-ocr page 13-
INLEIDING.
»Few works are more inlerosting and curious? than tlie Seven Wise Masters, iti illustrating the genealogy of fic- tion, or its rapid and almost unaccountable transition from one country to another.-ocr page 14-
Boek in \'t Oosten, den vermoedelijken grondtekst der Westersche navol- gingen of hunner studiën over afzonderlijke Europeesche bewerkingen daarvan. Dat daarbij de Middelnederlandsche tekst zoo goed als ge- heel buiten beschouwing bleef, zal niemand verwonderen. En hier te
lande.......? \'t Is bekend, hoe weinig voor de volksboeken gedaan
werd. Zoover ik weet, zijn slechts de Griseldis, de Apollonius van Tjto, de Heemskindereu cn de Reinaert-geschiedenis door herdruk in ruimer kring bekend geworden. Op een hoogst enkele uitzondering na — ik bedoel de hierachter aangehaalde studiën van Prof. J a n Ten Brink en Prof. Eogge — bleef \'t dan ook, wat de VII Wisen betreft, ten onzent bij een hoogst bescheiden vermelding in de verschillende Handboe- ken onzer Litteratuur-Geschiedenis.
De aankondiging nu van K. Meyer in Dziatzko\'s Jieilrüge zur Theorie nud Fraxis des Buch- und BibliotheJcswesens, II 1895, dat hij op de Göttinger Bibliotheek de editio princeps ontdekt had der „niederliindischen Uebersetzung der weisen Meister-ocr page 15-
3
houdeii, die enkele uitzonderingen daarop te moeten maken, welke ik in mijn voorwoord aldaar nader omschreven heb.
AYellicht ben ik naar de opvatting vau meer dan eeu al te angstvallig te werk gegaan in de wijze, waarop ik deu tekst liet afdrukken, doch ik deed het uit beginsel.
Tot hoever toch strekt zich het recht tot veraudereu uit?
Zooveel mogelijk moet uien gewaarborgd zijn den tekst iu zijn oor- spronkelijke gedaante voor zich te zien. Eu meer dau ooit zij voorzich- tigheid aanbevolen bij het herdrukken vau iucuuabels, waaraan behalve de schrijver, de copiist en bovendien nog de drukker zijn willekeur heeft kuiuien botvieren! AVie zich ooit bezig hield met palaeognvplne weet, hoe nauwkeurig men oj) alles te letten heeft en hoe schijnbaar onbetee- keneude vergissingen, fouten en hebbelijkheden van den (af-)sehrijver elders den sleutel geven tot verklaring eener moeilijke plaats. Daarbij vergete men niet, dat wij te doen hebben meteen laat-Mnl. tekst! De gevolgtrekking b. v. of sanuïnstellingen toen reeds al of niet beston- den is zeer moeilijk te nuiken en bewijs])laatsen uit een druk als deze, waarin zoo vele foutieve spatie\'s worden aangetroüen, zouden weinig le beteekenen hebben.
Daarenboven vergrooten oplossingen en andere wijzigingen de kans van o]) nieuw fouten te maken en menigmaal verhindert of bemoeilijkt althans zeer de eenmaal voorgestelde enuMulatie het vinden eener bett^re lezing.
Doch afgcïzien nog van den tekst zelf kan het zijn nut hebben, beter op de hoogte te worden gesteld omtrent het werk van onze eerste boek- drukkers. Al zal niemaiul de onverstaiulighoid begaan, hypothesen te bouwen oj) grond van een herdruk, toch bestaat de mogelijkheid, dat daarin e(!n of ander eigenaardigheid hem belang,inboezemt en hij er zoo toe gebracht wordt, de iucuuabels zelf te gaan oiuhïrzoeken.
In het Eerste Deel heb ik naast mijn studie over den Mul. tekst een vrij aanzieidijke, misschien volgens sommigen al te breede plaats inge- ruimd aan de beschouwing over deze m)vellen-verzameling buiten onze litteratuur. Naar mijne overtuiging echter wint een tekstuitgave »-r zeer bij, waiuieer zij een zoo volledig uu)gelijke verzanuding bevat van ver- trouwbare gegevens, welke hem, die het onderwerp in andere richting bestiuleeren wil, veel zoeken bes])aart,
In i\'cu zoodanige uitgave is dus uitvoeriger bespreking stellig geoor- loofd, waar het »ninder juiste of geheel verkeerde vooi-stellingen betreft, of
1*
-ocr page 16-
wanneer de groote zeldzaamheid van een of anderen tekst volkomen on- bekendheid daarmede bij het publiek mag doen veronderstellen.
Vandaar ook zal men onder de Hulpbronnen enkele werken vermeld vinden, welke in geen rechtstreekschc betrekking staan tot de studie over onzen Mnl. tekst. En met datzelfde oogmerk ook voegde ik aan Hoofd- stuk I een lijst van Bewerkingen en A^ertalingen toe, welke intussehen slechts voor zoover het de Latijnsche en Hollandsche Uitgaven aangaat, aanspraak maakt o]) volledigheid. De onderzoekingen naar deze opnieuw door mij ingesteld, behalve bij verscheiden groote Antiquaren, ook in de bibliotheken te: Leiden, Utrecht, Groningen, Amsterdam, \'s-Gravenhage, Haarlem, Deventer, Leeuwarden; Parijs; Brussel, Gent; Göttingen, Dresden; Kopenhagen en te Londen zijn, zooals men zien zal, niet gehee.l zonder vrucht ge- weest. — Van Cambridge alleen ontving ik geen antwoord oj) mijn herhaald schrijven. — A\'\'roegtijdiger kennismaking met Murko\'s Beiträge zur TekstgesehicJde der Ilisloria septem sapientum zou mij veel studie uitgewonnen en tevens aanmerkelijke bekorting van het Alge- meen Overzicht mogelijk gemaakt hebben. Tot mijn spijt echter kwam dit geschrift onder mijne aandacht, toen mijn werk reeds grootendeels gereed lag voor de pers. Om deze reden, maar vooral in aanmerking nenuMule, met welk doel men een Academisch proefschrift levert, bepaalde ik er mij toe, t. a. p. naar Murko slechts te verwijzen, zonder in het geschrevenen eenige verandering te brengen.
Hoofdstuk II en 111 vereischen geen nadere toelichting. Een Prenlen- tabel nam ik daarin op, niet alleen omdat beschrijving der ])renhin in een volledige- Bibliographie thuis behoort, maiir ook, ouulat zij, gelijk hier, aanwijzingen vei-scbaden kan oujtnint de onderlinge betrekking der latere uitgaven.
Tot liet vaststellen dier verhouding dient ook oen groot deel der vari- anten, door mij in de Aauteekeningen vermeld. Andere toekende ik aan als merkwaardige orthographische, etymologische of syntactische vorm- verschillen. Zeer weinige daarentegen hebben waarde voor de lezing,
Aangezien nu die, welke tot de beide eerste groepen behooren, luituur- lijk telkens terugkeeren, zal het wel geen verdediging behoeven,\'dat ik na de eerste 20 i\\ 30 blz. slechts de voornaamste heb opgeteekend. Evenzoo worden grammatische vormen en woorden, welke om een of andere reden aaiulacht verdienen, slechts eenmaal verklaard, tenzij deze later op nieuw aanleiding tot moeilijkheid of misverstand konden geven. Waar ik het
-ocr page 17-
noodig oordeelde, heb ik de juiste plaats der varianten in den regel na- der aangcAvezen door het in od. 1479 er aan voorafgaande of er op vol- gende woord er naast te plaatsen. — Ten aanzien van de vergelijking met de beide Latijnsche beMerkingen, moet ik opmerken, dat ik van de vooronderstelling ben uitgegaan, dat Buchner\'s tekstuitgave den lezer ten dienste staat. Van de jS^overcalis-redactie mocht ik dat niet doen en heb daarom uit deze, waar het niet al te veel ruimte zou hebben vereischt, steeds letterlijk de bedoelde plaatsen afgeschreven.
])e réden eindelijk, waarom ik in mijn Aanteekeningen den i\\lnl. tekst vergeleken heb met het Innsbr. lis. (uitg. Buchiier) en de Nover- calis, ofschoon ik in Hoofdstuk II den Incuiiabel-tekst (ed. Goswin Gops V. Euskirchen, Coloniao 1473) aanwees als het vermoedelijk Latijnsche origineel daarvan, is eenvoudig hierin te zoeken: dat genoemd kostbaar Incunabel nergens elders dan op een Bibliotheek gebruikt mocht worden en het mij dus onmogelijk was, na het verlaten der Academie, met dezen tekst de uitgave van Lccu doorloopcnd te vergelijken. Wel kon ik in betrekkelijk korten tijd het Incunabel controlccren oj) alle eenigszins belangrijke afwijkingen, onder de vergelijking met B en N opgeteekend, en waar ze licht kon verschaden de lezing ook van I in mijn co])ie iu)g bijschrijven.
Welk nut liet kan hebben, kostbare handsoliriften en werken zóó angst- vallig te verzorgen en te, bewaken, dat ze voor velen onbruikbaar worden, is mij niet duidelijk. In ojienbnrc bibliotheken verzamelt men boeken toch niet met hetzelfde doel, als een gierigaard zijn schatten! Afij dunkt, in dezen mag (iveneens van boeken gezegd worden als van menschen: beter een kort, maar welbesteed leven, dan een lang, dat weinigen nut is! — Toch jueen ik, het vermoeden te nmgeu uitspreken, dat uit dezen nood- lottigen samenloo]) van omstandigheden iets goeds is voortgekouum. Na- tuurlijk is de aldus tot stand gekomen vergelijking \'t nutest van gewicht voor de kennis omtrent do drie gem)emde Lalijnsche redactie\'s; maar juist daardoor is zij nog ruim zoo belangrijk dan een vergelijking tusschcn Incunabel-tekst en ^fnl. vertaling had kunnen worden. Lee u\'s druk toch volgt zoo getrouw zijn Latijnsch voorbeeld, dat ik slechts weinige en dan nog meest onbetcekenendc afwijkingen zou hebben kunnen constateeren. En bovendien, waartoe legt men origineel en vertaling naast elkander? Yoor- namelijk ter o])heldcring van duistere plaatsen en vervolgens om na te gaan, hoe de vertaler zijn taak heeft opgevat. Aan beide eischen is hier vol- daan, aan den een geheel, aan den anderen gedeeltelijk. J)c tweede is dan
-ocr page 18-
ook vau veel geringer beteekenis. Ben ik derhalve door de omstandighe- den genoodzaakt geworden, een ongebruikelijke methode van onderzoek te volgen, ik vertrouw, dat mijn arbeid daardoor niet alle Avaarde heeft verloren.
Rotterdam, 1898.-ocr page 19-
HOOFDSTUK 1.
Ilcrkomsl cn Ontwikkeling van Sindibïïü\'s Bock.
J)p, vraag: „vanwaar-ocr page 20-
cle Eraiisclien clezeii vorm van litteratuur noemen is geeii gemeen goed van het Westen en het Oosten. Hij M-as eenmaal het bizonder eigendom der Indische letterkunde en werd later, met de i)roducten zelf, daaruit overgenomen en nagevolgd door Arabieren, Perzen en vele andere Oostersche volken. \')
De aanleg of opzet dus vormt het ras-kenmerk der Zeve^i Wijzan.
Overigens verschillen inhoud — ten deele ook die van het hoofdver- haal — aantal en ])laatsing der novellen aanmerkelijk iu de diverse redactie\'s.
Daardoor doet zich als van zelf een scheiding aan de hand in: een Oostersche en eeu Westersche groep, welke, naar Comparetti 02)geracrkt heeft, zich zoo scherp afteekent, dat er onder de Oostersche bewerkingen geen twee te vinden zijn, zoo ver vau elkander afwijkende, als de Westersche groep van de Oostersche, zoowel wat den vorm van het hoofdverhaal aangaat, als Avat betreft de daarin voorkomende novellen, waarvan zij er nauwelijks 4 gemeen hebben. Zeer terecht wil tlan ook Cloustou de W. redacties liever „imitations-ocr page 21-
men er tocli in geslaagd althans eenige voorstelling te geven van het heslaan van Sindibäd\'s Boek gedurende de vroegere periode.
AVelke gegevens men daarvoor bezit?. . . .
Vooreerst den proloog van den Griekschen tekst, waarin A ndreopulus vertelt, „dat hij zijn verhaal ontleende aan een Syrische vertaling van het werk van ]\\Iousos den Pers-ocr page 22-
10
haal zich \'t eerst verbreid lieel\'l, zijn vragen, zegt Clous ton (p. XXXV, XXXVI), welke tot nog toe niet bevredigend werden beantwoord.
Onmogelijk is \'t niet, dat Eenfey \') gelijk heeft, met het ontstaan in het Buddhistische tijdvak te stellen, doch \'t blijft niet meer dan een gis- sing Evenmin is ons de naam van den maker overgeleverd -ocr page 23-
11
kozen „exempel-ocr page 24-
welbehagen novellen hetzij geheel weg te laten, hetzij door meer geschikte te vervangen of ook wel nieuwe er in tc lasschen.
