vej de BepefÉiï van de wetpvende Bevoendheii
i-ocr page 2-
A. qu. h W: ■ t.\' ; . : . m OVER DE BEPERKING VAN DE WETGEVENDE BEVOEGDHEID * ■\'■-ocr page 7-
Over de Beperking van de wetgevende TKIl VERKRIJGING VAN DKN OllAAI) VAN ^oetor in de j^eehtswetcnsehap, AAN DE RI.IICS-UNIVEUSITKIT TK UTRIÏCHT. IDr. J. J. P. V A L E T O N Jr. lloojrlecrimr in di! l\'iiciiUcit der Oodgt\'UTi\'illicid, i\'Olg(»!)s besluit pan den (Senaat der Hniucnsifcif r F mijne ©udci?s. ft-\' f, t .... F r ■■■ w \'.ÇT * i /)\';/ hi\'l vorhtlm der ITon(jcfichon] ü hel mij cenc HOOFDSTUK I. INLEIDING. De staatsregeling van 1708 maakte aan den Artikel 147 luidde: »De Departementale en Ge- De staatsregeling bleek namelijk al spoedig door De autonomie werd weder hersteld met beper- Artikel 74: »Iedere gemeente heeft de vrije be- 3 moesten aan het departementaal bestuur ter goed- Eindelijk had de Raadpensionaris het recht, al Nauwelijks was deze staatsregeling tot stand Dit geschiedde en in iSlM) werd de Republiek De autonomie bleef behouden, maar de inrichting Otn deze beginselen uit te voeren, kwam de Deze wet maakte de gemeenten tot organen van Toen ons land in 1810 bij Frankrijk werd inge- Eerst met de bevrijding veranderde deze toestand. Deze bepalingen echter mogen niet strijdig zijn de vrije beschikking over hunne huishoudelijke Zij zenden afschriften van dezelve aan de staten 6 De Grondwet van 1848 bracht hierin de zoo Artikel 138 schrijft voor, dat de samenstelling, Op de verordeningen, welke hij te dien aanzien ^^srnrnmmtmsmimmmKBaimmtim weg eeiier Grondwet; de Grondwetgever moet zich Wat dit onderwerp betreft was dus de gemeente- Heeft zij dit echter wel gedaan? Heeft zij het in artikel 135 doet de gemeentewet niets anders, 8 van andere, betreffende de huishouding der ge- 9 noemen, opdat althans te dien aanzien geen twijfel 10 de Grondwet? De Grondwet echter spreekt slechts Iloe kan nu de gemeentewet buiten de grondwet 11 verordeningen te maken in het belang van de Regeling dier onderwerpen door den hoogeren Men zou hiertegen kunnen inbrengen, dat hij Maar juist omdat het vorige waar is, blijven wij •12 meentebesturen ? Waar moeten zij zich terugtrekken Bij de grondwetsherziening van 1887 is het Hij maakt de verordeningen, die hij in het 13 Zoowel schrijvers als jurisprudentie zijn er steeds DE THEORIE. In dit lioofdstuk hebben wij na te gaan, welke Het eerst heeft Mr. Tiioubkcke er over gesproken. In zijne bekende aanteekening op de Grond- 15 is liet oude gemeene recht van wettige corporatiën, -16 Schrijver haalt een departementaal reglement Dit reglement bevat echter een negatief voor- h, •-ocr page 29-
17 eenige belangen kent, die niet huishoudelijk zijn. Zelf geeft schrijver ons echter ook niet de grenzen 18 als op zich zelf staand lichaam betreft, terwijl Schrijver geeft echter toe, dat de toepassing van Volgens den heer de Vries wordt het gebied »De algemeene regeering,-ocr page 31-
19 alzoo de macht te beslissen, wat het algemeen 20 verder brengt, omdat we juist daar, waar eene Het stelsel van den heer De Vries vond een 21 Gaat de wet buiten haar gebied en regelt zij een Eveneens is de plaatselijke wetgever bevoegd Eene wet of een provinciaal reglement, die aldus Evenmin als de gemeente wetgever zich mag Ware het beginsel van de onschendbaarheid der Het geheele stelsel van den heer Olivieu is veel 22 De Vries, want, terwijl deze in theorie het bestaan Zelfs kent de heer Olivier den rechter de be- Voor rijksbelang houdt Mr. Olivier, wat den Huishoudelijke belangen zijn de zoodanige, die 23 Moge echter de heer Olivier al eene scherpe De eerstvolgende schrijvers, die wij hebben na Wanneer wij ze in chronologische volgorde nemen, 24 dan treden zij op het gebied van eene andere maclit, »Het zijn die onderwerpen, wier regeling niet 25 De rechter mag beoordeelen, of een onderwerp Ook al ware een onderwerp voor-regeling door Schrijver kent dus volstrekt niet zulk eene Den heer Hoog staan wol verschillende huis- Heelt de hoogere wetgever geregeld, dan moet 26 Mocht Mr. Hoog, zooals wij zagen, geene scherpe \'■21 zulks naliet, dan moet daarop worden aangemerkt, ! I 28 wetgever bepaalde, wordt geacht te zijn van alge- 41 Deze fictie zou volgens schrijver zijn aangenomen, Zooals wij reeds zagen kent deze schrijver dus Ook de heer 1)k .Tonc.k laat hot gebied van «len In »de Gemeentewet door Mr. J. II. (i. Hoisskvain, 30 moet worden gerekend wat uit den aard der zaak Elk onderwerp door den rijkswetgever geregeld, Ook hier treffen wij dus de fictie aan, gelijk bij De heer van Oosteuwijk zegt, dat men het er Mr. Boissevain oordeelde aanvulling van de be- Betrof het evenwel hetzelfde feit, zoo was aan- m t 1) Blz. 648. 31 De heer van Oosterwijk komt hiertegen op. Het is den lageren wetgever niet geoorloofd, De plaatselijke wetgever zal dan zeggen: »ik «) Bladz. 549. 32 want die regeling is onvoldoende en daarom zal a3 In hetzelfde jaar 1804 kwam de dissertatie van 34 Ook deze schrijver meent dus evenals de heer Voor de praktijk is de heer Keer evenals de De conclusie van schrijver is, dat de grenzen «) Blailz. 107, 35 De heer Pu. W. van Heusde schreef als disser- 3(5 vrijheid der ingezetenen niet te zeer beperken. ■-ocr page 49-
37 De laatste schrijver, die aan dit onderwerp eene 38 Evenals de heer Keer is schrijver van gevoelen, De vraag, bij welke macht de wettelijke regeling 39 De eenige vraag, die men zich te stellen heeft, »De vraag, die mijns inziens alles beheerscht, 40 De gemeente wetgever heeft echter geene gren- »Geen wegwijzer is beter dan zulk een-ocr page 53-
41 Al moge eene verdeeling der verschillende mach- 42 Puls treffen wij ook aan bij den heer Oppenheim Mr. Oppenheim acht de soiivereiniteit van den Wel deed de wetgever eene poging in een depar- Men kan vooraf niet uitmaken, wat buiten do Ook hier vinden wij dus de grensregeling, voor Verdere aanwijzing der grenzen geeft ook Mr- Ook volgens dezen schrijver ligt het antwoord «) Bladz. 43 sqq. 43 op de vi\'iuig, waar de grenzen zijn, in laatste in- De regeling van de inwendige aangelegenheden Wat Rijksbelang is, wordt door het Rijksgezag Eveneens kunnen de provinciale besturen den »Ligt hierin niet het geviuu-,-ocr page 56-
44 geen sprake, alles hangt bij slot van rekening van Hiermede zijn wij de rij van schrijvers, die aan Wanneer wij nog eens kort hunne meeningen Staat den oudsten schrijvers tenminste in theorie 45 grenzen heeft, Jangzainerliand ziet men hen van HOOFDSTUK HL DE PRAKTIJK. Nu wij in hoofdstuk I hebben nagegaan, in hoe- Zooals wij zagen is ;um den Riuid de huishouding Wij zullen nu achtereenvolgens nagaan, wanneer J 47 de gemeente-wetgever in de praktijk wordt ge- Voorop moet als regel gesteld worden, dat de Dit werd in het algemeen beslist bij arrest van Nadere uitwerking van dit beginsel vinden wij 48 als onderwerp van de zoogenaamde straatpolitie, liet arrest van 27 October 1884 Weekbl. N». 5088 , 1) Eveneens kende de H. R. den gcmceute Hand de bevoegd- /lO beneden waterpijl uitgediept zijn, en op deze be- Kindelijk erkende de llooge Raad ook de bevoegd- \') Op hetzelfde beginsel steunen de navolgende arresten van den 19 October 1885 Wcekbl. No. 5219; 13 November 18GG Wcekbl. No. 286fi; 25 Mei-ocr page 62-
50 Van eene tegenovergestelde meening der Regee- Eveneens missieve van den Min. van Binnenl. 1) Zoo ook Miu. JJinnenl. Zaken 1887 W. B A. 19G4; Miu. Water- •51 Voor gemeenten, die aan het strand gelegen zijn, Zoo het arrest van den lloogen Raad van 5 Jimi Ook liicr gaat de Regeering met de jurispruflentie «) Idem: II. IL 24 April ISCC Wcckbl. No. 2794. •52 openbare orde en zedelijkheid voorschriften te Evenals voor de geheele gemeente wordt ook de De Ilooge Raad besliste bij arrest van 13 Juni •53 neer zij aim de gemeente in haar geheel toebe- Is echter de plaatselijke wetgever de bevoegde Het eerst vernietigde de Koning bij Besluit van 1) Op (Icnzclfdcu grom! berusten: K. B. H Mnart 1857 Stbl 11 ; K.B.17Mci 1857 Stbl, 21; •54 buiten de gemeente woonachtig, bij verordening De juresprudentie omhelsde dezelfde meening. Bij vonnis van 31 Maart 18G4 Weekbl. No. 2583 be- Zoo ook had de Kantonrechter van Weesp bij Eveneens besliste de Kantonrechter van Kampen Ten slotte moet nog worden vermeld, dat de « plaatselijke besturen niet van hun regeeringsrecht Idem: Miss. Min. Uinncnl. Zaken ISOi Gcm.stem f)86; Miss. Min. Binncui. Znkcn 1870; 1867 Gcm.stem 8S7-ocr page 67-
Oi) mogen gebruik maken, om eene aangelegenheid- te In dezen geest besliste het Koninklijk Besluit Eveneens oordeelden Gedeputeerde Staten blijkens 0 Idem K. B. 2 Aug. 18C0 Stbl. No. 118. •56 taling van geld is verkocht het recht van weide op i3it alles moest worden vooropgesteld, omdat wij Wij weten nu tenminste, dat de plaatselijke m treden, terwijl hij ten slotte niet van zijn regee- * -ocr page 69-
•57 ringsreclit mag gebruik maken ter regeling van Ook binnen het grondgebied der gemeente echter Wij zullen nu in het volgende nagaan, hoe in do a. De Grondwet. De artikelen der (irondwet, die tot eene bespre- Artikel 4, alinea 1, juiicto artikel 157. Allen, die zich op het [jrondijchied van het llijlc •58 Artikel 151 (nu 157.) Buiten de gevallen in de wet bepaald, mag nie- DU bevel moet bij, of zoo spoedig mogelijk na De wet bepaalt den vorm van dit bevel en den De Grondwet waarborgt in liet eerste artikel Bij regeling van het onderwerp der prostitutie J •71 over te geven, op last van den Burgemeester • De llooge Haad oordeelde het opleggen van ge- •00 • Dezelfde meening treffen wij bij de Regeering aan. De Minister van Binnenl. Zaken besliste bij decisie Omtrent deze (juaestie vinden wij dus volkomen ül Het eenige verschil is, dat artikel 2 B. W. de ()2 de hem bij artikel 135 der gemeentewet toegekende Bij hetzelfde Koninklijk Besluit werd overbren- # Eveneens luidde ook de missieve van den Minister Ü3 vaL Binnenl. Zaken van 1892 Gem. Stem 2131. Ook als zijnde in strijd met dit artikel vernie- l^eno andore (luaestie had zich vroeger voorge- Met gold de vraag, of de Raad ten gevolge van Bij missieve bepaalde de Min. van Binnenl. Zaken •04 omdat de regels, dat allen gelijk moeten zijn voor Van geheel andere meening was de Minister in 05 alleen te doen met de openbare orde en reinheid, De laatste meening wordt ook gedeeld door Eene toepassing van het beginsel van gelijkheid Niemmul hccfl voorafgaand verlof noodiij, om 5 •C)G In dit artikel 7 wordt het beginsel der vrijheid •7 drukte stukken bepalingen vast te stellen en spe- Van tegenovergestelde meening was de Kanton- IMj de arrondissements-rechtbanken vinden wij Zoo vernietigde de Rechtbank van \'s-llage bij Dezelfde mooning omhelsde tie Rechtbank\' te Itlcin: Kantongcrcchl Wngcningcn Juli 1805. Gcin. Stem\'2283. •08 vonnis van den Kantonrechter te dier plaatse van De Hooge Raad wilde echter van deze meening De Minister van Binnenl. Zaken van 1884 Gem. ♦ Zoo ook : ir. R. 23 Maart 1890 Wcckbl, No. 0783. •9 omstandigheden die liandehng al of niet toe- De Minister zag dus geen strijd met artikel 7; Zoo het Koninklijk Besluit van 21 December 1894 •70 het drukken en verspreiden van geschriften kunnen Wij zien omtrent deze vraag de meest ver- Rij (lat arrest besliste het college namelijk, dat Overwegende, dat het roepen bij allo boeken Overwegende, dat, als do Haad vindt, «dat do \') Idem K. B. .30 Augustus 1SÜ5 Stbl. No. 154. •71 openbare orde bedi-eigd wordt door roepen bij Met deze laatste meening van den IToogen Raad Artikel 9. Hel. recht der uKjezelenm lol vcrccniijhui on De wel reijell en beperkt de mloefenhuj van dat •72 Het recht van vereeniging en vergadering wordt Met betrekking tot dit artikel heeft zich nu de De Hooge Raad besliste bij arrest van 1 Juni Overwegende, dat het verbod van daar gedurende Overwegende, dat het recht van artikel O der De Hooge Raad ziet in eene dergelijke bepaling 73- Wordt cenc societcit voor liet publiek openge- Wat betreft het zetten van gelagen nuig volgens •74 Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet De strekking van dit artikel is den eigenaar een Waar in het algemeen belang eigendom door De vrajig is gerezen, of\'een gemeentebestuur kon Neen zeiden (iedeputeerde Staten van Zeeland in •75 uitspringende ten algenieenen nutte te verlaten Eene andere vraag is naar aanleiding van dit Constant werd de plaatselijke wetgever hiertoe Zoo besliste do Rechtbank te \'s Ihige in dezen Van dezelfde nieening bleek ook de Regeering. •76 Zell\'s vond de Minister bij decisie van 1887 Gem. Nog een andere vraag is, of het bij plaatselijke De rechtbank te Assen maakte uit bij vonnis Bij de herziening der Grondwet in 1887 is artikel / / \'1887 werd in zulk een geval gevraagd, of het Nu deed zich echter een nieuw bezwaar op. De