JBi.
mm
^ - \' vu
m
V.
-V\'
ÄLl«
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-DER
Unn OnliDmiïïïiüIöün
IN OEVAL VAX
Invaliditeit en Ouderdon:\\.
-ocr page 6-RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
-ocr page 7-HBT VRAAGSTUK
DER
Verplicble PeDSioeperzekerag van ÖDtiemielileD
IN GEVAL VAN
INffllilBITEro EN OUBERDOM.
DOOR
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAI) VAN
Doctor in dc llcclilswclciisciiap
aan de Rijks-Uni^ersileil Ie Ulreclil,
NA MACIiriUlNU \\AN Ül\'.N nECTOK-MAUNiriCUS
flooglccranr iii de Kacultcit ilcr Oodge!ccrdlielil»
I
volgens besluit van den senaat per universiteit
TKOK.N DE KKDKNKINCKN VAN PK.
FACUl/rRIT DER llECHT.SGEI.EEUDIl1)
TH VKltlltDlGKN
op Vrijdag s Juli 1595, des namiddags Ie 4 uur,
y
Doctor in de Letteren.
-oüt^o--
\' -Wl.^T •
AMSTERDAM. — S. L. VAN LOOY.
1898.
i ü
0-
•T\'
Brie lange jaren zijn voorbijgaan, sedert ik mij aan
den voorarheid voor dit iiroefschrift zette; drie jaren
heeft het onderwerp mij vervuld, maar treurige slagen
van het noodlot en de vervulling van de plichten van
een driüiken werkkring hebben de voltooiing gedurende
maanden vertraagd.
Aan het einde van dit dikioijls moeilijke tijdperk
gekomen, is het mij een behoefte aan U, hooggeachte
Promotor, Professor Molengraaff, mijn loelgemeenden
dank te betuigen voor den steun en de groote welwil-
lendheid , mij bij het behandelen van mijn onderwerp
steeds betoond. Steeds zal ik het een voorrecht beschou-
wen-, dat ü mijn promotor waart.
Ook aan U, Hoogleeraren der Juridische Faculteit,
mijn oprechten dank en waardeering voor Uw vroeger
onderwijs.
Tevens neem ik deze gelegenheid te baat om mijn
warme erkentelijkheid uit te spreken aan die zéér velen
in den lande, die met zoo groote belangstelling en
welwillendheid steeds bereid waren mij over feitelijke
toestanden in te lichten, en tijd noch moeite ontzagen om
mij gegevens te verschaffen.
Moge die moeite niet zonder vruchten blijven!
-ocr page 10-ii-ocr page 11-
Bladz. Hoofdstuk I. Inleiding........ 1 Hoofdstuk II. De cconomisclio toestand der mindere standen, thans en vroeger . ......9 Hoofdstuk TIL Toestand van bejaarde werklieden. . 20 tengevolge van den ouden dag en van invaliditeit . 93 in Denemarken. Het Zweedsclie ontwerp . . .130 t-ocr page 13-
Dat door onze geheele moderne maatscliappij een stormwind De onmiddellijk voorafgaande eeuwen kenmerkten zich door Eerst tegen het einde van de 18e eeuw ontbrandde de strijd tegenwoordigingen de machtigste en invloedrijkste geworden, De mindere man begint te vermoeden, dat de hooggeroemde 1 X — a — ^-ocr page 16-
_ 4 — middeleeuwen, dat aan de etliische eischen van den godsdienst — 5 — - is gaan inzien, dat democratie niet slechts algemeen stemrecht — 6 — - maatschappelijke organisatie, maar ook voor een deel aan de Al die bewegingen nu van ontevredenheid en haat der minder- (1) Zie b v. de mcrkwaartlige woorden van Prof. Marshall: »Slavery landen op een zeer merkbare wijze weerkaatst en wij gelooven, Onder de vele gevaren, die uit de ongunstige economische In Duitscliland is het denkbeeld het eerst ontwikkeld om-ocr page 20-
— 8 — - nadeelen, die voor de mindere standen voortspruiten uit die Maar bij dergelijke moeilijke en uiterst complexe vraagstukken HOOFDSTUK II. De economische toestand der mindere standen, Het is geenszins onnatuurljjk, dat de drang naar sociale wet- Slaan wij dan een blik op Europa in de lOe, 17c en 18e — 10 — - De landbouw was voor de overgroote meerderheid der be- — 11 — - die een zeer gelukkige belemmering van vi\'oege huwelijken Ook hot pauperisme bestond natuurlijk toen reeds evenzeer, In het algemeen echter was het verschil tusschen rijk en (1) Wij vinden b.v, by Diiniül Defoe vcriKold, dut bij y^ljn boerenarbei- — 12 — - kingsaanwas zeer opmerkelijk (1). De industrie, die, vooral in Maar de toepassing van stoom op machinerie, de merkwaardige (1)-ocr page 25-
— 13 — - te houden. De groote uitbreiding van de productie had tengevolgé, Deze twee factoren nu beheerschen de 19e eeuw, hebbende (1)-ocr page 26-
— 14 — - lijk weinig handen geconcentreerd geweest, nooit is de heerschappij AVel is waar is de levensstandaard, ook der arbeiders en Maar tegenover dit alles staat, dat door do verregaande ver- (1)-ocr page 27-
-- 15 — geworden, die een dood machine bedient, en dat in de tweede En door den reusachtigen aanwas der bevolking heeft zich _ l(j het kapitalisme, van de financieele meerderlieid van sommigen, Terwijl nu in het algemeen de economische toestanden zicli — 17 — - fast that long experience is in some trades almost a disadvan- - 18 — In de hedendaagsche industriëele en andere ondernemingen Maar ook de geheele moderne samenleving, de geweldige Maar ook dc reusachtige vermeerdering -der bevolking heeft (1) Uit de //Jaarcijfers-ocr page 31-
^ 19 ^-ocr page 32-
HOOFDSTUK III. Wanneer men een onderzoek wil instellen naar den econo- Sedert korten tijd keurt de hooge wetenschap in andere — 21 — - van de Tolkmassa\'s te bespieden. Maar vooral in Nederland En toch, wanneer men het vraagstuk der pensionneering — 22 — - mannen, die door hun levenskring en hunne belangstelling in de Op deze mededeelingen nu, op vele mondelinge inlichtingen, De eerste vraag is dan: Zijn over hot algemeen de meer Bij de beroepstelling dan verdeelde men de bevolking in A.-ocr page 35-
— 23 — - ■h-ocr page 36-
— 24 — - deel van al die duizenden boven 60 jaar, die in de beroeps- Aan den anderen kant geven do aangehaalde cijfers geen FABRIEK. Totaal Arbeiders ! Arbeiders Arbeiders Totaal Percentage I 2 3 4 5 i 6 1 1 ■ Scheepswerf Zeeland........ 1056 236 1 788 32 820 3.9 pCt. 2 Machinefabriek N. Brabant...... 161 37 122 2 124 1.6 . 3 414 122 280 12 292 4.0 ,, 4 ]\\Iachinefabriek N. Brabant . . . . . . 346 49 288 9 297 i 3.3 .. Weverij N. Brabant......... 87 14 : 71 : 1 2 73 2.7 6 Weverij N. Brabant......... 228 25 201 2 1 203 1.0 7 Porseleinfabriek Limburg....... 436 191 243 2 245 0.8 8 Tapijtfabriek Gelderland....... 120 11 98 11 \' 109 10.0 „ 9 Weverij Gelderland......... 302 99 184 19 203 10.0 „ 10 Weverij en spinnerij Overijsel..... 1128 360 746 22 768 1 2.8 , 11 Machinefabriek Overijsel....... 138 32 101 1 1 ^ 106 ; 4.7 „ 12 Textielfabriek Overijsel........ 355 101 245 9 254 i 3.6 13 Ververij Overijsel.......... 189 21 166 2 168 1.2 „ 14 Spinnerij en weverij Overijsel..... 241 47 188 6 194 3.0 „ 15 Spinnerij Overijsel.......... 400 118 274 8 282 1 2.8 „ 16 Sigarenfabriek provincie Utrecht .... 191 78 100 13 113 111.5 , 17 Suikerraffinaderij N. Holland...... 495 124 361 10 371 2.7 , . 18 Cacaofabriek N. Holland....... i 741 98 636 7 643 1.1 . 19 Drukkerij N. Holland........ 225 28 186 11 197 5.0 „ 20 Rijtui^fabriek N. Holland....... 332 9 311 12 323 3 7 ,, 21. Scheepswerf N. Holland....... 322 51 267 4 271. 1.4 22 ^Vlargarinefabriek Z. Holland...... 498 81 415 2 417 0.5 „ 23 Sigarenfabriek Z. Holland....... 350 122 215 13 228 5.7 „ 24 1 i Spiritusfabriek Z. Holland....... 292 19 261 12 273 4.3 ,. 25 Machinefabriek Z. Holland...... 1000 pi m. 1300 166 767 67 834 8.0 26 ! Groep fabrieken Rotterdam...... 65 27 i i Scheepswerf Z. Holland....... 1501 262 1191 1 48 1239 4.0 „ Totaal (exclus. No. 26)......j 11548 2501 8705 342 9047 3.7 pCt. — 25 — - 25 vermeld, drukken niet uit het aantal arbeiders op een ge- Eij het beschouwen van de medegedeelde uitkomsten moet men Dit onderzoek leert oiis nu, dat het aantal zestigjarigen, in Aangezien nu andere statistische gegevens aangaande den — 26 — - landen, waar de arbeiderstoestanden, in dit opzicht althans, — 27 - arbeiders boven 20 jaren waren 100, dus 1.9 pCt., boven 60 —- 28 — de uitvoerige resultaten bleek, dat de sterfte in vele vakken onder Maar veel uitvoeriger gegevens van jongeren datum aangaande BEROEPS-STERFTE IN ENGELAND. Gemiddelde jaarlijk- Betrekkei. BEROEPEN. 1000 levenden. sterftecyf. Tusschen Tusschen 25 en 65 j. 25 en 45 j. 45 en 65 ]. Alle mannen........ 9.99 1 28.30 1000 Mannen, in beroep werkzaam. . . 9.52 ï 26.69 953 Geestelijke......... 4.72 16.86 533 Rechtsgeleerde........ 7.70 24.14 821 Geneeskundige........ 10.25 25.78 966. Onderwijzer......... 5.03 17.47 604 Kunstenaar......... 6.87 23.65 778 Musicus.......... 12.68 31.98 1214 Handelsreiziger........ 8.98 26.75 961 Landbouwer......... 5.64 17.19 563 Veldarbeider......... 7.10 18.74 666 Tuinman.......... 5.28 16.81 553 Brouwer.......... 14.55 38.89 1427 Tapper, herbergier...... 19 81 41.65 1642 Boekverkooper ........ 8.03 23.77 1 833 AVinkelier (in het algemeen) . . . 8.70 23.97 1 859 Typograaf.......... 11.14 28.38 ! 1096 29.89 1096 Bakker.......... 8.26 27.10 920 Schoenmaker........ 9.27 26.30 920 Leerlooier......... 6.07 23.99 756 Machinefabricage....... 9 42 30.79 1 1070 Metselaar.......... 28.60 : 1001 Timmerman......... 7.44 . 22.67 783 Stucadoor.......... I 10.21 31.20 1087 Schilder.......... 10.47 31.70 1120 Meubelmaker........ 27.24 979 Scheepstimmerman...... 7.11 20.01 713 Arbeider (grondwerker)..... 14.76 38.14 1413 Glasblazer ......... 14.11 40.83 1487 Kant werker...... . . 6.53 21.18 709 Wollcnstoffabricage...... 9.10 29.25 996 Touwfabricage..... . . 9.66 26.41 928 Katoenfabricage........ 9.39 34.11 1176 Papierfabricage........ 7.18 27.75 904 \' Kolenmijn werker....... 7.77 27.69 935 Spoorwegarbeider....... 10.52 30.41 1055 Kleermaker.......... 28.60 989 Smid........... 27.56 914 BEROEPS-STERFTE IN AMERIKA. Gemiddelde jaarlyk- BEROEPEN. Tusschen Tusschen — 29 — - der eerste vragen van onze bovengenoemde vragenlijst: of de De meesten voegen er echter bij, dat betrekkelijk vele arbei- Bij het uiteenzetten der feitelijke toestanden is het wellicht Sommige der antwoorden op bovengenoemde vraag luiden — 30 — - houden-ocr page 45-
_ Bi en dergclijken, door gestadig aan weerafwisseling bloot te - B2 — de oogen op dien leeftyd al te zeer verzwakt zijn en zij dus, — 33 — Een timmermansbaas schrijft: „Er zijn maar weinigen, die - B4 — verdienen.-ocr page 49-
- 35 — mindere standen ondermijnen en hon vroeg doen verouderen Maar niet alleen volstrekte invaliditeit en physieke onbe- Wel is waar staat hot vast, dat in vele gevallen de werk- Verschillende berichtgevers constateeren, dat niet allo Averk- Zoo sclirijft de voorzitter van een der afdeelingon van Patri- — BG — beschouwd. Bij de bouwvakken althans is het niet doenlijk.-ocr page 51-
— 37 - arbeider, zoodra liij eenigszins bejaard wordt, weggejaagd wordt, Zoo verklaart een evangelist in Friesland: „Oude arbeiders - 38 — een bijzonder intelligent opmerker, zegt: „Bij slapte van werk — 39 — - grootcn overvloed enkele i^roeven dor werkelijkheid meedeelen. De voorzitter van een werklicdcnvereeniging deelt mede, dat — 40 — - De volgende tragische coniedie wordt uit Amsterdam bericht: — 41 — - enz., en maken daarmee hun bestaan. Beiden hebben kinderen, — 42 — - en voorziening tijdens de krachtige jaren van den arbeider Aangrijpend rampzalig en wanhopig is intiisschen het lot van — 43 — - het is hier geen oude-mannenhnis.-ocr page 58-
- 44 — „Je bent te oud, ik kan jongen genoeg krijgen,-ocr page 59-
- 45 — oude werkman een betrekking , en zoo ja, is zij meestal van buiten werk geraken, bijna een onmogelijklieid is ooit weer Tot nu toe hebben wij gehandeld over de bejaarde werk- HOOFDSTUK IV. In liet vorige lioofdstnk hebben wij getracht aan te toonen, — 48 — ■ dit punt opgedaan hadden, maar een klein tweehonderdtal Uit deze deels zeer uitvoerige berichten, uit allerlei versla- Die hulpbronnen nu schijnen hoofdzakelijk de volgende te zijn : lo. Eigen spaarpenningen. 2o. Pensioen. 3o. Ondersteuning door den vroegeren werkgever. 4o. Particuliere liefdadigheid. 00. Onderhoud door kinderen. Go. Los en ongeregeld werk (zoogenaamde karweitjes.) 7o. Openbare liefdadigheid. Weinigen zullen echter wel uitsluitend van een van deze — 49 — - welk doel ook, van zeer verschillende factoren tegelijk afhangt, Het sparen zal vooral afhangen van de grootte van de in- In de eerste plaats hebben wij echter na te gaan in hoeverre Concrete gevallen nu, waarin iemand uit den werkenden Wel staat het echter vast, dat een niet onaanzienlijk aantal Uit het verslag van de Ilijks-postspaarbank blijkt, dat op den — 50 — - hoeven, en zich aldus voor renteverlies dekken, dan raag men wel Niettegenstaande de groote moeilijkheden verbonden met het Vooral komt dit voor bij ouderwetsche dienstboden, die vele Zoo vertelt een predikant, dat in zeker dorp in Groningen Een landeigenaar schrijft uit Gelderland: „Al mijnarbeiders — 51 — - eigenaars werden van één of twee huisjes, waaruit zij op den - 52 — nen zij een paar honderd gulden overhouden voor hun ouden — 53 — - gever uit Akkrum verklaart: „Ik ken hier drie arbeiders, die, — 54 — - gaat vestigen. Dan komt met ieder jaar een kind, en daar- Ofschoon het ons als „enfoncer une porte ouverte-ocr page 69-
— 55 — - uitzonderingen, is hiervan geen sprake. Ik zelf bijv., bij velen — 56 — - ook werklieden, ofschoon verklarende, dat de werkende standen Een secretaris van een Zeeuwsche werklieden-vereeniging — 57 — - Wanneer wij de betreffende cijfers in de Beroepstelling van -J Leeftijd. Gehuwd. Ongehuwd. 1 Percentage 18—22 1 4051 129641 3.03 pCt. Dezelfde verhouding nu bij de geheele mannelijke bcvol- Ijceftijd. Gehuwd. Ongehuwd. Percentage 18—22 f)787 185928 3.02 pCt. En bij de geheele vrouwelijke bevolking is op dezelfde leef- Ijceftijd. Gehuwd. Ongehuwd. Percentage 1 18-22 18073 177192 9.23 pCt. X 23-24 24827 50068 33.06 „ 25—3\'--ocr page 72-
— 58 — - Uit deze tabellen zien wij nu, dat huwelijken van mannen Ue percentage gehuwden op 23- en 24-jarigen leeftijd bij — 59 — - liefdadigheid is te beschouwen. Maar ook de uitkeeringen door — 60 — - dag aan de toekomst overlaat met een zucht.-ocr page 75-
- - is liet aantal dergenen, die linn eenigen onderstand verleenen, - 02 — het 13-jarig bestaan van het fonds slechts 218 polissen in IToe weinig het fonds beteekent voor hen, die thans bejaard Ook de Nationale Levensverzekering-ilaatschappij te Rotterdam - ÖB - dus slechts in enkele gevallen een hulpbron voor bejaarde werk- HL Ondersteuning door den vroegeren averkgever. Uit den aard der zaak is het bestaan van deze hulpbron liet schijnt nu, volgens de mededeelingen van onze bericht- — G4 — diaken uit een stad in het Noorden mede, dat een werkgever f 100 ^ 05 — patroon.-ocr page 80-
— fi6 — erg onzichtbaar!-ocr page 81-
B7 — vangen wij dus beslist den indruk, dat, lioewel een zeker aantal IV. Particuliere Liefdadigiieid. liet is volstrekt onmogeljjk om na te gaan in hoeverre de Maar ongetwijfeld gelukt het aan sommigen, om van verschil- Do meeste berichtgevers nu meenen, dat de particuliere lief- Zoo schrijft een berichtgever: „Enkele oude lieden hebben - 68 — Een werkman antwoordt: „Naarmate men in beklag is.-ocr page 83-
— 69 — - Bij het onderzoeken van deze hulpbron moeten wij terstond AVanneer wij al de ellende beschouwen, Avaartoc ons onderwerp Uit een stad in het Noorden schrijft een berichtgever: „Tegen- — 70 — - -ocr page 85-
— 71 — - „In onze omgeving kennen wij verschillende gevallen van — 72 — - bestuur.-ocr page 87-
— 73 — - zeer enkele gevallen zijn mij als zoodanig bekend.-ocr page 88-
— 74 — - fabrikant meent, dat ouders beter tien kinderen zullen onder- — 75 — - standen allen vol opoffering en dienstvaardigheid jegens elkander 76 brood eten. Het meerendeel van hen, die aan het werk worden — 77 — - maar al tc dikwijls worden aldus de laatste lichaamskrachten — 78 — - cent per dag verdienen.-ocr page 93-
— 79 — - deren te zijnen laste had. Nooit heeft hij eenig vast werk kunnen - 80 — jaren in dienst geweest van de C.-maatschappij; is ontslagen — 81 — - malen, karweitjes daar een uitdrager hem dan meubelstukken — 82 — - vroegeren arbeid, als hij niet iueerkan,en gedoemd wordl, zich — 8B - het oucle-mannen- en vrouwculiuis, waar zjj zeer gezien zijn.-ocr page 98-
- 84 — Om deze gegevens nu althans eenigszins aan te vullen , hebben Met behulp van de tabellen in den bjjgevoegden staat, samen- Door de Diaconie te Amsterdam doorlooiDend bedeeld (1895). Door de Diaconie te \'s Gravenhage doorloopend bedeeld. Gehuwde wedi\'s en ong. wed. en ong. Totaal Jaar Totaal \' Boven Percentage Totaal bedeelden 446 176 1583 2205 1892 861 1 602 69 pCt. Door de Diaconie te Amsterdam tijdelijk bedeeld (1895). Door de Diaconie te Scheveningen doorloopend bedeeld. Gehuwde wedra en ong. wed. en ong. Totaal Jaar Totaal Boven Percentage Totaal bedeelden \' 25 28 39 pCt. 1 - 117 1 170 1890 181 109 60-ocr page 100-
