-ocr page 1-

De Middelnfederlandsche bewerking

f-ocr page 2-

V V -■ ■ ■

^ \' A

. 5

■ I

A. qu.

192

■ \\ :

^ :

f . ■
V

r ■■■

-ocr page 3-

rl.

t A

- . \'

■ ■

■\'s w. ■
■ \' ■ /■ ^

/; ■

.. li

\'vV;\' , V

■ V .

w,.

Y -ocr page 4-

• :

Y-\' .

. /

r

\'s \' ^

i

( ■ ..
»

l ■

■ f-
%
\\ r :

I

-ocr page 5-

\'.-■Al

K.\'

-ocr page 6-

■Ik.

i

J

-ocr page 7-

DE MIDDELNEDERLANDSCHE BEWERKING

VAN HET GEDICHT

VAN DEN Vil VROEDEN VAN BINNEN ROME

-ocr page 8-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0957 9552

i

-ocr page 9-

De Middelnederlandsehe bewerking

VAN HET GEDICHT

van den VII Vroeden van binnen Rome.

PROEFSCHRIFT

ÏER VERKIUJGING VAN DEN GRAAD VAN

Doetop in de Ne JeplanJseke Letterkunde

AAN DE J^IJKS-yNIVERSITEIT TE pTRECH\'1\',

NA MACHTIC.INO VAN DEN HECTOR-MAGNIFICUS

M^ J. DE LOUTER,

r-ocr page 10- -ocr page 11-

Aan de mgedachtenis mijner Ouders

-ocr page 12- -ocr page 13-

Diep ben ik er van doordrongen, dat velen hier aan myne
vorming hebben bijgedragen. Aan hen allen breng ik
openlijk mijn oprechten dank.

Hem, die mij het eerst liefde voor de Nederlandsche
taal inboezemde, den vriendelijken
Moltzer, bereikt mijn
danktoon niet. Hoe gaarne had ik hem nog onder de
levenden geteld.

Hooggeleerde Kalff , Hooggeachte Promotor, aanvaard
mijn dank voor Uwe belangstelling in de samenstelling
van dit proefschrift. De bereidtoilligheid, welke ik
vooral gedurende den laatsten tijd van ime zijde mocht
ondervinden, zal ik steeds gedenken.

Hooggeleerde Gallee ! De sympathie en opoffering, die
gij aan verschillende leerlingen betoont, is voor hen zeker
een der aangenaamste herinneringen aan hunne academie-
jaren.

U, Professoren Van der Vliet, Wunne, KRäMEB en
Van Hamel hoop ik steeds erkentelijk te zijn.

Den lieeren Van Someren en Dr. de Vries, bibliothe-
carissen te Utrecht en Leiden, breng ik mijn dank voor
hunne hulpvaardigheid.

-ocr page 14-

•i-jft-ocr page 15-

INHOUD.

Bladz.

vdoEWOOKD.........■.......]

HOOFDSTUK I.
Het Thorpe-handschrift...........3

HOOFDSTUK H.

Het Middelnederlandse!! gedicht........

a.-ocr page 16-

m.

1

Wm

-ocr page 17-

mm

VOORWOORD.

De verschillende meeningen, aangaande de uitgave
van het Middelnederlandsch gedicht
Van den . VII.
Vroeden van hinnen Borne
door-Stallaert, bewijzen
volkomen dat eigenlijk niemand daarmede tevreden is.
Men beschouwde deze uitgave als een kakographie en
verlangde naar een nieuwe, evenals men dat vroeger
had gedaan, toen Visscher\'s
Ferguut nog niet door
die van Verwijs was vervangen.

Met het oog hierop leek het mij van \' het grootste
belang een onderzoek in te stellen naar het origineel
van ons gedicht.

Werd dit gevonden, dan zou men daaraan veel
kunnen hebben voor de teksbcritiek, die door Stallaert
maar al te zeer werd verwaarloosd, en zou misschien
menige, tot nu toe duistere, plaats kunnen worden
opgehelderd.

Door Dr. Stoett\'s critiek opmerkzaam gemaakt,
nam ik dit onderzoek op mij. Om dit nu van blijvende
waarde te maken voor de Mnl. tekstinterpretatie, be-
sloot ik den tekst van het Fransche handschrift, die
het dichtst bij den onzen staat, als bijlage te laten
afdrukken.

1

-ocr page 18-

HOOFDSTUK I.

Het Thorpe-handsclirift.

Brussel. Koninklijke Bibliotheek. Serie 11
n». 1171.

Het handschrift bestaat uit 332 bladen perkament,
metende 280 bij 192 m.M. Elke bladzijde heeft twee
kolommen van 40 regels, terwijl de hoogte van elke
kolom 208 m.M. bedraagt. De band is van karton met
perkament overtrokken; op den rug van den band
staan met 17® eeuwsche hand geschreven de titels van
de daarin voorkomende verhalen, n.1.:

1« Pars Speculi Hist. Vencet Beluacén.

Liber 7. Sapietu Bom.

Lïber Bosae. Oia uersu fla7i.

Deze titels komen iets lager nog eens voor, gedrukt
met vergulde letter op groen leder, als:

Specid. Histor.

Lib. 7. Sap. Bomae.

Lib. Bosae.

Onderaan op den rug staan de cijfers 9799 en XGVIII.

-ocr page 19-

Deze tekst is Ie11er 1 ijk afgedrukt, zonder eenige
wijziging, daar ik in geen opzicht den schijn op me
wil laden dat ik een critischen tekst heb willen leveren.

De interpunctie en de hoofdletters zijn echter door
mij geplaatst voor de duidelijkheid; hiervoor gaf ik ook
die enkele noten, die me onontbeerlijk schenen.

De Middelnederlandsche plaatsen, die ik heb afge-
drukt, volgen de lezing van het handschrift, dat ik
daarvoor gecollationneerd heb.

-ocr page 20-

Het schutblad voor- en achterin het handschrift is
van papier; hierop vindt men eenige aanteekeningen,
waarvan enkele vermoedelijk licht geven omtrent een
vroegeren eigenaar.

Op het schutblad, dat tegen het voorplat is geplakt,,
staat met potlood:
Olim:

BiU. Wam Clarke.
.... Sothehy 1836.
Op de andere helft leest men bovenaan:
Hieronijmi Winghij can-ocr page 21-

Yan der wiue wonderlijcheit Fol. 327, kol. a.
Werdt u hier een deel geseit.

Dits van den vesscher van parijs Pol. 328, kol, c.
En van sinen wiue syts -wijs.

Dits van heilen van beersele Fol. 330, kol. b.
Die de iij. jaghede te speie.

Van dinghen die seiden ghescien Fol. 331, kol. c.
Moghedi hier lesen ende sien.

Van der vrouwe die boue h\'en mä Fol. 332, kol. a.
Minde en watter ghesciede van.

Alleen het eerste van deze kleinere verhalen is uit-
gegeven en wel door den heer Stallaert in de
Lietsche Warande, terwijl de varianten der lezing van
het 4® gedichtje zijn afgedrukt\'in het
Tijdschrift voor
Nederl. taal- en letterkunde
XII. p. 175.

Onder op de margo van blad 1. r-ocr page 22-

6

Bus dinct om mijn lijden eer dat ghij sterft

Sternen en deruen en lijen
Moet zijn sijn leuen die loilt gheraken
Int tsuet ghes7nake dat god sal geuen.

De paginatuur is van jongen datum.

Versiering vindt men in \'t handschrift weinig.

Ieder verhaal begint met een versierde initiaal; verder
treft men hier en daar nog hoofdletters aan, die beur-
tehngs rood of blauw zijn gekleurd; bovendien is in
de
Speculum Historiale en in de . VII. Vroeden steeds d-ocr page 23-

Op enkele bladen vindt men in de margo kleine
streepjes, waardoor wordt aangewezen, dat de schrijver
zich vergist heeft, en dat een regel niet op zyne plaats
staat, b.v. op blad 259 r®., waar regel 438 staat achter
regel 474; op blad 278 kol. c waar in \'t handschrift
de volgorde is:-ocr page 24-

grond van het uiterlijk van ons handschrift, dat op de
14® eeuw wijst.

Vond de heer Boter mans in de aanwijzingen in
de
Seghcl^n van Jeruzalem enz. niet den minsten
grond om aan te nemen, dat vóór de
Seglielijn (door
Verdam tusschen 1330 en 1350 gestéld) reeds hetzij
het gedicht, hetzij eene Mnl. prozabewerking moet be-
staan hebben, ik voor mij geloof, dat wij hiertoe toch
het volste recht hebben, zonder dat wij nog aan de
waarheidsliefde van Gerard Leeu behoeven te twij-
felen, wanneer hij zegt dat het volksboek in 1479 uit
\'t Latijn is vertaald.

Let men b.v. op het groote aantal handschriften van
de
Sept Sages, dat in de 13® eeuw al in Frankrijk be-
stond, en op de daarmede in verband staande groote
bekendheid, dan lijkt \'t tamelijk waarschijnlijk, dat die
groote opgang van het onderwerp in Frankrijk eene
spoedige verbreiding naar het Noorden heeft ten gevolge
gehad.

En is dit niet te meer waarschijnlijk, indien we reeds
in de 61® fabel van de
Esopet in hoofdzaak dezelfde stof
behandeld zien, als in de 12® novelle van de
.VU. Vroeden?
Zou nu het voorkomen van dezelfde stof in eene andere
redactie niet eenigszins het vermoeden wettigen, dat de
. VII. Vroeden hier in dienzelfden tijd reeds bekend
waren ?

En van de Esopet is aangetoond, dat ze reeds vóór
het laatst^ kwart der 13® eeuw uit de
Romulus werd

1) cf. A. J. Boter mans. Die historie van die seven ivijse
mannen van romen.
p. 43.

-ocr page 25-

9

vertaald. \') Vergelijkt men nu deze fabel met haar
origineel,
(Bomulus ed. Oesterley. Berlin 1870.
3® Boek n*^. 9), dan bemerkt men nog al verschil. De
kleine afmeting (64 verzen) in aanmerking genomen is
veel ingevoegd; o. a., zooals door Dr. Te Winkel bij
de uitgave reeds is aangetoond, het geheele gesprek
van den wachter met de vrouw op het graf (vs. 15 — 47).
Hoewel niet geheel en al gelijk aan de verzen 3204 — 3235
van de
.VII. Vroeden, vertoont dit gedeelte daarmee
groote overeenkomst,

In \'t oog valt nog de overeenstemming van de vol-
gende ingevoegde verzen in de
Esopet met die van de
.YII. Vroeden:

van vs. 3: syn loyf ginc ligghen op syn grat\\ met de
verzen 3198 — 99:
Die int graf lach, Daer de rouioege
vrome op lach.,
in verband met de verzen 3157 — 58:
Der vrouwen daden si \'maken saen Ene loge hi-ocr page 26-

10

met de verzen 3171 — 75:

Ende een ridder, alse ghi moget horen,
Had se genmnen in sine hoede;
Want het bestont te sinen goede,
Te sinen live waest geset
Ende op sijn hovet waest gezoet.

en ten slotte van de verzen 51 — 52:
Mi es te nacht I dief verstolen
Die mi opt hoeft was bevolen.

met de verzen 3262-63: ■

Laso! doe loas mi dene verstolen
Der dieve, die mi toaren bevolen.

Bewijst deze overeenkomst niets met zekerheid, on-
willekeurig toch vraagt men: Zouden de
.VIL Vroeden
hier geen invloed geoefend hebben?

Doet het boven meegedeelde slechts aan de waar-
schijnlijkheid denken, dat de
.VIL Vroeden tot de 13®
eeuw kunnen worden teruggebracht, het bewijs hiervoor
vinden we in Maerlant\'s
Spiegel Historiael I® Partie,
n® Boek, XLVIII vs. 15-20 \'), waar we lezen:

Tien tiden leveden ghemeene
Die Vn vroede van Athene;
Maer noit en vandic, alsic gome,
Ghene VII vroede te Rome
Els dan die valsche faloerde
* Veinset daer af eene boerde.

1) cf. J. V. Maerlant. Spiegel Historiael ed. De Vries en
Verwijs 1® dl. p. 92.

-ocr page 27-

11

Uit de vergelijking van de Spiegel Eistoriael met het
werk van Vincentius Bellovacensis blijkt, dat de
laatste 4 regels door Mae riant zijn ingevoegd met
voorbedachten rade.

Bestaat de mogelijkheid, dat men uit de Seghelijn
opmaakt, dat hier misschien de Gesta Roynanorum
wordt bedoeld, bij M a e r 1 a n t kan daarvan geen
sprake zijn.

Hij grijpt hier gelijk elders de gelegenheid aan om
zijne medemenschen te waarschuwen tegen slechten-
invloed-oefenende lectuur; niet tegen geschriften in een
andere taal, zooals men wel eens gedacht heeft bij de
toespelingen in zijn
Alexander, maar tegen Middelneder-
landsch werk.

ï]n dat Mae riant hier het oog heeft op onzen tekst
blijkt uit de woorden, waarmede hij hem aanduidt,
\'t Woord boerde gebruikt hij dikwijls en ook hier in
de beteekenis van: verdicht verhaal, roman; zoo spreekt
hij b.v. van: „die boerde van den Grale-ocr page 28-

12

het jaren geleden te koop is geweest voor £ 53. 10 sh.
blijkens een bijvoegsel van een catalogus door hem in
1836 uitgegeven.

De hoogleeraar Serrure is de eerste geweest, die
de aandacht hierop vestigde

Sedert dien tijd is het zoek geraakt, totdat het in
1888 weer voor den dag is gekomen bij den verkoop
van een deel der Hollandsche handschriften uit de
nalatenschap van den bibliomaan Sir Thomas Philips
te Cheltenham

Dat „dit alleszins kostbare boek thans in de Konink-
lijke Bibliotheek te Brussel berust,-ocr page 29-

13

langrijke aanwinst worden genoemd voor de Mnl. letter-
kunde \')•

Nadat het handschrift eerst het onderwerp van eenige
besprekingen in de Kon. Ylaamsche Academie en Kon.
Akademie van Wetenschappen was geweest, werd door
de bestendige commissie van de Vlaamsche Academie
aan den heer K. Stallaert de uitgave van den tekst
opgedragen.