Artikel 152 lid 1 blijft dientengevolge vooralsnog De llooge Raad beslist hieromtrent bij arrest •78 de gemeentewetgever, al is ook de regeling bij Reeds in 1800 had de Regeering in overeenstem- •79 aanbiedt, bij afkeuring de kosten moet betalen, De Regeering achtte toen dus het vervoeren en b. De Burgerlijke wetten. In de tweede plaats moeten wij nagaan, in hoe- Te bespi\'eken vallen hier ai-tikel 351, (»25, 072 •80 Artikel 354. Het kind blijft onder hunne macht (de macht In den 15n titel van het eerste boek van het Mag nu een gemeentebestuur die macht gedeel- De Minister ziig hierin geen bezwaar en besliste Deze meening is in strijd met die van Gedepu- voorgesteld, op grond dat zulk een verbod lag op « den weg der ouders, maar niet van de gemeente, bare veiligheid der gemeente raakt, en dus deze Artikel 625. Eigendom is hel recht om van eene zaak hel vrij De wetgever geelt in dit artikel eene delinitie beperken. Hoe ver mogen die verordeningen nu gaan? G •82 Hieromtrent vinden wij geen antwoord in de Daar de eigendom het recht is, om op de vol- Rij Koninklijk Besluit van 31 Maart 1802 Stbl Met het oog hierop zou het, ten einde daarvoor •83 het verbod, om zonder vergumiing van den Raad Dezelfde meening treilen wij ook bij Gedeputeerde Zoo beslisten Gedepuleerde Staten van Zeeland •84 Eene andere vraag is, of bij plaatselijke vei-or- De Regeering bepaalde bij monde van den Minis- In \'1887 achtte de Minister bij decisie Gem. Stem Bij bovengemelde missieve van 1874 oordeelde Eene andere vraag had zich voorgedaan en wel •85 woningen in zekere staat kon weigeren op grond, De Regeering achtte den Raad hiertoe onbevoegd Nog eene andere vraag deed zich naar aanleiding De Regeering besliste bij Koninklijk Re.sluit van ») K. li. 23 November 1803 Slbl. No. \\\'M. •98 wanneer hij bij pohtieverordening aan ieder de Hetzelfde gevoelen treilen wij aan bij Gedepu- •87 van onderhoudsplicht aan hen, die van die werken In spoedeischende gevallen acht de Minister van Do bevoegtlheid om onderhoudsplicht aan den Zoo bepaalde do Begeering in 18()l, dat aan de •88 grenzen, hunne erven door muren of beschoeiingen Nog eene andere quaestie is, of de Raad de De Ilooge R:iad achtte den Raad hiertoe bevoegd Gede[)uteerde Staten van Friesland waren echter Ten slotte heeft zich de vr;u»g voorgedaan, of \') Idem; Rcgceriiig 1807. •101 De Ilüüge R;uid besliste bij arrest van 17 ,luni Artikel 672 sqq. In artikel (572 scpj. of met andere woorden in Kerst valt te spreken over de afsluiting van Met Mof to \'s Mertogenbosch besliste bij arrest •90 wijze, waarop die zullen moeten geschieden te Reeds in 1874 had de Minister bij missieve Gem. De afsluiting echter van erven onderling is een I]ij missieve van Gedeputeerde Staten van Zuid- Holland van 1884 (iern. Slem\' 1720 werd de Raad niet bevoegd geoordeeld bij verordening te bepalen, dat op last van de bouwpolitie een ieder verplicht is te dulden, dat tegen zijn eigendom schorren ol 0 stempels geplaatst worden tot ondersteuning van Ol In artikel 715 B. W. wordt bepaald, dat ieder, •02 De Hooge Kaud besliste bieromtfent bij arrest van Ook met de bepalingen vervat in het boek Vooreerst is dit geschied op het terrein van de Het Burgerlijk Wetboek laat partijen hierom- •93 Do Rechtbank te Groningen besliste bij vonnis Dezelfde meening vinden wij in de decisie van Ook Gedeputeerde Stalen van Groningen waren \') In (lil opniclit ander« decisic .Minister I8S5 Gem. Stem 1819. •94 meening, bepalende, dat de bepaling in eene ver- Dezelfde meening was de Minister bij decisie van Kene andere vraag is, of bij politieverordening De Hooge Haad achtte den Gemeenteraad tot ê het maken van zulk eene bepaling bevoegd bij arrest •95 deze bepaling moet geacht worden te strekken, om Niet in strijd met bovengemelde vrijheid achtte Gedeputeerde Staten van Gelderland waren in De Uegeering bleef echter blijkens missieve van •96 Eene anrlere vraag is, of de gemeente-wet- Artikel 140i toch zegt, dat de eigenaar van een Niettegenstaande dus dit artikel den eigenaar • In den 7en titel van het derde bock geeft de ♦ Mag de plaatselijke wetgever lui voor dit onder- •97 werp nog bepalingen maken, of moet hij zich van Kan, daar het Burgerlijk Wetboek omtrent den Neen, besliste de Minister in 1854 Gem. Stem De overweging van den Minister is hier zeker •98 Deze meening wordt dan oolc door geene der Zoo bepaalde de Minister in 1857 bij missieve, Ook de jurisprudentie deelt dit gevoelen. De llooge Raad besliste bij arrest van 1 October Eveneens oordeelden de higere rechtscolleges. Zoo de Rechtbank te Amsterdam bij vonnis van Over de vraag, of het gemeentebestuur de ont- «) Idem: dccisio M. B. \'L 18GG G. St. 843 ; inisa. 1871 W. ») Idem: 11. II. 22 Fcl)ruari 1802 W. filfiO. •99 ning. We zagen boven dat de Minister van 1857 Nog onlangs bij Koninklijk Besluit van 12 .hili * Do vrijheid viui verhuren wordt ten slotte door Ook bij K B vnn 7 Mnnrl, 1870 Slbl. No. 47 werd ccno •100 het verslag van Gedeputeerde Staten van Noord- Op het gebied van huur en verhuur van diensten In dit Koninklijk Besluit toch wordt beslist, dat De Regeering vindt dus hier nadere regeling van Eindelijk moeten wij hier nog een arrest van •101 liet gold hier namelijk de vrang, of de Raad Neen, besliste de llooge Raad bij arrest van 14 c. De wetten van Koophandel. Ook met bepalingen van de wetten van Koop- «) Artikel 2014 H. W.: .Met betrekking lot roerende goederen, •102 In titel 4 van boek II W. v. K. wordt gehandeld .Mag nu het gemeente bestuur dit onderwerp nog Neen besliste het Koninklijk Besluit van 24 Sep- d. De Strafwetten. ♦ Bij de behandeling van dit onderdeel komen ter •103 429, 431, 438, 453 en 459 van het Wetboek van Artikel 250 (en 452.) Naar aanleiding van dit artikel heeft zich de Men beriep zich op artikel 2.50, waar over kop- Gedeputeerde Staten van Noord-llolland achtten Van geheel andere meening was do Minister •104 sliste, dat de bewering, dat het onderwerp der Ook is niet ajin te nemen het gevoelen, dat de •105 Dat de door den Minister geuite meening de In artikel 424 bedreigt de wetgever straf tegen Mag dit nader worden geregeld bij plaatselijke Neen, bepaalde de Rechtbank te Tiel bij vonnis •106 steken zonder schriftelijke vergunning van den Bij vonnis van December 1886 Gem. Stem 18i0 In het W. v. S. wordt namelijk in artikel 429 De plaatselijke wetgever moet zich dus volgens Mag niettegenstaande de bepaling van artikel Neen, zeide de Regeering bij Koninklijk Besluit De Minister was echter van andere meening, •107 blijkens zijne missieve van 20 April 1895 Gem. Rg decisie van 1888 Gem. Slem 1928 besliste de •108 Ten aanzien van dit onderwerp achtte de Minister Nog eene andere quaestie is, of de openbare De llooge Baad meende blijkens arrest van 24 De Minister achtte echter bij zijne missieve van Hierdoor gaf de Minister te kennen, dat volgens m komt, dus dat het onderwerp niet in zijn gelieelen Bij gevolg bestaat ook hieromtrent tusschen De bevoegdheid tot uitbreiding van een wetsar- Ten aanzien van do vraag, of de plaatselijke \') Artikel 459: Hij, ilio zoiulcr daartoe gerechtigd to «yii, veo •110 Iets anders is liet nataurlijk, zoo de Raad on- Zoo het Koninklijk Besluit van 13 Mei 1890 Stbl. Artikel 432 bedreigt straf tegen het bedelen in De Kantonrechter van Meppel achtte bij vonnis i V I-ocr page 123-
•111 Artikel 1 W. v. Sv. Niemand mag lol straf vervolgd of veroordeeld Daar dit artikel slechts de wet de bevoegdheid 0[) grond van strijd met de wet (artikel 1 W. O. Do andere wetten. De Begrafeniswet. Naar aanleiding van deze wet is de vraag ge- \') Arrest v«n 12 April 1891 Weekbl. No. f.954. •112 het ter aarde bestellen van lijken verplichtend te Ja, besliste de Minister van Binnenl. Zaken bij Wet op het Lager Onderwijs. In artikel 3 alinea 3 dezer wet wordt bepaald, Ken gemeentebestuur had mi een bepaling ge- •113 toelage uit de gemeentekas werd toegezegl voor Hierdoor kwam het gemeente bestuur in strijd Kvenmin achtte de Hegeering den Raad bevoegd Ook met de wet van 1 Maart 1815 Stbl. No. t-ocr page 126-
•114 Het gold hier het vaststellen van bepalingen voor De Minister besliste bij decisie van 1890 W. H. •115 wet van l Maart 1815 voorzien was, verboden werd. Ten slotte heeft zich de vraag voorgedaan, of De Ilooge Raad besliste bij ai\'rest van 15 Maart Mö f. Provinciale Reglementen. Met betreft hier de quaestie, of de plaatselijke Wij vinden hier weder verschil van gevoelen De Ilooge Raad besliste constant, dat het gemeente Zoo bij arrest van 1) .luni 1870 Weekbl. No. 4308, De Regeering huldigde echter eene andere liet Koninklijk Resluit van 22 April 1800 Stbl. «) Idem: II. 11. 15 Januari 1894 Weeicbl. No. 0400. •117 werp geregeld was als waaroTitrent de provinciale Gedeputeerde Staten gingen in dezen wet de «) Idem: K. 2i April 1802 Stbl. No. U. K. ü. II Nüv. I89C Stbl. No. 170. •118 Ten slotte moeten wij nog vermelden, dat de Wij hebben vroeger gezien, dat de eigenaar door De llooge Haad besliste bij arrest van 7 Dec: •119 ineentewet, maar wel van bevordering der reinheid Ook wat betrell de vraag, of het gemeente be- Zoo besliste het bij arrest van 12 .luni 1893 De gemeente Raden zijn bevoegd, onder straf- Zoodanige verplichting kan niet worden beschojiwd •120 levering als bij artikel 239 dier wet bedoeld. \') In de artikelen 192 en 193 wordt do mogelijk- Mag nn het gemeente bestuur zoo ver gaan, van Neen, beslisten Gedeputeerde Staten, naar aan- Kenc andere quaestie was, of het gemeente bestuur \') Idem: II. II. 30 Dcccinbcr 1895 Weekblad No. C753. 121 Bij Koninklijk Besluit van 25 Januari 1854 Stbl. •122 Eene andere vraag is, of de plaatselijke- dan wel Wij hebben in dit hoofdstuk eene groote ver- Kunnen wij nu ook aan de hand van de pr-aktijk Ivuimen wij, door de praktijk geleerd, aanwijzen, Neen. Wat toch vinden wij in de praktijk? Vooreerst een groot aantal uitspi-aken en beslis- m op (Ie uitgestrektheid van liet gebied van den plaat- Vervolgons treilen wij bij een aantal gevallen Het is duidelijk, dat bij zulk eene onzekerheid 11 1, II O O F D S T U K IV. BESLUIT. In de vorige hoofdstukken liebben wij iichter- Wel is het gebied van den gemeente wetgever •125 niet geheel onzeker en is het boven allen twijfel Neen, zeker niet: is niet het bepalen van gren- I Hierin toch is de eenige leiddraad gelegen, want I2ü Grondwet heeft gelegen, eene omsclirijving van de Het antwoord moet zeker bevestigend hiiden, Rij het samenstellen dier wetten bleek de wet- Dit zal ons echter geenszins verwonderen, als wij, De praktijk van een goede veertig jaren heeft Ieder onderwerp is tot op zekere hoogte even- J •127 zeer een onclerwerf) van staats-, provinciaal- en Toen de wetgever inzag, dat hij niet in staat Is het nu inderdaad wel zulk een bewaar, dat Wij gelooven deze vraag gerust ontkeiinen\'i te Waarom toch liet de Grondwet -ocr page 140-
•128 machten te vestigen, die afzonderlijk naar wille- Ware het de bedoeling van de Grondwet ge- Neen, wij moeten ons den toestand geheel anders Inderdaad besUuui er drie huishoudingen met ( t 121) Twee van de drie zijn echter niets dan prodiikteii De Grondwetgever zag in, dat de rijkswetgever Deze machten zijn de provinciale en de gemeente- Zij sUuui niet njuist elkmir, maar onder elkaar, Het is niets »lan eene verdeeling van arbeid, zich •180 De rijkswetgever zag zicli in de onmogelijklieid, Maar, dan is het ook niet noodig voor ieden» Kan de locale wetgever regelen geven, dan moet De verschillende behoeflon zijn zoo velerlei en •131 aan elke macl.t een zeker aantal uiulcrworpen ter rege- De rijkswetgever blijft ten slotte oppermachtig, De macht van den rijkswetgever boven dio van •132 Wanneer den gemeentebesturen dus eene vol- J INGEN. Sr I. liet is niet mogelijk en niet noodig, bepaalde lï. De vriuig, of Durgemeester en Wethouders eene De betrekking van ambtenaar van den burger- IV. Artikel der gemeente wet is ook van toe- •136 Invoering van eene wet als de Duitsche wet XI. De gehuwde vrouw, die op grond van langdurige XII. Ook waar de man niet ouder dan 18 jaar is, XIII. liet recht den eigenaar in artikel 058 B. W. XIV. De natuurlijke oudei\'s hebben recht op eene XV. Eene getrouwde vrouwelijke dienstbode, die bij •138 XVI. Hij, die door zijn beroep tot geheimhouding ver- XVII. Bij de beantwoording der vraag, of hooger beroep XVHI. Watmeer eene veroordeeling volgens art. 300 S. xix. Om door occupatio den eigendom van eene zaak XX. Het ware wenchelijk, dat meer dan tot dusverre Hoofdstuk 1. Inleiding (liUtoriscli ovcrziolit).....1 Iloofilstuk 11. Dc thooric............14 lloofdiituk 111. Dc praktijk............-ocr page 152-
■-ïi«: ♦ -ocr page 153-
m
V.
DER 1\'LAATSELIJKE BESTUREN DOOR DE WCTGEVINI^t
VAN RIJK EN PROVINCIE.
