-ocr page 1-

Jli^iJZL. ILf fcl^. /^C^-ej

2)e Slandulae Senitales Jtccessoriae van
het konijn voor en na castratie en resectie
der Yasa Seferentia.

P. C. D.\'SCHAAP.

-ocr page 2- -ocr page 3-
-ocr page 4-

iriWmk.

m

mEmk

-ocr page 5-

DE GLAMULAE GENITALES AGCESSORIAE
VAN IET KONIJN YOOR EN NA CASTRATIE
EN ksECTIE DER VASA DEFERENTIA.

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0952 998

-ocr page 7-

3e Slandulae Senitales ftccessoriae van
het konijn voor en na castratie en resectie
der Yasa Seferentia.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE GENEESKUNDE

AAN DE J^IJKS-pNIVERSITEIT TE pTRECHT,

NA MACHTIGING VAN DEN KECTOR-MAGNIFICUS

Mr. J. DE LOUTER,

Iloogleeraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

dc Facülteit def Geneeskunde

TE VERDEDIGEN
op Dinsdag 14 Februari 1899, des namiddags te 4 uur,

DOOR

PIETER CORNELIS DIRK SCHAAP,

A-ï-ts

geboren te Hulst.-ocr page 8-

y

-ocr page 9-

^an mijne ©udcrs

en

aan mijne geliefde Vrouw.

-ocr page 10-

i-- m\'f:.

■ ;

- -ocr page 11-

Aan het einde mijner Academische studiën is het mij eene zeer
aangename taak U, Professoren en Lectoren der Medische- en Philo-
sophische Faculteit, hartelijk dank te zeggen voor het ondenoijs, dat
ik van U heb mogen genieten.

Mijnen bijzonderen dank aan U, Hooggeleerde Narath, voor
Uwe welwillendheid om mijn promotor te zijn, en voor de hxdp en
de belangstelling, die ik van U bij mijnen arbeid heb mogcti onder-
vinden.

Aan U, Hooggeleerde Pekelharing, mijnen warmen dank voor
de gelegenheid mij gegeven om in het Physiologisch Laboratorium
mijne onderzoekingen te verrichten. Uwe belangstelling in mijne waak-
zaamheden, en de bijzondere steun, mij door raad en daad zoo ruim-
schoots, en op de meest welwillende cn aangename wijze verleend,
zullen bij mij steeds in dankbare ha-innering blijven.

Al Ovaren de oogenblikkcn, waarin ik met U, Hooggeleerde
\'Awaardemakcr, in het Laboratorium in aanraking mocht komen,
weinige, ik herdenk deze met dankbaarheid.

Ten slotte een woord van dank aan dc assistenten Laan en de
Wilde voor de mij steeds zoo bereidwillig betoonde hxdp.

-ocr page 12- -ocr page 13-

IlSTLEIIDIITa-.

Toen J. W. White uit Philadelphia in het jaar 4893 op
het congres in BulTalo verslag uitbracht van de proeven,
op zijnen last door Dr. Kirby verricht, waaruit bleek dat
na castratie atrophic van de Prostata optrad, en toen
Ra mm uit Ghristiania, gelijktijdig en onafhankelijk van
White, tot dezelfde meening was gekomen, scheen er
voor de operatieve behandeling der prostatahypertrophie,
die uiterst onaangename en lastige kwaal van mannen
van meer gevorderden leeftijd een nieuw tijdperk te zijn
ingetreden.

Ueeds op genoemd congres werd de vraag gedaan of
doorsnijding van de Vasa deferentia niet hetzelfde effect
zou hebben.

Toch werd herhaaldelijk castratie gedaan vóór de meer
conservatieve doorsnijding van de Vasa deferentia (door
Guyon „castration physiologique-ocr page 14-

2

boven de castratie kon verkiezen. De strijd hierover is
nog heden niet beslist.

Aanvankelijk was het plan om in deze dissertatie nevens
vergelijking der verschillende behandelingen bij prostata-
hypertrophie de atrophie van de Prostata, na castratie
en na resectie van de Vasa deferentia, te bestudeeren.

Na kennis genomen te hebben van de „Recherches
histologiques sur 1\' atrophie de la prostate consécutive à
la castration etc.-ocr page 15-

Anatomisclie verhoudingen van den
Tractus Urogenitalis.

De anatomische verhoudingen van de accessore ge-
slachtsklieren van het konijn verschillen aanmerkelijk
van die van den mensch. Het schijnt hierom gevvenscht
den Trad us urogenitalis van ons proefdier nader te be-
schrijven, temeer daar er enkele klieren voorkomen,
waarvan bij den mensch geen homologon is te vinden.

Om \'dezen Tractus in zijn geheel uit het lichaam te ver-
wijderen werd, na afprepareeren van de huid, de buik-
holte geopend tot aan de Symphysis pubis. De spieren,
welke aan het Os pubis en Os ischii zijn vastgehecht, wer-
den hiervan los geprepareerd, zoodat deze beenderen vrij
kwamen te liggen en met behulp van eene beentang konden
worden doorgeknipt. Na eveneens de Crura corporis
cavernosi van hunne aanhechtingsplaats aan de Ossa pubis
te hebben vrijgemaakt, en het nu vrij liggende gedeelte
rondom de Symphysis pubis te hebben afgeprepareerd,
behoeft men de Ligamenta Hunteri nog slechts te door-
snijden om den geheelen Tractus blootteleggen. Deze kan

-ocr page 16-

nu voorzichtig van Rectum en verdere omgeving worden
vrij gemaakt, waarna de eenige samenhang nog bestaat
uit Ureteren en de in die streek verloopende zenuwen
en bloedvaten. Deze laatste zijn de Arteriae spermaticae
internae, die naast elkander, voor den 6en lenden wervel,
uit de Aorta descendens ontspringen, en lateraalwaarts
hun verloop naar het rechter en linker lieskanaal nemen,
om zich zoo naar de testikels te begeven; verder de
van de testikels komende Venae spermaticae internae
(den Plexus pampiniformis vormend), van welke de
rechter de Art, spermatica interna begeleidt om, op de
hoogte van den 0°» lendenwervel, in de vena cava inf.
uittemonden, terwijl de linker Vena sperm, int verloopt
naar de plaats waar de Vena renalis sinistra en de Vena
cava inf. samenkomen. Verder is, in verband met de
verrichte proeven, te memoreeren de Art. vesicalis su-
perior, die ontstaat op de plaats waar de Art. iliaca com-
munis zich verdeelt. Zij verloopt onder het Vas deferens
door, aan de laterale zijde van de blaas, en geeft eenen
zijtak af aan den ureter (Art. ureterica) en eenen tweeden
aan het Vas deferens (Art. deferentialis), welke naar de
Epididymis verloopt. De Vena vesicalis superior ontstaat
uit de venen, welke de zoo ovengenoemde arterien be-
geleiden, en mondt uit in de Vena iliaca externa.

-ocr page 17-

Behandeling der preparaten.

De stukjes weefsel, die voor het microscopisch onder-
zoek moesten dienen, werden zoo vlug mogelijk uit het
godoode dier genomen en gebracht in een mengsel van
Müller\'s vloeistof en formaldehyde. De in den handel
voorkomende formaline is eene waterige oplossing, die
40°/o formaldehyde bevat. Daar slechts eene oplos-
sing gewenscht werd, werd de formaline tot op Vs ver-
dund door toevoeging van Müller\'s vloeistof (waardoor
deze zelf niet te sterk verdund werd). Om 100 c M^
van de gecombineerde vloeistof te verkrijgen werd dus
20 C.M3 formaline gevoegd bij 80 c.M^ Müller\'s vloeistof.

In deze oplossing bleven de preparaten 24 uur, daarna
nog 1 of 2 maal 24 uur (al naar de grootte) in Müller\'s
vloeistof alleen (zoo noodig ververscht), waarna langdurig
werd afgespoeld in stroomend water (8—24 uur). Daarop
volgden de opeenvolgende behandelingen in Alc. 70°/^,
Alc. 90 7o» A-lc. abs., Alc. abs. Benzol, Benzol, Benzol-
parafine en zuivere Parafme, waarna werd ingesmolten.

-ocr page 18-

6

Ook werden enkele preparaten gefixeerd in Flemming\'s
vloeistof of in Picrinezwavelzuur (Kleineberg\'s vloeistof).

Voor kernkleuring werd meestal haematoxyline gebruikt
en voor protoplasmakleuring eene verdunde eosine op-
i-ocr page 19-

Normale anatomie en histologie.

Daar de meeste der nader te beschouwen gedeelten
van den urogenitaaltractus aan den achterkant van de
Urethra liggen, schijnt liet wenschelijk om evenals lig. 1
Plaat I het aangeeft, het geheele stelsel op den voorkant
van de blaas. Urethra en Penis te leggen.

Vcsicula prostatica.

Van weerskanten van de ])laas, PI. I fig. 1 VU, komen
in convergeerend verloop de twee Vasa deferentia, om
te verdwijnen achter twee korte horens, analoog aan de
uterushorens van het wijfje, die den top vormen van eene
wijde zakvormige ruimte. Door vroegere onderzoekers
voor eene onparige Vesicula spermutica gehouden, werd
deze ruimte door E. H. Weber i), en later ook door

1) Zusätze zur Lclirc vom Uauc und den Verriclitungen der Gcschlcclits-
organo. Abliandelungen der Königl. Sachs. Geselsclmft der Wissen-
schaften 184G. pg. 382.

-ocr page 20-

8

Leydig\'), beschouwd te zijn de Utriculus masculinus,
ook Vesicula prostatica en Sinus prostaticus genaamd (de
Franschen spreken van „vésicule wébérienne-ocr page 21-

9

weefsel en gladde spiervezelen vormen de verbinding
tusschenlde epitheellaag en de eigenlijke spierlaag.

Het epithelium bestaat uit eene enkele laag cellen die,
naarmate van den contractietoestand van de Vesicula
prostatica, cylindervormige tot zeer langgerekte gedaanten
vertonnen; in het eerste geval zijn de kernen rond of iets
ovaal (in de richting van de cel) en meer basaal gelegen,
in het laatste ook weer zoo ver mogelijk uitgerekt en 5
tot G maal langer dan breed, geheel meegaande met den
platgedrukten vorm der cellen. Deze cellen dragen aan
hunne vrije uiteinden eenen staafjeszoom. Om dezen goed
te kunnen waarnemen zijn herhaaldelijk preparaten in
verschillende fixeervloeistoffen gebracht, n.m. in picrine-
zwavelzuur (Kleineberg\'s vloeistof), in Flemming\'s vloeistof
en in het boven reeds aangegeven mengsel van Miiller\'s
vloeistof met formol, waarvan het laatste de beste resul-
taten gaf, misschien wel hoofdzakelijk door de formol,
die snel schijnt te werken. De staafjeszoom werd in deze
preparaten dan ook zeer duidelijk waargenomen, hoewel
hij volstrekt niet hoog is. (Zie PI. Hl fig. 19).

Met protoplasma van deze cellen is homogeen. Of
deze cellen secerneeren is niet uitgemaakt. De meening
van E. H. Weber was ,;Der männliche Uterus des Kanin-
chens hat nicht die Einrichtung eines Secretionsorgans.-ocr page 22-

10

Als grens tegen het bindweefsel vertoonen deze epitheel-
cellen eene basaalmembraan, waarin op onregelmatige af-
standen kernen liggen, die de plaats der „Ersatzzellen-ocr page 23-

11

bindweefselstrook van elkaar zijn gescheiden, zwellen zij
aan tot de Ampullae vasis deferentis, tengevolge van de
veranderingen, die het epithelium daar ondergaat. Zij
monden, ieder met eene eigene opening, die gelegen is in
eene circa 1.5 m.M. breede papil, ± 2 m.M. van elkaar
en 3—7 m.M. boven de uitmonding van de Vesicula
prostatica in haar uit. (Krause) i)

De muscularis der ampullen, welke bestaat uit eene
buitenste longitudinale en eene binnenste circulaire spier-
laag, is hier niet zoo sterk ontwikkeld, als in een hooger
gedeelte van het Vas deferens. De grens tusschen de twee
ampullen wordt gevormd door de twee circulaire spier-
lagen, die met elkaar vergroeien en een geheel vormen.
Op dwarse doorsnede geeft het epitheel een netwerk
te zien\'(PI. II fig. 5
A.V.D.); de ruimten daarvan worden
gescheiden door twee lagen epitheelcellen, waarvan de
basale einden door zeer weinig tusschenstof van elkaar
zijn gescheiden. In het midden is de voortzetting van het
oorspronkelijke lumen, waarin de verschillende ruimten
uitmonden; hier zijn de twee epitheellagen door meer
bindweefsel van elkaar gescheiden, waardoor meer stevig-
heid ontstaat. Dit netwerk wordt gevormd door waar-
schijnlijk zeer lange, onregelmatig naar het lumen verloo-
pende plooien van het epitheel; en in verschillende coupes

\\) L. a. c. pg. 233.

