-ocr page 1- -ocr page 2-

ttt

>

-tl.

■rAr-\'i,

, r- : \'

\'i .

%

A-

J:

■K

v- ^ ■ ■ \' . \'V-

■ i ■i : < ■ ;

\'r

\'ï

^ - - \' : •

• f * \\.

. • - ^ V V

-

V

4

. ..............

■m

■V; ;

ï.\' >

■ ■ ■ = i". ■ - .r \'i ■

; 1 \'

7 .

V

■■ Mei-/ \' \' , ^

-ér

^

Mi

\'m

Ir\'

■ V :

t:

■ . ■ .......................

-ocr page 3-

. %

A v ^ :

A-

V

i\'\' \'V

1 \'

• . :

• V.

. ■ ■ ■ ■

\' . -\'ft. j \' ■

>

/ : \'

.O

■ ft

T * t\' ; . \'

r. \'

■ il

-ocr page 4-

M

r-^ =

/\' ■■.j-^\'^-r..\'

<

-f

\' ■■ ; i ; •

■ • . ■ v-: . -

\'Mm-\'"\'\'

: v\' •-.. f \' :

^ \\ ƒ . .-V-;

; - ; . \'

\'i.. r • \' \' . ."r , •. • -

fl;:,\'

j--

«

• ■ ... «

iSin

: . ■ • ■ ■ ■ ■■ , \'f ^ii.- . V \'--ff,;v,^:. ; v V,

jfl
mMmM

Vir;;

^ :

m-m
,

m-
, il:»

#

te.

-ocr page 5-

m

fllBMiilï & mi Düïl

1865,

-ocr page 6-
-ocr page 7-

INHOUD.

Na cle Inleiding volgen de veertien Kaarten met de Beschrijvingen daarvan als :

I. NOORD-NEDERLAND in 15B0. De laatste tijden der Grafelijke Regering.

Met aanwijzing der politieke veranderingen gedurende de IG\'^\'\' eeuw tot 154P>. üoor jaartallen worden de
Gewesten aangewezen, die na 1515 zijn iiigelijfd ; door kleuren, die in 1530 onder Karei V waren.

Twee Cartons op hetzelfde blad :

1. Gebied van \'t Huis van Hahshiirg in midden der IG*!® eeuw.

2. Zuid-Nederland en Link in 1530.

De jaartallen (zie Besclir. dezer Kaart, bl. 27) wyzen aan , wanneer de verschillende landsdeelen aan \'t Huis van
Bourgondië gekomen zyn.

11. NOORD-NEDERLAND in 1560. Kerkelijke verdeeling na de oprigting der
nieuwe Bisdommen.

De nieuwe Kerkelyke inrigting, krachtens de Bullen der Pausen Paulus IV en Pius IV, 1559 en 1561.
De voornaamste kloosters. De kruisjes en cyfers boven de stads- en dorpsnamen duiden bet getal dier kloosters
aan. De afgezonderd liggende
zijn met sckdnscJie letter aangewezen.

Drie Cartons:

1. De vroegere Kerkelijke verdeeling der Nederlanden,

2. De Nieuwe Bisdommen in Zuid-Nederland.

3. De vroegere Kerkelijke verdeeling der Nederlanden en omliggende streken.

III. NOORD-NEDERLAND in 1590. De eerste tijden der Republiek.

Door kleuren zyn onderscheiden de streken in 1590 onder de Unie of de Spaansehen: door onderstreping de
plaatsen merkwaardig in de krijgsgeschiedenis, en door getallen het jaar der vrijwording.
De voornaamste veldslagen met de dagteelfening.

Drie Cartons :

1. Nederland in 1580, viet de hezit.tingen van Oranje.

De gewesten die toen in de Unie waren zijn aangewezen.
" \' 2. Togt van Maurits\' leger naar Nieutopoort.

3. Beleg van Aniicerpen door Parma.

IV. NOORD-NEDERLAND in 1648. De gevestigde Republiek der Vereenigde
Nederlanden.

De aanwinst in de Generaliteitslanden door verovering, die in Noordholland en elders door indijkingen zijn
aangeduid, als ook de enclaves in ons grondgebied en de garnizoensplaatsen daar buiten.

Door onderstreping en cyfers de stemhebbende steden in de verschillende Gewesten naar de volgorde. Door
blaauwe vlaggen de Hoogescholen en Athenaea, met de jaartallen der stichting. Door oranjevlaggen de

\'i.

X

-ocr page 8-

IV INHOUD.

Stadhouders van de Gewesten; namelijk Willem II in allen, behalve in Friesland Willem Frederik. De
toen bestaande straatwegen door dubbel gestreepte lynen.

Drie Cartons:

1. De Vereenigde Nederlanden in 1672 en 1673.

Door de roode lijn zijn de Gewesten door den vyand bemagtigd aangewezen.

2. Beleg van \'s Hertogenbosch in 1629.

3. Amsterdam v6m~ de laatste vergrooting van 1658.

De OVERZEESCHE BEZITTINGEN der Republiek op \'t einde der 17« eeuw.

Op een wereldkaart met aanwijzing door roode kleur van de verlorene, door oranje van die in onze magt zijn.

Vier Cartons:

1. Nieuw-Nederland, thans Neio-York.

2. Nederlandsch Brazilië.

3. Mauritsstad, Recief en omliggende forten in 1644.

4. Essequebo, Demerary, Berhice en Suriname.

De twee getittelde lynen duiden de tegenwoordige grenzen aan.

VI. NOORD-NEDERLAND in 1740, met de politieke veranderingen gedurende
de 18^\' eeuw tot 1795,

Aanwijzing door oranjevlaggen op de hoofdplaatsen van de Stadhouderlijke Gewesten. Holland , Utrecht en
Overyssel alleen zijn Stadhouderloos. Door enkele oranje onderstreping, de bezittingen van het huis Oranje-
Nassau; door dubbele onderstreping die in 1732 aan Pruissen werden afgestaan, doch in 1754 teruggekocht
werden. Door groene onderstreping de Gemeenten der Remonstrantsche broederschap ; door dubbel groene
onderstreping de acht steden, die het meest Remonstrantsch waren; de meest Contra-Remonstrantsche door
blaauwe bovenstreping. Door een kruis zijn aangewezen de comptoiren der broederschap (zie Beschryving dezer
Kaart, bl. 9). Door blaauwe lijnen de togten der Pruissen in 1787.

De toen bestaande straatwegen , namelijk in Walcheren, bij \'s Hage en bij Utrecht door dubbel gestreepte lijnen.

Drie Cartons :

1. Staats-Vlaanderen en de Schelde,

Met de verscliillende grenslynen van 1664, 1715 en 1718.

2. De Bezittingen der Repvhliek aan de hoven-Maas in de 18\'\'® eeuw tot 1795.

3. De zuidelijke Nederlanden en Luik in de 18*^® eeuw tot 1794.

De barrière-steden volgens tractaat van 15 November 1715 door roode onderstreping. De door ons gewonnen veldslagen
door groene, de verlorene door blaauwe onderstreping.

VIL NOORD-NEDERLAND in 1798. De Bataafsche Republiek verdeeld in Depar-
tementen en Ringen.

De nieuwe verdeeling ingevolge Proclamatie van het uitvoerend Bewind van 17 November 1798.

Door groot capitale letter en oranje onderstreping zyn de hoofdplaatsen der Departementen aangewezen. Doo^\'
klein capitale en onderstreping de hoofdplaatsen der Ringen. Door blaauwe onderstreping de Departementale
Geregtshoven, zijnde Groningen, Kampen, Amsterdam, Haarlem, Utrecht, \'s Gravenhage, Dordrecht en
\'s Hertogenbosch. (Zie Beschryving dezer Kaart, bl. 14.)

Twee Cartons.

1. Noord-Nederland in 1798 verdeeld in 94 Districten.

Door oranje onderstreping zyn de hoofdplaatsen der Districten aangeduid.

2. De Ringverdeeling van Amsterdam.

Vlll. NOORD-NEDERLAND in 1808. Het Koningrijk Holland na het tractaat
van Fontainebleau van 11 November 1807.

De vergrooting in \'t Noorden, en de inkrimping van \'t Zuiden door de tractaten van 11 November 1807 en
IG Maart 1810 zijn aangewezen, alsmede de inlijving der Geldersche en Erabandsche enclaves door de tractaten
van 5 January 1800, 14 November 1802 en 11 November 1807.

De Hoofdplaatsen der Departementen zijn door groot capitaal, en dubbel roode onderstreping aangeduid; die
der kwartieren door schuin capitaal en enkele onderstreping.

Drie Cartons:

1. De Bataafsche Republiek volgens de Staatsregeling van 1801.

-ocr page 9-

INHOUD.

Beschrijving der Zesde Kaart.

1. Steinfurt en Bentheim, bl. 1.

2. Hohenzollem in Brandenburg en Pruissen , bh 2.

3. Het Huis Wittelsbach in Begeren , bl, 8.

4. De jongere takken in de Paltz en in Beijeren, bl. 3.

5. Opvolging der Keulsche , Luiksche en Munstersche Bisschoppen , bl. 4.

6. Opvolging der Raadpensionarissen van Holland en Westfriesland , bl, 16.

7. Opvolging der Stadhouders in de verschillende provinciën , bl. 19.

8. De Habsburgers in Spanje en Oostenrijk en de Oudste Bourbons in Frankrijk , Spanje en Napels , bl. 24.

9. Brunswijk-Wolfenbuttel, bl. 28.

Beschrijving der Achtste Kaart.

1. De Napoleoniden, bl. 18.

Beschrijving der Elfde Kaart

1. Hanover in Brittanje , bl. 2.

2. De Bourbons , oudere en jongere takken , bl. 2.

3. Saksen-Koburg-Gotha; aldaar en in België, bl. 3.

VII

-ocr page 10-

#

-ocr page 11-

■■iit i

T

y O O R B E RI G T.

Dat voor dezen mijnen thans voltooiden arbeid een lang tijdsverloop noodig zoude zijn, was te voorzien.
T)ebewerking echter van den Text, het ontwerpen, teekenen, graveren en kleuren der Kaarten vorderden meer
zorg" dan ik mij had voorgesteld, zoodat nu sedert het verschijnen der eerste Aflevering ruim veertien jaren zijn
voffbijgegaan, waarvan zeer vele uren daarenboven aan ambtsbezigheden gewijd moesten zijn.

Zoo men den Inhoud, achter dit Voorberigt, vergelijkt met het aan het einde mijner Inleiding gegevene
plai zal men hier en daar afwijking van dit laatste ontwaren. Om de Kaarten niet te vol en dus duidelijker te
doti zijn, heb ik de onder N". V (Inl. bl. 27) vermelde togten onzer zeevaarders, alsmede de onder N". XI
belofde regterlijke verdeeling en de lijnen van den tiendaagschen veldtogt weggelaten, en is tevens niet voldaan
aan het geven van een vergroote voorstelling van Flakkee, (zie Beschrijving der derde Kaart, bl. 4. Aant. 13)
omdt bij nader inzien de ruimte nuttiger kon worden besteed.

De overige afwijkingen bestaan in het geven van grooter uitbreiding aan het plan door het getal Cartons of
Bijkartjes met een en twintig, en de vier
{Inl. bl. 28) opgegevene Geslachtstafelen met twee en twintig te
vermerderen. Grootere volledigheid aan het geheel te geven was daarbij het denkbeeld,

i
\\

1

4 \'

lat deze Atlas aan de studie onzer Vaderlandsche Geschiedenis bevorderli;jk en vooral dienstig moge zijn
bij het onderwijs is mijn hoop en wensch.

1

G. MEES, A.ZN.

ROTERDAM, October 1865.

-ocr page 12-
-ocr page 13-

INHOUD.

2. Het Bataafsche Oemeenébest volgens de Staatsregeling van 1805.

De cijfers wijzen in beide Cartons de volgorde der Departementen aan.

3. Het Departement Oost-Friesland.

IX. NOORD-NEDERLAND in 1811. De inlijving bij het Fransche Keizerrijk.

De Hoofdplaatsen der Departementen hebben groot capitaal , en dubbele roode onderstreping. Die van de
Arrondissementen klein capitaal en enkele onderstreping.

In al deze plaatsen waren tevens Regtbanken van eersten aanleg gevestigd. Door blaauwe onderstreping
zijn de Regtbanken in steden , die geen Hoofdplaats van Departement of Arrondissement waren, namelijk
Alkmaar, Haarlem, Leiden, Gorkum aangewezen. (Zie Beschryving van deze Kaart, bl. 13.)

Vier Cartons :

1. Het Fransche Keizerrijk van 1812.

Geheel rood gekleurd is het Keizerrgk zelf; lichtrood de van Frankrijk afhankelijke Staten; blaanw de met Frankrijk
verbondene Staten; geel die van deze mogendheid onafhankelijke.

2. Rijn en Waal lij Schenkenschans in 1672.

3. Rijn en Waal hij Schenkenschans in 1707.

4. Rijn en Waal hij Schenkenschans in 1774.
Zie Beschrijving dezer Kaart bl. 1 en 2.

X. NOORD-NEDERLAND in 1814. De herstelling der onafhankelijkheid.

\' Het Vaderland als Vereenigde Nederlanden onder den Souvereinen Vorst, met de grenzen volgens Artikel 54
!er Grondwet van 1814. De volgorde der Provinciën door Romeinsclie cijfers.

Aanwyzing door roode onderstreping der vaste plaatsen, tijdens de omwenteling van 1813 door de Franscben
ezet en door dagteekening van den tijd der bevryding. De grensveranderingen tnssclien Holland en Braband ,
oor latere besluiten der Regering, zijn aangeduid met blaauwe doorstreping en dagteekening.

Vier Cartons :

1. De zuidelijke Nederlanden in 1814.

Met de grenzen volgens het tractaat van Parijs van 30 Mei 1814, en door een blaauwe lijn de vergrooting in het
zuiden door dat van Parijs van 20 November 1815.

2. De slag hij Waterloo, 18 Junij 1815.

3. Stelling bij Quatre-hras, 14/15 Junij 1815.

\' 4. De zuidelijke Provinciën van het koningrijk der Nederlanden in 1815.
Na het tractaat van Parijs 20 November 1815,

XL NOORD-NEDERLAND in 1839. De scheiding van België.

De grenzen volgens het 49« Protocol der Londensche Conferentie van 14 October 1831 , bekraclitigd bij het
\' actaat van 19 April 1839; met de volgorde der Provinciën door Romeinsche cijfers,
i

Twee Cartons :

1. Limburg, Luxemburg en België in 1839.

I Met onderstreping der plaatsen van gevecht in den Tiendaagscheu veldtogt. Twee dier plaatsen zijn op de Groote Kaart

aangeduid, namelyk: Hazegras en Doel.

2. De Citadel van Antwerpen.

xil De OVERZEESCHE BEZITTINGEN van het Koningrijk in 18B9.

Op een wereldkaart met aanwijzing door roode kleur der verlorene , door oranje van die in onze magt zyn.
Vier Cartons :

1. De Kaapkolonie der Republiek op \'t laatst der 18\'\'® eeuw.
De verschillende Districten.

2. De Engelsche Kaapkolonie in 1854.

De Oranje vrijstaat en de Republiek over de Vaalrivier zijn aangeduid.

3. Het vasteland van Zuid-Azië met de bezittingen en kantoren der O. I. Compagnie.

4. Ceylon.

De Oranje kleur wijst ons bezit aan.

Xlll NOORD-NEDERLAND in 1859. De Straat- en Spoorwegen met de jaartallen
der vervaardiging.

Door roode lijnen de straatwegen, door zwart geblokte de toen bestaande spoorwegen.

-ocr page 14-

vi INHOUD.

Drie Cartons :

1. De heirekkelijke digtheid der provinciale bevolking door schaduwen.
Het hevolkingscijfer van iedere Provincie
1 Januarij 1859.

De zwaarstgeschaduwden hebben de meeste betrekkel^ke digtheid; de volgorde is deze: 1 Noordhollaud, 2 Zuid-
holland, 3 Utrecht, 4 Zeeland, 5 Limburg, 6 Groningen, 7 Friesland, 8 Noordbrabant, 9 Gelderland, 10 Overöasel,
11 Drenthe.

Naar de meeste inwoners is de ra,ngsehikking deze: 1 Zuidholland, 2 Noordholland, 3 Noordbrabant, 4 Gelderland,
5 Friesland, 6 Overyssel, 7 Liraburg, 8 Groningen, 9 Zeeland, 10 Utrecht, 11 Drenthe.

2. Volgorde der Provinciën, naar de grootte in vierkante--Geograpliische mijlen.

De Romeinsche cijfers duiden die volgorde aan, de Arabische het getal mjjlen.
\'d. Volgorde der Provinciën naar de vermeerdering der bevolking van 1840 tot 1849 gerekend op de duizend zielen. Bevolking der
voornaamste Gemeenten
op 19 November 1849.
De ontworpene spoorwegen.

De Romeinsche cijfers wijzen de volgorde der Provinciën aan, naarmate de vermeerdei-ing der bevolking de groJtste was.
De Arabische de vermeerdering op elke duizend zielen.

XIV. NOORD-NEDERLAND in 1860. Kerkelijke verdeeling der Gereformeeiden.

üe Aanwijzing op de Kaart zelve geeft genoegzame opheldering.
Vier Cartons:

1. Aartsbisdmn Utrecht met zijne suffraganen.

De Bisdommen zyn door grenzen en verschil van kleuren aangewezen. De Dekenaten door lynen in de Bi.aommen ;
henevens de hoofdplaatsen.

(Beschryving dezer Kaart bl. 82). \'

2. Verhouding tusschen de Katholijken en de overige Gezindten.
Genoegzame inlichting geeft de verklaring op het Carton zelf.

3. De Bisschoppelijke Klerezy.

(Zie Beschryving dezer Kaart bl. 37).

4. Vroegere verdeeling der Gereformeerden.
(Zie Beschrijving dezer Kaart bl. 4).

) I

é

fn den Tekst zijn verschillende Geslachts- en Opvolgingstafelen geplaatst, als:

Beschrijving der Eerste Kaart.

1. De Hollandsche, Henegouwsehe, Beijersche, Bourgondische en Oostenryksche Huizen, bl. 15.

2. Het Bourgondisch-Oostenryksche Huis, bl. 16.

3. Kastilië en Arragon, bl. 16.

4. De Hertogen en Graven van Gelder, bl. 24.

Beschrijving der Derde Kaart.

1. Verw^antschap tusschen Oostenryk en den Luikschen Bisschop Ernst, bl. 2.

2. Verwantschap tusschen \'t Oostenryksche Huis in Spanje en in Duitschland , bl. 11.

3. Het Huis Oranje-Nassau, bl. 17.

4. Willem I, bl. 17.

Beschrijving der Vierde Kaart.

1. De Graven van Oost-Friesland, bl. 1.

2. De Graven van Bentheim, bl. 2.

3. De Hertogen van Gulik, bl. 2.

4. Opvolging van de Bisschoppen van Luik en Munster, bl. 4,

5. Het Oostenrijksche Huis, bl. 12.

6. Jan de Oude , bl. 23.

\\ I

-ocr page 15-

y er b et eringeii.

Inleiding, bl. 3, kolom, laatste regel staat: 1825; lees: 1827.

Beschrgving der Tweede Kaart, bl. 24, kolom, reg, 24 v. o. staat: maar door; lees: Dooi- de.

Vijfde

. 1

»

»

Zesde

»

»

14,

»

»

Zesde

»

28,

»

»

Zevende

»

»

13,

»

>>

Achtste

»

»

9,

»

»

Dertiende

»

r\'

»

»

Dertiende

»

>

7,

■>i
i

»

»

Dertiende

»

»

14,

»

. »

Dertiende

»

»

15,

f\'

»

»

Dertiende

»

»

17,

1

»

Veertiende

»

»

19,

r

»

»

Veertiende

»

»

30,

»

Veertiende

»

»

31,

reg. 9 v. 0. staat: dit als, in 1G18 ; lees: dit, als in 1618,
reg. 18
v. o. staat: worden betaald Gelderland; lees: loorden betaald.

Gelderland en.

kol. reg. 9 v. o, staat G. Betz : lees : G. H.

» reg. 18 v. b. staat: den omvang; lees: de.

Op de Kaarten zelve zijn de volgende onnaauwkeiirigheden:

Op de Derde Kaart leze men in plaats van: 1572 boven den naam Haarlem, 1577, als het jaar der geheele bevrijding

en moest de naam Hagestem in het roode stukje oost van Vianen zijn geplaatst.
Op de Negende Kaart staat in de Ems: Departemnet, lees
Departement-, bij Brugge: du Lijs, lees de la Lijs. en bij

Goes: Lodeioijkspolder in plaats van Wilhelminapolder.
Op de Tiende Kaart moest als Pruissisehe enclave nog zijn aangegeven
Wehl. zuidwest van Deutichem.
Op de Dertiende Kaart is op sommige afdrukken de straatweg van Rotterdam naar Hillegersberg niet i\'ood gekleurd.
Volgens latere berigten had de aanleg in 1817 plaats.
Op het grootste Carton staat: Noord-Braband, lees:
Noord-Brabant.

lees : Tweede.
Ten Kate ; lees :
Ten Cate.
ook bl. 17, pte
kol. reff. 12 v. o.

12, P»«

ste

-ocr page 16- -ocr page 17-

Doorluclitig\' Vorst en Heer!

Uwe Majesteit lieeft mij vergund Haar dezen mijnen arbeid te mogen opdragen en als onder Hare
bescherming te stellen.

Hoogst dankbaar ben ik Uwer Majesteit voor dit bewijs Harer goedheid.

Mögt al het werk zelf de hooge onderscheiding niet geheel waardig zijn van Uwer Majesteits naam
aan het hoofd te dragen, het onderwerp daarin behandeld verdient die eer ten volle, want ons innig geliefd
en dierbaar Vaderland wordt er voorgesteld zoo als het, toen een land vol plassen en binnenzeeën, nog
deel uitmaakte van Karei de vijfdens uitgestrekte monarchie; zoo als het zich uit die vreemde heerschappij
loswikkelde en terstond reeds aan uwen grooten voorzaat Prins Willem I zijne vrijwording te danken had, en
met jeugdige kracht, terwijl de kapitalen toevloeiden, meiren en veenen droog maakte, in vruchtbaar land
herschiep en daarbij in het verre oost en west zijne koloniale magt vestigde.

Dat deden Sire! de Nederlanders te midden der krijgsgevaren, die door de onvolprezene veldheerstalenten
der Kassaubroeders" werden afgewend.

Gedurende de Republiek met hare vreemde staatsvormen zijn het steeds de Vorsten van uw Geslacht,
die te harer hulpe snellen als zij op haar verderf staat. Willem Hl door zijn bedachtzamen heldenmoed; Jan
Willem Fris O door zijne voortvarende dapperheid; Willem IV door zijn kalm beleid en zijne verlichte
zorg ter opbeuring der reeds kwijnende scheepvaart en handel.

Vergeefs mögt het al zijn, dat Prins Willem V door voorzigtige staatkunde, zijne zonen door het
zwaard de vreemde overheersching trachtten te keeren; na de bange jaren der verdrukking werden de Oranjevorsten
met ongekende liefde en geestdrift begroet om als grondwettige Koningen het Vaderland te besturen.

Een nieuw leven werd opgewekt, onze driekleur wapperde weder tot aan de einden der aarde. Bevorderd
en gesteund door Koning Willem I werden door het graven van kanalen en den aanleg van straatwegen de

äii

-ocr page 18-

middelen\'|van gemeenschap verbeterd en uitgebreid, en het stoute plan tot droogmaking van de Haarlemmermeir
voorbereid, dat onder Uwer Majesteits regering zoo voorspoedig werd voltooid.

Schooner nog en grootscher was de taak van uwen Koninklijken Vader, die het leven, dwars door den
kogelregen, niet slechts waagde voor zijne hem getrouwe Nederlanders, maar zijn naam verbond aan de Grondwet,
waaronder wij thans het geluk hebben te leven.

Door Uwe Majesteit wordt die Grondwet met onkreukbare naauwgezetheid gehandhaafd. Sire! Op Uwe
regering zal de nakomelingschap kunnen wijzen als op een tijdperk van bloei, van vooruitgang en van welvaart.

De Algoede bevestige die voorregten tot in lengte van dagen en behoude Uwe Majesteit voor het Volk,
waaraan door Haar, zonder eigen gevaar te ontzien, de milde hand, te midden van stormen en watervloeden,
werd toegereikt; voor het Volk, dat zoo innig gehecht is aan Uw Doorluchtig Stamhuis, welks leuze steeds was
pal te staan voor het Vrije Nederland.

Met den diepsten eerbied heb ik de eer te zijn.

Doorluchtig Vorst en Heer!

Van Uwe Majesteit de onderdanige en gehoorzame dienaar,

G. MEES, Az.

-ocr page 19-

INLEIDING.

De menschelijke kennis heeft men onder ver-
schillende beelden voorgesteld. Nu vergeleek men
haar bij een krans van de edelste bloemen en
vruchten, dan bij een boom met ontelbare takken,
dan bij een uitgestrekt veld met bebouwde en nog
dorre plekken. Of men zag elke wetenschap door
eene beschermgodin vertegenwoordigd, die aan hare
zusters de hand reikt; eene leenspreuk vol ver-
hevene waarheid.

Ieder, die zich met eenige studie bezig houdt,
weet, dat zij nimmer een afgeperkt geheel vormt,
dat er geene is of zij heeft hare hulpwetenschappen.
Geneeskunde beschouwt natuur-, schei-, planten-,
aard- en volkenkunde als onmisbaar. Regtsgeleerd-
heid is innig met staatkunde, staathuishoudkunde
en geschiedenis verbonden.

En de Geschiedenis zelve; als men ook haar ver-
persoonlijkt, schenkt men haar twee oogen en noemt
het eene Tijdrekenkunde, het andere Aardrijkskunde.
Zonder tijdsbepaling zweven de gebeurtenissen als in
het onzekere; zonder juiste kennis van de plaats,
waar een feit voorviel, blijft het in nevelen gehuld.

De Tijdrekenkunde thans, met hare onderverdeelin-
gen, in w^aarde latende, spreek ik nu niet over haar,
maar over de Aardrijkskunde, als hulpwetenschap
der Geschiedenis. Het zij mij vergund hier de woor-
den over te nemen van een uitstekend geleerde, over
wien straks meer zal gezegd worden

s Geschiedenis en Aardrijkskunde — beide als
zamenvatting van \'t geen wij aan de eene zijde
weten, nopens de trapswijze ontwikkeling van den
mensch, en aan de andere nopens het wezen en de
uiterlijke gedaante van de planeet, hem ter woon-
plaats aangewezen — zijn twee wetenschappen,
welke wegens hare naauwe verwantschap als on-
scheidbaar behandeld moeten worden. Wie zal de
geschiedenis der volksverhuizingen, des handels,
der scheepvaart, der oorlogen verstaan zonder
kaarten of kennis der landen? En wie gevoelt niet,
bij de studie ook der nieuwste geographie, bij de
onophoudelijke afwisseling van grenzen en staats-
betrekkingen, bij het onderzoek naar het merkwaar-
digste, \'t welk sommige streken, bergen, rivieren
en steden kenmerkt, onwillekeurig de behoefte aan
het historische element? Geen feit, zelfs het minst
belangrijke niet, kan in zijn ganschen omvang be-
grepen worden, zoo niet de plaats, waar het voor-
viel, naauwkeurig bekend is. Hoe duidelijk nu
die waarheid zij, ook bij oppervlakkig nadenken,
is echter hetgeen voor de vereenigde studie van
Aardrijkskunde en Geschiedenis geleverd is een
stellig bewijs, dat men er nog geenszins van
doordrongen is."

Zóó kon men in 1827, ook zelfs ten opzigte van
Duitschland, schrijven. Zóó kan men het nog heden,
ten opzigte van ons Vaderland. Hoe staat het dan.

ßÜHLE VON LILIENSTEKN, Graph. Darstell, Berlin 1827, pag. X.

hoor ik vragen, bij ons met de historische weten-
schap; houden wij geen gelijken tred met de overige
volken van Europa? Is dadr licht, waar hier duis-
ternis heerscht? De laatste vraag mogen wij ont-
kennend beantwoorden. Met de eerste ben ik
eenigzins verlegen. Gewis eene gansche rij van
verdienstelijke Nederlanders kon hier worden opge-
teld: De Jonge, Bosscha, Roijaards, Groen van
Prinsterer en hoe velen nog, wier namen met eere
door het nageslacht genoemd zullen worden. Maar,
in het vereenigen der Historische en Geographische
wetenschappen, met toepassing op het Vaderland
vooral, daarin staan wij ontegenzeggelijk achter.

Sedert Rühle von Lilienstern de aangehaalde
woorden sprak, is er veel gedaan door Duitschers
vooral; vroeger en later door Franschen, door Belgen,
door ons weinig of niets. Wij zijn nog altijd aan
het onderzoeken of de mogelijkheid zou kunnen
geboren worden, dat wij met der tijd eens iets
zouden kunnen zamenstellen, dat naar een Histori-
schen Atlas voor ons Land geleek

Ter verdediging kan men zeggen, dat er nog
geen genoegzame apparatus, geene geordende
bouwstoffen aanwezig zijn om zoo iets reeds nu te
beginnen. In zekeren zin is dat waar. Een Histo-
rische Atlas voor ons Vaderland, van de vroegste
tijden tot den tegenwoordigen, volkomen goed en
aan al de vereischten beantwoordende, kan niet
worden zamengesteld, alvorens men, door omwoelen
van rijks- en stadsarchieven, bekend zij met menigte
van vergetene plaatsen en benamingen van oorden;
alvorens men door geologisch onderzoek van den
bodem meerdere zekerheid hebbe, omtrent den loop
onzer rivieren, de afneming onzer stranden, de aan-
winst door aanslibbingen, de omkeeringen door over-
stroomingen aangerigt. Een volledige Atlas moet geen
plaats in een giftbrief, in een overdragt voorbijgaan;
geen uitveening, geen droogmakerij onvermeld laten;
geen stroomverandering, nog zoo gering, voorbijzien.
Een arbeid, veel meer dan een menschenleeftijd vor-
derende; eene hoogte, waartegen men ontmoedigd
opziet, en die misschien onbereikbaar is. Dan laat
ons wel bedenken, dat wij genoegzaam niets bezit-
ten, en het onvolkomene hier reeds veel zoude zijn.

Dat men toch lang behoefte gevoelde aan eene
toelichting onzer Geschiedenis door kaarten, daarvoor
zijn de bewijzen menigvuldig. Roijaards, in zijne
Bijdrage tot de bewerking onzer Geschiedenis,
wenscht, dat men die door kaarten opheldere. Schel-
tem a, in het laatste deel van zijn Mengelwerk,
wijst ons op het nut van eene geschiedenis der
Zuiderzee of van de bodemsveranderingen in Utrecht.
Sedert eenige jaren schijnt zelfs de bijzondere
aandacht op dit onderwerp, en \'t geen er mede
in verband staat, gevestigd te zijn. Het Noord-Bra-

Dit laatste schreef ik reeds vóór 7 jaren in den Overijssel-
sehen Almanak
voor 1843, en het is zoo gebleven.

-ocr page 20-

bandsch Genootschap verlangde eene geschiedenis
der overstroomingen, watervloeden en dijkbreuken,
die van de vroegste tijden af in Noordbraband
hadden plaats gehad, met aanwijzing der verande-
ringen, welke daardoor in de gesteldheid dier Provin-
cie en den loop der rivieren als anderzins veroor-
zaakt zijn.

De Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem ^
vroeg: » Wat kan men met genoegzame waarschijn-
lijkheid uit de oude schrijvers bewijzen omtrent de
natuurlijke gesteldheid der Nederlanden in vroegere
eeuwen, bijzonderlijk omtrent den loop der rivie-
ren, de veranderingen aan het strand en de eilanden
voorgevallen, als ook van de gesteldheid der Zui-
derzee, toen onder den naam van Lacus Flevus be-
kend? En welke bewijzen van vorige gesteldheid
heeft men in lateren tijd, volgens echte berigten,
gevonden of zijn er nog voorhanden?"

In een der nommers van den Avondbode ® las
men: » Menigeen heeft ongetwijfeld meermalen het
gemis gevoeld van een\' Geschiedkundigen Atlas van
Nederland, waar wij de steden, dorpen, grensschei-
dingen enz. kunnen vinden, in de verschillende tijd-
vakken onzer geschiedenis. Maar bestaat zoodanige
Atlas bij ons, of is er bij het hooger onderwijs reeds
getracht door doelmatige lessen in dat gemis te
voorzien? Noch het een noch het ander. Met leed-
wezen zien wij dat de Belgen ons daarin zijn voor-
gegaan. Sedert 1831 bestaat in België zoodanige
Atlas van Van der Eist. Wie heeft er reeds van
gesproken? Bij wien is tot heden het denkbeeld
opgekomen onze landgenooten daarmede bekend te
maken ? "

Ook het Utrechtsch Genootschap vroeg sedert
1831: ® »Wat kan men met grond besluiten
omtrent de omstandigheden, die de vorming der
tertiaire beddingen vergezeld hebben?"

Sedert 1842: ^ »Wat kan men uit de namen
der plaatsen, buurtschappen, enz. uit de zeden der
bewoners en uit de verschillende provincialismen der
Noordnederlandsche gewesten opmaken met betrek-
king tot de verschillende volksstammen, welke die
gewesten bewoond hebben?"

In 1845: ® »De grenzen der verschillende tong-
vallen, benevens eene spraakkaart van Nederland."

In 1846: ® » Historische opgave der heerlijkhe-
den en riddermatige hofsteden in Utrecht met de
leenen daartoe behoorende."

De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde
te Leiden verlangt sedert 1846: » Een historisch
overzigt van de Kloosters en Abdijen in de voor-
malige Graafschappen van Holland en Zeeland."

Hoezeer de Maatschappij die vraag niet geogra-
phisch maar historisch behandeld wenschte te
zien, zoude toch de beantwoording, ook in dien
zin, veel licht voor de historische kaarten van
vroegere tijdperken schenken.

Het Koninklijk Nederlandsche Instituut gaf bewij-
zen, dat ook daar het verband van Geschiedenis met
Aardrijkskunde belangrijk geoordeeld wordt

In de werken ^ vinden wij door Prof. D. J. van
Lennep: »Over de Slaven, Wilten en Warnen, vroe-
gere bewoners dezer landen," waar het aanwezen en
de plaatsing dier volkeren oordeelkundig gestaafd
wordt. En: »de oude gesteldheid en taal dezer
Landen toegelicht uit de charters," Avaar met gron-
dige kennis de etymologie van zeer vele plaatsen
in de middeleeuwen wordt opgehelderd.

Later werd namens Prof. J. R. Tliorbecke in de
derde klasse van het Instituut® gelezen: »Frag-
ment eener geschiedenis der politische geographie,"
waarin de vraag wordt voorgesteld, in hoeverre
de tegenwoordige gebiedsverdeeling tusschen de
staten willekeurig of natuurlijk is en welke staten
op volkseenheid gegrond zijn? En ten slotte over
het belang der politische geographie en de historische
Atlassen van Kruse en von Spruner gesproken is.

De gemelde mededeeling van Prof. van Lennep
kan reeds als bouwstof worden aangemerkt voor een
plan door M^ L Da Costa ontworpen en waar-
van het Utrechtsch Genootschap de verwezenlijking
tracht te bevorderen, het zamenstellen namelijk
van: » Een Antiquarisch Geographisch Woordenboek
van de gezamenlijke provinciën, steden, dorpen,
plaatsen, rivieren, meiren, enz. van de Nederlan-
den." Uit het verslag ® daaromtrent uitgebragt,
blijkt de groote omvang en de zeer lange tijd, die
tot de uitvoering zal noodig zijn. Mögt het voor-
nemen tot stand komen, zoo wordt een nu ledige
plaats, die er niet meer zijn moest, in onze let-
terkunde aangevuld.

Het is echter naauwelijks te denken, dat men
aan het geheel, als een noodig bestanddeel, geene
historische kaarten zal toevoegen, waardoor alléén
het nuttig en bruikbaar zou kunnen zijn.

En het is bij vragen en plannen niet gebleven.
Uit hetgene ik beneden zal opgeven, omtrent onze
vaderlandsche literatuur in dit opzigt, zal men zien,
dat er reeds begin van uitvoering is gekomen, doch
nog steeds fragmentarisch en op zichzelf staande.
Hieruit volgt dus, dat ten onzent wel de aandacht
op het verband tusschen Geschiedenis en Aardrijks-
kunde gevestigd is en er daaromtrent reeds gele-
verd is, doch er volgt niet uit, dat wij reeds een
Historischen Atlas bezitten; en indien » men daar-
mede wilde wachten tot de bouwstoffen vergaderd
waren, zou zulks de zaak in het eindelooze ver-
schuiven en welligt voor altijd ter zijde doen stellen.
Volkomenheid is in een dergelijk werk niet te
bereiken Zoo dit met waarheid omtrent de
onderneming van het gemelde woordenboek gezegd
werd, mag dit ook gelden omtrent de zamenstel-
ling van een Historischen Atlas van Noordneder-
land. Hoeveel er nog onderzocht en vergeleken
en in \'t licht gebragt moet worden, alvorens er

\' In 1836. Letterbode voor 1837, N». 28 bl. 441.

^ 7 Aug. 1838.

\' Programma voor dat jaar. Herhaald in 1845—48.

^ Progr. v. d. jaar. Herh. in 1846 en 47.

5 Progr. v. d. jaar. Herh. in 1846—48.

« Progr. v. d. jaar. Herh. in 1847 en 1848.

7 Verhand, der 2\' klasse, deel 1839, bl. 175—192 en Het
Instituut\' of verslagen en mededeelinqen
voor 1843, bl. 365—377;
1846, bl. 127—141.

8 Letterbode voor 1848, N°. 43 bl. 267.

9 Van 30 Jan. 1848, door M"". j. de wal c. s.

Aanteekeningen van het verhandelde in de Sectievergaderingen
van het Utrechtsch Genootschap
voor 1847, bl. 71.

-ocr page 21-

iets geheel der Wetenschap waardig kan geboren
worden, zoo dacht mij het oogenblik toch gekomen,
om, ten minste wat de latere tijdperken onzer Ge-
schiedenis betreft, in alle nederigheid, de handen
aan het werk te slaan. Kritiek zal mij niet alleen
niet ontmoedigen, maar hoogst welkom zijn, om
hetgeen ik geve later te verbeteren of, zoo \'t noo-
dig is, om te werken.

Alvorens het plan van mijn arbeid, waarvan men
reeds een gedeelte hierbij ontvangt, op te geven,
wensch ik mede te deel en:

L W^at te mijner kennis is van hetgeen buiten
ons vaderland, mijn onderwerp betreffende, gedaan
is, met korte beoordeeling van ieder werk, voor
zoover het in mijn bezit is of ik het heb kunnen
raadplegen.

II. Wat in onze vaderlandsche Letterkunde
daaromtrent bestaat.

III. Zal ik mijn voornemen ontwikkelen.

I. Het spreekt van zelf, dat hier geene aard-
rijkskundige Averken of gewone kaartenboeken be-
doeld worden. Waar zou \'t begin, waar het
einde zijn? maar eigenlijk gezegde historische
Atlassen, of Kaarten, die den politieken of geogra-
phischen toestand van onderscheidene landen in op-
volgende tijdperken, voorstellen, en wier manier en
schikking ons tot eenige handleiding en voorbeeld
kunnen strekken.

A. Franschbn.

1. Overbekend is het hoeveel verpligting men
den, in 1697 geboren d\'An ville heeft opzigtens de
oude en nieuwe aardrijkskunde. Door eene onver-
moeide lezing van de Ouden trachtte hij de ligging
der plaatsen en de grenzen der rijken op te sporen.
In zijn Atlas vindt men ook een overgangskaart
van de oude aardrijkskunde tot de nieuwe, die dus
hier in aanmerking komt. Hij noemt den tijd
slechts in \'t algemeen: » age intermédiaire de l\'an-
cienne Geographie et de la moderne."

Welk tijdpunt hij daartoe gekozen heeft, is niet
wel op te maken. Zeker is het, dat alles zeer
verward moet voorkomen. Het rijk van Karei den
Groote is reeds verdeeld; want Duitschland en
Frankrijk zijn gescheiden, doch van de aanwezend-
heid der Mooren in Spanje ontdekt men niets.
Italië komt als geheel voor, zonder dat de bezit-
tingen van \'t Oostersche rijk b. v. daarvan zijn af-
gezonderd. Het is de gewone fout, om geene stel-
lige tijdsbepaling in het oog te houden.

2. Op zijn voorgang welligt kwam in 1765 te
Parijs uit:
Atlas Historique de la France ancienne
et moderne, contenant tous les lieux illustrés par les
évenemens, les pertes, les batailles, les sièges, con-
ciles, T étendue des grands fiefs etc. depuis Phara-
mond jusqu\'à JuOUÎB XV, par Rizzi Zannoni et
Denos.

Men vindt hier niet minder dan 60 kaarten.
Behalve de staatkundige verdeeling, de uitzetting
der grenzen onder iedere regering, komen telkens
kaartjes voor van de vereeniging der bijzondere
hertogdommen, graafschappen, enz. met het konink-
lijke domein. Zij zijn goed gekleurd en net
uitgevoerd. Ons Landje komt onder de staten
van Karei den Groote voor, doch reeds met ge-
opende Zuiderzee. Naar den titel zoude men echter
wachten, dat de plaatsen, waar bijzondere voorval-
len plaats grepen, gekenmerkt zouden zijn. Dat is
niet geschied; maar alleen eene afzonderlijke kaart
bijgevoegd, waarop de oorden vermeld zijn, waar
vredesverdragen werden gesloten, met datums en
jaartallen. Eindelijk worden ook, doch op zeer kleine
schaal, de Fransche koloniën voorgesteld.

3. Atlas élémentaire ou Von voit des Cartes et des
Tableaux relatifs à Iobjet de l\'Etat actuel de la con-
stitution politique - de T Empire d Allemagne; dédié et
présenté au Roi par ÎAbbé
Courtalon, précepteur
des pages de Madame. Paris,
1774. 4\'".

Zoo men de oneindige verdeelingen van Duitschland
in aanmerking neemt, in kreitsen, vorstendommen,
bisdommen, heerlijkheden, door elkander geward,
verspreid, verbrokkeld, is de aardrijkskunde van
Duitschland een waar doolhof en een historische at-
las dier kleine afdeelingen, in den loop der eeuwen,
van één menschenbrein niet te vergen. De abt
Courtalon heeft zich dan alleen bij l\'état actuel
bepaald en zou dus niet onder de - door mij be-
doelde werken eene plaats kunnen innemen. Doch
hij heeft zijn onderwerp zóó behandeld, dat men
hem die niet ontzeggen mag. Hij geeft ons buiten
de kaarten:
Tableaux politiques van de verschillende
kreitsen-;
tableaux chronologiques, qui ont produit par
dégré Tétat actuel de T Empire; abrégé méthodique des
principes du droit public de l\'Empire, etc.
De kaarten
zelve bevatten ook oneindig meer dan in gewone
atlassen. Door kleuren wordt aangewezen wat we-
reldlijke, wat geestelijke bezittingen zijn en welke
haar rang is; door cijfers, aan wie de landen toebe-
hooren; door teekens, waar mijnwerken, baden,
wijnbergen, fabrieken, postwegen, enz. zijn. Groot
moeten het geduld en de volharding van Cour talon
geweest zijn. Dan, alles is zoo ineengedrongen,
doordien ook bergen en bosschen niet vergeten zijn,
dat het de oogen doet schemeren en men uren
noodig heeft tot het ontcijferen van ééne kaart.

4. Atlas Historique, généalogique, chronologique et
géographique par
A. Les age, Paris 1803, fol.

Gelijk ieder weet, was de graaf de Las-Cases de
vervaardiger van dit veelomvattend werk, dat meer-
malen herdrukt en ook in Duitschland, vertaald
door Al. von Dusch, werd uitgegeven. Het is te
veel in aller handen om er over uit te wijden.
Napoleon\'s bewondering voor dien atlas kende
geene grenzen. Hij verzekerde op St. Helena aan
Las-Cases, dat, zoo hij zijn arbeid beter gekend
had, hij de scholen met afdrukken zoude overstelpt
(geïnundeerd) hebben. Hij omvat de gansche ge-
schiedenis, doch beantwoordt meer aan den naam
van genealogischen en chronologischen, dan van
historischen Atlas. Van de kaarten verdienen toch
vele aanbeveling, als van Frankrijk met de verschil-
lende vergrootingen en de aanwijzing door kleuren
of zulks door verovering, huwelijk, verbeurdverkla-
ring enz, is geschied; ook die van Engeland met de
togten van Karei I, II en den Pretendent en aan-
wijzing der veldslagen door kleine vlaggen. In
Brussel kwam in 1825, bezorgd door J. Marchai,

-ocr page 22-

Dit werkje is het beste, dat tot hiertoe in Frankrijk
verschenen is. De teekening, de letters en de kleuren
zijn bijzonder fraai, duidelijk en smaakvol. Er zijn
vijftien kaarten, die het in uitvoering nog winnen
van den
Atlas des Families (N". 5),

De eerste is: Carte \'physique de la France.

Het land is in bassins der groote rivieren ver-
deeld; de betrekkelijke hoogte der bergen door de
soort van schaduwen aangeduid; kleuren wijzen de
geologische formation en de kolenlagen aan; lijnen, de
grenzen van plantengroei als van den oranjeboom,
den olijf, de maïs; andere gestipte lijnen de clima-
tologie , welke streken denzelfden warmtegraad of
gelijke regenhoe veelheid hebben. Daarna volgen de
historische kaarten van het onafhankelijke Gallië tot
de tegenwoordige dagen. De tijdperken zijn met
oordeel gekozen naar den gang der Geschiedenis.
Duruy is niet, zoo als een gewone fout is, te spaar-
zaam geweest. Hij heeft niet, gelijk doorgaans, ééne
voorstelling van het Karlovingisch tijdperk, maar, na
die van 814, eene afzonderlijke:
France carlovingienne,
waar de deelingen van 843 en 870 op voorkomen.

In de latere middeleeuwen ziet men de geestelijke
en wereldlijke goederen duidelijk onderscheiden en
den koninklijken invloed vermeerderen door de ver-
grooting van de kroondomeinen.

Op Cartes auxiliaires zijn de togten der kruis-
vaarders, de Engelsche verovering in Frankrijk na
1360 en Italië, om de aldaar gevoerde oorlogen.

Bij de nieuwere geschiedenis verdienen de aan-
dacht: la France en 1589, waar de gewesten en
steden, door de verschillende partijen ingehouden,
worden voorgesteld;
la France ecclésiastique met de
beroemdste kloosters sedert de 4^® eeuw, waarbij
ook de nieuwe Bisdommen van onzen Filips niet
vergeten zijn.

Dat voor de jongste tijden de meeste uitvoerigheid
moet plaats hebben, gevoelde Duruy te regt. Daarom
gaf hij afzonderlijk :
la valUe du Rhin pour les
guerres de la République et de VEmpire; le Poitou
etc. pour les guerres de la Vendée
en la haute Italie
pour les campagnes de
Bonaparte.

Het laatste blad is eene planisphère met de bui-
tenlandsche bezittingen, die op cartons afzonderlijk
gegeven Avorden. Tot lof mag tevens gezegd wor-
den, dat, zoo ons Vaderland voorkomt, er slechts
weinige onnaauwkeurigheden worden gezien ; eene
ware zeldzaamheid.

Het volume de texte, waar de titel van spreekt,
is een lijvig octavodeel, waarin de kaarten slechts
gedeeltelijk worden verklaard en gedurig naar de
bovengemelde Geographie politique van. Duruy en
Wallon wordt verwezen, die een noodig bestanddeel
van dezen Atlas vormt.

De text bevat voornamelijk slechts eene uitgebreide
chronologie der Fransche geschiedenis, met geslachts-
tafelen, constitutiën en statistische opgaven, die,
voor zoover ik die kon nagaan, alle vertrouwen ver-
dienen. Zeer mag deze Atlas worden aanbevolen
voor ieder, die de lotgevallen van het Fransche volk
meer dan
oppervlakkig wenscht te kennen.

11. Nog zoude vermelding verdienen, hoezeer
meer zijdelings .hier behoorende.
Atlas Ethnogra-
phique, Paris,
1842, doch door mij niet gezien.

Van enkele kaarten, die tot mijn onderwerp
behooren en door Franschen zijn vervaardigd, zullen
er misschien vele zijn. Eene slechts is mij bekend,
namelijk:
Carte de V ancien royaume de Pologne,
partagé entre la Russie, la Prusse et T Autriche par
les traités successifs de
1772, 1793 et 1795, par
E. Martelle membre de TInstitut et G. P. Ohanlaire;
Paris, zonder jaartal, waarop de verschillende de-
membrementen en de landen, waaraan zij toevielen,
door kleuren zijn aangewezen.

Natuurlijk komen hier in geene aanmerking de
menigvuldige kaarten van de Republiek en het Kei-
zerrijk, die wel voor den verzamelaar of bewerker
van een historischen atlas onmisbaar zijn, doch niet
tot deze literatuur behooren. Alleen zoude men
kunnen noemen:
Carte des expéditions militaires et des
marches historiques de T Empereur
Napoléon, com-
prenant les limites de l\'empire Français et de la domi-
nation Imperiale en
1812, par Louis Geoffroy, Paris.

Door roode lijnen zijn die marschen van Madrid
tot Moscou, van Weenen tot Ostende aangegeven,
terwijl drie cartes auxiliaires, insgelijks door lijnen,
de veldtogten van 1796 in Italië, van Egypte in
1798 en van 1814 in Frankrijk teekenen, en op een
vierde de vaart naar St. Helena wordt voorgesteld.
Rondom de kaart is eene
légende historique et chrono-
logique,
waann de voornaamste lotgevallen, bijzonder
de veldslagen des Keizers, te lezen staan; tevens
een korte geslachtstafel der Bonaparte\'s, en lijst
der grootdignitarissen met hunne namen en titels. —
Voor de geschiedenis van Napoleon is deze kaart
zeer bruikbaar en nuttig, en ontslaat van het tijd-
roovend zoeken naar namen en dagteekeningen. Dit
is hetgeen ik nopens de Franschen heb opgespoord.

Gelijk in alle takken van kennis, hebben de Duit-
schers hier veel en met onvermoeide vlijt en ge-
leerdheid gedaan. Hun komt ontegenzeggelijk de
eerste plaats bij de historische aardrijkskunde toe,
daar het goede, en voortretFelijke zelfs, bij de andere
natiën slechts in \'t licht verscheen, toen gene den
wetenschappelijken weg hadden aangewezen.

B. Duitschers.

Reeds in de 16^® eeuw maakte zich Mar eus
We Is er door uitgave van een gedeelte der Ro-
meinsche reiskaart, onder den naam van Tabula
Peutingeriana bekend, waarvan in de 18^® en 19
eeuw volledige afdrukken verschenen Later was
het Ohristoph. Cellarius (Keiler), Professor te
Halle (f 1707), die de oude aardrijkskunde, in zijn
Notitia orhis antiqui, Leipz, 1702, grondig behan-
delde en er kaarten bijvoegde, die echter niet meer
dan de vrucht van eerste poging in dit vak van
studie zijn, daar wel de namen van Provinciën en
onderdeelen te vinden, maar nergens grenzen ge-
teekend zijn. Men zou echter hebben mogen ver-
wachten, dat, op voorgang van Cellarius, weldra
meerder en beter zou gevolgd zijn. Dit geschiedde
echter eerst in de 19\'^® eeuw, daar ik in de 18\'^® alleen
vinde :

da

ï Zie daarover o. a. j. p. van cappelle. Bedrage tot de
Gesch. d. Nederl.
Haarl. 1827, bl, 303 volg. en a. fokbiaee,
Handbuch der- alten Geographie, Leipz. 1842, I. 470, waar
men tevens de breede lijst van allen vinden kan, die over de
oude aardrijkskunde gehandeld hebben.

-ocr page 23-

12. Een Atlas, in 1743 hij de Erven Ho man ver-
schenen, en uit drie deelen bestaande. Het eerste
gedeelte was niet bij \'t exemplaar dat ik zag, doch
wordt in den opgegeven inhoud geheeten
Sciagraphiam
historiae univ. politicae, authore viro
Matth. Hasio.
Het tweede bevat korte chronologische tabellen van
O tot 1740; het derde deel 28 kaartjes, wier schaal
echter zeer klein is, welke de wereldrijken van
Sesostris, Alexander, de Romeinen enz. aan-
geven, naar de onderscheidene vervormingen, \'t Zijn
alleen de groote verdeelingen, met de grenzen veel
naauwkeuriger getrokken dan mogelijk was, als bij
Lotharingen, waar die zoo uiterst moeijelijk te be-
palen zijn. Ons Land is, als altijd, verkeerd voor-
gesteld en de Zuiderzee onder de zonen van Lode-
wijk den vrome reeds open. Volgens Kutscheit
(n°. 25) moet er iets dergelijks van Koeler?
bestaan, dien hij onder de vroegere rangschikt, met
bijvoeging echter nopens diens arbeid en dien van
gemelden Haase, dat alles te klein en alleen voor
algemeen overzigt geschikt is. Een dergelijk oordeel
wordt door Pischon (n". 28) geveld: »sie hätten
sich überlebt," zegt hij, zoodat een verder onder-
zoek naar eenen Koelerischen de moeite niet beloo-
nen zou.

13. Groote verdiensten heeft zich in dezen ver-
worven de, in 1827 overledene, Leipziger Hoog-
leeraar Chr. Kruse. In 1802 begon hij zijn
Atlas
zur ilhersicht der Geschichte aller Europäischer Länder
und Staaten von ihrer ersten Bevölkerung an bis zu
den neuesten Zeiten,
fol. en voleindigde die in 1818.
Na zijn dood zette zijn zoon Pfr. Fr. Kruse \'s
vaders werk voort. De door dezen bezorgde vierde
uitgave, Halle 1827, fol. die sedert door eene vijfde
gevolgd is, ligt voor mij. Zij bestaat uit histori-
sche tafelen, die, na korte vermelding van 2000
vóór tot 100 na Christus, eerst dan uitgebreid
worden en, door latere bladen, tot 1833 voortgezet
zijn; met tusschengevoegde geslachtstafelen. Deze
tabellen waren niet het ligtste deel van Kruse\'s
arbeid. Zij zijn met ongeloofelijke vlijt zamenge-
steld, doch hebben geene regtstreeksche betrekking
tot onze beschouwing. De kaarten zijn allen van
Europa op dezelfde schaal, iets dat zeer aan te be-
velen is, en beginnen met 400 n. Chr. Bij het
slot van iedere eeuw wordt eene andere gegeven.
Op het laatst alleen met die wijziging, dat na 1700,
1788 volgt en dan twee van 1811 en 1816 het werk
besluiten. Togten, onderstrepingen enz. worden er
niet op gevonden, maar alleen de vervormingen
door politieke veranderingen. Kruse\'s plan was om
in geene bijzonderheden te treden, maar een »
TJe-
herhlich des Ganzen\'\'
te geven. Hieraan beantwoordt
zijn Atlas voor een groot gedeelte; want vollediger
nog zou het overzigt geweest zijn, indien hij zich
niet zoo bepaald aan eeuwen had gebonden. Wij
missen nu b. v. de verdeeling van Verdun van 843,
enkel omdat die tusschen 800 en 900 invalt. Enge-
land in 1000 en in 1100 vertoont bijna dezelfde
gedaante en toch hadden de Noormannen er alles
door elkander geworpen. Als onze stamgenoot had
Kruse naauwkeuriger omtrent ons Land moeten
zijn. Bij hem kan Karei de Groote, des verkie-
zende, zijn Pascha te Rotterdam vieren, en in 1200
verheft reeds Amsterdam het hoofd. Voor ons Va-
derland zoo klein eene plaats op de kaart van
Europa beslaande, kan men overigens niets ver-
wachten op eene schaal als deze, waar wij op drie
of vier Nederlandsche duimen al onze magt ten toon
moeten spreiden.

14. In 1824 werd door F. W. Benicken, Köningl
Preuss. Hauptman, te Weimar,
in folio uitgegeven:
Historischer Handatlas zur Versinnlichung der allgemei-
nen Geschichte nebst Zeitrechnungstafeln.
Van deze laat-
sten, een afzonderlijk boekje in 4\'°. spreek ik niet.
De Atlas zelf is zeer slecht uitgevoerd, eensdeels
door de kleine schaal, niettegenstaande het groote
graauwe papier, anderdeels door de onduidelijke
gravure. Voor de wetenschappelijke waarde zegt
dit minder, en, het uiterlijke daar gelaten, is Benic-
ke n\'s Atlas een der nuttigste, omdat hij alle tijden
en werelddeelen omvat. Zijn plan was dus geheel
anders als dat van Kruse,
en omdat hij zich niet
bij Europa bepaalt,
en bij \'t begin der Geschiede-
nis aanvangt. Daarenboven verdeelde h^\' niet in
eeuwen, maar in tijdperken. Hij geeft telkens op
één blad alle streken, die toen bekend waren, b. v.
van X tot 1184 v. Chr., zuidoostelijk Europa, met
de landen tot Indostan en de noord-oostkusten van
Afrika. Dat aUéén is gekleurd, het overige wit ge-
laten. Bij den voortgang der eeuwen breiden zich
de kleuren al meer uit en bedekken eindelijk ook
Amerika. De bruikbaarheid ligt het meest in de
speciaalkaartjes, op de groote bladen; waar de afzon-
derlijke landen op ruimer schaal voorkomen en vooral
in de afteekening van krijgs- en zeetogten van vroe-
geren en lateren tijd, als die van de Argonauten,
van Alexander, Hannibal, Cesar, Napoleon
enz. De ontdekkingen en scheepvaart der nieuwere
volken zijn insgelijks aangewezen en daarbij onze
Heemskerk en Van Noort niet vergeten. Ons Land
is eenigzins meer, dan bij de vroeger vermelde schrij-
vers begunstigd; daar b. v. onder Karei Martel
het zuidelijk deel te regt Friesland wordt geheeten
en een bijzonder, hoewel zeer klein, kaartje van on-
zen bevrijdingsoorlog der 16\'\'® eeuw wordt gegeven.
Zoo deze Atlas meerdere kaarten bevatte, en de
maker meer in bijzonderheden getreden ware, zoude
hij eene eerste plaats in deze literatuur bekleeden,
die men hem nu ontzeggen moet.

15. Zeer te bejammeren is het, dat een ander
Pruissisch krijgsman zijn werk niet heeft voortgezet.
Ik bedoel dat van den voortrefFelijken Generaal-
Lieutenant en Director der Berlijnsche krijgsschool,
J. J. O. A. Rühle von Lilienstern, een man, die
in krijgskunde, geschiedenis, wijsgeerte en letteren
evenzeer ervaren, door zijne veelomvattende geleerd-
heid welligt den besten Atlas zou hebben gegeven,
die nog bekend was. Het is helaas! slechts tot een
begin van uitvoering gekomen. In 1827 verscheen
te Berlijn:
Graphische Darstellungen zur aelteren Ge-
schichte und Geographie von Aethiopien und Aegypten
von
E. V. L. Text zur Erläuterung des Atlasses von IX
Blättern mit Charten, Tabellen u. s. w. Dit is een
eerste gedeelte van een
Universal Historischer Atlas
oder anschauliche Darstellung der gesammten Weltge-
schichte nach wissenschaftlicher Entwichelung von den
frühesten Sagen bis auf die gegenwärtige Zeit in Char-

I

Ii

-ocr page 24-

ten, Tabellen und anderen graphischen Constructionen.
Erstes Heft; Aethiopien und Aegypten bis auf Alexan-
der den Grossen.
In den text worden, met groote
scherpzinnigheid, alle berigten omtrent de gemeide
landen gewogen, breed over de, hier zoo bezwaar-
lijke, tijdrekenkunde gehandeld, de tegenstrijdige op-
gaven vereenigd of afzonderlijk voorgesteld, zoodat
die text eene gewigtige bijdrage is tot de Geschiede-
nis zelve. De bijgevoegde Atlas bestaat meest uit
Tabellen, in zoogenaamde tijdstroomen, tijdreken-
kundige tafelen en hieroglyphen der vorstennamen.
Vervolgens vindt men de wegen, die volksstammen
en legers in Egypte hebben gevolgd; eindelijk ook
kaartjes van de behandelde rijken volgens de ver-
schillende systemen der schrijvers, als Grieken,
Romeinen, Rennell, Mannert enz; iets het-
geen groot nut heeft, bij de weinige zekerheid en
de gewaagdheid van stellige uitspraken.

16. Administrativ-statistischer Atlas des Preussi-
schen Staats. Berlin
1828, fol. (Een latere druk is
van 1845.) Deze bestaat uit 22 groote en fraai ge-
plaatdrukte bladen. Het is altijd dezelfde kaart,
doch door, aan den kant opgeplakte papierstrooken
en kleuren onderscheiden. De eerste houdt de wor-
ding van den Staat in, met de gebiedsveranderingen
en vergrootingen. De volgende behelzen kerkelijke,
politieke en militaire indeelingen, den staat van
\'t onderwijs, van de nijverheid, de vruchtbaar-
heid van den bodem enz. Door getallen wordt
naar de strooken aan den kant verwezen. Voor de
duidelijkheid der uitvoering is deze Atlas gewis een
der beste.

17. Geschichtliche graphische Entwichelung des Zur
Wachsens und der Abnahme des Polnischen Reiches vom
Jahre
922 bis 1831, in fünf Karten mit einem Texte
durch
F. A. von Witzleben, Pr. Lieutenant in Pr.
Gen. Stahe, Berlin
1831, fol.

De bijgevoegde tabellen zijn niet uitvoerig, maar
geven een goed overzigt. De kaarten moesten ech-
ter meerder in getal zijn. De uitgever heeft op
sommige te veel willen aanwijzen door regte of
schuinsche jaartallen, waardoor men ligt in verwar-
ring geraakt.

18. Meer bekend is ten onzent: Bibel Atlas nach
den neuesten und besten Hülfsmitteln gezeichnet von
C. F. "Weiland, Hauptmann, und erläutert von C. Ac-
kermann,
Archidiaconus zu Jena, Weimar 1832, 4\'°.

Na een kort berigt over de bijbelsche Aardrijks-
kunde , volgen de beschrijvingen van ieder der twaalf
kaartjes en de bronnen, waarnaar die zijn zamenge-
steld. Daarna een geographisch woordenboek, met
vermelding der bijbelplaatsen en de nommers der
kaartjes. Vervolgens de kaartjes zeiven. De eersten
behelzen \'t land buiten Palestina, waarvan in den
Bijbel gesproken wordt; de reis der Israëliten door
de woestijn; eindelijk het Joodsche land in de ver-
schillende tijdperken; de reizen van Jezus en van
Paulus, en een plan van Jeruzalem. Het voornemen
van de uitgevers was voor het algemeen te arbeiden.
Alles is daarom zeer eenvoudig bewerkt, te meer
daar de beroemde Gesenius te Halle zich bezig hield
met een grooteren Bijbel-Atlas, die voor geleerden
bestemd was. Het is een groot verlies of althans
winstderving voor de heilige geographie te achten.

dat Professor Gesenius in 1842 gestorven is, zon-
der zijn voornemen te hebben volbragt.

19. Van den schrijver onder n°. 17 vermeld,
verscheen in 1833 te Berlijn, fol. obl.
Geschichtlicher
Geographischer Atlas von Europa von der Errichtung der
ersten Staaten bis zu den neuesten Zeiten oder von
2000
der Welt bis 1832 n. Chr. 16 Tabellen und 13 Karten
enthaltend, zum Gebrauche für höhere Schulen.
Tot aan
Christus\' geboorte zijn de tabellen moeijelijk, door-
dien wereldjaren gevolgd zijn, even als von Rotteck
dit verkoos. De kaarten zijn slecht geteekend; ons
Land heeft steeds dezelfde gedaante. Des schrijvers
Poolsche Atlas schijnt de voorkeur te verdienen.

20. Even als van n®. 18, zijn bij ons vele afdruk-
ken verkocht van den
Hist. Geogr. Atlas zu den Allg.
Geschichten von
von Rotteck, Pölitz und Becker,
in 40 colorirten Karten, von Julius Löwenberg,
Freiburg in Breisgau, 1839.

Het plan om eerst tien algemeene kaarten van
Europa, van Cyrus tot den Parijschen vrede in
1815, te doen voorafgaan, verdient alle goedkeuring.
Daardoor heeft men telkens den algemeenen toestand
van ons werelddeel voor oogen. De overige dertig
behandelen bijzondere landen, in oude en nieuwe
tijden, doch kunnen alleen voor overzigten dienen.
De kleine verdeelingen worden voorbijgegaan, en dit
is overeen te brengen met des opstellers doel, die
zijn Atlas voor gebruik bij de genoemde algemeene
geschiedenissen bestemde. Van daar dat alleen de
voornaamste plaatsen worden aangewezen, of zooda-
nige, die merkwaardig zijn door veldslagen, verbon-
den enz. Daardoor is tevens ruimte gewonnen om
op de kaarten zeiven de jaartallen der gebeurtenissen
bij te voegen. De togten der legers, zoo als bij
Griekenland en Duitschland, zijn met kleuren afgezet
en dikwijls treft men ook, door geslachtstafels of
korte vermelding, de geschiedenis der regerende Hui-
zen aan. Ook aan ons Vaderland zijn twee kaartjes
gewijd. Een van Karei den Stoute tot den Mun-
sterschen vrede; een ander van daar tot den tegen-
woordigen tijd. Men vindt bij sommige steden als:
Antwerpen, Gent, Delft, Utrecht, jaartallen gevoegd,
om beleg, opstand, moord van Willem I, of Unie
aan te wijzen. Overigens zijn zij van weinig betee-
kenis voor den Nederlander. De vreemdeling, door-
gaans zeer onwetend omtrent ons Land, kan er
eenige oppervlakkige kennis van verkrijgen. Ik be-
schouw den arbeid van Löwenberg toch als een
geschikt hulpmiddel voor den beschaafden lezer
eener algemeene geschiedenis.

21. Door denzelfden Julius Löwenberg werd,
zonder jaartal, doch na 1840, gegeven:
Historischer
Taschenatlas des Preuszischen Staats, bestehend aus
16
Histor. Geographischen Karten, mit erläuterndem Texte,
Berlin,
8^°. obl.

Vooraf gaan 91 bladzijden text en dan de kaartjes.
In een klein bestek en zeer beknopt formaat wordt
veel gegeven. Eerst heeft men een chronologisch-
synchronistisch overzigt vanPruissens geschiedenis van
1 tot 1840, met de gelijktijdige gebeurtenissen in an-
dere landen. De tijdperken zijn die der onderschei-
dene regerende Huizen in Pruissen. Het is meer
dan enkele opsomming der feiten. In levendigen
stijl wordt de bevrijdingsoorlog van 1813 verhaald

-ocr page 25-

en de bezielde proclamatiën des Konings daarin
gevlochten. Vreemd klinken
nu de woorden, door
Frederik Willem IV, in 1840, tijdens zijne inhul-
diging in Berlijn gesproken: » Ich weisz zwar und
ich bekenne es, das Ich Meine Krone von Gott
allein habe, und dasz es Mir wohl ansteht zu
sprechen: Wehe dem, der sie anrührt!"

Daarna volgt een chronologisch overzigt van de
aanwinsten des Pruissischen Staats, en opgave wat
er vroeger, doch thans niet meer, toe behoorde als:
Oostfriesland, Hanover, enz; dan statistische op-
gaven en geslachtstafelen en, \'t geen de bruikbaarheid
zeer verhoogt, een alphabetisch register der plaat-
sen, die historisch merkwaardig zijn; eindelijk de
gesteendrukte kaartjes, wier schaal zeer klein is,
doch voor kort begrip zeer voldoende. Van de 5\'^®
eeuw tot 1840 zijn daar de vervormingen, verande-
ringen, vergrootingen en inkrimpingen aangewezen,
die Pruissen meer dan eenig rijk onderging. Met
een oogopslag ziet men, hoe het zwaard van Fre-
derik den Groote zijn vaderland uitbreidde. Wdar
hij streed, is door teekenen aangewezen, en, hoe la-
ter Napoleon\'s heerschzucht aan Pruissen dan eens
gaf dan weder nam. Het 14\'\'® kaartje geeft door
kleuren en jaartallen de vorming van den Staat,
waardoor men al de vergrootingen, in de verschil-
lende eeuwen, voor zich heeft. Even als de
Atlas
des Families,
n°. 5, ware zulk een vade mecum
voor ieder land eene wenschelijke zaak.

22. Het geeft een zeer gunstig denkbeeld van
de opleiding voor krijgslieden in Duitschland, als
wij zien, hoezeer deze zich in het vak van geschiede-
nis bevlijtigen. N". 14, 15, 17, 18, 19 en later n". 28
en a van B zijn toch allen door officieren opgesteld,
en tot denzelfden militairen stand behoort hij, die
door zijne grondige kennis hem zoo tot eere is, de
Beijersche Hauptmann Karl von Spruner. In \'t be-
gin van 1837 kwam de eerste aflevering uit van:
Historisch-Geographischer Hand-Atlas zur Geschichte der
Staaten Europds, vom Amfang des Mittelalters bis auf
die neueste Zeit., Gotha,
1846, fol. obl., die thans uit
73 zeer fraai gegraveerde kaarten bestaat, waarbij
afzonderlijk gedrukte
Vorhemerhungen behooren, die
de kaarten eenigzins, doch niet genoegzaam toelich-
\'ten. Zijn voornemen is echter in twee deelen een
Handboek van de geographie der middeleeuwen te
geven, tot volledig verstand van al wat men in den
Atlas, voor dat tijdperk althans, vindt.

Het geheele plan bestaat eigenlijk uit drie deelen,
waarvan het genoemde het tweede is. Het eerste
behelst de oude aardrijkskunde; het derde, waarvan
nog niets is uitgegeven, zal Azië, Afrika en Amerika,
van den aanvang der middeleeuwen af, bevatten.
Eindelijk begon de onvermoeide man met S. Hänle
in 1845:
Tabellen zur Geschichte der Deutschen Staa-
ten und ihrer geschichtlichen Geographie,
welke van
de vroegste tijden tot 843 gevorderd zijn, en zeer
uitvoerig de gebeurtenissen, de land- en volken-
beschrijving met de kaarten van Duitschland in
verband brengen. Von Spruner schijnt mij, na
Rühle von Lilienstern, n^ 15, de eerste, die
zijne roeping begrepen heeft. In zijne
Yorbemer-
hungen
ontwikkelt hij zijne zienswijze over histo-
rische atlassen.

asi

t

k

»Mijn arbeid," zegt hij, »mag ik vertrouwen,
verschilt van hetgeen men doorgaans historische
atlassen gelieft te noemen. Men vindt daar ge-
woonlijk den omtrek van het land, den naam
van de plaatsen, meest in de Geschiedenis ver-
maard, uit het eerste het beste handboek geno-
men, schrijft datums en jaartallen op de kaart, ge-
lijk men die in de boeken vindt en... klaar is de
historische kaart. Zoo iets kan voor beginnenden
eenig nut hebben, dat geloof ik gaarne; maar het
is zeer ver van hetgeen mij als ideaal van Histo-
rischen Atlas voor oogen zweeft, en evenmin zal
het hun, die dieper in het vak zijn doorgedrongen,
kunnen voldoen. Een Historische Atlas, gelijk die
wezen moet, behoort, als eene geschiedenis, uit
de bronnen zelve bearbeid te worden, en als
terugkaatsen, en aanschouwelijk voorstellen, wat daar
verhalender wijze gezegd wordt. Hij moet niet
slechts de merkwaardige plaatsen der tijdperken
aanteekenen, maar ook, uit zuiver historische oor-
konden, de veranderde gedaante des lands, zijne
verdeelingen en de woonplaatsen der belangrijkste ge-
slachten. Met één woord, voor het verledene moe-
ten de kaarten die eigenschappen hebben, welke
wij in eene goede geographische kaart van onzen
tijd vorderen. En hoewel ik niet dwaas genoeg ben
om te meenen, dat ik dit doel zou hebben bereikt,
heb ik er toch ernstig naar gestreefd." En dat dit
waarheid is, blijkt uit hetgeen von Spruner ons
reeds geleverd heeft.

Beschouwen wij, daar von Spruner alles, wat
tot heden verschenen is, overtreft of ten minste
ter zijde staat, zijn arbeid wat nader.

Het eerste, onlangs voltooide gedeelte is Atlas
antiquus,
die uit 27 kaarten bestaat, de toen be-
kende landen omvattende. Met de grootste zorg
is de bewerking en kleuring geschied; de verdee-
lingen, daar de schaal groot is, met naauwkeurig-
heid aangegeven, en tevens de vroegere volksstam-,
men in Italië, Gallië, enz. vermeld. Vele
Nebenkarten
zijn op de groote geplaatst, tot meerdere verduide-
lijking: b.
V. bij het rijk van Alexander den Groote,
het tooneel der veldslagen; bij Italië, een platte-
grond van Rome, de omstreken der stad Syracuse,
Campanië enz. Terwijl hier en daar op die kleine
kaartjes de systemen van Eratosthenes of Pto-
lomeus voorkomen, en bij die van Gallië o. a.
dat land vóór Cesar en het eiland der Batavieren
afgeteekend zijn.

Aan Palestina is insgelijks bijzondere zorg be-
steed. Behalve de hoofdkaart, den tijd der Maka-
beën tot de omkeering van Jeruzalem behelzende,
ziet men de omstreken der stad en die zelve op
groote schaal, daarbij het geheele belegeringsplan
van Titus; de naburige landen en tevens Palestina
tijdens de Rigteren en Koningen. Voor sommige
deelen van Azië en Griekenland erkent von Spruner
de groote verpligting, die hij aan Kiepert (n°. 30)
heeft, wiens Atlas van Hellas hij zelfs, verkleind,
geheel gevolgd is.

Het tweede gedeelte, dat, na een moeitevolle stu-
die van meer dan tien jaren, voltooid werd, verdient
inderdaad onze bewondering. Vooraf gaan, behalve
een algemeene wereldkaart der ouden, met de ver-

2

-ocr page 26-

10

schillende stelsels der geographen van die tijden,
10 algemeene kaarten van Europa, van de 4\'^® tot
de 19*^® eeuw; dan 52 van Duitschland; 41 van de
overige landen van Europa, allen van \'t begin der
middeleeuwen tot heden. Eindelijk 8 bladen met de
vroegere kerkelijke verdeeling en ten slotte een
spraakkaart van Europa.

Zijn manier is, over \'t geheel, geen jaartallen op
de kaarten te plaatsen, wel de noodige onderstre-
pingen. Meest komt het aan op de kleuren, die
voor de hoofdomtrekken der landen steeds dezelfde
zijn, en die in Duitschland een zekere klassieke ver-
maardheid hebben gekregen (zie Bretschneider,
n van B). Om den reuzenarbeid te waarderen, zie
men slechts het blad n°. 6: Italië onder de Hohen-
staufen;of de vele bladen van Duitschland in de mid-
deleeuwen, waar het oog schemert op al de schijn-
baar verwarde kleuren en grenzen. Voor de bruik-
baarheid en den tact, zij het genoeg te noemen
n°. 34, waar al de bezittingen van Engeland op
een wereldkaart zijn voorgesteld, en n°. 47: het
Russische rijk, met de trapswijze vergrootingen.
Ook voor ons Vaderland, hoezeer er geene bijzon-
dere bladen geheel aan gewijd zijn, is von Spruner
belangrijk, doch het komt alleen als bijwerk voor
en is dus voor eene grondige behandeling onzer
geschiedenis geheel onvoldoende.

De auteur zelf heeft, meer dan eenmaal, van
het onbereikbare eener geheele naauwkeurigheid ge-
waagd, en zeker! omtrent ons Land wordt dat be-
vestigd. Hoezeer oneindig beter dan bij anderen,
is er nog al aanmerking op te maken.

Op de kaart: Altgermanien van 450, n°. 9, b. v.
zien wij met bevreemding de Caninefaten ten noor-
den en westen van \'t Flevomeir, hoewel met
een vraagteeken. Mannaritium ligt aan \'t zelfde
meir. Forum Hadriani is in de streek van Haarlem.
Van waar von Spruner bijzonder dit laatste had,
-kan ik niet nagaan.

Op de kaart: Deutschlands kirchliche Eintheilung
bis in das
16® Jahrhundert, mit Angahe der ältesteji
und vorzüglichem Klöster,
n°. 11, worden die van ons
Vaderland ook opgegeven. Wij kunnen hier alleen
de voornaamste verwachten. Egmond, Rijnsburg,
Ostbrok (Oostbroek) zijn opgeteekend, doch het
zoo beroemde klooster van Windesheim, bij Zwolle,
dat van Mariën(^aal, bij Utrecht, zijn vergeten.

Op het blad: Deutschland unter den sächsischen
und fränkischen Kaisern bis zu den Hohenstaufen,
n°. 18, dus 1140, wordt het graafschap Holland aan-
geduid als tot Texel uitgestrekt. Verder dan Haar-
lem ging toen de naam Holland niet, doch dit is
van weinig belang. Von Spruner verdient lof, dat
hij, niet gelijk anderen, onze nieuwe steden, als
Amsterdam en Rotterdam, in de vroege middeleeuwen
plaatst, maar die eerst na 1173 stelt.

Bij Deutschland unter den Hohenstaufen, n°. 14, is
\'t geen den Bisschop van Utrecht en den Holland-
schen Graven behoorde juist geteekend, uitgenomen
eenige onzekerheid bij de Hollandsche grenzen door
te veel op ééne kaart te brengen. Stellige fouten
zijn hier, dat het Haarlemmermeir reeds zoo uitge-
strekt en Goeree aan Flakkee \\rerbonden is.

Bij de Herzogthümer Saosonia, n°. 16, omstreeks
1200, is de natuurlijke toestand van Noordholland
verkeerd, doch de Lek als veel breeder dan de Kat-
wijksche Rijn zeer goed aangegeven.

Op Deutschland von 1493 bis 1618, n°. 18, is geheel
Noordbraband ons reeds toebedeeld, en niets in
Staatsvlaanderen. Overijssel met Drenthe als een
geheel voorgesteld.

Op Deutschland von 1649—1792, n°. 20, is aan de
enclaves van Ravestein en van Zevenaar gedacht,
Ameland echter niet onderscheiden. Op een afzon-
derlijk kaartje van België is de scheidslinie tusschen
de Fransche en Oostenrijksche Nederlanden goed,
doch onze bezittingen aan de Maas zijn verward en
aan de Schelde is ons niets gegund.

Diergelijke kleine vlekken uitgezonderd, moet men
verbaasd staan over de studie, volharding en ijzeren
wil des opstellers, vooral daar hij somtijds, als bij
Italië, volstrekt geene voorgangers had en het ge-
heele gebouw alleen moest optrekken. De eenige
algemeene aanmerking zoude de te groote zamen-
dringing van verschillende tijden op ééne kaart zijn,
waardoor men de door elkander loopende kleuren
niet goed kan onderscheiden. Bij de bekende dee-
ling van Verdun, in 843, is b. v. op dezelfde kaart
die van 870 aangebragt en daardoor der duidelijk-
heid nadeel gedaan.

23. Dezelfde von Spruner vond nog tijd om
in 1838 te Gotha, fol. obl. een
Atlas zur Geschichte
von Bayern
uit te geven. Hij bevat tien kaarten
van de vroegste tijden tot den tegenwoordigen, en
moet den vervaardiger groote moeite gekost heb-
ben. Ook hier is het te berispen, dat er te veel
op één blad geplaatst is, hetgeen vooral in het
oog valt bij eene staatkundige verdeeling, zoo ver-
brokkeld als die van Duitschland.

24. Naauwelijks onder de historische atlassen te
tellen is het
Historisch-Geographisches Tableau des
Oesterreichischen Kaiserstaates von
Joseph Hau fier,
Wien, 1840, in zeer groot formaat, en uit slechts
twee fraai uitgevoerde bladen bestaande. Het eerste
behelst geslachtstafelen der Regenten en korte ge-
schiedenis der gebiedsvergrootingen en verliezen.
Het tweede blad is de kaart, waarop de gebieds-
veranderingen worden voorgesteld. Door kleuren is
aangewezen, welke landen door huwelijk, door ver-
overing, enz. gewonnen zijn. Kleine kaartjes op \'t
zelfde blad wijzen vroegere verdeelingen, enz. aan.
Aan den kant vindt men de wapens en ridderorden
afgebeeld. Met geduld kan men, ja! alles nagaan,
doch er is zóóveel voor het gezigt gebragt, dat men
zich slechts met moeite aen denkbeeld van \'t geheel
kan vormen. De zuidelijke Nederlanden, die toch
vroeger Oostenrijksche bezitting waren, zijn niet
goed begrensd.

25. Volständiger Historisch-Geographischer Atlas des
Deutschen Landes und Volkes, von
Joh. Valerius
Kutscheit,
Berlin 1842, gr. fol. obl. Ziedaar een
titel, die veel belooft; ziedaar een man, die door
zijne bekwaamheid de verwachting zeer spande, toen
hij de hoop te kennen gaf, dat de academische
Kunst- und Kartenhandlung van Simon Schropp
und Co. de tweede eeuw van haar bestaan niet on-
waardig zou aanvangen met dezen Atlas. Na de
eerste aflevering van vijf kaarten is er niets meer

-ocr page 27-

11

uitgekomen, zoodat de hoop nu wanhoop is gewor-
den. Gewis is dit een verlies voor de Letteren.
In zijn
Vorwort toch zegt hij ons o. a.: »Ik kan
ten stelligste verzekeren, dat op geen kaart een
naam voorkomt, die niet in een historisch werk of
een
oorkonde, juist in het tijdperk waarover de
kaart loopt, genoemd is." En elders: »Mijn atlas
zal, gelijk de titel het reeds aanduidt, zich niet
slechts tot die landen bepalen, die onder den naam
van den Duitschen Bond ons Vaderland uitmaken.
Hij zal zich uitstrekken tot die, welke voormaals
van Keizer en Rijk afhingen en, voor de vroegere
geschiedenis van ons volk, ieder der beroemde
Duitsche stammen op hunne togten begeleiden en
dus ook alle landen insluiten, waar Duitsche volken
zich vestigden en tot Staten geworden zijn. Dat de
slotsom mijns onderzoeks, in mijn atlas, met die
mijner voorgangers en ook met von Spruner niet
steeds overeenkomt, daarover zal men zich niet
verwonderen, waar het eene wetenschap geldt, die
altijd nog op een zeer kleinen grondslag rust,"

Wij zouden dus ook ons Vaderland in de beschou-
wingen van Kutscheit hebben zien opnemen; wij
zouden, door het verschil tusschen hem en zijn
voorgangers licht ontstoken hebben gezien. En, zoo
men daarbij weet, dat de opgave zijner bronnen
van zijne veelomvattende kennis getuigt en hij eene
vergelijkende geographie van Duitschland en van de
landen, waar Germanen koloniën gesticht hebben,
dacht te geven, kunnen wij de staking van dit werk
niet anders dan betreuren.

De vijf, voor mij liggende, kaarten zijn op groote
schaal, gesteendrukt, zuiver van bewerking en goed
gekleurd. Zij bevatten de geestelijke-, staten- en
gau-(go) verdeeling. Door de grootte is dat be-
hoorlijk uit elkander te houden. Daar er echter bij
deze kaarten nog geene beschrijving is, en de tijd,
welken zij voorstellen, daardoor onzeker, waag ik
geen oordeel over de juistheid der opgaven. Wel-
ligt, dat er weder te veel voor ons Land gewacht
zou worden; op een klein kaartje toch, waar het
voor een groot deel voorkomt en de kloosters wor-
den aangewezen door teekenen, ontwaart men, dat
de vermelding te algemeen of onvolledig is; daar, in
Kennemerland en Westfriesland, enkel Hegemunde
en Medemblik dus geteekend voorkomen en alzoo
de kloosters van Hoorn, Enkhuizen, in welke laatste
stad alleen er negen waren, van W^esterblokker,
Bethlehem, Grootebroek, Heiloo, Texel, enz. niet
te vinden zijn. Misschien was echter het voor-
nemen om later onze streken uitvoeriger voor te
stellen. ,

26. Kleiner Geographisch-Statistischer Atlas der
Preussischen Monarchie, in zehn Blättern. Zum Ge-
hrauche in Volks-, Bürger- und gelehrten Schulen so
lüie als Rathgeher für den Nähr-, Lehr-, Wehr- und
Beamten-Stand entworfen von
Heinrich Berghaus,
Gotha, hei Justus Perthes, 1842, 8^°, plaatdruk.

De geringe omvang van dit boekje in aanmerking
genomen, bevat het, als n°, 21, veel in klein bestek.
Gelijk de titel aanwijst behelst het statistiek, maar te-
vens \'t geen tot het administrative, militaire, physische
en handelszaken betrekking heeft, als:\'de bergwer-
ken, de legerverdeeling en die van den landweer,
de warmteverbreiding, de zoogenaamde Steuer- en
Zoll-Direktions-Bezirke, enz.

De kaartjes, die hier bijzondere aanmerking ver-
dienen , zijn:

n». 2. Waar de landen, die in 1740, bij F re-
der ik den tweedens troonsbestijging tot Pruissen
behoorden, geheel, de later verworvene alleen aan
de randen gekleurd zijn, met opgave omtrent allen,
wanneer zij in bezit zijn gekomen.

N". 4. De betrekkelijke bevolking. Door lichter
of donkerder schaduwen is de meerdere of mindere
> Volksdichtigkeit" aangewezen. Onder aan ziet men
door getallen tevens de juiste berekening.

N". 5. De volksbeschaving in de onderscheidene
landsdeelen. Door de soort van schaduwen is het
minder of meerder getrouwe schoolbezoek kenbaar.
In elke » Bezirk" wijst het getal hoeveel van honderd
kinderen ter school komen, \'t geen van 94 tot 54
verschilt, zijnde het hoogste en laagste getal. Daar-
enboven door teekens de plaatsen, waar inrigtingen
voor hooger onderwijs aanwezig zijn,

N". 6. Onder den naam van: » Eintheilung in
Justiz-Verwaltungs-Bezirke," Door kleuren, de stre-
ken, waar het Algemeene Landregt, het Duitsche of
het Fransche geldt, met een tabel aan den voet
der kaart voor nadere bijzonderheden; door teekens,
de plaatsen, waar de » Gerichte" zijij.

27. Atlas sacer sive Ecclesiasticus inde ah antiquis-
simis religionis Christianae propagatae temporïbus
usgue ad primordia saeculi decimi sexti singulis tabu-
lis descriptus a
J. E. T. Wiltsch, cand. rev. minist.
of Kirchenhistorischer Atlas von den Ersten Zeiten der
Ausbreitung des Christenthums his zum Anfang des
XVI
Jahrh. Gotha, 1843, fol. en 22 4^" bladzijden Latijn-
sche text. Met voornemen om een:
Handhuch der
kirchlichen Geographie und Statistik von den ersten Zei-
ten der Ausbreitung des Christenthums his zum Anfange
des sechszehnten Jahrhunderts
daarbij uit te geven.

Weder een werk, dat van groote vlijt getuigt.
» Drie malen," zegt Wiltsch, » heb ik de beschrij-
ving der kaarten veranderd, negen en een half jaar
hield mij het teekenen daarvan bezig. Geen won-
der, dat de arbeid zwaar viel, daar ik de eerste
ben, die, om zoo te spreken, dezen onbebouwden
akker ontgin," En hij voegt er bij: (\'t geen vele ge-
letterden en kunstenaars ondervonden zullen hebben)
» Groot is het verschil tusschen de uitvoering en
het plan, dat mij voor den geest lag," Moeijelijkhe-
den rijzen dan van vele zijden op en men voldoet
zichzelven niet.

De vijf geplaatdrukte kaarten gaan van 311 tot
-1517, Op de eerste zijn de plaatsen en streken,
waar of Joden woonden of het Heidendom heerschte
of Christelijke gemeenten, tijdens de Apostelen en
later, gevestigd waren, door verschillende kleuren
onderscheiden.

Op de tweede, omtrent 600, de geestelijke ver-
deelingen en de oorden waar het
heterodoxe geloof
der Nestorianen, enz. gevonden werd.

Zoo ziet men den voortgang der Christelijke gods-
dienst, bijzonder echter in Europa, voor het oog, en
kan zich door het raadplegen van dezen Atlas van
veel nazoeken en hoofdbreken ontslaan. Ons Neder-
land is er zeer in \'t klein en slechts in hoofdtrek-

-ocr page 28-

12

ken; doch, naar waarheid, als gedeeltelijk tot de
Provincia Coloniensis, gedeeltelijk tot de Remensis
behoorende. Alleen moest Antwerpen tot de laat-
ste (Reims) en niet tot de eerste gerekend
zijn. Voor onze Theologen verdient dit werk,
voor zoo ver ik het durf beoordeelen, ruime aan-
beveling.

28. Historisch Geographischer Handatlas in 36
Karten von Rudolph von Wedell, Hauptmann,
mit einem Yorwort von
Dr. F. A. Pischon, zum Ge-
hrauche von höheren Bürgerschulen, Gymnasien und
Militär-Bildungs-Anstalten, Berlin,
1843—1849, fol. obl.
steendr.

Dr. Pischon zegt in zijn Voorberigt, dat in
1824 nog genoegzaam niets in de literatuur, waar-
van hier sprake is, geleverd was en tevens, dat het-
geen sedert verscheen, onvolledig of niet algemeen
en, met name, von Spruner\'s werk, (n°. 22)
slechts voor geleerden berekend is. Dit laatste lokte
terstond een tegenverklaring van den uitgever van
von Spruner uit, die (Vorbemerk, bl. 60) meent,
» dat het niet tot eer van hoogere en lagere scholen
in Duitschland zoude strekken indien men von
Spruner\'s arbeid te geleerd wilde noemen." Hoe
dan ook, von We de U\'s voornemen is om populair
te zijn en zoo veel mogelijk
alle veranderingen in
Staten en Rijken te geven. Als van de » Reinheit
und Zartheit" van den druk gesproken wordt, laat
dat te wenschen overig, en komt althans met Spru-
ner in geen vergelijking.

Het plan is veelomvattend. De gansche geschie-
denis en al de landen van den aardbol zijn er in
begrepen. Het aantal van 36 kaarten zoude daartoe
veel te gering zijn, doch het systeem is om vele
kleinere op één blad te doen verschijnen; als b. v.
Spanje, negen maal, in verschillende tijdperken.
Natuurlijk, dat de schaal dan zeer klein wordt
en op bijzonderheden geen acht kan worden gege-
ven. Voor overzigt is dit werk echter zeer geschikt,
niet voor bepaalde studie over één land of volk.
Doch, dit in aanmerking genomen, heeft het, om
de veelheid van stof en de goede bewerking, zijne
verdiensten. Men kan het, voor de manier, best
naast Löwenberg (n°. 20) stellen; evenwel bezit
von Wedell meerdere volledigheid. Bij\'t genoemde
blad van Spanje b. v. ziet men vóór zich, hoe dat
rijk, als Romeinsche provincie door de Barbaren
verheerd, in \'t zuiden weder door de Oostromein-
sche Keizers bezet, weldra een prooi van het
Islamismus wordt, en dit langzaam van \'t noorden
naar \'t zuiden gedrongen, eindelijk door den val
van Grenada, geheel verdwenen is. Elders is weder
de groote menigte onderstreepte namen, jaartallen
en lijnen zeer geschikt om te verwarren. Overigens
ontwaart men, dat, voor zooveel Holland betreft,
de kennismaking met de Duitsche naburen veld ge-
wonnen heeft. Over \'t geheel is, hetgeen ons aan-
gaat, bij Wedell vrij goed bewerkt en zelfs aan-
winst, zoo lang wij zeiven nog niets voor de latere
tijdperken geleverd hebben. Op n°. 15, ziet men
b.
V. te regt, bij de bezittingen van Karei den
Stoute, Utrecht en onze oostelijke Provinciën, Gel-
der uitgenomen, daar niet onder gerekend; wel de
beide Bourgondiën en zelfs de hem verpande lan-
den in en bij Zwitserland; tevens afbeelding der
veldslagen van Granson, Murten en Nancy. —

Op n°. 17 Avordt \'t geen de Wittelsbachers in ons
Land bezaten, \'t geen Karei V erfde of er bij ver-
overde, door kleuren onderscheiden en wij tevens als
tot de kreitsverdeeling behoorende voorgesteld. Op
n*". 18 is Nederland in het geestelijke onder Keulen
en de bisdommen van Filips II zijn er niet verge-
ten, doch zonder grenzen. Daarna is aan ons Land
als Republiek een plaatsje ingeruimd. Wel is alles
niet geheel juist, daar de Schelde-forten als aan Oos-
tenrijk behoorende, worden afgebeeld; doch de Lim-
burgsche bezittingen aangegeven, terwijl verder eenige
jaartallen of onderstrepingen toonen, dat onze Ge-
schiedenis, in hare hoofdtrekken, den opsteller niet
vreemd is. Bij n°. 23: Amerika, is aan het Hol-
landsch Brazilië, hoezeer in \'t algemeen gedacht. Op
de latere cartons, waar ons Vaderland voorkomt, is
alles te klein en er te veel schrifts op de bla-
den, om duidelijke voorstelling te verkrijgen.

29. Kleiner historischer Schid-Atlas in 12 Blättern,
Leipzig, hei
G. Meijer, 1845, obl. steendr. Vol-
gens berigt is de zamensteller A. Forbiger, die op
bl. 6 genoemd is. Zonder aanspraak te maken op
geleerdheid, heeft de auteur de kaarten eenvoudig
ingerigt. Zijn doel was die door de jeugd, bij het
lezen der algemeene geschiedenis, te doen gebrui-
ken, waartoe ook de Nederlandsche onderwijzer ze
met nut kan aanwenden, vooral daar de prijs slechts
één Hollandsche gulden is. De schaal is klein, daar-
door de verdeelingen enkel in hoofdtrekken aange-
geven, maar de kleuring zeer duidelijk en bevatte-
lijk voor den leerling. Op het 3" b. v.
das Römi-
sche Reich unter Trajan,
vindt men de uitgestrekt-
heid des rijks onder Augustus, met de gewesten
die den Keizer en die den Senaat waren toege-
wezen, en de aanwinsten na Augustus\' regering.
Door lijnen, de togten van Cesar en van de Cim-
bren en Teutonen. Voor de oude geschiedenis heeft
men zich bij Europa en omliggende landen bepaald,
voor de nieuwe alléén tot Europa. De tijdperken
zijn goed gekozen, b. v. dat der Hohenstaufen,
van Karei V, van Napoleon, enz. Ons Vader-
land, dank zij von Spruner, is, ook voor de
vroegere tijdperken, geen onbekend gewest meer
voor de Duitsche geographen. Het is hier goed
voorgesteld, zoo ten opzigte van gedaante als
van plaatsnamen, kleine onnaauwkeurigheden uitge-
zonderd.

De korte beschrijvingen of aanwijzingen, nopens
elk der kaartjes zijn beknopt, doch genoegzaam voor
het oogmerk.

30. Topographisch-Historischer Atlas von Hellas und
dem Hellenistischen Coloniën in
24 Blättern, unter
Mitwirkung des Professors
Carl Ritter bearbeitet von
H. Kiepert, Berlin 1846, gr.

Vier en twintig door laatstgenoemden zeiven
geteekende, fraai gesteendrukte en duidelijk ge-
kleurde kaarten. — WeUigt kon men meenen, dat
ik mij hier van mijn onderwerp verwijderde, door
een eenvoudige atlas van een gedeelte der oude
wereld te vermelden, nevens welke dan van een
aantal anderen zoude moeten gesproken worden,
die men bij deze opgave niet aantreft; maar de ge-

-ocr page 29-

heele inrigting van Kiepert\'s Hellas plaatst hem
onder de werken, waar Geschiedenis en Aardrijks-
kunde in onmiddellijk verband staan.

Vele der kaarten zijn enkel uitvoerige en uitmun-
tende voorstellingen van gedeelten van Oudgrieken-
land, doch andere behelzen veel meer. Hellas
wordt tevens in verschillende tijdperken gegeven,
als: in de lO*^® eeuw vóór Christus; de koloniën
500 vóór Christus; de tijden van den Pelopone-
sischen krijg; de Thermopylen, met de oevers, gelijk
zij later veranderd zijn. De plannen van beroemde
veld- en zeeslagen zijn uitvoerig geteekend, en al
wat de koloniën betreft zoo breed uitgewerkt, als ik
meen dat nog nimmer geschied was. Te regt kon
von Spruner dezen Atlas, waar hij
\'t noodig
achtte, geheel volgen en dien een waarlijk klas-
sieken noemen. Uit de bijgevoegde beschrijvingen
der kaarten, waar oude en nieuwe bronnen ver-
meld en dikwijls beoordeeld worden, ontwaart men,
hoe Kiepert, in vele opzigten ijsbreker was. »De
oude Topographie" zegt hij, » en vooral die der
beroemde oorden van Hellas is, bij al hare belang-
rijkheid voor de studie der oude geschiedenis en
godenleer, in haren duidelijksten vorm, dat is de
cartographische, in Duitschland, het land der klas-
sieke geleerdheid, nog zeer weinig bearbeid in ver-
gelijking met andere wetenschappen; waarvan de
oorzaak misschien in de groote moeite van het ver-
zamelen aller hulpmiddelen ligt." Hij somt dan op,
wat en hoe gebrekkig het veelzins gedaan is en
welke kaarten, reisbeschrijvingen en opmetingen hem
ter dienste gestaan hebben. Eerbied gevoelt men
voor den man, die zóóveel, het reizen zelfs naar de
oorden die hij beschreef, overhad ter volmaking van
zijn arbeid. Met de grootste omzigtigheid en niet
dan na naauwgezet onderzoek geeft hij zijne uitkom-
sten. Heeft hij gedwaald en, door latere bezoeken
of sedert uitgekomene geschriften, fouten ontdekt,
hij erkent die en verbetert ze.

Ik vermeet mij geenszins het veelomvattende werk
in zijne waarde te doen kennen, doch weet, dat een
Nederlandsch reiziger met behulp van dezen Atlas,
zich een volkomen denkbeeld kon vormen van de
vroegere gesteldheid, toen hij zich te Sparta, te
Athene en aan de Thermopylen bevond.

Voor ieder die Griekenlands geschiedenis wil bestu-
deren, is een raadplegen met Kiepert zeer aan
te raden; voor iederen literator, is hij een onmisbaar
medgezel.

31. Historisch-Geographischer Atlas der Schweiz in
14 Blättern, nach den Angaben der bewährtesten
schweizerischen Geschichtschreiher und Geographen und
nach urkundlichen Quellen bearbeitet von
J. K. Vöge-
lin,
Zürich 1846, fol. obl.

Slechts vier bladen, zijn tot heden uitgegeven, die
gesteendrukt en vrij net bewerkt zijn. Daar er geen
text is bijgevoegd, is het niet mogelijk over het
geheele plan te oordeelen. Het uitwendige van \'t
reeds geleverde verdient geen aanbeveling ten op-
zigte van de menigte bijzonderheden, die op de
breede randen met klein schrift gedrukt zijn, waar
men zich in al de » Bemerkungen und Erklärungen"
verliest. Men vindt op elk blad: Historisch over-
zigt, politieke merkAvaardigheden, beschavings- en
zedengeschiedenis, beroemde personen, verklaring
van plaatsnamen, geestelijke gestichten enz. Zelfs
sommige der gevonden oudheden zijn afgebeeld. Zoo
ver het werk nu gaat, is er eene kaart: Helvetië
onder de Romeinen; dan een van 450 tot 879; een
derde van 808—1037; een vierde van 1037—1218.

13

Des schrijvers systeem is: geene namen te plaat-
sen, dan die in oorkonden van dat tijdperk gevonden
of door geschiedschrijvers dier dagen genoemd wor-
den. Daar nu, bij sommige tijdvakken, de oorkonden
verloren zijn voor de westelijke Schweiz, ziet men
de oostelijke zeer bevolkt, de Avestelijke bijna ledig,
hoezeer men weet, dat bijna al de op vroegere
kaarten aangeduide plaatsen nog bestonden. Dit geeft
een verkeerd denkbeeld. De politieke verdeelingen
zijn overigens slechts de algemeene, doch oj) de
laatste kaart reeds veel meer in bijzonderheden,
zoodat te verwachten is, dat deze Atlas, bij verder
vervolg, zal kunnen dienen voor hen, die eene
bepaalde studie van Zwitserlands lotgevallen wen-
schen te maken.

32. Bij de geschiedenis van Polen door den be-
kenden Joachim Lelewel behoort de ook afzon-
derlijk uitgegevene:
Historischer Atlas von Polen,
enthaltend die chronologischen und genealogischen Ta-
bellen - und die geographischen Karten der verschiedenen
Zeiträume, Leipzig,
1847, kl. fol. obl. uit dertien ge-
steendrukte, tamelijk uitgevoerde kaarten bestaande.

Voorop gaan de genoemde tabellen, waarvan de
chronologische slechts vorstenoptelling is, maar de
geslachtstafelen meerdere waarde hebben. De tijd-
perken der kaarten zijn van 850 tot 1815. De
schrijver, een zeer geleerd man, heeft de duidelijk-
heid niet altijd in acht genomen, daar het moeijelijk
is te ontwaren wat tot Polen behoorde. De drie
deelingen der vorige eeuw zijn op één blad geplaatst
en daardoor niet wel te onderkennen. Bij het lezen
van Polens lotgevallen kan deze arbeid nuttig zijn;
doch van iemand, zoo zeer met zijn Vaderland in-
genomen, had men meer mogen verwachten.

33. Historisch-Geographischer Atlas, zu dem richti-
gen Verständnisse der Länder, Völker und Staaten
Europds entworfen von Dr.
H. W, Bensen, in 18
Charten und 4 historischen Tabellen, in grösztem Land-
chartenformat, Stuttgart,
1849.

In den Prospectus van dit werk spreekt de ver-
vaardiger van natuureenheid en volkswezen (Volks-
thum). » Zijn Atlas heeft ten doel" zegt hij » om
in eene welgekozene voorstelling en de grootst mo-
gelijke kortheid die uitkomsten voor het oog te
brengen, welke alle beschaafden — dat is hier alle
vrienden der geschiedenis, wie het niet vergund is,
zich in de bijzonderheden te verdiepen — wegens
de historisch-geographische betrekkingen van de Euro-
pesche natiën kunnen inlichten. De natuur des lands,
de verdeeling in stammen, hun aard, verkeer en
staatsrigting zullen even zeer vermeld worden, als
het gemeenschapsleven der Europesche volkeren. Dat
deze Atlas zich vooral op het Duitsche standpunt
plaatsen zal, en bestemd is om het zelfbewustzijn
onzer natie te bevorderen, zou reeds genoegzaam
zijn af te leiden uit des schrijvers overige werken."

Ziedaar groote beloften, doch die zeer waarschijn-
lijk onvervuld zullen blijven, indien ik het vervolg

-ocr page 30-

16

liteit ongeschonden bewaren; hoezeer hun getal geen
acht millioenen bedraagt, terwijl de Slaven er 15
tellen en de Magyaren 5 en een halve.

De straks genoemde onvermoeide schrijver gaf in
het vorige jaar, behalve eene voortreffelijke kaart
van het tegenwoordige Griekenland:

m. Polen, West-Russland bis zum Dnieper, die
Ostseeprovinzen und ■ die Nieder-Donauländer nehst
einer Uehersicht der Theilungen von Polen, Weimar
1849, entworfen von H. Kiepert. Gesteendrukt op
twee groote bladen. Zij zoude hier niet behooren,
ten ware op een carton de vroegere grootte van ge-
heel het Poolsche gebied ware aangegeven, met de
onderscheidene deelingen en inlijvingen. Veel dui-
delijker dan zelfs in den Poolschen Atlas (n°. 32)
wordt door schaduw, kleur en jaartal kennelijk,
wanneer en aan wie de verschillende deelen van
Polen toevielen. Kiepert is een meester in zijn
vak. Door dit enkele carton toont hij, hoe, op deze
wijze, een klein kaartenblad meer licht over gren-
zen en veroveringen verspreidt, dan honderd blad-
zijden van den geschiedschrijver.

n. Historisch Geographische Landkarte von Europa
zur zeit der Reformation, nach
K. von Spruner,
gezeichnet von C. A. Bretschneider, verlag von
J. Perth\'es, in Gotha, gesteendrukt in zeer groot
formaat, zoo als de bekende: » Landkarte von Europa,"
die men op vele scholen aantreft. Uit de » Begleit-
worte" van Bretschneider wordt het duidelijk,
dat de historisch-geographische wetenschap in Duitsch-
land populair geworden en geheel in het onderwijs
is opgenomen. » Dat het onderwijs in de Geschie-
denis," zegt hij, » op hoogere schoolinrigtingen met
groote zwarigheden te worstelen heeft, als men den
leerling, door geene goed ingerigte kaarten, eene
voorstelling van voorledene tijden in politieke ver-
houding geven kan, is zoo algemeen erkend, dat
ik er niet over behoef uit te weiden. Toen ik dus,
verscheidene jaren geleden, de Geschiedenis in de
hoogere klassen van het Realgymnasium alhier (Go-
tha) begon te onderwijzen, was mijn eerste zorg
om in dit gebrek te voorzien. Daar het niet van
iederen scholier te vergen was zich een historischen
Atlas aan te schaffen, zoo getroostte ik mij den zoo
verdrietigen als tijdroovenden arbeid, om eigenhan-
dig zulke landkaarten te vervaardigen."

Om nu voor \'t algemeen aan die behoefte te vol-
doen, heeft Bretschneider bovenstaande kaart
op groote, duidelijke schaal doen drukken, waar de
leerling een tafereel van den toestand van Europa
in 1554 ziet. Het is te wenschen dat hij dit plan
zal vervolgen, dan zou er hoop zijn, dat men die
kaarten, ook onveranderd, op onze scholen in-
voerde, waar niemand er nog aan schijnt gedacht
te hebben.

Ten slotte zij nog een woord gezegd over een
losse kaart, meer als curiositeit dan als weten-
schappelijk voortbrengsel, daar zij, noch het voor-
ledene, noch het tegenwoordige, maar de, door den
opsteller gewenschte toekomst bevat, die zich voor-
eerst, mogen wij hopen, niet verwezenlijken zal.
Ik bedoel:

o. Der Deutsche Bondesstaat in 24 Republiken
nach
Gustav Struve\'s Grundrechten des Deut-
schen Volkes,
uit diens Deutschen Zuschauer, Basel,
Sept.
1848. In zijn daarbij gevoegden: »Aufruf an
das Deutsche Volk," zegt hij, dat de maat der gru-
welen vol is, dat » de Monarchie met haar aanhang-
sels van erfelijken adel, beambtenadel en geldadel
door en door verrot is" en hij daarom »een rein-
demokratisch-republikeinsche staatsregeling " voorstelt.
Op de kaart is Duitschlend in het gezegd getal re-
publieken naauwkeurig verdeeld, onder den naam
van: Mecklenburg, Thüringen, Franken, enz. Lim-
burg is er onder begrepen en behoort tot de repu-
bliek des Benedenrijns. Den auteur is daarna
gelegenheid geschonken om in zijn kerker zijn plan
verder uit te werken.

C. Engelsghen.

34. An Historical Atlas in a series of Maps of
the World as known at different periods...,. forming
together a general view of universal history, from the
creation to
A. D. 1828, by Edw. Quin, M. A. Lon-
don
1830, 4\'°, plaatdr.

Zoo men de keurige uitvoering dezer een en
twintig kaarten in aanmerking neemt, kan men zich
reden geven, waarom men ƒ 42 voor dezen Atlas
betalen moet. Alles is op zijn Engelsch, dat is
uiterst net gedrukt en gegraveerd; Quin heeft een
bijzonder stelsel gevolgd. Hij vertoont in de op-
volging der tijden alleen het gedeelte van de aarde
\'t geen toen bekend was. Zijn standpunt is dat
van het Mozaïsche verhaal. De eerste kaart is
se-

O

heel met zwarte wolken overtogen, slechts eene
kleine opening is er, daar zien wij Eden. De tweede
bevat den tijd van Mo zes. De wolken zijn iets
meer veinvijderd. Egypte, Canaan, Assyrië, enz.
zijn uit de duisternis getreden. De nevelen trek-
ken al meer weg en het tijdperk van Augustus
vertoont Zuid- en Middeneuropa, Midden- en Zuid-
azië en het noorden van Afrika. Op de laatste
kaart eindelijk worden al de landen van den aard-
bol op een platte wereldkaart voorgesteld, en de
wolken zijn geheel weggevaagd. Daar de schaal zóó
klein is, dat ons Vaderland slechts op een nederland-
sche duim aanspraak maakt, was de zamenstelling van
dezen Atlas niet moeijelijk. De opsteller had zich
met geene onderverdeelingen, maar slechts met de
massa\'s bezig te houden. Bij iedere kaart is een
overzigt van het tijdperk gevoegd. Uit de Voor-
rede van Quin zoude men moeten besluiten, dat
er in 1830 althans, nog niets goeds, in dit vak in
Engeland bestond, en geen hoog denkbeeld van de
opleiding der jeugd in Geschiedenis aldaar voeden.
»Het is meest," zegt hij, »met de geschiedenis van
Griekenland en Rome, dat de jongeling zich bezig
houdt, misschien ook met die van Engeland, Wel-
ligt heeft hij eenige kaarten daarbij gezien, dikwijls
op verschillende schaal." En nu geeft de schrijver
met zeker welgevallen van zijn\' arbeid op; hoe hij
de wereld op 21 verschillende tijden voorstelt, enz.

35. The Bible Atlas or sacred Geography delin-
eated in a complete sinis of scriptural Maps, drawn
from the authorities ancient and modern, and engra-
ved by
Richard Palmer, London 1831, gew. 8\'\'°.

Na een kort woord tot inleiding, volgen 26 kaar-
tjes met zorg geplaatdrukt en gekleurd, daarna een
Index van namen in den Bijbel voorkomende. Hoe-

-ocr page 31-

17

zeer voor huiselijk gebruik niet ongeschikt, staat Pal-
mer achter bij Ackermann (n". 18) en wel door
de groote schijnbare naauwkeurigheid. De grenzen
der rijken en bijzondere stammen zijn met eene
zekerheid aangegeven, als gold het eene verdeeling
van den tegenwoordigen tijd. De plaatsen zijn in
den Index, juist met hare breedte en lengte opge-
noemd, \'t geen bij de meesten volslagen onmogelijk
is. Daarenboven is, in vergelijking van den gemel-
den Duitschen Atlas, het register van plaatsnamen
onvoUedig. Het is te wenschen, dat de jeugdige
Britten, sedert 1831, betere hulpmiddelen hebben
verkregen, en dat daar hoop voor bestaat, meen ik
te mogen veronderstellen; daar in het jaar 1849
door
Rev. S. Mi In er, M. A. werd uitgegeven een
Atlas of physical geography, embracing a general view
of the physical phenomena of the Globe.
Hierdoor is
men gewoonlijk op den weg om de ethnographie en
de politiek te gaan behandelen. Waarschijnlijk is
dit reeds geschied in den:
Atlas to the History of
Europe, constructed and arranged under the super-
intendence of Mr.
Alison, by A. Keith John-
ston, behoorende bij het werk van eerstgenoemde:
History of Europe from 1789—1815. Zoo door mi]
een of meerdere Engelsche werken over \'t hoofd
gezien mogten zijn, zal ik het gaarne vernemen ^

D. Zuidnederlanders.

Voor de geographische wetenschap hadden zich
reeds in de 16"® eeuw zeer verdienstelijk gemaakt
Gerard Mercator, in 1512 te Rupelmonde in
Vlaanderen geboren, die een wereldatlas en de
kaarten van Cl. Ptolemeus uitgaf; en Abraham
Ortelius, geboren te Antwerpen, in 1527, die in
zijn Theatrum orbis terrarum, Antw., 1598, behalve
de beschrijving der aarde, gelijk zij toen was, ook
kaarten van de oude wereld, \'t Romeinsche rijk,
Palestina, de reizen van Paulus, enz. gaf; een
begin dus van historische aardrijkskunde, waarop
men slechts had voort te bouwen. Het is echter
eerst na meer dan twee eeuwen, dat wij in België
aantreffen :

36. Atlas historique de la Belgique ancienne et
moderne, depuis Jules César jusqu\'à nos jours, par
J. Jusseret, ancien chef du bureau des constructeurs-
géographes, et professeur à l\'institut géographique de
Bruxelles. Bruxelles,
1835, Fol.

De schrijver meldt ons in zijne voorrede, dat het
vervelende, terugstootende en soms wanhopende
van zijne taak hem niet heeft afgeschrikt; maar hij,
gedurende zes jaar, met volharding heeft voortge-
werkt aan een arbeid, die hem nuttig voorkwam
door zijne nieuwheid.

Het werk wordt geopend door een kort geschied-
kundig overzigt ; daarna vindt men eene natuurkundige
schrijving van oud-België; vervolgens eene vrij uit-
gewerkte beschrijving voor ieder der veertien ge-
steendrukte en gekleurde kaarten. De eerste ver-
toont ons België tijdens Cesar; met de zesde is
men tot 959 genaderd; doch dan volgt, als door
een tooverslag, n°. 7: het Huis van Bourgondië in

\'ï De zeer hooge pi\'ijs der Engelsche werken schrikt van een
ontbieden, op goed geloof, af. De Atlas van
alisox b. v. kost,
naarmate van het papier, & 2.32 f], £ 3.3 ö of £ 4.4 {).

1430. Behalve dezen oversprong, volgen de latere
tijdperken geregeld. De laatste kaart bevat België
in 1831. Zoo men hier alleen aan politieke ver-
deelingen hecht, is de inrigting goed, de kaarten
zijn duidelijk gekleurd, doch men mist voorname
veranderingen, b. v. de verdeeling van 843 onder de
zonen van Lo de wijk den vrome. Bij de kaart
van 1430 is niet aangewezen, wat al of niet aan
Filips den goede behoorde, en men zou meenen,
dat de Stichten en Gelderland hem reeds gehoor-
zaamden. Het is alleen door den uitleg der kaart,
dat men beter onderrigt wordt. Zoo is het met die
van de Oostindische bezittingen van het Koningrijk
der Nederlanden in 1815, die niet goed gekleurd
is, terwijl ook de overige koloniën vermeld hadden
moeten worden. Buiten het staatkundige, wijst een
blad de afperking der twee talen in België aan,
waar de grenzen toch te algemeen getrokken zijn.

Hoezeer Jusseret zich meest tot België bepaalde,
komt Noordnederland nu en dan voor. De gedaante
van ons Zeeland, tijdens Cesar, is, als gewoon-
lijk, misteekend en te veel land zoowel daar als
in ons Noorden verondersteld. Daarenboven zijn
slechts enkele vaste plaatsen aangewezen. Voor de
gesteldheid van Noordnederland heeft deze Atlas
geene waarde. Dit lag trouwens ook niet in des
schrijvers plan.

37. De eenige ons bekende historische Atlas van
de Nederlanden in \'t algemeen, werd eenige jaren
vroeger te Brussel uitgegeven: onder den titel van:

Atlas des Pays-Bas, représentant Tétat géographique
et politique des
XVII Provinces aux différentes époques
de Thistoire, par
P. C. van der Eist, 1831, Fol.

Even als in den voorgaanden, begint het werk
met eene beschrijving van ieder der volgende vijf-
tien kaarten. De tijd is van Cesar tot 1815.
Hoezeer de uitvoering minder is dan bij Jusseret,
levert Van der Eist toch meer; eensdeels door
Noordnederland in zijn plan te begrijpen, ten an-
deren door nog bijzondere kaarten te geven van de
geestelijke verdeelingen, als: die vóór de oprigting
der nieuwe Bisdommen onder Filips; de opgave
dier Bisdommen; de Diocesen onder \'t Fransche Be-
stuur en de nieuwe Bisdommen van 1827, waarbij de
grenzen toch onvolledig zijn. Dit zelfde geldt om-
trent de kaarten van onze vereeniging met Napo-
leon\'s gebied, waar sommige departementen zelfs
geheel verkeerd zijn geteekend.

Van der Eist heeft ook niet veel beter denk-
beeld dan de meesten van den vroegeren natuur-
lijken toestand onzes Lands. Aan onze westkust
deelt hij wel den Rijn in meerdere takken en ver-
geet de Middelzee in Friesland niet, doch onderstelt
in den Romeinschen tijd te veel vastland in Zeeland
en Noordholland. Ook de volksstammen zijn niet
op behoorlijke plaats; als de Batavieren, omstreeks
300 na Chr., ver noordelijk van den Katwijkschen Rijn
uitgestrekt, de Marzaten in het tegenwoordige Zuid-
holland en Gelderland. Daarenboven is op elk der
kaarten te veel aangewezen, dan dat men eene dui-
delijke voorstelling zoude verkrijgen.

Uit deze enkele opmerkingen, die met vele te ver-
meerderen zouden zijn, zal het wel blijken, dat deze
Atlas geenszins in de bestaande behoefte voorziet.

3

-ocr page 32-

18

Van enkele kaarten kunnen mij ook hier verschei-
dene ontsnapt zijn. Ik wijs alleen op de volgende.

a. Carte chorographique du Royaume des Pays-Bas,
comprenant la division territoriale.....et tableau sta-
tistique, géographique et historique; carte de la Belgique,
etc. du tems des Romains, de Charles quint et des pos-
sessions d\'outre mer, par le Chev.
J. B. de Bouge,
inf. géographe etc. Bruxelles, 1823.

Het is eigenlijk een zeer groot, geplaatdrukt blad
van het toenmalige Koningrijk; doch, als men uit
den titel ziet, met vele bijzaken, die niet op ge-
wone kaarten voorkomen en op kleinere schaal, waar
een plaatsje te vinden was, zijn aangebragt, als:

Carte générale de la Gaule Belgique, la France et
la Batavie du tems de César et Auguste, avec les
principaux lieux du moyen âge;

Carte générale politique des XVII Provinces avant
et après leur démembrement.

Op de eerste zijn geen riviertakken of monden
aan de westkust van den Katwijkschen Rijn geplaatst;
op de tweede heeft men te veel willen brengen en
daardoor de grenzen verward. Onze Buitenland-
sche bezittingen zijn niet behoorlijk door kleu-
ren onderscheiden. Overigens vindt men op de
groote kaart aanwijzingen van vroegere kusten, ri-
vierloopen en toestand; b. v. dat ürk en Schok-
land zamen het eiland Flevo zouden hebben ge-
vormd; teekenen voor veldslagen, enz. Ook de
bijgevoegde tabellen tot politiek, onderwijs, gods-
dienst, enz. betrekkelijk, zijn goed ingerigt.

De Bouge was een ijverig en verdienstelijk man.

b. Achter het tweede deel van: Les Pays-Bas
avant et durant la domination romaine... par
A. G. B.
Schayes,
Brüx. 1837, zijn drie gekleurde kaarten:
la Belgique avant et pendant la domination Romaine en
Carte de la Batavie, de la Frise, etc. avant et pendant
la domination Romaine;
welke laatste opmerking ver-
dient, omdat Schayes, in den vorm des lands van
al zijne voorgangers afwijkt, door onze westkust in
vele eilanden te deelen en tusschen Noordholland
en Friesland enkel eenig gebroken land te plaatsen.
Hoezeer, bij onze vroegste historische tijden, de
veronderstelde landsgedaante veel op rekening der
verbeelding des teekenaars, die haar schetste, moet
worden gesteld, is deze schrijver zeker nader aan
de waarheid dan zoovelen, die welige landsdouwen
scheppen, waar niet dan wadden en plassen en moe-
rassen geweest kunnen zijn.

c. Bij Histoire de la Belgique par J. J. de Smet,
Gand, 1840, is een ongekleurd kaartje, getiteld:
Belgique moderne d\'après les divers âges de T Histoire.

Het zal zelden gelukken onderscheidene zeer van
elkander verwijderde tijdperken op \'t zelfde blad, zoo
als hier, te brengen. Zoo ziet men vroegere namen
dwars door de nieuwere, zonder te leeren hoe ver
een of ander gebied zich uitstrekte. Het kan alleen
eenig nut hebben om te weten, waar zoo ongeveer
een lang verdwenen Graafschap of Bisdom gelegen
hebbe: als Oostervant, Luik, enz.

E. Nooednederlanders.

De eerste, die iets leverde \'t geen ons onderwerp
zeer nabij komt, is Christiaan van Adrichom,
Priester te Delft, in 1533 geboren, van wien, na
zijn dood, in 1590 te Keulen in \'t licht kwam:

Theatrum Terrae Sanctae cum Tabulis geographicis.
Het is eene beschrijving van Palestina met kaarten
van iederen stam, voor den tijd voortreffelijk, en
die gedurende de geheele 17\'^® eeuw ook buitens-
lands in gebruik bleven (volgens M. D. de Bruijn,
b, onder E). Maar vooral mogen wij noemen Philip
Cluver of Cluwer, een vreemdeling wel is waar,
te Dantzig in 1580 geboren, doch dien wij ons als
Nederlander mogen eigenen. Leiden toch was het,
dat hem vormde; Curatoren dier Hoogeschool waren
het, die hem in staat stelden om zijne studiën
voort te zetten. Van dezen door lotgevallen en
geleerdheid zoo beroemden man, verscheen na zijn
overlijden, te Leiden in 1629,
Introductio in univer-
sam geographiam, tam veterem quam novam, Libri
VI.
Zeker, als men dit werk voor een historischen atlas
wilde houden, zou men zich vergissen, doch het
grenst er aan. Behalve dat hij op zijne kaarten
oude en nieuwe geographie veelmaal gelijktijdig
behandelde, gaf hij Nederland, zoowel onder de
Romeinsche keizers als den toenmaligen Staat. Ge-
lijk hij reeds in 1611 over de drie uitloopen van
den Rijn, met kaarten opgehelderd, meer bepaald
over Nederland gehandeld had. Hierbij bleef het
vooreerst. Zoo wèl voorzien onze letterkunde werd
in stads- en dorpsbeschrijvingen, met of zonder af-
beeldingen en kaarten, het geheel of afzonderlijke
deelen van ons Vaderland voorstellende, zoo schaarsch
was en bleef al, dat den naam van historischen
Atlas zou kunnen dragen. Het eerste dat regt
hierop heeft, is:

38. Het werk van den Groningschen Burgemees-
ter Menso Alting, die in 1713 overleed. In
1697, dus vroeger dan al de genoemde atlassen,
kwam in Amsterdam bij W etst ein in folio uit:
M. Alting,
Descriptio, secundum antiquos, Agri Ba-
tavi et Frisii; una cum conterminis sive JSfotitia Germa-
niae inferioris cis et ultra Rhenum; qua hodie est in
Dicione
VII Foederatorum. Repraesentata Tabb. Geogr.
V, etc.

De aanleiding tot dit geleerde werk was eenvou-
dig deze: Alting ontwaarde, bij zijne studiën,
hoe verbazend uiteenloopend de gevoelens van in-
en uitheemschen over de oude aardrijkskunde van
ons Land waren, en hoe onmogelijk het daarom was
zich een goed denkbeeld te vormen van de vroegere
gesteldheid onzer streken. Hij besloot dan, met
voorbijgang van \'t geen de nieuwe schrijvers gezegd
hadden, enkel de oudheid zelve te raadplegen en
ontwierp, alleen voor eigen gebruik, eene kaart met
de woonplaatsen der Friezen, Batavieren en hunne
bondgenooten. Zijne vrienden spoorden hem ter ver-
dere bewerking en uitgave aan. In 1697 dan was het
eerste gedeelte gereed. Het bestaat uit vijf kaar-
ten, den toestand vóór en onder de Romeinen be-
vattende, benevens eene van Germanië volgens
Ptolomeus. Het tweede folio deel volgde in 1701.
Als Alting ons verzekert^ dat dit de vrucht was
van slechts éénen winter, en men daarbij bedenkt,
dat hij reeds in de zestig jaren was en nog de
bezigheden van zijn ambt te verrigten had, klimt
de bewondering voor zijne vlijt en volharding.
Hier hebben wij nog negen kaarten, aanvangende
met de volksverhuizingen en eindigende in de IS*^®

-ocr page 33-

19

eeuw. Nog treft men in alphabetische rangschik-
king al de namen aan van plaatsen, rivieren, enz.
met vermelding der schrijvers, waar zij genoemd
worden, de naamsafleidingen, enz.

Als eene eerste poging verdient Alting\'s werk
den grootsten lof, al ware het slechts door de
aanwijzing der plaatsen uit de Ouden, die tot den
vroegen toestand van ons Vaderland betrekking heb-
ben, en door de toelichting daarvan uit de charters.
Voorzeker is hij dikwijls geheel bezijden de waar-
heid en is het geenszins overbodig, als twee kundige
beoordeelaars voor het gebruik van Alting\'s kaarten
waarschuwen, vooral om het gebrekkige, dat daarin
nopens de oude gesteldheid van Friesland wordt
gevonden \'t geen te vermeerderen zou zijn met
de aanwijzing der geheel andere uitkomsten die
latere onderzoekingen omtrent de Provincie Zeeland
hebben opgeleverd Men houde echter in \'t oog,
hoe hoogst moeijelijk het op een kaart brengen is
van al de dikwijls strijdige berigten der Ouden,
zonder nog van de bedorvene lezingen te gewagen;
zoodat ook thans, na anderhalve eeuw, het zeer
bezwaarlijk is te zeggen: dit is waarheid. Wat ove-
rigens de inrigting der keurig uitgevoerde kaarten
van Alting betreft, zoude het wenschelijk geweest
zijn, dat hij bij ieder blad een kleine verhandeling
of berigt gegeven had, in plaats van zich enkel
bij de alphabetische opgave te bepalen, ook dat hij
de tijdperken naauwkeuriger had aangewezen. De
opschriften:
suh Henricis, sub Suevis doen de gedach-
ten dikwijls in het onzekere omtrent de tijdsbe-
paling rondzwerven. Daarenboven is er geen aan-
wijzing omtrent de vergrooting of inkrimping der
Provinciën, b. v. de veroveringen van Holland op
Utrecht, den aanwas van het eerste door het winnen
van de streek rondom Dordrecht, enz. Gemakkelijk
voor het gebruik, ook door het gemis van kleuren,
is deze Atlas niet. Het is niet te vergen, dat hij
aan de tegemvoordige behoefte zoude voldoen, waar-
toe hij geheel ongeschikt is.

Hoezeer nu M"". Gerard van Loon in zijne Al-
oude Hollandsche Historiën, ^sHage
1734 en F. Halma
in zijn
Tooneel der Yereenigde Nederlanden, Leeuw.
1725, de oude gesteldheid van ons Land, ook door
bijgevoegde kaarten^ grootendeels naar Alting ge-
volgd, tot het voorwerp hunner onderzoekingen
maakten, werd voor de historische aardrijkskunde
niets geleverd, dat, als voortstreven op den weg
door Alting ingeslagen, kon gelden. Het verband
der twee wetenschappen, al had het tot onzen bodem
geen betrekking, werd echter geheel doorzien door
den Utrechtschen Hoogleeraar Adriaan Reland,
toen hij, in 1714, zijn
Palaestina ex veteris monur
mentis iïlustrata, te Utrecht in
2 dln. 4*° in \'t licht
zond. Hij was het, die, volgens de woorden van
den reeds aangehaalden M. D. de Bruijn, » het
eerst stevige grondslagen voor de heilige aardrijks-
kunde legde; die met oordeel toetste en de eerste
kritische kaart van Palestina gaf. De aardrijkskun-

\' Mr. j. t. bodel nijexvhuis en w. eekhopf, de Algemeene
kaarten van de Provincie Friesland verzameld^ beoordeeld en geschied-
kundig beschreven.
Leiden en Leeuw. 1846, bl. 7 vgd.

^ Vooral die van j. ab ütkecht dresselhuis in de Werken
van het Zeeuwsch Qemotschap^
en elders.

digen vóór hem toch hadden de stoutheid, waaraan
er zich heden nog schuldig maken, om op hunne
kaarten de steden, die slechts eene enkele maal,
als tot een stam behoorende, worden genoemd, eene
willekeurige plaatsing te geven. Tegen die stoutheid
verhief Reland zich met nadruk, toen hij, voor-
zigtig en met oordeel, slechts aan die steden eene
plaats vergunde, wier ligging hem genoegzaam zeker
voorkwam."

39. Zijn voetspoor drukte de kundige W. A. Ba-
chiene, Hoogleeraar te Maastricht. Bij zijne
Heilige
Geographie, Utrecht
1758—68, voegde hij eene ver-
zameling van 12 kaarten, die zoo naauwkeurig en
fraai zijn, dat zij weldra naam maakten buiten het
Vaderland, en hij ons daardoor een, in vollen
nadruk, historischen Atlas ,van Palestina schonk.
Vooraf gaat een blad met de natuurlijke gesteldheid
van Kanaan; daarna volgen de verschillende tijd-
perken vóór en na de komst der Israëliten tot op
de Romeinen. De gebiedsvergrootingen, b. v. onder
Salomo, zijn kennelijk door de kleuren. Eindelijk
de landen der oude wereld met de Joodsche bena-
mingen; Egypte en de woestijn met den togt der
Israëliten naar Kanaan; ten laatste de Perzische, Ba-
bylonische heerschappijen, enz. ter opheldering van
de Profeten en Geschiedenissen. Zoo men het oog
op dit werk van den onvermoeiden Bachiene
slaat, moet men zich op nieuw verwonderen, dat
noch hij, noch iemand anders op de gedachte is
gekomen om iets dergelijks voor ons Vaderland te
beproeven.

40. Dezelfde schrijver gaf in 1768: Nieuive ker-
kelijke Geographische Zak- en Reis-Atlas der vereenigde
Nederlanden en de Generaliteit, ingericht naar de Ker-
kelijke verdeeling dezer landen in synoden en klassen.

De verdeelingen zijn door kleuren aangewezen.
Eerst heeft men een algemeene kaart van het ker-
kelijk bestuur, daarna de bijzondere met aanwijzing
door teekens der plaatsen waar synodale vergade-
ringen worden gehouden, en, voor de klassis van
Maastricht, waar Gereformeerde gemeenten aanwe-
zig zijn.

41. Geheel op de hoogte der wetenschap is de:
Bijbelatlas voornamelijk ten gehruike bij de bijbelverta-
ling van den Hoogleeraar
J. H. van der Palm,
door G. H. van Senden, Leiden bij Du Mortier,
1840—49. 4^°.

Vooraf gaan honderd net gedrukte bladzijden met
de verklaring der kaarten. Daarna volgen deze, 24
in getal, gesteendrukt en ongekleurd; dan register
op den Bijbelatlas of woordenboek der gewijde aard-
rijkskunde. Hoezeer ook zelfs eene oppervlakkige
beoordeeling voor mij, den onkundige in de Ooster-
sche talen, niet voegen zou, wil ik toch een en an-
der in het midden brengen. Letten wij \'t eerst op
de kaarten. De uitvoering is net, zonder overlading.
Geene onderstrepingen, lijnen of bijzondere teeke-
nen; enkel maar de togt der Israëliten door de woes-
tijn en de reizen van Paulus. Meestal ééne kaart op
ieder blad, soms ook cartons. Eerst heeft men twee
algemeene kaarten: De Aardbol naar Genesis X;
dan Palestina\'s natuurlijke gesteldheid; de oude be-
woners; de stamverdeeling; het Land in verschil-
lende tijdperken van Jozua tot onder de Hero-

3*

-ocr page 34-

7

20

dessen; Egypte, Arabië, Syrië en Phenicië, Klein-
azië en zuidoostelijk Eui^opa, plannen van Jerusalem;
Palestina in de vijfde eeuw na Chr.; tijdens de
kruistogten en het tegenwoordige; een gedeelte der
kaart van Peutinger, eindelijk Christelijke wereld-
kaart. Met hoeveel zorg van Senden dit alles
heeft bewerkt en hoeveel belang hij er in stelt, dat
het volkomen juist zij, blijkt als hij zegt: » De be-
gunstigers van den Bijbelatlas ontvangen in ruiling
geheel kosteloos twee kaarten van Palestina voor
de door mij gegevene n®. 4 en 8, die ik als min
naauwkeurig zijnde op het tegenwoordig standpunt
der wetenschap, verwerp. Bij de volgende Afleve-
ringen zal ik voortgaan verbeterkaarten in plaats
van die, waarin ik gebreken vond, voor mijne re-
kening te voegen, en niets onbeproefd laten om dit
belangrijk werk, zoo spoedig en zoo goed mij mo-
gelijk is, ten einde te brengen." Dat is rond en
goed gesproken; niet naar het voordeel vragen,
ma,ar naar volmaking streven van het geleverde. Bij
vergelijking dier verbeterkaarten met de vroegere,
ziet men hoe de plaatsnamen of de gedaante des
Lands verandering hebben ondergaan.

Over de waarheid der voorstelling in de onder-
scheidene tijdperken waag ik geen uitspraak; over
de algemeene inrigting der kaarten wèl. Een groot
gemis, hoezeer de kosten er tegen over staan, is
dat der kleur, vooral daar er zeer dikwijls geene
grenzen hoegenaamd zijn aangewezen, als bij n^ 10
en 11, waar de rijken van Israël en Juda zijn voor-
gesteld, en elders. Zijn de grenzen onzeker, men
kan die ongewisheid door de kleursoorten aangeven.
Nu vraagt men gedurig: hoe ver strekte zich het
gebied uit? Vooral vraag ik dit bij Palestina, tij-
dens de kruistogten, waar alleen door inschriften
\'t Rijk van Jerusalem en \'t Graafschap Tripolis on-
derscheiden zijn en Antiochië en Edessa op \'t kleine
kaartje ook onbepaald zijn, hoezeer de uitgestrekt-
heid vrij wel bekend is. De laatste twee bladen: de
Christelijke wereldkaart, hebben als zoodanig geheel
geene waarde, \'t is een gewone Mercator, zonder
aanwijzing van de oorden waar Christenen wonen,
waar Heidenen. Want het is juist om dat vóór zich
te hebben, en zich een helderder voorstelling te ma-
ken dan door enkele beschrijvingen, dat men histo-
rische kaarten heeft.

Dan men stapt over elke aanmerking heên, als
men de bijgevoegde kaartbeschrijvingen leest. Zij
wijzen u niet slechts op het kaartenblad. Zij ver-
plaatsen u in den toestand dier dagen; zij schetsen
u Vorsten en Volken in hunne deugden en gebre-
ken, voortgang, bloei en teruggang. Soms zijn het
kleine kritische verhandelingen met uitgebreide aan-
teekeningen, waar niet de Bijbel slechts, maar de
oude en nieuwe schrijvers moesten worden bestu-
deerd en vergeleken. In de beschrijving worden zij
echter niet aangehaald of ter bevestiging ingeroepen;
zoo veel te meer in het Register, nog slechts tot E
gevorderd. »Ook dit gedeelte, (leest men in Waar-
heid in Liefde voor 1848, st., bladz. 608) maakt
een allergunstigsten indruk..,: en dan heet het Re-
gister, maar is het onder dezen nederigen titel een
volledig aardrijkskundig woordenboek van den Bij-
bel ---- Voorts blijkt het overal met de grootste
zorg te zijn bewerkt en biedt het de vruchten van
diepe studie, op bondige wijze in een betrekkelijk
klein bestek aan. Van Senden\'s werk is eene ver-
rijking onzer Letterkunde en zijn naam kan naast
die van Bachiene geplaatst worden."

Ja, dat Register is een schatbare bijdrage voor
Bijbelsche aardrijkskunde. De etymologie, de ge-
schiedschrijvers, de reizigers worden cijnsbaar ge-
maakt om de ligging der plaatsen, haar eerste aan-
wezen, haar naamsveranderingen, haar ondergang te
betoogen. Moge Van Senden voortgaan met zijne
onderzoekingen, zijn verblijf in het Oosten daartoe
bijdragen, hij zijn arbeid roemrijk ten einde bren-
gen en die in veler handen, ook der gewone bij-
bellezers zien. Hij is het, die ons voor dit vak der
godgeleerdheid bij den buitenlander kan vertegen-
woordigen en hem toonen, dat hij, daar ten minste,
van ons zal kunnen leeren. Na dit geschreven te
hebben, komen mij nog vroegere jaargangen van
Waarheid in Liefde ter hand en het verheugde mij
daarin bevestiging van mijne goede gedachten over
dezen Atlas te zien, en tevens, dat eene enkele
aanmerking niet geheel onjuist was. In den jaar-
gang voor 1841, 3^® st., bladz. 685, zegt een beoor-
deelaar: » Tot de hulpmiddelen, om den Bijbel wel
te verstaan, behoort, buiten twijfel, grondige kennis
en levendige voorstelling van het tooneel, waarop
de merkwaardige gebeurtenissen, daar verhaald,
meestal zijn voorgevallen. Wij verblijden ons, dat
wij, na Bachiene en Hamelsveld eenen Neder-
landschen geleerde zien optreden, die, naar het
licht der wetenschap van onze dagen, deze taak
waardig vervult: Wij bedoelen den heer G. H. van
Senden..,. Dit werk sluit zich in zooverre aan
Bachiene en Hamelsveld\'s Bijbelsche Aardrijks-
kunde en kaarten aan, als het zich even gelijk deze,
over alle landen verbreidt, die in de Bijbelsche Ge-
schiedenis voorkomen, maar in zoo verre wijkt het
van die af, als het een Atlas is en dus kaarten hier
hoofdzaak zijn, terwijl de tekst slechts een beknopte
beschrijving van iedere kaart geeft. Beschouwen wij
de kaarten, wij vinden eene duidelijke teekening,
een heldere steendruk, eene na ijverige studie, door-
gaans wel gekozene plaatsing van bergen, rivieren
en steden. Lezen wij den tekst, wij hebben geen
dorre, kronijkachtige optelling van namen, maar een
zeer beknopte en toch zeer volledige en levendige,
in aangenamen stijl gestelde uitlegging der kaarten,
die als korte aanwijzing elke kaart verduidelijkt."

En in dien voor 1845, st., bl. 740. «Wij ont-
vangen ... het laatste viertal kaarten met derzelver
beschrijving. Zij bestaan in een kaart van Palestina
ten tijde der kruistogten, van het tegenw^oordige
Palestina en een Christelijke wereldkaart in twee
bladen, de beide halfronden der aarde bevattende.
Hoewel deze kaarten welligt niet regtstreeks tot een
Bijbelatlas behooren, gelooven wij echter dat zij hier
te regt hare plaats beslaan en door vergelijking ook
aan de Bijbelsche aardrijkskunde kunnen dienstbaar
zijn. De beide laatsten hadden misschien beter aan
haren titel beantwoord, indien op de eene of andere
wijze ware aangewezen, hoever het Christendom zich
verspreid heeft; in de beschrijving er van wordt ech-
ter daarop gedoeld. Welligt is ook het formaat der

-ocr page 35-

21

kaarten te klein voor eene wereldkaart. Overigens
behoeven wij van het werk niets te zeggen; want ook
deze aflevering beantwoordt aan de vorigen."

42. Encyclopedische Atlas door Brand Eschau-
zier,
Amst. bij L. van der Vinne, 1838; thans
bij Gebr\'. Diederichs, fol. obl.

Zie hier een vernieuwd bewijs, dat de strekking
der studie, ook te onzent er henen leidt, om aard-
rijkskunde en geschiedenis in verband te beschou-
wen, en zulks reeds tot een begin van uitvoering is
gekomen. Te meer doet deze onderneming van
D\'\'\'\'. Eschauzier genoegen, omdat hij tot den mi-
litairen stand behoort. Waar ik zoovele Duitsche
officieren heb genoemd, mag ik thans ook een Ne-
derlandschen vermelden. Zeer bezwaarlijk valt het
mij echter eenig oordeel over zijn werk te uiten,
daar ik over een onvoltooiden arbeid spreken moét,
waarvan mij het plan niet bekend is en waarvan,
sedert elf jaren, vijftien afleveringen, ieder uit
twee bladen bestaande, verschenen zijn. Onder de
enkel historisch-geographische Atlassen is deze niet
te plaatsen, daar er veel meer in vervat is;
werktuigkunde, scheepsbouw, krijgswezen, enz. Te
regt is er de naam van Encyclopedische aan gege-
ven. Verscheidene dier bladen zouden hun plaats
echter in een algemeen-historischen, verscheidene
ook in een Vaderlandsch-historischen Atlas kunnen
of moeten vinden.

Tot de eerste behooren:

1. De kaart, waar de volksverhuizingen naar Lesage
met lijnen en blokjes op voorgesteld zijn. In de
daarbij gevoegde beschrijving vindt men, naar van
Bolhuis, de geschiedenis van de invallen der Noor-
mannen in ons Vaderland.

2. Oud-Griekenland, waar wij gaarne door kleu-
ren of andere aanwijzing ook de Hellenistische kolo-
niën in Azië zouden hebben aangetroffen.,

3. De platte gronden van Rome, Athene en Jerusalem.

4. De ontdekking van Amerika, met de togten van
C 01 u m b u s.

Tot de tweede, ons Vaderland in \'t bijzonder
betreffende.

1. De kaarten, met de beschrijving, der voorma-
lige Nederlandsche bezittingen in Amerika en Afrika.
Men vindt daar: Nieuw-Nederland, thans Nieuw-York;
de koloniën Essequebo, Demerary en Berbice; Nieuw-
Walcheren, thans Tabago; verzamelingskaartje; Neder-
landsch Brazilië; de kusten van Guinea en de Kaap-
kolonie.

De beschrijving loopt op eene beknopte maar be-
vattelijke wijze de in bezitneming, de lotgevallen en
het verlies dier koloniën door.

2. Een geheel kaartenblad behelzende een groot
deel van Azië met den titel:
Nederlandsch Oost-
Indië in de 17\'\'® en 18"® eeuwen; geschiedkundige kaart.
Door teekenen zijn de plaatsen aangewezen, waar de
Maatschappij het regt van souvereiniteit bezat, en
die waar factorijen opgerigt waren. De daarbij be-
hoorende beschrijving is zeer uitvoerig. De vesti-
ging en de aanleiding daartoe, de lotgevallen en
bijzonderheden of het eindelijk verlies zijn met oor-
deel behandeld. Vooral verdienen de twee bladen,
onder den titel:
Handelsverkeer, aanprijzing. Men
krijgt een overzigt van de geschiedenis der Oost-
indische Compagnie en van de verschillende landen,
alsmede kort berigt van de Gouverneurs-Generaal.
Deze tabellen hebben veel arbeid gekost en toonen,
dat de auteur goede bronnen heeft geraadpleegd.
De Gouverneurs gaan echter slechts tot 1780 den
33®\'®, zoodat 15 anderen nog te wachten zijn. Reeds
geruimen tijd is het geleden, dat D""". Eschauzier
geene nieuwe afleveringen gegeven heeft. Het zoude
zeer spijtig zijn, indien deze onderneming geen
voortgang had, en niet te hopen, dat de oorzaak
in te weinig aftrek schuilt.

43. Nederlandsch Album; bevattende een geschied-
kundig overzigt van de beoefening der kunsten, weten-
schappen en letteren in ons Vaderland; benevens een
daarmede in verband staande staatkundig overzigt van
de Geschiedenis der Nederlanden en der Nederlandsche
koloniën.
Fol. obl. In tabellen bij gebr. Fels, te Kam-
pen,
1848.

In het berigt van inteekening wordt het plan
ontwikkeld. » Sedert geruimen tijd" leest men daar
» heeft zich de behoefte doen gevoelen aan eene
soort van
Vade mecum, uit hetwelk men het luister-
volle deel, dat Nederland aan de ontwikkeling en den
voortgang der algemeene beschaving heeft genomen,
door
middel van eene even duidelijke als beknopte en
aanschouwelijke behandeling met een oogopslag zou
kunnen ontwaren."

» Vele met lof bekende Nederlandsche geleerden"
wordt verder gezegd » hebben bouwstoffen tot dit
Album geleverd , hetwelk door eene bekwame hand
tot een doelmatig geheel vereenigd en naar vast
bepaalde regelen en ontwerpen is zamengesteld."

Het geheel zal uit 22 tafelen bestaan, welke te
zamen slechts ƒ 7 kosten, en dus voor velen ver-
krijgbaar zijn zullen.

In zooverre het tabellarisch is ingerigt, behoort
dit werk minder tot onze beschouwing, doch zeer
vele kaartjes zullen in die tabellen gevoegd worden,
welke eene onmiddellijke betrekking tot ons onder-
werp hebben, als:
de vroegste gesteldheid van ons
Vaderland; Bisdom Utrecht; Friesland; verscheidene
van onze Koloniën; Nederlandsche scheepvaart en ont-
dekkingen; het Koningrijk der Nederlanden in ver-
schillende tijdperken.
Drie afleveringen zijn versche-
nen , waarvan de eerste en tweede gesteendrukte
kaartjes bevatten, als: het blad getiteld:
Staatkundig
overzigt der gebeurtenissen, voorgevallen in Nederland
van
1795 tot 1813, met twee kaartjes als: van de
Bataafsche Republiek, met aanwijzing der Departe-
menten en Ringen; en het Koningrijk Holland met
Departementen en Kwartieren.
Drie tijdperken zijn
gesteld: 1°. de Bataafsche Republiek. 2®. het Ko-
ningrijk Holland. 3®. de Fransche Overheersching.
Afzonderlijk nog zijn opgegeven de mannen, die
zich, in de verschillende revolutiën onderscheiden
hebben, doch dan op eens van 1798 op 1806
overgesprongen, zonder de leden van het Staats-
bewind te vermelden.

De twee kaartjes zijn beknopt, maar geschikt voor
algemeen overzigt. Op dat van de Bataafsche Repu-
bliek zijn enkele onjuiste voorstellingen. CJrk hoorde
niet tot het Departement van den ouden IJssel,
maar tot dat van Texel. In het Departement van den
Dommel behooren Ravestein, Boxmeer en Gemert

-ocr page 36-

22

niet tot den vijfden ring. Zij waren onafhankelijk
van de Republiek en geen deel van eenig De-
partement. De grens van den zesden ring moet
niet op Batenburg aanloopen, maar zich meer
westwaarts rigten, om plaats te laten voor \'t Graaf-
schap Megen, dat insgelijks op zichzelven stond;
ook was het hier geplaatste Gestel, dat is Luiks-
gestel, niet aan de Republiek, maar enclave. In
het Departement van den Rijn zijn te regt Huissen
en Zevenaar, als ons niet onderdanig gesteld, doch
het was een enclave midden in ons Land, zoodat
\'s Heerenberg in den zesden Ring lag, en niet,
zoo als het hier gevonden w^ordt, buiten de Repu-
bliek. Het kaartje van \'t Koningrijk Holland is
naauwkeurig, doch \'t ware beter geweest den straat-
weg van den Haag naar Amsterdam niet op te ne-
men, dan dien alléén, met voorbijgang van anderen
(als b.
v. van den Bosch zuidwaarts, die reeds in
1741 werd begonnen) te vermelden. Het derde
kaartje komt voor op het blad:
Lotgevallen van de
Vereenigde Oost-Indische Compagnie en van hare volk-
plantingen
en is getiteld: Geschiedkundige kaart, voor-
stellende de landen of plaatsen in Azië, welke van de
Nederlandsche Vereenigde Oost-Indische Compagnie af-
hankelijk zijn geweest, of met haar in onmiddelijke
betrekking hebben gestaan.

De plaatsen waar de Compagnie Faktorijen, Kan-
toren of Loges had, zijn door teekens en kleuren
aangewezen, en dat met groote volledigheid. De
beschrijving op hetzelfde blad is beknopt maar dui-
delijk, hoezeer zij eerst met andere bladen, die nog
niet verschenen zijn, een geheel zal uitmaken. Het
plan bestaat om de volgende kaartjes op koper te
doen graveren.

In het Letterl. Maandschr. voor 1849 n°. 5 bl. 313,
vindt men eene aanprijzing van dit werk door den
ff. G. Kuijper, Hzn., die als schrijver vermoedt
den ff. B. E.

Ten bewijze, dat men in ons Vaderland, bij het
uitgeven van atlassen, zich niet meer, als vroeger,
bepaalt bij het voorstellen van den tegenwoordigen
staat der landen, maar er natuur- volken- of ge-
schiedkundige bijzonderheden bij opneemt, kunnen
strekken:
Uitgebreide Hand-Atlas der geheele wereld
in
48 kaarten door J. Jaeger, geograaf; te Assen bij
J. O. van Houten, steendr. zeer net uitgevoerd,
waar, naar aanleiding van Berghaus\' Physikali-
schen Atlas, kaarten worden gevonden van \'t pla-
neetsysteem, de antipoden, menschenrassen, gods-
dienstverspreiding, enz.; en de
gesteendrukte kaartjes
uitgegeven door de gewestelijke vereeniging Noordholland
van het Ned. Onderwijzers-Genootschap,
waar behalve
de gewone, Nederland in de 1®\'® en 7^® eeuw wordt
voorgesteld.

Van afzonderlijke kaarten, die historische mogen
heeten, noem ik de volgende:

Eerst enkele, die op onzen bodem geen betrek-
king ; daarna, die het Vaderland ten onderwerp
hebben.

a. Kaart van Palestina, 1837, door G. H. van
Senden (n°. 41) door mij niet gezien.

b. Palaestina ex veteris aevi monumentis ac recentio-
rum observationibus illustravit
Marinus Didericus
de Bruyn,
Amstelodami, sumtibus S. de Grebber,
1845, opgedragen aan Koningin Anna Paulowna;
met bijvoeging van eene
Brevis notitia de Palaes-
tinae tabula geographica.
Hierin ontvouwt de auteur
eerst hoe en door wie er met betrekking tot de
heilige geographie gearbeid is, hoeveel wij daarin
aan Nederlanders als van Adrichom, Reland en
Bachiene verpligt zijn, wijst ons op de gebreken
der bestaande kaarten en berigt hoe hij, ter zamen-
stelling van de zijne, de beste schrijvers en reizi-
gers heeft geraadpleegd, opdat de uitvoering geogra-
phisch naauwkeurig zij, de natuur van het land,
als bergachtig terrein, goed mögt zijn voorgesteld;
niets opzigtens de grenzen op de kaart werd ge-
bragt dan \'t geen volkomen gewaarborgd was en
de namen naar de regelen der hebreeuwsche taal
mogten geschreven zijn; hij wilde zich vooral op
eenvoud en duidelijkheid toeleggen.

De kaart beantwoordt daar geheel aan. In groot
formaat, ontvangen wij eene keurig, evenwel door
een buitenlander gegraveerde, ongekleurde kaart,
die ook het physische voorkomen van Palestina
getrouw wedergeeft. Omtrent de plaatsnamen is
door het schrift in aanmerking genomen of zij van
vroeger of later tijd zijn. Naauwkeurig zijn tevens
de schalen: Romeinsche, Grieksche, enz. Een klein
gekleurd carton geeft de 12 Stammen.

Het kan niet anders of de naam van den Hr. de
Bruyn zal gunstig bij onze naburen bekend zijn
geworden. Dat vooral binnenslands zijn arbeid
vruchten drage.

In Waarheid in Liefde, Jaarg. 1845, 4^® Stuk,
bl. 740 wordt een gunstige beoordeeling dezer
kaart gevonden. » Zij is," wordt daar gezegd » niet
eene navolging, veelmin eene copie van het reeds
bestaande, maar eene vrucht van meer dan zes-
jarige onafgebrokene en onafhankelijke studie, waar-
bij alle voorhanden zijnde bronnen en hulpmiddelen
op de naauwkeurigste wijze worden gebezigd, en
waartoe met meer dan een der in het vak van
Bijbelsche geographie beroemde mannen in Duitsch-
land, correspondentie werd aangeknoopt. Wij mo-
gen haar dus als het resultaat van grondige weten-
schap beschouwen en alzoo met vertrouwen bezigen.
Wij gelooven, dat er aan eene bestaande behoefte
door deze kaart voldaan wordt."

Minder met een wetenschappelijk doel, dan wel
om voor leerlingen te dienen gaf D®. C. E. van
Koetsveld in 1844 het voornemen te kennen om
vier kaarten uit te geven »voor het onderwijs in de
Bijbelsche en Kerkelijke geschiedenis."

Vergeefs had hij naar geschikte kaarten gezocht,
die matig van prijs waren, het oog niet verwarden
door bonte mengeling van namen, die niet alleen
het Heilige land maar het geheele tooneel der Bij-
belsche Geschiedenis voorstelden en voor den ge-
heelen omvang dier geschiedenis voldoende waren.

Daartoe wenscht hij eerst te geven: Het land
Kanaan tijdens David en Salomo met omliggende
rijken; 2°. het tijdperk van de verste uitbreiding
van het romeinsche rijk en de uitbreiding der
Christelijke Kerk tot op Constantijn den Groote;
3". den tijd der kruistogten; 4". al de werelddeelen
tijdens de hervorming. — In 1845 verscheen ten
gevolge daarvan:

-ocr page 37-

23

c. Zuidwestelijk Azië, Noordoostelijk Afrika, het
Joodsche Land naar de stamverdeeling; ten tijde van
David en Salomo. Groningen bij J. Oomkens, J. Zn.
Steendruk, ongekleurd.

Behalve de groote kaart, is Palestina op een car-
ton. Alles is voor algemeen overzigt en daartoe
zeer bruikbaar. De voornaamste aanwijzingen be-
staan daarin, dat hetgeen nog niet of niet meer in
gezegd tijdperk aanwezig was, gekenmerkt is.
In 1846 volgde:

d. De Christelijke wereld, gedurende de drie eerste
eeuwen en het Joodsche Land in den tijd des Nieu-
wen Yerbondsi.

Het grootste deel van Europa, zuidwestelijk Azië
en de noordkust van Afrika zijn op de groote kaart;
op een carton, Palestina. In welke landen de Chris-
telijke Godsdienst was doorgedrongen, ziet men al-
leen aan de teekenen waardoor Aartsbisdommen en
Bisdommen gekenmerkt zijn, hetgeen voor \'t oog
niet zeer duidelijk is. Het gemis van kleuren is
hier al te merkbaar. Waarschijnlijk heeft de meer-
dere kostbaarheid dit kleuren doen nalaten.

Meer kwam hiervan vooreerst niet, doch in 1847
zond D®. van Koetsveld een berigt aan de in-
teekenaren op zijne kaarten en alle voorstanders der
bijbelsche aardrijkskunde, waarin hij te kennen gaf,
dat hij, alvorens de derde kaart te leveren, overwo-
gen had, dat de meeste leerlingen niet in staat zijn
zich die kaarten aan te schatFen en het nut der uit-
gave voor het
volksonderwijs altijd nog zeer beperkt
bleef Daarom wilde hij een wand- of schoolkaart
voor de Bijbelsche geschiedenis uitgeven, daar die
in Duitschland, hoewel hem middelmatig voorko-
mende, en in ons Vaderland niet bestaan. Dit plan
werd verwezenlijkt door:

e. De groote Bijbelkaart door C. E. van Koets-
veld,
Groningen bij J. Oomkens, J. Zn., 1849.

Zij is gesteendrukt in kleuren en bestaat uit vier
aan elkander sluitende bladen. » Zij is geschikt om
in eene school of cathechisatiekamer te worden op-
gehangen, zoo dat alles zoo groot mogelijk en van
verre zigtbaar is."

Wat de voorstelling aangaat, heeft men als hoofd-
kaart Zuideuropa, Noordafrika en Zuidoostelijk Azië.
Geen bepaald tijdperk is gekozen en de landen
meest met de natuurlijke grenzen geteekend. Bij
het Joodsche land is de grootste uitbreiding tot
den Euphraat aangegeven. De namen zijn die uit
de oude geschiedenis, doch veelal tusschen haakjes
ook de tegenwoordige, als Gallië (Frankrijk), enz.

Daarenboven zijn er vier cartons. 1". Een we-
reldkaartje met al de thans bekende landen. 2°. De
oudtijds bekende wereld. 3°. Palestina zonder juiste
tijdsbepaling. 4°. Jerusalem en de omtrek.

Hetgeen D®. van Koetsveld zich voorstelde: om
eene volledige handleiding tot de bijbelsche aard-
rijkskunde voor leerlingen te geven, is volkomen be-
reikt. Door de groote schaal, de sprekende letters
en kleuren, de teekens der voorname plaatsen zal
het den onderwijzer niet moeijelijk vallen aardrijks-
kunde en geschiedenis naar behooren te verbinden.

Deze kaart, die naar den wensch des makers, ook
voor \'t hooger onderwijs mag worden aanbevolen, is
een verblijdend verschijnsel van vooruitgang. Ik kan
echter den wensch niet onderdrukken dat D®. van
Koetsveld bij de twee nog overige kaarten van
de vier bovengemelde, meer de manier volge van
Wiltsch en Kutscheit, die hem zoo goed be-
kend zijn. Een kerkelijke Atlas van ons Vaderland,
die ons geheel ontbreekt, zoude van zijne hand een
zeer welkom geschenk zijn. De door den Hoog-
leeraar Royaards reeds ontworpene kaarten van
het ütrechtsche Bisdom zouden hem daartoe eene
schatbare bijdrage kunnen leveren.

f. Hoezeer niet historisch te noemen, is toch
tot een bijzonder einde vervaardigd de net uitge-
voerde groote

Kerkelijke kaart van het Koningrijk der Nederlanden
voor de Protestantsche Kerken.
1824. Kon. steendr. van
D. Abrahams, geteekend door G. J. W. Leurs.

Het blad bestaat uit eene kaart van Noord-
nederland, met een carton van de zuidelijke Pro-
vinciën. De verdeelingen zijn de klassikale en pro-
vinciale ressorten, de ringen, met hare hoofdplaat-
sen. De overige Protestantsche gemeenten, Fransche,
Luthersehe, enz. zijn aangewezen en al de plaatsen
gekleurd waar een Protestantsche kerk is; weder
met bijzonder teeken of er één Predikant is, of
meerdere zijn en of het enkel combinatie is. Door
groote duidelijkheid munt deze kaart uit. Of er
latere van dien aard zijn, is mij onbekend.

g. Geschiedkundige kaart der Nederlanden, door
L. Maaskamp, Geographicus. Amst. 1830. Opge-
dragen, met toestemming, aan den toenmaligen Prins
van Oranje (Willem II) en diens zonen.

Het is voorzeker de bekende welwillendheid van
onzen overledenen Koning geweest, die hem de
vergunning deed schenken; want zijn wapenschild
is ongenoegzaam om de feilen van het onder zijne
bescherming gestelde te dekken. Het is een ge-
kleurde kaart van het Koningrijk dier dagen. Het
historische bestaat enkel daarin, dat, overal waar
slagen voorvielen, tentjes en naar \'t schijnt, vech-
tende mannetjes geplaatst zijn, met jaartallen; of
menigte door elkander dwarrelende vloten als insec-
ten. Nog andere teekenen zijn er, als voor Keizers,
Koningen, Prinsen, enz., waarvan de bedoeling niet
regt duidelijk is.

Veel zullen de vorstelijke oogen hebben uitge-
staan, zoo die kaart hun een voorwerp van ontcij-
fering geweest is.

h. Geschied-, Staat- en Aardrijkskundige kaart der
Nederlanden, met een gedeelte van Duitschland, Frank-
rijk en Engeland, aanwijzende tevens de postwegen,
gewone wegen en sterkten. Opgedragen aan het Phy-
sische genootschap: per haec ad altiora, vergaderende
te \'s Hertogenbosch, door deszelfs Corr. lid
D. van
Frankenhuysen. Zonder jaartal, doch na 1832.

De gesteendrukte en gekleurde kaart is die van
het toenmalige Koningrijk met aangrenzende landen,
zonder plaatsnamen, maar met cijfers en jaartallen,
waarvan gene verwijzen naar de aan den kant ge-
plaatste namen der Provinciën, met hare voor-
naamste plaatsen; deze, naar de merkwaardigste
gebeurtenissen, namelijk: veldslagen, belegeringen,
vredestractaten, enz.

Op een kolom zijn de belangrijkste voorvallen uit
de geschiedenis geschreven, van de Batavieren tot

-ocr page 38-

24

1831, met de vermelding der Hollandsche Graven-
huizen en Vorsten, die ons geregeerd hebben.

Men ziet, voor gebiedsveranderingen of staatkun-
dige verdeelingen is deze kaart niet ingerigt. Voor
het lager onderwijs is zij bruikbaar.

Van denzelfden auteur is een haartje van Europa
te Utrecht uitgegeven, met aan den kant gedrukte
statistische opgaven.

Hoezeer de Aardkunde (Geologie) niet noodwen-
dig een deel van de historische Geographie vormt,
maar toch hulp verleent en hare uitkomsten mede-
deelt, mag ik om de naauwe aanraking der twee
wetenschappen niet zwijgen van de

i. Proef eener geologische haart van de Nederlan-
den door
D^ W. C. H. Staring, 1844, te Gro-
ningen hij
J. Oomkens, J. Zn.

De auteur is een van de vlijtigste beoefenaars
der aardkunde, waarvan hij reeds in 1833 de be-
wijzen gaf in zijn Specimen inaugurale de Geologia
Patriae. Bij de tegenwoordige kaart is geene be-
schrijving gevoegd, \'t geen het nut er van verhoo-
gen zoude. Zij is merkwaardig als de eerste van
dien aard, die ons geheele Vaderland omvat. Zij
heeft al de namen van het tegenwoordige Neder-
land, met straatwegen, kanalen, provinciale verdee-
ling, enz. zelfs met de Arrondissementen, hetgeen
hier minder noodig was. De reden is, dat de kaart,
onder toezigt van J. van Wijk bij denzelfden uit-
gever vroeger verschenen, er voor gebezigd is. De
kleuren alleen wijzen het geologisch standpunt aan,
en zijn zeer duidelijk aangebragt. Acht verschil-
lende worden er gevonden, waarvan die der vloed-
vorming en der hooge en lage veenen en de zoet-
en zeewaterbezinkingen de meeste ruimte beslaan.
Men ziet er, hoe ons Vaderland grootendeels uit
aangeslijkten grond bestaat en de wateren, zoo zij
ons veel ontnamen, oneindig meer geschonken heb-
ben, Voor de kennis van vroegeren toestand heeft
men de grootste verpligting aan de Aardkunde, en
het is door haar, dat wij gewigtige mededeelingen
kunnen ontvangen nopens den ouden, zoo zeer be-
twisten, loop onzer rivieren, en de uitgestrektheid
onzer kusten.

k. Carte du Zuiderzee et des grands Canaux de
navigation, qiii communiquent avec Amsterdam
(1827)
par W a r i n.

1. Geologische haart der Provincie Groningen door
J, A. Smit van der Vegt, 1837,

De eerste dezer kaarten is insgelijks geologisch
en wijst oude rivierloopen aan. Geen van beide
zijn door mij gezien.

m. Bijzondere aandacht verdienen de vele ver-
handelingen nopens de oude landsgesteldheid in
de:
Yrije Fries, Mengelingen, uitgegeven door
het Friesch genootschap, van geschied-, oudheid-
en taalkunde. Leeuw.
1839, waarvan thans vier
deelen en eenige stukken het licht zien. Vooral
komen hier in aanmerking, om de bijgevoegde,
met zorg bewerkte kaarten, twee verhandelin-
gen, mij eerst onlangs bekend geworden, van D^
J. G. Ottema, over den loop der rivieren door
het land der Friezen en Batavieren, in het Romein-
sche tijdperk, en Redevoering over het ontstaan der
Zuiderzee. De kaart bij eerstgenoemd vertoog heeft
ten titel:
Insulae Frisiorum, Caninejatum et Batavo-
rum;
die bij het tweede heet eenvoudig:- Kaart der
Zuiderzee.
D"". Ottema heeft met groote scherpzin-
nigheid vroegere en latere berigten getoetst, andere
lezingen bij de ouden voorgesteld, op den geologi-
schen toestand gewezen; in één woord, zijn onder-
werp oordeelkundig en grondig behandeld. Zeer
wijkt hij af van de gewone meeningen en geeft
nieuwe gezigtspunten. Het gedeelte van Holland,
noordelijk van Amsterdam is bij hem het eiland
Flevo; de noordelijke Rijntak is de beek Kinhem bij
Petten; de IJssel stroomt geheel door vastland; de
Flevum Ostium is een Rijntak bij Rhenen, enz. Bij
een onderwerp voor zoovele verschillende beschou-
wingen vatbaar, heeft het ook D\'". Ottema niet aan
tegenspraak ontbroken doch gaarne vereenig ik mij
met den wensch: »dat allen, die vervolgens over
den ouden toestand van ons Vaderland zullen willen
schrijven deze kaarten en betoogen mogen leeren
kennen en zullen raadplegen

n. Een zeer bevoegd en kundig schrijver D^. G.
Acker Stratingh, te Groningen, gaf in 1839 met
D"". R. West erhoff, het eerste stuk eener
Natuur-
lijke Historie der Provincie Groningen;
en in 1849,
Aloude Staat en Geschiedenis des Vaderlands deel,
behelzende den bodem en de wateren, een werk dat
groote aanwinst voor onze letterkunde is en waarin
de bronnen getrouw en met oordeel geraadpleegd
zijn. Bij dat deel is, \'t geen alléén hier in aanmer-
king komt,

Kaart van Nederland, voorstellende den Bodem en
de Wateren in hunnen alouden en natuurlijken staat,
Gron.
1847, hij R. J. Schi erb eek; gesteendrukt
en zeer net van uitvoering. De tegenwoordige toe-
stand van ons Land, met de voorname plaatsen, is
er op voorgesteld. Het geheel is gekleurd, volgens
de geologische waarnemingen. De verdeeling is eenig-
zins anders dan bij Staring (i). Waar deze zoet-
water- en zeewaterbezinkingen onderscheidt, heeft
Stratingh ééne kleur onder den naam van klei-
of aangeslijkte gronden, terwijl de zandstuivingen
van Staring hier niet worden aangegeven en de
hooge en lage veenen niet afzonderlijk gekleurd zijn.

De kaart van Stratingh is tevens geheel his-
torisch, daar de landsgedaante, zoo als zij zich,
naar \'s schrijvers meeningen en gissingen, in de
vroegere tijdperken voordeed er, wit gelaten, op
voorkomt. Langs onze gansche west- en noordkust
en aan de zuiderzee zijn, volgens hem, geweldige
uitgestrektheden gronds door de golven vermees-
terd, meer dan ik mij durf voorstellen. De latere
veranderingen door het ontstaan der Lek, Bies-
bosch, enz, zijn insgelijks naauwkeurig in acht geno-
men, Zeer is het te wenschen, dat de schrijver zijn
arbeid, waarvan in 1849 een tweede deel versche-
nen is, voltooijen zal.

Ten slotte vermelde ik nog eenige kaarten die in

\' De bedoelde tegenspraak is die van M\'". j. c. w. le jeüne
in zijn Brief aan D\'\'. ottema, te vinden in het genoemde deel
van:
de vrije Fries, met het Antwoord. Vooral is er groote strijd
tusschen de zienswijze van D\'\',
ottema en van D\'\'. g. acker
stkatingh
in zijn nu, in den text, volgend werk: Aloude Staat
en Gesch. des Vaderl.
I, 131, 224 en vele andere plaatsen,
^ Bodel nijexitüis en eekhopp, a. w,, bl. 14.

-ocr page 39-

25

werken over onze Vaderlandsche geschiedenis han-
delende, geplaatst zijn. Ik bedoel niet de zooda-
nige, waarin kleine afteekeningen van een gedeelte
gronds, als in Cannegieter\'s
Brittenhurgum, of
Eikelenberg\'s
Gedaante van Westfriesland, de
oudheidkunde in \'t bijzonder betreffende, zijn voor-
gesteld, maar die de vroegere gesteldheid van ge-
heel het Vaderland, ter opheldering der geschiede-
nis bevatten.

o. Jan Wagenaar deed zijne Vaderlandsche
Historie,
in 1749 vgg., van drie algemeene kaartjes
verzeld gaan. In het eerste deel:
Naauwkeurige
haart van het Oude Nederland en eenige aangrenzende
gewesten.

Zij is bijna geheel naar Alting (n®. 38) gevolgd,
ook in den willekeurigen loop der stroomen.

In het tweede deel: Oude haart der nu Vereenigde
Nederlanden, tot opheldering der Vaderlandsche His-
torie in de Middeleeuwe.

Het is onzeker welk tijdperk Wagenaar zich
heeft voorgesteld, daar b. v. Gouda en Arnhem
voorkomen, Amsterdam en Rotterdam niet, \'t geen
aan den tijd omtrent 1200 zou doen denken. Doch
Holland is er als Graafschap nog niet, en de bena-
ming voor \'t geheel nog Friesland, \'t geen ons vroe-
gere dagen voorstelt. De teekening van de ge-
daante des Lands is niet beter dan bij sommige
lateren. De veelvuldige wateren in Noordholland
zijn er, doch Zeeland is er te weinig mede door-
sneden.

In het zesde deel: Naauwkeurige haart der Ver-
eenigde Nederlanden in de 16"® Eeuwe.

Met zorg vervaardigd, doch niet vrij van misstel-
lingen. De Zijpe is er te regt reeds bedijkt, doch
de Lange- en Bergmeiren bij Alkmaar worden ge-
mist. Huisduinen is te regt eiland, maar aan de
noordelijke indijking van Texel niet gedacht.

p. De beroemde Leidsche Hoogleeraar Adriaan
Kluit gaf in het tweede deel zijner
Historia Cri-
tica,
in 1780, een kaartje door Bachiene (n". 39)
bezorgd, onder den titel:
Tabula medii aevi geogra-
phica Hollandiae, Zeelandiae et Frisiae.
Het strekt
vooral om te doen zien hoe de naam van Holland
zijn oorsprong bij Dordrecht nam en zich langzaam
noordwaarts uitbreidde; en hoe het tegenwoordige
ZuidhoUand vroeger onder den naam van Noordhol-
land begrepen werd. Minder is het dienstbaar om
de toenmalige gedaante des lands te leeren kennen.
In dit opzigt is alles meer aangewezen, dan uit-
gedrukt.

q. In het zonderlinge werk van den Marquis
de St. Simon,
Histoire de la guerre des Bataves et
des Romains,
in groot folio, te Amsterdam, in 1770
uitgegeven, heeft hij kaarten gevoegd, meestal uit
anderen overgenomen, doch ééne groote fraai ge-
kleurde onder den titel van:
Carte de Visie des
Bataves.

Moeijelijke vraagpunten worden daar beslist, met
meer stoutheid dan waarschijnlijkheid. Bij Utrecht
komt een rivier Flevo als derde Rijnmond, terwijl
Marken het eiland Flevo zoude zijn. De meer wes-
telijke strekking der oude kusten en de vele rivier-
takken, daar in zee stroomende, hebben veel waar-
schijnlijks.

r. De verdienstelijke E. M. Engelberts heeft,
in \'t eerste deel van zijn
Aloude Staat en Geschie-
denissen der Vereenigde Nederlanden, Amst.
1784,
eene kaart getiteld:
Schetsen van de Gesteldheid van
Nederland, hort vóór het begin van onze tijdrekening,
volgens de oudste berigten opgemaakt.
Plaatsnamen
zijn er niet; het is
\'t geen de Franschen carte na-
turelle noemen. Hij stelt eene zeer groote afneming
onzer westkust, plaatst het eiland Flevo op het
tegenwoordige Breezand en houdt de Vecht voor
een der uitloopen van den Rijn.

s. In het eerste deel zijner Geschiedenis des
Vaderlands,
Amst. 1832, heeft M^ Willem Bil der-
dijk, Nederland in de middeleeuwen, zeer net ge-
kleurd en door hem zeiven geteekend, afgebeeld.
De noordelijke Rijnmond is bij hem de IJssel;
\'t eiland Flevo ligt ter plaatse van Schokland. Het
voorkomen van het Vaderland is daar aangenaam
voor \'t oog. Geen water in Zeeland, geene meiren
in Westfriesland, geen Middelzee in Friesland. Wel-
ligt, dat hij zich meer voorstelde om, blijkens de
bijgevoegde jaartallen, de giften aan onze Graven
duidelijk te maken en hij dus den natuurlijken toe-
stand minder op \'t oog had.

t. In de Algemeene Geschiedenis des Vaderlands,
van de vroegste tijden tot op heden door
J. P. Arend,
Amst. 1841 vgg., een werk dat zich door het
gebruiken van de beste bronnen, zeer aanbeveelt,
is de geschiedenis toegelicht door eenige gesteen-
drukte, ongekleurdë kaarten, door den schrijver
zelven ontworpen.

In het eerste deel: Nederland vóór en ten tijde
der Romeinen.
De Rijn heeft daar de Vecht als
noordelijken arm, en de Kinhem, bij Petten in zee
stroomend. Het eiland Flevo is het Breezand. De
plaatsing der volksstammen: als de Kaninefaten in
\'t westelijkst ^an \'t eiland der Batavieren; de Toxan-
dren in Noordbraband, is zoo als de gevorderde
wetenschap het waarschijnlijk maakt.

Daarna: Nederland ten tijde der Franken, Saksers
en Friezen.
De landsgedaante verschilt niet veel
van die op \'t vroegere kaartje. In Zeeland wat
meer aanslijking; de Lek nu als tak des Rijns ge-
heel gevormd. De plaatsing der volksstammen moest
veel naar gissing geschieden. De schrijver schijnt
zich den tijd te hebben voorgesteld, toen de Frie-
zen reeds noordelijker waren verdrongen en het
tegenwoordige Zeeland en Zuidholland niet meer in-
hielden, of liever hij zal meenen, dat zij zich nimmer
zoo zuidelijk hebben uitgestrekt, daar de Saksen
in Zuidholland worden gevonden en deze hen niet
verdrongen hebben, maar wel de Franken.

In het tweede deel, eerste stuk: Nederland op
het einde der dertiende eeuw.
Naauwkeurig zijn
daar de plaatsnamen. Al onze hoofdsteden zijn reeds
in wezen en het geheel nadert onze tijden meer.
Echter heet te regt Zuidholland nog, voor een deel,
Noordholland. Nu verdwenen namen van Graafschap-
pen als Stavoren, Kuinder komen nog voor en de
gansche gedaante herinnert aan \'t geen de vlijt onzer
voorvaderen nog moest uitwerken. In Noordholland
en Westfriesland alles plassen, meiren en wadden;
\'t land bij Dordrecht nog in zijn geheel, doch Zee-
land zeer verbrokkeld.

4

-ocr page 40-

26

In het tweede deel, derde stuk; Nederland in het
midden der zestiende eeuw.
Meestal gevolgd naar de
gemelde kaart van Wagenaar in diens zesde deel
u.
De voornaamste Geschiedenissen van Noordneder
land, door
M\'\'. J. van Lennep, Amst. 1848 vgg,
In het eerste stukje, eerste afdeeling: vinden wij
eene geplaatdrukte, ongekleurde voorstelling van
\'t
Vaderland ten tijde der Batavieren,
waar ook eenige
grond ten noorden van Katwijk aan de Kaninefaten
geschonken wordt, terwijl Arend hen tot het
eiland beperkt

In het tweede stukje, eerste afdeeling: ons Land
in de veertiende en vijftiende eeuw.
Behalve eenig
klein verschil, gelijk aan die bij Arend. Bij dezen
is b. v. Urk van Schokland gescheiden. Bij van
Lennep nog aan een gehecht, terwijl bij de
Zeeuwsche eilanden en de noordelijke punt van
Holland, de gedaante bij beiden niet geheel de-
zelfde is.

w. Geschiedenis des Vaderlands voor Gymnasien en
Instituten
door W. A. E1 b e r t s, 2^® vermeerderde druk,
Deventer
1849.

Drie gesteendrukte, ongekleurde kaartjes zijn bij
dezen nieuwen druk, die voor den aftrek van dit
werk getuigt, gevoegd:

Nederland ten tijde der Romeinen; Nederland ten
tijde der Franken, Saksen en Friezen,
en op het
einde der dertiende eeuw.
Zoo \'t schijnt, naar Arend
gevolgd.

Eene beoordeeling, grondig en goed, der kaarten
in de drie bovenstaande werken zou eene verhan-
deling vorderen. Er zouden, bij lof, nog al aan-
merkingen te maken zijn. Bij de twee eersten is
de Friesche Middelzee meest verkeerd geteekend,
bij Elb erts is \'t eiland Flevo nu bij Haarlem en
dan naar \'t Breezand verhuisd; terwijl hij stellig
op zijn eerste kaart te veel land in \'t noorden ver-
onderstelt, Er heerschen voor de vroege aardrijks-
kunde van ons Land nog groote onzekerheid, en
strijdigheid tusschen de verschillende vaderlandsche
schrijvers. Wij mogen ons vleijen, dat de kaarten
van de achtste tot de twaalfde eeuw, welke de
Bibliothecaris der Leidsche Maatschappij M\'\', L, Ph. C.
van den Bergh denkt uit te geven \\ en de
voorgenomene geschiedenis van Friesland door
W. Eekhoff nieuw licht zullen doen opgaan, en
de vele twijfelingen van heden zoo niet zullen doen
ophouden, dan toch verminderen.

III. Ziedaar dan \'t geen mij bekend is omtrent
de literatuur van Historische Atlassen en Kaarten,
waarbij mij nog wel veel zal ontsnapt zijn; iets
waarvoor ik, bij voorraad, verschooning vraag,
doch tot verontschuldiging mag bijbrengen, dat
nergens eenige opgave te vinden was, die mij ten
grondslag dienen kon.

Door al het voorgaande zal men overtuigd zijn,
dat wij nog achterstaan bij de vreemden en het
meer dan tijd is eene gaping in onze letterkunde
aan te vullen.

Bezitten wij al geen Historischen Atlas van Noord-
nederland, des te rijker zijn wij in \'t geen de

Duitschers Vorarheiten noemen. Wij hebben onze
charterboeken van Mieris, van de Water, Bon-
dam, Nijhoff; de menigte oudheidkundige verhan-
delingen van verschilllend gehalte door Pars, Al-
kemade, van Loon, Cannegieter, Huydecoper,
Paludanus, Limborch, Kluit, Westendorp,
Reuvens, Janssen, Scheltema, van Doorninck,
Eekhotf, Hermans, enz. enz.; hoogstgewigtige
opstellen in onze Genootschappelijke werken als:
het
Zeeuwsch Genootschap, de Haarlemsche Maatschappij,
het Friesch genootschap, het Instituut;
in de Volksal-
manakken, de
Geldersche, Zeeuwsche, Utrechtsche,
Friesche, Drentsche, Overijsselsche,
enz.

Veelal loopen deze onderzoekingen echter over
den vroegeren toestand. Voor den lateren hebben
wij de menigte plaatsbeschrijvingen en vooral het
onnoemelijk getal kaarten, zoo algemeene als bij-
zondere van ons Land en de Koloniën, in de ver-
schillende tijdperken als
toen moderne vervaardigd.
Om zich daarvan te overtuigen zie men de, in ons
Vaderland eenige, kaartenverzameling van M^ J. T.
Bodel Nijenhuis te Leiden, die, alléén voor de
Provincie Holland, twintig lijvige portefeuilles bezit.
En nu volge eindelijk de opgave van mijn plan.
Het eerste voornemen was kaarten te geven van
de vroegste tijden tot den tegenwoordigen. Eenige
bedenkingen hebben mij dat voornemen doen wij-
zigen. Van de vroegere tijden bezitten wij eenige
kaarten, die bij veelgelezene historische werken ge-
voegd zijn. Daarenboven, hoezeer die vroegere Ge-
schiedenis ons even belangrijk als de latere behoort
te zijn, omdat zij daarmede een geheel vormt, is
het echter aan het groote publiek niet ten kwade
te duiden, dat het zich meer bezig houdt, met de
Republiek, en het is juist ddar, dat wij niets heb-
ben als de verspreide kaarten dier tijden, die in
slechts enkele handen zijn. Het gemis daarvan
zal aan ieder die hooger of lager onderwijs geeft
of heeft gegeven, zijn in \'t oog gevallen. Onein-
dige moeite moet men zich getroosten om, op be-
staande kaarten, kleuren en afdeelingen dwars over
de andere heên te trekken, of verschillende kleine
kaartjes zamen te voegen, en zoo zijne toehoorders
op de hoogte te brengen. Ik geloof dan, dat,
niet wetenschappelijk sprekende, maar naar behoefte
vragende, de meeste bestaat voor de Geschiedenis
onzer Republiek en den daarop volgenden, zoo
dikwijls veranderden politieken toestand. Tevens
zijn het de groote kosten en de lange duur van
den arbeid, die mij, voor als nog, van het vroegere
gedeelte terughouden om dat, mogt het tegenwoordige
gunstig ontvangen worden, later te leveren.

Het plan is derhalve nu mij tot de nieuwere tijden
te bepalen, het zonder inteekening te beproeven,
de kaarten door elkander uit te geven, naarmate
zij gereed zijn, om die daarna bij elkander te
voegen, en dan enkele daarvan op grooter schaal
te vervaardigen ten dienste van het Onderwijs.

Men zal alzoo de volgende kaarten ontvangen:

I. Noordnederland in 1530. De laatste tijden der
Grafelijke Regering.

Men vindt hier de aanwijzing der politieke ver-
anderingen, gedurende de 16\'^® eeuw tot 1543. Door
kleuren zijn aangeduid de Gewesten onder Karei

-ocr page 41-

27

de vijfden\'s bestuur, tijdens de aanvaarding zijner
regering; door jaartallen de inlijving der overige.

Op twee afzonderlijke kaartjes, op \'t zelfde blad:
Al de bezittingen van \'t Huis van Habsburg in
Europa in \'t raidden der 16\'^® eeuw, en de Zuide-
lijke Nederlanden dier dagen.

n. Noordnederland in 1560. Kerkelijke verdeeling,
na de oprigting der Nieuwe Bisdommen.

De nieuwe Kerkelijke inrigting, krachtens de
bullen der Pausen Paulus IV en Pius IV, 1559
en 1561. De voornaamste kloosters. — Twee of drie
kaartjes: De vroegere kerkelijke verdeeling der
Nederlanden en omliggende streken; de nieuwe
Bisdommen in Zuidnederland.

in. Noordnederland in 1590. De eerste tijden der
Republiek.

Door kleuren, de streken in 1590 onder de Unie
of de Spaanschen. Door lijnen, de krijgstogten van
Maurits. Door onderstreping en jaartal de plaat-
sen merkwaardig in de krijgsgeschiedenis.

Drie afzonderlijke kaartjes: De bezittingen van Wil-
lem van Oranje; het Beleg van Antwerpen door
Parma; de Stelling der legers bij Nieuwpoort.

IV. Noordnederland in 1648. De Gevestigde Repu-
bliek der Yereenigde Nederlanden.

De aanwinst in de Greneraliteitslanden door ver-
overing, die in Noordholland en elders door de
indijkingen wordt naauwkeurig aangewezen; als ook
de enclaves in ons grondgebied en de garnizoens-
plaatsen daar buiten. Door onderstreping, de stem-
hebbende steden in de verschillende Gewesten; de
Hoogescholen en Athenaea, benevens de Remon-
strantsche Broederschappen. De toen bestaande
straatwegen.

Twee afzonderlijke kaartjes: Het beleg van \'s Her-
togenbosch van 1629; en, het Vaderland op ver-
kleinde schaal, alwaar door lijnen de togten des
vijands in 1672, door kleuren de streken door
Lp de wijk XIV bezet, worden aangeduid.

V. De Overzeesche Bezittingen der Republiek op
\'t eind der 17^® eeuw.

Op eene wereldkaart; met aanwijzing van de ver-
lorene, en van eenige togten onzer Zeevaarders.

VI. Noordnederland in 1740, met de politieke
veranderingen, gedurende de
18^® eeuw tot in 1795.

Aanwijzing door vlaggen der stadhouderlijke of
stadhouderlooze Gewesten in 1740; door kleuren
en onderstreping, der bezittingen van het Huis
Oranje-Nassau; door lijnen de togten van de Pruis-
sen in 1787. De toen bestaande straatwegen.

Drie afzonderlijke kaartjes: Staatsvlaanderen en de
Schelde met de verschillende grensliniën van 1664,
1715 en 1718; de Bezittingen aan de Bovenmaas met
de veranderingen door het Tractaat van 8 Nov.
1785; de Oostenrijksche Nederlanden met de Bar-
rièresteden, ingevolge Tractaat van 15 Novem-
ber 1715.

VIL Noordnederland in 1798. De Bataafsche
Republiek, verdeeld in Departementen en Ringen.

De nieuwe verdeeling ingevolge Proclamatie van
het Uitvoerend Bewind van 17 November 1798.

Twee afzonderlijke kaartjes: De verdeeling in
94 districten, naar luid der Proclamatie van 14
Mei 1799; de ringverdeeling van Amsterdam.

Vin. Noordnederland in 1806. Het Koningrijk
Holland.

De vergrooting in \'t noorden en de inkrimping
in \'t zuiden door de Tractaten van 11 November
1807 en 16 Maart 1810 worden aangewezen; als-
mede de inlijving der Geldersche en Brabandsche
enclaves door de Tractaten van 5 Januarij 1800,
14 November 1802 en 11 November 1807.

Twee afzonderlijke kaartjes: De Herstelling van
nagenoeg de vroegere grensscheidingen door de
staatsregelingen van 1801 en 1805.

IX. Noordnederland in 1810. De inlijving bij
het Fransche Keizerrijk.

Aanwijzing der vaste plaatsen, tijdens de om-
wenteling van 1813 door de Franschen bezet.

Afzonderlijk kaartje: Het Fransche Keizerrijk
in zijne grootste uitgestrektheid, met de daarvan
afhankelijke Rijken.

X. Nederland in 1814. De herstelling der onaf-
hankelijkheid.

Het Vaderland als Vereenigde Nederlanden on-
der den souvereinen Vorst, met de grenzen volgens
Art. 54 der grondwet van 1814.

De grensveranderingen der Provinciën, door latere
besluiten der Regering, worden aangeduid.

Twee afzonderlijke kaartjes: Het Koningrijk van
1815 met de grenzen, volgens het Tractaat van
Parijs van 30 Mei 1814 en de vergrooting in \'t
zuiden, door dat van Parijs, 30 November 1815;
Plan van den slag bij Waterloo.

XI. Noordnederland in 1839. De scheiding van
België.

De grenzen volgens het 49® protocol der London-
sche conferentie van 14 October 1831, bekrachtigd
bij het Tractaat van den 19^® April 1839. Tevens
de Regterlijke Verdeeling, na de wet van 26 Mei
1841, in Arrondissementen en Kantons.

Twee afzonderlijke kaartjes: Luxemburg, Limburg
en België, waarop, door lijnen, de Tiendaagsche
Veldtogt; het Beleg der Citadel.

XII. De Overzeesche Bezittingen van het Koning-
rijk in
1839.

Op eene wereldkaart als bij N®. V, met aanwij-
zing der verlorene.

XIIL Statistiek der Bevolking in 1849.

Door schaduwen de betrekkelijke digtheid der be-
volking in de verschillende Provinciën. Door cijfers
het getal daarvan, als ook der voornaamste steden
op 19 November 1849.

De straat- en spoorwegen, met de jaartallen der
vervaardiging.

XIV. Kerkelijk Nederland in 1850.

De kerkelijke verdeeling der Gereformeerden;
met aanwijzing der Remonstrantsche, Luthersche
en Doopsgezinde Gemeenten, en der Israëlitische
Synagogen.

Door kleuren de verhouding tusschen Protestan-
ten en Roomsch-Katholijken in de verschillende
Provinciën.

Twee afzonderlijke kaartjes: De Kerkelijke verdee-
ling der Roomsch-Katholijken met aanwijzing der Oud-
roomsche gemeenten; de Zendelingsposten in de
Oostindische bezittingen.

Bij iedere Kaart wordt eene Beschrijving gevoegd;

-ocr page 42-

28

bij No. I beknopte geslachtstafelen der Grafelijke Hui-
zen van Holland en Gelder; bij N°. Hl van het Huis
van Oranje Nassau; bij N". VIH van de Bonaparte\'s.

Men verwachte nu niet te veel van dezen arbeid.
Het is een Historische en geen Geographische At-
las. Van de latere tijdperken vooral, heefb men
zeer goede en voldoende kaarten en geenszins wordt
er aanspraak gemaakt om daarvan betere te geven.
Menigte kleine plaatsen komen hier niet voor, die,
alleen op grooter schaal kunnen aangewezen worden.
De veelvuldige gewone aardwegen zijn weggelaten,
de straat- en spoorwegen zullen, op sommige der
kaarten, naauwkeurig opgenomen worden, en bij-
zondere zorg wensch ik te wijden aan de telkens
veranderde landsgedaante door afneming der kusten,
aanslibbing of indijking.

En nu, mögt deze onderneming, die, als eer-
ste proeve, veel te wenschen zal overlaten, wel-
willend worden ontvangen en ruime deelneming
vinden, ook wegens de zeer groote kosten, welke
de uitgevers daaraan besteden. Belangrijke win-
sten verwachten zij niet, maar ten minste dekking
hunner uitgaven. Zij hebben den prijs zoo laag
mogelijk gesteld; tegen ƒ 2.— voor iedere Kaart
met de Beschrijving; zoodat het geheel met In-
leiding, Titel en Omslag op nagenoeg ƒ 30.— zal
te staan komen.

Hiermede beveel ik dit werk mijnen Landge-
nooten, met den wensch, dat op den door mij
gelegden grondslag moge worden voortgebouwd en
Nederland eenmaal in het bezit gerake van e§n
Historischen Atlas, die ten volle aan de eischen
der Wetenschap beantwoordt.

G. MEES. AZ.

ROTTERDAM,

1 Januari) 1851.

-ocr page 43- -ocr page 44-

BESCHRIJVING DER EERSTE KAART.

-Sl^ederknd in 1530 \\ Hoe verschillend van
het hedendaagsche. Het Zuiden onder éénen Heer,
maar als in tweeën gesplitst door een Bisschoppe-
lijk gebied. Het Noorden nog verbrokkeld en tus-
schen twee Heeren gedeeld. De onderdanen van
Karei van Oostenrijk in gestadigen krijg met die
van Karei van Egmond. Holland tegen Gelder in
\'t harnas; de zwaarden steeds uit de schede en
veelal gekruist; landgenoot tegen landgenoot in \'t
geweer. En toch reeds veel vereenigd, dat vroeger
gescheiden was. Wel nog geen vriendenhanddruk
van Utrechtenaar en Hollander en Fries, maar reeds
politieke aaneenhechting, blijvend en duurzaam om
niet meer uiteengerukt te worden. Het Noorden is
op den weg der onderlinge verbroedering; met het
Zuiden zal het weldra 17 rijke, welvarende, bloei-
jende Provinciën omsluiten. Kort slechts zal de
vereeniging zijn; maar de scheiding zal verhoogden
luister aan het Noorden schenken.

Vestigen wij het oog op het Vaderland van wel-
eer; het eerst op de begrenzing. — Aan de zuid-
en zuidoostzijde werden wij omgeven door den
Westfaalschen Kreits van het Duitsche Rijk, of, gelijk
men toen sprak, van het Heilige Roomsche Rijk,
en wel door de volgende landen daarvan.

Van het noorden af rekenende, vinden wij boven-
aan het Vorstendom Oostfriesland, Hij, die, gelijk
wij later zien zullen, grooten invloed ten onzent
had uitgeoefend. Graaf Edzard, was den 15\'\'®° Fe-
bruarij 1528 overleden en opgevolgd door zijn zoon
Enno II, die tot 1540 regeerde ^ Dan volgt het
Bisdom Munster, waar steeds mannen van hooge
geboorte den zetel bekleedden. De tegenwoordige
Bisschop was, sedert 1522, Erik, Hertog van

> Steeds heb ik een vast jaartal voor iedere Kaart genomen,
om de voorstelling duidelijker te maken. Doorgaans geschiedt dit
bij historische kaarten niet en kiest men een geheel tijdperk;
soms, als
keüse, [Inleid, bl. 7, N". 13) een gansche eeuw. Eij
ons Land, welks gedaante door natuur of kunst, meer dan eenige
bodem, verandert, was eene stellige tijdsbepaling wenschelijk, hoe-
zeer zulks het onderzoek zeer bemoeijelijkte en verzwaarde. Op
dit eerste blad b. v. ziet men wat in 1530 land of water was, en
kan, door vergelijking met de volgende van 1560, nagaan, waar wij
gewonnen of verloren hebben; en zoo telkens met de latere.

2 J. hobner, GeslacJit-rehen-kundige Tafelen, Leiden, 1722, 2 D,
I, Taf. 265.

I

Brunswijk-Grubenhagen, die in 1532 stierf ® en
zijne hoofdstad dus niet in de handen der weder-
doopers zag, welke eerst een jaar later hunne oproe-
rige bewegingen begonnen, tijdens Bisschop Frans,
Graaf van Waldek, die in 1535 Munster op hen,
na groote krachtsinspanning, veroverde

Tusschen het noorderdeel des Bisdoms, het ne-
dersticht, (Unterstift) en het zuiderdeel of over-
sticht (Oberstift) schiet het Graafschap Bentheim
in. Een der vroegere Graven had door huwelijk
Steinfurt verkregen, zoodat de tegenwoordige Heer
Everwijn van Giiterswijk over beide Graafschap-
pen regeerde, terwijl zijn nazaat Everwijn, die in
1562 stierf, mede door huwelijk, het meer ooste-
lijk gelegene graafschap Tekelenburg daarenboven
verwierf.

Bij dit laatste had tevens het Graafschap Lingen
behoord, dat men op de Kaart oostelijk tegen de
Eems aangeleund ziet. Doch toen graaf Koenraad
in ongenade gevallen was bij Keizer Karei V,
werd hij in den rijksban gedaan en Lingen, als aan
het Rijk teruggevallen leen, door den Keizer aan
zijn krijgsoverste Maximiliaan van Buren ge-
schonken, door wiens dochter Anna, die met Prins
Willem I huwde, het aan de Nas sa u\'s kwam.
Dan volgt het Hertogdom Kleef, dat tot voor de
poorten van Arnhem een enclave in ons Vaderland
vormde. De regerende Hertog Johan III, de vreed-
zame, (der Friedfertige) was een zeer magtig Vorst,
daar hij door zijne echtverbindtenis met Maria erf-
gename van Gulik, Berg en Ravensberg, die Graaf-
schappen met Kleef en Mark vereenigde, \'t welk
alles een bijna zamenhangend geheel vormde, be-
halve dat Ravensberg, oostelijk van de stad Munster,
een afgezonderd gédeelte uitmaakte. Johan stierf
in 1539 en liet zijne rijke bezittingen aan zijn zoon
Willem na. Deze vereeniging hield stand tot
het uitsterven van het Kleefsche Huis, in den
persoon van Johan Willem, waardoor de zooge-
naamde Guliksche erfopvolgingskrijg ontstond, ten
gevolge waarvan eene scheiding plaats greep, die

-ocr page 45-

bij de Beschrijving der vierde Kaart zal worden
vermeld

Eindelijk, in het zuidoosten was ons de Bisschop
van Luik tot nabuur. Sedert 1506 bekleedde daar
Everard, Graaf van der Mark, de geestelijke en
wereldlijke waardigheid. Doch de Prins-Bisschop,
wiens uitgestrekte bezittingen Limburg en Luxem-
burg van de overige Nederlanden scheidden was
de onafhankelijke en gevreesde gebieder van vroe-
gere dagen niet meer. Eerst aan de Fransche be-
langen gehecht, ziet hij naauwelijks Karei van
Oostenrijk (later de V^®) den troon van Kastilië en
Arragon in 1516 bestijgen of hij kiest de zijde van
hem, dien hij, zelf lid des Heiligen Rijks, als den
bloedverAvant van Keizer Maximiliaan vereert.
Zijne zelfstandigheid was verloren; want reeds
in 1518 belooft hij, dat
men nimmer een Bisschop
zoude kiezen, ten zij den Koning aangenaam; en
iets later, toen Karei tot Keizer verkoren was,
overlaadt deze hem wel met eere, verwerft voor
hem den kardinaalshoed in 1522, doch verlangt te-
vens, dat hem, ten toekomstigen opvolger een Co-
adjutor, die hem, den Keizer, was toegedaan, worde
toegevoegd. Het kapittel van Luik, hoezeer verwon-
derd over deze ongehoorde nieuwigheid, eindigde
met toe te geven, wel wetende, dat verzet ver-
geefs zoude zijn. En het was deze Coadjutor,
Cornelis van den Berg, die Everard werkelijk
in 1538 als Bisschop verving ^ Eene verdere grens-
lijn was er voor de streken, die thans de Zuide-
lijkste van Noordnederland zijn, niet, daar het heden-
daagsche Noordbraband deel was van het gansche
Hertogdom, en het zuidelijke deel van ons tegen-
woordig Zeeland tot het Graafschap Vlaanderen be-
hoorde. Op het toenmalig Zuidnèderland kom ik
terug.

Letten wij thans op de gedaante van ons Land,
gelijk het op de Kaart geschetst is. Men ziet hoe
het, aan de uitstrooming van Eems, Yssel, Rijn,
Maas en Schelde liggend, de wateren dier rivieren,
met gedurig vermeerderden toevoer en aanwas uit
Duitschland, Zwitserland, Lotharingen en Frankrijk
op zijnen bodem ontvangt; hoe die watermassa nog
aangroeit door de tallooze spranken, die op onzen
eigenen grond haren oorsprong hebben, en hoe wij
in \'t noorden en westen door al het geweld van
den aanstuivenden en voortbruisenden Oceaan wor-
den begrimd, die niet slechts, sedert eeuwen,
onze kusten beukte, afknabbelde en teisterde; maar
zich een weg baande te midden der steden en dor-
pen, toen hij de geslotene Zuiderzee openbrak en
zijne golA^en voortstuwde, niet over zand en duin
slechts, maar over beemden en grasvelden.

Wel te regt mag zulk een land Nederland heeten
en onder die soort van gronden gerekend worden,
die men Delta\'s noemt (naar de gedaante der griek-
sche
A, welke de riviertakken van den Nijl in
Nederegypte vormen) en het met Egypte gemeen

^ Hubnek, I, Tafel 286. Löwenberg-, Hist. Taschenatlas (Inl.
bl. 8, N". 21) p. 47. VoN SPKüNER,
Hist.-Geogr. Hand-Atlas (Inl.
bl. 9, N». 22) Kaart 18-

^ Zie het Kaartje der Zuidelijke Nederlanden.
\' Dewez, Histoire du Pays de Liège, Brux. 1822, 2 Vol. II,
126, suivv.

hebben, dat overvloed van wateren zich over hen
heên in zee stort. Voor hem, die den vroegsten
toestand van zoodanig land onderzoekt, zijn de
zwarigheden bijna onoverkomelijk. Telkens wordt
hij het spoor bijster; nu staat hij op vasten bodem,
die weldra weggezonken zijn zal; dan waggelt hem
de voet op den drassen, Aveeken grond, die eer-
lang door den ploeg zal doorsneden worden; dan
aanschouAvt zijn oog zeeboezems en zeehavens en
rivieruitloopen, wier spoor zal verdwijnen, terwijl
gindsche welige landsdouwen, waar rijkelijk ge-
oogst
Avordt, na eenige jaren een prooi der golven
zullen zijn.

Vandaar al die geleerde verhandelingen over
de drie Rijnmonden, den omvang der Zuiderzee,
de ligging van \'t eiland Flevo, de gedaante der
Zeeuwsche eilanden, de uitgestrektheid onzer kus-
ten, die ons Avel der waarheid nader brengen
en onzen Avarmen dank verdienen; doch, door het
uiteenloopende der daarin voorgedragene meenin-
gen, duidelijk beAvijzen, hoe ter naauwernood ge-
schetst het tafereel is, waar de fakkel der Ge-
schiedenis, te midden der nevelen en dampen,
slechts flaauw en onzeker flikkerlicht verspreidt;
hoe trillend en bibberend het terrein, waar de
onderzoeker bij iederen tred terugglijdt en slechts
veilig is op de heuvelen en zandruggen van Gel-
der of Overijssel. Doch, zoo hij van daar den
Rijnstroom volgen wil, ziet hij zich eensklaps langs
den breeden Lek afgevoerd, terwijl hij den rivier-
mond bij Kativijk dacht te bereiken Het is daarom
dat aan een Historischen Atlas voor ons Vaderland
zoo groote hinderpalen in den weg staan, vooral
zoo de allereerste geschiedenis daarin Avordt opge-
nomen. Maar ook voor de latere tijdperken zijn
de moeijelijkheden nog vele. Zij zijn er nog ih
menigte voor de eerste helft der 16\'^® eeuw. Wel
heeft de openscheuring der Zuiderzee reeds plaats
gehad, en heeft men geen rekenschap meer te
geven der steden en dorpen van den vroeger be-
bouwden Dollart; wel is het aantal der noordelijke
en der ZeeuAvsche eilanden te bepalen, en hebben
de hoofdstroomen hunne tegenwoordige uitAvaterin-
gen; doch de gedaante der vaste kusten en eilan-
den is nog zoozeer afAvijkende van de tegeuAvoor-
dige, zoovele binnenmeiren zijn nog onbedijkt,
zoovele latere kanalen ongegraven en wederom zoo-
veel land waar heden water is, dat eene volkomen
goede, juiste voorstelling, die men aan den Neder-
lander van voor drie honderd jaren zou durven
vertoonen, niet denkbaar is De groote reden

\'\' Zie blz. 19, 24, 25 en 26 der Inleiding. Vele zijn de twis-
ten der geleerden over den vroegeren toestand van ons Land en
den loop der rivieren Zoo gaf
j. bent in 1761 zijne Aldervroeg-
ste Vaderlandze Oudheden
uit en werd nog \'t zelfde jaar door den
beroemden
kluit zeer scherp teregt gewezen. Eerst 17 jaren la-
ter werd daarop door
bent geantwoord. Hij beweerde, dat de
Rijn nooit bij Katwijk in zee geloopen had.

® Veel zal er helder worden, zoo het plan eener Geologische
(aardkundige) Kaart van Nederland op grootere schaal, na veelja-
rig onderzoek door geleerden van het vak, tot stand mag komen.
De vijftigduizend gulden door den Minister
thokbecke daarvoor
aangevraagd zullen wèl besteed zijn, daar slechts, waar historische
berigten talen, door peilen en graven in den bodem, de vroegere
rivierloopen, strekking der kusten, veenen, enz. tot zekerheid of
hooge waarschijnlijkheid gebragt kunnen worden.

-ocr page 46-

ligt in het ganschelijk ontbreken van kaarten voor
het genoemde tijdperk. Al moge men » zonder
grootspraak zeggen dat de vroegste landmeters,
kaartteekenaars en graveurs in de Nederlanden te
vinden zijn," is het tevens waar, » dat zij eerst
oplooken in het midden der 16\'^® eeuw De
vroegste is Jacob van Deventer, aldaar in
\'t begin
dier eeuw geboren, en die in 1541 voor de Staten
van Holland arbeidde ^ Van hem en anderen be-
staan er eenige kaarten, de vroegste die te vinden
zijn, waarvan de opgave hier volgt.

1. Friesland omstreeks 1550, geput uit Jacob

van Deventer, wiens naam er onder staat. Het
is eene grove houtsnede, die tevens geheel Gronin-
gen en Drenthe en gedeelten der naburige gewes-
ten bevat. Alles is zeer in \'t algemeen, hoezeer
vrij naauwkeurig; maar gansch ongeschikt om na
te volgen of een denkbeeld van den wezentlijken
toestand te verkrijgen

2. Van denzelfden tijd is eene dergelijke hout-
snede van Holland in denzelfden trant bewerkt
waarvan hier, omdat het de vroegste mij bekende
kaart van dat gewest is, een afdruk volgt, die tot
in de kleinste bijzonderheden getrouw is.

Sfcihii crj;

Pars

^ Scueubat^r.

\' Mr. j. t. bodel nijenhuis, Over de Nederl. Landmeters en Kaart-
graveurs
plokis Balthasar ct zijne drie zmen, in Het Instituut
of Verslagen en Mededeelingen voor
1846, Amst. 1846, bl. 316 vgg.

^ Zie over hem in de Overijsselsche Almanah voor Oudheid en
Letteren,
é^e Jaarg. bl. 55 vgg. een opstel van p. c. molhüysen.
Hij stierf te Keulen in 1575. Voor Koning pilips had hij al de
steden van Nederland afgeteekend, doch was, naar de gewoonte
van het Spaansche Hof, tragelijk b^ald. Welligt schuilt deze •
belangrijke arbeid in Spanje.

I
3. Door fraaiheid van kopergravure en keurige
bewerking munt de kaart van Holland uit door

® Te vinden in sebaldi munsteki Cosmographia, Basil. 1552,
pag. 752. Er zijn vroegere drukken van dat werk. De eerste is
van 1544, doch het is mij niet gebleken of deze kaart in een van
die reeds voorkomt. Zie Mr. j.
t. bodbl kuenhuis en w. eek-
eofp,
De Algemeene Kaarten der Prcmnde Friesland, Leiden en

Leeuw. 1846, bl. 21.

In de Cosmographia, pag. 513.

1*

-ocr page 47-

Hier. Oleatus in 1567 gesneden en te Venetië
bij Michaël Tramezini uitgegeven. Het is een
groot \\ ongekleurd blad, waar geheel Utrecht, wes-
telijk Gelder en een deel van Braband op gevon-
den worden. Zij is gevolgd naar eene vroeger uit-
gegevene of geteekende; want het Bergermeir, wes-
telijk van Alkmaar, dat in 1565 bedijkt werd, is
nog water en op Beijerland, in Zuidholland, dat
in 1557 reeds gewonnen werd, staat » ruijcht" dat
is: gorzen. De meeste dorpen en vele kloosters
zijn aangewezen, als ook de kleine waterstroomen
en meiren. Op verveeningen is echter geen acht ge-
slagen. Duinen en heuvelen zijn doorgaans geplaatst,

4. Bij dezelfde Italiaansche uitgevers lovam in 1558
een blad Friesland behelzende uit, gegraveerd door
den Nederlander Jacob Bos, even fraai als het
vorige. Hoezeer de toen reeds lang gegravene vaar-
ten er niet op gevonden worden, rust alles op goede
waarnemingen. Geheel Groningen, Drenthe en Over-
ijssel zijn er tevens op afgebeeld

5. In 1565 verscheen in Nederland (waarschijn-
lijk Antwerpen) een gekleurd blad, van gelijke
grootte nagenoeg als N°. 3, Holland en Utrecht ge-
heel en een deel van Friesland en Gelder bevat-
tende, vervaardigd door C. D. H.? met privilegie
van Filips II en opgedragen aan Willem van Nas-
sau, Prins van Oranje (Willem I) en met diens
wapen voorzien. De voorstelling is niet vroeger,
of zij moest bijgewerkt zijn, dan 1565 daar het
Bergermeir hier bedijkt is, even als Beijerland. De
vorm der punt van Noordholland is anders dan
bij N". 3, daar hier de Zijpe als ingedijkt is voor-
gesteld, terwijl die op gene water is. En zulks
op beiden te regt, daar de Zijpe in 1509 ingebro-
ken is en eerst in 1561 octrooi tot herdijking
gegeven werd. Het oosten is boven aan Door
de » dikaigijen" moet men bedijkingen verstaan,
want dijken zijn nergens te vinden, wel duinen.

\' Hoog 0,5, breed 0,37 N. El. Uitnemend is de teekening der
etiquette, waarin de titel luidt:
Hollandiae Batavorum veteris insu-
lae et locorum adjacentium exacta descnptio.
De namen der steden
zijn in \'t Latijn, die der dorpen in \'t Hollandscli en doorgaans
goed gespeld. Soms slechts vergissing, als Kijshouck voor Kijf-
houck, Wilsween voor Wilsveen en enkele anderen. Zie over
deze Kaart Mr.
j. t. bodkl xijenhüis, Beredeneerde lijst van de
Kaarten der Provincie Utrecht in het algemeen,
in het Tijdschrift voor
Oesch. Oudh. en Statistiek van Utrecht,
Jaarg. Utr. 1838, bl.
363. Aldaar wordt verondersteld, dat zij naar de metingen van
jacob van deventer is vervaardigd. Van denzelfden oleatüs
is eene mij onbekende kaart der Nederlanden.

^ Zie bodel NiJENHüis en eekhopf aang. w. bl. 22. De titel
is;
Frisiae antiquissimae trans Bhenvm provinc. et adjacentivrn regio-
nvm nova et exacta descriptio.
Michaelis tramezini formis. Ex
l\'ontif. Max. ac Veneti Senatus in proximum decennium privilegio
1558.
jac. bossitjs Belga in aes inddehat.

® De titel is: Hollandia, quae olim Catthorum sedes fuit nulli
regioni fertilitate cedit divitiis abundat tum non alia est provinda
quae tam parvo spatio tam multa et magna complectitur oppida undi-
que fere dngitur tum Mari tum Bheno et aliis fluminibus. In dese
caerte is met arheijt cost ende moeite beschreuen nae der conste der
geographie tgraefschap van HoUandt, ende tlandt van Utricht, met
alle andere omleggende frontieren van andere landen daer aen stotende,
Oech alle nijeuwe dikaigijen aenwassen ende andere verandengen, ge-
heell\'ijch, gelijck hollant nu tertijt is, eiche plaetse op haere wijnde
en gerechte distande ofte tuijde vanden anderen, alsomen Kj den
compasse en mate der milen hierinne gestelt, beuinden sal.

De opdragt luidt: Illustr"^" Prindpi Guilielmo a Nassau etc. Prin-
cipi Aurangiae Comiti a Nassau Dno de Breda Oubernatori Hollan-
diae Zelandiae Frisiae etc Dno suo clementissimo.

6. In den Atlas van den Antwerpenaar Abraham
Ortelius ^ is deze kaart bijna geheel gevolgd en
daar Jacob van Deventer als vervaardiger ge-
noemd, waarom men zou mogen vermoeden, dat N°. 5
insgelijks van denzelfden maker is, hoezeer door
een ander gegraveerd.

7. Een groot blad van Zeeland in dezelfde manier
als het voorgaande zonder teeken van uitgever of
maker. Wegens de overstrooming van Zuidbeveland
en het niet aanwezig zijn van de Willemstad, is
het tusschen 1530 en 1583 gemaakt, waarschijnlijk
omstreeks 1560 Daar weder met kleine wijzigin-
gen dezelfde kaart bij Ortelius met van Deven-
ter\'s naam voorkomt is het waarschijnlijk, dat
het eerstgemelde blad naar of door hem is gemaakt.

8. In 1567 kwam de Beschrijving van al de
Nederlanden, anders gezegd Nederduitschland, van
den Florentijnschen edelman ^ Lo de wijk Guicciar-
dini, te Antwerpen uit. Daarin is een door
C. de Hooghe gegraveerde, ongekleurde kaart van
de 17 Provinciën, zeer algemeen en zelfs zonder
grensbepaling der gewesten. Maar tevens een blad
in houtsnede van \'t Graafschap Holland en \'t Land
van Utrecht. De steden en gedeeltelijk de dorpen
zijn aangegeven, als ook de voornaamste wateren.
Ouder dan 1557 is zij zeker niet; vermoedelijk
is zij later dan 1561 gemaakt, daar de Zijpe ge-
heel bedijkt wordt voorgesteld; zelfs is het Berger-
meir niet meer te vinden, \'t geen wijzen zou
op 1565, zoo men dit misschien niet over \'t hoofd
gezien heeft.

Uit deze korte opgave blijkt, dat, voor onze
Kaart van 1530, geene door tijdgenooten alstoen
vervaardigde bestaat, die tot voorbeeld strekken
kan, en men dus wel eene nabijkomende voorstel-
ling, doch geen geheel zekere geven kan Er is
echter een middel om daaraan te gemoet te komen,
te weten door het raadplegen der verspreide be-

-ocr page 48-

rigten van vroegere en latere schrijvers, om uit
hunne woorden, zoo dan niet uit hunne kaarten,
den vroegeren toestand te leeren kennen, en deze
ten minste bij gissing en naar waarschijnlijkheid
aanschouwelijk te maken, zonder de schim van
Karei V al te zeer te vertoornen. Naar vermogen
is dit geschied.

Men gelieve de Kaart in te zien. In het noord-
oosten is aan de kust van Oostfriesland het, thans
aan \'t vasteland gehechte, Nesserland nog eiland,
dat in de toen geweldige binnenzee de Dollart lag.
Vroeger was die plas vruchtbaar en bebouwd land,
met meer dan dertig dorpen \\ En al hechten wij
niet aan berigten nopens den voormaligen grooten
rijkdom en de vele goud- en zilversmeden, die daar
gewoond zouden hebben, zeker is het, dat de land-
streek welvarend en bloeijend was. Bij het gedurig
dreigen der Noordzee zoude onderlinge overeenstem-
ming der landzaten de beste schutsweer tegen de
golven geweest zijn; doch verdeeldheid heerschte
onder de ingelanden, de dijken werden verwaarloosd
en een der vermogenden zou zelfs gezegd hebben: lie-
ver wil ik mijne landen ter hoogte eener speer on-
der water zien, dan een schop aarde te besteden
om daarmede de dijken mijner naburen te maken ^
Schrikkelijk werd de nalatigheid gestraft; want op de
landtong, die zich westelijk van het tegenwoordige
Emden uitstrekte, brak 7 Januari] 1277 de Eemdijk
aan de eene, en op kersmis aan de andere zijde
door. Waarschijnlijk spoelden bij die gelegenheid
groote en diepe kolken, die de inwoners der dorpen
alleen niet konden dempen. De zee won veld en
de stormen van December 1287 voltooiden den on-
dergang der noordelijke helft l Zoo ontstond de
Dollart, en vormde weldra den zuidelijken inham
tot bij Wedde en Westerwolde. „ Men poogde wel
nu en dan den voortgcng der golven aan onze zijde
te beteugelen door hat leggen van dijken, als in
1454 en 1519, doch deze hielden ongelukkiglijk geen
stand, en dien ten gevolge breidde de Dollart zich
ook meer en meer ten westen in het Oldambt uit,
bijna tot aan Zuidbroek. Hij vormde zoodoende den
westelijken inham Veel had daartoe de water-
vloed van 1509 bijgedragen.

Het is deze groote uitbreiding, welke in 1530
bestond, en op de Kaart is aangegeven; want eerst
omtrent 9 jaren later begon men een dijk aan te leg-
gen, waardoor der zee perk werd gesteld ^ De strek-
king van de Groninger kust verschilde vóór vele
eeuwen zoozeer van de tegenwoordige, dat zelfs
Westeremden, nu te midden des lands, eene zee-
plaats aan den mond der Fivel was, en bezwaarlijk
zou men die vroege strekking thans kunnen bepalen.
In de 16^® eeuw zijn die bezwaren minder door het
reeds aanwezig zijn der noordelijke dorpen. Echter
had de kust eene andere gedaante dan thans. Digt
boven Losdorp nam zij eene westelijke rigting,
maakte dan een boog noordwaarts tot üsquert, liep
zuidelijker tot Warfum, om dan weder westelijk te
gaan

Wat de hoofdstroomen van Groningen aangaat,
ziet men het Damsterdiep de stad Groningen reeds
met Delfzijl verbinden. Het werd gedeeltelijk ge-
graven in 1424 van de stad tot in het bed der Fivel,
die met de Delf verbonden, in zee uitwaterde; ter-
wijl in 1461 het geheele Damsterdiep, dat slechts
smal was, op nieuw gegraven werd; welke verdie-
ping in de volgende eeuwen verscheidene malen
heeft plaats gehad

De Hunse, die men, uit het Hoorn- en Schuiten-
diep gevormd, door de stad ziet loopen, kronkelde
tot in de 15\'^® eeuw daarom heên. Op de kaarten
der 16^® eeuw vind. ik de namen zooals ze opge-
bragt zijn, te weten: Hoorn- en Schuitendiep, en na
den doorgang der stad, Groningerdiep, zonder den
naam Hunse, die op latere kaarten wedergevonden
wordt. De algemeene rigting van den stroom was
nagenoeg als de tegenwoordige, behalve eenige later
regtgegravene kronkelingen, waarvan de aanmerke-
lijkste die bij Garnwerd was, welke in 1629 is
uitgevoerd De latere kanalen, die het Berger-
meir en Dokkum met de stad Groningen verbinden
zouden, zijn nog niet aanwezig; het eerste werd in \'t
laatst der 16^® eeuw, het tweede niet voor 1654
gegraven ^ Dat naar Winschoten is nog jonger.
Dit plaatsje werd echter doorstroomd van de Renzel,
die in de Westerleesche veenen ontspringt en waarvan
de naam nog op kaarten der 17®® eeuw bewaard is

In Friesland heeft de noordwestelijke kust een
grooten inham, welke echter klein is te noemen,
zoo men weet, dat die slechts een overblijfsel
is van de groote Middelzee, die zich zuidelijk
tot Bolsward en Sneek had uitgestrekt en door
verlanding en indijking reeds grootendeels in land

® Op sommige latere Kaarten is de beschrevene rigting aan-
gewezen door den daarop gebragten ouden dijk; als op die van
a. D. g. de gross, Van 1792, te Amst. bij j. cóvens en Zoon
Het ware zeer gewenscht, dat het zoo belangrijke werk:
Na-
tuurlijke Historie der Provincie Groningen
door r. westekhopf
en g. ackeb stratingh, [Inl. bl. 24, n) waarvan het eerste
deel reeds in 1839 is uitgegeven, voortgezet werd. In het latere
gedeelte zoude (zie bl. 243) een hoofdstuk aan de bedijkingen
der Provincie gewijd zijn geworden.

Daar voor \'t eerst der 16<ie eeuw, zoo omtrent Groningen als
de overige gewesten, weinig zekers is te vinden omtrent de dijken
en die alleen voor sommige streken te bepalen zouden zijn, heb
ik ze overal moeten weglaten.

^ Acker stratlvgh, a. w. I, 326.

® Acker stkaïingh I, 296.

3 Teg. Staat der Ned. XIV, 271, en XXI, 375.

Als op die getiteld; Tabulae (sic) Dominii Groeningae quae
et complectitur maximam partem Drentiae emendata a
p. de wit , en
Correctissima nee non novissima Dominii et Provindae Groningae, etc.
per
pred. de witt. Amstel. ex oflF. cóvens et c. mortier. Zie
van der aa, Aardrijksk. Woordenboek der Nederlanden, XII, 499.

-ocr page 49-

herschapen was. In 1505—^08 had men, tijdens
het bestuur van Hertog George van Saksen, met
groote volharding, het Oude Bildt ingedijkt en wel-
dra verrezen er drie dorpen St. Jacob-, St. Anna-,
en Lieve Vrouwen-Parochie. De latere inpolderin-
gen van het Nieuwe Bildt en der oude en nieuwe
Bildtpollen hebben in 1600, 1716 en 1754 plaats
gehad

Veel vroeger dan zijne Groningsche naburen had
de nijvere Fries gezorgd voor de binnenlandsche
gemeenschap en, bijzonder in \'t begin der 16"® eeuw,
was er in dat opzigt leven en werkzaamheid. De
onbevaarbaar geworden Ee tusschen Leeuwarden
en Dokkum werd in 1503 opgegraven; in 1507 eene
nieuwe vaart van eerstgemelde stad naar Franeker
en Harlingen begonnen en reeds in, of kort na 1508
voltooid. Omtrent denzelfden tijd werd Leeuwarden
door kanalen met Bolsward en Sneek vereenigd
Noordelijk van de hoofdstad ziet men de Finkumer-
vaart, die later verland is, door de oude Bildtzijl
in zee stroomen. Aan de westkust liggen bij Mak-
kum twee eilanden of welligt banken. Zuidelijker
bij Workum en Hindelopen is de strekking meer
binnenwaarts dan thans, daar het Workumer
Nieuwland eerst in \'t begin der 17"® eeuw is in-
gedijkt

Koudum of Koldum is nog eiland, en aan de
zuidkust is de inham bij de Lemmer nog grooter
en Lemmerhoek, toen, naar \'t schijnt, Lemmerhorn
geheeten, een eiland. Het in 1521 door de Gel-
derschen hier gebouwde blokhuis werd in 1523 ge-
slecht ^ en is dus niet op de Kaart gebragt.

Aan den Overijsselschen oever is de inbuiging
tusschen Kuinder en Vollenhoven nog grooter en
Blokzijl nog niet aanwezig Ter plaatse van het
thans zoo welige Kampereiland, liggen eenige ver-
spreide eilanden of schorren.

Het overige kustland der Zuiderzee verschilt niet
zooveel in gedaante van de tegenwoordige, dat, de
kleine schaal mijner Kaart in aanmerking genomen,
daarover veel zou te melden zijn. Wat het inwen-
dige van Drenthe en Overijssel aangaat zijn aldaar
de vaarten van Meppel naar Assen en de Dedems-
vaart niet te vinden, daar die uitgravingen slechts
twee en drie eeuwen later zouden plaats hebben.
Hoezeer het niet mogelijk was de burgten en kas-
teden af te beelden is echter in Drenthe de Kink-
horst bij Meppel, om het historisch gewigt in dit
tijdperk, geplaatst.

In Gelder zou de grift van Apeldoorn naar den
IJssel eerst in onzen leeftijd tot stand komen. De
Rijnloop is nog onderscheiden doordien het kanaal
van Pannerden niet bestaat.

Wenden wij thans het oog weder boven aan de
Kaart, bij de eilanden.

Zonder nu in het geschil te treden of zij tot het
vasteland behoord en de zee dus daar allergewel-
digste verwoestingen en verliezen veroorzaakt zou
hebben, is het zeker, dat de tegenwoordige eilanden
reeds allen, als zoodanig, bestonden. In \'t alge-
meen kan men van hen zeggen, dat zij door de
noordwestelijke stormen gebeukt aan het noorden
en westen zijn afgenomen en zich in den loop der
eeuwen langzaam meer zuid- en oostwaarts, door
eenig toenemen aan die zijden, verplaatsen De
gedaante, die zij in 1530 hadden, naar waarheid
weder te geven, behoort echter tot de onmogelijk-
heden, daar zij gewoonlijk door de kaartenmakers
niet con amore behandeld zijn. Zij zijn dus hier
iets meer noordwestelijk geplaatst en grooter van
omvang dan thans \\ Het oostelijkste is Borkum,
dat aan Oostfriesland behoorde. Daarop volgt Rot-
tum of Rotumeroge, (dat is eiland)
\'t welk voor
twee derden toekwam aan de abdij van Benedic-
tijnermonniken te Rottum voor een derde aan
de abdij van de Marne in Hunsingo of het 01de-
klooster van de Premonstreitorde Zoo men thans
zijnen weg westelijk vervolgt, ontmoet men de
Bosch- of Rotumerplaat; toen was het een eiland
Bos of Bosch geheeten. Het is op de latere kaar-
ten als Bos of Corensant opgegeven Echter waren
dit steUig verschillende eilanden, gelijk op de vroe-
gere ook alleen de naam Bosch staat en te regt,
daar in 1535 de abdij van Aduard ^^ de eilanden
Bosch, Heffezand en Korenzand wegschonk Hef-
fezand, nu lang verdwenen, lag tegenover het dorp
Pietersburen; terwijl Korenzand tegenover het dorp
Hornhuizen was, volgens eene oorkonde van
\'t
jaar 1344. Daar nu op eene latere kaart op
laatstgenoemde plaats, een eiland of plaat is, hoezeer
zonder naam, heb ik daarnaar de ligging van Ko-
renzand gevolgd. Heffezand komt op de meeste

® Westerhoff en acker stratingh. Nat. Hist. der Prov. Gron.
bl. 200, „ In \'t kort, dit blijkt uit alles, dat de eilanden zoowel
als de zandplaten en stroomen algemeen in eene zuidoostelijke
strekking van plaats veranderd zijn en nog veranderen."

^ Zij zijn gevolgd naar de kaarten 3, 4 en 5 van bl. 3 en 4
hierboven; en naar die van Friesland en Holland, bij
ortelius
N». 36 en 37 der uitgaaf van 1598; zij zijn echter van veel
vroeger dagteekening dan dit jaartal.

® Dorp ten noorden der stad Groningen.

® Gelegen bij het tegenwoordige dorp Kloosterburen in Gro-
ningen. Zie
Oudheden en Gestichten van Groningen, Leid. 1724,
bl. 355 en 370; en
h. j. roijaards. Geschiedenis van het gevestigde
Christendom en de Christelijke Kerk in Nederland, gedurende de
Middeleeuwen,
Utr. 1849, I, 299 en 318,

Op die van Vrieslandt en Westvrieslandt bij ortelius, N».
37 en 38, De eerste draagt het jaartal 1568, de tweede 1579.
Als op 4 van bl. 4 hierboven.
Dorp noordwestelijk van de stad Groningen.

13 jj Sodane gerechtijcheiden ende herlichijden ende sodane lan-
den, alss wy conventeslüden voerscr. hebben ligghen in de zee,
genoempt de Busse, Heffzandt ende Kornezandt." Bij
wester-
hoff
en aoker stratingh, a. w. bl. 195.

1\'\' Op Frisia occidentalis per gerardum mercatorem cum privi-
legio,
denkelijk van omstreeks 1594. Zie westerhoff en stratingh,
a. w. bl. 43 en 192 vgg.

-ocr page 50-

bladen der 16^® eeuw voor, en schijnt dus langer
dan Korenzand het hoofd te hebben bovengehouden.

Op het eiland Schiermonnikoog ziet men in \'t
westen het dorp, dat sedert (18\'\'® eeuw) verdwenen
is, en op Ameland wordt de zuidelijke inham nog
gemist dien de zee daar later geslagen heeft.

Terschellings gedaante komt op de verschillende
kaarten vrij wel overeen, doch met de plaatsjes is
veel verschil, zoo geen verwarring. Op sommige
vindt men Oostende (de tegenwoordige buurt Oos-
terend) en Visport, op andere niet \\ Dat het eer-
ste gemist wordt kan door de kleinheid van het
oord veroorzaakt zijn, w^aarom het ook door mij niet
is geplaatst. Visport echter is denkelijk eene ver-
gissing, omdat er eene kapel Eenpoort en eene
buurt Vijfhaven was ^ Doch het zonderlingste is,
dat overal in \'t westen St. Brandaris staat en ner-
gens Westterschelling, terwijl daar toch een parochie-
kerk aan St. Jan gewijd stond Ik heb het dus
een plaats gegund. Surijp komt alom voor. Was
het een dorp? Zeker is het dat, digt bij Midland,
in de 18\'^® eeuw een kerkhof was, het Zarijper ge-
noemd \\ Maar wat beteekent de naam St. Bran-
daris, als of het een dorp ware? Ik gis, dat, daar
er reeds in de 16\'^® eeuw een toren met een lan-
taarn bij het dorp Westterschelling stond, en de
gewone naam dier kustlichten brandaris was, en
er een Heilige, die nagenoeg zoo heette, bekend
is, men aan eene plaats naar dien Heilige genoemd,
gedacht, daardoor Westterschelling weggelaten, en
er St. Brandaris voor in de plaats gesteld heeft

Vlieland was aan de westkust uitgestrekter dan
thans. Aldaar ligt een dorp, dat reeds in de 18\'^®
eeuw verdwenen was De gedaante met de twee
zuidwaarts gewende punten is overal dezelfde. Zui-
delijker is het eiland Grind, waarvan nu slechts een
zandplaat overig is.

Texel vertoont zich geheel anders dan heden.
Eijerland is gansch los en op zichzelve. Door de
voorstelling der geographen der 16\'^® eeuw zou
men zich echter laten misleiden, daar zij het reeds
als aan Texel gehecht aanduiden. De fout ligt
daarin, dat men het gebroken land, of de wadden
en gorzen niet van goed, vast land onderscheidde,
en daarom tusschen land en water koos. Zoo heeft
men de platen en ondiepten, die tusschen de twee
genoemde eilanden lagen, als land gegeven. Want
het is bekend dat de aaneenhechting eerst 1629 en
30 door het leggen van een zanddijk geschiedde

In het noordelijk deel van Texel is de polder
Waal en Burg, voor wiens bedijking Margareta van
Bourgondië, (weduwe van Graaf Willem VI en
moeder van Jacoba van Beijeren) die Texel in
lijftogt bezat, op 12 Mei 1436, octrooi gaf. De be-
dijking of voltooijing althans schijnt niet voor 1488
geschied te zijn. In 1532 liep de gansche polder
onder en werd, gelijk wij bij de beschrijving van
Kaart IV zien zullen, eerst tachtig jaren later weder
land Geen wonder dus, dat wij op de bladen
der 16\'^® eeuw, waarvan de vroegste omstreeks de
helft dier eeuw vallen, geen Waal en Burg aantreffen.
Het Schil of Schild eerst in 1600 gebouwd, is
alzoo niet geplaatst. Westeneinde, thans een nietig
gehucht, was toen een welvarend dorp. Op de
oude Kaarten is Hoogenberch, \'t geen enkel een
kapel was, waaraan bij de volgende Kaart II zal
gedacht worden. In het zuidoosten is de groote
inham, die tot in onzen leeftijd, na de mislukte
proeve van indijking in de 18\'^® eeuw ® is blij-
ven bestaan.

En nu het Maarsdiep overstekende naar Huisdui-
nen, heeft men dezelfde moeijelijkheid als met Eijer-
land want op de oudste kaarten vindt men
Huisduinen en Calandsoog (Toighe) aan een; op de
latere " is de teekening wel ongewis, doch het ge-
broken land duidelijk genoeg aangewezen en tus-
schen de twee genoemde plaatsen de naam Heers-
diep, met vele andere kreken en sleuven; en zoo
behoort het. In 1358 moest men om op Texel te
komen van Calandsoog eerst over het Heersdiep
varen om op Huisduinen te zijn, en dan over \'t
Maarsdiep naar Texel, zoodat Huisduinen een eiland
op zichzelve was De opmerking van den lezer
ligt echter voor de voeten, dat het twee eeuwen
later (in 1530) wel vast kan geworden zijn aan
Calandsoog, gelijk thans. Dat dit niet zoo was,
daarvoor zijn latere bewijzen. Bij een verschil over
de grensscheiding tusschen Br ederode, aan wien
Calandsoog, en Egmond, aan wien Huisduinen be-
hoorde, zond het Hof van Holland in 1526 Com-
missarissen daar ter plaatse. Zij vonden van Calands-
oog komende eerst het » Buijssengat" en dan,
noordelijk op, het Heersdiep, waar toen slechts
een voet water stond. Omstreeks 1480 plagt het
drie vademen diep te zijn en er schepen door
te
varen Van den afgezonderden toestand van Ca-
landsoog en Petten wordt daar niet gesproken; en
evenwel liep het vaste Holland niet in eens door tot

® Tegenw. Staat, VlII, 592 en 599.

\' Zie Beschrijving der zevende Kaart.

2 en 3 van bl. 3 hierboven.

\'\' 5 van bl. 4 hierboven, en orteliüS 36.

^^ Bij c. j. de lange van wijngaekdïïn, Geschiedetiis der
Heer en en Beschrijving der Stad van der Goude,
Amst. 1813, 2 D ,
I,
767. Niet slechts eene meening van den schrijver, maar vol-
komen bewezen uit de door hem gegevene bijlage, op bl.
770 vgg.
zijnde eene rekening dier dagen. Goederen worden van Petten
tot „ haersdiep" gevoerd, en dan met drie schepen „ die janne
sijn luden drie pden (paarden) en sijn camerghewant te haersdiep
oueruoerden tot huijsduijnen, die waghenen in huijsduijnen die
janne sijn lude en camerghewant van haersdiep tot maersdiep
voerden." En in
1364 „ vijf veerlüden, die minen he (Heere) en
sine lude en 2 pde en den wijn mit twe groten scuten uten oeghe

(Calandsoog) an hwsdunen voerden "

De afscheiding van Huisduinen en Calandsoog, het overloo-
pen van \'t zeewater althans, was in \'t begin der 17^® eeuw nog

-ocr page 51-

Heersdiep. Even als Huisduinen was ook Calands-
oog (gelijk de naam oog aanduidt) een eiland. Dit
blijkt zoo uit een brief van 1512 waarin het dus
genoemd wordt, als uit latere Kaarten \\ Aan een
diepen stroom behoeven wij daarom niet te denken,
daar in 1358 reeds , als gemeld, een wagen van
Petten naar Calandsoog voer, maar aan kreken, die
dan droog of doorwaadbaar, dan bij hoogen vloed,
gevuld werden en overliepen. Om kort te gaan,
men ontmoette van Petten komende, sleuven, soms
vol water, soms dras, en kwam daarover op het
eiland Calandsoog; vervolgens aan \'t Heersdiep,
ook reeds grootendeels verzand, en daarover zijnde
op \'t eiland Huisduinen, dat door \'t Maarsdiep van
Texel werd gescheiden.

Wat verder ons westelijk zeestrand betreft, mag
men aannemen, dat het sedert 1530 op vele plaat-
sen zeer is afgenomen. Huisduinen en Calandsoog
hebben daarom op de Kaart meer voorland. Bewij-
zen bestaan er voor, die niet te weerspreken zijn.
In 1592 verklaren lieden van jaren, dat Calands-
oog, nog in hun tijd, een zeer schoon dorp was
geweest; de watervloed van 1570 het echter geheel
overstort en verwoest had, en hunne oude Kerk
in de zee bedolven lag; en dat, ten westen van
eene vroegere kerk, volgens zeggen hunner voor-
ouderen, zooveel land was, dat ze slechts twee wa-
gens hooi op één dag \'t huis konden brengen. Dit
laatste verklaren ook tenzelfden dage eenige inge-
zetenen van Huisduinen omtrent hun dorp, met bij-
voeging van een hunner, dat hij aal plagt te ste-
ken op eene plaats nu wel anderhalf mijl in zee
gelegen, en dat zijne voorouders een balk in zeker
huis wisten aan te wijzen, die gewassen was op de
plaats, die men de Haaken noemt

Verder meldt men omtrent de zuidelijke kust^
dat het dorp Ter Heyde om de helft der 15\'^® eeuw,
bij den leeftijd van één mensch, 1600 schreden
lands verloren had; de Scheveningsche kerk ten-
zelfden tijde, of iets later, verzwolgen is en de
n\'euwe kerk, aan \'t oosten van
\'t dorp gebouwd^
in 1574 in het midden stond. Bekend is het tevens,
hoe in 1520 voor \'t eerst, en in 1752 voor \'t laatst,
de grondslagen van het huis te Britten bij Katwijk
in zee zijn gevonden

Zoo wij deze berigten zamenvatten, zouden zij
ons aan een allerbelangrijkste afneming van \'t wes-
terstrand doen denken, \'t welk zich, in 1530, vooral
in \'t noorden, ver in zee zoude moeten uitstrekken.

zoo sterk, dat er in 1610 een zanddijk tusschen de twee genoemde
plaatsen gelegd is.
Tegenw. Staat, VIII, 372. Wel was er een
dijk in de 14\'\'® eeuw van Petten tot Calandsoog, doch hij werd
na weinige jaren geheel verwoest. V.
d. aa, a. w. XIII, 237.

\' 3 van bl. 3 en 4 van bl 4 hierboven.

^ Al het bovenstaande is ontleend uit het belangrijke boekje
getiteld:
Oudheid- en natuurkundige verhandelingen door MT .
R. PALÜDAÏÏÜS, 1® stuk, (een tweede is nooit gevolgd) Leyden 1776,
bl. 30 vgg. en 70 vgg. De schrijver was burgemeester van Alk-
maar en had gelegenheid van zeer veel op te sporen. Zie
M\'\'.
jac. scbeltema, GescMed- en Letterhmdig Mengelwerk, Amst.
en Utr. VI, 2® st. bl. 131.

^ scheltema, a. w. bl. 123; a. pars. De Katten de voorouders
der Batavieren, enz.
Leid. 1745, en h. cajfnegletek, Dissert de Brit-
tenhurgo,
Hag. Com. 1734, 4" en vele anderen, als w, a1 bachiene,
(Inl. bl. 19, N". 39) Beschrijving der Vereenigde Nederlanden,
Amst. 1773, I, 603 vgg. Op het in den text gedrukte kaartje is
de plaats der vinding aangeduid.

Doch één vast punt hebben wij, waaraan wij ons
kunnen houden, te weten de zeeweringen te Petten,
de Hondsbosch genaamd. Deze lagen er reeds
in 1413, wanneer men te dier plaatse, waar voor-
zeker de uitwatering eener riviertak bestaan heeft
en daardoor het duin gemist werd, drie reijen
sterke eiken palen heide, waar tusschen zware stee-
nen lagen Bij onze vroegste kaarten was dus
die zeewering daar. En nu zien wij, op deze, de
noordkust wel iets minder afgeschuurd en zuidelij-
ker wat minder inwaartsche buiging dan in onzen
leeftijd, doch op verre na zooveel voorland niet als
men uit de berigten zoude vermoed hebben. De
groote watervloed van 1570 kan althans zulke aan-
zienlijke stukken niet weggeslagen hebben bij Huis-
duinen en Calandsoog, dat dit een uur gaans kan
bedragen. Ware dit zoo, zoude de teekening op de
gemelde kaarten het voorzeker aanwijzen. —• Dan
ik moet van dit rijke, ja onuitputtelijke onderwerp
wel afstappen, daar de beschrijving dezer Kaart geen
boekdeel worden mag.

Wenden wij ons oostelijk naar het tegenwoordige
Noordholland. /Terstond ontmoeten wij den grooten
inham de Zijpe. Zij was waarschijnlijk omstreeks 1443
bedijkt geworden bij octrooi van onzen toenmaligen
Graaf, Filips van Bourgondië; doch in 1509 brak
zij door en werd vooreerst met de zee gemeen
Op de Kaart heeft men dat trachten aan te wijzen
door flaauwe ruiten.

Verder ziet men eene aaneenschakeling van meiren
en plassen, waarvan de meesten in de 17"^® eeuw,
toen ondernemingsgeest en leven alom in de jeug-
dige Republiek heerschten, in vruchtbaar en winst-
gevend land werden herschapen. Zoo men die
meiren van Leiden tot Calandsoog opsomt, met in-
begrip van den uithoek van Westfriesland en Gooi-
land, verkrijgt men het verbazend getal van 40,
waaronder wateren als de Zijpe van omtrent 9000,
de Beemster van 7000, de Schermer van 6000
morgen Is de toenmalige omvang daarvan vrij
wel te bepalen niet alzoo met de Haarlemmer-
meir, die, in den loop der lö\'^® eeuw, zich met de
bijgelegene Oude- Spiering- en Leidsche meiren
vereenigde, \'t geen reeds, naar \'t schijnt, vóór 1552,
plaats had Juist wanneer is onzeker, en van
zelfs spreekt het, dat die verwijding en ineenlooping
langzamerhand geschiedende, daarvoor geen vaste
datum is aan te wijzen. Maar wij bezitten van een
man, die twee eeuwen later leefde, doch de be-

-ocr page 52-

w

staande bescheiden onderzocht, eene kostbare kaa^rt
van den vroegeren en lateren toestand dier wate-
ren , namelijk van den landmeter van Ehijnland
Melchior Bols tra, die, geholpen door oude teeke-
ningen, den omvang ook in 1531 en 1591 bepaalde
en op \'t papier bragt \\ In 1531 werd de Haarlem-
mermeir bevonden groot te zijn 3040, de Leid-
sche- 2175, de Spiering- 850 en de Oude meir 520
morgen; zamen 6585. In 1591 bedroegen de vier
gecombineerde meiren reeds bijna de helft meer
uitgebreidheid, te weten 12,375 morgen ^ Ooste-
lijk en zuidelijk van die meiren, want het bestek
verbiedt in verdere bijzonderheden nopens de ove-
rige te treden, zijn verveeningen aangebragt. Op
de bladen der 16"^® eeuw wordt er geen enkele ge-
vonden, evenmin als op de later ontworpene van
Wagenaar en Arend ^ En echter zijn die ver-
veeningen overoud ^ Zij zijn dus aangewezen, maar
enkel naar gissing, zonder in \'t minst voor de
juistheid in te staan. Met gewisheid daarentegen
kan men den Rijn in de Katwijksche duinen te
niet doen loopen, daar zelfs het zoogenoemde Mal-
legat, dat later gegraven werd, nog niet bestond;
en gerustelijk mag de hoek van Holland als nog niet
gevormd worden aangeduid, daar, ook in \'t begin
der IV eeuw % de kust nog, zonder uitstek, was
afgerond. Alvorens den toen aldaar zeer breeden
Maasstroom over te steken, wil ik een woord over
de waterverbindingen in Holland zeggen.

Hoezeer de Helder sedert 1500 bestond en dus
is aangewezen was er, tusschen het nietige plaatsje
en Amsterdam, geene watergemeenschap, die, door
het Noordhollandsche kanaal, eerst in onzen leeftijd
wenschelijk en mogelijk was. Even zoo was het met
de vaarten tusschen Leiden en Haarlem en Amster-
dam, en van die stad naar Weesp, Muiden en
Kaarden, als mede naar Gouda, die eerst in de
17"^® eeuw vallen. Echter was door die van Leiden
reeds in 1524 verzocht om eene vaart op Amster-
dam te mogen graven, waartegen Haarlem zich ech-
ter verzette Anders was het met de vaarten in
Zuidholland, die de steden Leiden, den Haag, Delft,
Maaslandsluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam
verbinden, welke toen reeds eeuwen heugden

Wenden wij ons thans zuidwaarts naar de eilan-
den van ZuidhoUand en Zeeland en de kust van
Vlaanderen. Zeer groot zullen we daar het ver-
schil tusschen den toenmaligen en tegenwoordigen
toestand vinden. Kortelijk zal ik het voornaamste
aanstippen. De Zwijndrechtsche Waard is van \'t
land van Ysselmonde door het water gescheiden,
desgelijks Charlois en Pernis door een breeden
stroom, waarvan de naam niet gemeld wordt
Rozenburg is nog schor, daar eerst in 1586 verlof
tot bedijking is gegeven Tusschen het Brielsche
land en dat van Putten stroomt de Bornesse een
rivier toen zoo breed, als men de vroege berigten
gelooven mag, als de Maas tusschen Dordrecht en
Papendrecht en waar de van ouds zoo beroemde
Geervlietsche tol geheven werd. Aan de oostzijde
van Putten zijn gorzen en slijken, die gedeeltelijk
in 1557 bedijkt werden. Het land van Strijen had
de helft van den omvang niet, dien het nu heeft.
De oostelijke Bonaventura-, de zuidelijke Numans-
polders en die van Grootkromstrijen zijn eerst la-
ter aangewonnen, zoodat men zich een eiland moet
voorstellen, waarvan nagenoeg de dorpen Strijen en
Puttershoek aan de oostelijke, Heinenoord aan de
noordelijke. Klaaswaal aan de westelijke grens lagen;
en dus \'s Gravendeel en Buitensluis, zoowel als de
Beijerlanden ongeboren waren. Koorndijk en Piershil
vertoonden zich als kleine eilanden. Het eerste was
in 1439 en 1456, het laatste in 1515 bedijkt ^^

Goeree of Westvoorne was eiland en zou het nog
meer dan twee eeuwen blijven; ten oosten der stad
was geen land.
Flakkee, tot Voorne en Putten gerekend, was ins-

^ m^ aeet. vak der goes, Register van alle die Dachuaerden
enz. I, 4, „ Item van de Vaerte versocht by den Gedeputeerden
van Leyden naer Amstelredam, dunct die van Haerlem hemlie-
den zeer préjudiciable te weesen."

® Schieland wordt reeds in een brief van floeis V, van 1273
genoemd. In 1343 ontstonden er zware geschillen tusschen Rot-
terdam en Delft, toen het gedeelte der Schie van eerstgenoemde
stad tot Ouderschie gegraven zou worden. Rotterdam wilde om
des handels wil gemeenschap met het binnenland. Delft vreesde,
dat de goederen, in plaats van over Delftshaven, \'t geen aan die
stad toebehoorde, nu over Rotterdam zouden gaan. Door \'s
Graven invloed kwam de onderneming echter tot stand. Doch
de wrok duurde voort, en nog in 1375 deed Delft te Ouderschie,
in plaats van de heul aldaar, een dam en windas leggen, waar-
over de schuiten moesten gewonden worden. Beiden werden ech-
ter vijf jaar daarna weggenomen. Zie
Tegenw. Staat, VII, 4;
v. d. aa, a. w. X, 168 en o-. van eexn, Geschiedk. Beschrijving
der stad Rotterdam,
Rott. 1832, I, 48 en 97.

® Op de Kaarten der ISi^® eeuw heet het overblijfsel daarvan
de Koedoot, als bij
tieion 44. Charolois behoorde tot de
bedijkingen der 15^® eeuw.
Kaeel (de Stoute) toen nog Graaf
van Charolois, in het tegenwoordige Fransche Depart. Saone et
Loire, liet die landen in, of omstreeks, 1460 bedijken en naar
zijn Graafschap noemen.

Tegenw. Staat, VII, 103.

W. van g0uth0even, d" Oude Chronijcke, enz. \'s Hage, 1636,
bladz. 90.

V. d. aa, a. w. VI, 576; IX, 164. Tegenw. Staat, VII,
168 vgg.
Goüthoeven, terz. pl. Piershil, hier bedoeld, is later
Oud-Piershil genaamd.
Kaeel V gaf octrooi voor de bedijking;
in 1524 kwam die, naar \'t schijnt, tot stand. Nieuw- en Klein-
Piershil werden eerst in 1581 en 1606 gewonnen.

2

-ocr page 53-

10

gelijks veel kleiner dan heden; de zuidoostelijke,
de westelijke en noordelijke polders waren nog
water of gorzen, zoodat Ooltgensplaat, Sommelsdijk
(op de Kaart Somerdijck) en Middelharnis geheel
aan den Flakkeestroom lagen \\ In het tegenwoor-
dige Noordbraband was het gedeelte, toen tot Hol-
land behoorende, geheel anders gesteld. Van de oos-
telijke punt ter plaatse van het nog niet gestichte
Crevecoeur beginnende, lag Heusden aan de nog
sterker stroomende Oude Maas, die bij Drongelen
hare bedding reeds veel verbreed had en wijd ga-
pende in den ßiesbosch stortte, daar de polders
ten noorden van Raamsdonk en ten zuiden van
Dussen nog niet bedijkt waren, evenmin als de
Nieuwe Altenasche en Emmikhovensche; en dus het
land zuidelijk van Werkendam oostelijk terugweek

Westelijk den weg vervolgende vindt men zich
bij de Lage Zwaluw reeds door het water gestuit en
van daar tot Zevenbergen de volle zee op de kust,
uitgenomen daarvóór het eiland Moerdijk. Vóór
Zevenbergen, iets zuidelijker, is het eiland Stand
daar Buiten, dat 1521 bedijkt was Daar voorhenen,
een grooter,
Avaarop Klundert of Hille Cloender ligt
en, op de kaarten des tijds, tevens, als vroegere
poldernamen, Heyningen en Fijnaart. De polders
Ruigenhil en Fijnaart, nog dien naam dragende,
werden later in de 16"® eeuw bedijkt ^ De strek-
king der kust is dan al zuidelijker, zoodat Steen-
bergen geheel daaraan ligt. Kaarten en berigten
komen hier overeen, daar men weet, dat het thans
ten noorden van die stad liggende Prinsenland eerst
in 1605 en 1708 aan het water ontwoekerd is. De
schor de Heene werd slechts land in 1610

Niet minder vreemd komt Zeeland den tegenwoor-
digen beschouwer voor. Het eiland Tholen is van
Maartensdijk en het, in 1475 gewonnen St. Anne-
land, tot 1556, door de Pluimpot gescheiden Sta-
venisse was reeds in 1391 ingedijkt, doch in 1509
overstroomd, zoodat het als schor opgebragt is
De Moggershil insgelijks nog, volgens de Kaarten, als
schor Philipsland, dat weldra, gedurende honderd
jaar, onder de golven zou liggen, heft het hoofd
nog boven

Het eiland Schouwen is los van Duiveland door
de tusschenstroomende Gouwe, toen een vrij breed
water, dat zich vroeger in twee armen verdeelde,
waarvan de eene Dreischor aan de oostzijde liet,
terwijl de andere tusschen dit en Duiveland heen-
liep Het is deze laatste tak, die op de Kaart
voorgesteld is, en waarvan thans het Dijkwater
nog overig is. Aan de zuidkust was meerder land
dan heden, daar Borrendamme zuidwestelijk van
Zierikzee "; westelijker Rengerskerke (nu alleen pol-
dernamen) en Zuidkerke, te midden van den tegen-
woordigen inham, sedert verzwolgen zijn ^^ Aan
de noordkust, oost van Brouwershaven, is Bom-
menee, dat niet het tegenwoordige, maar het in de
17"® eeuw weggespoelde is zoodat het land zich
daar toen noordelijker uitstrekte. Vóór den inham
lag een groot eiland, het Worige zant of Orisant.
Een smal vaarwater het Vaal scheidde het van
Noordbeveland. In de 14"® eeuw was het bedijkt
en dus niet slechts schor, zooals het zich op som-
mige kaarten ^^ voordoet. Het had geen dorp maar
toch verscheidene hofsteden

Aan de overzijde ligt Noordbeveland, dat bloei-
jend door schoone dorpen zijn ondergang nabij was,
maar later weder verrezen is. Verscheidene plaat-
sen als Hamerstee, Wele en Kampen zijn niet we-
der boven gekomen, maar over \'t geheel zal het,
zoo men het nu met den toenmaligen toestand ver-
gelijkt, meer gewonnen dan verloren hebben, daar
de noordelijkste terugwijking van het strand thans
geen plaats meer heeft en Kolijnsplaat daar sedert
gesticht is

Ten zuiden van Noordbeveland is Wolf erts-
dijk, dat thans één is met Zuidbeveland. In het
westen ziet men de schor, waarop voormaals het
beroemde kasteel de Piet, ook Muiden genaamd,
gelegen had, welk gedeelte in 1377 reeds be-
zweken was. In het oosten is Hongersdijk nog
te zien, dat in 1551 verdween Ten oosten

Zeemvsche Volks-Almanak voor 1836, in het stukje getiteld:
Het dorp Borrendamme, door M^ a, moens van bloois, bl. 75—78.

Tegenw, St. X, 379 vg, Rengerskerke is 1662 overstroomd.
Nog andere dorpen, als Simonskerke, St. Jacobskerke en Bries-
kerke lagen daar vroeger, doch zij waren, volgens de Kaarten,
niet meer in 1530, Zuidkerke was 1534 weg. Zie
Zeeuws.
Volks-Alm.
voor 1839, in het stukje van den genoemden schrij-
ver, getiteld:
De Zuidkust van het eiland Schouwen, bl. 122—131,
en de daar aangehaalde werken.

1® In 1682, gelijk later gemeld zal worden bij de Beschrijving
der zesde Kaart, Tegenw. Staat,
X, 435.

Als bij ortelius, N», 35. Bij 7 van bl. 4 hierboven is het
als land.

Zie Zeemvs Volks-Alm. voor 1839, bl. 129, In 1598 bad
men voorgenomen Ürizant met Noordbeveland te vereenigen door
afdamming van \'t Vaal. Kort na 1648 schijnt het vergaan te
zijn. In 1630 wordt het nog als eiland vermeld en gezegd, dat het
tevens Moerzand genaamd werd. „ Het is" dus heet het verder
„ vooral door Zierikzeesche ingezetenen bedijkt. Toen het eerst
werd ingepolderd was het 450 bunders groot. Maar de baren
hebben er weder van afgerukt en bedreigen het zoodanig, dat
het bijna verlaten is. Overigens is het zeer vruchtbaar en heeft
de onkosten aan de eigenaars met woeker teruggegeven." Naar
j.
de laet, Belgii Confederati Bespublica, L. B. 1630, pag. 142.

1 ® Een uitnemend goed denkbeeld van den vorigen toestand ver-
krijgt men door het belangrijke boekje van den grooten kenner der
Zeeuwsche Oudheden Dr.
j. ab utrecht dresselhuis, liVandelingen
door Zuid- en Noordbeveland,
Goes, 1832, bl. 141 vgg. In 1530
en 1532 werd geheel het eiland overstroomd en lag gedurende
66 jaren met de zee gemeen. Vroeger was het door de Wijt-
vliet in tweeën gedeeld.

Voor meerdere bijzonderheden dresselhuis, a. w. bl. 167
vgg.; en, van denzelfden geachten schrijver.
Tweetal Leerredenen ter
inwijding van eene Gemeente en Kerk te Wilhelminadorp,
Goes, 1841,
bl. 2, vgg. Den naam van het hoofddorp vind ik overal Oostkerke,
doch, daar op de kaarten Oisterlant staat, heb ik dit behouden,
Hongersdijk bestond weinig langer dan eene eeuw.

-ocr page 54-

11

daarvan is de Katte- of Katsche plaat, zijnde het
latere Oostbeveland

Walcheren had in het oosten de meeste afwijking
van de tegenwoordige gesteldheid, daar Sint Joos-
land, zuidelijk van Arnemuiden, waarin het dorp
Nieuwland ligt, een onbedijkte schor was van het
land afgescheiden. Oostelijk van Middelburg was
echter meer land geweest, daar de stad Arnemui-
den omstreeks 1430 noordelijk op verplaatst was,
wegens de afneming van den bodem. Het op de
Kaart geplaatste is dan ook Nieuw-Arnemuiden.
Overigens is Walcherens gedaante, voor onze kleine
schaal althans, nagenoeg dezelfde als heden. Aan
de westkust waren de duinen weggeslagen, en reeds
verheft zich daar de vermaarde Westkappelsche dijk,
wiens aanleg niet, maar wiens versterking van 1540
dagteekent ^ Wat de plaatsen betreft, zoo mist
men de Zeeburg of Rammekens als later gesticht
en is het kasteel Westhoven om de oude vermaard-
heid, en omdat het op de kaarten van den tijd
ligt, opgebragt ^

Het laatste Zeeuwsche eiland is Zuidbeveland. In
het westen ziet men de hooge heerlijkheid Borssele,
een naam reeds als eiland in de eeuw gespeld.
In Westborssele lagen zes dorpen: Monster, St. Ka-
trijn of St. Cateline, Te Wijk of Te Wich, Oost-
kerke, Westkerke en Wolfaartsdorp, die allen in
den watervloed van 1532 ondergingen. Niet voor
1616 begon men die landen weder te bedijken,
Avaardoor aan de zuidkust land verloren bleef, doch
in \'t westen gewonnen werd Zuidelijk van Hein-
kenszand is een groote inham, die ik niet stellig
durf bepalen of in 1530 aanwezig was. In het noor-
den waar nu, na de indijking van den Wilhelminapol-
der in 1809, zich Wilhelminadorp verheft, stroomde
de breede Schenge of Scengee. Groot is daar de
aamvinst der latere dagen; maar jammerlijk was het
verlies dat Zuidbeveland in het oosten leed door den
vloed van 5 November 1530. Van Yersicken af
ging, met uitzondering van Reimers waal, dat het
waggelend hoofd nog boven hield tot 1631, genoeg-
zaam al het land verloren om niet weder te verrij-
zen. Alleen de zuidoosthoek kwam weder op;
doch de hernieuwde stormvloeden van 1532 en vol-
gende jaren teisterden dien uithoek zoodanig, dat,
1551, ook daarvoor de laatste stonde geslagen was.
Deze uithoek, Avaarop thans het fort Bath ligt,
werd later weder bedijkt, doch zoo, dat de zuidoos-
telijke gronden slechts gedeeltelijk herwonnen zijn.
Bij de beschrijving der volgende Kaart zal breeder
van die ramp
geAvaagd worden; op dit blad is het
eiland nog in zijn geheel voorgesteld en een welige
landstreek zag men daar, waar thans eene twee
uren breede en vier uren lange slijkvlakte de oogen
vermoeit

In het Zeeuwsche Vlaanderen eindelijk, waar men
thans van Cadsand tot Biervliet gaan kan, en Bres-
kens met de nieuw gestichte Hoofdplaat een geheel
vormt,
Avas toen Cadsand een eiland, en evenzeer het
land van Breskens. Tusschen Oostburg en Yzendijke
is niet dan slijk of schor. Biervliet wordt van alle
zijden door de wateren omgeven en tusschen Phi-
lippine en Axel en Terneuse is enkel drasland of
water, zoo geworden door de inbraken der 14\'^® en
15^®
eeuAv. In het laatst der 17^® is dat verloren
land echter meer dan herwonnen, met uitzondering
van dat ten noorden en noordwesten van Philippine

Moge dit genoegzaam zijn om het algemeene on-
derscheid tusschen de toenmalige en hedendaagsche
gedaante van ons Land als met een vlugtigen blik
te overzien.

Grooter en belangrijker nog was het onderscheid
in het staatkundige. Geen koninklijk schild dekte ^
als thans, het Vereenigde Noordnederland; geen
zeven pijlen nog omslingerd door het lint, waarvan
men aan Drenthe een der einden toewierp en aan
het andere de Generaliteitslanden stevig vast bond.
Geen Vorst zelfs nog, die geheel het Vaderland met
denzelfden teugel in bedwang hield.

1530; — tijdperk van overgang, waarin een
grootsche doch ongedachte en ongeAvachte toekomst
werd voorbereid. Want, zie, geen vijftig jaren
meer, en het gebouw zoo kunstig en volhardend
door den wil eens magtigen gebieders opgetrokken
om er zich en zijn nageslacht te herbergen; het
Avordt door de
beAvoners met geschutpoorten en kan-
teelingen voorzien, de deuren worden gegrendeld en
reeds de zoon van den bouwheer wordt er buiten-
gesloten. En al beukt hij zijn gansche leven met
stormram en kanon, en al schiet hij bressen in de
versehe muren, zij worden even spoedig gedigt als
geschoten; want dag en nacht waakt men er, en
staat met haakbus en musket gereed; de onderdaan
tegen zijn meester, de vazal tegen zijn leenheer.

Eer zou men aan het terugzinken van Nederland

® Deesselhuis, Wand. door Z. en Nbev., bl. 57.
\' \'t Bleef eiland tot 1688.
Tegenw. Staat, II, 545. Vroeger
was het vastland; doch 16 Nov. 1377 werd het aan alle zijden van
het omliggende afgescheurd en Gatenesse, Ht. Cateline en andere
plaatsen overstort. Op 22 Januarij 1440 werden Steekerk, Peere-
boom, enz. bedolven.

3 Nogmaals haal ik den ijverigen deesselhüis aan, in zijn
werkje:
Het Distrikt van Sluis in Vlaanderen beschouwd in deszélfs
wording
enz. Middelb. 1849, bl. 2 vgg. en 23—35.

2*

-ocr page 55-

12

in den afgrond der wateren gedacht hebben, dan
aan eene gewelddadige afscheuring, waarop, wel na
lange jaren, maar eindelijk toch, de nazaat van den
toenmaligen Heer zijn zegel drukken zou.

1530. — Karei van Oostenrijk, Roomsch Keizer,
Heer der zuidelijke Nederlanden, Koning van Kas-
tilië en Arragon, van Napels en Sicilië, van de
eilanden van Indië en vaste landen der zee Oceane,
Dominateur in Azië en Afrika, Aartshertog van
Oostenrijk, Hertog van Bourgondië, was door keuze
of erfenis gebieder over al die talen en natiën in
allerlei werelddeelen en vooral over het schoonste
en rijkste van Europa; maar in Noordnederland ge-
hoorzaamde slechts, bij de aanvaarding van zijn
scepter in 1515, het hem aanbestorven Holland en
Zeeland en een klein deel van Friesland. Dit waren
de zoogenoemde Bourgondische landen, die op \'t
Huis van Oostenrijk waren overgegaan. Vreemd,
dat wij, wien andere spraak en andere zeden eigen
waren, Bourgondische Vorsten als Heeren moesten
begroeten. Wat was Bourgondië? Hoe kwamen
wij in aanraking met dat verafgelegen Fransche
land? — In het zuidoosten van het tegenwoordige
Frankrijk waren de streken door de Saône en Rhône
bespoeld, na den val van \'t Romeinsche rijk door
den volkstam der Bourgondiërs bezet; daar sticht,
ten zij een Koningrijk, dat soms zich tot aan de
Pyreneën en ver over de Zwitsersche bergen uit-
strekte. Toen Frankrijk zich van Duitschland ge-
scheiden had, werd het door Karei den Groote
onder Hertogen gesteld. Na hem werd het verdeeld,
en twee Koningrijken en een Hertogdom verrezen
er, tot dat eindelijk, na inkrimping in \'t zuiden^
onder Bourgondische landen verstaan werden de
gedeelten, welke door de Saône en de Doubs wer-
den bespoeld.

Hier heeft men wel te onderscheiden tusschen
het westelijkste deel, waarin Dijon ligt, dat het
Hertogdom Bourgondië uitmaakte en leen was der
Fransche Kroon, en het oostelijke met Besançon.
Dit laatste werd door Keizer Fred er ik I, in de
12"® eeuw tot een vrij Graafschap verheven, onmid-
delijk onder het Duitsche Rijk staande en is sedert
bekend als Hoogbourgondië of Franche Comté
Het kwam in de 14"® eeuw, door huwelijk, insge-
lijks aan Frankrijk en zelfs voor een korten -tijd
met het Hertogdom onder dezelfde Hertogen. Deze
stam stierfin 1361 uit. Het Hertogdom Bourgondië
(Dijon) viel terug aan de Fransche Kroon en het
Graafschap (Besançon) kwam aan Margareta Gravin
van Vlaanderen, afstammelinge der Graven Nu be-
gint een nieuwe reeks van Hertogen uit den Huize
Valois. Slechts vier hunner regeerden over de Bour-
gondische landen, maar in magt, luister en roem
staken zij ver boven al de vroegere uit. Jan
de II, Koning van Frankrijk (v) ^ schonk, in 1363,
het Hertogdom als opengevallen leen aan zijn vier-
den zoon Filips (w). Hij was de geliefde zijns
vaders, want toen, in het treffen bij Poictiers,
(19 Sept. 1356) de drie oudste Prinsen zich voor-
zigtig uit het strijdgewoel hadden verwijderd, had
Filips als een leeuw aan de zijde des Konings
gevochten, en was, na het verlies van den slag,
zijn vader als gevangene naar Engeland gevolgd.
Op het veld van Poictiers had men hem den
naam van den Stoutmoedige, Ie Hardi, gegeven,
waaronder hij in de Geschiedenis bekend bleef
Met hem vangt de grootheid en de betrekking tot
Nederland der Bourgondiërs aan. Hij huwde in 1369
Margareta, kleindochter der straks genoemde. Gra-
vin van Vlaanderen, en verkreeg door dat huwelijk,
toen zijn schoonvader in 1384 stierf, Vlaanderen,
Mechelen, het Graafschap Bourgondië, benevens
Artois, Rhetel, Ne vers en Salins Is de Fransche
Hertog hierdoor reeds aan onze grenzen, zoo kan
het niet bevreemden, dat er een band tusschen hem
en zijne naburen wordt geknoopt. Zijn oudste zoon
Jan zonder vrees (a) (sans peur) huwde aan Mar-
gareta (x), en zijne dochter Margareta (y), aan
Willem (1), beiden kinderen van onzen Hollandschen
Graaf, Hertog Alb re cht. Uit het eerste huwelijk
sproot Filips gezegd de Goede (b); uit het tweede
onze rampspoedige Gravin Jacoba (h). Al meer-
der uitbreiding. De tweede zoon van Filips de
Stoutmoedige, Antonie (z), broeder van Jan zonder
vrees huwde Johanna van Braband en verkreeg
daardoor Limburg en Braband met het Markgraaf-
schap van Antwerpen, zoodat Maastricht en \'s Her-
togenbosch reeds eenen Bourgondiër huldigden.
Onder Filips den Goede, kleinzoon van Filips den
Stoutmoedige, steeg het aanzien tot den hoogsten
trap. In 1419 aanvaardde hij de regering en in 1421
kocht hij het Graafschap Namen van den Graaf,
die zich alleen het vruchtgebruik gedurende zijn
leven bedong, en, na wiens dood in 1429, Filips
het land in bezit nam In 1430 erfde hij van
zijn neef Filips (n), Antonie\'s zoon, Antwerpen,
Limburg en Braband en in 1435 verkreeg hij,

trekking. Dezelfde persoon wordt aldaar soms meermalen ge-
noemd; hij heeft steeds denzelfden letter bij zijn naam.