AVie Cl OustOn\'s Gomparative Table of Tales in Eastern Texts en het Uebersicht über die in den wichtigsten Bearbeitungen der Sieben Meister enthaltenen l*jrziihlungen in Land au\'s Quellen, des Decamerone even inziet, kan zich er van overtuigen, dat daarvan ook werkelijk een ruim gebruik is gemaakt. Vandaar dat men, zooals reeds boven op blz. 7 werd opge- merkt, bij onderzoek naar het ontstaan in dit geval niet allereerst reke- ning behoeft te houden met de novellen, maar met het hoofdverhaal.
Zoo ontstond dan, waarschijnlijk op boven beschreven wijze, in de X Eeuw een Syrische bewerking, waaruit een eeuw later de Grieksche, die de geschiedenis overbracht op Gyrus\' zoon.
Verder in \'t Perzisch een (jongere) proza-redactie, bij Nechshcbi (t 1329), en in 1375 een in verzen, \') die evenwel vlg. Brockhauseen oudere lezing geeft en waarschijnlijk van alle bestaande teksten wel ^t dichtst bij het Origineel staat, 2) In de XIII Eeuw volgden een llebrceuAvsche en in 1253 een Üud-Spaansche.
Deze kwamen alle voort, uit de Arabische bewerking (of bewerking^\':;;/, zie blz. 9), welke als vertaling uit \'t Pehlevi vermoedelijk indirekt oj) het Indisch Origineel terugging. Jammer genoeg is er van de oude Arabische geen s])00r meer over, wel komt het verhaal d(;r VIL Vizieren voor in 3 llss. der Duizeiuhen-een-Nacht. \'-ocr page 25-
13
Oostersclie Groep, wiiariii te zameu meer dan 40 verschillende no- vellen, in allerlei combinaties, gevonden worden, in tegenstelling met de ^Vestersche, die er slechts 17 kent. J)e vertellingen zijn bovendien anders verdeeld over de optredende personen.
Bij Nechshebi vertellen de Avijzen er ieder 1, in de Shidihrid Nrimeh, de Spaansche (125S), Grieksche en licbreeuwsclie redactie 2 en in de VU Vizieren nu eens 1, dan 2 exempels.
Evenzoo Avisselt het getal vertellingen der vorstin.
In de VII Vizieren komen er 9 voor, daarentegen in de llebreeuwsche, Grieksche en Perzische bewerkingen geen enkele Aan haar. Hetzelfde merken wij op bij den jongen prins, die in de llebreeuwsche redactie 1, in andere meer verhalen doet.
Tn.\'den vervolgens in de Westersche Groep slechts 7 verdedigers voor den prins oj), in het Oosten worden er hem eenmaal zelfs lO toegevoegd.
Ook de plaats, welke dezen bekleeden, is niet overal dezelfde.
In het Westen M ordt de prins door 7 AVijzen van gelijken rang opgevoed.
In de Sindibad Nameh, in de Heb reen wsche, Sj)aansche (1253) en Grieksche bewerkingen speelt Sindibüd de hoofdrol. In de XL Vizieren, in de Vil A\'^izieren en bij Nechshebi is slechts van 1 meester sprake en de plaats der overige wordt door de A\'^izieren ingenomen.
Het tooneel der handeling, dat ons in de A\'^ll A\'^izieren naar China voert, in dc XL Vizieren en in de Grieksclie rcïdactie, gelijk wij reeds zagen, uiiar Perzië en in de beide Perzische bewerkingen en in de lle- breeuwsche naar Indië, wordt naar het aan \'t Westen beter bekende llonui of (Jonstantinopel verlegd.
Dat daarmee dikwijls de namen der personen Iegelijk veranderden, s])reekt wel van zelf.
En waar wij ten slotte in Europa \') de vorstin haar schuld zien boelen met den dood, loont het Oosten zich ditmaal, geheel tegen onz(i verwach- ting in, veel humaner, door haar hetzij een minder zware .straf op te Kiggen, hetzij volkonum genade te schenken!
liet artikel van Dr. U rand es in Tijdsolir. voor Ind. taal-, land- en volkenkunde, dl. XXXVIII p. ]!)!—271.
\') Want ook het Spaan.sche volksboek (12r);{) sluit zich hierin bij het W. aan en wijkt dus daarin zeer waarschijnlijk van zijn Arabisch voorbeeld af. —
-ocr page 26-
14
[Imliscli Origineel.] [Pehlevi.] [Arabische vertaling v. Musa.]
|
|
|
|
|
|
IX. |
|
|
|
|
|
|
X. |
Syris |
ich. (990). |
|
|
[Dai |
•ï.(94 |
9)1 |
XI. |
Grieksch{±l()90) |
|
1001- |
Nacht, i |
|
XII. |
1
! i |
|
ri\'erz. Gedicht.v. ± 1123.-ocr page 27-
15
Men vgl. bij deze tabel, ontleend aan Clouston voor zoover het de O. teksten betreft, die bij Landau p. 10. en CJoedeke\'s voorstelling dienaangaande in Or. n. Occ. III. p. 393 sqq. en in zijn Grimdriss.
Uit welke bron het Westen ])utte en welke de oudste Westersche redae- tie was, bleef jaren lang het voornavw betwiste punt onder de geleerden, die op een enkelen na, \'t alleen hierover eens waren, dat „de Latijnsche bewerking-ocr page 28-
IG
kende Grmiäriss (1884) ]). 348 noemt de schrijver dezen nog: „die iiiteste abendländische Bearbeitung, die allen späteren zum Grunde liegt,-ocr page 29-
17
overgebracht, zoodat langzamerhand vrij algemeen het hoofdverhaal met een groot aantal bijbehoorende novellen in ondoop kwam.
Daarvan kende de eene oververteller er meer dan de andere; soms zelfs een enkele meer dan hij iu het verband der hoofduovelle gebruiken kon. Gelukkig kwam hem dan het getal 7, dat natuurlijk vast in zijn geheu- gen stond geprent, te hulp om het evenwicht te bewaren en M\'ist hij zich door combinatie uit die moeielijkheid te redden. \')
Om de volgorde der novellen bekommerde hij zich uit den aard der zaak Aveinig. Evenmin zag hij er bezwaar in, personen eu ])laatsen te herdoopen, om \'t even of hij er eeu bepaald doel mede beoogde dan omdat hun vreemd-klinkende uitheemsche namen hem Avareu ontgaan.
Zoo dragen in het llollaudsche, het Eransche en het Duitsche volksboek de hoofdpersonen dezelfde namen, als in II. n.1. Poncianus en Dyoclecianus. In het Eransche gedicht (K.) en in het Engelsche volksboek heet de rampzalige vader Vespasianus eu regeert niet te Rome, maar te Konstan- tinopel. — In de Fransche redactie D. vindt men Aveer een anderen naam voor den Keizer, n.1. Marcomeris, zoon van Priam, tegelijkertijd Keizer vau liome en van Konstantino])cl en Koning \\\'an Erankrijk! Do naam van den prins Avordt aldaar verzwegen. Alle andere Eransche teksten noemen den vorst Dioclétien, gelijk het ]\\Inl. gedicht, dat deu prins echter steeds aanduidt als „dat kint-ocr page 30-
18
Zou ook het ontstaan van verscheiden Latijnsche teksten naast elkander niet zijne verklaring vinden in de mondelinge traditie? Kenmerkend hier- voor is het Lat. origineel, waarnaar het Holl. volksboek vertaald werd, dat voor ^/j gedeelte letterlijk het lunsbr. Hs. (B.) volgt, maar plotseling hier en daar met de Novercalis passages gemeen heeft, terwijl het op andere plaatsen een combinatie van beide vertoont! Niet minder opmer- kelijk is het zeker, dat het bij onderlinge vergelijking dezer drie redacties blijkt, dat zij juist \'t meest van elkander afwijken in die deelen van het hoofdverhaal, welke den overgang vormen tusschen de verschillende exempels.
En eindelijk, zou ook hierdoor niet op eenvoudige wijze het mysterie van „Hebreenwsch of Grieksch origineel-ocr page 31-
31
dat op de plaats van Amatores eerst Roma stond, die door deil afschrijver bij ongeluk met de voorafgaande novelle werd verbonden. De hiaat zou daarna met een nieuw verhaal zijn aangevuld.
Maar al deze moeilijkheden verdwijnen, zoodra men de mondelinge traditie aanvaardt. Dan is het voorkomen der novellen Amatores tege- lijkertijd in H en in de Hebr. Sandabar volstrekt niet „purement fortuïte-ocr page 32-
20
Oosten openden, waren het waarschijnlijk ook, die de VII Wijzen met zich voerden naar Europa.
De oudste vorm, Avaarin wij het boek als zoodanig leeren kennen, is het (poëtisch?) werk van den Cistercienser moimik, Joannis de Alta- Silva, die vermoedelijk in 1184 zijn Opmculum de rege et septem sapientibus opdroeg aan Bisschop Bertrand van Metz. \') Intusschen kan het zeer goed, dat eenige novellen er uit reeds voor dien tijd in Europa bekend waren. Immers in de X*^ eeuw al hadden zich vele Oostersche fabelen over ons Averelddeel verbreid.
Gelijk uit den opgang, dien het in het Oosten maakte, maar voorna- melijk op de boven (blz. 11) aangevoerde gronden te verwachten was, vond het Averk ook hier een gunstig onthaal.
In 1224 ongcA\'^eer Avordt Alta-Silva\'s arbeid iu Eransche verzen oA\'er- gebracht door Herbert. 2) Voor Avij ruim eeu eeuAv verder zijn, ontstaat, eveneens Avellicht in Erankrijk, een tAveede, geheel verschillende Latijusche bewerking (S) en, zoo men Avil, een derde (II), later gevolgd door nog een vierde (I), een vijfde (N) en zelfs nog een zesde (Ludus)! En Avie Aveet, Avelke nog A\'erloren gingen! — In de XIV® eeuAv, zegtWülkerp. 106, — Cloustou, p. 351, meent zelfs inde XIIL-ocr page 33-
21
Pleitte (le lange lijst van Bewerkingen met de uitgaven en verta- lingen daarvan, welke ik achter dit hoofdstuk bijeen heb gebracht, niet voldoende voor de buitengewone populariteit der FI[ Wijzen, wij zouden nog kunnen aanstippen M-elken invloed het geoefend heeft op de Decnmerone \'), op den arbeid van Hans Sachs; hoe het bij het thans levend geslacht nog in gedachte is gebleven door de „ Voyages oJ\' the venUirous merchaut Sindbad the Sailor -), eveneens in het Dnitsch welbe- kend als „Abenteuer Sindbad des Seefahrers.-ocr page 34-
22
der in Goedeke, die in zijn Naclisclirift op meergenoemd artikel p. 401, 402, er zich op beroept, dat Herberfs vert-ocr page 35-
23
vorstin een exempel te veel, de wijzen er daarentegen een te weinig hebben, vereenigt hij Ro^na (vlg. A n°. 7) met Senescalcm (vlg. A n°. 4) tot één exempel en lascht, uit onbekende bron, Amatores in, die „purement fortuïte-ocr page 36-
2-i
„. . . . Ie même texte (als II ii. 1.) avec des cliaiigements de iioms et la sui)pression de tout ce qui est clirétien,-ocr page 37-
Ü5
Derhalve zij men er oj) verdacht, Historia C\'alumniê Novercalis niet te beschouwen als een andere benaming slechts voor llist. Vil Sapientum, een fout, waaraan Landau (p. 129 noot 26^») en meer anderen zich schul- dig gema^ikt hebben. —
Een hoogst eigenaardige redactie van het verhaal leeren wij ten slotte kennen in het Liulus Septem sapieiiliim, dc Astreï Rorü Adolesceiitis educatioiie etc. -), welke omstreeks 1570 vervaardigd werd.
De naam Ludus, door den schrijver Modius aan zijn werk gegeven, zou het vermoeden kunnen rechtvaardigen, dat men aan een tooneelstuk had te denken. Lulerdaad evenwel bleek het mij niets anders te zijn dan een proza-redactie. Op een enkele uitzondering na stemt de vorm van het verhaal tot in de kleinste bizonderheden overeen met dien, welken het Duitschc volksboek vertoont; alleen. . . . bijna alle namen zijn veranderd en hebben een meer Oosterschen klank gekregen. In plaats van Diocle- tianus, is \'t Astreus, gesproten uit het huwelijk van de dochter van den Koning der Egyptenaren met Gordius, den vorst der Chaldacër.s, die al de ellende moet trotseeren. — ]\')ienovereenkomstig speelt het verhaal natuurlijk in Susa en Babylon. De AVijzen heeten er (in de ons bekende volgorde):
Bancillas, Prexaspes, Mnemon, Athersatha, Orontes, Gobrias en Zamolxis.
Ook in de novellen is consequent rekening gehouden met do verande- ring van het hoofdverhaal. De ekster leert, gelijk den lijfeigene van een „civis Babylonius-ocr page 38-
26
die destijds te Memphis vertoefde. In Amici verlangt Alexander \') naar het hof te gaan van Cvrus^ den Koning der Perzen^ enz.
Dat bij de algemeene wijziging, in dezen tekst aangebracht, het Christe- lijk element zou verdwijnen, lag voor de hand. Hier mag men spreken van „suppression-ocr page 39-
27
Goedeke spreekt er niet over; op p. 400 noemt hij het werkje sleelits bij naam.