-ocr page 24-

12

kon ik zulk eene ruimte van den buitenwand tot aan den
wand van het lumen vervolgen, hetgeen Disselhorst\')
in zijne serien nooit heeft kunnen aantoonen.

Het epithelium is, op de plekken waar het weinig
uitgerekt is, cylindervormig; de kernen, die rond of iets
ovaal zijn, zijn in de onderste helft van de cel gelegen.
Het kan echter zeer sterk worden gerekt, zoodat de
hoogte dan tot op V3 of \'/4 wordt gereduceerd. De cel is
dan meer breed dan hoog, en de kern ligt in de breedte,
doch steeds nog iets basaal. Ook hier is, evenals bij het
epitheel van de Vesicula prostatica, een duidelijke staaf-
jeszoom waar te nemen, zoowel aan de cellen van het
eigenlijke lumen als aan die van de balkjes van het
netwerk.

De inhoud van het epitheel is homogeen.

Aan de basale einden der cellen loopt eene basaal-
membraan waarin weer de reeds genoemde „Ersatzzellen-ocr page 25-

13

Glandulae vesiculares.

Als homologon van de Vesiculae spermatica(! bij den
mensch, welke met de Vasa deferentia zieh verbinden
om als Ductus ejaculatorii in den Sinus prostaticus uitte-
monden, treft men bij het konijn eene gepaarde kliermassa
aan PI. I fig. 1.
Gl. V., die (in tegenstelling van bij den
mensch) in de Urethra uitmondt. Zij is gelegen in den,
volgens fig. I PI. 1, naar ons toegekeerden wand van de
Vesicula prostatica, waarvan alleen het bovenste gedeelte
met de twee cornua (PI. I fig. 1 C V Pr) onbedekt is
gebleven. Het onderste gedeelte van deze Glandulae Vesi-
culares, en eveneens de uitvoergangen, worden bedekt
door de Glandulae prostatae (fig. I
Gl. Pr.). De grens
van deze twee klieren is slechts zichtbaar door het ge-
ringe verschil in kieur; de Gl. vesiculares zijn meer wit,
de Gl. prostatae iets geelachtig getint, hetgeen slechts in
verschen toestand duidelijk is. Dit kleurverschil wordt
echter post mortem steeds onduidelijker, maar is dan veel
beter waartenemen in preparaten na fixatie in Müller\'s
vloeistof en formol. Op de overlangsche doorsnede door
deze beide organen, vertoonen n.1. de Gl. vesiculares eene
grauwe, donker grijze, de Gl, prostatae eene witte kleur.
De grens is dan eene bijzonder duidelijke.

Deze Gl. vesiculares liggen, evenals de Gl. prostatae,
in den spierwand van den Sinus prostaticus, aan alle

-ocr page 26-

14

zijden omgeven door het gladde spierweefsel, waarmede
ook de tusschen de klierbuisjes liggende spierbundels
samenhangen. Zij zijn gepaard en monden, langs den
achterwand van de Vesicula prostatica verloopend, (A.rbor
vesiculae prostaticae van Krause, zie hierboven) ieder
met eene eigene opening in de Urethra uit, \'aan weers-
zijden van de halvemaanvormige spleet, de uitmonding
van den Sinus prostaticus in de Urethra.

Dat de hier als Glandulae vesiculares beschreven
klieren werkelijk dezen naam verdienen,-schijnt een punt
in quaestie te zijn, niettegenstaande het toch m. i. zoo
plausibel is. Laat ons echter eerst zien, welke de
meeningen der verschillende onderzoekers zijn.

Van het gebied, waarover de strijd loopt, heeft E. H.
Weber eene mooie teekening gegeven (1. a. c. Taf. V fig.
1). Uit de beschrijving „Dieses Organ kann als Saamen-
blase oder auch als Theil der Prostata angesehen werden-ocr page 27-

15

coricrementen to hebben gesproken, volgt de beschrijving
van de cellen der klierbuizen, die Weber met de Gl.
vesiculares vergeleek. Dat het epithelium lager is en niet
den moleculaircn inhoud heeft als dat van de Gl. pros-
tatae, is waar; maar dat de in het lumen van een klier-
buisje uitstekende epitheelplooien alleen bij de Gl. vesi-
culares zouden voorkomen, is eene dwaling. Zoowel bij
de Gl. vesiculares als bij de Gl. prostatae komen zij voor
(zie PI. il fig. 9 en 10). De teekening, die Leydig van
de Gl. vesiculares geeft (Taf. I fig. 2 van het reeds genoemde
werk), is niet zeer duidelijk en geeft, wat de plaatsing
der kernen betreft, veeleer eene doorsnede van de Gl.
prostatae weer.

Krause \'), die de in PI. I fig. 1 als GIV aangeduide
klieren ook voor de Gl. vesiculares houdt, beschrijft de
uitmonding als te liggen, naast die van de Vasa deferentia,
in de urethra. Toch laat hij de Vasa deferentia bij
de beschrijving van de Vesicula prostatica in deze laatste
uitmonden (zooals het werkelijk is, en ook hierboven
beschreven).

Ook Stilling 2), die de Gl. prostatae van het konijn

1)-ocr page 28-

16

nader onderzocht en vooraf kortelings andere accessore
geslachtsklieren vermeldde, vond zich, op grond van den
bouw en van het secreet, gerechtigd de klieren in quaestie
voor Gl. vesiculares te houden. Dat hij in het secreet
eene grootere of kleinere hoeveelheid spermatozoïden zou
hebben waargenomen, is haast niet aan te nemen, of zal
tenminste wel niet regel zijn. Ik zelf heb er geene in
mijne preparaten waargenomen.

Aan de door Weber i) als niet constant voorkomende
beschreven kleine buisjes, tusschen de Urethra en Vesicula
prostatica aan den zijkant van de.ampullen van het Vas
deferens gelegen, gaf Stilling den naam van Glandulae
Cowperi superiores (PI. I fig. 3
GlCs), daar zij geheel
denzelfden bouw hebben als de bekende Gl. Cowperi, in
de Pars membranacea urethrae gelegen; deze laatste
noemde hij daarom Gl. Gowp. inferiores.

Van deze verschillende meeningen komen alleen die
van Stilling geheel met de werkelijkheid overeen,
Oudemans 2) noemt de bewuste klieren ook Gl. vesiculares.
Echter vond hij dat de luniina geene\'van den wand
uitgaande plooien vertoonden, zooals de Gl. prostatae.

1)-ocr page 29-

17

Fig. 9 en 10 PI. II toonen duidelijk aan, zooals reeds
is gezegd, dat beide klieren deze uitsteeksels wel ver-
toonen. Dat iedere Gl. vesicularis met eene enkele opening
naast de uitmonding van het Vas deferens derzelfde zijde
uitmondt (evenals Krause meende) strookt niet met de
waarheid; de eerste mondt in de Urethra, het Vas deferens
in de Vesicula prostatica uit.

In het in 1897 verschenen werk van Disselhorstover
de accessore geslachtsklieren der gewervelde dieren
werd ook, als een van de typen der knaagdieren, het
konijn beschreven. Tot de Gl. vesiculares rekent Dissel-
horst niet alleen de in PI. I fig. 1 als
GIV aangegeven
klieren, maar ook de gepaarde buisvormige klieren (PI.
I fig. 3
GlCs), door Stilling als Gl. Cowperi superiores
beschreven. De oudere Fransche onderzoekers noemden
deze laatste klieren „prostate accessoire-ocr page 30-

48

Vas deferens derzelfde zijde in den Uterus masculinus i)
wil laten uitmonden, en in de het geheel illustreerende
teekening de eigenlijke Gl. Gowp. superiores voor Gl.
vesiculares, en de kliermassa in den achterwand van
den Uterus masculinus voor Prostata I, II en III wil laten
doorgaan (Prostata I is dan de eigenlijke Gl. vesicularis).

Van den fijneren bouw van het epithelium geeft Dissel-
horst dan eene beschrijving, die noch\'op de echte Gl.
vesiculares, noch op de Gl. Cowperi superiores slaat, wal
ook de teekening, die hij er van,geeft (fig. 46 PI. IX en
X van zijn werk), bewijst. Deze figuur stelt geen Gl. vesi-
cularis voor, maar kan zeer goed doorgaan voor eene af-
beelding eener doorsnede van de bruine inguinaalklier (fig.
22 PI. III). Uit dit alles moet men aannemen, dat Dissel-
horst onkundig gebleven is van de publicaties van Stilling,
niettegenstaande hij die toch in zijne uitgebreide littera-
tuuropgave eene plaats geeft.

Ontegenzeggelijk zijn de „prostates accessoires-ocr page 31-

19

animaux de cet ordre (Rongeurs), ne me paraissent pas
en être les représentants.-ocr page 32-

20

De bekleeding van de klierbuizen bestaal uit een
cylinderepitheel, waarvan de kernen, van ovalen vorm,
in het midden zijn gelegen. Rondom de kern, ook aan
de zijkanten, ziet men duidelijk het protoplasma, zoodat
twee kernen van naast elkaar liggende cellen niet den
indruk geven van elkaar te raken. Het protoplasma be-
staat uit eene homogeene matglanzende massa, misschien
in den top reeds klompjes of bolletjes vormende, welke
dan later zouden worden afgescheiden. Dit protoplasma
impregneert zich sterker dan dat van het Prostataepi-
helium met eosine, waardoor het egaal gekleurd wordt.
Do kernen daarentegen zijn minder gevoelig voor haema-
toxyline dan die der Gl. prostatae.

Behalve deze cellen komen er nog andere voor, minder
hoog, zelfs kubisch van vorm. De kernen schijnen veel
donkerder gekleurd te worden, wat voor een groot deel
werkelijk slechts schijn is, en gevolg van hun grooter
aantal en dus hunne dichter op elkaar gedrongen ligging^
In tegenstelling met de zooeven beschreven cellen, is hier
geen protoplasma tusschen de kernen waar te nemen,
integendeel schijnen hier de kernen eenen doorloopenden
band te vormen. Deze cellen werden niet altijd in mijne
preparaten aangetroffen; als ze voorkwamen, was het
steeds op de grens van Gl. prostatae en Gl. vesiculares.
In dwarse doorsneden, die juist door deze grens loopen
(zooals is afgebeeld in üg. 5 PI. II), liggen in bet midden

-ocr page 33-

21

de klierbuizen van de Gl. prostatae, aan den buitenkant
die van de Gl. vesiculares, terwijl in eenen kring, tusschen
beiden in, de klierbuizen met genoemde kubische epitheel-
cellen voorkomen; nevens .deze laatsten kwamen er in een
zelfde klierbuisje ook de eerstbeschreven cellen voor, het
beste bewijs, dat ze tot de Gl. vesiculares behoorden, en
niet tot eene andere klier.

De cylinderepitheelcellen der Gl. vesiculares hebben
eene hoogte van 15—16 micra.

De uitvoerbuizen hebben een oylinderepitheel met ho-
mogeen protoplasma, waarin de ronde of ovale kernen
ongeveer de twee onderste derden van de cel innemen. Dit
epitheel be.staat ook weer uit ééne laag cellen, duidelijk
waartenemen vooral bij eenigszins gerekte uitvoergangen,
waar het door los bindweefsel verbonden is met het cir-
culair om de buizen verloopende gladde spierweefsel.

Aan den onderkant der epitheelcellen ligt eene basaal-
membraan waarin, op niet geheel regelmatige afstanden,
cellen met langwerpige kernen, de zoogenaamde „Ersatz-
zellen-ocr page 34-

22

buisjes waartenemon. Ze liggen hier echter gewoonlijk
iets verder uit elkaar.

Het epitheel der uitvoergangen is veel minder gevoelig
voor eosine, dan dat der klierbuisjes.

In de lumina ligt het secretum, uit talrijke grootere en
kleinere homogeene bolletjes bestaande, die door eosine
licht rose worden gekleurd, maar waaronder enkele eene
sterk roode kleur aannemen. Zij liggen dikwijls tegen
de cellen opgehoopt. (Fig. 11 PI. II).

Crlandulae prostatae.