\'\' Het hoofdwerk voor dezen stam der Bourgondiërs is dat
van den Graaf
de barante, Histoire des Ducs de Bourgogne de
la maison de Valois; avec remarques par le Baron
de eeifpenberg,
6™. ed. Brux. 1835, 10 v. I, 65. „Son caractère avait de quoi
plaire à un prince plus chevalier que le roi. Fier dans sa cap-
tivité, il fi\'appe un jour l\'e\'chanson
d\'edouard III, qui, dans un
repas, avait servi son maître avant le roi de France, lui disant:
Qui t\'a donc appris à servir le vassal avant le seigneur? — Vous
êtes bien
philippe le Hardi, repartit edoüaed, qui jamais ne
manqua de courtoisie pour un si noble malheur."

5 De baeante, a. w. I, 89 en 216. Artois (Atrecht) strekte
van Cambrai (Kamerijk) tot aan zee, voornamelijk gelegen in het
tegenwoordige Departement du Nord; Rhetel in dat der Arden-
nes met Mézières als stad; Nevers aan \'t westen van \'t Hertog-
dom Bourgondië, met het Dep. Nièvre nagenoeg overeenkomende.
Salins in het Juradepartement.

® M. le comte de nent, Mémoires historiques et politiques sur
les Pays-Bas Autrichiens, et sur la constitution tant interne qu\'externe
des provinces qui les composent,
4™. ed. Brux. 1786, 2 v.; de ba-
rante
, IV, 176.

\'\' Wagenaar, Vad. Hist. III, 507 vgg. de barante, IV, 313suiv.
Dit waren geene nieuwe aanwinsten van het Huis van Bourgondië,
maar overgang van die landen uit de hand van den jongsten uitge-
storven tak van Antonie (z), in die van den ouderen van Jan (a).

-ocr page 56-

13

bij \'t verdrag van de Maas, met Karei VII,
Koning van Frankrijk, gesloten, Auxerre, Bar en
Macon, ten noorden en zuiden van zijn Bourgondisch
Hertogdom, en, in \'t noorden van Frankrijk, het
Boulonesche, zuidelijk van Galais, en andere plaat-
sen aan de Somme \\ In 1443 maakte hij zich
meester van Luxemburg door den afstand der
Hertogin Elizabeth, en nam er bezit van na haren
dood in 1451 1465 verschafte hij zich het be-
schermheerschap over Luik

Maar reeds veel vroeger had Filips, \'t geen
ons onmiddelijk aangaat, van de zwakheid van
Jacoba (h) gebruik maakt en, bij verdrag van
12 April 1433 had zij hem hare Graafschappen
van Henegouwen, Holland en Zeeland en de Heer-
lijkheid Friesland overgegeven, hoezeer het laatste
hem de hulde weigerde. Bij zijn dood in 1467,
in zijne hofstad Brugge, werd Filips diep betreurd,
vooral omdat men reeds het karakter van zijn
eenigen wettigen zoon Karei (c), de Stoute bijge-
naamd, kende. Zijn tienjarige regering is eene aan-
eenschakeling van oorlogen, waarin hij, herhaaldelijk
geslagen, eindelijk voor Nancy in 1477 bezweek.
Eene dochter slechts, Maria (d), liet hij na. Door
hem waren de bezittingen van het Bourgondische
Huis nog vergroot. In 1469 werden hem door
Sigismund van Oostenrijk diens bezittingen ver-
pand, die oost en west van Bazel gelegen waren,
waaronder ook het Graafschap Pfirt of Ferette Maar
in 1472 vooral vielen hem groote en rijke landen
ten deel, toen hij zich in de twisten tusschen
Adolf en Karei van Gelder mengde, en zich, na
de verovering van Nijmegen, tot Hertog van Gelder
en Graaf van Zutphen deed huldigen. Met zijn dood
was de luister van Bourgondië verdwenen. Zoodra
hij op het skgveld van Nancy naakt lag uitgestrekt,
als de armste zijner onderdanen ® — hij wiens ten-
ten van purperfluw^eel, met ramen in goud gevat,
wiens met paarlen en juweelen ingelegde zwaarden en
dolken en van edele steenen schitterende gebedeboe-
ken zijn rijkdom verkondigden; wiens geschutstrein
de schriklijkste van gansch Europa
Avas — werd het
Hertogdom Bourgondië door Lodewijk XI (aa) als
opengevallen leen aan de kroon gehecht en \'t Graaf-
schap, (Franche Comté) Pikardië en Atrecht bezet ^
Gelder schudde het kortstondige juk af en vergeefs
deed Maria het tot gehoorzaamheid vermanen

Doch de ijzeren handschoen, van Karel\'s doode
hand gegleden, zou later door zijn nazaat Karei V (f)
worden opgenomen, en aan ieder, die de Bourgon-
dische landen bedreigde, worden toegeworpen. De
grond daartoe werd gelegd door het huwelijk van
Maximiliaan van Oostenrijk, zoon van den
Duitschen Keizer Frederik III, in 1477, waaruit
in 1478 Filips (e) bijgenaamd de Schoone, vader
van Karei V (f), sproot. Zonderlinger zamenloop
om vele kroonen op één hoofd te vereenigen is er
in heel de Geschiedenis niet. Toen Filips in 1495
met Johanna (q), dochter van Ferdinand (p) en
Isabella van Arragon en Kastilië, in den echt ver-
bonden werd, had dit huwelijk niets merkwaardigs
en althans hier scheen het oude gezegde omtrent
het Huis van Oostenrijk zich niet te bevestigen ^^
dat het door de liefde verkreeg hetgeen anderen
slechts door de wapenen erlangen. Veeleer scheen
dat nu toepasselijk op Filip\'s zuster Margareta (m),
die tenzelfden tijde met den Infant Johan in \'t
huwelijk trad, met den vermoedelijken troonopvolger
derhalve. Maar zie, reeds het volgende jaar sterft
hij 16 jaren oud. De op Johan yolgende dochter
de Infante Isabella (r) was met Emanuël, Koning
van Portugal gehuwd. Deze waren nu de toekom-
stige gebieders van al de rijken op het schiereiland.
Isabella sterft reeds 1498, na het leven aan een
zoon (s) geschonken te hebben. Op dit kind was
al de hoop des grootvaders gevestigd en met de
teederste zorg werd het te Grenada opgevoed; na
twee jaren was de jeugdige Vorst niet meer. Nu
waren Filips en Johanna, door deze ongedachte lot-
wisseling, de erfgenamen, en was tevens de oorzaak
geboren, die ons een Spaanschen Koning tot Graaf
zoude geven. Hun was te Gend op het Prinsenhof,
den 24®^®° Februari] 1500, de Infant Karei geboren.
In de kracht des levens stierf diens vader Filips
op den 25^\'®\'^ Sept. 1506, slechts 28 jaar oud. Zoo
hevig werd het reeds zwakke gestel van Johanna
daardoor geschokt, dat zij tot volslagen waanzin ver-
viel. Nog een halve eeuw zoude zij haar leven
voortslepen. Het was eerst op den 5\'^®° April 1555,
het jaar van den afstand haars zoons Karei, dat
zij op het kasteel Tordesillas overleed

Karei, wiens rol op het staatstooneel zoo ge-
wigtig zijn zou, aanvaardde, na onder de voogdij
van zijn grootvader Maximiliaan te hebben ge-
staan, slechts 15 jaar oud, in 1515, de regering.
De erfgenaam der meeste Bourgondische landen,
de Oostenrijksche Prins, de Spaansche Infant is
alzoo, wat ons hedendaagsch Noordnederland aan-
gaat, Graaf van Holland en Zeeland, Graaf van
Vlaandren, Hertog van Braband en van Limburg.
Daarenboven zijn al de zuidelijke Nederlanden,
uitgenomen \'t Bisdom Luik, in zijne hand. Wel
heeft hij Gelder en Zutphen niet weder, wel is \'t
Hertogdom Bourgondië voor altijd verloren, maar

derland, Arnh. 1830 vgg. V. bl. xv en xxxiii. Slechts voorbij-
gaand was de erkenning van
maximiliaan (o) in 1481, en weife-
lend zijn gezag, dat, na eenige jaren, geheel te niet ging.

9 Bella gerant alii, tu Felix Austria nube.

Quae dat Mars aliis, dat tibi régna Venus.

L. j. j. van dee vijnckt. Histoire des troubles des Pays-Bas,
Brux. 1822, Ed. la crosse, 3 Vol. I, 9—38.

-ocr page 57-

14

bij den vrede van Senlis van 1493 * waren \'t
Graafschap, (Franche Comté) Charolois en Atrecht
(Artois) teruggegeven.

Karei kwam den 16"® Mei 1515 uit Vlaanderen
om de huldiging der landzaten te ontvangen te Mid-
delburg en te Zierikzee, als Graaf van Zeeland, en
te Dordrecht, als Graaf van Holland ^ De jonge
Vorst voerde toen nog den titel van Prins van
Spanje. Binnen weinige maanden wachtte hem hooger
eere. Door \'t overlijden van zijn moederlijken groot-
vader Ferdinand, die hem tot eenig erfgenaam
had benoemd, werd hij op 23 Januarij 1516 ^ Ko-
ning van Spanje, van Napels en Sicilië en Heer
over de Indische bezittingen in het kortlings ont-
dekte Amerika. Ook deze erfstelling had, even als
vroeger het uitzigt voor zijn vader Filips op de
kroon, aan een zijden draad gehangen. Want de
bejaarde Ferdinand had zich op nieuw in \'t hu-
welijk begeven en een zoon gekregen. Elke kans
was voor Prins Karei vervlogen. Ook dit kind
stierf Maar zelfs nu nog groote onzekerheid en
weifeling of Karei dan wel zijn jonger broeder
Ferdinand (t) van Oostenrijk tot opvolger zou
worden bestemd, toen de oude Koning, slechts wei-
nige dagen voor zijn dood, den uitersten wil schreef,
waarbij hij Karei instelde 1

Nog drie jaren; en op 12 Januarij 1519 sterft
Keizer Maximiliaan (o), Karel\'s vaderlijke groot-
vader. De Keizerlijke waardigheid van Duitschland
was niet erfelijk; de keuze geschiedde door de
Keurvorsten, maar inderdaad was de kroon een fami-
liekleinood geworden, daar men sedert drie eeuwen,
bijna onafgebroken, de Habsburgers op den zetel
zag. Maximiliaan had in zijn laatste levensdagen
zich uitsluitend met de toekomst van zijn Huis
bezig gehouden en alle pogingen aangewend om
zijn kleinzoon tot Roomsch Koning, dat is tot zijn
opvolger te zien kiezen; \'t geen menigmaal bij \'t
leven der Keizers geschiedde. Dan men bragt daar-
tegen in, dat Maximiliaan zelf wel den Keizerstitel
voerde, maar eigenlijk, daar hij door den Paus niet
gekroond was, slechts Roomsch Koning was, en het
ongerijmd zijn zoude een tweeden Roomsch Koning
nevens hem te plaatsen. Alvorens zijn verlangen
bevredigd te zien, overleed Maximiliaan. Nu wa-
ren de uitzigten voor Karei beneveld; de staatszucht,
de omkooping, de beloften in vollen gang. Frans I,
Koning van Frankrijk en Karei van Oostenrijk
waren de voornaamste candidaten en de eerste bood
ontzettende geldsommen aan de Keurvorsten of hunne
vrienden. Een aanzienlijke partij in Duitschland was
tegen den invloed van \'t Oostenrijksche Huis; de
Paus ondersteunde den Franschen Koning, doch
Frans was een vreemdeling. Karei van Duitschen
bloede. De kansen, die door de bekwaamheid der
afgezondenen van het Nederlandsche Hof begonnen te
keeren, werden door het geld, dat het bankiershuis
der Fugger\'s voorschoot, nog oneindig gunstiger.
Karei zal, meent men, verkozen worden; en toen
de Keurvorsten zich in Frankfort vereenigden, was
alle uitzigt voor Koning Frans verloren. Maar, nu
oppert men de vraag: waarom geen der Vorsten van
Duitschland zelve, waarom niet een der Keurvorsten?
En de kroon wordt aan Frederik van Saksen aan-
geboden. Stemt hij toe, dan is aUes beslist. Hij
weifelt geen oogenblik, hij weigert; want reeds is hij
op gevorderden leeftijd en vreest, dat zijne magt
tegen die der veelvermogende Vasallen niet op zal
wegen. Had hij, die later aan Luther eene schuil-
plaats op zijn Wartburg bood, de kroon aanvaard,
welk een anderen loop der gebeurtenissen zou de
geschiedschrijver te vermelden hebben! Hij weigert,
en verklaart zich voor Koning Karei; en zij, die
nog geslingerd zijn in hun gemoed, nemen een be-
sluit. — En toen, op 28 Junij, onder het luiden der
stormklok de Keurvorsten zich in de kleine, halfdon-
kere kapel der Bartelskerk te Frankfort verzameld
hadden, vereenigden zich aller stemmen op Karei
van Oostenrijk. Door al die wendingen en lot-
wisselingen was hij nu de Vorst geworden over
wiens gebied de zon niet onderging; tegen wiens
geduchte magt zich te verzetten aan de hem niet
onderdanige Nederlanden te zwaar zou vallen

Over den omvang der bezittingen van het Huis
van Habsburg in Europa kan men oordeelen door
inzage van het bovenste Carton. Het is gevolgd
naar von Spruner\'s Historischen Atlas, N°. 41. Met
een oogopslag ziet men welk een alleraanzienlijkst
gedeelte van Europa dat Vorstenhuis beheerschte.
Karei V regeerde als Erfvorst over Kastilië en al
de Arragonsche landen, hem aanbestorven van zijn
grootouders Ferdinand en Isabella, waardoor ge-
heel Zuiditalië en de meeste bijliggende eilanden hem
behoorden. In het noorden had hij, in 1521, Frans
Sforza met het rijksleen Milaan beleend en, toen
met dezen het geslacht uitstierf, het Hertogdom, in
1535, aan zijnen eigenen zoon Filips gegeven. Door
zijn grootmoeder Maria waren de Bourgondische
bezittingen in Frankrijk en Nederland op hem ge-
komen en sedert 1515 door hem zeiven geregeerd.

De Puitsche erflanden had hij zijnen broeder Fer-
dinand afgestaan, onder wien ze aanmerkelijk ver-
meerderd werden; in 1520 met Wurtemberg; in

5 Zie over de keizerskeuze robertson, a. w. II, 53 vgo\'.

\' \' oo

F. von räumer, Geschichte Europa\'s seit dem Ende des fünf zehnten
Jahrhunderts,
8 Th. Leipz. 1832 vgg. I, 222 fgd. J. g. von
ppister,
Geschichte der Teutschen, 5 Th. Hamb. 1829, IV, 3 fgd.
en vooral
leop. ranke, a. w. I, 395 vgg. Deze werken wor-
den hier aangehaald om er de aandacht van jeugdige beoefe-
naars der Geschiedenis op te vestigen. Zoo men ze leest in
de hier geplaatste volgorde, zal er behoorlijke opklimming van
het lezen tot het bestuderen zijn. De algemeene Geschiedenissen
van
pölitz, rotteck, becker, engelen, cnz. veronderstel ik te
bekend om er van te spreken.

-ocr page 58-

15

1526 met Bohemen, Silesiën, een deel van Honga-
rijen, enz. Voegt men hierbij, dat de waardigheid
van Keizer des Heiligen Roomschen Rijks in dezelfde
familie als erfelijk was, kan men zich een denkbeeld
maken, hoe in de 16^® eeuw de Habsburgers eenen
invloed uitoefenden, die in later dagen slechts door
dien der Fransche Vorsten is geëvenaard. Laat ons
zien, hoe Karei met geduld en beleid, maar met
kracht en doorzettenden wil, niettegenstaande de
oorlogen met Frankrijk, zijn doel om al de Neder-
landen onder eenen scepter te vereenigen, wist te
bereiken. Meer dan een kort overzigt daarvan zal
men niet verwachten.

Beginnen wij met Friesland.

Nadat Karei de Groote Friesland door Gra-
ven in de verschillende gouen had bestuurd,
werd het door zijne opvolgers aan zichz elven
overgelaten, en weldra sloten de Friezen een ver-
dedigend verbond, bekend als dat der zeven vrije
Friesche Zeelanden, welke zich van Alkmaar tot
de Weser uitstrekten. Toen het den Hollandschen
Graven, niet zonder veel strijds, gelukt was, om-
streeks 1300, zich van het eerste Zeeland, het
latere Westfriesland, meester te maken, deden zij
hunne aanspraken, die zij krachtens keizerlijke gift-
brieven meenden te bezitten, ook op het eigenlijke

BEKNOPTE GESLACHTSTATELEN DER HOLLANDSCHE, HENEGOÜWSCHE, BEIJERSCHE,
BOURGONDISCHE EN OOSTENRIJKSCHE HUIZEN.

hollandsch hüis.

Sedert de 9<3e eeuw Graven
over gedeelten van \'t latere
Holland en Zeeland.
Afstammeling van hen
Floris IV
t 1235.

Willem II
R. Kon. t 1256

Aleid C
Jan van Avesnes
Gr.
v. Henegouwen.

henegouwsch hüis.

Jan II
Gr.
v. Holl. en Zeel.
in 1299 t 1304

Willem III
t 1337

beijersoh huis.

Willem IV Margareta 3

t 1345 Lod. v. Beijeren, Keizer.

Willem V
afst. 1358
t 1377

Albrecht
t 1404

(1) Willem VI 3 Jan d. Elect
t 1417
 v. Luik

(y) Margar. v. Bourg. t 1428

(x) Margareta 3
(a) Jan v. Bourg.

(h) Jacoba
afst. 1433
t 1436

bodkgondisch huis.

(b) Filips I
(de Goede)

t 1467

(c) Karei I
(de Stoute)

t 1477

(d) Maria 3
t 1482
(0) Max. v. Oostenrijk

OOSTEJTKIJKSGH HDIS.
(e) Filips II (m) Margareta

(de Schoone)
t 1506

(f) Karel II (V)
afst. 1555
t 1558

afgezw. 1581
t 1598

t 1530

-ocr page 59-

16

Friesland gelden. Van Floris V (1288) tot op
Albrecht (1404) zijn er gedurige pogingen tot ver-
overing door de Hollanders. Doch zij werden door-
gaans door de vrijheidlievende Friezen zoo onvrien-
delijk ontvangen, dat menig leenman, en soms de
Graaf zelf, er het leven liet. In de laatste tijden
was het veelal een zaak van eer, om tot het bezit
van het enkele Stavoren te geraken, dat door zijne
ligging aan den eersten aanval bloot stond. Gedu-
rende de 15"® eeuw waagden zij geen poging meer.
» Het was hun afgeleerd," zegt een Friesch geschied-
schrijver. De Friezen waren onafhankelijk, dat is
zij huldigden geenen vreemden Heer; maar vrijheid,
neen die bestond er niet bij plunderen en branden

BREEDER GESLACHTSTAFEL VAN \'T BOURGONDISCH-OOSTENRIJKSCHE HUIS.

(v) Jan II
Kon.
v. Frankrijk
uit h. H. Valois
t 1364.

PEANSCH KONINaSHDIS.

Karei V
Kon.
v. Frankr.
t 1380

Karei VI
Kon.
v. Frankr.
t 1422

Lodewijk
Hert.
v. Orleans,
t 1407

BOURGONDISCH HDIS.

(w) Filips
(de Stoutm.)
eerste Hg. v. Bourg.
uit de Valois
t 1404

(a) Jan 3 (j) Margareta
(Zonder vrees) (1) Willem Gr.

t 1419 v. Holland

(x) Margareta
v. Holland.

(z) Antonie
Hert.
v. Braband.
Johanna v. Brab.

Karei Vn
Kon.
v. Frankr.
t 1467

(b) Filips I
(de Goede)
t 1467

Karei
Hg.
v. Orleans
t 1465

Jan
Hg.
v. Angoul.
t 1467

(i) Dauphin
tl4l7
(h) Jacoba
v. Holland

(b) Jacoba _
t 1436
1®. Dauphin (i)
2e. Jan
v. Brab. (k)
3®. Glocester
4e. Borselen

(k) Jan v. Br.
t 1427

(n) Filips
t 1430

(aa) Lodewijk XI Lodewijk XII
Kon.
v. Frankr. Kon. v. Frankr.
t 1483 in 1497

t 1512

(c) Karei I
(de Stoute)
t 1477

Karei
t 1495

Frans I (d) Maria 3
Kon.
v. Frankr. f 1482

in 1512 (o) Maxim. v. Oost.
t 1547 zoon v. Keiz. Fred. IH.

Karei VIII
Kon.
v. Frankr.
t 1497

OOSTENRIJKSCH HUIS.

(m) Margareta
t 1530
Ie. Johan
V. Kast. en Arr.
2e. Hert. v. Savoije.
Landvoogdes 1507—30.

(e) Filips II C
(de Schoone)

t 1506
(q) Johanna
v. Kast. en Arr.
t 1555

(f) Karei II (V)
afst. 1555
t 1558

(t) Ferdinand (u) Maria 3
Keizer 1558 t 1558
t 1564 Lodewijk v. Hongar.

Landvoogdes 1531—55

(g) Filips III (II).

BEKNOPTE GESLACHTSTAFEL VAN KASTILIË EN ARRAGON.

^ (p) Ferdinand C-
v. Arragon
t 1516

Isabella
v. Kastilië.
t 1504

Germaine
de Foix

(r) Isabella C Johan (q) Johanna

t 1498 t 1497 t 1555

Johan V. Portug. (m) Marg. v. Oost. (e) Filips I (II)

(de Schoone)

Zoon
t 1509

(f) Karei I (II. V)

t 1558

(g) Filips II (III)

t 1598

(s) Michael
t 1500

-ocr page 60-

17

der Friezen onderling. Geen vijand van buiten te
vreezen; maar woeden tegen zichzelven en eigen
welvaart door de reeds eeuwenheugende partijschap-
pen der Schieringers in \'t Westen en der Vetkoo-
pers in \'t Oosten. Edelen, steden, landbewoners
tegen elkander partij kiezende en met de wapenen
vermeende regten handhavende of grieven wrekende.

Is een volk eenmaal in dien noodlottigen toestand
geraakt, zoo staat het verlies der onafhankelijkheid
voor de deur. Oude en Nieuwe Geschiedenis getui-
gen het op iedere bladzijde. Zoo ook hier. Terwijl
de Schieringers zich tot Holland wenden, zien de
Vetkoopers naar Groningen om hulp uit. Nu treedt
Keizer Maximiliaan tusschenbeiden, hij tracht te
bevredigen; maar vergeefs, en hij zint op eigen
voordeel. Zijn krijgsoverste Albrecht van Saksen-
Meissen, die den Noordhollanders zijn ijzeren vuist
meermalen had doen gevoelen, is zijn schuldeischer
voor groote geldsommen wegens achterstallige soldij
der hulpbenden; hij verpandt hem Friesland voor
300,000 gulden, en beloont hem met het Erfstad-
houd\'jrschap over dat gewest. Hij mag dan zien,
hoe hij het vermeestert. De taak was zwaar, vooral
tegenover de Vetkoopers. Doch hij bragt die ten
einde; Friesland was onder Saksische heerschappij en
ontving bevelen uit Dresden. —■ Gelukkig was ech-
ter die toestand te noemen door het wijs en mild
bestier van Albrecht (f 1500) en zijn zoon George,
die orde in den bajert wisten te brengen door
goede regtspleging, door verbetering van binnen-
landsche gemeenschap en herstel der zeedijken.
Doch veel hing af van den persoon, die als stad-
houder door de Saksische Hertogen gezonden werd.
Hadden de Friezen Hendrik, Graaf van Stolberg
als een weldoener gezegend, zijn opvolger Ever-
wijn, Graaf van Bentheim, die hem in 1509 ver-
ving, kende der Friezen aard niet. Hij wist niet,
dat bedaarde kracht meer op hen vermag dan on-
gepaste gestrengheid. Men werd hem moede en
wendde zich tot Karei van Egmond, Hertog van
Gelder. De Saksische Vorst ziet geen kans om zich
te handhaven. De gereedste en voor hem verkies-
selijkste weg is, dat hij het bewind over Fries-
land afsta aan hem, van wiens voorzaat zijn vader
het in pandschap had gekregen. Terwijl Prins
Karei in Zeeland was, kwamen daartoe gemagtigden
van den Hertog tot hem te Middelburg en sloten
met die van den jongen Graaf, op 19 Mei 1515,
eene overeenkomst waarbij George aan eerstge-
noemden overgeeft geheel Friesland met sterkten,
steden en sloten, benevens de later aangewonnen
landen van het Nieuwe Bildt, welke de Hertog had
laten bedijken tegen eene som van 350,000
gulden. Nu had Karei den titel tot het bezit
van Friesland weder ingekocht, en hij zond Graaf
Floris van Egmond als zijn stadhouder om de
heerschappij werkelijk te aanvaarden. Dan alleen
de steden Leeuwarden, Harlingen en Franeker hul-
digden hem, benevens acht der noordelijkste griete-
nijen; want de listige Karei van Gelder deed zich
voor als de bevrijder der Friezen, van het Saksische

\' Reygebsbekgh van 1644, bl 385. De geldsommen der
verpanding en aflossing worden verschillend genoemd.

I
zoowel als van het Hollandsche juk, en Sneek werd
de zetel van zijn gezag. Bloedig, langdurig en wreed
was de krijg, die tusschen de Bourgondiërs, gelijk men
de Hollanders noemde, en de Gelderschen en Friezen
met hun onversaagden Grooten Pier gevoerd werd,
tot de zoo bekwame veldoverste Jurriaan Schenck
van Tautenburg, in 1521, Karel\'s stadhouder over
Friesland werd. Sneek, Dokkum en Bolsward wer-
den bemagtigd en in 1524 kon Karei zich met het
volste regt Heer van Friesland schrijven; want er
werd overeengekomen, dat de Graven van Holland
uit \'s Keizers naam Friesland zouden beheeren

Was hierdoor aan de westzijde het erfdeel van
Karei gerond, in het oosten stond daarentegen al-
les onder andere Heeren, waarvan een, de Hertog
van Gelder, de erfvijand van het Bourgondische
bloed, gestadig zijne aanzienlijke bezittingen trachtte
te vergrooten.

Ook Utrecht was een Staat op zichzelve, welks
Bisschop zijn wereldlijk gebied, wel te onderschei-
den van het geestelijke, uitstrekte over het heden-
daagsche Utrecht als Nedersticht, en Overijssel,
Drenthe en een deel van Groningen als Oversticht.
In magt was hij bij Gelder niet te vergelijken.
Geëerd en gevreesd was in vroegere dagen de
Utrechtsche Kerkvoogd, voor wiens banvloek zelfs
een Graaf van Holland sidderde, toen de spreuk:
»Hoed dij nu, hoed dij dan, hoed dij voor den
Utersen man" in aller mond was. Doch in den loop
der eeuwen was, door den aanwas der omliggende
Heerschappijen, het gezag van Utrecht\'s Bisschop
zoodanig gedaald, dat, wel verre van het in de
noordelijke deelen van zijn Oversticht te kunnen
doen gelden, hij zelfs in het Nedersticht, de kern
zijner Staten, ten speelbal was van Bourgondiërs,
Gelderschen, of eigen onderdanen. De oorzaak van
\'t verval lag in den regeringsvorm zeiven. Het gees-
telijk en tegelijk wereldlijk opperhoofd werd geko-
zen door de Kanunniken der vijf kapittelkerken te
Utrecht. Bij iedere nieuwe bisschopskeuze waren
de geestelijke kiezers in aanhoudende slingering.
De omringende Vorsten trachtten door gezanten,
die, behalve hunne vriendelijke of dreigende woor-
den, ook gewigtiger middelen van overreding in
de schaal legden, de Kapittelheeren over te halen
om een Bisschop te kiezen, die in hunne belangen
was. Deze werd door Gelder, die door Holland,
een derde door Kleef aanbevolen; waarbij niet zel-
den het geroep des Utrechtschen volks, opgezet
door een buitenlandschen Potentaat, den uitslag
gaf. Zelfstandige onafhankelijkheid bestond er over
lang in \'t Sticht niet meer. Sedert de helft der
vorige, 15"® eeuw, was het Filips de Goede, van
Bourgondië, die, als we zagen ook het naburige
Holland sedert 1433 bezat, door wien de Bisschops-
keuzen als voorgeschreven werden, en wee het Sticht
zoo de Kanunniken het waagden die bevelen te

2 Wagenaak, IV, 443. Zie over Friesland het nog niet vol-
tooide werk van den ijverigen Archivarius van Leeuwarden,
w. eekhoff, BeMopte Oeschiedenis van Friesland in hoofdtrehhen,
Leeuw. 1851, dat, in levendigen en bevattelijken schrijftrant, een
duidelijk overzigt geeft. De voorwaarden, waarop
kakel tot
Heer werd aangenomen zijn bij
j.p. akend, Algemeene Geschiede-
nis des Vaderlands,
Amst. 1840 vgg. II, 3ae st. 598.

3

-ocr page 61-

18

wederstreven. Toen in 1455 de zetel ledig werd,
begrepen de kapittels geen acht te moeten slaan
op het verlangen van Fi lip s, die zijn bastaardzoon
David, Bisschop van Terwaan (Terouanne) in Atrecht
benoemd wenschte. Met zekere waardigheid, die
echter weinig met de zwakke krachten van het
Sticht strookte, besloot de Geestelijkheid met ver-
wonderlijke eenparigheid tot de keuze van Gijs-
brecht van Brederode, en verwierf zelfs van
Keizer Frederik III diens bevestiging in het we-
reldlijk gebied. Schromelijk had men zich in het
karakter van Filips vergist, als of hij dat niet-
achten van zijn wenk zou dulden. Te Rome wist
hij door rijke giften de benoeming van David te
verwerven. Het overige is hem spel. Amersfoort,
Rhenen en het toen nog bestaande slot ter Horst,
bij de laatste stad, openen hem de poorten; Utrecht
zelf, bevreesd voor de 14000 man, waarmede Fi-
lips zich in beweging had gesteld, verdraagt zich
met hem. Gijsbrecht doet afstand en bedingt
vele geldelijke voordeden, doch zwaar zal hem de
gang naar de Domkerk gevallen zijn, toen hij als
Domproost aan de zijde des nieuwen Bisschops in
processie ging, en dezen op den zetel van St. Maar-
ten hielp plaatsen. "Wel bleef het Oversticht nog
tegenstreven, doch toen Deventer, na kortstondig
beleg, in 1456, zich onderworpen had, werd ook
aldaar David als Heer erkend \\ Wel was zijne
langdurige regering onrustig en moest hij door den
wereldlijken arm van Maximiliaan tegen oproerige
onderdanen gehandhaafd worden, doch tot zijn dood
in 1496 behield hij den Bisschopsstaf^ die hij 40
jaren gevoerd had.

Ook zijn opvolger Frederik van Baden, bloed-
verwant van
\'t Oostenrijksche Huis, dat sedert
Maximiliaan in de regten van het Bourgondische
was getreden, was de aanbevolene van die zijde.
Maar zoo afhankelijk was ook deze Bisschop, dat
als hij zijne stad Groningen van de Oostfriesche
wapenen wilde bevrijden, hem door den Keizer
werd aangezegd, om zich op straffe van verbeurte
des wereldlijken bewinds niet met de zaken der
Groningers te bemoeijen; zoo weinig geacht zijn
binnenlandsch bestuur, dat als hij oorlog met Ka-
rel van Gelder tegen den zin zijner onderdanen
voeren wil, zij dien Hertog tot beschermer aan-
nemen. Voegt men hierbij zijne zorg om het Over-
sticht nu tegen eigene onderzaten, dan tegen Gel-
der of Kleef te verdedigen, zoo kan het ons niet ver-
wonderen, dat hij na eene regering van 20 jaren
verdrietig werd over de zoo aanhoudende beroerten
en zich van alle bewind wenschte te ontslaan, te
meer daar hij onder den last van jaren en lig-
chaamszwakte gebukt ging

Naauwelijks was dit verlangen kenbaar, of Keizer
Maximilaan en Koning Karei bevorderden het op
alle wijzen en weldra zag men, met bewilliging van
Paus en Keizer, Filips van Bourgondië den Bis-

\' Zeer belangrijk is in den Ovenjss. Alm. voor 18S8, hl. 76—100
Het heleg van Deventer door filips van Bourgondië in het jaar 1456,
door Mr. w.
h. COSt JORdens.

Batavia Sacra of Kerkelijke Historie enz., Antw. 1715 II, 515.
Akend, a. w. II, 3, 327; ger. noviomagi philippus bürgdstdüs,
in matthaei AnaUct. Hag. Com. 1738, I, 156.

schopszetel bestijgen. Vreemd mögt deze keuze
heeten. De nieuwe Kerkvoogd toch was alweder
een natuurlijke zoon van den reeds in 1467 ge-
storvenen Filips den Goede, dus overoudoom van
Koning Karei en bastaardbroeder van Bisschop Da-
vid, en thans een man van 52 jaren. Het vreemd-
ste echter was dit, dat hij, geheel wereldlijk per-
soon, indertijd afgezant en vlootvoogd, nimmer
vermoed had, dat hem de mijter in plaats van den
helm op het hoofd zoude worden gedrukt. Liefde
of eerbied konden de Utrechtenaren voor den gees-
telijken en wereldlijken Vorst, die hun telkens door
kuiperijen en dwang werd opgedrongen, niet koeste-
ren. Zigtbaar werd het daarenboven dat het Sticht
niet meer op zichzelven bestaan kon. Bij een he-
vigen twist tusschen Kampen en Zwol neemt Karei
van Gelder de gelegenheid te baat om de laatste
stad bij te staan, maakt zich van een gedeelte
des Overstichts meester, en noodzaakt de Staten
in 1522 tot een nadeelig verdrag, daar de Bisschop
door de Hollandsche (of gelijk het altijd nog heette
door de Bourgondische) hulp weinig ondersteund
werd. Niet lang had Filips zich over al die weder-
waardigheden te kwellen, daar hij reeds in 1524 op
zijn slot te Duurstede overleed en naast zijn broe-
der David ter ruste gelegd werd

Nu stond de inlijving van beide Stichten voor
de deur. Evenwel zou niemand dit vermoed heb-
ben, die kort na Filip\'s dood vernam, dat de
kapittels Hendrik van Beijeren, Kanunnik te Keu-
len als Bisschop verkozen hadden. Want hij was
noch de aanbevolene van Gelder, noch die van Keizer
Karei Men trotseerde dus de twee magtigste
naburen en had een Vorst gevonden, meende men,
die het Sticht tot vroegeren luister verheffen kon.
Maar voor ons, die de bijzonderheden dier laatste
verkiezing kennen, is het duidelijk, dat alles ijdele
begoocheling was. Het waren niet de geestelijken
der kapittels, maar de Utrechtsche adel en aristo-
cratie, die Gelder en Oostenrijk evenzeer veraf-
schuwden, en dwaselijk eene houding, die slechts
vóór eenige eeuwen gevoegd zoude hebben, wilden
aannemen, en zich diets maakten, dat het Sticht
nog kracht genoeg bezat om vrij te zijn. Zij nood-
zaakten dus, geholpen door \'t volk, de Kanunniken,
door het beuken der deuren van de vergaderzaal
om hunnen wil te doen, en met meerderheid van
twee stemmen werd Hendrik, boven den Bisschop
van Luik, den candidaat des Keizers gekozen en

® Zie verder over filips, die als vriend van eeasmds een merk-
waardig persoon is,
b. glasius. Geschiedenis der Christelijke Kerk
en Godsdienst in de Nederlanden vóór het vestigen der Hervorming,
Leiden, 1836, III, 23—-31. Hoezeer filips stellig verbetering in
de Kerk wenschte, zijn de berigten, als zoude hij b. v. den onge-
huwden staat der priesters afgeschaft gewenscht en Rome als een
poel van gruwelen beschouwd hebben, welligt overdreven, daar
zij van zijn biechtvader den genoemden
gee. noviomagus of
geldenhauee zijn, die later tot de Hervormden overging.
Vakt ehijn, Batavia Sacr. II, 552, heeft dit reeds opgemerkt.
Curieus is het breed uittreksel uit den Inventaris van den op \'t
slot te Duurstede gevonden inboedel, die aan de prachtige klee-
derdragt dier dagen herinnert; maar dikwijls meer, wegens den
aard der voorwerpen, om den Admiraal dan om den Bisschop
doet denken.

\'\' Verkeerdelijk wordt in de Tegenw. Staat, XI, 116 gezegd,
dat HENDRIK door den Keizer aangeprezen was.

-ocr page 62-

19

plegtig uitgeroepen \\ — „ Het is/\' zegt een tijd-
genoot, » nopens dezen Kerkvoogd opmerkelijk, dat,
gelijk hij op een noodlottige wijze door oproer en
wapenen het Bisdom verkreeg, hij zijne rol te
midden van krijgsrumoer gespeeld en het treurspel
op eene droevige wijze geëindigd heeft." Terstond
maakte Hertog Karei van Gelder van de tegen
zijn zin gedane keuze gebruik om geheel het Over-
sticht door plunderen en brandschatten te ontrusten,
en zoo weinig was Bisschop Hendrik tegen Gelder
opgewassen, dat hij den vrede kocht, en daarvoor
eenige plaatsen aan den Hertog te pand liet. Het
opbrengen dezer penningen en vooral het niet dra-
gen der geestelijkheid in de lasten, veroorzaakten
in Utrecht tooneelen van de uiterste tweedragt,
waarin de Bisschop nu deze dan gene partij toe-
gaf en nimmer wist door te tasten. Eerst zich bij
adel en geestelijkheid voegende, zag hij, dat be-
snoeijing van zijn gezag hiervan \'t gevolg was en
hij koos de zijde des volks. De adel en geestelijk-
heid sluiten zich daarop aan Gelder. De Bisschop
meent te moeten handelen, en stelt zich, als daar-
toe zelf te zwak, in betrekking tot Floris van
Egmond, Kapitein generaal in \'s Keizers dienst, en
rukt met de hem verstrekte krijgsmagt tot voor de
poorten van Utrecht; maar men sluit hem die voor
het hoofd op 1 Augustus 1524, en de opentlijke
scheuring tusschen Landsheer en Onderdanen is daar;
want deze namen den Hertog tot beschermheer aan
en Geldersche bezetting werd in Utrecht gelegd.

Over- en Nedersticht zijn daardoor de schouw-
plaats van wederzijdsclie vijandelijkheden, die over \'t
geheel ten nadeele van den Bisschop uitvallen.
Keizer Karei had door krachtige hulp veel tot on-
dersteuning van den Kerkvoogd kunnen doen, doch
dit was het belang niet van hem, die op \'t bezit
van het Sticht vlamde, en gaarne zag, dat het tot
een uiterste kwam. Omkooping was een zeer ge-
woon middel in die dagen, en het keizerlijke goud,
dat in de handen van de raadslieden des Bisschops
vloeide, werkte uit, dat deze de hulpbenden van
zijn broeder den Paltsgraaf weigerde en zich ge-
heel in de armen van het Huis van Oostenrijk
wierp. Floris van Egmond was de onderhande-
laar tusschen de partijen, en op 15 November 1527
had te Schoonhoven eene bijeenkomst plaats, tus-
schen Bisschop Hendrik in persoon nevens zijne
raden en de afgevaardigden des Keizers.

Daar men lang in \'t geheim over het onderwerp
had onderhandeld, kwam men spoedig overeen. De
hoofdvoorwaarden waren, dat de Keizer den Bisschop
hulp in geld en, zoo noodig, in manschappen zoude
verstrekken tot herovering van het Sticht. De Bis-
schop deed daarentegen afstand van al de temporele
goederen van het Bisdom tot de voorgeschoten gel-
den terugbetaald waren. Hij zoude trachten de be-

\' Aldus wordt de stemming berigt door lamb. hoetensids, in
zijne
Secessiones Civiles Ultrajectinae, Utr. 1642, pag. 13, die de
beste bron is voor al wat de inlijving van \'t Stiebt betreft. In
de oorspronkelijke stukken der verkiezing staat, dat
Hendrik met
algemeene stemmen en wel door 71 gekozen werd. Welligt dat,
toen bleek, hoe de meerderheid voor
Hendrik was, zich ook
de overige stemmen op hem vereenigden. Zie
j. j. dodt van
plensboeg.
Archief voor de Kerkel-ijlce en Wereldsche Geschiedenissen,
inzonderheid van Utrecht,
Utr. 1838, 2"® st. bl. 7.

I
williging van den Paus daarop te verkrijgen. Geene
der partijen zou een verdrag met de Gelderschen
of Utrechtenaars sluiten zonder medeweten der \'an-
dere. Eindelijk beloofde Hendrik geen der Stichten
voor \'t geheel of gedeeltelijk te zullen afstaan dan
aan dengenen, welken de Keizer zou aanwijzen
Intusschen was het in \'t Oversticht jammerlijk ge-
steld. Uitgenomen de drie hoofdsteden, was bijna
alles in handen des Hertogs van Gelder. Daarom
waren de afgevaardigden van Overijssel insgelijks te
Schoonhoven geweest en hadden aldaar de raadple-
gingen bijgewoond. Nog vóór het einde van \'t jaar

1527 was er eene conferentie te Kampen, die ech-
ter vruchteloos afliep, daar de afgevaardigden des
Keizers op diens aanneming als Erfheer van Over-
ijssel aandrongen, en de last der Overijsselschen zoo-
ver niet ging.

Doch reeds op 7 Januarij des volgenden jaars

1528 werd een overeenkomst gesloten, waarbij de
Staten van Overijssel den Keizer, als Hertog van
Braband en Graaf van Holland, tot hunnen Erfheer
aannemen en den eed zullen doen, zoodra hun de
toestemming van hun genadigen Heer van Utrecht
zal worden getoond. De Keizer belooft geen vrede
met Gelder te sluiten, alvorens al de gedeelten, die
van Overijssel afgezonderd waren, daarmede weder
vereenigd zouden zijn. Alle vrijheden, gewoonten,
voorregten, enz. zullen hun gelaten worden. Indien
hun eenige moeite wegens deze overeenkomst door
den Paus of anderen mogt worden aangedaan,
zal dat buiten hunne kosten veretFend worden.
Weldra volgde de toestemming des Bisschops, on-
der inwachting der pauselijke goedkeuring, tegen
een jaargeld van 3000 gulden, zoo lang hem geene
meer voordeelige betrekking door den Keizer ver-
schaft was. Tevens beloofde hij van \'t geheele
Bisdom binnen een jaar af te zien, tegen vergoeding
van 30,000 gulden. Dit alles werd bij het Tractaat
van Dordrecht van 12 Februarij 1528 geregeld En
toen nu de vroeger genoemde veldoverste Schenck
van Tautenburg Overijssel geheel van de Gelder-
schen gezuiverd had, en als vertegenwoordiger zijns
meesters was ingehuldigd in de drie hoofdsteden,
was het Oversticht onder de heerschappij van Karei
van Oostenrijk, die denzelfden Schenck, reeds
Stadhouder van Friesland, daarover aanstelde.

In het Nedersticht waren de Gelderschen nog
vastgenesteld en het scheen alsof de krijgskans zich
geheel ten voordeele van Karei van Gelder zoude
verklaren, daar men met ontzetting vernam, dat
Maarten van Rossem, Veldmaarschalk van Gelder,
met slechts omtrent 2000 man, den Rijnkant langs naar

^ Arend, 1.1, 3 , 354, naar dodt\'s Archief, alwaar het Trac-
taat van Schoonhoven voor \'t eerst in zijn geheel te lezen staat,
\'s Bisschops toezeggingen schijnen nog stelliger te zijn opgevat
dan men uit de woorden van het Tractaat zou opmaken, daar
op de dagvaart te Dordrecht, 9 Februarij 1527 (dat is: 1528)
du BLiOüL zegt: dat de Bisschop te Schoonhoven te kennen gegeven
had, „ dat hij Biscop geenen macht en hadde de Heere van Gelre
te resisteren, ende gescepen was verdreuen te worden, soe ver-
socht hy secours van den Keyser, ende was te vreeden sijn Bis-
dom te stellen in handen van den Keyser, om sijn wille daer
mede te doene, mits hebbende een jaerlicx Pensioen."
A v. d, goes.
Register, I, 115

Arend, II, 3. 357, naar dodt\'s Archief.

3*

-ocr page 63-

20 •

den Haag trok met Bourgondische vaandels. Digt
genaderd ontrolde hij de Geldersche banieren en toog
onder het krijgsgeschreeuw van Gelre! Gelre! voor-
waarts. Op den middag van vrijdag 6 Maart storm-
den zij het open vlek binnen, plunderden, bedreven
moedwil en kwamen ongedeerd, na het helfen eener
brandschatting, den volgenden dingsdag, in Utrecht
met buit beladen terug \\

Deze plundertogt had tot gevolg, dat men in Hol-
land geheel overtuigd werd met welk eenen vijand
men te doen had. De krijg werd met meerder
kracht voortgezet. Gelder zelf werd bestookt, en
de stad Utrecht viel op 1 Julij 1528 in de magt
des Bisschops, wdens bloedig straffen van de over-
wonnenen des te verachtelijker was, daar geen hand-
having van zijn gezag, dat hij reeds afgestaan had,
maar alleen wraaklust zijne handelingen bestierde.
Slechts op keizerlijk bevel werd een einde aan deze
wreedheden gemaakt, en weldra zag men, van wege
de Landvoogdes, den Graaf van Hoochstraten naar
Utrecht gezonden, die de bedenkingen der Geestelijk-
heid tegen de overdragt wist te stillen en haar daarin
deed toestemmen; gelijk ook spoedig daarna het nog
wederstrevende Amersfoort zich voegde. Toen nu op
den 3^®" October 1528, de vrede van Gorinchem
met Gelder werd geteekend — waarbij o. a. bepaald
werd, dat de Hertog Drenthe en \'t deel van Gro-
ningen, dat insgelijks tot het Oversticht behoorde,
gedurende zijn leven als Erfgubernator van wege
den Keizer zoude bezitten — toen stond niets meer
in den weg aan de plegtige overdragt, die op
den 21®*®\'\' October volgde, in het Kapittelhuis van
den Dom, waar Bisschop Hendrik afstand deed
van het wereldlijk gebied over Neder- en Over-
sticht ten behoeve des Keizers, terwijl hij alleen
het kerkelijk regtsgebied behield. De Utrechtenaren
zwoeren Karei trouw, als hun Erflandvorst, Heer
en natuurlijken Prins, en Hoochstraten, in naam
des Keizers, om hen als een goed Vorst te zul-
len beschermen. Ook in de overige steden volgde
de inhuldiging. Paus Clemens VII gaf zijne
goedkeuring; het wereldlijk bewind der Bisschop-
pen had een einde genomen en een nieuwe parel
was aan de kroon van Karei V gehecht. De vol-
gende Bisschoppen waren slechts geestelijke opper-
hoofden zonder politieken invloed en de Stichten,
nu in Utrecht en Overijssel herschapen, werden als
Karel\'s overige landen door Stadhouders geregeerd
en tot meerdere zekerheid het sterke kasteel Vre-
denburg in de stad Utrecht gebouwd ^

\' Over dezen ganschen togt ligt een sluijer. Meermalen toch
is beweerd, dat die met bewilliging der Landvoogdes MARaAEETA
was ondernomen om de Höllandsche Staten tot het opbrengen van
meerdere oorlogslasten te nopen, daar b. v. de bezetting van Lei-
den, op hooger last, de Gelderschen voorbij liet trekken en in den
Haag niet alleen de woningen der Gelderschgezinden, maar ook
die van \'s Keizers ambtenaren gespaard bleven, en het Hof van
Holland niet geplunderd werd. Hoe, aan de andere zijde, men
gewaagd zou hebben een zoo stoutmoedigen vijand in \'t hart van
Holland te laten doordringen, dien men later met zooveel moeite
uit het Sticht verdreef, en hoe die afspraak met den vijand te
midden des oorlogs zou geschied zijn, blijft zeer duister.

^ Zie over het Kasteel Vredenburg Tijdschrift voor Oeschiedenis,
Oudheden enz. van Utrecht-Viv.
1835 tot 1843, 9 D. I, 18 vgg.
en de voortreffelijke
Proeve eener Geschiedenis van het Kasteel Vre-
denhurg
door wijlen den Hoogleeraar j. h. van bolhüis in hetzelfde

Gaarne zouden de Hollanders Utrecht aan hun
gewest hebben gehecht; doch niet als Graaf van
Holland alleen, maar tevens als Hertog van Braband
werd het door den Keizer in bezit genomen en het
bleef van Holland gescheiden ^ Hoezeer toch Hol-
land en Utrecht in 1536 beiden onder bestier van
denzelfden Stadhouder, den Graaf van Hoochstraten
kwamen, w^as in Utrecht in 1530 een Provinciaal
Hof opgerigt; zoodat men, van de vereeniging der
twee gewesten lezende, dit nimmer moet verstaan
als of Holland vergroot werd met het Nedersticht;
maar beide als afzonderlijke gewesten heeft te be-
schouwen, met afzonderlijke regtspleging en staten-
vergaderingen. Van de toezegging door Karei ge-
daan, dat de Staten van beide landen voortaan
gelijkelijk zouden beschreven worden, is nimmer iets
geworden. De ware beschouwing is alleen deze, dat
Holland, Braband en Utrecht steeds onder denzelf-
den Souverein zouden staan en in dien zin nimmer
gescheiden worden; even gelijk Holland en Zee-
land, die te zamen zelfs een Hof hadden, echter
ieder hunne Staten hadden en niet konden gezegd
worden met elkander vereenigd te zijn ^

Nu waren Groningen, Drenthe en Gelder de
eenige, maar nog zeer gewigtige gedeelten der Ne-
derlanden, die het hoofd voor Karei V niet hadden
gebogen, doch weldra volgen zouden.

Wat het eerste gewest aangaat, is de geschiede-
nis der vroegste tijden daarvan nog nimmer grondig
in haar geheel behandeld, en zoude het een zeer
verdienstelijke arbeid zijn, zoo een onzer Groninger
geleerden dien leverde Want meer dan eenige
Provincie heeft Groningen dit noodig, daar de stad
Groningen met het Gooregt noch dezelfde Heeren,
noch de algemeene lotgevallen met de overige ge-
deelten van het gewest gemeen had. De zoogenaamde
Ommelanden hebben naauwe verbinding met Fries-
land en waren, als dit, een der zeven vrije Friesche
Zeelanden, die in taal, wetten en gewoonten groote
overeenkomst hadden. Zij werden onder erkentenis
van den Keizer en het Rijk door eigen regenten
bestuurd. Geheel anders was het met de stad Gro-
ningen en het Gooregt waar alles meer het kenmerk
van Saksischen dan van Frieschen oorsprong draagt,
gelijk de taal, regtspleging en wat des meer zij,
daar heen wijzen Eerst in 1040 begint de ge-
schiedenis van dat gedeelte eenig licht te ontvangen

Tijdschrift, IV, 73 vgg. Dat het ter beteugeling der burgers
dienen moest, blijkt uit het versje, dat met gouden letteren bo-
ven de hoofdpoort geschreven stond:

Arx dicor Pacis, a quinto condita Carlo ,
Grata bonis statio, sed ferrea virga malignis.
(\'k Heet Vredenburg, en ben gesticht door Karei vijf
Tot heil der bi-aven, maar ten ijzren roê der boozen).
Een uitnemend goed verhaal van al het gebeurde vindt men
bij AREND, II, 3 , 340—368 met opgave van de bronnen voor hem,
die nog meerdere bijzonderheden verlangen zou.

» Arend, II, 3, 636. Tegenw. Staat, XI, 256.

® Wel is in het XX®\'® deel van den Tegenw Staat een goed
overzigt; en veel belangrijks in de
Oudheden van het Gooregt in
Groningen
door Pfr. a. ypest en Mr. h. o. peith, Gron. 1836, als
ook in de thans verschijnende
Geschiedkundige Beschrijving der stad
Groningen
door D^. e. j. diest loegion, Gron. 1849, vgg. doch
hierdoor is nog niet aan de behoefte, ïn den text aangewezen,
voldaan.

« Diest lorgion, a. w. bl. 22.

-ocr page 64-

21

door een giftbrief van dat jaar, waarbij de Duitsche
Keizer Hendrik Hl aan de St. Maartenskerk te
Utrecht een landgoed, \'t geen hij bezat te Gronin-
gen, gelegen in \'t Graafschap Drenthe, met erven,
akkers, lijfeigenen enz. schenkt \\ Veel is er over dien
giftbrief getwist; sommigen meenden, dat de stad
Groningen niet, anderen, dat zij wel daartoe gerekend
kon worden, \'t Waarschijnlijkst gevoelen is het laat-
ste, gelijk de Bisschoppen van Utrecht hun regt op
de stad steeds uit dien brief ontleend hebben. Drenthe
strekte zich toen dus noordelijker uit. Na deze gift
werd de afgestane streek daartoe niet meer gere-
kend en kreeg Groningen hier zijne latere begren-
zing. — Met de Bisschoppen ging het als met de
Duitsche Keizers. In de meer afgelegene deelen
van hun gebied was hun gezag zeer onvolkomen,
en gelijk die verwijderde vasallen meermalen tegen
den Keizer opstonden, zoo ook de leenmannen des
Bisschops in het noordelijke Oversticht. Aan hun
hoofd plaatste zich nu de Stedehouder des Kerk-
voogds, die dan zijnen eigenen ambtenaar te beoor-
logen had. Of de inwoners verzetten zich tegen
den Stedehouder en deze riep de hulp des Bis-
schops in, die eindelijk met een leger verscheen
en zijne regten deed gelden. Soms ook ontstond
er strijd tusschen de erven van hen, die met het
Erfstadhouderschap van Groningen beleend waren,
waardoor, het was in de 12"® eeuw, een hevige
krijg ontvlamde, die door de inmenging van Gel-
der en Holland in \'t Nedersticht overgebragt en met
moeite beslecht werd ^ Slechts weinige jaren later
ontstond er nieuwe en niet minder felle oorlog tus-
schen den Bisschop en zijne onderzaten, alweder
over het stadhouderschap, dat tegen den wil van
den Leenheer werd ingehouden, zoodat deze de
hulp des Keizers moest inroepen. Iets later (1226)
werd de vaan des opstands door de Stadhouders
al hooger geheven en de Ommelanden volgden deze,
terwijl Gelder en Holland zich bij den Bisschop
Otto II voegden, maar niet beletten konden, dat
hij, die, gelijk toen niet ongewoon was, strijdknods
en herderstaf tevens voerde, in den krijg gedood
werd. Zijn opvolger echter, wien de oorlogskans
gunstiger was, werd weder plegtig te Groningen
ingehaald. Zoo men het niet oneens was met den
Bisschop, waren er onderlinge partijschappen, waarin
de Ommelanden deel namen, die gaarne van die
gelegenheid gebruik maakten om den bloei der
stad Groningen te verminderen en hare magt te
kortwieken. In de stad zelve bestookte men elkan-
der uit versterkte huizen of kerken, in vestingen
herschapen. Men gevoelt, dat, bij zoodanigen toe-
stand, noch kerkelijke noch wereldlijke magt des
Bisschops vast of uitgestrekt konden zijn. Was er
in een groot gedeelte der 13"® eeuw rust in Gro-
ningen, in de 14"® ontbrandde er weder hevige
oorlog tusschen Stad en Ommelanden, hoezeer iets
later (1361) een verbond gesloten werd tusschen
de Stad aan de eene en de Friezen en Ommelan-
den aan de andere zijde.

Doch de partijen der Schieringers en Vetkoopers

\' Zie dezen brief bij ypey en feiïh, a. w. bl. 20.
^ Diest loegion, bk 36.

breidden zich ook over Groningerland uit, waar de
Stad aan de zijde der eersten stond, die tegen allen
Hollandschen invloed waren, terwijl de meeste der
Ommelanders de Vetkoopers aanhingen, die zoover
gingen, dat zij in 1398 hunne goederen aan Her-
tog Albrecht, Graaf van Holland opdroegen en
die weder van hem te leen ontvingen. Ook werd
de band, die den Bisschop aan de stad Groningen
en het Gooregt hechtte, in \'t laatst der 14"® eeuw,
1392, veel losser, doordien het Erfstadhouderschap
door het Domkapittel aan de Stad zelve voor
honderd jaren verpacht werd; en Groningen scheen
eene groote schrede nader gekomen te zijn aan
het doel, om vrij te zijn van alle vreemde heer-
schappij. Doch de vrees voor de Hollanders deed
meerder aansluiting met Bisschop Frederik van
Blankenheim geboren worden, wiens gezag in 1399
erkend werd. Toen evenwel de Groningers meen-
den dat de Bisschoppelijke magt te groot zoude
worden, was de goede verstandhouding ras ver-
broken. De Bisschop belegerde de stad en in
1405 was er een verdrag noodig om de twisten
tusschen Heer en onderdanen, ten minste eenig-
zins , te slechten.

Noch dit, noch een later verdrag kon de onrust,
waaraan de burgerkrijg Stad en Land blootstelde,
verminderen. Te midden dier beroeringen deed een
nieuwe en naar \'t scheen krachtige Vorst zijne aan-
spraken op Groningen gelden, te weten Karei de
Stoute; (1467—77) \'t geen ik enkel bijbreng om
een denkbeeld te geven van de schroomelijke ver-
warring, en de onzekerheid aan wien toch wel
het bestuur en het oppergezag over de tegen-
woordige Provincie Groningen toekwam. Karei
zegt, dat Friesland sedert vele eeuwen onder de
heerschappij der Graven van Holland en Zeeland
gestaan had, en begeerde, dat Groningen en de
Ommelanden zich daarom aan hem zouden onder-
werpen. Op aandrang der Groningers werden
daarop eenige Kanunniken van Utrecht naar Ka-
rel gezonden om hem voor te houden, dat Gro-
ningen onder den Bisschop (toen David, Karel\'s
basterdbroeder) behoorde; terwijl daarenboven Kei-
zer Frederik III verklaarde, dat Friesland tus-
schen Eems en Laauwers alleen aan het Rijk on-
derworpen was.

Er volgde geene beslissing, de onzekerheid bleef
voortduren; doch in \'t begin der 16"® eeuw zien
we eenen vierden en vijfden zich de heerschappij
aanmatigen. Hertog Albrecht van Saksen na-
melijk wenschte zoowel in Groningen als Fries-
land zijn gezag te doen gelden. Ook over
het eerste was hij door den Keizer tot erfelijk
Landvoogd aangesteld, en Maximiliaan dreigde het
met den rijksban, zoo men zich niet aan den Her-
tog onderwierp. Deze sloot een verbond met Ed-
zard, Graaf van Oostfriesland, opdat deze hem
tegen de Groningers ondersteunen zoude. Eenige
jaren van jammerlijken en wreedaardigen krijg volg-
den. Vergeefs trachtte de toenmalige Graaf van
Holland Filips I (vader van Karei V), vergeefs
de Bisschop de geschillen te vereffenen.

Zoo er van het aanrukken van Bisschoppelijke
troepen werd gesproken, zeide Edzard, dat de

-ocr page 65-

22

Bisschop en zijn Kapittel de Kerk regeren konden;
maar aan de wereldlijke Vorsten en Heeren had
over te laten, om datgene te verrigten, waartoe
zij geregtigd waren.

De Groningers en Ommelanders ondervonden,
dat de vijand hun te magtig was, en besloten met
Edzard in onderhandeling te treden, niet om zich
aan den Saks maar aan hem te onderwerpen. Het
geschiedde op 17 April 1506 bi] een verdrag te
Termunten gesloten. In naam, zoo \'t heette, van
het Heilige Rijk zouden die van Groningen hem als
beschermheer ontvangen en hulde en trouw zweren,
alles, NB., onverkort het regt van den Bisschop
van Utrecht. Het gebied over de Ommelanden,
waarop de stad Groningen steeds aanspraak maakte,
werd aan den Graaf afgestaan. Deze uitkomst waarbij
Groningen nu, niet onder Saksische, maar onder
Oostfriesche heerschappij geraakte, was onverwacht,
vooral voor Hertog George, opvolger zijns vaders
Albrecht, die wij beiden, bij \'t overzigt van \'t
gebeurde in Friesland hebben leeren kennen. Bitter
was hij teleurgesteld door zijnen sluwen bondgenoot,
die op gevraagde inlichtingen antwoordde, dat hij
de Stad voor het Rijk in bezit had genomen, tot
dat de twist tusschen Hertog en Bisschop vereffend
zoude zijn.

Het gevolg dezer stoute daad van Edzard was,
dat er klagten door Hertog George aan Keizer
Maximiliaan werden ingediend, waarop bij lang-
gerekte onderhandeling en onderzoek eerst na jaren,
in 1513, Edzard in den Rijksban gedaan werd,
en deze eindelijk, door de Saksische legerbenden
daartoe gedrongen, hulp bij Karei, Hertog van
Gelder zocht. Daar die hulp onvoldoende was,
meenden de Groningers het beste middel te zijn,
om dezen zelf tot Heer aan te nemen. Edzard
ontsloeg hen van den eed, die nu terstond aan
Gelder gedaan werd op den 3 November 1514.
En, als, eenige jaren later, in 1521, ook de Om-
melanders den Hertog trouw zwoeren, was de Gel-
dersche heerschappij in Groningen gevestigd. Het
ka.n mijn oogmerk niet zijn de geschiedenis van dat
Geldersch bestuur te schetsen, genoeg zij het te
vermelden, dat de Hertog, in aanhoudenden krijg
met Keizer Karei gewikkeld, daarin zijne nieuwe
onderdanen medesleepte en hen gedurende ver-
scheidene jaren door eenen Stadhouder liet regeren,
die door zijne kuiperijen verdeeldheid en daarbij
haat tegen het Geldersche bestuur wekte. En toen
nu de Groningers de wraak van Hertog Karei
duchtten, en daarbij zagen, hoe zijne wapenen tegen
den Keizer onvoorspoedig waren, toen besloten zij,
in 1536, gezanten naar Brussel te zenden om de
heerschappij den Keizer aan te bieden. Diens
zuster, de Landvoogdes Maria, nam deze aanbie-
ding volgaarne aan. Zeer kort daarna, 8 Junij,
ontving de Stadhouder van Friesland, Schenck
van Tautenburg, in Groningen de hulde van
Stad en Lande voor zijnen Heer, die als Hertog
van Braband, Graaf van Holland en Heer van
Friesland en Overijssel als Erfvorst erkend werd.
En, nadat Schenck de Gelderschen geheel verdreven
had, was het Bourgondisch-Oostenrijksche Stamhuis
ook alhier gevestigd.

Wij zijn tot Drenthe \' genaderd. — Vroeger tot
het rijk van Karei den Groote behoorende, was
het een gedeelte van een Graafschap, tot Keizer
Hendrik II het in 1024 tot een afzonderlijk Graaf-
schap verhief en daarmede de Kerk van St. Maar-
ten te Utrecht beschonk, immers zulks beloofde.
Keizer Hendrik III vervulde deze belofte in 1046
volkomen door bij openen brief Drenthe ten eeuwi-
gen dage aan den Bisschop en zijne opvolgers af
te staan.

Dan bijna even onzeker en weifelend was het
wereldlijk bewind des Bisschops in deze streken van
\'t Oversticht als in Groningen. Zijn Stadhouder,
de Kastelein van Coevorden volgde niet zelden
het voorbeeld van zoovele vasallen zijner dagen
door opentlijk tegen zijnen Heer op te staan, die dan
genoodzaakt was de banieren tegen zijnen eigenen
leenman te ontrollen; weshalve een der Kerkvoog-
den het bestuur over een deel van Drenthe van
het kasteleinsschap van Coevorden scheidde en eenen
afzonderlijken Stedehouder aanstelde, die den naam
van Schölte voerde. Dit belette echter niet, dat
een dier Kasteleins, Reynold, in 1382, het wereld-
lijk bestuur over geheel Drenthe aan zich getrok-
ken had, en het voornemen koesterde het geheel
van het Sticht af te scheuren. — Was er nu en
dan een Bisschop van bijzondere bekwaamheid, al
was hij ook door eenen der naburen opgedrongen,
gekozen, dan werd de betrekking tot Utrecht
naauwer en zelfs geheel hersteld, gelijk dit in \'t
laatst der 14^® eeuw door Bisschop Frederik van
Blankenheim geschiedde. Deze deed gemelden
Reynold de penningen, waarvoor hem de Heer-
lijkheid Coevorden in pandschap was gegeven, aan-
bieden tegen afstand der Heerlijkheid; doch het
werd geweigerd.

De Bisschop wist door het verleenen van voor-
regten de meeste Drenthenaren voor zich te win-
nen, en werd als wereldlijk Landsheer van Drenthe
gehuldigd. Nu tastte hij het slot van Coevorden
aan met hulp der Overijsselaren en dwong het tot
overgave. Na Frederik\'s dood verminderde het
gezag der Bisschoppen weder en waren de Dren-
thenaren in de twisten der Schieringers en Vetkoo-
pers, die geheel het noorden beroerden, gemengd,
waarbij zij de partij der eersten kozen. — Toen
ten gevolge der binnenlandsche onlusten en ver-
zwakking Friesland en Groningen onder Saksen of
Oostfriesland kwamen, schijnt Drenthe wel van het
doortrekken van troepen te hebben geleden, doch
niet onder vreemd bestuur te zijn geraakt. Nadat
echter Karei van Gelder zich van Groningen
meester gemaakt had, achtte hij het niet zwaar
ook Drenthe te onderwerpen, en in 1522 bezette
hij het zonder de minste inspanning. Na de stad
en \'t kasteel van Coevorden bemagtigd en den

1 Voor al wat Drenthe betreft is thans het hoofdwerk Qe-
schiedkundig overzigt van de Besturen, die, vóór de herstelling
van Nederland in
1814, elkander in Drenthe zijn opgevolgd, door
j. s.
MAGsriN, Archivarius van Drenthe, Groningen, 1838—1850,
3 stukken in vijf deelen. — Met veel vlijt en naauwkeurig
bewerkt vult het eene wezenlijke gaping in onze historische
letterkunde aan.

-ocr page 66-

23

Bisschoppelijken Kastelein gevangen te hebben,
maakte hij een einde aan de regering der Bis-
schoppen over Drenthe, hoewel hij niet dan schoor-
voetend door de inwoners werd gehuldigd, die
deze verandering van bestuur geenszins als eene
weldaad beschouwden. Het bleek spoedig, dat zij
er genoegzame reden toe hadden; want als onder-
danen van Gelder waren zij vijanden van Keizer
Karei geworden. Van diens krijgsbenden hadden
zij te lijden en weinig minder van de Gelderschen,
terwijl nog daarenboven, krachtens zijn niet afge-
staan regt op Drenthe, de Bisschop hen door \'t
garnizoen van Hasselt noodzaakte om hem schat-
tingen op te brengen en het volgend bestuur
van Karei van Gelder willekeurig en hard was.
Boven zagen wij, hoe deze zich niet tegen den
Keizer bestand vond, en in 1528 den zoogenaamden
Peys van Gorinchem moest sluiten, waarbij hem
evenwel Drenthe als leen van \'t Duitsche Rijk, ge-
durende zijn leven, werd afgestaan. De onrustige
Hertog, door dien vrede vernederd en den Keizer
steeds vijandig, verbond zich in 1534 met Koning
Frans I van Frankrijk en droeg hem al zijne
bezittingen op, om die als leenman van Frankrijk
weder te ontvangen en den vasal van dat rijk
te worden. Tevens beloofde hij Koning Chris-
tiern III van Denemarken tegen den Keizer te
ondersteunen. Deze behoefde dus den Hertog van
Gelder niette ontzien, weshalve Schenck van Tau-
tenburg in Drenthe trok, den 10 November 1536
Coevorden en den 2"®" December de Kinkhorst bij
Meppel veroverde. Nog vóór het einde des jaars ^
sloten de beide Kareis eenen nieuwen vrede, waarbij
die van Gelder o. a. ook Coevorden en Drenthe
aan den Keizer afstond.

Niettemin komt Drenthe nimmer als afzonderlijk
landschap onder de titels van Karei V voor, waar-
uit echter niet volgt, dat het met Overijssel ver-
eenigd zou geweest zijn en het is ten onregte, dat
het op de kaarten aldus wordt voorgesteld. Wel
was er, tijdens den overgang van Overijssel aan
den Keizer, door dezen toegezegd, dat hij, zoo
Drenthe door of voor hem veroverd of op eenige
andere wijze in zijn bezit gekomen zijn zoude, het
met Overijssel zoude vereenigen doch hij vond
zich genoodzaakt er van af te zien, vooral door
het verzet der Drenthenaren. De Keizer kocht daar-
om deze belofte aan de Overijsselaren gedaan van
dezen af voor 36000 goudguldens van 28 stuivers,
en Drenthe bleef zijne zelfstandigheid behouden.
Blijk hiervan is een brief eenige jaren later gege-
ven, waarbij de regten en voorregten der Drenthe-

\' 15 December 1536. Wag-enaak, V, 135. Karel van Gel-
der kreeg voor den afstand van Groningen, Coevorden en Drenthe
35000 Car. Guldens in eens en 25000 jaarlijks. Die van Utrecht
zouden hem, wegens zijn vermeend regt op die stad, 20000 Car.
Guldens voldoen.

2 Magnw, III, 1, 91, die daarbij aanhaalt het Register
van Commissiën
in het Archief van Overijssel berustende. Daar
dient het uit te blijken, want in het Tractaat van 7 Fe-
bruarij 1528 is er niets van te vinden; wel, dat „ die Landen
van Overijssel
geheylt sullen worden ende al daerby wederga-
bracht dat in voortyden daer toe gehoort heeft;" doch dat is
geheel iets anders.

naren worden gehandhaafd en bevestigd. Ook de
pogingen later door Filips beproefd bleven vruch-
teloos , al werden hij en zijn vader daarin ge-
sterkt door den Drentschen adel, die, bij eene
vereeniging met Overijssel, even als dadr, een af-
zonderlijk lid van staat gevormd zoude hebben.
Hoezeer het overal doorstraalt, dat beide genoemde
Vorsten het geheele Boven- of Oversticht als één
geheel en inzonderheid Drenthe en Overijssel als
één enkel landschap of gewest beschouwden, en
den titel van het eerste niet voerden, mogen wij ze
veilig als twee afgezonderde Heerlijkheden voor-
stellen

Het laatst van allen werd Karei V door het
aanzienlijke, magtige en begeerlijke Gelder ge-
huldigd.

Het werd onder Karei den Groote door Gra-
ven bestuurd, ambtenaren afzetbaar en herroepbaar,
wier bediening enkel persoonlijk was. Daar die
Graven doorgaans vele bezittingen hadden of ver-
wierven in hunne Graafschappen, was het niet on-
natuurlijk, dat veelal bij overlijden, hunne afstam-
melingen in hunne plaats werden benoemd. Toen
dit een tijd lang zoo was gebleven en daardoor
de erfelijkheid zich had voorbereid, werden om-
streeks de elfde eeuw de leengoederen en ook de
Graafschappen erfelijk en vielen slechts aan het
Duitsche Rijk terug bij ontstentenis van mannelijke
erfgenamen, later alleen dan als er ook geene vrou-
welijke waren. De Keizers hadden^ dit of toegestaan
of niet kunnen verhinderen door eigene zwakheid
of verwarringen in hun Rijk, waardoor tevens de
Graven geheel het karakter van ambtenaren verlo-
ren en als landsvorsten werden beschouwd, hoezeer
den Keizer als opperleenheer erkennende. Ten
minste behoorde dit laatste zoo; want een tal van
voorbeelden strekt ten bewijze, dat de leenman
de banier tegen den leenheer verhief en deze, hem
niet kunnende tuchtigen, eindigde met een ver-
drag, waarbij de eerste in het gerust bezit zijner
leenen bleef. Zoo ging het elders, zoo in Gelder.
De Grafelijke bezittingen werden vergroot, door
koop, door echtverbindtenis, door nieuwe beleening
der Keizers. Inzonderheid werd het gebied der Gel-
dersche Graven, dat zich eerst niet over Zutphen
uitstrekte, door huwelijk daarmede vermeerderd,
en zij schreven zich sedert Graven van Gelre en
van Zutphen, welke titel, in 1339, door Rei-
nold II, ten gevolge zijner verheffing door Keizer
Lodewijk V, met dien van Hertog verwisseld werd.
Groot en onafhankelijk was Gelder en zou het lan-
ger gebleven zijn, zoo niet binnenlandsche twee-
dragt het uitgeput had. Reeds in de 14^® eeuw
kiezen edelen en steden partij tusschen de broeders
Reinold III en Eduard, die, na bloedige veten
met de gevangenzetting van den eersten eindig-

\' Magnin, III, 1, 171—184 en 312—322; vooral 172 en de
aanteekening aldaar.

Voor een kort overzigt der geschiedenis van Drenthe raad-
plege men de beoordeeling door
m. in nïhopp\'s Bijdragen
voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde,
Arnhem 1837,
vgg. III, 81 vgg. en VII, 70 vgg., beide in de
Aankondigingen,
Berigten
enz.

-ocr page 67-

24

den \\ In het begin der 15\'^® eeuw bestijgt een
nieuw geslacht, dat van Egmond, den Hertogelijken
zetel. Krachteloos en toch arglistig was Arnold,
de eerste van dien stam, die in 1423 werd gehul-
digd en wiens onrustige regering echter eene halve
eeuw voortduurde; die door velen beklaagd wordt
als het slagtoffer van zijn ontaarden zoon Adolf,
doch zelf door zijne verspillingen en slecht beheer

\' Tot opheldering volge hier de:

BEKNOPTE GESLACHTSTAFEL DER HERTOGEN EN
GRAVEN VAN GELDER.
Na vroegeren uit denzelfden stam
Gerhard f 1117 of 1118

\'GerirnTTirmS^^^^n^

Ermgard van Zutphen

Otto I 1182—1207
Gerhard III 1207—1229

"^eM^TlSTT^lSlÖ^"

Krankz. f 1326

\'Reinald ifRu^ 131^
Graaf 1326—1338
Hertog 1339--1343

Machteid 3
Jan van Blois
gehuld. 1371
(Hekerens)

Maria ^ Reinald III Eduard

WilLv.GuIik geb. 1323 geb. 1336

reg. 1343—1361 reg. 1361—1371
en 3 md. van 1371

hüis van (Hekerens) (Bronkfaorsten)

gülik.

Reinald
1402—1423

Johanna 3
Jan van Arkel

(a) Willem"
geb. 1363
meerderj. 1377

t 1402
(Bronkhorsten)

Maria ._

Jan van Egmond

\'^DIS~VAN EGMON^
Arnold
geb. 1410
reg. 1423
gev. 1465
herst. 1471 f 1473

geb. 1438
reg. 1465—1471
t 1477

geb. 1467
reg. 1492
t 1538
(Bourg. heerschappij
1471—1492.)
Na 1538 tot 1543
Willem van Kleef en
Gulik verre bloedver-
want van Willem (a).
De eerste was uit het
Huis van der Marek
en door huwelijk Her-
tog van Kleef. Af-
stand aan \'t
huis van oostenrijk.
Karei V
1543—1555

Filips II.

grootendeels oorzaak was van eigen rampspoed.
Of zag men hem niet vrede sluiten zonder zijne
Steden te kennen; vaste plaatsen en landen ver-
koopen en verpanden en daardoor Ridderschap en
Steden tegen hem in de wapenen? En trekt hij,
hoezeer zijne kostbare hofhouding door zijne in-
komsten slechts ten halve gedekt wordt, niet in 1450
naar Rome en voert oorlog met Munster en ver-
meerdert daardoor zijn schuldenlast?

In dien benarden toestand had hij ten minste
zijnen magtigen nabuur Filips van Bourgondië
moeten ontzien. „ Nogtans waagde het de zwakke,
van geld en vertrouwen beroofde Arnold, de speel-
bal zijner onderzaten de bedoelingen, van Filips te
wederstreven en zijne wraak te tarten V\' door zijne
pogingen om eene ütrechtsche Bisschopskeuze tegen
Filip\'s wil te doen uitvallen. En zoo weinig werd
reeds Gelder door den Bourgondiër geteld, dat deze
om de Ütrechtsche zaken te beslechten eenvoudig,
zonder vrijgeleide te vragen, door de staten van
Arnold marscheert.

Bij nieuwe onlusten tusschen deze en zijne onder-
zaten treedt Filips tusschenbeiden en geeft den
raad om den 20 jarigen Adolf, Arnold\'s zoon,
de teugels van het bestuur te vertrouwen. Weldra
verklaart zich Mjmegen voor den jeugdigen, op-
bruisenden, staatszuchtigen Vorst, die „ zijn erf-
deel door de zwakheden en misslagen zijns vaders
onherroepelijk verloren ziet gaan

In 1459 is hij in opentlijken opstand tegen zijnen
vader en krijgt bij \'t verdrag van Batenburg het
bewind over de stad en \'t rijk van Nijmegen. Na
nieuwe verwikkelingen, waarin de drie beneden-
kwartieren Nijmegen, Arnhem en Zutphen zich voor
Adolf verklaren, volbrengt deze in 1465, op 9 Ja-
nuarij, zijn verraderlijken aanslag tegen Arnold,
en voert hem, onder omstandigheden, die het
gevoel geweld aandoen, in den kouden winternacht
naar \'t slot te Buren. Nu is hij Heer, nu ontvangt
hij de hulde eerst der drie genoemde kwartieren,
toen ook van het vierde te Roermond en de gevan-
gen Arnold doet 19 November 1465 afstand. En
hoezeer nu buitenlandsche Vorsten, als Kleef en
anderen, partij tegen den zoon kiezen, weet deze
zich te handhaven en op 22 Junij 1468 den slag
bij Stralen in \'t Overkwartier op Kleef te winnen.
Thans echter treedt de nieuwe Hertog van Bour-
gondië, Karei, op het tooneel en, door Pauselijke
brieven gesterkt, daagt hij in 1470 Adolf ten hove
en deze heeft de onvoorzigtigheid van te verschijnen.
Een bevel tot vrijlating zijns vaders wordt hem
ontlokt. Hij meent, dat hem lagen worden gelegd,
ontvlugt, wordt te Namen gevangen en naar Rijssel
gevoerd. — De rollen zijn gewisseld, de vader is
vrij, na zesjarigen kerker; de zoon is achter de
grendelen om er juist even zoo lang te verblijven.

Voor Gelder was deze lotwisseling zijner Vorsten
geenszins tot heil. Op 7 December 1471 verpandt
Arnold Gelder en Zutphen aan Karei den
Stoute, onder voorwaarde van inlossing tegen be-
taling derzelfde sommen, met uitsluiting echter van

^ Nijhofp, Qedenkw. uit de Gesch. van Geld., IV, LXXXIII.
» Nijhoff, IV, LXXXVI.

-ocr page 68-

25

Adolf en diens kinderen; terwijl de Gelderschen
om in de regering te voorzien Vincent, Graaf
van Meurs, in 1472 tot Hoofdman kiezen. Kort
daarna eindigde de gedemoedigde Arnold zijn
leven te Grave, op 23 Februarij 1473.

De tijd van handelen is voor den oorlogzuchtigen,
overmoedigen Bourgondiër gekomen. Wat kon Gel-
der tegen zijne talrijke en geoefende krijgsbenden
en ontzaggelijken geschutstrein overstellen! Nijme-
gen wordt belegerd, en hoezeer de burgers den
kleinen zesjarigen Karei, Adolfs zoon, binnen
hunne muren hebben, geven zij hem en hunne ves-
ting na kort beleg over. De andere steden volgen,
en een nieuw Vorstenhuis wordt gehuldigd. Geen
landsvaderlijk bestuur hadden de Gelderschen van
Karei van Bourgondië te wachten. Spoedig on-
dervonden zij het door de drukkende schattingen,
die hun werden opgelegd; en verblijdender tijding
kon nooit Gelder\'s grenzen overschrijden, dan die
van het sneuvelen van hunnen nieuwen Heer voor
Nancy, in 1477; te meer, toen zij vernamen, dat
de Vlamingers Adolf uit den kerker ontslagen had-
den. Terstond wordt deze als Hertog door de Gel-
derschen erkend. De krachtige vuist van Adolf
zal hen tegen alle vreemde overheersching bescher-
men. Doch eensklaps treft hen de verpletterende
treurmare, hoe Adolf aan het hoofd der Vlamingers,
Kortrijk aan de Franschen willende ontrukken, dap-
per vechtende gevallen is.

Thans is het land zonder hoofd, en in 1481 is
geheel Gelder weder onderdanig aan Maximiliaan.
Toen diens wapenen echter onvoorspoedig waren,
hij den slag van Bethune verloor, en daarna door
opstandelingen te Brugge gevangen w^erd gehouden,
was het, ten gevolge dier gebeurtenissen, dat de
jonge Karei van Gelder, die te Bethune in Fran-
sche krijgsgevangenschap geraakt was, tegen losprijs
ontslagen werd en in Maart 1492, na een afwezen
van 19 jaren, in zijn Vaderland terug kwam. Hem,
den 23jarigen jongeling, zat de overgeërfde haat
tegen \'t Huis van Bourgondië-Oostenrijk in het
bloed, ^ en dramatisch is zijn tegenstand van eene
halve eeuw tegen de vreemde overheersching. Ter-
stond vangen de vijandelijkheden aan. Reeds in
1493 wordt Nijmegen door Maximiliaan vergeefs
belegerd; en in het laatst der 15"® en \'t begin der
16"® eeuw zag men de aanhoudende krijgvoering tus-
schen de twee partijen. — Nu is Filips (vader van
Karei V) meester van Arnhem, (1505) dan vat
Karei van Gelder door den dood van zijnen tegen-
stander (1506) moed en bedreigt zelfs Amsterdam.
Nu weder valt men over en weder al blakerende
en plunderende in elkanders land. Eindelijk, in
1514, is Arnhem weder voor den Hertog van Gelder
gewonnen. Had deze zich tot verdedigen \\ran zijn
erfdeel bepaald, een schoone krans zou de Geschie-
denis hem gevlochten hebben. Zijne onrust en
heerschzucht wikkelen hem en zijne onderdanen in

1 Ook volgens een tijdgenoot: „ Dese fFurst heft keisser ende
„ koningen, hartouchgen ende grenen, heren, joncheren, lande
„ ende lüde tot ein vroicht (vrees) gewest ende genoich toe doene
„ gemaickt, ende een erffuiant gewest altit den keiser in den
„ husen van Borgonien."
Bijdr. voor Vaderl. Gesch. en Oudheidk.,
VIlI, 1, 68.

I
aanhoudende geschillen en oorlogen. Overal, waar
een Oostenrijksche banier gezien wordt en er kans
is haar te vermeesteren, is Karei van Gelder; in
Friesland, in Groningen, in Over- en Nedersticht.
Maar niet bestand bleek hij tegen eene reuzenmagt als
die van Keizer Karei; en was reeds in 1523 het
bemagtigen van Friesland door dezen de voorbode
van teruggang voor Hertog Karei, de vrede van
Gorinchem van 1528 drukte er het zegel op. Gelder
en Zutphen moeten van den Keizer te leen worden
gehouden, en zullen, bij ontstentenis van erfgenamen,
na den dood van Karei van Gelder, aan Karei
van Oostenrijk vervallen, die zijnen verneder-
den Vasal een jaargeld toetelt. Eerbied voor ver-
dragen moet men bij den Hertog niet zoeken. In
1534 draagt hij zijne landen aan Frankrijk op, en de
vrede van Grave, 10 December 1536, was noodig
om de nieuwe verwikkelingen tusschen de twee
Vorsten voor \'t oogenblik te effenen. Naauwelijks is
ook dat verdrag gesloten of de Hertog ziet weder naar
Frankrijk uit en tracht zijne Edelen en Steden te
bewegen Frans I voor Heer aan te nemen. Maar
zijne onderdanen zijn de altoosdurende onrust moede
en huldigen Willem van Kleef en Gulik als toe-
komstigen opvolger, tegen den zin des Hertogs.
Het was diens laatste ergernis, want kort daarna,
op 30 Junij 1538, stierf de looze Vorst, in bij-
na 71jarigen ouderdom te Arnhem De Keizer
eischte daarop bezit van Gelder en Zutphen, krach-
tens de verdragen met den overledenen Hertog; maar
te verwachten was het, dat de Gelderschen de deug-
delijkheid der overeenkomsten zouden ontkennen,
daar hun Hertog geen regt had om zonder bewilli-
ging van Ridderschap en Steden de landen over
te dragen. De zaak werd op den rijksdag te Re-
gensburg en te Neurenberg bepleit. Geen dingta-
len, het zwaard zoude beslechten. Met ongehoorde
stoutmoedigheid viel Willem van Gulik in Karel\'s
Nederlanden, en gewis geen geschikter krijgsoverste
had hij kunnen kiezen, als het op stroop- en plun-
dertogten aankwam, dan Maarten van Rossem,
wiens zinspreuk was: branden is het sieraad van
den oorlog. In Braband brengt hij die spreuk zonder
deernis in praktijk, voor Antwerpen, voor Leuven
tot in Luxemburg wordt het krijgsgeschreeuw der
Gelderschen gehoord. Daarna dwingt hij Amersfoort
en blakert de omliggende dorpen, eischt den
Bosch op, plundert Vugt en verovert het toen nog
versterkte Eindhoven. Maar gelijk de bekwame
speler geenen beslissenden aanval op zijne tegenpartij
waagt, alvorens de middelen om hem te slaan in
handen te hebben, zoo heeft Karei V zijne krach-
ten bespaard om op eens zijnen vijand te vernietigen.
Te Bonn heeft hij een leger van 36000 voetknechten
en 8000 ruiters verzameld en trekt er mede naar
\'t gebied van Willem van Gulik zeiven. Hij belegert
het sterke Duren; het valt, wordt uitgemoord en
de schrik zoo zeer door \'t omliggend land gebragt,
dat de hoofdstad van Gelder\'s overkwartier Roer-
monde den Keizer de sleutels biedt. Nu gaat
het noordelijk op tot Venlo. Ddar is de beslissing;

2 Eene zeer goede karakterschets van Hertog kakel, bij
akend, II, 3, 662.

4

-ocr page 69-

26

want als smeekeling verschijnt er Willem van
Gulik, die op 7 September 1543 een verdrag met
den Keizer sluit, waarbij hij van alle aanspraken
op Gelder en Zutphen afstand doet. Vijf dagen
later brengen de Staten dier gewesten hunne hulde
aan den nieuwen Hertog, die, ongeloofbaar is het
bijna, tevens den vermetelen van Rossem in zijne
dienst neemt en hem met een jaargeld van 1000
Carolus guldens beschenkt \\

Zoo zijn dan in 1543 al de Noordelijke Neder-
landen onder éénen Heer vereenigd. Men noeme
het slavernij, men jammere over verlies van aloude
vrijheid, men brandmerke de eerzucht van Karei V,
die door list en geweld de zelfstandigheid der wereld-
lijke of geestelijke Vorsten en Heeren deed verloren
gaan; de slotsom is verademing, voorspoed en geluk
voor de veroverde landen. Waar bloedige veeten
tusschen de landzaten derzelfde heerschappijen ge-
woed hadden, reikt men elkaär de broederhand.
Waar tusschen de onderdanen der verschillende
Heeren eeuwenheugende vijandschap geen rüstigen
oogenblik gunde, men elkanders welvaart en koop-
handel benijdde en benadeelde en hindernis op hin-
dernis in den weg stelde; waar stad en dorp, kerk
en klooster gebrand, geplunderd en geteisterd wer-
den, waar men steeds gereed moest staan met storm-
hoed en musket tegen eigen landaard of vreemde,
daar zijn nu veiligheid van bezittingen, orde, vrede
en rust. — Zeker is het tevens, dat de nu inge-
lijfde of onderworpene gedeelten voor zich geen beter
lot verdiend hadden, of behoef ik v/el nogmaals te
herinneren aan de Schieringers en Vetkoopers, Gel-
kingen en Groenbergen, Hekerens en Bronkhors-
ten. Lichtenbergers en Friezen, die eigen ingewan-
den verscheurden, eigen krachten uitputten en ver-
zwakt en weerloos zich in de armen eens nabuurs
wierpen, wien de gelegenheid te welkom was dan
dat hij zich vergenoegd zou hebben, om eene onder-
liggende partij ter hulp te snellen, als hij slechts
naar de staf des gebieders te grijpen had om die
over allen te zwaaijen. Wel verre dat eendragt hier
magt gemaakt zoude hebben, had tweedragt de poor-
ten geopend voor elk, die moeds genoeg zoude ge-
voelen om die binnen te treden.

Wenden wij ons nogmaals tot de Kaart, waar de
schrijfwijze dier dagen gevolgd is. Daar ziet men
de gewesten, die in 1530 onder het bestuur van
Karei V waren, geheel gekleurd. Te weten: Braband,
Holland, Zeeland, Vlaanderen, Friesland, Over-
ijssel en Utrecht. Zij dragen de jaartallen der inlij-
ving, voor zoo verre zij niet reeds bij de aanvaar-
ding van Karei\'s regering, in 1515, in zijne hand
waren. De vier eerstgemelden hebben dus geene
jaartallen. Friesland heeft 1524 en de twee laatste

\' Hoofdwerken voor Gelder\'s geschiedenis zijn M\'". pietek
bondam,
Charterloek der Hertogen van Gelderland en Graven van
Zutphen,
Utr. 1783—1809, 4 Afd. folio, tot 1286. W. a. rijks-
vrijheer
van spaen, Oordeelkundige inleiding tot de Historie van
Gelderland,
4 D. en Historie\' van Gelderland, 1®\'® d , Utr.
1801—1814, tot 1343. J.
a. nijhopf heeft in zijne reeds ge-
noemde
Gedenkwaardigheden beide deze werken vervolgd op eene
wijze zeer verre boven mijnen lof. In het laatst uitgekomen
vijfde deel is hij tot 1492 gekomen. Met groot verlangen v/orelt
het volgende te gemoet gezien, waar de gebeurtenissen zich rond
karel van gelder zullen groeperen.

1528. Groningen, Drenthe en Gelder zijn van bin-
nen ongekleurd, als in 1530 nog niet aan Karei,
met de jaartallen 1536 en 1543, als die der on-
derwerping.

Het voormalige Neder- en Oversticht zijn door
flaauwe letteren aangeduid. In het eerste was de
eenige straatweg, die in geheel Noord-Nederland,
voor zoo verre mij bekend is, bestond. Het is die
van Utrecht naar de Bilt, die met keijen belegd
was. Toen deze weg in 1433 eene herstelling had
ondergaan, werd nadrukkelijk verboden, dien te
gebruiken met rijtuigen, wier raderen met ijzer
beslagen waren, op verbeurte van vijf ponden voor
ieder rad ^ Het aanwijzen van de gewone aard-
wegen kon zoo hier als in de overige gewesten niet
geschieden, uit gebrek aan bescheiden en kaarten
waarop zij vermeld zijn. Tevens zou dit op deze
schaal verwarring hebben gegeven. Om die te voor-
komen zijn de onderverdeelingen in Kwartieren,
Dingspillen of Drostambten almede weggelaten en
alleen voor Holland zijn, bij meerdere ruimte, de
namen Zuid- en Noord-Holland en Kennemerland
geplaatst

Enkele toelichtingen zijn nog noodig.

In Holland is op het eiland Overfiakkee Sommels-
dijk of Zomerdijk omgrensd en met de verw van
Zeeland bedekt als behoorende tot dat Graafschap,
zijnde de pacht dier Heerlijkheid altoos ten profijte
der Grafelijkheid van Zeeland in de rekeningen
van Beoosten-Schelde verantwoord, gelijk zij steeds
en zelfs onder de Republiek voor Zeeuwschen bo-
dem gerekend geweest is Het eiland Schokland,
dat later voor de noordelijke helft aan Holland, voor
de zuidelijke aan Overijssel was, is op de Kaart
bij Holland gerekend, daar mij geene bewijzen zijn
voorgekomen, dat het toen reeds verdeeld was

In Zeeland is op Schouwen de Heerlijkheid Drei-
schor afgezonderd als niet tot dat gewest be-
hoorende, maar » Heerlijkheid apart, niets gemeens
hebbende met de Staten van Zeeland

Desgelijks heeft het land van Kuik eene begren-
zing, daar het in 1530 geen deel van Braband uit-
maakte. In 1400 was het met Gelder vereenigd en
werd door Hertog Arnold in 1472 aan Karei den
Stoute verpand, die zich in 1473 er van in \'t

Tegenw. Staat, XII, 359. Eerst in 1824 werden de keijen
door klinkers vervangen.
Tijdschrift voor Gesch enz. van Utrecht,
l^te Jaarg , bl. 413.

® De naam Holland, die in de elfde eeuw \'t vroegst wordt aan-
getroffen, werd het eerst aan de streek bij Dordrecht gegeven
en schoof langzamerhand noordelijk op. — De verdeeling op de
Kaart aangebragt werd nog in de helft der eeuw gevolgd

bij de kamer der rekeningen van de Domeinen in Holland.
„ Alwaar, zegt een schrijver van dien tijd „ Noordhollandt onder
sich begrijpt de waterschappen ofte Dyckgraafschappen van Rhijn-
^andt, Delfslandt, Schielandt, en Wovrden, met Delft, Leyde,
Goude, Rotterdam, Schiedam, Oudewater, Vlaerdingen, \'s Hage."
Zie
a kluit, Historia Critica Comitatus Holl, et Zeel. Mediob.
1777, I, 2, 91—99, en de daar aangehaalde schrijvers; inzon-
dei^heid p,
bok. chrz., Nederlandsche oorlogen, Amst. 1679, I, 502.

Tegenw. Staat, X, 570.

5 In "t laatst der löfie eeuw , 1585, was het zuiderdeel Over-
ijsselsch. Hoezeer mijzelven niet gaarne aanhalende, wijs ik nu
toch op mijn opstel:
Schokland in den Overijsselschen Almanak
voor 1847, bl. 267—330, bepaaldelijk bl. 282.

® Woorden van kaeel V in eenen brief van 9 Dec. 1539.
Tegenw. Staat, X, 429.

-ocr page 70-

27

bezit stelde. In 1481 scheidde Maximiliaan de
stad Grave met Knik van Gelder, en hechtte die aan
Braband. In 1485 verklaarde hij ze als Souverein op
zichzelven. Karei V verpandde de Heerlijkheid in
1515 aan Floris van Egmond, Graaf van Buren,
die in 1538 stierf. Onder Kuik was ook Neerloon,
dat in Ravestein ligt \\

Al de bijzondere Heerlijkheden in onnoemelijken
getale over \'t geheele land verspreid als b. v. de
Baronie van Breda, de Heerlijkheid Bergen op
Zoom, \'t Graafschap Kuilenburg enz. konden niet
worden aangegeven in hunnen omvang en uitge-
strektheid. Alleen is dit geschied in Drenthe met
Coevorden, dat in al de staatsstukken van den tijd
als afgezonderd van Drenthe genoemd wordt, en in
Groningen met Westwoldingerland, toen en later als
niet tot dat gewest behoorende beschouwd. Anders
is het met enkele stukjes grond, die door kleur
onderscheiden of met staatsgrenzen omzoomd zijn,
daar zij niet tot de Nederlanden, hoezeer zij er
midden in liggen, behooren, en er alleen mede
gemeen hebben, dat zij deelen van het groote Duit-
sche Rijk zijn, zonder daarom, gelijk de straks
genoemde, leenroerig te zijn aan Karei V als Heer
van Friesland, Hertog van Braband of van Gelder;
maar aan Heeren of Vorsten toekomen, die geen
leenmannen zijn dan van het Duitsche Rijk of van
buitenlandsche Leenheeren.

Alzoo ziet men onder de noordelijke eilanden
Ameland de Friesche kleur niet dragen. Het had
met Friesland niets uitstaande, blijkens eene verkla-
ring van Recht en Raden van Ooster- en Westergo
van 1405, waarbij Ameland gezegd wordt vrij en
kwijt en onbelast te zijn van alle regten en alle
jurisdictie in Ooster- of W^estergo Sedert onheu-
gelijke tijden stond het toen reeds onder Heeren
uit het geslacht der Cammingha\'s. Het kon echter
daarom, even als het straks genoemde Dreischor,
den Graaf van Zeeland, den Heer van Friesland
voor Leenheer hebben erkend en aan dien, in geval
van uitsterven der Cammingha\'s, teruggevallen zijn.
Hiervan is echter geen blijk. W^el bevestigde in 1494
Keizer Maximiliaan de voorregten van Ameland
aan Pieter Cammingha, doch hij zal dit waar-
schijnlijk gedaan hebben als Keizer, zoodat Ame-
land enkel leen zal geweest zijn van het Duit-
sche Rijk

In Braband is noordwestelijk van \'s Hertogenbosch
de Baronie Bokhoven, eene hooge en vrije grond-
heerlijkheid, van den Vorst-Bisschop van Luik afhan-
kelijk, en door dezen in achterleen uitgegeven aan
Jan van der Aa. Tot 1499 was Bokhoven slechts
Heerlijkheid; maar werd bij open brief van 16 Maart
van dat jaar door Maximiliaan tot Baronie of
Baanderheerlijkheid verheven. In de volgende eeuw
zou de titel tot Graafschap stijgen

De Heerlijkheid van Ravestein in \'t noordoosten
van Braband was vroeger aan de Graven van Salm
gekomen, doch in 1397 afgestaan aan Adolf, eersten
Hertog van Kleef. Thans was zij aan Johan III ®
en niet leenroerig aan Braband

Ook Oefelt was als behoorende tot de Heerlijkheid
Gennep niet aan Braband; maar, sedert de 15^® eeuw,
aan de Hertogen van Kleef

In Gelderland is een aanzienlijk gedeelte aan het-
zelfde Stamhuis, de zoogenaamde Lymers, met Huissen
en Zevenaar. Sedert meer dan eene eeuw toch waren
deze bezittingen door Hertog Reinald IV van Gel-
der aan Adolf, Graaf van Kleef en van der
Mark verpand. Op den 31 Januarij 1406 gaf hij al
zijn regt en aanspraak op de Lymers over, voor
eene schuld van 10000 gouden schilden, zich ech-
ter de vrijheid voorbehoudende om dat bezit met
gelijke som weder in te lossen; \'t geen nimmer ge-
schied is, weshalve die landen in bezit der Hertogen
van Kleef en hunne regtverkrijgenden tot onze dagen
gebleven zijn

Deze kleine gedeelten uitgenomen, vormde Noord-
nederland een aaneengeschakeld geheel en met Zuid-
nederland de zoogenaamde Landen van Herre-
waartsover

Dit laatste is op het kleinste carton geschetst,
zoo als het zich in 1530 vertoonde. Men ont-
waart terstond hoeveel grooter de zuidelijke strek-
king dier gewesten is, vergeleken bij latere da-
gen, toen het Fransche kanon zulke geweldige
bressen in die grens geschoten en haar ver in
\'t noorden teruggedrongen had. Duinkerken, St.
Omer, Hesdin, Atrecht, Rijssel, Douay, Valenciennes,
Kamerijk, Montmedy, Diedenhoven (Thionville) waren
Nederlandsche steden. Wij zagen boven hoe en wan-
neer de verschillende landsdeelen aan \'t Huis van
Bourgondië gekomen zijn. Op het kaartje is dit
laatste daarenboven door jaartallen uitgedrukt. Nog

^ Jhr. Ml". h. b. martini van geffen, hét Oraafschap Bok-
hoven,
in den Noord-Brab. Volks-Almanak voor 1843, bl. 97.

® Zie bl. 2 hierboven.

« Bachiene, IV, 374; v. d. aa, IX, 379.

^ Bachiene, IV, 733; v. d. aa, IV, 531.

® Belangrijk zou een onderzoek zijn omtrent den staatsregte-
lijken toestand en de betrekking tot Nederland in vroegeren en
lateren tijd van de afgezonderde gedeelten, zoo van de genoemde,
als van degene die vervolgens op zichzelve stonden. Als een
onderwerp ter behandeling is het opgegeven door Dt"\'.
sChüllee
tot
PEURSüM in eene der sectievergaderingen van \'t Utrechtsche
Genootschap. Het is te wenschen dat daar gevolg aan gegeven
zal worden. Zie
Aanteek. van het verh. in de Sectieverg. van
Utr. Oen.
voor 1851, bl. 68.

® Zie b. v. bij magnin, a. w. III, 1, 117 in eenen brief van
kakel V van 1536 „ in onsen landen van herwaertsover" of bij
Ml\'.
aert v. d. goes, Register, I, 315 en 327 „ van den lande
van harwaertsouer" en „ herwertsouer." Of in \'t Franscb „Pays
parde^a of de pardega," als in eenen brief der Landvoogdes
m:aria
van 1537, bij hoïnck van papendrecht, Analecta, III, 2, 283
„ aux Estats de tous les pays parde9a," en
Qroot Plac, Boek,
IV, 13 „ nos dits Pais de parde^a;" in de Commissie voor de
Aartshertogin
margareta, van 1520.

II

-ocr page 71-

28

enkele opmerkingen nopens den vroegeren toestand
dier gewesten.

Atrecht (Artois) was eertijds deel van Vlaanderen,
doch op \'t einde der 12\'^® eeuw door Filips Graaf
van Vlaanderen ten bruidschat met zijne dochter
Isabella aan Filips, koning van Frankrijk gegeven.
Sedert werd dat Graafschap door verschillende
Fransche Graven bezeten, en kwam bij erfenis aan
de gemalin van Filips den Stoutmoedige in 1384.
Door verdrag later weder aan Frankrijk gehecht,
werd het aan Filips den Schoone, vader van
Karei V te leen gegeven, mits hij het van de Fran-
sche kroon verheffen zou. Bij het verdrag van Madrid
in 1525 Averd Koning Frans I genoodzaakt van alle
regt op dit land af te zien, en hoezeer zijne be-
weringen daarmede niet geëindigd waren, hakte
Karei V den knoop in 1548 ^ door, toen hij Atrecht
als lid van het Duitsche Rijk deed beschouwen.

Vlaanderen was voormaals gedeeltelijk leen van
Frankrijk, gedeeltelijk van \'t Keizerrijk. Het eerste
noemde men Kroonvlaanderen, \'t andere Rijksvlaan-
deren Het laatste bevatte het noordelijk gedeelte.
Door sommigen wordt dat ook Recht-Vlaanderen
genaamd, als zoude het nooit een ander opperhoofd
dan de Graven van Vlaanderen hebben erkend ?
hetgeen met den naam Rijks in strijd is. Doch dit
ziet op eene derde verdeeling, die het Eigenlijke
Vlaanderen heette, en eene kleine noordoostelijke
streek langs de Brabandsche grenzen bevatte, waar-
van Dendermonde de voornaamste plaats was Wat
daar ook van zij, op dezelfde wijze als bij Artois
werden de verschillen over de leenroerigheid van
\'t Graafschap beslist of althans ter zijde geschoven.

Kamerijk (Cambrai) komt, even als Drenthe, niet
voor onder de titels van Karei V, of van zijnen
zoon Filips, en zou dus als een deel van
Henegouwen beschouwd kunnen worden, zoo als het
op sommige kaarten is ^ Op die der eeuw

is het echter afgescheiden Het was een leen
van het Duitsche Rijk. De uitgifte in de elfde
eeuw door de Keizers gedaan, werd in 1153 nog
bevestigd door Keizer Frederik I.

Henegouwen of het land aan de Haine welks
inwoners, naar gezegd wordt zich lieten voor-
staan, dat hun land niet dan aan God en de Zon
onderworpen was, \'t geen zooveel zegt als aan
niemand leenhulde schuldig te zijn, was nogtans,
blijkens de geschiedenis van dat Graafschap, een
leen van het Duitsche Rijk \\ Dit welvarend ge-
west, w^aarin, voor dat Frankrijk er de helft af-
sneed, 24 bemuurde steden waren, staat in naauwe
verbinding met Noordnederland, daar, sedert het
begin der 14^® eeuw, dezelfde Graven ook Holland
en Zeeland regeerden.

Het veel kleinere Graafschap Namen was, even
als de straks volgende gewesten, leen van het
Duitsche Rijk, en in de 12^® eeuw vereenigd met
Henegouwen; dan weder daarvan afgescheiden, maar
toch een achterleen van dit laatste. Later werd het
onder éénen Heer met Vlaanderen gebragt.

Uitgestrekt was het Graafschap, en, sedert 1354,
Hertogdom Luxemburg. Het kwam in de 13^® eeuw
met Limburg tijdelijk onder denzelfden Graaf. Door
de weinige bestaanmiddelen het armste der geweslen
had het geen invloed op de politieke gebeurtenissen
van het latere gedeelte der 16\'\'® eeuw. In het noor-
den zijn drie kleine stukjes, welke geheel in \'t
Luxemburgsche gesloten, aan Luik behoorden.

\'t Graafschap en sedert de elfde eeuw Hertogdom
Limburg werd in 1288, ten gevolge van den slag
bij Woeringen, aan Braband gehecht en, ten op-
zigte van dit laatste, de Landen van Overmaas (Pays
d\'oultre Meuse) genaamd, hoezeer ook de vroe-
ger bij Limburg gekomene Graafschappen: Valken-
burg (Fauquemont) en Dalem, met het land van \'s
Hertogenrade (Rolduc) meermalen bepaald alzoo
genoemd worden. Een afgezonderd stuk van Lim-
burg lag ten zuiden der stad Luik te midden van \'t
Bisschoppelijk land. De stad Maastricht was vroeger
een rijksstad en behoorde niet tot Limburg. In 1204
werd zij door den Roomsch Koning Filips II aan
den Hertog van Braband geschonken, en deze gift in
1214 door Keizer Frederik II bevestigd. Die Her-
togen waren verpligt, bij hunne komst tot de rege-
ring, Maastricht als bijzonder rijksleen te verheffen.
Karei V denkelijk wenschende, dat het bezit van
Braband, als erfelijk in zijn geslacht, tevens dat
van Maastricht in zich zoude sluiten, voegde het
bij Braband. De Bisschop van Luik bezat echter
een deel van Maastricht. Waarschijnlijkst is, dat
bij de uitbreiding der stad over het riviertje de
Jeker, men op het grondgebied van het Luiksche
dorp St. Pieter bouwde. Gezamentlijke regering
met den Hertog van Braband had toen nog niet
plaats. In 1135 wordt onder de goederen van Luik
genoemd St. Pieter van Maastricht Later zullen
we zien, dat in de 17^® eeuw aan den Bisschop
de helft in de regering toekwam. Tevens zal ik
dan trachten den toen zoo verwarden toestand van
Limburg in \'t licht te stellen.

Het Hertogdom Braband was, vóór de splitsing
in Staats- en Spaansch-Braband, de uitgestrektste der
Nederlandsche Provinciën en in zeker opzigt de
voornaamste, doordien Brussel de zetel was van den
Gouverneur of Algemeenen Stadhouder, (die tevens

7 H. leo, Zwölf Bücher Niederl. Geschichten, Halle, 1832,
2 Th. I, 123 en 129.

8 Bachiene, Beschr. der Vereen. Nederl. V, 848 en 921 vgg.;
e. courtois, Recherches sur la Statistique de la Province de Liege,
Verviers, 1828, 2 V, I, 23 suiv.

-ocr page 72-

29

Stadhouder van Braband was) met de hem omrin-
gende Raden. Zuidelijk van Leuven had het eenige
zeer kleine Luiksche enclaves. Van grooter omvang
waren twee of eigenlijk drie andere gedeelten, die
omsloten door Brabandschen grond echter daar niet
toe behoorden.

Het eerste was het Markgraafschap des Heiligen
Roomschen Rijks (Marquisat du St. Empire) zijnde
de stad Antwerpen met haar regtsgebied, dat zich
rond de stad en over enkele afgezonderde gedeelten
als Herenthals, Rijen, Turnhout enz. uitstrekte. In
de 10"® eeuw vindt men het Markgraafschap (dat is
Grensgraafschap) reeds genoemd; het werd vroeger
aan de Hertogen van Nederlotharingen, later aan
die van Braband door de Keizers gegeven.

Het tweede was de Heerlijkheid Mechelen, waar-
over in de 14"® eeuw onderling getwist werd door
de Hertogen van Braband, de Graven van Vlaande-
ren en den Bisschop van Luik, totdat het geschil op
de zonderlinge wijze werd bijgelegd, dat de Hertog
en de Graaf ieder de helft zouden bezitten. De
Hertog zou zijne helft van den Graaf te leen hou-
den en de Graaf zou voor zijne helft den Hertog
en den Bisschop van Luik beiden voor leenheeren
erkennen \\ Door afstand kwam de Heerlijkheid
Mechelen geheel aan Braband. Zij was in twee
deelen gesplitst, waarvan het grootere de stad Me-
chelen met eenige dorpen bevatte; het andere het
dorp Heyst met eenige buurten. Karei V voerde
steeds de titels dezer beide enclaves afzonderlijk:
» Marckgrave des Heilichs Rijcx, Heere van Me-
» chelen

Al de genoemde Landen erkenden Karei V als
Heer; niet alzoo de Bisschop van Luik, die, even
als vroeger die van Utrecht, behalve zijn geestelijk
gebied het wereldlijke over zijn sticht of stift oefende.
En gelijk men in \'t noorden van de goederen van
St. Maarten sprak, zoo noemde men in \'t zuiden
die van St. Lambert, de Bisschop die omstreeks
\'t jaar 700 martelaar werd ter plaatse, zoo men
zegt, waar later te zijner eere de hoofdkerk, naar
hem genoemd, binnen Luik gesticht werd, dat, toen
nog dorp, weldra met muren omringd werd. Ge-
lijk elders, namen, door de veelvuldige schenkingen
aan de Kerk uit godsdienstig beginsel, de bezittin-
gen zeer spoedig toe, die het eigendom van St.
Lambert, zijnde het wereldlijk gebied der Bis-
schoppen, vormden. Eerst gevreesd en ontzien, als
die van Utrecht, zonk hunne magt ook hier, toen
door het erfelijk worden der leenen de omringende
Vorsten in aanzien stegen, en werd hun Land niet
zelden het tooneel des oorlogs. Filips de Goede
was er reeds beschermheer van en zijn zoon Karei
de Stoute tuchtigde meermalen de Luikenaren, als
zij Frankrijk begunstigden, op de vreesselijkste wijze.
Het wereldlijk gebied bleef echter bestaan, en het
zou wel waardig zijn te onderzoeken naar de reden.

waarom Karei V Utrecht bij zijne Staten inlijfde,
maar de Bisschoppen van Luik als wereldlijke Vor-
sten liet bestaan. Welligt was een dier redenen,
dat Karei, bij de inbezitneming van Utrecht, zulks
noodig oordeelde, omdat het aan \'t gebied van zijn
aartsvijand, den Hertog van Gelder, grensde, maar
Luik geheel door Karel\'s eigene Staten omgeven
was. Tevens was, als vroeger ^ is opgemerkt, de
Bisschop, die in Karel\'s eerste dagen regeerde, de
belangen van Oostenrijk geheel toegedaan; en werd
zelfs, in 1544, een bloedverwant van dat Huis,
George, natuurlijke zoon van Maximiliaan, ver-
kozen, zoodat Luik daardoor wel niet regtens, maar
toch met de daad geheel van den Keizer afhan-
kelijk was.

In het noordelijke gedeelte van het Bisdom was
het Graafschap Looz of Loon. De in onze geschie-
denis, door zijn huwelijk met Ada van Holland,
zoo bekende Lo de wijk van Loon droeg in 1212
zijn Graafschap op aan den Bisschop en ontving het
weder van hem te leen. Bij het uitsterven van zijn
Huis in 1336 werd het Graafschap als opengevallen
leen aan Luik gehecht

Aan de grenzen van Gelder, dus in \'t allernoor-
delijkste deel van \'t Bisdom, was het Graafschap
Hoorn, dat, naar \'t schijnt, leen was van \'t Graaf-
schap Loon, dus achterleen van Luik. Tot in de
16"® eeuw bleef het onder eigene Graven. Toen
Filips van Hoorn in 1568 op het schavot het
leven liet zonder afstammelingen, werd het Graaf-
schap insgelijks aan Luik getrokken.

In het zuiden ziet men de steden Charleroi, Ma-
riënburg, Philippeville en Oharlemont nog niet. Zij
zullen, als na 1530 gesticht, later voorkomen

Als eene kostbare parel versierden deze Nederlan-
den de kroon van Karei V. Hij deed die door Land-
voogden of Algemeene Stadhouders besturen, en
zonderling is het, dat in het grootste gedeelte der
16"® eeuw die waardigheid aan vrouwen werd op-
gedragen. In 1507 stelde Maximiliaan als voogd
over zijnen kleinzoon Karei, zijne dochter Marga-
reta tot Landvoogdes of, gelijk het toen heette, tot
Gouvernante der Nederlanden aan en werd zij

^ Bl. 2 hierboven.

^ Over dit Graafschap is te Gend, in 1849, eene oorkonden-
verzameling uitgekomen, waarvan echter het meeste reeds uit-
gegeven was, doch waar men vereenigd vindt \'t geen anders
met moeite opgespoord moet worden. De titel is: Codex diplo-
maticus Lossensis, ou Recueil et analyse de chartes servant de
preuves à l\'histoire de l\'ancien comté de Looz, par
h. j. woltees.
Zie aankondiging door M\'\'. l. ph. c. van den bekgh, in nijhOff\'s
Bijdragen, VII, 79 der Aank. Berigten enz.

" Over de zuidelijke Nederlanden kan men raadplegen (behalve
de aangehaalde werken van
leo, courtois, waknkönig en dewez,
Hist. du Pays de Liège) dewez, Histoire Générale de la Belgique
Brüx. 1826, 7 V. ; j. j. de smet, Histoire de la Belgique, s^e Ed,
Gand, 1839, 2 V.; j.
david, Pfr. te Leuven, Vaderlandsche His-
torie,
Leuven, 1842, tot heden twee deelen; het te weinig be-
kende werk van Mr.
le comte de neny. Mémoires historiques et
politiques sur les Pays-Bas Autrichiens, et sur la constitution tant
interne qu\'externe des Provinces qui les composent,
4™® edit. Brüx.
1786 ,2 V. De schrijver was voorzitter van den geheimen Raad ;
Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige staat van alle Volken,
8ste en lOde deel, Amsterd. 1736 en 1738; Compleete Zak-Atlas
van de
17 Nederlandsche Provinciën, Amsteldam bij Elwe en
Langeveld, 1786.

" Wagenaab, Vad. Hist. IV, 348; aeet van dek goes, a. w.
I, 315. „ Gouvernante ende Regente." In de Huldinge van

-ocr page 73-

30

als zoodanig door Karei in 1518 bevestigd \\ Deze
schrandere vrouw, boven wier hoofd de kroonen
van Arragon en Kastilië hadden gezweefd, be-
stuurde met zeldzame wijsheid en kracht tot haren
dood in 1530. Zij werd in \'t volgende jaar ver-
vangen door des Keizers zuster Maria, weduwe
van Koning Lodewijk van Hongarije die eerst
in 1555, te gelijk met haren broeder, aftrad, en
in hetzelfde jaar, 1558, met hem stierf

De bijzondere gewesten werden door Stadhouders
beheerd en veelal was dezelfde over verscheidene
Provinciën gesteld. Zoo werd in 1536 Schenck van
Tautenburg Stadhouder over Drenthe terwijl
hij in Friesland, Groningen en Overijssel dit ambt
reeds bekleedde.

De Algemeene Stadhouders of Landvoogden, wier
verblijf te Brussel was, werden vroeger alleen bij-
gestaan door eenen geheimen raad, welke toen geen
vast en blijvend collegie, maar alleen in werking
was gedurende het afwezen van den Souverein.
Zoo stelde Karei, den 23®\'®" Julij 1517, toen hij
naar Spanje vertrok, er eenen aan, met zijne moei
Margareta als hoofd; desgelijks op 19 October
1520, alvorens bezit te gaan nemen van zijne Duit-
sche landen, en nogmaals, op 21 Maart 1522, toen
hij weder naar Spanje reizen zoude. Door zijne,
toen reeds veeljarige ondervinding geleerd, dat één
Raad, vooral een tijdelijke, ongenoegzaam was,
rigtte hij, 1 October 1531, drie Raden op. De eer-
ste was de Raad van State (Conseil d\'État), waarvan
de Gouvernante Maria het hoofd was. Behalve de
gewone leden, hadden er de vliesridders toegang,
en de leden der twee andere raden konden er ins-
gelijks bij geroepen worden. De bemoeijingen be-
troffen het binnenlandsch bestuur, oorlog en vrede
en de handelingen met buitenlandsche Mogendheden.

De tweede was de Geheime Raad (Conseil Privé)
voor regt en wetgeving, zonder daarom regtsmagt (ju-
risdictie) uit te oefenen. Zoo dit soms geschied is, was
het bij uitzondering en door bepaalde magtiging.

De derde was de Raad der geldmiddelen (Conseil
de Finances). Drie der aanzienlijkste vliesridders
stonden aan \'t hoofd. Niemand had er toegang dan
de voorzitter van den Geheimen Raad en de eerste
kamerheer des Keizers, die zijne geldzaken beheerde.

De eerste was, zoo wij die inrigtingen met de
tegenwoordige willen vergelijken, het Ministerie van
Binnen- en Buitenlandsche zaken; de tweede van
Justitie; de derde van Finantiën. Zij waren alleen
raadgevend, bragten berigt uit en gehoorzaamden
den Vorst ^

In de verschillende gewesten waren staatsvergade-
ringen voor het inwendig beheer, doch geenszins
met staatkundig gezag bekleed, gelijk haar vroeger
was toegekend, b. v. bij het Groot Privilegie van

Vrouwe Maria van Bourgondië van 1477 in
Holland, of bij het verbond van Bannerheeren, Rid-
derschap en steden, van 1418 reeds, in Gelder
Thans was het anders. Zij waren geenszins eigen-
magtige ligchamen in den Staat, en doorgaans slechts
zaamgeroepen als de Vorst behoefte aan geld had.
Deze vroeg eene som, de Staten maakten bezwaar
en zoo kwam men, met loven en bieden, tot eene
mindere; of men stond den vollen eisch toe, na
moedig besluit om niets te geven Of men van
gevoelen zij, dat de Staten die gelden mogten wei-
geren en daartoe het regt hadden, of dat zij de te
groote belasting alleen mogten afbidden, \'t maakt
weinig verschil; want, zoo de tegenstribbeling wat
lang aanhield, begon de Vorst te dreigen, zoo als
Karei V aan Holland eens deed zeggen, dat men
de oude rekeningen nazien of de haringvangst inter-
diceren zou.

Vroeger had de gemeenschap tusschen Heer en
Staten in de afzonderlijke gewesten plaats; sedert
Filips den Goede werden alle Staten te zamen
opgeroepen, doorgaans te Mechelen of te Brussel,
onder den naam van Algemeene Staten. Doch het
was raadpleging of kennisgeving, niets meer

Maar de Nederlanden hadden nog eene gewigtige
betrekking naar buiten, die met het Duitsche Rijk
namelijk. Die band » was echter zoodanig verrekt
en verslapt, dat zij niet meer tot het Rijk toe-
brachten V\' Maximiliaan had reeds in 1512, tot
betere regeling der rijkslasten, eene verdeeling in
tien kreitsen vastgesteld, waarbij als Bourgondische
kreits de erflanden van zijnen kleinzoon Karei gere-
kend werden, te weten al de Nederlanden behalve
Gelder, de temporaliteit van Utrecht en Luik, die
tot de Westfaalsche gebragt waren Deze inrigting
was echter nimmer geheel in \'t leven getreden en
de wederzijdsche verpligtingen tusschen het Rijk en
de Nederlanden waren ongewis. Het was echter voor
den Keizer van belang om zich, bij eenen zeer denk-
baren oorlog met Frankrijk, van de bescherming des
Rijks voor zijne landen te verzekeren, en tevens te
bewerken, dat de gedeelten daarvan, als Vlaanderen
en Atrecht, die oorspronkelijk leenen van Frankrijk
waren, als rijksdeelen zouden beschouwd worden,
waartegen de Nederlanden zeker aandeel in de rijks-

® Nijhopf, Gedenhw. V, III. „ Het regt was hun verzekerd
om, zoo vaak zij het noodig achtten, te vergaderen, te beraad-
slagen over de aangelegenheden des lands, invloed uit te oefenen
op de besluiten van den Vorst, ja, hem hunnen bijstand te wei-
geren." „Zoo leverde „kan dezelfde geschiedschrijver laten volgen"
G-elderland reeds in de eerste helft der 15<3e eeuw het zeldzaam
voorbeeld op van eene eenhoofdige regering, door een staatsver-
drag beperkt."

® Van der gOes, I, 45, 47 en 62 aangeh. bij wagenaak,
IV, 463
; „ van de beede van tachtich duysent guldens es een-
„ drachtelichen negatyf;
5 May 1526." — Item van de voorsz.
„ Petitie blyuen de Steden noch negatyf om heur armoede;
„ 15 May 1526. — Die Edelen Dordrecht enz. hebben geconsenteert
„ de somme van tachtich duysent guldens siaers te betaelen;
„ 2 Oct. 1526.

^ Van lennep, II, 1. 4; bildeedijk, VI, 141; Schets van
Nederlands Staatsbestuur van de vroegste tijden tot op het jaar
1815,
Dordr. 1841, bl. 43 vg.

8 Bildeedijk, Gesch. d. Vad., V. 152.

® Zie over die verdeeling k. haltaus, Geschichte des Kaisers
Maximilian,
Leipz. 1850, pag. 252 ffg. of e. vehse, Geschichte
des Oesireichischen Hofs,
Hamb. 1852, I, 76 ffg.

-ocr page 74-

31

lasten zouden opbrengen. Maar een ander doel,
moeijeliik naar \'t scheen met het eerste te vereeni-
gen , was om al de Nederlanden geheel vrij en
onafhankelijk van het Rijk te maken. Het laat zich
echter zeer wel verklaren. Karel\'s broeder Ferdi-
nand was reeds in 1531 tot Roomsch Koning, dus
tot opvolger in \'t Duitsche Rijk verkoren. Filips,
Karel\'s zoon, zou zijnen vader, na diens afstand
of dood, in de Nederlanden vervangen, maar niet
in \'t Rijk. Heerschappij over de Bourgondische lan-
den en Keizerlijke waardigheid zouden dus geschei-
den worden, en alsdan zou het wenschelijk zijn,
dat de Nederlanden zooveel mogelijk, wat wetten
en rijksbesluiten betrof, op zichzelve stonden. Na
veel onderhandelens met de Rijksstanden kwam ein-
delijk het beroemde verdrag van Augsburg van 26
Junij 1548 in de wereld, waarvan de hoofdbepalin-
gen deze waren: Al de Erflanden van Karei, met
Gelder, Zutphen en de temporaliteit van Utrecht
(dat is: allen uitgenomen Luik) zullen in ééne kreits
begrepen worden, en te zamen zooveel betalen als
twee, of, bij oorlog tegen de Turken, als drie
Keurvorsten. Zij zullen daarvoor in de hoede en
bescherming des Rijks staan, en als andere rijks-
leden verdedigd en getrouw bijgestaan worden. Met
de andere Stenden zullen zij opgeroepen worden en
afgevaardigden kunnen zenden naar alle rijksdagen
en bijeenkomsten. Als Aartshertogen van Oostenrijk
zullen den Keizer en zijne opvolgers stem en zit-
ting verleend worden op den rijksdag. Zoo de
Nederlanden nalatig zijn in de betaling van gemelde
opbrengst zouden zij voor het Kamergerigt gedaagd
en tot betaling genoodzaakt kunnen worden. In alle
andere gevallen zullen zij zijn en blijven onafhanke-
lijke Provinciën en Heerschappijen en geen onderda-
nen. Door den Keizer, in deze zijne hoedanigheid,
en alle volgende Keizers, door Keurvorsten, Vors-
ten en Stenden van het Heilige Roomsche Rijk
zullen zij voor vrij en onafhankelijk erkend wor-
den, en nimmer aan de rijkswetten en ordon-
nantiën gehouden zijn, behalve in dat eene, om-
trent de betaling. Die Heerschappijen of Provinciën,
welke leenen zijn van het Rijk, zullen het blijven.

Waren wij nu leden van het Duitsche Rijk of
waren wij het niet? Dat de vraag niet gemak-
kelijk te beantwoorden viel, blijkt uit de verschil-
lende latere beweringen, zoo van onze als van
des Rijks zijde. Nu eens hebben wij onze ver-
bindtenis opentlijk betuigd, dan weder min of
meer bedektelijk verloochend \\ Men zou in \'t al-
gemeen kunnen zeggen, dat bij dit verdrag van
Augsburg een verdedigend en beschadigend verbond
tusschen het Rijk en de Nederlanden werd ge-
sloten, met behoud der vrijheid en privilegiën van
dezen en zonder onderwerping aan het Rijk ^
Echter was het leenverband, dat de meeste ge-

1 M. siegenbeek. Schets eener Gesch. van den Oud-Nederl.
Staat,
Leiden, 1839, bl. 66.

4 Alzoo staat in eene Instructie voor de Landvoogdes maria
bij ranke, a. w. V, 26; „ A été advisé de trouver quelque
expédient et bon moien, pour l\'asseurance dudit pays, de les
allier avec led. empire tant par ligue olFensive que de\'fensive
envers et contre tous, moyennant que l\'on le pourroit faire sans
prejudicier lesd pays et leurs libertés et privilèges et sans les
assujettir aud. empire."
westen aan Duitschland hechtte, niet opgeheven;
maar, door de losheid daarvan oefende dit weinig
invloed meer.

Hoe dan ook, men kan instemmen met den ge-
schiedschrijver, die dit tractaat eene listige kunst-
greep noemt, waarbij de Keizer, ten behoeve van
\'t Huis van Oostenrijk, verkreeg, dat de Neder-
landen, als Bourgondische kreits, tot het dragen
in de rijkslasten verpligt, op die voorwaarde geheel
en al aan de magt, het gezag en de regtspleging van
\'t Duitsche Rijk onttrokken en van \'t Rijk vrij,
dat is (zonder hooger beroep) aan hem alleen
onderdanig werden gemaakt Veel tegenstand
ondervond deze overeenkomst bij de Staten der
Provinciën, die echter minder naar de betrekking,
waarin zij voortaan tot het Rijk zouden staan,
vroegen, maar meer zwarigheid in het betalen had-
den. Zij eindigden. Friesland misschien uitgenomen,
met de bekrachtiging van het verdrag

De nu aldus onder ééne kreits vereenigde ge-
westen wilde Karei nog naauwer aan zijn Huis
verbinden door zijnen thans 22jarigen zoon Filips
in 1549 uit Spanje te ontbieden en hem alhier te
doen huldigen, waartoe deze het gansche land
doorreisde om den eed zijner aanstaande onderdanen
te ontvangen en hun te zweren Later (1551)
werd hij door zijnen vader, als Keizer, met de
Erfnederlanden beleend, en dat verlij door den
Roomsch-Koning Ferdinand bevestigd. Reeds vroe-
ger had Karei verklaard, dat de Nederlanden nim-
mer van elkander gescheiden konden worden; maar
onder éénen Heer zouden verblijven — Weinig
was het vooruit te zien, dat eene gewelddadige
uiteenscheuring, reeds na 30 jaren, alle plannen
en berekeningen, hoe fijn doordacht, hoe kunstig
ineengevlochten, tot niet zoude gebragt hebben.
Niet ten onregte hechtte Keizer Karei zooveel aan
deze rijke en schoone bezittingen. In zijne zeven-

-ocr page 75-

32

tien landschappen telde men \' » 200 bemuerde of
» vaste steden, en omtrent 150 open vlecken en
» meer dan 6300 Dorpen, alle wel met volk be-
» woont. Ook zijn deze landen zeer vruchtbaer,
» en van alle nootdruftigheit rijkelijken voor-
» zien, en van \'t geen dese Landen gebrek
» mogen hebben, dat werd in deselve van over
» Zee so overvloedelijken gebracht, dat sy dus
» genoeg hebben, en nog veel andere Landen daer-
» mede voorzien mogen." Handel, nijverheid, land-
bouw bloeiden door de gelukkige ligging. Gend,
Brugge, Antwerpen vooral waren wereldsteden, en
Dordrecht, Middelburg, Deventer, Groningen, Sta-
voren, Thiel en vele anderen stonden in uitgebreide
betrekkingen met de Oostzee, Moskoviën, Engeland,
Frankrijk, Spanje en Portugal. Amsterdam, hoezeer
de halve maan zich rond het IJ nog niet gevormd
had, werd toen reeds bij Venetië vergeleken; het
werd de korenmarkt van Europa geheeten. Het
veel geringer Rotterdam, wiens buitenstad nog niet
uit de golven der breede Maas gerezen was, begon
echter het grijze Dordrecht reeds boven \'t hoofd te
wassen. Leiden, Delft en Haarlem voorzagen binnen-
en buitenland door hunne weverijen, en de haring-
vangst voerde schatten vooral binnen Enkhuizen.

Reeds zeer vroeg in het Graventijdperk had zich
natuurlijkerwijze de handelgeest in ons noorden
ontwikkeld, en toen het verbond der Hanse in de
14^® eeuw was opgerigt, namen daar vele Zuid-
en Noordnederlandsche steden, om alzoo bescher-
ming voor hunne bodems te erlangen, deel in.
In de 16\'^® eeuw had het verbond reeds zeer veel
van de vorige kracht verloren, en slechts weinige
onzer steden konden toen nog als Hanse-steden
beschouwd worden.

Op de Kaart zijn al de steden, die vroeger tot
het verbond behoord hebben, enkel, zij, die er
in 1530 vermoedelijk nog leden van waren, dub-
bel onderstreept

Met kracht en beleid waren de Landen van
herwaartsover gedurende 40 jaren door eenen Vorst
beheerd, die de gave bezat om, door achtbaarheid
en minzaamheid tevens, ontzag en liefde op te wek-
ken bij zijne onderzaten, welke slechts zelden een
ernstig verzet tegen zijn forsch en alvermogend
willen waagden. In het gewelddadig veroveren en
zamenbrengen van hetgeen vroeger gescheiden was,
daarin bestond het talent van den Keizer niet, maar
in het te zamenhouden en zamensmelten van het
ongelijksoortige en onderling vijandige. Karei bezat
schitterende hoedanigheden; hij werd gevierd, ont-
zien, geëerd, gevleid en toch, welk een onrustig
hart klopt er onder dat hermelijn, welk eene ge-
jaagdheid is er om zich te ontdoen van al die aard-
sehe heerlijkheid, welk een strijd in dat binnenste
tusschen hijgend verlangen naar rust en weder op-
wellende staatszucht. Dat wordt ons duidelijk nu
we weten, dat reeds op 42jarigen leeftijd het haken
naar de eenzaamheid van een klooster zich open-
baarde, maar de stroom der gebeurtenissen hem
weder op het woelig tooneel der staatkunde en des
oorlogs medesleepte; dat hij weifelend en schoor-
voetend zich de Spaansche kroon van het hoofd nam
om die aan Filips te reiken, en dat hij ook in de
stilte van Estremadura\'s bergvalleijen zich nog kwelde
met de zaken der regering en zelfs nog weerstand
moest bieden aan aanzoeken om den scepter weder
te aanvaarden.

Karel\'s eerste afstand was die van Napels en
Milaan aan Filips, die met Maria van Engeland
den koningstitel van dat rijk in 1554 verwierf, en
door eene eigene kroon de evenknie zijner gemalin
moest worden. Eene nieuwe dynastie in Engeland en
wel eene Oostenrijksche te gronden, dat was een der
laatste, maar spoedig vervlogene droombeelden van
Karei geweest. Den dood van Maria beleefde hij
wel niet, maar wel de zekerheid, dat zij, de be-
daagde jonkvrouw, haren gemaal geene nakomelingen
schenken zoude.

Een jaar later volgde de afstand der Nederlanden.
Op den 25 October zag men hem, in de groote
zaal van het paleis te Brussel, den staf over Neder-
land en Bourgondië zijnen zoon in handen stellen.
Van middelbaren leeftijd slechts, maar gebukt en
gekromd door zorgen en ligchaamslijden, verklaarde
hij met trillende stem, dat hij het gezag nederlegde,
en zonk uitgeput op zijnen zetel. Filips ontving
knielende den zegen zijns vaders en werd den vol-
genden dag reeds door de Algemeene Staten als
Natuurlijken Erfheer ontvangen.

Op 15 Junij 1556 gingen Spanje en de overzeesche
bezittingen insgelijks aan Filips over; en toen
Karei in September van hetzelfde jaar zijnen geboor-
tegrond voor altijd vaarwel zeide, was het bevel aan
Willem van Oranje om de teekenen der keizer-
lijke waardigheid naar Duitschland over te brengen
een zijner laatste verrigtingen op den Zeeburg ^

Twee jaren later was hij niet meer. Zijne laatste
woorden waren: O Heer! in uwe handen beveel
ik uwe Kerk 1 Die Kerk had hij, gedurende zijn
leven, met alle vermogen gehandhaafd. De wijze
waarop, zal, bij de beschrijving der volgende Kaart,
in \'t licht gesteld worden en ons eene donkere
schaduwzijde in het heldere tafereel van Karel\'s
regering doen ontwaren.

® In 1530 nog niet aanwezig. Zie bl. 11 hiervoor.

4 Ranke, V, 392—426; bij wien men tevens zien kan, hoe
kaeel niet als kloosterbroeder, maar omringd van eene gansche
hofhouding, zijne laatste dagen doorbragt.
Akend, II, 4, 39. —
Een minder bekend werk over
kabel V is dat van gülielmüS
zenocaeus
a scaüwenbuego (Snouckaert van Schauburg) De vita
Caroli Qwinti Imperatoris, libri quinque,
Brugis, 1559. Een zon-
derling boek, waarin bijzonderheden voorkomen, die elders niet
gevonden worden. De schrijver was Raadsheer in \'t Hof van
Holland, maar volgens
paquot, Mem. Litter. Louv. 1765, III,
30, niet bijzonder vernuftig: Son li vre „zegt hij" me donne
une très-mauvaise idéé de son jugement."

-ocr page 76-

%r

-ocr page 77-

BESCHRIJVING DER TWEEDE KAART.

-N^ederland in 1560. — Gewigtige veranderingen
zijn sedert de laatste dertig jaren voorgevallen. —
De politieke vereeniging is daar. Geen Hertog van
Gelder meer, die altijd strijdlustig, meermalen ge-
demoedigd, maar zich met nieuwe kracht verheffend
onrust en verdeeldheid in het noorden zaait. Het
zwakke Luik mag zich nog een zelfstandigen Staat
wanen, \'t is slechts in naam, want, omsloten als
hij is door de landen des veelvermogenden, ziet de
Bisschop Koning Filips naar de oogen. Overigens
zijn de teugels van bewind in de hand van éénen.
Dat was de vrucht van Karei de Vijfdens onver-
moeid en rusteloos streven. Een landentrits, schoon,
rflk en welvarend als geen Vorst van Europa die
bezat; wel geen Koningrijk, maar hooger van waarde
door digtheid van bevolking, uitgestrekten handel,
bloeijende fabrieken dan menig gebied waarover een
scepter gezwaaid werd. Kostelijke bezitting; geluk-
kig Huis van Oostenrijk, dat gevreesd en ontzien,
niet schroomt elk, die een eisch, of een bewering
slechts, ter tafel brengt, te gemoet te treden, wij-
zende op die afgerigte legerbenden, waarmede
Frankrijk zich niet meten kan, en waardoor aan
Europa ontzag wordt ingeboezemd. Nederland en
zijn Vorstengeslacht zijn voor altijd te zaam ver-
bonden. Wie zou \'t wagen dien band te verbreken?
Er is immers geen binnenlandsche tweedragt meer;
geregeld beheer waakt over allen. En naarmate de
gedachte aan vroeger zelfbestaan van Fries, Utrechts-
of Geldersman verflaauwd en eindelijk uitgewischt
zal wezen, zal de Staat der Nederlanden er te
sterker en steviger om zijn.

Alzóó had het kunnen zijn, zoo niet Godsdienst
en Staatkunde ten naauwste zaamgestrengeld geweest
waren en zich in het godsdienstige niet een streven
had geopenbaard, dat in vroeger eeuwen zich wel
even kenbaar gemaakt had, maar zich thans bij dui-
zenden vertoonde met zulk een geestdrift, dat de
ganschelijke onderdrukking daarvan tot de onmo-
gelijkheden behoorde. Keizer Karei en Koning
Filips kantten zich echter daartegen, gene met
al het geweld des magthebbenden, deze met al de
kracht d.es innig overtuigden.

Van daar de uiteenspatting van het zoo kortlings
zaamgevoegde; van daar de scheuring tusschen noord
II

en zuid, die wij weldra zullen te vernielden heb-
ben; van daar afzwering en republiek en voorwaarts
vliegen aan de eene zijde; gedwee zijn en stil zich
voegen en insluimeren aan de andere.

De tegenwoordige Kaart voert ons op kerkelijk
terrein. Vooraf echter willen we op de begrenzing
en de gedaante van ons Vaderland acht geven. In
de eerste is geene verandering gekomen. De Vor-
sten der nabuurlanden hebben nogtans allen sedert
1530 het tooneel verlaten. In Oostfriesland was na
den dood van Enno II,
24 September 1540, die
drie minderjarige zonen naliet, het roer van staat
met vaste hand aangegrepen door zijne weduwe
Anna van Oldenburg. Gedurende 21 jaren, dus
tot 1561, hield zij dit in naam harer zonen, tot
dezen het gebied aanvaardden, en alle drie den
graventitel voerden tot 1566, wanneer een der broe-
ders overleed. De beide overgeblevenen Edzard II
en Jan bestuurden toen te zamen tot den dood des
laatstgenoemden, in 1591, waarna Edzard II tot
zijn overlijden in 1599, alleen regeerde. Al deze
Vorsten en zelfs reeds Edzard I (f 1528) waren
ijverige voorstanders der Hervorming, die in Oost-
friesland in 1560 volkomen gevestigd was.

In Munster was na het beteugelen der Weder-
doopers de vorige orde van zaken wedergekeerd en
bekleedde Bernard van Raesfelt thans den Bis-
schopszetel.

Over Bentheim, Steinfurt en Tekelenburg regeerde
Everwijn tot 1562.. Ook zijn zoon Arnold was
heer der onder hem vereenigde landen, doch na
diens dood werden de drie Graafschappen weder
gescheiden \\

Het Hertogdom Kleef en de daarmede vereenigde
landen stonden onder Willem, zoon van Joh an III,
den vreedzame; wij zagen hem Hertog van Gel-
der maar ook overwonnen door Karei bij
wiens gunst hij zijne overige landen behouden mögt.

De zuidelijkste onzer naburen, de Bisschop van
Luik, was in denzelfden afhankelijken toestand ge-
bleven. Gedurende het beheer van George van
Oostenrijk was in 1549 door Keizer Karei wederom

\' Conv.. Lexicon, 9te Aufl., II, 223; hubxer OesL-reh. Tafelen,
II, Taf. 419. - Beschrijving der eerste Kaart, bl. 25 vg.

1

-ocr page 78-

een coadjutor ^ voorgesteld. Dit was de derde maal
en het scheen vaste gewoonte te zullen worden. De
hooge geestelijkheid zoude die inmenging van den
Keizer wel geheel hebben willen keeren, maar dit
niet wagende, w^ilde zij den vorm althans redden.
Uit een drie- of viertal door den Keizer aangeboden
koos nu Karei tot Coadjutor Robert van den
Berg, die in 1557 Bisschop wxrd en tot 1563 re-
geerde ^ Hoe de oprigting der Nieuwe Bisdommen
in 1559 de teederste belangen des Luikschen Pre-
laats kwetste, zal ik straks, bij de behandeling dier
nieuwe kerkelijke verdeeling, vermelden.

Over de gedaante van het Vaderland, kan veel
beknopter bij de beschrijving van deze Kaart dan
van de vorige gesproken worden, daar in de dertig
jaar, die wij voorwaarts zijn gegaan, de verande-
ringen, met uitzondering van Zeeland, niet vele
waren. Zij, die belangrijk genoeg zijn, volgen hier.

De wijdgapende Dollart is sedert 1539 beteugeld
door het leggen van een dijk, die in 1545 voltooid
was. Uit gebrek aan berigten. kan ik niet bepalen
of de bedijking digt bij Zuidbroek geschiedde of
Avel dat er reeds verlanding en aanslijking plaats
hadden, w^aardoor die bedijking noordelijker kon
plaats hebben. Het laatste komt mij waarschijnlijkst
voor, daar op de kaarten van omstreeks 1560 ® de
Dollart reeds tot beneden Noordbroek is terugge-
drongen en dus de Zuidbroekster buitenlanden en
de Noordbroekster-Hamrik reeds gewonnen waren.
De Scheemder-Hamrik werd eerst in
\'t laatst der
eeuw tot land. Oostelijker lagen Midwolde en Fin-
sterwolde genoegzaam aan den Dollart; en de zuide-
lijke inham, die heden lang niet meer bestaat, zal
tot op de breedte van Winschoten gestrekt hebben,
hoezeer deze plaats niet aan de golf lag, maar wes-
telijk daarvan in het land \\

In Friesland was de toestand der kust nagenoeg
dezelfde gebleven. De aanwinsten in noord en west
vallen in het latere gedeelte der 16*^® eeuw en meest
in \'t begin der 17\'^®.

In het noorden van Overijssel was Blokzijl in
1530 nog niet gesticht De steenwijker Aa waterde
in de Zuiderzee uit tusschen Vollenhoven en Blan-
kenham. Die uitwatering schijnt van geringe betee-
kenis geweest te zijn of welligt verzand; althans
men achtte die onvoldoende om bij de uitbreiding
der Giethoornsche veenderijen ten zuiden der Aa
gelegen, een kanaal naar ^ee door middel van dat
stroompje te bewerkstelligen. W^ant men groef van
het gehucht Muggenbeet een kanaal onmiddelijk naar
zee, zonder de Aa te raken, in een zuidwaartsche
rigting. Aan het einde van \'t kanaal werd een
groote schutsluis aangelegd, de Blokzijl genaamd,
waarbij weldra pakhuizen, herbergen en woningen ge-
bouwd werden Of het graven van die vaart bepaal-

^ Beschrijv. der eerste Kaart, bl. 2.

^ Dewez, Hist. du Pays de Liège, II, 147 en 155.

Op die van 1558 van teamezini, vermeld als N". 4 op bl. 4
van de
Beschr. der eerste Kaart.

\'* Daar de inrigting dezer tweede Kaart niet medebragt er de
genoemde dorpen op te brengen, zal men best doen deze Kaart en
de eerste te vergelijken voor de zuidelijke strekking van den Dollart.
Ditzelfde geldt voor de gedaanteveranderingen, die nu volgen.

^ Beschr. der eerste Kaart, bl. 6.

® V. r>. Aa, Aardr. Woordenb. der Ned., il, 505; Overijss.

delijk aan Johan van Ligne Graaf van Aremberg,
stadhouder van Friesland, Overijssel en Groningen
van 1548—68, toe te schrijven is, beslis ik niet;
zeker is het, dat deze verdienstelijke edelman, den
ingezetenen van Blokzijl gelden schonk om eene be-
hoorlijke haven te maken en tevens, dat hij om de
afwatering uit de Giethoornsche veenen te bevorde-
ren en eene zuidelijke gemeenschap te openen, een
grift liet graven uit het Giethoornsche meir tot in
het Zwarte water bij Zwartsluis, onder den naam
van de Arembergsche grift bekend \\ Of nu de
genoemde vaarten beide in 1560 reeds gegraven
waren, mag onzeker zijn, doch gevoegelijker was het
die hier te plaatsen dan op de volgende Kaart van
1590 en dus meer dan twintig jaren na Arem-
bergs dood.

Omtrent de noordelijke eilanden heb ik alleen te
herinneren aan het vroeger gezegde ® omtrent den
polder Waal en Burg, die in 1532, waarschijnlijk
in den geduchten allerheiligen vloed overstroomd,
en vooreerst niet herdijkt werd; zoodat nu water is,
waar op de vorige kaart land was

Van de Noordhollandsche meiren zijn er, die wel-
dra tot land zullen worden als de Bergermeir bij
Alkmaar en de vroeger reeds bedijkte, zoo uitge-
strekte Zijpe Voor het herwinnen dezer laatste
waren vóór 1560 wel plannen gemaakt en pogingen
aangewend, maar zonder iets uit te werken. Tot
droogmaking waren verscheidene octrooijen door
Keizer Karei verleend, doch zij hadden zeer tot
nadeel der ondernemers gestrekt, die den begonnen
arbeid niet hadden voortgezet.

Zuidelijker heeft het water langzame, maar ze-
kere veroveringen gemaakt. De meiren die op de
vorige kaart zich als Haarlemmer-O ude-Spiering- en
Leidsche meiren afgezonderd vertoonen, zijn thans
vereenigd. Dat het tijdstip daarvan uit den aard der
zaak niet is te bepalen, werd vroeger opgemerkt ";
doch dat zulks in 1560 reeds plaats had blijkt uit
de kaarten vóór en zeer nabij dat jaar vervaardigd ^^

Westelijk van Dordrecht is het land van Strijen
iets meer oostelijk uitgebreid door de bedijking van
den ouden Bonaventurapolder, die slechts een smalle
strook vormde. Kort daarop volgde de veel aan-
zienlijker aanwinst van den nieuwen Bonaventura-
polder, waarin \'s Gravendeel ligt doch dit kan
eerst op de volgende Kaart worden aangewezen.
Ten westen van het land van Strijen was reeds het
begin eener zeer belangrijke indijking aanwezig.
In de 15^® eeuw waren de daarin liggende gorzen

Almanak voor 1843, bl. 133; en voor 1844, bl. 82 vgg. Het is
zeker, dat de naam Blokzijl niet eerst gegeven is, nadat de plaats
door sONOï ia 1581 bevestigd was. Mogelijk is het, dat zij aller-
eerst de Groote Zijl heeft geheeten, maar, toen
sonot er aan-
kwam, dagteekende hij zijn brief niet uit de Groote Zijl, maar
uit Blokzijl. Keeds in 1561 zelfs was de naam aldus blijkens de
na te melden Bul van Paus pius IV van dat jaar.

^ Overijss. Alm. van 1848, bl, 205 vgg.

® Beschr. der eerste Kaart, bl. 7.

8 Zie over dezen watervloed fe. aeends, Gesch. der watervloe-
den aan de kusten der Noordzee, uit het Hoogd.,
Gron. 1837, bl. 69.
Beschr. der eerste Kaart, bl. 8.

^^ Beschr. der eerste Kaart, bl. 8.

Als bij N». 2 en 3 van bl. 3 en N». 5 van bl. 4 van de
Beschr. der eerste Kaart,

V. D. AA, a. w., II, 566.

-ocr page 79-

in erfpacht gegeven door Maximiliaan en Maria
en door overgang in 1557 aan den bekenden Lamo-
raal Graaf van Egmond gekomen, die de „ ruycht"
van 1530 met een zeedijk deed omringen en er
den naam van Beijerland, naar zijne gemalin Sa-
bina van Beijeren aan gaf Het dorp Oudbeijer-
land verrees weldra, want in 1567 of vroeger werd
er eene kerk gebouwd \\ Daarna is het land zuid-
en
west-waarts door de nakomelingen van den graaf
uitgebreid en alzoo. Nieuw- en Zuidbeijerland gewon-
nen. Flakkee en Goeree zijn in ongeveer denzelfden
toestand gebleven. In het tegenwoordige Noordbra-
band is de polder oude Fijnaart zuidelijk van de
Klundert in 1548 en de Nieuwe Fijnaart in 1554
weder tot land geworden

In Zeeland zien wij vele en daaronder zeer treu-
rige veranderingen door overstrooming. Zoo in
Tholen de Pluimpot eenige jaren geleden voor \'t
grootste gedeelte gedempt, en de vereeniging met
St. Annaland is bewerkstelligd, is daarentegen Phi-
lipsland in den watervloed van 1532 geheel verloren
gegaan om meer dan honderd jaren verzonken te
liggen Een gelijk lot trof Noordbeveland. De
door de overstrooming van 5 Nov. 1530 aangerigte
schade werd door ouderlingen twist gebrekkig ver-
holpen, zoodat, toen op 2 Nov. 1532 vernieuwde
storm het water midden in den nacht weder over
de dijken joeg, deze bezweken en velen jammerlijk
omkwamen. Gedurende bijna gansch de zestiende
eeuw lag Noordbeveland bedolven, zoodat wij het
op de volgende Kaart even als op deze met de zee
gemeen moeten voorstellen Wolfertsdijk is door
overstrooming afgenomen. In 1509 en 1512 leed het
door \'t water. In 1530 vloeiden de meeste dijken
over en werden vele gaten geslagen, doch de in-
woners herstelden de schade, en ook de aanmerke-
lijke verliezen bij den vloed van 1532 kwam hunne
volharding te boven. Geen twintig jaren later even-
wel ging het oostelijk deel des eilands onherstel-
baar verloren. Aldaar was in 1429 de Hongersdijk-
sche polder gewonnen, die 245 bunders groot was.
Er werd een kerk gesticht en het dorp Hongersdijk
verrees. Weinige voorbeelden zijn er van zoo kort-
stondig bestaan, want reeds op St. Pon\'tiaansdag,
14 Januarij, 1551 bezweken de dijken waardoor het
beschermd was, en het werd weder schor Op
het eiland Walcheren is op de zuidoostpunt, de
Blancx- of Blankaarshoek genaamd, tot dekking der
reede van Rammekens eene sterkte gebouwd. Toen
de Landvoogdes Maria in 1546 het eiland bezocht,
verlangde zij dat daar ter plaatse tot meerdere vei-
ligheid een blokhuis zoude gesticht worden op kos-
ten der Staten van Zeeland; de Keizer zou voor
geschut en krijgsbehoeften zorgen. Het geschiedde
en een geducht kasteel, Zeeburg geheeten, werd
met zijne dikke muren en gewelven ten sleutel van
Walcheren. Het was van het nog niet geheel vol-
tooide slot, dat Karei V, 15 Sept. 1556, vergezeld

\' V. d. aa, II, 241 en 245; Teg. Staat der Ned., VII, 195.
^ Beschr. der eerste Kaart, bl. 10, Aant. 4.
® Beschr. der eerste Kaart, bl. 10, Aant. 9.
^ Beschr. der eerste Kaart, bl. 10, Aant." 16.
® Beschr. der eerste Kaart, bl. 10; deesselhuis, Tweet. Leerr.
bl. 3; fFand. door Z. en N. Bev., bl. 171.

n
van zijne zusters de Koninginnen-weduwen van Por-
tugal, van Frankrijk en van Hongarije naar Spanje
vertrok De grondslagen waren gelegd met de
biksteenen, meestal afkomstig van den toen nog
aanwezigen opstal van kerken en kasteelen in \'t
verdronken Zui\'dbeveland.

Dat verdrinken moet ons eenige oogenblikken
bezig houden wegens de groote gedaanteverandering,
die dat eiland na het tijdstip onzer vorige Kaart
ondergaan heeft, en waaraan reeds bij de beschrij-
ving daarvan met een woord gewaagd is De
oostelijke helft er van afgescheurd en \'t westen ge-
weldig geteisterd vinden wij het terug. Grooter wa-
terramp heeft Zeeland nimmer doorstaan. Was de
5 Nov. 1530 voor de andere reeds vermelde deelen
van dat gewest noodlottig geweest, voor Zuidbeve-
land was die St. Felixdag allervreeslijkst. De wind,
die eerst sterk uit den westen gewaaid had, liep
naar het noordwesten om en veranderde \'s morgens
tusschen 8 en 9 ure in een hevigen storm, die het
water met buitengemeene snelheid rijzen deed.
Reeds ten twaalf ure op den middag stroomde het
over dijken en straten, hoewel het nog twee uren
voor volle zee was. In het westen liep Borssele
onder, in het noorden bezweek de dijk bij Lodijke,
in het oosten de sluis bij Kreecke. Wijd en zijd
bruisten nu de golven over geheel de Oostwate-
ring; van Yersicken af tot Bergen op Zoom was het
openbare zee geworden. Al die hofsteden, mee-
stóven, graanschuren, die menigte vee, die dorpen
werden bedolven. IJslijker nog was het sneven
van honderden menschen, die door den snellen
vloed verrast zich niet hadden kunnen redden.
Van de gevlugten waren velen geheel broodeloos;
zoodat, volgens een tijdgenoot mannen en vrou-
wen, die vroeger een grooten staat hielden, van
huis tot huis moesten bedelen, waarvan dezen van
honger en kommer, genen van rouw en verdriet
omkwamen.

» De stad Reimerswaal alleen verhief zich eenzaam
en treurig uit het midden der schorren, als een
sombere gedenkzuil van de wisselvalligheid aller
aardsche zaken Sommige deelen van het over-
stroomde land trachtte men weder te bevestigen.
Met Westborssele werd dit reeds weinige dagen na
de ondervloeijing beproefd, doch nog in dezelfde
maand November werd het werk weggeslagen. Deels
door deze teleurstelling, deels door den weinigen
ijver van den Heer van Borssele duurde het tot
in 1532 eer men weder handen aan den arbeid
sloeg. De zoo pas opgetrokken dijken waren dus
niet bestand tegen den nieuwen stormvloed van den
2 Nov. 1532, en het land werd weder aan de Avate-
ren prijs gegeven, gelijk het op de Kaart is voor-
gesteld. In het zuidoosten had men insgelijks de
breuken trachtten te heelen, toen ook daar op ge-

® De vloot bestond uit 15 Spaansche en 20 Nederlandsche sche-
pen, waarbij zich 30 Engelsche als eergeleide hadden gevoegd op
last van
maria, Koningin van Engeland, \'s Keizers schoondochter.
Dkessèlhuis, Wandel, door \'t eil. Walcheren, bl, 170 vgg.; Beschr.
der eerste Kaart,
bl. 11 en 32.

\' Beschr. der eerste Kaart, bl. 11,

Retgeesberg-h, II, 429.
^ Dresselhüis,
Wand. door Z. en N. Bev,, bl. 64.

1*

-ocr page 80-

noemden dag, vernieuwde verwoestingen Averden
aangerigt. Eenige plaatsen, die toen minder hadden
geleden, Agger, Bath en Hinkeloord verrezen in
1536 weder als afzonderlijke bedijking, doch de
nieuwe aanvechting in October 1539 en op 13 Ja-
nuari] 1551 deden eindelijk alles bezwijken en slechts
de toren van Bath verhief zich als een baken voor
den zeeman boven de wateren. Al wat beoosten
Yersicken en Valkenisse was is dus op de Kaart
schor en slijkvlakte; het nu tot eiland geworden
Reimerswaal uitgenomen. De oudste en bloeijendste
stad van Zuidbeveland ligt daar als drijvende op
de wateren. Naauwelijks bekomen van den brand,
die in 1520 meer dan driehonderd huizen had ver-
teerd, wordt het in 1530 van al \'t omringend land
afgerukt en behoudt slechts eenigen grond buiten
zijne muren. In 1551 wordt ook die weggeslagen
en de Oceaan klotst tegen den voet der wallen. En,
of het niet genoeg Ware, rigt 7 jaar later een brand
nogmaals verwoestingen aan. En toch zullen wij
Reimerswaal nog op de volgende Kaart te vermelden
hebben, daar het zijn aanwezen nog ruim 70 jaren
voortsleepte om dan voor altijd te verzinken \\
Later zal het herwinnen van een gedeelte van den
zuidoosthoek besproken worden, doch zoo gering is
die aanwinst in vergelijking van het toen verlorene,
dat nog heden met het meeste regt gewaagd wordt
van: het verdronken Zuidbeveland.

In het noordelijke Vlaanderen zijn geene belang-
rijke veranderingen sedert 1530. Alleen zie ik op
een kaart, wier gezag boven alle bedenking is, dat,
in 1562 althans, Gadzand gewonnen heeft in het
westen en zuidoosten, dat de rivierarm ten zuiden
van Oostburg verengd is, en Breskens van Oostburg
niet meer door een breeden stroom gescheiden wordt,
hoezeer welligt nog kleine spranken daar tusschen
vloeiden ^ En zoo wordt men dikwijls misleid door
kaarten, waarop men overigens vertrouwt, dat in
den beroemden Atlas van Ortelius op de kaart
van Vlaanderen, N°. 34, Breskens en Oostburg nog
door fiksche wateren van een gescheiden zijn.

Thans kan ik, tot het hoofddoel dezer beschrijving
komende, eene schrede wagen op het kerkelijk gebied.

» Onder Paus Leo den tiende en Maximiliaan
den eersten Keizer van dien naam heerschte alom
in de Christenheid de volmaakste eendragt; al der
Christenen krachten werden ingespannen ter beteu-
geling van den Turk. Maar, omstreeks het jaar
1517, stond een wraakzuchtige, vuile en afvallige
monnik, Maarten Luther, op, ondersteund door

\' Zie, behalve de aang. werken, ook jac. ermeeins, Ee?iïge
Zeeuwsche oudheden, behelzende eene beschnjvlng van Zuid-Beveland,
Midd. 1793, I, 72. Men vindt er een zeer fraai kaartje, gevolgd
naar een van 1575, het verdronken Zuid-Beveland voorstellende;
v. d. aa, IX, 406.

- De bedoelde Kaart is te vinden in de Annales de la Société
d\'émulation pour l\'étude de V histoire et des antiquités de la Fkmdre,
Bruges 1850, VIII, 2do Serie, N". 4, p. 291. Zij is door den
schilder
pieter poürbus op zeer groote schaal in 1562 en 63
vervaardigd, 12 Ned. El in \'t vierkant, en heeit ten titel: Carte
ge\'ographique et héraldique du
peanc de bruges. De oorspron-
kelijke bestaat wel niet meer, doch, toen zij in 1596 begon te
bederven, liet de Magistraat van het Vrije een nieuwe, naar die
van
poürbus, teekenen, welke copij nog in de boekerij\' te Brugge
aanwezig is.

Johan, Hertog van Saksen, en begon voor \'t eerst
in Duitschland de Kerk te beroeren en hare onfeil-
baarheid in twijfel te trekken, door verschillende
ketterijen, lang te voren door de Kerk veroordeeld,
uit haat tegen den Apostolischen Stoel, uit de hel
op te rakelen en weer in \'t leven te roepen."

Dit zijn de woorden van een Nederlander ® uit
de 16*^® eeuw, die beaamd kunnen worden door
allen, die, of door partijzucht of door onkunde, oor-
zaak en aanleiding in de Geschiedenis niet behoor-
lijk onderscheiden. De naam van den Hoogleeraar
van Wittenberg, Maarten Luther staat, wel is
waar, op iedere bladzijde der groote godsdienstom-
wenteling geschreven; maar » het was niet de geest
van eenig sterveling, die haar te voorschijn riep, het
was de magtige en onbedwingbare geest des tijds
Waarom toch steeg, toen slechts de stem van den
jeugdigen geleerde, zich naauwlijks had doen hooren,
het getal der Wittenberger studenten van 200 tot
800; en dra tot eenige duizenden Immers omdat
er slechts een adenitogt noodig was om de vonk,
die lang reeds onder de assche gesmeuld had, in
helle vlam te doen opgaan. Indien men door een-
dragt verstaat instemming met de inrigting en de
begrippen der Roomsche Kerk, zoo was die voor
jaren en eeuwen reeds verdwenen.

^ Niet aan de zestiende eeuw alleen behoort de
Kerkhervorming. Zij werd toen wel is waar tot
aanwezen geroepen; maar zij was daarom niet de
vrucht der eeuw, toen eensklaps en onverwachts
geboren, evenmin als zij met dezelve gesloten was.
Neen! zij was de vrucht van voorgaande eeuwen,
die allengs rijpte en nu tot wasdom kwam Het
was geen nieuwe leer, die door de hervormers ge-
predikt werd; het was die des Bijbels.

Reeds Luther had de gedachte aangegrepen, dat
de zondige mensch gewis vergeving zou erlangen,
en geregtvaardigd werd voor God door de godde-
lijke zich in den Verlosser openbarende genade, die
alleen verkregen werd door het geloof, dat is door
geheele zinsverandering naar de leer en het voor-
beeld van Christus, niet door de werken \\ Hierin
lag het grondbeginsel der hervorming, in de behoefte
namelijk aan wedergeboorte der Christelijke Kerk
naar den Bijbel ^ Het woord Reformatie drukt dit
op \'t schoonst en krachtigst uit. Het is niet refor-
mer, op nieuw vormen of nieuwe gedaante geven,
het is réformer, naar den ouden vorm herstellen.
Schromelijk was men van den oorspronkelijken een-
voud afgeweken. Het Hoofd der Christenheid van
wereldsche pracht omgeven, zich noemende knecht
der knechten Gods, maar heerschzuchtig en onver-

Arsoldcs havens, geb. te \'s Hertogenboseh in 1540, gest.
1609, in zijn werk:
Commentarii de erectione novorum in Belgio
Episcopatuum,
Col. Agr. 1609, 4\'», p. 1. Zie de wind, Biblioth.
tier Ned. Geschiedschrijvers,
Midd. 1835, bl. 375 en 580.

B. ter haar, De GescMedenis der Kerkhervorming in Tafereelen,
dr., Amst. 1846, I, 49.

® F. c. schlosser, Weltgeschichte für das Deutsche Volk, Frankf.
a/m. 1850, XI, 332.

^ Ffr. h. j. rotaards, Begrip en omvang der Kerkhervorming,
in 7 Archief voor Kerk. Gesch., Leid. 1841, XII, 9 [oïNed. Arch. I.)

^ Staats-Lexikon von c. von rotteck und c. welckrr. Neue
Ansg. Altona, 1845, 12 Th. VIII, 617.

8 Royaards, a. w., bl. 70.

-ocr page 81-

zoenlijk. De Bijbel een gesloten boek voor vele
geestelijken, voor alle leeken. De aanbidding der
heiligen algemeen; de beeldendienst, al mogt de
kerkleer die niet goedkeuren, toch metderdaad een
deel der Godsdienst, met den verachtelijken nasleep
van wonderdoende reliquiën en afbeeldingen, waar-
van ook in ons Vaderland overvloed was. Ten
voorbedde slechts « de wonderdadige schat in de
Abdij van Hoydonk bij Helmond, zijnde een aan-
zienlijk stuk houts van het H. kruis des Heeren
ter lengte van een duim.
\'t Zelve werd in groote
eere gehouden omdat er drie druppelen bloeds uit-
gekomen waren, welke aldaar lang in een glazen
fleschje bewaard en aan het volk zijn vertoond ge-
worden En wie kent het mirakel der hostiën
te Brussel niet, welke na lang door eenige Joden
uitgescholden en mishandeld te zijn geweest einde-
lijk werden doorpriemd, » wanneer zij duidelijk
bloeddroppelen zagen vloeijen uit de wonden, die
zij gestoken hadden

Had dit overgeloof vroomheid ten gevolge gehad,
\'t zou een teugel van \'t kwade hebben kunnen
zijn; maar niet alleen te Hoydonk was de geeste-
lijke tucht geheel vervallen en gaven de adelijke
jonkvrouwen aanleiding tot opentlijke ergernis. Om-
trent ontelbare gestichten vinden we diergelijke
klagten. In en buiten de kloosters had de geeste-
lijkheid veel van de achting verloren. En hoe kon
het anders bij dat groot aantal priesters, dat in naauwe
gemeenschap buiten het hun verboden huwelijk leefde.
En waren het slechts de verafgelegene Provinciën
geweest, verwijderd van het toezigt des H. Vaders,
die onstichtelijke voorbeelden gaven; neen, hoe dig-
ter bij den zetel, hoe meer afwijking. Merkwaardig
is de stoute taal van hen, die lang voor de Refor-
matie het pauselijke hof zonder eenige verschooning
ten toon stelden. Den naam van Boccacio te noe-
men, den geleerde der 14*^® eeuw is genoegzaam.
Zijne dartele vertellingen mogen afkeuring verdie-
nen, maar onwaarheid was het niet, als hij in zijne
door ontelbare drukken vermenigvuldigde Decame-
rone den Israëliet Abraham naar Rome laat reizen
en dezen doet zeggen, hoe hij aldaar gekomen met
aandacht de zeden had gadegeslagen van den Paus,
de kardinalen, de prelaten en de hovelingen. » Van
den meesten tot den minsten" zegt hij, » vond ik
ze in wellust verzonken en niet alleen in die welke
volgens de natuur is, en dat zonder maat, zonder
schaamte of wroeging, en wel zoodanig, dat de in-
vloed der ligte vrouwlieden om iets te verkrijgen
van groot gewigt is Over hun dronken en gulzig
zijn, hun dierlijk leven, hunnen geweldigen goud-
dorst en omkoopbaarheid spreekt hij vervolgens.
Daarin moge nu veel overdrijving zijn; dat het
tafereel uit het leven gegrepen is, bevestigen vele
andere getuigenissen. Ware christelijke deugden ze-

1 J. p. foppens, HistoriaEpisc. Silvaeduc.^Bvus.. 1721, 4\'» p. 289,
of de vertaling daarvan in
Oudheden en Gesch. van \'s Hertogen-
bosch.
Leid. 1741, bl. 597.

^ Histoire des hosties rniraculeuses, Brux. 1770, p. 28.

Boccacio was een groot bevorderaar der klassieke letterkunde
en op \'t einde zijns levens Hoogleeraar te Florence. Zie zijn
Decamerone Giorn. prima, Nov. 2. Ed. Parigi 1829, I, 69. De
eerste druk was van
1470. Niceeon telt er 49 uitgaven van op,
Mémoires, 43 V., Paris 1736, XXXIII, 52 suivv.

telden niet steeds op \'t gestoelte van St. Pieter en
hoeveel w^e ook zouden willen afdingen van al de
beschuldigingen tegen een Alexander VI, die zijn
misdadig leven tot in de 16\'\'® eeuw rekte, genoeg
is er over om hem een alleronwaardigst kerkvoogd
te noemen ^ Bij dit alles voege men de leer des
vagevuurs en de daarmede in verband staande aflaten.
Een schrikkelijk misbruik, dat niet ten onregte als
de naaste aanleiding tot de Kerkhervorming be-
schouwd wordt De oorsprong lag in de boeten en
straffen die door de geestelijken aan de leeken werden
opgelegd. Men veroorloofde eerst om die strafi\'en
met andere te verwisselen en zoo te verligten; later
kon men ze afkoopen naarmate van zijn vermogen.
Hierdoor alleen werd alle kracht aan die boeten
ontnomen en de strengste vasten, de verstafgelegene
bedevaarten, de diepste vernederingen waren niets
meer, zoodra zij zich oplosten in het betalen eener
geldsom. De roomsche kerkleer verdedigt het stelsel
door te zeggen, dat de Kerk in plaats van de straf-
fen het doen van eenig goed werk kan opleggen
en dat het geven van geld tot een waardig doel
een goed werk mag heeten; en zij voegt er bij,
dat de Kerk het ware berouw wegens het bedre-
ven kwaad steeds veronderstelt; de zonden worden
door den aflaat dus niet vergeven, vooral de toeko-
mende niet Vreemd is het, dat de toepassing
zooveel van het voorsphrift verschilde. Van berouw
wordt in vele aflaatbrieven geen woord gesproken;
en, zoo in \'t eerst slechts op de kerkelijke strafi\'en
werd gedoeld, weldra werd men door den aflaat
van de vreeselijke pijnen des vagevuurs verlost en
dus van goddelijke straffen. En, daar een ziel in
\'t vagevuur in één oogenblik zooveel lijdt als een
mensch in duizend jaar zou kunnen lijden, ja als
al de martelaars te zamen, zoo was het eene natuur-
lijke begeerte, om hen die men in \'t leven had
lief gehad, daaruit te verlossen. Dit geschiedde in
de ruimste mate en alzoo was het voor een weinig
gelds, dat men zich zeiven en zijne verwanten en
vrienden, al waren de wandaden nog zoo ontzettend,
van alle strafi\'en van \'t vagevuur kon bevrijden.
Zijt gij nog in leven, de poorten der helle zullen
voor u gesloten en de deuren van het paradijs der
zaligheden voor u geopend zijn. Sterft gij nu nog
niet, dan blijft dezelfde genade u voorbehouden in

^ Verwonderlijk zijn nog steeds de pogingen om dat te be-
mantelen. Natuurlijk; het punt is kwetsbaar en teeder, en er
zijn uit de onzedelijkheid, ook van slechts éénen Paus, zoovele
gewigtige argumenten te trekken. Van daar, dat wij in den in
1843 te Parijs uitgekomen druk van de
Dictionnaire universel van
BOüiLLET, in het artikel Alexandre VL lezen: „ II foula aux pieds
toutes les lois divines et humaines et ne craignit point de recourir
à la perfidie, au meutre et à l\'empoisonnement." In dien van 18o2,
onder den herstelden priesterdwang in \'t licht gegeven, staat:
„ Il foula trop souvent aux pieds les lois de la justice; on lui
impute tous les crimes, simonie, trahison etc."

Nieuwe verzachtingen zijn voorzeker aanstaande, want pio nono
heeft deze niet genoegzaam gevonden en den Dictionnaire op den
Index geplaatst, en evenwel zijn
lüthee en kalvijn van „ célébrés
réformateurs" geworden „ chefs de secte."

^ Archief voor Kerh. Gesch., I, 149; in de belangrijke verhan-
deling van den Hoogl.
kist over den Pauselijken Ajiaat-handel.

" J?erd. walter,\'ieArèwcA des Kirchenrechts, Bonn, 1846, zehnte
Aufl., § 287, p. 596. Den schrijver werd, wegens dit zijn werk,
in 1836 door Paus
geegokiüs XVI, de Gregorius-orde geschonken.

j

-ocr page 82-

uw doodsuur \\ Of het nu de bedoeling der Kerk
was voor alle \'toekomende zonden insgelijks de god-
delijke genade te koopen, zeker is het, dat door de
wijze waarop de aflaten gepredikt en verstaan
werden, zulks bij het volk geloofd werd. En zoude
men aan de magtvolkomenheid des H. Stoels kunnen
twijfelen, nu Paus Clemens Vlin 1343 had gevonden,
dat door de overvloedige verdiensten van Christus
en van de Heiligen een schat ontstaan was, die
steeds vermeerderde, hoe meer gebruik men er van
maakte Dat men, zoo men geloofde, aflaat be-
geerde, sprak van zelve, want wie zou niet liever
de reiskosten betaald hebben, dan de bezwaarlijke
pelgrimsreize naar Palestina of elders te ondernemen;
wie zou niet liever eenig goud hebben opgeofferd,
dan strenge vasten te beoefenen; wie niet liever door
het bezit van een dusgenoemden boterbrief verlof
hebben ontvangen, boter, eijeren en vleesch te
mogen eten in de vastendagen; wie vooral zoude
niet gaarne van zijn geweten den zondenlast, die
het drukte, hebben afgeworpen, om weder zoo on-
bevlekt en zuiver te zijn als tijdens zijn \'doop; wie
zou zijn vader en moeder niet uit het martel-vage-
vuur hebben verlost? Maar, wie zag ook niet, hoe
verleidelijk dat aflaat-geven voor den Pauselijken
Stoel was, door het ruilen van den geestelijken
schat tegen wereldsch metaal? Men bezweek er voor;
want toen bij het jubilé in 1300 het goud rijkelijker
naar Rome stroomde door de 200,000 vreemden die
er gelijktijdig waren, v/as het niet doenlijk de be-
sceerte naar een nieuw feest van dien aard te onder-

O

drukken en eenige volgende geslachten niet te doen
deelen in het genot des allervolledigsten aflaats.

Het was daarom, dat Clemens VI het jubilé op
ieder vijftigst jaar bepaalde, vooral omdat het getal
vijftig bijzonder in de Heilige Schrift geëerd wordt.
Urbanus VI zette het nog in dezelfde eeuw op 33,
omdat Jezus op dien leeftijd voor onze zonden stierf.
In de volgende eeuw plaatste Paulus II het op 25
jaren. De gelegenheden tot het verkondigen van
volmaakte indulgentie bleken.onuitputtelijk en geens-
zins heeft partijzucht de pen des schrijvers bestuurd,
die verzekert, dat de Pausen zoo dikwerf zij geld
of legerbenden tot den krijg behoefden, of in gelijke
gevallen verkeerden, waarin eene hedendaagsche

\' Staats-LexiTc. I, 108 in een zeer lezenswaardig artikel:
Ablasz; Archief voor Kerk. Gesch., I, 181. De woorden zijn uit
een aflaatbrief, gegeven te Arnbem in 1517.

^ L. M. eisenschmid, Pfr. zu Schweinfurt, Römisches Bullarium,
2 Th., Neust. 1831, I, 181. „ Gods Zoon" zegt o. a. Z. Heil.
„ heeft niet slechts een droppel zijns bloeds (die, door de ver-
„ eeniging met het Woord, reeds tot verlossing des ganschen men-
„ schelijken geslachts genoegzaam zoude geAveest zijn) maar een
„ ganschen stroom vergoten, zoodat van zijn voetzool tot aan zijn
„ kruin geen ongedeerde plek aan hem was. Welk een schat
„ heeft hij daardoor zijner strijdende Kerk verworven. Die schat
„ wordt niet in een zweetdoek weggelegd, (
luc. XIX: 20) niet
„ in een akker verborgen, maar den Heiligen
peteüs, den drager
„ der sleutelen van \'t Hemelrijk en zijnen navolgers , stedehouders
„ christi op aarde aanvertrouwd. Tot vermeerdering van dezen
„ schat strekten vooral de verdiensten der zalige moeder Gods
„ en van alle uitverkorenen van den eersten tot den laatsten
„ regtvaardige en men zij niet bekommerd, dat die schat verbruikt
„ of verminderd worde, deels daar de verdiensten van
Christus
„ oneindig zijn, deels daar die zooveel talrijker worden, naar-
„ mate meer menschen door hare aanwending tot de geregtig-
„ heid komen."

Mogendheid eene geldleening zoude openen, een
aflaat uitschreven

Bekend is het hoe Leo X, wien de kunstzin
in het bloed zat, als vurigsten wensch de vol-
einding der door zijn voorganger Julius II be-
gonnen St. Pieterskerk koesterde „ dat hoofd
aller kerken, die troon des Apostolischen zetels
Het gereedste en eenvoudigste middel was » een
allervolledigsten aflaat uit te schrijven voor alle be-
drevene nog zoo ontzettende (enormes) zonden ten
behoeve van hen, die in de voor den bouw der
kerk ten toon gestelde offerkist hunne vrome aal-
moezen zouden storten Ieder weet met welk een
onbeschaamdheid die bijdragen werden ingezameld,
en hoe Luther slechts de tolk der algemeene ver-
ontwaardiging was, toen hij op 31 October 1517
zijne stellingen aan de hoofddeur der Wittenberger
slotkerk sloeg. Welke reuzenschreden het verjongde
Christendom in Duitschland maakte, behoeft hier
geene vermelding. Dat ons Vaderland in die bewe-
ffinff deelde, komt zelfs den andersdenkenden zeer

Ö O 7

begrijpelijk voor en wel » omdat de nieuwe leer
van Luther, die onderzoek en gebruik der rede
toeliet, der vrijheid bevorderlijker was dan de room-
sche Godsdienst, die eene blinde gehoorzaamheid
aan de Overheid predikte Zóó was het. De
Nederlander was in wetenschappelijke ontwikkeling
voor die dagen ver gevorderd. Reeds van de 14\'\'®
eeuw af hadden een Gerard Groote, een Thomas
a Kempis, een Wessel Gansfort \' eene onbe-
krompener zienswijze gehuldigd en vele moedige
discipelen gevormd. Al die afwijking van het Evan-
gelie, die pracht en zedeloosheid der geestelijken,
die ongerijmdheid der heiligenlegenden, waren bij
velen niet onopgemerkt gebleven. En toen men nu
de kroon aan alles opzette door de aflaatveilingen,
en er in Duitschland dadelijk verzet door Luther
plaats greep, was de handelsgemeenschap te naauw,
de geestverwantschap te innig, dan dat die schok
in Noordduitschland niet ook Nederland zou door-
trild hebben. De kluisters der hierarchie, die men
in Duitschland slechts losser en min kwellend
had gewild, werden, daar de Paus een hoogen
toon aansloeg, geheel afgeworpen. Leo had „ de
barmhartigheid Gods navolgende, die der zondaren
dood niet wil, Luther en zijne aanhangers ge-
smeekt en gebeden van hunne dwalingen afstand te
doen en hem zestig dagen om tot inkeer te komen
toegestaan. Toen dit niet geschiedde, werd de ban-
bliksem tegen den ketter en zijne medestanders ge-
slingerd, en verklaard, dat zij van stonden aan
» Avaren vervallen in de straffen des bans, der af-
snijding en der eeuwige vervloeking, der berooving
voor hen en hunne nakomelingen van hunne waar-
digheden, eerambten en goederen en aller andere
straffen door de Canones tegen ketters bepaald l

3 ïee haar, Gesch. der KerJch., I, 88.

4 Woorden van leo\'s Bul van 14 Sept. Ibll; Bullarium, I, 417.

5 Woorden van leg; Bullar. I, 426.

« Dewez, Hist. Génér. de la Belg. Y, 245.

\' Een kort berigt over hen bij groeïf van peijïSterer, Handb.
I, 110.

8 Bul van leg X van 15 Junij 1520 „ Ad perpetuam" bij
roscoe, Life of Leo X, Heidelb. 1828, 4 v., IV, 394.
" Eisexschmid,
Bullar. I, 414: ter haar, I, 144.

-ocr page 83-

De banstraal had de kracht niet meer om Witten-
berg te bereiken \\ Een groot deel der Nederlan-
ders gehoorzaamde sedert 1519 met Duitschland
denzelfden Vorst, Karei V. In zijne tegenwoordig-
heid verscheen ten rijksdage van Worms in 1521
Luther. Welk een indruk zal de man, die sterk
door overtuiging voor hem staande uitriep: Hier
sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij, Amen! —
Welk een indruk zal hij op den jeugdigen Keizer
maken? Is deze geroerd en getroifen door die man-
nelijke taal, die standvastige vrijmoedigheid, en zal
hij zijn hoogen invloed gebruiken om de Kerk van
hare gebreken te zuiveren? Geenszins. „ Deze zal
mij geen ketter maken," zegt hij, na Luther ge-
hoord te hebben en hij geeft terstond zijn besluit
te kennen om het geloof te handhaven, gelijk zijne
katholijke voorzaten. Zijn geheele magt, zijn lijf en
leven, ja zijne ziel zal hij daarvoor gevenj Luther
is een hardnekkige ketter. Geen wonder was het,
dat de Vorst zich zoo uitte; hij behoeft ons geen
huichelaar te zijn. Keizer van het Heilige Roomsche
Duitsche Rijk was hij de eerste om de Moederkerk
te beschermen met het wereldlijke zwaard. En, zoo
zijn weinig gevorderde leeftijd, zijne opleiding, zijne
omgeving al niet in den weg hadden gestaan, zoude
dan nog die verheven zelfkennis bij hem te zoeken
zijn, die eigenbelang en roem geheel voorbijziet?
Want zie! sedert de Keizers keuze is Frans I hem
ten vijand geworden; onverzoenbaar zoude de vete
zijn en op bloed en schatten der wederzij dsche on-
derdanen te staan komen. Milaan moet hem ont-
weldigd en of nu de Paus voor of tegen den Keizer
zijn zal, is een levensquestie. Vóór den Paus der-
halve, en daarmede tegen Luther, zóó was de be-
slissing, die op ons Vaderland een allergewigtigsten
invloed heeft uitgeoefend en zijne volgende lotge-
vallen geregeld heeft. Gelijk Leo den kerkelijken ban
tegen den ketter heeft uitgevaardigd, zoo Karei
den grooten rijksban Denzelfden dag, 8 Mei
1521, waarop Paus en Keizer elkander beloven
dezelfde vrienden, dezelfde vijanden te hebben,
heeft deze zijn eerste geloofsplakaat voor zijne
Bourgondische landen geteekend. Ten dood met
elk die Luther\'s schriften drukt, verspreidt of
bezit; ten dood met elk, die den veroordeelden
ketter aanhangt; de helft der verbeurdverklaarde
goederen zal het loon des aanbrengers zijn. Al-
dus trachtte Karei „ met alle rigoureusheid de
menschen vervaard te maken, die anders geloof-
den dan de Roomsche Kerk Geloofsregters
werden aangesteld, de brandstapel verrees in Brus-
sel, in \'s Hage en elders, en de namen van Voet,
van Essen en de Bakker ^ zweefden op aller lip-

\' Eastke, Deutsche Gesch., I, 431; „ ueber den einen Ort
„ auf den es ankam, ueber Wittenberg gieng er ohne Schaden
„ hinweg."

Ranke, Deuts. Gesch., I, 470—488; cj^lasids, Gesch. der
Christ. Kerle in de Ned.- vóór de Herv.,
III, 44.

Em. van meteren, Ilist. d. Ned. Oorl., \'s Hage 1636, Fol.
bl. 12 V.

^ Zie meerdere bijzonderheden bij ter haar, II, 110 vgg.; gla-
sius,
Gesch. d. Chr. K. vóór de Herv. III, 49 eu 49. Jan de bakker
of van woerden zoude luther\'s leer omhelsd hebben, uit lust om
zijne bijzit tot vrouw te hebben, zegt
van heussen Hist. Episc., Antv.
1733, Fol. I, 481. Volkomen gerust kon hij in zijne dagen eene huis-
pen, niet als die van misdadigers, die den afschuwe-
lijken vuurdood naar verdienste leden, maar als die
van helden, wier begeerlijk uiteinde het hart van
duizenden tot hetzelfde lijden sterkte. Van daar
nutteloosheid der vervolging, die niet afschrikte, en
gedurige herhaling en versterking der plakaten,
tijdens K are I\'s regering; te hatelijker en stuiten-
der omdat dezelfde Vorst, die in Duitschland, waar
hij minder magtig was, zich nu en dan gematigd
toonde in Nederland steeds de Hervorming met
de uiterste gestrengheid vervolgde en trachtte uit
te roeijen

Dat is die donkere schaduwzijde in het anders
heldere tafereel van Karel\'s regering dat is die
bloedige weerschijn wier roode glans zelfs het laat-
ste tooneel bij den afstand te Brussel verlicht, toen
de Keizer niet slechts de onderdanigheid aan de
Heilige Moederkerk zijnen zoon aanbeval, maar
tevens het onderhouden en doen onderhouden der
edicten, ordonnantiën en plakaten te dien aanzien
door hem uitgevaardigd Onnoodige aanbeveling,
overbodige voorzorg! In het antwoord dat Koning
Filips door Antonie Perenot, Bisschop van
Atrecht, deed geven, zeide hij: dat hij de vaderlijke
vermaningen met graagte zoude volgen, omdat die
geheel met zijnen eigenen geest overeenkwamen.
Hiertoe zoude hij met de uiterste zorg en inspan-
ning waken en al de krachten van ziel en ligchaam
ten beste geven, om den staat der Godsdienst on-
geschonden te bewaren en die met de gehoorzaam-
heid aan de Heilige Moeder de Kerk onwrikbaar
en stevig te bevestigen, overtuigd als hij was, dat
hiertoe de goddelijke hulp hem nimmer ontbreken
zoude l Aan dit stelsel heeft Filips onwrikbaar
vastgehouden en hoe kon het anders; „ opgebragt
in de begrippen van een hevig en uitsluitend roomsch-
katholicisme kan men de opregtheid van zijn geloof
niet betwijfelen Het gevolg daarvan is evenwel
geweest, „ dat hij door die blinde en bijgeloovige
gehechtheid aan de Kerk, door zijnen gioeijenden
ketterhaat in den bloeddorstigen dwingeland is her-
schapen Want, mogt al de onverdraagzaamheid
tot de denkbeelden des tijds behooren, het getal
der hervormden was zoo groot geworden, dat Ka-
rei V zelf de zeer slappe uitvoering der plakaten

J

houdster bij zich hebben en Priester blijven. Zijne beweeggronden wa-
ren edeler en van beter gehalte, gelijk men bij denzelfden schrijver bl.
197 zien kan, die vergeten scheen, dat hij tot \'s mans lof gesproken had.

® A. borgnet, de Nederl. onder Koning filips II, Amst. 1852,
bl. 13.

® Dit blijkt ook uit de staatstukken zijner regering, b. v. uit
den zoogenaamden „ Peys van Gorcum" van
3 October 1528: „Ende
ten eynde dat sy (
kaeel V en karel van Gelder) bysonder die
luyden vereenigen ende verstaen, ende tot wederstant van den
Turcq ende andere ongelovighe, ende oock tot extirpatie der ver-
maledyder Luteriaensche ende anderen heretycquen secten, die in
den Keiserryck ende andere syne landen wesen mochten, daertoe
synre Majesteyt met al syn herte ende wille singulierlyck ende
bysonder geaffectioneert, geinclineert ende genegen is, ende boven
al ter eeren van Oodt almachtich."
Dodt v. flensburg. Archief,
2de St., bl. 31.

\' Beschr. der eerste Kaart, bl. 32.

» Bor, Ned. Oorl., I, 4.

" Pontüs heoterüs, Opera Hist., Lov. 1649, Folio, Rer.
Austr.,
XIV, p. 340. Arend, Algemeene Gesch. des Faderlands,
II, 4, 43.

Borgnet, bl. 6 en 10. ^^ Ter haar, II, 143.

-ocr page 84-

10

herwaartsover. Het Bisdom Kamerijk toch omvatte
met Henegouwen een deel van Vlaanderen en Bra-
band; Doornik het aanzienlijkste van Vlaanderen,
want Gend, Brugge en Rijssel waren er steden van;
\'t Bisdom Atrecht bepaalde zich tot de helft van dat
gewest, welks andere helft met een stuk van Vlaan-
deren en van het Fransche Boulonesche onder het
Bisdom Terouanne of Terwaan stond.

De drie Aartsbisschoppelijke Stoelen, waaraan de
Nederlanders heetten te gehoorzamen, waren allen
buitenslands geplaatst; waaruit, in onrustige tijden
van oorlog vooral, groote ongelegenheden ontstonden,
als de belanghebbenden zich in kerkelijke geschillen
tot een buitenlandschen geestelijken regter moesten
wenden, die met zeden en landsgesteldiieid daaren-
boven niet genoegzaam bekend was \\

De Bisdommen zeiven waren daarenboven, zoo men
Atrecht uitzondert, veel te uitgestrekt. Utrecht telde,
meent men tweehonderd steden en elfhonderd kerken.
Aan Luik was de zielezorg voor \'s Hertogenbosch,
Maastricht, de stad Luik, Namen en Leuven toever-
trouwd; terwijl Kamerijk over Antwerpen, Mechelen,
Brussel, Bergen toezigt oefende, en Doornik de be-
volktste gedeelten der 17 Provinciën onder zich had.

Voor Filips II, den geloovigen bestrijder en
hevigsten tegenstander der Hervorming, bestond eene
overwegende reden om de zaak der Bisdommen te
bespoedigen. De ketterijen waren op schrikbarende
wijze toegenomen De bloedbevelen hadden vol-
strekt niets uitgewerkt, als martelaars te verwekken
en duizenden afschuw in te boezemen voor eene
Kerk, die schoon zelve geen bloed begeerende, ^
echter door den wereldlijken arm schavotten en
brandstapels deed oprigten. Welligt dat door naauw
toezigt, leering en vermaning de zielen voor afval
van het alleenzaligmakend geloof behoed of afge-
vallene terug gebragt zullen worden!

Waarom heeft Filips niet terstond naar Rome
afgevaardigd om een verbeterd geestelijk toezigt te
verkrijgen; waarom slaat dc volijverige Zoon der
Kerke niet terstond handen aan het werk? De
oorzaak daarvan lag in die allervreemdste verhouding
tusschen dien Zoon en den Heiligen Vader. Na den
wellustigen Julius III had het Conclave een man
van gestrenge zeden verkoren, die als Marcellus II
echter terstond weder verdween, daar hij 22 dagen
na zijne verkiezing stierf. In denzelfden geest bleven
echter de Kardinalen gestemd, toen zij op den
23 Mei 1555 Johan Peter Caraffa tot St. Pieter\'s
Stoel verhieven, misschien omdat hij zoo oud was;
daardoor toch zou voor iederen teleurgestelden een
nieuwe kans spoedig op handen zijn Hij telde
79 jaren. Die zich eenen afgeleefden grijsaard in
hem voorstelde, een hoofd dat ten grave neigt en
voor de berekeningen der staatkunde te zwak is,
zou hem. niet kennen. Paulus IV was op dien
hooggeklommen leeftijd een man met al de geest-

\' GaCHAKD, PHILIPPE II, 1, xcv.
- GACHAKD, PHILIPPE II, I, XCIV.

Reeds in 1553 had kakel V dit gezien. „ Caesae intelli-
gens, non obstante supra dicto edicto haereses indies multiplicari
et accessionem capere, caet."
Havens, Op. cit, p. 5.
^ Ecclesia non sitit sanguinem.
® Robertson, Charles V, IV, 156.

kracht en het vuur der jeugd, een vulkanisch
temperament volgens sommigen louter zenuw vol-
gens anderen stichter van de strenge monnikorde
der Theatijnen, onvermoeid werkzaam om der Pause-
lijke waardigheid vroegeren glans en luister te her-
overen; aartsvijand der Hervorming, afkeerig van
eene Kerkvergadering, omdat de plaatsbekleeder van
Christus immers volkomen tot het regelen der
geestelijke aangelegenheden in staat was; eerste af-
kondiger van een Index van verboden boeken hoe
zeer zou hij, die tijdens den aanvang van Filip\'s
regering hoofd der Christenheid was, de plannen
van den Koning bevorderen! Zoo scheen het. Maar
het Huis der Caraffa\'s behoorde tot de Fransche
partij; Paulus IV zag met diepgekrenkt gemoed,
hoe de Spanjaarden Italië beheerschten, zoowel in
Milaan als in Napels. Oorlog dus tusschen den Paus
en den regtgeloovigen Koning van Spanje, die door
Al va den Kerkelijken Staat bezetten en Rome zelve
bedreigen deed, dat door Duitschers, meest Protes-
tanten, verdedigd werd. Zonderlinger schouwspel kan
men zich niet voorstellen, dan de innigste aanbidder
des Pausdoms de wapenen te zien keeren tegen \'t
geen hem het heiligste was.

Niet voor den 14^®" September 1557 werd de vrede
tusschen Filips en den Paus gesloten, doch, hoe-
zeer al de voordeelen aan de zijde des Konings
geweest waren, wist Paulus IV te goed, hoe, bij
zulke vijanden, berouw en boete nopen zouden
om ook de hardste voorwaarden aan te nemen.
Alle bezittingen van St. Pieter werden teruggegeven
en Al va kwam naar Rome, en kuste diep ter
nedergebogen den voet des verwonnelings, die hem
straf oplegde en op hem, door zijn sterk sprekend
gelaat een indruk maakte, als nooit iemand te
voren ^ Hierdoor was het, dat Filips niet ter-
stond onderhandelingen over de Nieuwe Bisdommen
had kunnen aanknoop en. Doch naauwelijks is de
goede verstandhouding hersteld, of waj zien hem de
zaak ter harte nemen. Met diepen weedom in zijn
binnenste bespeurde Filips hoe de ketterijen al
meer om zich grepen; wat daarmede in verband
stond wekte altijd zijne belangstelling het eerst; dat
is de kwetsbare plaats van zijn gemoed; dat is de
spil waar al \'t overige om draait. — Het is uit de
Geschiedenis overbekend, hoe de Bisdommen onder
de grieven tegen \'t koninklijk bestuur waren; en hoe
Antonie Perenot, later Kardinaal van Granvelle,
steeds als de aanstoker daarvan is gehouden. Moet
deze nog als de groote bevorderaar der nieuwe ker-
kelijke verdeeling worden beschouwd? Want beschul-
digd zou \'t woord niet zijn, daar uit zijn oogpunt
eene hervorming ten deze zeer verdedigbaar is. Dat
hij er bij den tijdgenoot den naam van had, valt

^ H. leo, Gesch. V. Italien, Hamb. 1832, V. 462.

^ Ranke, die Römischen Päpste, Berlin, 1834, 3 Th. I, 279,
„ Seine tiefliegenden Augen hatten noch alle das Feuer der Jugend;
er war sehr grosz und mager: rasch ging er einher; er schien
lauter Nerv zu seyn."

8 F. VON RAüMER, Gesch. Europa\'s, Leipzig 1832, 8 Th., I.
577;
ROTTECK, ÄUg. Gesch., Braunschw., 1841, 9 Th., VH, 115.

» Ranke, die Römischen Päpste, I, 282—296. „Er (alba) hat
gesagt, nie habe er eines Menschen Angesicht, wie das des Pap-
stes, gefürchtet."
Schlosser, Weltgesch. für das Deutsche Volk,
XII, 348.

-ocr page 85-

11

niet te betwijfelen. Granvelle zelf beklaagde zich
daarover, toen hij zeide, dat men hem den uitvin-
der dier nieuwigheid noemde \\ De meeste geschied-
schrijvers zijn van hetzelfde gevoelen geweest
Thans, na het in \'t licht komen van latere beschei-
den, is het bezwaarlijk meer vol te houden.

Koning Filips toch schrijft, in Julij 1562, dat
Granvelle hem nimmer de oprigting der Nieuwe
Bisdommen aangeraden heeft, dat hij er in \'t begin
zelfs een geheim van gemaakt heeft voor den Kar-
dinaal, en deze er geen kennis van droeg, alvorens
de zaak reeds ver gevorderd was. In November
en December deszelfden jaars zegt hij, hoe de zaak
buiten den Kardinaal is omgegaan Daar Gran-
velle niet voor 1564 de Nederlanden verliet, kon
Filips, die belang had van hem in \'t bestuur te
houden, hier welligt de waarheid verbloemen, dewijl
de maatregel veel tegenstand ondervond en Gran-
ville niet als ontwerper moest voorkomen. Maar de
Kardinaal zelf schrijft in een tijd toen hem onver-
schillig kon zijn, hoe men hem in Nederland be-
oordeelde ja, toen hij te Madrid in de nabijheid
des Konings beter zijn hof zoude maken door zich
op vroeger betoonden geloofsijver te beroemen, dat
de zaak der Bisdommen niet op zijn raad geschied
was, dat men die voor hem had geheim gehouden,
» oordeelende" zegt hij „ dat ik liever een vam vier
dan van zeventien zoude wezen. Toen echter Z. M.
mij haar voornemen bekend maakte, nadat de bullen
waren uitgevaardigd, heb ik mijne pogingen tot be-
vordering aangewend." In een staatsstuk, insgelijks
van lateren tijd, spreekt hij op denzelfden toon.
„Men heeft" zijn zijne woorden, )j sommigen wijs
willen maken, dat ik de ontwerper dier nieuwig-
heid was, het aan staatszucht toeschrijvende, alsof
ik op die wijze aan het Aartsbisdom Mechelen had
willen geraken. Ten deze kan mij echter niemand
beter getuigenis geven dan Z. M. zelve, en ik heb
die, geschreven met hare eigene hand, in antwoord
op mijne klagte, dat men mij die nieuwigheid ten
laste legde Ik geloof, dat men zich ma,g vereeni-
gen met de slotsom: De vermeerdering der Bis-
schoppen werd door Filips buiten weten van Gran-
velle besloten.

De eerste maatregel in deze was het benoemen
door den Koning van eenige bekwame leden van
zijn Geheimen Raad, wien de last werd opgedragen,
om de Nederlanden in Dioecesen te verdeelen, de
steden aan te wijzen, die \'t geschiktst voor Bisschop-
pelijke zetels waren en de inkomsten te bepalen
Door hen, naar \'t schijnt, werden naar alle zijden
des Lands geleerde mannen \' afgezonden, die
naauwkeurig onderzoek zouden doen naar den ker-
kdijken toestand van ieder gewest, het aantal Ka-
nunniken, hunne voorregten, den rijkdom der
abdijen, den ouderlingen afstand der steden, de hoe-
veelheid der dorpen; in één woord die, \'t geen wij
statistieke opgaven zouden noemen, voor \'t kerkelijk
gebied moesten bijeenzamelen. Hun was den mees-
ten spoed maar tevens de stiptste geheimhouding
bevolen, opdat de Aartsbisschoppen of Bisschoppen,
wier gebied vermindering zou ondergaan, als Keulen,
Trier en Luik, niets gewaar zouden worden, en
zelfs niet de Staten der Provinciën, daar men dan
voor mislukking van \'t gansche plan vreesde. —■ Bij-
zonder gunstig scheen de toestand om het door te
zetten. Sedert 1556 was Kamerijk vacant door den
dood van Bisschop Robert van Croy. De Bisdom-
men Utrecht en Doornik schenen weldra insgelijks
te zullen openvallen daar de kerkvoogden George
van Egmond en Karei van Croy beiden zeer be-
jaard waren ^ Voor den Bisschop van Atrecht had
men grooter eere bestemd, van hem zou geen te-
genstand te vreezen zijn.

Toen de opgaven der afgevaardigden waren inge-
komen, werd, te Brussel door de Raadsleden een
uitgewerkt geheel opgemaakt, de verdeeling ont-
worpen en voorgesteld op daartoe vervaardigde
kaarten, die mogelijk nog te Rome of elders be-
waard zijn. De hoofdzaak was thans een geschikt
persoon te zoeken, die het plan aan Paus en Kar-
dinalen zoude overleggen en door zijne welbespraakt-
heid het ingang doen vinden. Onderhandeling met
het Roomsche Hof was steeds eene hoogstmoeijelijke,
bezwaarlijke en afmattende taak door de menigte
invloedrijke personen, tot welke men toegang moest
verkrijgen, en door de langzaamheid, waarmede de
zaken bestuurd werden. Fiksche, geregelde gang
was niet te verwachten bij een bestuur, waar een
grijsaard aan \'t hoofd stond, die doorgaans zeer
kort regeerde en reeds weder van het tooneel trad,
als hij \'t geheel nog slechts ten halve had overzien.

Een man, uitstekend door kennis, geleerdheid en
w^elsprekendheid, vond men in Frans van der
Velde, meer bekend als Franciscus Sonnius,
naar zijne geboorteplaats Son in de Meijerij van
\'s Hertogenbosch. Vroeger Hoogleeraar in de god-
geleerdheid te Leuven, werd hij Kanunnik van den
Dom te Utrecht, in 1543 door Keizer Karei tot

® Allerbelangrijkst is omtrent \'t geen te Rome verhandeld is
wegens de oprigting der nieuwe Bisdommen het verhaal bij
miraeus, Opera Diplomatica, supplem. curd j. p. poppens >
Tom. III, Brux. 1734, Fol., pp. 516—566. Aldaar worden als
die leden des Geheimen Raads genoemd
vigliüs, filips nigri en
perenot, Bisschop van Atrecht. Wij moeten nu gelooven, dat
de laatste er niet bij geteld moet worden; maar dat hij, als later
bevorderaar, door de meesten geacht wordt van het begin af aan
zijne hulp te hebben verleend.

^ De naam van een hunner vind ik slechts gemeld, namelijk
van hem, die naar Gelderland werd afgevaardigd: het was
pieter
van grinsven van gefpen,
Kanunnik van den Dom te Utrecht,
later Secretaris der drie eerste Bisschoppen van den Bosch.
Ha-
vens
, p. 7; foppens, Hist. Ep. Sylvaed. p. 87.

® Van egmond is den 26 Nov. 1559 overleden.

2*

-ocr page 86-

12

Onderinquisiteur aangesteld en door Koning Filips
naar het Concilie van Trente gezonden. In 1557
was hij te Worms onder de warme verdedigers der
Moederkerk. Dat Filips op hem het oog liet val-
len kan niet vreemd schijnen. Bij den tegen de Her-
vorming zoo heftigen Paulus IV kon door den
regtgeloovigen Katholijken Koning van Spanje nie-
mand zoo aanbevelenswaardig gezonden worden als
hij, die met mond en pen zich overgestreng tegen
alle nieuwe denkbeelden in de godsdienst verklaard
had, en op wiens grafzerk naar waarheid kon gebei-
teld worden, dat hij een onverwonnen bekamper
der ketters was, die de scherpte van zijn vernuft
menigmaal ondervonden \\

Op den Maart 1558 gaf Koning Filips te
Brussel zijnen afgezant eene Instructie die ons in
zijn geheel is bewaard gebleven

Naauwelijks had Sonnius die ontvangen, of hij
begaf zich, na alvorens te Utrecht eenige orde op
zijne zaken gesteld te hebben, van daar, met vier
paarden en vijf bedienden, den 25 Maart 1558, op
reis naar Rome. Hij nam zijn weg door Duitsch-
land, zonder ergens langer dan noodig te verwijlen,
ten zij om de godsdienstplegtigheden, als op Paschen
en in de laatste dagen der heilige week, bij te
wonen of de paarden eenige onvermijdelijke rust
te gunnen, waartoe in iedere week een dag werd
afgezonderd.

En echter kwam hij niet voor den 13^®° Mei te
Rome, waarbij men in \'t oog houde dat de togt,
naar gewoonte dier tijden, doorgaans te paard zon-
der rijtuig geschiedde. Het eerst sprak hij met den
Frieschen Kamerheer des Pausen Theophilus van
Herema en andere hooge personen, die onder den
naam van Protector of Orator (gezant) de belangen
des Spaanschen Konings behartigden. Door hunne
hulp verschafte hij zich een eigene woning en een
nieuw stel kleederen naar de Italiaansche wijze.

Sonnius had tevens een brief zijns meesters voor
den in de Geschiedenis zoo beruchten neef (nepos)
van den Paus, de Kardinaal Karei Caraffa. Op
dingsdag 31 Mei werd hij door dezen aan Paulus IV
voorgesteld en ten voetkus toegelaten. De aanspraak
van Sonnius is geheel in den geest van hem door
wien, en van hem aan wien hij gezonden werd. Om
twee redenen had zijne Katholijke Majesteit hem
vooral afgevaardigd; eerstelijk van wege de ver ver-
breide wijsheid Zijner Heiligheid en haren vromen
ijver om de zoo bedroefde Kerk van Christus bij
te staan; vervolgens van wege den bitteren nood
der Nederlanden, veroorzaakt deels door de ketters,
waarmede het van alle zijden omringd en bedreigd
wordt; deels door de groote geneigdheid der ge-
moederen aldaar om naar iets nieuws in \'t Katholijke
geloof te trachten. Het is daarom, dat Z. M. nieuwe
Bisdommen wenscht. Het plan daartoe bood Son-
nius in geschrift aan, smeekende, dat Z. H. het
zou gelieven te lezen; was er iets duisters in, de
nederige dienaar zijner H. is bereid het op te hel-
deren; onder bijvoeging, dat hij kaarten bij zich
had, waar hij, door gekleurde randen de verdee-
ling had aangegeven.

De 83jarige Paulus IV schijnt den afgezant met
heuschheid te hebben ontvangen. Hij wijdde in den
lof der Nederlanden uit, die hij voor drieenveertig
jaren bereisd had; nooit had hij een zoo digtbevolkt
land met zoovele schoone steden gezien. Hij ver-
wonderde zich, dat men toen diergelijk plan, als
thans door den Katholijken Koning was beraamd,
niet reeds uitgevoerd had. Dezen noemde hij zijn
zeer beminden Zoon, dien hij in zijn harte droeg.
Aan Sonnius deed hij de belofte van zijn geschrift
te zullen lezen en de zaak met spoed af te doen,
door die mede te deelen aan de Kardinalen in de
eerstvolgende bijeenkomst der Inquisitie, die iede-
ren donderdag, steeds in zijne tegenwoordigheid
plaats had

De mededeeling geschiedde; zes Kardinalen, allen
van gevorderden leeftijd \\ werden als commissie
van onderzoek benoemd. Hun werd als zevende

4 In den text staat herhenna, doch Verkeerdelijk. In zijne
brieven noemt
sONNiüS hem meermalen, als pag. 68. — De naam
was ook
herama of van heerima. Te water, Hist. van \'t Ver-
bond der N. Edel.
Middelb. 1779, 4 St., II, 453.

s Chorduli diversi coloris.

® „ Niemals liesz er den Donnerstag vorübergehn, an welchen
„ sich die Congregation der Inquisition vor ihm (
Paul IV) ver-
sammelte."
Ranke, Päpste, I, 305.

\' Geen hunner was ten minste 10 jaar later meer in leven.

-ocr page 87-

13

de nepos Caraffa toegevoegd, wien wegens zijne
gruwelstukken drie jaren later een smadelijke dood
te wachten stond \\ In Julij werd Sonnius nogmaals
bij den Paus toegelaten, die hem, in tegenwoordig-
heid van vijf Kardinalen, gedurende drie uren bezig
hield. Toen hij de kaarten vertoonde, waarop de
grootte en de bevolking van iedere Dioecese zigtbaar
waren, zeide de Paus: „ Gezegend zij de Heere God,
die dit aan onzen zeer geliefden Zoon heeft ingege-
ven; eere geschiede hem bij God en menschen, die
zooveel doet om het oude geloof en de godsdienst
in de harten zijner onderdanen te bevestigen
Die stemming des H. V. scheen spoed te belooven,
maar het is bekend, hoe langzaam en omslagtig de
gang der zaken in Rome was. In \'t eerst van Julij
verkondigde Sonnius, aan Viglius, dat er die week
eene bijeenkomst door de Commissie zoude worden
gehouden, doch den 6\'^®" Augustus berigt hij den Ko-
ning, dat de Kardinalen het schrijven Zijner Majesteit
met diepen eerbied ontvangen hadden, maar zij nog
niet vergaderd geweest waren In dezelfde maand
hadden echter de eerste bijeenkomsten der Gecom-
mitteerden plaats, maar niet meer dan vier, en
zulks door verschillende oorzaken, als: de verkiezing
van den nieuwen Roomsch Koning Ferdinand, de
ziekte nu van dezen, dan van genen der leden, en
de buitengewone hitte der maanden Juli] en Augus-
tus, die zoo hevig was, dat men zich dergelijke
niet herinnerde en de huid van Sonnius en de
zijnen met een bruinen tint overtogen werd ^ Hij
was bij de beraadslagingen van \'t begin tot het
einde tegenwoordig. Vrij spoedig werd men het
eens over de belangrijkste vragen, die toestemmend
beantwoord werden. » De Katholijke Koning kan"
zoo luidde de beslissing „ Bisdommen oprigten. Het
is nuttig zoovele nieuwe daar te stellen; zij zullen
niet te klein van omvang zijn, want elk zal tweemaal
zoo groot als \'t Bisdom van Trente wezen. Zij, die
bij de nieuwe verdeeling lijden, zullen niet geraad-
pleegd worden; want dan zou de geheele zaak in
duigen vallen, en niets goeds te wachten zijn."

Meerder moeite had Sonnius om te Utrecht een
Aartsbisdom opgerigt te krijgen, in spijt van het
overoude regt des Aartsbisschops van Keulen. Hij
wees echter op het groote nut van niet langer af-
hankelijk te zijn van buitenlandsche geestelijken, en
tevens dat Keulen wel zeven of acht dagreizen ver
af was; waarbij nog kwam, dat de taal verschilde,
Keulen door ketterijen was bezoedeld en in iedere
herberg bijna Preêkers (Predicutii) rondwaarden, die
leerredenen van Luther en Calvijn voorlazen en
tegen \'t katholijke geloof te velde trokken. Ook had,
zoo ver men weet, sedert eeuwen de Aartsbisschop
de Utrechtsche Kerk nooit of nimmer bezocht; wel bragt
hij die nu en dan in verwarring, als hij geestelijken,
die de Bisschop van Utrecht met regt had afgezet,
weder herstelde. Het toevoegen van geleerde raads-
lieden aan de Bisschoppen, het inkomen van dezen en
de kerkelijke verdeeling werd daarna vastgesteld,
als ook het regt des Konings tot benoeming der
Prelaten, onder goedkeuring des Pausen.

Dit alles werd, onder den naam van Relaas, den
1®\'®" Sept. 1558 Mn geschrift gesteld door Sonnius en
een der Kardinalen en zoo aan Koning Filips gezon-
den , als aan den Paus door middel van Kardinaal C a-
raffa; deze bood het evenwel niet voor 5 October den
Heiligen Vader aan. De reden van deze vertraging
was in de groote zwakheid van den Paus, die in \'t
begin der maand September zeer ernstig ongesteld
was geworden en den 19\'\'®" zich in grooten optogt
uit zijn paleis naar een minderbroederklooster begaf
om aldaar eenigen tijd in afzondering door te bren-
gen, zoo als gezegd werd; doch, zoo Sonnius
meende, om van lucht te veranderen, of om zich
aan de menigte te vertoonen, daar er een gerucht
van \'s Pausen overlijden liep

Twee punten had men echter niet aan \'s Pausen
goedkeuring durven onderwerpen, dat namelijk
Mechelen de eerste Aartsbisschoppelijke zetel van
Nederland, en dat de titularis steeds Geboren Legaat
(natus) zoude wezen Later in de maand October
werden de Kardinalen Commissarissen bij den Paus
geroepen. Allen stelden zij eenstemmig de zaak der
verdeeling in den zin des Konings voor; door eene
bijzondere reden ® kwam men niet tot besluit, doch
den volgenden dag zond de Paus den Bisschop van
Terracina bij Sonnius om hem te boodschappen,
dat Z. H. nu volledig was ingelicht en de zaak spoe-
dig zoude afdoen, waarvan Sonnius den Koning
terstond berigt zond. Den laatsten October heeft
hij evenwel niets naders vernomen en verdrietig
schrijft hij aan Viglius „ Wat er nu weder in
den weg zit weet ik niet; zoo ik slechts geroepen
werd, \'t geen ik ieder oogenblik verwacht, zou ik
de zwarigheid zeker wel uit den weg kunnen rui-
men. En al was er ook in \'t geheel geen zwarig-
heid, Z. H. is zeer langzaam van natuur en wordt
het nog meer door ouderdom en zwakte; waardoor
ik niet alleen, maar allen, die hier komen om te
solliciteren, lijden. Niemand toch, die of voor of
na mij hier kwam, is nog geholpen Toen

nu de Paus geen voortgang scheen te maken, liet
Sonnius hem door een der Kardinalen op 3 Nov.
1558 een request aanbieden, waarin eerbiediglijk
gewezen werd op de zoo stellige beloften des H.
Vaders om spoed te zullen maken. Twee dagen
daarna deed deze den Gezant bij zich roepen en
bragt hem eenige bezwaren in \'t midden nopens
het inkomen der Bisschoppen. Sonnius ruimde die
uit den weg en maakte den Paus nogmaals opmerk-
zaam op den spoed, die vereischt werd, daar de
zetels van Kamerijk en Terwaan ledig stonden en

® „ Conceptus est reportus (ut vocant) sive relatio totius ne-
gotii ad suam Sanctitatum ," had
Sonnius den 3 September ge-
schreven.
Epp. p. 46.

® SoNNii, Epp. pp. 48 et 50.

\' Een zeer hooge waardigheid, die aan sommige buitenland-
sche Aartsbisdommen gehecht is, gelijk heden nog aan het Keul-
sche.
Walter, Kirchenr. § 137, p. 302.

® Sanctissimo ob gravamen alvi subito decedente. Sonnii,
Epp., p. 53.

« Epp., p. 53.

Epp., p. 54.

-ocr page 88-

14

de Bisschop van Utrecht niet in staat was zoovele
gewesten tegen de kuiperijen der ketters te beschut-
ten. » Ik spreek uit ondervinding Heilige Vader!"
had Sonnius er bij gevoegd, en zijne woorden zijn
ons heden in de 19®® eeuw nog merkwaardig » daar
ik zelf 17 jaar Inquisiteur geweest ben in verschil-
lende gedeelten van Nederland. Welnu! of de Ko-
ning al zwaard, vuur en water aanwende en met
groote kosten Inquisiteurs aanstelle, het kwaad groeit
bij den dag."

De Paus beloofde wederom de laatste hand aan
de zaak te zullen leggen en bepaalde daartoe den
gsten ]s[ovember om die in \'t Consistorie te behande-
len. Doch op den 6\'^®" begon Z. Heiligheids onge-
steldheid en tot in \'t latere van December duurde
de verhindering. Op den 23®\'®" voorzag de Paus in
een klein gedeelte der behoefte door Maximiliaan
van Bergen tot Bisschop van Kamerijk te benoe-
men, dien zetel tevens aan den Aartsbisschop van
Reims onttrekkende. Van de nieuwe verdeeling
echter geen woord, niettegenstaande de herhaalde
aanzoeken van den Koning bij Paus en Kardinalen.
Wel zeide Z. H. dat zij dra Kamerijk tot Aartsbis-
dom. zou verheffen; maar dat de zaak om bijzon-
dere, haar bekende redenen uitgesteld moest blijven.
Zeer veel sprak de Paus echter tot lof van Sonnius
en van twee andere uit Keulen en uit Polen afgezon-
dene geestelijken, noemende hen drie engelen Gods
uit de drie hoeken van het besmette land tot hem
gekomen om de voorvaderlijke Godsdienst te hunnent
te herstellen. Sonnius, liet hij volgen, zou hij
steeds tot zich laten roepen als er iets gewigtigs
omtrent Duitschland te beslissen viel; „ maar," zegt
deze zelf, „ nooit werd Sonnius geroepen." Wel
moest hij den Paus schriftelijke bijzonderheden
mededeelen omtrent het in 1557 te Worms verhan-
delde ; bij het zenden waarvan al wederom door
Sonnius gezegd werd, hoe hij dag aan dag wach-
tende was in groote droefheid, omdat hij overtuigd
was, dat de vermeerdering der Bisdommen het
beste tegengift tegen de ketterijen was.

De tijd ging voorwaarts, maar niet de beraadsla-
ging. Voorzeker Sonnius werd in eere gehou-
den; zoo werd hij geraadpleegd door Kardinaal
Ghislieri, hoe hij als Inquisiteur de Lutherschen
en Calvinisten had doen straffen. „ Daar Sonnius
zooveel jaren in \'t Bisdom Utrecht dit ambt ver-
vuld had, gaf hij daarvan een getrouw verslag
aan de Congregatie der Inquisitie, zoo zeer ten
genoege van dien allerheiligsten Kardinaal, dat deze
uitriep: Och! of wij vele Sonnius^en hadden!\'\'
Een wensch voorzeker den man waardig, die zelf,
als Pius V, Paus geworden niet slechts de afwij-
king van de Kerk door de Inquisitie liet straffen,
maar de afdwalingen van voor 10 en 20 jaren deed
navorschen \\

De kerkelijke feesten van het einde en \'t begin
des jaars bragten nieuwe vertraging. Sonnius had
den tijd tot opmerken te Rome. \'t Geen hem zeer
hinderde was, dat men de Kardinalen niet kon na-
deren zonder hunne bediendeji te bedenken. Zoo
moest hij niet alleen die van den invloedrijken

Caraffa \'s Pausen neef, maar ook die zijner moeder
fooijen geven. » Doet men het niet," zegt hij » en
geeft men niet rijkelijk, naarmate van de waardig-
heid van den persoon wiens afgezant men is, dan
is het: De Kardinaal slaapt, hij is bezet, hij heeft
bezoek, voor u is hij niet te spreken."

Het begin van 1559 was allerongunstigst voor allen,
die eenige beslissing van den Paus verlangden; want
deze besloot op de dringende klagten, die van alle
zijden over zijne Neven oprezen, hen van alle
waardigheden te ontzetten en hun, benevens hunne
moeder, de stad te ontzeggen.

Dit stremde alles en op den 10\'\'®" Januarij
1559 moest Sonnius weder klagen: » Geen voort-
gang. Wel zegt men mij gedurig, dat hetgeen
de Koning verlangt geschieden zal en wel spoedig;
zelfs wordt mij nu en dan een dag door den Paus
bepaald; maar komt die dag, dan geschiedt er niets
meer dan anders, \'t Zou goed zijn, dat Z. M. aan
onzen Heil. Vader schreef en hare verwondering be-
tuigde, dat eene zoo belangrijke zaak, zoo noodig
voor hare Landen om de ketterijen tegen te gaan,
zulk eene vertraging ondervindt

Den 29®\'®" Januarij 1559 vernieuwt hij zijne klag-
ten, thans aan den Koning zeiven. Z. H. heeft be-
loofd de zaak naar \'s Konings genoegen te zullen
afdoen, en w^el den volgenden dag; maar de vol-
gende dag is nog niet aangebroken. Iets later had
Filips aan Sonnius geschreven, dat hij al het
door hem verrigtte goedkeurde. Ten uiterste was
deze daarover verblijd, doch betuigde tevens zijn
diep leedwezen, dat de Paus, op 13 Febr., aan
hem en aan den Spaanschen Gezant Vargas en
den Kardinaal Pachieco, toen deze uit naam des
Konings den Paus hulp tegen de ketters verzocht^
had geantwoord, dat hij een Kardinaal naar Spanje
zoude afvaardigen om in overleg te treden met den
Koning. » Een denkbeeld," zegt Sonnius ^ » dat
nu voor \'t eerst door Z. H. werd geuit."

Daar men nu begon te vreezen, dat er niets
van de gansche onderhandeling komen zou, bood
Sonnius den 10 Maart 1559 weder een verzoek-
schrift aan den H. V., waarin onder anderen wordt
aangevoerd, dat het onnoodig is om een Legaat te
zenden, daar de kaarten de zaak duidelijk maken
en Z. H. de steden waar zetels zouden woorden op-
gerigt zelve voor een gedeelte gezien heeft, daar
zij Mechelen, Brugge, Gend en Antwerpen bezocht
heeft; dat de Koning welligt eerlang naar Spanje
zal vertrekken en de tegenwoordigheid Zijner M. bij
de invoering der Bisdommen hoog noodig zoude
wezen; dat Sonnius zelf zijne nachten slapeloos
doorbrengt, zoolang het gevraagde middel van herstel
niet aangewend is. Doch twee dagen later den
12\'^®" Maart is de Paus zeer zw^ak „ zijne borst
is aangedaan en men vreest voor waterzucht En
hoezeer nu den 18^®" schrijven van den Koning zei-
ven aan Paus en Kardinalen kwam, waarbij in den-
zelfden geest gesproken werd, heet het den 16\'\'®\'\'
April: » Z. H. verzwakt zoo, dat ik vrees de ver-

- Epp. p. 57.
••i
Epp. p. 59.
" Epp. p. 60.

-ocr page 89-

15

kiezing van een anderen Paus te zullen zien
Niets werd er gedaan voor
22 April, wanneer de
Paus de gecommitteerde Kardinalen tot zich riep
en hun zwarigheden opperde over het getal der Bis-
schoppen en hunne inkomsten. Den volgenden dag
werd echter Sonnius in s Pausen kabinet geroepen,
die hem verzekerde, dat hij de zaak der Nederlandsche
Kerk weldra ten genoege des doorluchtigen Konings
ten einde zoude brengen, zeggende: „ Ik wil aan
de begeerte van mijn zeer geliefden Zoon, Koning
Filips voldoen; dagelijks gevoel ik meer genegen-
heid voor hem, wegens zijne vroomheid en groote
wijsheid, die ik gedurig meer en meer in hem be-
speur." Sonnius moest nogmaals \'t gansche beloop
kortelijk in geschrift stellen. De Paus beloofde nu
den volgenden vrijdag een Consistorie over deze
aangelegenheid te beleggen. Het geschiedde niet;
de Paus verontschuldigde zich dat dit bij vergissing
had plaats gehad; spoedig zou hij op de zaak
terugkomen. Wederom stilte. Toen nu op 10 Mei
nogmaals dringend schrijven uit de Nederlanden
kwam, gaven Sonnius en Pachieco dit den Paus
over, die nu de toezegging deed van in het volgende
Consistorie de zaak te zullen afdoen en den Koning
de benoeming van alle Bisschoppen te zullen over-
laten, behalve van den Kamerijkschen en van de
twee Zetels, die door het vernietigen van Kamerijk,
als Bisdom, zouden ontstaan, te weten Mechelen
en Antwerpen,

Nu was het ernst geworden, want op 12 Mei werd
het Consistorie van Kardinalen zamengeroepen, waarin
de H. V. zelf in \'t breede ten gunste der Nederland-
sche aangelegenheid sprak. Sonnius werd daarna
binnengeleid voor de voeten des Pausen, en hem
toegestaan, dat hij staande of zoo noodig zittende,
daar hij de koorts had, de hem opgedragen zaak
mogt bepleiten. Groote gunst was dit volgens zeg-
gen der meeste Kardinalen, daar in den regel elk
Consistoriaal voorstel door een Kardinaal plagt te
geschieden. Sonnius alzoo te midden der verga-
dering staande, ontvouwde kortelijk de redenen,
waarom de Katholijke Koning de vernietiging der
bestaande Bisdommen en de oprigting van nieuwe
verlangde, en las tevens een geschrift vroeger reeds
door hem overgegeven, waarin alles breeder ont-
wikkeld was. Toen Sonnius geëindigd had werd
hij verzocht in een naburig vertrek van \'t Vatikaan
te gaan, terwijl de Kardinalen raadpleegden. Ont-
stond er eenige moeijelijkheid, zoo werd hij weder
binnen geroepen. Eindelijk was het decreet der op-
rigting gereed, de Paus zelf las het voor en werd
door Sonnius geholpen in het uitspreken der
vreemde namen van de Nederlandsche plaatsen \\
Alzoo hechtte Z. H. hare volkomene goedkeuring
aan de Nieuwe Bisdommen met het regt voor
Koning Filips van benoeming, behalve voor Meche-
len en Antwerpen, omdat die op het vorige gebied
van Kamerijk waren geplaatst, waarvan de benoe-
ming, zoo de Paus meende, altijd bij den Aposto-
lischen Stoel geweest was. Later evenwel stond

baris illis vocabulis locorum regionis Belgicae.

\' Upp. p. 62.

^ Adjuvante (sonnio) Sanctitatem suam in pronunciandis bar-
deze den Koning de benoeming van alle Zetels,
zonder onderscheid, toe.

De vergadering is geëindigd, Sonnius innig ver-
heugd, knielt voor den grijzen Paulus IV neder
en kust hem den voet. Met een opgeruimd gelaat
spreekt de Paus tot hem: » Ga heen, mijn zoon,
en schrijf aan uwen Koning, mijn veel geliefden
Zoon, \'t geen heden ter liefde en gunst van Zijne
doorluchtige Majesteit is geschied,"

Reeds den volgenden dag, 13 Mei 1559, berigt
Sonnius de blijde gebeurtenis aan Viglius en den
Koning. Aan den eersten verzocht hij om aan den
Bisschop van Atrecht (Perenot) te zeggen, hoe de
H. Vader zich zoozeer te diens gunste had uitge-
laten, als slechts mogelijk was. » Ik weet" had hij
gezegd » dat het den Bisschop van Atrecht, die
brave, verdienstelijke en hoogstbekwame man leed
zal doen, dat hij aan het Aartsbisdom Kamerijk
onderworpen wordt; hierin evenwel moeten wij niet
■ zoozeer op de verdiensten van bijzondere personen
als op het algemeen belang zien."

Het schrijven van Sonnius aan Koning Filips
is op den hoogen toon der vreugde. » Door Gods
genadezegt hij, » heeft onze Allerheiligste Meester
voldaan aan \'t geen hij zoo lang had beloofd. Bij-
zonder heeft de Kardinaal Pachieco zich ten\' deze
verdienstelijk gemaakt; een zoon kan niet met meer
volharding de zaak zijns eigenen vaders behartigen,
dan hij. Dikwijls heeft hij vier uren achtereen voor
de deur van Z. H. kabinet gezeten, op eene gele-
heid wachtende om Uwer M. bevelen te volbren-
gen, en zulks niet zelden te vergeefs. En evenwel
liet hij niet af, voor dat hij zijn wensch vervuld
zag. Gij Mijn Heer en Koning! eeuwig gezegend
zijt gij, wiens onuitsprekelijke genade u bemind
maakt by Koningen en Pausen en bijna gansch de
menschheid. Alom spreekt men van Uwer Maj.
vroomheid en wijsheid. Ik zal, Doorl. Vorst! al
mijne krachten inspannen, opdat de Bul der oprig-
ting van de Bisdommen spoedig gereed worde ge-
maakt. Indien mogelijk zal ik die tot u brengen
niet van een looden, maar van een gouden zegel
voorzien, opdat dit tegen de ketterij opgeworpen
bolwerk in des te grooter eere zij

Vele formaliteiten moesten echter nog doorgewor-
steld worden. Sonnius vervoegde zich nu tot den
Vicekanselier der Roomsche Kerk, wien het regis-
treren der consistoriale acten was opgedragen. Ge-
durende acht dagen was hij met dezen werkzaam
om al de acten in orde te brengen. Toen ging hij
tot den Secretaris, wien hij 30 gouden kroonen
telde, doch daar deze tegen \'t begin van Julij over-
leed, handelde Sonnius verder met diens opvolger
Frans van Arragon. De Bul moest nu alleen
nog door den Paus geteekend worden. Deze laatste
hand aan \'t werk te leggen scheen echter de on-
overkomelijkste der zwarigheden te zullen worden.

De hoogbejaarde Paus, altijd het vlammend oog
op de uitroeijing der ketterij gevestigd, heeft met
verontwaardiging vernomen, dat zelfs de Kardinaal-
bisschop van Novara daarmede besmet is. Zelf
wil hij met de Inquisiteurs de waarheid daarvan

So.v.vii; Upp. pp. 64 sqq.

-ocr page 90-

IG

onderzoeken. Twaalf dagen achtereen arbeidt hij
met hen, overspant zich en wordt op het ziekbed
geworpen, zoo dat Sonnius niet voor den Julij
toegang kan verkrijgen. Toen smeekte deze den
Paus, dat het hem mogt behagen de door van
Arragon opgestelde Bul te teekenen, Apostolische
Commissarissen te benoemen om de pauselijke be-
velen in Nederland uit te voeren, en zijn dienaar
Sonnius met hetgeen hij verlangd had naar zijn
Vaderland te laten terugkeeren. De Paus stemde
toe, en toen hij aan Sonnius had gevraagd, wie de
geschikste en bekwaamste personen waren voor Com-
missarissen, stelde deze de volgende voor: Antonie
Perenot, Bisschop van Atrecht, Filips Nigri,
Deken van St. Gudula te Brussel, Viglius van
Zuichem, President van den Geheimen Raad en
Michiel Dirutius, Deken van St. Pieter te Leu-
ven, doch toen deze kort daarop overleed, w^erd
in zijne plaats gesteld Petrus Curtius (de Corte)
Doctor in de Godgeleerdheid te Leuven \\ Bij Breve
van 10 Julij 1559 benoemde Paulus IV hen als
zoodanig. Hij deed zich den 19\'\'®° dier maand de
Bul der oprigting voorlezen, en keurde die in haar
geheel goed, behalve dat het jaarlijksch inkomen
van de Bisschoppen er niet in gemeld stond. Son-
nius\'gaf daarop ten antwoord, dat het daarom
er niet in stond, dewijl er in \'t Consistorie niet over
gehandeld was. Toen sprak de Paus: » dat er in
gevoegd worde, dat 3000 dukaten aan elk Bisdom,
5000 echter aan
\'t Aartsbisdom van Mechelen wor-
den gegeven, te vinden uit de tienden en de goe-
deren der Abdijen, door de Commissarissen aan te
wijzen ^ Want het zou onvoegzaam zijn, dat wij
Bisdommen zonder inkomsten oprigtten. Zoo Doctor
Sonnius er nog iets heeft in te lasschen, zoo ge-
schiede zulks; want wij begeeren al wat onze Apos-
tolische magt niet te buiten gaat, te doen ter
gunste van onzen Zoon den Katholijken Koning."

Toen nu Sonnius alweder aandrong op eene spoe-
dige afdoening, daar Koning Filips weldra naar
Spanje zoude vertrekken, bragt eindelijk op 21 Julij
de Secretaris van Arragon de in \'t net geschrevene
Bul bij den Paus, die haar onderteekende en er
het zegel van St. Pieter op drukte

Na aldus den hem opgedragenen last naar wensch
vervuld te hebben, dankte Sonnius den Paus, de
Kardinalen, die met hem in Commissie geweest
waren, en zijne overige beschermers, en nam, op
\'t hoogst door hen geprezen en met den titel van
Apostolische Protonotaris vereerd, zijn afscheid. Den

\' Daarna eerste Bisscliop van Brugge. Foppexs, Bièl. Belg.,
II. 971.

^ Dit laatste, dat het inkomen uit Abdij-goederen zou geno-
men worden, is echter niet in de Bul van de oprigting geplaatst,
maar in de Breve van 10 Julij, waarbij de Commissarissen be-
noemd worden.
Gachakd, Corr. de phillippe II, cii. Ha-
vens
, pag. 21.

^ Niet evenwel in goud, maar in lood, „om zekere redenen"
zegt sON-Vius,
Epp. p. 66. „Bulla sigillo non quidem aureo, ut
„ proposueramus, sed plumbeo certas ob causas communita," Deze
redenen zullen wel geweest zijn, dat het gouden zegel slechts ver-
leend werd bij de bevestiging van de Koomsch-Duitsche Keizers,
of hoogst zeldzaam en als bij uitzondering. Zoo zoude
clemens
VII, toen hij den titel van Geloofsverdediger aan hendeik VIII
van Engeland verleende, zijn zegel hebben afgedrukt in goud. Zie
ddcange, Qloss. Infimae Latin., Par. 1840—1850, 7 V., I, 803.

laatsten Julij werd hem de Bul overhandigd; terstond
zond hij een koerier af naar den Koning, die nog
in Nederland was, in de hoop, dat de tijding in
negen dagen zou zijn overgebragt. Zelf zoude hij
den volgenden dag, 1 Augustus vertrekken, en gaf
zijn voornemen te kennen, om met postpaarden en
zoo snel als slechts zijn tenger ligchaamsgestel zou
gedoogen naar Z. Maj. te vliegen, om alzoo den
Koning binnen 16 dagen te zien ^

Op 1 Augustus 1559 verliet hij Rome, reisde met
postpaarden Duitschland door naar Nederland, en
kwam er den 17\'\'®". Koning Filips had de Bul, die
een dag voor Sonnius afgegaan was slechts een
paar dagen voor diens aankomst ontvangen. Hij
betuigde aan Sonnius zijne tevredenheid en beval
hem zich naar Brussel bij Viglius te begeven, om
hetgeen verder noodig was met dezen te overleggen.
Te regt wordt dit ontvangen van de Bul voor den
Koning, die zich, tot zijne afreize gereed, te Mid-
delburg bevond een blijde tijding genoemd

Welke was nu de inhoud der voor de Nederland-
sche Kerk zoo gewigtige Bulle, tot wier verkrij-
gen zoo vele pogingen door ons Gouvernement wa-
ren aangewend? Gelijk doorgaans is het een vrij
uitgebreid stuk, waarvan men de breedsprakigheid
en den stijl verschoonen moet, daar het als authen-
thieke akte noodwendig in herhalingen valt en min-
der op taal, meer op zaken gelet diende te worden.
De hoofddenkbeelden daarin zijn deze ^

De vijand des menschelijken geslachts legt zich
tegenwoordig bijzonder toe op het bederf der zie-
len en de omverwerping van het Katholijke geloof
Daarom is het dienstig om, onder Godes bescher-
ming nieuwe Aartsbisschoppelijke Zetels te planten

^ Hetgeen hij laat volgen is voor de kennis der tijden niet
zonder belang. „ Ik zal dan\'" zegt hij „ verslag doen van al \'t
„ geen in deze is geschied, en hoe bezwaarlijk het volbragt werd;
„ met vermelding tevens van de moeite, welke sommige der Kar-
„ dinalen zich met mij gegeven hebben, vooral Kardinaal
paohieco ;
„ en wat arbeids er al geweest is om deze Bul zonder betalino-
„ en langs geheimen weg te verkrijgen, opdat wij en tijd en
„ belangrijke sommen gelds uitwinnen. Want, langs den ge-
„ wonen weg, door de kanselarij, zoude dit, behalve het opont-
„ houd,
20 duizend dukaten gekost hebben. Op gisteren heeft
„ Z. H. mij een zeer genadig en welwillend afscheid gegeven.
„ Te midden veler Kardinalen heeft Zij mij een nieuw, daartoe
„ vervaardigd kleed, met eigen handen omgehangen en mij geze-
„ gend; mij daarbij de waardigheid van Protonotaris verleenende,
„ \'t geen ik niet zou geduld hebben, zoo ik niet gevreesd had
„ Z. H. te zullen beleedigen. Want ik ben niet naar Rome gegaan
„ om notaris of protonotaris te worden, maar opdat ik mijnen
„ genadigen Koning en Gods Kerk zoude gehoorzamen. Dat ik
„ hierin gelukkig geslaagd ben bewijst de zaak zelve. Met hoe-
„ veel zweets, dat weten allen die hier zijn."
Epp. p. 66.

® Hopperus, Becueil et Mém. des troubles des Pays-Bas du
Boy,
bij hoynck van papenükecht, Analect. II, 2, p. 21. „Et
„ en eust sa Maj. les nouvelles estant a Middelbourg en Zelande,
„ pour s\'embarquer que luy apporta Ie Prothonotaire
zonniüs.
Zie ook gachakd, Corr. de philippe II, I, c.

« Wagenaae, Fad Eist., VI, 56.

^ Men vindt deze Bul (behalve bij mieaeüs. Op. Diplom., I,
475; Oudh. en Oesch. van Utrecht, 8^°., I, 22. Bob, Ned. Oorl.,
I, 25, en elders) in het belangrijk boekje getiteld: NaauwTceurig
verhaal van de aanstellinge des Eerw. Eeeren
Nic. de castko, tot
eersten Bisschop van Middelburch, in \'t jaar
1561, door den Bechts-
gel. Eeere
quintyn weytssen. Baad in den Eove %ian Eolland enz.
Leyden,
1757, alwaar zij tevens bl. 59 tot 78 in eene verta-
ling van dien tijd voorkomt. Het is uit deze, dat ik de woor-
den aanhaal.

-ocr page 91-

17

in den vruchtbaren akker der strijdende Kerk, op-
dat de godsdienstige zin bij het volk door deze
nieuwe plantingen vermeerdere, en, bij het toege-
nomene getal inwoners, de zorg des te meerder zij.
In Nederland is de oogst groot, doch de arbeiders
zijn w^einig en de enkele Bisschoppen kunnen on-
mogelijk de menigte van zielen besturen. Sommige
onderhoorigen hebben privilegiën, waardoor men ze
niet voor den bisschoppelijken Zetel kan dagen,
zoodat ze in de kerkleer niet behoorlijk onder-
wezen en bij vergrijp niet gestraft kunnen worden.
Tot het bezoeken en vermanen der Bisschoppen
zeiven is er in dat gansche uitgebreide gebied geen
enkele Aartsbisschop, en die daar buiten zijn, waren
tot hiertoe hunnen onderhoorigen van geener-
hande nut.

» Bij welcke groote inconvenienten noch dit komt,
dat alsoo dat selvighe Lant bijnae rontoin becingelt
is, ende als belegert van ketters en schismatijcke
volckeren, het Catholijcke Gheloof ende der zielen
salicheyt, door de listen, lagen, quade practijcken
ende seer schadelijcke leeringen der ketteren, al-
daer seer pericliteert."

Daarna worden, na rijpe raadplegingen met de
Kardinalen en naar » de bede ende \'t godvruchtich
verlanghen van den Coninck Philippus, de w^elcke
volgende sijne Godtsalicheyt ende liefde tot het
Catholijcke geloof met ons dickwils ende seer
ernstich door brieven ende boden daer van ge-
handelt heeft," de Kerken van Kamerijk, Utrecht,
Atrecht en Doornik afgescheiden van de Provinciën
Reims en Keulen en de steden als Mechelen, Ant-
werpen enz. zijnde de voornaamste plaatsen der
Dioecesen van Kamerijk, Utrecht, Luik, Terwaan
en Doornik, elk van zijne Dioecese en Provincie.

Daarenboven worden van Kamerijk \' afgenomen
de deelen, die in Braband en Vlaanderen liggen,
en van Luik \'t geen in Namen, Hoorn, Braband
en Gelder is, dat is: al \'t geen onder de jurisdictie
van Koning Filips was.

Van Doornik \'t geen van Oudenaarden tot de zee
strekte ^ Van Utrechts Dioecese ^
\'t geen in Vlaan-
deren, Zeeland, Waterland,
\'t vaste land van Hol-
land tot Leiden excluis en Amsterdam incluis;
de eilanden Vlieland, Texel, Wieringen, geheel

\' Op bl. 28 van de Beschrijving der Eerste Kaart heb ik Ka-
merijk
te stellig als onderhoorig aan kabel V voorgesteld. Het
was een twistappel tusschen Frankrijk en Nederland.
Fkans I
stemde in 1542 toe, dat het onzijdig zoude wezen. In 1543
maakte
kakel V er zich meester van en liet er een kasteel
bouwen. In 1595 kwam Kamerijk eerst onder Spaansche hoog-
heid, en hoezeer de afhankelijkheid van Spanje sedert
kakel V
bestond, zoo rekende
filips, gelijk straks blijken zal (Aant. 8,
hiernevens) Kamerijk niet tot zijne staten.

^ Te weten \'t geen later onder Brugge en Gend kwam.

^ \'t Geen van Utrecht als Bisdom (als Dioecese) genomen
wordt, kreeg het als Aartsbisdom (als Provincie) terug, op Vlaan-
deren na. Het kreeg er de landen bij, die op \'t bovenste kaartje
in ons Vaderland aan Munster behoorden, te weten: de deelen
van Friesland, Groningen en Gelder.

^ Excluis is \'t geen wèl bij de Dioecese blijft, als Leiden;
incluis \'t geen er niet bij blijft, als Amsterdam, \'t geen dus tot
andere Dioecesen gebragt wordt, doch altijd onder \'t Aartsbisdom
van Utrecht. Het geldt dus hier \'t geen de Utrechtsche Aarts-
bisschop als Bisschop zijner Dioecese hebben zou. Door verge-
lijking van het bovenste kaartje met de groote kaart zal men
zich de zaak goed kunnen voorstellen.

II

É

Overijssel, Groningen en Friesland met een groot
deel van Gelder, \'t geen nu Neder-Gelder heet, tot
de Steden Harderwijk en \'s Heerenberg incluis
wijders de deelen over de Waal tot Gelder behoo-
rende en het groote water van Dordt naar Bra-
band toe

Daarna wordt al \'t geen in andere Dioecesen buiten
Utrecht onder Keulen is, als onder Munster, Osna-
brug en Paderborn, voor zoo ver het bezittingen
van Filips zijn, afgescheiden van Keulen l Van
het Bisdom Terwaan, reeds zeven ,jaren zonder
herder, dat gedeelte, \'t welk in Atrecht en
Vlaanderen is, waarover aan dien Bisschop, zoo
als ook aan dien van Reims, alle gezag wordt
ontnomen.

Tot dusverre geldt het dismembratie, ontleding
van het bestaande; nu volgt de opbouw, het eigen-
lijke doel der Bul, de wensch des Konings.

De Kerk van Kamerijk, die van den H. Rumol-
dus te Mechelen en die van Utrecht worden ge-
steld tot Metropolitaankerken, en de bisschoppelijke
Zetels van Kamerijk en Utrecht tot aartsbisschop-
pelijke, benevens die van den H. Rumoldus, zoo-
dat zij aartsbisschoppelijke Zetels zijn

» Deselve twee noch te nomineeren Aerts-Bis-
schoppen, als oock den derden, van Mechelen geven
wy recht ende macht om den Bisschops pallium
ofte mantel ende het cruys te moghen dragen, ge-
lijck de maniere is, ende te ghebruycken de wape-
nen, eere, cieraedt, privilegie, ende voordeelen der
Metropolitaensche Kercken."

De gewone steden (opida) Mechelen, Antwerpen,
enz. ® worden tot hoofdsteden (civitates) verheven.
In ieder dezer steden wordt een parochiekerk tot

j

® Een goed deel van Gelder bleef, als op de groote kaart te
zien is, bij de Utrechtsche Dioecese. Incluis valt er weder van
af; excluis blijft er bij. Harderwijk gaat er dus af; Amsterdam
blijft er bij.

" Dit was werkelijk verlies, want het ging niet alleen af van
het Bisdom, (Dioecese) maar ook van \'t Aartsbisdom (Provincie)
en kwam aan \'t Aartsbisdom Mechelen.

^ Dus de acht kerspelen van Friesland , Groningen voor \'t
grootste deel, het oostelijk stuk van \'t Graafschap Zutphen,
Westwoldingerland en het Land tusschen Maas en Waal, respec-
tivelijk tot Munster, Osnabrug en tot de Keulsche Dioecese (als
Bisdom) behoorende. AVaar
paderborn in \'s Konings landen ge-
zag oefende, heb ik niet kunnen opsporen.

3 Het voornemen was geweest Atrecht tot Aartsbisdom te ver-
heffen en niet Kamerijk, doch Paus
padlus had zich daartegen in
Julij ; 1558 zeer uitgelaten. „ Geenszins zullen wij dulden" had
Z. H. gezegd „ dat onze Kerk van Kamerijk zal beroofd worden
„ van een groot deel harer dioecese. Waarom zouden wij haar
„ niet eerder dan Atrecht tot de eere der Metropolitaan-waar-
„ digheid verheffen ?"

Later, in Nov. 1558, was de Paus daarop teruggekomen, en
wilde niets van het verheffen van Atrecht hooren; hoezeer
sojf-
NiüS zeide, dat de Koning dit wenschte, omdat Atrecht tot zijne
staten behoorde en Kamerijk niet en dat de Aartsbisschop van
Atrecht in tijd van oorlog over zijne Suffraganen toezigt kon oefe-
nen.
Sonniüs bedoelde, dat een buitenlandsch Aartsbisdom, \'t geen
Kamerijk zijn zou, in tijd van oorlog moeijelijkheden geven kon.
De Kardinalen hadden echter geantAvoord, dat men er Z. H.
niet lastig mede moest vallen, om de geheele zaak niet in duigen
te doen spatten. Zij oordeelden het voordeelig, dat Kamei\'yk
Aartsbisdom werd, omdat het al zijne Suffraganen in Nederland
hebben eh daardoor te meer aan den Koning verbonden blijven
zoude.

\' Daar, waar vroeger geen Bisschop was; zoodat Kamerijk,
Utrecht enz. hier niet genoemd worden.

3

-ocr page 92-

18

kathedraal (hoofd-) kerk gemaakt en wel, voor zoo-
ver Noordnederland betreft, de collegiale ^ van St.
Lebuinus te Deventer, van St. Jan te \'s Bosch,
van den Heiligen Geest te Roermond en de paro-
chialekerk van St. Ba af te Haarlem, van St. Vitus
te Leeuwarden, van St. Maarten te Groningen, van
de H. Maria te Middelburg.

Aan de dus opgerigte Zetels wordt een Dioecese
(sprengel) toegekend, meestal enkel de bepaling in-
houdende van \'t getal steden en de mijlen lengte
en breedte, b. v.

» Die van \'s Hertogen-bosch het ghebiet van tien
steden, met de tusschen gheleghen dorpen, in de
lengte 60 in de breete 30 Italiaensche mijlen."

Hier en daar is er bijgevoegd uit welke wereld-
lijke gedeelten het zamengesteld zal zijn als: » Die
van Groninghen over het land van Groninghen
ende Drent, ende die eylanden van Rottegem en
Borchum

Aan \'t Aartsbisdom Kamerijk worden tot Suffra-
ganen gegeven: de Bisdommen Atrecht, Doornik,
St. Omer en Namen; aan Mechelen: Antwerpen,
Gend, Brugge, Iperen, \'s Hertogenbosch en Roer-
mond; aan Utrecht: Haarlem, Deventer, Leeuwar-
den, Groningen en Middelburg.

Aan den Aartsbisschop van Mechelen wordt de
som van 5000 gouden dukaten, en aan iederen
Bisschop 3000 dukaten jaarlijks toegelegd, voort-
spruitende uit zekere tienden en goederen, die
later zullen worden opgegeven l Intusschen tot
dat de deeling zal gedaan zijn » gheven wy den
Aerts-Bisschop van Mechelen toe 3000 ghelycke du-
caten, ende de Bisschoppen elck 1500 ducaten
jaerlixse incomste, die haer den Coninck Philips
wt sekere incomsten ende vervallen, die hy wt
het genoemde lant trekt, sal assigneren."

Aan Koning Filips en zijne opvolgers wordt het
regt toegestaan om bekwame personen voor die
Zetels te benoemen (nomineren), opdat die door den
Paus of zijne opvolgers bevestigd zouden worden
en zulks niettegenstaande alle voorregten, gewoon-
ten, apostolische brieven enz.

Het slot der Bul is het gewone op den hoogen
toon des magthebbenden gestelde. » Soo sy het
gheen mensche gheoorlooft dit onse schrift van

\' Collegiale kerk is daar een kapittel van Kanunniken is.
^ \'t Eiland Borkum was niet van Koning
filips en werd, bij
de nadere verdeeling, ook niet opgenomen bij \'t Bisdom Gronin-
gen. \'t Was hier dus vergissing. Later beging men eene nieuwe
fout; want, terwijl men toen Borkum teregt wegliet, vergat men
Rottegem (Rottum).

^ Men ziet, hier wordt nog van geene Abdijen gewaagd, uit
wier inkomsten de Bisschoppen zouden onderhouden worden.

Hier ter plaatse wordt dat regt van nominatie voor al de
Aartsbisdommen en Bisdommen gegeven, behalve voor Kamerijk,
dat niet genoemd wordt; dus voor 17 in \'t geheel; te weten,
2 Aartsbisdommen en 15 Bisdommen. De achttiende zetel was
Kamerijk, ook voor dezen heeft de Koning later het regt van be-
noeming van den H Stoel verkregen.

5 De Koning had sterk op het benoemen door hemzelven aan-
gedrongen, en tevens op de losmaking zijner kerken van het Aarts-
bisdom Keulen. Alzoo schrijft so.wüs aan
viglius uit Rome den
ig^ien September 1558,
Epp. p. 51. Et quidem sua Majestas valde
„ urget duo, nempe ut sibi reservetur nominatie ad novos sedes
„ episcopales, et ecclesiae suae ditionis eximantur a metropoli-
„ tana Coloniensi." De ontheffing van Reims zal toen al besloten
geweest zijn.

lossinghe, affscheydinghe, deelinghe, vryinge, op-
rechtinge, enz. te breken ofte daer tegen te doen.
Ende indien yemandt derfï daer teghen doen, die
wete dat hy op hem haelt den toorn van Godt
almachtich ende sijne heylighe Apostelen Pi ét er ende
Pauwels."

» Ghegeven te Roomen by St. Pieter den twaelfden
dach van Mey, in \'t jaer der menschwerdinghe onses
Heeren 1559, in het vierde jaer onses Pausdoms

Dat de Koning, zoodra hij in \'t bezit dezer Bulle
was en nog vóór zijne afreize gebruik zou hebben
gemaakt van het hem toegekende regt van benoeming
der prelaten voor Aartsbisdommen en Bisdommen,
gelijk ons berigt wordt \\ is stellig zoo niet, daar
vele maanden later Filips zijne keus eerst be-
paalde. Wel werd hem, te Gend zijnde, eene lijst,
volgens advijs van Viglius opgemaakt, aangeboden;
doch zijn daar later veranderingen in gemaakt

Tot het in werking brengen der Bulle werd nog
veel vereischt; want Paulus IV had alleen de al-
gemeene verdeeling vastgesteld; de gemelde Apos-
tolische Commissarissen en Sonnius moesten nu
met den buitengewonen Nuncius Salvator Paci-
nus, Bisschop van Chiusi ® de grenzen van iedere
Dioecese en de inkomsten voor iederen Zetel bepalen
en regelen, waartoe hun door den Koning com-
missie werd gegeven te Middelburg op 21 Augustus
1559 Zij hielden vele vergaderingen waarschijn-
lijk te Brussel, ten minste Sonnius schrijft in Sep-
tember^^, dat hij eene woning digt bij Viglius zoude
zoeken, ten einde dikwijls en gemakkelijk te zamen
over de zaken der Bisdommen te kunnen handelen.

Wij hebben hier niet, als voor de Bul van Paulus
IV, een geregeld verhaal van \'t geen door de Com-
missarissen ten deze verrigt werd, veelmin van de
juiste tijdsbepaling. Door vergelijking van verschil-
lende berigten moet zulks worden nagevorscht. Aan
de Commissarissen was opgedragen als we zagen:
1°. de grenzen, 2". de inkomsten te regelen.

Het eerste zal geen buitengewone inspanning heb-
ben gekost, daar de verdeeling in kaart gebragt,
reeds aan Paus Paulus IV vertoond werd, en
in algemeene uitdrukking in zijn Bul werd opge-
geven. Evenwel is men daar eenigzins van afge-
weken. In de Bul van Paulus IV worden b. v.
aan Haarlem toegekend 12 steden, in de latere van

® Si quis autem hoe attentai-e praesumpserit, indignationem
omnipotentis Dei ac beatorum
petki et pauli, Apostolorum ejus,
se noverit incursurum. Zoo eindigen ook thans nog de Pauselijke
Bullen. Zie b. v. bij
waltek, Kircheng., p. 756, het slot van
die van
leo XII van 26 Maart 1824. Ook de Romeinsche
maandverdeeling wordt nog behouden.

\' Mikaeus, III, 539. Priusquam e Belgio proficisceretur
in Hispaniam. Nergens elders vond ik dit. De lijst, die dan bij
denzelfden schrijver volgt, kan toen niet zijn opgesteld, daar b. v.
voor Utrecht genoemd Avordt
schenck van toutenbdeg, terwijl de
toenmalige Bisschop
van egmond nog leefde.

8 Gachakd, Corr. de philippe II, I, 185, 188 et 190. Op
deze voordragt staat
toütenburg tot Bisschop van Haarlem. In
1560, 11 Mei, berigt de Koning aan
perenot, dat hij de benoe-
mingen gedaan heeft; waarover straks nader.

9 Of Clusium, in de kerkelijke provincie van Sena (Siena) in
Italië, in het tegenwoordig Groothertogdom Toskane.
Gachard,
coït. de philippe
II, I, cii.

Gachard, a. w. I, 185.

Havens, a. w. p. 21.

Epp. p. 68.

-ocr page 93-

19

Pius IV slechts 10; Mechelen in de eerste 17, in
de latere 19; gelijk trouwens in de bijzondere
Bullen gezegd wordt, dat men hier en daar eene
meer voegzame verdeeling had aangenomen, dan
bij de eerste brieven (Bul) geschied was \\
Doch deze wijzigingen zullen zooveel werkens of
raadplegens niet hebben veroorzaakt. Oneindig
zwaarder was de taak om de inkomsten der Bis-
schoppen te bepalen. Als gezegd, was bij de Bul
van Paulus. IV slechts in \'t algemeen gesproken,
dat aan den Aartsbisschop van Mechelen 5000
dukaten en aan de andere Bisschoppen ieder 3000
zouden worden toegelegd, te vinden uit zekere
tienden en goederen later op te geven, zullende
de Koning bij provisie, tot dat de regeling geschied
zal zijn, 3000 aan Mechelen, 1500 aan de overige
geven uit zekere inkomsten die hij uit den Lande
trok." Doch bij een Breve van 10 Julij 1559 ^ was
bepaald, dat de bisschoppelijke inkomsten uit die
van kloosters en abdijen gevonden zouden worden.
Reeds terstond na het vergunnen der oprigting op
12 Mei 1559 en nog voor de Breve van 10 Julij
daaraanvolgende, die men wel hoop had spoedig te
zuilten verkrijgen, te weten op 13 Mei, is Sonnius
zoo doordrongen van de moeijelijkheid, die deze
teedere zaak zoude opleveren, dat hij aan den
Koning en Viglius beiden schrijft dat er dade-
lijk dient gezorgd te worden, dat men wete hoeveel
tienden de rijke abdijen in Braband Vlaanderen,
Namen, Oppergelder, Middelburg, Lidlum en Ma-
riëngaard in Friesland en Adewert in Groningen
hebben, opdat wanneer de toen nog niet benoemde
en onbekende Nuncius of Commissaris van den H.
Stoel in Nederland kwame, alles gereed en gemak-
kelijk tot uitvoering te brengen zijn zou. » Het
diende" voegt hij er bij » met omzigtigheid te ge-
schieden

Dit schijnt toch meer onderzoek, dan men
meende, gevorderd te hebben; want eerst op den
3\'\'®° April 1560, dus een jaar later, is men korte-
lings met de grenzen en de inkomsten van elf Bis-
dommen gereed en is het plan daarvan naar den
Koning gezonden; terwijl voor de vier overige ®
nog weinig of niets gedaan was; en eerst omtrent
drie maanden later, 27 Junij, een ruw opstel in \'t
Hollandsch over Leeuwarden, Deventer en Gronin-
gen aan Perenot is gezonden. Aan Roermonde
had Sonnius nog niets gedaan Het blijkt hier
weder, dat Perenot geen ontwerper was; dat Son-
nius hem de concepten, als aan zijn medecom-
missaris zond, was natuurlijk.

In Mei 1560 ^ werd het plan voor de Aartsbis-
dommen Mechelen en Utrecht en al de Bisdommen
naar Rome gezonden, uitgenomen voor de vier ge-
noemde, waaromtrent men nog geene genoegzame
berigten had ontvangen. Eerst was dit » scriptum"

\' Zie b. V. in die voor Antwerpen, \'s Hertogenbosch enz.
2 Zie bl. 16, hiervoor.

Epp, p. 65—67.
\'\' Modeste fiat inquisitie, quantas habeant décimas opulentiora
monasteria regionis nostrae.
Epp. p. 66.

® De drie Aartsbisdommen zijn hier niet mede gerekend.

® Sonnius, Epp. p. 72.

\'\' Denkelijk 4 Mei. Mikaeus, III, 545.

naar den Koning gestuurd met verzoek van spoe-
dige afdoening; eene herinnering bij Filips steeds
zeer noodig; opdat de heilige zaak niet langer ver-
traagd mogt worden. De Koning werd verzocht
brieven aan den Kardinaal Pachieco en den Abt
Boromei, de Nepos van Z. H. te schrijven en
tevens aan \'s Konings gezant Franciscus de
Vargas

De Commissarissen hopen, dat de H. Stoel het-
geen zij, met wat ruim gebruik maken van de hun
verleende magt, gedaan hebben goed zal keuren,
daar diens grootste streven steeds is om de kette-
rijen en misbruiken uit te roeijen en het orthodoxe
geloof te bestendigen Dat ruimere gebruik van
hun mandaat bestond hierin dat, terwijl hun alleen
was opgedragen om van de proostdijen en kloosters
tienden en goederen af te zonderen en los te
maken (dismembreren) om alzoo een genoegzaam
inkomen voor de Zetels te scheppen, zij gemeend
hadden de kloostergoederen niet te moeten be-
rooven, maar abdijen aan te wijzen, wier goederen
in hun geheel aan den Bisschop zouden worden
toegewezen ^^ Hunne redenering was deze: Er zijn
in de Nederlanden drie leden van staat, de geeste-
lijken, de edelen en de steden, die te zamen sedert
eeuwen de lasten voor \'t Vaderland dragen, als
het zijne verdediging geldt. Zoo men nu de goe-
deren en bezittingen van dat eerste lid verdeelt;
zullen de twee overige leden gevoelen, dat dit lid
minder kan opbrengen en daarover verstoord zijn.
Zij zullen dan de gansche instelling bestrijden of
lasteren.

Daarom is het aan Commissarissen beter voorge-
komen de Bisschoppen in plaats der Abten van som-
mige aan te wijzen kloosters te stellen en de in-
komsten dier abdijen, na aftrek van de gewone
huishoudelijke behoeften en de aalmoezen, aan den
bisschoppelijken Stoel als onderhoud (dos) toe te
leggen. Dan zal er geen verandering zijn dan dat,
waar te voren een Abt was nu een Bisschop zijn
zal, die het beheer over de abdij te gelijk met
dat van zijne Dioecese oefent. Men zal dit kunnen
doen zonder de thans levende Abten te kwetsen,
door deze in hunne bediening te laten tot hun dood
toe; en zonder de Staten te beleedigen, daar de
Bisschop nu mede in de lasten draagt, gelijk te
voren de Abt. In het inwendige dier kloosters zal
ook geene verandering zijn, daar de Bisschop een
Prior of Proost aanstellen zal om uit zijn naam te
besturen. De monniken zullen er zich evenmin

« Mibaeus, III, 540, Epp, 69. Niet die van den Raad der
Beroerten, welke
Johannes heette. Deze peanciscus was, volgens
gachard, philippe II, I, 200, een geacht staatsman en regtsge-
leerde, die bij
geanvelle zeer gezien was en eenen gedurigen
briefwissel met hem onderhield.

® Sanctae sedi Apostolicae probatum iri, cui nihil magis est
curae, quam ut, haeresibus abusibusque propulsatis, orthodoxa
fides quam optime stabiliatur.

\'" Het plan van vereeniging (unie) der abdijen met de zetels
was van
perenot (granvelle). „Daardoor," zegt hij, 15 Maart
1560, „zullen de Bisschoppen zeer voldoende inkomsten hebben.
U. M. en het Land kunnen van hen in staatszaken en andere
meer dienst hebben dan van de Abten."
Gachard, philippe II,
I, cii et 189.
Sonnius werkte het uit. Zoo belooft hij in April
1560, dat hij weldra een gedeelte het noorden betreffende aan
viglius zenden zou, die het moest onderzoeken. Epp, p. 71.

3#

II

-ocr page 94-

20

over beklagen, daar hunne waardigheid er eerder
door verhoogd wordt, en hij, die bekwaam wordt
geoordeeld over eene Dioecese gesteld te zijn,
zeker wel een klooster zal kunnen besturen. Daar-
enboven zullen de Bisschoppen, die meer in de
wereld verkeerd hebben, bekwamer zijn om in de
Staten te raadplegen dan de Abten, daar met deze
doorgaans moeijelijk te handelen is, omdat zij veelal
meer op de belangen hunner kloosters, dan op die
van het gewest zien. De kloostergoederen zullen
daarenboven nu strekken voor geheel de Dioecese
en tegen de ketterijen hulp verleenen. Zij zul-
len ook niet uiteengerukt worden; want de Bis-
schop zal moeten bezweren zulks niet te doen. —
En hoezeer nu eenige abdijen dezer Landen voor
de Bisschoppen bestemd worden, blijven er nog
zoovele abdijen in haar geheel en zoovele kloos-
ters, dat er in dezen boozen tijd geen perso-
nen genoeg zijn om ze allen te bevolken. Nog zal
op deze wijze den Bisschop een wijkplaats geopend
wezen om zich in stilte van het gewoel der wereld
af te zonderen, gelijk vroeger vele eerwaardige
Bisschoppen dit verlangden. Sommige zeer rijke
proostdijen, aan de kerken gehecht waar de Bis-
schop zetelt, heeft men insgelijks aan dezen toe-
gelegd met al de inkomsten en regten van aanstel-
ling, (collatiën) opdat de Bisschoppen door aanstelling
van Priesters te meer invloed zouden uitoefenen en
geen door rijkdom opgeblazen Proost zich nu tegen
zijn Bisschop verzetten zal \\ De Commissarissen
twijfelen geenszins of dit alles zal te Rome geene
moeijelijkheid baren, daar geen schade wordt toe-
gebragt aan de kanselarijregten en Z. H. in hare
vroomheid en ijver voor het orthodoxe geloof hare
toestemming niet weigeren zal, zoo haar alles door
Z. M®. gezant wordt uiteengezet.

Daar de Commissarissen weten, hoe noodig het
is bij de op te rigten Bisdommen waardigheden
en bedieningen te voegen, die door geleerde man-
nen vervuld moeten worden, zoo stellen zij voor
om bij iederen Zetel een Aartsdiaken, een Aarts-
priester, een Penitentiaris en negen gegradueerden
te benoemen om den Bisschop van hulp en raad
te dienen. Ook dezen zal behoorlijk inkomen toe-
gelegd worden.

Iets, dat bijzonder den Koning betrof, werd nog
in \'t midden gebragt. Sommige der bedoelde ab-
dijen namelijk waren door den dood van titularissen
reeds opengevallen, zoo als o. a. degenen, die bij
\'t Aartsbisdom van Utrecht en de Bisdommen van
Antwerpen en Haarlem gevoegd waren, zoodat het
inkomen van de Bisschoppen hier reeds verzekerd
was, doch van andere ter uniëring bestemde ab-
dijen, die aan de Kerkvoogden van Mechelen,
den Bosch enz. zouden worden geschonken, waren
de Abten nog in leven en dus de inkomsten nog
voor deze en niet voor den Bisschop. Hierin diende
voorzien te worden; weshalve Commissarissen voor-
stelden, dat de Koning, zoo lang die inkomsten
niet disponibel waren voor de nieuwe Kerkvoogden,
hun gelden zoude toeleggen uit de zoo rijke, ker-
kelijke bedieningen in Spanje, als die open zouden

Natuurlijk; want nu was de Bisschop zelf Proost.

vallen. Die maatregel zou slechts tijdelijk zijn,
daar, naar mate de tegenwoordige Abten stierven,
de onderstand uit Spanje\'s geestelijke goederen ver-
minderen en eindelijk ophouden zou. De billijkheid
zeiden zij, pleit er tevens voor, dat eene rijke Kerk
te hulp kome aan eene behoeftige, daar de geheele
Kerk van Christus slechts één ligchaarn is.

Eindelijk zal het noodig zijn, dat de Koning
bekwame mannen benoeme voor de Zetels en die
aan Z. H. voorstelle.

