-ocr page 1-

JBi.

mm

^ - \' vu

m

V.

-V\'

ÄLl«

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4- -ocr page 5-

HET VRAAGSTUK

DER

Unn OnliDmiïïïiüIöün

IN OEVAL VAX

Invaliditeit en Ouderdon:\\.

-ocr page 6-

r

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

185 5181

-ocr page 7-

HBT VRAAGSTUK

DER

Verplicble PeDSioeperzekerag van ÖDtiemielileD

IN GEVAL VAN

INffllilBITEro EN OUBERDOM.

DOOR

ROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAI) VAN

Doctor in dc llcclilswclciisciiap

aan de Rijks-Uni^ersileil Ie Ulreclil,

NA MACIiriUlNU \\AN Ül\'.N nECTOK-MAUNiriCUS

m, J. J. r. VALETON

flooglccranr iii de Kacultcit ilcr Oodge!ccrdlielil»

I

volgens besluit van den senaat per universiteit

TKOK.N DE KKDKNKINCKN VAN PK.

FACUl/rRIT DER llECHT.SGEI.EEUDIl1)

TH VKltlltDlGKN

op Vrijdag s Juli 1595, des namiddags Ie 4 uur,

y

JOSEPH ENGLAND MILLARD

Doctor in de Letteren.

-oüt^o--

\' -Wl.^T •

AMSTERDAM. — S. L. VAN LOOY.
1898.

-ocr page 8-

i ü

0-

•T\'

-ocr page 9-

Brie lange jaren zijn voorbijgaan, sedert ik mij aan
den voorarheid voor dit iiroefschrift zette; drie jaren
heeft het onderwerp mij vervuld, maar treurige slagen
van het noodlot en de vervulling van de plichten van
een driüiken werkkring hebben de voltooiing gedurende
maanden vertraagd.

Aan het einde van dit dikioijls moeilijke tijdperk
gekomen, is het mij een behoefte aan U, hooggeachte
Promotor, Professor
Molengraaff, mijn loelgemeenden
dank te betuigen voor den steun en de groote welwil-
lendheid , mij bij het behandelen van mijn onderwerp
steeds betoond. Steeds zal ik het een voorrecht beschou-
wen-, dat ü mijn promotor waart.

Ook aan U, Hoogleeraren der Juridische Faculteit,
mijn oprechten dank en waardeering voor Uw vroeger
onderwijs.

Tevens neem ik deze gelegenheid te baat om mijn
warme erkentelijkheid uit te spreken aan die zéér velen
in den lande, die met zoo groote belangstelling en
welwillendheid steeds bereid waren mij over feitelijke
toestanden in te lichten, en tijd noch moeite ontzagen om
mij gegevens te verschaffen.

Moge die moeite niet zonder vruchten blijven!

-ocr page 10-

ii-ocr page 11-

NHOUD.

Bladz.

Hoofdstuk I. Inleiding........ 1

Hoofdstuk II. De cconomisclio toestand der mindere

standen, thans en vroeger . ......9

Hoofdstuk TIL Toestand van bejaarde werklieden. . 20
Hoofdstuk IV. Hulpbronnen van bejaarden en invalieden 47
Hoofdstuk V. j\\[iddclen tor voorkoming van armoede,

tengevolge van den ouden dag en van invaliditeit . 93
Hoofdstuk VI. De wettelijke regeling in Duitscliland en

in Denemarken. Het Zweedsclie ontwerp . . .130
Hoofdstuk VII. Grondslagen voor een Wettelijke Kege-
ling in Nederland.......173

-ocr page 12-

t-ocr page 13-

HOOFDSTUK I.
Inleiding.

Dat door onze geheele moderne maatscliappij een stormwind
waait, die hare grondslagen scliudt, dat onze samenleving in
een tijd van overgang verkeert en een keerpunt nadert, dat
d(i dageraad van een nieuw tijdperk aanbi\'oekt — men moet
in een staat van bewusteloosheid voortleven om die verschijnselen
onbemerkt aan zich te laten voorbijgaan.

De onmiddellijk voorafgaande eeuwen kenmerkten zich door
eene plotselinge uitzetting, als het ware, van de wereld, na de
ontdekking van Amerika en van den zee-weg naar Indië, door een
buitengewoon opleven van handel en wetenschap, en in het
algemeen van de menschelijke activiteit; het hoofdmoment echter
in het leven der volkeren was de strijd tusschen de aanhan-
gers van do verschillende Kerken, tusschen Keizers en Koningen,
tusschen do heerschendo standen onderling, om de heerschappij
en al de goede dingen der aarde, die daarmede samenhangen.

Eerst tegen het einde van de 18e eeuw ontbrandde de strijd
tusschen de onaanzienlijken en aanzienlijken der aarde, tus-
schen de niet-bevoorrechten en do bevoorrechten, en begon
met de Fransche. Revolutie de kamp om politieke vrjjheid
en gelijkheid voor de wet. Vrijheid was de oorlogskreet,
waarmee de voorvechters der politieke emancipatie ten strijde
trokken, „vrijheid, gelijkheid en broederschap-ocr page 14-

tegenwoordigingen de machtigste en invloedrijkste geworden,
en is in het genot gekomen deels van groote rijkdommen, deels
van voldoende welvaart; en thans, honderd jaren na het uit-
breken der Fransche Revolutie, vijftig jaren na het roode jaar
acht en veertig, toen een epidemie van omwentelingen in Europa
uitbrak, staat het geslacht van heden voor vraagstukken van
verder strekkende gevolgen , beslissender voor het bestaan zelfvan
onze maatschappij, dan allo vroegere vraagstukken. Want de
19e eeuw heeft niet alleen aanschouwd de evolutie van de
macht der middelstanden, maar ook, achter deze, de opkomst
van een vierden stand, die niets bezit en niets kan erlangen,
van een vijfden stand, van hen, die niets kennen en niets kun-
nen. Tegelijk met de politieke revoluties, dié de onschendbaar-
heid der rechten van de geringsten der aarde tot resultaat
hebben gehad, heeft in de 19e eeuw ook een *ec o n o m i s c h e
revolutie plaats gehad, die de toestanden in onze maatschappij
op ingrijpende wijze ten voordeele der bezittenden heeft gowjj-
zigd. En tlians beginnen de mindere standen te bemerken,
dat Koningen en Kerk en Adel niet de eenigen zijn, die hier
op aarde heerschappij kunnen uitoefenen, dat politieke vrij-
heid alléén ellende en gebrek niet kan doen verdwijnen.

De mindere man begint te vermoeden, dat de hooggeroemde
politieke vrjjheid hem geen grooter levensgeluk heeft aange-
bracht ^ dat zelfs het vurig begeerde stembiljet hem geen bete
broods, geen immuniteit tegen armoede, geen vermindering
van kommer heeft verschaft. De toenemende algemeene kennis
en ontwikkeling, hoe gering zij in absoluten zin ook mogen
zijn, hebben bij vele duizenden slechts het besef van het trooste-
looze en kleurlooze van hun bestaan gewekt, terwijl de onzin-
nige genotzucht van velen uit de hoogere en middelstanden , die
deze door de ongelooflijke toeneming van hunnen rijkdom in
deze eeuw kunnen botvieren, de afgunst en verbittering der
onbemiddelden prikkelt. Ook het tanen van den invloed der Kerk
en de verzwakking van het godsdienstig loven heeft een dei\'krach-
tigste breidels van ontevredenheid en verwildering doen ver-
dwijnen. En aldus is, voornamelijk in de laatste helft van
deze eeuw, een strijd ontstaan, niet meer tusschen regeeringen

-ocr page 15-

1

X

— a —

^-ocr page 16-

_ 4 —

middeleeuwen, dat aan de etliische eischen van den godsdienst
voldaan werd door de uitoefening van liefdadigheid op groote
schaal, die intusschen tot verregaande demoralisatie leidde.
Ook het Protestantisme heeft zich over het geheel weinig
ingespannen, om in het maatschappelijke leven de naasten-
liefde te doen ontwaken, en heeft tot voor enkele decenniën
weinig bewustzijn van hare sociale roeping getoond. Maar
thans is als het ware een nieuwe voortstuwende kracht
ontstaan, de drang naar waarheid, altruïsme en rechtvaardig-
heid, die zich uit in liefde voor den medemensch, in een drift
om het onrecht te bestrijden en dc zwakken te hulp te komen.
In de kunst en de wetenschap, in de school, in de letterkunde,
in de politiek, op ieder gebied uit zich de nieuwe geest; en
vooral ia de Kerk is een opmerkelijke omkeer te bespeuren,
want ook hare leiders en dienaren zijn, altlians voor een deel,
door dien geest bezield, deels echter tot het inzicht gekomen,
dat de Kerk langzamerhand haren invloed op de groote
massa\'s verloor, door zich alleen met het heil hiernamaals van
de ongelukkigen te bemoeien, en zijn hun aandacht gaan ves-
tigen op het welzijn van den mensch hier op aarde, zooals de
Encycliek „Ilerum Novarum-ocr page 17-

— 5 — -

is gaan inzien, dat democratie niet slechts algemeen stemrecht
beteekent, dat zelfs republikcinsche landen, zooals Frankrijken
Amerika met hun algemeen stemrecht, vaak minder ware
democratische vrijheid genieten dan monarchieën, zooals Neder-
land of Engeland met een veel beperkter stemrecht, dat het
meerendecl der kiezers nog niet in staat is zijn bevoegdheid
te gebruiken, en maar al te geneigd is een despotische macht
aan marktschreeuwers en bedriegers over te laten. Men is zich
bewust geworden, dat een Avare democratie slechts daar kan
bestaan waar do burgers in politieke noch kerkelijke, in intel-
lectueele nocli economische onderdrukking leven. En moge
nu al in hot politieke en kerkelijke loven onder de cultuur-
volkeren do vrijheid in meer of mindere mate bereikt zijn, in
het intellectueele en economische leven verkeeren vele millioe-
nen nog in rampzalige onderdrukkiug. De nieuwe geest doet
een deel juist der bevoorrechten, die bij een verandering
alles te verliezen en niets te winnen hebben op materieel
gebied, zich verzetten tegen een maatschappelijke organisatie,
die, naar zjj meenen, zoo onnoemelijk veel ellende en onrecht
duldt, en Cain\'s vraag in de praktyk gelieel anders dan vroeger
beantwoordende, treden zij op als baanbrekers van nieuwe
begrippen. Een van de merkwaardigste vormen, waarin het
streven naar verbetering der menschelijke toestanden zich uit-
drukt, is stellig het socialisme, dat echter, ofschoon „au fond-ocr page 18-

— 6 — -

maatschappelijke organisatie, maar ook voor een deel aan de
inhaerente gebreken der menschelijke natuur te wijten zijn, en
zijn daarom vast overtuigd, dat alleen door de verheffing van
het zedelijke en intellectuccle peil van het menschdom en door
de aankweeking van het altruïsme aan den eenen kant, door
geleidelijke, maar krachtige, op de menschelijke natuur en de
rechtvaardigheid gegronde hervormingen in maatschappelijke
toestanden aan den anderen kant, allengs een nieuwe orde van
zaken zal kunnen ontstaan, waarbij oneindig minder leed zal
worden geleden \'en oneindig meer levensgeluk zal worden geno-
ten door de vele millioenen, die thans in geestelijke en materieele
ellende verkeeren. Ja, do koensten vragen zich zelfs af, of
armoede wel een noodwendig verschijnsel in onze maat-
schappij is, en of zij niet, even als de slavernij vroeger, door de
bevoorrechten evenzeer als een natuurlijke en noodwendige
instelling beschouwd, langzamerhand zal kunnen worden opge-
heven. (1)

Al die bewegingen nu van ontevredenheid en haat der minder-
bevoorrechten, van altruïsme en rechtvaardigheid van een deel
der meer-bevoorrechten, zijn in de wetgeving der westersche

(1) Zie b v. de mcrkwaartlige woorden van Prof. Marshall: »Slavery
was regarded by Aristotle as an ordinance of nature, and so it probably
was by t]ie slaves themselves in olden times. The dignity of man was
proclaimed by the Christian religion: it has been asserted with incrc.ising
vehemence during the last hundred years, but it is only through the
spread of
education during quite recent times that we are beginning
at last to feel the full import of the phrase. Now at last we arc setting
ourselves seriously to enquire whether it is
nece3sa;.-y that there should be
any so called »lower classes-ocr page 19-

— 7 —

landen op een zeer merkbare wijze weerkaatst en wij gelooven,
dat de edele opwekking der liervormingsgezinden daarbij
oneindig meer invloed heeft uitgeoefend dan de bedreigingen der
volksophitsers. Talrijk zijn reeds de wetten, die de uitspattin-
gen van het eigen belang pogen te keeren en de zwakkeren
trachten te beschermen en te steunen, overal vestigt men zijn hoop
op den Staat als personificatie van de gemeenschap. Zelfs in
Nederland, waar men meer dan ergens anders dommelt en
vegeteert, beginnen de politieke partijen, de z.g.n. Sociale
Wetgeving op den voorgrond te plaatsen, getuige de sociale
programma\'s in de laatste verkiezings-campagne, voorzoover
deze althans niet slechts dienden tot boerenbedrog en effectbejag.

Onder de vele gevaren, die uit de ongunstige economische
positie der zoogenaamde werkende standen voortvloeien en tot
wering waarvan de hulj) van den Staat wordt ingeroepen, valt
niet te miskennen de voortdurende bedreiging, waaronder de
arbeider leeft, dat zelfs, wanneer liij door werken een sober
of redelijk levensonderhoud zich kan verschaften, allerlei onheilen
voor hem die eenige bron van inkomsten kunnen afsnijden en
hem aldus onmiddellijk in de diepste ellende en gebrek kunnen
storten. Want ziekte, invaliditeit, ouderdom, werkloosheid
en een vroegtijdige dood zjjn gevaren, die wel een ieder in
iederen stand kunnen treilen, maar die den meergegoede niet
zoo verpletteren, als don arbeider, die geheel afhankelijk is
van zijn week- of dagloon, en voor wieii de stuiver of cent de
munt-ecnheid is. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat
de onbemiddelden die door ouderdom of invaliditeit niet meer
iii staat zij 11 te arbeiden, terstond geheel hulpeloos en afhan-
kelijk vaii derden worden, (üi wanneer men denkt aan de som
van menschelijke ellende, die reeds alleen door deze oorzaak
te allen tijde wordt geleden, dan stemt men zoo gaarne in
met den uitroep van tien edelen John Morley, dat hij liever
den roem zou willen verwerven een regeling tot bestrijding
van die (illende uitgedacht te hebben, dan die van over-
wiiiuiuir in honderd veldslagen te zijii.

In Duitscliland is het denkbeeld het eerst ontwikkeld om-ocr page 20-

— 8 — -

nadeelen, die voor de mindere standen voortspruiten uit die
gevaren, en heeft dan ook do Staat getraclit door een reeks
sociaal-politieke wetten dc arbeiders daartegen te wapenen.
De zeven jaren, verloopen sedert de invoering van de laatste
der Duitsche verzekeringswetten, n.1. die tegen ouderdom en inva-
liditeit, heeft buiten Duitschland een publieke opinie zien
ontstaan, dat, wanneer door oen wettelijke organisatie, desnoods
ten koste van offers uit de schatkist, een ingrijpende verbete-
ring kan worden tot stand gebracht, onthouding van den
wetgever niet langer geoorloofd is.

Maar bij dergelijke moeilijke en uiterst complexe vraagstukken
zal geen winderig enthusiasme, dat somniigen tentoonspreiden,
maar alleen een geduldig, nauwkeurig, en in bijzonderheden
afdalend onderzoek van velen, die ieder hun steentje bijdragen,
den weg kunnen banen tot de oplossing, die onvermijdelijk
moet worden gevonden. In de volgende bladzijden zullen
wij nu trachten in het kort na te gaan of werkelijk de
economische toestand in het algemeen van den werkenden stand
ongunstiger is geworden, welke in Nederland de toestand,
welke de hulpbronnen van bejaarde en invalicde arbeiders zijn,
(althans zoover de zeer bescheiden middelen van een particulier
een onderzoek mogelijk maken) welke verschillende middelen
zouden kunnen worden aangewend om die toestanden te ver-
beteren., en of de Staat wel geroepen is zich daarmede te
bemoeien, wat reeds in deze richting in het buitenland is
verricht, en eindelijk op welke wijze het vraagstuk der Inva-
liditeits- en Ouderdomsverzekering in Nederland het best schijnt
te kunnen worden opgelost.

-ocr page 21-

HOOFDSTUK II.

De economische toestand der mindere standen,
thans en vroeger.

Het is geenszins onnatuurljjk, dat de drang naar sociale wet-
geving in sommige kringen zekere reactie heeft veroorzaakt,
en dat zelfs ernstige en weldenkende mannen somtijds hoofd-
schuddend vragen, waarom de werkende standen thans, meer
dan vroeger, de hulp van den-wetgever belioeven. Zijn de
onbeniiddelden dan niet altijd aan de economische nadeelen,
die uit ziekte, bedrijfsongelukken, ouderdom, invaliditeit en
werkloosheid voortvloeien, blootgesteld geweest? Kunnen en
moeten de onbeniiddelden iu onzen tijd, evenals zoovele ge-
slachten vóór hen, zich niet door maatregelen van voorzorg
tegen die gevaren wapenen? Wordt niet door een sociale
wetgeving voor volwassenen een bedenkelijke slag aan het per-
soonlijk initiatief, de energie en het zelfvertrouwen der arbeidende
standen toegebracht? Worden niet, evenals vroeger, vele
millioenen jaarlijks voor bedeeling en liefdadigheid uitgegeven ?
Zoo ongeveer luiden de eenigszins wrevelige vragen van hen,
die zich ergeren -over het streven der hervorniingsgezinden,
en om die vragen objectief te beantwoorden is het niet van
belang ontbloot in zeer korte trekken na te gaan óf, en in
hoeverre de economische toestand der lagere standen in onze
eeuw is veranderd.

Slaan wij dan een blik op Europa in de lOe, 17c en 18e
eeuw, dan zien wij, dat de maatschappelijke toestanden voor-
namelijk nog gebaseerd waren op het langzaam wegrottende
leenstelsel.

-ocr page 22-

— 10 — -

De landbouw was voor de overgroote meerderheid der be-
volking het eenige middel van bestaan, terwijl het land in
het bezit was van do landheeren of de Kerk, die hunne
goederen voornamelijk door middel van heerendiensten bebouw-
den , gepresteerd door de rondom wonende boeren, die wel is
waar niet meer lijfeigenen waren , maar in zekere cliëntelen-ver-
houding tot de landheeren stonden. Door de z.g.n. extensieve
wijze van landbouw waren er weinig arbeidskrachten en dus
weinig boerenarbeiders noodig; deze werden op hun beurt, na
een periode van afhankelijkheid, pachters. ]\\Iaar de opkomst
der steden had reeds in de IHe eeuw ingrijpende wijzigingen
in de Europeesche samenleving veroorzaakt. Zij waren de
bakermat van den opkomenden vrijheidszin, van den drang naar
emancipatie in het politieke en economische leven. De bewo-
ners der steden bestonden hoofdzakelijk van den handel en
ambachten; groote handelshuizen waren echter een uitzonde-
ring, die slechts in enkele grootere handelssteden werden aan-
getroffen, terwijl dc overgroote meerderheid der handelszaken
van een zeer bescheiden omvang Avas, die geen of enkele
ondergeschikten vercischte; daar slechts weinig kapitaal voor
de oprichting van een handelsonderneming noodig was, waren
die ondergeschikten allicht in staat oin zich later zelfstandig
te vestigen. Ook de industrie werd op zeer kleine schaal
gedreven, de handwerkslieden konden zich eveneens in vele
gevallen na eenigen tijd als meester vestigen, ook voor de
meerderheid van hen was dc toestand van onzelfstandigheid
slechts een overgangsperiode. AVel is waar heeft de ontaarding
van het gildewezen, waardoor de gilden .gesloten corporaties
werden en zeker kapitaal een vereisehte werd om „meester-ocr page 23-

— 11 — -

die een zeer gelukkige belemmering van vi\'oege huwelijken
was. Het is duidelijk, dat er in een dergelijke maatschappij
geen principieële oorzaak bestond tot een botsing tusschen de
belangen der werkgevers en werknemers, die immers grooten-
deels het vooruitzicht hadden, eenmaal zelf tot de meesters
te zullen behooren, aangezien slechts weinig kapitaal tot zelf-
standige vestiging noodig was. En vooral schijnt het verschil
tusschen hen in levensstandaard niet zoo groot geweest te zijn.
Alleen de landadel leefde op grooten voet, de levenswijze der
overigen was uiterst eenvoudig. Wel nam in de 16e en 17e
eeuw do liandel van sommige zeemogendheden, in het bijzonder
van Nederland, een ongekende vlucht en bracht groote schatten
aan enkele kooplieden , maar in dien bloei van den handel
deelden de kleinere lieden, en de loonen der niet zelfstandigen
schijnen, de waarde van het geld in aanmerking nemende,
buitengewoon hoog. (1)

Ook hot pauperisme bestond natuurlijk toen reeds evenzeer,
maar in betrekkelijk geringe mate en wortelde meer in
individueele dan in economische oorzaken; de landloopers en
bedelaars waren hoofdzakelijk arbeidschuwen, die door de
verkeerde liefdadigheid, niet het minst van de Kerk, in hun
luiheid werden aangemoedigd.

In het algemeen echter was het verschil tusschen rijk en
arm niet zoo geaccentueerd en was de strijd om het bestaan
in geen geval zoo zwaar als tliaiis. Deze samenleving nu
hing innig samen met de weinige talrijklieid van de bevolking,
den geringen omvang van de productie en omzet van goederen,
en de gebrekkige middelen van verkeer. ]\\la,ar langzamer-
hand nam de bevolking toe, niettegenstaande allerlei breidels,
zooals aanlioudende oorlogen en epidemieën; vooral in de
tweede helft der 18e eeuw is de liooge percentage der bevol-

(1) Wij vinden b.v, by Diiniül Defoe vcriKold, dut bij y^ljn boerenarbei-
ders 10 tot 30 shilling ( - fG tot f 18) per weck bctiuiUle. (ZicThorlon:
On Laboiirj en ook Hogers in z^jn beroemd werk, Six Centuries of Work
and Wages, komt tot do conclusie, dat de loonen in Engeland in dit
tijdperk boog waren.

-ocr page 24-

— 12 — -

kingsaanwas zeer opmerkelijk (1). De industrie, die, vooral in
Engeland, reeds voor de uitvinding van de stoommachine zich
begon te ontwikkelen, kon vele arbeidskrachten plaatsen, en
moedigde aldus de huwelijken van hen aan, die vroeger
jaren lang in hun dorp de vestiging van een gezin hadden
moeten uitstellen, vooral wegens gebrek aan voldoende huis-
vesting. Reeds toon begon zich het verschijnsel te vertoonen,
dat onzen tijd kenmerkt, den trek van de plattelandsbevolking
naar de steden, die vroeger door de overheid in sterke mate
Averd belemmerd (2).

Maar de toepassing van stoom op machinerie, de merkwaardige
uitvindingen, de ontwikkeling van de fabrieken en van de
middelen van verkeer, en dientengevolge de ongehoorde
uitbreiding van de productie en van den binnenlandschen en
overzeeschen handel, hebben in de Eiiropeesche maatschappij een
volslagen omwenteling teweeggebracht (3). De ondernemers,
die door hun kapitaal in staat waren zich machineriën aan te
schaffen en fabrieken te bouwen, konden nu een zoo groote
quantiteit artikelen van een zoo voortreffelijke qualiteit produ-
ceeren, als vroeger ondenkbaar was geweest, zoodat de hand-
werksnijverheid buiten staat geraakte om de concurrentie vol

(1)-ocr page 25-

— 13 — -

te houden. De groote uitbreiding van de productie had tengevolgé,
dat ook vele van de bestaande handelshuizen zich verbazend
uitbreidden en dat een groot aantal nieuwe ontstonden , waarin
een veel grooter kapitaal moest gestoken worden en die tevens
een veel grooter personeel vereischten dan vroeger. Ook de
landbouw werd door de sterk vermeerderde bevolking en be-
hoeften, en door de stijging in waarde van den grond meer
en meer gedwongen van extensieve tot intensieve bebouwing
over te gaan, hetgeen eveneens meer kapitaal en meerdere arbeids-
krachten vereisehte. (1) Met alleen de industrieele omwenteling
maar, zooals reeds gezegd is, ook de toename der bevolking heeft
sterk bijgedragen om de economische toestanden te veranderen,
en ook onderling hebben deze twee factoren een zeer krachtige
wisselwerking gehad. Immers de industrie, het transportwezen
en de handel hadden behoefte aan zeer vele werkkrachten, en
omgekeerd had de wassende bevolking wederom tallooze behoef-
ten, die de productie telkens deden uitbreiden. (2)

Deze twee factoren nu beheerschen de 19e eeuw, hebbende
brandende politieke en kerkelijke quaesties van vroegere eeuwen
op den achtergrond geschoven, en de groote sociale quaestie,
(althans in engeren zin), in het leven geroepen. Door de
moderne wijze van productie en van handeldrijven worden immers
groote kapitalen vereischt om een zelfstandige onderneming te
vestigen, en vloeien omgekeerd groote winsten samen in enkele
handen. Nog nooit zijn zulke geweldige kapitalen in betrekke-

(1)-ocr page 26-

— 14 — -

lijk weinig handen geconcentreerd geweest, nooit is de heerschappij
van het kapitaal zoo groot geweest; voor de onbeiniddelden
daarentegen zijn de economische toestanden nooit zoo troosteloos
geweest als t\'ians; voor zeer weinigen bestaat er uitziclit zicli als
zelfstandig ondernemer, op welk gebied ook, te vestigen; de
overgroote meerderheid is gedwongen voor een meestal sober
loon het leven in dienst van meer vermögenden door te
brengen. (1) .

AVel is waar is de levensstandaard, ook der arbeiders en
onbemiddelden, ten gevolge van de machinale productie, in
absoluten zin stellig belangrijk gerezen, en is hun bestaan in
materieelen zin menschwaardiger geworden. Immers de kolossale
uitbreiding der productie en van het transport-wezen, ten
gevolge van de toepassing van machinerie, heeft een zeer
belangrijke daling van prijs der levensmiddelen en genotmiddelen
veroorzaakt, en aldus zeer vele voorwerpen onder het bereik
van de onbemiddelden gebracht, die in vroegere eeuwen zelfs
voor de bemiddelden onbereikbaar waren (2), zoodat een be-
langrijk deel althans van do onbemiddelden beter gevoed, beter
gekleed en beter gehuisvest is dan vroeger. Even onbetwistbaar
is, dat door de omwenteling in de industrie en het verkeer de
menschelijke beschaving, kennis en wetenschap belangrijk zijn
vooruitgegaan en dat in tallooze opzichten het macliinerie-
wezen jiet peil van het menschelijk leven belangrijk heeft ver-
hoogd.

Maar tegenover dit alles staat, dat door do verregaande ver-
deeling van den arbeid, tengevolge van de toepassing van machi-
nerie, de fabrieksarbeider zeer veel lager staat dan de vroegere
handwerksman en niet veel meer dan een levend machine is

(1)-ocr page 27-

-- 15 —

geworden, die een dood machine bedient, en dat in de tweede
plaats do machinerie in bijna ongelooflijke mate de menschelijke
arbeidskrachten heeft verdrongen, zoodat de moeilijkheid voor
den onbemiddelde om zijn werkkrachten te plaatsen, steeds
grooter wordt en de loonen aanmerkelijk gedrukt zijn. (1) üe
machinerie toegepast op den landbouw en het transportwezen
hebben de mededinging van den landbouw in Europa met dien
in overzecsche landen, met minder uitgeputten bodem, bijna
onmogelijk gemaakt.

En door den reusachtigen aanwas der bevolking heeft zich
vooral in de groote steden een proletariaat gevormd , waarvan de
aanwezigheid een aanhoudend gevaar is voor onze maatschappij ;
voor hetwelk het leven in letterlijken zin een „bellum omnium
contra omnes-ocr page 28-

_ l(j

het kapitalisme, van de financieele meerderlieid van sommigen,
evenmin als de physieke en intellectueelc meerderlieid van
het eene deel van het menschdom tot de onderdrukking van
het andere deel heeft geleid. Maar evenmin zijn te miskennen
de misstanden en misbruiken, waartoe het kapitaal door de
economische anarchie heeft geleid. Daarom behoort geen blinde
haat tegen het kapitaal bij denkende menschen te ontstaan,
maar alleen de begeerte naar billijke beperkingen, en alles
wijst er op dat meer en meer de overtuiging veld wint, dat
evenals in het maatschappelijk leven de vrijheid van allen
slechts bestaanbaar is door de redelijke beperking van de
individueele vrijheid, evenzoo in het economische leven de
zwakken tegen de sterken zullen moeten beschermd worden,
indien de overmacht van dezen de onvrijheid van genen niet
zal veroorzaken.

Terwijl nu in het algemeen de economische toestanden zicli
ten nadeele van de werkende standen liebben gewijzigd, al is
hun levensstandaard in absoluten zin gerezen, zijn er boven-
dien verschillende factoren, die in onze moderne maatschappij
den strijd des levens voor bejaarden in het bijzonder veel
zwaarder, en het lot van hen, die door ouderdom of invaliditeit
buiten staat zijn geraakt zicli te onderhouden, veel treuriger
dan vroeger hebben gemaakt. Immers aan den eenen kant is
de mensch bij de productiewijze en levenswijze van onze eeuw
veel spoediger versleten en onbruikbaar, daar thans veel
grooter energie en inspanning in den wedstrijd zoowel der
individuen als der volkeren vereischt wordt om zich staande
te houden, terwijl aan den anderen kant do scherpe concurrentie
de arbeidgevers in het algemeen meer er toe leidt om alleen
die arbeiders te gebruiken, die hun loon nog ton volle waard
zijn, en de eenigszins verzwakten spoediger ter zijde te schui-
ven, een frappante bevestiging van Carlyle\'s bittere definitie
van het concurrentiestelsel als het „devil take the hindmost-ocr page 29-

— 17 — -

fast that long experience is in some trades almost a disadvan-
tage, and in many it is of far less value than a quickness in
taking hold of new ideas, and adapting one\'s habits to new
conditions. In these trades an elderly man finds it difficult
to get employment, except when trade is brisk. In any case
he is likely to earn less after he is fifty years old than before
he is thirty. Trade-unions are afraid that abuses might creep
in, if they allowed men with grey hairs to compete for em-
ployment at less than full w^ages.-ocr page 30-

- 18 —

In de hedendaagsche industriëele en andere ondernemingen
echter komt dc meester zeer weinig in aanraking met zijn
arbeiders, en blijft in de meeste gevallen geheel vreemd aan
hunne belangen, terwijl aan den anderen kant, tengevolge van
den democratischen geest en van de zeer sterke contrasten
tusschen rijk en arm, de werknemers van een gelieel andere
gezindheid jegens den werkgever bezield zijn en hem maar
al te dikwijls als hun natuurlijken vijand beschouwen. De
onophoudelijke verandering der dienstbetrekking heeft in de
meeste gevallen de banden tusschen meester en arbeider ver-
scheurd en gemaakt, dat de eerste dikwijls hoegenaamd geen
belang stelt in het lot van den laatste, wanneer hij oud of
invaliede is geworden.

Maar ook de geheele moderne samenleving, de geweldige
opeenhooping van vele duizenden in de steden, de onophoude-
lijke en snelle verandering van woonplaats en van beroep hebben
de familiebanden en de gemeenschapsbanden met de geboorte-
plaats verzwakt, en daarmede ook de mogelijkheid om, in
geval van ouderdom of invaliditeit, bjj verwanten of gemeente-
genooten om hulp aan te kloppen. Zelfs heden zal hij, die steeds
in een kleine gemeente heeft geleefd, waar hij geboren was,
veel lichter hulp en ondersteuning vinden, dan hij, die zich
als vreemde in een groote stad heeft gevestigd, ver van ver-
wanten of bekenden.

Maar ook dc reusachtige vermeerdering -der bevolking heeft
het voor de behoeftigen en hulpeloozen veel moeilijker gemaakt
dc hulp der liefdadigheid te erlangen. Immers het aantal
godshuizen, stichtingen, liofjes en dergelijke inrichtingen, die
een levend bewijs zijn van de mildheid en liefdadigheidszin
der voorouders, waar de ouden van dagen en de gebrekkigen
rustig en onbekommerd het einde konden afwachten, zijn geens-
zins toegenomen in dezelfde verhouding als do bevolking, en
de kans, om in één van die godshuizen te worden opgenomen,
is voor de bejaarden al zeer klein. (1)

(1) Uit de //Jaarcijfers-ocr page 31-

^ 19

^-ocr page 32-

HOOFDSTUK III.
Toestand van bejaarde werklieden.

Wanneer men een onderzoek wil instellen naar den econo-
mischen toestand van de werkende standen in J^ederland, en
in het bijzonder van de meer bejaarden en invalieden, dan
overmeestert al spoedig den onderzoeker een gevoel alsof hij
een peilloos diep water wilde peilen met een dieplood, waarvan
de lijn veel te kort is. Want dun vooral bemerkt men, hoe
uiterst gering de positieve kennis is, die op dit gebied is ver-
zameld en hoe moeilijk het is gegevens hier te verkrijgen.
Het terrein is bovendien zeer uitgestrekt, want zelfs in het
kleine Nederland omvatten die werkende standen vele honderd-
duizenden, tot velerlei maatschappelijke lagen behoorende , in zeer
vele verscheidene beroepen werkzaam, in geheel verschillende
streken van het land wonende en in zeer onderscheiden levens-
verhoudingen verkeerende. De gvoote arbeidsenquete, in 1891
en volgende jaren gehouden, lieeft wel is waar licht verspreid
over den algemeenen toestand, maar heeft onze kennis niet
zeer uitgebreid, en zeer groot blijft het gebrek aan statistische
gegevens. Waar zullen wij bijv. de ijskoude, maar welsprekende
cijfers vinden over het aantal wex\'kloozen gedui\'ende zeker
tijdvak, over het bedrag der gemiddelde loonen en huishuren
der werkende standen, over do oorzaken der bcdeeling, over
de mortaliteit in de verschillende beroepen, over den omvang
van de verhuizing van het platteland naar do steden, en over
zoovele andere sociologische verschijnselen ?

Sedert korten tijd keurt de hooge wetenschap in andere
landen zulke „nietigheden-ocr page 33-

— 21 — -

van de Tolkmassa\'s te bespieden. Maar vooral in Nederland
is de sociologische wetenschap nog in haar prilste jeugd.

En toch, wanneer men het vraagstuk der pensionneering
van onbemiddelden onder de oogen wil zien, dringt zich een
aantal vragen op, waarover althans eenig licht begeerd wordt,
tV-ocr page 34-

— 22 — -

mannen, die door hun levenskring en hunne belangstelling in de
volkszaak bijzonder in staat waren de feiten waar te nemen
en een oordeel uit te spreken. Want fabrikanten, bazen,
werklieden, voorzitters van werkliedenvereenigingen, burge-
meesters, geneesheeren, predikanten, belastingambtenaren,
armenverzorgers, en velen, die bekend zijn door hun zwoegen
en ploegen onder de werkende standen , mannen uit alle hoeken
van het land, uit dc groote steden, de fabriekscentra, de land-
steden en het platteland, deelden hunne persoonlijke waar-
nemingen, ervaringen en indrukken mede.

Op deze mededeelingen nu, op vele mondelinge inlichtingen,
op allerlei verslagen en verspreide gegevens bouwende, zullen
wij trachten, zoo niet onomstooteljjke zekerheid, dan toch duide-
lijke indrukken aangaande de reeds gestelde vragen te verkrijgen.

De eerste vraag is dan: Zijn over hot algemeen de meer
bejaarde lieden uit de werkende standen, (b.v. boven de zestig
of vjjf-en-zestig jaren) nog in staat door beroepsarbeid in hun
levensonderhoud te voorzien? Men zou allicht meenen, dat de
uitkomsten van de laatste beroepstelling, in 1889 gehouden,
hierover eenig licht zouden verspreiden, maar wij zullen zien,
dat zij op onze vraag een weinig-overtuigend antwoord geven.

Bij de beroepstelling dan verdeelde men de bevolking in
vier rubrieken:

A.-ocr page 35-

— 23 — -

■h-ocr page 36-

— 24 — -

deel van al die duizenden boven 60 jaar, die in de beroeps-
telling onder D. voorkomen, in werkelijkheid niet meer dat
beroep uitoefenen. (1)

Aan den anderen kant geven do aangehaalde cijfers geen
Avaar beeld van de w e r k e n d e standen, omdat vele onbemid-
delden, die ongetwijfeld tot die standen behooren, al zijn zij
niet in 1 o o ntrekkenden dienst, (zooals b. v. schoenlappers,
courantenombrengers, kleine winkeliers en hoveniers) onder
de weidsche benaming van „ondernemer voor eigen rekening-ocr page 37-

FABRIEK.

Totaal
Arbeiders

Arbeiders
onder
20 :aar

!

Arbeiders
i tusschen
20 en 60 j.

Arbeiders
boven
60 jaar

Totaal
arbeiders
boven
20 jaar

Percentage
zestigjarigen
van
arbeiders
boven
20 jaar.

I

2

3

4

5

i 6

1

1 ■

Scheepswerf Zeeland........

1056

236

1

788

32

820

3.9 pCt.

2

Machinefabriek N. Brabant......

161

37

122

2

124

1.6 .

3

414

122

280

12

292

4.0 ,,

4

]\\Iachinefabriek N. Brabant . . . . . .

346

49

288

9

297

i 3.3 ..

Weverij N. Brabant.........

87

14

: 71

: 1

2

73

2.7

6

Weverij N. Brabant.........

228

25

201

2

1 203

1.0

7

Porseleinfabriek Limburg.......

436

191

243

2

245

0.8

8

Tapijtfabriek Gelderland.......

120

11

98

11 \'

109

10.0 „

9

Weverij Gelderland.........

302

99

184

19

203

10.0 „

10

Weverij en spinnerij Overijsel.....

1128

360

746

22

768

1 2.8 ,

11

Machinefabriek Overijsel.......

138

32

101

1

1 ^

106

; 4.7 „

12

Textielfabriek Overijsel........

355

101

245

9

254

i 3.6

13

Ververij Overijsel..........

189

21

166

2

168

1.2 „

14

Spinnerij en weverij Overijsel.....

241

47

188

6

194

3.0 „

15

Spinnerij Overijsel..........

400

118

274

8

282

1 2.8 „

16

Sigarenfabriek provincie Utrecht ....

191

78

100

13

113

111.5 ,

17

Suikerraffinaderij N. Holland......

495

124

361

10

371

2.7 , .

18

Cacaofabriek N. Holland.......

i 741

98

636

7

643

1.1 .

19

Drukkerij N. Holland........

225

28

186

11

197

5.0 „

20

Rijtui^fabriek N. Holland.......

332

9

311

12

323

3 7 ,,

21.

Scheepswerf N. Holland.......

322

51

267

4

271.

1.4

22

^Vlargarinefabriek Z. Holland......

498

81

415

2

417

0.5 „

23

Sigarenfabriek Z. Holland.......