Wat men ook in verschillende tijden voor Gl. prostata
heeft gehouden, dat de in PI. I fig. 1 als
GlPr aange-
duide massa prostaatweefsel was, werd door geen der
schrijvers betwijfeld. De grovere bouw is geheel dezelfde
als die\'der Gl. vesiculares, alleen, dus in tegenstelling
met deze laatste, uit twee gepaarde gedeelten bestaande,,
welke, ieder met eenen eigen uitvoergang, lateraal van
de uitmonding der Gl. vesiculares, in\'de Urethra zich
ontlasten. Behalve deze uitmondingen komen aan beide
zijden, in h(ït verlengde van de twee genoemde, nog
een aantal (3 of 4) zeer fijne openingen voor, eveneens
uitvoergangen van de Gl. prostatae. Zij zijn soms, dóór
eene iets breedere strook bindweefsel, gescheiden van de
andere uitvoergangen en klierbuizen; zij zijn echter niet

-ocr page 35-

23

constant. Wellicht is de naam prostate accessoire hiervan
afkomstig, wat niet wegneemt, dat de Fransche onder-
zoekers abusievelijk de Gl. Cowperi superiores hiertoe
rekenden.

De Gl. prostatae zijn iets breeder en dikker dan de Gl.
vesiculares, echter niet zoo lang. Zij omvatten tevens
meer den zijwand van de Vesicula prostatica. Ook in
deze klieren worden de verschillende buizen PI. II fig. 10
gescheiden door van den wand uitgaande gladde spier-
bundels, bindweefsel en capillaria.

De lumina der klierbuizen zijn ongeveer van dezelfde
grootte als die der Gl. vesiculares, soms grooter; ook de
plooien in het lumen uitstekende, geven hetzelfde beeld;
enkele lumina zijn er als het ware mee gevuld.

In zulk eene plooi (PI. II fig. 12) liggen de basale ge-
deelten der epitheelcellen slechts van elkaar gescheiden
door gladde spiervezelen met hunne spoelvormige kernen,
eenige bindweefselfibrillen en hier en daar een capillair
vat, door de bloedlichaampjes duidelijk te herkennen.

In iedere coupe kan men bij eenigszins oudere dieren
prostatasteenen (PI. II fig. 10
PrSt) aantrelTen, die door
hunnen concentrischen bouw dadelijk in hel oog vallen.

Het zeer fraaie epithelium bestaat uit eene laag ter
hoogte van circa 20 micra.

De inhoud van deze cellen is een fijnkorrelig proto-
plasma. Volgens Stilling gaven deze korrels den indruk

-ocr page 36-

24

van optische doorsneden van een dicht vezelkliiwon, het-
geen de cellen geheel zou vullen. Bij zeer nauwkeurig
onderzoek kan men echter constateeren, dat de korrels
werkelijk kleine bolletjes zijn. Door eene geringe bewe-
ging van de micromoterschroef kan men hier dezelfde
verschijnselen waarnemen als bij eene fyne vetemulsie:
de sterk lichtende stippen worden hierdoor donker met
lichten omtrek of het omgekeerde geschiedt. Door de
sterke opeenhooping van die bolletjes is dit verschijnsel
niet altijd te zien, maar nooit is het rhij gelukt eene vezel
te vervolgen; telkens bleek eene als zoodanig verdachte,
eene aaneenschakeling van kleine boogvormige stukjes te
zijn, de optische doorsneden van die bolletjes, waarop
de microscoop dan ingesteld was.

De celkernen zijn rond, dikwijls in de breedte iets
gerekt, geheel basaal gelegen en veelal in een van de
hoeken\'van de cel.

Ook hieris eenebasaalmembraan, waarinde„Ersatzzellen-ocr page 37-

25

De kernen laten zich met haematoxyline zeer fraai
kleuren, terwijl door nakleuring met eosine eene goede
dilTerentiatie ontstaat; in cellen, waarin het aantal proto-
plasmabolletjes niet te groot was, kon elk bolletje, door
de eosine rose gekleurd, scherp als zoodanig worden
waargenomen.

De kernkleuring gaat sneller bij het epitheel der Gl.
prostatae, dan bij dat der Gl. vesiculares, terwijl de
eosine kleuring bij deze laatsten weer vlugger gaat dan
bij het Prostataepitheel. In doorsneden door beide klieren
kreeg men daardoor ook nooit eene goede kleuring van
de beide verschillende epithelia.

Tot kort voor de uitmonding blijven de uitvoergangen
hunne uitstulpingen behouilen, en tevens hetzelfde korre-,
lige epitheel, als de klierbuisjes. - Ten slotte echter gaat
dit toch over in cellen met homogeen protoplasma; waarin
dan de kernen midden in de cel liggen, en altijd eenen vrijen
rand protoplasma aan de grens van het lumen vertoonen.
Het beeld gelijkt hier geheel op het epitheel van de uit-
voergangen der Glandulae vesiculares. De „Ersatzzellen-ocr page 38-

26

afbeelding van, waarin echter vorm en ligging niet
zuiver worden weergegeven.

Stilling 1) bestudeerde ze nader en van hem is dan
ook de benaming als Gl. Gowperi inferiores afkomstig.
De Gl. Gowperi superiores waren de klierbuisjes, gelegen
tusschen de ampullen der Vasa deferentia, den achter-
en zijwand van de Vesicula prostatica, en de Gl. prostatae
(of, zoo -de prostate accessoire voorkomt, naast deze,
welke trouwens uit veel kortere buisjes bestaat).

Deze Gl. Gowperi sup. PI. I fig. 3 bestaan aan weers-
zijden uit een 4—5 tal kleine klierbuisjes, wier wanden
omgeven worden door de eigenlijke kliermassa\'s. Die buis-
jes zijn 0.3—0 5 c M. lang en 0.2—0.3 c.M. breed (Stilling).
Deze kliermassa\'s geven door hunne onregelmatige dikte
eenen gelobden vorm aan het lumen der uitvoergangen;
naar de buitenzijde wordt n.1. eene uitzetting verhinderd
door circulair verloopend glad spierweefsel, van het epithe-
lium gescheiden door los bindweefsel met elastische vezels.

Deze 4—5 buisjes ± 1 m.M in doorsnede, vereenigen
zich gewoonlijk tot twee ä drie grootere, ± 1 c.M. lang,
waarvan de wand bestaat uit eene enkele laag cylinder-
of kubisch epitheel, hetgeen niet meer door klierweefsel
wordt omgeven. De ronde lumina hebben nu eene door-

-1) über die Ccnvper\'sclien Drüsen. Archiv für patliol. Anatomie und
Pliysiologie. Vircliow 1885 Bd. 100 lift, l pg. 170.

-ocr page 39-

27

snede van ± 2 m.M., maar worden naar de uitmonding
toe kleiner en de oppervlakte van het epitheel wordt
weer gegolfd. Zij monden met twee of drie fijne ope-
ningen, nauwelijks zichtbaar, aan weerszijden van den
Golliculus seminalis in de Urethra uit, nog vóór de uit-
monding der andere klieren. (PI. 1 fig. 3 en 4).

De Gl. Cowperi inferiores (PI. I fig. 1, 3 en 4) liggen,
tusschen Urethra en Rectum, aan de achterzijde van de
Pars membranacea Urethrae, geheel besloten in het dwars
gestreepte spierweefsel van den bekkenuitgang (Musc.
bulbocavernosus). De lengte bedraagt 1—1.3 c.M., de
breedte 0.2—0.5 c.M.^ de dikte 0.3. c.M. (Stilling), het-
geen evenwel door de er omheen liggende spierbundels
lastig is te meten.

Deze Gl. Cowperi inf. zijn ook weer gepaard, doch door
eene mediane bindweefselstrook van elkaar gescheiden.
Zij zijn geel van kleur en geven macroscopisch den indruk
van uit blaasjes te bestaan.

In plaats van éénen uitvoergang (Stilling, Krause) heb
ik aan weerszijden der mediaanlijn van de Urethra 4
uiterst kleine openingen, in ééne lijn gelegen, en ± 3
m.M. van elkaar geplaatst, kunnen waarnemen; dat zijn
de uiteinden van evenzoovele fijne buisjes, die schuin,
in de richting van den urinestroom, den wand der Urethra
doorboren. Deze buisjes, hier nog zeer fijn, verbroeden
zich hooger op, en gaan in zakvormige ruimten over,

-ocr page 40-

28

waarin de verzamelbuisjes van liet eigenlijke klierweefsel
(Schaltslücke) uitmonden.

Op sommige plaatsen zijn die ruimten geheel door het
klierweefsel omgeven, op andere reikt de wand tot aan
de dwars gestreepte spierbundels, hoogstens door wat
bindweefsel hiervan gescheiden.

Eene doorsnede van deze Gl. Cowperi inf. vertoont ons
een yeld van in verschillende richtingen getrolïen dwai-s
gestreepte spierbundels, waartusschen eilandjes klierweef-
sel , al of niet in hun midden vooi-zien van een onregel-
matig lumen, als doorsnede van eene uitvoerbuis, en
verder grootere ruimten, die slechts gedeeltelijk door de
kliermassa\'s worden omgeven. PI. III fig. 15. Het zijn
deze zakvormige ruimten, die aan de klier het uiterlijk
geven van uit blaasjes te bestaan.

Volgens Stilling bestaat het epithelium der uitvoerbuizen
uit twee lagen van cellen, In mijne verschillende pre-
paraten heb ik dat niet kunnen waarnemen. Het epithe-\'
lium is vrij onregelmatig, en bij eenigszins schuine door-
sneden wordt wel eens het beeld van eene dubbele laag
gesimuleerd, maar op kleinen afstand daarvan wordt het
epithelium dan weer duidelijk door ééne laag vertegen-
woordigd. Wel worden ook hier op onregelmatige af-
standen de langwerpige kernen van de „Ilrsatzzellen-ocr page 41-

29

dat het epitheel der Gl. Cowperi uit twee lagen bestond
(gecastreerde dieren uitgezonderd)\').

Het epitheel is kubisch, nu eens platter dan weer wat
hooger van vorm, en wordt dikwijls begrensd door eene
laag bindweefsel met elastische vezelen. Het epitheel van
de kleinere ruimten en van de uitvoerbuizen van de klier-
massa\'s bestond ook steeds uit ééne laag Wel waren
ook hier de „Ersatzzellen-ocr page 42-

30

vezelen en capillaria zich bevinden. Op dwarse door-
snede blijkt het, dat zulk een buisje gevormd wordt
door 6—10 pyramidevormige cellen van korreligen inhoud
(hetgeen echter niet duidelijk te zien is); de celgrenzen
zijn zichtbaar, en zeer scherp is de grens van het lumen.
Deze laatste cellen zijn gemiddeld 10 micra hoog.

De kernen zijn rond, meer basaal gelegen en kleuren
zich\' zeer goed met haematoxyline, waardoor het kernnet
zeer fraai zichtbaar wordt.

Griandulac inguinales.

Aan weerszijden van den wortel van den penis komt
bij het konijn eene halvemaanvormige onbehaarde plek
voor, waarop (of nog gedeeltelijk er in) kleine bruine
propjes .eener sterk riekende stof voorkomen. Dit is een
afscheidingsproduct van de, vlak onder de huid liggende,
inguinaalklieren, door Krause \') verkeerdelijk praeputiaal-
klieren genoemd. Disselhorst 2) spreekt van anaal- of
inguinaalklieren, waarmede de bovengenoemde, en tevens
de echte anaalklieren (die hierna beschreven worden),
bedoeld zijn. Deze vergissing heeft waarschijnlijk zijnen
oorsprong in het niet alzonderlijk onderzoeken der anaal-

f

1)-ocr page 43-

31

klieren, welke microscopisch van de inguinaalklieren
verschillen. Deze Gl. inguinales bestaan uit twee ge-
deelten; het eene, vlak onder de huid gelegen, is meer
wit van kleur en bolrond van vorm; het andere heeft
eene donkerbruine kleur, en eenen langgerekten vorm, die
van onderen iets smaller toeloopt. Naast het bovenste
iets breedere gedeelte is nu de witte klier gelegen.

De geheele inguinaalklier is volgens Krause 13 m.M.
lang, 4—5 m.M. breed en 2 m.M. dik. (Bij de door mij
onderzochte dieren was de lengte steeds iets grooter).

