen afzonderlijk onder het
mikroskoop. Doch voor een eigenlijk anatomisch mikroskopisch
onderzoek waren de werktuigen, die men tot ontleding ge-
bruikte , veel te grof.
Het was Jan Swamuierdam (geboren in 1657, ge-
storven in 1680), die het eerst de werktuigen in evenredig-
heid bragt tot de fijnheid van het onderzoek, en het is
althans gedeeltelijk hieraan, dat wij de heerlijke uitkomsten
zijner voortreffelijke onderzoekingen over het inwendig maaksel
der insekten verschuldigd zijn,
Boerbaave heeft in de levensbeschrijving van Swara-
me r dam, geplaatst voor de door hem en Gaubius uit-
gegeven Biblia Naturae, verslag gegeven van de door
Swammerdam gebezigde werktuigen. Daaruit blijkt dat
hij, behalve van de reeds vroeger (bl. 46) vermelde door Sa-
muel Musschenbroek vervaardigde ontlecdtafcl, gebruik
..imÉteiiÉH
454 WiiRKTUJGEN TOT VERVAARDIGING VAN PRAEPARATEN.
maakte van uiterst fijne schaartjes, waarin, zegt Boerhaave,
zijn voornaamste geheim bestond ; verders bediende hij zich
van mesjes, lancetjes en naaldjes »zoo fijn dat zij niet zonder
vergrootglas konden geslepen worden." De ingewanden en
vaten blies hij op, door middel van glazen buisjes, die voor
dc vlam der glasblazerslamp tot eene fijne spits waren uit-
getrokken. Dezelfde buisjes bezigde hij tot opvulling dezer
deelen met gekleurde vochten. Hij doodde dc insekten, al-
vorens hen te ontleden, door onderdompeling in water, wijn-
geest of terpenthijn, en verrigtte hunne ontleding vervolgens
onder waler.
Inderdaad zijn aüe de reeds door Swammerdam ge-
bezigde werktuigen tot op onzen tijd voor gelijke doeleinden
in gebruik gebleven. Lyonet (1) en alle anderen, die na
hem insekten ontleed hebben, hebben er zich van be-
diend.
484. Onder dc door Boerhaave opgenoemde werktuigen
wordt geen gewag gemaakt van kleine pincetten of lan-
ge Ij es, om, gedurende de ontleding, de deelen te vatten.
Doch , indien men het daarom ook al mogt betwijfelen, of
Swammerdam daarvan heeft gebruik gemaakt, zoo is het
cchter zeker, dat zij, weinige jaren na zijnen dood, door Joh.
Musschenbroek, bepaaldelijk voor het vatten der kleine
mikroskopische voorwerpen, werden vervaardigd , en wel, gelijk
uit Pl. I. fig. 10 J blijkt, nagenoeg geheel van gelijken vorm,
als zij nog tegenwoordig bij de mikroskopen gevoegd
worden. )
(1) Zie over den ontlccdloestel van dezen zijnen brief aan Le Gat,
geplaatst voor zijn Traiié anatoviirjue de la chenille qui range le hois du
saulc.
ONTLEEDWËRKTUIGEN VAN SWAMMEKDAM. PINCETTEN. -iöf)
Eene voor sommige oogmerken doelmatige verandering is
daarin vóór eenige jaren door Varley gemaakt. Dit pincet
(z. Pl, Vin. fig. 15) is vooral dienstig, om voorwerpen, die
onder water liggen , op te nemen; doch wanneer deze zich
op den bodem van eenig vat bevinden , dan zal men zich
met veel voordeel bedienen van het werktuig, hetwelk daartoe
door Edwin Quekett is uitgedacht, eu afgebeeld in fig. 7
Pl, VIII , naar een soortgelijk werktuig, hetwelk ik, met eenige
kleine veranderingen, alhier heb doen vervaardigen. Het be-
staat uit eene koperen buis ab van 5 tot 6 millim. iu
doormeter en van eene willekeurige lengte, van 20 centime-
ters en meer. Boven aan deze buis zijn twee koperdraden
c en d vast gesoldeerd, die van boven aan eenen ring be-
vestigd zijn. Binnen in de buis is een stalen draad ep, van
boven door eene schroef vereenigd met eene platte metaal-
strook fg, die aan beide zijden is omgebogen, zoodat er de
middelste en wijs-vinger in passen , terwijl de duim door den
ring gestoken wordt, In deze metalen strook fg zijn twee
openingen ii, voor doorlating der draden c en rf. Het onder-
einde vau den draad ep is gespleten, en beide gedeelten
goed gehard , zoodat zij sterk veeren, terwijl zij gebogen zijn
in den vorm eener pincet, welke zich sluit, zoodra dc
de buis ah naar beneden gedrukt wordt.
De wijze , waarop dit in vele gevallen zeer nuttige werk*
tuigje moet gebruikt worden, behoeft niet nader te wor-
den opgehelderd, daar zij genoegzaam uit de alljeclding
blijkt.
485. Wat de snijdende werktuigen aanbelangt, zoo zijn
deze in de laatste jaren vermeerderd door de verschillende
soorten van dubbelmessen , waarvan het eerste denkbeeld aan
456 WiiRKTUJGEN TOT VERVAARDIGING VAN PRAEPARATEN.
Va len tin (4) behoort. Overigens kan ik liier den lezer
verwijzen naar het in het vorige deel, bl. 112, 145 en
vervolg, daaromtrent medegedeelde.
In het voorbijgaan vermeld ik hier, dat Purkinje (2)
zijn voornemen heeft te kennen gegeven, om eene mikroto-
mische voorwerptafel te doen vervaardigen met mikrometrisch
beweegbare pincetten en schaartjes. Het is mij echter niet
bekend , of hij aan dit voornemen gevolg heeft gegeven, en,
zoo ja , of het eenige vruchten heeft gedragen, iets dat mij
trouwens zeer twijfelachtig voorkomt.
Met het bepaalde doel, om dunne doorsneden vaa harde
plantenweefsels daar te stellen , zijn reeds sedert lang velerlei
werktuigen uitgedacht cn in gebruik gekomen. De algemeene
inrigting dezer snijwerktuigen of mikrotomen komt hierop ne-
der, dat het voorwerp, b.v. een takje van eenen houtachtigen
stengel, door eene schroef naar boven wordt bewogen, totdat
het even te voorschijn komt uit eene opening in eene platte
oppervlakte van eenigen omvang. Is dan het uiteinde vooraf
vlak afgesneden, dan kan men, door de schroef iets hooger
of iets lager te stellen, met een scherp en vlak mes schijfjes
van elke willekeurige dikte daarvan vervaardigen.
Het denkbeeld, om op die wijze zeer dunne en gelijke door-
sneden le maken, ligt oogenschijnlijk zoo zeer voor de hand,
dat het niet verwonderen kan, dat men reeds voor vele jaren
aldus ingerigte snijwerktuigen vervaardigd heeft.
Een zoodanig, helwelk alle blijken draagt eener oude dag
teekening is hier op het physisch kabinet aanwezig, en be-
slaat uit eenen koperen cijlinder, welke doorboord is, zoodat
:op I. 428.
(1) Repertorium für 1838 IV. p. 30.
(2) Handwörterbuch der Physiologie 1844, II, Art. Mikrosk
-ocr page 473-MIKHOTOMEN VAN ADAMS, VAN CUMMING, VAN QUEKETT. 4Ö7
er een takje in geplaatst kan worden. Van onderen bevindt
zich daarin eene schroef, bestemd om het voorwerp opwaarts te
drijven, en aan de bovenvlakte twee zwalnwstaartvormige lijsten ,
waarin drie verschillende koperen plaatjes kunnen geschoven
worden , met openingen van onderscheiden doormeter, van
I tot 6 millimeter. Is het takje door de schroef even boven
zulk eene opening uitgebragt, dan dient de oppervlakte van
het plaatje als geleidingsvlakte voor het mes.
Geheel op hetzelfde beginsel berust de meer volledige
toestel, welken Adams in 1770 vervaardigde, en Gum-
min g later verbeterde. Het is dezelfde, waarvan Cus-
tance zich bediende, die zich veel naam heeft ge-
maakt , door het vervaardigen van dunne doorsneden van
hout (1). In de hoofdzaak daarmede geheel overeenkomend
is het onlangs door Quekett beschreven snij werktuig, waar-
van de afbeelding op Pl. VIII. fig. 15 gezien wordt. Het
bestaat (z. fig. 15 B) uit een zwaar blok mahoniehout ö,
waarin vier stevige koperen zuilen bede zijn bevestigd, die
eene vlakke tafel mn van hetzelfde metaal dragen, 20 centim.
lang, 8 centim. breed en bijna 1 centim. dik; langs de
eene zijde bevindt zich een verheven rand ii, die aan de
tafel vast geschroefd is. Midden onder de Jafel, maar nabij
aan de tegenovergestelde zijde van die, waar de verheven
rand is, is een doorboorde koperen cijlinder of buis f ge-
schroefd , welke door de tafel heengaat, en 6 millim. boven
hare oppervlakte uitsteekt. In de holte dezer buis past naauwkeu-
rig een andere cijlinder r (z. fig. 15 A) mede geheel doorboord,
doch met eene nagenoeg vierkante opening s, van ongeveer
(1) Aclams Essays p. 128, De toestel is aldaar afgebeeld op .Pl. IX.
fig. t.
458 WiiRKTUJGEN TOT VERVAARDIGING VAN PRAEPARATEN.
1,5 cenlini. in doormeter, üe/e laatste cijlinder kan bovenwaarts
bewogen worden door eene schroef met veertig windingen op
den duim ; de knop h is verdeeld in vijfentwintig deelen, en
de afdeelingen zijn zoo diep ingesneden, dat een dun wig-
vormig stuk staal daarin vast gedrukt wordt door eene veer y,
waarmede het verbonden is. Deze inrigting beantwoordt aan
twee oogmerken ; vooreerst dient zij als mikrometer om te
bepalen hoe hoog de cijlinder moet rijzen , om de dunste
doorsnede te maken , en ten tweede wordt aldus de schroef
verhinderd zich te bewegen. Iu een stevig koperen raam, van
den vorm afgebeeld in A, en nagenoeg van gelijke dikte als
de tafel, is een aan deszelfs benedenzijde volkomen vlak ge-
slepen mes stevig bevestigd door twee sterke schroeven hh.
Dit raam is zoo ingerigt, dat het zeer zacht achterwaarts en
voorwaarts kan glijden over de bovenste oppervlakte der tafel.
Het stukje hout, waarvan men eene doorsnede verlangt, wordt
vastgedreven in de vierkante holte s van den cijlinder r,
zoodat het ongeveer een achtste van een duim daarboven uit-
puilt. Dan wordt de cijlinder weder in de holte der buis
/ geplaatst, en wanneer nu het raam wordt voortbewogen,
dan gaat de scherpe kant van het mes schuins over ieder
gedeelte der oppervlakte van het hout, en, door de schroef
iets meer of iets minder op te draaijen , kan men aan de
doorsnede elke verlangde dikte geven.
Deze toestel schijnt inderdaad zeer geschikt te zijn voor
het doel , waartoe zij beslemd is. Alleenlijk is het een ge-
brek, dal de houtstukjes in do holte des cijlinders moeten
worden vastgedreven , en dat de opening van dezen eene be-
paalde grootte heeft, waardoor geene ligchamen daarin kunnen
bevestigd worden , wier doormetcr geringer is. In dil gebrek
is voorzien in een ander dergelijk snijwcrktuig, door T o p p i n g
mikrotomen van tol'l'lNG , VaN oschatz. 450
vervaardigd, waar de stukken hout in de voor hen bestemde
holte wordeu vast geklemd door eene schroef, die tegen een
gebogen koperen plaatje, en dit, op zijne beurt, tegen het
hout aandrukt (1).
In sommige opzigten nog gepaster ingerigt dan het zoo
even beschreven werktuig, is de mikrotoom van Oschatz (9)
door Nösselt te Breslau vervaardigd, in doorsnede afge-
beeld op Pl. VII. fig. 5, op de helft der ware grootte. Het
werktuig is geheel van koper, en rust op eeneu drievoet,
welke echter iu de figuur is weggelaten. In het midden van
de ronde plaat aa is de buis h bevestigd, waarin zich de
cijlinder c beweegt. Over het benedenste dunuere gedeelte
der buis h laat zich eene tweede d verschuiven en door een
paar moeren ee vastklemmen, doordien de daarbij behoo-
rende schroefstiften door twee sleuven in d gaan , welke iu
de teekening niet zijn aangeduid. Het benedenste gedeelte
van d vormt de moer voor de schroef f, waardoor, zoodra
rf op 6 vastgeklemd is, de cijlinder c in beweging wordt
gebragt, zonder dat deze in de draaijende beweging der
schroef deelt; de inrigting hiertoe is duidelijk genoeg uit de
figuur. Om de verschuifbare buis d bevindt zich een ring
g , die door eene schroef h kan vastgesteld worden, eu eenen
wijzer i draagt, langs welken de knop Ic der schroef voorbij
gaat. Deze knop is in 100 deelen verdeeld, en, daar elke
schroefgang | lijn bedraagt, zoo beantwoordt elke verdeeling
aan eenen voortgang des cijlinders van 3 iö l'jQ- Io 'iet mid-
den des cijlinders c is eene schroefmoer geboord, waarin de
voorwerpdrager l kan worden vastgeschroefd. De inrigting
(1) Zie de besclirijving en afbeelding bij Quekett, 1. c. p. 309.
(2) Simon's Beiträge sur physiologischen und pathologischen Chemie
und Mikroslsopie I. p. 131.
460 WiiRKTUJGEN TOT VERVAARDIGING VAN PRAEPARATEN.
van dezen heeft veel overeenkomst met die van eenen schroef-
stok ; alleenlijk gaat de beweeglijke kant daarvan , door middel
van een paar geleidingsstiften, evenwijdig met de vaststaande.
Ten einde aan het mes, waarmede de doorsnede zal verrigt
worden , eene zoo groot mogelijke geleidingsvlakte te geven ,
wordt op de plaat eene schijf p gelegd , voorzien van een
(niet in de figuur afgebeeld) knopje, waarmede zij gemakkelijk
kan opgenomen worden; hierop zijn twee platen mm ver-
schuifbaar, in dier voege dat de opening, waardoor het voor-
werp boven de oppervlakte komt, daardoor naar willekeur
vernaauwd kan worden.
Aanvankelijk bezigde Oschatz bij dit werktuig een los
mes. Later echter vervaardigde ?^Össelt ook eenen eigenen
toestel voor deszelfs werktuiglijke beweging, waarvan echter
geene uitvoerige beschrijving is gegeven, maar welke, blijkens
het daaromtrent medegedeelde, bestaat uit eenen ring,
waarin het mes tusschen twee spitsen is opgehangen, terwijl de
ring zelf ook tusschen twee spitsen zweeft. Dc regtlijnige snede
van het mes wordt door veeren op de geleidingsplaat gehouden.
Door eene fijne schroef wordt het mes loodregt tegen het voor-
werp gevoerd, en maakt het, bij iedere omdraaijing van de as
der schroef, eene heen en weder gaande beweging,
door middel van twee afwisselend werkende getande
stangen.