Bevoegdheid der plaatselijke Besturen
door de Wetgeving van Rijk en
Provincie.
na machtiging van den Rector magnificus
TEGEN DE I3EDENKIN-ocr page 8-
hehoefie, U, Iloonlecvarcn der Juridische luieidleil
mijn dank Ie heliiijien voor Uii-ocr page 12-
-ocr page 13-
overwegenden invloed, dien de steden gedurende
de Republiek gehad hadden een einde, door de
stedelijke besturen eenvoudig tot administratieve
lichamen te maken.
meente-Besturen zijn Administratieve Lichamen,
ondergeschikt en verantwoordelijk aan het Uit-
voerend Bewind.-ocr page 14-
haren al te grooten centralisatiegeest niet goed te
werken, en al verbood zij in haren negenden titel
herziening vóór 1803, reeds in 1801 kwam er eene
nieuwe regeling tot stand.
kingen wat de belastingen betrof. De gemeenten
kregen eigen bestuursinrichting onder goedkeuring
der departementale besturen.
schikking over deszelfs huishoudelijke belangen en
bestuur, en maakt daaromtrent alle vereischte
plaatselijke bepalingen.-ocr page 15-
of alkeuring worden toegezonden, terwijl de Raad-
pensionaris hunne invoering moest tegengaan, zoo
zij aan de middelen der nationale fmantiën hin-
derlijk mochten blijken te zijn.
de besluiten der gemeentebesturen in strijd met
het staatsbelang, te schorsen of te vernietigen.
Met reglement van 20 December 1805 diende tot
uitvoering der staatsregehng.
gekomen, of op verlangen van Napoleon werd hem
een gezantschap gezonden, om hem als gunst te
verzoeken, zijnen broeder tot koning te krijgen.
veranderd in het Koninkrijk Holland.
der gemeentebesturen werd aan de wet opgedragen.
eerste (jemeentewet (van 13 April 1807) tot stand.
het centraal gezag, waardoor weder een stap in
de richting van centralisatie werd gedaan.
lijfd, kregen wij het Fransche stelsel, dat aan de
autonomie een einde maakte.
De Grondwet van 1814 bepaalde in artikel 94:
»De besturen van Steden, Districten, Heerlijkheden
en Dorpen hebben, overeenkomstig den inhoud
hunner reglementen, de vrije beschikking over
hunne huishoudelijke belangen en maken daarom-
trent de vereischte plaatselijke bepalingen.
met de algemeene wetten of het algemeen belang
der Ingezetenen.-ocr page 17-
belangen, en maken daaromtrent de vereischte
plaatselijke verordeningen, welke echter in geen
geval met de algemeene wetten of het algemeen
belang strijdig mogen zijn.
der Provinciën, blijvende het voorts den Koning
onverlet, om ten alle tijden inzage te vorderen, en
zoodanige bevelen te geven, als hij vermeent te
behooren.-ocr page 18-
noodige verbetering.
inrichting en bevoegdheid der gemeentebesturen
door de wet moeten worden geregeld, terwijl artikel
140 het beginsel der plaatselijke autonomie fian-
geeft, door te bepalen: »Aan den Raad wordt de
regeling en het bestuur van de huishouding der
gemeente overgelaten.
maakt en aan de Provinciale Staten moet mede-
deelen, is artikel 133 van toepassing.-ocr page 19-
bepalen tot het geven van beginselen, die door de
desbetreiïende wetten moeten worden uitgewerkt.
wet aangewezen eene omschrijving van de huis-
houding der gemeente te geven.
beginsel der Grondwet uitgewerkt en duidelijk
aangegeven tot hoever de bevoegdheid dor gemeente
besturen gaat? Het tegendeel is waar.
dan het in artikel 140 der Grondwet uitgedrukte
beginsel met hare eigene woorden weergeven: »Aan
hem (den Raad) behoort het maken van de ver-
ordeningen, die in het belang der openbare orde,
zedelijkheid en gezondheid vereischt worden en
van andere, betrelTende de huishouding der ge-
meente.-ocr page 20-
meente-ocr page 21-
ontsta en daaruit ten aanzien van het overige een
besluit kunne worden afgeleid.-ocr page 22-
van huishouding der gemeente, zonder de openbare
orde, zedelijkheid en gezondheid te noemen.
om aan die besturen eene uitbreiding hunner be-
voegdheid geven? Dit zou zij doen, zoo openbare
orde, zedelijkheid en gezondheid niet tot de huis-
houding der gemeente behoorden, maar daarvan
afgescheidene onderwerpen waren; den gemeente
besturen zou dan eene door de Grondwet niet
gegeven bevoegdheid worden toegekend, waardoor
die bevoegdheid ongrondwettig zou zijn.
Neemt men echter aan, dat die onderwerpen
I-ocr page 23-
openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, dus in
het belang van die onderwerpen regels te geven,
welke in eene bepaalde gemeente gevorderd worden.
wetgever is hierdoor geenszins uitgesloten, zooals
tal van wetten aantoonen.
zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan regeling
van iels, wat aan een ander was opgedragen, maar
dit zal men wel niet kunnen volhouden, wainieer
men nagaat, wat de beteekenis van het woord
huishouding is. Regeling der huishoudelijke be-
langen is niets dan regeling der inwendige aange-
legenheden, en hiertoe behooren die onderwerpen
zonder twijfel ook, zoowel in de huishouding van
den staat, als in die der provincie als in die der
gemeente.
op eene groote moeielijkheid stuiten, namelijk op
gemis aan aanwijzing der grenzen van de gemeen-
telijke huishouding. Hoever strekt deze zich
uit? Tot hoever gaat de bevoegdheid der ge-
en de regeling aan andere bevoegde machten over-
laten ? We zagen het reeds, Grondwet en gemeente
wet laten ons in den steek, zoodat het aanwijzen
der grenzen geheel aan wetenschap en praktijk is
overgelaten.
beginsel der gemeentelijke autonomie weergegeven
in artikel 144, luidende: »Aan den Raad wordt de
regeling en het bestuur van de huishouding der
gemeente overgelaten.
belang der gemeente noodig oordeelt,-ocr page 25-
op uit geweest, om het gebied van iederen wet-
gever af te bakenen, om aan te geven, wat onder
»huishoudelijke belangen-ocr page 26-
schrijvers zich bepaaldelijk met dit onderwerp
hebben bezig gehouden, en te zien, wat zij onder
huishoudelijk belamj verstaan.
wet\') behandelt hij onder artikel 135, dat in de
Grondwet van 1810 liet/elfde beginsel weerga!-ocr page 27-
dat de Grondwet hier aan de plaatselijke burgerij
verzekert.-ocr page 28-
van 1802 aan\'), waarin door den wetgever eene
poging is gedaan, om aan te geven, wat men onder
huishoudelijke belangen verstond.
schrift; het geeft namelijk eene opsomming van
wat niet huishoudelijk is doch terecht merkt
de heer De Vries aan, dat dit ons niet verder
brengt want dat men beter gedaan had op te geven,
wat het kenmerk van huishoudelijke zaken is, dan
zooals hierin, daar dan van zelf het niet-huishoude-
lijke aan den dag zou komen, terwijl men nu slechts
aan; slechts laat hij op het voorafgaande volgen:\')
»Uitgezonderd dus de inwendige aangelegenheden
der plaats, hare betrekkingen met andere plaatsen
en wat daartoe behoort, is, wanneer men de aan-
gehaalde woorden der Grondwet op zich zelf be-
schouwt, aan de gemeentelijke regeering de be-
schikking over alle hare belangen gegeven. De
geheele wetgeving over alle inwendige aangelegen-
heden, van welken aard ook, behoort zonder twijfel
»isuir de beteekenis der woorden tot de huishoude-
lijke belangen.-ocr page 30-
eindelijk de gemeente de vrije beschikking heeft
over die belangen, welke niet haar betreffen als
deel van den geheelen staat of der provincie, maar
welke uit haren eigenen aard, uit haar zelfstandig
bestaan voortvloeien.
dit beginsel moeielijk is, daar de grenslijn niet
altijd even scherp is; hierdoor neemt hij als het
ware een dubbel stelsel aan, want moge hij in
theorie ook drie onderscheidene huishoudingen
kennen, waarvan ieder hare afzonderlijke grenzen
heeft, eene bepaling van de grenzen in de praktijk
is, zooals hij zelf erkent, niet mogelijk, daar met
uitzondering van sommige onderwerpen, die uit-
drukkelijk tot zaken van algemeen of provinciaal
belang verklaard zijn, het overige aan het eigen
oordeel der wetgevende machten is overgelaten.
van den lageren wetgever bepaald door de discretie
van den hoogeren.
belang vordert. Zoo oordeelen de provinciale staten,
wat door het belang hunner provincie gevorderd
wordt. Zij beslissen naar de behoefte van tijd
en plaats.-ocr page 32-
scherpe afbakening der grenzen alles zou zijn, alle
grensregeling missen?
bestrijder in den heer Olivier, die in 1847 uitgaf:
»Proeve over de beperkingen van den eigendom
door het politierecht.-ocr page 33-
onderwerp, dat tot den werkkring der provinciale
besturen behoort, zoo kan de provinciale wetgever
zonder bezwaar die wet voorbijgaan en hetzelfde
onderwerp regelen.
datzelfde te doen bij indringen van wet of provin-
ciaal reglement.
in het gebied van den gemeente wetgever dringen,
zijn volgens den heer Olivieii met do Grondwet
onbestaanbaar.
mengen in de zaken van rijk of ])rovincie, mag de
rijks- of provinciale wetgever dat doen in zaken
van de gemeente.
wet toen evenals nu in de Grondwet uitgedrukt
geweest, de heer Oi.ivieu zou deze meening niet
liebben kunnen volhouden, nu echter volgde zij
consequent uit zijn stelsel.
strenger in zijne conclusie dan dat van den heer
van drie verschillende huishoudingen met afzonder-
lijke grenzen aanneemt, doch toegeeft, dat het in
de praktijk niet doenlijk is, de grenzen juist af te
bakenen, houdt gene zoowel in praktijk als in
theorie de drie huishoudingen scherp uiteen.
voegdheid toe, te weigeren eene regeling toe te
passen, die van eene onbevoegde macht is, al is
zij ook afkomstig van eene macht hooger dan die,
welke tot regeling bevoegd was. Het past dus den
rechter te onderzoeken, of de macht, die de regeling
gaf, de daartoe bevoegde was.
burgers als leden van den staat, voor provinciaal
belang, wat hun als leden der provincie en voor
gemeentebelang, wat hun als leden van de gemeente
betreft.
zich tot den kring eener gemeente bepalen, die een
burger met de overige burgers dier gemeente gemeen
heeft en voor de burgers van andere gemeenten
onverschillig zijn.
afscheiding der drie huishoudingen eischen, eene
juiste afbakening der grenzen, eene juiste aanwijzing
van wat tot de eene, wat tot de andere huishouding
behoort, mist men ook bij hem, zoodat ook zijn
stelsel ons niet verder brengt.
te gaan, scharen zich allen min of meer hetzij op
de zijde van den heer De Vries, hetzij op die van
den heer Omvier.
zoo is in de eerste plaats aan de beurt de heer
Hoog, die in 1856 zijne dissertatie »de wetgevende
macht der provinciale Staten-ocr page 36-
waardoor conllict ontstaat, dat op de eene of andere
wijze moet worden opgelost. Vraagt men, wanneer
de provinciale staten op het gebied van den Rijks-
wetgever treden, zoo moet men die vraag uit de
beginselen der staathuishoudkunde beantwoorden.
aan verschillende lichamen kan worden overgelaten,
ma;ir eene algemeene regeling eischen.-ocr page 37-
wel door den provincialen wetgever mag geregeld
worden, maar heeft de Rijkswetgever zich onder-
werpen van zuiver provinciaal belang aangetrokken,
zoo moet de rechter de wet handhaven, daar de
Grondwet de wetten voor onschendbaar verklaart.
den algemeenen wetgever geschikt, toch kan ook
de provinciale wetgever optreden.
scherpe afscheiding van de drie huishoudingen, als
wij bij den heer Oi.iviku aantrolVen, maar gaat
meer mede met den heer Dk Vuies, voor zoover
deze grensregeling voor de praktijk minder doen-
lijk acht.
houdingen voor den geest, maar hij kent niet meer
die scherpe afscheiding van de eene van de andere,
zooals wij bij Mr. Oi.iviKU leerden kennen.
de lagere zich van het geven van voorschriften
onthouden, dus schrijver kent eene ondergeschikt-
heid van den eenen wetgever aan den andoren.
afscheiding van de drie huishoudingen kennen van
geheel andere meening is de heer C. Duymaeii vax
Twist in zijne dissertatie »Over de bevoegdheid
der gemeente besturen volgens de wet van 29
Juni 1851-ocr page 39-
dat voor zulke enkele gevallen en dan nog wel
zoodanige, waar niet-regeling verzuim tot oorzaak
heeft, de stelling van de gemeente in den staat
volgens de Grondwet moeielijk veranderd zou kun-
nen worden.-ocr page 40-
meen Rijksbelang, wat de provinciale wetgever
verordende, van provinciaal belang.-ocr page 41-
wegens de moeielijkheid om in vele gevallen uit te
maken, wat van algemeen of provinciaal belang is.
Boven alles staat echter, dat aan het plaatselijk
gezag de regeling.van het huishoudelijk belang
toekomt, zoodat men met de beperking en uitsluiting
van den plaatselijken wetgever niet te ver moet gaan.
geene scherpe afscheiding der grenzen. Nieuw is
bij hem de verklaring, dat, zoo de algomeene wet-
gever een onderwerp regelt, dat tot het gebied van
den plaatselijken wetgever behoort, dit onderwerp
door eene fictie van algemeen Rijksbelang wordt.
plaatselijken wetgever afhangen van den algeineenen
wetgever.
luingevuld met eene geschiedenis harer toepassing
door Mr. (j. van Üostkuwuk.-ocr page 42-
van Rijksbelang is, maar ook datgene wat de
rijkswetgever zich ter regeling heeft aangetrokken.
moet volgens schrijver als een onderwerp van Rijks-
belang worden aangemerkt.
den heer De .Tonge, dat Rijksbelang is, wat de
rijkswetgever regelt.
niet over eens is, of zulk een onderwerp nooit
door den plaatselijken wetgever mag worden aan-
gevuld.
palingen eener algemeene verordening door bij-
zondere voorschriften geoorloofd, zoo dit door hot
huishoudelijk belang geboden werd, onder voor-
behoud, dat het geen ondet-werp van rijks- of
provinciaal belang was.
vulling onmogelijk.