G. Paris, de eenige, van wien wij daaromtrent een vluchtige opinie vinden, beschouwt ze als eene vertaling van het Duitsche volksboek. \') AVegens de treffende overeenkomst tusschen beide heeft deze opvatting
ongetwijfeld den schijn voor zich. Maar...... is het waarschijnlijk, dat
iemand op dergelijke manier een boek zou terugvertaald hebben in het Latijn, terwijl in de XVI eeuw, vóór 1570, nog minstens 4 uitgaven van het origineel verschenen waren? Men zou nog kunnen denken aan eeu soort vertaaloefening, zoo de opzettelijke veranderingen er niet in waren aangebracht.
Vergeten we daarenboven niet, dat die enkele uitzonderingen op hun onderlinge gelijkheid eeu tweede bezwaar is.
De passage in Vidtia over het afsnijden der genitalia, uit het Duitsche volksboek weggelaten, komt voor in het Ludus, wat dus eer wijst op eeu gemeenschappelijk voorbeeld. Doch een even vreemdsoortige bezigheid schijnt het mij toe, een Latijnschen tekst te zitten overschrijven zonder daarin andere wijzigingen dan de bewuste aan te brengen. Tenzij de schrij- ver zich over de ballingen in het Westen heeft willen ontfermen door hen terug te laten trekken naar het land hunner geboorte!
Gaan wij aan het einde van dit hoofdstuk nog eenmaal den tocht der {VU) Wijzen uit Azië naar het Westen na, dau zijn wij onwillekeurig geneigd te denkeu aan de volksverhuizing van een krachtig volk. Overal waar het zich vertoont, verovert het gebied, doordat het zich iu vreenule zeden weet tc schikken, zonder daarom nochtans ooit of ergens zijn nationaliteit te verloochenen!
\') Cf. p. XI.. noot.
N.B. Achter de hier volgende lijst van Bewerkingen heb ik in een tabel dio redacties bijeen geplaatst, Avelke dezelfde novellen eu in dezelfde volgorde bevatten hetzij als hot Mnl. gedicht, hetzij als ons volkslwek. Buiten de vette Ijjnen staat tevens de inhoud aldaar vermeld der beide andere Lnt. bewerkingen.
-ocr page 40-
I3EWERKINGEN EN VERTALINGEN. Oostersclic Groep.
Tu-ocr page 41-
29
book of Sindibad a persiaii ras. poem in the library of the East-India Com])any. E(orbes) E(alconer) in The Asiatic Journal. Vol. J8i.J. »)
Herzien en opnienw nitgeg. door W. A. Clouston in bet hierboven aangehaalde werk, Avaar de aan E. E\'s. vertaling ontbrekende of aldaar gedeeltelijk vertaalde novellen zijn ingevoegd of aangevuld.
Sj/ri.sch. [X Eeuw.] (Onvoll. tekst.) Sindban oder die sieben weise Pleister. Syrisch u. Deutsch v. Er. Baethgen. Leipzig 1879,
GHch\\scIi. [XI Eemv.] Syntipas door Michael Andreopulus. 1°. uitg.: .L Er. Boissonade. De Syntipa et Cyri tilio Audreopuli narratio e codd. Parisinis. G. Doyen, Parisiis, 1828. -)
Üp nieuw critisch uitgeg. door Eberhard. — Leipzig 1872.
Jlef/reeaivscli. [XllI Eeuw.] Alishlé Sandabar ■\') (door een zekeren Joël uit \'t Arabisch vertaald) gedrukt te Constantinojjel 1510; A\'ienna 1544., 15(38, 1(;Ü5.
Vlg. Dempster. //mV. ecclcs. p. vertaald in \'t Latijn door J. B. Hepburn.
Verder: 1\'araboles de Sendabar sur les ruses des femmes traduites de l\'hébreu et précédées d\'une notice historicpie sur ce sage indien par E. Cormoly. Paris. 1849.
Dr. Paulus Cassel gaf een andere vertaling. Uitgeg. Scliaeller. Berlin. 1888.
\') Vertaalde sleelits 22 vau de 27 nov. ef. Of. Oer. III Ilit-I.
Niet te verwarren met: Syntipas, p li i 1 o so pli u s I\'ersa, een (;2-tal (ïri. fabelen -ocr page 42-
30
Vert. uit het Ilehr^ en Griekscit:
Das Buch vou den Sieben weisen Meister aus dem Hebräischen und Griechischen, zum ersten male übersetzt und mit literarhistorischen Yorbe- merkungen versehen von Heinr. Seu gel mann. Halle 1842. (47?).
Spaansch. [1253]. Libro de los engaSjCs y de los asayamentos de los o mugeres, (door Prederik, zoon van Ferdinand den Heiligen, op last van Alphonsus den Wijzen, uit het Arabisch vertaald.)
Met de vertaling in \'\'t Eng. van Mr. H. C. Coote, opgenomen in \'t aangehaalde werk van Comparetti. Zie verder p. 38.
{ TnrJîsch. \') [XV Eeuw.] Vert. :
Die vierzig Veziere oder weisen Meister. Ein morgenlilndischer Sitten- roman zum ersten Male volständig aus dem Türkischen übertragen und mit Anmerkungen versehen von Walter Er. Ad. Behruauer. Leipzig. 1851.
Contes turcs en langue turc, extraits du roman intitulé : Les quarante Vizirs. Par feu M. Belletete. Paris 1812.}
Weslersclie Groep.
Uistoria sei»tciii Knitieiituiii. ± 1330. -)
Latijn. [XIV Eemv.] 10 Hss. (vermeld bij G. Buchncr in zijn hierbeneden genoemde uitgave, Einleitung ]). 1—4, die „noch gar manche andere.-ocr page 43-
31
Uittreksel uit liet „Libellus de VII sapientibus-ocr page 44-
32
Albie...... ( 1480—82) fol. [te: Parijs—Kopenhagen]
Colonic, J. Koelhof de Lübeck. 1490. 4^ [te: Berlijn—Londen] 2). met 23 houtgrav.
Lyon, G. Balsarin. (± 1495) 8°. [te: Londen] •-ocr page 45-
83
Antwerpie, G. Leeu. 1489. 4°. \') met houtgrav.
Aiitwerpiae, G. Leeu. 1490. 4®. [te: Deventer—\'s Gravenhage—Brussel-
Göttingen]
met 23 houtgrav.
Delfis, Chr. Snellaert. 1495. 4°. [te: Parijs] met houtgrav.
[Ant\\veri)ie, G. Leeu. 1490. 4°. [te: Parijs]} %
Fl ansch. [XIII Eeuw.] 24 Handschriften.
Li llonians des Sept Sages, ed. II. A. Keller. Tübingen 1830. (gedieht) (K.).
L\'Ystoire des Sept Sages. Genève MCCCCLXXXXII (inma-volksboek) -ocr page 46-
34
Enfjelsch. [XIIT Eeuw.] Ellis. Specimens of Earli/English Melrical Ramances III. (getlicht).
Opniemo uitgeg. in:
Weber\'s-ocr page 47-
35
I corapassionevoli avvertiineuti di Erasto. GedruU te Mantua 1558.
In H Franseh vertaald-.
Histoire pitoyable du Prince Erastus. 1572.
E71 deze weer in Engelsch:
History of Prince Erastus and the Seven Wise Masters door Francis Kirknian 1G74.
Sette savi. (XV E. door een Venetiaan in verzen overgebracht) ed. Pio Eajna 1881 in de Scella di cnriositd letteria.
Eine Ital. Prosaversion der sieben Meister etc. ed Herrn. Varnhagen. Berlin 1881.
Cf/mrisch [voor XV Eeuw.] Hs. berustende in de Bibl, van ]\\tr, Wyiuie Esq. of Peuiartli, — Uitgeg., gedeeltelijk met vertaling, door llobert Williams. „The seven wise men of Home.-ocr page 48-
36
Uitgeg. in de hieracliter vermelde uitgave zijner Comoediën und Tragedien \').
Ilollandsch [XIY Eeuw.] Hs. Hier beginnt dat boec van den .vij. vroede van binnê Rome. Een Middehtederl. gedicht uit de XIY E. 28 fol. — 113 kolommen, — 4512 vz. [Kon. Bibl. te Brussel.] 2) Uitg. van genoemd lis. door K. Stallaert. Gent 1889.
Proza.
1.-ocr page 49-
37
7.............± 1580.
8.-ocr page 50-
38
Spaansch. [1538.] Los siete sabios, 1538, (proza).
Catalonisch.
Schotsch. [1560,] The sevin Seages, Transhitit out of prois in Scottis meter be Johne Eolland of Dalkeith, (gedicht.)
Gedrukt-. Edinburg, 1575 of 1578 (?) — 2 herdr, in 1592; een in 1620 en een in 1631.
Opnieuw uitgeg. door-. David Laing, 1837.
Armenisch. IIs. onder Schah Soliinan in Ispahan Anno 1687 ge- schreven.
Foolsch.
llussisch. Gesclüchte der sieben Weisen, oder Erzieliung des römischen Kaisers Diocletian. Mit 15 Erziliilungen. Aus dem Armenischen übersetzt, \'von David SserebriakoAv. Moskau, 18\'17.
De eigenlijk Ihissische bewerkingen ontstonden onder invloed van de Poolsche,
-ocr page 51-
39
liongaarsche-ocr page 52-
40
T A. Tî E L.
|
Kol. I. |
Kol. II. |
Kol. : |
III. |
|
S. |
A. \' |
|
Mnl. Gedicht. |
|
|
Bibl. Nat. ms.: |
|
|
|
|
93; 1421; 2137; |
,5586; 20040; |
|
|
|
|
22548, 25545. |
|
|
|
|
Brüx.: 9245; 9433; 10171; |
Van den |
|
Scala Coeli. |
11190. |
VII Vroeden van binnen Rome. |
|
|
Ars. B. L. Fr. 246, (283). |
fed. Stallaert.t |
|
|
Cambr. Univ. Gz. I 1. |
|
|
|
|
Wright. |
|
|
|
|
Weber. |
|
|
|
|
Sette Savj. (ed. d\'Ancona). |
|
|
|
|
Namen der |
|
1 Namen der |
|
|
|
Meesters. |
|
\' Meesters. |
! |
Ex. I. |
Arbor. |
|
Arbor. |
|
Arbor. |
1°. Meester. |
Canis. |
Bancillas. |
Canis. |
Bauxillas. |
Canis. |
Ex. II. |
Aper. |
|
Aper. |
i |
! Aper. |
2-ocr page 53-
41
(zie biz. 27).
Kol. IV.
hTÖ^
Hist. VII Sapi. Ludus VII Sapi. M o d 1 us. 1570. Hist. Caluinn. Nov. Cod. Stuttg. Dyocl. Leben, v. H. v. Bühel. Duifsehe Vbk. Schauspiel. Seb. Wilden 1566. Deensche Vbk. VII Sages. Genève 1492. Los siete sabios. 1538. Armenische Bewerk.1687. Russische Bewerk. 1847.
Kol. V. Holl. Volksboek.
Van die senê wise manne van Romen. 1479.
Kol. vi.
Schotsche Ged.
The sevin Sea-
ges v. j. Rolland of Dalkeith. 1578.
Kol.-VII.
Alta-Sîlva.
Herbert. Le Roux. Brunet.
Namen der Meesters.
Arbor. Canis. Aper. Puteus. Gaza. Avis. VII SapienteF. Tentamina. Virgilius. Medicus. Senescalcus. Roma *). Amatores. Irclusa. Vidua. Vaticinium. (Amici.) \')
Bancillas.
Lentil lus.
Cra ton.
Malquedrac. (Waldag.) \'). Josephus.
Cleophas. Joachim.
1 2
3
4
5
6
7
8 9
10 11 12
13
14
15
16 17
Arbor. |
Arbor. |
Canis. |
Canis. |
Aper. |
Aper. |
Puteus. |
Puteus. |
Gaza. |
Gaza. |
Avis. |
Avis. |
VII Sapientes. |
VII Sapientes. |
Tentamina. |
Tentamina. |
Virgilius. |
Virgilius. |
Medicus. |
Medicus. |
Senescalcus. |
? |
Roma. |
Roma. |
Amatores. |
Amatores. |
Inclusa. |
Inclusa. |
Vidua. |
Vidua. |
Vaticinium. |
Vaticinium. |
(Amici.) |
? |
Canis. Gaza. Senes. Creditor. Viduae filius, Latronis filius. Cygni eques. Inclusa pulcus.
i Bering, terwijl Goed eke in zijn Tabel. (Or. u. Occ. 111. p. 422.) de oude volgt. cf. Concordance. G. ■ Cf. G. Paris. p. XX. — Voor de 3 laatste uitgg. cf. 34. Vorm een verlatiniseerde vcrhccvOc lozing is van Lentulles.
zijn geslopen. En de lUMona toch, èn de Calitmnia, èn \'t Duitsche volksboek volgen de hier opge- niet-Holl. red. uit Kol. II aldaar, bracht ik dus hier onder Kol. IV. —Over de Lat. red. zie men
Uebcrsicht. s. N\'. 47.
loemd, terwijl in \'t begin, bij de opsomming hunner namen, ^lalquedraep staat. — De naam cn \'\' \'1 een D. red. vermeld bij Landau p. 130 n. 29. — Daar \'t eenige verschil tusschen de4®Familie. !\' (vlg. Goedeke p. 400), vervalt blijkens noot \'), stemmen dus Kol. V. en IV volkomen overeen
-ocr page 54-
HOOFDSTUK IL
Het Middelnederlandsche Volksboek.
