-ocr page 1-

•^fkLért

O

\'1

seÉ lüller als zedelundioe

mmm en oewaardeerd

DOOR

W. H. WE EDA.

-ocr page 2- -ocr page 3-

\' ? ■

/ i-ocr page 4-

y -ocr page 5-

JOSEPH BUTLER ALS ZEDEKUNDIGE
BESCHOUWD EN GEWAARDEERD.

-ocr page 6-

....... ■■ ■

m

m

ft -Ç\'i ^ \'

\'\'■\'MM::.

• V .

-ocr page 7-

JOSEPH BUTLER ALS ZEDEKUNDIGE
BESCHOUWD EN GEWAARDEEED.

EEN BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN
DE ENGELSCHE ETHIEK DER ACHTTIENDE EEUW.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID.

AAN DE J^IJKS-pNIVERSITEIT TE jJTRECHT,

NA MACIITIOINO VAN DEN KECrOU-MAGNIFICUS

Mr. J. DE LOUTER,

Hoogteer aar in de FacuUeit der Rechtsgeleerdheid,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNl VERSITEIT

TEOKN DE BEDENKINGEN VAN

de Faculteit dep Godgeleerdheid

TE VERDEDIGEN
op Woensdag 17 Mei 1899, des namiddags te 4 ure,

DOOR

WILLEM HENDRIK WEEDA,

geboren te Heinenoord.

UTRECHT. — A. J. V. IIU FF EL. — 1899.

-ocr page 8-

■ \'i\' »

m.

. . K- -

m

■■-ocr page 9-

jkan mijne \'©uders

en

aan de nagcdachfenis

van mijn vaderlijken Yriend.

-ocr page 10-

------

-ocr page 11-

VOORWOORD.

Nu mijn j)roefschrift geschreven is^ en ik dus op het punt
sta mijn Acadcmischen loophaan te voleindigen^ moet mij een
woord van dank van het harte aan allen, die op eenigerlei
wijze tot mijn vorming hehhen bijgedragen. Sommigen zijn,
helaas! overleden; onder hen mijn vaderlijke vriend, de Heer
J. Konijn end ijk, aan wiens nagedachtenis dit geschrift
mede is toegewijd. Van zijn liefderijke zorg voor mij zal

ik steeds den levendigsten indruk bewaren.

t

Tot de overledenen behooren ook twee der Iloogleeraren,
wier lessen ik eenige jaren het voorrecht had te volgen, Prof.
J. Cramor en Prof. II. 0. Kloyn. Het is mei een gevoel
van weemoed, maar tevens van erkentelijkheid, dat ik terug-
denk aan deze beide — wij zouden zeggen te vroeg ons
ontnomen — mannen van de wetenschap.

Mijn dank aan U, Hooggeleerde Heeren, die thans onze
Theologische Faculteit vormt, en aan U, Hoogleeraren vanwege
de Nederl. Herv. Kerk, voor tvat ik ontving uit den schat
uwer kennis en vroomheid.

-ocr page 12-

Inzonderheid dank ik mijn Hooggeachten Promotor, Prof.
G. H. Lamers, voor de welwillendheid en hulpvaardigheid
mij hij de vervaardiging van dit proefschrift hetoond. Zijne
aanmoediging en vriendelijke wenken hehhen mij in mijn
arbeid niet iceinig gesteund.-ocr page 13-

I XT H O U ü.

Bladz.

Inleiding.

Akdeeling I. Do Eiigolscho ethiok dor 18® oouw vóór

liot optreclon van Butler...... 1

At\'DEELiNG IL Butlers wijsbogoerto In hot algomoon. . 15

HOOFDSTUK 1.

Dc alleeten,

Akdebmnq I. Psycliologisclio analyse.......28

ÄFDEELiNa II. Tololologisclio boschouwing.....12

HOOFDSTUK II.

liet geweten.

ÄKUEEbiNa I. Zijn vorm...........GO

Afüeelinq II. Zjjn inhoud..............75

HOOFDSTUK III.

Karaktervorming.............88

HOOFDSTUK IV.

Verband van zedeiyklieid en godsdienst.....DG

Slotwoord................101

-ocr page 14-

.•iWfct

•r ..\'fi-\'

m

» - V ■

-ocr page 15-

lilSTLEIIDl wo-.
AFDEELING I.

Pc Eugelsche ethiek der 18« eeuw Tóór liet optreden
van Butler (172G).

Carlesius gebruikt in zijn „Discours de la méthode-ocr page 16-

de periode, waarop liet opschrift dezer afdeeling doelt,
Clarke en Wollaston.

Clarke was in 1704 als Boyle-lezer opgetreden met
„A. demonstration of the being and attributes of God-ocr page 17-

matische bewysbaarheid geen sprake zijn, omdat, voor
zoover niet de openbaring in het Nieuwe Testament
bepaalde aanwijzingen geeft, de nuttigheid het eenige
criterium is, of wij overeenkomstig de goddelijke wet
handelen!). Het eigenaardig kenmerk van wiskunstige
waarheden, dat zij onafhankelijk zijn van een besluit of
de erkenning door menschen, ook voor de voorschriften
der moraal op te eischen, stemde veel beter overeen
met den geestesaard hunner bestrijders.

Zoo stelde Cud worth tegenover Hobbes\' nominalisme
de Platonisch gekleurde leer, dat het eenvoudig-goede
een eeuwige waarheid is, die God niet door zijn wil
schept, maar in zijn rode aantrelt en, evenals de andere
ideeën, den geschapen geesten
inprent2).

Ingevolge Locke\'s kritiek op hel kenvermogen, verwierj)
Clarke
aangeboren ideeën. Volgens hem moet echter
werkelijkheid en onveranderlijkheid toegekend worden
aan de
relalies, waarin onze geest bevindt, dat de dingen
tol elkaar slaan 3). Er is verschil in de dingen en hun
onderlinge relaties verschillen. Uit deze vei-schillende
relaties lusschen verschillende dingen komt noodzakelijk
voort hun al of niet bij elkaar passen (fitness or unfitness
of the application of dilTerent things or dilTerent relations
one to another). Ditzelfde geldt ten aanzien van personen.
Dat uit do verschillende relaties lusschen verschillende
personen noodzakelijk
{un)fUne.ss van hel gedrag van
den een len opzichte van den ander voortvloeit, is

I) Locke\'s lioofilwcrk: Kssiiy conCcriiiiif; liunuiu umlcrstamliiig, 101)0.
-ocr page 18-

even duidelijk, als dat in de mechanica onderscheidene
krachten, naar gelang van afstand en situatie, onder-
scheiden werking op elkaar oefenen \').

Met het oog op de noodzakelijk en eeuwig verschillende
relaties der dingen en hun al of niet bij elkaar passen,
bepaalt Gods wil zichzelf altijd en noodzakelijk om slechts
te handelen overeenkomstig rechtvaardigheid, billijkheid,
goedheid en waarheid, ten bate van de welvaart van
het gansche heelal. Die zelfde noodzakelijk en eeuwig
verschillende relaties maken het ook voor schepselen
gepast (fit) en redelijk, om zich naar dezelfde regels te
gedragen

Meer in bijzonderheden tredend, geeft Clarke eenige
ethische grondregels, die hij voor niet minder evident
houdt dan de axioma\'s der wiskunde.

1.-ocr page 19-

3. Aan ons zelf zijn wij verplicht, om zoolang mogelijk
ons leven in stand te houden en zorg te dragen,
dat lichaam en geest steeds in zulk een toestand
zijn, als ons het best in staat stelt, om onzen
plicht in andere opzichten te vervullen. Wie de
vorige plichten erkent, kan dezen niet ontkennen,
zonder zich aan tegenstrijdigheid schuldig te maken \').

Wij letten thans niet op den inhoud van Glarke\'s
beschouwingen, waarin zeker veel goeds zou zijn aan te
wijzen, maar op hare formeele zijde. Om de onver-
anderlijkheid en vastheid van het zedelijke te kunnen
handhaven, heeft hij de zedelijke verplichting naar den
trant van logische noodwendigheid opgevat. Een ver-
standelijk dwalende
hondl dingen voor wat zij niet zijn;
en een onzedelijk mensch tvil^ dat dingen zijn, wat zij
niet zijn, noch kunnen zijn 2).

Clarke bepaalt zich doorgaans tot een vergelijking van
het zedelijke en het logische, maar door den minder
behoedzamen Wollaston wordt het zedelijke eenvoudig als
wingewest bij hel gebied des vei-stands ingelijfd. Volgens
hem drukt elke handeling een bepaalde theorelische
stelling uit, en ligt in de (on)waarheid dezer stelling de
(on)zedelijkheid der handeling. Wie een dier martelt,
zegt daarmee, dal hij dit dier voor een gevoelloos wezen
houdt, en hel daarom behandelt als een tafel of een
steen. Door onreciit te doen, verklaar ik, dal ik mij
zelf niet voor lid der menschelijke samenleving houd en
niet behoor lol liet groote stelsel, dat de natuur onder
de menschen, dank zij hun gelijkheid, heeft gevormd.
In het veelgelezen werk: „The religion of nature
delineated-ocr page 20-

wijzen geïllustreerd, daarbij heel wat scherpzinnigheid
ten toon spreidend.

Bij het waardeeren van de poging van Clarke en
Wollaston, om langs zuiver intellectualistischen weg de
feiten des zedelijken levens te verklaren, zal men, dunkt
mij, tot de slotsom moeten komen: de gezochte uitgang
van het bosch is niet gevonden, maar door kloek en
beleidvol volharden in een zelfde richting wel ergens
de zoom bereikt. M. a. w.
de inlellectualistische theorie
heeft den aard van het zedelijke niet ontsluierd, maar
zeer zeker de behandeling van het vraagstuk vooruit
gebracht. Laat ik dit oordeel nog kort toelichten.

Clarke\'s leer van de onveranderlijke relaties is wèl
toepasselijk op de natuurnoodwendige bewegingen van
levenlooze dingen, die immers in wiskunstige formules
kunnen worden uitgedrukt, niet op het plichtmatige
handelen van met geest begaafde wezens. Hij had ons
moeten zeggen, hoe de zedelijke relaties zich onderschei-
den van dc niet-zedelijke, die zeker wel het talrijkst
zijn 1). Zijn bewering, dat speculatieve en ethische waar-
heid hierin onderscheiden zijn, dat men bij de laatste,
krachtens zijn vrijen wil, toestemming kan weigeren 2),
laat onbevredigd, zoolang niet is aangewezen, op welken
grond de mogelijkheid van deze verschillende houding
van den mensch rust.

Tegenover het gebrekkige, dat de intellectualistische
theorie aankleeft, staat intusschen meer dan ééne ver-
dienste. Balguy, een jongere tijdgenoot van Clarke, heeft
er reeds op gewezen dat, met name Wollaston,
objec-

1)-ocr page 21-

tieve en subjectieve waarheid in het handelen verward
heeft 1), en E. von Hartmann maakte in zijn „Phäno-
menologie des sittlichen Bewusstseins-ocr page 22-

verklaren en bevestigen i). Men phantaseerde over den
natuurstaat en bracht met zekere voorliefde de wonderlijke
verhalen te pas, die reizigers van de wilde volksstammen
uit verre landen opdischten. Dezelfde Locke, wien Shaf-
tesbury dit laatste tot een verwijt maakt 2), had intusschen
den weg gebaand tot een onderzoek, dat dichter bij huis
bleef Had hij niet tot zorgvuldige
zelfwaarneming ge-
prikkeld door zijn proeve van een leer van\'t menschelijk
kenvermogen? De
psychologie als zelfstandige wetenschap,
met toepassing van de empirische methode, dankt haar
ontstaan aan Locke, maar hel is nog alleen de intellec-
tueele zijde van het zieleleven, die zijn aandacht trekt.
Van den in halfdonker verscholen achtergrond der ziel,
waar \'de Triebe zich roeren en de emoties opwellen,
maakte Locke zich vlug af. Hij weet ons niet veel meer
te zeggen dan dat het onlustgevoel over het missen van
een afwezig goed do drijfkracht is van alle menschelijke
werkzaamheid; de voorstelling van een toekomstig goed
is op zich zelf een onvoldoende prikkel Shaftesbury
daarentegen gevoelde zich juist tot dit deel der men-
schelijke ziel aangetrokken, omdat hij met den Israêli-
tischen wijze van oordeel was, dat uit het hart de uit-
gangen des levens zijn.

