-ocr page 1-

-f

MEPPl EN ÏOOBramill..

^iv^^ Et^ï^^\'bijdrage 4of de bennis en
waardcering,van hel ¥heisme.

\'si?

j. WEENER.

f^y:.

-ocr page 2-

^ ..

-ocr page 3- -ocr page 4-

(

-ocr page 5-

SCHEPPING EN VOORZIENIGHEID.

-ocr page 6-

RUKSUNIVEHSITEIT UTRECHT

0497 2059

-ocr page 7-

Schepping en Voorzienigheid.

EENE BIJDRAGE
TOT DE KENNIS EN WAARDEERING VAN HET THEISME.

PROEFSCHRIFT

TEE VERKRIJGINQ VAN BEN nilAAD VAN

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID.

AAN DE J^IJKS-pNIVERSITEIT TE. pXRECHT ,
N.\\ JtACIITiniNO VAN DEN llECTOU-MAONrFICUS

Mr. J. DE LOUTER,

lloo-ocr page 8-

-ocr page 9-

jAan mijne ©uders

en

Schoonouders.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

VOORWOORD.

Met ccn gevoel van dankbaarheid aan God cn erkentelijk-
heid jegens allen, aan xuic ik, meer of minder, ook ten
opzichte viijjicr theologische opleiding, verplicht beu, is het,
dat ik dit voorivoord voor mijn proefschrift schrijf. Tc
meer, nu ik nog gelegenheid vind, mijne acadcinischc loopbaan
geheel tc voltooien, nadat ik reeds ccuigcn tijd als predikant
werkzaam was.

Gaarne denk ik nog aan mijne acadcviic-jarcu terug, al
ivckt ccn terugzien naar wat achter ligt uict enkel blijde
herinneringen op. Hoe zou dit toch kunnen, waar in dien
korten tijd zoo spoedig na elkander twee voortrcjfelijkc leer-
meesters heengingen, wier heengaan nog wordt betreurd.
Intusschcn hoop ik, dat dc aantrekkelijke schcrpziunighnd
van wijlen Prof,
C ra mer, cn dc bczadi^fdc geleerdheid van
wijlen Prof.
Kleyn voor mij nict gdwcl cn al zonder vrucht
zijn gcxvccst.

Hooggeleerde Lamcrs, hooggeachte Promotor, ik vraag
mij af, wat mij het meest vervult met eene diepgci\'ochlc
dankbaarheid tegenover U, uw hooggexvaardcerd onderricht,
dat was als ccn meededen uit den schat ccncr rijke kennis,
of nwc steeds zich zelve gelijk blijvende wclwillcmiheid,
waarvan ik niet het minst den laatstcn tijd dc blijken
ontving. Laat mij het U mogen zeggen, dat het deel der

-ocr page 12-

theologische luetcnschap, dat mij aantrok, viij door U lief
is geworden. Hond U van mijne voortdurende hoogachting
en erkentelijkheid overtuigd.

Hooggeleerde Vale ton, laat mij ook U mogen danken voor
al wat ik van U geleerd en genoten heb. Hoexvel het reeds
eenigen tijd geleden is sinds ik inve lessen volgde, ben ik
ze nog niet vergeten. Ze zullen mij steeds, wanneer het
Oude Testament voor mij open ligt, wel eene aangename
herinnering moeten zijn, ivant Gij vej\'mocht tot luisteren te
dwingen.
Fm dan leert men ook. Wees nog velen ten zegen.

Hooggeleerde Baljon en Van Veen, mijne studie heb ik
onder U niet aangevangen, ivel voltooid. Ik vond gelegenheid
te over evenwel, oni U in onderricht cn omgang aldus tc
leeren kennen, dat menig imr mijner academie-jaren mij
daardoor eene aangename herinnering zal blijven.

Ook U, Hooggeleerde van Leeuwen cn C a n n e g i e t e r,
hoogleeraren van zvege dc kerk, die ik reeds eenigen tijd
heb gediend en nog lang hoop te dienen, nog een woord van
dank gebracht voor het vele cn goede, dat ik van U heb
gehoord. Men ontving bij U voor verstand en hart cn prak-
tijk. Bij de beiverking van mijn proefschrift te midden mijner
praktische werkzaamheden heb ik meermalen aan U met
erkentelijkheid gedacht cn — niet vrucht van U geprofiteerd.

Ten slotte aan alle vrienden, voor het mecrcndecl reeds
hier cn daar verspreid, nog een hartelijken brocdcrgroct.

Ter Aa,

J. Wkicnkr.

i6 Juni 1899.

-ocr page 13-

I isr H O u ü.

Inleiding................ i.

tliiasme als beginsel van godsdienstige EK \\yijs-

gekrige wereldbeschouwing.......7-

Met schepi\'ingsgelooe als beginsel van gods-

DIENSTIGIi EN WIJSGEICRIGE WlïRlCLDBI\'SCIIOUWING. 23.
HIvT VOORZIICNIGIIEIDSGICLOOE ALS BEGINSEL VAN
GODSDIENSTIGE EN WlJSGi:ERIG1-: WEKlsLDBESCIIOU-

wing................63.

De „Theodicee-ocr page 14-

CORRIGENDUM.

Pag. 79 staat Dens, lees Deo.

-ocr page 15-

INLEIDING.

De vraag naar de verhouding tiisschcn God
en de wereld is veel malen gesteld, en op zeer
verschillende wijze beantwoord. Dat ze gesteld
is geworden, kan niemand bevreemden, die in
den menschelijken geest de behoefte erkent om
na te denken over en zich rekenschap te geven
van bestaan en ontstaan van de wereld der
verschijnselen. En dat ze verschillend is be-
antwoord geworden, het kan evenmin hem ver-
wonderen, die in aanmerking neemt, dat het
hier niet een zuiver empirisch onderzoek geldt,
als zou kunnen leiden tot een objectief weten;
maar dat het onze geloofsvoorstellingen zijn,
die a priori het standpunt bepalen, waarop men
zich bij het onderzoek plaatst^— en dit leiden.

Dit nu is onvermijdelijk. De mensch legt
zijne persoonlijkheid, wil men, zijne subjecti-

-ocr page 16-

viteit nooit af, hoeveel te min, wanneer het
zijne godsdienstige voorstellingen geldt, die
met zijn gemoedsleven zoo nauw zijn ver-
bonden.

Maar dit heeft ook niets tegen zich. De be-
schouwing en waarneming der eindige dingen
brengt ons nooit buiten het gebied dier eindige
dingen. En wij komen tot geene redelijke ver-
klaring van hun bestaan, indien wij binnen de
grens van het eindige blijven. Hierin ligt de
grond van de redelijkheid des geloofs, ,»waar-
door wij verstaan, erkennen {uooüfiou), dat de
wereld door het woord Gods is toebereid-ocr page 17-

waarneemt, denkt hij in verband met wat hij
gelooft.

Vandaar, dat we begonnen met te spreken
over de vraag naar de verhouding tusschen
»God-ocr page 18-

zoodanig staat naast of tegenover andere op-
vattingen. Eene opvatting, door denken ver-
kregen, indien dan ook op eene bepaalde ge-
loofsvoorstelling gebouwd, die zich gelden doet
bij de waardeering van het waargenomene.
Blijft dus de denkende geest in zijn denken
afhankelijk van de geloofsvoorstelling, toch gaat
hij daarin een eigen weg, als hij de vraag
stelt naar den laatsten grond of de laatste oor-
zaak van de wereld der verschijnselen. Voor-
zeker heeft de geloofsvoorstelling eigen waarde
en eigen wordingsgeschiedenis, terwijl ook het
denken zijn recht, eigen verloop en eigen re-
sultaten heeft. Maar het is geenszins onver-
schillig, of het de redelijkheid der geloofsvoor-
stelling ontkent of bevestigt. In ieder geval
kan het die zuiveren.

