-ocr page 1-

Die hystorie van die
seven wijse mannen van romen.

\'yy-m

\'-3-ocr page 2- -ocr page 3-

-ocr page 4- -ocr page 5-

Die hystorie van die
seven wij se mannen van romen.

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van

)octor in de Nederlandsche Letterkunde

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

na machtiging van den rector-magnificus

D^ J. J. P. VALETON J^,

IFooglccraar in de Faciilleit tier Godgeleerdheid,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

tegen de hedenkingen van de

L\'ACULTEIT DEM LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

te verdedigen

op Maandag 16 Mei, des namiddags te 4 uren,

door

AlïTONIE JOÏÏAOES BOTERMAlfS,

GEBOREN TE ROTTERDAM.

1898.

DE ERVEN F. BOHN, HAARLEM.

-ocr page 6-

RIdKSUNIVERSITEIT UTRECHT

10

3 4269

V.\' .

-ocr page 7-

Slavic mij\'We ôudc/tx

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Op deze eerste bladzijde zij mijn dank gebracht aan allen, die hetzij
tot mijne Academische vorming het hunne hebben bijgedragen, hetzij bij het
bewerken dezer tekstuitgave, mij hun zeer gewaardeerden steun hebben
verleend.

Onder hen gedenk ik in het bizonder mijn onvergetelijken leermeester
Moltzer, onder wiens leiding ik mijn eersten dissertatie-arbeid begonnen
was, uit wiens mond ik zoo gaarne mij den doctoraleu graad had hooren
toekennen.

Thans, hooggeschatte Promotor Kal ff, komt mijne erkentelijkheid U
toe, daar Gij die taak hebt willen overnemen; en niet het minst voor het
geduld en de moeite, welke Gij U hebt getroost om mij een ander
onderwerp naar mijn keuze te doen vinden, toen ik mijn vorige studie
moest opgeven en ontmoedigd door velerlei tegenspoed, er tegen opzag
opnieuw den arbeid te beginnen.

Don Tloogleeraren G allee, Wynne en Van der Vliet betuig ik
mijn hartelijken dank voor het onderwijs op hunne colleges ontvangen.
Inzonderheid tegenover U, hooggeachte G allee, gevoel ik mij zeer ver-
plicht voor de duidelijke bewijzen Uwer vriendschap, welke ik zoo menig-
maal en op verschilleude wijzen van Uwe zijde mocht ondervinden. —

Zeer veel erkentelijkheid ben ik ook verschuldigd aan den Heer Van
Som eren, den geachteu Bibliothecaris, en aan den overigen lieeren
beambten der Bibliotheek te Utrecht voor hunne groote hulpvaardig-
heid, waarmede zij mij steeds ten dienste stonden, vooral gedurende dit
laatste jaar.

-ocr page 10-

\'\'^sSséMh ^ofdk -nm- iifiai\'d^\' ïfii«!» .n(m- [is ?-ocr page 11-

INHOUD.

Inleiding.
Hoofdstuk I.

Herkomst en Ontwikkeling van Sindibad\'s Boek.....Blz.-ocr page 12-

Blz.

regel

4

V.

0.

lees:

belangrijke.

»

9

V.

0.

» \'•

In dit Deel.

-ocr page 13-

INLEIDING.

»Few works are more inlerosting and curious? than tlie
Seven Wise Masters, iti illustrating the genealogy of fic-
tion, or its rapid and almost unaccountable transition
from one country to another.-ocr page 14-

Boek in \'t Oosten, den vermoedelijken grondtekst der Westersche navol-
gingen of hunner studiën over afzonderlijke Europeesche bewerkingen
daarvan. Dat daarbij de Middelnederlandsche tekst zoo goed als ge-
heel buiten beschouwing bleef, zal niemand verwonderen. En hier te

lande.......? \'t Is bekend, hoe weinig voor de volksboeken gedaan

werd. Zoover ik weet, zijn slechts de Griseldis, de Apollonius van Tjto,
de Heemskindereu cn de Reinaert-geschiedenis door herdruk in ruimer
kring bekend geworden. Op een hoogst enkele uitzondering na — ik
bedoel de hierachter aangehaalde studiën van Prof. J a n Ten Brink
en Prof. Eogge — bleef \'t dan ook, wat de VII Wisen betreft, ten
onzent bij een hoogst bescheiden vermelding in de verschillende Handboe-
ken onzer Litteratuur-Geschiedenis.

De aankondiging nu van K. Meyer in Dziatzko\'s Jieilrüge zur
Theorie nud Fraxis des Buch- und BibliotheJcswesens,
II 1895, dat hij op de
Göttinger Bibliotheek de editio princeps ontdekt had der „niederliindischen
Uebersetzung der weisen Meister-ocr page 15-

3

houdeii, die enkele uitzonderingen daarop te moeten maken, welke ik in
mijn voorwoord aldaar nader omschreven heb.

AYellicht ben ik naar de opvatting vau meer dan eeu al te angstvallig
te werk gegaan in de wijze, waarop ik deu tekst liet afdrukken, doch ik
deed het uit beginsel.

Tot hoever toch strekt zich het recht tot veraudereu uit?

Zooveel mogelijk moet uien gewaarborgd zijn den tekst iu zijn oor-
spronkelijke gedaante voor zich te zien. Eu meer dau ooit zij voorzich-
tigheid aanbevolen bij het herdrukken vau iucuuabels, waaraan behalve
de schrijver, de copiist en bovendien nog de drukker zijn willekeur heeft
kuiuien botvieren! AVie zich ooit bezig hield met palaeognvplne weet,
hoe nauwkeurig men oj) alles te letten heeft en hoe schijnbaar onbetee-
keneude vergissingen, fouten en hebbelijkheden van den (af-)sehrijver
elders den sleutel geven tot verklaring eener moeilijke plaats. Daarbij
vergete men niet, dat wij te doen hebben meteen laat-Mnl. tekst! De
gevolgtrekking b. v. of sanuïnstellingen toen reeds al of niet beston-
den is zeer moeilijk te nuiken en bewijs])laatsen uit een druk als deze,
waarin zoo vele foutieve spatie\'s worden aangetroüen, zouden weinig le
beteekenen hebben.

Daarenboven vergrooten oplossingen en andere wijzigingen de kans van
o]) nieuw fouten te maken en menigmaal verhindert of bemoeilijkt althans
zeer de eenmaal voorgestelde enuMulatie het vinden eener bett^re lezing.

Doch afgcïzien nog van den tekst zelf kan het zijn nut hebben, beter
op de hoogte te worden gesteld omtrent het werk van onze eerste boek-
drukkers. Al zal niemaiul de onverstaiulighoid begaan, hypothesen te bouwen
oj) grond van een herdruk, toch bestaat de mogelijkheid, dat daarin e(!n of
ander eigenaardigheid hem belang,inboezemt en hij er zoo toe gebracht
wordt, de iucuuabels zelf te gaan oiuhïrzoeken.

In het Eerste Deel heb ik naast mijn studie over den Mul. tekst een
vrij aanzieidijke, misschien volgens sommigen al te breede plaats inge-
ruimd aan de beschouwing over deze m)vellen-verzameling buiten onze
litteratuur. Naar mijne overtuiging echter wint een tekstuitgave »-r zeer
bij, waiuieer zij een zoo volledig uu)gelijke verzanuding bevat van ver-
trouwbare gegevens, welke hem, die het onderwerp in andere richting
bestiuleeren wil, veel zoeken bes])aart,

In i\'cu zoodanige uitgave is dus uitvoeriger bespreking stellig geoor-
loofd, waar het »ninder juiste of geheel verkeerde vooi-stellingen betreft, of

1*

-ocr page 16-

wanneer de groote zeldzaamheid van een of anderen tekst volkomen on-
bekendheid daarmede bij het publiek mag doen veronderstellen.

Vandaar ook zal men onder de Hulpbronnen enkele werken vermeld
vinden, welke in geen rechtstreekschc betrekking staan tot de studie over
onzen Mnl. tekst. En met datzelfde oogmerk ook voegde ik aan Hoofd-
stuk I een lijst van Bewerkingen en A^ertalingen toe, welke intussehen
slechts voor zoover het de Latijnsche en Hollandsche Uitgaven aangaat,
aanspraak maakt o]) volledigheid. De onderzoekingen naar deze opnieuw
door mij ingesteld, behalve bij verscheiden groote Antiquaren, ook in de
bibliotheken te: Leiden, Utrecht, Groningen, Amsterdam,
\'s-Gravenhage, Haarlem, Deventer, Leeuwarden; Parijs;
Brussel, Gent; Göttingen, Dresden; Kopenhagen en te
Londen zijn, zooals men zien zal, niet gehee.l zonder vrucht ge-
weest. — Van Cambridge alleen ontving ik geen antwoord oj) mijn
herhaald schrijven. — A\'\'roegtijdiger kennismaking met Murko\'s
Beiträge zur TekstgesehicJde der Ilisloria septem sapientum zou mij
veel studie uitgewonnen en tevens aanmerkelijke bekorting van het Alge-
meen Overzicht mogelijk gemaakt hebben. Tot mijn spijt echter kwam dit
geschrift onder mijne aandacht, toen mijn werk reeds grootendeels gereed
lag voor de pers. Om deze reden, maar vooral in aanmerking nenuMule,
met welk doel men een Academisch proefschrift levert, bepaalde ik er mij
toe, t. a. p. naar Murko slechts te verwijzen, zonder in het geschrevenen
eenige verandering te brengen.

Hoofdstuk II en 111 vereischen geen nadere toelichting. Een Prenlen-
tabel nam ik daarin op, niet alleen omdat beschrijving der ])renhin in
een volledige- Bibliographie thuis behoort, maiir ook, ouulat zij, gelijk
hier, aanwijzingen vei-scbaden kan oujtnint de onderlinge betrekking der
latere uitgaven.

Tot liet vaststellen dier verhouding dient ook oen groot deel der vari-
anten, door mij in de Aauteekeningen vermeld. Andere toekende ik aan
als merkwaardige orthographische, etymologische of syntactische vorm-
verschillen. Zeer weinige daarentegen hebben waarde voor de lezing,

Aangezien nu die, welke tot de beide eerste groepen behooren, luituur-
lijk telkens terugkeeren, zal het wel geen verdediging behoeven,\'dat ik na
de eerste 20 i\\ 30 blz. slechts de voornaamste heb opgeteekend. Evenzoo
worden grammatische vormen en woorden, welke om een of andere reden
aaiulacht verdienen, slechts eenmaal verklaard, tenzij deze later op nieuw
aanleiding tot moeilijkheid of misverstand konden geven. Waar ik het

-ocr page 17-

noodig oordeelde, heb ik de juiste plaats der varianten in den regel na-
der aangcAvezen door het in od. 1479 er aan voorafgaande of er op vol-
gende woord er naast te plaatsen. — Ten aanzien van de vergelijking
met de beide Latijnsche beMerkingen, moet ik opmerken, dat ik van de
vooronderstelling ben uitgegaan, dat Buchner\'s tekstuitgave den lezer ten
dienste staat. Van de jS^overcalis-redactie mocht ik dat niet doen en heb
daarom uit deze, waar het niet al te veel ruimte zou hebben vereischt,
steeds letterlijk de bedoelde plaatsen afgeschreven.

])e réden eindelijk, waarom ik in mijn Aanteekeningen den i\\lnl. tekst
vergeleken heb met het Innsbr. lis. (uitg. Buchiier) en de Nover-
calis, ofschoon ik in Hoofdstuk II den Incuiiabel-tekst (ed. Goswin
Gops
V. Euskirchen, Coloniao 1473) aanwees als het vermoedelijk
Latijnsche origineel daarvan, is eenvoudig hierin te zoeken: dat genoemd
kostbaar Incunabel nergens elders dan op een Bibliotheek gebruikt mocht
worden en het mij dus onmogelijk was, na het verlaten der Academie, met
dezen tekst de uitgave van Lccu doorloopcnd te vergelijken. Wel kon ik
in betrekkelijk korten tijd het Incunabel controlccren oj) alle eenigszins
belangrijke afwijkingen, onder de vergelijking met B en N opgeteekend,
en waar ze licht kon verschaden de lezing ook van
I in mijn co])ie
iu)g bijschrijven.

Welk nut liet kan hebben, kostbare handsoliriften en werken zóó angst-
vallig te verzorgen en te, bewaken, dat ze voor velen onbruikbaar worden,
is mij niet duidelijk. In ojienbnrc bibliotheken verzamelt men boeken toch
niet met hetzelfde doel, als een gierigaard zijn schatten! Afij dunkt, in
dezen mag (iveneens van boeken gezegd worden als van menschen: beter
een kort, maar welbesteed leven, dan een lang, dat weinigen nut is! —
Toch jueen ik, het vermoeden te nmgeu uitspreken, dat uit dezen nood-
lottigen samenloo]) van omstandigheden iets goeds is voortgekouum. Na-
tuurlijk is de aldus tot stand gekomen vergelijking \'t nutest van gewicht
voor de kennis omtrent do drie gem)emde Lalijnsche redactie\'s; maar juist
daardoor is zij nog ruim zoo belangrijk dan een vergelijking tusschcn
Incunabel-tekst en ^fnl. vertaling had kunnen worden. Lee u\'s druk toch
volgt zoo getrouw zijn Latijnsch voorbeeld, dat ik slechts weinige en dan
nog meest onbetcekenendc afwijkingen zou hebben kunnen constateeren. En
bovendien, waartoe legt men origineel en vertaling naast elkander? Yoor-
namelijk ter o])heldcring van duistere plaatsen en vervolgens om na te gaan,
hoe de vertaler zijn taak heeft opgevat. Aan beide eischen is hier vol-
daan, aan den een geheel, aan den anderen gedeeltelijk. J)c tweede is dan

-ocr page 18-

ook vau veel geringer beteekenis. Ben ik derhalve door de omstandighe-
den genoodzaakt geworden, een ongebruikelijke methode van onderzoek te
volgen, ik vertrouw, dat mijn arbeid daardoor niet alle Avaarde heeft
verloren.

Rotterdam, 1898.-ocr page 19-

HOOFDSTUK 1.

Ilcrkomsl cn Ontwikkeling van Sindibïïü\'s Bock.

J)p, vraag: „vanwaar-ocr page 20-

cle Eraiisclien clezeii vorm van litteratuur noemen is geeii gemeen goed
van het Westen en het Oosten. Hij M-as eenmaal het bizonder eigendom
der Indische letterkunde en werd later, met de i)roducten zelf, daaruit
overgenomen en nagevolgd door Arabieren, Perzen en vele andere Oostersche
volken. \')

De aanleg of opzet dus vormt het ras-kenmerk der Zeve^i Wijzan.

Overigens verschillen inhoud — ten deele ook die van het hoofdver-
haal — aantal en ])laatsing der novellen aanmerkelijk iu de diverse
redactie\'s.

Daardoor doet zich als van zelf een scheiding aan de hand in: een
Oostersche en eeu Westersche groep, welke, naar Comparetti
02)geracrkt heeft, zich zoo scherp afteekent, dat er onder de Oostersche
bewerkingen geen twee te vinden zijn, zoo ver vau elkander afwijkende,
als de Westersche groep van de Oostersche, zoowel wat den vorm van
het hoofdverhaal aangaat, als
Avat betreft de daarin voorkomende novellen,
waarvan zij er nauwelijks 4 gemeen hebben. Zeer terecht wil tlan ook
Cloustou de W. redacties liever „imitations-ocr page 21-

men er tocli in geslaagd althans eenige voorstelling te geven van het
heslaan van Sindibäd\'s Boek gedurende de vroegere periode.

AVelke gegevens men daarvoor bezit?. . . .

Vooreerst den proloog van den Griekschen tekst, waarin A ndreopulus
vertelt, „dat hij zijn verhaal ontleende aan een Syrische vertaling van het
werk van ]\\Iousos den Pers-ocr page 22-

10

haal zich \'t eerst verbreid lieel\'l, zijn vragen, zegt Clous ton (p. XXXV,
XXXVI), welke tot nog toe niet bevredigend werden beantwoord.

Onmogelijk is \'t niet, dat Eenfey \') gelijk heeft, met het ontstaan in
het Buddhistische tijdvak te stellen, doch
\'t blijft niet meer dan een gis-
sing Evenmin is ons de naam van den maker overgeleverd -ocr page 23-

11

kozen „exempel-ocr page 24-

welbehagen novellen hetzij geheel weg te laten, hetzij door meer geschikte
te vervangen of ook wel nieuwe er in tc lasschen.

AVie Cl OustOn\'s Gomparative Table of Tales in Eastern Texts en het
Uebersicht über die in den wichtigsten Bearbeitungen der Sieben Meister
enthaltenen l*jrziihlungen in Land au\'s
Quellen, des Decamerone even inziet,
kan zich er van overtuigen, dat daarvan ook werkelijk een ruim gebruik
is gemaakt. Vandaar dat men, zooals reeds boven op blz. 7 werd opge-
merkt, bij onderzoek naar het ontstaan in dit geval niet allereerst reke-
ning behoeft te houden met de novellen, maar met het hoofdverhaal.

Zoo ontstond dan, waarschijnlijk op boven beschreven wijze, in de X
Eeuw een Syrische bewerking, waaruit een eeuw later de Grieksche, die
de geschiedenis overbracht op Gyrus\' zoon.

Verder in \'t Perzisch een (jongere) proza-redactie, bij Nechshcbi
(t 1329), en in 1375 een in verzen, \') die evenwel vlg. Brockhauseen
oudere lezing geeft en waarschijnlijk van alle bestaande teksten wel ^t dichtst
bij het Origineel staat, 2) In de XIII Eeuw volgden een llebrceuAvsche
en in 1253 een Üud-Spaansche.