— 85 — - Bedeeld door: Burgerlijke armbesturen Hoofden 20397 Een- 16437 Totaal 59918 42366 Door de jammerlijke inrichting van de verslagen zijn deze Daar nu, volgens bovengenoemde tabellen, de percentage (1) liet vcrschjjnBel, dat de zestigjarigen van do door het B. A. tc Hoofden-ocr page 102-
— 87 — - percentage van bejaarden onder hen is evenwel niet zoo hoog Daar deze cijfers echter niet ononistootelijk zeker zijn, is het Over de bedeeling in Frankrijk vonden wij slechts enkele In Februari 1895 waren te Parijs doorloopend bedeeld (zie Mannen.-ocr page 103-
— 88 — - huizen enz.) en talrijke „Charity Organisation Societies-ocr page 104-
— 89 — - Vrij eentonig luiden ook op dit punt de antwoorden der — 90 — - beschouwen en met de kracht der wanhoop het leven door andere Ja, er zijn sommige Vereenigingen voor Armenzorg, die Zeer waar is intusschen hetgeen het Engelschc verslag aan- — 91 — - onze berichtgevers en van allerlei verslagen is ontstaan, is En ten slotte juicht men, indien men het voorrecht — 92 — - deeld, gereglementeerd en gedresseerd, het einde afwachten. Zoodanig is de combinatie der hulpmiddelen, waardoor in den Is nu die toestand houdbaar? Mag de maatschappij toelaten, nOOFDSTITK Y. Middelen ter voorkoming van armoede, tengevolge Wanneer het nu vaststaat, dat verreweg de meeste bejaarde — 1)4 — voor lict grootste deel niet bij machte. Alleen wanneer zij op De doctrinaire voorstanders van „Solf help-ocr page 110-
— 95 — - steeds, of Inj\' wel een lioogen onderdom zal bereiken, of eerder Verder wordt de algemeene deelneming in begrafenisfondsen — 96 — - aiser man darf es doch nicht allzu schulmeisterlich hart beur- — 97 — - Daar dc berekening van de bijdragen der leden en vfin de - 9Ö - niet met het oog daarop zijn berekend, is het gebleken, dat deze - 99 — bloeiendcn toestand, liet vraagstuk zelfs niet eenigermate hebben Een ander geneesmiddel, door energieke en ondernemende Inderdaad hebben in de laatste jaren een aantal werkgevers — 100 — - Een tweede bezwaar is, dat volstrekt niet alle fabrikan- Het derde bezwaar tegen dit middel om ons vraagstuk op te Maar er bestaan bovendien groote bezwaren tegen die fondsen — 101 — - ontslag zeer verzwaard. Het schijnt vooral deze overweging ^laar het ernstigste bezwaar tegen dergelijke fabrieksfondsen En dat het ook geen gemakkelijke taak voor den werkgever - 102 — Uit het hier aangevoerde komen wij tot de slotsom dat tegen Er zijn wakkere mannen geweest, die overtuigd, dat dc wer- — lOB — denfonds. Elders hebben wij ook uitvoerig medegedeeld de Sommige hardnekkige aanbidders van het „Persoonlijk Initiatief-ocr page 119-
— 104 — - bereikten wij geen resultaat.-ocr page 120-
— 105 — - dat door het persoonlijke initiatief van de arbeiders, al dan niet liet is dan ook zeer natuurlijk dat de oo:^en van zeer velen — 106 — - en hen, die in meerdere of mindere mate de geldehjke hulp Het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat alleen socia- — 107 — - Wij kunnen niet aannemen dat die leiders niet zelf zeer Tn een maatschappij, zooals de onze, voor welke het een (1) Die korting is zoo hoog dat in 1881 er reeds \'i\'i millioen, in — 108 — - kan, is de feitelijke erkenning van het recht van zeker deel — 10(1 — en indirecte belastingen, en toch eenzelfde uitkeering zouden - 110 — schillende landen heeft men dit stelsel, onder een of anderen Het denkbeeld om den Staat het verzekeren van lijfrenten bijpassen werd zoo belangrijk, dat al spoedig het maximum Volgens een van de laatste verslagen waren onder 59523 — 112 ^ $ 2Y2 pCt. en gebaseerd op vrij geringe sterftekansen, terwijl Wij zien dus, dat noch in Frankrijk het openstellen van de Zonderling moet het daarom klinken, dat de N(((lerlandsche - 113 — afmaken; eenigszins vermakelijk Avas het om te zien hoe En toch is er niet veel inzicht noodig om te begrijpen, dat, - 114 — onder de arbeiders althans nog minder contracten afsluiten dan Wanneer daarentegen de Eijkslijfrentebank meer verlokke- - 115 — lien, die beweren dat de Staat met het nemen van andere maat- Wij komen nu tot het derde stelsel, waarbij de Staat aan Bij de beschouwing van dit stelsel ontstaan hoogst belangrijke Bij de eerste vraag ontstaat terstond een bittere strijd tus- - 116 — over het doel en den werkkring van den Staat, en er zijn - 117 — OJide vrees voor Staatsinmenging is bij de verdedigers der Moeten wij ons nu bij die nieuwe richting aansluiten ? Moeten Toch zijn er niet weinigen, die in Staatsinmenging elechtH (I) Niemand heeft het kernachtiger gezegd dan Hisniarck in een - 118 — een heillooze aanranding en beperking der persoonlijke vrijheid, Zijn nu deze bezwaren gegrond? Wij kunnen niet ont- (1) In de ^emorie van Toelichting bjj het eerste wetsontwerp van onge- — 119 ^ Is vooral de verplichting oni belasting tc betalen niet een zeer En toch is men aan al deze beperkingen der vrijheid, alleen „Sociale wetgeving aan to prijzen is niet tc ijveren voor een - 120 — gewent om alle maatregelen tot bevordering van zijn stoffelijk Maar ook dit bezwaar geldt niet tegen elke Staatsinmen- - 121 — stormen des levens, door de gevaren uit hun economischen Uct valt nu niet te ontkennen dat in onze moderne maat- - 122 — die tot dien stand behooren, steeds gebukt gaan onder het Maar voor den bloei en het geluk van een volk zijn niet alleen Maar is dwangverzekering van een ethisch standpunt wel - 123 — zorgd en gespaard, maar daarmede werden hunne zeden en „Welk is het kenmerk van de arbeidsverzekering, zooals wij „En als wij ons nu voor den geest brengen die maatschappij „In verzekering zien ook wij oen maclitig middol tot vrijma- - 124 — verzekering en — geen verzekering! Maar in de tweede - 125 — en zorgeloos, want zelfs in de weinige gevallen dat hij iets -- 126 — lum eigen zak, niet geheel geruststellen. Want wij kunnen — 127 ^ arbeUl, oen gewichtiger doel denken, dan het zich verzekeren En de tweede vraag, of do belanghebbende niet op voordeeliger Anderen weer vragen of verplichte verzekering wel in het -- 128 — volledige invoering van een verzekering van pensioen, tot het — 129 ^ te lijden, en bij ieder practisch voorstel rijzen tallooze bezwaren; Wij hebben nu de verschillende geneesmiddelen, die tegen HOOFDSTUK VI. De wettelijke regeling in Duitschland en in Het zou niet onbelangrijk zijn, de evolutie van de be- - 131 — und Socialismus-ocr page 147-
- 132 — Überzeugung aussprechen lassen, dass die Heilung der sozialen — 133 — gleichuDg ungesunder gesellschaftlicher Gegensätze näher zu - 134 — zijn verzekerd: lo alle mannelijke en vrouwelijke personen, die als De Bondsraad kan den verzekeringsplicht uitbreiden tot de Prestatie aan de verzekerden. Op zeventigjarigen leeftijd, en bij invaliditeit op vroegeren Als invaliede worden zij beschouwd, die ten gevolge van Bedrag van douitkecring. Bij de bepaling van hot bedrag van het invaliditeitspensioen In dc eerste loonklasse vallen zjj, wier loon 350 JFark cn - 135 — Bij het ouderdomspensioen worden slechts 1410 weken, waar- 2c „ 6 „ liet ouderdomspensioen bedraagt dus: Hot invaliditeitspensioen bedraagt ten minsto 00 Mark, cn lloo langer men dus bijgedragen heeft, hoe hooger hot inva- Prestatie der vor zo kordon. Do wckclijkscho prcmio bedraagt, altlians in do eerste Het was bij gebrek aan etatistisclic gegevens aangaande do « - 136 — Inning der premie. De betaling der premie geschiedt wekelijks; de werkgever Naar aanleiding van dit wekelijksche opplakken van een Wanbetaling der premie. De wet voorziet voor een doel in de eventualiteit, dat de Het recht van den belanghebbende vervalt, wanneer ge- Teruggave dor premies. Ingeval de^ verzekerde storffc, voordat hij in het genot ia / - 137 — van de premies, door den verzekerde betaald. Ook vrouwen, Verzekeringsinstellingen. De verzekering geschiedt door instellingen met rechtspersoon- - 138 — statistische gegevens, over 1896 loopende, door de Amtliche Het volgende aantal pensioenen is verleend:
Hoofdstuk IV. Hulpbronnen van bejaarden en invalieden 47
Hoofdstuk V. j\\[iddclen tor voorkoming van armoede,
Hoofdstuk VI. De wettelijke regeling in Duitscliland en
Hoofdstuk VII. Grondslagen voor een Wettelijke Kege-
ling in Nederland.......173
waait, die hare grondslagen scliudt, dat onze samenleving in
een tijd van overgang verkeert en een keerpunt nadert, dat
d(i dageraad van een nieuw tijdperk aanbi\'oekt — men moet
in een staat van bewusteloosheid voortleven om die verschijnselen
onbemerkt aan zich te laten voorbijgaan.
eene plotselinge uitzetting, als het ware, van de wereld, na de
ontdekking van Amerika en van den zee-weg naar Indië, door een
buitengewoon opleven van handel en wetenschap, en in het
algemeen van de menschelijke activiteit; het hoofdmoment echter
in het leven der volkeren was de strijd tusschen de aanhan-
gers van do verschillende Kerken, tusschen Keizers en Koningen,
tusschen do heerschendo standen onderling, om de heerschappij
en al de goede dingen der aarde, die daarmede samenhangen.
tusschen de onaanzienlijken en aanzienlijken der aarde, tus-
schen de niet-bevoorrechten en do bevoorrechten, en begon
met de Fransche. Revolutie de kamp om politieke vrjjheid
en gelijkheid voor de wet. Vrijheid was de oorlogskreet,
waarmee de voorvechters der politieke emancipatie ten strijde
trokken, „vrijheid, gelijkheid en broederschap-ocr page 14-
en is in het genot gekomen deels van groote rijkdommen, deels
van voldoende welvaart; en thans, honderd jaren na het uit-
breken der Fransche Revolutie, vijftig jaren na het roode jaar
acht en veertig, toen een epidemie van omwentelingen in Europa
uitbrak, staat het geslacht van heden voor vraagstukken van
verder strekkende gevolgen , beslissender voor het bestaan zelfvan
onze maatschappij, dan allo vroegere vraagstukken. Want de
19e eeuw heeft niet alleen aanschouwd de evolutie van de
macht der middelstanden, maar ook, achter deze, de opkomst
van een vierden stand, die niets bezit en niets kan erlangen,
van een vijfden stand, van hen, die niets kennen en niets kun-
nen. Tegelijk met de politieke revoluties, dié de onschendbaar-
heid der rechten van de geringsten der aarde tot resultaat
hebben gehad, heeft in de 19e eeuw ook een *ec o n o m i s c h e
revolutie plaats gehad, die de toestanden in onze maatschappij
op ingrijpende wijze ten voordeele der bezittenden heeft gowjj-
zigd. En tlians beginnen de mindere standen te bemerken,
dat Koningen en Kerk en Adel niet de eenigen zijn, die hier
op aarde heerschappij kunnen uitoefenen, dat politieke vrij-
heid alléén ellende en gebrek niet kan doen verdwijnen.
politieke vrjjheid hem geen grooter levensgeluk heeft aange-
bracht ^ dat zelfs het vurig begeerde stembiljet hem geen bete
broods, geen immuniteit tegen armoede, geen vermindering
van kommer heeft verschaft. De toenemende algemeene kennis
en ontwikkeling, hoe gering zij in absoluten zin ook mogen
zijn, hebben bij vele duizenden slechts het besef van het trooste-
looze en kleurlooze van hun bestaan gewekt, terwijl de onzin-
nige genotzucht van velen uit de hoogere en middelstanden , die
deze door de ongelooflijke toeneming van hunnen rijkdom in
deze eeuw kunnen botvieren, de afgunst en verbittering der
onbemiddelden prikkelt. Ook het tanen van den invloed der Kerk
en de verzwakking van het godsdienstig loven heeft een dei\'krach-
tigste breidels van ontevredenheid en verwildering doen ver-
dwijnen. En aldus is, voornamelijk in de laatste helft van
deze eeuw, een strijd ontstaan, niet meer tusschen regeeringen
voldaan werd door de uitoefening van liefdadigheid op groote
schaal, die intusschen tot verregaande demoralisatie leidde.
Ook het Protestantisme heeft zich over het geheel weinig
ingespannen, om in het maatschappelijke leven de naasten-
liefde te doen ontwaken, en heeft tot voor enkele decenniën
weinig bewustzijn van hare sociale roeping getoond. Maar
thans is als het ware een nieuwe voortstuwende kracht
ontstaan, de drang naar waarheid, altruïsme en rechtvaardig-
heid, die zich uit in liefde voor den medemensch, in een drift
om het onrecht te bestrijden en dc zwakken te hulp te komen.
In de kunst en de wetenschap, in de school, in de letterkunde,
in de politiek, op ieder gebied uit zich de nieuwe geest; en
vooral ia de Kerk is een opmerkelijke omkeer te bespeuren,
want ook hare leiders en dienaren zijn, altlians voor een deel,
door dien geest bezield, deels echter tot het inzicht gekomen,
dat de Kerk langzamerhand haren invloed op de groote
massa\'s verloor, door zich alleen met het heil hiernamaals van
de ongelukkigen te bemoeien, en zijn hun aandacht gaan ves-
tigen op het welzijn van den mensch hier op aarde, zooals de
Encycliek „Ilerum Novarum-ocr page 17-
beteekent, dat zelfs republikcinsche landen, zooals Frankrijken
Amerika met hun algemeen stemrecht, vaak minder ware
democratische vrijheid genieten dan monarchieën, zooals Neder-
land of Engeland met een veel beperkter stemrecht, dat het
meerendecl der kiezers nog niet in staat is zijn bevoegdheid
te gebruiken, en maar al te geneigd is een despotische macht
aan marktschreeuwers en bedriegers over te laten. Men is zich
bewust geworden, dat een Avare democratie slechts daar kan
bestaan waar do burgers in politieke noch kerkelijke, in intel-
lectueele nocli economische onderdrukking leven. En moge
nu al in hot politieke en kerkelijke loven onder de cultuur-
volkeren do vrijheid in meer of mindere mate bereikt zijn, in
het intellectueele en economische leven verkeeren vele millioe-
nen nog in rampzalige onderdrukkiug. De nieuwe geest doet
een deel juist der bevoorrechten, die bij een verandering
alles te verliezen en niets te winnen hebben op materieel
gebied, zich verzetten tegen een maatschappelijke organisatie,
die, naar zjj meenen, zoo onnoemelijk veel ellende en onrecht
duldt, en Cain\'s vraag in de praktyk gelieel anders dan vroeger
beantwoordende, treden zij op als baanbrekers van nieuwe
begrippen. Een van de merkwaardigste vormen, waarin het
streven naar verbetering der menschelijke toestanden zich uit-
drukt, is stellig het socialisme, dat echter, ofschoon „au fond-ocr page 18-
inhaerente gebreken der menschelijke natuur te wijten zijn, en
zijn daarom vast overtuigd, dat alleen door de verheffing van
het zedelijke en intellectuccle peil van het menschdom en door
de aankweeking van het altruïsme aan den eenen kant, door
geleidelijke, maar krachtige, op de menschelijke natuur en de
rechtvaardigheid gegronde hervormingen in maatschappelijke
toestanden aan den anderen kant, allengs een nieuwe orde van
zaken zal kunnen ontstaan, waarbij oneindig minder leed zal
worden geleden \'en oneindig meer levensgeluk zal worden geno-
ten door de vele millioenen, die thans in geestelijke en materieele
ellende verkeeren. Ja, do koensten vragen zich zelfs af, of
armoede wel een noodwendig verschijnsel in onze maat-
schappij is, en of zij niet, even als de slavernij vroeger, door de
bevoorrechten evenzeer als een natuurlijke en noodwendige
instelling beschouwd, langzamerhand zal kunnen worden opge-
heven. (1)
bevoorrechten, van altruïsme en rechtvaardigheid van een deel
der meer-bevoorrechten, zijn in de wetgeving der westersche
was regarded by Aristotle as an ordinance of nature, and so it probably
was by t]ie slaves themselves in olden times. The dignity of man was
proclaimed by the Christian religion: it has been asserted with incrc.ising
vehemence during the last hundred years, but it is only through the
spread of education during quite recent times that we are beginning
at last to feel the full import of the phrase. Now at last we arc setting
ourselves seriously to enquire whether it is nece3sa;.-y that there should be
any so called »lower classes-ocr page 19-
dat de edele opwekking der liervormingsgezinden daarbij
oneindig meer invloed heeft uitgeoefend dan de bedreigingen der
volksophitsers. Talrijk zijn reeds de wetten, die de uitspattin-
gen van het eigen belang pogen te keeren en de zwakkeren
trachten te beschermen en te steunen, overal vestigt men zijn hoop
op den Staat als personificatie van de gemeenschap. Zelfs in
Nederland, waar men meer dan ergens anders dommelt en
vegeteert, beginnen de politieke partijen, de z.g.n. Sociale
Wetgeving op den voorgrond te plaatsen, getuige de sociale
programma\'s in de laatste verkiezings-campagne, voorzoover
deze althans niet slechts dienden tot boerenbedrog en effectbejag.