Het laat zich van te voren verwachten, dat de be-
schrijving, die hij en zijn leerlingen geven van den
menschelijken gemoedsaanleg, aan juistheid en helderheid
meer zal te wenschen overlaten dan het beöld, dat Locke

1)-ocr page 23-

van het intellect ontwerpt. Hier geeft het bewustzijn
voller schijnsel en staat de eigen zieletoestand het rustig
zelfonderzoek minder in den weg. In elk geval was
de diepere opvatting van de menschelijke natuur, waaraan
zich paarde de gedachte dat de wereld teleologisch is
aangelegd, een schrede voorwaarts, om tot een bevre-
digende verklaring te komen van den aard der zedelijk-
heid. Het rationalistisch individualisme is bij Shaftesbury
in beginsel overwonnen \')•

Do slotsom van het empirisch onderzoek aangaande
het emotioneele deel der ziel is deze, dat er
3 klassen
van affecten
zijn: de op het gemeenschappelijk, de op
het eigen en de op niemands welzijn gerichte affecten.
Die van de eerste klasse heeten de
natuurlijke^ die van
de laatste de
onnatuurlijke. De mensch is evenwel niet
alleen een sensibel, maar ook een retlecteerend wezen, en
daarom zijn niet slechts zinnelijk-waarneembare dingen
objecten van affectie, maar ook handelingen, ja de affec-
ten zelf. Zoo ontstaat een nieuw soorl alTeclen voor reeds
te voren gevoelde affecten, die Shaftesbury bestempelt
met den naam
reflex-affecten^ enkele malen ook moral
sense..
Door deze rellex-affeclie kan de mensch hande-
lingen en affecten beoordeelen als goed of slecht, en eerst
wezens, die aldus in staat zijn handelingen uit zedelijk
oogpunt te beoordeelen, kiuinen zelf zedelijk
handelen 2).

Vragen wij verder, wat volgens Shaftesbury door de
rellex-alTectie wordt goedgekeurd, dan krijgen wij geen
duidelijk antwoord, maar in hoofdzaak is dit antwoord
tweeledig.
Vooreerst: het zedelijke is geneigdheid ten

1)-ocr page 24-

10

bate van de gemeenschap Aangezien Shaftesbury, in
tegenstelling met Hobbes, den mensch een socialen
drang toeschrijft, zoo moet men Bierens de Haan toe-
stemmen, dat wij hier niet te doen hebben met een
norm, maar met een, in de spheer van het welbewuste
leven overgebrachte,
natuurverhouding. Objectief bestaat
deze natuurverhouding hierin, dat de individu onderge-
schikt is aan het geheel, waarvan hij deel uitmaakt: de
species menschheid, die op hare beurt deel uitmaakt van
een grooter systeem, enz. i). Het is dus niet te verwon-
deren, dat Shaftesbury de sociale alTecten de natuurlijke
noemt. Intusschen acht hij het, met \'t oog op \'s men-
schen beperktheid noodig, dat onze liefde zich richte
op kringen van kleineren omvang en erkent hij de
mogelijkheid, dat de sociale alTecten al te sterk zijn2),
waardoor er conllict ontslaat met de
tweede opvatting,
die hij van het zedelijke heeft: als harmonie van het
inwendige leven. Deze harmonie toch komt tol stand,
waar de alTecten der 3« klasse ontbreken en die van de
beide andere elkaar in evenwicht houden. Het toonbeeld
dezer harmonie is de deugdvirluoos, die, als vrucht van
zelfbeheersching, de zedelijke vrijheid veroverd heefl.
Hij is de beste rechter zoowel in zake moraal als in
zake kunst. Want \'t schoone en goede zijn één 3).

John Brown oefende op Shaftesbury\'s aesthelicisme de
volgende bondige, goed geformuleerde kritiek: „Op deze
wijze kluisteren een levendige verbeelding en verscholen
zellliefde hel hart in zekere denkbeeldige boeien van
haar eigen maaksel; totdat ten slotte een ziedende,
wilde hartstocht, in zijn kracht zich verheffend, deze
phantastische kluisters, door verbeelding aangelegd, ver-

1) ibid. § 2fr/-ocr page 25-

11

breekt en zijn prooi bespringt als een tijger, die geketend
\'s met spinnewebben-ocr page 26-

12

komen. Naar hun smaak-moraal was het goede iets,
dat betoovert en verlokt. Dat het zich tegenover den
mensch kan plaatsen met hard en streng gebod, dat het
vaak niet dan na bangen strijd in hem zegeviert, daarvan
is in hun geschriften al heel weinig te bespeuren. De
donkerste kleuren ontbreken op hun palet, en daarom
schilderen ze in zulk een lichten, vroolijken toon.

Ten slotte nog iets over hel Godsbegrip van Shaftesbury,
waarop ik reeds zinspeelde. Hij denkt zich de Godheid
als immanente, bezielende macht; het beginsel waardoor
in de natuur samenhang is en doel. Dit pantheïstisch
Godsbegrip liet de autonomie van het zedelijke in volle
kracht V en deed goede diensten bij de door en door
optimistische theorieën van het zedelijke als inwendige
harmonie en van de overeenstemming tusschen zede-
lijkheid en geluk. In de bestaande inrichting der wereld
toch brengt de souvereine geest een volmaakte harmonie
lot stand, die feitelijk zonde en ellende uitsluit i). Geen
wonder, dat hij zulk een Godsgeloof bevorderlijk voor
de zedelijkheid acht, terwijl aan het atheïsme alleen
de negatieve verdienste wordt toegekend, dat het niet
zoo schadelijk werkt, als het geloof aan een onzede-
lijken God\'s).

Ongeveer in denzelfden tijd als Shaftesbury schreef zijn
bestrijder Mandeville 3). Welk een geheel anderen kijk
had deze op de wereld! In plaats van de langs natuur-
lijken weg tot stand komende harmonie in de mensche-
lijke samenleving, een kunstmatig, door listige staats-

1)-ocr page 27-

13

lieden tot stand gebracht compromis lusschen de botsende
belangen. Niet de welwillende neiging is grondtrek van
de menschelijke geaardheid, maar hoogmoed, zinnelijk-
heid en wreedheid. Shaflesbury zegt, dat zelfs voor de
laagste genietingen het altruïsme niet kan gemist worden\');
Mandeville, dat den mensch, zelfs bij het in stille
verrichten van een nobele, enkel uit liefde lot het goede
voortkomende daad, hoogmoed aankleeft 2). Met ruwe
hand en een spottenden grijnslach rukt hij den sluier
der deugdzaamheid weg, waarmede volgens hem de men-
schen zoo zorgvuldig zich voor elkaar zoeken te bedekken.
Selby-Bigge ziel in Mandeville een salyricus, wiens gee-
seling van het pliarizeïsme eerbied voor de echte zede-
I lijkheid insluit 3), en zoo Iaat Mandeville zelf hel ook wel
voorkomen. Mij dunkt, dat den cynischen spotter aldus
te veel eer wordt bewezen. Met welbehagen tracht hij
aan hel licht te brengen, door welke lage drijfveeren het
raderwerk der samenleving in beweging wordt gehouden.
De ondeugden van de individuen, zoo zegt hij, zijn wel-
daden voor de maatschappij. Immers is de maatschap-
pelijke welvaart bij verkwisting beter gebaat dan bij
spaarzaamheid, en is ijdelheid de-ocr page 28-

14

De gelijkstelling van het zedelijke met een baker-
sprookje, waarmee de onnoozele menigte door slimme
staatslieden gedwee is gemaakt, was meer dan een krasse
paradox, om de menschen op te schrikken uit hun eigen-
gerechtigheidsdroom. Hier vinden wij reeds enkele trekken
van de in onze eeuw met driestheid opgetreden „ont-
kenning der moraal-ocr page 29-

AFDEELING II.
JJulIers wysljcgeerlc in lict algemeen.

Voordat ik Butlers wijsgeerige denkbeelden ga ont-
vouwen, komt het mij wenschelijk voor, om een vluchtige
schets van zijn leven en geschriften te geven \').

Joseph Butler, jongste zoon van een Presbyteriaansch
lakenhandelaar, werd 18 Mei 1692 te Wantage in Berk-
shire geboren. Door zijn vader bestemd voor het predik-
ambt, studeerde hij aan een academie der Dissenters
te Gloucester, die tijdens zijn studio werd verplaatst naar
Tewkesbury. Van uit Tewkesbury zond de toen 21-jarige
student aan Clarke een anonym schrijven, waarin hij
de bezwaren meedeelde, die de lezing van diens „De-
monstration of the being and attributes of God-ocr page 30-

16

Talbot, tweeden zoon van den bisschop van Durham.
Reeds spoedig na de toelating tot het Oriël-college als
geestelijke gewijd, werd hij in \'18, op aanbeveling van
bisschop Talbot en van Clarke aangewezen voor den
predikdienst in de Rollskapel te Londen, waar gedurende
8 jaren een uitgelezen gehoor, met klimmende belang-
stelling, luisterde naar de doorwrochte stukken van dezen
nog jeugdigen prediker. Eenige van de daar gehouden
preeken zijn te Londen in druk verschenen (\'26) onder
den titel: „Fifteen Sermons-ocr page 31-

17

Nu was de tijd gekomen om de vrucht te oogsten van
den ingespannen denkarbeid, waarvoor hij, bij een nauw-
gezette waarneming van het herderlijk ambt, den tijd
had welen te vinden. Op zijn doorreis verwierf Butler
in Oxford den doctorstitel, en weldra viel de eene on-
derscheiding na de andere hem te beurt. Achtereen-
volgens bekleedde hij het ambt van geheimsecretaris bij
koningin Caroline (\'36—\'37), bisschop van Bristol (\'38—
\'50), bisschop van Durham (\'51—\'52). Tijdens zijn epis-
copaat over Bristol werd hij tevens benoemd tot deken
van St. Paul (\'40) en geheimsecretaris bij koning George
II (\'4()). — Het grootste deel van zijn rijke inkomsten
besteedde Butler in het belang van de door hem be-
stuurde diocesen. Vooral aan de restauratie van ver-
vallen kerkelijke gebouwen heeft hij schatten te koste
gelegd.

Omstreeks het midden van het jaar \'30 verscheen
Butlers hoofdwerk: „The analogy of religion natural
and revealed to the constitution and coui-se of nature-ocr page 32-

18

blijkens den titel: „of the nature of virtue-ocr page 33-

19

Butler is een van die geesten, die zich de waar-
heidselementen uit contraire beschouwingen zoeken toe
te eigenen, zonder evenwel het machtig speculatie-ver-
mogen te bezitten van een Piato en een Kant, die de
uiteenloopende ideeën hunner voorgangers in hoogere
eenheid wisten te verzoenen. Zoo spreekt liij op theo-
logisch gebied met den deïst Tindal over het Christen-
dom als een „republication of the religion of nature-ocr page 34-

20

met instemming. De voorliefde, waarmee zijn geest zich
richt op de waarneming der concrete werkelijkheid, laat
echter in deze geen twijfel over.