Deze kwamen alle voort, uit de Arabische bewerking (of bewerking^\':;;/,
zie blz. 9), welke als vertaling uit \'t Pehlevi vermoedelijk indirekt oj) het
Indisch Origineel terugging. Jammer genoeg is er van de oude Arabische
geen s])00r meer over, wel komt het verhaal d(;r VIL Vizieren voor in 3
llss. der
Duizeiuhen-een-Nacht. \'-ocr page 25-

13

Oostersclie Groep, wiiariii te zameu meer dan 40 verschillende no-
vellen, in allerlei combinaties, gevonden worden, in tegenstelling met de
^Vestersche, die er slechts 17 kent. J)e vertellingen zijn bovendien
anders verdeeld over de optredende personen.

Bij Nechshebi vertellen de Avijzen er ieder 1, in de Shidihrid Nrimeh,
de Spaansche (125S), Grieksche en licbreeuwsclie redactie 2 en in de VU
Vizieren nu eens 1, dan 2 exempels.

Evenzoo Avisselt het getal vertellingen der vorstin.

In de VII Vizieren komen er 9 voor, daarentegen in de llebreeuwsche,
Grieksche en Perzische bewerkingen geen enkele Aan haar. Hetzelfde
merken wij op bij den jongen prins, die in de llebreeuwsche redactie 1,
in andere meer verhalen doet.

Tn.\'den vervolgens in de Westersche Groep slechts 7 verdedigers voor
den prins oj), in het Oosten worden er hem eenmaal zelfs lO toegevoegd.

Ook de plaats, welke dezen bekleeden, is niet overal dezelfde.

In het Westen M ordt de prins door 7 AVijzen van gelijken rang opgevoed.

In de Sindibad Nameh, in de Heb reen wsche, Sj)aansche (1253) en
Grieksche bewerkingen speelt Sindibüd de hoofdrol. In de XL Vizieren,
in de Vil A\'^izieren en bij Nechshebi is slechts van 1 meester sprake
en de plaats der overige wordt door de A\'^izieren ingenomen.

Het tooneel der handeling, dat ons in de A\'^ll A\'^izieren naar China
voert, in dc XL Vizieren en in de Grieksclie rcïdactie, gelijk wij reeds
zagen, uiiar Perzië en in de beide Perzische bewerkingen en in de lle-
breeuwsche naar Indië, wordt naar het aan \'t Westen beter bekende llonui
of (Jonstantinopel verlegd.

Dat daarmee dikwijls de namen der personen Iegelijk veranderden,
s])reekt wel van zelf.

En waar wij ten slotte in Europa \') de vorstin haar schuld zien boelen
met den dood, loont het Oosten zich ditmaal, geheel tegen onz(i verwach-
ting in, veel humaner, door haar hetzij een minder zware .straf op te
Kiggen, hetzij volkonum genade te schenken!

liet artikel van Dr. U rand es in Tijdsolir. voor Ind. taal-, land- en volkenkunde,
dl. XXXVIII p. ]!)!—271.

\') Want ook het Spaan.sche volksboek (12r);{) sluit zich hierin bij het W. aan en
wijkt dus daarin zeer waarschijnlijk van zijn Arabisch voorbeeld af. —

-ocr page 26-

14

[Imliscli Origineel.]
[Pehlevi.]
[Arabische vertaling v. Musa.]

IX.

X.

Syris

ich. (990).

[Dai

•ï.(94

9)1

XI.





Grieksch{±l()90)

1001-

Nacht, i

XII.

1

!
i

ri\'erz. Gedicht.v. ± 1123.-ocr page 27-

15

Men vgl. bij deze tabel, ontleend aan Clouston voor zoover het de
O. teksten betreft, die bij Landau p. 10. en CJoedeke\'s voorstelling
dienaangaande in
Or. n. Occ. III. p. 393 sqq. en in zijn Grimdriss.

Uit welke bron het Westen ])utte en welke de oudste Westersche redae-
tie was, bleef jaren lang
het voornavw betwiste punt onder de geleerden,
die op een enkelen na, \'t alleen hierover eens waren, dat „de Latijnsche
bewerking-ocr page 28-

IG

kende Grmiäriss (1884) ]). 348 noemt de schrijver dezen nog: „die
iiiteste abendländische Bearbeitung, die allen späteren zum Grunde liegt,-ocr page 29-

17

overgebracht, zoodat langzamerhand vrij algemeen het hoofdverhaal met
een groot aantal bijbehoorende novellen in ondoop kwam.

Daarvan kende de eene oververteller er meer dan de andere; soms zelfs
een enkele meer dan hij iu het verband der hoofduovelle gebruiken kon.
Gelukkig kwam hem dan het getal 7, dat natuurlijk vast in zijn geheu-
gen stond geprent, te hulp om het evenwicht te bewaren en M\'ist hij zich
door combinatie uit die moeielijkheid te redden. \')

Om de volgorde der novellen bekommerde hij zich uit den aard der
zaak Aveinig. Evenmin zag hij er bezwaar in, personen eu ])laatsen te
herdoopen, om \'t even of hij er eeu bepaald doel mede beoogde dan
omdat hun vreemd-klinkende uitheemsche namen hem Avareu ontgaan.

Zoo dragen in het llollaudsche, het Eransche en het Duitsche volksboek
de hoofdpersonen dezelfde namen, als in II. n.1. Poncianus en Dyoclecianus.
In het Eransche gedicht (K.) en in het Engelsche volksboek heet de
rampzalige vader Vespasianus eu regeert niet te Rome, maar te Konstan-
tinopel. — In de Fransche redactie D. vindt men
Aveer een anderen naam
voor den Keizer, n.1. Marcomeris, zoon van Priam, tegelijkertijd Keizer
vau liome en van Konstantino])cl en Koning \\\'an Erankrijk! Do naam van
den prins Avordt aldaar verzwegen. Alle andere Eransche teksten noemen
den vorst Dioclétien, gelijk het ]\\Inl. gedicht, dat deu prins echter steeds
aanduidt als „dat kint-ocr page 30-

18

Zou ook het ontstaan van verscheiden Latijnsche teksten naast elkander
niet zijne verklaring vinden in de mondelinge traditie? Kenmerkend hier-
voor is het Lat. origineel, waarnaar het Holl. volksboek vertaald werd,
dat voor ^/j gedeelte letterlijk het
lunsbr. Hs. (B.) volgt, maar plotseling
hier en daar met de
Novercalis passages gemeen heeft, terwijl het op
andere plaatsen een combinatie van beide vertoont! Niet minder opmer-
kelijk is het zeker, dat het bij onderlinge vergelijking dezer drie redacties
blijkt, dat zij juist \'t meest van elkander afwijken in die deelen van het
hoofdverhaal, welke den overgang vormen tusschen de verschillende
exempels.

En eindelijk, zou ook hierdoor niet op eenvoudige wijze het mysterie
van „Hebreenwsch of Grieksch origineel-ocr page 31-

31

dat op de plaats van Amatores eerst Roma stond, die door deil
afschrijver bij ongeluk met de voorafgaande novelle werd verbonden. De
hiaat zou daarna met een nieuw verhaal zijn aangevuld.

Maar al deze moeilijkheden verdwijnen, zoodra men de mondelinge
traditie aanvaardt. Dan is het voorkomen der novellen
Amatores tege-
lijkertijd in H en in de Hebr. Sandabar volstrekt niet „purement fortuïte-ocr page 32-

20

Oosten openden, waren het waarschijnlijk ook, die de VII Wijzen
met zich voerden naar Europa.

De oudste vorm, Avaarin wij het boek als zoodanig leeren kennen, is
het (poëtisch?) werk van den Cistercienser moimik, Joannis de Alta-
Silva, die vermoedelijk in 1184 zijn
Opmculum de rege et septem
sapientibus
opdroeg aan Bisschop Bertrand van Metz. \') Intusschen
kan het zeer goed, dat eenige novellen er uit reeds voor dien tijd in
Europa bekend waren. Immers in de X*^ eeuw al hadden zich vele
Oostersche fabelen over ons Averelddeel verbreid.

Gelijk uit den opgang, dien het in het Oosten maakte, maar voorna-
melijk op de boven (blz. 11) aangevoerde gronden te verwachten was, vond
het Averk ook hier een gunstig onthaal.

In 1224 ongcA\'^eer Avordt Alta-Silva\'s arbeid iu Eransche verzen oA\'er-
gebracht door Herbert. 2) Voor
Avij ruim eeu eeuAv verder zijn, ontstaat,
eveneens
Avellicht in Erankrijk, een tAveede, geheel verschillende Latijusche
bewerking (S) en, zoo men
Avil, een derde (II), later gevolgd door nog
een vierde (I), een vijfde (N) en zelfs nog een zesde (Ludus)! En
Avie
Aveet, Avelke nog A\'erloren gingen! — In de XIV® eeuAv, zegtWülkerp.
106, — Cloustou, p. 351, meent zelfs inde XIIL-ocr page 33-

21

Pleitte (le lange lijst van Bewerkingen met de uitgaven en verta-
lingen daarvan, welke ik achter dit hoofdstuk bijeen heb gebracht,
niet voldoende voor de buitengewone populariteit der
FI[ Wijzen, wij
zouden nog kunnen aanstippen M-elken invloed het geoefend heeft op de
Decnmerone \'), op den arbeid van Hans Sachs; hoe het bij het thans
levend geslacht nog in gedachte is gebleven door de „
Voyages oJ\' the
venUirous merchaut Sindbad the Sailor
-), eveneens in het Dnitsch welbe-
kend als
„Abenteuer Sindbad des Seefahrers.-ocr page 34-

22

der in Goedeke, die in zijn Naclisclirift op meergenoemd artikel
p. 401, 402, er zich op beroept, dat Herberfs vert-ocr page 35-

23

vorstin een exempel te veel, de wijzen er daarentegen een te weinig hebben,
vereenigt hij
Ro^na (vlg. A n°. 7) met Senescalcm (vlg. A n°. 4) tot
één exempel en lascht, uit onbekende bron,
Amatores in, die „purement
fortuïte-ocr page 36-

2-i

„. . . . Ie même texte (als II ii. 1.) avec des cliaiigements de iioms et
la sui)pression de tout ce qui est clirétien,-ocr page 37-

Ü5

Derhalve zij men er oj) verdacht, Historia C\'alumniê Novercalis niet te
beschouwen als een andere benaming slechts voor llist. Vil Sapientum,
een fout, waaraan Landau (p. 129 noot 26^») en meer anderen zich schul-
dig gema^ikt hebben. —

Een hoogst eigenaardige redactie van het verhaal leeren wij ten slotte
kennen in het
Liulus Septem sapieiiliim, dc Astreï Rorü Adolesceiitis
educatioiie
etc. -), welke omstreeks 1570 vervaardigd werd.

De naam Ludus, door den schrijver Modius aan zijn werk gegeven, zou
het vermoeden kunnen rechtvaardigen, dat men aan een tooneelstuk had
te denken. Lulerdaad evenwel bleek het mij niets anders te zijn dan een
proza-redactie. Op een enkele uitzondering na stemt de vorm van het
verhaal tot in de kleinste bizonderheden overeen met dien, welken het
Duitschc volksboek vertoont; alleen. . . . bijna alle namen zijn veranderd
en hebben een meer Oosterschen klank gekregen. In plaats van Diocle-
tianus, is \'t Astreus, gesproten uit het huwelijk van de dochter van den
Koning der Egyptenaren met Gordius, den vorst der Chaldacër.s, die
al de ellende moet trotseeren. — ]\')ienovereenkomstig speelt het verhaal
natuurlijk in Susa en Babylon. De AVijzen heeten er (in de ons bekende
volgorde):

Bancillas, Prexaspes, Mnemon, Athersatha, Orontes, Gobrias en Zamolxis.

Ook in de novellen is consequent rekening gehouden met do verande-
ring van het hoofdverhaal. De ekster leert, gelijk den lijfeigene van een
„civis Babylonius-ocr page 38-

26

die destijds te Memphis vertoefde. In Amici verlangt Alexander \') naar
het hof te gaan van Cvrus^ den Koning der Perzen^ enz.

Dat bij de algemeene wijziging, in dezen tekst aangebracht, het Christe-
lijk element zou verdwijnen, lag voor de hand. Hier mag men spreken
van „suppression-ocr page 39-

27

Goedeke spreekt er niet over; op p. 400 noemt hij het werkje sleelits
bij naam.

G. Paris, de eenige, van wien wij daaromtrent een vluchtige opinie
vinden, beschouwt ze als eene vertaling van het Duitsche volksboek. \')
AVegens de treffende overeenkomst tusschen beide heeft deze opvatting

ongetwijfeld den schijn voor zich. Maar...... is het waarschijnlijk, dat

iemand op dergelijke manier een boek zou terugvertaald hebben in het
Latijn, terwijl in de XVI eeuw, vóór 1570, nog minstens 4 uitgaven van
het origineel verschenen waren? Men zou nog kunnen denken aan eeu
soort vertaaloefening, zoo de opzettelijke veranderingen er niet in waren
aangebracht.

Vergeten we daarenboven niet, dat die enkele uitzonderingen op hun
onderlinge gelijkheid eeu tweede bezwaar is.

De passage in Vidtia over het afsnijden der genitalia, uit het Duitsche
volksboek weggelaten, komt voor in het Ludus, wat dus eer wijst op eeu
gemeenschappelijk voorbeeld. Doch een even vreemdsoortige bezigheid
schijnt het mij toe, een Latijnschen tekst te zitten overschrijven zonder
daarin andere wijzigingen dan de bewuste aan te brengen. Tenzij de schrij-
ver zich over de ballingen in het Westen heeft willen ontfermen door hen
terug te laten trekken naar het land hunner geboorte!

Gaan wij aan het einde van dit hoofdstuk nog eenmaal den tocht der
{VU) Wijzen uit Azië naar het Westen na, dau zijn wij onwillekeurig
geneigd te denkeu aan de volksverhuizing van een krachtig volk. Overal
waar het zich vertoont, verovert het gebied, doordat het zich iu vreenule
zeden weet tc schikken, zonder daarom nochtans ooit of ergens zijn
nationaliteit te verloochenen!

\') Cf. p. XI.. noot.

N.B. Achter de hier volgende lijst van Bewerkingen heb ik in een tabel dio redacties
bijeen geplaatst, Avelke dezelfde novellen eu in dezelfde volgorde bevatten hetzij als
hot Mnl. gedicht, hetzij als ons volkslwek. Buiten de vette Ijjnen staat tevens de
inhoud aldaar vermeld der beide andere Lnt. bewerkingen.

-ocr page 40-

I3EWERKINGEN EN VERTALINGEN.
Oostersclic Groep.

Tu-ocr page 41-

29

book of Sindibad a persiaii ras. poem in the library of the East-India
Com])any. E(orbes) E(alconer) in
The Asiatic Journal. Vol.
J8i.J. »)

Herzien en opnienw nitgeg. door W. A. Clouston in bet hierboven
aangehaalde werk,
Avaar de aan E. E\'s. vertaling ontbrekende of aldaar
gedeeltelijk vertaalde novellen zijn ingevoegd of aangevuld.

Sj/ri.sch. [X Eeuw.] (Onvoll. tekst.) Sindban oder die sieben weise
Pleister. Syrisch u. Deutsch v. Er. Baethgen. Leipzig 1879,

GHch\\scIi. [XI Eemv.] Syntipas door Michael Andreopulus.
1°. uitg.: .L Er. Boissonade. De Syntipa et Cyri tilio Audreopuli
narratio e codd. Parisinis. G. Doyen, Parisiis, 1828. -)

Üp nieuw critisch uitgeg. door Eberhard. — Leipzig 1872.

Jlef/reeaivscli. [XllI Eeuw.] Alishlé Sandabar ■\') (door een zekeren
Joël uit \'t Arabisch vertaald) gedrukt te Constantinojjel 1510; A\'ienna
1544., 15(38, 1(;Ü5.

Vlg. Dempster. //mV. ecclcs. p. vertaald in \'t Latijn door J.
B. Hepburn.

Verder: 1\'araboles de Sendabar sur les ruses des femmes traduites de
l\'hébreu et précédées d\'une notice historicpie sur ce sage indien par E.
Cormoly. Paris. 1849.

Dr. Paulus Cassel gaf een andere vertaling. Uitgeg. Scliaeller.
Berlin. 1888.

\') Vertaalde sleelits 22 vau de 27 nov. ef. Of. Oer. III Ilit-I.

Niet te verwarren met: Syntipas, p li i 1 o so pli u s I\'ersa, een (;2-tal (ïri.
fabelen -ocr page 42-

30

Vert. uit het Ilehr^ en Griekscit:

Das Buch vou den Sieben weisen Meister aus dem Hebräischen und
Griechischen, zum ersten male übersetzt und mit literarhistorischen Yorbe-
merkungen versehen von Heinr. Seu gel mann. Halle 1842. (47?).

Spaansch. [1253]. Libro de los engaSjCs y de los asayamentos de los o
mugeres, (door Prederik, zoon van Ferdinand den Heiligen, op last van
Alphonsus den Wijzen, uit het Arabisch vertaald.)

Met de vertaling in \'\'t Eng. van Mr. H. C. Coote, opgenomen in \'t
aangehaalde werk van Comparetti.
Zie verder p. 38.

{ TnrJîsch. \') [XV Eeuw.]
Vert. :

Die vierzig Veziere oder weisen Meister. Ein morgenlilndischer Sitten-
roman zum ersten Male volständig aus dem Türkischen übertragen und
mit Anmerkungen versehen von Walter Er. Ad. Behruauer. Leipzig.
1851.

Contes turcs en langue turc, extraits du roman intitulé : Les quarante
Vizirs. Par feu M. Belletete. Paris 1812.}

Weslersclie Groep.

Uistoria sei»tciii Knitieiituiii. ± 1330. -)

Latijn. [XIV Eemv.] 10 Hss. (vermeld bij G. Buchncr in zijn
hierbeneden genoemde uitgave, Einleitung ]). 1—4, die „noch gar manche
andere.-ocr page 43-

31

Uittreksel uit liet „Libellus de VII sapientibus-ocr page 44-

32

Albie...... ( 1480—82) fol. [te: Parijs—Kopenhagen]

Colonic, J. Koelhof de Lübeck. 1490. 4^ [te: Berlijn—Londen] 2).
met
23 houtgrav.