350

122

215

13

228

5.7 „

24

1

i Spiritusfabriek Z. Holland.......

292

19

261

12

273

4.3 ,.

25

Machinefabriek Z. Holland......

1000

pi m.

1300

166

767

67

834

8.0

26 !

Groep fabrieken Rotterdam......

65

27 i

i
1

Scheepswerf Z. Holland.......

1501

262

1191

1 48

1239

4.0 „

Totaal (exclus. No. 26)......j

11548

2501

8705

342

9047

3.7 pCt.

-ocr page 38-

— 25 — -

25 vermeld, drukken niet uit het aantal arbeiders op een ge-
geven oogenblik werkzaam, maar zijn de uitkomsten van den
fabrikant, die juist\' met liet oog op een pensioenfonds, jaren
lang de leeftijden der arbeiders controleerde en bevond, dat bij
1000 arbeiders de aangeteekende verhoudingen in leeftijd be-
stonden. Hij constateerde echter nadrukkelijk, dat in zijn omgeving
buitengewoon vele arbeiders op hoogen leeftijd werkzaam waren,
omdat de arbeid aldaar onder bijzonder gunstige omstandigheden
verricht
Averd in de open lucht in zeer ruime overdekte lokalen,
zonder dat de te verwerken stof aanleiding tot ziekte gaf. Van
dc groep fabrieken, onder No.
26 vermeld, ontvingen wij geen
nadere specificatie der leeftijden, Aveshalvo wij deze bij de
berekening der percentage buiten beschouwing lieten.

Eij het beschouwen van de medegedeelde uitkomsten moet men
in het oog houden, dat in een zeer belangrijk opzicht de be-
jaarde arbeiders in dergelijke groote fabrieken onder veel gun-
stiger voorwaarden verkeeren dan het gros der arbeiders, omdat,
zooals wij later zullen zien, de meer goedgezinde en vermogende
fabrikanten niet zelden bejaarde arbeiders uit humaniteit zoo-
lang mogelijk in dienst liouden, zij het dan ook voor eenigszins
minder of véél minder loon.

Dit onderzoek leert oiis nu, dat het aantal zestigjarigen, in
deze fabrieken werkzaam, in absoluten en relatieven zin zeer
klein is. Stollen wij dat de arbeiders, als jonger dan twintig
jaren veinneld, tusschen 14 en 20 jaren oud waren, dan be-
vinden Avij dat de zestigjarigen slechts 2,9 pCt. uitmaken van
het totaal arbeiders boven 14 jaren, terwijl de beroepstelling
0.20 pCt. voor de loontrekkenden, en 12 pCt. voor de geheele
bevolking aanwees, .l^faar de leeftijden waarop de kinderen in
de verschillende fabrieken aan liet werk gaan , loopen eenigszins
uiteen. Nemen wij dus alleen de volwassenen boven 20 jaren
in aanmerking, dan zien wij dat in deze fabrieken de zestig-
jarigen 3.7 pCt. van het totaal arbeiders boven 20 jaren uit-
maken, bij de geheele bevolking echter 15 pCt.!

Aangezien nu andere statistische gegevens aangaande den
leeftijd der arbeiders in Nederland geheel ontbreken, is het van
belang kennis te nemen van enkele gegevens uit de omringende

-ocr page 39-

— 26 — -

landen, waar de arbeiderstoestanden, in dit opzicht althans,
vermoedelijk niet zeer veel verschillen van die in Nederland.
Deze gegevens vindt men verzameld in een monographie van
Louis Variez: „L\'Age des Vieux Ouvriers-ocr page 40-

— 27 -

arbeiders boven 20 jaren waren 100, dus 1.9 pCt., boven 60
jaren. Ch. Booth, (1) bevindt, dat van 4.246.400 arbeiders in de
mijnen, de industrie en den landbouw werkzaam in Engeland
207.üOO ouder dan 65 jaren zijn, d.i. 4.9 pCt. van de geheele arbei-
dende bevolking, en 6.2 pCt. van de arbeiders boven 20 jaren.
^^-ocr page 41-

—- 28 —

de uitvoerige resultaten bleek, dat de sterfte in vele vakken onder
arbeiders het gemiddelde niet noemenswaardig overtrof (1).

Maar veel uitvoeriger gegevens van jongeren datum aangaande
deze vraag vindt men in het supplement op het „Fifty-fifth
Annual lieport of the Kegistrar-Gcneral, on the Mortality of
males engaged in certain occupations-ocr page 42-

BEROEPS-STERFTE IN ENGELAND.

Gemiddelde jaarlijk-
sche sterfte per

Betrekkei.

BEROEPEN.

1000 levenden.

sterftecyf.
tusschen

Tusschen

Tusschen

25 en 65 j.

25 en 45 j.

45 en 65 ].

Alle mannen........

9.99 1

28.30

1000

Mannen, in beroep werkzaam. . .

9.52 ï

26.69

953

Geestelijke.........

4.72

16.86

533

Rechtsgeleerde........

7.70

24.14

821

Geneeskundige........

10.25

25.78

966.

Onderwijzer.........

5.03

17.47

604

Kunstenaar.........

6.87

23.65

778

Musicus..........

12.68

31.98

1214

Handelsreiziger........

8.98

26.75

961

Landbouwer.........

5.64

17.19

563

Veldarbeider.........

7.10

18.74

666

Tuinman..........

5.28

16.81

553

Brouwer..........

14.55

38.89

1427

Tapper, herbergier......

19 81

41.65

1642

Boekverkooper ........

8.03

23.77

1 833

AVinkelier (in het algemeen) . . .

8.70

23.97

1 859

Typograaf..........

11.14

28.38

! 1096

29.89

1096

Bakker..........

8.26

27.10

920

Schoenmaker........

9.27

26.30

920

Leerlooier.........

6.07

23.99

756

Machinefabricage.......

9 42

30.79

1 1070

Metselaar..........

28.60

: 1001

Timmerman.........

7.44 .

22.67

783

Stucadoor..........

I 10.21

31.20

1087

Schilder..........

10.47

31.70

1120

Meubelmaker........

27.24

979

Scheepstimmerman......

7.11

20.01

713

Arbeider (grondwerker).....

14.76

38.14

1413

Glasblazer .........

14.11

40.83

1487

Kant werker...... . .

6.53

21.18

709

Wollcnstoffabricage......

9.10

29.25

996

Touwfabricage..... . .

9.66

26.41

928

Katoenfabricage........

9.39

34.11

1176

Papierfabricage........

7.18

27.75

904 \'

Kolenmijn werker.......

7.77

27.69

935

Spoorwegarbeider.......

10.52

30.41

1055

Kleermaker..........

28.60

989

Smid...........

27.56

914

BEROEPS-STERFTE IN AMERIKA.

Gemiddelde jaarlyk-
sche sterfte per
1000 levenden.

BEROEPEN.

Tusschen
25 en 45 j.

Tusschen
45 en (-ocr page 43-

— 29 — -

der eerste vragen van onze bovengenoemde vragenlijst: of de
meeste arbeiders boven 00 of G5 jaren nog in staat waren
door beroepsarbeid in hun onderhoud te voorzien. Niettegenstaande
de zeer uiteenloopende toestanden in de verschillende deelen van
het land, waar onze berichtgevers wonen, en de zeer verschil-
lende beroepen en levensomstandigheden, die binnen hun waar-
nemingsveld vallen, stemmen hun antwoorden meer overeen,
dan men wel zou verwachten. Immers een vrij groote meer-
derheid van berichtgevers verklaart categorisch, dat vele arbeiders
op 60-jarigen, en de meerderheid op G5-jarigen leeftijd physiek
versleten zijn, en niet in staat, om door gewone beroepswerk-
zaamheden in hun onderhoud te voorzien.

De meesten voegen er echter bij, dat betrekkelijk vele arbei-
ders van dien leeftijd nog wel in staat zijn door licht werk
(of ongeregelde werkzaamheden) iets te verdienen, indien zij
maar zoo gelukkig zijn gedurende vele jaren bij een goedhartigen
patroon in dienst te zijn of anderszins werk te vinden.

Bij het uiteenzetten der feitelijke toestanden is het wellicht
niet ongewenscht, om telkens een greep te doen in het materiaal,
door onze berichtgevers verschaft, wier berichten , daar zij in
alle oorden van het land wonen en alle standen vertegenwoor-
digen, een zeer vertrouwbaar beeld van de werkelijkheid geacht
kunnen worden te geven; maar de ruimte laat niet toe, om
telkens meer dan enkele tientallen dier berichten aan te halen.

Sommige der antwoorden op bovengenoemde vraag luiden
nu als volgt. Een predikant die zich zeer veel met arbeiders
bemoeit, schrijft: „Verreweg de meesten zijn op dien leeftijd
tot werken onbekwaam.-ocr page 44-

— 30 — -

houden-ocr page 45-

_ Bi

en dergclijken, door gestadig aan weerafwisseling bloot te
staan, lijden vroeg aan rhenmatiek en zijn daardoor ongeschikt
om hun ambacht uit te oefenen.-ocr page 46-

- B2 —

de oogen op dien leeftyd al te zeer verzwakt zijn en zij dus,
zooals men zegt, niet meer zien te weven.-ocr page 47-

— 33 —

Een timmermansbaas schrijft: „Er zijn maar weinigen, die
tot ()0-jarigen leeftijd het werk kunnen volhouden; de aard van
het werk in de bouwvakken vereischt ook wat lenigheid en
vlugheid van het lichaam, en die is bij den GO-jarigen werkman
hoogst zelden nog te vinden.-ocr page 48-

- B4 —

verdienen.-ocr page 49-

- 35 —

mindere standen ondermijnen en hon vroeg doen verouderen
of verslijten, zooals vooral door de geneesheoren en sommige
voorzitters van werldiedenvereenigingen onder de berichtgevers
werd opgemerkt. Behalve deze algemeene redenen heeft in
enkele vakken, zooals wel bekend is, de aard der Averkzaam-
heden een noodlottigen invloed op de gezondheid en den phy-
sieken toestand der arbeiders.

Maar niet alleen volstrekte invaliditeit en physieke onbe-
kwaamheid om te werken \' verklaart het verschijnsel dat het
aantal bejaarden, in hun vak nog werkzaam, zoo klein is, maar
een tweede zeer voorname oorzaak is de afkeer en onwil van
werkgevers om bejaarde arbeiders in hun dienst te houden of
te nemen.

Wel is waar staat hot vast, dat in vele gevallen de werk-
gevers hunne bejaaide arbeiders, ook bij verminderd arbeids-
vermogen, aan het werk liouden en lichter werk opdragen;
toch schijnt dit alleen voor te komen bij economisch sterke
werkgevers, die eon groot personeel in dienst hebben , en alleen
wanneer de arbeider gedurende vele jaren bij denzelfden patroon
werkzaam is geweest, een\'verschijnsel, dat langzamerhand juist
hoe langer hoe meer een zeldzaamheid wordt. In vele gevallen
wordt het loon der bejaarden echter verminderd en vooral in
die vakken, waarbjj stukwerk wordt betaald, daalt het zóó
stork, dat zij slechts door hulp van derden het leven kunnen
rokken.

Verschillende berichtgevers constateeren, dat niet allo Averk-
gevors zich van hunne bejaarde arbeiders ontdoen, zoodra zij
niet meer kunnen
Averken.

Zoo sclirijft de voorzitter van een der afdeelingon van Patri-
monium : „Bij patroons, waar zij oen groot deel van hun leven
hebben doorgebracht, worden ze voor lichten arbeid, als straat-
vegen en boodschappenloopen gebruikt, tenzij het concurren-
tie-stelsel te veel vat op den patroon heeft gekregen.-ocr page 50-

— BG —

beschouwd. Bij de bouwvakken althans is het niet doenlijk.-ocr page 51-

— 37 -

arbeider, zoodra liij eenigszins bejaard wordt, weggejaagd wordt,
en aan gebrek of aan de liefdadiglieid wordt overgegeven! Wij
kunnen niet beter bet feit staven dan door wederom onze
berichtgevers woordelijk aan tc halen, maar het is niet ge-
makkelijk een keus te doen uit do vele antwoorden.

Zoo verklaart een evangelist in Friesland: „Oude arbeiders
worden altijd afgedankt, en vervallen allen aan de armvoogdij.-ocr page 52-

- 38 —

een bijzonder intelligent opmerker, zegt: „Bij slapte van werk
worden de werklieden naar huis gezonden, en langzamerhand
vervangen door jongere werkkrachten.-ocr page 53-

— 39 — -

grootcn overvloed enkele i^roeven dor werkelijkheid meedeelen.

De voorzitter van een werklicdcnvereeniging deelt mede, dat
zekere J. B. meer dan vijftig jaren bij denzelfden patroon A.
de J. werkzaam was, van de afdeeling van „het Nut-ocr page 54-

— 40 — -

De volgende tragische coniedie wordt uit Amsterdam bericht:
„K. L. was meer dan vijftig jaren op dezelfde drukkerij werk-
zaam en werd eervol, met lauwerkrans en gouden horloge,
doch — zonder eenige ondersteuning ontslagen! De man wordt
door „Liefdadigheid naar Vermogen-ocr page 55-

— 41 — -

enz., en maken daarmee hun bestaan. Beiden hebben kinderen,
maar ieder heeft genoeg aan eigen strijd om het bestaan.-ocr page 56-

— 42 — -

en voorziening tijdens de krachtige jaren van den arbeider
dringend noodzakelijk.

Aangrijpend rampzalig en wanhopig is intiisschen het lot van
den werkman, die op eenigszins hoogeren leeftijd buiten werk
geraakt; evenals door een onherroepelijk vonnis is hij aan ellende
en gebrek overgeleverd, even zeker verdwijnt hij uit de gelede-
ren der geregelde arbeiders, als ware hij lichaamlijk neergeveld.
Weken en maanden lang trekt hij rond, overal zijn arbeids-
krachten aanbiedende, overal om werk smeekende: de leeftijd
heeft hem als met een brandmerk het gelaat gestempeld;
overal wordt hem, hetzij barsch, hetzij medelijdend, de ge-
legenheid om te werken, om zich levensonderhoud te ver-
schaffen, ontzegd. „Te oud-ocr page 57-

— 43 — -

het is hier geen oude-mannenhnis.-ocr page 58-

- 44 —

„Je bent te oud, ik kan jongen genoeg krijgen,-ocr page 59-

- 45 —

oude werkman een betrekking , en zoo ja, is zij meestal van
tijdelijken aard.-ocr page 60-

- 4Ó -

buiten werk geraken, bijna een onmogelijklieid is ooit weer
geregelden beroepsarbeid te vinden, en ten slotte dat slechts een
klein deel der bejaarde arbeiders nog in hun onderhoud kan
voorzien, hetzij door hun voldoende prestatievermogen, hetzij
door de toegevendheid en goedhartigheid van hun werkgever.

Tot nu toe hebben wij gehandeld over de bejaarde werk-
lieden, Veel moeielijker is het met juistheid te beoordeelen,
of er onder den arbeidersstand vele personen gevonden worden,
althans meer dan onder de andere standen, die vóór ongeveer het
GQste jaar invaliede worden, waarmede dan bedoeld wordt dat
zij ongeschikt zijn om zicli te onderhouden, tengevolge van
ziekelijkheid of zwakheid in het algemeen, dus afgezien van de
ongeschiktheid, die voortvloeit uit bepaalde beroepsongelukken
of ongevallen. Het is duidelijk, dat in alle levenskringen
een zekere percentage door invaliditeit in dezen zin onbe-
kwaam is zich te onderhouden, maar op grond van de waar-
nemingen van bijna alle berichtgevers, vooral der verschil-
lende werkliedenvereenigingen, kunnen wij tot geen andere
slotsom komen, dan dat het aantal gevallen van invaliditeit
op vroegeren leeftijd in den werkenden stand niet bijzonder
groot is. Maar het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat
de economische gevolgen der invaliditeit voor dc werkende
standen oneindig rampzaliger zijn, dan voor hen die, of zelf
bemiddejd zijn, óf door bemiddelde verwanten omringd zjjn,cn
dat maatregelen om het lijden van gebrek te voorkomen voor
hen, die invaliede worden, al is hun aantal kleiner, niet min-
der dringend noodzakelijk zijn, dan voor hen, die door ouderdom
buiten staat geraken om zichzelven te onderhouden.

-ocr page 61-

HOOFDSTUK IV.
Hulpbronnen van bejaarden en in valleden.

In liet vorige lioofdstnk hebben wij getracht aan te toonen,
dat slechts een klein deel van de bejaarden in de werkende
standen zich nog door geregelden arbeid kan onderhonden; bij
het beliandelen van het pensioenvraagstnk is het volstrekt niet
overbodig oni to onderzoeken: Hoe leven die bejaarden dan
toch? Want alleen indien het blijkt, dat zij thans werkelijk
aan ellende en gebrek zijn overgeleverd, ontstaat de noodza-
lijkheid oni op een of andere wijze maatregelen tot opheHiiig
van dien misstand te nemen. Ook aangaande deze vraag nu
bestaat er een publieke opinie, maar is het wenschelijk hare
gegrondheid, voor zoover mogelijk, na te gaan. Een volstrekt
afdoend antwoord zal wel niemand kunnen geven, daartoe
loopen de toestanden en hulpmiddelen der bejaarden te zeer
uiteen en zijn zij voor een deel voor ons verborgen. jMaar
alleen door de persoonlijke ondervinding van een vrij groot
aantal vertrouwbare mannen, die óf door hunne aanhoudende
aanraking met de werkende standen, óf doordat zij zelf daartoe
behooren, in staat zijn een groot aantal concrete gevallen waar
te nemen, is hot; n\\f\\goi-ocr page 62-

— 48 — ■

dit punt opgedaan hadden, maar een klein tweehonderdtal
deelde hunne eigen waarnemingen mede. Het kan niet anders,
of deze zijn soms tegenstrijdig, want by den verschillenden
aard van een ieders waarnemingsveld en bij de zeer uiteenloo-
pende toestanden is volstrekte eenvormigheid in de resultaten
der waarnemingen niet te verwachten.

Uit deze deels zeer uitvoerige berichten, uit allerlei versla-
gen, uit het rapport van de Staatscommissie van Arbeids-enquête
van 1890, uit vele mondelinge mededeelingen, en voor een
zeer bescheiden deel uit persoonlijke nasporingen, hebben wij
getracht een algemeen overzicht te verkrijgen van de hulpbron-
nen van bestaan van bejaarden en invalieden in de werkende
standen.

Die hulpbronnen nu schijnen hoofdzakelijk de volgende te zijn :

lo. Eigen spaarpenningen.

2o. Pensioen.

3o. Ondersteuning door den vroegeren werkgever.

4o. Particuliere liefdadigheid.

00. Onderhoud door kinderen.

Go. Los en ongeregeld werk (zoogenaamde karweitjes.)

7o. Openbare liefdadigheid.

Weinigen zullen echter wel uitsluitend van een van deze
hulpmiddelen leven; juist de complexe aard en de vele combi-
natie\'s^ van die hulpbronnen maken het dikwijls zeer moeilijk
na te gaan, hoe de bejaarden eigenlijk hun levensonderhoud
vinden. Ja, sommigen schijnen geen hulpmiddelen te hebben,
en daarom antwoordt dan ook een berichtgever: „Van welke
inkomsten de meer bejaarde werklieden leven, is voor velen
van ons een raadsel!-ocr page 63-

— 49 — -

welk doel ook, van zeer verschillende factoren tegelijk afhangt,
die in de verschillende maatschappelijke lagen van de werkende
standen wederom zeer verschillen.

Het sparen zal vooral afhangen van de grootte van de in-
komsten, die bij de verschillende individuen en in de verschillende
streken van het land zeer uiteenloopen, zoodat hetgeen voor
fabrieksarbeiders in Twente mogelijk, voor veldarbeiders in
Triesland geheel onmogelijk is, en in de tweede plaats van den
wil en het karakter der individuen, die eveneens natuurlijk
onderling zeer verschillend zijn. Maar hierover later.

In de eerste plaats hebben wij echter na te gaan in hoeverre
feitelijk en in werkelijkheid eigen spaarpenningen een der hulp-
bronnen zijn.

Concrete gevallen nu, waarin iemand uit den werkenden
stand, die arbeider is gebleven en zich niet tot den middelstand
heeft kunnen opwerken, voldoende heeft gespaard, om op zijn
ouden dag daarvan te kunnen leven, schijnen nooit of nagenoeg
nooit voor te komen; geen enkel voorbeeld daarvan hebben onze
berichtgevers althans kunnen opsporen, of hebben wij zelf
gevonden, en de mogelijkheid daarvan schijnt dan ook bij de
bestaande hoogte der loonen uitgesloten tc zijn.

Wel staat het echter vast, dat een niet onaanzienlijk aantal
lieden uit de werkende standen door zuinigheid en onverzettelijke
wilskracht althans iets spaart.

Uit het verslag van de Ilijks-postspaarbank blijkt, dat op den
Bisten December 1890, 501989 spaarbankboekjes iii omloop
waren, met oen saldo van bijna 53 millioen , dus gemiddeld/-ocr page 64-

— 50 — -

hoeven, en zich aldus voor renteverlies dekken, dan raag men wel
vermoeden, dat weinige inlagen boven ƒ100 door werklieden
zijn geschied, en dat het gemiddeld bedrag van hiinne inlagen
weinig beteekent. Het bedrag in particuliere spaarbanken inge-
legd is zelfs hooger, en bedroeg in 1895 ruim 72 millioen,
belegd door 343000 personen, dus gemiddeld ƒ211 per boekje,
maar wij vinden volstrekt geen gegevens over den stand van de
inleggers, of over de percentages der kleine en groote inlagen.
De indruk bestaat echter, dat deze spaarbankon vooral door
den kleinen burgerstand worden gebruikt.

Niettegenstaande de groote moeilijkheden verbonden met het
sparen voor den ouden dag, schijnen er toch enkele gevallen voor
te komen, dat lieden uit den werkenden stand, wel niet voldoende
gespaard hebben om daarvan te leven, maar toch op hoogeren
leeftijd zich in het bezit van een kleinen spaarpot bevinden.

Vooral komt dit voor bij ouderwetsche dienstboden, die vele
jaren in één dienst hebben doorgebracht, en zorgvuldig de ver-
diende gelden bewaarden. Maar ook bij de landelijke bevolking
bestaan er voorbeelden.

Zoo vertelt een predikant, dat in zeker dorp in Groningen
een gehuw^d veldarbeider, die nooit meer dan ƒ G wekelijks had
verdiend, en vier kinderen fatsoenlijk liad grootgebracht, op
ruim GO-jarigen leeftijd een spaarpot van ƒ 300 had gemaakt.

Een landeigenaar schrijft uit Gelderland: „Al mijnarbeiders
zijn tevens kleine boertjes, en hebben meestal twee koeien.-ocr page 65-

— 51 — -

eigenaars werden van één of twee huisjes, waaruit zij op den
ouden dag voordeel trokken. Die gunstige omstandigheden zijn
vooral groote zuinigheid van de vrouw, maar dergelijke vrouwen
komen niet veel voor.-ocr page 66-

- 52 —

nen zij een paar honderd gulden overhouden voor hun ouden
dag. De winter is zoo lang, de zomerverdiensten duren zoo
kort.-ocr page 67-

— 53 — -

gever uit Akkrum verklaart: „Ik ken hier drie arbeiders, die,
thans op jaren, onderstand genieten, doch in hun eerste of
beste jaren het zoover hadden gebracht, dat zy een eigen huis
konden koopen, maar oud geworden zijnde, het weer opeten
moesten. Die arbeiders hadden geen groote gezinnen, leefden
zuinig, verdienden, zoowel mannen als vrouwen, goed geld, be-
hoefden voor niemand achter te staan om werk te bekomen.
Een bewys dus, dat er geen sprake kan zijn om voor den ouden
dag wat over te sparen.-ocr page 68-

— 54 — -

gaat vestigen. Dan komt met ieder jaar een kind, en daar-
mede steeds Idimmende zorgen; lioe zal hij van de geringe
inkomsten, die hij in den regel geniet, en waarvan het gemid-
deld bedrag tusschen zes en twaalf gulden dobbert, een noemens-
Avaardig bedrag kunnen afzonderen, om, voor welk doel ook,
op te sparen? Zijn eindelijk de jongste kinderen in staat om
zichzelven te onderhouden, dan bevindt hij zich reeds op de
helling van het leven, na enkele jaren is hij reeds bij den
werkgever niet gewild, en beginnen dikwijls reeds zijn inkom-
sten te verminderen. Is het nu werkelijk redelijk te verwach-
ten dat dergelijke lieden in den regel iets zullen sparen? Er
zijn zeer zeker enkele helden, die van een cent een dubbeltje
maken, maar wij hebben geen recht die buitengewone hoeda-
nigheid van alle onbemiddelden te verwachten. Immers voor-
zorg en overleg zijn vooral eigenschappen van meer ontwik-
kelden, terwijl het gros der lieden uit den werkenden stand
zich door gebrek aan ontwikkeling kenmerkt.

Ofschoon het ons als „enfoncer une porte ouverte-ocr page 69-

— 55 — -

uitzonderingen, is hiervan geen sprake. Ik zelf bijv., bij velen
in deze vooruit, verdien ƒ7,50 per week, heb beperkt gezin,
en zou niet weten, wat ik zou kunnen afschaffen van die ƒ 7,50
oni daarvan iets over te leggen.-ocr page 70-

— 56 — -

ook werklieden, ofschoon verklarende, dat de werkende standen
niet in staat zijn voldoende te sparen, voegen daarbij, dat bij
meerdere voorzorg en overleg velen, van de beter beloonden
althans, wel iets konden overhouden.

Een secretaris van een Zeeuwsche werklieden-vereeniging
schrijft bijv.: „Van sommigen moeten wij, helaas! getuigen,
dat zij het beter konden hebben.-ocr page 71-

— 57 — -

Wanneer wij de betreffende cijfers in de Beroepstelling van
1889 nagaan, zien wij, dat van de mannen in loontrekkenden
dienst (in de eerste 24 klassen onder D voorkomende, zie pag. 22),
de volgende verhouding tusschen gehuwden en ongehuwden op
de aangegeven leeftijden bestaat.

-J

Leeftijd.

Gehuwd.

Ongehuwd.

1

Percentage
gehuwden van
totaal mannen
van dlenleeftija.

18—22 1 4051
23—24 1 9192
25—35 1 102650

129641
39976
83375

3.03 pCt.
18.00 „
55.10 „

Dezelfde verhouding nu bij de geheele mannelijke bcvol-
ving was als volgt: (I)

Ijceftijd.

Gehuwd.

Ongehuwd.

Percentage
gehuwden van
totaal mannen
van dien leeftijd.

18—22
23—24
25—35

f)787
13776
190633

185928
58538
136381

3.02 pCt.
19.10 „
58.20 „

En bij de geheele vrouwelijke bevolking is op dezelfde leef-
tijden, de verhouding deze:

Ijceftijd.

Gehuwd.

Ongehuwd.

Percentage
gehuwden van
totaal vrouwen
van dien leeftijd.

1

18-22

18073

177192

9.23 pCt.

X

23-24

24827

50068

33.06 „

25—3\'--ocr page 72-

— 58 — -

Uit deze tabellen zien wij nu, dat huwelijken van mannen
tusschen 18 en 22 jaar betrekkelijk zeldzaam zijn, van mannen
op 28- en 24-jarigen leeftijd niet zeer talrijk, en dat zelfs van de
mannen tusschen 25 en 35 jaar slechts 55 pCt. gehuwd zijn.

Ue percentage gehuwden op 23- en 24-jarigen leeftijd bij
de geheele bevolking is echter iets hooger, tusschen den 25-en
35-jarigen leeftijd 3 pCt. hooger, zoodat in de andere
standen percentsgewijze zelfs meer mannen op die leeftijden
in het huwelijk treden. Neemt men alleen de mannen, b.v.
tusschen 25 en 35 jaar, die niet in loontrekkenden dienst
zjjn, dan vindt men, dat de percentage gehuwden zelfs vrij
belangrijk liooger is, nl. G2 pCt.! Uaar de meeste vrouwen
bij haar huwelijk uit den loontrekkenden dienst treden, en in
de beroepstelling voorkomen als „zonder beroep-ocr page 73-

— 59 — -

liefdadigheid is te beschouwen. Maar ook de uitkeeringen door
werkliedenvereenigingen aan hare leden gedaan, mogen als
pensioen worden beschouwd. Zij, die door Staat, Provincie of
Gemeente gepensionneerd zijn, komen hier natuurlijk niet in
aanmerking. Het aantal nu van arbeiders, die na een welbe-
^-ocr page 74-

— 60 — -

dag aan de toekomst overlaat met een zucht.-ocr page 75-

- -

is liet aantal dergenen, die linn eenigen onderstand verleenen,
zeer gering; op den staat A der instellingen zal men slechts
weinig werkliedenvereenigingen aantreffen, bij wie zulks volgens
het reglement moet geschieden , meestal onder de voorwaarde: in-
dien de kas het toelaat. Luttel is ook het bedrag der ondersteuning-ocr page 76-

- 02 —

het 13-jarig bestaan van het fonds slechts 218 polissen in
tarief A en 1448 polissen in tarief B zijn afgegeven, dus 1000
pensioenpolissen, tegen 3917 polissen voor een uitkeering in
eens. Van deze 1000 polissen waren echter 25 vervallen door
overlijden en niet minder dan 570 wegens staking der premie-
betaling gewijzigd. Ongeveer 900 van deze 1000 pensioenver-
zekeringen werden gesloten door werkgevers of liefdadige
instellingen. O. a. worden in een zeer volledig rapport over
de toestanden in Leeuwarden (1) verschillende gevallen mede-
gedeeld van werkgevers, die uit eigen middelen een pensioen-
verzekering voor hun werklieden hadden gesloten, waarvan
b.v. een firma jaarlijks een premie van /\' 175 voor hare zeven
werklieden, en een andere
f 440 jaarlijks betaalde. Ook een
firma te Utrecht heeft al hare werklieden bij het werklieden-
fonds verzekerd.

IToe weinig het fonds beteekent voor hen, die thans bejaard
zijn, blijkt uit de mededeeling dat in 1897 slechts 33 personen
pensioentrekkend waren, tot een bedrag van ƒ 2943, zoodat
het pensioen gemiddeld f 89 bedroeg.

Ook de Nationale Levensverzekering-ilaatschappij te Rotterdam
en de bekende levensverzekeringmaatschappij „Utrecht-ocr page 77-

- ÖB -

dus slechts in enkele gevallen een hulpbron voor bejaarde werk-
lieden zijn.

HL Ondersteuning door den vroegeren averkgever.

Uit den aard der zaak is het bestaan van deze hulpbron
veel moeilijker te constateeren dan de vorig genoemde, en
moeten wij ons geheel op persoonlijke getuigenissen verlaten.

liet schijnt nu, volgens de mededeelingen van onze bericht-
gevers, bjj enkele fabrikanten gewoonte te zijn, om arbei-
ders, die vele jaren in hunnen dienst zijn geweest, met een
vaste wekelijksche ondersteuning af te danken, wanneer zij te
oud zijn geworden om te arbeiden. Een fabrikant in Helmond
b. v. wordt ons genoemd, die verschillende oudgedienden had
gepensionneerd; uit Zaandam bericht men het geval van een
arbeider die /\' 6, en van een anderen, die /\'B wekelijks van
zijn vroegeren werkgever trok. Uit den Haag antwoordt een
fabrikant op de vraag, of bejaarde arbeiders door werkgevers
worden ondersteund: „Ik kan alleen van mijne arbeiders zeg-
gen: ja.-ocr page 78-

— G4 —

diaken uit een stad in het Noorden mede, dat een werkgever f 100
gaf om een loopkneclit, die in zijn dienst versleten was, in
het Diaconiegasthuis te doen opnemen, en een ander /\' 400,
toen zijn meesterknecht werd opgenomen. Ook uit andere
plaatsen, b.v. uit Zutphen en Schiedam, wordt bericht dat
somtijds een kleine som bijeengebedeld wordt om in een gods-
huis tc kunnen worden opgenomen. De Inspecteur van den
Arbeid in de 3® Inspectie, vroeger reeds aangehaald, schrijft
ook: „Meerdere groote fabrikanten gaven aan de oudo werk-
lieden en ook wel aan hunne weduwen, ondersteuning zonder
dat hiervoor een bepaald fonds bestond.-ocr page 79-

^ 05 —

patroon.-ocr page 80-

— fi6 —

erg onzichtbaar!-ocr page 81-

B7 —

vangen wij dus beslist den indruk, dat, lioewel een zeker aantal
bemiddelde en goedgezinde werkgevers voor den ouden dag van
hunne vroegere arbeiders zorgen , die ondersteuning van vroegere
patroons betrekkelijk weinig voorkomt en dus niet als een
eenigszins belangrijke hulpbron van bejaarde lieden in den
werkenden stand kan worden aangemerkt.

IV. Particuliere Liefdadigiieid.

liet is volstrekt onmogeljjk om na te gaan in hoeverre de
liefdadigheid van bijzondere personen tot het onderhoud van
bejaarde of invaliede arbeiders bijdraagt. Wel kan men onvoor-
waardelijk aannemen, dat slechts in uiterst zeldzame gevallen
particulieren én voldoende bemiddeld én geneigd zullen zijn een
bejaard arbeider, die niet in hun dienst is geweest, geheel te
onderhouden. (1)

Maar ongetwijfeld gelukt het aan sommigen, om van verschil-
lende particulieren zooveel bijeen te bedelen, dat zij daarvan
kunnen bestaan, ja soms zelfs zeer goed bestaan. Want deze
liefdadigheid leidt tot de grootste misbruiken, en dikwijls zijn
het lieden, die nooit hebben willen werken maar thans, op
hunne grijze haren speculeerende, van hun hoogen leeftijd een
broodwinning maken, en onbeschroomd, week na week, do
verschillende giften ophalen, terwijl anderen, na vele jaren
zwoegen en werken, iii namelooze ellende verkeeren, omdat
zij niet de onbeschaamdheid tot bedelen bezitten.

Do meeste berichtgevers nu meenen, dat de particuliere lief-
dadigheid wel in een aantal gevallen andere zeer wisselvallige
hulpbroniien aanvult, maar toch hoofdzakelijk tot weduwen en
weezen zich bepaalt, en slechts zelden aan bejaarde werklieden
ten goede komt.

Zoo schrijft een berichtgever: „Enkele oude lieden hebben
hunne vaste huizen, waar zij wekelijks 5 a lü cent ophalen.-ocr page 82-

- 68 —

Een werkman antwoordt: „Naarmate men in beklag is.-ocr page 83-

— 69 — -

Bij het onderzoeken van deze hulpbron moeten wij terstond
onderscheid maken tusschen volledig onderhoud en gedeeltelijke
ondersteuning der ouders door de kinderen.

AVanneer wij al de ellende beschouwen, Avaartoc ons onderwerp
aanleiding geeft, is het als het ware eene verademing om te
lezen, hoe in niet zeldzame gevallen een van de eerste plichten
van den mensch trouw wordt vervuld. Want niet weinige bericht-
gevers melden dat in hunne omgeving de kinderen, vooral
ongehuwde, de bejaarde ouders onderhouden en geven daarvan
ook een aantal concrete voorbeelden, waarvan wij enkele zul-
len aanhalen.

Uit een stad in het Noorden schrijft een berichtgever: „Tegen-
over mij woont een schoenmaker, die daarom niet huwt, omdat
hij zijn bejaarde ouders wil onderhouden tot hun dood. Een
dienstbode, die ik ken, wacht met haar huwelijk, totdat zij
haren grijzen vader ten grave heeft gebracht.-ocr page 84-

— 70 — -

-ocr page 85-

— 71 — -

„In onze omgeving kennen wij verschillende gevallen van
bejaarde lieden, die zelf nog iets kunnen werken en die tevens
gesteund worden door hunne kinderen,-ocr page 86-

— 72 — -

bestuur.-ocr page 87-

— 73 — -

zeer enkele gevallen zijn mij als zoodanig bekend.-ocr page 88-

— 74 — -

fabrikant meent, dat ouders beter tien kinderen zullen onder-
houden dan tien kinderen één der ouders! Een predikant heeft
den indruk gekregen, dat niet veel naar ouden van dagen
wordt omgezien. Een voorzitter van een afdeeling van
Patrimonium wijt de reden, dat kinderen zoo zelden te hulp
komen, aan de goddeloosheid van onzen tijd. Een werkman
uit Friesland zegt: „Wanneer de kinderen getrouwd zijn, hebben
ze nog liefst ondersteuning van ouders, en kan dat niet, dan
laten ze hen gewoonlijk links liggen.-ocr page 89-

— 75 — -

standen allen vol opoffering en dienstvaardigheid jegens elkander
zijn, en in het bijzonder jegens verwanten, maar eenige prac-
tische ondervinding verscheurt met ruwe hand dat liefelijk beeld,
en het is dikwijls maar al te waar, wat een werkman schrijft:
„De ouden zijn al spoedig te veel.-ocr page 90-

76

brood eten. Het meerendeel van hen, die aan het werk worden
gebonden, gevoelt echter ook in de hoogte van het loon de
gevolgen van den ouderdom, want, gelijk ook uit de antwoor-
den der overgroote meerderheid van de berichtgevers blijkt, ver-
mindert in den regel het loon eenigszins (in de allereerste
plaats natuurlijk bij de stukwerkers), met uitzondering van
zekere percentage der arbeiders, aan wie de werkgevers hetzelfde
loon blijven uitkeeren. Over deze rubriek van bejaarden echter
handelen wij in dit hoofdstuk niet; hun lot is, in vergelijking met
dat der meerderheid, benijdenswaardig, en ook indien hunne
inkomsten belangrijk zijn verminderd, kunnen zij toch vrij
onbezorgd den winter des levens doorbrengen, tenzij die ver-
mindering zoo sterk is, dat zij niet zonder andere hulp-
middelen kunnen rondkomen. Er schijnen inderdaad sommige
Averkgevers te bestaan, die het voordeelig vinden en zich ook
niet ontzien, om de laatste
Averkkrachten van de arbeiders nog
tegen een schandelijk hongerloontje tc exploiteeren. Dc Inspec-
teur van den Arbeid in de ye Inspectie deelt b.v. het volgende
geval mede: (1) „Ik bezocht bedrijven, Avaar
Averklieden meer
dan 63 dienstjaren telden; in een dezer Avas een arbeider van
85 jaar, die in dezelfde fabriek 64 dienstjaren telde; lijj ver-
diende thans 60 cent per dag en
Averd overigens met zijne
vrouw bedeeld, üp een opmerking hieromtrent, in verband
met de vele dienstjaren van den werkman, kreeg ik ten ant-
Avoord, dat hij vermeende liefdadigheid niet ten laste te mogen
leggen van zijne zaak!-ocr page 91-

— 77 — -

maar al tc dikwijls worden aldus de laatste lichaamskrachten
afgebeuld, en wordt de levensavond doorgebracht in de voort-
durende onzekerheid en kommer, of de begeerde „karweitjes-ocr page 92-

— 78 — -

cent per dag verdienen.-ocr page 93-

— 79 — -

deren te zijnen laste had. Nooit heeft hij eenig vast werk kunnen
vinden, maar \'s winters wordt liij soms door een werkverschaffing-
commissie aan het werk gezet, en overigens verricht hij allerlei
lichte werkzaamheden, b.v. het chaperonneeren van weeskinderen
op hun weg van en naar school. Particuliere liefdadigheid moet
geregeld den man in staat stellen de levensworsteling voort te
zetten, daar de armbesturen „vooralsnog geen termen vinden
hem te bedoelen.-ocr page 94-

- 80

jaren in dienst geweest van de C.-maatschappij; is ontslagen
met een pensioen van
f 2, De man verdiende f G,50 per
week, kon dus niet sparen; liij leidt nu een ongelukkig leven,
tracht met spitten of anderzins nog iets te verdienen, maar
heeft het zeer hard.-ocr page 95-

— 81 — -

malen, karweitjes daar een uitdrager hem dan meubelstukken
laat opknappen, die door andere behoeftigen in den nood
verkocht zijn. Hij heeft vier kinderen gehad, twee in leven,
beiden gehuwd en zelf behoeftig. De vrouw gaat soms uit
naaien bij biirgermenschen. . Hoe deze lieden rondkomen is
een raadsel. Verleden jaar is er geen ƒ 150 verdiend; ze
worden niet bedeeld.-ocr page 96-

— 82 — -

vroegeren arbeid, als hij niet iueerkan,en gedoemd wordl, zich
aan te melden bij een liefdadigheidsinstelling of godshuis.-ocr page 97-

— 8B -

het oucle-mannen- en vrouwculiuis, waar zjj zeer gezien zijn.-ocr page 98-

- 84 —

Om deze gegevens nu althans eenigszins aan te vullen , hebben
wij ons tot verschillende armbesturen gewend met het verzoek,
om een opgave van de leeftijden van hunne bedeelden, maar
met slechts betrekkelijk weinig succes. Immers de nieesten
verklaarden, dat zij met den besten wil het aantal bedeelden
boven en beneden 60 jaar niet konden constateeren, en wel omdat
in hunne registers op den leeftijd niet bijzonder werd gelet, aan-
gezien zulks toch niet vereischt werd voor het regeeringsver-
slag! Anderen weer antwoordden —■ met een doodclijk stil-
zwijgen! Des te meer moeten wij de welwillendlieid waar-
deeren van die armbesturen, die ons de gewenschte inlichtingen
wel verschaften.