Nog eene andere inrigting tot hetzelfde doel is voor korten
tijd door G, F. de Capanema uitgedacht, endoorUnger
te München naar zijn voorschrift vervaardigd (1). Zij is in de
ware grootte afgebeeld op PI. X. fig. , in A van boven
gezien , terwijl B het werktuig in doorsnede met een der
(1) Flora 1848 N®. 29 , s. 465.
-ocr page 477-MIKHOTOOM VAN CAPANEMA. 461
zijwanden voorstelt (1). Het bestaat uit eene vierkante koperen
bus, aan de vier hoeken, door middel der stalen schroeven mm
stevig verbonden met bet stalen raam bh, dat als geleidings■
vlakte voor het mes dient. Van binnen bevindt zich het
vierkante stuk rf, hetwelk twee zwalnwstaartvormige kantenee
heeft. In dit stuk d zijn aan weerszijden twee schuins staande
vierkante openingen geboord , waarin twee onder eenen zekeren
hoek staande en met de zijstukken verbonden vierkante sta-
ven c (de andere is in de figuur niet te zien) passen. In
eene vertikale opening tusschen de beide andere past het
cijlindertje l, van onderen voorzien van eene moer, waarin
de mikrometerschroef x draait. Wordt deze rond bewogen ,
dan gaat derhalve het stuk rf, langs het hellend vlak c, op
of neer. Ter vastklemming van het voorwerp, dient de schroef
g met de kruk k, waarvoor eene met de staaf c evenwijdig
loopende langwerpige opening in den wand is gemaakt. Door
deze kruk rond te draaijen, wordt de slalen lijst f', die
tusschen gg beweegbaar is, nader bij dc vaststaande stalen
lijst f gebragt, en tusschen deze beiden in het voorwerp
vastgeklemd. Met het daarbij behoorende mes kost deze
mikrotoom bij Unger 6 fl. 12 kr. rh. (ƒ6,26)
Van deze verschillende mikrotomen kan ik, uit eigen onder-
vinding , alleen over bet laatste werktuig oordeelen. Zonder
iets te willen afdingen op de vernuftige wijze , waarop hier
de beweging langs een hellend vlak met die eener schroef
verbonden is, zoo moet ik echter erkennen , dat ik er tot
hiertoe weinig nut van ondervonden heb. Het is echter waar-
schijnlijk , dat andere mikrotomen, waarin het mes niet,
(1) Door eene yergissing is deze laatste figuur omgekeerd op de plaat
gebragt.
462 WEI'.KTÜIGEN TOT VERVAABÜIGING VAN MlttROSKOl'lSGIiE PRAEPARATEN.
ZOO als hier, los in de hand gehouden, maar op werktuiglijke
wijze , of althans door middel van een verschuifbaar raam,
bewogen wordt, beter aan het oogmerk voldoen. Doch
altijd zal het nut van dergelijke werktuigen zeer beperkt
blijven , daar zij voor het meerendeel der anatomische onder-
zoekingen , waar doorsneden van zachte plantaardige of dier-
lijke weefsels verlangd worden , geheel onbruikbaar zijn , en
eene snede met de vrije geoefende hand gevoerd hier veel
betere uitkomsten geefl.
HANDELWIJZEN TOT BEWARLNG VAN MIKKOSKO
PISCHE I'UAEPAISATEN.
486. liet bewaren van mikroskopische voorwerpen is zoo
oud als het mikroskoop zelf. Wij lezen in den brief van
Willem van ß o r e e I (z. bl. 26 noot), dal in hel voetsluk van
het mikroskoop van lïans cn Zacharias Janssen, door
hem bij Drebbel gezien, eenige kleine voorwerpen
quaeque) bevat waren , welke zij vervolgens onder het mikros-
koop vergroot zagen.
Niels was trouwens ook natuurlijker, dan dat raen de eens
geziene voorwerpen op de cenc of andere wijze zocht te be-
waren , ten einde hen s'<ceds voor de beschouwing gereed te
hebben. Ook geschiedde zulks, met die soort van voorwerpen,
welke het eerst de aandacht trokken, namelijk kleine insekten
en hunne deelen, zonder veel moeite , daar deze zich , op
eene tamelijk voldoende wijze , in den gedroogden loesland
lieten bewaren, tusschen een glas - en een micaplaatje, of tus-
schen twee plaatjes dezer laatste zelfstandigheid, Zulke voor-
werpen waren het, waaraan de vitra pulicaria en muscaria
hunnen naam ontleenden , en die ook de afzonderlijke vakjes
vulden der draaijende schijf van het microscopium parasla-
ticum van Kir eher, en laler die der houten en beenen
schuiljes, welke , gelijk wij z-agen, reeds op het einde der
zeventiende eeuw in gebruik waren.
404 BEWARING VAN MIKROSKOPISCUE PRAEPARATEN.
Intusschen had men ook toen reeds een begin gemaakt met
het mikroskopisch-anatomisch onderzoek der weefsels en orga-
nen van dieren en planten, en getracht ook zulke meer tedere
voorwerpen te bewaren.
Van Swammerdam vinden wij opgeteekend (1), dat hij
de ingewanden en andere organen der door hem ontlede
insekten tot dat einde opblies , dezelve vervolgons droogde, en
met een vernis bestreek. Opmerking verdient hier vooral de
door Boerhaave medegedeelde bijzonderheid, dat Swam-
merdam namelijk de kunst verstond, om de zenuwen der
insekten zoo te balsemen , »dat deze op eene verwonderlijke
wijze week en doorsigtig bleven."
Leeuwenhoek is echter de eerste, die gezegd kan
worden eeae verzameling te hebben aangelegd van mikrosko-
pisch-anatomische praeparaten. Dat hij in de vervaardiging
daarvan bijzonder uitmuntte , blijkt zoowel uit de door hem
zelven gegeven beschrijvingen, als uit de getuigenis zijner
tijdgenoten , die in de gelegenheid waren zijne praeparaten
te zien (2).
Het schijnt mij niet onbelangrijk toe hier de lijst te laten
volgen der praeparaten , welke vermeld worden in den catalo-
gus der verkooping van Leeuwenhoeks mikroskopen,
waarvan reeds vroeger (bl. 41 noot) is gewag gemaakt.
(1) Zie zijne levensbesclirijving, geplaatst voor de Bihlia naturae.
(2) Folkes [Philos, transact. XXXII. p. 446) zegt dienaangaande het
volgende : » Nor ought we to forget a piece of skill in which he very par-
ticularly excelled, which was that of preparing his objects in the best
manner to he viewed by the microscope; and of this J am persuaded any
one tvill be satisfied, who shall apply himself to the examination of some
of the same objects as do yet remain before these glasses. At least J have
myself found so jnuch difficulty in this particular, as to observe a very
sensible difference between the appearance of the same objcct, when applyed
by myself und wheti prepared by M"", leeuwenhoek, though viewed
with glasses of the very same goodness.
g'i .»> a
1
-ocr page 481-PRAEPARATEN VAN LEEUWENHOEK. 46ö
Dierlijke voonverpen. (^e.igtszenuwen. . .an eene vlieg.
Uiteinden der pooten » » »
Angel en koker van eene vloo.
Pooten » » »
Oogen van een rombout.
1) » » kever.
Angel van eene luis.
Huid » ï XI
Legangel » k »
Bloedkoraal.
Doorsnede van een oesterschelp.
Spiervezelen van eenen walvisch.
» » eenen kaheljaauw.
ï> » het hart van een
eendvogel.
Dwarse doorsnede der spieren van
eenen visch.
Buidschuhben van een mensch.
Kristallens van een os.
Bloedbolletjes van een mensch.
Lever van een varken.
, , ,, Ongeboren oesters in een buisje.
Dwarse doorsnede der blaas.
Blaas van een os. Plantaardige voorwerpen.
Papulae der tong van ten os. «« '^"or««. t». ijpenhout.
Haar van een schaap. »» » » " »» greenenhout.
» » » bever. » " » » »' ebbenhout.
» » » ela?id. »» '» •> M M lindenhout.
DD» beer. " " » » »» eikenhout.
» uit de neus. " " >> " " kaneel.
Schub van een baars. '» " •> »» » kurk.
» » » tong. " " " " » ^ies.
Spinwerktuig van een spinnekop. Doorsnede van uitgedolven hout.
Draden » » » ^^^ rogge.
Angel » » » Vaatbundels uit de muskaatnoot.
Tanden » » » Minerale voorwerpen.
Oogen » » » Stitkjes wit marmer, bergkristal,
Spinwerktuig van eene zijdeworm, diamant, bladgoud, stofgoud, zil-
Hersenen van eene vlieg, vererts, salpeterkristallon , enzv.
Ofschoon ons niets gemeld wordt, omtrent de wijze, waarop
deze voorwerpen door Leeuwenhoek werden bewaard,
zoo mag men echter veilig aannemen, dat zij door hem
alleen gedroogd werden , eene handelwijze , welke tot voor
korten tijd, schier de eenige was, die men tot dit oogmerk
bezigde. Bij alle mikroskopen, welke in de vorige eeuw en
in de eerste jaren der tegenwoordige vervaardigd zijn, wer-
den door de makers altijd een aantal gedroogde voorwerpen
in beenen of houten schuiljes gevoegd, en men legde zich
hierbij inzonderheid toe op uitwendige netheid en sierlijkheid
van vorm der bewaarde voorwerpen, waarbij dan het weten-
III. 30
460 BEWAUiNG VAN MIKROSKOPISCHE PRAEPARATEN.
schappelijk belang doorgaans minder werd in het oog ge-
houden. Zoo maakte zich in Engeland Custance veel
naam door zijne keurige houtsneden, terwijl hier te lande
Abraham IJpelaar (1) en Daniel Schol ten (2) zoo-
wel hierin als in de vervaardiging van vele andere mi-
kroskopische praeparaten uitmuntten. Beiden bragten veel toe,
om onder hunne land- en tijdgenoten den lust voor het
gebruik van het mikroskoop aan te wakkeren , en dat zij, bij
hoogeren wetenschappelijken zin, eene meer dan voldoende
vaardigheid bezaten, om zelfstandige onderzoekers le kunnen
zijn , dit bewijzen hunne nagelaten praeparaten van de ont-
wikkeling en het uit- cn inwendig maaksel der vloo, der
luis, der gaasvlieg enzv., waaronder er zijn , die de meest
geoefende hand en het scherpste oog eer zouden aan-
doen.
In den lateren was het vooral E h r e n b e r g (3), die het
droogen der mikroskopische praeparaten, als algemeene be-
waringsmethode, aanprees. Hij raadde daarbij aan dc drooging
te versnellen, door aanwending eener zachte warmte boven
eene lamp. In 1855 loonde hij aan de Berlijnsche academie
eene verzamehng van 1208 praeparaten, grootendeels van
infusoriën (4), waarvan sommige hunne structuur beter in
den gedroogden, dan in den verschen toestand, vertoonden.
(1) Geboren in 1735, gestorven in 1811 ; zie zijne levensbeschrijving in
de Konst- e?i Letterbode 1811 II. p. 403.
(2) Vergelijk over dezen de Konst- en Letterbode 1815 II. p. 356 en
376.
(8) Abhandl. d. Berl. Aead. 1835 p. 141.
(4) Waarschijnlijk zijn hier kieselschalige bacillariën of diatomeên be-
deeld, welke, gelijk bekend is, door Ehr en berg tot zijne polygastrische
infusoriën gebragt worden.
CUSTANCE. IJPELAAR. SCHOLTEN. EHRENBERG. LIEBERKÜHN. PRITCHARD. 467
Ook de vezelen der spieren, pezen en vliezen, zelfs de
priiniliefbuizen der zenuwen, van het ruggemerg, en van
de hersenen zouden volgens hem, door zulk eene snelle
drooging, in hunnen oorspronkelijken vorm bewaard blijven.
486. Ieder echter, die gepoogd heeft de elementaire
deelen van dieren en planten door enkele drooging te bewaren,
zal ondervonden hebben, dat, alhoewel de algemeene om-
trekken aldus bewaard kunnen blijven, bet fijnere maaksel
echter grootendeels verloren gaat. Ook hebben zulke gedroogde
praeparaten groote vijanden in verschillende dierlijke en plant-
aardige parasieten, waardoor zij binnen weinige jaren dikwerf
onherstelbaar verwoest worden , zoodat het in elk geval noodig
is hen voor de toetreding der lucht te behoeden.
Maar niet alleen tot behoud van den vorm van vele
organische deelen , is het noodig vloeistofFen ter hunner bewa-
ring tc gebruiken , deze hebben ook nog een ander nut,
daarin bestaande , dat zij, door verhooging der doorschijnend-
heid , vele bijzonderheden zigtbaar maken , die in de lucht
niet kunnen worden waargenomen. Dit geldt inzonderheid
van zulke vloeistoffen, die het licht zeer sterk breken, gelijk
de terpenthijn, verschillende uit eenige harssoort en terpen-
thijnolie bestaande vernissen, enzv. Deze werden reeds door
Lieberkühn aangewend, ter bewaring zijner geinjicieerde
praeparaten, waaronder er zijn , die in nieuweren tijd nog
niet overtroffen werden,
Pritchard (1) schijnt de eerste geweest te zijn, die, ook
voor andere gedroogde voorwerpen, van een terpenthijnvernis
(t) Microseopic cabinet p, 230.
30*
-ocr page 484-468 BEWARING YAN MIKROSKOPISCHE PRAEPARATEN.
gebruik beeft gemaakt. Iu sommige gevallen bezigde bij, iu
plaats van dit, echter eene gomoplossing. De canabalsem ,
welke thans schier uitsluitend tot dit oogmerk wordt aange-
wend, werd, op raad van J. F. Co o per, in 1852 door
Bond tot het vervaardigen van mikroskopische praeparaten
gebezigd (1). Pritchard volgde dit voorbeeld na, en
maakte in 1855 er de eerste openlijke melding van (2).
In Engeland werd de bewaring van praeparaten, in den
geheel vochtigen toestand, het eerst in 1841 door Goadby (5)
beproefd. Hij bezigde voor dierlijke zelfstandigheden een
vocht, verkregen door oplossing van 4 onsen keukenzout,
2 onsen aluin , en 4 grein sublimaat, in 2 quart (2,5 liter)
kokend water. Langs de randen van het glasplaatje, waarmede
hij het in een droppel van dit vocht gedompeld praeparaat
bedekte, streek hij het door de verlakkers gebruikte goud-
vernis of goudlijm, zijnde een mengsel van gekookte lijn-
olie, goudglit, animehars en terpenthijn.
Griffith (4) beval hetzelfde bewaarvocht aan voor planten-
praeparaten , en onderzocht tevens verschillende zelfstandig-
heden , ten opzigte hunner meerdere of mindere geschiktheid
om als afsluitingsmiddel te dienen, t. w. 1°. eene oplossing
van canadabalsem in ether of terpeuthijnolie, uitgedampt tot
de dikte, dat zij met eene penseel kan opgebragt worden;
een mengsel van goudlijm en loodwit; 5®. een mengsel
van goudlijm en menie, en 4». een mengsel van fijn lamp-
zwart met vernis. Voor voorwerpen, die te dik zijn, of
)
(1) Quekett 1. c. p. 275.