positie der zoogenaamde werkende standen voortvloeien en tot
wering waarvan de hulj) van den Staat wordt ingeroepen, valt
niet te miskennen de voortdurende bedreiging, waaronder de
arbeider leeft, dat zelfs, wanneer liij door werken een sober
of redelijk levensonderhoud zich kan verschaften, allerlei onheilen
voor hem die eenige bron van inkomsten kunnen afsnijden en
hem aldus onmiddellijk in de diepste ellende en gebrek kunnen
storten. Want ziekte, invaliditeit, ouderdom, werkloosheid
en een vroegtijdige dood zjjn gevaren, die wel een ieder in
iederen stand kunnen treilen, maar die den meergegoede niet
zoo verpletteren, als don arbeider, die geheel afhankelijk is
van zijn week- of dagloon, en voor wieii de stuiver of cent de
munt-ecnheid is. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat
de onbemiddelden die door ouderdom of invaliditeit niet meer
iii staat zij 11 te arbeiden, terstond geheel hulpeloos en afhan-
kelijk vaii derden worden, (üi wanneer men denkt aan de som
van menschelijke ellende, die reeds alleen door deze oorzaak
te allen tijde wordt geleden, dan stemt men zoo gaarne in
met den uitroep van tien edelen John Morley, dat hij liever
den roem zou willen verwerven een regeling tot bestrijding
van die (illende uitgedacht te hebben, dan die van over-
wiiiuiuir in honderd veldslagen te zijii.
gevaren, en heeft dan ook do Staat getraclit door een reeks
sociaal-politieke wetten dc arbeiders daartegen te wapenen.
De zeven jaren, verloopen sedert de invoering van de laatste
der Duitsche verzekeringswetten, n.1. die tegen ouderdom en inva-
liditeit, heeft buiten Duitschland een publieke opinie zien
ontstaan, dat, wanneer door oen wettelijke organisatie, desnoods
ten koste van offers uit de schatkist, een ingrijpende verbete-
ring kan worden tot stand gebracht, onthouding van den
wetgever niet langer geoorloofd is.
zal geen winderig enthusiasme, dat somniigen tentoonspreiden,
maar alleen een geduldig, nauwkeurig, en in bijzonderheden
afdalend onderzoek van velen, die ieder hun steentje bijdragen,
den weg kunnen banen tot de oplossing, die onvermijdelijk
moet worden gevonden. In de volgende bladzijden zullen
wij nu trachten in het kort na te gaan of werkelijk de
economische toestand in het algemeen van den werkenden stand
ongunstiger is geworden, welke in Nederland de toestand,
welke de hulpbronnen van bejaarde en invalicde arbeiders zijn,
(althans zoover de zeer bescheiden middelen van een particulier
een onderzoek mogelijk maken) welke verschillende middelen
zouden kunnen worden aangewend om die toestanden te ver-
beteren., en of de Staat wel geroepen is zich daarmede te
bemoeien, wat reeds in deze richting in het buitenland is
verricht, en eindelijk op welke wijze het vraagstuk der Inva-
liditeits- en Ouderdomsverzekering in Nederland het best schijnt
te kunnen worden opgelost.
thans en vroeger.
geving in sommige kringen zekere reactie heeft veroorzaakt,
en dat zelfs ernstige en weldenkende mannen somtijds hoofd-
schuddend vragen, waarom de werkende standen thans, meer
dan vroeger, de hulp van den-wetgever belioeven. Zijn de
onbeniiddelden dan niet altijd aan de economische nadeelen,
die uit ziekte, bedrijfsongelukken, ouderdom, invaliditeit en
werkloosheid voortvloeien, blootgesteld geweest? Kunnen en
moeten de onbeniiddelden iu onzen tijd, evenals zoovele ge-
slachten vóór hen, zich niet door maatregelen van voorzorg
tegen die gevaren wapenen? Wordt niet door een sociale
wetgeving voor volwassenen een bedenkelijke slag aan het per-
soonlijk initiatief, de energie en het zelfvertrouwen der arbeidende
standen toegebracht? Worden niet, evenals vroeger, vele
millioenen jaarlijks voor bedeeling en liefdadigheid uitgegeven ?
Zoo ongeveer luiden de eenigszins wrevelige vragen van hen,
die zich ergeren -over het streven der hervorniingsgezinden,
en om die vragen objectief te beantwoorden is het niet van
belang ontbloot in zeer korte trekken na te gaan óf, en in
hoeverre de economische toestand der lagere standen in onze
eeuw is veranderd.
eeuw, dan zien wij, dat de maatschappelijke toestanden voor-
namelijk nog gebaseerd waren op het langzaam wegrottende
leenstelsel.
volking het eenige middel van bestaan, terwijl het land in
het bezit was van do landheeren of de Kerk, die hunne
goederen voornamelijk door middel van heerendiensten bebouw-
den , gepresteerd door de rondom wonende boeren, die wel is
waar niet meer lijfeigenen waren , maar in zekere cliëntelen-ver-
houding tot de landheeren stonden. Door de z.g.n. extensieve
wijze van landbouw waren er weinig arbeidskrachten en dus
weinig boerenarbeiders noodig; deze werden op hun beurt, na
een periode van afhankelijkheid, pachters. ]\\Iaar de opkomst
der steden had reeds in de IHe eeuw ingrijpende wijzigingen
in de Europeesche samenleving veroorzaakt. Zij waren de
bakermat van den opkomenden vrijheidszin, van den drang naar
emancipatie in het politieke en economische leven. De bewo-
ners der steden bestonden hoofdzakelijk van den handel en
ambachten; groote handelshuizen waren echter een uitzonde-
ring, die slechts in enkele grootere handelssteden werden aan-
getroffen, terwijl dc overgroote meerderheid der handelszaken
van een zeer bescheiden omvang Avas, die geen of enkele
ondergeschikten vercischte; daar slechts weinig kapitaal voor
de oprichting van een handelsonderneming noodig was, waren
die ondergeschikten allicht in staat oin zich later zelfstandig
te vestigen. Ook de industrie werd op zeer kleine schaal
gedreven, de handwerkslieden konden zich eveneens in vele
gevallen na eenigen tijd als meester vestigen, ook voor de
meerderheid van hen was dc toestand van onzelfstandigheid
slechts een overgangsperiode. AVel is waar heeft de ontaarding
van het gildewezen, waardoor de gilden .gesloten corporaties
werden en zeker kapitaal een vereisehte werd om „meester-ocr page 23-
was. Het is duidelijk, dat er in een dergelijke maatschappij
geen principieële oorzaak bestond tot een botsing tusschen de
belangen der werkgevers en werknemers, die immers grooten-
deels het vooruitzicht hadden, eenmaal zelf tot de meesters
te zullen behooren, aangezien slechts weinig kapitaal tot zelf-
standige vestiging noodig was. En vooral schijnt het verschil
tusschen hen in levensstandaard niet zoo groot geweest te zijn.
Alleen de landadel leefde op grooten voet, de levenswijze der
overigen was uiterst eenvoudig. Wel nam in de 16e en 17e
eeuw do liandel van sommige zeemogendheden, in het bijzonder
van Nederland, een ongekende vlucht en bracht groote schatten
aan enkele kooplieden , maar in dien bloei van den handel
deelden de kleinere lieden, en de loonen der niet zelfstandigen
schijnen, de waarde van het geld in aanmerking nemende,
buitengewoon hoog. (1)
maar in betrekkelijk geringe mate en wortelde meer in
individueele dan in economische oorzaken; de landloopers en
bedelaars waren hoofdzakelijk arbeidschuwen, die door de
verkeerde liefdadigheid, niet het minst van de Kerk, in hun
luiheid werden aangemoedigd.
arm niet zoo geaccentueerd en was de strijd om het bestaan
in geen geval zoo zwaar als tliaiis. Deze samenleving nu
hing innig samen met de weinige talrijklieid van de bevolking,
den geringen omvang van de productie en omzet van goederen,
en de gebrekkige middelen van verkeer. ]\\la,ar langzamer-
hand nam de bevolking toe, niettegenstaande allerlei breidels,
zooals aanlioudende oorlogen en epidemieën; vooral in de
tweede helft der 18e eeuw is de liooge percentage der bevol-
ders 10 tot 30 shilling ( - fG tot f 18) per weck bctiuiUle. (ZicThorlon:
On Laboiirj en ook Hogers in z^jn beroemd werk, Six Centuries of Work
and Wages, komt tot do conclusie, dat de loonen in Engeland in dit
tijdperk boog waren.
Engeland, reeds voor de uitvinding van de stoommachine zich
begon te ontwikkelen, kon vele arbeidskrachten plaatsen, en
moedigde aldus de huwelijken van hen aan, die vroeger
jaren lang in hun dorp de vestiging van een gezin hadden
moeten uitstellen, vooral wegens gebrek aan voldoende huis-
vesting. Reeds toon begon zich het verschijnsel te vertoonen,
dat onzen tijd kenmerkt, den trek van de plattelandsbevolking
naar de steden, die vroeger door de overheid in sterke mate
Averd belemmerd (2).
uitvindingen, de ontwikkeling van de fabrieken en van de
middelen van verkeer, en dientengevolge de ongehoorde
uitbreiding van de productie en van den binnenlandschen en
overzeeschen handel, hebben in de Eiiropeesche maatschappij een
volslagen omwenteling teweeggebracht (3). De ondernemers,
die door hun kapitaal in staat waren zich machineriën aan te
schaffen en fabrieken te bouwen, konden nu een zoo groote
quantiteit artikelen van een zoo voortreffelijke qualiteit produ-
ceeren, als vroeger ondenkbaar was geweest, zoodat de hand-
werksnijverheid buiten staat geraakte om de concurrentie vol
dat ook vele van de bestaande handelshuizen zich verbazend
uitbreidden en dat een groot aantal nieuwe ontstonden , waarin
een veel grooter kapitaal moest gestoken worden en die tevens
een veel grooter personeel vereischten dan vroeger. Ook de
landbouw werd door de sterk vermeerderde bevolking en be-
hoeften, en door de stijging in waarde van den grond meer
en meer gedwongen van extensieve tot intensieve bebouwing
over te gaan, hetgeen eveneens meer kapitaal en meerdere arbeids-
krachten vereisehte. (1) Met alleen de industrieele omwenteling
maar, zooals reeds gezegd is, ook de toename der bevolking heeft
sterk bijgedragen om de economische toestanden te veranderen,
en ook onderling hebben deze twee factoren een zeer krachtige
wisselwerking gehad. Immers de industrie, het transportwezen
en de handel hadden behoefte aan zeer vele werkkrachten, en
omgekeerd had de wassende bevolking wederom tallooze behoef-
ten, die de productie telkens deden uitbreiden. (2)
brandende politieke en kerkelijke quaesties van vroegere eeuwen
op den achtergrond geschoven, en de groote sociale quaestie,
(althans in engeren zin), in het leven geroepen. Door de
moderne wijze van productie en van handeldrijven worden immers
groote kapitalen vereischt om een zelfstandige onderneming te
vestigen, en vloeien omgekeerd groote winsten samen in enkele
handen. Nog nooit zijn zulke geweldige kapitalen in betrekke-
van het kapitaal zoo groot geweest; voor de onbeiniddelden
daarentegen zijn de economische toestanden nooit zoo troosteloos
geweest als t\'ians; voor zeer weinigen bestaat er uitziclit zicli als
zelfstandig ondernemer, op welk gebied ook, te vestigen; de
overgroote meerderheid is gedwongen voor een meestal sober
loon het leven in dienst van meer vermögenden door te
brengen. (1) .
onbemiddelden, ten gevolge van de machinale productie, in
absoluten zin stellig belangrijk gerezen, en is hun bestaan in
materieelen zin menschwaardiger geworden. Immers de kolossale
uitbreiding der productie en van het transport-wezen, ten
gevolge van de toepassing van machinerie, heeft een zeer
belangrijke daling van prijs der levensmiddelen en genotmiddelen
veroorzaakt, en aldus zeer vele voorwerpen onder het bereik
van de onbemiddelden gebracht, die in vroegere eeuwen zelfs
voor de bemiddelden onbereikbaar waren (2), zoodat een be-
langrijk deel althans van do onbemiddelden beter gevoed, beter
gekleed en beter gehuisvest is dan vroeger. Even onbetwistbaar
is, dat door de omwenteling in de industrie en het verkeer de
menschelijke beschaving, kennis en wetenschap belangrijk zijn
vooruitgegaan en dat in tallooze opzichten het macliinerie-
wezen jiet peil van het menschelijk leven belangrijk heeft ver-
hoogd.
deeling van den arbeid, tengevolge van de toepassing van machi-
nerie, de fabrieksarbeider zeer veel lager staat dan de vroegere
handwerksman en niet veel meer dan een levend machine is
plaats do machinerie in bijna ongelooflijke mate de menschelijke
arbeidskrachten heeft verdrongen, zoodat de moeilijkheid voor
den onbemiddelde om zijn werkkrachten te plaatsen, steeds
grooter wordt en de loonen aanmerkelijk gedrukt zijn. (1) üe
machinerie toegepast op den landbouw en het transportwezen
hebben de mededinging van den landbouw in Europa met dien
in overzecsche landen, met minder uitgeputten bodem, bijna
onmogelijk gemaakt.
vooral in de groote steden een proletariaat gevormd , waarvan de
aanwezigheid een aanhoudend gevaar is voor onze maatschappij ;
voor hetwelk het leven in letterlijken zin een „bellum omnium
contra omnes-ocr page 28-
evenmin als de physieke en intellectueelc meerderlieid van
het eene deel van het menschdom tot de onderdrukking van
het andere deel heeft geleid. Maar evenmin zijn te miskennen
de misstanden en misbruiken, waartoe het kapitaal door de
economische anarchie heeft geleid. Daarom behoort geen blinde
haat tegen het kapitaal bij denkende menschen te ontstaan,
maar alleen de begeerte naar billijke beperkingen, en alles
wijst er op dat meer en meer de overtuiging veld wint, dat
evenals in het maatschappelijk leven de vrijheid van allen
slechts bestaanbaar is door de redelijke beperking van de
individueele vrijheid, evenzoo in het economische leven de
zwakken tegen de sterken zullen moeten beschermd worden,
indien de overmacht van dezen de onvrijheid van genen niet
zal veroorzaken.
ten nadeele van de werkende standen liebben gewijzigd, al is
hun levensstandaard in absoluten zin gerezen, zijn er boven-
dien verschillende factoren, die in onze moderne maatschappij
den strijd des levens voor bejaarden in het bijzonder veel
zwaarder, en het lot van hen, die door ouderdom of invaliditeit
buiten staat zijn geraakt zicli te onderhouden, veel treuriger
dan vroeger hebben gemaakt. Immers aan den eenen kant is
de mensch bij de productiewijze en levenswijze van onze eeuw
veel spoediger versleten en onbruikbaar, daar thans veel
grooter energie en inspanning in den wedstrijd zoowel der
individuen als der volkeren vereischt wordt om zich staande
te houden, terwijl aan den anderen kant do scherpe concurrentie
de arbeidgevers in het algemeen meer er toe leidt om alleen
die arbeiders te gebruiken, die hun loon nog ton volle waard
zijn, en de eenigszins verzwakten spoediger ter zijde te schui-
ven, een frappante bevestiging van Carlyle\'s bittere definitie
van het concurrentiestelsel als het „devil take the hindmost-ocr page 29-
tage, and in many it is of far less value than a quickness in
taking hold of new ideas, and adapting one\'s habits to new
conditions. In these trades an elderly man finds it difficult
to get employment, except when trade is brisk. In any case
he is likely to earn less after he is fifty years old than before
he is thirty. Trade-unions are afraid that abuses might creep
in, if they allowed men with grey hairs to compete for em-
ployment at less than full w^ages.-ocr page 30-
echter komt dc meester zeer weinig in aanraking met zijn
arbeiders, en blijft in de meeste gevallen geheel vreemd aan
hunne belangen, terwijl aan den anderen kant, tengevolge van
den democratischen geest en van de zeer sterke contrasten
tusschen rijk en arm, de werknemers van een gelieel andere
gezindheid jegens den werkgever bezield zijn en hem maar
al te dikwijls als hun natuurlijken vijand beschouwen. De
onophoudelijke verandering der dienstbetrekking heeft in de
meeste gevallen de banden tusschen meester en arbeider ver-
scheurd en gemaakt, dat de eerste dikwijls hoegenaamd geen
belang stelt in het lot van den laatste, wanneer hij oud of
invaliede is geworden.
opeenhooping van vele duizenden in de steden, de onophoude-
lijke en snelle verandering van woonplaats en van beroep hebben
de familiebanden en de gemeenschapsbanden met de geboorte-
plaats verzwakt, en daarmede ook de mogelijkheid om, in
geval van ouderdom of invaliditeit, bjj verwanten of gemeente-
genooten om hulp aan te kloppen. Zelfs heden zal hij, die steeds
in een kleine gemeente heeft geleefd, waar hij geboren was,
veel lichter hulp en ondersteuning vinden, dan hij, die zich
als vreemde in een groote stad heeft gevestigd, ver van ver-
wanten of bekenden.
het voor de behoeftigen en hulpeloozen veel moeilijker gemaakt
dc hulp der liefdadigheid te erlangen. Immers het aantal
godshuizen, stichtingen, liofjes en dergelijke inrichtingen, die
een levend bewijs zijn van de mildheid en liefdadigheidszin
der voorouders, waar de ouden van dagen en de gebrekkigen
rustig en onbekommerd het einde konden afwachten, zijn geens-
zins toegenomen in dezelfde verhouding als do bevolking, en
de kans, om in één van die godshuizen te worden opgenomen,
is voor de bejaarden al zeer klein. (1)
Toestand van bejaarde werklieden.
mischen toestand van de werkende standen in J^ederland, en
in het bijzonder van de meer bejaarden en invalieden, dan
overmeestert al spoedig den onderzoeker een gevoel alsof hij
een peilloos diep water wilde peilen met een dieplood, waarvan
de lijn veel te kort is. Want dun vooral bemerkt men, hoe
uiterst gering de positieve kennis is, die op dit gebied is ver-
zameld en hoe moeilijk het is gegevens hier te verkrijgen.