Duidelijk komt die voorliefde reeds uit in de boven
(bi. 45) vermelde correspondentie met Clarke. Butler
geeft hier een fijne kritiek op de in Clarke\'s „Demon-
stration-ocr page 35-

21

en leven den wijsgeerigen denker plaatsen, daarvan is
hij volstrekt niet overtuigd.

In zijn latere geschriften laat zich die zelfde gereser-
veerde houding, ten aanzien van al wat naar abstractie
zweemt, aanwijzen. Butler verdedigt in de „Analogy-ocr page 36-

22

Ten slotte lette men nog op de plaaten, waar over
Clarke\'s fitness-leer gesproken wordt. In „Analogy-ocr page 37-

23

elke ontdekking, elk voor het eerst aan het licht gebracht
eiïect, dient om ons te overtuigen van talloos meer
dingen, die verborgen blijven, en waar wij te voren
geen vermoeden van hadden. En gesteld nu eens, dat
wij de geheele schepping kenden op dezelfde wijze en
even goed als wij elk bijzonder voorwerp kennen. Hoeveel
zou al deze natuurlijke kennis bedragen ? Het zou inder-
daad een beuzelachtige nieuwsgierigheid zijn, die door zulk
een oppervlakkige kennis werd bevredigd. Integendeel,
zou zij niet dienen om ons des te meer van onze
onwetendheid te overtuigen; en om de begeerte in ons
te wekken naar de kennis van de natuur der dingen
zélf, hun schepper, oorzaak en doel?-ocr page 38-

38

Wat geeft Butler het recht, om het bestaan van een
Voorzienigheid, die de wereld bestuurt, aan te nemen?
Hij heeft deze vraag nooit goed onder de oogen gezien,
maar zich neergelegd bij de reeds door anderen geleverde
bewijzen voor het bestaan van God i). En zoo miskende
ook Butler, niettegenstaande zijn inzicht in de beperktheid
van het menschelijk kennen, het feit, dat niet kennis,
maar
geloof den mensch in aanraking brengt met een
hoogere wereld, en dat alleen langs den weg van geloofs-
ervaring en niet van syllogismen
zekerheid wordt verkregen
aangaande het bestaan van een wijzen, liefderijken God.

Al oordeelen wij echter, dat voor de teleologische be-
schouwingswijze,
die Butler op de zooeven aangehaalde
plaats en ook elders voordraagt, bij hem een stevige
grondslag ontbreekt, met die beschouwingswijze zelf
stemmen wij in, en eveneens met het daarbij gemaakte
voorbehoud, dat het voor menschen niet mogelijk is
alles teleologisch te verklaren. Immers staan wij midden
in het zich ontvouwende wereldplan, terwijl bovendien
Gods wereldplan in zijn geheel onze menschelijke bevatting
moet te boven gaan 2). Nog een derde bezwaar doet
zich voor^ maar daarover later.

Het doelbeginsel stond ook in het middelpunt van
Shaftesbury\'s wereldbeschouwing, die het waarschijnlijk
ontleende aan de Engelsche Platonisten, Cud worth,
Henry More, e. a. 3). Shaftesbury was echter pantheïst;
zijn doelleer was uitsluitend immanent en zuiver aesthe-
tisch. Bij Butler — en ziehier hel groote onderscheid
tusschen den Hellenistischen Weltmann en den Angli-

1)-ocr page 39-

25

caansehen bisschop — niet enthusiasme over de schoone,
maar eerbied voor de zedelijite wereldorde de doel-
oorzaken spreken hem niet van een al-bezielend geestelijk
begPnsel, maar van een wereld-besturenden persoon 2).
In zoover nadert hij echter Shaftesbury, dat hij waar-
schuwt tegen een eenzijdige transcendentie-leer, die enkel
oog heeft voor Gods rechtstreeksche werkingen, en zijn
indirecte werkzaamheid door middel van het gewone
natuurverloop voorbijziet. „Wanneer de menschen zich
genoopt zien een Schepper der natuur te erkennen, of
dat God de natuurlijke bestuurder der wereld is, dan
moeten zij dit niet weer ontkennen, omdat zijn bestuur
uniform is; zij moeten niet alle werkzaamheid aan God
ontzeggen, omdat Hij de dingen bestendig doet, omdat
de eITecten van zijn liandelen voortduren, daargelaten
of Hij aldus handelt; ofschoon er geen reden is om te
denken, dat Hij niet aldus handelt-ocr page 40-

26

schen brengen er de hulde aan van hun hui-
chelarij 1).

4 het physisch natuurverloop. „Inderdaad zijn de
natuurlijke en zedelijke inrichting der wereld zoo
verbonden, dat zij samen slechts één schema uit-
maken; en het is zeer waarschijnlijk, dat de eerste
is gemaakt en wordt onderhouden, enkel ten dienste
van de laatste; zooals de plantenwereld er is voor
de dieren, en het georganiseerde lichaam voor den
geest-ocr page 41-

27

Wij gaan nu over tot de uiteenzetting van Butlers
ethiek.
In aansluiting met zijn teleologische beschou-
wing van de menschelijke natuur, heb ik déze volgorde
gekozen:

de psychische grondslag van het zedelijke leven,
de maatstaf van het zedelijke leven,
de eisch van het zedelijke leven,
de kroon van het zedelijke leven.
De vier hoofdstukken, waarin deze onderwerpen wor-
den behandeld, dragen tot titel:
de affecten, het geweten,
karaktervorming, verband van zedelijkheid en godsdienst.

-ocr page 42-

hoofüsttjk: I.
De affecten.

AFDEELING I.
Psychologische analyse.

In afdeeling I der Inleiding is gezegd, dal Shaflesbury
en zijn school voor \'l eerst hel emotioneele deel der ziel
lol voorwerp van naarstig onderzoek maakten en levens,
dal hun beschrijving aan juistheid en helderheid Ie wen-
schen overlaat. Er heerschl in hun terminologie veel
onbestemdheid, waarvan het trouwens de vraag is, of
zij ooit geheel zal te overwinnen zijn, waar hel schemer-
achlig gebied van het gemoedsleven wordt betreden.

Bij Butler zijn het mei name do begrippen appetite,
passion en alTeclion, waarvan wij geen heldere voorstel-
ling krijgen. Nergens vindt men ze zuiver afgebakend,
en op verscheidene plaatsen worden zij door elkander
gebruikt. Toch bestond er voor hem ongetwijfeld een
lichte nuanceering in deze begrippen, gelijk wel het
duidelijkst „Fifteen Sermons-ocr page 43-

29

wat wij tegenwoordig emoties plegen te noemen. —
Waarschijnlijk noemde hij de repulsieve aandoeningen
bij voorkeur passions, en de attractieve aiïections. Maar
met zekerheid is dit niet uit te maken. In den regel vat
hij de drieërlei aandoeningen, zooeven genoemd, samen
onder den gemeenschappelijken naam propensions of
afTections en in dezen ruimeren zin wordt dus voortaan
het woord alTecten gebezigd.

Augustinus zegt in een van de psychologische schetsen,
waarmee hij zijn „Gonfessiones-ocr page 44-

30

het goed of nadeel van andereni). „Dit maakt juist den

aard van een alTect uit, dat het streeft naar, en rust

-ocr page 45-

31

van het leven, als een oneindige reeks eiïecten zonder
oorzaak in de bespiegeling De winst, het voordeel
of belang bestaat juist in het genot, hetwelk hieruit
voortvloeit, dat zulk een vermogen zijn object bezit en
ander geluk of genot, dan wat daaruit voortvloeit, is er
niet. De genoegens van hoop en herinnering zijn geen
uitzonderingen, aangezien de eerste slechts dit geluk
antecipeert, de laatste hetzelfde geluk op nieuw geniet-ocr page 46-

32

Haar object is iets inwendigs, het histgevoel, dat voort-
i{omt uit de bevrediging van bijzondere affecten, of wij
een bepaalde voorstelling hebben, waarin dit bestaat, of
niet. Nooit jaagt zelfliefde een uitwendig ding om het
ding zelf, louter als middel lot geluk zoekt zij het te
verkrijgen.

De bijzondere affecten zijn voor zelfliefde de onmisbare
grondstof, waarvan zij haar geluk opbouwt. Neem de
bijzondere affecten weg, en er blijft voor zelfliefde vol-
strekt niets te doen over dan het ontwijken van de
smart\'). Zélf bijzondere affecten voort te brengen staat
niet in hare macht. Immers, dan zou een mensch in
staat moeten zijn, iels lief te hebben, Ie vreezen of te
haten enkel uit overweging, dat die liefde, vrees of haal
een middel kon zijn, om goed te verwerven of kwaad
te vermijden 2).

Hel begeeren van wal over hel algemeen ons geluk
uitmaakt is slechts mogelijk, wanneer wij ons eigen ik
hebben leeren onderscheiden van wat buiten het ik is
en van elk ander ik; en een tweede vereischle is, dat
wij de vele soorten bevrediging ons voorstellen en onder-
ling vergelijken kunnen. Vandaar dat Butler op de laatst-
genoemde plaats zegt: „zelfliefde behoort bij den mensch
als redelijk wezen, reflecleerend over eigen geluk-ocr page 47-

I

33

overreding tot een bepaalde gedragswijze, als wij de
menschen overtuigen, dat de gedragswijze niet met hun
belang strijdt.

In de „Analogy-ocr page 48-

34

nieuwsgierigheid, schaamte, zucht tot navolging, door
allerlei, zelfs door traagheid; vooral wanneer het belang,
stel het tijdelijk belang, dat het doelwit van zoodanige
liefde is, zich op verren afstand bevindt. Allerminst kan —
gelijk dikwijls geschiedt — van losbandige menschen
gezegd worden, dat zij geheel door eigenbelang en zelf-
liefde beheerscht worden, want zij brengen juist zich
zelf en hun eigen belang onherstelbare schade toe i).

Butler heeft zich niet bepaald tot het geven van een
eigen psychologische analyse van de affecten, maar ook
aangewezen hoe zijn tegenstanders „die alle bijzondere
affecten zochten weg te verklaren-ocr page 49-

35

komt uit een bijzonder alïect, heete een driftige, eer-
zuchtige, vriendschappelijke, wraakzuchtige, enz.

De juiste analyse wordt echter bemoeilijkt, doordien
in de drijfveeren tot handelen zeliliefde en bijzondere
alTecten meestal dooreengeweven zijn, zoodat het vaak
onmogelijk is, om precies te bepalen in hoever een daad,
misschien wel van ons zelf, voortspruit uit het beginsel
van algemeene zelfliefde, of uit een bijzonder affect.
Tengevolge van deze onzekerheid, kan het niet andei-s,
of de opinies omtrent de menschheid als min of meer
door eigenbelang beheerscht, zullen uiteenloopen, en de
een zal aan zelfliefde toeschrijven, wat een ander toe-
schrijft aan bijzondere affecten, liet is evenwel dwaas,
te beweren, dat de menschheid geheel wordt gedreven,
óf door zelfzucht alleen, óf door bijzondere alTecten alleen-ocr page 50-

36

die belangelooze impulsen ons doen najagen. Immers
is het een feit, dat de mensch, vooral op jeugdigen
leeftijd, vaak gedreven wordt door instincten en Triebe,
waarbij hem de objecten van zijn streven niet, of slechts
schemerachtig, voor den geest staan \').