Dit is met dat al duidelijk. Ontkent men,
dat er in den eenen menschelijken geest een
dualisme zou zijn van verstand cn gemoed, er
moet dan eenstemmigheid zijn in eisch en uit-
spraak van die beide, waar beiden zich richten
op de hoogere, metaphysische werkelijkheid,
achter of boven het zichtbare, eindige, waarin
de grond of de oorzaak van dit laatste gelegen

-ocr page 19-

is. Eenstemmigheid alzoo tusschen godsdien-
stige en wijsgeerige wereldbeschouwing. Een-
stemmigheid , die niet gemaakt, of gezocht moet
worden, maar natuurlijk en in den aard van
den menschelijken geest zelf gelegen is.

Zoo volgen wij dus de empirisch-speculatieve
methode. Van de waarneming der zichtbare
wereld moet worden uitgegaan. Ze leidt ons
van zelf op den weg der speculatie, zonder
welke we niet komen buiten de grens dier
zichtbare wereld, cn welker recht niet kan wor-
den geloochend. Toegegeven zij, dat men in
dezen hoogstens tot eene subjectieve verzekerd-
heid komt. Eene hypothese aangaande de wor-
ding der wereld. Die niet daarom, omdat ze
eene hypothese is, mag worden verworpen.
Die haar recht handhaaft tegenover andere door
hare waarschijnlijkheid, hare redelijkheid. Ze
heeft zich zelve tc verdedigen. En daarom
mag ze alleen worden beoordeeld naar haar
logica, den eenigen objectieven maatstaf, die
leidt tot een objectief oordeel.

Het geldt de redelijkheid cn het recht der
theistische wereldbeschouwing, hare inwendige
waarheid, waar ze een greep doet naar de

t^ -

-ocr page 20-

waarheid der werkehjkheid, toegevend aan den
drang van de werkelijkheid der waarheid, die
den geest aangrijpt.

-ocr page 21-

THEISME ALS BEGINSEL VAN GODS-
DIENSTIGE EN WIJSGEERIGE
WERELDBESCHOUWING.

Het scheen wcHicht voor velen, dat het met
het recht van dc thcistischc wereldbeschouwing
gedaan was sedert dc kritiek van Eduard von
Hartmann, die zich daarover hooren liet in zijne
»Religionsphilosophie,-ocr page 22-

8

koste der absoluutheid), gaat hij daarna meer
uitvoerig bestrijden het »theisme-ocr page 23-

9

beschrijving van von H., dan is er reden tot
een behoedzaam onderzoek.

Op zich zelf zou de term »theisme-ocr page 24-

IO

gemoed en wil te onderscheiden. Formeel, als
vermogen, kan aan geen der drie de prioriteit
worden toegekend. Ze zijn als zoodanig in den
mensch aanwezig, aleer ze door het ontwaken
van het bewustzijn werkzaam worden en in-
houd krijgen. Het gemoed ontvangt indruk-
ken , en wel indrukken ook eener hoogere, on-
zienlijke macht, van wie het zich afhankelijk
gevoelen gaat. Dat die hoogere, onzienlijke
macht inderdaad eene bestaande is, is appre-
ciatie van het oordeelend verstand, dat zich,
mede op grond van waarneming, daarvan eene
voorstelling gevormd heeft en nu voortgaat zich
te vormen. Al ons weten (waartoe ook behoort
de inhoud van ons gclooven als een subjectief
verzekerd zijn) is dus de vrucht van waarneming
en ervaring, door de werking van onzen actieven
geest, ons geestelijk eigendom geworden.

Het discursieve denken treedt nu scheidend
en verbindend op, de vraag overwegend naar
ontstaan, inrichting cn doel der wereld en voert
alzoo op den weg om tot eene wijsgeerige
wereldbeschouwing te geraken, die evenwel
onder den invloed blijft der godsdienstige voor-
stellingen , gelijk nader blijken zal.

-ocr page 25-

II

Het Theisme, zoo zeiden we boven, is his-
torisch eene synthese tusschen Pantheisme en
Deisme. Het
Pantheisme, in hoe velerlei vor-
men zich ook voordoend, heeft als kenmerkend
beginsel, dat het tusschen »God-ocr page 26-

II

het ook hier de godsdienstige aandoening en
voorstelHng, die den grond gelegd heeft voor
de wereldbeschouwing. De pantheist ziet, ge-
voelt God in de wereld, maar bindt Hem daarom
ook aan de wereld. Geen God boven haar ver-
heven, maar met haar één. Het Al is »God.-ocr page 27-

13

blijft daar verre. God wordt van de wereld
gescheiden; zijne immanentie geloochend; zijne
transcendentie, zijne persoonlijkheid erkend.
Hoewel Hij de wereld geschapen heeft, blijft
Hij \'dus na die scheppingsdaad buiten betrek-
king met haar (Deus otiosus). En het eenige
wat in de wereld nog aan Hem herinnert is,
dat haar mechanisme loopt naar Hij het in den
aanvang gewild heeft. Hierin ligt tevens het
begrip van doel, reeds gegeven in den nood-
wendigen loop van het wereld-mechanisme.
Intusschen is de overgang — en de geschie-
denis bevestigt dit — van Deisme, dat het vuur
op het altaar van den Godsdienst uitdooven
laat, ook terwijl het, in abstracto, de persoon-
lijkheid Gods handhaaft, ten minste tot prac-
tisch atheisme zeer gering. En — practisch
atheisme is het weldra ook theoretisch.

Het Theisme — het onderscheid tusschen de
termen Deisme en Theisme is eenvoudig conven-
tioneel — wil tegenover Pantheisme aan de eene
zijde Gods transcendentie, en tegenover Deisme
aan de andere zijde Gods immanentie vasthou-
den. De verdedigers van het Theisme, die
opstonden in I. H. Fichte en zijn geestverwan-

-ocr page 28-

14

ten, handhaafden wel voornamelijk tegenover
de pantheïstische wijsbegeerte van Hegel de
persoonlijkheid Gods; maar toch ligt in het
vasthouden van de persoonlijkheid Gods op
zich zelf het kenmerkend theistische niet, gelijk
boven reeds gebleken is Hun streven was,
met handhaving van Gods immanentie in de
wereld, die persoonlijkheid te behouden en God
van de wereld te onderscheiden.

J. G. Fichte (de vader van I. H. Fichte),
had oneindigheid en persoonlijkheid niet met
elkaar weten te rijmen. Zijn idealistisch Pan-
theïsme liet plaats voor God als den Oneindige,
maar
daarom onpersoonlijk. Absoluut zelfbe-
wustzijn is voor Fichte contradictio in terminis.
Een ))ik-ocr page 29-

15

godsbegrip overgenomen en voltooid tot dat van
het absolute Ik, dat uit zich zelf uittreedt en
in zich zelf terugkeert, de onbewuste onein-
dige, absolute Geest, die in den mensch tot
bewustzijn komt.

Het Theisme, zooals dat nu bepaaldelijk op-
trad tegen de Hegeliaansche leer, werd niet aan-
stonds zuiver gesteld als beginsel van wereld-
beschouwing. Soms schijnt het Pantheisme niet
geheel overwonnen, b. v. waar Fichte (I. H.) en
Weisse zich aan de dialectische methode van
Hegel houden. Ze staan eenigszins op de lijn
van Schelling\'s »Untersuchungen über das
Wesen der menschlichen Freiheit,-ocr page 30-

i6

proces voorgesteld wordt als moment in het
wordingsproces, dat het goddelijk Wezen door-
loopt.