Een gewaagde ouderneming was het stellig niet van Gerard Leen, toen hij in 1479 besloot een Hollandsche vertaling in het licht te geven van „die seven wyse mannen van romen.-ocr page 55-
43
Dat lii Avaii op eiken nacht
Een kint bicier Goeds cracht.
Aen die seven jonc vrouwen gliinder,
Die alle waren conincs kinder
Ende comen van edelen bloede.
Het waren van llomen die seven vroede,
Die Seghelyn, die edel man,
Aen die joncfrouwen ghewau.-ocr page 56-
44.
Til dit Hoofdstuk, uitsluitend gewijd aan de bespreking van het Mnl. Volksboek, mag ik niet in de bizonderheden treden eener vergelijking, welke hoofdzakelijk de kennis van enkele Latijnsche bewerkingen ten goede komt. Ik wil dan ook alleen de door mij verkregen uitkomsten, uitvoeriger behandeld in de hierachter volgende Aauteekeningen, in hoofd- trekken samenvatten. De lezer houde mij ten goede, dat ik naar de be- wijsplaatsen slechts verwijs en niet dan bij uitzondering de woorden, waarop \'t aankomt, afschrijf.
Over het algemeen vertoont G zulk een treilende overeenkomst in in- houd zoowel als in verhaaltrant, dat men, ondanks de onmiskenbare ver- schillen daarin, (vooral na blz. i -i r-ocr page 57-
45
Tegenover het minder goede staat evenwel veel prijzenswaardigs. Be- halve op een groot getal plaatsen, Avaar hij zijn voorbeeld voor een oogen- blik in den steek laat om eigen gedachtengang te volgen (vgl. h 2 r°.jv°., c J 19—27, c r\\ 17—20, c i 7—12, 17 ; 23 —, c 5 r\\ 8, d 2 v°. 18—24, e i 13—17, g 5 G/7, h 2 r°. 13—17), toont hij zijn goeden smaak ook door afwisseling te brengen in den eentonigen verhaaltrant en Avoordenkeus van het Latijn.
Veelal heeft B de vervelende gCAVoonte om vraag en antAvoord, raad of bevel en het daaraan gegeven gevolg, in volmaakt dezelfde beAvoordingen mee te deelen. In zulke gevallen ontAvijkt G de herhaling door: „Dit ghesciede aldus,-ocr page 58-
46
moeit. Zelfs zóó ver gaat B, dat zij spreekt van: tereia narracio tercii magistri! Evenzoo laat hij, wat eenmaal verteld is en dus bekend mag worden verondersteld, den volgenden keer weg (J) 8 d 8 r°., f -i r°. 22, g 3 h 7 r°. (einde)). In overeenstemming hiermede wordt, zoo dikwijls er sprake is van een handeling, die door denzelfden of door ver- sehillende personen achtereenvolgens eenige malen wordt verricht, dit in G slechts eens uitgedrukt, terwijl dit in B steeds twee of meermalen geschiedt {a i r°. 12, 16, a 7 20, g 2 F. 12, g \'i g 5 v°. 6—8.).
Al wat onwaarschijnlijk of overbodig is laat de vertaler wegvallen: het telkens herhaalde M sic factum est, — preceptum euis fecerunt — i.e. — Bt si est passibile — in patihulo suspendere.
Terecht rekent hij ook daaronder toevoegsels als: post decessum tuum {b3xf. 15), et C7im difficultate salvaretiir {a6v°. 25), in periculo vite mee {al r°. 17), salvabo a morte {al r°. 18), deus, cpii 7ion fallitur {b-i v°. 8 en d8r°. 19), et ostia aperire {cir^. 18), claves domus, solarium dow.m {c i v°. 1), cmn instrumenta acuto {e 5 v°. 21). Dergelijke dingen spreken immers vanzelf! En zou het niet al te dwaas zijn (altijd van het standpunt van den Hollander uit de M. E. geredeneerd) tot een vorst te zeggen: „. . . .quia, si XXX filios haberes, potes omnes etc.-ocr page 59-
47
O.
1.-ocr page 60-
|
|
48 |
|
G. |
B. |
32. |
fêr-ocr page 61-
83
Maar al deze inspanning blijkt overbodig, althans ten opzichte van de vertaling, zoodra wij I op de geïncrimineerde plaatsen vergelijken. Dan bemerken we, dat inderdaad G bijna overal letterlijk de lezing van T volgt en dus niet B, maar het Laiijnsche incunahd hem vermoedelijk tot voorbeeld strekte. Zeer sterk zelfs pleiten daarvoor plaatsen als: dl r°. 11/12, e 6 r°. 16/17 met betrekking tot r. 22, k 3 v°. 16/18, k 8 26 en i O v°. — i 7 r°. O, waar I oorzaak was van of aanleiding kon geven tot de fouten, welke wij in G terug vinden! Ik aarzel dan ook geen oogenblik I, of een zeer weinig daarvan verschillende lezing, als het Ori- gineel van G aan te wijzen, want de eenige af^vijkingen, die nog over- blijven, No. 1, 6, 7, 9, 12, 14, 19, 20, 22, 25 en 26, waar I hetzelfde als B of iets dgl. leest, en waaraan wij de merkwaardige plaatsen d\') v°. 12 en d 7 21 alleen nog hebben toe te voegen, kunnen niet als argumen- ten tegen mijne bewering Avorden aangevoerd.
Worden deze laatste veranderingen niet in Leeu\'s Lat. Uitgave vau 1479 of in die van Paüroet van 1476 aangetroffen, wat alleszins mo- gelijk is, dan bezitten wij daarin tevens de eenige aanwijzingen, waar- door wij iets te weten komen omtrent den persoon van den vertaler en de wijze, waarop hij zijn taak heeft o])gevat. Gaan we cJv°. 25 stil- zwijgend voorbij, omdat daar Latijn eu ]\\Iiddelnederlandsch feitelijk op hetzelfde neerkomen, zoo zien wij, dat hij op blz. cO v°. II, d J v-ocr page 62-
50
Beslist gunstig evenwel kan ons oordeel luiden over den stijl en tot op zekere hoogte ook over de taal, vooral wanneer men in \'t oog houdt den tijd, waarin hij schreef en de mogelijklieid, dat zijn werk er in de drukkerij niet op verbeterd is. Zijn stijl blijft aangenaam en vloeiend, al loopt deze nu en dan gevaar, ontsierd te worden door een overmatig gebruik van doe en vooral van ende, in al de onderscheiden functie\'s, welke de Middel- nederlandsche Grammatica aan dit woordje toekent.
Het veelvuldig verzwijgen van het pronomen personale, samengetrok- ken zinnen en verkorte zinsconstructie\'s, welke met dat gebruik dikwijls gepaard gaan, bevorderen niet altijd de duidelijkheid.
Buitengewone voorliefde toont de vertaler voor tautologie. — Ook in I komt ze voor, doch in veel minder sterke mate. — Uit de over- steli)ende massa, laat ik hier eenige voorbeelden volgen: autwoerde ende seide, weest des seker ende hout dat vaste, bevelen ende overleveren, spraken ende seiden, gheloeft ende gebenedijt, hope ende verwachtede, be- loech ende te laste brochte, berispen ende te scelden, biten ende te knaghen, pluymstriken eiule besmeyken, verwinnen ende verwisen, weenen ende te roepen; — dat swaert of die lancie, gardenier of hofman, stallen of voe- ten, kuer ofte ghebot; — confuys ende laster, confuys ende scande, ver- smadenisse ende confuys, twiste ende onvrede, coninghinne ende vrouwe, heren ende princen, meesters ende gheleerde, ribald ende netteboeve; — arglier ende qualycker, wreet ende quaet, out ende op mijn daghen ghe- comen, enz.
Niet minder groot is het heirleger Latinismen, welke dc schrijver op weinige uitzonderingen na alle aan zijn voorbeeld ontleend heeft. Ziehier enkele staaltjes: violeren, confuys, confunderen, obculieren, solacioes, dilla- meren, dillamie, compassie, resjnjt, exponeren, (dubbeleren), subtylheyt, assigneert, vcrdestrueren, attempteren, transfereren, solemniteit e. m. a. Noodzakelijkheid om zooveel vreemdelingen te herbergen, bestond er voor den vertaler volstrekt niet, daar hij doorgaans de Hollandsclie beteekenis er onmiddellijk naast ze.t en dus best in staat was zijn gedachte in de volkstaal uit te drukken. \'LVouwens zijn geheele werk bewijst, dat hij over een tamelijk rijken woordenschat beschikt. Meestal is hij gelukkig in de keuze zijner woorden en ofschoon het Jjatijn in zijn eentonigheid den vertaler dreigt mede te slepen, biedt hij aan dit gevaar weerstaTid op een wijze, die werkelijk lof verdient.
Een moeilijk punt wordt het, de grammatische waarde van de taal uit Leeu\'s uitgave tc bepalen. Voor ik echt(!r hiertoe overga, zal ik eerst
-ocr page 63-
51
eenige verscliijiiseleii noemen, welke ons daarbij van dienst kunnen zijn.
De dubbele negatie ontbreekt op vele plaatsen.
De Infinitief wordt zoowel ;net, als zonder voorafgaand te of om ge- bruikt.
Meermalen wordt het Demonstratief achter het subst. herhaald.
In de Declinatie der substantieven viiult men, gelijk te verwachten was, allerlei vrijheden.
Eenige woorden: o. a. doot, sael., nacht., hof, boem, aexter volgen zoo- wel het genus masc. als fem., soms zelfs in eenzelfden zin.
De No7ii. Sg. Masc. van het Adi., Art., en Fron. (vooral van die en uwé) heeft vaak den uitgang -n, \') terwijl deze omgekeerd in Acc. M\'ordt gemist. Een vorm als schoen (d r°. 2) in Acc. Sg. Fem. staat niet alleen.
Een enkele maal doet zich een Bat. pi. op -e, i. i)l. v. op -en voor, b. -ocr page 64-
Minder talrijk zijn de vormen op -e in .i en 5 Sg. Impf. Ind. der aterke werkwoorden., zoo: worde, hiete, sterve e. a. (vlg. Era nek. Mnl. Gramm. §131 in de Duitsclie dia 11. tliuisbelioorende, doch ook som- wijlen in het Holl, binnengedrongen.)
Het Impf, van moeten luidt steeds moste (Holl, en Brab. dial eet); dat van werden: wort of worde (jongere vorm.)
Van bidden leest men een 3 Sg. Impf. Ind. badt (?) op blz. a \'t r°. 1G i 6 22, l 7 24, m 6 8.
Naast de zooeven genoemde coniugatie-vormen kunnen verder op Oostelijke grensdialecten wijzen: suet snetelijcken nst. soeteliken, seuct nst. soeken, gruetede, ghenuechte nst. ghenoecJit. Ook versleghen, ghe- sleghen {c 6 v°. 16, c 7 v°. 21) en plech {kS v°. 19) = plach behooren thuis in O. en Brab. dialect; doch als ik mij niet vergis, worden slechts deze vormen gevonden en mag men daaraan dus evenmin veel gewicht hechten als aan den eenmaal voorkomenden vorm: hout {b. 8 v°. 27) nst. out en het jongere ouwe.
Daarentegen pleiten voor Holl, dialect: huyden nst. huden, bedny- dinghemi. bedudeu en bedudenisse, vuijlen nst. md., hiijden m.gheluyt nst. Imhn, huysvrouwe nst. huusvrouwe, huse, bruyt nst. bruut, duer en duerre nst. dore (eenmaal doer c 2 v°. 23). [de praep. luidt: duer of doer] Evenzoo: be- roeven, slooch [g 6 r°. 10) nst. sloech, vroo nst. vroe, moste i. pl. v. moeste; vercraften, vercrafter, beruft, versaftet. Bepaald kenm-ocr page 65-
53
op: hair, hare., hore; Oouues eu boemrie: noehtau, nochtans,, nochtant; vijf te en vijfste; ribald, ri/baut; — en eindelijk op: vlessehe {I ó v\'^. 2); de adi: onscamel eu verstandel; op de uitdrukkingen: tcie duvel {c 3 v°. 20) en ioie goeders {i S v°. 10) eu op de adv. uitdrukkingen: versmaefs doots en ghesonts lijfs.
Waarschijnlijk op drukfouten berusten het Part. onthoef (rZ7r°. 27) en de 3 Sg. Pr. Ind. pleech. {c i 11).
Zeer dikwijls enclitisch verbonden vind ik: metten, milten., mittie{-n)., tollen, oplen, datiet, datter, datti, wattet.
Eenmaal: hettis {jj 2 v°. 15) (?).
De eenige samentrekkingen, Avelke ik mij herinner, zijn de Imperfecta bloede, dode, voede; een Inf. doen doden), waerlike wareltlike) {c 6 t\'O. 12), fi/nghe « tidinghe) (ƒ 2 v°. 24), seit « seidet) eu leget « legede t). (g 6 r\\ 10).