Lyon, G. Balsarin. (± 1495) 8°. [te: Londen] •-ocr page 45-

83

Antwerpie, G. Leeu. 1489. 4°. \')
met houtgrav.

Aiitwerpiae, G. Leeu. 1490. 4®. [te: Deventer—\'s Gravenhage—Brussel-

Göttingen]

met 23 houtgrav.

Delfis, Chr. Snellaert. 1495. 4°. [te: Parijs]
met houtgrav.

[Ant\\veri)ie, G. Leeu. 1490. 4°. [te: Parijs]} %

Fl ansch. [XIII Eeuw.] 24 Handschriften.

Li llonians des Sept Sages, ed. II. A. Keller. Tübingen 1830. (gedieht) (K.).

L\'Ystoire des Sept Sages. Genève MCCCCLXXXXII (inma-volksboek) -ocr page 46-

34

Enfjelsch. [XIIT Eeuw.] Ellis. Specimens of Earli/English Melrical
Ramances III.
(getlicht).

Opniemo uitgeg. in:

Weber\'s-ocr page 47-

35

I corapassionevoli avvertiineuti di Erasto. GedruU te Mantua 1558.

In H Franseh vertaald-.

Histoire pitoyable du Prince Erastus. 1572.

E71 deze weer in Engelsch:

History of Prince Erastus and the Seven Wise Masters door Francis
Kirknian 1G74.

Sette savi. (XV E. door een Venetiaan in verzen overgebracht) ed.
Pio Eajna 1881 in de
Scella di cnriositd letteria.

Eine Ital. Prosaversion der sieben Meister etc. ed Herrn. Varnhagen.
Berlin 1881.

Cf/mrisch [voor XV Eeuw.] Hs. berustende in de Bibl, van ]\\tr, Wyiuie
Esq. of Peuiartli, — Uitgeg., gedeeltelijk met vertaling, door llobert
Williams. „The seven wise men of Home.-ocr page 48-

36

Uitgeg. in de hieracliter vermelde uitgave zijner Comoediën und
Tragedien \').

Ilollandsch [XIY Eeuw.] Hs. Hier beginnt dat boec van den .vij.
vroede van
binnê Rome. Een Middehtederl. gedicht uit de XIY E. 28
fol. — 113 kolommen, — 4512 vz. [Kon.
Bibl. te Brussel.] 2)
Uitg. van genoemd lis. door K. Stallaert. Gent 1889.

Proza.

1.-ocr page 49-

37

7.............± 1580.

8.-ocr page 50-

38

Spaansch. [1538.] Los siete sabios, 1538, (proza).

Catalonisch.

Schotsch. [1560,] The sevin Seages, Transhitit out of prois in Scottis
meter be Johne Eolland of Dalkeith, (gedicht.)

Gedrukt-. Edinburg, 1575 of 1578 (?) — 2 herdr, in 1592; een in
1620 en een in 1631.

Opnieuw uitgeg. door-. David Laing, 1837.

Armenisch. IIs. onder Schah Soliinan in Ispahan Anno 1687 ge-
schreven.

Foolsch.

llussisch. Gesclüchte der sieben Weisen, oder Erzieliung des römischen
Kaisers Diocletian. Mit 15 Erziliilungen. Aus dem Armenischen übersetzt,
\'von David SserebriakoAv. Moskau, 18\'17.

De eigenlijk Ihissische bewerkingen ontstonden onder invloed van de
Poolsche,

-ocr page 51-

39

liongaarsche-ocr page 52-

40

T A. Tî E L.

Kol. I.

Kol. II.

Kol. :

III.

S.

A. \'

Mnl. Gedicht.

Bibl. Nat. ms.:

93; 1421; 2137;

,5586; 20040;

22548, 25545.

Brüx.: 9245; 9433; 10171;

Van den

Scala Coeli.

11190.

VII Vroeden van binnen Rome.

Ars. B. L. Fr. 246, (283).

fed. Stallaert.t

Cambr. Univ. Gz. I 1.

Wright.

Weber.

Sette Savj. (ed. d\'Ancona).

Namen der

1 Namen der

Meesters.

\' Meesters.

!

Ex. I.

Arbor.

Arbor.

Arbor.

1°. Meester.

Canis.

Bancillas.

Canis.

Bauxillas.

Canis.

Ex. II.

Aper.

Aper.

i

! Aper.

2-ocr page 53-

41

(zie biz. 27).

Kol. IV.

hTÖ^

Hist. VII Sapi.
Ludus VII Sapi. M o d 1 us.
1570.
Hist. Caluinn. Nov.
Cod. Stuttg.
Dyocl. Leben, v.
H. v. Bühel.
Duifsehe Vbk.
Schauspiel. Seb. Wilden
1566.
Deensche Vbk.
VII Sages. Genève 1492.
Los siete sabios. 1538.
Armenische Bewerk.1687.
Russische Bewerk. 1847.

Kol. V.
Holl. Volksboek.

Van die senê wise manne van
Romen. 1479.

Kol. vi.

Schotsche Ged.

The sevin Sea-

ges v. j.
Rolland of
Dalkeith. 1578.

Kol.-VII.

Alta-Sîlva.

Herbert.
Le Roux.
Brunet.

Namen der
Meesters.

Arbor.
Canis.
Aper.
Puteus.
Gaza.
Avis.
VII SapienteF.
Tentamina.
Virgilius.
Medicus.
Senescalcus.
Roma *).
Amatores.
Irclusa.
Vidua.
Vaticinium.
(Amici.) \')

Bancillas.

Lentil lus.

Cra ton.

Malquedrac.
(Waldag.) \').
Josephus.

Cleophas.
Joachim.

1
2

3

4

5

6

7

8
9

10
11
12

13

14

15

16
17

Arbor.

Arbor.

Canis.

Canis.

Aper.

Aper.

Puteus.

Puteus.

Gaza.

Gaza.

Avis.

Avis.

VII Sapientes.

VII Sapientes.

Tentamina.

Tentamina.

Virgilius.

Virgilius.

Medicus.

Medicus.

Senescalcus.

?

Roma.

Roma.

Amatores.

Amatores.

Inclusa.

Inclusa.

Vidua.

Vidua.

Vaticinium.

Vaticinium.

(Amici.)

?

Canis.
Gaza.
Senes.
Creditor.
Viduae filius,
Latronis filius.
Cygni eques.
Inclusa pulcus.

i Bering, terwijl Goed eke in zijn Tabel. (Or. u. Occ. 111. p. 422.) de oude volgt. cf. Concordance. G.
■ Cf. G. Paris. p. XX. — Voor de 3 laatste uitgg. cf. 34.
Vorm een verlatiniseerde
vcrhccvOc lozing is van Lentulles.

zijn geslopen. En de lUMona toch, èn de Calitmnia, èn \'t Duitsche volksboek volgen de hier opge-
niet-Holl. red. uit Kol. II aldaar, bracht ik dus hier onder Kol. IV. —Over de Lat. red. zie men

Uebcrsicht. s. N\'. 47.

loemd, terwijl in \'t begin, bij de opsomming hunner namen, ^lalquedraep staat. — De naam cn
\'\' \'1 een D. red. vermeld bij Landau p. 130 n. 29. — Daar \'t eenige verschil tusschen de4®Familie.
!\' (vlg. Goedeke p. 400), vervalt blijkens noot \'), stemmen dus Kol. V. en IV volkomen overeen

-ocr page 54-

HOOFDSTUK IL

Het Middelnederlandsche Volksboek.

Een gewaagde ouderneming was het stellig niet van Gerard Leen,
toen hij in 1479 besloot een Hollandsche vertaling in het licht te geven
van „die seven wyse mannen van romen.-ocr page 55-

43

Dat lii Avaii op eiken nacht

Een kint bicier Goeds cracht.

Aen die seven jonc vrouwen gliinder,

Die alle waren conincs kinder

Ende comen van edelen bloede.

Het waren van llomen die seven vroede,

Die Seghelyn, die edel man,

Aen die joncfrouwen ghewau.-ocr page 56-

44.

Til dit Hoofdstuk, uitsluitend gewijd aan de bespreking van het Mnl.
Volksboek, mag ik niet in de bizonderheden treden eener vergelijking,
welke hoofdzakelijk de kennis van enkele Latijnsche bewerkingen ten
goede komt. Ik wil dan ook alleen de door mij verkregen uitkomsten,
uitvoeriger behandeld in de hierachter volgende Aauteekeningen, in hoofd-
trekken samenvatten. De lezer houde mij ten goede, dat ik naar de be-
wijsplaatsen slechts verwijs en niet dan bij uitzondering de woorden, waarop
\'t aankomt, afschrijf.

Over het algemeen vertoont G zulk een treilende overeenkomst in in-
houd zoowel als in verhaaltrant, dat men, ondanks de onmiskenbare ver-
schillen daarin, (vooral na blz.
i -i r-ocr page 57-

45

Tegenover het minder goede staat evenwel veel prijzenswaardigs. Be-
halve op een groot getal plaatsen,
Avaar hij zijn voorbeeld voor een oogen-
blik in den steek laat om eigen gedachtengang te volgen (vgl.
h 2 r°.jv°.,
c J
19—27, c r\\ 17—20, c i 7—12, 17 ; 23 —, c 5 r\\ 8,
d 2 v°. 18—24, e i 13—17, g 5 G/7, h 2 r°. 13—17), toont
hij zijn goeden smaak ook door afwisseling te brengen in den eentonigen
verhaaltrant en Avoordenkeus van het Latijn.

Veelal heeft B de vervelende gCAVoonte om vraag en antAvoord, raad of
bevel en het daaraan gegeven gevolg, in volmaakt dezelfde beAvoordingen
mee te deelen. In zulke gevallen ontAvijkt G de herhaling door: „Dit
ghesciede aldus,-ocr page 58-

46

moeit. Zelfs zóó ver gaat B, dat zij spreekt van: tereia narracio tercii
magistri! Evenzoo laat hij, wat eenmaal verteld is en dus bekend mag
worden verondersteld, den volgenden keer weg
(J) 8 d 8 r°., f -i r°.
22, g 3 h
7 r°. (einde)). In overeenstemming hiermede wordt, zoo
dikwijls er sprake is van een handeling, die door denzelfden of door ver-
sehillende personen achtereenvolgens eenige malen wordt verricht, dit in G
slechts eens uitgedrukt, terwijl dit in B steeds twee of meermalen
geschiedt
{a i r°. 12, 16, a 7 20, g 2 F. 12, g \'i g 5 v°. 6—8.).

Al wat onwaarschijnlijk of overbodig is laat de vertaler wegvallen: het
telkens herhaalde
M sic factum est, — preceptum euis fecerunt — i.e. —
Bt si est passibile — in patihulo
suspendere.

Terecht rekent hij ook daaronder toevoegsels als: post decessum tuum
{b3xf.
15), et C7im difficultate salvaretiir {a6v°. 25), in periculo vite
mee {al r°.
17), salvabo a morte {al r°. 18), deus, cpii 7ion fallitur
{b-i v°.
8 en d8r°. 19), et ostia aperire {cir^. 18), claves domus,
solarium dow.m {c i v°. 1), cmn instrumenta acuto {e 5 v°. 21). Dergelijke
dingen spreken immers vanzelf! En zou het niet al te dwaas zijn (altijd
van het standpunt van den Hollander uit de M. E. geredeneerd) tot een
vorst te zeggen: „. . . .quia, si
XXX filios haberes, potes omnes etc.-ocr page 59-

47

O.

1.-ocr page 60-

48

G.

B.

32.

fêr-ocr page 61-

83

Maar al deze inspanning blijkt overbodig, althans ten opzichte van de
vertaling, zoodra wij I op de geïncrimineerde plaatsen vergelijken. Dan
bemerken we, dat inderdaad G bijna overal letterlijk de lezing van T
volgt en dus niet B, maar het
Laiijnsche incunahd hem vermoedelijk tot
voorbeeld strekte. Zeer sterk zelfs pleiten daarvoor plaatsen als:
dl r°.
11/12, e 6 r°. 16/17 met betrekking tot r. 22, k 3 v°. 16/18, k 8 26
en
i O v°. — i 7 r°. O, waar I oorzaak was van of aanleiding kon geven
tot de fouten, welke wij in G terug vinden! Ik aarzel dan ook geen
oogenblik I, of een zeer weinig daarvan verschillende lezing, als het Ori-
gineel van G aan te wijzen, want de eenige af^vijkingen, die nog over-
blijven, No. 1, 6, 7, 9, 12, 14, 19, 20, 22, 25 en 26, waar I hetzelfde
als B of iets dgl. leest, en waaraan wij de merkwaardige plaatsen d\') v°. 12
en
d 7 21 alleen nog hebben toe te voegen, kunnen niet als argumen-
ten tegen mijne bewering Avorden aangevoerd.

Worden deze laatste veranderingen niet in Leeu\'s Lat. Uitgave vau
1479 of in die van Paüroet van 1476 aangetroffen, wat alleszins mo-
gelijk is, dan bezitten wij daarin tevens de eenige aanwijzingen, waar-
door wij iets te weten komen omtrent den persoon van den vertaler en
de wijze, waarop hij zijn taak heeft o])gevat. Gaan we
cJv°. 25 stil-
zwijgend voorbij, omdat daar Latijn eu ]\\Iiddelnederlandsch feitelijk op
hetzelfde neerkomen, zoo zien wij, dat hij op blz.
cO v°. II, d J v-ocr page 62-

50

Beslist gunstig evenwel kan ons oordeel luiden over den stijl en tot op
zekere hoogte ook over de taal, vooral wanneer men in \'t oog houdt den
tijd, waarin hij schreef en de mogelijklieid, dat zijn werk er in de drukkerij
niet op verbeterd is. Zijn stijl blijft aangenaam en vloeiend, al loopt deze
nu en dan gevaar, ontsierd te worden door een overmatig gebruik van
doe
en vooral van ende, in al de onderscheiden functie\'s, welke de Middel-
nederlandsche Grammatica aan dit woordje toekent.

Het veelvuldig verzwijgen van het pronomen personale, samengetrok-
ken zinnen en verkorte zinsconstructie\'s, welke met dat gebruik dikwijls
gepaard gaan, bevorderen niet altijd de duidelijkheid.

Buitengewone voorliefde toont de vertaler voor tautologie. — Ook in
I komt ze voor, doch in veel minder sterke mate. — Uit de over-
steli)ende massa, laat ik hier eenige voorbeelden volgen: autwoerde ende
seide, weest des seker ende hout dat vaste, bevelen ende overleveren,
spraken ende seiden, gheloeft ende gebenedijt, hope ende verwachtede, be-
loech ende te laste brochte, berispen ende te scelden, biten ende te knaghen,
pluymstriken eiule besmeyken, verwinnen ende verwisen, weenen ende te
roepen; — dat swaert of die lancie, gardenier of hofman, stallen of voe-
ten, kuer ofte ghebot; — confuys ende laster, confuys ende scande, ver-
smadenisse ende confuys, twiste ende onvrede, coninghinne ende vrouwe,
heren ende princen, meesters ende gheleerde, ribald ende netteboeve; —
arglier ende qualycker, wreet ende quaet, out ende op mijn daghen ghe-
comen, enz.

Niet minder groot is het heirleger Latinismen, welke dc schrijver op
weinige uitzonderingen na alle aan zijn voorbeeld ontleend heeft. Ziehier
enkele staaltjes: violeren, confuys, confunderen, obculieren, solacioes, dilla-
meren, dillamie, compassie, resjnjt, exponeren, (dubbeleren), subtylheyt,
assigneert, vcrdestrueren, attempteren, transfereren, solemniteit e. m. a.
Noodzakelijkheid om zooveel vreemdelingen te herbergen, bestond er voor
den vertaler volstrekt niet, daar hij doorgaans de Hollandsclie beteekenis
er onmiddellijk naast ze.t en dus best in staat was zijn gedachte in de
volkstaal uit te drukken. \'LVouwens zijn geheele werk bewijst, dat hij
over een tamelijk rijken woordenschat beschikt. Meestal is hij gelukkig
in de keuze zijner woorden en ofschoon het Jjatijn in zijn eentonigheid
den vertaler dreigt mede te slepen, biedt hij aan dit gevaar weerstaTid op
een wijze, die werkelijk lof verdient.

Een moeilijk punt wordt het, de grammatische waarde van de taal uit
Leeu\'s uitgave tc bepalen. Voor ik echt(!r hiertoe overga, zal ik eerst

-ocr page 63-

51

eenige verscliijiiseleii noemen, welke ons daarbij van dienst kunnen zijn.

De dubbele negatie ontbreekt op vele plaatsen.

De Infinitief wordt zoowel ;net, als zonder voorafgaand te of om ge-
bruikt.

Meermalen wordt het Demonstratief achter het subst. herhaald.

In de Declinatie der substantieven viiult men, gelijk te verwachten was,
allerlei vrijheden.

Eenige woorden: o. a. doot, sael., nacht., hof, boem, aexter volgen zoo-
wel het genus masc. als fem., soms zelfs in eenzelfden zin.

De No7ii. Sg. Masc. van het Adi., Art., en Fron. (vooral van die en
uwé) heeft vaak den uitgang -n, \') terwijl deze omgekeerd in Acc. M\'ordt
gemist. Een vorm als
schoen (d r°. 2) in Acc. Sg. Fem. staat niet alleen.

Een enkele maal doet zich een Bat. pi. op -e, i. i)l. v. op -en voor,
b.
-ocr page 64-

Minder talrijk zijn de vormen op -e in .i en 5 Sg. Impf. Ind. der
aterke werkwoorden.,
zoo: worde, hiete, sterve e. a. (vlg. Era nek. Mnl.
Gramm. §131 in de Duitsclie dia 11. tliuisbelioorende, doch ook som-
wijlen in het Holl, binnengedrongen.)