Het is waar, dat het formeele van dc philo-
sophie van Fichte (den jongere) en Weisse in
menig opzicht overeenkomst vertoont met die
van Schelling in diens eerstgenoemd werk. Ook
zij spreken van eene »natuur in God,-ocr page 31-

17

maar religie, mystiek, is er niet m, omdat geen
gemeenschap met een zelfbewust zich open-
barenden God wordt gevoeld en beleden, i)

Maar ook het denken vindt geen vrede in
eene pantheïstische wereldbeschouwing. Ons
godsbegrip bepaalt onze wereldbeschouwing,
maar wil omgekeerd uit die wereldbeschouwing
gerechtvaardigd zijn, enjoeginsel blijken eener
redelijke wereldverklaring. Prof. Doedes -) zegt
terecht: »Gaat men van de nauwkeurige be-
»schouwing van den mensch, van de natuur en
»van de wereldgeschiedenis uit, en niet a priori
»van het Eéne Oneindige, dan kan het laatste
»woord niet de leer zijn van een onpersoonlijk
»AI. Deze leer is niet resultaat van een onder-
»zoek van den mensch, de natuur en de wereld-
»geschiedenis, is niet resultaat van een onder-
»zoek, waarbij men alle apriorisme buitenge-
sloten »heeft.-ocr page 32-

i8

op eene redelijke verklaring wacht voor haren
grond \').

Niet minder dan tegen de aanbidding eener
onpersoonlijke »godheid-ocr page 33-

van de wereld gescheiden, en daarom dood
voor het hart \').

Neigt de pantheïst naar het valsch-godsdien-
stige van eene aanbidding van het niet-zijnde,
de deist neigt tot ongodsdienstigheid, waar hij
den Zijnde ver weg stelt, Hem vaarwel zegt
en — vergeet.

Voor het overige staat men ook hier op den
bodem eener naturalistische wereldbeschouwing,
gelijk voldoende gebleken is, en blijven dezelfde
bezwaren gelden, die aangevoerd zijn tegen
de naturalistische beschouwing van het Pan-
theisme. De immanente kracht in de wereld is,
naar hare werking, in beide gevallen dezelfde.
Slechts laat het deistisch godsbegrip de moge-
lijkheid open om hier en daar van een ingrijpen
van God te gewagen in den gang van zaken;
bij wijze van »actio in distans-ocr page 34-

20

wereld, maar maakt geene scheiding. God en
wereld niet een, maar evenmin los van elkan-
der. De wereld is niet God. Toch is God in de
wereld. De kloof tusschen beiden is die tusschen
eeuwig en geworden, oneindig en eindig. Daar-
om is God boven de wereld verheven; deze
heeft geen deel aan het goddelijk Wezen, ze is
geen wezensopenbaring Gods in het zichtbare.
God is absoluut. Maar hierom nu tevens ver-
vullend de geschapene wereld. Haar omvattend,
in haar werkend en zich in haar openbarend.

Er is onder de aanhangers van het Theisme
geen volkomen eenstemmigheid in de toepassing
van het beginsel in de wereldbeschouwing, be-
paaldelijk niet in de beschouwing van den
mensch (vraagstuk.der vrijheid, van het kwaad);
maar het kenmerkende van het Theisme is altijd,
dat het aanneemt zoowel eene onderscheiden-
heid van, als eene voortdurende betrekking
tusschen God en de wereld, m. a. w. dc trans-
cendentie en de immanentie Gods.

Hoe men over de onderscheiding oordeele
tusschen verschillende vormen van het Theisme \')

i) Verg. daarover Doedes „Inl.-ocr page 35-

21

zeker is, dat alle indeeling, die haren maatstaf
niet heeft in de godsleer, als bijv. die in
»naturalistisch-ocr page 36-

22

slechts vrede vindt in de verklaring van het
bestaan der wisselende, blijkbaar eindige ver-
schijnselen-door eene eerste Oorzaak daarvan.

Ten opzichte van het bestaan der wereld leidt
het theistisch godsbegrip tot de theïstische schep-
pings- en voorzienigheidsleer. Deze moet nu
door ons worden beschouwd, en naar haar
eigen beginselen gewaardeerd, zullen we aan
de boven aangewezen taak getrouw blijven.
Achtereenvolgens zullen dus in de twee vol-
gende hoofdstukken Scheppingsgeloof en Voor-
zienigheidsgeloof afzonderlijk worden besproken,
beide als beginsel van godsdienstige en wijs-
geerige wereldbeschouwing.

-ocr page 37-

HET SCHEPPINGSGELOOF
ALS BEGINSEL VAN
GODSDIENSTIGE EN WIJSGEERIGE
WERELDBESCHOUWING.

Het scheppingsgeloof is eene bepaalde voor-
stelling van het ontstaan der wereld, bepaald
n. 1. door ons godsbegrip. Strauss noemde het
kosmologisch bewijs eene omgekeerde schep-
pingsleer, (gelijk het teleologisch bewijs eene
omgekeerde voorzienigheidsleer). Wij kunnen
het omkeeren en nu zeggen: dc scheppingsleer
is het omgekeerde \'»kosmologisch bewijs-ocr page 38-

24

als in bestaan\\ of ook: van God als de Oorzaak
van het bestaan der wereld.

Het scheppingsgeloof heeft dan ook allereerst
godsdienstig belang; het absoluut-afhankelijk-
heidsgevoel, en wel met het oog op een persoon-
lijken God, wordt er in bevredigd. Het heeft ook
wijsgeerige waarde, aangezien eerst daarin de
vraag naar het ontstaan aller dingen, die met
nadruk oprijst uit het menschelijk denken, vol-
doende bevrediging vindt. M. i. volkomen terecht
schrijft M. J. Schuurbecque Boeije \'): »Het ligt
»voor de hand, dat eene wereldbeschouwing,
»waarin met het
oorzakelijke geen rekening wordt
»gehouden, maar uitsluitend gelet wordt op de
»verschijnselen, geen andere dan oppervlakkige,
»onbestemde en chaotische voorstellingen kan
»opleveren-ocr page 39-

25

»levende en organische een product van het
»levenlooze en anorganische; het geestelijke en
»zedelijke een product van het stoffelijke en
»onbewuste of willooze-ocr page 40-

26

inwendige noodzakelijkheid werkende krachten
(hetzij deze overigens, materialistisch, niet an-
ders gezegd worden te zijn dan beweging,
wisseling der stof; hetzij daaraan, naturalis-
tisch, nog een geestelijk karakter toegekend
wordt en tevens te meenen, dat ze de hoog-
geroemde oVoraussetzunglosigkeit-ocr page 41-

27

staan, maar op het bestaan der dingen betrek-
king heeft \'). Het »evolutie-dogme-ocr page 42-

28

vrucht bepaaldehjk van israëhetischen en christe-
hjken bodem. Het heeft in de eerste plaats als
uitspraak van het religieuze gemoed, dat er eene
hooge vlucht in neemt, een eenige waarde. Het
rust op een godsbegrip, waartoe de buiten-
israelietische en buiten-christelijke volken niet
zijn gekomen. En het leidt ook tot eene eigen-
aardige beschouwing van de wereld. Luther
verklaart, dat hij na veertigjarig denken en
onderzoeken tot dat geloof is gekomen..

Voor zoover de vraag naar de wording der
dingen buiten Israël en Christendom beant-
woord is geworden in tal van kosmogonische
voorstellingen der verschillende volken, zijn
die voorstellingen meer van religieuze dan van
wijsgeerige waarde, en staan dus op de hoogte
der religieuze voorstellingen in het algemeen.
Hier is die mythologie van geen belang.