Het terrein is bovendien zeer uitgestrekt, want zelfs in het
kleine Nederland omvatten die werkende standen vele honderd-
duizenden, tot velerlei maatschappelijke lagen behoorende , in zeer
vele verscheidene beroepen werkzaam, in geheel verschillende
streken van het land wonende en in zeer onderscheiden levens-
verhoudingen verkeerende. De gvoote arbeidsenquete, in 1891
en volgende jaren gehouden, lieeft wel is waar licht verspreid
over den algemeenen toestand, maar heeft onze kennis niet
zeer uitgebreid, en zeer groot blijft het gebrek aan statistische
gegevens. Waar zullen wij bijv. de ijskoude, maar welsprekende
cijfers vinden over het aantal wex\'kloozen gedui\'ende zeker
tijdvak, over het bedrag der gemiddelde loonen en huishuren
der werkende standen, over do oorzaken der bcdeeling, over
de mortaliteit in de verschillende beroepen, over den omvang
van de verhuizing van het platteland naar do steden, en over
zoovele andere sociologische verschijnselen ?
landen zulke „nietigheden-ocr page 33-
is de sociologische wetenschap nog in haar prilste jeugd.
van onbemiddelden onder de oogen wil zien, dringt zich een
aantal vragen op, waarover althans eenig licht begeerd wordt,
tV-ocr page 34-
volkszaak bijzonder in staat waren de feiten waar te nemen
en een oordeel uit te spreken. Want fabrikanten, bazen,
werklieden, voorzitters van werkliedenvereenigingen, burge-
meesters, geneesheeren, predikanten, belastingambtenaren,
armenverzorgers, en velen, die bekend zijn door hun zwoegen
en ploegen onder de werkende standen , mannen uit alle hoeken
van het land, uit dc groote steden, de fabriekscentra, de land-
steden en het platteland, deelden hunne persoonlijke waar-
nemingen, ervaringen en indrukken mede.
op allerlei verslagen en verspreide gegevens bouwende, zullen
wij trachten, zoo niet onomstooteljjke zekerheid, dan toch duide-
lijke indrukken aangaande de reeds gestelde vragen te verkrijgen.
bejaarde lieden uit de werkende standen, (b.v. boven de zestig
of vjjf-en-zestig jaren) nog in staat door beroepsarbeid in hun
levensonderhoud te voorzien? Men zou allicht meenen, dat de
uitkomsten van de laatste beroepstelling, in 1889 gehouden,
hierover eenig licht zouden verspreiden, maar wij zullen zien,
dat zij op onze vraag een weinig-overtuigend antwoord geven.
vier rubrieken:
telling onder D. voorkomen, in werkelijkheid niet meer dat
beroep uitoefenen. (1)
Avaar beeld van de w e r k e n d e standen, omdat vele onbemid-
delden, die ongetwijfeld tot die standen behooren, al zijn zij
niet in 1 o o ntrekkenden dienst, (zooals b. v. schoenlappers,
courantenombrengers, kleine winkeliers en hoveniers) onder
de weidsche benaming van „ondernemer voor eigen rekening-ocr page 37-
-ocr page 38-
Arbeiders
onder
20 :aar
i tusschen
20 en 60 j.
boven
60 jaar
arbeiders
boven
20 jaar
zestigjarigen
van
arbeiders
boven
20 jaar.
1
geven oogenblik werkzaam, maar zijn de uitkomsten van den
fabrikant, die juist\' met liet oog op een pensioenfonds, jaren
lang de leeftijden der arbeiders controleerde en bevond, dat bij
1000 arbeiders de aangeteekende verhoudingen in leeftijd be-
stonden. Hij constateerde echter nadrukkelijk, dat in zijn omgeving
buitengewoon vele arbeiders op hoogen leeftijd werkzaam waren,
omdat de arbeid aldaar onder bijzonder gunstige omstandigheden
verricht Averd in de open lucht in zeer ruime overdekte lokalen,
zonder dat de te verwerken stof aanleiding tot ziekte gaf. Van
dc groep fabrieken, onder No. 26 vermeld, ontvingen wij geen
nadere specificatie der leeftijden, Aveshalvo wij deze bij de
berekening der percentage buiten beschouwing lieten.
in het oog houden, dat in een zeer belangrijk opzicht de be-
jaarde arbeiders in dergelijke groote fabrieken onder veel gun-
stiger voorwaarden verkeeren dan het gros der arbeiders, omdat,
zooals wij later zullen zien, de meer goedgezinde en vermogende
fabrikanten niet zelden bejaarde arbeiders uit humaniteit zoo-
lang mogelijk in dienst liouden, zij het dan ook voor eenigszins
minder of véél minder loon.
deze fabrieken werkzaam, in absoluten en relatieven zin zeer
klein is. Stollen wij dat de arbeiders, als jonger dan twintig
jaren veinneld, tusschen 14 en 20 jaren oud waren, dan be-
vinden Avij dat de zestigjarigen slechts 2,9 pCt. uitmaken van
het totaal arbeiders boven 14 jaren, terwijl de beroepstelling
0.20 pCt. voor de loontrekkenden, en 12 pCt. voor de geheele
bevolking aanwees, .l^faar de leeftijden waarop de kinderen in
de verschillende fabrieken aan liet werk gaan , loopen eenigszins
uiteen. Nemen wij dus alleen de volwassenen boven 20 jaren
in aanmerking, dan zien wij dat in deze fabrieken de zestig-
jarigen 3.7 pCt. van het totaal arbeiders boven 20 jaren uit-
maken, bij de geheele bevolking echter 15 pCt.!
leeftijd der arbeiders in Nederland geheel ontbreken, is het van
belang kennis te nemen van enkele gegevens uit de omringende
vermoedelijk niet zeer veel verschillen van die in Nederland.
Deze gegevens vindt men verzameld in een monographie van
Louis Variez: „L\'Age des Vieux Ouvriers-ocr page 40-
jaren. Ch. Booth, (1) bevindt, dat van 4.246.400 arbeiders in de
mijnen, de industrie en den landbouw werkzaam in Engeland
207.üOO ouder dan 65 jaren zijn, d.i. 4.9 pCt. van de geheele arbei-
dende bevolking, en 6.2 pCt. van de arbeiders boven 20 jaren.
^^-ocr page 41-
arbeiders het gemiddelde niet noemenswaardig overtrof (1).
deze vraag vindt men in het supplement op het „Fifty-fifth
Annual lieport of the Kegistrar-Gcneral, on the Mortality of
males engaged in certain occupations-ocr page 42-
sche sterfte per
tusschen
sche sterfte per
1000 levenden.
25 en 45 j.
45 en (-ocr page 43-
meeste arbeiders boven 00 of G5 jaren nog in staat waren
door beroepsarbeid in hun onderhoud te voorzien. Niettegenstaande
de zeer uiteenloopende toestanden in de verschillende deelen van
het land, waar onze berichtgevers wonen, en de zeer verschil-
lende beroepen en levensomstandigheden, die binnen hun waar-
nemingsveld vallen, stemmen hun antwoorden meer overeen,
dan men wel zou verwachten. Immers een vrij groote meer-
derheid van berichtgevers verklaart categorisch, dat vele arbeiders
op 60-jarigen, en de meerderheid op G5-jarigen leeftijd physiek
versleten zijn, en niet in staat, om door gewone beroepswerk-
zaamheden in hun onderhoud te voorzien.
ders van dien leeftijd nog wel in staat zijn door licht werk
(of ongeregelde werkzaamheden) iets te verdienen, indien zij
maar zoo gelukkig zijn gedurende vele jaren bij een goedhartigen
patroon in dienst te zijn of anderszins werk te vinden.
niet ongewenscht, om telkens een greep te doen in het materiaal,
door onze berichtgevers verschaft, wier berichten , daar zij in
alle oorden van het land wonen en alle standen vertegenwoor-
digen, een zeer vertrouwbaar beeld van de werkelijkheid geacht
kunnen worden te geven; maar de ruimte laat niet toe, om
telkens meer dan enkele tientallen dier berichten aan te halen.
nu als volgt. Een predikant die zich zeer veel met arbeiders
bemoeit, schrijft: „Verreweg de meesten zijn op dien leeftijd
tot werken onbekwaam.-ocr page 44-
staan, lijden vroeg aan rhenmatiek en zijn daardoor ongeschikt
om hun ambacht uit te oefenen.-ocr page 46-
zooals men zegt, niet meer zien te weven.-ocr page 47-
tot ()0-jarigen leeftijd het werk kunnen volhouden; de aard van
het werk in de bouwvakken vereischt ook wat lenigheid en
vlugheid van het lichaam, en die is bij den GO-jarigen werkman
hoogst zelden nog te vinden.-ocr page 48-
of verslijten, zooals vooral door de geneesheoren en sommige
voorzitters van werldiedenvereenigingen onder de berichtgevers
werd opgemerkt. Behalve deze algemeene redenen heeft in
enkele vakken, zooals wel bekend is, de aard der Averkzaam-
heden een noodlottigen invloed op de gezondheid en den phy-
sieken toestand der arbeiders.
kwaamheid om te werken \' verklaart het verschijnsel dat het
aantal bejaarden, in hun vak nog werkzaam, zoo klein is, maar
een tweede zeer voorname oorzaak is de afkeer en onwil van
werkgevers om bejaarde arbeiders in hun dienst te houden of
te nemen.
gevers hunne bejaaide arbeiders, ook bij verminderd arbeids-
vermogen, aan het werk liouden en lichter werk opdragen;
toch schijnt dit alleen voor te komen bij economisch sterke
werkgevers, die eon groot personeel in dienst hebben , en alleen
wanneer de arbeider gedurende vele jaren bij denzelfden patroon
werkzaam is geweest, een\'verschijnsel, dat langzamerhand juist
hoe langer hoe meer een zeldzaamheid wordt. In vele gevallen
wordt het loon der bejaarden echter verminderd en vooral in
die vakken, waarbjj stukwerk wordt betaald, daalt het zóó
stork, dat zij slechts door hulp van derden het leven kunnen
rokken.
gevors zich van hunne bejaarde arbeiders ontdoen, zoodra zij
niet meer kunnen Averken.
monium : „Bij patroons, waar zij oen groot deel van hun leven
hebben doorgebracht, worden ze voor lichten arbeid, als straat-
vegen en boodschappenloopen gebruikt, tenzij het concurren-
tie-stelsel te veel vat op den patroon heeft gekregen.-ocr page 50-
en aan gebrek of aan de liefdadiglieid wordt overgegeven! Wij
kunnen niet beter bet feit staven dan door wederom onze
berichtgevers woordelijk aan tc halen, maar het is niet ge-
makkelijk een keus te doen uit do vele antwoorden.
worden altijd afgedankt, en vervallen allen aan de armvoogdij.-ocr page 52-
worden de werklieden naar huis gezonden, en langzamerhand
vervangen door jongere werkkrachten.-ocr page 53-
zekere J. B. meer dan vijftig jaren bij denzelfden patroon A.
de J. werkzaam was, van de afdeeling van „het Nut-ocr page 54-
„K. L. was meer dan vijftig jaren op dezelfde drukkerij werk-
zaam en werd eervol, met lauwerkrans en gouden horloge,
doch — zonder eenige ondersteuning ontslagen! De man wordt
door „Liefdadigheid naar Vermogen-ocr page 55-
maar ieder heeft genoeg aan eigen strijd om het bestaan.-ocr page 56-
dringend noodzakelijk.
den werkman, die op eenigszins hoogeren leeftijd buiten werk
geraakt; evenals door een onherroepelijk vonnis is hij aan ellende
en gebrek overgeleverd, even zeker verdwijnt hij uit de gelede-
ren der geregelde arbeiders, als ware hij lichaamlijk neergeveld.
Weken en maanden lang trekt hij rond, overal zijn arbeids-
krachten aanbiedende, overal om werk smeekende: de leeftijd
heeft hem als met een brandmerk het gelaat gestempeld;
overal wordt hem, hetzij barsch, hetzij medelijdend, de ge-
legenheid om te werken, om zich levensonderhoud te ver-
schaffen, ontzegd. „Te oud-ocr page 57-
tijdelijken aard.-ocr page 60-
geregelden beroepsarbeid te vinden, en ten slotte dat slechts een
klein deel der bejaarde arbeiders nog in hun onderhoud kan
voorzien, hetzij door hun voldoende prestatievermogen, hetzij
door de toegevendheid en goedhartigheid van hun werkgever.
lieden, Veel moeielijker is het met juistheid te beoordeelen,
of er onder den arbeidersstand vele personen gevonden worden,
althans meer dan onder de andere standen, die vóór ongeveer het
GQste jaar invaliede worden, waarmede dan bedoeld wordt dat
zij ongeschikt zijn om zicli te onderhouden, tengevolge van
ziekelijkheid of zwakheid in het algemeen, dus afgezien van de
ongeschiktheid, die voortvloeit uit bepaalde beroepsongelukken
of ongevallen. Het is duidelijk, dat in alle levenskringen
een zekere percentage door invaliditeit in dezen zin onbe-
kwaam is zich te onderhouden, maar op grond van de waar-
nemingen van bijna alle berichtgevers, vooral der verschil-
lende werkliedenvereenigingen, kunnen wij tot geen andere
slotsom komen, dan dat het aantal gevallen van invaliditeit
op vroegeren leeftijd in den werkenden stand niet bijzonder
groot is. Maar het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat
de economische gevolgen der invaliditeit voor dc werkende
standen oneindig rampzaliger zijn, dan voor hen die, of zelf
bemiddejd zijn, óf door bemiddelde verwanten omringd zjjn,cn
dat maatregelen om het lijden van gebrek te voorkomen voor
hen, die invaliede worden, al is hun aantal kleiner, niet min-
der dringend noodzakelijk zijn, dan voor hen, die door ouderdom
buiten staat geraken om zichzelven te onderhouden.
Hulpbronnen van bejaarden en in valleden.
dat slechts een klein deel van de bejaarden in de werkende
standen zich nog door geregelden arbeid kan onderhonden; bij
het beliandelen van het pensioenvraagstnk is het volstrekt niet
overbodig oni to onderzoeken: Hoe leven die bejaarden dan
toch? Want alleen indien het blijkt, dat zij thans werkelijk
aan ellende en gebrek zijn overgeleverd, ontstaat de noodza-
lijkheid oni op een of andere wijze maatregelen tot opheHiiig
van dien misstand te nemen. Ook aangaande deze vraag nu
bestaat er een publieke opinie, maar is het wenschelijk hare
gegrondheid, voor zoover mogelijk, na te gaan. Een volstrekt
afdoend antwoord zal wel niemand kunnen geven, daartoe
loopen de toestanden en hulpmiddelen der bejaarden te zeer
uiteen en zijn zij voor een deel voor ons verborgen. jMaar
alleen door de persoonlijke ondervinding van een vrij groot
aantal vertrouwbare mannen, die óf door hunne aanhoudende
aanraking met de werkende standen, óf doordat zij zelf daartoe
behooren, in staat zijn een groot aantal concrete gevallen waar
te nemen, is hot; n\\f\\goi-ocr page 62-
deelde hunne eigen waarnemingen mede. Het kan niet anders,
of deze zijn soms tegenstrijdig, want by den verschillenden
aard van een ieders waarnemingsveld en bij de zeer uiteenloo-
pende toestanden is volstrekte eenvormigheid in de resultaten
der waarnemingen niet te verwachten.
gen, uit het rapport van de Staatscommissie van Arbeids-enquête
van 1890, uit vele mondelinge mededeelingen, en voor een
zeer bescheiden deel uit persoonlijke nasporingen, hebben wij
getracht een algemeen overzicht te verkrijgen van de hulpbron-
nen van bestaan van bejaarden en invalieden in de werkende
standen.
hulpmiddelen leven; juist de complexe aard en de vele combi-
natie\'s^ van die hulpbronnen maken het dikwijls zeer moeilijk
na te gaan, hoe de bejaarden eigenlijk hun levensonderhoud
vinden. Ja, sommigen schijnen geen hulpmiddelen te hebben,
en daarom antwoordt dan ook een berichtgever: „Van welke
inkomsten de meer bejaarde werklieden leven, is voor velen
van ons een raadsel!-ocr page 63-
die in de verschillende maatschappelijke lagen van de werkende
standen wederom zeer verschillen.
komsten, die bij de verschillende individuen en in de verschillende
streken van het land zeer uiteenloopen, zoodat hetgeen voor
fabrieksarbeiders in Twente mogelijk, voor veldarbeiders in
Triesland geheel onmogelijk is, en in de tweede plaats van den
wil en het karakter der individuen, die eveneens natuurlijk
onderling zeer verschillend zijn. Maar hierover later.
feitelijk en in werkelijkheid eigen spaarpenningen een der hulp-
bronnen zijn.
stand, die arbeider is gebleven en zich niet tot den middelstand
heeft kunnen opwerken, voldoende heeft gespaard, om op zijn
ouden dag daarvan te kunnen leven, schijnen nooit of nagenoeg
nooit voor te komen; geen enkel voorbeeld daarvan hebben onze
berichtgevers althans kunnen opsporen, of hebben wij zelf
gevonden, en de mogelijkheid daarvan schijnt dan ook bij de
bestaande hoogte der loonen uitgesloten tc zijn.
lieden uit de werkende standen door zuinigheid en onverzettelijke
wilskracht althans iets spaart.