Door dit taai-overzicht nu, waarin wij alzoo voor \'t meerendeol vormen waarnemen, welke aan het Ilollandsch dialect eigen zijn en uit de laat- Mnl. periode dagteekenen, maar toch ook andere, welke niet daartoe be- hooren, worden wij voor deze moeilijkheid gesteld: vertegeuMoordigt deze t^kst de gangbare schrijftaal, (of het Iloll. dialect), uit het einde der XV Eeuw, m. a. w. is dat verschil van vormen alleen het uitvloeisel van onvastheid in de taal uit dat tijdperk; of
hebben wij hier te doen met ecu onzuiver, tweeslachtig voortbrengsel, waaruit derhalve weinig of niets valt op te nuiken?
Hij het laatste geval moeten M\'ij twee mogelijkheden oiulerscheiden: of de oorzaak is te zoeken hij den schrijver zelf, of buiten hem.
Keeds meeriualen is er oj) gewezen, dat eeu langdurig verblijf iu andere streken dikwijls invloed uitgeoefend heeft op de taal van dezen of genen schrijver. (Jok onze vertaler kan in zulke omstaiuligheden verkeerd heb- ben. ^laar er is nog een andere invloed denkbaar, welke noodweiulig het gevolg moest zijn van de wijze, waarop de middeleeuwsche schrijver zich alleen ontwikkelen kon, zoo hij dat begeerde. Wel bestonden er destijds nog geen spraakkunsten en woordenboeken, die hem konden dwingen een faal te schrijven, welke zijn eigemlom niet was, nuuir hij stelde zich vrij- Avillig, en somtijds zonder dat hij er zich zelf vau bewust was, onder den invloed van de taal der geschriften, waaruit hij zijn kennis moest j)utten, en welke dikwijls uit veel vroeger tijd dateerden en uit een geheel andere streek afkomstig waren dan hij zelf; een invloed, die zich zelfs zoo sterk kon doen gelden, dat hij het oorsjironkelijk dialect van den schrijver bijna
-ocr page 66-
54
geheel verdrong en dat slechts in hoogst enkele gevallen bij dezen de natuur sterker bleek te zijn dan de leer. Dat met dezen factor voorna- melijk bij de beoordeeling van Hollandsclie stukken rekening moet ge- houden worden, behoef ik niet nader aan te toonen.
Hetzij echter een stuk reeds misvormd ter wereld kwam, hetzij \'t voor zulk een onheil bewaard bleef, in ieder geval werd het later opnieuw be- dreigd met verminking, of van den kant van den afschrijver, of zoodra het in handen kwam van den drukker. ^Xat de VII IVüe betreft: \'t is niet waarschijnlijk, dat van deze vertaling reeds vele afschriften in om- loop waren, voordat Leeu aan den druk begon. De tijdruimte tusschen, vroegstens Januari en 25 Juli 14-79, toen „dit boec volmaect ende ghe- prent was-ocr page 67-
55
kerijen. Bij een onderzoek als het laatste zullen^voor de taal deze vragen allereerst van belang zijn: wie nam de correctie (ik noem \'t maar bij den vakterm) op zich; hoe vatte die persoon zijn taak op; en met welk doel werd zij aangebracht?
Zoo langzamerhand zijn we vanzelf gekomen aan de beoordeeling van den arbeid onzer oudste uitgevers in verband met den tekst der VH IFise van romen. De Bibliographische beschrijving achter dit hoofdstuk verschaft de noodige inlichtingen omtrent de verschillende editie\'s als drukwerk.
\'t Is een geluk voor Gerard Leeu, dat vele zijner andere werken zijn goeden na^iTu als boekdrukker boven alle verdenking stellen, anders zou deze uitgave recht geven om daaraan te twijfelen. Want behalve, dat het werk met een sterk afgesleten type is gedrukt, dat een massa woorden onregelmatig staan, en het koppeltceken vaak een regel te hoog of te laag terecht gekomen of ook -ocr page 68-
56
Til plaats van eene ongunstige beoordeeling verdient hij bewondering in hooge mate, dat hij nauwelijks 25 jaar nadat de boekdrukkunst voor \'t eerst in toepassing Averd gebracht, toen reeds zooveel arbeidskracht op dit gebied wist te ontwikkelen! Bovendien Averd aan volksboeken nooit zoo- veel zorg besteed als aan godsdienstige en Avetenschappelijke Averken. Misschien Avas het betere materiaal in gebruik voor de andere, zooeven genoemde boeken en namen deze ten overvloede Leeu\'s aandacht zoo geheel in beslag, dat de uitgave der FII Wise er wel slecht moest afkomen.
Of onder deze omstandigheid ook de interpunctie (met inbegrip van het gebruik der hoofdletters) geleden heeft, is moeilijk uit te maken. Zoo- veel is zeker, dat Leen, in vergelijking met de latere uitgevers, al bizon- der zuinig geAveest is met zijn leesteekens. Uit een onderzoek \') naar de regels, Avaardoor Leen, of Avie \'t geAveest zij, zich liet leiden, ontving ik hoofdzakelijk dezen indruk: de corrector jdaatste doorgaans alleen daar teekens, Avaar hij zelf, na het boek reeds een- of meermalen gelezen te hebben, er nog behoefte aan gevoelde, of waar de gewoonte het ver- eischte vóór een bepaald volgend Avoord.
In tegenstelling met de uitgaven HA, U, en GJI, welke meer soorten vertoonen, schijnt Leeu bij dit lettertype de beschikking over slechts tweeërlei leesteekens te hebben gehad, n. 1. meestal ter aanduiding van een korte, ^ ter aanduiding van een langere pauze. Deze beide teekens
worden in dezen druk aldus aangCAvend:
=
1°. nooit voor volgende hoofdletter, tenzij voor of achter een opschrift, en dan nog sleciits bij uitzondering (vgl. b 2 v°. (i, b v-ocr page 69-
57
a ■! y®. 14, a ó r°. 10, 17, enz.). Soms zelfs voor eude tusschen twee substantieven (a 2 v°. 10, « 5 1, a 7 9.)
3°. dikwijls vóór mer {a 2 v°. 7, a 3 r°. 15, a 7 7, 27).
4°. een enkele maal na den Vocatief {a 3 v°. 11, a ó v^. 17, b 2 r°. 17).
5°. soms vóór of (a ó r°. 11).
Vgl. « i r-ocr page 70-
58
Hoofdletter wordt gebruikt:
1°. aan het begin van den zin.
ter aanduiding van de Oratio directa, na ^ (z. b.) of wanneer geen teeken daaraan voorafgaat {a 2 r°. a 2 v°. 2, a \'r v°. 25/26, a 3 r°. 6, 16, 21, 24, a 6 7, a 7 r°. 1, 13, 16).
3°. een enkele maal aan het begin van den zin, welke hetgeen vooraf- gaat verklaart of omschrijft, zoo a 6 v°. 16.
4°. als toonteeken, vaak aan het begin van bij- en tusschenzinnen: a 3 15, a 7 r°. e 3 27, e 7 v°. 15, 19, ƒ 2 «A 26, ƒ -ï 15, f 8 r°. 20, v°. 19, ^ 7 v°. 21 enz. Eigennamen worden nooit met hoofdletter gedrukt, zelfs niet god, tenzij aan het begin van den zin. —
Niettegenstaande het nationale kleed, waarin de Historie der VII Wise voor de eerste maal verscheen, niet al te sierlijk was, toonde het ])ubliek er zich toch zoozeer mede ingenomen, dat reeds het volgende jaar een tAveede uitgave noodzakelijk Averd. Immers in den aaidief van ed. HA (zie Bibliogr. Beschr, hierachter), heeft het AA\'oord „tegheuAvoerdighe-ocr page 71-
59
IIA volgt over liet algemeen zijn voorbeeld G (= ed. 1479) met groote nauwgezetheid. De spelling blijft in vele woorden dezelfde en zelfs zoover strekt de overeenkomst zich uit, dat o. a. op blz. a 2 r°. 19, 25, ƒ 8 r°. 16, g 1 2, k 5 6, m ö v°. 14 tekst- en drukfouten uit G worden overgedrukt, welke waarlijk niet moeilijk te verbeteren waren geweest. Toch was het voor den corrector van HA nog de veiligste weg, Avant èn de onbeteekenende toevoegsels; eu het oneindig dikwijls invoegen van soe; èn het aanbrengen van dubbel-vertalingeu, ook waar G ze niet heeft (o. a. a 6 r°. \\.7, hl r°. 24; èn vormen als: verdocht, versieu, verbi, aveats, vaste, laesie, vijste (= vijfste), sellefs eïghen, brochvien e. m. a., èn niet het minst veranderingen als d -t r°. 25, e () r°. 25, waardoor onzin is ontstaan, (zie hierover de Aanteekeniugen) dat alles toont duidelijk aan, dat waar hij verandert, de tekst er niet oj) vooruit- gaat. Het wegschrappen van dat op blz. l 6 v°. 19, i. pl. v. hetzelfde woord in r. 18, het in A ./ r°. 26 laten staan van het oude woord, terwijl hij \'t door een ander vervangt, verraden daarenboven nog, dat hij niet altijd even nauwkeurig werkte. De weinige verbeteringen, welke hier tegenover staan n.1. het regelmatig herstellen van den gewonen uitgang -e in ./ cn .\'i Sg. Impf. Ind. der zwakke werkwoorden \'), en de wijzigingen in b 8 0°. 12, g 4 r°. 5 cn h 7 27 zijn van zoo laag gehalte, dat ze den indruk niet kunnen uitwisschen, dat de bezorging dezer uitgave werd toevertrouwd aan iemaiul van hoogst middelmatige ontwikkeling. Als drukwerk echter staat ze veel hoogcr dan G en is ze merkwaardig wegens de vele abbreviaturen.
Beter is het met II gesteld, welke eveneens naar G werkte, \'t Bewijs daarvoor levert de overeenkomst met dc „eei-ste-ocr page 72-
60
Ook uit het werk vau Vau der IVIeer zijn niet alle oorspronkelijke fouten verdwenen: blz. a 2 r°. 19, ö 8 ü«. 12, g 7 r°. 2, k 7 v°. 27 ontmoet men nog oude bekenden. Op blz. h 6 v°. 23 maakt hij zich aan dezelfde slordigheid schuldig als HA in k J r°. 26 (z. b.) Evenmin mag natuurlijk een werktuiglijke verbetering als in 7/1 ó 26 voorkomen, hoe vergeeflijk die ook zij. Maar hiermede is dan ook in hoofdzaak het zondenregister medegedeeld, terwijl hij elders tenminste blijken geeft van nadenken. (Vgl. a 2 25, a S r°. 26, c ó 0°. 21, e 6 r°. 15, / 8 r°. 16 e. m. a.)
Verreweg de belangrijkste uitgave is ongetwijfeld GR, insgelijks een nadruk, doch niet een, als wij leerden kennen in H A of U, daar hij veel meer afwijkingen en van ingrijpender aard vertoont.
Gelijk te verwachten was, schenken de gelijkluidende varianten op blz. c i 16/17, d 7 r°. 2, 11, l 7 v°. 21/22, / 7 ], IJ 4, l 7 16, ■m ó v°. 14, 26, zoowel als de ])renten ons de overtuiging, dat Snellaert de vorige \') editie U tot voorbeeld koos. H A echter moet hij er bij geraadpleegd hebben, anders kon hij b. v. op blz. d ■! r°. 25 eu ƒ ■\'/ v°. S onmogelijk met deze uitgave toevoegsels gemeen hebben, welke aan U ontbreken. — \'t Zou voor ons doel geen nut hebben de juiste verhouding van G 11 tot U en H A hier verder na te sporen: maar wel stellen wij er belang in te weten, welke wijzigingen een ontwikkeld uitgever nauwelijks 11 jaar later in G, onzen tekst, reeds wenschelijk achtte.
Wij vergelijken derhalve G 11 met G. Om het overzicht zoo kort en tevens zoo gemakkelijk mogelijk te maken, zal ik er mij toe beperken, de voornaamste verschijnselen \'eenvoudig oj) te sommen.
Zij kunnen tot 4 groepen worden gebracht..
I. FerbekriMjeu. De correctie betreft niet alleen de drukfouten uit G, maar ook vele andere, soms bijna onmerkbare onjuistheden. De verwarring tusschen Keyser, Keyseriune en couing, coniuginne is hier zoo goed als geheel o])geheven; minder gaanu; gebruikt hij het pron.pen. of 2\'\'oss. van den 2° pen. Sg. en VI. door elkander cn evenmin tweeërlei geslacht bij hetzelfde substantief. Vgl. voor deze en andere ge- vallen: b \') v°. 16—19, tf 2 r°. 21, (-• .V 2, c- 7 y°.\'9, ƒ7 r°. 16, i ó v°. 26, k .7 8/9, k ó v°. 14, / 7 8, 17, 19, 23, m ■) r-ocr page 73-
61
Slechts zeer zelden zijn oorspronkelijke drukfouten aan zijn aandacht ont- glipt (o. a. h 8 v°. 12, 7». ó 26): jammer daarom, dat eeu onverklaar- bare hoeveelheid nieuwe ziju werk ontsiert.
II.-ocr page 74-
62
haafd. Na ende wordt door GR het pron. pers. als subject van den zin liefst uitgedrukt.