Het Impf, van moeten luidt steeds moste (Holl, en Brab. dial eet);
dat van
werden: wort of worde (jongere vorm.)

Van bidden leest men een 3 Sg. Impf. Ind. badt (?) op blz. a \'t r°. 1G
i 6 22, l 7 24, m 6 8.

Naast de zooeven genoemde coniugatie-vormen kunnen verder op
Oostelijke grensdialecten wijzen:
suet snetelijcken nst. soeteliken,
seuct
nst. soeken, gruetede, ghenuechte nst. ghenoecJit. Ook versleghen, ghe-
sleghen {c 6 v°.
16, c 7 v°. 21) en plech {kS v°. 19) = plach behooren thuis in O.
en Brab. dialect; doch als ik mij niet vergis, worden slechts deze vormen
gevonden en mag men daaraan dus evenmin veel gewicht hechten als aan
den eenmaal voorkomenden vorm:
hout {b. 8 v°. 27) nst. out en het
jongere
ouwe.

Daarentegen pleiten voor Holl, dialect: huyden nst. huden, bedny-
dinghemi. bedudeu
en bedudenisse, vuijlen nst. md., hiijden m.gheluyt nst. Imhn,
huysvrouwe
nst. huusvrouwe, huse, bruyt nst. bruut, duer en duerre nst. dore
(eenmaal doer c 2 v°. 23). [de praep. luidt: duer of doer] Evenzoo: be-
roeven, slooch [g 6 r°.
10) nst. sloech, vroo nst. vroe, moste i. pl. v. moeste;
vercraften, vercrafter, beruft, versaftet. Bepaald kenm-ocr page 65-

53

op: hair, hare., hore; Oouues eu boemrie: noehtau, nochtans,, nochtant;
vijf te
en vijfste; ribald, ri/baut; — en eindelijk op: vlessehe {I ó v\'^. 2);
de adi:
onscamel eu verstandel; op de uitdrukkingen: tcie duvel {c 3 v°.
20) en ioie goeders {i S v°. 10) eu op de adv. uitdrukkingen: versmaefs
doots
en ghesonts lijfs.

Waarschijnlijk op drukfouten berusten het Part. onthoef (rZ7r°. 27) en
de 3 Sg. Pr. Ind.
pleech. {c i 11).

Zeer dikwijls enclitisch verbonden vind ik: metten, milten., mittie{-n).,
tollen, oplen, datiet, datter, datti, wattet.

Eenmaal: hettis {jj 2 v°. 15) (?).

De eenige samentrekkingen, Avelke ik mij herinner, zijn de Imperfecta
bloede, dode, voede; een Inf. doen doden), waerlike wareltlike)
{c 6 t\'O. 12), fi/nghe « tidinghe) (ƒ 2 v°. 24), seit « seidet) eu leget
« legede t). (g 6 r\\ 10).

Door dit taai-overzicht nu, waarin wij alzoo voor \'t meerendeol vormen
waarnemen, welke aan het Ilollandsch dialect eigen zijn en uit de laat-
Mnl. periode dagteekenen, maar toch ook andere, welke niet daartoe be-
hooren, worden wij voor deze moeilijkheid gesteld: vertegeuMoordigt deze
t^kst de gangbare schrijftaal, (of het Iloll. dialect), uit het einde der XV
Eeuw, m. a. w. is dat verschil van vormen alleen het uitvloeisel van
onvastheid in de taal uit dat tijdperk; of

hebben wij hier te doen met ecu onzuiver, tweeslachtig voortbrengsel,
waaruit derhalve weinig of niets valt op te nuiken?

Hij het laatste geval moeten M\'ij twee mogelijkheden oiulerscheiden: of
de oorzaak is te zoeken
hij den schrijver zelf, of buiten hem.

Keeds meeriualen is er oj) gewezen, dat eeu langdurig verblijf iu andere
streken dikwijls invloed uitgeoefend heeft op de taal van dezen of genen
schrijver. (Jok onze vertaler kan in zulke omstaiuligheden verkeerd heb-
ben. ^laar er is nog een andere invloed denkbaar, welke noodweiulig het
gevolg moest zijn van de wijze, waarop de middeleeuwsche schrijver zich
alleen ontwikkelen kon, zoo hij dat begeerde. Wel bestonden er destijds
nog geen spraakkunsten en woordenboeken, die hem konden dwingen een
faal te schrijven, welke zijn eigemlom niet was, nuuir hij stelde zich vrij-
Avillig, en somtijds zonder dat hij er zich zelf vau bewust was, onder den
invloed van de taal der geschriften, waaruit hij zijn kennis moest j)utten,
en welke dikwijls uit veel vroeger tijd dateerden en uit een geheel andere
streek afkomstig waren dan hij zelf; een invloed, die zich zelfs zoo sterk
kon doen gelden, dat hij het oorsjironkelijk dialect van den schrijver bijna

-ocr page 66-

54

geheel verdrong en dat slechts in hoogst enkele gevallen bij dezen de
natuur sterker bleek te zijn dan de leer. Dat met dezen factor voorna-
melijk bij de beoordeeling van Hollandsclie stukken rekening moet ge-
houden worden, behoef ik niet nader aan te toonen.

Hetzij echter een stuk reeds misvormd ter wereld kwam, hetzij \'t voor
zulk een onheil bewaard bleef, in ieder geval werd het later opnieuw be-
dreigd met verminking, of van den kant van den afschrijver, of zoodra
het in handen kwam van den drukker.
^Xat de VII IVüe betreft: \'t is
niet waarschijnlijk, dat van deze vertaling reeds vele afschriften in om-
loop waren, voordat Leeu aan den druk begon. De tijdruimte tusschen,
vroegstens Januari en 25 Juli 14-79, toen „dit boec volmaect ende ghe-
prent was-ocr page 67-

55

kerijen. Bij een onderzoek als het laatste zullen^voor de taal deze vragen
allereerst van belang zijn: wie nam de correctie (ik noem \'t maar bij den
vakterm) op zich; hoe vatte die persoon zijn taak op; en met welk doel
werd zij aangebracht?

Zoo langzamerhand zijn we vanzelf gekomen aan de beoordeeling van
den arbeid onzer oudste uitgevers in verband met den tekst der
VH IFise
van romen.
De Bibliographische beschrijving achter dit hoofdstuk verschaft
de noodige inlichtingen omtrent de verschillende editie\'s als drukwerk.

\'t Is een geluk voor Gerard Leeu, dat vele zijner andere werken zijn
goeden na^iTu als boekdrukker boven alle verdenking stellen, anders zou
deze uitgave recht geven om daaraan te twijfelen. Want behalve, dat het
werk met een sterk afgesleten type is gedrukt, dat een massa woorden
onregelmatig staan, en het koppeltceken vaak een regel te hoog of te laag
terecht gekomen of ook -ocr page 68-

56

Til plaats van eene ongunstige beoordeeling verdient hij bewondering in
hooge mate, dat hij nauwelijks
25 jaar nadat de boekdrukkunst voor \'t
eerst in toepassing Averd gebracht, toen reeds zooveel arbeidskracht op dit
gebied wist te ontwikkelen!
Bovendien Averd aan volksboeken nooit zoo-
veel zorg besteed als aan godsdienstige en Avetenschappelijke Averken.
Misschien Avas het betere materiaal in gebruik voor de andere, zooeven
genoemde boeken en namen deze ten overvloede
Leeu\'s aandacht zoo geheel
in beslag, dat de uitgave der FII Wise er wel slecht moest afkomen.

Of onder deze omstandigheid ook de interpunctie (met inbegrip van
het gebruik
der hoofdletters) geleden heeft, is moeilijk uit te maken. Zoo-
veel
is zeker, dat Leen, in vergelijking met de latere uitgevers, al bizon-
der zuinig geAveest is met zijn leesteekens.
Uit een onderzoek \') naar de
regels, Avaardoor
Leen, of Avie \'t geAveest zij, zich liet leiden, ontving ik
hoofdzakelijk dezen indruk:
de corrector jdaatste doorgaans alleen daar
teekens,
Avaar hij zelf, na het boek reeds een- of meermalen gelezen te
hebben, er nog behoefte aan gevoelde, of waar de gewoonte het ver-
eischte vóór een bepaald volgend Avoord.

In tegenstelling met de uitgaven HA, U, en GJI, welke meer soorten
vertoonen, schijnt Leeu bij dit lettertype de beschikking over slechts
tweeërlei leesteekens te hebben gehad, n. 1. meestal ter aanduiding van
een korte, ^ ter aanduiding van een langere pauze. Deze beide teekens

worden in dezen druk aldus aangCAvend:

=

1°. nooit voor volgende hoofdletter, tenzij voor of achter een
opschrift, en dan nog sleciits bij uitzondering (vgl.
b 2 v°. (i, b v-ocr page 69-

57

a ■! y®. 14, a ó r°. 10, 17, enz.). Soms zelfs voor eude tusschen twee
substantieven
(a 2 v°. 10, « 5 1, a 7 9.)

3°. dikwijls vóór mer {a 2 v°. 7, a 3 r°. 15, a 7 7, 27).

4°. een enkele maal na den Vocatief {a 3 v°. 11, a ó v^. 17, b 2 r°. 17).

5°. soms vóór of (a ó r°. 11).

Vgl. « i r-ocr page 70-

58

Hoofdletter wordt gebruikt:

1°. aan het begin van den zin.

ter aanduiding van de Oratio directa, na ^ (z. b.) of wanneer geen
teeken daaraan voorafgaat
{a 2 r°. a 2 v°. 2, a \'r v°. 25/26, a 3 r°. 6,
16, 21, 24,
a 6 7, a 7 r°. 1, 13, 16).

3°. een enkele maal aan het begin van den zin, welke hetgeen vooraf-
gaat verklaart of omschrijft, zoo
a 6 v°. 16.

4°. als toonteeken, vaak aan het begin van bij- en tusschenzinnen:
a 3 15, a 7 r°. e 3 27, e 7 v°. 15, 19, ƒ 2 «A 26, ƒ
15, f 8 r°. 20, v°. 19, ^ 7 v°. 21 enz. Eigennamen worden nooit met
hoofdletter gedrukt, zelfs niet
god, tenzij aan het begin van den zin. —

Niettegenstaande het nationale kleed, waarin de Historie der VII Wise
voor de eerste maal verscheen, niet al te sierlijk was, toonde het ])ubliek er
zich toch zoozeer mede ingenomen, dat reeds het volgende jaar een
tAveede
uitgave noodzakelijk Averd. Immers in den aaidief van ed. HA (zie Bibliogr.
Beschr, hierachter), heeft het
AA\'oord „tegheuAvoerdighe-ocr page 71-

59

IIA volgt over liet algemeen zijn voorbeeld G (= ed. 1479) met
groote nauwgezetheid. De spelling blijft in vele woorden dezelfde en zelfs
zoover strekt de overeenkomst zich uit, dat o. a. op blz.
a 2 r°. 19, 25,
ƒ
8 r°. 16, g 1 2, k 5 6, m ö v°. 14 tekst- en drukfouten uit
G worden overgedrukt, welke waarlijk niet moeilijk te verbeteren waren
geweest. Toch was het voor den corrector van HA nog de veiligste weg,
Avant èn de onbeteekenende toevoegsels; eu het oneindig dikwijls invoegen
van
soe; èn het aanbrengen van dubbel-vertalingeu, ook waar G ze niet
heeft (o. a.
a 6 r°. \\.7, hl r°. 24; èn vormen als: verdocht, versieu,
verbi, aveats, vaste, laesie, vijste
(= vijfste), sellefs eïghen, brochvien
e. m. a., èn niet het minst veranderingen als d -t r°. 25, e () r°. 25,
waardoor onzin is ontstaan, (zie hierover de Aanteekeniugen) dat alles
toont duidelijk aan, dat waar hij verandert, de tekst er niet oj) vooruit-
gaat. Het wegschrappen van
dat op blz. l 6 v°. 19, i. pl. v. hetzelfde
woord in r. 18, het in A ./ r°. 26 laten staan van het oude woord, terwijl
hij \'t door een ander vervangt, verraden daarenboven nog, dat hij niet
altijd even nauwkeurig werkte. De weinige verbeteringen, welke hier
tegenover staan n.1. het regelmatig herstellen van den gewonen uitgang
-e
in ./ cn .\'i Sg. Impf. Ind. der zwakke werkwoorden \'), en de wijzigingen
in
b 8 0°. 12, g 4 r°. 5 cn h 7 27 zijn van zoo laag gehalte, dat
ze den indruk niet kunnen uitwisschen, dat de bezorging dezer uitgave
werd toevertrouwd aan iemaiul van hoogst middelmatige ontwikkeling.
Als drukwerk echter staat ze veel hoogcr dan G en is ze merkwaardig
wegens de vele abbreviaturen.

Beter is het met II gesteld, welke eveneens naar G werkte, \'t Bewijs
daarvoor levert de overeenkomst met dc „eei-ste-ocr page 72-

60

Ook uit het werk vau Vau der IVIeer zijn niet alle oorspronkelijke
fouten verdwenen: blz.
a 2 r°. 19, ö 8 ü«. 12, g 7 r°. 2, k 7 v°. 27
ontmoet men nog oude bekenden. Op blz.
h 6 v°. 23 maakt hij zich
aan dezelfde slordigheid schuldig als HA in
k J r°. 26 (z. b.) Evenmin
mag natuurlijk een werktuiglijke verbetering als in
7/1 ó 26 voorkomen,
hoe vergeeflijk die ook zij. Maar hiermede is dan ook in hoofdzaak het
zondenregister medegedeeld, terwijl hij elders tenminste blijken geeft van
nadenken. (Vgl.
a 2 25, a S r°. 26, c ó 0°. 21, e 6 r°. 15,
/ 8 r°. 16 e. m. a.)

Verreweg de belangrijkste uitgave is ongetwijfeld GR, insgelijks een
nadruk, doch niet een, als wij leerden kennen in H A of U, daar hij veel
meer afwijkingen en van ingrijpender aard vertoont.

Gelijk te verwachten was, schenken de gelijkluidende varianten op blz.
c i 16/17,
d 7 r°. 2, 11, l 7 v°. 21/22, / 7 ], IJ 4, l 7 16,
■m ó v°. 14, 26, zoowel als de ])renten ons de overtuiging, dat Snellaert
de vorige \') editie U tot voorbeeld koos. H A echter moet hij er bij
geraadpleegd hebben, anders kon hij b. v. op blz.
d ■! r°. 25 eu ƒ ■\'/ v°. S
onmogelijk met deze uitgave toevoegsels gemeen hebben, welke aan U
ontbreken. —
\'t Zou voor ons doel geen nut hebben de juiste verhouding
van G 11 tot U en H A hier verder na te sporen: maar wel stellen wij er
belang in te weten, welke wijzigingen een ontwikkeld uitgever nauwelijks
11 jaar later in G, onzen tekst, reeds wenschelijk achtte.

Wij vergelijken derhalve G 11 met G. Om het overzicht zoo kort en
tevens zoo gemakkelijk mogelijk te maken, zal ik er mij toe beperken, de
voornaamste verschijnselen \'eenvoudig oj) te sommen.

Zij kunnen tot 4 groepen worden gebracht..

I. FerbekriMjeu. De correctie betreft niet alleen de drukfouten uit
G, maar ook vele andere, soms bijna onmerkbare onjuistheden.
De verwarring tusschen
Keyser, Keyseriune en couing, coniuginne is
hier zoo goed als geheel o])geheven; minder gaanu; gebruikt hij het
pron.pen. of 2\'\'oss. van den 2° pen. Sg. en VI. door elkander cn evenmin
tweeërlei geslacht bij hetzelfde substantief. Vgl. voor deze en andere ge-
vallen:
b \') v°. 16—19, tf 2 r°. 21, (-• .V 2, c- 7 y°.\'9, ƒ7 r°. 16,
i ó v°. 26, k .7 8/9, k ó v°. 14, / 7 8, 17, 19, 23, m ■) r-ocr page 73-

61

Slechts zeer zelden zijn oorspronkelijke drukfouten aan zijn aandacht ont-
glipt (o. a.
h 8 v°. 12, 7». ó 26): jammer daarom, dat eeu onverklaar-
bare hoeveelheid nieuwe ziju werk ontsiert.

II.-ocr page 74-

62

haafd. Na ende wordt door GR het pron. pers. als subject van den zin
liefst uitgedrukt.

In constructie\'s als: hi sach-ocr page 75-

63

(lelijkst komt dit uit in de schrijfwijze der getallen, Avelke blz. g r°. 1,
i 2 10, i i 9, k 3 7, l O v^. 8, l 8 7 door G voluit
gedrukt, in G R daarentegen door cijfers voorgesteld Avorden, terwijl d 7
r°. 6, /\' 8 v°. 7, weer juist het omgekeerde plaats heeft.

AVaaraan nu dit vreemde verschijnsel toe te schrijven?. . . .

Ik voor mij zie mij niet op grond daarvan genoodzaakt de voorge-
stelde hijpothese te moeten prijsgeven. Snellaert heeft wel degelijk moder-
niseering der taal beoogd, doch de zucht om aan zijn herdruk een ge-
heel veranderd aanzien te geven en hem toch vooral niet te laten gelij-
ken op het werk van zijn stadgenoot (v. d. Meer), heeft hem bij de
correctie parten gespeeld.