Met behulp van de tabellen in den bjjgevoegden staat, samen-
gesteld zoowel uit rechtstreeksche mededeelingen, als uit het
werk „Armenzorg in Nederland-ocr page 99-

Door de Diaconie te Amsterdam doorlooiDend bedeeld (1895).
(Rechtstreeksclie inlichting.)

Door de Diaconie te \'s Gravenhage doorloopend bedeeld.
(Armenzorg in Nederland.)

Gehuwde
paren

wedi\'s en ong.
mannen

wed. en ong.
vrouwen

Totaal

Jaar

Totaal
bedeeld

\' Boven
60 jaar

Percentage
60-jarigeu

Totaal bedeelden
Bedeelden boven GO j.
Percentage v. CO-jar.

446
434
97 pCt.

176
158
90 pCt.

1583
1408
88 pCt.

2205
2000
91 pCt.

1892
1890
1889

861
887
856

1

602
571
558

69 pCt.
64 »
\'65 »

Door de Diaconie te Amsterdam tijdelijk bedeeld (1895).

Door de Diaconie te Scheveningen doorloopend bedeeld.
(Armenzorg in Nederland.)

Gehuwde
paren

wedra en ong.
mannen

wed. en ong.
vrouwen

Totaal

Jaar

Totaal
bedeelden

Boven
60 jaar

Percentage
60-jarigen

Totaal bedeelden
Bedeelden boven 60 j.
Percentage v. 60-jar.

\' 25
! 17
68 pCt.

28
11

39 pCt.

1 -

117
85
72 pCt.

1 170
113
66 pCt.

1890
1889
1888

181
173
163

109
105
99

60-ocr page 100-

— 85 — -

Bedeeld door:

Burgerlijke armbesturen
Kerkelijke „
Andere

Hoofden
van ge-
zinnen.

20397
35934
3587

Een-
loopende
personen.

16437
24120
1809

Totaal

59918

42366

Door de jammerlijke inrichting van de verslagen zijn deze
cijfers echter niet geheel vertrouwbaar. Immers in sommige
gevallen wordt dezelfde persoon door meer dan één armbestuur
bedeeld en verschijnt hij in de verslagen als meer dan één
persoon! Maar daar vooral de burgerlijke besturen niet licht
er toe overgaan om hen, die reeds bedeeld worden, te steunen,
kunnen wij bij wijze van gissing stellen, dat b.v. 10 pCt. van
hunne bedeelden tevens door de kerkelijke en andere besturen
wordt onderhouden.

Daar nu, volgens bovengenoemde tabellen, de percentage
der bejaarden bij de kerkelijke grooter is dan bij de burger-
lijke armbesturen, kunnen we niet één percentage van het
totaal nemen. Dewijl ook het percent van do bejaarden bij
de diaconiën belangrijk hooger schijnt dan bij de R.-K.
armbesturen, zouden wij, bij wijze van gissing, de percentage
bij de kerkelijke besturen kunnen stellen op gemiddeld 60 pCt.;
vermoedelijk echter zal zij hooger zijn. Wat de door de
Burgerlijke Armbesturen bedeelden betreft, is de verhouding
van het aantal bejaarden tot het totaal in de grootere
en kleinere steden zeer verschillend, maar vermoedelijk zou
gemiddeld 40 pCt. ook minder dan het ware cijfer blij-
ken. (1) Stellen wij nu het percent bejaarden, door de overige
armbesturen bedeeld, wier aantal te klein is om eenigen invloed
op het eindresultaat uit te oefenen, op 50 pCt., dan zouden
wellicht van de bejaarden doorloopend bedeeld worden, na
aftrek van 10 pCt. van dc dubbel bedeelden:

(1) liet vcrschjjnBel, dat de zestigjarigen van do door het B. A. tc
Amsterdam bedeelden een opmerkelijk kleine pcrcentngo uitmaken, wordt
vermoedelijk verklaard door het bestaan van een Gemeente-armenhuis,
alwaar van 700 verpleegden ruim 60 pCt. boven 60 jaar zijn.

-ocr page 101-

Hoofden-ocr page 102-

— 87 — -

percentage van bejaarden onder hen is evenwel niet zoo hoog
als bij de doorloopend bedeelden.

Daar deze cijfers echter niet ononistootelijk zeker zijn, is het
de moeite waard een blik te slaan op naburige landen.

Over de bedeeling in Frankrijk vonden wij slechts enkele
verspreide gegevens.

In Februari 1895 waren te Parijs doorloopend bedeeld (zie
Bulletin de l\'office du Travail, April 1895):

Mannen.-ocr page 103-

— 88 — -

huizen enz.) en talrijke „Charity Organisation Societies-ocr page 104-

— 89 — -

Vrij eentonig luiden ook op dit punt de antwoorden der
berichtgevers. Een werkliedenvereeniging bijv. schrijft: „De be-
deeling is onvoldoende om daarvan alleen te leven!-ocr page 105-

— 90 — -

beschouwen en met de kracht der wanhoop het leven door andere
hulpmiddelen zoeken te rekken. Er zijn vele anderen, die er
niet in slagen om bedeeling te bemachtigen, hetzij wegens hun
vroeger leven, hetzij omdat zij niet voldoen aan de voorwaar-
den, die door de kerkelijke besturen voor het verleenen van
onderstand worden gesteld.

Ja, er zijn sommige Vereenigingen voor Armenzorg, die
in Nederland zijn ontstaan, en hoofdzakelijk op het Elber-
felder systeem zijn gebaseerd, voor wie ouderdom juist een
reden is, om niet te bededen. Niet ten onrechte redeneeren
de besturen, dat hare groote kracht juist ligt in het persoonlijk
optreden van de huisbezoekers, die, door hunne persoonlijke
bemoeienissen, de behoeftigen trachten te redden uit de vangarmen
van het pauperisme, en vooral de oorzaken der armoede
zoeken te bestrijden. Daarom trekken deze vereenigingen zich
bij voorkeur die gezinnen aan, die in de toekomst nog zijn
op te heffen, terwijl hare meestal niet al te ruime geldmiddelen
niet toelaten, om ook ouden van dagen tc steunen, voor wie
de eenigo hulp, die kan verstrekt worden, uit een bloot
mechanisch bededen bestaat.

Zeer waar is intusschen hetgeen het Engelschc verslag aan-
gaande al deze buitcngcslotenen zegt:(l) „There are also many
aged poor who are destitute so far as their own resources arc
concerncd, but who arc kept off the rates (2) by the assistance
of friends and by private charity. Such persons must sometimes
endure great privation in their effort to avoid application for
official relief, and they form a class quite as deserving of
consideration as others, who are actually numbered in the return
as paupers.-ocr page 106-

91 — -

onze berichtgevers en van allerlei verslagen is ontstaan, is
inderdaad somber en treurig. Wanneer de onvermijdelijke tijd
is aangebroken, waarop de natuur den mensch de krachten
ontzegt en waarop mededinging op de arbeidsmarkt met jongeren
onmogelijk wordt, zijn er slechts weinigen, die zoo gelukkig zijn
om rustig en tevreden te kunnen leven van eigen spaarpenningen,
van een pensioen, of van ondersteuning door hunnen werkgever.
Maar do overgroote meerderheid ziet bij het klimmen der jaren
ook met klimmenden angst de toekomst tegemoet, en weet, dat
op de arbeidsmarkt reeds verouderde trekken of grijzende haren
met weerzin en argwaan worden beschouwd. En is dan eindelijk
het oogenblik daar, dat het steeds dreigende zwaard van Daniocles
valt, en wordt de bejaarde arbeider ontslagen of geraakt hij
buiten staat om te werken, dan wordt, na zeer vele jaren van
eervollón arbeid, zijn leven één noodkreet, één worsteling
om lichaam en ziel tezamen te houden, en wordt hij in den
regel in het gedrang geduwd en gestooten, omdat hij een
van de zwaarste misdaden, die de maatschappij kent, begaan
heeft: de misdaad van oud en hulpeloos en ongelukkig te
zijn. Alle hulpmiddelen, die nog te vinden zijn, worden
opgespoord; ongehuwde kinderen verleenen nieestal steun,
gehuwde, die zelf gezinnen hebben, zonderen somtijds iets af
van hun inkomsten, hoewel maar ul te dikwjjls sclioorvoetend
en ongaarne; ieder karweitje, dat nog te vinden is, wordt aan-
genomen , alle werkzaamheden, hoe vernederend ook, worden
verricht, voor zoover de krachten het iiog toelaten ; met gretigen
blik wordt het oog gevestigd gehouden op toevallige giften van
liefdadigen, evenals een hond alle bewegingen van hen, die
middagmalen, nauwlettend gadeslaat, vol spanning, of ook hém
iets zal worden toegedacht.

En ten slotte juicht men, indien men het voorrecht
heeft bedeeld te worden, terwijl anderen bet nóg treuriger
voorrecht te beurt valt in een gesticht of godshuis te worden
opgenomen, door dr. Kiiyper zoo treilend een „caricatuur
op de Christelijke liefde-ocr page 107-

— 92 — -

deeld, gereglementeerd en gedresseerd, het einde afwachten.

Zoodanig is de combinatie der hulpmiddelen, waardoor in den
regel de bejaarden uit den werkenden stand het leven rekken,
zoodanig is het beeld, dat zich aan ons voordoet; een schande
voor God en het menschdom.

Is nu die toestand houdbaar? Mag de maatschappij toelaten,
dat een groot deel van hen, die hun leven lang hun plicht
hebben vervuld, zonder in de gelegenheid te zjjn vele genie-
tingen van het leven te smaken, die met rechtmatigen trots
op een levensstrijd terugzien, waarin zij niettegenstaande hunne
bekrompen middelen een eervolle onafhankelijkheid hebben ge-
handhaafd, dat zij, wanneer hun kracht door ouderdom of zieke-
lijkheid is gebroken, tot gebrek-lijden, tot een vernederende
afhankelijkheid van anderen worden gedoemd? Is er iets
smadelijkers voor onze samenleving, dan dat vele van hare
leden van aalmoezen, van giften moeten leven, niet
door eigen schuld, niet tengevolge van onafwendbare sla-
gen der natuur, maar alleen door de gebrekkige regeling van
de samenleving zelf? Wij althans hebben niet den treurigen
moed die vragen bevestigend tc beantwoorden!

-ocr page 108-

nOOFDSTITK Y.

Middelen ter voorkoming van armoede, tengevolge
van den ouden dag en van invaliditeit.

Wanneer het nu vaststaat, dat verreweg de meeste bejaarde
en invaliede lieden uit de onbemiddelde standen aan ellende on
gebrek zjjn overgegeven, dringt zich do vraag aan ons op:
Welke middelen kunnen worden aangewend, om in de toekomst
dit kwaad te genezen? Er zijn een aantal mannen, die, hoe-
wel zjj een waal-achtige. belangstelling voor het welzijn der
werkende standen gevoelen, toch overtuigd zijn , dat de arbeiders
zelf het initiatief tot de verbetering van die toestanden moeten
nemen, en dat zjj door inspanning van eigen krachten alleen
genezing van het kwaad kunnen en moeten vinden. Maar
wanneer wjj een blik slaan op de realiteit, dan scbjjnt de ver-
wachting, dat redding uit den nood van de mindere, standen
zelf kan en zal komen, uiterst utopisch. Er zjjn immers voor
hen, die steeds van een beperkt, soms zeer beperkt, inkomen
moeten leven, en die geen uitzicht hebben ooit bemiddeld te zullen
worden, slochts twee Avijzen denkbaar, om zich te wapenen tegen
gebrek dat het gevolg is van den ouden dag of van invaliditeit,
n. 1. het opsparen van een voldoende som, of het sluiten van een
z.g.n. pensioenverzekering. Reeds in het vorige hoofdstuk hebben
wij aangetoond, dat het eerste volstrekt onmogeljjk is. Bovendien
is dit geneesmiddel in het geheel niet toepasseljjk, wanneer door
invaliditeit op betrekkeljjk jeugdigen leeftjjd de mogeljjkheid
om te arbeiden wordt afgesneden. Maar even ondenkbaar is het,
dat de arbeiders, als een geheel, ooit door middel van vrjjwillige
vei\'zekering zich tegen de nadoelen van ouderdom en invaliditeit
zullen wapenen. Want voor een deel zijn zjj daartoe onwillig,

-ocr page 109-

— 1)4 —

voor lict grootste deel niet bij machte. Alleen wanneer zij op
jeugdigen leeftijd, dus van af liet IGe of 18« levensjaar, deel-
nemen aan een verzekeringsfonds, zal do premie zoo laag kunnen
gesteld worden, dat de mogelijkheid voor de arbeiders, om de
bijdrage op tc brengen, denkbaar wordt. Maar het is geheel
en al belachelijk te verwachten, dat een noemenswaardig aantal
jongelieden, vooral in die standen, die in het algemeen op
een lagen trap van ontwikkeling staan , vrij willig zelfs een klein
deel van hunne inkomsten zullen afzonderen, om daardoor te
zorgen voor den ouden dag, die over vijftig jaar zal aanbreken,
of voor het geval van invaliditeit, dat hun dan zeer onwaar-
schijnlijk toeschijnt. Wanneer de middelbare leeftjjd nadert en
de jaren in zorg zijn doorgebracht, dan beginnen velen met
kommer aan den naderenden ouden dag te denken en dc groote
waarde van een verzekering in te zien , maar dan zijn ook de ver-
zekeringspremies veel te hoog geworden cn is hot onherroepelijk —
te laat. Bovendien is er ook een aantal onverschilligen, die zelfs op
rijperen leeftjjd, ook wanneer zij kunnen bijdragen, zicii niet
willen verzekeren, die zich geen offer iiocgenaamd voor de toe-
komst willen getroosten en voor wie hot denkbeeld, dat wellicht niet
zjj, maar anderen, van die bjjdragen zullen genieten, ecu gruwel is.

De doctrinaire voorstanders van „Solf help-ocr page 110-

— 95 — -

steeds, of Inj\' wel een lioogen onderdom zal bereiken, of eerder
invaliede zal worden. En het is nu eenmaal een zonderlinge
eigenaardigheid van de mindere standen, dat zij buitengewoon
veel hechten aan een nette begrafenis en daarvoor, naar het
schijnt, zich grootere offers willen getroosten, dan tot bestrijding
van een onzeker gevaar.

Verder wordt de algemeene deelneming in begrafenisfondsen
voor een deel ook verklaard door het feit, dat zeer vele ouders
de kinderen als leden inschrijven, mot het doel om bij hun
overlijden althans een kleine som te ontvangen, zoodat de begra-
fenisfonds dan in gewone levensverzekering overgaat. Boven-
dien is ook de kracht van het voorbeeld niet te miskennen.
Van hun vroegste jeugd af booren steeds de kinderen in de
mindere standen de „buscenten-ocr page 111-

— 96 — -

aiser man darf es doch nicht allzu schulmeisterlich hart beur-
teilen, wenn ein Manu, der allenfalls bei äusserster Sparsamkeit
die Versicherungsbeiträge erübrigen könnte, dies unterläsat, um
sich und den Seinigen auch einen mässigen Anteil am Lebens-
genüsse zu verschaffen. Es ist siecht eingerichtet in der Welt,
dass, je nothwendiger das Sparen ist, es auch um so schwerer
ist. So erklärt es sich dann sehr leicht, dass diejenigen, die es
am nötigsten hätten, sich gegen Störungen ihres Erwerbes zu
versicheren, indem sie andere Hülfsmittel als ihre Arbeitskraft
nicht haben, dies nur in so geringem ]\\[asse freiwillig thun, dass
man schliesslich geglaubt hat, zum Zwange greifen zu müssen.-ocr page 112-

— 97 — -

Daar dc berekening van de bijdragen der leden en vfin de
uitkeeringen geenszins op een wetenschappelijke basis steunt,
hangen die pensioenen geheel van de toevallige soliditeit der
Trade Unions af. In de laatste jaren echter zijn er oninis-
kenbare teekenen van ontaarding in deze Unions waar te nemen,
en zijn zij, onder den invloed der socialisten, in plaats van vak-
vereenigingen om de rechtmatige belangen der leden te verdedi-
gen , meer en meer machtige bonden geworden, om do werk-
gevers-kapitalisten aan te vallen en te tiranniseeren; daardoor
kunnen hare fondsen, door werkstakingen uitgeput, niet altijd
aan hunne verplichtingen tot uitkeering vau pensioenen en
ziekengeld voldoen. De „Royal Commission on the Aged Poor-ocr page 113-

- 9Ö -

niet met het oog daarop zijn berekend, is het gebleken, dat deze
bedekte pensionneering de financieele stabiliteit van de „Societies-ocr page 114-

- 99 —

bloeiendcn toestand, liet vraagstuk zelfs niet eenigermate hebben
kunnen oplossen, dat zij volgens algemeene erkentenis, slechts
de hoogste lagen, maar niet de groote massa der nnskilled
hebben kunnen bereiken, en dat, ondanks de gunstige
economische positie van de werkende standen in Engeland,
ongeveer 44 pCt. van de arbeidende bevolking boven 65 jaar
bedeeld moet worden. Ieder betoog schijnt dus wel overbodig
dat het erger dan dwaas is om te meenen dat in NederJand,
waar de voorwaarden daartoe zooveel ongunstiger zijn, de
mindere standen in staat zouden zijn om zelfstandig en zonder
inmenging van derden, door verzekering zich te vrijwaren
tegen de geldelijke nadeelen van ouderdom en invaliditeit.

Een ander geneesmiddel, door energieke en ondernemende
fabrikanten vooral aangeprezen, waardoor bejaarde en invaliede
arbeiders tegen gebrek kunnen worden gewaarborgd, is de
oprichting van fabrieksfondsen, met geregelde bijdragen van
werkgever en arbeiders.

Inderdaad hebben in de laatste jaren een aantal werkgevers
getracht op deze wijze de toekomst van hunne arbeiders te ver-
zekeren, maar in hoofdstuk IV (zie pag. 59) is reeds aangetoond
dat dat aantal betrekkelijk zeer klein is; des te meer moeten
wij hulde brengen aan die wakkere mannen, die door hun on-
bekrompen schenkingen een zoo levendig besef van hunne
verplichtingen en zulk een hartelijke belangstelling in hunne
arbeiders toonden, en die, deels zelfs door verliooging der
loonen, de arbeiders in staat stelden hun aandeel in de
premies op te brengen. Maar reeds bij de meest oppervlakkige
beschouwing-valt het in het oog, dat dit middel nooit de kwaal zal
kunnen genezen, en dat ook aan deze fabrieksfondsen ernstige
nadeelen zijn verbonden. In de eerste plaats kan door dergelijke
fondsen de toekomst slechts van een kleine minderheid, die in
de industrie werkzaam is, gewaarborgd worden, terwijl de
veldarbeiders, de ambachtslieden en de arbeiders in zeer
vele andere bedrijven onverzorgd blijven. Het is zonderling
hoe dit feit door sommige fabrikanten uit het oog wordt
verloren, die in de fondsen een panacea zien tegen het gebrek-
lijden op den ouden dag of bij invaliditeit.

-ocr page 115-

100 — -

Een tweede bezwaar is, dat volstrekt niet alle fabrikan-
ten in staat zijn dergelijke fondsen op te richten, maar
alleen zij, die een vrij groot aantal arbeiders in hun dienst
hebben Het groole beginsel van vorzekeriug is immers slechts
dan voor toepassing vatbaar, wanneer de risico\'s door een
voldoend aantal deelnemers worden gedragen. Zooals echter
reeds vroeger is gezegd, is het aantal groote fabrieken in
Nedei\'land, waar bjj voorbeeld meer dan honderd arbeiders werk-
zaam zijn, betrekkelijk zeer gering. En ook van deze fabrikan-
ten zullen waarschijnlijk slechts weinigen verplichtingen op
zich durven nemen, die eerst na vele jaren, wellicht door
het volgende geslacht, moeten nagekomen worden.

Het derde bezwaar tegen dit middel om ons vraagstuk op te
lossen is, dat zoolang de oprichting van dergelijke fondsen aan den
vrijen wil van de werkgevers is overgelaten, de meerderheid
van hen uit eigenbelang, onverschilligheid of linancieele zwak-
heid, daartoe niet zal overgaan. Yelen die wellicht daartoe
geneigd zouden zijn, worden afgeschrikt door de vrees voor
felle concurrentie der overigen, die geen fondsen willen stichten
en door hun minder groote productiekosten de goedgezinden
zouden kunnen verdringen. De energie en edelmoedigheid van de
enkelen, die fondsen in het leven riepen en steunden, kan dus
hoegenaamd geen afdoende resultaten geven, en hoogdravende
beschouwingen over de wenschelijkheid van Persoonlijk Initiatief
baten al zeer weinig, wanneer zoo weinige werkgevers in de
practische werkelijkheid geneigd en in staat blijken te zijn dat
initiatief te nemen.

Maar er bestaan bovendien groote bezwaren tegen die fondsen
zelf, aan de ondernemingen van werkgevers verbonden. Immers de
arbeiders verliezen in den regel, bjj ontslag of vertrek uit den
dienst van den werkgever, al hun rechten op vroegere stortingen,
en de Staat zelf geeft hiertoe het schandelijke voorbeeld. In
het gunstigste geval wordt den arbeider het bedrag van
zijn eigen contributies teruggegeven, maar ook dan is \'de
verzekering geëindigd, en de kans om armlastig te worden
weer even groot. De vrijheid van beweging der arbeiders
wordt aldus sterk belemmerd, en de nadeelige gevolgen van

-ocr page 116-

— 101 — -

ontslag zeer verzwaard. Het schijnt vooral deze overweging
te zijn, die zeer vele arbeiders onverschillig maakt voor de
voordeelen van een tabriekslbnds of hen zelfs een felle oppositie
doet voeren tegen de oprichting, indien althans bijdragen van
hen daarvoor worden geëischt.

^laar het ernstigste bezwaar tegen dergelijke fabrieksfondsen
is het gemis aan volstrekte zekerheid voor de verzekerden.
l)ic fondsen rusten immers bijna nooit op wetenschappelijke
basis (1) en er bestaat weinig zekerheid dat, wanneer de
tegenwoordige deelnemers pensioengerechtigd zullen worden,
het kapitaal voor de noodige uitkeeringen voldoende zal zijn.
Ja, in vele gevallen hangt do soliditeit van het fonds geheel
af van de soliditeit van den werkgever, en bij achteruitgang
van de zaak of bij faillissement en liquidatie blijkt wel eens
dat de „verzekerden\' alles behalve verzekerd zijn! (2)

En dat het ook geen gemakkelijke taak voor den werkgever
is om een werkcljjk solide fonds .op te richten, blijkt uit de
mededeeling van een zeer bekend fabrikant, die ons schrijft dat
een paar jaren geleden de oudste firmant ƒ 20,üüü ter beschik-
king stelde om een pensioenfonds op te richten, en tevens de
loonen met ƒ1,25 wekelijks verhoogde, om de arbeiders in staat
te stellen 25 cent per week bij te dragen. „Wij stuiten echter
op do financieele quaestie, en vinden dat een veel grooter weke-
lijksche bijdrage en een veel grooter fonds
noodig zijn om allen
werklieden op (ïó-jarigen leeftijd een pensioen van vjjf gulden
per week te verzekeren-ocr page 117-

- 102

Uit het hier aangevoerde komen wij tot de slotsom dat tegen
de voordeelen van fabrieksfondsen groote nadeelen opwegen,
on dat zelfs bij de meest voortreffelijke inrichting door deze
fondsen de toekomst slechts van een minderheid der arbeiders,
die in de grootindustrie werkzaam zijn, kan worden verzekerd,
terwijl alle overige arbeiders en ook do zelfstandigen onder de
werkende standen, daardoor niet worden bereikt.

Er zijn wakkere mannen geweest, die overtuigd, dat dc wer-
kende standen, aan zichzelf overgelaten, nooit tot verzekering
van hun ouden dag zullen komen, en dat ook de fabrieksfondsen
slechts betrekkelijk weinigen kunnen baton, een moedige poging
hebben gewaagd om door aaneensluiting der werkgevers het
vraagstuk op te lossen. In 1888 namelijk richtte een aantal
stoere mannen den „Werkgeversbond-ocr page 118-

— lOB —

denfonds. Elders hebben wij ook uitvoerig medegedeeld de
zeer geringe resultaten, gedurende de dertien jaren van het
bestaan van dit fonds verkregen (zie pag. 61). Toch schijnt dit
fonds de grootst mogelijke waarborgen en de gunstigste voor-
waarden van verzekering aan te bieden; de onkosten immers
worden voornamelijk door drie Vereenigingen gedragen, zoodat
slechts een netto premie door de verzekerden wordt betaald.
Maar hoe aantrekkelijk ook de verzekering is gemaakt, de
deelnemers dagen bijna niet op en de groote meerderheid der
weinige pensioenverzekeringen is door de werkgevers voor de
arbeiders gesloten.

Sommige hardnekkige aanbidders van het „Persoonlijk Initiatief-ocr page 119-

— 104 — -

bereikten wij geen resultaat.-ocr page 120-

105 — -

dat door het persoonlijke initiatief van de arbeiders, al dan niet
uit philanthropie door derden gesteund, genezing van het kwaad,
waarover wij handelen, kan en zal gevonden worden!

liet is dan ook zeer natuurlijk dat de oo:^en van zeer velen
op den Staat, als redder in den nood, zijn gevestigd. „De
Staat moet die ouden van dagen en invalieden pensionneeren,
die hunne beste krachten aan de maatscliappij hebben ten offer
gebracht,-ocr page 121-

— 106 — -

en hen, die in meerdere of mindere mate de geldehjke hulp
van den Staat verlangen.

Het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat alleen socia-
listen agiteeren om alle arbeiders op Staatskosten te pension-
neeren. Eeuwig wordt het machtwoord herhaald, dat alle
rijkdom uitsluitend door dc arbeiders wordt geschapen en dat
het dus ook slechts billijk is, dat zij door den Staat, dat is
uit de belastingen, die door de bemiddelden worden betaald,
onderhouden worden. Pensionneering wordt aldus een mid-
del tot onteigening van de bemiddelden. Openlijk verklaren
dc leiders in vergaderingen, dat „de Staat allerlei groote
beeren pensionneert, die nooit in geheel hun leven eenigen
arbeid hebben verricht-ocr page 122-

107 — -

Wij kunnen niet aannemen dat die leiders niet zelf zeer
goed weten, dat de pensioenen der ambtenaren niet door den
Staat, maar door de belanghebbenden worden betaald, dat
immers allen in dienst van den Staat, van den hoogst ge-
plaatsten gezant tot den nederigsten postbode, zich gedurende
vele jaren een vrij hooge korting op hunne bezoldiging moeten
laten welgevallen, meer dan voldoende om het pensioen te
dekken. (1) Het leidt slechts tot misleiding van den eenvou-
digen man, van wien men uit den aard der zaak niet voldoende
kennis van zaken kan eischen om de onjuistheid van dergelijke
beweringen te doorzien, wanneer men het voorstelt alsof do
betrekking tusschen den Staat, als directe werkgever, en zjjn
geëmployeerden, dezelfde is als tusschen den Staat en zijne
onderdanen, tusschen de gemeenschap en hare leden, twee
verhoudingen zoo volstrekt ongelijksoortig, dat alleen onont-
wikkelden ze zouden kunnen verwarren. ]\\[aar het is bovendien
geheel onwaar dat de arbeiders, of eenig andere stand, hunne
kracliten aan de gemeensciiap wijden. Ongetwijfeld komt alle
nuttige arbeid ten slotte der gemeenschap ten goede, maar die
arbeid wordt geenszins uit toewijding aan de gemeenschap
verricht, veeleer door de noodzakelijke en rechtmatige begeerte
om zich en do zijnen te onderhouden. Even rechtvaardig als de
aanspraak van den arbeider is op een behoorlijk loon voor zijn
werk, even dwaas is het, dat werk zich tot een verdienste
jegens de maatschappij aan te rekenen. En in geen geval hebben
de arbeiders, in den conventioneelen zin, méér aanspraak dan
al die anderen, die arbeiden: do kooplieden, de ondernemers
en de geleerden , op waardeering van hun werk door de gemeen-
schap, of méér recht- om door liaar te worden onderhouden,
wanneer zij daartoe zelf niet in staat zijn.

Tn een maatschappij, zooals de onze, voor welke het een
levensvoorwaarde is, dat ieder voor zichzelf zorgt, indien hij

(1) Die korting is zoo hoog dat in 1881 er reeds \'i\'i millioen, in
1891 3G millioen te veel was in de kas v; n het pensioenfonds voor
burgerlijke ambtenaren. In het pensioenlonds voor weduwen en weezen
van burgerlijke ambtenaren, in 1890 opgericht, was reeds in 18% een
batig saldo van 14 millioen I

-ocr page 123-

— 108 — -

kan, is de feitelijke erkenning van het recht van zeker deel
harer leden om eenvoudig door het overige deel te worden onder-
houden , zonder eenige poging om in eigen behoeften te
voorzien, ondenkbaar, en zou pensionneering op Staatskosten alleen
dan geoorloofd zijn, wanneer overtuigend gebleken ware, dat
door geen wettelijke regeling de belanghebbenden in staat
konden worden gesteld althans ten deele de lasten te dragen. (1)
Al verwonderen wij ons niet dat de socialisten een oiscli
stellen, waaraan stellig niet kan Avorden voldaan, wel moeten
wij ons eenigszins verbazen over het denkbeeld van zekere
Engelsche philanthropen en geestelijken, die algemeene pen-
sionneering op kosten van den Staat willen invoeren, niet alleen
voor arbeiders of onbemiddelden, maar voor alle burgers,
ook voor de rijksten! Want in een zeer merkwaardig werkje:
„Pauperism and Endowment of Old Ago-ocr page 124-

— 10(1 —

en indirecte belastingen, en toch eenzelfde uitkeering zouden
ontvangen, i\\Iaar Inj ziet hierin geen bezwaar, en beweert dat
ook thans de benii(Ulehlcn een oneindig groot aandeel der be-
lastingen opbrengen, zonder van den Staat een grootere con-
traprestatie te ontvangen! Ket is onnoodig om hier uit te
weiden over zjjn elders zoo dikwijls besproken denkbeeld, maar
het zij voldoende er op to wijzen, dat, evenmin als in Enge-
land, een regeering in Nederland het zal wagen een zóó
kolossale verhooging der belastingen voor te stellen. Want aan
circa 207.000 lieden boven 05 jaar zou in Nederland ongeveer
veertig inillioen gulden jaarlijks moeten uitgekeerd worden,
terwijl de gezamenlijke uitgaven van den Staat voor 18!)8 op
141 millioen worden geraamd! .Alaar ook afgezien van de
practische onmogelijkheid, schijnt hot onzinnig ook aan de
bemiddelde standen een pensioen van ƒ3 te willen opdringen,
en 1)1 jjft het lioofddenkbeeld om , zonder volstrekte noodzake-
Ijjkheid, de burgers door den Staat te doen onderhouden , afkeu-
renswaardig, Ten slotte is een regeling, waarbij, niettegenstaande
zulke buitensporige oilers, in het geheel niet voorzien wordt
in de nadeelen voortspruitende uit invaliditeit, indien deze vóór
het 05\'\'t-ocr page 125-

- 110

schillende landen heeft men dit stelsel, onder een of anderen
vorm, overwogen of zelfs practisch toegepast. Een van do meest
bekende voorstellen is dat van den Engelschen Minister Cham-
berlain, die ten behoeve van een ieder, die vóór zijn 25sto
jaar 5 p.st. in een Ijjfrentebank heeft gestort, den Staat 15 p.st.
wil doen storten als toeslag, op voorwaarde dat de belangheb-
bende daarna gedurende 40 jaren 1 p.st. jaarlijks zal bjjdragen.
Dit bedrag zou dan voldoende zijn, volgens zijne berekeningen,
om bij het bereiken van het 65ste jaar een pensioen van 5
shilling wekelijks te kunnen uitkeeren. Over deze en andere
dergelijke voorstellen is echter in andere werken reeds zoo
dikwijls uitgeweid, dat wjj hier kunnen volstaan met daarnaar tc
verwijzen. (1)

Het denkbeeld om den Staat het verzekeren van lijfrenten
te doen aanmoedigen, door het beloven van een hoogc rente
voor de ingelegde gelden , en het denkbeeld om hun, die zich willen
verzekeren, van Staatswege de gelegenheid daartoe te verschaffen,
door oprichting van een rijksinstelling, echter zonder hot uitloven
van bijzondere voordeden, is in naburige landen reeds toe-
gepast. In Frankrijk immers werd in 1850 een „Caissc des
retraites ouvrières-ocr page 126-

lil -

bijpassen werd zoo belangrijk, dat al spoedig het maximum
der inlagen, het maximum dat als lijfrente kon uitgekeerd
worden, en de hoogte van den rentevoet moesten verminderd
worden, welke sommen zelfs verscheidene malen zjjn gewjjzigd.
Daardoor is dan ook het bedrag der stortingen van 30 millioen
gulden in 1881, gedaald tot minder dan 12 millioen in 1890!
Toch heeft de Staat, volgens den Minister Tirard, tusschen
1875 en 1890 80 millioen bijgepast.

Volgens een van de laatste verslagen waren onder 59523
nieuwe inleggers in 1893, slechts 9001 werklieden, terwijl het
aantal ouvriers in Frankrijk toen ruim 3.50\'^.00ü bedroeg.
Volgens Guillot (1), een autoriteit op dit gebied in Frankrijk,
wordt dan ook algemeen erkend „quo la caisse des retraites ne
sullit pas à la solution de eet important problème des retraites
ouvrières.-ocr page 127-

— 112 ^

$

2Y2 pCt. en gebaseerd op vrij geringe sterftekansen, terwijl
uit den aard der zaak door de postkantoren volstrekt niet door
middel vau boden en agenten gecolporteerd wordt, zoodat in
het zeldzame geval dat de mindere man zich een pensioen wil
verzekeren, hjj vanzelf door de agenten van d(! Friondly
Societies wordt gewonnen.

Wij zien dus, dat noch in Frankrijk het openstellen van de
gelegenheid om zich e(;n pensioen te verzekeren onder bjjzonder
gunstige voorwaarden, noch in IJolgië en Fngeland het scheppen
van een dergelijke gelegenheid onder gewone voorwaarden, tot
eenig resultaat hoegenaamd heeft geleid , voor zoover do arbeiders
betreft, niettegenstaande den volstrekten waarborg van soliditeit,
dien de Staat hun biedt.

Zonderling moet het daarom klinken, dat de N(((lerlandsche
regeering geneigd scheen een instelling tot aanmoediging van
vrijwillige verzekering op te richten, en om den langen ont-
wikkelingsweg, die andere landen op dit gebied reeds\'hebben
afgelegd, weer vau liet begin af te willen bewandelen! Nadat
immers de Troonrede van 1801 de verklaring had bevat, dat
maatregelen tot verzekering van het lot van oude en verminkte
werklieden werden ontworpen, kromp do belofte reeds in de
Troonrede van 1894 in tot de aankondiging van een wets-
voordracht „tot hot openen der gelegenheid om door het Kjjk
gewaarborgde lijfrenten te verkrijgen,-ocr page 128-

- 113 —

afmaken; eenigszins vermakelijk Avas het om te zien hoe
sommige leden nog den hoop schenen te koesteren, dat het aan
de Regeering eenmaal zou gelukken met een of ander wonder-
baarlijk ontwerp voor den dag te komen, waarbij met betrek-
king tot de lijfrentenbank de quadratuur van den cirkel zou
worden gevonden. Maar de Minister wilde zelfs niet een tipje
van den sluier opheffen, die al het moois, door zijne ambte-
naren uitgedacht, nog bedekte!

En toch is er niet veel inzicht noodig om te begrijpen, dat,
hoe nuttig ook een Rijkslijfrentebank voor sommige groepen kan
werken, in het bijzonder voor kleine kapitalisten, wanneer
althans ook aan dezen wordt toegestaan inlagen te doen, een
dergelijke instelling onmogelijk het pensioenvraagstuk in zijn
geheel kan oplossen. Niemand zal betwisten dat ook thans in
Nederland een aantal uiterst solide verzekeringsinstellingen
bestaan, waarvan sommige, zooals het werkliedenfonds en de
Nationale Levensverzekerings-MaatsQhappij te llotterdam, bui-
tengewoon voordeelige voorwaarden, namelijk netto premies,
aanbieden. Maar zooals reeds in het begin van dit hoofdstuk
is aangetoond, wordt van deze gelegenheid om zich een pen-
sioen te verzekeren door de werkende standen nagenoeg geen
gebruik gemaakt, omdat zij voor het grootste gedeelte de
bijdragen niet kunnen, voor een klein deel niet willen
storten. Wanneer nu do Uijkslijfrentebank volgens strikt com-
mercieele beginselen haar bedrijf uitoefende en zich, ovenals
b.v. in Engeland, alleen met overdreven solide beleggingen
van haar kapitaal wilde inlaten, dan zou zij nog veel minder
voordeelige voorwaarden kunnen aanbieden dan de particuliere
ondernemingen, vooral wanneer zij zich niet wilde „vernederen-ocr page 129-

- 114 —

onder de arbeiders althans nog minder contracten afsluiten dan
het werkliedenfonds.