Maar niettegenstaande deze bedenkingen, die wellicht
nog vermeerderd konden worden, hebben wij dankbaar
te erkennen, dat Butler veel heeft bijgedragen tot op-
klaring onzer begrippen. Butler had volkomen gelijk, dat
het niet aangaat, om elk streven zelfzuchtig te noemen,
enkel op grond hiervan, dat het ons eigen streven is.

^ De vraag is niet of alle streven ons eigen streven is, wat
van zelf spreekt; maar of alle streven is gericht op eigen
lust en afgekeerd van eigen onlust. Met Sidgwick zou
ik de voorstanders dezer leer
psychologische hedonisten
willen noemen Den beoefenaar van de geschiedenis
der zedekunde moet het treffen, dat de strijd over het
psychologisch hedonisme, in verschillenden vorm, zich
herhaald heeft.

Het moraalstelsel van Epicurus, dat men met Sid-
gwick als
egoïstisch hedonisme kan betitelen, laat zich
aldus samenvallen: ieder mensch behoort zijn eigen grootst
mogelijken lust na te jagen. Om deze grondstelling te
staven, beroept Epicurus zich er op, dat alle levende
wezens van hun geboorte aan lust zoeken en smart
vlieden , en blijkt dus tevens aanhanger van het
psy-
chologisch hedonisme
Gelijk op andere punten, zoo vond

1)-ocr page 51-

37

hij ook ten aanzien van zijn psychologisch hedonisme,
krachtige bestrijding bij
de Stoïcijnen. In de eerste levens-
jaren, als de nog onbedorven natuurlijke impulsen (prima
naturae) de rol vervullen, die later, als het bewustzijn
gerijpt is, aan de rede toekomt, wordt volgens de meeste
Stoïcijnen,
niet de lust nagejaagd. Zij is een èTnyenvuAx,
enkel een gevolg hiervan, dat de natuurlijke impulsen
hun doel bereiken i).

Wij zullen thans niet nagaan hoe, naar Stoïcijnsche
voorstelling, het emotioneele deel der ziel zich bij den
tot volle bewustheid gekomen mensch doet gelden. Op
dit punt toch zijn zij tamelijk duister, maar bovendien
hangt het samen met heel hun intellectualistisch moraal-
systeem.

In den nieuweren tijd is het psychologisch hedonisme
weer ter sprake gekomen, maar nu in een geheel ander
verband. Men was het er over oneens, of de liefde tol
God al dan niet eene belangelooze is. Deze vraag heeft
door den bekenden strijd tusschen Bossuet en Fénélon
ruchtbaarheid gekregen, maar reeds vroeger had o. a.
Thomas van Aquino over haar nagedacht. Uil den aard

egoïstisch iiodoiiisinc is van othisciicn aani, en geeft con voorschrift ^
waarnaar do menscit zicli behoort te gedragen; liet psychologisch hedo-
nisnie hoort op het gebied der psychologie thuis, en leert hot bestaan
van een wet, die standvastig in allo menschelgk gedrag zich gelden doel.
Na dezo omschrijving zal het ieder dui-ocr page 52-

SS

fier zaak leidde het probleem van de belangelooze Gods-
liefde tot het probleem van de belangeloosheid der men-
schelijke liefde in het algemeen. Zoo onderscheidt Thomas
tusschen amor concupiscentiae, die iets mint om iets
anders, bijv. den wijn om zijn zoeten smaak, en amor
benevolentiae, die naar Thomas\' eigen woorden: „ad rem
ipsam terminatur-ocr page 53-

39

woorden verward heeft, is echter volgens Butler, of de
weldaden, die wij persoonlijk van God ontvingen en nog
hopen te ontvangen, de natuurlijke strekking hebben, om
in ons dankbaarheid en grootere liefde jegens hem te
wekken dan dezelfde blijken zijner goedheid, aan anderen
bewezen. Butler meent dat dit zeer zeker het geval is,
omdat elk affect sterker is, naarmate wij zijn object beter
gewaar worden, en wij noodzakelijk een levendiger indruk
ontvangen van goedheid ons zelf bewezen, dan wanneer
zij aan anderen bewezen is.

De hoofdzaak, waarom evenwel door Butler en de
school van Shaftesbury in het algemeen de strijd tegen
het psychologisch hedonisme werd aangebonden, was
niet
belangeloozo Godslicfdc, maar \'s menschen sociale
aanleg,
die door Hobbes beslist was geloochend.

Hutcheson heeft in zijn „Essay on the nature and
conduct of the passions-ocr page 54-

40-

genot der zelfgoedkeuring spreekt Hutcheson niet zoo
beslist. Hij acht het mogelijk, dat dit voor iemand het
motief is, waardoor hij verkiest te blijven in den voor
zijn zedelijk gevoel aangenamen toestand, bijv. van naas-
tenliefde J).

Hoe belangrijk dit napluizen van de bestanddeelen,
waaruit de begeerte kan zijn samengesteld, op zich
zelf moge wezen, hoofdvraag blijft het door Butler aan
de orde gestelde punt of wij, onafhankelijk van de ervaring
van, en het streven naar lustgevoel, impulsen hebben
naar objecten buiten ons, die men in het Engelsch kort-
weg „extra-regarding impulses-ocr page 55-

41

alle ervaring van lust voorafgaande Triebe bij pasge-
boren kinderen niet verklaard, en daarom stellen velen
met toepassing van de
evolutie-hypothese, zich de zaak
zóó voor, dat genoemd associatie-proces niet gedurende
het leven van den individu, maar van het gansche ge-
slacht plaats grijpt 1). Het is hier de plaats niet, om
deze theorie te beoordeelen, maar tegenover de bewering
van een Ihering en Leslie Stephen, dat de altruïstische
gevoelens zich ontwikkeld hebben uit egoïstische, vraagt
Sigwart, naar het mij voorkomt, met recht: „leest men
ook een druif van doornen of vijgen van distelen-ocr page 56-

AFDEELING II.
Teleologische beschouwing:.

Bekend is met welk een geringschatting de Stoa,
vooral in tegenstelling met de Peripatetische school, over
de alTecten heeft gesproken \'). Kan iemand zijn rede
nog niet gebruiken, dan hebben aandoeningen van \'t ge-
moed haar nut, maar voor den tot bezinning ontwaakten
mensch zijn zij even waardeloos als voor een rondllad-
derenden vlinder het omhulsel, dat hij heeft moeten
doorbreken, om vrijelijk de vleugels te kunnen ontplooien.

Onder de Engelsche moralisten der vorige eeuw kwam
Price het meest den Stoïcijnen nabij. Ook hij stelt
den eisch, dat de aiïecten van allen invloed afstand
zullen doen ten behoeve van de rede. Price noemde
zich leerling van Butler, en in menig opzicht was hij
dat ook, maar met zijn intellectualisme week hij af van
wat de meester geleerd bad. In „Filteen Sermons-ocr page 57-

43

die aiïecten kunnen ontberen, maar menschen zijn onvol-
komen wezens, en hebben den steun van affecten noo-
dig, om zich te gedragen in overeenstemming met hun
natuur en de omstandigheden, waarin zij geplaatst zijn i).

„Voor wezens als wij zijn zou het even verderfelijk
blijken, om alle natuurlijke affecten uit te roeien, als
om geheel door ze geregeerd te worden, \'t Laatste zou
ons ongeveer doen zinken tot den toestand van dieren,
en \'t eerste zou maken, dat wij geen motieven van vol-
doende kracht hadden-ocr page 58-

44

Nu rijst echter de vraag, vanwaar die richting naar
redelijke doeleinden reeds in het niet-redelijke, emotio-
neele deel der ziel ? Herinneren wij ons de in de tweede
afdeeling der Inleiding gemaakte opmerkingen over Butlers
teleologische beschouwingswijze, dan kunnen wij zijn
antwoord gemakkelijk vermoeden. Wat Leibniz zoo schoon
van de dieren gezegd heeft: „Dieu a pensé pour eux-ocr page 59-

45

Shaftesbury, blijkt het best uit een paar citaten, aan
Adam Smith\' zedekundig hoofdwerk ontleend. „Wan-
neer wij door natuurlijke drijfveeren er toe gebracht
worden, om die doeleinden te bevorderen, welke een
ontwikkelde, opgeklaarde ^ede ons zou aanbevelen, dan
zijn wij zeer geneigd, om aan die rede, als causa effi-
ciens, de gevoelens en daden toe te schrijven, waardoor
wij deze doeleinden bevorderen, en om voor wijsheid van
menschen te houden, wat inderdaad Gods wijsheid is-ocr page 60-

46

denkt waarschijnlijk aan den algemeenen geest der 18«
eeuw, van plat rationalisme en bekrompen individua-
lisme, en dan heeft hij volkomen gelijk. De heerschende
meening was, dat het gezond verstand der afzonderlijke
individuen de geschiedenis der menschheid naar zijn hand
zou kunnen zetten, en zij openbaarde zich niet zelden
in den vorm van ongenietbaar pedantisme. Het doet
aangenaam aan, in zulk een lijd een wijsgeerige school
aan te trelTen als die van Shaflesbury, waar met toe-
nemende helderheid wordt ingezien, dat aandoeningen
en harlstochlen de groote drijfkracht der geschiedenis zijn,
en dientengevolge de vraag wordt gesteld, waartoe God
die in onze natuur heelt ingeplant. Dat deze school vol-
doende recht liet wedervaren aan de terugwerking van
de gemeenschap op den individu, zal niemand beweren,
maar wel moet worden erkend, dat zij een weg gebaand,
en menigen belangrijken wenk gegeven heeft voor de nieu-
were sociologische wetenschap.

Op zijn teleologisch standpunt moest er Huiler het
meest aan gelegen zijn, om de doelmatigheid aan Ie
wijzen van de alTecten, die een min of meer hevig onlust-
gevoel veroorzaken en waarvan hel dus allen schijn heefl,
dal zij slechts dienen, om hel lijden der menschheid te
vermeerderen 1). De Sloïcijnsch-gezinde C.icero had in
\'t 4e boek der „Tusculanae disputaliones-ocr page 61-

47

zorg tegen de natuurlijke en zedelijke onregelmatigheden,
die, naar Hij voorzag, de orde zijner schepping zouden
verstoren i).

Over het schaamtegevoel zeg! Butler: „een mensch kan
er even weinig aan twijfelen, of dit hem werd gegeven
tot voorkoming van schandelijke daden, als hij het kan
betwijfelen, of zijn oogen hem werden gegeven, omzijn
schreden te richten-ocr page 62-

48

Butler houdt medelijden voor „de vorm van humaniteit,
die bijzonder past bij onze natuur en de wereld, waarin
wij verkeeren-ocr page 63-

. /.

hare gaven uit zonder er op te letten, waar daaraan het
meeste behoefte is;
barmhartigheid beschouwt ongelukkig,
hulpeloos, zonder vrienden zijn als aanbeveling, verwor-
penheid en onbekwaamheid tot den strijd des levens als
motief, om iemand te helpen, welke ongunstige omstan-
digheden gewoonlijk voor een voldoende reden worden
gehouden, om iemand te veronachtzamen. Bij een ver-
gelijking blinkt de tweede ver boven de eerste uit, en
waar niet beide tegelijk bestaanbaar zijn, verdient zij de
voorkeur. Naar die voorkeur wijst de pleitbezorger in
ons binnenste heen, maar zij volgt ook uit den aard der
zaak, omdat een zelfde weldaad voor den ongelukkige
grooter goed uitmaakt dan voor den gelukkige; immers
hangt het goed, dat wordt voortgebracht, niet enkel af
van wat men schenkt, maar levens van de behoefte,
die er aan is \').

Ik kan niet nalaten, bij deze echt Christelijke lofredo
op het medelijden, het woord van Jezus in herinnering
te brengen, Lukas XIV, 12—14.

Heeft schaamte ten doel om den mensch van elhuich
kwaad *) af te houden, en medelijden vooral om hel
physisch kwaad, dat anderen trof, te verzachten ~ in hel
hiernamaals, waar geen dood, noch rouw, noch gekrijl,
noch moeite meer zijn, zal ook geen medelijden meer
bestaan —
rescntmcnt is gericht legen physisch èn

1)-ocr page 64-

. /.

ethisch kwaad, dat ons zelf of anderen wordt aan-
gedaan.

Er is tweeërlei soort resentment, een instinctieve, die
plotseling opvlamt en een
overwogene (deliberate), die
meer duurzaamheid heeft. De eerste,
toorn genoemd,
wordt natuurlijkerwijze opgewekt door verzet, een onver-
hoedschen aanval, geweld. Men kan deze passie ver-,
gelijken met de neiging om de oogen te sluiten, als er
iets in dreigt te vallen — wij zouden tegenwoordig zeggen
met een reflexbeweging. Een enkele maal staat er ons
de gedachte bij voor den geest aan het onrecht, dat
mogelijk in den weerstand, dien wij ontmoeten, ligt op-
gesloten, maar gewoonlijk is het alleen \'t letsel of de
pijn als zoodanig, waartegen wij ons verweren. Wij
trelTen d(ïze passie dan ook bij kinderen en dieren aan,
terwijl de laatste er meermalen het voorwerp van zijn.
Het vermogen van in een oogenblik opvlammenden toorn
is dienstig tot het voorkomen, en evenzeer — misschien
hoofdzakelijk — tot het weerstaan en verijdelen van den
weerstand, die ons plotseling vijandig in den weg treedt

Van anderen aard is de overwogen resentment. Het
adjectief\'wijst er op, dal wij hier met een passie te doen
hebben, die redelijke bezinning onderstelt. Zij richt
zich tegen onrecht aan ons zelf of anderen gepleegd.

in het Duitsch onvertaalbaar. K. v. Hartmann gebruikt in zijn Phiin. des
sittl. Bew. het woord Oegengefühie, maar verstaat daaronder wraakzucht
cn dankbaarheid. Deze laatste ligt in het, resentment geheeten, aiïect
in \'t geheel niet
0])gcsl0tcn, en wraakzucht is een te hoogc en daarom
verkeerde graad van dit aflTect. Met best wordt resentment nog weer-
gegeven met vergeldingsilrang. Ik geef er echter dc voorkeur aan, hel
onvertaald to laten. Cf. ü. v. Gizicky, Die Kthik Üavid Ilume\'s, S. 20,
Anm. 1; S. Anm. i.

1) Fift. Serm. VIII. O, 7,

-ocr page 65-

. /.

tegen het booze plan zoowel als de booze daad, niet
alleen in het werkelijke leven, maar ook in een verdichte
geschiedenis. — „Zij is een van de gemeenschappelijke
banden, waardoor onze maatschappij wordt bijeenge-
houden, een kameraadschappelijk gevoel, dat elk individu
heeft in het belang van de geheele soort evenzeer als
van zich zelf-ocr page 66-

. /.

daaruit voortkomende leed. Zij moet beschouwd worden
als een wapen, door de natuur ons in de handen gegeven
tegen onrechtvaardigheid en wreedheid

Waar het deugdprinciep te zwak is, om iemand af te
houden van onrecht, kan vrees voor de resentment van
anderen hem weerhouden; waar de redelijke overweging,
dat in het belang van de veiligheid en den vrede der
maatschappij voorbeelden van (straffende) gerechtigheid
behoorden te v.\'orden gesteld, te kort zou schieten, kan
resentment te hulp komen. Op zich zelf en oorspronkelijk
enkel verontwaardiging over onrecht en verkeerdheid
zijnde, is resentment niet slechts een onschuldige, maar
zelfs een edele gemoedsbeweging^), zoodat Paulus dan
ook zeggen kon: „Wordt toornig en zondigt
niet-ocr page 67-

. /.

wendige goederen, die, naar een zeer oude opmerking,
de diepst gezonkene liever zou verwerven door onschuldige
middelen, indien zij even gemakkelijk en doeltreffend
waren-ocr page 68-

. /.

het ons belet, om den ongelukkige, die er het voorwerp
van is, te helpen \').

Butler achtte evenwel waarschuwingen tegen overge-
voeligheid in zijn tijd misplaatst, omdat bijna de gansche
wereld in het andere uiterste van ongevoeligheid was
vervallen. Het medelijden als zwakheid te onderdrukken,
was tot een soort mode geworden s). Met des te meer
nadruk moest in zulk een tijd worden gewezen op het
gevaar voor buitensporige zelfliefde en voor buitensporige
resentment. De plotseling opkomende toorn ontaardt bij
velen in
drift en gemelijkheid. Wat in zwakkere naturen
zich als gemelijkheid langzaam ontlast op al wat in den
weg \'komt, openbaart zich in naturen van meer kracht
en sterker hartstochten als woede, die op eens
losbarst 3).

Ook de overwogen resentment kan op allerlei wijzen mis-
bruikt worden en haar natuurlijke grenzen overschrijden-ocr page 69-

. /.

geval sterker is dan wanneer anderen de slachtoffers zijn —
maar wél is het een bedenkelijk verschijnsel, dat exces-
sen, zooals wraak, hier hun oorsprong nemen. Jezus\'
gebod, om de vijanden lief te hebben, is dus gericht
tegen buitensporigheid en misbruik van het natuurlijk
gevoel van resentment, in gevallen van persoonlijk onder-
vonden onrecht i).

Wie meent dat wraak onschuldig is, gaat van de
onderstelling uit, dat in private aangelegenheden elk
mag vonnissen in eigen zaak en dat resentment rechter
moet zijn. Hel valt Butler niet moeielijk, om aan te
toonen, dat deze regel een onbeschrijfelijk tooneel van
woede en dolheid zou te voorschijn roepen -). Gaat men
verder na welke werking resentment uitoefent op de
gemeenschap, als lichaam gedacht, dan blijkt zij een
pijnlijk geneesmiddel. „Op zich zelf is zij altijd absoluut
een kwaad, omdat het teweegbrengen van leed in haar
ligt opgesloten, en bijgevolg mag zij nooit om haar zelf
worden bevredigd door iemand, die de menschheid be-
schouwt als een gemeenschap en zich zelf als lid dier
gemeenschap-ocr page 70-

. /.

vechten getuigen, in hoeveier borst de vatbaarheid voor
dezen wellust woont.

Augustinus heeft ons het droevig verhaal overge-
leverd van zijn vriend Alypius, een jongeling van een
edelaardig maar zwak karakter. Hoewel hij zich heftig
verzet, weten zijn vrienden hem mee te tronen naar
het gladiatorenspel. Een tijdlang zit hij met gesloten
oogen, maar een der gladiatoren valt, en van alle zijden
wordt de overwinnaar toegejuicht. Nieuwsgierig naar
wat er toch gebeurd mag zijn, opent Alypius de oogen,
en als hij bloed ziet stroomen, kan hij den blik niet
meer van het vreeselijke schouwspel afwenden, hij schreeuwt
met äl het volk mede, en ook in zijn hart is de wellust
voor zulke gruwelen ontbrand i).

Ofschoon Augustinus toegeeft, dat ongeveer alle mis-
daden kunnen verklaard worden uit de begeerte naar
bepaalde goederen, doet hij op aandoenlijke wijze belij-
denis van een slechte daad uit zijn jeugd, die hij, hoewel
aarzelend, toeschrijft aan de begeerte „de faire Ie mal
pour Ie plaisir de Ie faire-ocr page 71-

. /.

Als Augustinus na zijn bekeering oordeelt, dat, aan-
gezien de peren niets begeerlijks voor hem hadden, het
de slechte daad zelf is geweest, die hem aantrok, dan
is dit oordeel mogelijk toch te streng, want hij geeft de
verzekering : alléén zou ik het stellig niet gedaan hebben.
Juist onder knapen wordt er een eer in gesteld, om
iets te
durven , en deze eerzucht is hun een voldoende
prikkel tot het bedrijven van baldadigheden en het aan-
richten van schade, waar zij zelf verder niet het minste
voordeel bij hebben. Maar anderzijds stemt het tot
nadenken, dat een zoo scherp opmerker, als onze kerk-
vader, zijn daad een hoonlach heeft genoemd, voort-
komende uit een kitteling van het hart, omdat hij hén
bedroog, die hem tot zulk een daad niet in staat rekenden
en haar uit den grond huns harten zouden verfoeien.
Bij de zoogenaamde „héros en mal-ocr page 72-

. /.

In „Fifteen Sermons-ocr page 73-

. /.

in eere (verg. Hand. VH, 21 vv.). En wat Paulus betreft,
wie acht geeft op zijn gedrag te Philippi (Hand. XVI, 37)
en voor Festus\' rechterstoel (Hand. XXV, 11), zal zich
tweemaal bedenken, vóór hij de uitspraak in den Co-
rinthiërbrief op de genoemde wijze verklaart. Hoe weinig
men op het standpunt van Butler in strijd geraakt met
het gebod der vijandsliefde, blijkt uit zijn juiste opmer-
king, dat rechtmatige resentment zeer goed met gene-
genheid kan samengaan \').

Intusschen schijnt mij Butlers teleologische beschouwing
van het affectenleven in haar geheel onbevredigend. De
zonde, als onredelijke macht, zal altijd aan zulk een be-
schouwing in den weg staan. Dal Butler de verkeerde
impulsen verklaart als buitensporige of misbruikte natuur-
lijke affecten, roept ons een dergelijke mislukte poging
van Aristoteles voor den geest.
Verkwisting is iels anders
dan buitensporige mildheid, en
haal iets anders dan te
ver gedreven verontwaardiging over onrecht. En wat
Butlers beschrijving van den
nijd betreft, Gladstone heeft
er terecht bij aangeleekend, dat zij gebrekkig is\'). Bij
wedijver is het de heerlijkheid van het nagejaagde doel-
wit, die den mensch inspireert, bij nijd daarentegen hel
geluk van een ander, dat hem drukt. Met Goethe kan
men zeggen: „Der Neid das ist der Egoïste-ocr page 74-

HOOFüSTUId II
Het geweten.

AFDEELING I.
Zyii vorm.

Het woord geweten is in den loop der tijden in zoo
velerlei zin gebezigd, dat wij bij elk auteur over zede-
kunde of moraal, die het geweten behandelt,
in de eerste
plaats
moeten vragen, wat hij onder dit woord verstaat.
Bij Butler is de beantwoording dezer vraag niet gemak-
kelijk, omdat hier weer die vaagheid van terminologie
heerscht, waarover wij reeds vroeger moesten klagen.

Butler onderscheidt in de „Fifteen Sermons-ocr page 75-

. /.

zelfbeoordeeling. Geheel in overeenstemming hiermee
luidt een andere belangrijke plaats: „Maar er is een
hooger beginsel van reflectie of geweten in iederen
mensch, dat onderscheidt tusschen de innerlijke begin-
selen van zijn hart, zoowel als tusschen zijn uitwendige
daden; dat over deze en hem zelf oordeelt, beslist som-
mige handelingen voor in zich zelf rechtvaardig en goed
verklaart, andere voor in zich zelf slecht en onrecht-
vaardig-ocr page 76-

. /.

rechtstreeks uit de waarneming van het object voort-
vloeit 1). Let men echter op de herkomst van het begrip
reflectie, dan blijkt duidelijk, dat de voorstelling, die
Kames hier van Butlers zienswijze geeft, onmogelijk juist
kan zijn. Evenals Shaftesbury, ontleent Butler zijn be-
schouwingen over reflectie aan Locke. In „Analogy-ocr page 77-

. /.

beschouwt Butler hoogstens als een gedeelte van de ge-
wetenswerkzaamheid.

Blijkens „Dissertation-ocr page 78-

. /.

gepaard gaat, dan heeft dit de strekking, om ons voor-
taan tegen zulk een gemoedsgesteldheid of handeling op
onze hoede te doen zijn, gelijk omgekeerd de goedkeuring
van het geweten ons in bepaalde gevoelens en hande-
lingen versterkt i). Het geweten heeft evenwel verhevener
taak dan om enkel eenigen invloed te oefenen, gelijk
ook de andere affecten en begeerten doen. Het moet
beschouwd worden als een vermogen, dat in soort en
aard staat boven al de
andere2). Beoordeeling, leiding,
toezicht maken constitutief deel uit van het begrip ge-
weten, en ingevolge de samenstelling zelf van den
mensch, komt het aan \'t geweten toe voor te zitten en
te besturen 3).

Evenals Plato in het\'45e Boek der „Respublica-ocr page 79-

. /.

zedelijkheid het noodwendig gevolg is van een gegeven
natuurlijken aanleg\').

Maar bestaat er dan niet zulk een gegeven natuurlijke
aanleg, en behooren daartoe niet juist de bijzondere
alTeeten, die ook Butler voor dwingende machten houdt?
Het zijn toch niet enkel uitwendige dingen, waaraan de
mensch niets veranderen kan, maar ook binnen in hem
gebeurt veel, wat hij passief ondergaat en waarover geen
autoriteit ter wereld iets te bevelen heeft? Er kan, dunkt
mij, niet aan getwijfeld worden, dat Butlers psychologie
op dit punt een lacune vertoont. De fout, die hij in
zijn latere geschriften voor een goed deel hei\'steld heeft,
schuilt in de verwaarloozing van den
wil.

Wel maakte Butler, toen hij de samenstelling van dc
menschelijke natuur vergeleek bij de inrichting eener
machine, opmerkzaam op het kenmerkend verschil
tusschen die beide: „een machine is onbezield en passief,
maar wij zijn handelende wezens; onze innerlijke gesteld-
heid is in onze eigen macht gesteld, wij zijn er mee
belast en daarom verantwoordelijk voor elke wanorde of
schending-ocr page 80-

. /.

geen zelf of ik staat, dat uit vele mogelijkheden kiezen
en overeenkomstig die keuze handelen kan. Verwonderen
kan het ons niet, dat bij zulk een beschouwing de wil
slechts negatief wordt opgeval; hij is naakte willekeur,
synoniem met pleasure terwijl wilsvrijheid niets anders
is dan bandeloosheid, die, naar ec-n juiste opmerking in
de „Six Sermons-ocr page 81-

. /.

Deze vrij nauwkeurige bepaling van bel object der
zedelijke beoordeeling steekt gunstig af bij dc vage
definities in de „Fifteen Sermons-ocr page 82-

. /.

biedend karai-ocr page 83-

. /.

het tekstwoord van „Fifteen Sermons-ocr page 84-

. /.

ervan Ie overtuigen is, dat deugd neigt naar het voort-
brengen van geluk, of juist de omgekeerde meening is
toegedaan, onder welke verplichting zou zoo iemand nog
staan om de deugd te betrachten? Shaftesbury meent,
dat voor de zoodanigen geen remedie bestaat. Butler
daarentegen, dat de verplichting tot deugd ook voor hen
kan gehandhaafd worden. „De natuurlijke autoriteit toch
van het geweten is de dichtstbij zijnde en innerlijkste,
de meest zekere en bekende verplichting, terwijl de
tegenovergestelde verplichting (om nl. zijn eigen belang
te bevorderen) op zijn hoogst waarschijnlijk kan worden
geacht, aangezien niemand in eenige omstandigheid zeker
kan zijn, dat ondeugd zijn belang is in de tegenwoor-
dige, laat staan in de toekomstige wereld. Derhalve zou
de zekere verplichting volkomen de onzekere opheffen
en te niet doen, al zou deze zonder de eerste ook wer-
kelijk kracht hebben bezeten \').

De theologische utililariërs, wier meest bekende woord-
voerder Paley is geworden, vinden, met betrekking tot
hun leer, dat de overweging van wat hij hiernamaals zal
winnen of verliezen door de al of niet opvolging van Gods
geboden, iemand verplicht 2), in Butler een beslist tegen-
stander. \'„De mensch is van nature zich zelf een wet,
zonder dat hij in het bijzonder rekening houdt met de
positieve sancties dier wet: de belooningen en stralTen,
die wij gewaar worden, en die, welke wij op grond van
het redeliclit gelooven, dat er aan verbonden zijn-ocr page 85-

. /.

geleerde toekomstige sancties van groote paedagogische
waarde in gevallen van sterke verzoeking i), maar bron
van het verplichtingsgevoel is zij niet. Integendeel, om-
dat wij ons verplicht gevoelen, oordeelen wij, dat ons
rechtens voor sommige daden loon, voor andere straf
toekomt. De beoordeeling van daden als zedelijk goed
of kwaad sluit de beoordeeling ervan als verdienstelijk of
strafwaardig in % En daarom maakt het niet bekend
zijn met, of het niet gelooven in de sancties ons volstrekt
niet vrij van de goddelijke straf; wat ons strafbaar maakt,
is niet de voorkennis van de straf, maar enkel het schenden
eener bekende verplichting 3).

De leer van het geweten werpt een nieuw licht op
Butlers teleologische beschouwing van de menschelijke
natuur. Elk aiïect heeft zijn bestemming, maar kan die
slechts bereiken onder het besluur en de tucht van het
geweien. Evenals wij in hel wettig staatsgezag ter laatste
instantie een ordonnantie Gods hebben te zien\'O, zoo
moeten wij in het geweien eeren den gids, ons door den
Schepper onzer natuur aangewezen, de stem Gods, die
in ons spreekt-ocr page 86-

. /.

verwachten, dat hij zich nader uitspreekt over de ver-
houding van autonome zedelijkheid en den door bijzon-
dere openbaring bekend gemaakten wil Gods. Inderdaad
heeft Bulier in zijn „A.nalogy-ocr page 87-

. /.

beval, welke deze op eigen gezag niet had mogen ver-
richten, bijv. het ontnemen van goed of leven aan een
medemensch. Gladstone ziet een analoog geval in den
ambtenaar, die als uitvoerder van staatswetten veel doet,
wat misdadig zou zijn, zoo hij het op eigen gezag
verrichtte \'). Evenwel gaat in zulke gevallen onze zede-
lijke beoordeeling van de uitwendige daad des uitvoerders
terug naar de wet of het bevel van den gezaghebbende.
Het bezwaar, dat men inbrengt tegen sommige in het
Oude Testament vermelde bevelen van Jahve, woi\'dt dus
op deze wijze slechts verschoven. Dat in een dergelijke
quaestie rekening moet wordon gehouden met het aan-
vankelijk gebrekkige in Israëls Godskennis, begreep Butler
evenmin als zijn tegenstanders. Gemis aan historischen
zin is trouwens een kenmerk van de 18c eeuw.

Ten slotte zij hier nog vermeld, dat onder leerlingen
van Butler de onderscheiding van
schnhUgcn plichl en lof-
waardig handelen
een punt van bespreking is geworden.
Bij Butler zelf is deze onderscheiding niet te vinden.
Wel heeft hij opgemerkt, dat we het
gewone deugdzame
handelen in geringe mate verdienstelijk achten, en hij
vermoedt als reden hiervan, dat den toeschouwer uil
zulk handelen niet blijkt, of het uil hel deugdbeginsel,
dan wel uil natuurlijke neiging voortkomt. Zoo keuren
wij omgekeerd een daad minder strafwaardig, naarmate
de verzoeking sterker is geweest. Bij sterke verzoeking
kan liet deugdbeginsel te kort geschoten hebben, dal bij
gewone verzoekingen misschien krachtig genoeg zou zijn
geweest -).

Van geheel anderen aard is Kames\' bewering, dat lal

1)-ocr page 88-

. /.

van deugden, als heroïsme en edelmoedigheid, boven den
strikten plicht uitgaan i). Met een behoedzaamheid, die
aan den meester denken doet, merkt Price tegenover
Kames op, dat uit die onderscheiding niet mag worden
afgeleid, dat het zedelijk goede geen verplichting insluit,
maar alleen, dat het die verplichting niet absoluut en
universeel insluit. En voorts, dat deze beperking enkel
van het zedelijk goede, en niet van het zedelijk kwade
geldt, waarvan men altijd en overal verplicht is zich te
onthouden 2).

1)-ocr page 89-

AFDEELING II.
Zyn iiilioiid.

Bij de formeele beschouwing van het geweten vonden
wij als \'t meest karakteristieke Butlers verdediging van
de autoriteit des gewetens. Thans willen wij van hem
vernemen, wat het geweten ons voorschrijft; m. a. w.
wat er nader te zeggen valt omtrent den inhoud van
het zedelijke.

Een algemeenen maatstaf, waarmee wij de zedelijke
waarde van elke daad kunnen bepalen, doet Butler niet
aan de hand. Dat menschen met vrijen tijd zulk een
maatstaf trachten op te sporen, mag practisch belang
hebben i), de groote massa heeft geen tijd en geen aanleg
voor zulke bespiegelingen -). In zijn geweten bezit de
mensch het vermogen, om intuïtief het rechte spoor te
vinden. Ieder eenvoudig, eerlijk man vrage, voor hij
tot eenige handelwijze overgaat, zich zelf af: is, wat ik
ga doen, goed of slecht?

Zedelijkheid zoowel als godsdienst moeten gemakkelijk
te begrijpen zijn, zij moeten een beroep doen op wat
wij plain common sense noemen 3). Zoo dacht Ilulcheson

1)-ocr page 90-

. /.

er ook over, toen hij een honest farmer als getuige liet
optreden tegen de mannen van de psychologisch-hedo-
nistische theorie \').

Ofschoon Bulier geen algemeenen maatstaf van het
zedelijk handelen weel aan te wijzen, wel kan hij uit
de ervaring opmaken, hoe iemand zich in het algemeen
te gedragen heeft, om de goedkeuring van zich en ande-
ren te verwerven. „Want hoeveel men ook gedisputeerd
hehbe over de vraag, waarin de deugd beslaat, of hoe-
veel grond er ook voor twijfel moge bestaan ten aanzien
van bijzonderheden, toch is er in het algemeen werkelijk
een universeel erkende standaard van deugd. Het is
datgene, waarvan alle eeuwen en landen in het openbaar
hebben getuigd, ieder, dien ge ontmoet, het voorkomen
aanneemt, en welks beoefening de vroegste en funda-
menteele wetten van alle staatsregelingen der menschheid
trachten in te prenten, nl.
rechtvaardigheid, waarheid,
behartiging van het algemeene goed\'\' -).

Toevallig is hel niet, dal in dit dikwijls vermelde kla-
verblad , gewoonlijk rechtvaardigheid en waarheid voorop
staan. Had Butler in de „Fifteen Sermons-ocr page 91-

. /.

zullen hebben, maar die ze bij onoplettende lezers kun-
nen doen ontstaan, dat de gansche deugd gelegen is in
het naar zijn beste weten bevorderen van het geluk der
menschheid in deze wereld, en dat het met ondeugd juist
omgekeerd is. Dit is een vreeselijke dwaling, want men
kan zich tal van gevallen voorstellen, waarin het volstrekt
niet blijkt, dat een misdaad meer ellende dan geluk
teweegbrengt. En anderzijds blijft bij de genoemde
opvatting onverklaard, dat ons zedelijk gevoel het goed-
keurt, wanneer wij sommige personen — nabestaanden,
vrienden, menschen aan wie wij dank verschuldigd zijn
— liever weldoen dan anderen, en dat het onrecht en
leugen afkeurt niet enkel op grond van de daardoor
veroorzaakte ellende. De slotsom van Butlers redenee-
ring is begrepen in de volgende uitspraak: „de zorg voor
het geluk der wereld berust bij haren lieer en Eigenaar,
terwijl wij in het onzekere verkeeren, wanneer wij het
goed der menschheid trachten te bevorderen op eenige
andere wijze dan hij ons aanwees, wat feitelijk hierop
neerkomt: op elke wijze, die strijdt met waarheid en
rechtvaardigheid-ocr page 92-

. /.

Vooral tegen één vorm van onwaarheid heeft Butler
ernstig en herhaaldelijk gewaarschuwd, nl. tegen
zelf-
bedrog.
Van deze zijde toch duchtte hij gevaar voor de
zuiverheid van het geweten zelf. Door sommigen wordt
het reflecteeren over eigen gedrag zorgeloos verzuimd of
zorgvuldig vermeden; anderen reflecteeren wel over hun
gedrag, maar weten door bijgeloovige praktijken of ver-
achtelijke sophistiek hun kwaad geweten in slaap te
sussen i). Tot de eerste categorie rekende Butler David
na het overspel met Bathseba, over wien hij in den tien-
den, tot de tweede Bileam, over wien hij in den zeven-
den der „Fifteen Sermons-ocr page 93-

. /.

toriscli juist mag heeten, is hier bijzaak; aan hare
psychologische juistheid doet dit niet af. Het Bileams-
karakter komt maar al te veel onder do menschen
voor. Tn plaats van te gehoorzamen, brengt men liever
olTeranden, de plicht wordt op sophistische wijze wegge-
redeneerd, in drukke bezigheden of in den roes van
het genot bevrijding gezocht van de wroeging over
gepleegde misdrijven en van de vrees voor hun kwade
gevolgen. Tegen al zulke onwaarheid richt Butler ten
slotte zijn mannelijk woord: „de dingen en handelingen
zijn wat ze zijn, en hun gevolgen zullen zijn, wat zij
zullen zijn; waarom zouden wij dan misleid willen
wezen-ocr page 94-

. /.

slecht willen wezen, dan is het beter, dat hun slechtheid
voortkomt uit de gewone verkeerde passies zonder die
verfijning dan uit de diepe, koele bron van zelfbedrog,
waardoor het geheele beginsel van zedelijk goed wordt
ondermijnd, het licht, de lamp des Heeren in het
binnenste, die onze schreden moet richten, wordt ver-
duisterd, en het geweten bedorven, dat de gids van het
leven is-ocr page 95-

. /.

De groote beteekenis van het Christendom voor het
zedelijke leven der menschheid ligt niet slechts hierin,
dat het de gewetens wakker schudt, maar voornamelijk
hierin, dat het in den mensch breekt de macht der zonde,
waaronder gansch het zieleleven, dus ook zijn geweten,
kwijnt. De Christen, in wien het nieuwe leven is geboren,
zal, naarmate de wet der zonde in hem verzwakt, des
te beter acht geven op de wet zijns gemoeds. Zijn ge-
weten wint in teerheid en zuiverheid, naarmate hij meer
gelijkvormig wordt aan Hem, wiens spijze het was te
doen den wil des Vaders Indien zelfs een man als
Paulus verklaart: „ik ben mij zelf van geen ding bewust,
doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd, maar die mij
oordeelt is de
Heer-ocr page 96-

. /.

Handelingen dit woord: „en hierin oefen ik mij zelf, om
altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de
menschen-ocr page 97-

. /.

selen geweld wordt aangedaan \'). Nog een schrede verder
gaat „Fifteen Sermons-ocr page 98-

. /.

voorkeur voor de moreele en religieuse levensrichtingen
berust echter voornamelijk hierop, dat déze alleen zeker-
heid geven.

„Dissertation-ocr page 99-

. /.

In de „Analogy-ocr page 100-

. /.

maar de grens van die voldoende zorg vaststellen, is een
zaak van zedelijke overweging. Men kan slechts dit
zeggen: aangezien gerust mag worden ondersteld, dat
de menschen niet veronachtzamen, wat zij werkelijk aan
zich zelf verschuldigd zijn, zoo zullen zij te meer de wet
der volmaaktheid: „gij zult uwen naaste liefhebben als
u zei ven-ocr page 101-

. /.

sprake zijn. De egoïstische hedonist lieeft kraclitens zijn
beginsel, alle dingen in verband te brengen met zijn
genietend zelf; doet hij het niet, dan wordt hij zijn be-
ginsel ontrouw. Als Butler dan ook spreekt van het
paradoxale voorschrift, dat men uit zellliefde zich zelf
eenigermate uit het oog moet verliezen, dan schijnt \'t
mij toe, dat het egoïstisch hedonisme hier niet slechts
een onuitvoerbaren eisch stelt, maar bovendien zich zelf
opheft.

Nog op een ander bezwaar heeft Butler opmerkzaam
gemaakt. Immers hebben wij uit de „Preface-ocr page 102-

HOOÏ^DSTUTC III.
Kanakiepvopming.

Het is een van Butlers meest kernachtige woorden,
als hij aangaande het geweten opmerkt: „had het kracht
zooals het recht heeft, had het macht zooals het blijkbare
autoriteit heeft, het zou volstrekt de wereld regeeren-ocr page 103-

. /.

evenzoo wordt men rechtvaardig door rechtvaardig te
handelen. Door gelijksoortige handelingen
{hspyeixi) wor-
den hebbelijkheden Q^u;) gevormd. Het is daarom niet
maar een kleinigheid, of men zich van zijn jeugd aan
zoo of anders gewent-ocr page 104-

Butlers bespreking van dit punt is niet volkomen
helder; de hoofdzaak schijnt evenwel hierop neer te
komen: bij de vorming van hebbelijkheden geeft niet de
levendigheid van indrukken, maar de kracht , waarmee
wij reageeren op die indrukken, den doorslag. De bedoe-
ling is niet, dat de passieve indrukken, door ervaring,
vermaning en voorbeeld teweeggebracht, geen invloed
zouden oefenen op de vorming van hebbelijkheden. Butler
zegt nadrukkelijk, dat die invloed zelfs zeer groot kan
zijn, maar hij doet zich slechts indirect gelden door
ons aan te drijven, om zus of zoo te handelen O, en
ontheft ons niet van verantwoordelijkheid 2).

Van niet minder gewicht is een andere verbetering van
Aristoleles\' theorie. Butler wil nl. de door herhaling van
een bepaalde uitwendige beweging tot stand komende
lichamelijke hebbelijkheid niet op ééne lijn gesteld hebben
met de in ons zedelijk gedrag zich openbarende
geeste-
lijke
hebbelijkheden. Ook de laatste zijn de vrucht van
herhaalde handelingen, maar deze handelingen moeten
voortvloeien uit een innerlijk beginsel. Zelfs is het niet
bepaald noodzakelijk, dat zulke handelingen zich naar
buiten openbaren. Zoo kan men de intentie en het wils-
besluit om het goede te doen reeds innerlijke daden
noemen 3).

Beginselen van het handelen worden niet alleen op
zich zelf sterker door oefening, maar ook\' in betrekking
tot de tegenovergestelde beginselen, waarvoor het een

dat reeds Hume cii Bichat de verscliillende uitwerking der lierhaling op
de passieve toeslandcn en de actieve bewegingen der ziel hebben aange-
wezen. Butler had hier in de eerste plaats vermelding verdiend.

1)-ocr page 105-

. /.

hebbelijkheid wordt, om zich aan do eerste te onder-
werpen. Op deze wijze kan een in menig opzicht nieuw
karakter gevormd worden \').

Blijkbaar dacht Butler in het voor ons liggende hoofd-
stuk der „Analogy-ocr page 106-

. /.

verrichtte, aangezien een behoorlijke opvoeding voor het
kind even noodig is als voedsel en deksel \')• Hij moti-
veerde dit gevoelen vooral met twee argumenten, „Wan-
neer kinderen aan zich zelf worden overgelaten en
aan de gidsen en gezellen, die zij kiezen of toevallig
ontmoeten, dan leert de ervaring dat hun eerste indrukken
en wijze van handelen zeer slecht zijn; en bijgevolg
moeten ook hun hebbelijkheden, karakter en toekomstig

gedrag zoo zijn-ocr page 107-

. /.

ontstane hebbelijkheden dragen steeds in meerdere of
mindere mate het karakter van dressuur, en zijn daarom
nog geen deugden in den vollen zin des woords. Zij
geven den geestelijk volwassene wel steun, maar geen
beveiliging tegen de verzoekingen, waaraan hij blootstaat.
De stelling uit de „Analogy-ocr page 108-

9\'i

tüt zelfbeheersching moet hersteld, en het zedelijk beginsel
tot hebbelijkheid versterkt worden.
Waakzaamheid, vast-
beradenheid
en zelfverloochening zijn hiertoe onmisbaar O-
Langs dezen weg wordt allengs de
ware vrijheid verkregen,
waarvan Butler elders gewag maakt. Zij is een progressive
state en haar voltooiing, ze moge in deze wereld bereik-
baar zijn of niet, bestaat in die
-ocr page 109-

. /.

overwinning van liet zedelijk kwaad begrijpelijk te maken.
Vroeger wees ik er op, dat niet alle verkeerde neigingen
zich laten verklaren als buitensporig geworden onschuldige
affecten, en nu voeg ik er aan toe, dat vernieuwing van
hart en karakter niet enkel de vrucht van oefening kan
zijn. Trouwens Butler heeft in een ander gedeelte van
de „A.nalogy-ocr page 110-

HOO^nüSTUK: IV.

Verband van zedelijkheid en godsdienst.

Het streven naar de vrijmaking van de ethiek uit den
knellenden band der theologie had zich in Engeland het
eerst geuit in Baco\'s beantwoording van de vraag, welk
van beide,
atheïsme of tyr/e/oo/-ocr page 111-

97

heeft zal wel hieraan liggen, dat zij hem te abstract
en vooral, dat zij hem te weinig actueel toescheen. Butler
had bij wat hij sprak en schreef in de eerste plaats zijn
eigen tijdgenooten op het oog; hun brandende vraag-
stukken waren het voorwerp van zijn nadenken, hun
groote dwalingen voor hem de prikkel tot krachtige be-
strijding.

Men ziet in Butler gewoonlijk den verdediger van het
geopenbaarde Christendom tegen de aanvallen der delsten,
en dat is hij blijkens het tweede deel der „Analogy-ocr page 112-

. /.

zijn, om de verkieselijkheid van atheïsme boven bijgeloof
aan te toonen. Nu zoovelen het atheïsme als den ge-
wenschten vrijbrief voor de bevrediging hunner booze
begeerten en hartstochten aangrepen, meende Butler met
alle kracht den eisch van het geweten te moeten prediken.
Op de vraag, of er voor hem, die in zake den gods-
dienst twijfelt of loochent, nog verplichting bestaat tot
zedelijkheid — een vraag, die in zekeren zin een tegen-
hanger van Baco\'s vraag mag heeten — antwoordt Butler,
dat ook voor zoo iemand de natuurlijke autoriteit van
het geweten de intiemste, meest zekere en bekende ver-
plichting bevat 1). Hoewel langs een geheel anderen
weg dan Baco en Shaftesbury, komt dus ook hij tot de
erkenning van de mogelijkheid eener godsdienstlooze
zedelijkheid.

Intusschen heeft geen der genoemde schrijvers er aan
gedacht,
de groote waarde te ontkennen, die het geloof
aan God voor de zedelijkheid bezit. Volgens Shaftesbury
is die waarde vooral hierin gelegen, dat het voorbeeld
van een als voortreffelijk en beminnenswaard gedachten
God tot navolging opwekt, en dat het besef van zijn
voortdurend toezicht, zoowel de schaamte over schuldige
handelingen als de eer van wel te doen, zelfs bij een
onrechtvaardig oordeel van de wereld, versterkt2). Hel
is evenwel zeer de vraag, of van Shaftesbury\'s eigen Gods-
voorstelling zoodanige invloed op het v.edelijke leven is
te verwachten. Immers laat hel zich bezwaarlijk inzien,
hoe men op pantheïstisch standpunt van hel Goddelijk
voorbeeld en toezicht (superintendency) kan spreken.
In elk geval kunnen wij vaststellen, dat Shaftesbury, die

1) Pref. 2L

2) 1. c. Sect. 3, cf. Fift. Serm. XI. 14.

-ocr page 113-

. /.

zoo krachtig voor de zelfstandigheid der ethiek was opge-
komen, den band tusschen godsdienst en zedelijkheid niet
wilde prijs geven.

Ook Butler heeft zich bij verschillende gelegenheden
zeer gunstig uitgelaten over de ethische waarde van den
godsdienst. Naar zijn opvatting is godsdienst, hoewel
kennis van, en geloof aan eenige fundamenteele waar-
heden onderstellend, een bepaalde gemoedsgesteldheid en
dienovereenkomstig gedrag i). In „Fifteen Sermons-ocr page 114-

. /.

onveranderlijken loop der dingen als de beschikking eener
oneindige wijsheid en goedheid, en leeft in volkomen
vertrouwen en afhankelijkheid i). Zelfs voorspoed geeft
gelegenheid om het beginsel van resignatie in toepassing
te brengen, omdat juist voorspoed buitensporige ge-
dachten opwekt. Verbeelding is evenzeer een bron van
ontevredenheid als welke uitwendige omstandigheid ook.
Van veel meer gewicht is deze stemming echter onder
rampspoeden, die de godsdienst ons leert beschouwen
als komende uit Gods hand. Het is dan geen bukken
voor bloote macht, maar zich onderwerpen aan wettige
autoriteit 2).

Gelijk religieuse berusting den mensch met zijn lot
verzoent, zoo geeft
religieuse gehoorzaamheid klem aan den
eisch van het geweten. Butler wees daar op, toen hij
aan het slot van den tweeden der „Six Sermons-ocr page 115-

. /.

wordt, dat zij het beste deel van \'s menschen natuur
uitmaakt 1), vindt haar adaequaat voorwerp onder men-
schen niet, maar wel in God, die als de volmaakt goede
zelfs oneindig meer is dan haar adaequaat voorwerp 2).

Omdat Butler in Gods volmaakte goedheid ook heilig-
heid opgesloten acht, zoo is, naar zijn gevoelen. God
voor den mensch, met zijn gebrekkige deugd, mede
voorwerp van
vrees, met uitsluiting echter van slaafsche
vrees Uitdrukkelijk verzet hij zich tegen Shaftesbury\'s
bewering, dat slechts boosheid en niet goedheid ons vrees
kan aanjagen. Hanteert boosheid het zwaard der ge-
rechtigheid, dan is er blijkbaar grond, om op stralfe-
loosheid te hopen voor de grootste misdaden, maar van
goedheid kan zulks niet gehoopt worden, aangezien de
reasons of things of het doel van het wereldbestuur straf
eischen Butler heeft dan ook de vreeze Gods als een
niet gering te schallen drangreden tot plichtsvervulling
erkend, en de noodzakelijkheid ingezien, dat in een
wereld als de onze den menschen dikwijls de overweging
van hun verantwoordelijkheid aan God worde te binnen
gebracht 0).

Van de leer der theologische utilitariêrs, die in de
overweging der hiernamaals te verwachten belooning of
straf het eenig motief tot alle zedelijkheid zagen, is hij
evenwel nooit gediend geweest. Onder de uit den gods-
dienst voortvloeiende drangredenen tot zedelijkheid heeft
hij zeer zeker bovenaan gesteld de liefde tot God, die.

1) XIV. 17.

\'2) XIII. 3; XIV. !1.

3) XIV. ±

Pref. 25.
5) ibiil. § 38.

-ocr page 116-

. /.

gelijk hij met volkomen recht opmerkt, te krachtiger
wordt, naarmate zij meer, ten gevolge van de ons
persoonlijk bewezen weldaden, het karakter draagt van
dankbare wederliefde tot God Dat het niet een vaag,
optimistisch Voorzienigheidsgeloof, maar bepaaldelijk het
positieve Christendom is, waaraan dit motief zijn volle
kracht ontleent, heeft Butler niet verzwegen. Men lette
maar eens op den volgenden passus uit de „Six Sermons-ocr page 117-

. /.

drift bekoeld; de aarde is niet de plaats voor intense
genietingen, noch voor harmonieuse levensontplooiing,
maar een tooneel van veel lijden en strijden, waardoor
de mensch kan gelouterd worden voor een betere wereld.
De natuur openbaart ons God niet in het allerbeminne-
lijkste karakter van oneindige, absolute goedheid, maar
in het karakter van een rechtvaardigen bestuurder\').
Wat Butlers opvatting van religie op deze wijze aan
zedelijken ernst wint, is waarlijk niet gering te schatten,
maar het verlies aan
geestdrift wordt hierdoor niet ten
volle vergoed. En toch kunnen die beide, zedelijke
ernst en geestdrift, samengaan; dat bewees Paulus, door
wiens klacht over het zuchtende schepsel ten slotte de
jubelzang benenbreekt: «Wie zal ons scheiden van de
liefde van Christus-ocr page 118-

SLOTWOOItlD.

Ten besluite nog enkele opmerkingen met betrekking
tot het boven verhandelde.

Reeds meermalen zijn Butlers ethische denkbeelden
besproken, en bij het samenstellen van dit geschrift is
een dankbaar gebruik gemaakt van het door anderen
in duistere quaesties ontstoken liclit. Met name de door
Sidgwick scherp in het oog gevatte onderscheiding tus-
schen psychologisch en egoïstisch hedonisme heeft ons
een klaarder inzicht verschaft in het stelsel van onzen
moralist. Met polemiek legen mijns inziens onjuiste be-
schouwingen en beoordeelingen van Butler liet ik mij
niet in. \'t Was mij te doen, om eenvoudig Butlers ethiek
weer te\' geven, zooals ik haar verstond. Uit de aange-
voerde bewijsplaatsen kan ieder nagaan, welke grond
voor mijn opvalling bestaat.

Thans wil ik echter de aandacht vestigen op een paar
uitspraken van reeds vroeger vermelde geleerden, die
mij tot eenige tegenspraak prikkelen. Leslie Slephen
heeft het stelsel van Butler uiterst verward en onsamen-
hangend genoemd \')• Dal is veel te sterk gesproken. Uit

1) History o(. English Thoiiglit, Vol. II. p. 5i.

-ocr page 119-

. /.

den aard der zaak bevatten de „Sermons-ocr page 120-

. /.

is het doel der zedelijkheid niet zoozeer in de grootst
mogelijke welvaart van de meesten gelegen, als wel in
de verwezenlijking van intuïtief gekende idealen (gerech-
tigheid, waarheid, liefde), en niet zoozeer in het geluk
van den individu, als wel in zijn volmakingi). De vorming
van een deugdzaam, vroom karakter is volgens hem een
Selbstzweck en op haar loopt gansch zijn teleologische
beschouwingswijze uit.

Er is dan ook onder de Engelsche moralisten der I8e
eeuw, met uitzondering van Price, niemand, die met
zooveel recht een voorlooper van Kant zou kunnen heeten
als Butler. Hiervoor pleit nog inzonderheid zijn toene-
mende waardeering van \'s menschen wil, hoewel hij niet,
als Kant, het gebied van \'t zedelijke voor de inwerking
van de affecten afsluit. Een voornaam punt van verschil
vormt voorzeker de door Butler gevolgde psychologische
methode. Wij hebben niet verheeld de gebreken, die
deze methode aankleven. Hare vruchtbaarheid dankte
zij aan de met haar verbonden teleologische beschouwings-
wijze, wier grondslag echter in de ervaring niet kan
gelegen zijn. Dat de psychologische methode bovendien
noodig heeft aangevuld te worden met de historische is
eerst in deze eeuw helder ingezien, en waar dit geschiedt
kan
O. a. de waarde van den positieven Christelijken gods-
dienst beter tot haar recht komen dan bij Butler het
geval was. Het ligt natuurlijk niet in mijn bedoeling, te
ontkennen, dat de Christelijke levensbeschouwing eenuit-
nemenden invloed heeft geoefend op de zedekunde van
den vromen bisschop. Integendeel meen ik, dat het aan
haar is te danken, dat hij evenzeer voor het optimisme

1) Cf. Sclby:a}iggc, o. c. Iiitrod. § 27.

-ocr page 121-

. /.

van Shaftesbury als voor het cynisch pessimisme van
Mandeville bleef gevrijwaard.

Niet slechts ten aanzien van de zooeven door mij ge-
noemde hoofdzaak, maar ook met betrekking tot détails
heeft de wetenschap der zedekunde iets te danken aan
dezen theoloog. Tegenover de miskenning, waaraan de
theologische moralisten vaak blootstaan, mag wel eens
gewezen worden op mannen als Butler, die getoond
hebben, dat de beoefening der zedekunde ook en niet
het minst bij theologen in goede handen kan zijn.

-ocr page 122-

...a.-

VVV,,.?;

f- ■ .
V

\'Mm

i

.V

i\'

-ocr page 123-

STELLINGEN.

I.

Voor de verklaring van het Israëlitisch profetisme is
het aannemen van eene rechlslreeksche Godsopenbaring
onmisbaar.

II.

Het verdient geen aanbeveling, om met König („Der
OITenbarungsbegrilT des alten Testamentes-ocr page 124-

. /.

IV.

De voorstelling, die II. Alting in zijn Hisloria ecclesi-
aslica Palatina heeft gegeven van het ontstaan van den
Ileidelbergschen Catechismus, als zou hij zijn samen-
getrokken uit twee ontwerpen van Ursinus en een van
Olevianus, is waarschijnlijk slechts ten deele overeen-
komstig de historie.

V.

Er bestaan nog te veel principiêele verschilpunten
tusschen Oud-Katholieken en Protestanten, dan dat hel
voorshands tot een unie tusschen die beide zou kunnen
komen.

VI.

De door Grenfell en Ilunt in 1807 uitgegeven Aö-yix
-ocr page 125-

Ill
IX.

Het is aan Blass niet gelukt, het ontstaan van den
z. g. Weslersehen tekst van het Lukasevangelie en van
de Handelingen der Apostelen op bevredigende wijze te
verklaren.

X.

Men leze in Handelingen XVI, 12: Trfimg fispih;
Mxxe\'^svla; ttóXi; , xo^mvIx.

XI.

^ De kritiek, die M. Arnold („Last essays on church and
religion-ocr page 126-

. /.

Appendix IV), wordt door het derde Boek van de „Ethica
Nikomacheia-ocr page 127-

V

«

-ocr page 128-

P

/ ■ \'

\' \'i C

, - ■ /,• -ocr page 129-

. /.

v;\'-ocr page 130-

rMji

ig