Deze twee bovengenoemde gedeelten hebben een geheel
verschillenden bouw. De kleine bolronde witte klier ligt
het dichtst onder de huid, en is eene echte smeerklier. Het
Rete Malpighii dringt op enkele plaatsen diep naar binnen
om daar vertakkingen te ondergaan. Fig. 22 PI. III geeft
eene dwarse doorsnede van beide gedeelten van de
inguinaalklier. Links zijn de doorsneden van verschil-
lende kleine buisjes PI. III fig. 22
WGlIng, met vettig
gedegenereerde cellen geheel gevuld, en enkele grootere
buizen (dichter bij de uitmonding gelegen). Fig. 23 (bij
sterke vergrooting) geeft twee verschillende plaatsen van
zulk eene witte smeerklier. Links nadert men reeds de
uitmonding; de cellen van het Rete Malpighii vormen
hier enkele lagen, ofschoon niet regelmatig Fig. 23
HM.
Naar het centrum toe liggen cellen, waarvan de inhoud
reeds veranderd is in vetbolletjes, en naar mate men

-ocr page 44-

32

meer naar het midden komt zijn die bolletjes tol grootere
samengesmolten. Het proces is analoog met dat der
Epidermis; in het eene geval vervetten de cellen, in het
andere verhoornen ze; bij beide verdwijnen langzamer-
hand de kernen.

Aan de rechterzijde van fig. 23 ligt de doorsnede van
een gedeelte, dat meer naar den top toe gelegen is.
Hier wordt de buitenste rand gevormd door eene enkele
laag cellen van het Rete Malpighii. Daaraan grenzen de
afgestooten cellen fig. 23 AC, die reeds vettig gedegene-
reerd zijn, en kleine vetbolletjes als inhoud hebben; de
kern is nog zeer duidelijk. Ook bij de in het midden ge-
legene iets latere stadia, waar de bolletjes reeds grooter zijn,
zijn de kernen nog zeer goed te zien. De preparaten, ver-
kregen na fixatie in Flemming\'s vloeistof, toonden ten duide-
lijkste,\' dat men werkelijk met vetbolletjes te doen had.

Tusschen de verschillende buizen treft men bindweefsel,
vireinig gladde spiervezelen en capillaria aan.

Van deze witte inguinaalklier is de bruine gescheiden
door eene strook bindweefsel, welke nu eens breeder dan
weer smaller is.

Het bruine gedeelte is afgebeeld in Fig. 22 DrGlIng.
Deze klier, die uit macroscopisch duidelijk zichtbare
kwabjes be^staat, welke door bindweefsel van elkaar zijn
gescheiden, geeft bij zwakke vergrooting een vrij regel-
matig beeld van doorsneden der in verschillende rich-

-ocr page 45-

33

tingen getroffen tubuli. Het epitheel van de buisjes kan
in het eene kwabje hooger zijn dan in het andere (waar
de lumina dan grooter zijn), waarschijnlijk berustend op
eemm verschillenden secretietoestand.

Bij sterke vergrooting, PI. Hl fig. 24, blijken de cellen
eenen fijnkorreligen inhoud te hebben. Zij zijn ± 20
micra hoog en de celgrenzen zijn meestal zichtbaar. De
ronde kernen, met duidelijke kernlichaampjes, liggen in
het onderste gedeelte der cellen. Aan hunne bases liggen
kernen, die behooren tot de gladde spiervezelen, welke
spiraalsgewijze om het klierepitheel verloopen. Door deze
spierkernen worden de epitheelcellen aan hunne bases
veelal ingedrukt. Deze klier geeft dus een beeld, zooals
men dat waarneemt bij eene zweetklier. Het eenige ver-
schil met deze laalste (zooals ze door Ranvier i) is be-
schreven en afgebeeld) is, dat men in de echte zweet-
klier onder elke epitheelcel de spierkernen aantreft,
terwijl zij bij deze bruine Glandulae inguinales in veel
geringer aantal worden aangetroffen. Ook do uitvoer-
gangen, die (naar Ranviei\' ze beschrij(t) uit twee lagen
cellen beslaan, zijn hier te vinden; zij zijn echter zeer
schaarsch; in slechts enkele preparaten kon ik ze waar-
nemen. Op grond van dezen bouvi^ houd ik deze klieren
voor gemodificeerde zweetklieren.

1) Ranvior. Traité tochnique tl\'Histologie.

-ocr page 46-

34

De verschillen in lumen en in hoogte der cellen,
zooals hierboven werd aangegeven, zijn nu ook geheel
duidelijk, daar elk der kwabjes eene zweetklier is en dus
in eenen anderen secretietoestand kan verkeeren dan eene
er naast liggende. Het is niet onmogelijk dat men hier
te doen heeft met vertakte zweetklieren; in een van mijne
preparaten vond ik n.m. eene aanduiding hiervan. Ook
dan \'is de verschillende secretietoestand goed begrijpelijk.

De verschillende klierbuisjes (feitelijk zijn het gedeelten
van eene kluwenvormig in elkaar gedraaide klierbuis) zijn
door weinig bindweefsel met elkaar verbonden.

In dft in Flemming\'s vloeistof gefixeerde preparaten
konden geen geösmeerde vetbolletjes worden aangetoond
(hetgeen wel in de normale zweetklieren kan worden
gedaan). Hier en daar kon men eene cel met donkerder
inhoud \'waarnemen Fig. 24 PI. III. Deze cellen waren
gewoonlijk smal, bereikten soms het lumen niet, en
waren dikwijls door sterk gevulde cellen begrensd. Mis-
schien is ook dit afhankelijk van den secretietoestand.

Aan enkele cellen (van de in Formol en Miiller\'s vloei-
stof gefixeerde preparaten) werd in den top, in plaats
van korrelig protoplasma, een homogeen klompje waar-
genomen, dat zich met eosine rose kleurde. Zou .dit
toch eene aanduiding van vetbolletjes zijn niettegenstaande
ik in de in Flemming\'s vloeistof gefixeerde Gl. inguinales
geen spoor ervan kon ontdekken?

-ocr page 47-

35

In de lumina ligt het secretum in den vorm van
homogeene bolletjes.

Glandulae anales.

Deze klieren, die onder in het Rectum of aan den
Anus uitmonden, zou men a priori niet rangschikken
onder de accessore geslachtsklieren. Toch worden zij
door meerdere onderzoekers er in eenen adem mee
génoemd, „car la matière odorante, qu\'elles secrètent
paraît être destinée principalement à exciter l\'appétit
sexuelle de la femelle (Milne Edwards).

Deze klieren, omgeven door spieren van Rectum en
Anus, zijn gelegen aan weerszijden van het Rectum.
Krause geeft voor de lengte 15 m.M. en voor de breedte
3—4 m.M. op; bij al de door mij onderzochte konijnen
werd ongeveer het dubbele van beide afmetingen gevon-
den. Door den gelobden vorm gelijken zij eenigszins op
de bruine inguinaalklier, alleen zijn de lobben, die
eveneens door bindweefselstrooken van elkander gescheiden
zijn, grooter.

Bij zwakke vergrooting krijgt men een beeld, dat zeer
veel gelijkt op dat van de bruine inguinaalklier. Ook valt
het dadelijk in het oog, dat in enkele kwabjes het epitheel
veel lager is, en de lumina veel grooter zijn dan van er
naast gelegen kwabjes, hetgeen v.-aarschijnlijk ook weer
op eenen verschillenden secretietoestand berust.

-ocr page 48-

36

Op enkele plaatsen flringen bundels dwarsgestreept
spierweefsel, afkomstig van de spieren in den omtrek
van den Anus, tusschen de klierkvvabjes door. Bij sterke
vergrooting PI. III lig. 25 blijkt het protoplasma der
epitheelcellen te bestaan uit zeer kleine bolletjes. De
ronde of iets plat-ovale kernen liggen in het onderste
gedeelte der cellen, die in grootte afwisselen van 15 tot 8
micra. Basaal van deze cellen liggen weer de gladde
spiercellen, zooals bij de bruine Gl, inguinales. Na fixatie
in Flemming\'s vloeistof zijn in deze klieren vrij veel vet-
bolletjes aan te toonen. Ook zijn hier de eigenaardige
donkere cellen aanwezig zooals in Fig. 24 zijn afgebeeld.
Tusschen de doorsneden der klierbuizen komt ook weer
weinig bindweefsel voor.

Ook bij deze Gl. anales kon ik uitvoergangen, uit
twee lagen cellen bestaande, waarnemen.

, Het voornaamste verschil met de bruine inguinaalklier
is de toestand van het protoplasma, dat in het eene
geval korrelig is, in het andere geval uit kleine bolletjes
bestaat. Bovendien werd bij de anaalklieren, in tegen-
stelling met de bruine inguinaalklieren, vrij veel vet
aangetoond.

-ocr page 49-

Behandeling der proefdieren.

Toen White in 18t)2 aan Dr. Kirbey opdroeg om by
honden castratie te verrichten ter onderzoeliing of er
atrophie van de Prostata zou optreden, werd vooraf bij
een aantal honden de verhouding van het gewicht van
de Prostata tot dat van het geheele lichaam bepaald, en
hiervoor het gemiddelde berekend.

Krause, die gewoonlijk het gewicht van de verechillende
organen van het konijn opgeeft, doet dit niet van de
klieren van den Genitaaltractus.

Om deze methode te ontgaan (Athanasow, Albarran,
Bazy etc. toonden reeds het onzekere hiervan aan) is ge-
tracht serieën rammen uit één nest te krijgen, minstens
uit 3 bestaande, waarvan ook weer minstens één als
controledier moest dienst doen.

Om nu zekerheid te hebben dat de serieên werkelijk
uit één nest waren, is er naar getracht ze zelf te fokken.
De hieraan verbonden moeielijkheden waren oorzaak, dat
dit slechts gedeeltelijk gelukte. Doch ook van de overige

-ocr page 50-

38

aangekochte sericën is het absoluut zeker, dat ze uit één
nest afkomstig zijn.
Bij deze dieren werden de volgende procédés toegepast.

Castratie.

Boven de Symphysis pubis werd in de mediaanlijn
eene 2 c.m. lange huidsnede gemaakt, en na doorsnijding
van, het onderhuidsbindweefsel en Fascia superficialis werd
de huidwond iets op zijde geschoven. De Processus
vaginalis werd nu in zijn geheel onderbonden en, na
doorsnijding van het Ligamentum Hunteri, onder de liga-
tuur afgeknipt.

Zoo geschiedde het bij de kleinere dieren. Bij de
grootere exemplaren werd de Processus vaginalis wegens
de grootere dikte stomp geopend, en daarna de massa
in tweeën onderbonden.
Bij 5 konijnen werd castratie verricht.

Resectie van het Vas deferens.

Hierbij werd de huidsnede gemaakt evenals bij castratie.
Na opening van den Processus vaginalis ziet men eene

streng, welke de Art. en Venae spermaticae int. bevat,

«

en eene tweede, bestaande uit Vas deferens en er bij
verloopende vaten. (Art. en Vena deferentialis). Bij een

-ocr page 51-

39

van de proefdieren werd om het Vas. def. met Art. en
Ven. def. circa 1 c.M. boven de Epididymis eene ligatuur
gelegd, en eene tweede 1—2 c.M. hooger, waarna het
tusschen liggende stuk werd gereseceerd. Bij de andere
proefdieren werden de twee ligaturen om al de daar
verloopende vaten heen gelegd, en werd eveneens het
tusschenliggende gereseceerd.

Bij 5 konijnen werden de Vasa deferentia gereseceerd.

Semi-Castnitie en Semi-Vas del\', resectie.

Bij een viertal konijnen werden deze procédés zooals
zij hierboven werden beschreven slechts aan de rechter
zijde uitgevoerd.

In alle gevallen werd de huidwond gesloten door eenen
tabakszaknaad of eenen doorloopenden naad. Aan deze
kleine operaties stierf geen enkel konijn. Als de serieën
geschonden zijn, is dit het gevolg van de Gregarinose,
eene besmettelijke konijnenziekte. De dieren, hierdoor
aangetast, gingen bijna zonder uitzondering te gronde.

Na verloop van verschillend langen tijd na de operatie,
werden de proefdieren gedood. Dit geschiedde op eene
enkele uitzondering na (waar ether gebruikt werd) door
doodbloeding uit de Art. carotis comm., waarin eene
canule was gebracht.

-ocr page 52-

Macroscopische beschouwing van den Tractus
Urogenitalis na de genoemde behan-
delingswijzen.

Serie A.

Van 3 rammen, 4 maanden oud, alle uit één nest,
en van gelijke grootte, werd er één voor de controle
bestemd (II) i); een tweede werd gecastreerd (VI) en bij
den derden werden de beide Vasa deferentia met al de
er bij verloopende vaten gereseceerd (V). Dit geschiedde
op 24 Juni 1897 terwijl de dieren gedood werden op
22 Februari 1898. Zij overleefden dus 8 maanden de
operatie.