Wanneer daarentegen de Eijkslijfrentebank meer verlokke-
lijke aanbiedingen deed dan hare handelsconcurrenten ten
koste van de schatkist, door b.v. een veel hoogero rente dan
de rentestandaard toelaat, of zelfs een toeslag bij ieder pensioen
te beloven, dan zou zij ongetwijfeld, evenals in Frankrijk,
een aantal begunstigers lokken, in de eerste plaats zeer
vele kleine kapitalisten, misschien ook een zeker aantal
van de hoogst beloonde werklieden, die, in staat zijnde iets te
sparen, en ontwikkeld genoeg om maatregelen van voorzorg te
willen nemen, door de bijzondere voordeelen van de Rijksbank
tot pensioenverzekering zouden worden gebracht. Maar zelfs
dit aantal zal niet groot zijn, want op den jeugdigen leeftijd
waarop de verzekering moet aanvangen, indien de premie dragelijk
zal zijn, zullen slechts weinigen voor hun ouden dag willen zorgen,
en tevens dan reeds een daarvoor voldoend loon verdienen,
üp deze wijze zou het groote vraagstuk niet in het minst
zijn opgelost: integendeel, het zou wederom een treurige toe-
passing zijn van het beginsel: „Wie heeft, dien zal gegeven
worden-ocr page 130-

- 115

lien, die beweren dat de Staat met het nemen van andere maat-
regelen althans moet wachten, totdat het fiasco van een lijf-
rentebank in de praktijk is bewezen.

Wij komen nu tot het derde stelsel, waarbij de Staat aan
die burgers, wier economische toestand zulks noodig maakt,
de verplichting bjj de wet oplegt, zich tegen de materieele
nadeelen van ouderdom en invaliditeit te verzekeren, hetzij
met, hetzij zonder directe qf indirecte hulp, tot nakoming van
die plicht.

Bij de beschouwing van dit stelsel ontstaan hoogst belangrijke
vragen: Is een dergelijke oplossing van het vraagstuk geoor-
loofd? is zjj wenschelijk? is zij uitvoerbaar?

Bij de eerste vraag ontstaat terstond een bittere strijd tus-
schen de aanhangers van de nieuwe richting, die tot sociale
wetgeving dringen en om Staatsinmenging roepen, en de
aanbidders van het „laissez faire-ocr page 131-

- 116 —

over het doel en den werkkring van den Staat, en er zijn
vele geschriften van de grootste denkers over dit onderwerp
verschenen; maar nooit heeft het vraagstuk zoo weinig een
bloot theoretisch, zoo zeer een bij uitstek practisch karakter
gehad als thans. Want reeds in den aanvang hebben wij er op
gewezen, dat de 19® eeuw een onmetelijke verandering in liet
leven der volkeren heeft gebracht, en dat wij thans in een
onmiskenbaren toestand van crisiß en overgang leven. Na
de Fransche revolutie zegevierde alom hot denkbeeld, dat alleen
vrijheid aan het menschdom waar geluk kon verschaffen, dat
de Staat vooral rechtsstaat moest zijn, en dat het in het econo-
misch leven aan ieder individu moest overgelaten worden
zjjn eigen heil te bewerken. „Laissez faire-ocr page 132-

- 117 —

OJide vrees voor Staatsinmenging is bij de verdedigers der
minbevoorrecliten verdwenen; er is een nieuwe en tot nu toe
onbekende lactor in het leven der moderne volkeren werkzaam:
de politieke macht van de werkende standen, die hun, al zijn
zij daartoe nog niet rijp, op politiek gebied invloed verschaft
en hun waarborgt dat do Staat niet in strijd mot hunne be-
langen zal ingrijpen.

Moeten wij ons nu bij die nieuwe richting aansluiten ? Moeten
wij voor Staatszorg en Staatsbemoeiing, voor zoogenaamde sociale
wetgeving ijveren? liet antwoord kan niet twijfelachtig zijn.
Want wij zijn overtuigd dat, waar de overmachtige positie van
enkelen een hinderpaal is voor de ontwikkeling en het materieel
welzijn van duizenden anderen, dc Staat beteugelend moet
tusschenbeide komen; dat, waar instellingen in het algemeen
belang, ook op economisch en ethisch gebied, aan het particu-
lier initiatief overgelaten, of tengevolge van de onmacht dor parti-
culieren in het geheel niet worden opgericht, of in het belang
van enkelen worden geëxploiteerd, de Staat verplicht is in te
grijpen; dat, evenals hij op rechtsgebied door zijn wetgeving
hebzucht en wraakzucht, misbruik van macht en van vertrouwen,
do begeerte naar onrechtmatig gewin en vele andere ondeugden
tracht to breidelen, do Staat evenzeer op economiach gebied
die ondeugden moet bestrijden. En wanneer een deel van hot
volk, tengevolge van zjjn economischen toestand, tot onwetendheid,
gemeenheid en ruwheid vervalt, wanneer een deel onder zekere
omstandigheden onherroepeljjk, ofschoon buiten eigen schuld,
in gebrek en ellende verzinkt, dan achten wij het een van do
eerste plichten van don Staat om zijn machtigen invloed tot
verhooging van hot zodclijko on niatorioolo poil van dat dool,
in het welbegrepen belang van het geheel, aan tc wenden. (1)

Toch zijn er niet weinigen, die in Staatsinmenging elechtH

(I) Niemand heeft het kernachtiger gezegd dan Hisniarck in een
v-\\jner redevoeringen, in 18G5 gehouden; »Nach moderner Staatsidee liegt
dom Staate auch die Aufgabe ob, durch zweckmässigo Einrichtungen und
durch Verwendung der zu seiner Verfügung stehenden Mittel der (iesammt-
heit, das Wohlergeben aller seiner Mitglieder iind namentlich der
Schwachen und Hülfsbedürftigen positif zu förderen.-ocr page 133-

- 118 —

een heillooze aanranding en beperking der persoonlijke vrijheid,
een verderfelijke belemmering van het persoonlijk initiatief
zien, en die vreezen dat door sociale wetgeving de energie en de
ondernemingsgeest van het volk zullen worden uitgebluscht, de
zucht tot zelfstandigheid opgelost in een ziekelijk leunen op
den Staat.

Zijn nu deze bezwaren gegrond? Wij kunnen niet ont-
kennen, dat iedere Staatsinmenging op economisch gebied
steeds in zekere mate de vrijheid beperkt. Maar wij beschou-
wen de vrijheid van den individu niet als een doeleinde, maar
slechts als een middel; wanneer derhalve door dat middel het
beoogde doel niet wordt bereikt, dan moeten andere middelen
worden aangewend, In den regel zal ongetwijfeld vrijheid
de beste weg zijn om het doel, het geluk der maatschappij,
to bereiken, maar even stellig zal in zekere gevallen en onder
zekere omstandigheden het belang van de gemeenschap juist
opheffing of beperking der vrijheid noodwendig maken, A priori
kan dus niet worden uitgemaakt wanneer een beperkende sociale
wetgeving wenschelijk is. Alleen do tijd, de aard van hot volk en
andere factoren kunnen daarover beslissen. Maar zonderling is
het, hoe weinig bewust sommigen van die doctrinaire aanbidders
der vrijheid schijnen te zijn van de tallooze en ingrijpende
beperkingen, die ook thans in Nederland en elk ander land
bestaan! Zijn niet de wetboeken grootendeels een aaneenscha-
keling van gebods- en verbodsbepalingen? Hebben niet do
arbeidswetten en de Zondagswet de vrijheid van den arbeid op
allerlei wijzen begrensd? Is niet de vrijheid van beroep aan
banden gelegd door de verplichtingen om\'examen afteleggen,
ten eindo sommige beroepen te kunnen uitoefenen ? Is niet de vrjj-
heid van verkoop door de wetten op het verkoopen van sterken
drank, geneeskundige middelen, boter enz. beperkt? Is zelfs
niet de vrijheid om to contracteeren, dat palladium der indivi-
dualisten , in het privaat recht in zeer vele opzichten begrensd? (1)

(1) In de ^emorie van Toelichting bjj het eerste wetsontwerp van onge-
lukkenverzekering worden zelfs 75 artikelen in het Uurgerljjk Wetboek
en het Wetboek van Koophandel opgenoemd, waarin de vryheid van
contracteeren wordt beperkt.

-ocr page 134-

— 119 ^

Is vooral de verplichting oni belasting tc betalen niet een zeer
gehate vermindering van de vrijheid om over eigen goed en
inkomsten te beschikken, is niet de verplichting om in het leger
te dienen een zeer pijnlijke aanranding der persoonlijke vrijheid V

En toch is men aan al deze beperkingen der vrijheid, alleen
in het belang der gemeenschap gemaakt, zoo gewend geraakt,
dat men in Nederland meent in volmaakte vrijheid te leven!
Nergens wordt duidelijker aangewezen, hoe krachtig ook thans
do Staatsinmenging is, dan in het bekende werk van Mr.
Pierson, die aldus schrijft: (1) „Sociale wetgeving ten behoeve
van volwassenen bestaat reeds op do uitgebreidste schaal, on
de eenige reden, waarom wij ons hiervan niet altijd bewust
zijn, is do gewoonte: in het keurslijf waarin wij ons bo-
wegon, hebben wij altijd gewandeld; daarom hindert het ons
niet moer.....

„Sociale wetgeving aan to prijzen is niet tc ijveren voor een
nieuw, maar voor verdere toepassing van een oud en algemeen
erkend beginsel. In geen enkel goed bestuurd land gaat do
wetgever van do onderstolling uit, dat ieder volwassene genoeg
kennis van zaken, oordeel en zelfstandigheid bezit om bij alles wat
bij doet en laat, bij elke overeenkomst, die hij sluit, to zorgen,
dat hij niet door zijne medeburgers wordt benadeeld. Overal
neemt do Staat maatregelen om tc verhoeden, dat van gebrek
aan kennis, oordeel en zelfstandigheid misbruik wordt gemaakt,
cn wat anders is sociale wetgeving ten behoovo van arbeiders
dan een nieuwe stap in die richting?-ocr page 135-

- 120 —

gewent om alle maatregelen tot bevordering van zijn stoffelijk
en geestelijk welzijn van den Staat te verwachten.

Maar ook dit bezwaar geldt niet tegen elke Staatsinmen-
ging qua talis. Wij willen gaarne erkennen, dat het lot van
iedere gemeenschap ten slotte afhangt van het karakter harer
leden, dat zonder krachtige en energieke en zelfvertrouwende
burgers de Staat te gronde moet gaan, dat aansprakelijkheid
voor eigen lot en eigen daden een der levensbeginselen van
onze maatschappij is. AVant de Staat kan nooit den individuen
de mogelijkheid ontnemen om verantwoordelijkheid te scheppen,
die verantwoordelijkheid bijvoorbeeld, die uit het vestigen van
een gezin voortvloeit, of uit het verkwisten op den Maandag van
wat tot den Zaterdag had moeten reiken. Het scheppen van
die verantwoordelijkheid wordt thans alleen beteugeld door do
wetenschap, dat luj die haar schept, haar in den regel tevens
zal moeten dragen. En het zou spoedig met den Staat gedaan
zijn, als hij de aansprakelijkheid moest aanvaarden voor de
gevolgen van de roekeloosheid en van het onverstand der indivi-
duen! Maar evenmin is hot rechtvaardig om deze aansprakelijk te
stellen voor hetgeen niet zij, maar do maatschappelijke orga-
nisatie heeft misdaan. Waar derhalve de individuen, niet
door persoonlijke, maar door uitwendige, economische oorzaken
verhinderd worden voor eigen lot te zorgen, waar zij door do
economische ongelijkheid, als door een centenaarslast neerge-
drukt , niet in de mogelijkheid zich bevinden om eenige kracht
te ontwikkelen, daar mag dit bezwaar tegen Staatsinmenging
niet aangevoerd worden. Wanneer een schip in een storm
op de kust dreigt te pletter te gaan en\'de kustwacht mot
reddingsbooten te hulp snelt, zal men dan beweren, dat die
hulp de energie der schepelingen doet verslappen, en hen
vadsig den steun van anderen doet afwachten ? Zal men dan
de kustwacht gelasten om met belangstelling gade te slaan , of do
opvarenden zich door eigen krachtsinspanning zullen redden?
Zal niet ieder redelijk inensch inzien, dat alleen door de hulp
van buiten maar tevens door de uiterste inspanning van
de belanghebbenden zelf, zij het gevaar kunnen ontkomen?
Evenzoo moet de Staat hiin ter hulp komen, die door do

-ocr page 136-

- 121 —

stormen des levens, door de gevaren uit hun economischen
toestand voortvloeiende, schipbreuk dreigen te lijden: die
hulp zal niet de individuen dcrnoraliseeren.

Uct valt nu niet te ontkennen dat in onze moderne maat-
schappij vele duizendo arbeiders buiten hun schuld en buiten
mogelijkheid om zich te redden, door ziekte, ongelukken,
invaliditeit en ouderdom in ellende worden gedompeld; in die
gevallen is „self help-ocr page 137-

- 122

die tot dien stand behooren, steeds gebukt gaan onder het
bewustzijn van hun weerloosheid, ingeval ouderdom of invaliditeit
hun de mogelijkheid tot arbeid ontneemt, en indien er geen
uitzicht voor hen bestaat aan dat toekomstig gebrek tc ont-
komen, dan kan het niet anders, of alle energie en levens-
opgewektheid worden in hen uitgebluscht, en hun gemoed
wordt vervuld met wrok en verbittering tegen een maatschappij,
die tengevolge van zijne organisatie hen gebrek laat lijden.

Maar voor den bloei en het geluk van een volk zijn niet alleen
noodig ondernemingsgeest der kapitalisten en intellectueele
kracht van hen, die met het hoofd arbeiden, maar ook goede
wil en levensactiviteit van de zoogenaamde werkende standen.
Iedere regeling die een van de grofste misstanden onzer maat-
schappij kan opheffen, is dus ten zeerste gowenscht in het
belang van den Staat. (1)

Maar is dwangverzekering van een ethisch standpunt wel
wenschelijk? Zal die zekerheid, waartoe de arbeider uitoigon
beweging niet heeft medegewerkt, hem niet deinoralisceren?
Er zijn ernstige en welinecnendc inannoii die dit gclooven, en
nergens vinden wij hun mecning duidelijker uitgedrukt dan in
een opstel over: „Gevolgen van verplichte verzekering,-ocr page 138-

- 123 —

zorgd en gespaard, maar daarmede werden hunne zeden en
gewoonten niet radicaal veranderd!.....

„Welk is het kenmerk van de arbeidsverzekering, zooals wij
die thans in ons land — in nog hoogst bescheiden omvang —
kennen, zooals zij door de voorstanders van coöperatie steeds
is opgevat ? Wat geeft haar waarde, en waardoor is zij voor
de arbeiders zeiven van ontzaglijk belang? Haar kracht ligt
niet alléén in de zekerheid van de uitkeeringen, haar kracht
schuilt in de moreele verheffing van het individu, dat
zichzelf
heeft verzekerd, in de onafhankelijke positie, die de verzekerde
zichzelven schept, trots den tegenspoed, dien hij in zijn leven
ondervindt. Zulk oon opbouwende kracht wordt door dc ge-
dwongen verzekering nooit ontwikkeld.....

„En als wij ons nu voor den geest brengen die maatschappij
der toekomst, waar door verplichte verzekering do werkman
geen nood meer zou moeten kennen, dan staat dit zeker vast,
dat daar do uitkeeringen niet de vrucht zijn van do morcelo
cn materieele ontwikkeling van den arbeider, maar dat zij
uitsluitend verband houden mot liet loon dat door hom verdiend
is. Elk loon, aan welken arbeider ook uitbetaald, geeft hem
zonder cenig nadenken of overleg zijnerzijds oen bon voor oen
uitkeering in do moeilijke tijdsomstandigheden, die hem of zijn
gezin later wachten.....

„In verzekering zien ook wij oen maclitig middol tot vrijma-
king van den arbeidersstand; maar niet in gedwongen ver-
zekering.....-ocr page 139-

- 124 —

verzekering en — geen verzekering! Maar in de tweede
plaats zijn die ethische bezwaren tegen gedwongen verzekering
schromelijk overdreven. Alleen bij een pensionneering geheel
op Staatskosten houden die bezwaren steek. Het is echter
een grove miskenning van do menschelijke natuur om te
meenen dat de arbeider, ook wanneer hij maar voor een deel
de premie opbrengt, hetgeen toch ongetwijfeld verplichte ver-
zekering meebrengt, dat pensioen zal beschouwen als een ge-
schenk, als „vruchten die hij zonder inspanning en door anderen
hem toegeworpen, zich in den schoot ziet glijden.-ocr page 140-

- 125 —

en zorgeloos, want zelfs in de weinige gevallen dat hij iets
kon sparen, ia hij overtuigd dat een zóó luttel bedrag hem op
den ouden dag niet kan baten, en is hij dus geneigd om in
het tegenwoordige „het er van te nemen-ocr page 141-

-- 126 —

lum eigen zak, niet geheel geruststellen. Want wij kunnen
ons wel niet vereenigen met de leer der socialisten, die hoon-
lachend zeggen, dat die millioenen „maar uit de zakken der
rijken moeten geklopt worden,-ocr page 142-

— 127 ^

arbeUl, oen gewichtiger doel denken, dan het zich verzekeren
van bloot levensonderhoud in de toekomst, wanneer de arbeids-
krachten zijn verdwenen? Wat zal het baten, indien men voor
iets anders heeft gespaard, indien men niet in de eerste plaats
van een economisch bestaan is verzekerd?

En de tweede vraag, of do belanghebbende niet op voordeeliger
wjjzo de gelden, als premies afgezonderd, zou kunnen beleggen,
is nadrukkelijk ontkennend te beantwoorden. Want geen ver-
zekeraar zal zoo lage premies kunnen stellen als de Staat, daar
bij verplichte verzekering het aantal deelnemers veel grooter
wordt, en niet alleen do sterke individuen, zooals thans bij de
vorzekeringinaatschappijen gewoonlijk het geval is, maar ook de
zwakke zullen moeten bijdragen. Door deskundigen wordt ook
erkend, dat zelfs de zeer lage premies van het werkliedcnfonds
bij algemeene deelneming verminderd zouden kunnen worden.
IJovondion vallen do aoquisitiekosten hier geheel weg, die
juist een van de voornaamste uitgaven der particuliere nmat-
schappijen uitmaken, (1) zoodat ook daarom bij een verplichte
verzekering de premies voel lager kunnen gesteld worden.

Anderen weer vragen of verplichte verzekering wel in het
belang der werkende standen zelf wenschelijk is, indien dezo
zelf daartoe zullen moeten bijdragen , hetgeen toch in het begrip
verzekering ligt opgesloten. Want aldus zal de Staat den
arbeider dwingen om op zijn dagelijkscho behoeften in hot
tegenwoordige te bezuinigen, om voor do toekomst to zorgen.
Zoo leest men in een rapport over ons vraagstuk aan de Voreeni-
ging tot Bevordering van Fabrieks- on irandwerksnijverheid:
„Do vraag is nu, of deze bezuiniging op nuttige uitgaven des
oogonbliks niet meer kwaad sticht dan het pensioen voordeel
geeft in do toekomst. Gesteld eens dat do verzekerden don
vereischten leeftijd niet bereiken, omdat zij onder don dwang
tot bezuiniging kwamen tot inkrimping van die uir,gaven, welke
voor de instandhouding van leven en lichaamskracht noodig zijn ?-ocr page 143-

-- 128 —

volledige invoering van een verzekering van pensioen, tot het
volle beoogde eindbedrag, zal waarschijnlijk de last der premie-
betaling zeer zwaar zijn voor werkgevers en voor arbeiders.
Men zou dan, vreezen wij, menigen werkgever tot den onder-
gang en menigen werkman tot eene bezuiniging op andere
uitgaven brengen, met een hoogst bedenkelijk gevolg voor
den oogenblikkelijken welstand van hem en zijn gezin.-ocr page 144-

— 129 ^

te lijden, en bij ieder practisch voorstel rijzen tallooze bezwaren;
hierover echter later.

Wij hebben nu de verschillende geneesmiddelen, die tegen
de kwaal kunnen worden aangewend, nagegaan en hebben
gezien, dat het eenige afdoende middel, door welke onbe-
middelden tegen de geldelijke nadeelen van ouderdom en
invaliditeit kunnen worden gewapend, met handhaving van
het groote beginsel, dat een ieder voor eigen toekomst moet
zorgen, indien hij kan, verplichte verzekering schijnt to zyn.
Na achtereenvolgens de bezwaren te hebben beschouwd, die
tegen Staatsinmenging in deze worden aangevoerd, komen wij
dus tot de slotsom, dat alleen door verplichte verzekering het
mogeljjk zal zijn om alle maatschappeljjke lagen te bereiken ,
om hen, die voor eigen toekomst niet kunnen zorgen, daartoe
in staat te stellen, en om hen die niet willen, daartoe to
noodzaken. Maar voordat wij nu onderzoeken op welke wijze
een dergelijke verzekering behoort to worden geregeld , moeten
wij nagaan, hoe do wetgever in naburige landen het moeilijke
vraagstuk heeft trachten op to lossen.

-ocr page 145-

HOOFDSTUK VI.

De wettelijke regeling in Duitschland en in
Denemarken. Het Zweedsche ontwerp.

Het zou niet onbelangrijk zijn, de evolutie van de be-
grippen na te gaan, die thans voor een deel in do Duitsche
arbeidersverzekering-wetten zijn belichaamd, maar een derge-
lijk onderzoek zou ons te ver van ons onderwerp voeren (1).
Het zij dus voldoende aan te stippen, dat vele van de denk-
beelden , thans door de Staatssocialisten gehuldigd, aangaande
de taak van den Staat om het welzijn der economisch zwakko
onderdanen to bevorderen , reeds in het begin van deze eeuw
door Fichte werden verkondigd (zie b.v. „Dor geschlossene
Ilandelsstaat-ocr page 146-

- 131 —

und Socialismus-ocr page 147-

- 132

Überzeugung aussprechen lassen, dass die Heilung der sozialen
Schäden nicht ausschliesslich im Wege der Repression sozial-
demokratischer Ausschreitungen sondern gleichmässig auf dem
der positiven Förderung des Wohles der Arbeiter zu suchen
sein werde.-ocr page 148-

— 133 —

gleichuDg ungesunder gesellschaftlicher Gegensätze näher zu
kommen . . . .-ocr page 149-

- 134 —

zijn verzekerd: lo alle mannelijke en vrouwelijke personen, die als
arbeider, gezel, leerling of dienstbode tegen loon werkzaam zijn;
2o fabrieksbeamten en handelsbedienden, wier loon minder dan
2000 Mark bedraagt; 3o schepelingen op Duitsche vaartuigen.

De Bondsraad kan den verzekeringsplicht uitbreiden tot de
zoogenaamde huisindustrieelen, en tot ondernemers, die niet
in den regel ten minste één arbeider in dienst hebben.

Prestatie aan de verzekerden.

Op zeventigjarigen leeftijd, en bij invaliditeit op vroegeren
leeftijd erlangen de verzekerden aanspraak op een pensioen of
uitkeering, mits zij in het eerste geval ten minste 30 jaar, en
in het tweede geval ten minste 5 jaar daarvoor bijgedragen
hebben (zoogenaamde wachttijd).

Als invaliede worden zij beschouwd, die ten gevolge van
hun lichamelijken of geestelijken toestand niet in staat zijn
zeker minimum loon te verdienen. Dat minimum bedraagt van
de gemiddelde loonen, naar welke door hen in de laatste 5
jaren is bijgedragen, vermeerderd met J van het 300-voudig
bedrag van het plaatselijk gebruikelijke dagloon van gewone
dagarbeiders in de laatste woonplaats. De ouderdomsrente
wordt uitgekeerd, onverschillig of men al dan niet in staat
is tc werken; bij invaliditeit na 70-jarigcn leeftijd kan hot
ouderdom\'spensioen tegen het hoogere invaliditeitspensioen ver-
wisseld worden.

Bedrag van douitkecring.

Bij de bepaling van hot bedrag van het invaliditeitspensioen
is het zoogenaamde aequivalentie-stelscl aangenomen, volgens
welke de hoogte van do uitkeering grootendeels afhangt van
het aantal der gedane stortingen, cn van de loonklasso, waarin
do verzekerde is ingedeeld.

In dc eerste loonklasse vallen zjj, wier loon 350 JFark cn
minder bedraagt; de loongrenzen van do tweede klasse liggen
tusschen 350 #en 550 M., van de derde tusschen 550 cn 850 M.,
en de vierde omvat hen, wier inkomsten meer dan 850 M.
bedragen.

-ocr page 150-

- 135 —

Bij het ouderdomspensioen worden slechts 1410 weken, waar-
over een premie is gestort, in rekening gebracht en wel
in de Ie loonklasse ä 4 Pfennige,

2c „ 6 „
3e „ 8 „
^^ . 10 „
terwijl de Staat bij elk pensioen 50 M. jaarlijks toevoegt.

liet ouderdomspensioen bedraagt dus:
In dc le loonklasse 1410 X 0.04 M. = 5G.40 plus 50 M. = IOG.40 M.
2e „ 1410 X 0.06 84.G0 „ 50 M. r:: 134.60 M.
3c „ 1410 X 0.08 M. = 112.80 „ 50 M. = 162.80 M.
4c „ 1410 X 0.10 M. = 141.00 „ 50 191.00 M.
Meer dan 1410 weken worden niet in rekening gebracht, maar
wol worden die weken bij voorkeur in aanmerking genomen,
waarin volgens een hoogcro klasse is bijgedragen.

Hot invaliditeitspensioen bedraagt ten minsto 00 Mark, cn
bovendien voor iodcro week, waarover een prcmio is gostort:
in do le loonklasse 2 Pfennige,
2c „ O „
3c „ 9 „
4c „ 13 „
waarbij wederom een vaste toelage van 50 Äf. wordt gevoegd.

lloo langer men dus bijgedragen heeft, hoe hooger hot inva-
lidileitsponsiocn zal zijn.

Prestatie der vor zo kordon.

Do wckclijkscho prcmio bedraagt, altlians in do eerste
10-jarlg periode na do inwerkingtreding dor wet:
in dele loonkl. 14 Pfcnn., d. i. 2.2 pCt. v. d. loonstand. le kl. 300 M
2c „ 20 „ „ 1.88 „ „ , 2e „ 500 „
55c „ 24 „ „ 1.50 „ „ „ 3c „ 720
4e „ 30 „ „ 1.40 „ „ „ \'ic „ 900

Het was bij gebrek aan etatistisclic gegevens aangaande do
invaliditcitskanson niet na to gaan, of dc vastgestelde prcmio
te hoog of tc laag zou blijken, cn daarom is bepaald, dat na
verloop van 10 jaren, do vorzokeringsinstcllingcn om dc 5 jaren
een nieuw tarief zullen vaststellen.

«

-ocr page 151-

- 136 —

Inning der premie.

De betaling der premie geschiedt wekelijks; de werkgever
moet daarvoor een zegel, waarop geldswaarde, loonklasse en
naam der verzekeringsinstelling vermeld zijn, op een quitantie-
kaart plakken, maar is tevens bevoegd de helft van de betaalde
bijdrage van het weekloon van den verzekerde af te trekken.
De zegels zijn voor de vier loonklassen verschillend en bij do
postkantoren verkrijgbaar. Het is den werkgever onder be-
dreiging van strenge straffen verboden iets, wat dan ook, op
deze quitantiekaart te schrijven of aan te duiden met betrek-
king tot den verzekerde, die bevoegd is de kaart zelf to be-
waren.

Naar aanleiding van dit wekelijksche opplakken van een
zegel wordt de wet algemeen met den spotnaam van plakwet
(Klebegesetz) aangeduid.

Wanbetaling der premie.

De wet voorziet voor een doel in de eventualiteit, dat de
arbeider, om welke reden dan ook, werkloos is, en dus geen
loon verdient, waarop do premie kan worden ingehouden.
Zij stelt n.1. een jaar op 47 weken, zoodat gedurende vijf
weken per jaar geen bijdrage vereischt wordt. Bjj ziekte, mits
niet langer dan een jaar durende, is de verzekerde van de
premiebefaling vrijgesteld, terwijl die tijd toch in aanmerking
komt, alsof de belanghebbende volgens do 2c loonklasso had bij-
gedragen. Het Rijk betaalt do premies gedurende do vervulling
van den militairen dienstplicht voor den verzekerde.

Het recht van den belanghebbende vervalt, wanneer ge-
durende den loop van vier op elkander volgende kalenderjaren
minder dan 47 wekelijksche premies zijn gestort, maar her-
leeft, wanneer do belanghebbende weder gedurende vijf jaren
bijgedragen heeft.

Teruggave dor premies.

Ingeval de^ verzekerde storffc, voordat hij in het genot ia
getreden van een pensioen, verkrijgen do weduwe, óf bij ont-
Btentonis van deze, do wettige kinderen, recht op restitutie

/

-ocr page 152-

- 137 —

van de premies, door den verzekerde betaald. Ook vrouwen,
voor wie minstens vijf jaren is gestort, hebben in geval van
huwelijk, recht op teruggave van de door haar gestorte
bijdragen.

Verzekeringsinstellingen.

De verzekering geschiedt door instellingen met rechtspersoon-
lijkheid, door do verschillende Duitsche regeeringen opgericht,
31 in aantal. De onderlinge naijver der bondsstaten maakte
de oprichting van een zoo groot aantal onvermijdelijk, ofschoon
do organisatie daardoor veel ingewikkelder en kostbaarder is
geworden. Iedere verzekeringsinrichting (Anstalt) vormt een
financieele eenheid, aan welke de promies worden betaald,
zoolang do arbeider binnen haar ressort woont. Heeft hij achter-
eenvolgens binnen hot ressort van verschillende verzekerings-
banken gewoond, dan moet bij het vaststellen van hot pensioen
het aandeel van iedere bank worden berekend, naar evenredigheid
van de premies door ieder geïnd. De kosten van administratie,
inning der bijdragen scheidsgorochton enz. worden door iodero
inrichting gedragen, uit do bijdragen derhalve der verzekerden,
en niet door den staat. Do gemeenten binnen het ressort van
iedoro verzekeringsinrichting zijn aansprakelijk voor do solvabili-
teit van dio „Anstalt.-ocr page 153-

- 138 —

statistische gegevens, over 1896 loopende, door de Amtliche
Nachrichten des Reichs-Vcrsicherungsamts van 1 Jan. 1898,
medegedeeld:

Het volgende aantal pensioenen is verleend:

, . ,1 Invalid. Ouderdoms-
Aantal Pensioenen verleend pensioenen.: pensioenen.

Totaal.

In 1896

60.562

25.402

85.964

Sedert het in werking treden
der wet.

217.297

293.723

511.020

Daarvan einde 1896 nog
loopende

154v745

202.015

356.760

De Invaliditeitspensioenen, einde 1896 loopende, waren naar
de leeftijden aldus verdeeld:

Leeftijd.

Percentage

20-25

jaar

1.50 pCt.

26-30

n

2.77 „

31—35

V

2.90 „

36—40

n

3.71 „

41—45

V

4,66 „

46—50

n

6.82 „

51-55

V

10.28 „

56-60

n

14.64 „

61—65

n

20.30 „

66—70

»

23.10 „

71 cn ouder

9.32 „

^ hoven 60 jaar dus

52.72 „

-ocr page 154-

- 139

Het gemiddelde bedrag der pensioenen (met inbegrip van
do rijkstoelage, a 50 M.) was als volgt:

Jaar.

Ouderdoms-

Invalid.

pensioenen,

pensioenen.

1891

123.61 M.

113.38 M.

1892

127.40 „

114.70 „

1893

129.59 „

117.99 „

1894

125.84 „

121.23 „

1895

132.34 „

123.98 „

189G

135.34 „

125.75 „

Het bedrag voor Invaliditeits- en Ouderdomspensioenen uitbe-
taald (afgezien dus van de administratiekosten, de geresti-
tueerde premiën, enz.) was als volgt:

J aar

Invaliditeitspensioenen.
]\\rark.

Ouderdomspensioenen.
Mark.,

Totaal.
Mark.

i
1

In het
geheel.

Daarvan
ten laste van
het llijk.

5G1.010
2.209.016
4.172.710
G.329.679
8.405.010

In het
geheel.

Daarvan
tenlastovan
het llijk.

In hot
geheel.

Daarvan
tenlastovan
hot Kijk.

, 1891

1892

1893

1894
; 1895
i 189G

52

1.353.433
5.282.850
10.173.183
15.525. G32
21.101.179

15.306.702
21.071.602
22.763.337
24.474.443
20.576.369
27.412.938

0.049.848
8.410.001
; 0.052.630
^ 9.082.180
10.483.580
10.714.318

15.300 754
22.425.035
28.040.187
34.647.620
42.102.001
48.514.117

6.049 848
8.971.072
11.261.653
113.854.890
IG.813.259
19.119.328

Do kapitaalwaardo van do verleende pensioenen bedroeg:
van dc oudordomspenèiocncn: 124.739.8G2 Mark; van do inva-
liditeitspensioenen: 122.985.307 Mark.

Het vermogen van do 31 verzekeringsinstellingen bedroeg:
\'160.G38.854 ]\\rark, daaronder begrepen het reservefonds.

Het zal hem, dio kennis hooft genomen van do bepalingen
van dc wet, zonderling toeschijnen, dat in Duitschland do
vraag is ontstaan, of dit „Gesetz betreffend dio Invaliditilts-
und Altersversicherung-ocr page 155-

- 140 —

van de betrekking tusschen de Versicherungsanstalt en den
arbeider is. Voornamelijk Eosin vestigt, in zijn voortreffelijk werk:
„Das Recht der Arbeiterversicherung-ocr page 156-

-- 141 —

immers ook de arbeidgevers bijdragen. Wel erkent hij zelf,
dat van de arbeidersverzekeringawetten de zoogenaamde Inva-
liditeitsverzekering een echte verzekering het meest nabij-
komt, omdat bij deze do premiebetaling tot een „gesetzliche
Voraussetzung der Versicherungsleistung-ocr page 157-

- 142 -

beschouwd, zoodat de arbeider de premies betaalt, de werk-
gever slechts een manus ministra is, en de „Fürsorgeberechtigte-ocr page 158-

- 143 —

Wanneer wij nu de etliiscli een economische gevolgen van deze
wet nagaan, moeten wij in de allereerste plaats vragen: heeft
de Duitsche regeering haar uitgesproken doel, de heerschende
ontevredenheid tot bedaren te brengen, en het socialisme zijn
aanhangers af te troeven, bereikt? Het antwoord kan niet
twijfelachtig zijn. Was in 1887, dus vóór do indiening van
de wet en vóór de troonsbestijging van don tegenv\\ oordigen
Keizer, het aantal stommen, op socialisten uitgebracht, bij de
verkiezingen voor den Rijksdag 7G3.000, in 1890 reeds bedroeg
het aantal stemmen bijna het dubbele, n.1. 1.427.000, en drio
jaren later, in 1893, klo\'m het aantal tot 1.780.000 stemmen,
terwijl allen in Duitscliland het eens zijn, dat bij dc aanstaande
verkiezingen de socialistische partij meer dan twee millioen
stemmen zal verkrijgen. ]\\raar het is volkomen onjuist, wanneer
men dit verschijnsel aan ontevredenheid over de sociale wet-
geving wijt, en daaruit haar fiasco wil afleiden, zooals de
tegenstanders zoo gaarne doen. Die steeds toenemende onte-
vredenheid van liet Duitsche volk vindt in geheel andere
oorzaken hare verklaring, voor een groot deel in de ergernis
over de „Sic volo, sic jubeo-ocr page 159-

- 144 —

bijzonder gelukkig, (l) Wel is de Duitscher van nature tot orde
en onderwerping geneigd, maar de reusachtige uitbreiding van
handel en nijverheid in de laatste decenniën, de langzamerhand
plaats hebbende overgang van een landbouw- tot een indus-
triëelen staat, gepaard met een groote toeneming der nationale
rijkdommen, een verhooging van den algemeenen levensstandaard
en van het bewustzijn van eigen waarde en eigen kracht,
heeft allengs een niet gering gedeelte van het volk, niet het
minst van het denkend gedeelte daarvan, met ontevredenheid ver-
vuld over do geringe mate van politieke vrijheid en invloed op do
Regeering, die het Duitsche volk toegekend is. Het ongehoord
aantal veroordeelingen wegens majesteitsschennis, dio sedert
de troonsbeklimming van den Keizer zjjn uitgesproken, gemid-
deld tusschen 500 en GOO jaarlijks, is wel een eigenaardig
bewijs van do volksopinie, een cijfer des te sprekender,
wanneer men in aanmerking neemt de voorzichtigheid, dio de
Duitscher in zijn eigen land in acht moet nemen, wanneer hij
over den Keizer spreekt.

Vele duizenden kiezers nu, die op zichzelf niet do minste
sympathie gevoelen voor het socialisme, maar van meening
zijn, dat een persoonlijke regeering voor een verlicht en
ontwikkeld volk niet meer past, en verbitterd zjjn over do
heer^chzucht van de Regeering, over het alles verstikkende
militarisme, over do aanmatiging van do ambtenaren, vele
duizenden steunen do socialistische candidaten als vertegen-
woordigers van de ontevredenheid en van do oppositie togen
de regeerende standen. De steeds wassende ontevredenheid
vooral van de meer beschaafde klassen, uitgedrukt in het
wassend aantal stemmen op socialisten uitgebracht, spruit
dus meer voort uit de politieke dan uit do economische

(1) üe lloincinsche Keizers werden eerst na hun dood goddelijk ver-
klaard; in Duitschland Bchjjnt men echter in sommige krlngon den
Keizer reeds bji zjjn leven tot een God te willen verheffen. De broeder
van den Keizer sprak althans te Kiel bjj het afscheid nemen, den IGen
Dec. 1897, van »das Evangelium Eurer Majestilt geheiligter Person-ocr page 160-

— 145 ^

toestanden. Intussclien schijnt de verwachting, dat de heer-
schende ontevredenheid door sociale wetgeving zou worden
verminderd, op een wonderlijke opvatting te wijzen. Kenschet-
send voor die opvatting der ontwerpers van de wet zijn de
woorden van Bismarck, dat de tevredenheid der werkende stan-
den, ten koste van vele millioenen gekocht, niet te duur zou
zijn betaald. Even karakteristiek is de ophef\', waarmede sommi-
gen in Duitschland dc arbeidersverzekeringswetten steeds een
„weklaad-ocr page 161-

14G —

Wij kunnen wel als zeker aannemen dat de ontstemming
der bevolking in het algemeen niet verminderd is door de
sociale wetgeving, maar evenmin in onmiddellijk verband er
mede staat. Aan den anderen kant zijn er onmiskenbare teeke-
nen dat de verzekeringswet waarover wnj handelen, zich niet,
althans nóg niet, in groote populariteit mag verheugen. Bijna
allen, die in staat zijn geweest do meeningen der arbeiders zelf
te vernemen, rapporteeren hetzij tegenzin, hetzij mokkende
berusting. Tallooze geschriften, brochures on dagbladartikelen
zijn over dit onderwerp verschenen, tallooze voorstellen tot
verbetering zijn ingediend; en de ingrijpende hervormingen
door den onlangs afgetreden Bijks-voorzitter van het opperste
college, het Reichsversicherungsamt, Dr. Bödiker voorge-
steld, bewijzen dat de overtuiging van de groote onvolmaakt-
heid der wet zelfs tot in olHcieele kringen is doorgedrongen,
liet is wellicht wenschelijk om in het kort de bezwaren tegen
de wet aan te stippen, die uitvoerig zijn besproken in de
rapporten van prof. d\' Aulnis en prof. Greven.