In hoeverre deze aan den Koning gedane voor-
stellen door dezen zijn goedgekeurd en welke wij-
ziging zij nog mogen ondergaan hebben, alvorens
naar Rome gezonden te worden, kan niet wel be-
paald worden zonder het stuk zelve te kennen, dat
onder \'s Pausen oog gebragt werd, \'t geen welligt
nog in een Brusselsch of Romeinsch archief te vin-
den is. Het door de Commissarissen aan den Ko-
ning voorgestelde, kwam evenwel met het aan den
H. V. voorgelegde voorzeker in hoofdzaak overeen,
\'t geen wij weten door de latere Bullen voor ieder
der Bisdommen gegeven

Of Filips het beaamd had om den Bisschoppen,
die nog niet in \'t bezit hunner inkomsten waren,
intusschen uit de Spaansche goederen te gemoet te
komen, betwijfelde ik, om de ontevredenheid, die,
zoo men het ontwaarde, in Spanje daaruit kon
ontstaan. Doch als het de Kerk gold, stapte de
Koning ligt over alle zwarigheden heen; want
werkelijk gaf hij uit de opbrengst van verschillende
openstaande Spaansche Bisdommen eene aanzienlijke
som om bij voorraad eenige der nieuwe Bisschoppen
een jaargeld te doen genieten

Wie was nu de Kerkvoogd, die hetgeen Paulus IV
verordend had, ten uitvoer zou leggen? Zoo men op
de volksbewegingen ziet, die terstond na des laat-
sten dood in Rome uitbraken, waarbij het hoofd van
zijn standbeeld met de driedubbele kroon door de
straten gesleept werd, uit wraak over zijne gestreng-
heid, dan mogt men verwachten, dat de keuze op
een milder gestemd opperhoofd zoude vallen; en
zoo geschiedde het. Na lange raadpleging werd,
vier maanden na het afsterven van Paulus IV, op
26 December 1559, een man van zachter aard dan
zijn voorganger gekozen. Het was Johan Angelo
Medicis, die den naam van Pius IV aannam.
Hoezeer door invloed van den Medicaeër Cosmo I,
Hertog van Florence ten troon geheven, was hij
volstrekt niet aan dat aanzienlijk geslacht verwant,
maar van geringe afkomst. Geheel het tegenbeeld
van Paulus IV, die hoog, straf, en niet ligt ge-
naakbaar was, zien we in Pius IV den vrolijken,
opgeruimden, goedigen man, die zich vriendelijk

ï \'t Geen als Bijlage bij het naar Rome gezondene stuk behoorde
is ons bewaard gebleven, te weten: de korte inhoud, ter inlichting
van den toenmaligen Paus, van de Bul van zijn voorganger
Pau-
lus IV
en dan de opgave van de abdijen, die met iederen Zetel
vereenigd behoorden te worden en de bronnen, waaruit de overige
inkomsten voor de Kanunniken zouden voortvloeijen; daarbij de
personen, welke voor iederen Stoel aan den Paus werden voor-
gedragen.
Mibaeüs, III, 546—556.

3 Gachabd, philippe II, I, 190. De Koning deelde dit aan
peeenot uit Toledo mede, op 11 Mei 1560. Aan Mechelen gaf
hij
3000 dukaten jaargeld (pension); aan Brugge, den Bosch en
Namen ieder
1500.

-ocr page 95-

21

jegens ieder toont. Wel was hij onverbiddelijk je-
gens de nepoten zijns voorgangers; doch zij hadden
geen beter lot verdiend \\ Overigens was hij te
zwak van karakter om grooten invloed uit te oefe-
nen op het bestuur; van daar dat de Inquisitie,
hoezeer hij niet in de donderdaagsche Congregatie
kwam, welke Paulus IV nooit verzuimde, zich
op denzelfden voet staande hield, en even als
vroeger handelde. Dezelfde geest bleef heerschen,
en het verlangen om in de Nederlanden een
dam tegen de ketterijen te zien opgerigt, zal
te Rome niet minder dan onder Paulus IV ge-
weest zijn.

De onderhandelingen over de bijzondere Bullen
zijn mij niet bekend. Spoed kon men van het
Pauselijke Hof nimmer verwachten. Het was niet
voor \'t begin van 1561, twee jaren dus na de Al-
gemeene Bul zijns voorgangers, dat Pius IV de
werking daarvan mogelijk maakte door zijne eigene
Bullen, Zonderlinger wijze plaatsen bijna alle schrij-
vers die in \'t begin van 1560. De onmogelijkheid
daarvan blijkt reeds genoegzaam uit hetgeen ik van
den loop der raadplegingen van de Commissarissen
heb gezegd, terwijl de dagteekening zich geheel
laat verklaren door de toenmalige tijdsberekening

De Bullen zijn van Maart en Augustus 1561
en veelal gelijkluidend, behalve natuurlijk de af-
wijkingen in namen van plaatsen en personen, die
aan ieder Bisdom eigen zijn. De uitgebreidheid is
grooter dan die der Algemeene Bul de vorm
even onbehagelijk, \'t geen de aard der stukken
medebrengt. De hoofdinhoud bij allen is, kortelijk
zaamgevat, deze:

De Paus wil de onlangs opgerigte Kerken in stand
houden en begiftigen; wat daaromtrent door Paulus
IV gedaan is, wordt gezegd, en hoe aan den toen-
maligen Bisschop van Atrecht en vier ^ andere be-
kwame en vrome mannen door den Nuntius Sal-
vator was opgedragen om grenzen en inkomsten
der Zetels te bepalen.

Aan de Kerk van----en den Bisschop van____

worden de daar genoemde plaatsen toegewezen als
zijne Dioecese. Met de Bisschoppelijke tafel wordt

\' Pius V, die veel voor de nagedachtenis van paulus IV ge-
voelde, liet het proces herzien, der veroordeelden nagedachtenis
in eere herstellen, en den regter
palantieei het hoofd afslaan.
Leo, Oesch. Ital. V, 556.

2 De vergissing zelfs door den naauwkeurigen wagenaak
rad. Hist., VI, 64, is daardoor ontstaan, dat de Bullen, die in
Maart 1561 zijn uitgegeven, het jaar 1560 dragen en te regt vol-
gens de Florentijnsche tijdrekening, die het jaar met de ontvan-
genis, 25 Maart, begon. Toen
pius IV den 11^®" en 12<jen Maart
1561 de meeste onzer Bullen teekende, was het voor hem nog
1560 en zou hij eerst 13 en 14 dagen later 1561 schrijven. Bij
zijne Bullen van 7 Augustus daaraanvolgende staat -werkelijk 1561.
Doch de Pausen voegen steeds hun regering.sjaar bij de Bullen, en
•daaruit is het jaar steeds te zien. Pius voegt in Maart er bij:
„ Pontificatüs nostri anno secundo," het tweede jaar onzes Paus-
schaps. Hij was den 26®\'^^° December 1559 verkoren, dus kon
Maart 1560 voor hem nooit het tweede jaar zijn, maar het eei\'ste.
In het jaartal 1560, bij de Bullen van 11 en 12 Maart is dus
o-eene fout, mits men voor 1560 wel niet leze, maar toch denke

O \'

1561. Als beknopt en zeer bruikbaar werk beveel ik: The Chro-
nology of History, containing tables, calculations caet. by Sir
hakkis
nioolas,
London, 1838, New Ed., XIX and 406 pp.

® Zij beslaan doorgaans ruim twintig bladzijden, gewone druk.

\'\' De bovengemelde, te weten: soxxxius, nigri, cuetiüs en
viglius.

de Abdij van ____ uit kracht van het Apostolische

gezag, voor altijd vereenigd, daaraan gehecht en
ingelijfd. » Uit aanmerking dat, indien men in
voorleden tijden, bij het allengs vermeerderen der
inwoners dezer landen, bij tijds zorg had gedragen,
om nieuwe Kathedraalkerken en ijverige Bisschoppen
daar te stellen, er zoovele verderfelijke kettersche
leeringen, waardoor de Christenheid thans verdeeld
en bedroefd wordt, niet met zooveel geweld zouden
opgekomen zijn." Dan volgen voor den Bisschop
en de Kanunniken aanwijzingen van meerdere in-
komsten , bijv. voor Haarlem van het vernietigde
klooster van Heilo, van de Kerk te Geervliet; voor
den Bosch van de Parochiën Gilsen en Maters enz.

De waardigheden nevens den Bisschop worden
ingesteld als: een Aartsdiaken, Aartspriester, Peni-
tentiaris en negen of tien Kanunniken, uit regtsge-
leerden, godgeleerden en edelen bestaande, die voor
de eerste maal door den Bisschop; daarna door
keuze der overblijvenden worden benoemd.

Aan die verkiezing wordt veel gewigt gehecht en
de uitdrukkingen zoo sterk mogelijk gebezigd om te
zorgen, dat daar nimmer, en door wie ook, veran-
dering in zou worden gebragt. Indien het, zoo leest
men, door den Pauselijken Stoel zeiven ten gevalle
van Keizers, Koningen of Kardinalen geschied ware,
zoude het echter geen uitwerking mogen hebben

Het sprak van zelve, dat dit een punt van het
uiterste belang voor den Paus was. De Koning
had de benoeming der Bisschoppen; zij konden dus
zeer afhankelijk van den Vorst zijn. Voor de
eerste reize werden de Kanunniken wel door de
Bisschoppen verkozen, dus alweder vermoeden van
koninklijken invloed; maar, als later een Bisschop,
aan wien zij geene verpligting hadden, den Zetel
besteeg, zou het Kapittel een tegenwigt voor konink-
lijke magt zijn.

In het zeer lange slot der Bullen, waarbij aan
verschillende magten op kerkelijke en wereldlijke
straffen verboden wordt iets tegen den inhoud te
ondernemen, wordt aan eenige personen, waaronder
een der Aartsbisschoppen gelast om de Bul af te
kondigen en den Bisschop krachtige hulp te bie-
den, en te zorgen, dat hij en de overige geeste-
lijken vreedzaam genieten mogen, \'t geen hun is
toegestaan, en niet toelaten, dat zij door wien en op
wat wijze dat het zij onbehoorlijk gekweld worden.

Dat deze bepalingen met nog zeer vele woorden,
zoo sterk werden aangedrongen strekt ten bewijze,
dat men moeijelijkheden voorzag, die zich weldra drei-
gend tegen de nieuwe kerkelijke inrigting verhieven.

De verdeeling, gelijk die boven ® is aangegeven,
is ligtelijk te volgen op de Groote Kaart voor

® Quodque posthac ipsi novem Canonicatus et novem Prae-
bendae, sub nullis specialibus vel generalibus etiam mentalibus
reservationibus, affectionibus etiam in Corpore Juris clausis, nec
non expectativis, mandatis, facultatibus, indultis de providendo,
commendando ac alias disponendo, primariis precibus aut aliis gra-
tiis preventivis per Nos aut Romanos Pontifices pro tempore exis-
tentes, et Sedem praedictam, vel ejus Legatos, etiam considera-
tione, vel intuitu, aut ad instantium Imperatoris, Eegum, ac ejus-
dem S. R. E. Cardinalium, et ex quacumque caussa quantumlibet
urgenti, pro tempore factis et consessis comprehendantur.
Oudh.
en Gest. van
\'s Hertogenb. bl. 95 en 96, of Hist. Ep. Sylv. p. 47.

« Bl. 18 hiervoor.

-ocr page 96-

22

Noordnederland, en op het middelste Carton voor
het Zuiden. Omtrent de meer of mindere juistheid
mijner voorstelling zijn eenige opmerkingen niet
overbodig. Eene vroegere, uitgegevene Kaart dezer
kerkelijke verdeeling bestaat, zoo ver ik weet, niet,
behalve de zeer gebrekkige en onnaauwkeurige in
den Atlas van van der Eist Wij zagen dat
Sonnius er aan den Paus en den Koning aanbood;
of die nog aanwezig zijn is mij onbekend, \'t Ware
mogelijk dat te Simancas, Brussel, Weenen of Rome
iets te vinden ware.

De verdeeling moet dus uit de bijzondere Bullen
worden getrokken en de daar opgenoemde plaats-
namen gevolgd worden. Is b. v. Amsterdam onder
de Haarlemsche Dioecese gerekend en Zwolle onder
de Deventersche dan kan dit geen bezwaar opleve-
ren , en voor de steden en groote plaatsen is het
ligt na te gaan. Niet alzoo met de dorpen, die
zonder eenige orde ^ niet alleen opgenoemd, maar
dikwijls verkeerd geschreven of meer dan eens ver-
meld of geheel vergeten ^ worden; terwijl de Bul
voor het Bisdom Middelburg verloren en zelfs te
Rome vergeefs gezocht is Of nu het slordige
in de Bullen aan de opstellers of aan de afschrij-
vers te wijten zij, doet weinig ter zake. De eenige
weg was de verkeerde namen met de oude kaarten
te vergelijken en dan naar vermogen te verbeteren;
op de herhaalde geen acht te geven en naar waar-
schijnlijkheid te bepalen waartoe de vergetene zou-
den te brengen zijn. Terwijl, wat Zeeland betreft,
nu de omliggende Dioecesen van Brugge, Gend,
Antwerpen en Utrecht (als Bisdom) bekend zijn,
het overschietende van zelf tot Zeeland moet be-
hooren. —• De grootste onzekerheid bestond omtrent
de noordelijke eilanden, doch de twijfel is genoeg-
zaam weggenomen, zoo men bedenkt, dat de eilan-
den Ameland en Terschelling bij Leeuwarden ge-
voegd - zijn in de bijzondere Bul over dat Bisdom;
dat van Schiermonnikoog en Rottum wel geene
melding in de Bul voor Groningen geschiedt, maar,
als gezegd in de Algemeene Bul van Paulus IV
\'t eiland Rottegem genoemd wordt, en Schiermon-
nikoog niet aan Leeuwarden is gegeven, hoezeer
daar twee eilanden worden vermeld, en het dus
niet
Avel anders kan of de twee gemelde eilanden
Rottum en Schiermonnikoog behooren bij Groningen.

Vlieland, Texel en Wieringen, de drie aan de

» De Kaart. Zie Inleid, bl. 17, N". 37.

^ Gelijk vroeger al was opgemerkt in dei Oudh. en Oest. van
Zeeland,
Voorr. bl. 13.

^ Bij het Bisdom Deventer b. v., vindt men Cybergen voor
Eybergen; Heimis voor Heino; Twelle en Twelloe; Haeckxbergen
en Heuxbergen, alzoo ieder tweemaal en nog met andere spel-
ling. Drukfouten zijn \'t niet, want in de
Oudh. en Oest. van
Deventer,
in lindebokn, Hist. Ep,,- en mieaeus, I, 790, zijn
overal juist dezelfde misslagen.

^ Zoo is er bij het Bisdom Haarlem melding van Wieringen,
Vlieland en Texel. De gissing, dat dit laatste wel genoemd,
doch verkeerd geschreven zou zijn, is geheel uit de lucht gegre-
pen. Men treft er aan als de vier laatst opgenoemde plaatsen:
Campen, Petten, Torge en Huysduynen. Dus eene geregelde op-
volging naar \'t noorden, \'t Geen tusschen Petten en Huisduinen
ligt, is alzoo niets anders dan Calandsoog, gewoonlijk \'t Oge of
Toge genoemd. De
r was dus enkel te veel. Zie voor die dor-
pen de
Eerste Kaart.

Oudh. en Oest. v. Zeel. Voorr. bl. 13. « Bl. 18 hierv.

westzijde van Terschelling overschietende, vinden
hunne plaats natuurlijk bij Haarlem; \'t geen ten
overvloede weder blijkt uit de Algemeene Bul, al-
waar zoo als boven ^ gemeld is, zij van de Ütrecht-
sche Dioecesen worden afgescheiden. Of overigens
op mijne Kaart de grenzen den hoofdontwerper Son-
nius zouden bevredigd hebben, mag men betwij-
felen , daar het volslagen onmogelijk is om enkel
door het noemen van plaatsen juiste grenslijnen aan te
wijzen. Waar rivieren de limieten zijn, heeft dit geene
zwarigheid, doch waar de afscheidingen midden door
\'t land getrokken worden en de streek weinig be-
volkt is, zoude er bepaling van \'t getal mijlen bij
gevorderd worden, welke de grens van deze of
geene plaats verwijderd is. De lijn dwars door de
Veluwe kan b. v. ligt meerdere golving of krom-
ming of eenigzins andere rigting gehad hebben. Ik
stel mij geenszins borg voor de juistheid daarvan;
wel voor de opgegevene verdeeling tusschen Leeu-
warden, Groningen en Deventer, daar de gewone
Provinciale grens gevolgd is bij de Bullen. Dat
men eene ongewone enclave van Groningen in De-
venter ziet, noord van Hasselt, is daaraan toe te
schrijven, dat de Overijsselsche plaatsen Staphorst
en Rouveen bij Groningen worden genoemd.

Deze dorpen, gelijk tallooze anderen, vindt men
op de tegenwoordige Kaart met. Een woord nog
over de inrigting van deze. De steden zijn allen
geplaatst, daar zij noodig zijn voor het aanschou-
welijke, en om te weten waar men is. Zij zijn als
wegwijzers. Ik had er overigens verscheidene kunnen
missen, daar het doel dezer Kaart geheel kerkelijk
is. Van daar de teekens; zij vorderen eene verklaring.

Met groote roodgestreepte letters staat over het
gansche noorden verspreid:
Aartsbisdom van Utrecht,
de Metropolitaan; weshalve de stad Utrecht, als Ze-
tel des Aartsbisschops, met een dubbel kruis voor-
zien en dubbel rood onderstreept is. De vijf Bis-
dommen onder de Ütrechtsche Metropolitaan-kerk in
hare Provincie (gelijk men dat heet) gelegen en
Suffraganen genoemd, zijn met een enkel kruis getee-
kend en enkel rood onderstreept. Zij zijn, als ge-
meld, Leeuwarden, Groningen, Deventer, Haarlem
en Middelburg, wier Dioecesen door grenzen en let-
ters zijn aangeduid. Het geel gekleurde afgeschei-
den deel, waarin Utrecht ligt, is de Ütrechtsche
Dioecese, die door den Aartsbisschop, als zijnde
Bisschop dier Dioecese, bestierd werd; daarover
is dus geen afzonderlijke Bisschop. Op dit gees-
telijk terrein mogten de kloosters niet ontbreken^
de toen bestaande namelijk. Zoo er twijfel bestond
of ze in 1560 nog aanwezig waren, heb ik ze weg-
gelaten. Om de orden, waartoe zij behoorden, door
teekenen aan te geven, was niet wel mogelijk, daar
dit in de steden, bij het groot aantal, verwarring
zou gegeven hebben. Te minder was dit noodig,
daar de Hoogleeraar Royaards in zijn pas ver-
schenen arbeid eene volledige kloosterlijst heeft ge-
geven en uitgebreid over de Monniken-maatschappij
in Nederland handelt.

^ Bl. 17 hierv.

® Geschiedenis van het gevestigde Christendom, II, als bijlage
achter \'t werk.

-ocr page 97-

23

De bedoeling nu is deze. Iedere stad waarboven
een kruisje staat, heeft een of meer Kloosters, wier
getal er nevens staat. Zoo hebben Franeker en den
Briel ieder één Klooster, Alkmaar drie, Amsterdam
18, Deventer 10, Utrecht 19 Kloosters. Zoo ze
zeer in de nabijheid der steden lagen, zijn ze bij
het getal in de stad gevoegd; wijders zijn de dor-
pen met Kloosters enkel geplaatst, al de overige
weg gelaten. Op de dorpteekens staat een kruisje,
\'s Gravesande, Loosduinen en Rijnsburg, in Utrecht,
hebben Kloosters; desgelijks Achlum en Bornbergum
in Leeuwarden; Ootmarsum in Deventer. Heeft een
dorp er meer dan een, dat zeldzaam is, zoo is er
een getal bij \'t kruisje als Rottum in Groningen.
Zijn de Kloosters zeer bekend en beroemd door
hun naam, dan is die naam bij dien van \'t dorp
gevoegd als: te Oestgeest, St. Maria\'s poel; te Tirns
(west van Bolsward^ Thabor; te Goenga (digt daarbij)
Aula Dei; te Wittewierum (N. O. van Groningen)
Floridus Campus, Hortus Rosarum enz. De Neder-
duitsche of Latijnsche naam is gekozen, naarmate
de meerdere bekendheid van den eenen of anderen.

Liggen de Kloosters daarentegen afgezonderd dan
hebben zij een enkel rond teekentje zonder kruisje O,
en regtstaand schrift, bijv. Koningsveld bij Delft;
Leeuwenhorst, noord van Leiden; Lidlum, noord van
Franeker; Bloemka.mp bij Bolsward; Eikendonk en
Koudewater bij den Bosch; Bethlehem bij Deutichem.

Zuidelijk van \'t Utrechtsch Aartsbisdom is dat
van Mechelen, welks letters blaauw gestreept zijn,
waaronder als Suffraganen de Bisdommen Antwer-
pen, Gend, Brugge, \'s Hertogenbosch en Roer-
monde , waarvan men gedeelten ziet, terwijl het
verdere op het middelste Carton is aangewezen, al-
waar ook Iperen en de Dioecese van Mechelen (ais
Bisdom) gevonden worden, \'t Zuidelijkste Aartsbis-
dom is dat
van Kamerijk met Atrecht, Doornik,
St. Omer en Namen als Suffraganen, allen rood
onderstreept. Het Bisdom Luik, waarvan men, zoo
als bij vergelijking van het bovenste Carton blijken
kan, zeer groote stukken in \'t kerkelijke heeft afge-
nomen, was niet in de nieuwe verdeeling begrepen;
maar bleef Suffragaan van den Aartsbisschop van
Keulen. Dit was begrijpelijk, daar de maatregel
zich slechts uitstrekte tot de heerschappijen van
Koning Filips in de landen van herrewaartsover;
maar nadeelig was het voor de kerkelijke orde,
dat Limburg slechts voor een gedeelte in de her-
vorming begrepen werd, voor zoo ver het onder
Roermond kwam, maar Luxemburg geheel op den
ouden voet bleef. En echter had deze Provincie
het meest van allen behoefte aan een Bisdom, daar
zij aan zes Prelaten onderworpen was, waarvan geen
enkele binnen hare grenzen zetelde \\ In 1572 hield
men zich bezig om een Bisdom in Luxemburg te
vestigen, zonder gevolg evenwel. De Aartshertog
Albert kwam er op terug in 1598. In de 18^®
eeuw van 1701 tot 1755 was er nog vijf malen
sprake van. In het laatstgemelde jaar wilde men er
Maria Theresia toe overhalen, doch de vrees voor
tegenstand der daarin betrokken Bisschoppen deed

^ Namelijk de Aartsbisschoppen van Trier, Keulen en Reims,
en de Bisschoppen van Luik, Metz en Verdun.

het weder afstellen, en de Keizerin schreef aan den
kant van het haar gezonden berigtschrift: Geschorst
tot gunstiger gelegenheid

Een paar aanwijzingen, tot het wereldlijke betrek-
kelijk, mogen tot besluit der opheldering van de
Kaart en de Cartons dienen.

Hoezeer de nieuwe kerkelijke inrigting alleen het
gebied des Konings bedoelde, was echter bij de
Utrechtsche Dioecese Emmerik en Griethuizen, tot
het Hertogdom Kleef behoorende, gevoegd.

Onder Deventer is Anholt door de Bisschoppen
gerekend, hoezeer een onmiddelijk rijksleen en niet
eens in de Bul voor dat Bisdom gemeld, zoodat
men er den Bisschop niet tot visitatie heeft willen
toelaten. Borculo is genoemd in de Bul, doch ook
daarover is geschil ontstaan met den Bisschop van
Munster, die beweerde, dat het leenroerig aan hem
was. Daar het een onbesliste en twijfelachtige zaak
was en men op eene Kaart een bepaald gevoelen
dient te omhelzen, heb ik mij voor de aanspraken
van Deventer verklaard en Borculo en Anholt bij
het Bisdom ingelijfd.

Op het middelste Carton ziet men Mariënbourg
en Philippeville, als geheel nieuwe steden, en op het
onderste Carton der vorige Kaart daarom niet geplaatst.

Het eerste werd gesticht in 1546 door Karei V,
op den grond, dien hij bij ruiling van den Bis-
schop van Luik verworven en naar zijne zuster
Maria, Gouvernante der Nederlanden genoemd had.
Toen die vesting in 1555 door Koning Hendrik II
van Frankrijk genomen was, wilde de Keizer zich
tegen uitvallen in \'t omliggend land waarborgen,
kocht weder terrein van een leenman des Bisschops
van Luik en begon er eene stad te bouwen, die
onder Koning Filips naar dezen geheten Averd.\' De
eigenlijke stichter dezer laatste stad was Willern
van Oranje \\ In \'t zelfde jaar 1555 was Charle-
mont bij Givet gebouwd, doch is, als meer fort
dan stad zijnde, niet op \'t Carton gebragt.

Keeren we thans tot de Kerkelijke zaken terug.

Hetgeen Sonnius te Rome onderhandeld had,
het ontvangen der Bul van Paulus IV in Augustus
1559, de werkzaamheden der Commissarissen tot
verdeeling der Bisdommen en de toevoeging der Ab-
dijen, dat alles was zeer geheim gehouden, zoo
zelfs, dat in April 1560, dus twee jaar nadat Son-
nius naar Italië op reis was gegaan, de Hertog
van Aremberg, Gouverneur van \'t Noorden ® er nog
gansch onkundig van was; te sterker omdat hij
door den Koning zeer werd bemind en vertrouwd
Ook in Julij van \'t zelfde jaar, toen Sonnius
door den Bisschop van Atrecht (Granvelle) naar
Brussel genoodigd was om over de Bisdommen te

-ocr page 98-

24

spreken, achtte Sonnius het nuttig, dat de Gou-
vernante Margareta naar Utrecht schreef, dat hij
wegens geloofs- of inquisitiezaken te Brussel moest
zijn; opdat niemand de reden van zijn oponthoud
zoude ontwaren. Bij de Hooge Geestelijken was de
zaak toch reeds veel vroeger ruchtbaar; want in
November 1558 \' reeds, had het Kapittel van
Kamerijk te Rome gemagtigden, om de verdeeling
van de Kamerijksche Dioecese te beletten, en in
Junij 1560 werden er vele pogingen aldaar aange-
wend om de verkregene oprigting der Bisdommen
tegen te houden en te ontzenuwen

Alvorens in het leven te treden ondervond het
plan der Bisdommen reeds tegenwerking, die zoo-
veel veld won en zich zoo uitbreidde, dat in \'t
begin van 1561 de zaak volledig bij ieder bekend
was. Want toen ried Perenot om toch spoed te
maken, daar de tegenstanders veld wonnen en men
voor \'t oogenblik weinig anders kon doen als te
antwoorden op de vermoedens, die men nopens
de Bisdommen onder het volk verspreidde om het
er tegen in te nemen

Wie waren de tegenstanders? Vooreerst de Aarts-
bisschoppen van wier Provinciën men wegnam; dus
Reims en Keulen; vervolgens de Bisschoppen wier
Dioecesen zeer werden ingekort. De redenen van
wederstand bij dezen waren van verschillenden
aard, meerder of minder naarmate der grieven.
Bij Utrecht, waar de Bisschopsstoel sedert \'t laatst
van 1559 ledig stond waren het de Kanunniken
der Kapittels, die hunne inkomsten zagen vermin-
deren en hunne voorregten geschonden meenden.
Kamerijk zag in \'t verschiet zijne Dioecese niet
alleen versmald, maar het min aanzienlijke Atrecht
tot Aartsbisdom verheven; — het is welligt krach-
tens de vertogen der afgezanten te Rome, dat
Kamerijk voor Atrecht als Aartsbisdom in de plaats
getreden is. Van wege het als vernietigde Terwaan
(Terouanne) zijn mij geene pogingen bekend, even-
min als van Atrecht. Van dit laatste was Perenot
sinds lang Bisschop. Hij zal, toen hij Commissaris
tot de uitvoering der Bulle werd, of \'s Konings
voornemen om hem tot een Aartsbisdom te be-
noemen bemerkt, of het in zijne qualiteit onmoge-
lijk gevonden hebben om iets tegen het plan in
\'t midden te brengen. Of Doornik zich beklaagd
heeft, heb ik niet gevonden, maar zeer was het
benadeeld, daar het de bloeijendste gedeelten van
Vlaanderen, met de wereldsteden Gend en Brugge,
verloor. En hoeveel eervoller was het een van de
drie of vier Bisschoppen in de Nederlanden te
zijn, dan een van achttien; en hoeveel meer gezags
had hij, die onder een vreemden, verafgelegenen
Aartsbisschop stond, dan nu hij zijnen Metropoli-
taan in het Land en in zijne nabijheid had. De
meeste verliezen leed echter de Bisschop van Luik.

\' Sojf-vn, Epp. p. 53. ^ Epp. p. 71.

^ Gkoe.v van Peinsterek, Archives, I, ed. p. 69. Alzoo
schreef PEEENOT den 4 Februarij
1561 uil Brussel aan den Koning.

\'\' Georg van egmond, de laatste Bisschop, stierf 26 Sept. 1559.
v. heussen,
Hist. Episc., I, 32. Hij was de tweede Bisschop, die
geen wereldlijk gebied meer had. Van dat wereldlijke deed af-
stand
hendrik van beijeren, in 1528; willem van enckeyoort,

1529—1534; george van egmond 1534—1558. Zie de lijst der
Bisschoppen in
rotaaeds, Gesch. van 7 gevest. Christ., II, 125.

\'s Hertogenbosch, Breda, Bergen op Zoom, Leuven,
Namen moest het aan \'t Aartsbisdom Mechelen of
Kamerijk afstaan zonder eenige de minste vergoe-
ding daarvoor te ontvangen. Waarom, zoo sprak
men, indien toegenomen bevolking en ketterijen de op-
rigting van nieuwe Bisdommen noodig maken, waaróm
dan die oude en eerwaardige Kerk van Luik niet
tot Aartsbisdom verheven, of schadeloos gesteld door
ander kerkelijk gebied? Door den Bisschop en het
Kapittel werd een der Kanunniken Li e vin van der
Beken (Torrentius) naar Rome gezonden, om
den Paus intrekking van de Bul der oprigting te
verzoeken, of vergoeding ten minste voor de Kerk
van Luik. De zending had geen gunstig ge-
volg hoegenaamd; er werd niets veranderd en de
eenige gunst van wege het Roomsche Hof bewezen
was, dat de Luikenaren in kerkelijke zaken niet
buiten hun land teregt behoefden te staan, althans
niet in eersten aanleg. Of nu de Spaansche gezant
Vargas den Bisschop tot berusting heeft verlokt,
door hem een Kardinaalshoed te doen zien, en van
der Beken een Bisdom heeft toegezegd, laat ik
onbeslist. Zoo als bewijs voor dit laatste gelden
moet, dat van der Beken in 1587, meer dan
vijf en twintig jaren na zijne ambassade. Bisschop
van Antwerpen werd, dan is deze grond uitermate
zwak, of was het geduld van den Kanunnik bijzon-
der groot Van den kant der Hooge Geestelijken
waren er dus klagten en protesten in overvloed.

Doch dit was niets in vergelijking van de kre-
ten, die er opgingen uit de Abdijen, wier vereeni-
ging met de Bisschoppelijke Zetels verordend was.
De kloosterlingen hadden steeds hunne eigene
Abten verkozen; nu zal hun er een, al mogt hij
Bisschop heeten, worden opgedrongen; de klooster-
goederen zullen wel niet gescheiden worden, maar
een groot deel zal tot den staat des Bisschops
strekken. — Maar door de Abdijen kwam men
tevens op politiek terrein. In Braband en Zeeland
waren de Abten leden van Staat. De door het
Gouvernement benoemde Bisschoppen zouden dus
zitting hebben in plaats der vroegere Abten, \'t
geen, zeiden de Staten, tegen de privilegiën streed.
Hierbij voegden zich de Monniken der overige
Kloosters en de gansche lagere Geestelijkheid, die,
bij de overbekende verdorvenheid der zeden, een
naauwer toezigt vreesden. Hierbij eindelijk hoorde
men de geduchte stem des Volks, waaronder zoovele
duizenden, die de nieuwe leer waren toegedaan en
in de Bisdommen het middel zagen om de Inquisi-
tie alhier in te voeren.

Al die vereenigde klagten uit zoovele monden
werden zoo luide, en de tegenstand tegen gansch
den maatregel zoo sterk, dat er menige zucht van
ontmoediging uit de borst van hen, die hem moes-
ten uitvoeren, oprees, vooral toen men te Rome
draalde met de aanstellingen der Kerkvoogden.
» Alles," schrijft Granvelle in September 1561,
aan den Gezant de Vargas te Rome, ^ alles loopt
door die Bisdommen in de war. Wij zijn geheel
uit het veld geslagen en \'s Konings gezag lijdt er

Dewez, Hist. du Pays de Liège, II, 157.
b Groen van prinsteeer, Archives, 117,

-ocr page 99-

25

geweldig onder..., Dat God hulp verleene, nu
de menschen het niet doen, en Hij den schuldigen
vergeve. Mogt het God behaagd hebben, dat men
nooit aan die Bisdommen gedacht had. Amen! Amen!"

De gelijktijdige schrijvers zijn er vol van. » On-
gelooflijk" zegt een hunner ^ » is de aanstoot, dien
de nieuwe inrigting en het toevoegen der Abdijen
gegeven heeft. Zij, dis de Godsdienst hunner vade-
ren verlaten hadden, zeiden, dat de Koning door
deze vrome instelling de Spaansche Inquisitie wilde
invoeren; zij bragten den Koning in haat, en wekten
alom de lust naar wat nieuws bij de menigte op."

» Zoodra deze zaak ruchtbaar v/erd" zegt een
ander ^ » verspreidde zich overal de mare, dat
dit alles door de Spanjaarden tegen de privilegiën
geschiedde en zonder de Staten daarin te kennen,
om die alzoo te onderdrukken; even als ze te Na-
pels en te Milaan hadden gedaan, daar de Inqui-
sitie de slavernij had gebragt. De vereeniging der
Abdijen, voegde men er bij, geschiedt niet slechts
om de Prelaten van invloed te berooven, maar ook
de Staten , daar, bijzonder in Braband de Prelaten
het eerste lid in Staat zijn, en de Bisschoppen,
indien zij als Abten zitting hebben, de voornaamste
in de Staatsvergadering wezen zullen."

Maar tevens werd, bij al die beschuldigingen,
een naam overal ingevlochten, die zoo gehaat was als
de Inquisitie zelve. Het was die van Granveile, dien
men voor den ontwerper van \'t gansche plan hield.

Dat aller oogen niet slechts op hem gevestigd
waren, maar men zijne handelingen aan eerzucht
toeschreef, was geen wonder. Mechelen was Aarts-
bisdom geworden niet alleen, maar tevens tot eer-
sten Zetel verklaard ^ Granvelle was er mede
begiftigd uitstekende boven al de Aartsbisschoppen
en Bisschoppen, was hij het, die Primaat van al
de Nederlanden werd, en of de eer niet hoog ge-
noeg ware, had Pius IV hem, alvorens hij nog
gezeteld was, met den rooden kardinaalshoed be-

\' Joa-N baptist de tassis, hoogaanzienlijk Spanjaard, bij
hotnck vajf papeïfdeecht, Anol. II, 2, 134, in zijne Gommen-
tarii de Tumultibus Belgicis.

^ JoACH. hoppees, die, door den Koning bemind, 15 Deo. 1576
te Madrid overleed, in zijne
Recueil et Mémorial, boven aange-
haald, p. 23.

^ Ook in Zeeland viras de Abt van Middelburg het eerste lid
in de Staatsvergadering; de Edelen en steden het tweede en derde.
Tegenw. Staat van Zeeland, I, 32. In Braband beteekende de
Geestelijkheid in de Staten vrij wat meer dan in Zeeland. De
rijke Abdijen, Afflighem, St. Bernard of Barend, Tongerloo en
nog negen anderen zonden hare Abten. Een vierde der geeste-
lijke stemmen, namelijk der drie genoemde Abdijen, zouden door
Bisschoppen worden uitgebragt.
Tegenw. Staat van alle Volken,
X, Oost. Nederl. bl. 205.

^ CORN. van- gestel, Ilistoria Archiep. Mechliniensis, 2 V. Fol.
Hag. Gom. 1725, I, 30, en aldaar in de Bul voor dat Aartsbis-
dom van
pius IV, van 11 Maart 1561 (v. ld. Mart. 1560). „En
„ opdat de Aartsbisschop van Mechelen, die er zijn zal, met een
„ bijzonder voorregt worde voorzien, daar zijne Kerk in \'t hart

„ van \'t Land gelegen is.....zoo bevelen wij en stellen voor eeu-

„ wig vast, dat de Kerk van Mechelen boven de gezegde Kame-
„ rijksche en Utrechtsche den voorrang hebben, en haar Aarts-
„ bisschop, die er dan zal wezen, de eerste plaats bekleeden zal
„ in de algemeene of bijzondere Conciliën of andere vergaderin-
„ gen, boven de Aartsbisschoppen van Kamerijk en Utrecht."

® Den ll<Jen Mei 1560 was de benoeming door den Koning
reeds geschied, blijkens zijn brief aan
granvelle, (toen nog
peeenot, en Bisschop van Atrecht). Gachaed, philippe II,
I, 190.

II
schonken en hem daarbij de ongewone gunst be-
wezen om dien door een Kamerheer te laten over-
brengen, terwijl men dien steeds te Rome plagt te
ontvangen \\ Lang had Granvelle geweigerd, wel
wetende, dat al deze gunsten hem te meer zouden
doen beschouwen als invoerder van Inquisitie en
slavernij Zijne vrees was gegrond; want, zeide
men, de Kardinaal zal aan \'t hoofd van alles staan,
door de Bisschoppen zal niets worden verrigt zon-
der hem, die Primaat, en door de Abdij van Af-
flighem eerste Prelaat is van Braband, de eerste
Provincie der Nederlanden

Het sprak van zelf, dat, niettegenstaande de van
zoo vele kanten geuite afkeuring, het Gouvernement
eene zaak, die men, na zooveel onderhandelens te
Rome, tot stand had gebragt, niet konde opgeven,
daar de eer van Paus en Koning evenzeer daarin
betrokken was. Uit dit standpunt was de raad van
Joach. Hoppers volkomen goed, toen hij zeide:
» hoe eer hoe beter moet men die nieuwe Bisschop-
pen op hunne Zetels plaatsen, alvorens de Staten
de hoofden bijeen steken

En werkelijk schijnt men van regeringswege te heb-
ben gevoeld, dat vertraging den wederstand nieuwe
krachten gaf. Men zette althans gedeeltelijk door;
want geen half jaar later zijn in Noordnederland
drie Zetels, waaronder de Aartsbisschoppelijke, ver-
rezen; niet zonder moeite evenwel, gelijk wij ter-
stond zullen ontwaren. Beginnen wij met Utrecht.

De laatste Bisschop was in Sept. 1559 gestorven,
juist toen de Koning de algemeene Bul der oprig-
ting ontving. Ten gevolge en uit kracht van deze,
benoemde hij tot Aartsbisschop Frederik Schenck,
van Tautenburg en gaf daarvan bij schrijven
van 20 Sept. 1561 kennis aan de vijf Kapittels,
zeggende o. a. dat niemand tot die waardigheid
mogt worden bevorderd dan degene, die door hem
(den Koning) zou worden aangewezen en benoemd;
weshalve hij begeerde, dat de Kapittels den ge-
noemden Schenck tot Aartsbisschop verkiezen, aan-
nemen en aanstellen en hem in het bezit van den
Zetel plaatsen zouden. Bij Breve van den 28®\'®° Mei
1561 had Paus Pius IV zijne toestemming verleend

" Op 2 Febr. 1561; hoynck van papendeecht. Anal. I, 1, 174.

\' Strada, I, 105. Hopperus schrijft 22 Junij 1561: „ Gis-
„ teren heeft mij de Heer Kardinaal gezegd, dat te Eome plan
„ was om den Rooden Hoed door onzen
theophilus te doen
„ overbrengen." En den 23®^^° Augustus: „ Het doet mij leed,
„ dat ik bij de plegtigheid van den Heer Kardinaal niet tegen-
„ woordig zijn kan en
theophilus nog niet gezien heb." Hop-
perx Epistolae, Traj. ad Rh. 1802, 4\'«, pp. 10 et 12. Deze
theophilus was de reeds genoemde van herema.

® Groen van peinsteree, Archives, I, 2\'i® Ed. 70. Steada,
a. w. In 12 dagen was de tijding van Rome in Nederland. De
Koning eri de Landvoogdes hadden beiden zeer bij hem aange-
drongen om de waardigheid aan te nemen.

® De Abdij van Afflighem bij Aalst, was de eerste van ge-
heel Braband; de Abt had de eerste stem ter Staatsvergadering.
Hoynck van papendrecht. Anal. I, 1, 175,

Hopper. Epp. p, 10. Dus schreef hij uit Brussel 22 Junij
1561 aan
viglius.

\' 1 Zoon van den beroemden veldoverste van Keizer kakel.

\' ^ Aan het einde van de Breve is het formulier van den eed
door het Hof van Rome aan den Aartsbisschop voorgeschreven.
Deze moest in zijn antwoord aan den Paus, het formulier van
woord tot woord opnemen en den brief, met eigen zegel voorzien,
ten spoedigste door een bode naar Rome zenden. De aange-
stelde belooft trouw aan den zaligen
petrus en den tegenwoor-

4

-ocr page 100-

26

De nieuwe Aartsbisschop schijnt zeer verlangd te
hebben om bezit te nemen; want, hoezeer de in-
komsten van geen zijner Suffraganen nog geregeld
waren en deze nog niet konden worden aangesteld,
meende Schenck, dat dit geen zwarigheid was;
zonder Suffraganen kon hij wel Aartsbisschop we-
zen, de magt was hem genoeg. Vele brieven
schreef hij aan President en leden van den Geheimen
Raad te Brussel, met verzoek om daarop toch bij
den Paus aan te dringen. De Staatsraad Hoppers
had met de anderen hartelijk over dat schrijven en
dien aandrang gelagchen \\

Toen in \'t latere gedeelte des jaars de vormen
waren doorgeworsteld en het ernst werd met de
wijding des Aartsbisschops, en de aanstelling aan
de Hooge Utrechtsche Geestelijkheid officieel van
wege den Koning was bekend gemaakt op 15 Oc-
tober 1561 schreven de vijf Kapittels den
aan den Domproost, dat zij tot de verkiezing wil-
den overgaan, maar uitstel hadden verkregen, om-
dat naar oude gewoonte de afwezige Kanunniken
daar kennis van moesten hebben; dat zij echter
meenden zeer benadeeld te worden daar tienden en
regtsgebied van het Domkapittel voor een groot
deel den nieuwen Bisschop waren toegewezen; dat
zij den Proost aan zijn gedanen eed herinnerden.
Tevens zond men afgevaardigden naar de Land-
voogdes Margareta met schrijven van den 19^®".
Uit het antwoord van deze zien wij, hoe de gede-
puteerden betuigd hadden, dat de persoon van den
Aartsbisschop, als zijnde bekwaam daartoe, hun niet
onaangenaam was, maar dat overigens de geheele
nieuw^e inrigting tegen hunne herkomsten streed.
De Landvoogdes antwoordde schriftelijk uit Brussel,
den 27®^®" October, beleefd, doch diplomatisch, dat is,
zonder iets toe te geven. De Bisdommen, zegt zij,
zijn opgerigt tegen de sekten, die men in dezen
zorgelijken tijd dagelijks ziet vermeerderen; de
Aartsbisschop moet dus magt hebben, anders zouden
zijn ambt en jurisdictie magteloos wezen; men zal
zooveel mogelijk het verlies, bij de oprigting te
lijden, vergoeden door aanwijzing van zekere gel-
den. Zij vertrouwt, dat de Geestelijken » in dank
willen nemen deze genade ende goede gunste die
syne Maj. hyer in hair heeft bewesen ende loven
den Alm ogen den, die syne Maj. geinspireert heeft;
procederende daeromme sonder meerder dilay
ofte vertreck tot de voorz. Electie l"

Men ziet, hier was niet veel tegen in te bren-
gen. Er werd besloten zich te onderwerpen, maar
met protest, hetwelk den 9^®\'\' November voor No-
taris werd opgemaakt, en waarin zij verklaren door
de aanstaande verkiezing geenszins de Bul van Paulus
IV of de Bul en Breve van Pius IV goed te keuren,
voor zoo ver hunne renten of geregtigheden daar-

digen Paus en zijne opvolgers. De regten van de Kerk en van
den Paus zal hij verdedigen: ketters, scheurmakers en oproerigen
tegen den Paus en zijne opvolgers naar vermogen vervolgen en
bestrijden; de bezittingen tot zijne tafel betrekkelijk niet ver-
koopen of verpanden.

^ Hoppek. ad Vigl. Epp. p. 9.

2 Door M^ hipp. peksijn, President van \'t Provinciale Hof
te Utrecht en M\'\'.
joh. de lange, Secretaris van \'s Konings Eaad.

» Deze brief in de Bat. Sacra of Kerh. Hist. Antw. 1716,
8^, UI, 118, vgg. In het Latijnsche werk is hij niet.

door benadeeld zouden worden. Op den 13^®" kwamen
de Kapittels te zamen en verkozen Schenck tot
Aartsbisschop; waarop de wijding plaats had

Uit het verhaalde zal het duidelijk zijn, dat hier
geene verkiezing dan voor de leuze en om de oude
gewoonte te volgen plaats had. Verkiezing onderstelt
de magt om uit verscheidene personen een te noemen.
Waar echter, gelijk hier, dwang bestaat om hem te
nemen, die benoemd en aangewezen is, vervalt alle
denkbeeld van keuze. Men kan dus niet zeggen,
dat » bij de keuze van den eersten Aartsbisschop
van Utrecht, het regt der Utrechtsche Kapittels tot
die keuze door Filips II in 1561 is erkend l

Of de aandacht van den Vorst op een man, in wien
de ware vreeze Gods woonde, in wien vele deugden
schitterden, gelijk ons verzekerd wordt gevallen
was, mag betwijfeld worden. Behalve dat, volgens
een tijdgenoot velen zich niet zoo zeer be-
klaagden, over de opgerigte Bisdommen, als Avel
over de personen der Bisschoppen, en vooral over
die van Utrecht en Haarlem, zoo zijn er overvloe-
dige bewijzen wegens verregaande onzedelijkheid
van den nieuwen Kerkvoogd die overigens een
man van verstand schijnt geweest te zijn.

Toen hij door zijne wijding zijn wensch tot in
bezitstelling had verkregen, had nog slechts een
zijner Suffraganen dezelfde eer genoten, het was de
Bisschop van Haarlem. De Koning had tot die waar-
digheid benoemd Nikolaas van Nieuwelant of
de Nova Terra Bisschop van Hebron in partibus,
en de Paus had dit den 26^\'®° Mei 1561 bevestigd.
De beroemde Abdij van Egmond was, bij de Bul
van 12 Maart bevorens, met den Stoel van Haarlem
vereenigd; Nieuwelant werd nu tevens als Abt
aangesteld, met bevel aan de kloosterlingen om hem
dezelfde gehoorzaamheid als vroeger aan hun Abt
te bewijzen.

De Monniken waren daarover hoogst ontevreden,
en spartelden sterk tegen De Abten toch plagten
steeds door hen, uit hun midden en met groote
plegtigheid verkozen te worden. Van dit voor-
regt werden ze eensklaps beroofd en daarenboven
zagen ze hunne zeer rijke inkomsten voor het on-
derhoud en den staat des Bisschops aangewe-
zen. Verzet alzoo van den kant der Monniken,

\'\' Oudh. en Gesch. van Utrecht, I, 62, vgg.

® De Allocutie van Paus Pius IX, met eene historische toelich-
ting,
door D"". j. i. doedes, Utrecht 1853, bl. 22. Het is hier
de plaats niet om over de geschilpunten tusschen Eoomsch-Ka-
tholijken en Jansenisten te spreken. Later, bij de veertiende
Kaart, zal daartoe gelegenheid zijn. In \'t breede is dit alles en
zeer goed ontwikkeld door den geleerden Kanunnik c. p.
hoynck
van papendrecht,
in zijne Hist. Eccl. Traj. Mechl. 1725. Fol.
Dissert l\'^, pag. 211 sqq.

<\' SüPPR. petri, App. ad hedam p. 6 in Hist. Ultr. ed. ab
arn. BDCHELio, Traj. 1643, Fol. De Aartsbisschop was, toen dat
geschreven werd, nog in leven, daarom wordt er bijgevoegd: de
quo mihi proptera parcius hic dicendum est.

^ Hopperus, Becueil et Mém., p. 30.

8 Zie Prof. l. g. visscher, Voorl. over de Gesch. der B. K.
Kerh enz..
Utrecht 1853; 3<ie Voorl. bl. 66, en de aldaar aan-
gehaalde schrijvers.

9 Onder den laatsten verlatijnsden naam komt hij onder de
officiële stukken voor. Dat zijn eigenlijke toenaam
van nieuwe-
lant
was, blijkt bij van wijn, Huisz. Leven, Amst. 1807—1812,
2 D., I, 378 en 380.

1« Van wijn, a. w. bl. 382.

-ocr page 101-

0

en tusschenkomst van de Landvoogdes, die den
27\'1®° October 1561 aan den President van \'t Hof van
Holland Mr. Co melis Snys in last gaf om zicli naar
Egmond te begeven en daar Nieuwelant voor Abt
te verklaren. Hij moest den geestelijken voorhouden,
welke gewigtige en heilige redenen den H. Vader
bewogen hadden tot het oprigten der Bisdommen;
dat de benoemde Aartsbisschop een man was van
onbesproken gedrag en geloof, dat hij dezelfde zorg
zoude dragen voor de Abdij als de vroegere Abten;
dat dit geene nieuwigheid was, daar in vroeger tijd
de H. Willebrord zich de Abdij van Echternach
als plaats van afzondering had gekozen. Hunne
inkomsten zouden er niet door lijden; het zou den
weg kunnen banen tot hooger eer, daar zij, zoo ze
zich daartoe bekwaamden, door Z. Maj. tot Bisschop
benoemd zouden kunnen worden \\

De kloosterlingen, zoo ze door deze redenen al
niet overtuigd geworden zijn, gevoelden toch, dat
men moest toegeven; want, nadat de Bisschop den
^den ]v[ovember 1561, bij gemagtigde, bezit genomen
had van zijnen Zetel, heeft hij zulks eenigen tijd
daarna insgelijks van de Abdijen van Egmond,
» tegens het oud gebruik van alle zijne Voorzaten,
door zijnen gevolmachtigden gedaan

Niet zonder reden waren de Monniken beducht
geweest voor de nieuwe orde van zaken. De geld-
middelen kregen een geweldigen krak. »De Bis-
schop maakte zich meester van een aanzienlijke som
door zijnen Voorzaat bespaard, besteedde die voor
zijne eigene zaken en bragt de kloosterkas tot dien
ellendigen stand, dat zij niet slechts ten hoogste ver-
zwakt, maar met schuld op schuld overladen wierdt^"
In \'t begin van Februarij 1562 hield Nieuwelant
zijn plegtigen intogt binnen Haarlem. Te paard
gezeten edelen en magthebbenden, magistraat en
geestelijkheid, schoolkinderen, die vreugdeliederen
zongen, kruisen en plegtgewaden, trompetters en
pijpers vereenigden zich om der stad een feestelijk
aanzien te geven. Alles werd besloten door een
prachtigen maaltijd. » Wat er," zegt een deelgenoot
daarvan » in het paleis geschied is, welk een over-
vloedige tafel er aangerigt werd, welk snarenspel
ons in de ooren klonk en aller gemoederen ver-
kwikte, behoef ik niet te vermelden, daar de Haar-
lemmers in al wat muziek is al de Höllandsche
steden verre overtreffen \\

Of Nieuwelant de achting zijner onderhoorigen
heeft mogen genieten is zeer te betwijfelen. Boven
zagen wij, dat men tegen zijn persoon even als

i Zie den Franschen brief der Landvoogdes bij v. heüSSEn,
Hist. Episc., II, 16. Het slot van de vermaning aan de Kloos-
terlingen is: „ Et que pour ce ils veullent accepter le dit de
„ Nova-terra pour leur Chief, Prélat, et Evesque, et lui porter le
„ mesme respect et obeyssance que cidevant ils ont porté a leurs
„ Prélats, et que le debvoir de bons Religieux envers leur Chief
„ et Evesque les oblige; sans en ce faire aucune contradiction
„ ou difficulté."

^^ KronijTc van Egmond, door a. kemphee, Alkmaar 1732,, bl. 222.

3 Van wijn, a. w. bl. 382. Een gedeelte van den gevonden
schat ging naar Rome voor ,, syn Eerw. Confirmatie van \'t Bis-
„ dom van Haerlem."

Van hedssen, Hist. Ep,, II, 20, of Oudh. van Kennemerland,
I, 113. Het zijn de woorden van den braven coenelis mdys
of mdsitjs, dié 10 jaar later te Delft zoo jammerlijk werd om-
gebragt. Zie over hem
foppens, Bib. Belg., I, 214.

II
tegen dien des Aartsbisschops had; denkt men
daarbij, dat hij op niet gevorderden leeftijd zeer
lijdende was aan de jigt en bij het volk een bij-
naam wegens onmatigheid kreeg, dan wordt het
waarschijnlijk, dat de keuze des Konings niet onder
de gelukkigste was

27

Dezelfde maand November zag den zuidelijksten
der ütrechtsche Suffraganen, den Bisschop van Mid-
delburg inhuldigen. De Bul voor dat Bisdom is,
als gezegd, verloren, maar nopens geene aanstelling
zijn de bijzonderheden zoo bekend als juist omtrent
die van dezen Kerkvoogd; door het verhaal namelijk
van den man zeiven, die gemagtigd was hem in te
leiden Het Gouvernement wist, dat men te Mid-
delburg met de zaak niet zeer was ingenomen; want
aan den Raadsheer Weytssen, als Commissaris aan-
gesteld, werd op 27 Oct. 1561 eene missive geheel
gelijkluidende met die van Haarlem gezonden, waarin
evenzeer het uitzigt om welligt. eenmaal Bisschop te
worden werd voorgespiegeld aan de kloosterlingen
der Middelburgsche Abdij, die aan de Bisschoppe-
lijke tafel was toegewezen. Den 4^®" November had
Weytssen \'s Hage verlaten, was door Breda gereisd,
in de hoop van daar den Stadhouder Willem van
Oranje ^ te vinden en hem kennis te geven van zijne
commissie, en was den 8®\'®" te Middelburg aangekomen.

Aan den Bisschopsstoel was dan de zeer gegoede
en geëerde Abdij der H. Maria toegevoegd, de naam
van Abt ® vernietigd, en den Bisschop het beheer
opgedragen. Hoezeer de rijkdom groot en de
voorregten der Abdij uitstekend waren, en de Abt
alleen vertegenwoordiger was der gansche Zeeuw-
sche geestelijkheid ter Staatsvergadering, boden de
Prior en de Religieusen geen tegenstand; maar ver-
genoegden zich met eerbiedig te bedingen, dat er
zoo weinig mogelijk veranderd, en voor de kloos-
tergoederen en kostbaarheden zou gezorgd worden

Bezwaarlijker ging het met de wereldlijke Heeren.
Even als aan de geestelijken had Weytssen hun op
10 November, volgens zijn last, de redenen ontwik-
keld, welke den Paus en den Koning bewogen hadden
tot oprigting. » Hoe dat de Conincklycke Majesteit,
duer grote ende singuliere zeele ende affectie... tot vor-
deringe van ons sen Heyligen .Bersten gelove ... ver-
zocht hadde gehadt om te erigeren... Bisscopdom-
men, ten eynde dat zijne Maj. ondersaeten zouden
hebben, yegelyck in zijne Provincie ende district
een Bisscop, die neerstelick waecken, verhoeden

® De altijd zoo trouwe boe zegt, I, 757: „ Onder den ge-
„ meenen man genoemt dronken
claesgen, vermits hy veeltijds
„ goed chiere maekte."

6 Naauwkeurig Verhaal van de aanstellinge des Eerwaardigen
Heeren
nicolaas de gastro, tot eersten Bisschop van Middelburch;
door den rechtsgeleerden Heere
quinttn wettssen, Raad enz. Ley-
den, 1757. (Uitgegeven door
fbans van mieris).

De Prins was, als bekend, Stadhouder van Holland, Zee-
land, Friesland, (dat is West-Friesland) en Utrecht.

^ Naauwk. Verh. bl. 14. „ Suppresso nomine Abbatis." Dat
vernietigen van den naam van Abt moet echter dus opgevat wor-
den, dat er geen Abt meer zijn zou, gekozen als vroeger; maar,
dat de Bisschop Abt zou zijn, als blijkt uit een Memorie door
sonnius nopens de inkomsten en grenzen van \'t Bisdom Middelburg
aan
paulus IV, ingediend bij mibaeus, III. 477. Aldaar lezen
wij: „ Ita ut quicunque designatus fuerit Episcopus Middelbur-
„ gensis sit idem Abbas dictae Abbatiae."

9 Naauwk. Verh. bl. 104.

4*

-ocr page 102-

28

ende wederstaen zoude, dat die sectaryssen, ende
scismatycque personen, die dagelycks zoo lancx,
ZOO meer (God betert) oprysen, huerlieder gerepro-
beerde opinien, dwalingen, ende ongelove nyet zou-
den dissemineren, planten oiFte verbreeden

Eerst hadden Bailluw, Burgemeesteren en Re-
geerders gezegd, dat zij de hun vertoonde Pause-
lijke Bulle en andere stukken wenschten te doen
overzetten in het Nederduitsch, omdat allen geen
latijn verstonden en zij verlangden te weten of zij
niet verkort zouden wezen in hunne privilegiën en
vrijheden; daarna, toen op antwoord door den
Commissaris werd aangedrongen, verzochten zij
dezen om op den 15\'\'®° in hunne vergadering te
komen en verklaarden aldaar, bij monde van den
Pensionaris Mr. Hugo de Bonte, de zwarigheid,
die zij tegen de introductie van den Bisschop had-
den, met een duidelijkheid en een gezond verstand,
die hun de grootste eere aandoen, en die den onaf-
hankelijken geest van den handel, waardoor Middel-
burg toen zoozeer bloeide, doen kennen. In dertien
artikelen was hun geschrift verdeeld; de hoofdpun-
ten zijn deze: Middelburg is de hoofdstad van Zee-
land, dagelijks trafiqueren er vele kooplieden van
diverse natiën, waaronder zouden kunnen zijn here-
tieke of schismatieke personen; men verlangt te
weten of deze hunnen handel niet langer te Middel-
burg zouden mogen drijven, daar bij den eed van
den Bisschop expres wordt gesteld, dat hij alle
heretieke en schismatieke personen zal vervolgen
naar zijn vermogen. 2—4. Wenscht men ophelde-
ring aangaande de magt des Bisschops omtrent
leeken, of hij hen tot opvolging zijner bevelen zal
kunnen dwingen met lijfsdwang, ban, enz., en of
voortaan aan de burgerlijke beambten daardoor alle
gezag benomen zal worden. 3—8. Zal de Bisschop
alle aanstellingen hebben van kosters, schoolmees-
ters, die tot nu door Middelburg of anderen zijn
vergeven; zal men voortaan zijn schuldenaars niet
meer kunnen dagvaarden als vroeger voor den Dom-
proost, die in de stad resideerde? 9—12. Zal de
Bisschop en zijne suppoosten mogen brouwen, tap-
pen enz.; zal hij als eerste lid van staat over geheel
Zeeland zijn, met wie zal hij raadplegen enz.?
13. Zal de Bisschop aan de biddende (bedelende)
orden binnen de stad en de gevangenen de oude
en gewone aalmoezen geven, en voor de poort der
Abdij driemaal \'s weeks brood aan hen, die \'t be-
geeren, \'t z;ij van binnen of buiten de stad; alles
volgens de oude kostumen? daar de laatste Abten
zich er niet meer geheel aan hielden, maar slechts
eens ter week begonnen te deelen en dan alleen
aan hen die een bewijs (een loodje) hadden

Weytssen was daar gansch niet over- gesticht.
Hoezeer in al deze handelingen de termen gematigd
zijn, ziet men de ontevredenheid toch doorstralen.
Gij zegt, is de zin, dat gij de introductie van den
Bisschop niet wilt ophouden, en gij Z. Maj. bevelen
met alle vlijt zult nakomen; hebt gij zwarigheden,
de Landvoogdes zal die wel uit den weg ruimen;
de Koning wil niets nieuws, hij zal u niet ver-

\' Naawwh. Verh, blzz. 4, 5.
2
Naauwh. Verh. bl. 112, vgg.

korten in uwe privilegiën; gaat dus over tot de
Introductie. De Regeerders echter antwoordden:
wij hebben noch van geene receptie van eenigen
Bisschop hier te lande gehoord men heeft ons
beloofd, dat wij de eersten niet zullen zijn; laat
de Hertogin zich met ons antwoord vooreerst te
Vreden stellen. — Weytssen zag, dat hij niet kon
voortgaan en moest » supersederen." \'t Geen nu volgt
ging voor dien tijd met ongewonen spoed, en toont
het belang, dat het Gouvernement in de zaak stelde.

Zoodra heeft de Commissaris de punten niet
in geschrift ontvangen, of hij schrijft naar Brus-
sel, naar den Prins van Oranje, als stadhou-
der, naar zijn ambtgenoot van \'t Hof van Hol-
land, en den gemagtigde van den Bisschop. Hij
verzocht vooral te mogen weten of te Haarlem de
introductie reeds had plaats gehad. Nog denzelfden
dag den 16^®" November, kreeg hij tot zijne blijd-
schap berigt van den President van \'t Hof van
Holland, dat te Haarlem en te Egmond alles met
veel toejuiching geschied was \'t geen hij dadelijk
aan \'t stedelijk bestuur van Middelburg mededeelde.
Reeds den schrijft Margare et hare antwoor-

den die den 23®\'®\'\' te Middelburg zijn l Op den
volgenden dag leverde Weytssen dat aan de
Regeerders in hunne vergadering over. Het hield
eene verwijzing naar het antwoord, dat de Raads-
heer hun geven zou uit haren naam, onder bijvoe-
ging, dat de zaak geheel geestelijk was, dat zij
als goede katholijken en onderzaten hun Bisschop
behoorden te ontvangen, want dat hunne zwarig-
heden uit den weg waren geruimd; dat zij geor-
donneerd werden verder geen letsel, hinder of belet
te doen in \'t nemen der possessie ^ De Commis-
saris gaf hun nu antwoord op hunne punten; in
zoo algemeene termen evenwel en zoo onvoldoende,
dat men zich verwonderen moet, hoe zij, die zoo
goed en bondig hadden gesproken, nu zich met
klinkende woorden lieten betalen. —■ De Bisschop,
zoo heet het, moet zich op \'t stuk der ketterij aan
de plakaten houden; vreemde kooplieden (en dit
was de eenige verzekering van eenige waarde) zul-
len , mits zij geen schandaal geven, mogen ontvangen
worden. Overigens is het: uwe voorregten zullen
ongeschonden blijven, en de nieuwe Bisschop zal
doen als de Bisschop van Utrecht plagt; de aal-
moezen zullen ouder gewoonte, noch meer noch
minder, worden uitgereikt.

De Commissaris verzocht nu, dat men zich hier-
mede te Vreden zoude houden en zonder verder
verwijl zou verstaan tot de receptie en introductie
van den Bisschop. Hiertoe besloten de Regeerders,
en lieten het bij \'t vragen van een acte van indem-
niteit, die hun werd beloofd. Op 25 November
was alles beslist; want toen reeds had onder orgel-
spel en kerkelijke plegtigheid de zoogenaamde in-

-ocr page 103-

29

troductie van \'s Bisschops gemagtigde plaats, zoodat
de aanmerking niet ongegrond is, dat de Regeer-
ders van Middelburg zich hebben vergenoegd met
eenige pogingen » Aldus is" schreef Weytssen
den 27 November 1561 aan den nieuwen Bisschop
» (God zy loff) deze zaecke, nae veel moyten, ten
laasten, ten goeden eynde gebracht V\' En bij brief
uit Madrid van 31 Januarij 1562 werd den Com-
missaris door den Koning dank gezegd voor zijne
goede diensten in dezen, en hem verzekerd, dat
zij den Vorst zeer aangenaam waren.

De aldus ten Zetel gevoerde was Nikolaas van
der Burch, officieel als de Castro bekend, ge-
boortig van Leuven en zoon van een Pedel der
Hoogeschool aldaar. Even als Sonnius had hij
met veel ijver het ambt van Inquisiteur in Holland
en Utrecht waargenomen. Na te Mechelen door den
Kardinaal van Granvelle gewijd te zijn, kwam hij
in persoon op den 30®\'®" December 1561 bezit nemen
van zijn Zetel en toonde zich bijzonder tevreden
zoo over het deftig, ja koninklijk onthaal, hem ge-
schied, als over het voor hem tot buitenverblijf
ingerigte kasteel Westhoven ^

Verder bragt men het vooreerst niet met de Bis-
schopsinleidingen in \'t Aartsbisdom Utrecht; Deven-
ter, Groningen en Leeuwarden bleven nu nog on-
bezet. Het ligt niet in mijn plan over de zuidelijke
Bisdommen te spreken dan voor zoover de Zetels
in ons tegenwoordig Noordnederland gevestigd wa-
ren, \'s Hertogenbosch namelijk en Roermonde. Het
laatste zou in de eerstvolgende jaren nog herderloos
zijn even als de genoemde noordelijke Stoelen. Hoe
de zaak zich in den Bosch, waar het eenigzins voor-
spoediger ging, toedroeg, ga ik thans mededeelen.
Omstreeks denzelfden tijd als de Aartsbisschop van
Utrecht, aanvaardde de Primaat van geheel Neder-
land\'zijne waardigheid. Op den 10"®° December 1561
had Granvelle door een gemagtigde bezit genomen en
maakte zich gereed tot zijne intrede die op den
daaraanvolgende met veel staatsie plaats had,
wanneer de Kardinaal op een muilezel gezeten, en
met voorgedragen staf en kruis zijne residentie
binnenreed, en alles naar gewoonte met een prach-
tigen, vrolijken en langdurigen maaltijd eindigde. Al-
les was meer schijn dan wezen; want reeds was de
verwijdering tusschen Granvelle en vele invloedrijk ede-
len begonnen, zoodat geen hunner bij den intogt te-
genwoordig was, zeggende, dat ze niet genoodigd wa-
ren ; terwijl volgens den Kardinaal die noodiging niet
geschied was om geen weigering te ondervinden ^

De tegenstand wegens de Bisdommen werd door
Granvelle\'s introductie eer heviger dan minder. Al
mogt hij zich, in \'t begin van 1562, tevreden too-
nen over zijn ontvangst te Mechelen, tenzelfden tijde
klaagde hij over de heerschende gisting, hoe men
met zooveel vrijheid sprak, dat een volksopstand
te wachten stond; hoe de Staten van Braband nu

\' J. \\y. xe watek, Kort FerJiaal der Reformatie van Zeeland
Middelburg, 1766, bl. 363. 2 NaauwTc. Verh. bl. 173.

Die hem nader wil leeren kennen, zie te water, a. w. bl,
361 vgg. \'s Bisschops naam wordt verschillend geschreven, als:
van der horcht, van burcht, verburch. Ik Volg de Spelling
van eene akte in 7 Naauwh. Verh. bl. 175,

^ G-achard, Corr. philippe II, I, 198.

^ Hopperi, Epp. p. 13. hopperus, Recueil et Mém., p. 24.

niet alleen een gezantschap naar Madrid, maar te-
vens Dumoulin grooter ketter nog dan Luther,
naar Rome hadden gezonden om- de Bisdommen
tegen te houden ^ en later hem te Parijs gingen
raadplegen. Hoezeer de Hoogleeraren van Leuven
plegtig verklaarden God te danken, dat Hij den
Koning dien ijver voor Zijne dienst had ingegeven
om zóó voor zijne onderdanen te zorgen blijft
in den loop van dit jaar Granvelle\'s briefwissel
vol van de moeiten en de verdrietelijkheden over
dezelfde zaak. — De Bisdommen en de Inquisitie
worden als één beschouwd; de Brabanders weder-
streven \'t meest; als Antwerpen blijft weigeren,
moet de Koning Gend begunstigen; de eigenlijke
reden van wederstand is, dat men geene lieden in
de Staten wil, die zien; te Rome is men traag, de
bijzondere Bullen blijven weg, hoezeer de taxen
twee jaar geleden al betaald zijn; de Koning moet
in zijne depêches blijven aandringen op de oprig-
ting ; want het blijft er mede op dezelfde hoogte Dit
en veel meer nog zegt de Kardinaal aan den Koning
of aan zijne vertrouwden. En toch eensklaps zien we
Sonnius den Bisschopszetel in den Bosch bestijgen.

Daar hij zulk eene gewigtige rol bij de onder-
handelingen met Rome vervuld heeft, zoude het
belangrijk zijn te weten, wat geschiedde bij de
inleiding van hem, die de eer van het Episcopaat,
als belooning voor zijne bemoeijingen, boven alle
anderen waardig scheen Het onderzoek leverde
weinig op; \'t geen mij uit verspreide berigten be-
kend is, vermeld ik. Dat de vervulling van den Stoel
te \'s Hertogenbosch, als in Braband gelegen, veel
tegenwerking ondervond, spreekt van zelf, daar in
dat gewest de kern der oppositie was; wij ont-
waren het daarenboven uit de zoo veel latere dag-
teekening der introductie, vergeleken met die van
de andere vermelde Bisdommen.

Uit den briefwissel van den Koning en Granvelle
ontwaart men, dat de spanning tusschen dezen en
de edelen gedurig toenam, dat de Prins van Oranje
tegen de Bisdommen was, en die zaak veel kon
bevorderen zoo hij wilde maar het niet deed, en
men daarom van het afwezen van hem en andere
Heeren naar Frankfort, en van het scheiden der
Brabandsche Staten gebruik maakte om Sonnius te
\'s Bosch in te leiden. Voorwaar een bewijs, dat

® Charles dumoulin of molinaeus, beroemd Fransch regtsge-
leerde, geb. te Parijs omstreeks
1500, t 1566. Gachard, Corr.
PHILIPPE II, I, 199 et 204.

Zeer hoog werd dit door den Koning opgenomen. „ Ca
„ été une grande insolence
[vellaquéria], que le procédé des pen-
„ sionnaires d\'envoyer consulter à Paris
Dumoulin, connu pour
„ un hérétique : le Roi désire savoir qui sont ces pensionnaires,
„ et veut que Madame se souvienne d\'eux pour les châtier, lors-
„ que l\'occasion s\'en offrira."
Gachard, o. c. p. 209,

8 Bij Miraeus, Op. Dipl. Ill, 472.

9 Gachard, Corr. phillippe II, I, 199, 201, 203, 204, 219.
llle enim qui tanta dexteritate episcopatibus erigendis ad-

laboraverat et qui tot aliis episcopalem dignitatem comparaverat,
illius honore carere non potuit eoque merito insignari debuit.
De
ram,
in sonnii Epp. de vita et scriptis, p. xviii.

Brief van filips van 17 Julij 1562, bij gachard, phi-
lippe II,
I, 208. „ Le Prince d\'Orange a tort de se plaindre de ce
„ que le Roi lui à écrit que, s\'il voulait, il pourrait faire beau-
„ coup en ce qui concerne les évêchés de Brabant, et d\'attri-
„ buer cette lettre au Cardinal; son devoir serait en effect d\'aider
„ à la conclusion de cette affaire."

-ocr page 104-

30

men bij \'t Gouvernement de tegenwerking niet ligt
achtte. Zeer verlangend zegt Granvelle te zijn naar
den uitslag van die poging \\ Zij gelukte. In \'t be-
gin van November 1562 was Sonnius te Brussel
door den Kardinaal plegtig gewijd, in \'t bijwezen van
verscheidene andere Bisschoppen; den lö1^®" nam hij
door zijn gemagtigde Pieter van Grins ven van
Geffen bezit van den Zetel. Twee dagen later
kwam hij in persoon te \'s Bosch. In het klooster der
kruisdragers, waar hij zich in het bisschopsgewaad
had gekleed, kwamen hem de geestelijken en de be-
stuurders der stad afhalen en voerden hem in stati-
gen optogt naar de St. Janskerk. Na het volbrengen
der plegtigheid aldaar, zat men aan. De geheele
magistraat was er bij tegenwoordig. Hoe dit uiter-
lijke evenwel het misnoegen van velen niet bedekte,
blijkt uit een enkel woord van den geïntroduceerden
zeiven, als hij aan Viglius schrijft: »Veel werd er
voor den maaltijd gegeven; van het Kapittel kwam
een voer wijn; van de stad niets Hij had er bij
kunnen voegen, dat de gilden van de stad er niet
verschenen; alzoo het nieuwe Bisdom tegen den wil
der burgerij was, en men een afkeer had van den
Bisschop, als een dienaar der Inquisitie, en wijl ook
velen tot ketterij overhelden Niet ten onregte zei
daarom Granvelle, dat de inbezitstelling in \'s Bosch
nog meer zwarigheid zou hebben gehad, zoo men
die langer had uitgesteld En hoe weinig harte-
lijkheid er gezien en gewacht werd, blijkt wel uit
den toon der halfofficiëele brieven van Sonnius
zeiven, als hij zegt: » Verscheiden malen heb ik
mij in de Hoofdkerk, en eens in processie doen zien,
zonder dat men mij afkeer getoond of eere gewei-
gerd heeft. Indien er iets ongunstigs mogt geschie-
den, \'t geen ik echter niet geloof, zal ik het ter-
stond melden." Nog denzelfden dag was die melding
in een tweede schrijven noodig; want hij verzocht
brieven van Landvoogdes en Koning aan de steden
Bommel, Heusden en anderen; daar men mompelde
over een aanstaanden wederstand van sommige dier
steden ^ Rustig of zorgvrij heeft Sonnius den
mijter van het Bossche Bisdom niet gedragen.

Meerdere Zetels werden er in ons tegenwoordig Va-
derland onder \'t besfcuur van Margareta niet opgerigt.
De wederstand nam eer toe dan af. In Antwerpen
zoude de Koning vooral gaarne den Bisschop heb-
ben doen inleiden, doch hij gevoelde zelf, hoe het
verstandigst was er vooreerst niet op aan te dringen
De kort daarop volgende politieke gebeurtenissen,
zoo naauw aan de kei\'kelijke verbonden, zijn bekend.
Granvelle gehaat, gedwarsboomd, bespot, het Land
verlatende; het verbond der edelen, het ver-
zoekschrift, de beeldstorm, de schrik daardoor ver-
oorzaakt; de uiteenspatting van het verbond en de
hernomene magt door Margareta zijn er hoofd-
punten van. Thans had de Koning zich aan zijne
onderdanen moeten vertoonen, om genade voor regt
te brengen. In plaats van den Vorst, de bloedige
zending van Alva. Weldra nu al de Bisschops-
stoelen bezet en, naar \'t scheen, voor goed geves-
tigd. Naar \'t scheen; want ras, terwijl ze in \'t zui-
den bleven pralen, werden ze in \'t noorden neder-
gesmakt. Slavernij en Bisdommen daar; Vrijheid en
verbroken Bisschopsstaven hier.

Wij hebben thans de aandacht te vestigen op de
nog ledig staande Zetels, wier vervulling, nu alles
trilde en sidderde voor den nieuwen Landvoogd
en zijn Raad der beroerten, niet twijfelachtig
zijn kon l

Wenden wij het oog naar Groningen. Voor dat
Bisdom had de Koning reeds in 1561 benoemd
Johan Knijff, uit een aanzienlijk Utrechtsch geslacht
gesproten, een geleerd man en begaafd prediker.
Op \'t laatst van 1562 zien we Filips aan Marga-
reta het verlangen te kennen geven, dat spoedig
gevolg gegeven worde aan de Pauselijke Bulle nopens
de noordelijke Zetels en die van Roermonde. — Ook
aan den stadhouder Aremberg wordt deswege ge-
schreven Zeer sterk moet het verzet te Gronin-
gen zijn geweest, daar niet voor 1568 aan \'s Konings
begeerte werd voldaan. — Maar dwinglandij en
Bisschop gaan nu naast elkander. » Want," zoo
lezen wij, en het is een veelbeteekenend woord,
» toen Alva herwaarts was gekomen, volgde hem
de Bisschop weldra Viglius verheugde zich.
»De eerwaardige Knijff," zegt hij, »is te Gronin-
gen met de gewone plegtigheden ingehaald; zonder
tegenstand bijna. Door wederspoed hebben zich die
trotsche nekken eindelijk gebogen

Op Zondag, 3 October 1568 was de statige
inhaling door de Geestelijkheid, den Magistraat en

\' Zoo men zich een denkbeeld wil vormen van den gewel-
digen haat tegen de geestelijkheid tijdens
alva door de Bisdom-
men opgewekt, zie men een thans zeldzaam boekje, getiteld:
Totius Belgicae urbium, abhatiarum, coUegiorum divisio ad opprimen-
dum per novos Episcopos Euangelium, Bomae sub
paulO IV Pont. M.
anno
1558 definita authore prancisco sonnio Theol. Lovan. Auto-
grapho Curiae Bom, additae sunt censurae quibus docetur ex hoe uno fonte
natas esse totius Belgicae calamitates. Anno
1570, 282 pag. kl. 8«,

Het behelst de zoogenaamde relatio, bij miraeus, III, 523 te
vinden, die den Oct. 1558 den Paus werd overgegeven, met
uitgebreide aanmerkingen, die allerhevigst zijn. Het boekje wordt
toegeschreven aan
hendrik geldorp of castritius. Rector te Delft
en te Kleef. Zie
Alg. Lett. Maandschr. voor 1847, Mengelw. bl. 1.
\'tis niet tegen den Koning gerigt, dien de Schrijver beschouwt als
in handen der Geestelijken en door haar misleid. De brave Ko-
ning moet uit de klaauwen dier harpijen worden gerukt. Het is
de Theol. Faculteit te Leuven, die het plan geopperd heeft, gehol-
pen door den Kardinaal
garappa , „ den grootsten misdadiger dien
„ men zich denken kan, daar hij in Sodom zelf, waar men ieder
„ schelmstuk prijst, den strop waardig geacht is." Dit laatste is
een kleine staal van
\'t geheel. „ BEëLZEBUB" leest men elders
„ heeft de Bisdommen als een uiterst middel aangegrepen om den
„ Koning en de wetten aan de Priesters en den Satan te verra-
„ den." „ Mogt de nieuwe verdeeling plaats hebben? Of het
„ mogt! Even als of men te Rome ooit vroeg naar \'t geoor-
„ loofde van een daad; te Rome, waar regt, onregt, goed, kwaad,
„ Satan, God, hemel en hel op dezelfde lijn staan." Diergelijke
geest ademt het boekje overal. Het behoefde niet op den Index,
het is te breedsprakig, te grof en niet geestig genoeg.

8 Gachard, o. c. p. 229.

9 Diest lorgion, Beschr. van Gron., I, 410.

1» ViGLH, Epp, ad hopper., in Anal. hoynck, I, 2, 481, aan-
gehaald bij
v. heüssen, Hist. Epist, II, Groningen, p. 15. Brief
van 15 Oct. 1568.

-ocr page 105-

31

vele Edelen geschied. Het was slechts twee maan-
den na den slag bij Jemgum \\

Thans zou ook Leeuwarden zijnen Bisschop aan-
schouwen. Dat zulks zooveel later als te Groningen
plaats had, lag in de verplaatsing van den eerstbe-
noemden Bisschop naar Brugge en niet aan den ver-
minderden ijver van Alva. Even als elders had
Margareta, bij een schrijven aan Staten en Magi-
straat, hun de zaak van eene gunstige zijde trachten
voor te stellen l De Koning beoogde handhaving
van de Godsdienst; hij bewees eene weldaad door
den Stoel in \'t gewest zelve te plaatsen; de geeste-
lijken behoefden nu niet meer met groote kosten
naar Utrecht te reizen; de voorregten en herkom-
sten zouden onverkort in stand blijven. Zij verzocht
derhalve, dat men dit heilige werk ten genoege
des Konings mogt bevorderen.

Nieuwigheden in te voeren bij de Friezen bleek
ook thans bezwaarlijk te zijn. — Hun antwoord was
kort en duidelijk, dat, hoe nuttig welligt, zulk een
Bisschopsstoel iets nieuws was, waaruit opschudding
kon rijzen, en dat aan regten en vrijheden hierdoor
werd te kort gedaan. De Stadhouder Aremberg
herhaalde hun het goede, dat van de oprigting te
wachten was, en wees hun op de plaatsen, waar men
de Bisschoppen reeds welwillend had ontvangen.
Vergeefsch; want ook hier behoorde de geestelijkheid
zelve, en vooral zij, wier bezittingen aan den Bis-
schop waren toegewezen, onder de tegenstanders.
»De Regering gaf toe; de benoemde Bisschop bleef
achterwege en nam eerlang het Bisdom Brugge aan V
Tegen kracht van wapenen was men ook daar niet
bestand. In 1569 werd, bij Bul van 17 September
door Paus Pius V, aangesteld Cunerus Petri, een
man van slechts 39 jaar en hater van al wat nieuw
was uitnemend geschikt derhalve voor de oog-
merken van Alva, die zonder verwijl een brief naar
Friesland zond, meer in den toon van den krijgs-
man dan van den Landvoogd gesteld: » Veel te
lang is zoo nuttig een zaak slepende gehouden; \'t is
als of de onruststokers, in \'t rijk der losbandigheid
ten troon gezeten, allen eerbied voor den Pauselijken
Stoel hebben uitgeschud. De ongebonden en losse
geestelijkheid heeft tucht noodig. In Friesland vooral
zijn de zeden der kerkdijken bedorven, daarom is
Cunerus tot Bisschop aangesteld. De Friezen zul-
len het gezag van Koning Filips en den Paus heb-
ben te eerbiedigen; de Hertog gelast hun dit namens
zijn koninklijk bevelschrift; zij zullen derhalve, en
zulks spoedig, den Prelaat ontvangen en de bevelen
gehoorzamen, die hij hun toonen zal."

Dit bevel » zegt een Friesch geschiedschrijver"
van Ferdinand van Alva heeft beter uitwerking
gehad dan dat van Margar eet, omdat Alva de
verachting van zijnen wil met geweld dreigde te
wreken Op 1 Februarij 1570 nam de benoemde
bezit van zijnen Zetel.

Nog hetzelfde jaar volgde Deventer. Eenige maan-
den nadat de Bul voor dit Bisdom geteekend was,
kwamen, op 17 Januarij 1562, de drie Overijsselsche
hoofdsteden Deventer, Kampen en Zwol overeen om
den nieuwen Bisschop met alle magt te weren, daar
zij den maatregel voor hoogst strijdig met hunne pre-
vilegiën hielden, en, toen zij in den zomer van 1564
door de Landvoogdes verzocht werden hem te ont-
vangen, bleven zij zulks weigeren. Voor de Bis-
schoppelijke tafel, als \'t heette, waren de inkomsten
van eenige proostdijen en van het klooster St. Ag-
nesberg bij Zwolle bestemd. Die van de proostdij
te Deventer werden op last van den Stadhouder
Aremberg onder sequestratie gesteld. De Staten
verzochten opheffing, maar verschrikt door de drei-
gementen van \'t Hof, gaf het Kapittel in 1566 de
proostdij over, \'t geen weder tot nieuwe vertoogen
en tot twisten tusschen Staten en Kapittel aanleiding
gaf. De toon van de vertoogen, daarop door de
Staten aan de Landvoogdes en den Stadhouder ge-
rigt, is buitengemeen stout, en geen wonder, zij zijn
den 30\'\'®\'» Maart 1566 geteekend, op het oogenblik
dus, dat Margareta, van Granvelle\'s steun lang
beroofd, door de Edelen van alle zijden werd be-
moeilijkt. De adressanten zeggen o. a. Wij hebben
vernomen, dat Z. Maj. voornemens is de Pauselijke
Bul in werking te brengen en in dit gewest, tegen
de oude herkomsten, een nieuwen en vreemden Bis-
schop te plaatsen, \'t geen dezen Lande tot grooten
last zoude wezen en strijdig met hetgeen door wijlen
de Keizerlijke Maj. en de Kon. Maj. bezworen is.
Wij verzoeken dus van dien ongewonen (insolitus)
Kerkvoogd geheel verschoond, en onder onze gees-
telijke en wereldlijke overheden, als van ouds te
mogen blijven Deze moeijelijkheden, gevoegd bij
eigen ziekte en ouderdom drongen den eerst be-
noemden Bisschop Johannes Mahusius om in 1570
afstand te doen van zijne waardigheid, die hij alleen
in naam had bezeten.

In zijne plaats werd benoemd Aegidius de Monte
uit Waalsch-Braband geboortig, die op 23 Oct. 1570
zijne instructie van Alva ontving, waarin vooral op
de misbruiken en ergernissen in de Kerk, die weg-
genomen moeten worden, gewezen wordt. Op de
boekdrukkers en boekverkoopers zal worden toege-
zien; tegen hen, die van ketterij verdacht of daar-
mede besmet zijn moet de Bisschop naar regten hande-
len. Het bleek echter, dat de Monte geen voor-
nemen had om de hem gegevene voorschriften streng
op te volgen ; want den November schreef hij
uit Antwerpen aan \'t Kapittel, dat zij zeker terstond
zouden hebben gehoorzaamd, zoo ze wèl hadden
overwogen, hoe belangrijk en gewigtig deze zaak
was bij God den Heere en zijn allerheiligsten ver-
tegenwoordiger op aarde. Dat hij niet over regten

® Van winsem, bij v. heussen, Hist. Ep. II, Leov. p. 39.

" Deze brieven bij v. heüssen, Hist. Ep. I, Dav. p. 18, of
Oudh, en Oest. van Dev. bl. 84.

-ocr page 106-

32

en privilegiën dacht te twisten, maar zijne zorg
wilde wijden aan de zielen en aan verbeteringen in
de Kerk. Niet ten onregte wordt van hem gezegd,
dat hij vreedzaam en milddadig was, aangename
predikgaven en zuivere zeden bezat.

De Bisschop, die den 29®\'®" October te Antwerpen
gewijd was, deed den 30"®" November 1570 zijne
intrede volgens het programma door den Hertog
voorgeschreven ^

De inbezitstelling te Roermonde is de laatste, die
ik te vermelden heb. Eéne omstandigheid doet zich
steeds en ook weder hier voor: hoogstonwelkom was
de oprigting; zoo lang mogelijk verzette men zich.
Reeds op Palmzondag 1563 ^ was de benoemde Bis-
schop Wilhelmus Lindanus te Brussel door den
Kardinaal van Granvelle gewijd, en nog in\'t begin
van 1569 is het noodig, dat de Hertog van Alva de
Gelderschen vermaant en beveelt om hunnen Bis-
schop te ontvangen. Als redenen van dat verwijl
worden gegeven de binnenlandsche krijg met de
Geuzen, het veelvuldig tegenspartelen en het in den
weg stellen van hinderpalen door de Gelderschen,
en zulks niettegenstaande herhaalden aandrang en
aansporing van wege Z. M. Nu durfden zij niet te
weigeren en ze verklaarden tot den ontvangst be-
reid te zijn. Zoodra had Alva dat antwoord niet
ontvangen, of hij schrijft den Bisschop aan, dat hij
zich tot zijn intogt gereed make. Op den elfden
Mei wordt hij onder het lossen van zwaar geschut
en bij golvende vlaggen binnen geleid en naar de
H. Geest-Kerk gevoerd; terwijl maaltijden en feesten
verscheidene dagen duren. De Bisschop was een
zeer geleerd en begaafd geestelijke, beroemd door
menigte van geschriften, innig overtuigd van \'t geen
hij leerde. Dat hij de inzigten des Konings deelde
opzigtens de ketterijen is zeker; opgevoed door een
vader, die op hem, nog een kind, wijzende zeide:
zoo ik wist dat hij ooit tot die nieuwe leer zou
overhellen, sloeg ik hem het hoofd tegen dien wand
te pletter; opgeleid onder Ruard Tapper, toen
Hoogleeraar te Leuven; later zelf Inquisiteur, en
door een zijner werken » verlichter der blinde
Kalvinisten" bekend, deed hij, zoodra hij in bedie-
ning was, onder anderen te Weert, eenige kettersche
geestelijken, » pesten van \'s Heeren kudde" verjagen,
de vergaderplaatsen der Geuzen sluiten en eenige
vrachten boeken, met veel zorg door hem opge-
spoord, in \'t openbaar op de markt verbranden ^ Zoo
zijn dan alle Stoelen vervuld; geen enkele zonder tegen-
stand, en de meesten door den schrik van Alva\'s naam.

Mij is overig om, zoo beknopt mogelijk, de vol-
gende lotgevallen der Bisdommen van Noordneder-
land te schetsen. Waar de ketenen vielen, vielen
de Bisschoppen. De zuidelijkste Suffragaan van de
Utrechtsche Metropolitaankerk ging \'t eerst voor haar
verloren. Middelburg werd bij verdrag van 18 Febr.
1574 aan Oranje overgegeven. — Hij kwam er binnen
en aan de » monniken en papen is toegelaten met
hunne kleederen te vertrekken Voor den Bisschop
was geene bepaling meer noodig. Hij was vóór
den dag, die voor hem die des kwaads zou geweest
zijn, gestorven op 16 Mei 1573, gedurende het be-
leg van Middelburg Wel mogt Filips in Nico-
laas van Stryen een nieuwen Bisschop benoemen;
nooit heeft hij den Zetel kunnen beklimmen, zoodat
Nicolaas de Gastro metderdaad de eerste en laat-
ste Bisschop van Middelburg geweest is.

Het Haarlemsche Bisdom bleef tot 1569 onder \'t
bestuur van Nieuwelant. Twisten met de Kanun-
niken van Geervliet, wier bezittingen aan \'t Bisdom
waren toegewezen, prediken der hervormden in de
nabijheid der stad zelve, sluiten van de hoofd-
kerk uit vrees voor beeldstorm zijn verdrietelijk-
heden voor den aan jicht lijdenden Bisschop ge-
weest. Warsch van \'t bestuur deed hij afstand en
bedong zich een jaargeld van 1000 gulden, dat hem
door zijn opvolger ongeregeld werd uitbetaald, zoo
zelfs, dat hij al zijn gereed zilver en goud verteerd
had, en zich de vernedering moest getroosten van
tot den Prins van Oranje zeiven met een verzoek
te naderen. — Hoe wrevelig hem dat alles had ge-
maakt, blijkt uit een brief vol jammeren en grieven
tegen zijn Nazaat, waarin niet veel Christelijke zin
doorstraalt. Wij schenken hem toch ons medelijden,
als hij -klaagt over zijne groote behoefte, zonder
dienaar om hem te leiden, alleen met een dienst-
maagd in een geleend huis. Hij stierf te St. Maar-
tensdijk in Zeeland, in Mei 1580. — In zijne plaats
werd door Filips gekozen Godfried van Mierlo,
van de orde der Preêkheeren. In \'t laatst van 1570
kwam met de Bul van Pius V het bevel om hem
zoodra mogelijk te doen wijden. — Zonderling, zoo
men op de volgende gebeurtenissen ziet, dat Alva,
den 23"®" Febr. 1571, aan zijne lieve, beminde, den
Magistraat van Haarlem in gematigde bewoordingen
zijn verlangen te kennen geeft, dat dit bevel dra
worde uitgevoerd ^ Kort daarop deed van Mierlo
zijne intrede: Groote ergernis zal het hem geweest
zijn toen in \'t volgend jaar 1572 Haarlem \'s Prinsen
zijde koos en de Gereformeerden er opentlijk gods-
dienst hielden. Na beleg, en overgave aan Don
Fred er ik is het gezag van den Bisschop hersteld
en hij wijdt de Hoofdkerk en het groote altaar en
het kerkhof als verontreinigd op nieuw. — In 1578
evenwel, nadat er in \'t begin des vorigen jaars een
verdrag met Oranje was gesloten, toen de Bisschop

5 Boe, Ned. Oorl., I, 481.

6 Vreemd is v. heussen\'s uitdrukking. „ Hij snakte naar het
„ martelaarschap, maar kreeg den rooden loop en werd daardoor
„ vsreggenomen." „ Ad Martyrium anhelans correptus dysenteria,"
staat er.
Hist. Ep.. II, Middelb. 20, of Oudh. en Gest. van
Zeeland,
I, 151.

^ De tijdrekening is verward en verschilt in v. heussen en de ver-
taling door
v. khijn. Bij eerstgenoemden staat: Antv. 7 Kal. Martii
1570, en in den kort daarop geschreven brief van
bossu , die de zaak
nader aandringt: Hagae Com. Kal. Mart. Anno 1570, stylo Curiae,
dat is naar den stijl van \'t Hof van Holland, die \'t jaar met Paschen
begon, \'t Is dus 1571 naar onze rekening. Zie v.
heussen, Hist.
Ep.
II, Harlem. 23. Oudh. en Gest. van Kennemerl., I, 131.

-ocr page 107-

33

zelf in de Kathedraal, op Sacramentsdag, \' tegen-
woordig was, vielen eensklaps soldaten in de kerk,
doodden een der priesters en sloegen beelden en
sieraden aan stukken. Van Mierlo werd door den
scherpregter gered, in een kelder geborgen, en vond
middel de stad te verlaten. Nimmer zag hij zijnen
Bisschoppelijken Zetel weder ^ Zijn ambt en gods-
dienstige overtuiging hielden hem aan de Spaansche
zijde; want toen negen jaren later, in 1587, Deventer
door het verraad van Stanley in \'s Konings han-
den was gevallen, zag men den Haarlemmer Bisschop
aldaar de kerken herwijden. Kort daarop, 28 Julij,
stierf hij en werd in de Groote kerk begraven,
alwaar men in 1841 zijne overblijfselen en zijn krom-
staf gevonden heeft Na hem is er geen Bisschop
meer te Haarlem geweest.

Leeuwarden\'s Bisdom bereikte slechts een acht-
jarigen leeftijd. Wel had de Bisschop Cunerus Petri
zijn taak met ijver begonnen en, ondanks den tegen-
stand, bezit genomen van de kloosters te Bergum
en te Hallum en van de Proostdij te Bolsward, hoe-
zeer onder protest van hen, die beroofd werden.
Maar, toen vrijheid van Godsdienst daar was, kon
het Bisschoppelijk gezag geen invloed meer oefenen.
Op 22 Maart 1578 deed de Graaf van Rennenberg,
Stadhouder van wege de Algemeene Staten, den
Bisschop gevangen nemen en op \'t blokhuis te
Harlingen plaatsen; later werd hem de Abdij te
Bergum als verblijfplaats aangewezen met een jaar-
geld. Twee jaren daarna vertrok hij naar Munster
en is den 15"®" Februarij 1580 te Keulen overleden,
slechts 49 jaar oud; op denzelfden tijd dus, dat in
Leeuwarden de Hervorming geheel zegepraalde.
Ook deze Bisschop heeft geen opvolger gehad.

In Deventer was de Monte nog geen zeven jaren
gezeteld, toen hij te Zwol zijnde, op den 26®\'®" Mei
1577 overleed. Zijner roeping getrouw had hij zijne
Dioecese in dien korten tijd tweemaal, in 1571 en
1575, bezocht. Drie dagen na zijn dood werd hij
te Deventer op het Koor der Groote Kerk begraven
in den kelder, die zich tien jaren later nog eens
voor Godfried van Mierlo opende. Ook zijn
vermolmde herdersstaf was in 1841 te zien. Het
Bisdom werd intusschen door een algemeenen Vica-
ris bestuurd. Toen deze echter in 1578 de stad
voor de Staatschen en Rennenberg zag bukken,
en » zulks tot bederf der Katholijke Godsdienst,"
legde hij zijne bediening neder. Zijn opvolger, een
neef des gestorven Bisschops, was door de naar
Oldenzaal gewekene Kanunniken tot Vicaris aan-
gesteld en kwam, toen de stad door Stanleij voor
den Koning bemagtigd was, derwaarts. Nu kon er
weder een Bisschop benoemd worden. Het was
Gijsbertus Koeverinx, Deken der St. Janskerk
te \'s Hertogenbosch. Eerst weigerde hij, maar nam
daarna de benoeming aan; de onderhandelingen
hierover te Rome duurden, naar gewoonte, zeer
lang, te lang; want de zegevierende wapenen van
Maurits drongen den 10"®" Junij 1591 de muren bin-
nen; het Bisdom had uitgeleefd, de Monte was dus
de eerste en laatste Bisschop, die de werkelijke dienst
heeft waargenomen. Tot zijn dood in 1609 heeft Koe-
verinx den val van zijnen Zetel kunnen beweenen ^

» In Groningen had Bisschop Johan Knijff, wiens
komst" zoo lezen wij ® » zoo velen vrees had inge-
boezemd, in korten tijd eene algemeene achting
verworven bij de wereldlijken en werd zelfs bij
onroomschen wegens zijne beleefdheid en voorzig-
tigheid geprezen. Bij de geestelijken was hij echter
minder gezien en bemind." Daar hij de zeden van
dezen trachtte te verbeteren was dit natuurlijk; vooral
echter was ook hier de strijd hevig met den Abt
en de Monniken van het klooster te Aduart of
Adewert. Volgens de Bul van Pius IV werden
titel en benaming van Abt aldaar voor altijd afge-
schaft en vernietigd; de regten en eigendommen der
kloosters aan de Bisschoppelijke tafel geschonken. Aan
de Monniken werd verboden om immer een Abt te
verkiezen, op straffe van den grooten ban Aduart
was zoo rijk, dat er verbod gedaan was om meer
goederen aan te koop en en echter had het den
roem van groote geleerdheid. Niet zoo zeer een
klooster, als een Academie, getuigde er een gees-
telijke van. Toen de Bisschop den eenen dag in de
stad was ingehaald, zag men hem reeds den an-
deren dag te Aduart, om zich in \'t bezit der Abdij
te stellen. De Abt, anders een weinig zelfstandig
en zeer ondeftig kloosterhoofd die gewoon was
alles toe te geven » stond nu pal als een koperen
muur." Daar de kloosterlingen echter vreesden, dat
hij niet bestand zoude wezen, voegden zij hem een
coadjutor toe, die den strijd gedurende acht jaren
vol hield; toen eerst, in 1575, werd er een zeer
uitgebreid verdrag tusschen Abt en Bisschop geslo-
ten en aan de goedkeuring van Paus Gregorius
XIII onderworpen, die het in \'t volgend jaar be-
krachtigde. Al hetgeen door Pius IV in zoo stellige
bewoordingen was geboden omtrent de vereeniging
der Abdij met den Bisschopsstoel werd nietig ver-
klaard door zijn opvolger. De waardigheid van Abt
herleefde, en van de bezittingen des kloosters wer-
den zoovele landen en goederen afgenomen als een
jaarlijks inkomen van zesduizend gulden zouden
opbrengen De Bisschop was echter overleden eer

^ Oudh. en Gest. van Deventer, I, 65, vgg. Overijss. Alman.
1843, bl. 150.

® Gron. Volks-Alman. voor 1837, bl. 107.

® De H. Vader vernietigt in dezelfde Bul twee andere kloos-
ters, namelijk te Esinga en te Wittewierum, ten behoeve van het
Kapittel te Groningen, doch dit doet minder tot deze zaak.

^ Reeds in 1342 bepaalde men dit op eene algemeene Lands-
vergadering, hoewel, naar \'t schijnt, zonder vrucht.
Teg. Staat
der Nederl.
XXI, 395.

® Uit een Handschrift van een Kloosterbroeder in Aduart,
zijn vele bijzonderheden omtrent dien Abt
lanth bekend, en
gemeld bij
v. hedssen, Hist. Episc. II, Groning. 41, of Oudh.
en Gest. van Gron.,
305 vgg. „ In \'t Latijn," zoo lezen wij,
„ was hij vrij wel ervaren, wel gezien bij burgers en boeren,
„ voor niemand hard, maar helaas! wijn en vrouwen doen ook
„ den wijze vallen. Zijn ijver begon te verflaauwen, hij bekom-
„ merde zich weinig meer om de dienst des Heeren, hield zich
„ met paarden en jagthonden bezig, en leefde losbandig. Hij
„ durfde anderen niet meer te vermanen, uit vrees dat men hem
„ mogt toeduwen; Geneesmeester genees n zeiven."

® Deze Abdij, een der schoonste uit geheel ons land, werd,
na de zoogenoemde reductie van Groningen, door de Staten in
beslag genomen.

II

-ocr page 108-

34

de bekrachtiging bekend werd. Hij stierf te Gro-
ningen in 1576. Hoezeer ook hi] zich verheugde,
als de pogingen van Oranje mislukten, blijkt uit
zijne reis naar Leeuwarden in 1573, wanneer hij
den Stadhouder Robles van Billy kwam begroe-
ten over de zege, die hij bij Stavoren op \'s Prin-
sen volk behaald had en in de St. Vituskerk den
predikstoel beklom » om in eene feestrede de be-
volking tot dankbaarheid aan God, den gever der
overwinning aan te sporen." Zijn opvolger Joh.
Bruhesen kwam niet in bediening, daar hij tot
Aartsbisschop werd gekozen.

Toen volgde Arnoldus Nijlen, die echter niet ge-
wijd is. Zeer onvolkomen zijn de berigten omtrent dien
laatsten Kerkvoogd. Vier jaren zou hij het regtsgebied
hebben uitgeoefend; welke deze jaren zijn, wordt niet
gemeld. Er was overvloedige gelegenheid geweest om
in bediening te treden; want na den voorbijgaanden
afval van Groningen, werd het in 1580 door Ren-
nenberg voor den Koning herwonnen om tot 1594
in dien toestand te blijven. Toen zag men Mau-
rits vóór en in Groningen; en als nu in het
verdrag van 22 Julij werd opgenomen, dat aldaar
geene andere religie geëxerceerd zou worden, dan
de gereformeerde, vertrok de Bisschop naar Brussel,
waar hij in 1603 overleed \\

Tijdens deze laatste der Utrechtsche Suffraganen
bezweek, had de laatste Aartsbisschop het hoofd
reeds jaren ter ruste gelegd. »Frederik Schenck
scheen bestemd om den luister van den Aartsbis-
schoppelijken Stoel te verhoogen, en die glans scheen
zich te vertoonen, op zijne provinciale synoden in
1562, vooral in 1565, toen hij daar als Metropolitaan
zich omringd zag van zijne Dioecesaanbisschoppen,
ten einde de besluiten van Trente in zijn Bisdom
in te voeren Maar reeds \'t volgend jaar hoorde
hij de preêken der Hervormden in zijne nabijheid
en zag de beelden in de Bisschoppelijke stad onder
zijne oogen verbreken. Mogt Alva, ter wraak van
het geschondene Katholicismus komen opdagen; mogt
bij zijn vertrek die triumf in Utrecht nog voortduren;
weldra is de Aartsbisschop getuige van den val
zijner drie Suffraganen, Middelburg, Haarlem en
Leeuwarden, en het eindelijk afstaan zijner eigene
Domkerk aan de Ketters. Toen brak hem het hart,
5> tot in het diepste der ziel was hij getroffen,
berstende met den ouden Mattathias in deze
rouwklagten uit: Wee mij! ben ik dan geboren om
de verdrukking mijns volks en de verdelging der
Heilige Stad te aanschouwen." Hij stierf op zijn slot
te Wijk bij Duurstede, 25 Augustus 1580.

Vol beteekenis was zijne begrafenis in de Domkerk,
vijf dagen later. In weerwil der Geestelijkheid, hieven
menigte der omstanders den 130 Psalm aan, en zon-
gen dien als het requiem voor het Aartsbisdom Utrecht.

De twee nog benoemde opvolgers van Schenck
kwamen nooit in bediening; » de Roomsch Katholieke
Kerk werd eene missie, waarin Bisschoppen in par-
tibus de kerkelijke belangen als apostolische vika-
rissen behartigden

Thans hebben we nog het oog te vestigen op
de twee Bisdommen, wier Zetels, schoon niet tot
Utrecht, maar tot Mechelen behoorende, echter
op onzen nu Noordnederlandschen bodem waren
geplaatst, Roermond en \'s Hertogenbosch.

Wat Roermond betreft, wij hebben den geloofs-
ijver van Lind anus en zijn afkeer van alle ketterijen
opgemerkt. Hij hield synoden, hij vermaande de
geestelijken om kuischer te leven, de leeken om ter
misse te gaan; hij rigtte een geestelijke regtbank op,
doorreisde zijn sprengel en stichtte door zijne prediking;
hij ging voort met het nasporen van kettersche boe-
ken en vond in het dorp Well honderden afdrukken
van dat » alverpestende boek de Bijenkorf genaamd,
toen pas verschenen;" de Bisschop liet ze tegen den
avond aan den oever der Maas in \'t openbaar
verbranden, en stoorde zich niet aan de verzoeken
tot schadevergoeding van den Boekverkooper. De
Koning betuigde hem uit Madrid zijne hooge tevre-
denheid. De onrust der tijden deed zich in Roer-
mond weldra op het ergst gevoelen. Het Prinsen-
leger bemagtigde de stad in Augustus 1572 en pleegde
er schandelijke gruwelen; de Bisschop redde zich
met moeite. Toen de Spaanschen er weder in \'t zelfde
jaar meester werden, keerde hij terug, doch had
zooveel te lijden van hunne muitzucht, dat hij het
beheer aan zijnen Deken overgaf en naar Rome en
Madrid reisde, waar hij door Paus en Koning met
eervolle onderscheiding werd ontvangen; hij keerde
in 1579 naar Roermond terug, bezocht Italië nog-
maals, handelde met Gregorius XIII en diens
opvolger Sixtus V over de Nederlandsche Kerk en
werd op \'t laatst zijns levens verplaatst naar Gend,
waar hij slechts weinige maanden de Bisschoppelijke
waardigheid bekleedde, en den 2^®" Nov. 1588 over-
leed ^ Het Bisdom Roermond hield stand; want
al werden er groote stukken van afgenomen, de
stad zelve bleef met omliggend land aan den Ko-
ning, later aan Oostenrijk, en kwam niet voor 1815
aan \'t Koningrijk der Nederlanden

Het laatste Bisdom, \'t welk ons bezig moet hou-
den, is dat van \'s Hertogenbosch. Indien we letten
op de verklaring van Sonnius, nog vóór de aan-
vaarding van den Bisschopsstaf, dat niemand ter
wereld zoo zeer rust en kalmte beminde als hij
dan zal hij zich niet zeer gelukkig gevoeld en zijn
staf hem zwaar gewogen hebben. Geene twee maan-
den na zijne inleiding, bedroeft hij zich over den
tegenstand in Braband wegens de vereeniging der
Abdijen, daar hem die van Tongerloo was toege-
wezen, zonder dat hij er in \'t bezit van had kunnen
geraken; hij betuigt van eigene middelen niet te

Utrecht, in \'t Archief, XVI en XVII, (Ned. Archief, V en VI);
Gev. Christ., II, 124; visschek, Foorlez. wer de B. K. Kerk,
III, 65 vgg.

* LiifDANüS was een geleerd en volijverig man. Wij kennen
hem meer dan eenig anderen Bisschop door de uitvoerige le-
vensbeschrijving van
havens. Innig overtuigd van de waarheid
der R. K. Godsdienst, had hij al zijne krachten daarvoor ten beste.
Niet minder dan 40 gedrukte en 30 ongedrukte werken liet hij
na, waaronder vele tegen de Ketters. Zijn wandel was kuisch,
maar de middelen om dien te bewaren zonderling. Zie
havens
p. 100.

5 De Bisschoppenlijst vindt men bij visscher. Bijlagen tot de
Foorlezingen over de B. K. Kerk,
bl. 5.

« SoNNii, Epp. p. 70. Brief uit Utrecht van 10 April 1560.

-ocr page 109-

35

kunnen leven gedurende het hangen dier zaak.
» Niets heb ik meer" zegt hij tot Viglius » van
mij zeiven; te Brussel heb ik meer schulden dan ik
met al het mijne betalen kan. Ik mag sterven, als
ik van mijn Bisschopsambt tot heden een enkelen
penning genoten heb. Bij al wat heilig is bezweer
ik u, help mi] toch, en zorg dat men \'t geen zoo
goed begonnen was niet met schande in den steek
late Aan Granvelle schrijft hij % en wrevel is
in zijne woorden, » Daar ik een Bisdom heb zon-
der inkomen, zonder toelaag, zonder grondgebied
en zonder eenig middel van onderhoud en ik door
den hoogsten nood worde gedrongen, en hier niet
langer leven kan, tenzij ik van elders geld krijge,
\'t zij voor mijn verblijf te Brussel, waarvan ik nog
2000 gulden hebben moet, \'t zij uit mijn ütrechtsche
praebende, ten bedrage van 1400, zal het eenig
middel zijn, dat, door bemiddeling der Landvoogdes,
de Bisschop van Haarlem mij 7 of 800 kroonen
leene. Zijn Eerw. heeft waarlijk geen reden om dit
te weigeren, daar ik met opoffering van veel geld,
gedurende vier jaren gezwoegd heb om hem te ma-
ken \'t geen hij is: Bisschop van Haarlem en Abt
van Egmond." Ruim een jaar later schijnt het water
aan de lippen; hij smeekt Viglius om zijnen kapel-
laan, dien hij niet langer kan onderhouden., wegens
zijne eigene bekrompene omstandigheden, gunstig
te zijn. Zijn gebrek, zegt hij, is ten top en hij is
genoodzaakt er Viglius kennis van te geven. Van
geene zijde ontvangt hij eenige betaling noch van
praebende, noch van Bisdom, hij kan niet langer
in den Bosch blijven, want de 800 kroonen, hem
in November 1. 1. door den Koning geschonken, zijn
verteerd, gedeeltelijk met zijne schuldeischers te
Vreden te stellen, gedeeltelijk met er van te leven.
Hij zendt zijn secretaris naar H. Hoogh. de Land-
voogdes met de bede om een ander in zijn plaats
te stellen, die de kosten dragen kan. Hij zelf zal
in een vergeten hoek gaan leven

Ik zal den Bisschop niet in zijnen geldnood vol-
gen. Zeker is het, dat hij nog veel later dezelfde
klagten laat hooren en er zuchtende bij voegt:
» Met hoe veel inspanning ik dien steen nu eenige
jaren gewenteld en welke verdrietelijkheden ik uit-
gestaan heb om het harde ijs van den wederstand
tegen de oprigting der Bisdommen te breken, zal, denk
ik, duidelijk zijn. Zoo niemand mij deswegens eene
belooning waardig acht, ik onderwerp mij. De oorzaak
van den benarden toestand, waarin Sonnius zich be-
vond, lag eigenlijk in de moeijelijkheid om het denk-
beeld van Granvelle te verwezenlijken: de veree-
niging (unie) van de Abdijen met de Bisdommen.
De Staten van Braband hadden niet toegegeven, en
vier maanden na Granvelle\'s vertrek komt eene
overeenkomst (concordaat) tot stand tusschen den
Koning en de Abten, waarbij de Koning zich ver-
bindt om van den Paus te verkrijgen, dat de Ab-
dijen in haren tegenwoordigen staat zouden blijven,
maar jaarlijks zekere som betalen ten behoeve der

Bisschoppen Dat deze met die schikking niet
zeer waren ingenomen behoeft naauwelijks vermel-
ding. Eerst een half jaar later kregen zij er kennis
van en toen deed men hun voorstellen wegens de
achterstallen, ver van aanneemlijk. Sonnius bijv.
zou bij de unie der Abdij Tongerloo met zijn Bis-
dom jaarlijks ƒ 6000 hebben genoten uit de Abdij-
goederen, nu werd daarin voorzien door inkomsten
aan te wijzen, deels uit Tongerloo, deels uit de
Abdij van St. Barend aan de Schelde of zekere
dekanaten; maar, terwijl Sonnius uitrekende, dat
hem voor vier en een half jaar wanbetaling ruim
f 24000 toekwam, wilde men dat schikken voor
f 3000. Hij kan, zegt hij, niet gelooven, dat de
Koning zoo iets zoude willen. Wel zal hij de gan-
sche som niet eischen, maar slechts ƒ 3000 voor ieder
jaar, of, als het zoo zijn moet, ƒ 2500 — Hoe
de schikking getroffen is door loven en bieden, doet
weinig ter zake, daar men hem genoegzaam niets
betaalde Voor het uiterlijke scheen de luister van
het Bisdom te klimmen; want, toen eindelijk in den
herfst van 1565 de Bul van Pius IV ontvangen
was werd zij plegtig in de Hoofdkerk bekend ge-
maakt en kort daarna desgelijks de besluiten der
Trentsche Kerkvergadering. Men zong een Veni
Sancte Spiritus, en, hoezeer op den eersten dag zeven
en den tweeden vier uren noodig waren, geschiedde
alles met orde en aandacht. Onder het gezang tra-
den eensklaps echter eenige Luiksche gemagtigden te
voorschijn, om tegen Bisschop en Bisdom te protes-
teren, doch werd hun door Sonnius toegevoegd,
dat zij dit aan den Paus en de Kon. Majesteit moes-
ten gaan zeggen Sonnius bezocht zijn Dioecese
vervolgens; maar, vinden wij hem op 12 Mei 1566
nog in den Bosch, in September is hij ten gevolge
van beeldstorm en preêken der kalvinisten als bal-
ling rondzwervend\'"; daarna herwijdt hij de altaren,
doch moet spoedig alweder zijn Zetel verlaten en
Diest, Gend en Leuven zijn zijne verblij:^laatsen.
Alva evenwel zoude alles ten genoege van Sonnius
regelen. Deze keerde terug niet slechts, maar Bom-
mel en de Bommelerwaard, die zich nog verzet had-
den, beloven gehoorzaamheid aan den Bisschop op
het schrijven van den Landvoogd, dat zulks Zijne
Majesteit grootelijks aangenaam zou wezen; en het

s Dit Concordaat werd gesloten 30 Julij 1564. In Maart was
geanvelle vertrokken. Men had er lang over onderhandeld. Zie
gachakd, I, 104.

® Epp. p. 91. Brief uit \'s Bosch, 9 Januarij 1565.

T Epp. p. 104.

® Zij was reeds van 11 Maart 1561.

® Curieus is die brief aan viglius van 25 Oct. 1565. Eerst,
zegt
sonnius, hadden die Luikenaars zich achteraf gehouden, toen
traden ze onder \'t Veni Sancte te voorschijn, en de woordvoer-
der, die er als een soldaat of een diender met zijn lange baard
uitzag, wilde beginnen te protesteren. Maar ik zei hem, dat
hier niets te verhandelen viel dan \'t publiceren der Trentsche Ver-
gadering. Toen beval ik dat mijn geestelijke de besluiten snel
zou voorlezen, en, toen na \'t eindigen daarvan, de ander weêr
wilde beginnen, liet ik er spoedig de Pauselijke Bul en den brief
des Konings op volgen. Nu stond ik op, omdat het etenstijd
was, met al de anderen, en liet den man met den baard staan,
die weêr begon te protesteren. Den volgenden dag plakte hij
een papier, langer dan ik, aan de kerkdeur, met een voor ja-
ren afgedaan appèl.
Epp. p. 92 sqq.

Epp. p. 100; viglius ad hoppee. 377. 7 Sept. 1566,
„ Sonnius ex Buscoducis profugus oberrat."

-ocr page 110-

36

concordaat van 1562 wordt vernietigd en Tonger-
loo vereenigd met het Bisdom, de gedane Abts-
keuze van onwaarde verklaard en de inkomsten aan
de Bisschoppelijke tafel toegewezen \\ Nu geschiedde
hooger eere aan Sonnius; op 13 Maart 1569 stelde
Pius V hem, na benoeming door den Koning, tot
Bisschop aan van Antwerpen, dat, na jaren lange
weigering, den Bisschop goedwillig inhaalde, op
1 Mei 1570. Om de plegtigheid te verhoogen was
Alva zelf met de „ bargie" naar Antwerpen geko-
men ^ Den 2r\'®" zien we Sonnius in zijn habyt"
de hoogmisse zingen, en acht dagen later, op de
markt een jonge knecht en een meisje levend ver-
branden, omdat ze herdoopt waren.

In hoeverre dit laatste door \'s Bisschops invloed
geschiedde, durf ik niet bepalen. Gelukkig voor hem,
dat hij den 30"®" Junij 1576, en niet eenige maan-
den later, stierf, want dan zoude hij getuige geweest
zijn van de Antwerpsche furie op den November.

De Zetel van \'s Hertogenbosch stortte in de 16®
eeuw niet ineen; want de stad bleef nog aan den
Koning en Sonnius had verscheiden opvolgers. Bij
Michiel Ophoven, den laatsten, die in werkelijk
bezit was, zien we vooral uitkomen, \'t geen bij de
Bisschoppen opmerkelijk is, maar door hunne positie
niet anders kon zijn, gehechtheid aan den Koning
en het beproeven van alle middelen om de zaak
waarvoor \'t ontwaakte Nederland streed, afbreuk te
doen. Geraakte Sonnius door Alva in \'t rustig
bezit van zijn Bisdom, gelijk de drie noordelijke
Zetels door dien Landvoogd waren gevestigd; had
Knijff den Stadhouder Robles verwelkomd wegens
zijn zege op de Nassauers, Ophoven deed meer.
In 1623, nog Priester zijnde, ging hij, op last der
Infante Isabella, naar Heusden om den bevelhebber
om te koopen, ten einde de vesting over te geven.
Deze wees het af en nam hem gevangen Tot be-
looning voor zijne daad werd Ophoven, na zijn ont-
slag, tot zesden Bisschop van \'s Hertogenbosch aan-
gesteld. Toen men vier jaren daarna de helmpluimen
van Frederik Hendrik in de loopgraven der bele-
gerde vesting zag wapperen, stelde Ophoven zich
tot verdediging zijner hoofdstad op de wallen. Op 14
September 1629 bezweek zij en, terwijl de zamenge-
vloeide menigte met vrolijk triumfgejuich de groote

» Epp. pp. 107 et 114. Dit alles geschiedde in 1568 en 69.
Zóó was echter die unie den kloosterlingen tegen de borst, dat
ze even als in Groningen, met den „ Eerweerdigen Vaeder in
„ God," Heer
clemens ckabbeels, toen Bisschop, in 1590, een
verdrag slooten, waarbij de desunie werd bepaald. In deze zeer
wijdloopige ISTederduitsche acte werden de goederen naauwkeurig
omschreven en de tienden opgenoemd, die verbonden zouden zijn
voor de ƒ 8000, die de Bisschop jaarlijks genieten zou. De
overeenkomst is bij
foppens Hist. Sylvaed. pp. 64—81, of Oudh.
en Oest. van \'s Hertogenbosch,
bl. 168 tot 201.

2 Antw. Kronijhje, Leyd. 1743, 4\'"., bl. 207. Gachakd, phil.
II, I, 105, II, 130.

® Van dek aa. Aard. Woorbenh. v. 553. De naam des braven
bevelhebbers, wien het Gulden Vlies en honderd duizend kroonen
werden aangeboden, was
willrm adeiaan van hoorne.

Oranjevlag begroette, welke van den St. Janstoren
ontrold werd » trok de Bisschop" zegt een katho-
lijk schrijver ^ » daar men het kruisvaandel voor
hem uitdroeg, ter stad uit. Met den herder werden
de schapen verstrooid. Het wonderdoende beeld der
Heilige Maagd Maria werd naar Brussel gevoerd,
de Archieven van \'t Bisdom, met kerkelijke orna-
menten en beelden in de Metropolitaankerk van
Mechelen ter bewaring weggelegd."

Zoo had ook voor het Bisdom van \'s Hertogen-
bosch het laatste uur geslagen.

Met zorg, geduld en moeite was de oprigting
van al die Zetels verkregen; bezwaarlijk was zij in
de uitvoering, en de tegenstand van geestelijken en
wereldlijken werd slechts door dwang overwonnen.
Waar die dwang aanhield, bleven de Bisschoppen.

Niet alzoo in ons Noorden. Hoe wijdluftig de
Nieuwe Hiërarchie in de Pauselijke Bul als » voor
altijd en eeuwig" was verkondigd, weinige jaren
van een kommerlijk bestaan, ziedaar het lot van
den Utrechtschen Metropolitaan en van al zijne
Suffraganen. Want door Oranje bestuurd, rolde de
zegekar van \'t vrije geweten voorwaarts en verplette
die reeds vermolmde Stoelen; zelfs baande zij zich
een weg in het Zuiden en verbrak dien, waarop
Sonnius, de groote ijveraar, gezeten had.

Zij werden niet weder opgerigt; want, gelijk toen
alom, heerschte een Godsdienst van Staat in de
Republiek der Vereenigde Nederlanden; zij was de
Hervormde. Geen uiterlijk vertoon van de Katho-
lijke eerdienst werd vergund, » maar dezen lof
hebben onze voorvaderen zich regtmatig verworven,
dat zij in godsdienstige verdraagzaamheid alle andere
volken verre zijn vooruitgestreefd

Zullen sommige der Zetels in ons Noorden weder
verrijzen, dan zal het met een ander doel en onder
andere vormen zijn. ■— Provinciën en Dioecesen als
in 1559; maar magt slechts over hen, die zich vrij-
willig schikken onder den staf der Bisschoppen.
» Het onkruid door den vijandigen mensch gezaaid
uit te roeijen ligt buiten bereik en voornemen.

Gewassen van verschillende soort op den grooten
akker des geloofs te dulden is in ons Vaderland
een beginsel geworden, hecht en onomstootelijk als
het Staatsgebouw

" J. bosscha, Neêrl. Heidend, te land, I, 473.
® Foppens,
Hist. Ep. Sylvaed., p. 107.

® HerderlijTce brief der Synodale Commissie, van 22 April 1853.
^ Allocutie van Paus piüS IX.

" Zie hier de dagteekeningen der in bezitneming eia. feitelijk
einde van Utrecht met zijne Suffraganen, en van \'s Hertogenbosch
en Roermonde, die in de Provincie van Mechelen waren:
Utrecht in bezitn. 13 Nov. 1561, einde 25 Aug. 1580, dood van schenck.
Haarlem » 4 Nov. 1561, » 29 Mei 1578, vlugt van van mierlo.

Middelburg » 25 Nov. 1561, » 18 Febr. 1574,^
Groningen » 3 Oct. 1568, » 22 Julij 1594,1

Leeuwarden » 1 Febr. 1570, » 22 Maart 1578, > overgave der steden.
Deventer » 30 Nov. 1570, » 10 Junij 1591
, f

\'s Hertogenb. » 16 Nov. i562, » 24 Sept. 1629,^
Roermonde » H Mei 1569, » 22 Julij 1794, vlugt van den Bisschop.

-ocr page 111-

JÎJB BEBEST® TMIIIBH\' BlBIt mHPirBMB-K

M »KM AW ID) IW 1

M

-ocr page 112-

BESCHRIJVING DER DERDE KAART.

-S ederland in 1590. — Zóó belangrijk, zóó
vol van beslissende gebeurtenissen zijn de dertig-
jaren, sedert 1560, daarhenen gesneld, dat wij als
een ander Vaderland terugvinden. Was ons 1530
een tijd van overgang, met meerder regt nog kan
het laatst der 16\'^® eeuw zoo genoemd worden. De
wettige Vorst door zijne onderdanen mistrouwd, het
mistrouwen tot gemor geklommen, en weldra over-
geslagen tot opstand en openbaar geweld.

Wat vermag echter de ongeordende volkshoop, al
staan edelen en grooten hem ter zijde, tegen de ge-
oefendste krijgsbenden van Europa, aangevoerd door
den beroemdsten veldheer zijner dagen! Veel scheen
het jaar 1566 met zijne verbonden en smeekschrif-
ten te beloven; en zie! weinige maanden slechts
of men zwijgt voor de Landvoogdes; nog een poos
en men kromt zich onder het staal des Land-
voogds. Ja, hij breidelt het gepeupel, en met
volle regt giet hij zichzelven uit het veroverd ge-
schut een standbeeld. Het vertrapt dat tweehoof-
dige monster, den adel en het volk, wier fakkel
omgekeerd, wier vuisthamer verbroken, wier bijl
geveld en wier morgenster verplet is \\ En toch is
er nog twijfel en vrees in het gemoed van den on-
barmhartigen beteugelaar der menigte. Deze schijnt
alle vatbaarheid voor de verpestende leeringen, die
haar opruidden, niet verloren te hebben; daarom
werden de tongen der veroordeelden met gloeijend
ijzer geschroeid, opdat hun de woorden ongevormd in
den mond bleven hangen ^ De twijfel was gegrond.
Tot in hart en nieren waren die leeringen doorge-
drongen; vast en stevig en onuitroeibaar is haar
wortel. Daar rijst 1572 aan de kimmen. De Spaan-
sche standaard wordt neêrgesmakt; een nieuwe vaan,
die der Vrijheid, wappert en golft hoog onder den
helderen hemel. Menig-e ruk en stoot van Alva

\' A. simons, Over \'t Kasteel van Antwerpen, Utr. 1831, bl. 21.

Gachakd, Corresp. de philippk II, II, 664, in een brief van
alva van 12 April 1568 „...l\'on ait a leur estoupper la bouche,
„ de maniéré qu\'ils ne sachent parler," en
II, 688, 13 Aug. 1571,
in een postscriptum. „ d\'Aultre part, affin que les héréticques allans
„ ou cheminans vers le lieu destiné à leur exécution ne sèment
„ leur venin et soyent de schandal à la commune, pour leurs blas-
„ phèmes et propoz erronez, leur ferez brusler le boult de la langue
„ d\'ung fer candant, de sorte que la parolle formée leur faille."

m
heeft zij door te staan, geverwd wordt zij door het
Nederlandsche bloed; haar nederhalen, neen! daartoe
zijn hare beschermers te krachtig, daartoe klopt hun
de boezem te lier.

Bang en vreeslijk zijn toch die dagen van krijgs-
en plundertogten; want niet gelijk één man heeft
men de wapens gegrepen. Weifeling, vrees, gehecht-
heid aan de oude overlevering, aan den Koning,
aan de voorvaderlijke Godsdienst doen velen warsch
zijn van die stoute vorstenverlating en afzwering.
Daarom is, meer dan twintig jaar na de schildver-
heffing, de zegepraal niet bevochten ;• maar zijn de
landzaten nog verdeeld door meening of door den
druk des vijands. Het jaar 1590 is nog een jaar
van worsteling en wording. Het rijkste, het beste,
het veerkrachtigste deel der Natie is verzekerd te-
gen terugvallen onder den scepter des verworpenen;
maar geheel het Oosten is nog met zijne kleuren
bedekt. Van het Utrechtsch verbond zijn leden
afgesneden. De zwaarden blijven gekruist. Naar welke
zijde zal de schaal der overwinning hellen?

Het was een vraag op wier beantwoording Europa
het oog gevestigd hield, wier beslissing hoogst on-
gewis mogt heeten en veler harten vol angstige ver-
wachting deed kloppen. Geen .nood! weldra zal Kas-
tielje voor Maurits degen terugkrimpen. De mar-
schen des gevierden veldheers zullen als zoovele
triumftogten zijn, waarvan het krijgsgeschreeuw tot
in het Escuriaal zal weergalmen, ten spijt van hem,
die Gods zaak dacht te verdedigen

Ter opheldering en toelichting van dit hoogstbe-
langrijk gedeelte onzer Geschiedenis zal de tegen-
woordige Kaart iets kunnen bijdragen.

Of de Vorsten, wier gebied ons Land begrenst,
der Hervorming waren toegedaan, bleef niet zonder
invloed. Bekend is het, hoe in Oostfriesland, nog
onder de Graven Edzard II en Jan staande,
Emden tot toevlugtsoord aan de Nederlandsche
ballingen strekte.

Het steeds door een geestelijk Vorst geregeerde

^ Gachaed, Corresp. de pehlippe II, II, lxxvh
„ ... que Dieu aura pris en ses mains
„ une cause qui est la sienne;"
woorden van den Koning.

-ocr page 113-

Munster bleef in geheel tegenovergestelden geest.
Na het onrustige bestuur van Bern ar d van Ra es-
fel t \\ dien binnen- en buitenlandsch geweld, na acht
jaren, tot afstand noopte, volgde in 1566 Johannes
van Hoya. IJverig Bisschop deed hij het mogelijke
om » de wolven te keer te gaan, die in naam van
een
leugen-evangelie de kudde van Christus en de
Kerk van Rome belaagden l" Toen hij in 1574
overleden was, werd de reeds bij zijn leven als
coadjutor benoemde Johan Willem, tweede zoon
van Hertog Willem van Kleef, tot Bisschop ver-
koren. Twaalf jaren was hij oud; het Bisdom werd
dus in
\'t eerst voor hem bestuurd. Nu stierf in
1575 zijn oudste broeder Karei Frederik, de erf-
genaam van Kleef, en werd de jeugdige Bisschop
tot de regering van het Hertogdom geroepen. Daar
echter de gevoelens over eene nieuwe benoeming
zeer verdeeld waren, verzocht men, dat Johan
Willem zijne geestelijke waardigheid nog mogt be-
houden, \'t geen geschiedde. In 1585 werd echter
door zijn afstand een nieuwe Bisschopskeuze noodig.
Zij viel op Ernst, zoon des Hertogs van Beijeren,
een man, dien reeds niet minder dan vier mijters
het hoofd drukten. Hij was Bisschop van Freisin-
gen, Hildesh\'eim en Luik, en Aartsbisschop van
Keulen, waar hij opvolger werd van den bekenden
Gebhard Truchsesz, die de nieuwe leer aange-
nomen en zich in \'t huwelijk begeven had met de
schoone Agnes van Mansfeld l Tegen dien » af-
valligen een kettersch gift spuwenden Gebhard was
Ernst voor het Aartsbisdom ten schutsweer gesteldV\'
die nu, in 1585, tevens Bisschop werd van Munster.

In Bentheim, Steinfurt en Tekelenburg bestuurde
de Protestantsche Graaf Arnold de drie vereenigde
landen tot aan zijn dood in 1606, toen zij tusschen
zijne drie zonen verdeeld werden.

Het Hertogdom Kleef en \'t geen daarbij behoorde ^
had sedert 1539 onder Hertog Willem gestaan,
toen hij, na 27 jarige regering en herhaalde gods-
dienstwisseling, krankzinnig werd en in dien toe-
stand tot zijn in 1592 gevolgd overlijden bleef
Zijn oudste zoon Karei Frederik, die het beheer
voor zijn vader voerde, overleed, als we daareven,
over Munster sprekende, zagen, in 1575, te Rome,
waar hij het jubelfeest vierde, en zijn broeder, de
reeds genoemde, nu 15 jarige Bisschop van Munster,
Johan Willem trad, onder voogdij evenwel, in
zijne plaats. Tien jaren later, huwde hij eene doch-
ter van den Markgraaf van Baden en zeide toen
den geestelijken stand vaarwel. Tot de gelukkigen

\' Beschrijving der tweede Kaart, bl. 1.

2 Matth, tympii Catal. Episc. Monaster, in matthaei Anal.

V, 190.

^ Ook de vorige Aartsbisschop van Keulen, salextlv. Graaf
van Isenburg, had in 1577 de niet minder aanvallige dochter des
Graven van Arremberg getrouwd. Hij bleef bij de Roomsche
Godsdienst, doch deed afstand van den Stoel. Over hen beiden en
het lustige leven der hooge geestelijken, zie in vox
raumer\'s Hist.
Tasschenbuch,
Neue Folge, Iter Jahrg., Leipz. 1840, het zeer lezens-
waardige opstel van den kundigen
f. w. barthold, Pfr. te Greifs-
wald, getiteld;
Gebhard truchsesz von TFaldburg, Erzbisschof
von Köln.

\'\' Matth, tympii Cat. als boven.

® Beschrijving der Eerste Kaart, bl. 1.

® „ Werd luthersch en weder papist en eindelijk krankzinnig,"
zegt HUBMER, I, Taf. 286.

der aarde behoorde hij niet. Deze zijne eerste ge-
malin werd wegens vermoeden van echtbreuk heime-
lijk ter dood gebragt; een tweede huwelijk met
Antonia van Lotharingen bleef kinderloos, en
eindelijk zien we hem, even als zijn vader, het
verstand verliezen en in 1609, op slechts 47 jarigen
leeftijd sterven. Hoe na hem de Guliksche erf krijg
de vereenigde landen weder uiteenrukte, zal de be-
schrijving der volgende Kaart vermelden.

Zagen wij in Munster en Kleef denzelfden per-
soon tijdelijk optreden, even zoo was het in Mun-
ster en Luik. In dit laatste Bisdom had Robert
van den Berg afstand gedaan en was in 1563
Gerard van Groesbeek verkoren. Reeds den dag
na zijn plegtigen intogt werd een besluit uitgevaar-
digd, waarbij het uitoefenen van elke Godsdienst,
behalve der Katholijke, verboden en bepaald werd,
dat de ketters gestrengelijk zouden worden vervolgd.
De nieuwe denkbeelden vonden te Luik weinig in-
gang en vergeefs zocht Willem van Oranje zich
in 1568 van de stad meester te maken. Met groote
bekwaamheid trachtte de Bisschop zijne eigene on-
zijdigheid in den strijd tusschen de Spanjaarden en
de Nederlanders te handhaven. Zijn geestelijk ka-
rakter bragt hem toch nader aan \'s Konings zijde,
te meer daar, in \'t laatst van zijn leven, Parma de
zaken in \'t Zuiden herstelde en in 1579 Maastricht
veroverde. De toestand van Luik als wereldlijke
Staat was hoogst moeijelijk en men behoort dit bij
de beoordeeling van Gerard van Groesbeek niet
uit het oog te verliezen l Hij stierf 28 Dec. 1580
in 63 jarigen ouderdom. Reeds op 31 Jan. 1581
werd door eenparige stemmen van het Kapittel
verkozen de zoo even genoemde Ernst van Beije-
ren, toen nog slechts Bisschop van Freisingen en
Hildesheim. Naauw aan \'t Huis van Oostenrijk ver-
want was hij geheel der zaak van Koning Filips
toegedaan, hoezeer ook onder zijn bestuur het
Luiksche gebied van Spaansch en Staatsch evenzeer
te lijden had. In de kracht des levens ® en door
den luister van zijn geslacht ontzien, viel hem wel-
dra hooger eer ten deel, toen hij op 26 Mei 1583
verheven werd tot Aartsbisschop van Keulen en hem
twee jaar later de Munstersche Bisschopsstaf in han-
den werd gegeven. Willem van Oranje en Lei-
ces ter beschermden wel den verdreven voorganger
van Ernst, een Avreede krijg werd gevoerd tusschen
dezen en de Protestantsche Vorsten; maar alle po-
gingen van hunne zijde, om Gebhard Truchsesz
weder op den zetel van Keulen te plaatsen, mis-
lukten, en tot zijn dood in 1612 Avas Ernst van
Beijeren een der magtigste geestelijke Vorsten van

(t) Ferdinand I

^ „ G. de geoesbeck, Evèque et Prince de Liège, affectait
„ une espèce de neutralité."
Groen v. pb. Archives, IV, 248.
8 (e) Filips de Schoone.

(f) Karel V

(g^FÜ^Tl?

L

Anna geh. met
Albert Hert. v.
Beijeren.

Ernst Bisschop
V. Luik enz.

Zie de geslachtstafel in de Beschrijving der eerste Kaart, bl. 16.
" Volgens
dewez, Hist. de Liége, II, 216, .31 jaar; naar hüb-
nee,
I, Taf. 133, 27 jaar.

-ocr page 114-

zijn tijd. Reeds elf jaren vroeger was Trnchsesz
te Straatsburg gestorven

Ziedaar onze naburen in den gevaarvollen tijd van den
tachtigjarigen oorlog; meest allen waren zij ons vijandig.
De wording van onzen Staat als vrij, Protestantsch
Gemeenebest hebben zij niet kunnen verhinderen.

Alvorens het politieke terrein te betreden, bepa-
len we ons weder bij de gedaante-veranderingen van
den Vaderlandschen bodem.

In het noorden zijn, wel niet volgens historische
berigten, maar volgens de kaarten, de eilanden Hef-
fezand en Korenzand verdwenen en tot banken ge-
worden en is in het noordoosten van Friesland
de inham tusschen de dorpen Burum en Kollum
niet meer aanwezig. Met zekerheid weet men, dat,
westelijker aan de kust, een vrij aanmerkelijke aan-
winst ten noorden van het dorp Tonanwert, in 1580
en 1590 plaats had, waarbij door indijking van de
Holwerder- en Ternaarderpolders meer dan 500 bun-
ders land Averden veroverd; bij vergelijking der vorige
Kaart ziet men dus hier de kust meer gerond
Een begin van de latere watergemeenschap tusschen
de steden Dokkum en Groningen, ontwaart men in de
door den stadhouder Gaspar Robles, Heer van
Billy voor 1576 gegravene vaart van het Bergumer-
meir tot de Laauwers ^ Ten zuiden van Makkum,
aan de westkust vind ik den wijden doortogt niet
meer, maar eene gemeenschap tusschen de zee en
het Makkumermeir digt bij het dorp.

Lemmerhorn is geen eiland meer;, de zee-arm be-
zuiden Sloten is verengd.

Bij de volgende Kaart zal er veel te vermelden zijn
nopens Noordholland, als de nijvere hand der vaderen
het zal hebben vernieuwd en uit die menigte holle
plassen welig bouwland zal zijn verrezen. Nu zijn het
nog, in vergelijking van later, geringe pogingen. De
Berger- en Boekelermeiren ® zyn de eenige, die in 1590
droog waren gemalen. Het zuidelijk gedeelte van de
eerstgenoemde heette eigenlijk het Egmondermeir.
Hendrik van Brederode, Heer van Bergen en La-
moraal, Graaf van Egmond schijnen zich vereenigd
te hebben om deze hunne wateren te bedijken. De Land-
voogdes Margareta gaf althans in 1556 octrooi aan
dezen. In 1565 was de onderneming voltooid De

\' „ Am 21sten Mai 1601 rief den drie und fünfzigjährigen
„ Dechanten der Tod unter groszen Schmerzen, welche die Fol-
„ gen eins Domherrnlebens zu sein pflegen, heim,,. . und hinter-
„ liesz kinderlos seine
agses einem dunkeln Dasein... sie mag
„ nicht lange den Gatten überlebt haben, aber keine Sage nennt
„ ihre Begräbniszstätte."
Bakthold, a. w. pag. 97 fgg.

^ Naar eene ongekleurde kaart der 17 Provinciën door h hon-
dius,
1602, gegraveerd door p. kAerius, in twee groote bladen;
en die van
mercator, Frisia Orientalis, genoemd op bl. 6, Aant.
14 van de
Beschr. der eerste Kaart.

^ Eekhoff, Bekn. Gesch. v. Friesland, bl. 312; v. n. aa, a. w..
V. 716. * V.
d. aa, a. w. III, 29; eekhoff , Friesl. bl. 495.

^ Op de eerste kaart met N"». 8 en 11 aangewezen.

" V. d. aa, a. w., II, 315 en IV, 88; Teg. Staat, VIII, 361.
Voor het latere gedeelte der 16\'\'® eeuw is een zeer schatbaar ge-
denkstuk de kaart van
jansz. beel- of beeldsnijder of bilhamer,
geb. te Amsterdam 1541, gest. 1590, die in 1575 Noordholland in
houtsnede uitgaf met privilegie van den Landvoogd
de reQüesexs ter
dienste der Spanjaarden. Een tweede druk was omsti-eeks 1610 in
koper; een derde, door
j. le francq vast berkhet bezorgd, van
1778 met het
Noodig bejigt, reeds aangehaald bij de Beschrijving der
eerste Kaart,
bl. 8. Aant. 6. In 1620 verscheen te Amsterdam, uit
de nagelatene papieren van
joost JAXSZ., Grondighe Beschrijvinghe

m

Boekelermeir, bezuiden Alkmaar, werd in 1580 bedijkt ^
Den geweldigen waterinham, de Zijpe, moet ik
nog voorstellen als op de, vorige Kaart hoezeer in
dien tusschentijd de toestand geheel anders geweest
was. Koning Filips toch had, na de vele misluk-
kingen, in 1561 een nieuw octrooi verleend en
daarbij verklaard de bedijking te zijnen koste te
Avillen doen. De Zijpe werd weldra drooggemalen
en bebouwd; maar de vreeselijke watervloed van
1570 deed haar op nieuw gansch ten ondergaan en
vele menschen jammerlijk omkomen. In 1572 on-
dernam men de herdijking nogmaals en alweder werd
zij door een nieuwe doorbraak verdorven, en daaren-
boven door Sonoy last gegeven tot het doorsteken
der dijken om den Spanjaard het doordringen in
Noordholland te beletten.

Voor het laatst zien we echter dat gewest in dien
gebrokkelden toestand, en verblijdend zullen de be-
rigten nopens het verrijzen van duizenden morgen
lands zijn door den krachtigen wil van het toen
levende geslacht

De Haarlemmermeir is wederom zeer in omvang
toegenomen en zal zich nog gestadig uitbreiden,
zoodat zij zich op de volgende Kaart bijna 5000 mor-
gen grooter zal vertoonen

Onzen weg zuidelijk vervolgende staat op de breedte
van Leiden\' nog het dorp Berkerheide of Berkheij.
Misschien was het slechts een gehucht of althans
van weinig beteekenis. Op de latere Kaarten ver-
dwijnt het spoorloos De Maasmond is nog altijd
breed, deels door het ontbreken van den Hoek van
Holland, deels door het minder uitsteken der Oost-
voornsche kust, daar de polders ten noorden van
den Briel eerst ruim een halve eeuw later bedijkt
werden Tot de verenging der Maas heeft ook
\'t geen thans het eiland Rozenburg heet het zijne
bijgedragen. Het is merkelijk aangewassen en in
1586 door de Staten van Holland en Westfriesland
tot het bedijken dier platen en gorzen toestemming
verleend, \'t geen met zoo goed gevolg bekroond

van Noori-Hollandt en daarbij de op de groote kaart ontbi-ekende
„ Noorderhoeck met de beijliggende eylanden." Zie de
Verhande-
lingen der Tweede Klasse van het Kon. Nederl. Instituut,
5« D., Amst.
1835, 4*\'\' en op bl. 1, vgg. de Verhandeling van
jac. koxi\\"G over
BEELDSNIJDER, Op bl. 49 is het kleine kaartje van den Noorderhoek.

^ V. d. aa, a. w., II, 518.

" Zie Beschr. der eerste Kaart, bl. 8 en de in Aant. 5 aan-
gehaalde schrijvers;
Beschr. der tweede Kaart, bl. 2. Een beter
denkbeeld dan de kleine schaal mijner Kaart toeliet te geven»
verkrijgt men door de bladen van Noordholland in den
Atlas van
tirion\' N®. 51 en 52, waar de ingedijkte raeiren groen gekleurd
zijn; of nog als water in het kaartje bij bl. 3 van de
Gedmnte
en Gesteldheid van Westvriesland door
s. eikelexberg , Alkm. 1714, 4^".

9 V. d. a.a, a. w., XIII, 237; Teg. Staat, VIII, 409.

Beschr. der eerste Kaart, bl. 9 en der tweede Kaart, bl. 2
De omvang der 12,375 morgen van 1590 zullen in 1647 tot 17,082
zijn aangegroeid. Zie de op bl. 9 van de
Beschr. der eerste Kaart,
Aant. 1 en 2, genoemde kaart van bolstra en de verkleining bij
TiRiosr No. 48.

\'\' In dank zal ik berigten omtrent dit plaatsje ontvangen.

\' ^ Te weten de polders van Oud- en Nieuw -Kleiburg en Klein-
Oosterland. Zie
Kaart 42 van tirio.v, Voorne en Putten voor-
stellende. Zij werden eerst in 1652 ter bedijking uitgegeven. Op
de vierde Kaart van 1648 zullen ze dus nog niet vo(n-komen, en
zelfs niet op de 6\'ï® van 1740, daar ze in \'t begin der 18de eeuw
ondergevloeid eerst in 1746 weder droog werden. Niet dan op
de 706 van 1798 zijn zij voor \'t eerst aangewezen. Zie
Beschr,
der eerste Kaart,
bl. 9. Aant. 5.

1*

-ocr page 115-

werd, dat in 1632 het eiland ruim 1270 morgen
gronds bevatte \\ Tegenover Rotterdam is de lands-
gedaante aanmerkelijk gewijzigd. Zag men daar twee
geheel van elkander afgezonderde eilanden, waarop
Roon en Charlois gelegen waren ^ Nu zijn zij als
tot één geworden; want zoodanig had zich de wa-
terplas verengd, die thans den naam van Koedood
voert, dat zij in 1580 aan weerszijde werd toege-
damd op gelijke wijze als veel vroeger met het
stroompje de Waal, waaraan Heerjansdam ligt, ge-
schied was ^ Wij zijn dus aldaar den heden-
daagschen toestand aanmerkelijk genaderd. Vooral
is dit zoo, als men het oog zuidelijker slaat. De
vijf of zes kleine eilanden, die men, met nog
eenige kleinere, aan de oostzijde naar den kant van
Dordrecht zag, zijn tot vier geworden. Piershil en
Klaaswaal zijn aan een gehecht, \'t Geen door La-
moraal van Egmond begonnen was is na zijn
droevig uiteinde door zijne dochters voortgezet, die
den door haar in 1582 ingedijkten polder Nieuw-
beijerland noemden Intusschen was het dorp
Oudbeijerland in of bij 1567 ontstaan. In deze
zelfde eeuw ook het dorp Nieuwbeijerland. Oostelijk
is de uitbreiding niet minder belangrijk door de
aanwinst van den Nieuwen Bonaventurapolder in
1562, waarin het dorp \'s Gravendeel opkwam om-
trent 1590. Dat het reeds vóór 1562 dus vóór de
indijking van den gemelden polder zou hebben be-
staan komt zeer onwaarschijnlijk voor daar het
dan geheel op zichzelven op het noordelijkste der
eilandjes of schorren, die men op de twee vorige
kaarten west van Dordrecht ziet, zou hebben moeten
liggen. Den zuidelijken inham tusschen Strijen en
Piershil zullen we op de volgende Kaart grooten-
deels aangevuld zien, als de Grootzuidbeijerlandsche-
en Numanspolders kunnen vermeld worden. Koorn-
dijk zal nog eiland zijn, daar de oostelijke aanhech-
ting eerst in 1653 valt Wijders is de vroeger

\' Zie w. plokker, Oesch. en Aardrijhshundige beschrijving van
het eiland Voorne en Putten, henevens het eiland Bozenburg,
Zwijndr.
1851, bl. 291.

^ Zie de Tweede Kaart, maar ook de Eerste, waar de plaats-
namen gemeld staan, en de
Beschr. van de eerste Kaart, bl. 9.
Aant. 9. ^ V.
d. aa, a. w., IX, 124.

^ Op de vorige Kaart had die afdamming van de Waal reeds
gebragt moeten zijn. Dat zij reeds bij de bedijking van den
Zwijndrechtschen Waard in 1331 geschiedde, is mij nu eerst in
bijzonderheden bekend geworden door het werk van den verdien-
stelijken j. w.
regt, Schoolonderwijzer te Groote Lindt, getiteld:
Geschied- en Aardrijkskundige Beschrijving van den Zwijndrechtschen
Waard, den Riederwaard en het land van Putten over de Maas,
Zwijndr. 1848, en aldaar blzz. 36 en 86. Toen ik derhalve op
bl. 9 van
de Beschr. der eerste Kaart zeide: de Zwijndrechtsche
Waard is van \'tland van IJsselmonde door „het water gescheiden"
ihoet dat met dien verstande worden opgevat, dat er door de
afdamming toch gedeeltelijke aaneenhechting was.

® Beschr. der tweede Kaart, bl. 3 en vooral een ander werk
van den zoo even genoemden onderwijzer j. w.
eegt. Geschied-
en Aardrijksk. Beschr. van den Hoehschen-Waard,
Zwijndr. 1849,
bl. 248 vgg.

Oo

De juiste tijd van het ontstaan der plaatsen is meest onzeker,
omdat zulks van lieverlede geschiedt. In 1590 zal denkelijk reeds
vrij wat van Nieuwbeijerland te vinden zijn geweest, daar het
in 1605 als Kerkelijke gemeente van Oudbeijerland gescheiden werd.
Zie
regt, Hoeksche-Waard, bi. 280

" Beschr. der tweede Kaart, bl. 2, regï, Hoeksche-Tfaard, bl. 198.

^ Zie over die bijzonderheden en poldernamen de Kaart N". 42
van
tirioin".

ZOO breede Bornesse ® tusschen Heenvliet en Geer-
vliet versmald, gelijk de kaarten des tijds het
aangeven en zich laat vermoeden, daar men
weet, dat zij tien jaar later, in 1600, onbevaar-
baar was geworden en er in 1602 een brug
over gelegd werd Onzen weg zuidelijk vervol-
gende, ontwaart men ten zuiden der stad Goeree
slijken, die in \'t volgend jaar 1591 zouden worden
bedijkt De groote inham oostelijk van Oude Tonge
zal op de volgende Kaart veel verkleind zijn, als de
herdijking van den Heerenpolder en de aanwinst
van den Grooten Blokschen polder opgebragt zullen
zijn In het zuidelijkst deel van Holland zal ook
dan eerst de waterplas benoorden Geertruidenberg
worden verminderd; het zuidelijke meir is steeds op
kaarten van dezen en nog veel later tijd getee-
kend Als voorbereiding tot vastland zijn oostelijk
van den Moerdijk reeds slijken, maar vooral ten
noorden van Steenbergen, waar zich, vijftien jaren
later, Prinsenland zou opheffen Meer noordwaarts
is in 1583 door Willem I Willemstad aangelegd,
om aldus het Hollandsche Diep tegen vijandelijke
schepen te beschermen. Tenzelfden tijde werd de
nabijgelegen Klundert met wallen omgeven In
Braband vindt men het zoo belangrijke fort Cre-
vecoeur, \'t geen in 1587 door Hohenlo gesticht,
toen weder geslecht, doch twee jaar later her-
bouwd was. Helmond was 1588 ontmanteld en is
dus niet meer als vesting geteekend

In Gelder is de Rijn, waar hij het Vaderland
binnen treedt, smaller geworden en het water meer
naar de Waal gevoerd, waardoor men in later tijd
tot het graven van het Pannerdsche Kanaal is moe-
ten komen. Bij de toenmalige scheiding van Waal
en Rijn is sedert 1586 Schenkenschans door Maar-
ten Schenk en w^estelijker in 1590 Knodsenburg

® Beschr. der eerste Kaart, bl. 9.

Als die van hondiüs, gegr. door kaerids boven genoemd.

^\' Heden, in onze dagen, is er slechts een sprank van over
waarin de haven van Geervliet uitloopt. ZiePLOKKER, a. w., bl. 20.

Namelijk de polder Oudwesterloo, boers, Beschr. van Goede-
reede,
bl. 23.

Zie het kaartje bij boers, of N". 42 van tiriom. Reeds
nu had de Kleine Suyzenpolder, zuid van Oude Tonge kunnen
zijn aangewezen, doch later zal, bij eene vergroote voorstelling
van Flakkee, dit alles met de jaai-tallen der bedijkingen worden
verduidelijkt.

Als op de gemelde van hon\'dius, en op die van \'t eerste en
latere gedeelte der 17\'\'® eeuw b. v.
Foederatum Belgium auctore
carolo allard, Amstel., waaraan een naamregister der plaatsen
gedrukt is, en bij
Sedes belli of de stoel des oorlogs. Amst. covens
en mortier, waar de beelden der vier eerste Stadhouders op
gegraveerd zijn.
 Beschr. der eerste Kaart, bl. 10.

Op de Kaart is dit, om de toen geringe beteekenis van \'t
plaatsje niet aangeduid.
Bachiene, Beschr. der Vereen. Nederl.,
IV, 801 en I, 550.

Het stadje is merkwaardig, zoo om de hooge oudheid, als
om zijn aandeel in de krijgsgebeurtenissen.
Maarten van rossem
in 1543; parma in 1579, en hohenlo in 1588 keurden het de eere
der bestorming waardig.

\'8 Bor, Ned. Oorlog. II, 711. „ Op seker eylandeken." Op de
meeste kaarten vindt men de schans op een schiereiland. Door
aanslibbing en stroomverandering is dit werkelijk zoo geworden.
Een eeuw later was het eiland met een smalle landtong aan den
zuidelijken rijnoever gehecht. Zie de kaart getiteld:
Dese caarte
vertoondt de gelegentheydt van de Mondt des Nederryns, soo de
Heeren gecommitteerde.. , deselve
1691 gevonden hebben. Op Ducatus
Gelriae
bij covens en mortier, Amstel., is de schans nog op
een eiland.

-ocr page 116-

door Prins Maurits gebouwd \\ En nu ons weer
westelijk naar Zeeland verplaatsende, zien we op
het eiland Tholen, het westelijke Stavenisse steeds
onbedijkt Philipsland moet nog 55 jaren overstroomd
liggen Schouwen is in ongunstiger toestand dan
vroeger. Zuidkerke is reeds jaren weggeslagen, Bor-
rendamme ligt nu op den uitersten oever, en is
zijn ondergang nabij. De zuidelijke uitholling is, bij
vergelijking met de twee vorige Kaarten veel die-
per geworden \\ Maar luctor et emergo zegt Zeelands
wapenspreuk. Tusschen Duiveland en Schouwen is
de Gouwe versmald door aanslibbing, en 22 jaren
later zal de indijking der westelijke polders van
Duiveland zijn begonnen. Reeds in 1597 werd ook
de door verzanding onbruikbaar geworden oude
haven verlaten en een nieuwe in zuidwestelijke
rigting gegraven Wat betreft de plaatsen op
Schouwen, zoo komt Bommenede als open plaatsje
voor; want dat de kortstondige versterking na
de gewelddadige bestorming van 1575 ® zoude her-
steld zijn is niet waarschijnlijk. Zuidelijker ligt
Noordbeveland nog onder, doch het nadert zijne
verrijzenis uit de golven; want 1598 werd de eerste
polder bedijkt Op Walcheren is de inspringing,
die ik op de oude kaarten vermeld vond op de
nieuwe verdwenen en daarom hier weggelaten of
liever gedigt. — Of dus de Noorder- en Oosternieuw-
landpolders, die daar ter plaatse liggen sedert
ingedijkt zijn kan ik, wegens gebrek aan berigten,
niet bepalen. De schor voor de haven van Middel-
burg ® is aangewassen en daarom grooter voorge-
steld dan vroeger: Vóór de helft der volgende
eeuw \'ZOU de eerste indijking plaats hebben

Op Zuidbeveland schemert in het westen het
verdronken land reeds door het water; weldra zou
Borselen voor een gedeelte weder worden gewonnen
en de slijken tusschen Heinkenszand en Driewege
worden aangevuld; \'s Heerenhoek en het Nieuwe
Dorp zullen er hunne plaats vinden Te midden
van het verdronken Zuidbeveland ligt Roemerswaal
nog boven de golven, doch voor \'t laatst en met
genoegzaam geen land meer buiten de muren.
Veertig jaar later was het voor altijd verdwenen
En nu de noordkust van Vlaanderen. Op de twee
vorige kaarten is de voorstelling gegeven, zoo als
zij was op de bladen, die den tijd het meest nabij

» V. d. aa, a. w., III, 123; VI, 499; bachiene IV, 503 en
557; I, 315.

^ Beschr. der eerste Kaart, bl. 10. Aant. 7.

^ ld., bl. 10. Aant. 9; Beschr. der tweede Kaart, bl. 3.

Beschr. der eerste Kaart, bl, 10. Aantt. 11 en 12.

De westelijke polders zijn: de Bettewaarde, de Sas- en
Vierpolders; de eerste werd in 1612 gewonnen. Zie de kaarten
van Schouwen, N». 55 en 56 bij
tirion; v. d. aa, a. w. III, 559;
Teg. Staat, X, 470.

« Zeeuivsche VolTcsalm. voor 1840, bl. 66; voor 1838, bl. 143.

Die van Oud-Noordbeveland. Dresselhuis, Wand. door Z.
en N. Bevel.
bl. 163.

8 Zie de fraaije Kaart van Walcheren bij tirion, iST". 54.

» Het latere Sint Joosland. Beschr. der eerste Kaart. bl. 11.

\' O In 1631 van Oud Sint Joosland. Dresselhuis, Wand. door
Walcheren,
bl. 5 vgg.

\'\' Op de volgende Kaart zullen we voor westelijk Zuidbeveland
een groote schrede tot den tegenwoordigen toestand hebben ge-
daan. Zie
Beschr. der eerste Kaart, bl. 11.

^^ Beschr. der eerste Kaart, bl. 11; Beschr. der tweede Kaart, bl. 3.

kwamen. In vele opzigten kon zij de ware niet
zijn doch veiliger achtte ik het het min juiste na
te volgen, dan een toestand, uit de lucht gegrepen,
te scheppen. De kaarten- omstreeks \'t einde der
16\'^® eeuw geven een beter denkbeeld van den toe-
stand Het is een gebroken met kreken en water-
plassen dooraderd land, vol slijken en gorzen, on-
gezonder nog dan heden Meer dan twee derden
des geheelen lands bestond uit schorren. Maar weldra
zal ook dadr, te midden van het wapengekletter,
polder op polder gewonnen worden, en de volgende
Kaart die veroveringen op de baren te aanschouwen
geven Men ziet, dat Ter Neuzen en Sas van
Gend van opene plaatsen vestingen zijn geworden.
Het eerste was in 1572 en 73 door Alva; het andere
in de Spaansche beroerten door de Gendtenaars
versterkt

Toen Karei V op dien gedenkwaardigen 25 Octo-
ber 1555 de Nederlanden aan zijn zoon afstond, zou
het woord: beroerten, vreemd geklonken hebben.
Hechter en sterker dan de magt van \'t Huis van
Oostenrijk hier en elders was gevestigd, kan men
zich geen gezag voorstellen. Welk eene toekomst
voor die Dynastie! Don Carlos, Filips\' zoon,
zou in Spanje, Milaan, Napels en Indië opvolgen;
de kinderen die uit \'s Konings huwelijk met Maria
van Engeland zouden voortspruiten, erfden dat Rijk
en de Nederlanden en al wordt Filips geen
Duitsch Keizer gelijk zijn vader, zijn geslacht zetelt
toch te Weenen als op een erfelijken troon. — De
vraag zal nu zijn of de nieuwe Heer, even als zijn
voorganger, zich de liefde zijner onderdanen zal
weten te verwerven, door die voorkomende vriende-
lijkheid, dien handdruk, dien toon van belangstel-
ling, waardoor Karei ieder tot zich trok. Het uiter-
lijk des zoons kwam, op \'t eerste aanschouwen,
geheel met dat des vaders overeen, het blonde
hair, de vooruitstekende Bourgondische lip, de ten-
gere ligchaamsbouw, de naauwlijks middelmatige,
zelfs bij Filips nog kleinere gestalte. Voor den
menschenkenner miste het gelaat des Konings echter
die uitdrukking van scherpzinnigheid, die zoo klaar
op dat des Keizers te lezen stond.

Maar het groote verschil bestond in zijne wijze
van omgang. Hierin toonde hij geen de minste
overeenkomst met zijn vader, vandaar dat zijn naam
nooit populair geworden is in de Nederlanden. Met
weinig vlugheid van bevatting begaafd, en dat ge-
voelende , durfde hij zich niet uitlaten; maar was
teruggetrokken, koud, hoog en liefst (want ijveriger

Zoo wist ik zeer wel, dat b. v. het land tusschen Hulst en
Axel niet de gedaante hebben kon die
ortelius en anderen er aan
gaven, daar de polders tusschen de genoemde steden later in de
16\'i®, of zelfs in de eeuw zijnde ingedijkt, men onmogelijk over
vasten bodem van de eene plaats naar de andere kon gaan, en
dat oostelijk van Hulst \'t land van Saaftingen verdronken was;
maar hoe de ware gesteldheid was, vond ik op geen blad vermeld.

\' * Als bij HOXDiüS en Foederatum Belgium boven genoemd.

Moedig heeft voor jaren dresselhuis zijn land in dit opzigt
verdedigd, zie
Het Distrikt van Sluis enz. Middelb. 1819, bl. 42
vgg., en toch blijft het een voor den vreemden bezoeker koorts-
aanbrengende bodem.

\'" Dresselhuis a. w. bl. 30.

^ \' V. d. aa, a. w. VIII, 79 en X, 70; Teg. Staat, II, 582.

Lingard, History of England, Paris 1840, 8 vol., IV, 321;
von raumer,
Qesch. Europas, II, 83.

-ocr page 117-

6

werkman kon men zich niet voorstellen) alleen in
zijn kabinet. Ddär doorlas hij zooveel mogelijk al
de staatspapieren, schreef er zeer breede aanteeke-
ningen bij, en hoewel hij daardoor met zeer kleine
bijzonderheden uit zijne Rijken bekend werd, kon
het niet anders of een aanmerkelijke vertraging in
de uitvoering zijner bevelen moest er het gevolg
van wezen. Bijzonder nadeelig moest dat werken
voor de Landen, waar de Koning zich niet bevond,
gelijk Nederland, dat hij in 1.559 verliet om liet
niet weer te betreden. Gewaagd en veeltijds doel-
loos is het in de Geschiedenis te vragen, wat ge-
beurd zou zijn, zoo deze of geene omstandigheid
geen plaats had gegrepen; hier evenwel zou ik dur-
ven verzekeren, dat, indien Filips aan het biddend
en zoo dikwijls geuit verlangen zijner raadslieden
gevolg had gegeven, om zich in de Nederlanden te
midden zijns volks te vertoonen, de gebeurtenissen
een anderen loop zouden hebben genomen, en geen
gewelddadige afscheuring gevolgd zou zijn \\ Die
afscheuring i s geschied, een nieuwe toestand is daar-
door geboren en geen tijd is er, die den Nederlan-
der gewigtiger wezen, nader aan het hart liggen
mag dan die der vrij-der zelfstandig-wording van zijn
volksbestaan Daarom zijn herinneringen, volks-
zangen, overleveringen uit die dagen nog levendig
in dsn geest des volks; daarom zijn de pennen
onzer geschiedschrijvers zoo onvermoeid in het
boeken dier tallooze feiten en is onze letterkunde
zoo ongemeen rijk voor den tachtigjarigen oorlog.
Bor, van Meteren, van Reyd, Hooft, Strada,
Bentivoglio, wier meeningen en berigten gedurig,
en niet het minst in onzen leeftijd, getoetst, aan-
gevuld, omvergestooten of bevestigd werden. Eere
aan de volhardende vlijt van Bondam, van Has-
selt, Groen van Prinsterer, Gachard, is en wordt
nog dagelijks nieuw licht over die tafereelen ver-
spreid, waarbij ééne gedachte ons bijzonder streelt,
zij is deze: dat, welke aanvallen de voorstelling
onzer vroegere Vaderlandsche geschiedschrijvers ook
had door te staan zoo van eigen zonen ^ als van
vreemden, de jongste onderzoekingen haar hebben
gehandhaafd. Het diep geveinsde, achterdochtige
gemoed van Filips II, de afschuwelijke wreedheid
van Alva, de godsvrucht en verdraagzaamheid van
Willem I, het onuitstaanbare van den dwang, en
de persing en uittarting, die ons noodzaakte naar
het staal te grijpen; dat alles wordt ons voor de
oogen geschilderd even zeer door de Archiven van
Oranje-Nassau, als door die van Simancas, binnen
welks muren Filips zijne regering als eene misdaad
verborgen had ^ Bij de tegenwoordige kaartbe-
schrijving het gebeurde ook slechts vlugtig te willen
schetsen zoude een zamendringen van feiten, zon-
der kleur of leven, een bont dooreenmengelen van

\' Dus oordeelt ook gachakd, Corr. phil. 11, I, clvii. „11
eût du. suivre l\'exemple que lui avait légué l\'Empereur, son père:
charles V, pour réprimer la rébellion des Gantois en 1539, était
accouru du fond de l\'Espagne."

- D\'. j, van- vloten, in de Voorrede voor borgxet, de Ned.
onder
filips II, bl. V.

® Bilderdijk en leo.

" E. qdiîîet, Zid Fondation de la Hépuhligiie des Provinces-unies
in de Revue des deux mondes, Paris 1854, Tome VI, 472..

verwen op een miniatuurpalet worden. Liever dus
enkel den algemeenen loop der zaken gevolgd en
gemeld \'t geen tot verstand der Kaart dienstig
kan zijn.

De Landvoogdes Maria, Karel\'s zuster (u) ^ had
te gelijk met hem hare waardigheid in de Neder-
landen afgestaan, en was met hem naar. Spanje ver-
trokken. Zeer geliefd was zij bij onze landgenooten
en eerst nu is het bekend geworden, dat de Keizer
dringend bij haar had aangehouden om aan het
hoofd te blijven der Provinciën, die zij gedurende
25 jaren met vaste hand bestuurd had. Zij weigerde,
en herinnerde haren broeder zelfs, hoe zij reeds in
1540 belofte van ontslag had gekregen en zich nu
plegtig verbonden had hare overige dagen aan God
te wijden In hare plaats werd in 1556 Emanuël
Filibert van Savoye volle neef des Konings, tot
landvoogd aangesteld ^ Hij was slechts 28 jaar oud
en hoezeer bekwaam ten oorlog, naar \'t schijnt
minder geschikt om invloed op de Staten te oefe-
nen. Reeds spoedig (in 1558) verlangde ook hij ont-
slagen \'te worden Daar hij, gedurende het ver-
blijf des Konings en slechts kort in de Nederlanden
het bewind uitoefende, heeft hij weinig indruk bij
den nakomeling gelaten. Toen bij den vréde van
Cateau-Cambresis ® bepaald werd, dat de Hertog in
zijne Staten, waarvan Frankrijk hem beroofd had,
hersteld zoude worden, was het natuurlijk, dat hij
de regering daarover ging aanvaarden. De Koning
verlangde naar het Land, dat hem boven alles lief
was, naar Spanje. Hoezeer niet ouder dan 32 jaar?
was hij reeds voor de tweede maal weduwnaar,
eerst van Maria van Portugal, nu onlangs van
Maria van Engeland, die op 43 jarigen leeftijd ge-

° Beschr. der eerste Kaart, bl. 30 en Geslachtstafel, bl. 16.

" Toen pilips in 1558 reeds voornemens was dé Nederlanden
te verlaten, verlangde hij, dat
maria uit Spanje herwaarts komen
en de teugels weder aangrijpen zou. Het laatste wees zij van de
hand; maar zij had het plan om de reis te aanvaarden. Reeds
was zij van Valladolid naar Cigales getrokken om van daar te
Laredo scheep te gaan. De dood van haren broeder
karel, die
den
21 September stierf, trof haar echter zoodanig, en vermeer-
derde zoo hare hartkwaal, dat zij op
18 October 1558 in drie
en vijftig jarigen leeftijd overleed. Zie den nieuwen arbeid van den
altijd werkzamen Archivaris
G-aohard, B,etra/de et mort de
charles V au monastère de Yuste, Brux. 1854, I, xli svv. et
436 svv. Dit werk behoort tot de geheel nieuwe literatuur over
de laatste dagen des Keizers als:
La retraite de charles V par
Mr.
bakhuizen van den brink, Brux. 1850; The Cloister life of
the Emperor
Charles the fifth by w. Stirling, sec. edit. London
1853: charles quint, Chronique de sa vie intérieure etc., Paris 1854
en anderen. Onder veel niéuws en wetenswaardigs is het nu tot
zekerheid gebragt, dat
karel als devoot Katholijk stierf,
evenzeer als zijne zuster
maria, die eene uitgebreide levensbe-
schrijving zeer verdienen zou. Zij was geboren
1505 en huv/de
1521 met lodewijk van Hongarije. Vijf jaren later verloor deze
kroon en leven bij Mohacz tegen de Turken.
Maria was op een
en twintig jarigen leeftijd weduwe en huwde niet meer.
Ranke,
Deutsche Gesch. II, 423, zegt van haar: „Königin maria galt für
eine Freundin der neuen Meinungen: sie hielt die Fasten nicht,
las Lutherische Schriften, hätte Anhänger Luthers an ihrem Hof:
im November
1526 widmete ihr lüther vier Psalmen zum Trost
in ihrem Unglück. Zij is later eene gehoorzame dochter der
Moederkerk geworden.

\' WAGEN\\\'i.AR, Vad. Hist. VI, 5.

» Gachakd, Retraite et mort, p. XLII.

9 Gesloten 2 en 3 April 1559. Wagenaar, Vad. Hist. VI,
33
vgg.; simonde de sismondi, Histoire des Français, Brux 1838,
XH, 340.

-ocr page 118-

storven was \\ Bij gemeld vredesverdrag werd Filips
verloofd aan de 14 jarige Elizabeth, dochter van
Hendrik II van Frankrijk, die reeds toegezegd was
aan Don Carlos, met haar van denzelfden leeftijd.
Maar Filips stelde zich zeiven in de plaats zijns zoons,
vandaar
waarschijnlijk de romantische verhalen wegens
genegenheid tusschen zoon en stiefmoeder en de latere
schildering door Von Schiller, van een Carlos, waar-
mede het oorspronkelijke volstrekt niets gemeens had.

Alvorens ons Vaderland voor immer te verlaten,
benoemde Filips, bij commissie van 8 Augustus
1559, zijn bastaardzuster tot Landvoogdes ^ Zij Avas
in 1522 te Oudenaarde geboren en thans gehuwd
aan Octavio Farnëse, Hertog van Parma. Ook van
Margareta\'s geboorte is de poëtische kleur wegge-
vaagd, die Strada ® daarover gespreid had, als zoude
hare moeder een adelijke jonkvrouw geweest zijn,
op een nachtelijk feest door den jeugdigen Keizer
ontmoet. De oude oorkonden zijn onverbiddelijk
voor die fraai geschakeerde opsieringen. Karel\'s
geliefde was de dochter van een eerzamen tapijtwer-
ker Gilles van der Gheenst en zij denkelijk
dienstbode bij den Graaf van Lalaing, Gouverneur
van Oudenaarde ^ Margareta was een vrouw van
mannelijk voorkomen zeer werkzaam van aard,
in den vroegen morgen reeds met regeringszaken
bezig. Bij het ontstaan der onlusten toonde zij
moed. Toen de beeldstorm een staat van regering-
loosheid scheen voor te bereiden, vreesde zij en
wilde Brussel verlaten; maar het hevig dreigen
van \'t gevaar gaf haar den moed weder, en hoe-
zeer zij bevelen van een Vorst had in te wachten,
die maanden lang zijn schrijven verschoof, en dan
nog weifelende antwoorden gaf, had zij den opstand
bedwongen en het wettig gezag hersteld. De groot-
ste grieve, die men tegen Filips mag koesteren, is
dat hij Alva zond toen diens komst onnoodig was
geworden. De hagepreken hadden opgehouden, de
geuzenkerken waren weder afgebroken, de katholijke
eerdienst ten troon, de beeldstormers gestraft.

Kwam nu de Koning zelf! Hij kondigt het aan op
\'t laatst van 1566 maar met vermelding, dat
Alba de heraut is, die hem den weg zal banen.
Het eerste bleek dra eene geheel ijdele toezegging
te zijn, het laatste schrikkelijke waarheid, die naauw-
lijks verspreid en geloofd was, of duizenden verlie-
ten het bedreigde Vaderland. Wel toonde zich de
Kapitein-Generaal, die uitnemend hoveling, zoowel
als krijgsman was, vriendelijk en voorkomend; maar
zoodra zijn niet Egmond en Hoorne en van Stra-
len in zijne magt of het masker wordt afgeworpen.
Margareta ziet dit, smeekt om haar ontslag en
het einde van 1567 is tevens dat harer landvoogdij.
Haar laatste schrijven aan den Koning is eene bede
om genade voor zijne onderdanen ^ Nu staat de
in hare plaats benoemde Alva daar, in al zijne ont-
zettende en wreede gestrengheid, omstuAvd van zijnen
raad van beroerten, zijne krijgsbenden en zijne beu-
len Geen fraai gekozene woorden van Hooft, geen
beeldrijke schilderingen zijn er noodig om dat zuch-
ten onder die ijzeren roede aanschouwelijk te ma-
ken. De nuchtere en eenvoudige taal in dagregisters
en kronijken, door den tijdgenoot met bevende hand
opgeteekend, treft meer dan de rollendste perioden
der latere kunst.

Sla het Antwerpsch kronijkje op bij Alva\'s begin:
» Den Septembris, t\' Saterdachs op Heylige

Cruys Avont, wirden op de groote Merct gebrocht
ende geworcht vier Herdoopers, die in de Vergade-
ringhe op \'t Schelleken gevanghen worden, en ver-
brant wirden. Dit waren d\' eerste die, naer dat
geordonneert was, dat men se verdrincken soude,
in \'t heymelyck op den Stenen en niet in \'t openbaer
branden en soude."

En daar dit alles ter beteugeling des oproers en
ter eere Gods geschiedde, is

5> Den 25®\'°" derselver Duc d\'Alve met Conté
Lodron, Marcgrave en Amptman gereden naer het
Kiel om te besien het geconcipiert Casteel," en is

» Den 26®\'®" deser t\' Sondachs Duc d\'Alve comen
hooren de Hoochmisse in de HoofFtkercke met sy-
nen Staet."

Verder » 5 Februarij 1567 Donderdachs \'s nachts
hebben t\' Antwerpen Hans de Graff en Spelleken
als Drossaerden en Roy Roeijden van Brabant acht
borghers van den bedde gehaelt, die se hebben
gevanghen gehouden."

» Den 9\'^®° dezer hebben de Roy Roeden anderwerff
alhier \'s nachts noch sommighe Borghers van den
bedde gehaelt door d\' welcke groote murmuratie
quamp onder de gemeynte."

® Gachard, Corr. philippe II, I, 496.

^ Brief uit Brussel van 22 Nov. bij gachard, Corr. philippe II,
I, 601. ,. Ik bid ü M. alleronderdanigst, zeide zij, hun toch
genadig en goedertieren te zijn, gelijk Zij hun zoo dikwijls heeft
doen hopen. Indien men gestrengheid bezigt, kan het niet anders,
of een algemeene rampspoed en bederf voor geheel dit Land zal
er uit voortvloeijen." Voorspellingen, zegt
borgnet de Ned. onder
filips, bl. 60, die op droevige wijze bevestigd werden.

® Hij was geboren in 1508, dus bijna 60 jaar. Hij stierf in
1582.
Nouvelle Biographie universelle. Paris 1852, I, 530 svv.

® Antwerpsch Chronijkje, in hetwelk zeer vele . . . geschiedenissen
sedert den jare
1500 tot het jaar 1574 . . . omstandig zijn beschreven
door
f. g. v. en thans naar deszelfs ontdekte handschrift voor de
eerste maal in \'t licht gebracht.
Leyden, 1743, 410.

Naar Brabandschen stijl; 1568 naar den gewonen.

-ocr page 119-

Daarna op elke bladzijde indagingen van menigte
Burgers en hunne huisvrouwen op verbeurte van
lijf en goed, dan weder het vangen van 24 Ant-
Averpenaars op eenmaal en wel volgens een beraamd
plan, daar in denzelfden nacht ook te Mechelen,
Brussel, Gent, Brugge en elders Burgers » die zich
met de Geuserije en Calvinisterije gemoeijt hadden"
werden opgeligt.

Hoe meer Alva zich vestigt, hoe menigvuldiger de
berigten, hoe bloediger de straffen, onder het gelui
der herwijde klokken, en de luisterrijke eerdienst.

Den 15*^®" Meert voor Paesschen, heyt men in onse
Lieve Vrouwe Kerck boven d\' oxael van den hooghen
Choor gestelt het nieuwe crusificx schoonder als voor-

Den 17^®" Meert synder op de groote Merct drie
Herdoopers levendich verbrant ende was de Vader
met twee Soenen.

Of open het dagregister, te Gend gehouden door
Ph. de Kempenare en lees op den Maart

1568 \\ »Des nachts werden 35 beeldstormers
door de Spanjaerden, met de stadsdienaers verge-
zeld, gevangen en voor den Maestro del Campo ge-
bracht. Van dan af, werden Avederom verscheidene
vluchtelingen te Brussel gedagvaerd om voor den
Hertog van Alba te verschijnen, of voor de rechters,
welke zij op andere plaetsen zouden stellen,... die
niet verschenen werden plichtig verklaerd en hunne
goederen aengeslagen.

» Den 7^®°Averden twaelf manspersonen, die, om der
religie Aville gevangen Avaren, A^an Deinze, op eenen
wagen, binnen Gent gebracht.

Den 14^®" Averden nog sommige Geuzen door de
gerechtsdienaers, gevangen opgebracht.

Den lö\'\'®" werden nog eens elf Geuzen van Deinze
naar \'t Gravenkasteel gebracht, zij Avaren gevangen
door den baillu van aldaer."

Daarbij getrouwe viering der kerkelijke feestdagen,
naauwgezetter nog, uit vrees voor de Spanjaarden.

» Den 25"®" Averd de feestdag van Onze Lieve
VrouAve boodschap gevierd, dcAvelcke om de jaer-
merkt door den Bisschop van Doornyk tot de na-
volgende weke altijd placht verschoven te worden;
maer gemelde Bisschop, schoon de magistraet het
verzocht, wilde dit niet toestaen,
A^reezende hier door
de Spanjaerds te verergeren

. I

\' De gansche titel is: Flaemsche Kronijk of Dagregister van al
het gene gedenkweerdig voorgevallen is, binnen de stad Gent, sedert den
15 July 1566 tot Ih Juny 1585; onderhouden in \'t Latijn door
ph. de kempexare, overgezet door .i. p. vak male, Pastor van
BoveJcerke, thans voor de eerste mael uitgegeven door
ph. blommaert,
Gent, 1839. De overzetting is van \'t begin der 18"\'® eeuw en de
taal dus van dien tijd en niet van de 16^\'® eeuw; de spelling is
door den uitgever gewijzigd.

2 Hoe de kempexake over de Spanjaarden dacht, blijkt uit
hetgeen hij liet volgen: „want deze als de Scriben en Phariséen,
„ ziften de muggen, en slikten kemelen door, zich stootende aen
„ zaken van geen belang, zoo wij gezien hebben, dat zij ouders
„ gevangen namen, omdat hun onnoozel kind met een popken of
,5 beeldeken speelde ; daer zij nochtans van stelen, rooven, hoereren,
„ moorden, en branden het minste werk niet maekten."

De in den tekst gemelde Bisschop van Doornik, aan wien de
stad toen nog gehoorzaamde, werd nu opgevolgd door den nieuwen
Bisschop der Gendsche Diocese, als zoo vele anderen door
alva
ten zetel gevoerd. In de kronijk lezen we op 7 September 1568.
„ Onze benoemde Bisschop, kwam vergezelschapt van vele edelen
„ en borgers van Hnlst, in het klooster van S. Clara, buiten
deze stad."

» Tenzelfden dage werden wederom eenige gevangen.

» Den 29\'\'®" Averden verscheiden Calvinisten, die
langen tijd, in stadskerker zaten, naer het GraA\'en-
kasteel gebracht."

En hoe te Gend de executiën in \'t groot en op
breede schaal geschiedden mag het volgende bewijzen.

» Den 30®\'®" begaven zich, heel vroeg de Spanjaer-
den in volle
Avapenen, naer de Koornmerkt, en be-
zetten de toegangen met wachten. Op deze plaets,
voor St. Pharaïldiskerk, waren eenige staken geplant,
en de gewoonelyke galge vermeerderd." Dan volgt het
relaas van de ophanging van zeven personen, som-
mige na betoond
berouAV over hunne dolingen, in het
R. C. geloove; onder hen een man van zeventig jaar.

» Nadat deze persoonen aldus eene schandige dood
hadden onderstaen, ging de scherprechter naer het
Gravenkasteel en bracht naer het schavot vier jon-
gelingen, zijnde wederdoopers, slechts met een ly-
nen roksken tot de knien gedekt. Deze werden
alle vier aen zooveel staken gebonden en rondom
hen, strooi en hout geleid; ondertusschen riepen
zy hunnen hemelschen A^ader aen, maer zoo de beul,
volgens
geAvoonte hen eerst wilde worgen, heeft de
Maestro del Campo, mits zy hardnekkig bleven,
dat niet
Avillen afstaen, maer terAvijl zy zongen, het
hout doen aensteken, zoo dat zy, jammerlijk ker-
mende, levendig zijn verbrand. De Maestro del
Campo om hen nog Avreeder te doen sterven, trok
zeh\'e eenige rijsbossen af, en zeide, al spottende,
dat zy nu vrylijk mochten zingen."

Dit en diergelijk geschiedde in twee Nederlandsche
steden. Zoo
Avas het ook elders. Kasteelen bouwen,
indagen, bannen, verbeurd verklaren; de dood niet
slechts voor beeldstormers, maar voor elk, die een
psalm had aangeheven, die een predikant gehuis-
vest, die geuzenliedekens gezongen had. Galgen en
brandstapels bedekten het land

Bij zulk een toestand kan men over staatsregt re-
deneren en aanvoeren, dat den onderdaan niet toe-
komt om op te staan tegen zijn Heer, dat die Heer
dé katholijke godsdienst als de eenig zaligmakende
erkende en verpligt
Avas die te handhaven. De scha-
votten antwoorden, de lijdensbeker is volgeschonken,
het
Avater is over de lippen, het hart berst van spijt
en.
Avrevel; Spanjaarden en Landvoogd zijn voorwer-
pen van den bittersten haat en den diepsten afkeer.

Is het Avonder, dat een strijd aanvangt op leven
en dood, zonder verademing, zonder deernis, en dat
de schede van \'t uitgetogen zwaard Avordt wegge-
Avorpen!

Het eerste jaar van Alva is het eerste A^an den
tachtigjarigen oorlog. De uitgeAvekene Nederlanders
met de Nassaii\'s aan \'t hoofd zijn het, die den kamp
aanvangen.
AfAvisselend is de oorlogskans, weldra
gunstig voor den Landvoogd; bedwongen schijnt de
opstand.
AVant Avat nood zoo een troep Geuzen,
verachtelijke zeeschuimers, den Briel in 1572 innam.
No es nada,
\'t is niets, zegt Alva. Maar! nu Vlis-
singen volgt, nu de gansche uithoek van Westfries-

„ Den 8, planteden de Spanjaerds hunne vaendelen op de vesten
„ van het Kasteel, en omtrent den 8 uren kwam de Bisschop bin-
„ nen gereden op eenen muilezel."

3 Groest v. prixsterer, Kort overzigt van de Gesch. des Vader-
lands.
Leid. 1841, bl. 32.

-ocr page 120-

9

land en al de groote steden van Holland, op Am-
sterdam na, zich van hem losscheuren; nu den 15^®"
Julij de Statenvergadering van Holland door Alva
zeiven uitgeschreven te \'s Hage, inderdaad op den dag
te zamenkomt, maar te Dordrecht, en men er den balling
Willem van Oranje verkiest als wettig Stadhouder
des Konings, gedurende diens afwezigheid, begint het
een ernstiger gelaat te toonen; want dat bezigen
van den naam des Souvereins, terwijl men handelt
tegen zijne bedoelingen is het kenmerkend begin
eener revolutie. Alva moge Haarlem weder in zijn
geweld krijgen. Alkmaar wederstaat hem, en zonder
zijn doel te
hebben bereikt, en met de beAvustheid
van door zijn overgestrengheid het Land in de schro-
melijkste verAvarring achter te laten, vertrekt hij 15
December 1573 beladen met Neêrlands Adoek \\

Reeds den 19\'^®" October had Filips den Raad
van Vlaanderen kennis gegeven van de benoeming
van Requesens als Alva zullende vervangen. De
gewone bijvoeging ontbrak er niet aan, dat de Ko-
ning , door vele bezigheden overladen, thans niet naar
de Nederlanden komen kon; maar, dat hij het, met
Gods hulp, spoedig dacht te doen, gelijk zijn
a^urig
verlangen was

Alva\'s opvolger Don Louis de Requesens y ^u-
niga, groot Commandeur van Kastilië, dapper krijgs-
man, in de kracht des levens, aanvaardde zijne be-
trekking onder de neteligste omstandigheden. Ver-
geefs had hij van Alva een overzigt van de geld-
middelen verlangd; onmogelijk,
Avas het antwoord,
kon dat, zelfs in verscheidene maanden niet,
Avorden
gegeven. De kas was ledig \\ Nog in hetzelfde jaar
1574 berigt zijn secretaris, dat de steden en land-
streken in opstand zeer vele zijn, als: bijna geheel
Holland en Zeeland, dat het eenige redmiddel de
komst des Konings is; wij die hier zijn, laat hij
volgen, zien dat alles van nabij, die van \'t Spaansche
Hof zien het uit de verte ^ En echter wist Reque-
sens den oorlog met stoutheid door te zetten. Tus-
schen hoop en vrees bleef men dobberen, tusschen
gunstige en ongunstige krijgswending, en zóó door-
tastend had de
nieuAve Landvoogd om zich gegre-
pen, dat bij zijn dood, op 5 Maart 1576, al heeft
Leyden hem terug gewezen, hij in \'t hart van
Holland en Zeeland, te Schoonhoven en te Zierikzee
post had gevat. Bekend is het, hoe de door wan-
betaling muitende Spaansche benden schrik in \'t gan-
sche Land verspreidden en het toppunt van jam.mer
bereikt
Averd door de Spaansche furie te Antwerpen,
op 4 November 1576.

Tegen den overmoed van het Spaansche krijgsvolk
zich te vereenigen
Avas reeds vóór het tot die uiter-
sten kwam, het voornemen bij de mannen van in-
vloed. Wij zijn reeds in het tijdperk der Uniën of
verbonden getreden, waarvan de rij geopend ,was op

^ Zie over \'t laatste van alva\'s verblijf hier te lande, vooral
akend. II, 5, 327 vgg. — Bij gachard, Corr. phil. II, II, 714,
is de circulaire van alva van 28 Nov. 1573 aan de regterlijke col-
légien, waarbij hij kennis geeft, dat de Koning hem wegens zijne
jaren en ligchaamsgebreken ontslag verleend heeft.

* De Commissie van den nieuwen Gouverneur Generaal is van
dezelfde dagteekening en gegeven te Madrid.
Gachard, Corr.
phil. II, II, 708.

^ Gachard, Corr. fhil. II, II, 434.

^ Groen v. prinsterer. Archives, V, 30.

III
11 Julij 1575 te Dordrecht, door die tusschen de
Ridderschap en Steden van Holland, waarin het
godsdienstig karakter onzer vaderen niet minder
doorstraalt dan de liefde en de dankbaarheid voor
den grondlegger van onzen Staat.

De almogende God, heet het daar, heeft door zijne
zonderlinge genade Holland en Zeeland tegen den
Hertog van Alva en de Spanjaarden met hunnen aan-
hang behoed, en met zijn goddelijk woord verlicht,
door middel, vlijt en zorgvuldigheid van den door-
luchtigen en hooggeboren Vorst en Heer Willem
Prins van Oranje. Het is noodig, dat er een Hoofd
gesteld worde en daarom hebben de Staten van
Avege de ingeboren goede affectie, liefde en ijver,
die zijne Prinselijke Excellentie deze landen is too-
nende, hem tot Hoofd en Hoogste Overheid gekozen.

Even zonderling als de oprigting der Academie
te Leiden kort te voren op octrooi van den Koning
luidt evenzeer is het met dit staatsstuk;
Avant
terwijl Zijne Excellentie van wege den Koning, als
Graaf, het regt zal doen spreken, zal zij tevens admit-
teren en handhouden de oefening van de Gerefor-
meerde Godsdienst, doende surcheren en ophouden
die A\'^an de Roomsche. Tot eere van het voorgeslacht
volgt echter, dat Zijne Excellentie niet zal toelaten,
dat men op iemands geloof of conscientie inquirere,
of dat iemand te dier oorzaak eenige moeijenis,
injurie of letsel aangedaan zal
Avorden Zeeland
had in dit verbond, voor zooverre het tot onder-
linge bescherming strekte, deelgenomen, doch niet
wat betrof de aan Oranje opgedragen magt ^

Geen jaar later echter, op 25 April 1576, zien
Ave een diergelijke Unie, maar nu in haar geheel,
tusschen Ridderschap en Steden van de twee
Provinciën, die zich aan \'t hoofd van den opstand
hadden geplaatst, van Holland en Zeeland. Al de
groote, later stemhebbende Steden, die niet in de
magt des vijands waren, namen deel aan deze ver-
eeniging. Uit het ZuiderkAvartier: Dordrecht, Delft,
Leiden, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam
en den Briel. Uit het NoorderkAvartier: Alkmaar,
Hoorn, Enkhuizen, Medenblik, Edam, Monnikendam
en Purmerende. Uit het eerste ontbreekt Amster-
dam, dat niet voor 1578, Haarlem en Schoonhoven,
die eerst in 1577 voor de goede zaak
geAvonnen
werden, terwijl Woerden en Geertruidenberg®, later
niet meer ter Staatsvergadering
vertegenAvoordigd,
dit
verbond medeteekenden. — Van de Zeeuwsche
steden waren het Middelburg, Zierikzee, Vlissingen

-ocr page 121-

10

en Veere. — Goes en Tholen kwamen niet voor
het volgende jaar 1577 aan der Staten zijde.

Te Delft zamengekomen ter beschrijving van den
Prins van Oranje, beloven zij, dat zij elkander naar
haar uiterste vermogen, kracht en magt allen bijstand
en hulp zullen doen, met raad en daad om te
wederstaan en te krenken alle vijanden dezer lan-
den, zonder daarin goed en bloed te sparen, noch
elkander eenigzins te verlaten in wat zake, nood
of gevaar het zij

In dit stuk, wordt de Koning niet genoemd als
in het vorige, en geen wonder; want ten zelfden dage
dat deze Unie in de Staten werd gelezen, besloot
men, ingevolge een voorstel van den Prins, om te
procederen tot verandering van Heer en te doen
handelen met den Koning van Frankrijk, of zijn
broeder, of eenig ander vreemd Potentaat \\ Zes
maanden daarna waren het niet slechts twee Ge-
westen, die een dreigende houding hadden aange-
nomen, maar was er alom tegen de Spanjaarden
een kreet opgegaan, die nu in Noord en Zuid
gehoord werd. Hetgeen gescheiden was, scheen zich
voor altijd te zullen vereenigen, maar zóó, dat eene ge-
heele herstelling van het koninklijk gezag daaruit
kon voortvloeijen. Reeds op 19 October 1576 waren
te Gend, op een schrijven van Oranje, gemag-
tigden van eenige Zuidnederlandsche gewesten met
die uit Holland en Zeeland te zamen gekomen;
daarop waren de gruwelen, te Maastricht en Antwer-
pen gepleegd, gevolgd, en op 8 November sloot men
de beroemde Pacificatie van Gend tusschen de Staten
van de Zuidelijke Nederlanden met Utrecht, dat nog
in de magt van de Spaanschen was, aan de eene en
Holland en Zeeland met hunne geassocieerden aan de
andere zijde Wie men door deze laatsten te verstaan
hebbe, zou een bijzonder onderzoek overwaardig
zijn. Genoeg zij het hier, dat in de Noordelijke
Provinciën, buiten Holland en Zeeland, weifeling en
verwarring heerschte en men er den Gendschen
vrede niet medesloot, maar echter aannam. Zoo
werd die in Groningen op 30 December 1576, te
Leeuwarden 13 Maart 1577 afgekondigd, en tra-
den die van Drenthe in \'t laatst van dat jaar
insgelijks toe Alleen klinkt het vreemd, hoe op
eene lijn met Holland en Zeeland, Bommel genoemd
wordt. De reden lag in het vroege verzet van deze
stad tegen Alva\'s geweld en hare aansluiting aan
Oranje In den aanhef van de Pacificatie spreken
de Staten wel van het rooven en branden der Span-
jaarden, maar tevens van de goedertierenheid van
Z. M. den Koning, die later zelfs onzen genadigsten
Heer wordt genoemd.

De hoofdinhoud is, dat de Staten der verschillende
Provinciën een onverbrekelijke vriendschap sluiten
en elkander beloven met goed en bloed bij te
staan om de Spanjaarden uit den Lande te ver-

\' Het geheel is in krachtige, bezielde bewoordingen, kernach-
tig en fiksch gesteld. Zie
Recueil van Tractaten gemaecht ende
gesloten tusschen de Hoog Mogende Heeren Staten Oenerael
enz.
\'s Gravenhage bij
scpieltüs, 4\'».
^ Groen v. pk. Arch. V, 341.

Arend, Alg. Gesch. des Vad. II, 5, 528—41.
Teg. Staat der Nederl. XX, 422; eekiiopp, Beschr. van Leeuw.
I, 224; magnin, Gesch. Overz. III, 1, 326.
V. d. aa, a. w. XIII, 54.

drijven; dat beide partijen al het mogelijke zullen
doen om de Algemeene Staten te doen beschrijven,
ten einde order in het Land te stellen. Wijders
zou de R. K. Godsdienst, behalve in Holland, Zee-
land, Bommel en geassocieerde plaatsen, worden ge-
handhaafd, zullende echter de plakaten, op het stuk
van heresie gemaakt, geschorst blijven tot de Staten ge-
heel daarin zouden hebben voorzien. Oranje zou
Admiraal-Generaal van de zee en Stadhouder van
Z. M. blijven in Holland, Zeeland, Bommel en ge-
associeerde plaatsen tot door de Staten-Generaal na
het vertrek der Spanjaarden anders zou zijn ge-
ordineerd

Tot zoo groote, ja onbeschrijfelijke vreugde der
Gemeente werd die Pacificatie, waar die was aange-
gaan, afgekondigd, dat er bij menschen-geheugenis
zoo algemeene blijdschap niet vernomen was ^ -En,
dat de Koning weder als Heer zou geëerbiedigd
worden, moest wel in aller gedachte zijn, daar zelfs
in Holland en Zeeland de onderhouding van deze
Unie van wege Z. M. en de Generale-Staten werd be-
volen en nog tenzelfden jare de goedkeuring volgde
door de godgeleerde en regtsgeleerde faculteiten van
het orthodoxe Leuven, die verklaarden, dat het trac-
taat nuttig was en tot herstel van het Katholijke Geloof
strekte, desgelijks van de Bisschoppen en hooge gees-
telijken in Nederland, den Raad van State en einde-
lijk van den Koning zeiven. Dat het bewijs van het
nut voor de R. K. Godsdienst eenigzins bezwaarlijk
was, is te regt aangemerkt want dat de oefening
der Katholijke Godsdienst niet uitdrukkelijk was toe-
gelaten in Holland en Zeeland wordt bemanteld met te
zeggen, dat het geschied was om de vele ongemak-
ken, die anders hadden kunnen plaats hebben

Weldra werden andere meeningen gehoord, en de
eendragt bedreigd door het mistrouwen gevoed te-
gen \'s Konings bastaardbroeder Don Jan van Oos-
tenrijk, die als Algemeene Landvoogd in Luxem-
burg was aangekomen, en die, in al de kracht en
fierheid der jeugd, aan de schitterende hoedanig-
heden des krijgsmans den bevalligen zwier des ho-
velings paarde Juist op den dag van Antwerpen\'s
plundering heeft hij voet in Nederland gezet, toen
aller gemoed vol was van de ongehoorde gruwelen
des krijgsvolks. Onvoorwaardelijke onderwerping aan
Don Jan oordeelt men gevaarlijk. De onderhande-
lingen met hem aangeknoopt, opdat hij den Gendschen

-ocr page 122-

11

vrede bekraclitige, worden gerekt en zelfs afgebro-
ken. Toen rees liet denkbeeld tot eene nieuwe Unie,
die de Gendsche bevestigen en ook hen, die deze
als niet beschermend genoeg voor de R. K. Gods-
dienst oordeelden, bevredigen zoude, daar men vreesde,
dat dezen zich te onbedacht zonder goede voor-
waarden aan Don Jan zouden onderwerpen. Op 9
Januarij 1577 werd dit verbond gesloten en weldra
onderteekend door meer dan 250 der aanzienlijkste
Nederlanders, waaronder vele vrienden van Oranje \\
Achtbaar is deze Unie van Brussel den nakomeling
als zijnde het eenige verbond, waarbij al de Gewes-
ten van Nederland, Luxemburg alleen uitgezonderd,
zamenspanden tot het behoud der vrijheid en de ver-
dediging des Vaderlands Men vatte dit echter
niet alzoo op, alsof men zich tegen den Koning wilde
wapenen; uit de bewoordingen van
\'t verbond blijkt,
dat het slechts vereeniging tegen de Spaansche
benden, en handhaving van den Gendschen vrede
bedoelde; want nog sterker dan in die Pacificatie
zijn de uitdrukkingen van eerbied jegens den Ko-
ning. De Staten der Nederlanden, thans te Brus-
sel vergaderd, heeten daar te zijn » onder de ge-
hoorzaamheid van den zeer hoogen, zeer magti-
gen en zeer doorluchtigen Vorst, Koning Filips hun
Opperheer en natuurlijken Vorst, waarop dan ter-
stond sprake is van de meer dan barbaarsche en
tyrannieke verdrukking van \'t gemeene Vaderland
door de Spanjaarden, waardoor echter alleen de
Spaansche krijgsbenden bedoeld worden.

Het uitdrijven van dezen, het onderhouden der
voorregten en vrijheden, het in stand houden van
het Heilig geloof en de Katholijke Apostolische
Roomsche Godsdienst Averden gezegd de doeleinden
der vereeniging te wezen. Niet vreenid kon het zijn,
dat naamvkeurige vaderlandsche schrijvers meenden,
dat Holland en Zeeland hunne toetreding tot het
verbond weigerden daar deze laatste bepaling zoo
zeer tegen gansch hun gemoed moest strijden. Het
was dan ook alleen onder zekere voorbehouding,

O \'

dat Holland en Zeeland toetraden, te Aveten: dat
zij bleven bij de Gendsche Pacificatie en de regeling
omtrent de Godsdienst en het gezag des Konings
ter beslissing zou zijn van de Staten-Generaal na \'t
vertrek der Spanjaarden. Dat de overige GeAvesten
deze uitzondering van Holland en Zeeland toeston-
den, is ligt te verklaren uit het groot belang, dat
allen hadden om zich aan deze
tAvee magtige Pro-
vinciën te blijven aansluiten.

Als een gevolg dezer Unie mag men aanmerken,
dat Don Jan er toegebragt Averd om den Gendschen
vrede te bevestigen bij overeenkomst tusschen hem
en de Algemeene Staten op 12 Febr. 1577 gesloten.
Holland en Zeeland echter zonderden zich af en
Aveigerden. De beAvoordingen van het elfde artikel
van dat zoogenaamd EeuAvig Edikt waren inderdaad
.zeer sterk maar men had onder gelijke voorwaar-
den als bij de Unie van Brussel kunnen teekenen
Mistrouwen op Don Jan, vrees dat het nu een
toegeven
Avas om later AA^eder te ontnemen, hielden
terug. En hoe kort de eendragt tusschen den Land-
voogd en de overige GeAvesten duurde en hij nog
op 7 December des zelfden jaars 1577 tot vijand
verklaard Averd, is bekend. Nog eenmaal maar voor
\'t laatst eene vereeniging tusschen Noord en Zuid in
de Nieuwe, of nadere Unie van Brussel van den 10
December daaraanA^olgende, Avaarbij Roomsch en On-
roomsch beloven elkander geheel te zullen verdra-
gen en Avaarbij de laatsten voor \'t eerst als dezelfde
regten hebbende A\'oorkomen. » Wij van de voorz.
Katholijke-Roomsche Religie en
Avij afgeAvekenen van
de voorz. Katholijke Roomsche Religie" heet het daar

Dit verbond Avas \'t Averk van Oranje; invloed
heeft het
Aveinig uitgeoefend, daar de nood slechts
hen voor een oogenblik te zamen gebragt had,
tusschen
Avie geene blijvende vereeniging meer mo-
gelijk
Avas.

Toen deze Unie gesloten Averd, Avas reeds een
tijdperk aangebroken zoo
vreemd en bontgekleurd,
dat, gelijk de Romeinen in hun tijdrekening van een
jaar
der verAvarring spreken, het nu volgend jaar
1578 met
A^olle regt dien naam voeren mag door
de Landvoogden, Beschermheeren, RuAvaarden of
Luitenant-Generaals, die gelijktijdig hun gezag in
\'t Land uitoefenden of daarnaar trachtten. Eerst
ziet men den tAvintigjarigen Matthias,
broeder van
den Duitschen Keizer en
naauAv aan Filips ver-
Avant \'\', herwaarts geroepen tegen Oranje\'s invloed,
doch
Aveldra spottend zijn Griffier geheeten; Al ex-
ander Farnèse, Hertog van Parma, zoon der ge-
Avezen Landvoogdes, en nog \'t zelfde jaar, na Don
Jan\'s dood. Landvoogd; Frans van Alen9on, Her-
tog van Anjou,
broeder A\'-an Hendrik III A^an
Frankrijk, Beschermheer van de Nederlandsche vrij-
heid; Jan Gasimir,
tAveede zoon van den Keurvorst
Fr ede rik III van de Paltz, als bevelhebber van
Engelsche hulptroepen. Het is mijn taak geenszins
de verrigtingen van deze magthebbenden te schet-
sen; genoeg dat, gedurende de voorbeeldelooze ver-
Avikkelingen, de in Julij 1578 geslotene Religie-vrède

^ „En van gelijken hebben de voorseide Staten reciprokelijk
„op hare conscientiën, trouwe en eere, voor Gód en alle menschen
„belooft te onderhouden en handhouden in en overal ons heilig,
„Catholijk, Apostolijk, en Rooms Gelove, en de autoriteyt en on-
„ derdanigheit ons (den Koning) toebehorende." Zie het Edict bij
BOE, Ned. Oorl, 1, 786, met de bekrachtiging des Konings van 7
April 1577.

® Gelijk zeer juist door groen v. pk. Arch. V, 630 wordt op-
gemerkt.

® De jonge, Verhandelingen en onuitgegeven stukken, \'s Hage
1827, I, 163—204, waar deze nadere Unie in \'t oorspronkelijke te
lezen is.
Groen v. pk. Arch. YI, 257 sv.

\' (e) Filips II

(de Schoone)

\' Hoofdwerk hierover is: De Unie van Brussel des jaars lall naar
het oorspronkelijke uitgegeven door
Mr. j, c. de joxge, \'s Hage, 1825,
met de
Bijvoegsels en Verbeteringen, Delft, 1827, en in \'t Fransch
door
l. deleville-baüssakt, Eott. 1829. Zie den text van het
verbond in zijn geheel ook bij
akend, Alg. Gesch. des Vad. II,
6, 52—57.

^ De jonge. Unie v. Br. bl. 14.

Kluit, Hist. Feder. p. 41; wagenaak, Vad. Hist. VU, 141,
aangeh. by
de jonge, Unie van Br., bl. 125 vg.

(t) Ferdinand

Maximiliaan II
Keizer 1564
t 1576

Rudolfll Matthias
Keizer 1576 Keizer 1612
t 1612 t 1619

Zie dé Geslachtstafel op bl. 16 van Beschrijving der eerste Kaart.

(f) Karei II (V)
Margareta (g) FilipS III (II) Don Jan

-ocr page 123-

12

alles behalve beantwoordde, daar de onverdraagzaam-
heid met iederen dag toenam, en men in Zuid-
Nederland meer en meer tot eene geheele ver-
zoening met den Koning neigde. Bij Oranje was
sedert lang het denkbeeld levendig aan een verbond
tusschen Holland en Zeeland met de overige noorde-
lijke Gewesten. Op zijn voorstel werd op 24 Januarij
1578 reeds in de Staten van Gelderland te Nij-
megen gehandeld over aansluiting van Holland, Zee-
land, Utrecht, Friesland en Overijssel, doch dit voor-
stel onnoodig en ongebeurlijk geacht als smakende
separatie van de Staten-Generaal \\ Toen kort daarna ^
\'s Prinsen broeder, Jan van Nassau Stadhouder was
geworden van Gelderland, wenschte deze niets liever
dan zoodanige vereeniging, als zijnde voor Holland en
Zeeland en voor zijn Provincie van gelijk belang. Graaf
Jan verlangde die Unie tusschen de Gereformeerden
(religions-verwanten) en daartoe ook met de steden
Antwerpen, Gend, Brussel, \'s Hertogenbosch en
Maastricht; Willem wilde die meer algemeen
en zonder onderscheid van Godsdienst Graaf
Jan is de hoofdbewerker der Unie ^ Ongeloofe-
lijk is de moeite en de zorg daaraan door hem be-
steed. In Mei en Junij 1578 werd, naar \'t schijnt,
de eerste schets ontworpen en ter tafel gebragt
te Arnhem, waar ook Utrechtsche gedeputeerden
tegenwoordig waren. In \'t begin van September
werd aldaar het plan nogmaals onderzocht en ge-
wijzigd, en besloten tegen 15 October te Utrecht te
vergaderen. Zoo weinig was men in verscheiden
Gewesten tot een nadere Unie geneigd, dat men
op dien dag weder onverrigter zake uit elkander
moest gaan, daar enkel afgevaardigden van Gelder-
land , Holland, Overijssel en de Ommelanden met
de Utrechtschen vergaderd waren. In Friesland toch
waren de Steden en Grietenijen het daarover on-
eens; de geschillen tusschen de Ommelanden en
Groningen maakten, dat er niemand van wege die
stad verscheen; in Zeeland kantte Middelburg er zich
tegen ook van daar was geen vertegenwoordiging op
15 October; en hoeveel zwarigheden de opgekomenen
nog opperden, blijkt o. a. uit de instructie den
Overijsselschen gegeven op 12 October, te weten:
dat zij waren leden van het H. R. Rijk, van welks
Keizers zij de meeste privilegiën hadden ontvangen,
dat zij bovendien zich in Unie begeven hadden met
de Algemeene Staten en zonder deze en het Rijk
niet konden besluiten Weshalve hun verklaard
werd, dat de meening niet was de regten van het
Duitsche Rijk of de Algemeene Unie te verkorten \\
Men beschreef daarop eene nieuwe bijeenkomst te
Utrecht tegen 27 November 1578. Op dien dag zag
men enkel afgevaardigden uit Holland, Zeeland en
Friesland met die van Utrecht, terwijl brieven van
verontschuldiging der overige Gewesten inkwamen.

Eindelijk vergaderde men ter beslissing, in tegen-
w^oordigheid van Graaf Jan van Nassau, op 10

\' P. boxdam, Bedev. over de Unie v. Utrecht. Utr. 1779, bl. 100.

^ Boxdam, Unie, bl. 97.

® Groen v. pr. Archiv. VI, 432 v.

Bondam, onuitg. stukken, IV, Voorrede, xv.

5 V. d. spiegel. Bundel van Onuitgegeven stukken, enz Goes
1780, 2 D. I, 38.

® Over. Alm. van 1847 bl. 47.

^ Bondam, Unie, bl. 157.

Januarij 1579; op den 22\'\'®° sloot men het verbond
en teekende het den volgenden dag. Dat deze
Nadere Unie, zoo beroemd onder den naam van
Unie van Utrecht, niet voor den 29"®° is afgekon-
digd, lag in het verzet der Kapittelheeren, leden
van de Staten, en ten blijke, dat men in omwen-
telingstijden niet altijd even kiesch in de middelen
is, diene dat men den Vice-deken van Oud-Munster
Jakob Cuinretorf en eenige der zijnen gijzelde
totdat de afkondiging had plaats gegrepen

De eerste onderteekenaar was hij, dien met regt de
eerste plaats toekwam. Jan van Nassau; na hem
onderschreven de Gelderschen, voor een gedeelte al-
thans, Holland, Zeeland, Utrecht en de Ommelanden.
De overige deelen van Gelder en Zutphen traden
later, zelfs nog in 1580, toe. In Utrecht bleven de
Amersfoorters weigeren en ook hier werd krach-
tige overreding gebruikt; want Graaf Jan rukte in
Maart met eenige vendels knechten en zeven stukken
geschut voor de poorten der stad, beschoot die, en
schikte, dus lezen wij alles naar \'t welbehagen der
Staten van Utrecht. In Zeeland had ook Middel-
burg uitzondering gemaakt, doch trad later vrij-
willig toe. De stad Groningen nam echter de Unie
niet aan, daar de Roomsche regering weigerde, door
te zeggen, dat zij de Gendsche bevrediging voor
voldoende hield. Volgens sommigen zou zij op 11
Julij 1579 de Unie hebben aangenomen; het schont
echter niet te zijn geschied voor 1594 toen zij er door
Maurits wapenen toe gedwongen werd

Van de overige Gewesten volgde in Maart Friesland
bij gedeelten, als: Leeuwarden, Sneek, Franeker en
sommige Grietmannen en Grietenijen. Gedurende het
eerste jaar der sluiting traden alzoo voor \'t meeren-
deel althans, zes Provinciën toe: Gelderland, Holland,
Zeeland, Utrecht, Friesland en de Ommelanden.
Niet alzoo Drenthe. Rennenberg, toen nog ge-
trouw aan de goede zaak, en Stadhouder van Fries-
land, Groningen, Drenthe en Overijssel, had echter
de Unie op alle wijze bevorderd, doch de Drenthe-
naren waren niet te bewegen. Op den 10^®° Octo-
ber 1578 verklaarden Ridderschap en verdere Inge-
zetenen, dat zij met niemand eenige private Unie
begeerden te maken, maar, dat zij wilden blijven bij
de Pacificatie van Gend. Op den November
daaraanvolgende verlangde de Stadhouder, dat de
Ridderschap eenige afgevaardigden tegen den 23®\'®" No-
vember naar Utrecht zoude zenden om op de » naer-
dere en verdere Unie te resolveren." Den 18\'^®" Novem-
ber kwam men daartoe te Rolde bijeen, maar nog-
maals besloot men, als op 10 October, dat men bij
de Generale Unie, die men met de Generale Staten
had aangegaan, wilde blijven en men daarom geene
gedeputeerden schikken zoude, dat zijne Genade de
Stadhouder dit antwoord voor excuus zoude wil-
len aannemen Nadat reeds meer dan een jaar de
Unie was afgekondigd en de roomsche en konings-

® Waar is het, dat hij niet slechts tegen de Unie sprak, maar
er een geschrift tegen uitgaf, welks verspreiding onder de Gemeente
men zeer vreesde.
Bondam, Unie bl. 125 vgg.

9 Wagenaar, Vad. Hist. VII, 287.

10 Van wijn, Bijd. en Aant. op wagenaar, VII, bl. 82.

Teg. Staat der Ned. XX, 464 vgg. Diest lorgion, Gesch.
Beschr. der stad Gron.,
I, 440.

Magnin, III, Gesch. Overz. 1, 361 en 335.

-ocr page 124-

gezinde Drost van Drenthe, een man van veel in-
vloed, naar elders gevlugt was, veranderden de
Drenthenaren van gevoelen, en op een landdag, den
19^®° Maart 1580 te Grollerholt belegd, werd tot
deelneming besloten; waarschijnlijk nu uit vrees van
geheel in de Spaansche magt te geraken; want den
Maart 1580 had Rennenberg te Groningen de
zijde des Konings gekozen en daardoor zijn Vader-
land in een reeks van krijgsjammeren gewikkeld.
Op 11 April 1580 werd door de gemagtigden van
Drenthe de Unie geteekend.

Behalve de genoemde Gewesten worden ook die
van Overijssel gezegd de Unie in 1580 te hebben
aangenomen \\ Ware dit zoo, dan zouden zij op
het bovenste Carton onzer Kaart als Leden van
de Unie moeten zijn aangegeven. Ik meen goede
gronden te hebben om te gelooven, dat Over-
ijssel, hoewel in naauwe betrekking tot de Unie
van Utrecht, of de Naerdere Unie, gelijk het
toen heette, staande, evenwel toen, en veel later
nog, geen lid dier Unie kon genoemd worden l
Hoezeer de geschiedenis der Unie hier niet kunnende
geven, meen ik toch dat punt eenigzins te moeten
toelichten. De Stadhouder van Overijssel Hierges
was tot de zijde van Don Jan overgegaan; de Al-
gemeene Staten hadden Rennenberg in zijne plaats
gesteld. Zijne aanneming door Overijssel vond vele
zwarigheden en op een landdag, gehouden te Zwol
den 29®\'®\'\' Januarij 1578, verlangde men, dat Ren-
nenberg zijne Commissie uitbragt, dat is ver-
toonde, op naam van Z. M. Aan dat verlangen
werd voldaan, door een aanstelling op naam van
Koning Filips op te stellen en met zijn zegel van
Braband te voorzien. Deventer en Kampen had-
den daarin niet toegestemd, vermits zij nog Spaansche
bezetting hadden. Toen echter Kampen, 20 Julij, en
Deventer, 19 November, aan Rennenberg, over-
gingen, was een groote stap voorwaarts gedaan en
den 30®\'®" was, op aandrang van den Stadhouder, de
nadere Unie van Brussel door Overijssel aangenomen.

Als men iets vroeger, te weten in September
1578, door Rennenberg kennis kreeg van \'t voor-
nemen om eene nadere Unie tusschen de Noorde-
lijke Gewesten te sluiten, zond men den 2\'^®" Octo-
ber twee gedeputeerden naar Utrecht, doch, daar men
van meening was om niet van de Generale Unie
en de Pacificatie af te gaan, zoo werd op 23 No-
vember Overijssel te Utrecht niet vertegenwoordigd.
Jan van Nassau stelde echter \'t grootste belang
in de toenadering van Overijssel. Dat het Landschap
daaraan geen gehoor gaf, is vooral te wijten aan
den grooten overlast, dien het door \'t krijgsvolk te
lijden had, en \'t geen er, naar \'t schijnt, gelaten
werd om het te brengen tot het aannemen der Na-
dere Unie. Van daar hun gedurig antwoorden: De
Generale Unie is genoeg; wij treden in geene an-
dere; dat is onnoodig.

In Augustus 1579 was men elkander toch zeer

" Van wijn, t. a. p. bl. 8 noemt 9 Maart 1580; arend, Alg.
Oesch. des Vad.
II, 6, 296; bondam. Unie, die op bl. 157 zegt:
9 Maart, uit bladz. 163 blijkt echter dat hij den bedoelde.

^ Als leiddraad bezig ik het uitmuntende opstel in de Overijs-
selsche Almanakken
van 1847 bl. 1—116; van 1848, bl. 1—130, en
van 1849, bl. 1—72.

13

genaderd want op den 8\'\'®" verklaarden de Staten
uit naam van \'t geheele Landschap, dat zij bij de
»nabuur geünieerde Provinciën wilden blijven en
zich daarbij houden." De Bondgenooten antwoordden
daarop den 15^®" Augustus, dat de Nader Geü-
nieerde Provinciën de Landschap van Overijssel
hielden voor hunne goede naburen, vrienden en
geassocieerden. Ziedaar dan, denkt men welligt,
de zaak voldongen! Geenszins. Uit latere besluiten
blijkt ten duidelijkste, dat men het woord geasso-
cieerden hebbe te verstaan als van bondgenooten,
zoo als de eene Vorst den anderen is. Want in Fe-
bruari] 1580 b. V. kwamen op den landdag van den
26"®" dier maand, ook gedeputeerden van de Nader
Geunieerden voordragende, dat de vijand aanstalte
maakte om in \'t Land te vallen, weshalve men
verzocht dat Overijssel, dat niet in de Unie was
f 16000 \'s maands zoude opbrengen. Dat het in
Overijssel zóó werd begrepen blijkt weder op 31
Maart daaraanvolgende. De Gezworen Gemeente te
Deventer maakt toen zwarigheid om een eed te doen,
welke O. a. inhield, dat men trouw zwoer, zoowel aan
het verbond van de Gemeene (al de) Nederlanden, als
aan dat van de Nadere Unie. Zij verzocht verklaring,
dat ze zich door dien eed niet verder met de Nadere
Unie inliet, als laatst besloten was, te weten: tot betaling
van bijdragen; waarop Schepenen en Raad verklaarden
het insgelijks zoo te verstaan Die eed was door
Ridderschap en Steden afgelegd, doch behelst niet
meer dan eene verklaring van verbindtenis met de
Unie, en hield tevens het bewijs in, hoe weinig men
nog gezind was in de Unie zelve te treden. En als
we nu zien, dat Overijssel na \'t verraad van Ren-
nenberg in allerdeerniswaardigsten toestand ver-
keerde door den overmoed des krijgsvolks van beide
zijden, kan het niet bevreemden, dat zelfs in \'t be-
gin van 1583 .Ridderschap en Steden het onnoodig
achtten eene nadere of sterkere verbindtenis te ma-
ken, en in Mei deszelfden jaars, persisteerden om
in geene nadere Unie te willen treden

Uit dit alles blijkt, dunkt mij, dat op het Carton
van 1580 Overijssel te regt is aangemerkt als niet
tot de Unie te behooren.

De Gewesten van de Naerdere Unie zijn aldaar
met Romeinsche cijfers van I tot VII geteekend; een
gelijk getal dus als later, maar met dat onderscheid,
dat in 1580 Drenthe wel, Overijssel niet in de Unie
was, \'t geen daarna juist omgekeerd werd.

Behalve die Provinciën; wier benamingen als Graaf-
schap, Vorstendom enz. uit de bescheiden dier tij-
den genomen zijn; waren nog verschillende enkele
steden tot de Unie toegetreden, en wel in den loop
van 1579 of 1580. Zij zijn op \'t Carton met groen
onderstreept te weten: Breda, Venlo, Antwerpen,
Lier, Brugge met het Vrije, Gend en Yperen. In
\'s Hertogenbosch was de Unie op 1 Julij 1579 wel
insgelijks afgekondigd, doch enkel door invloed der
Onroomschen. Geen 14 dagen later volgde eene om-
keering en dankzegging van Parma voor Het tegen-

® Bondam, Unie, bl. 156.
* Overijss. Alm. 1847, bl. 88.

® „Dat wy uns daer dur besunder met die naerder Unie niet
„verder inlaeten als lestmaell besloten is." T. a. p. bl. 99.
fi Over. Alm. 1848 bl. 23 en 25.

-ocr page 125-

14

gaan der kwade wille van de ketters, sectarissen en
andere slechte geesten \\ In 1580 stond dus \'s Her-
togenbosch in geen de minste betrekking tot de Unie,
De inhoud van deze is overbekend en behoort
daarom niet te dezer plaatse. Dat zij later als
arrondslao; van \'t Gemeenebest der Vereenigde Neder-

Ö . O -O

landen beschouwd is, was het gevolg der omstandig-\'
heden. Het oogmerk bij de sluiting was enkel zich
enger te verbinden tegen alle geweld, ook op naam
des Konings, tegen de Bondgenooten beraamd, en
wel als of zij maar ééne Provincie waren, zonder
zich t\' eeniger tijd van elkander te laten scheiden of
separeren. Omtrent de Godsdienst werd voor Hol-
land en Zeeland volkomene vrijheid gegeven bij Art.
13; zij zouden zich naar hun goeddunken kunnen
gedragen. Hetgeen vroeger voorloopig was, werd
daar vastgesteld De overige Gewesten zouden zich
naar den Religievrede schikken, en op 1 Februarij
1579 gaf men daaraan de milde verklaring, dat men
niet meende de Gewesten, die zich aan de R. K.
Religie hielden, uit te sluiten, mits zij zich gedroe-
gen als goede patriotten

Bij de Unie was geen voornemen aan den dag ge-
legd om den Koning te verlaten. Al wat den regerings-
vorm betreft, blijft op den provisionelen voet. Weldra
nam de Unie echter een anti-katholijk, revolutionair
karakter aan, vooral toen op den eeuwig gedenk-
waardigen 26®\'®" Julij 1581 door de Staten Generaal
in \'s Hage werd besloten om den Koning van Spanje
te verlaten en zijn naam en wapen te casseren; een
besluit waarin echter noch Groningen, noch Drenthe,
noch Overijssel stemden. De twee eersten, omdat
zij genoegzaam geheel in \'s vijands magt waren, ten
gevolge van Rennenberg\'s afval, het laatste omdat
het door krijgsvolk geplaagd en weinig ondersteund
door de Unie in onzekeren toestand verkeerde en
daardoor telkens uitstelde om bepaalde besluiten te
nemen. » Men wilde zich nader bedenken; men kon
er nog niet toe komen V\' deze en dergelijke uitdruk-
kingen komen telkens voor bij de resolutiën der
Staten van Overijssel, en in \'t begin van 1582 zeg-
gen deze, dat zij, wat het verlaten van den Koning
betreft, \'t gene geen kleine zaak is, zich bezwaard
gevoelen en voor het tegenwoordige niet goedvinden
om hierop te resolveren Het was er dus verre
af, dat, ook na de afzw^ering in \'s Hage, op alge-
meene zamenwerking en eensgezindheid te roemen
viel, en niemand\' had ook toen met eenig vertrouwen
een verschiet durven voorspellen waarin zich de
triomf van de zaak der vrijheid, veelmin een geor-
dend Gemeenebest zouden vertoonen.

De Opdragten der souvereiniteit in 1584 aan An-

\' Van wijn, Bijv. en Aanm. op wagen aak, VU, 93 vgg.

® Groen v. pk. Arch. VI, 536.

3 Zie over de Unie arend, Alg, Gesch. des Fad. II, 6, 286 vgg.
en de daar aangehaalde schrijvers, wier namen kortheidshalve hier
niet herhaald worden.

Hij, die veel in korte woorden over de Unie gezegd heeft,
is Mr.
pieter bondam,. Hoogl. te Utrecht in zijne Redevoering over
de Unie,
De VerMaring der Unie door M"". pieter paulus, later
Voorzitter der Nationale Vergadering, dient met omzigtigheid ge-
bruikt te worden, zoo als reeds is gezegd door
groen v. pr.
t. a. p. bl. 539.

^ Overijss, Alm. 1847, bl. 146.

^ Overijss. Alm. 1848, bl. 3.

jou, later, na den moord aan Oranje gepleegd, aan
Frankrijk en Engeland, schenen op een gansch an-
dere toekomst te wijzen. Er had sedert 1580, het
jaartal boven ons Carton, merkelijke teruggang
plaats en de groote Kaart, die 1590 aan \'t hoofd
draagt, toont dien benarden toestand door kleuren
en teekenen.

In 1580 waren de Ommelanden in de Unie. Het
verraad van Rennenberg bragt in \'t zelfde jaar de
stad Groningen, Delfzijl en een groot deel van \'t
bijgelegen land onder den Koning. Want, hoezeer
het hem niet gelukt was om de Ommelanden weder
geheel te onderwerpen, bleven zij nogtans meeren-
deels onder Spaansche heerschappij tot 1591 en
bij aanhoudenheid geplaagd en geteisterd door het
krijgsvolk van beide zijden. Zonderlinge gesteldheid!
terwijl in de Geünieerde Provinciën de Koning voor
altijd verworpen was, zond, in 1582 nog, de stad
Groningen een Burgemeester en een Syndicus naar
Spanje om bevestiging voor haar stapelregt af te
smeken; en, terwijl ginds het Protestantismus ten
troon zat, werden hier de kerken, aan de Hervorm-
den toegewezen, weder ontruimd en ingerigt voor
de Roomsche eerdienst

Geen Gewest heeft korter en treuriger aandeel aan
de Unie gehad dan Drenthe. Wel had het terstond
gebruik gemaakt van zijne bevoegdheid om afge-
vaardigden naar de Staten-Generaal te zenden, nu
eens twee, dan een; maar weldra liep Rennenberg
met zijne benden geheel Drenthe af, en stortte het
in de diepste ellende. Met uitzondering van Coe-
vorden en \'t Kasteel, werd het Landschap onder de
gehoorzaamheid van Koning Filips teruggebragt.
Ook Coevorden, genomen en hernomen, bleef, in \'t
laatst van 1580, aan de Spaanschen. De Drenthe-
naars zonden geene afgevaardigden meer ter Staten-
Generaal. In December van gemeld jaar werden zij,
misschien voor \'t laatst, opgeroepen, en in 1584
moesten zij zich bij de Staten-Generaal beklagen, dat
» hun Landschap voor geconquesteerd land
Averd ge-
houden." Hierna zullen
Ave zien, hoe al hunne po-
gingen om
weder in de Unie te Avorden opgenomen,
vruchteloos zijn gebleven ®

Overijssel. Avas in 1590 nog niet in de Unie ge-
treden. In 1582 en eenige volgende jaren treffen
Ave nog gedurige verklaringen aan, dat het onnoodig
is
nadere verbindtenis te maken; dat de gelastigden
van het Landschap niets moesten verrigten \'t geen
streed tegen de eerste associatie van de generale
Unie met de generaal geünieerde Staten, dat is de
Pacificatie van Gend; dat zij, dit
Avas in \'t laatst
van 1587, persisteerden bij de Unie voormaals op-
gerigt De
betrekking van Overijssel tot de Unie
Avas tot in 1590 van Aveinig belang, en eerst op \'t
einde van dat jaar,
Averd Maurits er als Stadhouder
aangesteld. En hoe
Avare eene aansluiting mogelijk
geAveest! De magt des vijands onder den
bekAva-
men Parma Avas gedurig aangegroeid. Het Noorden

6 Diest lorgion, Gesch. Beschr. d, St. Gron,, I, 444, vg.

7 Teg. Staat der Ned., XX, 505.

® Magnin, Gesch. Overz., III, 2, 4 vgg; Drentsche Folksalma-
nah
%\'oor 1851, en aldaar: Herrinneringen van M"-. l. oldenhuis
gratama
, bl. 1, vgg.

» Overijss. Alm. voor 1848, bl. 3, 23, 88 vgg. en 128.

-ocr page 126-

15

van Overijssel, het geheele Zuiden en Zuidoosten
was hem in handen gevallen, het overige deel van
\'t Landschap onveilig en geteisterd door de krijgs-
benden. In 1587 had ook het aanzienlijke Deventer
moeten bukken.

In Gelderland, hoezeer lid der Unie, was het even
bang gesteld. Zutphen was 1583, Nijmegen in 1585
gevallen.

In Braband was Breda reeds 1581 veroverd, Grave
in 1586, Eindhoven en Steenbergen in 1583.

In Vlaanderen, Hulst 1583, Sluis 1586, ja zelfs
was de Provincie Holla.nd niet geheel ongerept, daar,
al was \'t in \'t verre Zuiden en afgescheiden door de
wateren, Geertruidenberg, in 1589 nog, door Parma
was veroverd, en eenige kleine schansen in die na-
buurschap, te Hemert, Elshout en Ter Heide de om-
liggende streek onveilig maakten. In 1590 was het
Vaderland alzoo Oostelijk en Zuidelijk gansch en al in-
gesloten door den vijand, die zich uit de rij groote ves-
tingen wijd en zijd ruim baan maakte over het platte
land. Dat is de toestand op de groote Kaart voor-
gesteld. Al wat van vaste plaatsen in de magt des
Konings is, ziet men ligt-rood onderstreept. Delfzijl
Groningen en een paar schansen in dat gewest;
Coevorden in Drenthe; in Overijssel, Steenwijk, Deven-
ter en \'t westelijk deel; in \'t oostelijke verscheiden
toen belangrijke vestingen. Rigt men nu \'t oog zuid-
waarts, zoo zijn drie vaste plaatsen in \'t Graafschap,
verder het aanzienlijke Nijmegen, de Bosch, Breda,
Geertruidenberg, Steenbergen, bijna het gansche la-
tere Staatsvlaanderen in Spaansche handen; terwijl
Antwerpen en Venlo van de Unie zijn afgesneden en
Roermonde almede vijandig is.

Het was voor een krijgshoofd als de jeugdige
Maurits bewaard, geholpen door de Hollandsche
trouwhartigheid zijner onderbevelhebbers en solda-
ten, het gelaat des Lands te veranderen, en met
zijn veldheersstaf het voorwaarts te toonen aan de
vliegende vaandels en kornetten zijner onversaagde
keurbenden. Gelukkig! de beschrijving is hier on-
noodig. De geschiedschrijver van Willem II heeft
ons die, toen hij de groote krijgsdaden der vaderen
te boek stelde, gegeven met een levendigheid van
voorstelling, een kortheid, duidelijkheid en waardig-
heid van stijl, een gevoel warm van liefde voor zijn
geboortegrond, dat wij op zijne bladeren mogen
w^ijzen als op een gedenkrol voor Maurits\' veld-
heersroem \\

Hij zegt het u hoe de 22 jarige Vorst, na in
\'t laatst van 1588 door zijn geest de verdediging van
Bergen op Zoom te hebben bezield met het jaar 1590
zijn zegeloopbaan aanvangt. Den Maart wordt
Breda verrast, de schans Noorddam bij Zevenber-
gen da j)p er verdedigd, Knodsenburg voor Nijmegen
aangelegd; geheel Noordbraband en \'t Zuidelijkst
deel van Holland doorgestreken; Crevecoeur, de schan-
sen te Plemert, Elshout, ter Heide, Rozendaal en
de stad Steenbergen genomen. In \'t volgend jaar
1591 is op 24 Mei de schans tegenover Zutphen

\' Zie over MAüErrs het te weinig geraadpleegde en met veel
zorg geschreven werk,
Maurits van Nassau, Prins van Oranje, in
zijn leven, waardigheden en verdiensten voorgesteld door
M\'\'. c. M.
van dek kemp, Botterd. 1843, 4 D. met uitgebreide aantee-
keningen.

vermeesterd, \'t beleg den volgenden dag voor de
stad geslagen en op 30 Mei wappert er de Statenvlag.
Denzelfden avond nog is \'t leger voor Deventer,
den 10\'^®° Junij kapituleert het. Oordeelt men on-
geraden Groningen nu reeds aan te tasten. Delf-
zijl en eenige schansen in \'t westen worden over-
rompeld. Knodsenburg bij Nijmegen wordt daarop
ontzet. Van daar naar de uiterste grens in \'t zuid-
westen. Hulst veroverd op 24 September; terug
naar Gelder, en Nijmegen gebeukt met 40 vuurmon-
den, zoodat het op 20 October, na vijf dagen beleg
slechts, valt. In 1592 zijn Steenwijk en Coevorden,
na hardnekkige worsteling, in Maurits\' handen, en
de weg naar Groningen is gebaand. De reuzenwer-
ken voor Geertruidenberg doen het 24 Julij 1593
insgelijks bukken. Dertien maanden later, 24 Julij
1594, is het laatste spoor van Rennenberg\'s ver-
raad verdwenen en het üere Groningen heeft het
hoofd gebogen.

Hoe Groningen in de Unie werd opgenomen,
Overijssel er sedert lid van was, en Drenthe werd
buiten gesloten, zal de beschrijving der volgende
Kaart vermelden. Tegen terugvallen onder den Ko-
ning was men vóór 1600 gewaarborgd, toen het
oostelijk Overijssel en Gelder gezuiverd werden, bij-
zonder in 1597, en van Ootmarsum tot Breevoort
de vijand ontnesteld werd.

Op de Kaart zijn de jaartallen der Staatswording
der voorname steden boven de namen geplaatst
als: Groningen 1594; Steenwijk 1592 enz. Ook is dit
geschied bij belangrijke plaatsen, die lang vóór 1590
het hoofd hadden opgeheven als: Alkmaar en Rot-
terdam in 1572, Amsterdam 1578, Utrecht 1577 enz.
Bij dezulken, die in de krijgsgeschiedenis vermaard
zijn, is een enkele onderstreping gevoegd als: Alk-
maar, Doesburg, Middelburg, Leiden enz. •—■ Bij en-
kele steden, die wel door Maurits zijn genomen,
maar later weer terugvielen, zijn twee jaartallen ge-
plaatst, het eerste, dat van de verovering door dien
Vorst, het tweede, om de bevrijding voor altijd aan
te duiden, als: Oldenzaal 1597 en 1626; Breda 1590
en 1637; Hulst 1591 en 1645; Steenbergen 1590 en
1629 ^ Welke laatste jaarmerken als ook de al-
leen staande van den Bosch en van Sas van Gend
getuigen van den langen duur en de volharding,
waarmede tot kort voor den Munsterschen vrede
gekampt is.

De zeer voorname veld- en zeeslagen zijn almede
aangeteekend, niet de minst gewigtige, om de Kaart
geen mozaik te doen worden. Buiten onze grenzen
ziet men Jemmingen; in Groningen Heiligerlee; Moo-
kerheide, zuid van Nijmegen; in de Zuiderzee, noord
van Marken; in de Oosterschelde, zuid van Tholen
de plaatsen der ontmoeting aangewezen.

Op de krijgsgeschiedenis , hebben nog twee der Car-
tons betrekking. Dat van \'t merkwaardig beleg van
het door Marnix verdedigde Antwerpen, van 3
Julij 1584 tot 17 Aug. 1587, waarvan Hooft en
von Schiller uitvoerige tafereelen geschilderd heb-
ben. — Het blaauw gekleurde ter wederzijde van
de Schelde is overstroomd land; daarin met groen

- Bij Haarlem is verzuimd het jaartal 1577 bij dat van 1572
te schrijven. Het was toen wel omgewend, maar werd na de
geduchte belegering door
alva genomen, en niet voor 1577 bevrijd.

-ocr page 127-

16

omzoomd de hooger liggende plaatsen, die boven
de plassen uitsteken. De reusachtige schipbrug van
Parma tusschen de forten St. Maria en Filips, was
even als de versterkte Kouwensteinsche dijk bestemd
om den toevoer naar Antwerpen af te snijden.
Noch het vernielen van de brug door Gianibelli\'s
brandschepen, noch de poging om zich door sehe-
pen, den dijk van weerszijde genaderd, daarvan
meester te maken, gelukte, en Antwerpen, dat zes
jaren geleden de Utrechtsche Unie had aangenomen,
bleef voor Noordnederland verloren

Het andere Carton geeft een denkbeeld van den
stouten, gewaagden en zoo roemrijk volbragten togt
midden door \'s vijands land, naar Nieuwpoort. Het
gansche leger bewoog zich van 22 tot 27 Junij 1600
van Philippine, langs Brugge en onder bereik van
\'t geschut dier vesting, tot Oudenburg. Een derde
van het heir, onder den Graaf van Solms trok met
Maurits tot digt bij Ostende ter belegering van
een daarbij gelegen fort, en ging van daar, 30
Junij naar Nieuwpoort. Maurits ging terug naar
Oudenburg en marcheerde den zelfden dag insgelijks
naar Nieuwpoort, waar hij den Julij aankwam.
Leffinge is het plaatsje in welks nabijheid zich de brug
bevond, waar Graaf Ernst van Nassau den vijand
met onbezweken trouw zoo lang mogelijk staande
hield l

Een vierde Carton schetst den toenmaligen toe-
stand van Rotterdam, dat sedert den opstand zeer
in bloei was toegenomen. Terwijl aan de oostzijde
de stad der tegenwoordige gedaante nabij komt, is
in het westen alles nog in wording. De oude Schie-
damsche poort was nog aanwezig ter plaatse onge-
veer van het Museum Boy mans; de nieuwe staat
echter reeds aan \'t einde der nog niet voltooide
Leuvehaven waaraan oostzijde en ingang nog geheel
ontbreken. De Noordblaak is daar het laatst be-
bouwde gedeelte. De Gapersbrug kon nog niet naar
de Beurs genoemd zijn, omdat deze toen aan den
Haringvliet stond en de vischmarkt ter plaatse van
de tegenwoordige Beurs was Op de volgende
Kaart zal, hoezeer niet toegezegd, een plan van
Amsterdam voorkomen.

Nog enkele aanwijzingen nopens de groote Kaart
volgen hier.

Sommelsdijk of Flakkee is, als op de eerste
Kaart onder Zeeland.

Het eiland Schokland, als aan Holland behoorende
gegist, is nu, blijkens een resolutie der Staten van
Overijssel, voor het zuiderdeel met dat Landschap
vereenigd. Het noordelijke was eigendom van het
Utrechtsche geslacht Zoudenbalch in 1576; se-
dert, welligt nog voor 1600, dat van de van der
Werve\'s. De naam Schokland komt eerst in de
18\'^® eeuw voor. Het noorderdeel des eilands heette
in \'t laatst der 16\'\'® eeuw Emmeloord of Emmel-
waarde, het zuidelijke Ens, Het eerste is van bij-

\' Zie P. c. HOOFT, Nederl. Historiën, Amst. 1677, Folio, bl. 997
vgg. met de afbeeldingen;
schilleb\'s Sömmtliche Werke, Stuttgart
1838, VIII,
p. 404 ff.

^ Voor nadere bijzonderheden bosscha, Neerl. Heidend., I, 340
vgg.;
bor, Ned Oorl., IV, 648 vgg.

® van reyn, Gesch. Beschr. van JRotterd., i, 56, 129.
\'* Zie
Beschr. der eerste Kaart bl. 26 vgg.

zondere kleur voorzien, het zuidelijke draagt die
van Overijssel

Het land van Kuik, met het daarvan afgezonderd
liggende Neerloon was in pandschap gegeven aan
Willem I en werd even zoo in 1590 door Maurits
bezeten. Het is daarom van Braband maar niet
met rijksgrenzen afgescheiden, daar de Souverei-
niteit niet aan den Prins toekwam; want toen dit
pandschap later, in 1611, in eigendom werd ver-
anderd, behielden de Staten-Generaal het Opperge-
bied aan zich

Ameland, is nog aan de Cammingha\'s. Bokhoven
was in 1571 gekomen aan Engelbert de Liere
Immerselle en nog afhankelijk van Luik. Om der
volledigheid wille zijn Nieuwkuik bij Bokhoven en
Lith noordelijk van
\'t Bosch, hoewel geringe plaatsjes,
evenzeer als door den Bisschop van Luik bezeten
voorgesteld.

Ravestein is steeds aan Kleef en thans onafhan-
kelijk van Braband, als Heer huldigend Hertog Jo-
han Willem ^ even als Oefelt aan de Maas en
de aanzienlijke enclave Zevenaar en Huissen in
Gelder.

Eindelijk sla men het oog op het grootste Car-
ton, waarop reeds de aandacht gevestigd werd bij
de vermelding der Unie van Utrecht. Het is tevens
dienstig om de bezittingen van Willem van Oranje
te kennen, die in zoo grooten getale door geheel
Nederland verspreid lagen, en later nog aanzienlijk
vermeerderd werden. Zij mogen ten bewijze strek-
ken, hoe de Nassaus, wel verre van een aan Neder-
land vreemd Duitsch geslacht te zijn, reeds toen innig
daaraan verbonden waren. Veel liep er zamen om
Willem I zoo buitengewoon vele goederen te doen
verkrijgen. De eerste grondslag daartoe werd ge-
legd door het huwelijk van (a) Engelbert van
Nassau met Johanna van Polanen waardoor
die heerlijkheid, die van de Lek ® en de Baronie
van Breda in het geslacht kwamen. Nog in den
loop der 15^® en 16\'^® eeuw werden door (b) Jan,
zijn zoon en (c) Hendrik, zijn achter-kleinzoon vele
andere heerlijkheden verkregen als: Steenbergen, de
slikken waar daarna Willemstad en Klundert wer-
den gebouwd. Lage Zwaluwe, Diest, Sichem enz.

Door het testament van (d) Reinier, zijn vollen\'
neef, werd Willem I eigenaar van \'t Prinsdom Oranje,
en de bovengemelde goederen, die hij zelf vermeer-
derde, zoo door koop of pandschap, als: Grave,
Kuik, Veere, Vlissingen, of door zijn eerste huwelijk
met Anna van Buren, waardoor hem Buren, Leer-
dam, Lingen enz. aankwamen. Op het Carton zijn al
die bezittingen dubbel onderstreept en Oranje ge-
kleurd.

Geen Vorstengeslacht is den Nederlander belang-
rijker dan dat van Oranje Nassau, wiens lotgevallen
geheel met die des Vaderlands zijn ineengeweven;

® Zie mijn opstel: Schokland in den Overijss. Alm. van 1847,
bl. 282 en 301.

« Bachieste, Beschr. der Ver. Ned., IV, 698.

Genoemd op bl. 1 der Beschr. van deze Kaart.
® De letters doelen op de onderstaande Geslachtstafel.
9 Polanen bestond uit Monster, Loosduinen, Poeldijk en Ter
Heide; de Lek uit Lekkerkerk, Krimpen op de Lek, Krimpen op
den IJssel, Ouderkerk op den IJssel, Berkenwoude en Stormpolder.

-ocr page 128-

17

daarom volgen hieronder twee geslachtstafelen, On-
vergeetlijk en onwaardeerbaar zijn de diensten door
de Nassauërs aan ons Volk bewezen. Hunne ge-
schiedenis hangt zoo naauw met die van onzen ge-
boortegrond zamen, dat eene scheiding onmogelijk
is. Worsteling, bange strijd, volhouden en eindelijke

BEKNOPTE GESLACHTSTAFEL VAN HET HUIS VAN ORANJE-NASSAU,

Na vroegeren uit den-
zelfden Ottonischen Tak.
(a) Engelbert

geb.....t

Johanna
v. Polanen en Breda

(b) Jan
geb. 1410 t 1475

Jan V
geb. 1455 t 151C

Engelbert II
geb. 1451 t 1504
vsriens tombe te Breda.

Willem de Oudere of de Rijke
geb. 1487 t 1559

(c) Hendrik 3
geb. 1483 t 1538

Claudia van
Chalons — Oranje

(d) Reinier
geb. 1518 t 1544

(e) Willem I
geb. 1533 t 1584

Jan de Oude Lodewijk Adolf Hendrik
g. 153611606 g. 1538 f 1574 g. 154011568 g. 1550 f 1574

(f) Filips Willem
geb. 1554 t 1618

(g) Maurits
g. 1567 t 1625

(i) Willem II
geb. 1626 t 1650

(1) Willem III
geb. 1650 t 1702

(h) Fredr. Hendrik
geb. 1584 t 1647

(k) Albertina Agnes ;
Willem Frederik

Willem Lodew.
geb. 1560 t 1620

(o) Hendr. Casimir
g. 161111640

Ernst Casimir
g. 1.573 t 1632

De helden van Nieawpoort.

(m) Willem Frederik ^
geb. 1613 t 1664
Alb. Agnes.

(n) Hendrik Casimir II
geb. 1657 t 1696

Lod. Gunther
g. 1575 t 1604

Jan Willem Friso
geb. 1687 t 1711

Willem Carel Hendrik Friso
geb. 1711 t 1751

Willem V Batavus
geb. 1748 t 1806

Willem Frederik
geb. 1772 t 1843

Willem Fred. Georg. Lodew.
geb. 1792 t 1849

Willem Alex. Paul Fred. Lodew.
geb. 1817

Willem Nic. Alex. Fred. Kar. Hendr.
geb. 1840.

BREEDER GESLACHTSTAFEL VAN WILLEM I.
(e) Willem I C

1". In 1551 Anna van Buren, f 1558. 2». In 1561 Anna van Saxen, gescheiden: f 1577.
3». In 1575 Charlotte van Bourbon, 11582. 4». In 1583 Louise de Coligny, f 1620.

1. 2. 2.

Maria (g) Maurits Aemilia

g. 15.. t 1616 g. 1567t 1625 g. 1562t 1625

Filips Graaf van •. • Emanuel van

Hohenlo. Portugal.

Frederik V 3
Koning van Boheme
geb. 1596 t 1632
Elizabeth, dochter van
Jakobus I van Engeland,
t 1662

Talrijk nageslacht

3.

1.

Louise Juliane ^
g. 1576 t 1644
Frederik keurvorst
van de Palts.

(f) Filips Willem
geb. 1554 t 1618

4.

(h) Frederik Hendi\'ik ^
geb. 1584 t 1647
Amalia van
Solms.

(i) Willem II (k) Alb. Agnes

(m) Willem Fredr.
Stadhouder van
Friesland

(1) Willem III (n) Hend. Casim.

enz. enz.
als boven.

3.

Nog vijf Princessen
van minder histo-
torisch gewigt.

III

-ocr page 129-

18

triumf hebben zij met ons gedeeld, onze eer gehand-
haafd, ons volksbestaan meermalen gered. Innige
liefde en verkleefdheid, dankbaar gevoel van betrek-
king tot hen heeft diepe wortelen geschoten in het
hart des Volks. Missen wij hen aan het roer van
Staat, dan zijn ontevredenheid bij de menigte, of
inwendige tweedragt of slavernij voor de deur, of
binnen getreden. Zij zijn het, die steeds door de
Natie werden teruggewenscht en geroepen, omdat
deze zich volkomen bewust was, dat historische her-
inneringen zich niet laten wegvagen en nieuwe vor-
men en besturen zich niet uit de lucht laten grij-
pen, om die te vestigen in een ontoebereiden bodem.

Onverbrekelijk mogen immer de banden, die ons
aan Oranje-Nassau hechten, blijven \\ Men houde het
verledene aan het nageslacht als in een helderen spie-

\' Toelichting zullen ommestaande geslachtstafelen weinig behoe-
ven. Even als bij de vorige
[Beschr. der eerste Kaart bl. 15 en 16)
is steeds ter onderkenning een letter geplaatst bij den persoon,
die tweemaal voorkomt, zoo als
Willem I, filips Willem, al-
bertina agnes
enz,, of waarvan in den text wordt gesproken.
Dat de drie gebroeders van
willem I, adolf, lodewijk en hen-
deik
bij Heiligerlee en op de Mookerheide sneuvelden behoefde
geene vermelding; wel, hoe de verwantschap met
maurits was
van hen, die met hem bij Nieuwpoort streden.

De afstamming van onzen Koning in de vrouwelijke linie uit
willem I, door huwelyk van (m) willem peederik en (k) alber-
gel voor oogen, en toone hun de heldenrij, die
goed en bloed voor Nederland ten beste had. Meer
is niet noodig; de daden zullen spreken. Bij het
schetsen van den toestand in 1648 zal het blijken,
dat Pieter Corneliszoon Hooft ^ waarheid ver-
kondigde, toen hij zich tot Frederik Hendrik rig-
tende zeide. »De vader uwer Hoogheit, heeft ten
» onwille eener moghenheit, die der Persiaansche
ï. geenszins waande te wyken, niet alleenlyk den
» eersten steen van deezen staat geleit, maar dit
I. zwaarlyvigh gebouw, ter tinne toe, opgetooghen;
i- laatende, daarenbooven, twee zoonen achter, om
» \'t zelve te dekken, en de voorhooven met metaale
» muuren te bevesten: alles met zoo gering een\'
> hulpe van andren, en onder \'t geduurigh ram-
» meyen des vyands, op \'t onbestorven metselwerk."

tina agnes zal duidelijk zijn en tevens ook bij de onderste tafel,
uit welk huwelijk de kinderen van
willem I werden geboren,
door de boven hunne namen geplaatste cijfers. Voor meerdere bij-
zonderheden nopens de afstamming en de goederen van
willem I
verwijs ik naar (
f. l. de beaufort) Het Leven van willem I,
Leyden, 1732, 3 D. I, 369, II, 449, III, 433 vgg.;
kluit, Hist.
Federum,
I, 126 vgg.; en het nog onvoltooide werk van a. w. kroon,
Oeschiedenis van het Huis van Oranje Nassau, waar bl. 56 eene
Geslachtstafel voorkomt. Zie ook
Geslachtshoomen der Nassausche
Huizen
enz. in plano door Jkhr. de kxvecoüet, Haarl. 1840.

2 Ned. Hist. in de Opdragt.

M

-ocr page 130-

)°WBIIEB.I.AB:» IF Ißäß.B® CKVKSTIGBB METOBIilBK BBR VKREEMCB«

I

-ocr page 131-

BESCHRIJVING DER VIERDE KAART.

IS[ederland in 1648. — Daar staat zij, de ge-
vestigde Republiek der Vereenigde Nederlanden.
In al haar jeugdige kracht slaat zij den trotschen
blik om zich heen.

Noch geweld van buiten, noch verwarde rege-
ringsvorm, noch binnenlandsch twistvuur hebben
hare oprigting verhinderd. Weldra is de evenaar
van Europa in hare hand, en ziet men haar naar
de oogen, die, honderd jaar vroeger, als nederige
dienares van Karei V, en deel der Bourgondische
erfbezitting, ten naauwste aan \'t Huis van Oostenrijk ^
verbonden, thans, na bloedigen en hardnekkigen
strijd tegen gewetensdwang en priesterheerschappij,
als eerste zeemogendheid de hand reikt aan Karel\'s
verzwakten en uitgeputten nazaat Filips IV.

Kommervol en angstig waren nog de dagen in
1590, het tijdperk der vorige Kaart, geweest, toen
in
\'t verre Noorden, in \'t gansche Oosten, en in \'t
uiterste Zuiden de vijand genesteld was. En, hoezeer
Maurits met zijne getrouwen hem, zeven jaar later,
uit de verbondene Provinciën gedrongen had, wordt
nog in 1598 geheel ons Vaderland door den grij-
zen Filips II aan zijne dochter weggeschonken, als
of hg in \'t vredig bezit van al de landen van
Herrewaartsover ware; alsof hij van opstand. Unie
van Utrecht of afzAvering nimmer iets gehoord had.
Met medelijdend schouderophalen was die tijding
door de Noordnederlanders vernomen. Te Nieuw-
poort zouden zij den Aartshertog Albert antwoord
geven op zijnen eisch tot onderwerping, en een
halve eeuw daarna is de kroon op het stoutste ver-
zet uit heel de wereldgeschiedenis geplaatst, nu de
Koning van Spanje ons, in het Vreeverdrag te
Munster, boven aan en vóór alles, erkent voor Vrije
en Souvereine Staten en Landen, op welke hij noch
zijne nakomelmgen, nu of namaals, iets zullen pre-
tenderen!

Hoe zich onze vrijgeworstelde geboortegrond voor-
deed in de helft der 17\'^® eeuw toont de tegen-
woordige Kaart van 1648. De begrenzing trekt het
eerst onze aandacht.

In Oostfriesland is aan Edzard II in 1599 zijn zoon
Enno III en op dezen diens zoon Rudolf Chris-
tiaan gevolgd, en na hem zijn broeder UIrich II
tot het laatst van 1648. Hem volgden zijne af-

Beschrijvitig der eerste Kaart, bl. 31.

IV
komelingen tot in 1744 toen, bij \'t uitsterven van
dit geslacht, Frederik II van Pruissen het land in
bezit nam, krachtens het door Keizer Leopold I in
1694 den Huize Brandenburg verleende expectatief,
dat is: het uitzigt op het bezit bij openvallen van
het leen De Staten Generaal oefenden veel invloed
op dit land en trokken in de onlusten, die in 1595
tusschen Graaf Edzard II en Emden ontstonden,
partij voor de stad. En, toen de scheuring onder
Enno III ^ in hevigheid toenam, werd zelfs het
krijgsvolk van den Graaf door onze hulptroepen ge-
slagen. Het gevolg was het bezetten van Emden
in 1602 en van Lieroord in 1613 door Staatsche
benden. Deze garnizoenen bleven aldaar, niettegen-
staande gedurigen aandrang tot ontruiming van wege
den Vorst, tot ver in de 18^® eeuw

Het Bisdom Munster bleef, als vroeger gemeld is
onder \'t bestuur van den magtigen Ernst van Beije-
ren tot 1612, die, in \'t begin van dat jaar, te

ï Hübnee, Gesl.-reh. Tafelen, I, 265; Tegenw. Staat van alle
Volken,
Amst. 1736, VIII, 483.
Edzard
II
t 1599

Enno III
t 1625

Rudolf Christiaan
t 1628

Ulrich II.
t 1648

Enno Lodewijk George Christiaan
t 1660 t 1665.

Christ. Eberhard^
t 1708.

G^orgT^AtbertT^
t 1734.

Karei Edzard
t 1744

Dd gange, Glossar. Med. et Inf. Latin. III, 158; bildeedijk,
Gesch. d. Vad. III, 8; l. schiller, Europa u. d. Nachbarländer,
Stuttg. 1854, pag. 114; Löwenbeeg, Hist. Taschenatlas, p. 67.
Koning fkedeeik achtte hierbij niet op het protest van wege het
Huis Brunswijk-Luneburg, met hetwelk
cheisïiaan ebeehaed in
1691 een zoogenaamd erfbroederschap, (Erb Verbrüderung) had
aangegaan.

* „ Succederende oock met een in de onlusten ende beroerten,
„die sijn vader Graef
edzarüt hadde begost te krijghen" zegt
aitzema, Saken v. St. en Oorl. I, 498, die zeer belangrijk is bij
zijne breede behandeling der Oostfriesche zaken.

Teg. Staat d. Ned. II, 599; wagenaae, Vad. Ä\'si. X, 439 vgg.

" Besch, der derde Kaart, bl. 2.

1

-ocr page 132-

Arensberg in Westfalen op 62 jarigen leeftijd over-
leed. Hem volgde zijn broeders zoon Ferdinand
van Beijeren, een man van 36 jaren, die Proost
te Keulen en Kanunnik te Trier was. Even als
zijn voorganger, vereenigde hij niet minder dan vijf
staven in zijne hand, daar hij dezen, behalve te
Munster, tevens als Bisschop van Hildesheim en Luik
en als Aartsbisschop van Keulen opvolgde en daar-
enboven nog Kerkvoogd van Paderborn was. Bijna
39 jaren bestuurde hij zijne Dioecesen, daar hij
eerst in 1650, 74 jaren oud, even als zijn voor-
ganger te Arensberg stierf, en, even als deze, een
hevig tegenstander der Hervorming was \\ Twee
maanden later zag men den ledigen zetel bestij-
gen door een man, die bij onze geschiedschrijvers
met een zwarte kool geteekend staat, en w^erkelijk
voor ons Vaderland een gevaarlijke en vijandige
nabuur was, doch wiens oogmerken gelukkig schip-^
breuk leden. Wij kennen hem als den »martialen,
ambitieusen en onrustigen" ^ Christoffel Bernard
van Galen; om het onbarmhartig gebruik, \'t welk
hij van zijn geduchte geschutstrein maakte, door de
onzen met den bijnaam van Bomben-Berend bestem-
peld. Van zeer aanzienlijken huize in 1604 of 1606
geboren, was hij reeds op zijn zevende jaar Ka-
nunnik van de Domkerk te Munster, diende later in
het leger van den Aartsbisschop van Keulen en
werd vervolgens, Domproost zijnde, tot Bisschop
verkozen. Herderstaf en zwaard schenen hem even
lief want krijgszuchtiger prelaat was er niet.
Voegt men hierbij zijne hebzucht, die hem, mits
hij slechts betaald werd, als ijverig bondgenoot te-
gen onzen Staat in \'t harnas bragt, zoo is de haat
onzer voorvaderen ligt te verklaren; maar te zijner
verontschuldiging mag worden aangevoerd, dat de
Staten Generaal, zoo hij met zijne onderdanen in
twist was, steeds de partij voor dezen kozen, hoe-
zeer het regt wel eens aan zijne zijde was. Acht
en twintig jaren duurde zijne regering. Eerst den
19^®" September 1678 overleed hij in ruim 70 jari-
gen ouderdom, en werd opgevolgd door Ferdinand
van Furstenberg, Bisschop van Paderborn, een
man zijnen voorganger zeer ongelijk, daar hij ge-
leerdheid en kunsten op \'t zeerst beminde en zelfs
een sieraad der letteren en een lieveling der Muzen
genoemd wordt. Na zijn dood in 1683 verkoos men
Maximiliaan Hendrik van Beijeren, dien wij
straks als Bisschop van Luik ontmoeten en die het
Bisdom Munster tot 1688 bestuurde.

In Bentheim, Steinfurt en Tekelenburg was tot
1606 Arnold Graaf der Vereenigde landen ^ Nu
had eene verdeeling tusschen zijne drie zonen plaats.
Tekelenburg kwam aan den oudsten zoon Adolf en
bleef afgescheiden. In 1707 werd het door Koning
Frederik voor Pruissen gekocht In Steinfurt
volgde Willem Hendrik, die zonder kinderen

\' Matthaei AnaL V, 192.

\' Valkenier, \'i Verwerd Europa, Amst. 1675 4\'" I, 183.
^ Depping, Oesch. v. d. oorlog der Munsterschen en Keulschen,
vert. door MOLHursEN, Amst. 1841, bl. 10; matthaei Anal. 1. 1.
p. 193.

Beschr. der derde Kaart, bl. 2.
" Löwenberö, Hist. Taschenatl. p. 52; berghaüs, Kleiner
Oeogr. Statist. Atlas der Preüss. Mm. [Inl.
bl. 11, n". 26) Kaart 2.

stierf. In Bentheim zijn broeder, Arnold Jodocus,
die in 1643 overleed. Zijn oudste zoon Ernst Wil-
lem werd Graaf te Bentheim en zijn jongere Filips
Conrad te Steinfurt; doch, door \'t verdrag van
Bielefeld in 1691, werd Bentheim gegeven aan
diens zoon Arnold Maurits Willem, die in 1701
stierf. Zijn zoon Herman Frederik volgde hem te
Bentheim op. — De zoon van Ernst Willem,
Ernst genaamd, die eigentlijk te Bentheim had
moeten volgen, kreeg Steinfurt en stierf 1713. Na
hem werd zijn zoon Frederik Graaf

Thans zijn wij genaderd tot het Hertogdom Kleef
met de herinnering, dat de laatstgemelde Hertog, (a)
Johan Willem Vorst was over zeer uitgestrekte
bezittingen. Hij was Hertog van Gulik, Kleef en
Berg, Graaf van Mark en Ravensberg, Heer van
Ravestein bij \'s Hertogenbosch. Zoodra de Katho-
lijke Hertog m 1609 kinderloos gestorven was, werd
een toen hoogst belangrijke vraag geopperd, of zijn
gebied in Katholijke dan wel in Protestantsche han-
den zoude vallen. Aanspraken daarop werden voor-
namelijk gemaakt door den Keurvorst van Saksen, als
nakomeling van een erfdochter Sybilla, en tevens
omdat aan zijn Huis door Karei V in 1546 het
expectatief op deze leenen was gegeven.

Meest kwamen echter in aanmerking (b) Johan
Sigismund, Keurvorst van Brandenburg, als gemaal
van Anna dochter van Maria Eleonora, oudste
zuster van den overleden Hertog (a) Johan Willem,
en de Paltsgraaf (c) Wolfgang Willem van Neu-
burg, zoon der tweede zuster Anna De Keur-

Ernst
t 1713
te Steinfurt

Filips Conrad
t 1668
te Steinfurt

Arn. Maur. Willem
t 1701
te Bentheim

Herman Frederik

Frederik
Hubneb, II, Taf. 421 en 422.

^ Beschr. der eerste Kaart, h\\. 1 en der derde Kaart, bl. 2.
8 Willem

Hertog v. Gulik enz.
t 1592.

Maria Eleonora
•f 1608
Alb. Fred.
Hert.
v. Prniss.

(a^ Johan Willem
t 1609

Anna "
t 1632
Filips Lodew.
Paltso-r.
v. Neuburw

ri D

Prot.
t 1614.
" (c) WolfgT^Wm^m
Paltsgr. V Neuburg
Kath.
\' t 1653
(e) Filips Willem^
Keurv. v. d. Palts
t 1690

Anna ^
(b) Joh. Sigismund
Keurv. v. Brandenb.
t 1619

Georg. Willem
Keurv. v. Brandenb.
t 1640

(ü! Fred, Willem Joh. WiU. Kar. Filips
Keurv.
v. Brand. Kv.v.d.Palts Kv.v.d.Palts
t 1688 t 1716

Frederik I
Kon.
v. Pruissen.

-ocr page 133-

vorst grondde zijn regt op de afstamming uit de
oudste lijn; de Paltsgraaf bragt daartegen in, dat
Maria Eleonora, hoezeer de oudste zuster, reeds
in 1608, vóór den erflater, overleden was, en daar-
enboven de Keurvorst voor een vrouw, zijn gema-
lin Anna, optrad, terwijl hij mannelijk erfgenaam
was van de zuster, die den erflater overleefd had.
Beide pretendenten kwamen overeen de landen te be-
zetten tot het geschil beslecht zou zijn en sloten
zelfs te Dortmund, den 10\'^®" Julij 1609, een ver-
drag, waarbij zij gezamentlijk de beambten zouden
aanstellen ^ Vergeefs daagde Keizer Rudolf II hen
voor zich, vergeefs was het, dat hij den Keurvorst
van Saksen, Christiaan II, met de, naar zijne be-
schouwing, opengevallene leenen beschonk op 7 Julij
1610 ^ De Pretendenten, die men de possiderende
Vorsten noemde, bleven in bezit.

De Staten Generaal hadden geen bijzonder belang
om een hunner voor te staan; maar een geheel an-
der aanzien kregen weldra de zaken, (c) Wolfgang
Willem had aanzoek gedaan om de hand van (b) Jo-
han Sigismund\'s dochter; toen hij door dezen echter
bij een maaltijd persoonlijk beleedigd was liet hij
dat ontwerp varen en huwde nu de zuster van den
Katholijken Keurvorst van Beijeren niet alleen, maar
trad zelf tot de Roomsche Kerk over. De Keurvorst
daarentegen verliet de Luthersche leer en werd Ge-
reformeerd. Dat de staatkunde op die overgangen
eenigen invloed uitoefende is hoogstwaarschijnlijk;
althans vond nu de Paltsgraaf steun bij Spanje, de
Keurvorst bij de Vereenigde Nederlanden. Zonder-
ling was het schouwspel, dat de twee Mogendheden,
die in 1609 een twaalfjarig bestand hadden gesloten,
thans in 1614, ieder hare krijgsbenden naar den
Rijn zonden. Spinola veroverde, in \'t begin van Sep-
tember , Wezel, vooral op aandrijven van den Pause-
lijken Nuntius te Brussel, » daar het een zetel der
ketters en het Rijnsche Genève was
V\' Maurits
rukte daarop voorwaarts en nam Emmerik en Rees.
De beide legers stonden zeer in elkanders nabijheid
en te vreezen was het, dat het tot een treffen zoude
komen, toen de Koningen van Frankrijk en Engeland,
de Staten Generaal en de Aartshertogen der Zui-
delijke Nederlanden hunne afgevaardigden derwaarts
zonden. Den 12\'^®° November 1614 kwam men te
Xanten overeen, dat de Landen in twee deelen ge-
splitst en daarom geloot zoude" worden. De Koning
van Spanje, Filips III, weigerde echter de be-
krachtiging, en de onderhandelingen werden afge-
broken. » En \'t liet zich aanzien, dat het krijgsvolk
der Aartshertogen en der Staten de Kleefsche en
Guliksche landen niet zoo haast verlaten zou, als
het er ingekomen was," merkt onze Wagenaar ® te
regt op. De Keurprins woonde te Kleef, de
Paltsgraaf te Dusseldorp. Een bondsdag, welken
de Keurvorst van de Palts kort daarop te Neu-

ïi
u

\' schlossee, Weltgesch. für d. D. V. XIV, 81.
2 Böttiger, Oesch. des Kurstaates u. Kónigr. Sachsen, Hamb.
1833, 2 Th , II, 77.