(2) In zijne: List of Two Thousand Microseepic Objects, in dat jaar
nitgekomen.
(3) Mieroscopic Journal I. p. 183,
(4) Annals and Magax. of Natur. Hist, XII, p. 115.
-ocr page 485-BOND. GOAÜBY. GRIFFITH. THWAITES. RECKITT. WARRINGTON- 461)
geene drukking kunnen verdragen, bezigde Griffith glas-
plaatjes met uitgeslepen holten, of glasringen, die met
canadabalsem op een glasplaatje werden vastgekleefd.
Bepaaldelijk tot het bewaren van algen werd door
Thwaites te Bristol (I) een mengsel aanbevolen van 4
deel alkohol met deelen water en zooveel kreosoot, als
het vermag op te nemen. Volgens een later voorschrift (2)
bedraagt de hoeveelheid water 16 deelen , en moet het
mengsel met een weinig kalk geschud , vervolgens gefUtreerd ,
en daarna bij het vocht eene gelijke hoeveelheid kamferwater
gevoegd worden. Thwaites bezigde goudlijm als afsluitings-
middel en micaplaatjes ter bedekking. Waar de voorwerpen
voor drukking moeten behoed worden , maakte hij eerst eene
soort van ondiep bakje, door op een glasplaatje eenen ring
van goudlijm te trekken. Verscheidene jaren vroeger had
echler Valentine, en laler ook Holland (3) het vervaar-
digen van dergelijke bakjes geleerd, door middel van lood-
wilverw. De eerste bezigde, om de verw op het glas te
brengen , een wigvormig toegesneden stukje palmhout, helwelk
op de wijze van een troffel gebruikt wordt. Door achter-
eenvolgens telkens nieuwe lagen op te brengen, naarmate
de oude droogen , kan men aan zulke bakjes of zoogenaamde
cellen eene willekeurige diepte geven.
Voor het bewaren van planten-praeparaten, zoude volgens
W. U e c k i 11 (4) gewoon water de voorkeur verdienen boven de
oplossing van G 0 a d b y, en nog later is door W a r r i n g t o n (S)
(1) Jnn. and Mag. of Nat. History, 1844 XV. p. 104.
(2) Ralf Desmidiae p. 40. — Q uekett 1. c, p. 271.
(3) Transact, of the Soc. of Arts, XLVIIL p. 123.
(4) Ann. a. Magaz. of Nat. Ilist. XV. p. 242.
(5) Quekett 1. c. p. 271,
-ocr page 486-460 BEWAUiNG VAN MIKROSKOPISCHE PRAEPARATEN.
de glijcerine , hetzij zuiver , hetzij vermengd met twee deelen
water, tot hetzelfde doel aanbevolen.
Terwijl men aldus in Engeland bedacht was op het vinden
van verschillendé handelwijzen tot het bewaren van mikros-
kopische voorwerpen in hunnen oorspronkelijken onveranderdcn
toestand, bleef men ook op het vaste land, in dit opzigt,
niet achterlijk.
In 1841 kwam ik op het denkbeeld om de praeparaten,
welke ik, ten behoeve mijner phytotomische demonstratiën ,
aanvankelijk telkens vóór elke les nieuw vervaardigde, te
bevochtigen met eene oplossing van chorcalcium, ten einde
aldus te verhoeden, dat zij niet verdroogd waren op het oogen-
blik , dat zij moesten vertoond worden. Hierbij bleek het
mij weldra, dat ik niet alleen dit doel, maar ook nog een
ander , namelijk bet onveranderd houden der praeparaten voor
eenen onbepaalden tijd, bereikt had, en nadat ik hiervan
de volle overtuiging meende verkregen te hebben, gaf ik
van dit middel een kort berigt (1). Wat de overige bewaar-
(1) Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis en Physiologie 1843,
In den laatsten tijd heeft zich in deze bevvaarmethode een gebrek geopen-
baard , hetwelk ik hier ter plaatse meen te moeten vermelden. Er beginnen
zich namelijk in vele praeparaten, te midden van den droppel der verzadigde
chorcalciumoplossing, talrijke draden te vormen eener eigene Jlyyrococis-
aoort, welke zich allengs van praeparaat tot praeparaat, en van lade tot
lade, voortplant, zoodat deze schimmel alle de aldus bewaarde voorwerpen
geheel dreigt te bederven. Ik heb daarom in den regel afgezien van het
bewaren van zulke niet door lutum van de lucht afgesloten praeparaten,
maar behandel tegenwoordig ook al de zoodanige, die in chorcalcium-
oplossing gehouden worden, op dezelfde wijze als de overigen, t. w, door
bestrijking der randen van bet dekplaatje met het vroeger beschreven lutum.
Dit levert nog bovendien het voordeel op , dat men daarbij geene verzadigde
oplossing behoeft te gebruiken, maar, al naar gelang het weefsel jeugdiger
is, mengsels van één deel verzadigde oplossing met 2 tot 10 deelen water
kan bezigen.
OSCHATZ, PAPPENHEIM, 471
methodeo betreft, die in het laatste hoofdstuk van het vorige
deel van dit werk beschreven zijn, zoo dagteekenen deze
allen van het laatst van het jaar 1845. Ik voeg er hier ter
plaatse alleen bij, dat op dit oogenblik het getal der door mij
bijeengebragte praeparaten reeds ongeveer zes duizend bedraagt.
Omstreeks denzelfden tijd en gedeeltelijk vroeger, deelde ook
Oschatz (1), toen te Breslau, later te Berlijn, bruikbare
handelwijzen tot hetzelfde doel mede. Hij bezigt, als bewaar-
vochten voor plantaardige voorwerpen, eene sterke suiker-
oplossing , en, voor dierlijke, eene verzadigde oplossing van
arsenigzuur. De voorwerpen worden in deze vochten besloten
tusschen twee glasplaatjes; ten einde deze op eenigen afstand
van elkander te houden, wendde Oschatz eerst ringen aan
van wit papier of van het merg van verschillende planten-
stengels ; later echter bedekte hij de plaats der glasplaat,
welke voor het praeparaat bestemd is, met een blaadje
vischlijm, en bestreek vervolgens de geheele glasplaat eenige
malen met kopalvernis, dat met een weinig zwartzel is ver-
mengd. De vernislaag gedroogd zijnde, kan dan het vischlijm-
plaatje, dat gemakkelijk loslaat, worden verwijderd, met
achterlating eener vrije ruimte, omgeven door den rand van
het ingedroogde vernis. Ter afsluiting maakt hij gebruik van
hetzelfde vernis of vau asphaltlak.
Op het einde van 1845 verscheen ook het verslag (2)
over de werkzaamheden van het physiologisch instituut tc
Breslau, door Pappen heim opgesteld, waarin deze zijne
(1) Zijne eerste mededeelingen daaromtrent komen yoot'mhet üehersicht
d. Arh. u. Verh. d. Schlcs. Geselsch.f. vaterl. Kultur im Jahre 1841, Latere
meer Yolledige berigten gaf bij in Simon's Beiträge zur phys. u pathol.
Chemie u Mikroskopie 1843 L s, 134 en 317,
(2) S i m O n 's Beiträge 1843 I, s, 500,
-ocr page 488-472 bewanme van mikroskopische praeparaten.
handelwijzen tot bewaring van dierlijke mikroskopische praepa-
ralen mededeelt. Als bewaarvochten wendt hij aan oplossingen
van verschillende stoffen , al naar gelang van het weefsel,
namelijk: enkel water voor beenderen , kraakbeenderen,
dwars gestreepte spieren en embryones; zuren, inzonderheid
azijnzuur, voor alle praeparaten , waarin men de kernen of
de zenuwen wil doen uitkomen, voor elastisch weefsel en de
onwillekeurige spiervezelen ; bijtende loogzouten in verschil-
lenden verdunningsgraad voor hersenen, ruggemerg en embry-
ones ; koolstofzure potasch voor bloed bevattende vaten , opge-
spoten organen , doorsneden van het ruggemerg; witte siroop
met j^ö strijchniue, om de gisting te verhinderen, voor de
staaljeslaag van het netvlies, de macula lutea , met trilhaar-
tjes bezette oppervlakten ; eindelijk eupion voor de gekleurde
tweclingligchaampjes van het netvlies der vogelen. Het
praeparaat wordt in een dezer vochten op een rond of
vierkant glasplaatje gebragt, dat vooraf geplaatst is op eenen
hollen dunwandigen cijlinder {mikroskopische stander door
Pappenheim genoemd), van | duim hoogte en voorzien
van eenen rand, die als voet dient, van i duim breedte.
De doormeter van dezen hollen cijlinder moet iets geringer
zijn dan die van het daarop te leggen glasplaatje. In den
rand is eene groeve, bestemd om het overtollige vocht op
te nemen, dat afvloeit, nadat het praeparaat met een glas-
plaatje bedekt, en aan den gevorderden graad van drukking
onderworpen is. Eindelijk worden dan de randen van dit
laatste bestreken met asphaltlak of schellakvernis, het prae-
paraat van jden stander genomen , en bewaard.
Purkinje (1) heeft deze standers mede doelmatig gevon-
(1) Wagner'» Wörltrhuch I. p. 436.
-ocr page 489-PUBKINJE. 475
den. Zijne bewaarvochten zijn gedeeltelijk dezelfde , als die
van Pappen heim, namelijk water, azijnzuur en bijtende pot-
asch , en bovendien eene oplossing van keukenzout, Goadby's
reeds vermelde oplossing, en olie. Bij zulke voorwerpen, die
slechts eenen zekeren graad van drukking kunnen verduren ,
brengt hij , tusschen de beide glasplaaljes, vooraf drie of vier
kleine wasbolletjes. Als afsluilingsmiddel gebruikt hij een
vernis van kopal, asphalt of dammarhars.
Uit dit beknopte overzigt blijkt, dat men nagenoeg gelijk-
tijdig (in het jaar 1841) op verschillende punten van Europa
bedacht is geweest, om le voorzien in de behoefte aan
middelen, om fijnere mikroskopisch-anatomische praeparaten te
bewaren , op eene dergelijke wijze , als men reeds sedert lang
gewoon was met grootere voorwerpen te doen. Hierdoor en
door de vervolgens in deze onderscheidene handelwijzen aan-
gebragte verbeteringen , is men thans in staat nagenoeg alle
dierlijke en plantaardige weefsels, in eenen ongeschonden
toesland, vele jaren lang te doen voortduren , en verzame-
lingen daarvan aan te leggen , waarin de praeparaten stelsel-
matig kunnen worden gerangschikt, zoodat men met hetzelfde
gemak, als ware zij een open geslagen plaatwerk, zulk eene
verzameling kan doorloopen, en haar aan het onderwijs in
phytolomie, zoötomie enzv., dienstbaar maken.
VEIlBETEllINGEN EN BIJVOEGSELEN,
r- DEEL.
§ '18, bl. 14. Hier is, op bet voorbeeld van vele schrij-
vers , als openingshoek van eenen hollen spiegel , de hoek
aangemerkt, welke gevormd wordt door twee radii, die zich
van uit het middelpunt naar den uitersten omtrek des spie-
gels begeven. In de latere gedeelten van dit werk, b. v.
in § 172 en elders, heb ik , ten einde eenen juisteren grond-
slag te hebben voor de vergelijking tusschen spiegels en
lenzen, den openingshoek beschouwd als gevormd door twee
lijnen , die, van den omtrek des spiegels uitgaande,
elkander in het brandpunt ontmoeten.
§ 41 , bl. 35. Ten gevolge eener rekenfout, is bier de
negatieve brandpuntsafstand van eenen diamanten bol te groot
aangegeven. Deze bedraagt, onder de aldaar gestelde omstan-
digheden , —-1,35, en de afstand van het brandpunt van
bet middelpunt des bols is derhalve 8,47 deelen.
§ 37, bl. 32. Het in deze paragraaf gezegde is niet
geheel juist. Op een scherm , in n" b'' fig. 59 gehouden ,
zal zich, gelijk uit de figuur blijkt, een beeld met eenen
rooden rand vormen , terwijl bet beeld, in a'" b'" opgevan-
gen , — men dcnke zich hierbij de blaauwe stralen door de
punten a" en h ' verder verlengd, — eenen blaauwen rand
zal bezitten.
473
§ 82 , bl. 81 , noot (5). In de tweede formule zijn twee
drukfouten. Zij moet zijn :
d
Log. Q = 5,51443 + ^^
§ 107—115, bl. 119 en verv. Het is mij aangenaam
hier ter plaatse eene aanmerking van mijnen ambtgenoot
van Rees op te nemen, waarvan ik de geldigheid gaarne
en ten volle erken. Zij luidt als volgt:
«Hetgeen hier omtrent het vergrootend vermogen der loupe
gezegd wordt, schijnt mij minder juist. Daarbij wordt aan-
genomen , dat de loupe op zich zelve tot de vergrooting
niets bijdraagt, en derhalve de gezigtshoek en het netvlies-
beeldje , door tusschenplaatsing der loupe, niet veranderen ,
zoodat deze alleen dient om het diffuse netvlicsbeeldje zuiver
en net te maken.
»Het tegendeel blijkt dadelijk uit fig. 56. Indien de loupe
A B niet aanwezig ware, zoude de gezigtshoek bepaald
worden door de rigtingslijnen , uit het kruisingspunt o naar
de uiteinden a m b van het voorwerp getrokken. Bij tus-
.scheuplaatsing der loupe, is de gezigtshoek bepaald door dc
rigtingslijnen oa" , ob", getrokken naar de uiteinden van het
schijnbeeld a'' //'. Nu is het duidelijk, dat de hoek a"ob''
grooter is dan de hoek aob. De loupe vergroot dus wer-
kelijk den gezigtshoek, en dus ook het netvliesbeeldje.
»De berekening van de grootte der netvliesbceldjes in § 113
wordt daardoor onnaauwkeurig. Zij is afgeleid uit de grootte
van het voorwerp ab m deszelfs afstand van het kruisings-
punt ; zij behoort afgeleid te worden uit de grootte en afstand
van het schijnbeeld a" b'',
»Hiermede vervalt tevens de grond, waarop in § 111
beweerd wordt, dat, indien een bijziende en een ver-
ziende door hetzelfde enkelvoudige mikroskoop zien, de eer-
ste de voorwerpen werkelijk grooter waarneemt, dan de
laatste.
476
»Eene juiste theorie der loupe leidt tot andere uitkomsten.
Daar ik die nergens behoorlijk ontwikkeld heb gevonden,
laat ik ze hier volgen. Ik behoud daarbij de letters der fig. 56;
is het netvlies, o het kruisingspunt, R het optische
middelpunt der loupe, c de plaats van het voorwerp , c"
die van het schijnbeeld.
c" c R O c'
'ï--T-i-;-r
Zij verder:
d de doormeter van het voorwerp,
d'' i> » » .) schijnbeeld.
d' » » » » netvliesbeeldje.
a — c"o de duidelijkheidsafstand, afgerekend van het
kruisingspunt.
b üS /?o de afsland der loupe van het kruisingspunt.
c rz: c'o » » van het kruisingspunt en het netvlies.
p de brandpuntsafstand der loupe.
Dan is d": d ■=! c"R : cR.