Meer waarde heeft voor ons het onderzoek
van het wijsgeerig denken, bepaaldelijk der
oude Griekschc wijsgeeren waar dit, indien dan
al niet onafhankelijk van de godsdienstige voor-
stellingen, toch in elk geval zelfstandig de wor-
ding der dingen tot voorwerp van onderzoek
maakte. Werd aan het bestaan der volksgoden

-ocr page 43-

29

geloofd, ze werden als geworden beschouwd
en voorts werd naar het ware
bv of shai gezocht.

Boven de leer eener eeuwige stof hebben ze
zich evenwel nimmer verheven. Het verwondert
ons niet. Geloof in èen persoonlijken God,
afhankelijkheidsgevoel van
eengeesfe/ij/e Wezen
(wel te onderscheiden dus van het determinisme
van Pantheisme, Naturalisme enz.), en gemeen-
schapsbetrekking met dien God, het ideCel
karakter van godsdienst, ontbrak. Geen heer-
schappij van den geest over de stof. Deze
behoort tot het goddelijk Zijn (monistisch) of
staat er tegenover (dualistisch).

Is het waar, wat wij zoo even opmerkten, dat
ons godsbegrip tot eene eigenaardige, daardoor
bepaalde, beschouwing der wereld leidt, en »kan
»het niet worden ontkend, dat wij ön in onze
»godsdienstige gewaarwordingen, en in onze
»godsdienstige handelingen in aanraking komen
»met veel en velerlei, dat voor ons geheel ver-
»schillende beteeken is heeft, naar gelang we
»daarbij al of niet denken aan God, en dat we
»hierin worden geleid door de voorstelling,
»welke wij ons vormen betreffende het verband,
»waarin voorwerpen en feiten krachtens hunnen

-ocr page 44-

30

»aard staan met God als Schepper des heel-
als-ocr page 45-

31

Behalve door de kwalitatieve onderscheiding
der aTrépfiara verheft zich Anaxagoras niet
boven de naturalistische kosmologie van Em-
pedocles. Mag dus in hem het »idealisme-ocr page 46-

32

}ió(Tfiog bpctrÓQ voorgesteld als een »niet-zijn-ocr page 47-

33

idealisme van Plato (dat van zelf dualisme werd)
verwierp hij. De zichtbare wereld is de wezen-
lijke; in haar is de »idee-ocr page 48-

34

geerte ook de aandacht van christelijke theo-
logen heeft getrokken. Wel, dat de middel-
eeuwsche scholastiek meende ze te kunnen aan-
wenden voor hare scheppingsleer.

De kosmologie der Stoa is een naturalistisch
Pantheisme. Men mag niet zeggen, dat hunne
kosmologie en »theologie-ocr page 49-

35

het-ocr page 50-

36

wezen en blijft goddelijk. Waar nu het godde-
lijke zich in eindeloos emaneeren uitgeput heeft
(in logische orde gedacht), daar gaat het »zijn-ocr page 51-

37

van beschouwing aangeeft en den weg eener
wijsgeerige verklaring wijst.

In het oog moet gehouden worden, dat noch
in de Schriften des Ouden, noch in die des
Nieuwen Testaments eene scheppings/«?^?;\' is te
vinden. Men dacht over het begrip »God-ocr page 52-

38

voorstellingen niet uitgaan boven een particula-
ristisch Jhvhisme Hoe dit zij, men zoekt in
Israel\'s heilige Schriften tevergeefs naar eenige
plaats, die van de wording der dingen eene
wijsgeerige verklaring zou geven door te wijzen
op de scheppingsdaad Gods.

De bekende zes-daagsche-scheppingsgeschie-
denis, waarmee ze aanvangen, is hier van
geen belang en kan onbesproken blijven, als
werpende gansch geen licht op de wijsgeerige
vraag naar de wording der dingen, aangezien
in genoemde voorstelling zich slechts uitdrukt
eene godsdienstige overtuiging, die in den aan-
vang van het wereldbestaan tegelijk den aan-
vang ziet van eene Gods-, bepaaldelijk heils-
openbaring, waaroln het den schrijver te doen
is, en waarin nu de
aarde, nog beter dc menscJi
het middelpunt wordt.

Wat van het scheppingsgeloof is gezegd mei:
betrekking tot het Oude Testament, geldt even-
zeer voor de joodsche Apocryphen, met name
Jezus Sirach 2) en Judith 3) als ook II Maccab.

1)-ocr page 53-

39

Laatstgenoemde plaats (II M. 7, 28) is, gelijk
bekend is, merkwaardig om het »uit niets-ocr page 54-

40

De latere joodsche godgeleerden houden ge-
deeltelijk aan het scheppingsgeloof vast; ge-
deeltelijk volgen zij Aristoteles, al blijven ze
spreken van »schepping-ocr page 55-

-ocr page 56-

42

heeft een einde, wanneer het zinnehjke vernie-
tigd is en de aTroy.arcidTamg Trdvroöv gekomen zal
zijn; hoewel nieuwe afval, en derhalve de wor-
ding van eene andere wereld, van meerdere
zelfs, mogelijk blijft.

Tot in de middeleeuwen blijft men de kerkleer
in het algemeen vasthouden. Gelijk uit Isidorus
Hispalensis en Johannes Damascenus, de com-
pilatoren respectievelijk der Westersche en
Oostersche kerkvaders duidelijk is, was het
van lieverlede meer een hechten geworden aan
de letter der Schrift.

In de middeleeuwsche scholastiek leeft het
wijsgeerig denken weer op, en wel zoo, dat dit
in den grond der zaak, zelfstandig werkzaam
onder inspiratie der oude philosophen, bepaal-
delijk Aristoteles (ook Plato), een der kerkleer
vijandig karakter aannam. Dit was echter niet
de bedoeling. En vandaar dat bij de aange-
wende pogingen om beide met elkander te ver-
zoenen door dialectisch woordenspel verwarring
gesticht wordt. Wat de scheppingsleer betreft.
De vier aWiai van Aristoteles meent men te
kunnen behouden, verklarend daarmede het fieri
de forma in formam. Maar dit is niet goed te

-ocr page 57-

43

keuren, daar Aristoteles het fieri (in universo)
bedoelt te verklaren. Een zeer dubbelzinnig
formalisme alzoo, gevaarlijker dan dat der
Apologeten. Vooral bij Thomas Aquinas komt
dit uit, hoewel de kerkleer hem uitdrukkelijk
tot het getuigenis brengt, dat ^de wereld er
niet altijd geweest is, en dat dit »sola fide
tenetur.-ocr page 58-

44

mystiek op, die met hare neo-platonische spe-
culaties geen
scheppingsdaad meer kent.

De Hervorming voerde tot de leer der H.
Schriften terug, waarbij zij ten opzichte van
het scheppingsgeloof staan bleef in hare onder-
scheidene belijdenisschriften.

De nieuwere wijsbegeerte heeft in verband
met haar godsbegrip de vraag naar de wording
der verschijnselen in gansch uiteenloopende
wijze besproken. Hier wijzen we naar wat we
vroeger opmerkten terug. In hoofdzaak kan
men twee richtingen onderscheiden, die, waar
het scheppingsgeloof wordt beleden en die waar
het (in verband met pantheïstische of dualisti-
sche overwegingen) verworpen wordt

Komt het thans aan op de waardeering
der scheppingsleer zelve, anthropomorphisme,
menschelijke denkvorm en uitdrukkingswijze
is hier niet te vermijden.