In constructie\'s als: hi sach-ocr page 75-
63
(lelijkst komt dit uit in de schrijfwijze der getallen, Avelke blz. g r°. 1, i 2 10, i i 9, k 3 7, l O v^. 8, l 8 7 door G voluit gedrukt, in G R daarentegen door cijfers voorgesteld Avorden, terwijl d 7 r°. 6, /\' 8 v°. 7, weer juist het omgekeerde plaats heeft.
AVaaraan nu dit vreemde verschijnsel toe te schrijven?. . . .
Ik voor mij zie mij niet op grond daarvan genoodzaakt de voorge- stelde hijpothese te moeten prijsgeven. Snellaert heeft wel degelijk moder- niseering der taal beoogd, doch de zucht om aan zijn herdruk een ge- heel veranderd aanzien te geven en hem toch vooral niet te laten gelij- ken op het werk van zijn stadgenoot (v. d. Meer), heeft hem bij de correctie parten gespeeld.
Over de latere uitgaven, \') waarvan ik slechts de drie jongste kon te zien krijgen, kan ik z(ïer kort zijn. Zij hebben voor ons hoegenaamd geen belang. Het uiterlijk van het Averkje is er in de jaren niet op voor- uitgegaan. He smakelijke XV-eeuAvsche vorm, Avaarvan onze herdruk zulk een Avelgeslaagde voorstelling geeft, is onherkenbaar geworden: door niets onderscheidt de Historie der VII IVijzen zich meer van dc onaanzienlijke volksuitgaafjes uit het begin dezer eeuAv, welke vele lezers zich nog Avel uit vroeger dagen zullen herinneren. Het verhaal is in 40 kleine Hoofd- stukken verdeeld, Avaarboven een opschrift telkens den inhoud aangeeft. I)e eenige merkwaardigheden, Avelke de tekst o])levert zijn deze, dat de laatste uitgever, li. Koene te Amsterdam, voor \'t cei-st er rekening mede gehouden heeft, dat sedert eeuwen het jmbliek meer gewoon was te lezen dan te luisteren; eu vervolgens dat in alle 3 de uitgevers den 4° Meester twee namen toekennen. In het begin Avordt hij Mahjuedraey of Mahiuedraap genoe-nul en aan het hoofd van zijn Exem])el heet hij, evenals in het Duitsche volksboek: Wal dag. Een verklaring hiervoor heb ik niet kunnen vinden.
Dat die fout bij alle drie voorkomt, behoeft ons niet te verwonderen, daar zij alU^en in de spelling eenige Avijziging aanbrachten, maar voor \'t overige een blind A\'ertrouwen hebben gehad op de bekwaamheden van hun voorganger. Ook dc prentjes, hoe onzinnig ook, verschijnen telkens weer in elke volgende editie.
Aanvankelijk speet het mij, dat ik geen enkelen druk uit de XVI (üi XVII eeuw kon raadjjlegen, doch van achteren bezien meen ik, dat de volledigheid van mijne beschouwing er geenszins door geleden heeft.
\') Vgl. Hfdst. I. IJc.werkingen en Vertalingen cn Hfilst. II. IJibliogr. Bcsclir.
-ocr page 76-
64
De woordelijke overeenkomst tusschen GII en de editie van Gijsbert de Groot 17E5, waarachter een Approbatie van MDLXXX(!) staat afgedrukt, brengt mij tot de veronderstelling, dat de drie laatste uitgaven, vau 1725, 1792 en 1819, indirekt werden nagedrukt naar die van 1580 en deze op haar beurt eveneens terugging op het werk van Snellaert,
Toch is het mogelijk, dat er nog een andere redactie in druk heeft bestaan, naast die, welke \\vij kennen, en dat die het dan geweest is, welke door den Antwerpschen bisschop J oann es Malderus in het jaar 1621 op de scholen verboden werd. De uitgever van het Mnl, gedicht maakt in het Yoorbericht p. XVI en vlgg. zijn lezers opmerkzaam oj) bedoelde Censura, waarin het boekje, zegt hij, „volgenderwijze wordt gekenmerkt: „Eene vrouw vertoont zich ganschelijk naakt aan haren zoon, dien zij tot zondigen uitlokt; er wordt schandelijk gewaagd van sodomieterij; eene vrouw snijdt haren dooden man ooren, neus en geslachtsdeelen af; eene jonge dochter verkiest boven hoererij eene heiligschending met eenen priester, en geeft er de reden van.-ocr page 77-
65
eens meer bekend is, terwijl zoovele andere verhaaltjes nog steeds in de herinnering bleven voortleven ? — Wanneer men let op den eigenaardigen iidiond van het werkje, is dit verschijnsel in werkelijkheid minder vreemd dan het wel schijnt. Negen van de vijftien novellen, en juist de gees- tigste, plus het hoofdverhaal handelen over „ongheoerlofde miune-ocr page 78-
66
Maar ik laat dat voor hetgeen het is en dan nog blijft er genoeg schoons over, geestig van vinding met tegelijk ernstige strekking, naïef in opvatting, maar geteekend met fijn gevoel! Die kinderlijk eenvoudige verhaaltjes, schijnbaar zoo onbeteekenend, koos het Oosten opzettelijk, opdat onder dien practischen vorm des te beter ingang zouden vin- den de lessen eeuer levenswijsheid, welke voor alle volken dezelfde is gebleven!
Tegenover het vernietigend oordeel van Stallaert staat dan ook de veel gunstiger getuigenis van Prof. Rogge, waarmede ik deze beschouwing wil eindigen:
„Ongetwijfeld zal het ook bij ons naar waarde worden geschat, wan- neer men het beter kent en ziet, dat het elementen bevat, die voor jong en oud nimmer hunne aantrekkelijkheid zullen verliezen.-ocr page 79-
BIBLIOGRAPHISCHE BESCHRIJVING
DER
Vergeleken uitgaven.
Ten volle er van overtuigd, dat een dissertatie niet de geschikte plaats, en nog veel minder een promovendus ele aangewezen pei-soon is, om op Bibliographisch gebied, een terrein vol moeielijkheden, waar alleen een ervaren gids den weg eeuigszins kent, nieuwigheden voor te stellen, was ik aanvankelijk niet van plan een afzonderlijke bespreking hieraan te wijden en eenvoudig mijne opmerkingen hier en daar in een noot mede te deelen. Keiuiismaking met „die Incunabel-Bibliographie-ocr page 80-
68
1488 s. N°. 954 heeft hem niet aan de mogelijkheid doen denken, die mij toch werkelijkheid is gebleken, n. 1. dat wij hier niet met een Hol- landsch, maar met een Neder-Duitscli volksboek te doen hebben; — s. N°. 955 vinden wij blijkbaar het volledigè Haagsche exemplaar beschre- ven, maar niet het onvolledige Haarlemsche, dat toch minstens sedert 1821 bekend moet zijn geweest.
Daarom besloot ik behalve G ook de andere door mij vergeleken exem- plaren te beschrijven volgens Einsle\'s methode; evenwel met de volgende veranderingen, naar ik hoop verbeteringen: In plaats van het Dnitsch, koos ik \'t Latijn, niet als zou dit meer geschikt zijn voor ons doel, want ook op dit gebied laat zich meer dan een begrip bezwaarlijk daarin uit- drukken, (mocht ik dus een minder gelukkige terminologie gekozen heb- ben, elke correctie zal mij aangenaam zijn); maar omdat wij, zoolang de wetenschap van chauvinisme nog niet gezuiverd is, ons van een Tieutrale taal zullen moeten bedienen, wil de beoogde „Einheitlichkeit-ocr page 81-
69
Editie 1479, uit de Bibliotlieck te Oöttiiigeii.
(Ouvolledige tekst.)
G.
])ie hystorie der seuen wijse mannen van romen. \') — ghei)rent ter goude in hollant — gheraertleen. XXV dach in iulio MCCCCLXXIX. — 4°.
p. a.2r°.: ( ) 1er beghint die historie van die senö wij // se man- nen van romen weleke historie // bonen maten schoen ende gheneucli- lijc is om 11 horen ^ en oec vreemt eiï luttel ghehoert want // si is nv nyewelinck in dit teghenwoerdighe // iaer van LXXIX ghetranslateert ende ouer ghe- // set wt den latine iu goeden dietsche op dattet // die leke luden oec moghen verstaen// ( ) E romë......
Fitiis: Hier eyndet die hystorie der seuen wijse// van romen Ihesus ende maria laten ons // allen bi haer comen Amen //
Dit boec is volmaect ende gheprent ter// goude in hollant^ bi mi gheraert leeu Den XXV// dach in iulio Int iaer ons here j\\I CCCC en LXXIX//
87 e 96 11\'.; — a i, a 8, f i, h i, h 8, m i, m 2, m 7, et m 8, des. — m 7 et 8 alb.; — quat. 8; f 2 — 8 jirave inter k — 1; — Sign. a 2, 4; — s. c. et num.; — 1 col.; — (26), 27, (28) 1.;— ch. g.; — 1 ch. gen. — 18 init. simpl. () in rubro et albo; init. (p. i? r°.) oruata; Abbr. : JIL, —, y, JL, h\'^; — Sol. abbr. fere pares; — interp. : -ocr page 82-
70
cf. K. Dziatzko Beitzäge z. Theorie u. Praxis des Buch- u. Biblio- theksAvesens. II Leipzig. 1895. p. 1, 2.
Aldaar staat f. i. niet vermeld onder de ontbrekende blL, doch is blijk- baar onder \'t getal 9 begrepen,
Dziatzko. t, a. p. p. 2: „al war vielleicht ein Holzschnitt-ocr page 83-
71
Ylg. Campbell ed. par l\'imprimeur iiiconiiu encore des Epistelen ende Evangelien de 1484. —
Ylg. Conway p. 335 s. XV, gedr. bij Gotfr. de Os or Gov. van Ghe- men, (1481—90) te Gouda, (later te Leiden) J\'i8J—2.
Is dit vermoeden juist, dan moet er nóg een ed. bestaan hebben, n. 1. van 1480, blijkens de woorden aan \'t begin v. het Averk, p. a. ij. r°.: „in \'t voerleden jaer \\\'an LXXIX ghetranslateert.-ocr page 84-
72
LXXIX-ocr page 85-
73
prent te delf Tn Hollant; s. typ. n. et a. (Clir. Snellaert l iQO) \') — 4°. p. a. i. r°.: Van die seuen vroede va // roemen, fig. xyl.
p. a. i. v°. : fig. xyl.
p. a. ij r°. : Hier begint die historie vau die seuen wijse // manuë van roemë Weleke historie boven ma // ten schoen ende genoechlic is om horen. //
( )E roemen........
Finis: Gheprent te delf-ocr page 86-
74
Uit de Bibliotheek te Haarlem.
(Onvolledige tekst.)
H.B.
InUiutïi deest; —
81 e 92 ff.; — quat a, bi, p 5, 6 des.; — 19 init. simpl. ( ) in rubro; — e. 15 e 17 figg. xyl.; — descr. a Du Puy; —ch. Holl. saec. XV ; — filagr. : manus ; — resect, ; — rubr. ; — partim color, ; — redim, sequioris aetatis; — umore viciât,; — 1 ex., in Bibl. Harlemense.
Dit exemplaar, dat Campbell s. 955 tot onze bevreemding, niet noemt, ofschoon wij \'t reeds bij Du Puy en in de Haarl. Caifa^. 1852 s.
O p. 102 vermeld vinden, is ongetwijfeld een onvolledig tweede ex, A^an de zooeven beschreven uitg. Geen bewijs behoeft hiervoor te worden aangevoerd.
Eén bizonderheid vertoont zoowel G H als H B, welke ik niet onopge- merkt Avil laten voorbijgaan, al mis ik voldoende zekerheid om ze als be- paald kenmerk onder de Catalogiseerhig op tc nemen. Op p ■\'/ v°., die door \'t binden, maar vooral in HB door\'t afAveeken van een daaropgeplakte j)laat zeer geleden heeft, staan n. 1, in de 4 hoeken drooge stempels in andere, grootere gotische letter dan die vau den tekst; vrij duidelijk onderaan rechts: u of y, f, m; links: s i u h; bovenaan links: C h r i (in de hoofdletter C een figuurtje); in \'t bijna niet te ontcijferen stempel rechts meen ik te lezen: Snellaert; de S, r, t zijn verminkt, de 1 met de a tot één type vervormd, Avat juist in deze ed, met de, be, pp, e, a, meermalen voorkomt,
Is nu mijn oplossing juist, dan mogen wij daarin een gegeven te meer zien om deze ed. den Delftschen drukker toe to kennen. En Avel hierom.
Zeer kort nadat ik dit ontdekt had, verscheen er juist over hetzelfde verschijnsel een artikel van de hand van Dr. A d o 1 f S c h m i d t in het Januarinummer van \'t Centralbl. ƒ. Bihliotheksw., Darmstadt, overge- nomen in het Zschr. f. Büeherfr. April 1897.
De daar gegeven verklaring kan mij Avel voldoen, Avanneer \'t indruksels betreft op „gedeeltelijk-ocr page 87-
75
ik vergelijken kon, een dergelijk stempel rechts bovenaan in de margo(!) van sommige bladzijden. Op grond hiervan acht ik voor mij \'t niet on- waarschijnlijk, dat exemplaren zonder naam van den drnkker opzettelijk op deze wijze nu en dan werden gekeimierkt.