Maar volgens eene bekende formule is
Hierdoor wordt de vorige evenredigheid
d" . d ^ \ \ ^
of, dewijl c"R = a — A is,
a — b+p
waaruit d" zz-.d.
Voorts heeft men, dewijl do riglingslijnen a'oa', b"ol>
(fig. 56)i, die de grootte van het netvliesbeeldje bepalen,
zich in o kruisen.
477
dus d' ZZ
a
P
cd
= ï-
a ^ p
» In deze uitdrukking van den doormeter van het netvlies-
beeldje zijn b,c,d,p gegevene grootheden, die alleen van
de afmetingen van het oog en de plaatsing en brand-
puntsafstand van de loupe afhangen, en waarin dus de
bij- of verziendheid van het oog niets verandert. Deze
heeft alleen invloed op den duidelijkheidsafstand a. Om na
te gaan , welke deze invloed zij , zullen wij drie gevallen
onderscheiden.
r. p zz b. De brandpuntsafstand der loupe is juist gelijk
aau haren afstand van het kruisingspunt. Dan is:
_ cd
De invloed van bij- of verziendheid verdwijnt dan geheel;
het netvliesbeeldje is voor bij- eu verzienden even groot.
2°. p > b. De breuk-■> en dus ook d , zal des te
^ a '
grooter ziju, hoe kleiner de noemer a is. In dit geval is
derhalve het netvliesbecldje voor den bijzienden grooter dan
voor den verzienden.
p—b
3°. p <. b. De breuk-wordt nu negatief, dus d'des
(I
tc kleiner hoe kleiner a is, zoodat nu het netvliesbeeldje
voor den bijzienden kleiner wordt dan voor den verzienden.
» Men ziet ligt, dat dit laatste geval het meest gewone is,
en zelfs bet ecnigst mogelijke bij sterk vergrootende loupen,
wier brandpuntsafstand p < 10 mm., terwijl Ro of ^steeds
grooter dan de afstand van het hoornvlies en het kruisings-
punt, dus > 10 mm. is. ?
c d
a
zn a—cd
478
«Het voorbeeld in § il2 en 145 berekend, behoort tot
dit derde geval. Daarin wordt gesteld (bij de opgegevene
duidelijksafstanden 10 mm. voegende, omdat die van het
hoornvlies afgerekend zijn)
a = 162+10 = 172 voor A
= 572+10 = 582 voor li
b = 2+10 = 12
c = 14
d - 1
p = 10
» Hieruit vindt men
voor A d' = [l—ïfs] ii = 1,584
voor B d'~ [l- ,-l^J 14 1,595
» Het netvliesbeeldje is dus voor den verzienden B iets
grooter dan voor den bijzienden A. Veel aanmerkelijker echter
is het verschil van dc absolute waarde dier netvliesbceldjes
met die, welke in § 115 gevonden zijn. Zij zijn meer dan
tweemaal zoo groot."
§ 127, bl. 154. De openingshoek van een lenzenstelsel
kan niet gevonden worden op dezelfde wijze als bij eene
enkele lens, maar daartoe moet de handelwijze worden
aangewend, die ik later (I. bl. 560 cn ïll. bl. 255) bcscbrc'
ven heb.
§ 170, bl. 258. Dat bet kleine spiegeltje niet in het
brandpunt, maar nader bij den elliptischen spiegel moet
geplaatst zijn , is reeds opgemerkt, z. Dl. III. bl. 299, noot.
§ 178, bl. 284. De hoeveelheid teruggekaatst licht, aan
de oppervlakte van een onder eenen hoek van 45° geplaatst
glasplaatje, is bier te groot gesteld. Indien men de onder-
zoekingen )Van Fresnel ten grondslag legt, dan zoude,
onder dezen invalshoek, slechts ^^ der de glasoppcrvlakte
treffende stralen teruggekaatst worden , de overige het
glas binnen dringen. Ik teeken dit hier te eer aan, dewijl
deze dwaling ook invloed gehad heeft op mijne beschouwings-
479
wijze van den reglkeeringsloestel door middel van twee pris-
mata (§ 184 , bl. 264), welke ik echter later (III. bl. 260), na
het onderzoek van een aldus ingerigt werktuig, gewijzigd heb.
§ 198, bl. 298. Onlangs (iVerfeH. Xaïjce^ S" Jaarg. 2'"'Ser.
bl. 309) heeft Donders de nuttigheid geroemd van mat
geslepen glasruiten in het venster, waardoor de spiegel van het
mikroskoop het licht opvangt. Ik kan zulks ten volle bevestigen,
inzonderheid voor het geval, dat het venster naar de zuidzijde
gelegen is, en, bij helderen hemel, de zon derhalve, gedurende
een groot gedeelte des dags, in het vertrek schijnt. Door
den spiegel naar zulk eene van achteren door de zon be-
schenen glasruit te rigten , beeft men eene inderdaad even
goede verlichting met diffuus licht, als wanneer men het
door eene witte wolk teruggekaatste zonlicht opvangt. Ten
einde echter ook het voordeel des gebruiks van het regt-
streeksche zonlicht te behouden, is het raadzaam de mat
geslepen ruiten niet blijvend in het raam te bevestigen.
In het vertrek, waarin ik gewoonlijk arbeid , heb ik het zoo
doen inrigten , dat deze, in afzonderlijke lijsten besloten,
langs de andere doorschijnende vensterruiten op en néér
schuiven , .en , door middel van een over eene schijf en katrol
loopend koord, tot de gevorderde hoogte opgetrokken of
neêrgelaten kunnen worden. Overigens is het noodig uit
verschillende mat geslepen platen, eene gepaste keuze te
doen , om redenen, die op bl. 298 cn 309, waar reeds
hetzelfde middel voor het diffuus maken van kunstlicht door
mij is aangeprezen , nader ontwikkeld zijn.
§ 205, bl. 529. In fig. 95 moeten de letters a en a''
verwis.seld worden.
§ 215, bl. 552. Mo ser {Repert. d. Phys. V. p. 599)
heeft, tot hetzelfde hier vermelde doel, eenen kwikzilvcrdraad
in een fijn hbarbuisje aanbevolen. Deze voldoet ook wer-
kelijk zeer goed, en heeft het voordeel van gemakkelijk, op
een voorwerpplaatje bevestigd en met een dekplaatje bedekt,
dat op eenen papieren ring rust, bewaard te kunnen worden,
zoodat men hem dadelijk bij dc hand heeft, wanneer men
31*
-ocr page 496-480
den aberralietoestand van een mikroskoop wil toetsen. Al-
leenlijk Zorge men eene uiterst dunne voor de glasblazersvlam
uitgetrokken glazen buis hiervoor te nemen , terwijl bij de
beoordeeling ook de dikte van den wand , die hier natuurlijk
geheel denzelfdeu invloed als eeu dekplaatje heeft, moet in
rekening gebragt worden,
§ 213, bl, 361. Het spreekt van zelf, dat het hier
gezegde , aangaande den grootst mogelijken openingshoek,
alleen enkele planoconvexe lenzen, en geen lenzenstelsels,
betreft, daar het thans gelukt is (verg. b. v. Dl. 111. bl. 238)
aan dezen eenen merkelijk grootcren openingshoek dau van
90° te geven.
II " D E E L.
§ 292, bl. 132, Behalve van dc hier beschreven droppel-
fleschjes, kan men zich ook nog met voordeel van andere
bedienen , welke tegenwoordig bij alle kooplieden in glaswaren
voor scheikundig gebruik te bekomen zijn. Zij beslaan uit
een klein cijlindrisch fleschje met eenen naauwen mond ,
waarin het wijdere gedeelte vau de buis eener pipet is inge-
slepen , welker spits tot nabij den bodem van het fleschje reikt.
Op deu hals der pipet past een ingeslepen glazen stop. Tot
het gebruik vult men een gedeelte van den bol der pipet
met het in het fleschje bevatte vocht, hetgeen geschieden
kan, hetzij door opzuiging, of door den bol te verwar-
men , waardoor de lucht gedeeltelijk uitgedreven wordt,
zoodat, wanneer de pipet vervolgens in het vocht
wordt gedompeld , dit er in opstijgt. De bol der pipet ge-
deeltelijk gevuld zijnde , wordt dan het vocht door de warmte
der hand , ten gevolge der uilzetting van de overgebleven
lucht, droppelsgewijs uitgedreven. Het is voorahvoor zuren, dat
droppelfleschjes van dezen vorm, zeer aanbevelenswaardig zijn.
§ 297, bl. 141. Onder de vcrhardingsmiddelen van dier-
lijke weefsels moet nog genoemd worden dat, hetwelk door
Stilling {üntersuchmgen ilher dm Bau und die Ver-
m
Hchtungen des Gehirns, Jena 1846, p. 16) is aanbevolen,
cn welks doelmatigheid, bepaaldelijk tot het onderzoek van
hel algemeene maaksel der hersenen cn van hel ruggemerg,
ik ten volle door eigene veelvuldige ondervinding bevestigen
kan. Het bestaat daarin , dat men het deel, hetwelk men
verharden wil, eerst plaalsl in gewonen slappen spiritus, na
eenigen tijd in iels sterkeren , en eindelijk in den sterkslen
zooveel mogelijk] watervrijen alkohol. De duur van het verblijf
in ieder vocht hangt natuurlijk geheel af van den omvang
van hel deel , en hieromtrent laten zich dus geene bepaalde
voorschriften geven. Door deze handelwijze wordt de zelf-
standigheid van hersenen en ruggemerg zoo zeer verhard,
dal men er schier even dunne en doorschijnende doorsneden
van kan vervaardigen als van gedroogde deelen. Ook berust
zij werkelijk voor een gedeelte op eene soort van drooging,
want, behalve de coagulatie van het eiwit, die hier plaats
grijpt, wordt door den alkohol ook het in het weefsel voorhanden
water opgenomen. Doch, terwijl bij enkele drooging de
elementaire deelen met elkander in een smelten, cn het weefsel
daardoor geheel vormloos en onkenbaar wordt, blijven zij
hier behoorlijk van elkander geisoleerd, en heeft men de
boste gelegenheid om hen in hunne betrekkelijke plaatsing
waar te nemen , ofschoon het van zelf spreekt, dat zij door
de inwerking van den alkohol , wat hunne fijnere structuur
betreft, iels verloren hebben.
Ten aanzien van gedroogde dierlijke weefsels, leeken ik
hier nog aan, dat, gelijk Donders [Ned. Lancet, Scr.
4"'" Jaarg. N®, 7 en 8 bl. 24) te regt heeft opgemerkt, de
doorsneden van sommige, zoo als van het hoornvlies, de
wanden der aderen en slagaderen, bij opweeking in water
eene grootere ruimte dan in den verschen toestand innemen,
lerwiji zij iu sterke zoutoplossingen slechts weinig opzwellen ,
en in eene slappere van bepaalde sterkte tot hun oorspron-
kelijk volumen lerugkeeren.
§ 315, bl. 181. De alhier vermelde blaauwe injectiestof
wordt somwijlen na eenig tijdsverloop in de vaten ontkleurd.
473
Het is mij gebleken, dat zulks veroorzaakt wordt door de
onzuiverheid van het in den handel voorkomend berlijnsch
blaauw. Raadzaam is het daarom óf het berlijnsch
blaauw zelf te bereiden, door praecipitatie van een ijzerdeut-
oxydzout met protocyanuretum potassii et ferri, óf het
in den handel voorkomende eerst te zuiveren , door het in
eene mortier met eene gelijke hoeveelheid geconcentreerd
zwavelzuur zamen te wrijven , en bet daarna zoolang met
water te wasschen als dit nog sporen van zuur vertoont.
Bl. 191. De handelwijzen, die men met zulk een goed
gevolg bezigt om den weg zigtbaar te maken , dien het bloed
volgt bij zijne voortbeweging door het dierlijk ligchaam,
kunnen op planten niet worden toegepast, omdat hier het
voedingssap zich in den regel niet vrij in vaten of buizen,
maar door endosmotische werking van cel tot cel beweegt.
Wel is waar gelukt bet, hetzij door injectie of door capillaire
opzuiging, de vaten in doorgesneden plantendeclen met ge-
kleurde vochten te vullen, maar men heeft even weinig regt
om hieruit te besluiten , dat zij de natuurlijke sapwegen in de
levende plant zijn, als dat de tracheen der insekten bloed-
vaten zouden wezen , omdat deze onder dergelijke omstan-
digheden mede vocht opnemen. De eenige wijze om met
zekerheid den weg aan te toonen, welke de sappen gedurende
het leven volgen , bestaat daarin , dat men de geheel onge-
kwetste plant, die reeds sedert eenen geruimen tijd in eene
bloempot gestaan heeft, zoodat men kan aannemen, dat
alle wortelvezelen gaaf en ongeschonden zijn, met een vocht
begiet, waarvan de tegenwoordigheid in de plant later op de
eene of andere manier kan worden aangewezen. Planten ,
die in water groeijen , kunnen natuurlijk onmiddelijk in zulk
een vocht worden geplaatst. Intusschen is ook hier de keus
uiterst beperkt. Tot hiertoe is het niet gelukt gekleurde
vochten onmiddelijk door de wortelen te doen opstijgen, ook
niet dc zoodanige waar de kleurstof in water is opgelost,
gelijk b. v. aftreksels van lakmoes , campèchehout enzv. In
zulke gevallen ondergaat de kleurstof, indien zij al opgenomen
1469
wordt, dadelijk eene ontleding , daar de vochten in de plant
even ongekleurd blijven als vroeger. Beter slaagt men door
begietiug raet verdunde oplossingen van sommige zouten,
waarvan de tegenwoordigheid in de weefsels dan later door
de daarvoor gepaste reactieven kan worden aangetoond. Hier-
onder voldoet het best protocyanurelum potassii et ferri,
hetwelk daartoe vóór eenige jaren door Honninger [Bot.
Zeit. 1845 p. 200) en laatstelijk door Hoffmann [Bot.
Zeit. 1848 p. 577, 1850 p. 17) op gezegde wijze is aan-
gewend , en mede door mij bij een aantal planten met
gunstig gevolg beproefd is. Ten einde hierdoor echter tot
zekere uitkomsten te geraken, moeten eenige voorzorgen
worden in acht genomen.
Vooreerst bezige men , — om redenen, welke geene nadere
uiteenzetting behoeven voor ieder, die geen vreemdeling is in
de plautenphysiologie , — alleen eene zeer verdunde oplossing.
Die, waarvan ik mij bedien, bevat op 400 deelen water
1 deel van het genoemde zout.
Ten tweede late men aan de plant den noodigen tijd,
om het vocht op te nemen. Doorgaans zijn 4 — 6 dagen
daartoe voldoende. Het leerzaamst zijn dan die gedeelten,
waar het vocht nog weinig is doorgedrongen, omdat
men daarin het best kan waarnemen , welke dc wegen zijn,
die bet sap bij voorkeur volgt.