Zoowel bij VI als bij V was eene zeer sterke atrophie
waarlenemen, en de oorspronkelijke organen waren veelal
niet meer te herkennen. Aan de Vesicula prostatica zag

1) Deze nommers geven de serieën der preparaten, tevens de volgorde
van liet doodoh der proefdieren aan.

-ocr page 53-

41

men nog wel de twee horens, doch het geheel was zeer
gereduceerd. (Fig. 2 PI. I).

De Vasa deferentia waren dunne draadjes en de aan-
zwelling van de ampullen haast onzichtbaar. De plaats
der Gl. vesiculares en Gl. prostatae moest men gissen;
eveneens die van de Gl. Cowperi inferiores. Ook de Penis
was atrophisch. De geheele Tractus urogenitalis was
verkort.

Verschil tusschen VI en V werd niet waargenomen.

Serie B.

Van deze 3 rammen, uit één nest, 2 maanden oud
en van gelijke grootte, werd er één voor de controle
bestemd (III), een tweede werd gecastreerd (IV) en bij
den derden werd dubbelzijdige resectie der Vasa def.
met alle vaten gedaan. Dit laatste dier stierf na 3 weken
aan Gregarinose.

Deze dieren waren geopereerd 4 Juni 1897. Het con-
troledier werd gedood op 22 Januari 1898; het gecastreerde
3 Februari 1808. Dit laatste leefde dus 8 maanden na
de operatie.

De atrophie was ook hier weer zeer sterk, en geleek
geheel op die van de konijnen VI en V.

Serie C.

Van de 7 rammen, alle uit één nest, oud 13 weken,

-ocr page 54-

42

en van gelijke grootte, werden er twee voor de controle
bestemd (VII en Xj; twee andere VIII en XI werden
gecastreerd, en van de overige werden er twee aan dub-
belzijdige resectie der Vasa deferentia met alle vaten
onderworpen, terwijl van den laatsten van het zevental
aan beide zijden de Vasa deferentia met alleen de Art.
en Ven. deferentialis (dus niet de Vasa spermatica interna)
werden gereseceerd.

Van deze konijnen, geopereerd op 30 Mei 1897, werden
Nos. VII, VIII en IX gedood op 28 Mei 1898, en de
Nos. X, XI, XII en XIII op 8 Jüni 1898. Zij overleefden
de operatie dus gemiddeld een jaar.

Ter vergelijking van de macroscopische verhoudingen
werd bij deze dieren, op de vroeger reeds aangegevene
wijze, het geheele Uro-genitaal apparaat vrij geprepareerd,
en in zijn geheel gefixeerd. Er werden verschillende
metingen verricht waartoe de volgende vaste punten
moesten dienen.

-ocr page 55-

43

a top van de blaas.
b hoogste punt van de Vesicula
prostatica tusschen de twee
cornua in.
c hoogste punt van de Gl. vesi-
culares.

d hoogste punt van de Gl. pro-
statae.

e onderste grens van de Gl. pro-
statae.

f onderste grens van de Gl.

Cowperi infer.
g begin van den Penis.
h top van de Glans penis.
i—li grootste bi\'eedte van de Vesi-
cula prostatica boven de Gl.
vesiculares.
l—m grootste breedte van de Gl.

vesiculares.
n—o grootste breedte van de Gl.
prostatae.

p—q grootste breedte van de Gl.
Cowperi infer-

-ocr page 56-

Konijn.

Yll

VIll

IX

XI

XII

XIII

«eniclit in KG.

2.83

2.79

2.73

3.251) 2.52

2.50

Lrngte in di.V.

-

ah

m

96 •

122

98

118

114

a-b

± 32

23

22

19

16

17

b—c

5

6

7.5 i(!ts gevuld 5

cd

14 b-

-9 37

12.5

b-

-^35

11

12

d-c

13

12.5

11.5

12.5

0-h

± C2

36

51

34

50

51.5

i—k

9.5

5.5

10.5

10.5

10.5

lm

17

65

15.5

6.5

15

19

n0

14.5

14

14

15.5

p-q

12.5

5

13

5.5

16

14

grootste dikttn

11

4

10.5

4.5

10.5

10

Twtis Tolg«» Kranse

T. Deitra.

T. Peilra. T. Sinistra.

T.Deilra. T. Sinistra

T. Dexira T Sinistra

lengt« 30

31.5

18

18

28 18

26.5 17

kreedle

12.5

7.5

7.5

11 7

10 6-7

dikte

S

5

6.5

10—11 5

9 5-6

1) Dit konijn was bijzonder vet.

-ocr page 57-

45

De Vasa deferentia, normaal 2 m.M. in doorsnede,
en op de grootste dikte der ampullen zelfs 4 m.M.,
hadden bij de gecastreerde konijnen (VIII en XI) slechts
eene doorsnede van hoogstens 1 m.M. Waar de Vasa
deferentia waren gereseceerd (IX, XII en XIII) was de
doorsnede dezelfde als bij een normaal konijn.

De atrophie van den geheelen urogenitaaltractus was
zeer sterk en gaf volkomen het beeld weer van IV en VI.

Bij de drie gevallen van physiologische castratie IX,
XII en XIII moet het geringe verschil in de geheele lengte
(a—h) voor het grootste gedeelte toegeschreven worden
aan eenen verschillenden contractietoestand van de blaas.
De overige afmetingen stemmen vrijwel overeen. Wat
bij IX niet goed is geconstateerd geworden, werd zeer
duidelijk bij XII en XIII waargenomen. Het bleek, dat
de Vasa spermatica interna intact waren gebleven, en de
Testes dus eenen regelmatigen toevoer van bloed behielden.

Noch bij de gecastreerde, noch bij de konijnen, waar
de Vasa deferentia waren gereseceerd, werd eenige ver-
andering aan de Gl. inguinales en Gl. anales waargenomen.

Van de bevindingen bij XII en XllI volgt hieronder
eene meer uitvoerige beschrijving.

Konyn XII.

Bij uitwendig onderzoek heeft de rechter testikel on-

-ocr page 58-

46

geveer dezelfde grootte en consistentie als bij een normaal
konijn. Ook valt het op, dat de Epididymis voel korter
en daarbij iets dikker is dan normaal, waar testikel en
Epididymis duidelijk zijn te onderscheiden, terwijl zij hier
(sen eivormig lichaam vormt ter grootte van eene onge-
kraakte amandel. Bij palpatio kan men beide door hunne
verschillende consistentie onderscheiden; de Epididymis
is harder dan de testikel.

Links vindt men eenen atrophischen testikel van de
grootte van eene bruine boon. Bij palpatio zijn testikel
en Epididymis niet te onderscheiden. Consistentie tame-
lijk vast.-ocr page 59-

47

Na opensnijding van het rechter lieskanaal, hetgeen
wijd is, ziet men duidelijk de vaten van de bovenste
pool van den testikel naar de groote buikvaten verloopen
(Vasa spermatica interna). In do buurt van den Annul us
inguinalis exlérnus ligt het perifere deel van het Vas
deferens, waaraan de aangelegde ligatuur nog duidelijk te
zien is, en centraalwaarts hiervan nog een klein gedeelte,
eene cyste van 8 m.M. lengte vormende. Eene dergelijke
•cyste ziet men ook aan de centrale ligatuur, welke even-
eens nog duidelijk zichtbaar is.

Het linker lieskanaal is open, maar veel nauwer dan
het rechter. Ook hier zijn de Vasa spermatica int. te ver-
volgen van den testikel tot in de groote buikvaten; echter
zijn zij minder sterk ontwikkeld dan rechts. De distale
ligatuur van het Vas deferens is duidelijk zichtbaar en
ligt ter hoogte van den Annulus inguinalis externus; cen-
traalwaarts er van eene kleine cyste van 2 m.M. door-
snede. Ook de proximale ligatuur is duidelijk te zien,
en perifeer hiervan weer eene cyste vaii 4 m.M. lengte
en 2 m.M. breedte, eenigszins gewonden, met eene hel-
dere vloeistof gevuld.

Nadat, van de Aorta abdominalis uit, de Arterien met
Berlijnsch blauw zijn opgespoten, kan men de rechter
Arteria spermatica interna tot aan do bovenste pool van
den testikel vervolgen, en eveneens de Art. deferentialis
(die uil de Art. vesicalis superior komt) tot aan de

-ocr page 60-

48

plaats, waar het vas deferens is afgebonden. Verder de
Art. spermatica externa komende uit de Art. epigastrica
inf. en o. a. naar de Epididymis verloopende.

Links is de Art. spermatica int. als een zeer dun vat
tot aan de plek van afbinding te vervolgen, en door
voorzichtig drukken kan men de injectievloeistof persen
in een veel kleiner vaatje, dat een sterk geslingerd ver-
loop heeft, en verder met moeite te vervolgen is tot aan
de\' boveni)ool von den testikel. De Art. deferentialis is
te vervolgen tot aan de ligatuur. . De Art. spermatica
ext. ook hier duidelijk. Terwijl de rechter testikel gein-
jicieerd werd van de Art. spermatica int. uit, kon men
bij den linker testikel geen injectie waarnemen, dan door
bovengenoemd uiterst fijn takje.

Aan de accessore geslachtsklieren was geen asym-
metrie waartenemen, behalve bij de Gl. Cowperi inf.,
waar de rechter helft eene lengte van 17 en eene breedte
van 10 m.M. had, terwijl de afmetingen aan den linker-
kant 14 bij 8 m.M. bedroegen. E(ino geringe afwijking
in grootte van deze helften komt echter wel meer voor,
en heeft ook hier waarschijnlijk geen beteekenis.

Konyn XIII.

Bij uitwendig onderzoek ligt rechts een testikel ter
grootte van eene kleine ongekraakte amandel. De Epi-

-ocr page 61-

49

didymis is even duidelijk als bij een normaal konijn, en
voelt vast aan; de testikel is week.

Links ligt een lichaam ter grootte van eene kleine
bruine boon, tamelijk vast.

Penis goed ontwikkeld.

Volkomen hetzelfde als bij XII, blijkt het kleine
lichaam aan de linkerzijde de linker Epididymis te zijn,
terwijl de linker Testis naar de rechter zijde toe ver-
schoven is, en craniaal van den rechter testikel ligt,
adhaerent aan het omliggende weefsel.

Rechter lieskanaal wijd open. Epididymis groot, sterk
gevuld met eene melkwitte vloeistof. De Art. spermatica
int. is tot aan den testikel te vervolgen. Naast de proxi-
male ligatuur eene cyste, met heldere vloeistof gevuld.
Het perifere deel van het Vas deferens vertoont naast de
ligatuur eveneens eene cyste met heldere vloeistof gevuld.
De Art. deferentialis is tot aan de plaats van operatie te
vervolgen, waar zij in een convoluut van tljne vaatjes
overgaat.

Linker lieskanaal wijd open. De twee ligaturen van
het linker Vas deferens liggen zeer dicht bij elkaar, ieder
ook hier weer grenzende aan kleine 3—4 m.M. lange
cysten, eveneens ad maximum gespannen door eene hel-
dere vloeistof.

De linker Epididymis is veel kleiner dan de recliter
(volumeverhouding van 1:8) en niet zoo sterk met

-ocr page 62-

50

vloeistof gevuld. De Vasa spermatica interna ook hier
te vervolgen. De Art. deferentialis schijnt met de Art.
spermatica interna op de plaats van operatie te anasto-
moseeren.

Glandulae Cowperi inf. symmetrisch, evenals alle andere
accessore geslachtsklieren.

Inguinaal- en Anaalklieren geheel normaal.

Serie D.

Van deze 3 rammen, uit één nest, en van gelijke
grootte, werd er één gecastreerd (XIV) en de tweede
onderging resectie der Vasa deferentia (XV). Het con-
troledier stierf na eenige weken. Deze dieren, geopereerd
10 Juni 1897, werden gedood 23 Juni 1898. Observatie-
tijd dus ruim een jaar. Bij XIV was de atrophie weer
totaal, evenals bij de andere gecastreerde konijnen, doch
bij XV trof ik geen afwijkingen aan. Gl. inguinales en
Gl. anales waren bij beide dieren normaal.

Semicastratic en scmi Vas deferens resectie.

Semicastratie werd bij twee konijnen verricht en enkel-
zijdige resectie van het Vas deferens bij twee andere
konijnen. Na verloop van ruim 6 maanden werd niet
de minste atrophie noch asymmetrie waargenomen. De
geheele Tractus urogenitalis was normaal gebleven.