^ schlossbe, Weltg. XIV, 82; pf-isteb, Oesch. der Teutschen,
IV, 424. „Da ihm aber der Kurfürst in einem über der Tafel
„ausgebrochenen Zank eine Maulschelle gab, so warb er um;
„Herzog
MAXIMILIANS jüngste Schwester Magdalena."
^ Von eaumee,
Gesch. Europ. III, 358.
® Vad. Hist. X, 80.

renberg hield, eindigde als een Duitsche Rijksdag;
men sprak en schreef bijzonder veel. Wel werd
tusschen den Keurvorst en den Paltsgraaf, op 9
Maart 1629, een verdrag gesloten; doch het liet de
verdeeling onaangeroerd en stelde alleen vast, dat
men, onbeschadigd ieders regten, gezamentlijk de
landen zou doen ruimen De zaak bleef hangende
gedurende den 30 jarigen oorlog \\ en zelfs de West-
faalsche vrede besliste de geschillen over de nala-
tenschap des Hertogs van Gulik en Kleef niet

Deze erftwist staat in naauw verband met onze
krijgsgeschiedenis der 17^® eeuw. Tot 1672 namelijk
hadden wij garnizoen niet alleen in de door Maurits
genomene steden Emmerik en Rees, maar daarenboven
in Wezel en Burik, die in 1629, en Orsoy, dat in
1632 door Frederik Hendrik genomen waren en
bekend stonden onder den naam van de Kleefsche
vestingen. De drie eersten lagen op den regter
rijnoever, Burik en Orsoy op den linker.

Nog was op dezen oever, ten noorden van Orsoy,
een kleine streek lands tot het gebrokkelde Aarts-
bisdom Keulen behoorende, waarin de stad Rijnberk
lag. Geen plaats, die zoozeer de wisselvalligheden
des krijgs, gedurende de 17^® eeuw, ondervond.
In 1597 werd zij door Maurits veroverd en behou-
den, niettegenstaande de Aartsbisschop, Ernst van
Beijeren, de herlevering van Rijnberk als onzijdig
en onder zijn gebied, vorderde. De Staten gaven
ten antwoord, dat zoo hij magtig was de stad te
beschermen tegen de Spaanschen, zij die zouden
verlaten In 1598 nam haar de Admirant van Ar-
ragon, in 1601 werd zij heroverd door Maurits, in
1606 weder door Spinola, in. 1633 eindelijk door
Frederik Hendrik ^^ Wij behielden haar tot 1672,
toen Lodewijk XIV die met de genoemde Kleefsche
vestingen innam.

Zuidelijk van Rijnberk lag tegen denzelfden linker
rijnoever aangeleund het Kleefsche leen, \'t Graaf-
schap Meurs, met de stad van dien naam, die in 1597
door Maurits werd veroverd. De laatste erfgename
van dat Graafschap Emilia Walpurgis, vroeger
weduwe van den Graaf van Hoorn, later van Adolf,
Graaf van Nieuwenaar en Meurs, had dit reeds in
1594 aan Maurits afgestaan en dien afstand in 1598
bekrachtigd. Tot 1702 bleef het bij \'t Huis Oranje-
Nassau, toen het door Koning Frederik I van Pruis-
sen als Hertog van Kleef en Leenheer van Meurs
in bezit werd genomen Voor \'t eerst volgt hier,
nu Noord en Zuid gescheiden zijn, Spaansch Gelder,
waarvan slechts een klein gedeelte, dat onze grenzen
niet raakt, door Prins Frederik Hendrik bezeten

® Kluit, Hist. Feder. I, 114.

^ ScHLOSSEE, TVeltg. XIV, 98; pfister, Gesch. der Teuts.
IV, 426.

® M^ j. a. nïhopp, Voorlezing over de Nederl. in 1672, in zijne
Bijdr. over Vad. Gesch. en Oudh. II, 14.

9 Wagenaae, Vad. Hist. XI, 99, 104 en 159.

\'" Dezelfde die tevens Bisschop was van Luik tot 1612. Beschr.
der derde Kaart,
bl. 2.

" Wagenaae, Fat?, fitó. VIII,\'469.

Wagenaae, Vad. Hist. IX, 31, 106 en 216; XI, 174. Bij
aitzema, Saken v. St. en O., II, 63, vindt men de voorwaarden
der overgave aan
feedeeik hendeik.

\' Wagenaae, Vad. Hist. VIII, 471; löwenbeeg , Hist. Taschen-
atl.
p. 51. Meurs behoorde, als Kleef, tot den Westfaalschen
Kreits; Keulen tot den Nederrijnkreits van het Duitsche Rijk.

P

-ocr page 134-

werd, gelijk later zal gemeld worden. Aan dit Gel-
der paalde het Bisdom Luik, dat wij tot 1612 on-
der den staf van den straks genoemden (a) Ernst van
Beijeren zagen, die zijnen, onder Munster genoem-
den, neef (b) Ferdinand van Beijeren tot opvolger
had, welke reeds op zijn elfde jaar tot Coadjutor
benoemd was. In 1650 overleed deze. Van hem
wordt getuigd, dat hij een groot jager; maar de
verstandigste Vorst zijner dagen was \\ Dit laatste
zou men mogen betwijfelen, als men bedenkt, dat
Luik, gedurende zijn bestuur, door de partijschap-
pen der Chiroux en Grignoux als van een werd ge-
scheurd, waarvan de eersten met den Bisschop steeds
naar Spaansche hulp, de laatste, die men de volks-
partij zou kunnen noemen, naar Hollandschen en
Franschen bijstand omzagen. De Luiksche mijter
werd in 1650 op het hoofd van Ferdinand\'s neef,
(c) Maximiliaan Hendrik van Beijeren geplaatst,
die tevens Aartsbisschop van Keulen werd en dien,
behalve de staf van Hildesheim, ook sedert 1683 de
Munstersche in handen gesteld werd. Niet minder
dan 38 jaren duurde zijne regering zoo vol van
verwikkelingen, oproeren en straffen als slechts
denkbaar is. Speelbal van zijne onderdanen en de
hem omringende Vorsten, wierp hij zich nu eens in
de armen des Keizers, dan in die van Lodewijk XIV.
Als bondgenoot van dezen zond hij zijne troepen
tegen ons Vaderland in 1672. Hij deed dit als Aarts-
bisschop van Keulen om zijn geliefd Rijnberk weder
te krijgen en om zich te wreken wegens de onder"
steuning zijner muitende Keulsche of Luiksche onder-
danen door de Staten Generaal. Zijn Luiksch ge-
bied, dat neutraal heette, werd niettemin door de
Franschen op de jammerlijkste wijze verwoest, steden
genomen en geplunderd. Maximiliaan stierf op den
Januarij 1688. Hij was bij opstanden nu

\' Aitzema, Saken v, St. en O. III, 486

- Ten einde verwarring voor te komen en met een oogopslag
te zien welke prelaten Aartsbisschoppen te Keulen en Bisschoppen
te Luik en Munster tevens waren, geef ik hier de opvolging in de
genoemde jaren. Zij die de Munstersche en te gelijk de twee
andere staven van Luik en Keulen droegen zijn kapitaal, de
andere cursyf gedrukt. Deze laatsten hadden dus enkel de Bis-
schoppelijke waardigheid te Munster of te Luik. De opvolging
der Aartsbisschoppen van Keulen is hier niet opgegeven.

LUIK.

MUNSTER.

Everard v. d. Mark

Erik V. Brunswijk Grubenhagi

1506—1538

1522—1532

Cornelis v. d. Berg

Frans van Waldek

1538—1544

1532—1553

George v. Oostenrijk

Willem Kettler

1544-1557

1553—1557

Robert v. d. Berg

Bern. v. Raesfelt

1557-1563

1557—1566

Gerard v. Groesbeek

Joh. v. Hoya

1563—1580

1566—1574

(a) ernst v. beijeren

Jan Willem v. Kleef

1581—1612

1574 1585

(b) FERDINAND V. BEIJEREN

(a) ernst v beijeren

1612—1650

1585—1612

(c) MAX. HENDR. v. BEIJEREN

(b) FERDINAND V. BEIJEREN

1650—1688

1612—1650

Ch. Bern. v. Galen

16.50—1678

Ferd. v Furstenberg

1678—1683

(c) MAX. HENDR. V. BEIJEREN

1683—1688.

eens angstvallig en vreesachtig; dan streng en wreed.
Niet geletterd, was hij echter een ijverig alchimist
Een levensbeschrijving van Maximiliaan zoude zeer
belangrijk kunnen zijn, als men hem als beeld (type)
van de geestelijke vorsten dier dagen, die tegelijk
wereldlijke waren, wilde beschouwen, die een Mogend-
heid heetten; maar zonder zelfstandigheid heerschten,
en te krachteloos waren om hun rol op het staatstoo-
neel te spelen. Het ontnemen van de wereldlijke
magt aan de geestelijke vorsten in de nieuw^ere tij-
den is een van de grootste weldaden voor hunne
onderdanen geweest. Scepter en herderstaf voegen
niet m ééne hand. Geen Staal is thans zoo gebrek-
kig beheerd als die van den Paus, die ze beiden
zwaait.

De zuidelijke grens was verder westelijk het
Spaansch gedeelte van het Hertogdom Braband en
van het Graafschap Vlaanderen, over welker begren-
zing straks uitvoeriger zal gehandeld worden.

De gedaante van het Vaderland is aanmerkelijk
veranderd: hier en daar door natuurlijke oorzaken
van aanslibben of afbrokkelen; maar oneindig meer
door de onvermoeide pogingen onzer vaderen in het
aanwinnen van grond door het droogmaken van
meiren en plassen. Het gevoel van zelfstandigheid,
geschraagd door den bloeijenden koophandel, bragt
de kapitalen aan, en het is vooral nu, dat we ons
kunnen beroemen zeiven ons Vaderland te hebben
geschapen en op kunstgewrochten wijzen schooner
dan standbeelden of paleizen; kenmerken van spre-
kende uitdrukking der gantsche eigenaartigheid van
ons volk

In Groningen is de Dollart door westelijke aan-
wassen in omvang verminderd, doch in 1665 zoude
eerst aldaar een dijk worden gelegd Ten zuiden
evenzoo door aanwas van het Bondernieuwland in
1605 Eenige jaren later, in 1628, bouwde men
aldaar ter beveiliging van den Dollart de Lange-
Akkerschans In het noorden is de kust toege-
nomen, en was men begonnen de buiten dij ksche
gorzen voor wei- en bouwland aan te leggen
De gemeenschap door kanalen van ile stad Gronin-
gen, westelijk naar Stroobos, oostelijk naar Win-
schoten valt iets later en zal eerst op de zesde Kaart
van 1740 voorkomen. Een aanmerkelijke verbetering
was in 1629 in den loop der Hunze aangebragt om
den weg van Groningen naar zee te bekorten. Het
bogtigste gedeelte van den stroom was bij Groot
Garnwerd. Men besloot tot eene regtlijnige door-
graving aldaar. De kronkelingen waren hier zoo
sterk, dat de schippers een paar etmalen werk

T

-ocr page 135-

hadden om die vaart af te leggen, welke men door
het nieuwe diep bij een gunstigen wind in een
kwartier uurs afzeilt. Klein Grarnwerd, dat even
als Groot Garnwerd op den linkeroever lag, werd
daardoor op den regteroever overgebragt \\ De in-
ham aan het Wolddiep is door verzandingen genoeg-
zaam verdwenen en door sluizen zijn de uitwate-
ringen verzekerd

Aan de oostkust van Friesland is reeds in 1592
het eiland de Band gehecht door de bedijking van den
Anjumer- en Lioessenserpolder Belangrijker was de
aanwinst in het noordwestelijke dier Provincie.
Bijna honderd jaren waren er sedert de bedijking
van het Oude Bildt verloopen, toen het nieuwe
Bildt, groot omstreeks 1756 morgen (ruim 1608
bunders) in 1600 werd gewonnen en binnen een
tweeden dijk gebragt. Hoezeer geene nieuwe dorpen
daardoor ontstaan zijn, is de ontwoekerde grond
een zeer vette en tot den akkerbouw allergeschik-
ste bodem ^

In 1633 werd het groote Warregastermeir droog
gemaakt Reeds vroeger was de zeeboezem
tusschen de steden Workum en Hindelopen in
land herschapen onder den naam van Workumer
Nieuwland. Bereids in 1557 had Koning Filips om
deze » inbocht" groot 300 morgen te bedijken
octrooi verleend, zonder dat het tot uitvoering
kwam. In \'t begin der 17\'^® eeuw verleenden de
Staten van Friesland weder vergunning en in 1624
werd de nieuwe zeedijk eindelijk voltooid

Zuidelijker werden, volgens octrooi van 1613, de
groote plassen ten oosten van Stavoren drooggemaakt
na 1620 en daardoor 400 morgen gewonnen. Bij
de vorige tijdperken is het dorp Koudum of Koldum
zuidoost van Hindelopen als eiland voorgesteld vol-
gens de teekening op de oude kaarten. Naar de
latere is het alleen door een vaart van het vasteland
gescheiden. Wanneer die verandering geschied zij,
heb ik niet kunnen opsporen; misschien heeft zulks
van lieverlede plaats gehad \\ Als nieuw ontstaan
is Heerenveen geplaatst, \'t welk aan de turfgraverij
zijn opkomst te danken had en reeds in 1613 een
eigen predikant bezat

De noordelijke eilanden hebben geene bijzondere
veranderingen ondergaan, uitgenomen Texel. In 1629
en 1630 werd door het leggen van een zanddijk
Eijerland er aangehecht. De polder Waal en Burg,

die in 1532 ondergeloopen, en waarvan de eigendom
door \'t betalen van erfpacht behouden was, werd
in 1612 weder bedijkt, niet zonder veel tegenspoed
echter; want de kosten, die op ƒ 28,000 berekend
waren, bleken ƒ 130,000 te bedragen. Vandaar dat
de toegestane vrijdom van verponding in 1619 en
zelfs nog in 1743 verlengd werd. Zoo men de Hol-
landsche indijkingen bij de Friesche vergelijkt, zijn
de laatste van veel geringer omvang, daar b. v. Waal
en Burg, dat tot de kleine Hollandsche aanwinsten
behoort, toch ruim 733 morgen groot was. In het
oostelijk gedeelte is sedert 1600 het Schil aangelegd,
waar vóór 1650 een Kerk gebouwd werd, en \'t welk
sedert gestadig in bloei toenam Het dorp Westen-
einde, dat daarentegen allengs nietiger werd, daalde
af tot gehucht

Wij zullen onzen weg zuidelijk vervolgen en met
eenige trotschheid op ons voorgeslacht mogen wijzen,
nu wij het geheel vernieuwde noordelijke deel van
Holland voor ons zien. Verdwenen is daar het golf-
geklots te midden van het binnenland. Het eerst
handel ik over de groote plassen; en nu trekt de reus-
achtige Zijpe onze aandacht. Slechts even had zij
het hoofd boven, toen zij in 1572 onherstelbaar ver-
loren scheen want niet minder dan 24 jaren duurde
die toestand. Eerst in 1596 werd door de Staten
van Holland en Westfriesland op nieuw octrooi ver-
\\ leend ter bedijking, met last die in \'t volgend jaar
aan te vangen en zoo mogelijk te volbrengen; maar
op 15 Aug. 1597 werd de nieuwe aanleg door een
feilen noordwestenstorm nogmaals gebeukt en geteis-
terd. Door volharding werd de schade hersteld, en
in 1598 zag men de Zijpe eindelijk voor altijd bo-
ven de baren met hare 9060 morgen gronds van
de beste soort, zoo wei- als bouwland. Aangename
en schoone landhuizen werden er gebouwd en de
vorige doorgestane wederwaardigheden ruim vergoed,
doordien vele gronden hoog lagen en daardoor tot
drooghouden een betrekkelijk klein getal watermo-
lens werd gevorderd; daar voor de Zijpe slechts 34
en voor de meer dan 2000 morgen kleinere Beem-
ster 50 molens noodig waren

Ten Oosten van de Zijpe ziet men de Wieringer-
waard of Nieuwe Zijpe zich stout over de slijken
uitstrekken. Alleen door aanmoediging van wege
de regering was het mogelijk ondernemers te vinden,
daar zij ongemeene voorregten op het bedijkte land ver-
kregen als: langdurigen vrijdom van verponding en
landsmiddelen, en behouden en bezitten als eigen
goed. Groote inschikkelijkheid werd dan tevens be-
toond bij rampen of tegenheden. Zoo werd het oc-
trooi telkens verlengd; zoo verkregen de bedijkers
in 1603 een nieuw uitstel en worstelden al voort
tegen inbraak, verzakking en soms gedeeltelijke weg-
zinking, tot tusschen 1612 en 1617 dat werk ein-
delijk tot stand kwam en 1895 morgen gewonnen
waren, die men voor de. beste uit gansch Neder-
land hield

» Teg. Staat der Ned., VIII, 587, 599 en 1601.

Zie Beschr. der eerste Kaart, bl. 7.
\' ^ Beschr der derde Kaart, bl. 3.

Teg. Staat der Ned., VIII, 412; bachiene, Beschr. d.v.N.,
I, 745; le prancq van bekkhey, Berigt wegens een oude Kaart,
bl. 28: v. d. aa, a. w. XIII, 238.

> ^ Teg. Staat der Ned., VIII, 415; v. d. aa, a. w. XII, 390.

-ocr page 136-

Vooral had men, sedert vele jaren, het oog ge-
slagen op den zoo uitgestrekten plas, die na de Z%e
de grootste en zonder eenig eiland was, de Beeni-
ster. De golven oefenden er een ongewoon geweld
en werden slechts, na voortstuwing door \'t gansche
meir, tegen de oevers gebroken, waardoor een jaar-
lijksch verlies van 25 morgen ontstond. Reeds in
1570 was er voornemen tot bedijking, doch de on-
rust der tijden deed het werk staken tot 1607,
toen eenige personen octrooi verkregen, op voor-
waarde van binnen vier jaren gereed te zijn. Men
begon met 26 watermolens te bestellen, stopte de
gaten en maakte de ringdijken op, In 1609 waren deze
genoegzaam voltrokken. Maar op 20 Junij 1610
braken zij met een hoogen vloed op vele plaatsen
door en werden meest allen geheel weggeslagen,
zoodat de Beemster weder gansch volliep. In de
volgende maand echter verkreeg men reeds een
nieuw octrooi met grooter voorregten en vrijdom-
men en in vier maanden tijds waren de 12000 roeden
dijks hersteld en, door het toevoegen van nog 12
molens, in elf maanden \'t water grootendeels uit-
gemalen, zoodat de Beemster den 12 Mei 1612 ge-
heel droog bevonden en op 30 Julij de ruim 7794
morgen gekaveld werden. Een tijdgenoot noemt die
droogmaking een bijzonder wonderwerk van Hol-
land, door allen schier onmogelijk geoordeeld
Jaarlijks op den 30 Julij werd wegens het volbren-
gen der grootsche onderneming, een dank- en
bededag gehouden Natuurlijk dat dit welslagen
aanlokte tot nieuwe pogingen. In 1617 werd octrooi
verleend tot het bedijken der ruim 2981 morgen
groote Purmer, waarmede men in 1622 gereed was.
Geen twee jaar later werd de vergunning voor de
Wormer gegeven, en hoezeer in 1625 alles weder
onderliep, had men in 1626 weder bijna 1800
morgen gewonnen Bijna tenzelfden tijd dacht men
aan de Waard of Heer Huigenwaard. Het octrooi
tot droogmaking is van 1625 en reeds in 1631
geschiedt de kaveling (verdeeling) op \'t Stadhuis te
Alkmaar van 3285 morgen, hoewel niet zeer vrucht-
bare gronden

Naauwelijks was dit geschied, of nog in \'t zelfde
jaar 1631 werd octrooi gegeven voor de Schermer,
en in 1635 werden onder de bedijkers, bij loting,
de ruim 6160 morgen verdeeld, die niet minder
dan 52 watermolens tot drooghouden vorderden
Bij de droogmaking der kleine meiren, die op de
eerste Kaart met cijfers zijn aangewezen, zal ik niet
in bijzonderheden stilstaan. Genoeg zij het, dat
ook die in de eerste helft der 17\'^® eeuw allen wer-
den ingedijkt; het grootste daarvan het Wogmeer,
oost van Hensbroek, zelfs reeds in 1607 De
vier ten noorden van de Huigenwaard en daar-
mede ineengeloopen, waren bij de bedijking van
dien waard daarin niet begrepen; maar werden kort
daarna in afzonderlijke. ondernemingen droogge-
maakt Bereids vroeger waren de Dieps- en
Kaarlingermeirtjes benoorden Alkmaar leeggema-
len De bedijking der in de nabijheid van Mon-
nikendam liggende drie kleine plasjes het Belmer-
Broeker- en Buikslotermeir, te zamen ruim 820
morgen groot, werd in 1624 bij combinatie begon-
nen en in 1625 voltooid

Het laat zich vermoeden, dat Amsterdam, de
hoofdzetel des toenmaligen handels, kapitaal beschik-
baar zoude stellen tot het bedijken van de Diemer-
meir in zijne onmiddelijke nabijheid. In 1624 werd
octrooi verleend. Moeijelijkheden met eigenaars in
den omtrek schijnen eenige vertraging te weeg ge-
bragt te hebben, zoodat eerst in 1631 de gronden
bij kavelingen werden verkocht. Van de 780 mor-
gen behield de stad er 30 voor zich. Twintig jaar
later, in 1651, bezweek echter de ringdijk door
een hevigen noordwestelijken storm, zoodat er
16 voet water op het land stond en plaatsen en
lusthuizen vernield werden. Door ijverige pogingen
verrezen de gronden toch weder en werden gebou-
wen en beplantingen hersteld Reeds iets vroe-
ger, in 1627, had men de daaraan palende Bijle-
mermeir leeggemalen Met enkele andere plassen
heeft men, denkelijk om eigenaardige bezwaren, de
droogmaking niet beproefd. Zoo bleven, ten zuiden
van Medemblik, de Vliet, en het Monnikenmeir bij
Monnikendam bestaan. Met anderen zijn de proeven
mislukt als met de Naarder- en Kortenhoef- of Hor-
stermeiren. Omtrent 1628 trachtte men het eerste te
bedijken, maar de grond werd onbekwaam gevonden
om eenige vastheid te verkrijgen. Met de Horster-
meir slaagde men evenmin. Hoezeer het droogge-
malen is geweest, bragten de menigvuldige wellen
zoo veel water aan, dat geen molens den grond
droog konden houden. Wanneer men die pogingen
heeft aangewend is mij onbekend; waarschijnlijk in
\'t begin der 17^® eeuw, althans vóór 1628; want toen
sprak de Drossaard Hooft van de opwellingen en
waterzijpelingen in de Naardermeir, en beriep zich
daarbij op de ondervinding verkregen bij de Hor-
stermeir

Niet zoo spoedig was men in dit gedeelte van
\'t Vaderland bedacht op het verbeteren der midde-
len van gemeenschap tusschen verschillende steden
door kanalen, hoezeer Zuidholland daarvan reeds in
\'t graventijdperk het voorbeeld gegeven had De
landweg van Amsterdam naar Haarlem was in de
eerste helft der 171^® eeuw, nog zeer bezwaarlijk;
want, toen Frederik Koning van Boheme in Ja-
nuarij 1629 met zijne koets te Haarlem was geko-
men en nog naar Amsterdam wilde, vond hij, niet-
tegenstaande een zwaren storm, het verkieslijk
langs het Y met een\' veerschuit te -gaan; \'t geen
door overzeiling zijn oudsten zoon het leven kostte.

" A!s de Sehagerwaard in 1632. V. d. aa, a. w. X, 100.
® Als Diepsmeir in 1617. V.
b, aa, a. w. III, 324.
Teg. Staat, VIII, 554.

Teg. Staat, VIII, 178; wagenaab, Beschr. van Amsterd.S^o^
IV, 364 en V, 180.

Teg. Staat, VIII, 145.

BACmENE, Beschr. der V. Ned., II, 1137; Brieven van
p. o. hoopt, Haarl. 1750, ook aangoh. in den Teg. Staat, VIII, 129.
Beschryv. der eerste Kaart, bl. 9, Aant. 8.
Zie
Geslachtstafel op bl. 17 van de Beschr. der derde Kaart.

1 \' Joost jansz., Beschr. van Noort-Hollandt (aangeh. bij de
Beschr. der derde Kaart, bh 3, Aant. 6) bh 51.

2 Teg. Staat der Ned VIII, 559; v. v. aa, a. w. II, 216.

3 Teg. Staat, VIII, 565.

» Teg. Staat, VIII, 406; v. d. aa, a. w. V, 302.

" Teg. Staat, VIII, 393.

fi Teg. Staat, VIII, 275: v. d. aa, a. w. XII, 564.

^ Schagerwaard, Woudmeir, Slootgert en Bleekmeir.

-ocr page 137-

Men noemt dit als de aanleiding tot het maken in
1631 van een nieuwe vaart en een trekweg tusschen
beide steden \\ In 1638 vereenigde men op gelijke
wijze Amsterdam met Weesp, en in 1640 met Mui-
den en Naarden. Deze laatste weg liep van de stad
langs den Amstel en de ringsloot der Diemermeir; hier
begon de vaart en daarnaast vervolgde de weg tot
Muiden; van daar liepen een andere vaart en weg
tot Naarden

Bij al de landaanwinstcn niet door wapenen, maar
door vernuft en volhardende vlijt verkregen, blijft
echter in \'t hart van Holland onze groote vijand de
Haarlemmermeir gestadig om zich grijpen. Met haar
vernielende golven knaagt en knabbelt en schuurt
zij gronden en paalwerken af en sleept ze in de
diepte. Het is zorgwekkend. In ruim een halve
eeuw de ontzettende hoeveelheid van omtrent
5000 morgen alweder verslonden! Het dorp Rijk is
geheel verdwenen, Nieuwkerk is weggeslagen; ver-
zwolgen zijn de kleine eilandjes bezuiden Beinsdorp,
en dit zelf is van alle kanten afgenomen. Dat zag
men met ontroering; dat zag de eenvoudige, maar
hoogst bekwame landbewoner Jan Adriaansz Leegh-
water, binnen- en buitenlands als uitstekend water-
bouwkundige bekend. Hij zon op betooming der
golven niet slechts, maar op geheele droogma-
king der 17,000 morgen waters, en schreef de vrucht
zijner overpeinzingen in zijn Haarlemmermeerboek
ter neder. Met graagte werd het gelezen; de eene
druk volgde den anderen; maar men deinsde terug
voor de ontzettende kosten en vreesde voor onuitvoer-
lijkheid. Nog twee eeuwen zou de plas zich uit-
breiden en om zich grijpen, tot in onzen leeftijd de
plannen door uitvoering gevolgd werden, en de
vordering der wetenschap over alle bezwaren roem-
rijk zegepraalde ^

Zuidelijker is het Zoetermeersche meir, west van
Benthuizen, groot ruim 612 morgen, volgens octrooi
van 1614 ingepolderd, in 1616 verdeeld en in een
schoone landsdouw herschapen Het oog naar de
zeekust wendende, ziet men den al meer aangeslik-
ten hoek van Holland, die later den Maasmond zoo
zeer heeft verengd. De tegenover liggende kust
bragt door weldra ingedijkte verzandingen ten noor-
den van den Briel het hare bij tot die vernaauwing
Het eiland Rozenburg is westelijk vergroot door de
bedijking van Nieuw Rozenburg, die vóór 1632 plaats
had. Die westelijke strekking heeft echter de latere
uitgebreidheid nog niet erlangd, daar de Krabbe er
nog niet aan gehecht was, \'t geen eerst omtrent 1674
door een dijkverbinding geschiedde, terwijl de in-
poldering van dat gedeelte niet voor 1806 plaats
had Tegenover Rozenburg is Maaslandsluis om-
trent het begin der 17\'\'® eeuw opgekomen en weldra
bloeijend door de groote visscherij \\ Even zoo is
Helvoetsluis voor \'t eerst geplaatst, aan de zuidkust van
Voorne. In 1621 was besloten hier eene sluis aan
te leggen; eenige jaren later om er een dok en
tevens vestingwerken te maken, \'t geen echter niet
voor in de tweede helft der eeuw geschied is In
Beijerland en Strijen zijn gewigtige veranderingen
voorgevallen. De Groot Zuidbeijerlandsche polder is
in 1631 ingedijkt. Groot Kromstrijen in 1625, de
Numanspolder 1642, \'t land van Esch in 1637, de
Strijensche polder en \'t Kooigras in 1642, de Mijl-
polder 1617. Door dit alles is het eiland gerond
en de toestand zeer genaderd tot den tegenwoordigen.
De Kil heeft zich reeds gevormd door de slijken
van \'t eiland van Dordrecht, wier indijking nabij is

Het eiland Goeree is zuidelijk en oostelijk van de stad
vergroot door aanwinst van vier nieuwe polders

Op Flakkee is, oost van Oude Tonge meer land;
want de Heerenpolder reeds van 1523, doch later
ondergevloeid, is weder gewonnen in 1647; vroeger
nog, in 1600, is de Groote Blokschepolder bedijkt,
als ook twee kleine poldertjes, zuid van Ooltgens-
plaat, in 1594 en 1602

De tegenover liggende kust, toen gedeeltelijk
tot de Generaliteit, gedeeltelijk tot Zuidholland be-
hoorende, beschouwende, is aldaar, ten noorden en
noordwesten van Steenbergen, het Prinsenland ge-
wonnen en in 1601 de Heene. Bij Stand daar-
buiten, het eiland oost van de Willemstad, zijn de
wateren verengd. Het meir bij Geertruidenberg blijft
hoezeer verkleind, volgens de Kaarten, nog bestaan.
Ten noorden van die stad bij Dussen en Almkerk
zijn in 1646 de Nieuwe Altenasche en Emmikho-
vensche polders aangewonnen, en dus de oostelijke
terug wijking van het land aldaar verminderd. De
Zuidhollandsche polder, west van Dussen, werd eerst
1679 tot land

Bij de vereeniging van Maas en Waal is in 1599
door den Admirant van Arragon \'t Fort St. Andries ge-
sticht, maar \'t volgend jaar door Maurits veroverd

De Rijn is na de scheiding van de Waal weder
veel versmald

Wij begeven ons naar Zeeland. Het westelijke
deel van \'t eiland Tholen, Stavenisse, is in 1598
weder bedijkt, na 90 jaren met de zee gemeen te
hebben gelegen

Philipsland, dat sedert 1532 overstroomd was, is
eerst in 1645 weder gewonnen. Lang schijnt men
tegen herdijking te hebben opgezien, omdat het
eiland vóór 1632 reeds tweemaal was ondergeloopen

. 7 Teg. Staat, VI, 535.

® Plokkee, a. w. bl. 219.

® De Wieldrechtsche polder werd 1659 bedijkt. V. d. aa,
a. w. III, 541.

\'" Namelijk Oud Westerloo in 1591; Nieuw Oostdijk 1593; Nieuw
Westerloo 1611; de Rooklaaspolder 1621.

\'\' Namelijk Weipolder en Al te klein. Boers, Beschr. v. Goe-
dereede,
bl. 29 vg.

Beschr. der eerste Kaart, bl. 10, Aant. 2; v. d. aa, a. w.
III, 583, en voor de poldernamen
tiijion, Kaart 43.

V d. aa, a. w. I, 263.

Beschr. der derde Kaart, bl. 4.

Beschr. der eerste Kaart, bl 10, Aant. 7 en 8, en (^e derde
Kaart,
bl. 15. Ik vermoed, dat toen de Moggershil weder bedijkt
is, die wel reeds in de 15\'"^ eeuw (1419) land was geweest; maar
op de goede Kaarten ook later als schor voorkomt.

-ocr page 138-

en de drang van het water bij de weinige uitge-
strektheid zeer groot was \\ .Op Schouwen is de
zuidelijke inham weder toegenomen. Op de vorige
Kaai-t komt Borrendamme nog voor. Het is sedert
zoodanig verminderd, dat in 1613 de Kerk reeds
in puin lag, en dit tot het digten van de dijken
besteed werd. In 1642 waren er slechts twee of drie
huizen overgebleven, die sedert verdwenen zijn
De aaneenhechting met Duiveland is echter tot stand
gekomen door het bedijken der Duivelandsche pol-
ders van 1612 tot 1646, en heeft aanmerkelijke
verbetering door de vastheid der nu vereenigde
eilanden gegeven. De nieuwe haven van Zierikzee,
waarvan vroeger gesproken is was in \'t jaar 1602
gereed. Orisant is genoegzaam schor geworden.
In \'t laatst der 161^® eeuw had het nog zeven hof-
steden. In 1648 was er slechts een herder met
zijne kudde schapen. Kort daarna is het waarschijn-
lijk geheel ingevloeid Op de latere Kaarten der
17"\'® eeuw ziet men in de bogt van Schouwen een
aan die bogt beantwoordende plaat met den naam:
» Roche-plaete," daarna als » Groote-plaatmaar
met veranderden vorm bekend

Aan Noordbeveland mogen we weder een groet
brengen na zijne verrijzing uit de baren, waarin het
sedert 1532 gedompeld lag. In het Noorden begon
in 1598 de bevestiging door de bedijking van den
polder Oud-Noordbeveland. Het nieuwe dorp Cats
werd daar gebouwd, alsmede het weldra veel aanzien-
lijker Colijnsplaat. In 1616 werd de polder Nieuw-
Noordbeveland en nog vóór 1648 een tweetal andere
gewonnen. Later in deze eeuw volgde de meer zui-
delijke en westelijke uitbreiding van Cortgene en
Wissekerke Wolfertsdijk heeft in \'t Oosten sedert
1597 in den Oostnieuwlandschen polder een vroeger
verlies hersteld. In \'t Zuiden zou in 1649 de Hee-
renpolder worden bedijkt en in den loop der eeuw
nog in \'t Westen vergrooting plaats hebben \\

Naar Walcheren overstekende zien we verovering
op den stroom. De schor voor de Middelburgsche
haven is bedijkt en wel eerst het oostelijkste gedeelte
in 1631, St. Joosland genaamd. Het behoorde tot
\'s Heeren Arendskerke op Zuidbeveland, ten gevolge
der gifte in 1395 van \'t Arnemuiderzand door Her-
tog Albrecht van Beijeren aan de toenmalige be-
zitters dier heerlijkheid gedaan. Een plaatsje, het
Oudedorp genaamd, werd er gebouwd. Door Mid-
delburg werd het westelijk deel, de Middelburgsche
polder geheeten, ingepolderd in 1645. Het aldaar
gestichte dorp dagteekent van 1650

Ook in Zuidbeveland heeft men de hand moedig
aan het werk geslagen, om het vroeger verlorene
te herwinnen. Borssele in \'t zuidwesten werd in
1616 door de stad Goes als koopster der heerlijk-
heid herdijkt, hoezeer onder groote bezwaren. Nog
in dezelfde eeuw sloeg in \'t zuiden weder een ge-
deelte weg, zoodat op de tegenwoordige Kaart de
kust iets uitgestrekter is dan in onze dagen De
westkust heeft zich geheel hersteld. De Nieuwe
Kraaijert werd in 1612, \'s Heerenhoek 1616, de
Westkraaijert 1642 gewonnen, en \'s Heerenhoek en het
Meuwedorp aldaar gebouwd en een welig bloeijende,
bekoorlijke landsdouw in \'t leven geroepen, die, als
geheel Zeeland, door zoo weinige Nederlanders be-
zocht wordt.

Aan den zuidoosthoek van het eiland is er gedeel-
telijk meerdere uitbreiding dan later, daar Valke-
nisse nog aanwezig is, dat in 1682 verloren ging.
De oostelijke strekking dier punt zou in de vol-
gende, 18\'^® eeuw, zeer worden uitgebreid door in-
dijkingen in 1773

Het beklagenswaardige Reimerswaal is verdwenen.
Na den brand van 1558 werd het spoedig daarop
nog door herhaalde stormvloeden geteisterd, tot in
1573 Zeeuwsche krijgslieden, om de onverdedig-
bare plaats niet voor de Spanjaarden te laten, haar
in brand staken. » Toch kon het rampzalig over-
schot der eens zoo rijke burgerij niet besluiten
om de puinhoop en te verlaten. Tot 1631 bleef de
plaats bewoond. Toen werd hetgeen er nog overig
was van poorten en andere publieke gebouwen,
benevens de straatsteenen verkocht ten voordeele
der Stads schuldeischers

In Staats-Vlaanderen, het land van stroomver-
anderingen, verzandingen en waterwoelingen, zijn
in de 58 jaren, die sedert 1590 daarheen gesneld
zijn, weder geheel nieuwe toestanden. De volkomen
in \'t lichtstelling zou een gansche verhandeling vor-

vgg. vï^aar men allerbelangrijkste berigten vindt omtrent opwas,
aanwas, bodem en erve, waarvan de kennis tot verstand der
eigendoms- en bezitregten in Zeeland onontbeerlijk is. In 1661 en
1671 werd de noordelijke en oostelijke bedijking voortgezet.

® Dresselhuis, Wand. door Noord en Zuidbeveland, bl. 237 vg.
In 1648 en vooral 1715 leed men daar geweldige sebade.

Ö O

Door vergissing staat op de kaart Heinkenszand in plaats
van \'s Heerenhoek. Zie
Beschr. der derde Kaart, bl. 5, Aant. 11.
Op de zesde Kaart van 1740 zullen we nieuwe aanwinsten in
\'t westen zien. Behalve de reeds genoemde kaarten van Zee-
land verdient vermelding de zeer fraai uitgevoerde en met zorg
gekleurde, in negen bladen getiteld:
Zelandiae Comitatus novissima
tabula delineata per
me. j. visscherum, nunc autem emendata et
aucta, per
r. ottens. Voor de poldernamen zal men Avèl doen
de Kaarten 54 en 57 van
tiriox\'s Atlas, die in veler handen is,
te raadplegen. Om de landsgedaante in verschillende tijdperken
in bijzonderheden te leeren kennen is een bewerking van Pro-
vinciale Historische Atlassen zeer wenschelijk. De Heer
a. w.
kroon
heeft er ons eenen van Zuidholland toegezegd. Ik wensch,
dat hij aanmoediging vinde,

Dresselhuis, a. w. bladz. 75 en 82,

Dresselhuis, a. w. bl. 65. Het archief van Reimerswaal is
in 1635 naar de Provinciale Rekenkamer overgebragt, naar luid
der woorden van den Griffier der Kamer. „... diverse chartres
„ privilegiën en andere munimenten gecommen vute voors. stad
„ Reymerswale (nu an de Gravelich: (Grafelijkheid) verlaten ende
„vervallen als desolatel: geabandonneert zynde en mitsdyen nu
„geen stadt meer zynde.") Zie
Nehalennia, Jaarboekje voor Zeeuw-
sche Qesch. en Letteren,
enz. door h. m. c. van oosterzeb, Mid-
delb. 1850, II, 100; in het zeer lezenswaardige stuk, getiteld:
Het Archief der voormalige stad Ueimerswale door j. p. van vis-
vliet,
Arch. der Prov. Zeeland.

1  Zeeuivsche Volksalm. voor 1839, bl. 129 vgg. en Beschr. der
eerste Kaart,
bl. 10, Aant. 15.

® Als bij Nova et accurata com. Zeelandiae Tabula, multis locis
corr. atque edita pr.
c. allaed en Com. Zeelandiae Tabula a fr de
vfit,
Arnst. ex offic. J. cóvens et c. mortier.

® Zie Beschr. der eerste Kaart, bl. 10, Aant. 16; der tweede
Kaart,
bl. 3; der derde Kaart, bl. 5, Aant. 7. Vooral dressel-
huis,
Wandel, door Zuid en Noordbeveland, bl. 163 vgg.

^ Dresselhuis, a. w., bl. 170.

® Teg. Staat, X. 342: Beschr. der derde Kaart,h\\. 5, Aant. 10;
en vooral
dresselhuis, Wandel, door het eiland Walcheren, bl. 5

-ocr page 139-

deren. Men gelieve zich alzoo met een kort over-
zigt te vergenoegen.

Op de vorige Kaart zijn tusschen Cadzand en
Sluis breede plassen. Door \'t bedijken der watering
van Zuidzate en den Vierhonderdpolder in 1617
zijn zij reeds veel verminderd

Breskens en Cadzand zijn door de dijkage van
de Groede in 1612 grootendeels vereenigd. \'t Land
noordwaarts van IJzendijke is toegenomen door den
in 1614 en 1617 bedijkten Monnikspolder

Biervliet, hoezeer nog eiland, heeft west- en
noordwestelijk gewonnen door den Oranjepolder in
1618 en den Ameliapolder in 1639 l

Noord- en noordoost van Sas van Gend is land-
aanwinst door den Oostenrijkschenpolder in 1603,
en den St. Albértspolder in 1610.

Axel heeft veel meer land noord en noordoost ge-
kregen en Terneuse heeft zich zuidelijk uitgebreid,
zoodat er aaneenhechting is. Vooral geschiedde dit
door de But-, Capelle- en eenige kleinere polders in
1606 en door de Coegors- en Nieuwe-Eglantier-
polders in 1631

De noordelijke gorzen tusschen Hulst en Lief-
kenshoek zijn grootendeels blijven bestaan en nog
heden aanwezig

In het politieke toonde de vorige Kaart ons het
Vaderland te midden zijner worsteling tegen Spanje.
Vijf Provinciën: Gelderland, Holland, Zeeland,
Utrecht en Friesland slechts in de Unie. Over-
ijssel is niet meer dan goede nabuur en vriend.
Groningen en Drenthe zijn weder onder de magt
des Konings geraakt. Het laatste om voor altijd
buiten het verbond te worden gesloten.

Het staat thans te vermelden, hoe de twee eerste
gewesten leden der Unie werden, en hoe de uit-
sluiting van Drenthe werd volgehouden.

Voor Overijssel, \'t geen wij vroeger zagen, dat
de Unie niet geteekend had, werd, na de aan-
vaarding van het stadhouderschap door Maurits
en de overgave van Deventer op 10 Junij 1591
een nieuw tijdperk geopend. Gedurige toenadering
tot het verbond van 1579 ontwaart men. Vroeger
was wel reeds aanbieding gedaan van wege Over-
ijssel om afgevaardigden naar de Staten Generaal
te zenden; maar het blijkt eerst met zekerheid,
dat daaraan in 1591 voldaan is, toen twee ge-
deputeerden derwaarts werden gezonden \\ Ofschoon
het niet wel mogelijk is den juisten tijd te bepalen
waarop Overijssel kan gezegd worden een der Ge-
ünieerde Provinciën te zijn, zoo mag men veilig
stellen, dat dit sedert het jaar 1591 zeker is.

Het getal der Provinciën was toen nog slechts
zes, daar Groningen nog in \'s vijands magt was.
Weldra, op 24 Julij 1594, werd de stad, na een
beleg van twee maanden, aan Maurits en Willem
Lo de wijk, Stadhouder van Friesland, overgegeven
en zulks, niettegenstaande de Roomsche geestelijken
en vooral de Jezuiten de burgerij zoo lang mogelijk
tot verzet hadden aangemaand. De voorwaarden,
welke van stadszijde waren gesteld, verschilden aan-
merkelijk van de daarna bepaalde, daar men, onder
anderen, behoud van de R. K. godsdienstoefening
en het aanblijven der bestaande regering verlangd
had. Het op 22 Julij door Maurits in \'t leger voor
Groningen toegestane verdrag behelsde, dat binnen
de stad Groningen en landen geen andere religie
geëxerceerd zoude worden dan de Gereformeerde,
hoezeer niemand in zijne conscientie of gewisse
zou worden geïnjurieerd, onderzocht of bezwaard.
De Magistraat zou, voor deze reize, door beide
Vorsten worden aangesteld, dat is geheel uit Her-
vormden bestaan. De hoofdbepaling wa.s echter in
Art. 2 van het Verdrag Daarbij beloven de Ma-
gistraat en de ingezetenen van Groningen, zich in de
unie van de Generale Nederlandsche Provinciën te
rëuniëren en den Heeren Staten Generaal derzelve
Gëunieerde Provinciën aan te hangen, gehouw en ge-
trouw te zijn; en dat die van Groningen als een
medelidmaat met de andere Provinciën in goede
trouw, een ongeveinsde, vaste en onverbrekelijke
vriendschap met elkander onderhouden en malkan-
der bijstaan zouden, om te wederstaan, daaruit hou-
den en te verdrijven al de Spanjaarden en hunne
adhaerenten. Belangrijk was ook Artikel 5, waarin
Graaf Willem Lodewijk van Nassau als Stadhou-
der van Groningen en de Ommelanden erkend, aan-
genomen en ontvangen werd Aldus werd een nieuw
Gewest toegevoegd aan het ligchaam van den nieuwen
Staat Maar van het uiterste gewigt was het om
een einde te maken aan de eeuwenheugende geschil-
len, die Stad en Ommelanden verdeelden. Daarom
was bedongen, dat die ter beslissing zouden staan
van de Staten Generaal. De naar Groningen gezon-
den gemagtigden bewogen de twistenden aan hen
over te laten om de zaak niet naar het strenge regt;
maar volgens billijkheid en in vriendschap te beslis-
sen. Door hunne uitspraak werd op 17 Februarij 1595
verkondigd: Dat de Stad en de Ommelanden ten
eeuwigen dage voor één gewest en ligchaam zouden
gehouden worden om eenparig de Staten van Stad
en Lande te vertoonen, onder een Stadhouder op

" Teg. Staat, XVIII, 348, zijnde het eerste deel van Overijs-
sel door M^
GERHAKD DüMBAE (de jonge); Overijss. Almanak voor
1849, bl. 18.

® Bekend onder den naam van: het Tractaat van reductie.

" Zie het Tractaat bij boe, Ned. Oorl. III, 833. Het reüniëren
moet van de Ommelanden verstaan worden, die vroeger de Unie
hadden aangenomen. De stad Groningen toch trad er nu voor
\'t eerst in.

Bosscha, Nederl. Heldend. I, 323, bij wien de bijzonderhe-
den van het beleg te lezen zijn.

2

-ocr page 140-

10

last der Algemeene Staten \\ Hoewel tegen deze
en volgende uitspraken verzet geschiedde, nu door
de Ommelanden, dan door de Stad, de Staten Ge-
neraal zelfs tegen deze door het bouwen van een
kasteel feitelijke redenen gebruikten, en de wrijving
nog bijna anderhalve eeuw voortduurde, zoo was toch
na de reductie de zevende pijl in den bundel ge-
snoerd, en dit getal als heilig gehouden tot groote
teleurstelling van Drenthe en van Braband, bijzonder
Van het eerste. Dit vordert eenige nadere ontwik-
keling, Eerst bepaal ik mij tot Drenthe. Boven alle
beschrijving ellendig was de toestand van dit Ge-
west na Rennenberg\'s afval. Door beide partijen
werd het gestadig afgeloopen, doorgetrokken, ge-
plaagd en geplunderd. De algemeene Landvoogd
Alexander Farnese, Hertog van Parma, had Fran-
çois de Verdugo, na Rennenberg\'s dood in 1581,
voorloopig met het Stadhouderschap van Drenthe
belast. Met zijne gewone langzaamheid had Koning
Filips hem daarin niet bevestigd vóór den 10\'^®" Oc-
tober 1587, dus zes jaar later. En, hoe weinig die
Vorst tot eenig toegeven geneigd was, en welk lot,
bij terugvallen onder zijn bestuur, het onze zou
geweest zijn, blijkt uit de commissie van aanstelling,
waarin de Stadhouder bevolen werd goed te zorgen,
voor het straffen der ketters ^ Toen voor de Dren-
thenaren, in \'t zuiden althans, eenige verademing was
gekomen door de verovering van Coevorden, tracht-
ten eenige voorname ingezetenen, zich noemende
gevolmagtigden van \'t Landschap Drenthe, orde in
de zaken te brengen, en boden op 5 Januarij 1593
het Stadhouderschap Willem Lodewijk, Stadhou-
der van Friesland aan. En nu, in \'t volgend jaar,
door den overgang van Groningen, ook \'t noorden
van Drenthe bevrijd was van de Spaanschen, vaar-
digde men eenige personen naar \'s Gravenhage af,
die op 23 Augustus 1594 ter vergadering van de
Staten Generaal werden toegelaten. Zij verzochten,
dat, overmits de vijand nu uit Drenthe was verdre-
ven, een of twee uit het Landschap weder als vroe-
ger mogten worden toegelaten om in den Raad van
State te zitten. Het antwoord was, dat de afge-
vaardigden der verschillende Provinciën ter verga-
dering van de Algemeene Staten tot de verzochte
toelating niet gelast, noch daartoe gemagtigd waren;
maar dat de verzoekers hunne meening in geschrift
mogten stellen. Op 23 October geschiedde dit. Het
betoog hield in, dat Drenthe altijd een separaat
Landschap was geweest en altijd beschreven als an-
dere gewesten om deel te nemen aan de beraadsla-
gingen der onderscheidene collégien van algemeen
bestuur; dat derhalve afgevaardigden uit Drenthe
mogten worden geadmitteerd in de vergadering van
de Staten Generaal en den Raad van State, ais
zijnde dit Landschap een lidmaat van de Generaliteit.

Van dit verzoek werden afschriften uitgereikt aan
de vertegenwoordigers van alle Provinciën. De mees-
ten verklaarden zich tegen de toelating, vooral de
Staten van Holland en Westfriesland, en Drenthe
bleef uitgesloten. Wel toefden de Drenthenaren nog
lang te \'s Gravenhage, een nieuw gehoor werd hun
echter geweigerd. Herhaalde pogingen zijn nog in de
16\'\'® en 17\'\'® eeuw aangewend om zitting te erlangen,
maar te vergeefs I Toen in 1643 de vredesonder-
handelingen al meer ter sprake kwamen, wendden de
Drenthenaren zich weder, op 9 October, regtstreeks
tot H. H. Mögenden met een uitgebreide Propositie.
Het Landschap zeiden ze o. a. was altijd met de
Staten van de andere Provinciën beschreven geweest,
b.
V. bij de overdragt van Keizer Karei aan zijn
zoon Filips; het had zich verbonden bij de Unie
van Utrecht, was steeds verzocht de raadplegin-
gen bij te wonen, en had zitting en stem gehad
in de hooge vergaderingen; buiten zijn schuld was
het van de Unie gescheurd, en had regt weder te
worden aangenomen even als andere Provinciën. Zij
gaven hunne verwondering te kennen, dat, terwijl
de andere Provinciën waren aangeschreven om bij
de vredehandelingen te Munster te verschijnen, aan
Drenthe geene aanschrijving van wege H. H. M. was
gedaan, en zij alzoo verachtelijk waren voorbijge-
gaan bij deze notabele gelegenheid. Zij verzochten
en baden dan, dat het H. H, M. behagen mogt hen
te laten vrij hebben en genieten het regt, hun van
alle oude tijden competerende. Bitter moet de te-
leurstelling der Drenthenaren geweest zijn, daar vol-
gens een tijdgenoot, hierop evenmin als te voren
acht werd geslagen en het stuk enkel werd aange-
nomen voor notificatie

De grootste vernedering was echter voor Drenthe
bewaard tot het jaar 1651, tijdens de Groote Ver-
gadering, die, na den dood. van den Stadhouder
Willem II, van den 18 Januarij tot den 21 Augus-
tus te \'s Hage gehouden werd. Tot hunne blijd-
schap hadden de Drenthenaren een aanschrijven, ge-
dagteekend 6 November 1650, van wege H. H. M.
ontvangen om op de Groote Vergadering te ver-
schijnen. De gevoeligheid tegen het Landschap scheen
geweken, en een eervolle toekomst aanstaande.
Drenthe zou dan eindelijk tot achtste Provincie wor-
den verheven.

Twee gedeputeerden reizen naar \'s Hage. Bij de
afgevaardigden van iedere Provincie spreken zij voor
Drenthe\'s belang, hoe het de Unie geteekend en
zijne eigene Stadhouders had, en dus Lid van Staat
behoorde te wezen. Na deze voorbereiding vragen
zij audiëntie ter vergadering en verkrijgen die op
2 Maart. Zij wenschen Gods genadigen zegen over
de tegenwoordige importante deliberatiën van H. H. M.
en verzoeken, dat deze hen, krachtens aanschrijving
van 6 November 1.1., in hunne vergadering zouden
gelieven aan te nemen en aanwijzing doen van de
plaatsen, waar de gecommitteerden van hun Land-
schap hunne ordinaire sessie nevens de andere Pro-
vinciën zouden hebben te nemen, alsmede sessie in
al de collegiën van de Generaliteit.

Het antwoord was: men zoude de retroaeta nazien
om de vroegere dergelijke voorstellen van het Land-

s Magnin, a. w. IlI, 2, 57 vgg. Ook in \'t jaar 1618 had
Drenthe een breede deductie te dien einde ingediend. Zie haar
bij
aiïzema. Herstelde Leeuw, bl. 97; en nogmaals in 1632, en
welligt meermalen.
Bachiene, Beschr. der V. Ned. III, 285.
\'\' Aitzema,
SaTcen van St. en Oorl. II, 915 vgg.

-ocr page 141-

11

schap te kennen. Maar hoe werd alle goede ver-
wachting in eens den bodem ingeslagen. Weldra
vernamen de Drenthenaren, dat ze bij abuis waren
opgeroepen, en toen den President gevraagd werd,
hoe zulks mogelijk ware, wist hij zich slechts te
verschoonen door te zeggen, dat dit de schuld van
den Griffier was, daar die de originele acten in be-
waring had, en het den President, wien dikwijls
dertig stukken te gelijk ter onderteekening werden
gezonden, ondoenlijk was allen te collationeren.

» Dit abuis" zegt vrij lakonisch de gemelde tijd-
genoot » heeft die van Drenthe niet geprofiteerd;
maar zij zijn nu als voor stilzwijgend buiten de
Vergadering gehouden De geschiedschrijver van
Drenthe heeft zijne gewestgenooten veroordeeld en
uitvoerig ontwikkeld, hoe zij door heulen met en
geldelijke ondersteuning van den vijand, door nala-
tigheid van gedeputeerden te zenden, door hun wei-
nige geestdrift voor de goede zaak geen beter lot
verdiend hadden \'t Is zoo, en toch, als men op
de toelating van Groningen ziet, dat met kracht en
geweld alle aansluiting met de Unie had afgeweerd
en die nimmer had aangenomen, moet men beken-
nen, dat Drenthe onregtvaardig of althans zeer hard
door de Zeven Provinciën is behandeld want het
mislukken schijnt toegeschreven te moeten worden aan
de geringe inkomsten van dit Gewest, in vergelijking
met die der andere Provinciën

Minder hard komt mij de uitsluiting van Bra-
band voor.

Een eerste poging van de Edelen en Steden van
Braband, om als achtste Provincie te worden aan-
genomen, geschiedde in 1608, toen er een gerucht
was, dat men met den vijand over \'t verwisselen van
steden in onderhandeling was en dus welligt ook
Brabandsche steden zouden worden afgestaan.

Zij verlangden derhalve om in hunne vrijheid her-
steld te worden en ter Staatsvergadering te mogen
stemmen. Het werd geweigerd;, want » het waren
geene tijden, om het getal der stemmen en de
moeite om die overeen te brengen te vermeerderen

In 1632 werd een tweede poging gedaan, en, in
April 1648, na het sluiten van den Munsterschen
Vrede, een derde, door een vertoog aan de Alge-
meene Staten. Het heette daarin o. a. Bergen op
Zoom en Willemstad hebben zich nimmer aan de
Unie van Utrecht onttrokken, \'s Hertogenbosch heeft
haar afgekondigd; Breda heeft die geteekend en is
er door geweld weer afgerukt. Zij beriepen zich
op een verdrag in 1635 met Frankrijk gesloten,
waarbij de Staten beloofd hadden alle steden, die
\'t Spaansche juk zouden afwerpen, in hun verbond
aan te nemen. Zij vertrouwden dus te zullen ge-
houden worden voor bond- en eedgenooten, geassoci-
eerden en vrijen en niet voor geconquesteerden en
overheerden.

Het antwoord was afwijzend. Men sprak hun van
\'s Hertogenbosch en Maastricht, die wel veroverd
waren op den Koning van Spanje; maar ook op de
ingezetenen, die zich hardnekkig tegen de Staten
verdedigd hadden. Het verdrag van 1635 kwam niet
in aanmerking, daar men alleen van steden, dié zich
vrijwillig den Spanjaard zouden onttrekken, gesproken
had. » \'t Bleek genoeg, dat de Staten niet geneigd
waren, \'t getal der oppermagten van hun Bondge-
nootschap te vermeerderen De vierde en laatste
poging geschiedde in 1651, tijdens de Groote Ver-
gadering, toen de afgevaardigden der steden \'s Her-
togenbosch, Breda, Bergen op Zoom, Grave, Wil-
lemstad en Steenbergen gehoor verzochten bij H. H. M.
Het werd hun geweigerd, en gelast \'t geen zij te
zeggen hadden schriftelijk in te leveren. Met terug-
wijzing op de vroegere gronden werd nogmaals in
\'t breede het verzoek ontwikkeld. Bitter beklagen
zij zich van te worden gehouden en getracteerd als
overwonnenen tegen al hunne regten en privilegiën;
daar, wat de justitie aangaat, de Raad van Braband
buiten de Provincie resideerde; wat de Finantien,
zij zwaar belast werden, zonder hunne toestemming,
\'t geen zelfs aan geen Vorst geoorloofd was; wat -de
politie, dat zij door een nieuwe manier van natu-
ralisatie door vreemdelingen werden geregeerd, met
uitsluiting der inboorlingen, en zulks, niettegen-
staande andere overheerde steden, als Zutphen,
Haarlem, Amsterdam, Schoonhoven enz., na eerst
in \'s vijands handen te zijn geweest, echter hersteld
waren in \'t gebruik harer regten. De gemeenschap,
zeggen zij, die de Brabandsche steden en landen in
zulker voege met de andere bondgenooten hebben,
mag voorwaar wel miserabel en beschreijelijk genaamd
worden, strijdig tegen de liefde, die de grondwet
is van alle regering. Zij verzoeken dus om als
Bondgenooten zitting en stem ter Algemeene Staats-
vergadering te mogen hebben of ten minste, bij wei-
gering daarvan, zich zeiven te mogen regeren, zul-
lende zij dan zoodanige quote geven als billijk zal
bevonden worden \\

Alles was vruchteloos. De Staat had zijne vastig-
heid verkregen. De Raad van State bestierde sedert
vele jaren de geldmiddelen en de overmeesterde
steden hadden alle teekenen van oppermagt verloren.
De Brabanders moesten onverrigter zake vertrekken.
Ook de afgevaardigden, die zij naar de bijzondere
Provinciën hadden geschikt om hunne belangen voor
te staan, kregen beleefd, doch geen beslissend ant-
woord en daarbij is \'t gebleven ^

Voorzeker heeft de omstandigheid, dat het groot-
ste gedeelte van \'t Hertogdom Braband onder Spanje
bleef, bijgedragen tot dezen uitslag en niet minder,
dat bijna, alle inwoners der Roomsche Godsdienst wa-
ren toegedaan, waarvan de belijders, behalve voor
krijgsbetrekkingen, van alle ambten waren uitgeslo-
ten, en, dat de twee voorname steden \'s Hertogen-
bosch en Breda eerst zoo laat (1629 en 1637) ver-
overd waren.

Het kan ons echter niet bevreemden, dat een
verdediger der Brabanders in onze dagen de po-
litieke bestemming aan dit Gewest, gedurende de

" Wagenaak, Vad. Hist , XII, 32.

^ Zie al deze uitgebreide vertoogen bij aitzema, Herst. Leeuw,
bl. 114—121.

" Teg. Staat, (Generaliteit) II, 6.

-ocr page 142-

12

Republiek gegeven, allerongelukkigst noemt, daar
het buiten de zeven Vereenigde Provinciën gelegen,
door deze als wingewest behandeld en van alle ver-
tegenwoordiging uitgesloten werd om tot voormuur
tegen Frankrijk te strekken \\

Met deze eindbeslissing is alzoo het getal der
Provinciën op zeven bepaald gebleven, met buiten-
sluiting van Drenthe en Braband; doch voor bei-
den als we zien zullen, met zeer verschillende
gevolgen.

Wij zijn, ten einde dit onderwerp af te hande-
len , de gebeurtenissen verre vooruitgesneld. Wij
hebben Maurits verlaten in zijn onbezweken strijd
voor \'t Vaderland en hem begroet als den held,
die met voorbeeldeloozen moed den Spanjaard van
de oostelijke en zuidoostelijke Provinciën terugdreef.

In het oog van Filips, die de Nederlanden gaaf
en als wettig erfdeel uit de hand zijns vaders
ontvangen had, waren zij ongeschonden gebleven.
Zijne landvoogden stelt hij aan over al de Neder-
landen Het smeden van verbonden tegen zijn
gezag, het nog stouter afzweren en verbreken zijner
zegels, het volhouden van den kamp, alles is bij
hem het werk van opstandelingen, die hij, of
althans zijne regtverkrijgenden, met Gods hulp zal
bedwingen. Want voor hem, zijn levenstaak was
afgeweven; meer dan 70 jaar oud, krank naar het
ligchaam; maar helder van geest, gevoelde hij zijn
einde naderen. Toen de Landvoogd en Aartsher-
tog (x) Ernst in 1595 gestorven was benoemde
Filips diens broeder (w) Albert in zijne plaats.
Hij kwam en voerde den zoon van Willem I,

BREEDER GESLACHTSTAFEL VAN \'T OOSTENRIJKSCHE HUIS.

(e) Filips I (II)
(de Schoone)

Jf) Karei I (II, V)

(g) Filips II (lil) 3
1». Maria van Portugal in 1543 f 1545
2». Maria Kon.
v. Eng. „ 1554 f 1558
3°. Isab. van Frankrijk „ 1559 f 1568
4°. (ij) Anna van Oost. „ 1570 11580

(bb) Maria [^Ü
(cc) Maximil. II

(cc^ Maximiliaan II _

(bb) Maria, docht. v. Kar. V

(t) Ferdinand I

Karei
t 1590

(v) Isab. Cl. Eugenia (dd) Catharina ^ (z) Filips III (ijjAnna;^; Rudolf Matthias (x) Ernst (w) Albert ~ Ferdinand II

Ern. Hertog v. geb. 14Apr. 1578 (g)FilipsII Keiz.1576 Keiz. 1612 geb. 1553 g. 13Nov. 1559 Keiz. 1619

geb. 12 Aug. 1566
t 29 Nov. 1633
(w) Albert

t 1612 t 1619

Savoye.

131 Maart 1621

1637

t 1595 113 Julij 1621
(v) Isab. Ch Eug.

Ferdinand
geb. 1609
t 1641
Gouv. Generaal

i) Filips IV
geb. 1605
t 1665

Ferdinand III
Keizer 1637
t 1657

Don Jan v. Oostenrijk
geb. 1629
t 1679
Gouv. Gener.

Karel II
geb. 1661
t 1700

Leopold I
Keizer 1658
t 1705

^ariT^
Keizer 1711
t 1740.

Josef I
Keizer 1705
t 1711

Filips Willem, uit Spanje met zich, als bewijs
van vredelievende bedoeling. Maar de Staten Gene-
raal der afgevallene Provinciën zagen er een list
in om tweedragt te zaaijen. Na het onverbiddelijk
volhouden op het stuk van godsdienst, na de aansla-
gen op Maurits en den jongen Frederik Hendrik
door gehuurde moordenaars, was elke zweem van
vertrouwen geweken en het wapengekletter ver-
nieuwde zich bij Hulst, Turnhout en vooral op
onze oostelijke grens in 1597 ^ Filips meende
een nieuwen weg te moeten inslaan. Hij kende den
haat tegen de Spaansche natie, die zoowel in Zuid-
als Noord-Nederland diepe wortelen had geschoten.

Zoo hij die Landen van de Spaansche kroon los
maakte, en aan een zijner bloedverwanten schonk,
en tot afgezonderden Staat oprigtte, misschien zou
de wonde te heelen, de klove tusschen Noord- en
Zuid te dempen zijn. Hij besluit er toe. De keuze
der personen is hem niet moeijelijk. Uit zijne vier
huwelijken heeft hij slechts drie kinderen. Twee
dochters van (3) Isabella van Frankrijk, een zoon
van (4, ij) Anna, dochter van (cc) Maximiliaan
en zijne eigene zuster (bb) Maria. De oudste
zijner dochters (v) Isabella Clara Eugenia is
hem de liefste; aan haar zal hij de Nederlanden

" Op alex. parnèse, die in 1592 te Atrecht stierf, volgde Graaf
pieter ernst van manspeld tot 1594. Toen werd hij vervangen
door den Aartshertog (x)
ernst, die 1595 te Brussel overleed.

^ Wagenaar, Vad. Hist. VIII, 410. Zie de Geslachtstafel
hieronder, waarop de letters vóór de personen weder betrekking
hebben.

-ocr page 143-

13

afstaan ïot echtgenoot geeft hij haar (w) Albert
den Landvoogd. Isabella was twee en dertig jaar
en bekend wegens hare zachtheid van karakter;
Albert (of eigenlijk Albrecht) was zeven jaar
ouder en haar volle neef door zijne moeder (bb)
Maria, dochter van Keizer Karei V. In 1570
naar Spanje gekomen, was hij aldaar opgevoed en
door Filips zeer bemind. Wel was hij Kardinaal
en Aartsbisschop van Toledo; doch den geestelijken
stand met \'s Pausen toestemming te verlaten vond
geen zwarigheid, te meer daar Albert de priester-
lijke wijding niet ontvangen had. Hij was hoog
en teruggetrokken door zijne opleiding aan \'t Spaan-
sche Hof, overigens verstandig regent en bekwaam
krijgsman l Op den Mei 1598 heeft de Koning
de acte van cessie geteekend, met bewilliging van zijn
zoon en opvolger Filips III. Dit uitgebreide staats-
stuk verklaarde als voorname beweegreden, dat
het grootste geluk voor een volk is door de tegen-
woordigheid van zijn Vorst te worden geregeerd,
en de Koning, als steeds verpligt geweest in
Spanje te blijven, dit niet had kunnen doen. De
voorwaarden zijn: Het huwelijk tusschen den Aarts-
hertog en de Infante, en de opvolging bij eerst-
geboorte hunner kinderen. Waren die er niet bij
overlijden een hunner, vielen de Nederlanden aan
Spanje terug.

De namen der Provinciën zijn in deze acte niet
genoemd, en slechts in \'t algemeen van de Neder-
landen en Bourgondië gesproken; maar in de acte,
die Isabella op 30 Mei 1598 aan haren aan-
staanden gemaal zond om het bestuur over de Ne-
derlanden in haren naam te aanvaarden, staan ze
allen, en dus ook Holland, Zeeland enz., onder de
titels der nieuwe Souvereine vermeld. Zij magtigt
Albert om » te nemen, aan te tasten, te hebben
en te houden uit haren naam de geheele, reëele,
volkomene possessie van al de voorzegde Landen
en van elke Provincie."

Door Albert werden de Staten der gehoorzame
Gewesten den lO\'\'®" Augustus te Brussel opgeroe-
pen. Na betuiging van bevreemding, dat de Koning
tegen alle redenen van staat, zulk een juweel van
zijne kroon scheurde, deden zij » ziende dat daar
niet tegen te doen was" den eed.

Die reëele possessie van de Noordelijke Gewesten
te verkrijgen, moest, na al \'t gebeurde, een her-
senschim zijn, te meer daar bij art. 10 der acte
van cessie als allervoornaamste voorwaarde gesteld
was, dat, zoo een Souverein der gecedeerde landen
in haeresie mogt vervallen, hij zou verstoken wor-
den van \'t bezit der Nederlanden; en de eed
inhield, dat hij, zooveel in hem was, zoude zorgen,
dat het heilig Katholijk geloof door zijne onderzaten
zou worden onderhouden. Niettegenstaande schreef
Albert.den 28^\'®" Augustus 1598 uit Brussel aan
Holland, Zeeland en geassocieerden, dat, zoo
zij zijne onderdanen en vazallen, als het behoorde,
wilden zijn, hij hun redelijke en billijke voorwaar-
den zoude schenken; zoo niet, hij zou met de hef-
tigheid der wapenen moeten voortvaren. Ook de
Staten van Braband schreven aan de Staten der
Zeven Provinciën om zich met hen te vereenigen.

Op het schrijven des Aartshertogs volgde geen
bescheid hoegenaamd. Op dat der Staten werd
eenige maanden later geantwoord met eene weige-
ring o. a. op grond, dat de Spanjaarden en hunne
adhaerenten niet met eenige handelingen of tractaten
uit de Nederlanden te krijgen waren; maar met
de wapenen.

Geheime onderhandelingen gevoerd met zekeren
Daniel van der Meulen van Leiden hadden geen
beter gevolg, hoezeer men zoover ging van te be-
looven, dat den Vereenigden Nederlanden hun gods-
dienst en regering zouden gelaten worden, en dat
Maurits, zoo hij \'t wilde, tot Generaal-overste
tegen den Turk zou benoemd worden. Men oor-
deelde onzerzijds, dat dit werd voorgesteld om
beroerte onder de gemeente te wekken, en men
gaarne geloofde, dat men Prins Maurits tot over-
ste-Generaal in Hongarije wilde bevorderen, als
men hem hier maar kwijt mogt worden

Naar \'t gevoelen des vijands bleven wij regtens
onder Albert en Isabella tot het bestand van
1609, toen wij voor Vrije Landen verklaard werden.
De Zuidelijke Nederlanden waren als afgezonderde
Staat onder de Aartshertogen tot 13 Julij 1621 ,
den dag van Albert\'s overlijden, wanneer zij aan
Spanje terugvielen. Isabella bleef tot haren dood
in 1633 echter Gouvernante onder Filips IV, die
zijnen vader Filips III op 31 Maart 1621 was
opgevolgd. Deze Filips III, hoezeer als aanstaand
opvolger gehuldigd in 1616, omdat van de Aarts-
hertogen geene kinderen meer te wachten waren,
heeft de Nederlanden nooit bezeten, daar hij vóór
Albert gestorven is.

De oorlog bleef, bij weigering der Noord-Neder-
landers om aan de Aartshertogen te gehoorzamen,
voortduren en begon dezen zwaar te vaUen. De
wensch naar vrede was levendig bij Albert, wiens
huwelijk kinderloos bleef, en wiens gebied na zijn
dood tot de Spaansche kroon zou wederkeeren.
De vijandelijke veldheer Spinola had eigen mid-
delen in den oorlog uitgeput en verlangde evenzeer
naar diens einde. Den geesteloozen Filips III kan
men geen wil toeschrijven. Zijn eerste staatsdienaar
de Hertog van Lerma zag den handel van zijn
vaderland kwijnen en de schatkist ledig; vrede dus.

Ten onzent waren de gevoelens verdeeld. Prins
Maurits vreesde, dat de vijand zich, bij schorsing
van wapenen, herstellen zou; beter ware het door
nieuwe slagen meer van hem te verkrijgen.

Oldenbarneveld achtte het in \'t belang zijner

Zie al de Stukken bij bor, Ned. Oorl., IV, 461 vgg. en 543;
dewez, Hist. Gén. de la Belyique, VI, 307 svv.

-ocr page 144-

14

Provincie Holland, dat de krijg ophield, die zooveel
geldopotFering kostte. Bijzondere redenen zullen in
beider gemoed tevens hebben gesproken. Dat Mau-
rits meer in den oorlog, Barneveld meer in den
vrede gold, daarvan was ieder hunner volkomen
bewust, en al meenden beiden opregtelijk enkel het
algemeen belang voor te staan, werkte toch het per-
soonlijke ondanks henzelven in hun binnenste. De
meeste steden waren aan Barneveld\'s zijde, zoo
ook de meer blootliggende Provinciën, als Gelder
en Overijssel. De handelaren in Holland en Zeeland
wenschten echter oorlog, daar nu de vaart op de
Indien hun schatten toevoerde. Desgelijks de Predi-
kanten, om de trouwloosheid der Spanjaarden.
Maurits liet zich door Barneveld overhalen om
in \'t hooren van voorslagen te bewilligen; van
onze zijde kon men immers de vrijverklaring als
eerste voorwaarde stellen Zeer in \'t geheim
werden nu in 1607 de onderhandelingen voortgezet.
In Februarij vertrok in alle stilte uit Brussel de
Commissaris-Generaal der orde van St. Francis-
cus, Pater Jan Neijen, wiens vader bij Willem I
wel gezien was geweest. Den 2\'^®" Maart was hij te
Rijswijk, en denzelfden avond nog door een onbe-
kende in Maurit\'s kabinet gevoerd ^ Met groote
omzigtigheid of, volgens Neijen, met groot mis-
trouwen van onze zijde, werden de zaken behandeld.
Zoo had Barneveld sterk aangedrongen, dat de
Koning van Spanje elke overeenkomst zoude bekrach-
tigen, en toen de Pater dit een ongehoorde nieuwig-
heid noemde, daar de Aartshertogen Souvereinen wa-
ren, had de Advocaat hem te regt onder \'t oog
gebragt, hoe volgens de acte van cessie de Neder-
landen nooit mogten gescheiden worden, \'t geen ge-
heel in strijd was met de tegenwoordige handeling,
waarbij de vrijverklaring der Vereenigde Nederlanden
bovenal gevorderd werd.

Vrij spoedig, namelijk 12 April, werd reeds een
wapenstilstand gesloten van 8 maanden, doch die
beperkt tot het niet belegeren of nemen van eenige
stad of sterkte, het opwerpen van schansen of in-
vallen. Onze Vloten behoefden dus geene tegenbe-
velen te ontvangen. Dertig dagen later bleek het
hoe wèl men gedaan had; want Heemskerk had
bij Gibraltar op 25 April 1607 de schitterende zege
behaald, die zijn naam vereeuwigd heeft \\ Nog
vóór de tijding, die denkelijk te Brussel reeds ont-
vangen was, herwaarts kwam, zag men Pater Nei-
jen weder te \'s Hage. Nu vooral wenschten de
Aartshertogen vrede. Den loop der omslagtige on-
derhandeling te volgen laat dit bestek niet toe. Het
zij genoeg te vermelden, dat Maurits\' groote tegen-

1 Wagenaae, Vad. Hist. IX, 244.

2 De Geschiedschrijver van dek vijnckt heeft een in \'t Spaansch
geschreven verslag van
neijen aan albekt voor zich gehad,
waarin lezenswaardige bijzonderheden over zijn verblijf te \'s Hage.
Zie
Troubles des Pays-Bas, II, 400 svv. Maukits had hem lag-
chende gevraagd, hoe hij, alleen op zijn woord, zoo in den Haag
onder de Geuzen had durven komen, waarop
neijen met een pligt-
pleging gewaagd had van geuzen, die in zulk een rang en zoo geëerd
waren als Z. Exc. Hij werd gehuisvest in \'t Hof zelve\' en be-
zocht door
barneveld en aarsens; maar altijd \'s avonds of\'s nachts.

® Bijzonderheden omtrent den zeeslag bij wagenaar, Vad. Hist.
IX, 251 vgg.; van lennep, Voorn. Gesch. van N. Ned. II, 2, 163
vgg.; en vooral
de jonge, Gesch. van \'t Ned. Zeewezen, I, 300 vgg.

stander Ambrosius Spinola aan \'t hoofd van een
gezantschap op 1 Februarij 1608 in den Haag kwam,
en op zijn weg derwaarts bij den grooten toe-
vloed van nieuwsgierigen half Holland scheen uit-
geloopen dat het sluiten van vrede weldra on-
mogelijk werd geoordeeld, doordien men van \'s vijands
zijde afstand van de vaart op Indië en vrijheid van
godsdienst voor de Roomschen eischte; \'t eerste on-
denkbaar bij al de voordeelen, die de handel daar-
van trok; het tweede tegen den geest des tijds.

Bij zoo tegenstrijdige inzigten besloot men enkel
naar een langdurig bestand te trachten. Grooten
invloed op het treffen daarvan oefende de 70 jarige
Fransche gezant Je annin en echter was \'t niet dan
ruim een jaar later, na afbreken der onderhande-
lingen, en \'t verleggen der bijeenkomst naar Ant-
werpen, dat partijen met elkander overeenkwamen.
Zóó belangrijk werd de aanstaande sluiting geoor-
deeld, dat de Staten Generaal zich in grooten getale
naar Bergen op Zoom begaven, om hunne instruc-
tiën van daar naar Antwerpen te zenden. Eindelijk
dan bragt de 9"^® April 1609 het einde van den
langdurigen en verdrietigen arbeid, en op den 14^®
werd de bekrachtiging van het Bestand plegtig af-
gekondigd. Bij de herinnering aan het kanongebul-
der en het klokkengelui rijst echter de weemoedige
gedachte op, dat nu onherroepelijk gescheiden
zoude worden, \'t geen, bij een milder bestuur ver-
eenigd gebleven, ter krachtige borstweer tegen de
aanmatigingen en veroveringszucht der Franschen
zoude hebben gestrekt.

De Hoofdpunten van het Bestand waren, dat de
Aartshertogen, ook uit naam des Konings van Spanje
met de Staten Generaal der Vereenigde Proviuciën
handelen als deze houdende voor Vrije Landen,
waarop zij niet pretenderen; dat het Bestand 12 ja-
ren duren zou met ophouding van alle daden van
vijandschap; dat ieder zou behouden de Steden en
Landen, die hij thans bezat.

Van de godsdienst werd niet gesproken; van
de Indiën evenmin; maar bij de duistere woorden
van het tractaat achtten de Staten Generaal zich ge-
regtigd tot de vaart op Oost en West. Zelfs heeft
het Bestand niet belet, dat de vijandelijkheden al-
daar werden voortgezet. Bij de behandeling der
Overzeesche Bezittingen zal dit nader worden ont-
wikkeld. Ik bepaal mij thans alleen tot het artikel,
dat over het grondgebied van ons Vaderland spreekt.
Het is zeer kort en algemeen gesteld. Men gevoelde,
dat in omschrijvingen te treden tot tallooze geschil-
len aanleiding zoude geven. Het luidde: Een iege-
lijk zal behouden en dadelijk gebruiken de land-
schappen, steden en plaatsen, landen en heerlijkhe-
den, die hij tegenwoordig houdt en bezit, zonder
daarin getroubleerd of belet te worden, in wat ma-
nieren dat het zij, gedurende \'t voorsz. Bestand;
daaronder men verstaat te begrijpen de vlekken,
dorpen, gehuchten en platte landen, die daarvan
dep enderen.

Bij deze algemeenheid valt aan geene juiste grens-
bepalingen te denken, daar het aan berigten ont-
breekt omtrent het bezetten der van de vaste plaat-

-ocr page 145-

15

sen afhankelijke vlekken, dorpen enz. Ik houde mij
dus aan de woorden van het 3\'\'® artikel, in verband
met de krijgsgebeurtenissen en dan volgt, dat in de
magt des vijands, gedurende het Bestand, waren:

1®. In Overijssel, Oldenzaal, dat 6 Aug. 1605 door
Spinola genomen was en tot 1626 in Spaansche
handen bleef En daar nu aan dat regterambt twee
dorpen Losser ten Zuidoosten en Weerseloo ten Zuid-
westen onderhoorig waren heeft men hier te den-
ken aan een langwerpige streep lands in de ge-
noemde rigting.

2°. In Gelderland, Grol. Het regtsgebied van die
stad strekte zich in een cirkel rondom haar uit
Het was in 1606 door Spinola veroverd en bleef
Spaansch tot 1627.

3°. In Braband, \'s Hertogenbosch en Eindhoven
beiden niet voor 1629 in onze handen gekomen.
Van den Bosch hing, zoo als bekend is, de Meijerij
af. Deze moest dus geheel Spaansch zijn en zij was
het; want daarvan zijn bijzonderheden bekend. In
de stad beschouwde men zich niet slechts in de magt;
maar geheel onder \'t gebied der Aartshertogen; ge-
magtigden gingen telkens van daar naar Brussel,
wetten en reglementen werden er in naam dier
Vorsten afgekondigd. In 1610 b. v. werd bij plakaat
verboden het leeren en prediken van eenige geloofs-
artikelen tegen de Roomsche leer strijdig. In 1611
werd eene gewone en buitengewone bede gevorderd;
in 1615 werd verboden, dat de inwoners naar
de nabijgelegene Hollandsche dorpen Engelen en
Vlijmen en de schans Crevecoeur ter preek zouden
gaan; en in 1621 vierde men de uitvaart van den
Aartshertog Albert plegtig te \'s Hertogenbosch.

Dat ook de Meijerij zelve in \'s vijands bezit Avas
gebleven, blijkt, daar de toenmalige Bisschop Niko-
laas Zoes zich ten bezoek naar het vrouwenklooster
te Waalwijk begaf en den Remonstrantschen uitge-
wekenen verlof gaf om daar te blijven wonen ^

4". In Vlaanderen, Hulst, dat in 1596 weder
Spaansch was geworden en het tot 1645 bleef. Daar
Hulster Ambacht van de stad afhing en zich noor-
delijk daarvan tot aan de Schelde uitstrekte, was
ook dat in bezit des vijands. Desgelijks Sas van
Gend, Spaansch tot 1644. Daar dit tot het Axeler-
ambacht behoorde, en Axel zelf in onze handen
was, gis ik, dat het bezit zich tot Sas van Gend
zal bepaald hebben.

5°. Wat de zuidoostelijk gelegene Landen, later
tot Staatsbraband, Staatsoppergelder, Valkenburg
enz. gerekend, aangaat, over deze bezittingen zal op
de zesde Kaart van 1740 een afzonderlijk Carton
voorkomen. Thans zij alleen gezegd, dat Venlo,
Roermonde (\'t geen wij later van 1632 tot 1637 be-
zaten) en Maastricht onder den vijand waren. Het
was dus een zonderlinge, voorloopige en zeer ver-
warde toestand, die nog op zeer onvolkomene wijze
zoude worden geregeld bij
\'t vredeverdrag van 1648,

Het is mijne taak geenszins de gevolgen van het
Bestand te schetsen en van de Godsdiensttwisten,
die Barneveld het leven kostten, te gewagen. Ik
zal Maurits niet vergezellen bij zijne mislukte on-
derneming tegen Antwerpen in 1623, die echter ten
bewijze kan strekken, dat men, had het geluk onze
wapenen bekroond, zich veel zuidelijker had willen
uitbreiden. De wisselvallige oorlogskans alleen heeft
onze latere grenzen, zeer fantastiesch, afgeperkt.

É

Nadat Maurits het gelauwerd hoofd ter ruste
had gelegd op 20 April 1625, en zijn broeder Fre-
derik Hendrik den veldheersstaf aanvaard had,
gelukte het dezen in 1626 en 1627 Oldenzaal en
Grol te veroveren, in 1629 het zoo belangrijke
\'s Hertogenbosch, in 1644 Sas van Gend en in 1645
Hulst te bemagtigen,

Mogt hij de in 1632 genomene vestingen Venlo en
Roermonde weder verliezen in 1637; het eerste werd
later (1702) weder tot ons gebragt, en het aanzien-
lijke Maastricht bleef sedert 1632 onder de Ver-
eenigde Nederlanden,

Thans is mij overig te vermelden, hoe de 80 ja-
rige volharding bekroond werd door den Munster-
schen Vrede, en hoe ons Vaderland, wat het grond-
gebied betreft, te voorschijn trad, Eene korte za-
menvattiiig zal ook hier kunnen volstaan.

Op den 16^®° Maart 1621, toen de Twaalfjarige
Trêves haar einde zeer nabij waren, gaf de Griffier
François van Aarsens aan H. H. M. te kennen een
brief van den Audiëncier Vereycken uit Brussel te
hebben ontvangen, dat, van wege de Aartshertogen,
de Kanselier Pieter Peckius met zekeren last naar
\'s Hage zoude vertrekken. Vreemd moest de voor-
slag klinken weldra door hem aan de Staten Gene-
raal gedaan. De Aartshertogen, zeide hij, zagen op
de droevige verandering, die zulke tijdelijke accoor-
den als het Bestand gewoonlijk volgen. Zij wensch-
ten vrede en meenden, dat het meeste voordeel
voor deze Landen in \'t algemeen zoude bestaan,
dat alle partijen en leden van de Nederlanden we-
derom zouden vergaderen in één ligchaam en onder
één Hoofd, Zij verlangden dus, dat men kwam tot
een goed verdrag onder erkentenis van de natuur-
lijke Vorsten ^ Zeer spoedig werd van onze zijde
het krachtige antwoord gegeven, dat de Hoogheid
en Souvereiniteit van de Gëunieerde Nederlanden
buiten dispuut was en door de grootste Potenta-
ten werd erkend, en H, H. M. het voorstel onver-
wacht en ondragelijk achtten en voor een onlijde-
lijke atrociteit tegen onzen Staat hielden.

Met dit bescheid vertrok Peckius naar Brussel.
De oorlog werd hervat en na Maurit\'s dood door
Frederik Hendrik met nieuwe kracht voortgezet.
Ware het genoegzaam geweest verdragen te sluiten
om zich uit te breiden, zoude onze Republiek
zich weldra onder geheel andere landsgedaante op
de kaarten vertoond hebben; want bij tractaat van
8 Februarij 1635 tusschen H. H. M. en Koning Lo-
dewijk XIII werd eene deeling van de Zuidelijke
Nederlanden voorgenomen waarbij wij het noorden
van Vlaanderen tot Brugge, Antwerpen, Mechelen
en geheel Braband verkrijgen en Leuven en Brus-
sel steden onder de heerschappij der Staten Generaal
zouden geworden zijn. Zóó verre was het echter

^ Wagenaae, Vad. Hist. X, 419.

® Wagenaae, Vad. Hist. XI, 197 vgg. aitzema, Vrede-Han-
delingk,
104 vgg. Folio uiig. \'s Hage 1671.

-ocr page 146-

16

van de verwezentlijking, dat wij nog in \'t zelfde jaar
over vrede met Spanje handelden, hoezeer zonder
gevolg; maar tot ergernis van Frankrijk, voor het-
welk de handeling bedekt was gehouden \\

Niettegenstaande de pogingen van Paus Urba-
nus VllI in 1636 om Frankrijk te bewegen van zijne
verbindtenis met Protestanten af te zien en zich
met het Huis van Oostenrijk te verzoenen, sloot
het in 1638 een nieuw verbond met Zweden en
vernieuwde dat in 1641. Ferdinand III de be-
krompene, bijgeloovige en naar rust hijgende Keizer
des Duitschen Rijks, zag hoe de oorlog hem schat-
ten kostte en hem dwong zijne kleinodiën en
bezittingen te verkoopen en te verpanden. Er moest
over vrede onderhandeld worden; maar Katholijken
en Protestanten op ééne plaats te zamen te bren-
gen, scheen ongeraden. Op voorstel van den Fran-
sehen Minister d\'Avaux werden twee steden uitge-
dacht, Osnabrück en Munster, digt genoeg bij el-
kander om gedurige gemeenschap te onderhouden.
In \'t laatst van 1641 was hiertoe besloten, met be-
paling, dat beide steden ontbonden zouden worden
van den eed, aan den Keizer en hare Bisschoppen
gedaan, en onzijdig wezen zouden. Op 25 Maart 1642
zou \'t Congres worden geopend.

Zoo ooit van vertraging, achteruitgang, geheime
opzetting, afbreking en wederaanknooping, of van
strijd over rangen, titels en vormen sprake was, gewis
hier op uitgebreide schaal. Na elk gevecht, na elke
verovering hoopte deze of gene partij het verlorene
te herwinnen, of de gunstige kansen nog gunstiger
te maken. Van daar het verschuiven van de opening
tot 11 Julij 1643.

De Paus en de Republiek van Venetië traden als
bemiddelaars op. Belanghebbenden waren de Kei-
zer, de Koningen van Frankrijk, van Spanje, van
Zweden, van Denemarken, van Portugal, de Staten
Generaal der Vereenigde Nederlanden en de menigte
geestelijke en wereldlijke vorsten van \'t Heilige
Roomsche Rijk: Keulen, Trier, Beijeren, Saksen,
Brandenburg enz. ten getale van 65, zonder de onder-
deden te rekenen. Allen waren echter op den dag
der opening niet bijeen. Eerst in \'t begin van 1644
kwamen de Franschen; de onzen, ten getale van 8
(twee uit Holland en één uit de overige Provinciën)
slechts op den 11^®° Januarij 1646 te Munster l

Ruim vier jaren duurde het eer de kluw ontward
en de moeijelijke taak afgeweven was. Verschoonlijk
voorzeker, zoo men de menigte gewigtige en elkan-
der kruisende belangen, die ter sprake kwamen, in
aanmerking neemt. Wat de onze betreft, wij waren
ten naauwste met Frankrijk verbonden en hadden
bij tractaat van 1 Maart 1644 beloofd niet te slui-
ten zonder dien Staat 1 Het was echter niet vreemd.

dat er van onze zijde eene verkoeling plaats had,
toen de Kardinaal
mazarin zich met een lang ge-
koesterd denkbeeld tot Spanje wendde om namelijk
de Spaansche Nederlanden in ruiling tegen andere
bezittingen aan Frankrijk af te staan en alzoo de
Fransche grenzen tot onze Republiek uit te breiden.

De Franschen tot onmiddelijke naburen te heb-
ben, die gewis veel onhandelbaarder zouden zijn in
het bepalen der limieten dan de Spaanschen; met
een veel magtiger Vorst dan Spanje in gedurige
aanraking te wezen. Frankrijk zóó sterk te maken
en Spanje zóó te verzwakken, dat alles druischte
ten sterkste tegen het politieke evenwigt.

Onze handeling met Spanje werd sedert afzonder-
lijk voortgezet; Frankrijk trachtte die gedurig te
stremmen, en wij, of de meesten onzer althans,
meenende, dat de geest der met Frankrijk geslotene
tractaten niet kon zijn, dat het ons noodzaken zou
steeds in oorlog te blijven, besloten vrede te ma-
ken zonder Frankrijk.

Na allerlei pogingen van dat Rijk om Spanje
terug te doen treden, na ongeloofelijke moeite om
Zeeland\'s bewilliging te erlangen werd eindelijk op
den gedenkwaardigen 30®\'®\'\' Januarij 1648 de vrede
tusschen ons, als Vrije en Souvereine Staten, en
Spanje te Munster geteekend door zeven onzer af
gevaardigden. De achtste, uit Utrecht, weigerde
volstandig, op grond, dat het tegen \'t verdrag van
1644 streed. Van de 79 punten of artikelen vermeld
ik alleen dezulken, die op ons grondgebied betrek-
king hebben.

In Art. 3 werd vastgesteld: Een ieder zal behou-
den en dadelijk gebruiken de Landschappen, Steden,
Plaatsen, Landen en Heerlijkheden, die hij tegen-
woordig houdt en bezit... daaronder men verstaat
te begrijpen de vlekken, dorpen, gehuchten en platte
landen, die daarvan dependeren. Daarna volgt de
opsomming als:

1". De Stad en Meijerij van \'s Hertogenbosch.

2". De Stad en Marquisaat van Bergen op Zoom.

3®. De Stad en Baronie van Breda.

4°. De Stad Grave en \'t land van Kuik.

5". Hulst en Hulster Ambacht, bezuiden en be-
noorden de Geule, mitsgaders de forten, die de Sta-
ten Generaal in \'t land van Waas hebben.

6". Wat aangaat de drie kwartieren van Overmaas,
te weten Valkenburg, Daalhem en \'s Hertogenrade,
zij zullen blijven in den staat, waarin zij zich te-
genwoordig bevinden. In geval van twist zal de
Chambre mi partie, die volgens Art. 21 zal bestaan
uit een gelijk getal regters, wederzijds te benoemen,
en bij beurten zitting houdende onder \'s Konings
en der Staten gebied, beslechten.

Omtrent ieder dier punten is eenige toelichting
noodig. \'t Geen de Landen van Overmaas enz. on-
der N". 6 genoemd, betreft, welke op de tegenwoor-

Tegen Katalonië, dat door de Franschen was veroverd. De
ontwikkeling van
mazarin\'s denkbeeld bij düSSIEüx, Géogr. Hist.
de la France,
p. 80.

® Zie de belangrijke verhandeling over Zeeland\'s verzet tegen
het Munstersch Vredestraktaat, door
j. k. küypke. Predikant te
Leiden, in de
Nehalennia, Jaarhoekje voor Zeeuwsche Gesch. en
Letteren,
uitg. door h. m. c. van oosterzee, Middelb. 1850, II,
116 vgg.

OO

-ocr page 147-

17

dige Kaart, niet dan voor een klein deel voorkomen,
dit zal bij de zesde Kaart worden vermeld, om
bet vroeger en later lot dier streken onder de Re-
publiek in eens te kunnen afhandelen.

1°. Alzoo de Stad en Meijerij van \'s Hertogenbosch.

Van onze zijde hield men niet slechts bezet \'t geen
daar stellig van afhing; maar ook verschillende stre-
ken, die er aangrensden en over wier Souvereiniteit
veel getwist werd. Beginnen wij met Ravestein,
behalve de stad van dien naam nog tien dorpen
bevattende.

Vroeger ^ is gezegd, dat dit land aan den Hertog
van Kleef behoorde en niet leenroerig was aan Bra-
band, weshalve het op de eerste en derde Kaarten
met rijksgrenzen is afgescheiden. Boven ^ zagen wij,
hoe in den Gulikschen erfkrijg in 1629 een verdrag
tusschen de pretendenten der landen, waaronder ook
Ravestein was, werd gesloten om die bezittingen te
doen ontruimen. Het was krachtens dat verdrag,
dat de Paltsgraaf zich in 1639 beklaagde, over de
handelwijze van den bevelhebber van \'t garnizoen
der Staten Generaal, met de vordering, dat de sol-
daten evenzeer accijnsen zouden betalen als de on-
derzaten van den Paltsgraaf De zaak bleef han-
gende ook na den Munsterschen vrede, en de be-
weringen tusschen ons en de pretendenten werden
voortgezet. Want, hoezeer in 1649 de Staten Gene-
raal te kennen hadden gegeven, dat zij Ravestein
als een lid der Megerij beschouwden, behoorende
onder deze Republiek, viel in 1651 de Paltsgraaf
met krijgsbenden in \'t Land van Ravestein; \'t geen
als een bespotting en minachting van de Republiek
werd aangezien.

In 1663 wordt er nog onderhandeld, en verlangt
Palts Neuburg Ravestein te ruilen tegen een equiva-
lent in \'t Land van Overmaas. Als grieve geeft hij
op, dat H. H. M. deurwaarders in Ravestein hadden
gezonden, niettegenstaande de territoriale superiori-
teit van dat Land. In 1665 werd een voorstel van
wege de Staten Generaal gedaan om het geschil
over de Souvereiniteit op te dragen aan scheidsman-
nen, alles nogtans onverminderd het regt van bezet-
ting (jus praesidii) \'t welk H. H. M. binnen Ravestein
uitoefenden. Zoover ik weet is hieraan geen gevolg
gegeven, en in \'t zelfde jaar vindt men voorstellen, nu
van de Staten Generaal uitgegaan, om Ravestein te
verruilen. Eindelijk werd in 1666 wel niet de zaak tus-
schen de Staten Generaal en de Pretendenten op Ra-
vestein afgedaan, maar ten minste een verdrag aan-
gegaan tusschen laatstgenoemden. Op 9 September
namelijk kwamen te Kleef, Keurvorst (d) Frederik
Willem van Brandenburg en (e) Filips Willem Palts-
graaf aan den Rijn zich beide noemende Heer van
Ravestein, overeen om de zoogenoemde Guliksche en
Kleefsche landen, waaronder Ravestein, te verdeelen,
\'t geen in dezer voege geschiedde: Brandenburg zou
\'t Hertogdom Kleef en de Graafschappen Mark en Ra-
vensberg blijven bezitten, de Paltsgraaf de Hertog-
dommen Gulik en Berg. Men zou verwachten, dat nu
Ravestein insgelijks aan den Paltsgraaf zou zijn toe-
bedeeld, doch in Art. 5 werd dit punt verwezen
naar een te treffen compromis, dat dezelfde kracht
zou hebben als dit tractaat. Wanneer daaraan ge-
volg is gegeven, is mij onbekend; gewis hield het
echter in, dat Ravestein aan den Paltsgraaf, dat is
aan Palts-Neuburg kwam Het geschil over de
Souvereiniteit tusschen H. H. M. en den Paltsgraaf
was daarmede niet geëindigd. Nog in de 18\'^® eeuw
duurde dit voort; maar zoover was het er af, dat
de Staten-Generaal \'t Land van Ravestein gelijk stel-
den met de daaraan palende Meijerij, dat er de
Roomsche Godsdienst onbelemmerd werd beleden
en er verscheidene kloosters waren. Ook is het Land,
in \'t laatst der vorige eeuw, niet als tot de Bataaf-
sche Republiek behoorende beschouwd; maar eerst
in 1800, bij cessie daaraan toegevoegd

Noordelijk van Ravestein was het Graafschap Megen
-met de stad van dien zelfden naam en drie dorpen.
Weinig is mij hieromtrent bekend. Het was een
leen van Braband en daarom op de vorige kaarten
niet afgescheiden. Waarom de Souvereiniteit bij den
Munsterschen Vrede niet aan de Staten Generaal ge-
komen is en of daarover is onderhandeld, is mij niet
gebleken. Zeker is het, dat het gedurende de Re-
publiek als geheel onafhankelijk beschouwd werd.
In de stad vond men als bewijs daarvoor, twee kloos-
ters, gelijk al de inwoners Katholijk waren. Megen
ging bij opvolging in de 16"^® eeuw aan de Heeren
van Barlaimont en Croy over, onder welken het
tot het laatst der 17^® eeuw bleef ^

Zuidelijker is de zoogenoemde Kommanderij van
Gemert aan de Duitsche Orde of Ridders behoorende,
bestaande uit het dorp Gemert en de buurtschap
Haandel. Spoedig na den Munsterschen Vrede, in
1649 en 1650, rees er geschil over. De Staten Gene-
raal zeiden, dat de Heerlijkheid en \'t Dorp van
Gemert onder de Meijerij waren en dus aan dezen
Staat gedevolveerd, en dat de Souvereiniteit daar-
over alzoo toekwam aan H. H. M.

In 1652 werd van eenige Ridders geklaagd, dat
de zaak sedert drie jaren uitgesteld bleef, en dat
de ontvanger der geestelijke goederen van Peelland
wilde, dat de pacht aan hem zou worden betaald.
Drie jaar later besloot men arbiters te benoemen.
Dan niet voor 1662 werd het geschil, tusschen de
Staten Generaal en den Aartshertog Leopold, als
Grootmeester der Duitsche orde, door een zooge-
naamd accommodement beslist.

De Gereformeerden, die na 1648 de Kerk te Ge-
mert hadden ingenomen, moesten die in 1662 afstaan
aan de Roomschen, met verpligting echter voor de
orde om de openbare oefening der Gereformeerde
Godsdienst toe te laten en te zorgen voor het bou-
wen van een kapel te dien einde. Dit schijnt niet
geschied; maar eene verlatene Kerk der Dominika-
nen in 1681 daartoe te zijn aangewezen. Met regt

\'\' Volgens de Geschiedschrijvers is Ravestein in 1666 aan Palts-
Neuburg gekomen. Zie
de gakden, o. c. I. 234; l. schillee,
Europa und die Nachbarländer, Stuttg. 1854, p. 112.

5 Zie over Ravestein aitzema, Saken v. St. en Oorl., 11, 64;
III, 646; IV, 1180; V, 533 en 634;
kluit, Hist. Federum I,
113, sqq.;
bachiene, Beschr. d. V. N., IV, 734 vgg.; hermans,
Bijdr. tot de Gesch. v. Noordbraband, \'s Hertogenb. 1845, I, 497
vgg,;
v. d. aa, a. w. IX, 378 vgg.

® Tegenw. Staat, II, 294; bachiene, IV, 738; v. d. aa, a. w.
VII,
802 vg.

3*

-ocr page 148-

18

mogt het tractaat een accommodement heeten; want
terwijl de predikant te Gemert, krachtens \'t regt
van patronaat, door de orde beroepen, geëxami-
neerd werd door de naastgelegene klassis en de be-
roeping door H. H. M. moest worden goedgekeurd,
mogten onder \'t ressort van Gemert geene kloosters
van geordende priesters, monniken of andere religi-
eusen worden gedoogd. In Haandel was echter de
Lieve Vrouwe Kapel vermaard door de jaarlijksche
bedevaarten van duizenden geloovigen \\

Oostelijk van Gemert schiet de Baronie Boxmeer tus-
schen \'t Land van Kuik. Zij bestond uit het dorp van
dien naam en dat van St. Antonius. Vroeger behoorde
Boxmeer aan \'t Land van Kuik en zou dus aan de
Staten Generaal, krachtens den Munsterschen Vrede,
zijn gekomen; doch in de 14^® eeuw was het, om on-
bekende redeD, van Kuik gescheiden. In de 16"^® eeuw
kwam de Baronie in\'tgeslacht der van denBerghen
en werd te leen gehouden van de Hertogen van
Braband. Of over de Souvereiniteit van Boxmeer
na 1648 onderhandelingen hebben plaats gehad tus-
schen de Heeren en Staten Generaal heb ik niet ge-
vonden. Bekend is het, hoe de inwoners in de 18*^®
eeuw geen anderen Heer erkenden, dan de Graven
van den Bergh of hunne opvolgers de Graven van
Hohenzollern-Sigmaringen. De Roomsche Gods-
dienst werd er met alle plegtigheid opentlijk gevierd,
de inwoners waren allen Katholijk en twee kloosters
van geschoeide Karmeliten en Karmelitessen werden er
gevonden. In de Kloosterkerk van \'t eerstgenoemde
werd en wordt nog vertoond een korporaal, dat is
een linnen doek om de hostiekelk op te plaatsen,
waarop bloeddruppels, uit de gewijde hostie gevloeid
te zien zijn

Westelijk van Megen, aan de Maas, is, als op de
vorige kaart Lith als onder Luik voorgesteld. Na
de overgave van "s Bosch in 1629 werd het onzijdig
verklaard; na 1648 ontstond er geschil over de on-
derhoorigheid van Lith en klaagden de Spaanschen,
dat de Staten Generaal hun gebied in de Meijerij
te ver uitstrekten; maar bij eene overeenkomst tus-
schen de Staten Generaal en den Vorst-Bisschop van
Luik van 18 Augustus 1671 is de oppermagt (souve-
reiniteit) over Lith gebleven aan H. H. M. behou-
dende de Prins-Bisschop de heerlijkheid.

Tot dien tijd genoten de Katholijken vrije oefening
hunner Godsdienst en waren in \'t bezit der Kerk.
Deze werd hun toen ontnomen en aan de Gerefor-
meerden ingeruimd en Lith sedert behandeld als de
overige Meijerijsche plaatsen

Eveneens is Nieuwkuik, bezuiden Heusden, nos
onder Luik gebragt. Na 1629 was het insgelijks
voor onzijdig gehouden Toen men, na 1648, al-
daar een predikant wilde beroepen bij de invoering
der Gereformeerde Godsdienst in de Meijerij, hiel-
den de inwoners staande dat zij niet onder de
Meijerij behoorden. Geschillen zijn er gewis tus-
schen ons en Luik over dit dorp ontstaan; want
terwijl in Julij 1636 H. H. M. verklaarden, dat
het onder de Landen van Luik resorteerde, zoo
werd dit naderhand, wanneer is ongewis anders be-
grepen, Nieuwkuik bij de Generaliteit gevoegd en als
een Meijerijsch dorp behandeld; maar zoo, dat het
nooit tot Meijerijsche of kwartiervergaderingen be-
schreven werd, of in de kwartiers-taxe betaald
heeft. Men volgde er niet het Hertogenbossche,
maar het Hollandsche versterfregt ^

De Baronie Bokhoven is ons reeds bekend uit de
vorige eeuw als leenroerig aan den Vorst-Bisschop van
Luik Na de overgave van \'s Hertogenbosch in
1629 werd zij even als Nieuwkuik en Lith van de
Hollandsche zijde aanvankelijk als onzijdig grondge-
bied beschouwd. Later ontstonden er moeijelijk-
heden over, die eerst in 1671 geregeld schijnen op
dien voet, dat Bokhoven onder de oppermagt en
bescherming van den Luikschen zetel bleef. Engel-
bert de Liere-Immerselle, kleinzoon van den vroe-
ger ® genoemden, was in 1648 Heer van Bokhoven
en had in 1640 den titel van Graaf des H. Roomschen
Rijks van Keizer Ferdinand Hl verkregen, waarbij
tevens de Baronie tot Graafschap werd verheven.
Tijdens de eindschikking in 1671 regeerde de zoon
van Engelbert II, Thomas Ignatius. Het gevolg
der Souvereiniteit van Bokhoven was, dat, hoezeer
in de naburige plaatsen de Roomsche godsdienst
slechts als bij oogluiking werd toegelaten, die opent-
lijk te Bokhoven plaats had. Een groot getal kinde-
ren uit \'s Hertogenbosch en den omtrek werd aldaar
gedoopt. Tevens was het een schuilplaats voor bank-
breukigen en andere misdadigers, die aldaar vol-
komen veilig waren

Op de zuidelijke grens der Meijerij ziet men de
Abdij van Postel van de orde der Norbertijnen.
Vóór de onlusten was het vrij onverschillig of zij
tot de Meijerij van \'s Hertogenbosch of tot het kwar-
tier van Antwerpen behoorde, daar zij als geeste-
lijk stift aan geene belastingen onderworpen was.
Dan zoodra door den vrede van 1648 de Meijerij
aan de Staten Generaal was toegewezen, rees er
verschil van meening over de grenzen daar ter
plaatse. Voor de kloosterlingen was de questie van
\'t uiterste belang. Moest Postel tot de Meijerij
worden gerekend, zoo konden de Staten Generaal
er mede handelen als met de overige geestelijke
goederen op hun grondgebied, namelijk die aanslaan
en verkoopen of aan de inkomsten eene andere be-
stemming geven. Reeds hadden zij zich in bezit
gesteld van de landerijen, die wat verder van de
Abdij verwijderd, buiten tegenspraak binnen de
grenzen lagen; en in 1649 klaagde de Spaansche

op Hollandsch grondgebied lagen, worden zij onder het artikel
Meijerij behandeld, om de gelijkheid van \'t onderwerp.

« Volgens maetini, H Graafsch. Bohhoven, bl. 91, in 1671.

\' Hanewinkel, a. w. bl. 477 en aldaar Aant. van Mr.
w. c.
ackeesdijck; van heden, t. a. pl.

8 Beschr. der eerste Kaart, bl. 27, en der derde Kaart, bl. 16.

" Beschr. der derde Kaart, bl. 16.

Maetini, a. w. bl. 91—102.

-ocr page 149-

gezant de Brune, dat men zoo weinig faciliteit in
de zaak van Postel en andere geestelijke goederen
toonde Het verdroot hem zelfs zoozeer, dat hij
wenschte zijne hand te hebben verloren toen hij
den vrede teekende l Twee jaar later, in 1651,
kwam het zelfs tot dadelijkheden. De Staten Gene-
raal legdeji 25 man binnen de Abdij; de Spaanschen
verjoegen hen, en te gelijk verscheen een Deur-
waarder, die een mandement van den Raad van
Braband te Brussel voorlas, waarbij de Koning van
Spanje in \'t bezit der plaats werd gehandhaafd.
Van onze zijde noodzaakte men den Abt en cle
geestelijken van Postel om te vertrekken, bij welke
gelegenheid zij al wat tilbaar was, zelfs de klokken
met zich voerden, als zouden zij de Abdij voor
altijd verlaten. Eenigen tijd daarna kwamen zij echter
terug, vergezeld van eenige dienaars des Konings
van Spanje te hunner bescherming. De Staten Ge-
neraal vergenoegden zich bij voorraad met de aan-
geslagene goederen der Abdij

Diergelijke geschillen moesten voor de Chambre
mi partie, die volgens Art. 21 van den Vrede zou
opgerigt zijn, beslist worden; maar zij bestond niet,
en met regt werd daarover door den Spaanschen
gezant in \'t zelfde jaar geklaagd. Eindelijk werd
in 1652 eene bijeenkomst te Mechelen van weder-
zijdsche gemagtigden belegd, die weinig uitrigtte.
De eigentlijke Tweeledige Kamer werd eerst in
1653 daargesteld, toen van beide kanten gecommit-
teerden daartoe werden gekozen. Nu werd van onze
zijde een verwisseling van Postel voorgesteld, doch
zonder vrucht. De zaak bleef onafgedaan, zelfs
niettegenstaande van de Spaansche zijde eene groote
som gelds voor de teruggave der Abdijgoederen
werd geboden. Die toestand is gebleven tot omtrent
het in duigen vallen onzer Staatsregeling niet
zonder hevig tegenzeggen evenwel van de andere
zijde. Zoo bragt in 1655 de Spaansche Ambassa-
deur grieven in tegen den ontvanger van Kem-
penland, dat deze op zekere goederen onder de
Abdij van Postel gehoorende nieuwe oplagen op de
hoornbeesten en bezaaide landen poogde te intro-
duceren, terwijl het klooster en de religieusen airede
te veel waren beschadigd en geaffligeerd, en dat
zijn Meester den Abt bevolen had niet aan den
ontvanger van dezen Staat te betalen Jaarlijks
werden de verponding en de gemeene middelen
over Postel uitgeschreven, als onder de Meijerij
zijnde, doch alleen pro formä en het levendig houden
der beweringen; want de ontvanger van Kempenland
(het kwartier der Meijerij, waaronder Postel door
ons werd gerekend) voegde er bij .• niet ontvangen,
alzoo de zaak is hangende voor de Chambre mi
partie

19

Digt bij Postel is nog in een kring besloten
Luiksgestel, als onder Luik staande. Op vroegere
kaarten vond ik het steeds, gelijk het op de vorige
derde Kaart is aangegeven, buiten de Meijerijsche
grenzen ^ Op de latere echter ® als in ons grond-
gebied besloten.

2®. Nopens eene plaats in of bij het Marquisaat
van Bergen op Zoom rees er een insgelijks nooit
beslechte twist, te weten over Huibergen. Het was
een dorp door hetwelk de grensscheiding liep tusschen
het Marquisaat dat den Staten Generaal en het
kwartier van Antwerpen, dat den Koning van Spanje
toekwam, zoodat het tweeheerig was; maar, volgens
overeenkomst, de inwoners echter aan H. H. M. de
verponding hunner landerijen betaalden. Over het
dorp liep de twist niet; maar wel over de aanzienlijke
Priorij der Guillelmiten, die bij het dorp, op de
heide ligt. De Staten Generaal hielden vol, dat deze
gedeelte van \'t Marquisaat uitmaakte, en oefenden er
nu en dan daden van Souvereiniteit uit. In 1654
klaagde de Prior, dat, hoewel bepaald was, dat al-
les zou blijven zoo het was, dit niet werd nageko-
men, daar men met geweld al zijne vruchten gecoL
ligeerd, zijne tienden ontvangen en hem niets gela-
ten had ^ Zelfs nog in 1755 verklaarde de Raad
van Braband te Brussel eenige daden door de Hol-
landsche beambten tegen de Abdij gepleegd voor
nietig, en werd de Prior, die er de hand in had,
te Brussel gevangen gezet en eerst twee jaar later
ontslagen, na erkentenis der regten van Maria
Theresia, toenmalige Souvereine der Zuidelijke Ne-
derlanden.

Dat het vooral de geestelijke goederen als: Ge-
mert, Postel en Huibergen waren, waaromtrent de
Staten Generaal zoo vasthoudend waren, lag in de
Godsdienst. Zij wilden zoo min mogelijk, of te mid-
den van hun gebied, of digt bfl hunne grenzen
voorname Roomsch-Kerkelijke gestichten. Van daar
de gedurige voorstellen tot ruiling als o. a. in 1661
van de drie genoemde bezittingen tegen veel aan-
zienlijker uitgestrektheid in \'t Land van Overmaas
maar tevens van daar de volstrekte weigering van
de Spaansche zijde om daarin te treden, daar op
de ruiling ook de vernietiging dier gestichten gevolgd
zoude zijn.

3°. De Stad en Baronie van Breda.

In \'t zuidelijk deel ligt Baarle. Hoezeer ëén dorp
wordt het in Baarle-Nassau en Baarle-Hertog onder-
scheiden. Het eerste gedeelte was onder de Baronie,
het tweede onder Turnhout en alzoo ander de Sou-
vereiniteit van Spanje, hoewel de heerlijkheid aan
Amalia van Solms, weduwe van Frederik Hen-
drik, toekwam, die haar in 1668 aan haar kleinzoon

® Schriftelijke aanteekening van wijlen Mr. w. g. ackersdijck;
bachiene,
a. w. IV, 684: nent. Mémoires, II, 261 svv.

\' Als b. v. op Belgii liegii accuratissima Tabula auctore frede-
ricüm
(sic) de witï, Amst. ex olF. r. et j. ottens en op Brabantiae
Batavae pars orientalis comprehendens Tetrarchiam sive Majoratum
Sylvaducensem accuratissime divisum par
Nic. visscher, Amst.

8 Met name op de fraaije Kaart van de Meijerij door den
landmeter
h. verhees.

3 Aitzema, Saken v. St. en O. III, 1138.
\'" Te weten Daalhem en \'s Hertogenrade.

3*

-ocr page 150-

20

Willem III naliet, welke reeds Heer van Baarle-Nassau
was en het dus nu over beiden werd; \'t geen echter de
Souvereiniteit over Baarle-Hertog niet kon verande-
ren. Zoo ver mij bekend, zijn daarover geene ge-
schillen tusschen ons en Spanje gerezen ^

4°. Nopens Grave en Kuik heb ik geene twisten
te vermelden. Vroeger ^ zagen wij, dat Karei V
die in pandschap gaf aan Floris van Egmond,
Graaf van Buren. Deze werd in 1538 door zijn
zoon Maximiliaan, schoonvader van Prins Willem
opgevolgd. De Keizer loste echter in 1549 dat pand-
schap af; maar zijn zoon Filips verpandde Grave
en Kuik in 1559 op nieuw voor ƒ60,000 aan Willem I,
die aldaar in 1560 als Pandsheer werd gehuldigd.
Het pandschap ging daarna over op Prins Maurits.
De Koning van Spanje zoude het ten allen tijde
tegen betaling weder hebben kunnen aflossen. In
revolutietijden worden de regten evenwel weinig ge-
eerbiedigd; want bij resolutie van 9 December 1611
veranderden de Staten Generaal het pandschap een-
voudig in een wettig eigendom; maar behielden de
Souvereiniteit aan zich. Bij den Munsterschen vrede
werd nog een bijzonder artikel, het 49\'\'®, hieraan
gewijd. De Koning verklaart af te zien van alle
aanspraak op redemptie of andere regten, die hij op
Grave en Kuik mogt hebben. Zelfs wordt de con-
versie van 1611 in eigendom, door de Staten Ge-
neraal als Souverein gedaan, goedgekeurd, en toege-
staan, dat de tegenwoordige Prins (Willem II) en
zijn erven of regtverkrijgenden voor altijd den ge-
heelen en vollen eigendom zouden gebruiken. Deze
Heerlijkheid is, dien ten gevolge, gebleven aan Wil-
lem II, en overgegaan op zijnen zoon Willem III,
die ze bij erfstelling aan Jan Willem Friso ver-
maakte. Indien men de vroeger gemelde landen of
plaatsen insgelijks bepaaldelijk in \'t vredesverdrag
van 1648 had opgenomen, zouden vele moeijelijk-
heden zijn voorgekomen geweest. Men haastte toen
om te sluiten en had geen tijd tot naauwkeurig on-
derzoek w^at al of niet tot de afgestane streken be-
hoorde. Zoo was het ook met

5®. Hulst, Hulsterambacht, Axel en Axeleram-
bacht en de Forten in \'t Land van Waas.

De Artt. 67 en 68 van den Munsterschen Vrede han-
delen over de grenzen van Vlaanderen, doch in zeer
algemeene bewoordingen, en wel als over eene re-
geling, die nog plaats zal moeten hebben. De Li-
mieten, zegt Art. 67, in Vlaanderen en elders zul-
len gereguleerd worden in zoodaniger voege als men
bevinden zal, dat zij gehooren onder het ressort
van d\' eene of d\' andere zijde, waarop men zal
verwachten en zullen geleverd worden de informatiën
om te zijner tijd de gemelde limieten te reguleren.
In Art. 68 worden de Forten in den omtrek van Sluis
vermeld, die aan de zijde van den Koning en aan
die van de Staten Generaal zullen worden geslecht.

O

Daaruit is op te maken, dat het toenmalig bezit
(uti possidetis) niet veel verschilde van hetgeen aan
beide partijen werd toegekend bij het Accoord, bin-
nen Brussel gesloten
o]d 20 September 1664, toen
de grensregeling over Vlaanderen plaats had. Hoe

^ V. d. aa, a. w. II, 19: bachiexe, a. w. IV, 776.

\'\' Beschrijving der eerste Kaart, bl. 27.

de grenzen tusschen 1648 en 1664 juist liepen is
niet wèl te bepalen. Van daar dat op de tegen-
woordige Kaart die van 1664 zijn aangegeven. In de
inleiding tot het Accoord wordt gezegd, dat over
den zin en de interpretatie der voorz. twee artike-
len (67 en 68 van 1648) en de vervulling daarvan
dispuut en different was ontstaan, weshalve partijen
thans daarover zijn verdragen en geconvenieerd. Uit
het stuk zelf zou de grens niet zijn op te maken,
daar naar eene Kaart en daarop geplaatste letteren
wordt verwezen. Hoezeer die Kaart mij niet onder
de oogen is gekomen, kon ik echter officiële Kaar-
ten uit het begin der volgende, 18\'^® eeuw, raadple-
gen, waarop ook de grens van 1664 geplaatst is.
Thans geef ik die slechts in \'t algemeen, daar op
het zesde blad van 1740 eene vergroote voorstelling
van Staatsvlaanderen zal gevonden worden, met deze
grens en twee later getrokkene.

Op beide Scheldeoevers ziet men eenige Forten
omgrensd als in ons bezit zijnde.

Bij Art. 3 van het Tractaat van 1648 was gezegd,
dat aan de Staten Generaal zouden blijven de For-
ten, die zij toen in \'t land van Waas en steden en
plaatsen in Braband en Vlaanderen hielden.

Het Fort Liefkenshoek was (even als het daartegen
over liggend Lillo) in 1583 door de Antwerpenaars
gebouw-d om de vaart langs de Schelde te beveili-
gen. In \'t zelfde jaar nog werd het door Parma
genomen, doch kort daarna door de onzen heroverd.
Bij \'t Accoord van 1664 werd in Art. 6 gezegd, dat
Liefkenshoek aan de Staten Generaal zoude blijven
met honderd en vijftig roeden rondom hetzelve aan
de landzijde.

Lillo op den regteroever was van veel grooter
omvang en kon een kleine stad genoemd worden.
De zetel der regering was daar en strekte zich
over Liefkenshoek en de twee andere Forten op
den regteroever uit, te weten Frederik Hendrik
benedenwaarts, en Kruisschans opwaarts van Lillo.
Wij bezaten die krachtens het uti possidetis van den
Munsterschen Vrede. Of het grondgebied van on-
zen staat zich van Frederik Hendrik tot Kruis-
schans doorloopend uitstrekte, zoodat men van het
eene tot het andere over Lillo gaan kon op Staatschen
bodem blijvende, is mij niet gebleken, zoodat ik
enkel de Forten met een kring (rayon) heb omgeven

Wij hadden dan sedert 1648 een afgeperkt grond-
gebied, waarvan de zuider grens alleen aan de toe-
vallige kansen des oorlogs was te danken. Een stuk
van Vlaanderen, de helft van Braband, zuidelijker
nog afgebrokkelde deelen van Oppergelder en Lim-
burg, Maastricht in gemeenschap met den Bisschop
van Luik en nog negentien links en regts van de
Maas verspreide dorpen. Een ware revolutieuitkomst;
maar van eene revolutie, die de opstandelingen tot
een krachtige, ondernemende en vrije Natie had ver-
heven, terwijl hunne landgenooten, die zich met het
wettig gezag hadden verzoend, wegkwijnden zon-

-ocr page 151-

21

der nationaliteit, om hun Land tot barrière of tot
oorlogstooneel verlaagd te zien.

Treurig was de uitkomst te Munster voor de Zuid-
nederlanders. Bitter moesten zij den misstaj.) bewee-
nen, dien zij eens hadden begaan met hunne zaak
van die van Holland te scheiden. Hunne Provinciën
waren uitgeput, hun handel dood, hunne nijverheid
vernietigd, hunne schande en vernedering werden door
het tractaat van 30 Januarij geteekend Die ver-
nedering lag vooral in het befaamde Artikel XIV.
Kort, maar veelomvattend waren de woorden: De
rivier de Schelde alsmede de kanalen van \'t Sas, Zwin
en andere Zeegaten daarop responderende zullen van
de zijde der Heeren Staten gesloten worden gehouden.

Nog zijn de Belgen getroffen bij de gedachte daar-
aan. » Spanje," zegt een hunner » schaamde zich
niet den haat van Holland te voldoen en betaalde
zijne scheiding met Frankrijk door het sluiten van
België\'s Nijl. Ons Vaderland, verscheurd, waggelend,
zonder toekomst, kon op zijn zoo diep geschokten
bodem geen stad als Antwerpen meer dragen." En
waarlijk uitermate hard was deze bepaling, welke
niets minder inhield dan dat geene schepen uit zee
komende de Schelde mogten opvaren. De lading
moest, na in een Hollandsche of Zeeuwsche haven
de regten betaald te hebben worden verbodemd, dat
is in andere vaartuigen worden overgeladen. Zoo
kwam de lading in binnenschepen tot aan de vloot,
die ter bewaking tusschen Lillo en Liefkenshoek lag.
Aldaar moesten de uitgaande regten worden voldaan,
en dan eerst kon men de Schelde op naar Antwer-
pen, waar geen zeeschip mogt naderen. Van Ant-
werpen komende, moesten de ladingen bij de forten
worden verbodemd en inkomende regten voldaan
worden. Dezelfde bepalingen golden voor het Zwin
of Sas bij Sluis en Sas van Gend. De Schepen, die
aldaar met ladingen, voor de Spaansche Nederlanden
bestemd, kwamen, moesten er verbodemd worden,
waarvoor leggers van den Staat zorgden.

Dat de groothandel op Zuidnederland daardoor
geheel vernietigd werd, behoeft geen betoog, daar
men bovendien nog met steen bevrachte schepen in
de Schelde had doen zinken om der rivier hare
bedding te bederven, en voor diepgaande schepen
onbevaarbaar te maken. En echter geloofden de
Belgen zich aan dat alles, als aan een onverbiddelijk
noodlot te moeten onderwerpen ^

Gedurende den oorlog en vóór den vrede van 1648
was- de vaart reeds aan de gemelde beperkingen on-
derhevig geweest; maar na den vrede was van onze
zijde naar \'t schijnt meerdere vrijheid gegeven en
het zoo klemmende Artikel XIV niet dadelijk toe-

^ I. j. altmeijek en k. nus, Geschiedenis van den Vrede van
Munster,
Antw. 1852, bladz. 45 en 40.

2 Altmeijer, a. w. bl. 41.

® Altmeijer, bl. 44; Teg. Staat der Oostenr. Ned. (X\'^® deel
van den
Teg. Staat van alle volkeren) Amst. 1731, bl. 269; neny,
Mern. II, 19 zegt: Cette stipulation entraînoit pour toujours l\'ané-
antissement du Commerce d\'Anvers, qui s\'étoit élevé environ 150
ans auparavant sur les ruines de celui de Bruges. Om ook geen
mededinging van de overige Vlaamsche havens, die in \'s Konings
bezit waren, te vreezen te hebben, stelde Art. 15 van den Mun-
sterschen Vrede vast: dat de Koning zelf de goederen, die in en
uit de havens van Vlaanderen kwamen met dezelfde impositiën
en lasten zou moeten bezwaren als de goederen, die de Schelde
en e Kanalen, in Art. XIV begrepen, op jen afvoeren.

gepast. Immers zegt een onzer naauwkeurigste ge-
schiedschrijvers dat de Zeeuwen terstond na \'t slui-
ten van den vrede op het openen van de Schelde
hadden aangedrongen, zich verbeeldende, dat zij
daardoor alle trafijk zouden krijgen; dat ze even-
wel ziende hoeveel meer schepen uit Holland ih
anderen Provinciën de Schelde en het Sas optoogen,
weder begonnen te dringen op het sluiten, niettegen-
staande Holland, Friesland, Groningen en Overijssel
zeer voor het openhouden der Schelde waren. De
aanleiding tot het uitvoeren van den maatregel lag
in de tijding, die men in Julij 1654 door onze Am-
bassadeurs te Londen kreeg, dat er twee schepen
in Engeland, met medeweten van den Protector
Gromwell, met suiker en andere waren gereed
lagen om naar Antwerpen te varen, zonder regten
te zullen betalen. Bij de Staten Generaal werd toen
besloten, dat men weder zoude verbodemen als in
tijd van oorlog. Er werd daarop eene deductie of
memorie aan onze gezanten gezonden om daarnaar
bij \'t Engelsche Gouvernement het regt tot sluiten
te betoogen; waarop men in Engeland van de vor-
dering afzag, zoodat het eene schip werkelijk ont-
laden en het andere elders heen gezonden werd. Het
geopend zijn der Schelde schijnt dus tot 1654 te heb-
ben geduurd, doch oogluikend. Anders toch zou-
den onze Ambassadeurs niet aan den Engelschen
Secretaris van Staat hebben gezegd, dat er geene
apparentie was, dat men in den onzen de Engelsche
schepen zou laten passeren directelijk uit de zee
naar de Schelde en Antwerpen, daar dit zelfs aan
onze ingezetenen niet geoorloofd was Het ware
mij, bij minder stellige bewijzen, ongeloofelijk, dat
de Staten Generaal gedurende zes jaren de sluiting
der Schelde niet hadden gehandhaafd, daar indertijd
dat punt als een van de essentieelste en important-
ste aan onze Gezanten bij de vredehandeling te
Munster was aanbevolen geweest Hoe dan ook;
sedert is die handhaving met nadruk geschied tot
zelfs in \'t laatst der 181^® eeuw, toen onze magt
reeds zoo aanmerkelijk gedaald was, dat wdj tegen
vele andere eischen niet meer bestand waren Het
zoude thans de plaats zijn om, naar aanleiding van
de tegenwoordige Kaart, en ter verduidelijking
daarvan, een overzigt te geven van onze toenmalige
zeer vreemde en zeer ingewikkelde Constitutie. De
uitgebreidheid, welke dat overzigt zoude vorderen,
doet mij die tot de beschrijving der Zesde kaart
uitstellen; ik bepaal mij nu tot volstrekt noodige
toelichtingen.

De Kaart vertoont ons geheel gekleurd de zeven
vereenigde Provinciën. Drenthe als naauw daarmede
verbonden, maar niet in de Unie, heeft alom een
breeden gekleurden zoom en de kapitale letters:
»Vereenigde Nederlanden" mogten ook over Drenthe
gaan, dat aan de generale opbrengsten een klein
gedeelte toebragt.

-ocr page 152-

22

Braband en Staats-Vlaanderen zijn van binnen wit
en hebben een smallen zoom. Zij waren onderdanen
van den Staat. Een deel van Staats-Vlaanderen en
de Forten aan de Schelde zijn, even als Zeeland,
groen gekleurd, als staande onder het bijzonder
beheer (committimus) der Staten van dat gewest.
Iedere Provincie is verdeeld in zijne kwartieren daar
dit in verband staat tot de afvaardiging naar de
gewestelijke staatsvergaderingen. Bij Utrecht zijn
zij weggelaten, daar ze hier geen invloed op de
afvaardiging uitoefenden Drenthe heeft zijne
Dingspillen.

De onderschrapte en met nummers voorziene Ste-
den zijn de stemhebbende naar hare volgorde. De
overige verdeelingen als b. v. in Gelderland: \'t Rijk
van Nijmegen, Over- en Neder-Betuwe, of in Hol-
land de Alblasser- of Krimpenerwaard zijn wegge-
laten, als ook de dorpen, waar zij niet volstrekt
noodig waren, om te groote volheid en verwarring
voor te komen. Ook daarom is de aanwijzing der
plaatsen, waar Remonstrantsche broederschappen
waren, tot de zesde Kaart van 1740 uitgesteld.
Om aan te wijzen welken Stadhouder elk Gewest
en Drenthe hadden, zijn vlaggen geplaatst. Allen
hebben Willem II, uitgenomen Friesland dat onder
bestuur van Willem Frederik was. Zij zijn of
op de residentiën als Leeuwarden en \'s Gravenhage
gesteld, of op de eerste steden in rang, als Deventer
en Nijmegen. Voor Drenthe te Assen als de voor-
naamste plaats.

De andere vlaggen duiden aan, dat er een Aca-
demie of Illustre school was. De eersten zijn ge-
heel gekleurd, de laatsten slechts gestreept. Het
jaartal der vestiging is er, zoover het mij bekend
was, ingeplaatst.

Bij onze noordwestelijke grens zijn vlaggen op
Emden en Lieroord om het Statengarnizoen aldaar
aan te wijzen.

Wijders ziet men bij een gedeelte van de grens
tusschen Groningen en Drenthe een lijn, met
de woorden: Jan Sems-linie. De afscheiding aldaar
was vroeger zeer ongewis. Tusschen de eigenaars
der Oostermeersche veenen en de ingezetenen van
het Sappemeer in
\'t Oldambt ontstonden gedurige
geschillen daarover. Daarom werd in 1615 een
scheidegruppel gegraven, waarvan de landmeter Jan
Sems de eerste rooijing had getrokken. Eerst hield
men zich hieraan niet, doch tusschen de wederzijd-
sche afgevaardigden werd vervolgens vastgesteld,
dat deze gruppel tot vaste grensscheiding zoude
verstrekken

De namen der plaatsen en streken, die in 1609,
bij \'t sluiten van het Bestand, Spaansch bleven
zijn rood onderstreept.

Bij Turnhout is een dagteekening geplaatst ter
herinnering aan het gevecht door Maurits aan Varax
geleverd; even zoo bij \'t gewezen Roemerswaal ter
gedachtenis aan den zeestrijd van 1635. Waarom
Ameland eene bijzondere kleur draagt en Huissen
en Zevenaar zijn afgescheiden is vroeger gemeld

Bij de beschrijving der eerste Kaart heb ik
gezegd, dat de Heerlijkheden of Graafschappen, in
onnoemelijken getale over ons grondgebied verspreid,
niet konden worden aangegeven, daar zij tot de
Gewesten, waarin zij gelegen waren, behoorden. De
niet ongegronde aanmerking is mij gemaakt dat
Kuilenburg evenwel afgezonderd had moeten wor-
den. Ik deed het niet om het twijfelachtige of het
al dan niet leen van Gelder en tot de Provincie
behoorende was. Daar het echter, even als eenige
andere naburige Heerlijkheden, niet in dezelfde ver-
houding stond tot de Staten der Provincie als de
vele Heerlijkheden, die wel onder bijzondere Baron-
nen of Heeren toch deel der Provincie uitmaakten,
zoo zijn nu Kuilenburg, Buren, Anholt, Vianen,
Leerdam en IJsselstein omgrensd, \'t Markgraafschap
van Bergen op Zoom, de Baronie van Breda en de
Meijer^\' van \'s Hertogenbosch zijn op de vorige
Kaart niet afgeperkt, nu zijn zij afzonderlijk aange-
wezen, omdat ze, hoewel onder de Souvereiniteit
der Algemeene Staten, van zooveel invloed waren
op de grensbepaling in 1648.

Die omperkingen zijn echter met getittelde lijnen
geschied, daar die streken in betrekking tot de
Unie of het Vaderland stonden; maar de overige
Avaarvan de Souvereiniteit niet aan H, H. M. was
of betwist werd, zijn met rijksgrenzen omzoomd,
als: Zevenaar en Huissen in Gelder; Nieuwkuik en
Bokhoven in Holland; Lith, Megen, Gemert, Ra-
vestein, Boxmeer, Baarle-Hertog en Luiksgestel in
Braband, Het waren deze landstreken, die als toe-
vallig door ons grondgebied waren omgeven en
daartoe geene betrekking hadden. En dit is zoo
gebleven, behalve dat later omtrent Lith en Nieuw-
kuik schikkingen zijn getroffen waardoor de Sou-
vereiniteit aan de Staten Generaal is gekomen.

Postel alleen is niet met rijksgrenzen omgeven,
omdat het bezit daarvan steeds wankelend en on-
zeker was, tot het in \'t laatst der 18^® eeuw stellig
werd afgestaan.

Nog een enkel woord over de toen bestaande
straatwegen. Het is waarschijnlijk aan de vele wa-
tergemeenschap te wijten, dat men minder behoefte
aan spoedig vervoer te land gevoelde, wij zagen
dat reeds in de 15\'\'® eeuw een keistraat van Utrecht
naar de Bilt lag, zonder dat dit voorbeeld gevolgd
werd. Het eerst geschiedde dit in Zeeland, en wel
in het niet zoo met water doorsnedene Walcheren,
Aldaar was reeds een straatweg gelegd in 1539 of
1540 van Veere naar het een kwartieruurs van daar
verwijderde Zandijk, door Maximiliaan van Bour-
gondië eigenaar dier Heerlijkheid, In de 17*^® eeuw,
waarschijnlijk in 1646, is die verlengd tot Middel-
burg, en in 1649 werd een straatweg van daar tot
Vlissingen voltooid.

^ Beschrijving der eerste Kaart, bl. 27.

5 Bl, 27.

" Door Mr. j. a. nijhopf in zijne Bijdragen voor Vaderl. Gesch.

IX, Aant. en Beoord. bl. 113.

^ Zie bl. 18 hiervoor.

® Beschrijving der eerste Kaart, bl. 26.

-ocr page 153-

23

Deze straat dan van Veere tot Vlissingen door-
loopende, was met de Biltstraat de eenige in de
helft der 17^® eeuw in Nederland te vinden. Eerst
op de zesde Kaart zal de Zeestraat van Huygens
van den Haag naar Scheveningen van 1665 vermeld
worden. Ook toen vond dat weinig navolging,
als alleen in den omtrek der Hofplaats.

De Groote Kaart hiermede verlatende, kom ik tot
de Cartons.

In den regter benedenhoek is Amsterdam vóór de
laatste vergrooting van 1658. — Reeds sedert 1400
was gestadige uitbreiding noodig geworden. Geen
der vroegere was zoo aanmerkelijk geweest als die
van 1618. De Heeren- en Keizersgrachten met d,e
daar achter liggende dwarsgrachten werden gegraven,
en de stad in \'t westen en zuidwesten door elf
nieuwe bolwerken omsloten. Zóó zien we haar op
het Carton. Bij de laatste (vierde) vergrooting, de
nieuwe uitlegging genaamd, werden de Heeren- en
Keizersgrachten van de Leidsche gracht af, doorge-
trokken tot de Muidergracht; — de Prinsegracht aan-
gelegd, en Oostenburg, Wittenburg en Kattenburg
tot ver in het Y gegrondvest — vijftien nieuwe bol-
werken vervingen de zes, die op het kaartje aan
de oostzijde ten grens zijn. Amsterdam was in \'t
midden der 17^® eeuw ontegenzeggelijk de Koningin
der Nederlandsche steden, door een tijdgenoot niet
ten onregte, de schoone stapelplaats van heel de
aarde genoemd, wier prachtige paleizen en koop-
manshuizen ieders bewondering wekten, wier gesta-
dige drukte van inwoners en vreemdelingen onge-
loofelijk was en door den dichter geroemd als het
pakhuis van Oost- en West en het Tweemaal-Vene-
tiën — Het tweede Carton stelt de belegering
van \'s Hertogenbosch in 1629 voor Ik achtte dit

, J. de laet, Belg. Confed. Respuil. p. 67 sqq.
2 C. HüYGENS,
Stedenstemmen, in de Korenbloemen, Amstelred.
1672, I, 167.

Zie over de vergrootingen van Amsterdam: Wagenaar, Am-
sterdam in zijne opkomst
enz. Amst. 1760, Folio nitg. I, 41 vgg.;
of 8™ nitg. I, 135 vgg.

O \' Oö

® Uitnemend is het beleg beschreven door bosscha, a. w. 1,
430 tot 474. — Zie verder j.
goüdriaan. Memorandum der Qesch.
van het Vaderland,
Gorinchem 1852, bl. 60 vgg; en voor de
belangrijk zoo om het uiterste gewigt dier verove-
ring voor de grensbepalingen van 1648, als om de
beroemdheid van het beleg voor de krijgsgeschiede-
nis, daar Frederik Hendrik zich zoowel tegen het
vuur uit de vesting, als tegen aanval van buiten had
te verschansen. Hij deed zulks doOr eene circum-
vallatie, die elf uren gaans in omvang had, terwijl
110 stukken geschut zoowel naar binnen als naar
buiten tegen den vijand in batterij gesteld werden.
Niettegenstaande de eervolle verdediging door Anton
Baron van Grobbendonck, viel \'s Hertogenbosch den
14\'\'®" September, na een beleg van vier en een halve
maand

Het derde Carton geeft de Vereenigde Nederlan-
den in 1672 en 1673.

Frederik Hendrik was den 14\'^®" Maart 1647
gestorven, en zijn zoon Willem II was hem in \'t
Stadhouderschap over Drenthe en al de Provinciën,
uitgenomen Friesland, opgevolgd. Slechts ruim drie
jaren mogt hij zijnen vader overleven. De laatste
dagen van zijn bestuur werden vooral gekenmerkt
door de twisten over \'t afdanken van krijgsvolk en
het oprukken van \'s Prinsen troepen tegen Am-
sterdam tot aan de Hofstad Weina Hoewel de
toeleg tegen de stad faalde, had de Prins echter
door het daarop gevolgd verdrag zijne zaak gewon-
nen. Weinige maanden later overleed Willem II
in jeugdig bloeijenden leeftijd op 6 Nov. 1650. Acht
dagen later, op den 16 Nov. werd Willem III
geboren. Vijf onzer Gewesten bleven Stadhouder-
loos. Slechts Friesland stond sedert 1640 onder (m)

vroegere schrijvers jacob vajf oüdenhoves-, Beschr. van de Stadt
van \'s Ilertogenbossche,
\'s Hert. 1670 4°; p. bor, Oelegentheyt van
\'s Hertogen-Bosch
enz., \'s Hage 1630, 4". Dan. heinsii, Rerum
ad Sylvam-Ducis atque alibi ad
1629 gestarum historia, L. B. 1631,
Fol. — Ons Carton is gevolgd naar de teekening op pag. 26 van
dit laatste vrerk voorkomende. Eindelijk
Mémoires de Frederic
Henri Prince d\'Orange,
Amst. 1733, 4o, pag. 51 svv.

Daar vele Vorsten uit het Huis van Nassau, wier afstam-
ming minder bekend is, dikwijls in de geschiedenis voorkomen,
volgt hier eene beknopte geslachtstafel van
jan den Oude, wiens
naam in den stamboom op bl. 17
van de Beschr. der derde Kaart
naast dien van willem I staat.

5 Op de Kaart aangegeven.

BEKNOPTE GESLACHTSTAFEL VAN JAN DEN OUDE.

Jan de Oude
broeder v. Willem I
__geb. 1536 t 1606. _

Willem Lodewijk
geb. 1560 t 1620

Jan de Middelste
geb. 1561 t 1623
2 maal gehuwd.

Filips
geb.1566t1595
voor Grol.
W
agen. VIII, 424.

Ernst Casimir
geb.157311632
Uit hem ons
Koningshuis.

Lod. Gunther
geb. 1575 t 1604

Nog 4 Zonen
en 12 dochters.

Jan de Jongere 3
geb. 1583 t 1638
Ernestine v. Ligue
Bosscha I, 475,
Wagen. XI, 136.

Jan Frans Desiré
geb.1620t1699,
Spaansch Gouv. van
Oppergelder,
Roomsch Kath. tak.

1

Adolf
geb. 1584 11608
Wagen. IX, 427.

1

Willem
geb.159211641
W
ag. XI, 306.

Maurits
geb.1611t1638.
Wagen. XI, 272.

2

Joan Maurits
geb. 160411679
Gouv.
v. Brazilië.

Nog 10 zonen
en 9 dochters.

-ocr page 154-

24

Willem Frederik \\ die in 1650 ook door Gro-
ningen en Drenthe werd gekozen, en in 1664, in
die beide Provinciën en Drenthe, opgevolgd werd
door zijn zoon (n) Hendrik Casimir H \\

Hoe stevig ook het roer van Staat door Jan de
Witt, sedert 1653, was gegrepen, hoe krachtig hij
bestum^de, de liefde voor Oranje ontwaakte, toen
we door Frankr^\'k, Engeland, Keulen en Munster
aangevallen en met vernietiging bedreigd werden.
Willem Hl was als door een tooverslag Stadhou-
der en Kapitein Generaal over vijf Provinciën, niet-
tegenstaande acten van seclusie en eeuwige edicten.

Ware slechts de geestdrift niet in opgewonden-
heid en wreedheid ontaard, \'s Gravenhage zou het
gruweltooneel op 20 Augustus 1672 niet hebben
aanschouwd. Niet slechts aan pligtverzuim, aan
verraad had men geloofd bij het veroveren, meest
zonder slag of stoot, van de Kleefsche vestingen
niet alleen; maar van gansche Provinciën.

In \'t laatst van Mei verzamelde Lodewijk XIV
zijn leger meer dan 100,000 man sterk in Char-
leroi, trok door de landen van Gulik en Luik naar
den Rijn, liet Maastricht liggen, maar blokkeerde
het, en nam Orsoi, Buderik, Wezel, Emmerik,
Rijnberk en Rees, terwijl aan de oostzijde de Muns-
terschen het Vaderland binnenrukten en \'t beleg voor
Grol sloegen, en de Franschen onze grenzen over-
schrijdende Deutichem bemagtigden. Franschen en
Bisschoppelijken bezetten daarop in alle bedaardheid
Oldenzaal, Ootmarsum, Enschedé, Almelo, Delden,
Goor en Borkulo. Ook Grol en Breêvoort vielen,
zonder bijna wederstand te hebben beproefd. Lo-
dewijk XIV poogde nu niet den IJssel, als men
gemeend had, over te trekken; hij maakte eene
zuidelijke beweging en volvoerde op 12 Junij den
zooveel besprokenen overtogt over den Rijn bij
het tolhuis te Lobith, waar de sedert 1648 nog
veel versmalde en verzande stroom doorwaadbaar
was, en waar op het Carton een kruisje geplaatst
is. Hij was nu in de Betuwe. Arnhem viel twee
dagen later. Schenkenschans, Kuilenburg, Buren,
Tiel, Grave, Ravestein, St. Andries en Crevecoeur
volgden. Doesburg, Zutphen, Wageningen, Reenen,
Wijk bij Duurstede, Amersfoort, Utrecht, Naarden
en Woerden zagen in dezelfde maand Junij de
Fransche vanen op hunne wallen.

In \'t oosten bezweken Deventer, Elburg, Har-
derwijk, Zwol, Kampen en Coevorden, Knodsen-
burg, Nfl\'megen en Bommel waren insgelijks in \'s
vijands handen gevallen, doch niet zonder verdedi-
ging. En met welgevallen zien we in \'t uiterste

\' Zie de Geslachtstafel op bl, 17 van de Beschr. der derde Kaart,

^ Aanvankelijk onder voogdij zijner moeder (k) albertina ag-
nes. Wagenaar,
V. H. XIII; 98; magnin, Best. in Drenthe,
II, 3, 76.

noorden den ouden Nederlandschen moed ontwaakt
en den vijand teruggewezen.

Moesten de Ommelanden al zwichten, toch had
de schans Bourtange zich staande gehouden, Gro-
ningen zou, meende Bernard van Galen, weldra
zijn prooi zijn; maar het beleg van 22 Julij tot
26 Augustus eindigde voor den Bisschop met ver-
lies en schande.

Ook in \'t verre zuiden heeft Aardenburg zich
op de eervolste wijze gehandhaafd.

Ons Carton kan een denkbeeld geven van den
benarden toestand des Vaderlands, toen de regering
radeloos, het volk redeloos en \'t land reddeloos
was; toen Gelderland, Utrecht, Overijssel, Drenthe
en een deel der Ommelanden met al hunne sterkten,
steden en dorpen in zeven weken den vijand in
handen waren gevallen

Door de roodgekleurde lijn is ingesloten, \'t geen
we verloren hadden, met inbegrip der door ons
bezette Kleefsche vestingen Als belangrijke punten
voor de krijgsgeschiedenis zijn Nieuwerbrugge en
Goejanverwellesluis in Holland aangegeven, en tevens
de plaatsen bij onze kusten aangeduid, waar in
1673 onze zeemagt, tot redding van \'t Vaderland,
de zege behaalde.

Bekend is het, hoe reeds 14 Febr. van \'t vol-
gend jaar 1674 met Engeland en 4 en 11 Mei met
Keulen en Munster vrede werd gesloten, en hoe
ook eindelijk onze groote vijand Lodewijk XIV
den 10^®" Aug, 1678 te Nijmegen het zwaard in
de schede stak, zonder van al zijne veroveringen
op onzen Vaderlandschen bodem een voet gronds te
hebben behouden

® Bosscha, Neêrl. Heldend. te land, TL, 72,

\'\' Een zeldzame Kaart dier dagen heeft ten titel: Afheeldinge
van alle de sterche steden die anno
1672 Vinnen de tydt van 2 maen-
den aen de France zyn overgegaan.

Daaronder staan drie reijen ieder van negen, dus zeven en
twintig, platte gronden van steden, met de dagteekening der
overgave: als Orsoy 3 Junij, Burick 3 Junij enz., tot Bommel,
dat 22 Julij overging.

Verder bestaat het blad uit een gekleurd kaartje, met het op-
schrift:
De 17 Neederlantsche Proventie met de aengrensende landen
als Vranchrylo, Ceule, Munst. etc. waer in met eene linie afgetrocTcen
is wat steden
1672 aen de francen, ceulse, munster se syn overge-
gaen, die nu alle door syn Hoogheyt de Prins van Oranjen
1673 en
1674 harwonnen en herstelt zijn.

® Ongemeen rijk is onze historische letterkunde in dit tijdperk.
Behalve de hoofdwerken van
bosscha en de jonge zijn later nog
verschenen.
De verdediging van Nederland in 1672 en 1673 door
Jhr. j. w.
van sypesteyn en j. p. de bordes, \'s Gravenh. 1850,
en
La Bépublique des Provinces-Unies en 1672 et 1673. Étude
militaire par
w. j. knoop, trad. franq. par p, g, booms, Bois-le-
Duc. 1854.

Zie ook: De Vereenigde Nederlanden in 1672, voorlezing door
Mr. j.
a. nyhopp en De overtogt van lodewijk XIV, over den Bijn
door
o. g. heldring, beiden in nxhofp\'s Bijdragen, II, 1, en
I, 93 vgg.

-ocr page 155- -ocr page 156-

BESCHRIJVING DER VIJFDE KAART.

J3e overzeesche bezittingen der Republiek op
\'t einde der zeventiende eeuw. — Schooner schouw-
spel gaf geen volk
dan het onze in zijn bloeitijd. Na
tachtig jaren van volhardenden
strijd heeft het zich als
onafhankelijke Natie gevestigd. De republikeinsche
vormen, die het aangenomen heeft, zijn ingewikkeld
en onvolkomen; maar de banden, die te midden van
nood en gevaren gehecht ^ de vrijgevochtene gewesten
aan het Huis van Oranje verbinden, geven steun en
een zweem van eenheid aan
het Gemeenebest, Met
de vrijwording is Nederland als tot een nieuw leven
ontwaakt. Reusachtige ondernemingen hebben aller-
aanzienlijkste aanwinst van bodem, vooral in Noord-
holland, ten gevolge®. Het gevoel van zelfstandigheid,
geschraagd door den uitgestrekten koophandel heeft de
kapitalen aangebragt ^ Die koophandel moest worden
beschermd, en — de Republiek wordt zeemogendheid.
Zij vestigt hare kantoren in Oost en West; de zon
gaat over de driekleur niet onder.

In een Atlas van NoordDederland mogt de veriuel-
ding onzer buiteiilandsche bezittingen niet ontbreken,
al is het bij wijze van zeer algemeen overzigt. Die
bezittingen in historisch daglicht te plaatsen, de traps-
gewijze uitbreiding van ons gezag in andere wereld-
deelen te schetsen^ den vroegeren en lateren roestand
onzer koloniën met de elkander opvolgende verdeelin-
gen en benamingen op het kaartenblad voor oogen te
stellen, dat alles is de grootsche taak van hem, die
ons een historischen atlas van onze overzeesche landen
zou willen schenken. Mogt een onzer geleerden; en
wij hebben er, die het kunnen; zich daartoe opgewekt
gevoelen, hij zou een onwaardeerbare dienst aan de
historische aardrijkskunde bewijzen. Ook een eerste
proeve, een poging
zou reeds hoogst nuttig zijn. Het
veld ter bearbeiding is uitgestrekt en vol distalen en
doornen ; maar de hulpmiddelen zijn vele. Zij dit
geen vrome wensch. Genootschappen en Maatschap-

1 Dr. l b. beunen, KoH overzigt mn de Staatsregeling mn
om Vaderland,
\'s Gravenh. 1864, bl. 36. Zie over onze Staats-
regeling
Beschrijving der Zesde Kaart, bl. 10 vgg,

» Men vergelijke den toestand van dat gewest op de derde
Kaart met dien op de vierde. Daar tal van meiren, plassen en
eilandjes, die hier in vruchtbaar land herschapen ?.ijn,

® Beschfijving der Vierde Kaart y bl. 4.

V
pijen ?oor u zou het een prijsstof zijn het vaderland
en der wetenschap waardig!

Van mij heeft men hier en bij de twaalfde Kaart
slechts eenige aanstipping te wachten nopens hetgeen
wij nog bezitten en waarvan een tal uitmuntende
kaarten zijn iets meerder omtrent de verlorene ko-
loniën, die uit onze hedendaagsche kaartenliteratuur
verdwenen zijn, en toch bij de behandeling der ge-
schiedenis telkens voorkomen.

Wij zagen hoe door de gelukkige ligging van ons
Vaderland tusschen Noord- en Zuideuropa, de handels-
geest zich reeds vroeg in \'t Graventijdperk had ontwik-
keld, en Arasterdam onder Karei V als het tweede Ve-
netië werd geroemd. Daarenboven door den Rijn met
Duitschland, door de Noordzee met Engeland in natuur-
lijke verbinding, werd Nederland de marktplaats waar
de kooplieden uit alle streken elkander ontmoetten
Aan een vaart op de beide Indiën
Avas geen behoefte.
De voortbrengselen dier landen werden door ons
te Lissabon gehaald, waar de Portugezen ze had-
den aangebragt. De vaart naar Indië moge niet
zoo
onbekend geweest zijn als men ondersteld heeft
het was echter „ eene verre ende grouwelicke reyse." ®
Maar toen koning Filips den handel zijner ongehoor-
,^ame onderdanen op Spanje en Portugal begon te be-
moeijelijken, dien nu eens oogluikend toeliet, dan weder
beslag legde op schepen en ladingen, en dus onzeker-
heid voor den koopman ontstond, toen zonnen onze
wakkere handelaars op middelen om welven de
Produk-
ten uit andere werelddeelen te halen.

^ Men denke slechts aan Ni:dtrlandich Ood-Indië door g.
barox von dekfelden v.^n hinbbrsteik ; ailii de KaarJeu onzer
O. I. bezittingen door wijlen p. BiKOS
melvill vak cauiSBKE en
vervolgd door w.
versteeg, aan de SiatMieke Kaart der Ned. omr-
se.emhe h\'ziUingen
van eerstgenoemdeii; de Kaarl van het eiland
Java door
c. w. M, van pe velde, de Kaart van Java en Madura
door le clekcq; de generale Kaart van de Kolonie Suriname door mabk.

Voor het onderwijs is bijzonder dienstig: Nederland m zijne
overzeesche bezittingen mar de nieuwste en beste hrommi bewerkt door
J. DOSNSEIFFEN, Amst, 1863, kl, fol.
\' Beschrijving der Eerste Kaart, bl. 33.

« Dr . K, pRtjiN, Tienjaven\'uitdentachtigj.ooi\'logi Arnst.l861,bl.209,
\' a.w. bl. 242. « Men vormt zich meestal een overdreven

voorstelling van de ontoegankelijkheid van Indië op dit tijdstip."

* Mr. j. a. vak der chys, GntMedmm der stichting m» ie
Veremigde 0.1. Comp0.gnie ^
dr.» Leyden, 1S51, bl. 1.

I

-ocr page 157-

en Johan van der Veken zond vijf schepen uit. De
afloop was noodlottig. Eén schip kwam slechts terug
en had Tndië niet eens aangedaan. En hoezeer van
der Veken en zijne vrienden daarbij twee en een
halve ton verloren, droeg de onderneming toch vruchten,
doordien een der schepen op de kusten van Japan ver-
viel en de Keizer van dat rijk aan twee der schepe-
lingen een handelsoctrooi verleende, hetwelk den grond
legde tot onze gemeenschap met dat land \\

Een tweede Rotferdamsche Compagnie was die van
Olivier van Noort en Pieter Claesz van Ylpen-
dam, waaraan zich een Amsterdamsche reederij aansloot,
zoodat men vier schepen telde. Het opperbevel werd
aan van Noort, een ruwe zeebonk, opgedragen. Hoe-
zeer ook meer schade dan voordeel werd behaald, was
van Noort, die op
2 Julij 1598 uitgezeild was, de
eerste Nederlander, die den aardbol omstevende. Met
verlies van twee schepen bereikte hij na twee jaren
eerst de Oostindische gewesten, en wierp eindelijk den
12 Augustus 1601 het anker voor Rotterdam. Mogt
deze reis al niet rijk zijn in belangrijke uitkomsten,
noch voor de wetenschap, noch voor den handel, van
Noort had door zijn dapperheid bij ontmoeting met
vijandelijke bodems den Nederlandschen naam ontzag
ingeboezemd.

In de drie volgende jaren vormden zich gestadig,
vooral te Amsterdam, nieuwe handelsvereenigingen tot
de vaart naar Indië langs de Kaap. De gelukkigste
der door haar ondernomene togten v/as die van 1601,
toen dertien schepen onder bevel van den Admiraal
van Heemskerck uit Texel liepen, en geheel vol-
geladen met tropische voortbrengselen en met vijan-
delijken buit van minstens veertig ton gouds in ^t
vaderland terugkeerden. Een bewijs voor de kloeke
onversaagdheid, waardoor de Nederlanders zich in
Indië gevreesd maakten is, en \'t is slechts een staal
uit velen, dat toen in December 1601 de Spaansche
Admiraal de Men doe a met acht galjoenen en twee
en twintig galeijen voor Bantam lag, Wolphert Har-
mensz met vijf schepen de dertig Spaansche dorst
aanvallen, enterde en voor een deel vermeesterde,
zoodat de r/ Armada de zee liet aan de Nederlanders,
die haar in déroute vervolgden."

Het tot nu toe in Indië onbekende Volk had in
zeven jaren tijds, van 1595 tot 1602, niet minder dan
vijftien vloten uitgerust, te zamen vijf en zestig schepen
tellende Noch verliezen van menschenlevens of van
bodems, noch tegenwerking en vijandige gezindheid
bij de inlandsche Vorsten door de Portugezen opgezet^
niets kon de ontwaakte zucht na^r winst en avonturen
doen verflaauwen; getrouw waren de ondernemers door
de Gewestelijke Staten en cle Staten Generaal bijgestaan.
De Stadhouder Maurits had hen met geld en aan-
beveling gebaat, \'t Was dus niet slechts een zaak van
particulieren, maar van \'t geheele Vaderland, van Volk
en Regering beide. En toch had die ontembare drift

1 De joxge, I, 124, II, 232. Een groot bewijs van geest-
kracht was het, dat
van des veken na de jammerlijke uitkomst
kon scliiijven, dat hij „ dese quade ongeluckige reyse maer ver-
geten en uyt den sin" zoude zetten. Hij hield zich staande,
van
der haeguen
was geheel verarmd.

2 Zie o.a. de JONGJE, a. w. II, 259 vgg,: L.\\l!ts, Geschiedenis
van de uromingm der Nederlanders in Indie^
Kampen 1864 ,
a D., I, 17.

om naar de Oost te jagen hare schaduwzijde. Hadden
enkele Compagniën zich ook, op aanmaning van de
Staten Generaal vereenigd, velen bleven afzonderlijk
handel drijven, en werd de mededinging daardoor zoo
groot, het pogen om elkander voor te zijn op de
specerijmarkten te Bantam of elders zoo sterk, dat
de prijzen bovenmatig stegen en sommige schepen met
halve lading of geheel zonder moesten terugkeeren,
daar alles was opgekocht. Kort en krachtig wordt
die toestand geschetst door den verdienstelijken de
Jonge, Aviens werk onze letterkunde ten
sieraad strekt.
1/ Men betwistte" zegt hij „ elkander het aangenomen
scheepsvolk, men verbood de aangenomen schippers
en stuurlieden door contracten, dat zij zich nimmer
aan deze of gene concurrerende compagnie zouden
verhuren. Op de behoefte in Europa, op de vraag,
op de Nederlandsche markt wordt niet meer gelet,
alles maar opkoopen voor dat de gevreesde mededinger
komt; dien dood te varen, door voor hem niets dan
slechte of dure waar over te laten, dat is het doel
en het summum bonum geworden van den Oost-In-
dischen handelaar" ,/ De mededinging" merkt een
ander schrijver ^ te regt op, der verschillende com-
pagniën bedreigde alle gelijkelijk met den ondergang.
De Portugezen kochten b. v. voor één, tegen de Neder-
landsche kooplieden voor acht; en wat door de eerste
Hollandsche compagnie voor één gekocht was, be-
taalden de tegenAvoordige met vier." Met iederen dag-
werd de noodzakelijkheid tot vereeniging van de
onderscheidene vennootschappen dringender en meer
levendig gevoeld Vooral gevoelden dat de Staten
Generaal. Zij trachtten, door zamen spreking met afge-
vaardigden der verschillende compagniën, deze te vereeni-
gen, en zulks te meer, daar de Amsterdamsclie compagpiën,
privilegie voor zich verlangden om, met uitsluiting
van alle anderen, op Indië te varen. In December
1601 was men het reeds zooverre eens, dat er een
generaal Collegie zoude zijn, waarin Amsterdam 8 of 9,
Zeeland 4, de Maas en Noordholland ieder 3 afgevaar-
digden zouden zenden. Daar nu de Zeeuwen er op
stonden, dat die 18 of 19 gecommitteerden slechts vier
stemmen zouden uitbrengen, voor iedere afdeeling ééne
stem, en allen dus gelijk zouden staan, gaf dit tot zoo
hoog geschil aanleiding, dat men ,/naer veele propoos-
ten en diversse discourssen" de zaak als ongedaan liet
rusten.

De Staten Generaal echter gaven den moed geenszins
op. Op 15 Januarij 1602 opende Oldenbarnevelt»
de groote bevorderaar der vereeniging, de vergadering
der op nieuw zamengeroepene gecommitteerden van
de O. I. schepen" met een aanspraak, waarin hij hen
vermaande om f/hunne middelen en toerustingen bijeen
te brengen onder ééne regering en gemeene handeling."

Veel hoofdbreken en moeite kostte het om de
zamensmelting te verkrijgen, vooral door de tegenstrib.
beliiig der Staten van Zeeland, tot eindelijk daarin
f/ zoover werd geprocedeêrt, dat men van alle conditiën
genoegh is verdragen geweest, ende voorts verstaen is,

3 De jonge, a. w. I, 135 vgg.

^ M. l. van deventer, Gedenhstuhken nan Johan dan Olden-
harnevelt en zijn tijd,
\'s Gravenhage 1862, II, Ixxx, Men Kie
vooral bij hem de hoogstbelangrijke
verldaring der heKeegredenen
tot het verleenen van het odrmi aan ie ttreenigdë
0. /. Compagnie.

® LAÜTS, 1,

-ocr page 158-

Togten naar het noorden werden beproefd om langs
dien weg door sneeuw en ijs naar de Oost te stevenen.
De onmogelijkheid er van bleek, maar tevens het
beleid, de moed en de volharding der Nederlanders,
die tot driemalen toe het doel trachtten te bereiken \\
Toch niet gewanhoopt. ,/Zuidwaarts naar Indië" is
nu de leuze, en, al voert dat volk op eigen bodem
zoo bangen kamp, dat menig ander uitgeput zou ter
neder zijn gezonken ^ trotseert het op de groote wate-
ren de vloten van den - vijand en de stormen van Zuid-
afrika, wendt het roer oostwaarts en begroet de reede
van Bantam om er zich weldra te vestigen en een
koophandel te drijven, die de wereld verbazen zou.

Er is poëzij in die eerste ondernemingen. De on-
volprezen krijgsheld Maurits had den Spanjaard uit het
noorden van ons land gevaagd Deh eersten Augustus
1594 is hij feestelijk binnen Amsterdam verwelkomd;
er loopt een kiel van stapel in zijne tegenwoordigheid,
en ten verzoeke der reeders heeft hij er zijn ,/wijtbe-
roemden naeme" aan gegeven

Dat schip was een van de vier bodems, die door
een vereeniging van negen Amsterdamsche kooplieden,
onder den naam van : f?Maatschappij van verre," bestemd
waren om den eersten togt naar Oostindië langs de
Kaap te wagen. Een roekeloos wagen was het toch
niet. In het stille studeervertrek waren de kansen
bereTvend door den Amsterdamschen predikant Petrus
Plancius, een man ?/zeer bedreven in de sterre- en
zeevaartkunde,"\' en die als de hoofdaanlegger der
Oostindische scheepvaart mag worden aangemerkt
Gornelis de Houtman, naar wien die eerste togt is
genoemd, was wèl in Portugal geweest ter inwinning
van berigten nopens Indië, maar kan niét meer als
eerste ontwerper worden beschouwdTot eer van de
toenmalige gewestelijke regering zij gezegd, dat deze,
zoo door vergunning aan de Höllandsche steden om
geschut te leenen aan de Maatschappij en daarvoor
borg te blijven , als door vrijdom van tollen te schenken
de onderneming steunde en bevorderde.

Op 2 April 1595 wonden die vier schepen met
248 koppen bemand te Texel het anker. Na het door-
staan van de grootste gevaren, het worstelen met ziekten
en de bandeloosheid van het ruwe en dartele scheeps-
volk ® kwam de kleine vloot na een reis van 446 dagen
op 23 Junij 1596 te Bantam op Java. l.)e goede ver-

\' In 1594, 1595 en 1596. Zie daarover onder velen a. j. van
DER AA, Nederlmdsch Ooü-Indië, Amst. 1846-57, 4 D, I, 10 vgg.;
m. i). teenstra, Beknopte heschrijving van de NedeHatidsche Oost-
Indische bezittingen,
Gron. 1853, 3 St., I, 49 vgg,; van der chys,
a. w. bl. 17 vgg. en vooral Jkhr. Mr. j, k, j. de jonge. De op-
komst van het Nederland-sch gezag in Ood-Indië,
\'s Hage 1863,
tot nu toe 2 D, I, 9 vgg.

^ De jonge, a. av. II, 185.

^ Beschrijving der Derde Kaart, bl. 15. /

^ Van der chys, a. w, bl, 35.

® Wagenaak, Beschrijving van Amsterdam, folio I, 407 en 111,219.

® De jonge, a, w, I, 95; wagenaar, t, a. p. zegt reeds: «ook
was hij een voornaam voortzetter van de togten naar Oostindië."

\' Ontwikkeling daarvan bij de jonge, a. w. I, SI vgg.; van
der chys
, a.w, bl. 29 vgg.

//Daer-en-tusschen" zegt e. van reyü, Voornaemste Geschiede-
nissen
enz., Amst. 1636, 4°. (ook aangeh, bij van der chys) bl. 489,
//ghebeurde soo veel moetwiüens ende dertelheydt by eenighe broodt-
dronckene kinderen, die \'d\'onders op dese verre reyse ghestuert had-
den, ora ghetemt te worden ofte nyt-te-blijven,"
standhouding met de inwoners aldaar werd spoedig
verbroken, niet zonder schuld aan onze zijde. Vijande-
lijkheden en het beschieten der stad volgden; zoodat
die eerste kennismaking alles behalve vriendschappelijk
eindigde. Na bevaring van Java\'s noordkust, waarbij
alweder gevechten en mislukte onderhandelingen hadden
plaats gehad, waardoor men zich aldaar gehaat en ver-
acht had gemaakt®, werd de terugreis aangenomen.
Met drie der vier schepen en een derde slechts der
bemanning kwam men 14 Augustus 1597, na een togt van
twee jaren en vier maanden, met geringe specerijlading
in \'t Vaderland terug. Het kapitaal van / 290,000
was grootendeels verloren; maar de weg was gevonden,
een nieuw volk had zijn vlag in de Oostindische zeeën
vertoond, en de ongunstige uitkomst was niet in staat,
bij de toenmalige veerkracht van het Nederlandsche
karakter, om van verdere pogingen af te schrikken. Geen
maand na den rampspoedigen terugkeer wendt zich de
Compagnie op nieuw tot de Regering. De lust was
ontwaakt, en gelijk men thans wisselbanken, zoo zag
men toen een tal van vennootschappen oprigten te
Amsterdam, in Noordholland, Zeeland en te Rotterdam,
ja zelfs te Delft. De kapitalen werden alom beschik-
baar gesteld. Het was een geestdrift zonder wederga,
getuige vooral het jaar 1598, waarin niet minder dan
tweeëntwintig schepen naar Oostindië uitzeilden. Op
den eersten Mei verlieten er acht, onder den Admiraal
Jacob van Neck, Texel. Een gedeelte dier vloot
kwam reeds op 25 November, dus in 209 dagen, te
Bantam, \'t geen buitengewoon snel was, zoo men om
de vijftien maanden van de Houtman denkt, en weet
dat omstreeks 1660 een reis naar de Oost gemiddeld 2.20
dagen vorderde Hij deed het eiland do Cerne aan
en gaf er den naam Mauritius aan, die heden nog stand
houdt. Welwillend te Bantam ontvangen, is hij den
19 Julij 1599 weder te Texel binnengeloopen, de
schepen gevuld met peper, nagelen en muskaatnoten.
Feestelijk werd van Neck te Amsterdam ingehaald
met klokgelui en trompetgeschal en van stadswege met
wijn beschonken". De winst was aanzienlijk, terwijl
door een ander deel der vloot onder den dapperen
Admiraal Jacob van Heemskerck de specerijeilanden
bezocht en aldaar betrekkingen aangeknoopt waren.
Een andere togt door Zeeuwsche Compagniën onder-
nomen viel ongelukkig uit en liet de Houtman
daarbij het leven.

Tot hiertoe geschiedden de reizen langs de Kaap;
ook westwaarts zou men naar Indië trachten te komen.
Aan Rotterdam komt de eer toe van schepen daarvoor
te hebben uitgerust. Twee verschillende Compagniën ont-
stonden daar. De eene van van der Haeghen en Co.

® De jonge, a, w, II, 203.

Staatk. en staath. jaarhoekje voor 1855 , bl. .310, De kortste
daar opgegeven reis van Batavia naar Nederland is van 190,\' de
langste van 263 dagen. .laren nog bleef de duur der reizen op
dezelfde hoogte. De beroemde schrijver
er. valentijn zeilde b. v.
13 Mei 1685 uit Goeree en kwam 30 December te Batavia;
3 December 1694 van Batavia, 24 Augustus 1695 te Hellevoet.

Hij vertrok nogmaals 10 Mei 1705 uit Texel en was 10 Januarij
1706 te Batavia. Den 28 November 1715 keerde hij terug naar
\'t Vaderland en was eerst 1 Augustus 1716 te Hellevoet. Het op-
onthoud aan de Kaap was doorgaans van een a twee maanden.

Zie v.\\LENTiJN, Oud- en Nieuw Oostindië, Amst. 1726, 5 D. Fol.
en aldaar IV, 3® St., bl. 95 vgg.

" De jokge, a. w. 11, 206; van deb chys, a. w. bl. 85.

-ocr page 159-

verwezenlijkt. Voor nog het kapitaal bijeen was,
werd er reeds een vloot van 15 schepen in Junij 1602
onder den Admiraal Wijbrand van Waerwijck naar
Indië gezonden. Sumatra, Ceylon, China werden door
hem bezocht en in Bantam stichtte hij een loge of
factory. De uitkomsten waren zoo boven verwach-
ting, dat in de vijf eerste jaren na hare oprigting
de Compagnie omtrent 40 schepen naar Indië
zond \\ en zij er in 1616 in Indië 45 had, alle
van behoorlijke manschappen en oorlogsbehoeften voor-
zien. Tot bezetting van hare sterkten in de Moluk-
sche eilanden en elders had zij 3000 soldaten
in 1623 telde zij zelfs 77 schepen. De uitdeelingen
beantwoordden aan den voorspoed. In 1605 bedroeg \'
zij 15 en in 1606; de hoogste die geschiedde; 75
ten honderd. Van 1605 tot 1779 heeft de Compagnie
gemiddeld uitgedeeld ruim 21 percent, terwijl de actiën,
die in 1623 600 percent stonden, in den loop dier
eeuw meest op die hoogte gebleven zijn

Een andere Maatschappij zou weldra nevens deze wor-
den opgerigt. Reeds in de lö\'\' eeuw hadden de Hol-
landers enkele togten naar Amerika beproefd. Naauwelijks
gevoelden zij zich echter ontslagen van de Spaansche
heerschappij of er werden schepen naar de kusten van
Afrika en Amerika gezonden, maar vooral naar de Kaap-
verdische of zout-eilanden, van waar men den weg vond
naar de goud- en ivoorkust en St, Thomas Kleine ge-
nootschappen vormden zich om dien handel verder uit
te breiden, zoodat vóór het Bestand van 1609 men
de bodems op 120 rekende. De mededinging dreigde
dus met dezelfde bezwaren als in Oostindië en te meer
omdat het gezag der Spanjaarden in het Westen zoo-
veel te steviger was gevestigd. In 1591 reeds had
zekere Willem Usselincx, een bekwaam koopman,
aan eenige voorname Hollandsche reeders betoogd, hoe
wenschelijk het zoude zijn, dat een Vereenigde west-
indische Compagnie tot stand werd gebragt. Eerst in
1606 werd de zaak bij de Staten van Holland in
overweging genomen; doch het uitzigt op vrede met
Spanje belette de uitvoering, daar zoodanige oprigting
den Koning van dat Rijk nog meer zoude verbitteren ^
In 1620, tegen het laatst van \'t Bestand, toen naar
alle berekening de oorlog zou hervat worden, drong
Usselincx op nieuw aan bij de Staten Generaal, en
tegen het einde van genoemd jaar werd door dezen een
ontwerp van octrooi voorloopig goedgekeurd ^ en den
Junij 1621 werkelijk verleend voor 24 jaren. Het
was geheel geschoeid op de leest van het O. I. Oc-
trooi. Als beweegreden der oprigting geven de Staten
Generaal: „Ende wy by experientie bevinden, dat
sonder ghemeene hulpe, assistentie ende middelen van
een generale Compagnie, niet vruchtbaerlycks in den
Quartieren hier naer gedesigneert, ghedreven, be-
schermt, ende gemainteneert en kan werden, mits de

\' Mr. j. c. DE JONGE, Geschiedenis van het Nederlandsch Zee-
wezen,
\'sHage 1833-48, 6 D, I, 810.

2 Lizac, a. w, I, 299.

3 SiaatJc. en Staath. Jaarhoekje voor 18-55, bl. 328 vgg.,
waar zeer belangrijke statistieke opgaven omtrent de voormalige
O. I. C. te vinden zijn van Jkhr. Mr. j.
de bosch kempeu. Een
actie van ƒ 3000 was dus waard ƒ 18000.

Fiiüis, a. w. bl. 240.

Arend, Alg. Qescl. des Vaderlands, III, 2» St„ bl 277 vgg.

® Arend, a. w. III, 2e St., bl. 430.

5

groote avonture van zeerooveryen, extorsien, ende ander-
sints die op soo groote verre reysen zijn vallende."

Vijf Kamers worden gevestigd als: Amsterdam
voor Yo part, met 20 Bewindhebbers; Zeeland voor 7ij
met 12; de Maze voor het Noorderkwartier voor
Va; Vriesland en Stad en Lande voor Ve, allen met 14
Bewindhebbers, (Art. 11 en 12) die gekozen zouden
worden door de Gewestelijke Staten of door de Magi-
straten der steden (Art. 13). De Generale Vergade-
ring of het uitvoerend bewind zou zijn van 19 personen;
van Amsterdam 8, Zeeland 4, de Maas 2, Noordhol-
land 2, Vriesland en Stad en Lande 2. De negen-
tiende persoon, of zoovelen meer, zou door de Staten
Generaal worden gedeputeerd (Art. 18). Het eigenlijke
privilegie is in Art. 1 gesteld: dat binnen 24 jaren
niemand van de ingezetenen dezer Landen anders dan
alleen uit naam dezer Vereenigde Compagnie zal mo-
gen varen of negotiëren, op verbeurte van schip en
goederen, op de kusten en landen van Afrika II van
den Tropico Cancri tot Cabo de bonne Esperance,
nochte op de Landen van America ofte West-Indiën
beginnende van \'t Zuyteynde van Terra Nova, door
de straten van Magellanes en Ie Maire." Uit de ver-
dere omschrijving volgt, dat Afrika van den 237«
noorderbreedte-graad tot de Kaap; die tot de O. I,
Compagnie behoorde; en geheel Amerika tot het prive-
legie der Westindische Maatschappij werd gerekend,
en verder tot het oosten van Nieuw-Guinea.

De Compagnie zou op naam en autoriteit der Sta-
ten Generaal binnen de limiten hier vooren ghestelf\'
mogen maken contracten, verbindtenissen en alliantiën
met //Princen ende Naturelen van de Landen daerinne
begrepen forteressen bouwen, gouverneurs, volk van
oorlog en officiers van justitie stellen. De keuze
van een Gouverneur Generaal zou door de Staten
Generaal moeten worden goedgekeurd, terwijl al de
beambten den eed van getrouwheid , behalve aan de
Compagnie, ook aan de Staten Generaal zouden doen
(Art. 2 en 3).

Allerbelangrijkst voor de Maatschappij was Art. 40,
maar allerzonderlingst klinken ons nu de bewoordingen
daarvan. De korte inhoud is, dat in geval van oorlog»
de Staten Generaal haar zouden verstrekken 16 oorlog-
schepen en 4 v/elbezeilde jagten; met toezegging van
meerder hulp als de staat van \'t Land het zou toe"
laten; behoorlijk gemonteerd en van alles voorzien,
mits dat de Compagnie die schepen bemanne en vic-
tualere te haren koste, en er een gelijk getal oor-
logsbodems bijvoege, en alles gesteld worde onder
een Admiraal door de Staten Generaal aan te stel-
len , na advys van de Generale Vergadering \'t Is
als een tractaat met een vreemde Mogendheid, \'t Is
weder een staat in een staat en een bewijs voor de
zoo vreemde en ingewikkelde regering onzer Repu-
bliek®. Het kapitaal was van ruim zeven inillioen,

In \'t Octrooi voor de O. I. C. was dit niet bepaald.

Het Octrooi is bij Lüzac, 1, 128 vgg. der Bijlagen, en bij
ArrzEMA, I, 63.

® Ik heb er een denkbeeld van trachten te geven bij de Be-
sckrijoisig der Zesde Kaart,
bl. 10 vgg. Een nuttigen afbeid heeft
Dr,
l. e. betnen verrigt door zijn: Kort overzigt van ds Staats-
regeling vm om Vaderland van het jaar
1428 tot op omen tijd,
\'s Hage 1864. Men vindt op bl. 48 aldaar een beknopt berigt
aangaande de O» en W» I. Maatsohappyen.

-ocr page 160-

dat de zaecke afgehandelt zoude worden bij de Heeren
Staten Generael," die op den 20^ten Maart 1602 liet
beroemde octrooi der O. I. Compagnie voor een
tijdperk van 21 jaren verleenden \\ Als beweegreden
wordt in de inleiding van dit uitgebreide stuk opge-
geven van hoeveel belang het was, dat ,/deselve navi-
gatie, handelinge, ende commercie onder een goede
generale ordre, politie, correspondentie, ende gemeen-
schap, beleydt, onderhouden, ende vermeerdert mochte
wordden," en derhalve de bestaande compagniën ver-
eenigd mogten worden tot eene algemeene. Zij werd
in zes Kamers of afdeelingen gesplitst: Amsterdam,
Zeeland, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen. Het
aandeel der Kamers in de uitrustingen werd daar
bepaald als volgt: ,/waaruit men kan opmaken hoever
de stad Amsterdam boven de andere handelplaatsen
het hoofd opstak" Amsterdam droeg de helft, Zee-
land een vierde, elk der overige vier Kamers een
zestiende. De Kamers zouden bestuurd worden door
de toenmalige bewindhebbers, die te zamen een getal
van 73 uitmaakten, en wier namen in de akte genoemd
worden. Zij zouden echter uitsterven te Amsterdam
op 20, in Zeeland op 12, in elke der overige Kamers
op 7 personen. Bij openvallen van een bewindhebbers-
plaats zou de Kamer die \'t aangaat, een drietal zenden
aan de Staten der Provincie, of aan hen die deze
daartoe zouden committeren, ten einde daaruit een
voordragt te doen
l Om tot beAvindhebber gekozen te
Avorden, moest men aandeel hebben voor minstens
duizend pond vlaamsch (/ 6000), die van Hoorn en
Enkhuizen voor de helft dier som.

Uit die Kamers, Averd een Algemeene Vergadering
of uitvoerend beAvind gevormd, de Vergadering van
zeventienen geheeten, bestaande uit acht leden van
Amsterdam, vier van Zeeland,
tAvee van de Maze
(Rotterdam en Delft) en twee van Noordholland
(Hoorn en Enkhuizen). De zeventiende persoon
Averd er aan toegevoegd door de verschillende Ka-
mers, behalve door die van Amsterdam. Dit alge-
meen Bestuur vergaderde zes jaren te Amsterdam,
daarna twee jaren in Zeeland. De Zeventienen kwa-
men doorgaans driemaal \'s jaars bijeen. De eerste
bijeenkomst in ^t voorjaar en de derde in \'t najaar
Avaren de belangrijkste. In gene werden de prijzen
der specerijen en de uitdeeling der Maatschappij
vastgesteld; in deze werd order gesteld op de groote
verkoopingen der Oostindische
Avaren, die meest in
October en November geschiedden.

Het artikel waarop het eigenlijk aankw^am, was
het Niemand ,/van wat conditie off qualiteyt

die sy, anders dan die vande voorsz. Compaig-
nie" zal uit de Vereenigde Provinciën mogen

\' Van dee chys, a. w. bl. 33, 104, 115 en 117; de .tonge,
a.w. I, 142.

- Ltjzac, Boll. RijJcdom, Leyd. 1780, 4 D, I, 255.

^ Men heeft zich verwonderd dat, terwijl in \'t octrooi bepaald
was, dat de keuzen door de Provinciale Staten zouden geschieden,
die echter door Burgemeesteren gedaan werden, en daaruit een
bewijs getrokken voor de onafhankelijkheid der Provinciale Staten
van de Staten Generaal. Zie
a\'an der ohys, a. w. bl. 117. Men
heeft daarbij niet gelet op de woorden van Art. 36 van \'t octrooi:
// De Heeren Staten der Provincie off denghenen by henluyden
daertoe te committeren."

Bat Burgemeesters werkelijk die keuzen deden blijkt o. a. uit
AVAGENaak, BemJir. e, Amnt., II, 535 en Teg. Staat der Ned., I, 441.

varen beoosten de Kaap of door de straat van
Magellaan op verbeurte van schepen en goederen."

Een volslagen monopolie alzoo, \'t geen slechts
eenigzins verzacht
Averd door de a\'-ergunning aan
alle ingezetenen der Geünieerde Provinciën om bin-
nen vijf maanden in deze Compagnie te participeren
(Art. 10). De magt aan de O. I. Compagnie verleend
Avas alleruitgestrektst. Zij mogt verbonden sluiten met
de Indische Vorsten op naam der Staten Generaal,
sterkten bouwen, gouverneurs,
krijgsA\'^olk en officieren
van politie aanstellen onder gehoudenheid echter dat
deze den eed zouden doen ook aan de Staten Generaal.

Zoo werd de O. I. Compagnie een staat in een
staat 1; zij
Avas een tweede regeringsligchaam in haar
eigen land, waarvan de banden, welke het aan de
regering verbonden al zeer los waren, daar het door
bijna geene bepalingen aan het hoogste gezag en den,
staat ondergeschikt was Hoe was \'t mogelijk vraagt
men, dat de vrije Nederlandsche staat, dat een man
als Oldenbarnevelt zulk een toestand in "t leven
kon roepen ? Het antwoord is gereed, en door het boven
gezegde nopens de concurrentie reeds gegeven. De
toenmalige Regering
Avas tegen monopolie en het was
hier alleen een afwijken van haar gewonen regel, dat
alle uitsluitende octrooijen voor handel en scheepvaart
nadeelig
AvarenDe noodzakelijkheid gebood hier.
Er werd een ligchaarn gevestigd, hetwelk, in den
geest en naar het vermogen dier tijden, volmaakt
geschikt was om door groote en uitsluitende zamen-
Averking den vijand de spitse te bieden en onderling
schadelijken naijver te voorkomen Zelfs een zeer vrij-
zinnig schrijver uit het later gedeelte der 17® eeuw,
toen de misbruiken bij de O. T. Compagnie zich ruim-
schoots vertoond hadden, getuigde, ,/dat vermits
dit Land met den oorloge teegen den Koninge A^an
Spanjen worstelende, alle
sijne kragten noodig had;
het seer voorsigtelik is geweest, die Geoctroyeerde
Compagniën op te regten" al voegt hij er ook bij naar
aanleiding der ondervinding van latere\'jaren, f/sulks
wy geene lof-sangen sullen singen over de Compagnie,
die de handen van particulieren heeft geslooten." ®

De 0.1. Compagnie begon met een kapitaal van om-
trent zes en een half millioen verdeeld in actiën van
/ 3000 De hoog gespannen verwachtingen
Averden

-ocr page 161-

wen de grond was gelegd tot de koloniën Berbice en
Essequebo of de Berbiesjes\\ was door ons in 1667 de
Engelsche kolonie aan de Suriname buit gemaakt, en
hoewel weder genomen, aan Nederland afgestaan bij
den vrede 1667. In 1683 werd zij door de W. I.
Compagnie voor een derde aan x4.msterdam verkocht,
en voor een derde aan Cornelis van Aerssen,
Heer van Sommelsdijk, die er de bekwame Gouverneur
van werd. De naam dier vennootschap was: de Geoc-
troyeerde Socicteit van Suriname. De Staten Generaal
behielden echter \'t oppergezag en zouden in de ver-
dediging bijstaan. De alleenhandel in slaven bleef
echter aan de W. I. Compagnie l

De voortreffelijkste onzer Amerikaanschc bezittingen,
die op de Kaart door de roode kleur als reeds ver-
loren zijn aangegeven, waren echter l". De zoogenaamde
Brasyl in Zuidamerika.
2°. Nieuw-Nederland thans
New-York in het noorden.

1°. De Brasyl. Het uitgestrekte land, dat het
grootste gedeelte van Zuid-amerika inneemt en een
oppervlakte heeft gelijk aan 79 van Europa, was onder
den naam van Brazilië in de 17" eeuw als een der
kostbaarste koloniën van Spanje bij de Nederlanders
bekend door de kwistige vruchtbaarheid van den bo-
dem en de tallooze, voortbrengselen van handel. Toen
Portugal in 1580 onder den scepter van Filips II
moest bukken, was ook de Brasyl Spaansch eigendom
geworden en dus kolonie van onzen vijand. Naauwelijks
was de W. I. Compagnie opgerigt, of zij sloeg begee-
rige oogen naar Brazilië. Ging ook St. Salvador (thans
Bahia) bijna even spoedig verloren als het door ons
gewonnen was, niet alzoo met de noordelijker streken
aan dezelfde kust. Minderen tegenstand had men daar
te wachten, en in 1630 is Clinda onder bevel van
Loncq veroverd. De gedurige aanvallen der Portu-
gezen deden de Nederlanders besluiten die stad te
verbranden en zich zuidelijker op het Recief te verster-
ken. En zóó breidde de Maatschappij zich uit, dat op
\'t einde van 1635 vier der veertien Kapiteinschappen,
namelijk van de rivier St. Francisco tot Rio Grande,
uitgenomen eenige sterkten, ons waren en het vroegere
Philippea (thans Paraïba) met den naam van Frede-
rik Hendrik als Frederikstad prijkte l Met de uiter-
ste inspanning slechts handhaafden we ons bezit. Ver-
sterking werd dringend noodig, en zij kwam in \'t
begin van 1637, geleid door Graaf Joan Maurits
van Nassau^.

De komst van dien bekwamen krijgsoverste geeft
nieuw leven aan de jeugdige kolonie. Hij zuivert nög
in \'t zelfde jaar Pernambuco van den vijand door het
nemen van Porto Calvo en \'t kasteel Povacon. Had
de W. 1. Compagnie J;oen den raad van Joan Mau-
rits gevolgd, zij zoude de verwonnen streken hebben
gekoloniseerd met Duitschers, die in den dertigjarigen
oorlog uit hunne bezittingen waren verjaagd.

Zijn bestuur was een toonbeeld van kracht, ver-
draagzaamheid in \'t godsdienstige, orde en tucht.
Op uitbreiding van grondgebied had hij den blik ge-

\' Hierover, als later verlorene bezitting, reeer bij de Beschrij-
ving der Twaalfde kaart.

^ Zie 0. a, j. wolbees, Geschiedenis can Suriname, Amst. 1861,
bl. 40 vgg.

\' Zie het Carton; Nederlandsch Brazilië.
* Zie de Geslachtstafel in de Be^chriping der Vierdi Kaart, bl.

stadig gerigt. Zelfs naar de bogt van Afrika zendt
hij zijne krijgslieden en bemagtigt daar, als met een
woord gemeld is, in 1637 St. George d\'Elmina. Het
volgende jaar was echter getuige van een groote mis-
lukking. Het Bestuur der W. I. Compagnie wilde vol-
strekt de hoofdstad St. Salvador weder genomen hebben.
De daartoe aan Joan Maurits gezondene hulptroepen
waren ongenoegzaam. Toch waagt hij de onderneming,
sluit St. Salvador in, wint de omliggende forten
en onderneemt een storm,op de stad zelve. Maar de
versterking hem uit het vaderland toegezegd blijft ach-
ter, hij is genoodzaakt het beleg op te breken en
naar het Recief terug te kccren Groote buit was er
behaald, maar de moed der Portugezen aangewakkerd.
Reeds in 1639 durven zij de rivier St. Francisco over
te steken.

Een gewigtige invloed op het lot der kolonie had
de vrijwording van Portugal. Een tienjarig bestand
werd den 22 Junij 1641 tusschen ons en dien Staat
geteekend. De, Brasyl was een bloeijende bezitting
geworden; het Recief kon de bevolking niet meer
bevatten. De Landvoogd kocht daarom een eiland in
de nabijheid en stichtte daarop Mauritsstad, die hij
met een brug aan het Recief verbond. Zijn Paleis
Vrijburg en zijn lusthuis Boa Vista (schoonzigt) ge-
tuigden voor zijn smaak, gelijk de bevestiging der stad
voor zijn talent als vestingbouwkundige. Hoe schooner
het uiterlijke der nieuwe vestiging zich vertoonde, des
te meer wekte zij de begeerte der Portugezen. Joan
Maurits Avist het, en hij wilde bij \'t einde van \'t
bestand sterk zijn. De W. I. Compagnie meende,
dat dit alles te kostbaar was en besloot te kwader
ure tot de terugroeping van den Landvoogd, die in
1644 de reis naar Nederland aanvaardde. Geen jaar
na zijn vertrek is er een geregelde opstand uitgebar-
sten, en, niettegenstaande wij in vrede met Portugal
heetten te leven, in w^einige maanden de geheele kolonie
voor ons verloren, al veinsde het Portugeesch Gouver-
nement ook afkeuring van den opstand. Op 26 Januarij
1654 werd het Recief overgegeven en de enkele forten,
die wij nog bezaten, ontruimd. Pogingen tot herneming
werden besproken, maar niet uitgevoerd en op 6 Au-
gustus 1661 vv^erd te \'s Gravenhage het verdrag geslo-
ten waarbij de Brasyl tegen een vergoeding van acht
millioen gulden werd afgestaan. Gelderland en Zee-
land, die
\'t meeste belang bij de W. 1. Compagnie
hadden, weigerden op grond, dat volgens de Unie van
Utrecht men niet dan met eenparigheid van stemmen
vrede mogt sluiten. De vijf overige Gewesten sloten
evenwel. De bekrachtiging had echter eerst twee jaar
later plaats weder door slechts vijf Gewesten, daar
nu ook Stad en Lande met Gelder weigerden en Zee-
land onder voorwaarden was toegetreden. Zoo ergens
vindt men hier weder een voorbeeld van het vreemde
en onvolkomene onzer republikeinsche staatsinstellingen \\

De afstand van Brazilië was een groote slag voor
de W. I. Compagnie, die zij niet weder te boven
kwam". Zij had het zich zelve te wijten, door het

-ocr page 162-

waarin de Staten Generaal een iialf inillioen gaven,
Amsterdam bijna drie millioen, Rotterdam één; waaruit
men ziet dat de verhouding tusschen die twee steden
merkelijk sedert 1602 is veranderd \\

Terstond na \'t verleenen van het Octrooi maakte
de nienwe Maatschappij een vlöot gereed, waarbij de
Staten Generaal drie oorlogschepen voegden. In 1623
zeilde zij westwaarts onder den Admiraal Jacob Wil-
lekes. Een gedeelte maakte een plundertogt op de
kusten van Peru; een ander nam het aanzienlijke St.
Salvador in Brazilië, dat echter kort daarna weder
verloren werd; welk verlies ruimschoots werd vergoed
door den bekenden togt van Piet Hein, die, in
dienst der Maatschappij, de Spaansche zilvervloot ver-
meesterde, waarop een uitdeeling van 50 pet. volgde ^
Vroegere uitdeelingen hadden 20 ä 25 pet. bedragen
Zoodanig was de voorspoed der W. L Compagnie, dat
zij vijf jaren na hare oprigting vier vloten in zee zond,
zamen 72 schepen, met 12 a 1300 stukken geschut
gewapend, met 9000 zeelieden en soldaten bemand.
In dertien jaren, tusschen 1623 en 1636, rustte zij meer
dan .800 schepen met 67000 zeelieden bemand uit

Door de zeemagt, niet van den Staat, maar van de
O. en W. I. Maatschappiiën, werden al de veroveringen
behaald, waardoor onze magt in Oost en West werd
gegrondvest. De wijze waarop al die bezittingen werden
verkregen, behoort niet te dezer plaats \\ Beknopte
opgave zou enkel een dorre chronologische lijst zijn.
Het tijdperk, \'t welk in algemeene trekken op de
tegenwoordige Kaart is aangewezen, was het luister-
rijkste voor de O. I. Compagnie. De mededingende
Portugezen, Spanjaarden, Engelschen en -Franschen zijn
uit den Indischen Archipel verdreven. Batavia, sedert
1619 met dien naam begroet, is de hoofdzetel der
weêrgalooze magt, die wijd en zijd landen onderworpen en
het Vaderland tot eerste zeemogendheid verheven heeft.
Van Keizers en Soesoehoenans en Sultans met hof-
stoet, praalvertooning en weidsche titels hoort men
gewagen; maar de Vorst van Bantam is in 1683 ge-
heel afhankelijk geworden, de groote Keizer van Java
of Mataram, wiens gebied het midden en het oosten des
eilands omspant, gevoelt in 1681 de gansche zwaarte

^ i)e verdeeling was deze, volgens ltjzac, I, 318.
i,De Hoofdsomme tot het bestaan dezer Maatschappije werd bij
iiiteekeriing op deze wijs geregeld:

Hare Hoogmogendheden....... / 500,000

De Kamer Amsterdam........ „ 2,846,582

„ I, Zeeland.......... ,/ 1,879,775

fi // Maze........... „ 1,039,202

n „ van \'t Noorderkwartier , n 505,627
// if üroninge en Ommelanden n 836,975

ƒ 7,108,161
Arend, III, 3« St., bi. 830; luzac, I, 319,
3
Teg. Staat der Ned., I, 51?.

De jonge, GescJi. van het Zeetcezen, I, 315.
® Voor algemeen overzigt zijn aan te prijzen: laüts, Qeschie-
denis van de veroveringen
enz., reeds aangehaald, en a. pompe.
Geschiedenis der Nederlandsche overzeesche hezittingen geschetst ten
dienste van het ondencijs,
Kampen 1863. Uitgebreider zijn van
kampen
in zijn vermelde Geschiedenis der Nederlanden huiten Fjuropa;
p. p. koorda van eysinga, Handhoek der Land- en Volkenkunde
enz. van Nederlandsch Indië,
Amst. 1841-50, 3 Boeken. — Yoor
grondige studie blijven hunne waarde houden: b. v, p.
ealdaels,
Naauwkeurige beschrijvinge van Malabar, Choromandel en het macMige
eyland Ceylon
enz., Amst. 1673, Fol.; en vooral F. valentijn,
Beschrijving van Oud- en Nieim Oostindiè\'n, Amst. 1725, 5 D. folio.

van het overwigt der Nederlanders, om weldra vasal
der Compagnie te worden. Op de specerij-eilanden,
op Borneo en Sumatra, hebben wij handelsbetrekkin-
gen aangeknoopt of forten gebouwd. Het schoone
Ceylon is voor \'t meerendeel in ons bezit. Timor is
voor de helft aan de Portugezen ontweldigd en zelfs
op Nieuw-Guinea wordt eenige, hoezeer geringe koop-
handel met de Papoea\'s gedreven. Ook het Vasteland
van Indië ziet de Hollandsche vlag. Loges en sterkten
zijn er verrezen, waaronder de zoo belangrijke havens
Malakka, Negapatnam en Cotchijn. In Zuid-Afrika
heeft de Compagnie in 1652 den grond der Kaap-
kolonie gelegd en Mauritius is nog niet door ons
verlaten. Zelfs in Japan, op het nietige rotseilandje
Decima, heeft zij\' den alleenhandel verkregen.

Op den weg daarheen ligt het eiland Formosa. In
1624 in bezit genomen was het lang, met het aldaar
gebouwde fort Zeelandia, een parel aan de kroon, der
O, I. Maatschappij. Formosa was het middelpunt van
een uitgestrekten handel tusschen Java, de vaste kust\' en
de Molukken eenerzijds, China en Japan anderzijds
De Indische Regering had de belangrijkheid van dat
eiland gevoeld. De christelijke godsdienst was er reeds
met zoo goed gevolg ingevoerd, dat er in 1660 dertig
predikanten waren. De gebeurtenissen in China hadden
een noodlottigen invloed op het eiland. De Dynastie
der Mandschou-Tartaren was op den troon geraakt.
Talrijke uitgewekenen onder den Mandarijn Cox in ga
vielen het eiland aan en overweldigden het. Fort
Zeelandia alleen hield het nog, tot het op 1 Fe-
bruarij 1662 werd overgegeven en Formosa, na 38jarig
bezit, voor altijd verloren ging. l.)e moed der Neder-
landers onder den miskenden Frederik Coyet ver-
dient lof; de bekende zelfopoffering van den predikant
Antonius Hambroeck boezemt ons eerbied in; maar
treurig is het, dat het verlies van deze //aanzienlijke
Landvoogdij" aan de weinig doortastende maatregelen
van het Indisch Bestuur te wijten was \'\'.

Aan \'t andere einde der aarde is het de Westindische
Compagnie, die krachtig door de regering ondersteund,
hare veroveringen gemaakt en volkplantingen gegrond
heeft. In 1637 heeft zij in Afrika\'s bogt het fort St. George
d\' Elniina op de Portugezen veroverd en er later ver-
scheidene forten gebouwd al was het om helaas! in
de behoefte aan negerslaven voor de VVest-indiën te
kunnen voorzien. In 1634 was onze vlag op Curapao
geplant. St. Eustatius was in 1639 bezet, en na weg-
neming door de Engelschen ons toch wedergegeven bij
den vrede van Breda in 1667. In 1690 was
\'t wederom
Engelsch, tot eindelijk bij den vrede van Rijswijk het
nogmaals Nederlandsch werd. St. Martin was in
1641 door ons en de Franschen gewonnen en werd
sedert door ieder voor de helft bezeten; Saba in 1665.

Van grooter belang was de aanwinst op de noord-
kust van Zuidamerika. Behalve dat door eenige Zeeu-

-ocr page 163-

geven van bevelen en tegenbevelen aan de Land-
voogden, en het zenden van te karige hulpmiddelen.
Nog ruim honderd jaren later ontlokte de verlating
van Brazilië den dichter der Geuzen een smarte-
lijke ontboezeming, toen hij van het ,/verzuimd Bra-
sil" gewaagde\'. Te meer was dit verlies te betreu-
ren om den uitgestrekten handel, die door de onzen
daarop gedreven werd. Ten voorbeelde strekke
alleen, dat de vloot, op welke Joan Maurits naar
\'t vaderland teruggevoerd werd, aan suiker, verw-
hout, tabak, stofgoud en ivoor voor 26 tonnen
gouds geladen had. Volgens getuigenis van een
buitenlandsch schrijver deden de Nederlanders, ge-
durende hun kortstondig bezit, meer voor Brazi-
lië dan de Portugezen voor of na Namen,
taal en zeden herinnerden nog lang de vestiging der
Nederlanders. Mauritsstad, het Recief en het weder
herbouwde Olinda vormen nu de stad Pernambuco
met hare 50,000 inwoners. Frederikstad is Paraïba
geworden. Flet eenige dat ons na het tractaat van
1661 overbleef was de vrije vaart op Brazilië

2°. Nieuw-Nederland. In de noordelijke afdeeling
van hetzelfde werelddeel verheft zich aan de oevers
der Hudsonrivier de schitterende stad New-York, die
in 1863, zonder hare voorsteden Brooklyn en Wil-
liamsburg, 814,000 inwoners telde. Die stad heette
eens Nieuw-Amsterdam en tot ver noordelijk en
zuidelijk daarvan strekte zich het gezag der W. 1.
Compagnie uit. De sporen zijn nog te vinden in
de verbasterde, maar herkenbare namen op het be-
kende Long-Island, ten zuiden van New-York.

Het was in 1609 dat Henry Hudson, engelsch-
man in onze dienst, bij het zoeken van een noordelijke
doorvaart naar Oostindië de breede rivier opvoer,
die sedert naar hem is genoemd. Amsterdamsche
reeders zonden er schepen heen en alras wer-
den er op \'t eiland Manhattan (thans New^-York)
een paar gepalissadeerde woningen opgetrokken.
In 1614 schonken de Staten Generaal voorregten
aan hen, die de pas ontdekte streken, zoo rijk
aan hout en pelteryen, zouden bezoeken. Hooger
aan de Hudson w^erden pakhuizen gebouwd om van
daar den handel niet de Indianen te drijven. De
trapsgewijze uitbreiding der kolonisatie ligt buiten
mijn bestek \\ Genoeg zij het op te merken, dat.

na de oprigting der W. I. Compagnie, het geheele
eiland Manhattan voor een waarde van zestig gulden
van de Indianen was gekocht en in 1626 aldaar de
stad of liever het fort Nieuw-Amsterdam ontstond.
In \'t noorden was aan de Hudson een bloeijende
kolonie opgekomen, naar den grondlegger Kiliaen
van Renselaer Renselaarswijk genoemd. Zuide-
lijker tegenover Nieuw-Amsterdam was Pavonia,
waaraan Michiel Pauw zijn naam had geschon-
ken®. Heerlijke gelegenheid was aldaar geweest om
een landbouwende kolonie te vestigen. De W. I.
Maatschappij was echter alleen op voordeeligen han-
del bedacht, en vertrouwde hare belangen aan onbe-
kwame of onzedelijke Directeuren, die een drukkende
alleenheersching over de kolonisten uitoefenden en
daardoor de immigratie uit Nederland weinig uit-
lokkend maakten, terwijl zij zich in noodelooze oor-
logen met de Indianen wikkelden, die zich in \'t
eerst vreedzaani en gedienstig jegens de nieuwe
gasten hadden betoond. Als een voorbeeld van de
dwingelandij der Directeurs-Generaal moge strek-
ken, dat, toen aan een hunner een Raad was ter
zijde gesteld, hij slechts één persoon in dien Raad
benoemde, aan wien hij ééne stem gaf, en er twee
voor zichzelven behield, zoodat hij altijd verzekerd
was de meerderheid aan zijne zijde te hebben

De veelvuldige vertoogen aan de Staten Generaal
en de W. 1. Compagnie door de kolonisten vonden
eindelijk eenigen ingang. Belemmeringen voor den
handel werden opgeheven, aan Nieuw-Amsterdam
werd een eigen stedelijk bestuur vergund en de
prijs voor den overtogt der landverhuizers vermin-
derd. Meerdere vlekken en dorpen ontstoüden, \'t
getal der bierbrouwerijen en steenbakkerijen nam
toe ; zelfs werd de Zweedsche volkplanting aan de
Delaware onder Nederlandsch gezag gebragt. Het
zielental van Nieuw-Amsterdam steeg van twee tot
tienduizend; het westelijk deel van het lange Eiland
werd door nieuwe gemeenton bevolkt met vader,
kndsche namen, die nog als b. v. Breukelen in
Brooklijn, Heemstede in Hampstead voortleven

Onze steeds magtiger wordende vijand Engeland
had echter ten oosten der Connecticut zeer s^oed
bestuurde vestigingen; en tot op \'t Lange eiland
kwamen zich Engelschen nederzetten. En n\\i stond
Karei 11, wien regten noch verbonden heilig waren,
in Maart 1664 geheel Noord-Amerika van den wes-
telijken oever der Connecticut tot den oostelijken
der Delaware, dus ook al onze bezittingen, af aan
zijn broeder den Hertog van York. De magt tot
het verleenen dier gift bleek er zeer spoedig te zijn,
daar nog in \'t zelfde jaar, in vollen vrede, vier Engel-
sche oorlogschepen voor Nieuw-Amsterdam kwamen.
Onze slecht verdedigde kolonie moest bukken, want

Volkplantingen in Noord-Amerika, Tiel 1855 en op bl. 134 vgg.,
de vroegere en latere schrijvers over dit onderwerp.

\' Mr. h. j. koenen, Pamnia, eene Bijdrage tot de kennis der
morm,alige Nederlandsche Koloniën
in nijhoff\'s Bijdragen, V,114 vgg.
® Van kees, a. w. bl. 57.

\' Van bees, a. w. bl. 161, alwaar o.a. nog voorkomen:
Bushwick, Boswijk;
Gravesend, \'s Gravesande;
Haerlem, Haarlem;
Staten-eiland is onveranderd gebleven.

-ocr page 164-

aan ernstigen wederstand viel niet te denken en
op 8 September 1664 werd een verdrag gesloten,
waarbij Nieuw-Nederland aan de Britten werd afge-
staan. Even als bij de Brasyl was het eigen schuld.
Voor ontwikkeling, welvaart en toeneming van be-
volking had de W. I. Compagnie niet gezorgd; voor
eiken goed beraamden aanval moest de kolonie wel
bezwijken.

Bij den vrede van Breda in 1667 werd het uti
possidetis, het tegenwoordig bezit, der buitenland-
sche koloniën verkondigd en dus Nieuw-Nederland
als verloren voor ons verklaard. VV^einig baatte
het, dat de Viceadmiraal C. Evertsen in 1673
Nieuw-Nederland heroverde. Het volgende jaar werd
bij den vrede van Westminster die van Breda be-
vestigd K De W. I. Compagnie had twee schoone
bezittingen Brazilië en Nieuw-Nederland verspeeld.
Ook haar laatste uur had geslagen; met een aan-
zienlijken schuldenlast werd zij ontbonden. Een
nieuwe Westindische Maatschappij ontstond, die de
overgebleven landen en schulden der oude overnam
en octrooi voor 25 jaren verwierf

Met een woord moet nog gezegd worden, dat kort
daarna in 1677 het kleine eiland Tab ago, dat wij
sedert 1658 bezaten en Nieuw-Walcheren was ge-
noemd, ons door de Franschen w^erd ontnomen en
niet weder tot ons is teruggekeerd

Slaan wij nogmaals het oog op de Kaart, die
hoezeer geen hooger aanspraken makende dan op
den naam van schets, echter waarheid moet bevatten.
De hoofdverdeelingen, zoo als ze op \'t einde der
17\'^\'\' eeuw waren, zijn aangewezen met de spelling-
van den tijd. In Europa ziet men het tegenwoor-
dige Rusland reeds zeer uitgestrekt als Keizerrijk

\' De Vrede van Breda is bij w.\\genaae, Vad. Hid., XIII;
365 en
Recueil van Tractaten, I, 44. De Vrede van Westminster
bij
wagenaak, XIV, 299 en Rerueil, 1, 46; de garden , o. c. II,
63 et 96.

- Lüzac, a.w. 11, 131.

" Wagenaab, Vad. Hid., XIV, 443; l, sylvius, Historien
ottses tyds,
Amst, 1685, 4 D, I, 4e ged., bl. 94.

Moscoviën, maar nog zonder de latere hoofdstad
St, Petersburg; Polen bestaat nog als Republiek,
in Duitschland is het Heilige Roomsche Rijk nog in
wezen; Noorwegen met Denemarken verbonden; ter-
wijl de Spaansche heerschappij zich ook over Zuid-
italië uitstrekt. In de overige werelddeelen zijn
de algemeene namen insgelijks opgegeven.

Gelijk we zagen, hadden we in \'t Westen reeds
twee belangrijke bezittingen ingeboet; in \'t Oosten
slechts ééne, namelijk Formosa, die op de Kaart
door karmijn onderstreept zijn aangeduid. Maar
zoo we op het nietig plekje in Europa zien, dat ons
Vaderland heet, en daarbij op de Oranje-kleur,
die in drie werelddeelen onze vestigingen en kanto-
ren aanwijst, dan mogen we trotsch zijn op dat
verleden, waarvan we nog zooveel hebben behouden.

In Azië is de Zuidelijke Archipel een milde bron
voor onzen handel, die gesteund wordt door de
kantoren en forten op \'t vasteland van Indië. In
Japan hebben we, hoezeer beperkt tot het eilandje
Decima, gewigtige handelsbetrekkingen, Mauritius
geeft ons een rustpunt tusschen den Archipel en de
Kaap, waar reeds het fort de Goede Hoop door de
Hollanders is gebouwd. In "t Westen zijn, behalve
Curacao, eenige kleine eilandjes onder ons beheer
en op Zuidamerika\'s noordkust is Guyana voor
het grootste deel in onze handen, \'

Drie der Cartons hebben betrekking op onze ver-
lorene bezittingen in Noord- en Zuidamerika Zij
zijn met Nederlandsche namen overdekt, als gedenk-
teekenen onzer vroegere tegenwoordigheid.

liet vierde Carton wijst onze Koloniën Essequebo,
Demerary, Berbice en Suriname aan, toen nog allen
Nederlandsch. Bij de volgende Kaart zal de helft
daarvan als Britsch eigendom moeten vermeld wor-
den, evenals de Kaap, Ceylon en de vastigheden
op Indië\'s zuidpunt, en dan iets meer omtrent die
landen gezegd worden, Voorloopig wete men, dat
de twee getittelde strepen ,op het laatstgenoemde
Carton onze tegenwoordige grenzen tusschen de
Corantijn en de Marowijne aanwijzen. .

V

-ocr page 165-

N.

ederland in 1740. — De tijd dus toen de
Republiek reeds volkomen was gevestigd en zich
in Europa niet meer zocht uit te breiden. Dagen
van rust, waarin men zich met genoegen de helden-
daden der vaderen herinnerde; maar kracht noch
opgewektheid had er nieuwe te verrigten. Aan af-
stand of vermindering van grondgebied werd echter
niet gedacht en het kleine Landje is nog in zijn ge-
heel. In het oosten is de begrenzing dezelfde geble-
ven sedert 1648. üostfriesland wordt steeds beheerscht
door den afstammeling van Ulrich II; maar slechts
tot 1744, toen Koning Frederik II het in bezit
nam. Nog hadden wij garnizoenen in Emden en
Lieroord \\ In het eerste omtrent 1300 man, die
voor de eene helft door Stad en Lande, voor de
andere door Friesland betaald werden. In Lieroord
werden de weinige manschappen door Overijssel
voldaan

In het Bisdom Munster was, na het overlijden van
Maximiliaan Hendrik van Beijeren, in 1688
tot Bisschop verkozen Frederik Christiaan Ba-
ron van Plettenberg, Deken te Paderborn, die,
na achttienjarig bestuur, den 5 Mei 1706 stierf
Groote oneenigheid ontstond in het Kapittel over
een nieuwe verkiezing. Voor den Bisschop van
Osnabrug trachtte Keizer Jozef ^ stemmen te win-
nen; voor dien van Paderborn de Staten-Generaal,
die eindelijk hunnen candidaat door den Paus be-
vestigd zagen. Hij was Frans Arnold Metter-
nich tot Gracht. De hem verleende ondersteuning
had dus de gewenschte vruchten gedragen, en de
gekozene deed door een gezant te \'s Hage zijn dank
betuigen Toen hij na een regering van 12 jaren
stierf, op 26 Dec. 1718, sloeg men in \'t begin van
1719 weder het oog op \'t geslacht van Beijeren,
dat reeds drie Bisschoppen aan Munster geschonken
had. Filip Maurits, zoon van den Keurvorst was
te Rome. Op den 14\'\'®" Maart werd hij tot den
Bisschopsstoel van Paderborn, op den 19\'\'™ tot dien
van Munster geroepen. Maar het bleek, dat men
een doode had verkozen; want hij was op den 12\'\'""
derzelfde maand, 21 jaar oud, overleden. Terstond
na \'t ontvangen dier tijding, gingen beide Kapittels
tot een nieuwe keuze over en nu werden aan des
gestorvenen jongeren, slechts 19 jarigen broeder
Clemens Augustus de beide staven van Munster

Beschr. der vierde Kaart, bl. 1.
Teg. Staat der Ned. II, 597 vgg.

Zie de Geslachtstafel op bl. 13 van Beschr. der vierde Kaart.
Matthaei Anal. V, 194.

VI

en Paderborn in handen gelegd waarbij in 1723
nog de Aartsbisschoppelijke van Keulen, sedert onaf-
scheidelijk verbonden met die van Munster, en in
1724 de bisschoppelijke van Hildesheim werden ge-
voegd. Tot 1761 regeerde hij. Aan zijn prachtig
ingerigt Hof te Bonn, was alles op Fransche leest
geschoeid; hij zelf geheel aan de Fransche belangen,
tegen belooning, verbonden l Maximiliaan Fre-
derik van Königsegg Rothenfels, werd na hem
verkozen. Hoezeer tot Frankrijk genegen en niet
onverschillig voor Fransche kroonen, was hij een
beschermer der wetenschappen. Bij zijn dood in
1784 werd de laatste Bisschop en Aartsbisschop ge-
huldigd in den persoon van (ff) Maximiliaan
Frans, zoon van Keizer Frans I Beminnelijk in
den omgang, eenvoudig in zijne levenswijze, trachtte
hij steeds, hoezeer geen man van groot doorzigt,
het geluk zijner onderzaten te bevorderen. De
Fransche omwenteling trad echter tusschen beiden.
Bonn werd in 1794 door de Republikeinen bezet en
de Aartsbisschop zocht toevlugt te Munster of te
Weenen l Reeds het begin der 19\'\'\'\' eeuw zajr de

o o

geestelijke Vorsten in Europa verdwijnen.

Nopens Bentheim zij het genoegzaam aan te
merken, dat de lijn van Herman Frederik
in 1803 in den persoon van zijn nazaat Frederik
Karei uitstierf en de oudste lijn van Bentheim,
die Steinfurt bezat, krachtens het verdrag van
1691 nu weder in bezit van Bentheim geraakte.

5 V. HOOGSTRATEN, Algem. Woordenb. op \'t woord Munster;
HUBNER, I, Taf. 134.

" Schlosser, Geschichte des Achtzehnten Jahrh. S*-\'Aufl. lleidelb.
1843. 7 IX I, 251.

\' Zie GeslacMst. der Hahshurgers en Boui-hons in het verv. dez. Beschr.
® G. B. BEPriNG, Ijchen eines Deutschen in Paris Leipz. 1822,
p. 2;
VEHSE, Gesch. des Oestlreich. Hofs, VIII, 50, noemt hem:
den toleranten, jovialen, sehr dicken Max.

8 Zie bl. 2 van de Beschr. der vierde Kaart. Besitzwechsel noe-
men de Duitschers het, daar de twee liniën met elkander ruilden.
Vervolg der
Geslachtstafel van de Beschr. der vierde Kaart bl. 2.
Te Steinfurt. Te Bentheim.

Frederik Herman Frederik

Lodewijk
t1817.

Frederik Karei
t 1803.

Vorst Alexis Frederik
geb. 1781.

Lodewijk
geb. 1812
Erfprins.

Bentheim-Bentheim stierf dus uit en Bentlieim-Steinfurt geraakte
daardoor in bezit van Bentheim en Steinfurt beiden. Zie
k. g. naumann
Genealogische Geschichte der Europ. Staaten, .lena 1855, 4to p. 96 en 224.

1

BESCHRIJVING DER ZESDE KAART.

-ocr page 166-

Het Hertogdom Kleef behoorde sedert de vorige
(17\'\') eeuw aan Pruissen, waarvan Frederik de
Groote in 1740 Koning werd. Zuidelijk van
Kleef paalt aan het oostelijkste van onze Genera-
liteit Opper-Gelder, nu niet meer Spaansch, maar
Pruissisch Gelder geheeten, sedert het in 1713 aan
die Mogendheid was afgestaan, en nog een kleine
streek lands, die aan Oostenrijk toekwam en insge-
lijks tot het gebrokkeld Opper-Gelder werd gerekend.
Bij het verdrag van 9 September 1616 had men
de Kleefsche en Guliksche landen verdeeld K Deze
laatste, die onze bezittingen aan de Boven-Maas
ten oosten begrensden, stonden nu onder Karei
Filips, Keurvorst van de Palts ^ met wien deze
lijn van \'t huis ittelsbach in 1742 uitstierf.

\' Zie Beschr. der vierde Kaart, bl. 17.

- Zie de Geslachtstafel op bl. 2 van de Beschr. der vierde Kaart.

3 Om de naauwe verwantschap van het Pruissisch Koningsluiis

met onze Nassau\'s staat hier (als vervolg der zoo even genoemde

van bl. 2 der Beschr. van de vierde Kaart) een Geslachtstafel van

Hij werd door een bloedverwant uit de jongere
linie Karei Theodoor gevolgd, die tot 1799 re-
geerde. Ook hij was de laatste van die tak, en
had tot opvolger Maximiliaan Jozef, die sedert
1806 den koningstitel in Beijeren tot 1825 voerde l
Voor het laatst komen Kleef en Gulik als onver-
deelde Staten tot onze grensbepaling voor; evenzoo
is het met Luik. Na den dood van (c) Maximi-
liaan Hendrik van Beijeren in 1688, trachtte
Frankrijk invloed op de bisschopskeuze uit te oefe-
nen; maar het Kapittel besloot, \'t geen regel had
behooren te zijn, een inlander te verheffen. Jan
Lodewijk van Elderen, Proost van St. Lam-
bert, werd benoemd, een braaf, gemoedelijk man,
die, hoe vredelievend ook, zijn Land weder als

het huis Hohenzollern in Brandenburg en Pruissen, en van de
Wittelsbachers in de Palts en Beijeren, om de Geestelijke Vorsten,
die onze naburen waren, uit hen gesproten. De letters vóór de
namen doelen weder ter onderkenning op hen, die in onderscheidene
geslachtslijsten voorkomen.

GESLACHTSTAFEL VAN HET HUIS HOHENZOLLERN IN BRANDENBURG EN PRUISSEN.

(d) Frederik Willem 3
Keurv. v. Brandenb.
(de Groote)
1640—1688.
liOiiise Henrica,
dochter v. Fred. Hendrik.

Frederik Willem III,
Keurv. v. Brandenb.
1688—1701.
Als Koning v. Pruissen
Frederik I
1701—1713.

Frederik Willem I
Koning v. Pruissen.

1713—1740.
yv__

(i) Charlotte ^
(k) Karei v. Brunsw.
Wolfenbuttel.

(e) Frederik II 3
Koning v. Pr.

(de Groote)
1740—1786.

(f) Elizab. Christina
V. Brunsw. Wolfenb.

(g) August Willem ;

t 1758.

(h) Louise Amalia
v. Brunsw. Wolfenb.

h

Freder. Sophia Wilhelmina
geb. 1751t 1820.
Willem V, Stadhouder,
geb. 1748 t 1806.

^^ Willem Frederik
geb. 1772 t 1843.
Als Koning der Nederl.
Willem I.

Frederik Willem II
Koning v. Pruissen.
1786—1797.

Frederik Willem III
Koning v. Pruissen.
1797—1840.

Fred. Louise Wilh.
geb. 1774 1 1837.

Frederik Willem IV
Koning v. Pruissen.
1840—

Willem
Prins
V. Pruissen.

Freder. Willem,
o-eb. 1831.

-ocr page 167-

beklemd zag tusschen Frankrijk en de daarmede
in oorlog zijnde Vorsten. Door bedreigingen van
onze zijde verklaarde Luik, dat reeds zijne onzij-
digheid tegen groote geldelijke opofferingen van
Lodewijk XIV verworven had, hem den oorlog.

Gedurende zijn zesjarig bestuur zag de Bisschop
zijn gebied verwoest, zijn hoofdstad in 1691 door
den Markies de Bouffiers geweldig bombarderen
en later Hoei (Huy) door den Maarschalk de Vil-
leroi verbranden. Te midden van het krijgsgewoel

GESLACPITSTAFEL VAN HET HUIS WITTELSBACH IN BEIJEREN,

(oudste tak.)

Albert V
Hertog
v. Beijeren.
1550—1.579.

Willem V
Hertog
v. Beijeren.
1579—1597.

(a) Ernst
Aartsb. v. Keulen,
Bisscli.
v. Munster
en van Luik f 1612.
(Beschr. k. bl. 3 en
éde k. bl. 4.)

Maximiliaan I
Hertog
v. Beijeren
1597—1633.
I®\'® Keurv. v. Beijeren
1633—1651.

(b) Eerdinand
Aartsb. v. Keulen,
Bisscli.
v. Munster
en
v. Luik tl650.
(Beschr. 4\'^\'\' k. bl. 3 en 4.)

Albert.

Eerdinand Maria
IF® Keurv. v. Beijeren.
1651—1679.

(c) Maxim. Hendrik
Aartsbissch. v. Keulen.
Bissch.
v. Munster en

v. Luik t 1688.
(Beschr. 4\'i\'- k. bl. 4.)

(ss) Maximiliaan II ^
Iir\'" Keur?.
v. Beijeren.
1679—1736.
(oo) Maria Antonia
dochter van (d) Keizer
Leopold l.

(d) Jozef Clemens
Aartsb. v. Keulen en
Bissch.
v. Luik.
t 1733.

(gg) Jozef Ferdinand
geb. 1693 1 1699.
Bestemd tot Kon. v. Spanje.

(bb) Karei Albert
IV\'\'® Keurv. v. Beijeren

1726—1745.
Als Keizer Karei VII
1742—1745.

(e) Clemens Aiig.
Aartsb. v. Keulen en
Bissch.
v. Munster,
t 1761.

(f) Johan Theodoor
Bisschop
v. Luik.
t 1763.

Maximiliaan III
V\'\'® Keurv. v. Beijeren.
1745—1777.

JONGERE TAKKEN IN DE PALTS EN IN BEIJEREN.

Johan Willem
Keurs\', v. d. Palts,
f1716.
(Beschr. d. 4\'»® k. bl. 2.)

Karei Eilips
Keurv. v. d. Palts,
t 1742.

joxgelle tak.
Theodoor.

Johan Christiaan.
t 1733.

(hh) Karei Theodoor
Keurv. v. d. Palts
1743—1799
en

VI\'\'® Keurv. v. Beijeren
1777—1799.

.jongere tak.

Chi\'istiaan.
(Protestantsch.^

Frederik.

t 1767.

(In 1746 Kathol.)
- ------

Maximil. Jozef IV.
VII\'\'® Keurv. v. Beiieren

1799—1806.
Als Koning v. Beijeren
Max. Jozef I

1806—1835.
——----.

Lodewijk I
Koning v. Beijeren.
1825—1848 (Afst.)

Maxim. Jozef II
Koning v. Beijeren.
1848—

Otto I
Kon.
v. Griekenl.
1833—

VI

-ocr page 168-

verkozen de Kanunniken in April 1694 den Keur-
vorst-Aartsbisschop van Keulen
(cl) Jozef Clemens
van Beijeren. Scheen Luik door den vrede van
Rijswijk in 1697 tot eenige verademing te komen,
reeds in 1700 werd de oorlogsfakkel weder ontsto-
ken door den na \'t overlijden van Karei 11, Ko-
ning van Spanje, gevolgden successie-oorlog. De
troepen van de verbonden Mogendheden, zoowel
als die van Lodewijk XIV, vielen in Luikerland.
De hoofdstad werd in 1701 door den Hertog van
Marlborough veroverd. Namens (d) Keizer Leo-
pold I nam de Graaf van Zinzendorff het Land
in bezit. Hoezeer een deel daarvan door Fransche
krijgsbenden bezet bleef, hield de Bisschop zijn
verblijf te Namen, en beheerde \'t geen hem overig
was zooveel hij vermögt. Niet voor \'t jaar 1715
kon hij zich weder te Luik vestigen. De betrekking
van het Bisdom tot het Duitsche Rijk was intus-
schen zeer los geworden. Het heette tot den
Westfaalschen kreits te behooren , die zich tot aan
de Oostfriesche wadden uitstrekte en waarin ook
Munster begrepen was. De Luikenaars, die zoo
gaarne zelfstandig waren, werden in datzelfde jaar
1715 door Keizer Karei VI genoodzaakt zich aan
eene hereeniging met het Duitsche Rijk te onder-
werpen. Jozef Clemens eindigde zijne onrustige
regering in 1723, toen hij te Bonn overleed. Hij
was de laatste Bisschop van Luik, die den staf van
Keulen te gelijk met den Luikschen of Munsterschen
voerde. Onder zijn vijf opvolgers hadden de Lui-
kenaars het voordeel van hun Bisschop in hun
midden te hebben, en geen prelaten meer, die aan-
houdend afwezig waren.

De volgende jaren der 18" eeuw, het laatste tien-
tal uitgenomen, waren voor het Stift een tijdperk
van rust en vrede. George Lodewijk Graaf
van den Berg was in 1724 verkozen. In 1743
stierf hij algemeen betreurd in den ouderdom van
81 jaren. Nog eenmaal nam nu een Bisschop uit
het Huis van Beijeren plaats op den opengevallen
zetel. Het was (f) Johan Theodoor, broeder van
(bb) Keizer Karei VII. Reeds op zijn 17\' jaar
Bisschop, op zijn 24"® jaar van Freisingen, werd
hij op 41 jarigen leeftijd te Luik benoemd, en
spoedig daarop tot Kardinaal verheven. Na hem,
die bijna 20 jaar, tot 1763, bestuurde, bepaalde
men de keuze tot inlanders. Karei Nikolaas
Alexander Graaf d\'Outremont werd Bisschop
tot 1771; Frans Karei Graaf van Weibroek
tot 1784. De goede dagen zijn voor het Bisdom
weldra verdwenen. Onder den laatsten Bisschop
Cesar Constantijn Frans Graaf van Hoens-
broek, die in gedurigen twist met zijne onder-
danen leefde en door het Duitsche Rijk tegen hen
werd beschermd, braken de stormen der Fransche
omwenteling los en bereikten Luik; reeds in 1792
werd de hoofdstad door de Franschen bezet, in
1793 weder verlaten, maar op 24 Julij 1794 door
Pichegru veroverd. Daardoor werd feitelijk oen
einde gemaakt aan het wereldlijk en geestelijk be-
heer des Bisschops, die zijn gebied, met de omlig-
gende Nederlanden , bij de Fransche Republiek zag
inlijven Een groot deel der Luikenaars verheug-
de zich in deze omkeering uit afkeer van het
bisschoppelijk bestuur, om het lator, bij verlies van
alle redelijke vrijheid, vergeefs terug te wenschen

Vierder was onze grens het Hertogdom Braband
en \'t Graafschap N\'laanderen, sedert 1715 niet meer
aan Spanje, maar aan Oostenrijk onderworpen.

Zien wij thans welke voorname gedaantewisselin-
gen het V aderland sedert 1648 ondergaan heeft.

k.\'
I

Aangenaam is het te zien, hoe men de Dollart
weder meer heeft beteugeld. Ten westen is in 1665
een dijk gelegd en oostelijk een nieuwe in 1703,
waarbij het Nieuwland werd gewonnen. In 1769

i

2 Duidelijkheidslialve volgt liier eene opgave der Bisschoppen van Luik en Munster, aanvangende met Erxst van Beijeren,
(zie Beschr. der 4\'\'" Kaart bl. 4) waarbij nu gevoegd is de volgorde der Keurvorsten-Aartsbisschoppen van Keulen. De namen van hen,
die drie staven droegen zijn kapitaal gedrukt; die er twee voerden hebben gewone en die er slechts eenen bezaten cursyve letters.

KEULEN.

LUIK.

MUNSTEE.

(A) Ernst van Beijeren.

(A) Ernst van Beijeren.

(A) Ernst van Beijeren.

1583—1612.

1581—1612.

1585—1612.

(B) Peruinanx) van Beijeren.

(B) Eerdinand van Beijeren.

(B) Eeruinanü van Beijeren.

1612—1650.

1612—1650.

1612—1650.

(C) Maximil. Hendr. v. Beijeren.

(C) Max. Hendr. v. Beijeren.

Christ. Bern. v. Galen.

1650—1688.

1650—1688.

1650—1678.

(d) Jozef Clemens v. Beijeren.

Jan Lodew. van Blderen.

Ferdinand v. Furstenberg.

1688—1723.

1688—1694.

1678—1683.

(ej Clemens Aug. v. Beijeren.

(d) Jozef Clemens v. Beijeren.

(C) Max. Hendr. v. Beijeren,

1723—1761.

1694—1723.

1683—1688.

(g) Max. Ered. v. Königsegg.

Georg. Lod. v. d. Berg.

Fred. Chr. van Flette)iherg.

1761—1784.

1724—1744.

1688—1706.

(ff) Max. Erans v. Oostenrijk.

Johan Theod. v. Beijeren.

Frans Arn. Metten-nich.

1784—1801.

1744—1763.

1706—1718.

Laatste Aartsbisschop.

Karei Nik. Al. d\' Ouiremont.

(e) Clemens Aug v. Beijeren.

1763—1772.

1719—1761.

Frans Kar. v. Weibroek.

(g) Max. Ered. van Königsegg.

1772—1784.

1761—1784.

Ces. Const. Fr. v. Hoensbroek.

(ff) Max. Erans v. Oostenrijk.

1784 1794.

1784—1801.

Laatste Bisschop.

Laa.tste Bisschop.

1 Dewüz Rist. du Pays de Liège, II, 311 svv.; schlosser.
Geselt, d. AcMz. Jahrli. V, 231 ffg.

■1

-ocr page 169-

r

zou die door een nieuwe worden gevolgd, waardoor
de Oostwolderpolder ontstond. Ten noordoosten
van de Lange-Akkerschans zijn in 1682 en 1706
aanzienlijke aanwinsten , vooral door den Bonder-
polder, omtrent 1400 bunders bedragende \\ Ten noor-
den der schans bedijkte de stad Groningen in 1696
den Kroonpolder en in 1740 den Stads- of Gronin-
gerpolder, te zamen nagenoeg 900 bunders groot l
Ten gevolge der eerstgemelde uitbreiding was aldaar
tot dekking de Statenzijl gebouwd, zijnde een sluis
met hoornwerk

Het inwendige der Provincie Groningen had groote
verbetering in gemeenschap ondergaan, doordien
met het naburig Friesland een vaart tot stand ge-
bragt was van 1654 tot 1656, die van Dokkum
naar Stroobos liep en van daar tot de stad Gronin-
gen. Reeds in 1648 hadden de Staten van Fries-
land de stad Dokkum gemagtigd tot het graven van
die vaart, voor zoover het die Provincie aanging,
mits het werk binnen twee jaren werd aangevangen,
of dat de Stad er voor altijd van zou verstoken
zijn. Te harde bedreigingen worden zelden tot
wezenlijkheid. De tijd was verstreken en toch werd
dezelfde vergunning in 1654 nogmaals gegeven. De
noodige landen werden van de eigenaars ingekocht,
zoo bij waardering van goede mannen, als van het
Hooge gewestelijke Geregtshof Den 9 Julij 1654
werd een aanvang gemaalvt en zooveel spoeds ach-
ter \'t werk gezet, dat den 19 Nov. 1656 het eerste
schip van Dokkum langs de nieuwe vaart afstak.
Willem Frederik Stadhouder over de beide
Provinciën, schijnt veel tot den goeden uitslag te
hebben medegewerkt. Een gouden gedenkpenning-
werd ter gedachtenis geslagen.

Op \'t laatst der 17\'\'\'\' eeuw had men ook een kanaal
van Groningen naar Winschoten gegraven In
Friesland is de noordkust uitgestrekt geworden door
het bedijken in 1715 van de westelijke Bildtpollen,
groot 444 morgen ^

Bij de noordelijke eilanden vindt men Bosch niet
meer als eiland. Misschien, dat het dien eernaam
nog verdiende in 1740; maar in 1659 werd de helft
door de Provincie voor ƒ 700 verkocht; toen was
het dus reeds van gering belang, en bij de schrijvers

\' Beschr. der vierde Kaart 1)1. 4, Aant. 6. De tvvee kleine
waren de Charlotten- en de Zuider- en Noorder-Christiaan Eber-
hard spolder,s.

i De Kroonpolder werd aangelegd door antony de huïbert,
Heer van Krniningen, van daar den naam van Kroon- of Krni-
ningspolder. Zie
Be Bollard of geschied-, aardrijJcs- en natmir-
hindige beschrijving van dezen hoezem der Berns
door g. a. stratiugh
en g. a. venema Gron. 1855, bl. 139 vgg. en de daarbij gevoegde
uitvoerige kaart van den Dollart.

Zoo onnaauwkeurig zijn onze meeste kaarten, dat men op die
van Groningen in den Atlas van
tirton de Statenzijl niet eens
vermeld vindt, en de Lange-.\'Vkkerschcius daar aan den Dollart
ligt, lioezeer de Zijl reeds aanwezig was in 1727 volgens den
Teg.
Staat d. Ned.
Amst. 1793 (XXI) bl. 437. Bij dit laatste werk
zelfs voegde men de gelieel onveranderde kaart van
tirion. Ook
op de geroemde van j. c.
sepp en zoon, in 1773 en 1793 uit-
gegeven, wordt dezelfde groote fout aangetroffen.

* G. van loon, Beschr. d. Ned. Historiepenn, \'s Hage 1723-31,
4 D. IT, 418;
Beschr. d. eerste Kaart, bl. 5, Aant. 9; eekhoef,
Belm. Gesch. v. Friesland, bl. 333; v. D. aa, Aardr. JFoordh.
XII, 499.

8 Eekhoff, Friesl. bl. 312.

zoowel als op de kaarten van \'t laatst der 18\'\'® eeuw
wordt het als zandplaat vermeld, met de bijvoeging,
dat de bovengrond sedert jaren weggesj)oeld was
Schiermonnikoog is zeer in \'t westen afgenomen.
Tot aan 1720 was aldaar slechts één dorp, maar
sedert de sreweldio-e watervloeden van kersnacht

O O

1717 en nieuwjaarsnacht 1720, werden eenige inge-
zetenen genoodzaakt hunne huizen af te breken en
meer naar het oosten te verplaatsen, waardoor een
nieuwe Buurt is ontstaan, die weldra aangroeide bij
het gedurig wegspoelen der westkust en het wegzin-
ken van den dorpsgrond

Nopens het Noorderkwartier van Holland, welks
gedaante door de indijking der vorige eeuw zoozeer
was herschapen, zijn geene bijzonderheden te ver-
melden. In het Zuiderkwartier was in 1657 een
belangrijke verbetering in het vervoer van personen
en goederen tot stand gekomen, de vaart namelijk
van Leiden op Haarlem. Reeds 19 jaren vroeger,
had men langs de vaart van Leiden op Delft en
den Haag een trek weg aangelegd en jaagschuiten
doen bouwen om in het verkeer niet meer afhanke-
lijk te zijn van den wind. Nu had er wel geregel-
de watergenieenschap van Leiden op Haarlem en
Amsterdam plaats; maar over de Meir. Twee sche-
pen voeren dagelijks van Leiden op de twee ge-
noemde steden. ® Het gemak echter," zoo lezen
wij »en gerijf uit de trekvaart op Delft voortge-
»komen, bragt de Magistraten van Leiden en Haar-
»lem in gedachten, dat zij door het maken van
»gelijke vaart tusschen hunne steden, hetzelfde ge-
» not aan hunne ingezetenen zouden kunnen verschaf-
»fen." En ten bewijze , dat onze Vaderen in spoed
volstrekt niet bij ons achterstonden in het doorzet-
ten van een plan, diene, dat in \'t voorjaar van
J656 octrooi verleend werd door de Staten van
Holland en Westfriesland; terstond de noodige maat-
regelen tot den aankoop van landen, het leggen
van bruggen, en de verdere werken genomen wer-
den; den 26®\'\'\'" September de eerste spade gestoken
werd en reeds den T\'®" November des volgenden
jaars 1657, de eerste trekschuit de reis langs de
nieuwe vaart tusschen Leiden en Haarlem volbragt.
Ook ter eere van deze onderneming werd een sier-
lijke gedenkpenning gemunt

De vaart van Leiden op Utrecht zou weldra
dezelfde diensten bewijzen. Tot nu toe strekte zij
alleen voor zeilschepen en roeischuiten. Wegens
de trage of onzekere overvaart, wilde men in 1663
een trekpad langs die vaart maken. Velen van
hen, die langs den Ryn geland waren, trachtten
het echter te beletten, en niet minder poogde de
stad Haarlem de onderneming te bemoeijelijken.

" Teg. Staat d. Ned. XXI, (het tweede van Stad en Lande)
bl. 398 ; bachiene, Beschr. d. V. Ned. III, 270; Kaart der Pro-
vincie Groningen
door de gross, Amst. bij J. Covens en z. 1792.

\' Teg. Staat d. Ned. XIV, 401.

® F. van mikris, Beschr. d. Stad Leyden verv. door Mr. d. van
alphen,
Leyd. 1762-84 3 D. II, 469.

® Zie haar bij van loon a. w. 11, 421. Diergelijke feeste-
lijkheden, als thans bij \'t openen van spoorwegen, hadden toen
plaats. Twee jongelieden, zonen van den Burgemeester
steyn van
Haarlem, met witte en roode zijden linten en strikken versierd
(de kleuren van Haarlem en Leiden) deden den eer.sten spasteek
en vulden beschilderde kruiwagentjes met zand.

-ocr page 170-

Ondanks dien tegenstand wist men door gunst
van Dijkgraaf en Hoogheemraden, door kracht van
geld en door de menigte bruggetjes voor eigen
rekening te nemen, het zoover te brengen, dat in
Mei 1664 de eerste jaagschuit door een paard van
Leiden op Woerden en Utrecht getrokken werd.
De gouden penning bleef ook hier niet achter \\

De Haarlemmermeir is nog onbedwongen en
klotst en plast en woelt met gestadig dreigender
golven. In \'t zuidoosten bij Aalsmeer, in \'t noord-
oosten bij Slooten is de oever op onrustwekkende
wijze teruggedrongen. Paalwerken en weringen zijn
bezweken, en groote vrees bestaat er, dat de
smalle strooken lands, waardoor ten oosten de
Meir van de veenplassen is gescheiden, weggeslagen
en alzoo deze met de Meir zullen vereenigd wor-
den. Zelfs is die gemeenschap er reeds, daar de
Meir, zuid van Aalsmeer, zich een weg gebaand
heeft. De ruim 17000 morgen waters zijn in 1740
tot 19500 aangewassen; zoodat in 200 jaren tijds
van 1531 tot 1740 bijna 13000 morgen lands zijn
verloren gegaan. De troost, dien sommigen gaven,
dat aan den eenen kant zooveel grond aanspoelde
als aan den anderen verzonk, bleek door naauw-
keurige opmetingen gelijk ijdel te zijn. Overal
had afneming der oevers plaats. Nieuwe plannen
tot droogmaking werden alweder beraamd. In 1739
zonden Dijkgraaf en Hoogheemraden twee deskun-
digen naar de Vlaamsche kust om de Zeeuwsche
kanalen en sluizen in oogenschouw te nemen en
in 1742 werd, op gelijken last, een ontwerp ge-
maakt en ingeleverd. Honderd en twaalf molens
zouden noodig zijn; de kosten werden op ruim zes
en een half millioen guldens geraamd. Wij weten, dat
men ook toen voor de zwarigheden terugdeinsde
Door vergelijking met de vorige Kaart ziet men,
hoe in \'t Zuiderkwartier van Holland, en wel in
Schieland, de watermassa in de veenderijen bij
Gouda is vermeerderd en de Zevenhuische Plas zich
geheel heeft gevormd.

De hoek van Holland is in omvang toegenomen.
De polders ten noorden van den Briel waren in
1652 ter bedijking uitgegeven; maar later weder
ondergeloopen en eerst 1743 weder bedijkt. Zij
komen dus hier als gorzen voor, die echter den
Maasmond zeer vernaauwen Pliertoe droeg de
westelijke aanslibbing van Rozenburg bij. Dat ge-
deelte, de Krabbe genaamd, is nu, hoezeer nog

\' Men las o. a. daarop:

Het Jaegpadt lang verwaght,
Spyt Wangunst, nu volbraght,
Spyt boereii-domme-kraght,
Giert aen de Ryn drie Steeden.

Zie van mieris, a. w. II, 473; v.in loon a. w. II, 534.

^ In hetzelfde jaar 1743 werd een ontwerp tot droogmaking
uitgegeven door Dr. c.
zumbag de koesvelt Med. Doet. te Leiden ,
waarvan de hoofdinhoud is medegedeeld door Mr. w.
j. c. van
hasselt
in een boekje getiteld Onttoerp tot droogmaking enz.,
Amst. 1838. Koesvelt raamde het getal molens op 130, de
kosten tusschen
5 a 6 millioenen gulden, // ten slotte verklaart
hij," zegt de Heer
van Hasselt, bl. 31, //dat door langer te
toeven
om dezen kanker uit te snijden de tijd van genezing voorbij
zal zijn." Zie ook
Teg. Staat d. Ned. VI, 183 vgg.

^ Plokker, Beschr. van Voorne, bl, 155; Beschr. der derde
Kaart,
bl. 10, Aant. 13.

niet bedijkt, echter vastgehecht aan het eiland
Hellevoetsluis heeft de gedaante van een fort ver-
kregen. Na vroegere versterking werd het in 1696
in vier heele en twee halve bolwerken omsloten
Westelijker komt Goudswaard, gezegd Koorndijk,
voor \'t eerst als verbonden met Beijerland voor,
\'tgeen in 1653 door de indijking van den Eendragts-
polder, oost van Koorndijk, geschied was

De Kil heeft genoegzaam de gedaante onzer da-
gen verkregen door de aanwinst van den Wiel.
drechtschen polder in 1659 zuid van Dordrecht-
De gors zuidwaarts daarvan is die waarop later
Willemsdorp is aangelegd. Tusschen Putten en
IJsselmonde hebben zich eilanden gevormd. Het
digtst bij Rozenburg is de Welplaat, waarvan twee
polders in \'t begin der 18® eeuw zijn ingedijkt
De Meeuw- en Elftplaten bij Hoogvliet zijn iets
later gewonnen; de Beerenplaat zuidoostelijk van
dat dorp in 1704 bedijkt, toen 100 morgen bevat-
tende, is later, aan de oostzijde vooral zeer toege-
nomen Deze platen droegen veel bij tot de
vernaauwing der Oude Maas en de belemmering
van de scheepvaart. Ten zuiden van het eiland, in
den B[aringvliet waren de Tien Gemeten reeds be-
kend en vóór 1743 bedijkt

Goeree en Overflakkee beginnen elkander meer
te naderen om veertig jaar later, 1780, te worden
verbonden. Op het eerste is de Groote Zuidpolder
ingelegd. Aan \'t westen van Flakkee zijn in 1669
het Nieuwland en de Oudkraaijer- en in 1700 en
1705 de Diederiks- en Kraaijerpolders gewonnen.
Terwijl in het oosten het eiland vergroot is door
den Rietveldschen- vóór 1682 en den uitgestrekten
Mariapolder in 1731 ^^

In het Generaliteitsland aan de overzijde van den
Kranmer is uitbreiding aan de oostzijde van de
Eendragt, noord van Bergen op Zoom, door de
indijkingen in 1688 van den Glimes- en in 1693
van den Auvergnepolder, ook Bergsche genaamd
Het meir bij Geertruidenberg is door verzanding
verengd en vertoont zich als een breede uitstroo-
ming van het riviertje de Donge. De aanzienlijke
oostelijke terugwijking der kust ten noorden van
Geertruidenberg zagen wij gedurig verminderen en
den gapenden mond der Oude Maas naauwer wor-
den door de aanslibbing der voorlanden. De Zuid-
Hollandsche polder, groot 1200 morgen, was in
1679 ingedijkt. In den loop van den Rijn is eene
gewigtige verandering tot stand gekomen. De water-
afvoering van de twee takken, waarin de rivier
zich bij Schenkenschans verdeelde, verschilde hoe

-ocr page 171-

langer hoe meer. De Waal was ruim van water
voorzien, de Rijn verlamde door gemis van water
geheel, en in 1697 kon men dien digt beneden de
scheiding, op verscheidene plaatsen, soms droog-
voets overgaan. Van het water door den Bovenrijn
afgevoerd had de Waal niet meer dan het vieren-
twintigste gedeelte voor den Nederrijn en den
IJssel overgelaten. Hierdoor ontstond het dubbel
nadeel, dat de Waal te veel waters kreeg en de Rijn
en Geldersche IJssel te weinig; zoodat te voorzien
was, dat de Maasmond bij den hoek van Holland
geheel verzanden en de Nederrijn, Lek en IJssel
binnenlandsche kanalen zouden geworden zijn; want
reeds waren er tusschen Amerongen en Rhenen
verscheidene plaatsen, waar men bij laag water met
koets en paarden door den Rijn kon rijden. Uit een
staatkundig oogpunt was die toestand niet minder
gevaarlijk, daar, bij oorlog, de vijand als droog-
voets in de Betuwe dringen kon.

Dit bestek laat niet toe de tallooze moeijelijkhe-
den te ontwikkelen , die telkens, als men op verbe-
teren door \'t graven van een kanaal van de Waal
naar den Rijn dacht, in den weg werden gelegd.
Holland, Zeeland en Friesland waren geheel onver-
schillig. Holland oordeelde zelfs, dat, bij zijn
uitgebreiden zeehandel, het den handelsweg langs den
Nederrijn wel kon missen en vond er rust bij, dat
het weinige water door dezen tak afgevoerd, zijn
Lekdijken niet zou doen bezwijken.

De beveiliging tegen een inval woog echter meer,
en op den 20 Junij 1701 werd, op voorstel van
den Raad van State, bij H. H. M. besloten om
een retranchernent ter beveiliging der Betuwe te
maken. Het begon bij Pannerden en liep dwars
door de Betuwe tot boven het dorp Angeren. Een
gracht werd er vóór gegraven. Hoezeer die gracht
nu geen doorloopend kanaal vormde, had men
echter de kruin van den Rijndijk bij Angeren afge-
stoken om voor regen- en kwelwater een uitweg te
vinden ^ De stad Dordrecht hief terstond een
kreet aan, dat dit een kanaal was om den loop der
rivieren te veranderen.

Dat de bedoeling der belanghebbende Provinciën,
Gelderland, Utrecht en Overijssel, bij \'t graven van
\'t retranchernent, geweest was om een stap verder te
gaan, laat zich vermoeden. Althans na een nieuwe
opneming in 1706, die den ellendigen toestand der
rivieren daar ter plaatse bevestigde, tastten zij door
en op 20 October hadden de aanbestedingen plaats,
om een doorsnijding langs het retranchement daar
te stellen, die het water op den Nederrijn zoude
brengen. In November 1707 nam de rivier de Waal
voor \'t eerst haren loop langs het nieuwe kanaal.
Vreemd klinkt het, maar het blijft onzeker of dit
geschiedde ten gevolge van eene opzettelijke door-
steking van den Waaldijk of wel van een door
natuurlijke oorzaken voortgebragte doorbraak. De
doorgraving beantwoordde volkomen. Terwijl de Waal
twee derde waters van den Bovenrijn afvoerde, trok
het nieuwe Pannerdensche kanaal een derde. Door
dien aanzienlijken afvoer verbreedde het kanaal zich
merkelijk, daar het, omstreeks de helft der 18®
eeuw, reeds 36 roeden wijd en 23 voet diep was
geworden, zijnde driemaal zooveel als bij den aan-
leg, toen het 12 roeden wijd en 7 voeten diep was.
Het ontbrak toen niet aan kundige mannen, die
over dien te grooten afvoer langs het kanaal be-
kommerd waren, naardien de Lek dat alles niet
verzwelgen kon, wegens hare wanschapenheid, ge-
lijk men het noemde; dat is: zij verschilde zeer in
diepte niet alleen, maar de lagere gedeelten waren
op vele plaatsen naauwer dan de hoogere^ een
toestand geboren door de vroegere verlamming van
den Rijn beneden Schenkenschans. Men wilde daar-
om èn een slot aan den mond van het kanaal leg-
gen door beletselen tegen den te sterken stroom
op te werpen, èn tevens houtgew^as en kribben in
de Lek opruimen. Dat die bekommeringen niet
ongegrond waren, bleek uit de veelvuldige door-
braken, die van 1740 tot 1770 in de Lekdijken
plaats hadden. De noodzakelijkheid werd ingezien
om meer water lana-s de Waal af te voeren en in

O

1771 bragt men eenige langgekoesterde plannen tot
uitvoering, vooral door het graven van een kanaal
tusschen de dorpen Millingen en Keken om de
Waal daar, in plaats van de zeer kromme, nu eene
bijna regtlynige rigting te geven, welk kanaal, het
Bijlandsche genaamd, in December 1774 voltooid
werd; als ook door een nieuwen IJsselmond door
de Pley bij Westervoort te maken en alzoo te ver-
hoeden , dat te veel water langs het Pannerdensche
kanaal naar de Lek werd gevoerd l

In de Provincie Zeeland is de zuidelijke bogt van
Schouwen nog verder uitgehold door het verdwijnen
van Rengerskerke, dat in 1662 werd verzwolgen ^
Ook het noordoosten van dit eiland was steeds aan
geweldige aanvallen der baren blootgesteld, vooral
het grondgebied van Bommenede, zoo zelfs, dat in
1654 de Graaflijkheid van Holland ^ besloot van deze
dijkagie, met al wat er toe behoorde, de hand af te
trekken en die te laten drijven, wegens de schade
die de zeedijken in 1653 hadden ondervonden.
Wel werden zij eenigermate hersteld, doch waren
geenszins bestand tegen den stormvloed van 26

Zie over dit alles de bijzonderheden in het opstel van
Mr. j.
a. ktjhofp getiteld: Het ontstaan van het Pannerdensch
Kanaal,
in zijne Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudheidk. VIII, bl.
317-244;
corn. velsen, Rivierkundige verhandeling, Haarl. 1768,
2\'\'® dr. bl. 235 vgg. en elders;
0. blanken jz. Verhandeling over
de alg. rivier- en loaterstaatkundige ontwerpen
enz. Utr. 1836, 4",
bl. 334 vgg.;
v. d. aa, a. w. II, 418.

Het Kanaal van 1774 is op de Kaart voorloopig gebragt. Daar
het echter niet mogelijk is in dat kleine bestek een duidelijke
voorstelling te geven, zal ik nog een Carton bij de 8®\'® Kaart
voegen, waarop de Rijn en de Waal bij Schenkenschans zullen
voorkomen.

Beschr. d. eerste Yiaart, bl. 10, Aant. 12.

^ Niet die van Zeeland, omdat de schorren liet eigendom waren
van de Heeren van Voorne, en de Staten van Holland die als
onder hun gebied beschouwden. Op geen der Kaarten heb ik die
aldus voorgesteld, daar Zeeland het bezit er van steeds betwist heeft.

-ocr page 172-

Januarij 1682, waardoor de stad Bommenede geheel
te gronde ging. »De plaats waar zij stond werd
later buitengedijkt en de kerk alleen bleef nog
eenigen tijd te midden der baren staande, doch
werd weldra geheel vernield; terwijl heden ten dage
zelfs bij den laagsten waterstand niets van deze
eertijds bloeijende plaats meer zigtbaar is De
bewoners bouwden van de nog gespaarde overblijf-
selen, landwaarts in, een gehucht, dat den naam van
Bommenede voor de nakomelingschap zou bewaren ^
Het is verblijdend weder van aanwinst te kunnen
spreken. Noordbeveland ® is merkelijk toegenomen.
In 1652 was de Wissekerksche polder bedijkt en in den
loop der 17\'\'® eeuw verscheidene noordelijke en noord-
westelijke polders daaraan toegevoegd. Echter waren
die van Nieuw-\'s Gravenhoek in 1732, en die van
Oud-\'s Gravenhoek in 1743 ondergeloopen en zijn
sedert niet weder bedijkt. De zuidelijke vergrooting
werd in 1681 en 1686 verkregen door het winnen
van den Stads- en Oud-Cortgeenschen polder. De
verzonken Stad Cortgene verrees weder als dorp. De
oude zware toren, die zich op de schorren had
staande gehouden, werd van een nieuw omkleedsel
voorzien en de tegenwoordige kerk, nu aan de
hervormde godsdienst gewijd, er tegen aan gebouwd ^
Ook op Wolfertsdijk zien wij vooruitgang ^ Bij den
Heerenpolder van 1649 kwamen in de 17\'"\'\' eeuw
nog drie anderen, zoodat het eiland, in \'t begin der
18\'\'® eeuw, weder bijna dezelfde uitgebreidheid had
als 400 jaren vroeger

Ten oosten van Wolfaartsdijk ziet men voor \'t
eerst het vroeger als schor opgebragte Oostbeve-
land In 1644 namen de Staten van Zeeland die
schor in bezit, daar zij die als opwas beschouwden.
Zij verkochten die in 1704. Vier jaren later was
zij bedijkt en vormde een eiland op zich zelve.
De sedert 1633 bedijkte schor voor de haven van
Middelburg heeft zich nu noordelijk en oostelijk
uitgebreid door de aanwinsten van 1661 en 1671 en
daardoor bijna den tegenwoordigen omvang verkre-
gen, daar alleen de Suzannapolder, de noordelijk-
ste, in 1766 werd gewonnen Zij was echter nog
tot 1818 afgescheiden van Walcheren door de Wel-
singe. Het vroegste plaatsje, het oude Dorp, schijnt
in 1740 alleen als gehucht te zijn beschouwd. Al-
thans men vindt, dat op het eiland slechts één
dorp, dat van 1650, aanwezig was

Ook het vroeger zoo jammerlijk geteisterde Zuid-
Beveland veroverde op de baren. In 1676 bedijkte
men den Nieuwen-Westkraaijert, in 1696 den Noord-
kraaijert, in 1700 den Zuidkraaijert. Het Nieuwe
dorp dat op de vorige Kaart aan den rand des
eilands ligt, is ook aan de westzijde door land
omgeven. De inham, west van \'s Heerenhoek,
is de eerst in 1753 bedijkte Koningspolder. Veel
aanwinst dus , die ruim opwoog tegen het verlies
in \'t zuidwesten van den kleinen Wolfaartspolder.
Ons naar \'t zuidoosten van \'teiland verplaatsende,
is ook daar wel eenig verlies, doordien op 26 Ja-
nuarij 1682 Valkenisse verloren ging, waar slechts
drie huizen staande bleven en men verpligt was het
buiten te dijken. De toren diende nog wel een
halve eeuw tot baken. Een gedeelte der verloren
gronden wei^d echter in 1694 herdijkt. De inwo-
ners van Valkenisse vestigden zich noordelijker,
waaruit het gehucht Gawege ontstond. Een kleine
aanwinst was aan de oostpunt de bedijking in 1655
van den Oostpolder bij Krabbendijke. Gelijk vroeger
gemeld is zou die oostpunt aanzienlijk worden
uitgebreid in 1773, toen groote uitgestrektheden
gronds van de oude heerlijkheden Mare, Rilland en
Bath heroverd zijn.

In Staatsvlaanderen is de toestand weder aanmer-
kelijk veranderd.

Breskens en Cadzand zijn door de in 1690 en
1691 bedijkte polders van Nieuwehoven en Groot
Sint-Anne geheel vereenigd. Het winnen van kleine
poldertjes aan den zuidoosthoek van Cadzand doet
die punt meer tot Sluis naderen. De slikken op de
vorige Kaart tusschen Aardenburg, Oostburg en
Yzendijke, zijn grootendeels in land herschapen
door het bedijken der belangrijke polders van Isa-
bella en Prins Willem in 1649 en 1651, en waren
Oostburg en Yzendijke aan een gehecht. Tusschen
het eerste en Aardenburg is nog het Coxijsche
gat.

Yzendijke, dat in 1648 oostelijk aan het zooge-
naamde Jonkvrouwengat lag, is door bedijking in
1700 van den Jufvrouwenpolder met Biervliet ge-
noegzaam vereenigd. Biervliet zelf is sedert 1688
geen eiland meer, door inpoldering van het land ten
zuiden der stad, zoodat men nu droogvoets van
Sas van Gend derwaarts kon gaan, zoo men het
kanaal uitzondert, dat in 1735 gegraven werd, waar
door men van \'t Coxijsche gat in den Braakman
kon varen. Het was eene oostelijke verlenging der
dusgenaamde Passegeule.

Noord van Sas van Gend is midden in den
stroom de Oudevogelschorrepolder gewonnen in
1700, en de Papeschor in 1736. Het land zuide-
lijk van Axel, aan den vasten wal van Vlaande-
ren, is noordelijk aangegroeid door bedijkingen in
1705 en 1738 van den Zuiddorp- en Noordzuiddorp-
polder.

\'t Land van Terneuze is het ambacht van Pluist
meer genaderd, hoezeer het door \'t Hellegat ge-
scheiden bleef. De wateren tusschen Hulst en Axel
zijn omringd door de polders van Abtsdale en
Ferdinand. Tusschen Hulst en Liefkenshoek is

Beschr. der vierde Kaart, bl. 8.

-ocr page 173- -ocr page 174-

eenige aanvulling door de Kieldrechtsche polders ^
De veranderingen in den bodem des Vaderlands
van 1648 tot 1740 hiermede verlatende, zal het
gevoegelijkst hier iets kunnen gezegd worden van
de sedert 1648 aangelegde straatwegen De meeste
beroemdheid heeft die van den Haag op Scheve-
ningen verkregen door den naam des ontwerpers,
onzen Constantijn Huygens. Reeds in 1653 stel-
de hij een plan dienaangaande op. Hij oordeelde,
dat men den bestaanden zandweg niet zonder ver-
driet van menschen en beesten kon gebruiken,
vooral in de zomerdagen. Bijzonder diende men
in christelijke liefde te letten op de verligting daar-
door toe te brengen aan de arme Scheveninger
slaven »wanneer hare hoofden met sware bennen
gedruckt zijnde, hare voeten ten minsten eenen
luchtigen tred over een hard pad zouden mogen
treden." Hoe men toen nog, niettegenstaande het
voorbeeld der Walehersche steden, waarop Huy-
gens zich beriep , tegen het zwaarwigtige van zul-
ken arbeid opzag, blijkt wel, als men hem wees
op het vruchtelooze der gansche onderneming, daar
de weg immers door de duinen overstoven zoude
worden , en op de moeijelijkheid van vier millioen
klinkers te kunnen verkrijgen. Op de eerste zwa-
righeid antwoordde hij, dat de eene wind zou
doen afstuiven, wat de andere er opjoeg, en op de
tweede, dat men den tijd met geduld kon afwach-
ten. Door zijn aanhouden en door te wijzen op
het voordeel, dat de tol af zou werpen, werd, na
jaren echter, zijn oogmerk bereikt^ en in 1665, tij-
dens hij in Frankrijk afsvezig was, de Zeestraat
voltrokken In den omtrek van den Haag vond
dit voorbeeld navolging door den steenweg van
daar naar Loosduinen en naar de Hoornbrug. Te
Rotterdam werd in 1679 besloten tot het leggen
van een straat op Gouda. Met ongemeenen spoed
schijnt daaraan gewerkt te zijn, daar reeds in 1680
verantwoording geschiedde van de tollen op dien
weg ontvangen

Alvorens het politiek terrein te betreden, verplaat-
sen we ons nog even in het vroegere gedeelte der
17® eeuw en denken aan de twisten tusschen de
Remonstranten en Contraremonstranten, waarom-
trent een en ander op de tegenwoordige zesde Kaart
is aangestipt, dat op de vierde geen ruimte kon
vinden Men ziet de plaatsen waar Gemeenten
der Remonstrantsche Broederschap gevestigd waren,
enkel groen onderstreej)t. Verre de meesten daar-
van zijn in Zuid- en Noordholland. In de Pro-
vincie Utrecht slechts de stad Utrecht, Amersfoort,
Rhenen, Veenendaal en Wijk bij Duurstede; in
Gelderland: Arnhem, Bommel, Nijmegen, Tiel,
Buren en Beusichem; in Friesland: Dokkum; in
Overijssel: Kampen. Dubbel groen onderstreept
zijn de acht steden, die het meest Remonstrants ch
waren, te weten: Schoonhoven, Haarlem, Gouda,
Rotterdam, Brielle, Alkmaar, Hoorn en Leiden.
Zij, die het sterkst partij voor de Contraremonstran-
ten trokken, zijn blaauw bovenstreept, namelijk de
zes volgende : Amsterdam, Dordrecht, Edam , Enk-
huizen , Purmerend en Schiedam Nog is een
kruis gezet boven de steden, waar de zoogenaamde
Comptoiren der Broederschap waren, te weten:
Amsterdam, Rotterdam, \'s Gravenhage en Utrecht.
De plaatsen, waar een tijd lang van wege de Broe-
derschap het Evangelie is gepredikt, als : Heusden,
Dordrecht enz. zijn niet aangegeven

En nu een algemeenen blik op de tegenwoordige
Kaart slaande, zien wij de verdeeling der Provin-
ciën in de zeven verbondene Gewesten, gelijk wij
die verlieten in 1648. Niet zonder strijd w^as die
toestand behouden; want toen de vreemde troepen,
in \'t begin van 1674, de overheerde Gewesten bijna
verlaten hadden, vernam men, dat allergewigtigste
bezwaren, vooral van de zijde van Holland, tegen
de wederopneming in de Unie geopperd werden.
Aan Gelderland, Utrecht en Overijssel was, gedu-
rende de overheersching, door de Staten Generaal
gelast geene afgevaardigden te hunner vergadering
te zenden. Zij waren, dus oordeelde men, uit het
verbond der Unie vervallen. Vooi-al was het op
de Provincie Utrecht gemunt. Friesland verlangde
rang vóór Utrecht ter Generaliteit; Holland wdlde
een gedeelte van \'t Sticht aan zich trekken. Zeeland
verzette zich met kracht hiertegen en dreigde den
Briel en Voorne, die tot zijne Provincie behoord
hadden, er Aveder bij te voegen. Dordrecht wilde
Utrecht buiten \'t verbond houden, tot het in staat

de Walchersche straatwegen werden mij verstrekt door Mr. a. p. van
de1nse,
Pres. der Arr. Regtb. te Middelburg. De korte einden
straatweg, die van Middelburg in verschillende rigtingen liepen,
als ook die van Goes naar Kapelle en van Zierikzee naar Nieu-
werkerk vond ik, de kleine schaal der Kaart in aanmerking
genomen, niet belangrijk genoeg om te vermelden.

Beschr. der vierde Kaart, bl. 22.

Van daar dat Amsterdam cn groen onderstreept is als zetel
eener Remonstrantsche Gemeente, èn blaauw bovenstreept is, als
sterk Contraremonstrantsch. In de vijf overige waren geene Remon-
strantsche gemeenten gevestigd.

® Mijn hoofdbron is geweest het voortreffelijke werk getiteld:
Be Remonstrantsche Broederschap. Biographische naamlijst van hare
Professoren, Predikanten en Proponenten, m,et aant. omtrent hare
kweekschool en gemeenten,
door Joannes tidkman , destijds Predikant
te Rot1;erdam, thans Hoogleeraar aan het Seminarium te Amsterdam,
Haarl. 1847, bijzonder aldaar blz. 137, 199, 233 en 251.

2

VI

-ocr page 175-

ZOU wezen zijn aandeel in de gemeene lasten te dra-
gen. Leiden wilde de grensscheiding veranderd
hebben.

Het wederopnemen in de Unie stond den overigen
Bondgenooten vrij; Drenthe was er het voorbeeld
en het slagtoffer van geweest. De Staten der drie
Gewesten, hoewel zij vroeger het hunne gedaan
hadden om Drenthe buiten te sluiten, beklaagden zich
evenwel nu bitter. Utrecht vooral. Niet ten onregte
zeiden zij, „ dat hunne Provincie in hare geregtig-
heid zeer werd verkort en dat althans Groningen
dat moest bedenken" De slotsom was echter, door
gunstigen invloed van den Stadhouder, de wederop-
neming of, zoo \'t heette, de herstelling der drie
Gewesten in de Unie, bij Resolutie van de Staten
Generaal van 20 April 1674. Maar als een gunst
en op vernederende voorwaarden werd hun die ver-
leend. De voornaamste waren deze: De beslissing
over den rang tusschen Utrecht en Friesland werd
opgedragen aan den Stadhouder van Friesland, Gro-
ningen en Drenthe Hendrik Casimir en den Stad-
houder der vijf overige Gewesten Willem HL De
drie Provinciën moesten de Unie, alvorens daarin te
treden, op nieuw bezweren, en beloven voortaan
van de overige Gewesten geen zwaardere belastingen
op in- en uitgaande goederen te zullen vorderen
dan van hunne eigene ingezetenen, hetgeen van de
andere zijde insgelijks werd toegezegd. Eenige sterk-
ten , als Hinderdam en Nieuwersluis, door Holland
aangelegd op Utrechtsch gebied, zouden in volle sou-
vereiniteit blijven aan Holland terwijl Friesland en
Groningen een sterkte te Rouveen in Overijssel zou-
den stichten en die, als ook de Ommerschans, onder
hun oppergebied zouden blijven. De drie Gewesten
zouden wijders den anderen vier nimmer mogen
beletten, wat deze zouden noodig oordeelen tot ver-
betering van den Nederrijn en den IJssel, \'t zij
tot verdieping, \'t zij tot verdediging tegen den
vijand.