Bisten December 1890, 501989 spaarbankboekjes iii omloop
waren, met oen saldo van bijna 53 millioen , dus gemiddeld/-ocr page 64-
vermoeden, dat weinige inlagen boven ƒ100 door werklieden
zijn geschied, en dat het gemiddeld bedrag van hiinne inlagen
weinig beteekent. Het bedrag in particuliere spaarbanken inge-
legd is zelfs hooger, en bedroeg in 1895 ruim 72 millioen,
belegd door 343000 personen, dus gemiddeld ƒ211 per boekje,
maar wij vinden volstrekt geen gegevens over den stand van de
inleggers, of over de percentages der kleine en groote inlagen.
De indruk bestaat echter, dat deze spaarbankon vooral door
den kleinen burgerstand worden gebruikt.
sparen voor den ouden dag, schijnen er toch enkele gevallen voor
te komen, dat lieden uit den werkenden stand, wel niet voldoende
gespaard hebben om daarvan te leven, maar toch op hoogeren
leeftijd zich in het bezit van een kleinen spaarpot bevinden.
jaren in één dienst hebben doorgebracht, en zorgvuldig de ver-
diende gelden bewaarden. Maar ook bij de landelijke bevolking
bestaan er voorbeelden.
een gehuw^d veldarbeider, die nooit meer dan ƒ G wekelijks had
verdiend, en vier kinderen fatsoenlijk liad grootgebracht, op
ruim GO-jarigen leeftijd een spaarpot van ƒ 300 had gemaakt.
zijn tevens kleine boertjes, en hebben meestal twee koeien.-ocr page 65-
ouden dag voordeel trokken. Die gunstige omstandigheden zijn
vooral groote zuinigheid van de vrouw, maar dergelijke vrouwen
komen niet veel voor.-ocr page 66-
dag. De winter is zoo lang, de zomerverdiensten duren zoo
kort.-ocr page 67-
thans op jaren, onderstand genieten, doch in hun eerste of
beste jaren het zoover hadden gebracht, dat zy een eigen huis
konden koopen, maar oud geworden zijnde, het weer opeten
moesten. Die arbeiders hadden geen groote gezinnen, leefden
zuinig, verdienden, zoowel mannen als vrouwen, goed geld, be-
hoefden voor niemand achter te staan om werk te bekomen.
Een bewys dus, dat er geen sprake kan zijn om voor den ouden
dag wat over te sparen.-ocr page 68-
mede steeds Idimmende zorgen; lioe zal hij van de geringe
inkomsten, die hij in den regel geniet, en waarvan het gemid-
deld bedrag tusschen zes en twaalf gulden dobbert, een noemens-
Avaardig bedrag kunnen afzonderen, om, voor welk doel ook,
op te sparen? Zijn eindelijk de jongste kinderen in staat om
zichzelven te onderhouden, dan bevindt hij zich reeds op de
helling van het leven, na enkele jaren is hij reeds bij den
werkgever niet gewild, en beginnen dikwijls reeds zijn inkom-
sten te verminderen. Is het nu werkelijk redelijk te verwach-
ten dat dergelijke lieden in den regel iets zullen sparen? Er
zijn zeer zeker enkele helden, die van een cent een dubbeltje
maken, maar wij hebben geen recht die buitengewone hoeda-
nigheid van alle onbemiddelden te verwachten. Immers voor-
zorg en overleg zijn vooral eigenschappen van meer ontwik-
kelden, terwijl het gros der lieden uit den werkenden stand
zich door gebrek aan ontwikkeling kenmerkt.
in deze vooruit, verdien ƒ7,50 per week, heb beperkt gezin,
en zou niet weten, wat ik zou kunnen afschaffen van die ƒ 7,50
oni daarvan iets over te leggen.-ocr page 70-
niet in staat zijn voldoende te sparen, voegen daarbij, dat bij
meerdere voorzorg en overleg velen, van de beter beloonden
althans, wel iets konden overhouden.
schrijft bijv.: „Van sommigen moeten wij, helaas! getuigen,
dat zij het beter konden hebben.-ocr page 71-
1889 nagaan, zien wij, dat van de mannen in loontrekkenden
dienst (in de eerste 24 klassen onder D voorkomende, zie pag. 22),
de volgende verhouding tusschen gehuwden en ongehuwden op
de aangegeven leeftijden bestaat.
gehuwden van
totaal mannen
van dlenleeftija.
23—24 1 9192
25—35 1 102650
39976
83375
18.00 „
55.10 „
ving was als volgt: (I)
gehuwden van
totaal mannen
van dien leeftijd.
23—24
25—35
13776
190633
58538
136381
19.10 „
58.20 „
tijden, de verhouding deze:
gehuwden van
totaal vrouwen
van dien leeftijd.
tusschen 18 en 22 jaar betrekkelijk zeldzaam zijn, van mannen
op 28- en 24-jarigen leeftijd niet zeer talrijk, en dat zelfs van de
mannen tusschen 25 en 35 jaar slechts 55 pCt. gehuwd zijn.
de geheele bevolking is echter iets hooger, tusschen den 25-en
35-jarigen leeftijd 3 pCt. hooger, zoodat in de andere
standen percentsgewijze zelfs meer mannen op die leeftijden
in het huwelijk treden. Neemt men alleen de mannen, b.v.
tusschen 25 en 35 jaar, die niet in loontrekkenden dienst
zjjn, dan vindt men, dat de percentage gehuwden zelfs vrij
belangrijk liooger is, nl. G2 pCt.! Uaar de meeste vrouwen
bij haar huwelijk uit den loontrekkenden dienst treden, en in
de beroepstelling voorkomen als „zonder beroep-ocr page 73-
werkliedenvereenigingen aan hare leden gedaan, mogen als
pensioen worden beschouwd. Zij, die door Staat, Provincie of
Gemeente gepensionneerd zijn, komen hier natuurlijk niet in
aanmerking. Het aantal nu van arbeiders, die na een welbe-
^-ocr page 74-
zeer gering; op den staat A der instellingen zal men slechts
weinig werkliedenvereenigingen aantreffen, bij wie zulks volgens
het reglement moet geschieden , meestal onder de voorwaarde: in-
dien de kas het toelaat. Luttel is ook het bedrag der ondersteuning-ocr page 76-
tarief A en 1448 polissen in tarief B zijn afgegeven, dus 1000
pensioenpolissen, tegen 3917 polissen voor een uitkeering in
eens. Van deze 1000 polissen waren echter 25 vervallen door
overlijden en niet minder dan 570 wegens staking der premie-
betaling gewijzigd. Ongeveer 900 van deze 1000 pensioenver-
zekeringen werden gesloten door werkgevers of liefdadige
instellingen. O. a. worden in een zeer volledig rapport over
de toestanden in Leeuwarden (1) verschillende gevallen mede-
gedeeld van werkgevers, die uit eigen middelen een pensioen-
verzekering voor hun werklieden hadden gesloten, waarvan
b.v. een firma jaarlijks een premie van /\' 175 voor hare zeven
werklieden, en een andere f 440 jaarlijks betaalde. Ook een
firma te Utrecht heeft al hare werklieden bij het werklieden-
fonds verzekerd.
zijn, blijkt uit de mededeeling dat in 1897 slechts 33 personen
pensioentrekkend waren, tot een bedrag van ƒ 2943, zoodat
het pensioen gemiddeld f 89 bedroeg.
en de bekende levensverzekeringmaatschappij „Utrecht-ocr page 77-
lieden zijn.
veel moeilijker te constateeren dan de vorig genoemde, en
moeten wij ons geheel op persoonlijke getuigenissen verlaten.
gevers, bjj enkele fabrikanten gewoonte te zijn, om arbei-
ders, die vele jaren in hunnen dienst zijn geweest, met een
vaste wekelijksche ondersteuning af te danken, wanneer zij te
oud zijn geworden om te arbeiden. Een fabrikant in Helmond
b. v. wordt ons genoemd, die verschillende oudgedienden had
gepensionneerd; uit Zaandam bericht men het geval van een
arbeider die /\' 6, en van een anderen, die /\'B wekelijks van
zijn vroegeren werkgever trok. Uit den Haag antwoordt een
fabrikant op de vraag, of bejaarde arbeiders door werkgevers
worden ondersteund: „Ik kan alleen van mijne arbeiders zeg-
gen: ja.-ocr page 78-
gaf om een loopkneclit, die in zijn dienst versleten was, in
het Diaconiegasthuis te doen opnemen, en een ander /\' 400,
toen zijn meesterknecht werd opgenomen. Ook uit andere
plaatsen, b.v. uit Zutphen en Schiedam, wordt bericht dat
somtijds een kleine som bijeengebedeld wordt om in een gods-
huis tc kunnen worden opgenomen. De Inspecteur van den
Arbeid in de 3® Inspectie, vroeger reeds aangehaald, schrijft
ook: „Meerdere groote fabrikanten gaven aan de oudo werk-
lieden en ook wel aan hunne weduwen, ondersteuning zonder
dat hiervoor een bepaald fonds bestond.-ocr page 79-
bemiddelde en goedgezinde werkgevers voor den ouden dag van
hunne vroegere arbeiders zorgen , die ondersteuning van vroegere
patroons betrekkelijk weinig voorkomt en dus niet als een
eenigszins belangrijke hulpbron van bejaarde lieden in den
werkenden stand kan worden aangemerkt.
liefdadigheid van bijzondere personen tot het onderhoud van
bejaarde of invaliede arbeiders bijdraagt. Wel kan men onvoor-
waardelijk aannemen, dat slechts in uiterst zeldzame gevallen
particulieren én voldoende bemiddeld én geneigd zullen zijn een
bejaard arbeider, die niet in hun dienst is geweest, geheel te
onderhouden. (1)
lende particulieren zooveel bijeen te bedelen, dat zij daarvan
kunnen bestaan, ja soms zelfs zeer goed bestaan. Want deze
liefdadigheid leidt tot de grootste misbruiken, en dikwijls zijn
het lieden, die nooit hebben willen werken maar thans, op
hunne grijze haren speculeerende, van hun hoogen leeftijd een
broodwinning maken, en onbeschroomd, week na week, do
verschillende giften ophalen, terwijl anderen, na vele jaren
zwoegen en werken, iii namelooze ellende verkeeren, omdat
zij niet de onbeschaamdheid tot bedelen bezitten.
dadigheid wel in een aantal gevallen andere zeer wisselvallige
hulpbroniien aanvult, maar toch hoofdzakelijk tot weduwen en
weezen zich bepaalt, en slechts zelden aan bejaarde werklieden
ten goede komt.
hunne vaste huizen, waar zij wekelijks 5 a lü cent ophalen.-ocr page 82-
onderscheid maken tusschen volledig onderhoud en gedeeltelijke
ondersteuning der ouders door de kinderen.
aanleiding geeft, is het als het ware eene verademing om te
lezen, hoe in niet zeldzame gevallen een van de eerste plichten
van den mensch trouw wordt vervuld. Want niet weinige bericht-
gevers melden dat in hunne omgeving de kinderen, vooral
ongehuwde, de bejaarde ouders onderhouden en geven daarvan
ook een aantal concrete voorbeelden, waarvan wij enkele zul-
len aanhalen.
over mij woont een schoenmaker, die daarom niet huwt, omdat
hij zijn bejaarde ouders wil onderhouden tot hun dood. Een
dienstbode, die ik ken, wacht met haar huwelijk, totdat zij
haren grijzen vader ten grave heeft gebracht.-ocr page 84-
bejaarde lieden, die zelf nog iets kunnen werken en die tevens
gesteund worden door hunne kinderen,-ocr page 86-
houden dan tien kinderen één der ouders! Een predikant heeft
den indruk gekregen, dat niet veel naar ouden van dagen
wordt omgezien. Een voorzitter van een afdeeling van
Patrimonium wijt de reden, dat kinderen zoo zelden te hulp
komen, aan de goddeloosheid van onzen tijd. Een werkman
uit Friesland zegt: „Wanneer de kinderen getrouwd zijn, hebben
ze nog liefst ondersteuning van ouders, en kan dat niet, dan
laten ze hen gewoonlijk links liggen.-ocr page 89-
zijn, en in het bijzonder jegens verwanten, maar eenige prac-
tische ondervinding verscheurt met ruwe hand dat liefelijk beeld,
en het is dikwijls maar al te waar, wat een werkman schrijft:
„De ouden zijn al spoedig te veel.-ocr page 90-
gebonden, gevoelt echter ook in de hoogte van het loon de
gevolgen van den ouderdom, want, gelijk ook uit de antwoor-
den der overgroote meerderheid van de berichtgevers blijkt, ver-
mindert in den regel het loon eenigszins (in de allereerste
plaats natuurlijk bij de stukwerkers), met uitzondering van
zekere percentage der arbeiders, aan wie de werkgevers hetzelfde
loon blijven uitkeeren. Over deze rubriek van bejaarden echter
handelen wij in dit hoofdstuk niet; hun lot is, in vergelijking met
dat der meerderheid, benijdenswaardig, en ook indien hunne
inkomsten belangrijk zijn verminderd, kunnen zij toch vrij
onbezorgd den winter des levens doorbrengen, tenzij die ver-
mindering zoo sterk is, dat zij niet zonder andere hulp-
middelen kunnen rondkomen. Er schijnen inderdaad sommige
Averkgevers te bestaan, die het voordeelig vinden en zich ook
niet ontzien, om de laatste Averkkrachten van de arbeiders nog
tegen een schandelijk hongerloontje tc exploiteeren. Dc Inspec-
teur van den Arbeid in de ye Inspectie deelt b.v. het volgende
geval mede: (1) „Ik bezocht bedrijven, Avaar Averklieden meer
dan 63 dienstjaren telden; in een dezer Avas een arbeider van
85 jaar, die in dezelfde fabriek 64 dienstjaren telde; lijj ver-
diende thans 60 cent per dag en Averd overigens met zijne
vrouw bedeeld, üp een opmerking hieromtrent, in verband
met de vele dienstjaren van den werkman, kreeg ik ten ant-
Avoord, dat hij vermeende liefdadigheid niet ten laste te mogen
leggen van zijne zaak!-ocr page 91-
afgebeuld, en wordt de levensavond doorgebracht in de voort-
durende onzekerheid en kommer, of de begeerde „karweitjes-ocr page 92-
vinden, maar \'s winters wordt liij soms door een werkverschaffing-
commissie aan het werk gezet, en overigens verricht hij allerlei
lichte werkzaamheden, b.v. het chaperonneeren van weeskinderen
op hun weg van en naar school. Particuliere liefdadigheid moet
geregeld den man in staat stellen de levensworsteling voort te
zetten, daar de armbesturen „vooralsnog geen termen vinden
hem te bedoelen.-ocr page 94-
met een pensioen van f 2, De man verdiende f G,50 per
week, kon dus niet sparen; liij leidt nu een ongelukkig leven,
tracht met spitten of anderzins nog iets te verdienen, maar
heeft het zeer hard.-ocr page 95-
laat opknappen, die door andere behoeftigen in den nood
verkocht zijn. Hij heeft vier kinderen gehad, twee in leven,
beiden gehuwd en zelf behoeftig. De vrouw gaat soms uit
naaien bij biirgermenschen. . Hoe deze lieden rondkomen is
een raadsel. Verleden jaar is er geen ƒ 150 verdiend; ze
worden niet bedeeld.-ocr page 96-
aan te melden bij een liefdadigheidsinstelling of godshuis.-ocr page 97-
wij ons tot verschillende armbesturen gewend met het verzoek,
om een opgave van de leeftijden van hunne bedeelden, maar
met slechts betrekkelijk weinig succes. Immers de nieesten
verklaarden, dat zij met den besten wil het aantal bedeelden
boven en beneden 60 jaar niet konden constateeren, en wel omdat
in hunne registers op den leeftijd niet bijzonder werd gelet, aan-
gezien zulks toch niet vereischt werd voor het regeeringsver-
slag! Anderen weer antwoordden —■ met een doodclijk stil-
zwijgen! Des te meer moeten wij de welwillendlieid waar-
deeren van die armbesturen, die ons de gewenschte inlichtingen
wel verschaften.
gesteld zoowel uit rechtstreeksche mededeelingen, als uit het
werk „Armenzorg in Nederland-ocr page 99-
(Rechtstreeksclie inlichting.)
(Armenzorg in Nederland.)
paren
mannen
vrouwen
bedeeld
60 jaar
60-jarigeu
Bedeelden boven GO j.
Percentage v. CO-jar.
434
97 pCt.
158
90 pCt.
1408
88 pCt.
2000
91 pCt.
1890
1889
887
856
571
558
64 »
\'65 »
(Armenzorg in Nederland.)
paren
mannen
vrouwen
bedeelden
60 jaar
60-jarigen
Bedeelden boven 60 j.
Percentage v. 60-jar.
! 17
68 pCt.
11
85
72 pCt.
113
66 pCt.
1889
1888
173
163
105
99
Kerkelijke „
Andere
van ge-
zinnen.
35934
3587
loopende
personen.
24120
1809
cijfers echter niet geheel vertrouwbaar. Immers in sommige
gevallen wordt dezelfde persoon door meer dan één armbestuur
bedeeld en verschijnt hij in de verslagen als meer dan één
persoon! Maar daar vooral de burgerlijke besturen niet licht
er toe overgaan om hen, die reeds bedeeld worden, te steunen,
kunnen wij bij wijze van gissing stellen, dat b.v. 10 pCt. van
hunne bedeelden tevens door de kerkelijke en andere besturen
wordt onderhouden.
der bejaarden bij de kerkelijke grooter is dan bij de burger-
lijke armbesturen, kunnen we niet één percentage van het
totaal nemen. Dewijl ook het percent van do bejaarden bij
de diaconiën belangrijk hooger schijnt dan bij de R.-K.
armbesturen, zouden wij, bij wijze van gissing, de percentage
bij de kerkelijke besturen kunnen stellen op gemiddeld 60 pCt.;
vermoedelijk echter zal zij hooger zijn. Wat de door de
Burgerlijke Armbesturen bedeelden betreft, is de verhouding
van het aantal bejaarden tot het totaal in de grootere
en kleinere steden zeer verschillend, maar vermoedelijk zou
gemiddeld 40 pCt. ook minder dan het ware cijfer blij-
ken. (1) Stellen wij nu het percent bejaarden, door de overige
armbesturen bedeeld, wier aantal te klein is om eenigen invloed
op het eindresultaat uit te oefenen, op 50 pCt., dan zouden
wellicht van de bejaarden doorloopend bedeeld worden, na
aftrek van 10 pCt. van dc dubbel bedeelden:
Amsterdam bedeelden een opmerkelijk kleine pcrcentngo uitmaken, wordt
vermoedelijk verklaard door het bestaan van een Gemeente-armenhuis,
alwaar van 700 verpleegden ruim 60 pCt. boven 60 jaar zijn.
als bij de doorloopend bedeelden.
de moeite waard een blik te slaan op naburige landen.
verspreide gegevens.