Gaan wij* in het kort de bovengenoemde resultaten na,

-ocr page 63-

51

dan blijkt, dat na castratie, zonder uitzondering, al de
accessore geslachtsklieren, behalve de Gl. inguinales
en Gl. anales, geatrophieerd zijn, en bovendien de geheele
Tractus urogenitalis belangrijk in alle afmetingen is gere-
duceerd.

Bij de konijnen, waar dc Vasa deferentia werden
onderbonden en gereseceerd, werd eenmaal totale atrophie
(geval V) waargenomen (behalve natuurlijk van de Gl.
inguinales en Gl. anales) terwijl in vier gevallen geen
effect werd gezien.

Van belang is het hierbij te memoreeren dat in geval
V de testikel, hoewel de normale grootte er van was
behouden gebleven, geheel vervet was. Ilct preparaat
liet zich prachtig dun snijden met den microtoom. Na
de behandeling met petroleumether van eene op een dekglas
vastgekleefde coupe, was nevens dc parafine ook het pre-
paraat opgelost; slechts bleef er een uiterst fijn net over
van bindweefselfibrillen, welke normaal tusschen de ver-
schillende buisjes liggen; ook ónkele bloedvaten op
plaatsen, waar wat meer bindweefsel voorkwam. Wel-
licht had er in het epithelium metaplasie in vetwc^efsel
plaats gevonden. Een tweede dergelijk geval deed zich
helaas niet voor, zoodat het voornemen niet kon worden
uitgevoerd om dan den testikel met Flemming\'s vloeistof
te behandelen en aantetoonen dat inderdaad het vel de
plaats van het epitheel had ingenomen.

-ocr page 64-

52

In dit geval sciiijnt het, dat werkelijk nevens het Vas
deferens met Art. deferentialis ook de Vasa spermatica
interna zijn afgebonden, zoodat de testikel niet meer ge-
voed werd.

Bij de gevallen IX XII XIII en XV zijn wel de Vasa
deferentia gereseceerd, maar de vaten, voor de voeding
van den testikel het meest van belang, zijn hier zoo al
niet geheel intact gebleven, dan toch nog in staat de
Testes van bloed te voorzien.

De bouw van deze testikels is normaal gebleven en
geeft dien van een testikel in rust te zien. Waar de
voeding het meest gestoord was (zooals in geval XII en
XIII aan de linkerzijde het geval was), waren de
testikels het kleinst.

-ocr page 65-

Microscopische afwijkingen.

Ter nadere besludeering der microscopischc afwijkingen
werd het gedeelte van den atrophischen urogenitaal-
tractus, tusschen blaas en Gl. Cowperi inf., in zijn ge-
heel gefixeerd. Van dit gedeelte zijn serieën van door-
sneden, zoowel dwarse (fig. 7 en 8 PI. II) als overlangsche
(fig. 6 PI. II), gemaakt. Verder werden de Gl. Cowperi
inf., eveneens met het zich daar ter plaatse bevindende
gedeelte van de Urethra, gefixeerd. Ten slotte ook de
Gl. Inguinales en de Gl. anales.

De reeds macroscopisch sterke afwijking was microsco-
pisch niet minder duidelijk. Niet alleen dal het volumen
der klieren zoo zeer is afgenomen (vergelijk PI. I fig. 1
en 2, en PI. II fig. 5, G en 7), maar terwijl de Urethra
ongeveer hetzelfde Lumen heeft behouden als normaal,
is het klierweefsel van al de klieren niet meer te her-
kennen, en het geheele aspect zoozeer veranderd, dat
men er onmogelijk de normale organen in zoude terug-
vinden- Pe gladde spiervezelen en het bindweefsel,

-ocr page 66-

54

tusschen de klierbuisjes gelegen, zijn wel wat gaan
woekeren (het beste zichtbaar bij de Gl. Cowperi, waar
normaal weinig bindweefsel voorkomt, terwijl bij de
atrophischo klieren eene vrij breede laag bindweefsel
wordt waargenomen), maar de atrophie, van het klier-
weefsel is zóó sterk, dat toch nog dat enorme macro-
scopische verschil met het normale valt waartenemen.

Athanasow constateerde, dat bij de atrophie van de Pro-
stata geen onderscheid bij verschillende behandelingswijzen
werd gezien. Of men Castratie, Vas deferens resectie
of sclérogéne injectie (het inspuiten van eene Chloorzink
oplossing in de Epididymis volgens de methode van
Lannelongue) verrichtte, overal vertoonde de atrophie
hetzelfde type. Deze waarneming kon ik bevestigen voor
de castratie en de Vas deferens resectie, en ze tevens uit-
strekken tot alle accessore geslachtsklieren, behalve
tot de Gl.\'inguinales en de Gl. anales.

Verder vond Athanasow in eene atrophische Prostata,
naast geatrophieerde klierbuisjes, nog geheel normale,
en tevens de verschillende phasen tusschen deze twee
uitersten in. Hij nam dit waar bij Prostatae van langen
tijd te voren gecastreerd vee, (uit een abattoir), zoodal
dit feit niet afhankelijk kan zijn van een te kort tijds-
verloop tusschen castratie en dood.

Bij al mijne preparaten was de atrophie van alle
buisjes zonder eenigen twijfel aanwezig. Slechts bij de

-ocr page 67-

55

Gl. Cowperi kwamen, naast de geütrophieerde deelen,
enkele normaal geblevene klierbuisjes voor, waarvan Fig.
17 PI. III eene afbeelding geeft.

Athanasow schrijft verder „Nous voilà donc en présence
de deux états extrêmes, entre lesquels on peut retrouver
tous les intermédiaires. On peut voir en particulier que
les acinis, avant de disparaître tout à fait, se condensent
de façon à former des îlots de cellules, lesquelles, sou-
mises à l\'inlluence du processus régressif, disparaissent
complètement. En outre, dans les lobules en pleine
régression, les canaux excréteurs semblent le moins
intluencés et persistent encore longtemps après la dispa-
rition complète de leurs acinis; de telle sorte que les
lobules, dont les alvéoles sont elTacés, ne sont plus
représentés que par un ou plusieurs canaux excréteurs,
dont la dimension et la forme sont des plus variées.
Cependant .ils sont appelés à disparaître eux-mêmes après
un temps plus ou moins long. Le lobule a alors disparu
en sa totalité \').

Ik weet niet of deze meening van Athanasow juist is.
Fig. 8 PI. II geeft bij zwakke vergrooting eene doorsnede
van den urogenitaaltractus, en hierin is het aspect van de
atrophische klierbuisjes van de Gl. vesiculares of Gl. pro-
statae nategaan. De meeste buisjes zijn sterk saamgevallen.

1) !.. il. c. m.

-ocr page 68-

56

en hun lumen wordt door eene smalle spleet voorgesteld.
Ook gebeurt het, dat er in het geheel geen lumen meer
over is (îlots de cellules), volgens Athanasow een verder
stadium van atrophie. Het is echter ook mogelijk, dat
deze eilandjes tangentiaal aangesneden klierbuisjes zijn.
Want als het waar is, dat de klierbuisjes werkelijk ver-
dwijnen, dan zouden de atrophische overgeblevene niet
meer aan den buitensten rand van de klier kunnen lig-
gen, \'en dit is in strijd met hetgeen wordt aangetroffen;
zoowel in de overlangsche als in de dwarse doorsneden
kan men zich hiervan overtuigen. Verder heb ik ver-
geleken het aantal lumina in eene normale klier en in
eene atrophische. Bij geen van beide is het tellen nauw-
keurig te verrichten, daar het dikwijls twijfelachtig is of
men met één of met eene verzameling kleine lumina te
doen heeft, door gedeeltelijke samenkleving en vergroeiing
van het epitheel ontstaan. Bij de gecastreerde dieren was
er echter een (N° IV), waar de lumina niet waren saam-
gevallen , maar overal duidelijk te zien, meestal nog vrij
rond. Hier was het tellen niet moeielijken gemiddeld
was het aantal 40 (bij de andere preparaten, waar de
buisjes grootondeels platgedrukt waren, was het aantal,
zonder de dubieuze medeterekenen, ook ongeveer 40). Bij
de normale klieren was het tellen lastig, doordat in enkele
klierbuizen een tusschenschot gevormd werd door eene
lange epitheelplooi, maar meer dan een f;elal van 40

-ocr page 69-

57

klierbuizen kon ik niet tellen, gewoonlijk niet meer dan 35.

Misschien heeft de atrophie nog niet lang genoeg beslaan.
Athanasow constateerde het bij gecastreerde abaltoirdieren,
terwijl bij onze proefdieren de langste tijd tusschen cas-
tratie en dood ongeveer één jaar was. Bij de Gl. Gow-
peri ziet men in de meeste gevallen (bij de Gl. Gowperi
superiores altijd) het klierepitheel geheel verdwijnen. Er
is geen reden waarom dit dus bij de Gl. vesiculares en
Gl. prostatae niet eveneens het geval zou zijn. Doch de
telproef pleit hiertegen.

Wat hel epitheel betreft, zoo geeft dit een zeer onre-
gelmatig beeld, en op liet eerste gezicht zou men meenen
eene dubbele laag voor zich te hebben. Fig. 8 PI. II
geeft dit idee ook aan. Onderzoekt men met eene ster-
kere vergrooting, dan blijkt het, dat de tweede rij niet zoo
constant is als de het lumen begrenzende, en dat ook de
vorm der kernen in beide verschillen; want terwijl de
kernen der eerste rij gewoonlijk eenen cylindrischen vorm
hebben, zijn die der tweede rij meer rond, soms iets onre-
gelmatig. Er komen echter ook gevallen voor waar de
tweede rij kernen cyiindervormig is (Fig. 14 PI. II). Op
plaatsen, waar een buisje schuin is aangesneden, kan
eene derde rij gesimuleerd zijn, of zelfs meerdere rijen.

De het lumen begrenzende cellen behooren zeker lot
het epithelium. Hel is wel eigenaardig, dat deze cellen bij
dc verschillende alrophische klieren zoozeer op elkander

-ocr page 70-

58

gelijken, en het indifferente type van de cellen van de
uitvoergangen hebben aangenomen. Het kan zijn, dat
zij, als zij geen specifieke functie meer hebben, tot hunnen
indifferenten toestand terugkeeren. Maar het zou ook
mogelijk zijn, dat het indifferente epitheel van de uit-
voergangen door woekering in de plaats kwam van het
eigenlijke klierepitheel. In ieder geval bestaat deze laag
uit epithelium. De cellen hieromheen zouden volgens
Athanasow ook epitheelcellen zijn, door woekering ont-
staan. Dit is mij uit niets gebleken, zoodat ik ze niet
houd voor eene woekering van het epitheel. Men zou
kunnen onderstellen, dat een klierbuisje, door den druk
van het omliggende spier- en bindweefsel, zoo samen-
geperst werd, dat uit de oorspronkelijk enkelvoudige
opitheellaag eene dubbele zou ontstaan, door het in
tegenovergestelde richting uitwijken van telkens twee
naast elkander liggende cellen. Men zou hierbij ver-
wachten, dat de vrije rand der cellen eene gegolfde lijn.
zou vertoonen. En misschien zou dit bij eene plotselinge
samenpersing, eerder to verklaren zijn\'dan bij eene
langdurige. Maar nog meer pleit hiertegen het feit
dat de kernen der tweede rij gewoonlijk rond, en die der
eerste cylindervormig zijn.

Verder zou die tweede rij kernen uit bindweefselkerneii
kunnen bestaan. Het is niet twijfelachtig, dat in zeer
vele gevallen de kernen der buitenste rij kleiner zijn dan

-ocr page 71-

59

die der binnenste. Aan den anderen kant zijn de kernen
van de tweede cellenrij niet alleen veel regelmatiger dan van
het omgrenzende bindweefsel, maar bovendien gemiddeld
grooter, terwijl het bindweefsel circulair om de resten van
de oorspronkelijke klierbuizen is gerangschikt. In slechts
enkele gevallen, daar, waar direct aan de tweede laag
cellen zich het circulair gerichte bindweefsel, met in die
richting verloopende lange kernen, aansloot, was de
grens duidelijk; een gedeelte, waar juist op die plaats het
bindweefsel van de tweede rij cellen was losgeraakt, liet
eene duidelijke regelmatige grens aan den onderkant der
cellen waarnemen.

Eene derde mogelijkheid bestaat hierin, dat de kernen der
tweede rij die der „Ersatzzellen-ocr page 72-

60

haren indifferenten toestand terugkeert, dan dat het. epi-
theel van de uitvoergangen deze door woekering zou
verdringen.