Over de latere uitgaven, \') waarvan ik slechts de drie jongste kon te
zien krijgen, kan ik z(ïer kort zijn. Zij hebben voor ons hoegenaamd
geen belang. Het uiterlijk van het
Averkje is er in de jaren niet op voor-
uitgegaan. He smakelijke XV
-eeuAvsche vorm, Avaarvan onze herdruk zulk
een Avelgeslaagde voorstelling geeft, is onherkenbaar geworden: door niets
onderscheidt de
Historie der VII IVijzen zich meer van dc onaanzienlijke
volksuitgaafjes uit het begin dezer eeuAv, welke vele lezers zich nog
Avel
uit vroeger dagen zullen herinneren. Het verhaal is in 40 kleine Hoofd-
stukken verdeeld,
Avaarboven een opschrift telkens den inhoud aangeeft.
I)e eenige merkwaardigheden,
Avelke de tekst o])levert zijn deze, dat de
laatste uitgever, li. Koene te Amsterdam, voor \'t cei-st er rekening mede
gehouden heeft, dat sedert eeuwen het jmbliek meer gewoon was te lezen
dan
te luisteren; eu vervolgens dat in alle 3 de uitgevers den 4° Meester
twee namen toekennen. In het begin Avordt hij Mahjuedraey of
Mahiuedraap genoe
-nul en aan het hoofd van zijn Exem])el heet hij,
evenals in het Duitsche volksboek: Wal dag. Een verklaring hiervoor
heb ik niet kunnen vinden.

Dat die fout bij alle drie voorkomt, behoeft ons niet te verwonderen,
daar zij alU^en in de spelling eenige
Avijziging aanbrachten, maar voor \'t
overige een blind A\'ertrouwen hebben gehad op de bekwaamheden van hun
voorganger. Ook dc prentjes, hoe onzinnig ook, verschijnen telkens weer
in elke volgende editie.

Aanvankelijk speet het mij, dat ik geen enkelen druk uit de XVI (üi
XVII eeuw kon raadjjlegen, doch van achteren bezien meen ik, dat
de volledigheid van mijne beschouwing er geenszins door geleden heeft.

\') Vgl. Hfdst. I. IJc.werkingen en Vertalingen cn Hfilst. II. IJibliogr. Bcsclir.

-ocr page 76-

64

De woordelijke overeenkomst tusschen GII en de editie van Gijsbert de
Groot 17E5, waarachter een Approbatie van MDLXXX(!) staat afgedrukt,
brengt mij tot de veronderstelling, dat de drie laatste uitgaven, vau 1725,
1792 en 1819, indirekt werden nagedrukt naar die van 1580 en deze
op haar beurt eveneens terugging op het werk van Snellaert,

Toch is het mogelijk, dat er nog een andere redactie in druk heeft
bestaan, naast die, welke \\vij kennen, en dat die het dan geweest is, welke
door den Antwerpschen bisschop J oann es Malderus in het jaar 1621
op de scholen verboden werd. De uitgever van het Mnl, gedicht maakt in
het Yoorbericht p. XVI en vlgg. zijn lezers opmerkzaam oj) bedoelde
Censura, waarin het boekje, zegt hij, „volgenderwijze wordt gekenmerkt:
„Eene vrouw vertoont zich ganschelijk naakt aan haren zoon, dien zij
tot zondigen uitlokt; er wordt schandelijk gewaagd van sodomieterij; eene
vrouw snijdt haren dooden man ooren, neus en geslachtsdeelen af; eene
jonge dochter verkiest boven hoererij eene heiligschending met eenen
priester, en geeft er de reden van.-ocr page 77-

65

eens meer bekend is, terwijl zoovele andere verhaaltjes nog steeds in de
herinnering bleven voortleven ? — Wanneer men let op den eigenaardigen
iidiond van het werkje, is dit verschijnsel in werkelijkheid minder vreemd
dan het wel schijnt. Negen van de vijftien novellen, en juist de gees-
tigste, plus het hoofdverhaal handelen over „ongheoerlofde miune-ocr page 78-

66

Maar ik laat dat voor hetgeen het is en dan nog blijft er genoeg
schoons over, geestig van vinding met tegelijk ernstige strekking, naïef
in opvatting, maar geteekend met fijn gevoel! Die kinderlijk eenvoudige
verhaaltjes, schijnbaar zoo onbeteekenend, koos het Oosten opzettelijk,
opdat onder dien practischen vorm des te beter ingang zouden vin-
den de lessen eeuer levenswijsheid, welke voor alle volken dezelfde is
gebleven!

Tegenover het vernietigend oordeel van Stallaert staat dan ook de
veel gunstiger getuigenis van Prof. Rogge, waarmede ik deze beschouwing
wil eindigen:

„Ongetwijfeld zal het ook bij ons naar waarde worden geschat, wan-
neer men het beter kent en ziet, dat het elementen bevat, die voor
jong en oud nimmer hunne aantrekkelijkheid zullen verliezen.-ocr page 79-

BIBLIOGRAPHISCHE BESCHRIJVING

DER

Vergeleken uitgaven.

Ten volle er van overtuigd, dat een dissertatie niet de geschikte
plaats, en nog veel minder een promovendus ele aangewezen pei-soon is,
om op Bibliographisch gebied, een terrein vol moeielijkheden, waar alleen
een ervaren gids den weg eeuigszins kent, nieuwigheden voor te stellen,
was ik aanvankelijk niet van plan een afzonderlijke bespreking hieraan te
wijden en eenvoudig mijne opmerkingen hier en daar in een noot mede
te deelen. Keiuiismaking met
„die Incunabel-Bibliographie-ocr page 80-

68

1488 s. N°. 954 heeft hem niet aan de mogelijkheid doen denken, die
mij toch werkelijkheid is gebleken, n. 1. dat wij hier niet met een Hol-
landsch, maar met een
Neder-Duitscli volksboek te doen hebben; —
s. N°. 955 vinden wij blijkbaar het volledigè Haagsche exemplaar beschre-
ven, maar niet het onvolledige Haarlemsche, dat toch minstens sedert 1821
bekend moet zijn geweest.

Daarom besloot ik behalve G ook de andere door mij vergeleken exem-
plaren te beschrijven volgens Einsle\'s methode; evenwel met de volgende
veranderingen, naar ik hoop verbeteringen: In plaats van het Dnitsch,
koos ik \'t Latijn, niet als zou dit meer geschikt zijn voor ons doel, want
ook op dit gebied laat zich meer dan een begrip bezwaarlijk daarin uit-
drukken, (mocht ik dus een minder gelukkige terminologie gekozen heb-
ben, elke correctie zal mij aangenaam zijn); maar omdat wij, zoolang de
wetenschap van chauvinisme nog niet gezuiverd is, ons van een
Tieutrale
taal zullen moeten bedienen, wil de beoogde „Einheitlichkeit-ocr page 81-

69

Editie 1479, uit de Bibliotlieck te Oöttiiigeii.

(Ouvolledige tekst.)

G.

])ie hystorie der seuen wijse mannen van romen. \') —
ghei)rent ter goude in hollant — gheraertleen. XXV dach
in iulio MCCCCLXXIX. — 4°.

p. a.2r°.: ( ) 1er beghint die historie van die senö wij // se man-
nen van romen weleke historie // bonen maten schoen ende gheneucli-
lijc is om 11 horen ^ en oec vreemt eiï luttel ghehoert want // si is nv
nyewelinck in dit teghenwoerdighe // iaer van LXXIX ghetranslateert ende
ouer ghe- // set wt den latine iu goeden dietsche op dattet // die leke
luden oec moghen verstaen//
( ) E romë......

Fitiis: Hier eyndet die hystorie der seuen wijse// van romen Ihesus
ende maria laten ons // allen bi haer comen Amen //

Dit boec is volmaect ende gheprent ter// goude in hollant^ bi mi
gheraert leeu Den XXV// dach in iulio Int iaer ons here j\\I CCCC en
LXXIX//

87 e 96 11\'.; — a i, a 8, f i, h i, h 8, m i, m 2, m 7, et m 8, des. — m 7
et 8 alb.; — quat. 8; f 2 — 8 jirave inter k — 1; — Sign. a 2,
4; — s. c. et num.; — 1 col.; — (26), 27, (28) 1.;— ch. g.; — 1 ch.
gen. — 18 init. simpl. () in rubro et albo; init. (p. i? r°.) oruata;
Abbr. : JIL,
—, y, JL, h\'^; — Sol. abbr. fere pares; — interp. : -ocr page 82-

70

cf. K. Dziatzko Beitzäge z. Theorie u. Praxis des Buch- u. Biblio-
theksAvesens. II Leipzig. 1895. p. 1, 2.

Aldaar staat f. i. niet vermeld onder de ontbrekende blL, doch is blijk-
baar onder \'t getal 9 begrepen,

Dziatzko. t, a. p. p. 2: „al war vielleicht ein Holzschnitt-ocr page 83-

71

Ylg. Campbell ed. par l\'imprimeur iiiconiiu encore des Epistelen ende
Evangelien de 1484. —

Ylg. Conway p. 335 s. XV, gedr. bij Gotfr. de Os or Gov. van Ghe-
men,
(1481—90) te Gouda, (later te Leiden) J\'i8J—2.

Is dit vermoeden juist, dan moet er nóg een ed. bestaan hebben, n. 1.
van 1480, blijkens de woorden aan \'t begin v. het Averk, p.
a. ij. r°.:
„in \'t voerleden jaer \\\'an LXXIX ghetranslateert.-ocr page 84-

72

LXXIX-ocr page 85-

73

prent te delf Tn Hollant; s. typ. n. et a. (Clir. Snellaert
l iQO) \') — 4°. p.
a. i. r°.: Van die seuen vroede va // roemen,
fig. xyl.

p. a. i. v°. : fig. xyl.

p. a. ij r°. : Hier begint die historie vau die seuen wijse // manuë van
roemë Weleke historie boven ma // ten schoen ende genoechlic is om
horen. //

( )E roemen........

Finis: Gheprent te delf-ocr page 86-

74

Uit de Bibliotheek te Haarlem.

(Onvolledige tekst.)

H.B.

InUiutïi deest; —

81 e 92 ff.; — quat a, bi, p 5, 6 des.; — 19 init. simpl. ( ) in
rubro; — e. 15 e 17 figg. xyl.; — descr. a Du Puy; —ch. Holl. saec.
XV ; — filagr. : manus ; — resect, ; — rubr. ; — partim color, ; —
redim, sequioris aetatis; — umore viciât,; — 1 ex., in Bibl. Harlemense.

Dit exemplaar, dat Campbell s. 955 tot onze bevreemding, niet
noemt, ofschoon wij \'t reeds bij Du Puy en in de
Haarl. Caifa^. 1852 s.

O p. 102 vermeld vinden, is ongetwijfeld een onvolledig tweede ex,
A^an de zooeven beschreven uitg. Geen bewijs behoeft hiervoor te worden
aangevoerd.

Eén bizonderheid vertoont zoowel G H als H B, welke ik niet onopge-
merkt Avil laten voorbijgaan, al mis ik voldoende zekerheid om ze als be-
paald kenmerk onder de Catalogiseerhig op tc nemen. Op
p ■\'/ v°., die
door \'t binden, maar vooral in HB door\'t
afAveeken van een daaropgeplakte
j)laat zeer geleden heeft, staan n. 1, in de 4 hoeken drooge stempels in
andere, grootere gotische letter dan die vau den tekst; vrij duidelijk
onderaan rechts: u of y, f, m; links: s i u h; bovenaan links: C h r i
(in de hoofdletter C een figuurtje); in \'t bijna niet te ontcijferen stempel
rechts meen ik te lezen: Snellaert; de S, r, t zijn verminkt, de 1 met de
a tot één type vervormd,
Avat juist in deze ed, met de, be, pp, e, a,
meermalen voorkomt,

Is nu mijn oplossing juist, dan mogen wij daarin een gegeven te meer
zien om deze ed. den Delftschen drukker toe to kennen. En
Avel hierom.

Zeer kort nadat ik dit ontdekt had, verscheen er juist over hetzelfde
verschijnsel een artikel van de hand van Dr. A d o 1 f S c h m i d t in het
Januarinummer van \'t
Centralbl. ƒ. Bihliotheksw., Darmstadt, overge-
nomen in het
Zschr. f. Büeherfr. April 1897.

De daar gegeven verklaring kan mij Avel voldoen, Avanneer \'t indruksels
betreft op „gedeeltelijk-ocr page 87-

75

ik vergelijken kon, een dergelijk stempel rechts bovenaan in de margo(!)
van sommige bladzijden. Op grond hiervan acht ik voor mij \'t niet on-
waarschijnlijk, dat exemplaren zonder naam van den drnkker opzettelijk
op deze wijze nu en dan werden gekeimierkt.

De letters onderaan zullen wel geen beteekenis hebben en louter tot
aiinvulling, op de manier door Dr. S. bedoeld, hebben gediend.

Maar zelfs al hadden om een of andere technische reden ook de teekens
bovenaan denzelfden dienst moeten bewijzen, dan nog blijft de naam als
aanwijzing eenige waarde behouden, hetzij hij zijn aanwezigheid daar te
danken heeft aan \'t verlangen van den patroon, hetzij aan de vinding van
den werkman. Want evengoed als de Augsburgsche zetter der
„Ristori
von dem grossen Alexander-ocr page 88-

76

Editie circa 1610.

( ? )

Een schone endeghenoechlicke Historie van de Zeven
Vroeden van Eomen. Amsterdam. Cornelis Dirksz. Cool.,
Warmoesstraat, in den Yergulden Passer.

(„De titel staat in roode en zwarte letters boven eene groote gebrek-
kige houtsnede-ocr page 89-

77

(Kleine houtsnede voorstellende het huwe-
lijk van Pontiaims.)
Tot Amsterdam,

By de Erve van de Wed.: Gysbert de Groot, op de
Nieuwen Dijk in de Bybel. 1725.

p. A. 2: Hier begint de // Historie // van de seven Wijseu van Romen,
welke Historie seer selioou // is om te hooren.
Te Romen.....

hinis: Hier eyndigt de Historie van de seven // Wijseu van Romen.
Dit Boexken is gevisititeert ende geappro- /
beert van den EerM eerdigen Meester Jan Goo- /
sens van Oorsehoot, Proehiaen van Sinte Jacobs /
Kerke, ende Licentiaet in der Godheyt. Ende /
geconsenteert in den ILaed van Braband, te mo- /
gen Printen. Datum te Brussel, den twee-en- /
twintigsten Decemberis: Anno M.D. LXXX.
(^vignet.)

04 fF.; — quat. 8; — sign. (A 1) 2, 3, 4, 5; — c. e., s. n.; — 35
1.; — ch. g.; — s. abbr.; — c. 20 figg. xyl.; — ch. Holl.; — s.
filagr.; — 1 ex. —

De tekst is in Gotische letter afgedrukt; de opschriften en Einis in
Latijnsch type, terwijl het titelblad de mixtum van beide te aanschouwen
geeft.

Ten Brink. Gesch. Lett. p. .128, waar verwezen Mordt naar Gat. Ndl.
Prozaschrijvers.
XVII en XVIU E. Ered, Muller. Amst. l!)93. No.
725. Bedoeld ex. is thans in mijn bezit.

Voor de houtsneden zie men de Prenten-Ta bel.

Eilitic circa 17»2, uil dc Kou. Ilibl. tc \'s Gnivcuhagc.

Amsterdam. Erve vande Putte. s. a.\') kl. 8®.
{A ./) Titelblad:

\') De werkzaamheid van do Erve van dè Putte valt 1774—93. cf Ledebocr —
Op welken grond Scliotcl dl. II p. 113, die stellig deze editio op \'t oog heeft,
\'t jaar 1792 vaststelt, is mij onbekend.

-ocr page 90-

78

Een schoone ende genoegelijke
Historie,
Van de Zeeven Wijzen
van
Romen.

Hoe zy des Keysers Pontianus Zoone
Onderwesen tot alle goede Leeringen ende
met/ wat middelen en List zijn Stiefmoeder hem
sogt tot Onkuysheyt/ waarom zy
namaels,noch Verbrand werd.
Versierd met veele Schoone en konstige
Figuren, op ieder Exempel dienende, zynde
voor dezen nooji; zo Gedrukt, en van
veel Fouten gezuyvert.
[Kleine houtmede, voorstellende: het toevertrouioen
van Diocletianus aan de VII JVyzeu.)

Te Amsterdam,
By de Erve vande Putte, Boek- eu Papier-
Verkoopers/ op \'t Water/ in de Loots-man.

p. A-ocr page 91-

79

1.; — ch. g.; — s. abbr.; — c. 20 figg. xyl.; — ch. Holl.; — filagr. ?
1 ex., in Bibl. R. Hag.

Op een enkele uitzondering na op \'t titelblad is de verdeeling van Got.
en Lat. type volmaakt dezelfde als in ed. 1725.

Behalve met de 26 houtsneden, is de uitg. versierd met 6 vignetten.
Rogge p. VL t)

Schotel II p. 113 noot vermeldt een uitg. bij v. d. Putte 1792.
Waarschijnlijk dezelfde.

Voor de houtgravuren vgl. men de Pren ten-Ta bel.

Editie 1819.

Amsterdam, B. Koene, 1819, kl. 8°.
{A. ./.) Titelblad:

Een schoonc en genoegelyke
Historie,
Van de Zeven Wyzen
Van
Romen.

Hoe zy des Keizers Pontianus Zoon Onderwezen
tot alle goede leeringen, en met wat nüddelen
en list zyn Stief-Moeder hem zocht tot
Onkuisheid te brengen, waarom zy
namaals nog Verbrand werd\'.

Versierd met vele schoonc en konstige Figuren,
op ieder voorbeeld dienende, zynde voor de-
zen nooit zoo Gedrukt, en van vele
Peuten gezuivert.
[houtsnede voorstellende: hel loeverlrou-
wen van Dt/oclesianus aan de Zeven Wyzen).

Tc Amsterdam, by
H. Koene, Boekdrukker, in de Boomstraat.
1819.

-ocr page 92-

80

p. A. 2.: Hier begint nu de Historie van de Zeven
Wyzen van Romen, welke Historie zeer
schoon is om te lezen.

Te Romen......

Finis: (— in -ed. 1725).

{vignet.)