Een van de voornaamste grieven der arbeiders is de zeer
hooge leeftijd (n.1. 70 jaar) waarop het ouderdomspensioen intreedt.
Vooral de socialisten vragen hoonend, hoe vele arbeiders wel
den 70-jarigen leeftijd bereiken, en of hot werkelijk do moeite
waard is allicht vijftig jaren gedwongen bij te dragen, om
dan\'zulk een belachelijk klein pensioen te ontvangen, waar-
van het hoogste bedrag immers ƒ 114.00 bedraagt. Maar
het is roods duizendmaal aangetoond, en wel in de krachtigste
bewoordingen, dat do voorstelling, alsof het uitkeeren vaneen
pensioen op 70-jarigen leeftijd het voornaamste doel der wet
ware, een schandelijke verkrachting van de waarheid bevat. In
het stelsel der wet is dat pensioen immers geheel en al bijzaak en
slechts als toelage bestemd, wanneer de verzekerde nog volkomen
„erwerbsfähig-ocr page 162-

- uï --

ouderdomspensioenen zullen worden bestemd. Deze cijfers zijn
zoo overtuigend, dat men werkelijk alleen te kwader trouw
de grooto beteekenis van do invaliditeitspensioenen kan weg-
cijferen. (1)

Maar al erkent men de onwaarheid van deze voorstelling,
toch schijnt het stolsel van de wet niet gelukkig, en ware
het veel rationoeler, zekeren ouderdom juist als presumptie
van onbekwaamheid, om zich door arbeid te kunnen onder-
houden, aan te nemen. Eu blijkens hare berekening dat slechts
4 pCt. der uitgaven voor de ouderdomsverzekering noodig zou
zijn, schijnt de Duitsche regeering zelf overtuigd te zijn, dat
slechts betrekkelijk weinigen op een ouderdomsponsioen, de
moesten op een invaliditeitspensioen aanspraak zouden maken.
Door de wetten der natuur is de mensch nu eenmaal reeds
vóór zijn TOste levensjaar „erwerbsunfähig-ocr page 163-

- 148 -

aan gebrek zijn overgegeven, schijnt het wenschelijk, indien
de wet werkelijk eenige voelbare verlichting in het lot der
onbemiddelden zal brengen en de ellende van den ouden dag
^al verzachten, om vóór het TO^te levensjaar een presumptie
van onbekwaamheid tot arbeiden aan te nemen. In het vol-
gende hoofdstuk zullen wij daarover verder uitweiden.

Een tweede bezwaar tegen de wet is het te lage bedrag der
pensioenen (zie pag. 135.) De invaliditeitspensioenen bereiken
in de hoogere loonklassen, indien de verzekerde vele jaren
heeft bijgedragen, een redehjke hoogte, na 50 jaren b. v.
f 150,G0, / 192,90 en ƒ 249, maar het zal wel nooit voor-
komen dat iemand gedurende zóóvele jaren steeds in de 3e of
4e klasse heeft bijgedragen! Bij kortoren duur der bijdragen
daarentegen schijnen de pensioenen werkelijk zeer klein, het
gemiddeld bedrag in 189G was slechts
f 81 en f To jaarlijks.
Ofschoon in de Memorie van Toelichting van het Duitsche
ontwerp met betrekking tot de hoogte der uitkeeringen gezegd
werd: „Ihrem lietragc nach wird die Ivente so bemessen
werden müssen, dass sie einerseits nicht nur eine theilweise
Erleichterung der ölfentlichen Armenpfiego oder ein Taschengeld
darstellt, andererseits aber auch nur die Möglichkeit einer
bescheidenen Lebenshaltung, wie sie insbesondere der Auf-
enthalt an billigem Orte bietet, ermöglicht-ocr page 164-

- 149 —

blijken dat de premies te laag Avaren gesteld. Ook wilde men
in den beginne althans, die bijdragen vrij laag stellen om de
bevolking en de industrie aan de nieuwe lasten te gewennen,
maar het schijnt niet twijfelachtig, dat mettertijd de wetgever
in Duitschland wel gedwongen zal worden zoowel bijdragen
als pensioenen tc verhoogcn, indien hij werkelijk heilzame
vruchten der wet wil aanschouwen.

Een derde grief is de uitsluiting van vele duizenden, die
tengevolge van aanhoudende werkloosheid niet in staat zijn de
vereischte premies op te brengen, cn aldus na zekeren tijd
buiten het verzckeringsvcrband vallen. Ongetwijfeld is dit een
van dc grootste bezwaren, dut voortvloeit uit ieder stelsel,
waarin bijdragen van do belanghebbenden worden gevorderd;
maar bjj het op don voorgrond stellen van deze grief verliest
men to veel uit liet oog het eigenlijke doel dor Duitsche wet,
om namelijk hen, dio in hunne krachtige jaren wel in staat zijn
zich tc onderliouden maar niet bij machte om te zorgen voor
den tijd, wanneer zij onbekwaam worden om te arbeiden, door
een verzekeringsstelsel tegen later gebrek te wapenen. Een
dergelijk stelsel kun natuurlijk die ongelukkigcn niet baten,
die reeds in de kracht van hun leven niet bij machte zijn om in
hun eigen onderhoud te voorzien. AVanneer de gemeenschap reeds
vroeger licii moet onderhouden, dan kan er bij hén gccii sprake
van zijn, dat hun arbeidsvermogen door invaliditeit of ouder-
dom te niet gaat.

Intusschen schijnt in de Duitsche wet, door liet jaar op 47
weken te stellen, nog niet voldoende rekening gehouden te
zijn met voorbijgaande werkloosheid, en zou het wenschelijk
zijn een regeling in to voeren, waarbij, evenals thans in
geval van ziekte, ook in geval van wclbewezen werkloosheid,
gedurende zeker aantal weken of maanden de niet betaalde
wekelijksclie bijdragen als wel betaald werden gerekend, maar
dan ook op kosten van den Staat.

•ii de vierde jdaats wordt aan de wet verweten dat zij fciteijjk
mets uitwerkt voor de losse arbeiders. Dc wet heeft wel bepaald,
dat die werkgever, die don zoogenaamde lossen arbeider het
eerst in een kalcnderweek in dienst neemt, aansprakelijk is voor

-ocr page 165-

- 150 —

het opplakken van het zegel van die week, maar de meeste
werkgevers zijn weinig geneigd aan die verplichting te voldoen,
volgens welke zij voor den arbeid van wellicht enkele uren
de geheele wekelijksche bijdrage moeten storten. De arbeiders
echter zijn hetzij te onverschillig hetzij te machteloos om do nako-
ming der wet to verlangen, zoodat do groote meerderheid der losse
arbeiders onverzekerd blijft, zooals in „stadhuistermen-ocr page 166-

- 151 —

den economischen toestand der burgers aan te nemen. Maar
de reden, dat de wet alleen voor loontrokkenden zorgt, ligt
ongetwijfeld in de geheime bedoeling, die de machthebbenden
tot hare indiening heeft bewogen, hot jagen naar de gunst
der werklieden, die, door hun krachtiger vereenigingslevon en
grootero ontevredenheid, veel eerder tot het socialisme vervallen
dan de vele kleine neringdoenden en kleine ondernemers,
voor wio intusschen de strijd om het bestaan in geon opzicht
minder moeilijk is. Bij do behandeling der wet kwam dan
ook de dwaasheid van den aangenomen grondslag uit, cn
trachtte do wetgever zich uit do moeilijkheid te redden, door
aan den bondsraad een deel van des wetgevers bevoegdheid op
to dringen cn aan dezen over te laten in zekere vakken den
verzekeringsplicht uit to breiden tot zelfstandige ondernemers,
die niet geregeld tenminste eón arbeider in dienst hebben, en
tot dio zelfstandige ambachtslieden, die in eigen werkplaats,
voor rekening van andere ondèrnemers, mot het maken of
bewerken van nijverhoidsproducton zijn belast (d. z. de huisin-
dustrieelen). ^Maar ook dezo bepaling heft de grove onrecht-
vaardigheid niet op, dat vele kleine burgers, wier vijandschap
de regeering minder vreesde, uitgesloten zijn van de rechten
dor verzekering, cn bij ouderdom of invaliditeit aan gebrek zijn
overgelaten.

Hij een oventuoele regeling in Xoderland verdient dus do
Duitsche wet, vooral in (lit opzicht, geen navolging.

Maar verreweg de belangrijkste is de zesde grief, dio een
ware woede tegen de wet heeft opgewekt, on ongetwijfeld een
van de voorniiamstc redenen van hare impopulariteit is geworden.
Wjj bedoolen hot plakstelsel, krachtens hetwelk do werk-
gevers iedere week een zegel moeten opplakken op een soort
((uitantiokaart, die do arbeiders zelf moeten nanschaüen, on
die zij telkens, wanneer zjj vol zegels is, inooten inruilen. Do
werkgevers worden aldus tot een vrjj omslachtige fornialitoit,
die iedere week terugkomt, gedwongen. Do ondervinding
heeft geloerd, dat do groote werkgevers eenvoudig eenige extra
klerken aanstellen om dozo omslachtige werkzaamheden te ver-
richten , en zich, hoewel geërgerd, bij de wet neerleggen, maar

-ocr page 167-

- 152 —

de kleinere werkgevers, die moeten „payer de leurs personnes-ocr page 168-

I

— 153 —

lasten der uitbetaalde pensioenen te verdoelen over de 31 ver-
zekeringsbanken , naar evenredigheid der door haar ontvangen
premies, maar vooral ook om de hoogte van dc pensioenen te
bepalen, naar gelang van de hoogte cn het aantal der weko-
lijkschc stortingen.

Zoolang hot bedrag van dc pensioenen van het aantal be-
taalde premies afhangt, zal liet noodig zijn den verzekerden,
in den vorm van een zegel, een bewijsmiddel tc verschaffen,
dat gedurende zekere week, wellicht veertig jaren geleden,
zeker bedrag, van wellicht enkele centen, is gestort! Maar
de gebroken en bezwaren van dit aequivalentie-stelscl zijn zoo
duidelijk gebleken, dat het niet waarschijnlijk is dat eenige
wetgever deze regeling zal navolgen, cn daarmede zou ook een
van de voornaamste redenen voor het plakstelsel vervallen. Ook
hierover zullen wij in het volgende hoofdstuk uitvoeriger spreken.

^laar behalve de last en moeite, dio het eeuwige zegelplak-
kcn veroorzaakt, vloeien nog andere bezwaren voort uit het
gebruik van zegels en quitantickaarten. Oorspronkelijk had
do regecring voorgesteld voor ieder verzekerde een pensioen-
boekje aan to leggen, maar zij zwichtte voor do grenzenloozo
verontwaardiging der arbeiders, die niet zonder reden vreesden,
dat daarmee het gehate stelsel van arbciderslivrotton weer
ingevoerd zou worden. Ofschoon het onder bedreiging van
zware straffen den werkgevers verboden is, cenig(! mededee-
ling, welke dan ook, aangaande den arbeider oj) de kaart te
plaatsen, beweren de werklieden ook thans nog, dat door allerlei
geheime teckens dc kaarten door do werkgevers tot onderlinge
waarschuwingen worden misbruikt. Al moge dit geheel bezij-
den dc waarheid zijn, het enkele vermoeden blaast do vlam
der verbittering aan. Maar zelfs indien de werkgever derge-
lijke kwade practijken niet uitoefent, is het onvernnjdelijk dat
de kaart terstond verraadt, of de werkman eenigen tijd buiten
werk is geweest, wolk feit wellicht den werkgever tegen hem
inneemt.

Ken ander ernstig bezwaar van het plakstelsel is, dat de
quitantickaarten het eenig bewijsmiddel van de gestorte bijdra-
gen zijn. Is de kaart op een of andere wijzo verloren geraakt,

-ocr page 169-

- 154 —

dan zijn ook én de gestorte premies én het bewijs van het tijds-
verloop voor den vereischten wachttijd, onherroepelijk verloren.

Nu behoeft de arbeider wel niet dc loopcnde kaart zélf te
bewaren, en kan hij haar ook aan den werkgever toevertrouwen.
Bewaart hij echter deze zelf, dan kan ieder, die do levenswijze
en huisvesting der arbeiders van nabij kent, gemakkelijk begrij-
pen hoe licht een zoo gewichtig bewijsstuk verloren kan gaan.

Verder geeft do quitantiekaart ook veel aanleiding tot bedrog,
de verzekerde immers kan de opgeplakte zegels, die zelden
door den werkgever onbruikbaar worden gemaakt, afwoekon en
verkoopon, zoodat de vroegere bijdragen van den werkgever
in contant geld worden omgezet, terwijl de arbeider zijn ont-
staan recht verliest. Bij hot totaal gebrek aan belangstelling
van sommige arbeiders voor de verzekering van hun eigen
toekomst, behoeft men zich niet te verwonderen, dat dit ver-
kwanselen vrij veel voorkomt.

liet plakstelsel heeft dus in do practijk overwegende bezwaren
ondervonden, zooals wij in een zoo kort mogelijk bestek hebben
getracht aan to toonen, en hoeft een reeds vrij uitgebreide
literatuur in het leven geroepen, waarin door schrijvers van
allerlei richting allerlei hervormingsvoorstellen zijn gedaan. (1)
Vooral merkwaardig is het dat zelfs Ur. Bödiker, voorzitter
van bet Ileichsversicherungsamt, op de conferentie in 1805 een
wijzigingsplan voorstelde, waarbij de zegels en quitantiekaartcn
werden afgeschaft. De hervormingsvoorstellen, door verschil-
lende deskundigen voorgesteld, beoogon zeer ver strekkende

1) Behalve in de twee genoemde berichten van Prof. Mr. d\'Aulnis
en Prof. Mr. Greven over: »De Werking der Duitsche Wet-ocr page 170-

- 155 —

wijzigingen: sommigen b.v. willen de bijdragen der verzekerden
geheel afschaffen en de pensioenen ten laste van den Staat
brengen, anderen weer de loonklasscn en het aeqnivalentie-
stelscl afschaffen, en een voor allen gelijk pensioen uitkeeron.
Allen trachten daardoor vooral hot plakstelsel to vermijden.
Daar wij echter hier slechts in het kort de bezwaren togen
de bestaande wet nagaan, zou hot beschouwen van al die
voorstellen ons te ver van ons onderwerp vooren. Hot zij
voldoende te constateeren, dat do Duitsche regeering in
1896 oen ontwerp tot wijziging van verschillende bepalingen
heeft ingediend, maar in do „Begründung-ocr page 171-

- 156 —

Uit alle getuigenissen nu blijkt overtuigend dat de Duitsche
wet, om bovengenoemde en nog andere redenen, tot nu toe
weinig waardeering bij de bevolking heeft gevonden, maar het
is opmerkelijk dat die ontevredenheid bijna uitsluitend tegen
dc inrichting van de wet is gericht, en niet tegen hot groote
beginsel van Staatsverzekering. Volgens sommige opmcrkers
vermindert reeds nu die ontevredenheid eenigszins, en schjjnt
de voorspelling niet te vermetel dat, hoe groote fouten ook
de Duitsche regeling aankleven, de bevolking langzamer-
hand dc voordcelen der verzekering zal waardecren. liet is
immers onmenschkundig om te verwachten dat jonge lieden,
(b.v. zij die jonger dan 30 jaar zijn,) met genoegen wekelijks
een deel van hun loon zullen afstaan, ter wille van de even-
tualiteit, die hun dan uiterst twijfelachtig voorkomt, invaliede
of zeventig jaar oud tc worden.

^Faar het is niet -minder zeker, dat hoe grooter het aantal
gepensionneerden wordt, cn hoo meer de arbeiders in de wer-
kelijkheid de groote zegeningen aanschouwen van dergelijke
uitkeeringen, die tegen gebrek-lijden waarborgen, des to
grooter do ingenomenheid met de wet zal worden, en ook de
berusting in de in-estaties, die van de belanghebbenden worden
gevorderd.

de bezwaren tegen de Duitsche wet in het kort te hebben
nagegaan, moeten wij thans, eveneens in het kort, onder-
zoeken, welke gevolgen zij gehad heeft, of geacht wordt gehad
te hebben, op de armenzorg, de prijzen en de beleggingen in
dc spaarbanken.

Uij de behandeling van het Duitsche ontwerp werd telkens
door de voorstanders op den voorgrond gesteld dat, indien al
de verzekering een groote bijdrage van den Staat zou vorderen,
deze voor een deel althans zou vergoed worden door de ver-
minderde uitgaven der armbesturen, fs deze verwachtijig nu
vervuld? Wij betwijfelen zeer of iemand ter wereld reeds mi
in staat zal zijn die vraag categorisch te beantwoorden. Toch
werd reeds in 1891 een Commissie door hot „Verein für
ArmenpHcgc-ocr page 172-

- 157

voorzitter van de Berlijnsclie „Versiclierungsanstalt-ocr page 173-

— l5S -

van den arbeid, of van een verhooging van den graad van ont-
wikkeling en van de bekwaamheid der arbeiders, van de producti-
viteit of de waarde van hun arbeid en van het maatschappelijk
peil van den werkenden stand. Maar wanneer die verhooging
van levensstandaard alleen aan den dag komt door de verhoogde
eischen door de bedeelden aan de armbesturen gesteld,
dan kunnen wij onmogelijk inzien, waarin die reuzenstap op
den weg der beschaving bestaat, en dan zouden wij ons nog
eerder met de vermakelijke opvatting vereenigen van het bestuur
van Schöppenstedt, dat meent: „dass die Begehrlichkeit aller
Arbeiterkreise durch jene Gesetze geweckt ist, und im Folge
hiervon auch die an die Gemeindeverwaltungen gestellten An-
forderungen mit jedem Tage
Avachsen.-ocr page 174-

- m -

Intusschen lieeft de overgroote meerderheid der 1500 geraad-
pleegde armbesturen geconstateerd, dat relatief de armlasten
door de verzekeringswetten zijn verminderd, en dat het doel,
de inroeping van de hulp der armbesturen te voorkomen, reeds
nu dikwijls is bereikt.

Merkwaardig is het, dat van de verschillende verzekerings-
wetten aan de invaliditoits- on ouderdomsverzekeringswet de
meest in het oog loopende invloed wordt toegeschreven.

Als betreurenswaardig gevolg van hot langzaam stjjgen en
van de geringheid der iuvaliditoitsrente moesten wol nog vele
invalieden door de armbesturen ondersteund worden , maar door
meerdere besturen werd medegedeeld dat de oude lieden, die
oen pensioen trekken, veel eerder door de verwanten worden
opgenomen en welkome gasten zjjn. Van vele zijden werd er
op gewezen, dat de armbesturen zoor dikwijls voorloopige hulp
moeten verleenen, wegens don buitensporig langen tijd, dien
do bureaucratie noodig heeft, onv de penaioonen vast to stellen.

Do meeste besturen verklaarden echter dat de absolute kosten
van het armwezen in het algemeen niet zijn verminderd, niettegen-
staande do geconstateerde ontlasting, maar schreven dit ver-
schijnsel toe aan do groote toemxme der bevolking, de veelvuldige
werkloosheid in do grootero steden, aan de hoogero prjjzen der
levensmiddelen en den hoogeren levensstandaard der onbemid-
delden. Maar volkomen terecht schrijft dr. Frankenberg, in
het aangehaalde artikel: „Kin ganz genaue vollständige Samm-
lung des finanziellen Niederschlags der Arboiterversicherungs-
gesetzo auf dem Grebioto des Armenwesens wird nnui, aller
Mühe ungeachtet, ebenso weinig erhalten können, als es
angängig sein würde, die Wirkungen statistisch zu erforschen,
welche die gesetzliche Sonntagsruhe auf die Sittlichkeit, dio
Oeaundheit, den Wohlstand und die Loistungskraft der Arbei-
terschaft bisher gehabt hat.-ocr page 175-

— löO —

verzekering? Heeft de wet invloed gehad op de prijzen en
op de loonen? Tegenstanders hebben voorspeld, dat de werk-
gevers hunne lasten op de consumenten zouden verhalen, dat
de prijzen van alle artikelen zouden rijzen, en de loonen ver-
minderen, terwijl de werkgevers door een, aan hun onkosten
onevenredige, verhooging der prijzen, wellicht zelfs voordeel
zouden hebben. Sedert zeven jaren is de wet in werking, maar
tot nu toe is niets van dit alles gebleken, en men moet zich
dan ook verbazen over de vermetelheid van hen, die zich
verbeelden den toekomstigen loop der prijzen in het alge-
meen te kunnen voorspellen. AVanneer men al de verschil-
lende factoren en maatschappelijke krachten, die in verschil-
lende richting werken, in aanmerking neemt, wanneer men
bedenkt dat de elf millioen verzekerden tot alle denkbare
beroepen en bedrijven behooren, dat de Duitsche industrie cn
handel in de laatste decenniën zich reusachtig heeft uitgebreid,
waardoor vergelijking met vroegere tijdperken onmogelijk wordt,
dat ook de ziekelijke protectie grooten invloed op de prijzen
moet uitoefenen, dan is het wel onmogelijk om na te gaan of
en in hoeverre de verzekeringswetten in het bijzonder de
prijzen hebben geïnfluenceerd. A priori schijnt het voor Duit-
sche werkgevers onmogelijk in industrieën en bedrijven, die in
de wereldmarkt moeten concurreeren, willekeurig de prijzen
van hunne producten te verhoogcn , omdat liiinne productie-
kosten, tengevolge der verzekeringswetten, zijn gestegen. De
practijk alleen zal loeren of het hun op den langen duur zal
gelukken den prijs in de wereldmarkt naar hiinne nieuwe toe-
standen te accommodeeren. Daarentegen staat hot vrij zeker vast
dat die bijzondere industrieën, die eenigszins een monopolie
genieten, gemakkelijk dc verhoogde productiekosten op de
consumenten kunnen verhalen, en hiervan worden dan ook
een aantal concrete voorbeelden medegedeeld. (1)

Andere tegenstanders beweerden bij de behandeling der

(1) Zie orer den invloed der wet op do prijzen cn loonen bet boven-
genoemde rapport van den AmerilcaanHclien «-Commissioner of Labor,-ocr page 176-

— IGl

Duitsche wet, dat de lasten niet op de consumenten zouden
kunnen afgewenteld worden, maar dat de werkgevers eenvoudig
het loon der arbeiders zouden verminderen met een bedrag,
gelijk aan, of zelfs hooger dan, liiin aandeel in de premies.
Het is daarom zeer merkwaardig, dat uit alle doelen van
Duitschland door zeer vele patroons juist het omgekeerde wordt
bericht, dus niet dat de loonen verlaagd zijn, maar dat do
werkgevers door de omstandigheden dikwijls gedwongen worden
om, behalve hun eigen aandeel der premie, ook dat der ver-
zekerden te betalen! Want niet alleen is het zeer spoedig
gewoonte geworden , dat de meesters de bijdragen der dienst-
boden betalen, maar in zeer vele landelijke streken zijn de
werkgevers, bij de groote nioeielijkheid om boerenarbeiders te
verkrijgen (dank zij dc ontzettende strooniing naar de steden),
wel genoodzaakt geworden aan den eisch van. dezen toe tc
geven en de geheele premie te betalen. Ook uit do steden
worden zeer vele gevallen bericht, dat do korting der halve
premie zoo groote ontovredonheid veroorzaakte, dat dc werk-
gevers, ter wille van den vrede, deze geheel voor hun
rekening namen. Ook bij dc onlangs gehouden conferentie tc
Derlijn werd nadrukkelijk dit verschijnsel geconstateerd. (1)

Aan den anderen kant hebben wij geen enkel geval vermeld
kunnen vinden, waarin de werkgevers het loon met een even-
redig bedrag hebben verminderd, om aldus hun aandeel in de
premie op de arbeiders te vcrluilcn. IJij do goede organisatie
der vakvercenigingcn in Duitschland is het niet twijfelachtig,
dat zulk een geval terstond met oiihef in de bladen en in de
vergaderingen zou zijn vermeld, en dat de arbeiders, desnoods
door werkstakingen, zich hardnekkig tegen oen dergelijke ver-
laging zouden hebben verzet. Het staat integendeel vrijwel vast,
dat in do laatste decenniën do loonen cn de levensstandaard der
Duitsche arbeiders vrij belangrijk zijn gerezen, zooals ook op
zoo verrassende wijze door de armbesturen is bevestigd, en dat

(1) Zie o.a. rapport van den Anierikaanscben Labour Uonimiasioner,
pag. 231 en volg. Zio ook: Report on the Labour Question in Germany,
presented to the Houses of Parliament, pag. 84.

11

-ocr page 177-

^ m -

de werkgevers door de grootere productiviteit van den arbeid
der werklieden en door een veel grooteren omzet vergoeding
vinden voor de grootere loonen en kleinere winsten. Wanneer
het nu mocht blijken, dat onder den invloed der verzekerings-
wetten de loonen indirect eenigszins verhoogd zijn, dat uit die
indirecte verhooging de premies worden betaald, noodig om zich
te verzekeren tegen de financieele nadeelen van ziekte, onge-
lukken, ouderdom en invaliditeit, en dat daardoor de werkkracht
en levensvreugde van vele millioenen is verhoogd, dan zal een-
maal de bevolking die wetgeving met al haar grove onvol-
maaktheden zegenen.

In de derde plaats zij vermeld dat, niettegenstaande de
voorspellingen der tegenstanders, niet hot minste toeken te be-
speuren is, dat het gedwongen opbrengen van ongeveer 90
millioen Mark jaarlijks voor premies een nadeeligon invloed
heeft uitgeoefend op do beleggingen in de spaarbanken.
Integendeel, deze zijn geregeld gestegen, zooals uit het vol-
gend overzicht van het Spaarbankwezen in Pruisen duidelijk
blijkt: (1)

Jaar

Aantal
Inwoners.

Aantal
Spaarboekjes
in omloop.

Totaal-saldo

der
inleggers.

jsen
boekje
per . . .
mwoners.

1 aaldo
1 per
1 hoold der
ibevolking.

1

Marlt

1

\' Mark

1870

24.(589.000

1.392.000

495.650.000

18

20

1875

25.742.000

2.209.000

\' 1.112.080.000

12

1

1880

27.279.000

2.942.000

1.594.620.000

9

1 58

1885

28.318.000

4.209.000

2.260.930.000

7

! 80

1890

29.958.000

5.593 000

3.281.571.000

5

i 110

1894

31.848.000

6.527.000

4.000.460.000

5

126

Uit de volgende cijfers blijkt verder, dat een niet gering
gedeelte van deze beleggingen op rekening der „kleine luyden-ocr page 178-

- 163 —

Bedrag der inlagen.
Beneden 60 Mark
60—150
150—300
300—600
Boven 600 „

Percentage-ocr page 179-

- 104

Verschillende hoofdpunten zeer gebrekkig te zijn, wat ons,
bij het ontwerpen van een regeling voor Xederland, tot waar-
schuwend voorbeeld kan strekken.

Ouderdomsverzorging in Denemarken.

Duitschland is niet het eenige land, dat door middel der
wetgeving getracht heeft in de nooden der onbemiddelden te
voorzien. Ook in het kleine Denemarken is 9 April 1891 een
wet tot stand gekomen, na een zeer korte voorbereiding en
discussie, die wij echter geenszins een verzekeringswet mogen
noemen, en die dan ook den titel draagt: „Wet over Ouder-
domsondersteuning van waardige hulpbehoevenden, buiten de
armenzorg.-ocr page 180-

- 165

strekt, of de aanvrager kan in een der gestichten worden
opgenomen, in het bijzonder voor deze bojaarden bestemd.
(Art. 5.)

Bezwaren tegen de beslissing der gemeentebesturen kunnen
bij dc hoogere administratieve overheden ingebracht Morden.
In sommige gevallen, ook in geval van geschillen tusschcn do
gemeenten over hunne verplichtingen, is er hoogcr beroep op
den ^Minister van Binnenlandsche Zaken. (Art. 10.)

Dc onkosten van dc ondersteuning worden door dc gemeenten
gedragen, maar de Staat restitueert dc helft, tot een maximum
bedrag van
2 millioen kronen jaarlijks. (Art. 7, 8, 9).

Dc wet treedt in werking den Isten Juli 1891, of voor sommige
gemeenten den Isten Januari 1892. (Art. 11.)

Met zekere verbazing lezen wij den inhoud van deze korte
maar belangrijke wet van elf artikelen, waarin do wetgever
kortweg aan alle Denen boven ^jokeren leeftijd, die zichzelf
niet kunnen onderhouden, recht op ondersteuning toekent,
zonder eenigc prestatie hoegenaamd van Inin kant.

Een zeer groot voordeel van een dergelijke regeling is zeer
zeker dc overtolligheid van een ingewikkelde en kostbare
organisatie tot inning der premies, maar zij heeft dan ook „les
défauts do ses qualités-ocr page 181-

- 166 —

deeling van de nationale productie ten voordeele der onbemid-
delden eenigszins te Avijzigen, -wij kunnen niet toegeven,
zooals wij reeds vroeger zeiden, dat het in het belang der ge-
meenschap is alle behoeftige burgers boven zekeren leeftijd
eenvoudig te onderhouden, zonder eenige contraprestatie, en
zonder eenige poging van hun kant om in hunne krachtige
jaren maatregelen van voorzorg voor hun toekomst te nemen,
zoolang althans niet is bewezen dat zij daartoe volstrekt buiten
staat zijn. Op den langen duur kan een dergelijke wettelijke
regeling slechts verderfelijk zijn voor de energie, de voorzorg
en de zucht tot onafhankelijkheid der werkende standen en
zal zij slechts de demoraliseerende gevolgen van bedeeling nog
algemeener maken. En bovendien schijnt de regeling tot een
overmatige en ondraaglijke belasting der gemeenten te zullen
leiden.

Maar ook beschouwd als stelsel van eervolle bedeeling, is
de Deensche wet aan gegronde bedenkingen onderhevig. De
bepaling, dat men alleen in de termen van pensionneering of
ondersteuning valt, wanneer men gedurende de laatste tien
jaren geen onderstand van een armbestuur heeft genoten,
scbjjnt uiterst onbillijk en onredelijk. De wetgever wilde onge-
twijfeld daarmede aanduiden, dat zij, die wel onderstand hebben
genoten ,• tot een minder gehalte van menschen, tot het ras van
paupers behooren, terwijl deze pensioenen juist bedoeld zijn
voor bravo, zichzelf-helpende lieden, die gedurende hun vroeger
leven steeds gestreden hebben om zelfstandig to blijven, en
eerst na hun 608te jaar, tengevolge van hun hoogen leeftijd,
den strijd des levens niet langer kunnen volhouden. Maar het
gaat niet aan om die velen, die door allerlei tegenspoed, ziekte,
ongevallen en werkloosheid tusschen hun vijftigste en zestigste
levensjaar, wanneer juist het critieke levenstijdperk voor vele
lieden uit den werkenden stand aanvangt, gedwongen worden
de hulp der liefdadigheid in to roepen , gelijk te stellen met
die parasieten, die lui, ontaard en diep gezonken, van
systematisch afgetroggelde bedoeling leven. Ongetwijfeld zal
die bepaling der Deensche wet velen tot wanhopige pogin-
gen prikkelen om gedurende die tien jaren niet armlastig tc

-ocr page 182-

- 167

worden, maar óók hier geldt het adagium: impossibilium nulla
est obligatio.

Aan den anderen kant worden de bejaarden aangezet om alle
spaarpenningen of bezittingen, die zij mochten bezitten, vóór
hun
zestigste jaar op te maken. Want anders — geen pensioen!
Dat deze
mogelijkheid niet hersenschimmig is, blijkt ook uit
een mededeeling van professor d\'Aulnis (1): „Mij werd door
alle autoriteiten zonder onderscheid de vrees meegedeeld,
dat
de pensionneering oon slechten invloed zou hebben op de eigen
spaarzaamheid en do eigen zorg voor de toekomst, te meer
omdat
bij de toekenning der uitkeeringen rekening wordt ge-
houden met de eigen middelen
der aanvragers. Wie gespaard
heeft krijgt minder, dan wie
zulks niet heeft gedaan.-ocr page 183-

- 168 —

2;ijn, zoovelen mogelijk der bejaarden te pensionneeren. (I)
De bezwaren togen hot Dcensche stelsel schijnen dus zóó
overwegend, dat een oplossing van het vraagstuk in dezen
geest voor Nederland alleszins verwerpelijk is.

Do resultaten van de Dcensche wet kan men uit het vol-
gende overzicht leeren kennen.

(1) Over den inhoud der Deensche wet wie: Dr. Zacher, Die Arbeiter-
Versicherung in Dänemark.

Sedert het voorgaande werd geschreven, verscheen in Braun\'s Ar-
chiv für Soziale Gesetzgebung, 1898, een opstel van Cordt Trap, directeur
van het statistisch bureau van Kopenhagen, over de Deensche arbeiders-
verzekeringswetten, waarin hjj het bovengezegde bevestigt. Over de
Ouderdoms-ondersteuningswet immors scbrjjft hij: »Mit Recht ist dieses
Gesetz Gegenstand einer scharfen Kritik gewesen. Die guten Seiten des
Gesetzes, welche besonders darin bestehen, dass man eines neuen kostbaren
Versicherurgsapparats entbehren konnte, indem die Verteilung der Unter-
stützungen durch die Kommunen vor sich gehf, können kein Ersatz für
manche üble Konsequenz bieten. Diese liegt ins besondere darin, dass
die Unterstützungen nicht in festen Summen bestehen, sondern wesentlich
nach dem Gutachten der Kommunal-verwaltungen bestimmt und notwen-
digerweise je nach dem Bedürfniss des Betrefienden vergrössert werden.
Dadurch werden die Unterstützten veranlasst, jede Erwerbsthätigkeit so
schnell wie möglich aufzugeben.

Die ungünstigen Wirkungen werden weiter dadurch noch erhöht, dass
nach der geltenden Praxis Niemand eine Unterstützung erhalten kann, che
er etwaige Ersparnisse ini Wesentlichen verbraucht hat. Beinahe scheint
CS, als ob eine Prämie darauf gesetzt wäre, nichts i}u erwerben, oder das
Erworbene möglichst schnell zu vergeuden. Daneben ist auf die Wirkung
aufmerksam gemacht worden, welche das Gesetz auf die frühere in ziem-
lich grossem Umfang von Verwandten, Freunden, Unternehmern etc.
gewährte Unterstützung üben muss, da dio früher geleistete Hilfe natür-
lich den Zweck hatte, den Alten zu gute zu kommen, wilhrend sie nach
den neuen gesetzlichen Bestimmungen in der That den Kommunen zu-
fallt, insofern sie die öffentliche Unterstützung verringert. Deshalb ist
von Kontorchef Räder, welcher dem Versorgungswesen in Kopenhagen
vorsteht, der Vorschlag gemacht worden, dass bestimmte nach Alter und
Aufenthaltsort normierte Taxen existieren sollen; doch haben diese und
andere Bestrebungen die unerwünschten Folgen unserer Altersversorgung
etwas zu verringern, bisher zu keinem positiven Resultat geführt.

-ocr page 184-

STATISTIEK AANGAAXDE DE DEENSCHE WET.

1892

1898

1894

1

1895

1896

Aantal ondersteunden

34.732

43.826

46.581

48.409

50.469

Aantal partijen ondersteund i

23.943

30.957

32.929

34.

703

86.246

Aantal zelfstandigen onderst.)

10.789

12.869

13.652

13.706

14.228

Percentage mannen .

36.6

34.9

34.8

84.8

84.6

„ vrouwen. . \\

32.3

35.7

35.9

86.9

87.2

„ kinderen. . )

31.1

29.4

29.3

28.3

28.2

Verleende onderst, (in kronen)

2.557.461

^\'2.963.086 ■

8.249.454

3.597.085

8.893.699

( voor rek. gemeenten i

1.543.683

1.570.932

1.650.780

1.800.172

1.943.565

Daan-an j [

\'voor rekening Staat)

1.014.278

1.392.154

1.618.724

1.796.913

1.950.134

Ondersteuning per partij .

stal

land

i stal 1 land

stad 1 lani

stad

land

stad

land

102.04

78.61

1

122.03 81.03

125.22 \' 83.68

1 1

131.20

89.04

186.11

92.42

Belasting per inwoner

1.16

1.38

1.45

1.65

1.79

[In 1897 aantal ondersteunden 52.929.J

03
CO

-ocr page 185-

- 170 —

Ontwerp in Zweden.

Reeds in 1893 werd in Zweden een ontwerp bij het parle-
ment ingediend, dat een vrij slaafsche navolging van de Duit-
sche wet bevatte, en met 69 tegen 68 stemmen in Maart
1895
Averd verworpen. (1) Den 21 sten Februari 1898 is nu
een tweede ontwerp aangeboden, dat in alle opzichten veel
minder ver gaat, en waarvan de voornaamste bepalingen hier
volgen.

Van het 18e levensjaar af worden verzekerd;

lo alle personen in dienstbetrekking, als arbeiders, gezellen,
leerlingen, dienstboden, enz.

2o werkmeesters, opzichters, meesterknechts en dergelijken,
wier inkomen 1800 kronen niet to boven gaat. Zij, die bij do
inwerkingtreding van de wet hot Biste jaar hebben bereikt,
zijn uitgesloten.

De verzekerden worden in drie klassen verdeeld:
De Iste kl. omvat hen, wier weekloon méér dan 10 kronen bedraagt.
De 2de „ „ „ „ „ minder „ 10 „-ocr page 186-

• __ 171 —

treedt in op 65-jarigen leeftijd, of bij ongeschiktheid om te
arbeiden op vroegeren leeftijd, echter niet voor het volein-
digde 50ste jaar. Voor ongeschikt om tc arbeiden worden ge-
houden zij, dio door hun lichamelijken of geestelijken toestand
niet in staat zijn zich , door arbeid aan hunne krachten pas-
send, te onderhouden.

Tfet bedrag van het pensioen zal, voor iedere gestorte
bijdrage, twee percent uitmaken van het bedrag van de bij-
drage voor ieder geheel jaar, dat verloopen is sedert den dag,
waarop de bijdrage is betaald, tot op den dag, waarop het
pensioen intreedt: aldus luidt de fraaie (!) maar letterlijke
vertaling van artikel 15 van het ontwerp. Tn het öOstc levens-
jaar zou het pensioen in de verschillende klassen 103, 77,
en 52 kronen, na 65 jaren echter 203, 152, 102 kronen
bedragen.