De sterk uitgesproken onregelmatigheid bij deze atro-
phische weefsels maakt eene definitieve beslissing moeielijk,
maar de derde onderstelling, dat de tweede rij kernen,
die der „Ersatzzellen-ocr page 73-

61

top toe uit. Het is weergegeven in Fig. 8 1^1. H, waar
ongeveer een vierde gedeelte van de doorsnede der
Vesicula prostatica door overgangsepitheel is ingenomen.
Ook bij de overlangsche coupes kan men het onregel-
matige waarnemen, daar in den voorwand het proces
niet zoover is voortgeschreden als in den achterwand.
Het niveau van de* cellen van het overgangsepithelium
is meestal hooger, en daalt plotseling naar dat van
het oorspronkelijke epitheel af. De vroegere grens van
het bindweefsel is behouden, en de verhooging van het
niveau dus toeteschrijven aan het feit, dat het over-
gangsepitheel uit meer lagen cellen bestaat. Er komen
echter ook geleidelijke overgangen voor.

Het oorspronkelijke epitheel, hetwelk het lumen be-
grenst, is cylindervormig met ovale of ronde kernen.
Het protoplasma is homogeen. De kernen liggen in de
onderste tweederden der cel; zij laten dus eenen vrijen
rand protoplasma, naar de zijde van het lumen, over,
zooals het gewoonlijk bij de uitvoerbuizen is waartenemen.
De grenzen der cellen onderling zijn niet te zien, maar
wel steken de toppen der cellen vrij in het lumen uil,
zoodal de grens van het epitheel aan het lumen eene
zeer gegolfde is (Fig. 20 PI. Hl). De staafjeszoom is
hier en daar wel aangeduid, maar schijnt niet zoo regel-
matig meer voor te komen als normaal. Hoe meer men
naar den top van de Vesicula prostatica komt, hoorneer

-ocr page 74-

62

het epitheel in dikke plooien in het lumen uitsteekt. De
cellen worden hier ook meer kubisch van vorm, en de
vrije protoplasma gedeelten zijn hier afwezig.

Tegen deze epitheellaag aan ligt die der „Ersatzzellen-ocr page 75-

Ü3

epitheellagen, met meestal zeer weinig bindweefsel er
tusschen, is niets meer te vinden. Een enkele maal
treft men een afgesnoerd lumen aan, als een rest van
den vroegeren toestand, of ook misschien eene niet in
de richting der coupe verloopende instulping.

De buitenste longitudinale spierlaag is gebleven, even-
eens de binnenste circulaire, maar naar het epitheel toe
is eene woekering van bindweefsel en glad spierweefsel
opgetreden (Fig. 21 PI. III).

De twee ampullen der Vasa deferentia, normaal door
eene smalle spierweefselstrook (ontstaan uit de twee cir-
culaire spierlagen) ter dikte van circa 50 micra van elkander
gescheiden, zijn, door de woekering van het bindweefsel
en het gladde spierweefsel, op eenen minstens tienmaal
grooteren afstand van elkander komen te liggen.

Het epitheel is hier, evenals bij de Vesicula prostatica,
cylindervormig, met ronde of ovale kernen meer naar de
basis dan naar den top gelegen, zoodat ook hier weer
een gedeelte protoplasma boven de kernenrij uitsteekt.
De kernen der tweede rij, gevormd door de „Ersatzzellen-ocr page 76-

64

Glandulae yesieulares ct glandulae iirostatae.

Deze atrophische klieren werden bestudeerd aan serieên,
van doorsneden, die circa 100 micra van elkander liggen.
De doorsneden zelve waren in dwarse richting gemaakt.
Bij het doorzoeken van deze serieën is het niet mogelijk
de grens van Gl. vesiculares en Gl. prostatae te consla-
teeren. Men kan zich wel eenigszins orienteeren aan
de uitvoergangen, maar eene grens kon desniettegen-
staande niet gevonden worden. Daarom werd ook een
serie doorsneden overlangs gemaakt (Fig. 6. PI. II) om
hierin de zuivere grens waartenemen en zekerheid te
hebben wat Gl. vesiculares en wat Gl. prostatae voor-
stelde. En werkelijk kan men aan deze doorsneden
waarnemen, dat het gladde spier- en bindweefsel eene
iets breedere strook tusschen deze twee klieren vormt,
dan er tusschen de resten van klierbuisjes van eene
zelfde klier wordt aangetrotTen. Bovendien helpt hier, nog
meer dan in de dwarse doorsneden, het verloop der uit-
voergangen. De het dichtst bij de Vesicula prostatica ver-
loopende buis is een uitvoergang van de Gl. vesiculares.

Dat de atrophie zeer sterk was, werd reeds waarge-
nomen bij macroscopische beschouwing. Met den micros-
coop kon de aard der atrophie nader worden nagegaan.

Bij zwakke vergrooting bleek het, dat men een geheel
ander beeld voor zich had dan het normale. In plaats

-ocr page 77-

65

van de wijde lumina der klierbuisjes, gescheiden door
smalle strooken glad spierweefsel en bindweefsel, was
het hier hoofdzakelijk dit tusschenweefsel dat opviel,
terwijl daartusschen verspreid lagen de atrophische klier-
buisjes, verreweg de minderheid vormende.

De atrophie der klierbuisjes is veel sterker dan de
woekering van het bind- en spierweefsel. Deze proli-
feratie is het sterkst vlak om de klierbuisjes.

Deze klierbuisjes hebben een kronkelend en zeer onre-
gelmatig verloop, vandaar dat zij op de meest verschil-
lende wijzen in de coupe getroffen zijn. En als men nu
nagaat, dat enkele buisjes een goed openstaand lumen
bezitten, andere slechts een eng samengedrukt, terwijl
weer in anderen het lumen verdwenen is, en ternauwer-
nood eene aanduiding er van teruggevonden kan worden,
dan is het verklaarbaar, dat men de meest verschillende
groepeeringen van het resteerende epithelium kan ver-
krijgen in de doorsneden. Toch herkent men. overal
hetzelfde type.

Wat nu het epitheel betreft, zou men meenen ook in
de zoo geheel verschillende atrophische klieren eenig on-
derscheid te kunnen waarnemen. Bij de normale klieren
staan de cellen der Gl. vesiculares, met hun homogeen
protoplasma en in het midden gelegen kernen, zoo ge-
heel tegenover die der Gl. prostatae, met hun zeer kor-
relig protoplasma en geheel basaal gelegen kernen, dat

-ocr page 78-

66

het ons treft, nu wij bij de atrophische klieren niet het
geringste verschil kunnen waarnemen.

Bij beide kUeren is het epitheel cylindervormig
met ovale kernen, of kubisch met ronde kernen,
afhankelijk van den meerderen of minderen rekkings-
toestand. Het epitheel is homogeen. Dat de groe-
peering niet overal regelmatig is, werd hierboven reeds
gezegd.

De tweede rij kernen behoort weer tot de „Ersatzzellen.-ocr page 79-

67

kelijk is de hoeveelheid tusschenweefsel bij deze laatste
gevallen grooter dan bij N° IV.

De kernen van deze atrophische organen kleuren zich
sterk met haematoxyline, en ook het protoplasma heeft
de neiging zich hiermede diffuus te kleuren.

De uitvoergangen van deze klieren zijn ook saamge-
vallen, maar hebben het normale type behouden, al is
ook hier de regelmaat niet zoo goed bewaard gebleven.

Glandulae Cowperi superiores et inferiores.

Bij al de tol nu toe beschreven accessore geslachts-
klieren was de atrophie totaal, d. w. z. er waren naast
de atrophische geen normale gedeelten blijven bestaan,
zooals Athanasow had gevonden.

Bij de Gl. Cowperi, zoowel de superiores als de infe-
riores, \\yerden enkele normale klierbuisjes geconstateerd,
liij de Gl. Cowperi sup. werd er een enkel klierbuisje
vlak tegen de uitvoerbuis aan gevonden, maar bij de
Gl. Cowperi inf. was er een enkel kwabje normaal ge-
bleven, met een uitvoerbuisje, zooals het normaal voor-
komt. (Fig. 17 PI. III). Al de overige waren atrophisch.

Op de plaats, waar oorspronkelijk het klierepitheel
voorkwam, ligt het geprolifereerde bindweefsel, hetwelk
nu de ruimte opvult tusschen het omliggende, dwars
gestreepte spierweefsel, en het epitheel van de uitvoer-

-ocr page 80-

68

gangen. Door den ingewikkelden bouw der Gl. Gowperi
inf. is het niet altijd nategaan, of er werkelijk naast de
buizen klierepitheel gelegen\' heeft; normaal zijn er ook
I gedeelten waar het niet voorkomt. In de Gl. Gowperi
super, echter kan men, de seriën nagaande, zich orien-
teeren; en ook hier was het beeld hetzelfde als in de
Gl. Gowperi infer. (Fig. 17 PI. III) n.1. bindweefsel-
woekering om de dikwijls onregelmatige lumina heen.

Het epitheel van de atrophische uitvoerbuizen bestaat
uit eene laag kubische of cylindervormige cellen, waar-
van de kernen ongeveer de geheele hoogte innemen.

Het epitheel is homogeen.

Onder de eerste verloopt eene tweede rij kernen, die
der „Ersatzzellen-ocr page 81-

V

69

Glandulae inguinales.

Hieraan werden geen veranderingen waargenomen.
Gl. nnalos.

Ook hier werd geen verandering waargenomen.

De hierboven beschreven klieren waren afkomstig van
konijnen, die de operaties minstens 8 maanden hadden
overleefd.

Hoe de eerste verschijnselen der atrophie zijn, heb ik
zelf niet kunnen onderzoeken. Athanasow schreef hier-
over: „Nous pensons, d\'accord avec Lésine, que le pre-
mier indice de la régression glandulaire est donné par
la dégénérescence graisseuse des éléments cellulaires, les
tubes conservant pour un temps leur diamètre primitif,
tandis que ce n\'est qu\'au bout d\'un temps assez long
que se produit l\'atrophie vraie, avec réduction du calibre
du tube et, plus tard, elîacement de la lumière.-ocr page 82-

70

kering van het klierepitheel plaats gehad; hierin trad
dan vettige degeneratie op, waardoor de cellen te gronde
gingen, en waarna door de „Ersatzzellen-ocr page 83-

71

strekt zich dus uit tot alle direct of indirect met
de Urethra in verbinding staande kUeren.

3°. De Gl. inguinales en Gl. anales worden door deze
atrophie niet aangetast.

4°. Zoo er, na resectie der Vasa deferentia, atrophie
van de accessore geslachtsklieren optreedt, dan
is er tusschen deze en die na castratie geen ver-
schil waartenemen. Het is meer dan waarschijnlijk
dat dit feit ook zal zijn waartenemen bij alle
analoge procédés; voor de sclérogene injectie is
het reeds aangetoond.

5°. Bij deze atrophie vertoonen zich al de, vroeger
normaal zoo geheel verschillende epithelia der
accessore geslachtsklieren, na een zeker tijds-
verloop, onder eenzelfde indifferente type, zoodat
zij niet meer van elkaar zijn te onderscheiden.

-ocr page 84-

Verklaring der teekeningen.

Pl. I fig. 1 ; normale grootte.

Tractus urogenitalis van een normaal konijn. (N° VII
van de serie), gelegen op den voorkant van blaas en
Penis. Men ziet hier dus op de, in corpore, naar het
rectum gekeerde zijde.

VU = Vesica urinaria; Td = Testis dexter; VDd et s =
Vas deferens dextrum et sinistrum ] A VD = Ampulla
vasis deferentis;
CVPr = Cornua vesiculae prostaticae;
GIV = Glandulae vesiculares; GlPr = Gl. prostatae;
GlCi = Gl. Gowperi inferiores; CCCP = Cornua corporis
cavernosi penis;
Ua = Urethra.

PI. I fig. 2; normale grootte.

Tractus urogenitalis van een konijn 1 jâar na castratie
(N° VIII van de serie). Ligging als bij fig. 1.

U dels = Ureter dexter et sinister; de overige teekens
als bij de verklaring van fig. 1.

»

PI. I fig. 3; normale grootte.
Tractus urogenitalis van een normaal konijn, gelegen

-ocr page 85-

73

op den achterkant van blaas en Penis. Door eene hori-
zontale snede zijn blaas en Urethra midden doorgedeeld,
waarna de naar ons toegekeerde helft werd verwilderd.

In deze eenigszins schematische figuur is de plaats der
Gl. Cowperi superiores aangegeven en tevens de uitmon-
dingen in de Urethra van de verschillende beschreven
klieren.

— Vesica urinaria; VPr = Vesicula prostatica;
GlCs = Gl. Cowperi superiores; GlCi = Gl. Cowperi
inferiores;
Ua Urethra.