Slechts in geval van eene bepaalde opdracht zou
volgens hem de gemeente-wetgever tot aanvulling
van eene bestaande algemeene regeling bevoegd zijn.
b.v. het Burgerlijk Wetboek aan te vullen, omdat
de Grondwet dit aan den algemeenen wetgever
opdroeg, maar, zoo de Grondwet dit niet gedaan
had en de algemeene wetgever die onderwerpen
niet geregeld had, zouden zij zeer goed plaatselijk
of provinciaal kunnen wezen volgens den heer
van Oosterwijk. Maar dan zal ook de plaatselijke
wetgever dit wetboek kunnen aanvullen, daar hier
dezelfde fictie geldt, n.1.: liet zijn onderwerpen
van Rijksbelang, omdat de algemeene wetgever ze
geregeld heeft.
acht nadere regeling van de zaak, welke door de
daad van den algemeonen wetgever, die ze zich
ter regeling aantrok, moet gefingeerd worden als
van algemeen belang geworden te zijn, noodig.
ik die door eene nadere voor mijne gemeente
aanvullen.-ocr page 45-
den heer Keer uit: »De rechten der gemeenten
volgens de Grondwet.-ocr page 46-
De Vries, dat de hoogere wetgever het gebied
van den lageren fixeert. Slechts voor de eigenaar-
digheden van plaats, zeden en gebruiken moet de
plaatselijke wetgever de regeling van den gewonen
wetgever aanvullen, terwijl er geen sprake is van
eene zelfstandige macht, die niet zou mogen wor-
den aangerand.
heer de Vries voor eene ruimere opvatting en
acht den lageren wetgever tot regelen bevoegd,
ook al ware regeling door den hoogeren wetgever
mogelijk.
der drie alle onafhankelijke machten niet zijn aan-
cjefjcvcn en niet zijn aan ie (jevcn; \') dit is eene
merkwaardige uitspraak, om\'dat de heer Keer de
eerste scHrïjver is, die dergelijke meening verkon-
digt, want moge ook anderen de leer zijn toegedaan,
dat aanwijzing der grenzen niet goed mogelijk is,
geen van allen spreekt het zoo positief uil.
tatie: »De autonomie der gemeenten in Nederland.«
1871. Sprekende over de wetgevende macht der
plaatselijke besturen, zegt schrijver, dat\') »den
plaatselijken besturen geen afgerond en bepaald
gebied, waarop zij zich onafhankelijk kunnen be-
wegen, is verzekerd.-ocr page 48-
dissertatie wijdde, is de heer J. Puls, die in 1879
uitgaf: »Het begrip van provinciaal en gemeente-
belang naar het Nederlandsche Staatsrecht.-ocr page 50-
dat den gemeente-wetgever geen gebied te verze-
keren is. waarop hij absoluut zelfstandig is en
waarop dus inbreuk van andere machten geoor-
loofd is.
van een onderwerp behoort, is eene politieke
quaestie, waarom de organieke wetgever de beslis-
sing daaromtrent dan ook in de gemeentewet aan
den rechter heeft onttrokken. »Verschillende on-
derwerpen heeft de Grondwet zelf aan den alge-
meenen wetgever voorbehouden. Verder moet de
gemeente-wetgeving zich binnen de grenzen der
gemeente houden.-ocr page 51-
is, op welke wijze in een gegeven geval het algemeen
welzijn het best zal worden behartigd, het vol-
komenst het doel zal worden bereikt.
is: welke macht regelt op een gegeven oogenblik
het best? En die vraag is bij uitstek subjectief.-ocr page 52-
zen aangegeven, immers Art. \'J35 schept slechts
verwarring.
ten in theorie ook mogelijk zijn, voor de praktijk
gaat het niet, want »de menschelijke persoon laat
zich niet willekeurig in drie zelfstandige afdeelingen
splitsen-ocr page 54-
in zijn werk over gemeenterecht.
Raad op het gebied van de gemeentehuishouding
een recht; de grenzen der huishouding worden
ecliter noch door de Grondwet, noch door de
gemeentewet aangegeven.
tementaal reglement van 1802, dat een negatiel
voorschrift geeft.
gemeentelijke huishouding valt; verder dan de
grenzen der gemeente kan zij zich nooit uitstrekken,
terwijl alle uitwendige betrekkingen zijn uitge-
sloten.
zoover deze door de schrijvers wordt gegeven, gelijk
aan die bij de vorige schrijvers aangetroffen.
Oppenheim niet.
stantie bij de hoogere macht J)
der gemeente is aan de besturen dier gemeenten
oyergelaten.
vastgesteld door zijne regeling, welk gezag zoodoende
den gemeentewetgever kan uitsluiten.
gemeenteraad uitsluiten, door een onderwerp aan
zich te trekken, zoodat de gemeentelijke grenzen
bej)aald worden door de grenzen door de hoogere
machten voor hare huishoudingen getrokken.
den hoogeren wetgever af; heeft deze iets geregeld,
dan moet de lagere zich van regeling van die zaak
onthouden, trad daarentegen de hoogere wetgever
niet regelend op, zoo kan de lagere eene regeling
geven, mits hij zich houde binnen zijne locale
grenzen en niet voorschriften geve in strijd met
eene hoogere macht.
dit onderwerp hunne aandaclit schonken, langs
gegaan.
samenvatten, dan zien wij, dat er, naarmate zij
verder van de Grondwet van •1848 afstaan, meer
en meer eene wijziging in hunne meeningen komt,
welke zeker te danken is aan de praktische wer-
king der gemeentewet.
erj zelfs den heer Olivikh ook in de praktijk eene
verdeeling in drie afzonderlijke huishoudingen voor
den geest, waarvan iedere iiuishouding hare eigene
die meening terugkomen, en, door de praktijk
geleerd, dat het aangeven der grenzen niet doenlijk
is, de meening omhelzen, dat de grenzen niet te
geven zijn, dat alle drie de wetgevers, behoudens
de bepaaldelijk aan dezen of genen opgedragen
regelingen, evenzeer bevoegd zijn en de eenige
oplossing van de vraag, wie tot regeling van zeker
onderwerp bevoegd is, hierin gelegen is, dat men
nagaat, welke macht op een gegeven oogenblik
het best in staat is, een of ander onderwerp, dat
voorziening behoelt, to régelen.
verre door den wetgever in Grondwet en gemeente
wet de grenzen der gemeente huishouding zijn
aangegeven, terwijl hoofdstuk H ons het gevoelen
van de schrijvers, ^ die zich met dit onderwerp
hebben bezig gehouden, deed kennen, zullen wij
in dit hoofdstuk nagaan, hoe in de praktijk de
grenzen van de bevoegdheid van den gemeente-
wetgever worden getrokken, wanneer hij door zijne
regeling in aanraking komt met de wetten van
Rijk of Provincie.
der gemeente ter regeling overgelaten; höm is dus
\'de regeling van het stolfelijk en geestelijk belang
der gemeente toevertrouwd.
oordeeld in aanraking te komen met de Grondwet,
de burgerlijke wetten en de wetten van koophandel,
de strafwetten en eindelijk de andere wetten en
de regeling van den Provincialen wetgever.
gemeente wetgever bevoegd is tot regeling voor
de geheele gemeente, onverschillig aan wien de
grond in eigendom toebehoort, of wie met het
ondorlioud daarvan belast moge wezen.
den Moogen Raad van 18 October 1870 Weekblad
van het Recht No. 3201, overwegende, dat met de
openbare orde, waartoe in de eerste plaats de
openbare veiligheid behoort, slechts de openbare
orde of veiligheiil in de (jeheele (jemccnlc kan be-
doeld zijn.
in het arrest van den lloogen Raad van Sept.
\'1800 Weekblad No. 2842, houdende, dat het verbod
in eene pliuitselijke verordening, om kippen op den
openbaren weg binnen de gemeente te laten loopen,
toepasselijk is op \'t gansche grondgebied der ge-
meente en dus ook op dat gedeelte, hetwelk tot de
militaire rijksgronden of tot het domein behoort.\')
Bij arrest van 17 April 1866 Weekblad N«. 2792
besliste hetzelfde college, dat een gemeentebestuur
krachtens artikel 135 in het huishoudelijk belang
der gemeente politieverordeningen kan vaststellen
op wateren binnen haar gebied gelegen, ook dan,
als die wateren in beheer zijn bij het Rijk of de
Provincie, mits die politieverordeningen niet in strijd
zijn met eenige verordening van het hooger gezag.
besliste, dat de gemeente Raad aan artikel 135 de
bevoegdheid ontleent, om bij politieverordening te
bepalen, dat eigenaars van slooten of wateren, ge-
legen in het bebouwde gedeelte der gemeente, op
aanschrijving van Burgemeester en Wethouders
moeten zorg dra^^en, dat die binnen een door dat
college te bepalen tijd op eene aan Ie geven diepte
heid tot regelen toe, zoo de grond nan den Staat behoort, bij
arrest van 26 April 1878 Weekblad No. 42U.
voegdheid geene uitzondering behoort te worden
gemaakt ten aanzien van aan een polderbestuur
toebehoorende slooten, terwijl de verplichting van
een polderbestuur om eene zoodanige verordening
na te leven, niet onvereenigbaar is met zijne be-
voegdheid om zelf ten aanzien van het uitdiepen
van slooten voorschriften te geven.
heid van den plaatselijken wetgever om regelend op
te treden, zoo de grond particulier eigendom is, bij
arrest van I Februari 188() Wcckbl. No.iVi?;}, dat ge-
meente veroi\'deningen betrolletide de openbare wegen
ook toepasselijk zijn op die, welke loopen over gron-
den. die de eigendom zijn vun bijzondere personen.\'^)
lloopcn Rnad: 21 November 1881 Weckbl. No. iZIfl;
ring blijkt nergens; in tegendeel was de Regeering
van dezelfde meening blijkens decisie van den
i\\Iinister van Binnenlandsche Zaken van 1874,
Gemeentestem No. 1254, beslissende, dat, zoo gron-
den eenmaal voor den publieken dienst bestemd
zijn, de Raad mag verordenen, dat iedere handeling
ten opzichte van die gronden wordt verboden zonder
toestemming van Burgemeester en Wethouders.
Zaken van 1887 Gem. Stem 1058, bepalende, dat
voor het aanleggen van ijsbanen op privaat terrein
wel allereerst de vergunning van den eigenaar
noodig is, maar, dat, wanneer eenmaal die toe-
stemming verkregen en eene baan aangelegd is,
in eene politieverordening aan een ieder, ook aan
den eigenaar kan worden verboden, het ijs van die
baan te vernielen of op andere wijze de maat-
regelen te verijdelen, die voor de veiligheid en
goede orde zijn genomen.
staat, Handel en Nijverheid miss. 1887 Gern, stem 18C8; Min.
Binnenl. Zaken dcc. 1883 Gern, stem 186i2
wordt deze bevoegdheid tot dat strand uitgebreid.
1801 Weekbl No. \'2282, dat besliste, dat het voor
de vaststelling van eene politie verordening vol-
doende is, dat de grond, waarop de verordening
betrekking heeft, behoort tot het territoir «Ier
gemeente, zoodat de Raad bevoegd is tot regeling
van het gemeen doch verschillend gebruik van het
zeestrand en de daarover spoelende zee door baders
en visschers.
mede blijkens de missieve van den Minister van
lUnnenl. Zaken van 1802 Gem. stem welke
inhield, dat de stranden der zee, volgens art. .577
15. W. aan den staat toebehoorende, a fortiori doel
nitmakcn van het grondgebied van den staat, dat
verdeeld is in provinciën en gemeenten, zoodat die
stranden tevens behooren tot het grondgebied van
die provincie en die gemeente, waaraan zij gelegen
zijn, en de Maad dus bevoegd is in het belang van
II. II. I Juni 1885 Wcckbl. No 517().
geven voor het strand, dat onder het grondgebied
der gemeente gelegen en dus ook aan haar rechts-
gebied onderworpen is.
bevoegdheid van den gemeente Raad tot regeling
van een bijzonder deel der gemeente erkend.
1871 Weekbl. 3354, dat de plaatselijke wetgever
bevoegd is verordeningen vast te stellen voor een
deel der gemeente; zoo b.v. voor de »kom der
gemeente-ocr page 65-
hoorden.
wetgever voor het geheele grondgebied der gemeente
en voor een bepaald deel daarvan, zijne bevoegd-
heid is tot de gemeente beperkt. Dit werd her-
haaldelijk aldus bij Koninklijk Besluit beslist
28 Mei 1852 Stbl. No. 105 op dezen grond eene
verordening der gemeente Tiel betrekkelijk het
veerreclit voor do Waal tusschen Tiel en AVamel,
daar anders het gemeentebestuur door strafbedrei-
ging voor de handhaving van het recht van over-
veer zou kunnen zorgen, dat de gemeente als
bijzonder persoon over eene rijksrivier buiten haar
grondgebied gelegen heeft, \')
.Ook do verschillende Ministers deelden dit gevoelen.
Zoo besliste de Minister van Binnenl. Zaken bij
decisie van 1858 Gem. stem 413, dat aan do bakkers
KI? II Mei 1862 Stbl. 47.
de verplichting niet kon worden opgelegd, om voor
het brood, dat zij de gemeente invoeren, een merk
te bezigen.\')
sliste de Kantonrechter van Purmerend in dezen zin.
vonnis van G September 1853 Weekbl. No. 1470
beslist, dat in Artikel 155 der Gi-ondwet \\an 1815
enkel de inwendige aangelegenheden eener enkele
gemeente worden bedoeld, zoodat de plaatselijke
besturen niet bevoegd zijn verordeningen te maken
omtrent veren en beurtvjuirten.
Gem. stem 2379, dat het rijden op een ongenummerd
rijwiel, in het algemeen te verbieden, niet valt
onder tle bevoegdheid van den gemeente Utiad. .
regelen, waarin de gemeente als privaat persoon
optreedt.
van 24 Augustus 1854 Stbl. No. 112, bepalende,
dat de belangen der gemeente als eigenares van
weiden en die van de ingezetenen, welke tot het
beweiden dier gronden gerechtigd zijn, eene zaak
van burgerlijk recht uitmaken, waar de gemeente
tegenover de weidegerechtigden niet als publiek,
maar jils privaat persoon uit kracht van haar
beweerd eigendomsrecht staat. Met het oog hierop
kan de Raad niet van zijn regeeringsrecht gebruik
maken, om zulk eene aangelegenheid bij plaatselijke
verordening te regelen, maar moet hij deswege
met de gerechtigden eene overeenkomst aangaan.\')
decisie van Gedeputeerde Staten van Gelderland
van 1870 Weekbl. van Ilurgerl. Admin No. 1128,
inhoudende, dat, wanneer eertijds aan eigenaren
van goederen door het gemeentebestuur tegen be-
zekere gemeente gronden (het recht van uitdrift),
dit geenszins kan worden aangemerkt als eene
regeeringshandeling van het toenmalig bestuur,
maar niet anders dan als een zuiver privaatrech-
telijke handeling van dat bestuur, zoodat dan ook
de bezitters van uitdriften terecht aanspraak kunnen
maken op eerbiediging dier met het gemeente
recht in geen verband staande rechten, die dan
ook niet anders dan tegen behoorlijke schadeloos-
stelling kunnen worden ontnomen.\')
hierin, door de praktijk geleerd, werkelijk eene
grensbepaling vinden.
wetgever tot regeling bevoegd\' is voor de geheele
gemeente zoowel als voor een bijzonder deel, maar
dat zijile regeling zich tot de gemeentelijke grenzen
beperkt cn hij niet ongestraft daarbuiten kan op-
onderwerpen, waarbij hij niet als publiek, maar
als privaat persoon optreedt.
is de plaatselijke wetgever niet absoluut bevoegd
doch moet hij wel degelijk rekening houden met
andere machten, wil hij niet daarmede in botsing
komen en zoodoende zijne regeling buiten werking
zien stellen.
praktijk de grenzen voor den gemeentewelgever in
verband met do wetten van Hijk en Provincie
worden getrokken.
king hier aanleiding hebben gegeven zijn do artiken
4, 7, O, 1.51, 152 en 157, welke wij achtereenvolgens
zullen nagjuin.
bevinden, hebhcn tjelijke aanapmak op beschernnnij
vtin prrtiüon en (joedercn.
mand in hechtenis luorden genomen, dan op een
heuel van den rechter, inhoudende de redenen der
gedane aanhouding.
de aanhouding beteckend worden aan dengene, tegen
wien het is gericht.
tijd, binnen luelken alle aangehoudenen moeten
worden verhoord.
aan allen gelijke bescherming, terwijl het laatste
artikel, om den ingezetenen zekerlieid te geven, dat
zij niet willekeurig zullen worden aangehouden,
zegt, dat do wet de gevallen zal bepalen en dat
eene buiten die gevallen gedane aanhouding slechts
zal mogen geschieden op bevel van den rechter
inhoudende de redenen der aanhouding.
UeefL zich de vraag voorgedaan, of de bepaling van
eene plaatselijke verordening, waarbij wordt gezegd,
dat zij, die verdacht worden zich aan prostitutie
kunnen worden aangehouden, ten einde een genees-
kundig onderzoek te ondergaan, in geval zij weigeren,
zich hieraan op eerste aanzegging te onderwerpen
vereenigbaar was met bovengemelde artikelen der
Grondwet.
neeskundig onderzoek geoorloofd en besliste daar-
omtrent bij arrest van lü November 1885 Weekbl.
5238, dat het beginsel van gelijkheid voor de wet
van alle Nederlanders niet zoo is op te vatten, dat
uitgesloteTj zouden zijn bijzondere bepalingen, waarbij
zij, die een beroep uitoefenen, onderworpen worden
aan voorschriften in het bel\'uig der openbare ge-
zondheid en zedelijkheid verordend, ook al wordt
de persoonlijke vrijheid daardoor beperkt en (in
casu do verplichting van haar, die het beroep van
publieke vrouw uitoefenen, om zich wekelijks één
of meermalen aan het onderzoek van een da-artoe
benoemd geneeskundige to onderwerpen) uit gee-
nerlei wetsbepaling volgt, dat geneeskundig onder-
zoek van vrouwen alleen bij de wet mag worden
voorgeschreven.
van 1885, Gem. Stem 1754, dat de vrijheid van
doen en laten wel in groots mate wordt beperkt
door de verplichting aan publieke vrouwen opgelegd,
om zich in zekere gevallen te doen onderzoeken en
te doen verplegen in een ziekenhuis, doch de eerst-
genoemde verplichting, niet strijdt met de algemeene
vrijheid aan de ingezetenen in artikel 2 B. W.
gewaarborgd, omdat zij eene voorwaarde is tot het
uitoefenen van het eerloos bedrijf, dat deze vrou-
wen vrijwillig kiezen en waardoor zij de gezondheid
van anderen in gevaar brengen, terwijl de ver-
plichting een voorzorgsmaatregel is tegen versprei-
ding van eene besmetting en niet strijdt met het
belang der lijderesse om weder gezond te worden.
eenstemmigheid tusschen jurisprudentie en Regee-
ring, want al achtte de Moogc Raad zulk eene
bepaling niet in strijd met artikel 4 der Grondwet,
terwijl de Minister geen strijd zag met artikel 2
W., dit huitste artikel geeft met andere woorden
hetzelfde beginsel weder als het eerste.
slavernij enz. nog afzonderlijk noemt, maar overi-
gens is de strekking van artikel 4 der Grondwet,
dat gelijke bescherming waarborgt, en artikel 2
B. W., hetwelk verklaart, dat »allen, die zich op
het grondgebied van den Staat bevinden, vrij zijn
en bevoegd tot het genot der burgerlijke rechten-ocr page 74-
bevoegdheid overschrijdt, door bij eene verordening
op de prostitutie ambtshalve inschrijving te bevelen
ten gevolge hebbende, dat elke ingeschreven vrouw
enkel op grond van die inschrijving alle op publieke
vrouwen rustende verplichtingen worden opgelegd
en elke, ook de ambtshalve ingeschreven vrouw
verplicht is, hare inschrijving te onderteekenen,
zoodat eene ingeschreven vrouw, welke die onder-
teekening weigert, ook indien zij inderdaad geene
publieke vrouw is, wegens het niet nakomen van
laatstgenoemde verplichting door den rechter ver-
oordeeld en tot straf verwezen zou moeten worden, —
op grond, dat het opleggen van zoodanige ver-
plichting — nog wel met strafbedreiging — enkel
op grond van eene eenzijdige beslissing en ver-
richting van de administratie, vei\'der gaat dan de
bevoegdheid bij. artikel 135 aan den Haad toegekend.
ging naar een ziekenhuis ter onderzoeking onge-
oorloofd geacht, als strijdende met artikel 157 der
Grondwet.
tigde het Koninklijk Besluit van 11 December 18r)0
Stbl. no. 120 eene verordening van Zalt-Bommel
tegen het vermomd verschijnen in het openbaar,
volgens welke de vermomde ter handhaving der
rust dadelijk in verzekerde bewaring mocht worden
genomen en gehouden, totdat hij door do politie
herkend was.
daan, over welk geval tusschen de verschillende
Ministers zeer verschillend is gedacht.
bijzondere omstandigheden de uitoefening van een-
zelfde beroep ten gevalle van sommigen kan beperken,
zonder hierdoor in botsing te komen met boven-
gemeld Grondwetsartikel.
van 1855 Gem. stem 212, dat de Raad bij verorde-
ning de uitoefening van het beroep van asch- en
vuilnisophaler kan beperken ten opzichte van hen,
-ocr page 76-
de wet daarbij eerst uit het oog zou zijn verloren,
wanneer er geene gronden waren, om sommigen
wegens hunnen bij zonderen toestand uit te zonderen
van hetgeen overigens algemeen als regel geldt,
welke gronden bestaan, indien zij, die van ge-
meentewege belast zijn met het ophalen van asch
en vuilnis, aan de tegenover de gemeente op hen
bij uitsluiting rustende verplichting niet zouden
kunnen voldoen, zoo hetgeen omtrent het ophalen
van asch en vuilnis voor de ingezetenen in het
algemeen als politiemaatregel is voorgeschreven,
ook op hen toepasselijk ware.
\'1805, toen hij bij missieve Gem. stem 727 bepaalde,
dat hij verordening de tijd, waarop de stadspachter
van asch en vuilnis met het ophalen daarvan een
aanvang mag maken, niet \'vroeger gesteld mag
worden dan voor de particuliere ophalers. De
omstandigheid dat dan hetgeen de meeste waarde
heeft, aan den pachter zou kunnen ontvallen, kan
het verschil in bepaling van tijd van aanvang niet
♦rechtvaardigen. De politieverordening heeft hier
maar het geldelijk belang der gemeente kan geen
grond zijn, om den een vrij te laten, wat den
ander verboden wordt.
Gedeputeerde Staten blijkens missieve van Gede-
puteerde Staten van Zuid-Holland van 1878 Gem.
stem 1385.
vinden wij in de besluiten van den Raad van
Nijmegen en dien van den Bosch Gem. stom 2298,
welke bepaalden, dat de Raad niet voor vreemde
kooplieden het marktgeld zoo hoog mogelijk mag
opvoeren en aan die handelaren eene afgelegen
standplaats aanwijzen.
door de drukpers (jedachten of (jcvoelens te open-
baren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens
de wet.
van drukpers weergegeven. Het artikel geeft aan,
dat er geen voorafgaand verlof noodig is, om iets
gedrukt te krijgen, dus geene preventieve middelen
kuunen worden aangewend, om eene gedachte of
een gevoelen door middel van de drukpers te
openbaren.-ocr page 79-
ciaal om te dien aanzien preventieve maatregelen-
te nemen
rechter van Leiden, die bij vonnis van 29 Septem-
ber \'1894 geen strijd zag tusschen eene zoodanige
bepaling en artikel 7 der Grondwet
de meening, dat er geen strijd is tusschen zulk
eene bepaling en artikel 7 der Grondwet.
vonnis van 30 Mei 1892 Weekbl. No. (M87 boven-
gemeld vonnis van den Kantonrechter aldaar van
17 Maart 1892, en wel onder overweging, dat
hierdoor noch censuur is, noch aanranding der
vrijheid om zonder voorafgaand verlof gedachten
of gevoelens door de drukpers te openbaren.
\'s-Bosch door hij vonnis van 2i Januari 1893 het
Knutoiigcrcciit Hilversum iS\'JO. Gem. Stem 2;J20.
\') Idem Knntongoreclit \'s-Hoscli 1892.
■1892 te bevestigen.
niets weten en vernietigde bij arrest van 7 No-
vember 1892 Weekbl. No. G259 het vonnis van de
Rechtbank te \'s-Hage van 30 Uei 1892 Weekbl.
No. 0187, en zag evenals de Kantonrechter te
\'s-Hage, wiens vonnis door de Rechtbank aldaar
vernietigd was, strijd met artikel 7 der Grondwet.^)
Ook aan de zijde der Regeering treilen wij de-
zell\'de verdeeldheid aan.
stem 1800 meende, dat de eischen van het openbaar
verkeer in eene zeer bevolkte gemeente de beperking
van het aanplakken van eenig aanplakbillet of
ander drukwerk of geschrift, hetzij op een aanplak-
bord, hetzij elders aan den openbaren weg, kunnen
motiveeren, zoodat het dan \'ook vrijstaat in eene
gemeenteveroi\'dening die handeling van eene mach-
tiging van den i^urgemeestor afhankelijk te stellen,
ten einde door dezen te laten beoordeelen, of de
laten. \')
de Koning echter vernietigde zoodanige verorde-
ningen als wel in strijd met de Grondwet.
Stbl. No. 237, vernietigend een besluit van den Haail
van Nijmegen, waarin voorkwam het verbod, »om
op de straten in het belang der openbare orde,
bepaaldelijk ter beveiliging van het openbaar ver-
ketM\' en in het belang der huishouding van de
gemeente, op de marktdagcm tusschen 10 en 10 uur
en de overige dagen tusschen 4 en 10 uur go-
schreven of gedrukte stukken aan te kondigen, to
verspreiden, te venten of te koop aan te bieden-ocr page 82-
worden genomen, is eene zaak van algemeen rijks-
belang, waarin de gemeente niet mag treden, dus,
dat deze bepaling strijdt met artikel 150 der ge-
meente wet. 1)
schillende meeningen gehuldigd; alsof de toestand
echter nog niet verward genoeg was, verliet de
Ilooge Raad bij ari-est van l Februari 1897
Weekbl. No. 0928 zijn tot nu toe ingenomen stand-
punt en nam hij eene geheel tegenovergestelde
meening aan.
het verlMxl, om op de openbai-e straat couranten
en andere gedrukte of geschreven stukken luid
roepende of schreeuwende te koop aan te bieden
of om niet, noch in strijd is. met artikel 4, noch
met artikel 7 der Grondwet.
verboden is, niet bij bepiualde.
venten van boeken enz., maar niet bij andere
koopwaren, hij bevoegd is, dat in het eerstgenoemde
geval te verbieden. —
kunnen wij ons geheel vereenigen, maar, al is het
wenschelijk, dat deze meening de heerschende
wordt, op het oogenblik is hierdoor de zekerheid
niet verhoogd. Wanneei\' wij toch niet alleen de
verschillende colleges, of do Regeering en de
reelitscolleges van elkaar van gevoelen zien ver-
schillen, maar zelfs helzelfde college of de Hegee-
ring zelve op verschilicndü tijden eene geheel
tegengestelde meening zien omiielzen, dan is ei-
voor de gemeentebesturen zeker al heel weinig
waarborg, dat hunne verordeningen in dezen of
genen zin als geoorloofd zullen blijven bestaan.
venjailcrhuj wordt erkend.
recht in hel, helamj der opentnire orde.
hier dus als een grondwettig recht erkend.
vraag voorgedaan, of het met dit artikel in over-
eenstemming was, te verbieden eene vergadering
in een lokaal te houden op een tijd, dat dit lokaal
gesloten moet zijn.
\'1890 Weekbl. No. 0819 hieromtrent het volgende:
Eene vergadering kan niet gehouden worden in
een lokaal, dat, al is het overigens wel voor het
publiek toegankelijk, op het tijdstip voor de bijeen-
komst bepaald, krachtens eene wettige verordening
gesloten moet zijn;
bepaalde uren te vertoeven ook geldt voor socië-
teiten ;
Grondwet zijne natuurlijke beperking vindt in de
rechten van anderen en in do wetten en wettige
verordeningen in het algemeen belang vastgesteld. —
^lus geen strijd met de (irondwet en acht ze ook
op societeiten toepasselijk.
steld, dan wordt zij daardoor met alle andere voor
het publiek toegankelijke plaatsen gelijk gesteld en
vervalt het begrip van vereeniging en vergadering
geheel, zoodat bij de toepassing van gemeente-
verordeningen daarop geene sprake kan zijn van
strijd met de Grondwet of de wet op het recht
van vereeniging en vergadering, gelijk lie Ilooge
Haad besliste bij arrest van 12 Februari 1891
Weekblad no. ü4G8.
-ocr page 86-
dan na voorafgaande verklaring bij de wet, dat
het algemeen nut de onteigening vordert en tegen
vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstel-
ling, een en ander volgens de voorschriften van eene
algemeene wet.
wiuirborg te verschallen tegen willekeurige aiui-
randing van zijn eigendom door het publiek gezag.
het openbaar gezag moet tuorden vernietigd, of,
hetzij voortdurend, hetzij tijdelijk moet worden on-
bruikbaar gemaakt, geschiedt dit tegen schadeloos-
slelling, tenzij de wet het tegendeel bepaalt.
verordenen, een eigendom in de gestelde rooiings-
lijn vooruitspringende te verlaten.
1878 Gem. Stem 14(1!), op grond, dat het bevel
om een eigendom in de gestelde rooiingslijn voor-
gelijk staat met onteigening.
artikel, of bij verordening aan Ikirgemeester en
Wethouders de bevoegdheid kon worden toegekend,
om honden, die zij voor de openbare veiligheid ge-
vaarlijk achten te doen dooden.
bevoegd geacht.
geest bij vonnis van 1873 üem. Stem \\UC). Ook
de Hooge Raad erkende deze bevoegdheid bij arrest
van \'15 November I88() Weekbl. no. 5307, op grond,
dat dit volgens artikel 135 geoorloofd was, daar
het diende ter handhaving van de openbare orde.
De Minister van lUnnenl. Zaken van 1880 bepaalde
bij missieve (ïem. Stem I85\'i\', dat de Raad bij
verordening de politie het recht mag geven tot hot
dooden van honden, die op zekeren tijd in strijd
met het verbod zonder nuiilkorfop openbare wogen
of sti-aten worden aangetroil\'en.
Stem 1958 geoorloofd de bepaling voorschrijvende
het dooden van honden, die niet voorzien zijn van
eene belastingpenning, of waarvan de belasting niet
tijdig is betaald.
verordening in beslag nemen van naar het oordeel
van den keurmeester voor de gezondheid nadeelig
geacht vleesch of visch geoorloofd is, dan wel, of
zulk eene bepaling in strijd is met de Grondwet
als zijnde onwettige onteigening.
van 2 Juni 1890 Weekbl. No. 5919, dat het on-
wettige onteigening is, op grond, dat de Grondwet
in artikel 151 de wijze aangeeft, waarop onteigend
mag worden.