Het is godsdienstig geloof, dat zich uitspreekt
in de Schriften des Ouden en Nieuwen Ver-
bonds. Tot de scheppings-idee is de wijsbegeerte

i) Verg. Dr. H. Bavinck „Gereformeerde Dogmatiek-ocr page 59-

45

op zich zelve niet gekomen. Het gevoel van
absolute afhankelijkheid, verbonden met de
voorstelling van een persoonlijken God, welke
voorstelling niet is dan product van reflectie
op bewuste levens-relatie met God, brengt den
mensch tot het geloof in God als Dengene,
(/oor, maar ook uit Wien alle dingen zijn

In de eerste plaats \'wordt daardoor dus al
aanstonds de leer eener eeuwige stof buiten-
gesloten; vervolgens ook die eener emanatie,
waarbij voor de persoonlijkheid Gods geen
ruimte gelaten wordt. Dat dc leer eener eeuwige
stof bij joden en christenen hier en daar ingang
kon vinden, is ons gebleken. Vecjal stond dit
in verband met eigenaardige beschouwing cn
(onjuiste) bcoordeeling der werkelijke wereld,
cn wel ten opzichte van het bestaan des kwaads.
Het werd Plutarchus nagedacht en gaarne na-
gezegd: Als God van alles de oorzaak was kon
niets kwaads, als Hij van niets oorzaak was,
niets goeds geschieden -). Of men liet zich door
eene valsche dialectiek tot eene onlogische con-
clusie verleiden, op dc volgende wijze: i. God

1)-ocr page 60-

46

is eeuwig. 2. God is Heer. Conclusie: God is
eeuwig Heer. Er is eeuwig iets geweest, waar-
over hij Heer is. Maar dan is de vraag niet
ongerijmd: hoe en met welk recht kon »God-ocr page 61-

47

komt tot de erkenning van God als persoon;
maar dezen persoonlijken God slechts de werk-
zaamheid toekent van als hóógste »reale-ocr page 62-

48

Het is dus slechts de vraag, of de begrippen
absoluut en persoonlijk elkaar uitsluiten. Is het
op zichzelf niet reeds ongerijmd, dat eindig-
heid, gelijk J. G. Fichte zegt, voorwaarde voor
persoonlijkheid zijn zou? Ligt in de beperkt-
heid van het »ik-ocr page 63-

49

teles te zeggen: staat in het midden tusschen
beide). Er is zelfbepahng. Een redeHjke wil,
waarop (logisch) de daad volgt. Geen bepaling-
alzoo door »iets-ocr page 64-

50

hebben van God als causa (eeuwig) in zijne
verhouding tegenover de wereld als product (in
den tijd). Reeds dadelijk bij de in-het-oog-
vatting van deze kwestie, waarover reeds zoo-
veel is gedacht en geschreven, sta op den
voorgrond dit, dat eene adaequate voorstelling
hier uit den aard der zaak nimmer gevonden
kan worden, en daarom genoeg geschied is,
wanneer de kwestie logisch zuiver geponeerd
is geworden, ook waar voor ons menschelijk
denken daarin geene eenheid is gebracht. Deze
ä tout prix te zoeken is ongerijmd.

Op deze wijze toch komt men tot de leer
eener »eeuwige schepping-ocr page 65-

51

Het is mij niet duidelijk, hoe Prof. Doedes
als oplossing geven kon: »Leert men, dat God
»eeuwig is, en dat Hij de oorzaak van het
»heelal is, men is daardoor nog niet gehouden
»om te leeren, dat God ook als oorzaak van
»het heelal eeuwig is-ocr page 66-

52

meer dan die eener eeuwige stof, door den
Demiurg bewerkt. Ze loopt uit op eene emana-
tieleer of op eene, waar de kosmogonie moment
wordt in eene theogonie zelve. »Ov^erigens wordt
»God door de leer, dat het door hem bestaande
»heelal niet eeuwig door Hem bestaat, niet
»meer in den kring der verandering geplaatst,
»dan door de leer, dat Hij de vroegere ge-
»slachten heeft doen geboren worden en ook
»aan ons het leven en den adem en alle dingen
»geeft. Indien men geen bezwaar heeft tegen
»dit laatste, dat toch een werken van God in
»den tijd is, behpeft men ook geen bezwaar
»tegen een
aanvang van de wereld als schep-
»ping van God te hebben-ocr page 67-

53

van oogenblikken-ocr page 68-

54

(logisch) buiten aanvang en wisseling van het
tijdelijk, buiten omvang van het plaatselijk
eindige; in het eeuwig-wtegenw^oordig heden-ocr page 69-

55

het »ad intra-ocr page 70-

56

geleerde al weer: »der theistische Begriff der
»Schöpfung fordert mit Nothwendigkeit sowohl
»die Schöpfung aus Nichts im strengsten Sinne
»des Wortes als auch die Zeitlichkeit des Schöp-
»fungsaktes-ocr page 71-

57

dan is onderhouding niet noodig, daar toch
»die Weltsubstanz so lange
durcJi sich selbst
»fortsubsistiren muss, bis Gott sie durch einen
»umgekehrten Schöpfungsakt wieder in das
»Nichts zurückschleudert, aus dem er sie ge-
wschaffen-ocr page 72-

58

Tot zoover von H. We moesten op zijn
betoog de aandacht vestigen, omdat daarin een
gewichtig bezwaar tegen de theistische wereld-
beschouwing-ocr page 73-

59

soluut-afhankelijkheidsgevoel van het religieus
gemoed onbevredigend; terwijl toch in de ge-
dachte zelve, dat God, absoluut, door eene
vrije scheppingsdaad eene »Substanz-ocr page 74-

6o

wetten een eigen (creatuurlijk) bestaan. In het
zelfbewustzijn van den mensch (»naar het beeld
van God-ocr page 75-

6i

wereldbeschouwing en wereldverklaring, en be-
paalt hem evenzeer in zijne opvatting (niet
oplossing) van het vraagstuk van het kwaad —
waar/over later.

Maar dan het »wereldraadsel-ocr page 76-

02

Eerst nadat nu de Voorzienigheid Gods is
besproken en daarmee het theistisch begrip van
zijne immanentie in de wereld nader uiteengezet
en beschouwd is, kunnen we het eindoordeel
over eene al of niet te erkennen eenheid in de
theïstische wereldbeschouwing opmaken, niet
evenwel zonder de »religiöse Kosmologie-ocr page 77-

HET VOORZIENIGHEIDSGELOOF
ALS BEGINSEL VAN
GODSDIENSTIGE EN WIJSGEERIGE
WERELDBESCHOUWING.

Prof. Doedes zegt ergens\'): »de eisch van den
»godsdienst is het geloof aan een persoon-
»lijken God, die, boven het heelal verheven, in
»voortdurende betrekking tot het heelal staat.-ocr page 78-

64

Mag dus de wijsbegeerte vragen en zoeken
naar eene verklaring van de wording der din-
gen; het godsdienstig geloof, dat den weg wijst
naar eene
{de) redelijke verklaring, doet dit niet
aprioristisch, maar op grond van waarneming
der wereld, d. i. naar de interpretatie eener tot
bewustzijn gekomen religieuze gemoedserva-
ring, van waarneming eener goddelijk-werkzame
macht in de wereld. Logisch gaat dus deze
vooraf.