04 iï.; — quat. 8; — sign. (A 1), 2, 3, 4, 5; — c. c. et n.; —35
1.; — ch. latina; — c. 20 figg. xyl.; — ch. Holl.; — s. filagr.; —
8 ex. —

Rogge, p. VI t).

Ten Brink, D. War. 1895, p. 245; — Gesch. Lett. p. 128.
V. d. Bergh, p. 72.
Te Winkel, p. 210, noot.

Schotel II, p. 113 noot, (titel volgens hem eensluidend met dien der
vorige ed.)

Catal. Maatsch. Ndl. T. -ocr page 93-

81

( )lio rome.....

Finis: Ol Desse bueck is gheprentet inder stat va Ant- // werpen bij
mij Niclaes de leeu. In deme iare m // cccc 1 xxxviij den Xlsten
dach in april. //

92 ff.; — quat. G (quat. a. 8.); — sign, a ij, iij, b. i, iij; — s. c.
et num.; — 1 col.; — 1.; ch. g.; — 1 ch. gen.; — 11 init. simpl. () in
caeruleo, 15 in rubro; — abbr.: JU, _!_,-ocr page 94-

82

HA. 1) (1480—82).

G. (1479).

Zonder houtgravuren.
Onmogelijk is \'t niet, dat er een op A 1
heeft gestaan. Cf.
Dziatzko. Beilr. II, p. 3.

Fi/pe

I,-ocr page 95-

83

Type U. p. .1 1 v°.

--116. b2v°. —clr°. —c8r°. —d8v°.

f5v°. — g6v°. — h8r°.

--niè. b 5 v°. — c 3 r°. — d 4 r°. — e 5 v°.

g2 v°. — ]i3r°. —i8r°.

— m. k 7

ü. 3) (1483).

Type IHc. p. ali°. — biiij v°.— ciijr°.— d 5r°.

f 1 r°. _ g 6 v°. — i 1 v°. — 1 1 r°
--K.alv°,

--Ilc. b 2 r°. — c 1 v°. — d 1 v°. — e2 v°.

g 3 r°. — li 4 r°. — i 6 r°.
--IVi. m i v°.

GR. 3) — HB. 8) (± 1490.)

4 soorten.

17 stuks.

16 stuks.

4 soorten.

-f 1792.

1819.

Type. 8 p. A 1 r°. — 1? 8 v° — H 8 r°.

--9, A 4 v°.

---10, A 5 v°.

--l, A 7 r°. — C ] r°. — D 5 r°.

--11, A8v°.—

--12, B2v°. —B6r°. —03r°. —C8r°.

D 8 — E 5 — P 5 r°.

--13, B 5 r°.

---14, C 1 v°.

--15, D 1 r°. — E 3 v°. — E 6 v®.

--U, E 3 r°.

--16, G5r°. — Hlr°.

--4, a 8 v°. — H 6 r°.

Ihjpe 86. p. A 1 r°. — T 8 v°. — H 8 r°.

--11c. A4 v°.

--lli. A 8 v°.

--1. A5r°. — A7r°. —Clr°. —l)5r°.

-13. B2v°. — l?6r°. —C3r°. —C8r°.

1) 8 v°. — E 5 v°. — F 5 r°.

--U6. B 5 r°.

--144. C 1

---15. Dlr°. •

--154. E 6 v°.

--6c. E 3 r°.

--164. G 5 r°.

E 3 v°. —

II 1 r°.

4. G 8 v°. — H 6 r°.

13 soorton. 7)

36 stuks.

36 stuks.

13 soorten.

^Pvat ilus ex, HA slechts 15 stuks in 3 soorten.

type I, zoodat slechts 15 gravuren over zijn. Zie Afzonderlijke Beschr. p. 74.

O*

-ocr page 96-

VERKLARING DER TABEL.

Type I.-ocr page 97-

85

Alzoo zien wij dan bij onderlinge vergelijking, dat: de teekenaar van
U wel naar de gravuren van H A gewerkt, maar deze toch gewijzigd
beeft. Zijn werk staat veel hooger dan zijn voorbeeld en draagt bepaald
een meer Noord-Nederlandsch karakter.

G R (H B) heeft I\'\' en lY^ uit U onveranderd overgenomen, de beide
andere gewijzigd. De laatste echter, welke onmiskenbare ver\\vantschap
verraden met die uit de
Novercalis van 1490 en de Ndd. ed. van 1488,
staan artistiek veel lager, zelfs dan die uit H A.

In tegenstelling met H A en U, waar de gravuren een geheele blad-
zijde beslaan, zijn die uit G R kleiner, zoodat of boven of onder de jjrent
nog een gedeelte tekst staat afgedrukt.

De Neder-Duitsche uitgave geeft, — wat de familie-relatie met
G R reeds vreezeu deed, — deze wat kunstwaarde betreft niet veel toe.

I, II en III zijn weder gewijzigd; X en XI nemen de plaats van IV
in, terwijl wij er bovendien nog 5 nieuwe iu aantretlen.

Volkomen dezelfde gravuren komen voor in de Novercalis van 1490.

Merkwaardig is plaat IX, waar op den hemel van het koninklijk ledi-
kant in spiegelschrift (!) te lezen staat:
„Ave regina celorum.-ocr page 98-

86

laatste uitgg., naar \'t zelfde systeem, met Arabische cijfers aangeduid, om-
dat deze niets met de voorafgaande gemeen hebben, ja zelfs, op een
enkele uitzondering na wellicht, zooals type 13
{Schaapherder ^net den
beer)
niet eens oorspronkelijk in ons volksboek thuis behooren. Zij werden
van elders overgenomen; zoo b.v. type 9 uit een ouden volkskalender \').

Dat men \'t zich daarbij met de keuze niet lastig maakte, getuigen type
2, 6, 7, 9 — om van de „verkeerde plaatsing-ocr page 99-

HOOFDSTUK III.

Het Scliaiispicl van Seb. Wilden en Ons Volksboek.

Toen ik in mijne Inleiding den lezer voorbereidde oj) een enkele
uitweiding hier en daar in mijn proefschrift, welke hem zou kunnen be-
vreemden, — deed ik dat voornamelijk met het oog op dit hoofdstuk.
Met het Schauspiel van Seb. Wilden toch verkeeren wij ongeveer in
hetzelfde geval als met het /jjuhut.

Beide werkjes zijn zoo uiterst zeldzaam geworden, dat zij zoo goed als
geheel onbekend mogen worden verondersteld. En bij geen der schrijvers
vond ik juist omtrent deze meer dan een enkele vermelding der namen.

Kon ik daarenboven bij de bespreking van het laatste volstaan met de
afwijkingen op te geven en overigens te wijzen op de bijna woordelijke
overeenkomst met de lezing van het Duitsche Volksboek, met betrekking
tot W i 1 (1 e n\' s arbeid missen wij dergelijken steun geheel. Itlaar zelfs
al bezaten wij dien, dan nog zouden wij daaruit geen indruk ontvan-
gen, hoe de stof door den schrijver voor het tooneel werd omgewerkt.
Daarom zal het sommigen wellicht aangenaam zijn, Avanneer ik aan het
vergelijkend onderzoek naar de verhouding tusschen ons volksboek en
Wildons\' werk, waartoe Goedeke\'s uitspraak (Or.
n. Occ. III p,
400) mij uitlokte, een korte beschouwing van dat tooneelwerk laat voor-
afgaan.

Naar ouden trant laat Wilden zijn stuk openen door den lleroUU,

-ocr page 100-

88

die natuurlijk in hoofdtrekken, het publiek verwittigt van hetgeen het op het
tooneel te zien zal krijgen. Daarna treedt de Keizer op met zijne
Raden,
Avien hij zijn besluit, om zijn zoon te laten onderwijzen meedeelt. De vorst
zinspeelt daarbij op de belofte, aan zijn gemalin eenmaal gegeven, doch
overigens vernemen
Avij niets omtrent haar.

Van nu af aan speelt de geschiedenis in hoofdzaken regelmatig voort,
zooals
Avij ze hebben leeren kennen. De Aveinige handeling, welke er in te
vinden is, heeft de schrijver met takt Aveten te verdeelen onder de ver-
scheiden personen,
Avier getal hij nog heeft uitgebreid, door er een
Ileroldt, een Hoffmaister, een Cantzler, een Narr en een Hencker
aan toe te voegen. Natuurlijk brengt de Heroldt alle bevelen zijns
meesters over.

Zoo dikwijls in het volksboek meer personen te zamen spreken, hetzij
de Heeren en Prinsen, hetzij de VII Wijzen, geeft Wilden het woord
aan den
Hoffmaister of den Qantzler of hij laat een of meer Avijzen
afzonderlijk hun gevoelen uiten. Nimmer treedt Pencylas (= Ban-
cillas) als woordvoerder der VII op.

Wanneer de gelegenheid zich voordoet, als b. v. bij het afscheid tus-
schen vader en zoon, werkt de dichter de handeling
Avat breeder uit.

Op andere punten echter weet hij te bekorten, \'t Sterkst komt dit
voor den dag in de verschillende Exempels,
Avaardoor deze er eveuAvel
niet op vooruit zijn gegaan. Eeu goede gedachte van hem kan \'t zijn
geweeat, de nov.
Amici te laten vervallen, (zoo deze tenminste stond in
voorbeeld).

Van zijn juist inzicht kan ook getuigen, dat hier het tAveede huAvelijk
des keizers aan het examen van den prins voorafgaat, aangezien dit laatste
eerst plaats had, nadat de Wijzen hem gedurende zeven jaren
onderAvezen
hadden. Maar vooral het in vrijheid stellen van Dyocletianus na het
Exempel des zevenden meesters, op voorwaarde dat
hij des anderen daags
door de VII begeleid terugkeeren en dan spreken zal, Avaarvoor de
Cantzler, de Iloffineister e. a. zich borg stellen, toont dat Wilden
met verstand arbeidde. OngetAvijfeld is \'t een leemte in het volksboek,
dat Avij de Wijzen op eenmaal zien beschikken over de.persoon van den
jongen prins, ofschoon dat door niets gerechtvaardigd Avordt en men het
tegendeel zou verAvacht hebben.

Tegenover dezen en een enkelen anderen gelukkigeu greep, staan even-
Avel ook verkeerdheden. Waarom, mogen
Avij vragen, liet hij Pontianus
zijn zoon niet tegemoet rijden, toen deze op Aveg naar het hof Avas, juist

-ocr page 101-

89

een van de weinige beweeglijke momenten uit het verhaal? — Waarom
ook geeft de bühnenweise het volk niet te zien, dat zich toch zoo harte-
lijk voor het koningskind interesseert?

Ook door dramatiseeren van de overgangs-scènes tusschen de opeenvol-
gende novellen zou het stuk veel gewonnen hebben. Dat hij dit niet deed,
is, dunkt me, toe te schrijven alleen aan het over \'t algemeen slaafs
volgen van zijn /iro^«-voorbeeld, waarvan \'t geheele werk mij den indruk
gaf. Vandaar ook, dat wij recht hebben zoo straks vrij veel gewicht
te hechten aan de voorkomende afwijkingen. Weglatingen zijn van minder
belang.

Onze verwachting was trouwens van het begin af niet hoog gespannen.
De keuze der stof mag vrij ongelukkig heeten, en moeilijk is er een te
bedenken, minder geschikt voor het tooneel dan juist deze! Acht, zegge
acht, van de twaalf Actes, waarin het geheel, (dat 54 fol. beslaat), ver-
deeld is, moesten een of twee zeer lange monologen bevatten, kon het
vereischte aantal novellen zijn plaats vinden.

Ook de vorm laat veel te wenschen over en geeft geen hoogen dunk
van het dichterlijk talent des schrijvers. Het rijm is eentonig en hard, en
vele woorden zijn verkort of verminkt om niet in botsing te komen met
rijm of rythme.

De eenige verdediging van Wilden is daarin gelegen, dat hij minder
het ])oëtische en \'t aanschouwelijke, dan wel het ernstige didactische
beoogde, blijkens zijn „Glosr Gaistlich,-ocr page 102-

90

De boodschaj), ojd haar aandringen door den Keizer aan Dyocletianus
gezonden, zijn de booze gedachten.

Zoo die opwellen en U aan het wankelen brengen, raadpleeg de ster-
ren,
n. 1. de H. Schrift. Stoort men zich daaraan echter niet en treedt
men den wellust slechts één schrede nader, dan vervalt men tot dood-
zonde, gelijk die heidensche prins
één enJcel woord zou hebben moeten boe-
ten met den dood. Daarenboven, zoo men nalaat tegen het vleesch te
strijden, verliest men alle deugd, hier verpersoonlijkt door
de Vil Wijzen,
die wegens die enkele overtreding van hun leerling mede zouden hebben
moeten sterven!

Zelf moet men de II. Schrift raadplegen, opdat men door anderen niet
verleid worde.
De kleine, heldere ster vertoont ons Gods groote barmhar-
tigheid, welke
gedurende 7 dagen de tong in toom houdt, om geen zondige
taal te spreken d, w. z. ons voor verderf behoedt. Maar. . . . onder kastij-
dingen. Immers
tot zeven malen toe wordt de prins naar de galg geleid-,
want het vleesch geeft den kamp niet op tegen den geest. — Blijft men
evemvel standvastig, dan overwint men den duivel en zal men het Eeuwige
Leven beërven, gelijk
Dyocletianns eenmaal ten achtsten dage zich en de
Zeven redde en voor immer vrijspraak verwierf!

In de Keizerin en de haren worden ons eindelijk diegenen voorgesteld,
die naar het vleesch leveji. Doch zij zullen met al hun aanhang verteerd
worden in het heische
vuur!

„Das lasse dir sein ein furbildt/
Wünscht und spricht Sebastian Avildt-ocr page 103-

-

B ■-ocr page 104-

92

Diiitsche Volksboek.

(ed Simrock.)

No.-ocr page 105-

Mul. Volksboek.

(ed. 1479.)

blz.-ocr page 106-

94

Duitselie Volksboek.

(ed. Simrock).

Schauspiel v. S. Wilden.

No.

blz.

diging voor den prins op zich te nemen;
daarna
Cleophas enz.

Acte IV.

18.-ocr page 107-

Mul. Volksboek.

(ed. 1479.)

blz.-ocr page 108-

96

Duitsche Vollisboeli.

(ed. Simrock.)

No.-ocr page 109-

blz.-ocr page 110-

98

„und die Kaiserin kam trau\'
ernd und zitternd
gegangen.-ocr page 111-

99

3Iul. Volksboek.

(ed. 1479.)

blz.-ocr page 112-

100

De vergelijking tusschen het Schauspiel en ons volksboek kost niet veel
hoofdbrekens. Bestond het verschil alleen in toevoegsels of weglatingen,
welke van Wilden afkomstig konden zijn, wij zouden ze natuurlijk aan
een nauwkeurig onderzoek moeten onderwerpen. Nu \'t echter afwijkingen
betreft, welke wij voor een deel in andere redactie\'s terugvinden — op 45
l^unten van de 46 wijkt Wilden af — behoeven wij niet eens verder te
gaan, om te overwegen welke daaronder van minder, welke van geen be-
lang zijn: het resultaat blijft negatief en wij meenen daaruit te mogen
afleiden, dat den dichter in geen geval de Hollandsclie tekst tot
voorbeeld diende.

Maar het Duitsche Volksboek dan.....?

Inderdaad staan hier de kansen veel gunstiger, daar wij daarin alvast 17
punten van overeenkomst aantreffen. Daarbij zal het dus wel gewenscht
zijn de afwijkingen van naderbij te bekijken.

Stellen wij het voor een oogcnblik zoo gunstig mogelijk voor, dan
mogen wij misschien de wijzigingen in N°. 1, 10, 12, 13, 15, 17 en 44
beschouwen als een gevolg van het dramatiseeren van het verhaal. Er
blijven dus (46 — 17 =) 29 — 7 = 22 afwijkingen over. Daarvan willen
wij nog schrappen als willekeurige veranderingen en dus van geen be-
lang: N°. 3, 4, 6, 21, 23, 27, 30, 37, 38, 45 en 46, zoodat nog
22 — 11 = 11 plaatsen resten. Laten wij verder aannemen, dat de dich-
ter N°. 18 en 19 uit onhandigheid veronachtzaamde, daar deze voorstel-
ling wel in elke redactie gelijk zal zijn;

dat N°. 29 wegens het rythme veranderd werd, aangezien hij twee
syllaben noodig had;

dat in N° 32 voor „vier-ocr page 113-

101

Het Testament (N-ocr page 114-

Aauteekeningen op den text van 1479.

N. B. Daar de bladen d n 1 en n 8 uit 11 A verloren zijn gegaan,
ontbreken natuurlijk de varr. op de overeenkomstige plaatsen in
G ii.l.:
f. c 5 v°. 22 — c 6 v°. 23 (= 11 A d 1).
f. 1 7 r°. 17 — 1 8 r°. 18 (= — n 1).
f. m 6 r°. 17 — eind. (= — n 8).

a 2 r°.

1.-ocr page 115-

103

10.-ocr page 116-

104

a 2 v°.

1.-ocr page 117-

105

VII AVijzen te zatnen. Hiermede stemt ook r. 19, waar B eveneens vobis
tradam heeft. In B echter luidt hier de raad der satrapen (r. 3):
„Unus eoram vocetur et illi puer tradatur etc.-ocr page 118-

106

5.-ocr page 119-

107

sprake is, komt deze beslist Bancillas toe, die steeds het eerst het woord
voert. —
I heeft dezelfde verandering als G. —■ Opmerkelijk is het, dat
in Wilden\'s
Schauspiel Pencylas veel minder oj) den voorgrond treedt
en ook daar in zijn plaats, Josephus eenmaal vooraan staat. (Zie de
vergelijkende Tabel No. 17.)

5.-ocr page 120-

108

onderwijzen in liet keizerlijk paleis te Eome. — B. alleen: versus Eomam.