In de derde plaats zal men bevinden, dat geenszins
door alle planten dit zout onveranderd wordt opgenomen,
zoodat het later door ijzerdeutoxydzouten daarin kan
worden ontdekt, en zulks in weerwil dat men, uit de
bruine vlekken op de bladeren en andere ziekelijke ver-
schijnselen, veilig mag afleiden, dat het werkelijk inde
weefsels is doorgedrongen, cn daar chemische omzettingen
heeft te voorschijn geroepen. Dit verdient opmerking, omdat
het tot het besluit leidt, dat, indien men in eenige plant
of in eenig plantendeel de blaauwe réactie niet ziet ontstaan,
men daaruit alleen raag afleiden , dat, óf het zout er niet
is doorgedrongen, óf dat het, doorgedrongen zijnde, eene
scheikundige verandering heeft ondergaan , waardoor het on -
geschikt is geworden, om met ijzerdeutoxydzouten berlijnsch
blaauw te vormen. Ik zoude voor de gegrondheid biervan
nog verscheidene bewijzen kunnen aanvoeren, welke ik echter hier
voorbijga , ten einde niet in te vele bijzonderheden te treden.
Wat in de vierde plaats de wijze aanbelangt, om de tegen-
woordigheid van het protocyanuretum ferri et potassii door
de oplossing van een ijzerdeutoxydzout (sulphas deutoxidi ferri
of deutochloruretum ferri) aan te toonen, zoo heeft men
tweederlei middelen, die beide hunne voor- en nadeelen
hebben. Men kan namelijk óf vooraf gemaakte doorsneden
daarmede bevochtigen, óf het plantendeel plaatsen in eene
verdunde oplossing van het ijzerzout, en deze capillair door
de vaten doen opzuigen , daar het, gelijk van zelf spreekt,
niet gelukt het in de ongekwetste plant door de wortelen
te doen opnemen. Bij de eerste behandelingswijze zij men
bedacht op het vocht, dat, uit de versche snede vloeijend,
ook in ruimten kan doordringen , waar zich , in den natuur -
lijken toestand der plantenweefsels, doorgaans geen sap be-
vindt, dan alleen in bepaalde gevallen, zoo als in de inter-
cellulaire holten en in de vaten. Bij do tweede handelwijze
dringt de ijzerzoutoplossing van uit de vaten allengs in de
aangrenzende cellen, maar dit vereischt natuurlijk eenigen
lijd, zoodat bij eene niet lang voortgezette indompeling zich
alleen do inhoud van die houtcellen , welke de vaten onmiddelijk
begrenzen , gekleurd zal vertoonen, terwijl bovendien ook het
vocht in vele vaten blaauw gekleurd zal zijn , omdat het
sap van uit de houtcellen hierin is overgegaan. Neemt
men echter overlangsche doorsneden ter plaatse, waar hel
ijzerzout het laatst is doorgedrongen, dan ziet men de vaten
met de geelgekleurde oplossing hiervan gevuld en de na-
burige cellen blaauw. Het zal voldoende zijn bier de aan-
dacht te hebben gevestigd op de verschillende oorzaken van
dwaling; de toepassing op de bijzondere gevallen mag vei-
lig aan den lezer worden overgelaten.
Er is er echler nog eene, welke ik hier niet met stilzwijgen
485
mag voorbijgaan , namelijk de tegenwoordigheid van het ijzer
blaauw- of zwarlkleurend looizuur en van galnootenzuur.
Bij vele planten heeft de kleur, welke deze met ijzerzouten
aannemen, vooral bij doorvallend licht, eene groote over-
eenkomst met die van het berlijnsch blaauw. Men kan zich
hieromtrent echter dadelijk zekerheid verschaffen , door het
praeparaat met een zuur te behandelen; salpeterzuur en
oxalzuur zijn daartoe de geschikste. Looizuur en galnooten-
zuur ijzeroxyd verliezen daardoor aanstonds hunne kleur ;
berlijnsch blaauw niet.
Wat eindelijk de wijze van bewaring van zulke gekleurde
plantenpraeparaten betreft , zoo geschiedt zulks het best door
voorzigtige drooging, hel gedroogde voorwerp daarop met
alkohol te behandelen , ten einde de lucht le verwijderen,
en het vervolgens in canadabalsem le brengen.
§ 321 , bl. 198. üe laars van Raspail was eigenlijk
eene van onderen loegeblazen glazen buis; verg. Ül. III. bl. 448.
§ 321 , bl. 199. Bij de verbranding van zeer geringe
hoeveelheden eener organische slof, is het raadzaam een dun
glasplaatje le bezigen , gelijk men gewoonlijk tol dekplaatjes
gebruikt, en dit op een platinablikje te leggen , waardoor
hel voor doorbuigen bewaard wordt.
§ 322 , bl. 200. Bij de aldaar vermelde methoden lot
bepaling van den brekingsindex, door middel van het mikros-
koop , moeten nog de reeds vroeger door Moser en de
later door Berlin bekend gemaakte gevoegd worden.
Moser [Repertorium der Physik. V. p. 395) bevestigt
een objectief van verren brandpuntsafstand (hij bezigt daartoe
dat van een gewoon tot aflezen bestemd mikroskoop) aan
eene buis van 14 duimen of nog grootere lengte, en plaatst
aan haar andere einde het oculair. Men vindt alsdan den
brekingsindex van eene doorschijnende plaat met evenwijdige
oppervlakten , of van eene vochllaag, door de formule
waarin x den afsland beleekent, welke dc buis moet ver-
-ocr page 502-m
schoven worden, om eenig voorwerp , zonder en met be-
dekking door de onderzochte zelfstandigheid, achtereenvolgens
scherp te zien , r de dikte der doorschijnende plaat of laag,
en n den brekingsindex.
De handelwijze van Bert in werd uit zijnen naam mede-
gedeeld door Regnault aan de fransche academie in hare
zitting van den 2. April 1849, Tot het bepalen van den
brekingsindex eener glasplaat, gaat hij op de volgende wijze
te werk- Het objectief vast staande en het oculair beweeg-
lijk zijnde, meet hij de drie vergrootingen G , y , g, van
eenen mikrometer, eerst gelegd op de glasplaat, vervolgens
onder deze , en eindelijk na wegneming der glasplaat. De
brekingsindex n wordt dan gevonden door de formule
7 G — g
n -rz____^
g G-7
Is de plaat zeer dik , dan doet men beter haar tc ver-
gelijken bij eene andere , waarvan de brekingsindex bekend
is : men heeft dan :
e
n 1 1
n'i g' r
Deze methode is ook toepasselijk op vochten. De mogelijke
fout zoude ten hoogste eene eenheid op de honderste deelen
bedragen. Overigens heeft Bcrtin zelf later, in de Ann.
de Chim. et de Phys. 1849 XXVI p. 288, een uitvoerig
verslag van zijne handelwijze gegeven , waarnaar ik den lezer
voor meerdere bijzonderheden verwijs.
§ 533, bl. 246. Er zijn in den laatsten tijd nog twee
herkenningsmiddelen voor proteinestoifen aangegeven. Het
eene door Millon {Compt. rend. XXVIII p. 40) ontdekte,
bestaat uit eene oplossing van kwikzilver in een gelijk gewigt
salpeterzuur, dat vier cn een half aequivalentcn water bevat.
Proteinestoffen , hetzij in opgesloten of in vasten toestand,
m
nemen daarmede eene roode kleur aan, vooral bij verwar-
ming tot 60°—100". Ik kan zulks uit eigen ervaring be-
vestigen , doch heb teveus bevonden, dat verwarming in de
meeste gevallen een noodwendig vereischte is, betgeen dit
herkenningsmiddel bij mikrochemische onderzoekingen eenig-
zins lastig maakt, terwijl het mij niet gebleken is, dat het
in gevoeligheid het salpeterzuur veel overtreft.
In deze opzigten voldoet bet tweede der bedoelde réactie-
ven, hetwelk door S c h u 11 z n [Ann. d. Chemie u. Pharm.
LXXI p. 266) is aanbevolen, beter. Hij bevond , dat,
wanneer men bij eene proteinestof eene suikeroplossing en
vervolgens geconcentreerd zwavelvuur voegt, er dan eene
donkerroode kleur ontstaat, op gelijke wijze als zulks van gal
reeds bekend was. Schultze schijnt echter niet geweten
te hebben, dat reeds voor vele jaren deze zelfde kleuring
door Raspail (Nouveau Sijstéme de Chimie organique
1855 p. 289) was opgemerkt, en ter herkenning zoowel van
suiker als van eiwit aangeprezen , waarvan dan ook te zijner
plaatse (II. bl. 258) door mij gewag is gemaakt. Ook de door
Schnitze vermelde geheel gelijke kleuring van elaine hou-
dende vetten en olieën, onder de tegenwoordigheid van eiwit
en zwavelzuur, was reeds aan Raspail bekend. Uit het
gezegde blijkt reeds, dat dit reactief niet tot diegene behoort,
waarop men zich met de meeste zekerheid verlaten kan,
vooral indien men hierbij bedenkt, dat er, behalve de ge-
noemde stoffen, waarschijnlijk nog wel audere zijn , die ,
na de inwerking van een zoo hevig reagens als zwavelzuur ^
eene gelijke of althans overeenkomstige kleur aannemen. Van
de salicine b. v. weet men zulks reeds sedert lang. Intusschen
is dit herkenningsmiddel bij mikrochemische onderzoekingen
toch niet geheel verwerpelijk, vooral in die gevallen , waar
de hoeveelheid proteinestoffen zeer gering, en de zwakkere
kleur van het xanthoproteinezuur uit dien hoofde weinig
merkbaar is. Het best bevochtigt men het voorwerp
met eenen droppel eener tamelijk sterke suikeroplossing,
bedekt het vervolgens met een dekplaatje, en plaatst nu
488
ecDen droppel géconcenlreerd zwavelzuur aan den rand,
zoodat dit allengs onder liet dekplaatje doordringt.
333 §, bl. 934. Bij de vele reactieven op suiker beeft
Maumené [Compt. rendusXXX. p. 314) onlangs weder
een nieuw gevoegd, namelijk bet chloruretum stanni. Hij
bezigt dit, door strooken mérinos met de oplossing te door-
trekken en vervolgens te droogen; deze in een suikerhoudend
vocht gedompeld, en dan tot 130° —130° verwarmd,nemen
daardoor eene donkerbruine kleur aan. Volgens hem zouden
tien droppels van diabetische urine , verdund met honderd
kubiek centimeters water, zulke strooken bij verwarming
zwartbruin kleuren, terwijl gewone urine, ureum en urinzuur
deze verkleuring niet te weeg brengen. Alle stoffen , die tot
de amylumreeks behooren , zooals amylum , gom , cellulose ,
enzv., bezitten echter deze eigenschap evenzeer, zoodat dit
reactief, even weinig als de reeds in de paragraaf vermelde,
bij het onderzoek van plantenweefsels op een suikergehalte
kan gebruikt worden.
Inderdaad ontbreekt een hiervoor gepast herkenningsmiddel
geheel en al. Alleen wanneer men over eene tamelijk groote hoe-
veelheid plantaardige stof kan beschikken , zoodat men de welligt
daarin aanwezige suiker door alkohol kan uittrekken, kan men
herkennen of deze rietsuiker is aan den vorm der kristallen,
geheel overeenkomende met die der kandijklontjes, welke uit
eenen droppel der alkoholische oplossing op een glasplaatje
aanschieten. Doch het is mij gebleken , dat dit alleen ge-
schiedt , indien de opgeloste rietsuiker nagenoeg zuiver is,
terwijl de tegenwoordigheid van glucose, kleurstoffen enzv. ,
de kristalvorming zeer belemmeren.
§ 333 , bl. 269. Dujardin {Compt. rend. 1830 XXX
p. 172) heeft opmerkzaam gemaakt op eene eigenschap van
was, waardoor men deze zelfstandigheid, in voorkomende
gevallen, van harsen kan onderscheiden. Gesmolten of uit
vette of etherische olieën afgezet, vertoont zich was namelijk
onder den vorm van zeer doorschijnende naaldjes , die het
licht dcpolariseren , hetgeen vooral duidelijk wordt, indien
489
meQ er een dun gipsplaatje op legt. Ik kan dit bevestigen,
maar voeg er alleen bij, dat ook de kristallinische vetten en
vetzuren het licht depolariseren, waarop men bedacht moet
zijn, vooral bij de margarine en het margarinzuur, welke
mede in naaldjes kristalliseren.
§ 335 , bl. 269. Alleen bij overmaat van potasch ontstaat
met hippuurzuur in eene oplossing van deiitochlorurotmn
ferri een oranjekleurig praecipitaat, daar dan tevens ijzeroxyd
gepraecipileerd wordt. Onzijdige hippuurzure potasch, of
met overmaat van zuur, geeft een licht bruiu praecipitaat
van hippuurzuur ijzeroxyd.
§ 555 , bl. 270. Behalve de kristallen van hel melkzure
zinkoxyd heeft Lehmann, in de tweede uitgave van zijn
Lehrbuch der physiolo(jischen Chemie I. 1830, p. 96 ,
nog op die van den melkzuren kalk en van hel melkzuur
koperoxyd gewezen , ter herkenning en vaslslelliug dor tegen-
woordigheid van het melkzuur. De melkzure kalk vormt
volgens hem , bij de kristalschieting onder hel mikroskoop ,
bundels van fijne naalden, waarvau telkens twee zoo aau
elkander gelegen zijn, dat zij, met dc korte steeltjes in
elkander overgaande, bezems of penseelen gelijken; hun
vorm is tamelijk karakteristiek, en b. v. met die van den
boterzuren kalk volstrekt niet le verwarren. De vorm der
kristallen van het melkzure koperoxyd wordt door Lehmann
niet nader beschreven ; hij zegt alleen (p. 92) dat die van het
b melkzuur koperoxyd donkerblaauw of groen cn veel grooter
zijn dan die van hel a melkzuur koperoxyd, hetwelk iu
harde, hemelsblaauwe wratjes kristalliseert. Wal overigens
den gang van het onderzoek betreft, waarbij opvolgend deze
verschillende zouten worden gevormd en mikroskopisch on-
derzocht , zoo verwijs ik den lezer uaar de reeds aangehaalde
plaals.
§ 555, bl. 276. Hel hier gezegde , dat namelijk de lar-
Iraten , met uitzondering van die van potasch en van ammo-
niak, amorph zijn, vordert eene verbetering ten aan-
zien van den wijnsteenzuren kalk, verkregen door wijnsteen-
490
zuur te voegen bij kalkvvater. In dit geval is de wijn-
steenzure kalk kristallinisch. De kristallen zijn gedeeltelijk
rhomben - octaeders , gedeeltelijk rhombische prismata met
verschillende onikantingen en onthoekingen. Bij eenige oefe-
ning is het echter niet moeijelijk hen van die van zuren
wijnsteenzuren potasch te onderkennen.
§ 355 , bl. 549. Ter verwijdering der lucht, die in vele
gevallen, vooral bij plantaardige voorwerpen, zeer hinderlijk
is, is eene voorafgaande bevochtiging met alkohol een zeer
geschikt middel; de luchtbellen verdwijnen daardoor, en, na
gedceUelijke verdamping vaa den alkohol, spoelt men het
overig geblevene er met water uit.
Bl. 9 regel 2 van onderen , staat geene , lees gene.
— 10 » 7 » » » waren , » was.
— 44 » 2 » boven, » sterkte « sterkste.