Deze voorloopige opdracht werd door de Academie
goedgekeurd, echter onder bepaling, dat de uitgave
diplomatisch zou zijn, voorzien van eene inleiding, eene
woordenlijst en de onontbeerlijke aanteekeningen

Hoe de heer Stallaert zich van zijne opdracht
heeft gekweten zal iedereen duidelijk zijn, die naast
de uitgave de critieken van Dr. F. A, Stoett heeft
gelezen, respectievelijk in
Noord en Zuid en in \'t Belfort
verschenen.

Behalve dat, wat in dezen door Stallaert en Stoett
geleverd werd, is er tot nu toe niets tot beter begrip
van het gedicht in \'t licht gegeven dan de
,,Klank- en
Vormleer van het gedicht van den .Vil. Vroeden van
binnen Rome\'-ocr page 30-

14

zyn geschrift stellig bewijst, dat hij niet altijd ver-
trouwen verdient. Men lette b.v. op de volgende aan-
halingen (bladz. 33): „Wat het woord
tachter (1246)
juist beteekent, is moeilijk om bepalen. Staat het
misschien in verband met den stam van
deftig go.
gadobsr

De inhoud van de verzen 1245/46: Hi tie was niet
rike van haven., Maer sere tachter ende bescaven,
is
niet duidelijk geweest voor den heer De Neef, Waar-
schijnlijk heeft hij de sterke tegenstelling, die in deze
beide verzen ligt, over het hoofd gezien en is hij in
vers 1246 onder den invloed gekomen van het woord
bescaven, dat hij zeker als beschaafd heeft opgevat,
terwijl het
armoedig of berooid (cf. Mnl. Wdb. I kol. 981)
beteekent. Hoe komt hij er anders toe
tachter sijn: in
verval
of aan lager wal zijn (cf. Mjil. Wdb. I kol. 20)
te verklaren als
deftig zijn?

m

Op bldz. 34 zegt hij: „ivasse (2738) staat onder den
invloed van Hgd.
wasser\'\' (cf. bldz. 32 en 41),

Vers 2738 luidt: Ende die gayole met wasse bedropen.
Bij de interpretatie van dit vers heeft de heer De Neef
blijkbaar vergeten, dat in de verzen 2653, 2666 en
2670 van een stallicht sprake is, waarmee de „jonc-
vrouwe-ocr page 31-

15

wasse{f) meer in de beteekenis van water voorkomt.
Maar hier heeft hem zeker vs. 2736:
Yant hi metten
watre de pot
, parten gespeeld.

Op bladz. 43 vindt men: „justeren (767) (justicieren)
(Verdam geeft geen vorm
justeren).-ocr page 32-

HOOFDSTUK II.

Het Middelnederlandsch gedicht.

a. Onderzoek naar het voorbeeld van den Mnl. dichter.

In de verhandeling, die in de Vlaamsche Academie
over ons Mnl handschrift, spoedig na den aankoop er
van., is gehouden, werd in \'t voorbijgaan ook de ver-
moedelijke bron besproken, en wel met deze woorden:
„Het schijnt eene zeer vrije vertahng en omwerking
te zijn van het Fransche Codex
Li Romans des sept
sages,
door H. A. Keiler in 1836 te Tubingen in
\'t licht gegeven.-ocr page 33-

17

De opsteller heeft zich er toe bediend van den Latijnschen
druk van 1490 van Geeraert de Leeu te Antwerpen
en verwijdert zich niet merkelijk van de Fransche uit-
gave van Keiler noch van de uitgaven van Marbach
en Simrock.-ocr page 34-

18

tekst heeft gewerkt naar een der handschriften, die
door G-aston Paris tot groep A worden gebracht.-ocr page 35-

19

aangebracht door een andere hand o. a. fol. 32 a in
margine.

Inc.: A Eome ot .1. empereeur qui ot non dyoclecien.
Fin.: Einsint vont a male fin cil qui traison qulerent et pom\'-
chacent. Et leur en rent Diex dosorte qui pas ne ment,
tele comme il doivent avoir.

b.-ocr page 36-

20

273 X 200 m.M. - hoogte kol. 189 m.M. - kol. 30
regels, (fol. 25 c. heeft 27 regels), — Rubricatie: rood
en blauw. — Enkele verbeteringen en invoegingen o. a.:
fol. 1 d, 2 c en d, 7 d.

Inc.: A Rome ot .i. empereur qui avoit a non Dyoclecien.
Fin.: Ileuc rechut la deserte de sa traison. Li cors fu en
petit deure finez lame ait ce que ele a deservi.
Explicit Ie Roumanz des VII Sages.

d.-ocr page 37-

21

59, 67, 84, 85, 143, 144, 172, 174, 176, 203, 215, 219
en 246 zijn onbeschreven.

Fol. 87 r». - 132 v-ocr page 38-

22

f. Parijs. B. N. ii°. 22 548. (La Vall. 13). 3 dln. \')
perlcament. — gebonden in rood maroliijn, verguld
op snee. - Het 1® deel heeft 206 ff. - 3 kol. - 117
miniaturen. — goed onderhouden, alleen op fol. 1 r-ocr page 39-

23

Fin.: Tost fu li cors finez et lame ala ou ele dut aler ainssi
doit on faire de ceuz qui font mal et tralson. Quar notre
sire rent a chascun sa deserte tel comme il a deservie.
Explicit les .vij. sages de romme.

g. Parijs. B. N. n-ocr page 40-

24

Ieder verhaal heeft een titel in rood. — De versiering
der initialen aan het begin van een nieuw hoofdstuk
strekt zich van boven tot beneden over de bladzijde uit.
In dit eerste boek vindt men 17 miniaturen, die met
veel zorg zijn afgewerkt. De tekst van dit hs. komt
woordelijk overeen met dien van n-ocr page 41-

25

Inc.: A Rome ot iadis .i. empereour ki ot non dyoclisijens.
Fin. : Et dieus lor en rent lor desierte ki pas ne ment ains
iuge a droit. Chi finist li roumans de la male marastre
et des siept Sages.

i. Brussel. Koninklijke Bibliotheek n». 10171.»)
perkament. — \'t Hs. is met de nummers 10168,
10169, 10170 en 10172 gebonden in bruin leer met
goudversiering ; buiten op staat: Les faits des Romains
en Bibl. royale, verguld op snee, op de zijsnede staat
een wapen. — 228 ff. —

op fol. 1 staat een stempel: Bibl. de Bourgogne, en
op fol.\' 227 staat de handteekening van: Charles de
Croy comte de chimay.

Fol. 206 r-ocr page 42-

mm.

26

perkament. — gebonden in rood marokijn. — achter
op den rug staat: Mus. Brit. Bibl. Harl. 3860.

Plut. LIX.C. en de titels:

Gesta regum Anghae ad Edw. I.

Les sept sages de rome.

Chasteau d\'amour, etc.

82 ff. — tusschen fol. 28 en 29 is een blad weg-
gesneden.

Fol. 23 r-ocr page 43-

27

Handschrift niet compleet. {Avis., Sapie7ites, Vidua.,
Roma
zijn verloren gegaan). \')

n. Parijs. B. K n». 558 6 (vroeger 10024). 2)
papier. — gebonden in hout. — 119 ff. over één kol.

-ocr page 44-

28

Inc.: Ici commence le livre qe est appelee le set sages en
romaunce.

A Rome out une empereour qi out a noun Dioclicien.

Fin. : Einsi vont a mal fin cil qi traison quierent e perchassent
e lur en rent dex deserte qi pas ne ment, tele come il
le doiuent auoir. Amen.

E lemperere prent sun fiz e le fet coruner e honurer come
ap . . .. e mult mercia as .vi,). sages qe issi unt sun fiz sauue de
la mort e deus la tua e pur ceo fu droit qe tout gent(?) lamas-
sent\\ Einsi vount a mal fin qe tresoun compassent e pensent
acomplir car dieu qi est dreiturel veit toute les pensees deuant
qe eles soient mises en fet. Enepurquant il seof.... come cell
qest plein do pite que les folotins vivent en lur maueste et les
innocens moerjent souent ahounte en ceste siecle. Mes ceo fet
il pur ceo qe il ne voleit la mort al peccheour mes qe il vive e
se amende e quant il veit qe il pensent de amendon si les guer-
pent cum il fist ceste empeirsce et (...?) la en (...?) come vous
avez oi de mal fin. Or nous prioins a dieu qe il nous doigne
amendement de nos pechez(?) et vie perdurable ouek li. Amen.

p. Brussel. Koninklijke Bibliotheekn-ocr page 45-

29

Inc.: Il ot un empereour a rome si ot a non dyoclesyens.

Fin. : Illuec ot sa desierte de sa grande traison. Li cors sestent
tost fu fines. Larme (?) ait cou kelle a deservi. Ensi
vont a la maie fin cil ki traison poucacent et pour-
quierent, diex lor envoie lor desierte ki pas ne ment.
Amen.

q. Brussel. K o ii i n k 1 ij k e Bibliotheek
n». 92 45. \')

perkament. — gebonden in een band van purper
zeemleder, waarop staat in goud: VII Sages de.romme,
etc. — verguld op snede. — op de zijsnede staat een
wapen, de snede is versierd met ruitvormige figuren. —
593 ff.\' — 187 miniaturen. — nieuwe paginatuur met
potlood.

Op do eerste en laatste folio staat een stempel met:
Bibl. nationale, een kleiner met: Bibl. royale.

Fol. 1 — 17 r°.: Les Sept Sages de rome.

408 X 302 m.M. - hoogte kol. 273 m.M. - 3 kol. van
46 regels. — 4 miniaturen. — Rubricatie : rood en blauw.
Ieder verhaal heeft een titel in rood. De versiering.der
initialen, aan het begin van een nieuw verhaal, strekt
zich van boven tot beneden over de bladzijde uit.
Boven aan het hs. staat: „Ci commence li livres des
.vij. sages de romme et de marques le seneschal Et
après de laurin et de Cassydorus. Et de pelyarme-
mis. Et après li faits des empereurs de romme et de
constantinoble.-ocr page 46-

30

r. Parys. Bibliothèque Nationale, n-ocr page 47-

31

Inc.; II avint quil ot .i. empereour a rome ki ot uom deoclicyens.

Fin.: tant que ce vint a lendemain au mangier on demanda
la coupe et le quist et on ne le pot mlo trouver.

de rest ontbreekt.

Alle hierboven beschreven handschriften op 2 na
(1 en m); die ik buiten beschouwing laat, heb ik zelf
gezien en gecollationneerd. Hierdoor ben ik dan ook
in de gelegenheid eenige opmerkingen toe te voegen
aan wat Gaston Paris in zijne
„Deux Redactions-ocr page 48-

32

haar toegestaan en de vrouw stierf. De Koning trok
\'zich een tijd lang terug en toen het kind 7 jaar was
geworden, dacht hij weer aan de laatste belofte aan
zijne vrouw gedaan: „Cest que quant il seroit marie que
sa famrae ne vist jamais son filz.-ocr page 49-

33

hs. 283 B. Ars. volgens G. Paris beurtelings van A
en L gebruik gemaakt tot opbouwing , hier in q
zou volgens dezelfde theorie van opbouwing uit A en L,
de redacteur A hebben gevolgd tot aan het einde toe.
om dan aan
L de Noverca te ontleenen en door de
Koningin te laten vertellen, voordat zij in \'t vuur ge-
worpen wordt.

Mede tot de tweede groep behooren de hss. r en s.

Hs. s is op zijn beurt volkomen gelijk aan hs. r. De
lezingen zijn zoo volkomen dezelfde, dat zelfs in beide
dezelfde fout wordt gevonden.

Wanneer in \'t begin de 7 Wijzen verschijnen, om
zich ais opvoeder van den Koningszoon aan te bieden,
treedt in de 2e plaats Anxilles en in de 3-ocr page 50-

M

Uit de aanteekeningen, die ik te Cambridge maakte,
is me gebleken, hoe volkomen beide overeenstemmen,
en \'t vermoeden lijkt me wel gewettigd, dat \'t twee
afschriften zijn naar eenzelfden tekst.
(17-tekst).

Van hs. r zegt Pan lin Paris: \') „La leçon de ce
manuscrit ne diffère dans aucun point essentiel de
celle du numéro
6767 (hs. g), mais le style en est plus
correct et d\'ailleurs préférable, ne seroit-ce que par
son antériorité.-ocr page 51-

35

van r en b.v. q bestaat, dan komt men tot de ge-
volgtrekking, dat de
17-tekst uit den 16-tekst L
moet zijn opgebouwd, alzoo :
16-tekst 4- L = -ocr page 52-

V. ■)

K. C. D.

1
1

1

! 1

-ocr page 53-

h8.283Ars(B.L.F.)^)

q-

17-tekst (hs. r. s.)

Mnl. Gedicht.

Arbor.

Arbor.

1

Arbor.

1

Arbor.

Canis.

Canis.

Canis.

Canis.

Aper.

Aper.

! Aper.

\' . Aper.

Medicus.

Médicus.

Medicus.

1 Medicus.

1

1

Gaza.

Gaza.

\' Gaza.

Gaza.

Puteus.

Puteus.

Puteus.

: Puteus.

j

Senescalcus.

Senescalcus.

Senescalcus.

Senescalcus.

Tentamina.

Tentamina.

i

Tentamina.

Tentamina.

Virgllius.

Virgilius.

Virgilius.
1 t

Virgilius.

1

Avis.

Avis.

Avis.

Avis.

!
;

vn Sapientes.

1

VJI Sapientes.

VII Sapientes.

VII Sapientes.

1

j Vidua.

Vidua. i

1 Vidua.

Vidua.

Filla.

Roma.

Filia.

1

Roma.

Inclusa.

Inclusa.

1

Inclusa. j

Inclusa.

Vaticinium.

Vaticinium.

j

Roma. j

Vaticinium.

Noverca.

Noverca.

1

Vaticinium. \'

Noverca. |

tabel hij Jos. Bé dier. Los Fnbliaux 2« ed. p. 136 en A. J. Boter mans.