3. G E wege.

5. G E mine. . . sake. — Over lü saec dat zie aant. op Ä r°. 23.

0. G E selê I soe sal. . . loeps.

7/8. als doch altoes daer is toegevoegd, — GE seien.

9.-ocr page 121-

109

27. GR sinen.

1.-ocr page 122-

110

wel wat overdreven en spreekt van: mnltitndine filiorum. — I muitos
filios. — HA, GE soe veel.

22/23. GE kinder.

23: GE moecht.

*24. B ad divicias promovere. — N. magnos divitesque faeere. — GE
antworde.

25.-ocr page 123-

123

Inderdaad echter hebben wij hier met een zelfde geval te doen als boven
a\'iv°.\\2). B heeft n.1.: doctrinandum, infra se cogitabat [: „Si ille
extinctus esset et ego filium haberem, tilius meus heres esset.-ocr page 124-

in

echter niet zijn blijkens: des keysers s. s., des Keysers soen, sinen vader.

12.-ocr page 125-

113

niet voorkomt.) Eveuzoo vindt men: goeden. — U quaden. G E twee
quaden.

5/6. B: Ideo consvlo ut vitam pueri saluemus. De Mnl. tekst is echter
duidelijker. Deze volgt I.

6.-ocr page 126-

114

8.-ocr page 127-

115

bera accelerarunt quasi pronuncii. — B geeft liier echter de juiste lezing:
recedemus = teruggaan. De meesters scheiden zich dus vau den prins
en het overige reisgezelschap af en daarop alleen kunnen diens woorden
r. 7/8: „gedencket mi inder tijt der noot.-ocr page 128-

116

27. Over die soen die en dgl. cf. Stoett. 8yni. § 167.
a 8 r°. (Bülage.)

Door beschadiging van dit fol. in H k, ontbreken de eerste woorden
van r. 1, 2, 3,
a 8 r°. en evenzoo de slotwoorden der drie eerste regels
van
a 8 v°. Bij de aanvulling werd door mij de beschikbare ruimte in aan-
merking genomen.

11. doet plaatsvervangend hulpww. (zie Aant. op a ^ v°. 6) in pl. v.
gheeft, (dat hier echter te voren niet genoemd is) en alzoo ongeoorloofd.

24.-ocr page 129-

117

rium = heilige open ruimte binnen den stadsmuur; de vertaling wordt
dan: „mijns vaders heiligdom ontwijden.-ocr page 130-

118

19. cierichei/t en cleeder. B alleen: vestes; een dgl. omzetting dus als
boven x. 6/7, daar bij r. 14 vestes ac ornamenta alleen door
ciericheyt
vertaalt. — GE cierheyt eü haer cleederë.

22.-ocr page 131-

119

b 2 v°.

1,-ocr page 132-

120

16,-ocr page 133-

121

10.-ocr page 134-

122

14. Jst z. b. r. 1.

16.-ocr page 135-

123

26.-ocr page 136-

124

27. ghinc. ... te werc mit te vertalen: kwam aan den slag met. B:
ambo pugnaverunt.

b 6r°.

1.-ocr page 137-

125

b 6 v°.

1.-ocr page 138-

126

5.-ocr page 139-

127

nochtant enz. In gevallen als deze was weglating daarvan in het Mnl. ge-
oorloofd.

2.-ocr page 140-

128

5.-ocr page 141-

1:29

I.-ocr page 142-

130

9.-ocr page 143-

131

neel week hier af. \'B toch heeft: „„ibi manebis, qnousque ad silencium
pulsetur. Et tune pervigiles venient et te incarcerabunt etc.\'-ocr page 144-

132

14. U, GE mar. — B: ibi permanebis, donec pulsetur. — Pulsare, waar-
van hier telkens sprake is, schijnt hij niet begrepen en daarom bijna overal
handig vermeden te hebben, z. b.
c ./ v°. 10—12.

10. GE dorê.

17.-ocr page 145-

133

7. imt [te). Pem, gebruikt. Zoo ook r, 15, Daarentegen Masc. r. 11,20.
c. ^ 11. — GE ten putte.

10. GE verdrinckë.

11/12. ende — staen toegevoegd.

13. GE screinder,

15.-ocr page 146-

134

17.-ocr page 147-

135

18.-ocr page 148-

136

22/23. ter scande — vrienden toegevoegd.

24. G R Hier hebdi. Omzetting als boven r. 16.

C Ä

1.-ocr page 149-

137

22.-ocr page 150-

138

13.-ocr page 151-

139

de vader zegt: „Noli talia dicere! Absit ut aliquis sciat, qualis sim ego!-ocr page 152-

140

nauwkeurigheid van den vertaler, aangezien in c5r°. 15 daarop gewezen
werd.

26.-ocr page 153-

141

1/2. GR enige.

4. H A, G R tellenaer. — G R darde meester craton. — Eigennamen
staan iu deze editie nooit met hoofdletter gedrukt, tenzij aau \'t begin
van den zin.

G. Men lette op de schrijfwijze hij, hier voor ^t eerst.

9.-ocr page 154-

142

en spijt. De bedoeling van Craton is: (gij künt dat weten) en dan wilt
gij nog uw zoon op grond van een aanklacht uwer vrouw laten dooden !
B heeft deze zinswending echter niet. — Zie over dit gebruik van
e¥i\\
Verdam, i. v. 6) kol. 639.

9.-ocr page 155-

143

13.-ocr page 156-

144

21.-ocr page 157-

145

d 2 v°.

2.-ocr page 158-

146

B af. Daar toch maakten zij een gat om op \'t dak te kunnen klimmen
en van daar uit Avater enz. naar beneden te werpen, zoodat de man wel
een ladder ziet staan, maar eerst door op het dak te klimmen het vat
met toebehooren ontdekt.

11. U, GE ladder.

14.-ocr page 159-

147

dienst doen als toonteeken, daar de zinnen noodzakelijk een geheel moe-
ten vormen.

22. Eii moet hier vervallen, ook blijkens het Lat. — G E ende.

27. GE [seer] — [ende te onvreden].

(1 ü r°.

4.-ocr page 160-

148

6/8. Bnde enz. B: ac eciam imperator = ook de keizer. — Met opzet
verandert hij hier en laat de voor Poncianus minder aangename opmer-
king: sicut iam. VII. sapientes tui faciunt, onvertaald.

7.-ocr page 161-

149

d 5 v°.

2. G R O heer Keyser.

3/4. wat — wilt toegevoegd. — ymmer te vertalen door: te eenen-
male.

4.-ocr page 162-

150

12.-ocr page 163-

151

(lellijk na de ontdekking, van de verbazing des keizers, die ze geen oogen-
blik kan verbergen, en plaatst daarom hier de woorden:
\'Boe — verwou-
derêde,
Avelke het eerste gedeelte bevat van den zin, waarvan de voortzetting
had behooren te volgen achter
seide (r. 11). — Zie aldr. de Yarr. U, G il. —
Deze omzetting heeft den vertaler echter in de war gebracht.

8.-ocr page 164-

152

9.-ocr page 165-

153

13. toegevoegd. — II A allê--[verkeert]. — U wel vercliiert [ver-
keert]. — ü E allen doechdë wel verciert [verkeert] hebt. — Yolgens deze
lezing zou ook het 1°.
endex. 14 moeten vervallen. —verkeert — veranderen.

19.-ocr page 166-

154

17.-ocr page 167-

155

4/5. Men lette op cle eigenaardige verandering van de uitdrukking:
niet met allen (niemendal.) tot
glieê — mit allen, gebruikt bij een subst.

*5/ö. Met opzet verandert hij weer B, die hier leest: cjui est senex et
frigidus ac per omnia impotens. — N: iacet immobilis frigidus quasi
lapis non sentit amplexus.

8/9. G 11 [soe segt mi. . . .wilt]. De bedoeling w\'as waarschijnlijk alleen
de 3 eerste woorden te. schrappen.

*10. B: Certe, presbyterum istius civitatis, hetgeen dus op een hun beiden
bekend persoon Avijst. — N daarentegen: sacerdotis mihi amor placet.

12.-ocr page 168-

156

17.-ocr page 169-

157

22.-ocr page 170-

158

23. ende — raden toegevoegd.

6. GR kinschelicke.

4. GR liefte. — uwer te verklaren als D. sg. Pem. behoorende bij
benediccie. — GR uwes. — bndixie. (!)

6.-ocr page 171-

159

15. G 11 O lacê.

IG. int beste = ten beste.

17.-ocr page 172-

160

e5 r°.

1. beste = edelste. — B uobiliores (civitatis romane). cf. Yerdam i. v.
II 1 kol. 1091.

B deelt uitvoeriger de aanstaande ontvangst mede.

4—0. Weder heeft een verkeerde Lat. lectio den vertaler in \'t net,
doch handig weet deze er zich uit te redden en de list toch vrij natuur-
lijk en aannemelijk voor te stellen. — B: private clav-ocr page 173-

161

goed de redder zich had kunnen houden — I geeft de lezing
van B.

12.-ocr page 174-

162

27. H A, U, G E hopen,
e 6 v°.

I.-ocr page 175-

163

12. G R twifel.

14. Het toevoegsel te mael seer kan natuurlijk niet gemist worden. Te
vertalen: dan zeer. Ylg. G R [seer] is echter
le mael — volkomen. ■—
U, G 11 geconfun-.

IG. Lees met G R [ist].

17.-ocr page 176-

164

4/5. B: andere et facta discutere antequam ad actum procedat.

57. En sei — sterven toegevoegd. — sonckrlinghe =

9. mi regieren — z. gedragen. — B: et [quo modo] per consequens
rectum indicium dare, blijft onvertaald.

9—11. De toevoeging want — gheve ware beter in r. 5 geplaatst.

12.-ocr page 177-

1Ö5

I stemt volkomen overeen met G.

22.-ocr page 178-

166

f 3 v°.

1/2. ghesoncken part. pt. v/h. avw. seneken = (loen zinken.
6. G R ader.

7/8. Bekort evenals de Novercalis. — GE gelycs. — HA dede. —
G E dede.... [die] vierde.

10.-ocr page 179-

167

8. B weer: 111.

9/10. die — waersegghers toegevoegd uit N.
10,/] 1.
etide — consten wijkt af van beide red.

13. B: quod omnes equi civitatis non portarent, blijft overeenkomstig

3/4 onvertaald.
15/16. Toevoegsel
ongeA\'eer overeenkomende met N.

19.-ocr page 180-

168

14. GE ghi en sult.

16/17. doe — ghedaghen weer ontleend aan hetgeen eerst later blijkt.

17. Lees: doot.

19.-ocr page 181-

169

S. HA biddes v. — GR vduldelic.

11.-ocr page 182-

170

11.-ocr page 183-

171

25.-ocr page 184-

172

15.-ocr page 185-

173

15.-ocr page 186-

174

13. G li bouë.

*14/15. die —■ was ontbr. in E. — N: uxorein tuam castam. —
G E eerbar [ende reckelijck]. — U redeliken.

15.-ocr page 187-

175

15. het tis misschien te schrijven: hettis, wat echter een ongebruike-
lijke enclit. vorm zou zijn. Eer houd ik \'t voor drukfout i. pl. v.
het is.
Aldus ook G 11.

17. ihüs = afkorting voor i(esus) h (= X) ristus. — HA, V, G II
ibesus. (Zij begrepen blijkbaar de afkorting niet meer).

19. GR [mit — swaerden].

22.-ocr page 188-

\\

176

17.-ocr page 189-

177

het onderhoud met de 2 andere ridders afzonderlijk beschrijft, met bijna
letterlijk dezelfde woorden.

11. GR geloefde.

13. hak behoeft geen drukfout te zijn, wel is \'t waarschijnlijk.

17.-ocr page 190-

178

gewacht worden. — I vertoont op deze blz. dezelfde bekortingen
als G.

g 5

4.-ocr page 191-

179

lit. Domiiius ineus ex hoe inclignatus illum usque ad cor percussit et
mortuus est. (cf. hierbij oo\\f6v°. 14.

10. Over slooch uaast sloech. cf. Stoett.-ocr page 192-

180

g 6 v°. 27 — 1. Ende — was. B: — in comburendo esset. — Daar-
entegen N: assistitque (sc. vigil) qnoad cum carnibus ossa simul videret
soluta in cinerem:

2.-ocr page 193-

181

15. GR gevonden.

20. GR zeer wel.

23.-ocr page 194-

182

a = door. cf. B..... precipue a filio tuo maledicto, qui te intendit

destruere et a magistris eius. Door den tusschenzin: „qui. . in de war
gebracht, verbond de vertaler de 4 laatste woorden als bepaling met
destruere, terwijl ze bij periculis (cf. r. 6/7) behooren.

10. B voegt weer toe: „Libenter tibi dicam ad tuum profectum.-ocr page 195-

183

ll i (Bijlage).

12. eerhaerJieden = ridderlijkheid, ridderlijke daad.
14.
weddinghen, vlg. Kil. spoiisio, pignus. = geld, loon, onderpand,
dat de ridders elkaar gaven. Ygl.
wedde.
23. in — tot.

h 2 1°.

2/3. B. alleen: „Tibi eoneedo.-ocr page 196-

184

6/7. Men lette op de eigenaardige uitdr. te rideii iaghen (dus: te paard)
en daar naast
te trecken iaghen r. 9 (in \'t algemeen).

10. {Jmri) offerde = z. aanbieden.

*10—15. \'Des anderen — icas staat weer dicliter bij N dan bij B. De
laatste leest: Cum vero per totum diem luderent, ad quandam aquam
venerunt et ibi sedebant. — N: Torte autem die quadam venatum pro-
fectus rex et una secum hic peregrinus fessi labore persequendarum fera-
rum consederunt ad fontem in media silva utrique.

12. dat = zoodat.

16. Vertaal: den ring in \'t oog kreeg en herkende.

19. GE vensede.

20/21. helyede moet hier 1 p. S. Ind. Pr. zijn van een ww. beli(e)den =
er voor uitkomen, cf. Verdam i. v. — GE belye.

*22—24. ten si — wesen. — B: oportet ut domum i)ergam. —
N: domum redeundi a rege petit veniam, quasi medicamentum sumptu-
rus 9 ea ca servabat apd se cu^ jjro maximo periculo morari non
oporteret.

23. loete doe = geneesmiddel aanwenden, cf. Verdam i. v. boet 3)
kol. 1343. — Lees met U: teghens, — GE teghen.

25,-ocr page 197-

185

19. G R gaffen.

31. te w-ael — volkomen, zeer.

23. G R dat minen.

26.-ocr page 198-

186

producitur.....amica.....vere autem uxor regis alieuo iuduta cultu

quasi que eo die primum applicuisset.

5.-ocr page 199-

187

37. om — niet. h 5 r°.l ontbr. in B.

h 5 r°.

*16. J)aer en hinnen— hadde, wijkt af van B. — Ygl. ecliterN:non
tam cito ille ingredi turrim potuit quin ista ex magis vicino loco depo-
sito cultu peregrino et quotidiano suo reinduta consedit in ginecio (=
vrouwenverblijf.) quam ut rex sedentem comperit uti mane dimiserat etc.

1.-ocr page 200-

188

17. GR dat welc mi zeer.

18/19. «« — ware ontbr. in B. — dat {tet) = indien.
20/21.
ende — hegheert ontbr. in B.

21.-ocr page 201-

189

Vgl. over dit gebruik van daer-. Stoett. Spit. § 199 en over deze bet.
van houden: Verdam i. v. 10) kol. 037.

4—7. Vgl. Efeze. V : 22—24.

13. U, G E ende namen oerlof an hem, cf. h Ä v°. 26.

15. voer wint. — U, G E voerwinde = voordeelige wind. Vgl. v. Lennep
Zeemans-Woordenhoeh i. v. Voor-de-wind.

18. oghen = zien, in \'t zicht houdeii.

23. U die welke die die ridder. — GE die welc die ridder,
h 7 r°.

1.-ocr page 202-

190

11/12. U, G E [O — keyser].

13. dit, na de praep. tusschen, = heden, op dit oogenblik. cf. Ver-
dam. i.
V. kol. 216. — GE acht.

17. onder setten = iets tot pand of borgtocht geven. Wellicht bet.
het oorspr.: onder de macht, beschikking van een ander stellen.

20. U, G E niet langlier te.

22.-ocr page 203-

191

5.-ocr page 204-

204

i 3r°.

4.-ocr page 205-

193

5. GE worclet. — hesocht moet hier bet. inspecteeren, blijkens het
voorafgaande
loortet. (cf. i 2 v°. 18).

G. GE trect.

10. GE die ik.

19. G E [dode]. — HA ghehanget. — e7ide — indien.

23. E voegt er bij: tamen bonum est te esse securum. — vrijlychen te
vertalen door ons: gerust.

*24. In E wordt van geen mes gesproken; wel in N, bij r. 14 hierbo-
ven: cultello auriculas prescidit. — Eveneens in
I.

25. GE doch dat.

20/27. B: quod parum valet homo sine testiculis. — I: in quantum
valet vir sine testiculis. Op grond van het Lat. houd ik
manlichcdeii voor
een pl.-vorm, in de bet. van teelballen. Het zou dan een bewijsplaats
meer zijn voor Verdam, i.v. 1) kol. 1131. Vgl. N:virilia!— HA, U,
G E manlicheit.

2.-ocr page 206-

194

23/23. smijten bet. destijds: slaan, treffen. — HA wt ghebrokë.
25. Over
wie dtmel. Zie c ^ v°. 20.

25—27. mer — loen. B: „Sed ammodo talia non committes.-ocr page 207-

195

i 5

*4. 13: precepit servis suis ut aurum et argentum in platea spargerent.
— N: spargit nummos.

6. liet volk had zich blijkbaar verzameld in de voorhal van het paleis,
gelijk dat in \'t O. geoorloofd scheen.
G/7.
ovidat = opdat.