Bulletin de l\'office du Travail, April 1895):
berichtgevers. Een werkliedenvereeniging bijv. schrijft: „De be-
deeling is onvoldoende om daarvan alleen te leven!-ocr page 105-
hulpmiddelen zoeken te rekken. Er zijn vele anderen, die er
niet in slagen om bedeeling te bemachtigen, hetzij wegens hun
vroeger leven, hetzij omdat zij niet voldoen aan de voorwaar-
den, die door de kerkelijke besturen voor het verleenen van
onderstand worden gesteld.
in Nederland zijn ontstaan, en hoofdzakelijk op het Elber-
felder systeem zijn gebaseerd, voor wie ouderdom juist een
reden is, om niet te bededen. Niet ten onrechte redeneeren
de besturen, dat hare groote kracht juist ligt in het persoonlijk
optreden van de huisbezoekers, die, door hunne persoonlijke
bemoeienissen, de behoeftigen trachten te redden uit de vangarmen
van het pauperisme, en vooral de oorzaken der armoede
zoeken te bestrijden. Daarom trekken deze vereenigingen zich
bij voorkeur die gezinnen aan, die in de toekomst nog zijn
op te heffen, terwijl hare meestal niet al te ruime geldmiddelen
niet toelaten, om ook ouden van dagen tc steunen, voor wie
de eenigo hulp, die kan verstrekt worden, uit een bloot
mechanisch bededen bestaat.
gaande al deze buitcngcslotenen zegt:(l) „There are also many
aged poor who are destitute so far as their own resources arc
concerncd, but who arc kept off the rates (2) by the assistance
of friends and by private charity. Such persons must sometimes
endure great privation in their effort to avoid application for
official relief, and they form a class quite as deserving of
consideration as others, who are actually numbered in the return
as paupers.-ocr page 106-
inderdaad somber en treurig. Wanneer de onvermijdelijke tijd
is aangebroken, waarop de natuur den mensch de krachten
ontzegt en waarop mededinging op de arbeidsmarkt met jongeren
onmogelijk wordt, zijn er slechts weinigen, die zoo gelukkig zijn
om rustig en tevreden te kunnen leven van eigen spaarpenningen,
van een pensioen, of van ondersteuning door hunnen werkgever.
Maar do overgroote meerderheid ziet bij het klimmen der jaren
ook met klimmenden angst de toekomst tegemoet, en weet, dat
op de arbeidsmarkt reeds verouderde trekken of grijzende haren
met weerzin en argwaan worden beschouwd. En is dan eindelijk
het oogenblik daar, dat het steeds dreigende zwaard van Daniocles
valt, en wordt de bejaarde arbeider ontslagen of geraakt hij
buiten staat om te werken, dan wordt, na zeer vele jaren van
eervollón arbeid, zijn leven één noodkreet, één worsteling
om lichaam en ziel tezamen te houden, en wordt hij in den
regel in het gedrang geduwd en gestooten, omdat hij een
van de zwaarste misdaden, die de maatschappij kent, begaan
heeft: de misdaad van oud en hulpeloos en ongelukkig te
zijn. Alle hulpmiddelen, die nog te vinden zijn, worden
opgespoord; ongehuwde kinderen verleenen nieestal steun,
gehuwde, die zelf gezinnen hebben, zonderen somtijds iets af
van hun inkomsten, hoewel maar ul te dikwjjls sclioorvoetend
en ongaarne; ieder karweitje, dat nog te vinden is, wordt aan-
genomen , alle werkzaamheden, hoe vernederend ook, worden
verricht, voor zoover de krachten het iiog toelaten ; met gretigen
blik wordt het oog gevestigd gehouden op toevallige giften van
liefdadigen, evenals een hond alle bewegingen van hen, die
middagmalen, nauwlettend gadeslaat, vol spanning, of ook hém
iets zal worden toegedacht.
heeft bedeeld te worden, terwijl anderen bet nóg treuriger
voorrecht te beurt valt in een gesticht of godshuis te worden
opgenomen, door dr. Kiiyper zoo treilend een „caricatuur
op de Christelijke liefde-ocr page 107-
regel de bejaarden uit den werkenden stand het leven rekken,
zoodanig is het beeld, dat zich aan ons voordoet; een schande
voor God en het menschdom.
dat een groot deel van hen, die hun leven lang hun plicht
hebben vervuld, zonder in de gelegenheid te zjjn vele genie-
tingen van het leven te smaken, die met rechtmatigen trots
op een levensstrijd terugzien, waarin zij niettegenstaande hunne
bekrompen middelen een eervolle onafhankelijkheid hebben ge-
handhaafd, dat zij, wanneer hun kracht door ouderdom of zieke-
lijkheid is gebroken, tot gebrek-lijden, tot een vernederende
afhankelijkheid van anderen worden gedoemd? Is er iets
smadelijkers voor onze samenleving, dan dat vele van hare
leden van aalmoezen, van giften moeten leven, niet
door eigen schuld, niet tengevolge van onafwendbare sla-
gen der natuur, maar alleen door de gebrekkige regeling van
de samenleving zelf? Wij althans hebben niet den treurigen
moed die vragen bevestigend tc beantwoorden!
van den ouden dag en van invaliditeit.
en invaliede lieden uit de onbemiddelde standen aan ellende on
gebrek zjjn overgegeven, dringt zich do vraag aan ons op:
Welke middelen kunnen worden aangewend, om in de toekomst
dit kwaad te genezen? Er zijn een aantal mannen, die, hoe-
wel zjj een waal-achtige. belangstelling voor het welzijn der
werkende standen gevoelen, toch overtuigd zijn , dat de arbeiders
zelf het initiatief tot de verbetering van die toestanden moeten
nemen, en dat zjj door inspanning van eigen krachten alleen
genezing van het kwaad kunnen en moeten vinden. Maar
wanneer wjj een blik slaan op de realiteit, dan scbjjnt de ver-
wachting, dat redding uit den nood van de mindere, standen
zelf kan en zal komen, uiterst utopisch. Er zjjn immers voor
hen, die steeds van een beperkt, soms zeer beperkt, inkomen
moeten leven, en die geen uitzicht hebben ooit bemiddeld te zullen
worden, slochts twee Avijzen denkbaar, om zich te wapenen tegen
gebrek dat het gevolg is van den ouden dag of van invaliditeit,
n. 1. het opsparen van een voldoende som, of het sluiten van een
z.g.n. pensioenverzekering. Reeds in het vorige hoofdstuk hebben
wij aangetoond, dat het eerste volstrekt onmogeljjk is. Bovendien
is dit geneesmiddel in het geheel niet toepasseljjk, wanneer door
invaliditeit op betrekkeljjk jeugdigen leeftjjd de mogeljjkheid
om te arbeiden wordt afgesneden. Maar even ondenkbaar is het,
dat de arbeiders, als een geheel, ooit door middel van vrjjwillige
vei\'zekering zich tegen de nadoelen van ouderdom en invaliditeit
zullen wapenen. Want voor een deel zijn zjj daartoe onwillig,
jeugdigen leeftijd, dus van af liet IGe of 18« levensjaar, deel-
nemen aan een verzekeringsfonds, zal do premie zoo laag kunnen
gesteld worden, dat de mogelijkheid voor de arbeiders, om de
bijdrage op tc brengen, denkbaar wordt. Maar het is geheel
en al belachelijk te verwachten, dat een noemenswaardig aantal
jongelieden, vooral in die standen, die in het algemeen op
een lagen trap van ontwikkeling staan , vrij willig zelfs een klein
deel van hunne inkomsten zullen afzonderen, om daardoor te
zorgen voor den ouden dag, die over vijftig jaar zal aanbreken,
of voor het geval van invaliditeit, dat hun dan zeer onwaar-
schijnlijk toeschijnt. Wanneer de middelbare leeftjjd nadert en
de jaren in zorg zijn doorgebracht, dan beginnen velen met
kommer aan den naderenden ouden dag te denken en dc groote
waarde van een verzekering in te zien , maar dan zijn ook de ver-
zekeringspremies veel te hoog geworden cn is hot onherroepelijk —
te laat. Bovendien is er ook een aantal onverschilligen, die zelfs op
rijperen leeftjjd, ook wanneer zij kunnen bijdragen, zicii niet
willen verzekeren, die zich geen offer iiocgenaamd voor de toe-
komst willen getroosten en voor wie hot denkbeeld, dat wellicht niet
zjj, maar anderen, van die bjjdragen zullen genieten, ecu gruwel is.
invaliede zal worden. En het is nu eenmaal een zonderlinge
eigenaardigheid van de mindere standen, dat zij buitengewoon
veel hechten aan een nette begrafenis en daarvoor, naar het
schijnt, zich grootere offers willen getroosten, dan tot bestrijding
van een onzeker gevaar.
voor een deel ook verklaard door het feit, dat zeer vele ouders
de kinderen als leden inschrijven, mot het doel om bij hun
overlijden althans een kleine som te ontvangen, zoodat de begra-
fenisfonds dan in gewone levensverzekering overgaat. Boven-
dien is ook de kracht van het voorbeeld niet te miskennen.
Van hun vroegste jeugd af booren steeds de kinderen in de
mindere standen de „buscenten-ocr page 111-
teilen, wenn ein Manu, der allenfalls bei äusserster Sparsamkeit
die Versicherungsbeiträge erübrigen könnte, dies unterläsat, um
sich und den Seinigen auch einen mässigen Anteil am Lebens-
genüsse zu verschaffen. Es ist siecht eingerichtet in der Welt,
dass, je nothwendiger das Sparen ist, es auch um so schwerer
ist. So erklärt es sich dann sehr leicht, dass diejenigen, die es
am nötigsten hätten, sich gegen Störungen ihres Erwerbes zu
versicheren, indem sie andere Hülfsmittel als ihre Arbeitskraft
nicht haben, dies nur in so geringem ]\\[asse freiwillig thun, dass
man schliesslich geglaubt hat, zum Zwange greifen zu müssen.-ocr page 112-
uitkeeringen geenszins op een wetenschappelijke basis steunt,
hangen die pensioenen geheel van de toevallige soliditeit der
Trade Unions af. In de laatste jaren echter zijn er oninis-
kenbare teekenen van ontaarding in deze Unions waar te nemen,
en zijn zij, onder den invloed der socialisten, in plaats van vak-
vereenigingen om de rechtmatige belangen der leden te verdedi-
gen , meer en meer machtige bonden geworden, om do werk-
gevers-kapitalisten aan te vallen en te tiranniseeren; daardoor
kunnen hare fondsen, door werkstakingen uitgeput, niet altijd
aan hunne verplichtingen tot uitkeering vau pensioenen en
ziekengeld voldoen. De „Royal Commission on the Aged Poor-ocr page 113-
bedekte pensionneering de financieele stabiliteit van de „Societies-ocr page 114-
kunnen oplossen, dat zij volgens algemeene erkentenis, slechts
de hoogste lagen, maar niet de groote massa der nnskilled
hebben kunnen bereiken, en dat, ondanks de gunstige
economische positie van de werkende standen in Engeland,
ongeveer 44 pCt. van de arbeidende bevolking boven 65 jaar
bedeeld moet worden. Ieder betoog schijnt dus wel overbodig
dat het erger dan dwaas is om te meenen dat in NederJand,
waar de voorwaarden daartoe zooveel ongunstiger zijn, de
mindere standen in staat zouden zijn om zelfstandig en zonder
inmenging van derden, door verzekering zich te vrijwaren
tegen de geldelijke nadeelen van ouderdom en invaliditeit.
fabrikanten vooral aangeprezen, waardoor bejaarde en invaliede
arbeiders tegen gebrek kunnen worden gewaarborgd, is de
oprichting van fabrieksfondsen, met geregelde bijdragen van
werkgever en arbeiders.
getracht op deze wijze de toekomst van hunne arbeiders te ver-
zekeren, maar in hoofdstuk IV (zie pag. 59) is reeds aangetoond
dat dat aantal betrekkelijk zeer klein is; des te meer moeten
wij hulde brengen aan die wakkere mannen, die door hun on-
bekrompen schenkingen een zoo levendig besef van hunne
verplichtingen en zulk een hartelijke belangstelling in hunne
arbeiders toonden, en die, deels zelfs door verliooging der
loonen, de arbeiders in staat stelden hun aandeel in de
premies op te brengen. Maar reeds bij de meest oppervlakkige
beschouwing-valt het in het oog, dat dit middel nooit de kwaal zal
kunnen genezen, en dat ook aan deze fabrieksfondsen ernstige
nadeelen zijn verbonden. In de eerste plaats kan door dergelijke
fondsen de toekomst slechts van een kleine minderheid, die in
de industrie werkzaam is, gewaarborgd worden, terwijl de
veldarbeiders, de ambachtslieden en de arbeiders in zeer
vele andere bedrijven onverzorgd blijven. Het is zonderling
hoe dit feit door sommige fabrikanten uit het oog wordt
verloren, die in de fondsen een panacea zien tegen het gebrek-
lijden op den ouden dag of bij invaliditeit.
ten in staat zijn dergelijke fondsen op te richten, maar
alleen zij, die een vrij groot aantal arbeiders in hun dienst
hebben Het groole beginsel van vorzekeriug is immers slechts
dan voor toepassing vatbaar, wanneer de risico\'s door een
voldoend aantal deelnemers worden gedragen. Zooals echter
reeds vroeger is gezegd, is het aantal groote fabrieken in
Nedei\'land, waar bjj voorbeeld meer dan honderd arbeiders werk-
zaam zijn, betrekkelijk zeer gering. En ook van deze fabrikan-
ten zullen waarschijnlijk slechts weinigen verplichtingen op
zich durven nemen, die eerst na vele jaren, wellicht door
het volgende geslacht, moeten nagekomen worden.
lossen is, dat zoolang de oprichting van dergelijke fondsen aan den
vrijen wil van de werkgevers is overgelaten, de meerderheid
van hen uit eigenbelang, onverschilligheid of linancieele zwak-
heid, daartoe niet zal overgaan. Yelen die wellicht daartoe
geneigd zouden zijn, worden afgeschrikt door de vrees voor
felle concurrentie der overigen, die geen fondsen willen stichten
en door hun minder groote productiekosten de goedgezinden
zouden kunnen verdringen. De energie en edelmoedigheid van de
enkelen, die fondsen in het leven riepen en steunden, kan dus
hoegenaamd geen afdoende resultaten geven, en hoogdravende
beschouwingen over de wenschelijkheid van Persoonlijk Initiatief
baten al zeer weinig, wanneer zoo weinige werkgevers in de
practische werkelijkheid geneigd en in staat blijken te zijn dat
initiatief te nemen.
zelf, aan de ondernemingen van werkgevers verbonden. Immers de
arbeiders verliezen in den regel, bjj ontslag of vertrek uit den
dienst van den werkgever, al hun rechten op vroegere stortingen,
en de Staat zelf geeft hiertoe het schandelijke voorbeeld. In
het gunstigste geval wordt den arbeider het bedrag van
zijn eigen contributies teruggegeven, maar ook dan is \'de
verzekering geëindigd, en de kans om armlastig te worden
weer even groot. De vrijheid van beweging der arbeiders
wordt aldus sterk belemmerd, en de nadeelige gevolgen van
te zijn, die zeer vele arbeiders onverschillig maakt voor de
voordeelen van een tabriekslbnds of hen zelfs een felle oppositie
doet voeren tegen de oprichting, indien althans bijdragen van
hen daarvoor worden geëischt.
is het gemis aan volstrekte zekerheid voor de verzekerden.
l)ic fondsen rusten immers bijna nooit op wetenschappelijke
basis (1) en er bestaat weinig zekerheid dat, wanneer de
tegenwoordige deelnemers pensioengerechtigd zullen worden,
het kapitaal voor de noodige uitkeeringen voldoende zal zijn.
Ja, in vele gevallen hangt do soliditeit van het fonds geheel
af van de soliditeit van den werkgever, en bij achteruitgang
van de zaak of bij faillissement en liquidatie blijkt wel eens
dat de „verzekerden\' alles behalve verzekerd zijn! (2)
is om een werkcljjk solide fonds .op te richten, blijkt uit de
mededeeling van een zeer bekend fabrikant, die ons schrijft dat
een paar jaren geleden de oudste firmant ƒ 20,üüü ter beschik-
king stelde om een pensioenfonds op te richten, en tevens de
loonen met ƒ1,25 wekelijks verhoogde, om de arbeiders in staat
te stellen 25 cent per week bij te dragen. „Wij stuiten echter
op do financieele quaestie, en vinden dat een veel grooter weke-
lijksche bijdrage en een veel grooter fonds noodig zijn om allen
werklieden op (ïó-jarigen leeftijd een pensioen van vjjf gulden
per week te verzekeren-ocr page 117-
de voordeelen van fabrieksfondsen groote nadeelen opwegen,
on dat zelfs bij de meest voortreffelijke inrichting door deze
fondsen de toekomst slechts van een minderheid der arbeiders,
die in de grootindustrie werkzaam zijn, kan worden verzekerd,
terwijl alle overige arbeiders en ook do zelfstandigen onder de
werkende standen, daardoor niet worden bereikt.
kende standen, aan zichzelf overgelaten, nooit tot verzekering
van hun ouden dag zullen komen, en dat ook de fabrieksfondsen
slechts betrekkelijk weinigen kunnen baton, een moedige poging
hebben gewaagd om door aaneensluiting der werkgevers het
vraagstuk op te lossen. In 1888 namelijk richtte een aantal
stoere mannen den „Werkgeversbond-ocr page 118-
zeer geringe resultaten, gedurende de dertien jaren van het
bestaan van dit fonds verkregen (zie pag. 61). Toch schijnt dit
fonds de grootst mogelijke waarborgen en de gunstigste voor-
waarden van verzekering aan te bieden; de onkosten immers
worden voornamelijk door drie Vereenigingen gedragen, zoodat
slechts een netto premie door de verzekerden wordt betaald.