-ocr page 54-

38

Gaan we achtereenvolgens beide mogelijkheden na.
1°.
Aj -f L -ocr page 55-

39

al zou men nu op \'t oogenblik meenen eenige rijmregels
te kunnen aantoonen in de met L overeenkomende
verhalen, wat zou daarvan de bewijskracht zijn, indien
wij niet een V-tekst hebben, waarin we ze kunnen
terugvinden ? En dat dit meermalen onmogelijk is, blijkt
wel uit
Gr. Paris\' vergelijkend onderzoek, waarin hij
zoo menige rijmregel tevergeefs in K tracht thuis te
brengen.

Toch geloof ik dat er voor de laatste theorie van
ontstaan nog wat is aan te voeren, behalve wat ik

N.B. In het voorbijgaan zi,j opgemerkt, dat do 17-tekst van
belang kan zijn voor de verklaring van het ontstaan van
S. (cf.
Tabel Bo\'termans p. 40 en 41, Bédier p. 136, G. Paris.
Deux
red.
p. XI). Het is de vraag of deze niet een einde maakt aan
hot meeningsverschil tusschen Gaston Paris en Goedoke
(cf. daaromtrent Boter mans.
De Historie van die seven wijse
mannen
p. 15, 16 en 17.)

De groote verwantschap van L en S is door G. Paris aange-
toond. Grooter nog is do verwantschap van
S mot den 17-tekst,
want allo verhalen van S komen daarin voor. De overeenkomst,
voorzoover men die kan nagaan bij een
zoo beknopten inhoud, is
en blijft bijna volkomen tot aan het verhaal van den 7en meester
in
S; met dien verstande echter, dat S evenals H steeds eene
„bedudinghe-ocr page 56-

40

boven in \'t kort heb gezegd omtrent de wording van
de redacties met 15 en 16 verhalen.

Let men b.v. op de afronding van het geheel in de
3 redacties
L, A en den IT-tekst, dan bemerkt men
groot verschil.

Vatten we in \'tkort samen, wat daarover te zeggen valt.

Dat L corrupt is, heeft G. Paris bewezen; en dit is
volkomen duidelijk, want veronderstelt de zoon in
\'t begin van elk der wijzen, dat zij in staat zuhen zijn
met woorden zijn leven een dag te rekken, de 7® wijze
zou niet beantwoord hebben aan diens verwachting
en zich van zijne taak op een minder waardige wijze
liebben afgemaakt. Hij bepaalt er zich toe te vertellen,
dat hij den vorigen avond in de sterren heeft gezien,
dat \'s Keizers zoon den volgenden dag zou spreken; en
dit is daarom des te dwazer, omdat in \'t begin al is
uitgemaakt, dat hij 7 dagen zwijgen zou.

De A-tekst is op zichzelf meer een geheel.

De 7 verhalen van de Koningin worden door 7 tegen-
verhalen der wijzen te niet gedaan en als slot hoort
men een verhaal van den zoon, waarmede hij zich
tracht te verdedigen tegen de valsche aanklacht van
de Keizerin.

De daarop volgende ontknooping en de veroordeeling
van de Keizerin lijkt me echter al te vlug afgewikkeld
en daardoor niet bepaald in \'t kader en in den tijd
passend. \'

De tekst met 17 verhalen lijkt me \'t beste geheel.

Wat gebeurt daar namelijk? Evenals in den A-tekst
wordt ieder exempel der Keizerin door een der wijzen
beantwoord. De Keizerin wil echter, hoewel ze weet.

-ocr page 57-

41

dat \'s Keizers zoon den volgenden dag zal spreken,
nog een poging in \'t werk stellen om hem uit den weg
te ruimen en doet daarom een 8® verhaal. (Dit is geheel
in afwijking met
L en A. In L laat de 7® wijze den
Koning beloven, dat hij niet meer met de Koningin
spreken zal voor den volgenden dag; de Koning houdt
zich aan deze afspraak trots het jammeren en klagen
der Koningin. In
A spreekt zij vanzelf niet, omdat
„ele ne set que dire mes bien set que ele sera honie
puis que li enfes pariera.-ocr page 58-

42

ik met reden de aandacht te mogen vestigen op de
wijze van samenstelling.

Naar mijne meening toch vertoont de verhaal-techniek
van den
17-tekst de meeste overeenkomst met dien
van verhalen als de
,,Duizend en eene Nacht-ocr page 59-

43

zijn (ten deele woordelijk) en slechts hier en daar
afwijkingen vertoonen.

Wat het resultaat van deze collatie is geweest, hoop
ik hieronder aan te toonen.

Gaan we dus na bij welk der Oud-Fransche hss.,
waar deze in lezing verschillen, onze Mnl. berijming
zich aansluit.

1. In de namen der 7 Wijzen bestaat tusschen
onzen tekst en de Fransche redacties nog al verschil.
Hs.
r komt echter \'t dichtst van alle bij onzen tekst:

Hs. r.

Mnl. Gedicht.

Bancillas.

Banxillas.

Anxilles.

Anxilles.

Lentullus.

Tintillus.

Malquidars.

Maelquidart.

Catons.

Catoen.

losses.

lesse.

Mauras.

Mauras i)-

Alle namen op één na, Tintillus i. pl. v. Lentullus,
komen dus overeen. Overigens treft men in deze namen
de grootste veranderingen aan ; men vergelijke hiervoor
b. V. de namen uit hs. p, waar ze achtereenvolgens
luiden: Bensillas, Asiles, Lancillus, Malquidas, Gâtons,
Isse, Meros.

Het meest gewijzigd zijn de namen van den 4«-ocr page 60-

44

Maraus (i), Merons (q), Meros (p), Mereus, Mereneus
of Martino.

2. Nadat Tentillus gesproken had, gaf de Koning
als zijn wensch te kennen, dat hij eerst de andere
Wijzen wilde hooren, voordat hij eene beslissing nam.

Hs. a, b, c, f, g, h, k,
n, 0, q, r,
(p. V r. 20.)

Apres se leua li quars em-
pies et dist a soi meisme:
lou aurai lenfant a aprendre.
Cil ot a non Malquidars li
rotis ot. . . .

VS. 93-97.

Doe quam de vierde vort gegaen;
Dat was, alse ic liebbe vorstaen,
Die wel spotten conste ende sceren,
Ende was geheten onder do heren
Maelquidart, do lustige
rode.

De hss. d, e, i, p, hebben li t07\'s en hs. s: ü corus.

3. In de opsomming der 7 kunsten volgt onze tekst
hs.
r tegenover alle andere:

Hs. r (p. 2* r. 27).

Premièrement astronomie,
après nigromanchie, musique,
arismetiqiie, gramaire, recto-
riqne-fisique.

VS. 241-244.

Astronomie ende ßzike:,
Ingromancie
ende arismetike,
Gramarie
ende rethorike,
Ende oec stont daer bescreven
[miCsike.

Hss. a, b, c, q. i, k, o, hebben dialectique i. pl. v.
fisique.

Hs. s heeft geometrie en teologie i. pl, v. gramaire en
fisique en de hss.: n, d, e, f, g, h, p, hebben dia-
lectique
en geometrie i. pl. v. gramaire en fisique.

-ocr page 61-

45

Hs. c. 1)

il avint quo li quens de
Nau\'s passoit par eest pais.

VS. 1074-1075.

Op enen tijt quam hier int hof,
Van
Naveers de rike grave;

4. AVanneer in Medicus de Koningin van Hongarije
aan Ypocras\' neef meedeelt, wie het kind verwekt heeft,
stemt onze tekst overeen met hs. c.

Alle andere hss. hebben Nanmr {nemmur).

t

5. Even nadat in Tentamina de „here van jagene-ocr page 62-

46

Hs. r (p. 30* r. 6), s, f,.g.

. . . tant que on lor dist que
uns enfes estoit nes
en En-
gletere
qui onques not eu pere.

VS. 2842-2844.

Doch vernamen si te hant,
Dat een kint in
Ingelant
Ware geboren sonder vader.

Daarentegen heeft hs. p: el pays, en de overige hss.
hebben:
en la terre.

7. Nadat de belegering van de stad „Roma-ocr page 63-

47

Hs. r (p. 37* r. 37), s, p.

Sire, il fu iadis el roiaume
de
Montogier .i. cheualier mout
proisies darmes et bien errans
et bien poissans.

3605-3607.

Een vorbaer ridder, die -vvas
Ten wapene goet ende fler,
Int conincrike van
Montogier,

9. Mauras noemt in Inclusa de handelende persoon
een ridder uit \'t koninkrijk van Montogier.

De hss. a, b, c, d, e, h, i, k, n, O, hehben ilfow-
hergier, de hss f, g Montuergier en hs. q_ Mojiberengier.

10. Toen de metselaar in Inclusa zijn geheime gang
naar den toren van de Koningin voltooid en daarvan
aan den ridder bericht gebracht had, werd hij door
dezen uit vrees voor ontdekking gedood

Hs.r(p.39*r.40),s,p.

Mais .i. borgois uit le
machon quant il flst len-
tabloment. Chil uint au
cheualier, si lui consella
ce que il auoit veu faire
au machon ot quant li
cheualiers ce oi si traist
lespee et ochist le bor-
gois. Bien uoloit son
afairo coiement faire et
courir.

3777-3785.

Ende een portor, diet hadde gesion
Don metser maken, do vorholontliede,
Dies liede don ridder endo sede:
Dat hi wel wiste van si re affare.
Die ridder, die wol wart geware
Datten portere niemen was bi,
Bi
Avien dat liijs gewroeget si,
Hi hief dat swert mot beden hadden
Ende clovedo hem tliovettoten tanden.

Alle andere hs. missen deze passage in haar geheel.

11. In \'t Vaticinium wilde de ridder zijn zoon, die
hem voorspeld had, dat hij zijn vader zou overtreffen,
verdrinken. De zoon belandde echter op een eiland.

-ocr page 64-

48

Hs. a (Fol. 44 r».),
b, c, f, g, O, q.

CeJ pescheeur vendl
cel enfant au seneschal
de cel chastel
.XX. marz
d\'or en ot.

4141-4143.

Dus verginc gene dinc,

Ende hi vercocht enen riken man;

.XX. marke gouds hire ane wan,

vafi waar hij na drie dagen door een visscher werd
meegenomen.

üe hss. d, e, n, hebben .XXX besans, hs. h,
XX
besans en de hss. i, k,.p, r, s, hebben .6\'. tnarz.

12. Deze jongeling wordt uit dankbaarheid door een
Koning tot zijn opvolger gekroond. Eenigen tijd daarna
verneemt hij, dat zijn vader en zijne moeder tot armoede
zijn vervallen en zich binnen zijn rijk hebben gevestigd.
Hij wil beide spreken en. zendt een bode om hen mede
te ^deelen dat de Koning zal komen eten.

Hs.r(p.47*r.lO),s,p.

Ore en ua dont au
Placeis et demande por
.1. home qui la est uenus
manoir uouelement et
a a non
Garrain, le fil
Thieri.

4271-4274.

„Vrient, ganc te hant
Vragen waer woent de here
Garijn
Ser Diedefecs sone,
ende die vrouwe

[sijn

Die onlange sijn comen int lant.

Hs. q heeft Guerin, hs. i Gerart, hs. h Gérars,
hs. O Girarz en de overige hebben Girart.

Voor een gemakkelijk overzicht van de vergeleken
plaatsen en de verhoudingen der handschriften zie men
volgende tabel.

-ocr page 65-

49

Aantal malen, dat de Mnl. tekst overeenkomt met de hss.

Vergeleken
plaatsen.

a

b

c

d

e

f

g

h

i

k

n

0

P

r

s

N«. 1

k

! 1

2

1

1

1.

1

1

1

1

1

1

1

1

3

1

4

1

5

1

1

i
i

1

1

6

i

1

1

i

1

1

1

7

i 1

1

8

1

1

1

9

1

i\' 1

1

10

1

1

1 1

1

11

1

1-

1 1

1

1

1

1

1
1

12

1

1

1

1

12

2

2

3

0

0

4

4

1

0

2

1

2

4

2

10

7

Herhalen we in \'tkort, wat uit de 12 behandelde
gevallen en uit de tabel blijkt, dan zien we:

dat in de persoonsnamen, vermeld onder de n-ocr page 66-

50

dat in n-ocr page 67-

51

tal A-teksten in aanmerking genomen, dat er een tekst
met 15 verhalen bestaan heeft, waarin de burger van
Inclusa was bewaard (zooals b.v. in hs. p), waarnaar
de onze is gemaakt, en die dan ook op alle overeen-
komende plaatsen aan
r gelijk was.

Dat onze bewerking eene navolging is van eene
Fransche prozaredactie, is geen onoverkomelijk bezwaar.
Men denke maar eens aan het Schotsche gedicht van
Johne Rolland von Dalkeith (zie: Büchner p. 103
vlg.) en het Schotsche gedicht, waarover V a r n h a g e n
handelt • in: Ueber eine unbekannte Schottische bear-
beitung der sieben Weisen.
{Engl. Studien XXV. 2.1898).

b. Beschouwingen over het Mnl. gedicht en zijn dichter.

Hebben we hierboven aangetoond, welk handschrift
het
dichtst bij het onze staat, op de volgende bladzijden
zullen we dientengevolge in de gelegenheid zijn ons
meer in \'t bizonder met ons gedicht en zijn dichter
bezig te houden.

Heeft hij zijn origineel over \'t algemeen trouw ge-
volgd, slaafs is hij daarbij niet te werk gegaan en
verschillende afwijkingen hebben daaraan hun ontstaan
te danken. Door deze afwijkingen na te gaan, zullen
we waarschijnlijk wel tot verschillende eigenschappen
van den dichter kunnen besluiten. Toch zullen we bij
deze vergelijking eenigszins objectief te werk moeten
gaan, omdat ik niet geloof, dat elk dezer wijzigingen
met een bepaalde bedoeling door den dichter is aange-
bracht of zijn ontstaan te danken heeft aan een of

-ocr page 68-

52

anderen teekenenden karaktertrek of hoedanigheid. In
menig geval zullen èn maat èn rijm en wie weet wat
meer voor bijkomstige omstandigheid het hare hiertoe
hebben bijgebracht, vooral bij een dichter als de onze,
die, zooals ik straks op grond van zijne rijmen hoop
aan te toonen, niet bepaald „een dichter bij de gratie
Gods-ocr page 69-

53

De omvang der beide vergeleken teksten zal elkaar
niet veel ontloopen.