Vandaar dat eene zoodanige godsdienstig-
rationeele wereldbeschouwing ook daar wel ge-
vonden wordt, waar men tot de erkenning van
den Wereld-Schepper niet is geraakt Reeds
de Stoïcijnen spraken
van Trpóvoicc in verband
met teleologische voorstellingen; en ook Cicero
(»De nat. deorum-ocr page 79-

65

Is er in het Voorzienigheidsgeloof een gods-
dienstig en een wijsgeerig element te onder-
scheiden, buiten Israël en Christendom staat
de godsdienstige voorstelling der werkzaamheid
Gods in de wereld te veel onder den invloed
van algemeen-wijsgeerige inzichten, dan dat het
zuiver religieuze element in het Voorzienigheids-
geloof hier ooit tot zijn recht kon komen.
Het denkbeeld ontbreekt van een persoonlijken
God, die, boven de wereld
wezejilijk verhe-
ven, zich met den mensch in betrékking stelt.
Er drukt zich meer uit het gevoel van be-
rusting, dan het gevoel van vertrouwen. De
overwegingen gaan over inrichting en »doel-ocr page 80-

66

»is de schepping de oorspronkehjke werkzaam-
»heid van Gods almacht, de onderhouding is
»de voortgezette daad van Gods trouw-ocr page 81-

67

plaatsen en in de beschouwing en beschrij-
ving der geschiedenis zelve. Er is ook te dezen
aanzien geene leer, geene theorie, zoo min als
met betrekking tot het scheppingsgeloof. Het
geloof in een God, die »voorziet-ocr page 82-

68

de Syriërs uit Kir »specialis-ocr page 83-

69

het meer of min volkomene der levensbeschou-
wing. Maar met niet meer dan eene psychologi-
sche beschouwing komt men niet tot verklaring.
Wel straks tot een dualisme van godsdienst
en wijsbegeerte, of wil men, van gemoed en
verstand, dat in de psychologie zelve geene
rechtvaardiging vindt.

Iedere voorstelling is vertolking van religieuze
ervaring, objectieve, die dus meer is dan sub-
jectieve waardeering van aandoening, en hangt
niet minder dan van het zooeven genoemde af
van de meerdere of mindere receptiviteit van
het godsdienstig subject, object der goddelijke
openbaring, die, in de geschapene wereld in
het algemeen zich uitend, in het menschelijk
bewustzijn als zoodanig waargenomen en daar
meer of minder zuiver vertolkt wordt: het heer-
lijkst, waar God met den naam van »Vader-ocr page 84-

70

verband wordt gebracht. Het denkbeeld van
de wereld als eene
eenJieid is dus ook hier be-
paald van belang, al kan het m. i. niet worden
ontkend, dat ook van theistsiche zijde, waar
het tot eene
leer der goddelijke Voorzienigheid
kwam, aan dit denkbeeld van
eenheid al te veel
afbreuk gedaan is, wat dan, bewust of onbe-
wust , wederkeerig afbreuk aan de zuiverheid
van het godsbegrip doen moest.

Het groote struikelblok is altijd geweest, en
is nog het bestaan van het kwaad. Dit doet
geene schade aan het persoonlijk geloof in de
Voorzienigheid Gods (later zal blijken, waarom
niet); maar doet zich gelden waar het aankomt
op de uitwerking van het dogme. Bekend is
het schoone antwoord op dc vraag van
den Heidelbergschen Catechismus: »Wat ver-
staat gij onder de Voorzienigheid Gods?-ocr page 85-

71 •

gedachte is ons verstaanbaar, zeg ik, gehjk ze
vertroostend is voor den godsdienstigen mensch
zeiven, die voor den »vijand-ocr page 86-

72

Dezelfde wil, waardoor alles bestaat, als waar-
door alles
ontstaan is. Ééne eeuwige werk-
zaamheid Gods, d. w. z., eene werkzaamheid
van den eeuwigen God, die
met den tijd voor
ons aanvangt in de daad der schepping, en
in den tijd voortgaat, totdat »geen tijd meer
zijn zal-ocr page 87-

73

haar voortbestaan, nauw met elkaar verbonden
worden. Dit zal ons niet beletten, de begrippen
»causaliteit-ocr page 88-

74

gewag gemaakt, n.l. die van de »regeering-ocr page 89-

75

tot »medearbeider Gods-ocr page 90-

76

beeld van de hand en de pen* wijst zelfs eerder
op eene mechanisch-deterministische zienswijze.
Maar de zaak komt tot klaarheid in de volgende
(overigens bij het beeld niet passende) inter-
pretatie daarvan: »concursiis Dei non est prior
»actione creaturae propria prioritate caiisalitatis.-ocr page 91-

77

gesubordineerd, die in den grond is de eenige
causa.
Ook de Providentia »mediata-ocr page 92-

78

luntas conseqiiens-ocr page 93-

79 ■

lijke wil wordt eene »causa concurrens-ocr page 94-

8o

handhaafd. Het kon schijnen, dat bij Calvijn
»der Selbsttätigkeit der Geschöpfe, speziell der
»Menschen, mehr Raum als bei Luther gelassen
»wird, dadurch dass die Alles beherrschende
»Bestimmung Gottes nicht eine immanent-ewige,
»sondern eine transcendente, vorzeitlich-ewige
ist-ocr page 95-

6i

Luther daarentegen komt zonder omwegen
tot het stellen van dit dualisme in God. Gebruik
makend van de onderscheiding tusschen een
»verborgen-ocr page 96-

02

waar ze »almacht-ocr page 97-

83

het absoluut karakter: oneindigheid, almacht,
alwetendheid ontzeggen.

Wij komen op ons punt van uitgang, het
theïstisch beginsel, terug: de eenig en alleen
werkende causaliteit in de wereld is dezelfde
causaliteit, die ze voortbracht. Dit is postulaat
van godsdienstige behoefte en van wijsgeerig
denken, en zoo is het theïstisch voorzienigheids-
geloof beginsel eener godsdienstige en wijs-
geerige wereldbeschouwing. Het kan m. i. niet
worden ontkend, dat het zoogenaamd »supra-
naturalistisch-ocr page 98-

84

theïstische) van ééne ondeelbare eeuwige werk-
zaamheid, waarvan het bestaan eener (tijdelijk
en plaatselijk) eindige wereld de vrucht is.
Onafhankelijk als de Eeuwige, alleen door
Zichzelven bepaald, niet »voor de tijden der
eeuwen-ocr page 99-

85

zoodat niets 2ijii, alles voortdurend worden
zou. »Die Fassung der Erhaltung als »creatio
»continua-ocr page 100-

86

nist-ocr page 101-

87

het ideahstisch monisme van Alalebranche, als
deze alle
geesten in God doet bestaan, niet
overwonnen. Maar dit voert op zijn beurt als
van zelf naar het absoluut monisme van Spi-
noza, die stof zoowel als geest trekt binnen
zijn godsbegrip: de eene oneindige substantie,
natura naturans en naturata.

Het theistisch voorzienigheids-dogme, zooals
dit boven uiteen is gezet, maakt nu vrijwel de
vraag overbodig, »hoe en op wat wijze God
alles onderhoudt-ocr page 102-

88

enz. — zulk eene beschrijving kan m. i.
slechts misverstand kweeken en doet het zuiver
theistisch absoluut-causaliteitsbegrip niet tot zijn
recht komen.

Het is niet genoeg, dat men het bekrompen-
heid van voorstelling vinde, als Cicero (»De
nat. Deorum-ocr page 103-

89

cn men gewaagt er van ook daar, waar de
alles werkende Oorzaak erkend wordt. Ook aan
onze heilige Schriften is het denkbeeld, dat
geene verdere toelichting behoeft na het t. a. p.
gezegde, niet vreemd. Maar een wijder of enger
terrein van objectieve toevalligheid aan te nemen
gaat niet alleen op theistisch standpunt, maar
ook bij logisch denken ganschelijk niet aan,
tenzij het bestaan der wereld zelve »contingent-ocr page 104-

90

Men weet, dat het begrip nréXog-ocr page 105-

91 .

thans meer bepaaldehjk de aandacht worden
gevestigd.