Maar hoe aantrekkelijk ook de verzekering is gemaakt, de
deelnemers dagen bijna niet op en de groote meerderheid der
weinige pensioenverzekeringen is door de werkgevers voor de
arbeiders gesloten.
uit philanthropie door derden gesteund, genezing van het kwaad,
waarover wij handelen, kan en zal gevonden worden!
op den Staat, als redder in den nood, zijn gevestigd. „De
Staat moet die ouden van dagen en invalieden pensionneeren,
die hunne beste krachten aan de maatscliappij hebben ten offer
gebracht,-ocr page 121-
van den Staat verlangen.
listen agiteeren om alle arbeiders op Staatskosten te pension-
neeren. Eeuwig wordt het machtwoord herhaald, dat alle
rijkdom uitsluitend door dc arbeiders wordt geschapen en dat
het dus ook slechts billijk is, dat zij door den Staat, dat is
uit de belastingen, die door de bemiddelden worden betaald,
onderhouden worden. Pensionneering wordt aldus een mid-
del tot onteigening van de bemiddelden. Openlijk verklaren
dc leiders in vergaderingen, dat „de Staat allerlei groote
beeren pensionneert, die nooit in geheel hun leven eenigen
arbeid hebben verricht-ocr page 122-
goed weten, dat de pensioenen der ambtenaren niet door den
Staat, maar door de belanghebbenden worden betaald, dat
immers allen in dienst van den Staat, van den hoogst ge-
plaatsten gezant tot den nederigsten postbode, zich gedurende
vele jaren een vrij hooge korting op hunne bezoldiging moeten
laten welgevallen, meer dan voldoende om het pensioen te
dekken. (1) Het leidt slechts tot misleiding van den eenvou-
digen man, van wien men uit den aard der zaak niet voldoende
kennis van zaken kan eischen om de onjuistheid van dergelijke
beweringen te doorzien, wanneer men het voorstelt alsof do
betrekking tusschen den Staat, als directe werkgever, en zjjn
geëmployeerden, dezelfde is als tusschen den Staat en zijne
onderdanen, tusschen de gemeenschap en hare leden, twee
verhoudingen zoo volstrekt ongelijksoortig, dat alleen onont-
wikkelden ze zouden kunnen verwarren. ]\\[aar het is bovendien
geheel onwaar dat de arbeiders, of eenig andere stand, hunne
kracliten aan de gemeensciiap wijden. Ongetwijfeld komt alle
nuttige arbeid ten slotte der gemeenschap ten goede, maar die
arbeid wordt geenszins uit toewijding aan de gemeenschap
verricht, veeleer door de noodzakelijke en rechtmatige begeerte
om zich en do zijnen te onderhouden. Even rechtvaardig als de
aanspraak van den arbeider is op een behoorlijk loon voor zijn
werk, even dwaas is het, dat werk zich tot een verdienste
jegens de maatschappij aan te rekenen. En in geen geval hebben
de arbeiders, in den conventioneelen zin, méér aanspraak dan
al die anderen, die arbeiden: do kooplieden, de ondernemers
en de geleerden , op waardeering van hun werk door de gemeen-
schap, of méér recht- om door liaar te worden onderhouden,
wanneer zij daartoe zelf niet in staat zijn.
levensvoorwaarde is, dat ieder voor zichzelf zorgt, indien hij
1891 3G millioen te veel was in de kas v; n het pensioenfonds voor
burgerlijke ambtenaren. In het pensioenlonds voor weduwen en weezen
van burgerlijke ambtenaren, in 1890 opgericht, was reeds in 18% een
batig saldo van 14 millioen I
harer leden om eenvoudig door het overige deel te worden onder-
houden , zonder eenige poging om in eigen behoeften te
voorzien, ondenkbaar, en zou pensionneering op Staatskosten alleen
dan geoorloofd zijn, wanneer overtuigend gebleken ware, dat
door geen wettelijke regeling de belanghebbenden in staat
konden worden gesteld althans ten deele de lasten te dragen. (1)
Al verwonderen wij ons niet dat de socialisten een oiscli
stellen, waaraan stellig niet kan Avorden voldaan, wel moeten
wij ons eenigszins verbazen over het denkbeeld van zekere
Engelsche philanthropen en geestelijken, die algemeene pen-
sionneering op kosten van den Staat willen invoeren, niet alleen
voor arbeiders of onbemiddelden, maar voor alle burgers,
ook voor de rijksten! Want in een zeer merkwaardig werkje:
„Pauperism and Endowment of Old Ago-ocr page 124-
ontvangen, i\\Iaar Inj ziet hierin geen bezwaar, en beweert dat
ook thans de benii(Ulehlcn een oneindig groot aandeel der be-
lastingen opbrengen, zonder van den Staat een grootere con-
traprestatie te ontvangen! Ket is onnoodig om hier uit te
weiden over zjjn elders zoo dikwijls besproken denkbeeld, maar
het zij voldoende er op to wijzen, dat, evenmin als in Enge-
land, een regeering in Nederland het zal wagen een zóó
kolossale verhooging der belastingen voor te stellen. Want aan
circa 207.000 lieden boven 05 jaar zou in Nederland ongeveer
veertig inillioen gulden jaarlijks moeten uitgekeerd worden,
terwijl de gezamenlijke uitgaven van den Staat voor 18!)8 op
141 millioen worden geraamd! .Alaar ook afgezien van de
practische onmogelijkheid, schijnt hot onzinnig ook aan de
bemiddelde standen een pensioen van ƒ3 te willen opdringen,
en 1)1 jjft het lioofddenkbeeld om , zonder volstrekte noodzake-
Ijjkheid, de burgers door den Staat te doen onderhouden , afkeu-
renswaardig, Ten slotte is een regeling, waarbij, niettegenstaande
zulke buitensporige oilers, in het geheel niet voorzien wordt
in de nadeelen voortspruitende uit invaliditeit, indien deze vóór
het 05\'\'t-ocr page 125-
vorm, overwogen of zelfs practisch toegepast. Een van do meest
bekende voorstellen is dat van den Engelschen Minister Cham-
berlain, die ten behoeve van een ieder, die vóór zijn 25sto
jaar 5 p.st. in een Ijjfrentebank heeft gestort, den Staat 15 p.st.
wil doen storten als toeslag, op voorwaarde dat de belangheb-
bende daarna gedurende 40 jaren 1 p.st. jaarlijks zal bjjdragen.
Dit bedrag zou dan voldoende zijn, volgens zijne berekeningen,
om bij het bereiken van het 65ste jaar een pensioen van 5
shilling wekelijks te kunnen uitkeeren. Over deze en andere
dergelijke voorstellen is echter in andere werken reeds zoo
dikwijls uitgeweid, dat wjj hier kunnen volstaan met daarnaar tc
verwijzen. (1)
te doen aanmoedigen, door het beloven van een hoogc rente
voor de ingelegde gelden , en het denkbeeld om hun, die zich willen
verzekeren, van Staatswege de gelegenheid daartoe te verschaffen,
door oprichting van een rijksinstelling, echter zonder hot uitloven
van bijzondere voordeden, is in naburige landen reeds toe-
gepast. In Frankrijk immers werd in 1850 een „Caissc des
retraites ouvrières-ocr page 126-
der inlagen, het maximum dat als lijfrente kon uitgekeerd
worden, en de hoogte van den rentevoet moesten verminderd
worden, welke sommen zelfs verscheidene malen zjjn gewjjzigd.
Daardoor is dan ook het bedrag der stortingen van 30 millioen
gulden in 1881, gedaald tot minder dan 12 millioen in 1890!
Toch heeft de Staat, volgens den Minister Tirard, tusschen
1875 en 1890 80 millioen bijgepast.
nieuwe inleggers in 1893, slechts 9001 werklieden, terwijl het
aantal ouvriers in Frankrijk toen ruim 3.50\'^.00ü bedroeg.
Volgens Guillot (1), een autoriteit op dit gebied in Frankrijk,
wordt dan ook algemeen erkend „quo la caisse des retraites ne
sullit pas à la solution de eet important problème des retraites
ouvrières.-ocr page 127-
uit den aard der zaak door de postkantoren volstrekt niet door
middel vau boden en agenten gecolporteerd wordt, zoodat in
het zeldzame geval dat de mindere man zich een pensioen wil
verzekeren, hjj vanzelf door de agenten van d(! Friondly
Societies wordt gewonnen.
gelegenheid om zich e(;n pensioen te verzekeren onder bjjzonder
gunstige voorwaarden, noch in IJolgië en Fngeland het scheppen
van een dergelijke gelegenheid onder gewone voorwaarden, tot
eenig resultaat hoegenaamd heeft geleid , voor zoover do arbeiders
betreft, niettegenstaande den volstrekten waarborg van soliditeit,
dien de Staat hun biedt.
regeering geneigd scheen een instelling tot aanmoediging van
vrijwillige verzekering op te richten, en om den langen ont-
wikkelingsweg, die andere landen op dit gebied reeds\'hebben
afgelegd, weer vau liet begin af te willen bewandelen! Nadat
immers de Troonrede van 1801 de verklaring had bevat, dat
maatregelen tot verzekering van het lot van oude en verminkte
werklieden werden ontworpen, kromp do belofte reeds in de
Troonrede van 1894 in tot de aankondiging van een wets-
voordracht „tot hot openen der gelegenheid om door het Kjjk
gewaarborgde lijfrenten te verkrijgen,-ocr page 128-
sommige leden nog den hoop schenen te koesteren, dat het aan
de Regeering eenmaal zou gelukken met een of ander wonder-
baarlijk ontwerp voor den dag te komen, waarbij met betrek-
king tot de lijfrentenbank de quadratuur van den cirkel zou
worden gevonden. Maar de Minister wilde zelfs niet een tipje
van den sluier opheffen, die al het moois, door zijne ambte-
naren uitgedacht, nog bedekte!
hoe nuttig ook een Rijkslijfrentebank voor sommige groepen kan
werken, in het bijzonder voor kleine kapitalisten, wanneer
althans ook aan dezen wordt toegestaan inlagen te doen, een
dergelijke instelling onmogelijk het pensioenvraagstuk in zijn
geheel kan oplossen. Niemand zal betwisten dat ook thans in
Nederland een aantal uiterst solide verzekeringsinstellingen
bestaan, waarvan sommige, zooals het werkliedenfonds en de
Nationale Levensverzekerings-MaatsQhappij te llotterdam, bui-
tengewoon voordeelige voorwaarden, namelijk netto premies,
aanbieden. Maar zooals reeds in het begin van dit hoofdstuk
is aangetoond, wordt van deze gelegenheid om zich een pen-
sioen te verzekeren door de werkende standen nagenoeg geen
gebruik gemaakt, omdat zij voor het grootste gedeelte de
bijdragen niet kunnen, voor een klein deel niet willen
storten. Wanneer nu do Uijkslijfrentebank volgens strikt com-
mercieele beginselen haar bedrijf uitoefende en zich, ovenals
b.v. in Engeland, alleen met overdreven solide beleggingen
van haar kapitaal wilde inlaten, dan zou zij nog veel minder
voordeelige voorwaarden kunnen aanbieden dan de particuliere
ondernemingen, vooral wanneer zij zich niet wilde „vernederen-ocr page 129-
het werkliedenfonds.
lijke aanbiedingen deed dan hare handelsconcurrenten ten
koste van de schatkist, door b.v. een veel hoogero rente dan
de rentestandaard toelaat, of zelfs een toeslag bij ieder pensioen
te beloven, dan zou zij ongetwijfeld, evenals in Frankrijk,
een aantal begunstigers lokken, in de eerste plaats zeer
vele kleine kapitalisten, misschien ook een zeker aantal
van de hoogst beloonde werklieden, die, in staat zijnde iets te
sparen, en ontwikkeld genoeg om maatregelen van voorzorg te
willen nemen, door de bijzondere voordeelen van de Rijksbank
tot pensioenverzekering zouden worden gebracht. Maar zelfs
dit aantal zal niet groot zijn, want op den jeugdigen leeftijd
waarop de verzekering moet aanvangen, indien de premie dragelijk
zal zijn, zullen slechts weinigen voor hun ouden dag willen zorgen,
en tevens dan reeds een daarvoor voldoend loon verdienen,
üp deze wijze zou het groote vraagstuk niet in het minst
zijn opgelost: integendeel, het zou wederom een treurige toe-
passing zijn van het beginsel: „Wie heeft, dien zal gegeven
worden-ocr page 130-
regelen althans moet wachten, totdat het fiasco van een lijf-
rentebank in de praktijk is bewezen.
die burgers, wier economische toestand zulks noodig maakt,
de verplichting bjj de wet oplegt, zich tegen de materieele
nadeelen van ouderdom en invaliditeit te verzekeren, hetzij
met, hetzij zonder directe qf indirecte hulp, tot nakoming van
die plicht.
vragen: Is een dergelijke oplossing van het vraagstuk geoor-
loofd? is zjj wenschelijk? is zij uitvoerbaar?
schen de aanhangers van de nieuwe richting, die tot sociale
wetgeving dringen en om Staatsinmenging roepen, en de
aanbidders van het „laissez faire-ocr page 131-
vele geschriften van de grootste denkers over dit onderwerp
verschenen; maar nooit heeft het vraagstuk zoo weinig een
bloot theoretisch, zoo zeer een bij uitstek practisch karakter
gehad als thans. Want reeds in den aanvang hebben wij er op
gewezen, dat de 19® eeuw een onmetelijke verandering in liet
leven der volkeren heeft gebracht, en dat wij thans in een
onmiskenbaren toestand van crisiß en overgang leven. Na
de Fransche revolutie zegevierde alom hot denkbeeld, dat alleen
vrijheid aan het menschdom waar geluk kon verschaffen, dat
de Staat vooral rechtsstaat moest zijn, en dat het in het econo-
misch leven aan ieder individu moest overgelaten worden
zjjn eigen heil te bewerken. „Laissez faire-ocr page 132-
minbevoorrecliten verdwenen; er is een nieuwe en tot nu toe
onbekende lactor in het leven der moderne volkeren werkzaam:
de politieke macht van de werkende standen, die hun, al zijn
zij daartoe nog niet rijp, op politiek gebied invloed verschaft
en hun waarborgt dat do Staat niet in strijd mot hunne be-
langen zal ingrijpen.
wij voor Staatszorg en Staatsbemoeiing, voor zoogenaamde sociale
wetgeving ijveren? liet antwoord kan niet twijfelachtig zijn.
Want wij zijn overtuigd dat, waar de overmachtige positie van
enkelen een hinderpaal is voor de ontwikkeling en het materieel
welzijn van duizenden anderen, dc Staat beteugelend moet
tusschenbeide komen; dat, waar instellingen in het algemeen
belang, ook op economisch en ethisch gebied, aan het particu-
lier initiatief overgelaten, of tengevolge van de onmacht dor parti-
culieren in het geheel niet worden opgericht, of in het belang
van enkelen worden geëxploiteerd, de Staat verplicht is in te
grijpen; dat, evenals hij op rechtsgebied door zijn wetgeving
hebzucht en wraakzucht, misbruik van macht en van vertrouwen,
do begeerte naar onrechtmatig gewin en vele andere ondeugden
tracht to breidelen, do Staat evenzeer op economiach gebied
die ondeugden moet bestrijden. En wanneer een deel van hot
volk, tengevolge van zjjn economischen toestand, tot onwetendheid,
gemeenheid en ruwheid vervalt, wanneer een deel onder zekere
omstandigheden onherroepeljjk, ofschoon buiten eigen schuld,
in gebrek en ellende verzinkt, dan achten wij het een van do
eerste plichten van don Staat om zijn machtigen invloed tot
verhooging van hot zodclijko on niatorioolo poil van dat dool,
in het welbegrepen belang van het geheel, aan tc wenden. (1)
v-\\jner redevoeringen, in 18G5 gehouden; »Nach moderner Staatsidee liegt
dom Staate auch die Aufgabe ob, durch zweckmässigo Einrichtungen und
durch Verwendung der zu seiner Verfügung stehenden Mittel der (iesammt-
heit, das Wohlergeben aller seiner Mitglieder iind namentlich der
Schwachen und Hülfsbedürftigen positif zu förderen.-ocr page 133-
een verderfelijke belemmering van het persoonlijk initiatief
zien, en die vreezen dat door sociale wetgeving de energie en de
ondernemingsgeest van het volk zullen worden uitgebluscht, de
zucht tot zelfstandigheid opgelost in een ziekelijk leunen op
den Staat.
kennen, dat iedere Staatsinmenging op economisch gebied
steeds in zekere mate de vrijheid beperkt. Maar wij beschou-
wen de vrijheid van den individu niet als een doeleinde, maar
slechts als een middel; wanneer derhalve door dat middel het
beoogde doel niet wordt bereikt, dan moeten andere middelen
worden aangewend, In den regel zal ongetwijfeld vrijheid
de beste weg zijn om het doel, het geluk der maatschappij,
to bereiken, maar even stellig zal in zekere gevallen en onder
zekere omstandigheden het belang van de gemeenschap juist
opheffing of beperking der vrijheid noodwendig maken, A priori
kan dus niet worden uitgemaakt wanneer een beperkende sociale
wetgeving wenschelijk is. Alleen do tijd, de aard van hot volk en
andere factoren kunnen daarover beslissen. Maar zonderling is
het, hoe weinig bewust sommigen van die doctrinaire aanbidders
der vrijheid schijnen te zijn van de tallooze en ingrijpende
beperkingen, die ook thans in Nederland en elk ander land
bestaan! Zijn niet de wetboeken grootendeels een aaneenscha-
keling van gebods- en verbodsbepalingen? Hebben niet do
arbeidswetten en de Zondagswet de vrijheid van den arbeid op
allerlei wijzen begrensd? Is niet de vrijheid van beroep aan
banden gelegd door de verplichtingen om\'examen afteleggen,
ten eindo sommige beroepen te kunnen uitoefenen ? Is niet de vrjj-
heid van verkoop door de wetten op het verkoopen van sterken
drank, geneeskundige middelen, boter enz. beperkt? Is zelfs
niet de vrijheid om to contracteeren, dat palladium der indivi-
dualisten , in het privaat recht in zeer vele opzichten begrensd? (1)
lukkenverzekering worden zelfs 75 artikelen in het Uurgerljjk Wetboek
en het Wetboek van Koophandel opgenoemd, waarin de vryheid van
contracteeren wordt beperkt.
gehate vermindering van de vrijheid om over eigen goed en
inkomsten te beschikken, is niet de verplichting om in het leger
te dienen een zeer pijnlijke aanranding der persoonlijke vrijheid V
in het belang der gemeenschap gemaakt, zoo gewend geraakt,
dat men in Nederland meent in volmaakte vrijheid te leven!