Weidt de dichter van den Mnl. tekst in de eerste
300 verzen eenigszins uit, in het midden en laatste ge-
deelte van den tekst blijft hij in omvang zijn origineel
meer nabij.

Verscheiden malen zal men bij een nauwkeurig door-
gevoerde vergelijking der beide redacties afwijkingen
vinden, doch ik voor mij heb, zooals ik boven reeds
zeide, dan menigmaal niet gemeend, dat naar een be-
paalde \'reden behoeft gezocht worden. Vele gevallen
staan daar echter tegenover, waaruit wel degelijk de
persoon van den dichter spreekt.

Doorgaans zal ik er mij toe bepalen die bizonder-
heden te releveeren, die op meer plaatsen worden
teruggevonden, wat trouwens blijkt uit de afgedrukte
plaatsen, waardoor ik mijne meening verduidelijk.

Zoo zal de invoeging van de verzen 102, 116, 872,
2367, 3871 wel ten behoeve van het rijm hebben plaats
gehad. Hetzelfde vermoed ik van de toevoeging van
het woord
cijpres in vs. 3115, van \'t woord hoeken in
vs. 892 en van de vertaling van het Fransche
doit
(p. 32* r. 32) met haut. (vs. 3084),

In VS. 3625 zal b.v. \'t woord wel zijn ingelascht
ter wille van het rythme.

Van weinig belang lijkt mij het vervallen van de
persoonsbeschrijvingen van Anxilles en Lentullus (Tin-
tillus) p. r r. 12—14 en r. 17; \'t weglaten van p. 1*
r. 10 en r. 16, waar in \'t Fransch Bancillas en Anxilles
reeds spreken van de wetenschap hunner collega\'s;
van p. 5* r. 19, waar de Fransche tekst aangeeft,

-ocr page 70-

54

hoe ongeveer \'t bed er moet hebben uitgezien, waarop
de Koningin zich met haar stiefzoon neerzet.

\'t Wegvallen van de woorden: les portes furent
ouuertes et la sale emplie de barons de la uile (p. 7* r.
22, 23; p. 11* r. 31; p. 16* r. 33, 34; p. 20* r. 28, 29;
p. 27* r. 11, 12; p. 32* r. 15, 16).

Ook is hier en daar wat achterwege gebleven, wat
op het ridderlijk leven slaat.

En zoo zouden nog meer punten aan te voeren zijn;
ik voor mij laat deze echter liever onbesproken, daar
het me minstens gewaagd schijnt, op vele dezer een
synthese te bouwen.

Meer karakteristiek is voor mij, dat de dichter, nadat
hij in het begin het stuk te Rome laat spelen, het in
\'t vervolg minder uitheemsch doet schijnen.

We zien vreemde plaatsnamen, in \'t origineel voor-
koniend, verdwenen en dikwijls typisch Hollandsche
tinten aangebracht, waarschijnlijk om den gedachten-
gang van 2ijn publiek te hulp te komen. We zullen
deze telkens weer tegenkomen.

p. 16* r. 23.

... et dl trainerent
celui hors de
Rome et
lenfoirent.

p. 17* r. 29-32.

Et la costume estoit
dont tele en
Rome que
se nus fust pris en
Romme puis quo keuure
fu fust sonnes, ia ne
fust de si haut ling-
vs. 1408-9.

Si slepeden dengenen uter port
Ende maocten enen put ende groven

[daer.

vs. 1519-31.

.1. costume men doo plach
In meneger stat, alse men doet noch,
Dats alse men te bedde gaet
, Dat men ene clocke slaet
Ende ludet so, ende dan gescist
Der liede wandelen; ende dan mist

-ocr page 71-

55

In elker avontstonden niet.
Daerna wacht men ende spiet
Dat niemen en ga in dien stonden;
Ende wie achter de docke wert

[vonden
Sonder gelede ende lanterne,
Hi es smorgens gedreven tescerne,
Ende lachters es hem vele gedaen.

De dichter geeft overal waar hij de gelegenheid vindt

bewijzen van zijn godsdienstzin. Steeds getuigt hij van

zijn vertromven op de almacht en alwetendheid Gods.

p. r r. 18.

Sire, baillies le moi
et ie li ferai sauoir quan-
ques ie sai____

p. r r. 25.

Mais ce que ie sai lui
ferai sauoir en .iiij. ans.

VS. 79-83.

„Keyser, here, wildi mi geven
U kint te lerene, so moet ic levene,
Inno sal hem in der jare vive,
Behoud mi God den sin in live,
Leren de vroescap die ic can.

VS. 103-106.

Ic wille u dies wel houden scire
Dat ic hem in der jare viere
Sal leren de vroescap die ic can,
Also vele als er mi God an.

Men lette b. v. op de vertaling van een: puist il avenir,

dat aan het begin van bijna elke novelle terugkeert.

nage, quil ne fust me-
nés en la tour tant que
li sage fuissent uenu en
consistoire et adont fust
fustes parmi
Romme.

VS. 576-78.

Maer Gode hidde ic, dat ugcscie,
Of ghi dat kint nie no verdoet
Ende mi nie____

Bewijzen hiervan zijn in grooten getale aan te wijzen.
Men vergelijke de verzen: vs. 333, 396, 663-65,698.
701-2, 727, 750, 840, 845, 864, 1176, 1215, 1283,
1424, 1470, 1683, 1866, 2105, 2157, 2528, 2583,
2651, 2761, 2775, 2783, 2791, 2799, 3051-54,3079,
3128, 3137, 3235, 3568, 3806, 4169.

p. 6

Si uous ompuist aue-
nir comme il fist au pin
de son pinel.

r. 25.

-ocr page 72-

56

Eigenaardig is zijn lust voor realistische toespelingen.
Dit is een rijke bron, waaraan hij zich dikwijls vergast,
en die blijkbaar steeds de bekoring van het nieuwe voor
hem houdt. Zijn pubhek is zeker ook van die richting
niet af keerig, althans voor hen behoeft hij zich niet in te
houden. Ons gedicht dankt daaraan menige uitbreiding.

p, 3* r, 18.

Si que li empereres
lespousa as us et as
costumes de la tere.

p. 17=^ r, 25.

Li uauaseres fu do
grant eage, que a pai-
nes pooit il aler au mos-
tier et la dame fu belo
et blonde et iouone. Si
not nul deduit ne nul
delit de son singnour.

p. 18* r. 30, 31.
[Deze regels zijn als
\'t ware een verduidely-
king van r. 30, 31.]

Ore ne le puis plus
celer, car uous ne saues
mie quelo uio il ma fait
trairo.

p. 21* r, 21,
Et la dame fu auoec
son singnor maint iour
que onques folie ne pensa

VS, 317-21,
Die de here. nam te wive,
Ende dreef met haren live
Sijn delijt e)ide sijn gevoechte;
Dus hadden si beide hare genoeehte
Te gader, ene lange stont.

VS. 1509-18,
Van allere dinc hadde si genoech,
Sonder van ere dinc tghevoech.
Daeraf wetti wel wat ic mene;
Daer af hadde si de bliscap clene,
Dat was van den sueten spele
Dies jonge liede plegen vele
Die loile si in jogeden sijn.
Die vrouwe was jonc ende fijn,
Die hero was gedaget ende out,
Dus was deno heet ende dander cout.

VS. 1624-29,
„Wat soudo eon man,
Die van dagen es so out,
Elre soeken sijn geicout?
Ende was ic hem niet scone genoech
Mede te drivene sijn gevoech,
Hi m moste elre puterien plien?

VS, 1921-27,

Maer so een meer maelt, so ld moe-
der es.

Bij den ouden man segge ic des;

-ocr page 73-

57

ne ne fist; ia soit ce
quelle en eust talent.

Hi loas geout vele sterke
Ende gecranket van sinen werke.
Die vrouwe halch haer her de das
Dat hare getvoente geminderd ivas.
Al waest dat sijt scone verdroech.

Vooral de versen 1925 en 1926 geven hier goed den
gedachtengang weer, die in \'t verband past; beter dan
\'t origineel. Men zie verder: vs. 469—70, 474 — 75,
481-82, (p. 5* r. 25), vs. 516-17 (herhaald), vs:
1686-89 (p. 19* r. 13), vs. 1731 (p. 19* r. 26), 1735
(p. 19* r. 27),
VS. 1748-50 (19* r. 32), vs. 2065
(ingevoegd).

De dichter is op de hoogte van de rechtsgebruiken
en rechtspraak, waarschijnlijk als gevolg van het hier
heerschen\'de stelsel.

p. 6* r. 6.

Ales tost et noies mon

fil.

vs. 521-22.

Ende ment ider stat lede,
Daer men hem de doet gerede.

Deze afwijkende vertaling berust zeker daarop, dat
de straf van verdrinken hier oorspronkelijk niet be-
stond. Het Oud-Germaansche recht kende als doodstraf
de galg 1).

p. 16* r. 22.

Uoirs est, siuons les
autres et cil si firent et
cil trainerent celui hors
de Rome et lenfoirent.

VS. 1406-9.

„Du sogs waer, vrient,-ocr page 74-

58

p. 17* r. 28.

Et la costume estoit
dont tele en Rome que se
nus fust pris en Romme
puis que keuure fu fust
sonnes, ia ne fust de si
haut lingnage quil ne fust
menes en la tour que li
sage fuissent uenu en
consistoire et adont fust
fustes parmi Rome.

p. 20* r. 16.

Or tost vuidies ma
tere.

VS. 1519-30.

J. Costume men doe plach
In meneger stat, alse men doet noch,
Dats alse men te bedde gaet
Dat men ene clocke slaet
Ende ludet se, ende dan gescist
Der liede wandelen; ende dan mist
In elker avontstonden niet.
Daerna wacht men ende spiet
Dat niemen en ga in dien stonden;
Ende wie achter de clocko wert von-

[den

Sonder gelede end£ lant-ocr page 75-

59

sproken. De keizer belooft haar aan dit verzoek te
zullen voldoen.

Het hof bestaande uit alle mannen „die van den
keyser waren gegoet-ocr page 76-

60

Zou onze dichter hier willen zeggen dat het de gewoonte
der vrouwen was om zich bij voorkeur een „vriend-ocr page 77-

61

p. 3* r. 32.

Li empereres apiela .ij.
messages. Ales, dist il,
si me salues les .vij.
sages si
lor dites quil sen
iiiengnent a moi et quil
amainent mon fil auoec
mis,
car ie uoil sauoir
que il a apris de tant
come il lont tenu. Li
message monteront et
en alerent cele part ou
il sauoient que li .vij.
estoient et le fil lempo-
reour. Il descendirent
as degres de la sale et
monteront ^ amont et
quant li sages les uirent
si les rechurent a grant
ioie et li enfes ausi. Li
message les salueront
de parlempereoretlordi-
strent : Singnors, 11 em-
pereres vous mande que
mus uenes parler a lui
et que vous li amenes
son fil.

Duidelijk stelt hier onze dichter den zoon boven
zijne leermeesters in tegenstelling met zijn origineel

VS. 351-66.

Des mergens, alse den dach
De keyser met ogen sach,
So riep hi te hem .ij. boden
Ende hiet se varen te .vij. vroeden,
Seggen den heven sone sijn
Bat Mjt niet Hete hi ne quame te Mm,
Ende sine meestre met hem hrochte.
Die boden voeren wat si mochten
Ende ruston niet si no quamen
Daer
si den jonchere vernamen
Met simn meestren
in de sale,
Die de boden ontfingen wale.
Die boden seiden wat si sochton
Ende wat boetscapen si brochten;
Hoedat liem ontboet sijn vader
Dat hi quame endo sine meestre
[algader.

p. 25* r. 26.

Au matin quant li
empereres se fu leues,
.lièrent el palais a lem-
pereour et le salueront
et lui distrent : Sire nes
sommes____

VS. 2377-83.

Smergens, alse de dach sceon clare,
So sijn si beide opgestaen
Ende syu toten keyser gegaen;
Ende gruetten, doe sine sagen.
Die keyser began hem vragen
Wie si waren ende tvat si sochten
Ende tvat nimaren dat si hrochten?

-ocr page 78-

62

p. 37* r. 9.

Atant estes vous que
h setismes des sages
lùnt et ot a non mais-
tres Manras. Cil nestoit
mie de grant eage car
il nauoit mie .XVIII. ans.
II estoit sages et cor-
tois; il en uint as de-
gros de la sale et des-
cendi de son palefroi, as-
ses i ot qui son cheual
prist, et il monta les de-
gres amont et en uint
deuant lempereour otle
salua cortoisement et
lui dist:

vs. 3524-33.

Die serende vroede, do Iiiet Mauras,
Die dies kinds meester was.
Hi was jonc man ende vroet.
Van den orse beette hi te voet,
Ende ginc tote keyser te hant,
Ende groote alle die hi daer vant.
Den keyser, teerst dat hine sach,
Die hem gene andwerde en gaf;
Maer hi sweecli ene lange stonde
Eer hi\'sprac, doe hi begonde:

In deze beide gevallen verleent onze dichter aan den
keizër het woord in afwijking van het Fransch, waar
de binnenkomende niet wacht tot hij door den keizer
wordt toegesproken, maar uit zich zelf de reden van
zijne komst meedeelt.

Hetzelfde ontzag voor de keizerlijke waardigheid
zien wij:

Laat de Fransche tekst alle zeven wijzen achter elkaar
optreden om hunne diensten aan te bieden en zich zelf
als opvoeder van des keizers zoon aan te bevelen-; de
Holl, tekst daarentegen geeft steeds den keizer \'t woord
om beurtelings de wijzen voor hunne goede bedoelingen
dank te zeggen.

(cf. VS 60-62, 70-76, 86-92, 109-114, 136-142,
167-168).

Waar de dichter vreest voor overdrijving in z^n

-ocr page 79-

63

origineel, veroorlooft hij zich de vrijheid van te ver-
anderen.

p. 46* r. 23.

II a tenu ceste corbe
.^rZX. ans et puis lo
laissa.