1.52 ingevoegd, omdat men inzag, dat men wel dege-
lijk onderscheid moest maken tusschen de gewone
onteigening en de in dit art. bedoelde vernieti-
ging of onbruikbaarmaking van eigendom. Vóór
geoorloofd was, dan wel of het onwettige ont-
eigening was, maar na dien tijd was het de vraag,
of zoodanige vernietiging of onbruikbaarmaking niet
in strijd was met het artikel 152 der Grondwet.
wet in artikel 152 bedoeld bestaat nog niet. Arti-
kel 5 der additioneele artikelen bepaalt, dat het
eerste lid van artikel 152, dus het hierboven aan-
gehaalde, buiten toepassing blijft, totdat de wette-
lijke regeling omtrent de gevallen, waarin geene
scluuleloosstelling in geval van vernietiging of voort-
durende of tijdelijke onbruikbaarmaking van eigen-
dom verleend wordt, zal zijn in werking getreden.
buiten toepassing, terwijl dus nog steeds, in geval
van vernietiging of onbruikbaarmaking van eigen-
dom door het openbaar gezag, de vraag rijst, of
zoodanige vernietiging of onbruikbaarmaking niet
is onwettige onteigening en bij gevolg in strijd uïct
de Grondwet.
van 3 December 1802,. Weekbl. No 0289, dat
artikel 5 der additioneele artikelen bedoeld er nog
niet, kan bevelen, dat visch en vleesch waarvan
het gebruik schadelijk is of vermoed wordt te zijn
schadelijk voor de gezondheid, op last van Burge-
meester en Wethouders ten koste van den eigenaar
zal worden begraven, — op grond, dat, al blijft artikel
\'152 lid 1 voorloopig buiten toepassing, bij het 5e
der additioneele artikelen geene wijziging is gebracht
in het reeds in de Grondwet zelve neergelegde be-
ginsel, dat er streng behoort te worden onderschei-
den tusschen onteigening ten algemeenen nutte en
het vernietigen of onbruikbaar maken van eigen-
dom als politiemaatregel, en de bevoegdheid, om
dit laatste bij de wet of wettige verordening te
bevelen bij artikel 5 der additioneele artikelen thans
uitdrukkelijk is erkend, zoo lat er geen strijd is
met de Grondwet. —
ming met den Raad van Haarlem beslist, dat do
kosten van het vervoeren en begraven van afgekeurd
slachtvee door den eigenaar zelf gedragen moesten
«worden, omdat hij, die ziek slachtvee ter slachting
die door het vervoeren en begraven van dat vee
worden teweeggebracht en dat die betaling beschouwd
moet worden als een nadeel, dat hij in het alge-
meen belang ondervindt.
begraven van afgekeurd slachtvee geene onteigening,
bij gevolg geen strijd met de Grondwet aanwezig.
Wat de betaling der kosten betreft, meenden Ge-
deputeerde Staten van Noord-Holland, dat die ten
laste der gemeente behoorden te komen, daar het
kosten waren, die de politiemaatregel na zich sleept,
en dergelijke kosten ten laste dor gemeente dienen
te komen.
verre de plaatselijke wetgever bij het vjiststellen
van verordeningen wordt geoordeeld met de bur-
gerlijke wetten in aanraking of in botsing te komen.
S(i(i., titel 5 boek 11, titel 1, titel III, titel VII
boek m, en artikel 2011 R. W.
der ouders) tot aan zijne meerderjai\'igheid.
Burgerlijk Wetboek wordt gesproken over de vader-
lijke macht en artikel 354 zegt hiervan uitdrukkelijk,
dat het kind tot aan zijne meerderjarigheid onder
de ouderlijke macht blijft.
telijk overnemen ? Deze vraag deed zich voor, toen
de plaatselijke wetgever zich de bevoegdheid toe-
kende, om het rooken aan kinderen beneden zekeren
leeftijd te verbieden.
bij decisie van 1890 Gem. Stem \'2013, dat het
rooken aan pei\'sonen beneden den leeftijd van
10 jaren dooi\' den Raad kan worden verboden.
teerde Staten van Gelderland, die vernietiging der
betrekkelijke verordening door den Koning hadden
\'omdat het noch de openbare orde, noch de open-
beperking der persoonlijke vrijheid buiten de gren-
zen van artikel 135 gaat.
genot te hebben en daarover op de volslrektste wijze
te beschikken, mits men er geen gebruik van make,
strijdende tegen de wetten of de openbare verorde-
ningen, daargesleld door zoodanige macht, die daar-
toe, volgens de Grondwet, de bevoegdheid heeft, en
viils men aan de rechten van anderen geen hinder
toebrengc; alles behoudens de onteigening ten alge-
meenen nutte legen behoorlijke schadeloosstelling, in
gevolge de Grondwet.
van eigendom. Hij verstaat er onder het recht om
vrij over eene zaak to beschikken, mits er geen
gebruik van gemaakt worde in strijd mot wet of
wettige verordening en de rechten van anderen
niet gekrenkt worden; de wetgever erkent dus, dat
er machten zijn, die volgens de Grondwet do be-
voegdheid hebben, bij verordening den eigendom te
wet, zoodat wij in de gevallen van de practijk
moeten zien, hoe daar de grenzen getrokken worden.
strektste wijze over eene zaak te beschikken, mag
de eigenaar zijn gebouw afbreken, maar nu heeft
zich de vraag voorgedaan, of het volgens artikel
G25 geoorloofd was, dat een gemeente bestuur dit
recht tot afbreken of uitbreken afhankelijk stelt
van voorafgaande vergunning van den Raad.
No. 35 werd beslist, dat wel bij artikel 135 der
gemeentewet aan den Rtiad de macht was gegeven
tot het maken van politieverordeningen en daarbij
ook volgens artikel 025 W. het eigendomsrecht
kon worden beperkt, doch dat die beperking niet
verder mag gaan dan hetgeen voor de zorg van do
o[)enbare orde en veiligheid wordt gevorderd.
bij liet afbreken van gebouwen steeds gewaakt
kunne woj\'den, aan het gemeente bestuur wel
vrijstaan eene voorafgaande kennisgeving\' van het
\'Voornemen tot afbreken te vorderen, maar door
gebouwen uit- of af te breken, worden de grenzen
der poHtiebevoegdlieid bij artikel 135 der gemeente
wet aan den Raad gegeven overschreden en is dit
bij gevolg in strijd met de wet, op grond, dat de
beperking van het eigendomsrecht door den Haad
niet verder mag gaan, dan hetgeen door de zorg voor
de openbare orde en veiligdheid wordt gevorderd.
Staten aan.
-ocr page 96-
dening aan Burgemeester en Wethouders de be-
voegdheid kan worden gegeven, om over het uiterlijk
aanzien van eene woning te oordeelen en daarom-
trent te beslissen.
ter in \'1874, Gem. Stem 1179, dat dit niet geoorloofd
is, omdat dit verder gaat dan de beperking van het
eigendomsrecht in het belang eener goede politie
ten aanzien van gebouwen krachtens artikel lirxler
gemeentewet en artikel 025 B. W. toelaat.
1951 zulk een voorschrift echter geoorloofd.
de Minister den gemeente Raad ook niet bevoegd, aan
Burgemeester en Wethouders de macht te verlee-
nen, om een huis te doen afbreken uit hoofde van
zijn uiterlijk aanzien, wanneer de eigenjuir het niet
afbreekt of herstelt, omdat dit te veel ingrijpt in
het eigendomsrecht.
,of de Raad de vergunning tot bouwen van kleine
dat in dat gedeelte der stad zulke woningen niet
pasten.
en vernietigde eene dergehjke bepaling, op grond,
dat zoodanige bevoegdheid aan het gemeentebestuur
gegeven verder gaat dan de beperking van het
eigendomsrecht in het belang eene goede politie
ten aanzien van gebouwen, krachtens artikel 135
der gemeentewet in verband met artikel Ü25 R. W.
toelaat, welke zich bepaalt tot de zorg voor de
geregelde ])laatsing der gebouwen en vooi-de open-
bare veiligheid en gezondheid. \')
van dit artikel voor en wel of ook aan iemand
anders dsm aan den eigenaar de verplichting tot
onderhond kan worden opgelegd.
It) .luni 1885 Stbl. no. 128, dat do Raad do hen»
bij artikel 135 gegeven bevoegdheid over.schi\'ijdt,
verphchting oplegt, om de beken, waterleidingen
en tochtslooten, welke door of langs bij hem in
gebruik zijnde gronden loopen, te schoonen en te
onderhouden volgens voorschriften door Burge-
meester en Wethouders te geven, omdat zulk eene
verplichting wel krachtens artikel 625 B. W. kan
rusten op den eigenaar dier beken enz, maar de
Baad niet zoo ver kan gaan, dat zelfs gebruikers
van gronden de beken etr/. van naburige eigenaars
zouden moeten onderhouden en schoonen. —
teerde Staten van Zuid-Ilolland in hun advies van
1874 (Jern. Stem 1277, inhoudende, dat het recht
der gemeente-besturen, om bij strafverordening
onderhoudsplicht op te leggen moet worden afge-
leid uit artikel 625 15. W. in verbanil met de
artikelen 135 en 161 der gemeentewet. Uit gemelde
artikelen volgt wel de bevoegdheid der gemeente-
besturen, om aan de eigenaars van zekei\'e werken
of inrichtingen in het algemeen de ver[ilichting op
te leggen, om die werken op bepaalde\'wijze te
--ocr page 99-
geen eigenaars zijn, kan uit de gemelde artikelen
of uit eenig ander wettelijk voorschrift niet worden
afgeleid. —
Binnenl. Zaken van 187G Gem. Stem 1378 het
echter geoorloofd, in eene gemeente-verordening
het her-stel van bouwvallige woningen alsmede
voldoening der kosten door Burgemeester en Wet-
houders in het belang dnr gemeente aangewend,
ook op to leggen aan den persoon, die met het
beheer en het ojj/icht van die woningen is belast,
in geval geen eigenaar in die gemeente bij Burge-
meester en Wethouders bekend is. —
eigeiumr op te leggen wordt overigens algemeen
erkend.
eigenaars van huizen de verplichting kan worden
opgelegd, om al datgene te verrichten, wat tot
goede instandhouding der riolen, voor zooverre zij
onder hunne erven loopen, noodig is, alsmede, om,
voor zooverre hunne perceelen aan open riolen
van de riolen afgescheiden te houden. -
verplichting tot overkluizing van wateren, waarin
riolen en secreten uitloopen, kan opleggen.
bij arrest van 24 September 1872 Weekbl no. 3512.
van eene andere meening blijkens hunne decisie
van 1892 Gem. Stem 2190, inhoudende, dat de bij
gemeenteverordening in het behnig der (ii)cnbarc
gezondheid aan eigenaars van slooten opgelegde
verplichting tot dempen dier slooten, feitelijk het
eigendomsrecht dier slooten illusoir maakt, daar
dientengevolge het voorwerp van dat recht ten
eenenmale van natuur verandert en dus met de
wet niet is te rijmen.
een gemeentebestuur bevoegd is, de iiu\'ichting van
een privaat te hevelen met toepa.ssing van een
bei)aald stelsel.
•1878 Weekbl. no. 42G9, dat de Raad hiertoe be-
voegd is, overwegende, dat aan den Raad behoort
het maken van verordeningen, die vereischt worden
in het belang onder andere van de openbare ge-
zondheid en dat voorschriften aangaande de wijze
van ontlasting van een privaat kunnen strekken
tot bevordering der openbare gezondheid.
den 1-cii titel van het tweede boek spreekt de
weigever over do verschillende rechten en ver-
plichtingen van eigenaars van naburige erven.
erven.
van 10 .luli ISO\'j Weekbl. no. CüiO, dat het ge-
ooi loofd is in hot belang der openbare orde ver-
ordeningen in het leven te roe|)en tot behoorlijke
afsluiting tu.sschen een druk bewaiuleldo en benvlen
baan en partikuliere eigendommen en tevens do
bepalen.
Stem 1179 bepaald, dat het gemeentebestuur wel
tot het bevelen van afsluitingen bevoegd is, maar,
dat het niet geoorloofd is, bij plaatselijke verorde-
ning de verplichting op te leggen, om bij afbraak
van huizen de open plaats door een steenen muur
af te sluiten, daar de wijze van afsluiting onver-
schillig is. —
onderwerp, dat buiten de bevoegdheid van den
gemeente-wetgever gaat, zooals beslist werd bij
decisie van Gedeputeerde Stalen van Limburg 1873
Gem. Stem 1\'JIO.
«ons anders gebouw.
wiens eri-ocr page 104-
25 November 1880 Weekbl. No. 5805, dat dit niet
kan en wel op grond, dat tengevolge van eene
plaatselijke verordening wel de uitoefening van een
recht ran erfdienstbaarheid evenals het eigendoms-
gebruik kan worden beperkt, maar evenmin als
het eigendomsgebruik te niet kan gaan, zoodat van
eene plaatselijke verordening het verbod, om de
faecaliën der secreten zonder vergunning van Bur-
gemeester en Wethouders op andere wijze dan
door tonnen te verwijderen, te doen verwijderen
of te bewaren, geen inbreuk kan maken op eene
door verjaring verkregen erfdienstbaarheid van uit-
loozing.
van het l?urgerlijk Wetboek is de plaatselijke wet-
gever herhaaldelijk in aanraking gekomen.
vrijheid van overeenkomst.
trent geheel vrij; mag nu do plaatselijke wetgever
tlie vrijheid beperken ?
van 5 Maart 1885, dat de bep.iling eener plaatse-
lijke verordening, waarbij zekere handeling ver-
boden en strafbaar gesteld wordt, tenzij daartoe
verlof is verkregen van een partikulier — in casn
de directie van een hardrijderij op het ijs — in
strijd is met de wet.
den Minister van Binnenl. Zaken van 1890 Gem.
Stem 2085, inhoudende, dat het in strijd is met
de wet, om in eene phuitselijko verordening het
verleeiien van iemands lokaal of erf voor openbare
vermakelijkheden afhankelijk te stellen van ver-
gnmiing van het openbaar gezag, omdat het ver-
leenen van de beschikking over zijn erf of lokaal
is do uito(ifening van eene bevoegdheid van privaat-
rechtelijken aard, waaromti\'ent geene regelen in
eene plaatselijke verordening knnnen worden ge-
steld. »)
in hun advies van 1878 Gem. Stem 1157 van deze
ordening op het leggen van schepen, waarbij hunne
ligplaats aan de landzijde afhankelijk is gesteld van
de toestemming der eigenaren van heemen, en voor-
ziening is genomen tegen het willekeurig bevestigen
van touwen aan boomen enz. van partikulieren,
betreft geen onderwerp van openbare orde, maar
heeft tot onderwerp bijzondere belangen.
\'1891 W. R. A 2273 toegedaan, waar het gold de
vraag, of in eene gemeenteverordening voorschriften
mochten worden gegeven ter regeling van de prijs-
bepaling van het brood. Ook. hier werd zoodanige
bepaling een inbreuk op de bepalingen van het
Burgerlijk Wetboek geacht, welke partijen, wat de
overeenkomst zelve aangaat, geheel vrijgelaten.
kan worden bevolen, op elk brood van eenigen
omvang het gewichtcijfer juin te brengen.
\'van 3 April 1877 Weekbl. No. 4118, op grond, dat
de beoordeeling der broodprijzen in verband met
het gewicht voor het publiek mogelijk te maken
en op dezen grond te behooren tot het huishoudelijk
belang der gemeente en dus te vallen onder artikel
•135 der gemeentewet.
het Koninklijk Besluit van 1881 Gem. Stem 1580
de bepaling in eene verordening ter voorkoming of
blussching van brand of in eene afzonderlijke ver-
ordening, dat ieder ingezetene onder strafbedreiging
tegen verzuim verplicht is aan het gemcientebestuur
schriftelijk opgave te doen van zijne vaste of losse
goederen in de gemeente, welke hij tegen brand-
schade verzekoi\'d heeft, met vermolding tevens van
het bedrag waarvoor cn do maatschappij waarbij
do verzekering is geschied.