§ 578 , bl. 50. Bij dc velen in deze paragraaf genoemden,
die gesmolten glasbolletjes hebben vervaardigd ter vervanging
der lenzen, moet nog Gaudin worden gevoegd, die,
blijkens eene onlangs door hem gedane mededeeling [Compt.
rendus 1850 XXX p. 141), reeds voor tien jaren aan de
Fransche academie door hem vervaardigde bolletjes van crown-
glas cn van bergkristal van cenc 50- tot 400malige ver-
grooling heeft aangeboden , terwijl hij er thans eene fabriek
van heeft opgezet. Hij geeft aan bergkristal de voorkeur
wegens zijne gladdere oppervlakte, hoewel er dikwijls lucht-
belleljes in voorkomen, Hoe hij bolletjes van deze moeijelijk
smeltbare ) zelfstandigheid vervaardigt, wordt niet door hem
gezegd.
Bl. 149 regel 14 van boven, staat leggen, lees liggen.
— 202 » 9 » onderen, » 5, »5.
204 » 12 » boven, » /" 26, « / 57.
-ocr page 507-491
§ 414, bl. 205. Bij een onlangs door mijnen ambtgenoot
D O nd e r s ontvangen mikroskoop van Amici, betwclk overigens,
wat de werktuiglijke en optische zamenstelling betreft, grooten-
deels overeenstemt met dat, hetwelk in de paragraaf beschreven
is, behoort nog een objectiefstelsel, dat op eene merkwaar-
dige wijze den invloed aantoont van de bedekkende midden-
stoffen , waardoor heen men de voorwerpen beschouwt. Dit
stelsel is namelijk bepaaldelijk ingerigt, om bij het gebruik
in water te worden gedompeld, hetzij onmiddelijk in datgene,
waarmede men bet voorwerp bevochtigd heeft, of in eenen
waterdroppel geplaatst op een dekplaatje, dat op het voorwerp
gelegd is. Alleen bij het in acht nemen van deze voorzorg,
vertoont het stelsel zijne volle kracht; beschouwt men daar-
door een onbedekt voorwerp of zulk een , waarop alleen eeu
dun glazen dekplaatje is gelegd , dan zijn de beelden veel
minder scherp. Het heeft eenen brandpuntsafstand van 2,14
millim., derhalve nog iets geringer dan die van het sterkste
stelsel, hetwelk in de paragraaf door mij vermeld is. In-
tusschen is het ons niet gelukt daardoor de IO**" groep van
het door mij gebezigde proefplaatje van Nobert opgelost
te zien. Zelfs vertoonde zich , in weerwil van alle genomen
zorg, de 9''° groep daarmede iets minder duidelijk dan met
het onmiddelijk in sterkte voorafgaand stelsel van 2,71 millim.
brandpuntsafstand, waarmede deze groep op de volkomenste
wijze wordt opgelost- De oorzaak hiervan moet waarschijnlijk
gezocht worden in den geringeren openingshoek, welke bij
dit sterkste objectiefstelsel 81° bedraagt, en bij het zoo even
genoemde 87° , terwijl een daarmede in brandpuntsafstand
nagenoeg overeenstemmend stelsel, behoorende bij het vóór
twee jaren van Am ici ontvangen mikroskoop, eenen openings-
hoek van 94** heeft.
Bl. 208, noot 2, regel 5 van onderen, siaa^beteekend,
lees beteekent.
§ 418, bl. 267. Nachet heeft, op mijn voorstel, zijne
zamengestelde mikroskopen reeds zoo ingerigt, dat zij, des
verkiezende, regtkeerend kunnen gemaakt worden, door middel
m
Tan een afzonderlijk daarbij gevoegd objecliefstelsel, betwelk
dan aan de binnenste buis vvordt geschroefd, op de vvijze,
die in de paragraaf beschreven is.
§ 451 , bl oöö. Ik heb onlangs aan Nachet eene
teekening gezonden der werktuiglijke inrigting van eenen ver-
lichliugstoestel, overeenkomstig de vroeger (Dl. I. bl. 285)
door mij ontwikkelde grondbeginselen. ïlij heeft op zich
genomen dezen bij zijne groote mikroskopen te voegen , en
daartoe aan hun gestel de noodige wijzigingen aan te bren-
gen. Ik onthoud mij hier echter van eene uitvoerige be-
schrijving , welke zonder afbeelding loch moeijelijk verslaan
zoude Wurden. Alleenlijk zij hier aangestipt, dat deze toe-
stel zoo is ingerigt, dal het voorwerp niet alleen bij centrische
maar ook bij excentrische stelling des spiegels, hetzij door
gewoon paralel licht, of door geconcentreerd paralel licht,
of door divergerend licht, of eindelijk door convergerend licht,
naar willekeur onder allerlei hoeken van inval, kan getroffen
vvorden. Daartoe is de spiegel, welke aan de eene zijde vlak,
aan de andere hol met korte brandpuntsafsland is, opgehangen
aan eeuen arm met twee geledingen, zoodat hij naar voren
buiten de mikroskoopas kan gebragt worden, terwijl ecnc
aan eenen dergelijken doch korteren arm bevestigde
achromatische verlichtingslens hooger en lager kan gesteld
worden , en wel telkens zoo dat hare as met die vau den
spiegel zamenvalt. Op den korten stam , die den vroegeren
trommel op het voetstuk vervangt, vvordt eene in millimeters
verdeelde schaal gesneden, dienende, om een tafeltje te
ontwerpen , waarin men eens en voor altijd de betrekkelijke
afstanden tusschen spiegel en lens opleekent, welke beant-
woorden aan eeue bepaalde soort van verlichting. Kindelijk
bevindt zich vlak onder dc voorwerplafel een draaijend dia-
phragma met tien openingen, van 1 lot 10 millim. in door-
meter. Ik meen mij overtuigd te mogen houden, dal deze
verlichtingsloestel vau alle, welke bekend zijn, de meesle goede
eigenschappen in zich zal vereenigen.
1479
§ 458 , bl. 5Ü9. By bot zoo even (bl. 491) vermelde
nieuwe Amici sche mikroskoop, is ook een polarisatietoestel
gevoegd. De polarisateur heeft eene eigendommelijke zamen-
stelling, en bestaat uit eenen bundel glasplaatjes, onder eenen
gepasten hoek gesteld, en besloten in eene vierhoekige metalen
bus, met een daarboven geplaatst regthoekig glazen prisma,
waarvan de beide kathetenvlakten buitenwaarts gekeerd zijn.
Deze polarisateur wordt, door middel eener schroef, gaando
door eenen met dc bus verbonden arm , bevestigd op het uit-
einde van de naar voren gekeerde klaauw des drievoets. Alsdan
wordt het licht, dat vau den hemel op de voorste opper-
vlakte van het prisma valt, daarin gebroken, en, na doortogt
van het prisma en van den bundel glasplaten, door totale
reflectie, als gepolariseerd licht, in hel gezigtsveld geworpen,
waarbij men derhalve lot de verlichting geen gebruik maakt
van den spiegel. Als analijsateur dient een tourmalijnplaatje
geplaatst aan den top van een kort buisje, dat over het oculair
wordt geschoven. Hoewel hulde doende aan dc vernuftige inrig-
ting van den polarisateur, terwijl het tourmalijnplaatje het
voordeel heeft van het veld volstrekt niet te verkleinen , en
het hier gebezigde bovendien zoo weinig gekleurd is, dat
het volstrekt niet schaadt aan de duidelijkheid vau het beeld,
zoo moeten wij toch erkennen, dat deze polarisatietoestcl
door zulk eenen, waarin twee Ni col sche prismata gebruikt
worden, merkelijk ovcrtrolTen wordt, terwijl het onderscheid
ook dan nog zeer in het oog vallend is, indien, hetzij dc polanV
sateur of het tourmalijnplaatje, ieder voor zich, afzonderlijk
door zulk een prisma vervangen worden.
§ 472, bl. 417. Reeds heb ik hier doen zien, dat do
gelijknamige groepen op de proefplaatjes, welke door Nobert
op verschillende tijden vervaardigd zijn, geenszins onderling in
de fijnheid der verdeeling overeenstemmen. Een later nog
sprekender bewijs is biervoor geleverd door het verslag onlangs
door Unger {Poggend. Ann. 1850 LXXIX p 521) gegeven
van een dergelijk proefplaatje met 15 groepen. Elk dier
groepen heeft eene breedte van 0,0005 Par. duim, of
HL 33
494
0,013555 millim. De eerste groep bestaat uit 7, de tweede
uit 8 lijnen , enzv. telkens ééne lijn meer, zoodat er in de
IS"*'groep 21 bevat zijn. Ünger zegt, dat de afstanden der
lijnen in de eerste groep 0,0008"' millim.) bedragen. Dit
is echter blijkbaar onjuist. Daar namelijk het getal der tus-
schenruimten in de verschillende groepen telkens één minder
dan dat der lijnen is, zoo vindt men voor hunnen onderlingen
afstand in dc eerste groep juist 0,001"' millim.) Deze
eerste groep is derhalve eveneens verdeeld, als die op de beide
in de paragraaf beschreven proefplaatjes. Maar daarentegen
wijken de volgende groepen daarvan zeer af, gelijk blijkt
door vergelijking met de onderstaande cijfers:
Getal lijnen in één |
Getal lijnen in één |
Getal lijnen in één | ||||
N". |
1 445 |
N". |
6 |
812 |
11 1182. | |
u |
2 517 |
» |
7 |
886 |
» |
12 1256. |
» |
3 591 |
» |
8 |
961 |
» |
15 1550. |
» |
4 665 |
» |
9 |
1054 |
1) |
14 1405. |
1) |
5 739 |
» |
10 |
1109 |
» |
15 1478. |
Unger deelt mede, dat met een nieuw mikroskoop van
Plössl, hetwelk voorzien is van eene inrigling voor schuins
invallend licht, bij eene 150malige vergrooling 10 groepen,
bij eene 210malige vergrooling met het aplanatische oculair
12 groepen, en, bij eene 360 tot 375maligc vergrooling,
alle 15 groepen opgelost worden gezien. De 15''° groep van
dil plaatje is echter nog iets minder fijn verdeeld dan de
9^' van Nobert's eerste proefplaatjes, lerwiji in dc 15'*°
groep van het op hl. 415 vermelde plaatje de onderlinge
afsland der lijnen (s-iis millim.) de helft minder bedraagt
dan in de 15"'° groep van dat, helwelk door Unger gebruikt
is. Men ziet hieruit genoegzaam, dat dc Nobertsche
proefplaatjes helaas aan hetzelfde euvel mank gaan als de
organische proefvoorwerpen, namelijk dat de daarmede ver-
kregen uitkomsten volstrekt niet onderling vergelijkbaar zijn,
iets dat inderdaad zeer le bejammeren is, te meer daar dit
gebrek van vergelijkbaarheid alleen aan den vervaardiger kan
495
geweten worden. Het is te hopen, dat N o b e r t er einde-
lijk toe komen zal, om eens en voor altijd eenen vasten
maatstaf aan te nemen, daar het te vreezen staat, dat zijne
proefplaatjes, hoe voortreffelijk ook uitgevoerd, hoe bewon-
deringswaardig de daarin aan den dag gelegde kunst ook
wezen moge , anders cene bron van aanhoudende verwarring
zullen opleveren, in stede van éénheid en gelijkmatigheid te
brengen in de beoordeeling van het optisch vermogen der
mikroskopen.
31*
-ocr page 512-
AbUtrecht DresselhuysIII. 33. 321, 351, 408 , 418 , 457. Aepinus III. 167, 321, 322, 324. Uacon III. 12. Baker III. 42, 44, 53, 61, 142, 313 , 319, 410. |
Barnabita III, 308. Beck III 100, 111,247, 351,382, Becker III. 338, V, Beek II, 167, Beeldsnijder III, 168. Bergmann II, 243, Berres II, 191, 334, Berthelen II. 284. Bert in III. 485, Berzelius II. 264, Beseke III. 159. Beudan t II, 193, Beudeker III, 52, Bion III. 84, 126, 295, Birkbeck III. 336, Bisschoff III. 391, Blackie III, 70, 88, 93. Boerhaave III, 46, 453, 464, Bojung Scato Georg III, 228. Bonannus III, 22, 51, 52, 125» 134 , 348 , 372 , 393, Boreel III, 26. 84, 119,345,462. Borellus III. 26, 319. Bouguer III. 429. Bouquet III. 186. Bournon II. 232. Bowmann II, 285, Brander III, 151, 192, 320, 323, 409, 417, 418, |
Brewster I. 146 , 232 , 239, van den Broek II. 255, 256, van den Broek (J. B.) III. 334. Brown III. 178, 216, Bruinsma III. 298. Brunner III. 199, 353, 361, 394, Bunsen III. 342. Burucker III. 151, 320. Butterfield III. 51. Caignard Ia Toor II. 170. Callicrates III. 8. Campana 111,134. Campani I. 202. UI. 123. Capanema III. 460. V. Capelle III. 25. Carpenter I. 217, 295. IIL 3,34, Carry III. 111 , 337. 339, Cavalleri III. 307. Cavallo III, 411. Cazalat III. 339. Ce li III. 134. Charles III. 169. Chance III, 448. Chauliac III. 20, de Chaulnes III. 151, 395, 410, Cherubinus III. 124. Chester More Hall III. 164. Chevalier I. 251. 297 , 315 , 388. |
Children III. 340. Clifford III. 317. Coddington III. 69, 95, 178, 325. Cuff III. 67, 142, 313, 318, 393. Dak in III. 440. Dancer III. 251. Daniel III. 342. Darker III. 378. Darwin I. 91. Davy III, 342. Dechales III. 128, 316. Descartes III. 36, 130. Decaisne II. 258. Deleuil III. 102. Della Torre III, 53. Dellebarre III. 154, 166 , 274, 351, 393. V. Deyl III. 160, 165, 168, 170, 179, 351. Donders I. 115 ; JL 283 , 286; IlL 41)7 alphabetisch naamuëg ister. |
G.
498 ALPHABETISCH NAAMREGISTER.
Donné III. 204, 334, 342, 344. Drebbel III. 25, 30, 121, 462. 358 , 389 , 488. Edwards (lilne) III. 437. Elkner III. 159. Fahrenheitlll. 317, Fischer de Waldheim III. 262. |
Galilaeus III, 24, 28, 121. 132 , 154, 315, V, Haastert III. 41, 43. Hartsoeker III. 47, 51, 133, 349, 373 , 392, |
803 ALPHABETISCH NAAMREr.lSTER.
Hedwig III. 160. Herschel (W.) I. 92, 156, 246, Hertel III. 53, 139 , 395 . 400 , 406. 364, 385 , 402. Jacobi II. 142. Janssen (Hans en Zacharias) III. 26 , 30, 119 , 345 , 462. Kaiser I. 344. |
De Ranter III. 33. La Hire III, 7. Ledermüller IIL 40, 50, 144, 151,320, Leeuwenhoek L 385; IL 7; IIL 198 , 328 , 361. V. Leuchtenberg; IIL 217. 521, 467. |
500 ALPHABETISCH NAAMREfllSTEli.
Lister L 63, 196, 552, 560,387; Listing I. 76,117. lyonet III. 65, 66, 441, 454. M- Mahler IIL 217. Marshall IIL 138, 2.^.6, 580. Merî I. 23; III. 21G, 350, 418, Me tins III. 32, 124. y. Mohl'I. 150, 250, 275, 296, |
Molyneux IIL 9 , 15 , 164. 145, 348, 373, 4,54. Nachet IIL 201, 260 , 352 , 436 , 491 , 493. Nicol L 312; III 368, Nobert L 280, 403; IL 296TTL 226, 284, 412, 493. Oberhäuser L 198; 257; IL 293, Paulo Wic7, IIL 8. Pacini IIL 214 , 386 , 401, 444, III, 471, |
803 ALPHABETISCH NAAMREr.lSTER.
Pechéron III. 329. Raspail II. 198, 258; III. 102»
P e r t y III. 221. 442 , 450, 487.