VS. 4215-16.

Endo Iii met hare ende si met him
Genoet was
memgen dach.

Hij vindt 30 jaar zeker te veel voor den levensduur
van een paar vogels, daarom laat hij \'t aantal weg.

Andere getallen vermindert hij misschien om dezelfde
reden.

Of streed het misschien tegen de Hollandsche zeden
in de Middeleeuwen om de opvoeding aan meer dan
één persoon toe te vertrouwen? Bij ^gebrek aan gege-
vens kan men \'t niet bewijzen, maar welke reden kan
er anders bestaan voor den dichter om in vers 777
en 809 van
één voedster te spreken, die zich bezighoudt
met de verzorging van het kind, terwijl het Fransch
(p. 8* r. 23, 24) er
drie kent.

De dichter bezit een eigenaardig gevoel voor conse-
quentie. Telkens wanneer hij meent, dat de schrijver
van zijn voorbeeld daarin is te kort geschoten, tracht
hij dit te herstellen.

Reeds dadelijk in het begin van het gedicht blijkt
dit, waar hij iedere volgende wijze een jaar minder
wil laten gebruiken voor de opvoeding van den konings-
zoon dan zijn voorganger, zoodat de 1° Wijze zeven
jaren meent noodig te hebben en de 7® Wyze één jaar.

De Fransche dichter daarentegen laat den vijfden,
zesden en zevenden Wijze niet nauwkeurig den tijd

-ocr page 80-

64

opgeven dien zij noodig achten. Het was met den
4en livijze tot op 4 jaar als leertijd gekomen en dat
scheen hem zeker kort genoeg.

Deze neiging tot consequentie vindt men hier en
daar terug.

Nadat in Arhor (vs. 608—611) de rijke burger aan
de zorg van zijn tuinman in \'t bizonder den pijnboom
heeft opgedragen, vertelt de dichter in de verzen 618 — 22
hoe deze zijne belofte vervulde.

Ontegenzeglijk heeft onze \'dichter hier een groote
verbetering aangebracht.

P 6* r. 37-39.

Tant quil auint ensi
que li bourgois ala en
marcandise ot demoura
mout longement. Quant
il fu^reuenus la premiere
cose que il fist ce fu ce
quil ala a son uergier,
si trouua son petit pinel
tort.

VS. 605-24.
Doe mochts die here niet ontbaren
Hi no most daer riden endo varen
Tere stede, daer hi sijn woude.
Sinen knape riep hi boude
Te hem, ende boven alle dinc
Den pijnboem endo den lopehnc
Beval hi hem tachterivarne.
Die knape seide, hi sout doen gerne.
Die hero, die sinen wech nam,
Ende niet en ruste vore hi quam
Ter stedo daorhi woude syn,
Ende merrede langer een luftolkijn
Dan hi geacht hadde te doeno.
Ende eens dages quam degone
Den boem ende den lopelinc besten,
Ende vant den lopolinc mettiên
Gewassen erom,\'die opwart ginc,
Bi enen telge datter boven hinc.
Binnen desen was do here comen
Ende hevet also vernomen.

Zoo ook in de verzen 1096 — 98. Hij laat daar de
koningin naar aanleiding van de verzen 1070 — 71 de

-ocr page 81-

65

belooning uitreiken aan den neef van Ypocras, nadat hij
haar beloofd had haar schande te zullen verbergen.

Merkwaardig is dit ook in Tentamina. Daar is het
de moeder, die in de verzen 1936-37, 1988 en 2059
de dochter telkenmale aanmaant eerst haar man te
beproeven, voordat zij tot echtbreuk overgaat. Logisch
vindt de dichter, dat de moeder nu ook het middel aan
de hand doet, waarmee zij dit zal kunnen. Onze be-
werker laat consequent 3 maal de moeder een middel
tot beproeving uitdenken, terwijl de auteur van den
Franschen tekst hierop niet in voldoende mate heeft
gelet en dit den 1®» en 3®-ocr page 82-

66

vatten de woorden, waarmede Jesse den keiser begroet.
Het origineel heeft dezen groet niet. Onze dichter
vindt dit echter niet goed en daar hij steeds bij de
komst van een der Wijzen den keizer door dezen heeft
laten begroeten, wil hij \'t nu niet nalaten.

Hoewel hij dus voortdurend zijn best deed consequent
te zijn, is hem dit wel eens mislukt.

Men lette b.v. op de verzen 21 — 24 in verband met
vers 19 en 20. Daar toch laat hij den keizer alleen tot
Bauxillas \'t woord richten,\' terwijl alle Wijzen voor
hem zijn verschenen.

Evenzoo vergist hij zich in de verzen 3904 — 3906,
vergeleken met de verzen 3944—47. Laat hij de vrouw
zich eerst boven verkleeden en daarna de trap afkomen
om met de heeren te middagmalen, na den maaltijd
daarentegen laat hij haar zich van haar prachtgewaad
ontdoen, voordat zij naar boven gaat.

De eigenaardigheid van onzen dichter die \'t meest op
den voorgrond treedt, is zijn streven om duidelijk te
zijn. Overal waar het maar eenigszins mogelijk is wil
hij zijne hoorders te hulp komen en \'t hun gemakkelijk
maken, opdat niets van het verband hun ontsnappe.
Laat het origineel hier en daar kleine gapingen, die ge-
makkelijk zijn aan te vullen, onze dichter maakt van

uermaus. Et puis la flst estanchier et li fist lautre bras escaufer, enz.

-ocr page 83-

67

de gelegenheid gebruik om dit te doen en alles
nauwkeurig onder woorden te brengen, wat hij hier
logisch vindt. Hij let daarbij steeds op \'t hoe en waarom.
Gebruikt hij hierdoor soms wel eens meer woorden
dan bepaald noodzakelijk zijn, in de meeste gevallen
heeft het gedicht er door gewonnen.

Men zie:

p. 2* r. 26.

... Si firent li .vij.
sage en .üy parties de
la maison paindre les
•vy. ars.

p. 2* r. 35.

... et il parlèrent
entraus en conseil que
il assaieroient lenftmt.

p. 5* r. 25.

Or voil iou que vous
marnes et ie vous a-
morai.

p. 5* r. 27.

Coment, fait elle.bi-
aus amis si no pafleres
mie a moi, ne ne feres
ioie? Li uarles uoloit

VS. 235-240.

Si daden an wego ende an doren
Bescriven, achter ende voren,
In allentalven, in allen siden ,
Der manen loep, der sonnen seinen;
Die Soven arten mocht men daer
Wel sien bescreven oponbaor;

vs. 262-265. \'

Die meestre onderlinge si spraken
Dat si dat kint proeven souden,
Oft hem sonde mogen houden
Van vrotscapen ende iet verstoede.

VS 469-475

Ic wille dat wi nu, op dese tijt,
Te gader driven onse delijt;
Boven alle dinc minne ic di,
Ende hieromme so 2W»de ic mi
Dat ic gewan dinen vader
Om van di .te hehhen algader
Mine begeerte ende mijn gevoech

VS. 479-99.

„Wel.suete amys,sprec jegen mie
Datti geluc ende ere gescie.-ocr page 84-

68

garder lauoir son pore
et la soie uie, si ne
sonna mot. Quant la da-
me uit quelle ne trai-
roit parole de lui si
geta ses mains a ses
dras de soie, . . .

p. 8* r. 36.

Li serpem sen uint
Iters le berch ou li enfes
estoit.

Maer hi ontrac hare thovet
Ende dies wachti, dies gelovet,
485 So hi best eonste ende mochte.
Doe was der vrouwen te moede

[onsochte,
Dat si gevorderen niet can de dinc
Daer si wel dompelike toe vinc.
Alse de vrouwe dit sach
490 Dat hare geholpen niet en mach
Die dinc, die si hadde bestaen,
Si scamets hare endo wart onttaen
Dat sijs so verre hadde geliet
Dat si den knape hadde gevriet;
495 Si wanets wel gewroeget wesen,
Ende
hevet gepeinset binnen de-
[sen

Sulke lust ende sulc baraet,
Mach si, dat men dat Jcint ver-
[slaet.

Si ginc haer scrauwele wel ge-
[dichte

enz.

VS. 782-84.

Die wiege stont onder loint,
Sodat opt serpent, in de broke,
Sloech van den kinde de rake.

\'t Fransch Iaat hier de slang zoo maar op de wieg afgaan.

Wanneer Anxilles in \'t begin van Medicus over
Ypocras en diens neef spreekt, vermeldt hij \' dat
Ypocras zoo „putertieren-ocr page 85-

69

p. 23* r. 15.

Ele semparti atant et
sen uint a son ostel et
serui son singnor bien et
bel tant que ce uint au
iour dou Noel. Et li
uauasour de lauileuin-
drent a la maison de
lanchien sage et les tables
furent mises.. ..

p. 26* r. 15.

Sire, de che naies ia
garde quil cliie, car nos
le garderons mout bien.
De par Dieu, fait li em-
pereres, dont i foies lo
matin.

p. 28* r. 10.

Quant il fu anutie
elle apiela sachambriere,

VS. 1022-27.

Ende Ypocras nam wel goem
Dat si,jn neve was wijs ende vroet.
Dies verwies hem herde s\\jn moet,
Bedi hi waende weten ende verstaen
Dat hi boven hem soude gaen;
Das hadde hi sorge groet doe.

VS. 2106-17.

Die dochter keerde weder in
Tharen huus, daen si was comen.
De oude vroede hevet vernomen
Alle de boden die hi can venden
2110 Ende hevet se begonnen senden
Achter dorpe te sinen magen,
Omdat si senden in Kerstdage
Met hein alle ten etene comen.
Die here heeft er vele vernomen
2115 Die soudon comen ten eten;
Ende alse men was geseten
Ende dierste gerechte vort was
[bracht.

VS, 2455-65.

„Wi willens hebben goeden raet.
Dat wi den spiegel niet en vellen,
Also wi u mogen tellen;
Wi seien so wel ondcrsetten.
Eer wi beghinnen, sonder letten,
60
Dat hi en sal hebben geen arch,-ocr page 86-

70

et li fist prendre .i. pot
plain daigue et .1. chierge
tout ardent et .i. mail-
let do fust. Quant ce
uint uers le mienuit elle
le fist monter sour le
maison illueques en-
droit ou la pie estoit en
sa gaiole...

Ende seide: „Ic loent di, weto God,
Doe minen wille, nem hier te hant
Dit bernende licht in de hant,
Ende desen hamer endo dit bert.
Dat es eyken ende hart,
Ic sal di
Seggen, vant wel vorstaen,
Wattu soude anegaen.
Die soute gaen, hets wel tijt,
Ondecken thuus; maec .i. gat wyt
Daerneven, daer dextre hanget;
Om hare doet mi herde verlanget;
Nochtün dar ic se doden niet,
Maer ic sal doen dattet gesciet,
Dat se mijn here doden sal.

p. 32* r. 8.

Ore, sire, fait lempe-
reis, aues oi ceste auen-
turo qui auint a Herode
des :vii. sages quilauoi-
ent enveule par lor
barat et par ce quil les
creoit trop. Et se vous
lo créés ensi si vous em-
puist il auenir come il
fist a Herodo.

VS. 3019-31.

„Nu merct hier op, here, ende besiot,-ocr page 87-

71

p. 1* r. 3-6.

A un iour apiela li
empereres les .vij. sagefe,
cascun par son non.
Singnors, dist li em-
pereres , auquel do vous
baillerai iou mon fil pour
aprendre ot ensengnier
et pour endoctriner?

VS. 16-47.

Die goede here Dyocliseen T
Hadde ontboden haesteliko
Die seven vroede van sinen rike.
Endo deed se allo, niet hem somen,
Gemoonliko voer hom comen.
Ton enen, die hiet Banxillas,
Diere vorbaersto was
Ende bost geboren van geslechte,
Sprac do keyser sine gedochte.
Die vroet was ende van horton
:
„G]ii heren-ocr page 88-

72

p. 13* r. 18.

Apres chai Yprocras
on une grande maladie,
et chai, en une grant
menisbn ; ce sunt li
message de la mort.
Lors flst .i. tonnel quarro
qui tenoit .1. mui de uin
et manda tous sos uoi-
sins; et fist forer c.
treus; et puis i fist me-
tre broces et le fist em-
plir de la plus clere fon-
taine, que on pooit trou-
uer, et puis i mist
pourro quil auoit et puis
si fist que ^ages et dist
as qui illuec estoient
uenu :
Ore en traies toutes
les broces.
Uolontiors
font il.
Maintenant les
ont trais
hors mais il
nen issi goûte dewe.

Ende wel gomen-ocr page 89-

73

p. 21* r. 35.

Ha dame, eest la bone
ente mon singnor.

VS. 1956-59.

„Vrouwe, in dars niet bestaen
Dore minen here;
hi heeft se so wart;
Ic weet wel in al den boegart
En staet boem dien hi liever hevet.-ocr page 90-

74:

p. 44* r. 13.

Tout ce tieng ie a
sotie, et tout ensi faites
vous, sire empereres.
Vous resambles lenfant
quant il pleure et on li
met la memele en la
bouce si se taist et apaise.
Autele costume aues
uous; une eure estes en
.i. corage une autre cure
en un autre. Cil .vij. sage
vous font tele chose a
entendre par lor engien
et par lor art, dont vous
i morres ahonte et ce
sera a bon droit quant
uous ne uoles croire con-
sel de ce que ie vous die.
Et n\'e ueistes uous la
prouanche de uostre fil,
qui me flst toute en-
sanglentee et me déchira
toute ma robe ? Et quel
chose atendistes uous
donques que nen fesistes
uous justice?

1) Tevens blykt hier uit de vergelijking, dat in vers 3507 de
wijziging ïiiet behoeft te worden aangebracht, die Dr. Stoett
op p. 535 van zijn l© critiek voorstelt. (iVoord eu XII.) Ik zie
niet in, waarom
„icat bedi-ocr page 91-

75

p. 1* r. 31.