1889 Gem. Stem \'21)3(5 van eene andere meening.
van den Minister van 1802 bij haar gevoelen, doch
ook toen dachten (ledeputoerde Staten van Gelder-
land anders.
gever niet in botsing komt met het Burgerlijk
Wetboek, waar hij bepalingen geeft omtrent het
strafbaar stellen van eigenaars van huisdieren voor
overlast door die dieren te veroorzaken.
dier of degene, die zich van hetzelve bedient, zoo-
lang hetzelve tot zijn gebruik verstrekt, aanspra-
kelijk is wegens de schade, welke het dier heeft
veroorzaakt, hetzij hetzelve onder zijn toezicht en
bewaring, dan wel verdwaald of ontsnapt zij.
voor zijne dieren verantwoordelijk stelt, achtte de
Minister bij decisie van 1871 Gem. Stem 1092 het
toch geoorloofd, dat bij politieverordening eigenaars
van honden en andere huisdieren strafbaar worden
gesteld wegens overlast in het algemeen door
dieren te veroorzaken aan de itjgezetener.
wetgever bepalingen voor het huren en verhuren
van goederen en diensten.
regeling hieromtrent onthouden?
tijd, waarop de huurder eene gehuurde woning
mag betrekken niets aangeeft, maar dit geheel van
de huurovereenkomst laat afhangen, de Raad bij
verordening het betrekken van nieuw gebouwde
of grootendeels vernieuwde woningen vóór het ver-
strijken van zekeren termijn verbieden?
155, en wel, omdat wel bepalingen, die betrekking
hebben op ongezonde woningen het algemeen be-
lang der gemeente kunnen gelden, maar ilat dit
bij eene zoodanige verordening het geval niet is,
daar hier de pei-soonlijke vrijheid beperkt wordt
in het belang van hot individu, dat de woning
betrekt, niet van do gemeente. —
zeer vreemd, want moge het individu door de be-
trekkelijke bepaling worden getrolïen, dit is het
geval bij iedere verordening, terwijl in dit geval
de verordening evenzeer als in alle andere gevallen
op allen, die zich in «lien toestand bevinden, toe-
pas.selijk is.
volgende Ministers gedeeld.
dat verordeningen op het bouwen en betrekken
van nieuwe en het ontruimen van ongeschikte en
voor de gezondheid gevaarlijke woningen zijn ge
oorloofd.
18.5G Weekbl. No. 1791 in gelijken zin als de Minister
in \'1857.2)
29 Maart I80ü Weekbl. no. 2815 en de Kanton-
rechter te Breda bij vonnis van 13 Juli 18ö7
Weekbl. no. 3022.
ruiming van ongeschikte en bouwvallige huizen
kan bevelen bestaat echter nog verschil van mec-
B. A. H70.
ziillv eene bepaling geoorloofd achtte, doch Gede-
puteerde Staten van Noord-llolland waren iu hun
advies van 1870 Gem Stem lOi-1 van andere
meening.
1897 Stbl. no 175 werd eene strafverordening van
Utrecht vernietigd, waarbij aan Burgemeester en
Wethouders de bevoegdheid was toegekend, de
ontruiming van huizen te gelasten, die overbevolkt
zijn en de zuivering van huizen in hooge male
met ongedierte besmet.
do Regeering geschonden geacht door een voor-
schrift. waai\'bij bejiaalil wordt, dat ieder te bouwen
of te verbouwen perceel slechts door twee huis-
gezinnen mag worden bewoond, zooals blijkt uit
vcrordcuing op het bouwen en betrekken vnn nieuwe, nlsmcde
op het ontruimen vnn ongoschiktc en voor do geeondiicid nadcr-
ligo woningen vernietigd, daar dit verder ging dan de bevoegd-
heid vnn den Ilaad krachtens nrt. 1.3.\'» Gem wetcn62.\'»R W wns.
Holland van 1893 Gem. Stem 2282.
acht de Regeering blijkens het Koninklijk Besluit
van [\') Maart 1803 Stbl. No. 17 een optreden van
den plaatselijken wetgever niet geoorloofd.
de regeling van een bijzonder toezicht op de dienst-
boden buiten den kring van den gemeente wet-
gever valt. —
de bepaling der artikelen 10.37—1039 B. W. niet
geoorloofd.
den Hoogen Raad noemen, volgens lietwelk de ge-
meente wetgever in botsing zou komen mét eene
b^epaling van het 4c boek van het Burgerlijk Wet-
boek.
bevoegd was bij verordening te bepalen, dat het
gevondene aan den Burgemeester moet worden
gebracht, of, zoo het moeielijk te vervoeren is, de
vondst aan den Burgemeester moet worden gemeld.
Januari 1805 Weekbl. No. Glilü, op grond, dat het
in .strijd is met artikel \'2014 B W. \'), dat de Bur-
emeester, zoo het bedoelde voorwerp niet door
den eigeniuir is teruggehaald, tot verkoop daarvan
overgaat en de opbrengst in de gemeentekas de-
poneert.
handel is de plaatselijke wetgever in aanraking
gekomen.
die noeh in renten beatnau, noch in insehulden, welke niet naii
toonder bctaalbnnr tijn, geldt liet beiit als volkomen titel. Niet-
temin kan degene, d!o iels verloren lieefl of aan wien iets ont-
vreemd is, gedurende 3 jaren, tc rekenen van den dag, waarop
hel verlies of do ontvreemding heeft plaat» gehad, het verlorene
of ontvreemde als sijn eigendom terugvorderen van dengei.en, in
wiens handen hij hetxelvc vindt; eu/.
over het huren van scheepsofficieren en scheeps-
gezellen en worden een aantal bepalingen gegeven,
inhoudende de rechten en verplichtingen dier offi-
cieren en gezellen.
nader regelen ?
tember 1800 Stbl. No. 51), vernietigend artikelen
der politieverordening van \'s Ilage, waarin onder
strafbedreiging voorschriften weerden gegeven om-
trent do inschrijving van motrozen van visscher.s-
vaartuigen in de monsterrol en het in dienst nemen
van matrozen tot de bemanning van een ander
vaartuig of boot behoorende, verboden wordt, daar
dit een onderwerp van algemeen rijksbelang is,
omdat het in het Wetboek van Koophandel ge-
regeld is.
bespreking in aanmerking de artikelen 2r»(), 421,
Strafrecht en artikel 1 van het Wetboek vnn
Str.if vordering.
vraag voorgedaan, of de plaatselijke wetgevei\' bij
verordening het homien yan een bordeel mag
verbieden.
pelarij, en artikel 452, waar over den bordeel-
houder gesproken wordt en wilde hiermede aan-
toonen, dat de plaatselijke wetgever niet bevoegd
was zjilk eene verordening te vei\'bieden.
in 1892 Gem. Stem 2208 den plaatselijken wet-
gever tot regeling van dit onderwerp niet bevoegd,
omdat hij hierbij in een onderwerp van rijksbelang
treedt, daar het Wetboek van Strafrecht in do
ai\'tikelen 2.50 en 452 voorschriften hooft gegeven
tegen het bevorderen van ontucht.
van niimonl. Zaken, die bij decisie van 1892 be-
bordeelen uit den aard der zaak niet tot den
werkkring der gemeentebesturen zou behooren,
moeielijk met gronden kan worden gestaafd, en
ook in strijd schijnt te zijn met artikel 188 der
gemeentewet, dat aan den Burgemeester opdraagt
de politie over de huizen van ontucht, welke
politie volgens de toelichting der wet krachtens
plaatselijke veroideningen wordt uitgeoefend.
rijkswetgever het onderwerp tot eene zaak van
algemeen rijksbelang heeft verklaard. Wel heelt
die wetgever blijkens artikel 250 Wetboek van
Strafi\'echt het onderwerp van het teweeg brengen
of bevorderen van ontucht niet verder willen
regelen en kan uit de geschiedenis van dat artikel
worden opgemaakt, dat men het houden van hui-
zen van ontucht niet heeft willen verbieden, doch
er is geen blijk, dat de wetgever het onderwerp
der bordeelen heeft willen regelen en daardoor
zou hebben uitgesloten de bevoegdheid der ge-
meente-besturen, om, indien zij het voor- hunne
gemeente wen.schelijk achten mochten, het houden
van bordeelen te verbieden. —
heerscliende is, blijict uit de verordeningen in dien
zin, die in onderscheidene gemeenten sedert zijn
tot stand gekomen.
het plegen van baldadigheid.
verordening?
van 18 .lanuari 18!)4 Weekbl. No. (-ocr page 118-
Burgemeester.
besliste de Kantonrechter van Gouda, dat eene
dergelijke bepaling heeft opgehouden te gelden.
straf bedreigd tegen hem, die een vuurwapen af-
schiet, een vuurwerk ontsteekt of een vuur aanlegt
op zoo korten afstand van gebouwen of goederen,
dat daardooi- bi\'andgevaar kan ontstaan.
dit vonnis van regeling onthouden en eene reeds
bestaande bepaling moet voor de regeling van do
hoogere macht wijken.
431, waarbij het verwekken Van burengerucht straf-
baar gesteld wordt, de plaatselijke wetgever dit
onderwerp nader regelen?
van 3 December 1896 Stbl. No. 12.
Stem 2273, inhoudende, dat de Raad wel bevoegd
is straf te bedreigen tegen hem, die zich zoo op
de openbare straat ophoudt of gedratigt, dat hij
anderen in hunne vrijheid belemmert of het lastig
maakt en hieruit verstoring van de openbare orde
of de nachtrust kan voortvloeien.
Minister, dat de Ihuul aan houders van logementen,
slaapsteden of andere iiu\'ichlingen uitsluitend of
gedeeltelijk tot het verschaiïen van nachtverblijf
aan personen bestemd, de verplichting niet mag
opleggen, om des avonds tusschen 9 en 10 uur aan
den Rurgemeester in den door hem voor te schrij-
ven vorm opgave te doen van allo personen gedu-
rende den afgeloopen dag tot het houden van nacht-
verblijf ten hunuent aangekomen, omdat artikel
W. V. S. de veri)lichting om de bewuste rcgistei\'s
Ie toonen afhankelijk .stelt van «Ie aanvnige des
Rurgemeestei\'s en de gemeente Raa«l derhalve van
deze voorwaarde niet kan afwijken.
dus aanvulling van de desbetrefiende bepaling door
het gemeente bestuur niet geoorloofd.
dronkenschap door artikel 453 W. v. S. in zijn ge-
heelen omvang is geregeld.
April 1882 Weekbl. No. 4782, dat het onderwerp
in zijn geheelen omvang door dat artikel binnen
den kring van onderwerpen van rijksbelang is ge-
trokken, zoodat den lageren wetgever hieromtrent
geene verordenende bevoegdheid meer toekomt.
1887 Gem. Stem 1854 den Haad bevoegd, in eene
politieverordening op te nemen het verbod, om zich
in keimelijken staat van dronkenschap te bevinden
in herbergen of andere voor het publiek toeganke-
lijke plaatsen. —
zijne meening de plaatselijke wetgever ten aanzien
,van dit onderwerp nog regelende bevoegdheid toe-
omvang door den rijkswetgever geregeld is.
Regeering en jurisprudentie verschil van opvatting.
tikel wordt den plaatselijken wetgever toegekend bij
arrest van den lloogen Raad van 22 April 1805,
No. (K)5i-, dat bepaalde, dat de gemeentebesturen
mogen bevelen, dat alle houders van vee verplicht
zijn hun vee of afgesloten te hebben of steeds zelf
of door andere toerekenbare personen onder hoede
te hebben, daar deze bepaling veel verder strekt
dan artikel 459 W. v. S. ^ -
wetgever bevoegd is een wettelijke regeling nader
uit te werken, bestaat, zooals uit vele gevallen
blijkt, al eene zeer onvjuste meening.
laat loopen in tuinen, hakbossclicn of ryswaardcn, op ceuig wei-
of hooiland of op cenigen grond, die bc/aaid, bepnot of beplant
i», of die ter bezaaiing, bepofing of beplanting is gerccdgcniaakt,
wordt gestraft niet geldiwetc *an ten hoogste vijf en twintig gulden.
derwerpen regel, waarin door den hoogeren wet-
gever reeds is voorzien. Daartoe is de gemeente
wetgever zeker niet bevoegd, zooals ook naar aan-
leiding van dit artikel meermalen beslist is.
No. 79, vernietigend de bepaling, dat paarden run-
deren of andere dieren niet mogen loopen in weiden
of op landen, wanneer de eigenaar dier dieren
daartoe niet gerechtigd is, — op grond, dat dit
geregeld is in artikel 458, 459, 4(^)1 W. v. S. i)
het openbaar; dit onderwerp behoort dus niet tot
den kring der onderwerpen tot welker regeling de
gemeenteraad bevoegd is.
van 1895 Gem. Stem 2279 den Raad ecliter wel
bevoegd bepalingen te maken ter wering van de
vermomde bedelarij.
worden, dan op de wijze en in de gevallen bij de
wel voorzien.
geeft de wijze en de gevallen ;uin te geven, in welke
iemand tot straf kan worden vervolgd of veroor-
deeld, is hieromtrent den Igemeentewelgever alle
regelende bevoegdheid ontzegd.
V. Sv.) achtte de Ilooge Raad dienovereenkomstig
den gemeente Raad onbevoegd, politieverordeningen
te maktïn omtrent de opsporing van strafbare
feiten. \')
rezen of het als tot de openbare orde behoorende
is te beschouwen het gobruik van lijkdienaars bij
stellen.
decisie van 1858 Gem. Stem 413, op grond, dat
het in het belang der openbare orde is te be-
schouwen, dat bij politieverordening voor het m
acht nemen der vereischte welvoegelijkheid wordt
gezorgd, en bedoelde verplichting dienstig kan zijn,
om de betrachting der welvoegelijkheid te ver-
zekeren.
dat juin bijzondere scholen noch aan bijzondere
inrichtingen tot opleiding van onderwijzei^s van-
wege de gemeente geldelijke bijdragen of eenige
andere ondersteuning middellijk of onmiddellijk
mag worden toegekend, dan in de gevallen en
onder de voorwjuirden in deze wet genoemd.
majikt, wjmrin aiin de ouders eene jaarlijksche
ieder kind, hetwelk gedurende één jaar geregeld
eene school buiten de gemeente had bezocht.
met bovengenoemde bepaling der wet, zooals de
llegeering besliste bij Koninklijk Besluit van 7
December 1893 Stbl. No. 171, zulk eene bepaling
vernietigend, op grond, dat de gemeente zich door
zulk een besluit onttrekt aan de verplichting, om
op een der door de wet aangegeven wijzen voldoend
lager onderwijs te vei\'strekken en dat hierdoor op
andere dan in artikel 3 lid 3 juuigegeven wijzen
eene bijzondere school zou kimnen worden gesteund.
tot instelling van zoogenaamde noodklassen voor
lager onderwijs, welke, wat do orgaiiisatie en den
omvang van het onderwijs betreft, van de vereisch-
ten in de schoolwet afwijken.
broodbakkers, ten einde te zorgen, dat zij niet door
het uitoefenen van hun beroep het godsdienstig
gevoel van anderen zouden krenken.