De bijdragen worden in een fonds gestort, waaraan ook de
Staat jaarlijks een som toevoegt, gelijk aan 80 pCt. van het
bedrag, dat door de verzekerden ieder jaar is gestort.

Om dc 10 jaar wordt op last der regeering een onderzoek
door deskundigen ingesteld, in hoeverre de bijdragen der ver-
zekerden, in verband met de Staatsbijdragc, voldoende zijn
tot het bestrijden der uitgaven. Daarbij moet berekend worden,
of het fonds gelijk is aan dc kapitaalwaardo der pensioenen,
die daaruit moeten worden uitgekeerd. Het eventueele tekort
wordt uit de Staatskas bijgepast. Ook dc administratiekosten
komen ten laste van den Staat. Het totaal der bijdragen van
de arbeiders wordt in den aanvang op 2.000.000 kronen, na
20 jaren op 3.700.000 kronen, de Staatsbijdragc in het eerste
jaar op 2.000.000 kronen, na 20 jaren op 3.200.000 kronen
geraamd. Het aantal verzekerden wordt op 616.000 geraamd,
de kapitaal waarde van het fonds in den evenwichtstoestand
op 365 millioen kronen.

Het komt ons voor, dat dit Zwecdsch ontwerp weinig aan-
trekkelijks aanbiedt. De lasten, den Staat opgelegd, schijnen
te zwaar in veriiouding tot lietgeen dc verzekerden presteeren,
cn juist een van de voornaamste voordeden der Duitsche wet,
dat nl. dc wetgever op indirecte wijze pressie uitoefent op de

-ocr page 187-

• __ 172 —

werkgevers om de loonen eenigszins te verhoogen, gaat in
dit ontwerp geheel verloren, daar de Averkgevers van elke
bijdrage geheel vrijgesteld worden. De groote fout, dat do
verzekering slechts tot loontrekkenden wordt beperkt, zou
het ontwerp voor ons geheel onaannemelijk maken, en de
bepaling, dat het invaliditeitspensioen eerst na het
50ste kan
Avorden verleend, schijnt uiterst onbillijk. Ook het bedrag
van het pensioen,
Avaarvan het maximum in de hoogste klasse
slechts ongeveer ƒ 135 bedraagt, schijnt, althans volgons den
Nedcrlandschen levensstandaard, tc laag, terwijl bij gemis van
een minimum de uitkeering tot een belachelijk kleine som
kan dalen.

Het ZAveedsche ontwerp is dus voor ons van Aveinig Avaardc. (1)

(1) Nadat het bovenstaande geschreven werd, is het ontwerp door dc
Zweedsche Tweede Kamer aangenomen, maar door de Eerste Kamer ver-
worpen.

-ocr page 188-

HOOFDSTUK VIL

Grondslagen voor een Wettelijke Regeling
in Nederland.

Wjj liebben gezien, op welke wjj ze men in andere landen
getracht heeft het pensioen-vraagstuk op te lossen, en moeten
nu onderzoeken, op welke grondslagen een verplichte pensioen-
vorzekoring in Nederland ware op te bouwen.

De allereerste vraag is dan: welke behoort de omvang van
do werking der wet to zijn? 3loet het doel der wet zijn, allo
burgers te verzekeren? of alle loontrekkenden, in het bijzonder
werklieden? of moet zij zich tot alle onbemiddelden uitstrek-
ken? Het eerste stelsel ware onzinnig, want het Staatsbelang is
er niet bjj betrokken, dat bemiddelden zich verzekeren. Hoewel
het philanthropische stelsel van Dooth c. s. aan allen een
pensioen op Staatskosten wenscht toe te kennen, heeft nog
niemand bjj dwangverzekering zulks voorgesteld. 3Iaar de
keuze tusschen het tweede en derde stelsel is van het uiterste
gewicht. Wjj kunnen echter geen enkele reden bodenkon,
waarom oen verplichte verzekering alleen tot loontrekkenden,
nóg minder waarom zjj alleen tot werklieden in engeren zin zou
beperkt worden. Wel ia waar is het mode geworden, steeds do
belangen van de werklieden op den voorgrond to stellen, maar
de gemeenschap heeft niet minder belang bij het welzijn van alle
andere onbemiddelden, en voimil, indien de Staat hulp verleent,
zou hot scheppen van een privilege ton behoeve van werk-
lieden een anachronisme zjjn, daar men juist in onzen tijd tegen
bevoorrechte standen en kasten ten strijde trekt. De oorzaak,
dat men steeds van werkliedenverzekering spreekt, ligt\'onge-
twjjfeld in de Duitsche wet, die zich tot loontrekkenden

-ocr page 189-

_ 174 --

bepaalt en hoofdzakelijk aan werklieden denkt. Reeds in het
vorige hoofdstuk hebben wij op het motief van den Duitschen
wetgever gewezen, nl. om het socialisme zooveel mogelijk te
bestrijden, terwijl juist de meer ontwikkelde werklieden in de
groote centra het aanzienlijkste contingent van aanhangers aan
het socialisme verschaften. Ook in Nederland bestaat er uit den
aard der zaak meer aaneensluiting onder werklieden dan onder
eenige andere groep der onbemiddelden, maar zij toonen som-
tijds bij hun agiteeren een egoïsme, dat de wetgever niet
geroepen is aan te moedigen.

Xoch do begeerte om de gunst der Averklieden te winnen,
noch het feit dat zij de aandacht vooral op hunne belangen
vestigen, kan een geldige reden zijn om de belangen van vele
anderen, Avier toekomst éven onverzorgd on éven Avanhopig
is, te verwaarloozen. Bij het bespreken van het geoorloofde
en wenschelijke van een verplichte verzekering, hebben Avij
deze dan ook alléén kunnen verdedigen met het oog op den
economischen toestand van de betrokkenen, ^len kan immers
de leden van onze maatschappij op tweeërlei
Avijze verdeelcn;
met het oog op do plaats, die zij bij de productic der goederen
innemen, in ondernemers en arbeiders, in zelfstandigen en
loontrekkenden, — met het oog op hun economischen toestand ,
in bemiddelden en onbemiddelden. (1) Deze twee indeelingen
hebben echter niets met elkaar te maken, al zullen zeer vele
ondernemers tot de bemiddelden, en vele arbeiders of loon-
trekkenden tot de onbemiddelden behooren. Bij do arbcids-
Avetten, b.v. bij de Veiligheidswet, is de plaats, diode mensch
bjj de productie inneemt, voor de toepasselijkheid der Avct
beslissend, cii is juist do afhankelijkheid der arbeiders A\'an de
Averkgevers een voornaam motief tot Staatsinmenging. Ook
een
Avet tot ver/bekering togen do nadeelen, die uit b o d r ij f s-
ongelukken voortvloeien, heeft alleen rekening te houden met
de belangen van loontrokkendon tegenover ondernemers.

Komt nu^ ook bjj een pensioenverzekeringswet de strijd der
belangen van Averkgever
en arbeider, de vraag, of men als

(1) Zie Kuletnann pag. 52.

-ocr page 190-

- 175 -

zelfstandig ondernemer of als loontrekkende aan de productie
deelneemt, in aanmerking? Immers neen. De eenige factor,
die hier over hare toepasselijkheid mag beslissen, is de economi-
sche positie van den belanghebbende, de vraag of hij, hetzij
hij ondernemer, hetzij hij arbeider is, in staat is zonder
Staatsinmenging, en geneigd is zonder dwang, voor zijn toekomst
te zorgen, of hij maatregelen van voorzorg nemen kan en nemen
wil om later het inroepen der liefdadigheid onnoodig te maken.

Vele loontrekkenden zijn daartoe wel in staat, wanneer
hun loon, in dat geval salaris, traktement of bezoldiging ge-
noemd, zóó ruim is, dat zij tot de hoogero standen gaan
behooren, zooals bij voorbeeld directeuren van ondernemingen
of hoogere ambtenaren. Vele zelfstandigen daarentegen, zooals
kleine neringdoenden, kleine bazen, huisindustrieelen, ventors
en pachters verkeeren in geen enkel opzicht in gunstiger eco-
nomische positie dan de arbeiders-ocr page 191-

— 192 -

omdat hij hen klaarblijkelijk wél als economisch zwakken be-
schouwt, niettegenstaande zij zelfstandig zijn.

En aldus trachtte do Duitsche wetgever de grondfout langs
allerlei omwegen te herstellen.

In Denemarken liet men terstond het denkbeeld varen om
loontrokkenden tot een bevoorrechte kaste te maken , en hebben
alle Deensche burgers, die aan de voorwaarden voldoen, recht
op pensioen. Ook in het bovengenoemde ontwerp voor Nieuw-
Zeeland werd uitsluitend op den economischen toestand der
belanghebbenden gelet.

Bij verzekering van loontrokkenden is het wel is waar eon
voordeel, dat er steeds een werkgever is, die verantwoordelijk
kan Avorden gesteld voor de betaling dor premie, al dan niet
met het recht om deze geheel of voor een deel op den arbeider
te verhalen. Maar ongetwijfeld zal, ook wanneer de w^et op
alle onbemiddelden wordt toegepast, de groote meerderheid der
verzekerden tot do loontrokkenden behooren, on indien van
hen bijdragen worden geëischt, bestaat er immers geen bezwaar
deze premies, wat hén betreft, door bemiddeling van den
werkgever te innen. In ieder geval heeft dit alleen betrekking
op de technische uitvoering der wet, en mag een dergelijke
overweging geen invloed uitoefenen op do bepaling van den
omvang van hare werking.

Het is merkwaardig, hoe buitengewoon zwak de argumenten
van sommige schrijvers zijn, die de verzekeringsdwang tot
arbeiders in dienst van werkgevers willen beperken. Mr. Re-
gent b.v. verklaart (1), dat voor al deze personen (nl. wier
economische toestand dezelfde is), dezelfde behoefte aan ver-
zekering, doch geenszins dezelfde behoefte aan verzekerings-
dwang bestaat. „Verzekeringsdwang wordt opgelegd-ocr page 192-

• __ 77 —

toestand dezelfde is.-ocr page 193-

• __ 178 —

Daar nu het doel der wet is economisch zwakken te
hulp te komen, onverschillig of zij loon trekken of niet, moet
de verzekeringsplicht tot hen worden beperkt, wier inkomsten
uit hunnen arbeid zóó gering zijn, dat het onredelijk zou zijn
van hen te verlangen of te verwachten, dat zj uit eigen be-
weging en zonder steun voor hun ouden dag, of voor het geval
van invaliditeit, kunnen cn zullen zorgen. Zeer bezwaarlijk
is het om een maximum te bepalen, beneden hetwelk men
verzekeringsplichtig behoort te worden en uit den aard der zaak
is iedere som eenigszins willekeurig.

Wanneer wij op do toestanden in Nederland letten , zouden
wij die som op ƒ1200 jaarlijks willen bepalen, als een redelijke
grenslijn vormende tusschen hen, die niet en hen, dio wel zelf
voor hun toekomst kunnen zorgen., Daardoor zou de wet zich
in ieder geval tot al diegenen uitstrckkon, die tot do zgn.
onbemiddelde of werkende standen behooren.

Wellicht zullen sommigen meenen, dat genoemd maximum
te hoog is, cn dat een werkman of kleine ondernemer, dio
bv. /IG wekelijks verdient, zich vrijwillig kan verzekeren.
Men moet echter niet vergeten dat bij hen, die zoo gelukkig
zijn een zoo groot weekloon te ontvangen, ook do levensstan-
daard rijst en zij de tering naar de nering zotten, zoodat zij
niet licht er too zullen komen de verzekeringspremie af te zon-
deren. En toch zijn zij bij onbekwaamheid tot don arbeid,
even goed als do anderen met mindere inkomsten, terstond aan
gebrek blootgesteld. Ilct is dus wenschelijk het maximum niet
te laag te stellen.

]\\laar zal de verzckcringsplichtigo terstond uit het verzckcriiigs
verband worden gestooten, zoodra hij /1201 verdient? Een
dergelijke absurditeit moet vermeden worden, cn daarom behoort
de wet te be])alen, dat zij, die reeds verzekcringsjilichtig waren
en een hooger inkomen dan het maximum erlangen, iot bv.
een bedrag van ƒ IGOO, vocndoopig in het vcrzckeringsvcrband
moeten blijven tot zeker levensjaar (bv. het 40ste) ^ maar zonder
steun in de premiebetaling, indien deze verleend wordt; dat zij
daarna echter, en ook ingeval hun inkomen nóg meer bedraagt,
gerechtigd zullen zijn, hetzij de verzekering o]) deze voorwaarden

-ocr page 194-

— 195 -

voort to zetten, hetzij buiten het verzekeringsverband te treden.
Wenschelijk is het bovendien, allen, wier inkomsten beneden
zeker maximum blijven, hot recht toe te kennen vrijwillig tot
de verzekering toe te treden.

Het is duidelijk, dat wanneer de premie draaglijk zal zijn,
de verzekeringsplicht op jeugdigen leeftijd moet aanvangen, en
lettende op het feit dat in de werkende en onbemiddelde standen
de kinderen op vrij jeugdigen leeftijd aan don arbeid moeten
gaan, kan men dc verzckcringsplicht reeds met het 16e jaar
laten aanvangen.

Wanneer wij nu het Duitsche criterium van loontrekkenden
arbeid missen, hoe moeten wij beslissen, of zestienjarigen tot
de economisch zwakken behooren? Uit de inkomsten van
jongelieden van dien leeftijd zal men natuurlijk volstrekt geen
gevolgtrekking dienaangaande kunnen maken. Maar daar het
inkomen en de positie der oudew in den regel beslissen, tot
welken levenskring dc kinderen behooren, behoort dc wet te
bepalen, dat die zestienjarigen, wier vader zelf verzekerings-
plichtig is of was, indien hij reeds overleden is, insgelijks
verzckeringsplichtig zullen zijn. Ongetwijfeld zullen in som-
mige gevallen de kinderen lator tot grootere welvaart geraken,
maar dan zullen zij, volgens de genoemde bepaling, buiten
den verzekeringsplicht vallen. Daar het in een zoo ingewik-
kelde maatscliappij als de onze onmogelijk is bij een dergelijke
regeling in alle gevallen te voorzien, behoort aan den Minister
de bevoegdheid toegekend te worden, om, wanneer duidelijk
aangetoond kan Avorden dat zeker persoon, hoewel volgens de
wet verzekeringsplichtig zijnde, niet tot de economisch zwakken
behoort, hem buiten dc verzekering te sluiten.

Wellicht zullen tegenstanders vragen of vaders met con zoo
gering inkomen in staat zullen zijn ook voor hunne kinderen
de premies te betalen, ^laar, zooals reeds gezegd is, zijn de
kinderen juist in die standen reeds veel eerder genoodzaakt aan
don arbeid te gaan, en kunnen zij dus zelf dio bijdragen opbrengen.

Wanneer men alle onbemiddeldon in het verzekeringsverband
opneemt, wordt bovendien een groot bezwaar van de Duitsche
wet vermeden, die de berekening van de premie buitengewoon

-ocr page 195-

• __ 180

moeilijk heeft gemaakt. In Duitschland immers zal het vrij
dikwijls voorkomen dat iemand, die vroeger zelfstandig was,
eerst op lateren leeftijd in loontrokkenden dienst gaat on aldus
verzekoringplichtig wordt, terwijl hij toch dezelfde in-emie
betaalt, als hij, die van zijn lOo jaar af hooft bijgedragen.
Daarom was het ook noodig, om misbruikon te vermijden , een
zoogenaamden „wachttijd-ocr page 196-

• __ 181 —

worden? Er schijnt in abstracto geen enkel denkbare reden daar-
tegen aangevoerd te kunnen worden : de dagen zijn voorbij dat de
vrouw als een schepsel van lagere orde werd beschouwd, wier
lot de genieenschap niet aanging. Maar in concreto ontstaat
er een mooilijkheid door het feit, dat de moeste vrouwen, vooral
in de werkende standen, huwen, en dus economisch niet meer
zelfstandig zijn. In geval zij huwen en op 00- of 05-jarigen
leeftijd nog gehuwd zijn, is dus geen afzonderlijk pensioen voor
haar noodig. Een zeer groot aantal is echter op dien leeftijd
weduwe geworden, (1) een kleiner aantal is ongehuwd ge-
bleven, en voor dezen is, voor zoover zjj tot de onbemiddelden
behooren, do verzekering een dringend vereisehte, daar zij
dikwijls in nog hoogere mate dan de man, economisch weerloos
zjjn. Uit verschillende opgaven van armbesturen bleek ook
duidelijk, welk een belangrijke percentage der bedeelden de wedu-
wen uitmaken. (Zio tabellen bij pag. 84.) lloo zullen wij echter
to voren weten welke vrouwen weduwen zullen worden of onge-
huwd zullen bljjven? Daar dit onmogeljjk is, schijnt het
redelijk allo vrouwen van zekeren leeftijd af, bv. het 16c jaar,
in het verzekeringsvorband op to nomen, en voor haar een
premie te vorderen, voldoende om baarbij invaliditeit of op een
bepaalden leeftjjd, wanneer zjj ongehuwd zijn gebleven, een pen-
sioen uit to koeren. Daar do huweljjkskansen ocliter zeergroot
zijn, en het aantal vrouwen, die ongehuwd bljjven , betrekkelijk
gering is, zal slechts een kleine premie behoeven geheven to
worden, zooals wjj later zullen zien. Wat echter de weduwen
betreft, is het slechts billijk een premie van don man to
vorderen, niet allee\'n voldoende om hemzelf op zekeren leeftijd
een pensioen to verschalFen, maar ook om aan zijne weduwe,
zoodra zij door leeftijd of invaliditeit tot arbeid onbekwa.am
wordt, een uitkeering te verzekeren.

Een man immers, die de verantwoordelijkheid op zich neemt
oen gezin tc vestigen, mag ook voor do toekomst zijner vrouw

(1) Volgens de uitkomsten der Volkf^telling van 188Ü waren van 2üG078
vrouwen boven 60 jaar, Ü7641 weduwen en 25388 ongehuwden , van
1325G8 vrouwen boven 65 jaar, 73102 weduwen en 16158 ongehuwden.

-ocr page 197-

• __ 182 —

aansprakelijk gesteld worden, en vooral in den werkenden stand,
waar de vrouw een zoo belangrijke plaats in het leven
van het gezin inneemt, dikwijls belangrijker dan die van den
man, en-waar zjj zelfs meestal of zeer vaak tot de wekelijksche
inkomsten bijdraagt, zou het een ongeëvenaard egoïsme van den
man zijn, om door zijn premiestorting alleen voor een eigen pen-
sioen te willen zorgen. Daarom schijnt ons ook de bepaling der
Duitsche wet verkeerd toe, die aan de vrouw, bij overlijden
van den man, voordat hij in het genot van pensioen is getreden,
restitutie v.erleent van de helft der voor hem betaalde premies,
dus het geheele bedrag, door hem zelf direct betaald. -ocr page 198-

• __ 183 —

zooals werkloosheid, ziekte, invaliditeit tengevolge van een
ongeluk in de uitoefening van het bedrijf, invaliditeit tengevolge
van voortdurende ziekelijkheid en gebrekkelijkheid of van ouder-
dom. Maar ieder van die gevaren is verschillend in zijn aard
cn oorsprong, en hoewel het wenschelijk is in ieder van die
gevaren te voorzien, is het onvermijdelijk dat ieder het onder-
werp van een afzonderlijke wet wordt, en verschillend wordt
geregeld. Het voorwerp nu der verzekering waarover wij thans
handelen, is de aanspraak op een pensioen, uit tc keeren in
geval van voortdurende onbekwaamheid om zich tc onderhou-
den, tengevolge van ziekelijkheid of zwakheid, op wolken
leeftijd ook intredende.

Zóó bescliouwd omvat dus dc invaliditeits-verzckering feitelijk
ook do onderdoms-vcrzekcring. j\\raar wij hebben reeds vroeger
gezien dat in verreweg de meeste gevallen juist hoogo leeftijd
de oorzaak dor invaliditeit is, en dat het aantal van hen, dio
reeds vóór het keerpunt des levens door ziekelijkheid tot arbei-
den onbekwaam worden, althans betrekkelijk niet zeer groot
schijnt tc zijn. Daarom hebben wij in de vorige bladzijden
vooral do aandaclit gewijd aan de invaliditeit, uit ouderdom
voortspruitende, ook omdat deze het meest waarneembaar is.
Er zijn verschillende stemmen opgegaan om do iiivaliditeits-en
de ouderdomsverzekering afzonderlijk to regelen, vermoedelijk
op grond van do Duitsche wet, die een invaliditeitspensioen
verleent in geval van „Erwcrbsunfiiiiigkcit-ocr page 199-

• __ 184

niettegenstaande de fraaie bepaling: „ohne dass es des Nach-
weises der Erwerbsunfähigkeit bedarf.-ocr page 200-

• __ 185 —

wenscht te komen voor een invaliditeitspensioen ? En welke leef-
tijd zal als een presumptie van invaliditeit worden aangenomen ?

Onder invaliditeit verstaan wij die gesteldheid, waarin de
belanghebbende, tengevolge van zijn lichamelijken of geeste-
lijken toestand, niet moer in staat is zichzelf door arbeid te
onderhouden, tenzij die ongeschiktheid ontstaan is door een
ongeval in het bedrijf, waarin hij werkzaam is. In dit geval
immers zal een ongelukkenvorzokoring behooren te voorzien.
Ihiitengewoon moeilijk, zelfs onmogelijk zal het zijn door wette-
lijke bepalingen aan te geven, wanneer die ongeschiktheid om
zich te onderhouden moet worden aangenomen; het is daarom
onvormijdoljjk de bepaling daarvan ovor tc laten aan hen, die
de wet moeten uitvoeren. Bij de toepassing zal men steeds
tusschen twee klippen moeten doorzeilen, aan den oenen kant
het gevaar om, door te gemakkelijk het pensioen toe to kennen,
de luiheid en veinzerij van sommigen aan te moedigen, die
door leugen en bedrog een uitkeering zullen trachten tc bemach-
tigen , en aan don anderen kant, het gevaar om door to groote
strengheid hen uit te sluiten, die werkelijk onbekwaam zijn
tot den arbeid, want aldus zou hot nut der wet illusoir worden.
Do Duitsche wetgever heeft daarom na veel hoofdbrekens
getracht, het begrip „Erwerbsunfähigkeit-ocr page 201-

• __ 186 —

schikt worden verklaard: „welche nicht mehr in stände sind,
durch eine ihren Krtäften und Fähigkeiten entsprechende
Lohnarbeit, die ihnen unter billiger Berücksichtigung ihrer
Vorbildung und bisherigen Berufsthätigkeit zugemuthet werden
kann, für jeden Werktag durchschnittlich täglich mindestens
ein Drittel des ... ortsüblichen Tagelohns gewöhnlicher Tage-
arbeiter zu verdienen.-ocr page 202-

• __ 187 —

ongetwijfeld medische adviezen een belangrijke rol zullen
spelen. (1) Volstrekt noodig is het in deze Commissies ook
lieden uit den werkenden stand op te nomen, daar dezen dikwijls
een veel scherper oordeel over hun standgenooten kunnen vellen.

Het gevaar van simulatie blijft onvermijdelijk bestaan, en is
door geen wetgeving tc voorkomen; alleen door het gezond
verstand en klaar oordeel van hen, die de wet moeten uit-
voeren, zal men misbruiken kunnen verijdelen. Om mogelijke
vergissingen van deze Commissies te herstellen, zal het wen-
schelijk zijn aan een centraal orgaan de bevoegdheid toe te
kennen hare besluiten to casseeren, terwijl liet verleende
pensioen, bij gebleken bedrog, ten allen tijde behoort to kun-
nen worden ingetrokken. Dc belanghebbende echter moet
volkomen vrjj zijn in de bewijsmiddelen, waarmede hij zijn
ongeschiktheid om zich tc onderhouden, wil aantooncn.

Ts hot nu wcnschclijk oen pensioen toe te kennen bij invali-
diteit op eiken leeftijd intredende, of behoort een minimum
leeftijd te worden bepaald om pensioengerechtigd tc Avorden ?
Wij kunnen ons geen enkele reden denken, waarom men een
man , die reeds op jeugdigen leeftijd door voortdurende zieke-
lijkheid of gebrekkelijkheid buiten staat geraakt zich te
onderhonden, gebrek zon laten lijden of naar de liefdadigheid
zou verwijzen, en daarom kunnen wij ons niet vorocnigcn met
het eenigszins zonderlinge voorstel van Mr. Regout, om geen
invaliditeitspensioen vóór het HOsfe jaar tc verleenen.

Niet gemakkelijk is het to bepalen, welke leeftijd als
presumptie van ongeschiktheid om in zijn onderhoud te voor-
zien , behoort aangenomen te Avorden; de vraag is daiirom zeer
belangrijk, omdat de
ZAvakhcid op hoogeren leeftijd in veel
meer gevallen aanleiding tot pensionneering zal geven, dan
ongeschiktheid op meer jeugdigen leeftijd. Zooals
Avij gezien
hebben,
Avordt in dc Duitsche Avet op 70-jarigen leeftijd den

(l) Een zeer lezenswaardige beschouwing over deze adviezen vindt men
in een nionographie van Med. Ur. P. Reichel, Die Abschiitzung der
Erwerbsfilhigiicit, 18!}8. Over het gevaar van simulatie zie uitvoerige
beschouwingen bjj IJrooks, Compulsory Insurance in Germany.

-ocr page 203-

• __ 188

arbeider in ieder geval, ook indien hij nog „erwerbsfähig-ocr page 204-

• __ 189

aantal zich voor den G5-jarigen leeftijd verklaarde, terwijl niet
weinigen meenden dat
het G5ste jaar vroeg genoeg zou zijn,
mits ook bij vroegere invaliditeit een uitkeering werd verleend.
Enkelen wenschten, dat het pensioen in het
GOste jaar zou ingaan,
mot recht om het tot later uit to stollen, mot evenredige vor-
hooging, indien do verzekerde nog in staat is arbeid te vindon
en te verrichten, en uitstel wenscht. Onder diegenen, die het
GO^itc jaar stolden, beriepen zich zeer velen op het belang om
hou, die hun leven lang bijgedragen hebben, ook zooveel
mogelijk in de gelegenheid to stellen van dc contra-j)rcstatie
te genieten. Andoren weer wezen op do wenschelijkheid om
de arbeidsmarkt te ontlasten.

Toch kunnen wij niet den GO-jarigen leeftijd als presumptie
aannemen. Want in de eerste plaats zouden do lasten uitermate
drukkend worden, zóó hoog dat een dergelijke regeling niet
voor practische verwezenlijking vatbaar zou zijn.

En in do tweede plaats streeft do wet immers slechts dit
ééne doel na, hen, die zich niet kunnen oiidorhouden, tengevolge
van hun lichamelijken toestand, voor gobrok to bewaren. Daarom
moeten wij in de eerste plaats vragen op welken leeftijd de
overgroote meerderheid van do arbeidende standen w e r k e 1 jj k
in dien toestand geraakt. Wanneer wij lotton op het kleine
aantal bejaarde lieden die zelfs in do fabrieken werkzaam zjjn,
op d(! mededeelingen van ouzo berichtgevers, en op de publieke
opinio in hot algemeen, dan schjjnt oen presumptie van onge-
schiktheid op Gr)-jarigen lei^ftjjd het meest mot do workeljjk-
heid overeen ti* stemmen. Ongetwjjfeld zullen aan den eenon
kant in sommige ongezonde bedrjjven de arbeiders vroeger
versleten zjjn, maar dezen zullen dan aanspraak kunnen maken
op een invaliditeitspensioen; aan don andoren kant zullen
onkelen, boven de ()5 jaren nog in staat zjjn zich te onder-
houden. liet nadoel echter, dat die enkelen, bjj wie de invali-
diteit toch ieder oogenblik dreigt in te treden , gedurende korten
tijd oen niet volstrekt noodzakelijke uitkeering ontvangen,
weegt in de verste verte niet op tegen do groote practische en
ethische voordeeion van een regeling, waarbjj de belangheb-
benden met zekerheid, en zonder een moeilijk bewjjs tc moeten

-ocr page 205-

190 -

leveren, op een pensioen kunnen rekenen op een leeftijd,
waarop in den regel de meesten geacht kunnen worden inva-
liede te zijn. Werklieden zullen stellig tegen de bepaling van
G5 jaar aanvoeren, dat de pensioenregeling dan in vele geval-
len onvoldoende zal werken, daar immers een belangrijk aantal
lieden reeds na het
Güstc jaar geen werk meer kan vinden,
ofschoon hunne liohaamskrachten niet geheel en al versleten
zijn; want, zooals een van onze berichtgevers, een werkman,
droogjes opmerkt: „die menschen moeten tusschen GO en
G5 jaar ook eten!-ocr page 206-

— lÓl

afbeulen dor laatste krachten èn het gebrek-lijden reeds daar-
door worden voorkomen.

Wollicht zullen enkele tegenstanders beweren , dat op die wijze
eigenlijk een verzekering tegen werkloosheid wordt ingevoerd,
maar die mecning zou geheel onjuist zijn. Wanneer immers
een verzekering tegen werkloosheid ooit in het leven werd
geroepen, zouden dergeljjke bejaarde lieden in geen geval in
den kring der verzekerden kunnen opgenomen worden, daar
hunne broodcloosheid niet voortspruit uit een der gewone
oorzaken van werkloosheid , maar alleen uit hun hoogen leeftijd.

Het voorwerp der verzekering behoort dus tc zijn de aan-
spraak op con invaliditeitspensioen, in geval van welbowozen
voortdurende ongeschiktheid, om zich to onderhouden , als gevolg
van lichamelijke of geestelijke zwakheid, of gebrekkigheid, op
wolken leeftijd ook intredende, terwijl dio ongeschiktheid op
(iö-jarigon leeftijd zonder • verder bewijs behoort te worden
veronderstehl.

Een derde hoofdpunt van oen pcnsioenvcrzckcring betreft de
wijze, waarop het bedrag van hot pensioen zal worden bepaald.
Er zijn hier verschillende stelsels denkbaar: hot bedrag van
hot pensioen kan afhankelijk gemaakt worden van hot aantal
der achtereenvolgens betaalde promies, of het kan gesteld worden
op een oveurodig doel vau hot inkomen van do verzekerden;
de bc])aling van het bedrag kan in ieder concroct geval aan
de overheid overgelaten worden, ou verder kan do wet zelf
de grootte van het pensioen lixeeren, op oen voor allen, of
voor zekere groepen, gelijk bedrag.

Wij hebben vroeger gezien (zio pag. 152), dat de Duitsche wet
hot rampzalige aequivalentiestelsel heeft aangenomen, waarbij liet
bedrag van het invaliditeitspensioen volkomen evenredig moot zijn
aan hot aantal wckolijksc.ho bijdragen door den verzekerde
gestort (behoudens zeker minimum), terwijl voor hot oudordoms-
ponsioen vereischt wordt, dat ten minste 1410 stortingen door den
verzekerde zijn gedaan. Bovendien worden de loontrekkenden,
naar gelang van hun inkomsten, in vier loonklassoii verdeeld.
Do angstvallige on bekrompen wijze, waarop do wot voor ieder
van de elf millioen verzekerden wil doen berekenen, hoevele

-ocr page 207-

• __ 192 —

wekeljjksche premies van enkele centen gedurende wellicht
veertig of vijftig jaren zijn betaald, leidde tot het gehate plak-
stelsel. Wanneer de verzekerde in den loop van al die jaren
in verschillende loonklassen heeft bijgedragen, hetgeen wel in
den regel zal gebeuren , cn binnen het ressort van meer dan eon
dor 31 verzekeringsbanken heeft gewoond, dan wordt do be-
rekening van het bedrag van het pensioen een zoo ingewikkeld
vraagstuk, als alleen een bureaucratie had kunnen uitdenken.

Maar afgezien van de overwogende practische en administra-
tieve bezwaren van eon dergeljjko regeling, schijnt hare indi-
vidualistisch karakter geheel in strijd mot het begrip van eon
sociale verzekering. Do w^ot strekt immers om op kosten, of
grootendeels op kosten dor verzekerden, de geldelijke nadoelen
van een gevaar af te weren, dat slechts betrekkelijk weinigen
treft. Hot pensioen, dat een verzekerde geniet, is niet uit zjjn
eigen, bijdragen alléén voortgekomen, maar hoofdzakelijk uit do
bjjdrfigen van al die verzekerden, die overleden zjjn, vóórdat zjj
invaliede werden, of bepaalden leeftijd bereikten. Waar
nu de Staat ingrijpt en allen verplicht zich to verzekeren, is
het uiterst individualistisch en antisociaal, tusschen de uit-
keeringen aan ieder verzekerde on zjjn eigen stortingen oen
eng vorband to leggen en het bedrag vau het pensioen te doen
afhangen van het aantal achtereenvolgens betaalde premies. Het
karakter van een sociale verzekering vereischt, dat aan allen,
ook de jongsten, die hot gevaar treft, waartegen is verzekerd,
een uitkeering wordt gedaan, onafhankelijk van het aantal
der door hen gestorte bijdragen. ,Immers uit dat karakter vlooit
voort, dat de gemeenschap der verzekerden het risico draagt,
dat de ééne verzekerde gedurende veel kortoren tijd bjjdraagt
en ook veel langoren tijd eon uitkeering geniet dan de andere.
Ja, zelfs oen gewone verzekeringsmaatschappij zal nimmer, wan-
neer zij een groot aantal personen van dciizqlfden leeftijd af
tegon éénzelfde risico verzekert, het bedrag dor uitkeering doen
afhangen van liet aantal gestorte premies. Alleon bij een stelsel
van spaardwang zou hot aequivalentiestolsel verdedigbaar zjjn.

Een van de meest ongerijmde gevolgen van dit Duitsche
stelsel is, dat wanneer de invaliditeit op jeugdigen leeftijd

-ocr page 208-

— 193 —

intreedt, voordat dus de verzekerde in de gelegenheid is geweest
vele premies te storten, hij een niet noemenswaardige uit-
keering ontvangt en dus tocli weer armlastig wordt. Wegens
het enkele feit, dat een verzekerde b.v. twintig jaren vroeger
invaliede en ongelukkig is geworden dan een andere, die twintig
jaren langer gezondheid hooft genoten, zal hij voor het overige
van zijn leven een belangrijk kleiner pensioen ontvangen!

Het is opmerkelijk, hoe men in Duitscliland in de klem is
geraakt door hot aequivalentio-stolsel en hoe men thans allerlei
dwaze regelingen voorstelt. Memand minder dan Dr. Bödiker,
tot voor korten tijd voorzitter van het Reichsversicherungsamt,
wenscht het bedrag van de uitkeering, althans voor een deel,
van het aantal der betaalde premies los to maken, door een
vaste
Grundrente van 144 Mark uit tc koeren aan mannen
en 108 j
\\r. aan vrouwen (mits vijf jaren verzekeringsplichtig
geweest zijnde), maar tevens een evenredig hooger pensioen
toe to kennen, voorzoover do bclanghobbonde bewijst langer
dan vijf jaren in loontrekkenden dienst geweest te zijn. Maar
daardoor vervalt men weer in de nadoelen van het tegenwoor-
dige stelsel. Do jaarlijksche lasten wil hij doen opbrengen
door een omslag over alle werkgevers, naar den maatstaf van
do door hen betaalde loonen, maar mot het recht om dc helft
op do arbeiders te verhalen. Do premie wil hij dus maken tot
oen vaste percentage van het loon, zoodat de verzekerden zeer
uiteenloopende premies zouden betalen voor éénzelfde uiticeering
van 144 Mark! Do voordeelen van zulk een onbillijk stolsel
zijn echter zeer duister! (1)

Het tweede stelsel, waarbij het pensioen wordt gemaakt tot
een evenredig gedeelte van het inkomen van den verzekerde,
is oveiimin aanbevelenswaardig. Velen van onze berichtgevers
beantwoordden de vraag, hoe groot het pensioen behoorde
te zijn, door een evenredig deel, de helft of twee derden van
het loon van \'den verzekerde, to verlangen, waarschijnlijk eenigs-
zins onder don indruk van het pensioenstelsel van den Staat.

(1) Zie hierover Mr. d\'Aulnis en Mr. Greven, De Werking der Duitsche
Wet. pag. 51 en pag. 1)5.

13

-ocr page 209-

• __ 194 —

Bij dit stelsel moet men tevens wel een vaste percentage van liet
loon tot premie nemen, en zullen de bedragen van de uitkee-
ringen zeer niteenloopen. (1)

Maar dezelfde bezwaren ontstaan als bij liet eerste stelsel: een
uiterst omslachtige boekhouding van de-ocr page 210-

• __ 195 —

grenzen beperken. Die verplichting nn strekt zich niet verder
uit dan tot de zorg, dat allo burgers in staat zullen zijn zich
van con behoorlijk levensonderhoud to verzekeren; maar hot
belang der gemeenschap eischt volstrekt niet, dat een ieder
een uitkeering ontvangt, in nauwkeurige evenredigheid tot zijn
vroeger inkomen. Daarom is ook de verdeeling in loonklassen
in het eerste stelsel, en het vaststellen van het pensioen op een
evenredig dool van bot inkomen in het tweede stelsel, voor
ons onaannemelijk. Voor do wet zijn allo burgers gelijk en
behoort dc Staat in deze geen onderscheid tusschen hen te
maken, naar gelang van het bedrag hunner inkomsten. Eén
zelfde gevaar immers bedreigt alle oubcmiddoldon bij invalidi-
teit: het gevaar van gebrek-lijden; liet belang der gemeenschap
eischt slechts dat allen gelijkelijk voor dat gevaar worden
behoed. Alleon een redelijk levensonderhoud moet dus aan
allen worden gewaarborgd.

Heeds in de „Grundzüge-ocr page 211-

— 196 -

hoofdbezwaar, dat steeds tegen de Ehiheitsrente -ocr page 212-

• __ 197

In do vierdé plaats bestaat er in de steden een veel grootere
kans om door eenige lichte werkzaamheden het pensioen nog
aan te vullen; en zij, wier krachten nog niet geheel versleten
zijn, zullen zeer gaarne die gelegenheid tot arbeid aanwenden,
zonder dat hun bestaan, zooals thans, er geheel van zal
afhangen, en zonder dat zij genoodzaakt zullen worden hunno
laatste krachten uit tc putton.

En ton slotte, zelfs indien sommigen genoopt worden naar
hot platteland to verhuizen, moot men zich geen overdreven
voorstelling van de fijngevoeligheid der mindere standen maken.
Iloevele officieren on ambtenaren, die een klein pensioen genieten,
trekken zich niet terug in de kleinere plaatsen ? hoovele win-
keliers, die zich na lange jaren oen kapitaaltje hebben vergaard,
gaan niet buiten wonen? Zal het dan zoo hard zjjn voor arbei-
ders en andere onbemiddelden om eveneens naar goedkoopere
plaatsen tc verhuizen? Wij zijn overtuigd dat die duizenden
bejaarden, die thans met angst en kommer in de grootere
steden den bittoren levensstrijd voeren, die „hardheid-ocr page 213-

• __ 198

nuttelooze onkosten met zich mee brengt, benbvens een zeer
gehate controle. In het door ons verdedigde stelsel echter
behoeft bij de toekenning der uitkeering alleen aangetoond te
worden dat door of voor den belanghebbende de vaste premie
steeds behoorlijk is betaald, en is het bedrag van zijn inkom-
sten of het aantal jaren, gedurende welke hij contribueerde,
onverschillig. Verder zal bij een dergelijke regeling de uit-
keering aan de minst beloonde arbeiders hooger kunnen zijn
dan in het Duitsche stelsel. Indien het pensioen, dat aan allen
wordt uitgekeerd, aan arbeiders, die in hunne krachtige jaren in
gunstigen economischen toestand verkeeren, te laag toeschijnt,
welnu, dan kan hun immers de gelegenheid worden gegeven,
zich op gunstige voorwaarden vrijwillig te verzekeren.