Eindelijk, \'t geen ten volle bewees, dat hier uit
de hoogte en met magtsvolkomenheid werd gehan-
deld, was, dat aan Stad en Lande een tweede plaats
in den Raad van State werd vergund, en dat aan
Gelderland, dat twee plaatsen had, er slechts één

\' wBemerokende, dat deese Provincie in hare Gereclitiglieeden en
//Privilegien ten hoogste wierde verkort ende gepraejndicieert, mits-
//gaeders dat deselve was contrarie de wj\'se ende maniere op
//dewelke men gehandeld en getracteerd hadde in vorige tyden
//andere Provinciën en Steeden bij den vyand overvallen en inge-
//nomen, dewelke na de verlaetinge en ontruiminge van de vyand
//in haere vorige Privilegien ende Gerechtigheden syn herstelt in
//conformité van de Unie, vvaerop ten minste by de Provincie van
//Groningen reflexie behoorde genomen te worden."

Extract uit de Resolution van de Vroedschap der stad Utrecht, Sondag
19 April (o. stijl) 1674, bij p. paulus, Verlet, der Unie, I, 151.

2 Dit bleef tot 1688, wanneer aangaande de Nienwerslnis een
overeenkomst tusschen Holland en Utrecht werd getroffen, waarbij
het fort aan de Staten van Utrecht werd overgegeven, mits het
zoude worden geslecht; \'t geen geschiedde. In 1745 nieuwe over-
eenkomst, waarbij de Staten van Holland het fort weder zouden
opmaken en in staat van defensie stellen, zullende de souvereiniteit
echter blijven aan Utrecht. Dien ten gevolge werd het fort in
1746 weder in staat van tegenweer gesteld. Zie
Teg. Staat d. Ned.
XII, 140; Vervolg van Mr. j. van dk watek\'s Groot PlacaaUoek
\'s Zands van Utrecht
door Mr. c. w. moorrees en Dr. p. .t. Ver-
meulen
, Utr. 1856, Pol. I, 1, 83 vgg.

10

gelaten werd en vooral, dat Prins Willem III
gemagtigd werd de Regeringen in de drie Provinciën
en in hare Steden te laten, te herstellen of daarvan
te verlaten, en zoo noodig, andere in dier plaatsen
te benoemen, alles gelijk Zijne Hoogheid bekwaamst
en best zal oordeelen en \'t zekerst voor de Landen.

De Resolutie eindigde met de woorden, die ge-
durende de J^epubliek meermalen ten dekmantel
hebben gestrekt voor willekeurige maatregelen, en
tevens toonen, hoe men zelf begreep buitengewoon
en tegen verkregen regten te handelen. Zij luiden:
En dat alle het zelve sal o-eschieden voor dese
reyse, en sulks sonder eenige prejuditie of conse-
quentie voor het toe-komende, en mede onvermindert,
en sonder eenig nadeel voor het toekomende, ten aen-
sien van de priviligien, vry- en gerechtigheden, de
hoog-gemelde Provintien in \'t gemeyn of de Leden
en Steden van dien in het particulier competerende

Of men H. H. M. als Souverein had te beschou-
wen was een geschilpunt, dat gedurende het bestaan
van het Oude Gemeenebest, aanhoudend gevoerd
werd. De magten waren niet behoorlijk afgeperkt
en onderscheiden De staatslieden zeiven, die het
toch moesten weten, wisten het niet.

Het is hier de geschikte plaats om, volgens toe-
zegging een overzigt te geven van de vroegere
Constitutie,

Het is gansch geen nieuwe waarheid meer dat
de Grondwet, gelijk we thans spreken, van den
toenmaligen Staat, de Unie van Utrecht, alleen een
tijdelijk verbond tegen het geweld van buiten was,
en niet bestemd om voor Staatsregeling te dienen.
Zij bleef het echter; van daar de onvolkomenheid
en de verwarring zoo groot en zoo tastbaar, dat
een beroemd Staatsman, die haar moest helpen
uitvoeren, getuigde: »De Unie is geen Unie; maar
een loutere chaos; men delibereert en disputeert
zonder einde of uitkomst en Iaat Regering en Fi-
nancie in een groote confusie. Het is veeleer te
verwonderen, dat de Republiek nog bestaat, als dat
ze in een o;root verval is

Welke was nu die Staatsregeling of liever staats-
gesteldheid, die, met geringe wijziging, van \'t laatst
der 16® eeuw tot 1795 stand hield? Het voornaam-
ste bestanddeel was dat der Algemeene Staten of
Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden

^ De beweegreden dezer laatste beschikking was, zoo men aan
de uitstekende verdediging van Groningen tegen
barend van galen
denkt, loffelijk: //Dit voorts in Consideratie van de goede diensten
//en trouwhartige dapperheid bij de Heeren Staten van Stad en
) Landen, in den tegenwoordigen Oorlog, ten beste van het gemeyne
//bewesen, aan de hoog-gemelte Provintie sal worden toegestaan" enz.

Zie de Resolutie van 20 April bij j. sylvius, Historiën onzes
tijds,
Amst. 1 685, Pol. I, 2, 35; wagenaar, Vad. Hist. XIV", 525.

5 Beschr. der vierde Kaart, bl. 21.

8 Na \'t geen wiselius , de Staatkundige verlichting der Nederlan-
deren,
Bruss. 1825, bl. 188 vgg., en vele anderen betoogd hebben.
Zie ook
Beschr. der derde Kaart, bl. 14.

\' Mr. siMON van slixgelandt, Staatkundige geschriften,
Amst. 1784, 4 D, I, Voorr. IX en XIII en 187.

8 De Ilaadpensionaris slingelandt meent, dat de ware titel zou
zijn: //Collegie der gecommitteerden van de nader geünieerde Pro-
//vinciën" of //de Vergadering van de Provinciën van de Nadere
//Unie," omdat men door Staten Generaal altijd verstaan had:
de Vergadering der Staten van al de Nederlandsche provinciën.
Staath. Geschr. II, 146 en 154.

-ocr page 176-

11

zijnde een ligchaarn, bestaande uit een onbepaald
getal afgevaardigden van de Provinciën Gelderland,
Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel
en Stad Groningen en Ommelanden. De gedepu-
teerden van iedere Provincie, hoeveel ook in ge-
tal \\ brengen te zamen maar ééne stem uit, zoodat
er slechts zeven stemmen zijn^, In \'t eerst hielden
zij hunne vergaderingen in verschillende steden,
meestentijds te Utrecht, Delft of \'s Gravenhage. Op
15 Januarij 1585 besloten zij voortaan in den Haag
te vergaderen, zonder daar steeds bijeen te blijven.
Bij het scheiden bleven echter eenige weinige ge-
deputeerden, soms maar drie of vier, om over
de loop ende zaken te handelen. Men was dikwijls
vier maanden en langer van elkander. De scheiding
had voor \'t laatst plaats op 25 December 1592 en
wel gedurende een half jaar. Daarna, in de helft
van 1593, zijn zij bijeen gebleven, hoezeer, zelfs vier
jaren later, het stellige voornemen daartoe nog niet
bestond Zij vergaderden sedert zonder vacantie.
Zelfs des Zondags kwam men buitengewoon te zamen.
De Vergadering werd geleid door een President.
Iedere Provincie had de voorzitting gedurende een
week van \'s Zondags nachts 12 ure tot op \'t zelfde
uur der volgende week. De plaats der bijeenkomst
was in het Hof der oude Graven van Holland ^
Zij voerden den titel van Hoogmogende Heeren of
Hun Hoogmogende ® en als wapen een steigerenden
leeuw van goud, eerst met hoed , later met kroon
gedekt, in een veld van keel (rood) met pijlbundel
en zwaard in de klaauwen. De wapenspreuk was:
Concordia res parvae crescunt.

De raadplegingen der Staten Generaal hadden
eenvoudig kunnen zijn; maar 1". waren er zaken,

\' Gewoonlijk waren er rnim 50 afgevaardigden, te weten:
Uit Gelderland ]8, Holland 5, Zeeland 4 of 5, Utrecht 3,
Frie-sland 5, Overijssel 12, Groningen 6. Ronfloin de tafel
waren echter steeds geplaatst, zes Gedeputeerden uit Gelderland,
even zooveel uit Holland, drie uit Zeeland, twee uit Utrecht,
drie uit Friesland, twee uit Overijssel, twee uit Groningen.
u Wanneer eene Provincie meer Afgevaardigden ter Generaliteit
n heeft, als er stoelen voor haar geschikt zijn, houden de overigen
n zich overeinde." Teg. Slaat der Ned. 1, 250. Ue vijf eerste deelen
zijn van
jan wagen aar, als ook het elfde. Alzoo: de Algemeene
Beschrijving, de Generaliteitslanden, Gelderland,
de twee eerste
deelen van
Holland en \'t eerste deel van Utrecht. Zie p. huisinga
bakker,
het Leeveti van j. wagen aar, Amst. 1776, bl. ]9 vgg.
Zeer merkbaar is in de gedeelten van
wagenaar\'s hand de staats-
gezinde rigting. Andere als b. v. de Beschrijving van Zeeland,
zijn zeer stadhoudersgezind. Zie ook
Nieuwe geogra.phische en
historische Atlas van de zeven Ver. Nederl. Provintien.
Amst. liij
h. de leth. Blijkens bl. 92, in 1 773 geschi-even.

Zoo weinig openbaarheid had al wat de regering betrof, dat
wagen aar, als hij de hoegrootheid der daggelden opgeeft, zegt:
//Men heeft mij berigt, dat de afgevaardigden van Holland 4,
// die der andere Provinciën 6 gulden daags genieten."
Teg. Staat
der Ned.
I, 245.

^ p. PAULUS, Verkl. der Unie, III, 28; slingelandt, a. w.

n, 161.

* Thans eene Sectie-Kamer van de Eerste Kamer der St. Gen.

5 Bij besluiten van 16 Nov. 1639 en 7 Febr. 1653 werd deze
titel vastgesteld, en dat hun rang toekwam na de Koningen en
den Staat van Venetië, doch vóór de Kevxrvorsten, Vorsten en
Steden van het Christenrijk. De llijksstanden gaven hun den titel
reeds in 1653, de Keizer niet voor 1710, de Koning van Frankrijk
eerst in 1717, de Koning van Spanje slechts in 1729. p.
paulus,
Verkl. d. Unie, lil, 85.

Avaarin eenparigheid van stemmen vereischt werd;
2". waren er andere, waarin de afgevaardigden steeds
bijzonderen last van hunne Provinciën moesten heb-
ben , en dus niet zonder ruggespraak met dezen
hunne stem konden uitbrengen.

Wat het eerste punt aangaat: Eenparigheid werd
O. a. gevorderd bij \'t maken van oorlog of vrede
en \'t uitschrijven van algemeene belastingen, en
wel volgens Art. 9 der Unie, \'t welk bepaalde, dat
men geen accoord van bestand of peis maken, noch
oorlog aanvaarden, noch eenige imposten of contri-
butie , de generaliteit van dit verbond aangaande,
instellen zou, dan met gemeen advys en consent
van de Provinciën. Men was het echter niet eens
omtrent den zin der woorden, of men namelijk
tractaten met vreemde Mogendheden daaronder te
begrijpen had. Sommigen geloofden, dat bij tracta-
ten overstemming kon plaats hebben, anderen dat
er eenparigheid werd gevorderd. Nu en dan heeft
men beslist in den eersten zin, en tractaten geslo-
ten bij overstemming. Nopens de belastingen was
er insgelijks geschil; te weten : of er eenparigheid
werd vereischt, als de Staten Generaal imposten of
contributiën wilden heffen van de zoogenaamde Ge-
neraliteit (Staatsvlaanderen, Staatsbraband en de
Landen van Overmaas). Hierbij kwam, dat het
gewoonte was geworden alle stemmen te vorde-
ren bij het veranderen van instructiën en reglemen-
ten vroeger door de Bondgenooten aangenomen,
en bij de vormen, die door langdurig gebruik be-
krachtigd waren. Weshalve zij, al waren ze ge-
brekkig, bleven bestaan, daar ééne weigerende stem
alle verandering kon tegenhouden. Zoo waren b. v-
de afgevaardigden van Gelderland de eersten in
alle raadplegingen, niettegenstaande het voorzitter-
schap alle acht dagen afwisselde De Unie had
echter voorzien in \'t geval, dat men \'t eens moest
zijn om te besluiten, en het toch niet was. Dan
zouden de Stadhouders beslissen. In \'t zelfde artikel
9 staat: dat, zoo de Provinciën met elkander niet
konden accorderen, het geschil gedefereerd en ge-
submitteerd zou worden bij provisie aan de Heeren
Stadhouders van de Geünieerde Provinciën nu ter
tijd wezende, die \'t geschil zullen vergelijken of
daarin uitspreken, zoo als zij in billijkheid bevin-
den te behooren. Hierdoor verschil van inzigt.
Eenigen zeiden: dit ziet op de Stadhouders, die
leefden bij \'t sluiten der Unie; want men had groot
vertrouwen vooral op Willem 1. Aan volgende
Stadhouders heeft men geen magt over oorlog en
vrede willen geven, \'t geen \'t gevolg hunner magt
tot beslissing zou geweesr, zijn. Anderen lazen zoo-
veel in die woorden, dat ze niet alleen door de
latere Stadhouders de geschillen wilden doen be-
slechten, maar volhielden, dat de Unie daardoor
eene Stadhouderlijke regering gewild had, daar men
anders zonder middel van beslissing der geschillen
was

De gewone uitlegging van woorden bij onze tegen-
woordige Constitutiën, geschiedt door te vragen,
welke w^as de bedoeling der opstellers. Bij de Unie

ß Slingelandï, a. w. II, 224 vgg.
^ Slingelandï, a. w. II, 224 vgg.

2*

-ocr page 177-

12

stuitte dit altijd daarop af, dat men bij \'t sluiten
niet aan \'t stichten van een Gemeenebest had ge-
dacht; maar aan provisionele bepalingen, iets \'tgeen
men een nationaal zwak zoude kunnen noemen.

Dit alles maakte de uitvoering der Unie zoo
vreemd, dat als men b v. bij contributiën onmoge-
lijk langer wachten kon naar de eenparigheid, omdat
het geld er moest zijn, de Provinciën, die toege-
stemd hadden, hare penningen opbragten zonder te
wachten naar de toestemming der overigen.

Wat het tweede punt betreft. Indien in zaken
van ondergeschikt belang de afgevaardigden konden
stemmen zonder bijzonderen last hunner Provinciën,
was de afloop spoedig en geregeld. ^ erd die last
echter gevorderd, zoo als altijd bij zaken, waarin
geene overstemming kon plaats hebben, dan waren i
de raadplegingen uiterst langzaam. Voor de afge- |
vaardigden zeiven was het niet gemakkelijk te be-
slissen, of zij op hunnen generalen last konden
stemmen, dan wel of zij eenen bijzonderen voor
deze of gene zaak noodig hadden. Zoo was het
niet twijfelachtig, dat zij zonder bijzonderen last de
tractaten, die vroeger met algemeene stemmen wa-
ren aangenomen, mogten helpen uitvoeren. Maar
dan rees de vraag dikwijls, of een geval al dan niet
moest gehouden worden voor de uitvoering van een
tractaat, en was dit niet zeker, zoo durfden de af-
gevaardigden hunne stemmen niet geven, zonder

o o o ^

ruggespraak te houden. De raadplegingen Avaren |
alsdan, gelijk ik zeide, uiterst langzaam. De afge- !
vaardigden moesten het goedvinden hunner Provin- i
ciën afwachten, eer zij hunne stemmen konden geven.
Dit werd hun niet bekend gemaakt, dan nadat de
Staten hunner Provinciën beschreven, vergaderd en
allen overeengekomen waren. Het hield dus een
aanmerkelijken tijd aan, eer de 56 of 58 Steden \'
en de Ridderschappen tot een besluit waren geko-
men. De vergaderingen der Staten Generaal waren
alsdan zonder de minste beteekenis. Men streed
niet met redenen; maar bragt slechts de te voren
vastgestelde meening ter vergadering \'l

De groote bezwaren rezen echter uit de vraag,
daar straks even gemeld, of de Staten Generaal te
beschouwen waren als Souverein, dan wel of de
Souvereiniteit bij elk der bijzondere Provinciën be-
rustte. Bij het afdanken of in dienst houden van
krijgsvolk, bij het regelen van kerkelijke zaken, heeft
dit als, in 1618 en 1650, tot geweldige botsing aan-
leiding gegeven. Het lag wederom daaraan, dat de
Unie dit nooit had bepaald en niet had kunnen be-
palen , omdat men zich toen geen toestand had
voorgesteld zonder Souverein of Opperhoofd. Te-
vens lag het in de mindere ontwikkeling van het
staatsregt. Terwijl nu sommige ® meenen, dat geen
schrijver het pleit voor de souvereiniteit der afzon-
derlijke Gewesten in het geringste voldongen heeft.

1 Teg. Staat d. Ned., T, 258. Namelijk in Gelderland 1.3,
Holland 18, Zeeland 6, Utrecht 5, Friesland 11, Overijssel 3
of 5, De stad Groningen werd niet als stad, maar als het halve
lid van staat gerekend, gelijk we straks zien zullen.

2 Volgens Mr. j. thokbecke in zijne uitmuntende Oratio de
Simonis Slingelandtii rempuhlicam enmulandi studio,
L. E. 1841,
pag. 12.

Als wiselius, Staatk. Verlicht, bl. 191.

zoo mag men veilig aannemen, dat na 1650 de
meening zich gevestigd had, dat de Souvereiniteit

o o ö \'

bij de afzonderlijke Gewesten berustte en dus de
Vergadering van H. H. M. was: eene Vergadering
van afgevaardigden van zeven oppermagtige en
naauw verbonden Gewesten, die echter de souvei\'ei-
niteit representeerden, zoodat de Staten Generaal
niet hadden de souvereiniteit der Provinciën; maar
een overbewind of algemeen bewind over de Provin-
ciën, hun door die Provinciën verleend Men
meene echter niet, dat op de benoeming der leden
van de Staten der Provinciën, al waren zij staats-
regtelijk de vertegenwoordigers van \'t gansche volk
hunner Provincie, het volk eenigen invloed uit-
oefende. Want zij werden door de Vroedschappen
benoemd, welke wederom niet door \'t Volk werden
gekozen; maar die zichzelven voltallig maakten of
door den Stadhouder, als die er was, werden be-
noemd. Wij hadden dus eenen representativen,
aristocratischen regeringsvorm. Van den beginne
af hebben de Regenten ten doel gehad eene volstrekte
aristocratie in te voeren

Het tweede ligchaam was de sedert 1583 onder
gewijzigde vormen bestaande Raad van State, da-
gelijks vergaderende in een der vertrekken van \'t
Hof te \'s Hage, twaalf leden tellende gezonden
door de verschillende Provinciën, van welke de
Instructie voor de leden niet uitging. Zij ontvingen
die van de Staten Generaal, aan wie zij den eed
aflegden. De titel was Edel Mogende Heeren. Ook
hier is weder duidelijk, hoe iedere Provincie bij
die afvaardiging op zichzelve handelde. De meeste
afgevaardigden toch zaten voor drie jaren; het lid
uit Hollands Ridderschap en de twee afgevaardig-
den uit Zeeland behielden hunne plaatsen voor
hun leven; waarbij zonderling was, dat niet
slechts de tien stemhebbende steden van Holland,
die naar de Staten Generaal afvaardigden, gedepu-
teerden in den Raad van State zouden; maar als
elfde stad ook Gorinchem, en nog zonderlinger, dat
Amsterdam, anders tot Zuidholland gerekend, nu
als Noordhollandsche stad voorkomt, \'t geen ge-
schied was, omdat de beurt van Amsterdam slechts
om de 21 jaren zoude komen, nu daarentegen om
de 9 jaren. Men stemde hier niet bij Provinciën,
maar hoofdelijk. Holland had dus een vierde der
stemmen, namelijk 3 van de 12. Van daar Hol-

-ocr page 178-

13

lands groot gezag in deze Vergadering. De The-
saurier Generaal der Unie en de Griffier der Staten
Generaal hadden er zitting in, doch slechts met
beraadslagende stem. De Secretaris van den Raad
van State werd doorgaans onder de bekwaamsten
en aanzienlijksten door de Staten Generaal voor
zijn leven gekozen. De Stadhouders der verschillende
(bewesten hadden zitting en stem in den Raad van
State, schoon geen hunner daarin als President
optrad; maar toch hun gevoelen \'t eerst gevraagd
werd. In 1705 , bij resolutie van 18 Aug. besloten
de Staten van Flolland echter, dat als de meeste
Provinciën Stadhouderloos waren, de overige geen
regt hadden om hare Stadhouders zitting te doen
nemen. Hierbij voegden zich Zeeland. Utrecht en
Overijssel, niettegenstaande het verzet van Fries-
land, zoodat, o-edurende het tweede stadhouderlooze

• ^ O

tijdperk in Holland (1702—1747) geene Stadhouders
leden waren.

De Raad van State oefende den grootsten invloed
uit op het beheer der algemeene zaken. Aan zijne
zorg waren toebetrouwd de vestingen en grensste-
den ; verder de voordragt van \'t getal krijgsknechten
en\'t voltallig houden daarvan; de beraming van het
noodige tot onderhoud eener voldoende zeemagt
ter bescherming van den handel; het beheer over
de penningen, die door de zeven Provinciën en
\'t Landschap Drenthe tot de algemeene oorlogslasten
werden opgebragt en \'t geen uit de Generaliteits-
landen in \'s Lands schatkist kwam, als ook over
brutengewone ontvangsten in tijden van oorlog als:
brandschattingen, verbeurdverklaringen en dierge-
lijke. Hollands gezag in dezen Raad werd, behalve
door zijne stemmen, nog verhoogd, doordien het
alléén meer opbragt dan de overigen te zamen.
Jaarlijks werd in December eene generale petitie,
wij zouden zeggen budget, bij de Staten Generaal
ingediend voor \'t volgend jaar, bij monde van den
Thesaurier Generaal, die daarbij eene redevoering
uitsprak, waarin tevens een overzigt werd gegeven
van den toestand der Republiek ^ Daarenboven
waren er buitengewone petitiën. De Provinciën wa-
ren echter vrij in die petitiën toe te stemmen of die
te weigeren. Zij beraadslaagden lang en sommigen
bleven in hare weigering volharden of wilden slechts
een gedeelte toestaan. En, was er volledige toe-
stemming , dan kwam men zeer dikwijls de belofte
niet na en betaalde het geconsenteerde toch niet. ^
Welk eene verwikkeling daardoor in de geldmid-
delen ontstond is niet uit te drukken. Vroeger
sloeg men alsdan de goederen der schuldige Provin-
ciën aan; later vond men dit te hard of te onuit-
voerlijk, en er werd niet, of uiterst traag betaald.
In het begin der 18" eeuw, deed de Raad van State
verschillende voorstellen om dien toestand te verbe-
teren en de invordering der achterstallen op beteren
voet te brengen; maar vergeefs De verwarring
hierdoor ontstaan, was in vroegeren en lateren tijd
zoo groot, dat Holland, steeds \'t gereedst zijnde in
zijne opbrengsten, in de helft der 17" eeuw jaarlijks

12 millioen voor \'t krijgsvolk en andere generaliteits
lasten betaalde en ieder jaar 8 millioen te kort
schoot, terwijl in 1712 de achterstallen, die de ge-
zamenlijke Provinciën alleen aan uitheemsch krijgs-
volk schuldig waren, 21 millioen beliepen.

Over de aandeelen of quoten der Provinciën had
men aanhoudend geschillen gevoerd, tot eindelijk
bepaald werd, dat in een opbrengst van ƒ 100
Holland meer dan de helft droeg, namelijk, de
stuivers en penningen niet gerekend, ƒ 58, Fries-
land ƒ11, Zeeland ƒ 9, Gelder, Utrecht en Gro
ningen ieder ƒ 5, Overijssel ƒ 3, Drenthe ƒ 1.

Had ieder nu slechts geconsenteerd of, dit gedaan
hebbende, betaald, de zaken zouden geregelden
gang gehad hebben. » Maar het werk der consenten
»stond op zoo losse schroeven en de ongebondene
»vrijheid op dat stuk was zoo groot, dat men veilig
»zeggen kon, dat door het verbreken van dien band
» eigenlijk het gansche doel van de Unie, zijnde
» de gemeene defensie, met gemeene magt en middelen
»geheel verdween Zeer naauw met den Raad
van State verknocht waren de Generaliteits Reken-
kamer, uit 14 leden, 2 uit elke Provincie, bestaan-
de : de Kamer van de Generaliteits Financie en de
Generaliteits Muntkamer. Deze waren echter geene
regerings-collegiën, zoodat ik daarover niet verder
uitwijde.

Het derde Collegie was de Admiraliteit, \'t welk
het toezigt over de Zeemagt der Unie voerde, niet
residerende te s Hage; maar in de steden waar de
vijf Kamers waren opgerigt in de Provinciën Hol-
land, Zeeland en Friesland, bij eene instructie van

13 Augustus 1597, slechts voor één jaar van kracht,
doch gedurende twee eeuwen gebleven en wel
de Kamers van Rotterdam, van Amsterdam, van
Middelburg, van Hoorn en Enkhuizen (welke om de
drie maanden van standplaats verwisselde) en van
Harlingen.

Zij bestond in \'t eerst alleen uit 7 leden , vier uit
de Provincie, waarin zij gevestigd waren en drie
uit andere Provinciën. Later is dit getal vermeer-
derd, zoodat het uit de Provincie zelve van 1 tot 7
bedroeg, en uit andere Provinciën van 3 tot 6, doch
zóó, dat niet alle Provinciën in iedere Kamer
werden vertegenwoordigd. Groningen had b. v.
slechts afgevaardigden in de Kamers van Amsterdam
en Harlingen, Overijssel en de twee noordelijkste
Gewesten hadden er geene in die te Middelburg.
De tijd der zitting was of voor drie jaren, of voor
een lange jarenreeks, naarmate de Stad of Provincie,

^ Zie slingelandt, Stuatk. Gesclir. III, 281, en aldaar:
Missive van den liaad van Male aan de Extra Vergadering, 27
Januarij 1717.

^ Slingelandt, a. w. III, 123. Zie wijders over den Raad
van State
siegenbeek in zijne Lofrede op Simon van Slingelandt
in de Fe>-handel. der1Maats. V. N. L. te Leyden, Leyd. 1819,
III, 1, 24 vgg.;
Teg. Staat d. Ned. 1, 201 vgg.; ScJiets v. Neerl.
Staatsh.
bl. 74 vgg.

® Mr. j. c. de jonge, Gesch, van het Ned. Zeewezen, I, 278.

1 \' De laatste petitie, w de zwanenzang dev oude Constitutie,"
werd ingediend door den dichter Mr.
hier. van alphen , toen
Thesaurier Generaal, op 30 December 1794. Zie
Mnemosyne (derde
verz.) door Mr.
h. w. ïydeaian en anderen, II, 43 vgg.

n Dikwijls zegt thokbecke , in zijne aang. latijnsche rede-
voering , pag. 23, ff raadpleegde men zelfs niet over de petitiën,
// of indien al, zoo kwam men tot geen besluit; en zoo allen
//hadden toegestemd, kwamen de meesten \'t geen zij toegezegd
// hadden toch niet na."

-ocr page 179-

14

welke afvaardigde. Aan eenparigheid hieromtrent
werd niet gedacht of de behoefte daaraan minder
gevoeld; gelijk het nopens Zeeland eene bijzonder-
heid was, dat de Zeeuwsche Leden der Kamer van
Middelburg allen Gecommitteerde Raden uit de
Provinciale Staten van Zeeland waren , en wel
omdat vóór 1597 die Vergadering met de Admira-
liteit ineengesmolten was en Zeeland dit niet ver-
anderd wilde hebben. Het geheele getal Leden in
iedere Kamer was sedert tot 1795, 10 of 12. Zij
werden voorgedragen door de Provinciën, doch
benoemd door de Staten Generaal, zoodat deze groot
gezag op de Admiraliteit uitoefenden. Tevens diende
ter besnoeijing van de magt der Provinciën, waar
Admiraliteiten gevestigd waren, dat uit eenige der
Gewesten, \'t zij daar al of niet Admiraliteiten waren,
eenige leden in die Collegiën zitting hadden.

De Admiraliteiten hadden het bewind over de
Zeezaken der Republiek. Haar was opgedragen de
bescherming der koopvaarders ter zee, en de veilig-
heid der havens en stroomen tegen den vijand,
waartoe zij oorlogsschepen moesten uitrusten. Zoodra
de Staten Generaal besloten hadden hoeveel schepen
ten oorlog noodig waren, werd de uitrusting aan
ieder der Kamers voor een gedeelte aanbevolen.

De kosten der Zeemagt werden gevonden uit de
in- en uitgaande regten op convooijen en licenten,
welke door de Admiraliteits-Collegiën geheven wer-
den. In oorlogstijd of bij buitengewone toerustingen
waren die inkomsten echter niet genoegzaam en
moest men van de bijzondere Provinciën gelden
invorderen. Die extraordinaire petitiën echter, al
waren zij na veel tobbens door de Provinciën toe-
gestaan, kwamen zeer traag en soms geheel niet in.
De te korten werden dan betaald uit de gewone
middelen, waardoor dan nieuwe tekorten ontstonden.

De kosten der buitengewone uitrustingen waren
zoo aanzienlijk, dat in 1701 b. v. alleen door de
Kamer van Amsterdam een millioen guldens moest
worden betaald Gelderland, Overijssel waren zoo
achterlijk, dat ze door H. H. M. moesten worden
aangemaand. De uitgaven voor de Collegiën zeiven
waren daarenboven zeer groot. Voor de drie Hol-
landsche Kamers bedroegen de soldijen, tractementen,
kostgelden van de jagten enz., jaarlijks bijna een half
millioen. »Zeker geen geringe last en die geen
kleine reden van opspraak aan de Gemeente gaf" \'

Hierbij kwam, dat in stadhouderlooze tijden, als
er geen Admiraal-Generaal was, de Collegiën als een
ligchaam zonder hoofd of een gemeen bestuurder èn
van elkander volkomen onafhankelijk waren èn strij-
dige belangen hadden." De gebreken ook bij deze
Collegiën zijn dikwijls aangewezen, plannen tot her-
ziening beraamd; maar nimmer uitgevoerd. ^

Heb ik mij reeds zeer moeten bekorten bij het
beknopt schetsen van \'t Algemeen Bestuur, nog meer
zal ik mij bekrimpen nu ik over de regering der

bijzondere Provinciën en der Generaliteitslanden
spreke, waarbij men het oog op de vierde Kaart
gelieve te slaan, waarop dat gedeelte betrekking heeft.

Gelderland. De Staten, die zich met den titel
van Edelmogende Heeren, * Staaten des Fursten-
doms Gelre en des Graafschaps Zutphen noemden,
bestonden uit afgevaardigden van de Ridderschap en
13 stemhebbende Steden uit ieder der drie Kwar-
tieren, gelijk beiden op de vierde Kaart zijn aan-
gewezen. Tweemaal \'s jaars, in de lente en den herfst,
hielden zij hunne vergadering beurtelings in een
der Hoofdsteden, namelijk Nijmegen, Zutphen of
Arnhem, onder den naam van Landdag. Men
stemde kwartiersgewijs, zoodat twee stemmen van de
drie een landelijke resolutie tot stand bragten. In
enkele zaken, als van belastingen, werd eenparigheid
gevorderd.

Ieder Kwartier had nog zijne bijzondere kwartier-
dagen in de hoofdstad van \'t Kwartier. Uit hun
midden kozen zij zes personen, drie uit de Ridder-
schap en drie uit de Steden, die Gedeputeerde
Staten werden genoemd. Soms vergaderden deze
Gedeputeerde Staten der drie Kwartieren te zamen,
alsdan heette zulks Gecombineerd Collegie; gewoon-
lijk kwamen zij te Nijmegen bijeen.

In Gelderland had tevens het Hof te Arnhem,
uit twaalf leden bestaande, door de drie Kwartieren
benoemd uit de Ridderschap en do Steden van elk
Kwartier, aandeel in de regering. De Landdagen

\' Ö O O

werden door \'t Hof beschreven en geopend; de
afgevaardigden ter generaliteit hielden briefwissel met
het Hof over \'t geen ter Generaliteit voorviel, en zoo
\'t Landschap niet vergaderd was, opende het Hof en
beantwoordde alle brieven, die aan \'t Landschap
kwamen. Zoo er als dan besluiten, die spoed ver-
eischten, te nemen waren, vroeg het Hof de
gevoelens der Kwartieren en maakte er een Land-
schapsbesluit uit op.

Wat de afvaardiging ter Generaliteit aanging, zoo
zond ieder Kwartier er een uit de Ridderschap, dus \'
drie, doch mogten buiten kosten der Kwartieren ook
de overige Edelen komen. De Steden zonden uit
hare overheid insgelijks eenen afgevaardigde. Er
waren dus stellig IG Gelderschen ter Generaliteit, uit
ieder der 13 Steden een, en drie uit de Ridderschap.
Doorgaans kwamen er 19, doordien eenige Edelen
van hun regt gebruik maakten. De afgevaardigden
hadden zitting gedurende 3 jaren ^

Holland. De Staten, zich bij uitzondering der
overige Provinciën noemende. Edel Groot Mogende
Heeren de Staten van Holland en Westvriesland,
bestonden uit afgevaardigden van de Ridderschap en
18 stemhebbende Steden, waarvan er, volgens de
Kaart, 11 in \'t Zuider- en 7 in \'t Noorderkwartier
zijn. Viermaal \'sjaars, in Maart, Julij, September
en November, kwamen zij te \'sHage bijeen in\'t zelfde
gebouw als de Staten Generaal en wel in het luis-
terrijke vertrek, waar thans de Eerste Kamer verga-

^ Dezen titel voerden al de Staten der Provinciën, uitgenomen
die van Holland.

5 e. w. pestel, Commerdarii de Republica Batava 1783,

pag. 199. In \'t latere der 18® eeuw schijnen niet alle Steden te
hebben afgevaardigd. Er waren toen 10 leden uit de Steden en
8 uit de Eidderschap.
bachiene, Beschr. d. V. N. I, 195.

-ocr page 180-

15

clert. De afgevaardigden hadden huizen, onder den
naam van logementen, voor hun verblijf, waarvan
sommige, als voor Amsterdam en Rotterdam, prach-
tig waren ingerigt. De kleinere Steden van beide
Kwartieren hadden gezamenlijke verblijven, van daar
den naam van \'t Logement der vijf steden voor de
vijf kleineren van \'t Noorderkwartier. Vroeger wer.
den er 32 Steden beschreven, als Woerden, Oude-
water enz., doch sedert 1608 alleen de op de Kaart
gestreepte en genommerde. Het getal der afgevaar-
digden was onbepaald. De Ridderschap bestond
omstreeks 1740 uit slechts 7 Edelen. De Raadpen-
sionaris van Holland, hun Pensionaris, was altijd
ter vergadering en bragt de ééne stem, die de Rid-
derschap had, uit. Iedere Stad, gewoonlijk door een
Burgemeester en twee of drie Vroedschappen, die
drie jaren zitting hadden, en den Pensionaris verte-
genwoordigd, had insgelijks ééne stem, dus in \'t ge-
heel 19 stemmen.

De Raadpensionaris van Holland had de leiding
der vergadering. Hij stelde de zaken voor, die over-
wogen moesten worden, en nam de stemmen op.
Het is bekend, hoe de naam vroeger Advocaat was,
doch sedert 1621 Raadpensionaris werd, en tevens,
hoe hij soms, niet krachtens de constitutie, maar
feitelijk, zoo er geen Stadhouder was, de geheele
Republiek bestuurde, waarvan Johan de Witt, ge-
durende 19 jaren, het schitterend voorbeeld gaf^ De
Raadpensionaris was inderdaad de ziel van der Sta-
ten raadplegingen , de hoofdbeleider van alle gewig-
tige bedrijven Hij toch woonde steeds de zittingen
der Staten Generaal bij en had bestendig een stem
in het collegie der Gecommitteerde Raden, zooals
we nu spreken, de Gedeputeerde Staten. Er waren
voor de Provincie Holland en Westfriesland twee
dier colle2;iën. Het eerste voor \'t Zuiderkwartier
hield zijne zittingen te \'sHage in een vertrek onder
dat der Staten van Holland en bestond uit tien
leden en een secretaris, namelijk het oudste lid der
Ridderschap, die voor zijn leven zitting had, en
negen uit de Steden, te weten 8 uit de acht eerste
Steden van \'t Zuiderkwartier ^ voor den tijd van drie
jaren, terwijl uit de drie laatste: Schiedam, Schoon-
hoven en den Briel, beurtelings om de twee jaren
een afgevaardigde gezonden werd. Zij kwamen, de
zon- en feestdagen uitgenomen, dagelijks bijeen. Die
van \'t Noorderkwartier, zeven leden tellende, uit iede-
re stemhebbende Stad een en een secretaris, verga-
derden te Hoorn; niettegenstaande de pogingen van
Alkmaar om de vergadering aldaar te houden Hun
titel was die van Edel Mogende Heeren. Zij waren
als een Raad van State voor de provincie. Hunne
bemoeijingen betroffen vooral de geldmiddelen en
de zaken van oorlog. Al deze 18 steden vaardig-
den echter geenszins af naar de Staten Generaal.
Alleen aan 10 harer kwam dit voorregt toe doch
zóó, dat nooit meer dan 3 of 4 te gelijk afvaardig-
den. In 1736, b.
V., waren het Dordrecht, Delft,
Amsterdam en Hoorn; in 1739 Haarlem, Leiden en
Enkhuizen; in 1742 Gouda, Rotterdam en Alkmaar;
in 1745 Dordrecht, Delft, Amsterdam en Enkhui-
zen; in 1748 Haarlem, Leiden en Hoorn; in 1751
Gouda, Rotterdam en Alkmaar, allen voor den tijd
van drie achtereenvolgende jaren. Na 18 jaren, te
weten in 1754, begon weder dezelfde orde. Voor
de 7 uit het Zuiderkwartier en voor Alkmaar kwam
de beurt om de 9 jaren terug, Voor Hoorn en Enk-
huizen om de 6, 9 of 12 jaren.

Zeeland. De Staten, bestonden uit een Eersten
Edele en de zes op de Kaart in volgorde aangewe-
zene Steden Er waren dus 7 stemmen. In stad-
houderloozen tijd, dus ook in 1740, was doorgaans
den Eersten Edele geen zitting vergund; alsdan dus
6. — In 1650, na den dood van Willem II, bleef
deze plaats onbezet, tot men in 1668 Willem 111
als Eersten Edele aannam en hem vergunde bij ge-
magtigden te verschijnen In 1702 werd de stoel
wederom ledig tot de omwenteling van 1747. ïot
de stemhebbende Steden had ook het nu lang ver-
dwenen Roemersw^aal behoord. Iedere Stad zond ook
hier zoovele personen ter vergadering als haar goed-
dacht, die echter slechts- eene stem uitbragten. De
afvaardiging was voor het leven De bijeenkomst
der Staten Avas aan geen vasten tijd gebonden. De
Raadpensionaris had, als in Holland, de leiding der
vergadering.

Het Collegie der Gecommitteerde Raden bestond
uit 6 of 7 leden, naarmate de Eerste Edele al dan
niet w^as toegelaten. De Raadpensionaris had er
zitting in. Zij vergaderden doorgaans drie dagen
van iedere week. De Leden in Holland zijnde, had-
den toegang tot de vergadering der Staten Generaal.
Van hun beheer over een deel van Staats-Vlaande-

^ In \'t Zuiderkwartier: Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden,
Amsterdam, Gouda en Rotterdam , met uitsluiting van Gorinchem,
Schiedam, Schoonhoven en Brielle; het Noorderkwartier: Alkmaar,
Hoorn en Enkhuizen, met uitsluiting van Edam, Monnikendam,
Medemblik en Purmerende.

® Zie Vierde Kaart, zij waren: 1 Middelburg, 2 Zierikzee,
3 Goes, 4 Tholen, 5 Vlissingen, 6 Veere. Brouwershaven had
in 1622 stem verlangd // maar werd beleefdelijk met een uitstellend
u antwoord afgewezen." Teg. Staat der Ned. IX. 34.

® Zeer tegen \'t genoegen van Holland, n \'t welk bedugt dat
!: Zeeland welligt den Prins van Oranje tot Stadhouder zou ver-
ft heffen, besloot om niet te gedoogen, dat eenige Stadhouder
n eener bijzondere Provincie zitting name in den Raad van Staten."
wagenaae,, Vad. Hist. XIII, 340.

\' Pestel, Comm. d. Bep. Bat. pag. 413.

-ocr page 181-

16

ren, onder den naam van Committimus, zal straks
gesproken worden. De afvaardiging ter Staten Ge-
neraal was dus geregeld. Er werden vijf derwaarts
afgezonden en twee naar de Rekenkamer. Onder
die 7 hadden de Eerste Edele en Middelburg altijd
een vasten afgevaardigde ter Staten Generaal. De
vijf andere Steden vervulden de vijf overige plaatsen,
namelijk drie voor de Staten Generaal en twee voor
de Rekenkamer bij beurten. Deze gedeputeerden
hadden zitting voor hun leven.

Utrecht. Kwam de zamenstelling der Staten van
Holland met die van Zeeland in vele opzigten over-
een , doordien zij vroeger onder dezelfde Graven
hadden gestaan, veel verschilde de inrigting in de
Provincie Utrecht. Terwijl men ginds twee Leden
van Staat had, waren er hier drie, onder den
naam van Staten \'s Lands van Utrecht. Het eerste
Lid was dat der Geëligeerden of Gekozenen uit de
vijf kapittelkerken in de stad Utrecht. V roeger waren
dit Roomsche Geestelijken, na de omwenteling der 16®
eeuw waren het Edelen en Burgers van de hervormde
godsdienst, hoezeer de namen van Proost, Deken,
Kanunnik enz. in stand bleven \\ Zoo er een Stadhou-
der was, werden de Kanunniken door hem benoemd,
zoo niet, vulden zij zich zelven aan. Het getal der
uit de Kapittels in de Staten afgevaardigden bedroeg 8.
Het tweecle Lid was dat der Edelen, die in Utrecht,
als in Gelder, in grooten getale waren. Uit hen
zaten er zes in de Vergadering. Daarna volgde het
derde Lid, dat der Steden, Utrecht en de vier andere
op de Kaart aangewezene Het getal harer afge-
vaardigden beliep doorgaans omtrent 30. Uit de
stad Utrecht omstreeks 20, uit de overige 4, 3 of
2; zoodat de gansche Vergadering ruim 40 personen
telde. Zij kwamen bijeen in de zoogenaamde Sta-
tenkamer binnen Utrecht, leder Lid had slechts
ééne stem. De gewone vergaderingen werden ge-
houden in Julij en December. Hier had de Secretaris
van Staat bijna dezelfde bemoeijingen als de Raad-
pensionaris in Holland en Zeeland,

Het Collegie der Gedeputeerde Staten, tweemaal
\'s weeks bijeenkomende , bestond uit 4 Geëligeerden,
4 uit de Ridderschap en 4 uit de Steden ^ Ter
Staten Generaal vaardigden de Geëligeerden en de
Ridderschap elk één Lid af; de stad Utrecht insge-
lijks één, dus in \'t geheel drie.

Friesland. De Staten hadden alhier insgelijks
eene gansch bijzondere inrigting. Zij bestonden uit
Volmagten en Steden. De eersten werden elk jaar,
uit ieder der 30 Grietenijen twee, een Edele en een
Eigenerfde, gekozen door de Eigenerfden. En wel
uit het Kwartier Oostergo 22, uit Westergo 18 ,
uit Zevenwolden 20; zamen 60. Het tweede Lid,
dat der elf stemhebbende Steden, of het vierde
Kwartier, zonden ieder een Burgemeester en een
Vroedschap, dus 22, zoodat het gansche personeel
der Staten 82 groot was. Jaarlijks in Februarij
kwam men gedurende zes weken bijeen op het

\' Over \'t geen de Kapittels betreft, en hier onmogelijk ontwik-
keld kan worden, zie men
Teg. Staat d. Ned. IX, 163 vgg.

^ Zie Vierde Kaa,rt. De stemhebbende Steden waren : 1 Utrecht,
2 Amersfoort, 3 Ebenen, 4 AVijk bij Duurstede, 5 Montfoort.

® Niet in dezelfde verhouding. Steeds waren er 2 uit Utrecht,
1 uit Amersfoort en 1 uit drie andere Steden bij beurten.

Landshuis te Leeuwarden Dit heette de Groote
Landdag.

De Gedeputeerde Staten bestonden uit 9 Leden,
twee uit ieder der Goën of Kwartieren, dus 6, en
drie uit de Steden en een Secretaris. Ter Genera-
liteit werden afgevaardigd vier personen, een uit {
ieder Kwartier en soms nog een buitengewone Raad |
uit dat der Steden |

Overijssel. De Staten hadden twee Leden:
Ridderschap en Steden. De Edelen, die eene rid-
dermatige havezate bezaten, hadden allen het regt
om te verschijnen. Van de drie zoogenaamde
Hoofdsteden: Deventer, Kampen en Zwol werden
gewoonlijk afgevaardigd door ieder vier Burgemees-
teren Zij vergaderden onder den naam van Land-
dag gedurende omtrent veertien dagen, driemaal in \'t
jaar in een der drie Hoofdsteden. De afgevaardig-
den hadden voor drie jaren zitting.

Ter Staten Generaal zijn 12 afgevaardigden, 6
uit de Ridderschap en 2 uit ieder der drie Hoofd-
steden. Zij hadden zitting voor den tijd van zes
jaren \'\'.

Groningen, Gansch eigenaardig was de zamen-
stelling der Staten onder den naam van Edel
Mogende Heeren, de Staten van Stad en Lande.
Zij bestonden uit de Regering der Stad Groningen
en de Eigenerfden en \\\'olmagten der Ommelanden,
zijnde: Hunsingoo, Fivelingoo en het Westerkwar-
tier. Zij vergaderden eenmaal \'s jaars in het Pro-
vinciehuis te Groningen, in Februarij en verder zoo
dikwijls de Gedeputeerde Staten hen aanschreven.
Er waren twee stemmen ter Vergadering, die van
de Stad en die van de Ommelanden. De stemming
geschiedde door deze laatsten aldus, dat twee Kwar-
tieren het derde overstemden. Hoe nu indien Stad
en Ommelanden het niet eens waren ? want het was
stem tegen stem; zoo er een Stadhouder was, trachtte
deze de gevoelens te vereenigen of verklaarde zich
voor een van beiden, \'t geen dan kracht van wet
kreeg. In stadhouderlooze tijden werd, bij het niet
eens worden, de zaak tot eene volgende vergadering
uitgesteld of niet verder behandeld

-ocr page 182-

17

Het Collegie van Gedeputeerde Staten bestond
uit 8 Leden, vier uit de Stad en vier uit de Om-
melanden. Door deze zamenstelling was het, dat
de stadsregering te Groningen, als zijnde het halve
lid van Staat, den titel van Edel Mogende Heeren
voerde. Haar gebied strekte zich uit over het Old-
ambt en het Goorecht, die geen aandeel in de
regerinty hadden.

o o

De Ommelanden, als zoodanig, te weten de drie
gemelde Kwartieren werden afzonderlijk geregeerd
door de Eigenerfden en Volmagten. De eersten, om
\'teven of zij adelijk (Jonker of Hoofdeling) of wel
burgerlijk waren, wwen dezulken, die, zonder vol-
magt noodig te hebben, wegens genoegzaam land-
bezit ten landdage verschenen. Indien nu zoodanige
grondbezitters in een dorp niet gevonden werden,
dan kozen zij, die zeker gevorderd landbezit hadden
(doch minder dan voor de Eigenerfden) een of tv/ee
personen onder den naam van Volmagten om in de
Ommelandsche Vergadering de stem der kerspelen
uit te brengen.

V^oor het beheer der dagelijksche zaken alleen de
Ommelanden en niet de geheele Provincie aangaande,
was er een Collegie van negen leden, Gecommit-
teerde raden geheten, drie uit ieder Kwartier.

Ter Staten Generaal werden zes Afgevaardigden
gezonden, drie van de Stad, drie van de Ommelan-
den. Naar den Raad van State twee, naar de Reken-
kamer tw^ee; door ieder Lid een.

Het zuidoostelijkste deel der Provincie, en in den
eigenlijken zin daartoe niet behoorende, was Wester-
wolde. Vroeger leen van den Bisschop van Munster,
in \'teerst der eeuw, door Karei van Gelder
bemagtigd, werd het door Keizer Karei in 1536 ver-
overd, die het in 1538 ter leen gaf aan zijn krijgs-
overste George Schenck van Tautenburg en
wel als Overijsselsch leen, waarmede de Keizer als
Hertog van Braband, Graaf van Holland en Keer
van Friesland en Overijssel hem beleende ^ De
zoon van Schenck verkocht Westerwolde aan den
Graaf van Aremberg, die in 1568 bij Heiligerlee
sneuvelde. Bij de reductie van Groningen in 1594
kwam het bewind over Westerwolde aan de Alge-
meene Staten. Het geslacht Aremberg zijn leen
in de handen der vijanden zijns Konings ziende,
verkocht het in 1617 aan een Amsterdamsch koop-
man Willem van den Hove voor ƒ 125,000, van
wien de stad Groningen het twee jaar later voor
ƒ 140,000 kocht. Een uit de Regering daartoe be-
noemde werd er mede beleend, hoezeer enkel als
formaliteit, door den Raad van Braband, de Staten
van Holland, Friesland en Overijssel; want de stad
Groningen zelve oefende er het gebied uit, waartoe
zij een Drossaard en twee Rigters aanstelde ^

Drenthe. Zonderling was de verhouding van dit
Landschap tot de Zeven Vereenigde Nederlanden.
De inwoners spraken er gaarne van als van een vrij
Landschap, dat op zich zelf bestond en noch aan
\'t geheele Bondgenootschap, noch aan eenige der
bijzondere Provinciën onderworpen was. ^ Wij zagen
vroeger, hoe Drenthe liefst 8®\'® Provincie gewor-
den ware, maar met hardheid geweerd werd. Het
stond echter in \'t naamvst verband met onze Repu-
bliek en maakte een deel van onzen Staat uit. ^
Hoezeer buiten de Algemeene Staatsvergadering
gesloten, deelde het in de voordeelen, die uit de
verdragen der Bondgenooten met andere Souvereinen
voortvloeiden. Het was toch verre van onafhan-
kelijk te zijn, daar het verpligt was in de algemeene
lasten, buiten zijn stem vastgesteld, al was het ook
slechts voor een honderdste deel, te dragen. Niet
minder strekt hiervoor ten bewijze, dat, toen
de Ridderschap van Drenthe, in 1603, in de bin-
nenlandsche geschillen de bemiddeling der Staten
Generaal inriep, deze aan het Landschap ordon-
neerden zich aan een regeringsreglement, in den
Haag opgesteld, te onderwerpen voor den tijd van
10 jaren; \'t geen echter gedurende het bestaan der
Republiek van kracht is gebleven.

De Edel Mogende Heeren Staten bestonden uit
twee Leden, de Ridderschap en de Eigenerfden. Het
eerste Lid was zamengesteld uit hoogstens 18 per-
sonen, zijnde het getal der havezaten of ridderhof-
steden, waaraan het regt van stemming was verbon-
den, mits men tevens edel van geboorte was. Daar
echter of meer dan een havezate aan denzelfden
eigenaar behoorde of de eigenaar niet bevoegd was
door geboorte of ouderdom, of wel buiten \'t Land-
schap woonde, was het getal edelen steeds merkelijk
minder. Het tweede Lid der Eigenerfden telde
37 Volmagten uit die Eigenerfden verkozen door
de verschillende Kerspelen van de zes Dingspillen,
waarin het Landschap was verdeeld. " Zij moesten
jaarlijks op nieuw gekozen of herkozen worden. Stem-
men waren er ten Landdage, gelijk \'t heette, slechts
drie; een der Ridderschap, twee der Eigenerfden.
De Vergadering had jaarlijks in Maart plaats te
Assen.

De Gedeputeerde Staten bestonden uit den Land-
drost van Drenthe, vier leden uit de Ridderschap
en vier uit de Eigenerfden, die voor hun leven
zaten. Zij vergaderden insgelijks in Assen achtmaal
s jaars.

Het aanzienlijkst ambt in het Landschap was dat
van Drost. Hij beschermde de wetten, vervolgde de
misdaden en was voorzitter van den Landdag. De
vrijheden en privilegiën des Landschaps was hij
gehouden te handhaven.

De wonderlijke verhouding van Drenthe tot de
overige Provinciën blijkt ook uit de benoeming der
Drosten. Volgens een oude bepaling moesten die
ambtenaren landzaten van Drenthe of Salland (Over-
ijssel) zijn. Van daar in 1608 eene vordering van

Teg. Staat der Ned. XXII (Drenthe) bl. 1 der Inleiding.
" Teg. Staat der Ned. 1,5.

» Op \'t laatst der IS\'^" eeuw slechts vijf. Teg. Staat der Ned.
a. p. bl. 30.

" Zie haar aangewezen op de Vierde Kaart.
~ Gemakshalve was aangenomen, dat er negen stemmen zouden
zijn, drie der Eidderscliap, en van ieder Dingspel één, alzoo zes.
De verhouding bleef dus dezelfde dat is, dat de Ridderschap een
derde der stemmen had.

2*

-ocr page 183-

18

de drie Overijsselsche Hoofdsteden Deventer, Kampen
en Zwol, dat de toenmalige Drost hun trouw zoude
zweren; doch de Gedeputeerden van Drenthe ver-
boden hem zulks In 1634 begaven de Staten Gene-
raal het Drostambt. De Staten van Drenthe zonden
daarop naar \'s Hage om hun eigen regt ter begeving
te betoogen. Zij erkenden den aangestelde, echter
onder protest. Toen, na overlijden van dezen, door
Drenthe een nieuwe Drost werd aangesteld, be-
noemden de Staten Generaal eenen anderen, die,
alweder onder protest werd aangenomen. En hoe-
zeer bi] eene volgende openvalling, de Staten
Generaal stilzwijgend een nieuwe benoeming door
Drenthe schenen aan te zien, bleek het, hoe zij die
keuze van geen er waarde achtten, daar zij, vier
jaren later, den moedigen verdediger van Gronin-
gen Rabenhaupt aanstelden. Den Drenthenaren
»schoot niet anders over dan voor geweld te bukken
»en den hun opgedrongenen Drost aan te nemen." ^
Later vernieuwden de Staten van Drenthe bij nieuwe
aanstellingen door de Staten Generaal hunne protes-
ten, waarbij nog kwam, dat de Staten van Overijssel
insgelijks bij beurten de aanstelling verlangden te
doen. Drenthe weigerde nu de erkenning des nieuw
benoemden, zoodat het landschap feitelijk zonder
Drost was. Eindelijk, op het laatst der 17\'\'® eeuw,
scheen men te \'s Hage het geschil moede en liet de
Drenthenaren hunne Drosten aanstellen. Na 1748
benoemde de Erfstadhouder, wien, bij zijne instruc-
tie, het regt tot verkiezing der Drosten was opge-
dragen. ® Even als Westerwolde ten opzigte van
Groningen, verkeerde Coevorden opzigtens Drenthe
in een geheel bijzonderen toestand. Friesland tn
Overijssel beiden wenschten, dat de sterkte hun
werd overgelaten. Drenthe verzette zich, daar
Coevorden binnen zijne landpalen lag; terwijl Gro-
ningen beweerde, dat alleen de Generaliteit zich
daarmede had te bemoeijen. De Regering en Burgerij
van Coevorden van hunne zijde weerspraken dat
alles en zeiden, dat zij geheel vrij en van niemand
afhankelijk waren, in 1596 verklaarden de Staten
Generaal, dat de fortificatie van Coevorden hun
toekwam. Het Drostambt van Drenthe en \'t Kaste-
leinschap van Coevorden, vroeger in één persoon
vereenigd, werden gescheiden. De verhouding bleef
daarna deze: dat Coevorden, hoezeer niet tot het
Dingspil Dieverden, waarin het lag, behoorende, en
niet bij \'t Landschap ingelijfd, echter onder op-
pergezag van \'t Landschaps-bestuur was, en een
militaire Kommandant had, die onder de onmiddel-
lijke bevelen der Generaliteit stond; maar zweren
moest aan \'t Landschap Drenthe en aan de Provincie
Overijssel.

Alvorens tot de Generaliteitslanden te komen
moeten wij niet vergeten, dat de waardigheid van
Stadhouder, gedurende de Republiek, een zeer aan-
merkelijken invloed uitoefende, hoezeer zij meerma-
len in de aanzienlijkste Provinciën gemist werd.
In de eerste tijden van \'t Gemeenebest was zij in de

toenmalige Constitutie als ingeweven. De groote
meerderheid der Natie zag steeds met leedwezen
het stadhouderloos bestuur en meende, dat er eene
leemte bestond, zoo er geen Eminent Hoofd was ^ i
De bekwame Slingelandt, voorzeker een onpar-
tijdig beoordeelaar, dacht hetzelfde. Zee- en land- |
magt leden er door. Ter beslechting van geschillen i
tusschen de Provinciën was er geen gezag. En het |
was niet door, maar niettegenstaande de staatsre- j
geling, als een Johan de Witt door zijne uitsteken- ^
de bekwaamheid in het gemis van een Stadhouder ;
wist te voorzien.

Iedere Provincie had het regt hare eigene Stad-
houders aan te stellen, zelfs de Drenthenaars, die i
in Willem Lodewijk nog een door de Staten |
Generaal benoemden Stadhouder erkenden, kozen ,
sedert 1620 zelven. Soms hadden zij instructiën,
waarbij hun gezag bepaald was als: Willem I en
Maurits, soms niet, gelijk Frederik Hendrik en
Willem II. De magt der Stadhouders, hoezeer
in alle Provinciën eenigzins verschillend en nu en
dan meer beperkt, was uitgestrekt Een groot deel
der uitvoerende magt was hun opgedragen. Zij
verkozen de voorzitters in de meeste Geregtshoven;
zij hadden op de zamenstelling der Regeringen in
de meeste steden beslissenden invloed door uit aan-
gebodene voordragten te kiezen. Meermalen ver-
anderden zij buitentijds die Regeringen. Zij begaven
de meeste hooge ambten; schonken, behoudens uit-
zondering , vergiffenis van misdaden; beslisten de
geschillen tusschen de Provinciën en hadden de
aanbeveling van de gezanten naar vreemde Hoven.
De Stadhouders van Holland stonden tevens als
Kapitein- en Admiraal-Generaal aan het hoofd van
de krijgsmagt der Unie en hadden in die hoedanig-
heid zitting in den Raad van State. Ook de
bijzondere Provinciën droegen het Kapitein- en
Admiraal-Generaalschap over de provinciale krijgs-
magt aan de Stadhouders op

Het is bekend, hoe na den dood van Willem II.
de stadhouderlijke waardigheid in Holland niet ver-
vuld werd en ook Gelderland, Zeeland, Utrecht en
Overijssel stadhouderloos bleven. Groningen en
Drenthe verkozen Wi 11 e m Frederik, Stadhouder
van Friesland tot den hunnen. Niettegenstaande
de Acte van seclusie van 1654 en het Eeuwig Edikt
van 1667 had de verheffing van Willem III in
1672 plaats in Holland, Zeeland en Gelder; in 1674 en
1675 in Utrecht en Overijssel; terwijl in Friesland,
Groningen en Drenthe Hendrik Casimir zijnen va-
der Willem Frederik was opgevolgd, en in 1675
in Friesland zelfs Erfstadhouder werd. Na den dood
van Willem Hl in 1702 volgde voor Holland, Zee-
land, Gelder, Utrecht, Overijssel en Drenthe weder
een stadhouderloos bestuur, zoodat toen Friesland en
Groningen alleen een Stadhouder hadden in den
persoon van Jan Willem Friso. In Groningen
verkoos men zelfs, na het omkomen van dezen Vorst
in 1711, geen nieuwen Stadhouder. In dat jaar was
dus de gansche Republiek, op Friesland na, stad-

* Pestel, Com. de rep. Bat., Ed. 179.5, II, 30 sqq.

5 Teg. Staat der Ned. I, 414 vgg.; Schets v. Neêrl. Staatsb.,
bl. 73 vgg.

-ocr page 184-

19

houderloos. Zoo men evenwel door het groote
stadhouderlooze tijdperk verstaat de jaren van 1702
tot 1747, dan is dit slechts in zeer beperkten zin en
alleen van de voornaamste Provinciën op te vatten.
In 1718 toch werd Willem Carel Hendrik
Fris
O, de jeugdige, in 1711 geborene Stadhouder
van Friesland in Groningen verkozen; in 1722 in
Gelder en in Drenthe. Zoodat van dat jaar tot
1747, dat is gedurende 25 jaren, alleen Holland,
Zeeland, Utrecht en Overijssel zonder Stadhouder
waren. Dit is de toestand, die op de zesde Kaart
is aangegeven door de vlaggen op de hoofdplaatsen
der Provinciën, waarin 1740 Willem IV Stadhou-
der was, met het jaartal der benoeming. De vier
laatstgenoemde Provinciën hebben geene vlao-o-en.

c5 c5 OO

Terwijl Wagen aar opgeeft, dat de Staten van
veel kommer werden ontslagen door den dood van
Willem Hl in 1702 en nu sedert het gevaarlijk en
kostbaar ambt van Stadhouder van Holland en
Zeeland en Kapitein-Generaal der legers van Staat
aan niemand opdroegen \\ meenden de Staten van
(Jelder 20 jaar later, dat bij het verval der land-
en zeemagt, \'t verlies van \'s Lands geldmiddelen
en de afnemende achting voor den Staat de zaken
niet langer op dezen gebrekkelijken voet konden
blijven voortduren , en de trage raadplegingen tot
een sjjoedig besluit moesten gebragt worden door
een Doorluchtig Hoofd met een bepaald gezag be-
kleed. En hoezeer nu de Staten van Holland
hunne bevreemding betuigden, dat de Staten van
Gelderland een gedeelte hunner magt en hoogheid
aan anderen wilden afstaan en vroegen, wat men
zich toch wel van een Stadhouderlijke regering-
beloofde, bleven deze bij hun gevoelen en Willem
Carel Hendrik Friso was en bleef verkozen l

Met de omwenteling van 1747 kwam, ten opzigte
van \'t Stadhouderschap, eenheid in de Republiek.
Door den voortgang der Fransche wapenen in de
Oostenrijksche Nederlanden geraakte het volk alom
in gisting en riep om een Stadhouder, \'t Eerst
w^erd Friso op 28 April in Zeeland, in Holland en
Utrecht op 3 Mei, in Overijssel op 10 Mei tot
Stadhouder aangesteld. Op den 4\'\'\'\'" hadden de
Statea Generaal reeds besloten hem tot Kapitein-
en Admiraal-Generaal over de krijgsmagt der Unie
te benoemen. Nog hechter scheen de band tusschen
Nederland en Oranje te zullen worden aangehaald,
toen op 16 November de Staten van Holland en
Westfriesland zijne Hoogheid het Erfstadhouder-

\' Teg. Staat d. Ned. I, 410.

2 W.^genaak, Vad. likt. XVIII, 243 vgg.

en Kapitein- en Admiraal-Generaalschap opdroegen
in mannelijke en vrouwelijke lijn. \'t Zelfde deden
de Staten van Zeeland op 29 November; de overige
Gewesten en Drenthe volgden. Hoe de denkwijze
der Staten van Holland zich naar de omstandig-
heden hadden geschikt, wordt men gewaar uit
deze woorden der aanstelling : dat de ondervinding
had doen zien, dat de Republiek onmogelijk kon
bestaan en behouden blijven zonder te wezen voor-
zien van een Eminent Hoofd ^

Bedenkt men, dat den Prins op \'t laatst van
1748 ook het Erfstadhouder- en Kapitein- en Admi-
raalschap van Staatsbraband, Vlaanderen en Opper-
gelder werd opgedragen en de Bewindhebbers der
Oost- en Westindische Maatschappijen hem in 1749
en 1750 tot Opperdirecteur en Gouverneur hunner
Maatschappijen aanstelden, dan kan men volledig
toestemmen, »dat \'s Prinsen aanzien in den Ver-
eenigden Staat dat zijner Voorzaten verre te boven
steeg," en \'t gezag van Z. H. vaster gevestigd werd
Het inkomen, aan al deze waardigheden verbonden,
was naarmate de politieke inzigten der berigtgevers,
»alleraanzienlijkst," of »maar middelmatig." De
Staten van Holland rekenden in hunne Deductie van
\'t jaar 1654 uit, dat van 1586 tot 1650, dat is in
64 jaren, de Stadhouders hun bijna 20 millioenen
hadden gekost. Maurits en Frederik Hendrik
genoten als politieke wedde 30 duizend gulden,
als krijgswedde 120 duizend gulden in \'tjaar. Behal-
ve de gelden hun verstrekt voor verspieding en een
tiende der gemaakte |)rijzen. Tot die 120 duizend
gulden gaf Overijssel 3600, Gelder 6000, Utrecht
8400, Zeeland 18000, Holland 84000 gulden, waaruit
men tot het aanzien van deze laatste Provincie boven
de andere besluiten mag. Het inkomen van Wil-
lem IV werd op omtrent ƒ 481000 berekend, daar-
onder begrepen de uitdeelingen der O. I. Com-
pagnie l

^ De beweeggronden in de Resolutie van 16 November worden
door
wagen aar, XX, 147 vgg. zorgvuldig verzwegen. Men
vindt liet geheele stuk in het
Leven van Willem iv, Arast. 1752,
bl. 244 vgg. en leest daar o. a. //Dat alle goede, ijverige en wel
// geintentioneerde Regenten, en generalyk alle Ingezetenen van den
//Staat niet als met schrik kunnen gedenken en overwegen de
// Perplexiteit, waarin de Republiek, bij manquement van zoodanig
//een Eminent Hooft, zoude komen te vervallen."

Over de aanstelling van willem iv, aldaar bl. 373 en 390.

4 Wagenaak, Vad. Hist. XX, 332.

® Teg. Staat der Ned. 1, 422; bachiene, Beschr. der V.Ned. I, 222.

De onderstaande lijst der Stadhouders, sedert het laatst der 16®
eeuw, zal als bijdrage kunnen dienen van \'het boven nopens hen
gezegde, waarbij geraadpleegd kan worden de
Geslachtstafel, Beschrij-
ving der derde Kaart,
bl. 17.

Friesland.
Will. Lod. v. Nass. tot 1620.
Ernst Cas. (broed.) // 1632.
Hendr.Cas.I(zoon) // 1640. Willem II
Will.Fredr.(broed.) // 1664. Stadhouderloos
Hendr.Cas.ll(zoon) // 1696. Willem III.
J. VV. Friso (zoon) // 1711. Stadhouderloos
W.C.H.Friso(zoon) // 1751. Willem IV
Willem V (zoon) . // 1795.
Brenthe.

Willem Frederik . tot 1664.
Hendr. Cas. II. . // 1696.
Willem III. ... // 1702.
Stadhouderloos . . // 1722.
Willem IV .... // 1751.
Willem V.....// 1795.

Gelder.

Maurits v. Nassau tot 1625.

Erederik Hendrik. // 1647.

Willem II.....// 1650.

Stadhouderloos . . // 1672.

Willem III. . . . // 1702.

Stadhouderloos . . // 1722.

Willem IV . . . . // 1751.

AVillem V.....// 1795.

Utrecht.

Maurits......tot 1625.

Frederik Hendrik, n 1647.

Holland en Zeeland.

Maurits......tot 1625.

Frederik Hendrik, n 1647.

Overijssel.

Maurits......tot 1625.

Frederik Hendrik. // 1647.

Willem IL . .
Stadhouderloos
Willem III. .
Stadhouderloos
Willem IV . .

Willem II .... // 1650.
Stadhouderloos . . // 1672.
Willem III. ... // 1702.
Stadhouderloos . . // 1747.
Willem IV ....// 1751.

Willem V.....// 1795.

Groningen.

Willem Frederik
Hendr. Cas. IL
J. W. Eriso . . .
Stadhouderloos .
Willem IV . . .

// 1650.
// 1674.
// 1702.
// 1747.
// 1751.

// 1650.
// 1675.
// 1702.
// 1747.
// 1751.
Willem V.....// 1795.

Willem V.....// 1795.

AVillem Lodewijk . tot 1620.

Maurits......// 1625.

Ernst Casim. . . . // 1632.
Hendrik Cas. I. . // 1640.
Frederik Hendrik. // 1647.
Willem 11.....// 1650.

Willem Lodewijk. tot 1620.

Maurits......// 1625.

Ernst Casim. . . . // 1632.
Hendr Cas. I . . // 1640.
Frederik Hendrik // 1647.
Willem II . . , . // 1650.

tot 1664.
. // 1696.
. // 1711-
. // 1718.
. // 1751.

VI

Willem V.....„ 1795.

-ocr page 185-

20

»Maar het waren ook de groote goederen, die de
Stadhouders uit het Huis van Oranje in deze
\'»Landen bezaten, die hun veel gezags gaven\'." Vele
waren die bezittingen zoo in als buiten de Repu-
bliek, waarbij nog eenige in den loop dezer IS1" eeuw
door geschenk of koop gevoegd zouden worden.
Alleen over de bezittingen in de Vereenigde Provin-
ciën of het van haar afhankelijk gebied is hier sprake.

In het begin der eeuw behoorden aan Willem
III uit de voorouderlijke goederen.

In Gelderland: Dieren, de Fraterweerd, de Heer-
lijkheden het Loo en Bredevoort.

In Holland: De Heerlijkheden Polanen, (waar
onder Halfloosduinen, Monster, Poeldijk en Terheide
waren begrepen) Naaldwijk, Honderdland, met
Oranjepolder, Wateringen, \'s Gravesande en Zand-
ambacht, \'t Huis Honslaarsdijk, het Oude Hof in
\'s Hage , de Oranjezaal of \'t Huis in \'tBosch, \'tHuis
Nieuwburg bij Rijswijk^, de Heerlijkheden Geertrui-
denburg , Drimmelen, de Zwaknven, Zevenbergen,
Klundert, Ysselstein, Klein Waspik, de Baronie
Liesveld en \'t Huis Kruitberg bij Velzen.

In Zeeland: De Markgraafschappen Vlissingen en
Veere; de Heerlijkheden St. Maartensdijk, Scherpe-
nisse en Kolijnsplaat.

In Utrecht: De Heerlijkheden der beide Eemnes-
sen, Eembrugge, Baarn, Zoest en \'t Lusthuis Zoestdijk.

In Staatsbraband: De Baronie van Breda, de
Heerlijkheden Oosterhout, Eindhoven, Dongen,
Steenbergen, Rozendaal, Prinsenland, Willemstad,
de Kommanderij ter Braak, de Baroniën Kranen-
donk , Grave en Kuik.

In Staatsvlaanderen: Het Hof ter Zande, met de
dorpen Hontenisse en Ossenisse en vele landerijen.

In Staatsoppergelder: het Ambt Montfoort. Be-
halve deze Heerlijkheden, Baroniën en goederen,
bezat Willem III nog twee Graafschappen, welke
niet als de Landen, waarvan boven gesproken is ,
tot eene Provincie behoorden, maar onafhankelijk
waren. Het eene enclave in Holland y namelijk:
Leerdam, het andere in Gelderland, te weten: Buren.
Nog had de jongere tak der Nassau\'s door J. W. Friso
vertegenwoordigd, in Friesland het Oranjewoud en
het Hof te Leeuwarden; in de stad Groningen het
Hof Ook was in 1704 door Amelia van Anhalt
Dessau, voor haren zoon, de onafhankelijke Heer-
lijkheid van Ameland, tot geene Provincie gerekend,
voor
f 175000 gekocht van de erfgenamen der Cam-
mingha\'s Ameland is daarom als Buren en Leer-
dam geheel oranje gekleurd.

De dood van Willem III in 1702, had ongun-
stigen invloed op de goederen. De titel van Hooge
Heerlijkheid werd aan het Loo door \'s Lands Staten
ontnomen. Ook de Staten van Utrecht verklaarden
de hooge jurisdictie en Heerlijkheden van de Eem-
nessen, Eembrugge, Zoest en Baarn voor vervallen.
Het Huis te Zoestdijk kwam, bij beschikking van
den overleden Stadhouder, aan J. W. Friso.

Eene nieuwe, meer belangrijke vermindering dier

\' Teg. Staat der Ned. I, 421.

Door plaatsgebrek is op de Kaart Wateringen alleen door
een W, en het Huis te Nieuwburg door een N aangeduid.

Teg. Staat der Ned. XIV, 376; De vrije Fries, III, 283.

bezittingen, zou 30 jaren later plaats grijpen. Ter-
stond na den dood van Willem III waren hevige
geschillen over zijne nalatenschap gevoerd. De
voornaamste partijen waren Wilhelm Hyacinthus
Prins van Nassau Siegen, Frederik I, Koning
van Pruissen, en Jan Willem Friso, Na vele
onderhandelingen, ontwerpen en processen werd in
1732 de deeling aldus vastgesteld, dat, voor zoo-
veel de goederen op ons grondgebied gelegen aan-
gaat, aan den Koning van Pruissen, toen Frederik
Willem I, het volgende werd toegewezen Het
Ambt van Montfoort in Oppergelder, de Heerlijk-
heden de Zwaluwen, Klein Waspik, Naaldwijk, Wa-
teringen, Honderdland, \'s Gravesande, \'t Huis te
Honslaarsdijk en \'t oude Hof in \'s Hage "l

In datzelfde jaar besloten de Staten van Zeeland,
op aandringen van Holland, de Markgraafschappen
van Vlissingen en Veere te vernietigen, en ver-
klaarden die alléén onderworpen aan de Souvereine
Vergadering van Hun Edel Mögenden

Daarna zien wij de bezittingen van Willem IV
en zijn zoon Willem V gestadig toenemen. Naauwe-
lijks toch was de gelukkige omwenteling van 1747
tot stand gekomen en allen met verdubbelde liefde
voor Oranje bezield of aan Willem IV werd in
Gelder en Utrecht \'t geen aan \'t Loo en Zoestdijk
ontnomen was, teruggegeven en hij in de Zeeuwsche
Marktgraafschappen hersteld l

Grootere aanwinst volgde weldra. Het Graafschap
Kuilenburg of Culemborg, even als Leerdam en
Buren onafhankelijk, was in 1714 van den toenma-
ligen Heer Ernst van Saksen Hildburghausen
gekocht door de Staten van het Kwartier Nymegen
voor ƒ 800,000. Door hen werd het in 1748 aan
den Erfstadhouder geschonken, en deze op 24 Oc-
tober deszelfden jaars als Graaf van Kuilenburg
ingehuldigd. Het Huis in \'t Bosch werd door dezen
Stadhouder door het bijbouwen van twee vleugels
aanmerkelijk vergroot, zoodat men er bij de hon-
derd vertrekken telde

Na Willem IV\'s dood sloot zijne weduwe, Prin-
ses Anna, in 1754, voor haren minderjarigen zoon
Willem V, een koopverdrag met Frederik II,
Koning van Pruissen, waarbij deze al de in 1732
aan hem toebedeelde goederen in de Republiek
voor de som van ƒ 705,000 afstond l

-ocr page 186-

21

Hiervan was echter uitgezonderd het Ambt Mont-
foort in Oppergelder, dat tot 1769 aan den Koning
bleef, toen het door Willem V voor ƒ 275,000
werd gekocht. Hierdoor waren al de bezittingen
op het gebied van den Staat gelegen uit de nalaten-
schap van Willem IV weder aan het Huis van
Oranje-Nassau gekomen \\

Die bezittingen kregen eenige jaren later hare
grootste uitbreiding. Van weinig belang is het, dat
de Stadhouder de Heerlijkheid Oploo, die in zijn
Graafschap Kuik lag, in 1770 voor ƒ 75,000 van
het Geslacht Steenhuis kocht en bij Kuik inlijfde I
Van meerdere aangelegenheid, dat in 1777 voor de
som van ƒ 600,000 de Heerlijkheden Borkulo en
Lichtenvoorde, in \'tGraafschap gelegen, van den
Poolschen Vorst Adam Czartoryski werden over-
gedragen aan Willem V ^ In 1783 deed deze het
Huis Nieuwburg bij Rijswijk om den bouwvalligen
toestand afbreken en in 1792 in een daar nieuw
aangelegd bosch een zuil plaatsen ter gedachtenis
aan den Rijswijkschen vrede op Nieuwburg in 1697
gesloten

Men zoude meenen, dat al deze uitgestrekte
eigendommen aanzienlijke geldelijke voordeelen moes-
ten opbrengen. Na den intogt der Franschen in
1795 verlangden de Representanten der Natie van
de Raden en Rekenmeesters der erfgoederen van
den Prins opgave omtrent den toestand daarvan.
Uit den opgemaakten staat volgt, dat de baten,
tien jaren dooreengerekend, jaarlijks op omtrent
f 528,000 te staan kwamen, doch de bezwaren
daarop rustende (daaronder
f 40,000 aan pensioenen
door den Prins of zijne voorzaten verleend, en de
rente aan de Prinses, volgens huwelijkscontract ter
som van /"20,000) ƒ618,000 bedroegen, zoodat de uit-
gaven nagenoeg / 90,000 meer waren dan de baten

Thans komen wij tot den politieken toestand der
Generaliteitslanden of Distrikt ook wel Ressort der
Generaliteit geheten, dat is: die landstreken van
Vlaanderen en Braband, welke, benevens de landen
van Overmaas en Oppergelder, door de Bondge-
nooten onderworpen en hun door de tractaten wa-
ren afgestaan, en geen deel aan \'s Lands regering-
hadden. De Staten Generaal voerden er het gebied
in naam van het gansche Bondgenootschap. Zij
gaven er wetten, regelden de godsdienstige belangen,
verleenden voorregten, schreven belastingen uit,
stelden de Overheden der steden aan, de Gouver-
neurs in de sterke plaatsen, alsmede de aanzien-
lijkste ambtenaren®. Zij oefenden er, in één woord,
de souvereiniteit uit. Het Bestuur der geldmiddelen
was onder den Raad van State, die de hoegrootheid
der belastingen bepaalde, en tevens over de ves-
tingwerken, bezettingen en magazijnen der steden
waakte; terwijl de regten op in- en uitgaande koop-
mansgoederen door de Gedeputeerden der Admirali-
teit geheven werden. Een Stadhouder of Gouverneur
over deze Landen was er niet. In 1748 werd
Willem IV aangesteld tot Erf-Gouverneur, Kapitein
en Admiraal Generaal van Staatsbraband, de Lan-
den van Overmaas, Vlaanderen en \'t Overkwartier
van Gelderland. Na hem bekleedde Willem V
dezelfde waardigheid. Te regt heeft men opgemerkt\',
dat daar cle Generaliteitslanden niet deze of gene
Provincie, maar der geheele Unie onderworpen
waren, Willem IV, als de eerste Stadhouder van
al de Provinciën, ook de eerste was, die Gou-
verneur der Generaliteit zijn kon.

De eerste dier bezittingen alzoo was Staatsvlaan-
deren, waar de Staten Generaal, als verbeeldende
den Graaf van Vlaanderen, regeerden. Naar \'t Vrije
van Sluis, Hulster Ambacht, Sas van Gend en
eenige bijgelegene polders werden jaarlijks Gedepu-
teerden gezonden om de regeringen van. de Am-
bachten en de Steden te veranderen, de rekenin-
gen der ontvangers op te nemen enz.; \'t eene
jaar drie, van wege Holland, Zeeland en Fries-
land; \'t andere jaar, vier van wege de vier overige
Provinciën. Daarvan was echter uitgezonderd het
zoogenaamde Committimus van Zeeland. ® Weder
een van die zonderlinge vormen van beheer, uit
vroegere krijgsgebeurtenissen geboren, waaruit zoo-
veel wat bestuur en grensscheiding betreft, tijdens
de Republiek, te verklaren is. De oorsprong was
deze. Toen in 1583 het Ambacht van Ter Neuze in
de magt der Staten was gevallen, stelde Willem I
er een Baljuw aan met last om eed te doen aan de
Gecommitteerde Raden van Zeeland, gelijk dit in
1584 werkelijk geschiedde, en door den opvolger
van dien Baljuw insgelijks gedaan werd. In 1588
droeg de Raad van State het beleid der gemeene
middelen, de beslissing van geschillen enz., tot
wederopzeggens toe, aan dezelfde Gecommitteerde
Raden op. Er was echter beroep op den Raad van
State, die tevens het aanstellen van Ontvangers
aan zich behield. Aan Zeeland werd hier acte van
verleend, en op deze acte grondde de Provincie het
regt, dat zij in de Landen van \'t Committimus
uitoefende. Sedert dien tijd had Zeeland het
bestuur over Ter Neuze niet alleen, maar ook over
Biervliet, Axel en de Scheideforten. Meermalen
rees er geschil over dat regt tusschen de Staten van
Zeeland en den Raad van State, die de verpachtin-
gen in \'t Committimus zelf wilde laten doen, en in
1651 werden de Staten van Zeeland gelast door
de Groote Vergadering hun regt over het Committi-
mus ten spoedigste op te geven Ook in de 18\'\'®
eeuw werd de zaak dikwijls besproken; maar het
bleef gelijk het was. Doortastend te hervormen,
eenheid te bevorderen, moeijelijkheden te beslissen
lag niet in het karakter onzer Republiek, zoo dikwijls
het hervormingen in het binnenlandsch bestuur betrof.

" Bachiene, a. w. IV, 381.

® Op de en Kaart met de kleur van Zeeland gedekt.

-ocr page 187-

22

Welke veranderingen in de begrenzing van Staats-
vlaanderen in den loop der eeuw voorvielen,
zal straks gemeld worden.

Staatsbraband. De hoofdverdeeling was deze:
1°. Meijerij van \'s Hertogenboseh met de vier Kwar-
tieren Oosterwijk, Kempenland, Peelland en Maas-
land die van wege de Algemeene Staten door
Kwartierschouten werden beheerd.

In de plaatsen, waar geen bijzondere Heeren wa-
ren , stelden zij de Regeringen aan, en deden de
plakkaten en ordonnantiën der Algemeene Staten
afkondigen. Zij beschreven de Kwartiersvergaderin-
gen, waar jaarlijks de Afgevaardigden (ordinaire
gecommitteerden) der plaatsen van het Kwartier
bijeenkwamen om over de inwilliging der lasten van
den Staat te stemmen. Daarenboven waren er zes
personen door de Kwartiersvergaderingen benoemd,
voor de afdoening der kleine zaken, die tusschen
de gewone vergaderingen voorvielen, even als de
Gedeputeerde Staten of de Gecommitteerde Raden in
de Provinciën der Unie. Soms hielden de Afgevaar-
digden der Kwartieren te zamen zoogenaamde Meije-
rijsche Vergadering. Men moet, wat de bijzondere
regering der plaatsen in de Meijerij betreft, wel
onderscheiden tusschen degenen, die onmiddellijk
onder de Staten Generaal stonden ® of middellijk, daar
zij bijzondere Heerlijkheden waren. Allen waren wel
evenzeer onder de souvereiniteit van H. H. M.; maar
de regeringen der Heerlijkheden werden door de
bijzondere Heeren aangesteld, onder goedkeuring
der A.lgeraeene Staten, die der andere plaatsen door
de Algemeene Staten zeiven of door den Erfgouver-
neur. H. H. M. hadden daarenboven verschillende
ambtenaren in de Kwartieren, tot het ontvangen
der verpondingen eii der -inkomsten van kerkelijke
en andere goederen, welke rekening deden aan den
Thesaurier Generaal der Unie l

2°. De i^aronie van Breda 3°. Het Marquisaat
van Bergen op Zoom 4". Kuik en de stad Grave.
5". De Heerlijkheden Willemstad, Steenbergen en
Prinsenland 6". Eenige schansen aan de Schelde.
Omtrent deze Heerlijkheden zij alleen aangemerkt,
dat de souvereiniteit aan de Staten Generaal en het
regt oni er lasten te heffen hun toekwam en de
Heeren er de regeringen aanstelden; terwijl de
Scheldeforten, als we zagevi, tot het Committimus
behoorden. Geheel afgezonderd behoorde ten T^"\'
ook de Stad en het Land van Maastricht tot Bra-
band. Daarover, zoo ook over de Landen van Over-
maas en üppergelder zal ik straks handelen bij de
vermelding der veranderingen, welke de begrenzing
der Generaliteitslanden in de 18^\' eeuw door de
tractaten met andere mogendheden onderging.

Vestigen wij eerst nog de aandacht op de stukken

I Gelijk op (le Kaart is aangewezen.

Deze plaatsen heetten, voóv dat de Meijerij oiuler de Staten
Generaal was, Hertogsdorpen, onulat zij onmiddellijk vaii de I-Iev-
togeii van Braband afhingen.

^ Hanewixkei, , Beschr. der stad en Meijerij , bl. 351 vgg.

Thans geregeerd door (hh) karei, tiieodook, Keurvorst van
de Palts, zoon van .
joh. christiaan door wiens huwelijk met
maria ann\'a van aremberg \'t Miirqvdsaat iii \'t Huis van Wit-
telsbach overging. Zie
Gedaehtstafel hiervoor op bl. 3.

" Even als Breda aan wilt.em IY behoorende
lands in Braband en het zuidelijk deel van Holland
gelegen, en niet onder de souvereiniteit vanH. H. M.
staande, gelijk ons uit de vorige Kaartbeschrijvin-
gen bekend is lï^erstelijk komt Ravestein in aan-
merking. Vroeger ~ zeide ik, dat, toen op 9 Sept.
1669 een verdrag tusschen Brandenburg en den
Paltsgraaf werd gesloten, de zaak van Ravestein
werd verwezen naar een te treffen compromis en
mij niet gebleken was, wanneer daaraan gevolg was
gegeven. Thans ben ik in staat dat punt op te
helderen Op 2 Junij 1670 namelijk werd een
eindverdrag tusschen dezelfde V orsten gesloten,
waarbij de Keurvorst aan den Paltsgraaf en zijne
mannelijke nakomelingen, krachiens een compromi-^
getroffen op den 1 Sept. 1668, de Heerschappij van
Havestein, met al wat er toe behoort, hoogheid en
territoriaal regt overgeeft en afstaat, onder voor-
waarde, dat zoo diens mannelijke nakomelingschap
ontbreken zoude, Ravestein weder aan den Keur-
vorst zoude komen. De overgifte geschiedde tegen
de som van 90,000 Rijksdaalders En ten blijke,
hoezeer over de souvereiniteit met de H. H. M. ge-
schil bleef, is het toevoegsel, dat de Keurvorst den
Paltsgraaf zoude bijstaan tegen de Staten Generaal,
zoo deze hem geweld mogten willen aandoen,
wegens de souvereiniteit over de Heerschappij
Ravestein, die zij in twijfel stellen en aan zich
willen brengen In 1740 was Karei Filips
Keurvorst van de Palts, bezitter van Ravestein
Omtrent Megen, thans een Graaf van Schall
als Heer erkennende üemert en Boxmeer is niets
bijzonders te melden. Naar aanleiding van het
te voren gezegde nopens het dorp Lith is er in
plaats van: aan Luik, bijgezet: Heerlijkheid van
Luik. Even zoo met Nieuwkuik, dat, hoewel in
Holland gelegen, onder de Generaliteit behoorde.
Het Graafschap Bokhoven zou weldra in een ander
geslacht komen. Karei de Liere Immerselle
was zijnen vader opgevolgd omstreeks 1697 en
stierf krankzinnig in 1741. Bij transactie, op 8
Febr. 1753 over zijn nalatenschap aangegaan, ging
Bokhoven over op Anne Lodewijk Alexander
de Montmorency, Prins de Rebecq. Zonderling
was soms de verhouding dier souvereiniteitjes met
de Republiek. Bokhoven strekte daarvan ten be-
wijze in \'t begin der 18® eeuw. Eenige willige-

" Zie de laatste vermeldiug daarvan Beschr. der Kaart,
W. 17 vgg.

\' Op dezelfde bl. 17.

^ Door gebruik van liet belangrijke werk getiteld : Charters en
(jeschiedhmdige bescheiden betrekkelijk het land van Ravestein,
uitge-
geven door het Provinciaal Geiiootsch. van Kunsten en Wetensch.
in Noordbraband, \'s Hertog. 1848, en 2\'\'<= d., bij welke laatste
nog een stuk moet komen, waarin de voorrede , die eene geschie-
denis des Lands van Kavestein als inleiding zal behelzen.

« De Paltsgraaf had den Keurvorst in 1649 40.000 rijksdaal-
dei\'s gesclioten. Deze zou die niet behoeven terug te betalen. i)e
Paltsgraaf belooft daarenboven den Keurvorst 50,000 rijksdaalders
n ohue einzige Aligaiig bahr zu zahlen."

darters en g. Beschr. II, 1, 2,17, N°. 196 en bl. 189, 199
en 20C.

Zie de GeslacMstafd op bl. 2 van de Beschr. dtr vierde
Kaart
en die op bl. 3 dezer Kaart. Na lieiu was de Liatslc
Heer (hh)
kauel theodoor, die iii 1799 stierf.

%. St. d. Ned. II, 294.

-ocr page 188-

23

boomen in het Graafschap aan de Maas geplant,
belemmerden het optrekken der schepen. De Rege-
ring van \'s Hertogenbosch wilde die doen wegrui-
men. De Resident van den Opperleenheer, de
Bisschop van Luik, beklaagde zich bij H. H. M.
met bedreiging, dat zijn Vorst, als Beschermheer
van Bokhoven, in geval van feitelijkheden genood-
zaakt zou zijn tusschen beiden te treden. Gedu-
rende 16 jareti bleef nu de zaak slepende toen,
op vernieuwde klagten, de Staten Generaal den
Graaf bevalen de hindernis weg te nemen. Na
wederzijdsclie geregtelijke aanzeggingen en vertoo-
gen , begaf zich een leger van zes man paardevolk
en dertig voetknechten naar Bokhoven en deed de
boomen door 25 arbeiders vellen, niettegenstaande
verzet van den Geregtsbode van Bokhoven, die
voor de overmagt moest wijken. »Aldus liep de
»Bokhovensche veldtogt zonder verlies van men-
»schenlevens af, en de vrede tusschen de naburen
»schijnt zich allengs hersteld te hebben." \'

Laat ons thans zien, welke gebeurtenissen aanlei-
ding gaven, dat de begrenzing der Generaliteits-
landen veelzins werd gewijzigd. Nadat de vrede van
Nijmegen in 1678 gesloten was, en tien jaren later
Willem 111 den troon van Engeland bestegen had,
gaf dit laatste aanleiding tot nieuwen krijg met
Lodewijk XIV. In 1697 werd die door den Rijs-
wijkschen vrede geëindigd, zonder eenigen invloed
op ons grondgebied uit te oefenen. Anders was het
met den zoogenaamden Spaanschen Successie-oorlog.
De aanleiding daartoe was deze. Koning Karei II
van Spanje, achterkleinzoon van onzen afgezworenen
Filips 11, was 1 Nov. 1700 gestorven, zonder kin-
deren na te laten. Het Huis Habsburg, in Spanje
met Filips de Schoone , begonnen, was uitge-
storven. Karei H had tevens over de Nederlanden,
Napels, Sicilië, Milaan en de Indiën geheerscht;
en, sedert den dood van Alexander van Macedo-
nië had men geen twist gevoerd over zoo rijke
en uitgestrekte nalatenschap (d) Keizer Leo-
pold I maakte aanspraak, als zoon der jongste
dochter van den Spaanschen Koning (z) Filips IH
en als gemaal van (c) Margareta Theresia, jon-
gere dochter van (aa) Filips IV. Lodewijk XIV
trad als mededinger op, als zoon der oudste doch-
ter van (z) Filips 111 en als gemaal der oudste
dochter van (aa) Filips IV. Zij had echter bij haar
huwelijk plegtigen afstand gedaan van alle regten op
den Spaanschen troon. Leopold gevoelde zeer wel,
dat een algemeen verzet in Europa zou ontstaan
tegen de vereeniging van Spanje en Oostenrijk; daarom
sloeg hij zijnen jongsten zoon den Aartshertog Karei
voor, die echter uit zijn derde huwelijk met een
dochter van (e) Paltsgraaf Filips Willem was gebo-
ren. Lodewujk daarentegen zijnen kleinzoon Filips
van Anjou. Nog werd aanspraak gemaakt voor
(gg) Jozef Ferdinand van Beijeren, een kind
van acht jaar, als zoon van (oo) Maria Antonia,
oudste dochter van Leopold, welke dochter uit
\'sKeizers huwelijk met zijne eerste gemalin (c) Mar-
gareta Theresia was ontsproten. Karei II had

^ Maktini , \'t Graaf schap Bokhoven , bl. 92.
Von baumek, Gesch. Eur. YI, 4-77.

in zijn testament dezen Josef Ferdinand tot erf-
genaam gesteld; maar deze stierf den 6 Febr. J699.
Daarop had Karel, kort voor zijn dood, den Hertog \'
van Anjou benoemd, die zich naar Madrid onder
luide toejuiching van \'t Spaansche volk, begaf en de
regering aanvaardde \'l Van daar de vreeselijke Suc-
cessiekrijg, waarvan de zuidelijke Nederlanden zoo
dikwijls het tooneel waren. Aan de zijde van den
Keizer stonden het Duitsche rijk, Engeland, de
Staten Generaal, Savoije en Portugal; met Frank-
rpv waren Spanje, de Keurvorst van Beijeren en de
Keurvorst-Aartsbisschop van Keulen ^ Leopold
stierf den 5 Mei 1705, zijn zoon Josef I volgde
hem tot 1711, toen hij op 12 .April overleed. Dit
maakte eene gewigtige verandering; want den 12
October deszelfden jaars werd zijn broeder, de Aarts-
hertog Karei, de tegenkoning van Spanje, tot
Duitschen Keizer verkozen. Daardoor zoude de
reuzenmagt van Karei V herboren zijn.

Karei, als Duitsch Keizer de zesde, zoude den
scepter over Oostenrijk en al de Landen der Spaan-
sche Monarchie zwaaijen, en als Keizer over Midden-
europa den krachtigsten invloed uitoefenen. Lode-
wijk XIV was tot het uiterste gebragt. Reeds
had men van hem gevorderd, dat hij zijn eigen
kleinzoon zou helpen onttroonen. De verkiezing
van Karei tot Duitsch Keizer, gaf een geheel an-
dere wending aan \'t geschil. De onderhandelingen

o o o

tot vrede begonnen reeds te Utrecht op 29 Januarij
1712; Frankrijk sloot in \'t volgend jaar 1713 op 11
April vrede met Engeland, Pruissen, Portugal,
Savoije en de Staten Generaal. Den 13 Julij deed
Spanje zulks met Engeland en Savoije. De Keizer
bleef in oorlog, doch kon niet alleen in het harnas
staan, en was genoodzaakt den 7 Maart 1714 te
Rastadt vrede te teekenen voor Oostenrijk, en 7
September te Baden in Zwitserland voor het Duit-
sche Rijk- Door deze tractaten verkreeg Frankrijk
de erkenning van den ,Hertog van Anjou, als
Koning van Spanje, onder den naam van Filijis V,
onder voorwaarde, dat de kroonen van Spanje en
Frankrijk nimmer op één hoofd zouden vereenigd
worden. De Spaansche bezittingen: Napels, Sardinië,
Milaan en de Spaansche Nederlanden , kwamen echter
aan Oostenrijk; Sicilië als Koningrijk aan Savoije.
\'t Prinsdom Oranje in Frankrijk bleef Fransch; maar
de Koning van Pruissen verkreeg als schadeloosstel-
ling Oppergelder en zou het huis van Nassau wegens
diens aanspraken op Oranje tevreden stellen. Holland
kreeg alleen eenige zoogenaamde Barrièreplaatsen in
de nu Oostenrijksche Nederlanden, volgens het Bar-
rière-tractaat, gesloten te Antwerpen 15 Nov. 1715 ^

^ De Geslaclitstafelen liienievcDS zullen een denkbeeld kunnen
geven van de aanspraken der Pretendenten. Tot meerdere verduide-
lijking heb ik de Tafels voortgezet tot op den tegenwoordigen tijd.

Namelijk (ss) maximiliaan, de derde Keurvorst van Beijeren
en zijn broeder (d)
jozef clemens, de Aartsbisschop. Zie de GeslacMst.
hiervoor bl. 3 en de Opvolging der Keidsche Aartsbisschoppen op bl. 4.

® Yoor hen, die zich de meer kostbare werken over diplomatie
niet gaarne aanschaffen, beveel ik \'t werk van Dr.
F. w. ghillany,
Pf. te Neurenberg, getiteld: Biploniatisches Handbuch, Sammlung der
wichtigsten Europäischen Friedensschhisse, Congress-acten etc. vom West-
pjhalischen Frieden bis aif die neueste Zeit.
Noerdl. 1855, 2 Th. Het
loopt tot in \'tjaar 1855. Zeer bruikbaar is tevens het CÄroMoZo^iscÄes
Handbuchfür die neue polit. Gesc7i.,Nürnb. 1856, van denzelfden schrij ver.

-ocr page 189-

GESLACHTSTAFELEN DER HABSBURGERS IN SPANJE EN OOSTENRIJK, EN DER OUDSTE BOURBONS IN FRANKRIJK, SPANJE EN NAPELS.

o

^ a

2.
s\'

cti

<1
p

3

(ï) (z) Filips III
Koning v. Spanje,
geb. 1578 t 1621.
Zie Geslachtst.
Beschr, der vierde Kaart, bi. 12.

cd

c -

Maria Anna 3
© Keizer Ferdinand III.
geb. 1G08 t 1657.

Anna Maria 3
(1) Lodewijk XIII
Kon.
V. Frankrijk,
geb. 1601 1 1643.

o ;:fq
3 cd

1 1

@ (aa) Filips IV
Kon.
V. Spanje,
geb. 1605 t 1665.
1°. Isabella dochter v. Hendrik IV.
2°. (qq) Maria Anna dochter v. Keizer
Ferdinand III.

2

@ Karei II
Kon.
V. Spanje,
geb. 1661 f- 1700.
De laatste Habsburger
in Spanje.

(qq) Maria Anna t
geb. 1634 t
(aa) Filips IV.

(2) (a) Lodewijk XIV C
Kon.
V. Frankrijk,
geb. 1638 t 1715.
(b) Maria Theresia,
dochter v. Filips IV.

Lodewijk Dauphin
geb. 1661 t 1711.

(3) Jozef I
■b. 1678 t 1711.
Keizer 1705.

1

(oo) Maria Antonia O
geb. 1669,
(ss) Maximiliaan
Keurv. v. Beijeren.
(zie
Beschr. d. zesde Kaart, bl. 3.)

2

(c) Margareta Theresia

geb. 1651.

(d) Keizer Leopold I.

1

(b) Maria Theresia

geb. 1638.
(a) Lodewijk XIV.

@ (d) Keizer Leopold I 3

geb. 1640 t 1705.
(c) Margar. Theresia dochter

V. Filips IV,
Eleonora Magdalena dochter v,

1 »

■r - 1—1

2 o

3 o

IC

go
d

co
o

cd

I

cu

cd

(e) Filips Willem Paltsgr,
(Beschr. d, vierde K. bl, 2,)

o
o

co 3

cd fft
cd o

cd

cd

bo

0 Karei III
geb. 1685.
Koning v. Spanje 1703.
Keizer in 1711, als :
Karei VI, f 1740.
De laatste Habsburgsche
Keizer.

Lodewijk Hertog v. Bourgond\'ë
geb. 1682 t 1712.

Filips Hert. v. Anjou.
Koning v. Spanje

als Filips V,
geb. 1683 t 1746.
Huis Bourbon,

(gg) Jozef Ferdinand (bb) Karei Albert

bestemd tot Kon. v. Spanje geb. 1697 f 1745.

geb. 1692 t 1699. Keurvorst v. Beijeren 1726.

Keizer als Karei VII
in 1742,

o o

IS-

O oq

Maria Josepha Q

August
Koning v. Polen,

Maria Amalia 3
(bb) Karei Albert.

Maria Theresia 3
geb. 1717 t 1780
@ Frans v. Lotharingen
geb. 1729 t 1765.
Keizer in 1745 ,
als Frans 1.
Huis Lotharingen.

i

(3) Lodewijk XV
Koning v. Frankrijk,
geb. 1710 t 1774.

(5) Lodewijk XVlII,
geb. 1755 t 1824.
Koning 1814.

(6) Karei X,
eb. 1757 1 1836
Verj, 1830.

Lodewijk Dauphin
geb. 1729 t 1765.

(4) (ii) Lodewijk XVI
Kon,
V, Frankrijk
geb, 1754 t 1793.
(hh) Maria Antoinetta
dochter van Keizer
Frans I.

Lodewijk XVII
:eb, 1785 t 1795,

® Ferdinand VI
geb. 1713 t 1759.
Koning v. Spanje,

(J^ Karei IV
geb, 1748 t 1819.
Koning v. Spanje
in 1788 afst, 1808.

Ferdinand VII Frans da Paula,
^"geb. 1784 t 1833.
Kon.
V. Spanje in
1808,
Afstand in 1808.

Herst. in 1814.
------

JX\' Maria Isabella 3 Frans
geb. 1830 t geb. 1822 f
Koningin en Koning v, Spanje.

@ Karei III
geb. 1716 t 1788.
Koning v, Napels in 1735.
Koning v. Spanje in 1759.

(ee) Ferdinand IV
geb, 1751 t 1825.
Koning v. Napels
in 1759.

Frans I
?eb. 1777 t 1830.
Kon.
V. Napels
in 1825.

Ferdinand II
geb. 1810 t
Koning v. Napels.

© Jozef II @ Leopold II 3 (dd) Maria Carolina 3 (hh) Maria Antoinetta
geb. 1741 t 1790. geb. 1747 t 1792. geb. 1752 f 1814. geb. 1755 f 1793,

cd

r

co

s cd

O CT-

2 ^

cd

?r

o.

cd ^j
o
O

O

(ff) Max. Frans
geb. 1756 t 1801.

Aartsbisschop v. Keulen
en

Bisschop v. Munster.
Anton , Aartshertog
geb, 1779 t 1835,
Verkozen Bisschop
van Munster.

(ii) Lodewijk XVI
Koning v. Frankrijk.

Keizer 1765. Keizer 1790.

(cc) Maria Louiza, (ee) Ferdinand IV
dochter van Karei III. Koning v. Napels.

(cc) Maria Louiza ^
Keizer Leopold II

Johan, Aartshertog
geb. 1782 t
Rijksbestuurder in 1848.

Karei Aartshertog,
geb, 1771 t 1848.
Beroemd Veldheer.

@ Ferdinand
geb. 1793 t
Keizer 1835.
Afst. 1848.

Frans, Karei, Jozef
geb. 1802 t
Aartshertog.

(9; Frans II
geb. 1768 t 1835.
Keizer 1792
Keizer v. Oostenrijk 1804.

Maria Louiza 3
geb. 1791 t 1847.

Napoleon I
geb, 1769 t 1821.

zc

^ §

Cj]) Frans Jozef
geb. 1830 t
Keizer in 1848.

o o

Napoleon II
geb. 1811 t 1832.

-ocr page 190-

25

dragelijk waren, en echter de slotsom, behalve eenige
nietige stukjes grond in Staatsvlaanderen, enkel was
het regt van bezetting in eenige Zuid-Nederlandsche
Steden. Maar één groot denkbeeld had de gemoe-
deren beheerscht: Frankrijk mogt niet in onmiddellijke
grensaanraking met de Republiek zijn; als voormuur
moesten ons de zuidelijke Nederlanden strekken, en
daarin vestingen ter verdediging aan -ons worden
afgestaan. Reeds in het begin der IS**\' eeuw was
Barrière tegen Frankrijk het magtwoord. Toen
namelijk het groote verbond tegen Lodewijk XIV
door Engeland, den Keizer en de Staten Generaal
gesloten werd, was in art. 9 bepaald, dat men zich
van de Spaansche Nederlanden zou trachten meester
te maken om die tot Barrière voor de vereenigde
gewesten te doen dienen. V Terwijl later de Keizer
meende, dat het genoegzaam zijn zoude, zoo de
zuidelijke Nederlanden slechts in \'t bezit van \'t Huis
van Oostenrijk waren, achtte men van de zijde der
Staten Generaal noodig, dat wij bezetting hadden
in eenige plaatsen als: Ostende, Nieuwpoort, Den-
dermonde en zelfs Antwerpen, ® In 1709 werd
tusschen Engeland en ons op nieuw bij verdrag
de Barrière geregeld, en wel op veel grooter
schaal dan daarna werd vastgesteld. De Staten
Generaal zouden bezetting mogen leggen in Nieuw-
poort, Veurne, \'t fort Knokke, Meenen, Rijssel,
Doornik, Condé, Valenciennes, Maubeuge, Charleroi,
Namen, Lier, Halle, de Schansen de Peerle en
Filips, Damme, \'t kasteel van Gend en Den der-
monde. ® Door veranderde staatkundige inzigten in
Engeland werd dit verdrag echter te voordeelig voor
de Staten Generaal geacht en in 1713 op 30 Januarij
een verdrag van Barrière gesloten tusschen ons en
Engeland, waarbij dat van 1709 werd vernietigd,
Rijssel, Condé, Valenciennes, Maubeuge, Lier, Halle
en Dendermonde nu niet genoemd werden; maar
Yperen toegevoegd aan de plaatsen, die wij bij de
eindregeling zouden mogen bezetten. Niet voor 1715
echter traden we in \'t genot der Barrière en wel op
grond van \'t geen in x4rt. 7 van het tractaat van
11 April 1713 tusschen ons en Lodewijk XIV
werd gelezen, dat de Koning van Frankrijk aan de
Staten Generaal ten behoeve van \'t Huis van Oos-
tenrijk de Nederlanden, gemeenlijk de Spaansche
genaamd, zoude overgeven, zoo als de overledene
Koning van Spanje Karei II die bezeten had of
had behooren te bezitten, zoo ras de Staten met
het Huis van Oostenrijk zouden overeengekomen
zijn in wat maniere de Spaansche Nederlanden hun
zullen dienen tot Barrière.

Ten gevolge van het daargestekle, kwam op 15
Nov. 1715 te Antwerpen het beroemde Barrière-
tractaat tot stand. In Art. 4 las men: Zijne Kei-
zerlijke en Katholijke Majesteit accorderen aan de

Staten Generaal privaat garnizoen van hunne troepen
in de Steden en Kasteden van Namen en Doornik
en in de Steden van Meenen, Veurne, Warneton,
Yperen en het Fort de Knokke; in Art. 5: Men
is geconvenieerd, dat in de Stad van Dendermonde
gemengd garnizoen zal zijn (dat is: half Oostenrijks,
half Staats); en in Art. 16: In gevalle de Provin-
ciën van de Oostenrijksche Nederlanden geattaqueerd
werden, zal het Hun Hoog Mögenden gepermitteerd
zijn met hunne troepen te bezetten en possessie te
nemen van de Steden en plaatsen op den Demer,
van de Schelde tot aan de Maas, ook aldaar retran-
chementen , liniën en inundatiën te maken om den
verderen voortgang der vijanden te beletten.

Op het kleine kaartje der Zuidelijke Nederlanden
vindt men die Barrièresteden aangewezen, als ook
de linie van defensie aan den Demer. Men zal
opmerken, dat de Steden, die in Vlaanderen tot
voormuur tegen Frankrijk moesten dienen, gekozen
zyn, waar dat Rijk het diepst inspringt, zoodat zij
met Namen en de gemelde linie de Oostenrijksche
Nederlanden genoegzaam schenen te zullen dekken.

In Art. 17 werd de grensscheiding in Staats-Vlaan-
deren geregeld. Reeds in 1644 en 1664 was daar-
omtrent overeengekomen. ® Thans meende men,
dat de grenzen niet behoorlijk waren, zoo ten
opzigte der inundatiën als der zekerheid van de
frontieren der Staten Generaal. In plaats van bij
Sluis, zoo als in 1664, begon nu, in 1715, de grens
te loopen van Heyst, waardoor ons gebied met de
streek lands noordelijk van dat dorp en westelijk
van Sluis vermeerderd werd. Oostelijk van Aar-
denburg tot zuidelijk van Philippine kreeg de grens
insgelijks een zuidelijker strekking.

Ook aan den linkeroever der Schelde verkregen
wij meer gronds. Aldaar bezaten wij slechts een fort:
Liefkenshoek met 150 roeden rondom aan de land-
zijde, volgens art. 6 van het Tractaat van 1664"^.
Nu werden ons afgestaan het Dorp en de Polder den
Doel en de Polders St. Anna en Ketenesse en vast-
gesteld, dat in tijd van oorlog het Fort de Peerle
in bewaring van H.H.M. zoude worden overgege-
ven, die het, na \'t eindigen van den oorlog, weder
aan den Keizer zouden overgeven. Daar echter over
deze limieten geschillen ontstonden, werd den 22
December 1718 in \'s Hage een nieuw verdrag ge-
sloten, waarbij onze grenzen in Staatsvlaanderen
verengd, doch ruimer gelaten werden dan in
1664. Het land westelijk van Sluis verloren wij
voor de grootste helft; westelijk en zuidelijk van
Philippine nagenoeg drie vierde. Nopens de grens
zuidelijk van Liefkenshoek werd in Art. 1 gezegd,
dat zij zich tot op half weg tusschen dat Fort en
de Peerle zoude uitstrekken Ten slotte was dan,

® Recueil van Tractaten, II, N°. 11 en 12.

Beschrijving der Vierde Kaart, bl. 20.

\'\' Recueil van Tractaten, I, 39.

® Men zie hierbij het kaartje in den linkerbovenhoek.

L\'it de woorden van het Tractaat van 1718, kan men zich vol-
strekt geen denkbeeld maken van de grenzen, daar gedurig gewezen
wordt op de Kaart, waarvan
klüiï, Ilisl. Feder. I, 90, als van
de Charte figurative spreekt. Met behulp van deze, thans zeld-
zame Kaart, waarop de zegels der onderbandelaars gedrukt staan,
heb ik de grenzen kunnen volgen. Eene uit\\oerige Kaart van een

VIII

-ocr page 191-

26

in vergelijking met 1664, nog eenige geringe ver-
meerdering aan de Staten Generaal gekomeneii de
Republiek was nog magtig genoeg om geene onbil-
lijke of overdrevene eischen toe te staan. Het was

dan ook seene zwakheid, welke haar in 1744 een

ö \'

verdrag met Frederik H, Koning van Pruissen,
deed sluiten, betrekkelijk haar garnizoen in Oost-
friesland. Bij den dood van Graaf Karei Edzard\'
maakte de Koning aanspraak op diens vorstendom
en bezette het in 1744. Hij deed terstond aan
H. H. M. verzoeken hun krijgsvolk terug te ontbie-
den, waartegen hij de verzekering gaf, dat de pen-
ningen aan Oostfriesland door ons verstrekt, zouden
teruggegeven worden. Op den 21 Augustus van
genoemd jaar werden Emden en Lieroord van de
staatsche garnizoenen ontledigd

Behoefde men uit deze tractaten niet tot het be-
sluit te komen, dat het a,anzien der Republiek af-
genomen was, weldra bleek het, dat de tijd van
groote krachtsinspanning voorbij was; want toen
Lodewijk XV in 1744 in de Oostenrijksche Neder-
landen viel, werden niet alleen onze Barrière-steden,
maar ook Staats viaanderen, onze Scheldeforten en
zelfs Bergen op Zoom en Maastricht veroverd.

De verheffing van Willem IV was het gevolg
van dezen oorlog, die overigens ons Land niets dan
nadeel bragt. Immers, toen de vrede van Aken den
18 October 1748 gesloten werd, verloren wij wel
geene bezittingen, maar de Barrière-steden werden
ons meest geslecht teruggegeven. »Op deze wijze,"
zegt Wagenaar zeer juist, »eindigde een oorlog,
^ die omtrent 8 jaar geduurd en de Mogendheden,
» die er in gemengd waren geweest, geweldige schat-
»ten en zeer veel bloeds gekost had." ^

Het latere gedeelte der 18® eeuw behelst de ge-
schiedenis van onzen teruggang. De dwaze krijg
tegen Engeland, die men zoo gemakkelijk had kun-
nen voorkomen, putte onze schatkist uit, en de
vrede van Parijs van 20 Mei 1784, — waarbij wij ^
in plaats van gehoopte schadeloosstelling, Negapat-
nam in Oostindië verloren en den Engelschen vrije
vaart op de Oost moesten toestaan, — deze vrede
toonde, dat wij diep waren gezonken. Dat zag
Europa, dat had Josef II, toenmalig Heer der Zui-

deel van Staatsvlaanderen, waarop de drie grensliiiiën van 1664,
1715 en 1718 voorkomen, werd in 1720 uitgegeven onder den
titel :
Carte des différentes limites et du terrain limitrophe en
Mandre de la Maison d\'Autriche et de la République d\'Hollande,
waarbij eene uitgebreide opgave is gevoegd van de gemeenten,
polders en?.., die door Keizer
karel YI werden afgestaan of hem
werden teruggegeven. Daaruit ziet men, hoewel \'t niet zeer
belangrijk is, dat in
1715, 37 polders door ons werden verkre-
gen, docli
35 daarvan in 1718 weder aan Oostenrijks Vlaanderen
kwamen. Ditzelfde blad is gevoegd achter het weinig voorkomende
boekje, getiteld:
Verzaemelinge vom eenige Staets-stukken over het
grondgebied in de Nederlanden,
Maestr. 1783.

Zeldzaam is ook thans de ■ Carle particulière des emnrons d\'une
partie des limites de Flandre, levée par
kicolas süly. A la Haye
chez
scheurleer; waar de grens van 1715 niet, wel die van 1664
en 1718 voorkomen.

\' Zie Geslachtstafel op bL 1 van de Beschr. der Vierde Kaart.

2 Wagenaar, Vad. Hist. XIX, 483.

^ Wagenaar, Vad. Hist. XX, 244 vgg. en 259^ Zie ook over
dezen oorlog
van lennep, Voorn. Gesch. van Noord-Nederl.,
III, 3, Hoofdat. 33 en 33.

delijke Nederlanden, gezien reeds vóór dat wij dus
door Engeland werden vernederd.

In 178] vereerde de Keizer, onder den naam van
Graaf van Falkenstein, ons Vaderland met een be-
zoek en men hield zich van zijne vriendelijke inzig-
ten overtuigd, toen hij aan de Antwerpenaren, die
de opening der Schelde verlangden, antwoordde, dat
de heilige trouw der nog bestaande verbonden hier
een gewigtige hinderpaal was Weldra v/erd men
uit dezen droom gewekt door de onverwachte be-
kendmaking van \'s Keizers wege, in November van
hetzelfde jaar, aan den Hollandschen gezant Hop
gedaan, dat Zijne Majesteit de slechting van het
grootste gedeelte der versterkte plaatsen in zijne
Nederlanden had besloten en de Staten Generaal
derhalve verzocht werden de noodige orders aan de
bevelhebbers over het krijgsvolk in Zijner Majesteits
Oostenrijksche Heerschappijen te geven. Alle ver-
toogen waren vruchteloos en nog vóór 1782 waren
al de Barrièresteden ontruimd. Bij de reeds heer-
schende liefde voor Frankrijk, hielden vele Neder-
landers dat voor een geluk en een zegen.

De plannen van Keizer Jozef bleken spoedig van
een meer uitgestrekten aard te zijn. In 1783 maakte
hij aanspraak op het dorp de Doel aan de Schelde,
hoezeer het ons volkomen duidelijk door de tracta-
ten van 1715 en 1718 was afgestaan de polders
van den Doel redemptiegeld aan de Algemeene Sta-
ten betaalden, voor de vrijheid van uitvoer, en het
dorpskerkhof tot begraafplaats voor de bezetting
van Liefkenshoek diende. Echter schijnt het, dat
men van onze zijde den Doel nooit in bezit had
genomen en het daardoor twijfelachtig werd of die
Oostenrijks dan wel Staats was Daarenboven
vorderde de Keizer, dat in Staatsvlaanderen de grens
van 1664 zou hersteld worden, dat de Kruisschans
en Frederik Hendrik, (op den regter Schelde-
oever) volgens den Munsterschen vrede, Art. 68,
zouden geslecht worden, Bladel en Reusel in Staats-
braband hem zouden worden afgestaan, daar die
dorpen niet tot de Meijerij, maar tot het kwartier
van Antwerpen behoorden; alsmede Maastricht,
A^roenhove, \'t Land van Overmaas en de Redemptie-
dorpen. \' Het is de taak van den geschiedschrijver

\' Vervolg van wag. IV, 137 tot 141.

® De bewering van Josef II was, dat sedert de vriendschap
tusschen Oostenrijk en Frankrijk de Barrière geheel nutteloos was
en de tractaten van 1715 en 1718 met de daad (facto) waren
vervallen. //l\'Empereur," zeide de Prins van Kaunitz, //ne veut
plus entendre parler de barrières ; elles n\'existent plus." De
eischen des Keizers waren buitendien niet zoo ongerijmd als wel
zou schijnen. Reeds in 1748 had Maria ïheresia het onvoldoende
der Barrière aangetoond door te wijzen op de verovering door de
Franschen van geheel de zuidelijke Nederlanden, niettegenstaande
de Staatsche garnizoenen. Zij had, \'t geen meer zegt, het onver-
bindbare der Barrière-tractaten volgehouden, omdat die gesloten
waren, gelijk bij Art. 36 van 1715 bepaald was, in uitzigt op
een verdrag van koophandel, dat nooit tot stand was gekomen.
de garden, Traités de Paix, II, 354; V, 55, alwaar tevens de
geheele loop der onderhandelingen tusschen den Keizer en de Staten
Generaal te vinden is

8 Vervolg van 168. Bachiene, III, 457.

Bachiene gaf dit deel in 1776 uit, dus lang vóór des Keizers eischen.
Toen reeds durfde hij niet beslissen aan wien de Doel behoorde.

Over deze Maasbezittingen straks nader bij de beschrijving
van het daartoe betrekkelijke kaartje.

-ocr page 192-

27

om den zeer omslagtigen loojJ der gerekte onder-
handelingen te verhalen. Hier zij het genoeg te
melden, dat van onze zijde op deemoedigen, van
die des Keizers op hoogen toon werd gesproken.
Deze had de daad bij den eisch gevoegd en, in
1783, reeds de Forten St. Donaas en St. Paul bij
Sluis, die wij in 1718 behouden hadden, doen
bezetten, en het eenige moedsbetoon aan onze
zijde was, dat, toen de Oostenrijksche brigantijn
Louis, op 8 October 1784, de Schelde wilde
afvaren, hij door den Dolphijn van Luitenant Cu-
perus met de volle laag begroet en genoodzaakt

-l o ö ö

werd bij te draaijen. En niet eens ware dit geschied
zoo de last van den Stadhouder Willem V, om
van kanon noch geweer gebruik te maken, niet te
laat ware gekomen. ^

Men moet evenwel het toenmalig Bestuur niet
laken wegens de pogingen om den oorlog te voor-
komen , daar die met Engeland ons de vleugelen
had geknot en niets wenschelijker was dan rust en
vrede.

De slotsom van de geschillen met Oostenrijk was,
dat op 8 November 1785 onder bemiddeling van
Lodewijk XVl, een verdrag te Fontainebleau
werd gesloten, waarbij de Keizer afzag van zijne
eischen op Maastricht, tegen betaling van negen en
een half millioen Holl, waarvan echter Frankrijk
vier en een half voor zich nam.

De grens van 1664 werd in Staatsvlaanderen
hersteld, de forten Kruisschans en Frederik Hendrik
werden door ons geslecht en met Lillo en Liefkens-
hoek , deze echter ongeschonden, aan den Keizer
overgegeven.

Het gedeelte der Schelde van Antwerpen tot
Saftingen kAvam geheel onder Oostenrijk, doch het
overige werd, volgens den vrede van Munster door
de Staten gesloten gehouden. Iets waarop dezer-
zijds als eene uitdrukkelijke voorwaarde was ge-
drongen. Om deze sluiting te handhaven werd in
1786 een nieuw fort op de zuidoostpunt van Zuid-
beveland aangelegd op de Badsche kade, sedert
als \'t fort Bath bekend. Nog stonden de Staten
Generaal af van al hunne pretensiën op het dorp
van Postel in Kempenland. Eigenlijk was er geen
dorp van Postel. Die plaats bestond eeniglijk uit
de Abdij van dien naam, aanhoorige gebouwen,
landen en bosschen. Zij werd tot 1785 als neutraal
beschouwd en nooit was beslist onder wien zij
behoorde. ® Op de groote Kaart is dus bruin

\' ue jonge, Gemk. mn het Zemvzen, VI, st., 374 vgg.
JosE-p schijnt plan tot eene landing in Holland gehad te hebben.
In het naïve werk (volgens berigt geschreven door den Advocaat
VERHAEGHK te Gend) getiteld:
Jaerbotken der Oostenrijksche Neder-
landen van
1780 tot 1814, Gend, 1818, leest men bl. 34. //Te
// dien tyde (1784) zag men te Gend op de Coupure een zeer groot
// getal wagens gelaeden met booten om in Holland te landen, uytvind-
// sel van den Colonel de Brou, tot ieders venvonderinge ende spot."

Schriftelijke aanteekening van wijlen Mr. w. c. ackeksdijck ,
die er Ijijvoegt: //In de rekeningen van de verponding en van de
// gemeene middelen over Kempenland werd Postel door den ont-
//vanger (in de rekening onder mij) gesteld, met bijvoeging van:
//niet ontvangen, alsoo de zaak is hangende voor de Chambre
// mi partie.
PI. H. M. trokken zich Postel niet aan, dan in zoo-
// verre, dat zij cle bezittingen van de abdij op hun territoir
// gelegen als geestelijke goederen hebben geconiisqueerd en verkocht.

VI
gekleurd de streek lands, die, naar gissingevenwel,
sedert het verdrag van Fontainebleau, stellig aan
Oostenrijk toekwam. In Staatsvlaanderen is op
dezelfde Kaart de grens aangegeven zoo als die was
in 1740, te weten die van 1718. Ik hoop, dat het
afzonderlijke kaartje om het bovenstaande op te
helderen duidelijk genoeg is. Eerst ziet men noor-
delijkst een blaauwe grenslijn, dat is die van 1664.
De zuidelijkste, een groene streep, is die van 1715.
Eindelijk de bruine van 1718. Hetgeen dus geheel
groen gekleurd is, verloren wij in 1718. Het geheel
bruin gekleurde werd in 1718 behouden, doch
afgestaan in 1785 door de herstelling der blaauwe
lijn van 1664.

Liefkenshoek en de Doel zijn groen en bruin
omtrokken, omdat wij dat stuk in 1715 verkregen
en in 1718 behielden, doch van binnen geheel bruin
omdat het in 1785 verloren werd.

Al wat dus zuidelijk van de blaauwe lijn ligt
behoorde ons na 1785 niet meer, evenmin als de
Scheldeforten op den regteroever, die insgelijks
met bruine kleur zijn gedekt, als door ons afgestaan
grondgebied; al hetwelk wij niet vóór 1814 en 1815
terug hebben bekomen, om het 15 jaren later voor
altijd in vreemde handen te zien. ®

Na 1785 tot 1795 is er weinig opbeurends in den
toestand van ons Vaderland Overbekend zijn de
binnenlandsche verdeeldheden dier dagen, en tevens
hoe de Prinses van Oranje, op den 28 Junij 1787,
aan de Goejanverwellesluis werd aangehouden, we-
gens deze beleediging door den Koning van Pruissen
Frederik Willem II voldoening gevraagd werd,
en, na de weigering daarvan, de zaken door de
Pruissische wapenen in den vorigen toestand gebragt
werden. De voornaamste marschen der Pruissen,
onder aanvoering van Karei Willem Ferdi-
nand, regerend Hertog van Brunswijk, zijn door
blaauwe lijnen kenbaar gemaakt. ^ De wederstand der

Zie over dit alles klüit, Prim. Lin. I, 94, 197 ; verv. op
wag. VII, 166 tot 281 en IX, 227 tot 296; groen van
prinsterer,
Handb. der G. van \'t Vad. II, 910 vgg.; van
eennep,
Vocrn. Ges. IV, 2, bl. 110 vgg. De keizerlijke onderhan-
delaars liebben zicli meermalen beroepen op de kaart van den
Generaal
Ferraris. Dit is de groote, uit 25 bladen bestaande
Carte chorographique des Pays-Bas Autrichiens par le lt. general
comte de ferraris,
1777. Of er toen reeds plannen bestonden
om ons van een gedeelte gronds te berooven weet ik niet, doch
vreemd is liet, dat de grenzen van Staatsvlaanderen daar niet, als
het behoord had, volgens 1718 zijn getrokken maar eenvoudig
volgens 1664, zoodat de Doel en het omliggende land als Oosten-
rijksch wordt voorgesteld.

Nog is eeu fraaije groote kaart van Staatsvlaanderen en hare
Limieten, volgens conventie van den jar e
1664 uitgegeven (omstreeks
1785) door
mortier, cóvens en zoon te Amsterdam.

Over de bepalingen van het verdrag van Fontainebleau, de
landen aan de Bovenmaas betreffende, zie beneden bij de beschrij-
ving van het kaartje dier landstreek.

Behalve de algemeene geschiedschrijvers, kan men raadple-
gen.:
Echie Bescheiden aangaande het gebeurde aan hare K. H. op
Hoog&tderzeiver reize van Nijmegen naar de Oranjezaal.
Nijmegen,
bij
van goor, 1787; vooral ïh. f. de pfau, Histoire de la Cam-
pagne des Prussiens en. Hollande en
1787 , traduit dt VAllemand,
enrichie de plans et de cartes,
Berlin, 1790, 4°. Hiervan is ook
een Höllandsche vertaling in 1792 te Amsterdam bij w.
holtrop
uitgekomen en Bijvoegsels bij j. peppelenbos insgelijks Amst. 1792.

.De Patriotten worden door von pfau natuurlijk niet gespaard.
Op bl. 87 bij het nemen van Gorinchem heet het : u Le Colonel

4

V

-ocr page 193-

28

Patriotten was alleen in de omstreken van Amsterdam
en te Gorinchem van eenige beteekenis geweest.
Den 12 September betrad de Hertog den grond der
Republiek en den 9 October reeds onderwierp zich
Amsterdam. De Rhijngraaf van Salm, de vlie-
gende legertjes, alles was in een oogwenk ver-
dwenen. ^

Door dit bovenstaande meen ik de groote Kaart
en het carton van Staatsvlaanderen genoegzaam te
hebben toegelicht.

Nu kom ik tot het kaartje onzer bezittingen aan
de Bovenmaas; een volslagen doolhof, waar ik met
groote moeite den weg, zoo het de regte maar is,
gevonden heb; daar ik tot heden nog geen enkel
kaartenblad heb kunnen vinden, waar een juiste
voorstelling van dien gebrokkelden toestand wordt
aangetroifen. Het is de geleerde en wel onderrigte
W. A. Bachiene, tot 1783 Hoogleeraar te Maas-
tricht, die mij zoo door zijn meermalen aangehaald
werk: Beschrijving der Vereenigde Nederlanden als
door zyne: Nieuwe Kerkelijke Geographische Atlas
uitstekende diensten heeft bewezen.

De Landen aan de Maas waren in drie afdeelingen
g(isplitst. r. Maastricht met Vroenhove en de afge-
zonderde plaatsen daaronder gerekend. 11°. Limburg
met de onderdeelen. HF. Oppergelder.

I. Maastricht was vroeger een Rijksstad; dan in
1204 was het door den Roomschkoning Filips aan
den Hertog van Braband te leen gegeven. Als zoo-

n de Romberg exigea que le Commandant de la forteresse vînt lui
n parler lui-même. En conséquence le Colonel van der Capellen,
n autrefois Colonel et Cliambellan du Stathouder, comblé des bienfaits
u de ce Prince et qui alors étoit un de ses plus ardens ennemis, parut."
Zie daarentegen:
Het gedrag van jonkheer a. p. van der Ca-
pellen,
aan het publiek door Hem zelve opengelegd, \'s Gravenh. 1784,
en
Rapport van de gewezene Commandant van Gorinchem a. p. v. d. c.
te F ar ijs, 1789. Doch beide stukjes zijn zeldzaam. Voor den
marsch der Pruissen heb ik kunnen raadplegen een zeer groote en
fraai geteekende kaart, uit de verzameling van Mr. j.
t. boüel
nijenhuis,
getiteld: Kaart figuratief van alle operation en marssen
der Koninglijke Pruisische Troupes samen gestelt op ordre van Z. D. H.
door
d. g. b. dalhofe, Cappeteyn Ingnr. 1788.

\' Onderstaande (iesiachtstafel van het Huis brunswijk-wol-
fenbuttel
zal tot Opheldering der Geschiedenis dier dagen kunnen
strekken. De letters voor sommige namen hebben betrekking op
de geslachtslijsten van het Huis
hohenzollern op bl. 2 hiervoor.

danig werd het ook door Karei V bezeten. Deze
zonderde Maastricht af van het Duitsche Rijk en
voegde het bij Braband. Toen nu in 1632 Fre-
derik Hendrik het bemagtigd had, kwam het
aan de Staten Generaal als Heeren\' of (zoo het
heette) als Hertog van Staatsbraband. Zij werden
in het bezit daarvan bevestigd, bij Art. 3 van den
Munsterschen Vrede van 1648, als ook van het wes-
telijk daaraan palende Graafschap Vroenhove. Maas-
tricht werd wel in 1673 door Lodewijk XIV
veroverd en zelfs een overeenkomst met Spanje in
den Haag op 30 Augustus 1673 gesloten, dat de
Staten Generaal die stad terugbekomende, haar met
het Land van Overmaas (dat is Limburg) zouden
afstaan aan Spanje; doch, nadat Lodewijk ons
krachtens Art 8 van den Nijmeegschen vrede van
10 Augustus 1678 alles teruggegeven had, werden
er wel voorstellen van wege Spanje gedaan om aan
het verdrag van 30 Aug 1673 gevolg te geven, doch
H. H. M. deden zoovele tegenvorderingen, dat de
zaak uit- en afgesteld werd en wij in het bezit
bleven. ®

Wij waren er echter niet alléén meesters van;
de Prins-Bisschop van Luik w^as Medeheer en zon-
derlinger regeringsvorm kan men zich bezwaarlijk
voorstellen Welligt had de Bisschop deel aan

^ Het was krachtens dit verdrag van 1673 dat josef II
later Maastricht terugvorderde. Zonder regt evenwel, daar de
Spaansche Nederlanden niet op Oostenrijk waren overgegaan , bij
erfenis, maar jure novo. Bij den Utrechtschen vrede van 1713
werd dan ook van Maastricht geen melding gemaakt.

^ Bachiene, Beschr. d. V. N. V, 921 vgg, heeft dat zeer
duidelijk in \'t licht gesteld. Enkele voorbeelden kunnen volstaan.

Maastricht wordt geregeerd door de Staten en den Bisschop van
Luik , die ieder twee Heeren committeren, Commissarissen deciseurs
genaamd. De Luik sche blijven voor hun leven ; de onze verwisse-
len naarmate het evene of onevene jaren zijn. In de evene zijn
het, naar volgorde, gedeputeerden uit de verschillende Provinciën;
in de onevene gedeputeerden van den Raad van State. De eersten
heetten de Groote, de anderen de Kleine Commissie.

De inwoners zijn Brabandsche of Luiksche. Dat regelt zich
naar de geboorte uit Brabandsche of Luiksche moeder. Vreemden
die er komen zijn Brabandscli, als zij niet uit Luik komen. Die
uit Petershem komen , kunnen kiezen , omdat het twijfelachtig is
of deze Heerlijkheid al of niet Bisschoppelijk Leen zij. Men kon
ook de nativiteit verwisselen om tot posten te geraken, doch dit
kostte veel geld.

GESLACHTSTAFEL VAN HET HUIS BRUNSWIJK-Vi\'OLPENBUTTEL.

Ferdinand Albert
t 1735

(k) Karel C
t 1780
(i) Charlotte v. Pruiss.
zuster
V. Fred. Il

Lodewijk Ernst
geb. 1718 t 1788

Veldmaarschalk
voogd van Willem V

(f) Eliz. Christina 3
(e) Fred. II, Kon. v. Pr.

(h) Louise Amalia 3
(g) Aug. Willi
V. Pruis.
Uit haar het tegenw.
Konino\'sh. v. Pruiss.

Karei Willem Ferdin. ^

geb. 1735 t 1806
De Veldheer van 1787.
Aug. Wilhelmina
zuster
V. Koning George III

v. Engeland.

Ferd. Willem
1815

De held v. Quatre bras.

Karei Willem

verjaagd Hertog
1831 sedert 1813

Karei George Aug.
t 1806

i

i

-ocr page 194-

29

de regering, omdat zijn gebied zich reeds voorheen
uitstrekte over een gedeelte van den grond, waarop
de stad gebouwd is \\

Het Graafschap Vroon- of Vroenhove stond enkel
onder de Algemeene Staten als Hertog van Braband;
de Bisschop had er niets te zeggen, hoezeer het
geheel in zijn gebied uitsprong. Vroeger was het
Leen des Duitschen Rijks; later kwam het aan den
Hertog van Braband. Wilderen, Heukelom en Mon-
tenaken waren de eenige dorpen daarin gelegen.
Tot Maastricht hebben tevens betrekking eenige
dorpen, die de eigendom waren der kapittels van
de St. Servaas- en Lieve Vrouwen Kerken te Maas-
tricht , en dus door de Staten Generaal als hun
toekomende werden beschouwd. Deze dorpen, elf
in getal, zijn op het kaartje met ééne lijn onder-
streept. De opsomming daarvan zal onnoodig zijn.
Vijf liggen oostelijk, zes westelijk van de Maas.
Behalve deze zijn er nog in \'t Luiksche gebied
verspreid acht zoogenaamde Redemptie-dorpen, op
de Kaart dubbel onderhaald. Hermaal en Argenteau
of Erkentiel behooren bij elkander.

Door geene tractaten, maar door het regt des
oorlogs hebben de Staten Generaal zich de opper-
magt over deze plaatsjes aangematigd; want of
Lodewijk XIV ons die in 1678 al afstond zegt
niets, daar hij er alleen tijdelijk bezit van had en
de Bisschop van Luik of de Keizer als Opperleen-
heer van Luik ons die bij verdrag zoude hebben
moeten overgeven. Hoe dan ook, zij werden tot
Staatsbraband gerekend en moesten als andere on-
derdanen aan den Staat lasten betalen. Daar zij
die afkochten of redimeerden voor een vaste jaar-
lijksche som, heetten zij dorpen van redemptie.

H. Limburg. Dit Hertogdom bestond vroeger uit
de Hoofdstad Limburg en de daaromliggende land-
streek , terwijl \'s Hertogenrade, Valkenburg en
Daalhem afzonderlijlce rijksleenen waren, doch in
de 14® eeuw reeds allen vereenigd met het Hertog-
dom Limburg, dat den Hertog van Braband als
Heer huldigde. Hierdoor was dus onze laatste
Graaf Filips IH tevens Hertog van Limburg. In
den tachtigjarigen krijg werden groote gedeelten
van dit land door de Staatsche wapenen veroverd ;
daaronder de steedjes Valkenburg, \'s Hertogenrade
en Daalhem, zijnde de stad Limburg in de magt
der Spaanschen gebleven. Bij Art. 3 van den
Munsterschen vrede werd vastgesteld : » Wat aan-
gaat de drie quartieren van Overmaze (zijnde Valken-
»burg, \'s Hertogenrade en Daalhem) dezelve zullen
» blijven in den staat in welken zij zich tegenwoor-
dig bevinden." Alzoo, het uti possidetis : het feite-
lijk bezit. Doch het was zoo onzeker wat ieder
der\' partijen bezat, dat tot 1661 de grootste verwar-
ring in de verdeeling plaats vond, toen het T rEtctjOjB/ij
van Partage ^ alles, maar op zeer wonderlijke wijze
regelde, \'t welk voornamelijk geschied schijnt om
de aanzienlijke Abdij-, klooster- en andere geestelijke
goederen op den Spaanschen bodem te doen blijven

^ Bachiene, Besclr. cl V. N. V, 928.

Eigenlijk genaamd Acte van Non-priKjnditie ende Accoordt
van accommodement der diflerenten enz., gesloten in den Hage den
26 Dec. 1065.
Ree. van Tractaten 1, N°. 34.

^ Bachiene a. w. "V, 1005.

)

Hetgeen in Limburg Staats was werd gemeenlijk
het Land van Overmaas of de drie Landen van
Overmaas genoemd en bestond uit drie deelen.

P. Valkenburg. Het op de kaart geel gekleurde
behoort ons, het overige aan Oostenrijk. Men ziet
het is gebrokkeld, daar zuidelijk nog twee stukjes
liggen, die insgelijks Staats- en Valkenburgs zijn,
terwijl de rijke Abdij St. Gerlach, midden in ons
aandeel, Oostenrijks was. De deelen van Valken-
burg onder die Mogendheid, liggen noordelijk en
zuidelijk van ons deel. Bij het zuidelijke Oosten-
rijksche moet men niet rekenen het Graafschap
Wettem, dat een vrij Rijksgraafschap was.

2°. Daalhem. Weder zeer versnipperd. De groot-
ste afdeeling is die, waarin de hoofdstad Daalhem
ligt. Een stukje (Olne) ligt zuidelijk, twee an-
dere Oost en Keer of Kadier noordelijk. Dit
alles is toch niet aan Daalhem onderhoorig; want
in het grootste deel is Bernau een van de boven
vermelde Kapittelbanken, gelijk ook Oost en Keer.
Maar dit laatste toch voor een deel Daalhems, waar-
om men dit dorp in tweeën onderscheidde, waarvan
het eene Daalhems-, het andere Kapittel-Keer ge-
noemd werd. Het Oostenrijks Daalhem ziet men
rond het groote stuk van ons Daalhem.

3°. \'s Hertogenrade. De twee paarsch gekleurde
stukken zijn ons; het wit gelatene met de hoofdstad
van denzelfden naam, ook Rolduc geheeten, is
Oostenrijks.

III. Oppergelder of het Overkwartier was, vóór
de groote omAventeling der 16® eeuw, het vierde
kwartier van onze provincie Gelderland en als dat
van Roermond bekend. Bij den Munsterschen vrede
werd in Art. 52 gesteld, dat: het Overkwartier van
Gelder zal gewisseld worden tegen een equivalent.
Die zaak bleef echter hangende en Oppergelder onder
den Koning van Spanje, tot de Zuidelijke Neder-
landen aan \'t huis van Oostenrijk overgingen en er
een beslissing volgde bij. Are. 7 van den Utrecht-
schen vrede van 13 April 1713 en Art. 18 van het
Barrièretractaat van 15 November 1715.

Deze landstreek werd toen tusschen drie Mogend-
heden verdeeld en daardoor als van een gescheurd.
Dat dit alzoo geschiedde was toe te schrijven aan
den pas geëindigden staat van oorlog, gedurende
welken de verschillende stukken lands bezet of ver-
overd waren, naar dat de kans der wapenen dit
medebragt.

Pruissen verkreeg het op de Kaart blaauw ge-
kleurde, waaronder Gelder de hoofdstad met het af-
gezonderde stukje Veyrsen. ^ Oostenrijk behield het
op de kaart groen gekleurde: Roermond met de
daarvan afgezonderde vier stukjes: Wessem, noor-
delijk van Stevenswaart; Weert, met twee andere
plaatsjes aan ons Braband palende, Obicht en
Papenhoven, bezuiden Maaseyk, en Erkelens, dat

^ Op de Kaart is tevens gebragt de Eugeniaansclie grift of
vaart van St. Maria, die door
Ambrosius spinola in 1626 ont-
worpen en begonnen en naar de toenmalige Gouvernante der Ne-
derlanden,
isabella clara eugenia benoemd werd.

Het was een grootsch ontwerp om Maas en Eijn te verbinden.
De hindernissen in het terrein waren echter te veelvuldig, en
daarenboven werden de arbeiders gestadig ontrust door de Staatsclie
troepen. De onderneming moest worden opgegeven.

-ocr page 195-

30

in 17]9 door den Keizer echter aan den Keurvorst
van de Palts werd afgestaan. Het derde gedeelte
van üppergelder werd ons toegewezen en is Oranje
gekleurd. Het bestaat uit drie zeer ongelijke stukken.
Het noordelijkste is Venlo met St Michiel en twee
dorpen: Beselen en Deifeld; het middelste en grootste
Montloort met Stevenswaart en onderhoorige dorpen;
het zuidelijkste is niets dan een afgezonderd plaatsje:
Neustadt. Eer we afscheid nemen van de Maas-
bezittingen is nog te zien, welke veranderingen het
tractaat van 1785 met Josef II daarin gebragt
heeft.

Maastricht hadden we tegen betaling behouden. \'
De Keizer liet zich voor het overige met den af-
stand van eenige streken lands onzerzijds vergenoe-
gen , waarvoor we bij ruiling andere in de plaats
kregen, zoodat aanwinst en verlies elkander tamelijk
opwogen, en er eenige meerdere ronding in Limburg
kwam. De afgestane gedeelten zijn op het Kaartje
door een geknakten, de aan ons komende door een
opgerigten standaard aangewezen.

Van de Redemptiedorpen verloren wij Falais wes-
telijk van Hoei en Hermaal en Argenteau. Van
Staats-Daalhem gingen het afgezonderde Olne en de
stad Daalhem met omliggend land en Bernau, zijnde
een der Banken van St. Servaas, aan den Keizer,
zoodat wij van Staats-Daalhem slechts de twee
brokjes Oost en Keer overhielden.

Daarentegen gaf Josef H ons zijn zuidelijk deel
van Valkenburg, te weten: Oudvalkenburg, Schin
en Strucht en het in ons deel geënclaveerde St. Ger-
lach; terwijl ons de dorpen Obicht en Papenhoven,
tot Oostenrijks Gelder gerekend, werden geschonken. ^

\' Zie bl. 27 hiervoor.

^ Ik meende een goed werk te doen, door onze Maasbezit-
tingen afzonderlijk voor te stellen, daar geene uitgegevene
Kaart volkomen aan de waarheid beantwoordt. Voor Opper-
gelder is de beste, zoover ik weet, die getiteld is :
Ducatus
Gelriae et Comitatus Zidphayiiae nova tabula , édita a
cóvens
ef moktiek, Amstaelod. gelijk doorgaans, zonder jaartal, doch
van de IS^e eeuw. Ook dààr is zelfs het stukje van Oostenrijks
Gelder: Weert alleen tot Meijel of Mijl bepaald; zoo ook op de
overigens fraaije Kaart:
Tetrarclda Ducatus Geldriae Ruremondana
secundum divisiones Tractatuum, Utrajecti etc.
alwaar Weert onder
Hoorn is gebragt. Dat Weert er ook toe behoorde , is toch zeker,
gelijk dat als onder Oostenrijks Gelder genoemd wordt op de
Groote Kaart van
ferrarts, bl. 4 ; en vooral op eene zeer fraai
geteekeiide en onuitgegevene getiteld ;
Ca7\'te qui denote la route de
MastricJit jusqu\'à Nimegen, par i.
g. heldebeutel , maître
géographe à Venlo
1790 en op een Blad getiteld: Gueldre Espagnole
ou quartier de Rurenionde dans le duché de Gueldre avec ses encla-
ves dans les pays circonvoisins par le Sr.
sanson, géographe
ordinaire du Roy à Paris,
chez h. jaillot, waarop door eene
mij onbekende haud, de latere verdeelingen zeer juist met kleu-
ren zijn aangebragt. Ik kan niet ontveinzen, dat het mij genoe-
gen deed deze veranderingen geheel te zien overeenstemmen met
die, welke ik reeds had ontworpen. De voorstelling is even zoo
op eene geteekende Kaart, even als laatstgemelde uit de verzameling
van Mr.
j. t. bodel ntjenhuis , getiteld: Kaart der drie Landen
van Over Maase, \'t Graafschap van den Vroenhove, Banken van
Redemptie en van St. Servaas, Territoir van den Staat ; met de
aangrenzende Landen, Mey
1785, hoogstwaarschijnlijk zaamgesteld
naar aanleiding van de twisten met den Keizer. Nog kreeg ik
ter inzage van den Heer
bodel, een Blad getiteld: Kaart der
Provincie Limburg, tweede verh. uiig.,
door Jonkh. Mr. p. f. j. petit,
1829 , waarop, denkelijk om de vorderingen van België na 1830,
met kleuren is afgeschetst al wat in de 18de eeuw, vóór 1795 ,

Ten slotte nosr een woord over het carton: de
Zuidelijke Nederlanden en Luik in de 18" eeuw tot
1794, waarvan op bl. 25 reeds bij het opnoemen
der Barrièresteden gesproken is. Het dient alleen
tot algemeen overzigt en echter heeft het veel moeite
gekost door het gemis van goede opgaven in Te-
genwoordige Staten, Atlassen en op afzonderlijke kaar-
ten van de Nederlanden, zoowel als van Frankrijk
in vroegeren en lateren tijd. Het is als of de kaar-
tenmakers een altoosdurenden strijd voeren , zoo zeer
staan hunne opgaven tegen elkander over.

De zuidelijke Nederlanden waren leden van het
Duitsche Rijk. Allen vormden te zamen den Bour-
gondischen kreits; niet het Bisdom Luik, dat tot
den Westfaalschen behoorde. Noordelijk werden zij
begrensd door de Vereenigde Provinciën en het
Hertogdom Kleef, oostelijk door \'t Aartsbisdom
Keulen, \'t Vorstendom Meurs, \'tHertogdom Gulik
en het Aartsbisdom Trier, zuidelijk door Frankrijk.

De vroeger zoo geronde Nederlanden hadden van
de veroveringszucht der Fransche Vorsten veel te
lijden en wij zien op het kaartje door de blaauwe
lijn, hoe geheel Artois, of Atrecht, Kamerijk en ge-
deelten van Vlaanderen, Henegouwen en Luxemburg
er van afgerukt waren, terwijl ook \'t Bisdom Luik
zich veel zuidelijker had uitgestrekt. In Henegou-
wen was de Fransche enclave Barbencon In het
Bisdom, uit twee afdeelingen bestaande, zijn die
van: Mariënbourg en Philippeville. Ook Gharlemont
of Givet had vroeger tot Luik behoord. Bij den
Pyreneeschen vrede van 1659 kwamen de twee
eersten aan Frankrijk en bij den Nijmeegschen vrede

aan deze Eepubliek behoorde, \'t Is met zorg gedaan ; echter zijn
Hoepertinge en Grootloon ons door den teekenaar niet aanbedeeld.
Zie ook :
Specimen de divisione Gelriae Superioris seu Telrarchiae
Ruraemondensis ann.
1713-—171b rata, Def. L.B. a c. r. h. guil-
lon,
1846, pag. 10 et passim. Voor de hooger gelegene Lan-
den, Valkenburg enz. is
bachiene\'s Kaartje N». 4 van zijn
Kerkelijke Atlas het beste. Zoo men in tirion\'s Atlas de: Nieuwe
Kaart van het Hertogdom Braband, Limburg en Oppergelder
en die
van:
De drie Landen van Overmaaze inziet, ontwaart men terstond,
hoe het daar ontbreekt aan juiste grensscheidingen. In den
Compleete Zak-Atlas van de 17 Ned. Provinciën, Amsteld. bij
elwe en langeveld, 1786, is No. 29 Oppergelder vrij goed, doeli
bij No. 28, zijnde:
\'t Graafschap Limburg, Vaals aan Oosteni-ijk
toebedeeld en de Stad \'s Hertogenrade aan ons, dus juist omge-
keerd. Verder ook is dat Blad geheel onbruikbaar. Zelfs op eene.-
Ca7\'te des Frontièrts des ci-devant Provinces Unies avec l\'indication
des enclaves en
1790, jmr ordre du Gouvernement Belge, Brux. le
3 Juillet 1831, waar men zich gerust op zou verlaten, is de
Stad Rolduc of \'s Hertogenrade aan de Republiek toekomende
voorgesteld, en niet onderscheiden, wat van ons onafhankelijke
rijksleenen waren. Niet beter is het met de Atlassen in België
zelve vervaardigd. In die van
jüsseret (Inleiding No. 36, bl. 17)
is No. 8
Carte des Pays-Bas Atdrichiens depuis l\'Union d\'Utrecht
jusqu\'au traité de Campo Formio,
waar het niet mogelijk is den
weg in \'t Limburgsche te vinden; terwijl de Redemptiedorpen
geheel zijn verwaarloosd. De
Carte N«. 11 van van der elst
(Inleid. No, 37 bl. 17) Des Pays-Bas Unis et Impériaux et Français
au
18 siècle, is van nog minder gehalte. Dààr is Venlo b. v.
aan Staats-Braband vast; om van de fouten in de Oostenrijksche
Nederlanden zei ven niet te spreken.

^ Wanneer Barbencon aan Frankrijk kwam, kan ik niet zeggen.
Op de Kaart van
Ferraris, blad 18, staat er bij: France. En
men kan verzekerd zijn, dat, zoo Mr. le Comte
de ferrakis eene
plaats opgeeft als
niet aan zijnen Keizer toekomende, dit waarheid
is; omgekeerd is dit niet altijd zóó.

-ocr page 196-

31

van 1678 ook Charlemont ^ In het noorden van
Luik, bij onze grenzen, is het Graafschap Hoorn
aangegeven, dat na den dood van Montigny, erf-
genaam van zijn broeder, den onthalsden Graaf van
Hoorn, in 1570 door den Bisschop van Luik als
Leenheer werd geëigend Daaronder is ook de
grond der vorstelijke Abdij Thorn afzonderlijk ge-
steld, zoo als die op de goede kaarten voorkomt.
Zij schijnt tot het Roomsch-Duitsche Rijk te zijn
gerekend. Bij het 18\'\'® artikel toch van \'t Barrière-
Tractaat leest men: »Is mede gestipuleerd, dat de
» Staten-Generaal niet zullen pretenderen door de
»overgifte der stad Echt (in ons Montfoort) verkre-
»gen te hebben eenig regt van judicature of van
»appèl ten opzigte van \'t kapittel van Thorn of
»andere Landen van het Keizerrijk l"

Buiten \'t grondgebied van Luik had het nog
grootere en kleinere enclaves in de omliggende Lan-
den, waarvan er eenige in Luxemburg en Oosten-
rijksch Vlaanderen zijn voorgesteld; gelijk ook
Luiksgestel in ons Braband enclaveerde; \'t geen
weder door Limburg of Luxemburg werd vergolden,
die stukken in Luik bezaten.

\' Eigenlijk was bij deu IS^ijineegschen vrede bepaald, dat de
Koning van Spanje zou trachten Dinant aan Erankrijk te doen
afstaan. Maar toen noch de Bisschop van I-uik, nocli de Keizer,
als opperleenheer, het wilden gedoogen, werd op 38 April 1679
Charlemont in de plaats gegeven.

E. couktois, HechercJm sur la Statistique de la Frov. de Liege. 1,30.

® Guillon o. a. p. 31. In den Atlas van courtalon (Inl.
N°. 3, bl. 3) is op het
Tableau politique bij den Westfaalsclien Kreits
onder de Etats d\'Empire genoemd:
VAhbaye de Thorn.

Antwerpen en Mechelen waren ook afgezonderd
van Braband, gelijk is aangeduid. Het eerste was
Markgraafschap des Heiligen Roomschen Rijks, het
andere in tweeën gesplitst was eene Heerlijkheid.

Overigens heb ik enkel nog op te merken, dat
de plaatsen door veldslagen vooral op het laatst
der 17\'^\'= eeuw en \'t eerst der 18\'\'\'\' eeuw merkwaardig,
door groene of blaauwe kleur zijn onderscheiden,
naar dat wij overwinnaars of overwonnenen waren 1
In den geschetsten toestand bleven de Oostenrijk-
sche Nederlanden tot in 1794, toen zij door de
Fransche Republiek werden veroverd, om er twee
jaren later bij te worden ingelijfd ^

^ Zoo men zich een denkbeeld wil maken van de ongewisheid ,
die er omtrent het grondgebied en de grenzen van de Zuidelijke
Nederlanden in de 18\'\'® eeuw heerschte, raadplege men de vroeger
aangehaalde
Mémoires sur les Pays-Bas Autrichiens van be neny,
waar gansche hoofdstukken enkel handelen over de : Contestations
territoriales entre les Pays-Bas et les états du Roi de Prusse of
de l\'état de Liège of des États Généraux of la Couronne d\'Es-
pagne.

^ //La Réunion de la Belgique ne fut prononcée que deux ans
//plus tard, (1796) après que les contributions et les violences de
//tout genre eussent déjà montré aux Belges à quel Gouvernement
//ils devaient s\'attendre."
de smet, Histoire de la Belgique. II, 382.

//De Eransche, die namentlyk de Belgen met de broederlyke
//républicaine vryheyd en gelyklieyd gevleyd hadden, bezwaeren
//dezelve, bezonderlyk de geestelyke en de edele... ingevolge dies
//schattende de stad van Gend op twaelf millioenen livres. Daer-
//en-boven wierden ingevoert de
assignaten ofte papiere-munte,
//in den begin van halve weirde ende allengskens gevallen op
//niet."
verhaeghe a. w. bl. 259 vg.

-ocr page 197-

nitt«

-ocr page 198-

BESCHRIJVING DER ZEVENDE KAART

-S ederland in 1798. Niet meer het Oudneder-
land met verdeelingen en staatsvormen, die wel vreemd
en veelzins gebrekkig waren, maar waaraan de Na-
tie zich gehecht en waarbij zij zich gelukkig ge-
voeld had. Alles is veranderd; of het verbeterd was,
is eene andere vraag, waarop men gerustelijk neen
mag antwoorden.

Letten wij het eerst op de begrenzing van ons
toenmalig Vaderland.

Sedert 1740, het tijdstip der vorige Kaart, zijn
aan de oostzijde de grenzen dezelfde gebleven.
Het eerst Oostfriesland nog aan Pruissen behoo-
rende, waar Frederik Willem III, in het vo-
rige jaar 1797, den troon bestegen had, om dien,
onder vele lotwisselingen, tot 1840 te bezitten. De
garnizoenen, die wij vroeger in Emden en Leeroord
hadden, zijn reeds sedert 1744, bij minnelijke schik-
king, ingetrokken \\ Dan volgt het Bisdom Muns-
ter met het inspringende Graafschap Bentheim. Het
laatste was sedert 1753 aan Hanover verpand; het
eerste stond onder den Aartsbisschop van Keulen,
die te gelijk Vorstbisschop van Munster was. Thans
bekleedde de Oostenrijksche Aartshertog Maximi-
liaan Frans die waardigheden. Hij stierf den 27®\'®"
Julij 1801 ^

De Heerlijkheid Anholt is op de vorige Kaart
binnen onze grenzen gebragt, doch door kleur on-
derscheiden, daar de Staten van Gelder er alleen
aanspraak op maakten, zonder dadelijk beheer te
oefenen Thans schijnt men die aanspraken te heb-
ben laten varen en is zij buiten onze grenzen voor-
gesteld. Daaraan paalt het Hertogdom Kleef Bij
het Tractaat van Bazel tusschen de Fransche Re-
publiek en Pruissen, van 5 April 1795, was in
Art. 5 bepaald, dat de troepen van de Fransche
Republiek het gedeelte der Staten des Konings van
Pruissen op den linkerrijnoever zouden blijven be-
zetten tot den algemeenen vrede ; en bij den Vrede
van Luneville, 9 Februarij 1801, werd hetgeen op
den linkerrijnoever lag, door den Duitschen Keizer
aan Frankrijk afgestaan Volgens Art. 1 van dien
Vrede, handelde de Keizer zoo voor zich als voor
het Duitsche Rijk. Dus kwam hierdoor niet slechts
Oostenrijksch Gelder, maar ook Luik, Pruissisch Gel-
der en Kleef, voor zoover het op den linkerrijn-
oever lag, als Leden van het Duitsche Rijk zijnde,
aan de Fransche Republiek. De landen op den lin-
kerrijnoever zijn dus, daar zij in 1798 in feitelijk
bezit der Franschen waren en vooreerst bleven,
als deel hunner Republiek voorgesteld. Het stuk
van Kleef op den regterrijnoever werd eerst in 1805
aan Napoleon overgegeven en is dus hier nog
Pruissisch

Zuidelijker zijn het niet meer de Oostenrijksche
bezittingen, maar al weder de Fransche Republiek,
die ons omklemt, en zich uitgebreid heeft tot de
Westerschelde. Door den slag bij Fleurus, 26 Junij
1794, waren de Zuidelijke Nederlanden veroverd,
en 1 October 1795 (9 Vendémiaire, jaar IV) ver-
klaarde de Nationale Conventie, dat België met
Frankrijk vereenigd en . in 9 Departementen ver-
deeld was en bij Art. 3 van den Vrede van
Campo Formio, 17 October 1797, stemde Oosten-
rijk deze vereeniging toe en bevestigde den af-
stand, gelijk uit het bovenstaande blijkt, bij den
Vrede van Luneville, Art. 1.

Wat ons Vaderland zelf betreft, waren in de
uiterlijke landsgedaante, sedert 1740, de volgende
aanmerkelijke veranderingen gekomen De Dollart
is door de bedijkingen van 1752, onder den naam
van Koninklijk-Pruissischen-Polder, en van 1769, on-
der dien van Oostwolderpolder in omvang vermin-
derd. Later werden aan de oostzijde nog de Hei-
nitz- en in 1819 aan de westzijde de Finsterwol-
derpolders gewonnen, gelijk op de volgende Kaarten
zal worden aangewezen.

® Thiers, Histoire du Consulat et de VEmpire, ed. de melixe,
Brüx. 1847, I. 203—226.

® F- c. schlosser, Geschichte des achtzehnten Jahrhunderts, Hei-
delb. 1843, VI, 690. J,
löwenberg, Historischer Taschenatlas
[Inl.
bl. 8, N°. 21) p. 48.

^ Düruy et wallon, II, 162.

® De garden, V, 416.

Op deze Kaart, die bijzonder aan de Politiek is gewijd,
worden zij slechts in \'t algemeen aangegeven. Ook straatwegen
en bijna alle dorpen zijn hier, om niet te veel voor te stellen,
weggelaten.

1

VII

-ocr page 199-

De noordelijke eilanden zijn in het westen we-
der afgenomen en hebben doorgaans gewonnen in
het oosten. Rottum en Schiermonnikoog deelden daar
bijzonder in; op het laatste is het dorp van 1740
geheel verdwenen en de buurt, die toen ontstaan
was, is dorp geworden \\ Het eiland Bosch bestaat
niet meer en alleen de Boschplaat is er van ove-
rig. Texel is voor het oog in denzelfden toestand
gebleven. Echter had men daar, in 1762, eene in-
dijking in het zuidoosten ondernomen, met den naam
van Hoorn- en Burgpolder, die evenwel in 1792 ver-
dronken en weder met de zee gemeen geworden is.
De eilanden ürk en Schokland hebben eenige gedaan-
teverandering ondergaan. Het eerste nam af in het
westen, doch groeide, als met een noordoostelijk
gerigten staart, aldaar aan. Schokland is smaller
geworden door gestadige vermindering. In Fries-
land is zuidelijk van Leeuwarden het Hempen-
ster Meir in 1787 drooggemaakt, waarmede in 1784
begonnen was. In Drenthe is in 1767 een nieuwe
vaart van Meppel naar Assen ontworpen, in 1769
aangevangen en in 1780 voleindigd In Zuidhol-
land is de aaneenhechting van Goeree met Overflak-
kee tot stand gekomen. De Hals-, Scharrezee-,West-
plaat-, Oostplaat- en Wilhelminapolders zijn echter
eenige jaren later, van 1803 tot 1808, eerst inge-
dijkt; van daar dat de gedaante des eilands op de
Kaart nog eenigzins van de tegenwoordige verschilt
In het zuiden, westelijk van Oude Tonge, was land
verloren, daar, 14 November 1775, de St. Jacobs-
polder was ondergevloeid, die sedert niet weder be-
dijkt werd. Op dit blad kon dit slechts zeer in
\'t algemeen worden aangeduid; op de elfde Kaart
zal eene vergroote voorstelling van Flakkee voor-
komen, met de jaartallen der bedijkingen.

In Zuidbeveland, toen nog niet met Wolfaartsdijk
vereenigd, is, na de bedijking van 1773 van den
Reigersb ergs chen polder, het Fort Bath in 1786 ge-
sticht. Bij de beschrijving der negende Kaart ko-
men hieromtrent meerdere bijzonderheden voor, en
tevens omtrent de latere zoo belangrijke indijking
van 1809.

In Staatsvlaanderen, nu tot de Fransche Republiek
behoorende, is Kadzand geen eiland meer, maar
door de bedijking der Nieuwehaven in 1742 met
Oostburg noordelijk vereenigd, en in 1788 zuidelijk
door het leggen van den Bakkersdam. De rivier-

\' Beschrijving der zesde Kaart. Omtrent Rottum is een zeer
lezenswaardig verslag in de
Natuurlijhe Historie der Provincie
Groningen door
r. westekhopf en G. ackee steatin\'G-h, Gron.
1839, I, st. 191 tot 220. Het eenige huis op het eiland,
dat van den Voogd, werd in
1791 en 1799 telkens naar het
zuidoosten verplaatst, om de sterke afneming in \'t westen. De
grondslagen van dat van
1741 waren in 1839 reeds 260 ellen bui-
ten de duinen gelegen. Zie ook
Stukken van eene reis door het
Koningrijk der Nederlanden door
M"". j. ackèrsdijck, in den Vriend
des Vaderkinds
VII, 2, bl 132.

Van dek aa., Aardr. Woordenb. der iVeii., X, 493. Drentsche
Volksalm. voor
1851, blz. 125 vg. en 128, in een zaakrijk opstel
van M^ j.
t. bodel nijenhdis getiteld: Over de Landkaarten der
Provincie Drenthe.

^ Van der aa, Aardr. Woordenb. der Nederl., IV, 605 en
VI, 8. B. boers, Beschrijving van het eiland Goedereede en Over-
flakkee,
Sommelsd. 1843, bl. 33, en het keurige door l. schweick-
hardt
gegraveerde kaartje van a. van weel van 1815; verkleind
en vermeerderd tot op dén jare
1821, bij j. heüfdriksen.

armen rond Axel zijn door verzanding smaller ge-
worden ^

Deze vervormingen van den vaderlandschen bo-
dem waren nogtans van geene de minste beteeke-
nis, zoo men die vergelijkt met de gansche omkee-
ring in het politieke. Tot die politieke veranderin-
gen ga ik thans over.

Nadat de Pruissisehe wapenen de zaken, in 1787,
op den ouden voet gebragt en het stadhouderlijk be-
stuur hersteld hadden, schenen tijden van rust te
zullen volgen. Met onze naburen in vrede, gesterkt
door verbonden met Engeland en Pruissen, in het be-
zit van de geërfde schatten der vroegere dagen en
van uitgestrekte buitenlandsche bezittingen, was de
Republiek nog onder de aanzienlijkste Staten van
Europa te tellen. Bij meer naauwkeurige beschou-
wing echter was dit alles meer schijn dan wezen.
Duizenden hadden, na de Pruissisehe tusschenkomst
het Vaderland ® verlaten, en bij velen bleef on-
vergenoegdheid over onbevredigde wenschen van
verbetering in \'t staatsbestuur heerschen. Weldra
volgde in Frankrijk de omwenteling, die alle ge-
kroonde hoofden en vorsten als hare natuurlijke
vijanden en die van het menschelijk geslacht be-
schouwde. Weinige dagen na den dood van Lo-
dewijk XVI, verklaarde de Fransche Republiek,
op 1 Februarij 1793, den oorlog aan den Koning
van Engeland en den Stadhouder der Vereenigde
Gewesten „ den onderdaan eerder dan den bond-
„ genoot van George III, den onderdrukker der
„ Fransche Patriotten Het waren Bataafsche

uitgewekenen, die dezen stap toejuichten en bij
een aanspraak aan de Nationale Conventie betuig-
den, dat zij zich waardig betoonen zouden om met
de Sans-culottes op te trekken onder de banier van
de regten van den mensch De daad volgde
op de bedreiging. Door Da end els, door Hollan-
ders geleid, trok Dumouriez den 16\'^®° Fe-
bruarij de grenzen over. De bevelhebber van
Breda gaf de vesting lafhartig over, doch de Ba-
ron von Kropff in de Klundert, Karei Baron
van Boetzelaer in de Willemstad en de Prins
van Hessen-Kassei in Maastricht toonden, dat
er nog geestkracht bij den Nederlander bestond.

Dumouriez werd door de Bondgenooten in
België geslagen, het veroverde hernomen, en onze
Republiek was voor \'t oogenblik gered Kort
duurde de verademing. Pruissen trok zich terug,
en al werden de weder aanvallende Franschen,
door den Erfprins (koning Willem I) teruggedre-
ven; de eene vijandelijke armee volgde op de andere,
en door den slag bij Fleurus, in het Graafschap
Namen, door Frederik Prins van Saksen-Coburg
tegen den Republikeinschen Generaal Jour dan ver-

^ J. ab utrecht deesselhuis, Het Distrikt van Sluis in Vlaan-
deren,
Middelb. 1819, bl. 35. Van dek aa, Aardr. Woordenb.,
VI, 215.

Men begroot het getal van hen die van September 1787
tot Januarij 1788 te Brussel kwamen op ruim 42,000. Groen
van prinsteker,
Hündb. der Gesch. v. H Vad., II, 974.

" Taal van brissot in de Nationale Conventie. Vaderl. Hist.
ten vervolge van
wagenaar, Amst. 1788—1811, XXV, 338.

\' Verv. v. wagen aar, XXV, 342.

" Zie M^ j. d. hoeüppt, Beschrïjvinge van het gebeierde ten
tijde van den Inval der Franschen,
enz., Amsteld., 1794, 2 D.

-ocr page 200-

loren, was het lot van Zuid- en Noordnederland
beslist. Wij zouden ons buigen voor de Fransche
legervanen.

Een vijand vol geestdrift van buiten, tweedragt
en moedeloosheid van binnen, de uitgewekenen on-
der Hendrik Willem Daendels de Republiekei-
nen, als bevrijders, den weg wijzende; welk red-
middel schoot er over? Maastricht, Venlo, \'s Her-
togenbosch vielen, en op 18 Januarij 1795 verliet
Willem V met zijn gezin het Vaderland; voor hem,
om het nimmer weder te zien.

Het kan natuurlijk mijn voornemen niet zijn, hier
het verder gebeurde in bijzonderheden te vermelden,
te meer daar wij over dit gedeelte onzer Geschiede-
nis eene rijke literatuur bezitten \\ Ik bepaal mij
tot hetgeen op het grondgebied onmiddellijke betrek-
king heeft.

Toen de Staten Generaal, thans, door het ontslag
der stedelijke regeringen, uit nieuwe leden zaämge-
steld, nog voortduurden, was de eerste pligt van
Hun Hoogmogenden, zoo als zij nog heetten, om
de betrekking tot Frankrijk te regelen. Reeds den
]^9<ien Pebruarij 1795 werden de burgers Jacob
Blauw en Gas parus Meijer als ministers pleni-
potentiarissen naar Parijs afgevaardigd Den
Maart, toen Meijer aldaar was aangekomen, ver-
voegden zich beiden bij het Comité de salut pu-
blic , met kennisgeving van hunne benoeming.
Groot was hunne verwondering, toen zij niet als
afgezanten erkend werden en vernamen, dat, on-
danks de beloften bij proclamatiën gedaan, de on-
afhankelijkheid der Nederlanden nog geenszins eene
uitgemaakte zaak was Men wilde alleen met
hen spreken als afgezondenen der patriotsche partij,
daar eerst de schadeloosstelling van Frankrijk we-
gens de oorlogskosten zoude moeten geregeld wor-
den. Dat voorspelde hooge eischen. Terstond kwam
men te voorschijn met eene vordering van 100 mil-
lioen guldens, alvorens nog iets omtrent de gren-
zen bepaald was. Verzet baatte niet, en men dreigde
militairement in Holland te zullen ageren. Na ge-
rekte onderhandeling gaf Frankrijk eindelijk zijn
ultimatum, waarbij, voor onze erkenning als Ba-
taafsche Republiek, onder anderen geëischt werd,
dat wij onze bezittingen aan de Bovenmaas, de
westelijke helft van Staatsbraband, Breda, Bergen
op Zoom, benevens Zuidbeveland, Walcheren en
Staatsvlaanderen afstaan, en bovendien de oorlogs-

\' Behalve de tallooze politieke vlugschriften, de Vervolgen van
wagenaar; het Tafereel van de Geschiedenis der jongste omwente-
ling,
door g. rogge, Anast. 1796; Geschiedenis van den jongst
geëindigden Oorlog
door c. van der aa, Amst. 1802, 10 deelen;
Jaarboeken der Bataafsche Republiek Amst. 1795, enz. Voor al-
gemeen overzigt het
Handboek van groen van prinsterer, 2\'\'« d.
en de
Voornaamste Geschiedenissen van Noord-Nederland van M--.
j. van lennep, 4<ie afd. isie en 2<i«! stukje.

- Verv. van wagenaar, XXX, 320 vgg. De eerste bevond zich
reeds te Parijs; de tweede was voorheên onze Consul te Bor-
deaux geweest.

® Zoo zeer had men zich bij de Staten Generaal in de goede
gezindheid van Frankrijk bedrogen, dat onder de instructiën aan
de afgevaardigden een artikel was, waarbij zij in last hadden te
beproeven, of men de landen aan gene zijde der Schelde gelegen,
Antwerpen er onder begrepen, zoude kunnen bekomen. Een last,
dien zij zich wel wachtten van te openbaren.
Verv. van wage-
naar,
XXX, 342.

VH
kosten betalen zouden. Geweldige ontroering ver-
oorzaakten deze ongehoorde voorstellen, en Zee-
land schreef aan Hun Hoogmogenden, dat het lie-
ver zijne dijken door de golven veroverd zag, dan
de hand te leenen tot zulke gruwelen ^

Blauw te \'s Hage gekomen, gaf echter de hoop
te kennen, dat op het ultimatum nog wat zoude
kunnen worden afgedongen. En zoo bleek het,
„ mits men eene genereuse pecunieele reconnais-
„ sance aan de Fransche Republiek deed Na
uitstel van antwoord verzocht en verkregen te heb-
ben, zag men den Mei twee leden van het
Comité de salut public, de gewezene abt Si eyes en
Rewbell te \'s Hage plegtig begroet. De burger
Hultmann uitte het genoegen door de Staten Ge-
neraal ondervonden bij de aankomst van Repre-
sentanten der eerste Natie van \'t heelal, die aan
dwingelanden weêrstand bood en de vrijheid aan
andere Natiën schonk; waarop Rewbell antwoordde,
dat de Fransche Republiek edelmoedig jegens hare
vijanden en trouw aan hare vrienden was De
burgers Pieter Paulus, W. A. Lestevenon we-
gens Holland, B. M. Pou s wegens Zeeland, en
Hub er wegens Friesland werden benoemd om met
hen te onderhandelen. Het zoude nu blijken wat
er van de vriendentrouw der Franschen was. Na drie
vruchtelooze bijeenkomsten in het gewezen Stadhou-
derlijk Kwartier werd op Zaturdag, 16 Mei 1795, (27
Floréal, Jaar III) een verdrag van verbindtenis tus-
schen de Fransche Republiek en die der Vereenigde
Nederlanden gesloten. In eene buitengewone ver-
gadering van de Representanten van Holland gaf,
den volgenden dag, de burger Hahn kennis van
deze gebeurtenis, welke hem „ zoo onuitsprekelijk
gelukkig maakte, en den grondslag legde tot ons
maatschappelijk geluk

De hoofdinhoud van dit Tractaat was de volgende:
Erkenning als vrije en onafhankelijke Mogendheid
en waarborg voor de vernietiging van het stadhou-
derschap. Gezamentlijk verbond, bijzonder tegen
Engeland. De Fransche Republiek behoudt voor
zich Venlo, Maastricht en \'t geen er van afhangt;
met één woord al wat zuidelijk van Venlo ligt en
Staatsvlaanderen. In Vlissingen zal uitsluitend Fransch
garnizoen zijn. Bij aanval op een der Republieken
aan de zijde van den Rijn of van Zeeland zullen
de Franschen Bergen op Zoom, \'s Hertogenbosch en
Grave bezetten. Bij den algemeenen vrede zullen
andere landen in oppervlakte overeenkomende
(egaal) met de afgestane worden gegeven. De
vaart op den Rijn, de Maas en de Hondt zal vrij

^ Verv. van avag., XXX, 363. Zillesen, Gesch. der Ver. Ne-
derl., \'s
Hage 1798—1802, 6 D,, IV, 159, zegt ; „ Een brief waar-
dig de vergeetenheid te ontrukken."

® Woorden van den burger p. bosveld, die naar Zeeland
gezonden was om de gemoederen wat te bedaren.
Verv. van wag.
XXX, 369.

® Verv. van wag., XXXI, 4 tot 7.

\' Verv. van wag., XXXI, 12.

^ Bij artikel 11 van den Vrede van Luneville werd deze on-
afhankelijkheid bevestigd door de aldaar sluitende partijen (Frank-
rijk en het Duitsche Rijk) „ Les parties contractantes ^se garan-
tissent mutuellement l\'indépendance des dites Républiques (Batave,
Helvétique, etc),
h. a. van dijk, Répertoire historique et chrono-
logique des Traités conclus par la Hollande, depuis
1789, Utr.
1846, p. 33.

1*

-ocr page 201-

zijn voor de beide Natiën; de Franschen zullen er
op dezelfde voorwaarden als de Hollanders worden
ontvangen. Het 20®\'® artikel heeft de meeste ver-
maardheid gekregen. Het behelst: „ De Republiek
der Vereenigde Nederlanden zal aan de Fransche
Republiek, ter vergoeding en schadeloosstelling van
de kosten van den oorlog, betalen één honderd
millioen guldens Holl. Courant."

Hierbij waren eenige geheime artikelen gevoegd
niet minder bezwarend, daar wij o. a., een Fransch
leger van 25000 man zouden moeten betalen, uit-
rusten en kleeden op den voet van oorlog \\ En
opdat deze laatste bepaling met naauwgezetheid
door ons mogt worden nageleefd, werd, den 27®*®°
Julij, tusschen de burgers Richard van de Fran-
sche en G. J. Loncq en D. M. G. Heldewier
van onze zijde, eene Conventie gesloten, waarbij
betaling, uitrusting, kleeding en voeding met groote
juistheid werden geregeld Het is bekend, dat
de door ons geheel uitgeruste troepen gedurig ver-
wisseld en door andere vervangen werden, wier
équipement in den jammerlijksten toestand verkeerde.

Weldra volgde de bekrachtiging dezer overeen,
komsten. Eerpoorten en kransen, trompetgeschal
en geschutsdonder getuigden van de blijde gebeur-
tenis. Volgens den burger Abraham Vereul ge-
voelden allen den zegen van dien dag. Deze alli-
antie zou onze vijanden doen verbleeken en den
laatsten Stadhouder in het trotsche London doen
sidderen, zoowel als de koninklijke Princes, welke
de Hemel in deszelfs toorn aan hem gegeven had

Of de vreugde der Natie zoo groot was als die
harer woordvoerders wil ik niet beslissen; maar
zeker is het, dat wij sedert in volstrekte afhan-
kelijkheid van Frankrijk leefden, onze koophandel
onnoemelijke verliezen leed door de vijandige po-
sitie, waarin wij ons tegenover Engeland bevon-
den en het laatst der vorige eeuw onder de treu-
rigste en donkerste partijen van het geschiedkundig
tafereel van Nederland behoort Het spreekt van
zelf, dat, na het vertrek des Stadhouders, een an-
dere vorm van bestuur moest worden ingevoerd.
De vreemde toestand der Generaliteitslanden, voor
zooverre die ons gelaten waren, de bijzondere
verhouding van Drenthe tot de overige bondge-
nooten konden niet op denzelfden voet blijven,
en spoedig deden de inwoners dier landen hunne
stem hooren om gelijke regten met de overige bur-

^ Art. 3. Soldés en numéraire, equipes et habillës, tant sains
que malades, sur le pied de guerre.
De gakden, Hist. Oen. V,
253. Volgens
schimmelpenninck, kostte ons dat onderhoud, tot
het laatst van 1804, ruim vier en zeventig milloen gulden. Zie
k. j schimmelpewinck, en eenige gebeurtenissen van zijnen tijd, be-
schreven door zijn zoon
g. (îroaƒ schimmelpeîîninck, \'s Hage, 1845,
2 D.; en aldaar, achter het tweede deel, de bijlage B,
État
approximatif, etc.

^ De gakdex, a w. V, 256—280. Zie het Tractaat van 16
Mei 1795 in \'t
Verv. van wag., XXXI, 21 vgg. Van dijk, a. w.
p. 14 suiv.

3 Verv. van wag., XXXI, 35.

^ Zelfs volgens vreemden, als de garden, a. w. V, 250. „ La
dépendance de Ia République des Provinces-Unies envers la Ré-
publique française, fut consommée par le traité de paix et d\'al-
liance qui fut signé à la Haye, le 16 Mai 1795." Zie, over de
opvatting van dit Tractaat,
zillesen, a. w. IV, 174, en de zeer
ongunstige beoordeeling van het Verbond door c.
van der aa,
a. w. III, 431.

gers der Republiek te erlangen. Nog in den loop
des jaars 1795 werd de gegrondheid dier vorderingen
van wege Hun Hoogmogenden erkend. „ Doch de
omwenteling," zegt een schrijver dier dagen » was
tot hiertoe een gewrocht zonder doelwit, een raad-
sel zonder ontknooping. Zij deed nog niets dan
afbreken ... Een algemeene Volksbijeenkomst bij
vertegenwoordiging, of Nationale Conventie was,
van het eerste oogenblik der omwenteling, het doel
der Gemeenebestgezinden."

\'t Is zoo; het bereiken viel echter niet gemakke-
lijk. Ongaarne deed men afstand van de Provin-
ciale Souvereiniteit. Op 26 Februarij 1795 ging een
voorstel daartoe strekkende van Holland uit, en den
29sten daaraanvolgende deed de, te dier zake door
Hun Hoogmogenden benoemde Commissie verslag,
waarin de verdeeling des volks, de stemgeregtigd-
heid, enz. werden ontwikkeld. Geruimen tijd duurde
het echter eer men het eens was over dit zoo-
genaamde Reglement, dat eindelijk op 30 Decem-
ber bij overstemming werd aangenomen.

Door verschillende, niet loffelijke middelen werd
de tegenstand der andersdenkende Provinciën, Stad
en Lande, Friesland en Zeeland overwonnen en op
18 Februarij 1796 werd bij Proclamatie den Volke
bekend gemaakt, dat de Nationale Vergadering op
1 Maart zoude worden geopend ® De verkiezingen,
die intusschen volgens het Reglement hadden plaats
gehad, waren met eenen trap, niet direct. Men had
namelijk ieder der negen Gewesten in Districten van
nagenoeg 15000 zielen verdeeld; ieder District in
Grondvergaderingen van 500, bestaande uit stemge-
regtigden, zijnde burgers die twintig jaar oud waren.
Ieder dezer Grondvergaderingen verkoos een kiezer,
die 25 jaren moest tellen, dus 30 voor elk District;
welke 30 kiezers eenen Representant, waarvoor de
ouderdom van 30 jaren werd gevorderd, benoemden.
Het getal Districten bedroeg 126, zoodat de Natio-
nale Vergadering uit dat getal leden zou bestaan
Gelderland had 15 Districten, Holland 55, Zeeland 5,
Utrecht 6, Friesland 11, Overijssel 9, Stad en Lande 8,
Drenthe 3, Bataafsch Braband 14; dus zond ieder
even zoovele Representanten ter Vergadering.

Deze verdeeling en kieswijze waren echter slechts
voorloopig. Nogtans is er een Kaart met bijge-
voegde beschrijving daarvan uitgegeven in 1796, die
tot de zeer zeldzame behoort De namen der
Districten waren meestal die der Hoofdplaatsen
daarvan, als: Dokkum, Hattem, Utrecht, enz. Vele
anderen herinnerden toch aan den nieuwen tijd
en de Fransche gewoonte om naar rivieren of land-

" C. rogge, Tafereel, bl. 552.

" Groen van prinsterer, Handb. II, 1111 vgg. Van lennep.
Voorn. Gesch., IV, 2, bl. 36 vgg. Kogge, Tafereel, bl, 568 vgg.

\' Het getal inwoners bedroeg dus omtrent — want daar de
Districten provinciaal waren, kon de rekening niet juist uitko-
men — een millioen, acht honderd en negentig duizend Hierbij
behoorden natuurlijk noch het afgestane Limburg en Staatsvlaan-
deren, noch ook de enclaves in Noordbraband, welke laatsten
met die van Zevenaar ruim 20,000 zielen zullen bedragen hebben.

" Door de vriendelijkheid van M\'. j. t. bodel nijenhdis heb
ik er inzage van kunnen nemen. De titel is:
Nieuwe Kaart det
Bataaf sehe Republieh, verdeeld in
126 districten, ieder nagenoeg be-
vattende
15000 zielen, naauwkeurig opgemaakt uit de lijsten der volks-
telling in de onderscheidene gewesten,
te Amsteldam bij mortier g6-
vens en zoon, 1796, met bijgevoegd: Bericht.

-ocr page 202-

streken te benoemen, als: de Districten van het
Ye, de Maasmond, de Zeegaten, Kempenland, het
Westnieuwland, enz.

De plaats voor de Vergadering bestemd was een
vertrek in het Stadhouderlijk Kwartier, dat tot danszaal
gediend had \' en thans nog bij onze Tweede Kamer
der Staten Generaal in gebruik is. De langgewenschte
Maart was daar. Eene Commissie uit de Staten
Generaal opende de Vergadering. Negentig Repre-
sentanten waren tegenwoordig. De burger Pieter
Paulus ^ werd bijna eenparig tot President geko-
zen en door den Voorzitter der Commissie met den
presidialen, driekleurigen écharpe omhangen. Hij
verklaarde, dat de Vergadering was het Represen-
terend Ligchaam van het Volk van Nederland.

„ Trompetten," zoo leest men „ kondigden uit
de raamen het gebeurde aan de op het Binnenhof
vergaderde menigte. Eene golvende zee van hoe-
den vertoonde zich op de in de hoogte gestoken
bajonetten en sabels. Alles juichte: Vivat de Repu-
bliek. De Nationale vlag wapperde op het gewezen
observatorium der jonge Prinsen van Oranje; de
Musketten en Kanonnen donderden."

De Staten Generaal hadden opgehouden te bestaan
en gingen uit een. Een nieuw tijdperk was aange-
vangen.

Moge de uitroep » Nimmer zag Nederland zoo-
veel wijsheid onder één dak verzameld," op deze
Nationale Vergadering toegepast, overdreven zijn;
zeker is het, dat de keuzen over \'t geheel goed wa-
ren, en men zich tot lieden, die braafheid aan kunde
paarden, had bepaald

Als hoofdwerkzaamheid werd aan deze Nationale
Vergadering opgedragen het ontwerpen eener Consti-
tutie, die uiterlijk binnen een jaar aan het Volk
moest voorgelegd worden Ingevolge het Reglement
werd eene Commissie van constitutie van 21 leden
benoemd, waarvan sommige namen ons thans nog
belangrijk zijn, als: die van C. W. de Rhoer,
P. L. van de Kasteele en S. Stijl. Uit Holland
waren 6 leden, uit de overige Gewesten 2, behalve
uit Drenthe 1, en wel uit de leden der Nationale
Vergadering zelve. Opdat zij zich geheel aan die
taak zouden kunnen wijden, traden, gedurende de
werkzaamheid der Commissie, plaatsvervangers voor
hen op ter Nationale Vergadering

Den 29®1®° April 1796 begon zij hare zittingen.
Was eene Commissie van 21 leden door haar ge-
tal reeds weinig geschikt tot het maken van een ont-
werp van staatsregeling, nog minder was zij het door
de uiteenloopende gevoelens harer leden, voorname-
lijk daarin, of men het nieuwe staatsgebouw op het
grondbeginsel van Eenheid of van Foederalisme zou
optrekken dat is o. a. of men, het oude ter zijde
stellende, een nieuwe verdeeling der Republiek zoude
voorstellen dan wel de oude gewestelijke grenzen zou
behouden. Op 10 November was de Concept-Staats-
regeling, » na lange en angstvallige raadplegin-
gen ®," gereed en werd door den voorzitter der Com-
missie S. Stijl aan de Nationale Vergadering plegtig
aangeboden," zijnde gelegd in een Portefeuille met
driecoleurige linten toegestrikt."

Daar de meerderheid der Commissie uit gematigde
Foederalisten had bestaan was het ontwerp in dien
geest opgesteld Zoo was bij Art. 401 bepaald, dat
ieder Gewest zijne afzonderlijke huishoudelijke Finan-
tiën zoude behouden, afgescheiden van die der Re-
publiek en bij Art. 405, dat tot stijving der alge-
meene Finantie jaarlijks eene som van 134^ millioen
zou worden geheven bij omslag over de onderschei-
dene Departementen Dus geene ineensmelting der
schulden, die door de Unitarissen verlangd werd.
Vooral werd door dezen afgekeurd, dat het oude
Provincialisme geheel behouden zou blijven, daar art.
553 vgg. des ontwerps de Republiek in 9 Departe-
menten verdeelde, die de grenzen der voormalige
Provinciën, met niet noemenswaardige wijziging, zou-
den hebben; terwijl hetgeen nog overig was van de
Generaliteitslanden een negende Departement onder
den naam van Bataafsch Braband zoude vormen

Het was te voorzien, dat het ontwerp hevig zou
bestreden worden. Alvorens nog de discussiën daar-
over aanvingen, bleek dit reeds, daar op denzelfden
dag van de aanbieding door de Commissie (10 Nov.)
een der leden van die Commissie zelve, de burger
P. L. van de Kaste ele verklaarde, dat hij het
ontwerp niet geschikt achtte om eenheid daar te
stellen en de burger Pieter Vreede te kennen

® Rogge, Tafereel, bl. 620. Rogge, Geschiedenis der Staats-
regeling voor het Bataafsche volk,
Amst., 1799, bl. 42 en 45.

Appeliüs, de Staatsomw., bl. 68.

^ Woord van simon stijl, Dagverh. v. d. Hand. der Nat.
Verg.
III, 593 en 594.

® Staatkundige Partijen in Noord-Nederland, Amst. 1837, bl.
319; waarvan als schrijver bekend is Jh^ M^. j.
de bosch Kem-
per
, en de Hoogl. tydeman met grond gezegd heeft: coup d\'essai,
coup de maître.
Drie Voorlez., bl. X.

\' » Dagv. v. d. Hand. der Nat. Verg. III, 624.

■ \' Dagv. v. d. Hand. der Nat. Verg. III, 628. De wijzigingen
bestonden enkel daarin, dat de voormalige, deels geheel onafhan-
kelijke, heerlijkheden nu werden ingedeeld, als b. v. Ameland bij
Friesland; Buren en Culemborg bij Gelderland, enz.

-ocr page 203-

gaf, dat de opening van den burger van de Kas-
teele ontroerend was, daar de Constitutie niet ge-
grond scheen op de zuivere beginsels van eenheid,
waarmede ons Vaderland en onze vrijheid zouden
staan of vallen. „ Ik zie," liet hij volgen, „ alleen
een dik boek, dat de Constitutie moet bevatten,
wat er in staat weet ik niet, maar ik zeg alleen,
dat de Natie in hare Constitutie eenheid wil; geen
eenheid in woorden maar eenheid in de daad

Op den 17\'^®" November 1796 begonnen de discus-
siën over het plan, hetwelk, nadat 78 leden het
woord hadden gevoerd, tot leiddraad en grondslag
der verdere overwegingen werd aangenomen Dit
besluit werd even spoedig ontzenuwd, zoo door een
Decreet, op 2 December genomen, dat het plan van
Constitutie, hetwelk den Volke van Nederland zou
worden aangeboden, gegrondvest zou zijn op de
volstrekte één- en ondeelbaarheid, als door het benoe-
men eener Commissie van 7 leden, in de zitting van
7 December, ten einde de artikelen, die door het
Decreet van 2 December noodwendig verandering
behoefden, te altereren, het ontwerp aan te vullen
en een algemeene schets te vervaardigen voor een
nieuw plan Reeds den 29®\'®" December bragt zij
haar rapport bij monde van den burger Hahn
uit ^ Gaarne zoude ik meer van dit ontwerp zeg-
gen, zoo ik niet vreesde, daardoor van mijn on-
derwerp af te wijken. Het concept werd gedurende
een half jaar gewikt en gewogen, bestreden, goed-
gekeurd, afgekeurd, tot het eindelijk, den 30®\'®° Mei
1797, werd aangenomen om den Volke te worden
aangeboden

Hetgeen de verdeeling der Republiek betrof had
dezen loop. De Commissie stelde eene verdeeling
voor in elf Departementen, zonder de grenzen daar-
van te bepalen of er benamingen aan te geven;
doch als beginsel hield zij, dat de Departementen
zoo na mogelijk elkander in volkrijkheid gelijk zou-
den zijn Hoezeer Vre ede en anderen geene
verdeeling in Departementen wilden, daar dit tegen
de eenheid zou strijden, besloot men echter: er zou
verdeeling plaats hebben. De Burger Janssen
bragt den 12*^®" Jan. 1797 een voorstel in van elf
Departementen met het oog op het Decreet van
2 December 1796, „ waardoor," zeide hij, „ met
het één- en ondeelbaar verklaren der Republiek,
het oud Foederalistisch Staatsgebouw geheel ver-
gruisd, en de oude stadhouderlijke vereenigingsband
geheel vernietigd werd." Hij meende echter, dat
eene departementale verdeeling noodig was voor
huishoudelijk bestuur. Als grondslag had hij aan-
genomen, dat de Departementen, zooveel mogelijk,
gelijke bevolking moesten hebben, van 160 ä 170,000
zielen, behoudens enkele uitzonderingen. Zoo het
voornemen was „ om het oud Foederalistisch huis-
houdelijk belang te enerverenslaagde Janssen
zeer onvolkomen, daar de grenzen nog te veel aan
de oude Provinciale herinnerden, hoezeer groote stuk-
ken bij of van deze of gene Provincie gevoegd of
afgetrokken werden.

Het eerste, wat in \'t oog valt, is, dat de zoo broe-
derlijk met ons vereenigde en ons in de omhel-
zingen bijna verstikkende Fransche Republiek, ten
voorbedde strekte door de benamingen aan rivieren
en wateren ontleend, iets \'t geen toen zeer geschikt
was, om goeden indruk te bevorderen. Meer om de
curiositeit dan om de belangrijkheid dezer nimmer
ingevoerde verdeeling, geef ik er eene schets van.

Het eerste Departement heette: Zuiderzee en Wad-
den, en bevatte de geheele Provincie Friesland, met
Terschelling en een noordwestelijk deel van Overijssel.

Het tweede: Eems en Vecht. De geheele Provincie
Stad en Lande, het Landschap Drenthe en Overijssel
benoorden de Vecht.

Het derde: Vecht en IJssel. Bijna geheel Over-
ijssel, Schokland en een deel van Gelderland, na-
melijk het kwartier van Zutphen.

Het vierde: IJssel en Maas. Gelderland behalve
Zutphen, de Overijsselsche plaatsen ten westen van
den IJssel, Utrecht beoosten de Eem en eenige
Hollandsche plaatsen beoosten de Linge.

Het vijfde: Vecht en Rhijn. Utrecht bijna geheel,
behalve de streken ten oosten der Eem en bezui-
den Lek en IJssel. Van Holland: Goiland en Am-
stelland met een deel van Rijnland.

Het zesde: Amsterdam.

Het zevende: Zuider- en Noordzee. Het noordelijk
deel van Holland, behalve Schokland en Terschelling.

Het achtste: Rhijn en Maas. Het grootste deel
van Zuidholland.

Het negende: Maas en Merwe. Het overige van
Holland en Utrecht en een deel van Bataafsch Bra-
band, namelijk het land van Breda.

Het tiende: Noordzee en Schelde. Geheel Zeeland,
\'t geen in \'t westen van Holland overblijft, nl. Goe-
ree, Flakkee, Klundert, Zevenbergen en Moerdijk
en \'t westen van Braband.

Het elfde: Maas en Dommel. Het overige en
grootste van Braband, en Holland bezuiden de Maas.

Deze Departementen hadden te zamen eene be-
volking van 1,880,463 zielen.

De President der Nationale Vergadering stelde
dit plan in handen eener personeele Commissie.
Reeds nu kon men ontwaren, dat tegen een nieuwe
verdeeling veel inspraak zou geschieden. Het ont-
werp was naauwelijks bekend, of Middelburg ver-
zocht, in plaats van Zierikzee, departementale stad
te mogen zijn. Hoorn wilde in stede van Alkmaar
daartoe in aanmerking komen

Op den 15^®" Februarij bragt de Commissie, als
haar gevoelen uit: dat men het ontwerp van
Janssen in advys zou houden, tot men over de
magt der Departementale Besturen en de Belastingen
zoude hebben gehandeld. Andere leden derzelfde
Commissie vereenigden zich niet met dat gevoelen
en achtten het voorstel tot in advys houden gelijk
met aan den spijker hangen terwijl velen meen-

Dagv. IV, 953.

Dagv. IV, 672 en 953.

-ocr page 204-

den, dat de geest van Foederalisme, die door de
Vergadering zweefde, het rapport tot uitstel aan de
Commissie had ingegeven, om alzoo de oude Pro-
vinciale verdeeling te behouden.

De Leden, die zoo oordeelden, waren met het
plan van Janssen ingenomen, doch de hevige
Unitarissen, als Hahn en Vreede, ijverden wel
evenzeer tegen het Foederalisme, maar zagen dat
in elke verdeeling der Republiek, al ware die ook
nieuw. Zij wilden er volstrekt geene. „ Het Foe-
deralisme," zei Vreede, ter Vergadering van 20
Februarij 1797, „ schijnt niet van de waereld te
kunnen scheiden, het heeft een harden dood. Het
zit toch zoo diep in de gebeenten doorgedrongen,
dat er geen zagter middel mogelijk is, dan om het
geheel te vermorselen

Nadat vele redenaars hadden onderzocht of de
Commissie aan haren last voldaan had of niet, en
gedurig andere meeningen te berde waren gebragt,
besloot men eindelijk eene nieuwe Commissie te
benoemen die tevens de vraag te beantwoorden
had, of er wel eene Departementale verdeeling
zoude noodig zijn

Op 28 Februarij 1797 rapporteerde zij en was
van gevoelen, dat de oude Provinciale verdeeling
niet kon blijven bestaan. „ Want de burger van
Zeeland zal zich nimmer kunnen overtuigen, dat
de zee die zijne eilanden omringt, hem geen afzon-
derlijk volk doet blijven zoolang dezelve de grens-
scheiding tusschen hern en den bewoner van het na-
burig Holland uitmaakt, nimmer zal zich de Fries
het denkbeeld kunnen eigen maken, dat Overijssel-
schen en Groningers met hem hetzelfde Vaderland
beAvoonen... zoo lang de aloude Landpalen zich
aan zijn oog vertoonen."

Er behoorde, meende zij verder, eene nieuwe ver-
deeling plaats te hebben, want „ zij moet bij tegen-
stelling het denkbeeld der oude verdrijven, de ver-
beelding der zwakgeloovigen moet op eene onmerk-
bare wijze gedwongen worden den ouden geest te
laaten vaaren." Deze nieuwe verdeeling, was het
slot van \'t advys, moest niet plaats hebben dan
na dat „ veranderde finantieële en justitieële inrig-
tingen zullen zijn ingevoerd."

Hevig en verward waren weder de debatten ge-
durende de zittingen van 9 en 10 Maart, waarbij
dikwijls zeer onparlementair over bespottelijke ad-
vyzen gesproken werd

Eindelijk besluit: Er zal een nieuwe verdeeling
plaats hebben, en de Commissie zal een nader ad-
vys omtrent het plan van Janssen uitbrengen, of
het aangenomen of gewijzigd worden zal, of, zoo
neen, welk plan van verdeeling dan zou moeten
gevolgd worden

Den 20®\'®" April 1797 rapporteerde zij. Vele
zwarigheden had zij tegen het plan van den bur-
ger Janssen. Hoezeer „ zij hulde deed aan zijii
scheppend vernuft V\' oordeelde zij, dat de sedert
eeuwen bestaan hebbende directie van dijken, wa-
terwerken en wegen, niet wel kon worden opge-
offerd aan de toevallige scheiding van meiren, ri-
vieren , en beken zooals die door Janssen ge-
maakt was; dat deze zwarigheden bleven bestaan,
ook nadat die burger zijn plan eenigzins gewijzigd
had. Zij had dus eene Subcommissie benoemd om
een ander plan te onderzoeken, haar door den bur-
ger V. d. Kasteele gesuppediteerd, dat de Repu-
bliek in zeven Departementen verdeelde. Dit laat-
ste ontwerp moest de Unitarissen wel zeer ergeren,
daar van de Kasteele zich verstout had de oude
Provinciale verdeeling tot grondslag te nemen en
slechts wat toegevoegd of gescheiden had Het
eerste Departement was Vlie en Eems en bevatte
geheel Friesland, Stad en Lande en Drenthe. Het
tweede, Rhijn en IJssel: Gelderland, uitgenomen het
Zuidoostelijk deel en geheel Overijssel. Het derde.
Waal en Maas: Bataafsch Braband bijna geheel met
de Hollandsche enclaves en een deel van Gelder.

Dagv. IV, 1015.
* Dagv. V, 44, 161 vgg.
® Dagv. V, 852.

Het vierde. Maasmond en Schelde: geheel Zeeland
met Holland tot IJsselmonde en een westelijk deel
van Braband.

Het vijfde, Noorder- en Zuiderzee; het zesde,
Rhijn en Zee, en het zevende, Meer en Vecht waren
het gesplitste Holland met Utrecht. De Commissie
wenschte echter noch elf, noch zeven Departemen-
ten, maar verlangde er negen. Zij maakte het zich
zeer gemakkelijk door wel nieuwe namen uit te
denken, maar overigens, tot grooter ergernis nog,
de oude grenzen eenvoudig te bewaren.

Het Vlie, de Eems, de IJssel, de Waal, de Maas,
de Schelde, de Zuiderzee, de Noordzee en de Rhijn
heetten de nieuwe Departementen, die de oude
Provinciën in stand hielden, behalve dat Holland
in tweeën gescheiden en Stad en Lande met Dren-
the vereenigd was. Dat bij de discussiën de burger
Janssen, die „ de vrucht van zijn scheppend ver-
nuft" dus verworpen zag, zeer ontevreden was,
spreekt van zelf „ Is dat schema eener negental-
lige verdeeling," zoo vroeg hij niet ten onregte
„ conform het decreet van 10 Maart ontworpen?
Wat de populatie betreft, is daar alle evenredigheid
verwaarloosd, of is er eenige gelijkheid tusschen
82,000 en 470,000. Ook met de uitgestrektheid heerscht
er eene aanstootelijke ongelijkheid. In hun schema
bieden zij ons Departementen aan van 30, 70, 118
vierkante voeten (lees: mijlen) oppervlakte. Het ne-
gentallig schema heeft daarenboven eene strekking
van het Foederalisme in het
volle leven te behouden,
en de een- en ondeelbare Republiek te eludeeren;
uit dien hoofde moet het worden gerejecteerd."

Men kan nagaan, hoe scherp Pieter Vreede het
schema beoordeelde. De Vergadering wilde, meende
hij "; dat de oude verdeelingen zouden veranderd
worden en nu geeft de Commissie als haar eigen
werk op de tegenwoordige verdeeling. „ Is dat vol-
doen aan uwe begeerte? het weerspreekt zich zei-
ven." Hij wenschte het plan van Janssen aange-
nomen te hebben, doch „ om den verderfelijken
geest van het Foederalisme te vernietigen" met ver-
anderingen, daar drie Provinciën: Zeeland, Gronin-
gen en Friesland in haar geheel gelaten werden.

8 Dagv. V, 852.
Dagv. V, 869.

s Dagv. V, 867,
\'\' .Dagv. V, 871.

-ocr page 205-

Verscheiden ochtend- en avondzittingen werden
bijna geheel aan de Departementale verdeeling ge-
wijd. Jans sen\'s plan werd verworpen, daarna ook
de twee andere en, na zeer gerekte beraadsla-
gingen, op 2 Mei 1797, een nieuwe Commissie be-
noemd om een plan voor te dragen.

\'t Zij dat het onderwerp ondragelijk vervelend
werd, of de nieuwe Commissie inderdaad overtuigd
was van de noodzaak tot spoed; zij bragt reeds na
twee dagen rapport uit en, daar zij nu wel iets
nieuws diende voor te dragen, en zich wilde wach-
ten voor de beschuldiging van foederalistisch gezind
te zijn, gaf zij een schema over van vijftien Depar-
tementen. Om geene namen te bedenken, wees zij
de Departementen slechts met nommers aan. De vijf
eersten waren enkel splitsingen van Holland in even
zoo vele deelen; 6 en 7 bijna geheel Braband;

8 Utrecht en Gooiland; N". 9 het Kwartier van
Nijmegen met geringe wijziging; N". 10 Veluwe en
Zutphen; N". 11 Zeeland en een zuiderdeel van Hol-
land; N». 12 Overijssel; N". 13 tot 15 Groningen,
Drenthe en Friesland. — Uit dit laatste ziet men,
dat de foederalistische geest nogmaals gezweefd had.

De op 8 Mei ^ reeds aangevangene discussiën zou-
den dit dadelijk aan \'t licht brengen. De Burger
Janssen, die zoo gaarne zijn naam door het aan-
nemen van zijn plan had vereeuwigd gezien, had
het zien afkeuren. Hij was dus een ijverig bestrij-
der van alle volgende schema\'s. „ De gelijkheid in
rechten" vond hij geheel verwaarloosd door het ver-
schil in populatie. „ Welk eene exorbitante onge-
lijkheid," zeide hij. „ Het eerste Departement heeft
217,024 ingezeten, het U^\' slechts 53,859." Zijne
groote grieve was; ,, niet een der Provinciën is ge-
amalgameerd, maar wel in zichzelven verdeeld;
van Overijssel heeft men zich gewagt een duim
breed af te nemen. Naar mijn inzien is in deze
15tallige verdeeling de ééne en ondeelbare eenheid
der Republiek geheel uit het oog verloren. Ik
concludeer dat dit plan zou behooren gerejecteerd te
worden Na hooren en wederhooren merkte de
President Bicker zeer wijselijk aan „ dat het uit
den loop der deliberatiën gebleken was, dat men
nimmer een plan zou kunnen vervaardigen, hetwelk
aan iedereen evenzeer voldeed." Hij stelde voor om
dit
en gros te arresteren. Het geschiedde. De leden
zouden dan hunne reflexiën aan de Commissie kun-
nen suppediteren. Deze zette zich nogmaals aan de
werktafel en bragt, 25 Mei, al weder rapport uit,
bij monde van den burger van Lockhorst ^ Het
plan was beschaafd en nader uitgew^erkt en de De-
partementen hadden namen gekregen. „ Angstvallig
had de Commissie zich toch niet gepijnigd om die
te zoeken." Meest allen waren het waternamen:
Noord- en Zuiderzee, het Ye, het Sparen, de Delf,
de Merwede, de Maas, de Mark, de Vecht, de Waal,
de Rhijn, de Schelde, de IJssel, de Veenen, de Eems,
en het Vlie. Wel werden nu nog zwarigheden geop-
perd, omtrent sommige namen en grensscheidingen
en eenige verandering daarin gebragt, maar overigens
de verdeeling in 15 Departementen aangenomen.

Nimmer zou zij echter worden ingevoerd; want het
ontwerp van Staatsregeling, waarin zij was opgeno-
men, en hetwelk, zoo als gezegd is \\ den 30 Mei
1797 werd • goedgekeurd, om den Volke te worden
aangeboden, had geen gunstigen ontvangst, en kon
dien niet hebben. De Natie zoude zich hebben
moeten vereenigen met eene Constitutie, waarvan
hare Representanten zeiven gezegd hadden, dat zij
een monster was en tot verderf van Vrijheid en
Vaderland zou strekken

„ Eindelijk," zoo lezen wij brak de gewigtige
dag van den Augustus aan, waarop het Volk
van Nederland zijne oppermagt in al hare volheid
zou uitoefenen. Doch de meerderheid des Neder-
landschen Volks sprak het neen uit, waardoor het
aangeboden plan van Constitutie verworpen werd

De eerste Nationale Vergadering zou alzoo uiteen-
gaan zonder eene nieuwe verdeeling der Republiek
te hebben doen aannemen. Want op 31 Mei dezes
jaars 1797 had men besloten (zoo de meerderheid
meende, krachtens het Reglement der Vergadering)
om tegen 1 Augustus de Grondvergaderingen op te
roepen, ten einde kiezers te kiezen tot benoeming
van nieuwe leden, om den 1®\'®" September de tegen-
woordige Vergadering te vervangen. Toen dus de
Constitutie op 8 Augustus werd afgekeurd, hadden
de kiezers hun arbeid reeds volbragt. De meeste
voorstanders der eenheid, ook naar buiten, werden
herkozen en vele nieuwe keuzen bepaalden zich op
lieden, die dezelfde denkwijze waren toegedaan
De gematigden hadden echter de overhand, en het
scheen, dat het beginsel der eenheid niet in al zijne
kracht zou worden toegepast. Daar stond echter
tegenover, dat de gematigden onderling verdeeld
waren, en verscheidene hunner, als Schimmelpen-
ninck en de Rh oer, aan de nieuwe Vergadering
geen deel hadden willen nemen.

Op 31 Augustus had van de Kasteele de eer-
ste Nationale Vergadering gesloten met eene toe-
spraak waarin de niet zeer troostrijke woorden voor-
kwamen: „ Ons Vaderland reikhalsde naar eene
vaste Constitutie. De Nationale Vergadering ont-
wierp er een. Maar wij zijn zoo gelukkig niet, dat
wij er aan onze Natie een bezorgd hebben. Wij
hebben dus in den tijdkring, die ons w^as voorge-
schreven, wel het eindperk onzer werkzaamheden,
maar niet de vervulling onzer wenschen bereikt

Den volgenden dag, 1 September 1797, opende
de burger Pasteur de
Tiveede Nationale Vergade-
ring,
uit naam des Bataafschen Volks, als: het Re-
presenterend Ligchaam van het Volk van Nederland.
De vrijheid was, naar zijne meening, in dit heilig-
dom bewaard gebleven, en als bewijs voerde hij
aan het verwerpen der Constitutie, daar het Volk
hierdoor een daad van oppermagt had uitgeoefend
Het groote punt was weder eene Constitutie. Een

\' Zie hiervoor bl. 6.

" Woorden van de Burgers beijma en vreede. Rogge, Gesch
der Staatsregel,
blz. 348 en 405. 1

" Rogge , a. w. bl. 407. i

Rogge, a. w. bl. 416. G-roen van prlvsteeer, II, 1129. j
Nationaal en Gewestelijk was de afkeuring. Tegen 108,761; voor j
27,955: meerderheid voor de verwerping 80,806.
" Groen van prinsterer
, II, 1130. Appelius, bl. 74.

\' Da^v. YJl,

-ocr page 206-

nieuwe Commissie van 21 leden werd tot het ont-
werpen daarvan benoemd \\ en begon hare werk-
zaamheden op 2 October. De drie laatste maanden
van 1797 waren voorbijgegaan, de helft van Ja-
nuari] 1798 was bijna verstreken, en nog vernam
men mets van de nieuwe Constitutie. De burger
Hugo Gevers werd ongeduldig, en zeide op 11
Januarij, „ dat het schip van staat na de jong-
ste omwenteling dobberde tusschen gevaarlijke klip-
pen en de eenige hoop was de onverwijlde daar-
stelling eener Constitutie op eenheid en ondeelbaar-
heid gegrond," Hij stelde daarom voor „ om eene
Commissie van niet minder dan 12 leden te benoe-
men; om de mannen, die zich bezig houden met
het plan van Constitutie op eene plegtige en alle-
zints overtuigende wijze de volstrekte noodzaaklijk-
heid van spoed (zal het Vaderland niet verlooren
gaan) onder \'t oog te brengen

Dit voorstel erlangde de goedkeuring der Verga-
dering, terwijl de burger Bij Ie veld het aandrong
door de woorden: „ Burgers Representanten! Sa-
gunten ging verlooren, terwijl Rome delibereerde:
ach! dat ons Vaderland, onze vrijheid, onze onaf-
hanglijkheid geen schipbreuk lijde, terwijl de Con-
stituanten lange redevoeringen houden

De Commissie, aan wier hoofd van de Kasteele
was, werd benoemd en verlangde de verzekering,
dat de Constituanten zelven ter Nationale Vergade-
ring zouden verschijnen i Zij verschenen op 15 Ja-
nuarij. Hun President Ockerse betuigde, in een
zeer gerekte aanspraak, dat men gereed zoude zijn
tegen \'t laatst van Februarij en der Vergadering ja
der geheele Natie verzekerde, dat hun plan op de
grondbeginselen der Revolutie, op de regten en plig-
ten van den mensch en burger, op de afscheiding
der Kerk van den Staat, enz. zoude gebouwd zijn
Hij eindigde met dezen krachtigen volzin: »De
Almagtige neige onze harten om, geschaard om het
altaar der vrijheid, eenparig te zweren, dat wij
óf het lieve Vaderland ... zullen redden, óf sterven
op onze posten. Ja dat zweren wij op dit oogen-
blik!
O Godheid! hoor ons, en bevestig onzen eed!,..

De burger Hugo Gevers nam daarna het woord
en zeide zoo verrukt te zijn door de heerlijke aan-
spraak van den burger Ockerse, dat hij geen woor-
den wist te vinden om zijne blijdschap uit te druk-
ken. „ Ik stel voor" zoo vervolgde hij „ om allen.

in navolging van den burger Ockerse, den pleg-
tigen eed af te leggen, dat wij het Vaderland be-
houden of op onze posten sterven; althans dat zweer
ik." Hij stak daarop de regterhand hemelwaarts;
de President en alle Leden deden desgelijks

Niet ongeestig was de opmerking later over dit too-
neel gemaakt, dat alle partijschap verdwenen scheen,
doch dat het voor den kundigen opmerker zeer beden-
kelijk was of de beteekenis van dien eed niet alleen
was, dat ieder het Vaderland op zijne wijze wilde
redden

Die redding had, naar de overtuiging der Unita-
rissen, weinige dagen later plaats, te weten op 22
Januarij 1798, toen zij de meer gematigden door
krijgsmagt wisten te verwijderen en ten getale van
28 in verzekerde bewaring te doen nemen. Hij, die
de Vergadering op Zaturdag, 20 Januarij, nog had
gepresideerd, deelde in dat lot Zijne plaats was
nu ingenomen door H. Midderigh, die de alzoo
gezuiverde Vergadering opende en decreteerde, dat
zij zoude worden genoemd:
Constitueer ende Vergade-
ring, representeerende het Bataafsche Volk
waarop
„ gantsch het Nationaal Hotel weergalmde van de
vreugde wegens dit Decreet, hetgeen het Bataafsche
Volk haare vrijheid wedergaf De bijzonderheden
dezer nieuwe herschepping, waar Daendels de hoofd-
rol speelde, voorbijgaande vermeld ik slechts \'t geen
met de Commissie van constitutie in onmiddelijk ver-
band staat.

Daar door dezen ommekeer het Reglement op de
Nationale Vergadering vernietigd was en de Com-
missie van zelve ophield, werden tot de spoedige
vervaardiging van een plan zeven leden benoemd,
die allen tot de vorige Commissie hadden behoord

" Dagv. VIII, 364. Diergelijke blijken van opgewondenheid
waren niet vreemd. Zoo gebeurde het, dat de burger
modder-
man
eensklaps den voorzitter hahn om den hals viel en hem
den broederkus gaf.
Verv. van wag., XXXV, 73.

Rogge, Oesch. d. Staatsregel., bl. 487.

® J. p. r. van hoope. Onder de gearresteerden waren nog: hahn,
h, gevers, van hamelsveld, hültman, kantelaar ch jacobüs
scheltema,
de geschiedschrijver.

Volgens voorstel van den burger nolet werd besloten, „ dat
men in het vervolg zich niet meer zou bedienen van de titulature van
het
Nederlandsche, maar van het Bataafsche Volk. Dagv.Wil, 422,

»» Dagv. VIII, 419,

ï 1 Men vindt die in het Dagv. VIII, 407 vgg. Verv. van wag.
XXXIX, 114 vgg. Rogge, Gesch. d. Staatsregel., bl, 503, waar
men de namen van al de gevangenen vinden kan. Zie verder
van
lennep,
Voorn. Gesch., IV\'\'\'^ afd,, 2 st, bl, 63 vgg. Min bekende
omstandigheden bij
p. scheltema. Het leven en de lettrh. ver-
rigtingen van
M^ jacobüs scheltema, Anast,, 1849, bl, 39 vgg.

Dagv. VIII, 422. Zeer merkwaardig is, om den geprikkel-
den geest dier dagen te kennen, de Proclamatie van de Consti-
tueerende Vergadering aan het Bataafsche Volk van 22 Januarij
1798, het vierde jaar der Bataafsche Vrijheid. „ De dag is ein-
delijk aangebroken, op welke uwe Vrijheid andermaal moest wor-
den verdedigd. Het was tijd, dat men alle hinderpalen uit den
weg ruimde, welke drie jaaren lang de zenuwen van onzen wel-
vaart verlamd hebben en ons gebragt op den rand van een jam-
merpoel, welke wij tot nog toe alleen ontkomen zijn door de
geduldige goedwilligheid van het Fransche Volk. Het was voor
de
Fransche Republiek bewaard ons andermaal te verlossen, enz,—
Bataven! zweeren wij op het altaar der Vrijheid, enz. Het Bond-
genootschappelijk Monster, niet ongelijk aan de Hydra der ouden,
kan niet worden verdelgd, dan door een raanmoedigen slag, welke
al deszelfs koppen in eens doet vallen. Die lang gewenschte slag
is heden gegeven. Het G-edrogt ligt reeds te zieltogen, enz, enz,
Dagv. der Constitueerende Verg. VIII, 423 vg,

2

-ocr page 207-

10

De algemeene weg, welken zij te volgen hadden, was
hun bepaald aangewezen, toen, den 25®\'®" Januarij,
gedecreteerd werd, welke de gronden der aanstaande
Constitutie zouden wezen. Deze moet, zoo heette het
o. a., een Democratische bij vertegenwoordiging zijn;
zij zal de regten van den burger bepalen; zij zal
de Republiek verdeelen in een welvoegelijk getal
departementen en gemeenten; zij zal uitspraak doen
over het bannissement voor altijd der Stadhouders-
gezinden, geëmigreerd sedert 1795; zij zal alle voor-
standers van het Oranjehuis uitsluiten van het stem-
regt, ten minste gedurende 10 jaren. „ Onder het
vallen van den presidialen hamer, welke dit gewig-
tig en belangrijk decreet bevestigde, deed zich eene
algemeene toejuiching en een aanhoudend handge-
klap hooren, al de zijden der Vergaderzaal weêr-
galmden van het geroep:
Lang leeve de Êén en On-
deelbaars Bataafsche Republiek!

Op den Maart 1798 trad de Commissie tot
de constitutie in de zaal der Constitueerende Ver-
gadering, terwijl een hunner, de burger Nol et, het
nu afgewerkte ontwerp droeg. De burger Ockerse
rigtte, namens zijne medeleden, het woord tot
de burgers Representanten in eene sierlijke, uitge-
breide aanspraak, waarin hij 2eide: ,, Gij zult too-
nen, dat het vaale spooksel van twist, van partij-
zucht, die voorheen immer door uwe Raadzaal
waarde, en die twee jaaren lang het Vaderland eene
goede Constitutie onthield, dat dit Helsch Monster
thands van hier verbannen is. Gijlieden zult aan
de Bataven, aan de groote
Fransche Natie, aan gansch
Europa toonen, dat gij nauwlijks de eene hand hebt
opgeheven om de vijanden van het waar Democra-
tisch Republicanisme te verpletten, of uwe andere
hand is reeds uitgestrekt, om het aêmechtig Vader-
land uit zijne ellenden op te beuren, en hetzelve
door eene vaste en wijze staatsregeling gelukkig
te maken

Weinige dagen later werd de Commissie met ze-
ven leden vergroot, ten einde de aanmerkingen op
het plan te ontvangen. Reeds twee dagen later zou
zij verslag doen. \'t Geschiedde. Men had slechts
een paar aanmerkingen. Beknopter is wel nimmer
beraadslaging over eene grondwet geweest dan die,
welke nu op 17 Maart 1798 volgde. Het ontwerp
was bereids gedrukt en rondgedeeld, dus den le-
den bekend. Nu- werd het gelezen en door den

\' Dagv. d. Const. Verg., VIII, 443—450. Er was een Pro-
visioneel Uitvoerend Bewind van vijf personen waarvan
pieter
vreede
er een was. Zijn aanspraak in dezelfde Vergadering ver-
dient in zijn geheel gelezen te worden om man en tijd te beoordee-
len. „ Het Vaderland was in gevaar. De Vrijheid lag te zielto-
gen. De Aristocratie en het Foederalisme, de Heerschzucht, het
Zelfbelang hadden hun fenijn in deze Vergadering gestort... Ja!
harde, maar vergulde en listig met fluweel omtogen ketens zou-
den de eerste vruchten geweest zijn, die de Bataven van het ver-
brijzeld Stadhouderlijk juk getrokken hadden."
Dagv. VIII, 436
en 450.

^ Dagv. IX, 51 vg. Aan het slot kwamen nog de toen ge-
ijkte uitdrukkingen van de onbepaalde dankbaarheid jegens de
Fransche Republiek, den onsterfelijken
bonaparte, het vernede-
ren van den trotschen Brit en het overbrengen van den Vrij-
heidsstandaard op de boorden van den Teems. Zie
Levensberigt
van
ockerse door h. w. tydeman en j. clarisse vóór het derde
deel der
Vruchten Resultaten, Amst. 1826, bl. 226, waar echter
de hevigste plaatsen niet aangehaald zijn.

President in omvraag gebragt: of de Vergadering
dit ontwerp van Constitutie verklaarde te zijn de
Constitutie welke aan de vrije beslissing der Bataaf-
sche Natie zou worden aangeboden. Als uit eenen
mond werd dit met ja! beantwoord, waarop door
den President conform werd gedecreteerd

De vrije beslissing, waarvan de Voorzitter gespro-
ken had, bleek toch niet zoo volkomen vrij te zijn,
daar men reeds, op voorstel van Kon ij nen burg,
besloten had ^ „ dat de Grondvergaderingen vooraf
zouden gezuiverd worden van zoodanige burgers, van
welke men wederstreving van de heilige grondbeginse-
len onzer Revolutie verwachtte." Dien ten gevolge be-
noemde het Uitvoerend Bewind gemagtigden, die in
last kregen om allen, die vóór 22 Januarij in geene
Grondvergaderingen waren opgekomen of die bij hen
bekend stonden als aanhangers van het stadhouder-
lijk en bondgenootschappelijk bestuur, en als weder-
strevers van de tegenwoordige orde van zaken, door
te schrappen op de lijsten der stemgeregtigden.
Desgelijks hadden de Gemeentebesturen in last om,
binnen veertien dagen, alle gewestelijke, onwaardige
ambtenaren van hunne posten te ontzetten

Op 23 April had de stemming over het ontwerp
plaats en het kan niet veel verwondering wekken,
als men verneemt, dat het met 153,913 stemmen
van de 165,510 werd goedgekeurd en dus slechts
11,597 het verwierpen Op 1 Mei 1798 werd dit
der Vergadering aangekondigd. De burger Ploos
van Amstel verscheen aldaar met een opgerold
pergament, toegestrikt met driekleurige linten, het-
geen den uitslag der stemming behelsde. Nadat die
was voorgelezen „ werd er een zeer fraaije muziek
in de antichambre gehoord, terwijl zoo de vergade-
ring als de tribunes weergalmden van het geroep:
Leeve de Republiek!!! Leeve de Constitutie van het
Bataafsche Volk \'V\'

Bij deze nieuwe Staatsregeling, over welke ik straks
breeder zal spreken, was als hoogste magt gesteld
een Vertegenwoordigend Lichaam, dat zichzelven in
twee Kamers verdeelde en door het Volk in de
Grondvergaderingen gekozen moest worden. Daar
men echter niet gerust was nopens den uitslag der
aanstaande verkiezingen, besloot men tot een hoogst-
eenvoudigen, maar de nieuwe Constitutie bepaalde-
lijk schendenden, maatregel Vele adressen waren
namelijk ingekomen om de meeste leden der Con-
stitueerende Vergadering te doen overgaan tot le-
den van het Vertegenwoordigend Lichaam; eene Com-
missie tot onderzoek dier adressen adviseerde niet

-ocr page 208-

11

ongunstig. De President van Altena deed daarop,
het was 4 Mei, het voorstel, of men zou kunnen
goedvinden deze Vergadering voor vervallen te ver-
klaren en de leden die de requisiten bezaten, zich
zouden formeren als Vertegenwoordigend Lichaam.
Daar niemand zich hiertegen verzette, werd gede-
creteerd, dat de Constitueerende Vergadering ver-
vallen was verklaard en geconverteerd in het Wet-
gevend Lichaam des Bataafschen Volks \\ Nog op
denzelfden avond, nadat de leden, die volgens de
nieuwe Staatsregeling onbevoegd waren, hun ontslag
genomen hadden, legde de President de volgende
verklaring af: „ Ik verklaare deze Vergadering te
zijn het
Yertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen
Yolks,
zoo als hetzelve bij de Staatsregeling is be-
paald geworden." Men ging over tot het benoemen
van 20 leden voor de Tweede Kamer, terwijl de
overblijvenden tot leden der Eerste Kamer werden
geproclameerd ^

Deze conversie van de Constitueerende Vergade-
ring in Vertegenwoordigend Lichaam werd verschil-
lend beoordeeld en vlekte bij een groot gedeelte der
Natie misnoegen; gelijk dan ook de luisterrijke feest-
vieringen in de Republiek bij gelegenheid der aan-
neming van de Staatsregeling zeer bedaard, maar
zonder algemeene deelneming afliepen Daarenbo-
ven oordeelden velen de handelwijze van het Uit-
voerend Bewind ^ te hevig republikeins ch en vooral
vergete men niet, dat de meer gematigden te Pa-
rijs hadden gezegevierd en aldaar onze politieke
thermometer hing.

Daendels, die den 22®\'®° Januarij bewerkt had,
bragt den 12\'^®° Junij 1798 een nieuwe omwenteling
tot stand, met behulp van den Franschen Generaal
Joubert en de toenmalige Agenten (Ministers) van
Oorlog, Marine, Financie, Justitie en Policie

Op Dingsdag 12 Junij begaf Daendels zich met
de noodige gewapende ondersteuning naar het Ho-
tel van \'t Uitvoerend Bewind, alwaar drie der leden
Vreede, Fijnje en van Langen met den Fran-
schen Ambassadeur Lacroix aan tafel zaten. De
twee eersten ontsnapten in de verwarring, doch van
Langen werd in arrest genomen Nu gold het
de leden van het Vertegenwoordigend Lichaam. De
Eerste Kamer was niet vergaderd, de Tweede werd

^ Dagv. IX, 621. De term, volgens de Constitutie, was Ver-
tegenwoordigend Lichaam.

^ Dagverhaal der Handelingen van hei Vertegenwoordigend- en
Intermediair Wetgevend Lichaam des Bataafschen Volles,
uitgeg. door
SWAET en In de Haage, 1798, I, 2 vgg.

® Rogg-e, G. der Staatsregel., bl- 578; Verv. van wag., XXXIX,
281. De Representant van
leedwen, schreef daaromtrent, „deezen
geheelen nagt (die des Vuurwerks) heb ik te midden van de menigte
gaan observeeren — belangneemende vreugde vond ik nergens —
geen een dronken mensch — geen zang of dans."
Terz. pl. bl. 282.

* Het bestond uit dezelfde personen als het vroegere Provisio-
nele nl. p.
veeede, s. j. van langen, w. punje, b. wildeik

en j. p. POKKEE.

® Met name g. j. pijman, J. spooes, j. a. GOGEL, e. w. ta-

DAMA en A. J. LA PIEEEE.

® Veel dat men elders niet aantreft, vindt men bij g. j. pijman.
Bijdragen tot de voornaamste gebeurtenissen, enz.; Utr. 1826, bl. 69
vgg. Hij was in 1798 Agent van Oorlog. De niet aanwezige
leden
pokkee en wildeik , werden in hunne woningen gearres-
teerd, doch spoedig ontslagen. Daar zij niet in de laatste maat-
regelen der drie overigen gedeeld hadden, werden zij zelfs leden
van de nu in \'t leven tredende Intermediaire Vergadering.

vn
des avonds ten 7 ure, toen zij onder voorzitterschap
van C. Visser bedaard aan \'t raadplegen was
overvallen. Met geweld deed men dezen van zijn
stoel opstaan, niettegenstaande hij riep, dat hij daar
zat als representant en eerlijk man. Het baatte niet,
hij en enkele anderen werden gevangen.

Het tooneel was dus weder veranderd. Den vol-
genden dag zag men ter vergaderplaats der Eerste
Kamer de Agenten (Ministers) verschijnen, gevolgd
door een twintigtal personen, deels leden van het
ontbonden Vertegenwoordigend Lichaam, deels ambte-
looze burgers, door de Agenten uitgenoodigd. De
Agent van Marine Spoors plaatste zich op den
presidialen zetel. Hij verkondigde, dat het noodig
geweest was het ondragelijk juk van het inconstitu-
tioneel Uitvoerend Bewind af te schudden, het volk
te redden uit de klaauwen van monsters, wier dorst
naar schatten toenam, naarmate van den rijken buit;
dat er een tusschenbestuur noodig "was, dat slechts
zou duren tot het Volk zijne keuzen van een Wet-
gevend Lichaam volgens de Constitutie zou hebben
uitgebragt. Hij verklaarde de aanwezigen te consti-
tueren tot de Intermediaire Wetgevende Vergadering
van de Bataafsche Republiek De naam dezer tus-
schenvergadering was eigenlijk:
Intermediair Wetge-
vend Lichaam des Bataafschen Yoïks.
De Agenten
hadden zich zeiven geconstitueerd als Intermediair
Uitvoerend Bewind.

Weldra werd nu het Volk opgeroepen in de
Grondvergaderingen, tegen den 13\'^®° Julij, ter
keuze van eene nieuwe vertegenwoordiging, die den
31®\'®° dier maand bijeen zou komen. Op dien dag
werd de Fauteuil ingenomen door den nieuw be-
noemden voorzitter P. L. van de Kasteele, die
eene toespraak hield en met deze woorden sloot:
„ Ik ben op uwen wenk bevoegd en bereid, om in
naam des Bataafschen Volks, welks oppermacht wij
eerbiedigen (hier dekt zich de President) terwijl wij
die vertegenwoordigen, deze Vergadering te procla-
meren als de algemeene Vergadering van het
Ver-
tegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks

Nadat men nu bij besloten stemming 30 leden,
die de Tweede Kamer zouden uitmaken en, eenige
dagen later, een Uitvoerend Bewind van 5 leden
gekozen had, was er ten minste een geregelde en
grondwettige inrigting, die echter slechts tot het
laatst van 1801 stand hield.

De op den 23\'\'®° April 1798 aangenomene Staats-
regeling " bevatte, in Art. 3, Titul I, de verdeeling
van het grondgebied der Bataafsche Republiek in
acht Departementen en Art. 7 schreef voor, dat ,, de

2*

-ocr page 209-

12

bijzondere bepalingen der verschillende Departemen-
taale
Omtrekken, Ringen en Gemeenten in ieder De-
partement, en der
Hoofdplaatsen in de onderscheidene
Ringen" ten spoedigste door het Vertegenwoordigend
Lichaam zouden geregeld worden. Om hieraan ge-
volg te geven, stelde de President der Eerste Ka-
mer van de Kasteele, op 1 Augustus 1798 \\
het benoemen eener personeele Commissie voor om
der Vergadering te dienen van consideratiën en ad-
vys. Terstond werden negen leden daartoe geko-
zen, waaronder de bekwame landmeter H. Verhees.
Hun taak was de Republiek in acht Departementen
te deelen; dit wisten zij, daar de Constitutie het
voorschreef; overigens was het een geheel nieuw
plan, met al de eindelooze berekeningen van bevol-
king en grenzen, dat door hen moest worden uitge-
werkt. De laatste Commissie van constitutie toch had
dit gemakshalve of uit tijdsgebrek aan anderen over-
gelaten. Het duurde dan ook meer dan twee maan-
den, 12 October, eer de negen burgers verslag
hunner werkzaamheden ter Eerste Kamer inbragten.
Hunne bedoeling was vooral geweest, zeiden zij, om
het foederative stelsel geheel weg te nemen. Deze
stelling was zoozeer door haar doorgevoerd, dat
niettegenstaande Dordrecht verzocht had bij het
zesde Departement de Delf, dat is het vroegere Zuid-
hoUand, te worden gevoegd, de Commissie meende
te moeten volharden in de plaatsing bij het 8®\'®
Schelde en Maas, dat is Zeeland met westelijk Bra-
band, opdat alzoo \'t foederative stelsel geheel den
bodem zou worden ingeslagen. Sterker nog bleek
dit, toen Bergen op Zoom bij Bataafsch Braband
wilde blijven, omdat de Godsdienst, de zeden en
gewoonten van hun landschap te veel verschilden om
bij het Zeeuwsch Departement gevoegd te worden.
Want nu verklaarde de Commissie, dat dit juist
pleitte om die Stad en \'t Marquisaat bij Schelde en
Maas (Zeeland) te voegen, daar zij getracht had,
door vermenging van zeden en Godsdienst de in-
gezetenen meer tot de één- en ondeelbaarheid te
brengen ^

Men had dus gepoogd de negen voormalige -ge-
westen ^ in een te smelten en overigens de Depar-
tementen zooveel mogelijk gelijk te bevolken, zich
niet te binden aan de aanstaande verdeeling der
Republiek in Districten en de groote wateren en
rivieren tot grenzen der Departementen te nemen.
Volgens de Staatsregeling ^ moest ieder voorstel drie-
malen gelezen worden. Na de derde lezing, op
24 October, had het Rapport nog hevige aanvallen
te verduren van hen, die meenden, dat de Staats-
regeling geen aanleiding gaf tot gelijke bevolking
der Departementen en nu, door het trachten daar-
naar, groot ongerief geboren werd voor de ingeze-
tenen, daar de behoeften van den inwoner van
Bataafsch Braband door het afgelegen Departemen-
taal Bestuur, in Middelburg, niet gekend werden;
dat wijders het verschil in zeden geen reden was
om een gedeelte van het vroegere Zeeland en Bra-
band bij een te voegen, daar het niet te hopen
was, dat de schrale zandboer de zeden en levens-
wijze en vertering van den rijken Zeeuwschen land-
bouwer zou willen navolgen

De gronden van het Rapport werden echter
aangenomen en aan de leden gelegenheid geschon-
ken om bedenkingen aan de Commissie op te ge-
ven, die dan een nader Rapport zou uitbrengen.
Dit geschiedde op 31 October De Commissie had
nu in de grenzen nogmaals eenige verandering ge-
bragt. Dit verhinderde toch niet, dat er nog vele
aanmerkingen werden gemaakt, waarbij andere schei-
dingen voorgesteld of andere hoofdplaatsen voor de
onderverdeelingen werden verlangd.

De Vergadering scheen nu naar het einde te hij-
gen; al de gemaakte bedenkingen werden verwor-
pen en de verdeeling der Republiek in Departemen-
ten en Ringen werd conform het Rapport gearres-
teerd \\ Bij Proclamatie van 17 November 1798
werd deze verdeeling afgekondigd. Het was dus
niet vóór in het vierde jaar der Bataafsche Vrijheid,
dat men dit moeijelijk werk ten einde bragt. Zoo
men daarbij beoogde om de vroegere Provinciale
grenzen en daardoor hetgeen men Foederalismus
noemde, te vernietigen, beantwoordde de nieuwe
verdeeling daaraan bijzonder goed. Men sla een
oog op de groote Kaart. Men ziet het geheel ver-
anderde voorkomen van het Vaderland. In plaats
van zeven Provinciën, met het Landschap Drenthe
en de Generaliteitslanden is het ons, bij Tractaat
van 16 Mei 1795, gelatene grondgebied verdeeld
in acht Departementen: van de Eems, den Ouden
IJssel, den Rhijn, den Amstel, Texel, de Delf, de
Dommel, en Schelde en Maas. Geen dier Departe-
menten komt met de vroegere grensscheiding over-
een, en bevat steeds gedeelten van twee of meer der
vorige Provinciën. Zoo is de Eems uit deelen van
Friesland, Groningen en Drenthe zamengesteld; de
Oude IJssel uit stukken van Friesland, Groningen,
Drenthe, Gelder en uit\'geheel Overijssel; de Rhijn
heeft het grootste deel van Gelder en Utrecht met
een Hollandsch stuk; de Dommel deelen van Gelder
en Holland, en Generaliteitsland; Schelde en Maas be-
staat uit Zeeland met stukken van Holland en Bra-
band. Bij Holland zelf was dit het bezwarendst,
doch heeft men bij de Delf en Texel gedeelten van
Utrecht weten te voegen, terwijl alleen de Amstel
geheel Hollandsch is; \'t geen, wegens het groote ge-
getal inwoners van Amsterdam, niet anders kon, daar
men tevens de Departementen zoo na mogelijk gelijk
had willen bevolken. Ook hierin slaagde men zeer
wel, daar het minst bevolkte Departement, dat van
Schelde en Maas, 217000 en het meest bevolkte, dat
van de Eems, omtrent 247000 zielen telde.

Min gelukkig was men in het verwezentlijken
der stelling, om de groote wateren en rivieren
tot Departementale grenzen te nemen, en zulks tot
gemak der ingezetenen. Dit en gelijke bevolking
waren bezwaarlijk te vereenigen. Bij de noordelijke
en zuidelijke grenzen van de Delf en de zuide-
lijke grens van den Rhijn werd dit in acht geno-

® Dagv. Vert. Lich., II, 1015 en 1018.

« Dagv. II, 10, 20 en 1101.

\' Dagv. n, 1107.

® Proclamatiën van het Uitvoerend Bewind, op dien datum.

-ocr page 210-

13

men en gevolgelij k bij de zuidelijke van Texel en
de noordergrenzen van Schelde en Maas, en van
Dommel. Overigens is er bijna niet aan voldaan.
Bij den Ouden IJssel zijn het Koningsdiep ten noor-
den en de Schipbeek ten zuiden nietige stroompjes,
en nog slechts gedeeltelijk grens; terwijl de schei-
dingen westelijk van Deventer en noordelijk van
Utrecht dwars door \'t land loopen, zoo als ook
die tusschen de twee zuidelijkste Departementen.

Ieder Departement ziet men verdeeld in zeven
Ringen, volgens het stellig voorschrift der Staats-
regeling, ^ zoo na mogelijk, gelijk bevolkt. Iedere
Ring was verdeeld in 60 a 71 Grondvergaderin-
gen, uit omtrent 500 zielen bestaande, zoodat een
Ring er gemiddeld 33,000 telde. In die Ringen ko-
zen de stemgeregtigde burgers zeven leden voor
het Departementaal Bestuur. Het eerste en tweede
jaar geschiedden de keuzen door twee, het derde
jaar door drie der zeven Ringen l Op de Kaart
zijn de acht Hoofdplaatsen der Departementen met
groot kapitaal gedrukt en rood onderstreept, en
de Hoofdplaatsen der Ringen met klein kapitaal,
en de teekens rood gekleurd. Daar de ringver-
deeling van Amsterdam niet op de groote Kaart
te brengen was, is er een afzonderlijk carton van
gegeven in den regter-benedenhoek.

Behalve deze onderscheiding in Departementen
en Ringen moest, ingevolge Art. 6, Titul. I der
Staatsregeling van 1798, de Republiek nog in Dis-
tricten worden verdeeld. Deze arbeid was aan de-
zelfde Commissie opgedragen. Zij bragt haar ver-
slag, bij monde van den burger Leemans, op den
2ßsten .^er Eerste Kamer uit. Zij had

zich vooreerst ten regel gesteld, om, bij de verdee-
ling der Districten, de grenzen der Departementen
niet in acht te nemen, maar die door elkander
te doen loopen, daar de Staatsregeling die twee
verdeelingen te duidelijk onderscheidde. Ook had
zij de Grondvergaderingen behouden, zoo als die bij
de Departementen onderling waren aangenomen,
en geen gebruik gemaakt van de menigvuldige
aan haar gezondene adressen, waarbij, op grond van
eene latere volkstelling door de kerkgenootschappen
gedaan, een veel grooter zielental werd opgegeven,
en alzoo vermeerdering van Grondvergaderingen
werd verzocht, daar, naar haar oordeel, dit aanlei-
ding zou kunnen geven, om de verdeeling in De-
partementen en Ringen reeds nu verbetering te doen
ondergaan. Het is duidelijk, dat men beefde bij de
gedachte van weder alles nog eens over te tellen
en over te werken. De Commissie had, even als
bij de Departementen, de hoofdrivieren en groote
wateren tot limieten der Districten trachten te ne-
men; doch het is haar niet volkomen gelukt, daar
men aan het getal van veertig Grondvergaderingen
voor ieder District gebonden was en dus hier en
daar eenige plaatsen van over de rivieren bij een
District had moeten voegen. Nadat dit Rapport, in-
gevolge de Staatsregeling, de tweede en derde lezing
op 1 Mei had ondergaan, werd het op 6 Mei, met
enkele geringe veranderingen, goedgekeurd en ter
bekrachtiging aan de Tweede Kamer gezonden.
Reeds den volgenden dag, 7 Mei, werd het ter
Eerste Kamer gelezen en in handen gesteld van
den burger Huber c. s. om te dienen van advys.
De tweede lezing had op 10 Mei plaats en op den
13^®° werd het Besluit der Tweede Kamer veranderd
in een Decreet en toegezonden aan \'t Uitvoerend
Bewind l Bij Proclamatie van den Mei 1799,
het vijfde jaar der Bataafsche Vrijheid, werd de
nieuwe Districtsverdeeling bekend gemaakt en de
oproepingen in de Grondvergaderingen tegen 28
Mei bevolen

Het Volk scheen nog niet geheel doordrongen van
de groote waarde en het genot van zelf Representan-
ten te kiezen, althans in die Proclamatie werd den
Bataaf dit onder \'t oog gebragt door de volgende
woorden: „ Batavieren! kent thans de grootheid
uwer verpligtingen; schat de waarde uwer verkre-
gene vrijheid, gevoelt het groot belang van het uit-
oeffenen van uw stemrecht, niemand uwer daartoe
bevoegd, onttrekke zich. Hij, die zich achteloos, of
kwaadwillend aan de zaak des Vaderlands onttrekt,
is den naam van Bataaf onwaardig

De op 13 Mei 1799 gearresteerde verdeeling in
Districten is op het kleine kaartje geteekend. In
plaats van de vroegere 126 Districten van 15000 zie-
len had men er nu 94 van 20000. Zij dienden voor de
keuze der leden van het Vertegenwoordigend Lichaam.
Ieder der Districten had namelijk 40 Grondverga-
deringen, elk van 500 zielen. Ieder District kiest
eenen Representant, dus in \'t geheel 94, op de vol-
gende wijze. In elk der 40 Grondvergaderingen
van het District worden door de stembevoegde bur-
gers een Vertegenwoordiger benoemd en een kiezer
gekozen, benevens voor ieder een plaatsvervanger
De kiezer is daardoor definitief als zoodanig geko-
zen. De veertig kiezers komen nu te zamen in de
Districtsvergadering. De namen der in de Grond-
vergaderingen benoemde Vertegenwoordigers — wier
getal hoogstens 40 kon zijn, en soms wel uit zeer
weinige namen zal bestaan hebben, daar vele Grond-
vergaderingen zich op denzelfden persoon vereenig-
den — die namen worden nu ter Districtsvergade-
ring voorgelezen. Zoo iemand door meer dan de
helft der Grondvergaderingen, dat is door 20, is be-
noemd, is de keuze gedaan zoo niet, dan worden
de drie door de meesten van alle Grondvergaderin-

\' Hoezeer thans die datums niet zeer belangrijk meer zijn,
kan het opgegevene dienen om den loop te doen zien, dien een
wetsontwerp, volgens de toenmalige Staatsregeling, te nemen had.

^ Daar mij een der deelen van het vroeger steeds aangehaalde
Dagverhaal van \'t Vert. Lichaam ontbreekt, heb ik het gemelde ge-
volgd naar de officiele uitgave ter Landsdrukkerij van de:
Be-
sluiten der Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des
Bataafschen Volks
en van de Besluiten van de Tweede Kamer en
Decreten van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks
op de Secretarie der Stad Rotterdam berustende. Zie Besl., der
Eerste K.
IX, 2<i® st., bl. 998 en Bijlage achter de Zitting van
26 April 1799, en X, st. bl. 95 en 324;
Decreten 109,
212 en 298.

® Prooi. v. 7 Uitv. Bew., op dien datum.

8 Art. 24 Titul II, der Staatsr.

\' Art. 28, Begl. A.

-ocr page 211-

14

gen benoemd op eene lijst gebragt. Uit dit drietal
wordt bet Lid der Vertegenwoordigende Vergadering
gekozen, door ingevulde briefjes in eene geslotene
bus te steken. Op gelijke wijze wordt een plaats-
vervanger van den Vertegenwoordiger gekozen. Al-
vorens de keuzen gedaan worden, moet ieder kiezer
op zijne burgertrouw verklaren, dat hij eenen on-
veranderlijken afkeer heeft van het Stadhouderschap,
de Aristocratie en de Regeringloosheid en niemand
zou benoemen, dien hij geloofde een aanhanger
daarvan te zijn \\

De Vertegenwoordigers genoten ieder ƒ 4000 in
\'t jaar onder korting van ƒ 10 daags voor iederen
dag, dien zij zonder verlof afwezig waren ^

De 94 verkozenen verdeelden zichzelven in twee
Kamers, de Eerste en Tweede genaamd. De Tweede
Kamer (met onze Eerste gelijkstaande) bevatte 30
Leden; de overigen vormden de Eerste (die met
onze Tweede overeenkomt). Zoodat, bij de toen-
malige bevolking van nagenoeg 94 x 20,000, 64
Leden in de Eerste Kamer zaten. De Tweede be
krachtigde ieder aan haar gezonden Besluit der
Eerste, en veranderde dat, bij goedkeuring, in een
Decreet De Eerste Kamer zond die Decreten
aan het Uitvoerend Bewind, uit vijf Leden, k
f 12000 ieder, bestaande hetwelk de Decreten
binnen drie dagen of bij noodzaak binnen 24 uren
afkondigde. Dit Uitvoerend Bewind werd door het
Vertegenwoordigend Lichaam buiten zich gekozen
De Leden moesten 40 jaar oud zijn. De Eerste
Kamer zond een drietal aan de Tweede Kamer, die
daaruit de keuze deed. Dat Bewind, waarvan jaar-
lijks een Lid aftrad, en niet verkiesbaar was dan
na vijf jaren was gevestigd in éénzelfde gebouw
op kosten der Natie en werd bij alle openbare op-
togten vergezeld van een Eerewacht. Het bediende
zich van acht door hen aangestelde Agenten, van
buitenlandsche Betrelddngen, Marine, Oorlog, Finan-
cie, Justitie, inwendige Policie, Nationaale Opvoeding
en Nationaale Oeconomie, ieder a ƒ 9000 ^ Van het
Vertegenwoordigend Lichaam trad jaarlijks een derde
af, hetwelk werd aangevuld door een derde, dat is
31 of 32 der 94 Districten, die volgens rooster aan
de beurt waren, b. v. Leeuwarden 1801, 1804, 1807
en zoo vervolgens, om te kiezen; waartoe, op den
laatsten Dingsdag van Mei van ieder jaar, de Grond-
vergaderingen door
\'t Uitvoerend Bewind werden
zaämgeroepen. De aftredende Leden waren ander-
maal weder verkiesbaar, doch voor de derde reize
niet, dan na verloop van drie jaren

De Constitutie, die dit alles regelde, en een zeer
uitgebreid staatsstuk was van 527 artikelen, vooraf-
gegaan van Algemeene Beginselen met zedekundige
voorschriften, bepaalde, behalve de reeds opgenoemde
verdeelingen, tevens die der Ringen en Gemeenten ^^
Deze verdeeling is wel gemaakt en zelfs bij Publi-
catie van 9 Junij 1800 verkondigd, doch, zoo ver
ik weet, niet ingevoerd. Bij Publicatie althans van
22 Januarij 1801 wordt gezegd, dat, door bezwaren
bij ingekomen adressen aangevoerd, eenige veran-
deringen in de bestaande verdeelingen werden ge-
vorderd en „ daar de Gemeentenverdeeling nog niet
was geïntroduceerd, er geschikte gelegenheid was,
om, zonder verwarring, die veranderingen daar te
stellen." En toen men nu tegen den 7\'^®° April 1801
de Grondvergaderingen zou oproepen tot kiezen van
Gemeentebesturen, stelde de burger Gerlsma voor
om, daar de vervroegde herziening der Staatsrege-
ling een onderwerp van deliberatie kon uitmaken,
dat oproepen uit te stellen; hetwelk aldus besloten
werd Weinige maanden later was er een nieuwe
Staatsregeling. Ik ga die indeeling, die trouwens
op de schaal der Kaart niet te brengen was, met
stilzwijgen voorbij.

Nog was er eene nieuwe regterlijke inrigting ver-
ordend, met Vrederegters in iedere Gemeente, Regt-
banken en één Geregtshof in ieder Departement,
welke inrigting insgelijks nooit in het leven is ge-
treden Over de plaatsing der Geregtshoven waren
intusschen bij het Vertegenwoordigend Lichaam de
gemoederen zeer in beweging geweest, daar ieder
voor de stad, die hem dierbaar was, sprak. De
Commissie, die op 22 October 1798 de geschikte
plaatsen voor de Departementale Geregtshoven zoude
aanwijzen, verklaarde zich voor Groningen, Deven-
ter, Utrecht, Amsterdam, Haarlem, den Haag,
\'s Hertogenbosch en Dordrecht. De keuze was haar
bezwarend gemaakt daar Kampen, Zwol, Meppel,
Arnhem, Zutphen, Alkmaar, Hoorn, Rotterdam,
Nijmegen, Amersfoort, Middelburg en Breda alle
aangedrongen hadden, dat aldaar Geregtshoven mog-
ten worden geplaatst Op den 15\'\'®" November,
toen de discussiën aanvingen, meenden sommigen
dat de Geregtshoven moesten worden gevestigd in
de Hoofdplaatsen der Departementen. Anderen oor-
deelden, dat de Commissie het grondbeginsel der
Staatsregeling, waarbij het meeste gerief der inge-
zetenen moest worden _ in \'t oog gehouden, geheel
verlamd en verwaarloosd had; weder anderen, dat
sommige Geregtshoven als Utrecht, Deventer, den
Haag en Dordrecht verkeerdelijk aan \'t einde der
Departementen geplaatst waren Eindelijk werd
bij stemming besloten, dat niet Deventer maar Kam-
pen een Geregtshof zoude hebben en overigens de
door de Commissie voorgedragene verdeeling zoude
plaats grijpen, gelijk dat Besluit den 28"\'®" Novem-
ber door de Tweede Kamer werd bekrachtigd, hoe-
zeer niet zonder veel tegenstand De zetels der
Geregtshoven zijn, onder de namen, blaamv ge-

\'\' Verv. van wag-. , XLIII, 183. De Staatsregeling kon eerst
vijf jaren na hare aanneming, dus in 1803, herzien worden, doch
het Uitvoerend Bewind had een voorstel gedaan ter vervroegde
herziening, gelijk bij de Beschrijving der volgende achtste Kaart
zal ontwikkeld worden,

\' 2 Appeliüs, bl. 148. „ Na een tijdverloop van ruim drie ja-
ren, was slechts de verdeeling der Gemeente-Besturen geregeld,
en men was nog tot geen eind-besluit gekomen omtrent de plaatsing
der Burgerlijke Rechtbanken."

Dagv. Vert. Lich. II, 994 vgg.

De burger appeliüs, Dagv. III, 110.

Dagv. III, 109 en 107.
IS
Dagv. III, 151 en 269.

-ocr page 212-

15

streept . Omtrent de Hoofdkaart heb ik nog het
een en ander in het midden te brengen.

Bij de beschouwing der Departementen van den
Rhijn en van de Dommel trekt het voorzeker de
aandacht, dat kleine gedeelten daarvan wit gelaten
en met geene Departementale, maar met Staatsgren-
zen omtrokken zijn. Het zijn die onafhankelijke
Heerlijkheden, die geene andere betrekking tot onze
Republiek hebben, dan dat zij midden in haar grond-
gebied gelegen zijn ^ Over die in het Rhijndeparte-
ment, welke eerst in 1807 bij ons Vaderland werden
ingelijfd, zal bij de Beschrijving van Kaart N". 8 het
noodige gezegd worden. Thans wensch ik over die
in het Departement van de Dommel te spreken,
welke ons nog onder de Staatsregeling van 1798
ten deel vielen

De westelijkste der Heerlijkheden is het Graaf-
schap Bokhoven, een nietig plekje gronds door een
paar honderd ingezetenen bewoond, waarvan Heer
was Anne Lodewijk Alexander de Montmo-
rency. Prins de Rebecq, die, in of omtrent 1794,
ten gevolge der staatsgebeurtenissen uit Frankrijk
geweken, in dit zijn Graafschap toevlugt zocht, tot
de indringende Franschen hem naar eene andere
schuilplaats dreven Daarop volgt het Graafschap
Megen, ruim 1700 inwoners bevattende, geregeerd
door Carolus Roomsche Rijksgraaf van Schall tot
Bell; dan het Land van Ravestein, met 11,800 in-
woners toebehoorende aan Karei Theodoor, Keur-
vorst van Palts-B eij er en. Markgraaf van Bergen op
Zoom; vervolgens de Baronie van Boxmeer, met
ruim 2000 zielen, die tot Heer had den Prins van
Hohenzollern-Sigmaringen. Daarna de Heerlijkheid
Oefelt, met 500 inwoners, tot het Hertogdom Kleef
gerekend en aan den Koning van Pruissen toeko-

^ De bevolking der voornaamste steden, waartoe gekozen zijn
de Hoofdplaatsen der Departementen en de zetels der Geregtsho-
ven, en een paar anderen was in 1798, 1840 en 1850 de volgende:
Men vindt die ook in de
Ned, Resld. en \'s Orav. Stads-Alm, voor
1851, \'s Hage bij belIiVfaxte, bl. 40 vgg. en voor 1850 latere op-
gaven der Gemeente-Besturen in de
N. R. Courant van 20 April,
1851, No. 104.

1850.
24,.505
17,679
18,671
224,235
10,148
18,467
21,782
15,934
33,695
10,599
47,927
25,778
72,467
20,878
88,812
14,387

1798.

1840.

Leeuwarden. . . .

15,525

23,400

Zwol........

12,220

16,950

Arnhem.......

10,080

16,758

Amsterdam.....

217,024

211,349

Alkmaar......

8,373

9,835

Delft........

13,737

17,037

\'s Hertogenbosch.

12,621

21,961

Middelburg.....

17,687

15,858

Groningen.....

23,770

33,484

Kampen......

6,214

9,072

Utrecht.......

32,294

48,491

Haarlem......

21,227

24,012

Haag. . ......

38,433

63,556

Dordrecht.....

18,014

20,991

Rotterdam.....

53,212

78,098

Deventer.....

8,287

14,379

- Zie de Beschrijving der Kaarten N". 4 en N". 6.

Dit valt niet moeijelijk nu D\'\'. c. k. hekmans zeer verdien-
stelijke opgaven daaromtrent beeft geleverd, in zijne
Bijdragen tot
de Geschiedenis,
enz, der Provincie Noord-Braband, \'s Hertog. 1845,
2 D., onder den titel: Staatsstukken en Bescheiden betrekkelijk,
de inlijving van de Souvereine Heerlijkheden Ravestein enz. in
Frankrijk en vervolgens in Noord-Nederland. Deel I, 495 vgg.
en II, 429 vgg.

^ Jkhr. M^ h. b. martini van geppen, het Graafschap Boh-
hoven,
in den Noord-Brab. Volhs-Almanak voor 1843, bl. 85 tot 105.

mende. Eindelijk de Kommanderij van Gemert, met
3600 inwoners, aan de Duitsche Orde behoorende.
De Ridder van Plettenberg was destijds Kom-
mandeur.

Bij den inval der Franschen in 1794 werden deze
Landen tevens bezet en „ als gedeelte van de con-
questen gemaakt door de dapperheid der Republi-
keinsche Legers" bij de Fransche bezittingen ge-
voegd, op 18 December 1797 en den 23®\'®° Janu-
arij 1798 bij de nieuwgevormde Departementen der
Fransche Republiek van de Roer ingelijfd en volgens
Fransche wetten bestuurd.

Men herinnert zich, hoe bij het Tractaat van 16
Mei 1795 bepaald was, art. 16, dat de afstand,
door ons aan Frankrijk gedaan van Staatsvlaanderen
en de bezittingen aan de Bovenmaas, zoude ver-
goed worden door het schenken van andere Landen,
gelijk staande in oppervlakte met de verlorene, (des
portions de terre égales en surface Eerst na vijf
jaren werd dit, zoo \'t heette, verwezentlijkt door de
overdragt der gemelde enclaves aan onze Republiek.
Zoo \'t heette — want hoewel de nu aan ons gece-
deerde streken voor de Republiek belangrijk wa-
ren, als geheel door haar grondgebied omgeven,
zoo wogen zij noch in uitgestrektheid, noch in
aanzien, noch in volkrijkheid op, tegen de in 1795
afgestane. Onze aanwinst bedroeg omtrent 20,000
zielen ons verlies kan ik niet begrooten door ge-
mis van bevolkingsstaten dier dagen, doch had Maas-
stricht alléén in de helft der 18^® eeuw 13000 in-
woners.

Op 5 Januarij 1800 geschiedde te Parijs de af-
stand van wege Frankrijk, bij Transactie door den
Ambassadeur bij de Fransche Republiek R. J. Schim-
melpenninck aan de eene en den Minister van Bui-
tenlandsche Zaken 0. M. Talleyrand aan de andere
zijde geteekend. Bij Art. 1 staat de Fransche Re-
publiek aan de Bataafsche af al de regten en bewe-
ringen, welke ook, op de goederen gelegen, op het
Bataafsche grondgebied en bezeten door verschillende
geestelijke of wereldlijke personen, als de Paltsgraaf,
het Huis van Sulzbach, enz. De Fransche Repu-
bliek van nu af aan, der Bataafsche Republiek het
bezit van dat alles overdoende, belooft en verbindt
zich om, bij den algemeenen vrede met het Keizer-
rijk haar den onherroepelijken en volstrekten eigen-
dom door de belanghebbenden te doen overgeven en
daartoe al het mogelijke in \'t werk te stellen, alsof
zij voor zichzelve handelde.

Ten gevolge dezer laatste bepaling, werden de
Landen op den linkerrijnoever, bij den Vrede van
Luneville van 9 Februarij 1801, door den Keizer en
de Duitsche Vorsten voor altijd aan Frankrijk afge-

-ocr page 213-

16

staan, waardoor het bezit der gecedeerde Landen
aan het Bataafsch Gemeenebest werd bevestigd, ter-
wijl, ten overvloede. Frankrijk nog, den 24®\'®°Augus-
tus 1803, in het bezit van al de Landen, die de
Keurvorst van Palts-Beijeren op den linkerrijnoever
bezeten had, werd gehandhaafd. En op den 25®\'®\'\' Fe-
bruarij 1801 werden de schadeloosstellingen, in geld
of land, door de leden van het Duitsche Keizerrijk
en de Fransche Republiek vastgesteld \\

Dit viel Frankrijk zooveel te ligter, daar wij, bij
vermeld Tractaat van 5 Januarij 1800, nog zes mil-
lioenen franken voor de cessie te betalen hadden
aan de Fransche Republiek. Wij gaven haar dus
voor de herkrijging onzer vrijheid en deze bezittin-
gen, ongerekend het verlies van Staatsvlaanderen en
de Bovenmaas, 103 millioen gulden. Volgens bere-
kening, was de ongehoorde som door ons aan Frank-
rijk betaald, van den intogt in 1795 tot 31 Decem-
ber 1804, 229 millioen gulden l

Kort na de Transactie, werden de gecedeerde Lan-
den, op last van het Uitvoerend Bewind van 8
Maart 1800, in bezit genomen, in naam van het Ba-
taafsche Volk, door den daartoe gecommitteerden
burger G. A. Visscher, Commissaris van het Be-
wind bij het Departement van de Dommel; „ wor-
dende de ingezetenen ontslagen van alle eeden en
verbindtenissen waarmede zij aan hunne vorige Hee-
ren of Regeringen verbonden waren, en voorts ge-
last, om de voornoemde in bezitneming te beschou-
wen als door het Bataafsche Volk zelf geschied, de-
zelve in allen opzigte te respecteren en zich als
goede ingezetenen te gedragen Eer alles nopens
deze Landen geregeld was, verliep echter een ge-
ruime tijd, deels misschien door nieuwe verandering
van Constitutie, deels door schikkingen, die nog met
de vorige Heeren te treffen waren.

Zij blijken, zonder indeeling bij Departement of
Ring, onder provisioneel bestuur gebleven te zijn,
tot op het laatst van 1805; wanneer zij bij het De-
partement Braband (gelijk het toen weder heette),
gevoegd werden ^ Met de overige heerlijkheden
en baronniën in de Republiek, die vóór 1795, hoe-
zeer eigene Heeren hebbende, de Souvereiniteit van
Hun Hoogmogenden erkenden, had men anders
gehandeld. Zij waren bij de Departementen en Rin-
gen, waarin zij gelegen waren, ingelijfd. De regten
en verpligtingen tusschen Heeren, hoezeer geen Sou-
vereinen, en ingezetenen hadden daardoor niet op-
gehouden; iets \'t geen door de Bataafsche Republiek
verlangd werd. Alzoo sloot het Uitvoerend Bewind
op den 24®\'®° Februarij 1801, een Transactie met
Maximiliaan Jozeph Paltsgraaf van Beijeren,
waarbij hij aan de Republiek cedeerde en in eigen-
dom afstond het Marquisaat van Bergen op Zoom,
en de Heerlijkheden van Borgvliet, en St. Michiels
Gestel met de ap- en dependentiën voor de som van
500 duizend gulden, waarvan op 1 Julij daaraanvol-
gende door het Bewind kennis werd gegeven aan
de ingezetenen ^

Evenzeer had men bij de Republiek ingelijfd en
verdeeld de bezittingen, waaronder geheel onafhan-
kelijke heerlijkheden, van den verdreven Stadhouder
Willem V die echter van zijne regten geen af-
stand had gedaan. Deze afstand volgde toch, toen,
op 23 Mei 1802, een Conventie tusschen Frankrijk
en den Koning van Pruissen werd gesloten wegens
de schadeloosstelling aan het Huis van Nassau-Oranje-
Dillenburg. Bij Art. 1 zag de Prins van Oranje
voor zich en zijne erfgenamen en kinderen af van
de waardigheid van Stadhouder en van al de regten
en privilegiën, die er van afhingen, als ook van
al zijne domeinen en grondbezittingen in de geheele
uitgestrektheid van het grondgebied der Republiek.
Bij Art. 6 erkennen Z. H. en de Koning van Pruis-
sen de Bataafsche Republiek

Zoo was hetgeen ons was overgebleven, op de
enclaves in het Rhijndepartement na, en die van
Luiksgestel en Baarle-Hertog gerond en scheen
het aanzien der Republiek zich ook naar buiten te
vestigen. Het was helaas! niet dan schijn; onze af-
hankelijkheid van de Fransche Zuster-Republiek was
hoe langer hoe knellender en drukkender geworden.
Naarmate men zich aldaar langzamerhand tot een
zelfstandig, eenhoofdig bestuur voorbereidde, waren
wij dezelfde politieke rigting, maar onzelfstandig en
gedwongen gevolgd. Dit zal duidelijk worden, als
wij eenige jaren terugtreden

® Zie die Heerlijkheden en Bezittingen op Kaart N°. 6, en in
de
Beschrijving daarvan.

\' Van dijk a. w. pag. 46. De garden, VII, 141 suiv. Art.
3. Le Prince d\'Orange recevra a.
l\'évêché et l\'abbaye de pülde ;
b, l\'abbaye de corvey; c. l\'abbaye de weingarten
avec ses dë-
pendances, et
d. les villes impériales de dortmünd, et d\'issni et
büchhobn, avec leurs dépendances.

Bij het Rijksrecès van 25 Februarij 1803, werd, nagemaakte ver-
anderingen, de schadeloosstelling eindelijk aldus vastgesteld. Ik
geef die volgens den text bij
de garden VII, 317.

m. c. hab. rev. en florins.
l\'Evêché de Fulde 33 96000 660000

Celui de Corvey 5 10000 100000

La ville impériale de Dortmünd 2 6000 60000

l\'Abbaye de Weingarten avec

Hofen et Saint-Gérold 6 14000 150000

Bandern et Dietkirchen 30000

46 126000 1000000

De bezittingen waren zeer verspreid: „ On voit" zegt de gar-
den
, „ que l\'indemnité donnée à la maison Nassau-Orange se com-
posait entièrement de parcelles détachées. Elle en abandonna les
plus éloignées a l\'Autriche." |

® Beiden in het Departement van de Dommel, zoo als op |
de Kaart is aangewezen. Het eerste is minder enclave dan |
inspringend gedeelte. \'

® Tot de Kaartenliteratuur der Bataafsche Republiek diene
het volgende :

Nieuwe, Kaart der Bataafsche Republiek, verdeeld in acht Depar-
tementen, volgens de acte van Staatsregeling voor het Bataafsche Volk.
Te Amsterdam, bij mortier oóvens en Zoon, 1798.

Een oud blad, waarop de nieuwe verdeeling door cijfers en
kleuren is aangebragt. De zuidelijke begrenzing is de vroegere
als: Oostenrijks Brabant, Luik, enz; de landsgedaante insgelijks.
Flakkee is slechts door een dam met Goeree vereenigd. Op de
enclaves is slechts gedeeltelijk acht gegeven, daar Megen noch
Bokhoven als zoodanig voorkomen. Sommige exemplaren zijn
er van deze Kaart, waar de grenzen van de Departementen
van de Eems en de Dommel geheel verkeerd zijn. Zij heeft geene
waarde.