Petrie III. 344. Rayer II. 24L
Pettenkofer II. 255, 265. Reade I. 29.5.
P f a ff III. 339. Reckitt III. 469.
Pisidas III. 9. v. Rees I. 306, 371 ; II. 202,
Pistor III. 224, 328, 340, 418, 206; III. 477.
422 , 438. ■■ R e i c 'a II. 255 , 257, 258.
Plateau I. 104, 110; II. 8, 97, Redi III. 17.
169. Regnault III. 10, 344.
Plattner II. 256. de Reita III. 124, 130, 258.
Plato III. 11. Rienks III. 297.
Plinius III. 6, 8. Ring III. 150.
Plössl II. 293, 306; III. 88, 91, Robin III. 203.
96, 105, 219, 264, 328, 349, Robinson III. 325.
353 , 365 , 418 , 422 , 452. R o c h o n III. 165 , 180 , 444.
Porta III. 11, 23, 129, 314. Roelofs III. 298.
Pott III. 303. Ross III. 100, 109, 234, 237
Pouchet III. 375. 254 , 290 , 349 , 353 , 359 , 361,
Pouillet I. 23. 366, 381, 401, 416, 435, 438.
Powell II. 293, 306; III. III, Rusconi 11.130, 141, 175,176.
234, 243, 254, 290, 349, 353, de la Rue III. 256, 415.
359, 361, 375, 381, 401, 441. Runge II. 256.
Prechtl I. 378.
Priestley III. 7, 119. S,
Pritchard I. 157, 280; II. 167;
III. 79 , 81, 88 , 90, 106, 176, Saigey III. 186.
230 , 259 , 301, 328 , 339 , 349, Salvetti III. 123.
353 , 367 , 393 , 418 , 438 , 441, Santini III. 25, 177 , 292 , 299.
467. Sa very III. 429.
Purkinje II. 11, 142,386; III. Sayi III. 386.
456, 472. Scarlet III. 141, 295 , 374 , 393.
Schacht II. 253.
Q. Schiek II. 293; III. 223,349,
353 , 385 , 389 , 396 , 422 , 424.
Quatrefages III. 389. Schilling III. 329.
Quekett III. 92, 119, 180 , 243, Scheiner I. 70; III. 39.
251,254,379,424, 457. Schleiden I. 280; II. 38; III.
106 , 223 , 227.
Schmidt II. 220, 232, 233, 235,
241, 243 , 245 , 252; III. 443.
de Raad III. 317, Scholten III. 466.
Radicko I, 23; III, 221. Schott III. 39, 125.
Ramsden I. 202, 213; III. 411, Schönbein II. 123; III. 448.
417, 420. Schräder III. 52.
HI. 33
-ocr page 518-803 ALPHABETISCH NAAMREr.lSTER.
Schroeder van der Kolk 1.115; II. 177, 180, 245. Smith III. 100, 111, 230,247, 131; III. 101, 262, 376, 400. Swammerdam III. 46. 453, 464. 87, 124. I Talbot III. 368; |
Thuret III. 391. 229 , 304, 374. IJ n g e r III. 460 , 493. Valentin I. 82; II. 112, 145; III. 456. 352, 374 , 382, 397. Wachenroder II, 277. |
ALPHABETISCH NAAMREGISTER. ÏI05
Walgenstein III. 314. Warrington III. 469. White III. 250, 398. Wollaston I. 146, 256, 280; |
III. 69, 76, 355, 424, 425, 434. Ycates III. 388. Zacharias Janssen III. 26. Zachariassen III. 32. Zahn III. 37, 39, 84, 126, 127, 130 , 138 , 291, 315. |
33*
-ocr page 520-
Aanwijzer van Quekett III. 424. I. 290; III. 207, 358, 492. Afwijking wegens den bolvorm bij |
Algen, hunne bewaring II. 352; Alucitapentadactila (schubben van) Amaril, tot slijpen gebezigd II, 149, Amylum I. 401; II. 40 , 55 , 136 , Analysateur I, 313. Aplanatische verlichtingstoestellen I. Arginnis Cynxia (schubben van) Arsenigzuur-oplossing, als bewaar- De romeinscbe cijfers duiden het deel, de arabische do bladzijde aan. |
ALPHABETISCH ZAAKREGISTER. 803
A« yan eeneu hollen spiegel 1.10, Bacillariën , hunne bewaring II, 349. II. 349. Beelden, gevormd door holle spie- Beeldmikroskopen I. 162; III. 313. II. 349, 351. Bedekking der voorwerpen II. 155. Beryl, brekingsaanwijzer 1.23; ver- III. 91. Bescherming der lenzen (toestellen |
Beweging der mikroskopische voor- Beweging van kleine dieren; mid- Beweging der voorwerpen in het Biliphaeine II. 264. Bindweefsel II. 47 , 154 , 247 , 264, Binoculaire mikroskopen III. 124. Bladeren II. 137. Bloedsomloop; hulpmiddelen lot Bloedschijfjes II. 31, 51, 56 , 64 , Bloedvaten (opspuiting der) II. 171. Bolle lenzen I. 28. Bollen I. 34. Bollen (gegroefde) van Brewster Bomhyx dispar (schubben van) I. Boraxglas, brekingsaanwijzer I. 23; Brandglazen aan de ouden bekend Brandpunt, van eenen hollen spiegel Brandpunten van eenen elliptischen Brandpuntsafstand eener lens I. 31, Brandspiegels der ouden III. 11. Brekend vermogen der middenstof; Breking der lichtstralen I. 21. Brekingsaanwijzer I. 22; middelen |
50(5 ÄLPllAßETlSCH ZAAKREGISTER.
Olli dezHti met behulp van het mikros- Ohara , omloop daarin II. 159; III.
koop te bepalen II. 200; III. 485. 382.
Brillen (uitvinding der) III. 17. Chordale doorsnede II. 29.
Buigingsverschijnselen I. 359; II. 58. Chlorammonium-kristallen II. 229.
Buishouder III. 382. Chlorcalcium-oplossing als bewaar-
Buis van het zamengesteld mikros- middel II. 348; III. 470.
koop I. 205 , 226. Chlorophyl, bewaarmiddel II. 352.
Chlorpotassium-kristallen II. 228.
G. Chlorsodium-kristallen II. 228.
Chlorwaterstofzuur en chlorzouten ,
Calcinatie van mikroskopische voor- mikrochemische herkenning II. 272.
werpen II. 199; III. 485. Cholepyrrhine II. 264.
Camera lucida I. 253; II. 218, Cholustearine-kristallun II. 245.
310, 341; van Amici I. 257; Chromatische aberratie I. 48.
III. 434; van Nachet III. 436; Chromiumzuur, tot verharding vaa
van Oberhäuser I. 257; III. dierlijke weefsels II. 142.
435, 437; van Wollaston 1.256; Colias rhttmni (schubben van) I.
III. 434; gevoegd bij het zamenge- |
396. Collectiefglas I. 188; III. 131. |
23; verhouding der kleurschifting I. ci I!I. 389, van Bisschoff III.
50; lot Icnzcii gebezigd III, 85; 391, van Dujardin III. 389, vau
tussciien de lenzen eener achromati- Ehenberg III. 385, van Goeze
eche dubbellens gebragt. I. 371; III. III. 385, van Li ster III. 387, van
180,- als bewaarmiddel II. 350; Jlaissiat III. 391, van Oberhau-
III. 168. ser III. 389, van Pacini III.
Cuoulchoucbakjes II. 125. 386, van Purkinje III. 386;
Capsulu lo/iiis II. 53. vau Quatrefages III. 389, van
Cascine, mikrochemisclie herken- Savi III. 386, van Schiek III.
iiing II. 251. 385, 389, van Thuret III. 391,
Cellen (organische) II. 247; hunne vau Wallach III. 388 cn van Yea-
hcrkenning II. 56. tes III. 388.
Cellen , ter opneming van mikros- Coniopsiden III. 70 , 95 , 178.
kopische voorwerpen III. 378. Convergerende stralen I. 5.
Cellulose, niikrochenuscho herken- Convexe lenzen I. 28.
ning II. 252. Celsaprotatie, toestellen ter waar- II, 27; verdunde of verdikte plaat- klcurschiftingsvermogen I. 49; ver- |
Correctielens van Barfuss III. 283. |
ALPHABETISCH ZAAKREGISTER. 307
Cystine-kristallen II. 243; mikro- Dagnerrotypie van mikroskopische Dekplaatjes; hun gebruik II. 155; ver- Diamautstof tot hct scherpen der Diaphragmata tot regeling der ver- Diatomeen , hunne bewaring II. 349, DiCFusiebeeld I. 68. |
chard IIL 107, van Slack III. Divergerende stralen I. 5. Doorvallend licht, I. 105, 276; Draden in het oculair IL 305; III. Drooging; invloed op de zigtbaar- Droogtoestel IL 138. Drukking van mikroskopische voor- |
34
-ocr page 524-808 ALPHABETISCH ZAAKREGISTER.
Dubbelzien I. 259; II. 313; III. Duidelijkbeidsafstand van bet oog I. Edelgesteenten , lenzen daaruit ver- Eenkleurige verlichting III. 357. Elaine, mikrochemische herkenning Elastieke vezelen II. 47. Elektrieke vonk tot zigtbaarmaking Elementaire deelen (blootlegging der) II. 153. Elliptische aberratie I. 20. I. 119 ; III. 37 , 477. III. 291. Engyskopen I. 3; III. 230.] II. 38. ^ 15.5. Etherische olieën , mikrochemische |
Etter II, 263, Eupion , als bewaarmiddel III, 472, riltrering van zeer geringe hoeveel- Gal, mikrochemische herkenning II. 264, Gangliencellen II, 153, Gips, als spiegelbekleedsel aange- Gipsbrei ter bevestiging der voor- |
ALPHABETISCH ZAAKREGISTER. 509
Laligant IIL 54, van Martin IIL Glasmikrometers 1. 333; II. 293, Glasslijpen aan de ouden bekend Glassnijplank IL 120. Glasvlies tot bedekking der voor- 127. Glazen voorwerpplaatjes II. 40, 119; Glycerine, ais, bewaarmiddel III. Goniometers II. 217; III. 441, van Goudgrond, goudlijm, II. 353; goud- Granaat, brekingsaanwijzer 1. 23; Grenzen van het optisch vermogen |
Haarvaten, hunne waarneembaarma- Handen ; regelen tot hun gebruik bij Haren , doorsneden daarvan II. 136; Harsen, mikrochemische herkenning II. 261. Herkenningsmiddelen b|j mikroche- Hippnurzuur-kristallen II. 242 ; mi- Hoekmeting van kristallen IL 218 ; Houtazijn tot verharding van dier- Hipparchia Janira (schubben van) llydro-oxygeen-mikroskoop 1. 166 ; III. 336. Hyperbolische lenzen I. 44, 147; Indeeling der mikroskopen 1. 1. |
34*
-ocr page 526-510 ALPHABETISCH ZAAKIILGISTER.
Irradiatie 1. 75; IL 97. Kaasmijten, liunne bewaring II. Kalkzouten , mikroehemische her- Katadioptrisch mikroskoop 1. 23G; Katoptrische grondbeginselen 1. 5. Kegelvormig diaphragma HL 141. Kleur van het gezigtsveld 1. 375. Koolslofzure kalk IL .52 , 57 ; kris- Koralen IL 50, 149, 271 ; bewa- Kraakbcencellen II. 135. Kristallens , tot vcrgrooting gebezigd |
Kristallinische praecipitaten IL 224. Kunstlicht ter verlichting van mi- Laars IL 198; III. 449. Leipapier voor het teekenen met de Lens ter versterking der verlichting Lenzen; vcrschillcnde soorten I. 27; Lenzenstelsels; hunne theorie 1.149; Lepisma sacharina (schubben van) |
ALPHABETISCH ZAAKREGISTER. 803
Strauss 1) n r c k h e i in III. 101 , Luchtbellen , beeiden daardoor ge- Lutum voor de afsluiting der prae- Maatstaf voor mikrometrische bepa- Melkzuur; mikrochemische horkeii- Meting des doornict"rs van mikros- |
glasmikroraeters II, 296; door den Meting , der hoeken van kristallen Mica, tot dekplaatjes gebezigd II. Mikrometers, draadmikrometer van |
510 ALPHABETISCH ZAAKIILGISTER.
407, van Holl mann III. 410; pa- Mikrometrische methoden, keuze 23. Mikroskopen, » Becker, gasmikroskoop, III. » Bonannus, zam. III. 135. » Burucker, zam. III. 151, III. 339. |
regtkeerend III. 259, 260; katad, zonmikr, 318, zam, III, 150, 176, » Elkner, zam, 159, zam, III. 144. » Grindl von Ach, zam. III. £ Guthrie, katad. III. 306. III. 323 , 326, » Jones, enk. III, 68, zam, III, » Junker zam. III, 159. |
ALPHABETISCH ZAARUEGISTER. Ö15
van King, zam. III. 253. III. 314. III. 328. zonmikr. IIL 317. » Martins, zam. III. 224, zon- 47, zam. IIL 141. » Nachet, zam. m. 201, regtk. IIL 260. regtk. IIL 262 , 264. » Plössl, enk. 105, zam. IIL |
mikr. III. 328. » Pritchard, enk. IIL 79, 106, » Rienka, katad. m. 297. 237, 416. IIL 295. III. 296. IIL 247. IIL 144. katad. IIL 304, » Wilson, enk, IIL 59, 63, |
35»
-ocr page 530-510 ALPHABETISCH ZAAKIILGISTER.