En apres se leva li
sistes et ot a non inais-
tre Jesses et ot les clieuex
gaunes corne chire les
iex ausi^ uairs corne fau-
cons ot lo neis droit et
bien assis; et si ert si
iouenes quil not barbe
ne gronon.

p. 8* r. 36,

Li serpens son uint
uers le berch ou li enfes
estoit, et li huriors
estoit sour le soil de la
sale, si uit le sorpent
grans et gros et enue-
niinous; ot li liuriers saut
auant au sorpent ot lo
prent parmi lo gros del
uentre. Li serpens leua
la teste ot prist le le-
urier parmi le gros del
col, et li leuriers geta

VS. 143-153.

Doe quam do sesto vort gegaen.
Dat was eon scoen, wel gedaen
Ende wel gescepen over al;
Lanc was hi, in midden smal,
Wit hadde hi de huut endo claor,
Kersp endo ghelu hadde hi thaer.
Dogen also een valke grau,
Sijn lyf scemerdo also een pau.
Wit was hi also een snee.
Genaemt was hi Jesse,
Endo hi ne hadde grano no bart.

VS. 790-824.

Alst de hasowint haddo vorstaen,
Doe wart ginder eon wych groot;
Int endo wart verbeten doet
Dat sorpont van don hasewindo;
Sonder deren van den kinde
Verbeet do hasowint doet,
Maor do wiege\' wart al bebloot
Also de hasowint daarover scoet.
Doe tusschen hem tween de wych

[was groet,
So wart ommo gewolvet de wiege.
En waent niet dat ic u liege.
Die wigestapele waren hoecli.

Verder zou men nog kunnen letten op de verzen:
2560-70, 3330-53, 4013-16.

Maar al was de bedoeling van den Nederl. bewerker
ook nog zoo goed, meermalen ook heeft het gedicht
geleden onder de door hem aangebrachte wijzigingen.
Verschillende verzen zijn mat en slechts bij benadering
vindt men de gedachte weer door den schrijver van
het origineel daarin neergelegd.

-ocr page 92-

76

.i. cri de languisse et de la dolor
et del uenin quil senti, et se
torna uers le serpent, et li ser-
pens sailli pardeseure le berch,
et 11 bers torna ce desous de-
seure. Mais itant i ot dauan-
tage que la cancel del berch
furent haut et torna le berch
tout droit si que li uisages a
lenfant na^sa point a la tere,
quil estoit sour les .y. cantiaus.

Et la bataille recomence del
serpent et del leurier; li ser-
pens sen veut fuir et li leuriers
le prist parmi le gros del col,
et li serpens le prist et mort
mout aigrement el costei, et
li leuriers cria de la dolour
quil senti et sentorne desour
le berch siquo li berch en fu
tous ensanglentes et tres^ute
la place; tant que en la fin le
prist li leuriers par la teste
et lestraint si quil logist. Lors
ot li leuriers si grant ire quil
ne le vaut mie at^t laissier,
ains le trencha en .iij. moitiés,
si que la place tout entour en
fu ensanglentee, et li leuriers
ausi en fu lais et hysdeus et
enfleis. Il sentra en la sale et
comencha a uler et a crier et
a braire mout durement, come
chil qui estoit destrois etan-
guisseus. Il fu bas uespres et li
bohors as cheualiers remest,
ot ala cascuns a son ostel. Et
les norriches aualerent del
mur ot uirent le berc uerse

AI waest dat de wiege om-

[vloech,
Des kints ansichte quam niet

[ter erden,
Omdat de wiegestapele werden,
Ende tkint bleef slapende alse

[te voren.
Nu mogedi van den here ho-
[ren.

Die wederkeerde van den speie.
Doe hi quam in die zele,
So hordi roepen de voestre sijn:
„Verbeten hevet dat kint mi,in
Dese hasewint, hi vorwoet,
Siet hoe hi es bebloet!-ocr page 93-

77

et tourne, ce desous deseure,
et tout ensanglente et la place
tout enuiron; et esgarderent
le leurier qui crioit et braioit
si quidierent qui! fust esragies
et quil eust lenfant estrangle
et mangie, pour ce que elles
le uirent sanglant et lait et
hysdeus. Lors comenchierent
les norriches a braire ot a
crier et a batre lor pau et
distrent: Ha laissies, ou porons
nous fuir? et eles comencent
a fuir a grant force. En ce
que elles passerent la porte,
encontrerent la dame sour lo
pont torneis; et la dame les
uit laides et emplorees et lor
demanda que elles auoient,
et eles distrent que li leuriers
auoit mangie son enfant.

A ceste parole loua la dame
un cri, et se pasma; et quant
elle fu reueiiuo, ses sires uint
sour son cheual, lespee chain-
te, lescu au col, quil ot déduit
et behordi auoec les autres.
Il uit sa feme qui lui dist que
ses liures estoit esragies et
auoit mangie son enfant. Cer-
tes, ce dist li sires, ce poise
moi. Lors se passa outre et
uint enmi la court et descendi
de son cheual. Asses fu qui
son cheual prist et son escu.
Li leuriers connut le cheual
son singnour et sot bien que
ses sires estoit uenus. Quant
il loi parler, si sailli emgies,
si malades come il estoit, et
en uint a lui et li mist ses .ij.
pies deuant enmi le ^s. Et li
sires fu si angoisseus des nou-
eles, quil auoit oies de son
enfant, quil traist lespee et
lui copa la teste. Puis bailla
lespee a un des escuiers et
on monta anwnt, et regarde
uers le berch et lo uit tout
sanglant, et sen ala cello part,
et troua les .iij. tronchons dou
serpent et se meruella mout
coment ce pooit estro auenu.
Lors uint au berch ot lo trouua
droit, ot uit quo li enfes nauoit
mal ne dolour.

Hoeveel aardige trekjes zijn hier niet verloren. De
strijd van den hond met de slang is erg bekort en
daardoor veel verminderd. Dat de hónd na den strijd
zooveel pijn leed tengevolge van de beten van de slang
wordt niet vermeld, evenmin als de ontmoeting van
de edelvronwe met de voedster. Weggelaten is ook
de vermelding van de blijdschap, die de hond toonde
door zijn baas bij zijne thuiskomst tegemoet te gaan.

-ocr page 94-

78

p. 26* r. 19.

. . . tant quo li mi-
roirs com encha a decliner,
et il
lestanchierent, si quil
ne tinrent se a lestanclio-
mment non.
Et quant
ce uint a la nuit il sem-
partirent et li ouurier
ausi. Et quant il fu
mienuit il i porteront fu
ot lo misent en lestan-
chonement et puis les-
touperent enuiron et
larsent dedens.

p. 28* r. 38,

Lors le prist et li
rompi le col-ocr page 95-

79

Ook hier geloof ik, dat de dichter niet gelukkig is
geweest. Zijne opmerking, dat de man „an thuus-ocr page 96-

80

de Lincy (p. 85 r. 13-24) en met hs. r. Fol. 375 v^
(cf. Bijlage p. 42* r. 40- p. 43* r. 7);

en VS. 4387-97 met hs. a Fol. 46 r». (cf. Leroux
de Lincy p. 102 r. 27 vlg.) en met hs.
r Fol. 378
(cf. Bijlage p. 48* r. 8—13).

Het verschil, dat ik tusschen de Mnl. en Oud-Fransche
bewerking als bestaand heb aangetoond, heb ik dan ook
toegeschreven aan onzen dichter en ik meen daartoe vol-
komen recht te hebben, omdat alle Oud-Fransche redacties,
die ik heb gezien, voor zoover zij de verhalen gemeen
hebben bijna geheel en al gelijk in verhaaltrant zijn,
en
\'t mij dientengevolge toeschijnt, dat deze prozaredac-
ties in Frankrijk weinig wijziging hebben ondergaan.

Hebben we hierboven in hoofdzaak gezien, hoe de
dichter gewerkt heeft met betrekking tot zijn vermoe-
delijk origineel, op het gedicht zelf en wat daaruit te
leeren valt omtrent den dichter, zijn rijmkunst enz.
hebben wij onze aandacht nog niet gevestigd.

Gaan we dus over tot de beschouwing van het Mnl.gediclit.

Reeds de verzen 1 — 6, die de dic^iter aan zijn ver-
haal laat voorafgaan , geven ons een aanwijzing omtrent
zijne persoon. Hij stelt zich daarin voor aan zijn pu-
bliek en vraagt het om aandacht en stilte, want dan,
zegt hij, zult gij hooren „somige aventure scone ende
goet.-ocr page 97-

81

UlO, 1560, 2016, 8165, 8171, 8519-21, (3696), 8705,
3959, 4127, 4507 — einde). Bepaalt hij zich er soms toe
hen tot stilte aan te manen, een ander oogenblik weer
wendt hij zich tot zijne hoorders om hunne aandacht
een beetje te verlevendigen en hen, die gevaar liepen
van indommelen, op te wekken tot nauwkeurig luiste-
ren en hunne aandacht te spannen voor een belang-
wekkende passage.

Wijzen deze eigenaardigheden van den stijl op de maat-
schappelijke positie van den dichter, de eigenaardigheden
in de taal doen ons zien van wat voor landaard hij was.

Vormen als: geslechte : gedechte (vs. 23, 24); seien
(74), hedde i.pl.v. haddo (vs. 337(?), 775, 1182, 2205),
ghestede (412), brecht (984), gengen (457), enz. laten
ons zeker niet lang in twijfel en doen ons zien, dat we
met een Brabander te doen hebben. Trouwens het
groote aantal Fransche woorden, die in de meeste ge-
vallen hun oorsprong niet in \'torigineel vinden, deed
dit reeds eenigszins vermoeden.

Maar het gedicht leert ons meer omtrent den dichter.
In \'t rijmen was hij niet zeer bedreven. Een blik hier en
daar reeds doet ons zien, dat het rijm verre van zuiver is.

Zijn missciiien de assoneerende rijmen ten deele een
gevolg van den tijd, waarin het gedicht geschreven
werd, ik voor mij geloof, dat ze binnen zekere grenzen
beter als bewijzen voor de ontwikkeling van den
dichter zijn aan te voeren.

Zeide Dr. Kal ff bij zijne uitgave van de Floovent,

dat het aantal assoneerende rijmen (deze vormen daar

de onzuivere rijmen) buitengewoon groot was, terwijl

het ongeveer 6 % bedroeg, hier komen we bij telling

G

-ocr page 98-

82

van alle onzuivere rijmen tot veel grooter getal (10 %).

De onzuivere rijmen zijn echter niet alle even onvol-
komen; aesthetisch hebben zij verschillende waarde,
zooals door Dr Franck in zijne Inleiding op Maer-
lant\'s
Alexander, in zijne verhandeling in het Zeit-
schrift für Deutsches AlterIhum\'X.\'KlY
en door Verdam
in zijne inleiding op de
Theopilus is aangetoond.\'

Naar het voorbeeld, daar gegeven, zal ik trachten alle
onzuivere rijmen, die ik in dit gedicht heb aangetroffen,
te rangschikken.

Onder de vocalisch-onzuivere zal men er vele vinden,
die bij de tekstcritiek zonder redactiewijziging verbeterd
kunnen worden. Zonder dat hier zelf te doen, verwijs
ik daarvoor naar bovengenoemde opstellen en naar
eenige § § van de
Mittelniederländische granmiatik van
Dr. Joh. Franck. Hierbij maak ik echter geen aan-
spraak op volledigheid.

De hier voorkomende onzuivere rijmen zijn:

1-ocr page 99-

83

g : cl dage : stade 2684 — 85;

ng\\nd sprongen: stonden 3468—69; (cf. Verdam
Theophüus p. 34 waar hij wijst op de 17-eeuw-
sche uitspraak van
nd als ngd, die dus blijk-
baar al in de middeleeuwen werd aangetroffen.
k\'.p tonghemake : knape 443 — 44; knape : gemake
1963 — 64; wake: knape 657 — 58; knapen: maken
1431 — 32; slapen: naken 919 —20; geslapen: ge-
raken 1535-36; pape : wrake 2206-7;
gescepen: toespreken 53 — 54;
roepen : besoeken 1381 — 82; roepen : vloeken
2176-77; roeken: roepen 4160-61; 4196-97;
m : 11 quam : man 533 -34 ; 3698-99 ; 3948-49 ;
man : nam 1217 — 18; hem : ben 1155 — 56;
2558-59; daerin: him 787-88; 1577-78;
sone : comen 651 — 52; (goen : boem 223 — 24);
droem:]oen 2810-11;
n : d siden : seinen 237 — 38;
t\\c scat: sprac 2410—11; boec : goet 5 — 6;
■nt: nc twint: dinc 1079 — 80; stont: aventronc 1105 — 6;
7it en nc zijn twee zeer nauw verwante conso-
nantverbindingen.
t\\p verslepen : weten 2446 — 47; besloten : open
3652-53;

v:g\') plegen: leven 163-64; selve : beige 831-32;
oplegot : bewevet 3074—75; hevet : seget
3366-67; 4026-27; bleven: verslegen 4464-65;
, geloven : gedogen 2582 — 83; geloven : bedrogen

1) De rüinen v.g blyvon nog al lang in zwang en de vereeniging
van beide in liet rym was ook in het \'t Mhd. gewoonte.

-ocr page 100-

84

\'4020-21; ogen : verdoven 2668-69; erlogen:
boven 8690-91;
wroegen : droeven 2618 —19;
V : d proeven : bevroeden 1943 — 44;
10: d vrouwe : houde 3770—71;
cht: ch nacht: mach 2256 — 57;
te : ter geslachte : lachter 1281—82;
nd : nn ondervinden : kinnen 3588 — 89.

Zouden de laatste onzuivere rijmen niet ontstaan
kunnen zijn onder den invloed yan de spreektaal?