Nieuwe zak- en reis-Atlas der Bataafsche Republiek; ingericht
naar deszelfs verdeeling in Departementen en Ringen; alsmede naar
die in
94 Districten. Naar de nieuwste waarnemingen, en volgens

-ocr page 214-

17

Gelijk vroeger \' is opgemerkt, waren wij door de
naauwe aansluiting aan Frankrijk in eenen vijande-
lijken toestand tegenover Engeland geplaatst. Reeds
kort na de omwenteling van 1795 waren onze oor-
logschepen, die in de Engelsche havens als in die
eener bevriende Mogendheid lagen, voor goeden prijs
verklaard Later trachtte het Committé van Ma-
rine de Zeemagt w^el op te beuren en haar ter be-
scherming van onze Koloniën te doen strekken, doch
onze vloot was niet meer in staat zich met de
Engelsche te meten, hoezeer het aan persoonlijken
moed bij den Bataaf geenszins faalde. Op den
noodlottigen 11 October 1797 leverde de Vice-Ad-
miraal de Winter den Engelschen Admiraal Dun-
can slag, in het gezigt onzer kust, op de hoogte
der Wijker- of Kamperduinen Negen van onze 16
linieschepen en een fregat vielen in \'s vijands han-
den en bij de overgave van de
Vrijheid eindigde

de onderscheidene Puhlicatiën, die verdeelingen betreffende, geteekend
door
cornelis cdvens, Te Amsterdam, bij mortier cóvens en
Zoon 1799.

Twee smal-oetavo boekjes. In het eerste gaat voorop; Nieuwe
Algemeene Kaart der Bataafsche Republiek verdeeld in 8 Depar-
tementen, 1798. Dan volgen acht Kaartjes der Departementen,
waarop de Ringverdeeling voorkomt. Voor de landsgedaante is
het algemeene Kaartje zeer slecht en onvolkomen, de anderen
beter, doch plassen en meiren meestal verzuimd. In het tweede
deeltje is op dezelfde wijze de Districtsverdeeling aangebragt. Op
de twee algemeene Kaartjes zijn de enclaves niet goed voorge-
steld, op de bijzondere wèl.

Aardrijkskundig Woordenboek der Bataafsche Republiek; volgens
der zeiver tegenwoordige verdeeling in Departementen, Ringen en Grond-
vergaderingen.
Te Leiden, bij d. dd mortier en Zoon, 1800.

Vooraf gaat eene opgave van de gedeelten der voormalige
Provinciën, waaruit de nieuwe Departementen zijn zaamgesteld,
benevens de begrenzingen, het zielental en het aantal Grondver-
gaderingen van ieder Departement. Daarna het Woordenboek
en achteraan de Kaartjes; eerst een algemeen, vervolgens die
der Departementen. De landsgedaante is onnaauwkeurig; de
verdeelingen zijn niet altijd juist.

Kaart van de Bataafsche Republiek, verdeeld in agt Departe-
menten.
Te Amsterdam, bij joh. allart. 1800.

In groot formaat, duidelijk gekleurd, doch vrij ruw gegraveerd,
met achterlating van vele binnenwateren, Ringverdeeling wordt
er niet op gevonden. Deze Kaart behoort bij het
Aardrijkskun-
dig Handboek der Bataafsche Republiek
van denzelfden uitgever; \'t
geen vollediger is dan het zoo even genoemde van
dd mortier,
daar bij iedere plaats ook opgegeven is, in welke vroegere Provin-
cie zij gelegen was en tot welk District, en onder welk Geregtshof
zij behoort, \'t geen bij het andere niet wordt aangetroffen. Voor-
in zijn lijsten van de ,jaren, waarin voor iederen Ring een lid in
het Departementaal Bestuur moet worden verkozen, en van die,
waarin elk District een lid voor het Vertegenwoordigend Lichaam
kiest. Deze lijsten loopen tot 1810, toen niemand meer dacht aan
de zoo ingewikkelde verdeeling en de Constitutie die haar regelde.

Een der warme voorstanders van de vrijheid Mr, p. J. J. QDINt
Ondaatje
, Secretaris van den Agent der algemeene Politie, gaf in
1799, in den Haag bij j. c,
leedwen^steyx, voor rekening van den
Autheur, een blad uit, waarop men in \'t midden een Kaartje der
Republiek ziet; in de rondte cirkels, waai in de nummers der
Departementen en Districten, met de Hoofdplaatsen; benevens ge-
stippelde lijnen om te zien tot welk Departement, Ring en District
een plaats behoort. De titel is:
Kaart der Bataafsche Republiek
verdeeld in Departementen en Ringen, volgends de Acte van Staats-
regeling, bij Publicatie van \'t Uitvoerend Bewind, van den
17 November
1798, en in Districten, bij Publicatie van 14 Mei 1799. Opgedragen
aan de Vertegenwoordigende Hoogste Magt der Bataafsche Republiek.

Thans zelden voorkomende; mij verstrekt uit zijne verzameling
door Mr. j.
t. bodel nijenhuis.

\' Bl. 4 hiervoor,

2 De jonge, Gesch. voor het Ned. Zeewezen, VI, 1, 549.

® Bezuiden het dorp Kamp, zoo digt bij de kust, dat men
van den Haarlemmer toren den strijd kon zien.

deze zeeslag met de wegvoering van den dapperen
Admiraal naar Engeland Grooter ramp met min-
der roem zou twee jaren later volgen. Een nieuwe
Coalitie had zich tusschen Rusland, Engeland en
Oostenrijk gevormd, en in de eerste dagen van
Augustus 1799 zag men Engelsche kruisers voor
onze gaten. Op den 27®\'®" geschiedde de landing der
Engelsch-Russische troepen zuidelijk van Huisdui-
nen waarbij de Lt. Generaal Daendels met ver-
lies van 1400 man terug moest wijken. Dit was
gering in vergelijking van \'t geen den 30\'\'®" plaats
had. De ontruiming van den Helder deed den Schout
bij Nacht Story, die met zijn vloot voor Texel lag,
naar de Vlieter, noordoostelijk op, wijken. De
Oranjevlaggen zag men weldra op de kusten wap-
peren. Dit wekte onbegrijpelijke geestdrift bij het
steeds Prinsgezinde zeevolk, en Story gaf zijn gan-
sche eskader, uit 12 oorlogschepen bestaande, over.
Het was jj benevens 7 andere schepen, die in \'t
Nieuwe Diep lagen, en het zich aldaar bevindende
Arsenaal der Marine, eene prooi der Britten gewor-
den , . . terwijl aan Nederland, na dezen laatsten
slag, slechts een schaduw overbleef van de aanzien-
lijke vloot, die het na de jongste omwenteling met
zoo zware inspanning van krachten en met zulke
groote opofferingen toegerust had

Door hulp der Franschen en door den moed der
Bataven werden de aanvallers echter van onzen bo-
dem verjaagd. Was de slag bij de Zype op 10 Sep-
tember dezerzijds ongunstig; op 19 September en
6 October werd bij Bergen en Castricum de vijand
teruggedreven en in \'t laatst van November was
de Republiek door hen ontruimd, terwijl eene po-
ging der Oranjegezinden op de oostelijke frontièren
insgelijks mislukte

De ontruiming door de Engelschen en Russen ge-
schiedde ingevolge Capitulatie tusschen den Gene-
raal Majoor Knox, gevolmagtigde des Hertogs van
York, en den Generaal Rostolan, gevolmagtigde
van den Generaal Brune, gesloten op 18 October
1799. Dezerzijds had men de teruggave der vloot
willen bedingen, doch dit zou zeker het laatste
geweest zijn, waartoe Engeland gekomen ware.
Geen enkel schip werd teruggegeven. De eenige
gunstige voorwaarde was, dat 8000 Fransche en
Bataafsche krijgsgevangenen ontslagen zouden worden,
en de Admiraal de Winter als uitgewisseld werd

-ocr page 215-

beschouwd \\ Bij de Vertegenwoordiging gaf dit
verdrag echter aanleiding tot uitbundig vreugdebe-
toon. Op Zondag 20 October kwamen de leden
der Eerste Kamer, „ voorafgegaan van den President
Sinkel ter vergadering van de Tweede onder een
allerlevendigst handgeklap van de Tribunes, bene-
vens het excuteeren der Marseillaansche Marsch door
de Muziekanten van de Lijfwagt." De burger Sin-
kel hield eene deftige aanspraak, waarin hij den
heerschzuchtigen Brit^ met zijne Zeekasteelen schet-
ste, gereed om den standaard der dwinglandij te
planten; maar ook de Bataven daaraan ontworsteld
en \'t einde hunner rampen ziende naken. » Hervat"
sprak hij „ uwe nijverheid en welras zult gij tot
uwen vorigen luister weder opklimmen."

Het Uitvoerend Bewind noemde zelfs het verdrag
„ schandelijk voor den trotschen Brit." En den vol-
genden dag verklaarde Sinkel nogmaals, hoe diep
de Britsche hoogmoed gevallen was en tot welk eene
laagte de Britten gebragt waren, en alweder werd
„ eene streelende Muziek aangeheven De stem-
ming der Natie beantwoordde daar geenszins aan,
toen zij vernam, dat in het verdrag geen woord
vermeld stond van de teruggave der vloot of van
schadevergoeding voor haar gemis. Voorzeker de
landing van 1799 is geene schoone bladzijde in En-
geland\'s krijgsgeschiedenis; maar Albion bleef niet
te min krachtig en groot en alleenheerscheresse op
den Oceaan.

De toestand van ons Vaderland daarentegen even
ongunstig, de koophandel nietig, de schuldenlast on-
dragelijk; en echter een Fransch leger te onderhou-
den, al mogt dit ook in 1801 aanmerkelijk worden
verminderd Daarbij gaf de Staatsregeling reden

\' Van dijk, Eepert. p. 29, Vervolg van wag. XLI, 307, vgg.

= Dagv. Vert. Lich., VI, 373, vgg.

\' Vervolg van wagen. XLIV, 46. Van dijk, pag. 43. De
vermindering was tot op 10,000 man; doch weder betaling van 5
millioen, en andere zeer bezwarende vooi-waarden, volgens Con-
tot veelvuldige klagten. Het stemregt was in han-
den der Democraten en drong vele onkundigen in
het Vertegenwoordigend Lichaam. De centralisatie,
het gevolg der eenheid, diende slechts om het Uit-
voerend Bewind en zijne Agenten met zoovele zaken
te overladen, dat alles uiterst langzaam of in
\'t
geheel niet werd afgedaan terwijl de Departemen-
tale Besturen over de nietigheid, waartoe zij zich
gebragt zagen, hoogst onvergenoegd waren, en meen-
den, dat zij de belangen der inwoners hunner De-
partementen veel beter kenden, dan de Regering
in den Haag, die toch alles beslissen mlde. Voegt
men hierbij het achterblijven van Regterlijke- en
Gemeente-indeeling, van schadeloosstelling voor \'t
gemis van afgeschafte heerlijke regten; de vertraging
in het regelen van belastingstelsel, armeninrigting,
enz., dan kan het geen verwondering wekken, dat
men al weder aan eene nieuwe Grondwet begon te
denken, daar zelfs het Uitvoerend Bewind zag, dat
de tegenwoordige onhoudbaar was

18

Het tot stand brengen der Staatsregeling van 1801,
en van twee spoedig daarop gevolgde, behoort ech-
ter tot de Beschrijving der volgende achtste Kaart.

i

-L

-ocr page 216- -ocr page 217-

BESCHßlJYING DER ACHTSTE KAART,

-S ederland in 1808. Het is met den hoogeren
titel van Koningrijk versierd. Heeft het de banden,
die het knelden, misschien verbroken en den vroe-
geren rang heroverd ? Het is, helaas ! dieper dan
ooit gezonken. Een kleine poos nog, en het is uit
Europa\'s volkerenrij verdwenen. Dagen van druk
en jammer, van moedeloosheid en achteruitgang.
Eenen vreeinden Vorst zijn wij in de armen gewor-
pen, De verflenste Hollandsche driekleur wiegelt
nog aan den waggelenden stok; maar er waait geen
koelte meer om haar te ontplooijen, en weldra zal
de klaauw eens overmoedigen adelaars haar afrijten
en door het slijk sleuren.

Wij verlieten het Vaderland als één en ondeel-
bare Bataafsche Republiek, geregeerd door de wijd-
luftige Staatsregeling van 1798 met hare 300 artike-
len, bijlagen, reglementen en additionele bepalingen.
Uit iederen volzin stralen de onvervreemdbare reg-
ten des stembevoegden burgers. Titels, afdeelingen
en paragrafen zorgen tot in het ongeloofelijke voor
uwe eer, uwe gelijkheid voor de wet, uwe onafhan-
kelijkheid. De frissche adem der vrijheid suist u
tegen. En toch , tevredenheid, eendragt, welvaart,
vooruitgang zijn lang henengevlugt. Zie de Staats-
regeling, en gij hebt een krachtig, bloeijend, luis-
terrijk Nederland voor u; zie de werkelijkheid, gij
aanschouwt het gebukt onder een ontorschbaren
schuldenlast, lusteloos en traag, mat en loom, ge-
demoedigd en vervallen.

Reeds waren wij getuigen van het kwijnen der
Constitutie in 1801. Hetzelfde jaar nog zou zij
worden verworpen om plaats te maken voor een
andere, die het hoofd slechts vier jaren zoude
opheffen.

In dat nieuwe gewaad zien wij het Vaderland
gedoscht op het eerste der Cartons : De Bataafsche
Republiek volgens de Staatsregeling van 1801.
Waarom deze nieuwe regeringsvorm? Een korte
ontwikkeling van de aanleiding daartoe zal hier niet
ongepast zijn.

De met zooveel inspanning bewerkte en overge-
werkte Constitutie van 1798 had eigenlijk nooit hare
volkomene uitvoering erlangd, gelijk reeds vroeger
met een woord gemeld werd Niettegenstaande

\' Beschrijmn(/ der Zevende Kaart, bl. 18.

VHl
de oude provinciale namen en grenzen waren uit-
gewischt, bleven de oude gewestelijke belastingen
en in- en uitgaande regten van de eene Provincie
naar de andere voortduren, even als de oude pro-
vinciale burgerlijke en lijfstraffelijke regtspleging
daar men nog tot geen eindbesluit gekomen was
omtrent de plaatsing der burgerlijke regtbanken
De ontevredenheid over de Staatsregeling was alge-
meen. Eindeloos raadplegen en niet besluiten, uit-
stellen , waar de gewigtigste belangen in \'t spel
waren. Afgesleten en onbruikbaar vond men de
Constitutie ^ Eij verre de meeste leden van het
Vertegenwoordigend Lichaam echter was groote
ingenomenheid met de nu heerschende staatsvormen.
Als een staal diene, dat in de »conceptwet op de
organisatie der rechterlijke macht," voorgelezen op
4 Maart 1801, nog gesproken werd van »de hei-
lige beginselen onzer Staatsregeling," en in een eed
van kiezers »de onveranderlijke afkeer van het
Stadlnrnderschap, het Foederalisme, de Aristocratie
en de Regeringloosheid" steeds werd gevorderd, en
de plaatsing der Gerechtshoven en Rechtbanken in de
nieuw gevormde Departementen van de Eems, den
Ouden IJssel enz. voorgesteld werd ^ Zeer onver-
wacht kwam dan ook voor die Vergadering op 4
Maart 1801 een brief van het Uitvoerend Bewind
ter tafel, waarbij een vervroegde herziening der
Staatsregeling ter Eerste Kamer ® werd voorgedra-
gen. De inhoud was in vrij breedsprakige bewoor-
dingen vervat. Men wees op het onvolkomene van
alle menschelijk werk, op moeijelijkheid in de uit-

2 Drentsche Folicsalni. voov 1841, bl. 10 , in het welgeschre-
ven opstel over Mr. p.
hofstede. Volgens berigt is het van
Dr.
h. j. nassau.

^ Appeliüs , Be Staatsomw. bl. 149.

4 V. lennep, Voorn. Gesch. IV, 2, 109 ; gkoen v. prtnst.
Handh. d. G. v. \'t Vaderl. II, 11.55.

5 Bagverh. van het Vertegenwoordigend Lichaam, XI, 672, vgg,
® Als we vroeger zagen, gelijk staande met onze tegenwoordige

Tweede Kamer der Staten Generaal,

Men gelieve eene zinstorende verwisseling van Eerste en Tweede
Kamer, op bl. 13 van de
Beschrijving der Zevende Kaart dus te
verbeteren, en met regel 5 van boven, 2\'\'® kolom, beginnende
te lezen: Reeds den volgenden dag, 7 Mei, werd het ter
tweede
Kamer gelezen en in handen gesteld van den burger hubeu c. s. ,
om te dienen van advys. De tweede lezing had op 10 Mei plaats
en op den 13"^"\' werd het besluit der
eerste Kamer veranderd enz.

-ocr page 218-

alvermogende bestuurder der overmoedige Fransche
Republiek met weerzin de volksoppermagt in het
kleine zuster-republiekje gehuldigd zag. Weldra
zijn er geheime onderhandelingen tusschen hem en
sommige leden van \'t Uitvoerend Bewind aangevan-
gen. Drie hunner: Pijman, Haersolte en i^esier
oordeelden, dat er andermaal een voordragt van
nieuwe Constitutie moest geschieden; de twee overi-
gen: Ermerins en van Swinden waren er tegen.
Augereau, de bevelhebber der Fransche troepen
in ons Vaderland, was de tusschenpersoon. Hij gaf
in bedenking, of men de ontworpene Constitutie
niet aan des Eersten Consuls goedkeuring zoude
onderwerpen. Hij wilde zich gaarne daarmede be-
lasten. Een schets werd hem in handen gesteld,
naar \'t schijnt vervaardigd door den Secretaris der
Amerikaansche koloniën Irhoven van Dam en
volgens welke een President, om de vijf jaren aftre-
dende, doch herkiesbaar, aan \'t hoofd der Republiek
zou staan. Augereau vertrok er terstond mede
naar Parijs en kwam terug met de boodschap van
Bonaparte: C\'est un chef d\'oeuvre; niais en tout
cas , qui est l\'homme que l\'on désigne comme Pré-
sident? In een vertrouwelijk gesprek met den Di-
recteur (Lid van \'t Uitvoerend Bewind) Pijman
meende Augereau, dat deze die waardigheid zou
kunnen bekleeden, en zeide zulks reeds naar Parijs
te hebben geschreven. Voorzeker, zoo men op deze
berigten, later door den 76jarigen Pijman zeiven
gegeven, staat kan maken, zoude Nederland een
welwillend, maar zeer middelmatig man als zijn
President hebben begroet \\ Doch, daar hij zelf
overtuigd scheen, dat zijne bekwaamheden zouden
te kort schieten, weigerde hij en gaf aan Irhoven
van Dam in bedenking om, in plaats van een
President, een Staatsbewind voor te stellen. Dit
gewijzigd ontwerp werd door de Directeurs onder-
zocht, en na al weder gemaakte veranderingen,
door de meerderheid van hen besloten het aan het
Vertegenwoordigend Lichaam voor te dragen.

Hoezeer intusschen door de voorstanders der nog
levende Constitutie gewerkt werd om dergelijke voor-
dragt eener nieuwe te weren, bleek uit het aantal
ingekomen verzoekschriften, waarbij men op Art. 304
wees, en verzocht, dat men vóór het einde van
1803 geene verandering zou maken, terwijl de per-
sonen, die zoo iets voorstelden, zouden worden
geacht de misdaad van gekwetste majesteit des Volks
te hebben gepleegd. In \'t midden van September
1801 gaven evenwel de Directeurs gevolg aan hun
voornemen en wel op zeer ongrondwettige wijze.
In een brief deden zij der Vergadering weten, dat
zij besloten hadden een ontwerp van Staatsregeling
aan het Volk ter goed- of afkeuring voor te leggen,
voorafgegaan door een breede Proclamatie, welke
stukken zij verzochten, dat de Eerste Kamer voor
berigtgeving mogt aannemen. In de Proclamatie,
acht digt gedrukte bladzijden lang, wezen zij op de
te groote centralisatie en de onmogelijkheid om de
bijzondere belangen naar behooren gade te slaan,
op al \'t geen onafgedaan was, op het ondoenlijke

\' PiJM.\\n, Bißragen , bl. 107 vgg. en 131; .Bildebdijk ,
Gesch. d. Vad. XII, 216.

van door eene zoo talrijke vergadering eene wel-
ingerigte Staatsregeling te voorschijn te brengen, en
zeiden besloten te hebben, dat op 1 October 1801
de stemregisters zouden worden geopend en alle
manspersonen boven de 20 jaren oud hunne stemmen
met ja of neen zouden uitbrengen ®

In \'t ontwerp van Staatsregeling was in Art. 29
vastgesteld, dat er een Staatsbewind van 12 personen
zou zijn op eene jaarwedde elk van ƒ 10,000, met
een Wetgevend Lichaam van 35 personen ä ƒ 4000,
tweemaal \'s jaars vergaderend. Het stuitendst was
dat volgens Art. 30, zeven leden van het
Staatsbewind voor deze eerste maal zouden benoemd
worden door\'t Uitvoerend Bewind en de vijf overigen
door die zeven. Het doel van dit laatste was in \'t
oogloopend, dat die zeven de overige vijf onder
de welgezinde Directeurs zouden zoeken, gelijk do
uitkomst het bewees, \'t Gansche Wetgevend Lichaam
zou voor de eerste reize door het Staatsbewind
worden benoemd. De oude provinciale grenzen
werden hersteld. Het was dus \'t geen wij thans een
coup detat noemen, hier geheel en al door de
pressie van Frankrijk veroorzaakt.

Wist men reeds, dat het Uitvoerend Bewind niet
eenstemmig dacht, te meer bleek dit daar de pro-
clamatie niet door den President Ermerins, maar
door den Vice-president Besier was geteekend, en
volkomen duidelijk werd het door twee ingekomen
brieven van de Directeuren Ermerins en van
Swinden, waarbij zij met vele woorden, volgens
de toenmalige gewoonte, zeiden, dat zij tegen den
maatregel waren. Van Swinden beschouwde die
als inconstitutioneel, onwettig en strijdende met de
magt door de Staatsregeling aan de Vergadering
toegekend. Meer bedaard betoogde Ermerins, dat
de grensscheiding der Departementen volgens de
oude limieten een zeer ongelijke representatie zou
te weeg brengen, dat hij het ontwerp voor rekening
zijner ambtgenooten liet zonder nogtans hen te ver-
denken, en te gelooven, dat zij te goeder trouw
het welzijn der Republiek meenden te bevorderen. ^
Ofschoon deze missiven buiten deliberatie werden
gehouden, deed de President Schrijver het voorstel
om de missive en de bijlagen van \'t Uitvoerend Bewind
voor notificatie aan te nemen. De discussiën, die
nu volgden, waren korter, maar even heftig als drie
maanden te voren. Zes en twintig Representanten
voerden het woord. De eerste spreker verwonderde
zich ten hoogste over den gehazardeerden en incon-
stitutionelen stap; een ander vond de aangebodene
Staatsregeling een vreemd zamenstel van eenheid en
federalisme; een derde kon zijne verwondering en ver-
ontwaardiging over den revolutionairen stap van het
Uitvoerend Bewind niet verbergen en concludeerde,
dat de démarche van het Bewind als inconstitutioneel,
informeel en de heilige volksregten vernielende zou

2 Proclarn. van 7 Uitv. Bemind der Bataafsche Repuhliek een
nieuw ontwerp van Staatsregeling aan den Volhe annhiedende, gear-
resteerd den
14 Sept. 1801, het zevende jaar der Bataaf sche Vrijheid.
In den Haag ter \'s Lands Drukkery 1801. Of Bagv. XIII, 596.
Op 16 Sept. werden deze stukken ter Eerste Kamer door den
President
j. .i. schiiijvek medegedeeld.

3 Verv. van avag. XLIII, 309 vgg.

-ocr page 219-

worden vernietigd, althans gesnrcheerd. ^ Anderen oor-
deelden de daad onwettig en wilden aan \'t Uitvoerend
Bewind gelasten de Proclamatie met al den aankleve
van dien onverwijld te vernietigen, of wilden, dat
men aan alle openbare wederstrevers en geheime
belagers der Staatsregeling zoude leeren, dat men
\'t Vaderland en de Staatsregeling niet wilde zien
verloren gaan, zonder tevens met dezelve om te
komen. ^ De slotsom was, dat 25 leden zich voor
het praeadvys om alles voor notificatie aan te
nemen verklaarden, maar 28 daar tegen. Echter
werd op voorstel van den President besloten, dat
de stukken in handen eeniger leden werden ge-
steld. Zeer onpartijdig kan men niet zeggen, dat
die Commissie gekozen werd. Want zes dier zeven
leden behoorden tot hen, die met de minderheid
gestemd hadden, en dus in den geest van \'t Uitvoe-
rend Bewind waren. Dit bleek uit het advys twee
dagen later, op Vrijdag 18 September, uitgebragt
bij monde van Vitringa. De Commissie had zich
de vraag voorgesteld of het Vertegenwoordigend Li-
chaam de maatregelen van\'t Uitvoerend Bewind behoor-
de te surcheren en concludeerde, vooral geleid door de
overweging, dat het ontwerp der Bataafsche Natie
zou worden voorgedragen, dat het Vertegenwoor-
digend Lichaam zonder surchéance, zoude verklaren,
dat het den stap met deszelfs gevolgen voor reke-
ning liet van \'t Uitvoerend Bewind; met andere
woorden, dat men de voorgenomene omwenteling
lijdelijk zou aanzien. Weder werden vele hartstogten
opgewekt, weder vele onparlementaire woorden ge-
sproken. Een warm aanhanger der Constitutie van
1798 ^ zeide: »De tegenwoordige gesteltenis van
mijn borst verbiedt mij overluid te spreken, maar
als men advyzen hoort uitbrengen zoo strijdig met
allen gezonden zin, is \'t zwijgen onmogelijk. Ik
hoor van volksgeluk, volksheil en volksoppermagt.
Die woorden met een opregt hart gezegd zijn voor
mij alles; maar wanneer die als ijdele klanken,
gelijk balletjes uit de goocheltasch, om de min-
doorzigtige menigte te blinddoeken, gebruikt worden,
zijn zij ondragelijke en rekbare stopwoorden."

En toen door de voorstanders ^ van \'t ontwerp ge-
zegd was, dat bij tegenstemming het zoude zijn als
of men zich zelven wilde perpetueren en in zijne
posten bevestigen, en dat het ergste, dat er op liep
zoude zijn, dat men naar huis ging, noemde dit een
der tegenstanders ^ kinderachtige en belagchelijke
aanmerkingen, waarvan het schande was, dat ze in
zoo aanzienlijke vergadering werden voorgebragt.
Overigens werden weinig nieuwe gronden aange-
voerd. De leden maakten zich aan vele herhalingen
schuldig. Bonaparte en zijne liefde voor de vrij-
heid des Bataafschen Volks, het vooruitzigt op re-
geringloosheid , het verkrachten der wet door hen,
die met hare handhaving waren belast, dat alles

\' Van den braak , scheffer en ntihouï van dhr veen.
Bagv. XIII, 610, 611 en 613.

GumÉ en ploos van amstel. Dagv. XIII, 614 en 619.
3 GuljÉ.
Bagv. XIII, 676.

Van foreest en van üalen. Dagv. XllI, 675 en 677.
® Van den braak; het eenige dissentiërende lid der Com-
missie.
Bagv. Xril, 678.

klonk weder van het spreekgestoelte, vanwaar 19
Representanten zich lieten hooren, maar slechts 8
om met het rapport der Commissie in te stemmen.
De afloop was weder te gissen. Echter waren de
denkbeelden der Vergadering vrij wat gewijzigd,
zoo men deze stemming met die van Junij verge,
lijkt, daar nu 27 stemmen tegen en 25 vóór de
berusting waren. De wil der thans met moeite
verkregene meerderheid was dus , dat de door het
Uitvoerend Bewind gedane stap zou worden gesur-
cheerd. Nog staande de Vergadering werd het
besluit, zoo als het aan \'t Uitvoerend Bewind zou
worden gezonden, door den Secretaris opgemaakt.
Het was in den hoogen toon des bevels gesteld.
»De Vergadering heeft dadelijk besloten het Uit-
voerend Bewind aan te schrijven en te gelasten ,
gelijk geschiedt bij deze, om onmiddelijk en onver-
wijld het effect te surcheren van de bovengemelde
Proclamatie." Zij, die zoo spraken, dachten gewis
niet, dat het laatste uur voor het Vertegenwoordigend
Lichaam was geslagen en dat de Vergadering, die
geadjourneerd werd tot den volgenden maandag,
nimmer zou plaats hebben; want het oogenblik
van bukken of zegepralen was voor de Directeu-
ren gekomen.

Maar de oneensgezindheid bleef in hun midden
heerschen en de President van \'t Bewind, Erme-
rins sloot de vergadering der vijfmannen met
verklaring, dat hij de zaak voor afgedaan beschouw-
de; daarop verliet hij met van Swinden het
vertrek, en gelastte aan militaire en burgerlijke
beambten geene andere bevelen dan de zijne te
erkennen. De drie overblij venden heropenden de
vergadering onder den Vicepresident Besier en
ontboden den Generaal en chef en verdere officieren
van \'t garnizoen, die hun gehoorzaamheid beloof-
den. Hierdoor gesterkt ging men tot handelen over
en liet de zalen der beide Kamers sluiten en door
de Policie verzegelen. Denzelfden dag, 18 Septem-
ber, volgde een nieuwe, nu zeer korte Proclamatie
aan de Bataven, dat er maatregelen daargesteld
waren, waardoor het Wetgevend Lichaam verhin-
derd werd bijeen te komen, tot dat het gebleken
zou zijn, wat \'s Volks oppermagt beslist had Er-
merins hield zich echter niet voor geslagen; want
den volgenden dag verscheen hij in de vergadering.
De meerderheid benoemde thans van Haer-
solte tot Voorzitter. Er me rins echter plaatste
zich in den presidialen stoel en nam den hamer in
de hand; van Haersolte trachtte hem dien te
ontwringen onder de woorden: Ik ben President.
Te gelijker tijd overviel hem de Directeur Besier;
maar door zijne ligchaamssterkte handhaafde hij
zich in \'t bezit van stoel en hamer. De twee
anderen verlieten daarop met Pijman onder \'t ge-
roep van: Geweld! de zaal, lieten Ermerins
met van Swinden alleen en vergaderden in een
ander vertrek l

Weldra brak de groote dag aan, waarop den Ba-

Brodam. van H Uitv. Bewind van 18 SepL 1801, opzicli-
telijk de onbelemmerde werking van deszelfs laatstvorige Proelamalie
of Bagv. v. 7 Vert. L. XIII, 696.

\' Vei-V. V. wag. XLIII, 371, vgg.; pijman, Bijdr. hl. 113,

-ocr page 220-

taven de uitslao; der stemrnino; zoude worden mede-

o o

gedeeld. Dit geschiedde bij Proclamatie van 16
October. Door de zwijgenden als toestemmenden
te rekenen was bij de weinige stemlust de aanne-
ming , reeds vóór het ledigen der stembussen, vol-
komen z^ker. Ruim 416,000 waren als stembevoeg-
den aan \'t Uitvoerend Bewind opgegeven. Hoevelen
daarvan stemmen uitbragten, hoevelen zwegen,
wordt niet gemeld, maar in de Proclamatie gezegd,
dat slechts 52219 zich tegen het ontwerp hadden
verklaard, en alzoo verre het grootste gedeelte der
Natie zijn zegel aan de toekomstige Staatsregeling
had gehecht \\ \'t Werd een spel met Constitutiën,
spot drijven met Volk en Vertegenwoordiging
Reeds den volgenden dag verscheen een Proclama-
tie van het Staats-Bewind , waarbij het kennis gaf,
dat het zich geconstitueerd had, met opgave van
de namen der Leden, waaruit bleek, dat de zeven
eersten door het Uitvoerend Bewind benoemd, aan
dezen de wederdienst hadden bewezen van hen onder
de vijf overigen te kiezen, zoodat de Burgers Besier,
van Haersolte en Pijman (van Ermerins en
van S win den kon geen sprake zijn) van Direc-
teurs nuleden van het nieuwe Bestuur werden, dat
is: in functie bleven l

Het is misschien der vermelding niet geheel on-
waardig, dat dit de laatste Publicatie is, waarboven
de woorden : Gelijkheid, Vrijheid, Broederschap aan
het begin, en het jaar der Bataafsche vrijheid aan
het einde staan te lezen Bij het Bestuur was
voorzeker het denkbeeld, ora door den milden geest
van toenadering en verzoening de hevige omwen-
telingstooneelen te doen vergeten; maar het is toch
alsof men, bij de zoozeer geblekene onderdanigheid
aan Frankrijk, zelf het ongepaste der hoogklinkende
uitdrukkingen wraakte.

Op denzelfden 17 October 1801 werd de Verga-
dering van het Staats-Bewind door den Burger de
Be veren plegtig geopend, waarbij hij verklaarde
die te zijn het wettig Staats-Bewind van het
Bataafsch Gemeenebest. Hiervan werd door een
eenvoudige aanschrijving van den President kennis
gegeven aan de beide Presidenten van het gesur-
cheerd Vertegenwoordigend Lichaam, met verzoek
om ter kennis der Leden en Secretarissen der res-
pective Kamers te brengen, dat het V^ertegenwoor-
digend Lichaam van dit oogenblik aan was gedis-
solveerd. ^ Ook de 35 Leden van het Wetgevend
Lichaam waren door het Staats-Bewind gekozen.
Zoo zeer was het vertrouwen op duurzaamheid
geschokt, dat, niet tegenstaande de vrij aanzienlijke
jaarwedde, tien hunner bedankten en de plaatsen
moesten worden aangevuld. Op den 2\'^® November
verschenen de reeds benoemden ten getale van

\' Proclam, van het Üito. Bewind tot kenningevhig van het
aannemen door \'t Bataafsche Volk van het voorgesteld ontwerp van
Staatsregeling, gearresteerd den
16 October 1801, het zevende jaar
der Bataafsche Vrijheid.

TiioiiBECKE, Gids voor 1846, bl. 434 der boekbeoord.

^ Publicatie van het Staats-Bewind va.n 17 October 1801.

"sLands ZJj\'zt\'cytery werd tevens vervangen door: Staats Drukkerij.

^ Bagverh. XIII, 752®\'\'\'^ of laatste bladzijde der Handelingen
van het Vert. Lichaam,
26 in de Trèves-kamer en werden van daar onder
een fraaije nmzijk naar de oude vergaderzaal van
Holland geleid door de geschaarde Bataafsche en
Fransche krijgsrnagt. De Burger Besier hul-
digde het nieuwe Lichaam door een aanspraak
in. Hij beschouwde daarin het Vaderland als
behouden en beveiligd en de partijschappen vernie-
tigd, gaf grooten lof aan de nieuwe Staatsregeling
door meer dan 7/8 van de stembevoegde burgers
aangenomen, terwijl de weinige tegenstrevers meest
daartoe gebragt waren door de inblazingen van
anderen, die aan hunne dweepzucht botvierende,
het gastvrije Nederland voor de aan hen verleende
schuilplaats op deze wijze ondankbaar beloonden.
Hij nam van ieder lid den gevorderden eed af,
verklaarde, dat deze Vergadering was het Wetgevend
Lichaam van het Bataafsche Gemeenebest, en de
nieuwe orde van zaken was geboren. ® Een voor het
tegenwoordig onderwerp zeer gewigtige bepaling der
nieuwe Staatsregeling hield Art. 21 in, waarbij vooral
het doel om de revolutionaire beginselen van 1798
uit te wisschen blijkbaar werd. De met zooveel zorg
gemaakte nieuwe verdeeling in Departementen, die
het oude provincialismus moest fnuiken, werd met
een pennestreek afgeschaft en de grenzen der voor-
malige gewesten hersteld tot groot genoegen der
Natie, die zich volstrekt niet te huis gevoelde in
Departementen met de steeds vreemd luidende en
inpopulair geblevene namen van de Eems, de Delf,
de Dommel of welke andere meer. Ware er niet
zooveel te regelen geweest, men zoude wèl gedaan
hebben met de dooreendwarrelende grenslijnen tusschen
Utrecht en Holland te wijzigen, Sommelsdijk niet
bij Zeeland te laten, hoezeer op Flakkee gelegen, \'
en Schokland in zijn geheel bij Holland of Overijs-
sel te voegen l Ook zoude men verwacht hebben,
dat, gelijk Bataafsch Braband tot een afzonderlijk
Departement werd verklaard, men aan het verlangen
van Drenthe om afzonderlijk te worden bestuurd regt
zou hebben gedaan. Dit geschiedde echter niet, daar
men in Art. 21 las: »Zullende het Landschap
Drenthe vereenigd blijven met het voormalig Gewest
Overijssel." De vóór 1795 afgezonderde Graafschap-
pen of Heerlijkheden werden echter bij de Provin-
ciën, waarin of waarbij zij lagen, gerekend Alzoo
Ameland bij Friesland, Wedde en Westwoldingerland
bij Groningen, IJsselstein bij Plolland, en Kuilenburg
en Buren bij Gelderland; terwijl Vianen, hoezeer
bezuiden de Lek, bij Utrecht gevoegd werd. Ove-
rigens had men de oude verdeeling van de Republiek
der Vereenigde .Nederlanden, en alzoo een Bataafsche

® Notulen van het Staats-Bewind der Bataafsche Republiek van
17 October tot 31 December 1801, Polio, bl. 14 der zitting
van 2 November 1801.

■i Dat dit zoo was, blijkt uit de bijvoeging van Sommelsdijk
bij Holland in 1805 , en uit de verdeeling van het Departement
Zeeland in ringen, waar het plaatsje tot den 6"!®» ring behoort.
Publicatie van het Staats-Bewind van 18 lebr. 1803, waarbij, dus
vrij laat, het Bataafsche Gemeenebest in ringen en grond-verga-
deringen wordt verdeeld.

8 De tweeheerigheid aldaar begon weder met deze Staats-
regeling, blijkens de verdeeling in de gemelde Publicatie. Emmel-
001 dt is bij HollaTid en Ens bij Overijssel. Zie ook mijn opstel:
Schokland, in den Overijss. Almanak voor 1847, bl. 289.

-ocr page 221-

Republiek zaamgesteld uit acht Departementen, als:
1 Holland, 2 Zeeland, 3 Braband, 4 Utrecht, 5 Gel-
derland, 6 Overijssel, (waarmede Drenthe vereenigd
was) 7 Friesland, 8 Stad en Landen van Groningen. ^
De enclaves in het Departement Braband: Ravestein,
Bokhoven enz,, zijn nog als afgezonderde stukken
voorgesteld, maar niet met rijksgrenzen. Zij waren
reeds door de Republiek in bezit genomen in 1800,
echter nog niet ingelijfd bij het Departement
Braband. ^ Die in het vroegere Rhijndepartement,
thans weder Gelderland, waren nog niet in onze magt^
en hebben dus nog rijksgrenzen. Men ziet op het
bovenste carton het Vaderland in die nogmaals nieuwe
gedaante, die na slechts vier jaren weder zoude wor-
den veranderd. De begrenzing is nog dezelfde ge-
bleven. Oostfriesland is steeds Pruissisch. Het Bisdom
Munster bestaat nog in naam; want reeds was men
op het Congres te Rastadt overeengekomen om de
schadeloosstellingen voor de Vorsten, die hunne
bezittingen op den linkerrijnoever aan de Fransche
Republiek hadden verloren, te vinden door middel
van secularisatie, dat is: verdeeling der geestelijke
goederen, die over den regterrijnoever lagen, waar-
toe ook Munster behoorde. Dit beginsel der scha-
deloosstelling was aangenomen bij Art. 7 van den
Vrede te Luneville van 9 Februarij 1801, zonder
echter van secularisatiën te spreken, daar enkel
gezegd w^erd, dat de schadeloosstelling in den boe-
zem van het Rijk zou worden genomen; \'t geen
later de geestelijke Vorsten niet ten onregte, echter
vergeefs, deed beweren, dat niet enkel hunne
landen daartoe moesten strekken. ^

Op Munster volgt als begrenzing, even als in 1798,
het gedeelte van Kleef, dat op den regterrijnoever
lag en eerst in 1805 werd afgestaan. ® Verder,
van den Rijn tot de zee is het de Fransche Repu-
bliek, die ons omklemt.

De nu ingevoerde Constitutie was, niettegen-
staande haren oorsprong, eene verademing voor de
Bataven. De uitsluiting wegens staatkundige mee-

1 Het is deze volgorde, die in aclit wordt genomen bij de
gemelde Publicatie van 18 Febr. 1803. Hoezeer in die Publicatie
het woord
Gemeenehest wordt gevonden, noemde het Bestuur zich
steeds : het Staats-Bewind der Baiaafsche
RepuMielc. Tot 30 Aug.
1802 zag men op de Publicatiën de Hollandsche of eigenlijk Ba-
taafsche maagd met speer en vrijheidshoed, staande bij \'t altaar ,
waarop de Constitutie lag, beschermd door den Leeuw met de
driekleur in den regterpoot. Toen moest het sedert 1797 zeer
afgesleten prentje, \'t geen alle beteekenis miste, plaats maken
voor de ronde medaille, die evenmin waarheid behelsde, namelijk:
de oude Leeuw der Staten Generaal, met kroon, zwaard eu pijl-
bundel en het omschrift : Concordia res parvae crescunt.

2 Beschr. der Zevende Kaari, bl. 16.

3 Beschr. der Zevende Kaart, bl. 15.

^ Beschr. der Zevende Kaart, bl. 1.

® Db garden, VI, 36 et 356; schlosser, Geschichte des
18\'«" Jahr. VI, 460. Bij ghillany, I, 283 vindt men den Lu-
neviller vrede. In Art. 7 leest men o. a. n l\'Empire sera tenu
de donner aux princes héréditaires qui se trouvent dépossédés à
la rive gauche du Ehin, un dédommagement qui sera pris dans
le sein du dit Empire, suivant les arrangemens qui, d\'après ces
bases, seront ultérieurement déterminés."
Thieus vergist zich als
hij ,
Consul, et Bmp. 1, 445, zegt ; // qu\'on était convenu à Luné-
ville de les indemniser en sécularisant les principautés ecclé-
siastiques."

® Beschr. der Zevende Kaaid, bl. 1.

ningen werd niet meer gehandhaafd en erkende
Oranjemannen kwamen zelfs in bediening, \'t geen
dezen zich konden veroorloven, daar de gewezen
Stadhouder in 1801 aan de Regenten en Ministers,
die in functie waren op 18 Januarij 1795 te kennen
had gegeven, dat er zijns bedunkens geene redenen
waren, die hen zouden moeten wederhouden deel te
nemen aan \'t bestuur van het Vaderland en zij de
Bataafsche Republiek had erkend Men hield het
eenig middel om het Vaderland voor een geheel
bederf te bewaren, dat brave en gematigde mannen
van de beide partijen de handen ineensloegen en
het vereenigingsplan van alle vereenigbare elemen-
ten het eenigste, hetwelk ons Land behouden en de
nieuwe Constitutie duurzaam maken kon Het
Staats-Bewind bragt deze denkwijze, waar het dit
vermogt, in dagelijksche toepassing Als uitvoe-
rende magt stond dan nu aan het hoofd der Repu-
bliek, met zeer uitgebreid gezag, een Staats-Bewind
van 12 personen, waarvan één Lid jaarlijks aftrad,
wiens plaats werd vervuld uit eene voordragt van
4 personen door de Departementale Besturen aan
het Staats-Bewind, waaruit dit er twee voordroeg
aan \'t Wetgevend Lichaam om daaruit de aanstel-
ling te doen. Het Staats-Bewind sloot alle tractaten,
beheerde de geldmiddelen en beschikte over vloten
en legers. De veerkracht, die men daardoor aan
dat Lichaam wilde mededeelen, werd door de veel-
hoofdigheid verlamd Van daar, dat de bekwame
Schimmelpenninck reeds bij de oprigting vrees-
de, dat het met het twaalftal niet zoude kunnen
gaan, en een President als uitvoerende magt veel
geschikter zou geweest zijn ^^ De verschillende
takken van algemeen bestuur waren niet meer aan
Agenten (Ministers) toevertrouwd; maar aan Raden
van drie tot zes personen als: een Raad van Finan-
tiën enz. Het Ministeriëel Bestuur, waaraan het
Bataafsche Volk steeds ongewoon was, en waarmede
het door een driejarige proef niet bevredigd was,
vond aldus zijn graf in de gevallene Staatsrege-
ling Het Wetgevend Lichaam, waarvan een
derde jaarlijks aftrad, was in zijn invloed zeer be-
perkt. De wetten werden door \'t Staats-Bewind
voorgedragen zonder initiatief van \'t Wetgevend Li-
chaam. Zonderling luidde de bepaling (Art. 50),
dat slechts 12 Leden, hiertoe door de Vergadering
benoemd, de voorgedragene wetten mogten discuti-
eren, en dat bij verwerping drie Leden van \'t Bewind
konden verschijnen om het ontwerp nader toe te

\' Bij brief van 36 December 1801 uit Oranienstein, zijn voor-
vaderlijk slot bij Dielz in het Nassausche, waar Prins
willem V
zich toen meestal ophield.
Verv. van wag. XLIV, 139; v. d. aa.
Leven van willem V, IV, 587.

® Beschr. der Zevende Kaart, bl. 16, bij de aldaar genoemde
Conventie van
33 Mei 1801.

^ J. h. baron van lijnden van loj^enburg, Toespraak hij
gelegenheid van de verjaring van zijnen politieken dienst in
1848,
bl. 13. Niet in den handel.

Woorden van e. j. schimmelpenninck, a. w. I, 345.

" M. c. van hall, R. J. Schimmelpenninck ah Bataafsch afge-
zant op het Vredescongres te Amiëns in
1803, Amst. 1847, bl. 55.

Groen van pr., Handhoek 11, 1178.

Schimmelpenninck, a. w. en pl.

Appeliüs, bL 169.

-ocr page 222-

10

Gallo-Bataafsche armee, oppermagtig. Op 23 Nov.
1804, zijnde het negende jaar onzer onafhankelijk-
heid, verbood het Staats-Bewind alle gehoorzaamheid
aan Fransch gezag zoover het niet betrof de de-
fensie. Dan welhaast hoorde men, dat de talrijke
Fransche bezetting van Utrecht naar den Haag zou
oprukken; het besluit werd ingetrokken, en, inge-
volge eene nota van den Franschen Gezant, ont-
hielden zich, vervolgens, van de Vergadering van
het Staats-Bewind de burgers Bijleveld, Besier,
Spoors en Gockinga\'".

De Meester zelf vorderde in \'t groot. Engeland
zou veroverd worden. De Bataven moesten daartoe
hulp bieden, volgens het Tractaat van 25 Junij 1803,
(6 Messidor An XI) ® 18,000 man Franschen onder-
houden, 16,000 man inlandsche troepen er bij
leveren, benevens vijf linieschepen, vijf fregatten,
honderd kanoneerbooten en tweehonderd en vijftig
platbodems. En, niettegenstaande de geheel in de
Fransche belangen zijnde Schout bij Nacht Ver
Huell die wapening ten sterkste dreef en het Staats-
Bewind alle krachten inspande, diende Ver Huell
een onsjunstia; verslag aan den Consul in en hief

<r5 ö o

klagten over tegenwerking en traagheid aan. Van
daar de scherpe vertogen van Talleyrand en het
schimpen van Bonaparte, dat de Bataafsche Re-
publiek zoo slecht bestuurd werd®. Dat Ver Huell
in ernst aan een nabijzijnden val van Engeland
zoude gedacht hebben, is niet te gelooven, en stel-
lig onwaar is het, dat dit denkbeeld nationaal was
bij onze Nederlandsche zeemanschap \\ die, blijkens
1797, niets liever verlangde dan onder den Prins
van Oranje Frankrijk te bevechten. Neen! welke
inspanningen wij ons boven kracht en vermogen
getroostten, zij waren niet in staat om ons in \'eene
andere houding jegens Frankrijk te plaatsen. Aan
den vorm van bestuur werd geweten, \'t geen enkel
in de uitputting en \'t gevoel van slavernij onder
Bonaparte lag. Weldra is dezen hoogere eere
beschoren. In Mei 1804 is hij Keizer, als Napo-
léon I zoo \'t heette door de volkskeuze. Een-
hoofdige regering was het beginsel geworden , dat
overal, waar Frankrijk er kans toe zag, moest
worden doorgedreven. Zeer onbillijk komt mij de
beschuldiging voor, alsof onze Natie door eigen
onhandigheid en karakterloosheid het zichzelven te
wijten had, dat zij al meer aan Frankrijk\'s leiband
liep. »Zij toch was," zegt men, » zoo diep in poli-
tische ti^aagheid weggezonken, dat eigen opbeuring
vruchtelooze poging bleef" " Had zij zich dan
sedert 1795 ooit vrij kunnen bewegen bij hare

\' Drentsche Volksalm. voov 1841, bl. 16.

Van dijk, Répert. p. 48; de gakden, XII, 185, sv. die
er bijvoegt : Cette convention imposa à la llépublique un fardeau,
qui épuisa entièrement ses finances. Een onbestemde belofte werd
ons aan \'t slot van liet tractaat gedaan : La République Erançaise
promet,
si la «jîierre est heureuse, d\'employer ses bons offices pour
faire restituer Ceylan à la République Batave.

\' De jonge, Zeetvezen, VI, 2, 475, vgg.

Zoo als tii0rbecke meent. Gids voor Januarij 1848 , bl. .5.

» Senatus-consnlte organique du 18 Mai 1804 (28 Eloreal,
An XII.)

" Thokbecke, Gids voor 1846, bl. 431 der Boeldeoordeelingen
ledige schatkist, bij de drukkende opbrengsten voor
Frankrijk, bij het voeden en kleeden van gestadig
verwisselende, berooide benden dier Republiek, bij
\'t verlies van Koloniën en handel door de schuld
van Frankrijk? En dat land zoo hoog geroemd,
»waar", zegt men verder, » de stroom der volks-
kracht vrij werd en een nieuwe Staat te voorschijn
kwam," v/as daar politische ontwikkeling, nu het
door een despotisme gedrukt werd veel zwaarder
dan dat der Koningen? Wij moesten, afgebeuld
als we waren, Napoleon naar de oogen zien; het
was zijn wil, die den val der eerst vierjarige Con-
stitutie besliste, om ons er een van nog korteren
duur op te leggen. Die taak was niet zwaar; want
de hernieuwde oorlog had ons den genadeslag toe-
gebragt. «Terwijl de zeeën met onze vloten bezaaid
waren en de rijkste retoeren zonder eenigen arg-
waan de reeds vooruitgezondene gewapende Britsche
schepen als hunne vrienden op zijde liepen of in
hunne havens binnen vielen, strekten zij Albion ten
buit, hetwelk weldra al onze Koloniën inslokte.
Zooveel schats was nog nooit verslonden! Wie zal
de millioenen opnoemen? Beter is het de bereke-
ning maar niet te beproeven." ® Voeg hierbij de
gedurige geldheffingen. In zes jaren tijds, van 12
October 1797 tot 8 Augustus 1803, was buitengewoon
opgebragt van de bezittingen
f 173.600,000, van de
inkomsten 36 millioen, zamen ƒ 209,600,000. En
echter in 1804 al weder vrijwillige negotiatiën en
buitengewone belastingen op de bezittingen en in-
komsten, waarbij eeden werden gevorderd. Want
in den benarden toestand, bedroegen de staatsbe-
hoeften omtrent 70 millioen®. In \'t begin van 1804
zag men een deficit van 40 millioen te gemoet
Het te kort in de geldmiddelen werd door Napo-
leon toegeschreven aan het gebrekkige bestuur in
ons Vaderland. Hij wilde verandering. De ware
reden lag in zijne staatkunde , die van geene Repu-
blieken meer hooren wilde. Vandaar, dat in \'tlaatst
van 1804 zijn Minister van binnenlandsche zaken
als ter voorbereiding zeide, dat Batavië nog onder
een oligarchisch Gouvernement zuchtte, zonder va-
derlandsliefde, zonder kracht; maar de Natie kracht
en zedelijkheid bezat en haar slechts een verlicht
Bestuur ontbrak Er moest dus een monarchaal
stelsel in ons Vaderland worden opgerigt. Om ter-
stond een Prins uit het Keizerlijke Huis oj) een
Hollandschen troon te plaatsen had echter zwarig-
heden. Men had luide verkondigd, dat de Rijn de
grens tusschen Frankrijk en Duitschland zoude zijn,
een oorlog met Rusland en Oostenrijk was dreigen-
de, Pruissen . moest ontzien worden. Eerst dus een
overgang, met inwachting der verdere gebeurtenis-
sen In September 1804 had te Keulen het eerste
mondgesprek tusschen den Keizer en Schimmel-
penninck plaats, waarinde eerste hem onbewimpeld

\' Thokbecke, t. a. p. bl. 430.
8
Van ouwerkerk de vries, a. w. bl. 49.

Ferv. O. wag. XLVI, 148, vgg.
" De garden, XII, 189.
Verv. van wag. XLVII, 9.
De garden , XII, 198.

-ocr page 223-

11

zijn wensch te kennen gaf, dat een nieuwe staats-
regeling met Schimmelpenninck aan het hoofd
zou worden ingevoerd. Volgens dezen w^aren al
zijne tegenvoorstellingen in die en de volgende bij-
eenkomsten vergeefsch , en wilde Napoleon hem
zelfs eene erfelijke regering opdringen; \'t geen vol-
standig door hem werd geweigerd. In \'t begin van
lb05 liet de Keizer aan Schimmelpenninck we-
ten , dat hij illico de geheele nieuwe Constitutie op
het papier moest stellen. Binnen drie dagen gaf
hij die \'s nachts ten 12 ure aan Talieyrand en
reeds den anderen morgen had Napoleon die ge-
lezen , zoodat Schimmelpenninck den Keizer
toevoegde: Vous connaissez Ie secret, Sire! de vous
passer de repos. Hoezeer Napoleon niet ingeno-
men was met den titel van Raadpensionaris, dien
Schimmelpenninck zich had toegelegd en een
erfelijk bestuur had begeerd, werd het ontwerp
goedgekeurd ^ Schimmelpenninck begaf zich
naar \'s Hage en na onderhandeling met het Staats-
Bewind diende dit den 14 Maart 1805 aan het Wet-
gevend Lichaam het ontwerp der nieuwe Staatsrege-
ling in, met verzoek om gemagtigd te worden het
aan het Bataafsche Volk voor te leggen; iets waarop
Schimmelpenninck zeer had aangedrongen; en
tevens Rutger Jan Schimmelpenninck als Raad-
pensionaris voor te dragen l De brief van het
Staats-Bewind ten geleide van het plan kan als een
voorbeeld strekken van zinledige breedspraak , even
als het gunstige verslag der Commissie van acht
leden, in wier handen het ontwerp was gesteld l
Men moest iets zeggen; maar trachtte door draaijen
en wenden zoo weinig mogelijk te doen begrijpen.

Het Wetgevend Lichaam, \'t spreekt van zelf, keurde
zeer spoedig, namelijk op 22 Maart, goed, ^ en
nadat het Staats-bewind als laatst bewijs van leven,
in Maart, bepalingen wegens de opbrengst in acht-
en vijfentwintigjarige heffingen en de termijnen eener
buitengewone belasting had afgekondigd\'\', verscheen

\' Schimmelpenninck, II, 89, 105 en 115.

2 Verv. V. wag. XLVII, 15.

® //Onzes eraclitens," zeide het Staats-Bewind, //komt het
noch met de tegenwoordige geschapenheid der zaken, noch met
het gewigt en de plegtigheid van dit oogenblik overeen , ons in
een gedetailleerd onderzoek in te laten van de redenen, welke
voornamelijk schijnen te hebben uitgewerkt, dat de Staatsregeling
van 1801 niet dien gelukkigen uitslag heeft gehad, enz. enz.

De Commissie zeide te wenschen , //dat niet teruggebragt zouden
zijn die menigvuldige gebreken, welke door eene langdurige onder-
vinding aangewezen en door een eenparig gevoel afgekeurd zijn ,
en dat de meerdere overeenstemming der nieuwe Constitutie met de
veranderde geschapenheid in Europa mogt strekken, enz. enz,
Verv. V. wag. XLVII, 37 en 46. Notulen van het Staats-Bewind
en aldaar BiMicatiè\'n gearresteerd in de maand Maart 1805 en
Missiven uit de Notulen geproflueerd, bl. 31.

Not. van het Staats-Bew. Pzihl. van Maart 1805 ; Missive
^ bl. 59.

® Notulen van het Staats-Bewind van 11 en 25 Maart 1805.
En van de Goedkeuring door
\'t Wetgevend Lichaam , èn van die
Publicatiën wegens de heffingen werd kennis gegeven door het
Staats-Bewind , in de zekere veronderstelling van zijne benoeming
tot Eaadpensionaris, aan Mr.
r. j. schimmelpenninck. Ambassa-
deur van den Staat bij den Keizer der Franschen , u ter zijner in-
formatie." Zie dezelfde bl. 59
Missive Hij werd nog toegesproken
als: //Burger!" met den republikeinsclien groet: //Heil en Hoogach-
op 25 Maart zijne Publicatie, houdende een ont-
werp van Staatsregeling des Bataafschen Volks,
waarbij dit aan de goed- of afkeuring werd onder-
worpen. Van 9 tot 16 April zouden de stemregis-
ters geopend zijn voor de burgers manspersonen
twintig jaren oud en daarboven. De stemgeregtigde
Burgers, welke hunne stem niet zouden hebben
uitgebragt, werden geacht het ontwerp te hebben
aangenomen

Niemand kwam het in \'t hoofd, dat af keuring het
gevolg zou zijn, en niemand was verwonderd, dat
op 26 April de allerlaatste Publicatie van \'t Staats-
Bewind berigtte, dat van de 353,322 apparente
stembevoegden, slechts 136 zich tegen hadden ver-
klaard , en dat overz ulks de meerderheid was
353,186 stemmen. Hoevelen er werkelijk gestemd
hadden, is nooit bekend gemaakt ^

De, onder schijn der volksstem , aldus aangeno-
mene Staatsregeling verkondigde als doel het geluk
des Volks, (Art. 1) naar welks geest en zeden zij
ingerigt heette. Zij noemde het woord Vrijheid
nog (Art. 3). Maar geen Nederlander of Bataaf,
gelijk het steeds heette, kon zich eenige begooche-
ling maken over het geheele verlies van alle poli-
tieke onafhankelijkheid. Al ware alles geschied
buiten vreemden invloed en door vrije volkskeuze,
dan wees de staatsregeling zelve op bijna volsla-
gen despotismus. Men oordeele. Een Wetgevend
Ligchaam tot het vaststellen van wetten uit 19 Leden,
ä ƒ 3000 \'s jaars, bestaande, voor den tijd van
drie jaren benoemd; voor het Departement Holland
7 Leden, voor Zeeland en Utrecht ieder één, voor
ieder der overige Departementen twee, op deze wijze,
dat het Departementaal Bestuur eene nominatie
maakte van vier personen, welke door den Raad-
pensionaris op twee verminderd werd, waaruit dan
de keuze geschiedde door het Departementaal Be-
stuur l Het Wetgevend Ligchaam beraadslaagde
over geene andere onderwérpen dan die door den
Raadpensionaris waren voorgedragen en vergaderde
slechts tweemaal in \'t jaar, gedurende omtrent zes
weken. De Raadpensionaris kon het echter buiten-
gewoon zamenroepen. En evenwel trad die Verga-
dering in het kortstondig leven onder den weidschen
titel van: Hun Hoog Mogende, vertegenwoordigende
het Bataafsch Gemeenebest. De uitvoerende magt
was in handen van den Raadpensionaris, een vreem-
de benaming uit de oude Constitutie vóór 1795
gegrepen , zonder eenig punt van vergelyking. Hij
werd voor vijf jaren benoemd door H. H. M., doch
was weder verkiesbaar. Zijn onmiddelijke voorgan-
ger mogt hem niet bestaan in den derden graad van

Al die benoemingen waren

bloedverwantschap

® Liet Ontwerp komt tweemaal onveranderd voor in de Notulen
van het Staats-Bewind,
op 14 Maart bl. 81, en in de achterge-
voegde
Puhlicatiën, bl. 33; en ten derden male in de Staatsheslui-
ten der Bataafsche Repuhliek
, bl. 1, vgg.

\' Aan den Burger schimmelpenninck , toen te Amsterdam ,
werd daarvan berigt gezonden door het Staats-Bewind. Het slot
was nu: // Waarmede wij u in Godes heilige bescherming aanbe-
velen." Voorlaatste bl. der
Notulen van het Staats-Bewind.

8 Art. 18, 35 en 20 der Staatsregeling.

9 Art. 34, 15, 38 en 42 der Staatsregeling.

-ocr page 224-

12

voor \'s hands echter ij del, daar in de stemming
over de Staatsregeling ook het optreden van Schim-
melpenninck was begrepen en de eerste keuze
der Leden van \'t Wetgevend Ligchaam aan den
Raadpensionari swas toegekend K En welk een
magt. De Raadpensionaris beschikte over vloten en
legers, de militaire rangen werden door hem be-
paald en toegewezen. Alle buitenlandsche Ministers
werden door hem aangesteld Hij had het opper-
bestuur over de nationale geldmiddelen, en bepaalde
de vaste jaarwedden der ambtenaren Art. 59 hield
eene gansch onbeperkte vrijheid voor den Raadpen-
sionaris in, om zijn Huis in te rigten geheel naar
eigen goeddunken, zonder rekenschap Hij mogt
op de jaarlijksche begrooting een post uittrekken
»ten dienste van den Staat, ook tot goedmaking
der kosten, welke vereischt werden om de post,
die hem was toevertrouwd, op eene behoorlijke wijze
te bekleeden. Tot justificatie werd alleen ver-
eischt zijne plegtige verklaring, dat die som niet
tot verrijking van hem of van de zijnen had ge-
strekt\'" Het ontbrak niet, hoezeer de Natie
gedwee had aangenomen, aan opmerkingen over de
te groote magt van den l?aadpensionaris. Men
noemde het hoogst grievend voor den in ballingschap
rondzwervenden Stadhouder, dat zijne vijanden, die
zich aan zijne hofhouding hadden geërgerd als nu
de pracht van den Raadpensionaris goedkeurden,
die een veel grooter aantal kamerdienaars, lakeijen,
domestieken en lijfwachten had in kostbare live-
reijen dan Willem V ooit had begeerd, en dat
het Huis in \'t Bosch naar den eersten Franschen
smaak door den Raadpensionaris werd gemeubeld
Uit Utrecht werd, in \'tbegin van April, dus nog
in tijds, door twaalf aanzienlijken een request aan
\'t Staats-Bewind gerigt, dat men ter onderteekening
nederlegde, doch op aanschrijving uit den Haag
werd weggenomen. Men zeide o. a. »Dat de Hoogste
Magt boven alle wet gesteld werd, en een aller-
onbeperkst, ja despotisch gezag aan één persoon
werd opgedragen. Een magt veel grooter en am-
pelder als aan de van ouds geëxteerd hebbende
Graven van Holland en voormalige Stadhouders
immer had gecompeteerd." Aan het slot las men;
»Vereischt intusschen de critieke omstandigheid
een meer geconcentreerd Bestuur, welaan! laat
ons dan, hetzij tot aan den vrede of voor een
bepaald getal jaren eenen zoogenaamden Dictator
aanstellen; maar geenzins de Natie voor altoos
brengen onder eene Staatsregeling, die de willekeu-
rigste Regeringsdwang ten gevolge kan hebben l

\' Publicatie van 35 Maart onder: ten tweeden, na Art. 87.

2 Art. 50 , 49 en 56 der Staatsregeling.

^ Ook aan buitenlands olie schrijvers is die meer dan konink-
lijke magt niet ontglipt. De Graaf
de gabden, XII, 300, zegt:
En effet le grand pensionnaire n\'exerçait pas seulement le pouvoir
exécutif dans toute son étendue ; il avait anssi l\'initiative du pou-
voir législatif, et ne devait aucun compte de l\'emploi des deniers
publics. Het was een Eaadpensionaris, die zichzelf pensioneerde.

^ V, d. aa, Leven v. Willem V, IV, 596. Inderdaad had de
Raadpensionaris een bijna koninklijke hofhouding en veroorloofde
men zich destijds aanmerkingen daarop te maken.
Ver Hüell ,
Leven v. VerHuell, II, 11.

\' V. d. aa, Leven van Willem F, IV, 656.

Terstond bijna werd de aangenomene Constitutie
ingevoerd. Want reeds den 29 April 1805 ver-
scheen eene: Notificatie van den Raadpensionaris
der Bataafsche Republiek wegens het aanvangen van
deszelfs functiën, en waar in tien regels werd kennis
gegeven, dat hij den eed bij de Staatsregeling voor-
geschreven provisioneel in handen van den President
van het Staats-Bewind had afgelegd, en dat dien-
volgens, na dissolutie van \'t evengemelde Staats-
Bewind, het Gouvernement der Bataafsche Repu-
bliek was geconstituëerd Die dissolutie geschiedde
door den Voorzitter van Hooff met eene deftige
redevoering, waarin de gedachte aan bestendigheid
der alweder nieuwe orde van zaken nog werd uit-
gedrukt. Als laatste schemering kwam de Souve-
reiniteit des Bataafschen volks nog eens ter sprake;
maar spoedig daarop werd van het vertrouwen op
de vriendschap van den grooten bondgenoot, den
Keizer der Franschen gewaagd. Het slot luidde:
Ik ontbinde, in naam des Volks, welks oppermagt
wij eerbiedigen, het Wetgevend Lichaam des Ba-
taafschen Volks l

Hiermede had die eerbiediging voor goed een
einde. Schimmelpenninck benoemde de Secreta-
rissen van Staat (Ministers) voor de verschillende
Departementen van Buitenlandsche Zaken, Oorlog,
Finantiën, Binnenlandsche Zaken en Marine. Hij
stelde den Staatsraad van zeven Leden aan, waarbij
Appelius als Secretaris optrad. Hij koos de negen-
tien Leden van H. H. M. en uit was het met de
Republikeinsche vormen. Op den 15 Mei begaf de
Raadpensionaris zich in groot costuum, gevolgd door
zijnen Secretaris van Staat Hult man en Staatsraden
naar de vergaderzaal van H. H. M. onder het lossen
van \'t geschut in de Koekamp en het spelen der
klokken. Elk der Leden legde hoofd voor hoofd
den eed in handen van den Raadpensionaris af.
Deze vernieuwde zijn eed in handen van H. H. M. De
Burger was verdwenen, want Schimmelpennincks
eerste woorden waren Hoog Mogende Heeren! Zijne
hoop berustte, zeide hij, op het kalm verstand, het
bondig oordeel, de braafheid en de goede trouw der
Bataafsche Natie en op de medehulp en de belofte
van den grooten Napoleon, wiens zeldzaam genie
door vriend en vijand werd bewonderd. Treurig
was het tafereel van \'s Lands finantieën door hem,
en te regt, opgehangen. De inkomsten waren naauwe-
lijks toereikende tot betaling der renten. Hij wilde
geene heffingen meer, maar bezuiniging en alge-
meene belastingen.

Even als bij een Monarch werd een Commissie
tot het ontwerp van beantwoording benoemd. De

8 Notificatie gedaan in den Haag, 29 April 1805. Op den-
zelfden dag had het Staats-Bewind hiervan kennis gegeven aan
\'t Wetgevend Lichaam. Het leven der Constitutie van 1801 ein-
digde met deze woorden : Inviteeren wij UE. om , onmiddelijk na
den ontvangst dezes, UE. Vergadering te dissolveeren en daarvan
aan den in functie getreden Raadpensionaris behoorlijke communi-
catie te doen toekomen.

Heil en Hoogachting !
Notulen van let Staats-Bewind, allerlaatste bladzijde, Missive

XTo 36

N°. 63-

\' Verv. V. wag. XLVII, 60, vgg.

-ocr page 225-

13

Hoog Mogende Heeren gaven hun vertrouwen op
Zijne Excellentie in hartelijke taal te kennen en
beloofden door hunne medewerking en door daden te
zullen toonen, dat de spreuk der vaderen: Eendragt
maakt Magt uit de harten der nakomelingen niet ver-
dwenen was. Een prachtig dîné en gala-comedie besloot
het ceremonieel van den dag \\ En waarlijk, als
men weet, hoe de Fransche heerschappij ons, bij al
dat schitterend uiterlijk den gorgel snoerde, is de
gedachte aan een tooneelvertooning niet verre. In
het vertrouwen echter van H. H. M. op den persoon
van den Raadpensionaris werd door velen gedeeld.
Kantelaar, Feith en Kemper bezongen hem,
en een vaderlandsch Tijdschrift vond het in ernst
mogelijk, dat Schimmelpenninck den roem van
een Oldenbarneveld en de Witt zou kunnen
verdonkeren Wat behelsde de nieuwe Grondwet
omtrent de territoriale verdeeling? Grootendeels was
zij gelijk aan die van 1801. IJsselstein, \'t geen in
dat jaar bij Holland was gevoegd, kwam onder
Utrecht, Vian en, dat bij Utrecht was ingedeeld,
kwam bij Holland, als ook Sommelsdijk Voor
de Drenthenaren was eindelijk het uur der zelfstan-
digheid geslagen. Reeds was hun bij Art. 10 der
Staatsregeling het vooruitzigt daartoe geopend. Het
zeide, dat Drenthe provisioneel met het voorma-
lig gewest Overijssel vereenigd bleef Door de on-
vermoeide pogingen van Mr. Petrus Hofstede,
vroeger bij Schimnielpenninck, toen nog gezant
te Parijs, en later te \'s Hage, werwaarts hij met
C. S. Carsten werd gezonden, om de zaak tot
een goed einde te brengen, werd eindelijk aan \'t
verlangen gevolg gegeven, en den 19 Julij 1805
werd Drenthe van Overijssel afgezonderd en onder
een eigen Bestuur gebragt. In de Publicatie van
H. H. M. van gemelde dagteekening werd bij Art. 1
het getal leden van de Departementale Besturen
voor Holland op tien vastgesteld, voor de overige
Departementen op zes. Rij Art. 3 voor Drenthe op
drie. Maar als of Drenthe altijd nog iets bijzonders
moest aankleven, hield het den naam van Landschap
en wordt steeds gesproken van de Departementen
en het Landschap Drenthe, van de Departementale
en het Landschapsbestuur Men had nu alzoo
acht Departementen en het Landschap Drenthe in
eene volgorde afwijkende van de Staatsregeling van
1801, waar Holland eerst genoemd werd en men
scheen ook in dit opzigt naar het vroegere vóór
1795 terug te willen. Men heeft eerst de zeven oude
Provinciën in den vroegeren rang en dan Braband
en Drenthe achteraan, \'t Waren dus nu de Depar-

^ Pijman, a. w. bl. 121; Verv. v. wag. XLVII, fiO, vgg.

^ Schimmelpen ninck, II, 322, vgg.; Verv. va,n wag.
XLVII, 99.

^ Art. 10 der Staatsregeling van 1805.

Van Schokland wordt niet gesproken, dus hield de tweeheerig-
lieid er nog stand.

Bij Art. 6, 10, 13 enz. In het boven aangehaald opstel
in den
Brenthschen Volksalmanak voor 1841 wordt bl. 17 gezegd:
dat de afzondering van Drenthe bij besluit van H. H. M. van
19 Julij 1805 plaats had. Of daarmede bedoeld wordt de ge-
noemde Publicatie of dat nog een afzonderlijk Besluit genomen
is , durf ik niet bepalen.

5 Zie bl. 7 hiervoor.

tementen 1 Gelderland, 2 Holland, 3 Zeeland, 4
Utrecht, 5 Vriesland, 6 Overijssel, 7 Stad en Lan-
den van Groningen, 8 Braband, 9 het Landschap
Drenthe Nopens de enclaven in Gelderland zij
aangemerkt, dat zij nog onder Pruissen waren.
Omtrent die in het Departement Braband, dat zij
geheel zijn weggevallen; want bij Publicatie van
20 September 1805 werd het Provisioneel Bestuur
over die zoogenaamde gecedeerde landen ingetrokken
en zij »gevoegd bij het Departement Braband, en
gebragt onder de beheering van het Bestuur van
dat Departement op denzelfden voet als alle de
overige Districten en Plaatsen van Braband, van
hetwelk zij voortaan een intregrerend deel zouden
uitmakenTen gevolge dezer Publicatie werden
den 26 September maatregelen door het Gedeputeerd
Bestuur van Braband genomen ten einde de gece-
deerde landen onder dat Gewest te brengen en
besloten, dat het gezag van den provisioneel gecon-
tinueerden Commissaris alsnu finaal zoude cesseren
en overgaan in den boezem van het Departementaal
Bestuur van Braband. Die landen bleven alleen in
zoover nog in exceptionelen toestand, dat de las-
ten aldaar afzonderlijk zouden worden geheven tot
de invoering der algemeene belastingen

Op het tweede Carton ziet men het Vaderland
onder den Raadpensionaris en wel onder het op-
schrift van Gemeenebest, niet Republiek. Want
hoezeer in de Publicatiën en Ordonnantiën dit woord
nog gedurig voorkomt en de Notificatiën steeds
uitgaan van den Secretaris van Staat der Bataafsche
Republiek, zoo was de officiële titel van het Wet-
gevend Ligchaam toch: H. H. M. vertegenwoordigende
het Bataafsch Gemeenebest.

De begrenzing van dat Gemeenebest is ten oosten
geheel veranderd sedert 1801, het jaar van \'t vorige
Carton. De schadeloosstelling voor de Vorsten, die
hunne bezittingen op den linkerrijnoever aan Frank-
rijk verloren hadden, waren volgens het te Rastadt
reeds aangenomen beginsel gevonden door secu-
larisatiën. Op den Duitschen Rijksdag had men
maanden lang over de schadeloosstelling geraad-
pleegd en Protokollen en plannen gemaakt, en zou
welligt nog jaren lang aan het raadplegen gebleven
zijn, zoo Rusland en Frankrijk niet als magthebben-
den tusschen beiden waren getreden. De Rijksdag
benoemde nu, den 2 October 1801 eene Commissie,
of, zoo het heette, eene Rijksdeputatie ^^ uit acht
Leden bestaande: een geestelijken Keurvorst namelijk
Mainz, vier wereldlijke Keurvorsten: Bohemen,
Brandenburg, Saxen en Beijeren; van de Vorsten:

® Notificatie van den Secretaris van Slaat voor de Financien
der Bat. Reimhliek
van 20 Maart 1806 , waar de Departementen
in de genoemde orde voorkomen.

\' Publicatie van FL. H. M. vertegenwoordigende het Bataafsch
Gemeenebest houdende , dat de door de Franschen aan deze Republiek
gecedeerde Landen worden gevoegd bij het Departement Braband.
Ook te vinden bij hermans. Bijdragen, II, 510, N°. 13.

® Hermans, Bijdragen, II, 511, ]S^ 14. Extract uit het
verhaal der handelingen en resohitim van het gedeputeerd Bestuur
van Braband van
26 Sept. 1805.

" Zie bl. 7 hiervoor.

Schlosser, Gesch. für d. Beuts. F". XVIII, 58: de garden,
VII, 168.

-ocr page 226-

den Hoogmeester der Duitsche Orde, Wurtemberg
en Cassel. De eerste Zitting had niet voor den
24 Augustus 1802 te Regensburg plaats. In de
46\'\'" en laatste werd, op 25 Februarij 1803, het
Rijksrecès na verwerping van drie plannen, het
vierde, dat de verdeeling behelsde aangenomen. ^
Daarbij gingen voor Duitschland met den linker-
rijnoever bijna 1200 vierkante mijlen en vier mil-
lioenen inwoners verloren. Het Duitsche Rijk zelf
kreeg een gansch andere gedaante. De geestelijke
Vorsten verdwenen op een na, namelijk de Aarts-
bisschop van Mainz en werd dus het ons be-
grenzende Munster evenzeer van de kaart gewischt.
Toen de laatste Bisschop Maximiliaan op 27 Julij
1801 gestorven was, kwam er een wenk van Pruis-
sen, dat op een deel des Bisdoms vlamde, aan het
Kapittel om zich met een nieuwe keuze niet te
haasten; dergelijke waarschuwing gaf Frankrijk. Voor
reden werd gegeven, dat er veranderingen in het
Duitsche Rijk aanstaande waren. En echter verko-
zen de Kanunniken op 9 September den broeder
van Keizer Frans II, den Aartshertog Anton die
kort daarna tevens door het Kapittel te Keulen tot
Aartsbisschop werd benoemd, hoezeer de hoofdstad
Keulen zelve bij de Fransche Republiek was inge-
lijfd. Het bleef echter bij de formaliteit van kiezen;
want beiden Aartsbisdom en Bisdom deelden in
het lot der overige geestelijke Vorsten, Munster
viel, volgens het Rijksrecès, ten deel aan Pruissen,
Salm, Aremberg, Croy en Looz ^ Het zijn dus
die kleine Vorstendommen, welke met Oostfriesland
onze oostelijke grens vormen. Kleef op den regter-
rijnoever is nog Pruissisch. Het werd eerst, bij de
conventie van Weenen van 15 December 1805, tus-
schen Frankrijk en Pruissen, aan Napoleon afge-
staan ^ De zuidelijke grens is dezelfde als in 1801,
slechts de naam van de Fransche Republiek is thans
in Fransch Keizerrijk veranderd Wij keeren tot
het Vaderland weder.

14

Met moed had Schimmelpenninck de teugels
van het bewind gegrepen. Orde, regel en spaar-
zaamheid waren zijne leuze. De keus zijner Secre-
tarissen van Staat die der Leden van H. H. M, ®
en der andere ambtenaren toonde, dat Schimmel-
penninck zich evenzeer boven partijschap, als
familiebelang wist te verheffen. Onvermoeid trachtte
hij den jammerlijken geldelijken toestand door al-
gemeene belastingen te verbeteren Een taak des
te zwaarder, daar Napoleon, wegens zijne voor-
genomene landing in Engeland, zoodanige inspan-
ning van krijgskrachten van ons vorderde, dat voor
\'t jaar 1806 de kosten daarvoor op de ongeloofelijke
som van zevenentwintig en een half millioen wer-
den geraamd. Voor het schoolwezen zorgde hij
door de beroemde Wet van 3 April 1806. Het ka-
naal en de sluizen van Katwijk en de straatweg
van den Haag naar Leiden, werden grootendeels
onder zijn bestuur daargesteld In één woord,
de regering van Schimmelpenninck had slechts
tijd noodig om tot voorbeeld van gematigd en een-
voudig bestuur te strekken. Die tijd werd haar
niet gegund door den man, die hem très cher et
grand ami noemde, en voor wien de zon van Aus-
terlitz op 2 Dec, 1805 opgegaan was. Rusland is
vernederd, Pruissen siddert. Oostenrijk smeekt om
vrede en verkrijgt dien tegen afstand van drie mil-
lioenen onderdanen, die onder Napoleon\'s Duit-
sche bondgenooten, Beijeren, Wurtemberg en Baden
verdeeld, en aan de beide eersten nog Konings-
kroonen toegeworpen worden. De nieuwe Dynastie
der Napoleoniden zal in westelijk Europa zetelen.
Reeds is Lucca aan Elize Bonaparte geschonken.
Aan \'s Keizers zwager Joachim Murat wordt het
Groothertogdom Berg toebedeeld. Met een penne-
streek wordt het regerend Huis van Napels ge-
schrapt, en Josef Bonaparte, den 30 Maart 1806,
ten troon verheven. Tenzelfden dage krijgt Pau-
line Bonaparte Guastalla. Huwlijksverbindtenis-

Provinces Unies des Pays-Bas connues smis le nom général de Hol-
lande , dressée par
hérisson , eïève de M. bonne , ancien ingénieur
hydrographe de la marine,
\'t Is een oude kaart waarop b. v, Goeree
en Flakkee nog gescheiden zijn, Staatsvlaanderen ons nog behoort
en geheel de toestand vóór
1795 afgebeeld is; als oostelijke grens
hebben wij het Bisdom Munster nog in vollen bloei. Curieus zijn
hier de namen : Dookum , ßleskens- voor Bleskensgraaf, Poderijs
voor Rodenrijs, Someyduk voor Sommelsdijk, Reynsaler voor Rhyn-
saterwoude , terwijl de lezer mag gissen , wat Viervool, Pereyn of
r Huy s van beteekenen.

\' Zoo werden thans weder de Hoofden der Departementen ge-
noemd , die vroeger Agenten hadden geheeten, en waarvoor in
1801 Raden in de plaats waren gekomen.

® Als we zagen , voor de eerste reize door den Eaadpensionaris
te benoemen. Het trekt echter zeer de aandacht, als men aan
1795 denkt, dus slechts tien jaren terug, dat meest allen tot
adelijke of hoogaanzienlijke geslachten behoorden , als b. v.
aylva
van neeereynen, van
BOETSELAAR , van poreest, six , twent
van raaphorst, van leyden van wesïbarendrecht , van sty-
rum, van andringa dk kempenaer
enZ. Ferv. Van wag,,

XLVn, 73.

De begrooting voor de laatste zeven en een halve maanden
van
1805 bedroeg met het reeds geconsenteerde ruim 69 millioen,
waaronder voor de defensie 24 millioen.
Staatshegrooting der Ba-
taafsche Itepullieh
, bl. 56.

\'» Schimmelpenninck ,11, 156.

mm

-ocr page 227-

15

sen worden met Beij^en en Baden gesloten \' Ook
het Bataafsch Gemeenebest, want Republieken zijn
niet meer duldbaar, moet als Koningrijk te vaster
aan de zegekar des Veroveraars woorden gesnoerd.
Een aanleiding is spoedig gevonden; hier werd zij
gezocht in de gezigtsverzwakking van den Raad-
pensionaris; want :!> had Napoleon geene andere
bedoeling gehad, niets ware natuurlijker geweest,
dan dat in de plaats van hem, die ongelukkig de
geschiktheid tot het Opperbestuur verloren had ^
een ander bekwaam persoon werd benoemd" De
eerste opening der verandering geschiedde bij brief
van 6 Februarij 180G, van den sluwen Talley-
rand aan Schimmelpenninck. Het leed, dat de
Keizer over Schimmelpenninck\'s toestand ge-
voelde, werd daarin betuigd, en te kennen gegeven,
dat het oogenblik dààr was om het staatkundig
stelsel van Holland te verzekeren op eene wijze,
die voor altoos zijne onafhankelijkheid en tevens
zijne innige verbindtenis met Frankrijk zoude be-
vestigen. De instellingen van Holland moesten voor
een lanse toekomst worden berekend en duurzaam
zijn. Ten slotte werd Schimmelpenninck ge-
noodigd om iemand, liefst den Vice-Admiraal
Ver Huell, naar Parijs te zenden ter onderhan-
deling De Raadpensionaris begreep de bedoeling
volkomen en gaf aan Ver Huell in last om
wel meerderen invloed van den Keizer op de keuze
van een Hoofd voor onzen Staat toe te geven, maar
zich ten sterkste tegen een erfelijke regering in
Napoleon\'s familie hier te lande te kanten. Of
de Vice-Admiraal aan dit laatste gedeelte van zij-
nen last ernstig voldaan heeft, daaraan mag men
twijfelen, als men leest, dat hij den Keizer ver-
klaarde: »dat zoo de Raadpensionaris blind mogt
worden, de loop der regering zeer moeijelijk zijn
zou," \'\' in plaats van op andere geschikte perso-
nen te wijzen, die de taak van den aftredenden
Raadpensionaris op zich konden nemen. Hoe dan
ook, Ver Huell vernam reeds terstond geruchten,
dat of Murat, of Louis Bonaparte in Holland
zoude geplaatst worden, en weldra was de stellige
wil des Keizers, dat Louis Koning van Holland
zoude zijn, geen geheim meer. Van dat oogenblik
af werd er een spiegelgevecht geleverd tusschen
het bezwijkend Bestuur en den Keizer, waarvan
de uitkomst wiskunstig te berekenen was. Het ver-
zet van den Raadpensionaris tegen het bevorderen
van die uitkomst, zijne volgehoudene weigering om
niet te ratificeren konden tot niets leiden. Het was
veeleer eene stijfhoofdigheid, waardoor hij de ver-
antwoordelijkheid op anderen wierp, bij wie het
gevoel van eer en pligt, waar hij zich op beriep,
even sterk sprak, maar die begrepen te moeten buk-

\' Wachsmuth , Bas Zntalter der Revohdwn, Leipz. 184.8,
4 Th., IV, 9. Een der beste overzigten voor de gescliiedenis van
1 789—1815.

LI. bosscha, Geschiedenis der Nederl. Slaatsonmenteling,

Amst. 1817, 2 T)., I, 33.

^ ScHiMMELPENNMKCK, II, 165. Onder Bijlage M vindt men
flen brief in zijn gelieel.

^ Ver Huell, a. w. I, 359.

ken voor dwang De Raadpensionaris was verlegen
en handelde als of men, zelf onafhankelijk, met eene
andere Mogendheid een tractaat had te sluiten en
het weigeren vrij stond. Hij vroeg raad bij zijne
Secretarissen van Staat (Ministers) en zijn Staats-
raad. Deze begrepen, (24 Maart) dat om inlijving
met Frankrijk te voorkomen het verkieslijkst was, dat
een Fransche Prins aan het hoofd van \'t Bataafsch
Gouvernement werd geplaatst ® en (29 Maart) dat de
Raadpensionaris daarover met de vergadering van
H. H. M. in conferentie zoude treden. Schimmel-
penninck was van oordeel, dat alvorens de Natie
moest worden geraadpleegd. De Leden van het
Wetgevend Ligchaam gehoord zijnde, verklaarden in
hunne qualiteit niets te kunnen doen; maar wilden,
als mannen, die posten van vertrouwen bekleedden,
met de Secretarissen van Staat en den Raad van
State besogneren. Van daar, dat deze tegen 10 April
1806 zamengeroepene Vergadering den naam van:
Groot-Besogne ontving. De Raadpensionaris zeide
aldaar, dat, naar zijne meening, het verlangen van
Z. M. den Keizer der Franschen, om het opper-
bestuur van ons Land in erfelijke waardigheid op
te dragen aan Prins Louis ter kennis van het
Volk behoorde gebragt te worden, om met ja of
neen daarop te antwoorden. Het sprak bijna van
zelf, dat in dit voorstel niet kon getreden worden.
Wat zou het geweest zijn, zoo het Volk neen had
geantwoord? Ingevolge van een tweede voorstel
van Schimmelpenninck werd besloten een Com-
missie naar Parijs te zenden, met last om den
Keizer, zoo \'t kon, te overtuigen, dat gelijkheid
van staatkundig stelsel van dit Land met Frankrijk
door andere middelen kon verkregen worden, en
zoo dit niet gelukte, dan ten minste zoovele voor-
regten mogelijk te bedingen als: waarborgen der nati-
onale onafhankelijkheid, behoud van grondgebied in
zijn geheel enz. Geheel vredelievend waren de raad-
plegingen niet geweest. Want, toen sommigen meen-
den, dat de Raadpensionaris aan het hoofd der Com-
missie moest staan, had Ver Huell zich driftig daar

Schimmelpenninck, II, 186. «Er is," zegt tuorbecke ,
Gids voor 1848, bl. 12, teregt: ook eene innerlijke, uit onwe-
derlegbare redenen voortvloeijendc dwang, die verpligt mode te
werken tot lietgeen men niet zou verkiezen." Met lietgeen volgt
kan ik mij geenszins vereenigen ; //Wanneer onze Staat de lx)uw-
stoffen eener nationale zelfregering niet bezat, en de monarchie
met een vreemden Vorst, juist wat Napoleon gebood, eischte,
kon men deze noodzakelijkheid eene ramp noemen, docli moest
men trachten haar ten goede te leiden," en in den
Gids voor
1846, bl, 442 der
Boekheoord. //ons ongeluk was niet de heer-
schappij der Eranschen, maar dat wij onze hervorming zonder hen
niet wisten te volbrengen." Want had Frankrijk ons waarlijk vrij
gelaten, zouden wij , teruggekomen als we waren van de over-
drevene revolutiebeginselen , onszelven zeer wel geregeerd hebben.
Onder
schimmelpenninck ging het, niettegenstaande de slechte
Constitutie, aanvankelijk goed.

ß J.Golüberg, Lid van den Staatsraad , alléén was van oordeel,
dat aan een inlijving de voorkeur moest worden gegeven. Hij
ontwikkelde dat gevoelen in een merkwaardig
Advis te vinden in
den
Codex Diplonudicus Neerlandicus, Verzameling van oorkonden
betrekkelijk de Vaderlandsche Geschiedenis. Uitgegeven door het
Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht
, serie , derde deel,
afd. Utr. 1856, en aldaar:
Oorkonden betrekkelijk de oprigting
van het Koningrijk Holland in
1806, bl. 10 tot 28.

-ocr page 228-

16

tegen verklaard, en het, na de beslissing, dat hij het
hoofd der Commissie zijn zou, niet minder kwalijk
geduid, dat de Raadpensionaris hem een aanspraak
wilde medegeven. Hij vroeg of men hem dan niet
voor een eerlijk man hield, die zijn last behoorlijk
zou uitvoeren. De aanspraak werd evenwel mede
gegeven, maar de Keizer, van haren inhoud ver-
wittigd, weigerde de Commissie toe te laten \\ Met
Ver Huell werden naar Parijs gezonden J. J. A.
Gogel, Secretaris van Staat (Minister) voor de Fi-
nantien, Mr. J. van Sty rum, Lid der Vergadering
van H. H. M.; Mr. W. Six, Lid van den Staats-
raad, met toevoeging van G. Brants en, gevolmag-
tigd Minister van dezen Staat te Parijs. Den 25
April aldaar aangekomen, werd reeds den volgen-
den dag Ver Huell te St Cloud ontboden, waar
de Keizer hem naar \'t oogmerk der Commissie vroeg
en zich hoogst ontevreden toonde, dat zijne bedoe-
lingen tot welzijn van ons Vaderland miskend
werden. Twee dagen later, den 28\'*\'", had Brant-
sen een gesprek met Talleyrand, waarin deze
hem verklaarde, dat cle Keizer de Commissie niet
zou ontvangen, tenzij deze verzocht, »dat een Prins
van den Keizerlijken Huize, en met name Zijne
Keizerlijke Hoogheid Prins Louis aan het hoofd
van onze regering werd geplaatst

Binnen acht dagen werd daarop beslissing gevor-
derd. Zoo na verloop van dien tijd geen bewilliging
kwam, zoude de Keizer zoodanige maatregelen ne-
men, als hem noodig zouden voorkomen. Het Groot-
Besogne vergaderde weder den 3 Mei op \'t Huis
in het Bosch en verklaarde ten slotte, dat het wen-
schelijk was, dat Prins Louis aan \'t hoofd van \'t
Gouvernement kwam ^ In het procesverbaal werd
echter opgenomen, dat zulks geschiedde door den
nooddwang, waarin het Vaderland was gebragt door
de volharding van Z. M. den Keizer der Franschen.
Reeds had Napoleon Ver Huell gedreigd den
Hollanders, als een Franschen Prins onwaardig, den
Maarschalk Davoust of Soult te zenden, om hen
te regeren, toen de magtiging te Parijs kwam ^
Maar de Keizer verlangde, dat alvorens een trac-
taat gesloten werd. Talleyrand had dit reeds
ontworpen en deelde het den 10 Mei ^ vertrouwelijk
aan de Commissie mede, welke twee dagen later in
één ochtend een Constitutie zamenstelde ten huize
van den Gezant Brantsen. Talleyranden Napo-
leon keurden, na eenige conferentiën met eerstge-
noemden, goed. In het ontwerp had men den
Koning, behalve eenige paleizen, anderhalf millioen
gulden jaarlijks toegelegd De Keizer vorderde nog
een half millioen per jaar uit vaste goederen; men

\' Codex Dipl. bl. 74.

Depêche der Commissie van het Bataafsche Gouvernement te
Parijs aan den Raadpensionaris van 28 April 1806.
Codex Dipl.
bl. 76 vgg.

3 Codex Dipl. bi. 84.

Als bijdrage tot napoleon\'s waarheidsliefde diene, dat te
dier dagen in den Moniteur een artikel werd gevonden inhoudende
0. a. // que l\'Empereur n\'avait jamais donné son approbation à la
Constitution du 15 Mars, qui conférait au Chef du gouvernement
batave des pouvoirs plus étendus que ceux dont était revêtu l\'em-
pereur des Erancais."
De gauden , XII , 200.

» Vee Huell, II, 26.

gaf toe, mits er dan geen paleis te Amsterdam ge-
bouwd behoefde te worden. De 23 Mei bragt
echter nieuw bezwaar voor de Commissie, daar
Talleyrand onderteekening van het tractaat door
de Commissie vorderde, en tevens, dat het door
die onderteekening voor geratificeerd zoude worden

ö o

gehouden. Met moeite verkreeg zij, dat het tractaat
met den meesten spoed naar den Haag zou worden
gezonden, ter ratificatie door H. H. M. Op 28 Mei
dien ten gevolge weder Groot-Besogne, waarin de
Raadpensionaris verklaarde op geenerlei wijze tot
de ratificatie te zullen concurreren. Andere Leden
spraken in denzelfden geest op grond, dat de ratifi-
catie slechts door H. H. M. en niet door het Groot-
Besogne kon geschieden. Eenigen wilden het Volk
gevraagd hebben, sommigen zeiden, dat een verzoek
om Prins Louis aan \'t hoofd van \'t Gouvernement
te plaatsen, tegen hunne opinie was. De Voorzitter
van H. H M. van Leyden van VVestbarendrecht
gaf echter met waardigheid te kennen dat »alle te-
genstand ijdel en vruchteloos zoude zijn, dat men
ook over het meest onaangename gevoel henen be-
hoorde te stappen en zich, was het noodig, te ge-
troosten door tijdgenoot en nakomeling kwalijk te
worden beoordeeld, zijnde hij overtuigd, dat het
aannemen van het tractaat tot afwering van groo-
tere rampen strekte." De meerderheid stemde hier-
mede in en oordeelde, dat het in dezen de vraag niet
verder kon zijn of men den eed op de Constitutie
afgelegd kon houden, daar het handhaven der Con-
stitutie onmogelijk was en dus de eenig overgeble-
vene pligt, het heil van Land en Volk zooveel
doenlijk te bevorderen en hen door een strikte
aankleving aan een steriel geworden pligt niet aan
wisse rampen bloot te stellen. De ratificatie , met
welker vorm de Raadpensionaris alweder verklaar-
de zich niet te willen inlaten, werd nu gedaan
op naam van het Groot-Besogne, onder het Zegel
van den Staat Schimmelpenninck rekende zijn
taak afgeweven, Op 2 Junij 1806 onderteekende
hij als Raadpensionaris zijn laatste Notificatie ®
en den 4\'\'®" schreef hij, tot het laatst constitutioneel
handelende, dat hij gebruik maakte van Art. 41 der
Staatsregeling en zijn post nederlegde in den schoot
der Vergadering van H. H. M, Zijne eerlijke bedoe-

" Ver Huell, II, 33, stelt de onderteekening op den 23®\'\'\'\'"
ten hidze van
talleyranu. \'t Kan zijn, dat zij toen geschied is,
maar de datum is 24 Mei. Zie
van dijk, Re\'pei-t. p. 55; Codex
Dipl.
bl. 48; de garden, XII, 201; Bulletin des Lois de l\'Empire
Français,
4™® Série, Tome V. Paris, de 1\'impr. impériale, 1807,
Bulletin N°. 100, pag. 221.
Schimmelpenninck meende, en
niet ten onregte , dat de Commissie hare magtiging was te buiten
gegaan. Hij schreef haar , dat hij hulde deed aan hunne welmee-
nende inzigten en de drangredenen tot het teekenen. n Maar,"
voegde hij er bij , n waartoe voorzeker UEd, noch plein pouvoir
noch instructiën gegeven waren."
Schimmelpenninck, 11,187;
Ver Huell, II, 458.

Het slot der ratificatie luidde : n Autorisant le Ministre
jean couperus , Greffier de Leurs Hautes Puissances et jean
henry appeliüs,
Secrétaire du Conseil d\'Etat, d\'attester et de
signer cette Ratification sous le sceau de l\'Etat."
Codex Dipl.
bl. 110.

8 Houdende , dat de schoolwet van 3 April 1806 met den
1«" Julij beginnen zou eltect te sorteren binnen de Repuljliek , die
trouwens toen reeds in een Koningrijk herschapen was.

-ocr page 229-

17

lingen in dien jongsten worstelstrijd tegen geweld
trek ik niet in twijfel, al keur ik zijn volhouden
niet goed; want ieder, die den gewijden bodem der
Geschiedenis betreedt, behoort de innige overtuiging
van hem te eerbiedigen, die naar de inspraak van
zijn geweten handelt ^ De Luitenant ter zee
Francke, adjudant van Ver Huell, kwam den
31 Mei met het bezegelde tractaat te Parijs aan
en reeds Donderdag ^ den 5 Junij had plaats \'t geen
men de paradescène in de Tuileriën genoemd heeft ^
Zij was een gevolg van Art. 2 van het bekrachtigde
tractaat : « sur la demande formelle faite par Leurs
Plantes Puissances représentant la République Batave,
que le prince Louis Napoléon soit nommé et
couronné Roi héréditaire et constitutionnel de la
Hollande, 8. M. défère à ce voeu Treurige,
vernederende plegtigheid, schijn voor wezen, dwang
onder den naam van vrijen wil, regts vertrapping
met het gelaat van genadige vergunning. Door
drie hofkoetsen, ieder met zes paarden bespannen,
verzeld van ceremoniemeesters en keizerlijke lijfwacht
werd de Commissie naar het paleis der Koningen
gevoerd, waar thans de Keizer der Franschen ze-
telde. Omringd van zijne Ministers en Groot-Offi-
cieren zat hij daar op zijn troon, Loui^ aan zijne
regterhand. Ver Huell trad voorwaarts en het
moest hem van de lippen; «Nous sommes, Sire,
chargés d\'exprimer à Votre Majesté le voeu des
représentans de notre peuple. Nous la prions de
nous accorder, comme chef suprême de notre répu-
blique, comme roi de Hollande, le prince Louis,
frère de V. M." \'t Zij te zijner eere gezegd, dat
hij het niet zonder ontroering deed. De Keizer
zeide in zijn antw^oord, dat een erfelijk bestuur
alleen alle gevaren van ons konde afweren, en dat
ons aanbod aan Louis in ons wezentlijk belang was
» Messieurs les représentants du peuple batave" heette
het daarna »j\'adhère au voeu de Leurs Hautes
Puissances je proclame roi de Hollande le prince

Louis. Vous, prince, régnez sur ces peuples____

mais ne cessez jamais d\'être Français." Louis
hield nu eene korte met den Keizer te voren afge-
sprokene rede waarin hij betuigde er trotsch op
te zijn van over ons te zullen regeren, vooral
omdat hij op de voortdurende bescherming van zijn
broeder rekende.

Gelukkig dat de geschiedenis der Volken niet uit
staatsstukken alleen behoeft te worden geput. Dat

\' K. schwarz, Zür Ge^ch. cl. Neiieren Tlieol., Leipz. 1850 ,
Vorwort, VI.

Niet ZoucLig-, als bij vkr huell, II, 41.

\' Wachsmutii, ZdtaUer d. Ren. IV, 1(3,

4 Cod. Dipl. bl, 4() ; van uijk, Rdpert. p, ,55 ; dr garden,
Xiï, 203,

In de Mesmge de S. M. VEmpereur et Roi van denzelfden
5 .Junij 180G spreekt de Keizer tot den Senaat ook van dien
wensch. //Nous chargeons notre cousin rarchi-chancelier de l\'Empire
de vous faire connaître qu\'adhérant au voeu de leurs Hautes Puis-
sances , nous avons proclamé le prince
louis napoleon , notre
bien-aimc ft ère, Roi de Hollande,"

« Louis s\'avança alors, et prononça le discours suivant, qu\'il
avait communiqué à l\'empereur avant la séance, et qu\'il avait
même changé selon les désirs de celui-ci.

Louis bonaparte, Bocurn. Ilidoriques mr le Gouvernement de
la Hollande,
Paris, 1820, 3 V,, I, 130,

VllI
onze Commissie hare dienst leende tot dezen stap
zal niemand haar ten kwade duiden, zij bukte voor
dwang; maar hoe Ver Huell in deze zelfde dagen
vertrouwelijk schrijven kon: » Den groten Napoléon
laat sig sien als den vriend en beschermer onser
Independentie" \' is minder verklaarbaar.

Ziedaar dan de Republiek verdw^enen en, zoo
sprak men, duurzame instellingen voor \'t Vaderland
verzekerd. Alles is op eene verre toekomst bere-
kend Een monarchaal bestuur, dat het gerust
bezit zal waarborgen van al, wat den Hollanders
dierbaar is Een Kroon, die overgaat van Prins
Louis op zijne wettige mannelijke nakomelingen,
met altoosdurende uitsluiting der vrouwen; bij min-
derjarigheid van den Vorst het regentschap aan de
Koningin; het lijftogtsgoed der Koningin bij haar
huwelijk geregeld en voor deze reize (pour cette fois)
vastgesteld op 250 duizend gulden\'®. Het is duide-
lijk, dat men zich ook de latere tijden toeeigent.
In Holland zelf schrijft men, dat nu de Hollanders
een Franschen Prins aan het hoofd van hun gou-
vernement hebben geplaatst, men voorspellen mag,
dat het Vaderland den rang zal hernemen, dien het
in de schitterendste tijdperken van zijne geschiedenis
heeft bekleed". Het bestuur van \'t Vaderland was
door \'tbedanken van Schimmelpenninck tijdelijk
overgegaan op den President van H. H. M. C. de Vos
van Steenwijk. En als laatste herinnering aan
de ondergegane Staatsregeling van 1805, las men
zijn naam onder eene Publicatie van 9 Junij 1806
met de bijvoeging: » fungeerende Raadpensionaris.\'^"

De eerste daad van den nieuwen Koning was den
Vice-Admiraal Ver Huell naar den Haag te zen-
den, om het bewind van de Vos van Steenwijk
over te nemen. Het Volk werd nu voor \'t eerst op
stellige wijze onderrigt, dat het een Koning had
door de Proclamatie gedagteekend: Parijs 5 Junij,
waarbij Louis, Koning van Holland, het tractaat
van 24 Mei en de constitutionele wetten deed afkon-
digen en te kennen gaf, dat hij de koninklijke
waardigheid hem aangeboden door de Gedeputeerden
van de Höllandsche Natie had aangenomen en zijne
dierbaarste zorg zoude zijn voor de belangen van
zijn Volk te wakenLouis kwam den 18\'\'™ met
zijne gemalin Hortense en zijne twee zonen in
den Haag. Het Volk, zeggen sommigenhief vreug-
dekreten aan en alles had het gelaat eener opge-
togene Natie. Meer met de waarheid overeenkom-
stig schijnt te zijn, dat, niettegenstaande de vele

\' Gids, .lan. 1848, bl. 15.

® De Keizer zei : w Que la Prance vous doive des rois, qui
protègent ses libertés... La dignité de connétable de l\'empire
sera conservée par vous et vos descendans,"

9 N°, 3 van de Inleiding op het Traktaat van 24 Mei ISOfi.

Art. 3, 4 en 5 van \'tzelfde Tractaat,

Le voyageur en Hollande, Amst. 18(07) chez hessb, pag, 8.

Publicatie van H. H. M. vertegenwoordigende het Bataafsch
Gem,eenehest, houdende bepalingen aangaande de Heerlijke Regten.
In den Haag, ter Staats-Drukkerij, 1S06.

" Proclamatie van Louis Napoleon, door de Gratie Gods en de
Conslitntioneele Wetten van den Staat, Koning van Holland.

Namelijk: napoleon chakles , geb, 1803, overl, 5 Mei
1807 en
napoleon louis , geb, 1804, overl. 1831. Zie de
Geslachtstafel hier achter, en Boe. Histor. II, 103.

Ver Huell, II, 50; thorbecke, Gids voor Jan. 1848, bl, 9.

3

-ocr page 230-

BEKNOPTE GESLACHTSTAFEL DER NAPOLEONIDEN.

ps
f i
o"

o

aq

03

3

Karei Maria Bonaparte 3
geb. te Ajaccio 29 Maart 1744 (46) f te Montpellier 24 Febr. 1785.
Maria Laetitia Ramolino (1)
geb. te Ajaccio 24 Aug. 1750 f te Rome 2 Febr. 1836.
Sedert 2 Dec. 1804 Madame Mère.

Lijn A.

Jozef C
geb. 1768 t 1844.
Koning v. Napels
30 Maart 1806-1808.
Koning v. Spanje
6 Junij 1808-11 December 1813.
Graaf
V. Survilliers.
Maria Julia Clary,
geb. 1 777 t 1845.

(I\') Napoleon C
geb. te Ajaccio 15 Aug. 1769.
t op St. Helena 5 Mei 1821,
Eerste Consul 13 Dec. 1799.
Levensl. Consul 2 Aug. 1802.
Keizer 18 Mei 1804.
le. Afstand 11 April 1814.
2e. Afstand 22 Junij 1815.
Josefina Tasscher de la Pagerie ,
wede. Burggr. Beauharnais,
geb. 23 Junij 1763; geh. 1796,
. 15 Dec. 1809; t 29 Mei 1814.

2°. Maria Louiza,
12 Dec. 1791 ; geh. 2 April 1810.
t 17 Deo. 1847.

CD
ö

w
o

(a) Lucien 3
geb. 1775 t 1840.
1°. Christina Boyer.
, Alex^. de Blesschamp.
Prins van Canino.
12 kinderen.

Eliza C
geb. 1777 t 1820.
Vorstin v. Lucca.

Felix Baciocchi,
geb. 1762 t 1841.
Geen afstamm. in leven.

o
ö

o

1°.

a>
ö

(b) Lodewijk 3
geb. te Ajaccio 2 Sept. 1778 ,
t te Livorno 25 Julij 1846.
Koning
V. Holland
24 Mei 1806;
Afstand 1 Julij 1810.
Graaf v. St. Leu.
(e) Hortensia Beauharnais.

Stiefzoon,
Eugenius Beauharnais O
geb. 1781 t 1824.
Onderkoning v. Italië 7 Junij 1805.
Augusta, dochter van
Maximil. I. Koning v. Beijeren,
geb. 1788 t 1851.
8 kinderen.

Stiefdochter,
(e) Hortensia Beauharnais O
geb. 10 April 1783t5 Oct. 1837.
(b) Lodewijk Kon. v. Holland.
Hunne kinderen, zie bij Lodewijk.

Aangen. dochter,
Stephania Beauh. 3
dochter v. Claude ;
Aangen. 4 Maart 1806.
Karei Grh. v. Baden.
5 kinderen.

(II) Napoleon Frans

Jozef Karei,
geb. 20 Maart 1811,
t 22 Julij 1832.
Koning v. Rome.
Keizer d. Franschen
als Napoleon II
22 Junij-3 Julij 1815.
Hertog
V. Reichstadt
22 Julij 1818.

(d) Napoleon Lodewijk O
geb. te Parijs 11 Oct. 1804,

t te Forli 17 Mt. 1831.
Grhertog v. Kleef en Berg
3 Maart 1809.
(c) Charlotte, dochter
van Josef.

Napoleon Karei,
geb. te Parijs 11 Oct. 1802,
t in d. Haag, 5 Mei 1807.

(III) Karei Lodew. Napoleon 3
geb. te Parijs 20 April 1808.
In Ham 7 Oct. 1840-25 Mei 1846.
President 20 Deo. 1848.
Presid. v. 10 jr. 31 Dec. 1851.
Keizer als Napoleon III
2 Dec. 1852.
Eugenia de Montyo,
geb. 5 Mei 1826.

o)

aq

(c) Charlotte C
(d) Lodewijk,
zoon van (b) Lo-
dewijk.

Zenaïde 3
Karel zoon van
(a) Lucien.

cd

ri-
<

o

i—i

cc

3

o

Napoleon Eugenius
Lodew. Joh. Josef,
geb. 16 Maart 1856.
Keizerl. Prins.

Vervolg van Lijn A.

Paulina 3
geb. 1780 t 1825.
1°. Vict. Em. Ledere.
Camill. Vorst v. Borghese ,

geb. 1775 t 1832.
Geen afstamm. in leven.

(*) Dochter van Aj;gï:la Makia Pjetka-Saista, die twee
maal was gehuwd, waardoor de Kardinaal
Pesch stiefoom
was van Keizer
Napolegj!. Ter oplieldering diene het
OBderstaande:

Ang. Maria P-Santa 3
1°. Ramolino.
3°. Frans Pesch.

3

Josef Fesch,
Kardinaal,
geb. 3 Jan. 1763.
tl3 Mei 1830.

M. Laetitia 3
Ramolino
Ksrel Maria
Bonaparte

Josef; Napoleon euz.,
als boven.

Karolina 3
geb. 1782 t 1839.
Joachim Murat,
geb. 1771 - doodg. 1815.
Grhertog v. Kleef en Berg
15 Maart 1806.
Koning v. Napels
15 Julij 1808.
Onttroond 20 Mei 1815.
4 kinderen.

Hieronymus 3
geb. 15 Dec. 1784.
Koning v. Westfalen
1 Dec. 1807-26 Oct. 1813.
Hertog
V. Montfort.
Thans Keizerl. Prins
en Presid. v. d. Senaat.
1°. Eliz. Patterson uit Baltimore,
gescheiden 1805.
2°. Katharina dochter van
Frederik I, Kon. v. Wurtemberg ,
geb. 1783 1835.
3°. Morganatisch , Gravin Bartolini.

a>

S

qq.

oq\'

cd

Cl,

1

Een dochter.

2

Mathilda 3
geb. 1820.
Prins Anat. Demidoff.

o-

§

r-t-

n>

1

Hieronymus 3
geb. 1805.
Suzanna May in Baltimore.

Napoleon ,
geb. 1822.
Keizerl. Prins.

Hieronymus,
geb. 1814 t 1847.

ö

aq

Hieronymus ,
geb. 1832.
Luit, in Fransche dienst.

-ocr page 231-

19

de ^ en dat de ontvangst koel was ook blijkens de
vele geslotene vensters in de straten waar hunne
Majesteiten doortrokken ^

Wij hadden dan nu een erfelijk koningschap.
Welke onze constitutionele waarborgen waren, is
eigenlijk, bij de opperleiding (hegemonie) van Frank-
rijk vrij onverschillig. De hoofdbestanddeelen der
nieuwe Staatsregeling waren deze ^ De Constitutie
van 1805 bleef bewaard, behalve de noodige wijzi-
gingen De Koning heeft bij uitsluiting en zonder
restrictie de volle uitoefening der regering. De al-
gemeene bestiering des koningrijks is onder \'t on-
middelijk beleid van vier Ministers van Staat®. Later
werd het getal aan \'s Konings goedvinden overgela-
ten , die er acht aanstelde \'s Konings vrijheid
in de beschikking over de staatsgelden, was nog
uitgestrekter dan die van den Raadpensionaris, want,
hoezeer de vreemde bepaling van Art. 59 van 1805 ®
niet was opgenomen, was de civiele lijst zoo groot,
dat cle Raadpensionaris dat cijfer van twee millioe-
nen nimmer zou bereikt hebben; en terwijl bij de
vorige Staatsregeling de tractaten met vreemde
Mogendheden door H. li. M. bekrachtigd werden,
was zulks thans aan den Koning overgelaten Het
Wetgevend Ligchaam bleef den titel van H. H. M.
behouden, maar bestond uit ruim het dubbel getal
Leden, namelijk 39; 30 jaar of daarboven oud,
gekozen voor 5 jaren a ƒ3000 \'sjaars, in deze
evenredigheid: voor het Departement Holland 17
Leden, Gelderland 4, Braband 4, Friesland, Over-
ijssel en Groningen ieder 3, Zeeland en Utrecht
ieder 2, het Landschap Drenthe 1 ^^ Over de
benoeming van Leden is geen voorschrift in de ge-
noemde staatsstukken dan alleen een transitoire
bepaling in de Constitutionele Wetten om bij de
19 aanwezige Leden er 19 andere te voegen.
De Vergadering van Haar Hoog Mogende zoude
namelijk aan den Koning een nominatie van twee
personen aanbieden voor ieder der te vervullen
plaatsen; de Departementale vergadering van ieder
Departement zoude insgelijks zoodanige nominatie
aanbieden en de Koning daaruit de keuze doen,
dus voor iedere plaats uit een viertal. Bij de latere
verkiezingen is dit gewijzigd want de Landdrost
en Assessoren benoemden op één dag 26 personen ,
welke door den Koning, die tevens den President
der Kies vergadering aanwees, tot 13 werden gere-
duceerd. Deze 13 kozen dan 4 personen voor ééne
plaats in \'t Wetgevend Ligchaam. Dit koos insgelijks
4 personen; uit deze acht benoemde de Koning er één
tot Lid van H H. M, Hetzij men om politieke
redenen niet gaarne dikwijls Kiesvergaderingen bijeen
zag, \'t zij ter vereenvoudiging, stelde de Wet van

21 Dec. 1807 vast ^^ »dat de Nominatiën____ door

de Kiezersvergaderingen, maar eens in het jaar"
zouden worden geformeerd en « dat bij tusschentijds
openvallende plaatsen de nieuwe keuzen uit de
laatste ingezondene Nominatiën" zouden geschieden.
De Koning koos dus alsdan een of meer Leden uit de
7, die van de 8 op de Nominatiën waren overgebleven.
Op 15 November van ieder jaar zou het oudste vijfde
gedeelte der Leden van het Wetgevend Ligchaam
aftreden Volgens de Constitutionele W^etten ver-
gaderde het Wetgevend Ligchaam gewoonlijk twee-
maal \'s jaars van 15 April tot 1 Junij en van 15
November tot 15 Januarij volgens de Constitutie "
slechts eenmaal op den derden Dingsdag in Novem-
ber, om twee maanden bij elkaar te blijven; welke
laatste bepaling als de jongste werd nageleefd De
wijze van raadpleging was die van 1805. Overigens
was de geest des Bestuurs die van centralisatie door
aan de Departementale Besturen genoegzaam geene
magt te laten. Hadden we op het papier den schijn
van onafhankelijkheid door de toezegging, dat Hol-
lands taal en vlag behouden bleven en wel onder
een Koning, die zich haastte zijn naam Louis in

1 \'i
»8
1 9

Art. 2, Afd. 4 der Const. wetten.

Zie Konhikl. Alm. voor 1808, bl. 110. //De verkiezing der
Leden van het Wetgevende Ligchaam geschiedt door den Koning,
uit twee nominatiën van vier personen, van welke de eene door
de Vergadering, de andere door de Kiezers voor het vacante
Departement wordt geformeerd." Naar luid der
Publicatie van
Z. M. den Koning van Holland, houdende Wet en Reglement voor de
vereischten tot het stemregt en de benoeming der Leden van het Wet-
gevend Ligchaam, gegeven in het KoninJdijk Paleis in den Haag,
den
17 April van het jaar 1807 en van onze Regering het tweede.
Ter koninklijke Staatsdrukkerij, 1807,

Artt. 4, 6, 9, 10, 12, 15, 20 en 22 der Publicatie van
17 April.

Art. 1 dier TFet bepalende hoedanig door de Kiezers-Verga-
deringen
enz. Gegeven te Utrecht,

Art. 5, Afd. 4 der Const. wetten,
16 Volgens \'t zelfde Art. 5,
Art. 55.

Koninkl. Alm. voor 1808, bl. 27,

Cond. wellen, Artt. 4 en 6, Afd. 1, Constilutie Art. 10;
Wet van 7 Aug, 1806, Art, 2,

-ocr page 232-

20

dien van Lodewijk te herscheppenhet voorschrift,
dat Hollands Koning altoosdurend dignitaris van
het Keizerrijk zoude zijn, onder den titel van Con-
nétable herinnert al te zeer aan onze innige ver-
wantschap met Frankrijk, Van dezen titel maakte
de Koning bij zijne verordeningen echter geen ge-
bruik dan na anderhalfjarige regering Op de
staatsstukken zag met het gevierendeelde wapen met
Hollandsche Leeuwen en Fransche Arenden; dat de
laatsten hier de krachtigste waren is ons genoeg
zaarn bekend ^

Alvorens tot de politieke verdeeling van het Ko-
ningrijk over te gaan , wensch ik de vraag te beant.
woorden, welke aanmerkelijke gedaanteverande-
ringen het Vaderland sedert 1798 , het tijdperk der
vorige Kaart, ondergaan heeft Het zijn slechts
tien jaren ^ Veel is er niet te berigten Op het
eiland Flakkee heeft zich op de aaneenhechting het
dorp Stellendam verheven, dat in \'t laatst der 18® eeuw
al eenigzins begon op te komen, en toen ruim 200
inwoners telde Niet voor 1819 echter werd er
een kerk gebouwd. In \'t zuidoosten is het eiland
vergroot door het winnen van de Lodewijks- en Wilhel-
minapolders in 1806, en noord van Sommelsdijk en
Middelharnis, van de Westplaat- en Oostplaatpolders
in 1808 In het thans tot het Fransche Keizerrijk
behoorende gewezen Staats-VIaanderen is noordoos-
telijk van Biervliet meer grond door het bedijken
van den Beukelspolder in 1804, waarvoor in 1802
door het Fransche Gouvernement vergunning was
verleend. De naam werd gegeven naar den te
Biervliet geboren verbeteraar van het haringkaken
Willem Beukelszoon Een eeuwenheugend ont-

^ Sedert 13 Januarij 1807 in de Publicatie betrekkelijk de van
huiten enz.
Deze en de Publicatiën tot 11 April 1807 hebben
lodewijk aan \'t hoofd, doch de onderteekening is, zonderling
genoeg, nog
louis. Op 11 April teekende de Koning voor \'t
eerst
lodewijk en bleef dat doen,

Comtitutie, Art. 32.

Sedert 38 November 1807 in de Wet aangaande het voor ver-
nietigd houden enz.
Welligt is dit op een wenk uit Parijs geschied.

In 1 en 4 de Leeuw met zwaard en pijlbundel, in 3 en
3 de Arend met uitgespreide vleugelen. Met het wapen was \'t
aldus gegaan. Op 5 Januarij 1798 zag men voor \'t eerst het
Altaar, waar naast de Hollandsche Maagd met speer en vrijlieids-
hoed, en de Leeuw met de Hollandsche vlag in de legterklaaiiw.
Op 20 Augustus 1803 de Leeuw met de pijlen en het zwaard
op een rond schild met de spreuk: Concordia res parvae crescunt.
Op 20 Jan. 1807 het gevierendeeld wapen met de spreuk; Een-
dragt maakt magt er boven geschreven, daarna, 38 Aug. 1807 ,
die spreuk op eene hangende baud rond het schild. Het wapen
was vastgesteld bij Art. 1 der
Wet van 7 Aug. 1806, De Hol-
landsche benaming der maanden: Louwmaand enz, is sedert 23
Sprokkelmaand 1809.

® Ik bepaal mij hier bij \'t geen veranderd is tot \'t begin
van 1808. Het overige, als de indijking van den Lodewijkspolder
in Zuidbeveland, zal op de volgende Kaart van 1811 zijne plaats
vinden. Wegens gebrek aan ruimte op de tegenwoordige Kaart
van 1808 is aan de toezegging (zie
Beschr. der Zesde Kaart, bl. 7)
niet \'voldaan om een Carton te geven van ilijn en Waal bij
Schenkenhans, Men zal het op de Kaart van 1811 vinden.

" Op de Kaart van 1798 wijst een teekentje, doch nog zonder
naam, de plaats aan. Zie
Aardrijksk. Handboek der Bat. Republiek,
bl. 113.

Boers, Beschr. v. Goedereede en Overfl., bl. 36.

® De pauw, Topograph. Kaart vroeger aangehaald; v. d. aa,
Aardr. Woordenh., IT, 370; v. d. aa, Biogr. Woordenb., II, 1, 464.

werp werd eindelijk onder Lodewijk\'s regering
tot stand gebragt; de opening van den Rijnmond
bij Katwijk. Reeds in \'t begin der lö\'\'" eeuw had
men er aan gedacht. In 1572 was het zelfs zoover
gekomen, dat men een proefuitwatering groef,
sedert onder den naam van \'tMallegat bekend, doch
die weldra verzandde. In de 17\'^" en 18\'\'" eeuw bleef
het bij denken en plannen maken. Op nieuw werd
de aandacht er op gevestigd in 1802 door een boekje
van A. P. ïwent van Raaphorst. Een deswege
uitgebragt rapport ® gaf het Staats-Bewind aanlei-
ding om een voorstel te doen aan het Wetgevend
Lichaam, dat op 4 Mei 1804 besloot tot het maken
der uitwatering. Op 7 Augustus van dat jaar werd
de eerste spade door eenige jonge heeren van aan-
zienlijken huize gestoken , onder toevloed van eene
groote menigte aanschouwers. In het volgende jaar
werd de eerste steen aan de sluizen gelegd en op
21 October 1807 werd het Kanaal in te^enwoordio;-

o ö

beid van Koning Lodewijk geopend\'".

Bij de vorige Constitutiën was na de Algemeene
Beginselen of Bepalingen steeds eene Afdeeling be-
gonnen met de verdeeling der Republiek Hier
vond men niets dergelijks , maar in de Constitutio-
nele Wetten werden de Departementen opgenoemd
als in de aanteekening is opgegeven, de Constitutie
zelve zwijgt er van; in de Wet van 7 Aug. 1806
zijn ze bijna in dezelfde orde. Dat in de Constitu-
tionele Wetten Drenthe niet Landschap wordt ge-
noemd, in de Wet van 7 Aug wèl, zal vergissing
zijn, zoo ligt mogelijk bij al dat afknippen en toe-
voegen, afbreken en opbouwen, dat sedert 10 jaren
aan de orde was. De oude Provinciale verdeeling
met de wijzigingen van 1805 was dus behouden,
gelijk ten overvloede blijkt uit de verdeeling in
schooldistricten kort na de komst des Konings
waar b. v. Heusden, Geertruidenberg en Klundert
tot het zuidelijk gedeelte van Holland werden ge-
bragt. Pe gecedeerde Landen in Braband zijn tevens
daarbij ingedeeld ^^ De volgorde was daar: de
Departementen Holland, Zeeland, Braband, Utrecht
Gelderland, Overijssel, Vriesland, Groningen en het
Landschap Drenthe.

" Door f. conrad, a. blanken\' Jz. en s. kros.

V. d. aa, Aardr. Woordenh. VI, 340; Fe?t. \\vagen4ar ,
XLVI, 130, vgg.

" Art. 1, Titul 1 van 1798; Art. 20 van 1801; Art. 10 van 1805

Art. 1, Afd. 4. Holland, Gelderland, Braband, Vriesland,
Overijssel, Zeeland, Groningen, Utrecht, Drenthe.

Wet betrekkelijk tot onderscheidene algemeene bepalingen. Art. 5.
Behalve dat Groningen daar voor Zeeland gaat.

Notificatie van den Minister van Binnenlandsche Zaken van
Z. M. den Koning van Holland, houdende verdeeling der Departemen-
ten en van het Landschap Drenthe in School-Districten, gearresteerd
16 Julij 1806.

Als bij het 4"^® District van het Dep. Braband: Boxho-
ven (Bokhoven;; bij het 5\'\'"^ Gemert, Megen enz.; bij het 6\'\'« de
overige gëincorporeerde Landen. Het is niet onbelangrijk de
namen der schoolopzieners in die notificatie na te gaan, waaruit
blijkt, dat de keuzen meestal uitmuntend waren. Velen hunner
hebben eene lange reeks van jaren hunne betrekking behouden, b.v.
in Holland\'s noordelijk gedeelte
j. teissÈdre l\'ange; in \'t
zuidelijk gedeelte
n. messchaert en g. van kooten ; in Zeeland
a. van deinse; in Gelderland f. h. repelius en h. h. donker
cüRTius; in Overijssel c. fr.insen van eck; in Vriesland
H. w. c. a. visser enz.

-ocr page 233-

T

21

Op 13 April 1807 werd eene nieuwe verdeeling
gepubliceerd. Het Rijk wordt daarbij gesplitst in
tien Departementen. Drenthe heeft nu eindelijk, na
veel zwoegens, eene geheele gelijkstelling verkregen,
daar het niet meer Landschap, maar Departement
heet. De grenzen der oude Provinciën werden ge-
deeltelijk gewijzigd, bij sommige zeer aanmerkelijk.
Het is de verdeeling, die op de groote kaart voor-
komt, behalve dat Groningen nog zijne oude ooste-
lijke grens behield, die eerst bij de vergrooting van
\'t Rijk door Oostfriesland zich tot aan de Eems
uitstrekte. Die vergrooting van ons Gebied hing
ten naauwste zamen met de toenmalige wereldge-
beurtenissen, het afscheuren, aaneenhechten of ver-
snipperen van Staten en Volkeren en het oprigten
van nieuwe Koningrijken. Op den 14 October 1806
had Napoleon den slag bij Jena gewonnen, den
was hij in Berlijn, den 7 en 8 Februarij 1807
deed hij de Russen bij Eylau terugwijken, den 14\'\'""
Junij sloeg hij hen bij Friedland. Op 25 en 26 Junij
had op een vlottende tent in den Niemen, eene
zarnenkomst tusschen Napoleon, Alexander en
den Koning van Pruissen plaats en den 7 Julij
werden te Tilsit twee verdragen gesloten, een tus-
schen Frankrijk en Rusland, een tusschen Frankrijk
en Pruissen. Alexander zette op niet zeer edelmoe-
dige wijze daarbij de kroon op Napoleon\'s Euro-
pesche overheersching ten koste van Wilhelm van
Pruissen, die de helft van zijn gebied met 5 milli-
oen inwoners verloor en zijne westelijke grens tot
de Elbe moest bepalen. Uit brokstukken van dat
verlorene werd het nieuwe koningrijk Westfalen ge-
vormd met 2 millioen menschen. De broederko-
ningen des Franschen Keizers, Josef Napoleon te
Napels, Lodewijk Napoleon in Holland en Hie-
ronymus Napoleon^ in Westfalen werden daarbij
door Rusland en Pruissen erkend. In het met
Rusland gesloten tractaat las men in Art. 16:
Z. M. de

dom en souvereiniteit aan Z. M den
Holland de Heerlijkheid Jever in Oost-Friesland
af In het tractaat met Pruissen zeide Art. 7
Z. M. de Koning van Pruissen staat in vollen eigen-
dom en souvereiniteit aan de Koningen, Groot-Her-
togen of Vorsten, die door Z. M. den Keizer der
Franschen, Koning van Italië zullen worden aange-
wezen al de hertogdommen enz. af, welke de Koning
van Pruissen bezit tusschen Rijn en Elbe; waaronder
ook Oostfriesland behoorde \\

Op den Vrede van Tilsit grondde zich het
Tractaat van Fontainebleau van 11 November 1807
tusschen Frankrijk en Rusland gesloten ^ Lodewijk

\' Zonderling en eenig is het, dat de ■eoornaam des keizers
aan de leden van djn geslacht als
toenaam werd gegeven.

- Giiillany, II, 731; de gaiiden, X, 236. Jever VA^as aan
Rusland gekomen door
cathaeina II, die een Prinses van Anhalt-
Zerbst was, aan welk Huis Jever behoorde.

3 Giiillany, II, 727; de garden, X, 339.

4 In den Historischen Tasschen-Atlas van löwenberg vindt
men op de Kaartjes 11 en 13 Pruissen in 180.5 en, na den
Tilsitter vrede, in 1807.

■\'"> Onderhandelaars: van wege Frankrijk, j. b. nompère de
champagny,
Minister van buitenlandsche zaken (later Hertog van
Cadore); van Holland:
willem six, jan goldberg, leden van
trad zijns ondanks toe, en slechts op aanraden
zijner Ministers week hij voor den drang der over-
magt, om, zoo mogelijk de plannen zijns broeders,
die reeds inlijving beoogde, te doen uitstellen ®

Keizer aller Russen staat in vollen eigen-

Koning van

Bij Art 1 wordt het Vorstendom Oostfriesland
als ook de Heerlijkheid Jever aan den Koning van
Holland in volle souvereiniteit afgestaan, om die
te vereenigen met zijne Staten.

Art. 4 zegt, dat Z. M de Koning van Holland
aan Frankrijk het gebied van Lommei en het zuide-
lijk deel van Hersel in ruiling afstaat tegen \'t noor-
delijk deel van Gestel^, namelijk; Luiksgestel, dat
nu ophield enclave bij ons te zijn. Door den afstand
van Lommei werd onze zuidergrens elfener gemaakt,
Wat Eersel betreft, het dorp lag geheel binnen onze
grenzen en bleef dat, maar een klein deel van zijn
grondgebied lag westelijk van Lommei en dat deel
werd nu afgestaan. In Art. 5 leest men: Z. M. de
Koning van Holland zal over de Heerlijkheden van
Kniphausen en Varel, toebehoorende aan den Graaf
van Bentinck, al de souvereiniteitsregten uitoefe-
nen , zooals zij uitgedrukt staan in Art. 26 der Acte
van 26 Julij 1806, die het Rijnverbond gevormd
heeft ^ Kniphausen was onmiddelijke Heerlijkheid
van het Huis Bentinck en Napoleon had geen
de minste bevoeo;dheid die weg te schenken. Varel

O O

werd in leen bezeten door de Bentincks van den
Hertog van 01 d e nb ur g-Ho 1 s tei n. Daardoor werden
diens regten benadeeld. Van daar, dat de Hertog
niet in het Rijnverbond wilde treden, alvorens hem
regt gedaan was omtrent Varel; van daar in zijne
acte van toetreding van 14 December 1808 Art. 5,
inhoudende: »Z. Keizerlijke en Koninklijke Majesteit
verklaart, dat, bij Art. 5 van het Tractaat van
Fontainebleau, hare bedoeling geweest is slechts de
souvereiniteitsregten van den Graaf van Bentinck
aan den Koning van Holland af te staan, daar zij
geenszins die van Z. 1). H den Hertog van Olden-
burg heeft willen aantasten" (porter atteinte). Dien
ten gevolge trad deze den 14 Dec. 1808 weder in
bezit van Varel

den Staatsraad en frederik van leyden van westbarendrecht,
lid van \'t Wetgevend Ligchaam.

6 Louis bonaparte, Doe. Hist. II, 133. //La suite," zegt
de Koning zelf, //fit voir qu\'il se trompa; qu\'il en est des étals
qui commencent à céder dans l\'espoir d\'acheter leur tranquillité,
comme de ceux qui jettent l\'argent aux nez de leurs ennemis pour
enchaîner leurs bras; on ne fait que doubler leur avidité et leur
ouvrir le chemin."

In de Docum. Hist., II, 130, staat //territoire de l\'île de
Loemel" en verder //Eertel" en //Gerstel." Bij
van dijk, 2iép.
hist. p. 58: //le territoire de Leemel" en ook //Eertel" en n Gerstel."
\'t Kan zijn dat het dus in het tractaat stond.

® Hier wordt bedoeld het Tractaat bekend als : Traité de
confédération des Etals du Rhin, signé à Paris le 13 Juillet 1806.
Der llheinische Bund. Zie het bij
de garden, IX, 118, svv.
In Art. 36 leest men: Les droits de souveraineté sont ceux de
législation, de juridiction suprême, de haute police, de conscription
militaire ou de recrutement et d\'impôt.

9 De garden, XII, 209; IX, 349. De hier bedoelde willkm
gustaaf frederik graaf van bentinck van varel, kniphuizen,
ehoon en pendrecht
, afstammeling van den beroemden hans
willem bentinck, graaf van portland,
WaS zoou vau chris-
tiaan frederik anton
, de eerste Heer uit de bentinck\'s van
Varel en Kniphuizen. Hij overleed op zijn slot te Varel 23 October
1835. V.
d. aa, Bio(/r. ÏFoordenh. der Nederl., II, 1 , 339.

-ocr page 234-

Art. 6 hield in: Z. M. de Koning van Holland
staat in volkomen eigendom en souvereiniteit aan
Z. M. den Keizer der Franschen, Koning van Italië,
de stad en de haven van Vlissingen af, met een
grondgebied van 1800 ellen in de rondte, als ook
de domeinen en algemeene eigendommen, die zich
bevinden mogten in gemelde stad en grondgebied.
Onder bijvoeging, dat geene versterkingen aan onze
zijde mogten worden opgeworpen dan op driedui-
zend ellen van de stad \\

De toestand van Vlissingen veranderde weinig
door den afstand, daar de Franschen er reeds sedert
1795 den meester speelden.

De bepalingen van Art. 2 vermeld ik \'t laatst,
omdat zij een terugtred noodig maken. Op 5 Ja-
nuarij 1800 was tusschen de Fransche Republiek
en de Bataafsche een Tractaat gesloten, waarbij de
eerste aan de laatste al de regten en beweringen
op de goederen gelegen op Bataafsch grondgebied
afstond ^ Bij Art. 7 werd gezegd: »De Fransche
Republiek staat aan de Bataafsche af al de Pruissi-
sche enclaves van Huissen, Malburg en anderen."
Een geheim artikel hield in, dat de Fransche Repu-
bliek hare beste pogingen zoude aanwenden om
Pruissen tot afstand van Zevenaar, gewoonlijk be-
kend onder den naam van Lijmers, te bewegen ^
Een geheim Tractaat tusschen Frankrijk en Pruissen
den Mei 1802 te Parijs gesloten \\ zeide: dat

Pridssen in het afstaan van deze hem behoorende
enclaves toestemde, en bij Conventie van 14 Nov. 1802,
tusschen den Koning van Pruissen en de Bataafsche
Republiek te Berlijn, stond werkelijk de Koning
van Pruissen aan ons Zevenaar, Huissen en Malburg
af^. Niettegenstaande deze drie tractaten verkreeg
onze Republiek echter het bezit dier Geldersche
enclaves niet. Eerst het Koningrijk Holland zou in
het genot daarvan treden.

Pruissen had namelijk den 15 Februarij 1806 ook
het op den regterrijnoever gelegene deel van Kleef,
waartoe de gemelde enclaves behoorden, aan Frank-
rijk afgestaan, en op den 16 xMaart verkondigde
een Pruissisch Commissaris te Wezel den afstand
van Kleef Tevens had Maximiliaan Josef van
Beijeren® het hertogdom Berg, alweder bij geheim
gehouden Tractaat, aan Napoleon overgegeven.

\' Het schijnt, dat zelfs de beroemdste geschiedschrijvers steeds
dwalen, als het ons Vaderland betreft. Zoo zegt
schlosser bij
de vermelding van dit Tractaat, \'t geen hij verwart met dat van
16 Maart 1810: «Holland erhielt zwar von Preuszen Ostfriesland
und vom Kaiser von Ruszland die Herrschaft Jever; es muszte
aber dafür einen Theil von Seeland mit der Stadt Middelburg,
Hafen und Festung Vlieszingen, ferner den Landstrich zwischen
der Maas und den belgischen Departements, also auch die Festun-
gen Bergen op Zoom, Breda, Herzogenbusch, Gertruidenberg an
Frankreich abtreten."
Gesch. des Ächtzehnt. Jahrh. VIT, 279.

Beschi\'ijving der Zevende Kaart, bl, 15.

^ n Le district de Sevenaer, vulgairenient connu sons le nom
du Liemers." Hier wordt hetzelfde grondgebied bedoeld als bij
Art.
7, waarin men Zevenaar had moeten noemen. Vax dijk,
Répert. p. 31; de garden, XII, 178 et 180.

^ De garden, VII, 141 et 144.

® Van dijk, Répert. p. 48.

" Te weten maximiliaan jozee tot 1806 Keurvorst, sedert
dien tijd Koning van Beijeren. Zie
Geslachtstafel op bl. 3 van
de
Beschr. der Zesde Kaart.

22

Den 15 Maart 1806 had deze zijnen zwager, den
Maarschalk Joachim Mu rat met het vereenigd
Kleef en Berg, onder den naam van Groothertog
beschonken en den 27 Ma,art deed Joachim zijne
intrede te Dusseldorp l De nieuwe Groothertog
had zich ook in bezit gesteld van Zevenaar, zoo-
dat een klein gedeelte onzer landgenooten Joachim
Murat als Souverein hebben gehuldigd. Nu zal de
inhoud van Art. 2 van het Tractaat van Fontaine-
bleau, waarmede wij ons bezig houden, duidelijk
kunnen zijn. Met zegt: » Z. M. de Koning van
Holland, volgens de woorden van de tractaten tus-
schen Frankrijk en Pruissen den 23 Mei 1802 en
tusschen Pruissen en Holland den 14 November
van \'t zelfde jaar in het bezit van Zevenaar, Huissen
en Malburg gesteld moetende worden, zal Commis-
sarissen benoemen die zich te Wezel zullen ver-
eenigen met degenen, die Z. K. H, de Groothertog
van Berg van zijnen kant wil benoemen om de grens-
scheidingen te regelen en de schikkingen te bera-
men, die tusschen de beide Staten moeten plaats
hebben, volgens het verdrag van 14 November 1802.
De overgifte der bovengenoemde Landen zal geschied
zijn zoodra die schikkingen zijn getroffen en in elk
geval, drie maanden ten laatste na de aankomst te
Wezel der Commissarissen van Z. M. de Koning van
Holland."® De inbezitneming had plaats op 21 April
1808 en het Decreet van 27 April bepaalde, »dat de
Steden en Dorpen van Huessen, Sevenaar, Hulhuyzen,
Lymen en Maelburg, zoowel als alle andere plaat-
sen ten gevolge van het Traktaat van den 11\'\'™ No-
vember 1807, in het Koningrijk ingelijfd onderwor-
pen waren aan de voldoening van alle Belastingen,
Regten" enz. " Reeds eenige maanden vroeger had
de Koning niet bij Decreet maar bij Wet, goedge-
keurd door het Wetgevend Ligchaam, de vereeniging
van Oostfriesland afgekondigd. Art. 1 behelst :
» Oost-Vriesland, het Land van Jever en de heerlijk-
heden Varel en Kniphausen bij Art. 1 en 5 van het
Tractaat, op den 11 Nov. 1807, tusschen den Koning
en Z. M. den Keizer der Franschen, Koning van
Italiën gesloten, zullen met het Koningrijk worden
vereenigd, en het elfde Departement van hetzelve
uitmaken, onder de benaming van het Departement
Oost-V^riesland, Het gedeelte van het eigenlijk ge-
zegde Oost-Vriesland gelegen ten westen van de
Eems, zal echter daarvan zijn uitgezonderd, en een
gedeelte uitmaken van het Departement Groningen."

Thans kan de verdeeling van het Rijk volgen, zoo
als zij werd geregeld in 1807 en 1809 De orde

\' De gahden, IX, 109,

® Loüis bonap. Boe. Hist. II, 129.

» L. bonap, Boe. Hist. II, 272. //Les Commissaires
furent le Colonel Général
bonhomme et le Baron de vos van
steenwi.jk."
Becreet gegeven in ons Koninklijk Paleis te Amster-
dam, den
27 April des jaars 1808, en van onze Regering helderde.

1" Wet gegeven te Utrecht, den 30 Januarij van het jaar 1808,
en van onze Regering het derde.

Wet voor het Bestuur en de Departementen in de Pullicatie
van Z. M. den Koning van Holland, houdende bepalingen nopens de
inrigting van het Bestuur in de Departementen enz., gegeven in het
Koninklijk Paleis in den Haag, den
13 April 1807 , en van onze
Regering het liceede;
en Besluit, houdende eene Wet op de verdeeling
van het Rijk en het Beslnur in de Departementen en Gemeenten,

m

-ocr page 235-

23

der Departementen geef ik naar hare, zoo \'t schijnt
officiële vaststelling in laatstgenoemd jaar. Omtrent
die verdeeling zij aangemerkt, dat zij niet eerst
staande het Koningrijk is ontworpen, maar met een
ander doel bereids onder den Raadpensionaris in
1806 was gemaakt, namelijk voor de invordering
der middelen te lande en herhaald in eene Notificatie
van \'t zelfde jaar voor de administratie der middelend

1. Amstelland. Het gewijzigde oude Noorder-
kwartier van Holland. Wat de noordergrens betreft,
gino-en Vlieland en Terschellina; aan Vriesland en

o o o

het noorderdeel van Schokland aan Overijssel; de
zuidergrens werd verplaatst van bij Velzen tot bij
Hillegom en noord daarvan, zoodat Haarlem gewon-
nen werd l Dan van de zuidpunt van de Haar-
lemmermeir een bijna regte lijn tot de Vnursche,
zoodat ook het deel van \'t voormalige Zuiderkwar-
tier, waarin Amsterdam, Muiden, Naarden en Weesp
li2i:o:en, thans tot Amstelland behoorde en daaren-

oo \'

boven de groote enclave, die Utrecht in \'t oude
Amstelland en Gooiland maakte voor het Departe-
ment Utrecht aan het Departement Amstelland ver-
loren ging.

2. Maasland, \'t Geen van Holland in Braband
sprong werd van Maasland afgenomen, behalve \'t
land van Altona; \'t Hollandsch Diep en de Oude
Maas werden de zuidergrens, zoodat nu een golvende
lijn noord van de Willemstad naar Heusden ging.
De oostelijke grens tusschen Holland en Gelder werd
oostelijk uitgezet tot Herwijnen en dan bij Asperen,
door een weder oostelijke kromming, Kuilenburg
nu een Maaslandsche stad. Van Kuilenburg tot
Schoonhoven was de Lek grens, waardoor IJsselstein
Utrechtsch bleef, en Vianen Maaslandsch werd.
Verder trok men een golvende noordwestelijke lijn
van Schoonhoven tot bij de Haarlemmermeir, zoo-
dat de geweldige inspringingen, waarin Oudewater
en Woerden liggen, werden afgesneden en deze
steden aan Utrecht kwamen. Maasland was dus veel
kleiner dan \'t oude Zuiderkwartier van Holland,
daar in \'t noorden het genoemde aan Amstelland,
en zuidelijk Klundert, Geertruidenberg en Heus-
den aan Braband kwamen , alsook de enclaves van
Oudewater en Woerden aan Utrecht; waartegen
slechts de aanwdnst bij Gorinchem en die van Kui-
lenburg overstond.

gegeven te \'s Hertogenhosch den van Grasmaand van het jaar

1809, en van onze Regering het vierde.

Bij een later Besluit; doch geen JVet; gegeven in ons Koninklijk
Paleis op het Loo, den
2\'\'™ van Hooimaand va,n het jaar 1809, en
van onze Regering het vierde,
is de verdeeling weder anders en
staat Gelderland boven aan, doch het betreft daar de visitatie en
recherche op het middel van het Klein-Zegel.

\' Publicatie van H. H. Mogende vertegenwoordigende het Ba-
taafsch Gemeenehest, houdende generale ordonnantie op de invordering
der middelen te lande, gedaan in den Haag den
17 Januarij 1806,
k. j. schimmelpenninck. Raadpensionaris, en Notificatie van den
Secretaris van Staat voor de Finantiën der Bataajsche Repuhliek, be-
helzende de bepalingen der grensscheidingen tusschen de onderscheidene
Bepartem,enten dezer Republiek en het Landschap Brenthe; voor zoo-
veel de Administratie en de Judicature over de Nationale Middelen
hetre\'it. Actum in den Haag, den
20 Maart 1806, ter kennisse van
mij Secretaris hij het Bepartenient van Finantiën
canneman.

Op de Kaart van JACor> de gelder. Anno 1809, is Hille-
gom verkeerdelijk tot Amstelland gerekend; \'t was Maaslandsch.

3. Zeeland behield de vroegere grenzen, behalve
dat Vlissingen was afgestaan, en de kleine polder
van Hinkelenoord, bij Woensdrecht, aan Braband
kwam. Sommelsdijk was in 1805 reeds bij Holland
(thans Maasland) gevoegd.

4. Braband heeft de vroegere grenzen, uitge-
nomen hetgeen het Traktaat van 11 Nov. 1807 aan
de zuidergrens gewijzigd had, te weten: de ruiling
van Gestel tegen Lommei en de aanwinst van het-
geen vroeger tot Hollands Zuiderkwartier behoorde.

5. Utrecht ^ had in \'t westen gewonnen op
Maasland; in \'t noorden aan Amstelland verloren,
zoodat de Horstemeir nu aan dat Departement was
gekomen. De grens tusschen Utrecht en Gelder was
oostelijk verplaatst en begon bij \'t stroompje de
Laak. Hoevelaken en Scherpenzeel werden daardoor
Utrechtsche dorpen.

6. Gelderland had dus aan Utrecht in \'twesten
iets verloren, zoo ook zuidelijk aan Maasland in
Kuilenburg en het stuk bij Gorinchem. De grens
tusschen Overijssel en Gelder was naar de Schip-
beek verlegd en daarmede het laatstgenoemde iets
vergroot, als ook doordien de IJssel tusschen Hat-
tem en Deventer grens werd en Overijssel zich
aldaar nu niet meer westelijk over die rivier uit-
strekte,

7. Overijssel verloor dus aan Gelderland het
stukje bezuiden de Schipbeek en westelijk het kleine
gedeelte over den IJssel. Verder bleef het in zijn
geheel. Het bezat nu het gansche eiland Schokland
en had dus de noordelijke helft gewonnen.

8. Vriesland had de oude grenzen, maar, daar
hefc vroeger slechts het eiland Schiermonnikoog had,
en sedert 1805 ook Ameland, kwamen Terschelling
en Vlieland er nu bij.

9. Groningen ^ onderging alleen verandering
in \'t oosten. Het strekte zich nu uit tot aan de
Eems en won de streek vroeger tot Oostfriesland be-
hoorende

10. Drenthe behield zijne grenzen. Coevorden
was in geen exceptionelen toestand meer.

11. Oost-Vriesland verloor het zuidwe.stelijk
deel aan Groningen, maar won Jever, Varel en
Kniphuizen.

De begrenzing van ons Koningrijk Holland is nu
ten oosten eerst het Groothertoo-dom Oldenburgr en

o o

Delmenhorst, dat aan Oostfriesland paalde, dan \'t
Hertogdom Aremberg, \'t Graafschap Bentheim, het
Rijngraafschap Salm, het Vorstendom Salm en dan
niet meer Kleef, zoo als nog in 1805, maar het

-ocr page 236-

Groothertogdom Berg en Kleef, waarvan het noor-
delijk gedeelte van Bentheim gescheiden is door
het smalle Hertogdom Looz en Corswaren, vervol-
gens, als vroeger, het Fransche Keizerrijk. Dat
Groothertogdom Berg en Kleef zoude toch in naau-
were betrekking, zoo \'t heette althans, tot ons ko-
men. Napoleon die het den geographen uiterst
lastig maakte door, bij de berooving van erkende
Vorsten, en de oprigting van nieuwe Souvereinitei-
ten gestadig grenzen uit te wrijven en andere te
trekken, deed ook alzoo met Berg en Kleef Bij
verdrag van 3 Januarij 1808 stond de Keizer aan
zijn schoonbroeder Joachim af, ter vergrooting
van diens Groothertogdom, \'t geen hij aan Pruissen
en den Prins van Nassau ontnam te weten: de
eerder aan Pruissen afgestane Abdijen van Elten,
Essen en Werden, \'t Graafschap Mark met Lipstadt
het Vorstendom Munster, het Graafschap Tekelen-
burg, het Graafschap Lingen, eindelijk het Graaf-
schap Dortmund, dat aan den Prins van Nassau-
Fulda (later Koning Willem I) werd ontrukt,
onder voorwendsel dat deze felonie had gepleegd
door de wapenen te dragen tegen zijn Souverein
Flet Groothertogdom werd daardoor met 362000 in-
woners en 146 vierkante mijlen vergroot. Joachim
stond daarentegen zijn stad Wezel (vroeger Kleefsch)
aan den Keizer af, die haar bij Frankrijk inlijfde
bij Senatus-consult van 21 Januarij 1808. Maar
reeds den 15 Julij van \'t zelfde jaar ^ verwisselde hij
de Groothertoglijke kroon met de Koninklijke van
Napels. Toen werd er een Fransch Bestuur in Berg
en Kleef daargesteld. Den 3 Maart 1809 echter
stond Na|)oleon het Groothertogdom af aan zijn
neef onzen toenmaligen Kroonprins Napoleon Lo-
dewijk l Hij deed het echter gedurende diens min-
derjarigheid door Fransche beambten beheeren. Plet
kind behield, ook toen zijn vader de koninklijke
kroon reeds verloren had, de hertoglij ke nog, maar
het grondgebied werd geene twee jaren na de schen-
king, alweder anders gefatsoeneerd door de magt-
spreuk van den Keizerlijken oom. Den 13 December
namelijk des jaars 1810 nam een Senatus-consult
van het Groothertogdom Kleef en Berg een gedeelte
af, en gaf als schadeloosstelling daarvoor het Graaf-
schap liechlinghausen, dat aan den Hertog van
i\\remberg werd ontroofd. Ter vergoeding aan
dezen moest, op wonderlijke wijze, het Groother-
togdom lijden, daar Aremberg een inschrijving op
het grootboek van Kleef en Berg van ruim 100,000
franken aan jaarlijksche rente kreeg. Het Hertog-
dom verloor dus grondgebied, kreeg ander in de
plaats, maar moest voor die aanwinst jaarlijks beta-

\' De Prins had partij tegen Frankrijk gekozen en werd in
den slag bij Jena gevangen.

2 Bij de Conventie van Bayonne.

3 Geboren 11 October 1804, overleden te Forli, in 1831. Zie
GtdacUd. op bladz. 18 hiervoor. Had het koningrijk Holland
blijven bestaan, zonde de tegenwoordige Keizer der Franschen
napoleon III alsdan (1831) de troonopvolger en in 1846, bij
den dood van Koning
lodewijk. Koning lodewijk napoleon II
van Holland geworden zijn. Zie voor het geslacht
bonaparte
Be Familien Bonaparte en LeiicMenlerg. Amst. 1845; p. m. oertel,
Geneal. Tafeln zur StaatengeschicMe des 19\'\'^" Jahrhunderts. Leipz.
1857, p. 34 flg.;
neumann, Geneal. Gesch. p. 209.

24

len ^ De wereldgeschiedenis levert geen tweede
voorbeeld van zulk dooreenwarren van grenzen, van
zulk ruilen en wegschenken van staten en volken
zonder regt, uit enkele magtvolkomenheid, als door
Napoleon geschiedde.

Ons Koninkrijk Holland telde alzoo, na de ver-
grooting door Oostfriesland elf Departementen.
Ieder daarvan werd in kwartieren verdeeld ^ en wel
in drie, uitgenomen Amstelland, Zeeland, Utrecht
en Drenthe, die er slechts twee hadden. Op de
Kaart zijn de Ploofdsteden der Departementen groot
kapitaal gedrukt en dubbel onderstreept: de Hoofd-
plaatsen der kwartieren schuin kapitaal en enkel on-
derhaald. De Hoofdsteden der Departementen zijn
tevens Ploofdplaatsen van een Kw^artier, behalve in
Amstelland, waar in \'t eerste Kwartier niet Amster-
dam, maar Haarlem Ploofdplaats is, en in Maasland
waar in
\'t eerste Kwartier niet den Haag, maar
Leyden Hoofdplaats werd verklaard. Aan het hoofd
van ieder Departement was een Land-Drost, die
bijzonder belast was met het toezigt over de policie
en de rigtige uitvoering van alle wetten en bevelen
van het Departement Hij had nevens zich zes
Assessoren; in Drenthe alleen vier; en een Secreta-
ris-Generaal. Zij werden door den Land-Drost zoo
dikwijls z aamgeroep en, als hij goedvond In ieder
kwartier was een Drost, die onder den Land-Drost
het toezigt had over de policie en hem assisteerde
in alles wat de executie van wetten, orders en beve-
len betrof De Gemeenten waren verdeeld in eerste
en tweede klasse. Tot de eerste behoorden de ste-
den van vijfduizend en meer zielen. Zoodanige
waren er 30. Daarin was het bestuur in handen
van een Burgemeester, die door den Koning werd
benoemd voor twee jaren, en vier Wethouders, die
voor een bepaald getal jaren, zoodat jaarlijks er
een aftrad, insgelijks door den Koning weiden aan-
gesteld, en een Vroedschap, die uit dubbeltallen door
den Koning werd verkozen, waarvan er een door den
Land-Drost, een door Burgemeester en V^roedschap-
pen werd ingezonden. Aftredende Wethouders en
Vroedschappen waren weder verkiesbaar De Vroed-
schap kwam slechts eenmaal \'s jaars zamen en nog
wel op bijeenroepen door den Kwartier-Drost. Bui-
tengewoon kon zij slechts vergaderen als de Koning

fm

-ocr page 237-

25

haar opriep. Haar getal leden was van 10 tot 36 \\
Die regeling kwam in 1807 tot stand; want toen wer-
den reeds Land-Drosten benoemd In Oostfriesland
is het, naar \'t sehijnt, tot geen eindregeling geko-
men. Wel vind ik drie afdeelino;en aano
;e2reven ^

o o o

onder den naam van Ressorten 1 en de aanstelling
van een Land-Drost, maar van Kwartier-Drosten
geene melding \'l

Dat de Republiek, hoe kort geleden eerst ten
grave gebragt, als vergeten was en wij geheel en
al Koningrijk waren, blijkt volkomen, zoo men de
lijsten inziet van de Drosten. Men ontwaart, hoe
het bestuur geheel en al aan de handen der aan-
zienlijke geslachten toevertrouwd ® werd. De Adel
werd bij dezelfde Natie, die tien jaar geleden de
wapens uit de grafzerken had doen hakken, in al
zijn luister hersteld. Den 22 April 1809 verscheen
ter koninklijke staatsdrukkerij de Grondwet op
den Constitutionelen Adel van het Koningrijk Hol-
land en den 1 October des zelfden jaars Statuten
betrekkelijk den Adel Privilegiën Averden den
Adel toegekend; als het regt van jagt door geheel
het Departement hunner inwoning (Art. 23), het in
regten alleen betrokken worden voor het Geregts-
hof van hun Departement (Art. 24), en slechts bij
besloten citatiën. In schutterijen konden zij niet
anders dan als Officieren worden geplaatst (Art. 25).
Van de departementale Raden zou de helft ten
minste bestaan uit Edellieden (Art. 28) en een zeer
onschuldig voorregt: »zij zullen uitsluitend het regt
hebben om aan hunne livereibedienden nestelen
van liverei-koorden te geven" (Art. 26). Meer hin-
derlijk was het, dat in alle collegiën de Edelen
den rang van zitten namen boven hen, die niet tot
den Constitutionelen Adel behoorden (Art. 29). Lo-
dewijk had gaarne ook het regtswezen geregeld.
Een taak vrij wat zwaarder dan die om statuten
voor den Adel te schrijven. Zij werd slechts be-
gonnen, maar niet afgeweven. De oorzaak lag in
den al weder veranderden toestand des Vaderlands.
Sla den Koninklijken Almanak van 1809 op, en gij
vindt ® dit zeer onbevredig-end berigt: »De instel-

ö o

lingen tot de Regterlijke Magt, bij de formatie dezes
nog niet zijnde geregeld, wordt deswegens hier ter
plaatse geene uitvoerige melding gemaakt;" dat
is: dat men er niets van zegt. Alles wat na 1795
voor regterlijke organisatie was gedaan, was stuk-
werk gebleven. De Departementale Gerechtshoven wa-
ren volgens de Constitutie van 1798 geplaatst\'". Zij
schreef tevens een Nationaal Gerechtshof voor, in
bijzondere gevallen zaniengeroepen door het Uit-
voerend Bewind. Het ertegenwoordigend Lichaam
zou de plaats der zitting bepalen, die ten minste
tien uren van den Haag moest zijn. Het zou
zamengesteld wezen uit 3 Leden van elk der Depar-
tementale Gerechtshoven dus vierentwintig. Het is
nimmer vergaderd geweest.

De Staatsregeling van 1801 stelde een Nationaal
Gerechtshof in uit negen Leden bestaande, voor hun
leven benoemd en zetelend in den Haag. Behalve
het oordeel over misdrijven door hooge Nationale
Ambtenaren begaan , was het tevens Hof van Cas-
satie voor de vonnissen der Departementale Hoven
en Rechtbanken, en Hof van Appel voor de gewijs-
den, die in eersten aanleg hadden gediend voor de
Departementale Gerechtshoven Dit Gerechtshof
werd werkelijk op den 1 Maart 1802 geïnstalleerd
door twee Leden van het Staats-Bewind ^^

Nopens de Gerechtshoven Was door dezelfde Staats-
regeling vastgesteld, dat die der voormalige Ge-
westen hun plaatshebbende Jurisdictiën bleven be-
houden, en, dat zoodanige Departementen, alwaar
geen Gerechtshof aanwezig was, het aan konden
stellen ^^ Dit was noodig, daar de Departementen
van 1798 vervallen en de oude gewestelijke gren-
zen hersteld waren. Zeeland toch had nu geen
Gerechtshof, daar dat van Schelde en Maas te
Dordrecht was. Gelderland, Friesland en Drenthe"\'
waren in \'t zelfde geval, want voor den Rhijn was

O Bl. 389.

Beschr, der Zevende Kaart, bl. 14.

" Slaatsregeling ITii, Artt. 294, 295 en 297. Het nationaal
Geregtshof moest uitspraak doen over de misdrijven van Leden
van het Uitvoerend Bewind, \'t Vertegenw. Lichaam, deszelfs
Agenten, enz.

\' Staalsreg, van 1801, Art. 89, vgg.

De benoeming der Leden was in Nov. 1801 volgens de
Staatsregeling geschied door vijf Leden van liet Staatsbewind en
vijf van liet Wetgevend Lichaam, door beiden uit liun midden
gecommitteerd. J.
e. reuvens werd President. De Instructie
voor het Gerechtshof is gearresteerd op 18 Pebr. 1802, bij Pu-
blicatie van het Staats-Bewind.

Art. 81,

Hoezeer met Overijssel vereenigd, werd Thenthe in \'t justi-
tiële als op zichzelven staande beschouwd.

VIII

-ocr page 238-

26

Utrecht de zetel, voor de Eems Groningen, voor
den Ouden IJssel Kampen. Holland had er nu vier,
Amsterdam (Amstel), Haarlem (Texel), den Haag
(Delf) en Dordrecht, (Schelde en Maas). Het werd
nu aldus geregeld. Wat Holland en Zeeland betreft,
was op 17 November 1S02 een gecombineerd Ge-
rechtshof voor beide Departementen in den Flaag
opgerigt, onder den naam van Hof Provinciaal van
Holland en Zeeland. Op 10 Januarij 1803 werd
dit ontbonden en de «effective daarstelling der
beide respectieve Hoven van Justitie" in Middelburg
en den Haag had plaats \\ In Gelderland werd het
te Arnhem gevestigd, in Friesland te Leeuwarden,
in Overijssel te Deventer.^ Dordrecht, Kampen, Am-
sterdam en Haarlem vervielen nu. In Drenthe had het
dezen loop. Op 17 Febr. 1795 had het een Etstoel
van 8 Leden gekregen; 11 Aug. 1797 werd die ver-
vangen door een Rechts collegie. In \'t begin van 1800
werd ook dit ontbonden en de judicature aan Kam-
pen opgedragen. In November 1802 weder een Et-
stoel te Assen, welke in November 1807 den naam
van Geregtshof van Drenthe kreeg l Regtbanken waren
niet tot stand gekomen ^ onder de staatsregelingen
van 1798 en 1803, want in die van 1805 las men®,
dat alles wat tot de Regterlijke Magt behoorde, het
getal en de organisatie van Geregtshoven en Regt-
banken aan \'t Gouvernement overgelaten werd om
daaromtrent veranderingen en verbeteringen voor te
dragen. De tijd ontbrak ook weder hier, en Lodewijk
vond alles nog ongeorganiseerd. Flij bragt het toch
verder dan de vorige Besturen, want er kwamen
twee wetboeken in werking, die dertien jareu vroeger
reeds spoedig gewacht werden. Bereids in Nov.
1796 toch benoemde de Nationale Vergadering twee
Commissiën ter vervaardio-ing eener algemeene Lands-

o o o

wet, zoo in burgerlijke als in lijfstratfelijke zaken.
De meesten der benoemden bedankten echter en de
zaak bleef vooreerst zonder gevolg. Toen de Staats-
regeling van 1798 geboren was en bepaalde, dat
binnen twee jaren een wetboek zou worden inge-
voerd, werd den 2b Sept 1798 een Commissie
benoemd van twaalf Regtsgeleerden tot ontwerping
Een manier van procederen werd door haar zamen-
gesteld en 22 Aug. 1799 door het Vertegenwoordi-
gend Lichaam gearresteerd, met besluit, dat zij in
werking zou worden gebragt met de invoering der
Geregtshoven, Regtbanken en Vrederegters, welke
echter door de gestadige verandering achterbleef.
Een lijfstraiFelijk w^etboek Vv^as tevens gereed gemaakt
in 1801. De nieuwe Staatsregeling van dat jaar
stremde alweder. Eindelijk toch in 1804 werd dat
ontwerp , na op nieuw onderzocht en beoordeeld te
zijn, aan \'t Staatsbewind ingeleverd. Het werd in
handen gesteld van \'t Nationaal Gerechtshof, doch
nu vertraagde de zaak nogmaals door het optreden
van \'t Gouvernement van 1805. Het Gerechtshof
ging echter aan \'t onderzoeken en onderzocht nog,
toen \'t Gemeenehest in het Koningrijk van 1806
werd herschapen. Het Hof zond evenwel in October
van dat jaar rapport aan den Koning; maar de
Staatsraad beschouwde het ontwierp minder als wet-
boek dan als leerstelsel van regtskunde en het
bleef buiten verdere beraadslaging.

Drie nieuwe Commissiën werden benoemd. Een
vervaardigde een wetboek op de regtspleging De
twee anderen, een burgerlijk en een lijfstraffelijk wet-
boek, welke twee laatsten waarlijk werden ingevoerd,
hoezeer zij gelijk alle instellingen dier noodlottige
dagen, een kortstondig bestaan hadden. Het lijf-
straffelijk wetboek kwam volgens koninklijk Besluit
van 31 Dec. 1808 op 1 Febr. 1809 in werking ^
Het wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk
Holland werd 24 Februarij 1809 afgekondigd en
op denzelfden dag een Besluit uitgevaardigd, dat
het op I Mei daaraanvolgende van kracht zou zijn ^
Op 1 Maart 1811 was dat alles vervallen en tot
niet gebragt; doch dat zal de beschrijving der vol-
gende Kaart leeren.

Het mag tot eer van Koning Lodewijk gezegd
worden, dat hij naar orde en regel trachtte, en
vooral, dat hij poogde Hollander te worden. Zoo
droeg hij op den 13 Febr. 1807 aan het Wetgevend
Ligchaam de oprigting eener Koninklijke orde van
Holland voor, die den volgenden dag werd goedge-
keurd en waarvoor de Statuten werden gedecreteerd
op 6 Febr. 1808. Het uitrdeijen der partijschappen,
de vereeniging van alle Hollanders was het doel.
De orde moest niet slechts personen maar ook har-
ten zamenvoegen. Van daar, dat de Koning om dit
oogmerk meer te doen uitkomen op 23 Nov. 1807
besloot haar den naam van Koninklijke orde der
Unie te geven en op de keerzijde van het ordesteeken
niet, gelijk eerst was bepaald, \'s konings borstbeeld
te plaatsen, maar den gesnoerden pijlbundel met
het omschrift: Eendragt maakt magt. Aan de an-
dere zijde zag men den gekroonden zwemmenden
leeuw met het: Doe wel en zie niet om. Plegtig
werden op den 16 Febr. 1807 aan de nieuwverkoren
ridders de ordesteekens door den Koning uitgereikt
in de troonzaal van het koninklijk paleis in den
Haag. Zonder vleijerij kon de Groot-Kanselier van

" Nooit in werking gekomen. Het Hoog Nationaal Geregtshof,
vier Geregtshoven van Appel, Vierscharen en Civiele llegtbanken
zijn dus niet opgerigt. Het Hoog Geregtshof der Constitutie van
1802 bleef bestaan en werd later naar Amsterdam verplaatst.
Het regelde zich naar de Instructie, gearresteerd den 18 Februarij
1802. Zie
Kon. Almanak voor 1808 , bl. 113, vgg. en voor 1809,
bl. 30, vgg.

Besluit, waarbij worden vastgesteld de pointen, toelke bij de
dadelijke invoering van het Crimineel Wetboek zullen worden nagekomen.
Men vindt het geheele Wetboek in dat Besluit,

8 Besluit, loaarbij het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het
Koningrijk Holland, wordt gearresteerd.
Het Wetboek is daarin
opgenomen.

" Zie over dit alles in meerdere bijzonderheden: Mr. ii. nien-
nuis. Hoogleer aar te Groningen, Academische-Voorlezingen over het
Nederlandsch burgerlijk regt.
Groningen 1849, I, 1, bl. 13 tot 27;
Mr.
a. be pinto, Handleiding tot het burgerlijk Wetboek, druk.
\'s Gravenhage 1840, I, 12 vgg.; en van denzelfden bekwamen
schrijver:
Handleiding tot de JFet op de regterlijke Organisatie.
\'s Grav. 1841, bl. 1 tot 9.

-ocr page 239-

27

der Goes van Dirxland reeds toen spreken van
» de wederkeerige achting van den Koning en de
Natie," en het was welgemeend als Lodewijk zelf
hulde bragt aan » de heldendaden , den moed en de
standvastigheid onzer voorouders." Het verhemelte
van karmozijnen draperie, verrijkt met gouden fran-
jes en bezaaid met honigbijen, herinnerde echter te
veel aan den keizersmantel des overmagtigen broe-
ders , waaronder hij ons slechts drie jaren later
dreigde te verstikken De zamenwerking der we-
tenschappen poogde Lodewijk te bevorderen door
bij Decreet van 21 April 1808 eene Commissie te
benoemen om een plan voor een Instituut te ont-
werpen. Reeds den Mei werd het bestaan van
het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letteren
en schoone Kunsten gedecreteerd, en de leden daar-
van door den Koning benoemd uit de verdienstelijk-
ste Hollanders en wel zonder op politieke gevoelens
te letten. Zoowel van Wijn en Bilderdijk als
van der Palm en Scheltema werden verkozen ^
Want het oogmerk des Konings, getuigde men
zelfs van hem na het herstel onzer onafhankelijk-
heid , » was een ligchaam daar te stellen, waarin
zich zou moeten vereenigen al wat gezond en
geoefend verstand bevatte, om in de wetenschap
als een Opperst Geregtshof te zijn, dat tot ver-
eenigingspunt en Noordstar kon strekken." ^

Aan voorspoed of bloei des Vaderlands was echter
niet te denken. Keizer Napoleon was te Berlijn.
Aldaar vaardigde hij den 21 November 1806 het
beruchte Decreet uit, waarbij de Britsche eilanden
in staat van blokkade werden verklaard, alle
handel daarmede werd verboden, en geen Engelsch
schip in eenige haven werd toegelaten. Hij ver-
sterkte dit bij het Decreet van Milaan van 17 Dec.
1807. Ieder vaartuig uit Engeland of zijne koloniën
komende of derwaarts gaande werd voor goede
prijs verklaard. Daar lag onze zeehandel. Alle in-
voer uit zee, alle uitvoer naar zee werd ons on-
mogelijk, en Lodewijk was genoodzaakt den 23
Januarij 1808 af te kondigen, dat al de havens
zijns Koningrijks voor alle schepen en vaartuigen
hoegenaamd gesloten waren, behalve voor gewa-
pende Fransche schepen, die prijzen zouden op-
brengen ^ En die toestand bij een budget van 70
of 80 millioenen. Zoo Lodewijk, die echter de
ware spaarzaamheid niet kende, zich aan zijn broeder
over den geldnood beklaagde, was het antwoord:
» Belast de renten. Gij toch kunt Holland niet red-
den, laat de Hollanders daarmede omspringen" \'l
De Koning mogt al geen financier zijn en door het
verleggen zijner hofhouding eerst naar Utrecht, toen
naar Amsterdam, onnoodige kosten veroorzaken,
welwillend, liefderijk en medelijdend was hij in
hoogen mate. Dat toonde hij in de ongelukken,
die het Vaderland onder zijn bestuur zoo jammer-
lijk troffen. Op Maandag 12 Januarij 1807 werd,
des middags ruim 4 ure, in Leiden een knallende
donderslag gehoord, die in Utrecht, Amsterdam en
zelfs Zwol weerkaatste. Op \'t zelfde oogenblik lag
een der schoonste gedeelten der stad als een vorm-
looze puinhoop ter neder. Een schip met 37000 pon-
den kruid beladen was in \'t Rapenburg gesprongen.
De schrik en ontzetting werden vermeerderd door den
brand, die op vele plaatsen, zoo door de vlammende
stukken van het vaartuig, als door het vuur der
haarden ontstond. Zoo vreeselijk de ramp, zoo
loffelijk de ijver, waakzaamheid en moed der stads-
regering om met bedaardheid redding en hulp te
verschaffen. Lodewijk vernam het ongeluk juist
toen hij bezig was met het beramen van middelen
om Leiden uit zijn kwijnenden toestand op te beu-
ren. Terstond zendt hij een gedeelte van \'tHaagsche
garnizoen derwaarts, doet er brandspuiten heen-
voeren en een belooning van 10 dukaten uitlooven
voor ieder, die een mensch levend van onder
de puinhoopen zou gered hebben. Reeds ten
half negen \'s avonds is hij zelf te midden der
verwoesting, »klauterde met trotsering van alle
gevaar over bergen puin, en stortte door zijne
liefderijke meewarigheid en zigtbare aandoening
troost in de harten." ® 218 woningen waren vernield,
152 menschen omgekomen, waaronder de Hoog-
leeraren Adriaan Kluit en Johan Luzac. De
Natie verzachtte, zooveel zij konde, door ruime offers;
zelfs uit Londen kwam hulp De Koning gaf
Z\'30,000 uit eigen middelen, Koningin Hortense
ƒ 10,000. Vrijdom van eenige belastingen werd voor
tien jaren aan Leiden geschonken; de opbouw der
verwoeste huizen ging echter de krachten te boven
en de ruïne toont nog heden de uitgestrektheid van
de doorgestane ramp. Lodewijk had echter de
gemoederen door zijne vaderlijke goedheid gewon-
nen. De geschriften van dien tijd getuigen van den
dank, dien Holland hem bragt, en toen men een
dier schrijvers verweet dat hij den Koning gevleid
had, kon hij antwoorden: »Ik schreef waarheid, en
hij, die Louis Napoleon, in den schrikkelijken
nacht, bij het bleeke licht der fakkels, met eigen

® Louis bonaparte, Doe. Hist. I, 224.

® Leidens ramp door Mr. w. bilderdijk en m. siegenbeek,
Amst, 1808, bl. 24.

^ De Nederduitsche Predikant j. werninck aldaar verzamelde
/ 35000 en zond ze naar Leiden. Al de giften bedroegen ruim
een millioen gulden. Rekening werd eerst jaren later gedaan.

® Aan den ontwerper van het beste plan tot herbouwing werd
door den Koning eene premie van duizend gulden toegezegd.
J.
roemer, Leyden in hare ramp op den 12 Jan. 1807 , Leyden
1807 , bl, 40,

VIII

-ocr page 240-

28

gevaar, onder de ellendigen en beroofden, in het
midden van puinen, bloed en lijken, op Leydens
verwoesten grond gezien, de traan in zijn oog bij de
lijdende menschheid aanschouwd heeft, die zal in
Hollands Vorst den edelen menschenvriend erken-
nen." ^ Dit kon de Natie volkomen beamen, zonder
daarom met de gedachte in te stemmen, dat het
Britsch Carthago geslecht en de zee vrij zou wor-
den; zonder te meenen, dat de troon van Louis
ons rustpunt was, bij \'t welk het eindperk onzer
tegenspoeden geplaatst was l Want al meer ver-
dween de hoop op een algemeenen vrede en al weder
werd het Vaderland geteisterd nu niet door vuur,
maar door zijnen ouden vijand: het water. Op 14
Januarij 1808 \'s avonds begon het uit het noordwes-
ten te stormen, en weldra met zooveel geweld, dat
het water tot een ongekende hoogte vooral tegen
de Zeeuwsche zeeweringen bruischte. Op Walcheren
liepen verscheidene polders bij Middelburg geheel
onder, in die stad, in Veere, maar vooral in het
ongelukkige Vlissingen steeg de vloed in den nacht
met zoo ongewone snelheid, dat eenendertig men-
schen omkwamen. In Zuidbeveland braken de dijken
bij Ellewoutsdijk, Hoedekenskerke en Herwijnen door,
en vloeide de oostpunt voor een groot deel onder.
Van de overige Zeeuwsche eilanden werd geen enkel
verschoond en leden vooral Wolfaartsdijk en Tho-
len. De Koning zond terstond den Generaal Majoor
Krayenhoff om de aangerigte verwoestingen in
oogenschouw te nemen, en gaf uit eigen middelen
vijftig duizend gulden. Door de
Natie werd nog voor
zeventig duizend bijgedragen. Zelfs in het zoo on-
langs geteisterde Leiden bedroeg de inzameling meer
dan 5000 gulden l Naauwelijks was dit onheil eenig-
zins hersteld of het begin des volgenden jaars 1809
bragt nieuwe jammeren. De rivieren, die gewoonlijk
vóór het invallen der vorst laag afloopen, stonden
zeer hoog, toen zij in December 1808 vastraakten.
In de eerste helft van Januarij zette de dooi, na
door vernieuwde vorst afgewisseld te zijn, door.

DoorbraKen bij Doventer, bij Pannerden, bij Nijme-
gen, bij Heusden, bij Bommel, bij Gorinchem; zoo-
dat het land van Geertruidenberg tot Vianen, van
Albiasserdam tot Doetichem een zee met eilanden
geleek. Met zooveel snelheid en zoo ongewoon
geweld had d at bezwijken der waterkeeringen plaats,
dat 273 menschen onder de ijsselijkste omstandig-
heden omkvfamen. Loffelijk was de ijver en in-
spanning van de dijkkolegiën, het Gouvernement
en den Koning zelven, die, als te Leiden, zelf
ter redding snelde. Zeer ernstig was het gevaar
waaraan \\iij blootgesteld werd, toen hij, van Gorin-
chem Vertrokken, met oogmerk om de Betuwe te
bezoelxen, zich in zijn rijtuig op den dijk bij Vuren
bevbiidende, het ijs eensklaps met vreeslijk geweld
op den dijk schoof Vóór- noch achterwaarts gaan
w?ts mogelijk; het eenige redmiddel was zich in
een kleine boot te begeven en zoo met de uiterste
pogingen Gorinchem weder te bereiken. Een kwar-
tier later geraakten de ijsvelden in beweging, waar-
tegen het kleine vaartuigje niet bestand zou geweest
zijn. De Minister van Binnenlandsche zaken Twent
van Raaphorst kon van den Koning getuigen,
dat hij den bedaarden moed bewonderd had van
hem, die, zoover mogelijk langs de zwakke dijken
doorgedrongen, overal hulp, raad en aanmoediging
verspreidde. Hij moest er bijvoegen: De uitge-
putte staat van \'s Lands schatkist maakt het onmo-
gelijk daaruit alleen in de behoeften der ongeluk-
kigen te voorzien. De Hollandsche milddadigheid is
het eenige plegtanker van duizenden" ^ Zij was
het, want de geheele opbrengst bedroeg de aller-
aanzienlijkste som van ƒ 985,000. Het eerste half-
jaar van 1809 was ten einde, het tweede bragt
nieuwe rampen, nu door het zwaard. De maand
Julij had zich glansrijk voor Napoleon ontsloten.
Bij Wagram had hij den Aartshertog Karei een
duurgekochten zege ontwrongen. Het gelaat van
Europa wordt veranderd, de Paus is te Rome op-
geligt. De bliksems van het Vatikaan zijn in dc
vuist des Franschen Keizers en treffen Oostenrijk,
dat te Schönbrun voor hem nederknielt. En toch
hadden Essling en Wagram in Duitschland, Tala-
vera in Spanje getoond, hoe krijgsbeleid en volhar-
ding en schitterende dapperheid niet slechts bij de
Fransche legioenen woonden.

De strijd zou nog vreeslijk en bloedig zijn. Hechter
en steviger zelfs scheen de dynastie der Napoleoniden
zich te vestigen, want ook Englands geweldige toe-
rusting met zooveel ophef aangekondigd, werd ja!
uitgevoerd, maar had geen ander gevolg dan in
1799, volslagene mislukking, echter ten koste van
ons arm Vaderland. Het doel was geenszins de
bevrijding daarvan. Men wilde slechts de heerschappij
ter zee handhaven en de instructie aan Lord Chat-
ham luidde: De Fransche schepen te Antwerpen en
te Vlissingen te vernielen, de werven en arsenalen
te verwoesten en Walcheren tot nader order te be-
bezetten \'I Op den morgen van den 28 Julij stak

^ H. ewijk, Geschiedk.verslag der dijkbreuken en overstroomingen
langs de rivieren van het Koningrijk Holland, voorgevallen in Louw-
maand
1809. 2 D. Amst, 1809, I, 156 en 265.
® De Garden, XII, 107.

-ocr page 241-

29

de grootste vloot, die Engeland ooit had verlaten
uit Portsmouth in zee. Vierhonderd en veertien
oorlogsvaartuigen, waaronder 34 linieschepen, was
zij sterk en beschermde de honderde transportsche-
pen, die een leger van 38000 man overbragten ^
Op den 30®\'®" vertoonde zich een prachtig schouwspel
voor de Walchersche kustbewoners. De zee geleek
een mastbosch; onophoudelijk scheen het getal zeilen
toe te nemen en op den middag begon de ontsche-
ping nabij het fort de Haak op de noordoostkust
van \'t eiland. De Luitenant Generaal Bruce moest
dit fort, eigenlijk slechts kustbatterij, wel ontruimen
en trok naar het fort Bath. De Koning had bevolen
dat tot het uiterste te verdedigen, daar het de op-
vaart der Schelde verhinderen kon. En echter ver-
liet hij het in een oogenblik van moedeloosheid.
Niet ten onregte werd hij, overigens een bekwaam
krijgsoverste, wegens deze daad gecasseerd l Veere
viel na korte, maar moedige verdediging. Middelburg
werd reeds twee dagen na de landing bezet. Schouwen
en Duiveland later, even zoo. Voor Vlissingen was
een schriklijke toekomst bereid. Nadat de Generaal
Monnet, die de inwoners sedert zes jaren gekweld
had, op den 8 Augustus een proclamatie had uitge-
vaardigd, waarin hij berigtte, dat zijne Keizerlijke en
Koninklijke Majesteit hem bevolen had de stad te
verdedigen en, dat de aandacht van den grooten
Napoleon op hen gevestigd was, werd op Zondag
middag den 13 Augustus 1809 van de schepen en
de opgeworpen batterijen het geduchtste vuur op
de stad geopend. Bijna onafgebroken werden gedu-
rende 48 uren bommen, vuurpijlen, houwitsers en
kogels in de vesting geworpen, en zelfs twee heische
werktuigen tegen de stad aangewend, die gelukkig
niet sprongen. Toen op den lö\'\'™ gecapituleerd
werd, geleek Vlissingen een puinhoop; meer dan
50 burgers waren gedood, het schoone stadhuis
geheel afgebrand en geen twintig huizen in het
wreede bombardement onbeschadigd gebleven % dat
spoedig een nutteloos wapenfeit bleek te zijn. Want
Lord Chatham had zich den tijd niet ten nutte
gemaakt om Antwerpen aan te vallen. Met grooten
spoed waren derwaarts 35000 man Franschen gezon-
den, in het Departement Braband was het Holland-
sche leger te Rozendaal bijeen getrokken, het fort
Bath werd op 4 September na een hoogstgevaarlijk
doorwaden van het Kreekerak door de Hollandsche
troepen bereikt; tot den aanval gereed vonden zij
het reeds verlaten. Even zoo ruimden de Engelschen
gestadig bestookt geheel Zuidbeveland, Schouwen
en eindelijk, na dat hun leger door de Zeeuwsche
koortsen tot op de helft versmolten was, ook op
26 December Walcheren I De Keizer had met dezen
uitslag tevreden kunnen zijn, want de Hollanders
hadden zich goed gekweten, en ziet! terwijl de in-
woners van Walcheren door het vertrek der Engel-
schen verheugd waren en niet anders verwachtten
dan onder hun vorig Gouvernement te zullen leven,
vestigde niet alleen de Fransche Generaal Gilly
zijn hoofdkwartier te Middelburg, maar kondigde
den 27 December 1809 eene Proclamatie af met den
aanhef: »Uw^ eiland maakt een gedeelte van het
Fransche Keizerrijk uit. Gij zijt geroepen om deel
te hebben aan de gelukkige bestemming van veertig
millioenen inwoners, die zich verhovaardigende van
door den grootsten Monarch der wereld geregeerd
te worden, onder zijne groottnagtige bescherming
de vruchten van zijn scheppend en levendigmakend
vernuft smaken." Hij herinnerde voorts, hoe alle
gemeenschap met de Engelschen een misdaad zou
zijn en alle akten van publiek Gezag zouden wor-
den uitgegeven in naam van Z. Keiz. en Kon. Ma-
jesteit Napoleon, Keizer der Franschen en Koning
van Italië. Bij Decreet van 1 Februarij 1810 ^
werd Walcheren verklaard een deel van het Fran-
sche Departement der Schelde uit te maken en een
maand later opende de gedelegeerde Onderprefekt
Dubois zijne bureaux te Middelburg l Zoo werd
van het Departement Zeeland het schoonste gedeelte
zonder onderhandeling, zonder tractaat afgerukt. De
inbezitneming van Walcheren was slechts het voor-
spel van veel aanzienlijker afstand van grondgebied
in Maart 1810, waartoe Koning Lodewijk met ge-
weld werd gedrongen. Tot de vermelding daarvan
ga ik, zoo beknopt mogelijk, over.

Koning Lodewijk en de andere broederkoningen
van Napoleon: Josef, Hieronymus en Joachim
waren in gedurige verwikkelingen met den Keizer,
die hen niet als zijne evenknieën beschouwde, maar
als
Vasallen van de Fransche Kroon, die hun aan-
wezen door Frankrijk en voor Frankrijk hadden,
niettegenstaande de Keizer door hen nieuwe dynas-
tiën wilde grondvesten Deze valsche verhouding
had bij allen soortgelijke gevolgen. Zij wilden on-
afhankelijk, althans zelfstandig regeren en waren
inderdaad slechts Proconsuls van hun heerschzuch-
tigen broeder. Daarom moet men Koning Lodewijk
niet te hard vallen, als zoude hij, door het continen-
taal systeem niet in zijn volle gestrengheid toe te

Zie bosscha, Neêrl. Heldend. te land, III, 1, 277 vgg. en de
aldaar op bl. 281 aangeh. schrijvers, waarbij gevoegd moet wor-
den
de jonge a. w. die \'t geen onze scheepsmagt betreft vermeldt
van bl.
647 tot 668 van het VI\'^^ deel 21 stuk. Hij besluit met
te zeggen: //Op deze wijs liep de onderneming der Britten af,
waarbij zij geene noemenswaardige voordeelen behaalden, die het
leven aan duizenden Engelsche krijgslieden gekost had, die hen
ten laatste met schande overlaadde, en waarbij zij millioenen schats
nutteloos verspilden."

» Bulletin des Lois, Paris 1810, N°. 263 (5147). Décret impérial
portant que l\'ile de Walcheren formera un arrondissement de sons-
préfecture.

® Paspoort, De Beschr. van Zeeland vervolgd, bl. 94 vgg.

^ Schlosser, Gesch. der acMz. Jahrh. VII, 659, zegt in zijn
eigenaardigen stijl: Der Kaiser hielt seine Brüder für Lente, die
um uns eines homerischen Ausdrucks zu bedienen, gleich dem
Thersites weder im Kriege noch in Rathe Zahlen, sondern überall
Nullen seyen.

-ocr page 242-

passen, zelf de oorzaak der gevolgde inlijving zijn
geweest. Zij zou door geen bukken, hoe laag ook,
voorgekomen zijn.

De Koning wenschte te beproeven of hij de ver-
koeling tusschen hem en den Keizer, die hem
openlijk van anglomanie beschuldigde, kon doen
ophouden. Hij begaf zich daartoe, na ontvangen
toestemming uit Parijs, den 27 November 1809 met
vijf zijner hooge ambtenaren derwaarts \\ Reeds
terstond had er tusschen de twee broeders eene le-
vendige woordenwisseling plaats, waarin de Keizer
zijn misnoegen, dat Holland een Engelsche Kolonie
en aan Frankrijk vijandig was, had geopenbaard,
zonder nog iets bepaalds omtrent zijne bedoelingen
te doen uitkomen. Deze werden echter duidelijker
toen hij bij de opening van het Wetgevend Ligchaam
(Corps legislatif), op 3 December, zeide, dat Holland
als bekneld was tusschen Engeland en Frankrijk
en er veranderingen noodig waren; nog klaarder
door de rede in de zitting van den 13\'\'™, van
den Franschen Minister van binnenlandsche zaken,
wiens woorden bij onze Natie zoozeer in \'t geheu-
gen gebleven zijn: dat Holland eigenlijk een deel
van Frankrijk en aanslibbing (alluvion) van Rijn,
Maas en Schelde was en volkomen helder, toen
de Keizer den Koning in de keus gaf of hij door
afstand, of door de wapenen daartoe gedwongen,
de inlijving wilde. Lodewijk toonde zich alleen
bereid om Zeeland en het grondgebied ten zuiden
der Maas af te staan, behoudens schadeloosstelling.
Na nieuwe en hoogstbittere gesprekken tusschen
beide broeders, en wisseling van nota\'s, ontving
de Koning op 22 December een brief van den
Keizer, waarin de inlijving als het voordeeligste
voor Frankrijk opgegeven, maar toch een schik-
king voorgesteld werd in den geest van het door
Lodewijk aangebodene, doch zonder schadeloos-
stelling en met eenige zeer bezwarende voorwaar-
den van onderhoud eener aanzienlijke land- en
zeemagt en verbod van allen handel met Engeland.
Dit schrijven werd door zulk een hevig tooneel te
Trianon gevolgd, waar uittarting van Lodewijk\'s
zijde en overmoed aan die des Keizers de grondtoon
van het broederlijk gesprek uitmaakte In \'t begin
van Januarij 1810 hadde Keizer eindelijk den Koning
de keuze gelaten tusschen het nemen zijner demis-

\' In de Vocumens Histo^\'iques heeft het den schijn als of
lodewijk slechts op raad zijner Ministers en tegen zijn zin af-
reisde. De vergelijking van dat geschrift met dat van den hem
verzellenden Minister van Buitenlandsche Zaken Mr. w.
e. eocll
bewijst het tegendeel. Het werk van dezen is eeu onschatbaar
met eenvoud en opregtheid geschreven verhaal, getiteld:
Verslag
van hetgeen, ter gelegenheid van het verblijf des Konings van Hol-
land te Parijs, in de laatste maand van den jare
1809, en in de
eerste maanden van den jare 1810, mitsgaders op deszelfs reize
dei\'waarts, is voorgevallen, opgemaakt door Mr.
willem ekedbik
ROëLL. Benevens aanhangsel en bescheiden handelende over eene even-
tueele verdediging der hoofdstad in
1810,\' medegedeeld door
Jhr. willem baron roöll, Amst. 1837. Zie ook Levensbijzon-
derheden van den Luitenant-Generaal Baron
c. ï. r. krayenhofp,
uitgegeven door Mr. w. h. ïydeman, Nijmeg. 1844, en aldaar
bl. 387 in
Aanteekeningen-, «Koning lodewijk had bij zijnen
Broeder den Keizer belet gevraagd of althans zich genegen ver-
klaard om te Parijs te komen."

^ Bosscha, Gesch. der Ned. Staats-Onm. Inleid, bl. 56.

Men vindt het bij RoëLL, bl, 45.

30

sie ^ en het bijeenroepen te Parijs van notabele
Höllandsche ingezetenen. Lodewijk had het laat-
ste verkozen, maar veranderde kort daarop weder
van meening en stelde den Keizer voor met het
Hollandsch Wetgevend Ligchaam te mogen raad-
plegen ; \'t geen deze toestond. De voorwaarde daar-
aan verbonden was, dat Lodewijk heimelijk met
Engeland over vrede, dien de Keizer zeer wenschte,
onderhandelen en als aandrang gebruiken zoude,
dat Holland zou worden ingelijfd, zoo de oorlog
voortduurde. Men ging namelijk uit van de ver-
onderstelling, dat Engeland bij de onafhankelijkheid
van Holland groot belang had. Het tegendeel was
echter zeer denkbaar, daar, bij inlijving, een uit-
muntend voorwendsel gevonden ware om zich van
Java meester te maken. De Koning werd intusschen
te Parijs als gevangen gehouden en zijn verlangen
om naar zijne Staten terug te keeren, volstrekt
geweigerd. Voor reden werd gegeven, dat men het
er in Engeland voor zoude houden, dat de zaken
tusschen de twee Gouvernementen geschikt waren en
de vereeniging van Holland met het Keizerrijk geen
plaats zoude hebben, \'t geen geheel verkeerd zoude
werken, daar Engeland juist door de vrees voor
de inlijving rekkelijk bij de onderhandelingen over
vrede zijn moest. Van het verlengd verblijf des
Konings te Parijs werd intusschen gebruik gemaakt
om door den Maarschalk Oudinot de vestingen
Bergen op Zoom en Breda te laten bezetten. Wel
had Lodewijk bevelen achtergelaten om geene
vreemde troepen binnen te laten, maar door de be-
dreigingen des Keizers was hem een order tot het
ontvangen der Fransche benden afgedwongen
Eenige glimp werd er aangegeven door te beweren
dat hier geen inbezitneming, maar slechts bezetting
plaats had. Van de onderhandelingen met Enge-
land, werwaarts Labouchère was gezonden, was
niets gekomen, daar men wel belangstelling in \'t
lot van Holland betuigde, maar te kennen gaf,
dat zoo toegeeflijkheid van Engelands zijde iets ter
gunste van Holland kon uitwerken, er geen zeker-
heid bestond, dat het daardoor op den duur zou ge-
baat worden Te Parijs was het een lang gerekt
en afmattend spiegelgevecht tusschen de Ministers
van Napoleon en die van Lodewijk, waar ein-
delijk alleen over de uitgestrektheid der opofferingen
werd gehandeld, met gestadig wijzen op geheel
verlies van onafhankelijkheid, zoo men niet toegaf.
Lodewijk trachtte nog het eiland Schouwen en
\'t land van Altona en deiü Bommelerwaard te behou-
den, zeggende, dat het eerste voor de verdediging
van de zuidelijke frontier des Rijks onmisbaar was,
en, dat wegens het dijkbestuur, de bezitter van den
regter-Waaloever, tevens het beheer over die andere
streken diende te voeren. Het was vergeefs, en
zonderling mag het heeten, dat de Koning, dan
eens neêrslagtig, dan eens vol hoop, zelfs zijne
hoofdstad Amsterdam tegen zijn broeder wilde ver-
dedigen, \'t geen den sluwen Fouché, Hertog van

-ocr page 243-

î

o 1

Otrante, deed zeggen: dat het een gevecht tus-
schen een vlieg en een olijfant zijn zou ^ De Ko-
ning werd in \'t begin van Maart 1810 genoodzaakt
zijn Ministers van Binnelandsche Zaken en van
Oorlog Mollerus en Krayenhoff hun ontslag
te geven, daar zij in de voorgenomen verdediging
\'tmeest betrokken waren, hoezeer het den Koning
daarmede in \'t eerst slechts ernst geweest was, daar
hij later zijne Ministers aanschreef dat men alleen
den schijn van verdediging moest aannemen, maar,
ingeval de Fransche troepen Amsterdam zouden
willen binnentrekken, aan alle tegenweer renunciëren
en de troepen als broeders en geallieerden ontvan-
gen moest

Het is overbodig langer stil te staan bij hetgeen
het tractaat voorbereidde, daar hier geen sprake
van onderhandeling zijn kon, maar alleen van hoog
bevel en krachtige magtspreuk aan de eene. en van
tegenstribbelend toegeven, en gedwongen bukken
aan de andere zijde, »11 est temps que cette farce
finisse zeide Keizer Napoleon volkomen juist
En zoo kwam dus, na veel zwoegens en tobbens,
eindelijk, op den 16 Maart 1810, het Tractaat van
Parijs in de wereld, dat aan de Hollanders toond.e,
wat zij van de hun gelatene onafhankelijkheid te
denken hadden ^ De hoofdbepalingen waren deze.
In den aanhef werd gezegd, dat er oneenigheden
tusschen den Keizer en den Koning waren ontstaan
die men uit den weg wenschte te ruimen, en men
getracht had de onafhankelijkheid van Holland over-
een te brengen (concilier) met de veranderde om-
standigheden.

Het eerste Artikel luidde: Tot tijd en wijle het
Engelsch Gouvernement plegtig zal hebben afgezien
van de bepalingen, in deszelfs orders van den Raad
van 1807 vervat, is alle handel, hoegenaamd, tus-
schen de havens van Holland en de havens van
Engeland verboden. Zoo er redenen mogten zijn,
om vrijpassen (licences) te verleenen, zullen alleen
die, welke in naam van den Keizer zijn afgeleverd,
van waarde zijn

Die orders van den Raad zijn die, welke in Enge-
land den 7 Januarij 1807 waren uitgevaardigd en
inhielden , dat geen schip handel zou mogen drijven
met een haven .aan Frankrijk of zijne bondgenooten
behoorende, of zelfs onder hun invloed staande, cn
dat ieder onzijdig vaartuig, \'t welk dat verbod over-
schreed met de lading voor goeden prijs zou ver-
klaard worden

Na het voor onzen handel doodelijk artikel 1
volgde in het tweede en derde en achtste, dat
18000 man, waarvan 6000 Franschen, aan de mon-
dingen der rivieren zouden geplaatst worden om voor
de naleving van Art. 1 te zorgen, en dat Holland
die troepen voeden, kleeden en betalen zou dat het
een eskader van negen schepen en zes fregatten op
de reede hebben zou, gewapend en geproviandeerd^
alsmede honderd kanonneerbooten, en deze magt
steeds gereed moest zijn

Art. 6 bepaalde den afstand van al wat bezuiden
de Waal lag, benevens \'t land van Altona, de Bom-
melerwaard en geheel Zeeland. Wij verloren dus
de Departementen Zeeland en Braband geheel, een
groot stuk van het Departement Gelderland en een
klein deel van dat van Maasland. Door den Koning
werd het verlies op een vijfde gedeelte van zijn
Rijk begroot Op de Kaart is de nieuwe grenslijn
door een roode streep aangewezen.

Art. 10 en 11 zeiden: Alle de koopwaren aange-
bragt door Amerikaansche schepen, in de havens
van Holland binnengeloopen, sedert den 1 Januarij
1809, zullen in beslag genomen worden. Alle koopwa-
ren van Engelsche fabriek zijn in Holland verboden

Art. 12 en 13 hielden maatregelen tegen alle
assuradein^s in verboden handel, alle contrabandiers
en magaz\'jnen van verboden goederen.

Art. 15 scheen den duur van het geknotte Ko-
ningrijkje te beloven; het luidde: Vol vertrouwen
in de wijze, waarop de verpligtingen uit het tegen-
woordig traktaat voortspruitende, zullen worden ver-
vuld, garandeert Zijne Majesteit de Keizer en Koning
de integriteit der Hollandsche Bezittingen, zoodanig
als dezelve krachtens dit traktaat zijn moeten.

De bekrachtiging van het Tractaat door Holland
kon geen bedenking geven, daar volgens Art. 35
der Constitutie die aan den Koning toekwam. Den
19 Maart werd het door den Keizer, den door

den Koning geratificeerd Hoeveel de onderteeke-

^ De garden, X, 310.

® In \'t ontwerp stond, dat zij onder een Franschen Maarschalk
zouden staan.- De Koning had daarbij aangeteekend : Je demande
que les troupes Françaises soient sous mes ordres, comme elles le
sont à Naples et en Esjjagne: le contraire serait trop pénible pour
moi." Dit werd hein vera\'und.

De Koning had, doch vruchteloos, verzocht van het onder-
houden dier scheepsmagt verschoond te worden, met deze woorden:
// S\'il plait à l\' Empereur d\'indemniser la Hollande des seize mil-
lions de revenus qu\'elle va perdre, alors elle pourra avoir douze
mille hommes et six vaisseaux; mais dans l\'état où elle sera ré-
duite, cela sera de toute impossibilité. Je prie donc l\'Empereur
de faire rayer cet article que je ne pourrais pas exécuter."

In zijn schrijven aan \'t Wetgevend Ligchaam. RoëLL, bl. 394.

" In het ontwerp was er bijgevoegd, dat alle Engelsche waren,
overal waar men die vond, in beslag genomen zouden worden.
Lodewijk had gezegd: //Cet article bouleverserait les propriétés
et les lois de la Hollande, si l\'on pouvait visiter les domiciles
et les magasins des habitants." Het artikel werd toen gewijzigd.

Op 27 April 1810 werden de afgestane Landen aan Frankrijk
overgeleverd. In den Bosch werd Holland vertegenwoordigd door
de Staatsraden
elout, hültman en van lijnden. Zie het Proces-
verbaal in de
Rott. Cour. van 12 Mei 1810. Zij waren bij het
Senatus-consulte organique van
24 April 1810 met het Fransche
Keizerrijk vereenigd; welk besluit den 26®\'®" door den Keizer werd
goedgekeurd.
Bulletin des Lois, N°.281 (5344); VaN dijk, Répert.^. 62.

-ocr page 244-

ning daarvan aan Lodewijk, niettegenstaande het
plegtige: ^ Wij hebben goedgekeurd en keuren goed,"
gekost had, blijkt uit de missive die hij den 16
Maart aan den Staatsraad en het Wetgevend Lig-
chaam zond. »De voorwaarden," schreef hij, »zijn
drukkend, maar het is alleen tot dien prijs, dat ik
van den Keizer hec afzonderlijk bestaan van Hol-
land heb kunnen verkrijgen. Het verlies van bijna
■ een vijfde gedeelte daarvan is mij allergrievendst.
Wat het eigen gevoel dier ingezetenen omtrent
hunne afscheiding betreft, zoo durf ik vertrouwen,
dat zij beselFen zullen, dat bij weigering de uit-
wissching uit den rang der volkeren van hun vader-
land bijna zeker zou geweest zijn." De antwoorden
dezer Staatsligchamen aan den Koning zullen hem
eenigen troost hebben gegeven, in zooverre men
betuigde te gelooven, dat de Koning niet anders
had kunnen handelen en hij voor den drang der
omstandigheden had moeten wijken. Hij zal er
evenwel ook uit ontwaard hebben, hoe diep men in
Holland getrolïen was, en, hoe de toekomst als
zeer donker werd beschouwd. Wij gelooven gaar-
Sire!" zeide o. a. het Wetgevend Ligchaam,

ne,

« dat zonder zeer vele en zeer groote opotFeringen
het eigen bestaan van het Rijk in de waagschaal
zou zijn gebragt; maar ook het blijven bestaan
levert ons een akelig verschiet op, daar wij de
voortduring van hetzelve voor hoogstbezwaarlijk,
zoo niet onmogelijk houden, na een zoo aanmerke-
lijk verlies aan land en inkomsten, en belemmering
in, zoo niet berooving van het voornaamste middel
van ons bestaan; akelig verschiet voor den Koning,
die zal gehouden worden aan de nakoming der
aangegane verbindtenissen, waarvan het onuitvoer-
lijke aanleiding zal kunnen geven tot vernieuwde
aanvallen op dat overgeblevene eigen bestaan, en

welligt op deszelfs geheele slooping uitloopen.....

Wanneer wij nu hier bijvoegen de onmogelijkheid,
die wij er voor de ingezetenen in zien, om, door
de noodige bijdragen boven de reeds zoo drukkende
en bijkans ondragelijke lasten de uitvoering te hel-
pen bevorderen van dit gesloten traktaat, dan zien
wij geen heil in de toekomst" \\

Lodewijk had bij Proclamatie de Hollanders en
hun die het niet meer waren, willen toespreken,
deze van den hun gedanen eed willen ontslaan en
een blijder toekomst aan allen wenschen voor te
spiegelen door op herstel van \'t verlies, vergrooting
van grondgebied en nieuwe bronnen van welvaart
te wijzen. Aan deze behoefte van zijn hart mogt
niet voldaan worden, daar de Keizer die kennis-
geving aan \'t volk afkeurde ^ Van schadeloosstel-
ling was geen sprake meer, en toen de Koning zich
naar de Tuileriën begaf om zijn broeder dank te
zeggen wegens het gesloten Tractaat, kreeg Lode-
wijk voor troost, dat hij \'t zich zeiven te wijten
had, dat hem een deel van zijn Rijk was ontnomen,
en gedane zaken geen keer hadden l

\' IloëLL, bl. 393, vgg.

Zie de voorgenomene Proclamaliën bij EoëLL, bl. 404, vgg.

^ EoëLL, bl. 191. Voilà donc nos affaires finies... si je n\'avais
pas eu lieu de me plaindre de vous, au lien de vous prendre une
partie de vôtre Eoyaiime, je l\'aurais étendu au contraire; ce qui
est fait est fait, had de Keizer gezegd.

Zoo was het veege bestaan van het versmalde
Koningrijkje nog gerekt. In de Koninglijke Courant
van den 9 April, was het Traktaat van 16 Maart
den Hollanders bekend gemaakt en terstond dooi-
extraordinaire Couranten verspreid ^ Lodewijk
haastte zich nu om Parijs te verlaten. Den 5 April
had hij een laatste zamenkomst met den Keizer,
wien hij de versierselen der Unie-Orde aanbood, die
evenwel nimmer gedragen werden. En echter las
men in de Koninklijke Courant van den 14\'^"" van
Grasmaand, dat die op de meest gunstige wijze
door den Keizer waren aangenomen. Den T\'\'"" aan-
vaardde hij de reis en kwam den 11\'^\'\'\' te Amster-
dam l Het strekte velen tot genoegen dat ook
Koningin Hortense weldra den Koning na langdu-
rig afwezen volgde waaruit men tot eene betere
verstandhouding der steeds van elkaar verwijderde
echtgenooten besloot, die echter van zeer korten
duur bleek te zijn, daar de Koningin zich weldra
uit Holland verwijderde, om er nimmer weder te
komen l

De Koning was door den Staatsraad en het W^et-
gevend Ligchaam met hartelijkheid verwelkomd,
daar zijn terugkeer als onderpand van het zelfstan-
dig blijven werd aangemerkt. De hoop op betere
dagen werd te kennen gegeven. Zij steunde vooral
op het onlangs gesloten huwelijk van Napoleon
met Maria Louise, waarin men de voorbode van
een algemeenen vrede meende te zien. Zelfs gaf
men een gelukkige en langdurige regering voor
Lodewijk in het vooruitzigt. De Koning echter
was geheel ter neder geslagen en betuigde later dat
hem in dien droevigen toestand van het Land niet

-ocr page 245-

dan algemeene en onbepaalde uitdrukkingen tot
antwoord voor den geest kwamen \\

De Natie gevoelde zicli diep vernederd en toen
Adam Simons zijn gemoed lucht gaf in het :

Vergeet uwe afkomst, o Bataven !
En staat den grond der vad\'ren af;

werd de stemming der Höllandsche gemoederen ge-
wis beter door zijne woorden wedergegeven dan
door de zoetvloeijende taal der officiële begroeting.
Dat was er nu geworden van de plegtige belofte

des Keizers, geen vier jaren geleden gedaan, toen
hij ons voor zich en zijne opvolgers ten eeuwigen
dage het behoud onzer onafhankelijkheid en de on-
schendbaarheid onzer bezittingen zoo in als buiten
Europa waarborgde

Hoe binnen weinige maanden de geheele slooping
van ons staatsgebouw volgde en wij Franschen
werden, zal het onderwerp voor de Beschrijving
der volgende Kaart zijn.

3 Art. 1 van het Tractaat van 34 Mei 1806. „ Sa Majesté
l\'Empereur des Français, Roi d\'Italie, tant pour lui que pour ses
héritiers et successeurs à perpétuité, garantit à la Hollande le
maintien de ses droits constitutionnels, son indépendance, l\'inté-
grité de ses possessions dans les deux Mondes, sa liberté politique etc.
Van dijk, Rép., p. 55.

des routes par terre et par eau du Royaume de Hollande et pays
limitrophes, met de oude verdeeling, die er toen nog was. Dan
volgen 17 kleine kaartjes, gedeelten van \'t Koningrijk voorstellende
en platte gronden van eenige steden, allen ongekleurd. Onder
staat,
j^f c®\'? maillart, scr., \'t geen het zetten der letters zal
beteekenen, en geteekend door j.
b. d. b.

Ik mogt deze Kaartjes niet onvermeld laten. Waarde voor de
Cartographie van \'t Koningrijk Holland hebben zij echter niet.

De meest bekende en grootste Kaart is die, welke behoort bij
de reeds vroeger gemelde Aardrijkskundige Beschrijving van het
Koningrijk Holland, door Prof.
de gelder. Zij is geheel ge-
kleurd, en getiteld:
Nieuwe Aardrijkskundige Kaart van het Koning-
rijk Holland en deszelfs geheel Grondgebied, met het voormalig Oost-
Friesland, Jeverland, Kniphuizen en Varel; tiaar de jongste Staats-
verdragen, door
jacob de gelder. Te Amsterdam bij joh^. allart
en JACs. ruys , 1809.

De gravure is van a. zurcher, en vrij goed; de kleuring
duidelijk. De Departementen zijn genommerd en de namen op een
wit gelaten gedeelte in volgorde opgegeven, met den afstand in
uren gaans der hoofdsteden van Amsterdam. Kwartieren zijn niet
te vinden. De Kaart schijnt wat haastig bewerkt te zijn. Althans
zijn de grenzen der Departementen niet overal naauwkeurig gegra-
veerd en heeft men dat door de kleuring verholpen, als bij
Leymuiden en bij Heusden. Onverholpen is de grenslijn bij Loeve-
stein, Hoevelaken en Deventer gebleven. Onder de duidelijke
Kaarten , b. v. wat den loop der rivieren betreft, is deze Kaart
van
de gelder niet.

Zeldzaam is een zeer fraai gegraveerde Kaart van wege het toen-
malig Gouvernement uitgegeven ; want onderaan leest men : Dépôt
Generaal van Oorlog. De titel is :
Itinéraire en algemeene Post
Kaart van het Koningrijk Holland,
1810. De namen der Departe-
menten zijn er ingeplaatst, maar geene Kwartieren aangegeven,
\'t geen toch had moeten zijn. \'t Geen dit blad echter merkwaardig
maakt, is dat het vervaardigd is na het noodlottig tractaat van
16 Maart 1810. Het land bezuiden de Waal, het Höllandsche
Diep en de Grevelingen zijn dus reeds Fransch. Zeeland heelt
den naam van Departement der Monden van de Schelde, Braband
is in \'t Westen Departement der Twee Nethen geworden, in \'t
Oosten, Departement der Monden van den Rhijn. Zij is topogra-
phisch naauwkeurig, de plaatsnamen zijn met zorg gesteld en de
begrenzing, ook die ten oosten van het Koningrijk, zonder fouten.
Zij is ongekleurd, behalve de Rijks- en Departementale grenzen.
Gewis is zij de beste Kaart van het Koningrijk Holland.

Zoo de duur van dit Koningrijk langer en de omstandigheden
gunstiger waren geweest, zoude het gebied van
lodewijk op de
uitnemendste wijze en op zeer groote schaal voorgesteld geweest
zijn door den Luitenant Generaal
krayenhofp. Het begin dier
grootsche onderneming valt reeds in den tijd der Bataafsche Repu-
bliek , onder de Staatsregeling van 1798; de voortzetting geschiedde
onder die van 1801 en 1805, en vooral onder het Koningschap
van 1806, maar de eindelijke uitgave had eerst plaats in ]821j
toen wij onze zelfstandigheid weder hadden verkregen. De aanlei-
ding was deze: Toen in 1798 de nieuwe territoriale verdeeling
was aangenomen, werd
krayenhoff niet alleen over de wijze

5

-ocr page 246-

van zamenstelling van een Kaart geraadpleegd, maar bij besluit
van 10 October van dat jaar uitgenoodigd en geautoriseerd om
die onder zijn opzigt te doen vervaardigen. Alle bijzondere en
algemeene Kaarten, die opgespoord konden worden, werden ver-
zameld en met behulp daarvan eene Kaart van negen groote bladen
zamengesteld. Zij bleek echter, daar men te veel op de bestaande
Kaarten gesteund had, vol dwalingen te zijn. Met behulp van
den Hoogleeraar
van swinden , Lid van \'t Uitvoerend Bewind,
werd de driehoeksmeting aangewend. Met groote volharding be-
steedde
keayenhoff daaraan zijnen beschikbaren tijd en hield zich,
onder anderen den ganschen zomer van 1802 daarmede bezig.
Niet voor 1811 was hij er mede gereed en lond toen zijnen arbeid
naar het dépôt van oorlog te Parijs. Enkele bladen zijn echter,
welligt als\' proeven , uitgegeven onder de Republiek en het Koning-
schap van
lodewijk. Welke en hoevele kan ik niet bepalen.
Ik bezit daarvan : 1".
Caartje van het Land van tusschen Maas en
Waal en van het Rijk van Nijmegen, ingevolge Instructie van den
Lt. Coll. Directeur
o. k. t. krayenhoff. Uit eigene gemeten stukhen
verkleind en op eene schaal gebragt van
800 Rh. Roeden op den
Rhijnlandschen duim, door
m. j. de man en m. a. snoek, 1799.
Bovenaan staat:
Dit Caartje verstrekt tot Model der smaak en
gravure, volgends welke de Nieuwe Caart der Bataafsche Republiek,
in negen grooten bladen zal worden uitgegeven, overeenkomstig het
besluit der Berste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des
Bataafschen Volks, in dato den
22 Augustus 1798. Onder staat:
w.
van baarsel, sculps. Amst. Wordt uitgegeeven ter \'s Lands
Brukkerije in de Haage.
Het is fraai gegraveerd, vooral de proefdruk
zonder bovenschrift. 2°. Een met veel zorg gegraveerd groot blad,
getiteld :
Kaart van een gedeelte der Departementen van Amstelland,
Maasland en Utrecht. Onder directie en naar de Geodesische waar-
nemingen van den Kolonel Directeur
c. B, T. krayenhoff, Aide
de Camp van den Koning, Commandeur der Ridder Order van Holland
en Directeur Generaal van H Bepót van Oorlog. Te zamen gesteld
en getekend door den Luitenant Ingenieur
j. e. van goekum.
Uitgegeven te Amsterdam hij mortier, covens en zoon, 1807.
Cs. van baarsel, sculp. Amsterdam 1807. 3°, Bladwijzer der
Generale Kaart van het Koningrijk Holland.
Onder staat: Dépot
Generaal van Oorlog.
Het is eene zeer net bewerkte kleine ver-
zamelingskaart van 12 bladen, blijkens de gedaante des lands,
vervaardigd na 1809.

34

Zie over dit alles: Précis historique des opérations géodésiques
et astronomiques, faites en Hollande-, pour servir de hase à la
topographie de cet État; exécutées par le Lieutenant Général
krayenhoff, Gouverneur d^Amsterdam, Inspecteur Général etc.
A la Haye de Vimprimerie générale de VÉtat
1815, 4*^°, met
een voorgevoegd rapport van Prof,
van swinden , aan de eerste
Klasse van het Instituut, en waarin aan den reuzenarbeid van
krayenhoff met regt groote lof gegeven wordt. Achteraan is
een door
d. veelwaard gegraveerd Kaartje, getiteld: Carte de
la triangulation de la Hollande, exécutée en
1802, 1808, 1805,
1807 , 1810
et 1811, par le Général krayenhoff; eu Levensbij-
zonderheden van
krayenhoff, bl. 43.

Buitenslands verschenen: Charte von dem Königreiche Holland
nach den Bestimmungen des Herrn Christen von
krayenhoff und
die Eintheilung in Departemente, Provinzen und Ringe, gezeichnet
von
k, j. kipferling. Wien im Verlage des Kunst- und Industrie
Comptoirs,
1808 , en Karte von Batavien, welligt te Weimar
uitgegeven; zonder jaartal. Beiden zijn zonder de minste waarde.
Op de eerste zijn de oude Provinciën zonder verandering aangebragt
en is de gedaante des Lands dertig jaren te oud. Op het tweede,
slecht gegraveerde blaadje is eene étiquette, waarop de :
Schlacht-
ordnung , Starke
enz. te lezen is der Engelsche landing van 1809.

fwwmwi

-ocr page 247-

Nt)0ïl»-5E])EillLAWII m Ißll« »S I

TP» II T^U"
Id lA. iOL fi_ D

w ir

n i

m m lü "

iwi m:

Jj) M M Iii J

cr=! -Het Kiazerrij k/FrariVrijk.
CZIj YaaErioikrifkafliaiikeiijke StateTi.
-jt dti ó\'ta^h vaji fœt.
tz .

HetJioränffrf/k Italiè\'M^Metliom/it^r:^^opt^Is-.

v jtotlfiiruiffdom\' v^^\'äehaa.

yi nßt m\'ofii.t^^rijk spmg\'e. jj^

^ \' \'Met;iiVankri|kvei?boiidßiie Staten.

VU -tißt

VUI Set Jüniji^rif h Z^-œ.fyÉT?..

ifat fSU JfM\'/htoÀ) met Pom -

fïuire\'.ft,l\'lm.l*/^t ÏS06- ly ^wai/ero.J
Jlet /fbranc/ry/^ ßn/uv/iaTÄtm,.
czm VajiHT-a-iikrnj]!: onafWak\'^ StatßTl,
XI //

xœ por-ti/ffal.

XIV ir,^, Jlgh.

jrv _

XVJ: SiaZü. /; i i

Te B.otterd.am.,>JTi ettAerbrajg-cn

-ocr page 248-

BESCHRIJVING DER NEGENDE KAART.

N.

ederland in 1811. Het geweld heeft gezege-
praald , ons volksbestaan is vernietigd, Franschen
zijn wij. Tiërcering van schuld, conscriptie, doua-
nenstelsel en regie wegen loodzwaar op de inge-
lijfde Departementen; maar het wordt ons tot eere
en weldaad gerekend, dat wij een deel uitmaken
der 42 millioenen, die voor den grooten Keizer in
het stof bukken \\ Van begrenzing des Vaderlands
kan geene sprake zijn. Wij zouden de lijnen bij de
Pyreneën, de Middellandsche- en de Oostzee moeten
trekken; want de grenzen van het Keizerrijk zijn
de onze.

De gedaanteveranderingen van onzen bodem kun-
nen we echter vermelden.

Ten noorden van de stad Groningen werd in 1811
de Noordpolder, groot ruim 2000 bunders bedijkt
De oostelijke daaraan palende slikken werden eerst
in 1827 gewonnen, van daar de hoekige vorm van
de kust op de tegenwoordige kaart.

Omtrent de noordelijke eilanden en de westkust
van Holland heb ik geen bijzonderheden mede te
deelen, en begeef mij naar Zeeland. Het voornemen
van Koning Lodewijk om voor Middelburg een
nieuwe haven te doen graven, waartoe hij in 1809
besloten had viel geheel in duigen door de opge-
volgde Fransche overheersching. Eerst in 1815 werd
een ander plan daartoe beraamd en twee jaren later
voltooid, zoodat daarover eerst bij de beschrijving
der elfde Kaart zal kunnen gesproken worden

Zeer belangrijk was voor Zeeland, \'t geen onder
Lodewijks regering in Zuidbeveland aangevangen
en grootendeels voltooid werd. Ik bedoel de aller-
aanzienlijkste bedijking ten noorden der stad Goes \\
Op de vorige achtste Kaart ziet men Wolfaartsdijk
en Oostbeveland geheel op zichzelven door gorzen
en slikken van elkaar gescheiden. De verlanding
was aldaar in den loop der eeuwen zoo toegenomen,

* In 1810 bestond het Keizerrijk uit 36000 vierkante mijlen,
130 Departementen en
42 millioenen inwoners. Dubuy, Chrono-
logie de VAtlan Hist.
p. 459.

2 v. d. aa, Aardr. TFoordenb. VIII, 291.

^ Besluit gegeven of het Loo den 6\'\'™ van Zomermaand 1809 ,
Art. 15: Er zal een nieuwe haven te Middelburg worden aange-
legd. Deze haven zal te Veere eindigen. Zie -
paspooet, Beschr.
V. Zeeland, bl. 75.

4 Beschr. der achtste Kaart, bl. 20, Aant. 5.

IX

dat het Goesche diep, waarin de haven uitwaterde,
geheel onbevaarbaar dreigde te worden. Van daar
allerlei plannen tot verbetering in 1751 , 1786 en
1789, die echter vooral afstieten op de twisten
over den eigendom der schorren. In 1793 werd
echter hieromtrent een overeenkomst getroffen en
scheen men te zullen doorzetten, toen »de omwen-
teling vaardig werd over de menschen" ® en het
maken van constitutiën en politieke verdeelingen
de aandacht uitsluitend bezig hield. Eindelijk toch,
na vele vruchtelooze beraadslagingen, en tal van
verwikkelingen, werd een plan tot bedijking» ont-
worpen, op last van den Directeur over den Water-
staat van \'t Koningrijk Holland, van 29 April 1808.
Den lO\'\'™ December Van dat jaar werd bij Besluit
des Konings vastgesteld, dat de nieuwe polder den
naam van Lodewijkspolder zoude dragen. Den 6
April 1809 werden de gezamentlijke schorren, na-
mens de eigenaren, te Amsterdam in \'t openbaar
geveild met verpligting tot bedijking. Door een
vereeniging te Rotterdam werden zij gekocht voor
ƒ 650,000. De bedijking kostte nog een half milli-
oen, zij werd onder vele bezwaren en tegenvallen,
bijzonder aan de nieuwe haven te Goes, eindelijk
volbragt, en ruim 1660 bunders waren aan de gol-
ven ontwoekerd. Eenige jaren later (in 1815) ver-
rees een dorp, dat even als de toen herdoopte polder,
naar Wilhelmina, gemalin van Koning Willem I,
genoemd werd

Alvorens het politieke grondgebied te betreden,
heb ik rekenschap te geven van het Carton, dat
op de vorige Kaart geen plaats kon vinden en nu,
volgens toezegging, op deze zoude voorkomen met
den titel: De Rijn en de Waal bij Schenkenschans l
Duidelijkheidshalve geef ik drie Cartons in plaats

Deesselhuis, Tweetal Leerredenen ter inwijding, enz. bl. 11.
ö Wilhelminadorp zal op de elfde Kaart voorkomen en een
korte vermelding van het ontstaan van dat plaatsje in de beschrij-
ving dier Kaart worden gevonden. Zie uitgebreide berigten nopens
de indijking van den Lodewijkspolder bij
dresselhuis in zijn
aangehaald
Tweetal Leerredenen, bl. 1 vgg. en zijne Windelingen
door Zuid- en Noordbeveland,
bl. 146 en in De Provincie Zeeland
door j. de kanter pz. en j. ab utrecht dresselhuis, Middelb.
1824, bl. 236.

Zie Beschr. der zesde Kaart, bl. 7, Aant. 2 en der achtste
Kaart,
bl. 20, Aant. 5.

1

-ocr page 249-

van een, waarop drie verschillende toestanden van
de rivieren op die hoogte gevonden worden. Bi]
het eerste: Rijn en Waal by Schenkenschans in
1672, zij het volgende aangemerkt.

De Rijn deelt zich in twee takken bij Schenken-
schans, die in 1586 door Maarten Schenk was
gesticht op een eilandje \\ Na 1589 stopte men
een kleinen arm der Waal, die bij het Tolhuis liep
en voegde nieuwe werken bij de reeds bestaande
Daardoor ontstond een landtong, en lag Schenken-
schans nu op een schiereiland, dat aan de Betuwe
gehecht was. Wanneer die stopping geschied zij,
is mij niet gebleken. Maar op het Carton der
Kaart getiteld: De Vereenigde Nederlanden in 1672
en 73 had de aanhechting aangeduid moeten zijn
er is dus een fout in dat Carton, die ik hier herstel
door dien toestand te geven zoo als die in 1672
was. Met een kruisje is weder het punt van den
overgang der Franschen aangegeven.

Ter opheldering van het tweede: Rijn en Waal
bij Schenkenschans in 1707, diene, dat men in 1701
besloten had tot het graven van een retranchement
met een gracht van Pannerden tot boven Angeren,
zonder dat die gracht een doorloopend kanaal werd,
dat Waal en Rijn verbond en men\' in 1707 het
beroemde Pannerdensche Kanaal groef, waardoor
Pannerden op een eiland lag. Deze laatste toestand
is op dit Kaartje voorgesteld. De Oude Rijn is
zeer smal en dun geworden, Schenkenschans is nog
aan de enge landtong vast, de Waal loopt zuid-
waarts daarvan; doch met weinig water, wegens de
verzanding, die aldaar plaats had. Men ziet hoezeer
cle Waal zich beneden Schenkenschans kromt.

Voor het derde Carton : Rijn en Waal bij Schen-
kenschans in 1774, strekke, dat door het meer en
meer verzanden van den Ouden Rijn, die na \'t
graven van het Pannerdensche Kanaal genoegzaam
geen water meer had, al de drang van \'t water
tegen de strook lands, noord van Schenkenschans
kwam, want zuid daarvan was ook verzanding. Die
landtong bezweek in 1719 en de W^aal baande zich
een nieuwen weg noord van de Schans ^ die weder
eiland is geworden, maar weldra geheel vastraakte
aan den Linker-Waaloever. De Waalstroom stortte
zich nu met groote kracht voorwaarts en bezocht
de Bijlandsche waard met gedurige overstrooniing.
Om dit te beletten groef men in 1774 het Bijland-
sche kanaal tusschen Millingen en Keken en werd
de Bijlandsche waard een eiland. Daardoor bereikte
men een dubbel doel: 1". om de overstrooming van
de Bijlandsche waard en omstreken te doen ophou-
den ,
2". om meer water op de Waal te brengen en
minder op het Pannerdensche Kanaal. De doorgra-
ving bij Bijland was wel is waar boven het Panner-
densche Kanaal geschied en dus zou dit evenzeer
als de Waal meer toevoer van water kunnen krij-
gen ; maar men trachtte door kribben aan den
mond van \'t Kanaal meer water naar de Waal te
trekken. Het is deze toestand die op het derde
Carton is afgebeeld De noordelijke kromming der
Waal verzandde echter weldra geheel, zoodat de
Bijlandsche waard nu weder gehecht was aan den
grond, waarop Pannerden ligt, en daar ook de noor-
delijke kromming van den Ouden Rijn langzaam
verlandde, werd het gansche Pannerdensche eiland
met het vaste land vereenigd. Door vergelijking
der zevende, achtste en negende Kaarten ziet men
die toenemende verlanding.

Met weerzin kom ik tot de politiek, daar ze ons
in het noodlottige jaar 1810 verplaatst. Wij zijn
nog Koningrijk gebleven, hoezeer een vijfde er van
afgenepen onder den dwangscepter des onvergelij-
kelijken Napoleon\'s gekromd ligt. Omtrent die
afgestane gedeelten heb ik vroeger opgemerkt dat
Walcheren bij Keizerlijk Decreet van 1 Februarij
1810 verklaard werd een deel van het Fransche
Departement de l\'Escaut uit te maken. Na het
Tractaat van 16 Maart daaraanvolgende had de
inlijving, bij Senatus-Consult van 24 April, der
toegevoegde gedeelten plaats Een nieuwe verdee-
ling voor Walcheren en de overige nu aan Frankrijk
behoorende Departementen werd bij Decreet van
26 April geregeld. Het oostelijk deel der aanwinst
werd het Departement des Bouches-du-Rhin, en in
drie Arrondissementen die van den Bosch, Nijmegen
en Eindhoven verdeeld het westelijk deel werd

1

^ Duidelijke voorstelling op groote schaal van dit gedeelte
van Rijn en Waal vindt men op de Kaart, getiteld:
lïusskarte
des Rheins von oberhalb Emmerich bis unterhalb Arnheim vermessen
und hernach in
1798 herausgegeben durch den Geometer -j. engelman,
geplaatst achter het belangrijke geschrift van s. du puy de montbrun,
Gedanken über die Nothwendigheit der Schliessung der Mündung des
Alten Rheines,
Emmerich 1850, of ook op het Kaartje van
de verdeeling des waiers door de onderscheidene takken des
Bovenrijns, enz,,
geplaatst achter: Het onderzoek omtrent de bewe-
ging des waters in kanalen
door m g. beijerinck, in het tweede
deel der
Nieuwe Verhandelingen der eerste Klasse van het K. N.
Instituut.
Amsterdam 1829, bl. 133, vgg. Eindelijk nog op
de Kaart getiteld :
Kaart aanwijzende de overstrooming van \'s Lands
Rivieren
in 1784, opgenomen door f. beijerinck en c. van diest,
Landmeters.

® Beschr. der achtste Kaart, bl. 29.

Senatus—Consulte organique, qui réunit à l\'Empire Erancais
etc. du
24 Avril 1810, Bulletin des Lois, No. 281 (5344); van
dijk,
Répert. p. 62; of in den Code organique des Bépartemens de
la Hollande. Verzameling van Wetten en Becreten, verzameld door
j. m. kemper, Hoogl. in de Regten te Leyden. In den Haag,
1812, p. 2. Deze Code, in de beide talen uitgegeven, sluit zich
aan de verzameling van
Besluiten, Proclamatiën enz., begint
met 26 April 1810, eindigt met 2 6 September 1811, en is
vervolgd in de
Jaarboeken van het Fransche regt en de Fransche
Regtsgeleerdheid voor de Hollandsche Bepartementen. Amst. 1812,
van denzelfden schrijver. Men vindt in het daarvan uitgekomene
eerste deel in drie stukken en tweede deel, eerste stuk, de Decre-
ten van 3 Oct. tot 16 Dec. 1811, voor zoover zij betrekking heb-
ben op ons Vaderland.

® Dat Departement des Bouches-du-Rhin bestond dus uit oos-
telijk Braband tot aan de rivier de Donge, met inbegrip van
\'t Land van Altona en der deelen van Gelderland tot aan de
Waal, die 16 Maart 1810 waren afgestaan.

-ocr page 250-

aan het Departement des Deux Nethes ^ gehecht,
insgelijks met drie Arrondissementen, die van Mid-
delburg, Breda en Bergen op Zoom l Het Decreet
hield tevens in, dat in \'s Bosch een Lyceum zou
opgerigt worden als onderdeel van de Brusselsche
Academie, dat de Code Napoleon den Junij
zou afgekondigd Avorden en meer andere bepalingen
godsdienst en geldmiddelen betreffende. Na dit
Decreet bezocht de Keizer ons Vaderland ten twee-
den male, verzeld van zijne tweede gemalin, zijn
broeder Jerome en zijn stiefzoon Eugene op
9 Mei 1810. Te Rammekens aangekomen, reed hij
naar Vlissingen en Middelburg l Hij deed aldaar
de toezegging, dat Zeeland een afzonderlijk Depar-
tement zou uitmaken. Kort daarop volbragt hij
deze belofte, en wel bij het Decreet van 15 Mei 1810
waardoor dus dat van 26 April gewijzigd werd-
Art. 1 hield in: De eilanden Walcheren, Zuidbeve-
land, Noordbeveland, Schouwen en Tholen zullen
een Departement uitmaken, dat den naam zal dra-
gen van Departement des Bouches-de-l\'Escaut en in
Art. 12: Het Departement der Deux Nethes zal van
het daaraan bij Decreet van 26 April toegevoegde
grondgebied slechts behouden, \'t geen vroeger deel
was van het Hollandsch Departement Braband.

De Bouches-deTEscaut werden in drie Arrondisse-
menten gesplitst, die van Walcheren, hoofdplaats
Middelburg, dat tevens hoofdplaats van het Depar-
tement was; Zuid- en Noordbeveland, hoofdplaats
Goes, en Schouwen met Tholen, hoofdplaats Zierikzee.

Ziedaar reeds het zuidelijk deel van \'t Koningrijk
Holland verfranscht en ingedeeld bij \'t Keizerrijk. De
begoocheling omtrent het voortbestaan van \'t geredde
noorderdeel zou spoedig verdwijnen. Voor het uiter-
lijke scheen alles zich op nieuw te vestigen. De
Keizer had afstand van grondgebied gevorderd; aan
dien eisch was voldaan. De Koning en de Koningin
zijn weder in "t midden van hun volk. Lodewijk
handelt weder zelfstandig; want den dag toen hij
in de Hoofdstad teruggekeerd is, leest men in de
Koninklijke Courant het ontslag van den Burgemeester
Wolter s van de PolL Hoezeer zulks eervol en
zelfs volgens de woorden van het Besluit op diens
verzoek geschiedde was het niet zonder beteekenis,
daar van de Poll zich naar \'s Konings meening
veel te inschikkelijk jegens den Franschen gezant
La Rochefoucauld had getoond Nieuwe waar-
digheden worden verleend. De Koning had wel in
\'t begin van
\'t jaar den pas geschapenen Constitutio-
nelen Adel weder vernietigd en de Statuten buiten
effect gesteld\'^, doch schonk, op de wijze in Frank-
rijk gebruikelijk. Grafelijke en Baronnale titels. Zoo
werden tot Graven van het Koningrijk verheven de

Generaal J. B. Du mon ce au, onder de benamingf

ö

van Graaf van Berger-Duin, de Admiraal J. H. van
Kinsbergen als Graaf van Doggersbank, de Minis-
ter Twent van Raaphorst als Graaf van Rosen-
burg, de Admiraal C. M. Ver Huell als Graaf van
Seevenaar, de Admiraal J. W. de Winter als Graaf
van Huessen; de Generaal-Majoor S. J. Travers
tot Baron van Jever l Deze onderscheidingen waren
echter grootendeels toegekend om de meesten der
begunstigden schadeloos te stellen voor het verlies
van den Maarschalksrang, op wiens vernietiging de
Keizer had aangedrongen

Voor ieder, die niet in deze geheimen der politiek
was ingewijd, gaven deze Koninklijke Besluiten hoop
op bestendiging, en, mogt er vrede met Engeland
komen, op verbetering van onzen toestand. Dit
gevoel werd verlevendigd toen Lodewijk, niet lang
na zijne terugkomst, een bededag verordende, waar-
aan op oudvaderlandsche wijze de meeste plegtigheid
werd bijgezet door het te dien dage doen stilstaan
van alle neringen en handteringen en toen \'s Ko-

® Koninkl Cour. van 12 Grasmaand. Het Besluit was reeds
den te Parijs genomen.

6 Doe. Eist. III, 343,

^ Koninklijk Besluit, houdende eene Wet tot intrekking van de
Wet van den
32 van Grasmaand 1809, gegeven te Parijs den 18
van Sprokkelmaand 1810; en Koninklijk Besluit houdende buiten
effect stelling van de Statuten van den Constitutionelen Adel, ge-
gegeven te Parijs den
1 van Lentemaand 1810. In Art. 2 van
dit laatste Besluit leest men: » Ons heraldiek collegie zal ons ten
spoedigste, hunne gedachten mededeelen, omtrent hetgeen zal
behooren te geschieden, om het stuk van den adel in harmonie
te brengen met hetgeen in Frankrijk is vastgesteld." Het was op
order van den Keizer geschied, want bij brief van 23 Dec. 1809
uit Trianon had hij gevorderd : » Destruction de tous les faux
privilèges de la noblesse contraires à la constitution que j\'ai donnée
et que j\'ai garantie. EoëLL,
Verslag, bl. 331.

8 Konink. Courant van 34 v. Grasm., 17, 19 en 33 van Bloeini.
en
16 van Zomerm. 1810; Docum Eistor. III, 248, 351 et 370.

9 Dol. Hist. Ill, 314 svv.; ROëLL, Verslag, bl. 330. lu
gemelden brief van 31 Dec. 1809 had
napoleon den Koning
geschreven: »... en réformant les maréchaux, grade qui n\'est
qu\'une caricature et qui est incompatible avec une puissance du
second ordre."

Besluit van 25 Grasmaand in de Kon. Courant. î/ô-m 18 Bloei-
maand
]810. In de Rotterd. Courant van 12 Mei is de uitschrij-
ving voor het Dep. Maasland. Zelfs gedurende de geheele week
waren de schouwburgen en alle openbare vermakelijkheden gesloten.

11

1 \' Les Deux Nètlies bevatten dan nu het westelijk deel van
Braband en geheel Zeeland, en strekten zich zuidelijk langs den
regter Scheldeoever. Mechelen was de zuidelijke grens, Antwerpen
de hoofdplaats.

^ Décret Impérial contenant Organisation du Département des
Bouches-du-Rliin et des arrondissemens réunis an Département des
deux Nethes. Au palais de Compiègne, le
26 Avril 1810. Bulletin
des Lois,
No. 284 (5371), of in den Code organique, p. 8.

® Paspoort, Beschr. v. Zeeland, bl. 94 vgg. Op weg naar
Middelburg had het bekende voorval tusschen den Keizer en den
Burgemeester p.
g. schorer plaats, wanneer napoleon dreigde hem
wegens engelschgezindheid gestreng te zullen straffen. Toen
scho-
rer
den Keizer de sleutels aanbood, zeide deze: je ne veux pas
de vos clefs. Est-ce vous qui avez remis les clefs aux Anglais
à leur entrée et avez fait illuminer la ville? S. Sire! les clefs
n\'ont jamais été remis aux Anglais, ni la ville illuminée. N. Qui
êtes vous ? S. Sire ! je m\'appelle
schorer. N. Que faites vous ?
S. Je fais les fonctions de Bourguemaître. N. Le Bourguemaître
est un scélérat: il sera sévèrement puni. Den volgenden dag
wist S. den Keizer door een aanspraak vol waardigheid geheel
voor zich in te nemen.
Nieutce Verh. van het Zeeuwsch Gen.
IV, 58 vgg. Ook Zuidbeveland werd met een bezoek vereerd,
waarvan het verhaal te vinden is in:
Zeeland, Jaarhoekje voor
1854, en aldaar Dr, g. t. callenfels, \'Keizer napoleon in den
Bolder : de Zuidkraaijert.

-ocr page 251-

nings Minister, in de opwekking daartoe, sprak
van den vinger Gods, die zich daarin vertoonde,
dat wij te midden der stormen ons aanwezen hadden
behouden en de voortduring daarvan verzekerd was,
al waren de opofferingen zwaar; en hij aanspoorde
om te bidden voor een lange en voorspoedige
regering van den Koning, het voorwerp der liefde
van een dankbaar en gelukkig volk \\ lag in
die uitdrukkingen geen gedachte aan slooping of
omverwerping. Echter moest Lodewijk slechts
vier dagen na dien bededag van den Keizer de
vraag hooren: Qu\'est-ce que ces prières et ces jeûnes
mystérieux que vous avez ordonnés en werd hier,
zoo bespiedde men zijne minste handelingen, in een
Fransch blad opgemerkt, dat hij zich sedert zijne
terugkomst uit Parijs niet meer Lodewijk, maar
Lodewijk Napoleon teekende. \'t Was zoo, en
wel op een hem uit Parijs gegeven wenk, dat zulks
geschiedde, en teregt zeide de Koning later, hoe
hieruit bleek in welken moeijelijken toestand de
broeders des Keizers verkeerden; terw^l reeds ter-
stond de Koninklijke Courant de opmerking mede-
deelende, liet volgen: »Het is waar, dat Z. M. zich
somtijds wel Lodewijk heeft geteekend, doch
Hooffstdeszelfs naam aan het hoofd van alle decreten
is altijd Lodewijk Napoleon geweest." ®

Het werd duidelijk voor den Koning, dat zijn
broeder met het Koningrijk Holland wilde eindigen.
)\'Het bevreemdt mij," schreef hij aan Lodewijk,
» dat gij u tot mij wendt om uit den neteligen toe-
stand, waarin Holland zich bevindt, te geraken. Ik
kan er niets aan doen, maar wel gij. Laten de
Hollanders zien, dat ge volgens mijn ingeving han-
delt. Eerst dan zullen ze u achten en beminnen,
zoodra mijne vrienden en die van Frankrijk aan uw
Hof welkom zijn; eerst dan zal \'t zijn als \'t behoort.
Nu worden uwe onderdanen tusschen Frankrijk en
Engeland geslingerd, \'t gevolg zal zijn, dat ze
zich in de armen van Frankrijk werpen en met
luide stem om de vereeniging roepen zullen. Door
u had Holland een deel van mijn rijk moeten zijn.
Zoo ge dien weg had willen inslaan, zoudt ge
Koning over zes millioen onderdanen geworden zijn.
Hamburg, Osnabrück en een stuk van Noordduitsch-
land zou ik u gegeven hebben. Dat zou een volks-
kern geweest zijn, die den Duitschen geest zou
hebben uitgeworpen, \'t geen de hoofdstrekking mijner
politiek is. Keer van den dwaalweg terug, word
Franschman met geheel uw hart of uw volk zal u
wegjagen en uitlagchen daarenboven." ^ De Koning
betuigt, dat hij na \'t ontvangen van dit schrijven
zag, hoe eene verzoening onmogelijk was, en hij

\' Uifschrijvinff van eenen algemeenen dank- en bededag op Woens-
dag den
16 van Bloeimaand, geteekend van dek capellen , in
dezelfde
Kon. Cour.

2 In den brief van napoleon uit Ostende, 30 Mei 1810.
Boe. Hist. III, 363.

® KoninU. Cour. van 21 Bloeim.-, Boe. Hist. III, 356. Zelfs
had hij wel eens
napoleon louis geschreven. Hem werd toen
gezegd, dat hij dit zonder bewilliging des Keizers niet kon doen,
waarop hij het nagelaten had. n C\'était bien le cas," zegt
lodewijk h de dire comme la fontaine; on ne peut contenter
tout le monde et son père."

* Doc. Hist. m, 257 , svv.

den afstand ten behoeve van zijn oudsten zoon voor-
bereidde. De Keizer, meende hij, zou niets tegen
een minderjarigen Koning hebben, daar Frankrijk
dan onbeperkt in Holland heerschen kon. Inlijving
zou dan niet noodig wezen. Deze werd echter, zoo
de Koning niet bukte, stellig door Napoleon be-
geerd. Een vernieuwde aanleiding daartoe vond hij
in de zoogenaamde beleediging van den Franschen
gezant te Amsterdam. Een nietig voorval, maar
waarvan men met voordacht den grootstmogelijken
ophef maakte.

Op Zondag den IB^\'" Mei 1810, des middags ten
twee ure, bevond zich een koetsier van den Fran-
schen Ambassadeur digt bij den Dam en geraakte
in twist met een burger. Er ontstond een oploop
en de aanwezenden trokken partij tegen den koetsier,
die geslagen en mishandeld werd. De wacht aan
\'t paleis schoot toe en scheidde de vechtenden,
zonder echter iemand gevangen te nemen. Of de
bediende zelf aanleiding tot dit tooneel had gegeven,
bleef in \'t duister. ® Zeker is het, dat de gezant
La Rochefoucauld dadelijk een koerier naar Parijs
zond, de zaak met de zwartste kleuren schilderde
en Lodewijk weinige dagen later een schrijven van
zijn broeder ontving, dat een volslagen breuk tus-
schen hen verkondigde. De Keizer vorderde, dat
de daders der mishandeling hem zouden worden
overgeleverd om hen op het strengst te doen straffen
en verklaarde, dat hij geen Hollandschen gezant
meer te Parijs wilde dulden, de Admiraal Ver Huell
order had om binnen vierentwintig uren te ver-
trekken en de Fransche gezant teruggeroepen was. ®
Alle pogingen werden in het werk gesteld om de
schuldigen in handen te krijgen. De Minister van
justitie deed zelfs afkondigen en aanplakken, dat
hij, als spetiaal door den Koning gelast, een premie
uitloofde van duizend zilveren dukatons aan den-
genen, die den dader of de daders van het feit van
den van Bloeimaand zoude weten te ontdek-

ken. En hoezeer de Koning zich vernederde, bleek
uit hetgeen in die afkondiging gezegd werd van het
ongenoegen en de verontwaardiging van Z. M. dat,
zoo heette het, te dieper was naarmate het gewigt,
\'t welk zij aan de vriendschap en de welwillendheid
van haren doorluchtigen broeder hechtte, en van
den vurigen wensch, waarmede Hoogstdezelve be-
zield was, om alles voor te komen wat aan Hoogst-
dezelve Zijne keizerlijke en koninklijke Majesteit
eenigzins onaangenaam zoude kunnen zijn. ""

Hoewel de hoofdschuldige later gevangen en ge-
straft werd, oordeelde Napoleon dit nog niet

-ocr page 252-

genoegzaam; maar vorderde, \'tgeen onmogelijk was,
dat alle personen, die deel aan de opschudding
hadden genomen, in hechtenis zouden worden ge-
steld. ^ De spanning bleef voortduren. Op den eersten
Junij naderden de Douaniersposten Amsterdam en
het gerucht liep, dat de Maarschalk Oudinot,
Hertog van Reggio, bevelhebber der Fransche
troepen te Utrecht, last had om de hoofdstad te
bezetten, hetgeen echter door den Franschen zaak-
gelastigde Serrurier ontkend werd. De waarheid
was, dat de Maarschalk inderdaad de magtiging had
ontvangen, maar hij, om de zaken niet tot het
uiterste te drijven, er nog geen gevolg aan gegeven
had. De houding van verzet werd niettemin bij
den Koning al sterker en bij zijn Hof was eene
anti-fransche gezindheid slechts al te zigtbaar. De
sluikhandel met Engeland bleef door den Koning
gedoogd, niettegenstaande Ver Huell en anderen
hem trachtten te overreden, hoe weinig voordeel
die opleverde in vergelijking van het ongenoegen
des Keizers, en zulks ondanks vernieuwde toezeg-
gingen aan Oudinot van de sluikerij te zullen
weren l Lodewijk, ziekelijk en daardoor prikkel-
baar, steeds vol van het denkbeeld aan een on-
afhankelijk Koningschap, hield te meer vol naarmate
men meer van hem vergde, zoodat deze broedertwist
veel gelijkenis had met de muiterij van een kind
tegen zijne ouders. ® Welke ook de grieven van
den Koning jegens zijn broeder waren, hij had
moeten inzien, dat de Keizer, die door strenge
blokkade vrede van Engeland wilde afdwingen, in
dien stand van zaken niet terug en geen sluikhandel
toelaten kon.

Lodewijk zag, berigt hij zelf ons, ^ de laatste
crisis met rassche schreden naderen. Het was, vol-
gens hem, niet meer uit te staan. De Hollandsche
wetten, orders, uniformen, cocarde en vlag werden
door de Fransche krijgsbevelhebbers miskend en
gehoond. Den Junij vorderde men op nieuw,

dat Amsterdam door Fransche troepen bezet zou
worden, niettegenstaande de zaakgelastigde Serru-
rier het voornemen daartoe slechts drie dagen ge-
leden ontkend had. Uit Parijs kwam het bevel om
van de Poll weder als burgemeester aan te stellen.
De Koning gloeide van verontwaardiging en hij be-
sloot zijn hoofdstad tot het uiterste te verdedigen
en de geheele Natie te wapen te roepen. En, hoe-
wel Roëll naar de baden vertrok, en Ver Huell
zich naar zijne goederen in Gelderland begaf, rekende
Lodewijk op Krayenhoff en het leger. Maar zie!
Dumonceau en de Winter houden hem in de
sterkste bewoordingen de onmogelijkheid om een
kamp tegen den Keizer te beginnen voor. En wij
mogen ons verwonderen, dat andere krijgsoversten
hem bijstand toezegden, \'s Konings Ministers zagen,
\'t sprak van zelf, ook het hopelooze van den kamp
en Reuvens wilde zelfs, dat Lodewijk te Amster-
dam zoude blijven, al werd het door de Franschen
bezet. Dit bragt dezen, volgens zijne eigene woor-
den, tot het uiterste en hij gaf zijnen Staatslieden
te kennen, dat hij zijn zoon (een zesjarig kind) in
zijne plaats wilde stellen. Dan zou het blijken, of
de grieven zijns broeders gegrond waren; maakte
deze zich nu evenwel van Holland meester, dan
werd het zonneklaar, dat men slechts voorwendsels
gezocht had. Hij liet zijne Ministers buiten zijne
tegenwoordigheid raadplegen en zij keurden \'s Ko-
nings afstand ten behoeve van zijne twee zonen
goed; want het eenige middel om het bestaan van
\'t Koningrijk nog te doen voortduren of ten minste
te rekken was het Koningschap onder voogdij.

De stukken tot den afstand betrekkelijk werden
nu opgemaakt maar geheim gehouden, opdat de
Koning, die bovenmate bevreesd was, dat de Fran-
sche agenten hem bij zijn voorgenomen afreis zou-
den aanhouden, gelegenheid mogt hebben om in
alle stilte te ontsnappen.

In den nacht van Zondag den Julij 1810

schenen de Koning en het hofgezin op het Paviljoen
in diepe rust. Ver Huell, die het gerucht van
den afstand vernomen had, kwam er \'s nachts ten
twee ure aan en wenschte bij den Koning te wor-
den aangediend. Hij kreeg ten antwoord, dat men
Z. M. niet dorst te storen, en in den vroegen och-
tend berigtte hem de Groot-Maarschalk Roest van
Alkemade, dat alles uit was en de Koning zijn
rijk verlaten had Te middernacht was deze, na
van zijn oudsten zoon een roerend afscheid te heb-
ben genomen, uit het Paviljoen getreden, en moest
door het park den weg in het duister vinden langs
een plank, die over een grebbe gelegd was en door
haar kantelen den zoo diep geschokten Vorst in
de grebbe deed storten, waaruit men hem, die
kwalijk ter gang was, met moeite weder ophielp
en in zijn rijtuig droeg Het rolde voort en
Lodewijk had weldra de grenzen van zijn koning-
rijk, dat hij nooit weder betreden zoude, achter
zich. Hij moge vooral in \'t laatst zijner regering,
onberaden gehandeld, niet zuinig beheerd, en te
veel van een onafhankelijkheid gedroomd hebben,
die ondenkbaar was, hij had door zijn innige goed-
heid van hart, door zijn ter hulp snellen, waar
rampen te leenigen waren, zich de liefde zijner
onderdanen weten te verwerven. Een taak des te
zwaarder, naarmate de Hollanders afkeeriger waren
van al wat Fransch was, en al te wel wisten, hoe
hij hun een vreemd, opgedrongen Monarch was

Hij, die ter liefde van zijn Volk niet wilde
kruipen voor zijn heerschzuchtigen broeder, waar
hij kon Hollander trachtte te wezen, en zijn oude
landslieden onder zijn geliefdste bezoekers in de
ballingschap rekende, verdiende wel een levens-
beschrijving door een bekwame Hollandsche pen.

5 Men vindt de boodschap aan het Wetgevend Ligchaam ,
waarin de redenen van afstand ontwikkeld worden in de
Boe.
Hist.
III, 283, svv. Zij werd niet, als de overige stukken, in
de Koninklijke Courant bekend gemaakt.

® Ver. huell, a. w. II, 199.

La Cour de Hollande, p. 259.

8 Volkomen waar zegt van der elst, Atlas des Pays-Bas,
p. 19, over \'t begin van \'t Koningschap sprekende. » Les Hol-
landais apprirent, non saus quelque surprise, qu\'ils avaient désiré
et demandé un roi,"

-ocr page 253-

Een lofrede behoefde het niet te zijn, maar het zou
zijn biograaf zeker aan gevoel ontbreken, zoo de
toon der dankbaarheid niet op vele bladzijden werd
aangeslagen Lodewijk week naar Toeplitz in
Bohemen, waar hij den 9 Julij aankwam. Hij be-
hoort van toen af niet meer tot onze geschiedenis,
en ik kan van hem zwijgen. Eene bijzonderheid
nog. Twee personen slechts had hij zich gekozen,
om hem in den vreemde te volgen, de Generaal
Travers, Baron van Jever en de Admiraal
Bloys van Treslong. Beiden, zegt hij hebben
hem verlaten en hij was alleen in een verafgele-
gen land, zonder bloedverwanten, zonder kinderen,
met een krank ligchaam, met zijn broeder voor
vijand, gewantrouwd door hen in wier midden hij
zich bevond.

Onder de gelukkige stervelingen mag Lodewijk
zeker niet worden gerekend. Zijn dynastie heeft
hij uitgewischt gezien en haar herstel heeft hij niet
beleefd. zijne gemalin gescheiden, zijn geliefdste

zoon, de toenmalige Kroonprins, voor zich ten
grave gedaald, en zijn tweede, wegens zijn roeke-
loozen aanslag te Boulogne, als staatsgevangene be-
waard, hij zelf lijdende en steeds buiten zijn vader-
land gesloten, zoo was zijn niet benijdenswaardig
lot in zijne laatste levensdagen. En toen hij, na
de ontvlugting uit Ham van zijn nu eenigen zoon,
zich naar Livorno deed brengen in de hoop van
hem nog te omhelzen, stierf hij aldaar op den
25 Julij 1846, zonder hem te hebben gezien. Een
bedevaart naar zijn graf te St. Leu is den Hollan-
der niet onwaardig

Het vertrek des Konings was in alle stilte ge-
schied. De Hollanders waanden hem nog in hun
midden, toen hij reeds verre van hen was, En
hoezeer over mogelijken afstand gemompeld werd,
las men noch in de Koninklijke Courant van den
noch zelfs\'in die van den Julij iets buiten-
gewoons. In tegendeel, men vond er benoemingen
in tot verschillende posten en een kennisgeving van
den Land-Drost van het Departement Amstelland,
dat Mr. J. Wolters van de Poll door Z. M..
tot Burgemeester der Hoofdstad benoemd en als
zoodanig beëedigd was. Eerst in die van Woensdag
4 Julij zag men het berigt, dat Lodewijk Napo-
leon afstand gedaan had als Koning van Holland ^

In een Proclamatie, gedagteekend Haarlem den
pten Hooimaand 1810, sprak de Koning tot de

Natie. » Hollanders!" zeide hij, »in gemoede over-
"tuigd, dat door Mij niets meer voor uwe belangen
® zoo min als voor uwen welvaart gedaan kan worden;
»integendeel Mijzelven als een hinderpaal beschou-
wende, om de goede gezindheid van mijnen broeder
»ten opzigte van dit land, te kunnen doen herleven,
«heb Ik van Mijnen rang en Mijne Koninklijke waar-
»digheid afstand gedaan ten behoeve van den Kroon-
»prins, Mijnen oudsten zoon. Napoleon Lodewijk
5\'en van zijnen broeder, den Prins Karei Lodewijk
- Napoleon. Hare Maj. de Koningin, van regtswege
» en achtervolgens de staatsregeling, regentesse van
»het Koningrijk zijnde, zal, tot op Hare aankomst,
" het regentschap aan den raad der Ministers zijn
»aanvertrouwd." Na betuighig van een goed en
deugdzaam volk nimmer te zullen vergeten, ver-
maande hij om de krijgslieden en ambtenaren van
Frankrijk goed te ontvangen, als het beste middel
om den Keizer, van wien hun lot geheel afhing,
te behagen. Hierop volgde van den/elfden datum
de acte van afstand zelve. Die afstand was, werd
gezegd, geschied uit overweging, dat de Keizer
ongenoegen tegen hem had opgevat, hij ongelukkig
genoeg geweest was zijn broeder te mishagen en
zijn vriendschap te verliezen en hij zich als de
eenige hinderpaal beschouwde om aan deze geschil-
len een einde te maken. »Wij bevelen," las men
aan \'t slot, »dat de onderscheidene korpsen hunnen
»dienst doen en blijven doen bij den minderjarigen
» Koning van dit Koningrijk, en dat de groot-officieren
»van de kroon, zoowel als de civiele en militaire
» officieren van ons huis, bij Hoogstdeszelfs Persoon
»hunnen dienst blijven waarnemen,"

Nog twee kennisgevingen stonden daaronder. De
eerste was van den Provisionelen Raad van regent-
schap van het Koningrijk Holland, dat hij zich had
geconstitueerd onder voorzitting van den Minister
van der Heim, »alles in afwachting van de aan-
komst van Hare Majesteit de Koningin, als consti-
tutionele regentesse van het Koningrijk en voogdesse
van den minderjarigen Koning ®"

De tweede van den Minister van binnenlandsche
zaken dat »op spetialen last van Z, M den Koning"
op Woensdag den de fransche keizerlijke troepen
in de hoofdstad zouden binnenrukken, en het de
uitdrukkelijke wil des Konings was, dat de troepen
van zijnen doorluchtigen broeder op eene allezins
gepaste en behoorlijke wijze zouden worden ont-
vangen. ®

Op denzelfden dag van het verschijnen dezer
stukken had die binnenrukking reeds plaats. Des
ochtends nog erkende het Wetgevend Ligchaam den
jongen Vorst, die aan de zorg van Mevrouw de
Bouhest was toevertrouwd, als opvolger zijns va-
ders, en werd hij als Lodewijk de tweede door
de Ministers begroet, \' toen des middags ten twee
ure Z, Exc. de Rijksmaarschalk Hertog van Reggio
aan het hoofd zijner troepen onder saluut van een-

Geteekend: van der hetm, Amsterd. den 3den van hooi-
maand

® Geteekend: van der capeli.en. Amsterd. den van

hooimaand 1810.

\' La Cour de Hollande, p, 260; thiers, Cons. et Emp. 111,311;

ver huell a. w. II, 204,

-ocr page 254-

entwintig kanonschoten binnen Amsterdam ontvan-
gen werd door Burgemeester en Wethouders, terwijl
terstond daarop de officieren, de voorname ambte-
naren en een deputatie van kooplieden bij Z. Exc.
werden toegelaten.

Het tijdperk van de vleijende vereering des Keizers
is begonnen. »Deze merkwaardige gebeurtenis"
zoo lezen wij, »had eenen ontelbaren vloed van
aanschouwers gelokt; bewondering over de schoone
houding der troepen, eerbied voor de dapperen en
aandoening over het treffend onthaal van deze alles
overwinnende benden, was het gevoel van alle har-
ten en het onderwerp van alle gesprekken." ^
Dat men den Franschen welwillendheid trachtte te
betoonen was verstandig, en dus niet vreemd, dat
de stedelijke regering der Hoofdstad eenige dagen
later den Hertog van Reggio aan een prachtigen
maaltijd onthaalde^; maar, dat zij den Maarschalk
het hof maakten, die kort te voren tegen den
Keizer en de Franschen hevig uitvoeren, en een
grooten afkeer zeiden te hebben van al wat Fransch
was, strekt hun gewis niet tot eer Zoodra was
de afstand van Lodewijk niet ruchtbaar of de
Fransche zaakgelastigde Serrurier zond den be-
ambte de Caraman naar Parijs om er den Keizer
kennis van te geven. Tevens was door den Koning
zeiven afgevaardigd de Generaal Guicherit en
door de Ministers, die er Ver Huell mede hadden
willen belasten, de Generaal Janssen. Zoo som-
migen, en zelfs Ministers van den ex-Koning zich
gevleid hebben, dat de Keizer den afstand ten
gunste van Lodewijk\'s zoon of zonen zoude goed-
keuren, werden zij bitter teleurgesteld; want reeds
tegen Guicherit uitte Napoleon zijn Avrevel en
voerde hem te gemoet, dat hij zeker tot hen be-
hoorde, die den Koning tot dien afstand hadden
bewogen. Vooral was hij vergramd wegens zijns
broeders vlugt, daar hi] meende, dat deze de wijk
naar Engeland had genomen

Hoezeer men Lodewijk\'s kroonafstand en heime-
lijke verlating van zijn Koningrijk moge afkeuren,
wane men niet, dat hij daardoor de inlijving van
Holland hebbe vervroegd; daar denzelfden dag,
toen de Car am an te Parijs aankwam, dat is den
6 Julij, Napoleon zich bereids een rapport nopens
die inlijving had doen aanbieden In Holland
bleef men elkander vragen, of de Keizer den Kroon-
prins als Lodewijk Napoleon II erkennen zoude.
Spoedig hield alle twijfel op. De Koninklijke Courant,
met het wapen des Rijks, verscheen voor \'t laatst
op Zaturdag den 14 Julij 1810. Voor \'t laatst ook
werden we daar als »Hollanders!" begroet, met de
tijding, dat ook de flaauwe schemering onzer af-
hankelijkheid verdwenen was, en wij Franschen
geworden waren Het eerste artikel toch van een
Proclamatie van het Provisioneel Regentschap, ge-
dagteekend Amsterdam 12 van Hooimaand, en
onderschreven van der Heim, bragt op last van
Z. M. den Keizer der Franschen, Koning van Italië,
ter kennis van ieder, dat Z. K. M. overwogen
hebbende den staat van zaken in Europa, de
geographische ligging van Holland en de aanma-
tigingen van den gemeenen vyand, bij Besluit,
gegeven op het paleis te Rambouillet, den 9\'^®" van
Hooimaand, goedgevonden had, dat het Koningrijk
Holland met het Fransche Keizerrijk vereenigd
zoude worden. « Dit Besluit,"\' zoo eindigt de Pro-
clamatie »aan ulieden mededeelende, zijn wij tevens
door Z. M. den Keizer gelast ulieden te kennen te
geven, dat Hoogstdezelve zich verpligt ziende, een
einde te maken aan de tusschenbesturen, welke,
sedert 16 jaren, dit gedeelte van het Keizerrijk
hebben gekweld, de inwoners van Holland de voor-
werpen van hoogstdeszelfs zorgen zullen zijn, en
Z. M. zich in hunne welvaart even als die van
deszelfs goede stad Parijs zal verblijden; terwijl het
ruime veld, hetwelk van Amsterdam tot Rome aan
der inwoneren nijverheid wordt geopend, hun zal
veroorloven het tijdstip af te wachten van de uit-
breiding der onderlinge handelsbetrekkingen in die
streken, welke hunne voorvaderen hebben beroemd
gemaakt, en de eer van den Bataafschen en Hol-
landschen naam zoo zeer hebben verheven. Wij
brengen eindelijk ter kennis van ulieden, dat het
algemeen bestuur tot op de aankomst van zijne
Doorluchtige Hoogheid den Prins Aarts-Thesaurier
van het rijk, Hertog van Plaisance, op den
tegenwoordigen voet blijft bestaan."

De termen van het in die Proclamatie genoemde
Decreet van 9 Julij 1810 zijn hoogst eenvoudig.
Het bestaat uit 13 artikelen. Het eerste zegt: Hol-
land is met het Keizerrijk vereenigd. Art. 2: De stad
Amsterdam zal zijn de derde stad van het Keizer-
rijk. ^ Art. 3 kondigt het Staatsbankroet aan met
deze bewoordingen: De renten der publieke schuld
zullen, over 1810, niet verder onder de lasten wor-
den gebragt dan voor een derde van het tegenwoordig
bedrag. Art. 10: De koloniale producten zich thans
in Holland bevindende, zullen aan derzelver eige-
naars verblijven onder betaling van een regt van
vijftig ten honderd der waarde van die koopman-
schappen.

De overige artikelen behelzen het getal leden dat
Holland in den Senaat, den Staatsraad, het Wet-
gevend Ligchaam en het Hof van Cassatie zoude
hebben (Art. 3); de voortduring der tegenwoordige
belastingen tot 1 Jan. 1811 (Art. 7); vereeniging
van de koninklijke lijfwacht met de keizerlijke en
bevestiging der officieren van \'t leger in hunne
rangen (Art. 4); bevel tot benoeming eener Com-
missie van 15 leden, die zich naar Parijs zouden
begeven om een raad uit te maken om de publieke
schuld en de grondbeginselen der regering te regelen
(Art. 12); benoeming van den Hertog van Plai-

Parijs was de eerste, Eome de tweede stad des Rijks.

-ocr page 255-

sance, aarts-thesaurier van\'t Keizerrijk, die zich in
hoe<lanigheid vaii Luitenant-Generaal naar Amsterdam
zou begeven. Zijne betrekking zou met 1 Januarij
1811 ophouden, Avanneer het Fransche bestuur in
werking zou treden (Art. 5). Ten zelfden dage bragt
de post den Moniteur van 10 Julij, waarin ook
een rapport aan den Keizer door den Minister van
buitenlandsche zaken Champagny, Hertog van
Cadore was opgenomen. \' Deze betuigt hierin, dat
de Keizer geenszins zijne goedkeuring kan hechten
aan die acte van afstand, die buiten weten des Kei-
zers was verschenen. De inlijving wordt voorgesteld
als een weldaad voor Holland, voor Frankrijk, ja
voor Europa De redenering was deze: De veree-
niging van België met Frankrijk heeft de onafhan-
kelijkheid van Holland vernietigd l Het is in veel
nadeeliger toestand dan de reeds bij Frankrijk in-
gelijfde Provinciën,^ daar de inwoners dier gewesten,
in Antwerpen en Gend hunne handelsbetrekkingen
tot de eindpalen des Keizerrijks kunnen uitstrekken,
en nu den handel d.rijven, dien Holland heeft ge-
dreven. Rotterdam en Dordrecht zijn bijna geruïneerd.
Holland is onder schuldenlast bezweken. Het volk
zucht onder het gewigt van drieëntwintig soorten van
opbrengsten. Geen enkel oorlogschip kan het meer
uitrusten Zoo nu een Provisioneel Gouvernement
met een lange minderjarigheid werd in stand ge-
houden, zou de doodstrijd (lagonie) slechts worden
verlengd. Een nieuwe orde van zaken alleen kan
Holland redden. Holland bloeide het meest, toen
het een deel uitmaakte van de grootste monarchy,
die toen in Europa bestond ^ Holland moet dus
vereenigd worden met het Fransche Keizerrijk. De
Keizer moet dat bevelen tot heil (le salut) van
Holland. Holland is als een uitvloeisel (emanation)
van Frankrijks grondgebied. Om den Rijn te bezit-
ten moet de Keizer tot de Zuiderzee gaan. De
monden onzer rivieren in vreemde handen te laten
is het bepalen van \'s Keizers magt tot eene slecht
begrensde monarchij. De Keizer heeft zich tevreden
gesteld met het Tractaat van 14 Maart

Te Antwerpen heeft de Keizer een magtig arsenaal
opgerigt. De verbaasde Schelde is er trotsch op reeds
twintig schepen van den eersten rang, onder Keizer-
lijke vlag te dragen. De vereeniging van Holland
kan die grootsche schepping voltooijen. \'t Volgend
jaar zal, door de hulpmiddelen, die Holland aan-
biedt, een eskader van veertig schepen op de Schelde
en op Texel vereenigd kunnen zijn, om de zeeën
aan \'t Britsche Gouvernement te betwisten en zijne
heerschzuchtige aanmatigingen weêrstand te bieden.

Maar niet slechts \'t belang van Frankrijk vordert
de vereeniging, ook dat van Europa, hetwelk van

Frankrijk het herstel vraagt der verliezen op zee,
en den vijand van Europa\'s welvaart op zijn eigen
element wenscht te bestrijden.