PI. I fig. 4.

Vergroote afbeelding van de uitmondingen der verschil-
lende klieren in de Urethra.

UVPr = uitmonding van de Vesicula prostatica; CS =
Colliculus seminalis; UGlCs = uitmondingen der Gl. Cow-
peri sup.;
VGIV = uitmonding der Gl. vesicularis;
VGlPr = uitmondingen der Gl. prostatae; UPrA uitmon-
dingen der „prostate accessoire-ocr page 86-

74

Ua = Urethra; GlCs = Gl. Cowperi superior; A Vö =
Ampulla vasis deferentis;
VPr = Vesicula prostatica;
GlPr = GL prostatae; GIV = Gl. vesiculares; ÜGIV =
uitvoergang van de Gl. vesicularis,

PI, II fig, 6; vergrooting 3 maal.

Overlangsche doorsnede van den Tractus urogenitalis
(tusschen de Vesica urinaria en de Gl. Cowperi infer.)
van een konijn, gedood 54 weken na castratie. Door
het onregelmatige verloop der atrophische Vasa deferentia,
zijn zij beide in deze coupe getroffen. Van eene af-
scheiding tusschen de Gl. vesiculares en Gl. prostatae
is niet veel waartenemen.

Ua = Urethra; VPr = Vesicula prostatica; VDd el s =
Vas deferens dextrum et sinistrum; CS = Golliculus

seminalis; GlPr Gl. prostatae; GIV = Gl. vesiculares.
»

PI. II fig. 7; vergrooting 3 maal.

Dwarse doorsnede analoog met fig. 5, doch van een
konijn gedood 34 weken na castratie.
Beschrijving zie: fig. 8.

PI. II lig. 8; vergroeiing 20 maal.

Dezelfde doorsnede als fig. 7 maar vergroot. In de
Vesicula prostatica is het epitheel reeds over \'/i gedeelte
vervangen door het overgangsepithelium van de blaas.

-ocr page 87-

75

Het bindweefsel en het gladde spierweefsel is sterker
vertegenwoordigd dan het epitheel. De Urethra is nor-
maal gebleven; al het overige heeft verandering ondergaan.

Ua = Urethra; AVD = Ampulla vasis deferentis;
GlCs = Gl. Gowperi super.; FPr = Vesicula prostatica;
GIV of Pr = Gl. vesiculares of Gl. prostatae.

PI. II fig. 9; vergrooting 60 maal.

Dwarse doorsnede van een klierbuisje van de Gl.
vesiculares bij een normaal konijn; de plooien van het
epitheel steken in het lumen uit. Epitheel homogeen.
Kernen in het midden der cel gelegen.

L =: lumen; E = epithelium; GlSp en U = glad
spierweefsel en bindweefsel.

PI. II fig. 10; vergrooting 60 maal.

Dwarse doorsnede van een klierhuisje der Gl. prostatae
van een normaal konijn. Het epitheel is korrelig; de
celkernen liggen geheel basaal.
PrSt = prostatasteentje.

PI. II fig. 11; vergrooting 570 maal.

Een epitheelplooi, zooals in fig. 9 is afgebeeld, maar
met sterke vergrooting bekeken. Dc cellen, tusschen de
twee epitheellagen gelegen, behooren tot het bindweefsel
of gladde spierweefsel; doch ook zijn er „Ereatzzellen-ocr page 88-

76

PI. II fig. 12; vergrooting 570 maal.

Een epitheelplooi, zooals in fig, 10 is afgebeeld, sterk
vergroot. Vergelijk tekst
fig. 11.

PI. II fig. 13; vergrooting 570 maal.

Sterke vergrooting van een gedeelte van eene atro-
phische Gl. vesicularis of Gl. prostata. Terwijl bij de
overige gecastreerde konijnen de klierbuisjes gewoonlijk
waren saamgevallen, waren zij bij dit konijn (N°. IV,
gedood 8 maanden na castratie) wijd geopend gebleven)
en hadden de lumina een nagenoeg ronden vorm. De
teekening stelt voor een gedeelte tusschen twee lumina
in. De twee rijen epitheelcellen behooren dus tot twee
verschillende klierbuisjes. Het bindweefsel en gladde
spierweefsel overheerscht hier niet zoo sterk als in de
andere preparaten. Het epitheel bestaat uit eene laag
cellen, terwijl op verschillende afstanden de „Ersatzzellen-ocr page 89-

77

PI. III fig. 15; vergrooting 60 maal.

Doorsnede van een gedeelte van de Gl. Cowperi infer.
Op verschillende plaatsen tusschen het dwars gestreepte
spierweefsel liggen de kliermassa\'s, welke in hun midden
een veelal onregelmatig lumen vertoonen.

DwSp = dwarsgestreept spierweefsel; KIE = klier-
epitheel;
L = lumen; LV = lymphvat.

PI. III fig. 16; vergrooting 370 maal.

Een gedeelte van het klierweefsel van de Gl. Cowperi
infer., waarin een afvoerbuis met groote kubische epi-
theelcellen. Verder een gedeelte van eene zakvormige
ruimte. Het eigenlijke klierepitheel wordt hier weerge-
geven door in verschillende richtingen aangesneden
klierbuisjes.

DwSp = dwarsgestreept spierweefsel; KID = klier-
buisje;
LA = lumen van eene afvoerbuis; L = lumen
van eene groote zakvormige ruimte.

PI. Hl fig. 17; vergrooting 60 maal.

Doorsnede van eene atrophische Gl. Cowperi. Tusschen
het dwarsgestreepte klierweefsel liggen verschillende
plaatsen, waar het klierepithelium geheel verdwenen is;
alleen de uitvoerbuizen zijn hier blijven bestaan, terwijl
het klierweefsel vervangen is door bindweefsel. Op één
enkele plaats is het klierepitheel niet geatrophieerd.

-ocr page 90-

78

DwSp = dwarsgeslreept spierweefsel; LAtr — lumen
van een atrophisch buisje;
KIE = niet geatrophieerd
klierepitheel.

PI. IIT fig. 18; vergrooting 570 maal.

Een gedeelte van een atrophisch buisje, zooals in fig.
17 is afgebeeld, sterk vergroot.
L = lumen.

I

PI. III fig. 19; vergrooting 570 maal.

Een gedeelte uit den wand van de normale Vesicula
prostatica Aan het vrije uiteinde van de hier saam-
gedrukte cellen ligt een staafjeszoom.

PI. III fig. 20; vergrooting 570 maal.

Een gedeelte uit den wand der Vesicula prostatica van
een gecj\\streerd konijn. Met is niet duidelijk, of er iets
van den staafjeszoom is overgebleven. De grens van hel
epitheel aan het lumen is eene gegolfde lijn.

PI. III fig. 21; vergrooting 370 maal.

Een gedeelte van den wand van eene Ampulla vasis
deferentis bij een gecastreerd konijn (sterke vergrooting
van een gedeelte uit fig. 8). Vergelijk hiermede den
geheel verschillenden bouw van de normale ampullen,
afgebeeld in ^fig. 5.

-ocr page 91-

91

OS = buitenste of overlangsche spierlaag.
CS z=z binnenste of circulaire spierlaag, waarin ook
bindweefsel.

PI. III flg. 22; vergrooting 60 maal.

Dwarse doorsnede van de Gl. inguinales; links ligt liet
witte gedeelte, rechts het bruine. In het witte gedeelte
zijn de lumina geheel gevuld met afgestooten vettig ge-
degenereerde cellen.

WGlIng = witte inguinaalklier, BrGllng = bruine
inguinaalklier; L = lumen van een hoofduitvoerbuis; de
wand bestaat uit cellen van het Rete Malpighii.

PI. III fig 23; vergrooting 570 maal.

Sterke vergrooting van de witte inguinaalklier. Links
een buisje meer naar de uitmonding toe, waar het Rete
Malpighii nog hooger is. Van deze cellen naar het mid-
den van de buis gaande, treft men de verschillende phasen
van de vettig gedegenereerde cellen aan. Het rechtsche
buisje is een van de kleinere en veel verder van de uit-
monding verwijderd. De inhoud der cellen, die meestal
hier hunne kernen nog hebben behouden, is reeds ge-
heel in vetbolletjes veranderd.

im ~ Rete Malpighii; VU = vetbolletjes; AC = atro-
phische cellen (vettig gedegenereerd).

PI. III fig. 24; vergrooting 370 maal.

-ocr page 92-

80

Sterke vergrooting van een gedeelte van de bruine
inguinaalklier. De cellen hebben een korreligen inhoud,
terwijl na fixatie in Flemming\'s vloeistof enkele cellen als
donkere smalle banden zijn waartenemen, of soms van
het lumen afgedrukt schijnen.

PI. III flg. 25; vergrooting 370 maal.

Doorsnede van een klierbuisje van de Gl. anales, ge-
heel overeenkomende met die der Gl. inguinales. Alleen
bestaat de inhoud dezer cellen uit kleine ronde bolletjes.

-ocr page 93-

STELLINGEN.

-ocr page 94- -ocr page 95-

STKLLINGEN.

1.

De Glandula prostata behoort tot den Tractus
genitab\'s.

II.

r

Wordt bij eenen Ijjderr aan Hypertrophia prostatae
plotseling het catheteriseeren onmogelijk, dan make
men bij blaaspunctie slechts gebruik van fijne troi-
carta en aspireere.

III.

Van de operatieve procédés tegen Hypertrophia
prostatae geven die, welke ten doel hebben het

-ocr page 96-

84

wegnemen der Testes of het vernietigen van het
Testisweefsel, de meeste kans op succes.

IV.

De Glandulae sebaceae zgn geen echte klieren.

V.

Van. de methoden tot het aantoonen van gal-
kleurstoffen in de urine verdient die van Huppert
de voorkeur.

VI.

Voor de spijsverteering is de psychische invloed
bij het nemen van voedsel de gewichtigste.

VII.

De methoden van Pawlow en zijne school hebben
een geheel nieuw licht geworpen op de functie der
spijsverteeringsklieren; wegens de klinische beteekenis
verdienen zij ten zeerste de aandacht van iederen
medicus.

-ocr page 97-

85
VIII.

Wanneer de diagnose van Appendicitis vaststaat,
dan is de eenige indicatie die tot chirurgisch ingrijpen.

IX.

Bij Rheumatismus articularis acutus verdient het
endermatische gebruik van acidum salicylicum volgens
Guicciardi aanbeveling.

X.

De Glandula thyreoidea is een voor het leven
onmisbaar orgaan.

XI.

Tusschen voorste en achterste oogkamer bestaat
geen vrije communicatie.

XII.

De glaucoomtheorien, waarin als primaire oor-
zaak eene stuwing in het gebied der Venae vorticosae
wordt aangenomen, zijn niet houdbaar.

-ocr page 98-

86

XIII.

Het is waarschijnlijk dat bij Retroflexio uteri de
verklaring der constipatie langs mechanischen weg,
niet de eenige is.

XIV.

De , praktische beteekenis der krankzinnigenver-
pleging is niet gelegen in de behandeling in ge-
stichten, maar moet gezocht worden in de behan-
deling tijdens het begin der ziekte. Slechts door
algemeen goed psychiatrisch onderwijs is dit te
verkrggen.

XV.

Van medische zijde moest er worden aangedrongen
op het voorbeeld van Breda, waar bij de aangifte
van de geboorte van een kind aan den aangever
van gemeentewege eene kaart wordt ter hand ge-
steld, met eene waarschuwing, om zorgvuldig te
letten op de oogen der pa-geborenen, en om dadelijk,

-ocr page 99-

87

ter voorkoming van latere blindheid, de hulp van
den dokter in te roepen, zoo er zich van de op die
kaart aangegeven verschijnselen mochten voordoen.

XVL

Een gerechtelijk geneeskundig onderzoek worde
slechts aan bepaalde, door de regeering hiervoor
speciaal aangestelde artsen opgedragen.

-ocr page 100-

-■ii

■ S; .

Î

;

r-

tl

-ocr page 101-

Pl.1,

UtkAnuWimtri FHia.\'urftX

Kartl Hmaa dtl.

-ocr page 102-

n.ii.

9.

12.

11.

-.li^SbïA
...
-f .

iï- ©

O ^ ^

A-..... -

fs

if^.:-

O ^-ocr page 103-

PI. III.

20.

- : ^ Ts* \\ ■

■ â - ■

JS.

.V «J.;!)

J N ••-ocr page 104-

■ \'v

• . -ocr page 105-

»

V\'K\'-.

-ocr page 106-

differ, t ■

rX