Nergens wordt duidelijker aangewezen, hoe krachtig ook thans
do Staatsinmenging is, dan in het bekende werk van Mr.
Pierson, die aldus schrijft: (1) „Sociale wetgeving ten behoeve
van volwassenen bestaat reeds op do uitgebreidste schaal, on
de eenige reden, waarom wij ons hiervan niet altijd bewust
zijn, is do gewoonte: in het keurslijf waarin wij ons bo-
wegon, hebben wij altijd gewandeld; daarom hindert het ons
niet moer.....
nieuw, maar voor verdere toepassing van een oud en algemeen
erkend beginsel. In geen enkel goed bestuurd land gaat do
wetgever van do onderstolling uit, dat ieder volwassene genoeg
kennis van zaken, oordeel en zelfstandigheid bezit om bij alles wat
bij doet en laat, bij elke overeenkomst, die hij sluit, to zorgen,
dat hij niet door zijne medeburgers wordt benadeeld. Overal
neemt do Staat maatregelen om tc verhoeden, dat van gebrek
aan kennis, oordeel en zelfstandigheid misbruik wordt gemaakt,
cn wat anders is sociale wetgeving ten behoovo van arbeiders
dan een nieuwe stap in die richting?-ocr page 135-
en geestelijk welzijn van den Staat te verwachten.
ging qua talis. Wij willen gaarne erkennen, dat het lot van
iedere gemeenschap ten slotte afhangt van het karakter harer
leden, dat zonder krachtige en energieke en zelfvertrouwende
burgers de Staat te gronde moet gaan, dat aansprakelijkheid
voor eigen lot en eigen daden een der levensbeginselen van
onze maatschappij is. AVant de Staat kan nooit den individuen
de mogelijkheid ontnemen om verantwoordelijkheid te scheppen,
die verantwoordelijkheid bijvoorbeeld, die uit het vestigen van
een gezin voortvloeit, of uit het verkwisten op den Maandag van
wat tot den Zaterdag had moeten reiken. Het scheppen van
die verantwoordelijkheid wordt thans alleen beteugeld door do
wetenschap, dat luj die haar schept, haar in den regel tevens
zal moeten dragen. En het zou spoedig met den Staat gedaan
zijn, als hij de aansprakelijkheid moest aanvaarden voor de
gevolgen van de roekeloosheid en van het onverstand der indivi-
duen! Maar evenmin is hot rechtvaardig om deze aansprakelijk te
stellen voor hetgeen niet zij, maar do maatschappelijke orga-
nisatie heeft misdaan. Waar derhalve de individuen, niet
door persoonlijke, maar door uitwendige, economische oorzaken
verhinderd worden voor eigen lot te zorgen, waar zij door do
economische ongelijkheid, als door een centenaarslast neerge-
drukt , niet in de mogelijkheid zich bevinden om eenige kracht
te ontwikkelen, daar mag dit bezwaar tegen Staatsinmenging
niet aangevoerd worden. Wanneer een schip in een storm
op de kust dreigt te pletter te gaan en\'de kustwacht mot
reddingsbooten te hulp snelt, zal men dan beweren, dat die
hulp de energie der schepelingen doet verslappen, en hen
vadsig den steun van anderen doet afwachten ? Zal men dan
de kustwacht gelasten om met belangstelling gade te slaan , of do
opvarenden zich door eigen krachtsinspanning zullen redden?
Zal niet ieder redelijk inensch inzien, dat alleen door de hulp
van buiten maar tevens door de uiterste inspanning van
de belanghebbenden zelf, zij het gevaar kunnen ontkomen?
Evenzoo moet de Staat hiin ter hulp komen, die door do
toestand voortvloeiende, schipbreuk dreigen te lijden: die
hulp zal niet de individuen dcrnoraliseeren.
schappij vele duizendo arbeiders buiten hun schuld en buiten
mogelijkheid om zich te redden, door ziekte, ongelukken,
invaliditeit en ouderdom in ellende worden gedompeld; in die
gevallen is „self help-ocr page 137-
bewustzijn van hun weerloosheid, ingeval ouderdom of invaliditeit
hun de mogelijkheid tot arbeid ontneemt, en indien er geen
uitzicht voor hen bestaat aan dat toekomstig gebrek tc ont-
komen, dan kan het niet anders, of alle energie en levens-
opgewektheid worden in hen uitgebluscht, en hun gemoed
wordt vervuld met wrok en verbittering tegen een maatschappij,
die tengevolge van zijne organisatie hen gebrek laat lijden.
noodig ondernemingsgeest der kapitalisten en intellectueele
kracht van hen, die met het hoofd arbeiden, maar ook goede
wil en levensactiviteit van de zoogenaamde werkende standen.
Iedere regeling die een van de grofste misstanden onzer maat-
schappij kan opheffen, is dus ten zeerste gowenscht in het
belang van den Staat. (1)
wenschelijk? Zal die zekerheid, waartoe de arbeider uitoigon
beweging niet heeft medegewerkt, hem niet deinoralisceren?
Er zijn ernstige en welinecnendc inannoii die dit gclooven, en
nergens vinden wij hun mecning duidelijker uitgedrukt dan in
een opstel over: „Gevolgen van verplichte verzekering,-ocr page 138-
gewoonten niet radicaal veranderd!.....
die thans in ons land — in nog hoogst bescheiden omvang —
kennen, zooals zij door de voorstanders van coöperatie steeds
is opgevat ? Wat geeft haar waarde, en waardoor is zij voor
de arbeiders zeiven van ontzaglijk belang? Haar kracht ligt
niet alléén in de zekerheid van de uitkeeringen, haar kracht
schuilt in de moreele verheffing van het individu, dat zichzelf
heeft verzekerd, in de onafhankelijke positie, die de verzekerde
zichzelven schept, trots den tegenspoed, dien hij in zijn leven
ondervindt. Zulk oon opbouwende kracht wordt door dc ge-
dwongen verzekering nooit ontwikkeld.....
der toekomst, waar door verplichte verzekering do werkman
geen nood meer zou moeten kennen, dan staat dit zeker vast,
dat daar do uitkeeringen niet de vrucht zijn van do morcelo
cn materieele ontwikkeling van den arbeider, maar dat zij
uitsluitend verband houden mot liet loon dat door hom verdiend
is. Elk loon, aan welken arbeider ook uitbetaald, geeft hem
zonder cenig nadenken of overleg zijnerzijds oen bon voor oen
uitkeering in do moeilijke tijdsomstandigheden, die hem of zijn
gezin later wachten.....
king van den arbeidersstand; maar niet in gedwongen ver-
zekering.....-ocr page 139-
plaats zijn die ethische bezwaren tegen gedwongen verzekering
schromelijk overdreven. Alleen bij een pensionneering geheel
op Staatskosten houden die bezwaren steek. Het is echter
een grove miskenning van do menschelijke natuur om te
meenen dat de arbeider, ook wanneer hij maar voor een deel
de premie opbrengt, hetgeen toch ongetwijfeld verplichte ver-
zekering meebrengt, dat pensioen zal beschouwen als een ge-
schenk, als „vruchten die hij zonder inspanning en door anderen
hem toegeworpen, zich in den schoot ziet glijden.-ocr page 140-
kon sparen, ia hij overtuigd dat een zóó luttel bedrag hem op
den ouden dag niet kan baten, en is hij dus geneigd om in
het tegenwoordige „het er van te nemen-ocr page 141-
ons wel niet vereenigen met de leer der socialisten, die hoon-
lachend zeggen, dat die millioenen „maar uit de zakken der
rijken moeten geklopt worden,-ocr page 142-
van bloot levensonderhoud in de toekomst, wanneer de arbeids-
krachten zijn verdwenen? Wat zal het baten, indien men voor
iets anders heeft gespaard, indien men niet in de eerste plaats
van een economisch bestaan is verzekerd?
wjjzo de gelden, als premies afgezonderd, zou kunnen beleggen,
is nadrukkelijk ontkennend te beantwoorden. Want geen ver-
zekeraar zal zoo lage premies kunnen stellen als de Staat, daar
bij verplichte verzekering het aantal deelnemers veel grooter
wordt, en niet alleen do sterke individuen, zooals thans bij de
vorzekeringinaatschappijen gewoonlijk het geval is, maar ook de
zwakke zullen moeten bijdragen. Door deskundigen wordt ook
erkend, dat zelfs de zeer lage premies van het werkliedcnfonds
bij algemeene deelneming verminderd zouden kunnen worden.
IJovondion vallen do aoquisitiekosten hier geheel weg, die
juist een van de voornaamste uitgaven der particuliere nmat-
schappijen uitmaken, (1) zoodat ook daarom bij een verplichte
verzekering de premies voel lager kunnen gesteld worden.
belang der werkende standen zelf wenschelijk is, indien dezo
zelf daartoe zullen moeten bijdragen , hetgeen toch in het begrip
verzekering ligt opgesloten. Want aldus zal de Staat den
arbeider dwingen om op zijn dagelijkscho behoeften in hot
tegenwoordige te bezuinigen, om voor do toekomst to zorgen.
Zoo leest men in een rapport over ons vraagstuk aan de Voreeni-
ging tot Bevordering van Fabrieks- on irandwerksnijverheid:
„Do vraag is nu, of deze bezuiniging op nuttige uitgaven des
oogonbliks niet meer kwaad sticht dan het pensioen voordeel
geeft in do toekomst. Gesteld eens dat do verzekerden don
vereischten leeftijd niet bereiken, omdat zij onder don dwang
tot bezuiniging kwamen tot inkrimping van die uir,gaven, welke
voor de instandhouding van leven en lichaamskracht noodig zijn ?-ocr page 143-
volle beoogde eindbedrag, zal waarschijnlijk de last der premie-
betaling zeer zwaar zijn voor werkgevers en voor arbeiders.
Men zou dan, vreezen wij, menigen werkgever tot den onder-
gang en menigen werkman tot eene bezuiniging op andere
uitgaven brengen, met een hoogst bedenkelijk gevolg voor
den oogenblikkelijken welstand van hem en zijn gezin.-ocr page 144-
hierover echter later.
de kwaal kunnen worden aangewend, nagegaan en hebben
gezien, dat het eenige afdoende middel, door welke onbe-
middelden tegen de geldelijke nadeelen van ouderdom en
invaliditeit kunnen worden gewapend, met handhaving van
het groote beginsel, dat een ieder voor eigen toekomst moet
zorgen, indien hij kan, verplichte verzekering schijnt to zyn.
Na achtereenvolgens de bezwaren te hebben beschouwd, die
tegen Staatsinmenging in deze worden aangevoerd, komen wij
dus tot de slotsom, dat alleen door verplichte verzekering het
mogeljjk zal zijn om alle maatschappeljjke lagen te bereiken ,
om hen, die voor eigen toekomst niet kunnen zorgen, daartoe
in staat te stellen, en om hen die niet willen, daartoe to
noodzaken. Maar voordat wij nu onderzoeken op welke wijze
een dergelijke verzekering behoort to worden geregeld , moeten
wij nagaan, hoe do wetgever in naburige landen het moeilijke
vraagstuk heeft trachten op to lossen.
Denemarken. Het Zweedsche ontwerp.
grippen na te gaan, die thans voor een deel in do Duitsche
arbeidersverzekering-wetten zijn belichaamd, maar een derge-
lijk onderzoek zou ons te ver van ons onderwerp voeren (1).
Het zij dus voldoende aan te stippen, dat vele van de denk-
beelden , thans door de Staatssocialisten gehuldigd, aangaande
de taak van den Staat om het welzijn der economisch zwakko
onderdanen to bevorderen , reeds in het begin van deze eeuw
door Fichte werden verkondigd (zie b.v. „Dor geschlossene
Ilandelsstaat-ocr page 146-
Schäden nicht ausschliesslich im Wege der Repression sozial-
demokratischer Ausschreitungen sondern gleichmässig auf dem
der positiven Förderung des Wohles der Arbeiter zu suchen
sein werde.-ocr page 148-
kommen . . . .-ocr page 149-
arbeider, gezel, leerling of dienstbode tegen loon werkzaam zijn;
2o fabrieksbeamten en handelsbedienden, wier loon minder dan
2000 Mark bedraagt; 3o schepelingen op Duitsche vaartuigen.
zoogenaamde huisindustrieelen, en tot ondernemers, die niet
in den regel ten minste één arbeider in dienst hebben.
leeftijd erlangen de verzekerden aanspraak op een pensioen of
uitkeering, mits zij in het eerste geval ten minste 30 jaar, en
in het tweede geval ten minste 5 jaar daarvoor bijgedragen
hebben (zoogenaamde wachttijd).
hun lichamelijken of geestelijken toestand niet in staat zijn
zeker minimum loon te verdienen. Dat minimum bedraagt van
de gemiddelde loonen, naar welke door hen in de laatste 5
jaren is bijgedragen, vermeerderd met J van het 300-voudig
bedrag van het plaatselijk gebruikelijke dagloon van gewone
dagarbeiders in de laatste woonplaats. De ouderdomsrente
wordt uitgekeerd, onverschillig of men al dan niet in staat
is tc werken; bij invaliditeit na 70-jarigcn leeftijd kan hot
ouderdom\'spensioen tegen het hoogere invaliditeitspensioen ver-
wisseld worden.
is het zoogenaamde aequivalentie-stelscl aangenomen, volgens
welke de hoogte van do uitkeering grootendeels afhangt van
het aantal der gedane stortingen, cn van de loonklasso, waarin
do verzekerde is ingedeeld.
minder bedraagt; de loongrenzen van do tweede klasse liggen
tusschen 350 #en 550 M., van de derde tusschen 550 cn 850 M.,
en de vierde omvat hen, wier inkomsten meer dan 850 M.
bedragen.
over een premie is gestort, in rekening gebracht en wel
in de Ie loonklasse ä 4 Pfennige,
3e „ 8 „
^^ . 10 „
terwijl de Staat bij elk pensioen 50 M. jaarlijks toevoegt.
In dc le loonklasse 1410 X 0.04 M. = 5G.40 plus 50 M. = IOG.40 M.
2e „ 1410 X 0.06 84.G0 „ 50 M. r:: 134.60 M.
3c „ 1410 X 0.08 M. = 112.80 „ 50 M. = 162.80 M.
4c „ 1410 X 0.10 M. = 141.00 „ 50 191.00 M.
Meer dan 1410 weken worden niet in rekening gebracht, maar
wol worden die weken bij voorkeur in aanmerking genomen,
waarin volgens een hoogcro klasse is bijgedragen.
bovendien voor iodcro week, waarover een prcmio is gostort:
in do le loonklasse 2 Pfennige,
2c „ O „
3c „ 9 „
4c „ 13 „
waarbij wederom een vaste toelage van 50 Äf. wordt gevoegd.
lidileitsponsiocn zal zijn.
10-jarlg periode na do inwerkingtreding dor wet:
in dele loonkl. 14 Pfcnn., d. i. 2.2 pCt. v. d. loonstand. le kl. 300 M
2c „ 20 „ „ 1.88 „ „ , 2e „ 500 „
55c „ 24 „ „ 1.50 „ „ „ 3c „ 720
4e „ 30 „ „ 1.40 „ „ „ \'ic „ 900
invaliditcitskanson niet na to gaan, of dc vastgestelde prcmio
te hoog of tc laag zou blijken, cn daarom is bepaald, dat na
verloop van 10 jaren, do vorzokeringsinstcllingcn om dc 5 jaren
een nieuw tarief zullen vaststellen.
moet daarvoor een zegel, waarop geldswaarde, loonklasse en
naam der verzekeringsinstelling vermeld zijn, op een quitantie-
kaart plakken, maar is tevens bevoegd de helft van de betaalde
bijdrage van het weekloon van den verzekerde af te trekken.
De zegels zijn voor de vier loonklassen verschillend en bij do
postkantoren verkrijgbaar. Het is den werkgever onder be-
dreiging van strenge straffen verboden iets, wat dan ook, op
deze quitantiekaart te schrijven of aan te duiden met betrek-
king tot den verzekerde, die bevoegd is de kaart zelf to be-
waren.
zegel wordt de wet algemeen met den spotnaam van plakwet
(Klebegesetz) aangeduid.
arbeider, om welke reden dan ook, werkloos is, en dus geen
loon verdient, waarop do premie kan worden ingehouden.
Zij stelt n.1. een jaar op 47 weken, zoodat gedurende vijf
weken per jaar geen bijdrage vereischt wordt. Bjj ziekte, mits
niet langer dan een jaar durende, is de verzekerde van de
premiebefaling vrijgesteld, terwijl die tijd toch in aanmerking
komt, alsof de belanghebbende volgens do 2c loonklasso had bij-
gedragen. Het Rijk betaalt do premies gedurende do vervulling
van den militairen dienstplicht voor den verzekerde.
durende den loop van vier op elkander volgende kalenderjaren
minder dan 47 wekelijksche premies zijn gestort, maar her-
leeft, wanneer do belanghebbende weder gedurende vijf jaren
bijgedragen heeft.
getreden van een pensioen, verkrijgen do weduwe, óf bij ont-
Btentonis van deze, do wettige kinderen, recht op restitutie
voor wie minstens vijf jaren is gestort, hebben in geval van
huwelijk, recht op teruggave van de door haar gestorte
bijdragen.
lijkheid, door do verschillende Duitsche regeeringen opgericht,
31 in aantal. De onderlinge naijver der bondsstaten maakte
de oprichting van een zoo groot aantal onvermijdelijk, ofschoon
do organisatie daardoor veel ingewikkelder en kostbaarder is
geworden. Iedere verzekeringsinrichting (Anstalt) vormt een
financieele eenheid, aan welke de promies worden betaald,
zoolang do arbeider binnen haar ressort woont. Heeft hij achter-
eenvolgens binnen hot ressort van verschillende verzekerings-
banken gewoond, dan moet bij het vaststellen van hot pensioen
het aandeel van iedere bank worden berekend, naar evenredigheid
van de premies door ieder geïnd. De kosten van administratie,
inning der bijdragen scheidsgorochton enz. worden door iodero
inrichting gedragen, uit do bijdragen derhalve der verzekerden,
en niet door den staat. Do gemeenten binnen het ressort van
iedoro verzekeringsinrichting zijn aansprakelijk voor do solvabili-
teit van dio „Anstalt.-ocr page 153-
Nachrichten des Reichs-Vcrsicherungsamts van 1 Jan. 1898,
medegedeeld: