V. ■)
K. C. D. |
1 1 |
1
! 1
■-ocr page 53-
|
h8.283Ars(B.L.F.)^) |
q- |
17-tekst (hs. r. s.) |
Mnl. Gedicht. |
|
Arbor. |
Arbor. |
1
Arbor. |
1
Arbor. |
|
Canis. |
Canis. |
Canis. |
Canis. |
|
Aper. |
Aper. |
! Aper. |
\' . Aper. |
|
Medicus. |
Médicus. |
Medicus. |
1 Medicus.
1 |
1 |
Gaza. |
Gaza. |
\' Gaza. |
Gaza. |
|
Puteus. |
Puteus. |
Puteus. |
: Puteus. |
j |
Senescalcus. |
Senescalcus. |
Senescalcus. |
Senescalcus. |
|
Tentamina. |
Tentamina. |
i
Tentamina. |
Tentamina. |
|
Virgllius. |
Virgilius. |
Virgilius. 1 t |
Virgilius. |
1 |
Avis. |
Avis. |
Avis. |
Avis. |
! ; |
vn Sapientes. |
1
VJI Sapientes. |
VII Sapientes. |
VII Sapientes. |
1
j Vidua. |
Vidua. i |
1 Vidua. |
Vidua. |
|
Filla. |
Roma. |
Filia.
1 |
Roma. |
|
Inclusa. |
Inclusa. |
1
Inclusa. j |
Inclusa. |
|
Vaticinium. |
Vaticinium. |
j
Roma. j |
Vaticinium. |
|
Noverca. |
Noverca. |
1
Vaticinium. \' |
|
|
|
|
Noverca. | |
|
tabel hij Jos. Bé dier. Los Fnbliaux 2« ed. p. 136 en A. J. Boter mans.
-ocr page 54-
38
Gaan we achtereenvolgens beide mogelijkheden na. 1°. Aj -f L -ocr page 55-
39
al zou men nu op \'t oogenblik meenen eenige rijmregels te kunnen aantoonen in de met L overeenkomende verhalen, wat zou daarvan de bewijskracht zijn, indien wij niet een V-tekst hebben, waarin we ze kunnen terugvinden ? En dat dit meermalen onmogelijk is, blijkt wel uit Gr. Paris\' vergelijkend onderzoek, waarin hij zoo menige rijmregel tevergeefs in K tracht thuis te brengen.
Toch geloof ik dat er voor de laatste theorie van ontstaan nog wat is aan te voeren, behalve wat ik
N.B. In het voorbijgaan zi,j opgemerkt, dat do 17-tekst van belang kan zijn voor de verklaring van het ontstaan van S. (cf. Tabel Bo\'termans p. 40 en 41, Bédier p. 136, G. Paris. Deux red. p. XI). Het is de vraag of deze niet een einde maakt aan hot meeningsverschil tusschen Gaston Paris en Goedoke (cf. daaromtrent Boter mans. De Historie van die seven wijse mannen p. 15, 16 en 17.)
De groote verwantschap van L en S is door G. Paris aange- toond. Grooter nog is do verwantschap van S mot den 17-tekst, want allo verhalen van S komen daarin voor. De overeenkomst, voorzoover men die kan nagaan bij een zoo beknopten inhoud, is en blijft bijna volkomen tot aan het verhaal van den 7en meester in S; met dien verstande echter, dat S evenals H steeds eene „bedudinghe-ocr page 56-
40
boven in \'t kort heb gezegd omtrent de wording van de redacties met 15 en 16 verhalen.
Let men b.v. op de afronding van het geheel in de 3 redacties L, A en den IT-tekst, dan bemerkt men groot verschil.
Vatten we in \'tkort samen, wat daarover te zeggen valt.
Dat L corrupt is, heeft G. Paris bewezen; en dit is volkomen duidelijk, want veronderstelt de zoon in \'t begin van elk der wijzen, dat zij in staat zuhen zijn met woorden zijn leven een dag te rekken, de 7® wijze zou niet beantwoord hebben aan diens verwachting en zich van zijne taak op een minder waardige wijze liebben afgemaakt. Hij bepaalt er zich toe te vertellen, dat hij den vorigen avond in de sterren heeft gezien, dat \'s Keizers zoon den volgenden dag zou spreken; en dit is daarom des te dwazer, omdat in \'t begin al is uitgemaakt, dat hij 7 dagen zwijgen zou.
De A-tekst is op zichzelf meer een geheel.
De 7 verhalen van de Koningin worden door 7 tegen- verhalen der wijzen te niet gedaan en als slot hoort men een verhaal van den zoon, waarmede hij zich tracht te verdedigen tegen de valsche aanklacht van de Keizerin.
De daarop volgende ontknooping en de veroordeeling van de Keizerin lijkt me echter al te vlug afgewikkeld en daardoor niet bepaald in \'t kader en in den tijd passend. \'
De tekst met 17 verhalen lijkt me \'t beste geheel.
Wat gebeurt daar namelijk? Evenals in den A-tekst wordt ieder exempel der Keizerin door een der wijzen beantwoord. De Keizerin wil echter, hoewel ze weet.
-ocr page 57-
41
dat \'s Keizers zoon den volgenden dag zal spreken, nog een poging in \'t werk stellen om hem uit den weg te ruimen en doet daarom een 8® verhaal. (Dit is geheel in afwijking met L en A. In L laat de 7® wijze den Koning beloven, dat hij niet meer met de Koningin spreken zal voor den volgenden dag; de Koning houdt zich aan deze afspraak trots het jammeren en klagen der Koningin. In A spreekt zij vanzelf niet, omdat „ele ne set que dire mes bien set que ele sera honie puis que li enfes pariera.-ocr page 58-
42
ik met reden de aandacht te mogen vestigen op de wijze van samenstelling.
Naar mijne meening toch vertoont de verhaal-techniek van den 17-tekst de meeste overeenkomst met dien van verhalen als de ,,Duizend en eene Nacht-ocr page 59-
43
zijn (ten deele woordelijk) en slechts hier en daar afwijkingen vertoonen.
Wat het resultaat van deze collatie is geweest, hoop ik hieronder aan te toonen.
Gaan we dus na bij welk der Oud-Fransche hss., waar deze in lezing verschillen, onze Mnl. berijming zich aansluit.
1. In de namen der 7 Wijzen bestaat tusschen onzen tekst en de Fransche redacties nog al verschil. Hs. r komt echter \'t dichtst van alle bij onzen tekst:
Hs. r. |
Mnl. Gedicht. |
Bancillas. |
Banxillas. |
Anxilles. |
Anxilles. |
Lentullus. |
Tintillus. |
Malquidars. |
Maelquidart. |
Catons. |
Catoen. |
losses. |
lesse. |
Mauras. |
Mauras i)- |
Alle namen op één na, Tintillus i. pl. v. Lentullus, komen dus overeen. Overigens treft men in deze namen de grootste veranderingen aan ; men vergelijke hiervoor b. V. de namen uit hs. p, waar ze achtereenvolgens luiden: Bensillas, Asiles, Lancillus, Malquidas, Gâtons, Isse, Meros.
Het meest gewijzigd zijn de namen van den 4«-ocr page 60-
44
Maraus (i), Merons (q), Meros (p), Mereus, Mereneus of Martino.
2. Nadat Tentillus gesproken had, gaf de Koning als zijn wensch te kennen, dat hij eerst de andere Wijzen wilde hooren, voordat hij eene beslissing nam.
Hs. a, b, c, f, g, h, k, n, 0, q, r, (p. V r. 20.)
Apres se leua li quars em- pies et dist a soi meisme: lou aurai lenfant a aprendre. Cil ot a non Malquidars li rotis ot. . . .
VS. 93-97.
Doe quam de vierde vort gegaen; Dat was, alse ic liebbe vorstaen, Die wel spotten conste ende sceren, Ende was geheten onder do heren Maelquidart, do lustige rode.
De hss. d, e, i, p, hebben li t07\'s en hs. s: ü corus.
3. In de opsomming der 7 kunsten volgt onze tekst hs. r tegenover alle andere:
Hs. r (p. 2* r. 27).
Premièrement astronomie, après nigromanchie, musique, arismetiqiie, gramaire, recto- riqne-fisique.
VS. 241-244.
Astronomie ende ßzike:, Ingromancie ende arismetike, Gramarie ende rethorike, Ende oec stont daer bescreven [miCsike.
Hss. a, b, c, q. i, k, o, hebben dialectique i. pl. v. fisique.
Hs. s heeft geometrie en teologie i. pl, v. gramaire en fisique en de hss.: n, d, e, f, g, h, p, hebben dia- lectique en geometrie i. pl. v. gramaire en fisique.
-ocr page 61-
45
Hs. c. 1)
il avint quo li quens de Nau\'s passoit par eest pais.
VS. 1074-1075.
Op enen tijt quam hier int hof, Van Naveers de rike grave;
4. AVanneer in Medicus de Koningin van Hongarije aan Ypocras\' neef meedeelt, wie het kind verwekt heeft, stemt onze tekst overeen met hs. c.
Alle andere hss. hebben Nanmr {nemmur).
t
5. Even nadat in Tentamina de „here van jagene-ocr page 62-
46
Hs. r (p. 30* r. 6), s, f,.g.
. . . tant que on lor dist que uns enfes estoit nes en En- gletere qui onques not eu pere.
VS. 2842-2844.
Doch vernamen si te hant, Dat een kint in Ingelant Ware geboren sonder vader.
Daarentegen heeft hs. p: el pays, en de overige hss. hebben: en la terre.
7. Nadat de belegering van de stad „Roma-ocr page 63-
47
Hs. r (p. 37* r. 37), s, p.
Sire, il fu iadis el roiaume de Montogier .i. cheualier mout proisies darmes et bien errans et bien poissans.
3605-3607.
Een vorbaer ridder, die -vvas Ten wapene goet ende fler, Int conincrike van Montogier,
9. Mauras noemt in Inclusa de handelende persoon een ridder uit \'t koninkrijk van Montogier.
De hss. a, b, c, d, e, h, i, k, n, O, hehben ilfow- hergier, de hss f, g Montuergier en hs. q_ Mojiberengier.
10. Toen de metselaar in Inclusa zijn geheime gang naar den toren van de Koningin voltooid en daarvan aan den ridder bericht gebracht had, werd hij door dezen uit vrees voor ontdekking gedood
Hs.r(p.39*r.40),s,p.
Mais .i. borgois uit le machon quant il flst len- tabloment. Chil uint au cheualier, si lui consella ce que il auoit veu faire au machon ot quant li cheualiers ce oi si traist lespee et ochist le bor- gois. Bien uoloit son afairo coiement faire et courir.
3777-3785.
Ende een portor, diet hadde gesion Don metser maken, do vorholontliede, Dies liede don ridder endo sede: Dat hi wel wiste van si re affare. Die ridder, die wol wart geware Datten portere niemen was bi, Bi Avien dat liijs gewroeget si, Hi hief dat swert mot beden hadden Ende clovedo hem tliovettoten tanden.
Alle andere hs. missen deze passage in haar geheel.
11. In \'t Vaticinium wilde de ridder zijn zoon, die hem voorspeld had, dat hij zijn vader zou overtreffen, verdrinken. De zoon belandde echter op een eiland.
-ocr page 64-
48
Hs. a (Fol. 44 r».), b, c, f, g, O, q.
CeJ pescheeur vendl cel enfant au seneschal de cel chastel .XX. marz d\'or en ot.
4141-4143.
Dus verginc gene dinc,
Ende hi vercocht enen riken man;
.XX. marke gouds hire ane wan,
vafi waar hij na drie dagen door een visscher werd meegenomen.
üe hss. d, e, n, hebben .XXX besans, hs. h, XX besans en de hss. i, k,.p, r, s, hebben .6\'. tnarz.
12. Deze jongeling wordt uit dankbaarheid door een Koning tot zijn opvolger gekroond. Eenigen tijd daarna verneemt hij, dat zijn vader en zijne moeder tot armoede zijn vervallen en zich binnen zijn rijk hebben gevestigd. Hij wil beide spreken en. zendt een bode om hen mede te ^deelen dat de Koning zal komen eten.
Hs.r(p.47*r.lO),s,p.
Ore en ua dont au Placeis et demande por .1. home qui la est uenus manoir uouelement et a a non Garrain, le fil Thieri.
4271-4274.
„Vrient, ganc te hant Vragen waer woent de here Garijn Ser Diedefecs sone, ende die vrouwe
[sijn
Die onlange sijn comen int lant.
Hs. q heeft Guerin, hs. i Gerart, hs. h Gérars, hs. O Girarz en de overige hebben Girart.
Voor een gemakkelijk overzicht van de vergeleken plaatsen en de verhoudingen der handschriften zie men volgende tabel.
-ocr page 65-
49
Aantal malen, dat de Mnl. tekst overeenkomt met de hss.
Vergeleken plaatsen. |
a |
b |
c |
d |
e |
f |
g |
h |
i |
k |
n |
0 |
P |
|
r |
s |
N«. 1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
k
! 1 |
|
2 |
1 |
1 |
1. |
|
|
1 |
1 |
1 |
|
1 |
1 |
1 |
|
1 |
1 |
|
3 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
|
4 |
|
|
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5 |
|
|
|
|
|
1 |
1 |
|
|
|
|
i i |
|
|
1 |
1 |
6 |
i |
|
|
|
|
1 |
1 |
|
|
|
|
i
1 |
|
|
1 |
1 |
7 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
i 1 |
1 |
8 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
|
|
1 |
|
|
1 |
9 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
|
i\' 1 |
1 |
10 |
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
|
1 1 |
1 |
11 |
1 |
1- |
1 1 |
|
|
1 |
1 |
|
|
|
|
1 |
|
1 |
1 1 |
|
12 |
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
|
1 |
1 |
12 |
2 |
2 |
3 |
0 |
0 |
4 |
4 |
1 |
0 |
2 |
1 |
2 |
4 |
2 |
10 |
7 |
Herhalen we in \'tkort, wat uit de 12 behandelde gevallen en uit de tabel blijkt, dan zien we:
dat in de persoonsnamen, vermeld onder de n-ocr page 66-
50
dat in n-ocr page 67-
51
tal A-teksten in aanmerking genomen, dat er een tekst met 15 verhalen bestaan heeft, waarin de burger van Inclusa was bewaard (zooals b.v. in hs. p), waarnaar de onze is gemaakt, en die dan ook op alle overeen- komende plaatsen aan r gelijk was.
Dat onze bewerking eene navolging is van eene Fransche prozaredactie, is geen onoverkomelijk bezwaar. Men denke maar eens aan het Schotsche gedicht van Johne Rolland von Dalkeith (zie: Büchner p. 103 vlg.) en het Schotsche gedicht, waarover V a r n h a g e n handelt • in: Ueber eine unbekannte Schottische bear- beitung der sieben Weisen. {Engl. Studien XXV. 2.1898).
b. Beschouwingen over het Mnl. gedicht en zijn dichter.
Hebben we hierboven aangetoond, welk handschrift het dichtst bij het onze staat, op de volgende bladzijden zullen we dientengevolge in de gelegenheid zijn ons meer in \'t bizonder met ons gedicht en zijn dichter bezig te houden.
Heeft hij zijn origineel over \'t algemeen trouw ge- volgd, slaafs is hij daarbij niet te werk gegaan en verschillende afwijkingen hebben daaraan hun ontstaan te danken. Door deze afwijkingen na te gaan, zullen we waarschijnlijk wel tot verschillende eigenschappen van den dichter kunnen besluiten. Toch zullen we bij deze vergelijking eenigszins objectief te werk moeten gaan, omdat ik niet geloof, dat elk dezer wijzigingen met een bepaalde bedoeling door den dichter is aange- bracht of zijn ontstaan te danken heeft aan een of
-ocr page 68-
52
anderen teekenenden karaktertrek of hoedanigheid. In menig geval zullen èn maat èn rijm en wie weet wat meer voor bijkomstige omstandigheid het hare hiertoe hebben bijgebracht, vooral bij een dichter als de onze, die, zooals ik straks op grond van zijne rijmen hoop aan te toonen, niet bepaald „een dichter bij de gratie Gods-ocr page 69-
53
De omvang der beide vergeleken teksten zal elkaar niet veel ontloopen.
Weidt de dichter van den Mnl. tekst in de eerste 300 verzen eenigszins uit, in het midden en laatste ge- deelte van den tekst blijft hij in omvang zijn origineel meer nabij.
Verscheiden malen zal men bij een nauwkeurig door- gevoerde vergelijking der beide redacties afwijkingen vinden, doch ik voor mij heb, zooals ik boven reeds zeide, dan menigmaal niet gemeend, dat naar een be- paalde \'reden behoeft gezocht worden. Vele gevallen staan daar echter tegenover, waaruit wel degelijk de persoon van den dichter spreekt.
Doorgaans zal ik er mij toe bepalen die bizonder- heden te releveeren, die op meer plaatsen worden teruggevonden, wat trouwens blijkt uit de afgedrukte plaatsen, waardoor ik mijne meening verduidelijk.
Zoo zal de invoeging van de verzen 102, 116, 872, 2367, 3871 wel ten behoeve van het rijm hebben plaats gehad. Hetzelfde vermoed ik van de toevoeging van het woord cijpres in vs. 3115, van \'t woord hoeken in vs. 892 en van de vertaling van het Fransche doit (p. 32* r. 32) met haut. (vs. 3084),
In VS. 3625 zal b.v. \'t woord wel zijn ingelascht ter wille van het rythme.
Van weinig belang lijkt mij het vervallen van de persoonsbeschrijvingen van Anxilles en Lentullus (Tin- tillus) p. r r. 12—14 en r. 17; \'t weglaten van p. 1* r. 10 en r. 16, waar in \'t Fransch Bancillas en Anxilles reeds spreken van de wetenschap hunner collega\'s; van p. 5* r. 19, waar de Fransche tekst aangeeft,
-ocr page 70-
54
hoe ongeveer \'t bed er moet hebben uitgezien, waarop de Koningin zich met haar stiefzoon neerzet.
\'t Wegvallen van de woorden: les portes furent ouuertes et la sale emplie de barons de la uile (p. 7* r. 22, 23; p. 11* r. 31; p. 16* r. 33, 34; p. 20* r. 28, 29; p. 27* r. 11, 12; p. 32* r. 15, 16).
Ook is hier en daar wat achterwege gebleven, wat op het ridderlijk leven slaat.
En zoo zouden nog meer punten aan te voeren zijn; ik voor mij laat deze echter liever onbesproken, daar het me minstens gewaagd schijnt, op vele dezer een synthese te bouwen.
Meer karakteristiek is voor mij, dat de dichter, nadat hij in het begin het stuk te Rome laat spelen, het in \'t vervolg minder uitheemsch doet schijnen.
We zien vreemde plaatsnamen, in \'t origineel voor- koniend, verdwenen en dikwijls typisch Hollandsche tinten aangebracht, waarschijnlijk om den gedachten- gang van 2ijn publiek te hulp te komen. We zullen deze telkens weer tegenkomen.
p. 16* r. 23.
... et dl trainerent celui hors de Rome et lenfoirent.
p. 17* r. 29-32.
Et la costume estoit dont tele en Rome que se nus fust pris en Romme puis quo keuure fu fust sonnes, ia ne fust de si haut ling- vs. 1408-9.
Si slepeden dengenen uter port Ende maocten enen put ende groven
[daer.
vs. 1519-31.
.1. costume men doo plach In meneger stat, alse men doet noch, Dats alse men te bedde gaet , Dat men ene clocke slaet Ende ludet so, ende dan gescist Der liede wandelen; ende dan mist
-ocr page 71-
55
In elker avontstonden niet. Daerna wacht men ende spiet Dat niemen en ga in dien stonden; Ende wie achter de docke wert
[vonden Sonder gelede ende lanterne, Hi es smorgens gedreven tescerne, Ende lachters es hem vele gedaen.
De dichter geeft overal waar hij de gelegenheid vindt
bewijzen van zijn godsdienstzin. Steeds getuigt hij van
zijn vertromven op de almacht en alwetendheid Gods.
p. r r. 18.
Sire, baillies le moi et ie li ferai sauoir quan- ques ie sai____
p. r r. 25.
Mais ce que ie sai lui ferai sauoir en .iiij. ans.
VS. 79-83.
„Keyser, here, wildi mi geven U kint te lerene, so moet ic levene, Inno sal hem in der jare vive, Behoud mi God den sin in live, Leren de vroescap die ic can.
VS. 103-106.
Ic wille u dies wel houden scire Dat ic hem in der jare viere Sal leren de vroescap die ic can, Also vele als er mi God an.
Men lette b. v. op de vertaling van een: puist il avenir,
dat aan het begin van bijna elke novelle terugkeert.
nage, quil ne fust me- nés en la tour tant que li sage fuissent uenu en consistoire et adont fust fustes parmi Romme.
VS. 576-78.
Maer Gode hidde ic, dat ugcscie, Of ghi dat kint nie no verdoet Ende mi nie____
Bewijzen hiervan zijn in grooten getale aan te wijzen. Men vergelijke de verzen: vs. 333, 396, 663-65,698. 701-2, 727, 750, 840, 845, 864, 1176, 1215, 1283, 1424, 1470, 1683, 1866, 2105, 2157, 2528, 2583, 2651, 2761, 2775, 2783, 2791, 2799, 3051-54,3079, 3128, 3137, 3235, 3568, 3806, 4169.
p. 6
Si uous ompuist aue- nir comme il fist au pin de son pinel.
-ocr page 72-
56
Eigenaardig is zijn lust voor realistische toespelingen. Dit is een rijke bron, waaraan hij zich dikwijls vergast, en die blijkbaar steeds de bekoring van het nieuwe voor hem houdt. Zijn pubhek is zeker ook van die richting niet af keerig, althans voor hen behoeft hij zich niet in te houden. Ons gedicht dankt daaraan menige uitbreiding.
p, 3* r, 18.
Si que li empereres lespousa as us et as costumes de la tere.
p. 17=^ r, 25.
Li uauaseres fu do grant eage, que a pai- nes pooit il aler au mos- tier et la dame fu belo et blonde et iouone. Si not nul deduit ne nul delit de son singnour.
p. 18* r. 30, 31. [Deze regels zijn als \'t ware een verduidely- king van r. 30, 31.]
Ore ne le puis plus celer, car uous ne saues mie quelo uio il ma fait trairo.
p. 21* r, 21, Et la dame fu auoec son singnor maint iour que onques folie ne pensa
VS, 317-21, Die de here. nam te wive, Ende dreef met haren live Sijn delijt e)ide sijn gevoechte; Dus hadden si beide hare genoeehte Te gader, ene lange stont.
VS. 1509-18, Van allere dinc hadde si genoech, Sonder van ere dinc tghevoech. Daeraf wetti wel wat ic mene; Daer af hadde si de bliscap clene, Dat was van den sueten spele Dies jonge liede plegen vele Die loile si in jogeden sijn. Die vrouwe was jonc ende fijn, Die hero was gedaget ende out, Dus was deno heet ende dander cout.
VS. 1624-29, „Wat soudo eon man, Die van dagen es so out, Elre soeken sijn geicout? Ende was ic hem niet scone genoech Mede te drivene sijn gevoech, Hi m moste elre puterien plien?
VS, 1921-27,
Maer so een meer maelt, so ld moe- der es.
Bij den ouden man segge ic des;
-ocr page 73-
57
ne ne fist; ia soit ce quelle en eust talent.
Hi loas geout vele sterke Ende gecranket van sinen werke. Die vrouwe halch haer her de das Dat hare getvoente geminderd ivas. Al waest dat sijt scone verdroech.
Vooral de versen 1925 en 1926 geven hier goed den gedachtengang weer, die in \'t verband past; beter dan \'t origineel. Men zie verder: vs. 469—70, 474 — 75, 481-82, (p. 5* r. 25), vs. 516-17 (herhaald), vs: 1686-89 (p. 19* r. 13), vs. 1731 (p. 19* r. 26), 1735 (p. 19* r. 27), VS. 1748-50 (19* r. 32), vs. 2065 (ingevoegd).
De dichter is op de hoogte van de rechtsgebruiken en rechtspraak, waarschijnlijk als gevolg van het hier heerschen\'de stelsel.
p. 6* r. 6.
Ales tost et noies mon
fil.
vs. 521-22.
Ende ment ider stat lede, Daer men hem de doet gerede.
Deze afwijkende vertaling berust zeker daarop, dat de straf van verdrinken hier oorspronkelijk niet be- stond. Het Oud-Germaansche recht kende als doodstraf de galg 1).
p. 16* r. 22.
Uoirs est, siuons les autres et cil si firent et cil trainerent celui hors de Rome et lenfoirent.
VS. 1406-9.
„Du sogs waer, vrient,-ocr page 74-
58
p. 17* r. 28.
Et la costume estoit dont tele en Rome que se nus fust pris en Romme puis que keuure fu fust sonnes, ia ne fust de si haut lingnage quil ne fust menes en la tour que li sage fuissent uenu en consistoire et adont fust fustes parmi Rome.
p. 20* r. 16.
Or tost vuidies ma tere.
VS. 1519-30.
J. Costume men doe plach In meneger stat, alse men doet noch, Dats alse men te bedde gaet Dat men ene clocke slaet Ende ludet se, ende dan gescist Der liede wandelen; ende dan mist In elker avontstonden niet. Daerna wacht men ende spiet Dat niemen en ga in dien stonden; Ende wie achter de clocko wert von-
[den
Sonder gelede end£ lant-ocr page 75-
59
sproken. De keizer belooft haar aan dit verzoek te zullen voldoen.
Het hof bestaande uit alle mannen „die van den keyser waren gegoet-ocr page 76-
60
Zou onze dichter hier willen zeggen dat het de gewoonte der vrouwen was om zich bij voorkeur een „vriend-ocr page 77-
61
p. 3* r. 32.
Li empereres apiela .ij. messages. Ales, dist il, si me salues les .vij. sages si lor dites quil sen iiiengnent a moi et quil amainent mon fil auoec mis, car ie uoil sauoir que il a apris de tant come il lont tenu. Li message monteront et en alerent cele part ou il sauoient que li .vij. estoient et le fil lempo- reour. Il descendirent as degres de la sale et monteront ^ amont et quant li sages les uirent si les rechurent a grant ioie et li enfes ausi. Li message les salueront de parlempereoretlordi- strent : Singnors, 11 em- pereres vous mande que mus uenes parler a lui et que vous li amenes son fil.
Duidelijk stelt hier onze dichter den zoon boven zijne leermeesters in tegenstelling met zijn origineel
VS. 351-66.
Des mergens, alse den dach De keyser met ogen sach, So riep hi te hem .ij. boden Ende hiet se varen te .vij. vroeden, Seggen den heven sone sijn Bat Mjt niet Hete hi ne quame te Mm, Ende sine meestre met hem hrochte. Die boden voeren wat si mochten Ende ruston niet si no quamen Daer si den jonchere vernamen Met simn meestren in de sale, Die de boden ontfingen wale. Die boden seiden wat si sochton Ende wat boetscapen si brochten; Hoedat liem ontboet sijn vader Dat hi quame endo sine meestre [algader.
p. 25* r. 26.
Au matin quant li empereres se fu leues, .lièrent el palais a lem- pereour et le salueront et lui distrent : Sire nes sommes____
VS. 2377-83.
Smergens, alse de dach sceon clare, So sijn si beide opgestaen Ende syu toten keyser gegaen; Ende gruetten, doe sine sagen. Die keyser began hem vragen Wie si waren ende tvat si sochten Ende tvat nimaren dat si hrochten?
-ocr page 78-
62
p. 37* r. 9.
Atant estes vous que h setismes des sages lùnt et ot a non mais- tres Manras. Cil nestoit mie de grant eage car il nauoit mie .XVIII. ans. II estoit sages et cor- tois; il en uint as de- gros de la sale et des- cendi de son palefroi, as- ses i ot qui son cheual prist, et il monta les de- gres amont et en uint deuant lempereour otle salua cortoisement et lui dist:
vs. 3524-33.
Die serende vroede, do Iiiet Mauras, Die dies kinds meester was. Hi was jonc man ende vroet. Van den orse beette hi te voet, Ende ginc tote keyser te hant, Ende groote alle die hi daer vant. Den keyser, teerst dat hine sach, Die hem gene andwerde en gaf; Maer hi sweecli ene lange stonde Eer hi\'sprac, doe hi begonde:
In deze beide gevallen verleent onze dichter aan den keizër het woord in afwijking van het Fransch, waar de binnenkomende niet wacht tot hij door den keizer wordt toegesproken, maar uit zich zelf de reden van zijne komst meedeelt.
Hetzelfde ontzag voor de keizerlijke waardigheid zien wij:
Laat de Fransche tekst alle zeven wijzen achter elkaar optreden om hunne diensten aan te bieden en zich zelf als opvoeder van des keizers zoon aan te bevelen-; de Holl, tekst daarentegen geeft steeds den keizer \'t woord om beurtelings de wijzen voor hunne goede bedoelingen dank te zeggen.
(cf. VS 60-62, 70-76, 86-92, 109-114, 136-142, 167-168).
Waar de dichter vreest voor overdrijving in z^n
-ocr page 79-
63
origineel, veroorlooft hij zich de vrijheid van te ver- anderen.
p. 46* r. 23.
II a tenu ceste corbe .^rZX. ans et puis lo laissa.
VS. 4215-16.
Endo Iii met hare ende si met him Genoet was memgen dach.
Hij vindt 30 jaar zeker te veel voor den levensduur van een paar vogels, daarom laat hij \'t aantal weg.
Andere getallen vermindert hij misschien om dezelfde reden.
Of streed het misschien tegen de Hollandsche zeden in de Middeleeuwen om de opvoeding aan meer dan één persoon toe te vertrouwen? Bij ^gebrek aan gege- vens kan men \'t niet bewijzen, maar welke reden kan er anders bestaan voor den dichter om in vers 777 en 809 van één voedster te spreken, die zich bezighoudt met de verzorging van het kind, terwijl het Fransch (p. 8* r. 23, 24) er drie kent.
De dichter bezit een eigenaardig gevoel voor conse- quentie. Telkens wanneer hij meent, dat de schrijver van zijn voorbeeld daarin is te kort geschoten, tracht hij dit te herstellen.
Reeds dadelijk in het begin van het gedicht blijkt dit, waar hij iedere volgende wijze een jaar minder wil laten gebruiken voor de opvoeding van den konings- zoon dan zijn voorganger, zoodat de 1° Wijze zeven jaren meent noodig te hebben en de 7® Wyze één jaar.
De Fransche dichter daarentegen laat den vijfden, zesden en zevenden Wijze niet nauwkeurig den tijd
-ocr page 80-
64
opgeven dien zij noodig achten. Het was met den 4en livijze tot op 4 jaar als leertijd gekomen en dat scheen hem zeker kort genoeg.
Deze neiging tot consequentie vindt men hier en daar terug.
Nadat in Arhor (vs. 608—611) de rijke burger aan de zorg van zijn tuinman in \'t bizonder den pijnboom heeft opgedragen, vertelt de dichter in de verzen 618 — 22 hoe deze zijne belofte vervulde.
Ontegenzeglijk heeft onze \'dichter hier een groote verbetering aangebracht.
P 6* r. 37-39.
Tant quil auint ensi que li bourgois ala en marcandise ot demoura mout longement. Quant il fu^reuenus la premiere cose que il fist ce fu ce quil ala a son uergier, si trouua son petit pinel tort.
VS. 605-24. Doe mochts die here niet ontbaren Hi no most daer riden endo varen Tere stede, daer hi sijn woude. Sinen knape riep hi boude Te hem, ende boven alle dinc Den pijnboem endo den lopehnc Beval hi hem tachterivarne. Die knape seide, hi sout doen gerne. Die hero, die sinen wech nam, Ende niet en ruste vore hi quam Ter stedo daorhi woude syn, Ende merrede langer een luftolkijn Dan hi geacht hadde te doeno. Ende eens dages quam degone Den boem ende den lopelinc besten, Ende vant den lopolinc mettiên Gewassen erom,\'die opwart ginc, Bi enen telge datter boven hinc. Binnen desen was do here comen Ende hevet also vernomen.
Zoo ook in de verzen 1096 — 98. Hij laat daar de koningin naar aanleiding van de verzen 1070 — 71 de
-ocr page 81-
65
belooning uitreiken aan den neef van Ypocras, nadat hij haar beloofd had haar schande te zullen verbergen.
Merkwaardig is dit ook in Tentamina. Daar is het de moeder, die in de verzen 1936-37, 1988 en 2059 de dochter telkenmale aanmaant eerst haar man te beproeven, voordat zij tot echtbreuk overgaat. Logisch vindt de dichter, dat de moeder nu ook het middel aan de hand doet, waarmee zij dit zal kunnen. Onze be- werker laat consequent 3 maal de moeder een middel tot beproeving uitdenken, terwijl de auteur van den Franschen tekst hierop niet in voldoende mate heeft gelet en dit den 1®» en 3®-ocr page 82-
66
vatten de woorden, waarmede Jesse den keiser begroet. Het origineel heeft dezen groet niet. Onze dichter vindt dit echter niet goed en daar hij steeds bij de komst van een der Wijzen den keizer door dezen heeft laten begroeten, wil hij \'t nu niet nalaten.
Hoewel hij dus voortdurend zijn best deed consequent te zijn, is hem dit wel eens mislukt.
Men lette b.v. op de verzen 21 — 24 in verband met vers 19 en 20. Daar toch laat hij den keizer alleen tot Bauxillas \'t woord richten,\' terwijl alle Wijzen voor hem zijn verschenen.
Evenzoo vergist hij zich in de verzen 3904 — 3906, vergeleken met de verzen 3944—47. Laat hij de vrouw zich eerst boven verkleeden en daarna de trap afkomen om met de heeren te middagmalen, na den maaltijd daarentegen laat hij haar zich van haar prachtgewaad ontdoen, voordat zij naar boven gaat.
De eigenaardigheid van onzen dichter die \'t meest op den voorgrond treedt, is zijn streven om duidelijk te zijn. Overal waar het maar eenigszins mogelijk is wil hij zijne hoorders te hulp komen en \'t hun gemakkelijk maken, opdat niets van het verband hun ontsnappe. Laat het origineel hier en daar kleine gapingen, die ge- makkelijk zijn aan te vullen, onze dichter maakt van
uermaus. Et puis la flst estanchier et li fist lautre bras escaufer, enz.
-ocr page 83-
67
de gelegenheid gebruik om dit te doen en alles nauwkeurig onder woorden te brengen, wat hij hier logisch vindt. Hij let daarbij steeds op \'t hoe en waarom. Gebruikt hij hierdoor soms wel eens meer woorden dan bepaald noodzakelijk zijn, in de meeste gevallen heeft het gedicht er door gewonnen.
Men zie:
p. 2* r. 26.
... Si firent li .vij. sage en .üy parties de la maison paindre les •vy. ars.
p. 2* r. 35.
... et il parlèrent entraus en conseil que il assaieroient lenftmt.
p. 5* r. 25.
Or voil iou que vous marnes et ie vous a- morai.
p. 5* r. 27.
Coment, fait elle.bi- aus amis si no pafleres mie a moi, ne ne feres ioie? Li uarles uoloit
VS. 235-240.
Si daden an wego ende an doren Bescriven, achter ende voren, In allentalven, in allen siden , Der manen loep, der sonnen seinen; Die Soven arten mocht men daer Wel sien bescreven oponbaor;
vs. 262-265. \'
Die meestre onderlinge si spraken Dat si dat kint proeven souden, Oft hem sonde mogen houden Van vrotscapen ende iet verstoede.
VS 469-475
Ic wille dat wi nu, op dese tijt, Te gader driven onse delijt; Boven alle dinc minne ic di, Ende hieromme so 2W»de ic mi Dat ic gewan dinen vader Om van di .te hehhen algader Mine begeerte ende mijn gevoech
VS. 479-99.
„Wel.suete amys,sprec jegen mie Datti geluc ende ere gescie.-ocr page 84-
68
garder lauoir son pore et la soie uie, si ne sonna mot. Quant la da- me uit quelle ne trai- roit parole de lui si geta ses mains a ses dras de soie, . . .
p. 8* r. 36.
Li serpem sen uint Iters le berch ou li enfes estoit.
Maer hi ontrac hare thovet Ende dies wachti, dies gelovet, 485 So hi best eonste ende mochte. Doe was der vrouwen te moede
[onsochte, Dat si gevorderen niet can de dinc Daer si wel dompelike toe vinc. Alse de vrouwe dit sach 490 Dat hare geholpen niet en mach Die dinc, die si hadde bestaen, Si scamets hare endo wart onttaen Dat sijs so verre hadde geliet Dat si den knape hadde gevriet; 495 Si wanets wel gewroeget wesen, Ende hevet gepeinset binnen de- [sen
Sulke lust ende sulc baraet, Mach si, dat men dat Jcint ver- [slaet.
Si ginc haer scrauwele wel ge- [dichte
enz.
VS. 782-84.
Die wiege stont onder loint, Sodat opt serpent, in de broke, Sloech van den kinde de rake.
\'t Fransch Iaat hier de slang zoo maar op de wieg afgaan.
Wanneer Anxilles in \'t begin van Medicus over Ypocras en diens neef spreekt, vermeldt hij \' dat Ypocras zoo „putertieren-ocr page 85-
69
p. 23* r. 15.
Ele semparti atant et sen uint a son ostel et serui son singnor bien et bel tant que ce uint au iour dou Noel. Et li uauasour de lauileuin- drent a la maison de lanchien sage et les tables furent mises.. ..
p. 26* r. 15.
Sire, de che naies ia garde quil cliie, car nos le garderons mout bien. De par Dieu, fait li em- pereres, dont i foies lo matin.
p. 28* r. 10.
Quant il fu anutie elle apiela sachambriere,
VS. 1022-27.
Ende Ypocras nam wel goem Dat si,jn neve was wijs ende vroet. Dies verwies hem herde s\\jn moet, Bedi hi waende weten ende verstaen Dat hi boven hem soude gaen; Das hadde hi sorge groet doe.
VS. 2106-17.
Die dochter keerde weder in Tharen huus, daen si was comen. De oude vroede hevet vernomen Alle de boden die hi can venden 2110 Ende hevet se begonnen senden Achter dorpe te sinen magen, Omdat si senden in Kerstdage Met hein alle ten etene comen. Die here heeft er vele vernomen 2115 Die soudon comen ten eten; Ende alse men was geseten Ende dierste gerechte vort was [bracht.
VS, 2455-65.
„Wi willens hebben goeden raet. Dat wi den spiegel niet en vellen, Also wi u mogen tellen; Wi seien so wel ondcrsetten. Eer wi beghinnen, sonder letten, 60 Dat hi en sal hebben geen arch,-ocr page 86-
70
et li fist prendre .i. pot plain daigue et .1. chierge tout ardent et .i. mail- let do fust. Quant ce uint uers le mienuit elle le fist monter sour le maison illueques en- droit ou la pie estoit en sa gaiole...
Ende seide: „Ic loent di, weto God, Doe minen wille, nem hier te hant Dit bernende licht in de hant, Ende desen hamer endo dit bert. Dat es eyken ende hart, Ic sal di Seggen, vant wel vorstaen, Wattu soude anegaen. Die soute gaen, hets wel tijt, Ondecken thuus; maec .i. gat wyt Daerneven, daer dextre hanget; Om hare doet mi herde verlanget; Nochtün dar ic se doden niet, Maer ic sal doen dattet gesciet, Dat se mijn here doden sal.
p. 32* r. 8.
Ore, sire, fait lempe- reis, aues oi ceste auen- turo qui auint a Herode des :vii. sages quilauoi- ent enveule par lor barat et par ce quil les creoit trop. Et se vous lo créés ensi si vous em- puist il auenir come il fist a Herodo.
VS. 3019-31.
„Nu merct hier op, here, ende besiot,-ocr page 87-
71
p. 1* r. 3-6.
A un iour apiela li empereres les .vij. sagefe, cascun par son non. Singnors, dist li em- pereres , auquel do vous baillerai iou mon fil pour aprendre ot ensengnier et pour endoctriner?
VS. 16-47.
Die goede here Dyocliseen T Hadde ontboden haesteliko Die seven vroede van sinen rike. Endo deed se allo, niet hem somen, Gemoonliko voer hom comen. Ton enen, die hiet Banxillas, Diere vorbaersto was Ende bost geboren van geslechte, Sprac do keyser sine gedochte. Die vroet was ende van horton mü : „G]ii heren-ocr page 88-
72
p. 13* r. 18.
Apres chai Yprocras on une grande maladie, et chai, en une grant menisbn ; ce sunt li message de la mort. Lors flst .i. tonnel quarro qui tenoit .1. mui de uin et manda tous sos uoi- sins; et fist forer c. treus; et puis i fist me- tre broces et le fist em- plir de la plus clere fon- taine, que on pooit trou- uer, et puis i mist pourro quil auoit et puis si fist que ^ages et dist as qui illuec estoient uenu : Ore en traies toutes les broces. Uolontiors font il. Maintenant les ont trais hors mais il nen issi goûte dewe.
Ende wel gomen-ocr page 89-
73
p. 21* r. 35.
Ha dame, eest la bone ente mon singnor.
VS. 1956-59.
„Vrouwe, in dars niet bestaen Dore minen here; hi heeft se so wart; Ic weet wel in al den boegart En staet boem dien hi liever hevet.-ocr page 90-
74:
p. 44* r. 13.
Tout ce tieng ie a sotie, et tout ensi faites vous, sire empereres. Vous resambles lenfant quant il pleure et on li met la memele en la bouce si se taist et apaise. Autele costume aues uous; une eure estes en .i. corage une autre cure en un autre. Cil .vij. sage vous font tele chose a entendre par lor engien et par lor art, dont vous i morres ahonte et ce sera a bon droit quant uous ne uoles croire con- sel de ce que ie vous die. Et n\'e ueistes uous la prouanche de uostre fil, qui me flst toute en- sanglentee et me déchira toute ma robe ? Et quel chose atendistes uous donques que nen fesistes uous justice?
1) Tevens blykt hier uit de vergelijking, dat in vers 3507 de wijziging ïiiet behoeft te worden aangebracht, die Dr. Stoett op p. 535 van zijn l© critiek voorstelt. (iVoord eu XII.) Ik zie niet in, waarom „icat bedi-ocr page 91-
75
p. 1* r. 31.
En apres se leva li sistes et ot a non inais- tre Jesses et ot les clieuex gaunes corne chire les iex ausi^ uairs corne fau- cons ot lo neis droit et bien assis; et si ert si iouenes quil not barbe ne gronon.
p. 8* r. 36,
Li serpens son uint uers le berch ou li enfes estoit, et li huriors estoit sour le soil de la sale, si uit le sorpent grans et gros et enue- niinous; ot li liuriers saut auant au sorpent ot lo prent parmi lo gros del uentre. Li serpens leua la teste ot prist le le- urier parmi le gros del col, et li leuriers geta
VS. 143-153.
Doe quam do sesto vort gegaen. Dat was eon scoen, wel gedaen Ende wel gescepen over al; Lanc was hi, in midden smal, Wit hadde hi de huut endo claor, Kersp endo ghelu hadde hi thaer. Dogen also een valke grau, Sijn lyf scemerdo also een pau. Wit was hi also een snee. Genaemt was hi Jesse, Endo hi ne hadde grano no bart.
VS. 790-824.
Alst de hasowint haddo vorstaen, Doe wart ginder eon wych groot; Int endo wart verbeten doet Dat sorpont van don hasewindo; Sonder deren van den kinde Verbeet do hasowint doet, Maor do wiege\' wart al bebloot Also de hasowint daarover scoet. Doe tusschen hem tween de wych
[was groet, So wart ommo gewolvet de wiege. En waent niet dat ic u liege. Die wigestapele waren hoecli.
Verder zou men nog kunnen letten op de verzen: 2560-70, 3330-53, 4013-16.
Maar al was de bedoeling van den Nederl. bewerker ook nog zoo goed, meermalen ook heeft het gedicht geleden onder de door hem aangebrachte wijzigingen. Verschillende verzen zijn mat en slechts bij benadering vindt men de gedachte weer door den schrijver van het origineel daarin neergelegd.
-ocr page 92-
76
.i. cri de languisse et de la dolor et del uenin quil senti, et se torna uers le serpent, et li ser- pens sailli pardeseure le berch, et 11 bers torna ce desous de- seure. Mais itant i ot dauan- tage que la cancel del berch furent haut et torna le berch tout droit si que li uisages a lenfant na^sa point a la tere, quil estoit sour les .y. cantiaus.
Et la bataille recomence del serpent et del leurier; li ser- pens sen veut fuir et li leuriers le prist parmi le gros del col, et li serpens le prist et mort mout aigrement el costei, et li leuriers cria de la dolour quil senti et sentorne desour le berch siquo li berch en fu tous ensanglentes et tres^ute la place; tant que en la fin le prist li leuriers par la teste et lestraint si quil logist. Lors ot li leuriers si grant ire quil ne le vaut mie at^t laissier, ains le trencha en .iij. moitiés, si que la place tout entour en fu ensanglentee, et li leuriers ausi en fu lais et hysdeus et enfleis. Il sentra en la sale et comencha a uler et a crier et a braire mout durement, come chil qui estoit destrois etan- guisseus. Il fu bas uespres et li bohors as cheualiers remest, ot ala cascuns a son ostel. Et les norriches aualerent del mur ot uirent le berc uerse
AI waest dat de wiege om-
[vloech, Des kints ansichte quam niet
[ter erden, Omdat de wiegestapele werden, Ende tkint bleef slapende alse
[te voren. Nu mogedi van den here ho- [ren.
Die wederkeerde van den speie. Doe hi quam in die zele, So hordi roepen de voestre sijn: „Verbeten hevet dat kint mi,in Dese hasewint, hi vorwoet, Siet hoe hi es bebloet!-ocr page 93-
77
et tourne, ce desous deseure, et tout ensanglente et la place tout enuiron; et esgarderent le leurier qui crioit et braioit si quidierent qui! fust esragies et quil eust lenfant estrangle et mangie, pour ce que elles le uirent sanglant et lait et hysdeus. Lors comenchierent les norriches a braire ot a crier et a batre lor pau et distrent: Ha laissies, ou porons nous fuir? et eles comencent a fuir a grant force. En ce que elles passerent la porte, encontrerent la dame sour lo pont torneis; et la dame les uit laides et emplorees et lor demanda que elles auoient, et eles distrent que li leuriers auoit mangie son enfant.
A ceste parole loua la dame un cri, et se pasma; et quant elle fu reueiiuo, ses sires uint sour son cheual, lespee chain- te, lescu au col, quil ot déduit et behordi auoec les autres. Il uit sa feme qui lui dist que ses liures estoit esragies et auoit mangie son enfant. Cer- tes, ce dist li sires, ce poise moi. Lors se passa outre et uint enmi la court et descendi de son cheual. Asses fu qui son cheual prist et son escu. Li leuriers connut le cheual son singnour et sot bien que ses sires estoit uenus. Quant il loi parler, si sailli emgies, si malades come il estoit, et en uint a lui et li mist ses .ij. pies deuant enmi le ^s. Et li sires fu si angoisseus des nou- eles, quil auoit oies de son enfant, quil traist lespee et lui copa la teste. Puis bailla lespee a un des escuiers et on monta anwnt, et regarde uers le berch et lo uit tout sanglant, et sen ala cello part, et troua les .iij. tronchons dou serpent et se meruella mout coment ce pooit estro auenu. Lors uint au berch ot lo trouua droit, ot uit quo li enfes nauoit mal ne dolour.
Hoeveel aardige trekjes zijn hier niet verloren. De strijd van den hond met de slang is erg bekort en daardoor veel verminderd. Dat de hónd na den strijd zooveel pijn leed tengevolge van de beten van de slang wordt niet vermeld, evenmin als de ontmoeting van de edelvronwe met de voedster. Weggelaten is ook de vermelding van de blijdschap, die de hond toonde door zijn baas bij zijne thuiskomst tegemoet te gaan.
-ocr page 94-
78
p. 26* r. 19.
. . . tant quo li mi- roirs com encha a decliner, et il lestanchierent, si quil ne tinrent se a lestanclio- mment non. Et quant ce uint a la nuit il sem- partirent et li ouurier ausi. Et quant il fu mienuit il i porteront fu ot lo misent en lestan- chonement et puis les- touperent enuiron et larsent dedens.
p. 28* r. 38,
Lors le prist et li rompi le col-ocr page 95-
79
Ook hier geloof ik, dat de dichter niet gelukkig is geweest. Zijne opmerking, dat de man „an thuus-ocr page 96-
80
de Lincy (p. 85 r. 13-24) en met hs. r. Fol. 375 v^ (cf. Bijlage p. 42* r. 40- p. 43* r. 7);
en VS. 4387-97 met hs. a Fol. 46 r». (cf. Leroux de Lincy p. 102 r. 27 vlg.) en met hs. r Fol. 378 (cf. Bijlage p. 48* r. 8—13).
Het verschil, dat ik tusschen de Mnl. en Oud-Fransche bewerking als bestaand heb aangetoond, heb ik dan ook toegeschreven aan onzen dichter en ik meen daartoe vol- komen recht te hebben, omdat alle Oud-Fransche redacties, die ik heb gezien, voor zoover zij de verhalen gemeen hebben bijna geheel en al gelijk in verhaaltrant zijn, en \'t mij dientengevolge toeschijnt, dat deze prozaredac- ties in Frankrijk weinig wijziging hebben ondergaan.
Hebben we hierboven in hoofdzaak gezien, hoe de dichter gewerkt heeft met betrekking tot zijn vermoe- delijk origineel, op het gedicht zelf en wat daaruit te leeren valt omtrent den dichter, zijn rijmkunst enz. hebben wij onze aandacht nog niet gevestigd.
Gaan we dus over tot de beschouwing van het Mnl.gediclit.
Reeds de verzen 1 — 6, die de dic^iter aan zijn ver- haal laat voorafgaan , geven ons een aanwijzing omtrent zijne persoon. Hij stelt zich daarin voor aan zijn pu- bliek en vraagt het om aandacht en stilte, want dan, zegt hij, zult gij hooren „somige aventure scone ende goet.-ocr page 97-
81
UlO, 1560, 2016, 8165, 8171, 8519-21, (3696), 8705, 3959, 4127, 4507 — einde). Bepaalt hij zich er soms toe hen tot stilte aan te manen, een ander oogenblik weer wendt hij zich tot zijne hoorders om hunne aandacht een beetje te verlevendigen en hen, die gevaar liepen van indommelen, op te wekken tot nauwkeurig luiste- ren en hunne aandacht te spannen voor een belang- wekkende passage.
Wijzen deze eigenaardigheden van den stijl op de maat- schappelijke positie van den dichter, de eigenaardigheden in de taal doen ons zien van wat voor landaard hij was.
Vormen als: geslechte : gedechte (vs. 23, 24); seien (74), hedde i.pl.v. haddo (vs. 337(?), 775, 1182, 2205), ghestede (412), brecht (984), gengen (457), enz. laten ons zeker niet lang in twijfel en doen ons zien, dat we met een Brabander te doen hebben. Trouwens het groote aantal Fransche woorden, die in de meeste ge- vallen hun oorsprong niet in \'torigineel vinden, deed dit reeds eenigszins vermoeden.
Maar het gedicht leert ons meer omtrent den dichter. In \'t rijmen was hij niet zeer bedreven. Een blik hier en daar reeds doet ons zien, dat het rijm verre van zuiver is.
Zijn missciiien de assoneerende rijmen ten deele een gevolg van den tijd, waarin het gedicht geschreven werd, ik voor mij geloof, dat ze binnen zekere grenzen beter als bewijzen voor de ontwikkeling van den dichter zijn aan te voeren.
Zeide Dr. Kal ff bij zijne uitgave van de Floovent,
dat het aantal assoneerende rijmen (deze vormen daar
de onzuivere rijmen) buitengewoon groot was, terwijl
het ongeveer 6 % bedroeg, hier komen we bij telling
G
-ocr page 98-
82
van alle onzuivere rijmen tot veel grooter getal (10 %).
De onzuivere rijmen zijn echter niet alle even onvol- komen; aesthetisch hebben zij verschillende waarde, zooals door Dr Franck in zijne Inleiding op Maer- lant\'s Alexander, in zijne verhandeling in het Zeit- schrift für Deutsches AlterIhum\'X.\'KlY en door Verdam in zijne inleiding op de Theopilus is aangetoond.\'
Naar het voorbeeld, daar gegeven, zal ik trachten alle onzuivere rijmen, die ik in dit gedicht heb aangetroffen, te rangschikken.
Onder de vocalisch-onzuivere zal men er vele vinden, die bij de tekstcritiek zonder redactiewijziging verbeterd kunnen worden. Zonder dat hier zelf te doen, verwijs ik daarvoor naar bovengenoemde opstellen en naar eenige § § van de Mittelniederländische granmiatik van Dr. Joh. Franck. Hierbij maak ik echter geen aan- spraak op volledigheid.
De hier voorkomende onzuivere rijmen zijn:
1-ocr page 99-
83
g : cl dage : stade 2684 — 85;
ng\\nd sprongen: stonden 3468—69; (cf. Verdam Theophüus p. 34 waar hij wijst op de 17-eeuw- sche uitspraak van nd als ngd, die dus blijk- baar al in de middeleeuwen werd aangetroffen. k\'.p tonghemake : knape 443 — 44; knape : gemake 1963 — 64; wake: knape 657 — 58; knapen: maken 1431 — 32; slapen: naken 919 —20; geslapen: ge- raken 1535-36; pape : wrake 2206-7; gescepen: toespreken 53 — 54; roepen : besoeken 1381 — 82; roepen : vloeken 2176-77; roeken: roepen 4160-61; 4196-97; m : 11 quam : man 533 -34 ; 3698-99 ; 3948-49 ; man : nam 1217 — 18; hem : ben 1155 — 56; 2558-59; daerin: him 787-88; 1577-78; sone : comen 651 — 52; (goen : boem 223 — 24); droem:]oen 2810-11; n : d siden : seinen 237 — 38; t\\c scat: sprac 2410—11; boec : goet 5 — 6; ■nt: nc twint: dinc 1079 — 80; stont: aventronc 1105 — 6; 7it en nc zijn twee zeer nauw verwante conso- nantverbindingen. t\\p verslepen : weten 2446 — 47; besloten : open 3652-53;
v:g\') plegen: leven 163-64; selve : beige 831-32; oplegot : bewevet 3074—75; hevet : seget 3366-67; 4026-27; bleven: verslegen 4464-65; , geloven : gedogen 2582 — 83; geloven : bedrogen
1) De rüinen v.g blyvon nog al lang in zwang en de vereeniging van beide in liet rym was ook in het \'t Mhd. gewoonte.
-ocr page 100-
84
\'4020-21; ogen : verdoven 2668-69; erlogen: boven 8690-91; wroegen : droeven 2618 —19; V : d proeven : bevroeden 1943 — 44; 10: d vrouwe : houde 3770—71; cht: ch nacht: mach 2256 — 57; te : ter geslachte : lachter 1281—82; nd : nn ondervinden : kinnen 3588 — 89.
Zouden de laatste onzuivere rijmen niet ontstaan kunnen zijn onder den invloed yan de spreektaal?
Onzuiver in de Vocalen: a: ai dan : plain 881 — 82;
\'). sal: wel 1825-26; 2398-99; sal: gevel2800-1; gerecht : bracht 2093 — 94; onrecht : bracht 3584-85; nacht: recht 2716-17; 3952-53; oprechten : nachten 3456 — 57; wech : versach 4248-49; berec : gebrac 4304-5; hem : nam 2416-17;
omtrent : hant 2884 — 85; vestiment : altehant 3448-49; eylent: altehant 4138-39; arch:merch 2460-61;
bert: hart 2654-55; 2672-73; boengart: wert 587-88; begert : Malquidart 2194-95; wart: onwert 4074-.75; (tswert: vart 813-14); tachterwarne : gerne 611 — 12; gerne : warne 2918-19;
vyrden: gewerden-ocr page 101-
85
a-.o^) mach: noch 1465—66; plach : noch 1519 — 20; mach: doch 3396-97;
dochtere: lachtere 1247-48; 1935-36; 2081-82; opbrocht : bedacht 2806 —7; mochten : onder- slachten 3934-35; hof: daeraf 4232-33; smal: hol 3712-13; stont: vant 4352-53; doren : mesbaren 2744 — 45; pot: gat 2736-37. e:ee-) scerne : doctrmeerne 99—100; leerne : gerne 175-76; tebarenteert: dert 279-80; onteert: gert 1609 -10; begert: onteert 2232 - 33; e : ie lerene : bestierene 961 — 62; leerne : bestierene 1851-52;
nemen : snieme 2976 — 77; snime : nemen 1225-26;
een : mettien 1307 — 8; liegen : daerjegen 1573 — 74; spiegel: seghel 2318-19; brieven: geven 4164 — 65; schyere : here 1647 — 48; e : r^) pit: geset 1309-10; licht: recht 2666-67 dlicht : echt 2670-71 ; best: list 2970-71 wilt:ghewelt 3320-21; kinde:sende 4128r-29
\') Voor de overgang van o tot o cf. Franck Mnl Gr. § 47, 59, Ü8. 2) Cf. Franck. Mnl. Gi\'. § 55. \'t Riirn Malquid\'t : glioort 1873-74 behoort hier zeker ook toe. ■\') Cf. Franck Mnl. Gr. § 82.
Cf. Franck Mnl. Gr. § 60, 61, 71-74.
-ocr page 102-
86
e-.ei \') bede: seide 1117 — 18;
e:o hol: wel 8716-17; verre : torre 3731:-35; ei: e gepeins : gens 3936—37 ; i: ij mijn : in 2105 — 6; sijnrhin 4268-69; avijs: is 4242-43; i\\o^) willen : teswollen 1723 —24;
minnen: wanconnen 2190—91; i: w wilde: onsculde 4384 — 85;
sult:hilt 2059-60; • i-.ie\'\') mi:gescie 2238-39; 2526-27,
mi:sie 2792-98; mie:sie 855-56; 8058-59; 8210-11; ontsie:mie 2620-21; mie:gescie 479-80; 575-76; 2762-68; mie: die 1401-2; plie:mie 287-88; . nie:hie 447-48;
drie:sie 805-6; drie : hie 3462-68; die:hebdie 1395-96; sie:die 2782-83; blide: liede 1909-10; mine : sien 4360—61; i: ei betide : ontbeide 1423 — 24;
\') Cf. Franck Mnl. Gr. § 2G en 61.-ocr page 103-
87
betide: beide 2464-65; 4024-25; liden : ontbeiden 4082-88 ; beiden : betide 3596-97; ij : ie amijs : dies 1537 — 38 ; sijn : gescien 1665 — 66; sijn : gescien 4440 — 41; sijn : mettien 3164 — 65; sijn:gesien 3776-77; tijt:siet 4204-5; u : \\m aldus : huus 283 — 84 ;
thuus : Tintillus 1633-34; ou-.oe houden : voeden 4206 — 7; {ct Franc. vs. 3331. armoede : onthoude).
0 : O Rome : daeromme 2338—39 ;
(waerome : drome 2866 — 67) veranderd voor \'t rijm.
o-.oe^) toe : soe 339—40; 511 — 12; alsoe : daertoe 2174-75; alsoe : doe 399-400; 409-10; 1027-28; 2462-63; 2682-83; also : vroe - 3384-85; 3674-75; 3706-7; 3725-26; hoe: also 561-62; comen : verdoemen 2155 —56 ; droemt : comt 2952 — 53; baroene : scone 315—16; doene : degone 617 —18; 1689-90; doene : scone 1113-14; 3442-43; doene : sone 2754—55; verdoene : trone 1425 — 26; verdoene : scone 2550 — 51; verdoene : degone
\') Het rym o : oe werd streng vermeden. Bü uitzondering wordt het echtor hier en daar toegelaten b.v.: vro : doe, sc):too; also : vroe (vroeg). Cf. Franck Mnl. Grammatik § 29,44.
-ocr page 104-
3044 — 45; doene : bolione 2974 — 75; boden : vroe- den 353-54; doden : behoeden 945-46 goede : vrode 2212 — 13; moede : gode 2774 — 75 groet : moet 1135-36; groet : loet 1235-36 bloet : doet 1403-4; doet: bebloet 795-96 doet: goet 2180- 81; 2200-1; geroedt: bevroet 1975-76;
genoech: doch 1605 - 6; verdroech: noch 1927 - 28; ongenoech : woech 2047-48; moge : droege 3622-23.
[broeder : stiefmoeder 1173; gevoch : sloech 537—38]. oe: a verloes : was 2788 — 89.
Onzuiver in consonmiten en vocalen-.
sijn: him 355-56; 4214-15; 4278-79;
doen: boem 899-900;
kerstdach: hof 2089-90;
kint:dunct 2564-65;
nemen : sniere (?) 3446 — 47;
maken :sparken 3464 —65;
hadde: gewade 3944 —45;
verstont : vroet 4154 — 55; (zal wel XQYstoet
moeten zijn).
De rijmen:-ocr page 105-
89
zijn natuurlijIv evenals de rijmen: stonden: tafelronde 755 — 56; seine : seinen 2674 —75; graven: daerave 3158—59; wete : vergeten 4298 — 99; (snime : niemen 2077 — 78); goen : boem 223 — 24;
slechts onzuiver door onnauwkeurigheid van den (af)schrijver.
De rijmen: Snee : Jesse 151 —152; Jesse: wee 3046 — 47; 3056-57; 3070-71; 3360-61; Jesse: mee 3088-89; zijn natuurlijk slechts schijnbaar onzuiver.
Als gevolg van minder zuivere uitspraak heeft onze dichter er geen bezwaar in gevonden woorden, uit- gaand op onbeklemtoonde lettergrepen, met en zontler slot-n op elkaar to laten rijmen. Dat Maorlant der- gelijke rijmen zooveel mogelijk vermeed, mag zeker wel als bewijs gelden, dat het gebruik als een onnauwkeurig- heid is aan te merken. Men vindt zulke rijmen op de volgende plaatsen:
wiven : live 31 — 32; brochte : mochten 357 — 358; sone : co- men 651 :52; tiden: wide759 —60; soeken:boeke 1129—30; vate : laten 1153 — 54; daren : ware 1163 — 64; side : liden 1581 — 82; vroeden : moede 1869—70; magen : dage 2111 — 12; lagen : dage 2264 — 65; nemen : snieme 2976-77; 3446-47(?) verblenden : ende 3028-29; beidèn: betide 3596 — 97.
Een andere eigenaardigheid van onzen dichter is het gebruik van het „rime riche,-ocr page 106-
90
waarvan de grondslag gevonden wordt in de meer of minder volkomenheid, die er aan wordt en werd toege- kend. Deze klassen zijn alle hier vertegenwoordigd.
P. Verbinding van etymologisch of althans in be- teekenis geheel verschillende gelijkluidende woorden (homonymen) als: wilenere : ere 7 — 8; hasewint : wint 781 — 82; keyser- rike : rike 1229-80; die : hebdie 1395-96; Romen- wart : wart 2356 — 57; nederwart : wart 3714 — 15; hemwart : wart 3720-21; ware : tware 2386-87; 2858 — 59; keyserinne : inne 2544 — 45; reet : gereet 3012 — 13; (wart : onwart 4074 — 75;) geware : ware 3766-67; 4366-67:
rike: rike 335-36; te hant: hant 451-52; 1785-86; 1961-62; 2019-20; 2652-53; 3084-85; 3814-15: 391-ocr page 107-
91
telike 4000-4001; verbolgenlike : waerlike 4460-61;
stont: verstont 255 — 56; onthouden : behouden 391 — Ö2; 4228-29; 4372-78; 4378-79; gehouden : behouden 1181-82; ophouden : houden 4312-13; houden : ont- houden 4490 — 91; here : jonchere 4054 — 55; emmer- meer : meer 737 — 38; waerheden : sleeheden 1705 — 6; lelechede: waerhede 3506 — 7; altehant:te hant 4076 — 77; ontfaen: vervaen 405 — 6; een : overeen 4096—97;
8-ocr page 108-
92
593-94; 597-98; 629-30; 649-50; dus 5 maal op 31 rijmparen, ook nog in vers: 887 — 88; 917 — 18; gesellen : tellen 73-74; 111-12; 129-30; 139-40;
weder : neder 911-12; 915-16; wille : stille 1085-86; 1089-90; hant: omtrant 1141-42; 1149-50; behoeden : vroeden 665-66; 679-80; hoeden : vroeden 1239-40; 1255-56; 1261-62; gat: scat 1271-72; 1289-90;
cupe:stupe 1303-4; 1317-18; 1331-32; 1345-46; (dus-4 maal op 21 rijmparen), repen: slepen 1375 — 76; 1385-86; port: vort 1387-88; 1407-8; rike : waer- like 1411-12; 1417-18; w^T: lijf 1489-90; 1497-98; 1507-8; 3102-3; 3108-9; vrouwe : trouwe 1621-22; 1635-36: 1651-52; (en in 1679-80 volgt dan weer trouwe : rouwe) here : ere 1663 — 64; 1675 — 76; 3026-27; 3030-31; dinc : coninc 1687-88; 1699 -1700; besien : phisisien 1707-8; 1711-12; 1729-30; genesen : wesen 1715 — 16; 1731—22; mere : here 1875 -76; 1879-80; wart: boengart 1945-46; 1957-58; leggen : seggen 2015 -1 (5; 2031 - 32; mach : slach 2041 - 42; 2057-58; comen: vernomen 2107-8; 2113-14; bert: hart 2654^55; 2672-73; stoet:\'moet 2730-31; 2742-43; vrouwe : rouwe 2772-73; 2796-97; hant: bisant 2856-57; 2870-71; Jesse : wee 3046-47; 3056-57; 3070-71; 3360-61; ave : grave 3138-39; 3152-53; 3158-59; verstolen : bevolen 3248-49; 3262-63; raet: staet 3250-51; 3254-55; niet: gesciet 3390- 91 f 3394- 95; 677—78; 673 - 74; minnen: binnen 3670-71; 3676-77; hant: kult 4264-65; 4274-75; onthouden : behouden 4372-73; 4378-79; groet: doet 4406-7; 4410-11; sciére:viere 4468-69; 4472-73;
-ocr page 109-
93
En dit zijn niet eens alle voorbeelden. Ik deed slechts hier en daar een greep om steeds beter aan te toonen, dat de dichter geen dichter bij uit- nemendheid is geweest. Zijne bedoeling was echter goed, getuige zijn streven naar zuiver rijm, dat hem dikwijls er toe brengt om er wat van te maken en hier en daar woorden een beetje te wijzigen. Men ziet b.v.:
een: Dyocliseen 15 — 16; vitte (= vijfde) : ansichte 115—116; sone : vermone 861 — 62; knecht: vrecht 909
—-ocr page 110-
94
3165, 3171, 3333, 3705, 3959, 4123, 4321, 4337.
In den versbouw wijkt de dichter niet af van zijne kunstbroeders van de 13^ en 14® eeuw. ■■) Verzenparen met drie heffingen vinden willekeurig hare plaats tus- schen die met 4 heffingen. Overal in den tekst ziet men ze onmiddelijk
Eigenaardig is de hem ingeboren lust tot herhalen; bij de bespreking van het rijm heb ik daarop reeds ge- wezen. Bij herhaling van rijmwoorden laat hij \'t echter niet, maar zijn herhaling breidt zich zelfs tot geheele regels uit. Telkens geeft hij weer dezelfde gedachten en dikwijls met ongeveer dezelfde woorden, soms zonder dat er de nadruk op valt en herhahng dus volgens onze opvatting gewenscht is. Voorbeelden zijn voor \'t grijpen. Men vergelijke:
VS. 214 — 216: De vroede bedachten hem daerof, Dat si daer souden ene sale doen maken;
En: VS. 229 — 30: Die seven vroede bespraken daer te doene ene sale maken;
VS. 403; Elc sal di dragen enen dach, en vs. 406: Elc sal di enen\'dach vervaen; VS. 487 — 88: Dat si gevorderen niet can de dinc daer si wel dompelike toe vinc, en vs. 490—91: Dat hare gehelpen niet en mach Die dinc, die si hadde bestaen;
VS. 516: Ende oec wilde hebben vercracht, en vs..517: Ende haers ondanxs bi hare gelegen;
VS. 792-93: Int ent wart verbeten doet Dat serpent van den hasewinde, en vs. 795: Verbeet (n.1. het ser- pent) de hasewint doet;
1) Cf. W. L. van Hel ten: Over midddnederl, vershomo p. 83.
-ocr page 111-
95
VS. 607 Tere stede, daer hi sijn woude en vs. 615: Ter stede daer hi woude sijn;
vs. 906. Hi liet se vallen den\'everswine, en vs. 912: Ende werp se den ever neder;
vs. 1086: Ende laetten dus liggen stille en vs. 1090: Ende doeten emmer liggen stille;
VS. 1377: In al die straten van der port en vs. 1387: In allen straten van der port;
VS. 3370: Eer liden sal de derde dach, en vs. 3379: Eer de derde dach sal liden;
VS. 4017—19: Ende aldus, here, moeti leven, so suldi sijn, bi niinen live Bedrogen, gelovedi uwen wive, en VS. 4020—21: Wildi geloven Uwen wive, ghi wert bedrogen;
VS. 4047: Doe bracht men hem sijn kint voren, en VS. 4054-55: Vore den vader, sinen here, Bracht men geleedt den jonchere.
VS. 4302 — 3: Die coninc was daer wel ontfaen, Alst gereet was, ginc men dwaen, en vs. 4308 — 9: Die coninc was daer wel ontfaen. Het was gereet, men soude dwaen.
Verder zou men nog kunnen vergelijken de verzen 333-34 met 337-38; 341 met 342, 506-7 met 515-16; 840-41 met 845-47; 864 met 865; 942 met 943; 2050-51 met 2058-59; 3884 met 3888.
Al deze eigenaardigheden nemen echter niet weg, dat \'t verhaal over \'t geheel regelmatig afloopt en dat de dichter zich vrij wel gelijk blijft; hij was in zijn soort een goed verhaler; de menigte spreekwijzen, die hij overal weer in zijn gedicht te pas brengt, zullen zeker wel tot de levendigheid en frischheid hebben bijgedragen. (Cf. Stallaert p. XIX en XX).
-ocr page 112-
96
Ook het enjambement heeft hij dikwijls op gelukkige wijze weten aan te wenden.
Vatten we in \'tkort samen, wat we omtrent den dichter door middel van den bouw van \'t gedicht hebben opgespoord, dan zijn we zeker niet ver van de waar- heid, wanneer we op hem toepassen de woorden door Freijmond gebruikt om den dichter van de Fransche berijmde bemerking te kenschetsen:
„Der Roman des VII sages ist von einem Jongleur verfasst und für ein Publikum berechnet, das für grös- sere Feinheiten der Reimbildung kein Verständnis hatte, dem es vielmehr nur darauf ankam, unterhalten zu werden.-ocr page 113-
97
Hij weet door zijn realisme en nationale klem- hen te boeien en door gesprekvorm zijn verhaal levendig- heid bij te zetten.
Zijne ontwikkehng en zijne kennis van de Fransche taal hebben hem volkomen in staat gesteld om de taak, die hij zich zelf opgelegd had, te volbrengen met goeden uitslag, en de moeilijkheden, waarvoor hij zich telkens zag geplaatst, met glans te boven te komen.
-ocr page 114-
m. ■
\'■--ocr page 115-
LES SEPT SAGES DE I\\OME.
(Hé. r, n-ocr page 116-
m
-ocr page 117-
A Romme ot .i. empereour qui ot a non Dyoclesiens. II ot eu Foi. 855 r». feme, et de cole feme li fu remes uns hoirs maries. Li empereres fu uiex et ales et li enfes ot ia passe .v«. ans. A un iour apiela li empereres \'les .vij. sages, cascun par son non. Singnors, dist li empereres, auquel de vous baillerai iou mon lil pour aprendre 5 et ensengnier et pour endoctriner? Li ainsnes parla auant, qui fu li plus riches ot li mieus emparentes et del millour lingnagne; si fu uiex et ausi blans come laine et fu Ions et grailes et ot a non Bancillas. Oil sentorna enuers lempereour et parla on tel maniéré:
Sire, fait il, a moi le bailleres et ie lui ferai sauoir quanquos io 10 sai et quanquos mi compaingnon seuent en mains de .v\\i. ans. En apres se loua li secons; cil ne fu ne trop grans no trop petis, ains fu de bele forme et de bele taille et fu entremelles de chaisnes, si que li blans passoit le noir et ot a non Anxilles. Cil apela lempe- reor et lui dist: Sire, a moi le bailleres et ie li ferai sauoir quan- 15 ques io sai ot tuit mi compaingnon seuent en mains de .vy. ans.
Apres so loua li tiers et fu .i. maigres .i. petis uns blons a uns cheuex crospes ot ot a non Lentullus. Cil dist a lempereour: Sire, baillies le moi ot ie li ferai sauoir quanques ie sai ot tuit mi com- paingnon seuent en .v. ans. Apres se leua li quars empies et dist 20 a soi meisme: Iou aurai lenfant a aprendre. Cil ot a non Malquidars li rous, et fu uns parleres et uns gaberes, ot uolentiors traioit oscars des gens ot ^torna enuers lempereour. Sire, dist il, a moi le bailleres. Ne puis pas dire que iou li aprengne la science dé mes compaingnons, mais ce que ie sai lui ferai sauoir on .iiy. ans. 26 Apres se loua li quins ot ot a non Catons do Ilome. Cil fu do bel eage et entremelles do chaînes, si que li blans passa le noir. Cil a parle a lempereour et lui dist: Sire, a moi lo bailleres, sil vous plaist; niais ie no di mie, que io lui face sauoir quanques mi compaingnon seuent, car ie ne connois pas son sens ne sa science ne son retenir, 30 mais quanques iou li porai de bien aprendre, iou lui aprendrai. En après so leua li sistes et ot a non maistre lesses et ot les cheuex
^ 1
-ocr page 118-
Fol. 360 vo.-ocr page 119-
3\'-ocr page 120-
Fol. 360 vo.-ocr page 121-
5\'-ocr page 122-
Fol. 360 vo.-ocr page 123-
7\'-ocr page 124-
Fol. 360 vo.-ocr page 125-
9\'-ocr page 126-
Fol. 359 T».-ocr page 127-
11\'-ocr page 128-
Fol. 360 vo.-ocr page 129-
13\'-ocr page 130-
Fol. 360 vo.-ocr page 131-
15\'-ocr page 132-
Fol, 362 v».-ocr page 133-
17*-ocr page 134-
Fol. 360 vo.-ocr page 135-
19\'-ocr page 136-
Fol. 360 vo.-ocr page 137-
21\'-ocr page 138-
Fol. 360 vo.-ocr page 139-
23-ocr page 140-
Fol. 360 vo.-ocr page 141-
25\'-ocr page 142-
Fol. 360 vo.-ocr page 143-
27\'-ocr page 144-
Fol. 360 vo.-ocr page 145-
29\'-ocr page 146-
Fol. 360 vo.-ocr page 147-
31\'-ocr page 148-
Fol. 370 v.-ocr page 149-
/
33\'-ocr page 150-
Fol. 371 v-ocr page 151-
35\'-ocr page 152-
Pol. 372 v».-ocr page 153-
37*-ocr page 154-
Fol. 360 vo.-ocr page 155-
39\'-ocr page 156-
Fol, 374 v®,-ocr page 157-
41*-ocr page 158-
Fol. 375 v.-ocr page 159-
43\'-ocr page 160-
Fol. 376 Y-ocr page 161-
45*-ocr page 162-
Fol. 377 V».-ocr page 163-
47\'-ocr page 164-
Fol. 378 \'V».-ocr page 165-
49-ocr page 166-
Fol. 379 vo.-ocr page 167-
|