Mikroskopiaclie roller III, 391. Morphologische reagentia II. 282. Naalden II. 115 , 211. IVaaldmikrometer, z. Mikrometer. Objectief I, 180, 193. Objectiefstelsels I. 195, 219; eerste |
I. 202 ; orthoskopisch — , III. 281; Oculair-schroefmikrometer II. 307; Olieën (vette), mikrochemische her- Olieën (etherische), mikrochemische Onderzoek van een mikroskoop I. Ontleedmikroskopen, vanLebaillif Oog (hoofdbestanddeelen van het) Gogen ; voorzorgen bij hun gebruik Opening , openingshoek , van eenen |
ALPHABETISCH ZAARREGISTEH. 515
koop, onderzoek en beoordeeling Oxalzure ammoniak-kristallen II. 230. Oxakuur ureum-kristallen II. 240, Papier vegetal II. 344. Panscopium III. 138. Parabolische lenzen III. 129. I. 336; III. 434. Penseel tot opzuiging van vochten II. 131. Periskopische doublet van J. Her- Pieris brassicae (schubben van) I, Pigmentcellen II. 155. Pipetten II. 131. Phosphorzure kalk-kristallen II. 233, |
Phosphorzure ammoniak-kristallen II. Phosphorzure ammoniak • magnesia- Phosphorzure magnesia-kristallen II. Phosphorzure soda - ammoniak-kris- Phosphorzure zouten , mikrochcmi- Photographische afbeeldingen van Polarisateur I. 313. Polijstschiefer van Bilin II, 193. Potasch-zouten, mikrochemische her- |
516 ALPHABETISCH ZAAKHEGISTER,
inet opvallend licht III. 180, 220; Radiale doorsnede II. 29. Reagentieu bij mikrochemische on- Rotatie van het celsap II. 159; toe- Sapwegen der planten , hunne zigt- Salpeterzure soda-kristallen II. 227. |
lenzen daarvan geslepen I. 32, 35, I, 172, Scherpen der messen II, 116. 349. Schijnbeeld I. 123, 181. II. 262. Slijping van harde weefsels II. 149. Spliina: Elpcnor (schubben van) I, Spiegel, bij het zamengesteld mi- Spiegelmikroskopen III. 141 ; z. |
ALPHABETISCH NAAMREGISTER. ÏI05
Mikroskoop. II. 218, 310, 341; III. 435. opvallend licht I. 293; III. 44, 63, Spierweefsel II. 140, 153, 154, Spiraalveertoestel III, 393, III, 428, Sporidiën der algen I, 401; II, 72. Stander voor het vervaardigen van II, 254; III, 488; oplossing als be- Tafel voor mikroskopische onder- Tangen tot het vasthouden der mi- III, 47 , 48 , 373 , 376 , 454. |
Terugkaatsing der stralen I, 6. I. 398, Toebereiding der voorwerpen tot Uitdamping IL 215, Universele mikroskopen I. 3; III, Ureum , kristallen II, 239; mikro- Urinzure ammoniak-kristallen II. 241. Vaten, hunne opspuiting II. 171. II. 349. Veerkrachtig weefsel II. 250. |
36*
-ocr page 534-948 ALPHABETISCH ZAAKKEGISTEU,
Verbranding van mikroskopische II. 277. Verlichting der mikroskopische voor- Verlichtingstoestellen , voor doorval- III. 133, van Wollaston III. 77, |
III. 364, van Hooke IIL 122,132, Vernis , tot bewaring van praepara- Verstrooijingslenzen I. 29, 40. Verstrooijingslens in een zamenge- Verstrooijingsbeeld 1. 68. Verstrooijingspunt I. 40. Vertrek tot mikroskopische onder- Verwarming van mikroskopische voor- Verweering der lenzen I. 366. Verzamelingsglas I. 188; IIL 131. Verzamelingslenzen I. 28. Vetbolletjes, beeldvorming daardoor Vetten, mikrochemisclie herkenning Vctweefsel IL 56, zijne bewaring Vihriones IL 72. Vischlijm tot lenzen gebezigd IIL 84. Visschubben IL 136, bewaring der Vitra pulicaria HL 38. Vliezen IL 137, Vliezige praecipitaten IL 224. Vloeistoffen, tot achromatisatie gebe- Vlokkige praecipitaten IL 224. Vochtwegen in de planten , hunne |
ALPHABETISCH ZAAKREGISTER. 803
Vogelooglenzen H. 70, 95, 178. Warmte; middelen om de voorwer- Was, ter bevestiging der voorwerpen Watermikroskoop van Ellis III. 67, Werktuiglijke inrigting, van het |
Yzer, mikrochemische herkenning Zaag II. 116. Zakloupen III. 97. Zamengesteld dioptrisch mikroakoop I. 180; III. 119. Zenuwen II. 54 , 140, 153 , 154 , Zetmeel, bewaarmiddel der korrels II. 352. Zigtbaar makend vermogen vau een Zonlicht tot verlichting der mikros- III. 314; optische inrigting III. 324, Zoutzuur, tot het uittrekken van Zwavelzure ammoniak-kristallen II. Zwavelzure kalk-kristallen II. 232. |
Piaat. 1.
Fig. 1. Viirum pulicare (z. bl. 38).
j) 2, Oud enkelvoudig mikroskoop (z, bl. 40).
» 3. Mikroskoopdoosje (z, bl. 40).
» 4. Eiikelvoudig mikroskoop van Hartsoeker (z. bl. 47).
» 5 en 5'. „ „ „leeuwenhoek (z. bl. 41).
» 6 en 7. Toestel voor de waarneming van den bloedsomloop , van den-
zelfden (z, bl. 380).
» 8. Hol metalen spiegeltje ter verlichting met opvallend licht, yan
denzelfden (z. bl. 364).
» 9. Enkelvoudig mikroskoop van Cuno (z. bl. 46).
» 10 en 11, Enkelvoudige mikroskopen van J. M ussch en broek (z. bl.48.)
» 12. Passermikroskoop (z, bl. 50).
» 13. Enkelvoudig mikroskoop van Joblot (z. bl. 62).
» 14, 17 en 18. Enkelvoudige mikroskopen van Wilson (z. bl. 59).
» 15 en 16. Enkelvoudige mikroskopen met terugkaatsende holle spiegeltjes
van Lieberkühn (z. bl. 63).
» 19. Busje voor glasbolletjes , in doorsnede (z, bl. 55).
Plaat n.
» 1. Periskopische leus van Wollaston (z. bl. 69).
jp 2. Gegroefde bol van Brewster (z. bl. 69).
» 3 en 4. Vogelooglenzen van Godding ton (z. bl. 70).
» 5. Lens van S tan hope (z. bl. 71).
» 6, 7 en 8. Doubletten van Herschel (z. bl. 74).
» 9. Doublet van Wollaston (z. bl. 76).
» 10, 11. Enkelvoudig mikroskoop van denzelfden (z. bl, 77).
» 12, Cylinderloupe (z. bl, 70),
» 13, Doublet van Chevalier (z, bl, 80).
» 14. Doublet van Adams (z. bl, 73),
» 15. „ ,, Frauenhofer
» 16. Triplet van Holland (z. bl. 80),
-ocr page 537-VEKKLAUING DE» PLATEN. 3:21
Fig. 17, Watermikroskoop van Gray (z, bl, 84),
» 18, Loupendrager van Joblot (?,. bl. 63).
» 19. Zakloupe (z. bl. 97).
» 20, Enkelvoudig mikroskoop van lyonet (z, bl, 66).
»21. „ „ „ Cuff (z, bl. 67),
» 22. „ „ „ Mazzola (z, bl. 68).
» 23, loupendrager van lis ter (z. bl, 99),
» 24, „ „Ross (z. bl. 100),
I. 2.5. „ „ V, Mohl (z. bl, 101),
» 26. ,, „ Strauss Durckheim {«. bl, 101),
Plaat III.
» 1. Enkelvoudig mikroskoop van Chevalier (z, bl, 103).
» 2, Ontleed-mikroskoop van lebaillif (z, bl, 104).
» 3. Enkelvoudig mikroskoop yan PlössI (z, bl, 105),
» 4, „ „ „Körner (z, bl, 106),
» 5. Ontleed-mikroskoop van Pritchard (z, bl, 107).
» 6, Enkelvoudig mikroskoop van denzelfden (z, bl, 108),
» 7. „ „ „Ross (z, bl, 109).
» 8, Ontleed-mikroskoop van S lack (z, bl, 113),
» 9, Zamengesteid mikroskoop van Hooke (z. bl. 124),
» 10, Binoculair mikroskoop van Cherubinns (z. bl. 124).
» 11, Ander binoculair mikroskoop (z, bl, 126),
» 12. Zamengesteid mikroskoop van Grindl von Ach (i. bl. 127),
»13. „ „ „ Zahn (z. bl, 129),
Plaat IV,
» 1, Mikroskoop yan Tor ton a (z, bl. 133),
» 2, ,, ,, Bonannus (z, bl. 135.)
» 3. ,, „ Joblot (z, bl, 137).
» 4, Tangetjes van denzelfden (z, bl. 376),
» 5. Mikroskoop van Marshall (z. bl, 138).
» 6, „ „ Hertel (z, bh 139),
» 7, „ „ Culpeper en S ca rle t (z. bl. 141,)
» 8, „ „ Cuff (z, bl, 142),
» 9. Spiegeltje voor opvallend licht bij dit mikroskoop (z, bl, 143),
» 10 en 11, Mikroskopen van Martin (z. bl. 145).
Plaat V.
» 1. Mikroskoop van Jones (z, bl. 149),
» 2, „ „ Dellebarre (z, bl. 155).
» 3. „ „ van Deyl (z, bl, 172),
VERKLARING ÜER PLATEN.
Fig. 4. Achromatisclie bol van Brewster (z. bl. 175).
» 5. Horizontaal mikroskoop van Chevalier (z. bl. 183).
» 6 en 7. Mikrochemische toestel van denzelfden (z. bl, 450).
» 8. Klein mikroskoop van Lerebours (z. bl. 198).
» 8'. Daarbij behoorend veranderlijk lenzenstelsel (z. bl, 198).
» 9. Mikroskoop van Merz (z. bl. 217).
» 10. Kikvorschplaat van Ross (z. bl. 381),
» 11. Verlichtingstoestel van Swaving (z. bl. 364).
» 12. Regtkeerend prisma van Chevalier (z. bl, 259).
» 13. Goniometer van denzelfden (z. bl. 442).
» 1. Mikroskoop van Amici (z. bl. 206).
» 2. Groot mikroskoop van Oberhäuser (oud model) (z, bl. 187).
» 3. „ ,, „ „ (nieuw model) (z. bl. 190).
9 4. Engyskoop van Goring (z. bl. 230).
» 5. Veerklem van Chevalier (z. bl. 394).
» 6. Draaijend diaphragma (z. bl, 361).
» 7. Verlichtingstoestel van Brewster (z. bl. 326).
» 8. „ „ Dujardin (z. bl. 358).
»9. „ „Wachet (z, bl. 352).
»10. „ „Ross (z. bl. 359).
» 11. Verlichtingslens van denzelfdcn (z. bl. 365).
» 12. Toestel van Leonard voor de verlichting met opvallend licht
(z. bl. 365).
» 13. Onderste gedeelte eener mikroskoopbuis met het daaraan bevestigd
terugkaatsend spiegeltje voor opvallend licht (z. bl. 366).
» 14. Spiegeltje voor zijdelingsche verlichting van Ross (z. bl. 366).
» 15. Stoppen ter afsluiting van het licht (z. bl, 366),
» 16, Regte en gebogen laars van Goring (z. bl, 449).
» 1, Mikroskoop van Pacini (z. bl, 214),
» 2. „ Plössl (z. bl. 219).
» 3. „ „ Pritchard (z. bl. 232.)
» 4. Voorwerptafel van denzelfden (z. bl. 232.)
» 5. Mikrotoom van Oschatz (z. bl. 459.)
» 6. Werktuig tot het meten van den openingshoek, van Goring
(z. bl. 235).
» 7, Compressorium van Schiek (z. bl. 388),
» 8, Mikroskopische spanner van Fick (z, bl. 392),
» 9, Compressorium van Pacini (z, bl, 386).
» 10 en 10'. Dierdoosje van Variey (z. bl. 374).
VEÜKLAUING UEU PLATEN. 325
Fig. 11. Compressorium van Wallaeli (z. Ll. 390),
» 12. Dierdoosje van Powell (z. LI, 375),
» 13. Tangetje van Strauss Durckheim (z. bl. 370),
» 14. Dierdoosje van Tulley (z. Ll, 374).
» 15 en 16, Diaphragma van Dollond (z, bl, 363),
» 17, Bakje van Laurent (z, bL 377).
» 1. Mikroskoop van Ross (z. bL 240).
» 2. Veranderlijk lenzenstelsel van denzelfden, voor het gebruik van
verschillende dekplaatjes (z. bl. 239),
» 3, Inrigting van denzelfden tot vaststelling van den voet des mikroskoops
(z. bl, 241),
» 4, Mikroskoop van Powell en Lealand (z, bl. 245).
» 5. „ „ Smith en Beek (z. bL 249).
» 6. Veranderlijk lenzenstelsel van dezelfden (z. bl. 248).
» 7. Schuifpincet voor het opnemen van diepliggende voorwerpen
(z. bl. 455).
» 8 en 9, Voorwerptafel-schroefmikrometer (z. bl. 4.21).
» 10 en 11, Fleschhouder van Varley voor de waarneming der celsap-
rotatie (z, bl. 382).
» 12. Glasbakje van Darker (z, bl, 378),
» 13, Pincet van Varley (z. bl. 455).
» 14. Rlemtangetje (z. bl. 376),
» 15, Mikrotoom van Quekett (z. bl, 457),
» 16. Aanwijzer van denzelfden (z. bl. 424),
» 1. Mikroskoop van Varley (z, hl. 252),
» 2 en 3. Regtkeerend mikroskoop van Nachet (z. Ll. 260).
» 3'. Camera lucida van Nachet (z. bl. 436).
» 4. Regtkeerend of pankratisch mikroskoop van Oberhäuser (z. bl.
262).
» 5, Enkelvoudig polariserend mikroskoop van Brewster (z, bl. 367).
» 6. Nicoisch prisma yoor het gebruik in het mikroskoop ingerigt
(z. bl. 368).
» 7. Polarisatietoestel van Amici (z. bl. 369),
» 8 en 9, Bakjes voor de waarneming der celsap-rotatie {i, bi,
383).
» 10. Beweeglijke voorwerptafel van Schiek (z, bl, 396),
» 11, „ „ „ Tyrrell (z, bL 397),
» 12, „ „ „ Oberhäuser (z. bL 396),
» 13, Goniometer van Schmidt (z, bL 443).
-ocr page 540-S94 VERKLARING DER PLATEN. I ^
Plaal X.
Katoptrisch mikroskoop van Gray (z, bl, 291).
Oud katadioptrisch mikroskoop (z. bh 29.'>),
Katadioptrisch mikroskoop van Amici (z. bl. 299).
5 eu 6. Katadioptrische mikroskopen van Tulley {i. bl, 304).
Katadioptrisch mikroskoop van Pott (z. bl. 303).
„ „ „ Brewster (z. bl. SpS).
„ „ „ Pritchard (z. bl. 301).
„ „ „ Smith fz, bl, 296).
„ „ „ Brewster (z, bl. 306).
Katoptrisch objectief van Cuthbert (z, bl, 301).
14 en 15. Goniometer vaa Lee sou (z. bl. 444).
Oculairschroefmikrometer van Ramsden (z. bl. 420).
Oculairglasmikrometer.
ïïaaldmikrometer van Adams (z. bl. 408).
Mikrometer van Wollaston (z. bl. 427).
Lenzen van Brewster tot het gelijktijdig zien van voorwerpen op
verschillende afstanden (z. bl. 427).
Passer voor het meten van de geprojicieerde beelden (z. bl. 434).
Mikrotoom van Gapanema (i. bl. 460).
J f
Fig. 1.
» 2.
3.
4,
7.
8.
9.
» 10.
»11.
» 12.
» 13,
» 16.
» 17.
» 18.
» 19.
» 20.
» 21.
»22.