De letters onderaan zullen wel geen beteekenis hebben en louter tot aiinvulling, op de manier door Dr. S. bedoeld, hebben gediend.
Maar zelfs al hadden om een of andere technische reden ook de teekens bovenaan denzelfden dienst moeten bewijzen, dan nog blijft de naam als aanwijzing eenige waarde behouden, hetzij hij zijn aanwezigheid daar te danken heeft aan \'t verlangen van den patroon, hetzij aan de vinding van den werkman. Want evengoed als de Augsburgsche zetter der „Ristori von dem grossen Alexander-ocr page 88-
76
Editie circa 1610.
( ? )
Een schone endeghenoechlicke Historie van de Zeven Vroeden van Eomen. Amsterdam. Cornelis Dirksz. Cool., Warmoesstraat, in den Yergulden Passer.
(„De titel staat in roode en zwarte letters boven eene groote gebrek- kige houtsnede-ocr page 89-
77
(Kleine houtsnede voorstellende het huwe- lijk van Pontiaims.) Tot Amsterdam,
By de Erve van de Wed.: Gysbert de Groot, op de Nieuwen Dijk in de Bybel. 1725.
p. A. 2: Hier begint de // Historie // van de seven Wijseu van Romen, welke Historie seer selioou // is om te hooren. Te Romen.....
hinis: Hier eyndigt de Historie van de seven // Wijseu van Romen. Dit Boexken is gevisititeert ende geappro- / beert van den EerM eerdigen Meester Jan Goo- / sens van Oorsehoot, Proehiaen van Sinte Jacobs / Kerke, ende Licentiaet in der Godheyt. Ende / geconsenteert in den ILaed van Braband, te mo- / gen Printen. Datum te Brussel, den twee-en- / twintigsten Decemberis: Anno M.D. LXXX. (^vignet.)
04 fF.; — quat. 8; — sign. (A 1) 2, 3, 4, 5; — c. e., s. n.; — 35 1.; — ch. g.; — s. abbr.; — c. 20 figg. xyl.; — ch. Holl.; — s. filagr.; — 1 ex. —
De tekst is in Gotische letter afgedrukt; de opschriften en Einis in Latijnsch type, terwijl het titelblad de mixtum van beide te aanschouwen geeft.
Ten Brink. Gesch. Lett. p. .128, waar verwezen Mordt naar Gat. Ndl. Prozaschrijvers. XVII en XVIU E. Ered, Muller. Amst. l!)93. No. 725. Bedoeld ex. is thans in mijn bezit.
Voor de houtsneden zie men de Prenten-Ta bel.
Eilitic circa 17»2, uil dc Kou. Ilibl. tc \'s Gnivcuhagc.
Amsterdam. Erve vande Putte. s. a.\') kl. 8®. {A ./) Titelblad:
\') De werkzaamheid van do Erve van dè Putte valt 1774—93. cf Ledebocr — Op welken grond Scliotcl dl. II p. 113, die stellig deze editio op \'t oog heeft, \'t jaar 1792 vaststelt, is mij onbekend.
-ocr page 90-
78
Een schoone ende genoegelijke Historie, Van de Zeeven Wijzen van Romen.
Hoe zy des Keysers Pontianus Zoone Onderwesen tot alle goede Leeringen ende met/ wat middelen en List zijn Stiefmoeder hem sogt tot Onkuysheyt/ waarom zy namaels,noch Verbrand werd. Versierd met veele Schoone en konstige Figuren, op ieder Exempel dienende, zynde voor dezen nooji; zo Gedrukt, en van veel Fouten gezuyvert. [Kleine houtmede, voorstellende: het toevertrouioen van Diocletianus aan de VII JVyzeu.)
Te Amsterdam, By de Erve vande Putte, Boek- eu Papier- Verkoopers/ op \'t Water/ in de Loots-man.
p. A-ocr page 91-
79
1.; — ch. g.; — s. abbr.; — c. 20 figg. xyl.; — ch. Holl.; — filagr. ? 1 ex., in Bibl. R. Hag.
Op een enkele uitzondering na op \'t titelblad is de verdeeling van Got. en Lat. type volmaakt dezelfde als in ed. 1725.
Behalve met de 26 houtsneden, is de uitg. versierd met 6 vignetten. Rogge p. VL t)
Schotel II p. 113 noot vermeldt een uitg. bij v. d. Putte 1792. Waarschijnlijk dezelfde.
Voor de houtgravuren vgl. men de Pren ten-Ta bel.
Editie 1819.
Amsterdam, B. Koene, 1819, kl. 8°. {A. ./.) Titelblad:
Een schoonc en genoegelyke Historie, Van de Zeven Wyzen Van Romen.
Hoe zy des Keizers Pontianus Zoon Onderwezen tot alle goede leeringen, en met wat nüddelen en list zyn Stief-Moeder hem zocht tot Onkuisheid te brengen, waarom zy namaals nog Verbrand werd\'.
Versierd met vele schoonc en konstige Figuren, op ieder voorbeeld dienende, zynde voor de- zen nooit zoo Gedrukt, en van vele Peuten gezuivert. [houtsnede voorstellende: hel loeverlrou- wen van Dt/oclesianus aan de Zeven Wyzen).
Tc Amsterdam, by H. Koene, Boekdrukker, in de Boomstraat. 1819.
-ocr page 92-
80
p. A. 2.: Hier begint nu de Historie van de Zeven Wyzen van Romen, welke Historie zeer schoon is om te lezen.
Te Romen......
Finis: (— in -ed. 1725).
{vignet.)
04 iï.; — quat. 8; — sign. (A 1), 2, 3, 4, 5; — c. c. et n.; —35 1.; — ch. latina; — c. 20 figg. xyl.; — ch. Holl.; — s. filagr.; — 8 ex. —
Rogge, p. VI t).
Ten Brink, D. War. 1895, p. 245; — Gesch. Lett. p. 128. V. d. Bergh, p. 72. Te Winkel, p. 210, noot.
Schotel II, p. 113 noot, (titel volgens hem eensluidend met dien der vorige ed.)
Catal. Maatsch. Ndl. T. -ocr page 93-
81
( )lio rome.....
Finis: Ol Desse bueck is gheprentet inder stat va Ant- // werpen bij mij Niclaes de leeu. In deme iare m // cccc 1 xxxviij den Xlsten dach in april. //
92 ff.; — quat. G (quat. a. 8.); — sign, a ij, iij, b. i, iij; — s. c. et num.; — 1 col.; — 1.; ch. g.; — 1 ch. gen.; — 11 init. simpl. () in caeruleo, 15 in rubro; — abbr.: JU, _!_,-ocr page 94-
82
HA. 1) (1480—82).
Zonder houtgravuren. Onmogelijk is \'t niet, dat er een op A 1 heeft gestaan. Cf. Dziatzko. Beilr. II, p. 3.
I,-ocr page 95-
83
Type U. p. .1 1 v°.
--116. b2v°. —clr°. —c8r°. —d8v°.
f5v°. — g6v°. — h8r°.
--niè. b 5 v°. — c 3 r°. — d 4 r°. — e 5 v°.
g2 v°. — ]i3r°. —i8r°.
— m. k 7
Type IHc. p. ali°. — biiij v°.— ciijr°.— d 5r°.
f 1 r°. _ g 6 v°. — i 1 v°. — 1 1 r° --K.alv°,
--Ilc. b 2 r°. — c 1 v°. — d 1 v°. — e2 v°.
g 3 r°. — li 4 r°. — i 6 r°. --IVi. m i v°.
GR. 3) — HB. 8) (± 1490.)
4 soorten.
-f 1792.
Type. 8 p. A 1 r°. — 1? 8 v° — H 8 r°.
--9, A 4 v°.
---10, A 5 v°.
--l, A 7 r°. — C ] r°. — D 5 r°.
--11, A8v°.—
--12, B2v°. —B6r°. —03r°. —C8r°.
D 8 — E 5 — P 5 r°.
--13, B 5 r°.
---14, C 1 v°.
--15, D 1 r°. — E 3 v°. — E 6 v®.
--U, E 3 r°.
--16, G5r°. — Hlr°.
--4, a 8 v°. — H 6 r°.
Ihjpe 86. p. A 1 r°. — T 8 v°. — H 8 r°.
--11c. A4 v°.
--lli. A 8 v°.
--1. A5r°. — A7r°. —Clr°. —l)5r°.
-13. B2v°. — l?6r°. —C3r°. —C8r°.
1) 8 v°. — E 5 v°. — F 5 r°.
--U6. B 5 r°.
--144. C 1
---15. Dlr°. •
--154. E 6 v°.
--6c. E 3 r°.
--164. G 5 r°.
II 1 r°.
4. G 8 v°. — H 6 r°.
13 soorton. 7)
^Pvat ilus ex, HA slechts 15 stuks in 3 soorten.
type I, zoodat slechts 15 gravuren over zijn. Zie Afzonderlijke Beschr. p. 74.
-ocr page 96-
VERKLARING DER TABEL.
Type I.-ocr page 97-
85
Alzoo zien wij dan bij onderlinge vergelijking, dat: de teekenaar van U wel naar de gravuren van H A gewerkt, maar deze toch gewijzigd beeft. Zijn werk staat veel hooger dan zijn voorbeeld en draagt bepaald een meer Noord-Nederlandsch karakter.
G R (H B) heeft I\'\' en lY^ uit U onveranderd overgenomen, de beide andere gewijzigd. De laatste echter, welke onmiskenbare ver\\vantschap verraden met die uit de Novercalis van 1490 en de Ndd. ed. van 1488, staan artistiek veel lager, zelfs dan die uit H A.
In tegenstelling met H A en U, waar de gravuren een geheele blad- zijde beslaan, zijn die uit G R kleiner, zoodat of boven of onder de jjrent nog een gedeelte tekst staat afgedrukt.
De Neder-Duitsche uitgave geeft, — wat de familie-relatie met G R reeds vreezeu deed, — deze wat kunstwaarde betreft niet veel toe.
I, II en III zijn weder gewijzigd; X en XI nemen de plaats van IV in, terwijl wij er bovendien nog 5 nieuwe iu aantretlen.
Volkomen dezelfde gravuren komen voor in de Novercalis van 1490.
Merkwaardig is plaat IX, waar op den hemel van het koninklijk ledi- kant in spiegelschrift (!) te lezen staat: „Ave regina celorum.-ocr page 98-
86
laatste uitgg., naar \'t zelfde systeem, met Arabische cijfers aangeduid, om- dat deze niets met de voorafgaande gemeen hebben, ja zelfs, op een enkele uitzondering na wellicht, zooals type 13 {Schaapherder ^net den beer) niet eens oorspronkelijk in ons volksboek thuis behooren. Zij werden van elders overgenomen; zoo b.v. type 9 uit een ouden volkskalender \').
Dat men \'t zich daarbij met de keuze niet lastig maakte, getuigen type 2, 6, 7, 9 — om van de „verkeerde plaatsing-ocr page 99-
HOOFDSTUK III.
Het Scliaiispicl van Seb. Wilden en Ons Volksboek.
Toen ik in mijne Inleiding den lezer voorbereidde oj) een enkele uitweiding hier en daar in mijn proefschrift, welke hem zou kunnen be- vreemden, — deed ik dat voornamelijk met het oog op dit hoofdstuk. Met het Schauspiel van Seb. Wilden toch verkeeren wij ongeveer in hetzelfde geval als met het /jjuhut.
Beide werkjes zijn zoo uiterst zeldzaam geworden, dat zij zoo goed als geheel onbekend mogen worden verondersteld. En bij geen der schrijvers vond ik juist omtrent deze meer dan een enkele vermelding der namen.
Kon ik daarenboven bij de bespreking van het laatste volstaan met de afwijkingen op te geven en overigens te wijzen op de bijna woordelijke overeenkomst met de lezing van het Duitsche Volksboek, met betrekking tot W i 1 (1 e n\' s arbeid missen wij dergelijken steun geheel. Itlaar zelfs al bezaten wij dien, dan nog zouden wij daaruit geen indruk ontvan- gen, hoe de stof door den schrijver voor het tooneel werd omgewerkt. Daarom zal het sommigen wellicht aangenaam zijn, Avanneer ik aan het vergelijkend onderzoek naar de verhouding tusschen ons volksboek en Wildons\' werk, waartoe Goedeke\'s uitspraak (Or. n. Occ. III p, 400) mij uitlokte, een korte beschouwing van dat tooneelwerk laat voor- afgaan.
Naar ouden trant laat Wilden zijn stuk openen door den lleroUU,
-ocr page 100-
88
die natuurlijk in hoofdtrekken, het publiek verwittigt van hetgeen het op het tooneel te zien zal krijgen. Daarna treedt de Keizer op met zijne Raden, Avien hij zijn besluit, om zijn zoon te laten onderwijzen meedeelt. De vorst zinspeelt daarbij op de belofte, aan zijn gemalin eenmaal gegeven, doch overigens vernemen Avij niets omtrent haar.
Van nu af aan speelt de geschiedenis in hoofdzaken regelmatig voort, zooals Avij ze hebben leeren kennen. De Aveinige handeling, welke er in te vinden is, heeft de schrijver met takt Aveten te verdeelen onder de ver- scheiden personen, Avier getal hij nog heeft uitgebreid, door er een Ileroldt, een Hoffmaister, een Cantzler, een Narr en een Hencker aan toe te voegen. Natuurlijk brengt de Heroldt alle bevelen zijns meesters over.