Onzuiver in de Vocalen:
a: ai
dan : plain 881 — 82;

\'). sal: wel 1825-26; 2398-99; sal: gevel2800-1;
gerecht : bracht 2093 — 94; onrecht : bracht
3584-85; nacht: recht 2716-17; 3952-53;
oprechten : nachten 3456 — 57; wech : versach
4248-49; berec : gebrac 4304-5;
hem : nam 2416-17;

omtrent : hant 2884 — 85; vestiment : altehant
3448-49; eylent: altehant 4138-39;
arch:merch 2460-61;

bert: hart 2654-55; 2672-73; boengart: wert
587-88; begert : Malquidart 2194-95;
wart: onwert 4074-.75; (tswert: vart 813-14);
tachterwarne : gerne 611 — 12; gerne : warne
2918-19;

vyrden: gewerden-ocr page 101-

85

a-.o^) mach: noch 1465—66; plach : noch 1519 — 20;
mach: doch 3396-97;

dochtere: lachtere 1247-48; 1935-36; 2081-82;
opbrocht : bedacht 2806 —7; mochten : onder-
slachten 3934-35;
hof: daeraf 4232-33;
smal: hol 3712-13;
stont: vant 4352-53;
doren : mesbaren 2744 — 45;
pot: gat 2736-37.
e:ee-) scerne : doctrmeerne 99—100; leerne : gerne
175-76; tebarenteert: dert 279-80;
onteert: gert 1609 -10; begert: onteert 2232 - 33;
e : ie lerene : bestierene 961 — 62; leerne : bestierene
1851-52;

nemen : snieme 2976 — 77; snime : nemen
1225-26;

een : mettien 1307 — 8;
liegen : daerjegen 1573 — 74;
spiegel: seghel 2318-19;
brieven: geven 4164 — 65;
schyere : here 1647 — 48;
e : r^) pit: geset 1309-10; licht: recht 2666-67
dlicht : echt 2670-71 ; best: list 2970-71
wilt:ghewelt 3320-21; kinde:sende 4128r-29

\') Voor de overgang van o tot o cf. Franck Mnl Gr. § 47, 59, Ü8.
2) Cf. Franck.
Mnl. Gi\'. § 55. \'t Riirn Malquid\'t : glioort
1873-74 behoort hier zeker ook toe.
■\') Cf. Franck
Mnl. Gr. § 82.

Cf. Franck Mnl. Gr. § 60, 61, 71-74.

-ocr page 102-

86

e-.ei \') bede: seide 1117 — 18;

e:o hol: wel 8716-17; verre : torre 3731:-35;
ei: e gepeins : gens 3936—37 ;
i: ij mijn : in 2105 — 6;
sijnrhin 4268-69;
avijs: is 4242-43;
i\\o^) willen : teswollen 1723 —24;

minnen: wanconnen 2190—91;
i: w wilde: onsculde 4384 — 85;

sult:hilt 2059-60; •
i-.ie\'\') mi:gescie 2238-39; 2526-27,

mi:sie 2792-98; mie:sie 855-56; 8058-59;
8210-11; ontsie:mie 2620-21;
mie:gescie 479-80; 575-76; 2762-68;
mie: die 1401-2;
plie:mie 287-88;
. nie:hie 447-48;

drie:sie 805-6; drie : hie 3462-68;
die:hebdie 1395-96;
sie:die 2782-83;
blide: liede 1909-10;
mine : sien 4360—61;
i: ei betide : ontbeide 1423 — 24;

\') Cf. Franck Mnl. Gr. § 2G en 61.-ocr page 103-

87

betide: beide 2464-65; 4024-25;
liden : ontbeiden 4082-88 ;
beiden : betide 3596-97;
ij : ie amijs : dies 1537 — 38 ;
sijn : gescien 1665 — 66;
sijn : gescien 4440 — 41;
sijn : mettien 3164 — 65;
sijn:gesien 3776-77;
tijt:siet 4204-5;
u : \\m aldus : huus 283 — 84 ;

thuus : Tintillus 1633-34;
ou-.oe houden : voeden 4206 — 7; {ct Franc. vs. 3331.
armoede : onthoude).

0 : O Rome : daeromme 2338—39 ;

(waerome : drome 2866 — 67) veranderd voor
\'t rijm.

o-.oe^) toe : soe 339—40; 511 — 12; alsoe : daertoe
2174-75; alsoe : doe 399-400; 409-10;
1027-28; 2462-63; 2682-83; also : vroe
- 3384-85; 3674-75; 3706-7; 3725-26;
hoe: also 561-62;
comen : verdoemen 2155 —56 ;
droemt : comt 2952 — 53;
baroene : scone 315—16; doene : degone 617 —18;
1689-90; doene : scone 1113-14; 3442-43;
doene : sone 2754—55; verdoene : trone 1425 — 26;
verdoene : scone 2550 — 51; verdoene : degone

\') Het rym o : oe werd streng vermeden. Bü uitzondering
wordt het echtor hier en daar toegelaten b.v.: vro : doe, sc):too;
also : vroe (vroeg). Cf. Franck
Mnl. Grammatik § 29,44.

-ocr page 104-

3044 — 45; doene : bolione 2974 — 75; boden : vroe-
den 353-54; doden : behoeden 945-46
goede : vrode 2212 — 13; moede : gode 2774 — 75
groet : moet 1135-36; groet : loet 1235-36
bloet : doet 1403-4; doet: bebloet 795-96
doet: goet 2180- 81; 2200-1; geroedt: bevroet
1975-76;

genoech: doch 1605 - 6; verdroech: noch 1927 - 28;
ongenoech : woech 2047-48; moge : droege
3622-23.

[broeder : stiefmoeder 1173; gevoch : sloech
537—38].
oe: a verloes : was 2788 — 89.

Onzuiver in consonmiten en vocalen-.

sijn: him 355-56; 4214-15; 4278-79;

doen: boem 899-900;

kerstdach: hof 2089-90;

kint:dunct 2564-65;

nemen : sniere (?) 3446 — 47;

maken :sparken 3464 —65;

hadde: gewade 3944 —45;

verstont : vroet 4154 — 55; (zal wel XQYstoet

moeten zijn).

De rijmen:-ocr page 105-

89

zijn natuurlijIv evenals de rijmen:
stonden: tafelronde 755 — 56;
seine : seinen 2674 —75;
graven: daerave 3158—59;
wete : vergeten 4298 — 99;
(snime : niemen 2077 — 78); goen : boem 223 — 24;

slechts onzuiver door onnauwkeurigheid van den
(af)schrijver.

De rijmen: Snee : Jesse 151 —152; Jesse: wee 3046 — 47;
3056-57; 3070-71; 3360-61; Jesse: mee 3088-89;
zijn natuurlijk slechts schijnbaar onzuiver.

Als gevolg van minder zuivere uitspraak heeft onze
dichter er geen bezwaar in gevonden woorden, uit-
gaand op onbeklemtoonde lettergrepen, met en zontler
slot-n op elkaar to laten rijmen. Dat Maorlant der-
gelijke rijmen zooveel mogelijk vermeed, mag zeker wel
als bewijs gelden, dat het gebruik als een onnauwkeurig-
heid is aan te merken. Men vindt zulke rijmen op de
volgende plaatsen:

wiven : live 31 — 32; brochte : mochten 357 — 358; sone : co-
men 651 :52; tiden: wide759 —60; soeken:boeke 1129—30;
vate : laten 1153 — 54; daren : ware 1163 — 64; side : liden
1581 — 82; vroeden : moede 1869—70; magen : dage
2111 — 12; lagen : dage 2264 — 65; nemen : snieme
2976-77; 3446-47(?) verblenden : ende 3028-29;
beidèn: betide 3596 — 97.

Een andere eigenaardigheid van onzen dichter is het
gebruik van het „rime riche,-ocr page 106-

90

waarvan de grondslag gevonden wordt in de meer of
minder volkomenheid, die er aan wordt en werd toege-
kend. Deze klassen zijn alle hier vertegenwoordigd.

P. Verbinding van etymologisch of althans in be-
teekenis geheel verschillende gelijkluidende woorden
(homonymen) als:
wilenere : ere 7 — 8; hasewint : wint 781 — 82; keyser-
rike : rike 1229-80; die : hebdie 1395-96; Romen-
wart : wart 2356 — 57; nederwart : wart 3714 — 15;
hemwart : wart 3720-21; ware : tware 2386-87;
2858 — 59; keyserinne : inne 2544 — 45; reet : gereet
3012 — 13; (wart : onwart 4074 — 75;) geware : ware
3766-67; 4366-67:

rike: rike 335-36; te hant: hant 451-52; 1785-86;
1961-62; 2019-20; 2652-53; 3084-85; 3814-15:
391-ocr page 107-

91

telike 4000-4001; verbolgenlike : waerlike 4460-61;

stont: verstont 255 — 56; onthouden : behouden 391 —
Ö2; 4228-29; 4372-78; 4378-79; gehouden : behouden
1181-82; ophouden : houden 4312-13; houden : ont-
houden 4490 — 91; here : jonchere 4054 — 55; emmer-
meer : meer 737 — 38; waerheden : sleeheden 1705 — 6;
lelechede: waerhede 3506 — 7; altehant:te hant 4076 — 77;
ontfaen: vervaen 405 — 6;
een : overeen 4096—97;

8-ocr page 108-

92

593-94; 597-98; 629-30; 649-50; dus 5 maal op
31 rijmparen, ook nog in vers: 887 — 88; 917 — 18;
gesellen : tellen 73-74; 111-12; 129-30; 139-40;

weder : neder 911-12; 915-16; wille : stille 1085-86;
1089-90; hant: omtrant 1141-42; 1149-50; behoeden :
vroeden 665-66; 679-80; hoeden : vroeden 1239-40;
1255-56; 1261-62; gat: scat 1271-72; 1289-90;

cupe:stupe 1303-4; 1317-18; 1331-32; 1345-46;
(dus-4 maal op 21 rijmparen), repen: slepen 1375 — 76;
1385-86; port: vort 1387-88; 1407-8; rike : waer-
like 1411-12; 1417-18; w^T: lijf 1489-90; 1497-98;
1507-8; 3102-3; 3108-9; vrouwe : trouwe 1621-22;
1635-36: 1651-52; (en in 1679-80 volgt dan weer
trouwe : rouwe) here : ere 1663 — 64; 1675 — 76;
3026-27; 3030-31; dinc : coninc 1687-88; 1699
-1700; besien : phisisien 1707-8; 1711-12; 1729-30;
genesen : wesen 1715 — 16; 1731—22; mere : here 1875
-76; 1879-80; wart: boengart 1945-46; 1957-58;
leggen : seggen 2015 -1 (5; 2031 - 32; mach : slach 2041 -
42; 2057-58; comen: vernomen 2107-8; 2113-14;
bert: hart 2654^55; 2672-73; stoet:\'moet 2730-31;
2742-43; vrouwe : rouwe 2772-73; 2796-97; hant:
bisant 2856-57; 2870-71; Jesse : wee 3046-47;
3056-57; 3070-71; 3360-61; ave : grave 3138-39;
3152-53; 3158-59; verstolen : bevolen 3248-49;
3262-63; raet: staet 3250-51; 3254-55; niet: gesciet
3390- 91 f 3394- 95; 677—78; 673 - 74; minnen: binnen
3670-71; 3676-77; hant: kult 4264-65; 4274-75;
onthouden : behouden 4372-73; 4378-79;
groet: doet 4406-7; 4410-11;
sciére:viere 4468-69; 4472-73;

-ocr page 109-

93

En dit zijn niet eens alle voorbeelden. Ik deed
slechts hier en daar een greep om steeds beter
aan te toonen, dat de dichter geen dichter bij uit-
nemendheid is geweest. Zijne bedoeling was echter
goed, getuige zijn streven naar zuiver rijm, dat hem
dikwijls er toe brengt om er wat van te maken
en hier en daar woorden een beetje te wijzigen. Men
ziet b.v.:

een: Dyocliseen 15 — 16; vitte (= vijfde) : ansichte
115—116; sone : vermone 861 — 62; knecht: vrecht 909

-ocr page 110-

94

3165, 3171, 3333, 3705, 3959, 4123, 4321, 4337.

In den versbouw wijkt de dichter niet af van zijne
kunstbroeders van de 13^ en 14® eeuw. ■■) Verzenparen
met drie heffingen vinden willekeurig hare plaats tus-
schen die met 4 heffingen. Overal in den tekst ziet
men ze onmiddelijk

Eigenaardig is de hem ingeboren lust tot herhalen;
bij de bespreking van het rijm heb ik daarop reeds ge-
wezen. Bij herhaling van rijmwoorden laat hij \'t echter
niet, maar zijn herhaling breidt zich zelfs tot geheele
regels uit. Telkens geeft hij weer dezelfde gedachten
en dikwijls met ongeveer dezelfde woorden, soms zonder
dat er de nadruk op valt en herhahng dus volgens onze
opvatting gewenscht is. Voorbeelden zijn voor \'t grijpen.
Men vergelijke:

VS. 214 — 216: De vroede bedachten hem daerof, Dat
si daer souden ene sale doen maken;

En: VS. 229 — 30: Die seven vroede bespraken daer te
doene ene sale maken;

VS. 403; Elc sal di dragen enen dach, en vs. 406:
Elc sal di enen\'dach vervaen;
VS. 487 — 88: Dat si gevorderen niet can de dinc
daer si wel dompelike toe vinc, en vs. 490—91: Dat hare
gehelpen niet en mach Die dinc, die si hadde bestaen;

VS. 516: Ende oec wilde hebben vercracht, en vs..517:
Ende haers ondanxs bi hare gelegen;

VS. 792-93: Int ent wart verbeten doet Dat serpent
van den hasewinde, en vs. 795: Verbeet (n.1. het ser-
pent) de hasewint doet;

1) Cf. W. L. van Hel ten: Over midddnederl, vershomo p. 83.

-ocr page 111-

95

VS. 607 Tere stede, daer hi sijn woude en vs. 615:
Ter stede daer hi woude sijn;

vs. 906. Hi liet se vallen den\'everswine, en vs. 912:
Ende werp se den ever neder;

vs. 1086: Ende laetten dus liggen stille en vs. 1090:
Ende doeten emmer liggen stille;

VS. 1377: In al die straten van der port en vs. 1387:
In allen straten van der port;

VS. 3370: Eer liden sal de derde dach, en vs. 3379:
Eer de derde dach sal liden;

VS. 4017—19: Ende aldus, here, moeti leven, so
suldi sijn, bi niinen live Bedrogen, gelovedi uwen wive,
en
VS. 4020—21: Wildi geloven Uwen wive, ghi wert
bedrogen;

VS. 4047: Doe bracht men hem sijn kint voren, en
VS. 4054-55: Vore den vader, sinen here, Bracht men
geleedt den jonchere.