A -ocr page 127-
De Regeering vernietigde deze verordening onder
overweging, dat de wet slechts het spelen gedurende
den tijd voor de openbare godsdienstoefening ver-
bood, terwijl de verordening het den geheelen dag
verbood, en dat de Raad onbevoegd is eene wet
aan te vullen.
een gemeentebestuur niet in strijd met de wet van
22 Juli 1814 handelde, door bij plaatselijke veror-
dening het houden van onderhandsche loterijen
van voorwerpen beneden de waarde van f KM)
zonder schriftelijke vergunning van Rurgemeester
en Wethouders te verbieden.
1807 W. R. A.-ocr page 128-
wetgever bevoegd is, zoo noodig andere voorzorgs-
maatregelen te nemen dan de provinciale regle-
menten inhouden.
tusschen lloogen Raad en Regeering.
bestimr hiertoe bevoegd is.
waarbij beslist werd, dat de gemeente-wetgever
volkomen bevoegd is in het belang der oi-de en
veiligheid op do straten en wegen binnen de ge-
meente andere voorzorgsmaatregelen te nemen dan
de provinciale reglementen inh( uden \\)
meening.
No. 75 vernietigde eene verordening op het rijden
met velocipèdes te Velp, waarbij hetzelfde onder-
II R. 28 December 18\'JO.
politieveroi-deniiigen op het gebruik der openbare
wegen in Noord-Brabant regelen bevatten.^) —
Hegeering mede, zooals blijkt uit het advies van
Gedeputeerde Staten van Limburg van 1877, be-
palende, dat het den gemeente Raad niet vrij
staat te verbieden bij dooi weder in bepaalde wijken
over de bestrate wegen te rijden met voertuigen
beladen boven zeker gewicht, omdat de wet van
«) A|tril 18011 Stbl. No. bepaalt, dat in het
onderwerp bij de daarbij betrokken wetten geregeld,
voor de wegen niet in onderhoud bij het Rijk, zoo
noodig bij provinciaal reglement wordt voorzien.
K. B. 21 Mei 1897 Stbl. No. 151.
K. li. 11 Aug. 1897 Stbl. No. 191.
plaatselijke wetgever bij de nitoefenir.g van zijne
wetgevende bevoegdheid krachtens artikel 135 der
gemeente wet rekening moet houden met de be-
palingen vervat in andere artikelen dier wet.
het gemeente bestinn* tot onderhoud kan gedwon-
gen worden, maar mag nii het gemeentebestuur
zoo ver gaan, dat het een ieder de verplichting op
kan leggen, om de straatgoot en de straten schoon
te houden?
180!» Weekbl. No. 3174, dat liet vooi-schrift eener
l)laatselijke verordening, houdende, dat iedere eige-
naar, vruchtgebruiker of administrateur van een
perceel of erf vei-plicht is, de straatgoot er langs
loopende toi- lengte van dat i)erceel of ei-f van een
ijzeren deksel of dekphuit te voorzien en die goot
zóó te onderhouden, dat de waterloozing onbelem-
merd blijft, geen sprake is van eene persoonlijke
levering of ai\'beid als bedoeld in art. 23!) der ge-
en mitsdien van de gezondheid, waarvoor de zorg
bij artikel 135 uitdrukkelijk aan den Raad is op-
gedragen.
stuur de verplichting tot schoonhouden der straten
kan opleggen, was dit college van deze meening.
Weekbl. No. (ilKJI), dat de gemeente wetgever be-
voegd is het schrobben en schoonhouden der straten te
hevelen, op grond, dat dit schrobben der publieke
straat niet als een deel van het onderhoud kan
beschouwd worden, waai-mede ingevolgi) de ge-
meente wet de gemeenten beslast zijn.
bedreiging den ingezetenen de verj)lichting op te
leggen, om de straten vóór en langs huime ge-
bouwen of perceelen behoorlijk schoon te houden
en daartoe te wieden en te schrobben.
als de oplegging van een persoonlijken dienst als
bedoeld bij artikel 192 («n 193 der gemeente wet
cn eveiunin als eene verplichting tot arbeid of
heid opengesteld, dat het gemeente bestuur van
de ingezetenen zoo noodig persoonlijken dienst of
levering van arbeid kan vorderen.
door zijne bepaling feitelijk over den eigendom der
ingezetenen te beschikken ?
leiding van eene veronlening op het aankondigen
van den tijd door slaande uurwerken op bijzondere
gebouwen, daar dit de strekking heeft, om bijzon-
dere eigendommen dienstbaar te maken aan de
voorziening in een door hot gemeente bestuur
erkend gemeente belang, daartoe over dien eigen-
dom beschikt en veel verder gaat dan cenc be-
perking, waartoe liet ixditierecht grond zou kunnen
oj)levcren.
bepalingen kon maken omtrent heC verstrekken
van nabuurdiensten.
No. 7 werd de Haad hiertoe niet bevoegd geacht,
onder overweging, dat het onderwer[-ocr page 134-
de provinciale- of de rijkswetgever tot regeling van
een onderwerp bevoegd is, dus of een onderwerp
tot de huishouding van de gemeente of tot die
van de provincie of tot die van het Rijk behoort,
afgescheiden van de regeling door den wetgevei\'
van Rijk of Provincie. Over deze vraag wenschen
wij echter hier niet te handelen.
scheidenheid van uits[)raken en beslissingen gevon-
den afkomstig van hen, die ovei* dit onderwerp te
oordeelen hebben gehad.
eene vaste grensregeling voor het gebied van den
phuitselijken wetgever aangeven ?
hoever de gemeente wetgever kan giuui zonder met
de wetten van Rijk of Provincie in botsing
te komen ?
singen van den meest vei\'sttliillenden aard, die wel
selijken wetgever wijzen, maar volstrekt niet zijn
gebied afbikenen.
verachil van meening aan. Hier is het de jurispru-
dentie, die met de Regeering van gevoelen verschilt,
daar zijn het verschillende Ministers niet eens, of
omhelzen de rechtscolleges eene ver.scliillende mee-
ning, terwijl weder elders Regeering of jurispru-
dentie na eenigen tijd zekere meening te zijn toe-
gedaan, plotseling van een ander gevoelen worden.
van eene grensbepaling geen sprake is, en wij ook
met do praktijk ir.iast ons tot geene goedo oplos-
sing van de vraag, die ons bezighoudt, kumien
komen.
eenvolgens gezien, welke bepalingen-de wetgevers
gaven, tot welke oplossing de schrijvei-s, die hunne
aandacht aan dit onderwerp hebben geschonken,
gekomen zijn, en ten slotte, hoe in do praktijk de
grenzen voor het gebied van den plaatselijken wet-
gever in verband met de wetten van Hijk en
Provincie getrokken worden, zoodat wij hier-
mede aan het einde van oir/.e beschouwingen zijn
gekomen. Wij zagen het reeds in het voorgaande,
noch met behulp der wetgevers, noch met
die der .schrijvei\'s, noch ook met de praktijk aan
de hand, kunnen wij tot eene be\\Tcdigende op-
lossing komen.
verheven, dat de regeling van hetgeen uitdrukkelijk
aan eene andere macht is opgedragen aan den
plaatselijken wot^gever is onttrokken, wel staat het
vast, dat hij voor eene hoogere macht moet wijken,
terwijl zijne bevoegdheiil tot de grenzen der ge-
meente beperkt is, maar verder kan men ook al
niet komen. In de jiraklijk zagen wij omtrent vele
onderwerpen verschil van gevoelen of onzekerheid
van meening, maar moet ons dit eigenlijk wel
verwonderen ?
zen van eene bepaalde macht bij uitstek eene
quaestie van subjectieve meeningen naar de om-
standigheden van tijd en plaats?
(legeen, die in de eerste plaats geroepen was, om het-ocr page 138-
bevoegdheid van den [jlaatselijken wetgever te
doen geven.
want waartoe anders aan de Provinciale Staten
de regeling en het bestuur der Provincie- en aan
den gemeente Raad de regeling en het bestuur der
gemeente-huishouding op te dragen, zoo het niet
ware, om in de desbetrelTende wetten eene om-
schrijving van ieders macht te doen opnemen?
gever echter niet in sUiat te zijn de grensbepaling
te geven.
nu de gemeente wet zoovele jaren heeft gewerkt,
nagaan, hoe geheel verschillend de uitspraken en
beslissingen over dezelfde onderwerpen zijn.
aangetoond, dat het omnogelijk is, vaste grenzen
aan te geven en wel, omdat er eigenlijk geene on-
derwerpen zijn, die uit eene uitsluitende gemeente
behoefte voortspruiten.
gemeente belang, want de gemeente staat niet op
zich zelf, maar is een deel van den staat, een deel
van de provincie, waardoor hare belangen ook de
belangen van den slaat en van de provincie zijn,
zooals ook omgekeerd de belangen van staat of
provincie behmgeti van de gemeente zijn.
was de bevoegdheid van iederen wetgever vast to
stellen, moest hij zich tevreden stellen met eene
bepaling als die van do arlikelen 1.50 en 151 der
gemeente wet, om ten minste don weg aan te
geven, dien men to volgen had, zoo er tiisschen
de verschillende wetgevers conflict ontstond.
ei\' geene vaste grenzen te geven zijn?
mogen beantwoorden.
keur eenige bepaalde onderwerpen speciaal voor
haar gebied zouden kunnen regelen, zoodat zij als
het ware naast elkaar zouden staan, terwijl in-
menging van de eene macht in de zaken van de
andere angstvallig moest worden vermeden.
weest voor iederen wetgever een bepaald gebied te
reserveeren, waarop hij oppermachtig zou zijn, dan
had zij maar grenzen moeten aangeven, want
anders was er voor haar beginsel geen waarborg,
maar bovendien, in dat geval zou de Grondwet
met haar eigen stelsel gebroken hebben, daar dan
het Rijk geen eenheid.sslaat zou zijn zooals nu,
maar er dan op het grontlgebied van den staat
nog andere staatjes zouden zijn, met wel js waar
andere grenzen en beperkter gebied, maar waar-
van de besturen even oppermachtig zouden zijn
binnen hunne locale grenzen, als de nigemeeno
wetgever nu binnen het geheele rijk.
voorstellen.
g(!ho(«l verschillend karakter.
van den staatswil en dus vanzelf daaraan onder-
geschikt.
alleen niet in staat was in alle behoeften op het
gebied van wetgeving te voorzien en schiep daar-
om nog twee atidere machten, bevoegd om rege-
len te geven, maar ondergeschikt aan den rijks-
wetgever en gebonden aan locale greir/.en.
besturen. De twee nieuwe machten zijn onderge-
.schikt en staan ilus geenszins op zich zelf; do lagere
moet voor de hoogere wijken.
en werken niet ieder voor zich zelf, maar samen
tot één gemeenschappelijk doel, het staalsdoel.
niet latende beperken tot bepiuilde onderwerpen,
maar die slechts locale grenzen heeft, welke zich
-ocr page 142-
om alle varieteiten, waarin zich de verschillende
behoeften naar tijd en plaats voordoen, voldoende
te kunnen beoordeelen, terwijl ook dikwijls eene
spoedige regeling vereischt wordt, welke op de ge-
wone wijze van wetgeving niet tot stand gebracht
kan worden, zoodat hij begreep niet beter te kunnen
doen, dan dit alles aan den localen wetgever over
te laten.
macht grenzen vast te stellen.
hij ook alleen kannen beoordeelen, of hij al dan
niet regelend moet optreden. Handelt hij in strijd
met de stellige bewoordingen van regelen door een
hoogere macht gegeven, of geeft hij voorschriften,
die buiten zijn gebied zouden moeten werken, zoo
moet hij worden teruggedrongen en zal dit ook
zeker geschieden, maar overigens moet bij niet
gebonden worden.
zoovele nieuwe behoeften doen zich op ver.schillendo
oogenblikken voor, dat het onmogelijk is, vocu\'af
ling te geven, terwijl een onderwerp, dat voor eene
geheele provincie of het geheele rijk regeling behoeft,
zeer goed nog gewijzigde regeling voor eene be-
paalde gemeente kan noodig maken, zoodat de locale
wetgever vrij moet zijn dit zelf te beoordeelen.
en moge ook hierin het gevaar gelegen zijn, dat
bij slot van rekening de wetgevende macht der
gemeentebesturen slechts op het i)apier besUiat,
de j)raktijk leert, dat den gemeentebesturen nog
genoeg wordt overgelaten; door die wetgevende
bevoegdheid te vernietigen zou echter de rijks-
wetgevel\' in strijd met de Grondwet handelen en
hierdoor zijn eigen waarborg, dat zijne voorschrif-
ten zullen worden nageleefd in gevaar brengen,
terwijl eindelijk het koninklijke vernietigingsrecht
en de ministeriëelo verantwoordelijkheid zulk eene
wijze van handelen zullen verhinderen.
den genieentowetgevtM\' is evenwel noodzakelijk, om
verbrokkelingen te voorkomen.
doende mate van vrijheid wordt gelaten en de
Regeering van haar kant hare macht verstandig
gebruikt, zal zeker het geheel het meest gebaat
en daardoor het doel het best bereikt worden.
grenzen voor de bevoegdbeiil van den gemeente
wetgever aan te geven.
juiste uitvoering geven aan do verordeningen van
den Haad, is niet aan het oordeel van de rechterlijke
macht onderworpen.
lijken stand is ook dan, wanneer daaraan eene
geldelijke toelage of belooning is verbonden, ver-
eenigbaar met het lidmaatschap van de rechterlijke
macht.
passing op verhuring -ocr page 148-
»zur Bekämpfung des unlauteren Wettbewerbes-ocr page 149-
afwezigheid van haren rnan bij verzoekschrift aan
de Rechtbank verlof vraagt, hem bij openbare d;ig-
vaarding op te roepen, ten einde de bij de artikelen
52i of 520 B. W. bedoelde verklaring of de bij
artikel 5W B. W omschreven verguiming te be-
komen, is in dat verzoek ontvankelijk, ook wanneer-
zij door den kantonrechter niet is gemachtigd, dat
verzoek aan de Rechtbank te doen.
komt aan partijen het recht toe, in de huwelijksakte
de erkenning van een natuurlijk kind te doen oj)-
nemen.
toegekend komt ook toe aan den erfpachter.
legitieme j)orlie in do nalatenschap hunner natuur-
lijke wettiglijk erkende kinderen, indien deze zonder
nakomelingen overlijden.
hem, dien \'/ij dient, inwoont, heeft geene andere
woonpljuits dan die van haren man.
plicht, zich niet op art. l\'Jiö, 3e B. W. of art. 103
S. v. beroept, doch getuigenis aflegt, valt niet binnen
de termen van art. 272 W. v. S.
tegen eene rechterlijke uitspraak open staat, komt
het niet aan op de straf, die in gevolge het onder-
zoek Ier terechtzitting op het bewezen verklaarde
feit moet worden toegepast, maar op die, welke
door fle wet in het algemeen op het ten laste
gelegde lelt is gesteld.
— eenvoudige mishandeling — gevolgd wordt door
eene veroordeeling ter zake van mishandeling vol-
gens art. 304 S. — of omgekeerd — is er geen
sprake van strafverzwaritig wegens recidieve volgens
art. 422 S.
te verkrijgen, juro Romano, is het bewustzijn noo-
dig, dat de zaak aan niemand behooi\'t.
voorwerpen van weelde belast werden.