Zoo dikwijls in het volksboek meer personen te zamen spreken, hetzij de Heeren en Prinsen, hetzij de VII Wijzen, geeft Wilden het woord aan den Hoffmaister of den Qantzler of hij laat een of meer Avijzen afzonderlijk hun gevoelen uiten. Nimmer treedt Pencylas (= Ban- cillas) als woordvoerder der VII op.
Wanneer de gelegenheid zich voordoet, als b. v. bij het afscheid tus- schen vader en zoon, werkt de dichter de handeling Avat breeder uit.
Op andere punten echter weet hij te bekorten, \'t Sterkst komt dit voor den dag in de verschillende Exempels, Avaardoor deze er eveuAvel niet op vooruit zijn gegaan. Eeu goede gedachte van hem kan \'t zijn geweeat, de nov. Amici te laten vervallen, (zoo deze tenminste stond in voorbeeld).
Van zijn juist inzicht kan ook getuigen, dat hier het tAveede huAvelijk des keizers aan het examen van den prins voorafgaat, aangezien dit laatste eerst plaats had, nadat de Wijzen hem gedurende zeven jaren onderAvezen hadden. Maar vooral het in vrijheid stellen van Dyocletianus na het Exempel des zevenden meesters, op voorwaarde dat hij des anderen daags door de VII begeleid terugkeeren en dan spreken zal, Avaarvoor de Cantzler, de Iloffineister e. a. zich borg stellen, toont dat Wilden met verstand arbeidde. OngetAvijfeld is \'t een leemte in het volksboek, dat Avij de Wijzen op eenmaal zien beschikken over de.persoon van den jongen prins, ofschoon dat door niets gerechtvaardigd Avordt en men het tegendeel zou verAvacht hebben.
Tegenover dezen en een enkelen anderen gelukkigeu greep, staan even- Avel ook verkeerdheden. Waarom, mogen Avij vragen, liet hij Pontianus zijn zoon niet tegemoet rijden, toen deze op Aveg naar het hof Avas, juist
-ocr page 101-
89
een van de weinige beweeglijke momenten uit het verhaal? — Waarom ook geeft de bühnenweise het volk niet te zien, dat zich toch zoo harte- lijk voor het koningskind interesseert?
Ook door dramatiseeren van de overgangs-scènes tusschen de opeenvol- gende novellen zou het stuk veel gewonnen hebben. Dat hij dit niet deed, is, dunkt me, toe te schrijven alleen aan het over \'t algemeen slaafs volgen van zijn /iro^«-voorbeeld, waarvan \'t geheele werk mij den indruk gaf. Vandaar ook, dat wij recht hebben zoo straks vrij veel gewicht te hechten aan de voorkomende afwijkingen. Weglatingen zijn van minder belang.
Onze verwachting was trouwens van het begin af niet hoog gespannen. De keuze der stof mag vrij ongelukkig heeten, en moeilijk is er een te bedenken, minder geschikt voor het tooneel dan juist deze! Acht, zegge acht, van de twaalf Actes, waarin het geheel, (dat 54 fol. beslaat), ver- deeld is, moesten een of twee zeer lange monologen bevatten, kon het vereischte aantal novellen zijn plaats vinden.
Ook de vorm laat veel te wenschen over en geeft geen hoogen dunk van het dichterlijk talent des schrijvers. Het rijm is eentonig en hard, en vele woorden zijn verkort of verminkt om niet in botsing te komen met rijm of rythme.
De eenige verdediging van Wilden is daarin gelegen, dat hij minder het ])oëtische en \'t aanschouwelijke, dan wel het ernstige didactische beoogde, blijkens zijn „Glosr Gaistlich,-ocr page 102-
90
De boodschaj), ojd haar aandringen door den Keizer aan Dyocletianus gezonden, zijn de booze gedachten.
Zoo die opwellen en U aan het wankelen brengen, raadpleeg de ster- ren, n. 1. de H. Schrift. Stoort men zich daaraan echter niet en treedt men den wellust slechts één schrede nader, dan vervalt men tot dood- zonde, gelijk die heidensche prins één enJcel woord zou hebben moeten boe- ten met den dood. Daarenboven, zoo men nalaat tegen het vleesch te strijden, verliest men alle deugd, hier verpersoonlijkt door de Vil Wijzen, die wegens die enkele overtreding van hun leerling mede zouden hebben moeten sterven!
Zelf moet men de II. Schrift raadplegen, opdat men door anderen niet verleid worde. De kleine, heldere ster vertoont ons Gods groote barmhar- tigheid, welke gedurende 7 dagen de tong in toom houdt, om geen zondige taal te spreken d, w. z. ons voor verderf behoedt. Maar. . . . onder kastij- dingen. Immers tot zeven malen toe wordt de prins naar de galg geleid-, want het vleesch geeft den kamp niet op tegen den geest. — Blijft men evemvel standvastig, dan overwint men den duivel en zal men het Eeuwige Leven beërven, gelijk Dyocletianns eenmaal ten achtsten dage zich en de Zeven redde en voor immer vrijspraak verwierf!
In de Keizerin en de haren worden ons eindelijk diegenen voorgesteld, die naar het vleesch leveji. Doch zij zullen met al hun aanhang verteerd worden in het heische vuur!
„Das lasse dir sein ein furbildt/ Wünscht und spricht Sebastian Avildt-ocr page 103-
-
B ■-ocr page 104-
92
Diiitsche Volksboek.
(ed Simrock.)
No.-ocr page 105-
Mul. Volksboek.
(ed. 1479.)
blz.-ocr page 106-
94
Duitselie Volksboek.
(ed. Simrock).
No.
diging voor den prins op zich te nemen; daarna Cleophas enz.
Acte IV.
18.-ocr page 107-
Mul. Volksboek.
(ed. 1479.)
blz.-ocr page 108-
96
Duitsche Vollisboeli.
(ed. Simrock.)
No.-ocr page 109-
blz.-ocr page 110-
98
„und die Kaiserin kam trau\' ernd und zitternd gegangen.-ocr page 111-
99
3Iul. Volksboek.
(ed. 1479.)
blz.-ocr page 112-
100
De vergelijking tusschen het Schauspiel en ons volksboek kost niet veel hoofdbrekens. Bestond het verschil alleen in toevoegsels of weglatingen, welke van Wilden afkomstig konden zijn, wij zouden ze natuurlijk aan een nauwkeurig onderzoek moeten onderwerpen. Nu \'t echter afwijkingen betreft, welke wij voor een deel in andere redactie\'s terugvinden — op 45 l^unten van de 46 wijkt Wilden af — behoeven wij niet eens verder te gaan, om te overwegen welke daaronder van minder, welke van geen be- lang zijn: het resultaat blijft negatief en wij meenen daaruit te mogen afleiden, dat den dichter in geen geval de Hollandsclie tekst tot voorbeeld diende.
Maar het Duitsche Volksboek dan.....?
Inderdaad staan hier de kansen veel gunstiger, daar wij daarin alvast 17 punten van overeenkomst aantreffen. Daarbij zal het dus wel gewenscht zijn de afwijkingen van naderbij te bekijken.
Stellen wij het voor een oogcnblik zoo gunstig mogelijk voor, dan mogen wij misschien de wijzigingen in N°. 1, 10, 12, 13, 15, 17 en 44 beschouwen als een gevolg van het dramatiseeren van het verhaal. Er blijven dus (46 — 17 =) 29 — 7 = 22 afwijkingen over. Daarvan willen wij nog schrappen als willekeurige veranderingen en dus van geen be- lang: N°. 3, 4, 6, 21, 23, 27, 30, 37, 38, 45 en 46, zoodat nog 22 — 11 = 11 plaatsen resten. Laten wij verder aannemen, dat de dich- ter N°. 18 en 19 uit onhandigheid veronachtzaamde, daar deze voorstel- ling wel in elke redactie gelijk zal zijn;
dat N°. 29 wegens het rythme veranderd werd, aangezien hij twee syllaben noodig had;
dat in N° 32 voor „vier-ocr page 113-
101
Het Testament (N-ocr page 114-
Aauteekeningen op den text van 1479.
N. B. Daar de bladen d n 1 en n 8 uit 11 A verloren zijn gegaan, ontbreken natuurlijk de varr. op de overeenkomstige plaatsen in G ii.l.: f. c 5 v°. 22 — c 6 v°. 23 (= 11 A d 1). f. 1 7 r°. 17 — 1 8 r°. 18 (= — n 1). f. m 6 r°. 17 — eind. (= — n 8).
a 2 r°.
1.-ocr page 115-
103
10.-ocr page 116-
104
a 2 v°.
1.-ocr page 117-
105
VII AVijzen te zatnen. Hiermede stemt ook r. 19, waar B eveneens vobis tradam heeft. In B echter luidt hier de raad der satrapen (r. 3): „Unus eoram vocetur et illi puer tradatur etc.-ocr page 118-
106
5.-ocr page 119-
107
sprake is, komt deze beslist Bancillas toe, die steeds het eerst het woord voert. — I heeft dezelfde verandering als G. —■ Opmerkelijk is het, dat in Wilden\'s Schauspiel Pencylas veel minder oj) den voorgrond treedt en ook daar in zijn plaats, Josephus eenmaal vooraan staat. (Zie de vergelijkende Tabel No. 17.)
5.-ocr page 120-
108
onderwijzen in liet keizerlijk paleis te Eome. — B. alleen: versus Eomam.
3. G E wege.
5. G E mine. . . sake. — Over lü saec dat zie aant. op Ä r°. 23.
0. G E selê I soe sal. . . loeps.
7/8. als doch altoes daer is toegevoegd, — GE seien.
9.-ocr page 121-
109
27. GR sinen.
1.-ocr page 122-
110
wel wat overdreven en spreekt van: mnltitndine filiorum. — I muitos filios. — HA, GE soe veel.
22/23. GE kinder.
23: GE moecht.
*24. B ad divicias promovere. — N. magnos divitesque faeere. — GE antworde.
25.-ocr page 123-
123
Inderdaad echter hebben wij hier met een zelfde geval te doen als boven a\'iv°.\\2). B heeft n.1.: doctrinandum, infra se cogitabat [: „Si ille extinctus esset et ego filium haberem, tilius meus heres esset.-ocr page 124-
in
echter niet zijn blijkens: des keysers s. s., des Keysers soen, sinen vader.
12.-ocr page 125-
113
niet voorkomt.) Eveuzoo vindt men: goeden. — U quaden. G E twee quaden.
5/6. B: Ideo consvlo ut vitam pueri saluemus. De Mnl. tekst is echter duidelijker. Deze volgt I.
6.-ocr page 126-
114
8.-ocr page 127-
115
bera accelerarunt quasi pronuncii. — B geeft liier echter de juiste lezing: recedemus = teruggaan. De meesters scheiden zich dus vau den prins en het overige reisgezelschap af en daarop alleen kunnen diens woorden r. 7/8: „gedencket mi inder tijt der noot.-ocr page 128-
116
27. Over die soen die en dgl. cf. Stoett. 8yni. § 167. a 8 r°. (Bülage.)
Door beschadiging van dit fol. in H k, ontbreken de eerste woorden van r. 1, 2, 3, a 8 r°. en evenzoo de slotwoorden der drie eerste regels van a 8 v°. Bij de aanvulling werd door mij de beschikbare ruimte in aan- merking genomen.
11. doet plaatsvervangend hulpww. (zie Aant. op a ^ v°. 6) in pl. v. gheeft, (dat hier echter te voren niet genoemd is) en alzoo ongeoorloofd.
24.-ocr page 129-
117
rium = heilige open ruimte binnen den stadsmuur; de vertaling wordt dan: „mijns vaders heiligdom ontwijden.-ocr page 130-
118
19. cierichei/t en cleeder. B alleen: vestes; een dgl. omzetting dus als boven x. 6/7, daar bij r. 14 vestes ac ornamenta alleen door ciericheyt vertaalt. — GE cierheyt eü haer cleederë.
22.-ocr page 131-
119
b 2 v°.
1,-ocr page 132-
120
16,-ocr page 133-
121
10.-ocr page 134-
122
14. Jst z. b. r. 1.
16.-ocr page 135-
123
26.-ocr page 136-
124
27. ghinc. ... te werc mit te vertalen: kwam aan den slag met. B: ambo pugnaverunt.
b 6r°.
1.-ocr page 137-
125
b 6 v°.
1.-ocr page 138-
126
5.-ocr page 139-
127
nochtant enz. In gevallen als deze was weglating daarvan in het Mnl. ge- oorloofd.
2.-ocr page 140-
128
5.-ocr page 141-
1:29
I.-ocr page 142-
130
9.-ocr page 143-
131
neel week hier af. \'B toch heeft: „„ibi manebis, qnousque ad silencium pulsetur. Et tune pervigiles venient et te incarcerabunt etc.\'-ocr page 144-
132
14. U, GE mar. — B: ibi permanebis, donec pulsetur. — Pulsare, waar- van hier telkens sprake is, schijnt hij niet begrepen en daarom bijna overal handig vermeden te hebben, z. b. c ./ v°. 10—12.
10. GE dorê.
17.-ocr page 145-
| | | |