. De godsdienstige mensch gevoeh zich het voor-
werp eener »Providentia speciaHssima-ocr page 106-

92

»finaliteit-ocr page 107-

93

is »uit de machtige werking der gemoedserva-
»ring, bijgestaan door den arbeid der altijd
»dienstvaardige verbeelding-ocr page 108-

94

der verschijnselen in natuur en geschiedenis recht
tot eene teleologische wereldbeschouwing? —
daar toch dit antwoord reeds a priori zou zijn
bepaald door de subjectiviteit van den waar-
nemer. Zal het antwoord hier ontkennend,
ginds zal het daarentegen beslist bevestigend
luiden.

Het is dus slechts de vraag, of die waar-
neming
alleen tot het tegendeel recht geeft,
m. a. w. of alle redelijke grond voor eene teleo-
logische beschouwing ontbreekt — in welk
geval dan ook het gansche gebouw der theis-
tische wereldbeschouwing onder dien eenen slag
zou moeten\'vallen. Zoolang men evenwel nog
het recht blijft behouden te zeggen, dat »de
»regeering der dingen zich zooal niet be- dan
»toch aanwijzen laat-ocr page 109-

95

vorm van physico-, historico- en ethico-theolo-
gisch bewijs) als zoodanig geen waarde meer
toe, de voorzienigheidsleer treedt hier alzoo op
als »omgekeerd teleologisch bewijs-ocr page 110-

96

»Willen Realisirte inhaltlich von der Allweisheit
»der logischen Idee determinirt ist-ocr page 111-

97

in verband te staan, met betrekking tot de ééne
teleologische werkzaamheid van den goddelijken
Wil in het eindig wereldproces.

Op theistisch standpunt toch wordt de wereld
beschouwd als een eindig proces — ook bij de
leer eener eeuwige schepping kan van teleologie
geen sprake meer zijn — en wordt in het
wereldbestaan, zoowel wat betreft het »quod
est-ocr page 112-

98

abstractie van de zich als natuurkracht in de
wereld openbarende werkzaamheid Gods. »Ze-
delijke wet-ocr page 113-

»wonder-ocr page 114-

lOO

begrip in verband staat, waarbij de aanwijzing
schier overbodig mag worden genoemd, dat
»wonder-ocr page 115-

lOI

eenvoudig kan worden verklaard, dat wonderen
onmogelijk zijn, eene uitspraak waartoe toch
de wijsbegeerte der ervaring geen recht heeft —
evenzoomin kan er de mogelijkheid van wor-
den verdedigd met een beroep op de almacht
Gods, daar deze ook bij ontkenning der eerste
niet wordt bestreden. Het Deisme laat geen
wonderlijk ingrijpen toe van God in het mecha-
nisme der wereld en meent dit ook niet te
kunnen, zonder tegelijk te erkennen dat het
werk der schepping dan onvolmaakt zou zijn,
wat hun een gelijk oordeel tegen God zeiven
zou zijn. Het Pantheisme, in welke schakeering
dan ook, noemt naar .Spinoza\'s woord een
»wonder-ocr page 116-

102

werkende Wil, alleen bepaald door het Wezen
Gods. Het geloof aan eene onafhankelijke wils-
openbaring van God in de wereld, het zuivere
theïstische beginsel van godsdienstige en wijs-
geerige wereldbeschouwing, geeft aan het (gods-
dienstig) geloof aan de mogelijkheid van het
wonder een
redelijken grond.

Mag men dus met Biedermann al zeggen:
»die Vorstellung einer
persönlichen absoluten
»Weltregierung und der Begriff einer den Welt-
»existenzen
immanenten Natiirordnung oder
»der
Naturbegriff — die schliessen einander
»gegenseitig aus-ocr page 117-

03

»vereinbar sind-ocr page 118-

104

Ed. von Hartmann betoogt, dat »der reine
»von jeder pantheistischen Beimischung unge-
»trübte Theismus schlechterdings nur dan religiös
»werthvoll heissen kan, wenn er Supranatura-
»lismus im Sinne fortlaufender göttlicher Wun-
»dereingriffe ist-ocr page 119-

05

maar daarom juist is zijne openbaring in de
wereld eene organische, d. w. z. vrij, niet ge-
bonden aan eenige geschapene »wet-ocr page 120-

io6

»law of love-ocr page 121-

107

daarin werkzamen goddelijken Wil, hetzij deze
zich openbaart »per-ocr page 122-

io8

der menschelijke vrijheid, zonder welke van
geene persoonlijkheid sprake kan zijn. Het
vraagstuk der vrijheid heeft eene psychologische
en eene metaphysische zijde. Het ligt voor de
hand, dat het van deze laatste door ons moet
worden bezien.

Het laat zich op theistisch standpunt niet
verdedigen, van eene »zelfbeperking Gods door
de schepping van redelijke en zedelijke wezens-ocr page 123-

ió9

weg tot een juiste voorstelling gebaand. Het
theistisch godsbegrip zij ook hier het alleen
bepalend beginsel.

Men kan wijzen op »the two essential charac-
»teristics of personality, which are self-conscious-
»ness and self-determination-ocr page 124-

lio

borg heeft van volkomen autonomie. De me-
taphysica liet hij er buiten. Evenwel reeds eene
met de werkelijkheid rekening houdende psy-
chologie laat geene »indifferentia ad veile aut
nolle-ocr page 125-

111

dan zoo worden opgelost \'). Wanneer men
hiertegen nu met Purinton opmerken mocht:
»1 can initiate action or refrain from it, by an
»efficiency within me which is neither irresistibly
»controlled by motives, nor yet determined by
»an irresistible proneness inherent in the mind
»itself-ocr page 126-

ii2

zaamheid Gods in de wereld blijft ons als
boven aangetoond is de supra-natureele, rede-
lijk-zedelijke werkzaamheid der transcendente
Vrijheid. In het zoogen. monistisch Theisme
van Scholten c. s. is van zulk eene werkzaam-
heid geen sprake meer en beweegt men zich
wat de wereldbeschouwing aangaat op zuiver-
naturalistisch terrein. Wij behoeven daarop
thans niet terug te komen, maar ontkennen
dat er hier nog recht zou zijn om in de wereld
een zichzelf bepalende ^(^//i\'openbaring te zien.
Het Ik, zoo heet het dan ook, ontwikkelt zich
met de buitenwereld; zijn inhoud komt door
de invloeden van buiten tot stand, en deze
.invloeden zijn niet anders dan de onverbreek-
bare keten van oorzaken en gevolgen, waarin
ook de mensch zelf ingevoegd is \').

Wie het principiecle verschil in het oog vat,

I) lil (le oinsclirijviii}; clcr mcnschclijkc vrijheid van Dr. Vos, „Ilandh,-ocr page 127-

113

wanneer men op zoo onderscheiden standpunt
van God als »absolute causaliteit-ocr page 128-

114

Zichzelven-ocr page 129-

115

geeft hetzelfde getuigenis. Hier wordt de per-
soonlijkheid; hier vangt de zelfbepaling aan.
Het leven der vrije zelfbepaling is dit: Sè
ouxéri èyu, ^^ Jè èv èfioi Xpiaróc \').