VS. 4302 — 3: Die coninc was daer wel ontfaen, Alst
gereet was, ginc men dwaen, en vs. 4308 — 9: Die coninc
was daer wel ontfaen. Het was gereet, men soude dwaen.

Verder zou men nog kunnen vergelijken de verzen
333-34 met 337-38; 341 met 342, 506-7 met 515-16;
840-41 met 845-47; 864 met 865; 942 met 943;
2050-51 met 2058-59; 3884 met 3888.

Al deze eigenaardigheden nemen echter niet weg, dat
\'t verhaal over \'t geheel regelmatig afloopt en dat de
dichter zich vrij wel gelijk blijft; hij was in zijn soort
een goed verhaler; de menigte spreekwijzen, die hij
overal weer in zijn gedicht te pas brengt, zullen zeker
wel tot de levendigheid en frischheid hebben bijgedragen.
(Cf. Stallaert p. XIX en XX).

-ocr page 112-

96

Ook het enjambement heeft hij dikwijls op gelukkige
wijze weten aan te wenden.

Vatten we in \'tkort samen, wat we omtrent den
dichter door middel van den bouw van \'t gedicht hebben
opgespoord, dan zijn we zeker niet ver van de waar-
heid, wanneer we op hem toepassen de woorden door
Freijmond gebruikt om den dichter van de Fransche
berijmde bemerking te kenschetsen:

„Der Roman des VII sages ist von einem Jongleur
verfasst und für ein Publikum berechnet, das für grös-
sere Feinheiten der Reimbildung kein Verständnis
hatte, dem es vielmehr nur darauf ankam, unterhalten
zu werden.-ocr page 113-

97

Hij weet door zijn realisme en nationale klem- hen
te boeien en door gesprekvorm zijn verhaal levendig-
heid bij te zetten.

Zijne ontwikkehng en zijne kennis van de Fransche
taal hebben hem volkomen in staat gesteld om de taak,
die hij zich zelf opgelegd had, te volbrengen met goeden
uitslag, en de moeilijkheden, waarvoor hij zich telkens
zag geplaatst, met glans te boven te komen.

-ocr page 114-

m.

■TS.

\'■--ocr page 115-

LES SEPT SAGES DE I\\OME.

(Hé. r, n-ocr page 116-

m

- -i

-ocr page 117-

A Romme ot .i. empereour qui ot a non Dyoclesiens. II ot eu Foi. 855 r».
feme, et de cole feme li fu remes uns hoirs maries. Li empereres
fu uiex et ales et li enfes ot ia passe .v«. ans. A un iour apiela
li empereres \'les .vij. sages, cascun par son non. Singnors, dist
li empereres, auquel de vous baillerai iou mon lil pour aprendre 5
et ensengnier et pour endoctriner? Li ainsnes parla auant, qui fu
li plus riches ot li mieus emparentes et del millour lingnagne; si
fu uiex et ausi blans come laine et fu Ions et grailes et ot a non
Bancillas. Oil sentorna enuers lempereour et parla on tel maniéré:

Sire, fait il, a moi le bailleres et ie lui ferai sauoir quanquos io 10
sai et quanquos mi compaingnon seuent en mains de .v\\i. ans.
En apres se loua li secons; cil ne fu ne trop grans no trop petis,
ains fu de bele forme et de bele taille et fu entremelles de chaisnes,
si que li blans passoit le noir et ot a non Anxilles. Cil apela lempe-
reor et lui dist: Sire, a moi le bailleres et ie li ferai sauoir quan- 15
ques io sai ot tuit mi compaingnon seuent en mains de .vy. ans.

Apres so loua li tiers et fu .i. maigres .i. petis uns blons a uns
cheuex crospes ot ot a non Lentullus. Cil dist a lempereour: Sire,
baillies le moi ot ie li ferai sauoir quanques ie sai ot tuit mi com-
paingnon seuent en .v. ans. Apres se leua li quars empies et dist 20
a soi meisme: Iou aurai lenfant a aprendre. Cil ot a non Malquidars
li rous, et fu uns parleres et uns gaberes, ot uolentiors traioit oscars
des gens ot ^torna enuers lempereour. Sire, dist il, a moi le
bailleres. Ne puis pas dire que iou li aprengne la science dé mes
compaingnons, mais ce que ie sai lui ferai sauoir on .iiy. ans. 26
Apres se loua li quins ot ot a non Catons do Ilome. Cil fu do bel eage
et entremelles do chaînes, si que li blans passa le noir. Cil a parle
a lempereour et lui dist: Sire, a moi lo bailleres, sil vous plaist;
niais ie no di mie, que io lui face sauoir quanques mi compaingnon
seuent, car ie ne connois pas son sens ne sa science ne son retenir, 30
mais quanques iou li porai de bien aprendre, iou lui aprendrai. En
après so leua li sistes et ot a non maistre lesses et ot les cheuex

^ 1

-ocr page 118-

Fol. 360 vo.-ocr page 119-

3\'-ocr page 120-

Fol. 360 vo.-ocr page 121-

5\'-ocr page 122-

Fol. 360 vo.-ocr page 123-

7\'-ocr page 124-

Fol. 360 vo.-ocr page 125-

9\'-ocr page 126-

Fol. 359 T».-ocr page 127-

11\'-ocr page 128-

Fol. 360 vo.-ocr page 129-

13\'-ocr page 130-

Fol. 360 vo.-ocr page 131-

15\'-ocr page 132-

Fol, 362 v».-ocr page 133-

17*-ocr page 134-

Fol. 360 vo.-ocr page 135-

19\'-ocr page 136-

Fol. 360 vo.-ocr page 137-

21\'-ocr page 138-

Fol. 360 vo.-ocr page 139-

23-ocr page 140-

Fol. 360 vo.-ocr page 141-

25\'-ocr page 142-

Fol. 360 vo.-ocr page 143-

27\'-ocr page 144-

Fol. 360 vo.-ocr page 145-

29\'-ocr page 146-

Fol. 360 vo.-ocr page 147-

31\'-ocr page 148-

Fol. 370 v.-ocr page 149-

/

33\'-ocr page 150-

Fol. 371 v-ocr page 151-

35\'-ocr page 152-

Pol. 372 v».-ocr page 153-

37*-ocr page 154-

Fol. 360 vo.-ocr page 155-

39\'-ocr page 156-

Fol, 374 v®,-ocr page 157-

41*-ocr page 158-

Fol. 375 v.-ocr page 159-

43\'-ocr page 160-

Fol. 376 Y-ocr page 161-

45*-ocr page 162-

Fol. 377 V».-ocr page 163-

47\'-ocr page 164-

Fol. 378 \'V».-ocr page 165-

49-ocr page 166-

Fol. 379 vo.-ocr page 167-

51\'-ocr page 168- -ocr page 169-

Register der behandelde verzen.

16-47

P-

71.

351-66

P-

61.

■809

p. 63.

19-24

P.

66.

396

P.

55.

840

p. 55.

60-62

P.

62.

469-70

P-

57.

845

p. 55.

70-76

P.

62.

469-75

P-

67.

864

p. 55.

79-83

P.

55.

474-75

P-

57.

872

p. 53.

86-92

P-

62.

479-99

P-

67.

891

p. 71.

93-97

P-

44.

481-82

P-

57.

892

p. 53.

102

P.

53.

516-17

P-

57.

900-

-26

p. 79.

103-6

P-

55.

518-19

P.

71.

954

p. 71.

109-114

P-

62.

521-22

P.

57.

960-

-1018

p. 71.

116

P-

53.

576-78

P-

55,

1019

p. 68.

136-142

P.

62.

605-24

P-

64.

1022-

■27

p. 68.

143-153

P.

75.

663-65

P.

55.

1028-

-38

p. 71.

167-168

P.

62.

698

P.

55.

1070-

•71

p. 64.

207-10

P-

79.

701-2

P.

55.

1074-

-75

p. 45.

235-40

P-

67.

727

P-

55.

1096-

-98

p. 64.

241-44

P-

44.

750

P-

55.

1122

p. 71.

262-65

P-

67.

777

P-

63.

1133-

-49

p. 72

817-21

P-

56.

782-84

P-

68.

1176

p. 55.

333

P.

55.

790 - 824

P-

75.

1179

p. 71.

-ocr page 170-

54\'

1215

P-

55.

2065

P.

57.

; 2842-44

p. 46.

1283

P-

55.

2068-

-80

P-

59.

3019-31

p. 70.

1403

-4

p.

71.

2105

P-

55.

3051-54 p. 55 en p. 65.

1406-

-9

p.

57.

2106-

-17

p.

69.

3079 \'

p. 55.

1408-

-9

P-

54.

2142

P-

65.

3084

p. 53.

1424

p.

55.

2144

P-

65.

3115

p. 53.

1470

P-

55.

2157

P-

55.

3115-20

1

p. 79.

1509-

-18

p-

56.

2163

P-

78.

-, 3128

p. 55.

1519-

-30

P-

58. ■

2168-

-69

P-

65.

! 3137

p. 55.

1519-

-31

p-

54.

2278

P-

71.

; 3163-64

p. 71.

0

p. 79. -ocr page 171-

55\'

3801- 3 p. 60.

.3800

3859
3871

p. 55.

3847-50 p. 60.

p. 71.
p. 53.

3904 - 6 p. 66.

3944-47-ocr page 172- -ocr page 173-

Lijst van gebruikte boeken.

p. Paris. Les manuscrits français de la bibliothèque du
Roi. Paris. 1886.

J. Alton. Lo roman do Marques do Romo. Tubingen. 1889.
(Stuttgart. Lit. Verein. N-ocr page 174-

i

58*

Em iel de Neef. Klank- en Vormleer van liet gedicht van
den VII vroeden van binnen Rome. Gent 1897.

Notices et extraits des manuscrits de la bibliothèque na-
tionale et autres bibliothèques.

F.-ocr page 175-

59\'

Essai sur les fables indiennes par A. Loiseleur Deslong-
champs, suivi du Roman des sept sages de Rome en prose
publié par Leroux de Lincy. Paris. Techener 1838.

Petras. Ueber die me. fassungen der sage von den sieben
weisen Meistern. (Breslau Diss. 1885).

Goedoke. Liber de soptom sapientibus (in: Orient u. Occi-
dent.
Ill) Gottingen 1866.

W. A. Clouston. The book of Sindibâd. Glasgow 1884.

W. L. van Holton. Ovor Middelnederlandschen Versbouw.
Groningen 1884.

.T. Verdam. Theophilus. Amsterdam 1882.

Johannes Franck. MittelniederlilndischeGrammatik. Leipzi
1883.

Voor verdere hulpbronnen zie men do volledige opgave in:

A. J. Botermans. Die hystorie van die seven wijso mannen
van romen. p. 220 vlg.

-ocr page 176-

^ . . i .V\'

.SÄ^\'\';;\'

m:

Ik

-ocr page 177-

Afkortingen.

V Fransche berijmde redacties, (cf. G. Paris p. X).

K Eedactie van liet Fransciie gedicht ed. Keiler, (cf.
G. Paris. p. V).

C Manuscrit de Chartres (cf. G. Paris p. X).

D Fransche prozaredactie (Rédaction derimée cf. G. P a r i s p.Y).

L Fransclio prozaredactie uitgeg. door Leroux do Lincy
(cf. G. Paris p. X).
A Fransche Prozaredactie (cf. G. Paris p. XVI).
H Historia septem sapientum (cf. G. Paris p. XXVIH).
S Scala Coeh (cf. G. Paris p. XI).

13. Ars. = Bibliothèque Arsenal.

13. N. = Bibhothèque Nationale,

fol. = foho; IT. folio\'s,

hs, = handschrift; hss, = handschriften.

i. pl. V. = in plaats van.

i. V. = in voce.

kol. = kolom,

Mnl. = Middelnederlandsch,

r, = regol,

vs. = vers.

-ocr page 178- -ocr page 179-

INGEN.

ST

-ocr page 180- -ocr page 181-

STELLINGEN.

L

Het gedicht van den VII vroeden van binnen Rome
is geschreven in de 13° eeuw.

IL

De bewering van Dr. Jonckbloet {Gesch. d.Nederl.
letterk.
4« ed. II. blz. 367.) dat Adam en Eva naakt
ten tooneele verschenen, mist voldoende kracht.

ni.

Dr. Jonckbloet\'s conclusie omtrent de bewuste
samenkomst uit de Lucelle
{Gesch. d. Nederl. Letterk.
lll blz. 286) is onjuist.

IV.

De etymologie van blaffer Mnl. blaffaert (cf.
Mnl. Wdb. I kol. 1283) is onjuist.-ocr page 182-

66*
VI.

Oud-Saksische Genesis (ed. Karl Zange meist er en
Wilhelm Braune. Heidelberg. 1894) vs. 34 leze men:
kindiungan guman^) i.pl.v. kindiungan kuman.

VII.

Van den VII vroeden van binnenRopie (ed. K. S tallaert)
vs. 2895 verandere men: al boet met hem in: al
boet ment hem.

VIII.

In vers 1666 van hetzelfde gedicht splitse men:
miere in: mi ere.

IX.

Ferguitt (ed. Dr. Eelco Verwijs) vs. 264 — 65

Die coninc hi hadt wel geweten,
Een knape op enen zomere hine leide.

wijzige men:

Die coninc hi hadt wel geheten
Een knape, op enen zomere hine leide.

X.

Rinclus (ed. P. Leendertz.) vs. 237: du deens,

heefstu te vele geten, lees: du steens, heefstu te

t

vele geten.

1) met Holthausen.

-ocr page 183-

67*
XL

Rinclus vs. 668-70:

die ons noch van dien
Ansprel^en sal waer, als hi dingt
In dordeel.

verplaatse men het leesteeken:

die ons noch van dien
Anspreken sal, waer als hi dingt
In dordeel.

en verklare men als = alles.

XII.

Er zijn geen voldoende aanwijzingen om te gelooven,
dat Prins Willem II ten gevolge van vergiftiging is
gestorven.

-ocr page 184-

I

XkjkM

t

-ocr page 185-

■j.

i\'.

■ ^ \'\'

/ I\'

A

-ocr page 186-

-

......

m.

i