En wanneer tegenstanders beweren, dat bij de Einheilsrente
de premie voor de arbeiders met zeer lage loonen te drukkend
wordt, dan antwoorden wij, dat door een behoorlijke vcrdee-
ling van de lasten in dat bezwaar kan worden voorzien.

-ocr page 214-

• __ 199 —

in aanmerking nemen, dat de oude lieden geen kinderen meer
te hunnen laste zullen hebben, dat in de jaren die de pension-
neering onmiddelljjk voorafgaan, de loonen cn inkomsten der
verzekerden vrij sterk zullen gedaald zijn, dat een groot gedeelte
van hen het pensioen zal vertoren bij hunne kinderen, verder
dat velen, dio alleen staan, in hofjes of op het platteland zullen
gaan wonen, dat do landelijke bevolking, wier loonen niot hoog
zjjn, vermoedelijk ongeveer con derde van dc verzekerden zal uit-
maken en dat vooral voor hen, die in de steden blijven, althans
in de eerste jaren, de gelegenheid zal bestaan om door lichte
werkzaamheden nog iets te verdienen. Op dit alles lettende zou
wellicht ƒ4 wekelijks voldoende zjjn om op rodclijko wijze in
het levensonderhoud van een gehuwd paar te voorzien. Voor
alleen wonende personen echter, voor ongehuwden, weduwen,
en weduwnaars, zon nion liet bedrag op ƒ 3 kunnen stellen. (1)

Over het algemeen schjjnt het bedrag van ƒ 4. ook voldoende
voor hot invaliditeitspensioen, o]) wolken leeftijd ook intredende,
vooral daar de meeste invaliedcn, al zijn zij niet in staat zich
tc onderhouden, wel iéts kunnen verdienen. Wol schijnt het
billijk in één geval af tc wijken van de gelijkstelling van het
pensioen voor alloji, wanneer n.1. een verzekerde, op vrij jeugdigen
leeftijd invaliede wordende, oen aantal kinderen tc zijnen laste
heeft. Om ook in dit geval een redelijk levensonderhoud to
vcrschatfcn, is hot wcnschclijk oen tijdelijke toelage te ver-
leenen voor ieder kind beneden 15 jaren, volgons een vast
tarief, b. v. een gulden voor één of twee kinderen, twco gulden
voor drie of vier kinderen, drie gulden voor vijf of meer
kinderen. Aldus wordt ook een groote fout van do Duitsche
wet venucden, die aan een verzekerde, invaliede wordende
op 1).
V. ;50-jarigcn leeftijd met kinderen te zijnen laste, een
geheel onvoldoend pensioen toekent.

.Maar met het oog op het feit dat sommige invaliedcn in
staat zullen zijn meer to verdienen dan anderen , wier lichaams-
krachten meer versleten zijn, wenschen wjj het bedrag van ƒ 4.

(1) 1)0 llccr Vliegen stelt zich in bovcngcnocnul opstel tevreden met
een iets hooger bedrag, n. 1. ƒ5.

-ocr page 215-

— 200 —

als maximum te beschouwen en aan de bevoegde macht het
vaststellen daarvan over te laten volgens nadere voorschriften.

Om misbruikon te voorkomen ware het ook wenschelijk
voor bejaarden tusschen 60 en 65 jaar, die meer „erwerbs-
unfähig-ocr page 216-

• __ 201 —

velen van dezen tot de verzekerden behooren, maar meestal
stelt men, dat ongeveer twee derden der bevolking in de
West-Europeesche landen tot de zoogenaamde Averkende of
mindere standen behooren, en daar de kleine burgerstand
in Nederland zeer talrijk is, meenen wij, bij gebrek aan
eenige gegevens, bij wijze van benadering die verhouding ook
voor Nederland te mogen aannemen. Zooals reeds vroeger
is aangetoond, bestaat er geen reden een belangrijk hooger
sterftecijfer onder de volwassenen in de werkende standen,
tusschen het 25ste en OSsto levensjaar, aan te nemen, zoodat
op G5-jarigcn leeftjjd de verhouding wel ongeveer dezelfde zal
zijn; maar het is zeer twijfelachtig of een zelfde percen-
tage van do onbemiddelden ook do hoogere leeftijden van b.v. 75
of 85 jaar bereikt, zoodat wij niet meer dan b.v. zeven
twaalfden der bejaarden tot de mindere standen zouden willen
rekenen. En lettende op de veel grootere percentage der
gehuwde vrouwen in do mindere standen, schjjnt het bovendien
raadzaam van het aantal ongohuwdo vrouwen hoogstens do
helft tot de werkende standen te rekenen. Deze verschillendo
factoren dus in aanmerking nomendo, zouden wij bjj wjjze van
ruwe gissing, het aantal van hen die in de termen van pen-
sionneering vallen, willen stollen op ongeveer: 35000 gehuwde
mannen, 23000 weduwnaars, 0500 ongehuwde mannen,-12500
weduwen, 8000 ongehuwde vrouwen, dus 35000 gehuwde
paren en 80000 cenloopende personen. Do jaarlijksche lasten
ten behoeve van do eerste groep zou dus 7 inillioen, van do
tweede groep 12 millioen bedragen.

Wat hot vormoedeljjk aantal invalieden betreft, bestaan er
in Nederland volstrekt geen gegevens, en maakt dat gemis
zelfs een globale schatting uiterst moeilijk; bjj de berekening der
premie zal dit steeds één van de grootste moeilijkheden blijven.
Een dor vragen van onze vraaglijst luidde: „-ocr page 217-

202 -

lijlvlicid vóór het SO^te of 60ste levensjaar huiten staat geraken
zich te onderhouden. Maar het begrip „velen-ocr page 218-

• __ 203 —

tusschen 61 en 65 welliclit op 3400 stellen en zouden dus
jaarlijks ongeveer 6000 mannen beneden 65 jaar invaliede
worden. Het aantal van hen, die tusschcn 16 en 20 jiiar inva-
liede worden, is, als te onbeduidend, door ons buiten aanmerking
gelaten. Daar de invaliditcitskansen voor de werkende standen
uit den aard der zaak hoogcr zijn, zouden wij drie vierden
van dezen, dus 4500 mannen, tot do werkende standen willen
rekenen. Maar hoe vele invaliedcn cr nu in den evenwichts-
toestand zouden zijn, wanneer dus jaarlijks gemiddeld even
velen door den dood afvallen als er bij komen, kan nog niet
worden berekend. -Do gewone sterftetafels immers kunnen
wij niet toepassen, daar dc sterfte onder do invaliedcn belang-
rijk hoogcr is dan onder de overige bevolking, terwijl wij
gecnc gegevens bezitten om een sterftctafcl van do invaliedcn
alleen op te maken (1). j^laar wij meenen, dat wanneer wij,
dezen belangrijken factor in aanmerking nemende, het aantal
invaliedcn in den ovenwichtstoestand op 60,000 stollen, wij
stellig het cijfer te hoog ramen. Hot is immers bijna ondenk-
baar dat op oen gegeven oogenblik moor dan 5 pCt. van de
geheele mannelijke bevolking tusschcn 20 en 65 jaar door
invaliditeit, uit ziekelijkheid voortspruitende, buiten staat zou
zijn zicli te onderhouden. Nemen wij nu wederom drie vierden
van dozen, dus 45.000 mannen, als tot do werkende standen
behoorondo on stollen wij, dat ongeveer een derde van hen
weduwnaar of ongehuwd zijn, dan zouden de jaarljjkscho lasten
voor hot invaliditeitspensioen der mannen ongeveer 8.250.000
gulden bedragen.

Wij hebben hierbij hot aantal invalicden onder do vrouwen, die
ponsiocngeróchtigd zouden worden, buiten aanmerking gelaten;
haar aantal zal vermoedelijk klein zijn, daar zij immers slechts,
voor zoover zij weduwen of ongehuwd zijn, in aanmerking zouden

(1) De veel grooterc sterfte blykt duidoljjk uit liet feit, cliit van do
217.()00 invaliditeitspensioenen tusschen 1891 en einde I89ü in Duitsch-
land verleend, niet minder dan öl.OOO reeds wcêr door den dood ver-
vallen zjjn. Conrad\'s Handwörterbuch, s.v. Altersversicherung, deelt een
ptcrftetafel voor invaliedcn mede, volgens Zimraermannt

-ocr page 219-

• __ 204 —

komen en ook omdat de vrouwen niet aan even vele, voor de
gezondheid nadecligo, invloeden zijn blootgesteld, als de mannen.

Stollen wij nu het bedrag, voor deze vrouwen en voor de
kinderen beneden 15 jaren vereischt, op ongeveer 800.000 gul-
den, dan zou ongeveer 9 millioen gulden jaarlijks in den even-
wichtstoestand voor de invaliditeitspensioenen vereischt zijn.

liet is eveneens onmogelijk anders dan door een globale
gissing het aantal mannen te ramen, die tusschen 60 en 65 jaar
reeds „erwerbsunfähig-ocr page 220-

— 20o --

aantal lieden gevonden worden, zóó bekrompen en met zóó
weinig inzicht in liun eigen belang, dat zij alle listen cn
leugens zullen te baat nomen om aan liet vorzokorings-
verband to ontsnappen, lieden, dio ook do voortreil\'elijksto
organisatie niet zal bereiken. Lettende dus op do porcontago,
die uitgesloten zal zijn, ramen wij de lasten, althans bij een
bevolking even groot als thans, op ongeveer 20 millioen gulden.

Op het eerste gezicht zal ongetwijfeld dozo som ontzagljjk
schijnen, maar wij achten haar geenszins buitensporig groot,
wanneer wij bedenken, dat daarvoor zoovele duizenden personen
zullen behoed worden voor do noodzakelijkheid, het leven
to rokken door oen onmenschelijke inspanning der laatste krach-
ten of door bedelen en bedoeling.

Wij zullen nu de vragen trachten to beantwoorden: Volgens
welk stelsel zullen de jaarlijksche laston opgebracht moeten
worden? Iloovoel zullen do jaarljjkscho stortingen bedragen,
die door of voor ieder
Verzekerde moeten geschieden ? Wie
zal die bijdragon betalen?

Zooals aan ieder bokend is, kunnon do voroischto\' middelen
bjj de pensioenverzekering volgens verschillende stolsels opge-
bracht worden. ]}ij het premiestelsel wordt eens voor altijd
borokend, welke vaste bijdrage van zekeren loeftjjd af van ieder
verzekerde moot worden gevorderd , om, in aanmerking nemende
de sterfte- eu invaliditeitskansen, don verzekeraar in staat
to stellen op zokeroii leoftjjd of in geval van vroegere inva-
liditeit, een bepaalde uitkeering to doen. Bij hot omslag-
stelsel worden jaarlijks de lasten omgeslagen over do belang-
hebbenden , of over andoren , wien de betalingsplicht is opgelegd ,
en wisselt liet bedrag dus zeer af, naar gelang van het bedrag
dor uitkoeringon godurondo oen jaar gedaan. In het tusschon-
stelsel, door do Duitsche wet aangenomen, wordt voor zekere
tjjdvakken, bv. 5 a 10 jaren, telkens de premie berekend noodig
om een kapitaal to vormen, voldoende om de pensioenen to
dekken, dio gedurende dat tijdvak zijn verleend.

Over deze vorschillondo stolsels is reods zooveel geschreven , (1)

~(rïrzïê~b V. de aangehaalde werken van Mr. Veldman, Mr. v. d. Vegte,
Mr. Uegont en een zeer uitgebreide literatuur.

-ocr page 221-

— 20(5 —

dat wij het niet noodig achten lang daarover uit te weiden.
Zonder aarzelen nemen wij het eerstgenoemde stelsel aan. Wel
is wa\'jr bestaan er gewichtige jn-actische bezwaren tegen het
zoogonaamde premiestelsel, want, in de eerste plaats, wordt
het daardoor niet mogelijk hen, die reeds nu den middel-
baren leeftijd hebben bereikt, te verzekeren , zonder of de premie
zoo hoog te stellen, dat zij onmogelijk kan worden opgebracht,
óf de uitkeering zoo laag, dat zij niets baat. De Dnitsche wet-
gever heeft dit bezwaar gedeeltelijk ontweken, door de premies
ook voor do jongeren eenigszins hooger tc stellen dan voor hén
strikt noodig was, een regeling die zeer onbillijk en zeer
bezwarend voor toekomstige geslachten schijnt te zijn. Hot zal
dus onvermijdelijk zijn óf hen, die bij het in werking treden
der wet reeds zekeren leeftijd hebben bereikt, geheel uit te
sluiten, zooals in - liet Zweedsche ontwerp is voorgesteld, óf
bijzondere maatregelen voor hen te nemen, waarover echter
later.

Als een tweede groot bezwaar togen dit stelsel wordt steeds
aangevoerd de opcenhooping van zeer groote kapitalen door de
Verzekeringsinstelling, wanneer de evenwiclitstoestand na .\')()
a 80 jaren is bereikl. ^[en ducht nadeel voor den handel cn de
industrie, wanneer daaraan zoo groote sommen onttrokken worden,
en vreest, dat door die opcenhooping de rentevoet zal dalen.
Dit bezwaar wordt echter dikwijls zeer overdreven. Immers,
die millioenen behoeven geenszins aan solide industrieelc on-
dernemingen onttrokken tc worden, want het is absurd
alle handelsondernemingen voor de belegging van dergelijke
fondsen te schuwen, en staatspapieren als een alleenzaligma-
kende belegging te bcschouwon; con gedeelte van die vele
millioenen kan worden gebruikt voor do ontginning van woeste
gronden on voor het bouwen van volkswoningen, ondernomin-
gen, die wiskunstig zeker op den langen duur een voldoende
rente zullen opbrengen, ^[aar ook de invloed ^van die opeen-
hooping op den rentevoet schijnt twijfelachtig. Alleen in de
spaarbanken zijn b.v. thans ongeveer 140 millioen opgehooj)t,
en toch zal niemand haar willen opheffen als ecu gevaar opleve-
rende voor den rentevoet, ^fen vergeet ook, dat slechts langzamer-

-ocr page 222-

• __ 207 —

hand en bijna ongemerkt in don loop van zeer vele jaren die
kapitalen samenvloeien.

Een derde zeer ernstig bezwaar tegen het premiestelsel is
het gemis aan gegevens om de premie tc bepalen. Voor do
ouderdomspensioenen bestaat dit bezwaar niet, daar, na een
nieuwe volkstelling en met behulp der nieuwste sterftetafels,
do premie gemakkelijk door des\'iundigcn kan berekend wor-
den. Evenmin is het moeilijk, do kansen voor vrouwen
om ongehuwd tc blijven of weduwe te worden, to berekenen,
ilaar het volstrekte gebrek aan gegevens, wat de invaliditcits-
kansen betreft, zal den wetgever noodzaken te rade te gaan
met waarnemingen in andere landen gedaan; cn eerst na lange
jaren zal men door de pvactijk vertrouwbare gegevens erlangou.
Wanneer men echter het ouderdomspensioen reeds op Oö-jari-
gen leeftijd toekent, zal de invaliditeitsverzekering van zeer
veel minder belang zijn dan in Duitschland.

Deze bezwaren nu zjjn\' niet van zooveel gewicht, dat zij
tegen het zeer groote voordeel van het premiestelsel opwegen,
nl. dat de bjjdrage in den evenwichtstoestand belangrijk lager
zal zijn dan bij de andere stelsels, daar immers de gekweekte
rente van het langzamerhand opgehoopte kapitaal een zeer
belangrjjko factor wordt. 15jj het omslagstolsel zullen in dc
eerste jaren, wanneer nog weinigen in hot genot eener uit-
keering zijn gesteld, de jaarlijkscho lasten zeer laag zjjn, maar
wanneer do evenwichtstoestand is bereikt, dus wanneer evenveel
pensioenen afsterven als er jaarlijks nieuwe worden verleend,
zullen die lasten tot oen schrikbarende hoogte klimmen, on
is het bijna ondenkbaar dat eenig wetgever dat beginsel van
„apros nous Ic dcluge-ocr page 223-

• __ 208 —

liebben dc deskundigen uitgerekend dat na 80 jai-en de bijdra:5en
volgens bot Umlagestelsel bijna
2\\ niaal zoo hoog zouden zijn,
als bij het premiestelsel, den rentevoet op SJ, pCt. stellende.
Ook tegen het tusschonstelsel, door de Duitsche wet aangenomen,
bestaat hetzelfde bezwaar, al is het in mindere mate, als tegen
het omslagstelsel. Nog oen theoretisch voordcel van het premie-
stelsel is, dat de premie het karakter behoudt van uitgesteld
loon, voor lateron tijd belegd, dat het tegenwoordig geslacht
dus de middelen opbrengt, noodig om aan zjjne in de toekomst
nog lovende leden uitkeeringen tc doen, terwijl bij hot omslag-
stelsel het levend geslacht betaalt voor de ouden en invalieden
van een vorig geslacht, en de grootte van de bijdrage van
jaar tot jaar onzeker is.

Wij hebben reeds vroeger gezegd, dat wij het billijk achten
een zoodanige premie van do mannen te vorderen, dat daarvoor
niet alleen aan hen een ouderdomspensioen kan worden ver-
leend, maar bij hun vooroverlijden, ook aan hunne weduwen,
zoodra dezen den G5-jarigen leeftijd bereiken. Daar nu do
premie van den IG-jarigen leeftijd af moet worden betaald,
en men niet vooruit kan weten of de verzekerde al dan niet
zal huwen, zal het onvermijdelijk zijn van don ongehuwde
dezelfde premie te vorderen als van don gehuwde. Iets onbil-
lijks ligt daarin niet, immers de ongehuwde verzekerde kan
ten allen tijde de verantwoordelijkheid van het huwelijk op zich
nemen, en wanneer eerst dan een premie van hem werd geëischt,
voldoende om het risico der weduwen te dekken, zou die
bijdrage op lateren leeftijd ondragelijk hoog worden. Evenzoo
zijn alle burgerlijke ambtenaren verplicht, niet alleen gehuwden
maar ook ongehuwden, een zekere percentage van hun trakte-
ment voor hun evontiieele weduwen en weozen af to staan.

Letten wij op do groote moeilijkheden, die zeer velen reeds
op GO-jarigen leeftijd ondervinden, om in hun oiiderhoiid door
arbeid te voorzien, dan schijnt het wenschelijk de promie zóó
hoog tc stellen, dat de verzekerden, van het GOste jaar af,
A\'an de betaling ontslagen kunnen worden.

Een deskundige nu, directeur van een groote lovonsverzeke-
ringsmaatschappij, deelt ons mede, dat volgens de Tweede

-ocr page 224-

— 2uü —

Mannen Tafel der 20 steden van professor van Pesch (waar-
genomen tijdperk 1880—1890), en bij een rentevoet van \'ó^/^
pCt., alle mannen van het
10e jaar af tot het GOste jaar, voor
een pensioen van ƒ100 \'sjaars te betalen hebben ƒ 3.G7\'sjaars,
dus ƒ7.34 voor ƒ200 \'sjaars. Vorder schrijft hij, dat in een
rapport over het pensionneeren van weduwen en weezen van
burgerlijke ambtenaren, de commissie, op grond van het inge-
stelde onderzoek, den gemiddelden leeftjjd der vrouwen vier
jaren jonger had gestold dan dien hunner ochtgonooten. Aan-
nemende, dat dit de algemeene toestand is, zou volgens de
Tweede .Mannon en Vrouwen Tafel van professor van Pesch,
en bij oen rontevoet van 3Y„ pCt., door alle mannen van
hun
IGe jaar tot aan hun GOste jaar, onverschillig op welken
leeftijd zij huwen, een jaarpremie van ƒ5.38 moeten worden
betaald, om aan allo weduwen vau haar GO^te jaar af een
pensioen van ƒ100 \'sjaars uit te koeren tot aan haar over-
lijden, dus eon jiromio van ƒ8.07 voor oen pensioen van ƒ 150.
Dit bedrag zou dus méér dan voldoende zijn om aan weduwen
van hot G58t.e jaar af een uitkeering te geven.

De beide premies to samen bodragen ƒ 15.41, en betaling
daarvan door allo onbemiddelden van het IGe jaar tot het
GOsti^ zou henzelf en hiinno weduwen tegen gobrok-lijdon na
het G5ato jaar op afdoende wijze beschermen. AVanneer men
echter aan weduwnaars slechts ƒ150 uitkeert, zooals wjj voor-
stelden , wordt hot bedrag dor promie nog iets kleiner.

Dit bedrag nu steunt niet op gissing, maar op vcdstrokt vaste
cn wetonscliajipolijke gronden.

Wat do borokoning van de premie voor do invaliditoitsvor-
zokering betreft, bobben wjj reeds vroeger gezien- dat hot vol-
strekt onmogeljjk is, bjj gemis aan gegevens, zonder langdurige
waarneniiiigen do invaliditeitskanson te berekenen; toch willen
wjj beproeven een gissing te maken, al is het op uiterst
globale wijze, omtrent het bedrag van die premie.

Volgens onze vroegere gissing zouden er in den evenwichts-
toestand ongeveer 45000 onbemiddelde invalieden tusschen IG
en G5 jaar in Nederland zjjn, voor wie oen uitkeering van onge-
veer 81 millioon noodig zou zjjn, terwyl ongeveer l.\' millioen

14

-ocr page 225-

— 2lÖ —

voor 10.000 „erwerbsunfähige-ocr page 226-

211 --

betaald worden. Daarbij h ebben wij echter de stellig niet geringe
onkosten van de administratie bniton beschouwing gelaten. Met
nadruk constateeren wij dat al deze berekeningen slechts golden
voor dien tijd, wanneer de thans 16-jarigen pensioengerechtigd
/ouden worden, en dat voor het tegenwoordig geslacht dus op
een andere wijze moet gezorgd worden.

Stellen wij nu de premie van de verzekering, waarbij aan ge-
huwde mannen op 65-jarigen leeftijd of bij vroeger intredende
invaliditeit oen pensioen van /20ü, en aan hunne weduwen in
diezelfde gevallen een pensioen van ƒ 150 wordt uitgekeerd , op
ongeveer ƒ 21 , dan ontstaat de belangrijke vraag: Wie zal de
premie betalen? Wij hebben vroeger roods herhaaldelijk verklaard,
dat wij in princii)0 de aansprakelijkheid voor eigen lot als een
der grondslagen van ouzo maatschappij boschouwon en niets
zou natuurlijker zijn, dan dat de belanghebbenden ook zelf do
lasten der verzekering droegen, ^laar cr kan geen rcdeljjke
twijfel bestaan, dat dc meerderheid der onbemiddelden niet in
staat zal zjjn gedurende zeer vele jaren rechtstreeks ten
minste 40 cent wekelijks voor dit doeleinde af te zonderen,
en dat zij door wanbetaling al spoedig buiten den Verzekc-
ringsband zouden vallen. Wanneer nu de onbemiddelden die
persoonlijke aansprakelijkheid niet rechtstreeks kunnen dragon,
moeten wij wel, zal de regeling werkelijk tot stand komen,
naar steun van derden omzien; en dan denken wij terstond,
wat de loontrekkenden althans betreft, aan do hulp der werk-
gevers. Ja, er zijn zelfs enkele patroons, die do linancicele
lasten geheel op de schoudcrs der werkgevers willen leggen. (1)
Zjj beweren volkomen terecht, dat de loonen der arbeiders zoo
hoog behooren te zijn, dat dezen on op redelijke wijze daarvan
kunnen bestaan on zich tegenover allerlei gevaren, die hun
arbeidsgeschiktheid bedreigen, kunnen wapenen. IJetalen nu
do werkgevers de premies der verzekering, zoo redeneeren
sommigen, dan wordt het loon feitelijk met dat bedrag verhoogd,
cn zijn do premies niets anders dan uitgesteld loon. Dio ver-

(0 Zie 0.11. W. Ilovy: Pensionneering van Loontrekkenden, in het
maandblad Boaz, Maart 1891. Bladz. 2U lezen wij: ,Ik zon wenschen
dat de zorg voor het pensioen werd opgedragen aan den patroon.*

-ocr page 227-

- -

hooging behoort echter, beweren zij, niet ten laste der werk-
gevers te komen; het arbeidsloon, en dus do premie, is immers
een integreerend doel van de productiekosten, en het is dus
slechts billijk, dat de verhooging der productiekosten ook door
verhooging der prijzen op de consumenten wordt verhaald.
Maar zij, die aldus redeneeron vergeten dat hetgeen billijk is, niet
altijd ook uitvoerbaar is. Want niettegenstaande do theorie,
die men aanvoert, (1) zou do concurrentie van do buitenlandsche
naties, waar een dergelijke verzekering niet bestaat en waar
de productiekosten dus lager zijn, al spoedig de handhaving
van die verhoogde prijzen onmogelijk maken. En in de tweede
plaats cijferen zij dc mogelijkheid weg, dat do consumenten
sommige artikelen niet zullen willen koopen, wanneer de prijs
verhoogd wordt. Wanneer ten gevolge van dien onwil sommige
bedrijven met den ondergang worden bedreigd, zou intusschen de
werkman het eerste slachtoffer daarvan zijn.

IFet schijnt dus onraadzaam do lasten uitsluitend op do
werkgevers te leggen, daar zij in vele gevallen die lasten niet
zouden kunnen afwentelen op do koopers. 3Iaar wel is het
billijk en practisch de storting van een deel der premie van
hen to vorderen. Want alleen op die wijze is het mogelijk
het arbeidsloon indirect te doen stijgen, on do arbeiders in
staat to stellen zelf althans het grootste deel der lasten te
dragen, zonder de werkgevers door do verhooging van het loon
te zwaar te belasten. Bij de behandeling van een zoo concreet
vraagstuk moet men immers in do allereerste plaats met de
eischen der practijk rekening houden.

Ook in een belangyijk rapporb over Pensionneering van werk-
lieden, in 1893 uitgebracht door een Commissie aan den
Roc^iTisch-Katholieken Volksbond, wordt met groote warmte
de opvatting bepleit, dat do premie moet worden bestreden uit
het arbeidsloon, omdat „de totaal opbrengst van den arbeid,
verricht met de volle werkkracht, dio eenon-normalen mensch
gedurende zijn leeftijd ten dienste staat, toereikend moet zijn

(1) Zie Mr. Greven; Praeadviea Juristen-Vereeniging, 1887, en Mr. Veld-
man, pag. 178.

-ocr page 228-

• __ 213 —

voor zijn onderhoud gedurende geheel zijn loven, niet slechts
voor den tijd dat hij voldoende werkkracht pleegt te bezitten,
maar ook voor het levensdoel, waarin zij hem pleegt te ont-
breken.-ocr page 229-

• __ 214 —

genoemde bezwaren blijven bestaan en zal het onmogelijk blij-
ken het loon ten koste der consumenten te verhoogen.

Vele tegenstanders beweren daarom dat de loonen geenszins
indirect zouden worden verhoogd, maar dat de werkgevers een-
voudig de premie op do uitbetaalde loonen zouden verhalen.
Theoretici immers verklaren dat het arbeidsloon van de quantiteit
en qualiteit van den arbeid afhangt, en houden het dus voor
onvermijdelijk, dat indien die factoren dezelfde blijven, en een
deel van het loon uitgesteld wordt, het terstond uitbetaalde
deel moet dalen. Maar ofschoon die factoren ongetwijfeld
grooten invloed op het arbeidsloon oefenen, zijn er andere
factoren, die niet weggecijferd mogen worden, zooals dc vraag
en het aanbod van werkkrachten, de levensstandaard van den
arbeider, en ook de wil en de macht van de werkgevers
om het loon lager te stellen dan in billijke verhouding staat
tot de hoeveelheid en hoedanigheid van den arbeid. Het schijnt
dus onjuist te zijn het voor te stellen, alsof de loonsbepaling
als van onveranderlijke natuurwetten afhangt; want binnen
zekere grenzen is loonsverhooging wel mogelijk door een meer
billijke verdeeling van de opbrengst van den arbeid. Anderen
leggen dc nadruk cr op, dat al ware het mogelijk het arbeids-
loon op deze indirecte wijze te verhoogen, de werkgevers zich toch
krachtig daartegen zouden verzetten, en de loonen zouden ver-
minderen. Ook in Duitschland werd deze mccning luide door
de socialisten verkondigd, maar wij hebben gezien, dat hunne
zwartgallige voorspellingen geenszins zijn uitgekomen, en wij
zijn overtuigd dat in Nederland evenmin vele werkgevers zich
op de arbeiders zouden willen\'en kunnen verhalen. In de
eerste plaats immers doet die veronderstelling onrecht aan een
deel der Averkgcvers, die wel degelijk tot het brengen van
redelijke offers bereid zijn, indien daardoor een zoo liclangrijkc
verbetering in het lot der arbeiders kan gebracht worden.

Want wij zagen reeds vroeger, dat ook ihans reeds een
aantal economisch sterke werkgevers, door het oprichten en
steunen van fabrieksfondsen, ten koste van belangrijke sommen
voor de toekomst hunner arbeiders trachten te zorgen. Vele
anderen verklaren zich gaarne bereid om bij te dragen.

-ocr page 230-

• __ 215

indren door een verplichte verzekering allen daartoe worden
gedwongen, daar aldus ook voor allen de voorwaarden, waar-
onder zij concurreeren, gelijk zonden gemaakt worden. Van al
onze bcrichtgcvcrs, die tot dc werkgevers behooren, antwoordt
dan ook slechts een zestal ontkennend op onze vraag: „Achtu
invoering van verplichte verzekering wenschelijk?-ocr page 231-

4

— 216 —

over de gedruktheid der tyden, er slechts weinige bedrijven-ocr page 232-

• __ 217 —

merking nemende, dat de productie van den Nederlandsclien
arbeider in qualiteit on quantiteit bij die in omliggende landen
achterstaat.

Wij achten het nu billijk, dat, bij een practische uitvoering
der wet, do verdeoling dor premie tusschen werkgever cn
werknemer volgens oen vaste schaal goscliicdt, in vorliouding tot
do hoogte van het loon. Bij wookloonon beuedon ƒ 7 kon bijvoor-
beeld hot aandeel van den werkgever in de premie worden
gesteld op drie vierden, bij w^eokloonon tusschen / 7 on ƒ 10
op twee derden, en bovon / 10 op do helft. Een nadere
regeling dor bijzonderheden doet niets tot het beginsel af. Een
bijdrage nu van 10 a 20 cent, naar gelang van hot loon, is
ongetwijfeld voor allo loontrokkondon mogelijk. Op een dos
betrcflbndo vraag in onze vraagljjst antwoordden dan ook onze
berichtgevers, ook do-ocr page 233-

• __ 218 —

dersverzekering, die aldus schrijft: „De nos jours on attribue
à l\'état des devoirs très étendus envers les citoyens, les gons
peu aisés et surtout les prolétaires revendiquent avec instance,
avec clameurs, avec menace même, toutes sortes de droits utiles;
et comme ces citoyens forment la majorité, ils font agir l\'état
dans leur sens. Eh bien, si l\'état d\'après ces doctrines, a sa
part de responsabilité relativement à leur bicn-etre, et qu\'on
réclame de lui des mesures de protection, il peut tres bien
trouver de son côté que les réclamants doivent collaborer à leur
propre bien-être. Comment, peut dire l\'état aux réclamants,
vous demandez l\'aumône. Je vais vous forcer à no pas en avoir
besoin. Et il les oblige de s\'assurer.-ocr page 234-

• __ 219 —

schelijk wij echter die bijdrage ook achten , wij kunnen onmogelijk
die lieden al te hard vallen over dien onwil, want is het
wonder, dat men slechts schoorvoetend iets afstaat, wanneer
men zoo weinig heeft? Maar wanneer in den loop der jaren
de levende bewijzen van de groote waarde der uitkeeringen
worden gezien, van de zekerheid die zij aan de onbemiddel-
den verschaffen, dan zullen ongetwijfeld ook velen met de
bijdrage verzoend .worden en zal het uitzicht, voor gebrek-
lijdon behoed tc zijn, als oen zonnestraal het loven van dui-
zenden verhelderen.

Indien wij nu aannemen dat de netto premie, wat betreft de
loontrekkenden, door werkgevers en arbeiders tezamen in den regel
wèl kan worden opgebracht, ontstaan andere moeilijke vragen.

Zullen de zoogenaamde zelfstandigen, dio, hoewel niet in
loontrekkenden dicust toch tot dc werkende standen behooren ,
in staat zijn om do volle premie op te brengen ? Wij vreczcn dat
dit niet altijd mogelijk zal zijn. i\\laar men moot bedenken dat do
loontrekkenden stellig do overgroote meerderheid van dc verzeker-
den zullen uitmaken, cn dat van die zelfstandigen een grooto
percentage tot de klasse van kleine winkeliers en huisindustrieelen
zal behooren. Voor hen zal een wekelijkschc bijdrage van
40 cent gceii onoverkomelijk bezwaar zijn cn waarschijnlijk
zullen zij zeer gaarne van dc gelegenheid gebruik maken, om
op zoo weinig kostbare wjjzo hunne toekomst tc verzekeren.
Een klein aantal zclfsfandigon zal echtcr overblijven, dio
ook met den bosten wil niet de geheele premie zal kunnen op-
brengen. Wanneer nu hunne draagkracht zoo jammerlijk klein
is, on aan hen, dio met dc uitvoering dor wet belast zijn,
overtuigend blijkt, dat die onmacht niet aan eigen schuld is to
wijten, zonden wjj niet aarzelen om den Staat oen doel van dc
premie te laten bjjdragen voor die ongelukkigou, die niet bij
machte zijn do verantwoordelijkheid van hun eigen lot, zonder
steun 011 alléén, to dragen.

^laar is het wol redelijk to verwachten, dat allo lieden
uit don werkenden stand van hun IG« tot hun GO^t« jaar in
staat zullen zijn, zonder onderbreking of storing hun deel van
dc premie op to brengen? Men moet bij do beantwoording

-ocr page 235-

— 2-:o —

hiervan zich voor overdrijving hoeden; men stelt zich het te-ocr page 236-

- Ö21 -

gesteund, die door hun oconomisohon toestand, bij tijdehjke
storing van hun „Erworbsfiihigkeit-ocr page 237-

— 222 -

grootere premie van de belaugliebbenden te vorderen. Want
ook in zijn eigen behing grijpt de Staat in, om onhoudbare
toestanden op te heffen, en daarom is het slechts rechtvaardig,
dat hij dan ook do kosten van de organisatie eener regeling,
waardoor de gemeenschap zal worden gebaat, op zich neemt.

Wanneer nu door de ondervinding mocht blijken, dat wij
bij onze berekening de premie voor de invaliditeitsverzeke-
ring te laag hebben geraamd, hoe zal in het tekort worden
voorzien? Zal van de verzekerden dan een belangrijk boogere
premie gevorderd worden? jSTadrukkelijk ontkennen wij deze
vraag. Want wij meenen, dat bij de bestaande loonen de
jaarlijksche premie van ongeveer 21 gulden wel het maximum
der lasten is, dat men den verzekerden en den werkgevers kan
opleggen. Mocht een gróóter bedrag vereischt zijn, dan zou-
den wij. zonder aarzelen ook hiervoor de hulp van den Staat
willen inroepen. Maar over geen enkel punt loopen de gevoe-
lens zoozeer uiteen als over de vraag, of de Staat bij de premie-
betaling directe hulp mag en moet verleenen. Voor hen, die
zich tegen verplichte verzekering verzetten, is die hulp natuur-
lijk een gruwel, maar er zijn ook warme voorstanders ,van een
wettelijke i-egeling, die met nadruk Staatshulp, in welken vorm
ook, afwijzen, of ten hoogste in het overgangstijdperk willen
dulden. In het reeds genoemde rapport aan den Nederlandschen
•Jloomsch-Katholieken Volksbond lezen wij bijvoorbeeld: „Do
Commissie verwerpt met beslistheid de stelling , dat de premie
ter verzekering van een pensioen aan den ouden werkman zou
moeten betaald worden door den Staat. liet pensioen zou
daardoor een aalmoes worden, het,zou zijn bedeeling aan hém,
die aanspraak heeft op betaling. Zoodanige pensionneering zou
leiden tot onthefling van hem, die eenig en alleen verplicht is
tot betaling van den vollen arbeidsprijs, nl. den kooper van
den arbeid.-ocr page 238-

— 223 --

heeft toch ook him draagkracht een grens. En jnist omdat
dc consumenten boven zeker maximum de verhoogde prijzen
niet willen betalen, is het onvermijdelijk hen indirect
daartoe te dwingen, door de lasten, die de draagkracht der
individuen te boven gaan, op de schouders van de gcmccnschnp
te leggen. Wanneer de wetgever in ernst een oplossing van
het vraagstuk wil vinden, zal hij daarom met de practijk, en
niet met de theorie to rade moeten gaan, want door theorieën
alleen kunnen nu eenmaal maatschappelijke misstanden niet
hersteld worden.

Met nadruk verwerpen wjj ook do opvatting, als zou iedere
bijdrage uit de schatkist tot steun der individuen oen aalmoes
zijn. AVant wanneer wjj objecticf do oorzaken onderzooken,
die tot do groote economische ongelijkheid leiden, dan mag
men den grooten invloed, die ook do wetgeving daarop oefent,
niet miskennen. Wel is waar werken ook andere factoroii daartoe
mede, de intcllcctueclc kradit, dc energie en ondernemings-
geest, de ijver der individuën, factoren, die wel eens door
hen , die voor horvormingen pleiten, uit het oog worden ver-
loren, en die geen wetgever kan behcerschon; maar hot is
oen tastbare onjuistheid, dat de economische toestand dor onbe-
middelden in het algemeen aan hen zelf is te wijten.

Al geven wij dus onvoorwaardelijk too, dat de economische
ongelijkheid ook voor oen belangrijk deel door do cigcnschappon
der individuen wordt veroorzaakt, dat intelloctucclo arbeid
onvermijdelijk meer voordeelen afwerpt dan bloot mochanischo
arbeid, en ook voor do gemeenschap van grootcr waarde is,
al geloovon wij niet aan de mogelijkheid om die ongelijkheid
door het colloctivismc te doen verdwijnen, toch zijn wij over-
tuigd dat voor con dool ook do maatschappelij ke inrichting zelf
vele misstanden in het leven heeft geroepen. Wanneer dus
do Staat een zoo in het oog vallenden misstand door botcro
organisatie tracht te herstellen , dan is het onbillijk cene bijdrage
uit dc schatkist als liefdadigheid, als een andoren vorm van
armenzorg voor te stollen.