Het staatstuk eindigde aldus; »De vereeniging
» van Holland met Frankrijk is het noodzakelijk ge-
»volg der vereeniging van België; zij schenkt aan
»het r^\'k Uwer M. de vereischte ronding en verzekert
f Haar stelsel van oorlog, staatkunde en koophandel.
^ Zij is een eerste, maar noodige stap tot herstel
»van Haar zeewezen. Het is eindelijk de treffendste
»slag, die ü. M. aan Engeland kan toebrengen. Wat
5 den jeugdigen Prins betreft, die Uwer M. zoo dier-
» baar is, reeds heeft hij Hare bijzondere welwillend-
beid ondervonden. Zij heeft hem het Groot-Hertog-
» dom Berg geschonken. Hij heeft dus geene nieuwe
»verzorging (établissement) noodig." ®

Deze jonge Prins \' werd weldra uit Amsterdam
door een Aide de Camp des Keizers naar St. Cloud
overgebragt, waar hij den Julij aankwam en

vooreerst met zijn broeder, thans Keizer Napoleon
111, bleef Volgens den Moniteur omhelsde Napo-
leon hem en sprak hem aan op eene wijze, die
voor het zesjarige kind geheel onverstaanbaar moest
zijn. »Ik zal u," zeide de Keizer, ten vader
zijn. Het gedrag uws vaders bedroeft mij, maar
^ijt groot, dan zult ge uwe en zijne schuld
betalen. Als ik u de regering over eenig volk
toevertrouw, vergeet dan niet dat uw eerste
pligt omtrent mij, uw tweede omtrent Frankrijk
is. Al uwe overige verpligtingen komen eerst
daarna." ® Die toespraak, \'t zij al dan niet gehou-
den, diende om de inlijving te regtvaardigen en de
schuld op Louis te werpen, en tevens om de leer
van Lodewijk XIV: J\'Êtat eest moi" te verkon-
digen, iets, dat zelfs aan de vereerders des Keizers
gevaarlijk voorkwam. ®

•> Het Decreet van inlijving vindt men in het Bulletin des
Lois No.
299 (5724) of bij van dijk, Répert. p. 63, met wegla-
ting der min belangrijke artikelen. Het Rapport is bij
de garden,
XII, 274, svv., en in den Moniteur van Amsterdam van 16 van
Hooimaand
1810 in \'t Hollandsch.

Deze Moniteur b.eeft het niet verder gebragt dan zes nommers,
van 15 tot 20 Hooimaand 1810, waarvan het laatste in de twee
talen. Hij werd toen vervangen door den
Courier van Amsterdam
insgelijks in \'t Hollandsch en \'t Fransch uitgegeven.

De stukken betrekkelijk den afstand worden ook gevonden in de
Besluiten, Proclamatiën, Publicatie en Decreet van het Gouverne-
ment,
zijnde het laatste deel van de Publicatiën van Z. M. den
Koning van Holland.
Het laatste staatsstuk ter Koninklijke druk-
kerij en met Koninklijk wapen is de
Proclamatie van 12 Hooi-
maand
1810, wegens de vereeniging van Holland met het Keizerrijk.
Daarna volgen ter Gouvernements-Drukkerij, de Decreten en Beslui-
ten
des Keizers met het Keizerlijke wapen op den titel.

\' (d) Napoleon lodewijk overl. 1831. Zie de Geslacht-stafel
op bl.
18 van de Besch.rijving der achtste Kaart.

8 Doe. Hist. III, 29 8; de garden, XII, 273; Moniteur du
22 Juillet 1810.

» De norvins, Histoire de Napoléon, Brux. 1828, 4 Y., III,
298.
Twee jaren vroeger had de Moniteur de woorden van Kei-
zerin
josephine verloochend, die het Corps législatif de vertegen-
woordigers der Natie had genoemd.
Michaud, Gouverneur van
Maagdenburg liet bij de vertaling der toespraak aan den kleinen
Prins de uitdrukkingen verzachten, \'t geen, zegt
wachsmuth Gesch.
Brankreichs,
III, 633, de zaak niet beter maakte. Het was een
wenk voor de volken onder de heerschappij der Napoleoniden.
Zie ook de lezenswaardige brochure van een mij bekende hand:
Souvenirs de la Brance Napoléonienne, Rott. 1852, p. 23.

-ocr page 256-

.9

Maar welke ook de plannen van den Keizer met
het Koninklijke kind mogen geweest zijn, geen
daarvan werd verwezentlijkt. Tot 1814 bleef het
Groot-Hertog van Berg en deelde daarna in de ver-
banning van zijn geslacht. Toen twintig jaar later
Romagna, ten gevolge der Julij-omwenteling, in
opstand was tegen het pauselijk gezag van Grego-
rius XVI, gordden hij en zijn broeder de wapenen
aan voor de Italiaansche vrijheid. Niet bestand
tegen de Oostenrijkers trachtten zij in der ijl naar
Ancona te vlugten; maar te Forli in den Kerkdij-
ken Staat werd Napoleon Louis door een doo-
delijke ziekte aangetast, en bezweek op 17 Maart
1831. \'

Laat ons tot het Vaderland in de bange jaren
der overheersching wederkeeren.

Naauwelijks waren de Hollanders overtuigd van
hunne inlijving of de nieuwe Luitenant-Generaal
bevond zich in hun midden. Op Zaturdag, den
14 Julij reeds deed hij zijn intrede binnen Amster-
dam, waar hij door een Commissie uit den Staats-
raad en door Burgemeester en Wethouders » onder
salvo\'s uit het geschut der wallen en van de sche-
pen op de reede werd ontvangen, onder den toe-
vloed eener ontelbare menigte en het geroep van
Leve de Keizer! Aan het paleis afgestapt, werd
Z D. H. door de Ministers en corps opgewacht,
terAvijl Z. D. H. de complimenteil van alle hoo-
ge geconstitueerde collégien ontving." ^ Ministers,
Staatsraden en Leden van het Wetgevend Ligchaam
legden den eed van getrouwheid in handen van
den Luitenant-Generaal af ^

Zoo was dan nogmaals een nieuwe en nu slechts
tijdelijke inrigting van bestuur in \'t leven geroepen;
want met 1°. Januarij 1811 zoude het Fransche
Bestuur geheel in werking treden.

De nieuw benoemde Luitenant-Generaal Charles
François Lebrun, Hertog van Plaisance, was
vroeger Consul geweest en thans reeds hoog
bejaard ^ Vriendelijk, eenvoudig in zijne leefwijze,
zeer werkzaam, beoefenaar der letteren, trachtte
hij zich de toegenegenheid der Hollanders te ver-
werven. Het Provisioneel Bestuur was nu aldus
geregeld. De Luitenant-Generaal zat voor in den
raad van Ministers en was met de uitvoering der
zaken "belast. Te Amsterdam was een afzonderlijk
beheer (administration spéciale) om over de dijken,
polders en andere openbare werken te waken ^ ;
dus een soort van Ministerie van den waterstaat en
de publieke werken. Tevens zou door het nog in
wezen gebleven Wetgevend Ligchaam de bovenge-
melde Commissie van 15 Leden benoemd worden,®
die zich naar Parijs zouden begeven » om een Raad
uit te maken ten oogmerk hebbende om te regelen
al wat tot de rijks- en gemeenteschulden betrekking
heeft en de grondslagen der vereeniging te doen
overeenstemmen met de plaatselijke en algemeene
belangen van het Land." ^ Deze Commissie werd
spoedig gekozen ; want reeds den 28 Julij was zij naar
Parijs vertrokken. De bekwaamsten onzer Staats-
lieden waren er leden van. De namen van V an
Gennep, Janssens, Mollerus, van Maanen, mo-
gen ten bewijze strekken Zij vergaderden onder voor-
zitting van Ver Huell in het hôtel der ilollandsche
ambassade te Parijs. Groote eenstemmigheid heerschte
doorgaans onder de leden. Allen gevoelden, dat
men voor de wet der noodzakelijkheid bukken en
alles in \'t werk stellen moest tot behoud onzer instel-
lingen voor zoover zij niet lijnregt streden met de
wetten van het Keizerrijk. ®

Voorloopig bleef overigens de inrigting van \'t
Koningrijk Holland, gedurende \'t jaar 1810, stand
houden. Alleen werden de benamingen van Colle-
giën en Autoriteiten gedeeltelijk reeds nu veranderd.
Zoo kreeg het Hoog Geregtshof den titel van Kei-
zerlijk Hoog-Geregtshof in Holland, en werden de
Notarissen van Koninklijke, Keizerlijke. Regt zoude
gesproken worden in naam des Keizers. De regter-
lijke ambtenaren zouden zweren gehoorzaamheid en
getrouwheid aan den Keizer, mitsgaders ijver en,
verknochtheid (zèle et dévouement) in de hun toe-
betrouwde functiën Diergelijke eeden waren door
allen, die eenige functiën bekleedden, in handen
van den Luitenant-Generaal afgelegd en de Moni-
teur of de Courier van Amsterdam heeft breede
lijsten van hen, die ze zwoeren. x\\ls men die na-
men leest, moet men tot de slotsom komen, dat de
politieke meeningen voor vele wijzigingen vatbaar
zijn. Aristocraten, Federalisten, ünitarissen. Oran-
jemannen zijn er bont dooreen gemengd en billijk
mag men zich verwonderen daar ook aan te treffen
Mr. P J J. Quint Ondaatje en Mr. C. J. de
Lange van Wijngaarden, beiden als de verst-
gevorderde omwentelingsgezinden bekend Zich-
zelven \'t meest gelijk was de Staatsraad in buitenge-
wone dienst J. Goldberg, die in \'t Groot Besogne

® Zie bl. 7 hiervoor.

^ Art. 12 van dat Decreet.

® Zie de namen in den Courier van Amsterdam van 28
Hooimaand 1810.

Ver huell a. w. II, 210, vg. Gogel, six en eenige an-
deren schijnen later aan dien Eaad of Junta te zijn toegevoegd op
verzoek van den Luitenant-Generaal Hertog
van plaisance , als
blijkt zoo uit den
Courier als uit ver huell\'s berigten.

»O Besluit van Z. D. H. den algemeenen Stedehouder van Z
den Keizer van
16 Hooimaand, N°. 2, in de Courier van Amster-
dam van
7 Oogstmaand 1810.

11 De eerste vroeger Secretaris van den Agent (Minister) der
algemeene politie (zie
Beschr. der zevende Kaart bl. 17) thans
Griffier van den Eaad van judicature voor de middelen te water
en te lande; de tweede in 1787 Kommandant van het Genootschap
te Gouda, door hetwelk de Prinses te Goejanverwellesluis werd
aangehouden; thans was hij Staatsraad in buitengewone dienst.
Zie
Moniteur van Amsterdam van 17 Hooimaand en Courier van
Amsterdam van
15 Oogstmaand 1810.

IX

-ocr page 257-

de inlijving had voorgestaan Een smet mag de
nakomelingschap echter niet op allen werpen, die
de vreemde heerschappij dienden. Behalve dat de
meesten hunne bedieningen om te leven noodig
hadden, waren velen overtuigd, dat zonder hen de
ambten aan de onbekwame handen van fortuinzoe-
kers overgeleverd of vreemdelingen daarin gedron-
gen zouden zijn. Zoo allen de grondbeginselen van
een Gijsbert Karei van Hogendorp hadden
omhelsd, het Vaderland zou er slechts te meer
door geleden hebben. Iets anders is het of niet
zij, die de vereeniging als een stoffelijk voordeel
hadden beschouwd, zeer spoedig werden teleurge-
steld, toen ze gevoelden, wat het zegt geen natio-
naliteit meer te bezitten en door louter willekeur
te worden beheerscht. Vooreerst bleef het bij ge-
wis niet zeer opregte betuigingen van eerbied voor
den Keizer aan onze, van belofte van bescherming
en zorg aan zijne zijde, gekleed in den omhaal
der officiële aanspraak en beantwoording. In den
Courier van Amsterdam van 20 Augustus ® konden
de Hollanders lezen, wat op Woensdag den 1
dier maand, \'s Keizers geboortedag, in de Tuileriën
plaats had.

ï De Keizer op zijn troon gezeten zijnde, omringd
van de prinsen, grootwaardigheid-bekleeders, de
kardinalen, de ministers, de groot-officieren, de
groot-adelaars, de officieren, de leden van den se-
naat en van den staatsraad, werd de deputatie van
Holland, sterk 48 personen, binnengeleid en door
Z. l). H. den prins aartskanselier van het rijk voor-
gesteld," Zij bestond uit de Junta of Raad, uit af-
gevaardigden van de marine en het leger, en uit
gedeputeerden van Amsterdam. De Admiraal Ver
Huell, hij, die het woord gevoerd had toen de
wensch te kennen werd gegeven om Prins Louis
als Eloning te mogen bezitten, hield weder de rede-
voering Zijn eerste woorden ademden, al kon het
niet baten, een oudvaderlandschen geest van vrij-
heidszin. »Bij het Hollandsche volk, Sire!" zeide
hij O. a "in de jaarboeken der geschiedenis bekend
door de daden zijner helden, de rondheid zijner
staatkunde, en de pogingen om zijne onafhankelijk-
heid te bewaren, leeft de herinnering nog aan de
deugden van het voorgeslacht. De groote gebeurte-
nissen in P^uropa," moest er toen volgen , »hebben
de politieke stelsels en de betrekkingen der volken
geheel veranderd, en de onafhankelijkheid door
onze voorvaderen ten koste van hun goed, hun
bloed, en van al wat hun het dierbaarst was,
moest natuurlijk door den drang der omstandigheden
gewijzigd worden." Het slot had welligt aan het
begin kunnen beantwoorden, het luidde: ^Vereenigd
met het eerste volk der wereld, door den grootsten
Vorst van het heelal geroepen om in de weldaden
te deelen, die zijn uitgebreid genie en zijne vader-
lijke goedheid overvloedig en alom over zijne ge-
lukkige onderdanen uitstorten en waarvan Holland
reeds de bewijzen ontvangen heeft, durven de Hol-
landers zich vleijen, dat zy zich de bescherming
waardig zullen maken van een magtig, edelmoedig,
regtvaardig en vrijzinnig (libéral) bestuur, door ge-
hoorzaamheid en vooral door gehechtheid aan hun
Vorst en Vader."

10

De Keizer gaf in zijn antwoord, waarop zijn ze-
gel als gedrukt staat, onverholen te kennen, dat
wij sedert 1795 onder de Fransche heerschappij
hadden geleefd, sprak met zooveel zelfverheffing
van zijne eigene daden, met zooveel vertrouwen op
\'t geen geschieden zou, dat hij de toekomst van
Europa in zijne hand en Engeland aan zijne voeten
scheen te zien. » De Fransche legers" zeide hij
«veroverden uw land als onvermijdelijk gevolg (fa-
talité) van uwe verbindtenis met Engeland. Sedert
de verovering, werd gij door een eigen bestuur ge-
regeerd , maar uw Gemeenebest maakte een deel
van het Rijk uit. Uw bestuur werd veranderd naar
mate de denkwijze zich in Frankrijk wijzigde ^ Ik
gaf u een Prins van Mijnen bloede. Mijne hoop
werd bedrogen. Meer lankmoedigheid heb Ik in
die omstandigheid getoond dan Mijn karakter en
Mijne regten gedoogden. Ik heb een einde aan
uwe onzekerheid gemaakt. Ik heb het vasteland
voor uwe nijverheid geopend. De dag zal aanlich-
ten, waarop gij Mijne adelaars op de zeeën zult
voeren, die door uwe voorvaderen beroemd zijn
gemaakt. Zegt aan Mijne Hollandsche onderdanen ,
hoe Ik er op reken, dat hilnne pogingen, vereenigd
met die Mijner overige onderzaten, strekken zullen
om de regten te zien herwinnen, die vijf achter-
eenvolgende coalitiën, door Engeland aangestookt
aan het vasteland hebben doen verliezen. Zegt
hun, dat zij op Mijne bijzondere bescherming staat
zullen kunnen maken." ^

Drie dagen later warden als bewijs van \'s Keizers
tevredenheid Amsterdam en Rotterdam onder het
getal der »goede steden" begrepen, waarvan er
thans 46 over \'t geheele Rijk waren

Wij waren alzoo Franschen. Reeds op den 17\'\'®"

// Votre administration se changea au gré des opinions, qui
se succédèrent en France."

® In \'t oog loopend was bij deze aanspraak \'t geen de Fran-
schen outrecuidance noemen. Men oordeele : //Ijorsque la providence
me fît monter sur ce premier trône du monde, je dus, en fixant
à jamais les destinées de l\'empire, faii-e éprouver à tous les bien-
faits de la stabilité et de l\'ordre, et faire disparaître chez tous les
maux de l\'anarchie. Je terminai les incertitudes de l\'Italie, en
plaçant sur ma tête la couronne de fer. Je supprimai le gouver-
nement qui régissait le Piémont. Je traçai dans mon acte de mé-
diation les constitutions de la Suisse, et conciliai les circonstances
locales de ce pays, les souvenirs de son histoire avec la sûreté et
les droits de la couronne impériale."

6 Bulletin des Lois, 310 fSSTQ^. Décret Impérial, qui met
les villes d\'Amsterdam et de Rotterdam au nombre des bonnes villes.
Au palais de St. Cloud le
18 Août 1810. Of in den Code orga-
nique,
p. 86. Zie omtrent het getal der goede steden Courier van
Amsterdam van
11 Oogstmaand 1810. Later werd bij Decreet,
gedagteekend, Rotterdam, 26 Oct. 1811,
Bult. des Lois N". 399
(7394), ook den Haag daaronder opgenomen. Art. 1. La ville
de ia Haye est élevée au rang des bonnes villes dont les maires
ont droit d\'assister à notre couronnement. Dit laatste zag op de
toekomst.

-ocr page 258-

11

Julij 1810 was »tot groote grieve van alle zee-
lieden" de Hollandsche vlag op het IJ nedergehaald
en door de Fransche Keizerlijke vervangen \\ Met
1811 zouden wij geheel als de overige deelen van
\'t Fransche rijk worden bestuurd. In tijds wer-
den de voorbereidingen daartoe gemaakt.

Reeds in September 1810 vinden wij het eerste
Decreet daaromtrent. Ons Land werd in 9 Depar-
tementen verdeeld.

1. Zuiderzee met Amsterdam als Hoofdplaats.
Het bestaat uit de voormalige Departementen
Amstelland en Utrecht en bevat alzoo ook de
eilanden Urk, Mark, Wieringen en Texel.

2. Bouches-de-la Meuse. Hetzelfde als Maas-
land, met uitzondering van \'t geen te voren bij
de Bouches-du-Rhin en de Deux Nethes gevoegd
was ^ Alzoo met uitzondering van \'t land van
Altena.

3. Bouches-de-TEscaut. Hetzelfde als Zeeland.

4. Bouches-du-Rhin. Hetzelfde als bij De-
creet van 26 April was bepaald, behalve dat ook
\'t Arrondissement Breda er bij gevoegd werd. Het
werd alzoo in \'t westen vergroot en dat stuk aan
de Deux Nethes ontnomen.

5. Issel-Supérieur. Het vorige Departement
Gelderland, behalve de gedeelten zuidelijk van de
Waal, die tot het vierde Departement Bouches-du-
Rhin behoorden.

6. Bouches-de-l\'lssel. Het vroegere Departe-
tement Overijssel; dus met het geheele eiland
Schokland. ^

7. F rise. Het voormalige Friesland, dus ook
met de eilanden Vlieland, Terschelling, Ameland
en Schiermonnikoog.

8. Ems-Occidental. De voormalige Departe-
menten Groningen en Drenthe; het eerste dus tot
de Eems, met het eiland Rottum.

9. Ems-Orient al \'t Voormalige Oostfriesland
met de eilanden Borkum tot Wangeroog ingesloten.

In \'t laatst van 1810 besloot Napoleon zijn
Rijk nogmaals te vergrooten in \'t noordwesten, om
zijn continentaal systeem met meer kracht uit te
breiden. Hij nam dus eenvoudig de steden Lubek,
Hamburg en Bremen, het gebied van de Vorsten
Aremberg en Salm, een gedeelte van
\'t koning-
rijk Westphalen met een half millioen inwoners.

200,000 onderdanen van het Groot-Hertogdom Berg,
aan Lodewijk\'s oudsten zoon geschonken en geheel
Oldenburg. Over de zwarigheid, dat de Hertog
neef was van Keizer Alexander, stapte hij heen
door hem als schadeloosstelling Erfurt aan te bieden,
dat 16 October 1806, na den slag bij Jena, bij \'t
Fransche Rijk was ingelijfd. Napoleon\'s Minister
van binnenlandsche zaken zeide, dat de omstandig-
heden zulks vorderden. Die betuiging was noodig,
daar vroeger meermalen verzekerd was, dat men
den Rijn niet overschrijden zoude. Later (16 Junij
1811) verklaarde de Keizer, dat hij niet zijn grond-
gebied had willen vergrooten, maar alleen zijne
magt ter zee (moyens maritimes). ^ Bij Senatus-
Consult van 13 December 1810 werd dit alles be-
sloten en ons Vaderland als ten tweeden male met
het Rijk vereenigd of liever bij een nieuwen bundel
van Departementen gevoegd. Artikel 1 houdt, na-
melijk in, dat Holland, de Hanse-steden enz een
integrerend, of te zamen een geheel uitmakend deel
van het Fransche Keizerrijk zouden zijn. Deze
landen zegt Art. 2, zullen tien Departementen
vormen. Zij waren de bovenstaande, zonder de
Bouches-de-l\'Escaut en de Bouches-du-Rhni ®, maar
met de Bouches-du-Weser, Bouches-de-l\'Elbe en de
Ems-Supérieur. In \'t eerste dezer drie laatste
lagen Bremen en Oldenburg, in de Bouches-de-
l\'Elbe Hamburg en Lubek. In de Ems-Supérieur
Osnabruk en Lingen. Lubek vormde nu de noord-
oostelijkste punt van het nieuwe Westersche Kei-
zerrijk.

Dit Besluit had in zoover eenige beteekenis, dat
van die Departementen vijf seriën werden gemaakt
voor de Gedeputeerden naar het wetgevend lig-
chaam, (corps législatif) namelijk: 1° Bouches-de-la-
Meuse en Ems-Occidental, 2° Frise en Ems-Supérieur,
3° Zuiderzee en Ems-Oriental, 4° Bouches-de-l\'Issel
en Bouches-de-l\'Elbe, 5° Issel-Supérieur en Bouches-
du-Weser Ieder dier Departementen zoude van 2 tot 5
Gedeputeerden hebben l Voor de Zuiderzee, de
Bouches-de-la-Meuse, de Issel-Supérieur, de Bou-
ches-de-l\'Issel, Frise en Ems-Occidental zoude een
Keizerlijk Geregtshof te \'s Hage zijn, voor de Ems-
Oriental, de Ems-Supérieur, Bouches-du-Weser en
Bouches-de-l\'Elbe een te Hamburg

Op denzelfden dag benoemde de Keizer den
Hertog, nu gestegen tot Prins, van Plaisance,
thans Luitenant-Generaal, als Gouverneur-Generaal
óver de Hollandsche Departementen en bij een

® Thiers , Cons, et Empire, III, 394 ; w^achsmuth , Gesch.
Frankr. im Revol.
Ill, 635. De aanspraak is in de Rott. Cotirant
van 22 Junij en in den Courier van Amsterdam van 21 Zomer-
maand 1811.

6 Alzoo 1, 2, 5, 6, 7, 8 en 9.

^ De Zuiderzee had er 5, Bouches-de-la-Meuse 4, Issel-Supé-
rieur 3, en van 6 tot 9 bovengenoemd ieder 2.

® Sénatus-Consulte organique portant que la Hollande, les Filles
anséatiques , le Lauenhourg etc. font partie intégrante de VEmpire
Français, du
13 Bec. 1810, donné en notre palais des Tuileries
le
14 Bée. de Van 1810, Bull des L. N°. 331 (6163); of Code
organique,
p. 434.

® Bécret Imp., qui nomme le Prince Architrésorier, Gouverneur
Général des départemens de la Hollande. Au palais des Tuileries le
13 Bée. 1810, Bull des Lois, N°. 831 (6165) of Code organique
p. 443.

4*

-ocr page 259-

12

tweede Decreet Prefecten in eenige onzer Departe-
menten. Den Graaf de Celles voor de Zuider-
zee \\ den Baron de Stassart voor de Bouches-de-
la-Meuse Verstolk voor la Frise, Andringa
voor de Jssel-Supérieurl Hostède (Hofstede) bleef
bij de Bouches-de-rissel en Vichers (Wichers) bij
de Ems-Occidental

Nog was het jaar niet ten einde of er is in de
verdeeling der Departementen nieuwe verandering
gekomen. Gelderland, Overijssel, Drenthe en Gro-
ningen kregen daarbij eene oostelijke uitbreiding,
bij Decreet van 26 December 1810.

Bij het eerste (Issel-Supérieur) werd de streek
tusschen de Berkel en de Lippe gevoegd, zoodat
Munster en Emmerik nu tot hetzelfde Departement
als Tiel en Arnhem behoorden.

Bi] het tweede (Bouches-de-l\'lssel) kwam de streek
tusschen Berkel, Vecht en Ems, waardoor Bentheim
en Steinfurt in \'t zelfde Departesnent met Zwol lagen.

Bij het derde en vierde (Ems-Occidental) het
overblijvende tusschen Vecht en Eems. De verdee-
ling in Arrondissementen en Cantons werd er tevens
bij bepaald ^

Dit hield evenwel slechts aan tot den 27 April
1811, toen al die bijgevoegde deelen weder wer-
den afgerukt en daaruit het nieuwe Departement la
Lippe gevormd werd, zoodat de genoemde Depar-
tementen nu weder werden teruggebragt tot de
grenzen van 13 September 1810 »Napoleon,"
zegt een Nederlandsch schrijver te regt, »knipte
naar believen de kaart i^an Europa in stukken en
lapte de snippers weder aan elkander; hij kwetste
daardoor vele nationale gevoelens en schiep te ge-
lijk eene groote reeks van moeijeliikheden in de
administratie." \'\'\'

Wat die administratie zelve betreft, trachtte de
Keizer die door verschillende Decreten te regelen.
En uit dat administrative oogpunt behoort als een
geheel te worden beschouwd hetgeen na het Trac-
taat van 16 Maart 1810 nog Koningrijk Holland
gebleven was. Zoo dit, zonder die voorafgaande
verbrokkeling, te gelijk met Braband en Zeeland in
eens ware ingelijfd, zoude dat alles denkelijk admi-
nistratief bijeengehouden geweest zijn. Nu moet
men onderscheiden tusschen het grootere noordelijke
deel van ons Land en het kleinere zuidelijke, zoo
als het is afgebakend door de roode grenslijn van
16 Maart op de achtste Kaart. Vooraf over het
grootste, noordelijke deel.

Nadat als herinnering aan eene ondergegane orde
van zaken Mr. Rutger Jan Schimmelpenninck,
bij Decreet van 14 October 1810 tot Grootschat-
meester van de Orde der drie gulden vliezen was
benoemd, verscheen dat van den l^\'1®",® houdende
een algemeen reglement ter organisatie der Depar-
tementen van Holland. Het is zeer uitgebreid en
houdt 220 artikelen in. De eerste Titel behandelt
het Algemeen Bestuur. Aan \'t hoofd der Hölland-
sche Departementen staat een Gouverneur-Generaal,
Groot-dignitaris van \'t Keizerrijk. Dan een Staats-
raad-Intendant-Generaal van finantiën en buitenland-
sche zaken, een Requestmeester belast met den
waterstaat of het bestuur van polders, dijken en
wegen, een Requestmeester, directeur der centrale
kas, een Requestmeester, Opperdirecteur der Doua-
nen , een Directeur der publieke schuld en een Di-
recteur van politie.

Het Gouvernement was te Amsterdam gevestigd.

De vierde en vijfde Titels behelzen de verdeeling
van het grondgebied in zeven Departementen met
de onderverdeeling in Arrondissementen. De Cantons
zouden later geregeld worden door den Gouverneur-
Generaal

Men heeft, zie de Kaart:

I. Zuiderzee. Amsterdam is de hoofdplaats.
Er zijn vier Arrondissementen: 1°. Amsterdam,
2". Hoorn met de eilanden Texel, Wieringen,
Marken en Urk, 3°. Utrecht, 4°. Amersfoort.

II. Bouches-de-la-Meuse. Hoofdplaats den
Haag. Vier Arrondissementen: 1°. den Haag, 2".
Rotterdam, 3°. Dordrecht, 4". Flakkee.

III. Bouches-de-r Issel. Hoofdplaats Zwol.
Drie Arrondissementen: 1°. Almelo, 2°. Deventer,
3°. Zwol met het eiland Schokland.

IV. Issel-Supérieur. Hoofdplaats Arnhem.
Drie Arrondissementen: 1°. Arnhem, 2". Zutphen,
3". Thiel.

V. Frise. Hoofdplaats Leeuwarden. Drie Ar-
rondissementen : 1°. Heerenveen, 2°. Sneek, 3°.
Leeuwarden met de eilanden Vlieland, Terschelling,
Ameland en Schiermonnikoog.

VI. Ems-Occidental. Hoofdplaats Groningen.
Vier Arrondissementen : 1°. Groningen, 2°. Appin-
gadam met het eiland Rottum, 3". Winschoten,
4°. Assen.

® Décret Imp. qui nomme Mr. Schimmelpenning grand Trésorier
de Vordre des Trois-Toisons. Au palais de Fontainebleau, Bull. d.
L.
320 (6039).

Béer. Imp. contenant Règlement général pour Vorganisation
des départemens de la Hollande. Au palais de Fontainebleau, le
18 Octobre 1810. Bull. d. L. N°. 332 (6043) of Code organ.
p. 110.

^ " Titel vijf heeft tot opschrift : De l\'organisation administrative,
dus hier niet regterlijk, hoewel \'t zamenhing, daar ieder Depar-
tement een Prefect, ieder Arrondissement een Sous-prefect en
tevens een regtbank van eersten aanleg had.

-ocr page 260-

13

VIL Ems-Oriental. Hoofdplaats Aurich. Drie
Arrondissementen: 1". Aurich, 2". Emden, 3°. Jever
met de eilanden Borkum tot Wangeroog ingesloten.

De meeste dier Arrondissementen stonden gelijk
met de kwartieren van het Koningrijk Holland en
waren dus enkel van naam veranderd. De namen
der Hoofdplaatsen van Departementen ziet men
groot-kapitaal gedrukt, die der Arrondissementen
klein-kapitaal, de eerste dubbel, de tweede enkel
rood onderstreept.

Ieder Departement had een Prefect aan het hoofd,
ieder Arrondissement een Sous-prefect Wat tot
de Kamers van Koophandel, \'t bestuur der dijken
en polders, der Gemeenten, aan wier hoofd Maires
stonden, en het onderwijs betrekking had, werd bij
den vijfden Titel insgelijks vastgesteld of bij voor-
raad op den ouden voet gelaten.

De zesde handelde over de regter lijke magt. Een
Keizerlijk Geregtshof was in den Haag met 40
Raadsheeren, belast met de uitspraak over de appellen
der regtbanken van eersten aanleg en van koophan-
del en met de criminele zaken, volgens het lijfstraffe-
lijk wetboek. Ieder Arrondissement had voorts een
Regtbank en daarenboven was er een te Haarlem,
Alkmaar, Leyden en Gorinchem. En daar de uitge-
strektheid der ressorten dezer regtbanken niet be-
paald was in dat Decreet zoo als die der andere,
die den omvang der administratieve Arrondissemen-
ten hadden, zoo werd in Art. 65 gezegd, dat die
ressorten nader zouden worden geregeld, \'t geen
geschiedde bij Decreet van 20 Januarij 1811. Wel
zijn daar ook genoemd Amsterdam, Hoorn, den
Haag en Dordrecht; maar het was omdat van die
regtbanken gedeelten van de ressorten werden afge-
nomen als: van Amsterdam voor Haarlem, van
Hoorn voor Alkmaar, van den Haag voor Leiden
en van Dordrecht voor Gorinchem Al de dubbel
of enkel rood onderstreepte plaatsen hebben dus
een regtbank van eersten aanleg, als zijnde Hoofd-
plaatsen van haar Departement en te gelijk van een
Arrondissement of van dit laatste alleen. De vier
genoemde steden Alkmaar en Haarlem uit de Zui-
derzee, en Leiden en Gorinchem uit de Bouches-
de-la-Meuse zijn, om haar aan te wijzen als zetels
van Regtbanken, hoezeer zij geen hoofdplaatsen
van administratieve Arrondissementen zijn, ook on-
derstreept, doch blaauw omdat de verdeeling op de
Kaart is naar het bovengemeld Decreet van 18 Oc-
tober 1810, dat met 1". Januarij 1811 in werking
kwam

Het jaar 1811 bragt echter nieuwe wijziging. In
October werd nu de verdeeling, zoo \'t heette, defi-
nitief geregeld, toen de Keizer ons Vaderland met
een bezoek vereerde. Op het paleis te Amsterdam
werd dat Decreet geteekend l Hierdoor werd het
administratieve en judiciële op gelijken voet gebragt,
en daardoor werkelijk verbeterd. Want op den
regel, dat iedere zetel van een regtbank Hoofdplaats
was van een Arrondissement, en verblijfplaats van
een Sous-prefect waren uitzonderingen in de steden
Alkmaar, Haarlem, Leiden en Gorinchem, die wel
regtbanken bezaten, maar niet aan \'t hoofd van
een administratief Arrondissement stonden en geen
Sous-prefect in hun midden hadden. Terwijl nog
deze uitzondering in de Bouches-de-la Meuse be-
stond , dat het vierde Arrondissement van dat
Departement, enkel het eiland Flakkee bevattende,
geen regtbank had.

De verdeeling werd nu in de twee Departemen-
ten, waar zulks alleen noodig was, te weten der
Zuiderzee en der Bouches-de-la Meuse aldus ge-
wijzigd :

De Zuiderzee kreeg in plaats van vier, zes Ar-
rondissementen en dus nu, behalve Amsterdam,
Hoorn, Utrecht en Amersfoort, nog de Arrondisse-
menten Alkmaar en Haarlem.

De Bouches-de-la Meuse even zoo, in plaats van
vier, zes Arrondissementen. Den Haag, Rotterdam,
Dordrecht en Flakkee werden vermeerderd met
Leiden en Gorinchem ®, terwijl het Arrondissement
Flakkee werd vergroot met Voorne en Putten, dat
van het tweede Arrondissement werd afgenomen en
nu Brielle werd genaamd, in welke stad een regt-
bank werd gevestigd. Ieder dier nieuwe administra-

daar dit alles in April door de schepping van het Departement
de la Lippe weder verviel. Men ziet dus vóór zich de verdeeling
naar het Decreet van 18 October 1810, zoo als die was na
37 April 1811, dat is na de formatie der Lippe, maar met aan-
wijzing der plaatsen, die volgens het Decreet 30 Januarij 1811
en het terstond te vermelden Decreet van 31 October 1811 zetels
werden van Arrondissements-regtbanken van eersten aanleg, en
tot onderscheiding van die, welke volgens 18 Oct. 1810 bestonden,
blaauw onderhaald zijn.

\'\' Décret Imp. contenant circonscription définitive des Départe-
mens, Arrondissemens, Cantons et Communes de la Hollande. Au
palais d\'Amsterdam,
Ze 31 Octobre 1811. Bull, des Lois No. 398
(7378)
of KEMPEK, Jaarboeken I, 3, 65, vgg.

5 Delft heeft vele pogingen aangewend om een Arrondissements-
regtbank (Tribunal de Ire instance) te bekomen. Op 25 Oct. 1811
rigtten de inwoners een adres aan den Keizer, die toen in Holland
was, te dien einde, geteekend
a. van schuylenbürch. Maire.
Het eindigde aldus: La ville de Delft dont la, population se monte
encore à environ quinze, mille ames , forme seule deux cantons,
en y réunissant quatre ou cinq cantons voisins, il ne seroit fait
aucun tort à l\'Arrondissement de Eotterdam , et les habitans de
plusieurs communes rurales si éloignées maintenant du Chef-lieu
de l\'Arrondissement s\'en trouveraient considérablement soulagés.
Mais Sire! c\'est sur la bonté et la puissante protection de V. M.
que la ville de Delft fonde son principal espoir, et comme chaque
pas que fait V. M. en visitant ses peuples est marqué par un
nouveau bienfait, la ville de Delft attend tout de l\'auguste
présence de V. M. dans ses murs, et ose se flatter que la fête
nationale, que toute la Hollande célèbre dans ce moment, sera
aussi pour les habitans de Delft un monument durable de joye et
de reconnaissance." Uit
het Archief van Delft. Aan het verzoek
werd niet voldaan.

-ocr page 261-

14

tieve Arrondissementen werd zetel van een Sous-
prefect \\

Ik kom nu tot het zuidelijk deel van ons Vader-
land, dat reeds 16 Maart 1810 was afgestaan, te
weten Zeeland, Braband en het stuk van Gelder-
land bezuiden de Waal, waarin Nijmegen ligt. In
dien doolhof zal ik trachten den weg te vinden,
en moet duidelijkshalve herhalen \'t geen op bl 2
gezegd is.

Bij Senatus-Consult van 24 April en bij Decreet
van 26 April 1810 was de verdeeling dier gewesten
geregeld. , Zeeland en westelijk Braband waren
daarbij aan de Deux Nethes gehecht met de Ar-
rondissementen Middelburg, Breda en i3ergen op
Zoom, maar bij Decreet van 15 Mei 1810 was
Zeeland tot het bijzonder Departement Bouches-de-
l\'Escaut gevormd, en dat verdeeld in drie Arron-
dissementen: Middelburg, Goes en Zierikzee, zoo
als zij op de Kaart zijn aangewezen.

Bij Decreten van 8 Augustus en 8 November
1810 werd die verdeeling van Zeeland behouden,
en zóó wilde men taal en al doen verdwijnen, dat
Art. 61 van het laatste Decreet voorschreef, dat
met 1 Januarij 1813 al de openbare acten uitsluitend
in \'t Fransch gesteld moesten worden. Hiertegen echter
schijnen bezwaren ingebragt te zijn; want nog in de-
zelfde maand werd dat tijdstip onbepaald verschoven ^
De invoering der Fransche wetten werd vastgesteld
op 1 Januarij 1811.

Dusverre wat Zeeland betreft. — Moeijelijker is
het met het Departement der Deux Nethes

Bi] bovengenoemd Decreet van 26 April 1810
werd gezegd, dat het westelijk deel van Braband
(te gelijk met Zeeland) aan de Deux Nethes was
gehecht. Zeeland werd, als gezegd is, er afge-
nomen bij het Decreet van 15 Mei 1810, dus bleef
toen nog bij de Deux Nethes het westelijk deel van
Braband waarin Bergen op Zoom en Breda gelegen
zijn. Bij Decreet van 13 September 1810 (zie bl. 11)
werd dit stuk. Arrondissement de Breda genoemd,
aan de Deux Nethes ontnomen en bij de Bouches-
du-Khin gevoegd Toen was dus het Departement
des Bouches-du-Rhin ons geheel Braband met het
zuidelijk stuk van Gelderland. Dit is echter weder
veranderd, zonder dat ik het Decreet heb kunnen
opsporen, waarbij dit bepaald is. Stellig toch is het
Arrondissement Breda weder bij de Deux Nethes ge-
komen ; want bij Senatus-Consult van 19 Februarij
1811, dat de Gedeputeerden bij het Wetgevend
Ligchaam opnoemt, wordt ook gevonden het De-
partement des Deux Nethes en daaronder genoemd
het Arrondissement Breda, waarvoor de Maire van
Roosendaal als Gedeputeerde gekozen werd Op
geen kaart van Frankrijk is dan ook, voor zoover
mij bekend, westelijk Braband tot de Bouches-du-
Rhin gebragt. Op de Kaart ziet men derhalve
westelijk Braband bij het Departement der Deux
Nethes, waarvan Antwerpen hoofdplaats was, inge-
lijfd, met de Arrondissementen Bergen op Zoom,
Breda en Turnhout.

De Bouches-du-Rhin, met den Bosch voor hoofd-
plaats, vormen het overige deel van Braband, in de
drie Arrondissementen van den Bosch, Nijmegen
en Eindhoven verdeeld. De juiste omvang der
Arrondissementen in die twee Departementen heb
ik op geen kaart gevonden, en die niet trachten te
plaatsen, daar het beter was die grenzen niet,
dan ze onjuist aan te geven.

Van het allerzuidelijkst deel onzer vroegere be-
zittingen is slechts een klein gedeelte zigtbaar, zij
lagen in het Departement de-la-Meuse Inférieure
waarvan Maastricht de Hoofdplaats was Op de
volgende tiende Kaart, waar op een carton de
zuidelijke Nederlanden volgens de Fransche ver-

♦ A.rt. 5 zeide: Le Département des Bouches-du-Rhin restera
tel qu\'il a été organisé par nos précédens décrets, sauf la réunion de
l\'arrondissement de Breda, lequel cessera de faire partie du départe-
ment des Deux Nethes , pour être incorporé à celui des Bouches-
du-Rhin.

^ Senatus-Consulte, qui nomme les députés au corps législatif pour
les Départemens des Bouches-de-V Escaut etc. du
19 Février 1811,
Donné en notre palais des Tuileries le 20 Février 1811. Bull,
d. L. No.
353 (6546) of Code organique, p. 178. Art. 1. Les
députés que les départemens des Bouches-de-l\'Escaut, des Bouches
du Rhin, du Zuyderzee, des Bouches-de-la-Meuse, de l\'Issel-supé-
rieur, des Bouches-de-l\'Issel, de Frise , de l\'Ems-occidental, de
l\'Ems-oriental, et celui des Deux Nethes, pour le complément de
sa deputation, doivent fournir au Corps législatif, sont nommés
ainsi qu\'il suit. De Keizer koos die Gedeputeerden uit de ver-
mogendste en aanzienlijkste personen, als blijkt uit de hiervolgende
namen :

Bouches-de-l\'Escaut ; van doorn ; van royen , ancien conseiller
d\'État.

Bouches-du-Rhin: jean diderick van tuyl van serooskerken,
membre du Conseil général.

Zuyderzee : cambier , ancien Ministre de la guerre ; de lynden
de lunenbtirg,
ancien préfet d\'Utrecht.

Bouches-de-la-Meuse: van der goes, ancien Ministre des rela-
tions extérieures;
mollerus, ancien Ministre de l\'intérieur;
abraham gevers, ancien Directeur des Postes.

Issel-Supérieur: ver huell, ancien Ministre plénipotentiare;
delemburg styrum, sous-préfet à Arnhem.

Bouches-de-l\'Issel : de vos van steen wijk , ancien Ministre
plénipotentiaire ;
queysen , ancien préfet de 1\'Ost-Frise.

Frise: burmania rengers; lamoraal rengers.

Pour le Département des Deux Nethes, Arrondissement de Breda:
panneboeter, Maire de Roosendael.

-ocr page 262-

15

deeling voorkomen, zal men dat Departement in
zijn geheel vinden \\

Bij het behandelen der vorige tijdperken werden
de hoofdtrekken der in werking zijnde constitutiën
steeds door mij geschetst. Wij zagen, hoe de meesten
dier staatsstukken zeer vrijzinnige bepalingen in-
hielden, die echter door de pressie van Frankrijk
niet werden uitgevoerd en onze regeringsvorm
doorgaans sedert 1795 matte afspiegeling was van
de Fransche. Door de inlijving in \'t Keizerrijk
hield die valsche positie op en wij werden der
Fransche Constitutie deelachtig. Wij zouden toen
hebben kunnen weten waaraan ons te houden. De
voorregten , der Fransche Natie geschonken, waren
ook de onze, daar wij evenzeer onderdanen des Kei-
zers w^aren. En echter was de toestand, zonder eens
van het verlies van nationaliteit te spreken, even
scheef gebleven; want de waarborgen, die de staats-
wetten op het papier gaven, vielen weg, als het
de praktijk gold. Wij leefden met onze Fransche
broeders onder dezelfde, bange militaire alleen-
heersching, de hardste en onregtvaarcligste en druk-
kendste, die er zijn kan.

De geheele staatsinrigting had eigenlijk tot grond-
slag de Constitutie van 1799 Daar las men wel
geen plegtige verklaring meer, als in die van
1795 dat het Volk souverein was, maar iedere
Gemeente (Arrondissement communal) stelde toch
bij stemming een lijst op van hen, die zij geschikt
achtte om openbare bedieningen in de Gemeente
te bekleeden; de aldus gekozenen vormden een
tweede lijst van hen, die voor de departementale
ambten de meeste bekwaamheden schenen te heb-
ben, deze laatsten kozen weêr hen, die voor de
openbare nationale posten \'t best berekend schenen.

Uit deze lijsten werden de leden van de wetge-
vende magt gekozen, te weten van het Tribunaat,
uit honderd leden bestaande, en van het Wetgevend
Ligchaam (Corps législatif) van drie honderd leden,
beiden ieder jaar met een vijfde te vernieuwen.
Het Tribunaat onderzocht de aangeboden wetsont-
werpen; de beraadslaging had in het Wetgevend
Ligchaam plaats door drie leden van het Tribunaat
en drie uit den Staatsraad (Conseil d\'Etat) van wege
\'t Gouvernement; doch de leden van het Wetgevend
Ligchaam mogten geen deel aan de discussiën ne-
men en beslisten alleen bij geheime stemming. De
zittingen van het Tribunaat en het Wetgevend Lig-
chaam waren openbaar, maar niet meer dan twee-
honderd personen werden toegelaten.

De Senaat (Senat conservateur) telde 60 leden,
doch zou tot 80 kunnen klimmen, door er in de
eerste tien jaren jaarlijks twee bij te voegen. De
benoeming geschiedde door den Senaat uit een

\' Zie over de verdeeling van ons Vaderland, tijdens het Fran-
sche bestuur:
Nieuwe verdeeling der 7 Departementen van Holland
in Arrondissementen en Kantons,
Amst. bij e. maaskamp
en Verdeeling van Holland in Departementen, Arrondissementen en
Vredegeregten, Amst. bij j. allart, 1813. In dit laatste vindt
men op bl. 68. n In dit tweede Arrondissement zijn gevestigd
twee regtbanken van eersten aanleg, ééne in de stad Rotterdam,
en ééne in de stad Delft. Dit laatste in eene vergissing.

« 13 December 1799 (32 Frimaire, An VIII).

^ 22 August. 1795 (5 Fructidor, An III).

voordragt van drie personen door het Wetgevend
Ligchaam, het Tribunaat en den Eersten Consul,
elk één, aangeboden.

Het Gouvernement bestond uit drie Consuls voor
tien jaren en altijd herkiesbaar. Volgens de Con-
stitutie zelve (Art. 39) waren daartoe benoemd
Bonaparte, Cambacères en Lebrun \\ Den
eersten Consul was echter veel grooter magt dan
den overigen gegeven (Art. 40 vgg.) Het Gouver-
nement mogt geen oorlog verklaren of vrede slui-
ten zonder de wetgevende magt ^

Wel was de volkskeuze bij deze Constitutie tot
het opmaken van candidatenlijsten bepaald, wel
Averden regeringsmaatregelen genomen door zooge-
naamde Senatus-Consulten, alleen van \'t Gouverne-
ment en den Senaat uitgaande, maar naar de letter
der grondwet was er geen despotismus.

Het naderde echter met rassche schreden. Reeds
in 1801 werden speciale regtbanken opgerigt en de
regters daarin door den 1®\'®" Consul benoemd. In
1802 werden bij vernieuwing van het Wetgevend
Ligchaam, de namen van 60 leden daarvan en 20
van het Tribunaat uitgeschrapt. Dit werd elimina-
tion genaamd. Het Tribunaat werd tot op de helft
verminderd, de discussie der wetten in \'t openbaar
afgeschaft

Toen de eerste Consul op den Mei 1804

te St Cloud door Cambacères als »Majesteit" be-
groet werd, geschiedde dit volgens een Senatus-
Consult van die dagteekening dat de Constitutie
van de Republiek (zoo heette het nog) met een
Keizer aan \'t hoofd inhield. »Het Gouvernement"
luidde Art. 1, »van de Republiek is toevertrouwd
aan een Keizer, die den titel van Keizer der Fran-
schen voert," en Art. 2: »Napoleon Bonaparte,
eerste Consul der Republiek is Keizer der Fran-
schen." Over de erfelijkheid zoude het Volk stem-
men, en de beslissing was gunstig; want de zwij-
genden werden voor toestemmenden gehouden
De Staats-ligchamen waren behouden, hoezeer in

-ocr page 263-

16

den Senaat menigte van Prinsen en Groot-dignitaris-
sen traden, die voorzitters waren van de Kies-
collegiën, welke daardoor in onmiddelijke af-
hankelijkheid van den troon werden gehouden en
alle beteekenis verloren. Weldra mogten de leden
van den Senaat door den Keizer zelf worden be-
noemd; het Tribunaat werd in 1807 opgeheven.
De onafzetbaarheid der regters werd niet langer
geëerbiedigd en in 1808 werd een aantal regter-
lijke ambtenaren ontslagen, bij eenvoudig Deereet.
Dat heette men épuration

Dit weinige zij genoeg , want ik wilde alleen aan-
wijzen , dat er feitelijk geen Constitutie bestond.
Het werd een regeren door Decreten en Senatus-
Consulten, dat is: door besluiten óf door den Keizer
uit magtvolkomenheid genomen, of door een Staats-
ligchaam, dat in laffe vleijerij en lage onderwerping
slechts met den kruipenden Senaat van \'t romein-
sche Keizerrijk kan vergeleken worden. Bij het
voortbestaan van speciale regtbanken was alle weer-
stand geknot, vrijheid van drukpers een schaduw-
beeld , persoonlijke vrijheid ongewaarborgd. De
Franschen zeiven zijn daar zoodanig van overtuigd,
dat zij, die de nagedachtenis des Keizers vereeren,
erkennen, dat de Constitutie hare werking gemist
heeft en slechts onder Napoleon\'s opvolgers van
waarde zoude hebben kunnen worden, daar zij nu
door een onbestreden en geduldig gedragen despo-
tismus werd ter zijde geschoven \\ en dat, van
18 Mei 1804 af, Frankrijk gedurende tien jaar met
gesloten deuren geregeerd werd ^

Het is den onbeperkten alleenheerscher eigen om
de boeijen, waarmede hij een volk omklemt, steeds
enger aan te smeden, vooral, zoo hij als veldheer
zijne getrouwen van zegepraal tot zegepraal voert.
Hij past de krijgswetten toe op de Natie, die hem,
den gelauwerden, met blij gejuich na iedere over-
winning te gemoet stroomt. Zijn eigen naam ver-
heerlijkende, doet Napoleon ook dien van Frankrijk
eerbiedigen. Hij breidt het uit, hij grijpt al stouter
om zich heen en in 1811 is de held ten toppunt
zijner grootheid. Naast hem staat zijn gemalin uit
de oudste dynastie van Europa en, vreemde over-
eenstemming, van hetzelfde Vorstenhuis, dat de
laatste Koningin aan Frankrijk heeft geschonken.

Wij Hollanders lagen als een nietig deel der reu-
zenheerschappij, met half Europa tevens, aan zijne
voeten. Wij _waren de drie bangste jaren onzer
geschiedenis ingetreden. Drie jaren slechts, zij zijn
zoo spoedig vervlogen. Dus spreken wij, die de
uitkomst van den grooten wereldstrijd hebben be-
leefd, niet alzoo onze vaderen van 1811. Zij had-
den slechts een oog op de Kaart van Europa te
slaan ^ Het keizerrijk strekt van de Pyreneën tot
de Oostzee, van Rome tot Amsterdam, het Rijn-
verbond ziet den Keizer naar de oogen, in Napels
in Spanje, in Westfalen zetelen broeder-Koningen,
\'t noorden van Italië, Zwitserland, Warschau zijn
als onderdanen, Pruissen en Oostenrijk zyn ge-
demoedigd; Rusland en Zweden en Denemarken
zijn Frankrijk\'s bondgenooten. Wel werd de krijg
door de Spaansche oproerlingen met inspanning
gevoerd, maar Generaals als Suchet, So uit en
Marmont zouden hen eindelijk doen bukken.
Engeland alleen heft het trotsche hoofd uit de
baren en begrimt de Keizerlijke vloten, die het
uitloopen wagen, maar zal het alléén den kamp
volhouden ten koste van eigen handel en vertier?
Geen straal van hoop verkwikte het Hollandsch
harte, en in stillen weemoed zei men Bilderdijk na;

Des noodlots ijzren doem
Klonk door de ruimte, en sprak: //Zij Hollands naam verdwenen!"

De naam van \'t Vaderland, van Holland, is geweest."

Zoo traden wij het jaar 1811 in. Hier eene ge-
schiedenis der Fransche heerschappij te leveren,
gedoogt de inrigting van dezen arbeid niet; maar
een denkbeeld van onzen toestand zal ik trachten
te geven, door eenvoudig de dagbladen dier dagen
te raadplegen en daaruit het merkwaardige aan te
teekenen. Hoezeer onder het knellen der censuur
geschreven, en den grooten Napoleon bewieroo-
kende, zullen ze ons jammers genoeg melden,
\'t Geen in de Departementen der Zuiderzee en der
Bouches-de-la-Meuse voorviel, strekke ter vingerwij-
zing voor de overigen

De namen, die aan \'t koningrijk Holland herinneren,
zijn met 1 Januarij verdwenen. De Landdrosten zijn
Prefecten, de Kwartierdrosten Sous-prefecten gewor-
den De Burgemeesters hebben plaats gemaakt voor
de Maires Hollanders leggen den eed als Kamer-
heer bij Z. M af Hollandsche Dames doen zich
den Keizer voorstellen Aan de voormaals Holland-
sche troepen worden Adelaren uitgereikt door den
Graaf van Berger-Duin (Dumonceau). Zij staan
op het plein voor het paleis te Amsterdam geschaard
en hij verkondigt hun, hoe ze nu in den rang dier

neun Blättern von rüd. gross, Stuttg. 1854, Den omvang van
\'t Fransche Keizerrijk vindt men in alle historische Atlassen
waarin de nieuwe tijd behandeld is. In
von sprüner\'s Grooten
Atlas, tweede afdeeliug, No. 38 en 73; in zijn Schul-Atlas,
No. 21; bij
th. König Rist. Geogr. Hand-Atlas, Wolfenb. 1851,
No. 38, van welken een Nederlandsche bewerking met toevoeging
eeniger Kaarten van ons Vaderland, te \'s Hage ia verschenen ; bij
jos. beck, Hist. Geogr. Atlas für Schule u. Haus, Freib. 1856 ,
No. 33 ; enz., enz.

Bij de Franschen zelveu, die in de laatste jaren niets belangrijks
voor Historische aardrijkskunde hebben geleverd, vindt men het
Keizerrijk bij
dussieux (zie mijne Inleiding , bl. 5 No. 8) No. 31
en 33 en
düküy (Int. bl. 5 No. 10) No. 13.

1 Volgens besluit van den Hertog van Plaisance. Art. 1. Les
Landdrosts nommés à des préfectures de Hollande prendront le titre
de préfets. Art. 4. Les Dross-de-quartier prendront le titre de
Sous-préfets etc.

Fait en notre palais d\'Amsterdam. Le prince-architrésorier de
l\'Empire, Lieutenant-général de S. M. l\'Empereur et Roi.

Cou7-ier van Amsterdam, 39 Winterm. 1810; Rott. Cour. ZJan. 1811.

® In de Rott. Cour, van 7 Jan. komt de eerste afkondiging
voor van
a. van deb heim als Maire.

® Oorver hooft op 31 Dec. 1810.

^ Mevrouw van hogendorp.

-ocr page 264-

17

onoveminnelijke legioenen zijn geplaatst, die ten
schrik onzer vijanden, de bewondering der wereld
zijn. »Gij zult," besloot hij zijne toespraak, »met
die dapperen wedijveren in liefde en gehechtheid
voor den magtigsten en grootmoedigsten aller mo-
narchen. Leve de Keizer!" » En die woorden," zoo
lezen wij, »zijn door het regiment onder het dui-
zendmaal herhaald geroep van Leve de Keizer !
aangehoord geworden." ^

De belangrijkste bedieningen worden aan Fran-
schen toevertrouwd. De Ridder De villier s Du-
terrage is tot Directeur-Generaal van politie be-
noemd, de Ridder Mari vault tot Commissaris-
Generaal van politie te Rotterdam, Olivetti te
Texel en anderen, allen vreemdelingen Mari-
vault, die zich door zijne gestrengheid onder-
scheidde, was vroeger Secretaris van \'t gezantschap
der Fransche republiek geweest l H.(it behoeft
naauwelijks herinnering, hoezeer het der politie
welgevallig was, als zij pogingen meende te zien
om ons geheel met de Franschen te verbroederen,
hoe zij al wat strekte om een nationalen geest te
voeden, trachtte te onderdrukken en met klem
handelde als hare bevelen niet stipt werden ten
uitvoer gebragt. Van daar dat met bijzonder
genoegen werd vernomen, als de dagbladen in
de twee talen werden uitgegeven van daar
dat logementen, waar niet naauwkeurig op pas-
poorten werd gelet en kleine schouwburgen,
waar men zich ongepaste toespelingen veroorloof-
de, werden gesloten Maar vooral moest men
tegen het misbruik der drukpers waken. W ij kon-
den ons niet beklagen van harder te worden behan-
deld dan de eigenlijke Franschen. In de goede stad
Parijs zelve toch was eigendunkelijk het getal
drukkers op zestig gebragt en waren de aanblijven-
den verpligt de door de politie verzegelde persen
der gesupprimeerden tegen waardering te koopen,
en nog daarenboven gezamenlijk aan ieder dier ge-
supprimeerden 4000 francs te betalen Weldra

\' Rott, Cour. -5 Januarij of Courier van Amsterd. S Januar.
1811. wMr. le Maréclial duo de Reggio (Oudinot) a éprouvé une
vive satisfaction de voir ces braves rivaliser d\'amour et de dé-
vouement pour notre auguste souverain."

2 Bij Besluit van den Gouverneur-generaal van 12 Jan., volgens
Decreet van den Keizer.
Rott. Cour.l^ Jan, of Cour .van Amst.Jan.-

3 Rott. Cour. 13 Noo, 1802.

■1 De Rott. Cour, versclieen op 22 Januarij 1811 voor \'t eerst
half Fransch half Hollandsch. Weinige dagen later ontving reeds
de redacteur een zeer vleijenden brief van
mabivault, om hem
daarover de tevredenheid van den Hertog
vak rovigo , Minister
van politie te betuigen, die hem, zeide hij, gelast had //de
témoigner sa satisfaction particuliere de 1\'utile exemple que vous
avez donné."

Een half jaar\' later werd ook het Rotterdamsche wapen der
Courant verfranscht, door er een schildhoofd met drie bijen, een
liggenden cadueeus (Mercuriusstaf), een stedekroon en een klap-
wiekenden arendbij te voegen.
Rott. Cour. van 5 Febr. e»27 Julijl^ll.

\'•> //Het Logement de stad Brussel is tot nader order gesloten op
begeerte van den Commissaris-Generaal der politie."
Rott. Cour.M Jan.

« ;/ Plusieurs soi-disant sociétés dramatiques out été fermées eu
vertu d\'ordres supérieurs; de telles entreprises sont contre les priii.
cipes de l\'ordre public. Le bon gout les reprouve autant que les
bonnes moeurs." De hoofdreden werd als ia \'t voorbijgaan aangevoerd:
elles rendent d\'ailleurs par leur multiplicité la surveillance de l\'au-
torité fort difficile."
Cour, van Amst. 14 Fehr., Rolt. Cour. 16 Febr.

\' Décret Im.p. 2 Févr. 1811 in de Rott. Cour, van 14 Febr.

IX
verklaarde de Directeur-Generaal van politie, dat
hij , verpligt om over de openbare orde te waken
en al te verwijderen wat de betamelijkheid, de ze-
den, de wetten en het gouvernement zou kunnen
beleedigen, den schrijvers, drukkers en boekhande-
laars verwittigde, hoe hij met de grootste zorg zou
waken tegen de misbruiken , en de ongebondenheid
der drukpers en hij die volgens al de gestrengheid
der wetten zou vervolgen En hij deed het^
want toen Bilderdijk zijn: Afscheid, op 10 Janu-
arij 1811 in de Maatschappij van wetenschappen en
kunsten uitgesproken, in zijne Winterbloemen wilde
uitgeven, knotte de censuur het meesterstuk door
er het heerlijke slot, waarin Hollands herrijzing
voorzegd werd, af te rukken \'t Is slechts een en-
kele staal uit velen. Gebreideld was de vrijheid
van schrijven en zelfs die van spreken; want ang-
stig zag men, ook in besloten kringen in \'t rond,
of de politie er hare verspieders niet gezonden
had. Het was voor den boekhandel een doodend
afmatten met formaliteiten. Het Algemeen Bestuur
van den boekhandel te Parijs gaf een dagblad uit,
waarin alle uitgegevene werken werden opgegeven.
Geen boekhandelaar mogt een werk aankondigen,
nationaal of vreemd, ten zij het in dat dagblad
reeds geschied ware. Bij eene eerste overtreding
werd een bepaalde geldboete, bij een tweede een
geheel willekeurige (arbitraire) geldstraf en schor-
sing van het bedrijf opgelegd Ieder drukker
moest een boek aanleggen door den Prefect gepara-
pheerd en gequoteerd, waarin door hem volgens orde
van dagteekening den titel van elk werk, dat hij
wilde drukken, werd opgeschreven. Was het Hol-
landsch , dan met de vertaling er bij, de naam des
schrijvers, het getal vellen, deelen en afdrukken,
met vermelding zelfs van \'t formaat en voor wiens
rekening het werk werd uitgegeven. En aan den
Prefect en den Staatsraad Directeur-Generaal der
drukpers te Parijs, moest afschrift gezonden worden,
alles in de Fransche taal. Zoo dikwijls zulks gelast
werd, zou de drukker dat boek moeten vertoonen.
Verlangde deze persen of letters te koopen of te
verkoopen, het zou niet dan op eene bijzondere
aanvrage aan en vergunning van den Inspecteur
der drukpers kunnen geschieden. De boekhandelaars
hadden op te geven sedert hoe lang zij handel dre-
ven, of zij hunne zaak geërfd of gekocht hadden
en van wie, de soort van boeken, waarin zij han-
delden, en de huurprijs van hunne magazijnen.

Schorsing, inbeslagneming of zoodanige maatre-
gelen, die noodig zouden bevonden worden, waren
het gevolg van ongehoorzaamheid

Deze beperkingen der drukpers waren des noods

-ocr page 265-

18

te dulden; aan den huiselijken haard kon men het
gemoed immers lucht geven, zijn gevoel voor \'t
vernederd Vaderland uiten en zich aan droomen
eener betere toekomst toegeven. Maar juist dat
huiselijke, den Hollander van ouds zoo dierbaar,
dat innige familieleven, die grondtrek in het
Höllandsche karakter, werd op het wreedst geschon-
den door de vreeselijke opschrijving ter krijgsdienst
van hen, die de kinderjaren naauwelijks ontwassen
waren niet om hen in de wapenen te oefenen,
maar hen, bij den altoosdurenden staat van oorlog,
den vijandelijken kogels te gemoet te zenden en te
laten strijden voor eene zaak, die de hunne niet
was en waartegen zij met den sterkst mogelijken
weerzin en afschuw waren ingenomen. Naauwelijks
was de eerste maand van het jaar 1811 verstreken
of het geduchte woord Conscriptie werd in de
nieuwspapieren gelezen. Ieder jongeling, 20 jaar
oud, moest worden ingeschreven, bij verzuim zoude
hij dadelijk worden ingelijfd. Slechts weinige dagen
later werd die aankondiging op het zeerst ver-
zwaard daar bij Keizerlijk Decreet, en bij terug-
werking , ook zij die reeds 23 jaren telden , werden
opgeroepen ten getale van 3000 voor de Höllandsche
Departementen ^ Weldra kwam de uitvoering,
die de besluiten des Keizers steeds op den voet
volgde; want reeds in de helft van Maart hadden
opsehrijving en loting plaats Door hunne onver-
biddelijke gestrengheid ten deze kenmerkten zich
vooral de twee Prefecten van het voormalige Hol-
land de Celles en de Stassart, die, hoezeer
Belgen , onze taal niet verstonden l Den te zacht-
aardigen Gouverneur-Generaal Lebrun moesten
twee mannen ter zijde gesteld worden, die voor de
wenken des Keizers vlogen. De Stassart, hoezeer
driftig en opvliegend en daardoor zonder waardig-
heid, poogde zich echter te doen beminnen; de
Celles stelde geen den minsten prijs op de gene-
genheid zijner onderhoorigen en werd om zijne onbe-
schoftheid verfoeid Terwijl bij de opschrijving
voor de krygsdienst zwakheid of tenger gestel niet
in aanmerking w^erd genomen, onderzocht men daar-
entegen de allerminste gebreken als het plaatsver-
vangers gold, zoodat de weldaad der remplacering
door het ongehoord stijgen der prijzen voor den
middenstand geheel verloren ging. De vereischten
voor de plaatsvervangers werden den Hollanders
dan ook duidelijk voor oogen gesteld. Zij moesten
geen dertig jaar oud en uit hetzelfde Departement
als de conscrit, kloek van gestalte, zonder eenig
gebrek zijn, en bewijzen van zedelijk gedrag over-

\' Aankondiging van den Maire van Rotterdam a. van dek
heim
, volgens Besluit van den Prefect der Bouclies-de-la-Meuse
en Keizerlijk Decreet waarbij voor de Departementen der Zuiderzee
enz. de conscrits der klasse van 1808 worden opgeroepen.
Rott.
Cour. van
2 ew 9 Feir. 1811.

u Mr. Ie Préfet désire que toutes les affaires se traitent par
écrit et en Français , autant qu\'il est possible ; car il a le regret
de ne pas comprendre la langue Hollandaise."
Avis au public de
Mr. le Préfet des Bouclies-de-la-MeuseG. de stassart.

^ Zie hunne karakterschetsen gedeeltelijk naar het Gedenkschrift
van van dek palm, bij d. j. ten zeldam ganswijk, Bijdragen
tot de geschiedenis van het Staatsbestuur.
Dordr. 1847, II, 1,
235 vgg.

leggen. »De siegte keuszoo eindigde de aan-
schrijving, »der plaatsvervangers stelt de vervangenen
bloot dezelve ten hunnen koste van de regimenten
te zien teruggezonden en zelve te moeten marche-
ren ; zij waarborgen dezelve gedurende twee jaren." ^

Ten einde de remplacering bijzonder voor den
burgerman min omslagtig te maken, hadden zich
op vele plaatsen vereenigingen gevormd om rempla-
9anten te leveren. Dan ook dit werd verboden en
voor reden gegeven , dat die associatiën even strij-
dig met het belang van den Staat als met dat der
bijzondere personen waren ^ De Celles ging zoo
ver van de plaatsvervanging aan de conscrits van
de Israëlitische godsdienst te ontzeggen

Volgens de nieuwspapieren toonden de conscrits
veel goeden wil en waren met den besten geest be-
zield Bij hun vertrek deden zij de lucht weer-
galmen van het geroep: Leve Napoleon de Groote!
of zwaaiden het vaandel ten teeken hunner blijd-
schap

Dezelfde couranten moesten echter weldra melden
hoezeer de volksstemming ten opzigte der conscrip-
tie verschilde van de officiële berigten Op Don-
derdag den 11 April zoude een transport conscrits,
waaronder Israëiiten vertrekken. Een geduchte op-
loop had in de Jodenbreestraat en omliggende wij-
ken plaats, en men ontweldigde de jongelingen aan
hunne geleiders. Nog op denzelfden dag werd een
Besluit door den Hertog van Plaisance genomen,
waarin gezegd werd, dat Amsterdams inwoners met
den besten geest bezield waren, maar het oproer
door vreemde intrigues ontstaan was, dat het
noodig was de aanstokers en medepligtigen daar-
van te kennen en alzoo een militaire commissie
benoemd werd om de schuldigen te vonnissen,
dat alle wapentuig aan de bewoners der Joden-
breestraat en aangrenzende straten ontnomen, en
elke verzameling van meer dan 10 personen met
geweld uiteengedreven zou worden, dat de ont-
vlugte conscrits binnen twee dagen zich zouden
melden, en zoo niet zij als weerspannig beschouwd
en met hunne vaders en moeders, als civiel verant-

-ocr page 266-

19

woordelijk, te regt gesteld en gestraft zouden wor-
den, dat de stad Amsterdam aansprakelijk werd
gesteld voor het behoud der openbare rust ^ Niet-
tegenstaande de strengheid dezer bevelen had reeds
op Maandag 6 Mei een diergelijk tooneel te Rotter-
dam plaats. Twee transporten conscrits werden in
schuiten door de stadsvesteii gevoerd, er ontstond
twist tusschen hen en hun geleide. Dadelijk meng-
de zich de menigte daarin door de militairen met
steenen te werpen, deze maakten gebruik van hun-
ne wapenen en doodden en kwetsten verscheidene
personen, waaronder twee der conscrits. Op den
volgenden dag deed de Maire, eene bekendmaking,
waarbij hij honderd gouden dukaten voor \'t aanwij-
zen der schuldigen beloofde, en ieder waarschuwde,
om zich bij geene volksbewegingen te voegen op
poene van door den competenten regter des noods
O ogenblikkelijk te worden gestraft ten voorbed-
de der menigte en ten afschrik van anderen. De
Gouverneur-Generaal ging verder en verbood elke
verzameling van meer dan tien personen op straffe
van voor een militaire commissie te worden ge-
steld Men ziet, dat militaire regtbanken in de
plaats der gewone traden en hierdoor elke waarborg
voor den burger prijs gegeven was,

Ook elders was het Fransch Bestuur genoodzaakt
geweld te gebruiken. Te Maastricht rukte een mo-
bile colonne binnen om zonder verschooning (à \'
toute outrance) de deserteurs en onwillige conscrits
te vervolgen. De bloedverwanten dier réfractaires
zouden door dwangmiddelen tot hunne uitlevering
worden genoodzaakt l In de zuidelijke Nederlanden
was de tegenstand niet minder sterk. Lijsten van
meer dan 200 wederspannigen werden te Gend aan-
geplakt en dagelijks zag men daar talrijke benden
van achtergeblevene conscrits gebonden en door
gens d\'armes geleid naar hunne regimenten voor
den Spaanschen oorlog voeren ^

Ten onzent vernam men in Junij de vonnissen,
die de militaire commissie over de gevangenen van
April en Mei gestreken had. Te Amsterdam ston-
den drieëntwintig personen, waaronder vele vrou-
wen, te regt. Drie mannen werden ter dood
veroordeeld en op denzelfden dag, 18 Junij, door-
schoten, en negen anderen. tot acht, vijf en twee
jaren ijzers, opsluiting en gevangenis verwezen. Te
Rotterdam werden van de zes aangeklaagden twee
tot opsluiting van vijf en een tot gevangenis van
twee jaren veroordeeld

De tegenzin in de conscriptie was versterkt ge-
worden door de wijze van uitvoering der bevelen
door de Prefecten. »Wie kan zich," zegt een Ne-
derlandsch schrijver, tijdgenoot van het geweld,
»zonder siddering herinneren de onmenschelijke ma-
nier waarop die opschrijvingen, vooral in het De-
partement der Zuiderzee, door eenen alom gehaten
de Celles, ten uitvoer werden gebragt, de ho-
nende en schimpende bejegeningen bij het voorstel-
len van gegronde redenen tot verschooning, en
bovenal de heische middelen om te beproeven of
de voorgegeven ligchaamskwalen waar of verzonnen
waren; daar men, onder anderen, om door zigtbare
toevallen van vallende ziekte, die de angst meer-
malen deed ontstaan, niet bedrogen te worden,
gloeiend lak op het bloote lichaam der lijders liet
druipen?" Stassart, hoezeer minder gruwzaam,
liet echter een doodkranken conscrit uit den Briel
naar Rotterdam voeren, waar hij voor de oogen van
den Prefekt stierf

Bij dit alles voege men nu de uitwerkselen van
het continentaal systeem met het doel om Engeland
tot het uiterste te brengen. De gemeenschap met
dat Rijk werd ganschelijk verboden. Reeds in Fe-
bruarij 1811 werd alhier \'s Keizers bevel afgekon-
digd, dat ieder schipper, welke die gemeenschap
zou hebben bevorderd voor een militaire commissie
zou worden gesteld Een Amsterdamsch herber-
gier, wiens huis tot verzamelplaats diende ten einde
naar Engeland over te steken, alsmede tot adres-
kantoor van de brieven, die men derwaarts wilde
verzenden, werd gevangen en zijne herberg geslo-
ten. Ook zijn zoon, die eenige vreemdelingen naar
Engeland wilde brengen, werd met dezen, in de
nabijheid der kust, gevat, door de gendarmerie ^
Zelfs werd bevel gegeven om alle brieven van of
naar Engeland gaande, op te vangen en die met
hetgeen er in was te verbranden ^^ Schippers, die
zonder verlof naar zee liepen, werden beschouwd
als in gemeenschap met den vijand te staan en ter

® Rott. Cour. van 30 Junij 181]. De namen der doodgescho-
tenen waren
ebanciscus staargard, Antonie Janssen en Anto-
nie kantelman.

® f. bosscha, Gesell, der Nederl. Staatsomwenteling, I, 65.

\'\' Tan kam pen, Geschichte der Niederl., II, 570.

® Maeivault zeide 3 Febr. 1811: Vu le décret de S. M.
l\'Empereur et Eoi, en date du 34 Janvier dernier, portant que
tout Batelier, qui aura favorisé, les communications avec l\'Angle-
terre sera traduit, ainsi que ses complices à une commission
militaire, ordonne que ce Décret soit publié et affiché immédiate-
ment.
Rott. Cour, 5 Febr. 1811.

» Rott. Cour, van 11 Maart 1811.

Circulaire van den Directeur-Generaal der posterijen, de Graaf
de lavalette vau 3 Maart 1811 aan de Directeurs in de Rott.
Cour. van
35 Maart 1811. //Déjà, Monsieur les ordres les plus
sévères vous ont été donnés pour arrêter Je cours des lettres venant
de l\'Angleterre, ou y allant.. . l\'ordre de S. M. porte que toute
lettre venant de l\'Angleterre ou y allant soit brûlée ainsi que les
effets qu\'elle pourrait contenir."

-ocr page 267-

20

dood veroordeeld Alle Engelsche fabriekgoederen
in het Keizerrijk aangehouden, werden onder veel
vertoon openlijk verbrand, zelfs in de van Frank-
rijk afhankelijke staten. Men zag die plegtige ver-
nielingen, zoowel te Rotterdam als te Bayonne, te
Koningsberg als te Venetië, te Regensburg als te
Leipzig soms voor een half millioen guldens
te gelijk, zoo het heette althans; want niettegen-
staande de bijvoeging in de officiele berigten, dat
de beambten die goederen eerst aan \'t volk ver-
toonden, meent men, dat veel verbrand werd onder
den naam van Engelsch fabrikaat, terwijl dit in
handen der uitvoerders dezer nieuwe auto-da-fé\'s
gebleven was. Zeker is het, dat geen despotisme,
hoe streng ook, het zondigen tegen diergelijke on-
gehoorde handelsbelemmeringen geheel kan weren,
ten voorbedde diene, dat toen er licences werden
gegeven om Engelsche koloniale waren in te voeren
tegen dezelfde uit te voeren waarde in Fransche
manufacturen, men, met oogluiking der omgekochte
beambten, kisten en balen vol nietswaardige voor-
werpen liet verifiëren als of het kostbare artikelen
waren en die, in zee gekomen, over boord wierp
Voor de aldus binnenkomende koloniale voortbreng-
selen moest echter, behalve eenige duizende francs
voor het verlofbriefje, nog schatting worden be-
taald \\ Over die uitsluiting van vreemde fabriek-
goederen juichten de fabriekanten van het Keizerrijk,
en te Gend b. v, bloeiden daardoor de linnenweve-
rijen voor korte oogenblikken ^ en werd Versailles
door Oberkampf met een nieuw leven bezield
In Frankrijk was of scheen men zoo ingenomen met
het continentaal systeem, dat van alle oorden adres-
sen der Kamers van koophandel aan den Keizer
werden gezonden. »Voor altijd," zeiden zij, »zijn
wij van de noodlottige concurrentie bevrijd; het
verbranden der Engelsche waren maakt de trotsche
eilanders wanhopend. Die maatregel zal eenige bij-
zondere belangen kwetsen, maar welke voordeelen
ontspruiten daaruit voor de Fransche fabrieken!
Het grootsche denkbeeld om de Engelsche nijverheid
van heel het vasteland te weren is een nieuwe
waarborg voor den bloei onzer nationale werkplaat-
sen. Door het vernietigen (en foudroyant) der ma-
gazijnen van Engelsche koopwaren, hebt gij , Sire !

de werkplaatsen onzer vijanden tevens ter neder
geworpen." \'Voor ons Vaderland echter, waar
handel en scheepvaart de slagaderen van het leven
zijn , moest diep verval en kwijning het gevolg we-
zen. Geen vrolijke hamerslag weerkaatste meer op
de scheepstimmerwerven, geen statige Oostindievaar-
ders vielen onze gaten meer binnen, het was steeds:
te Amsterdam niets aangekomen, in Texel niets
voorgevallen, in \'t Vlie niets binnen, te Hellevoet-
sluis of in de Maas niets gepasseerd. Bij de onge-
hoorde prijzen der koloniale voortbrengselen, die
of door smokkelarij óf door de licences ingevoerd
waren ^ behielp men zich met allerlei surrogaten.
Koffij werd door chicorei vervangen, suiker uit beet-
wortelen gestookt ®, gom en verwstofïen werden
uit inlandsche planten getrokken. De tabakshandel
werd uit de handen der nijvere ingezetenen tot de
Keizerlijke regie overgebragt, daardoor het be-
staan van velen geknakt en de burgerman , zoozeer
aan zijn pijp gehecht, genoodzaakt gedroogde bla-
deren van boomvruchten te rooken of karottenlijn-
tjes te kaauwen. En mogt men zich het gemis van
dat alles kunnen getroosten, stilstand, achteruit-
gang, verarming, bankbreuken zag men om zich
heen. De meeste kleine renteniers verkeerden door
de tiërcering der schuld in bekrompene omstandig-
heden , vermogende lieden hielden slechts een sober
bestaan over. Al wat weelde kon heeten werd inge-
kort, rijtuigen en dienstboden afgeschaft, buitengoe-
deren en huizen voor spotprijzen verkocht. In één
woord, de geheele maatschappij was ^rank, en
hijgde naar verademing.

De couranten konden echter de treurige stemming

O O

van den Hollander doen verdwijnen, want elke
bladzijde getuigde van een gelukkig Nederland. De
Keizer toont ons zijne ^belangstelling door aanzien-
lijke landgenooten in zijnen Senaat op te nemen
als: Schimmelpenninck, van Kinsbergen en
Meerman, en hij wenscht, dat wij zijn verlangen
daarin erkennen om voor al wat ons welzijn bevor-
deren kan te waken

Bij de aanstelling van den Heer van Brienen
als Maire van Amsterdam verzekert de Prefect de
Celles, dat men den naam dier stad niet kan uit-
spreken zonder daaraan denkbeelden van grootheid
te hechten, en dat het geenszins onder de wetten
van een Held, wiens genie al hetgeen hij omvat
groot maakt, zoude zijn, dat Amsterdam van den
roemrijken rang, dien het sints vele eeuwen bekleed-
de, zou afdalen. En de Maire zelf ziet in de be-

\' Moniteur du 2, 22, 23 eiï 29 Janv. 1811.

8 De Koffij rees van 12 op 63 stuivers het pond, de suiker
van 10 op 60.

9 In ous Vaderland beproefde men tot groote schade suiker-
fabrieken uit beetwortelen, zoo als te Oosterbeek, op te rigten.

Bij de instelling der regie volgens Decreet van 29 Dec. 1810
berekende men de jaarlijksche inkomst voor de schatkist op 80 mil-
lioen franken. // Depuis 45 ans que le monopole des tabacs est
entre les mains de l\'Etat, il en a retiré la somme fabuleuse de
2 milliards, 734 millions de francs."
Précurseur, 30 Mars 1858.

\' \' Courier van Anist. 5 Jan. 1811. n Nos peuples du Departe-
ment du Zuyderzee etc. reconnaîtront dans ces nominations l\'intérêt
que nous leur portons et notre volonté de veiller d\'une manière
speciale à tout ce qui peut assurer leur bonheur."

-ocr page 268-

21

noeming van den Graaf de Celles een uitstekend
bewijs van \'s Keizers hooge welwillendheid \\

Wanneer de Prefect der monden van de Maas
het stedelijk bestuur te Rotterdam of in den Haag
installeert, wenscht hij de nieuw aangestelden ge-
luk, dat de Keizer in zijne vaderlijke goedheid hen
aan den voet des troons heeft geroepen en hen ge-
tuigen maken wil van het geluk, dat hem de Voor-
zienigheid voorbehield. Hij eindigde zijne toespraak
met de kreet: Leve de Keizer, leve Napoleon de
groote en welbeminde! De Maire van den Haag
vooral ® geeft zijne bewondering voor den Monarch
lucht en verzoekt den Heer de Stassart de tolk
bii
Z, M. te willen zijn van de volkomen verknocht-
heid, gevoelens van eerbied en onderwerping en
die aan den voet des troons van Napoleon den
Groote over te brengen.

Niets kon onze vreugde, volgens de officiële be-
rigten namelijk, evenaren, toen des Keizers hoogste
en vurigste wensch werd vervuld en hem een zoon
werd geboren.

Reeds maanden te voren werd ons het uitzigt op
die heugelijke gebeurtenis voorgespiegeld en wer-
den gebeden opgezonden, opdat de Voorzienigheid
tot heil van het Rijk de dynastie van Napoleon
den Groote mogt vereeuwigen l Wij vernamen,
dat de stad Parijs Hare Keizerlijke Majesteit een
prachtige wieg had aangeboden, dat er groote toe-
bereidselen werden gemaakt om de bevalling luis-
terrijk te vieren ^; toen eindelijk op den 22"\'®"
Maart een extraordinair dagblad met breeden bloe-
meru\'and versierd te Amsterdam verscheen, waar-
in gemeld werd, dat Hare Majesteit op Woensdag
den 20\'\'®" Maart des morgens te negen ure van een
Prins was verlost. De Directeur-Generaal der po-
litie bevond zich te Amstecdam in den schouwburg,
liet de vertooning ophouden en de geboorte van
den Koning van Rome proclameren. »Onmogelijk,"
zoo las men, »is het af te schetsen met hoeveel
toejuichingen en met welke geestdrift deze tijding
is ontvangen geworden. De kreten: Leve de Kei-
zer! Leve de Keizerin! Leve hun Doorluchtige
Zoon ! herhaalden zich van alle zijden en verleng-
den zich zonder beperking. De bovenmatige vreug-
de Zijner Majesteits onderdanen, kortelings met het
Keizerrijk vereenigd, scheen zelve met die der
militairen van alle rangen, in de onderscheidene
gedeelten der zaal te wedijveren." ^

In den Haag was op 23 Maart gala-schouwburg
en algemeene illuminatie. De menigte hield zich
meest in het Voorhout op om de krijgsmuzijk, in
het Hôtel van den Prefect uitgevoerd, te hooren.
» Menigmaal werd het afgebroken door vreugdegeroep
en wenschen voor onze doorluchtige Souvereinen
en den jonggeboren Prins. De inwoners van den
Haag waren met een ware Vaderlandsche vreugde
bezield, en hebben bij deze gelegenheid ondubbel-
zinnige bewijzen van hunne verkleefdheid aan
Z. M. den Keizer en Koning gegeven." Na dien
schitterenden volzin volgde onmiddelijk een be-
rigt van eenigzins anderen aard : » De loting der
conscrits in het eerste Arrondissement is geheel
geëindigd."

Te Rotterdam had de Maire insgelijks algemeene
illuminatie uitgeschreven en wij lezen : » Toen de
zekere tijding der gelukkige geboorte van den Ko-
ning van Rome bij de marine hier aankwam, deed
de Heer Vice-Admiraal Kikkert terstond door het
voor deze stad liggende Keizerlijke vaartuig honderd
en een schoten doen, zoo als zulks ook door de
stadsbolwerken geschiedde. Al de koopvaardijsche-
pen waren in een oogenblik met vlaggen versierd.
Des anderen daags haastte de Heer Maire zich om
de ingezetenen uit te noodigen door eene algemeene
illuminatie de vreugde te betuigen, welke eene
voor het gansche rijk zoo belangrijke gebeurtenis
als de vervulling van de vurigste wenschen van
Z. M. den Keizer en Koning en van Hoogstdeszelfs
doorluchtige Gemalin, hun veroorzaakt. Men heeft
zich zoo beijverd aan de uitnoodiging van den
heer Maire te voldoen, dat des avonds de huizen
der stad algemeen en meerendeels fraai waren ver-
licht."

Iets verder stond: »Den 23^\'®", 24\'1®" en 25\'\'®" dezer
is te Helvoetsluis of in de Maas niets gepasseerd." ®

Met naauwlettende zorg werden berigten nopens
den toestand van den Koning van Rome medege-
deeld en ook nog in \'t laatst van April deed
men de Hollanders juichen over Hoogstdeszelfs
geboorte; want te Sneek zelfs zouden een zweep ver-
hardraafd en vier prijzen verhardzeild worden, ^bij
gelegenheid der viering van de heugelijke gebeur-
tenis, even belangrijk voor het geluk van onzen
Keizer en Koning, als voor de welvaart van het
rijk, die daardoor voor altijd wordt bevestigd." ®

Het schijnt of het weldra een wedijveren wordt
in liefdesbetuigingen voor de zoo hecht gegronde
Dynastie der Napoleoniden. De namen van plei-
nen en havens worden verdoopt. Het Haagsche
Voorhout, hoe zou Huygens hebben opgezien!
werd Cour Napoleon, de
Vijverberg Cour de l\'Im-
pératrice , het Paradeplein, Place du Roi de Rome
Te Rotterdam is de Boompjes Quai Napoléon en
het Haringvliet Quai du Roi de Rome. Later volg-
de Amsterdam door den Dam Place Napoléon

« Rott. Cour. 26 Maart 1811.

^ Cour. dAmst. 25 Mars 1811. // Lo prince a commencé
avanthier à prendre avidement et plusieurs fois le sein de sa
nourrice."

V 8 Rott. Cour. 2 Mei 18] 1.
9
Rott. Cour. 6 Junij 1811.

-ocr page 269-

22

en de IJgracht Quai Marie Louise te noemen \\
Te Rotterdam vooral was de verdooping met
groote vertooning geschied, en werd verkondigd in
een artikel langer dan menigeen over een gewon-
nen veldslag. Op Zaturdag den 5 Junij had de
plegtigheid plaats. Nadat op \'s Lands werf de
kielen van drie schepen gelegd waren en er een
Piet Hein was genoemd, als om het contrast te
beter te doen uitkomen, en rosières waren uitgehu-
welijkt, naderde de stoet onder het gebulder van
het kanon, het spelen der klokken, muzijk en trom-
petten de Boompjes »onder de fraaije eerepoort
gekomen zijnde, verklaarde de heer Maire, dat de
Boompjes voortaan den naam zou dragen van Kaai
Napoleon, ten einde de stad Rotterdam, die Z. M.
de Keizer en Koning wel heeft gelieven te begun-
stigen met den naam van eene zijner goede steden,
een ondubbelzinnig bewijs zoude geven van het
opregte deel, hetwelk zij neemt in eene gebeurtenis,
die de rust en voorspoed des rijks verzekert en de
verlangens Zijner Majesteit vervult door eene door-
luchtige nakomelingschap, erfgename zijner kroon
en zijns roems, en ook eene hulde zoude toebren-
gen van hare verknogtheid en getrouwheid aan
haren Souverein. De trein nu wederom voortgaande
naar de Haringvliet gaf de heer Maire aldaar op
dezelfde wijze, aan de Haringvliet den naam van
Kaai des Konings van Rome, opdat men zich altijd
zoude herinneren den gelukkigen dag, die voor
Europa en zelfs de geheele wereld zooveel heil
voorbereidt." ®

En inderdaad zoo scheen het. Verplaatsen wij
ons een oogenblik in de Hoofdstad des Rijks op
Maandag den 17 Junij 1811. De Keizer opent de
vergadering van het Wetgevend Ligchaam met eene
aanspraak zoo vol vertrouwen op de toekomst,
zoo vol overtuiging van eigen kracht, dat zelfs
voor den doorzigtigen staatsman de toenmalige
orde van zaken duurzaamheid beloofde. »De vrede
met Oostenrijk," dus ving hij aan, »is bevestigd
door de gelukkige vereeniging welke ik aangegaan
heb. De geboorte van den Koning van Rome heeft
mijne wenschen vervuld en de toekomst mijner
volkeren verzekerd. Rome heb ik met het Rijk
vereenigd, aan de Pausen heb ik te Rome en te
Parijs paleizen toegestaan (accordé); zoo zij de
belangen der godsdienst ter harte nemen, zullen zij
dikwerf verblijf willen houden in het midden-
punt, waar de zaken der christenheid behandeld
worden. Holland is met het Keizerrijk vereenigd,
het is er slechts een aanslibbing (émanation) van,
zonder dat ware het Keizerrijk niet volledig. De
vereeniging van Walliserland was noodig om de
belangen van Zwitserland met die van Frankrijk
en Italië overeen te brengen. Ik kan niet dan met

: lof van de Vorsten van het Rijnverbond gewagen
I Geen staatsstuk, geen nommer des Moniteurs
! bijna van die dagen of het voer hevig tegen Enge-
j land uit en schetste zijnen toestand als hoogst
; ellendig af Zoo ook hier en wel met voorspelling
I van geheele demoediging van Albion. »Sedert
I 1809," zoo besloot de Keizer zijne rede, »zijn de
j meeste vestingen van Spanje veroverd, de opstan-
delingen zijn in menigte geregelde gevechten ver-
slagen ; Engeland heeft gevoeld, dat deze oorlog
I ten einde liep, en dat zijn kuiperijen en zijn goud
I niet meer voldoende waren om dien te voeren; het
is genoodzaakt geworden, in plaats van enkel hulp
te verleenen, als hoofdpersoon op te treden; al
zijne linietroepen heeft het naar Spanje gezonden;
Engeland, Schotland en Ierland zijn van krijgsvolk
ontbloot; het Engelsche bloed is bij gansche stroo-
men gevloten; de worsteling met dat Carthago,
welke op den Oceaan scheen gevoerd te zullen
worden, zal nu in Spanje\'s vlakten beslist worden.
Als Engeland uitgeput zal zijn, als het eindelijk
nu zelve al de rampen zal hebben ondervonden,
die het sedert twintig jaren zoo wreedaardig over
het Vasteland uitstort, als zijne voornaamste ge-
slachten in het rouwfloers gehuld zullen zijn, dan
zal een donderslag (un coup de tonnerre) Europa
en Azië wreken, en deze tweede Punische oorlog
zal geëindigd zijn."

Ja! Europa\'s toekomst ligt in \'s Keizers vuist
verborgen. Want zelfs ooggetuigen vermelden het,
volgens de Fransche berigten dat de bedreiging
met den donderslag (de landing in Engeland) zijne
uitwerking op het Engelsche volk niet gemist heeft,
dat de arbeiders ledig zijn en de landerijen op
20 en 15 percent hunner oorspronkelijke waarde
staan. Engeland zal bezwijken, en de laatste vij-
and verslagen zijn.

Kon het wel anders of de inwoners der Holland-
sche Departementen moesten, toen Napoleon en
zijne Gemalin hun de eer van een bezoek schonken,
ten sterkste overtuigd zijn, dat hun lot met dat
van Frankrijk immers voor een lange, onafzienbare
rei van jaren, vereenigd en daarvan onafscheide-
lijk was, dat zij en hunne kinderen geen anderen
Vorst zouden gehoorzamen dan den Keizer.

Schitterend was daarom de ontvangst die men
den Souverein bereidde. Hoeveel deel het hart aan
die uitingen van verknochtheid en eerbied en liefde
nam, beslis ik niet; zeker is het, dat de opgeto-
genheid zoo welgemeend scheen, dat de officiële
bescheiden ons eene Natie vertoonen, die als door

® Te regt, want zij bogen zich zeer diep voor den Keizer.
Een hunner , Hertog
augüst christiaan frederik van anhalt-
köthen
verklaarde, dat geen Constitutie weldadiger zijn kon, dan
die de Groote
napoleon, de eerste Wetgever der wereld, zijnen
volkeren gegeven had, en voerde in zijn landje van geen honderd
duizend inwoners de Fransche Staatregeling in. Conscriptie, Staats-
raad, Hof van cassatie, niets was vergeten. Het personeel dezer
staatsligchamen bestond uit drie leden. Het land was in 2 Departe-
menten verdeeld, die nog Districten, Gantons en Municipaliteiten
bevatten; Eine wahre Karikatur," zegt
bulau, Gesch. Deutscht.
p. 44 ; Moniteur, 37 Janv. 1811.

Rott. Cour, 13 Aug. 1811.

-ocr page 270-

23

bewondering voor de verhevene talenten van Na-
poleon den Groote werd weggesleept en heil van
zijn alvermogend genie verwachtte.

Den 18 September 1811 verliet de Keizer zijn
paleis van Compiègne om de kusten van zijn Rijk
en Holland te bezoeken. Over Boulogne en Calais
kwam hij herwaarts. Den 24®\'®" de vloot op de
Schelde inspecterende, werd de Keizerlijke standaard
op de Charlemagne geheschen. Door het ruwe
weder genoodzaakt om 4 dagen aan boord te blij-
ven , kwam hij niet voor den 28®\'®° met groote
moeite te Vlissingen op een kleine brik, bestuurd
door twee loodsen , die voor het gelukkig binnen-
brengen met het legioen van eer en een pensioen
werden begiftigd. Ten zelfden dage vinden wij
Napoleon te Middelburg en den 4 October te
Hellevoetsluis, waar men »■alleraangenaamst verrast
werd door de aankomst van Zijne Keizerlijke en
Koninklijke Majesteit, onzen geliefden Monarch
Napoleon den groote, die alom door het strooi-
jen van bloemen en het herhaalde gejuich van:
Leve de Keizer! Leve de held! gevolgd werd." De
geestdrift klom; want toen de Keizer, nu vergezeld
van zijne Gemalin, op den te Gorinchem

kwam, "konden de vreugdeblijken die het Volk aan
den dag legde, HH. MM. overtuigen van de waar-
heid der gevoelens, die het volgend in het Hol-
landsch overgebragt versje, dat op een zegeboog
geplaatst was , uitdrukte :

Ons aller vreugd doet u gedenken,

Dat gij ook hier in Frankrijk zijt." \'

Te Utrecht was, nog denzelfden middag, »het
geluk, hetwelk de ingezetenen van allerlei rang en
jaren op het zien hunner doorluchtige Souvereinen
genoten, onuitsprekelijk, en brak de geestdrift
overal bij het aanschouwen van den held uit."
Achthonderd lanciers in hunne sierlijke kleedij reden
voor het rijtuig, dat door zestienhonderd zwaar-
gewapende kurassiers werd gevolgd. Blijkbaar wil-
de de Keizer indrukken van zijn magt en grootheid
verwekken. Levendiger nogtans waren die, en
maakten zich zelfs meester van het gemoed, toen
hij bij het eerste daglicht, in zijn historisch kos-
tuum , op zijn arabischen hengst gezeten, in de
Maliebaan verscheen en daar afgestegen, met de
grootste naauwkeurigheid de geweren, de patronen
en de equipementstukken bezag der 32000 man,
die met hem in Italië en Egypte, bij Austerlitz
en Jena gestreden hadden, en die allen bijna,
geen jaar later in de steppen van Rusland zouden
omkomen ; en hij, zonder verpoozing of verversching
tot den vallenden avond met de handen op den
rug heen en weder wandelende, exercitiën in het
vuur deed uitvoeren , en nu zijn ros weder bestij-
gende, zich een pad baande over heggen en sloo-
ten, en zijn gevolg uit het oog snelde l

Dan zag men in hem den Veldheer voor wien
de geschutsdonder de liefelijkste muzijk was , den
held, die kwam, zag en overwon, die wel bij
Wagram met de uiterste krachtsinspanning zijne
fioldaten had moeten opofferen, maar de duurge-
kochte zege toch ontwrongen had, den gelauwer-
den Imperator, die tot nu toe altijd onverwonnen
uit den strijd was wedergekeerd. Dan kon de
blik met zeker huiverachtig welgevallen op N ap o-
1 eon\'s groote historische figuur rusten; niet alzoo
wanneer Hij, despoot en regtsvertrapper, zich als
onbeperkt alleenheerscher liet bewierooken. En zoo
toch zagen hem de Hollanders toen hij op den
9"^®" October den plegtigen intogt in Amsterdam,
de derde stad zijns Keizerrijks hield. Vrees en
ontzag bestuurden de pen des berigtgevers. Na
beschrijving van den luisterrijken optogt met de
piketten Poolsche ruiterij, gardes te paard, aides-
de-camp , ordonnans-officieren, maarschalken , gene-
raals en vier regementen kurassiers, en vermelding
van het geschutsgebulder en klokkengelui, de vlag-
gen en de festoenen, zegt het dagblad: »Indien het
mogelijk was iets tot de plegtigheid van dezen
dag toe te brengen, zoude het de eenstemmigheid
zijn, waarmede de nieuwe onderdanen HH. MM.
hunne vreugde hebben aan den dag gelegd. Het
geroep van : Leve de Keizer 1 leve de Keizerin!
heeft niet opgehouden Hoogstdezelven te verzeilen.
HH. MM. hielden niet op met de hun eigene vrien-
delijkheid hunne gevoeligheid te betoonen voor de
bewijzen van toegenegenheid die zij van alle kanten
ontvingen. Overal waar HH. MM. verschenen zijn,
waren aller harten ontvlamd en het gejuich van
Leve onze doorluchtige Souvereinen ! heeft de ge-
voeltns van verknochtheid en de geestdrift der
Hollanders uitgedrukt."

Levendiger nog was het tafereel op den 11 Octo-
ber toen de Vorsten een Fransche voorstelling in
den Hollandschen schouwburg bijwoonden, waar
Tal ma en Duchesnois optraden. »Een ontzagge-
lijke toevloed," zoo lezen wij, »had zich naar
den schouwburg begeven, om de aangebedene
Souvereinen te kunnen aanschouwen. De verwach-
ting werd niet te leur gesteld Ten half negen
kwamen HH. MM. in hunne loge; nu was het
schouwtooneel in de zaal. Het was een indruk-
wekkend schouwspel; de tallooze vergadering stond
op en riep als uit eenen mond, onder het zwaaijen
van lauwertakken: Leve de Keizer, leve Marie

schilderijen-kabinet Eotterdam tot sieraad strekt), verhaalt ons
veel van
napoleon\'s stuursche onvriendelijkheid te Utrecht.
Hij zegt
o. a. p. II. n On le saluait, on se découvrit en trem-
blant, on ne lui vit pas faire le plus petit salut. On criait, il
n\'y faisait pas attention. Je le revis souvent et de fort près, et
je n\'observais jamais la moindre impression sur sa figure; rien ue
nuançait ses traits sérieux; jamais le moindre coup d\'oeil sur les
grands arcs de triomphe qu\'on avait placé dans les principales rues. ..
il semblait dire: cela m\'est dû. In den
Cour, van Amst. 11 Oct.
1811, lezen wij in een brief uit Utrecht van den n II a

paru comme un père au milieu de ses enfans; c\'était à qui tou-
cherait ses vêtements, la housse ou la bride de son cheval; pour
lui, souriant à tous avec cette affabilité qui lui est particulière il
traversait notre ville à petits pas." Wat is waarheid? Zie
Cour. van
Amst.
24 Sept.-\\^ Oct. en Mott. Cour. van 24 Sept. tot 10 Oct. 1811.

-ocr page 271-

24

Louise. Zoodra de geestdrift der aanschouwers
het toeliet, hief het orehest : où peut-on être mieux
aan. Het gejuich van Leve de Keizer ! barstte nog-
maals los. Z. M. boog zich over zijne loge en
scheen door zijn vriendelijken glimlach te zeggen :
Ja! ik ben te midden mijner kinderen."

Hooger verrukking kan men zich gewis niet voor-
stellen, vooral toen men een gedicht aan het Paleis
hechtte, dat met deze regels eindigde:

VV"ant in mijn luistervollen staat,
Ben ik de zetel en de woning
Des Franschen Keizers en des Italiaanschen Koning,
Wiens hart voor d\'onderdanen slaat;
Dus is mijn naam op \'t hoogst gerezen .
En \'k, mag nu eerst met regt het achtste wonder wezen ! ^

óf toen men HH. MM. op den October een

feest in Felix Meritis had toebereid en in. eene
cantate hun werd toegezongen:

Votre puissance nous ranime

Et tous nos voeux sont satisfaits ;

A notre allégresse unanime

Vous reconnaissez des Français.

(irooter zelfverloochening is wel niet denkbaar.
Ën toch werd de eer van het Hollandsche karakter
in datzelfde Amsterdam nog gehandhaafd door
Krayenhoff, den trouwen dienaar van Koning
Lodewijk. Want toen Napoleon hem op de
audiëntie van den 13"^™ ziedende van toorn
aansprak met de woorden: Zijt gij het, die mijne
troepen te Breda en Bergen op Zoom dat strafbare
alfront hebt aangedaan en Amsterdam als onder
mijn oog (sous mes fenêtres) hebt willen verdedi-
gen? gaf cle Generaal, gesterkt door zijn gerust
geweten, met de grootste bedaardheid ten antwoord:
Ja, Sire ! ik heb een Souverein door U M. als
onafhankelijk verklaard, met de grootste trouw
gediend en zijne bevelen stiptelijk volbragt. En
zijn verdediging was zoo vol ernst en waardigheid,
dat de Keizer hem weinige dagen later zijn volko-
men vertrouwen schonk ^

Verzeilen we de Vorstelijke personen thans naar
Rotterdam. De hooggestemde toespraak van de
Stassart jnet zijn geijkten slotzin: Vive Napo-
leon le Grand et le bien aimé, gaan
Ave voorbij,
even (lals de intogt in de vroeger zoo bloeijende
koopstad en vernemen enkel met hoeveel glans het
feest ; HH. MM. in den Doelen aangeboden omgeven
werd " » De zalen van het nieuwe gebouw, leverden
een allerschoonst schouwspel op. » Hunne Majestei-
ten door den Maire, de adjoints, de ceremonie-
meesters enz, beneden in de antichambre ontvangen
zijnde, waar elf jonge jufvrouwen H. M. een bloe-
menkorf aanboden, werden HH. MM. in de zaal
door de muzijk en het gejuich der aanwezenden
verwelkomd en plaatsten zich op den troon. De
vrolijkheid heerschte alom en het leve de Keizer !
leve de Keizerin ! leve de koning van Rome ! werd
bij het drinken der hooge gezondheden gehoord.
De Heer de Chazet heeft eene fraaije cantate op
deze gebeurtenis vervaardigd, waarin men o. a. las :

Et nous sommes trop fortunés.
Que les derniers de la famille

Soient chéris comme les aînés."

En als vernieuwd en laatst bewijs, hoe men zich
de toekomst toeëigende, mogen de woorden van
den Heer Staatsraad O. F. van Maanen en den
Maire van den Haag en van het nederige Maarssen
zelfs strekken. De eerste besloot zijne aanspraak
met den wensch voor het behoud van \'s Keizers
geheiligden persoon (personne sacrée), voor het geluk
der doorluchtige gezellin, die zijne dagen verhel-
derde, en voorde bevestiging der groote bestemming
van het Keizerrijk door het dierbare kind, het
waardige voorwerp van der Franschen liefde, en
erfgenaam van \'s Keizers naam en roem. De
Maire stemde den toon nog hooger als hij zeide :
« Niet uit te spreken, Sire ! is het gevoel van be-
wondering, dat ons bezielt voor den Held zijner
eeuw. Nu de invfoners van \'s Hage den grootsten
Monarch van \'t heelal binnen hunne vesten mogen
ontvangen, verheugen zij zich in hunne geestdrift,
dat zij hun vroegeren luister door een vonk van
zijn verheven en onuitputtelijk genie herboren zien.
Moge die zoon, thans reeds de wellust (les délices)
van geheel Frankrijk en de hoop der volgende ge-
slachten , welig opgroeijen, moge hij eenmaal op
\'t voorbeeld zijns doorluchtigen vaders het heil be-
vorderen van dat uitgestrekte rijk, \'t welk hij een-
maal beheerschen zal ; moge hij steeds de afgod
(l\'idole) der groote natie blijven De Maire van
Maarssen bereikte het toppunt door te verzekeren :
dat de Schepper van het heelal Z. K. M. verwekt
had om dit land, hetwelk gereed stond wederom
door de zeeën om te komen, te redden, en Hij
verlenging van dagen zou schenken aan den Keizer,
zijne doorluchtige gemalin en aan het voorwerp
zijner vaderlijke liefde, den Koning van Rome
Voorbeelden meer dan genoeg, meen ik, dat de
Hollanders geloofden in hun eigen belang te han-

3 Zie Cour. van Amst. en Rott. Cour. van 11. Oct. tot 7 Nov. 1811.
Vele zijn de anecdoten omtrent
napoleon\'s bezoek van 1811,
weinigen zijn gewaarborgd. Voor de volgende mij medegedeeld
door den Eerw. Heer p.
mounieb, in leven predikant bij de Waal-
sche Gemeente te Rotterdam, durf ik instaan. Op het Gemeene-
landshuis van Schieland gaf de Keizer audiëntie,
marie louise
stond naast hem. De geestelijken der verschillende gezindten
werden toegelaten, en wekten door hunne verschillende kostumen
den lachlust der Keizerin, die met den zakdoek voor den mond
haren ernst trachtte te bewaren. Na de aanspraken zei de Keizer:
II faut tous vous réunir. Le Pape est le chef de l\'Eglise, toute
la Chrétienté le reconnaît comme tel. Ds.
mounier trad daarop
voorwaarts en sprak tot
napoleon , die hem volstrekt niet impo-
seerde: Sire! je demande pardon à V. M. nous protestants nous
ne reconnaissons comme chef de l\'Eglise que notre Seigneur
Jésus-Christ, qui est là haut; waarop de Keizer glimlagchend en
met gekruiste armen uitriep: Ma foi! ce n\'est pas mal.

-ocr page 272-

25

delen, zoo zij , al ware het ten koste der opregt-
heid, hem gunstig voor zich trachtten te stemmen,
voor wien half Europa geknield lag, en dat de Kei-
zer zich mogt verzekerd houden in onze landge-
nooten zoo al geen dankbare dan toch gehoorzame
onderdanen te zullen vinden.

Met den laatsten October had Nederland den
feestdos afgelegd, en vernam men als laatste her-
innering aan het bezoek des Souvereins de hoegroot-
heid der sommen voor de armen, de bevorderingen
en eereblijken door hem geschonken , en het zeer
onpoëtische tegenwoordige stond weder treurig en
beneveld voor het oog. Of de dagbladen al opge-
vuld bleven met uitvallen tegen Engeland en ge-
heele kolommen van den Moniteur daaraan gewijd
werden en verkondigden, dat het karakter der
Engelschen alom verfoeid werd \\ het baatte ons
geenszins, die den Hemel vurig voor het herstel
des vredes en de heropening onzer havens zouden
gedankt hebben. Hoe langer de stilstand des te
meer kwijning, hoe minder hoop des te meer ont-
moediging. Van vrije beweging of nationaliteit was
geen schaduw meer. Zoo wij al meenden, dat de
drukpers streng was beteugeld, het Gouvernement
oordeelde dat toezigt te omslagtig, en op \'t laatst
van November werd ons aangezegd, dat met 1 Ja-
nuarij 1812 al de tijdschriften, (feuilles périodiques)
die in de Hollandsche Departementen werden uit-
gegeven, verboden waren en er slechts een enkel
dagblad voor elk Departement zou mogen bestaan.
De stedelijke couranten werden alzoo allen opge-
heven en aan enkelen harer slechts vergund als
advertentiebladen te blijven uitkomen, mits zich
bepalende tot aankondiging van geboorte, huwe-
lijken, sterfgevallen, verkoopingen, loterijen enz.
alles zeer naauwkeurig beschreven in de arrêtés
der Prefecten Op 28 December maakte de Rot-
terdamsche Courant bekend, dat zij met het nieuwe
jaar vervallen was en door een journaal van ad-
vertentiën zoude worden vervangen. Met 1 Januarij
zag men, behalve die advertentiebladen, waarin
geen regel politiek nieuws mogt worden opgeno-
men, de Departementale bladen verschijnen, die
onder allernaauwst toezigt der Regering stonden,
en met groote zorg alle berigten opzamelden ter
verheerlijking van Napoleon\'s staatkunde en van
zijne groote armee, en ter verguizing van Albion

Wat baatte het ons in dien toestand of wij in
den Senaat en het Wetgevend Ligchaam al Hol-
landers telden, wier stemmen, al hadden zij zich
durven verheffen, toch niet gehoord waren; wat
voordeel bragt het ons, dat eenige onzer landge-
nooten met nietige eerbewijzen werden begiftigd
of de Onderprefecten in de Departementen Neder-
landers waren, daar zij geheel van de vreemde Pre-
fecten afhankelijk waren

Gelukkig zoo sommige Hollanders invloed bij
Näpoleon behielden, èn door hunne bekwaam-
heid, èn door zich niet aan openbare bedieningen
te onttrekken. Het| was hierdoor, dat ons Hooger
Onderwijs, dat met geheele verfransching bedreigd
werd, grootendeels in stand bleef, al was het onder
vreemde benamingen en vormen. Het was de Leid-
sche Hoogleeraar Sebald Justinus Brugmans,
die ten deze gunstig voor zijn Vaderland werkte.
Een Decreet des Keizers te Amsterdam genomen
betrekkelijk de organisatie van het academisch on-
derwijs in de Hollandsche Departementen verwekte
groote vrees. Slechts twee Akademien van de
Keizerlijke Universiteit bleven behouden: Leiden
en Groningen. Harderwijk en Franeker werden
vernietigd. Utrecht, Amsterdam en Deventer zou-
den den titel van écoles secondaires aannemen
Aan Brugmans was het te danken, dat men bij
de twee Akaderniën het onderrigt in verschillende
vakken op dezelfde plaats bijeen hield, en niet als
in Frankrijk, eene faculteit van regtsgeleerdheid
in gene en eene van geneeskunde in een andere
stad werd gevestigd Het onderwijs in het natuur-,
staats- en volkenregt, vroeger door Kemper zoo
uitnemend gegeven, werd wel afgeschaft, maar
overigens in \'t wezen der zaak weinig verandering
gebragt, zoodat zelfs de leerstoel der Nederlandsche
letterkunde gespaard bleef De vormen werden
echter gewijzigd. Een Rector en twee Inspectoren
vervingen het vroeger Academische Bestuur; de
Hoogleer aren, wier jaarwedde uiterst gering was,
moesten zich gekleurde tabberden op eigene kosten
aanschaffen, en zonder eenige verdere belooning
hunne lessen geven. Wel mogten zij tegen collegie-
geld bijzondere houden, doch door den stilstand
van handel en de vernietiging van zoo veler in-
komsten werden die private collegiën zeer schaars
bezocht, waardoor de toestand der Academische
Hoogleeraren ver van schitterend was

Zuyderzee, voor Zeeland: Journal politique du Département des
Bouches de l\'Escaut,
enz. allen in 4\'° formaat, en in de twee talen.

* Bij Decreet uit Amsterdam van 18 October 1811 had de
Keizer de Lodewijks-orde der Unie vervallen verklaard en die
der Eéunie opgerigt onder den naam van: Ordre imperial de la
Reunion, en daarbij tevens alle bestaande orden in de met Frankrijk
vereenigde gewesten opgeheven. De schaal was groot; want er
konden tweehonderd grootkruissen, duizend kommandeurs en tien
duizend ridders zijn. Zie het decreet bij
kemper, Jaarb. I, 3, 148.

® Cour. van Amst. 31 Nov. 1811. Gevers onder-prefekt te
Leiden,
modderman in het Arrondissement Winschoten, enz.
Zie voor de positie der Sous-préfets
ten zeldam ganswijk.
Bijdragen, II, 1, 241.

9 Decreet van 22 October 1811. Cour. van Amst. 24 Oct. 1811
en kemper, Jaarb. II, 119. /

\' Siegenbeek, Geschied, der Leidsche Hoogeschool. Leiden, 1829,
2 D, I, 386 vgg. De jaarwedden bedroegen nog geen ƒ 800.
De geele, roode of groene tabbaard kostte ƒ
150.

IX

-ocr page 273-

26

Te Utrecht werden door het beleid van Jodocus
Heringa E.z. de faculteiten insgelijks bijeen en
de zaken dragende gehouden, zoodat de eigenlijke
regeling dier Hoogeschool als ondergeschikte school
nooit plaats heeft gehad

Voor het behoud van \'t Amsterdamsche Athe-
naeum had de voormalige Directeur, nu weder
Hoogleeraar. Joannes Henricus van Swinden
moedig bij Napoleon aangedrongen, toen het
met vernietiging of merkelijke vermindering be-
dreigd was l Het bleef even als Utrecht, zonder
vernieuwde inrigting gedurende de Fransche heer-
schappi] voortleven. Op het Deventersche Athe-
naeum oefende die overheersching een hoogst
nadeeligen invloed. Het had insgelijks den nieu-
wen naam van école secondaire ontvangen, waar-
van de ware beteekenis moeijelijk te bepalen,
doch het vernederend doel zeer blijkbaar was, ten
naaste bij gelijk staande aan die veelvuldige Insti-
tuten , waar al het mogelijke doch niets grondig
geleerd wordt. Vele der kweekelingen, vreezende,
dat hun de tijd aldaar doorgebragt op de Acade-
miën niet, gelijk vroeger, zoude toegerekend wor-
den, begaven zich van daar, en het stond geschapen,
dat de école secondaire welhaast onder de over-
ledenen zoude behooren, en al hare leeraren een
ongezochte rust bekomen l

Het Lager Onderwijs mogt zich gelukkig rekenen,
toen bij het bovengemeld Decreet de wet van 1806
grootendeels bevestigd werd en alleen werd voor-
geschreven, dat alle houders van bijzondere scho-
len binnen drie maanden zich de middelen moesten
aanschalFen om ook de Fransche taal te onderwijzen,
en dat niemand binnen een jaar als meester of
ondei\'meester zoude worden aangesteld, tenzij hij
zelf ten minste de beginselen van het Fransch
konde onderwijzen, en binnen twee jaren, indien
hij niet die taal vei^stond en vlug schreef » Die

Besluiten," zoo lezen wij ^ »werden echter slecht
gehandhaafd. Men liet alles vervallen, betaalde
traktementen aan schoolopzieners en onderwijzers
öf in \'t geheel niet of slechts zeer tragelijk;
men legde eene zAvare belasting op hetgeen, naar
Fransche raming, het strikt noodzakelijk en karig
toegemeten volksonderwijs te boven ging; zoodat
het geheele schoolwezen weldra in den vorigen
bajert stond te verzinken."

Als we nu alles zamenvatten, verlies van onafhan-
kelijkheid niet slechts, maar van nationaliteit, verlies
van onze oudhollandsche dierbare vlag niet alleen,
maar tevens van het vermogen om onze bodems, zij
het ook onder de Fransche kleuren, op den Oceaan
met ontplooide zeilen te zien ; verlies der vrijheid
van schrijven en spreken niet slechts, maar ook
van vermogen, handel en welvaart. Voegen we
hierbij de afschuwelijke conscriptie en de brutale
vormen, waarmede die gehandhaafd werd, en daar-
bij de schriklijke gedachte dat dit geen voorbij-
gaand , maar een onafzienbaar lijden was, dan zal
het ons niet verwonderen, dat tijdgenooten geen
woorden te scherp, geen uitdrukkingen te hard >
geene benamingen te vernederend voor^ den man
des gewelds en zijne handlangers wisten te vinden.
Deze spreekt van onze driejarige slavernij, gedu-
rende dien jammerlijken ommekeer van zaken
Gene zegt: »de vernietiger onzer natie kon niet
toestaan, dat herinnering aan voorvaderlijke tijden
den toestand der slavernij dieper gevoelen deed,
of de ouderlijke geestdrift herwekte. Voor hem
moest de herdenking aan onzen eerderen voor-
spoed , aan onze vroegere deugden voor eeuwig
vergaan!"^ Een ander: »De verdrukker der Eu-
ropesche vrijheid wischte den Nederlandschen staat
uit den rij der volken en dompelde dien in den
diepsten afgrond van ellende." ® De verblinding
van hen, die de inlijving wenschelijker hadden
geacht dan de schijnbare onafhankelijkheid onder
Koning Lodewijk, zonder dat zij bedachten, dat
de Fransche Natie zelve reeds lang onder den
ijzeren schepter des Dwingelands had gezucht, was
lang geweken, nu zij zagen, hoe wij, als stief-
kinderen , nog veel erger behandeling van den
stiefvaderlijken overheerscher ondervonden. »Onze
Natie toch," lezen wij elders, »zag men verdrukt
door de wreedste overheersching, vernederd zoo
diep zij vernederd kon worden, ja uitgedelgd en
vernietigd; haar ongeluk durfde men naauwelijks
beklagen, omdat men vreesde haar te moeten ver-
achten" ^

En toch was de beker des ongeluks nog niet
volgeschonken, bittere druppelen werden er nog
aan toegevoegd. Een vlugtige blik op den toe-
stand van Europa zal daartoe noodig zijn Voor
het uiterlijke is alles onveranderd; geen bondge-

\' p. k. görlitz. Geschiedk. overzigt van het lager onderwijs
in Nederland,
Leid. 1849, bl. 49.

6 v. LENNEP. lU. Amst. Ath. Mem. p. 218.

\' W. bildeRDIJK, Proces-verbaal van de vereenigde zitting der
vier klassen van het Inst., bl.
38.

8 Siegenbeek, Gesch. d. L. Hoogesch. I, 385.

9 j. h. van der palm. Gedenkschrift van Nederlands herstel-
ling,
Amst. 1828, bL 10.

-ocr page 274-

27

nootschap is opgezegd; geen van \'s Keizers broeders
is ontzeteld. Frankrijk, hoe reusachtig uitgebreid,
wordt geheel als rnet een borstweer door de ge-
dienstige Vorsten van \'t Rijnverbond omringd. En
echter, toen 1812 aanlichtte, was Napoleon\'s ge-
lukster aan \'t verbleeken. Slechts door verdubbelde
militaire opschrijvingen en het aanhoudend zenden
zijner legioenen naar Spanje, wordt Jozef op
den troon van \'t Schiereiland gehandhaafd. Cadix
blijft onverwonnen, want de zee is open en de
toevoer zonder beletselen. De pogingen om Sicilië
voor Murat te winnen, zijn vruchteloos gebleven.
Jerome, de Koning van Westfalen, schrijft den
Keizer reeds in December 1811, dat zijne Gene-
raals en Agenten hem bedriegen, zoo zij hem de
Duitschers als zwak, rustig en onderworpen af-
schilderen, daar de gisting zich alom vertoont en
een opstand tegen het Fransch gezag dreigt uit
te barsten. Pruissen is de vernedering moede,
Oostenrijk snakt naar verademing. In Zweden is
Bernadotte als Kroonprins uitgeroepen. Grooter
waarborg kon de Keizer niet verlangen, en evenwel
blijkt het reeds, dat die Prins zijn nieuw vaderland
buiten Frankrijks invloed tracht te brengen. Ware
Alexander van Rusland nu slechts de bewonde-
raar gebleven van Napoleon\'s genie, maar hij
duldt de eischen tot handhaving van \'t continentaal
systeem niet langer, en de aanhechting van het
hem zoo naauw verwante Oldenburg is hem een
diepgevoelde grieve. De onderhandelingen tot her-
stel daarvan zijn vi^uchteloos. Het kon niet anders;
want de oorzaak der vijandschap lag dieper, en
wel in de albeheersching des Franschen Keizers
over geheel Europa. Krijg met Rusland was on-
vermijdelijk. Sedert vele maanden waren de uit-
rustingen aan weerszijde begonnen en grooter had
ons werelddeel die nooit aanschouwd. In de voP
■ heid van magt en luister zien wij Napoleon voor
\'t laatst in Mei 1812 te Dresden, toen Koning
Frederik Wilhelm van Pruissen, Keizer Frans
van Oostenrijk en de Vorsten van \'t Rijnverbond
hem hunne sidderende, meest huichelende hulde
bragten ^ Het leger van den nieuwen Xerxes,
uit een bont zamenmengsel van Duitschers, Hol-
landers, Spanjaards, Portugezen, Italianen, Zwit-
sers, Kroaten, Polen, Magyaren en Franschen
bijeengevoegd, meer dan 600,000 man en 180,000
paarden sterk, met 1200 stukken geschut, zette
zich met zijn onafzienbaren tros van bagagie- en
voorraadwagens in beweging. En op 23 Julij togen
meer dan 400,000 man met den Keizer tot Veld-
heer over den Niemen. Nog meer dan honderd-
duizend zouden volgen. Op den 18 December is
Napoleon terug en in de Tuileriën. Welke too-
neelen van schrik, verwoesting en menschelijke
ellende liggen tusschen die twee dagteekeningen.
Met angstige spanning werden ook in Holland
berigten te gemoet gezien. Niets dan voorspoed.

Op den 15 Julij komt de tijding van het binnen-
rukken in Rusland, daarna van al dieper indrin-
gen, van de verovering van Smolensk, en op 2
October, dat bij een helderen zonneschijn als die
van Austerlitz de Russen op 7 September bij de
Moskowa geheel verslagen zijn. De Fransche armee
heeft slechts 2500 dooden, de vijand telt er 40
a 50 duizend Weinige dagen later verneemt
men, dat Moscou zijne poorten geopend heeft en
de Keizer er den 14 September zijn intogt heeft
gehouden Wel klonk terstond daarop de mare
dat Moscou in brand stond; maar de verzekering
er nevens, dat het leger, hetwelk in ruim twee
maanden driehonderd uren had afgelegd, zich van
zijne vermoeijenissen begon te herstellen dat er
ruime voorraad gespaard was gebleven en de Kei-
zer zich bijzonder wel gevoelde, regeringloosheid
te Petersburg heerschte, in Moscou echter de vol-
maaktste orde, en dat het Fransche theater onder
grooten toevloed van aanschouwers weder geopend
was Met eenige bevreemding ontving men kort
daarna het berigt, dat de Keizer Moscou den 19
October had verlaten; maar het was enkel geschied
om de winterkwartieren te betrekken, de beweging
der armée was meer zijd- dan rugwaarts, en de
Russen zeiven verwonderden zich over het buiten-
gemeen fraaije weder ^ Mogt men iets vreezen of
vermoeden, telkens wordt men gerustgesteld. Z. M.
is nooit zoo volmaakt gezond geweest, en uit
Leipzig wordt gemeld, dat er een gedurige door-
togt van troepen naar het groote leger is. En
zoo kalm is het in Duitschland, dat op 12 No-
vember de plegtige inwijding van een standbeeld
des Keizers te Kassei plaats heeft\' In de helft
van December nog vernemen wij, dat de koude
zich wel eenigzins heeft doen gevoelen, de cava-
lerie een weinig geleden heeft, en de paarden
afgemat zijn, maar de troepen geenszins l Bij |
vermelding van terugdrijving der Russen en den |
voortdurenden welstand van Z. M. voegt men de \'
redenering,, dat geen volk beter dan de Franschman
zich naar alle klimaten schikt De schriklijke
waarheid was evenwel niet langer te verbergen.
Het woord: terugtogt was in geen berigt uitge-
sproken geweest. Alles heette een marsch naar
goede winterkwartieren. Op eens valt de blinddoek
en leest men in de couranten van 22 December
het beruchte 29^\'® Bulletin van den S\'\'®" uit Molo-

De waarheid was, dat de Fransehen 20,000- man aan dooden
en gekwetsten hadden.

^ Feuille politique du Bép. du Zuyderzee du 15 Juïll. 2 et %
Oct.
1812.

Feuille polit, du 9, 12, 14, 16, 26 Octobre, 1 et 4 Nov. 1812_

® Feuille polit, du 14, 15, 21, 23 Nov. 1812. Het 26®^ Bul-
letin van 23 October zeide daaromtrent: Les habitans de la Russie
ne reviennent pas du tems qu\'il fait depuis vingt jours. C\'est le
soleil et les belles journées du voyage de Fontainebleau; l\'Aruiée
est dans un pays extrêmement riche.

8 Feuille polit, du 26, 29 et 30 Nov. eif 3, 4 Déc. 1812.

^ Dit werd geschreven uit Wilna I December, toen men aldaar
reeds tijding had van den overtogt der Berezina.

® Feuille pol. 20 Béc. On a remarqué que de tous les
peuples du monde le Français est celui qui s\'accommode le plus
aisément aux différents climats.
j. j. Rousseau a le premier fait
cette remarque.

4*

-ocr page 275-

28

detschno. Een andere toon was aangeslagen, de
terngtogt wordt niet meer geloochend, maar alles
aan de werking van het klimaat toegeschreven;
wel van het verlies van 30 duizend paarden ge-
sproken , maar hoop gegeven op spoedig herstel
der verliezen Geen woord van de afgrijselijke too-
neelen aan de Berezina, van den ondergang van
bijna de gansche legerrnagt door staal, koude of
gevangenschap \\ Geen woord van het ophouden
aller krijgstucht en orde, en aan het slot het
troostende woord: fja santé de S. M. na jamais
été meilleure. En toen nu dit laatste bevestigd
werd door het berigt van de aankomst des Keizers
te Parijs op den December en hij twee dagen

later in zijn antwoord aan den Senaat met den
kalmen volzin besloot: Mijn leger heeft verliezen
geleden, maar het was door de vroegtijdige ge-
strengheid van het jaargetijde ^ en de Staatsraad
verzekerde, dat de Natie tot nieuwe offers bereid
was om \'s Keizers roemrijke ontwerpen te verwe-
zentlijken toen bleef het vertrouwen op Napo-
leon\'s genie ongeschokt.

En men vertrouwde te regt; want hij, die 300,000
man in de steppen van Rusland had zien omko-
men, 5 stond," ik zeg het een Nederlandsch schrijver
na, »vijf maanden later - het grenst aan het onge-
loofelijke - met 166,000 strijders en 350 bespannen
vuurmonden aan de oevers van de Elbe op nieuw
ten strijde gereed, en weder drie maanden later,
aan het hoofd van 311,000 gewapenden, waaronder
45,000 ruiters en meer dan 1000 stukken ge-
schut." 1 Hij waagt als een vertwijfeld speler de
kans met verdubbelde inspanning nogmaals, niet-
teg.enstaande zij, die ten vorigen jare door vrees
waren teruggehouden, van hem afvallen en het
zwaard tegen hem keeren. Pruissen en weldra Oos-
tenrijk zijn hem tot vijanden geworden.

Die inspanning noopte Napoleon tot een maat-
regel van ongehoord geweld ook in ons Vaderland.
Hij begon te gelooven aan den weerzin, waarmede
het juk werd gedragen en wilde zich tegen het
afwerpen verzekeren.

Het was Napoleon niet genoeg, dat de Senaat
in de eerste dagen van 1813 350,000 man ter be-

\' Uitgebrekl is de literatuur over den veldtogt naar Rusland.
Verlangt men de ontzettende bijzonderheden te kennen, men raad-
plege
o. a. e. lab.iüme, Relation circonstanciée de la catnpagne
de Russie de
1812, Paris, 1815, en j. r. l. von kirchhoef,
Geneeskundige waarnemingen uit de veldtogten can Rusland enz.,
vertaald door Dr.
h. van den bosch, Utr. 1825.

\' Mon armée a essuyé des pertes, mais c\'est par la rigueur
prématurée des saisons,

Que nos enneaais s\'applaudissent s\'ils le veulent, des pertes
matérielles que nous ont occasionnées la rigueur de la saison et
l\'âpreté du climat, mais qu\'ils calculent nos forces, qu\'ils sachent
qu\'il n\'est point d\'efforts et de sacrifices dont, à l\'exemple de
V. M., la nation française ne soit capable pour réaliser ses glo-
rieux projets.

Zie deze merkwaardige aanspraken in de Feuille pol. du 26 Déc.
1812. Al de uiterlijke praal, om indruk te verwekken, werd
weder op dien Zondag in de Tuileriën vertoond, n PEmpereur
étant sur son trône, entouré des princes, grand-dignitaires, des
cardinaux, des ministres, des grands-officiers, des grands-aigles
de la légion d\'honneur et des officiers de service près S, M. a
reçu le sénat etc.

■» Bosscha, Neêrl. Heldend. III, 1, 418.

schikking van den Minister van oorlog stelde,
waaronder 150,000 bij anticipatie op de conscriptie
van 1814, en 100,000 Nationale Gardes ^ In April
laat hij nog 180,000 hoofden aan den Minister
schenken. Dit Senatus-Consult verschilde echter
met alle vorige daarin, dat behalve alweder 90,000
jeugdige conscrits op 1814 vooruitbetaald en 80,000
Nationale Garden, er tevens een Garde d\'Honneur
te paard van 10,000 man werd opgerigt ® Een
klein getal; wat toch waren die 10,000 bij de
menschenmassa van 520,000 strijders ? De bedoe-
ling; bleef niet lang verborgen. De Gardes d\'Hon-

O O O

neur moesten strekken om bij verzet of opstand
den Keizer tot waarborgen en gijzelaars te dienen

De oprigting dier Garde was op de gewone
slinksche wijze van Napoleon\'s politiek geschied.
Het eerste denkbeeld moest schijnbaar van de Natie
zelve uitgaan, even als vroeger de verheffing tot
Keizer, In \'t begin van 1813 las men in \'t Journal
de l\'Empire een brief van een Prefect uit een af-
gelegen Departement, waarin deze aan \'t Gouver-
nement verzocht om eenige jongelieden van aan-
zienlijken huize, die zich vrijwillig aanboden, in
het leger te mogen plaatsen. Andere Prefecten
werkten die gedachte uit. De hoop van \'t Fran-
sche Volk, zeiden zij, rust op den Koning van
Rome; dat dierbare hoofd moest beschermd en
tot het uiterste verdedigd worden. Die bewaking
zou \'t best worden toevertrouwd aan een leger-
corps uit jongelingen der fatsoenlijke klassen za-
mengesteld De stad Parijs bood den Keizer
500 welgewapende ruiters aan; de groote steden
volgden het voorbeeld der hoofdstad. Lyon, Bor-
deaux, Straatsburg wenschten 120, lOO of 80
ruiters te leveren. De kleine durfden niet achter
blijven, sommige gaven er echter niet meer dan 4
of 3. Ook de steden der met Frankrijk vereenigde
landen verhieven hare stemmen en daaronder Am-
sterdam, dat 100 strijders aanbood, Rotterdam 50,
den Haag 40, Leiden 24 Die aanbiedingen ste-

-ocr page 276-

29

gen te zamen tot 22000 paarden en 16000 ruiters.
Ten gevolge dezer zoogenaamde opwelling van Va-
derlandsliefde verscheen het gemelde Decreet van
4 April, waarbij bevel tot vorming van vier rege-
menten Gardes d\'Honneur werd gegeven. Het werd
als een gunst voorgesteld daarin te mogen treden
en de voorwaarden ervan werden geregeld ^ De
Prefecten zouden hen designeren, die toegelaten
zouden worden. Bij een tabel was het getal, dat
ieder Departement zou leveren bepaald , te zamen
tot een minimum van 5000 en tot een maximum
van 10,000 Gardes. Toen op den April dat

Decreet in Holland bekend werd, zag men er niets
bijzonder bezwarends in. Men scheen meester te
zullen zijn om zich al of niet in de Gardes d\'Hon-
neur te laten opnemen.

Kort duurde dat vertrouwen. De Prefecten had-
den naauwkeurige lijsten van al de aanzienlijke
ingezetenen van hun Departement, met opgave van
vermogen, politieke gevoelens en al wat men weten
wilde; en nog voor de maand April verstreken
was, werden circulaires aan de jongelingen zeiven
rondgezonden. waarbij zij vernamen niet, dat ze in
termen vielen om toegelaten te kunnen worden,
maar, dat ze gedesigneerd waren. De eer en het
voordeel werden daarin hoog aangeslagen -. Het
onregtvaardigste dezer gansche zaak was dit: men
riep niet slechts hen op, die van de gewone krijgs-
dienst tot dusver waren bevrijd gebleven, maar ook
hen, en zelfs bij voorkeur, die zich reeds met aller-
zwaarste kosten hadden doen vervangen, en dus
als in werkelijke dienst staande moesten worden
aangemerkt, dezen moesten niet slechts ten twee-
denmale dienen; maar hunne uitrusting é, 1500
francs geheel betalen l In den Haag, Amsterdam

\' Bij het Décret Impérial au palais de l\'Elysée, le .5 Avril
1813, in den Moniteur du 6 Avril of bij boymans, p. II des
Notes.

Art. 14 zeide: Seront admis à faire partie de ces regimens,
pourvu qu\'ils soient nés Français, qu\'ils aient l\'âge de dix-neuf
à trente ans inclusivement, et qu\'ils soient exempts des infirmités
qui les rendent inpropres au service ; les membres de la Légion
d\'Honneur et leurs fils etc.

Art. 16. Le préfet fera ouvrir un registre oii pourront se faire
inscrire tous ceux qui voudront entrer dans les régimens des
Gardes d\'Honneur.

Art. 17. Le préfet désignera, du 20 Avril au l Mai, ceux
qui devront être admis à faire partie des dits régimens.

^ In die van de celi.es, en ik meen dat alien gelijkluidend
waren, komt o. a. voor. Je vous préviens Monsieur, qu\'en
vertu des pouvoirs qui me sont conférés... je vous ai
désigné
pour faire partie des Gardes d\'Honneur que mon département doit
fournir.

Je suis bien convaincu qu\'étant à même d\'apprécier tous les
avantages qui vous sont offerts,
dès votre entrée dans la carrière
militaire, vous considérerez
mon choix comme un titre d\'hon-
neur,
et que vous ferez de suite vos dispositions pour pouvoir
être compris dans le premier départ qui aura lieu très-inces-
samment.

Cependant comme il serait possible que vous eussiez des motifs
légitimes pour ne pouvoir servir, et que d\'ailleurs je dois m\'assurer
que votre constitution physique vous rend propre au métier des
armes, il est indispensable que, préalablement, vous comparaissiez
devant moi en personne. Zie deze
circulaire bij boymans p. XX
des Notes.

3 Volgens Art. 20 van het Decreet van 5 April, u Les Gardes

en elders moesten de jongelieden op den P\'®" Mei
voor den Prefect verschijnen. Zijzelven, niet hunne
ouders of voogden, zouden worden gehoord. Deze
laatsten werden zelfs vermaand zich niet aan te
melden en geene pogingen tot verzet te wagen ^
Het hardst werden de jeugdige Nederlanders door
den Prefect der Zuiderzee behandeld. »Hij dreef,"
zoo lezen wij »de onbeschoftheid zoo ver, van de
opgeroepenen, alle welopgevoede jongelieden, in
zijne kanapé, meer liggende, dan zittende, onder
het eten van een hoen, en het drinken van zijnen
morgenwijn, te ontvangen, en alles, wat door hen
werd ingebragt, als beuzelingen met eenen schim-
penden lach beantwoordende, hen vervolgens de
deur van het vertrek te wijzen." ® Zij, die ver-
schoond werden wegens ligchaamsgebreken of an-
dere redenen, werden toch genoodzaakt om een
aanzienlijke som te storten voor de kosten van
wapening der overigen Waren er vaders, die
volstrekt weigerden óf hunne zonen óf hun geld
te geven, of jongelieden, die hun onwil bleven
volhouden, de eersten werden in bewaring, gesteld
en zelfs gevankelijk weggevoerd, de zonen door
gewapenden, en al weder op hun eigen kosten,
naar de plaatsen hunner bestemming gebragt.

Omstreeks 600 jongelingen ® der eerste familiën
uit Noord-Nederland werden, sommige schijnbaar
vrijwillig, maar de meesten gedwongen en huns
ondanks, ingedeeld, en trokken in Julij 1813 naar
de fransche steden voor ieder regement aangewe-

-ocr page 277-

30

zen V\'oorzigtig bestuurd was hier de politiek
des Keizers. Hij zorgde, dat de bestanddeelen van
elk regement gijzelaars, want anders waren het
niet, zeer verschillend waren om eenheid van te-
genwerking
te voorkomen. Onze Hollanders, bij
drie onderscheidene regeraenten geplaatst, kregen
Versailles , Metz of Tours tot verblijfplaats l Met
beklemd gemoed zagen zij weldra de grenzen van
hun oude vaderland achter zich in de bijna zekere
veronderstelling van die niet weder te zullen over-
schrijden. Want het was geen geheim meer met
hoe weinig deernis Napoleon de bloem der Euro-
pesche bevolking in den Russischen veldtogt had
opgeofferd. Men had gelezen van de duizenden
en tienduizenden, die weder in Noordduitschland
gevallen waren ,
en hoe de groote veldheer bij
Lützen en Bautzen zoo al niet gezegevierd, de
nieuwe coalitiën echter voor een oogenblik ver-
lamd had.

Dat midden van 1813 waren de drukkendste en
bangste dagen onzer slaverni]; want tenzelfden
tijde Averd het hart van hen, die reeds hunne
zonen ter slagtbank zagen drijven, benaauwd dooi-
de vrees van ook hunne dochters te zien weg-
voeren. Het was slechts een onbestemd gerucht,
door sommigen niet geloofd, maar later is het
gebleken, dat het voornemen daartoe reeds gerui-
men tijd stellig bestond. De naauwkeurigste opga-
ven waren aan de Politie gevraagd en door haar
gegeven omtrent de huwbare dochters der vermo-
gende geslachten, ten einde haar aan verdienstelijke
officieren van het Keizerrijk te huwen, als middel
om de nationaliteit te fnuiken en verwantschap
tusschen de geboren Franschen en de ingelijfden
te doen ontstaan. Twee der toen geheime stukken
zijn later openbaar gemaakt Het eerste is een
schrijven van den Departementalen Onder-Prefect
aan den Maire van Worms van \'t laatst van 1810,
waarin deze gelast wordt ten spoedigste een lijst
te zenden van alle dochters van goeden huize,
14 jaren en daarboven oud, welker huwlijksgoed
waarschijnlijk meer dan 40,000 francs zoude bedra-
gen , om ze in de klasse der rijke erfdochters te
plaatsen. In de daarbij gevoegde tabel moesten
worden ingevuld namen, ouderdom, uiterlijk voor-
komen, gedrag en begrooting harer bezittingen
Ook omtrent de vaders moest naauwkeurig berigt
worden gegeven ^ Het tweede stuk is een brief
van Savary, Minister van politie, in December
1811 aan een Commissaris van politie van een
onzer Hollandsche Departementen, waarin een sta-
tistiek werd gevraagd nopens de hoogere standen.
Fortuin, zedelijkheid, godsdienstgezindte , talenten ,
niets was er vergeten, en vooral niet welke gevoe-
lens de bedoelde persoon jegens Z. M. en zijn
doorluchtig Huis koesterde. Bijzonder moest wor-
den gelet op de jongelieden van beiderlei ge-
slacht, hun aanleg, opvoeding, kennis, vermogen
en uiterlijk, met opgave zelfs der ligchaamsgebreken.
Zoo doorwoelde de Fransche adelaar met zijne
spitse klaauwen ook het huiselijk leven en de fami-
liegeheimen \\

Men snakte naar verademing en zij was, Gode
zij dank! niet ver meer. -In dezelfde maand Augus-
tus 1813, waarin onze jeugdige Gardes d\'Honneur
ter plaatse hunner bestemming kwamen, begon de
Fortuin Napoleons adelaren te verlaten. Wel
heeft hij op den 26®\'"° bij Dresden nog overwonnen,
maar op denzelfden dag is Macdonald door Blü-
cher aan de Katzbach geslagen, en op den 30\'""\'
wordt Van dam me bij Kulm ingesloten en hij en
12000 der zijnen gevangen. En al mogt de Moni-
teur nog vergoelijken en de verliezen verkleinen en
van het genie des Keizers gewagen, de begoocheling
was verdwenen en de velden van Leipzig zouden

® Zie deze Circulaire confidentielle, gedagteekend Spiers, 25 Octo-
ber 1810, en uitgaande van den Onder-Prefect van hf t Département
du Mont-Tonnerre, (thans Eijn-Beijeren eu Hessen-Darmstadt), bij
BOYMANS, p. XXIV du Préface. Het slot luidde : Vous vous
hâterez de satisfaire à ce qu\'exige de vous cette lettre, dont le
contenu doit être tenu rigoureusement secret; ce qui dans le cas
contraire m\'attirerait de la part du Préfet les plus cruels dés-
agrémens.

^ Zie dezen brief bij h. bosscha, GescJi. der Ned. Staatsomw.
I, 1, bl. 41 der Aant. en Bijlagen. Hij vaugt aldus aan : n Ma
confiance en vous , Monsieur i me porte à vous demander un tra-
vail régulier et fait avec le plus grand soin sur la statistique
personelle. Elle embrasse : 1°. Les fonctionnaires publics de tout
rang, civils, militaires et judiciaires. 2°. Les ministres des cultes
3°. Les nobles des villes et bourgs principaux, propriétaires, fer-
miers et negotiaas, etc. 4°. Les personnes ou les familles les
plus influentes par leur fortune ou leur famille. Il faut que la
police connaisse l\'état ancien et actuel de chacun ; sa vie publique,
ses opinions politiques et religieuses, sa fortune, sa moralité,
l\'espèce de talens ou de moyens qui le distingue ou le caractérise,
s\'il est veuf ou marié, le nombre, le sexe et l\'âge de ses enfans ,
oii ils sont, ce qu\'ils font, sa conduite actuelle publique et pri-
vée ... les sentimens qu\'il témoigne ainsi que sa famille à l\'égard
de S. M. et de son auguste Dynastie. En verder: Votre attention
doit se porter sur la jeunesse des deux sexes : vous vous procu-
rerez des éclaircissemens touchant les jeunes héritières non encore
mariées, leur avoir, leurs espérances, la direction de leur éduca-
tion et de leur goût, leurs talens, leur âge, leurs agrémens et
même leurs difformités. Quant aux jeunes gens de famille, il
vous sera facile d\'apprécier le parti que le gouvernement pourra
en tirer, et de me les désigner d\'après leur âge, leur éducation
etc. etc.

-ocr page 278-

31

weldra getuigen, dat Europa het dwangjuk der
Franschen aan gruizelen had geschopt en de ver-

\' De Kaartenliteratuur voor Noordneclerland als deel van \'t Fran-
sche Keizerrijk is niet zeer uitgebreid. Het volgende is mij daarvan
bekend :

Carte de la Hollande Réunie avec r Empire Français, à Amsterdam
chez
MoRTiEK , COVENS et fils, 1811. Een klein blad, zeer net
gegraveerd door w. c.
van baarsel. Het is vervaardigd na het
Decreet van 27 April 1811, waarbij (Zie bi. 12 hiervoor) het
Departement der Lippe gevormd werd. Verdeeling van Arrondis-
sementen is er niet op aangegeven.

Nouvelle Ca.rte des Départemens de Hollande et des Départemens
circonvoisins de l\'Empire Français, Nieuwe Kaart der Departementen
van Holland en die der omliggende van het Fransche Keizerrijk,
te Amsterdam bij e. maaskamp, Kalverstraat en Dam N°. 1. Het
zelfde blad, dat genoemd is op bl. 33 van de Beschrijving der
vorige achtste Kaart onder den titel van
Nouvelle Carte du
Royaume etc.,
bij denzelfden uitgever; maar veranderd en bijge-
werkt, doch met dezelfde fouten in de plaatsnamen, en behoorende
bij het 12° boekje genoemd op bl. 15 , Aant. 1 hiervoor. Alleen de
zeven Departementen zijn van binnen gekleurd, die 9 Julij 1810
werden ingelijfd, de overigen alleen omzoomd. Van die zeven zijn
ook de Arrondissementen aangegeven en de Hoofdplaatsen der Kan-
tons, zeer duidelijk is deze Kaart niet, daar zij te vol is en de
Hoofdplaatsen der Departementen en Arrondissementen niet genoeg
uitkomen, veelmin die der Kantons. Zij is, even als de eerstge-
noemde, uitgegeven na 27 April 1811.

Nouvelle Carte des sept Départemens de la Hollande divisée suivant
le Décret de
sa majkstÉ l\'empereur et roi, en date du 21 Octobre
1811, mis en activité Van 1812, où, se trouvent exactement indiqués
les divisions Militaires et celles des Brigades de la Gendarmerie, les
Chef-Lieux des
départemens, arrondissemens, leurs Limites,
cantons, mairies, communes, Routes et Canaux, Bureaux prin-
cipaux, sécondaires et suplétoires des Directeurs des Enrégistremens,
Hypothèques, Timbres, Postes aux Lettres et à Cheval, des divisions
de la Douane, des Droits réunis, des Impositions directes. Arrangée
pour en faciliter Vusage dans la nouvelle Législation.

Nieuwe Kaart der zeven Höllandsche Departementen. Verdeeld
ingevolge enz. met Authoriteid, TJitgegeven, Ontworpen en Gegraveerd,
onder directie van
e. maaskamp. Kaart-, Kunst-, Boekhandelaar,
Plaat- en Letterdrukker, en te hekomen in zyn Magazyn, place
Napoléon te Amsterdam.
Gegraveerd door J. G. visser.

De grootste en uitgebreidste voor dit tijdperk. De Verdeeling
is die, gelijk de titel aanwijst, volgens het Decreet van 21 Octo-
ber 1811. De gravure is niet bijzonder fraai, en doordien de
Hoofdplaatsen ongekleurd en alleen door aangenomen teekens zijn
aangewezen , zijn zij moeijelijk te onderscheiden. Daar alle wegen
opgebragt zijn, buurten en zelfs havezathen niet vergeten, militaire-
divisiegrenzen nevens de Departementale en Kantonnale er op gekleurd
zijn, heeft het geheel een vrij confuus aanzien. Er is een groot
deel van \'t voormalig Vaderland niet op geplaatst, daar de zuide-
lijke strekking niet verder dan tot Zierikzee gaat.

Nog bezit ik een groot blad getiteld ;

Nieuwe Kaart van Zuidholland, Utrecht enz. Amst. bij joh.
covens en zoon
van \'t laatst der 18® eeuw, waarop een nieuwe
titel is geplakt :
Carte du Département des Bouches de la Meuse et
bondene Mogendheden zich den weg naar den Rijn
en Parijs gebaand hadden \\

d\'une partie du Département du Zuiderzee en waarop de Departe-
ments- en Arrondissementsgrenzen duidelijk gekleurd zijn ; doch
daar de nieuwe titel geschreven is , weet ik niet of
covens die
aldus heeft uitgegeven , dan of het werk is van een liefhebber.

Van dezen tijd zijn nog twee bladen van maaskamp eigenlijk
slechts postkaarten, waarop ons land op kleine schaal voorkomt,
maar zonder eenige verdeeling en alleen met de grenzen van het
Keizerrijk. De titels zijn deze :

Carte du théâtre de la guerre en Allemagne, Kaart van het tooneel
des oorlogs in Duitschland, met de uren afstand der Posten
enz. enz.

Nouvelle Carte itinéraire qui indique d\'une manière très-exacte
les Routes et Stations, ainsi que les distances des principales villes
de France et d\'Allemagne,

Beiden dezelfde Kaart slechts anders getiteld en gekleurd. De
gravure is van w.
c. van baarsel. Meer weet ik niet, dat in
Holland is uitgekomen. Natuurlijk , dat ons Land ook voorkomt
op de algemeene in Frankrijk en elders uitgegevene Kaarten van
het Keizerrijk, wier getal zeer groot is. Ik vermeld alleen die
mij ter dienste stonden.

Carte de VEmpire Français, divisé en 130 Départemens y compris
ceux formés dans la Hollande avec les Préfectures et Sous—Préfec-
tures, Archevêchés, Evèchés par
phelippeaü 1811 à Paris chez
basset rue St. Jacques N°. 64.

Een grof gegraveerd blad uitgegeven na het Decreet van 26
December 1810, waarbij de Issel-Supérieur, Bouches-de-l\'Issel
en Ems Occidental tot de Eems werden uitgestrekt, en vóór 27
April 1811 toen het Departement de la Lippe werd opgerigt.
Men heeft dus hier de oostelijke uitbreiding waarvan bl. 12 ge-
sproken is. Dit is even zoo met de volgende zeer groote en beter
gegraveerde Kaart bij denzelfden uitgever.

Tableau général et itinéraire de VEmpire Français en 130 Dépar-
temens. Avec les Préfectures, Sous-Préfectures, Archevêchés, Evèchés,
Chef-Lieux militaires et dts Cohortes de la Legion d\'honneur, des Sé-
natories et Préfectures Maritimes, et à la distance de Paris aux
Préfectures marquée en lieues de Poste, Rédigée par
chaumieb
en VAn 7, corrigée et augmentée en 1811 par mauborgne Ancien
Professeur.

De beide volgende zijn van 1812, dus na de oprigting der Lippe:
Tableau de V Empire Français, Dressé par brion , Divisée en 133
Départemens en Prefectures et Sous-Préfectures par perrier à Paris
chez
basset ; en

Carte de VEmpire Français divisée en 138 Départemens en Arron-
dissemens Communaux par 3.
b. poirson. Ingénieur Géographe, à
Paris chez
jean, Rue St. Jean de Beauvais No. 10.

Op al deze l^\'ransche Kaarten is ons Vaderland naar gewoonte
stiefmoederlijk behandeld. De grensscheiding sommiger Departe-
menten is verkeerd, om niet te spreken van de plaatsnamen,
Akmaer voor Alkmaar, Santwieldt voor Zandvliet, Marlingen voor
Harlingen, Scheendam voor Schiedam, Degnecam voor Denekamp,
Steerwick voor Steenwijk, Boredreck voor Barendrecht, zijn slechts
kleine vergissingen. Bijzonderheden omtrent de steden Kolken bij
Harlingen, Nartderp bij Alkmaar, de dorpen Groenland bij Sneek,
Serdon bij Utrecht en Minz in Groningerland zou men gaarne
vernemen.

-ocr page 279- -ocr page 280-

BESCimiJYING DER TIENDE KAART.

N.

ederland in 1814. Holland groeit weêr, Hol-
land bloeit weêr! Hollands naam is weêr hersteld!
Zoo zong, te midden van de bangste dagen der
slavernij, in heilige verrukking onze groote Bard,
toen hem blijde dagen van verlossing voor den
geest zweefden \\ En de profetie werd vervuld.
De leeuwenbanier wordt den Franschen in \'t aan-
gezigt gezwaaid, het oude Wilhelmuslied galmt
vrolijk door het bevrijde Vaderland, de Oranje-
leuze prijkt weder op aller borst, en de driekleur
van den Geus wappert van torenspitsen, masten
en stengen.

De dag der vergelding was voor Europa aange-
broken. Het bloed en de tranen van millioenen
zouden gewroken worden en de groote Veldheer,
die zijn roeping als Vorst zoo zeer had miskend,
die, zoon der omwenteling, deze niet slechts gestild
en geleid, maar als werktuig gegrepen had om op
eigen Vaderland den looden scepter des gewelds
te doen wegen - hij ziet het misbruikte oorlogs-
zwaard tegen eigene borst gekeerd. Teruggedron-
gen , omsingeld, voortgestuwd, vervolgd tot aan de
poorten zijner hoofdstad, verdedigt hij zich met
leeuwenmoed tot in de laatste verschansicg; maar
uitgeput en afgestreden gespt hij noode den roem-
rijken degen los , die hem alleen tot bescherming
van Frankrijk, niet tot overheersching van vrije
volken had moeten dienen

Met schriklijke snelheid viel het prachtig ge-
vaarte , ten koste van zoo vele menschenlevens ,
met zoo onvermoeibare volharding door \'s Keizers
hand opgerigt, ter neder.

Reeds was, na den slag bij Dresden op 26 Aug.
1813, het plan van Napoleon tot rijpheid gekomen
om op Berlijn te marcheren en de hand aan
Davout, die te Hamburg was, te reiken, toen
de jobsboden van Grosbeeren, de Katzbach en
Kulm hem de tijdingen van twee verloren veld-
slagen en het verlies van 170 kanonnen aanbragten.
Zigtbaar was de diepe indruk bij het hoofdkwartier
des Keizers. En nu deze op den 3 September uit
Dresden naar Bischofswerda gereden was en hem
scharen ontwapende infanteristen tegenstroomden,

\' Op den 10<i™ Januarij 1811. lIUlandH Vtrlossing, 2 1).
Haarl. 1814, 1, 93.

staarde hij met ingetoomde verbittering dat schouw-
spel aan, deed aan de ontmoedigde krijgslieden,
in plaats van voedsel, dat hun zoo welkom zou
geweest zijn, geweren uitreiken en verweet, nu in
woede losbarstende, den Generaal Sebastiani, dat
hij een hoop ellendelingen commandeerde

Alle inspanning om den vijand in Boheme terug
te werpen was vergeefsch. Redding is echter nog
mogelijk, want de dappere Ney is welligt voort-
gerukt naar Pruissens hoofdstad. Ook deze hoop
verdwijnt. Op den 6 September heeft hij bij Den-
newitz zoo geduchte nederlaag geleden, dat hij den
Keizer berigt: »Ik ben totaal geslagen, en weet
niet eens of mijn leger zich weder verzameld heeft."
Het was de volkomen waarheid, want 18000 doo-
den en gekwetsten, 60 en meer stukken geschut
had hij verloren.

Zoo is de derde ores in het krijgskundig bol-
werk geschoten. De kring, waarin Napoleon zich
beweegt, wordt al enger. Ten noorden, ten oos-
ten, ten zuiden wordt hij met een ijzeren gordel
omsloten. Bij Leipzig zal hij den vertwijfelden
kamp, hij alleen, tegen half Europa bestaan. Op
Zaturdag den l?\'\'"\' October heeft hij zich te midden
der vreeslijkste schutgevaarten, die de Geschiedenis
vermeldt, staande gehouden; de vijandelijke liniën
door te breken, dat vermogt hij niet. De terugtogt
is onvermijdbaar. Met den degen in de vuist baant
hij zich dien op den 18*^™ en lO*^"\' October en slaat
Wrede op den 30\'\'\'\'" bij Hanau nog van zich af,
doch niet meer ter overwinning, maar ter bereiking
van den Rijn. De berekening is niet te hoog ge-
steld, als men leest, dat hier 120 duizend men-
schenlevens aan de onverzadelijke heerschzucht en
hardnekkigheid van éénen werden opgeoiFerd. En
toch, het waren, niettegenstaande de gruwelen en
de ellende over het tooneel des oorlogs uitgestort,
heerlijke dagen. Mogen de bewonderaars van den
Keizer al spreken van een geest des oproers, van
afval en verraad, van het blazen der driften over
de Franschen, het was de geestdrift voor het her-
winnen van onafhankelijk volksbestaan, het gold
herstel der vertrapte nationaliteit Te regt mogt
Frederik Wilhelm van Pruissen zijn getrouw Volk
opwekken tot den laatsten. beslissenden strijd voor
Vaderland, eer en haardsteden, Hij riep, en allen

1

X

-ocr page 281-

gordden de wapenen aan, de ploeg en de werk-
plaats werden verlaten, de gehoorzalen en de win-
kels stonden ledig, voorwaarts ging het, en onder
het zinsren van Körners zwaardliederen trotseerden
de Dnitschers den kogelregen en de sabelhouwen.

Hoe was het in die stonden van bange vrees en
blijde verwachting in het Vaderland gesteld? Een
genot zou het voor den Nederlandschen geschied-
schrijver geweest zijn, zoo hij had mogen vermel-
den, dat ook het Hollandsche zwaard bij Leipzig
in de »Völkerschlacht" geschitterd had aan de zijde
der Bondgenooten. Het werd er slechts gedwongen
ontbloot ten dienste der overheersching. Het nage-
slacht zal ons echter niet verwijten, dat we ons
niet reeds aan het opgestane Duitschland hadden
aangesloten. Daar waren zelfstandige Vorsten aan

O Ö

het hoofd der Natiën, die hun bondgenootschap
slechts hadden op te zeggen om zich in den rij
van \'s Keizers vijanden te scharen. Wij waren
Franschen geworden, ondergehouden door Fransche
krijgsmagt, bespied (ioor Fransche beambten. Ver
van het tooneel des oorlogs, blootgesteld aan den
inval van de troepen uit Hamburg of van de
Maas, kon iedere poging tot schildverheffing doo-
delijk worden. De val van Napoleon was nog
geenszins te berekenen. Na den Russischen veld-
togt had hij zich zoo dreigend, na eenige maanden
slechts, vertoond en was zoo stoutmoedig voortge-
drongen, dat de overwinning op nieuw zijne wapenen
bekroonde. De waarschijnlijkheid, de mogelijkheid
althans bestond, dat, nu de Franschen tot het
uiterste waren gebragt, nieuwe inspanning zoude
volgen. Op den 7 October reeds had de Keizerin-
regentes in een plegtige zitting van den Senaat
dezen krachtig toegesproken, zeggende o. a : Onze
vijanden willen den oorlog in den boezem van ons
dierbaar \\\'aderland overbrengen, om zich te wreken
over de zegepralen, die onze Arenden te midden
hunner Staten hebben gevoerd. Sedert vier jaren
ben ik de getrouwe deelgenoot van \'s Keizers
geheimste gedachten. Ik weet, hoe hij te moede
zoude wezen , zoo zijn troon geschandvlekt en zijn
kroon roemloos ware. Franschen ! uw Keizer, het
Vaderland en de eer spreken tot u. En de gedien-
stige Senaat, zoo mild met het bloed der Natie,
stemde toe in een nieuwe ligting van 280 duizend
man; 120 duizend op de jaren 1814 en vroeger,
en 160 duizend als voorschot op het jaar 1815,
welke laatsten, als in 1795 geboren, slechts 18 ja-
ren oud waren ^ En naauwlijks is de Keizer met
gewonen spoed van Maintz op den 9 November ^
te Parijs gekomen, of hij heeft de teugels der
regering zelf weder in handen genomen, zit voor
in zijn raad van Ministers, en neemt reeds den 11
November een decreet, waarbij «wegens den drang
der omstandigheden" verhoogde opbrengsten worden
uitgeschreven, die gedeeltelijk ook van toepassing
verklaard worden op de Hollandsche Departementen®.

\' Moniteur du 8 et 10 Oct. 1813.

Moniteur du 10 Nov. 1813. //S. M. l\'Empereur est arrive
hier à St. Cloud à 5 heures après-midi, S. M. avait quitté
Mayence le 8, à une heure du matin.\'\'

® Moniteur du 12 Nov. 1813 en Bulletin des Lois No. 531

De Moniteur is bijna gevuld met talrijke adressen van
alle oorden des Rijks aan de Keizerin gerigt, waar-
in, onder de levendigste betuiging van liefde en
trouw, verzekerd werd, dat men op de roepstem
voor Keizer en Vaderland door daden zoude ant-
woorden ^ De vaandels te Wachau, Leipzig en
Hanau veroverd worden naar \'t Ministerie van
oorlog overgebragt en door den Keizer in een
vleijenden brief Maria Louize aangeboden ^

Deze tijdingen uit Frankrijks hoofdstad toonden
een Volk, geheel bereid om alles op te offeren
voor het behoud van Napoleon\'s dynastie en een
Bestuur, dat met groote krachtsontwikkeling de
toekomst onder de oogen durfde te zien. In de
helft van November kwamen die berigten tot ons
en waren weinig geschikt, hoezeer de nederlaag
bij Leipzig ons volkomen bekend was, om aan
een in duigen vallen van het Fransche Keizerrijk te
gelooven.

Dat deze de indruk moest zijn van de Hollan-
ders, die te Parijs waren, blijkt wel uit de woorden,
die Napoleon op het lever van 16 November
Schimmelpenninck toevoegde: Qu\'on soit bien
sage en Hollande et qu\'on sache bien que je ferai
plutôt percer les digues pour rendre ce Pays à
l\'Océan que de le céder en vooral uit de aan-
spraken die de Maires van den Haag en Rotterdam
op den 14 November tot de Keizerin hadden ge-
rigt, en waarin de nederigste gevoelens van eerbied
en aanhankelijkheid werden geuit In het adres
van den Haag heette het o. a. » Ce n\'est pas sans
une vive sensation que nous avons entendu retentir
jusqu\'à nous ces paroles mémorables : Français,
votre Empereur, la patrie et l\'honneur vous appel-
lent!... Madame, daignez être persuadée qu\'aucun
sacrifice ne nous coûterait, s\'il s\'agissait de l\'hon-
neur du nom français ou de la gloire du monarque
qui nous gouverne," etc. In dat van Rotterdam

(9811). Bécret Impérial portant augmentation de diverses contribu-
tions. Au palais de St. Cloud le
11 Nov. 1813.

Moniteur du 19 Oct. jusqu\'au 30 Nov. 1813. B. v. „ A la
voix de son auguste souverain, à la voix de l\'honneur des
bataillons nombreux se lèveront sur tous les points de l\'Empire."
(Auxonne,
Monit. 13 Nov.J

u La ville offre les bras de ses habitans et tous les sacrifices
nécessaires pour conserver la gloire dont les triomphes immortels
de
napoléon le grand out euvironué le nom Français." (Embrun,
Monit. 11 Nov.)

// Elle marquera tout son empressement et reunira tous ses
efforts pour défendre la patrie, soutenir la gloire du trône et de
la dynastie de
napoléon le grand, conquérir la paix ou ajouter
de nouveaux lauriers à ceux déjà cueillis." (Ivrée,
Monit. Nov.)

® Moniteur du 11 Nov. 1813. n Madame et très chère épouse,
je vous envoie 20 drapeaux pris par mes armées; c\'est un
hommage que j\'aime à vous rendre. Je désire que vous y voyez
une marque de ma grande satisfaction de votre conduite pendant
la régence que je vous ai confiée."

6 Schimmelpenninck. Leven v. Schimmelpenninck, II, 222.
//Sire!" had schimmelpenninck geantwoord, //j\'espère qu\'un
pareil événement n\'appartiendra pas à l\'histoire de votre règne."

\' De Moniteur van den 18 Nov. was op den 23^*® in Neder-
land. Men las daar: //Paris le 17 Nov. Dimanche dernier, au
retour de la messe, S. M. l\'Impératrice a daigné donner audience,
au palais des Tuileries, aux députations des neuf bonnes villes
qui lui ont été présentées par S. E. le Ministre de l\'Intérieur et
qui ont eu l\'honneur de présenter à S. M. les adresses suivants
au nom de leurs conseils municipaux.

-ocr page 282-

kan men dezen volzin opmerken: »11 n\'est point
de sacrifices qui nous coûtent pour seconder les
vues de notre illustre monarque et le mettre à
même d\'atteindre enfin à cette paix glorieuse, l\'uni-
que but de ses nobles travaux . . . Que V. M.
daigne agréer nos voeux ardens pour son bonheur,
celui de son auguste époux et du digne rejeton,
l\'espoir de nos neveux, qu\'elle soit convaincue que
dans aucune contrée de ce vaste Empire, on n\'est
plus pénétré que la bonne ville de Rotterdam de
ses devoirs envers le souverain, la patrie et l\'hon-
neur.\'" Zonderling moesten die woorden in het
Vaderland klinken, dat reeds de Fransche wa-
penborden verbroken en de Oranjevlag uitgesto-
ken had. ^

Op denzelfden 18 November toch, waarop die
aanspraken te lezen stonden voor de ingezetenen
van Parijs, had Nederland de kluisters afgeworpen
met een moed en zelfvertrouwen, die door het
nageslacht gewaardeerd mogen worden, daar te regt
die opstand door een der hoofdbewerkers bij latere
en bedaarde overweging voor zeer onvoorzigtig
werd gehouden ® Want bij Wezel verzamelde zich
een leger onder den Hertog van Tarente. In een
oogwenk kon hij het Vaderland binnenrukken. Te
midden daarvan is Molitor te Utrecht met rui-
ters en voetbenden. In twaalf andere vestingen
zijn Fransche garnizoenen, Eere dus aan het
driemanschap, dat zich aan \'t hoofd der bewe-
ging durfde plaatsen: G. K. van Hogendorp,
A. T. J. A. Baron van der Duyn van Maas-
dam, L. Graaf van Limburg Stirum, bijge-
staan door mannen als J. M. Kemper, F. D.
Changuion en Fannius Scholten. Hoe verlei-
delijk hel ook zij die omwenteling te beschrijven,
bij welker herdenken het Vaderlandsch hart met
warmte klopt, zoude ik mijn bestek geheel over-
schrijden , zoo ik ook slechts den loop der in-
drukwekkende gebeurtenissen wilde volgen. Alleen
hetgeen tot het Bestuur en het grondgebied des

1 In dezelfde dagen werd een blaadje, dat een wijdverscMllenden
geest ademde, alom in Holland verspreid. Dus luidde het:
Oranje
hoven! - Holland is vrij.
- De Bondgenooten trekken op Uti-eeht. —
De Engelsehen worden geroepen. - De Franschen vlugten aan alle
kanten. - De zee is open, - De koophandel herleeft. - Alle partijschap
heeft opgehouden, - Al het geledene is vergeten - en vergeven, -
Alle
aanzienlijhen
komen in de regering. - De regering roept den Prins
uit - tot Hooge Overheid. - Wij voegen ons bij de Bondgenooten, -
en dwingen den vijand tot vrede. - Het volk krijgt
een\' vrolijken
dag —
op gemeene koslen — enz. Zie dit stukje en ook de gemelde
aanspraken bij
ten zeldam ganswijk, Bijdr. I, 59 en 63.

Van Amsterdam was insgelijks een deputatie, uit de Heeren maire
van bkienen en bendorp bestaande, naar Parijs gezonden met het adres
van den Raad dier Goede Stad. Zij werd echter niet toegelaten.
Alles was geschied op order van
de celles, niettegenstaande
men in het
Dagblad van de Zuiderzee van 20 October las, dat
de Municipale Raad de gunst had verzocht om een deputatie naar
Parijs te mogen zenden. Het adres was in vrij wat onafhankelijker
geest dan die van den Haag en Rotterdam. Onbewimpeld werd
daarin gezegd, dat Amsterdam onder den last des oorlogs zuchtte
en de adressanten slechts door de hoop op een betere toekomst
werden staande gehouden. Zie het voorgevallene hieromtrent bij
bosscha, a. w. II, Aant. bl, 14 vgg.

2 Baron o. f. sirtema de grovestins. Gedenkschrift van
den Graaf van der Duyn van Maasdam en van den Baron van
der Capellen.
Uit het Fransch, Amst. 1853,\' bl. 26.

Vaderlands betrekking heeft mag hier zijn plaats
vinden

Terstond had zich luide bij geheel de Natie de
wensch tot herstel van het Huis van Nassau ge-
openbaard. Oranje vlaggen en linten werden alom
gezien. Welke Oranjevorst tot ons zou komen,
was voor eenige maanden nog tamelijk onzeker.
In Engeland hadden de staatslieden in \'t voorjaar
van 1813 het voornemen tot bevrijding van ons
Land; maar zij vestigden, bij de keuze van den
Vorst, op wiens naam dat zou geschieden, het oog
niet op den Prins van Oranje (Willem 1), maar
op zijn zoon den Erfprins (Willem II) Den
eersten kon men niet vergeven, dat hij uit de
hand der revolutie schadeloosstelling in grondge-
bied had aangenomen.

Ware dat denkbeeld verwezenlijkt dan zoude het
lot van het Koningrijk van 1814 waarschijnlijk
geheel anders geweest zijn en België, waar de Erf-
prins zoo zeer geliefd was, zich niet hebben afge-
scheiden. Dat voornemen had men echter in \'t
latere gedeelte van 1813 laten varen en hier te
Lande dacht men aan geen ander Hoofd van den
Staat, onder welken titel dan ook, als aan den zoon
van Willem V zeiven.

Reeds op den 17 November verscheen eene Pro-
clamatie, geteekend door van der Duyn, Hogen-
dorp en anderen, met de aankondiging dat ter
wering van regeringloosheid, plundering en bloed-
vergieten de voornaamste Leden, Ministers, van de
oude regering, zoo als die in 1794 en 1795 be-
stond, tegen den volgenden dag werden bijeenge-
roepen ten huize van Hogendorp, terwijl van
Stirum, Gouverneur van den Haag, niettegen-
staande nog 600 Franschen met twee veldstukken
in \'s Hage waren, de Oranjevlag van het stadhuis
liet uitsteken en uit naam van Z. H. den Heere
Prince van Oranje proclameerde, dat aanstonds
een provisionele regering zou optreden om in alles
te voorzien »tot dat Z. H. zich in eigen persoon
onder ons zou vertoonen." ^ Op den 21 November
had zich dat Algemeen Bestuur gevestigd. Van
der Duyn en van Hogendorp hadden het aan-
vaard »tot de komst van Z. H. toe," met berigt,
dat zij tot stuiting van het Fransche krijgsvolk van
de zijde van Gorinchem en Utrecht twee legerkorps
verzameld, en het bevel daarover toevertrouwd
hadden aan de Generaals Baron Sweerts de Lan-

3 Hoofdwerken over de omwenteling van 1813 zijn: het reeds
aangehaalde werk van Mr.
h. bosscha. Geschiedenis der Neder-
landsche Staatsomwenteling;
j. konynenburg , Nationaal gedenkboek
der hernieuwde Unie,
\'s Gravenh. 1816; j. h. van der palm,
Geschied- en redekundig gedenkschrift van Nederlands herstelling.
Amst. 1816, 2*1® Druk, 1828; g. w. chad, A narratite of the late
revolution in Holland,
Lond. 1814, vertaald uitgegeven door
f. cator, \'s Hage 1815; m. stüart. Jaarboeken van het Koningrijk
der Nederlanden,
Amst. 1818, 1®. deel. Vooraf gingen zes stukken
van denzelfden schrijver, waarin de omwenteling van Nov. 1813
tot Maart 1814 is beschreven, onder den titel van
Nieuwe Nederl.
Jaarboeken,
\'s Hage 1814. Dit laatste werk schijnt zeldzaam
geworden, althans ik heb het niet kunnen bekomen.

* Rott. Cour. van Saturdag 20 Nov. 1813. Het eerste nommer,
dat sedert 31 Dec. 1811 weder verscheen en het oude wapen
weder aan \'t hoofd had. Zie de proclamatie van
van stirum ook
bij
bosscha, a.w. 1, 1, Aant. 18, bl. 60.

1*

-ocr page 283-

das en C. F. de Jonge ^ Zij rigtten tevens eene
Proclamatie » uit naam van Z. H. den Heere Prince
van Oranje aan de Nederlanders. In woorden van
V\'aderlandsliefde tintelend werd verkondigd, dat de
reuzenmagt van den onderdrukker vergruisd en
nationale vrijheid en onafhankelijkheid ieders leuze,
Oranje het punt der algemeene vereeniging was.
»In naam van Z. H." zeiden zij, »ontslaan wij allen
van den eed van trouw en gehoorzaamheid aan
den Keizer der Franschen gedaan en verklaren wij
als verraders van hun Vaderland en rebellen hen,
die aan eenige bevelen van de Fransche regering
mogten defereren. . . Nederlanders ! wij roepen u
op om u eendragtig te scharen om den standaard,
dien wij geplant hebben." ^

Moedig was die taal, want slechts drie dagen
later galmt de moordkreet te Woerden. Alleen
door het naderen der Geallieerden werden verdere
gruwelen belet, Op dien 24 November, voor
Woerden zoo noodlottig, verschijnt een voorhoede
Kozakken voor Amsterdam. Intusschen rees de
vraag welk Bestuur zou het Fransche vervangen.
Deze dachten aan Willem VI als Erfstadhouder,
gene begeerden den Prins een volstrekt monarchaal

O Ö

gezag op te dragen, anderen eenen Willem I, als
Souverein Vorst met beperkte magt De weifeling
was zigtbaar in de openbare stukken dier dagen;
want op 26 November spreken van der Duyn en
Hogendorp van Willem VI, even als de publicatie
uit Utrecht van den 30®\'®" insgelijks van illem VI
gewaagt \\ Niet lang zou de onzekerheid duren.
De Prins van Oranje landde onder de hartelijkste
welkomstgroeten, op den 30"®" November te Sche-
veningen terzelfder plaatse, waar vóór 19 jaren de
laatste Stadhouder voor altijd het Vaderland vaar-
wel had gezegd. Kort na zijn aankomst te \'s Gra-
venhage sprak »Willem Frederik bij de gratie
Gods, Prinse van Oranje en Nassau" in een pro-
clamatie tot zijne »waarde Landgenooten." »Na
een scheiding van 19 jaren," zeide hij , »en na zoo
vele rampen heb ik het onuitsprekelijk genoegen,
dat ik door u zelve in uw midden worde terug
geroepen. Ziet mij hier aangekomen en gereed om
onder den Goddelijken bijstand, u in het genot
van uwe vorige onafhankelijkheid en welvaart te
helpen herstellen. Dit is mijn eenig doelwit en
het opregt en vurig verlangen van mijn hart." De
verzekering werd verder gegeven, dat dit ook het
oogmerk was der bondgenooten, bijzonder van den
Prins-regent van Groot-Brittanje; dat het verledene

\' Sott. Cour. van Dingsd. 23 Nov. en bosscha a. w. I, 1.
Aant. 20, bl. 61;
konijnenburg a. w. bl. 130, die tevens
vermeldt, dat de eerste aanspraak van \'t Algemeen Bestuur gesteld
is door eenen der begunstigers van de voormalige omwenteling
in den jare 1795 , den Heer
canneman.

^ Jloti. Cour. van Donderd. 25 Nov.; bosscha, a. w. I, 1.
Aant. 21, bl 61;
konijnenburg, a. w. bl. 134.

3 Ganswijk I, 78 vgg. In Engeland geloofde men aan herstel
der stadhouderlijke regering. Uit London schreef men
22 Novem-
ber, // Holland is vrij. De Stadhouder zelf vertrekt heden."
Rott.
Cour.
27 Nov. bl. 3; van Hasselt, Verz. v. Wetten en Bed.
I, 417.

^ De eerste dier Publicatiën vond ik niet in de Couranten,
maar zag die ter Koninkl. Bibliotheek te \'s Hage. De tweede is
in de
Rott. Cour. van 2 Beo. 1813.

vergeten en vergeven was, alle partijschap voor
altijd gebannen moest zijn en- de redding van \'t
Vaderland zou verkregen worden door de vereeni-
ging met hart en ziel van den Prins met zijne
landgenooten

Reeds den volgenden dag, 1 Dec. 1813, meenden
de te Amsterdam werkzame Kommissarissen Generaal
van het Algemeen Bestuur te \'s Hage, Kemper en
Scholten, dat de algemeene stemming was om aan
den Prins geen stadhouderschap, maar een opper-
magt over het Land op te dragen; een denkbeeld
door Kemper en Falck reeds lang gekoesterd als
het beste middel om de herleving der vorige partij-
schappen te voorkomen en na voorafgehoudene
raadpleging met het Algemeen Bestuur, riepen zij
Willem I als Souverein Vorst van Nederland
uit l »Het is geen Willem VI welken het Neder-
landsche Volk heeft teruggevraagd, zonder te weten
wat het eigenlijk van hem te hopen of te verwach-
ten had; het is Willem I, die als Souverein Vorst
naar den wensch der Nederlanderen, onder het
Volk optreedt. Uwe burgerlijke vrijheid zal door
wetten, door eene, vrijheid waarborgende, Consti-
tutie zekerder dan ooit gevestigd zijn." Voorwaar
een stoute stap om zonder eenigen last of magtiging
van de Natie een nieuwe regeringsvorm te procla-
meren En evenwel, hoezeer men vooral in Utrecht
daarover ontevreden was en zijne bevreemding te
kennen gaf, juichte men dien over \'t geheel toe,
ook zelfs toen die gevolgd werd door de werkelijke
aanbieding der Souvereiniteit. Naauwelijks was de
Prins op zijn togt naar Amsterdam op 2 December
te Haarlem gekomen, of Scholten smeekte in naam
der Natie Zijne Doorluchtige Hoogheid de opper-
magt dezer Landen te aanvaarden. Weinige uren
daarna verklaarde de Prins op het Amsterdamsche
raadhuis, dat hij die aannam en gaf zulks des
avonds in eene met warmte gestelde proclamatie
te kennen, die als de weerklank was van het da-
verend geroep, waarmede de bewoners van Amster-
dam den geliefden het Vaderlandsche welkom! onder
het luid Oranje boven! te midden van loof en
vlaggen gebragt hadden »Onuitsprekelijk," zei

® Rott. Cour. van 2 Bec. 1813; bosscha, a. w. II, 17.

® jonkheer m^. j. de bosch kemper, Verhandelingen rede-
Voeringen en losse geschrijten van Jonkh. J. M. Kemper, 3 D.
Amst. 1836, III, 70.

Rott. Cour. van 4 Bec. 1813; bosscha, a. w. II, 22;
de bosch kemper a. w. III, 71.

8 Door een Belgisch schrijver wordt het aldus voorgesteld:
// Une foule d\'ouvriers et d\'artisans le nomma souverain de la
Hollande et il se laissa donner ce titre, quand ses deux commis-
saires , les professeurs
Kemper et schölten , l\'eurent proclamé
prince souverain au balcon de Thotel-de-ville d\'Amsterdam, de
nuit et en présence de trois ou quatre témoins. Les puissances
le voulaient ainsi, et les Hollandais se résignèrent à voir le fils
de leur ancien Stadhouder transformé subitement en monarque
héréditaire."
j. j. de smet, Histoire de la Belgique, Gand 1840,
2
v. II, 284. Zooveel fouten bijna als woorden. Dat résigner
bij de uitbundigste blijdschap, die ooit gezien werd.

® In een brief van kemper aan zijne echtgenoot zegt hij o. a.:
// Zijne Hoogheid begeerde dat
scholten, de Engelsche Ambassa-
deur en ik, bij hem in het open rijtuig zouden gaan zitten. Nu
was het volk niet langer te houden, men wilde de paarden af-
spannen en ons in de stad trekken, en eerst na veel moeite
kwamen wij eindelijk aan het rijden. Duizende en nog eens

-ocr page 284-

de Vorst, »waren rnijne aandoeningen bij de Intrede
van heden binnen deze Hoofdstad. Teruggegeven
aan het volk, dat ik nimmer opgehouden heb te
beminnen, zag ik mi], na 19 jaren, als een vader
in het midden des huisgezins . . . Uw vertrouwen,
uwe liefde legt de souvereiniteit in mijne handen,
en van alle zijden dringt men op de aanneming
daarvan, wijl de nood van het Vaderland, wijl de
toestand van Europa dit vordert. Welaan dan. Ik
zal mijne bedenkingen aan uwe wenschen opofferen.
Ik aanvaarde wat Nederland mij aanbiedt, maar ik
aanvaarde het ook alleen onder waarborg eener
vrije constitutie, welke uwe vrijheid tegen volgende
misbruiken verzekert." ^

Zoo was als door een tooverslag een nieuwe Vorst
en een nieuwe vorm van Bestuur in het leven
geroepen, en reeds op den December, den
geboortedag van den dapperen Erfprins, ging het
opperbestuur van \'s Lands zaken in handen van
den Souverein over die dit in een proclamatie
uit \'s Hage ter algemeene kennis bragt, waarvan
het opschrift luidde: » Bij de gratie Gods Souverein
Vorst der Vereenigde Nederlanden," en het slot :
»gedaan in \'s Gravenhage, den December 1813,
en van onze regering het eerste" Willem Frede-
rik verklaart daarin, dat hij wegens de omstandig-
heden, waarin zich het Vaderland bevindt, de
teugels der regering in handen neemt en binnen
weinige weken zijnen geliefden landgenooten eene
Constitutie wenscht aan te bieden, die onder het
eenhoofdig bestuur, dat zij zeiven gekozen hebben,
hunne zeden, hunne eigenaardige herkomsten en
gebruiken, in een woord hunne aloude vrijheid
zoude waarborgen ^

Intusschen maakten de Verbondene Mogendheden
op 1 December de beroemde verklaring van Frank-
fort wereldkundig, waarbij ze verkondigden, dat ze
geen krijg voerden tegen Frankrijk; maar tegen de
overmagt, welke Keizer Napoleon, ten ongeluk
voor Europa en Frankrijk, veel te lang buiten de
grenzen zijns Rijks had gevoerd, dat ze Frankrijk
groot, sterk en gelukkig wenschten en een veel
grooter gebied verzekerden dan het ooit onder zijne
Koningen had gekend ^ Napoleon antwoordde
daarop, toen hij op 19 December het Wetgevend
Ligchaam opende, door wel van waarschijnlijkheid
des vredes te spreken, maar van de noodzakelijk-
heid der nieuwe ligtingen, daarbij de verzekering
gevende, dat nooit vrede zou worden gesloten ten

duizende menschen belemmerden den weg, men kuste ons de han-
den, en van alle kanten, uit de woning der armoede zoowel,
als uit de eerste huizen, werd ons het Vaderlandsclie welkom
toegeroepen. Met groote moeite kwamen wij op den Dam waar
het gejuich van Oranje Boven! zoo mogelijk nog vermeerderde."
De bosch kemper, III, 75.

1 Bosscha, a. w. I, 2, 32; de bosch kemper, III, 72;
Bijvoegsel tot de Rott. Cour. van 4 Dec. IS13. Het bovenschrift
was: //Wij
wiliem frederik Prinse van Oranje en Nassau, aan
allen die dit zullen zien, salut 1"

2 Bosscha, I, 2, 38.

® Bosscha, I, 2, Aant. bl. 227 vgg.; Rott. Cour. van 9 Dec.
1813; van hasselt, Verz. v. JFetten en Best. I, 423.

■i Bulau, Gesch. Deutscht., p. 281; wachsmuth, Gesch.
Frankr.
IV, 185; Rott. Cour. van 28 Dec. 1813.

koste van de eer ^ Bewijs genoeg voor hen , die
Napoleon kenden, dat hij zich met de uiterste
inspanning dacht te verdedigen.

Te midden dezer onzekere toekomst, en terwijl
ons Vaderland nog bedreigd werd door talrijke
Fransche garnizoenen in vele onzer vestingen, wilde
de Souvereine Vorst de Natie voorgaan met de
gedachte, dat de nieuwe orde van zaken blijvend
was en onomstootelijk, en daartoe de zamenstelling
der Grondwet met spoed bevorderen. Reeds kort
na de terugkomst van den Vorst had Hogendorp
hem een schets aangeboden en bij Besluit van
21 December 1813 droeg Willem Frederik de
zamenstelling der constitutionele wetten op aan
een Commissie van 15 personen van allerlei poli-
tieke kleur. Hogendorp zat er nevens van
Maanen, van der Duyn nevens Roëll Op
den 2\'\'™ Maart 1814 leverde zij haar ontwerp den
Souvereinen Vorst, die het aan de Natie ter goed-
of afkeuring wenschte voor te dragen, niet evenwel
bij wijze van algemeene volksstemming, die in we-
zentlijke minachting was geraakt, daar het zooge-
naamde Volk alle denkbare Constitutiën sedert het
begin der eeuw had aangenomen. Men was er mede
tevreden, dat de Souverein de beoordeeling wilde
overlaten aan mannen, die »door geboorte, vermo-
gen, ambtsbetrekkingen of kundigheden" daartoe
geschikt werden geacht. Door de leden dier Com-
missie tot de staatswet en de Commissarissen Gene-
raal werden lijsten der zoogenoemde Notabelen in
ieder Departement opgemaakt, die lijsten in handen
eener bijzondere Commissie van negen leden gesteld
ten einde uit die lijsten dat getal te kiezen, \'t welk
ieder Departement, naar mate van zijn bevolking
regt had om in een aantal van zeshonderd Notabe-
len, \'t welk voor het geheele Land bepaald werd,
te geven Den Maart 1814 werd in een af-

® Wachsmuth, Gesch. Fr. IV, 187; Rott. Cour. van 28 Dec.
1813. Deze aanspraak is een meesterstuk van Napoleontische
welsprekendheid. De tijd om de Fransche Natie daardoor te bezielen
was voorbij. Het begin is : u d\'Eclatantes victoires ont illustré
les armes françaises dans cette campagne. Des défections sans
exemple ont rendu ces victoires inutiles. Tout a tourné contre
nous.... Mon coeur a besoin de la présence et de l\'afFection de
mes sujets .... J\'avais conçu et executé de grands dessins pour la
prospérité et le bonheur du monde. Monarque et père je sens que
la paix ajoute à la sécurité des trônes et à celles des familles."
En aan ■ \'t slot : « Mes peuples ne peuvent pas craindre que la
politique de leur Empereur trahisse jamais la gloire nationale.
De mon côté, j\'ai la confiance que les Français seront constamment
dignes d\'eux et de moi."

® // De schets voor het nieuwe staatsgestel had ik m.et eenige
weinige vrienden in gereedheid gebragt; deze werd een voorwerp
van onderzoek."
Hogendorp, Bijdr. tot de Huish. v. Staat, \'s Hage
1818-25, 10 D., VIII, 199. Zie die schets bij
thorbecke,
Ja7it. op de Grondw. Amst. 1841, 2®. uitg., II, 333, vgg.

\' Mr. r. metelerkamp. De Regeringsvorm der Ver. Nederl.
\'s Hage 1814, I, 52 vgg.; stüart, Jaarh. 1814, bl. 5; bosscha,
I, 3, 161.

® Zie Besluit van 14 Febr. 1814 bij metelerkamp, bl. 61,
vgg,; stuart, JaoTh. 1814, bl. 8; bosscha, II, 3 , 386.
De eerste lijsten hadden 1300 namen ; tot op de helft werden zij
verminderd. //Waarop geplaatst waren de nameu van de gegoedste
ingezetenen in de verschillende steden en provinciën, daaronde r
begrepen lieden van allerlei godsdienstige gezindten, de Joden
niet uitgezonderd."
Ghad, a. w. bl. 158 der vertaling.

-ocr page 285-

kondiging van wege Zijne Hoogheid gelast, dat de
namen der voor ieder Departement gekozenen ge-
durende acht dagen openbaar zouden ten toon
liggen, ten einde ieder hoofd des huisgezins gele-
genheid mogt hebben, met onderteekening van zijn
naam de personen af te keuren, die hij minder be-
voegd rekende. »Wanneer," zoo sprak de Vorst,"
aan ons uit de opneming der registers blijken zal,
dat de meerderheid met de voorgedragene personen
genoegen neemt, zullen wij dezelve beschouwen als
representerende het geheele Nederlandsche Volk,
tot het bedoelde einde hen bijeenroepen, ons in hun
midden begeven en hen begroeten als uitmakende
de Groote Vergadering, representerende de
Vereenigde Nederlanden." ^

Daar nu bleek, dat geene noemenswaardige aan-
merkingen gemaakt wären, werdeu de Notabelen,
aan ieder van welken het gedrukte grondwetsont-
werp was toegezonden, tegen den Maart naar
Amsterdam opgeroepen om uitspraak over dat
ontwerp te doen. Den volgenden dag vergader-
den zij in de daartoe prachtig met groen, vlag-
gen en doek van verschillende kleuren versierde
Nieuwe Kerk, waar een verheven zetel vóór het
Koor was opgerigt. Van alle torens, schepen,
openbare en vele bijzondere gebouwen wapperden
de nationale en oranjekleuren, overal zag men
kransen en festoenen. Onder het onafgebroken
vreugdegejuich der menigte begaf zich de Souve-
reine Vorst in plegtigen optogt naar de Ver-
gadering en sprak haar toe met ongekunstelde
waardigheid. Hij herinnerde, hoe de staatsstormen
hem gedurende negentien jaren van den Vaderland-
schen grond hadden verwijderd, hoe het ongehoord
geluk van den algemeenen overweldiger hem alle
uitzigt scheen benomen te hebben om het Land
zijner geboorte ooit weder te zien, hoe hij zich
thans niet alleen in \'t Vaderland terug zag, maar
te gelijk omstuwd en gerugsteund door alles, wat
de liefde en de hartelijkheid van een Volk eenen
Vorst kon aanbieden. Hij noodigde de vergaderden
uit het grondwetsontwerp te onderzoeken. »Het
belangsprak hij ten slotte: »en het geluk van
Nederland moeten alleen het doel zijn uwer raad-
plegingen, gelijk zij , hiervan zij God mijn getuige,
alleen het doel mijner wenschen en uitzigten zijn."

De eerste voorzitter van het Hooge Geregtshof,
Mr. Cornelis Felix van Maanen deed daarop
in een zeer uitgebreide redevoering de gronden
kennen, waarop het nieuwe staatsgebouw was op-
getrokken. Dat de Souvereine Vorst dien bekwa-
men staatsman daartoe gekozen had, gaf voorzeker
het bewijs, dat vergeven en vergeten in het poli-
tieke met ruimte werd toegepast Van Maanen\'s
taal was deftig en ernstig. »Mijne gedachten,"
zeide hij, »doorloopen het tijdperk van zooveel
jaren, gebrandmerkt door onzalige verdeeldheid en
felle burgertwisten; bevlekt met dw^aasheden en
gruwelen." Hij dacht aan de vernederingen, het
leed en den druk door ons ondergaan, maar vooral
aan dit heerlijk einde, waartoe we in den gewonen
loop der dingen nimmer zouden zijn geraakt: dat
de algemeene en onverdeelde stem de Hooge Over-
heid en Souvereiniteit had opgedragen aan den
doorluchtigen afstammeling uit dat Heldenhuis, welks
zaak met die van Nederland steeds dezelfde was.
Die Souvereiniteit was alleen aanvaard onder waar-
borging eener wijze constitutie, door Z. H. met de
grootste zorg getoetst. De oude regeringsvorm, die
wel verdiensten, maar zoovele gebreken had, die
de bron van zooveel kracht en zwakheid, van zoo-
veel welvaart, maar tevens van zooveel wantrouwen
was, moest niet hersteld worden. De Souvereine
regten van de Staten der Provinciën, moesten ver-
vallen , wilde de opdragt der Hooge Overheid aan
den Souvereinen Vorst geene ijdele woordspeling
zijn. De Vergadering der Staten Generaal moest
geheel in aard verschillen van dat oude ligchaam
van staat, welks naam alleen in de nieuwe vergade-
ring kon bewaard blijven. Geene afgevaardigden
meer van de Provinciën, maar vertegenwoordigers
van de Natie gezamentlijk met den Vorst tot het
wetgevend gezag geroepen. De begrooting der uit-
gaven wordt aan hurme beoordeeling onderworpen,
van daar, dat het regt van oorlog en vrede aan den
Vorst toegekend de juiste bepaling bekomt. Na te
hebben gesproken over het beheer der geldmiddelen
en het leger, »dat niet door hatelijke ligtingen ge-
schapen, maar uit vrijwillige manschappen zanien-
gesteld en versterkt, als \'t nood is, door eene
nationale militie ," over het beheer der Provinciën,
de algemeene regtspleging, de vrijheid van geweten,
eindigde hij met deze woorden : »Doordrongen van
het hoog en overgroot aanbelang, dat de vorm
der regering van het lieve Vaderland eene vaste
inrigting bekome; en dat het hier uw belang, dat
van uwe tijdgenooten, van uwe kinderen, van uw
nageslacht, dat het de zaak van Nederland en
Oranje geldt! zal uwe vrije goed- of afkeuring van
het u aangeboden ontwerp dezer Grondwet de
vrucht zijn van uwe kloekheid , van uwe wijsheid,
van uwe opregte trouw en verknochtheid aan het
Vaderland, en van de eerbiedige liefde en gehecht-
heid, welke u rnet ons, en alle onze landgenooten
aan den doorluchtigen hersteller van het bijna ver-
loren Nederland, en aan zijn Vorstelijk huis onher-
roepelijk verbinden"

\' Bosscha, II, 3, 91; metelebkamp, bl. 87.

Na deze aanspraak van van Maanen verliet de
Vorst de Vergadering, welke hare raadplegingen
begon, die door vroegere overwegingen en zamen-
sprekingen en de splitsing der aan wezenden in tien
afdeelingen zeer bekort werden, en denzelfden dag,
na beraadslagingen van eenige uren ten einde
werden gebragt. Bij de opneming der stemmen
bleek het, dat van de 474 tegenwoordig zijnde leden
slechts 26 zich tegen het ontwerp hadden verklaard,
en het alzoo met eene meerderheid van 248 stem-
men was aangenomen. Volgens berigt ^ waren de
bezwaren der tegenstemmers óf tegen de magt van
den Souverein gerigt om \'t regt van vrede en oor-
log, óf door de Protestanten onder hen tegen het
bekleeden van ambten door lieden van alle ge-

Ganswijk, I, 91.
3
Naar chad aangeh. bij stuaet, Jaarb. 1814, bl.

-ocr page 286-

zindten, en door de Roomschen tegen het niet
genoegzaam verzorgen door den Staat van hunne
godsdienstige inrigtingen. Dat de beraadslaging zoo
buitengewoon snel, al te snel, afliep en er zoo
weinig tegenbedenkingen gemaakt werden, moet
niet zeer bevreemden als men denkt aan het ver-
langen , waardoor gansch de Natie bezield werd om
een eigen gevestigde regeringsvorm, na de bange
tijden van druk, te erlangen, aan de hooge ingeno-
menheid met den Souvereinen Vorst en vooral aan
de spanning waarin Europa nog verkeerde \\ Hoe-
zeer het geenszins te ontkennen is, dat aan de
Notabelen veel te weinig tijd gegeven was geworden
om met kennis van zaken te oordeelen ^

Wel verblijd, maar voorzeker niet verrast zal
Willem Frederik geweest zijn, toen een Com-
missie uit de Vergadering hem den uitslag kwam
berigten, en het is te vermoeden, dat de Procla-
matie, nog denzelfden 29 Maart in de Hoofdstad
afgekondigd, reeds in portefeuille was. » Op mor-
genzeide de Souverein Voorst, »zullen we ons in
het midden der Vergadering begeven, ten einde in
hare handen den ons voorgeschrevenen eed af te
leggen, en van Haar, als de geheele Natie verte-
genwoordigende , de hulde onzer onderdanen te
ontvangen." Zoo geschiedde het. Op den 30®\'®"
Maart 1814, den dag der kapitulatie van Parijs,
\'s morgens ten half elf ure. begaf zich de stoet
onder trompetgeschal naar de Nieuwe Kerk. In de
plegtige toespraak van Willem Frederik gewaag-
de hij van de toejuiching der vreemde Mogend-
heden over ons herwonnen volksbestaan en hare
tevredenheid over de opdragt der Souvereiniteit in
zijn Huis en tevens van de aanstaande huwelijks-
verbindtenis van zijn oudsten zoon, op stelligen
toon, die, dus meende men, meer ingenomenheid
met de zaak dan diplomatische voorzigtigheid ver-
ried ^ Hij verzekerde wijders, dat hij de grondwet
zou vervullen met onpartijdigheid en zorgvuldig-
heid voor de algemeene welvaart, en verklaarde
zich bereid den gevorderden eed af te leggen Hij
en alle aanwezenden verhieven zich van hunne zit-
plaatsen, en hij sprak met sterke stem: »Ik zweer,
dat ik eerst en bovenal de Grondwet van de Ver-
eenigde Nederlanden zal onderhouden en handha-
ven, en dat ik wijders de onafhankelijkheid van
den Staat, de vrijheid en welvaart van deszelfs in-
gezetenen met alle mijne krachten bevorderen zal.
Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" De voor-
zitter Nagell van Ampsen zwoer daarop in
naam der Vergadering, als representerende de Ver-
eenigde Nederlanden. De Wapenheraut deed drie-

^ Iets over de vroegere Staatsregelingen, bl. 28.

^ GANswiJK, II, 36, volgens Mr. j. de witte van citters
in het Tijdschrift Themis. Later heeft men de geheele zaak be-
lagchelijk trachten te maken. Dhr.
QEirsEN zou namelijk in 1815
aan Dhr.
molleeus herinnerd hebben, hoe het was toegegaan.
t) Mr. Ie comte
hogendorp est monté en chaire, il y a lu ce projet
de constitution, dont je n\'ai pas compris un mot, etc."
Raepsaet,
VI, 66.

^ j. bosscha, Leven van Willem II, bl. 224. Er was hooge
waarschijnlijkheid van eene vereeniging van den Prins
van oranje
met Prinses charlotte, dochter van den Prins regent, later
Koning
george IV, en daarna gehuwd met Piins leopold.

maal het luide Leve Willem Frederik, Souverein
Vorst der Vereenigde Nederlanden! hooren en de
vijfde Staatsregeling was in het leven getreden.

De nu ingehuldigde Souverein toonde den vromen
zin der Nederlanders volkomen te kennen, toen hij
de plegtigheid deed besluiten door een godsdien-
stige rede van den Hoogleeraar P. llaack en nog
een publicatie deed uitgaan, waarin hij zijn wil en
begeerte openbaarde, »dat de vurigste gebeden tot
den Almagtigen zouden worden opgezonden om
van Hein te smeeken, dat Hij dit alles tot den
meesten voorspoed dezer Landen mogt doen ge-
dijen," en alzoo voor deze plegtige gebeden een
dank- en biduur tegen den 6 April worden afge-
zonderd ^

De Grondwet van 1814 is zeer scherp beoordeeld.
Deze ziet in haar de vrucht van nieuwe en afge-
trokkene bespiegelingen, terwijl men niet gepoogd
had haar in verband te brengen met de verkregene
regten, de zeden en de geschiedenis der Natie.
Gewesten met de oude benamingen zonder hunne
titels, noch eigenaardig karakter; Staten Generaal
zonder het gezag van vroeger, Provinciale Staten
zonder Souvereiniteit \'l Gene vindt er monarchale
vormen in zonder het
Avezen van vorstelijk gezag.
Schijn, illusie, fictie; alles behalve realiteit; een
op het beginsel van Volksoppermagt berustend
Gemeenehest Een ander oordeelt, dat zij een
oligarchische en provinciale rigting had, op de
vroegere republikeinsche vormen was geschoeid en
eerder de verbetering van een ellendig verleden
dan een nieuw en regelmatig gebouw Voorzeker
valt het ligter nu aanmerkingen te maken, dan
toen in den drang der omstandigheden, bij zeer
uiteenloopende inzigten, een geheel zamen te stel-
len, dat de meesten bevredigde. Du edele van
Hogendorp, de ontwerper, zegt ons: »Wij had-
den ons voorgesteld, om, zooveel mogelijk al het
goede te behouden van den ouden en nieuwen tijd en,
zooveel mogelijk, het kwade van beide derzelve te
mijden. Onder het goede van den ouden tijd moet
boven aanstaan, dat een Hoofd was van den Staat.
In de tweede plaats
kAvam in aanmerking, het af-
zonderen van nationale en plaatselijke belangen.
Dit was te noodzakelijker, omdat het groot kwaad
onder het Fransche bestuur in die centralisatie be-
stond. Wij
Avaren van het eene uiterste in het
andere gevallen. Onder het oude Gemeenehest kon
er geen verbond gesloten worden met vreemde Mo-
gendheden buiten toestemming van de regering der
kleinste steden, en nu kon er geen reparatie ge-
daan worden aan het gemeentehuis van een dorp
buiten verlof van den Minister... De eerste plaats
of hoogste magt moest nu teruggegeven worden
aan het Hoofd van den Staat. Dit kon niet krach-
tiger geschieden dan met het
Avoord van Souverei-

-ocr page 287-

niteil., hetwelk de zaak voor ieder duidelijk maakte.
De afzondering van het nationaal en plaatselijk
belan»; werd ina-evoerd door het behoud der\'Staten

O

Generaal en Provinciaal ^

De nieuwe Grondwet, onder welke wij slechts
ruim een jaar zouden leven, hield 146 artikelen en
9 hoofdstukken in. Het eerste handelt over den
Souvereinen Vorst. De Souvereiniteit is opgedragen
aan Z. K. H, Willem Frederik Prins van Oranje
Nassau en zijne wettige nakomelingen (Art. 1).
Hij geniet een jaarlijksch inkomen van f 1,500,000
(Art. 12), ver boven \'t geen de Stadhouders hadden
getrokken, doch toegekend om de door het Huis
van Oranje geleden schaden rijkelijk te vergoeden
De oudste zoon is de eerste onderdaan van zijn
vader; als erfgenaam heeft hij den titel van
Koninklijke Hoogheid; de overige Prinsen en
Prinsessen voeren dien van Doorluchtige Hoogheid
(Art. 17j. De Souvereine Vorst verklaart oorlog
en maakt vrede. Hij geeft daar kennis van aan
de Staten Generaal (Art. 37). Hij heeft het opper-
bestuur over de algemeene geldmiddelen (Art. 40).
Hij draagt wetten voor aan .de Staten Generaal
(Art. 46).

Het tweede over de Staten Generaal. Zij verte-
genwoordigen het Nederlandsche Volk (Art 52), en
tellen 55 leden (Art. 56), benoemd door de Staten
der Provinciën Art 58 zal nu zonderling klinken.
Het bepaalde, dat aan den Souvereinen Voorst werd
voorbehouden een Wet voor te dragen, waardoor
aan de Edelen uit elke Provincie een zeker even-
r\'-dig aandeel onder het getal der leden van de
Staten Generaal werd verzekerd, ten minste een
vierde van het geheele getal. Het was, en dit is de
sleutel van dat artikel, het leggen van de kiem eener
Ferste Kamer De leden der Staten Generaal kun-
nen geen leden van eenig regterlijk collegie zijn,
noch comptabelen post bekleeden, geen leden der
Staten Provinciaal, geen Officieren van minderen
rang dan Hoofdofficieren Geestelijken waren niet
uitgesloten De Leden der Vergadering genoten
jaarlijks ƒ 2500. Zij stemden zonder last of rugge-
spraak (Art. 61)

Het derde Hoofdstuk spreekt over de Staten der
Provinciën. De zamenstelling wordt geregeld door
den Souvereinen Vorst, die uit elke Provincie een
Commissie benoemt om hem dienaangaande te dienen
van advijs (Art. 74). De werkzaamheden der Staten
zullen nader worden geregeld (Art. 75). Commis-
sarissen van den Souvereinen Vorst zullen voorzitten
(Art. 76). Er zulleti Edelen of Ridderschappen in de
Provinciën zijn, wier instellingen even als die der ste-
delijke regeringen zullen worden bepaald (Art. 77, 78).
In de Steden worden kollegiën ingevoerd om de
opengevallene raadsplaatsen te vervullen (Art. 79).
De werkzaamheden der Provinciale Staten, bereids
bij de Grondwet voorgeschreven, zijn o. a. het
kiezen der leden van de Staten Generaal (Art. 85),
de uitvoering der wetten omtrent godsdienst, onder-
wijs, koophandel enz. (Art. 86).

Het vierde Hoofdstuk handelt over de Justitie.
Regt wordt gesproken in naam van den Souvereinen
Vorst; Wetboeken zullen worden ingevoerd; waar-
borgen van vrijheid en veiligheid, als : geen arrest
dan met kennisgeving aan den plaatselijken regter,
geen verbeurdverklaring van goederen, vonnissen
in \'t openbaar uitgesproken enz. Er zal een Hooge
Raad zijn (Art. 99-102). In alle Provinciën is een
Geregtshof (Art. 109); er is een Hoog Militair Ge-
regtshof (Art. 115).

Het vijfde spreekt over de Finantiën. Souverein
en Staten Generaal alleen zijn bevoegd tot het hef-
fen en regelen van belastingen (Art. 117). Er zal
een Algemeene Rekenkamer zijn (Art. 120).

Het zesde van de Defensie. Behalve de vaste
zee- en landmagt zal er steeds zijn een nationale
militie, zooveel mogelijk te nemen uit vrijwilligers
en andere bij loting (Art. 123) In alle steden
worden schutterijen opgerigt (125).

Het zevende van den Waterstaat. Hij wordt
bestuurd door eene bijzondere Administratie ter
benoeming van den Souvereinen Vorst (Art. 127.)
De Staten der Provinciën hebben het beheer over
de dijk-, sluis- en waterwerken in hunne Provincie.

Het achtste van de godsdienst, het openbaar on-
derwijs en het armbestuur.

De christelijke hervormde Godsdienst is die van
den Souvereinen Vorst (Art. 133). Aan alle Gods-
diensten wordt gelijke bescherming verleend; de
belijders derzelve hebben gelijke aanspraak op amb-
ten (134). Aan alle gezindheden, die tot hiertoe
tractementen uit \'s Lands kas genoten, blijven die
toegekend Die ze niet hadden, kunnen aanvragen
daartoe doen. Ter bevordering van Godsdienst, als
een vaste steun van den Staat en ter uitbreiding
van kennis, is het openbaar onderwijs op de hooge,
middelbare en lage scholen een aanhoudend voor-
werp van de zorg der Regering (Art. 140). Als
eene zaak van hoog belang wordt ook het armbe-
stuur en de opvoeding der arm-kinderen der aanhou-
dende zorg van de Regering aanbevolen (Art. 141).

Het negende van de bijvoegselen, veranderingen
en uitleggingen. De noodzakelijkheid van verande-
ring zal door eene Wet worden aangewezen. De
Staten Generaal in dubbelen getale beslissen daar-
over met twee derde der stemmen (Art 142 en 144).
De authentieke uitlegging wordt gedurende drie

-ocr page 288-

jaren opgedragen aan de Commissie, benoemd ge-
weest tot het ontwerp der Grondwet (Art. 146.)

Uit deze hoofdbepalingen kan men den geest
kennen. Men beoordeele het staatstuk naar den
tijd der vervaardiging. De voorregten aan de Ede-
len in de Staten Generaal toegedacht en in de
Provinciale vastgesteld, schijnen thans verouderd.
Men bedenke, dat toen monarchie en adel als
van elkander onafscheidelijk werden beschouwd en
de vroegere verbanning van alle adelijke titels wel
eenige reactie moest te weeg brengen. Dat de
Souverein van de Hervormde Godsdienst moest zijn
herinnert, \'t is waar, den tijd vóór 1795, toen Kerk
en Staa.t niet gescheiden waren, en toch is het
gewis, dat een Roomsch-Katholijk afstammeling van
Willem den Zwijger, ook nu nog, een vreemde
figuur op den Nederlandschen troon zoude maken.
Hogendorp had die bepaling in zijne schets niet,
en het artikel was tamelijk overbodig; maar toont
evenwel, hoe het protestantsch godsdienstig beginsel
ter Vergadering levendig was. Opmerking verdient
daarom ook het gemelde artikel 140 over het onder-
wijs. Terwijl men veertig jaar later bevreesd was
het woord Godsdienst bij de vraag over \'t onderwijs
uit te spreken, kwam men er in 1814 voor uit,
dat alle onderwijs ter bevordering van Godsdienst
als steun van den Staat moest strekken. Reeds was
door den Souvereinen Vorst, tien dagen vóór de
aanneming der Grondwet van 1814, een Besluit
genomen, dat de Wet van 3 April 1806 bij voort-
during als de grondslag der Nederlandsche school-
inrigtingen zoude worden beschouwd \\

\\\'oor ons doel zijn de Artikelen 53 en 54, die de
verdeeling van het grondgebied inhouden de belang-
rijkste. Alvorens daarvan te spreken is een kleine
terugtred noodig. Toen \'t jaar 1813 ten einde
spoedde, was de toekomst onzeker, de krijgskans
niet te berekenen, het Vaderland nog door talrijke
Fransche garnizoenen bezet. In Holland: Gorkum,
Naarden en de Helder; in Zeeland: geheel Walche-
ren; in "t noordoosten: Coevorden en Delfzijl; in
Braband: al de vestingen, \'s Hertogenbosch, Bergen
op Zoom en Grave bleven tot 1814 in \'s vijands
handen. In \'t begin van December 1813 vielen al-
daar echter verscheidene sterke plaatsen in onze
magt. Willemstad, Steenbergen , Crevecoeur, Wou-
drichem, Heusden, Geertruidenberg en Breda werden
ontruimd, zoodat een groot gedeelte van Braband,
en Zeeland, Walcheren uitgenomen, verlost waren.

De gedachte schijnt toen opgekomen, dat de zui-
delijke gedeelten van ons Land, als vroeger inge-
lijfd bij Frankrijk, welligt door de Mogendheden
konden beschouwd worden, als niet tot den Staat
der Vereenigde Nederlanden te behooren, wiens
grenzen geheel onbepaald waren en die bij de ge-
nomene Besluiten en Proclamatiën met dien naam
in
\'t algemeen aangeduid was althans op 15 De-
cember 1813 nam de Souvereine Vorst een Besluit®,
houdende vereeniging van Braband en Zeeland met
de Vereenigde Nederlanden. De aanhef was: In
aanmerking nemende, dat sommige gedeelten van
de Departementen der Monden van de Schelde,
(Zeeland) de Monden van den Rijn en het Arron-
dissement Breda ^ (Braband), van ouds een deel
hebbende uitgemaakt van den Staat der Vereenigde
Nederlanden, doch sedert door dwang aan het
Fransche Rijk afgestaan, reeds van de Fransche
overheersching zijn bevrijd, en dat overzulks al die
Landstreken. mitsgaders zoodanige andere deelen

O O

dier Departementen, welke , onder Gods zegen, eer-
lang van het Fransche Bestuur zullen bevrijd wor-
den , van alle betrekkingen met het Fransche
Gouvernement, ook in het justitieele behooren
vrijgemaakt en ontslagen en provisioneel verbonden
te worden aan het thans in de Vereenigde Neder-
landen bestaande Gouvernement in al deszelfs be-
trekkingen. Hebben besloten en besluiten :

Art. 1. De Landen, Steden en Plaatsen, thans
begrepen onder het Departement der Monden van
de Schelde, het Departement der Monden van den
Rijn en het Arrondissement Breda maken, als van
ouds, een deel uit van den Staat der Vereenigde
Nederlanden.

Art. 5. Het Arrondissement van Breda zal, bij
provisie en tot daaromtrent andere bepalingen zijn
gemaakt, een deel uitmaken van het Departement
der Monden van den Rijn ^

Daar tevens, ten gevolge van den afstand bij het
tractaat van 16 Maart 1810 het gedeelte van Gel-
derland tusschen Maas en Waal met de Bouches-
du-Rhin vereenigd was, werd bij Besluit van 26
Februarij 1814 (Stbl. N". 51) verklaard, dat het
Arrondissement Nijmegen en het kanton Zaltbommel
behoorden tot het Departement van den Boven-IJssel
(Issel-Supérieur).

Een Kaart van Nederland in \'t begin van 1814
vervaardigd zou dus ons Vaderland voorstellen,
verdeeld volgens de Fransche Departementen; maar
met dit onderscheid, dat de Bouches-du-Rhin zich
uitstrekken over geheel Braband, en het noordoos-
telijke daarvan er afgenomen en bij de Issel-
Supérieur gevoegd was, terwijl al de Departementen
nu met de in \'t Hollandsch vertaalde benamingen
werden aangeduid, als: Monden van den Rijn,
Monden van de Schelde, enz. ®

Laat ons nu zien wat de Grondwet van 1814

3 N«. 5, Staatshl. No. 11.

* De reden, dat hier niet gesproken wordt van het Departement
des Deux-Nèthes, waartoe \'t Arrondissement Breda behoorde, is
dat, terwijl de twee andere Departementen vroeger geheel aan den
Staat waren, alleen het noordelijke deel der Deux-Nèthes (\'t Arr.
Breda) daaraan toekwam.

^ Van Staatsvlaanderen, dat reeds sedert 1795 van ons afge-
rukt en thans nog geheel in \'s vijands magt was, wordt niet
gewaagd. Eerst op 17 April 1814 //zag men de oudvaderlandsche,
zoo lang verborgen, vlaggen weder voor den dag halen en op de
torens wapperen."
j. ab utrecht dresselhuis. Het Bistrict van
Sluis,
bl. 91.

® Als blijkt uit de Besluiten vóór de Grondwet vau 1814
genomen, waar steeds de Departementen in \'t Hollandsch worden
genoemd, b. v. in de aangehaalden van 15 Dec. 1813, 2 Febr. 1814,
26 Febr. 1814 enz.

2

-ocr page 289-

10

nopens het Grondgebied vaststelde. Zeer duidelijk
is hier de antifransche rigting zigtbaar. Men had
zich veel moeite kunnen besparen, zoo men zich
daardoor niet had laten beheerschen. De oude re-
publikeinsche verdeeling der gewesten werd weder
met geringe wijziging ingevoerd, in plaats van
eenvoudig die van Lodewijk te nemen. Men had
dan beter grenzen tusschen Utrecht en Holland en
tusschen dit en Braband gehad. Achtte men het
beter, dat Holland de vroegere uitspringing in
Braband behield om geen te groot overwigt aan
dit laatste te geven, en ten zuiden van de Bies-
bosch het uitsluitend Katholijk bestanddeel niet te
zeer uit te breiden, het zij zoo. Het is zeer denk-
baar, dat deze de beweegreden geweest zij; maar
dan had de Souvereine Vorst reeds in \'t zelfde jaar
1814 en in \'t volgende van 1815 geen nog grooter
uitgestrektheid aan Braband dan onder Lodewijk ^
moeten schenken, waartegen ik weet, dat hij ge-
waarschuwd is door een nog levend bekwaam regts-
geleerde. Nu schreef men bijna geheel Art. 10 van
de Constitutie van Schimmelpenninck af, het-
welk een terugkeer naar het oude was geweest, en
afspiegeling was van Art. 21 van 1801 met eenige
wijziging ^

De genoemde Artikelen van 1814 dan zeiden dit:

Art. 53. Het Nederlandsche Volk bestaat uit
de ingezetenen der volgende negen Provinciën of
Landschappen, welke te zamen het tegenwoordig
grondgebied der Vereenigde Nederlanden in Europa
uitmaken, als: Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht,
Vriesland, Overijssel, Groningen, Braband en Drenthe.

Art. 54. Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht,
Vriesland, Overijssel, Groningen en Drenthe be-
houden hunne oude grensscheidingen, onder de
volgende bepalingen:

Kuilenburg en Buren behooren onder Gelderland.

Vianen, Ameiden, Leerdam, Langerak, Sommels-
dijk behooren onder Holland.

IJsselstein , mitsgaders Benschop, Noordpolsbroek
en Jaarsveld behooren onder Utrecht.

Ameland en Schiermonnikoog behooren onder
Vriesland.

Wedde en Westwoldingerland behooren onder
Groningen

Braband bestaat provisioneel uit alle de Landen
en Steden, voormaals bekend onder den naam van
Generaliteits Landen, en uit zoodanige andere, als
in lateren tijd verkregen en daarbij gevoegd zijn.

Op de Kaart, die men daarbij gelieve te volgen,
zijn de negen Provinciën naar volgorde met nom-
mers aangewezen.

1. Gelderland, met Kuilenburg en Buren. Uit-
gesloten daarvan was, even als vóór 1795, de ons
bekende enclave van Zevenaar, Huissen en Malburg.
Want, niettegenstaande zij bij de Conventie van
14 Nov 1802 door den Koning van Pruissen aan
de Bataafsche Republiek was afgestaan en de inbe-
zitneming gevolgd was op 21 April 1808 hield
men dat alles als niet geschied en bleef die streek
vooreerst door Pruissen bezet.

2. Holland met Vianen, Ameiden, Leerdam,
Langerak en Sommelsdijk, en d^ eilanden Texel,
Vlieland, Terschelling, Wieringen, Urk en Marken.

3. Zeeland maar zonder Sommelsdijk en nog
zonder Staatsvlaanderen.

4 Utrecht met IJsselstein, Benschop, Noord-
polsbroek en Jaarsveld.

5. Vöries land met Ameland en Schiermonnikoog.

6. Overijssel met het geheele eiland Schokland.
In de Grondwet wordt van dit eiland niet gespro-
ken; maar de tweeheerigheid is er, voor zooverre
mij gebleken, niet hersteld

7. Groningen met Wedde en Westwoldinger-
land en het eiland Rottum.

8. I]raband bestond, volgens Art. 54, provisio-
neel uit alle de Landen en Steden voormaals be-
kend onder den naam van Generaliteits Landen.
Van daar, dat de naam Braband ook over Staats-
vlaanderen als vroeger Generaliteitsland gaat. De
bezittingen aan de Bovenmaas, die wij vroeger
hebben leeren kennen als: Maastricht, Limburg en
Oppergelder en ook tot de Generaliteit behoor-
den, schijnen nog de Fransche verdeeling te hebben
behouden. Het slot van Art. 54 luidde, als we
zagen, »en uit zoodanige andere als in lateren tijd
verkregen en daarbij gevoegd zijn." Dit doelde op
de in 1800 ingelijfde heerlijkheden Bokhoven, Megen,
Ravestein, Boxmeer, Oefelt en Gemert "

9. Drenthe waarvan Koevorden, hoezeer het
niet voorgeschreven is, niet meer gescheiden was.

Omtrent Braband valt nog een en ander op te
merken. Men ziet, dat Luiksgestel, weder als van
ouds, omkringd is als niet tot Braband behoorende.
Van dit plaatsje wordt wel in de Grondwet niets
gezegd; maar daar men de vroegere Tractaten
met Frankrijk als niet gesloten beschouwde, hield
men Art. 4 van het Tractaat van Fontainebleau
van 11 Nov. 1807 tusschen Holland en Frankrijk,
waarbij Luiksgestel tegen Lommei geruild was, niet
voor geldig en is dus Luiksgestel niet aan Bra-
band , Lommei wel; alles dus op den ouden voet,
zoo als onder de Republiek vóór 1795. Dat dit het
denkbeeld was, blijkt uit het Besluit van 18 Nov.
1818 (Stbl. N°. 38) waarbij toen eerst Luiksgestel
van de Provincie Antwerpen naar Noord-Braband
overging. Letten wij thans op de Besluiten, welke
verandering gebragt hebben in Art. 53 en 54 der
Grondwet van 1814

Het eerste is van 20 Julij van dat jaar. ® »Uit
overweging van de overeenstemming van zeden en
gewoonten, de naauwe betrekkingen van binnen-
landschen handel, welke steeds tusschen Staats-
vlaanderen en Zeeland bestonden en het door de
bewoners van Staats-Vlaanderen gemanifesteerd ver-
langen, alsmede uit aanmerking, dat zij in vroegere
tijden, gelijk uit \'s lands geschiedenissen blijkt en

L

^ Beschrijving der Zesde Kaart, bl. 28.
® Beschrijving der Zevende Kaart, bl. 15.

" Besluit van 20 Jvlij 1814 iV". 22, houdende de vereeniging
van Staats-Vlaanderen met de Provincie van Zeeland,
(Stbl. N°. 83);
van hasselt, Verz. v. Wetten en Besl., I, 69.

-ocr page 290-

11

de acte van committimus aantoont \\ meermalen,
het zij geheel, het zij gedeeltelijk onder het beheer
der Staten van Zeeland en hun gecommitteerde
Raden gestaan hebben" wordt door den Souvereinen
Vorst, met gemeen overleg der Staten Generaal,
goedgevonden en verstaan, ingevolge het bepaalde
bij Art. 55 der Grondwet dat met alteratie van
het bij Art. 54 van de Grondwet bepaalde, dat
gedeelte der Generaliteits Landen, hetwelk gelegen is
op den linkeroever van de Wester-Schelde en te
voren Staatsvlaanderen uitmaakte, zal worden ver-
eenigd met de Provincie van Zeeland en onder
hetzelfde bestuur gebragt.

Op de Kaart ziet men dan ook, als gevolg dier
wijziging in de Grondwet van 1814, Staatsvlaanderen
met de groene kleur van Zeeland omzoomd en de
dagteekening der vereeniging daarin geschreven.

Denzelfden 20 Julij besloot de Souvereine Vorst
reeds de Provincie Braband te vergrooten en de
Hollandsche enclave voor \'t meerder deel te doen
vervallen »uit overweging, dat het voor het belang
der ingezetenen en de geregeldheid van het bestuur,
niet dan schadelijk zijn zoude, dat zoodanige plaat-
sen en landen van ouds tot de provincie van
Holland behoord hebbende, als ten zuiden van het
Hollandsche Diep, de Biesbosch en de Oude Maas
gelegen zijn, een gedeelte van gemelde provincie
uitmaken, en daarentegen derzelver ligging aller-
eigenaardigst medebrengt, dat zij met de provincie
Braband en onder hetzelfde bestuur vereenigd wor-
den , zal de provincie Braband tot limietscheiding
hebben het Hollandsche Diep, de Biesbosch, het
Bergsche Veld en de Oude Maas tot bij Heusden
met insluiting van die stad." Dus juist zoo als
het onder het Koningrijk tlolland was. Op de
Kaart is daarom dat deel van Holland bruin om-
zoomd en de dagteekening der vereeniging met
Braband er op geplaatst. Bij ditzelfde Besluit werd
Loevestein, als aan den uithoek der Bommelerwaard
gelegen, aan Gelderland toegevoegd l Het teeken
dier vesting is daarom, hoezeer nog door de geele
kleuren van Holland omgeven, bedekt met de
groene van Gelderland.

Holland had nu in Braband enkel nog het Land
van Altona, waarin "W oudrichem ligt, het noorde-
lijk deel van \'t Land van Heusden en de polders
van Dussen, met andere woorden, \'tgeen noord is
van de Oude Maas en van Heusden. Ook dit stuk
werd den 10 Februarij 1815 bij Braband gevoegd
uit overweging, »dat het ter bevordering van gemak
en geregeldheid in de gemeenschap en overeenkom-
stig met de verlangens der ingezetenen aldaar" nuttig
was. Dat gedeelte is op de Kaart insgelijks bruin
omzoomd en van dagteekening voorzien ^

É

Het in werking brengen der Grondwet was een
der eerste zorgen van den Souvereinen Vorst, van
daar, dat bij Besluiten van 6 April 1814 benoemd
werden de Gouverneurs in de verschillende Provin-
ciën, de Secretarissen van Staat, (Ministers) de
Leden van den Raad van State, en \'t geen ons nu
gewis zeer bevreemden zal, ook de Leden van de
Staten Generaal, hoezeer de grondwet dat niet als
overgangsmaatregel bepaalde, en wel meest allen
uit adelijke of aanzienlijke geslachten Op den
2den jyigj werd de eerste Vergadering der Staten

Generaal in \'s Gravenhage plegtig door den Souve-
reinen Vorst geopend. In zijne toespraak gewaagde
hij van de benoeming harer leden. »Uwe spoedige
bijeenkomst," zeide hij, »werd gevorderd door het
algemeen belang, daar toch een aantal nuttige en
gewigtige instellingen en verordeningen, zonder de
medewerking van de Staten Generaal geen plaats
konden vinden. Ik heb mij om deze redenen, en
voldoende aan de verwachting en den wensch der
aanzienlijken, aan welker uitspraak wij de Grondwet
verschuldigd zijn, met de eerste keuze der leden
van deze vergadering belast, en ik houde mij ver-
zekerd , dat de natie in deze handelwijze mijne even
bestendige als natuurlijke zucht voor haar welzijn,
en in U Edelmogende Heeren! hare waardige ver-
tegenwoordigers herkennen zal." ®

In de weinige maanden, die verloopen waren
sedert Willem Frederik den voet op Nederland-
schen bodem had gezet, was er veel door hem ver-
rigt en zijne onvermoeide werkzaamheid reeds
gebleken. De sporen van het Fransche beheer waren
uitgewischt. Een nieuw Bestuur, een nieuwe ver-
deeling van het grondgebied hadden die van den
tijd des ge weids vervangen; maar als in tegenspraak
daarmede was het Vaderland nog niet geheel ge-
zuiverd van de Fransche krijgsbenden. Kortelijk
wensch ik daaromtrent het noodige aan te stippen.
Bang en donker waren de Novemberdagen van 1813,
die de omwenteling voorafgingen en volgden. Mo li-
tor was in Utrecht met drie duizend geoefende
soldaten en hield door scherpe afkondigingen en
sterke patrouilles de beangstigde burgers in toom,
wier schrik niet weinig werd vermeerderd, toen een
gedeelte der bezetting, dat in den nacht van den
23 op den de stad verlaten had, op Woerden

losgegaan was, en er niet slechts gewapenden, maar
weêrloozen op de laaghartigste wijze vermoord had,
weldra met den bloedigen buit beladen binnen
Utrecht terugkeerde, en verscheidene aanzienlijken

* Wet houdende nadere bepalingen omtrent de grenzen der Pro-
vincie van Braband. Gearresteerd den
10 Februarij 1815, No, 49,
(Stbl. N". 14).

® Rott. Cour. van 12 April 1814; stuakt, Jaarh. voor 1814,
hl. 196. Zie hier eenige namen: van lijnden van blittekswijk,
van lijnden van hoevelaken, van heeckeren tot kell,
p. van der heim, deutz van assendelft, steengracht van
00sterland, h. w. van aylva, a. van suchtelen tot de
haare , van palland tot eerde ,
enZ. enZ.

" Fxtraord. Rott. Cour. van 4 Mei 1814; stuart, Jaarb. 1814,
bl. 207.

21

-ocr page 291-

291

gevankelijk werden heengevoerd. Hoogstverblijdend
was derhalve de tijding, dat Molitor de stad niet
houdbaar achtende, die vroeg op den 26®\'®" verla-
ten en ook Woerden ontruimd had ^ Kort daarna,
op 30 November 1813 werd Arnhem, dat door
3000 Franschen verdedigd werd, door de Pruissen
onder Bulow stormenderhand genomen l Van de
vestingen, als Nijmegen, Breda en anderen, die
enkel door de Franschen ontruimd werden, heb ik
op de Kaart geen melding door dagteekeningen
gemaakt. Voor Utrecht en Woerden werd een uit-
zondering gemaakt, omdat de hoofdmagt der vijan-
den daar te midden des Lands was gevestigd.

Gaan we nu, zoo beknopt mogelijk, na hoe de
overige plaatsen, die op de Kaart zijn aangewezen,
aan het Vaderland werden wedergegeven. Men ziet uit
de datums der overgave, dat in \'t begin van 1814
in Braband de belangrijke vestingen \'s Hertogen-
bosch, Bergen op Zoom en Grave, in Holland
Gorinchem, Naarden en de zoo sterke Helder, in
Zeeland Walcheren, in Overijssel Deventer, in
Drenthe Coevorden en in \'t hooge noorden Delfzijl
nog in Fransche handen waren. Hoogstge vaar lijk
kon onze toestand worden, zoo Napoleon de
krijgskans deed keeren. Meer dan vroeger mogt hij
op zijn leger rekenen, nu zijn V^aderland werd aan-
gevallen, en het voor iederen Franschman pligt was
geworden de wapenen aan te gorden. Van \'t uiter-
ste belang was dus de geheele zuivering van
Noordnederland.

De tijdsorde volgende begin ik met \'s Hertogen-
bosch. Het was in staat van tegenweer gesteld en
in December 1813 had de Generaal Molitor er
zijn hoofdkwartier, en hoewel hij kort daarna de
stad verliet, bleef er een garnizoen achter en was
de opeisching door de Bondgenooten vruchteloos.
In de volgende maand Januarij 1814 echter sloten
de burgers der stad, den dwang en de geldafper-
singen moede, met veel beleid een vereeniging ter
bevrijding. Zij stelden zich in verband met de
Pruissische belegeraars. In den nacht van den 26
Januarij werden de wallen beklommen en de Fran-
schen genoodzaakt naar de Papenbril te wijken.
Nadat zij de stad van daar nog beschoten hadden,
kwam een verdrag tot stand en de Fransche ade-
laar werd door de Höllandsche driekleur vervan-
gen Niet voor de volgende maand Februarij had
de bevrijding van Gorinchem plaats. De voor ver-
dediging gunstige ligging, de talrijkheid der bezet-
ting, het zuidelijk oprukken van de hoofdmagt der
verbondenen en de afkeer om de inwoners door
een bombardement of storm zonder hooge noodza-
kelijkheid te teisteren, waren zoovele redenen, dat
deze en andere vestingen zoolang na onze omwen-
teling nog in de magt des vijands bleven.

Reeds in \'t laatst van 1813 was Gorinchem naauw

1 H. BOSSCHA, Ge&eli. der Neder. Staatsomw. ,1,1, 214 vgg.;
KONYNENBURG,
Nation. GedenJeb. bl. 453, vgg.

2 Bosscha, a w, I, 1, 237 vgg; konynenburg, a. w.
bl, 415 vgg,

® Bosscha, a. w. I, 2, 98, II, 32 vgg.; Slih op \'s Hertogen-
bosch,
\'s Hert. 1855, bl. 60, waarachter een Kaart van de omstreken
der stad.

ingesloten en een zonderlinge vertooning was het,
dat, terwijl de Höllandsche vlag van de naburige
torens woei, op 4 December de stad verlicht en
een Te Deum gezongen werd ter viering van het
krooningsfeest van N apoleon. Toen in\'t laatst van
Januarij nog steeds de pogingen om tot verdrag
te komen vergeefsch bleken, werd eindelijk op den
22stea -j-Q^ jj^Q^ beschieten besloten. Niettegenstaande
meer dan honderd gebouwen daardoor zeer bescha-
digd of vernield waren, bleef de bevelhebber, de
Generaal Ramp on, volstandig weigeren. Op de
volgende dagen en vooral op den 29\'\'®" werd de
bombardering zonder deernis door den Pruissischen
Generaal Zielingsky herhaald. Eindelijk op den
^den pei3i.Qarij werd een overeenkomst gesloten van
wapenschorsing en belofte van overgave op 20 Fe-
bruarij , met bepaling, dat de bezetting krijgsge-
vangen zoude zijn. Aan deze voorwaarden werd
voldaan en hierdoor dit gewigtig punt voor Neder-
land gewonnen ^ De geheele maand Maart bragt
geen verandering ten opzigte der nog bezette ves-
tingen te weeg. Niet voor \'t laatst van April werd
Deventer overgegeven.

In November 1813 werd aldaar het zwakke gar-
nizoen versterkt door ruim 1600 man onder bevel
van den Generaal Schiner, die weldra de stad in
staat van beleg verklaarde en ernstige maatregelen
tot verdediging genomen had, toen een bende
Kozakken bijna binnen was gedrongen en zelfs op
23 November de stad, doch zonder vrucht, met
eenige bommen begroet was. Treurig bleef gedu-
rende de eerstvolgende maanden de toestand der
inwoners, die met smart de vernieling hunner
landhuizen en vooral de schoone Worp aan de over-
zijde van den IJssel en alle gemeenschap afgesneden
zagen. Onder den druk van geldafpersing en in-
legering verliep de winter en het voorjaar van 1814,
en het was niet voor 26 April, dat de bevelhebber
op de tijding van Napoleon\'s afstand tot het op-
geven der stad, tegen vrijen aftogt naar Frankrijk
besloot

De Meimaand zag onze verlossing voltooid. Het
zoo beroemde Bergen op Zoom vordert onze aan-
dacht het eerst. Op 12 December 1813 had zich
de Engelsche Generaal, Sir Thomas Graham
met aanzienlijke magt voor de Stad gelegerd, waarin
zich een garnizoen van omtrent 4000 Franschen
bevond. Opeisching bleek vruchteloos, opbrengsten en
dwangmaatregelen waren ook hier aan de orde. Met
goedkeuring en op aansporing van den Souvereinen
Vorst werd beproefd om de vesting op 8 Maart 1814
bij verrassing te vermeesteren. Door gebrek aan
zamenwerking der Engelsche kolonnes, door het
zich verspreiden in de huizen en het sneuvelen van
Kolonel Carleton hadden de Franschen tijd zich
weder te verzamelen, en de onderneming mislukte
op de noodlottigste wijze. Acht honderd Engelschen
werden gevangen, elf officieren en drie honderd
soldaten sneuvelden behalve een groot aantal ge-
kwesten. Zoo bleef Bergen op Zoom nog bezet tot

-ocr page 292-

13

den Mei, toen de Generaal Bizanet een bevel
tot overgave van Lodewijk XVIÏI ontving ^

Van het uiterste gewigt was echter de ontruiming
van den Helder op den volgenden dag. Door den
bevelhebber Vice-Admiraal Ver Huell was die
post alleraanzienlijkst versterkt. Vijf forten, waarvan
de voornaamste La Salie en Morland waren, had
men er aangelegd. De talrijke bezetting, en de
indrukwekkende positie deden een geregeld beleg
afraden en vergenoegde men zich vrijwilligers te
verzamelen ten einde Ver Huell te beletten togten
in Noordholland te ondernemen, gelijk hij reeds
eenmaal de kas te Alkmaar had geledigd. In \'t begin
van 1814 werd door den Generaal de Jonge berigt
aan Ver Huell gezonden van de vorderingen der
Bondgenooten in Frankrijk Een Commissie van
Hoofd-Oflicieren trachtte hem tot schikking te be-
wegen, maar hij weigerde zelfs haar te ontvangen.
Zijn toestand werd echter bedenkelijk, toen hij het
scheepsvolk der negen aldaar liggende linieschepen,
en zijne Spaansche krijgsgevangenen had moeten
wegzenden wegens den onrustigen geest die onder
hen begon te heerschen. Hij bleef onverzettelijk en
achtte zich door zijn eed aan Napoleon zoodanig
verbonden, dat hij niet voor den Mei, na de
verzekering van diens afstand en ontvangen bevel
van Koning Lodewijk tot overgave kwam Een
ongunstig oordeel over Ver Huell uit te spreken,
waag ik niet. De krijgsmanseed is zoo heilig, dat
de beslissing omtrent het handhaven daarvan, ook
ten behoeve van een geweldenaar als Napoleon I,
aan het geweten moet worden overgelaten. Dat
evenwel de Souvereine Vorst Ver Huell\'s aanbie-
dingen om in Hollandsche dienst te treden afwij-
zend beantwoordde is begrijpelijk, als men zich
verplaatst in die dagen van haat en afkeer tegen
al wat Fransch was en daarbij bedenkt, hoe Ver
Huell den gevallen Keizer niet slechts als den be-
schermer onzer vrijheid gevierd, maar hem met
een ijver gediend had, die aan vergoding grensde,
en waarlijk wel vatbaar voor verflaauwing geweest
ware, na de vernedering en de slavernij, waarin
de Groote Napoleon het Vaderland zonder deernis
gestort had.

Van al onze Provinciën heeft Zeeland wel het
meest in die slavernij gedeeld. Onder Lodewijk
reeds door de onderneming der Engelschen geteis-
terd , het eerst van allen ingelijfd, het laatst als
deel van \'t Keizerrijk behandeld, ondervond het
eiland Walcheren al den druk der militaire behan-
deling van den Gouverneur Gilly.

De afgezonderde ligging van Walcheren, de bui-
tengewone versterking van Veere en van Vlissingen
vooral deden den Franschen aldaar langer dan
elders hunne stelling behouden. Geldopbrengst, ge-
vangenneming van aanzienlijke inwoners, afsnijding
van alle gemeenschap, mislukte pogingen tot be-
vrijding en daardoor knellender druk, dat alles
ondervonden de inwoners met verkropten spijt.
Niet
voor het ontvangen der tijding, dat Napoleon
gevallen was, werd de witte vlag van Middelburgs
toren uitgestoken en op den 30 April door de
Hollandsche vervangen, waarna de geheele ontrui-
ming op den 6\'\'™ Mei geschiedde.

Op den Mei werd eindelijk Coevorden, nadat
een Fransch Kolonel met witte kokarde versierd,
volmagt tot de overgave getoond had, door het
garnizoen verlaten, dat meer dan eenig ander de
omliggende streken, uren ver had gebrandschat en
beroofd, en daarin slechts gestuit werd door den
Landstorm en een kleine afdeeling Kozakken. Het
was daarom een wezentlijke verlossing voor geheel
den omtrek, toen de Franschen onder \'t geroep
van: Leve Napoleon! de vesting uittrokken

Dat de verafgelegene sterkten zoo lang staande
bleven, was verklaarbaar door het gebrek aan een
geordend leger ter ontzetting, maar vreemd mag
het heeten, dat het zoo nabij de hoofdstad gelegene
Naarden het nog altijd hield. Ook hier ontbrak
het echter aan genoegzame magt om een welvoor-
ziene en sterke vesting, door ruim 2000 man met
150 vuurmonden verdedigd, te bemagtigen, en men
moest zich bepalen tot het beteugelen van de he-
vige uitvallen, waarbij de Amsterdamsche schutters
en vrijwilligers zich allermoedigst kweten. Keeds
was het 1814, en nog weigerde de bevelhebber, de
Kolonel F alba, in overmoedige taal alle onder-
handeling, Krayenhoff trachtte op 19 Januarij
door het beschieten uit mortieren en zwaar geschut
hiertoe te noodzaken, en herhaalde de aanvallen in
Maart en April. Men zou tot een geregeld beleg
zijn gekomen, zoo niet ook hier de zekerheid der
veranderde omstandigheden den Kommandant tot
het opgeven van Naarden op 12 Mei had genoopt ^

Bijna is nu geheel Nederland weder het onze;
want nog slechts twee vaste plaatsen, Grave en
Delfzijl zijn bezet. Bij het eerste was het als el-
ders: ongeloof aan \'t zinken van Napoleon\'s ge-
lukster , gedurige uitvallen en eindelijk op den
14 Mei overgave op bevel uit Frankrijk.

Het allerlaatste punt, dat nog te winnen was,
lag in het uiterste noorden. Hoeveel vrees door
het Garnizoen van Delfzijl in de gansche omgeving
verspreid, met hoeveel moed ook door het in der
haast gewapende landvolk de stoute stroopers wer-
den teruggeslagen, hoe getrouv/ ook daar de Fran-
sche krijgslieden aan hun Keizer bleven, is bij de
Groningers nog in levendige herinnering. Zij mo-
gen er trotsch op zijn, dat zij door hunne dapper-
heid den geoefenden vijand wisten te bedwingen
en in toom te houden. Een ware feestdag was de
23 Mei 1814 aldaar en voor geheel Nederland, toen
Delfzijl in naam van den Souvereinen Vorst in
bezit werd genomen en geheel onze bodem van
vijanden gezuiverd was

Als herboren Staat, met volkomen gevestigd Be-
stuur onder het geliefd Oranjehuis hadden we weder
plaats genomen in den rij der volken. De Grond-
Vv^et van 1814 deelde echter in het lot onzer vorige
Staatsregelingen sedert 1795. Kortstondig zou ook

3 Bosscha, a. w. I, 2, 319, vgg., II, 225, vgg.
^ Bosscha, a. w. I, 2, 81, II, 228, vgg.
5 Bosscha, a. w. III, 239, vgg.

-ocr page 293-

14

zij slechts bestaan. Vroeger was die korte duur
toe te schrijven aan de telkens knellender overheer-
sching van Frankrijk, thans waren het de maatre-
gelen der Europesche staatkunde tegen diezelfde
Mogendheid, die voor ons een nieuwe Constitutie
noodig maakten. De Zeventien Provinciën toch
zouden, na eene scheiding van meer dan twee eeuwen,
weder worden zamengevoegd onder dat Huis van
Nassau, \'t welk zich ter grootsche taak had gesteld,
ze allen uit het geweld van Spanje te rukken,
maar slechts ten halve had mogen slagen. Een
hechter voormuur dan die van 1648 en 1715 zoude
nu tegen de Fransche veroveringszucht worden op-
geworpen. Aan het nieuwe, schoone Koningrijk
werd een schitterende toekomst voorzegd; want het
belang van geheel Europa stond op het spel. Het
versterkte Pruissen zou als magtige nabuur steeds
gereed staan om hulp te bieden \\ en met onuit-
wischbare trekken zouden de grenzen diep worden
ingegroefd.

Het denkbeeld der uitbreiding van Noordneder-
land tot bolwerk tegen Frankrijk, was reeds vóór
de komst van Oranje geuit door de Engelsche
staatslieden Wij vinden als bewijs daarvoor een
memorandum door het Kabinet van St. James aan
de Verbondene Mogendheden gerigt, waarschijnlijk
in November 1813 opgesteld. »Het Engelsche Gou-
vernement," wordt daar gezegd," »acht het noodig
de Verbondenen te verzoeken om hunne pogingen
aan te wenden ten einde de Franschen uit Holland te
verdrijven. Volgens de ontvangene berigten wenscht
het Hollandsche Volk den terugkeer tot zijn vroe-
gere regeringsvorm met die wijziging, dat het uit-
voerend gezag meerder kracht bekome. Het wenscht
eenstemmig de herstelling van het Huis van Oranje.
Zoo men Holland weder wil oprigten moet het zijne
onafhankelijkheid kunnen handhaven. Engeland zou
geen uitbreiding van grondgebied voor Holland noodig
achten, zoo het nog mogelijk ware, dat, even als in
1792, een der groote Duitsche Mogendheden (Oosten-
rijk) ten voormuur aan Holland strekte. Maar, zoo
de frontieren van Frankrijk die van Holland mog-
ten raken ten gevolge van te maken schikkingen,
zou Engeland er op aandringen, dat Antwerpen
aan Holland werd geschonken, met zoodanige ver-
dere uitstrekking van gebied, dat een behoorlijke
militaire frontier aan Holland werd verzekerd.
Frankrijks kusten moeten aanmerkelijk worden in-
gekort, Had het tegendeel plaats, zou Engeland
al zijn krachten moeten inspannen om zijne zee-
magt te vermeerderen, en het Vasteland niet kun-
nen bijstaan met manschappen of wapenen, zoo de
oorlog weder vernieuwd werd

\' (îegen Ländergewinn wie den obigen eutsehlosz Oestreicli
sich, die Niederlande an den Prinzen von Oranien (als König
Wilhelm I) zu überlassen, der diese mit Holland zu einer starken
Vormauer Deutschlands gegen Frankreich vereinigte. Als ein
solcher Damm gegen den einst so übermächtigen Nachbar Deutsch-
lands muszte auch die Preuszische Monarchie im gröszerer Ausdeh-
nung als zuvor hingestellt werden. Dr.
k. lorentz , Die allgemeine
Geschichte der Völker und ihrer CuUur,
Elberf. 1837, Th. IV, 133.

^ Memorandum concernant la Hollande, adressé aux Monarques
allies contre la France par le Cabinet de St. James,
zonder dag-
teekening, doch met het jaartal
1813. Van dijk, Répert. p. 65.

Deze meening der Engelsche staatsmannen was
voor Willem Frederik geen geheim gebleven en
bij zijne komst herwaarts had hij het oog op ver-
grooting met de Zuidelijke Nederlanden l Geheel
gerijpt was dat voornemen tijdens de aanneming
der Grondwet van 1814, en de uitvoering had zulk
een graad van waarschijnlijkheid verkregen, dat
men op den dag zeiven der vaststelling, 29 Maart
1814, in het Engelsche dagblad The Courier uit-
gebreide opmerkingen over onze Grondwet las, die
men aan een persoon van aanzien in Holland (mis-
schien van Hogendorp) toeschreef 1 Telkens
werd in dat artikel op de vergrooting van Noord-
nederland gezinspeeld en gezegd, dat het in deze
tijden van omwenteling zou kunnen zijn, dat nabu-
rige landen, zelfs geheel roomsche landschappen,
zich met ons zouden willen vereenigen.

Al die losse geruchten en veronderstellingen ble-
ken weldra op waarheid gegrond te zijn. Parijs
was den 30 Maart 1814 door de Verbondenen bezet
en den 11 April had Napoleon te Fontainebleau
zijn Keizerschap onvoorwaardelijk nedergelegd en
de oorkonde door Ney, Macdonald en Caulain-
court naar Parijs doen brengen ^ Het geslacht
der Bonaparten is voor altijd vervallen; want de
Keizer doet voor zich en zijne erfgenamen afstand
van de troonen van Frankrijk en Italië. Ten zelf-
den dage werd een tractaat tusschen hem en de
Mogendheden gesloten, waarbij hem, met behoud
van den Keizerstitel, het eiland Elba, als souvereini-
teit geschonken en een inkomen van twee millioen
franken verzekerd werd Den 30 Mei werd te
Parijs vrede gesloten tusschen Frankrijk aan de
eene en Oostenrijk, Kusland, Engeland en Pruissen
aan de andere zijde. Aan Frankrijk werden bij
Art. 2 de grenzen van 1792 gewaarborgd.

Voor ons is Art. 6 van \'t meeste gewigt. »Hol-
land onder de Souvereiniteit van het Huis van
Oranje geplaatst, zal een uitbreiding van grondge-
bied erlangen." In eenige geheime artikelen werd
die uitbreiding nader bepaald. Art. 1 luidde: »Daar
het stellen van een juist evenwigt in Europa vor-
dert, dat Holland zoodanige uitgestrektheid hebbe,
dat het in staat zij zijne eigene onafhankelijkheid
door eigen middelen te handhaven, wordt het land
begrepen tusschen de zee, de grenzen van Frank-
rijk en de Maas voor altijd (ä perpétuité) met Hol-
land vereenigd. Art 4: De Duitsche landen op

-ocr page 294-

15

den linkerrijnoever, die sedert 1792 met Frankrijk
waren vereenigd, zullen ter vergrooting van Hol-
land strekken en ter vergoeding voor Pruissen en
andere Duitsche Staten \\ Veertien dagen later
werd die vergrooting bekrachtigd bij een Protocol
der Verbondenen De hoofdinhoud daarvan was
deze. De vereeniging van Holland met België is
beslist ten gevolge der politieke beginselen van de
Mogendheden om het evenwigt in Europa te vor-
men. Zij passen deze beginselen toe krachtens hun
regt van verovering van België. Zij wenschen de
bijzondere belangen van Holland en België in \'t oog
te houden om de volledigste ineensmelting van
beide Landen te bewerkstelligen- De Mogendheden
zullen alzoo den Prins van Oranje uitnoodigen om
zijn zegel te hechten aan de vereeniging van beide
Landen. Hij zal een persoon aanwijzen belast met
het voorloopig bestuur van België. De Gouverneur
Generaal zal in de ambtsverrigtingen van den te-
genwoordigen Oostenrijkschen Gouverneur treden
en het land beheeren in naam van de Verbondene
Mogendheden tot de beslissende en stellige vereeni-
ging , (reunion definitive et formelle) die slechts
plaats hebben kan bij de algemeene schikking der
Europesche aangelegenheden.

Laat ons, alvorens verder te gaan, zien wat er in
België gebeurd was. Aldaar was er niet, als in
Holland, een algemeene stem opgegaan voor een vroe-
gere dynastie. Toen er de Fransche overheersching
in 1794 begon, was de liefde voor \'t Huis van Oos-
tenrijk niet zeer groot. Tegen Josef II was men
zelfs opgestaan; Leopold 11 had slechts twee jaar
geregeerd en Frans H kende men naauwlijks, of
het Laiid werd bij de Fransche Republiek ingelijfd.
Bij den naderenden val van JNapoleon hadden de
Belgen geenszins, als de Hollanders, bepaalde wen-
schen of inzigten voor de toekomst. Geen volks-
stem deed zich daar hooren. Men moet echter
billijk zijn en erkennen, dat hun toestand veel van
de onze verschilde. Terwijl de meeste Fransche
troepen uit ons Land geweken waren en de legers
der Gealliëerden met spoed naderden, waren die-
zelfde Franschen over de Moerdijk naar België
getrokken en hadden er de krachten van Macdo-
nald en Maison versterkt, die de hand konden
reiken aan de garnizoenen op de Fransche frontie-
ren. Men zat er als tusschen twee vuren en een
opstand zoude bloedig gewroken zijn op de be-
werkers.

Toen dus de Pruissen in Februarij 1814 in België
trokken, had, hoe blijde zij ook begroet-werden,
alles het voorkomen eener verovering, waarvoor
de zware opbrengsten aan het Pruissische leger
weldra getuigden l België werd dan ook behan-
deld als een overwonnen land, van daar de uit-
drukking in het straks genoemde Protocol, dat de
Mogendheden krachtens hun veroveringsregt handel-

• Ghillany, I, 800, svv.; van dijk, RépeH. p. 71, svv.
2 Den 14 Junij löl4 te Parijs opgemaakt en den be-

krachtigd, van dijk, Bép. p. 74. De titel was: Protocole de la
conférence des Plénipotentiaires de la Grande Bretagne, de
1\'Autriche, de la Russie et de la Prusse.
^ Raepsaet, VI, 30, svv.

den, van daar, dat, geheel anders dan in Holland,
het namens de Verbondenen achtereenvolgens werd
bestuurd door twee Pruissische Gouverneurs von
Lottum en Delius en toen door den Oostenrijk-
schen Luitenant-Generaal Baron de Vincent
De Belgen begonnen nu hun verlangen te uiten
naar terugkeer onder Oostenrijk. Afo;evaardio;den

^ J O O

uit Brussel kwamen in het legerkamp van Frans I
om hem den wensch der Belgen kenbaar te maken.
Algemeene bewoordingen van toegenegenheid en be-
scherming waren het eenige antwoord dat zij ontvin-
gen. Anderen, naar Londen gezonden, kwamen even-
zoo met onzekere berigten nopens het toekomende
lot van België terug ^ De vermoedens wegens eene
vereeniging met Flolland reeds lang in omloop,
geloofd en tegengesproken, wonnen veel in waar-
schijnlijkheid, toen de Erfprins van Oranje den
21 Julij 1814 uit \'s Hage naar Brussel vertrok om
er als Engelsch Generaal het opperbevel over de
Britsche troepen , die in België zouden blijven, te
aanvaarden en vooral toen \'s Prinsen vader, de
Souvereine Vorst der Vereenigde Nederlanden, op
den 30®\'®" in België\'s hoofdstad kwam. Dit geschied-
de ten gevolge van de aanneming door Willem
Frederik der hem aangebodene Souvereiniteit van
de 1 belgische Provinciën op 21 Julij in \'s Hage,
die echter nog niet opentlijk bekend was. Acht
artikelen waren door hem goedgekeurd als grond-
slag der vereeniging

»Die vereeniging" zoo was de voorname inhoud
dier artikelen, »zal innig en volkomen zijn, zoodat
de twee Landen slechts een en denzelfden Staat
zullen vormen, beheerd door de reeds in Holland
aangenomene Grondwet, die, met gemeen overleg,
volgens de nieuwe omstandigheden zal worden ge-
wijzigd; (Art. 1). Niets zal echter worden veran-
derd in de bepalingen, die aan alle godsdienst-
gezindten gelijke bescherming, en toelating tot amb-
ten van ieder, tot welke geloofsbelijdenis hij mogt
behooren, waarborgen. (Art. 2.) De Belgische Pro-
vinciën zullen billijkerwijs (convenablement) in de
Staten Generaal worden vertegenwoordigd. Zij ver-
gaderen beurtelings in een Höllandsche en in een
[Belgische stad. Geen belemmering zal in handels-
zaken aan de eene Provincie ten koste van de
andere worden opgelegd. (Art. 3 en 4) De Belgen
zullen hetzelfde regt als de Hollanders opzigtens
de koloniën hebben. Schulden en baten zullen ge-
meen zijn ; de grensvestingen voor beider rekening
worden aangelegd en onderhouden. (Art. 5, 6 en 7.)
Het onderhoud der dijken is ten koste der Distric-
ten, die er het meeste belang bij hebben (Art. 8.)

Reeds terstond na de aankomst van den Sou-
vereinen Vorst, op 1 Augustus 1814, werd een
afscheidsproclamatie door den Baron de Vin-

-ocr page 295-

16

cent aan de Belgen gerigt en een van Willem
Frederik, waarbij hij het bestuur over de Belgi-
sche Provinciën aanvaardde, hem als een eervolle
taak door het vertrouwen der Verbondene Souve-
reinen opgelegd, in afwachting van \'t geen de
Mogendheden, die te Weenen zouden vergaderen,
beslissen zouden wegens de vergrooting van België,
ten behoeve van het Land zelve en van geheel
Europa \\ Waarin die vergrooting zou bestaan,
onder welken regeringsvorm zij zouden leven was
voor de Belgen nog onzeker, want de acht artikelen
bleven vooreerst geheim

In dezen provisionelen toestand bleven de zaken
eenigen tijd. Echter vestigde de nieuwe Staat zich
door het sluiten van tractaten met buitenlandsche
Magten. Zoo werd op 13 Augustus 1814 een Con-
ventie tusschen Groot Brittanje en de Vereenigde
Nederlanden te Londen geteekend, waarbij de ko-
loniën, welke Holland op den 1 Januarij 1803 be-
zat, terug werden gegeven met uitzondering van de
Kaap de Goede Hoop, en de etablissementen van
Demerary, Essequebo en Berbice

De dag naderde intusschen, waarop aan Europa
een nieuwe gedaante zou worden gegeven. De ge-
weldenaar was gevallen. Frankrijk was, behoudens
enkele kleine uitzonderingen, tot de grenzen van
1792 teruggebragt. De weder vrij geworden Landen
moesten op nieuw worden ingedeeld. De veran-
derde toestand van Duitschland vooral moest ge-
regeld, de onderlinge betrekking der Mogendheden
bepaald worden. Volgens Art. 32 van den Parij-
schen vrede van 30 Mei 1814 zoude een Congres
te Weenen worden gehouden ^ Schitterender Vor-
sten- en Diplomatenvereeniging had Europa nooit
aanschouwd. Oostenrijk, Rusland, Pruissen, Enge-
land, Frankrijk, Spanje, Portugal, Zweden, Dene-
marken , de Vereenigde Nederlanden, de Kerkelijke
Staat, Sardinië, Beijeren, Wurtemberg, Hanover,
Baden, Hessen Kassei, Hessen Darmstads, Zwitser-
land en de kleine Duitsche en Italiaansche Vorsten
waren er vertegenwoordigd \'l Niet toegelaten wer-
den de bevolmagtigden van Saksen, van Joachim,
den eenigen nog regerenden Napoleonide, en van
de Republiek Genua, die ter inlijving bij Sardinië
bestemd was. Men zag er tevens de Keizers van
Rusland en Oostenrijk, de Koningen van Pruissen,
Beijeren, Wurtemberg en Denemarken en vele
Vorsten van minderen rang. Overbekend is het,
hoe de beraadslagingen door een krans van prach-
tige feesten als omringd werden en hoe zij eens-
klaps in den avond van den 7\'\'®° Maart 1815 werden
gestoord door een berigt uit Livorno dat Napo-
leon Elba heimelijk had verlaten. Wel had men
te Weenen een poging van den balling gevreesd.
St. Helena of een der Acoren waren als zijn aan-
staand verblijf genoemd; doch Alexander van
Rusland had er zich tegen verzet als tegen een
schending van \'t gegeven woord. Maar toen nu de
bevestiging kwam, dat Napoleon in Frankrijk ge-
land en Grenoble bezet had, was Alexander de
eerste, die betuigde, dat hij zijn laatsten man en
zijn laatsten roebel in den aanstaanden krijg zoude
wagen. Het Congres draalde niet. Reeds den 13"^®"
Maart geeft het zijne verontwaardiging lucht door
de Declaratie, waarbij Napoleon Buonaparte als
vijand en rustverstoorder aan de algemeene wraak
wordt prijs gegeven l Noch staatstukken, noch
zwaarden konden den zegetogt van Cannes naar
Parijs stremmen, en de adelaar met de nationale
kleuren is in een oogwenk klapwiekend op den
toren van Notre-Dame nedergedaald De grijze
Koning had den 19\'^"" Maart het paleis zijner vaderen
verlaten, en den werd de Keizer op de armen

zijner Generaals terzelfder plaatse in triomf binnen-
gevoerd ^

In ons Vaderland was het nog een tijdperk van
overgang. Willem Frederik was steeds Souverein
Vorst en, hoezeer men in België aandrong, dat
hij den koningstitel zoude aanvaarden, scheen hij
nog eerst de terugkomst van een koerier uit Wee-
nen te willen afwachten, toen de wending der

il

VII, 1196, tegen de Weener bals, sledevaarten en maskeraden,
en de schrijvers, die ze in \'t breede vermeld hebben, n Die
glänzenden Feste, die Persönlichkeit des Kaisers Alexander, wie
die des alten Fürsten von Ligne, des flachen und frivolen Spasz-
machers der Höfe, die er in Wien noch im höchsten Alter durch
Wortspiele und galante Eeden unterhielt, lassen wir ganz unbe-
rührt. Wie wollen nicht einmal eine allgemeine Bemerkung
machen, sondern setzen unter den Text eine Stelle aus einem
flachen, aber von alle Seiten compilirenden Schriftsteller, den
wir sOnst nicht anzuführen pflegen." Hij haalt de
Cent Jours
van CAPEFIGUE aan , die echter wel verdienen nagelezen te worden.

De Declaratie van Weenen is met waardigheid gesteld. // En
rompant" las men er o. a., ainsi la convention, qui l\'avait établi
à 1\'isle d\'Elbe, Buonaparte détruit le seul titre légal auquel son
existence se trou voit attachée. En reparoissant en France, avec
des projets de troubles et de bouieversemens il s\'est privé lui-même
de la protection des lois, et a manifesté, à la face de l\'univers,
qu\'il ne sauroit y avoir ni paix, ni trêve avec lui."
Capepigue ,
Les Cent Jours, Brux. 1841, I, 151; ghillanï , I, 314.

® Volgens de beroemde woorden in de Proclamatie aan de
Fransche Armée, gedagteekend: Au Golfe-Juan, 1 Mars 1815.
// La Victoire marchera au pas de charge, l\'aigle avec les couleurs
nationales, volera de clocher en clocher jusqu\'aux tours de Notre
Dame." Naarmate de balling naderde, veranderden de bena-
mingen, die men hem gaf. De opklimming was deze: l\'Extermi-
nateur, le Corse, Bonaparte, le général Bonaparte, Napoléon,
l\'Empereur,
S. M. Impériale. Wachsmuth, Frankr. im reml.
IV, 717 u. 345.

9 Zie de thans zeldzame: Quarante-huit heures de garde au
chateau des Tuileries par un grenadier de la garde nationale
(Comte

al. de la borde) Paris 1816, 23 pp. fol. //.....la portière

s\'ouvre, et sur le marchepied paroît Napoléon, vêtu de la même
redingote grise, ayant sur la tête le même chapeau uni, qu\'on
lui voyoit toujours,... il veut s\'avancer; mais il ne peut traver-
ser la foule, lorsqu\'une troupe de généraux et d\'officiers , la plu-
part l\'épée à la main, le soulèvent, et le portent, comme en
triomphe, dans l\'interieur du pavillon." p. 20.

-ocr page 296-

17

staatkundige omstandigheden hem noopten daaraan
te voldoen. Op den 16\'\'\'\'" Maart begaf hij zich naar
de vergadering der Staten Generaal en verkondigde,
dat hij besloten had »het oppergezag over al de
Nederlanden en tevens de Koninklijke waardigheid
te aanvaarden," gelijk hij zulks tenzelfden dage bij
proclamatie aan het Nederlandsche Volk deed,
waarin hij verklaarde , dat de nieuwe Staat den
naam van Koningrijk der Nederlanden zoude dra-
gen, dat de Koning bij zijn titel dien van Hertog
van Luxemburg zoude voegen, en de vermoedelijke
erfgenaam den naam en titel van Prins van Oranje
zoude voeren, die aan den oudsten zoon des Ko-
nings verleend werd.

Op den 17\'^™ had de plegtige intogt te Amster-
dam plaats en werd de proclamatie te Brussel on-
der uitbundig vreugdegejuich afgekondigd ^ Tegen
den 29®\'™ Maart geschiedde de uitschrijving van
een algemeenen Dank- en Bidstond, waarin duide-
lijk doorstraalde, dat de vereeniging van de Chris-
telijke Kerk en den Staat nog metderdaad bestond.
Het slot der uitschrijving luidde: »Daartoe ver-
hoore onze God en Vader in onzen Heere Jezus
Christus genadig onze gebeden." ®

Het bleek weldra, dat Willem Frederik met
toestemming der Mogendheden had gehandeld. De
werkzaamheden werden te Weenen, ook om het ge-
vaar, waarin Europa weder gebragt was, met kracht
voortgezet, en op 31 Mei 1815 werden tusschen on-
zen Koning aan de eene en Engeland, Oostenrijk,
Rusland en Pruissen aan de andere zijde vier ge.
lijkluidende tractaten gesloten, uit tien artikelen
bestaande, waarbij het Koningrijk der Nederlanden
wordt opgerigt. De voorname inhoud was deze:
Art. 1 zeide, dat de oude Vereenigde Provinciën
der Nederlanden en de voormalige Belgische Pro-
vinciën , binnen de grenzen bij Art. 2 bepaald,
het Koningrijk der Nederlanden zouden vormen
onder de Souvereiniteit van Z. K. H. den Prins van
Oranje-Nassau, Souverein Vorst der Vereenigde
Provinciën, met erfregt gelijk het reeds was vastge-
steld bij de Grondwet der Vereenigde Nederlanden.
Dat Z. M. de Keizer van Oostenrijk titel en voor-
regten in \'t Huis van Oranje-Nassau erkende.

Art 2 geeft in \'t breede de beschrijving van de
grens, die we op het Carton in den linkerboven-
hoek : De Zuidelijke Nederlanden in 1814, voor
ons hebben Het beroept zich op Art. 3 van het
Tractaat van Parijs van 30 Mei 1814, waarbij
Frankrijks grenzen werden vastgesteld, zoo als die
waren op 1 Januarij 1792, maar aan dat Rijk te-
vens eenige vermeerdering van grondgebied werd
geschonken, namelijk de Cantons Dour, Merbes-le-
Chateau, Beaumont, Chimay, Walcourt, Florennes,
Beauraing en Gedinne.

Met andere woorden, terwijl Givet in 1792 in
de Nederlanden sprong en oostelijk en westelijk
daarvan niets aan Frankrijk behoorde, dan de
enclaves van Barben9on, Mariënburg en Philippe-

ville werd toen een golvende lijn zuid van Ber-
gen, Charleroi, Dinant en St. Hubert getrokken
I en al wat bezuiden die lijn was aan Frankrijk af-
gestaan

Zoo als we later zien zullen werd bij Tractaat
; van 20 November 1815 die vergrooting er weder
I afgenomen en werd de blaauwe lijn, grens. Men
I bevestigde dus op 31 Mei 1815 eenvoudig het
I Tractaat van 30 Mei 1814, als of er geene verwis-
seling van dynastie in Frankrijk had plaats gegre-
I pen, Lodewijk XVIH nog feitelijk Koning Avas
^ en Napoleon I den troon niet weder in bezit ge-
nomen had En te regt, want men erkende die
inbezitneming niet.

Aan het einde van Art. 2 was nog deze voor
ons grondgebied belangrijke bepaling, dat de en-
claves Huissen, Malburg, de Lijmers met de stad
Zevenaar en de Heerlijkheid van Weel een deel
van \'t Koningrijk der Nederlanden zouden uitma-
ken, en Zijne Pruissische Majesteit daarvan zoo
voor zichzelven als voor zijne afstammelingen en
opvolgers ten eeuwigen dage afstand deed.