10. OJ) dat enz. is een elliptische uitdr. voor: op stralFe, poene van. . .

13.-ocr page 208-

196

i 6r°.

I.-ocr page 209-

197

sonde enz. (Doelt hierbij op m5r°. 1—7). — I leest: O pater mi
veiierande ponatur modo quod regnarem pro vobis pro ut regina michi
im])osuit quod ad illud ego et magistri laboramus quod (lees: quid)
tune minus haberetis nisi labores et. sollicitudiues quas continue pro
gubernacione regni constat vobis habere quia absit hoc semper a me ut
vos non habebam tamquam patrem a quo sumpsi priucipium vite
mee et......

Bedorven is de lezing n i e t, doch ze is wel ingewikkeld. De vertaling

moet wezen.....waardoor zoudt Gij dan minder gekweld worden dan

door de moeite en de zorgen — welke Gij (nu) weet voorttlurend te heb-
ben, ter wille van het rijks-bestuur — aangezien dit steeds verre van mij
zal zijn, dat ik U niet als mijn vader zou beschouwen, enz.-ocr page 210-

198

27. ghestaen = toeven, zich bevinden. — seuen. 13: Xll. — Ook
deze afwijking is palaeograjjhisch te verklaren. — I: Vit.

i 7 v°.

2.-ocr page 211-

199

3.-ocr page 212-

200

8. syn gheselscap ghehniken schijut minder gebruikelijk te zijn en is
Waarschijnlijk een vermenging van twee constr. n. 1. van: enes, enen ghe-
bruken (Yerdam i. v. 2) kol. 1017), en: gheselscap houden, leiden, hante-
ren, plegen (Verdam, i. v. geselscap. 8) kol. 1G37.) — Gil brujkè.
Als dit dat.

9/10. recht als segghende vgl. ö r°. 9 en elders.

11.-ocr page 213-

201

lic-yt = liouesceit = fijne vormen, bescliaafdheitl vaii manieren en zeden.

5. GR [in]. — consten geeft zuiver het Lat. virtutes weer, n.1.
bekwaamheden, kundigheden, alle eigenschappen, welke een man sieren. —
loerelt vermoed ik, dat hier in denzelfden zin gebruikt is als in de heden-
daagsche zegswijze: „hij kent zijn wereld,-ocr page 214-

202

23.-ocr page 215-

203

dus weer van beide Lat. red. iets, bier n. 1. overeenkomst met B; kXv°.
20,
k Ä v°. 5, sjyise = IV: eibos. — I: scutellam suam.... jiortare. — GR
dragen soude.

9.-ocr page 216-

204

7—9. B leest: \'/Eecede a me, pabulum mortis, c[uia iam ab alio ama-
tore preveiita sum!-ocr page 217-

205

k 6 r°.

I.-ocr page 218-

2üG

k 7 r°.

1/2. mer — liehhe ontbr. in B.

4\'. B: anulum. quein michi mater raea dedit. — \'t Geven van een ring
gold destijds o. a. als trouwbelofte gedurende de afwezigheid. Ygl. verder
hierover NoordeAvier, p. 48. CC.

8.-ocr page 219-

207

4.-ocr page 220-

208

12.-ocr page 221-

209

een zwaard tusschen beiden legde. Laatste historisch voorbeeld: bij de
voltrekking van \'t huwelijk van Maria van Bourgondië, bij volmacht, in
1477. (cf. Noordewier p. 44 0).)

1 2 v°.

2/3. B: ad houorem tuum perpetrasti.

7. op cf. k 7 r°. 9. — G R om.

8/9. B: hora, qua natus fuisti!

19.-ocr page 222-

210

7/8. B: „Quomodo potero tibi reddere?-ocr page 223-

211

baantjes vergeven. — Zie m9.v°. 7. — U, GE verheven. — GE
keiseryc. (dgl. schrijfwijze bij 2 gelijkluidende cons. komt meer voor).

1Ä V°.

1.-ocr page 224-

212

10. wonderlijcke met de bijbeteekenis van: op verdachte wijze, gelijk\'t
ook heden nu en dan gebezigd wordt.

12.-ocr page 225-

213

8. G E XXX. — Vgl. voor deze eigenaardige Mnl. constr., welke
vooral met het telw. een gevonden AVordt: Stoett.
Synt. § 22.
10. G E [toe].

12/13. dien ick gaerne gheholpen hadde is een eigenaardige korte Mnl.
constr. voor: ik zou gaarne hebben, dat deze (door u) geholpen Averd. —
Ook thans is deze constr. nog Avel in gebruik.

12—17. B heeft alleen: si illum a lepra curare potestis, premia magna
a me reci])ietis.

10. inder tijt = in dit leven, op de Avereld. — H A nu inder tijt. —
G R en is niet.

17/18. Lees met U, G E: meesters antwoerden ende seiden.

19. HA [dat].

21. TJ, GE ghepresenteert.

23. materie = ziektestof, cf. Verdam i. v. 2) kol. 1232.
23/24.
ondertast = onderzoeken.
24—20.
van — mensche ontbr. in B.
25. TJ, G E [ofte verstaut].

I 7 r^

*l/2. en —god, ontbr. in B. —N: Ad divinum igitur coucurritur auxilium.
5. Lees:
almachtich. — TJ, G E [almachtich].

0.-ocr page 226-

214

57. ghebenedijl — hopet ontbr. in B.

6. gïielrec hier = al wat iemand ontbreekt. — versmadet hier = min-
achten en, op grond daarvan, er geen aandacht aan schenken.

9.-ocr page 227-

215

1 8

6.-ocr page 228-

216

in2v°. (Bijlage.)

4\'. Bij eii doe eindigt de novelle Antici en wordt het Vaticinimi,
dat bij k 2 r°. 27 afgebroken werd, weder voortgezet.

6. op — aan, cf. Verdam i. v. denken I kol. 123 i. f.

10. heteykêden = vastgesteld, bepaald, zie Verdam i.V. betekenen. 6)
kol. 1146.

13. begaefdê = begiftigen van het ww. begaven, thans nog alleen over
in part. pt. begaafd.

13/14. ontboden — aanbieden, laten aanzeggen.

21.-ocr page 229-

217

23.-ocr page 230-

218

Blijkens r. 21—23 is de lezing: seer verblijl hier onjuist. Wij lezen dan
ook bij B : t i m u e r u n t valde. —
I echter geeft de beste lezing : Illi hoe
audientes timore cum gaudio repleti sunt.

20. dueehdelijcken = met kracht, flinkheid, gezag. cf. Verdam i. v. 1)
kol. 257. Ygl. hierbij c
% v°. 10.

22. U, GE mer weset.

23—25. mer — profijt ontbr. in B.

ra 5 r°.

3. Lees met de varr.: also. — GE [na].
5. G E Daer si bleven met hem.

9/10. ontbr. in B. — G E Die bedudinghe vanden voerseiden exempel
des keysers soens.

15.-ocr page 231-

319

26.-ocr page 232-

HULPBRONNEN.

Th. Benfey. Mélange Asiatique. LIL

-— Pantschatantra. — Leipzig. 1859. (cll. 1).

L. Ph. C. V. d. Bergh. De Nederlandsche Volksromans. — Amster-
dam. 1837.

Ed. Bodemann. Xylographische und Typographische Incunabeln der
Königliche odentliche Bibliothek zu Hannover. M. Nachbild, der
Holzschn. u. Wasserzeichen. — Hannover. 180G.

J. Ten Brink. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, — Am-
sterdam. 1897.

- Tochten der Pictie van het Oosten naar het Westen,

(in: Dietsche IFarande. 8°. Jaarg, 1895),

J, Ch. Br un et. Manuel du libraire et de l\'amateur des livres etc, V.
Paris. 18ÖÜ—65,

Supplément p, P. Deschamps et G, Hrunet,—Paris, 1878—80,

G, Büchner, Die Historia YH Sapientuni, nach der Innsbrucker Hand-
schrift vom Jahre 1342, nebst einer Untersuchung über die Quelle der
Seuin Seages des Johne Holland von Dalkeith. (In:
Erlanger Beiträge
zur Englischen Philologie,
hrsg. v, H. Varnhagcn. V. Heft. —
Erlangen und Leipzig, 1889,).

-ocr page 233-

221

M. F. A. G. Campbell. Amiales de la Typographie néerlandaise au
XV siècle. — La Haye. 1874. (Supplém. 1878—90).

Paulus Cassel. Einleitung und Deutung des Buches der Sieben Wei-
sen Meister. — Berlin. 1888.

Catalogus Bibliothecae Publicae Harlemensis. 1852. (Supplementum).

W. A. Clouston. The Book of Sindibad or the Story of the king, his
son, the damsel and the Seven Vazii-s. Erom the Persian and Arabic.
With Litroduction, Notes and Appendix. — Glasgow. 1884.

Comparetti. Eicerche intorno al Libro di Sindibad. —Milano. 1809.
[In \'t Engelsch vertld. door H. C. Coote. 1882. (Polk-Lore Society)].

W. M. Conway. The Woodcutters of the Netherlands in the fifteenth
century. — Cambridge. 1884.

J. C. Dunlop. History of prose-fiction, ed. H. Wilson. — London. 1888.\')

K. Meyer. Die sieben Weisen Meister in: Beiträge zur Theorie und
Praxis des Buch- und Bibliotheksioesens.
II. (Sammlung Bibliotheks-
wissenschaftlicher Arbeiten. hrsg.
V. K. Dziatzko. 8 Heft. Leipzig. 1895.

K. Dziatzko. lieber Incunabel-Catulogisirung. Beitr. 1895. III.

Ph. Ehret. Der Verfasser des versificirten Eomaus der VII Sages. — Hei-
delberg. 1880.

A. Einsle. Die Incunabel-Bibliographie. — Wien. 1888.

W. 13. .1. V. Eyk. De Proto-Typographie te Deventer tot 1500. —
Deventer. 1873.

K. Goedeke. Grundrisz zur Geschichte der Deutscheu Dichtung. —
Dresden. 1884.

------ Liber de sejjtem sapientibiis. (in : Orient u. Occident.

hrsg. Th. Benfey. III. — Göttingen. 1800.2)

\') In (loze uitg. werden Liobrocht\'s bekende verbeteringen oj) de vroegere ed.
opgenomen.

Men denke er vooral aan bij dit artikel de aangehaalde werken van Mus-
sa fia en G. Paris te raadplegen.

-ocr page 234-

222

J. G or res. Die teutschen Volksbücher. — Heidelberg. 1807.

J. G. Th. Gräsze. Lehrbuch einer Literürgeschichte etc. — Dresden
u. Leipzig. 1839. (1°. Abth. 1°. Hälfte).

--- Das älteste Märchen- u. Legendenbuch des Christ-
lichen Mittelalters oder die G esta Eomanorum v. J. G. Th. Gräsze ins
Deutsche übertragen. — Dresden u. Leipzig. 1847.

--Tresor des livres rares etc. — Dresde. 1859—07.

(dl. VI. E—S.) Suppl. 1809.

L. Hain. Eepertorium Bibliographicum librorum omnium, ab arte typo-
graphica inventa, usque ad annum 1500 typis expressorum. — Stutt-
gart et Paris. 1820—38.

Z. Heyns. Voorbeelsels der Oude Wijse: Handelende van Trouw, On-
trouw, List, Haet, Ghezwindigheyt ende alle andere menschelijcke
ghenegentheden.

Wt d\' Indische sprake in d\'Arabische, Hebreische ende Latijnsche over-
gheset ende nu in de Duytsche vertaelt ; Verciert met vele Eijm-Spreucken
ende Figueren door Zach a ri a s Heyns, \'t Amsterdam. A^oor Jac. Pietersz.
Wachter, Boeck-vercooper op den Dam, inden Wachter. Anno 103 l-ocr page 235-

223

G.-ocr page 236-

224

(in: Sitzungsberichte der Kais. Akademie der Wisschenschaften. Phil.-
Hist. Klasse. Band LVII. — Wien. 1868.

Ueber die Quelle des altfranzösischen Dolopathos. (in :

Sitzungsber. Band. XLVIII. — Wien. 1865.

M. J. No or dewier. Nederduitsche Begtsoudheden.—Utrecht. Kemink
-ocr page 237-

•225

H. C. Eogge. Sproken en Vertellingen uit de Middeleeuwen. — Am-
sterdam. 1885.

A. Schmidt. Over het verschijnsel, door mij besproken op blz. 74.
Centralblatt für BiblotheJcswesen. Jan. 1897. Overgenomen in: Zeitschrift
für Bücherfreunde.
April. 1897. (s. 55).

G. D. J. Schotel. Volksboeken eu Volkssprookjes. — Haarlem. 1872.

L. V. Schröder. Indiens Literatur und Cultur in historischer Ent-
wicklung etc. — Leipzig 1887.

J. II. Schwicker. Geschichte der Ungarischen Litteratur. — Leip-
zig. 1889.

Chr. Sepp. Verboden Lectuur. — Een Drietal Indices librorum Prohi-
bitorum, toegelicht door — ...... Leiden. 1889.

K. Simrock. Die Deutschen Volksbücher gesammelt und in ihrer ursprüng-
lichen Echtheit wiederhergestellt. — Frankfurt a. M. 1845—67.

K. Stallaert. Van den VII Vroeden van binnen Eome. Een gedieht
uit de XIV Eeuw. — Gent. 1889.

--Van den VII Vroeden van binnen Eome. Antwoord

op de critiek van den beer E. A. Stoett. (in: Ret Beifort. Eebr. 1890.
Uitg. A. Sider, Gent.)

A. L. Stiefel. Ueber die Quellen des Hans Sachsischen Dramen.

E. A. Stoett. Van den Vtl Vroeden van binnen Rome. — Critiek op
de uitg.-Stallaert. (in:
Noord en Zuid. XII. All. (-ocr page 238-

• 336

J. H. de Stoppelaer, Het papier in de Nederlanden gedurende de
middeleeuwen, inzonderheid in Zeeland. — Middelburg, 1869.

- Supplement au Catalogue des livres de la

Bibliothèque de M. C. de la Serna Santander. — Bruxelles. 1803.

E. C. Temple. The legends of the Panjab. — Londen. 1884.

H. Varnhagen. History of the Seven -ocr page 239-

AFKORTINGEN.

bet. = beteekeiit, beteekenen of beteekenis.

brsg. = beransgegeben.

i. f. = in fine.

i. V. = in voce.

Mnl. = Midclelnederlandscb.

ontbr. = ontbreekt, ontbreken.

s. = sub.

uitdr. = uitdrukking,
vgl. = vergelijk,
vlg. = volgens,
vndr. = vandaar.

A = Fransche redactie naar de mss., genoemd in de Tabel p. 40

Kolom II. (cf. G. Paris. p. XYI).
B = Lat. proza-red. vlg. het Innsbrueker Handschrift ed. G. Büchner.
D = Fransche proza-redactie naar ms. 5030 (cf. G. Paris. p. \'Y).
G = Mnl. red., cd. 1479; exemplaar te Göttingen.
Gil = Mnl. red., ed. ± 11\'90; exemplaar te \'s-Gravenhage.
II = Historia septem sapientum (cf. Hoofdst. I p. en G. Paris. p.
XXYlll).

HA = Mnl. red., ed. 1480—82; exemplaar te Haarlem.
11B = l\\[id. red., ed. ± 1490; exemplaar tc Haarlem.
I = Incunabel-tekst der Historia septem sapientum, ed. Goswin Gops
V. Euskirchen — Coloniae — ± 1473; exemplaar te Göttingen.
K = lledactie van het Fransche gedicht ed. Keiler, (cf. G. Paris. p.
L = lledactie naar de mss. B(ibl.) N(at.) fr. 180, 14L4, 19100

24431 (nieuwe nummering) cf. G. Paris. p. X.
N = Historia calnnniie novcrcalis que septem sapientum inscribitur,

cd. (}. Leen. — Antwerpiae — 119(); exemplaar tc Deventer.
S = lledactie miar de Scala Coeli. (cf. Hoofdst. 1 p. 15).
U = Mnl, red. ed. 1483; exemplaar te Utrecht.

abbr. = abbreviatio.
col. = columna.

-ocr page 240-

V.

2

Grein\'s vertaling van het Ags. (jtidhilla gripe door: schild ver-
dient de voorkeur boven die van Eieger door:
zwaard.

VI.

lieoioulfslied. fol. 135^\' regel G sqq. (vlg. Handschrift):

.......... eofor lie scionon

• fer hleor beran gehroden golde fah
. fyr heard ferh wearde heold....
is aldus te lezen:

........ . Eoforlic sci(o)non

ofer hleorberan gehroden golde
fah and fyrheard ferhwearde heoldoji.

VIL

In hetzelfde gedicht voege men vs. 30 en 31 (Berichtigte Tekst.)
tusschen vs. 27—28 en leze
Jirage i. i)l. v. ahie. (Vgl. de Aanteeke-
ningen
van Co sijn.)

VIII.

In de uitdrukking: „Lik me vestje\'\' is het laatste woord tc verklaren
als volksetymologie uit het Er. fesse.

IX.

Het „Ilicht U naar de Beschaafde Spreektaal-ocr page 241-

V.

3

Er bestaat voldoende grond om het ingrijpen van Hendrik IV in
de Gulik-Kleefsche kwestie te beschouwen als uitvloeisel van zijn

grand dessein.

XL

Ook van vrijzinnig standpunt beschouwd, dient de Ohr. Godsdienst als
onderwijs-vak in het leerplan van het Middelbaar en van het Gymnasiaal
Onderwijs te worden opgenomen.

XII.

De Stellingen bij het Academisch proefschrift vereischt, behooren
te worden afgeschaft.

-ocr page 242-

.117.

;• •V:: \'Vl h-no\'U \' ji«/-ocr page 243-

-ocr page 244-

ÄS--?

\'\'if\'-\' ■. - •

■ \' \' \'\'

- ri-■uk-

-ocr page 245-

H-••

4

■ • ■ h

■ I-ocr page 246-