Want wanneer do werking van het vrije concurrentiestelscl,
waarvan immers dc consumenten het voordeel trekken, en de

-ocr page 239-

— 224 -

zeer gecompliceerde economische organisatie verhinderen, dat
de productieprgs de volle verzekeringspremie in zich sluit, dan
houden wij met kracht staande,\' dat een Staatsbijdrage bij de
voorgestelde regeling geen aalmoes, geen armenzorg is, maar
slechts een indirecte restitutie, een tegenwicht tegen hetgeen
de wetgeving in sommige opzichten voor de meer bevoor-
rechten heeft gedaan, een daad van sociale rechtvaardigheid.
En wjj beweren, dat vooral het bijpassen van de premie door
den Staat, althans gedurende zekeren tijd, voor hen, die
daartoe niet in staat zijn, slechts een rechtstreeksche toepas-
sing is van het beginsel, dat een ieder voor eigen lot aan-
sprakelijk moet blijven, zoolang hij kan, maar door de gemeen-
schap moet gesteund worden, wanneer hij daartoe niet bij
machte is.

Men heeft het vorleenen van een Staatsbijdrage een brug tot
het Communisme genoemd en heeft tot voorzichtigheid gemaand
bij het volgen van een politiek, Avaardoor de Staat zich ver-
antwoordelijk zou stellen voor het materieel onderhoud van een
dool zijner burgers. Wij weigeren ons echter door ijdelo schrik-
beelden angst to laten aanjagen.

Hot bijdragon uit de schatkist voor oen regeling in het
algemeen belang, die door do individuen alleen niet kan worden
bekostigd, heeft niets ter wereld met Communisme te maken,
en tast in geen onkel opzicht onze maatschaiipelijke orde aan.

Voorzichtigheid is zeer zeker een schoone eigenschap, niet
alleen in het politieke, maar ook in het burgerlijke leven.
Maar bij den geneesheer wordt voorzichtigheid vreesachtigheid,
wanneer hij, na het maken van zijn diagnose, uit angst voor
denkbare nadoelen, aarzelt die geneesmiddelen aan te wenden,
die zijn wetenschap hem aanwijst.

Die groote vrees echter om gelden uit de Staatskas voor
maatschappelijke en oconomischc doeleinden aan te wenden, ia
al zeer zonderling, wanneer wjj zien, hoe ook .thana in onzen
stellig niet communiatiachen Staat hot geld van de gemeenachap
dagelijka daarvoor wordt gebruikt. Kan men zich iets meer
communistisch denken dan de bedoelingen door de burgerlijke
Armbesturen, waardoor zonder meer ieder burger onderhouden

-ocr page 240-

• __ 225 —

wordt, die daartoe in de tonnen valt? V-ocr page 241-

— 226 -

Om andere redenen bovendien mag hulp van den Staat billijk
geacht worden om de groote administratiekosten te dragen, en
ook om hen te steunen, wier krachten tijdelijk te kort schieten.

-ocr page 242-

• __ 227

In den overgangstoestand echter zal de Staat bovendien nog
krachtiger hulp moeten verleenen, waarover later.

Ongetwijfeld zullen de nieuwe lasten wel degelijk door do
bemiddelden in hun belastingaanslagen worden gevoeld, maar
wij gelooven, dat hetgeen een zeer vermogend en aanzienlijk
man ons schreef, treffende waarheid bevat. „Het bezittend
deel der natie wil zich wel opofferingen getroosten, die het
peil van het gemeenschappelijk leven kunnen verhoogen, maar
het kant zich aan tegen het materialistisch streven van onzen
tijd, dat don werkman in een positie wil brengen niet even-
redig aan zijn prestatie.-ocr page 243-

• __ 228 —

VVij hebben gezien dat een van de voornaamste voordeelen
van een verplichte verzekering is, dat de betaling van een
deel der premie van den werkgever kan worden geëischt, waar-
door, althans in vele gevallen, hot loon indirect verhoogd zal
worden. Het schijnt daarom zeer wenschelijk den betalings-
plicht den werkgever op to leggen, met recht van verhaal voor
een evenredig deel der promie op den werknemer. Aldus
wordt de noodzakelijkheid van een groot aantal individueele
stortingen door de loontrekkenden vermeden, de zekerheid
van betaling verhoogd, en door de korting allo onwil en tegen-
stand der loontrekkenden afgesneden. De onverstandigen onder
de arbeiders komen daardoor bovendien niet in de verleiding,
de betaling te ontduiken, torwjjl van de werkgevers ook veel
eerder geregelde botalingen , op vaste tijdstippen terugkeerende,
verwacht en geëischt kunnen worden.

Wij stellen ons dus do volgende regeling als de meest een-
voudige voor. In iedere gemeente wordt een gemeentelijk
verzekeringsbureau gevestigd. Zóodra een werkgever een vasten
arbeider boven IG jaar in dienst neemt, geeft hij daarvan
kennis aan dat verzekeringsbureau. Deze aanmeldingsplicht, die
ook thans in tal van gevallen bestaat, kan den werkgever
zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt worden, door hem gratis
• kaarten te verstrekken, die slechts met den naam van den
verzekerde en opgave van de laatste gemeente, waar hij\'werk-
zaam is geweest, behoeven ingevuld te worden, on vrij van
porto door do post moeten worden bezorgd. Eens in do drio
maanden zal de werkgever verplicht zijn do volle weokpremies
van alle in zijn dienst zijnde verzekerden, sedert do laatste
betaling verschuldigd, aan het gemeentelijke bureau to storten,
en tevens gerechtigd zijn iedere week het evenredig doel der
premie op het loon to korten.

Wanneer een arbeider den dienst van een patroon verlata,
moet dit op dezelfde wijze worden gemeld, en\'zal do premie
verschuldigd zijn tot het einde der week, waarin hij vertrekt.
Voor ieder loontrekkenden verzekerde wordt een pensioenboekje
of register aangelegd, dat steeds op het gomoontebureau moet
berusten, en waarvan door niemand inzage kan worden geno-

-ocr page 244-

• __ 229 —

men dan door de ambtenaren en den belanghebbende. Verlaat
de arbeider de gemeente, dan moet ook thans do wijkmeester
daarvan worden verwittigd. Die ambtenaar kan verplicht worden
op zijn beurt het verzekeringsbureau daarvan kennis to geven,
waarop hot register terstond aan het nieuwe gemeentelijk bureau
zal worden opgezonden. Bovendien kan het bureau der nieuwe
gemeente uit dc aanmeldingskaart zien, waar dc verzekerde het
laatst werkzaam is geweest, cn dus het register opvragen.
Maar ook den arbeider moet zekerheid verschaft worden, dat
de werkgever werkelijk zijn indienstneming gemeld heelt cn
inderdaad dc premies betaald heeft; daarvoor is echter geens-
zins noodig, dat iedere wckelijkscho betaling wordt bewezen.
Den verzekerde moot dus het recht gegeven worden, ten
allen tijde inzage van zijn pensioonrogistcr te verlangen, en
dc werkgever zal aan ieder verzekerde een kaart moeten
verstrekken, waarop dag van aanmelding cn afmelding dor
dienstbetrekking door deii patroon worden aangetcckond.
Indien do arbeider weigert den patroon in staat to stollen dio
kaart bij zijn vertrok af to tookenon (en dergelijke chicanes
kunnen wel voorkomen), zal do werkgever op andere wijzo hot
vertrek kunnen constatooron. Aan genoemde kaart kan bewijs-
kracht worden toegekend, behoudens tegenbewijs, wat betreft
het feit en den duur van do dienstbetrekking, in geval van
afwijkiogen van het pensioonregister, ten nadcelo van den
verzekerde. In het onwaarschijnlijke geval, dat de werkgever
dc aanmelding in het geheel niet heeft gedaan, of in strijd
met dc waarheid den arbeider heeft afgemeld, cn dezo nooit
inzage heeft genomen van zijn pensiocnboekjc, kan dezo kaart
steeds als bówijs strekken, cn kan do werkgever tot nabetaling
verplicht worden. Doch het zou een onwaardige verdachtmaking
van do arbcidgevers zijn to veronderstellen, dat velen onder
hen tot zulk een bedrog in staat zouden zijn; dc enkelen echter,
die daarvoor niet zouden terugdeinzen, kunnen voldoende afge-
schrikt worden door strenge Btrafbopalingen in geval van over-
treding cn door dc bevoegdheid der vcrzckeringsbureaux om
het aantal aangemelde arbeiders van zekeren werkgever te con-
trolccren.

-ocr page 245-

• __ 230 —

Moeilijker zal het zijn om onder de zelfstandigen diegenen op te
sporen, dio in de termen dor wet vallen, en van hen do
premies te innen, maar ook hier moet men de bezwai\'on niet
overdrijven. Ten opzichte van een belangrijk aantal personen
zal men uit de aanslagen dor bedrijfsbelasting kunnen zien,
of hun inkomen minder dan
f 1200 bedraagt, of althans
daarvoor is aangeslagen (hetgeen niot altijd identiek is!). Van
dezen nu kan het bedrag van de premie zonder eenig bezwaar
door het gemeentelijk bureau worden geïnd, evenals thans b.v. een
gemeentelijke gasfabriek maandelijks het verschuldigde ophaalt.

Er zijn echter een aantal zelfstandigen, die op een lagere sport
staan, dio men wol met behulp der bevolkingslijsten kan opspo-
ren, maar bij wie men op zeer veel onwil of ook op onmacht
bij de inning der premies zal stuiten, liet zal vooral zeer
moeilijk zijn de zgn. losse arbeiders tc bereiken , de wanhoop
van iedere organisatie. Het zou immers absurd zijn om dc werk-
gevers to verplichten hen, bij een zoo kortstondige dienstbetrek-
king, telkens aan cn af te melden; het zal daarom onvermijde-
lijk zijn ook van hen de premies direct te innen, evenals bij
de zelfstandigen, en aldus to trachten van hen althans zoovelen
mogelijk in het verzckeringsvcrband op te nomen. Al zullen
velen hunner niet bij machte zijn de bjjdragen te storten, zijn
er toch vele andoren , b. v. sjouwerlieden in do havensteden ,
die daartoe zoor goed in staat zullen zijn. Dooi bijzondere
bepalingen aangaande do bijdragen van do losse arbeiders zal
men bovendien velen hunner kunnen tegemoet komen.

Wij mootcn ten slotte nagaan aan welke organisatie do uit-
voering van dc wet zal worden opgedragen, maar zullen ons
daarbij insgelijks tot het aanstippen van enkele hoo fd pu n tc n
bepalen. In verschillende opzichton schijnt het wcnschclijk,
die uitvoering aan de gemeenten toe te vertrouwen. Wij zagen
dat in Duitschland een-en-dertig rechtspersonen, Versicherungs-
anstalten genoemd, in het leven werden gerocperi, dc gevolgen
van zoo groote centralisatie zijn echter niet uitgebleven cn
enkele maanden geleden sprak dan ook de Duitsche minister
do wenschelijkheid uit voor de invaliditeits-verzekering een
meer „localen Unterbau-ocr page 246-

• __ 231

In iedere gemeente moet dan, zooals wij reeds vroeger aan-
duidden, eon verzekoringsbureau worden opgericht, dat belast
zal worden met bet innen der premies, het aanleggen cn bij-
houden der lijsten der verzokeringsplichtigon en dor pensioen-
registers, het oproepen van belanghebbenden, dio hun ver-
plichtingen niet nakomen, het onderzoeken naar do geldigheid
der redenen van wanbetaling, en in het algemeen mot het
voeren dor administratie. Ook het uitbetalen der pensioenen
kan aan hot bureau worden opgedragen.
Bovendien is het wen-
schelijk, dat iedere gomoonto ook do administratiekosten draagt,
die do uitvoering der wet zal meebrengen; want do gemeenten
zullen slechts ongaarne die nieuwe laston dragon, on zullen
daarom or naar streven om zoo veel mogelijk do onkosten
te boporkon. In kleine genieenton bovendien, dio toch do grooto
moerderhoid vormen, zullen de werkzaamheden vermoedelijk
niot zóó omvangrijk worden, (wanneer do wet namelijk eenige
jaren in werking is geweest ,) of do gewone ambtenaren zullen
wel hot werk kunnen verrichten, vooral wanneer men den ijver
dor roods aanwezige ambtenaren prikkelt, door eon toelage voor
do nieuwe werkzaamheden te verleenen, en geen nieuwe
ambtenaren benoemt. ]\\Iocht ec.liter do wetgever er bezwaren
togen hebben do gemeenten met do uitvoering te belasten,
dan zou ook in iedere gomeonto ecu rijksbureau kunnon wor-
den gevestigd. Ook kon desnoods aan de gomoonto recht van
verhaal op don Staat voor do administratiekosten worden
gegeven. Waar do gomoonten oen zóór kloin aantal inwoners
bevatten, zou ongetwijfeld een samenvoeging van vorschillondo
dezer tot óón eenheid voor do uitvoering der wet do voor-
keur verdienen.

Terwijl nu dit bureau het moor mechanischo werk verricht,
behoort het veel belangrijker dispositieve arbeid aan een plaat-
selijken verzekerings- of pensioenraad, met vrij grooto bevoegd-
heden , opgedragen te worden. Do loden behooren voor eon
deel uit werkgevers cn verzekeringsplichtigen te bestaan,
doch onbezoldigd to zjjn; in de grootore steden zal deze raad
zich wel in Bub-commissios moeten splitsen, liet is vangroot
belang, dat de onbemiddelden in dien raad vertegenwoor-

-ocr page 247-

• __ 232 —

digd worden, daar dezen, zooala vroeger is gezegd, bij het
beoordeelen der toestanden van hunne standgenooten, dikwijls
een veel scherper blik hebben dan
zij , die daartoe niet behooren.
De leden kunnen door den gemeenteraad aangewezen en het
lidmaatschap kan onbezoldigd maar verplicht gesteld worden,
evenals in alle andere landen b.v. hot dienst doen als lid eener
jury een der plichten der burgers is. Deze raad nu zal o. a.
beslissen over do vraag, of bepaalde personen verzekeringsplichtig
zijn. Wanneer op een ouderdomspensioen aanspraak wordt
gemaakt, zal hij kennis nemen van het pensioenregister van
den aanvrager, en indien de vereisehte leeftijd en geregelde
betaling bewezen zijn, zal hjj het vorkregen recht onherroepelijk
constateeren, on het verzekeringsburean last geven den aan-
vrager op de lijst der pensioengerechtigden te plaatsen.

Bij de aanvraag van een invaliditeitspensioen zal do taak
van dezen raad veel zwaarder zijn, want niet alleen zal hjj
de geregelde premiebetaling moeten nagaan, maar zelfstandig
do concrete vraag beslissen, óf de aanvrager werkelijk niet in
staat is tengevolge van zijn lichamelijken of geestelijken toe-
stand in zjjn onderhoud te voorzien. In de meeste gevallen
zullen de adviezen dor goneesheeren volstrekt afdoende zijn.
In sommige gevallen echter, wanneer do feiten twijfelachtig
schijnen on vooral wanneer de aanvrager beweert wegens zijn
meer dan zestig-jarigen leeftijd geen werk te kunnen vindon,
zal do werkzaamheid van deze raden van het grootste belang
zijn. Den voorzitter zouden wjj daarom, ingeval van ver-
schil in meening met de meerderheid van den raad, steeds recht
op hooger beroep op een Centraal-bestuur willen toekennen.
Deze raad zal bovendien, wanneer het verzekeringsbureau
staking der premiebetaling rapporteert, de oorzaken daarvan
moeten onderzoeken, den verzekerde ontbieden, en bij gebleken
onvermogen, betaling der premie door de gemeente voor een
telkens bepaalde tijdsruimte gelasten, b.v. gedurende hoogstens
een jaar achtereenvolgens, of bij herhaaldelijke stakingen, gedu-
rende hoogstens 52 weken in den loop van b.v. vijf jaren. Aan
do gemeente behoort in ieder geval recht van verhaal op den
Staat te worden gegeven voor de aldus bijgedragen premies.

-ocr page 248-

• __ 233 —

Indien de belanghebbende zijn onvermogen niet op redelijke
wijze kan bewijzen en er onwil vermoed wordt, zal de raad parate
executie moeten gelasten. Want aangezien do vordering steeds
over een klein bedrag zal loopen, is het volstrekt noodzakelijk
om een veel kortere procedure in te stellen, dan bij do inning der
belastingen wordt gevolgd. Immers juist dLe omslachtige wijze
leidt er toe vele kleine aanslagen oninbaar te verklaren, dio
feitelijk zeer goed door den debiteur konden worden betaald. In
het algemeen, zal de raad alle gcschillcn, die mochten ontstaan,
moeten beslissen cn het oppertoezicht over het verzekerings-
burcau uitoefenen. Ifct zal wel onvermjjdelijk zjjn althans
in sommige gevallen hooger beroep van zijne beslissingen toe
to laten, maar wenschelijk is hot dio gevallen te beperken,
wegens den verlammenden invloed, dio dergelijko voortdurende
proccssen uitoefenen. En daar het voornamelijk concrete vragen
uit het practischo loven zal gelden, zien wij niet in , waartoe do
beslissing over feiton, door practischo mannen genomen, telkens
aan herziening behoort onderworpen te worden. Wanneer do
raad met een meerderheid van minder dan twee derden of drie
vierden der leden , een aanvrage wegens beweerde invaliditeit
heeft afgewezen, of geweigerd heeft, in geval van beweerd
onvermogen bij wanbetaling, de storting door do gemeente to
gelasten, dan zou hot wellicht wenschelijk zijn hoogcr beroep
too tc laten op oen scheidsrechter, waarvoor een speciale Com-
missie ad hoe in het leven kan worden geroepen. Maar in
geval van vermeende verkeerde toepabsing der wet is beroep
op den gewonen rechter slechts billijk.

Ten slótte zal een centraal bestuur door do regeering in
hot leven geroepen worden, aan hetwelk alle verzekeringsbureaux
en plaatselijke pensioenraden onderworpen zullen zijn. Do voor-
zitters van die raden zullen steeds bij dit bestuur in hooger
beroep kunnen komen, van de beslissingen door do plaatselijke
raden genomen, welke het centraal bestuur bevoogd zal zijn
to vernietigen. Het regecringscollege zal aan dezo radon en aan
do verzekeringsbureaux alle voorschriften, die het gepast oordeelt,
kunnen geven, cn in het algemeen het oppergezag uitoefenen.
Eerst na goedkeuring van dit bestuur zullen do gemeenten

-ocr page 249-

234 -

restitutie van het rijk van dc door haar betaalde premies
kunnen vorderen. Onder het beheer van dit bestuur behoort
ook tc worden gesteld het rijksfonds, waarin jaarlijks door de
gemeenten de bijdragen der verzekerden worden gestort, en
waaruit jaarlijks aan ieder gemeentelijk bureau het bedrag van
de toegekende pensioenen wordt verleend.

Uit don aard der zaak hebben wij ons tot zéér ruwe omtrek-
ken der organisatie moeten bepalen. En bij het ontwerpen
eener regeling zullen zich vele andore vragen voordoen, dio
zonder bezwaar door deskundigen kunnen geregeld worden.

Ongetwijfeld zullen sommigen ontzet zijn over een zoo om-
vangrijke boekhouding, over den overlast den werkgevers berok-
kend , en over het ingrijpen van dc gemeenten in het leven der
burgers. ]\\raar men vergeet welke reusachtige administratiën
ook thans door den Staat en dc gemeenten worden gehouden.
Jaar in jaar uit worden bijvoorbeeld tien duizenden burgers in
allerlei belastingen aangeslagen en wordt er van hunne betalin-
gen nauwkeurig boek gehouden. Tn alle gemeenten worden
bevolkingsregisters aangelegd, van iedere verandering van
woonplaats wordt zelfs aanteekening gehouden, do geheele
mannelijke bevolking wordt minstens eenige malen bij do uit-
voering der schutterij cn militiewettcn geboekt cn opgeroepen ;
krachtens do arbeidswetten worden van tallooze personen registers
aangelegd, cn een instelling als de rijkspostspaarbank moet
een duizelingwekkende administratie voeren van dc duizenden
inlagen door on uitbetalingen aan haar ruim half millioen begun-
Btigers. \'TTct aanleggen en bijhoudon van vele duizenden pcnsioon-
rcgistcrs schijnt dus evenmin eenig bezwaar in do practijk to
zullen aanbieden. Voor do werkgevers cn zelfstandigen zal
echter hot storten enkele malen per jaar van hunne verschul-
digde bjjdragon in geen enkel opzicht bezwaarlijker zijn dan
thans het voldoen hunner belastingen.

Wij moeten ten slotte con zéér gewichtig punt bespreken ,
hoo namelijk do financieele lasten in hot overgangstijdperk zullen
opgebracht worden; maar do ruimte laat niet too, meer dan
enkele woorden hieraan te wijden. Wij hebben immers bjj
het ramen van het bedrag der premie steeds den evcnwichts-

-ocr page 250-

• __ 235 —

%

toestand voor den geest gehad, en verondersteld dat de verze-
kerden van het IGe jaar af een bijdrage storten. Maar boo
moeten wij voorzien in do nooden van hen, dio bij bet in
werking treden dor wet reeds ouder zijn, of die zelfs den mid-
delbaren leeftijd hebben overschreden ? Het is duidelijk dat
dezo vraag buitengewoon moeilijk te beantwoorden is, daar juist
in een pensioenstelsel langdurige bjjdragen een conditio sine qua
non zijn. Toch schijnt hot dwaas, to grooten nadruk op dit
deel van hot vraagstuk to leggen, want wij moeten vooral hot
oog op do toekomst gericht houden, waar hot een regeling
geldt, die uit don aard dor zaak niot terstond do gewenschte
vruchten kan afwerpen.

Er zijn nu verschillende wijzen om do moeilijkheden van do
overgangsperiode op to lossen. In de eerste plaats kan men
het tegenwoordig geslacht geheel uitsluiten, on hot pensioen
alleen toekennen aan hen, dio van hot IGe jaar af hebben bijge-
dragen ; maar men mng veilig beweren dat die oplossing van
de mocilijkhoid geen oplossing is, cn overwegende redenen
maken hot niot raadzaam dezen weg in te slaan. Wan-
neer immers de wetgever do overtuiging heeft verkregen, dat
do tegonwoordigo toestanden onhoudbaar zijn, dan gaat het
niot aan do tegenwoordige goshichtcn aan dezelfde ollondo
prijs te geven. Ook van oen practisch standpunt is het zoor
wenscholijk binnen rodolijlvon tijd do heilzame werking der
wet to doen blijken, waardoor velen, zooala reods gezegd is,
dio over den vorzokoringaplicht ontevreden zullen zijn , langza-
zamerhand daarmede verzoend zullen worden,

]\\ren zou echter diegenen kunnen uitsluiten, dio reods zulk een
hoogen leeftijd bobben bereikt, dat hot bijdragen van een
premie, eenigszins in verhouding tot het pensioen, geheel ondenk-
baar wordt, liet laatste Zweedscho ontwerp sluit dan ook allen
uit, dio, op het oogenblik van do inwerkingtreding der wot,
ouder dan 30 jaar zijn. Het is ook mogelijk aan allen terstond
oen recht op pensioen toe to kennen, cn do premies, om
het tekort to dokken, voor allen, dus ook voor do IG-jarigon,
to verhoogen. Dezo methode heefc men in Duitschland gevolgd,
en om ook in hot tekort, door andere vergrijpen tegen het

-ocr page 251-

• __ 236 —

strenge verzekeringsbeginsel veroorzaakt, te voorzien, moest
men de premie ongeveer een derde hooger stellen dan strikt
noodig was voor do 16-jarigen. Maar daardoor laat men de
toekomstige geslachten do lasten dragen van de tegenwoordige
generatie; niet alleen is die methode een grove inbreuk op het
verzekoringsbeginsel, maar hot is uiterst onraadzaam de
premies hooger te stellen dan strikt noodig is voor de uitkeer-
gen aan do jongste verzekerden.

, Men kan echter ton slotte do moeilijkheid gedeeltelijk over-
winnen door een kleiner bedrag uit to keeren aan hen, die
thans reeds boven zekeren leeftijd zijn, al dan niet gepaard
gaande met een hoogere premie.

Het komt ons voor, dat geen enkel van deze voorstellen
zeer bevredigend is, maar de fout, dat het tegenwoordig
geslacht nu eenmaal to laat\'begint met de premiebetaling, is
helaas! niet te herstellen. Het schijnt echter wenschelijk het
thana levend geslacht niet uit te sluiten, en enkele van deze
methoden te combineoren, maar steeda zal hot onvermijdelijk
zijn krachtige hulp to vorleenen aan hen, die thans den
middelbaren leeftijd hebben overschreden. Wij zouden daarom do
volgende regeling als de meest draaglijke willen voorstellen.
Zij, die op het oogenblik der inwerkingtreding der wet boven
\\ 55 jaren oud zijn, worden uitgesloten. Van hen, die bij het
in werking- treden der wet bijvoorbeeld den 25-jarigen leeftijd
nog niet hebben bereikt, wordt een eenigszins hoogere premie
gevorderd, om dezelfde uitkeering to genieten, als later do
16-jarigon. Aan hen, die zekeren nader te bepalen leeftijd
hebben bereikt, zal een eenigszins kleiner pensioen , van bijvoor-
beeld / 3, uitgekeerd worden, terwijl dezelfde premie van 4ü.
cent wekelijks van hen wordt gevorderd. Voor iederen leeftijd
wordt berekend, hoo veel dan nog aan do premie ontbreekt,
om op 65-jarigon leeftijd dat pensioen te kunnen uitkeeren,
en do storting van welko som in ééns in dat tekort\'kan voorzien;
voor de meer bejaarden zal dit bedrag zeer belangrijk worden.
De som van deze verschillende bijdragen, dio voor do ouderen
moeten bijgepast worden, zal vele millioenen uitmaken, on wij
zouden wenschen, dat de Staat dio som voor zijn rekening

-ocr page 252-

- 037 -

nam en een leening, af te lossen in b.v. 40 jaren, daarvoor
uitschreef (1).

Op die wijze zou voor goed en met do minsto kosten het
vraagstuk opgelost zijn om béu te pensionneeron , die wegens
to ver gevorderden leeftijd niet meer voldoende kunnen bijdragen.
Bij den lagen rentevoet kan de Staat ongetwijfeld geld opnemen
tegen 3 pCt., en moet dus de annuïteit, voor rente en aflos-
sing in bijvoorbeeld 40 jaar, pCt. bijdragen. Zelfs indien
de Staat 200 millioen moest leenon, zou hij, behalve de
overige onkosten, niet moer dan ongeveer 8Y2 millioen jaarlijks
behoeven uit to geven om het zéér moeilijke overgangstijdperk
door te komen.

Maar het ware ongetwijfeld billijk dat do Staat, indien hij
ovor tien jaren de armbesturen van een groot doel van hunne
lasten plotseling bevrijdt, doordat hij de armlastigheid op hooge-
ren leeftijd grootendeels doet ophouden, dan ook gedurende
dien tijd van overgang althans oon deel van hunne inkomsten
voor zich eischt. De lutgaven dor burgerlijke armbesturen
bedroegen in 1895 ruim G millioen, der overige ruim 8 millioen.
Nomen wij do groote percentage bejaarden onder de bedeelden
(zie pag. 84) in aanmerking, dan kunnen wij veilig aannemen,
dat Ga? millioen daarvan voor do ouden van dagen wordt
uitgegeven, afgezion van hetgeen do armbesturen aan gebrek-
kigcn en invalieden moeten uitkceren. Wanneer do Staat nu
gedurende do eerste veertig jaren een redelijk deel van de
inkomsten van die besturen voor zich opeischte, zou hij ver-
moedelijk geen zeer groot bedrag jaarlijks behoeven bij to
passen.

Op dergelijke wijzo schijnt hot mogelijk to zijn oon regeling
to ontwerpen, waardoor ook het tegenwoordige en thans op-
groeiende geslacht, zij het dan ook mot con eenigszins lager
pensioen, voor gebrek op den ouden dag zou behoed kunnon
worden.

(1) Icta dergelijks etelt ook de lieer Westeronen van Meeleren voor
in Kjjn geschrift: Verplichte Pensionneering van Invaliede Loontrek-
kenden, pag. 92.

-ocr page 253-

— 238 -

En zoo hebben wij dan eindelijk den langen weg afgelegd en
achtereenvolgens een onderzoek ingesteld naar den feitelijken
toestand, waarin bejaarde en invaliede arbeiders in Neder-
land verkeeren , de verschillende oplossingen van ons vraagstuk,
die voorgesteld zijn, beschouwd, de oplossingen , die in andere
landen reeds zijn gevonden, nagegaan, en enkele hoofdpunten
van een regeling, zooals zij in Nederland wenschelijk schijnt,
overwogen.

Onwillekeurig vragen wij ons nu at: welke kans bestaat
er, dat ook in Nederland spoedig de hand aan den ploeg zal
worden geslagen? Wanneer men de verklaringen over de
pensioenverzekering van bejaarden in de verschillende politieke
programma\'s vergelijkt, dan zou men allicht meenen, dat over
geen onderwerp meer overeenstemming onder de partijen bestaat.
Maar is die overeenstemming niet meer schjjn dan werke-
lijkheid? Helaas, hoe vele ontworpen zijn niet reeds ver-
slonden in de draaikolk van den jammerlijken strijd der
partijen!

Laten wij echter vertrouwen dat de Ncderlandsche wetgevers
tot het besef zullen ontwaken, dat er door bejaarden en
invaliedcn ontzaglijk voel ellende geleden wordt, die niet be-
hoorde to bestaan, cn dat zij, voor korten tijd alle partij-quaosties
ier zijde stellende, spoedig zullen besluiten daaraan een einde
te maken. Want wanneer wjj al het lijden en de onafwend-
bare ellende beschouwen , waaraan dc mensch hier op aarde
is blootgesteld ,

„The heart-ache and tbc thousand natural shocks
That flesh is heir to . . . \'.-ocr page 254-

LI J s T

der

ïïoornaamsle geraadpleegde boeken, verslagen en gesßhriflen.

Aintliclio Naclirieilten des Keichs-versichci\'iingsaint.
(1 Jan. Ib-ocr page 255-

• __ 240 —

J. Graham Brooks, Compulsory Insurance in Germany,
Washington (1893), (Special Report of the Commissioner of
Labor),

Mr. H. B. Greven, Over Staatszorg betreffencle do Verzeke-
ring van werklieden (1893).

A. Kxoblocii, Die Beseitigung der Beitragsmarke (189G).

AV. Külemanx, Die Reform unserer Socialversicherung (1894).

H. Rosix; Das Recht der Arbeitorversicherung (1891—97).

V. Sittel, Vorschläge zur Beseitigung des Klebesystoms (1895).

L. SciiäFFLE, Conrads Handwörterbuch der Staatswissen-
schaften sub, voce Altcrsversiclicrung en s, v. Invaliditätsver-
sicherung.

Soziale Praxis: Laatste jaargangen.

IL Unger, Die soziale und ethische Wirkung der Arbeiter-
vorsicherung (1897).

Mr. IL v. d. Vegte, Do Verzekering der Arbeiders tegen
Invaliditeit en den Ouden Dag in Duitscliland (1893).

E.-ocr page 256-

• __ 241 —

C. S. Locii, Old Age Pensions and Pauperism (1892).

G. Lubbock;, Some Poor Law Questions.

(Opstel over: Pro\'s and Con\'s of Old Age Pensions) (1896).
P. Monroe, An American System of Labour Pensions and
Lisurance.
(American Journal of Sociology 1897).
Rev. Mookp: Ede, Pensions for tbe Aged.

(Transactions of the Nat. Liberal Club).
Roj)ort of tlie Royal Commission on the Aged Poor (1895).
Reports from Her Majesty\'s Representatives in Europe, respecting
assistance afforded by Foregn Goverments to the provision
of the industrial population for Old Age (1891).
A. Si\'exder, The State and Pensions in Old Age (1894.)
G. Turner, The Case for State Pensions in Old Age. (Fabian
Tract Xo. 7:}) (1897).

Unsigned Article on Old Ago Pensions.

(Quarterly Review July, 1895).
J. w. willlvms, Old Age I^ensions.
(Westminster Review, 1895).

Mr. j. d\' AuiiNis de PouROUiiiL, Het Deensche Stelsel van
Staatspensionneering van oude lieden.
(De Economist 1897).
G. Draoe: Report on the I jabour (Question in Deunmarlv, Sweden
and Norway. (Royal Comuiission of Labour 1894).

Dr. Jensen, Opstel over Deonscho Verzokering.

(Uevue I\'olitique et Parlomontaire 1896).
W. Kulemaxn, Die Invaliditats- und Altersversicherung fur
Schweden.

(Ih-ann\'s Archiv für Soziale Gesetzgebung, 1895}.
Cordt Trap, Opstel over Ouderdomsvorzekering.

(Jahrbücher von Conrad 1892)
Dr. Zaciekr, Die Arbeiterversicherung im Auslande (1898).
Heft 1: Die Arbeitervcrsicherung in Dilnenuirk.
Heft H: „-ocr page 257-

• __ 242 —

A. Beaujon, De jSederlandsche Werkgeversbond.
(De Economist, 1888 pag. 423.)

S. A. ten Bokkel hüinink, Voorzorg beter dan Hulp (1893).

E. Bergsma, Het pensionneeren van werklieden (1882).

Gr. Emants, De pensionneering van de werkende klasse.

(Vrugen des Tijds, 1885 pag. 188.)
W^. lIovY,
Pensionneering voor loontrekkenden.

(Boaz, Maart 1894.)
Handelingen der Tweede Kamer: Algemeene Beraadslagingen

4 en 5 Doe. (1894).
Handelingen der Tweede Kamer: Beraadslagingen over de

motie-Heldt 28 en 29 Maart (1895).
A. E. van Kemi\'EX, Do oprichting van een Nederlandsch pen-
sioenfonds voor werklieden aanbevolen (1882).
Dn. A. Kuiji\'EII, Proeve van J\'ensioenrogcling voor werklieden
on huns gelijken (1895).

Dn. Mouton, Pcnsioenvorming door cn voor werklieden.

(Vragen des Tij.Is, 1882 pag. 289.)
.1. C. van Marken, Iets over Pensioenregeling (1895).
Proces-Verbaal van do Vierde Algemeene Vergadering der
Vereeniging „Boaz-ocr page 258-

• __ 243 —

J. Veksluijb, Eenige beschouwingen over een Rijkspensioen-
fonds voor werklieden ( 89G).
Verslag van de 42ste Algenieone Vergadering der Vereeniging
tot bevordering van Fabrieks- on Hand worksnij verheid. (1893).
Verslag van do Ie Afdeeling dor Staats-Commissio van Arboids-

Enquête: Eondson-Euquêto (1892).
W. II. Vliegen, liet ponsioenvraagstuk on do eisclion van
Staatsponsionnooring.
(8oc. Weekblad IS-\'iö Fept. 1897.) •
J. 11. i)K Waal Malefi.it, Is Ovorlioidsbomooiing in zake
)onsionnocring van oude werklieden goed to kouron ?
(Boa/;.Tuli 1894.)

F. W Westerüuex vax Meeteken, Verplichte ronsionnecring
van Invaliodo loontrokkondon (1897).

L. van Zanten, Verzekering voor werklieden.
(Vragen des Tijds, 1882 pag. 58.)

Do volgende werken behandelen niet het vraagstuk zelf,
maar zjjn door ons in verband or medo goraadploogd.

Verslagen van do Inspoctours van den Arboid. i
Verslag van do verrichtingen aangaande hot Armbestuur
over 1895.

L. liEGiiANi), Los Conditions du Travail dans los Pays-Has (1890).
(I. Dkaoe, Report ou tlio Liibour ()uostion in Holland (Royal

Commission of Ijabour 1893).
Ij. Vaklez, L\'Ago dos Vieux Ouvriers (1895).
Supplomont to tbo Fifty-lifth Annual Report of tbo Rogistrar-
Gonoral; on tbo .Mortality of .Malos, (uigagod in certain occu-
jiations.

-ocr page 259-

storende. Errata, (i)

Pag

. 3

reg. 8

V.

b. 1

st.

: alle andere 1

leos: allen anderen.

n

7

n

4

V.

O.

n

die

55

dien.

n

10

n

3

V.

b.

n

de kerk

55

van de kerk.

n

12

n

8

V.

b.

•n

den

55

de.

V

24

n

3

V.

0.

n

tienduizend

55

elfduizend.

n

25

n

12

V.

0.

51

2.9 pCt.

55

3 pCt.

n

58

55

9

V.

b.

55

in bet huwelijk treden

55

gehuwd zijn.

08

r

4

V.

0.

55

largo

55

largo.

V

113

n

2

V.

b.

55

den hoop

55

de hoop.

»

113

n

5

V.

b.

55

lijfrentenbank

55

lijfrentebank.

n

128

n

11

V.

0.

55

zulke oen

55

zulk een.

(1) Daar voorafgaand werk door luiitcn^gewone omatandiglipdcn liinnon
?-ocr page 260-

ßrELLlNGEN.

I.

Verplichte verzekering van onbenuddelden , tegen de geldelijke
nadeelen van invaliditeit en ouderdom, met geldolijken steun
van den Staat, is in het algemeen belang, en een dringende
eisch van den tegenwoordigen tijd.

II.

De vordering tot betaling door den houder tegen den accep-
tant van een wisselbrief ingesteld, is niet afhankelijk van een
voorafgaand protest.

III.

Ook de reeder-niet-eigenaar kan afstand doen.

IV.

Het onaantastlmar verklaren van levonsverzekerings-polissen
is wel geldig, niettegenstaande art. ;J07 W. v. K.

V.

liet beslag, in art. 1188 B. W. bedoeld, kan alleen wegens
onbctiuvlde huurtermijnen jilaats liebben.

VI.

Een volmacht kan niet onherroepelijk zijn.

-ocr page 261-

vir.

In art. 1401 B. W. is toerekeningsvatbaarheid van hem, die
de schade veroorzaakt, een vereischte voor het ontstaan van do
verbintenis tot schadevergoeding.

VIII.

Voor de bepaling van de hoegrootheid dor legitieme portie
moeten, volgens art. 068 B. W., do nalatonschaps-schnldcn wor-
den afgetrokken van de baten, die bij het overlijden des erfla-
ters aanwezig waren, vermeerderd met datgene, waarover bij
giften onder de levenden is beschikt.

IX.

Dc vader, die de voogdij hoeft verloren, kan niet de excep-
tioneele bepaling van art. 382 B. AV. inroepen.

X.

Under do kosten, waarvoor dc vreemdeling krachtens art.
152 -ocr page 262-

XIV.

Het Koninklijk Besluit van 5 Febr. 1868 (Stbl. Xo. 18) is
volgens art. 96 Gr\\v. ongrondwettig.

XV.

Het facultatief stellen van bet Grieksch, in het leerplan dor
Gymnasia, voor aanstaande juristen, is ton sterkste af te keuren.

-ocr page 263-

f.-

%

■■r

■.äe-

.....^ -• ~

-ocr page 264-

I\'M

m

fik^m

-ocr page 265-

t^M.

m

-ocr page 266-

jipl

-ocr page 267-

AO- r

; .^-\'. r-

u

»Pf\'i

-tu::\'-