In zoodanige vrijwording ligt de teleologie
van het geestelijk-zedelijk leven. Boven (p. 107)
zeiden we: De teleologie der stoffelijke wereld
wordt in dienst gesteld van de teleologie van
het geestelijk-zedelijk leven. De eerste kent
geene zelfbepaling De mensch, deelend in beide
werelden, begint met te zijn een »ik-ocr page 130-

ii6

In wat gezegd is werd reeds een en ander
gegeven, dat tehuis behoort in het volgende
hoofdstuk, waartoe het dan thans de inleiding
zijn kan. Doch we gaan daartoe niet over
zonder eene korte beschouwing over de betec-
kenis en waarde van het gebed, als waarin
duidelijk wordt, dat de »Bestimmung-ocr page 131-

117

anders is het van ^^gcbcdsver/iooring\'\' te spre-
ken, en die te verwachten. Wat we vinden
in Joh. 15, 7 is, in verband met wat over
het »geloofsleven-ocr page 132-

ii8

»welbehagen doen zal-ocr page 133-

119

eene subjectieve verzekerdheid van »verhooring-ocr page 134-

120

wereldresultaat, dat men toch waarlijk niet in
ernst zal willen rijmen met ik zeg niet het
begrip der transcendentie, maar dat der imma-
nentie van God, dat is hier evenwel het theis-
tisch godsbegrip als zoodanig.

Doch wat thans volgen moet komt in een
afzonderlijk, ons laatste, hoofdstuk ter sprake.

-ocr page 135-

DE »THEODICEE-ocr page 136-

122

van het Theisme van bizonder belang moest
worden geacht.

Hiermee is niet gezegd, dat nu omgekeerd
onze beschouwing der werkelijke wereld\' ons
godsbegrip zou bepalen; want in die beschou-
wing toch is de mensch niet »voraussetzunglos-ocr page 137-

123

het doet dus evenmin aan het godsbegrip
afbreuk.

De Theodicee wil geene verontschuldiging,
maar eene
rccJitvaardiging zijn van den ab-
soluten, persoonlijken God ten opzichte van
het bestaan des kwaads. »Die einzige
Ent-
y^scJinldigiDig
Gottes-ocr page 138-

124

persoonlijkheid van den »Absolute-ocr page 139-

125

hebben aangetoond, kan dus onze »Theodicee-ocr page 140-

1473

te onderscheiden zonder meer; of met Dr. Vos
te verklaren: »Alle pijn is volgens de Schrift
»poena-ocr page 141-

127

spoeden des rechtvaardigen vele zijn-ocr page 142-

msm

128

grip te handhaven; aan de andere, toch aan
den Absolute een terrein te onthouden, dat,
hoewel niet buiten zijn invloed, nochtans ge-
noeg onafhankelijk is om eene — overigens zeer
gevaarlijke — »vrijheid-ocr page 143-

129

Stelling, die geen enkel theist voor zijne reke-
ning neemt. Indien ja, dan valt ook^op den
stand van zaken een gansch ander licht \'). En
wanneer men vasthoudt aan een telos, waar-
heen het
wereldproces wordt geleid; wanneer
men tusschen aetiologie en teleologie geene
ongerijmde scheiding wil maken; wanneer men
niet God in de wording en ontwikkeling der
eindige dingen
wenscht te betrekken door Zijne
teleologische leiding te stellen naast en afhan-
kelijk te maken
Van wat in die eindige wereld
geschiedt. Iaat het zijn van Zijne eigene voor-
wetenschap — wat overigens eene logisch-ge-
brekkige voorstelling is — die dan evenwel op
haar beurt afhankelijk wordt gemaakt van wat
immers als
geworden zelf volstrekt afhankelijk
is, — wanneer men dat alles niet wil, dan is
de keuze niet onzeker. De macht wordt tus-
schen God en mensch niet verdeeld. De vrijheid

i) Dr. Ihvinck (t. a. p. p. 423) slcnil liicrmcc in, als hijzcRt: „Dcnicnsch-
hcitl vinilt haar ciniUlocl nicl alle schepselen in ile verheerlijking Üotls.
Daaraan is alles onilergeschikl. Daartoe werkt alles, ook »le zonde en hel
lijden mee. En niet het oog daarop is de wereld doelmatig ingericht.-ocr page 144-

30

des menschen is geen afgebakend gedeelte van
het terrein der werkzaamheid Gods, daardoor
niet-absoluut geworden. Eene vrijheidstheorie
(ook niet die van Origenes, die de kwestie
verschuift) geeft ons de oplossing niet. Ze is
nooit geweest, de vrijheid, eene »indifferentia
ad veile aut nolle-ocr page 145-

131

Hartmann geeft van »die theistische Lösung-ocr page 146-

132

naslaan »De daemonologie van het Oude Testa-
ment-ocr page 147-

133

meer op den voorgrond, de »psychologische-ocr page 148-

134

dicee-ocr page 149-

135

dat God, scheppende de wereld, zich in de
noodzakelijkheid ziet eene »kwade-ocr page 150-

136

God ook andere, minder goede werelden had
kunnen scheppen, maar alleen, dat de wereld,
die God schiep, niet beter
kan zijn dan ze
is. Maar in de consequenties ten opzichte der
wereldbeschouwing komt men hier aan de be-
wering nabij van Stuart Mill als zou het
wereldtooneel ons te zien geven de werkzaam-
heid van een wel goeden, maar overigens niet
absoluten »God-ocr page 151-

137

»theistischer Basis-ocr page 152-

138

Het godsbegrip gaat logisch aan de (immers
daardoor bepaalde) wereldbeschouwing vooraf;
wordt dus door de wereldbeschouwing niet
gevormd, maar door het denken, dat op de
geinoedservaring reflecteert. Eenmaal gevormd,
wordt het beginsel van wereldbeschouwing, als
hoedanig dan ook het theistisch godsbegrip
door ons is beschouwd en gewaardeerd. God
is de absolute persoonlijkheid; als zoodanig ab-
soluut goed; als »causa efficax-ocr page 153-

139

soonlijke schepselen toe, wel verre dat ze aan
God eenigerlel onvrijheid, beperktheid opleggen
zou. Absoluut gevat alleen is de »causa effi-
ciens-ocr page 154-

140

»us in the future. To that future we press,
»and into its clearer hght we bring our darkest
»problems with perfect confidence and hope-ocr page 155-

STELLINGEN.

I.

Men mag niet spreken van geloofswaarlieid
als boven-redelijk.

II.

liet is ongeoorloofd van \'s menschen Gods-
bewustzijn te spreken.

III.

Men heeft geen recht op grond der ervaring
de redelijkheid der werkelijkheid op het gebied
der historie te ontkennen.

IV.

Met de nixni: in de uitdrukking n\\sni: zijn
oorspronkelijk de legerscharen van Israël bedoeld.

-ocr page 156-

142

V.

De latere Joodsche Satanologie is uit het
jodendom zelf te verklaren, maar is in hare
ontwikkeling door Parsistischen invloed bepaald
geworden.

VI.

Er is geen voldoende reden om de oprecht-
heid van de bekeering van Constantijn den
Groote tot het Christendom in twijfel te trekken.

VII.

Men spreekt ten onrechte van »reformatoren-ocr page 157-

143

X.

Men leze Jes. 53 : 9 aldus: •-n-?::: rn

XL

Luc. 16 : 21 moet rct \'éKx-^ abroü als glosse
worden beschouwd.

XIL

II Cor. 3 : 13 is in plaats van irpbg ro fiy,
dT
£Vi\'(Txi te lezen: rrpog ro drsutcai.

XIIL

II Cor. 3 : 17 moet worden gelezen: ou
Kópiog. ..

XIV.

De \'K£tpd(jL£vog van Hand. 18: 18 is Aquila.

XV.

De symbolische beteekenis van den doop
rechtvaardigt den kinderdoop.

-ocr page 158-

144

XVI.

Het traducianisme is de meest bevredigende
theorie ter verklaring van de wording van het
menschelijk wezen.

XVIL

Het »beeld Gods-ocr page 159-

V • . -ocr page 160-

: TT

\\

rÄv;:

4

■ \'/r ■ - ■

; - ^^rnfm - i

-ocr page 161-

-ocr page 162-

fife

I

1

r

m

^Sl--

b .

i

mt 5r