Bij Art. 3 en 4 wordt vastgesteld, dat het
Groothertogdom Luxemburg (met uitzondering van
een noordelijk deel) aan den Souvereinen Vorst der
Vereenigde Provinciën ten eeuwigen dage wordt
afgestaan. De opvolging daarin zal door den Vorst
worden geregeld. Het strekt tot schadeloosstelling
voor de Vorstendommen Nassau-Dillenburg, Siegen,
Hadamar en Dietz en zal een der staten van den
Duitschen Bond uitmaken. De stad Luxemburg zal
ais bondsvesting worden beschouwd, üe Groother-
tog zal echter den Gouverneur en den militairen
Kommandant mogen benoemen, onder goedkeuring
van de uitvoerende magt van het X\'erbond.

Omtrent het Hertogdom Bouillon verbindt zich
de Koning-Groothertog dat gedeelte terug te ge-
ven , \'t welk later blijken mogt wettig aan anderen
toe te komen.

Art. 5 zegt, dat de Koning voor altijd afstand
doet van de genoemde Duitsche Landen en van
Fulda, benevens hetgeen hem bij Art. 12 van het
Rijksrecès van 12 Februarij 1803 was toegekend ^
De betrekking van Luxemburg tot den Duitschen

o n

Bond werd nader omschreven bij de Duitsche
Bondsacte te Weenen den Junij 1815 tot stand
gekomen, waarbij Luxemburg een der 17 stemmen
werd toegekend, en 3 van de 69 stemmen, zoo het
verandering in de grondbepalingen van den Bond
betrof, wanneer men zich als zoogenaamd Plenum
verzamelde

Daags daarna, den 9 Junij, werd de uitgebreide
Acte van het Weener Congres, uit 121 artikelen
bestaande, geteekend door de vertegenwoordigers
van de acht groote Mogendheden: Oostenrijk,
Frankrijk, Engeland, Spanje, Portugal, Pruissen,

^ Zie het Carton der ziiidelijke Nederlanden op de zesde Kaart
van
1740.

* Zie Beschrijving der zevende Kaart, bl. 16, Aant. 7. Het
Tractaat is bij
ghillany, II, 543 ffg; van dijk, Rép. p. 93;
hamelsveld, Pandecten, I, 46 vgg.

5 Ghillany, II, 48, ifg; van dijk, Rép. p. 97; stuart,
Jaarb. v. 1815, 1, 103, vgg.; hamelsveld, Pandect. I, 39 vgg-

3

X

-ocr page 297-

18

Rusland en Zweden, dezelfde die den Parijschen
Vrede hadden gesloten, Zonderling, zeer natuurlijk
echter na de verklaring van 13 Maart, is het,
dat men het Keizerlijk gezag door Napoleon
in Frankrijk uitgeoefend als verloochende. Tal-
leyrand teekende de Congresacte namens Lode-
wijk XVIII, den wettigen Koning. Aan Marie
Louise, die door haar gemaal te vergeefs terug
werd verlangd, werden Hertogdommen in Italië in
souvereiniteit gegeven ^ De gansche Dynastie des
Franschen Keizers bleef van de Kaart van Eu-
ropa gewischt; want ook in Napels, waar Koning
Joachim nog na den Parijschen vrede als eenig
overgeblevene was blijven zetelen, wordt Koning
F er d inan d 1 hersteld.

Voor ons was de Weener Congresacte slechts de
herhaling van het Tractaat van 31 Mei. Alleen
werd in A.rt. 69 meerdere uitbreiding aan de woor-
den van Art. 14 van 31 Mei gegeven omtrent het
Hertogdom Bouillon, zoodat hij, aan wien het zou
worden toegewezen het slechts bezitten zou onder
de souvereiniteit van den Koning-Groothertog, \'t
geen er vroeger niet was bijgevoegd

Alle plannen, alle uitzigten waren echter op het punt
om verijdeld te worden, doordien Napoleon zich
niet slechts op zijn heroverden troon handhaafde,
maar, reeds kort na zijn terugkeer, bij verschillende
decreten het leger begon te sterken, dat weldra
omtrent 180,000 man onder de wapenen monster-
de I Wel gaf Napoleon steeds te kennen, dat
geen nieuwe oorlog zou uitbarsten, maar voor
zichzelven moest hij van het tegendeel overtuigd
zijn; want de Souvereinen te M eenen bleven aan
hunne verklaring van 13 Maart getrouw. Op \'s
Keizers bewering, »dat nu hij zonder openlijken
tegenstand de teugels der regering gegrepen had,
die verklaring niet meer op hem toepasselijk was,"
en op zijn aanbod om het Tractaat van Parijs te
bevestigen werd door de Mogendheden geantwoord,
dat »zijn vestiging op de puinhoopen van het door
hem omvergeworpen Gouvernement door geen wet-
tige aanspraak l)ekrachtigd was , dat zij het Trac-
taat van Parijs alleen hadden gesloten met een
Gouvernement, dat aan Europa een onderpand van
vastheid en veiligheid aanbood, en zij er, met
Bonaparte handelende, nooit in zouden bewilligd
hebben." ^ En mogt al de aanstaande terugreis van
Marie Louise door Napoleon verkondigd, en
verzekerd worden, dat hij onderhandelde met de

s

^ S. M. l\'Impératrice Marie Louise possédera en toute pro-
priété et souveraineté les Duchés de Parme, de Plaisance et de
Guastalla.

■2 \'t Geen op ons Vaderland onmiddelijk betrekking heeft is
vervat in de Weeneracte van Art. 65 tot 73. Bijna \'zou de Kaart
van Europa zich gansch anders vertoond hebben. Geheel Saksen
was voor Pruissen bestemd, en voor Koning
pkederik august III
een nieuw Koningrijk aan den Eijn. De landing van
napoleon
had veel toegebragt om deze en vele andere ingewikkelde vraag-
stukken tot spoedige beslissing te brengen.

® Chareas, Hidoire de la campagne de 1815, Waterloo, Brux.
1858, %
Y. I. 43; j. bosscha, Neêrl. Heldend. III. 1; 433.

* Extract uit het Procesverbaal der Mogendheden, welke het
Tractaat van Parijs onderteekend hebben, van
12 Mei 1815. Rott.
Courant van
1 Junij 1815.

Mogendheden, deze wezen zijne koeriers van de
grenzen van Duitschland en Italië terug en verbon-
den zich om »ter bestrijding van den rustverstoor-
der troepen te leveren, waarvan het gezamenlijk
bedrag op 1,057,400 begroot werd ^ Had Napo-
leon geheel de Fransche Natie vóór zich gehad,
hij zoude een verdedigingskrijg hebben kunnen wagen
als in 1814, nu besloot hij, alvorens de troepen der
Verbondenen zich verzameld en zijne grenzen be-
dreigd hadden, zelf den aanval te beproeven.

Den 12 Junij, \'s morgens ten 4 ure, verliet hij
het Elysée. Thans zouden geene maanden, als in
den Russischen veldtogt, ter beslissing gevorderd
worden, het waren slechts dagen, want den 21\'\'®°
reeds is hij op hetzelfde uur afgemat en uitgeput
in hetzelfde Elysée terug.

Voor Nederland waren het dagen van geestdrift,
spanning, angst en gejuich geweest. Zondag den
Junij vernam men in \'s Hage, dat Bonaparte
van Charleroi voortgerukt de Pruissen onder Blü-
cher en den Prins van Oranje met zijne Plollan-
ders en i:)elgen had aangetast, en Wellington zijn
hoofdkwartier naar Waterloo verlegd had. Er was
teruggang. Napoleon had gezegevierd, hij nadert
de oudhollandsche grenzen

Den volgenden dag, Maandag 19 Junij, werd
tegen den avond de vrees door een buitengewone
Staatscourant wel getemperd, maar niet weggeno-
men. »Gisteren op den middag," zoo stond er,
»is de Hertog van Wellington in zijne positiën
boven Waterloo door de vijandelijke armee aange-
vallen. De slag is dadelijk allerbloedigst geworden
en heeft den geheelen dag geduurd. Het verlies
is van wederzijden zeer aanzienlijk geweest. Het
gewigtigste is, dat Lord Wellington geen terrein
verloren heeft en hij bij voortduring de positie
behoudt door welke Brussel gedekt wordt." Mogt
de bijvoeging bemoedigen, dat er Fransche krijgs-
gevangenen binnen Brussel waren gebragt, en de
Prins van Oranje wel gekwetst, maar de wond
niet gevaarlijk was, de uitslag van den strijd bleef
onbekend.

Op den werd alle twijfel opgeheven en men

las: »De Secretaris van Staat van der Capellen
heeft, den 19\'\'\'", des morgens ten 8 uren, het
volgende bulletin aan de ingezetenen van i>russel
doen bekend maken: De Hertog van Wellington
is, heden morgen, in deze stad aangekomen De
overwinning gisteren en dezen nacht behaald is
compleet en beslissend Het overschot van het
vijandelijke leger vlugt in de grootste wanorde." \'\'

Zóó was het. Nogmaals was de overmoedige
krijgsheld, na zijn leven zonder verschooning bloot-
gesteld, en zijne troepen met de uiterste woede te
hebben zien strijden, als verwonneling naar zijne
hoofdstad gesneld. Reeds den 22 Junij is alle hoop
zoodanig voor hem verdwenen, dat hij afstand doet
ten behoeve van zijn vierjarigen zoon, dien hij
vergeefs als Napoleon II den troon tracht te

-ocr page 298-

19

schenken ^ Den 15 Julij besteeg hij den Belle-
rophon, den 7 Augustus den Northumberland en
landde den 16 October te St. Helena, dat hem
weldra ten graf zoude zijn

In Frankrijk wordt zijne nagedachtenis thans meer
dan ooit vereerd. De woorden door den grooten
Keizer gesproken zijn heilig, en worden op de
voetstukken zijner standbeelden gebeiteld. Voor
ons blijft de herinnering aan zijne overheersching
pijnlijk, en de helderste bladzijden onzer geschied-
boeken zijn ons die, waarop de moedige tegenstand
van den Prins van Oranje en de ijzeren volharding
der Engelschen en Nederlanders tegen de Fransche
dapperheid onuitwischbaar geschreven staan. Een
zegen des Allerhoogsten is ons de nederlaag van
Bonaparte bij Waterloo, waardoor ons Vaderland
voor het schriklijk lot bewaard bleef om, naauw-
lijks herboren, nogmaals zijne zelfstandigheid te
verliezen , en dieper dan ooit te zinken.

Ieder kent de allervoortreffelijkste beschrijving
van den veldtogt van 1815 door Mr. J. Bosscha,
wiens vriendelijke vergunning mij in staat stelde
op de Kaart zijne twee plannen van Quatre-Bras
en Waterloo te plaatsen Ieder woord over die
krijgsgebeurtenissen ware dus te veel geweest Of
de eer van den 18\'^®" aan het vereenigd Engelsch-
Nederlandsch leger dan wel aan het Pruissisehe
toekomt is een overbodig onderzoek. Wellington
rekende op de aankomst van Blucher en deze
heeft den veldslag beslist. Maar indien zij, tegen
wie Napoleon met ongehoorde inspanning gestadig
nieuwe krijgsbenden deed aanvoeren, teruggedeinsd
en bezweken waren, zouden de Duitschers te ver-
geefs zijn aangerukt, en Blucher slechts getuige
van een nederlaag , waarvan de herstelling boven
zijne krachten geweest zou zijn ^

Alvorens het gevaar was geweken, te midden van
het dreigen daarvan, was Koning Willem moedig,
alsof Napoleon den scepter niet nogmaals had
omklemd, met het regelen der nieuwe orde van
zaken voortgegaan. Op 23 Maart 1815 had hij de
noodzakelijkheid verklaard, dat de Grondwet ge-
wijzigd en geamplieerd werd en de Staten der
Provinciën uitgenoodigd »om voor den 1®\'®" Julij
aan de gewone afgevaardigden der Staten Generaal
een gelijk getal buitengewone toe te voegen, ten
einde de Staten Generaal, alzoo in dubbelen getale
bijeengekomen, met den Koning over de op nieuw
gewijzigde en geamplieerde Grondwet zouden raad-
plegen." ^

Op den 22"®" April benoemde de Koning eene
speciale Commissie van 22 leden, elf uit de Ver-
eenigde Nederlanden en elf uit België om »een
gaaf ontwerp van Grondwet te formeren, zoo
als die ten gevolge van hare beraadslagingen en
naar haar oordeel zoude behooren te worden vast-
gesteld en ingevoerd." Onder de Hollanders waren
G. K. van Hogendorp, president, Mollerus,
Qeysen, Elout en van Maanen; onder de Bel-
gen J. J Raepsaet, Gendebien, Dotrenge en
de Merode Westerloo.

Willem I is in onze dagen zeer scherp beoor-
deeld en daardoor heeft men het goede zijner vroe-
gere regeringsjaren te veel over \'t hoofd gezien.
Een gewis onpartijdig lid der Commissie getuigt,
dat de Koning op geen der leden invloed trachtte
uit te oefenen en allen volkomen vrijheid van mee-
ning hadden, dat hij zelfs aan zijn Minister de
Thiennes de Lombise geenerhande instructie of
aanbeveling om in deze of gene rigting te arbeiden
gegeven had, en slechts aan Hogendorp, van
Maanen en Mollerus last gegeven had om voor
de belangen van den troon te waken, \'t geen toen
niemand afkeurde. Koning Willem schijnt mij
toe geheel openhartig te zijn geweest, toen hij zei-
de : schikt de zaken zoo gij wilt; zijt gij tevreden,
ik zal het ook zijn.

Later werden nog de Baron d\'Anethan voor
Luxemburg en de Baron van der Dussen voor
Hollandsch Braband toegevoegd. De beroemde Jo-
nas Daniël JVleyer was Secretaris der Commis-
sie Dat de taak van deze zwaar zoude zijn lag
in den aard der zaak. Gewesten verschillend in
volksaard, taal en historische herinneringen moesten
zamensmelten tot één Volk. Voor Noordnederland
was dit reeds geschied, voor België had dit vele
moeijelijkheden. Die Provinciën waren onder Oos-
tenrijk wel een geweest, maar stonden grootendeels
op zich zeiven. In \'t zuiden geheel Fransche be-
schaving , in \'t noorden Vlaamschspreke^ide bevol-
king, maar bij de hoogere standen het Vlaamsch
veracht als een patois, Groote gehechtheid aan de
Katholijke Godsdienst en den Adel bij de meesten,
bij velen echter afkeer van geestelijken en edel-
lieden.

De meerderheid der Hollandsche leden kon men
onder de gematigde liberalen rangschikken. Van
de Belgen was het meerendeel vergevorderd in zijne
vrijzinnigheid en slechts een viertal behoorde tot
de behoudsmannen, waaronder de eerlijke Raep-
saet, die over eenige der leden een kort oordeel
uitspreekt, dat nog verdient in herinnering gebragt
te worden. Volgens hem had Hogendorp een
helder hoofd, was een man van bekwaamheid en
bezat veel orde en geschiktheid tot het leiden eener
vergadering, waar zooveel verschillende meeningen

♦ Wet van 33 Maart 1815 fStbl. N". 39), gearresteerd bij
Besluit No. 167. Zie haar bij van hasselt, Ferz. van Wetten en
Besl.
I, 479, Bijl. XII.

» Eaepsaet, VI, 36, svv.; stuart, Jaarh. v. 1815, II,
108, vgg.

3*

-ocr page 299-

20

zouden worden gewogen. Mo 11 er us had uitgebrei-
de kennis in staatszaken, was kalm, bevattelijk en
met veel gezond verstand begaafd. Qeysen, vroe-
ger patriot, uitstekend geschikt om het ware punt
des geschils te vatten, onafhankelijk, bedaard en
opregt. Elout een geleerd man, groot verstand,
zich met verwonderlijke juistheid uitdrukkende. Hij
en Qeysen voorstanders eener gematigde vrijheid
en een krachtig bestuur. Omtrent van Maanen
is de meening buitengewoon streng. Hij begint
steeds met de verklaring , dat hij weinig te zeggen
heeft en eindigt met zeer lang te spreken. Hij
zegt, dat hij het met dezen of genen geheel eens
is en wederlegt hem intusschen gansch en al. Bij
de Belgische leden was het daarom gewoonte ge-
worden om, als men zeer van elkander verschilde,
te zeggen: ik ben \'t geheel met u eens. Meyer,
de secretaris, is een jood, maar zeer bekwaam,
in beide talen goed stellende. Hij is jegens ieder
zeer beleefd. Van de Belgen stemde liaepsaet in
met de Thiennes, de Merode en du Bois. Zij
hielden de oude beginselen vast en hadden ge-
wenscht, dat men in België de drie orden van
Staat, geestelijkheid, adel en derde staat behouden
mogt. Dotrenge was sterk tegen geestelijkheid
en adel en spotte dikwijls met de kerkelijken, en
zulks in tegenwoordigheid der leden der zooge-
naamde gereformeerde godsdienst. Gendebien en
Leclercq waren ook zeer tegen den adel. Hol-
voet, de Coninck en Aarschot tegen de ker-
kelijken.

Reeds op den Mei 1815 kwam deze Com-
missie te \'s Hage bijeen. De eerste zitting gaf ter-
stond verschil van zienswijze te kennen. Toen de
President voorstelde om de vergadering met een
gebed te openen, gaf een der Belgische leden te
kennen, dat zulk een gezamenlijk bidden tegen
zijne godsdienstige denkbeelden streed, en werd
het gebed nagelaten. Bij de ontwikkeling door den
Voorzitter van het belang der koloniën voor \'t
geheele Rijk, en bij de vermelding, dat de Hollan-
ders tevreden waren met de nu bestaande Grondwet,
die thans wijzigingen moest ondergaan, bewaarden
de Belgen een diep stilzwijgen. Aan het bezit der
koloniën schenen zij niet veel te hechten en de
Hollandsche Constitutie oordeelden zij niet op wet-
tige wijze aangenomen te zijn. Over min belang-
rijke artikelen werd men het, bij de nu volgende
discussiën, spoedig eens. Bij gewigtige punten
bleek het uit welke wijdverschillende bestanddeelen
de Commissie zamengesteld was. De Hollanders
begeerden volstrekt ééne Kamer der Staten Gene-
raal, de Belgen twee. Hierin verandering te bren-
gen, was volgens eerstgenoemden, de grondbegin-
selen der Constitutie aantasten en omverwerpen.
Zij vreesden, dat de Commissie door zóó te hande-
len haren last te buiten ging, die slechts inhield
verbeteringen voor te stellen zonder het geheele
systeem te ondermijnen. De Belgen hielden vol,
dat zij door de bestaande Grondwet niet gebonden
waren en men zeer wel iets geheel nieuws mogt
leveren. De meerderheid besloot ten laatste toch
tot de oprigting van twee Kamers. Hoe de eerste
zamen te stellen werd nu een punt van geschil.

BSSMb

Sommigen wilden, dat in de Provinciën, waar de
geestelijkheid stem in staat had gehad, ook zij deel
der Eerste Kamer zoude uitmaken \\ Anderen
wenschten enkel edellieden daarin. Een derde ge-
voelen was, dat adeldom geen regt gaf Maar hoe
te benoemen. Of door den Koning alleen of uit een
drietal door den Koning den Staten Generaal aan-
geboden of uit een drietal door dezen aan den
Koning? Het gevoelen, dat de Koning uit magt-
volkomenheid uit hen zoude kiezen, »die door
diensten aan den Staat bewezen of door geboorte
of gegoedheid onder de aanzienlijksten van den
Lande behoorden," werd aangenomen,

Thans rees de niet minder gewigtige vraag hoeveel
afgevaardigden de Belgische Provinciën zouden voe-
gen bij de 55, die door de Noordelijke werden
gezonden. De Hollanders wilden de bevolking niet
tot grondslag nemen; want de betrekkelijke rijkdom
en de welvaart moesten in aanmerking komen, en
vooral niet uit het oog worden verloren, dat wij de
koloniën aanbragten. De Belgen antwoordden, dat
de koloniën niet vertegenwoordigd werden en de
bevolking alleen tot berekening moest dienen, en
daar nu België omtrent drie millioen inwoners telde.
Holland bijna twee millioen, de verhouding als van
drie tot twee behoorde te zijn. Naar die berekening
zou België 60 vertegenwoordigers hebben tegen 40
van de Hollanders. Een derde meening was, dat
noch bevolking, noch rijkdom in de weegschaal
gelegd moesten worden, maar de invloed van ieder
der nu vereenigde afdeelingen gelijk moest zijn, en
dus evenveel afgevaardigden uit het Noorden en het
Zuiden zitting behoorden te hebben. De strijd der
meeningen werd al warmer, de kampvechters weken
geen duim breed. Er bleef niets over dan te stem-
men. Wel kantte men zich daar nog tegen, daar
de stemmen zouden staken elf tegen elf, doch toen
een der Belgen ® verklaarde zich bij de Hollanders
te zullen voegen, ging men tot beslissing over, en
met 13 tegen 9 stemmen ^ werd aangenomen, dat
Holland 55 stemmen behouden, en België er een
gelijk getal bijvoegen zoude. Voorzeker ware het
regtvaardiger geweest het getal leden naar de be-
volking te berekenen; want nu bleef het ongelukkige
denkbeeld van twee afdeelingen des Koningrijks
levendig. Tot de openbaarheid der vergaderingen
van de Tweede Kamer was men mede gekomen, na
eerst te hebben vastgesteld, dat de zittingen met
gesloten deuren zouden plaats hebben. Straks zul-
len we zien, dat de Commissie uit de Staten Gene-
raal, in wier handen het ontwerp gesteld werd, die
openbaarheid als een offer aan den tijdgeest be-

ii

-ocr page 300-

21

schouwde. De meer ondergeschikte vraagpunten
over het inkomen der Kroon, de regentschap, Lu-
xemburg\'s stembevoegdheid enz. voorbijgaande, ver-
meld ik nog \'t geen voorviel omtrent de Artt. 53
en 54 der Grondwet van 1814, die de verdeeling
der Vereenigde Nederlanden bepaalden. Voor de
Noordelijke Provinciën behield men de grenzen en
de benamingen der beide Artikelen met de daarin
later door Wetten en Besluiten gebragte wijzigin-
gen \\ en verzuimde dus de gelegenheid om nu te
doen , \'t geen eenige jaren later toch door verschil-
lende Wetten geschiedde. Nopens België moest al-
les op nieuw worden geordend Zal men, zoo werd
gevraagd, de oude Provinciën herstellen, gelijk dat
in Holland was geschied, dan wel de grenzen der
tegenwoordige Fransche Departementen behouden ?
Voor de eerste meening waren zij, die alle sporen
der Fransche overheersching wilden uitwisschen
De tweede behield de overhand, uit overweging,
»dat een tijdverloop van meer dan twintig jaren
tusschen de ingezetenen der departementen betrek-
kingen hadden doen ontstaan, die men niet kon
losscheuren zonder ontallijke belangen te kwetsen
en verwarring te weeg te brengen, even moeijelijk
voor de Regering als onnut ja schadelijk voor de
ingezetenen zeiven." ^ Over de niethereeniging van
Staatsvlaanderen met het Belgische Vlaanderen v/a-
ren beiden, Hollanders en Belgen, het eens; de
eersten daar de inwoners bij Zeeland wenschten te
blijven, de anderen, omdat ze de dijken en zeewe-
ringen liever niet wilden onderhouden. Wat de
namen betreft, behield men die, zoo als ze vóór
het Fransche Bestuur bestonden. Wel had men
aan Limburg eerst die van Provincie van Maas-
tricht gegeven, doch zag daarvan af l^raband en
Vlaanderen werden gesplitst en in Noord- en Zuid-
braband. Oost- en Westvlaancleren onderscheiden.
Dat overigens de oude benamingen bijzonder van
Braband, Limburg en Luik den vroegeren toestand
slechts zeer onvolkomen aanduidden, valt bij ver-
gelijking der vorige verdeeling dadelijk in \'t oog
Van Braband toch werd het noordelijk deel afge-
nomen om daarvan eene nieuwe Provincie Antwer-
pen te scheppen, Limburg werd gevormd door het
zuidelijk in te korten en oostelijk met de vroeger
Luiksche bezittingen te vergrooten. Aan Luik werd
w^el een stuk van Limburg gegeven, maar het
grootste noordelijke deel ervan kwam aan diezelfde
Provincie, het zuidelijkste aan Namen. De volg-
orde der Provinciën kwam nu ter sprake. Ook
hier bleek verschil van zienswijze te bestaan. Som-
migen wilden, om allen aanstoot te vermijden,
de alphabetische orde gevolgd hebben; anderen
naar de oude titels van Hertogdom, Graafschap of
Heerlijkheid rangschikken, anderen wederom de
geographische ligging in aanmerking nemen. Eerst
besloot men tot dit laatste, toen bepaalde men den
rang, zoo als die vóór de scheiding onder Karei V
bestond \'l Het geschiedde toch niet zonder wijzi-
ging. Want Luik behoorde niet tot de Nederlan-
den, Antwerpen was slechts een zeer klein Mark-
graafschap , Megchelen een Heerlijkheid op zich
zelve, Drenthe kwam niet afzonderlijk onder de
titels des Keizers voor, en Zutphen was van Gelder
gescheiden. Men hield zich echter aan de vroegere
orde zooveel mogelijk. Vooraf gingen als Hertog-
dommen Braband, Limburg en Gelderland. Luxem-
burg had het derde moeten komen, maar had eene
bijzondere betrekking tot het Duitsche Rijk en werd
daarom achteraan geplaatst. Luik werd achter Gel-
der ingeschoven. Vlaanderen, Henegouwen, Hol-
land, Zeeland en Namen kwamen op hunne plaats
bij de Graafschappen. Artois bestond niet meer als
Nederlandsch gewest en Zutphen was onder Gelder.
Antwerpen kwam nu als Marquisaat en als Heer-
lijkheden Utrecht, Vriesland, Overijssel, Groningen,
en Drenthe. Vriesland had echter vóór Utrecht
moeten gaan; maar men hield zich hier aan de
volgorde der Unie en de Grondwet van 1814. De
woorden der Commissie, dat zij den rang onder
Karei V gevolgd was, moeten alzoo niet onbe-
paald worden opgevat

Was men hier tot het oude teruggekeerd om
alle aanspraken op rang de pas af te snijden, nog
sterker was het gebleken, dat hier twee deelen wer-
den zamengevoegd, die elkander vreemd waren ge-
worden , toen het woord Hoofdstad van Art. 30
werd genoemd. Had men nu, als bij de volgorde
der Provinciën, tot Karei V willen teruggaan,
zoude Brussel als Hoofdstad zijn geproclameerd,
waar eertijds het Gouvernenernent der XVli Pro-
vinciën gevestigd was. De Belgen, waarvan som-
migen echter Gend noemden, wenschten zulks. De
Hollanders riepen voor Amsterdam om de gunstige
ligging bij vijandelijken aanval, den rijkdom der stad
en het reeds verkregen regt door de Grondwet van
1814. Zoo het Höllandsche gevoelen gevolgd ware,
zou het gansche Gouvernement naar Amsterdam
hebben moeten verplaatst worden. De beteekenis

® Memorie van de Commissie als boven.

6 Hoewel \'t niet zeer belangrijk is, ziet men hier den vroegeren
rang der XVII Provinciën en dien volgens de Grondwet van 1815.

1555. 1 815.

Hertogdom Braband..............Noord- en Zuidbraband.

// Limburg..............Limburg.

// Luxemburg..........\'t laatst alhier.

// Gelderland............Gelderland.

In 1555 niet tot Nederland. . . Luik.

Graafschap Vlaanderen............Oost- en Westvlaanderen.

u Artois....... . In 1815 Pransch gebleven.

u Henegouwen.....Henegouwen.

II Holland..............Holland.

II Zeeland..............Zeeland.

// Namen................Namen.

// Zutphen..............In 1815 bij Gelder.

Markgraafschap Antwerpen . . . Antwerpen.

Heerlijkheid Vriesland............Utrecht.

n Megchelen..........In 1815 bij Antwerpen.

II Utrecht..............Vriesland.

II Overijssel...... . Overijssel.

n Groningen............Groningen.

Onder Karei V niet afz. genoemd Drenthe.

Zie boven..........................Luxemburg.

-ocr page 301-

22

van een Hoofdstad toch is, dat daar de Souverein
woont en de regering er gevestigd is. Maar wat
ware dan van \'s Hage geworden, geheel voor resi-
dentie ingerigt en door de Oranjevorsten altijd zoo
geliefd. Oudnederland had daarbij dit bijzonders,
dat het nooit een Hoofdstad had gekend. Voor
het door de Mogendheden gewenschte innige en
volkomene der vereeniging ware het wenschelijk ge-
weest , dat de knoop ware doorgehakt en men een
Hoofdstad had gekozen, waarvoor Brussel de meeste
geschiktheid bezat, en de meeste historische gron-
den had aan te voeren. Nu ging men midden door,
men ontzag het noorden en het zuiden, sprak van
geen Hoofdstad en de zoo flaauwe bepaling kwam
in Art 52 der nieuwe Grondwet, dat de inhuldi-
ging des Konings beurtelings te Amsterdam en in
een der steden van de Zuidelijke Provinciën, ter
keuze des Konings, zou geschieden. Wat de plaats
waar de zittingen der Staten Generaal zouden wor-
den gehouden, betrof, daaromtrent was men aan
het derde der Acht Artikelen gebonden, dat de
zittingen beurtelings in een Hollandsche en een
Belgische stad zouden zijn en alzoo werd besloten.
Er had hier geen sprake van Noord en Zuid moe-
ten zijn. Innig kon de vereeniging op die wijze
nimmer worden, gelijk zij het nooit geweest is.
En wat het overbrengen van die ministeriëele bu-
reaux en archieven van \'s Hage naar Brussel vice
versa aan de ambtenaren al hoofdbrekens gekost
heeft, herinneren zich allen, die toen in bediening
waren, volkomen.

De laatste zittingen der Commissie waren te midden
van het wapengekletter bij Waterloo voortgezet en
op den IS1^™ Julij 1815 bood zij den Koning haar
ontwerp met bijgevoegde memorie aan Dit ont-
werp moest nu aan de beide afdeelingen van
\'t Koningrijk ter goed- of afkeuring worden onder-
worpen. Voor het Noorden was de weg daartoe
aangewezen door de Grondwet van 1814 Tegen
den Augustus werden de Staten-Generaal in

dubbelen getale te \'s Hage beschreven en het ontwerp
hun door den Koning bij een aanspraak aangeboden l
Het werd in handen eener Commissie gesteld om
consideratie en advys Merkwaardig zijn de woorden
van het rapport dier Commissie omtrent de open-
baarheid der zittingen van de Staten-Generaal^
waarvan ik boven met een woord melding maakte,
ter teekening van den tijdgeest. »Wij kwamen
verder," zegt de Commissie, »tot het 108®*® Artikel ^^
waarin wij eene bepaling ontmoeten, die, wij be-
kennen het, Edelm. Heeren, aanloopt tegen alles
wat wij door de geschiedenis en door eigene on-
dervinding tot waarschuwing gehoord hebben; vrij
konden niet bevroeden, hoe zulk een openbare ten-
toonstelling tot iets anders geschikt kon zijn, dan
tot voldoening der nieuwsgierigheid bij eenige wei-
nigen, en van de zucht bij anderen, om door
welbespraaktheid uit te schitteren. Wij konden ons
niet voorstellen, hoe dat het bijzijn van eenige
menschen in de residentie, waaronder nog onbe-
voegde beoordeelaars en lieden uit het onbeschaafd
gemeen, beredeneerde overtuiging bij het volk kan
te weeg brengen. Het kwaad, het
onvermijdelijk
kwaad wordt misschien geleenigd door de bijge-
voegde bepaling, die, naar het goedvinden van den
president of het tiende gedeelte der leden, de deu-
ren sluit, die welligt nooit hadden moeten geopend
worden." ®

De Oommissie is tot behoud der openbaarheid bij
de Tweede Kamer alleen overgegaan uit overweging,
ï dat men aan den tijd, die alles verandert en alles
wijzigt dit punt ter volmaking kon overlaten;" met
andere woorden, men vleide zich, dat de tijd de
deuren wel weder zoude sluiten

Niet minder kenmerkend waren de opmerkingen
over de weglating van Art. 133 der Grondwet van
1814 De Commissie zeide dat artikel ongaarne
te vermissen \' en liet volgen: »Zonder iets te wil-
len betwisten aan onze landgenooten van eene
andere leer, zonder hun iets van hunne kerkelijke
inrigting te willen ontnemen, meenden wij dat hun
regt genoeg gewaarborgd was door de volstrekte
meerderheid die zij bekomen door de vereeniging
met België; en van onze zijde zoude een Vorst,
die onze leer belijdt, het evenwigt hersteld en vol-
komen gemaakt hebben. Dan de toegevenheid, die
er vereischt wordt om de vereeniging volkomen te
maken... de geest des tijds moet ons tevreden stellen."\'
Zonderling was het voorzeker, dat de Commissie eener
gemengde V^ergadering sprak van de protestantsche
als »onze leer." ®

Op den 19"^®° Augustus werd door een Com-
missie uit de Dubbele Kamer den Koning kennis
gegeven, dat zij het ontwierp eenparig had aan-
genomen De legale weg was hier bewandeld.
Noordnederland had het ontwerp goedgekeurd. In
het Zuiden kon bij gebrek eener vergadering, die
het volk wettiglijk vertegenwoordigde, de beoordee-
ling niet op dezelfde wijze geschieden^". De Koning
liet den 18 Julij een Proclamatie uitgaan, waarin
de acht artikelen van 1814 voor \'t eerst openbaar
werden gemaakt en gelast werd, dat in de Zuide-
lijke Provinciën voor elk Arrondissement Notabelen

5 Vreemd is het, dat een man als j. van lknnep thans nog
tegen de openbaarheid ijvert, als hij o.a. zegt: zij bracht tevens
het nadeel, dat vele sprekers van zelve verlokt werden om minder
de wet waarover gehandeld werd en de belangen des Lands , dan
wel hun eigen Ik op den voorgrond te stellen, en door cierlijke
redeneeringen de gunst der met klanken te paaien menigte na te
jagen.
Voorn. Gesch. van Noordn. IV, 3, 73.

fi ,/ De christelijke hervormde Godsdienst is die van den Souve-
reinen Vorst."

In de Commissie van herziening hadden vijf leden protest
tegen de weglating doen aan teekenen.
Raepsaet, VI, 173.

8 Zie het Happort van de Commissie bij ten zeldam ganswijk ,
II, 37 vgg.

9 Hun aanspraak is bij stuakt, Jaarh. v. 1815, II, 3.

\'O Hamelsveld, Pand. I, 31.

-ocr page 302-

23

zouden worden vereenigd in de evenredigheid van
één op tienduizend ingezetenen. »Wij hebben be-
volen" zegt de Koning, »dat derzelver keuze on-
partijdig geschieden zou uit de geschiktste en het
vertrouwen hunner medeburgers meest waardige
personen. Wij bevelen daarenboven, dat de lijsten
hunner namen bekend gemaakt en gedurende acht
dagen nedergelegd worden. Tevens zullen er regis-
ters worden geopend, op welke het ieder ingezeten,
hoofd des huisgezins, vrij staan zal op een of meer-
dere van de voorgestelde Notabelen eene afkeurende
stem uit te brengen. Het is volgens de opneming
dezer registers , dat de lijsten zullen worden vast-
gesteld en, de Notabelen in ieder Arrondissement
bijeengeroepen, om over het ontwerp van Grondwet,
dat hun zal toegezonden zijn, te stemmen \\ ^

Reeds terstond werden vele stemmen in België
tegen deze wijze van handelen gehoord, toen den
Secretaris vaa Staat voor de Zuidelijke Departe-
menten de keuze der Notabelen werd overgelaten
en deze, volgens eerlijke tijdgenooten, gansch niet
geschikt was, zij het ook gedeeltelijk door over-
haasting, om tot vertrouwen te stemtnen, daar vele
personen waren benoemd, die noch door vermogen,
noch door karakter die onderscheiding verdienden l
En toen nu de lijsten der Notabelen ter inzage
lao-en en in sommige Arrondissementen zeer vele
afkeurende stemmen tegen zekere Notabelen waren
ingebragt, hield men alsof zulks niet geschied ware
en wed, naar \'t schijnt, uit overweging, dat in de
meeste Arrondissementen geen achtste gedeelte der
bevoegde burgers waren opgekomen en er dus ner-
gens eene genoegzame meerderheid ter afkeuring
was geweest. De niet aanwezigen werden dus als
toestemmenden beschouwd, gelijk bij de stemmi gen
over de Constitutiën van 1801 en 1805. Hoe dan
ook, de Notabelen waren door het Gouvernement
aangemerkt als de representanten der Belgische be-
volking, en hunne stemmen behoorden te beslissen.
Maar nu kwam het Gouvernement in allerlei bezwa-
ren. \'s Konings Proclamatie van den 1 Augustus
1814 waarin hij had toegezegd der Belgen Gods-
dienst te zullen beschermen, den adel met luister
te omgeven en landbouw, volksvlijt en handel te
zullen begunstigen, had een allergunstigsten indruk
nagelaten. Door voorkomende vriendelijkheid had
Willem Frederik die stemming nog verhoogd,
maar naauwelijks was het ontwerp van Constitutie
bekend of de storm verhief zich De veelvermo-
gende Belgische geestelijkheid had het harnas aan-
gegespt en zoude gedurende geheel de regering der
Nassaus de wapenen niet weder afleggen.

I

In Julij 1815 deed Maurice Jean Magdeleine
de Broglie, Bisschop van Gend, een naamJoos ge-
schrift uitgaan, waarin de aanneming der Grondwet
aan iederen Katholijk werd afgeraden, en den 20®^*="
zonden hij en andere Bisschoppen den Koning een
verzoekschrift nopens het ontwerp van Constitutie,
waarin zij eerbiedig, maar met aandrang verklaarden,
dat de Kanonieke Wetten niet waren overeen te
brengen met het ontwerp. »Van Karei den Groote
af tot 1781" zeiden zij, »was de Katholijke Gods-
dienst steeds uitsluitend beschermd. Het is onze
pligt hen, die onzer zorg toevertrouwd zijn, aan-
houdend te waarschuwen tegen leeringen, die in
strijd met die der Katholijke Kerk zijn. Zoo dus
U. M ten gevolge eener Grondwet van Staat, de
openbare belijdenis en de verspreiding dier leerin-
gen beschermde, zouden wij, die gehouden zijn
om ons met alle kracht daartegen te verzetten, in
strijd handelen met de Staatswetten." Het was
sterk gesproken; want zij verklaarden elke andere
Godsdienstige meening dan du hunne, dus die des
Konings zelven, te moeten bestrijden. Verder be-
klagen zij zich met klem, dat de Geestelijkheid,
die vroeger de eerste stem in Staat had, van alle
politieke vergaderingen is uitgesloten en daardoor
den heilzamen invloed missen zal, dien zij steeds
heeft, zoo de bestaande wetgeving haar met eere
omgeeft

In veel sterker bewoordingen, en met even veel
zorg en waardigheid gesteld was de zeer uitgebreide
herderlijke brief van den Bisschop van Gend van
2 Augustus 1815 aan de geestelijkheid en de kudde
van zijn dioecese. Mij begeert, dat zij den door-
luchtigen Monarch, die hen regeert, onderworpen
en getrouw zijn , maar herinnert hen, hoe het hier
geene politieke belangen maar de godsdienstige
geldt, daar de vrijheid van alle eerdiensten en de
benoembaarheid van iedereen tot ambten door het
wetsontwerp gehuldigd worden. »Gij zoudt daar-
door meenen," zegt hij o a. »dat alle godsdiensten
even goed zijn, en men de zaligheid in elke erlan-
gen kan. Zoo gij aan bescherming van alle gods-
diensten hecht, zoudt gij, krachtens de Grondwet,
medewerken tot het beschermen van dwaling zoo
wel als waarheid. . . Geenszins kunt o-e ook het

O

artikel goedkeuren, dat ieder tot ambten kan wor-
den bevorderd zonder onderscheid van geloofsbe-
lijdenis; want vroeg of laat zouden zeer belangrijke
bedieningen aan hen worden toevertrouwd, die van
een andere godsdienst dan de onze zijn." ® Het
Gouvernement voorzag welk een invloed deze po-
gingen der geestelijkheid op de Notabelen zouden
uitoefenen en trachtte dien te keeren. De herder-
lijke brief werd opgehaald. De Baron van der
Capellen zond op 8 Augustus een circulaire aan
de Presidenten der Notabelen, waarin hij te ken-
nen gaf, dat de bepalingen, die bezwaren wekten
diegene waren, welke in de Acht Artikelen waren
vastgesteld en waarover geen stemming te pas

Kaeps.aet, VI, 181.
K
aepsaet, VI, 350.

Zie dien herderlijken brief bij raepsaet, VI, 356.

i

-ocr page 303-

24

kwam, daar ze door \'t Congres van Weenen waren
bekrachtigd De Minister van Justitie de Thien-
nes sprak te Brussel in een vergadering der Presi-
denten in gelijken zin ^ Vergeefs; op den 181^®"
Augustus had de opneming der stemmen te Brussel
op het stadhuis plaats en de uitslag was, dat 7 96
het ontwerp hadden verworpen, en slechts 527 het
hadden goedgekeurd De priesterlijke partij had
dus gezegepraald. Het ontwerp was in België ge-
vallen De spanning was groot. De Koning was
er diep door getroffen.

Sommigen zeiden, dat hij moest verklaren, dat
België nu zonder Constitutie geregeerd, anderen,
dat een nieuw ontwerp aangeboden zou worden.
Men moet bekennen, dat de toestand der regering
hoogst moeijelijk was. Het was toch volslagen on-
mogelijk van de voorschriften der Acht Artikelen
af te wijken, en terug te gaan tot het middeleeuw-
sche begrip van uitsluiting aller eerediensten ten
behoeve van ééne heerschende Kerk, en niemand
toe te laten tot eenig ambt ten zij hij tot die Kerk
behoorde, of zoo ja , men had dan om consequent
te zijn, in \'t Noorden alle Katholijken moeten uit-
sluiten van bedieningen, zoo als onder de oude
Republiek en in \'t Zuiden alle Protestanten Een
nieuw ontwerp aan te bieden, waarin concessiën
aan de Belgen zouden zijn gebragt, zou tot ver-
werping bij de Hollanders hebben geleid; te verkla-
ren , dat België zonder constitutie zou geregeerd
worden, streed tegen alle denkbeelden eener innige
vereeniging. Mijns erachtens zou de eenige konink-
lijke weg geweest zijn tot de Belgen te zeggen: Gij
hebt het ontwerp afgekeurd en wel om de bescher-
ming aan alle gezindten verleend, en om de be-
noembaarheid van allen tot ambten. Daardoor
hebt ge tevens een der door het Congres aange-
nomene Acht Artikelen verworpen. Het staat niet
aan het Gouvernement daarin wijzigingen voor te
dragen, ü een nieuw ontwerp in uwen geest aan
te bieden is dus niet in zijne magt. De Koning
is alzoo genoodzaakt de in \'t Noorden aangenomen
Grondwet zonder nieuwe stemming in België in
te voeren, of, zoo we thans spreken, de Koning
octroyeert die Grondwet voor België Men had
hoog van despotisme, van vertrapping der vrij-
heid kunnen opgeven, maar niet van dubbelhar-
tigheid beschuldigen, gelijk men nu deed, nadat
de Koning verklaard had, dat de Natie de Grond-
wet had aangenomen. Deze verklaring gaf Wil-
lem 1 op zijn 43®\'®" geboortedag, 24 Augustus

1815, in een Publicatie aan het Nederlandsche Volk l

De Koning zegt daarin, wat den uitslag der
stemming betreft: »Bijna een zesde der opgeroepene
personen is niet in de vergaderingen verschenen;
en hoewel hunne afwezendheid kan worden be-
schouwd als een bewijs dat zij met het voorgestelde
ontwerp genoegen hebben genomen, ware het ons
aangenaam geweest, dat niemand de hem aangebo-
dene gelegenheid had verzuimd van over de hoogste
belangen van den Staat zijn gevoelen vrijmoediglijk
te uiten. Van de 796 notabelen, door welken het
ontwerp is afgekeurd, hebben 126 uitdrukkelijk ver-
klaard dat zulks geschied was uit hoofde van eenige
artikelen over den eeredienst; artikelen, die over-
eenkomstig met de sedert lang bestaande wetge-
ving, gegrond op de traktaten en strookende met
de beginselen welke de godsdienstigste Souvereinen
in het Europesche systema hebben ingevoerd, uit
de Nederlandsche Grondwet niet konden worden
weggelaten. Zoo deze waarheid niet verduisterd ware
door eenige menschen van welke de maatschappij
in tegendeel het voorbeeld der evangelische liefde
en verdraagzaamheid verwachten mogt, zouden ten
minste de gemelde stemmen, zich gevoegd hebben
bij die der 527 notabelen, welke het ontwerp heb-
ben goedgekeurd."

De Koning zegt verder, dat daar de Staten Ge-
neraal eenparig hebben aangenomen, hun meening
moet worden gehouden voor die van al de bewo-
ners der Noordelijke Provinciën; dat er geen twijfel
is omtrent »de gevoelens en wenschen der groote
meerderheid zijner onderdanen" en hij derhalve
verklaart, dat het ontwerp van dit oogenblik af
aan uitmaakt de Grondwet van het Koningrijk der
Nederlanden.

Deze redenering is niet juist, al voegt men die
126 stemmen tegen bij de 527 vóór, verkrijgt men
slechts 653, dus nog eene afkeurende meerderheid
van 143, Trekt men daarvan nog af de 110 stem-
men der Staten Generaal, dan nog zijn er 33 af-
keurenden. Bii die berekening telt men nos die
126 tegenstemmenden voor goedkeurenden. Als men
deze nu neemt voor \'t geen zij waren, voor ver-
werpende, dan heeft men 796 tegen, 527 vóór,
telt men bij deze laatsten de 110 der Staten Gene-
raal dan is het totaal slechts 637 vóór, en dus 159
voor de verwerping

De apologeten der Publicatie maken de bereke-
ning aldus: 1323 waren opgekomen; vóór stemden
527, afwezig waren 265, die geacht moeten worden
te hebben toegestemd, dat is te zamen 792, waar-
tegen echter nog de afkeurende meerderheid van 4
stemmen staat. Het blijft dus verwerping, tenzij
men er de 110 bij voege en dan eerst heeft men
een meerderheid van 106 stemmen. Daar dit echter
gelegen is in de toestemming der niet stemmenden,
en men zag, dat zulks niet opging, zoo werd een
andere additie beproefd, en men zeide:

® Publicatie, houdende de aanneming van de Grondwet, gearres-
teerd den
24 Augustus 1815 N». 1, Staatshl. No. 45, te vinden bij
van hasselt, Verz. V. TF. en Best., I, 57 of bij stuart, Jaarh.
V. 1815, II, 48.

Zoo rekent de smet, o. c. II, 293.

-ocr page 304-

25

De Noordelijke Provinciën tellen 2,071,181 inwoners.
De Zuidelijke „ „ 3,411,082

Te zamen............. 5,482,263

De eerste Afdeeling had eenparig aangenomen,

dus ..................2,071,181

Van 1323 der tweede, 527 voor
dus Vs; dat is voor België..... 1,364,432

3,435,6IT

Tegen in België......... 2,046,650

Dus totaal vóór........1,388,963 \'

Het is duidelijk, dat men zich in allerlei bogten
had te wringen om tot die eindbeslissing te komen,
en zeer verschoonend wordt van \'s Konings Publi-
catie gezegd, dat »het betoog daarin niet zonder
gedwongenheid geschiedde, daar de Grondwet van
1814 met wederzijdsche overeenstemming
zou wor-
den gewijzigd en de goedkeuring der meerderheid
zoowel in België als in Holland afzonderlijk ver-
eischt werd." ^ Juister wordt van de handelwijze
van Willem I gezegd, dat hij zijn toevlucht nam
tot een middel dat veel van een coup detat had

De groote fout was hierin, dat men het Noorden
en het Zuiden afzonderlijk deed stemmen. Zoo de
Koning op nieuw Höllandsche Notabelen had opge-
roepen en die als één collegie bij de Belgische had
gevoegd, zou de uitkomst zonder eenigen twijfel
gunstig geweest zijn. Bij de boven opgegeven be-
volking zou het Noorden alsdan 1035, het Zuiden
1705 Notabelen hebben geleverd, gerekend tegen een
Notabele op iedere 20,000 zielen, zamen 2740. Stel
het voor \'t Noorden ongunstig, dan zoude men toch
900 stemmen vóór hebben gehad ^, in België min-
stens 500 dus 1400 vóór. Van de Belgen 1205 tegen-
stemmenden rekenend en voegend bij . . 135 van \'t

Noorden, slechts. .............. 1340 tegen.

Denkelijk zou de uitslag veel gunstiger geweest
zijn en de aanneming boven allen twijfel verhe-
ven ^ Nu echter eenmaal de Regering, steunende
op den goeden geest der Belgen, en den onver-
draagzamen geest der Priesters niet genoeg door-
grondende, een afzonderlijke stemming in België
had verordend, had zij het ontwerp niet voor aan-
genomen mogen verklaren. De Koning besloot thans,
gelijk dat geheel in zijn karakter lag, door te
zetten. Hij benoemde het vereischte getal leden
voor de beide Kamers, ingevolge de magt hem bij
de Grondwet gegeven voor de Eerste 37 leden,

* Volgens le babon de keyeb.beeg, Du Royauïtie dei Fays
Sas,
La Haye 1854, 2 V., I, 273 svv.

^ Groen v. prinsterer, Handb. der Gesch. v. h. Vaderl., II,
1299;
van lennep, de Voorn. Gesch., IV, 3, 74, noemt de gron-
den der Proclamatie vrij zonderling, ja eenigzins willekeurig.

® C. von rotteck Und c. welcker, Bas Staats-Lcxicon, Altona
1845-48, 12 Th., XII, 749: „Als die Bemühungen der Regierung
auf gütlichem Wege zu diesem Resultate zu gelangen, die Oppo-
sition der Belgier nicht besiegen konnten, nahm sie ihre Zuflucht
zu einem Mittel, das einem Gewaltstreiche mehr als allem Anderen
ähnlich sah."

4 Als we zagen had het Noorden eenparig aangenomen.

5 Het Negende Hoofdstuk van 1814 zoude geen hinderpaal
geweest zijn. Wel was daar voorgeschreven, hoe te handelen bij
verandering of bijvoeging in de Grondwet, maar hier gold het de
oprigting van een nieuw Koningrijk.

® Art. 1 der Additionele Artihelen:... ten dien einde zal hij

X
waarvan 18 Belgen en 19 Hollanders, allen van
aanzienlijke geslachten. Bij deze laatsten las men
ook den naam van R. J. Schimmelpenninck.
Van de 110 leden der Tweede Kamer welke
voor omtrent drie achtste tot den adel behoor-
den ®, en verder meest uit de hooge standen der
maatschappij waren, kan men, om de latere ge-
beurtenissen, de namen van Surlet de Chokier,
Vilain XIV en L. de Potter niet onopgemerkt
laten. Dat overigens Koning Willem geen wrevel
in het harte droeg wegens vroegere politieke mee-
ningen, ontwaart men uit de namen van van der
Goes van Dirxland, van Brienen van de
Groote Eindt en E. Canneman.

Bij de benoeming van Ministers kon het voor
\'t zuidelijk deel van \'t Koningrijk eenigen aanstoot
geven, dat voor Justitie Mr. C. F. van Maanen,
voor Buitenlandsche zaken Jhr. A. N. C. van Na-
gell tot Amp sen, voor de Marine Mr. J. C. van
der Hoop, voor Binnenlandsche zaken Jhr. W. F.
Roëll, voor Finantiën Jhr. C. C. Six van Oter-
leek, allen Hollanders werden gekozen, terwijl
alleen aan het hoofd van den Waterstaat en de
Publieke werken een Belg, de Hertog van ürsel
werd geplaatst Tegen den September wer-

den de Staten Generaal naar Brussel beschreven
om bij de inhuldiging des Konings tegenwoordig te
zijn. Zij geschiedde, naar het oud gebruik in
Zuidnederland, onder den blooten hemel op het
Koningsplein, alwaar de wederzijdsche eeden werden
gezworen, waarna de stoet in de hoofdkerk een Te
Deum bijwoonde. Den volgenden morgen werd voor
den Koning en de protestantsche leden der Staten
Generaal een Te Deum in de protestantsche kerk aan-
geheven. Aan salvo\'s uit het geschut, aan strooi-
penningen, illuminatiën en uiterlijk vertoon ontbrak
het geenszins, maar wel aan geestdrift bij het volk.
En hoe konden de Belgen de toekomst vertrouwend
te gemoet gaan, nu de Katholijke geestelijkheid
nieuwe zaden van tweedragt en mistrouwen had
gestrooid door het openbaar maken van een oordeel
over den eed op de Grondwet. Onbewimpeld werd
in dat oordeel gezegd: dat men door dien eed zich
verpligtte artikelen te handhaven, die tegen den
geest en de voorschriften der Katholijke Godsdienst
streden, of die strekten om de Kerk van Jezus
Christus te verdrukken en in slavernij te brengen;
dat men zich verbond om den voortgang der anti-
katholijke leeringen te begunstigen, om onkruid en
gift te zaaijen op het veld des huisvaders, om
goed te keuren, dat een Vorst, die het heilig, ka-
tholijk geloof niet beleed, het onderwijs regelde.

X

-ocr page 305-

26

en men daardoor de dierbaarste belangen der Ka-
tholijke Kerk zoude verraden."

En hoezeer weder eerbied jegens den Koning be-
tuigd, en hoop wordt gegeven, dat Zijne Majesteit
zijne Katholijke Provineiën, die \'t grootste deel van
\'t Koningrijk uitmaken, zooveel mogelijk voor de
uitwerking dier bepalingen zal behoeden, worden
de Katholijke geloovigen ten ernstigste gewaarschuwd
den eed op de Grondwet niet te zweeren ^

Slechts enkele der tot leden van de Staten-Gene-
raal gekozene Belgen hebben het lidmaatschap ge-
weigerd ^ al de overigen hebben het aanvaard en
den eed afgelegd. Welligt heeft daartoe bijgedragen,
dat de Koning hun veroorloofde bij den eed zoo-
danig voorbehoud te nemen, als het geweten hun
voorschreef ^

Het Koningrijk van 1815 was opgerigt, de Grond-
wet ingevoerd en een bolwerk tegen Frankrijk ge-
steld, hechter dan de Barrière der 18\'\'® eeuw. Een
eindregeling moest nog volgen. De zuidelijke grens
van den nieuwen Staat, gelijk zij door het Weener-
Congres op 9 Junij 1815 getrokken was % zoude
weldra een aanzienlijke uitbreiding ontvangen.

Na den slag bij Waterloo rukten de verbondene
legers voorwaarts, den Julij werd Parijs

nogmaals bezet, en nam Lodewijk XVIII weder
bezit van den troon. Naauw gevoelden zich
Keizer Frans, Koning Frederik Wilhelm en
Keizer Alexander aan elkander gehecht en op
26 September 1815 sloten zij te Parijs het Hei-
lig Verbond, waarbij zij onderling beloofden »hunne
gedragingen, \'t zij in het beheer hunner eigene
Staten, \'t zij in hun politieke verhouding tot
andere Magten, volgens de verhevene voorschrif-
ten van regtvaardigheid, liefde en vrede der
heilige Christelijke Godsdienst te regelen." Al de
Staten van Europa, behalve de Paus en Turkije
werden uitgenoodigd zich daarmede te vereenigen
en uitgenomen Engeland, traden allen, ook Ko-
ning Willem I, toe

Over Frankrijk zou volgens de geruchten een
streng oordeel worden voltrokken, groot verlies
van grondgebied zou het te lijden hebben. De
Duitsche Vorsten en Koning Willem I wenschten
in dien zin te handelen. Rusland en Engeland wa-
ren zachter gestemd en Lord Clancarty merkte
den Nederlandschen gezant von Gagern op, dat
men te Weenen verklaard had geen veroverings-
krijg te willen voeren, maar slechts Bonaparte
te beoorlogen. De artikelen van den eersten Parij-
schen vrede werden bevestigd, met toevoeging nog-
tans van zeer drukkende bepalingen voor Frankrijk.

De schatten van wetenschap en kunst uit gansch
Europa geroofd werden teruggenomen, de grenzen
werden eenigzins verengd, een zware oorlogsbelas-
ting opgelegd en een bezetting van 150 duizend
man uit de legers der Verbondenen gedurende vijf
jaren bevolen. Op den 2^®" October waren de pre-
liminairen geregeld en op 20 November 1815 werd
de tweede Parijsche Vrede onderteekend tusschen
Frankrijk aan de eene. Oostenrijk, Pruissen, Rus-
land en Engeland aan de andere zijde. Voor ons
onderwerp is Art. 1 het belangrijkste. Ten zuiden
werd het Koningrijk der Nederlanden uitgebreid.
De oude grenzen van 1790 voor Frankrijk werden
hersteld , de enclaves, die het toen bezat: Philippe-
ville , Mariënbourg en Barban9on echter niet aan
dat Rijk gelaten, maar bij de Nederlanden gevoegd.
Op het Carton: De Zuidelijke Provinciën van het
Koningrijk der Nederlanden in 1815, ziet men die
afbakening. Ter vergelijking dient het Carton in
den linkerbovenhoek: De Zuidelijke Nederlanden
in 1814, waar \'t geen tusschen de blaauwe en de
roode lijn begrepen is de aanwinst aanduidt. Het
westelijkste en kleinste deel daarvan werd aan de
Provincie Henegouwen, het oostelijkste en grootste
aan de Provincie Namen gehecht, uitgenomen de
meest oostelijke streek, die aan Luxemburg kwam.
Bij Art. 4 werd de schadeloosstelling door Frank-
rijk te betalen op 700 millioenen franken gesteld.
Het Protocol van denzelfden 20 November bepaalde
in Art. 1, dat de Koning der Nederlanden op het
gedeelte der Fransche contributie, \'t geen strekken
moest om de verdedigingslijn der aangrenzende lan-
den te versterken, 60 millioenen franken zou ontvan-
gen, die zouden moeten worden besteed om de grenzen
der Nederlanden te bevestigen volgens de plannen,
die de Mogendheden daartoe zouden vaststellen.
Volgens een tweede Protocol van dezelfde dagteeke-
ning werden 100 millioenen franken verdeeld tusschen
de toetredende Mogendheden in verhouding van de
troepen, die zij zouden moeten leveren. Aan Ko-
ning Willem werden daarin toegelegd 21 millioen,
waarvan hij echter ten behoeve van Oostenriik en
Pruissen afstand deed, daar hij zich schadeloos gesteld
rekende door de verraeerderino; van grondgebied

O O O

Alzoo was het Koningrijk der Nederlanden op \'t
einde van 1815 gevestigd. Uitgestrekt was het, in
vergelijking met andere Staten, niet; maar de gun-
stige ligging aan de uitstrooming van groote rivie-
ren, de digtheid der bevolking, het tal van schoone
steden en welvarende dorpen, de uitgebreide vee-
teelt en koophandel in \'t noorden, de bloeijende
fabrijken en bergwerken in \'t zuiden, de krachtige
alom verspreide landbouw, het bezit van winstge-
vende koloniën gaven het een aanzien in Europa
veel grooter dan de beperktheid zijner grenzen
scheen aan te duiden. Heerlijke dagen zagen velen
in \'t verschiet, vrede, voorspoed en voor uitstreven
onder het zoo vurig teruggewenschte stamhuis van
Oranje-Nassau. Hoevele kiemen ter ontbinding, ten
ware een wijs bestuur die verstikte, aanwezig wa-
ren, dat zagen zij niet.

® Van dijk, Re\'p. p. 112 et 113. De vrede van 20 Nov. 1815
is bij ghillany, I, 386 ffg.

-ocr page 306- -ocr page 307-

BESCHRIJVING DER ELFDE KAART.

N

oordnederland in 1839. Wat al begoochelin-
gen waren weggevallen. Met blijde jnichtoonen
hadden onze dichters de vereeniging begroet.

Zie daar den dag, den roem der dagen,
Aan \'t Nakroost toegebeên door \'t strijdend voorgeslacht !

Den dag van \'s Hemels welbehagen.
Met zooveel drift gewenscht, met zooveel angst verwacht!

Die de uitgebreide zusterlanden

Van Nieuwpoorts duin tot Texels zanden,
In spijt van ouden wrok, door d\'afgrond aangehitst.
Door vreemd belang gevoed en vijandlijke list,
Met volle tederheid elkaar in d\'arm doet zinken.
En in d\'Oranjeband met morgenluister blinken !

had Bilderdiik gezongen \\ En Tollens had in
verrukking den Belgen toegeroepen:

Snelt toe 1 onze armen zijn ontsloten:

o Broeders, komt! keert weer, keert weêrl

Snelt aan, vervreemde landgenooten !
De slagboom viel vergruizeld neer. ^

Dat was in den geest der Noordnederlanders
gesproken, die met vertrouwen in de toekomst za-
gen. En, hoe kon het anders? Frankrijk binnen
zijne grenzen te bepalen, noordelijke uitbreiding,
waarnaar het steeds getracht had, te verhinderen,
dat was de politiek der Groote Mogendheden. ,/Het
stellen van een juist evenwigt in Europa" vorder-
de voor ,/Holland zoodanige uitgestrektheid, dat
het zyne eigene onafhankelijkheid kon bewaren." ^
Zij hadden gewild, ,/dat de vereeniging tusschen
Zuid en Noord innig en volkomen zoude zijn, zoo-
dat de twee Landen slechts één en denzelfden Staat
zouden vormen." ^ En toch zijn geen vijfentwintig
jaren voorbijgegaan sedert de oprigting van \'t Ko-
ningrijk van 1815 en reeds lang is de band, die de
broeders van Noord en Zuid omstrengelde, losge-
reten. Die vereeniging was zoo verre van innig
geweest, dat gedurende het vijftienjarig bestaan van
den nieuwen Staat, hij steeds, hoewel voor \'t oog
nog een geheel, in twee deelen was gesplitst geble-

k

\' In zijn willem eredebik. Koning der Nederlanden. Afzon-
derlijk uitgeg. 1815. bl. 5.

2 Gedichten, 5^6 dr. 3 D. \'s Gravenh. 1831, III, 178, in
zijn:
\'s Konings komst tot den troon, 1815.

3 Woorden van Art. 5 der geheime artikelen van den vrede
van Parijs van 30 Mei 1814. Zie
Beschrijving der tiende Kaart,
bl. 14.

* Woorden der Acht Artikelen. Beschrijving der tiende Kaart,
bl. 15.

XI
ven die weldra vijandig met uitgetogen zwaard
tegen elkander over zouden staan. De verbittering
uitte zich eerst door smartende taal en smaadrede-
nen en steeg tot woede; daden volgden op woorden.
Verdwenen is het Koningrijk van 1815, verscheurd
zijn de traktaten van Weenen. Herovering der af-
gevallene Provinciën door den wettigen Vorst baat
niet, nu de overmagt van legers en protocollen ons
naar onze grenzen terugwijst, met bevel om die
niet weder te overschrijden.

Wij zijn weder het oude Noordnederland. Ge-
daald van den tweeden tot den derden statenrang;
met nieuwen schuldenlast bezwaard, hebben we al-
weder een omwenteling doorgestaan en treden nog-
maals eene wijziging in onzen regeringsvorm te
gemoet.

Alvorens den loop der gebeurtenissen te volgen,
laat ons de begrenzing van het Vaderland gade-
slaan. Voor het laatst werd die vermeld toen
het den naam van Koningrijk Holland droeg
Tijdens de inlijving van 1810 kon er geen sprake
van zijn en bij onze herstelling in 1814 was het
nog een overgangstijdperk. De Belgische Provin-
ciën waren door de Verbondene Mogendheden be-
zet, even zoo de Landen ten oosten van het onze
Die Landen hadden, zoo als we zagen, sedert het
begin onzer eeuw gedurige vervormingen ondergaan
tot ze met ons bij Napoleon\'s wereldrijk waren
ingelijfd De Weener Congres-acte regelde op
9 Junij 1815 de Europesche belangen. In plaats
van het vroeger aan Pruissen behoorende Vorsten-
dom Oostfriesland is het noordelijkst gedeelte onzer
oostelijke grens door het Koningrijk Hanover be-
paald , zamengesteld uit bijna geheel het vroegere
Keurvorstendom Hanover; maar met westelijke ver-
grooting door bijvoeging van Oostfriesland, het
noordelijkste deel van \'t Bisdom van Munster, de
Graafschappen Lingen en Tekelenburg, het Aarts-

® Na dit geschreven te hebben, lees ik met genoegen dit denk-
beeld bevestigd en welsprekender geuit door Mr. j.
bosscha,
Retdend. III, 343 : /,• De geschiedenis der vijftienjarige vereeniging
is de geschiedenis van twee volksafdeelingen, naijverig jegens elk-
ander door verschil van belang, van gemoedsbestaan en van gods-
dienst."

fi Beschr. der achtste Kaart, bl. 33.

^ Beschr. der negende Kaart, bl. 1.

® Zie de tiende Kaart.

f Zie de achtste Kaart, het Carton van 1805 en de Beschrij-
ving,
bl. 13, 14, 23 en 34.

1

-ocr page 308-

bisdom Bremen en kleinere deelen, waaronder Hil-
desheim en Goslar \\ Sedert 1714, toen George
Lodewijk als George 1 den Engelschen troon be-
klom , waren de Keurvorsten van Hanover tevens
Koningen van Grootbrittanje. In 1815 werd Ge-
orge III de eerste Koning van Hanover en in
1820 opgevolgd door zijn zoon George IV; deze
in 1830 door zijn broeder Willem IV, en toen
nu in 1837 Victoria na den dood van haren oom
Koningin werd, hield de vereeniging der Engelsche
en Hanoversche kroonen op, daar geen vrouw in
Hanover mogt regeren; alzoo werd Ernst August,
Hertog van Cumberland Koning tot 1851, toen
zijn zoon George V in zijne plaats trad ^

Zuidelijker zijn he,t de schoone Landen, door het
Congres aan Pruissen gegeven en zamengesteld

\' Art. 36 vgg. der Crmgres-ade.

2 Ter opheldering diene de volgende beknopte Geslachtstafel:

George Lodewijk
Keurvorst v. Hanover 1698,
Koning v. Gr. Brittanje 1714,
als George I, f 1737.

George II
Koning v. Gr. Brittanje
en Keurvorst v. Hanover
1737—1760.

voornamelijk uit het zuidelijke van \'t vroegere
Bisdom van Munster, de Graafschappen Kleef, Berg,
Mark, Gulik en de Aartsbisdommen van Trier en
Keulen, onder den naam van Provincie Westfalen
noordoostelijk, en van Rijnprovincie ter wederzijde
van den Rijn. Koning Frederik Willem III was
als Heer daarvan onze nabuur tot 1840, sedert
Frederik Willem IV van Pruissen l Onze zuider-
grens tot 1830 was Frankrijk, waar men de oudste
Bourbons op hechten grondslag, vooral na Napo-
leon\'s tweede verbanning, gevestigd meende. Over-
bekend is het, hoe zij voor de jongeren in 1830
moesten wijken en in 1848 ook deze werden ver-
dreven om, na de kortstondige Republiek, in 1851
door de Bonaparte\'s te worden vervangen \\ Na
1830 was het feitelijk, en na 1839 volgens de trac-

® Congres-acte Art. 33 vgg. Zie de Geslachtstafel der Pruissische
Koningen,
Beschr. der zesde Kaart, bl. 3.

Frederik Lodewijk
Prins van Wales f 1751.

George III
Koning v. Gr. Brittanje
en Keurvorst v. Hanover 1760,
Koning v. Hanover 1815,
t 1830.

George IV
Koning v. Gr. Brittanje
en van Hanover
1830—1830.

Willem IV
Koning v. Gr. Brittanje
en van Hanover
1830—1837.

Eduard Hertog van
Kent t1830.

Ernst Aug. Hertog
van Cumberland,
Koning van Hanover
1837—1851.

(a) Charlotte f 1817 C
(b) Leopold v. Saksen Cob. Gotha.

(d) Victoria 3
Koningin v. Gr. Brittanje.
(e) Albert v. Saksen
Cob. Gotha.

George V
Koning van Hanover
1851 —

•t Zie de Geslachtstafel der oude bourbons, Beschr. der zesde Kaart, bl. 34. Hier volgt die met bijvoeging van den jongeren tak.

Lodewijk XIII.

Filips I v. Orleans,
geb. 1640 t 1701.

Filips II v. Orleans,
geb. 1674, Regent
1715 t 1733.

Lodewijk XIV.

Lodewijk Dauphin.

Lodewijk Hertog
van Bourgondië,

Lodewijk,
geb. 1703 t 1753.

«—--s

Lodewijk Filips,
geb. 1735 t 1788.

Lod. Fil. Josef,
(Égalité),
geb. 1747 t 1793.

-—M ■ V

Lodewijk Filips,
geb. 1773 t 1 850,
Koning
1830—1848.

Lodewijk XV.

Lodewijk Dauphin.

Lodewijk XVI,

Karel X.

Lodewijk XVIII.

Maria Theresia 3 Lodewijk Anton
geb. 1778 f 1851. Hertog v. Angoulême,
geb, 1775 t 1844,

Karei Ferdinand
Hertog
v. Berry,
geb, 1778 1 1830.

Hendrik Graaf
v. Chambord,
geb. 1830,
Pretendent.

Ferdinand
Hertog
v, Orleans,
geb, 1810 t 1843,

Lod, Gr, v. Parijs,
geb, 1838,
Pretendent,

(c) Louise 3
(b) Leopold I
Koning der Belgen.

Robert Hertog v, Chartres,
areb. 1840.

-ocr page 309-

taten het nieuwe Koningrijk ii^elgië, dat ons ten
zuidelijken nabuur strekte \\

Aan de gedaanteveranderingen op den vaderland-
schen bodem hebben we het laatst gedacht bij de
Kaart van 1811, daar bij de volgende van 1814,
die slechts drie jaren daarmede verschilde, niets
bijzonders te vermelden was. Met het noorden aan-
vangende, komt de Dollart \'t eerst in aanmerking.
V\'^óór den dijk van 1769 ^ was in 1819 een nieuwe
gelegd en werden daardoor ruim 1150 bunders ge-
wonnen. Aan de oostzijde was reeds op \'t eind
der 18\'\'® eeuw door onze Oostfriesche naburen de
Heinitzpolder, groot 626 bunders drooggemaakt,
nadat hij sedert de eerste kwalijk geslaagde indij-
king doorgebroken was en 20 jaar blank had ge-
staan. Volhardende vlijt had sedert de 16\'\'\'\' eeuw
in den Dollart 27,842 bunders aan de golven ont-
woekerd

Aan de noordkust ■ van Groningen is in 1827,
oost van de Noordpolders van 1811, de Uithuizer-
polder, groot 1000 bunders voortreffelijk land, in-
gedijkt.

Al de veenvaarten in die Provincie en in Fries-
land te gedenken, laat een algemeene Kaart op
kleine schaal van ons Land niet toe, hoezeer de
vermelding der bijzonderheden zoude toonen, hoe-
veel die Provinciën daardoor gebaat en hoevele
dorpen daardoor ontstaan zijn. De groote vaart
van de Sneekermeir tot aan de Smildervaart ver-
dient toch eenig aandenken. Met echt Friesch vol-
houden waren reeds in de 16\'\'® eeuw gedeelten
daarvan gegraven. In het laatst der 18\'\'® was die
tot voorbij Donkerbroek genaderd, gelijk die op de
vorige tiende Kaart te vinden is, en daar eenigzins
verder oostelijk had moeten strekken. In 1816
en 1819 werd de vaart met rijweg voortgezet tot
Appelsche, vanwaar zij verder met zijtakken is uit-
gebreid. „ Sedert zijn er door het afsteken van

\' Beknopte geslachtstafel van het huis saksen-kobueg-
goth a.

Frans Fred. Anton,
geb. 1750 t 1806.

Ernst I Anton Lodewijk,
geb. 1784 t 1844.

(b) Leopold George Chr.
geb. 1790—
1°. (a) Charlotte, dochter
van George IV,
geb. 1790 t 1817.
3°. (c) Louise Maria Theresia,
dochter van
Lodewijk Filips,
geb. 1813 t 1850.

2 2
Leopold Hertog Filips Graaf
V. Braband, v. Vlaanderen,
geb. 1835. geb. 1837.

(e) Alb. Frans ^
geb. 1819—
(d) Victoria
Kon.
V. Gr. Br.

Ernst II Aug.
Karei,
geb. 1818—

^ Zie de zevende Kaart en de Beschrijving, bl. 1.

® Uitnemend is het ontstaan en het betoomen van den Dollart
ontwikkeld in het vroeger
{Beschr. der zesde Kaart, bl. 5) aange-
haalde werk van
stkatingh en venema: Be BoUard enz. Zie
aldaar bl. 119, 144 en 153.

Aangewonnen werden in de 16^® eeuw 16449 bunders.

// " 17«^« 6035

„ n 18<ie // 4215
// „ 1153

Zamen 27842

het veen en het vervoer daarvan met duizenden
turfschepen, door ontginning van de ondergronden
en door het bouwen van huizen en schepen, tonnen
schats in omloop gebragt, de welvaart der ingeze-
tenen bevorderd, de dorpen Donkerbroek, Ooster-
wolde en Appelsche uitgebreid en in bloei toegeno-

" 4

men.

Ook in het noorden der Provincie Overijssel ziet
men voor \'t eerst van tiasselt af een kanaal, dat
in oostelijke rigting dat Gewest doorsnijdt. Het is
de Dedemsvaart. Reeds in 1791 werd het plan
daartoe door G. W. van Marie ontworpen. De
tijdsomstandigheden waren echter ongunstig en alle
hoop op verwezentlijking van het voornemen scheen
verloren, toen van Marle\'s schoonzoon Willem
Jan Baron van Dedem ^ het weder opvatte, de
noodige vergunning van Koning Lodewijk ver-
kreeg, en op 9 Julij 1809 de eerste spade bij Has-
selt in den grond stak. In het begin werd er
ijverig doorgewerkt, maar het was eerst in 1839,
het tijdstip dezer Kaart, dat men de Vecht begon
te naderen. In 1845 door de Provincie Overijssel
aangekocht, besloten de Staten den 13 Julij 1852
om de Dedemsvaart met de Vecht te vereenigen,
\'t geen geschied, en reeds op de Kaart aangewezen
is De vaart heeft eene lengte van 40,800 N. E
of 7 uren gaans. De nagedachtenis van van De
dem, wiens vermogen bij zijne onderneming ver
loren ging, verdient in eere te worden gehouden
gewis menig standbeeld verrees voor vorst of krijgs
man, die minder aanspraak op den dank zijner
medeburgeren had! Want „ de streek, die vroeger
het woeste gezigt van onafzienbare, barre moerassen
vertoonde, is thans herschapen in een vruchtbaar
oord; waar vroeger doodsche stilte heerschte, daar
vinden thans duizende menschen het bestaan." \'\'
Eene veenkolonie is verrezen, die reeds 10,000 be-
woners telt; 20,000 bunders zijn in vruchtbare lan-
derijen veranderd l

Uit de Dedemsvaart werd in 1827 het zooge-
noemde Ligtmiskanaal, ter lengte van 6,800 N. E.
begonnen. Het heeft thans gemeenschap door de
Nieuwe Vecht met Zwolle, van waar het Willems-
kanaal, in 1819 voltooid, tot in den IJssel strekt

Omtrent de noordelijke eilanden is "weinig ver-
blijdends mede te deelen. Door den watervloed
van Februarij 1825 hebben zij veel geleden. Rot-
tum is gestadig afgenomen in het westen, met
eenige aanwinst in het oosten. Het heeft zich in-
derdaad oostelijk verplaatst, zoo als men bij verge-
lijking der voorafgaande Kaarten met de tegen-
woordige zien kan Met Schiermonnikoog is het

^ Eekhoff, Beknopte Gesch. van Friesland, bl. 338, die zeer
verdient over het graven der Friesche vaarten te worden nagelezen.

s Geb. 1775 f 1851.

® Tegen gewoonte, maar omdat deze Kaart de laatste is, waarop
de kanalen worden aangegeven.

\' A. j. van dee. aa, Biographisch Woordenb. der Ned. IV, 91.

® Korte geschiedenis en aardrijksheschrijving van de Pr, Overijssel
door de gew. vereeniging van het Ned. Onderwijzers Genootschap.
Zwolle 1856. 2 D. II, 19; v. d. aa, Aardr. Woordenb, III, 198.

^ Zie de Aanteekening 1 op bl. 2 van de Beschrijving der zevende
Kaart.
//In 1825 werd op eene lengte van 100 roeden de
grond ter breedte van vier roeden en tevens geheele duinen weg-
geslagen."
Ackeesdijck, Stukken uit eene reis enz., bl. 132.

1=^

-ocr page 310-

even zoo, ook van die verplaatsing naar het oosten
kan men zich door den passer overtuigen. De
aanwinst is echter veel minder dan de westelijke
afneming ^ Dit eiland, hoezeer als vroeger tot
de Provincie Friesland behoorende, is sedert meer
dan twee eeuw^en het bijzonder eigendom van de
familie Stachouwer, gelijk reeds op de zesde
Kaart staat aangeteekend

Nopens Ameland is op te merken, dat de toe-
stand er niet beter is dan op de genoemde eilan-
den , maar de afneming in \'t westen door de be-
scherming der duinen zich niet laat gevoelen. De
vermindering is in \'t zuiden, alwaar bij elk dorp
indijkingen zijn. De zoogenaamde bogt van Ballum
zagen wij \'t eerst op de zevende Kaart van 1798;
sedert is die al meer uitgehold. // De stroom vreet
aanhoudend den grond weg, zoodat men de versch
afgebrokene stukken op den kant ziet liggen. Bij
menschengeheugen is reeds meer dan een uur in
de breedte weggespoeld. Het eiland dreigt in twee-
ën gescheurd te worden. Zoo sprak men reeds in
1826 Vierentwintig jaren later berigtte men
,/dat de schuring des waters langs de zuidzijde van
Ameland het met gevaar van vernietiging bedreigde."^
Voor de tegenoverliggende Friesche kust is het
behoud van het eiland van het grootste gewigt.
Zijne verbinding met die kust schijnt, even als
het indijken der Lauwerzee, tot onbepaalden tijd
verschoven te zijn. Al wat tot waterwerken be-
hoort, voeren wij Nederlanders voortreffelijk uit;
maar het ware zeer te wenschen, dat we wat spoe-
diger tot de volvoering overgingen. Meermalen
gaat het gunstige oogenblik voorbij en groote op-
offeringen zijn maar al te dikwijls noodig geweest,
om te vergoeden \'t geen wij aan tijd hadden
verloren.

Omtrent de volgende eilanden Terschelling en
Vlieland heb ik geene bijzonderheden mede te dee-
len. Hoezeer zij in den watervloed van 1825 zeer
geleden hebben, zijn zij door breede duinen aan
noord- en west- en door dijken aan de zuidzijde
beter beschermd dan de genoemde. De afneming
in het westen heeft aldaar, naar \'t schijnt, geen
plaats meer. Op Vlieland was vroeger wel een dorp
West-Vlieland, dat minder beschut, in het eerste ge-
deelte der IS\'\'® eeuw verloren ging en dat het laatst
voorkomt op onze Kaart van 1740; maar sedert
bestaat aan die zijde geen vrees meer, althans voor
het bewoonde gedeelte. Het eiland Wieringen, al-
waar geen duinen maar stevige dijken zijn, is in
denzelfden toestand gebleven, als ook Marken,
hoezeer eenige geringe afneming in \'t oosten plaats
heeft.

\' //Het eiland," schrijft ackersdijck in 1826, ,/neemt zuid-
westelijk van dag tot dag af. Dezen zomer zijn er lieden ge-
storven , die geboren waren op de plaats, waar thans de groote
schepen doorvaren." a. w. bl. 125.

// Om het binnenland was een dijk, doch die is sedert lang in
verval, en in 1825 is die op veel plaatsen vernield." Aid. bl. 126.

Zie ook van oer aa, Aardr. PToordenh., X, 219.

® Ackersdijck, a. w. bl. 117.

^ Zie het zeer belangrijk geschrift: Verslag over de aanslidüng
van Ameland aan den Vriesclien wal door
w. van peyma, Leeuw.
1850, bl. 16 en elders.

Schokland is sedert het begin der eeuw gedurig
versmald, niettegenstaande de zware kosten die aan
de zeeweringen besteed werden. // Niets dan dras-
sig , overgeloopen en moerassig land, zoodat er
slechts enkele punten zijn waar men dwars van de
oost- naar de westzijde droogvoets komen kan. Die
zoogenaamde bodem is meer voor eenden en gan-
zen dan voor menschen bewoonbaar." Zoo schreef
ik reeds in 1847 l Het is bekend, dat de ontvol-
king van het eiland sedert besloten en uitgevoerd
is, hoezeer men te regt het als een toevlugtshaven
met ingekorte beveiliging, zal trachten te behouden.
Iets, dat èn voor de scheepvaart èn voor de be-
scherming der Overijsselsche kust zeer gewenscht is.
Aangaande ürk is geen verandering te vermelden.
Vroeger vverd gezegd, dat aan dit eiland in noord-
oostelijke rigting een staart was aangegroeid Ter
aanvulling strekke, dat die zandrug aan weerszijde
glooijend afloopende, in 1775 en 1776 door noord-
westerstormen ontstaan is l

Geen der noordelijke eilanden verdient meer onze
beschouwing dan het aanzienlijkste en grootste:
Texel, waar men in 1839 5000 bewoners telde
Meermalen heeft het ons bezig gehouden. Wij za-
gen het in den loop der jaren vele vervormingen
ondergaan. In \'t eerst der lö\'\'® eeuw met een be-
langrijke indijking in \'t noorden: de polder Waal
en Burg, die in 1532 echter overstroomd werd om
niet voor 1612 te worden herwonnen. Tot 1629
afgezonderd van het nog nietige Eijerland, werd
het er toen mede verbonden In dien toestand
bleef Texel tot in 1762, wanneer in \'t zuidoosten de
Hoorn en Burgpolder werd ingedijkt, maar in 1792
reeds weder verloren ging Sedert de helft der
17"^® eeuw zag men ten oosten van het nu vastge-
hechte Eijerland zich zandgronden vormen, die den
zandrug aan die zijde hebben verbreed en Buiten-
veld heetten, hoezeer die aanwinst aan de over-
strooming der zee blootgesteld was, en slechts
voor het weiden van schapen diende, die bij het
naderen der baren van zelve naar de hoogte we-

® In mijn opstel: SclioMand in den Overijsselschen Almanak
voor
1847, bl. 26.

Zie ook Dr. b. meylink, Schokland en de Schokkers.... 1858.
In 1846 had het eiland omtrent 700 bewoners.

® Beschrijving der zevende Kaart, bl. 2. Bij vergelijking van
de zesde Kaart van 1740 en de zevende van 1798 ziet men de
gedaanteverandering van het eiland.

\' Zie het zeer lezenswaardige boekje van Pfr. harïing : Het
eiland ürk,
Utr. 1853, bl. 9 en 27. De bevolking van Urk,
die in 1637 300 was, bedroeg in 1851 1232 zielen.

® Beyer , Geschied- en aardrijkskundige beschrijving van het
Koningrijk der Nederlanden,
Dev. 1841, bl. 281.

9 Beschrijving der eerste Kaart, bL 7, Beschr. der tweede
Kaart,
bl. 2, en der vierde Kaart, bl. 5.

\'O Beschr. der zevende Kaart, bl 3. Meu vergelijke de Kaarten
van 1530 tot 1798. Gelijk reeds is opgemerkt ter aangehaalde
plaatse, is de toestand op de Kaarten van 1740 en van 1798
voor \'t oog dezelfde, daar de Hoorn en Burgpolder in het eerst-
genoemde jaar nog niet was bedijkt en in \'t laatste reeds weder
verdwenen was. In 1846 werden de slikken gekocht door Dr.
j.
l. kikkert cn anderen, om die op nieuw te bedijken. Op
deze Kaart van 1839 komt die onderneming natuurlijk nog niet
voor. Zie de uitmuntende, reeds vroeger
[Beschr. der eerste Kaart
bL 7) vermelde Kaart van j. l. kikkert, en v. d. aa, Aardr.
Woordenb.
IX: 281.

-ocr page 311-

ken K Die bijna nuttelooze 6000 bunders zouden
eindelijk - want in 1773 bestond het plan er reeds
toe - in 1833 voor den landbouw gewonnen wor-
den, eindelijk, maar niet te laat. Men heeft na
het leggen van den zanddijk in 1629, dien zorg-
vuldig met helm geplant en onderhouden en verder
aan de natuur overgelaten, die er een duinketen
van gemiddeld tien ellen heeft gevormd, waarachter
zich het Buitenveld uitbreidde. Hier moest niet te
vroeg worden ingedijkt; want de kosten zouden
verloren zijn gegaan, als bij de eerste proeven van
de Waal en Burg- en Hoorn en Burgpolders. In
1835 dan werd voor ƒ 90,000 het geheele Eijerland
van het Domein door eenige Heeren - waaronder
N. J. de Cock, koopman te Rotterdam - gekocht,
die zich aan \'t hoofd der Societeit van eigendom
van Eijerland plaatsten. Hoe volkomen rijp de
gronden tot bedijking waren, bleek uit den korten
tijd van 20 weken, waarin meer dan 3000 bunders
tegen de zee door dijken beveiligd werden l Nog
in \'t zelfde jaar werd, behalve een aantal hofsteden,
een dorp met den naam van: de Cocksdorp in \'t
noordoosten aangelegd

Wij steken het Marsdiep over en zijn in dat
Noordholland, \'t welk meer dan eenig deel van ons
Vaderland voor de bekwaamheid in waterwerken
van onze landslieden getuigt. Reeds sedert twee
eeuwen waren de tallooze meiren en poelen in
vruchtbaren bodem herschapen; maar de noorde-
lijke punt: het Koegras ^ was nog slechts een
smalle landtong, ten oosten begrensd door drassige,
lage en ondergeloopene slibgronden, alleen bruik-
baar voor koeijen en schapen, die er soms
met menigte verdronken. Aan plannen tot indij-
king had het niet ontbroken. In de helft der
17\'^\'\' eeuw loofden de Staten zelfs een aanzienlijke
premie voor de bedijkers uit; in de 18\'\'® eeuw wer-
den weder bestekken gemaakt, doch zonder ge-
volg De negentiende eeuw zou de vroegere
plannen verwezentlijken. Het is vooral aan Koning
Willem I te danken, die zelf het levendigst belang
in diergelijke ondernemingen stelde, persoonlijk
deel aan de ontwerpen nam, en ze met kracht
hielp doorzetten, dat onder zijne regering veel
groots en nuttigs is tot stand gebragt. De bedij-
king van het Koegras hing zamen met een dier
beroemde werken, het graven namelijk van het
Noordhollandsche kanaal. Reeds kort na zijne
komst aan het bestuur had de Koning gezorgd om
een half uur oostelijk van den Helder in een kreek
een haven te doen aanleggen, het Nieuwe Diep
genaamd. ,/Voor de veiligheid dier haven en hare
gemeenschap met het binnenste der Provincie kon

\' Ackersdtjck, a. w. bl. 116.

Zie het zeer goed geschreven artikel: Eijerland bij v. d. aa
a. w. IV, 97 vgg.

3 V. D. AA, a. w. III, 90. In 1846 kwam er nieuwe oos-
telijke uitbreiding door het indijken van den polder Eendragt,
ten zuidoosten van de Cocksdorp en ten noordoosten door aankoop
van gronden ter bedijking.

* Eigenlijk Koegars of- gors.

V. D. AA, a. w. VI, 512.

niet beter gezorgd worden dan door de indijking
van het Koegras." ®

Een wetsontwerp om een leening tot dat einde
aan te gaan, werd aangenomen l Dit plan stond,
als ik zeide, in verband met het veel grootere om
een kanaal door Noordholland te graven. In Octo-
ber 1818 werd door den Koning tot het daarstellen
van dat kanaal besloten. Het eerste voornemen
was eigenlijk om het enkel voor ligtere schepen
tusschen Amsterdam en \'t Nieuwe Diep in te rig-
ten, ten einde de in die haven liggende oorlog-
schepen in tijd van nood spoedig gereed te kunnen
maken, daar de aanvoer uit het tuighuis te Amster-
dam over de Zuiderzee nu niet dan langzaam, en
alsdan spoedig door \'t kanaal naar \'t Nieuwe Diep
zou kunnen geschieden. De Hoofdstad echter vrees-
de, dat zoo de koopvaardijschepen in \'t Nieuwe
Diep aankomende aldaar ontladen en de goederen
in ligter vaar tuigen naar Amsterdam vervoerd zou-
den worden ,/ die aanleg van een groote Commercie-
haven aan het Nieuwe Diep in plaats van voordeelig
voor Amsterdam te zijn, nadeelen voor hetzelve
te weeg zoude brengen." Dit waren de bezwaren,
die door de stedelijke regering van Amsterdam aan
den Koning werden ingediend, maar die zij geheel
verholpen rekende: zoo het kanaal eene bekwame
capaciteit zoude hebben om door zeeschepen van
eenig belangrijk charter bevaren te worden , waar-
door geladene zeeschepen bij gunstigen wind, of
wel bij tegenwind aan de lijn getrokken wordende,
binnen korter tijdsbestek dan ooit door middel van
de Zuiderzee geschieden konde, op eene gemakke-
lijke , zekere en weinig kostbare wijze van het
Nieuwe Diep in de ruime en goede haven dezer
stad kunnen aanvaren , de schaden aan de schepen
op de timmerwerven alhier herstellen, en weder
volgeladen en ten volle uitgerust naar de haven in
het Nieuwe Diep vertrekken, zonder vrees voor
gevaar of eenig oponthoud in de expeditie." ®

De Koning stond het verzoek toe en nam uit
eigene middelen deel voor een vijfde in het millioen,
\'t welk Amsterdam zoude bijdragen. Het dus ge-
wijzigde ontwerp, de bevaarbaarheid voor groote
zeeschepen namelijk, werd door de Amsterdammers
van zoo groot gewigt gerekend, dat zij ,/de uitvoe-
ring daarvan niet slechts van onberekenbaar nut
hielden, maar het welzijn der stad daaraan onaf-
scheidelijk verbonden, en daarvan afhankelijk stel-
den , zoodanig dat Amsterdam daarmede staan of
vallen moest." ®

Het werk, in 1819 aangevangen, is in 1825 vol-
tooid en kan tot de reusachtige ondernemingen van die
dagen worden gerekend. Het heeft eene lengte van
78,500 ellen of ruim 15 uren gaans, aan de boven-
kruin eene breedte van 40 en op den bodem van
10 ellen en bij de 7 ellen diepte, zoodat de schepen

® Missive van den Koning aan de Staten Generaal van 13 Ja-
nuarij 1817 bij
a. j. lastdbagek, Froeve eener Geschiedenis van het
Koningrijk der Nederlanden,
1815-1832, Amst. 1832, 2 D., I, 228.
\' Met eenparige stemmen. De leening bedroeg ƒ 1,118,000.
® Aankondiging van Burgemeesleren van Amsterdam, van 30
April 1819 bij stuart, Jaarh. voor 1819, II, 95, vgg,
® Aankondiging , bl. 98.

-ocr page 312-

elkander ongehinderd kunnen voorbijvaren. „ Het
is lezen wij n een waarlijk hoogst verrassend ge-
zigt, driemastschepen midden in het land geheel
Noord-Holland door te zien varen." ^

De rigting van het Kanaal is op de kaart aange-
geven. Jammer is het voorzeker, dat men om
Alkmaar\'s wille, tot een alleraanmerkelijkste bogt
werd genoodzaakt. Het zoude de vaart gewis een
vierde hebben verkort, zoo men die regt van \'t Nieu-
we Diep op Purmerend had gegraven l Daar nu
volstrekt noodig was, wilde men het Nieuwe Diep
met het Kanaal bereiken, het Koegras tot vast land
te maken, werd het in 1832 ingedijkt en zijn 4000
bunders land, evenwel niet van de beste gehalte, ge-
wonnen. Men ziet, dat het Kanaal langs de ooste-
lijke grens der bedijking loopt. Twintig jaar later
zou het, daar het in \'t noordelijk gedeelte - waar
het uit de Zijpe schiet tot aan \'t Nieuwe Diep -
zeer was blootgesteld aan het geweld der zee, van
die zijde beveiligd worden door den Anna Pau-
lowna-polder, wiens 5000 bunders in 1845 tot land
werden. Het Noordhollandsche Kanaal strekt den
Koninklijken ontwerper zoowel als den uitvoerder
J. Blanken J.z. tot groote eer, daar velen het
onmogelijk hadden geacht, door den onvasten grond
een vaart van die breedte en diepte te graven,
vreezende vooral, dat de drassige bodem de zware
sluizen niet zoude kunnen dragen. Al die bezwaren
zijn gebleken ongegrond te zijn en de onder-
neming is volkomen gelukt. Zoo was dan een
waarlijk grootsch werk tot stand gebragt, dat
aan Amsterdam een nieuwen waterweg naar zee
opende, waardoor de hinderpalen, die de ondiepten
van het Pampus en van het Vlaak voor de reis
van zee naar A^msterdam in den weg stonden, wel
niet opgeruimd, maar ter zijde gesteld werden l

Zuidelijker is de Haarlemmermeir nog in volle
kracht. Aan plannen tot droogmaking had het
sedert de laatste honderd jaar niet ontbroken.
Nadat het eerder ^ gemelde van 1742, waarvan
de opstellers waren Nicolaas Cruquius, Jan
Noppen en Melchior Bolstra, was ingeleverd,
hadden in 1750 onderhandelingen plaats tusschen
Hoogheemraden van Rijnland en de steden Haarlem
en Leiden over de bedijking. In 1769 werd door
de landmeters D. Klinkenberg en B. Goudri-
aan Az. eene memorie tot hetzelfde doel ingeleverd
en eindelijk in 1808 op last van het toenmalig
Bestuur een ontwerp gemaakt door den Inspecteur
A. Blanken J.z. In de eerste jaren der regering
van Willem I, werd de aandacht weder op de
Haarlemmermeir gevestigd. Van 1819 tot 1823

\' V. d. aa, a. w. VIII, 283.

De kosten hebben ruim 12 millioen bedragen. Lastdrages,
a. w.I, 230, bij wien eene nette, door van baarsel gegra-
veerde Kaart te vinden is, getiteld:
Kaart van het groot Amster-
damsche Kanaal.
Sedert de opening tot 1832 zijn er ruim 4000
zeeschepen doorgevaren.

^ Langs het Kanaal varen jaarlijks omtrent 5000 zeeschepen
heen en terug. v.
d. aa, a. w, VIII, 283. In 1850 passeerden
4175 zeeschepen en 23,833 binnenvaartuigen, ligters enz.
Staat-
kundig en Staathuishoudkundig Jaarhoekje voor
1852, bl. 57.

^ Beschr. der zesde Kaart, bl. 6.

verschenen vele geschriften ^ daarover, waaronder
dat van den Baron van Lijnden van Hemmen
een eerste plaats bekleedt, en niet zonder reden.
De geduchte en gevreesde plas was sedert de vorige
eeuw gestadig vergroot. De 19,500 morgen waters ®
waren in 1808, naar opmeting van staatswege tot
20,872 morgen aangegroeid, en in drie eeuwen
15,000 morgen lands verzwolgen. De toeneming
ging voort. In \'t eerst waren het de groote kosten
en de onzekerheid van welslagen, toen de politieke
gebeurtenissen, welke vertraging veroorzaakten.
Maar nu u de storm van November 1836 op nieuw
het gevaar, waarmede de omliggende landerijen,
zelfs Amsterdam, door dezen waterplas werden be-
dreigd, leerde kennen, werd het Gouvernement ern-
stig bedacht om de meir te bedijken en uit te malen."\'\'
De Koning benoemde een Commissie; zij bragt
rapport uit en een wetsontwerp tot droogmaking
van de Haarlemmermeir werd aan de Staten Gene-
raal ingediend; maar 2 April 1838 verworpen, met
46 tegen 2 stemmen. Die verwerping geschiedde
evenwel niet, omdat men zich niet van de wensche-
lijkheid der droogmaking overtuigd hield, maar óf
omdat in het ontwerp andere werken van openbaar
nut tevens waren opgenomen, óf omdat men de
tijdsomstandigheden ongunstig oordeelde, en door
enkelen, daar zij meenden dat het regt der stad
Leiden op de Haarlemmermeir de aanneming van
het ontwerp niet gedoogde l Toegeven lag niet in
\'s Konings karakter, en geen jaar later is een wet
aangenomen omtrent eene geldleening voor de
kosten der bedijking en droogmaking. In de over-
wegingen dier wet oordeelde Willem I ,/ die
droogmaking noodzakelijk tot afwending van de
gevaren, welke het bestaan van dezen in uitgebreid-
heid aanmerkelijk toegenomen en steeds toenemen-
den waterplas, reeds heeft veroorzaakt, en gestadig
al meer en meer veroorzaakt; terwijl de uitvoering
van dat werk ook bevorderlijk zal zijn tot uitbrei-
ding van den binnenlandschen handel, de nijverheid
en den landbouw." ® Een geldleening van acht mil-
lioen werd krachtens die wet geopend. De Koning
heeft de voltooijing niet beleefd; maar lof verdient
zijne nagedachtenis, omdat hij die heeft voorbereid.

Wij wandelen nog eenige uren zuidwaarts, en bij
Gouda zien we 4000 bunders welig en winstgevend
land beploegen en bezaaijen, waar we vroeger
slechts een uitgestrekte plas van zwart water za-
gen niet gevormd door de natuur, maar door
onszelven, die den grond tot turf hadden verbruikt.
Reeds de Raadpensionaris van de Spiegel uitte
het verlangen van dien Zuidpias te zien verdwijnen
en Collotd\'Escury sprak vijfentwintig jaar later

5 Zie die geschriften bij van hasselt. Het Haarlemmer-meer-
hoek van 3.
asz. leeghwatee, bL 37 Vgg.

8 Beschr. der zesde Kaart, bl. 6.

\' V. D. aa, a. w. V, 75.

8 Al wat tot het onderwerp betrekking heeft, alsmede uit-
treksels uit de redevoeringen der Leden van de Staten Generaal
zijn bij
van hasselt, Haarl.-meer-boek, bl. 43 tot 112.

9 Wet van 33 Maart des Jaars 1839, gegeven te \'s Gravenhage,
van Onze Regering het
 Van hasselt, W. en Besl., VII, 431.

10 Zie de Tiende Kaart van 1814 en de vroegere.

-ocr page 313-

denzelfden wensch uit, toen hij zeide; ,/Zoo het
mij als inwoner van Zuidholland geoorloofd zij hier
eenen wensch te uiten, zou het die wezen, om
eenmaal dien zoo geduchten Zuidpias in vruchtbaar
land herschapen, en een altijd dreigend gevaar te
zien afgewend. Moge dit vooral nog in onzen leef-
tijd gebeuren." \'

Het is geschied en wel door medewerking van
hem, die deze woorden ter neder schreef In 1824
werd een wetsontwerp tot droogmaking van den
Zuidpias ingediend, en hoezeer bij de vertegenwoor-
diging vele bezwaren werden geopperd, werd de
zwakke toestand der kaden, die het water beteugel-
den, zoozeer in \'t licht gesteld, dat het ontwerp
werd aangenomen De bedijking werd in 1829
aangevangen, maar, na staking van vijfjaren, we-
gens de politieke gebeurtenissen-, eerst in 1841
geheel voltooid De drooggemaakte polder bleek
grootendeels uit zeer vruchtbaar land te bestaan.
Ook op deze onderneming kunnen we als op een
hoogstnuttige en welgeslaagde wijzen. Moge men er
toe overgaan om ook de plassen die Kralingen,
noord van Rotterdam, aan alle zijden omringen
voor den landbouw en de veeteelt te herwinnen

In denzelfden tijd kwamen nog twee groote wa-
terwerken in de Provincie Holland tot stand. Het
eerste is het Zederikkanaal, aldus geheeten, omdat
het stroompje van dien naam er in opgenomen
werd. Het doel was om de binnenvaart van Am-
sterdam naar Gorinchem of verder naar \'s Bosch te
bekorten. Zoo toch de schepen door den V^aartschen
Rijn in de Lek kwamen, moesten zij die, om zuide-
lijker naar Waal of Maas te varen, oostelijk of wes-
telijk op. Er was echter doorgaans weinig water
op de Lek, zoodat, behalve de omweg, de ondiep-
ten groote vertraging veroorzaakten. Men groef
dus, gebruik makende van reeds bestaande wateren,
een kanaal tot in de Linge, die bij Gorinchem in
de Merwede uitwatert. Hoezeer de negotiatie daar-
toe groot ƒ 1,200,000 in 1824 bij de Staten Gene-
raal werd afgestemd, was het toch in 1825 gereed ^
Het tweede en veel belangrijker waterwerk in Holland
is voor den Rotterdamschen handel \'t geen het Noord-
Hollandsche kanaal voor Amsterdam is. De Maas-
mond, vroeger zoo breed, had zich al meer en meer

\' H. baeon collot d\'escury , Hollands roem in Kunsten en
Wetenschappen,
\'s Hage 1824-39, 6 B., I, 58.

2 De Wet van den 21=^6" Becemher 3 824, waarbij eene geld-
leening wordt geopend, tot bestrijding der kosten van de droogmaking
van den Ziiidplas van Schieland
is bij va.n hasselt, Wetten en
Besl.,
"VII, 197. Art. 1 luidde: Tot bestrijding der kosten van
de droogmakerij van den Zuidpias van Sebieland, zal er worden
geopend eene geldleening ten bedrage eener som van twee mil-
lioenen gulden.

\' Op de kaart is de Zuidpias daarom, als nog in bedijking
zijnde, voorgesteld: water, maar met ruiten.

* Lastdrager a. w. II, 244; v. d. aa a. w. XIII, 313.

® Lastdrager, a. w. II, 219; v. d. aa, a. w. XIII, 94. De
mindere of meerdere vaart door bet Zederikkanaal hangt veel af
van den stand van de Lek en van den Benedenrijn. Zijn die
laag, kiezen de schepen het kanaal; zijn ze hoog, varen vele
langs de rivieren. Van daar groote ongelijkheid. De te Gorin-
chem aan den Arkelschen Dam en te Vianen gepasseerde schepen
bedroegen in 1848 10,170, in 1849 8,856, en in 1850 8,285.
Staatk. en Staathuishoudk. Jaarboekje voor 1852, bl. 57.

vernaauwd. Drie oorzaken hadden daartoe medege-
werkt: het zich vormen van den Hoek van Holland,
de noordelijke verbreeding der Brielsche kust en de
aangroei van het eiland Rozenburg. De zeeschepen
konden den kortsten en natuurlijken weg langs dat
eiland niet meer nemen, maar waren binnenkomen-
de genoodzaakt door den Haringvliet en de Kil tot
nabij Dordrecht te stevenen, en van daar westelijk
op het geheele eiland van IJsselmonde rond te va-
ren, waar zij nog met vele moeijelijkheden te wor-
stelen hadden. Het is hierom, dat het kanaal van
Voorne, hetwelk dien omweg geheel doet mijden,
een van de nuttigste ondernemingen voor den han-
del kan geacht worden, die in de laatste tijden tot
stand zijn gekomen ^ In 1821 werd daartoe door
den Schout-bij-nacht May een globaal ontwerp
aangeboden. In 1827 begonnen, werd het kanaal
voltooid in 1829 ter lengte van 10,544 ellen, zijn
aanvang nemende bij Hellevoetsluis aan den Ha-
ringvliet en van daar in noordoostelijke rigting tot
Nieuwesluis in de Maas strekkende. De diepte van
nog geen zes ellen dus één minder dan bij het
Noord-Hollandsche kanaal is echter niet volkomen
genoegzaam, zoodat zwaar geladene schepen van
groot kaliber eerst te Brouwershaven een gedeelte
hunner lading lossen en dan binnen door naar het
kanaal zeilen l Het is door de 34 ellen breede
schutsluizen en door de kommen of ligplaatsen uit-
muntend ingerigt en van onberekenbaar belang
voor den Rotterdamschen handel sedert het in 1832
is opengesteld en jaarlijks er meer dan 2500 zee-
schepen doorvaren

Is in de Provincie Holland veel tot stand grebrao-t
onder Willem den eersten\'s regering, ook in Noord-
Braband en Limburg zal zij in aandenken blijven,
door de reusachtige Zuidwillemsvaart, die niets
minder ten doel had dan om een waterweg te ope-
nen van den Helder door \'t Noordhollandsche kanaal

" Zoo schreef ik reeds voor 20 jaren in het opstel: Bezoek
aan den Hoeh van \'Rolland en het eiland Overfiakkee
in den Zuidhol-
landschen Volksalmanak voor
1839 , \'s Gravenhage, 2\'\'® jaarg. bl. 102.

\'\' Sedert heeft men het kanaal verdiept, de buitenhaven te
Hellevoetsluis verbreed en grindwegen längs het kanaal aangelegd.
In 1852 begonnen, werd dit in 1856 voltooid voor de som van
ƒ 151,500. De handel en scheepvaart hebben er aanmerkelijk
door gewonnen.
Staatk. en St. Jaarb. voor 1858, bl. 45. Het
ligten te Brouwershaven geschiedt echter nog steeds voor diep-
gaande schepen; niet evenwel wegens te geringe diepte van het
kanaal, maar omdat er niet genoeg water in den Haringvliet is
voor de steeds grooter gebouwde schepen.

® De regten op het kanaal bedroegen in 1849 anderhalf maal
meer dan in het eerste jaar 1833. In het tijdvak van 1840-50
passeerden door de sluizen, het minst in 1848: 3,292 zeeschepen,
het meest in 1847: 2,844. In 1840 zijn aan regten ontvangen
ƒ 63,175 , in 1850 waren die geklommen tot ƒ 80,933.
Staatk.
en St. Jaarh. voor
1851, bl. 9, voor 1853, bl. 57.

Het is bekend, hoe er thans groote ontwerpen aanhangig zijn,
om een nieuwen waterweg van Botterdam naar zee te bewerk-
stelligen, of liever den ouden, natuurlijken weg weder bruikbaar
te maken, door een kanaal dwars door den Hoek van Holland
te graven en de rivier hooger op te verbeteren. Uitmuntend
door duidelijkheid en regt Hollandschen eenvoud is het
Rapport
voor de verbetering van den waterweg van Rotterdam naar zee,
uitgebragt door den Raad van den Waterstaat, ingesteld bij Besluit
van den Minister van Binnenlandsche Zaken van
5 Nov. 1857,
\'s Gravenhage 1858, 4°. met zeven kaarten en plannen.

-ocr page 314-

naar Amsterdam, van daar door Utrecht op Vianen,
door \'t Zederikkanaal naar Gorinchem, van daar
langs de Maas naar \'s Hertogenbosch; aldaar een
vaart te laten beginnen, die langs Helmond en Weert
op Maastricht en zoo, evenwijdig met de Maas, naar
Luik zoude voeren. Bewesten Weert zou dan uit
de Zuidwillemsvaart het Kempenkanaal schieten.
Zoo zoude men in de kleine Nethe komen, dan in
de Rupel en met een kanaal van Vilvoorden over
Brussel naar Charleroi. Alzoo de Helder te verbin-
den met Charleroi. In 1822 werd de eerste steen
aan de werken van het kanaal te \'s Hertogenbosch
gelegd door den Gouverneur Jkhr. Ch. de Brouc-
kere, en naar het ontwerp van den Inspecteur-
Generaal van den waterstaat J. Goudriaan wer-
kelijk voltooid. De lengte bedraagt: 122,544 el ^

In Gelderland werd een plan van minder omvang,
maar van uitgebreid nut voor de bijliggende dorpen
volbragt. Ik bedoel het Apeldoornsche kanaal. Op
de Veluwe ontspringen, tusschen die plaats en den
IJssel, vijf beken, die zich vereenigen bij Hatteni
en daar onder den naam van de Streng in den
IJssel vallen. De voornaamste dier bekeiï, is de
Grift bij Apeldoorn ontspringende. Zij was steeds
dienstig voor de papierfabrijken aldaar, maar be-
vaarbaar was zij niet. Voor de ontwikkeling der
nijverheid op de Veluwe achtte men dit echter
reeds lang wenschelijk. Langs de oostzijde dier
Grift een kanaal te graven, dat zich bij Heerde
daarmede vereenigen zoude, werd bij koninklijk be-
sluit van 2 October 1824 bepaald.

In 1827 en 1828 werd het ten uitvoer gebragt.
Zevenhonderd schepen bevoeren weldra jaarlijks het
nieuwe kanaal; beurtschepen varen daardoor van
Apeldoorn op Amsterdam en Rotterdam. Hetgeen
H^
o gend or p ^ in 1819 reeds er van voorspelde,
I, dat de vruchten van eene groote uitgestrektheid
lands grootere waarde zouden ontvangen en veel
woest land door het aanbrengen van mestspeciën
ontgonnen zou kunnen worden", is bewaarheid, en
de ƒ 300,000 er aan besteed brengen hunne rente
volkomen op.

Zeeland vordert thans onze aandacht. Bereids in
het eerste jaar zijner regering toonde de Souvereine
Vorst zijne bijzondere belangstelling in die door
hem geliefde Provincie. Overtuigd, dat de kwij-
nende handel van Middelburg het best zoude wor-

\' Lastprageb, a. w. II, 3.56; stuart, Jaarb. voor 1832,
bl. 357 ;
g. k. yan hogendorp, Bijdr. tot de Huish. v. Staat,
IX, 56 vgg.; V. d. aa, a. w. XII, 468. In 1850 voeren
13,744 schepen op- en 3,630 afwaarts door het kanaal.
Staatk. en
St. Jaarh. voor
1852, bl. 57.

2 Bijdr. tot de Huish. v. Staat, III, 90. ,/De gevolgen van
dien waterweg zijn niet achtergebleven. De bevolking der gemeenten
aan of in de nabijheid van het kanaal, Apeldoorn, Ede, Epe,
Barneveld, lieerde en Oldebroek is van 33,148 zielen in 1830
tot 40,862 zielen in 1852 toegenomen. In 1845 werd reeds door
den Heer
l. a. g. w. sloet tot oldhüis, Districts-Commissaris van
de Veluwe, een plan ontworpen tot doortrekking van het kanaal
van Apeldoorn tot den Boven-IJssel, tusschen Brummen en Dieren.
Het plan heeft zeer veel ondersteuning gevonden."
Staatk. en
Staath. Jaarh. voor
1857 , bl. 78. Heeds Koning lodewijk had
alles doen opnemen om de Grift bevaarba-ar te maken. De kosten
werden toen op omtrent ƒ 130,000 geraamd.
Hogendorp, Bijdr.
III, 89.

den opgebeurd door het graven eener betere haven,
werd door hem op 1 Augustus 1814 eene Commis-
sie tot het ontwerpen van een plan benoemd. In
September bezocht hij Walcheren, en nadat hij de
haven en de zeewerken in oogenschouw had geno-
men, werd in overleg met de Staten-Generaal aan
Middelburg een millioen gulden renteloos voorge-
schoten tot het doen uitvoeren van dit gewigtig werk.
In Februarij 1815 werd de Commissie naar \'s Hage
ontboden. Persoonlijk nam de Souvereine Vorst
deel aan hare beraadslagingen; het plan werd uit-
gewerkt en vastgesteld. Een Besluit daartoe was,
gelijk we zagen® reeds in 1809 door Koning Lode-
wijk geteekend, maar de spoedig gevolgde Fran-
sche overheersching verhinderde de uitvoering
Het zou Middelburg\'s derde haven zijn. De eerste
was omstreeks het jaar 1100 gegraven en kwam
uit op de reede van Arnemuiden. Waarschijnlijk
heeft men het stroompje de Arne toen verdiept,
maar de kronkelingen laten bestaan; althans die
haven was eng en krom. De aangroeijende gronden
voor den uitloop hadden het gebrekkige er van
verergerd en in de 16\'^" eeuw was zij zoo moeijelijk
te gebruiken, dat Keizer Karei V bij Octrooi van
13 Maart 1530 verlof verleende tot het graven eener
nieuwe haven. In 1532 begonnen, was zij den 24
Augustus 1535 gereed en geopend ^ Zij was lijn-
regt, een half uur gaans lang en kwam in zuid-
oostelijke strekking uit in het kanaal van Welsinge.
De schoone verwachtingen, omtrent deze nieuwe
haven werden spoedig verijdeld. Reeds in 1550
veroorzaakten de opwassen voor den mond belet-
selen, en in \'t begin der 17\'\'® eeuw vormde men
plannen om een andere haven te graven, die west
van Rammekens zoude uitkomen. Had men dit plan
kunnen uitvoeren, Middelburg zoude welligt voor
veel ramps bewaard zijn gebleven, daar de uitwatering
in de Westerschelde waarschijnlijk van opslijking
niet te lijden zoude gehad hebben. Maar Vere en
Vlissingen spraken het in 1610 verleende octrooi
tegen en het werk bleef steken. Geene middelen
of kosten werden intusschen gespaard om de bestaande
haven vaarbaar te houden. In 1753 en 54 werden daar
voor bijna ƒ 100,000 uitgegeven; vergeefs. Achten-
dertig jaar later, in 1792, werden aan het uitdiepen
en het verzwaren der dijken nog besteed ƒ273,000.
Reeds in \'t volgend jaar werd gerapporteerd, dat de
gemaakte werken niet voldeden en te regt; want in
1793 geraakte een O. I. Compagnieschip zoo aan en
in den grond, dat het terzelfder plaats moest ge-

\' Beschr. der negende Kaart, bl. 1.

/ Het Besluit toont aan" zegt paspoort, Beschr. v. Zeel.,
bl. 71 , // dat de man veel had willen doen, zoo hij maar niet
ware verhinderd geworden door zijnen magtiger broeder."

„ In \'t selve jaerzoo lezen wij bij boxhorn , Chroniick
van Zeelandt,
Midd. 1644, II, 449, //soo werdt die nieuwe Ha-
ven te Middelburch, die in \'t jaer twee en dertieh daer te voren
begonnen was eerst te delven, met groote excessive kosten ende
moeyten, deur groote diligencie ende neersticheyt van den Heeren
ende Regenten der selver Stadt van Middelburch (\'t welck een
prijselijck werck is) op St. Bartholomeus dach, in de Oostmaendt,
deur gesteecken ende openghedaen."

Boven de Noord-dampoort is een vierregelig versje, waarin dit
vermeld wordt. Zie dat bij v.
d. aa, a. v/. VII, 879.

-ocr page 315-

sioopt worden, in 1795 werden nogmaals ƒ 67,000
gevorderd, wier uitgave ook niets goeds bragt. Die
treurige toestand bleef aanhouden tot in onzen leef-
tijd, toen, volgens vroegere bewilliging van den Sou-
vereinen Vorst, nu koning Willem I, op 29 Junij
1815, door den toenmaligen Gouverneur der Pro-
vincie Jkhr. Jacob Hendrik Schorer de eerste
aardzode werd uitgegraven. Op den 9 Augustus
1817 was de nieuwe haven gereed en voer de Ko-
ning met zijn gevolg op een jagt die het eerst bin-
nen. Groot Avas de vreugde der Middelburgers. Op
24 Augustus 1819 rigtten zij een gedenknaald op^
ter vereeuwiging der zoo belangrijke gebeurtenis.
„Zonder die haven toch, meende men toen, zou
Middelburg reeds uit den rang der koopsteden zijn
uitgewischt." ^

De haven van 1817, nu voor \'t eerst op de Kaart
gebragt, heeft hare rigting bijna juist noordoost, is
5274 ellen, dus ruim
een uur gaans lang, en komt,
zuidwaarts van Vere, in het noordelijk Sloe. Hoe
voortreffelijk nu de haven zich in de eerste jaren
vóór de opslijking voordeed, werd reeds in 1820 de
Avensch geuit, dat men niet nu en dan maar aan-
houdend zeeschepen mogt zien binnenvallen, daar in
de eerste twee jaren van 9 Aug. 1817 tot November
1819 slechts 58
Avaren uitgevaren en 50 binnenge-
komen en lakonisch is het berigt na dertig jaren
gegeven: „Ook deze
nieuAve haven voldoet niet en men
is er andermaal op bedacht, om die door een door-
graving naar Vlissingen te verbeteren of te
verA^an-
gen." ® Wenschelijk
Avare het, dat men zonder zich
lang te bedenken op het plan van 1610 terug kwame.

üet Sloe overstekende vinden Avij Noordbeveland,
hoezeer op de schaal mijner Kaart niet zeer merk-
baar, vergroot door de aanwinst in het zuidwesten
van den polder Soelekerke "^y groot 444 bunders. In
Zuidbeveland
Avas, als gemeld Averd de Wilhel-
minapolder ten noorden van Goes ontstaan. Een
nieuw havenkanaal voor die stad
Avas daarvan het
noodzakelijk gevolg. In 1810
Averd het voor de
scheepvaart geopend, doch na
AA^einig tijds, uit-
hoofde eener ontstane ontgronding der sluis, toe-
gedamd. In 1811
Aveder geopend, was in 1812
reeds een
nieuAve afdamming noodig. Nu Averd een
ander plan
ontAvorpen, maar het Averk niet voor
1819 voltooid. Koning illem had door voor-
schotten edelmoedig tot die
havenAverken bijgedra-
gen Het indijken van den Wilhelminapolder had

\' Aanspraak van Mb. p. pous bij de inwijding der gedenk-
naald, bij
DE KANTER eu DRESSELHUIS, de Proü. Zeeland, bl. 71.

^ Uitgebreidere berigten zijn te vinden bij paspoort, Beschr.
van Zeeland,
v. bl. 150 tot 162; de kanter en dresselhüis,
de Prov. Zeel. bl. 65 tot 73; DRESSELHüis, Wanddingen door het
eiland Walcheren,
bl. 14 en vooral Nieuwe Verhandelingen van het
Zeeuwsch Genootschap,
4\'\'« Deel, Middelb. 1827, en aldaar: Lofrede
op Jkhr.
j. h. schorer door j. de kanter pz., bl. 28 vgg. en
65 vgg., waaruit men zich overtuigen kan van het groote aandeel,
dat de brave en geachte
schorer aan de verwezentlijking van het
havenplan had.

ä V. d. Aa, a. w. VII, 880.

* V. d. AA, a. w., X, 526 en de vroeger (Beschr. der Zesde
Kaart
, bl. 8) aangehaalde Kaart van lampekt.

•\'S Beschr. der negende Kaart, bl. 1,

ß Even als met Middelburg\'s haven was het met die van Goes
gegaan. De oude haven, onzeker wanneer gegraven, was in 1442

XI
tot het ontstaan
van een nieuw dorp aanleiding
gegeven. Reeds in 1812 Avaren eenige verblijven
langs de haven opgeslagen. Weldra
Averd aan het
voornemen om aldaar een dorp te stichten gevolg
gegeven
en het bij Kon. Besluit van 1 Maart 1815
Wilhelminadorp genoemd. In 1839, het jaartal
dezer Kaart,
Avas het aantal huizen reeds tot meer
dan zestig geklommen, en tAvee meestoven Avaren
er gebouwd. Later, in 1841, Averd er eene kerk
voor de Hervormden gesticht

Ook in het zuidelijkste van Zeeland was een aan-
zienlijk
AvaterAverk onder koning Willems regering
tot stand gebragt. Gend zou een zeehaven
Avorden,
de ladingen van vreemde landen zouden regtstreeks
uit zee in die haven
worden binnengebragt. De
tijdsomstandigheden hebben echter het oogmerk doen
mislukken. Het kanaal van Terneuzen is onder op-
zigt van \'s Rijks
Avaterstaat begonnen in 1825 en in
het laatst van 1827 voltooid. Dwars door gorzen,
kreken\' en
schorren moest het getrokken worden.
Kapitale
sluizen Averden aangelegd, die als merk-
waardige
geAvrochten van hedendaagsche waterbouAv-
kunde mogen Avorden aangemerkt.

Het tweeledig oogmerk met dit kanaal om Gend
tot zeehaven te maken en de afwatering der omlig-
gende polders te bevorderen is geenszins bereikt.
Voor de vaart is een hooge, voor de polders een
lage
AA^aterstand noodig, zoodat het alleen voor de
scheepvaart bestemd kon blijven. De verzandingen
in het kanaal boven de sluizen te Sas van Gend en
ondiepten daarin hebben vooral later groote kosten
veroorzaakt. Het voornemen
Avas loffelijk, maar de
uitkomst heeft er niet aan beantAvoord Omtrent
de bedijkingen in dit gedeelte van Zeeland is te
vermelden, dat bij octrooi van 1815 ten
noordAves-
ten van Terneuzen de polder van dien naam, groot
ruim 438 bunders,
Averd aangelegd, Avaardoor men
bij vergelijking der vorige Kaart, de kust daar iets
meer vooruit ziet komen ®

En nu tot de politiek komende, is ahveder, zoo
kort na het herstel onzer onafhankelijkheid, en na
de zoo aanzienlijke uitbreiding van ons grondge-
bied, een ommekeer van zaken te vermelden, die de
harten met weedom en
Avrevel vervulde, handel
en nijverheid stremde en de uitgaven buiten alle
evenredigheid met onze hulpmiddelen deed uit-

verloopen. Hertog filips gaf verlof tot het delven eener nieuwe.
Door verlanding was in \'t laatst der vorige eeuw ook die tweede
haven bijna onbruikbaar.

\' Het ontstaan van Wilhelminadorp is vooral te danken Jaan
den bekwamen beheerder van den Wilhelminapolder,
g. j. van
den bosch
. wDaar (bij de haven)", zegt ons dresselhuis ,
Tweet. Leerr. bl. 57 , h bood zich de meest geschikte plaats aan
om in dezen polder een bloeijend dorp te doen verrijzen. Dit ont-
ging den scherpen blik van
van den bosch in geenen deele.
Hij vormde het plan om zulk een dorp te doen verrijzen, en het
dorp verrees." Zie over dit onderwerp en de Goesche haven
Teg.
Staat der Nederl.,
x, 2; de kan ter en dkesseihlis , Beschr. v.
Zeel.,
bl. 236 vgg. en 261; v. d. aa, a. w. XII, 446 vg. naar
de opgaven van
dresselhdis ; en vooral diens Tweet. Leerredenen
reeds aang. bij de Beschr. der eerste Kaart, bl. 10, Aant. 27;
als ook zijne
Wandelingen door Zuid- en Noordbeveland, bl. 142 vgg.

® Zeeuwsche Volksalmanak voor 1846, bl. 123, vgg., in een
opstel getiteld:
Kanaal van Terneuzen door J. c. de potter.

9 V. d. aa, a. w. VIII, 86.

XIII 2

-ocr page 316-

10

breiden," om een staat van halven oorlog vol te
houden \\ Den geschiedschrijver blijve het overge-
laten om den bloei en de uiteenscheuring van het
Vereenigd Koningrijk te vermelden. Het doel dezer
kaartbeschrijving is alleen om de gevolgen der
Belgische omwenteling voor onze grenzen en onzen
politieken toestand te doen kennen. Een kort over-
zigt van \'t geen aan \'t jaar 1830 voorafging, zal
echter niet ongepast zijn.

Vraagt men naar de oorzaken dier ommekeer
van zaken, zoo zal het antwoord zeer verschillend
uitvallen, naarmate een Noordnederlander of een
Belg het zal geven. De toenadering der laatste
dagen, de broederlijke ontmoeting der beide Ko-
ningen van de nu afgescheidene gedeelten mogen
de gevoeligheid van vroeger verminderd en bij
velen zelfs uitgewischt hebben, de geschiedbladen
zijn onuitwischbaar, de feiten zijn geboekt. Bij het
herlezen wordt het hart weder warm, personen en
gebeurtenissen rijzen voor de verbeelding, het ver-
ledene wordt als het tegenwoordige.

En toch zal voor den onpartijdigen Noordneder-
lander de slotsom zijn, dat, bij een volkomen goed
bestuur, de afscheiding welligt niet zou hebben
plaats gehad; maar dat zij zeer bezwaarlijk te
voorkomen was, nu men zooveel ongelijksoortigs
vereenigd had Twee Natiën waren zaarngevoegd,
verschillend in aard en neigingen, in lotgevallen
en grootendeels ook in taal. Een afscheiding van
twee eeuwen had Noord en Zuid van elkander
vervreemd. Terwijl het Noorden als schitterend
protestantsch Gemeenebest, door alle Mogendheden
erkend, was opgetreden, en op eene geschiedenis,
zoo luisterrijk als eenige te wijzen had, was België
een katholijk gewest van Spanje of Oostenrijk,
zonder politiek aanwezen, zonder nationaliteit, met
gesloten Schelde , levende van herinnering, zonder
kracht, zonder vooruitstreven. Het toonde eenige
begeerte voor de handhaving zijner aloude regten
tijdens Josef II, tegen diens onstaatkundige her-
vormingen, maar zonder eenig blijvend voordeel,
en weldra werd het prooi der Fransche Republiek.
In 1814 bleef het stil en lijdelijk, en, hoezeer dit
door de gegronde vrees voor de Fransche leger-
benden verschoonlijk was is het tevens waar; dat
de Diplomatie een zelfstandig volk zocht, maar
niet vond Het gevolg was, dat over België als
over een verwonnen land door het oorlogsregt
werd beschikt ^ Wel werd gezegd, dat de ver-
eeniging innig en volkomen zoude zijn zij werd

\' J. ackersdijck, Nederlands Financien, Amst. 1843 , bl. 7.

2 Nothomb, Fssai historique et politique sur la révolution belge,
Brux. 1834, 3™« ed. p. 53. „11 lui (Guillaume I) e\'tait libre de
placer la révolution à la Haye ou à Bruxelles , mais il lui était
impossible d\'empêcher l\'événement même."

3 Zie Beschrijving der tiende Kaart, bl. 15.

* Dit getuigt zelfs nothomb o. c. p. 303 et 307. n La Bel-
gique resta passive et l\'Europe en disposa en faveur de la Hol-
lande. En 1814 la diplomatie chercha une Belgique et n\'en
trouva point."

® De gerlache, Oeuvres complètes, Brux. 1859, 6 v., 3™® ed.
II, 16. „
Nous voyons les puissances donner la Belgique à
Guillaume, en se fondant sur leur droit de conquête.

" Intime et complète. Zie Beschr. der tiende Kaart, bl. 15.

het nooit. De hoofdoorzaak lag hierin, dat de
Zuidnederlanders zich als een toevoegsel van Noord-
nederland beschouwden. Het Gouvernement was
niet nationaal. Koning Willem was hun geen
natuurlijk Vorst en Heer l Het was hun een Hol-
landsche heerschappij Het bleven twee afdeelin-
gen, van daar de beurtelingsche verwisseling voor
de vergadering der Staten Generaal in een stad
van \'t Noorden en van \'t Zuiden, in plaats van
Amsterdam of Brussel daarvoor aan te wijzen
van daar het onvolkomen getal afgevaardigden voor
België V^oegt men daarbij het verschil van
godsdienst, en den weerzin der zeer invloedrijke
Belgische geestelijken om onder een protestantsch
Vorst te staan, het belang voor \'t Noorden van
handelsvrijheid, voor \'t Zuiden om te waken voor
zijne fabrieken, waardoor de eene afdeeling wetten
als dwang beschouwde, die aan de andere als be-
schermend golden ", denkt men vooral aan het
hoofdig en doorzettend karakter van Koning Wil-
lem, die te veel wilskracht bezat en zijne eigene
overtuiging liet gelden, waar hij als een constituti-
oneel Vorst den wensch der Natie had behooren te
raadplegen, en door Besluiten meer dan door Wetten
regeerde, dan zijn de oorzaken van den opstand
der Belgen niet duister.

De onpartijdigheid vordert gebiedend niet te ver-
zwijgen, dat de toestand des Konings allerneteligst
was. V^eelal had hij, bij gewigtige aangelegenheden,
te kiezen tusschen Noord en Zuid, wier stemmen
zich luide in tegenovergestelden zin deden hooren.
Voor den Koning was dan een beslissing noodig
bij het voorstellen zijner wetten, en niet onnatuur-
lijk was het, dat hij tot Noordnederland overhelde,
dat hem zoo jubelend en juichend geroepen had.

De wederstand tegen het Koninklijk gezag begon
reeds vroeg en ging vooral uit van de Belgische
geestelijkheid. Reeds in 1817 stond de Abt Léon
de F O ere voor het Speciaal Geregtshof te Brussel
teregt en werd tot twee jaren gevangenisstraf ver-
oordeeld wegens artikelen in zijn Spectateur Beige,
die geoordeeld werden lasterlijk tegen het Gouver-
nement en de Grondwet, met de strekking om
wantrouwen en tweespalt te verwekken En nog
was het jaar niet ten einde, of een veel meer op-

l

Woorden van Filips II bij de overdragt der Nederlanden
aan zijn dochter Isabella bij
bor , Ned. oorlogen , IV, 63,
ff .. . dat \'t meeste geluk \'t welk over een Land komen magh,
is, hem vindende geregeert en gegouverneert met den gesichte en
metter tegenwoordigheyd van synen Prince en natuerlijken Heere."

8 Nothomb , p. 19. ƒ/ Ce n\'est pas volontairement que la
domination hollandaise a été acceptée en 1814;
de gerlache,
II, 3. // Cette Hollande devint donataire et suzeraine de la
Belgique;"
de smet, Bist, de la Belgique, II, 286, betitelt het
hoofdstuk van \'t Vereenigd Koningrijk als : Domination hollandaise.

® Beschrijving der tiende Kaart, bl. 23.

\'O Naar de bevolking gerekend, de eenige billijke maatstaf,
had het 60 voor \'t Zuiden, 40 voor \'t Noorden moeten zijn.
Beschr. der tiende Kaart, bl. 20.

\'\' Dr. a, helffekich, Belgien, Pforzh. 1848 , p. 36. //Dif-
ferenzen in Hinsicht auf die gewerblichen und Handelsinteressen
beider Länder. In Holland Handelsfreiheit, in Belgien Industrie-
schutz, Begünstigt wollen beide sein: was aber dem Einen als
Schutz gilt, betrachtet der Andere als Zwang."

\'2 Stuart, Jaarh. 1817, II, 34, vgg.

-ocr page 317-

zien barend regtsgeding werd gevoerd tegen Prins
Mauriee de Broglie, Bisschop van Gend be-
schuldigd van in verschillende geschriften tot
ongehoorzaamheid aan de Regering te hebben aan-
gehitst en van zonder vergunning met een vreemd
Hof (Rome) brieiwisseling te hebben gehouden. Hij
werd door het iiof van assisen te Brussel tot de-
portatie veroordeeld Geheel regtvaardig waren
deze vonnissen. De handelwijze van de Regering
echter had blijkbaar het doel om schrik in te
boezemen. Zij ontzag de gehechtheid der .Zuid-
nederlanders aan hunne geestelijkheid zoo w-einig ^
dat zij die trotseerde.
Van daar, dat de Foere bij
het eindigen van de godsdienstoefening aan de
kerkdeur werd gevangen genomen, en dat de naam
van de Broglie (die ge vlugt was) op een schavot
aan een paal gehecht, tusschen twee boosdoeners
• werd ten toon gesteld.

En in welke mate daardoor wrevel bij de menig-
te verwekt was, bleek ten volle in 1820, toen een
vervolging wegens de uitgave van een werk ■ over
den toestand des Rijks en de middelen om dien te
verbeteren ® tegen Frans van der Straeten werd
aangevangen. Het behelsde meer een staatshuis-
houdkundig betoog ten behoeve van een bescher-
mend stelsel, clan aanval op de koninklijke regering,
hoezeer de daden der Ministers scherp werden af-
gekeurd en de Koning als door hen misleid werd
voorgesteld Levendig aandeel was door het hoo-
gere publiek in dit regtsgeding genomen. De
geregtszaal was opgepropt en toen het vonnis enkel
geldboete uitsprak en de in vrijheidstelling van den
beschuldigde werd bevolen, ging een levendig vreug-
degejuich -op, en niet slechts dit, maar in zeer
korten tijd werden boete en kosten gedekt door
inschrijvingen in de voornaamste Belgische steden.
Met ongewone hardheid was ten deze, al houdt
men de aanklagt voor volkomen gegrond, door den
Minister van justitie gehandeld. Behalve toch dat
van der Strae\'ten meer dan vier maanden in
voorloopig arrest had doorgebragt, werden zeven
Brusselsche Advocaten, die een regtsgeleerd consult
in deze zaak hadden openbaar gemaakt, in hunne
woningen bewaakt, en hoezeer door de Kamer
van beschuldiging van \'t Hoog Geregtshof van
reo-tsvervolging ontslagen, echter door den Minister

o o o o \'

in hunne bediéning als Advocaten geschorst

Dit alles had reeds veel onwil tegen de Re-
gering in de Zuidelijke Nederlanden doen ontstaan,
en in \'t volgend jaar, 1821, zag men, ten ge-
volge van het nieuwe belastingstelsel de Staten

o o

Generaal, als in twee vijandelijke legerplaatsen ver-

\' Zie Beschr. der tiende Kaart, bl. 23.

^ Stuart, Jaarh. 1817, II , 55, vgg.; de gerlache , 11^
86, svv. De broglie
stierf te Parijs in 1821. Achtingwaardig was
hij niet. Geheel de wereldlijke grand seigneur, had hij zich tegen
Napoleon I, na hem uitbundig te hebben geprezen, ten sterkste
verzet. Zie
Nouvelle Biographie générale, VII, 478.

^ Be l Mat actuel du Royaume des Pays-Bas et des moyens
de ïaméliorer.
Brux. 1819.

^ i Stüart, Jaarh. 1820 , I, 306, vgg.; lastdrager. Proeve
eener Gesch. v. h. Kon. d. Ned.
II, 123, vgg.; de gerlache, II,
108 , .svv.

il

deeld, tegen elkander overstaan. Allerhevigst waren
de redevoeringen tegen het gemaal en het geslagt
door de zuidelijke afgevaardigden gevoerd.

Behoort het regelen van een belastingstelsel
tot de zwaarste piigten eener regering, zoo ge-
voelde de Nederlandsche dit dubbel door de tegen-
strijdige meeningen van Noord en Zuid. Zelfs de
warme vrienden van Koning Willem I erkennen,
dat de regten op het gemaal in België beschouwd
werden als een wezentlijke volksramp, en die op
het geslagt ais een ondrtigelijke last ^ Een der
zuidelijke afgevaardigden sprak van de worsteling
tusschen Noord en Zuid en besloot zijne rede met
de woorden: ,/Beslist nu medeburgers van \'t Noor-
den, en staat, uw besluit vast, welnu! pleegt dan
den broedermoord op het oude er getrouwe Bel-
gië." ® Een ander ^ gewaagde van de twee groote
afdeelingen van het Koningrijk, en hoe de gansche
beraadslaging zich in deze beslissing
zon oplossen:
\'tgeen mij past, past u niet. Van mij," zeide hij
verder, „ heeft het niet afgehangen om de woorden:
Noord en Zuid niet meer te doen klinken. Wij
kunnen de vferkelijkheid niet ontkennen en zijn ver-
pligt op de gevolgen van deze noodlottige onder-
scheiding te wijzen. Wij zijn overtuigd, dat wij de
getrouwe lasthebbers zijn van een bevolking, die
ge zult opoiferen aan een ondergeschikt belang." ®
Van dien gedenkwaardigen 30 Junij 1821 af, toen
de beraadslagingen der Staten Generaal tot over
middernacht werden voortgezet en de eindbeslissing
was, dat het nieuwe belastingstelsel met een meer-
derheid van slechts vier stemmen werd aangeno-
men kan men de voorbereiding der omwenteling
dagteekenen. Want, hoezeer een jaar verliep eer de
bijzondere wetten, ten gevolge der grondslagen van
het nieuwe stelsel, werden overwogen, waren de
beraadslagingen niet minder hevig. Een Luxem-
burgsch lid der Tweede Kamer riep uit, dat geen
Bestuur ter wereld ooit zulk een voorbeeld van
zoodanige fiscaliteit had gegeven als die, wier juk
men thans aan het Belgische volk wilde opleggen.
De wetten op het geslagt en gemaal gingen met
eene meerderheid van slechts vijf en negen stemmen

/

® De kevekbekg , Hist. du R. d Pays-Bas, I, 354.

Dotrenge, wiens rede ruim twee uren duurde. De ger-
lache
, II, 123; stuart, Jaarh. 1821, I, 150.

Eeyphins.

8 De gerlache, II, 124, svv. Merkwaardig zijn de woorden
van
hogekdoep, Bijdr. VI, 115. //De wet is met de uiterste
hevigheid door vele zuidelijke leden aangevallen, waarvan sommigen
de wapenen der rede hebben gebruikt en anderen die van drift.
Deze drift is al klimmende zoo hoog geloopen , dat het schimpen
en schelden is geworden. Men heeft de noordelijke leden beticht
van moord en broedermoord. Men hoorde van niets meer dan
van Noord en Zuid."

® Vijf en vijftig vóór, een en vijftig tegen. Slechts één af-
gevaardigde uit het Noorden stemde tegen de vi^et ; slechts drie
uit het Zuiden vóór.

Hoe sterk de gemoederen bewogen waren ziet men uit de
woorden van
de gerlache, II, 129. //Nous ne révélerons pas
ici les noms des
trois seuls membres méridionaux de la seconde
chambre qui trahirent leur mandat. Le pays les flétrit alors , et
nous doutons que la postérité, si elle se souvient d\'eux, les
absolve."

\' " Maréchal.

1*

-ocr page 318-

12

door en wederom stonden Noord en Zuid tegen
over elkander in digte rijen geschaard.

Een uitstekend Hollandsch staatsman ^ hoewel
de toekomst niet zoo donker inziende, was in 1824
door de verdeeldheid getroffen.
„ Zoo als het land
stoffelijk verschilt" zeide hij „ zoo doen de inwoners
zedelijk, en de oorzaken ook van dit verschil lig-
gen diep. Geen wonder dat de beide volken moeije-
lijk te smelten zijn tot één volk. Het is niet te
verwonderen, dat onze uiterlijke vereeniging zoo
geringe hartelijke vereeniging ten gevolge gehad
heeft, en wij mogen ons veeleer verblijden, dat de
verwijdering niet grooter is."

De voorspelling „ dat met den tijd dit alles slij-
ten zou, wij onze gemeene belangen zouden erken-
nen en één en dezelfde openbare geest onder ons
zou geboren worden," is helaas! niet bewaarheid.
De Zuidnederlanders begonnen in alles een verdruk-
king door het Noorden te zien, en schreven die toe
aan de gelijkheid van vertegenwoordiging der twee
groote afdeelingen van het Koningrijk ^ En in ze-
ker opzigt te regt. Indien toch de leden der
Tweede Kamer naar de bevolking waren gekozen
geworden, zoude het Zuiden steeds de overhand op
het Noorden hebben gehad.

Het wantrouwen bestond, het had wortel gescho-
ten en elke regeringsdaad, elk voorstel van wet,
die in gewone tijden enkel tot oppositie zouden heb-
ben geleid, wekten nu ontevredenheid en wrevel, en
men moet erkennen, dat de maatregelen van Ko-
ning Willem I op zijn zachtst genomen, voorbarig
of onvoorzigtig waren. Zoo was het met de Hol-
landsche taal, zoo met het Collegium Philosophicum.

De Besluiten omtrent de taal schenen niet onbil-
lijk en men heeft ze verdedigd door op te merken,
dat in die zuidelijke Provinciën, Vv^aarop ze van toe-
passing waren, inderdaad de Nederduitsche spraak
die des volks was ^ \'t Is zoo; maar men vergat, dat
bij de beschaafde standen het Fransch de taal des
dagelijksehen levens was. Reeds in 1813 en 14 had
de Koning bepalingen omtrent het gebruik der taal
gemaakt toen in 1819 een nieuw Besluit ver-
scheen waarby alle ingezetenen der Provinciën
Limburg, Oostvlaanderen, Westvlaanderen en Ant-
werpen bevoegd werden verklaard om zich in alle

\' Op 19 Julij 1832. Die op \'t geslagt 57 vo\'ór, 52 tegen;
die op \'t gemaal 59 vóór, 50 tegen.

2 I-iogendorp, Bijdr. VI, 3 en VIII, 170.

® B.v. keyphins. «Depuis longtemps nous avons senti réci-
proquement reflet de ce mur d\'airain que l\'absurde égalité de
réprésentation entre les deux grandes divisions du royaume a
élevé."
De geulache. II, 128.

* IÎEVERBEGG, I, 287, SVV., rekcut, dat -f Vlaamsch sprak;
I andere Germaansche talen ; I slechts Fransch.

s Bij de Wet van 1 Dec. 1813 (Stbl. N". 3) werd het gebruik
der Fransche taal in alle justitiële zaken en akten verboden. Voor
de Zuidelijke Provinciën werd bij
Beüuit van ]8 Jidij 1814
(Journ. Off. N". 236,) vastgesteld, dat notariële akten naar de
keuze der belanghebbenden in het Vlaamsch of in het Fransch
zouden kunnen gesteld worden, mits er eene Fransche vertaling
bijvoegende, wanneer deze akten in het Vlaamsch opgesteld, ter
registratie werden aangeboden. Deze laatste bepaling werd inge-
trokken bij
Besluit van 1 Oct. 1814 (Journ. Off. N\\ 69). Zie
VAN HASSELT, Wett. en Besl. III, 721.

8 Besluit van 15 Sept. 1819 (Stbl. N°. 48.)
stukken van de landtaal te bedienen, zonder dat de
Autoriteiten de bijvoeging van Fransche vertalingen
zouden kunnen vorderen, zijnde de Notarissen en
andere Ambtenaren verpligt, als \'t verlangd werd,
dezelfde taal te bezigen. Aan alle regterlijke Amb-
tenaren werd het vrijgelaten om zich van de taal
des Lands te bedienen, en zij weerden daartoe zelfs
uitgenoodigd. Maar \'t geen aanstoot verwekte was,
dat met het jaar 1823 in de genoemde Provinciën
geen andere taal zou gewettigd zijn voor de behan-
deling van open\'.)are zaken en de Ambtenaren, die
alsdan de noodige kennis der landtaal zouden missen,
verplaatst zouden worden. In 1822 werd dit uitge-
strekt tot een gedeelte van Zuidbraband

Het gevolg daarvan was, dat aan de regterlijke
Ambtenaren en Advocaten slechts drie jaren tijds
Averd gelaten om een taal magtig te worden, die
door hen wel verstaan Averd, maar
Avaarin zij al-
thans ,niet geleerd hadden te stellen en zich
Avelsprekend uit te drukken. Welke goede beweeg-
redenen den Koning ook mogen geleid hebben,
zeker is, dat er sterke ontevredenheid door gebo-
ren
Averd.

Een grooter misgreep Avas de oprigting van het
Collegium Philosophicum in 1825. De hoofdzaak
Avas deze. Volgens het toen bestaand Concordaat,
indertijd tusschen Napoleon 1 en den Heiligen
Stoel gesloten, kon in ieder Bisdom een Seminarie
zijn,
Avaarin zij Averden onderwezen, die zich aan
den geestelijken stand
AAdjdden. Die jongelieden
hadden hunns vroegere opleiding in de
geAvone
scholen genoten. Dat Avilden de geestelijken niet
en er AA^erden, naar \'t voorbeeld van Frankrijk,
kleine Seminariën ® opgerigt. Naar het doel der
instelling zouden daar slechts toekomende geestelij-
ken
Avorden onderAvezen; maar Aveldra Averden er
menigte van kinderen opgenomen, die geenszins
voor den geestelijken stand
Avaren besterad. De
geAvone scholen Averden verlaten, daar zij als ge-
vaarlijk door de geestelijken
Averden afgeschilderd,
de kleine Seminariën bloeiden en hulpscholen
(succursales)
Averden er aan toegevoegd. Daaren-
boA^en kwamen uit het zoo ultramontaansgezinde
Frankrijk geestelijke broeders, ® die scholen open-
den ^^ Het middelbaar onderwijs geraakte daardoor
bijna geheel in handen der achterlijke en gansch
niet verlichte geestelijkheid

De Koning Avenschte hierin verbetering en zocht

\' Bij Besluit van 26 October 1822 , {Stbl. N". 46.)

8 Les petits-séminaires.

9 Frères de la doctrine chrétienne, ook Frères ignorantins
genoemd.

i" Il se forma ainsi une multitude d\'écoles qui fleurissaient à
l\'ombre de la protection du clergé, considérés comme des insti-
tutions particulières, elles trouvaient moyen de se soustraire à
la surveillance du gouvernement.
Keverberg, I, 466.

" Le clergé lui-même n\'était pas suffisamment éclairé. Et
cependant c\'était en quelque sorte aux mains du clergé que les
destinées du peuple allaient être remises.
De beaümont-vassy,
Histoire des Etats Européens, Paris, 1843, I, 39. Zonder den
hevigen uitval van
van kampen . Gesch. van den vijftienj. vrede,
Haarl. 1832, 2 D., II, 122, tegen de Belgische geestelijkheid te
beamen, als hij haar voorbeeldelooze onkunde en hardnekkigheid
in \'t vasthouden van middeleeuwsche begrippen ten laste legt,
kan men gerust beweren, dat zij tegen allen vooruitgang ijverde.

-ocr page 319-

vooral de opleiding der priesters ineer in overeen-
stemming te brengen met den geest des tijds

Op den 14\'\'™ Junij verscheen een Besluit, \'
waarbij de Koning uit overweging, dat een groot
getal jongelieden op scholen en instituten was toe-
vertrouwd aan meesters, voor welker geschiktheid
geen waarborg was en tevens, dat de opleiding tot
kundige geestelijken voor de Roomsch Katholijke
Kerk behoorde bevorderd te worden, hoofdzakelijk
bepaalde, dat geen latijnsche scholen, kollegiën of
athenaea zouden mogen opgerigt worden dan met
uitdrukkelijke vergunning van het Departement van
binnenlandsche zaken, en dat alle. zulke inrigtingen,
die zonder toestemming bestonden en deze niet er-
langden, zouden gesloten worden.

Krachtens dit Besluit werden vele zeer bevolkte
scholen gesloten, en dit ook toegepast op zulke,
die door geestelijke broeders werden gehouden
De onderwijzers, die vreemdelingen waren, werden
door gendarmen over de grenzen gebragt.

Grooter opzien baarde een Besluit van dezelfde
dagteekening De Koning lette daarbij „ op de
vertoogen van sommige Roomsch Katholijke Kerk-
voogden, over de ongenoegzaamheid van het voor-
bereidend onderwijs voor jongelieden, die voor den
geestelijken stand bestemd werden." Hij wilde het
opleiden dier jongelieden „ tot bekwame geestelijken
begunstigen en gemakkelijk maken," en besloot tot
het oprigten in de Zuidelijke Provinciën van een
Collegium Philosophicum, waar de bedoelde jonge-
lieden zouden worden opgenomen en het geestelijk
gewaad mogen dragen. Zij zouden o. a. onderwe-
zen worden in de Kederduitsche letterkunde, oude
letterkunde, kerkelijke geschiedenis en kanoniek
regt. Twee jaren na de opening zouden in de Bis-
schoppelijke Seiïiinariën geen kweekelingen meer
worden aangenomen, //tenzij dezelve hunnen stu-
dietijd in het Collegium Philosophicum behoorlijk
zouden hebben volbragt."

Het is naauwelijks te zeggen, welk een schrik dit
Besluit bij de geestelijkheid verwekte. De Aarts-
bisschop van Mechelen de Méan betuigde, dat het
hem als een donderslag in de ooren klonk, niet
slechts voor de Hoofden der Diocesen (de Bisschop-
pen) maar voor geheel de geestelijkheid en al de
katholijken, die nog aan de oude godsdienst der
Belgen gehecht waren ^ De Bisschop van Namen
schreef den Koning, dat degenen, die Z. M. dit
geraden hadden, de ware vrienden des Konings niet
waren, en dit Besluit ontsteltenis zou te weeg
brengen bij Z. M. katholijke onderdanen. Hij vroeg
of aan leerlingen, die in het Colleo-ium wa-

o \' o

ren onderwezen door Hoogleeraren, buiten den

\' Besluit van 14 Junij 1825 {StU. N\'. 55) houdende eenige
wijzigingen, in de bestaande verordeningen nopens de Latijnsche Scho-
len , Kollegien of Kollegien onder de benaming van Athenaea.

2 Als te Namen, Luik en elders.

3 Besluit van den 14 Junij 1825 (Stbl. 56J waarbij de
oprigting bemlen wordt aan een der Hooge Scholen van het Bijk
van een Collegitan l\'hilosophieum, ten behoeve der Room&ch-Katho-
lijke jongelingen , die voor den geestelijken stand bestemd zijn.

* Lettre de Monseigneur VArchevêque de Malines en réponse à
la lettre de M.r.
GOB.-iu. De gerlache , III, 54.

Aartsbisschop gekozen, door de Bisschoppen de
roeping wel zoude toegekend worden voor den
heiligen priesterstand? En zoo niet, dus was zijne
gevolgtrekking, zouden er geene priesters meer
zijn. Hij smeekte den Koning, in naam van zijner
Majesteits vier millioen katholijke onderdanen,
waaronder toch drie millioen nog wel geloovig zou-
den zijn, om niets te veranderen in het onderwijs,
dat, gedeeltelijk godsdienstig zijnde, den Bisschoppen
toebehoorde

Van wege den Paus, hoezeer der geestelijkheid
aanradende om lijdelijk te blijven, was te kennen
gegeven, dat het hart Zijner Heiligheid door de
diepste smart bij het lezen van \'s Konings Besluiten
gegriefd was De geestelijkheid vond alzoo steun
bij het Hoofd der Kerk

De Koning echter, bij wien het een hoofdtrek in
het karakter was, dat hij stijf vast stond op hetgeen
hij zijn regt noemde hield vol. Het Collegium
Philosophicum werd opgerigt en ongelukkigerwijze
te Leuven in hetzelfde gebouw, waar Josef II,
vijfendertig jaar te voren, zijn Groot-Seminarie
geplaatst had. De gansche maatregel werd nog
verscherpt doordien vele ouders hunne kinderen
buitenslands zonden om daar in de voorbereidende
wetenschappen onderwezen te worden. De Koning
wilde dit beletten en vaardigde w-eldra een bevel
uit, dat voortaan geen jongelieden, die buitenslands
de humaniora hadden geleerd op een der Hooge-
scholen of tot het Collegium Philosophicum zouden
worden toegelaten, en dat zij en degenen, die hunne
academische of theologische studiën buitenslands
mogten hebben gedaan, door den Koning tot geene
ambten benoemd, noch tot het bekleeden van geeste-
lijke bedieningen zouden toegelaten worden Dit laat-
ste gaf daarom groote ergernis, wijl men meende,
dat hierdoor inbreuk op de Grondwet gemaakt

\' Lettre de VEvèque de Namur. De geklache , III, 57. De
toon van al de vertoogen der geestelijkheid was, hoezeer eerbie-
dig en gepast, nogtans onverbloemd. In den aangehaalden brief
komt deze zinsnede voor. u Je sais que la défection de la foi
fait des progrès sensibles, pour le malheur des états , autant que
pour la religion. Grâces à tant de feuilles périodiques licencieu-
ses , à tant d\'ouvrages immoraux, obscènes.... grâces à des
missionaires, non pas étrangers, mais indigènes qui parlent hau-
tement contre les prêtres, contre la religion catliolique et même
contre toute religion et disent que l\'on est aujourd\'hui très-
éclairé. Ces propos me rappellent une réponse de feu M. de
Beaumont, Archevêque de Paris, que je me permets de citer
à V. M. //Convenez, Monseigneur," lui disait un seigneur
de la cour, // que nous avons atteint le siècle des lumières."
//Oui," répondit l\'Archevêque, //mais c\'est le diable, qui tient
la chandelle."

® Letti-e de Mgr. mazio à VArchevêque de Matines. De geb-
lach , III
, 59.

\' Woorden van Mr. d. j. van ewijck , in diens Levensberigt
door Mr.
h. j. koenen in de Handelingen van de Maatsch. d. iV_
Letterk. te Leiden voor 1859 , bl. 199. //Hij moest" dus ver-
volgde
van ewijck, //door overmacht gedrongen en als gedwon-
gen worden ; anders gaf hij niet toe. Zéé in de zaak van de
Eijnvaart; zoo ten aanzien van het behouden van
van maanen als
Minister; zoo in het volhouden van het
Collegium Philosophicum;
zóó in de zaak van den opstand van België."

8 Besluit van 14 Augustus 1825 (Stbl. N\'. 64) houdende be-
palingen omtrent de Nederlandsche jonge lieden wélke buitenslands
in de humaniora onderwezen worden.

-ocr page 320-

14

werd ^ Weldra werden al deze Besluiten ter sprake
gebragt in \'s Lands Hooge Vergadering. Het gold
geen wetsontwerpen er moest niet gestemd worden;
maar bij het indienen der begrooting werd de ge-
legenheid waargenomen om de wettigheid der maat-
regelen te toetsen. Met geen zekerheid kan dus
bepaald worden, welk het gevoelen van de meer-
derheid der Belgische afgevaardigden was. Vielen
schijnen gemeend te hebben, dat het beter was zich
officieus tot de Regering te wenden. Twee hurmer
Reypbins en Dotrenge voerden het woord ter
verdediging van \'s Konings maatregelen. De eerste
sprak over den veel te grooten invloed der geeste-
lijken, en hoe het Bestuur met v/ijsheid gezorgd
had, dat voor het toekomende er een verlichte en
welonderwczene priesterschap in België zoude zijii.
Dotrenge bestreed vooral de gedachte, dat het
Collegium Philosophicum hetzelfde zoude zijn als
het Groot-Seminarie van Jozef, alwaar godgeleerd-
heid werd onderwezen, \'t geen hier niet geschiedde.
,/Men zegt" riep hij uit: dat kerkelijke geschiedenis
en kanoniek regt tot het uitsluitend gebied der
Bisschoppen behooren. Ik meende, dat geschiedenis,
welke dan ook, tot het gebied van elk een behoort.
Het ultramontanisme is zoo v/erkzaam, zoo on-
dernemend en streeft naar \'t zelfde doel als altijd.
Nooit waren er zoovele ultramontaansche stormen
op h\'anden." Hij besloot met deze woorden: //Ik
zal mijne lange rede eindigerj met een korte bede
aan den Koning. Sire! bewaar ons voor de Jezui-
ten, maar verlos ons van het gemaal, waarvan zij
zich, zoo noodig, als een krachtig hulpmiddel zou-
den bedienen." ^

Talrijker waren de Belgische stemmen, die de
onregtmatigheid van \'s Koning Besluiten in \'t licht
stelden en de noodlottige gevolgen er van schetsten.
Dezen ^ kwam het onbehoorlijk voor om een armen
dorpsgeestelijke twee en twintig takken van weten-
schap te willen leeren; vooral moest geen dwang in
zaken van godsdienst worden geoefend, \'t geen
nooit iets goeds voortbragt. Een ander ^ zag hier
schending der grondwetsartikelen, die vrijheid van
godsdienst waarborgden en zelfs van het Tractaat

O "

van London, hetwelk vaststelde dat niets ten deze
zoude worden veranderd Het Collegium te Leu-
ven benadeelde, volgens hen, de vrijheid op zich
zelve niet, maar wierp die omver, zoodra het de
verpligting oplegde om dat onderwijs te volgen en

\' Le Ministère ne s\'aperçut pas que cette- mesure était une
infraction flagrante aux articles 9 et 10 de la loi fondamentale.
De smet, II, 303. Art. 9 zeide: Tot alle andere bedieningen
zijn alle de ingezetenen zonder onderscheid benoembaar welke
geboren Nederlanders zijn. Eu Art. 11: leder is zonder onder-
scheid van rang of geboorte tot alle ambten en bedieningen be-
noembaar.

2 De 6eklache, II, 163 svv.; Ill, 108 svv.

3 de gerlache.

* De secüs.

® Art. 190. De volkomen vrijheid van godsdienst wordt aan
elk gewaarborgd.

- Art. 191. Aan alle godsdienstige gezindheden in het Koningrijk
bestaande wordt gelijke bescherming verleend.

® II ne sera rien innové aux articles de la constitution qui
garantissent une protection égale à tous les cuites.

te meer nu het de belangen gold van vier vijfden
der bevolking , die katholijk zijn.

Men moet erkennen, dat de bedoeling des Konings
in deze loffelijk was. Een staatsambtenaar die
een werkzaam aandeel aan de oprigting van het
Collegium Philosophicum had, zeide er later van,
dat het eene verzachte navolging was van \'t geen
op de Pruissische Universiteiten bestond, en in over-
eenstemming met de beginselen, sedert jaren in
Oostenrijk in werking: daar hier geene katholijke
faculteiten opgerigt werden, men zich niet met
de dogmen bemoeide, en alleen onderwijs gegeven
werd in de oudeen nieuwe letteren, geschiedenis enz.

Stellig was men-echter te ver gegaan door kerke-
lijke geschiedenis en kanoniek regt te laten onder-
wijzen, die wel niet tot het leerstellige, maar zeer
zeker tot de godgeleerdheid behooren te meer
daar verscheidene Hoogleeraren, hoewel katholijk,
bekend stonden als niet zeer gehecht aan hun
kerkgenootschap. Koning Willem stond hierin
gelijk met Josef IL Beiden wilden het goede,
maar toonden den volksgeest niet te kennen. Wel-
daden laten zich niet opdringen, en gewis heeft
de oprigting van het Collegium Philosophicum tot
het losbreken van den storm van 1830 bijgedra-
gen \'t Is waar de latere gebeurtenissen hebben
Koning Wiilem\'s inzigten geregtvaardigd. IJverde
men onder
zijne regering voor de E\'ransche spraak
en den geestelijken invloed, in onze dagen tracht
men in België de zoogenoemde nationale taal te
doen herleven en bestrijdt men de geestelijken met
hevigheid en echter blijft het waar, dat men toen
aldaar niet rijp was voor een verbeterd, geestelijk
onderwijs en zich de taal niet wdlde laten opleggen
door een Bestuur, dat men als vreemde overheer-
sching beschouwde en dat België, zoo meende men,
voor Holland wilde doen bukken. \'

Ziedaar de omwenteling voorbereid. Een onmid-
delijke schild verheffing volgde, als in Frankrijk bij
de Ordonnantiën van Karei X, niet; maar het zaad
vfas gestrooid, dat slechts al te spoedig ontkiemde.

Het waren vooral de \'geestelijkheid en de adel, die
van hun aanzien bij \'t volk gebruik maakten om
den toestand als ondragelijk te schetsen^ en scheen

H

-A

Van ewijck , toenmalig Administrateur voor het onderwijs
in \'t aangeh.
Levensberigt, bl. 199.

® Dit wordt zelfs erkend door de onbepaalde lofredenaars van
WILLEM I als N. G. VAN KAMPEN, Gesck. V. d. vijftienj. vrede,
II, 122. //De geestelijkheid niet alleen," zegt hij: //maar zelfs
vele gemoedelijke Eoomschen begrepen, dat men te ver ging met
deze zuiver godgeleerde onderwerpen aan het onderwijs en zelfs
aan het toezigt der geestelijkheid te onttrekken."

^ Mr. H. J. KOENEN, Levensb. bl. 198; DE GERLACHE zegt
II, 139. //De là le pétitionnement ; de là l\'union, de là la
révolution," en TU: 88. //J\'avais dès lors le pressentiment
et
et j\'ose même dire la conviction la plus absolue que Guillaume
en maintenant ses arrêtés détruirait son repos et la paix de ses
états. Et certes les avertissemens ne lui ont pas manqué."

//Quel étrange contraste;" zegt de gerlache, III, 109.
// dotrenge et reyphins mourureut desespérés et politiquement
deshonorés après le triomphe de la révolution belge et s\'ils
avaient vécu jusqu\'en 1^50 ils auraient pu trôner glorieusement
au banc des ministres belges de cette époque, qui dans leur
loi sur l\'enseignement secondaire rescuscitèrent les systèmes de
1825 proscrits en 1830."

-ocr page 321-

15

voor het uiterlijke meer overeenstemming tusschen
Noord en Zuid te bestaan, het was enkel schijn,
want in \'t laatst van 1828 begonnen de voorboden
van een geregeld verzet tegen de Regering door het
indienen van duizenden verzoekschriften, die in
sterke bewoordingen vrijheid van drukpers en on-
derwijs, afschaffing der belasting op \'t gemaal,
herstel der gezworenen in de regtspleging, verant-
woordelijkheid der Ministers en vrij gebruik der
Fransche taal verlangden, ja eischten \\ En zoo
algemeen was dat dusgenaamde petitionnement, dat
de vrijzinnige leden der Tweede Kamer uit het
Zuiden wel genoodzaakt waren zich der geestelijkheid
aan te sluiten, omdat hunne lasthebbers het wensch-
ten De vereeniging der Katholijken en Liberalen
was tot stand gekomen. Zij , die zoo menigmaal
elkander hadden gegriefd en beleedigd, beoogden
nu het zelfde doel: bestrijding en welligt omver-
werping der Hollandsche overheersching

Naauwelijks was de zitting der Staten Generaal
in \'t laatst van 1828 te Brussel geopend, of de
Brouckère stelde een ontwerp van wet voor, hou-
dende afschaffing der bestaande verordeningen op
de drukpers \\ Het w^as een der vele blijken van
onvergenoegdheid der Belgische leden met den gang
der zaken, en van toen af tot het einde stonden in
de Tweede Kamer de Noordelijke en Zuidelijke le-
den in volle wapenrusting tegen over elkander. Bij
den Koning zeiven zien we Aveifeling tusschen
strengheid en toegeven. Tenzelfden tijde, dat hij
het gedrag der petitionarissen voor infaam verklaar-
de ^ wijzigde hij, in den loop van 1829 en 1830,
de bepalingen nopens het Collegium Philosophicum
en de Taal aanmerkelijk, en zelfs na de zooveel
geruchtmakende Boodschap van 11 December 1829
die de oppositie schrik moest inboezemen, werd
nog steeds aan de onstuimig geuite wenschen ge-
hoor gegeven.

t, Van nu voortaan" zoo luidt een Koninklijk
Besluit van 20 Junij 1829 „ zal de bijwoning der
lessen van het Collegium Philosophicum ophouden

\' Lastûkagek, a. w. II, 469.

2 13it getuigt zelfs de geulache, II, 302.

^ Wanneer de zoogenaamde Union catholique-libérale tot stand
kwam moge twijfelachtig zijn, zeker is, dat de opentlijke ver-
broedering in \'t jaar
1828 moet gesteld worden. De beaümokt-
VASSY, p. 31, stelt die veel vroeger. //l\'Union," zegt hij : «dont
l\'importance ne fut appréciée qu\'en 1828, existait déjà vers la
fin de l\'année
1817, et ce fait mérite d\'être constaté." Van
kampen,
Vijftienj. vrede, II, 371 meent, dat dit behoort tot de
nog onopgeloste vraagstukken onzer geschiedenis.

* Lastdeages, II, 461.

® De gerlache, II, 213. //Au mois de Juin 1829 Ie roi
vint à Liège ... Il dit aux membres de la régence : // ... Je vois
maintenant ce que je dois croire de ces prétendus griefs dont on
fait tant de bruit ! On doit toat cela aux vues de quelques hom-
mes qui ont leurs intérêts à part.
Cest une conduite infâme /";
tan lennep, Voorn. Geschied. IV, 3, 109.

« lastdr-iger, II, 510; T. lennep, V. G. IV, 3, 111:
//Eindelijk begreep de Koning, dat het meer dan tijd was, zijn
gezach en zijn rechten met klem en waardigheid te handhaven.
By een boodschap aan de Kamer, ten geleide van een ontwerp
van wet ter beteugeling der Drukpers, legde hy zijn gevoelens
ondubbelzinnig en krachtig bloot.... Ongelukkig werd de krach-
tige taal, die gesproken was, door geen krachtige daden ge-
volgd." Zie de Boodschap bij
de gerlache , III, 284, svv. of
Staats-Courant 1S29, N". 293, bijv.

verpligtende te zijn en facultatief worden voor de
jongelieden, die zich tot de studie der godgeleerd-
heid in de Bisschoppelijke Seminariën bestemmen."
By Besluit van dezelfde dagteekening ® w^erd den
Kerkvoogden vergund om, na openbaar onderzoek,
Roomsch Katholijke jongelingen in de Seminariën
op te nemen, die hunne voorbereidende studiën
binnen het Rijk elders dan in het Collegium Philo-
sophicum volbragt hadden.

Weinige maanden later werd ook de strenge be-
paling nopens de voorbereiding buitenslands merke-
lijk verzacht en hun, die zich binnen een bepaald
tijdstip aanmeldden, al hadden zij buiten het Rijk
hunne voorbereidende studiën gedaan, de opneming
in de Bisschoppelijke Seminariën vergund Het
sprak van zelf, dat dit alles gelijk stond met een
geheele opheffing van het met zoo veel zorg opge-
rigte Collegium Philosophicum, dat met rassche
schreden zijne ontbinding te gemoet ging

De Koning had als aanleiding tot deze verande-
deringen de overeenkomst met den Pauselijken Stoel,
op 18 Junij 1827 gesloten, genoemd. Dat Concordaat
was eerst met gejuich ontvangen; maar toen men
zag, dat de uitvoering er van bemoeijelijkt werd,
was dit een nieuwe grieve tegen het Bestuur

Ook nopens het gebruik der Hollandsche taal had
de Koning toegegeven, door eerst te vergunnen dat
notariële acten in een andere taal zouden moo-en

O

worden opgemaakt, en in strafzaken de beklaagden
of de getuigen, die de Nederlandsche taal niet ver-
stonden, in een andere mogten gehoord worden\'^, en
later toen de afval zeer digt genaderd was, dat

\' Besluit van den 20 Junij 1829 (Stbl. N°. 49) waarbij de
bijwoning der lessen van het Collegium Philosophicum facultatief
worden verklaard.

8 Besluit van den 20 Junij 1829 (&thl. 50) betrekkelijk de
opneming van kweekelingen in de Bisschoppelijke Seminariën.

9 Beduit van 2 October 1829 (Stbl. N°. M) houdende nadere
bepalingen omtrent de Bisschoppelijke Seminariën.

Dr. j. j. f. wap in zijn Levensberigt van den Hoogl. vis-
scher,
Hand. van de M. d. N. L. te Leiden voor 1859, bl. 70,
zegt daaromtrent :
Visscher wijdde zich nu geheel aan zijne
leerlingen in het Collegium Philosophicum , wier getal ruim drie-
honderd bedroeg. Nog geen derde-half jaar levens was echter
door de Staatkunde aan het Collegium Philosophicum toegestaan ,
den 20 Junij 1829 hief de Regering de verpligting op, om er
de lessen te volgen, waardoor die Inrigting nu ook van zelf wei
vervallen moest.

De smet, II, 309. Les coeurs s\'ouvrirent à l\'espérance.
On loua le roi avec effusion. Malheureusement l\'exécution du
concordat souffrit de nombreuses difficultés, et l\'indignation du
peuple fut d\'autant plus vive, qu\'il avait été plus prompt à
manifester sa joie.

De gerlache, II, 190. Les Catholiques entonnèrent des hym-
nes à la gloire du roi Guillaume. Je fus da nombre . .. Mais
on fit entendre au roi que son ambassadeur, le comte de Celles,
avait été vaincu en fait d\'habileté par les diplomates italiens.
Dès lors il ne songea plus qu\'à éluder l\'exécution du concordat.

12 Besluiten van 28 Jugustus 1829 (Stbl. N°. 58 en 59)houdeiide
nadere bepalingen omtrent het gebruik der Ned. taal in strafzaken
en openbare akten.

Besluit van 4 Junij 1830 (Stbl. N°. 19^ houdende wijzigin-
gen in de bestaande bepalingen op het stuk der onderscheidene talen
in het Rijk in gibruik.

//Le Roi," zegt keverberg, 1, 534, //crut devoir faire une
dernière et décisive concession à une erreur professée. Il rendit
donc dans toute la Belgique l\'usage officiel des langues, à-peu-
près entièrement facultatif."

-ocr page 322-

16

alle acten en aankondigingen in de taal, die de
belanghebbenden verkozen, zouden geschieden, en
zelfs, dat de Fransche taal in de pleidooijen kon
worden gebezigd, en ieder zijne belangen bij open-
bare magten in de Fransche taal mogt voordragen.
En, alsof de scheiding reeds vooruitgezien werd,
volgde deze bepaling: u De Nederlandsche taal wordt
in administratieve, finantiële en geregtelijke zaken
bij uitsluiting behouden voor de provinciën Noord-
braband, Gelderland, Holland, Zeeland, Vriesland,
Overijssel, Groningen en Drenthe." Maar geen
toegeven baatte meer; het werd als zwakheid be-
schouwd , en \'t verzet putte er nieuwe krachten uit

De drukpers werd bandeloos, de veroordeelingen
doelloos; want de overtreders werden als slagtolïers
beschouwd. En toen nu in Frankrijk de Julij dagen
van .1830 het voorbeeld gaven, hoe men Vorsten
van den troon stoot, kende de haat tegen de Hol-
landsche overheersching geene grenzen meer. Ko-
ning Willem, die de magt der geestelijkheid had
willen beperken, werd gelijk gesteld met Karei X,
die haar naar de oogen zag. Even als de Bourbons,
had de Nassauer, zoo riep men, de bezworen
Grondwet geschonden ; in hetzelfde lot moest hij
deelen Geen maand was verloopen, of die be-
dreigingen sloegen tot daden over, en op 25 Au-
gustus 1830 verkondigden de vlammen, die uit het
hôtel van den Minister van justitie oprezen, dat
een nieuwe omwenteling was uitgebarsten.

Vergeefsch waren de pogingen des Konings om
door wapengeweld het
0})roer te dempen ; vergeefsch
de pogingen des Prinsen van Oranje, die voor de
onafhankelijkheid van Nederland zijn bloed had
gestort ^

In België was alle gedachte aan hereeniging ver-
dwenen en met ongewonen spoed maakte men zich
tot de oprigting van een nieuwen Staat gereed
Koning Willem zag, dat zijne middelen tot beteu-
geling van den opstand onvoldoende waren, en reeds
op 5 October had hij de gewapende tusschenkomst
der Mogendheden, die de acht artikelen hadden
geteekend ^ ingeroepen; maar het antwoord door
Groot-Brittanje gegeven was een weigering, op grond,
dat het zenden van troepen te laat (tardif) was

\' De smet, n, 313. Le roi se trompa dans ses calculs:
l\'oppositiou ne pouvait plus avoir foi dans des promesses restées
si souvent saus effet, et elle n\'était pas dans une attitude à se
contenter de demi-mesures.

2 De geklache, II, 345. Voilà, disait-on, comme on fait
une révolution ! Un roi se parjure et on le chasse ! Vivent les
barricades ! Vivent les bras populaires pour écraser le despotisme
et ses satellites !

® Naauwelijks behoef ik te wijzen op eosscha\'s Heldenâ. te
land,
m, 2de stuk en op zijn Leoen van willem II, waar de
gebeurtenissen met geheel het talent des onpartijdigen geschied-
schrijvers zijn ontvouwd.

\' Op 35 September werd een voorloopig bestuur ingesteld.

4 October kwam het Congres bijeen.

28 October werd een ontwerp van grondwet openbaar gemaakt.

18 November België onafhankelijk verklaard.

23 November besloot men voor de eenhoofdige regering.

23 November werden de Nassau\'s uitgesloten.

\' Oostenrijk, Frankrijk, Engeland, Pruissen en Rusland.

® Antwoord van Lord Aberdeen aan falck eerst op 17 Oc-
tober gegeven.
Nothomb, p. 85, volgens de Papers relative to
the affairs of Belgium.

De revolutie had het slagveld verlaten; de beslis-
sing zou niet door het zwaard, maar door het kabinet
geschieden. Op verzoek van den Koning hadden
de vijf groote Mogendheden te London himne ver-
tegenv/oordigers vereenigd, wier pennen zich zou-
den moeten afslooven in het ontwerpen van meer
dan zeventig Protocollen. Dit diplomatieke klu-
wen te ontwinden is geen ligte taak. Door het
ondergeschikte en mingewigtige ter zijde te stellen
en alleen op die staatsstukken te wijzen, welke op
den toestand van Noordnederland van onmiddelijken
invloed waren, zal het echter mogelijk zijn een
denkbeeld van den loop der onderhandelingen te
geven.

Te regt heeft men opgemerkt, dat deLondonsche
Conferentie van den beginne af de Onmogelijkheid
eener hereeniging tusschen Holland en België ais
grondslag aannam Zeer spoedig zou dit blijken.
Jn het eerste Protocol dier lange reeks, dat van
4 November 1830, was dat nog niet zigtbaar. Er
wordt alleen ge.sproken over de beste middelen om,
in overleg met Z. M., een einde te maken aan de
onlusten, die in zijne staten zijn uitgebarsten; maar
tevens besluit de Conferentie om een einde te ma-
ken aan het bloedvergieten, en beveelt, dat men
van beide zijden zich achter de linie zal terugtrek-
ken, die vóór Mei 1814, de bezittingen van den
Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlanden af-
scheidde van die, welke bij zijn grondgebied zijn
gevoegd om het Koningrijk der Nederlanden te
vormen. Terstond was er geschil over het regt
verstand dier woorden. De Belgen meenden, omdat
Staatsvlaanderen eerst den 20®\'®° Julij 1814 ^ bij
Zeeland gevoegd was , dat \'s Konings troepen ook
daaruit zouden moeten wijken. De gevolgtrekking
was onjuisc; want zij vergaten, dat reeds bij de
Grondwet van 29 Maart 1814 Staatsvlaanderen
voorloopig bij Noordbraband gevoegd was. Ook
Maastricht moest, volgens hen, door den Koning
ontruimd worden, daar het op 30 Mei niet tot de
Vereenigde Provinciën behoorde. Feitelijk was dit
waar, daar het eerst drie maanden later onder het
beheer van den Souvereinen Vorst werd gesteld.
Maastricht was echter met de omliggende ffcbrok-

oo ö

kelde gedeelten regtens, als oud Generaliteits-land

O O \'

bezitting van den Souvereinen Vorst Koning

\' Ingevolge het bepaalde bij Art. 4 van het Protocol van
Aken van 15 Nov. 1818, waarin men o. a. las, dat, zoo de vijf
Groote Mogendheden of hunne vertegenwoordigers zich vereenigden
om de tractaten van 1815 in stand te houden, en zoo aldaar de
belangen van andere Staten van Europa moesten behandeld wor-
den , die vereeniging niet zou plaats hebben dan naar aanleiding
van een stellig verzoek der Staten wie het aanging ; en aan het slot :
Sous la réserve expresse de leur droit d\'y participer directement
ou par leurs plénipotentiaires. Het was daarom dat
anton rein-
hard falck,
onze afgezant te Loudon, deel nam aan de Conferen-
tie. Zie
e. g. lagemans, iu zijn nuttigen en naauwkeurigen arbeid:
Recueil des traités et conventions conclues par le royaiime des Pays-
Bas avec les Puissances étrangères, depuis
1813 jmqiCà nos jours ;
la Haye
1858, 4 V. I, ii en II, 33.

® Lagemans, o. c. I, ii.

» Zie de Beschrijving der tiende Kaart, bl. 10 en de Kaart
zelve, waarop die dagteekening in Staatsvlaanderen vermeld staat.

\'O Art. 54. Zie Beschrijving der tiende Kaart, bl. 10.

" Men zie den vroegeren toestand op de zesde Kaart en
aldaar het Carton :
de Bezittingen aan de Bovenmaas.

-ocr page 323-

17

Willem wilde Staatsvlaanderen en Maastricht be-
houden, maar was bereid Antwerpens Citadel en
de Scheldeforten te ontruimen. De Belgen hielden
vol en het gevolg der gewisselde nota\'s en memo-
riën was, dat een wapenstilstand werd aangegaan,
maar de troepen in de wederzijdsche stellingen
bleven tot dat een lijn van afscheiding zou zijn
vastgesteld \\ Hierdoor bleef echter Venio, dat in
November 1830 door den^Generaal Schepern aan
Daine was overgegeven, door de Belgen bezet.

Reeds den 20 November was de teerling gewor-
pen. In het Protocol van die dagteekening toch ^
verklaart de Conferentie, dat de gebeurtenissen der
vier laatste maanden hadden bewezen , hoe de ge-
heele en volkomene vereeniging welke de Mo-
gendheden beoogd hadden, niet verkregen, en on-
mogelijk was geworden, en het dus onvermijdelijk
was om andere schikkingen te beramen. De Con-
ferentie zou zich derhalve bezig houden om de
toekomende onafhankelijkheid van België te ver-
binden met den inhoud der tractaten en het Euro-
pesche evenwigt.

De geheele meening werd duidelijk nu het Voor-
loopig Bewind van België uitgenoodigd werd om
Commissarissen naar London te zenden, want dit
stond gelijk met de erkenning van België als Staat ^
Reeds twee dagen later diende Falck een protest
bij de Conferentie in, waarin hij betuigde zich te
verwonderen over den ongewonen spoed, waarmede
de Plenipotentiarissen als grondslag hadden aange-
nomen : de onmogelijkheid van alle vereeniging
tusschen Holland en België, daar zij, volgens hunne
eigene uitdrukkingen toegestemd hadden om te
raadplegen over de beste middelen om, in overleg
met Z. M. een einde te maken aan de onlusten ,
die in zijne Staten waren uitgebarsten." u Hier"
zeide hij heeft geen overleg met Z. M. plaats
gehad; \'t is zelfs niet beproefd. Een eerste gedach-
tenwisseling is terstond gevolgd door een allerge-
wigtigste beslissing, en toen Europa verwachtte,
dat men den knoop ontwarren zou, heeft men dien
doorgehakt."

Falck ontwikkelt verder, hoe een administratieve
scheiding genoegzaam zoude zijn, en het besluit
der Conferentie aandruischte tegen de bestaande
Tractaten Hij eindigde met een stellig protest
tegen dat besluit.

Koning Willem diende daarenboven\' een met
waardigheid gestelde verklaring in, waarin hij zich
beriep op het Tractaat van Parijs van 1814 en het
besluit der Conferentie een verkorting zijner regten
noemde. // De uitbreiding van \'t grondgebied der
Vereenigde Provinciën," luidde het, „ is daarenboven

éi

\' Protocol van 17 November 1830 in \'t Recueil I, 9 svv.;
van Kampen, Gedenkboek van Nederlands moed en trouw, Haarl.
1834, bl. 183.

Recueil, 1, 44, waar dat Protocol met volle regt : Pièce
importante wordt genoemd.

^ Amalgame parfait et complét. In de Acht Artikelen heette
het : Eéunion intime et complète. Zie
Beschr. der tiende Kaart,
bl. 15.

4 Zie Aant. 7, bl. 16.
s Protocol van 4 Nov. 1830. Zie bl. 16.
® Recueil, I, 46, svv.

XI
onder bezwarenden titel verkregen, de opoffering
namelijk van verschillende harer koloniën en de
verpligting om vestingen in de Zuidelijke Provinciën
te bouwen. De Conferentie heeft zich wel is waar
vereenigd op uitnoodiging des Konings, doch geens-
zins gaf dit haar het regt om aan hare Protocollen
eene strekking te geven, geheel in wederspraak met
het doel waartoe hare hulp ingeroepen was. In
plaats van mede te werken tot herstel van orde in
Nederland, leiden die Protocollen slechts tot uit-
eenscheuring van het Koningrijk." ^

De Belgen van hunne zijde dienden eene Nota
in waarin gezegd werd, „ dat België met geen
mogelijkheid een onafhankelijke Staat kon zijn zon-
der het bezit van den linker-Scheldeoever, de
geheele Provincie Limburg en \'t Groothertogdom
Luxemburg." Staatsvlaanderen, Maastricht en om-
liggend land zouden ons, volgens die bewering,
ontnomen zijn geworden. De Conferentie, die trou-
wens geen de minste acht op Koning Wiilem\'s
protest had geslagen zond de ontvangen Nota
terug met de opmerking, dat eene overeenkomst
op die wijze ondoenlijk zou zijn en daardoor een
stelsel van vergrooting en verovering gehuldigd
worden, dat geheel in strijd zou wezen met de
Europesche staatkunde.

Het jaar 1831 was naauwlijks begonnen of de Lon-
donsche Diplomaten waren reeds gereed met de grens-
lijn, die het voor onvereenigbaar verklaarde Noord en
Zuid zoude scheiden De bedoeling was om de
algemeene beginselen te regelen, waarnaar de gren-
zen zouden getrokken
Moorden. Wij zouden be-
houden \'t geen wij bezaten in 1790. België zou
gevormd worden van al wat verder het Koningrijk
der Nederlanden van 1815 gevormd had , behalve
het Groot-Hertogdom Luxemburg. Daar hierdoor
beide Staten echter enclaveringen (ingesloten stuk-
ken) in elkanders gebied zouden bezitten, moesten
er ruilingen beraamd worden, ten gevolge waarvan
elke Staat een zamenhangend geheel zoude uitmaken.

Zoo men zich herinnert in welken zonderlingen
toestand ons republikeins ch grondgebied in Noord-
braband en vooral in Limburg verkeerde gevoelt
men welk een rijke bron voor geschillen hier ge-
opend was. De Conferentie had voorzeker niet
gedacht aan de Noordbrabandsche of Geldersche
enclaven, zoodat, volgens hare uitspraak, Zevenaar,
Bokhoven, Megen, Ravestein, Boxmeer, Oefelt,
Gemert en welligt Bergen op Zoom aan België
waren toegewezen. Wij toch bezaten dat alles niet
in 1790 en het behoorde niet tot-het grondgebied
der Republiek Met Bergen op Zoom was het

\' Recueil, 1, 80 ; noïhomb , p. 97.

® Op 3 Januarij 1831 door het Comité diplomatique, dat bij
het Voorloopig Bewind gevoegd was.

® De Koning had verlangd , dat men zijn protest in een der
Protocollen opnam. Het werd geweigerd.
Nothomb, p. 98, zegt
volkomen waar : //Ces protestations auxquelles on n\'eut aucun égard."

\'O Protocol van 30 Januarij 1831 N". 11. Recueil, I, 70.

1\' Zie de zesde Kaart en aldaar het Carton der Maasbezittingen.

Zie omtrent Zevenaar, eerst in 1807 aan ons afgestaan.
Beschrijving der achtste Kaart, bl. 33, en voor de andere Beschr.
der zevende Kaart,
bl. 15 en de vroeger aldaar aangehaalde Kaart-
beschrijvingen.
Zij waren eerst in 1800 bij de Bataafsche Republiek
ingelijfd.

3

-ocr page 324-

twijfelachtiger. Het was onder de Souvereiniteit
van H. H. Mögenden geweest. Evenwel achtte men
eene cessie aan de Republiek in 1801 niet overbo-
dig \\ Naar den letter van het Protocol zoude
België ons die enclaven, daar die ons noodig waren
om eeu zamenhangend grondgebied te vormen,
hebben moeten afstaan door ruiling. Maar dan
moesten wij den Belgen iets in de plaats kunnen
geven. Wat kon dat zijn? Was de bedoeling, dat
wij voor de Geldersche en Noordbrabandsche en-
claven in ruil zouden geven \'t geen wij in 1790 in
Limburg bezaten? Dan konden Venlo, Montfoort,
Valkenburg, \'s Hertogenrade en de helft van Maas-
tricht daartoe dienen l Wij zouden daardoor echter
geheel Limburg verloren hebben, dat, gelijk later
bleek, de bedoeling niet was.

In zeer sterke uitdrukkingen protesteerde het
Nationaal Congres, in naam van het Belgische
Volk, op 1 Februarij 1831, tegen het Protocol van
20 December. Het zag in de bewoordingen van dat
staatsstuk een stellige schending van het beginsel
van non-interventie. Het protesteerde tegen elke
grensbepaling, die men aan de Belgen, zonder de
toestemming van hunne vertegenwoordigers zou
willen opdringen. En zoo hoog rees de toon, dat
aan \'t slot gezegd werd: i, Het Congres zal in ^een
geval ten gerieve der vreemde Kabinetten, afstand
doen van de uitoefening der Souvereiniteit hem
door het Belgische Volk toevertrouwd. Het zal
zich nimmer onderwerpen aan een beslissing, die
de volkomenheid (l\'intégrité) van het grondgebied
vernietigen en de vertegenwoordiging des Volks
schenden zoude. Het Uitvoerend Bewind wordt
belast met de openbaarmaking van het tegenwoor-
dig protest, hetwelk aan de Conferentie te London
zal worden gezonden." ®

Dat de vereeniging tusschen Noord en Zuid moest
ontbonden worden, Avas overigens door alle partyen
erkend en werd ook door onze Staten Generaal
verlangd. Bij een adres aan den Koning ^ verklaar-
den zij, dat zijzelven en de Natie die zij vertegen-
woordigden, wel verre van eene hereeniging met de
Zuidelijke Provinciën te wenschen, naar niets zoo
zeer haakten als naar eene onherroepelijke schei-
ding op billijke voorwaarden. En weldra verkon-
digde het Protocol van den 18 Februarij 1831 ^
dat
Z. M. de Koning der Nederlanden geheel en
volkomen toetrad tot de grondslagen van scheiding
van 20 Januarij. Die grondslagen werden tevens ®
door de Conferentie onomstootelijk en onherroepelijk
verklaard, onder bijvoeging dat België\'s onafhanke-
lijkheid niet dan op de gestelde voorwaarden door
de vijf Mogéndheden zou worden erkend, en elke
onderneming der Belgen op het terrein, dat volgens
\'t Protocol van 20 Januarij Hollandsch was, zou
worden gehouden voor een vernieuwing van den

18

worstelstrijd waaraan de Mogendheden hadden be-
sloten een einde te maken.

Men zou gemeend hebben, dat dit alles duidelijk
was en toch lieten de Mogendheden zich en door
de fiere houding van België en door vrees voor
een Europeschen oorlog bewegen om van hunne
zoo stellige bepalingen af te wijken en v/el ten gun-
ste van België.

Nog in April heerschte in de staatsstukken der
Conferentie dezelfde stellige toon. De Belgen wor-
den vermaand om toe te treden, zoo niet, zou alle
gemeenschap tusschen hen en de Mogendheden op-
houden. Bij verwerping der voorwaarden door Bel-
gië zouden de vijf Vorsten het regt moeten erkennen
van de Staten, die hun gezag zouden trachten te
herstellen in de landen hun toebehoorende en bui-
ten het onzijdig verklaard Belgisch gebied liggende.
Met andere woorden: Koning Willem zou voor zich
zeiven kunnen handelen om b. v. Venlo te veroveren.

Een maand later ® wordt aan de Belgen, onder
dezelfde bedreigingen zelfs een termijn, den 1 Junij
namelijk, gegeven om zich te verklaren. En echter,
denzelfden dag dat Koning Willem de Confe-
rentie door Falck en van Zuylen deed weten ,
dat hij zich na 1 Junij geregtigd zou achten ora
op eigen gezag (pour son propre compte) te han-
delen , om tot de voorgestelde scheiding te geraken,
beloofden de Mogendheden, op grond van het door
België geuite verlangen, om Luxemburg tegen ver-
goeding (ä titre onéreux) te bezitten, dat zij
onderhandelingen met Koning Willem zouden
aanknoopen om daartoe te geraken

In België ging men intusschen voort met zelf-
standig te handelen en koos het Congres op 4 Junij
1831 Prins Leopold van Saksen Koburg tot
De Conferentie, die door het Protocol
21 Mei reeds geheel was afgeweken van de

Koning

ài

van

door haar zelve gestelde, zoogenaamde onherroepe-
lijke voorwaarden, zette nu de kroon op haar
werk door de beruchte 18 Artikelen te ontwerpen
en ter aanneming aan beide partijen voor te stel-
len waarin thans nopens Luxemburg werd gezegd,
dat er door den Souverein van België met den
Koning der Nederlanden en het Duitsche Verbond
onderhandelingen zouden worden geopend, die ge-
heel afgescheiden zouden zijn van het geschil over
de grensscheiding tusschen Holland en België.

Nu eerst ontwaarde de Conferentie, dat ze zonder
kennis van zaken gesproken had, toen ze op 20
Januarij in algemeene termen van de bezittingen
onzer Republiek in 1790 had gewaagd want er
volgde in een der artikelen, (het vierde der 18)
dat zoo het bleek, dat de Republiek de souvereiniteit

^ Protocol van 17 April 1831, 22. Recueil, Î, 174.

8 Protocol van 10 Mei 1831 , 23. Recudl, I, 182.

« 21 Mei.

"> Protocol van 21 Mei 1831, 24. Recueil, I, 185.

" Met 152 van de 196 stemmen. Histoire de Léopold, premier
roi des Beiges,
Brux. 1836 , 2™ Ed., p. 102. Zie de Geslachts-
tafels op bl. 2 en 3 hiervoor.

Protocol van 27 Junij 1831, N°. 26. Recueil, I, 214.

" Dit erkent zelfs nothomb, o. a. p. 165. „Une étude appro-
fondie des bases de séparation avait fait découvrir dans cet acte
des conséquences qui, on peut le supposer, avaient échappé à
ceux-là mêmes qui en étaient les auteurs."

-ocr page 325-

19

over Maastricht niet uitsluitend bezeten had \\ men
daaromtrent in schikking zoude komen. Op geheel
diplomatische wijze verklaart de Conferentie tevens,
dat zij, zonder een enkel harer vroegere besluiten
uit het oog te verliezen deze 18 Artikelen had
gesteld, ten einde den algemeenen vrede niet in
de waagschaal te stellen.

Bij de Belgen hadden deze Artikelen groote on-
tevredenheid gewekt, daar noch de linker-Schelde-
oever, (Staatsvlaanderen) noch Luxemburg, noch
Maastricht hun waren toegewezen. Doch, daar Prins
Leopold de aanvaarding der kroon afhankelijk had
gesteld van de aanneming der 18 Artikelen door
België, geschiedde die op 9 Julij na zeer storm-
achtige beraadslagingen, hoezeer een aanzienlijke
minderheid zich daartegen had gesteld

In een uitgebreid schrijven aan de Conferentie
van den 12 Julij ^ deed de Minister van Buiten-
landsche zaken Verstolk van Soelen den strijd
tusschen de 18 Artikelen en de vroegere Protocollen
uitkomen, en eindigde met de verklaring, dat
Z.M.
de Koning der Nederlanden den Vorst, die de
souvereiniteit van België zoude aanvaarden zonder
de voorwaarden van 20 Januarij te hebben aange-
nomen, daardoor alleen zoude beschouwen als in
een vijandelijke houding tegen Z. M. geplaatst en
als zijn vijand. En toen nu de Conferentie, zonder
eenige der aangevoerde gronden te toetsen of te
wederleggen, in een kort schrijven van 25 Julij ®
er op bleef aanhouden dafc Koning Willem de
18 Artikelen zou teekenen, werd dit op 1 Augustus
beantw^oord met de kennisgeving, dat de Koning
de onderhandelingen met militaire middelen zoude
ondersteunen, daar een Vorst van de Belgische
troon bezit had genomen zonder de voorwaarden
van 20 Januarij aan te nemen

De daad volgde op het woord. Het Nederlandsche
leger trok, onder aanvoering van den Prins van
Oranje, op 2 Augustus over de frontieren. Overal
weken de Belgen, en zoo de Fransche legermagt de
overwinnende Nederlanders niet had gestuit, zou de
vaan der Nassau\'s weder van de torens der Belgische
hoofdstad hebben gewapperd. Toen echter op den
12 Augustus den Prins van Oranje, namens de
Fransche en Engelsche Hoven, het berigt werd ge-
bragt, dat 40000 Franschen reeds bij Wavre stonden,
moest hij voor de overmagt bukken en den 13^®"
den terugtogt naar de Nederlandsche grenzen aan-
vangen. Op den 29 Augustus werd op aandrang
der Conferentie een wapenstilstand gesloten. Het
doel van den tiendaagschen veldtogt was geen ver-
overing geweest. Geen voet gronds werd er feitelijk
door gewonnen. Vernieuwde geldelijke opolFeringen
waren er het gevolg van; maar, moge ook het on-
verwachte van den aanval voor de Belgen in de
schaal worden gelegd, de Hollandsche naam werd

ik

\' Dit had aan ieder Diplomaat bekend kunnen zijn. Zie Se-
schrijmng der zesde Kaart^
bl. 28.

® Sans perdre de vue aucun de leurs actes antérieurs.

3 Van de 196 leden van \'t Congres stemden 126 vóór en 70
tegen.
Rist. de Leopold, p. 114; nothomb, p. 177.

4 Recueil, I, 249 tot 263.
» Recueil, I, 263.

® Recueil, 1 , 265 , svv.

weder met eere genoemd, de krijgshaftigheid der
Natie werd erkend, en het was aan hare houding
in Augustus 1831 te danken, dat de Mogendheden
weldra gunstiger voorwaarden van scheiding aan-
boden l

In October verscheen een nieuw Protocol, waarbij
de Conferentie wederom nieuwe en nu „laatste en
onherroepelijke" voorwaarden vaststelde, bekend als
de 24 Artikelen. Zij noodigde Koning Willem om
die te teekenen en verbonden zich om die door de
Belgen te doen aannemen, al begonnen zij ook met
die te weigeren

Waren de Mogendheden vroeger ten voordeele
van België van hunne „ onherroepelijke" bepalingen
afgeweken, nu deden zij het jveder ten bate van
Holland ^ Ditmaal was het ernst, want het zijn
de 24 Artikelen, die eindelijk genoegzaam onver-
anderd in het eindtractaat tusschen ons en België
zijn opgenomen.

Het onderscheid tusschen de 18 en de 24 Artikelen
was vooral dit. Bij de eerstgenoemde waren de
Mogendheden slechts bemiddelaars; de geschillen
over Luxemburg, Maastricht en Limburg zouden
tusschen partijen bij schikking worden vereffend.
Bij deze 24 Artikelen werd aan de Belgen een deel
van Luxemburg afgenomen en liet men hun het overige
als ruil tegen een deel van Limburg, terwijl Maas-
tricht in zijn geheel aan Holland bleef. De Schelde
was vrij voor de Belgen, maar onder verpligting
van betaling aan Holland, en België werd belast
met een jaarlijksche rente van ƒ 8,400,000. Bij de
18 Artikelen waren deze twee punten als aan nadere
onderhandeling onderworpen gesteld

De grenzen werden nu getrokken en wel zoo,
dat geen discussiën meer over de enclaven in
Noordbraband , Gelderland of Limburg te pas kwa-
men, noch over het halve bezit van Maastricht, en
in zooverre waren die 24 .Artikelen hoogst nuttig,
daar de beweringen beiderzijds in \'t oneindige, als
eeii\' regtsgeding door alle instantiën, te rekken ge-
weest waren ^^

De Belgen gevoelden, dat bij de zoo stellige taal
van het laatste Protocol en na de rampen van
Augustus\', de noodzakelijkheid hun gebood, hoezeer

\' // Les Beiges voulurent en vain revenir au projet des 18
articles, qu\'ils avaient combattus avec tant de colère. Il était
trop tard. Ils subirent la fortune des vaincus . et la Conférence
jugea nécessaire de trancher à leur préjudice plusieurs questions
décidées en leur faveur;
de geklache , II, 506. //Les désastres
subis avaient changé l\'état des choses ; les nouvelles négociations
furent donc reprises avec le désavantage de la défaite pour une des
deux parties , avec l\'avantage de la victoire pour l\'autre ■"
carlo
gemelli 5
Histoire de la Révolution belge de 1830 , traduite de
VItalien par
p. royes , Brux. 1860 , p, 373.

8 Protocol van 14 October 1831 , 49 , en de daarbij ge-
voegde Nota\'s.
Recueil, II, 91 , svv,

9 Nothomb, p. 205, ziet in de 34 Artikelen, niet zonder
reden, een schending van de vredespreliminairen (de 18 Artikelen)
door België aangenomen. Even zoo waren echter de 18 Artike-
len een schending geweest van de voorwaarden van
30 Januarij
1831, waaraan Koning
willem zijn toestemming had verleend.

GeMELLI, p. 375 ; de GERLACHE, II, 507.

De inhoud der 34 Artikelen hier verder te vermelden zal
onnoodig zijn, ^ daar zij in hoofdzaak bij het Eindtractaat zullen
worden opgegeven.

31

-ocr page 326-

20

met weerzin, te bukken ^ en de 24 Artikelen aan
te nemen. Op den November 1831 deed de
Kamer der vertegenwoordigers zulks met 59 tegen
38 stemmen; daarna de Senaat met 35 tegen 8 l
Den 15 November werden de 24 Artikelen in een
tractaat veranderd en te Londen geteekend tusschen
de gevolmagtigden der vijf Hoven en Leopold I,
Koning der Belgen

De Conferentie verwachtte nu, dat ook Willem I
zoude toetreden; want in nadrukkelijke bewoordin-
gen had zij aan de Nederlandsche regering te
kennen gegeven, dat geene veranderingen meer
denkbaar waren en het besloten was om elke her-
nieuwing van strijd tusschen de partijen te beletten
met alle middelen in hare magt staande ^ Zij
bedroog zich. Falck en van Zuylen lieten, na-
mens den Koning, der Conferentie weten, dat ook
Z. M. den vrede wenschte, maar zich tevens
voorbehield om militaire middelen aan te wenden,
zoodra dit in \'t belang zijns\' Rijks noodig zoude
zijn; dat Z.
M. zich in een geheel anderen toestand
bevond dan het Bewind in België, daar gevestigd
ten gevolge van een opstand, en de Koning bereid
was om over de wijzigingen, die de 24 Artikelen
zouden moeten ondergaan, met de Conferentie te
onderhandelen, en een tractaat te teekenen, waar-
door Holland in den rang zou worden gehandhaafd,
dien de vaderlandsliefde en de opoiferingen zijner
bewoners het hadden doen innemen in vroegere
eeuwen, en waarvan nu door de regtschapenheid,
den moed en de volharding van het tegenwoordige
geslacht overvloedige bewijzen waren gegeven ^

De tijd werd nu besteed met het wisselen van
nota\'s en antwoorden, waarin gestadig dezelfde
gronden aangevoerd en van de andere zijde weder-
legd werden.

Terwijl België zich geheel als onafhankelijke Staat
had gevestigd en een erkenden Koning aan \'t hoofd
had, was men onzerzijds eindelijk met een ontwerp-
tractaat opgetreden, dat meer dan de breede schrif-
turen duidelijk maakt, wat Koning Willem vor-
derde en waarin hij zoude berusten. Het werd door
zijne Plenipotentiarissen met een uitgebreide Nota
op 30 Januarij 1832 aan het oordeel der Conferentie
onderworpen Van onze zijde werd aldus ge-
redeneerd : Het kan de bedoeling van het Protocol
van 20 Januarij 1831 nooit geweest zijn; toen het
zeide, dat wij zouden behouden \'tgeen de Republiek
in 1790 bezat; om daarvan uit te zonderen de ge-
deelten, die of aan Pruissen (Zevenaar) in Gelder
of in Noordbraband aan verschillende Vorsten en

Heeren toebehoorden, en die enclaven te beschou-
wen als moetende strekken in ruiling, met dien
verstande, dat daardoor aan België andere stukken
lands zouden gegeven worden; dat de zin alzoo
zou geweest zijn: Noordnederland behoort u,
maar niet de enclaven daarin, die zal men u
echter afstaan, mits ge daarvoor schadevergoeding
in grondgebied geeft. Wij beweren daarentegen, dat
dit alleen toepasselijk zou geweest zijn op enclaven,
die aan België, dat is aan \'t Huis van Oostenrijk of
aan den Bisschop van Luik hadden behoord, dan zou
er ruiling te pas zijn gekomen, nu blijft dat geheel
buiten de zaak. Noordnederland toch heeft die
enclaven verkregen op bezwarende voorwaarden,
want daarvoor zijn Staatsvlaanderen en onze ge-
brokkelde bezittingen van de Bovenmaas aan de
Fransche Republiek afgestaan

Het voorstel in dat ontwerp-tractaat was hoofd-
zakelijk dit: De vereeniging tusschen Holland en
België is ontbonden. België zal zamengesteld zijn
uit de Provinciën Zuidbraband, Luik, Namen, He-
negouwen, de Vlaanderens (uitgenomen Staatsvlaan-
deren) en Antwerpen, in haar geheel. Daar was
dus geen verder geschil over. Van Limburg echter
alleen het Arrondissement Hasselt en \'t kanton Ton-
gen, doch Lommei niet. Hierdoor zou, in verge-
lijking van den toestand na 1839, ons Limburg ook
het oostelijk deel van het tegenwoordige Belgische
hebben bevat, zoodat de geheele Zuidwillemsvaart
daarin viel en vooral
Avestelijk van Maastricht nog
een groote streek lands aan ons zou gebleven zijn;
Lommei insgelijks, omdat het vroeger in de Meijerij
lag, eerst in 1807 was afgestaan, en in 1814 weder
bij Braband gevoegd was De moeijelijkheid lag
daarin, dat de Koning zelf de grenzen tusschen
Noordbraband en Limburg had veranderd, door
Luiksgestel bij Noordbraband te voegen en Lommei
van daar naar Limburg had doen overgaan.

Over Luxemburg, dus luidde het ontwerp verder,
zou onderhandeld worden. Stond de Koning het
geheel of gedeeltelijk af, dan moest ons daarvoor
een even groote oppervlakte gronds, in bevolking
en inkomen daarmede gelijk staande, in ruil wor-
den gegeven en wel zoo, dat zij, bij geheelen
afstand van Luxemburg, aan Holland grensde, of
bij gedeeltelijken afstand daarvan aan het overge-
blevene van Luxemburg paalde.

Alzoo, behalve Limburg; dat de Koning volstrekt
niet als hem toekomende schadevergoeding van
Luxemburg wilde beschouwen; voor de opoffering
hiervan een groote streek lands die of van België of
van de Duitsche staten zou moeten worden genomen®.

^ De Belgen hadden daar vroeger op geantwoord, dat zoo wij
de enclaven behielden, het daarvoor afgestane Staatsvlaanderen en
de Maasbezittingen Belgisch moesten zijn.

3 Zie de zesde Kaart, de achtste en de Beschrijving daarvan
bl. 21; alsmede de
tiende Kaart, ende Beschrijving daarvan bl. 10.

® Men schijnt dat zoo te moeten verstaan. Ik vergenoeg mij
met hetgeen door de 24 Artikelen is gesteld, maar verlang daarbij
het oostelijk deel van het nu aan België toegekende Limburg met
Lommei. En dan, zoo ik Luxemburg geheel afsta, een verder
deel van Limburg, of een deel van Antwerpen of van de Vlaan-
derens, palende aan Noordnederland. Zoo ik slechts een deel van
Luxemburg (denkelijk het westelijke) afsta, dan begeer ik tegen
de oostgrens van het mij blijvende, een stuk van Eijnpruissen.

-ocr page 327-

21

Het antwoord op dat ontwerp-tractaat werd door
de Conferentie ruirn vier maanden, tot 10 Junij,
uitgesteld. Niet onnatuurlijk, dat zij liet onnoodig
achtte om in nieuwe discussiën te treden, daar zij
voorgenomen had niet van de 24 Artikelen, reeds
als Tractaat met België op 15 November 1831 ge-
teekend, af fe wijken. Zij bepaalde zich dus om
den Koning tot de aanneming dier Artikelen aan
te sporen; welligt konden er dan nog wijzigingen
van ondergeschikten aard in toegegeven worden.
Keizer Nicolaas nam die taak op zich. De Hoven
van Rusland en van Nederland waren door het
huwelijk van den Prins van Oranje naauw aan
elkander verbonden. Graaf Alexis Orloff ver-
scheen in Februarij 1832 te \'s Hage. Onzerzijds
kwam men zoover, dat Prins Leopold als Koning
zou worden erkend, maar de grensscheiding in Lim-
burg, zoo als die door ons was voorgesteld, slechts
geringe verandering zou ondergaan; die der 24 Ar-
tikelen aan te nemen werd geweigerd. Op den
22sten jyjaaj.^ zond Graaf Orloff, wiens pogingen om
den Koning tot de 24 Artikelen te doen toetreden
vruchteloos gebleven waren, eene welsprekende ver-
klaring, namens zijn Meester aan het Haagsche
Kabinet, waarin hij aanwees, hoe de Keizer aan
zijn opregte vriendschap jegens den Koning der
Nederlanden had gehoor gegeven, doch nu alle
middelen had uitgeput, en zich niet meer in de
mogelijkheid bevond Zijner Majesteit eenigen steun
of bijstand te verschaffen. De Keizer zou geen
deelnemen aan de maatregelen, die strekken zouden
om den Koning tot het aannemen der 24 Artikelen
te noodzaken, maar er zich niet tegen verzet-
ten ; en zoo Holland de vijandelijkheden mogt
hervatten, behield de Keizer zich voor om met
zijne bondgenooten de onzijdigheid van België te
handhaven \\

Had Koning Willem aan den raad van Graaf
Orloff gehoor gegeven, een ontzettende schuldver-
meerdering zou voor Nederland gespaard en aan de
eer voldaan zijn geweest ^ Nu zien we, na ver-
nieuwde nota-wisseling, nogmaals op 30 Junij 1832
een ontwerp-tractaat door Koning Willem aange-
boden , waarin de verdeeling van \'t grondgebied
werd toegegeven en dus de zaak een merkelijken
stap was nader gebragt, doch over de ontruiming van
de bezette plaatsen en over de schuld vooral rezen
nieuwe geschillen. Het werd een twisten over pun-
ten , die vroeger als van minder belang geacht wer-
den In dien toestand spoedde het jaar 1832 naar
het einde, toen de Mogendheden, die in Julij reeds
hadden geklaagd over de twintig maanden lang ge-
rekte negotiatiën besloten te handelen. Twee
harer. Frankrijk en Engeland, sloten op den 22
October 1832 een overeenkomst. Alle pogingen, zoo
spraken zij, door de vijf Mogendheden aangewend
om het verdrag van 15 November 1831 door on-
derhandeling uit te voeren, zijn vruchteloos gebleven;
nieuw verwijl zou den algemeenen vrede ernstig
bedreigen. Zij zullen derhalve den Koning der Ne-

1 Mecueil, III, 17.

2 Van lennep, a. w. IV, 3 , 158.
\' Becueil, III, 133, svv.

♦ Becueil, III, 142.

derlanden uitnoodigen om, laatstens op 2 November,
zich te verbinden van op 22 November hetBelgisch
grondgebied te ontruimen, en gelijke uitnoodiging
den Koning der Belgen wegens het Nederlandsche
grondgebied te doento ekomen. Zij zullen, in geval
van weigering door den Koning der Nederlanden,
embargo leggen op de Nederlandsche schepen, en,
zoo op 15 November er nog Nederlandsche troepen
op Belgie\'s grond waren, zou een Fransch leger in
België trekken, zoo de Koning der Belgen dit ver-
langde. De Fransche troepen, werd verder gezegd,
zouden zich bepalen orn de citadel van Antwerpen en
de forten, die ervan afhangen, te doen ontruimen^.

Op 29 October reeds werden door de Fransche en
Britsche zaakgelastigden twee nota\'s aan den Minis-
ter van buitenlandsche zaken Verstolk van Soelen
gezonden, waarin antwoord werd verzocht, of de
Koning der Nederlanden in de ontruiming der citadel
en forten op 12 November toestemde. Den 2 No-
vember volgde het weigerend antwoord vooral op
grond, dat de Koning geen afstand kon doen van
de onderpanden, die hem konden dienen om tot
billijke voorwaarden van scheiding te komen, met
de opmerking dat door de Conferentie het beginsel
om slechts als middelaarster te handelen luide ver-
kondigd was, en het aanwenden van militaire maat-
regelen ten eenenmaal daartegen streed. Vruchte-
loos waren de nu nog gewisselde vertoogen tusschen
ons en \'t Kabinet van St. James, evenzeer als het
zeer stellig protest tegen het embargo, als strijdende
tegen het volkenregt. Op 15 November 1832 was
de Fransche legermagt van 90,000 man onder den
Maarschalk Gérard België binnengetrokken.

In Nederland was alles vol geestdrift. De Natie
stemde in met de volharding des Konings, die den
Landstorm opriep. De liederen van Tollens wer-
den juichend begroet. Men vergete evenwel niet,
dat de Nederlanders de stellige overtuiging hadden,
dat een leger Pruissen weldra te onzer hulp zou
aanrukken. De Koning kon weten, dat het een
doelloos bloedvergieten zijn zou. Eere echter aan
de dappere verdedigers op de citadel en de vloot,
die den Oud-Hollandschen naam hebben gehandhaafd
en zich niet naar de Protocollen der Conferentie,
nu zij den vijand voor zich zagen, rigtten, maar
naar hunne dagorders; en krijgseer en onversaagd-
heid als de hoogste pligt beschouwden. Zij viel de
citadel na een roemvolle verdediging van 19 dagen.
Op den 23"\'™ December zond Cbasse door twee
Hoofdofficieren den Maarschalk een brief, waarin
hij, daar hij meende aan de krijgsmanseer voldaan
te hebben, zich bereid verklaarde tot de overgave.
,/Het was tijd," zoo sprak Gerard zelf: „de Generaal
Chassé heeft zich als man van eer gedragen: geen
dag meer had hij het vol kunnen houden." En,
zich tot de officieren wendende, betuigde hij hun,
hoe de hem omringende bouwvallen de schoonste
teekenen hunner dapperheid waren

® Convention entre la France et la Grande-Bretagne, signee a
Londres
1832 , Becueil, III, 279 , of de cussy. Précis Historique
des événements politiques depuis
1814 d 1859, Leipz. 1859, p. 880.

« Van kampen, Gedenhhoek, bl. 593. De beaümont vassy,
I, 400. Voor de geschiedenis van het beleg behoef ik naauwelijks
te wijzen op het laatste deel van
bosscha\'s Neerl. Heldend. te land.

-ocr page 328-

De Franschen trokken terug, maar de forten
Lillo en Liefkenshoek, die niet in de capitulatie
begrepen waren, bleven bezet door de Nederlandsche
troepen, gelijk Venlo door de Belgische. Men was
geen schrede verder gekomen. Wel werd ten ge-
volge van het verdrag van 21 Mei 1833 ^ het em-
bargo opgeheven, in November van dit jaar de
gemeenschap met Maastricht geregeld en de toe-
stand daardoor dragelijker; maar het onderhoud van
een leger ver boven ons vermogen, de onzekerheid
der toekomst, inzonderheid voor groote handelson-
dernemingen, dit alles deed naar hetgeen men toen
reeds de eindschikking met België noemde met al
klimmender verlangen uitzien.

De afstand van een groot deel van Luxemburg
moest wel is waar door onderhandeling met de ver-
wanten van
\'t Huis van Nassau en met toestemming
van het Duitsche Verbond geschieden, en werd daar-
door vertraging veroorzaakt, het verklaart echter
geenszins een volhouden van nog zes gansche jaren.
Waarschijnlijk is het, dat Koning Willem of op
gebeurtenissen in Frankrijk of op wijzigingen in de
staatkunde der groote Mogendheden bleef hopen l
Eindelijk op 14 Maart 1838 liet hij door zijn ge-
zant te London bij een Nota zijne bereidwillig-
heid verklaren, om tot de 24 Artikelen toe te
treden. Er bleef nogtans een gewigtig punt ter
veretfening over: de schuld; iets dat belangrijk en
wel in den hoogsten graad mogt heeten. Jaarlijks
was er, gedurende de vereeniging, een aanzienlijk te
kort, waarvoor men aanhoudend meerdere schulden
maakte, zoodat de uitkomst in 1831 was, dat onze
schuld niet vernietigd, gebjk zij in een tijdperk van
volle rust en vrede en bloei had kunnen zijn^; maar
de rentelast, die in 1815 ƒ 15,600,000 bedroeg, in
het jaar van den afval van. België tot ƒ 23,300,000
geklommen was, en in 1839, door het systeem van
volhouden, terwijl de Natie geen hereeniging wensch-
te, tot meer dan
f 35,000,000 \'l Bij de 24 Artike-
len ® was de jaarlijksche bijdrage van België gesteld
op ƒ 8,400,000. De Koning verlangde, dat de som
behouden bleef niet alleen, maar dat België voor
de zeven jaren sedert de afscheiding bijbetalen zoude.
De Belgen beweerden, dat nu de toetreding van
Willem I zoo laat kwam, de betaling niet meer
verbindende was. Zoodra het bekend werd, dat onze
Koning de 24 Artikelen had aangenomen, verhieven
de bewoners van de gedeelten van Limburg en

Luxemburg, die den Koning moesten worden afge-
staan, hunne stemmen. Zij wilden Belgen blijven,
zeiden zij, zoodat Koning Leopold genoodzaakt
was, daar de Belgen partij kozen voor hen, die zij
slagtoffers der politiek noemden, de zitting der
Kamers in Junij 1838 te sluiten, om de opgewon-
denheid te doen bedaren.

De Conferentie, die hare zittingen hervatte, trad
nu tusschenbeiden, en op 22 Januarij 1839 verscheen
een Protocol, waarin aan het verlangen der Belgen
in zooverre werd toegegeven, dat de jaarlijksche
som tot op 5 millioen
Averd verminderd zonder
nabetaling, maar daarentegen het bepaalde nopens
den afstand in Limburg en Luxemburg
door België
ten behoeve van Holland onveranderd werd gelaten
Vernieuwde gisting ontstond daardoor in België, dat
zich wel bereid had getoond de nu verminderde
rente te voldoen, maar als schadevergoeding voor
de gedeelten der genoemde Provinciën, die het in
haar geheel wilde behouden, en daarvoor zelfs
60 millioen franken in eens had geboden Eerst
op 18 Maart weerden de gewijzigde 24 Artikelen door
de Belgische Kamer der vertegenwoordigers ® na
hevige tegenkanting op 19 Maart 1839 aangenomen
en weldra ook door den Senaat. Daar nu Koning
Willem zag in de tot onze schade gewijzigde Ar-
tikelen te moeten berusten, werd op 19 y\\pril 1839
aan den halven-oorlogstoestand een einde gemaakt
en twee verdragen te London geteekend, het eene
tusschen de vijf Groote Mogendheden en Nederland,
het andere tusschen Nederland en België.

Bij het eerste las men in Art. 3 deze beteekenis-
volle woorden: De vereeniging, welke bestaan heeft
tusschen Holland en België, uit kracht van het
Tractaat van Weenen van 31 Mei 1815, wordt door
Z. M. den Koning der Nederlanden erkend ontbon-
den te zijn

Bij het andere treedt nu als handelende partij op
Z.M. de Koning der Nederlanden, en, \'t geen Koninof

o \' o o

Willem zwaar viel om te onderschrijven, Z.M. de
Koning der Belgen. Van onze zijde was de gelas-
tigde Salomon Dedel, van de andere, hij, die
tijdens de vereeniging een eenvoudig Advocaat was
geweest, Sylvain van de Weyer.

De hoofdbepalingen waren deze:

Art. 1 omschrijft het Belgisch grondgebied, dat
uit negen Provinciën zou bestaan.

Art. 2 bepaalt de grens tusschen de nu van
elkaar gescheidene deelen van Luxemburg.

Art. 3 zegt, dat voor het afgestane deel van
Luxemburg de Koning der Nederlanden eene schade-
vergoeding in Limburg erlangt, waarvan Art. 4 de
grenzen beschrijft.

Art. 13 stelt vast, dat het Belgische aandeel in
onze schuld met 5 millioen gulden jaarlijks zou
worden gekweten, te betalen van 1 Januarij 1839 af

Art. 25 toonde dat de Diplomatie haar oogmerk,
niet dan na veel zwoegens evenwel, bereikt had;

\' De beaumont-vassy, p, 398 svv. ; ghillany, H, 538.
® De gerlache
, die naar London was gezonden , had in last
zelfs tot 100 millioen francs te gaan.
De gerlache , II, 549.
» Met 58 tegen 43 stemmen.

De 34 Artikelen werden aan het verdrag geannexeerd, en
beschouwd van dezelfde kracht, als of ze er in waren opgenomen.

-ocr page 329-

23

want er stond te lezen: ^Ten gevolge der bepalingen
van het tegenwoordige tractaat, zal er vrede en vriend-
schap zijn tusschen Z, M. den Koning der Nederlanden,
Groot-Hertog van Luxemburg ter eenre en Z. M. den
Koning der Belgen ter andere zijde, tusschen hunne
respectieve erfgenamen, opvolgers, staten en onder-
danen." Kort daarna werd dit Tractaat door de
beide Vorsten bekrachtigd en had de wederzydsche
uitwisseling der acten plaats \\ Om tot de uitvoe-
ring van dat Tractaat te geraken zijn nog tallooze
zamensprekingen noodig geweest Eerst op 5 Novem-
ber 1840 werd een Tractaat gesloten ter naauw-
keuriger regeling van de grenzen in Luxemburg,
Limburg en Noordbraband, tot regeling van de vaart
op de Schelde, Maas en andere wateren en van de
Finantiën l Daarna op 20 Mei 1843 zeer breede
nadere bepalingen omtrent de Scheldetol en den
afloop der wateren in Vlaanderen ^ Toen op 19 Julij
1843 nadere regeling der schuld en eindelijk op
8 Augustus en 27 September 1843 ter nadere grens-
regeling Het is naar aanleiding dezer latere
overeenkomsten, voor zooverre zij daarop betrek-
king hebben, dat de grenzen tusschen ons en België
op de Groote Kaart zijn aangegeven.

Men ziet, dat, niettegenstaande de pogingen van
Koning Willem, Lommei aan België is gebleven.
Wij hadden nu geen enclaven meer in ons grond-
gebied, behalve de zonderlinge vermenging van
Baarle-Nassau en Baarle-Hertog, zuidwest van Til-
burg. Beiden zijn binnen onze grenzen besloten
en geheel in elkander loopende. Het laatste echter
behoort, tot groot ongerief voor de beambten der
in- en uitgaande regten, aan België, Men schijnt,
hoe vreemd het klinke, geen middel te hebben
kunnen vinden, om dien verwarden toestand te doen
ophouden. Bij de genoemde overeenkomst toch van
5 November 1842 staat in Art. 14 „Het statu quo
zal blijven bestaan, zoowel ten opzigte van de
dorpen Baarle-Nassau (Nederlanden) en Baarle-Hertog

\' Men vindt de Tractaten in het Staatsblad voor 1839 N". 26 ;
VAN H.4SSELT, W. €11 B. IX, 199 Vgg.; LAGEMANS, II, 335 SVV.
N°. 165 et 166. De toetreding van Oostenrijk en Pruissen na-
mens het Duitsche Verbond geschiedde op den dag der sluiting,
namelijk 19 April.

^ Traité entre- les Pays-Bas et la Belgique, pour fexécution du
traité de Londres du
19 Avril 1839 ; conclue à la Baye le 5 No-
vembre
1842. Bij lagemans, III, 5 svv. N°. 194. Het bevat
72 artikelen en is van onze zijde geteekend door
huyssen van
kattendijke , rochussen
en r. a. van h.\\ll, van de Belgische
door
puisse en hüJakdin. Het werd goedgekeurd bij de Wet
van
4 Febr. 1843 (Stbl. 3). Van hasselt, TF. en B. XI,
253 , vgg.

® Convention entre les Pays-Bas et la Belgique, conclue à An-
vers , le
20 Mai 1843 , afin de pourvoir à Vexécution des articles
9 et 10 du traité du 19 Avril 1839 et du chapitre II du traité
du
7 Novembre 1842 , et Convention conclue pour régler Vécoulenient
des eaux de Flandres; signée à Gand, le
20 Mai 1843. Het
eerste ook bij
van hasselt, XI, 536. Beide Staatsblad 1843
No. 45 en 1844 11.

^ Convention entre les Pays—Bas et la Belgique, pour Vexécution
de l\'Art.
13 du traité du 19 Avril 1839 , conclue à Utrecht le
19 Juillet 1843. Lagemans, III, 106, 200.

» Convention de délimitation entre les Pays-Bas et la Belgique,
signée à MaestricU le
8 Août 1843. Lagemans, III, 114,
201 en
Staatsblad 1844 N". 12.

^ Lagemans , III, 7 ; van hasselt, XI, 264.

(België) als ten aanzien van de daardoor loopende
wegen." In Augustus van \'t volgende jaar was men
nog niet verder gevorderd, want men zei: //Tot de
gezegde gemeenten genaderd wordt de grens ver-
broken door de onmogelijkheid om die tusschen de
twee gemeenten daar te stellen. De verdeeling
dier gemeenten tusschen de twee Koningrijken maakt
het onderwerp van een bijzonderen arbeid uit
De zaak is, zooverre mij bekend, sedert hangende
gebleven en niet weder ter sprake gebragt.

Limburg was ons voor het grootste deel ontnomen.
Het noordelijke had men ons gelaten; toen werd er
eene lijn getrokken van de zuidelijkste punt van
Noordbraband naar de Maas, noord van Stevenswaart,
van daar werd de Maas onze grens, en slechts west
van Maastricht werd ons nog toebedeeld, het rayon
dier vesting groot 1200 vademen Men vergelijke
het Carton van den linker bovenhoek der Kaart,
met dat in den regter benedenhoek der vorige
■tiende Kaart en gelieve nu de groote Kaart in te
zien. Terstond moet de aanmerking voorop gesteld
worden, dat de Provinciën van ons ingekrompen
Koningrijk niet in de volgorde konden worden gesteld,
zooals men ze vindt in Art. 1 der grondwet van 1815
waar de Belgische Provinciën met de Noordneder-
landsche afwisselend zijn opgenoemd. Wel was dit
Artikel nog onveranderd toen het eindtractaat met
België werd gesloten, maar het kon geen kracht
meer hebben. De orde onzer Provinciën moest dus
geplaatst worden, gelijk die geregeld werd bij de
in 1840 gewijzigde grondv/et en bewaard is gebleven
bij die van 1848,

Die wijzigingen hebben uitgebreide discussiën
uitgelokt. De Koning had overwogen, „ dat ten
gevolge der Tractaten van den 19 April 1839, de
daarbij aan België overgegane Provinciën of gedeel-
ten derzelven hadden opgehouden tot het grondge-
bied van het Koningrijk der Nederlanden te behooren
en dat derhalve de tot deszelfs voormalig grondge-
bied betrekkelijke en met deszelfs vorige uitge-
breidheid verbondene artikels der Grondwet een
noodzakelijke verandering behoefden, mitsgaders
dat ook de ervaring het noodig had doen oordeelen,
eenige veranderingen in sommige bepalingen der-
zelve te maken," en hij zond op 28 December 1839,
ingevolge de bepaling der Grondwet^", eenige wets-
ontwerpen ter Tweede Kamer in, ter verandering
van de Grondwet, waaronder ook een dat betrek-
king heeft op het grondgebied van den Staat, en
hetgeen alleen hier in aanmerking komt Het gold
twee voorname punten: 1°. de splitsing van Holland
in twee Provinciën en 2°, de inlijving van Limburg
bij het rijk.

Nadat de Tweede Kamer dit ontwerp op den
3 Junij 1840 had aangenomen en dus beslist had,
dat er noodzakelijkheid tot verandering bestond in
de omschrijving van het grondgebied van den Staat
en daarna ook de meeste andere waren goedgekeurd,
riep de Koning op 7 Julij de Tweede Kamer in

^ Lagemans, III, 121.

® Van Hasselt, IX, 244; lagemans, II, 339.
® Zie bl.
21 van de Beschrijving der tiende Kaart.
Art. 229, vgg. \'

-ocr page 330-

24

dubbelen getale op tegen den 4 Augustus. Laat
ons zien hoe de loop der beraadslaging zoo in de
Tweede als de Dubbele Kamer was, en wel eerst
wat betreft de splitsing van Holland.

Toen op 30 Mei in de Tweede Kamer door de
Centrale Afdeeling verslag werd uitgebragt wegens
het verhandelde in de Afdeelingen over het reeds
vijf maanden geleden aangeboden ontwerp, werd
gezegd, dat er bedenking tegen de splitsing gemaakt
was, omdat dit aanleiding kon geven tot verdeeld-
heid. Bij de opentlijke beraadslaging op 2 Junij
aangevangen, verklaarden zich negen leden voor
de splitsing, als in den geest der Grondwet, en
reeds daadwerkelijk in wezen door de verdeeling
in noordelijk en zuidelijk gedeelte. De vrees voor
minder goede verstandhouding verklaarden zij on-
gegrond. De eenheid, meende men, was toch al
te niet gegaan in \'t noodlottig tijdperk van 1795
tot 1816 \\ Zeven leden kantten zich met ernst
tegen de splitsing. Zij vonden er geen geschied-
kundige aanleiding voor; een gebouw zou gesloopt
worden, dat eeuwen lang den tand des tijds had
weerstaan. Zij meenden, dat men hier raakte aan
de wezentlijke bestanddeelen der Grondwet

De Minister van Justitie Van Maanen antwoordde,
dat het hier niet gold de vanéénscheuring van dat
oude Holland, maar enkel een voldoen aan het hier
en daar geuite verlangen Het ontwerp werd met
41 tegen 14 stemmen aangenomen en moest nu nog
bestand zijn tegen de aanmerkingen in de Dubbele
Kamer. Zeer schijnt het de aandacht, ook buiten
de Kamers, te hebben getrokken. Vóór de open-
bare beraadslagingen toch kwamen onderscheidene
verzoekschriften deswege in, waarvan sommigen de
scheiding zeer aanbevalen, daar men nu toch reeds
het vreemdsoortige verschijnsel zag, dat dezelfde
Provincie twee Collegien van Gedeputeerde Staten,
twee Gouverneurs en slechts ééne vergadering van
Provinciale Staten had; anderen zagen die ver-
brokkeling met leedwezen, en voorspelden, dat Amster-
dam een groot overwigt boven de andere deelen van
Noordholland zoude verkrijgen. Zij wenschten, zoo
de splitsing doorging, dat Westvriesland en \'t Noor-
derkwartier in derzelver voormaligen rang werden
hersteld en tot eene afzonderlijke Provincie zouden
verklaard worden. Het Gemeentebestuur van de
Zijpe vreesde, dat de splitsing eener Provincie,
waarvan eenmaal de magt en de grootheid van het
geheele Vaderland uitging, onberekenbare gevolgen
zou medebrengen ten nadeele van het gemeene
land Ter Dubbele Kamer zeide men in het
Centraal-verslag, dat nopens Art. 1, de verdeeling
van Holland in twee Provinciën het grootste be-
zwaar had opgeleverd, waartegen zich onderschei-
dene leden nadrukkelijk hadden verklaard ^

Bij de discussiën, die den 27 Augustus werden
geopend; en waarin vele leden al de ontwerpen

1 Van de poll en wynaendts.

® Van akerlaken en beelaerts van blokland.

® Zie de Staatscouranten van 1, 3 en 4 Junij N°. 129 , 131
en 132.

^ Staatscourant van 8 Aug. 1840 187 en van 21 Aug.
N".
198.

s Staatscourant van 27 Aug. 1840 N°. 203.

bestreden en later afstemden , omdat zij veel meer
wijzigingen hadden verlangd; was Hollands splitsing
een onderwerp dat bijna door allen, die \'t woord
voerden werd behandeld, en door 21 leden heftig
bestreden werd, terwijl een achttal slechts hunne
goedkeuring daaraan hechtten. De laatsten oor-
deelden met sommige requestranten, dat de splitsing
daadwerkelijk reeds bestond. Van de afkeurenden
meenden dezen, dat het behoud der Provincie
Holland als geheel onmisbaar voor het wezentlijk
welzijn des Lands was, en de vernietiging van
Holland als Provincie strijdig met de Grondwet
en de ware belangen der ingezetenen, dat zij onge-
oorloofd en nadeelig was l Bij genen werkte voor-
al de gedachte aan \'t voorledene en zij vreesden,
dat \'t geen men nu met Holland deed later met
andere Provinciën zou plaats hebben, en de dag
zou kunnen aanbreken, dat men niet hier over
de splitsing van Holland, maar, dat elders een
vreemde Diplomatie over de splitsing en inlijving
van het Koningrijk der Nederlanden beraadslaagde
Anderen meenden, dat men aldus de zuilen van
ons staatsgebouw aanrandde en in Holland integen-
deel slechts één Gouvernement en één Collegie van
gedeputeerde staten moest hebben dat de splitsing
, een onhandige verstoring van groote herinneringen
zoude, zijn en de slooping eener aloude instelling
hoe het een somber gevoel wekte te bedenken, dat
een vergadering geroepen om de gevolgen der ver-
brokkeling van het schoonste Koningrijk van Europa
te regelen, nu nog zich met de verbrokkeling van
een der Provinciën bezig hield Het ontwerp
werd echter den 31 Augustus met de overgroote
meerderheid van 84 tegen 22 stemmen aangenomen,
en zoo werd het Holland van 1815 tot Zuid- en
Noord-Holland in 1840, zonder dat een der schrik-
kelijke gevolgen, die men van de splitsing verwacht
had, zich hebben geopenbaard, en zonder dat er
de historische herinneringen, die toch reeds van
Noorder- en Zuiderkwartier gewaagden, schade bij
leden, nu de naam Holland behouden bleef

Gewigtiger en neteliger waren dé beraadslagingen
over Limburg. In Art. 4 van het Eindtractaat van
19 April 1839 werd gezegd, dat de Koning de hem
toegewezen distrikten in de Provincie Limburg zou
bezitten, hetzij in deszelfs hoedanigheid als Groot-
Hertog van Luxemburg, hetzij om met Holland
vereenigd te worden Bij het ontwerp werd in
het te wijzigen Art.
1 der Grondwet Limburg opge-
noemd onder de bestanddeelen van het Koningrijk

« ThORBECKE, anemaet , de bruyn kops, d\'escury , schoo-
neveld,

■j Groen van prinsterer.

8 De kempenaer.

9 SlOET TOT OLDHUIS en BOREEL VAN HOGKL.ANDEN.

De vries.

1\' Zie de vierde Kaart en de Beschrijving daarvan, bl. 15.

Bij de Noordhollanders werkte het verlangen tot scheiding,
omdat ze daardoor een Provinciaal geregtshof zouden verkrij-
gen , terwijl ze nu slechts een Criminele regtbank hadden. De
toezegging was door mij gedaan, (zie
Inleiding bl. 27) om de
regterlijke verdeeling op deze Kaart te brengen, maar met het
uitzigt op de nieuwe regterlijke inrigting is het beter voorgekomen,
die op een der volgende Kaarten te plaatsen.

Van hasselt, IX, 242.

-ocr page 331-

25

der Nederlanden, „ behoudens de betrekkingen van
dat Hertogdom, met uitzondering der vestingen
Maastricht en Venlo en van derzelver kringen, tot
het Duitsche Verbond." De Koning was daar-
omtrent niet meer in zijn geheel, want reeds op
16 Augustus 1839 gaf hij zijn besluit te kennen om
het hem verblevene Limburg met het Koningrijk te
vereenigen, maar tevens om voor dat Hertogdom
toe te treden tot de Duitsche Bondsvergadering, met
uitzondering van de vestingen Maastricht en Venlo,
welk besluit die Vergadering op 5 September daar-
aanvolgende had aangenomen \\ Groote zwarigheid
zou het gehad hebben zoo onze Staten-Generaal ver-
langd hadden, dat Limburg niet in het Koningrijk werd
opgenomen. Het onderwerp werd er ernstig besproken.
Nadat het ter behandeling bij de Tweede Kamer
was ingekomen, zeide het verslag der Centrale Af-

o \' o

deeling, dat naar de meening van vele leden, men
afgevaardigden uit Limburg (\'t geen niet geschied
was) had moeten roepen, en dit verzuim het onder-
nomen werk vicieerde; dat zij liever Limburg niet
toegevoegd hadden gezien, maar in gelijke categorie
met het overgeblevene gedeelte van Luxemburg, en
wel om de betrekking die Limburg met het Duitsche
Verbond zoude hebben. Bij de openbare beraad-
slagingen waren de gevoelens omtrent de oproeping
der Limburgers verdeeld; de meesten hadden die op-
roeping gewenscht, daar de Limburgers te eeniger tijd
zouden kunnen beweren, dat de Grondwet hun was op-
gedrongen anderen niet, uithoofde van den vreemden
toestand waarin dat gewest thans verkeerde, daar men
niet kon rekenen , dat er eene provinciale Statenver-
gadering bestond Ook hier werd de bewering volge-
houden , dat Limburg niet tot het Rijk moest gebragt
om de waarschijnlijke moeijelijkheden met het Duit-
sche Verbond ^ Anderen achtten die inlijving voor-
deelig wegens de militaire defensie onzer zuidelijke
grenzen In een uitgebreide redevoering werd
door den Minister van buitenlandsche zaken het
Liniburgsche vraagstuk toegelicht; hij betoogde het
nut der inlijving vooral uit een militair oogpunt,
en stelde de betrekking tot het Duitsche Verbond
voor als niet vrijwillig, maar op uitdrukkelijk verlan-
gen van dat Verbond geschied®. Was bij de Dubbele
Kamer in het Centraal verslag reeds gezegd dat
vele bezwaren bleven bestaan tegen het niet op-
roepen der Limburgsche vertegenwoordigers ter
medewerking aan de verandering der Grondwet, zoo
leverde bij de opentlijke discussie Limburg een on-
derwerp van rijke beschouwing op. Onderscheidene
sprekers verklaarden zich, sommigen niet zonder
hevigheid, tegen die niet oproeping. Zij meenden,
dat dit onregtmatig was en de Vergadering daardoor
alleen onbevoegd was om over de tegenwoordige
wetten te beslissen, en een voegzame staatkunde die
gevorderd had dat het een onaangename indruk
had gemaakt en daarin een sluw overleg was tot
verdrukking en verkorting van het stemregt; dat
de Limburgers hunne regten door een vijandelijken
inval niet hadden verloren en de uitsluiting streed
tegen een gezonde staatkunde en het waarachtig be-
lang des Vaderlands Anderen waren van oordeel
dat het niet roepen door de Grondwet en de nood-
zakelijkheid werd geregtvaardigd, dat de Limburgers
het regt verbeurd hadden door hun moedwilligen
afval, getoond hadden Belgen te willen blijven
en hiertoe bij de diplomatie hemel en aarde hadden
bewogen Enkele leden hadden Limburg even als
Luxemburg afgescheiden willen houden om het ver-
schil van zeden en geaardheid van de Nederlanders,
weshalve zij onder een afzonderlijk bestuur moesten
worden gebragt, daar het Nederlandsche huisgezin
zonder vreemd inmengsel moest blijven, en de Lim-
burgers sedert 1829 getoond hadden, dat ze niet met
de Noordnederlanders zamenstemden en dus hunne
nieuwe toevoeging gedwongen zoude zijn

Niettegenstaande deze soms met kracht geuite be-
denkingen werd met overgroote meerderheid het Art. I
der Grondwet, volgens het ontwerp gewijzigd, aan-
genomen Nadat de Eerste Kamer als bij tooverslag
dit en de overige ontwerpen had goedgekeurd ge-
schiedde de publicatie dier Grondwetsverandering den
September 1840
Ons ingekrompen Koningrijkje bestond nu derhalve
uit tien Provinciën en het Hertogdom Limburg. Dit
laatste niet met den naam van Provincie vereerd,
wegens de betrekkingen tot het Duitsche Verbond,
doch met dezelfde regten van vertegenwoordiging. Het
zond drie Leden ter Staten-Generaal. De verhouding
van Limburg bleef echter ten opzigte van de werking
der Grondwet zonderling; want, terwijl deze b.v. inhield,
dat ieder zonder voorafgaand verlof zijne gevoelens
door de drukpers mogt openbaren, werden de ordon-
nantiën van de Bondsvergadering op de Censuur in Lim-
burg afgekondigd

De Kaart vertoont de volgorde der Provinciën zoo
als zij nu was bepaald. Bij vergelijking met de vorige
tiende Kaart ziet men, dat de begrenzing van enkele
Provinciën onderling, bijzonder die tusschen Holland
en Utrecht, is veranderd. Deze veranderingen hadden
plaats bij Koninklijke Besluiten na 1815 en vóór 1840.
Bij Art. 2 der gewijzigde Grondwet toch werd gezegd,
dat al de Provinciën hare tegenwoordige grenzen be-
hielden, en het Hertogdom Limburg bestond uit dat

DE KEMPENAER, K.OMME, WABIN.
® SASSE VAN ySSELT, STORM.

" RAU, VAN LYNDEN TOT SANDENBURG, SLOET TOT OLDHUIS.

Groen yan prinsterer, anemaet.
»» Staatscourant van 27, 28, 29, 30 en 31 Aug. en l en 3
September
1840 203-208 en 210.

Staatscourant van 5 September 212. Den Septem-
ber waren de ontwerpen door de Dubbele Kamer aangenomen en
op den hechtte de Eerste Kamer haar zegel daaraan.
Van HASSELT, X, 58.
Lagemans, I,
vi.

XI 4

-ocr page 332-

26

gedeelte der voormalige Provincie van dien naam, het-
welk bij de tractaten van den lO1^\'" April 1839 daarvan
niet was afgescheiden. Wij hadden aL^oo de volgende
Provinciën behouden:

1. Noord-Braband \\ Behalve aan de Zuidergrens
tusschen ons en België is geen verandering.

2. Gelderland. In 1820 ^ werd de lijn van de
Lek tot Asperen tusschen dat gewest en Holland (Zuide-
lijk gedeelte), die men op de vorige Kaart golvend ziet,
bijna regt getrokken om vervolgens digter langs Asperen
en Heukelom te gaan. In 1824 onderging de weste-
lijke scheiding langs de Provincie Utrecht eenige ver-
andering van geringe beteekenis bij\' Scherpenzeel

3. Zuid-Holland. In 1819 en 1820 ^ wérd de oos-
telijke grens tusschen dat gewest en Utrecht gelijker ge-
maakt , zoodat die twee Provinciën niet meer zoo in elkaar
grijpen en tusschen Woerden en Oudewater Utrecht zich
niet westelijk uitstrekt. Oostelijk van Vianen had Utrecht
nog een streek lands over de-Lek, deze kwam nu aan
Holland, zoodat de zuidergrens van Utrecht thans ge-
heel door de Lek is gevormd.

4. Noord-Holland. In 1819 werd de grens
tusschen Holland (Noordelijk gedeelte) en Utrecht nader
geregeld en de vreemde uitspringing van Utrecht, nog
van de republiek afkomstig, minder sterk gemaakt.
Het land bij de Horstermeir kwam daardoor aan Hol-
land, zuidwest van Weesp daarentegen werd terrein
aan Utrecht geschonken.

5. Zeeland. Behalve aan de zuidergrens tusschen
ons en België is geen verandering.

6. Utrecht met de wijzigingen onder Gelderland
en Holland opgegeven.

7. Vriesland.

8. Overijssel.

9. Groningen.

10. Drenthe. Tusschen dit gewest en Groningen
werden eenige grensregelingen aangenomen in 1817 en
1822 ® aan de zuidoostelijke punt van Groningen en aan
de noordwestelijke van Drenthe, doch te onbeduidend

\' De spelling der namen is die van de grondvfet van 1815,
en bij de wijziging in 1840 behouden. Bij die van 1848 is on-
derscheid in schrijfwijze in Noordbrabant, Zuidholland, Noordhol-
land en ÏMesland.

2 Wet van 37 April 1820 (Sthl. N°. 13.) bij van hasselt,
I , 98.

3 Wet van 18 December 1824 (Sthl. N". 68.) van Hasselt,
I, 104.

4 Wet van 19 Mei 1819 (Sthl N\'. 30) en van 27 April 1820
(Sthl. N°. 13^; VAN HASSELT, I, 95 en 100.

® Bij de genoemde Wet van 19 Mei.

« Wet van 5 December 1817 , {Stbl. N". 33) en van 21 Decem-
ber
1823 (N°. 45) bij van hasselt, I, 90 en 92.

om ze op de schaal dezer Kaart te kunnen aangeven.

11. Limburg met den naam van Hertogdom; welk
deel van de voormalige Provincie van 1815 aan ons is
gebleven, werd boven aangewezen.

Omtrent de beide Cartons is weinig te berigten. Op
het bovenste ziet men het zuidelijk deel van Limburg,
dat op de Groote Kaart geen plaats kon vinden, en
tevens Luxemburg, dat, vroeger als deel van \'t Koning-
rijk ter Staten-Generaal vertegenwoordigd, thans ge-
smaldeeld onder het bestuur van den Koning Groot-
Hertog geplaatst, deel uitmaakt van het Duitschp
Verbond. Zoo men dit Carton vergelijkt met dat der
Zuidelijke Provinciën op de vorige Kaart, ziet men
welke vreemde uitkomsten de bevelen der Diplomaten
op de verdeeling der landen kunnen te weeg brengen.

Op het Carton zijn overigens de plaatsen, door den
Tiendaagschen Veldtogt vermaard geworden, onder-
streept terwijl twee daarvan duidelijker op de Groote
Kaart konden worden aangegeven, namelijk- het fort
Hazegras bij Sluis en de Doel bij Antwerpen. Het
Carton in den regter benedenhoek, de teekening der
Citadel, moge insgelijks ter opheldering der krijgsge-
beurtenissen dienen.

Het is waar, noch de zoo wel bestuurde Tiendaag-
sche Veldtogt, noch de luisterrijke verdediging der
Citadel hebben ons onmiddelijk voordeel aangebragt.
ze zijn echter de eenige lichtpunten in het treurige
tafereel der uiteenscheuring van het schoone Koningrijk
van 1815, want zij deden ons nationaal karakter door
de Mogendheden, die over ons lot beschikten, eerbie-
digen en ons bij de scheiding gunstiger voorwaarden
erlangen.

En, zoo men de groote misstap van het volhouden
uitzondert, heeft ons Vaderland die worsteling onbe-
schadigd doorgestaan. Wij en België hebben onze
nationaliteit herkregen en leven in beter verstandhouding
dan toen ons door de staatkunde een innige vereeniging
was voorgeschreven. Gelukkig werd ook de vrees niet
bewaarheid, dat België ons niet meer tot voormuur
zou kunnen strekken en wij door den afval, Erankrijk
aan onze grenzen zouden hebben, daar, hoezeer de
Eransche taal grootendeels de hunne is, onze Belgische
naburen voorzeker, zoo hun Koningrijk uit het zuiden
bedreigd werd, zich niet lafhartig zouden prijsgeven,
maar met Noordnederland als één volk daartegen zou-
den waken.

\' Bl. 23.

® Niet door lijnen, zoo als in de Inleiding bl. 27 was toege-
zegd , daar men niet ten onregte heeft opgemerkt, dat op de
zesde Kaart de togten der Pruissen een verward voorkomen aan
het geheel geven.

-ocr page 333- -ocr page 334- -ocr page 335-

BESCHRIJVING DER TWAALFDE KAART.

D.

\'e overzeesciie bezittingen van het Koningrijk in
1839, Zoo wij met onze gedachten teruggaan tot in
de vorige eeuw en voor den geest brengen, hoe in
den loop daarvan onze politieke beteekenis inkromp,
hoe in \'t latere gedeelte wij met Engeland in een
jammerlijken krijg werden gewikkeld; hoe we Frankrijk
vervolgens naar de oogen zagen en daardoor Engeland
nogmaals ten vijand kregen; hoe in \'t begin der
19® eeuw de pas herstelde vrede ten derden male
werd verbroken en wij eindelijk ons gansche volks-
bestaan vernietigd zagen met verlies van al onze
Koloniën; hoe wij in 1813 hersteld, in 1830 den
zwaren worstelstrijd met België hadden door te staan,
dan mag geen gevoel van weemoed ons aangrijpen als
we ons oog op de tegenwoordige Kaart slaan.

Zware en treurige verlièzen hebben we ja! in Oost
en West geleden, schoone bezittingen zijn ons ontroofd,
en toch mogen wij ons dankbaar verblijden, dat wij
nog het Volk zijn, wiens bloei onder den vrijzinnigen
regeringsvorm van Oranje toeneemt, wiens koophandel
zich uitbreidt en wiens Koloniën, niettegenstaande zijn
nietig Europeesch grondgebied, nog zóó vele zijn, dat
Nederland zich onmiddelijk na het grootsche Engeland
als Koloniale Mogendheid mag rangschikken.

Even als bij de vroegere Kaart\' kan hier slechts
sprake zijn van aanstipping en zeer algemeen overzigt,
met eenige ineeïdere uitwijding nopens de bezittingen,
die ons zijn ontvallen.

Gedurende \'t grootste deel der vorige eeuw is er
nog aanwinst door uitbreiding van magt in Oost en
West, doch naauwlijks hebben we de laatste jaren
daarvan bereikt, of we zijn op de vreeselijkste wijze
geplunderd en in \'t begin der 19® rest ons slechts een
schaduw van magt in het gestadig bedreigde Java,

Onder de verlorene bezittingen treffen we reeds in
\'t eerst der 18® eeuw aan het kleine, maar vruchtbare
eiland Mauritius Als rustpunt tusschen de Kaap de
Goede Hoop en onze Oost en als belangrijk om het
uitmuntende ebbenhout scheen het Indische Bestuur
er nu eens groote zorg aan te wijden, om het dan
weder aan eigen lot over te laten.

De vestiging der Nederlanders aldaar schijnt kort
na 1630 te hebben plaats gehad, toen er een Kom-

* De Vijfde met den titel: iJe Overzeesche bezittingen der
Republiek op \'t einde der zeventiende eemo.

* Beschrijving der Vijfde Kaart, bl. 3 en 6,
mandeur aangesteld en het l^ort Frederik Hendrik
gebouAvd werd. Eenige jaren daarna werd het weder
ontruimd en toen nogmaals in bezit genomen. Soms
werden de opperhoofden van de Kaap, soms van Batavia
derwaarts gezonden, tot in 1710 de O, 1. Maatschappij
goedvond met den ganschen omslag naar Batavia op
te kramen," tot grooten spijt voor de 20 30 huis-
gezinnen, die meest naar de Kaap verhuisden en zich
beklaagden, dat zij hunne schoone huizen, boomgaar-
den en heerlijke koornakkers vaarwel moesten zeggen

De ontruiming van Mauritius, hoezeer zij vrijwillig
geschiedde, en het ondenkbaar is, dat Engeland het
ons in vervolg van tijd zoude hebben gelaten, was
toch wezenlijk nadeel. De Franschen zagen de waarde
van Mauritius beter in, toen zij het in 1715 in bezit
namen. Gedurende de honderd jaren van het Fransche
beheer was het onder den naam van Ile de France
eene bloeijende kolonie. In 1810 werd het door Enge-
land genomen en bij den Parijschen vrede van 1814
door Frankrijk aan die Mogendheid afgestaan \\ Het
heeft thans een bevolking van 180000 zielen; de
hoofdstad Port Louis 35000

Dat verlaten van Mauritius moge een misstap ge-
weest zijn, bewijs van zwakheid lag er niet in. Maar
weldra was de tijd van groote krachtsinspanning
voorbij. De Spaansche successieoorlog had ons uit-
geput; met schulden waren we overladen, de Republiek
begon zeil te minderen en het gewigt, dat zij in de
politieke schaal van Europa legde werd ai ligter en
ligter. Zonder slag of stoot veroverde Lodewijk XV
in " 1744 onze Barrièresteden®. Onze zeemagt was

XII 1

-ocr page 336-

ellendig verwaarloosd ^ Dit alles had geen onmidde-
lijken maar toch zijdelingschen invloed uitgeoefend op
de buitenlandsche bezittingen; want de O. I. Compag-
nie, behalve de groote sommen, die zij aan \'s Lands
kas betaalde, bij de vernieuwing harer octrooijen ^ stond
den Staat met haar vermogen bij, als diens geldmid-
delen in benarden toestand verkeerden l De grootheid
der Maatschappij schijnt omstreeks 1720 //op den uiter-
sten top gestaan te hebben Hare uitdeelingen, die
in 1715 tot 1720 jaarlijks 40 pCt. hadden bedragen
dobberden sedert tusschen 25 en 12^ pCt., op welk
laatste bedrag zij van 1772 tot 1782 bleven, en die
gewis nog veel te hoog waren.

Haar eigenlijk verval lag echter in het kostbare
beheer door vermeerdering van ambtenaren en wel
\'t meest in de ontrouw van dezen, die zich zooge-
naamde //gepermitteerde winsten" veroorloofden De
verdediging werd op ergerlijke wijze veronachtzaamd
door de vaste plaatsen te doen vervallen en geen
genoegzame krijgsrnagt te onderhouden.

Met hare zuster de Westindische Compagnie was het
niet beter gesteld. Het verlies van Brazilië ® had de
ontbinding reeds in \'t laatst der 17® eeuw ten gevolge
gehad Een nieuwe Maatschappij werd toen opgerigt
en haar octrooi verscheidene malen vernieuwd. Zij
heeft nogtans weinig voorspoed gehad. Hare actiën,
die in 1723 nog op 92 stonden, waren in 1760 tot
op 35 gedaald, en hare uitdeeHngen met die van
de O. I. Compagnie geenszins te vergelijken, daar zij
van 1679 tot 1779 slechts eenmaal 10 pCt. bedroegen
en meestal tusschen 2 en 5 pCt. terwijl er verscheidene
jaren geen rente hoegenaamd werd gegeven In dien
toestand waren het Vaderland en de Koloniën, toen in
Noordamerika het verzet tegen Engeland uitbrak. De
Amerikaansche agenten spanden alle krachten in om
ons los te maken van onzen ouden Engelschen bond-
genoot. De Eranschgezinde partij hier te lande trachtte
de gemoederen tegen den Stadhouder in te nemen;
de dusgenoemde Anglomanen werden als slaven van
Engeland uitgekreten, en de Höllandsche kooplieden
kozen partij voor de opstandelingen. De verzoeken,
de waarschuwingen, de bedreigingen van Engeland,
om toch geen contrabande, geen oorlogsbehoeften naar
Amerika te voeren, baatten niet. Vergeefsch waren
de nota\'s tusschen ons en \'t kabinet van St. James
gewisseld, want het ontwerp van een tractaat tusschen

\' In \'t breede is dit betoogd bij be jonge, Zeewezen, V, 186
tot 289.

^ B.v. in 1647 ƒ 1,600,000; in 1696 ƒ 3,000,000. Van
1602 tot 1774 betaalde zij voor die oetrooivernienwingen acht
millioen.
Vervolg op Wagenaar, V, 348.

» Tegenw. Staat der Nederl. I, 437; van kampen. Geschie-
denis der Nederlanders huilen Europa,
III, 225, Na 1740 gaf zij
den Staat 3 pet. harer jaarlijksche uitdeelingen. Vroeger had zij
het onderhoud van twintig oorlogschepen op zich genomen. Par-
ticulieren moesten 6 pet. van de oorspronkelijke waarde der actiën
van ƒ 3000, dus ƒ 180 betalen. Op erfenissen, voor zoover die
uit aandeelen bestonden, was 5 pet. belasting.

Luzac, Holl. rijkdom, II, 83 en 116.

® PoMPE, Gesch. d. overz. bezittingen, bl. 187.

® Beschrijving der Vijfde Kaart, hl. 7.

^ Luzac, a.w. II, 132. De schuld der oude Maatschappij
werd op
30 pet. gewaardeerd en de hoofdsom der deelgenooten
op 15.

8 Luzac, a.w. II, 135.

» Teg, Staat der N. I, 533,
de zeven Provinciën van Holland en de dertien Ver-
eenigde Staten van Noordamerika werd herwaarts over-
gebragt, het schip echter door de Engelschen op 10
September 1780 genomen, en het over boord gewor-
pen concept, waaraan een te ligt stukje lood was
bevestigd, opgevischt. Onvermijdelijk was daardoor
de oorlog geworden, dien men zoo gemakkelijk had
kunnen ontgaan, indien men niet aan de letter der
tractaten was blijven hangen en onbewimpeld verklaard
had, dat scheepsmaterialen onder contrabande begrepen
waren. Niet het minste denkbeeld had men bij de
Eranschgezinde partij in ons Vaderland van de in
staatkunde zoo wijze spreuk: als het getij verloopt,
verzet men de bakens, daar die partij wilde handelen
alsof onze gloriezon nog in het zenith stond en wij
ons met Albion konden meten, terwijl de Stadhouder
en de zijnen meenden, dat men Engelands magt niet
tergen moest. De teerling was geworpen en de ge-
schutsdonder" verkondigde aan Europa, dat de meer
dan honderdjarige vrede tusschen ons en Engeland
verbroken wasHet ligt buiten mijn bestek om den
loop van dezen noodldttigen krijg te schetsen. De
zeeslag op Doggersbank 5 Augustus 1781, die men
de laatste straal van Neêrlands ouden luister heeft
genoemd, getuigde van de dapperheid onzer zeelieden,
maar kon niet opwegen tegen de buitgemaakte bodems,
met hunne rijke ladingen, de stremming in den handel
en de vernederende vredesvoorwaardenOok onze
Koloniën ondervonden in ruime mate de rampen van
dien krijg, waarin eigen overmoed ons gestort had.
Den eersten aanval had ons Westindië door te staan.
De handel van daar met de tegen Engeland opgestane
Amerikanen werd vooral door ons kleine, rotsachtige
eiland St. Eustatius gedreven ^^, dat middelpunt en
stapelplaats was geworden. De koopwaren konden
niet in de pakhuizen worden geborgen, de stranden
waren als overdekt met tabak en suiker. De Noord-
amerikaansche kapers vonden er een veilige schuilplaats,
zoodat het in \'t Britsche Parlement een rooversnest
werd genoemd. Toen op 8 Februarij de engelsche
Admiraal Rodney zich met zijn vloot voor het
eiland vertoonde en het opeischte, lag er één Hollandsch
oorlogschip, terwijl de forten in den erbarmelijksten
toestand verkeerden. De overgave moest wel volgen.
Meer dan 150 schepen van alle natiën en 36 mil-
lioen gulden aan koopwaren werden buit gemaakt
Ook Saba en ons gedeelte van St. Martin werd door

Op 20 December 1780 werd de oorlog door Engeland ver-
klaard. Zie mijn
Fransche Heerschappij, bl. 5 en mijne opstellen:
Voorlezing over Bilderdijks denk- en handelwijze in betrekking tot
de politieke gebeurtenissen van zijn leeftijd
in de Werken der
Maatsch. der Ned. Letterkunde te Leiden, nieuwe reeks
VI, 62,
vgg. en
Uittreksels uit eene briefwisseling van de Noordamerikaansche
zaakgelastigden
in nyhoef\'s Bijdragen, III, 158; Vervolg op
Wagenaar
II, 426, vgg.

\'\' Eeeds op \'t eind van Januarij 1781 waren er ruim twee
honderd schepen, op de waarde van vijftien millioen gulden be-
rekend, door de Engelschen genomen.

(/Een klein en uit zich zelve onbeduidend eiland, doch het-
welk thans in vollen bloei den grootsten koophandel drijft en
bijna geheel Amerika van onontbeerlijke benoodigdheden voorziet,\'\'
zegt c.
de jong, Beize naar de Caraihische eilanden in 1780 en
1781, Haarl. 1807, bl. 46.

Hume and smollett History of England, Loud. 1825, 5 V.,
VI, 198.

-ocr page 337-

den vijand bezet \\ Hetzelfde lot onderging in Maart
de westelijke helft onzer bezittingen op de noordkust
van Zuidamerika, namelijk Essequebo, Demerary en
Berbice. Men had aldaar geen berigt van het uitbre-
ken des oorlogs en was in slechten staat van tegenweer,
toen Engelsche kapers, zonder zelfs nog magtiging
van hunne regering ontvangen te hebben, tweeëntwintig
Hollandsche schepen buit maakten. De Gouverneur
van Essequebo en Demerary begreep, dat verdediging
onmogelijk was en gaf het land over; Berbice volgde
weldra.

Suriname bleef alleen behouden doordien de Gouver-
neur Texier in
\'t begin van Maart 1781 tijding van
de oorlogsverklaring had ontvangen Op Curapao
was men insgelijks bij tijds onderrigt geworden en
had zich in staat van verdediging kunnen stellen
De forten op de kust van Guinea, vervallen en van
geringe bezetting voorzien, waren spoedig prijs ge-
maakt, behalve de hoofdplaats St. George d\'Elmina, die
de bestorming door de Engelschen met moed afsloeg
Aan de Kaap de Goede Hoop was de nog tijdige
waarschuwing door onze toenmalige getrouwe bond-
genooten , de Franschen, gekomen en daardoor de
Kolonie behouden, al boette de O. I. Compagnie er
eenige rijkbeladene koopvaarders bij in \\ In Oostindië
was men minder gelukkig. Het gold vooral onze
bezittingen op de vaste kust van Azië. Reeds in Julij
vielen de meeste onzer sterkten op de kust van Coro-
mandel den vijand in handen; Padang evenzoo. Het
beste onzer kantoren, Negapatnam hield het nog tot
November 1781, toen het na een beleg van een
maand werd overgegeven. Een aanval op ons schoone
Ceylon lag nu voor de hand; in Januarij 1782 be-
zweek er het gewigtige fort Trinconomale. Deze rampen
waren de ergste niet; onze gansche handel was ver-
lamd. In 1780 voeren 2058 Nederlandsche schepen
door de Sond, in 1781 zes. De kooplieden begrootten,
zij het dan bij overdrijving, hunne verliezen op tachtig
millioen gulden De bewaring onzer meeste koloniën
hadden we aan de medewerking der Fransche zeemagt
te danken De eigene krachten waren verzwakt, en
nu we eindelijk den oorlog door vernieuwing van de
verbonden met Engeland wilden eindigen, was het
uitzigt op dragelijke voorwaarden alleen gegrond op
ondersteuning van Frankrijk, dat, te onzen behoeve,
de meeste onzer door de Engelschen genomene bezit-
tingen had heroverd. Toen die Mogendheid den
20 Januarij 1783 echter de vredes-preliminairen met
Engeland teekende ®, waren we aan ons zeiven over-
gelaten, waarbij zich nog de bedreigingen van Jozef II
voegden, die o. a. Maastricht van ons eischte Van
dé Engelsche zijde werd op afstand van Trinconomale
of van Negapatnam in Oostindië en van Demerary en
Essequebo in de West gedrongen, benevens de vrije
vaart door onze Oost.

De Bewindhebbers der O. I. Compagnie verklaarden
in de Vergadering der zeventienen, door den Stad-
houder Willem V bijgewoond, dat de eisch; hoezeer
die door de Engelschen, na veel onderhandelens, tot
Negapatnam en de vrije vaart was beperkt; tot niets
minder strekte dan om aan de Nederlandsche Maat-
schappij het wezenlijkste harer regten te ontnemen.
Zij vertoonden in een breed vertoog aan H.H. Mo-
genden „de aangelegenheid van Negapatnam op zich
zelve en de gevolgen van deszelfs afstand, welke
Engeland niet alleen een volstrekten alleenhandel
langs de gansche kust van Coroniandel zou doen
oefenen, maar ook de bezittingen van de Maatschappij
op Ceylon in gevaar brengen." Wederstand was
echter nutteloos, en op 2 September 1783 werden te
Parijs de voorloopige vredesvoorwaarden geteekend,
die den 20 Mei 1784 in een verdrag werden veran-
derd". Dit Tractaat toonde, dat onze grootheid ver-
dwenen was. Wel wordt een „christelijke, algemeene
en eeuwigdurende vrede" gesloten, wel zal men zorg-
vuldig alles vermijden wat de gelukkig herstelde eenheid
zou kunnen schaden; de vroegere verbonden werden
echter niet vernieuwd, de geweldige door onze koop-
lieden geledene schade werd niet vergoed, en de
Artikelen 4 en 6 toonden onze onmagt ten duidelijkste.

Art. 4 zeide: „ De Staten Generaal der Vereenigde
Nederlanden staan af en verzekeren aan Zijne Brit-
tannische Majesteit de stad Negapatnam met hare
onderhoorigheden." Als blijk van de „welwillendheid"
des Konings werd er bijgevoegd, „dat zoo de Staten
Generaal in vervolg van tijd een bezitting van gelijke
waarde (equivalent) aan den Koning zouden kunnen
aanbieden, er over de teruggave van Negapatnam zou
worden onderhandeld." — Er is nooit iets van gekomen
en de stad was voor altijd voor ons verloren. Art. 6
hield in: „ De Staten Generaal beloven en verbinden
zich om de vaart der Britsche onderdanen in de
Oostindische zeeën niet te zullen belemmeren (ne
point gêner). Met andere woorden: de vrije vaart
door geheel onze Oost. En weinig baatte het, dat
de Staten Generaal, op aanzoek van de O. I. Com-
pagnie in \'t volgend jaar 1785 verklaarden, dat Art. 6
van vrij te varen sprak en niet van koophandel, veel
min van specerijhandel Niet ten onregte noemden
de Staten van Zeeland, die schoorvoetend tot de
bekrachtiging van het verdrag overgingen, dien vrede
schadelijk, schandelijk en grievend voor elk welden-
kend ingezetene. De O. I. Compagnie was met een

8 Kluit, a. w. bl. 179.

® Beschrijving der Zesde Kaart, bl. 26.

Stuart, a. w. IV, 512.
^^ De Fransche text van het vredesverdrag vindt men bij Mr.
j. rendorp , Memorien dienende tot opheldering van het gebeurde
gedurende den laatsten Engelschen oorlog,
Amst. 1791, 3 D. II,
Bijlage BB, en in \'t Hollandsch bij
stuart, a. w. IV, 538,
Kluit
, a, w. bl. 195.

1*

-ocr page 338-

4

ondragelijker! schuldenlast bezwaard geworden door het
stilstaan van den handel. Het streelend vooruitzigt
op winstgevende vaart naar Noordamerika, waaraan
men zooveel had opgeofferd, bleek weldra een hersen-
schim te zijn ^ St. Eustatius werd ons teruggegeven
als een schaduwbeeld van vroegere grootheid. In
1780 telde het 25000 inwoners; na den vrede geen
2000. Geplunderd, verarmd, onkenbaar en kwijnende
lag het daar en is het sedert gebleven

Negapatnam bleef, als gezegd, voor altijd uit onze
magt. Het was een alleraanzienlijkste handelplaats.
Sedert 1658, toen wij die op de Portugezen verover-
den, waren er schatten aan besteed om haar in staat
van tegenweer te brengen, u Zij was wel bebouwt met
schoone huyzen en verscheyden kerken en vertoonde
zich aangenaam in zee" De in 1690 gemaakte om-
walling werd beschut door een kasteel ,/het ontzagge-
lijkst van gansch Indië", en had niet minder dan de
toen vooral ontzettende som van anderhalf millioen
gulden gekost. Negapatnam was sedert het zooge-
naamde: 7 Hoofdcomptoir" van de gansche kust van
Coromandel

Eerder zagen we\', hoe het later gedeelte der
18® eeuw de geschiedenis van onzen teruggang be-
helst. De laatste Stadhouder Willem V had den
18 Januarij het Vaderland verlaten en zich naar
Engeland begeven Hij achtte zich geregtigd in zijne
hoedanigheid van Opperdirecteur Generaal over de
O. en W. bezittingen van den Staat voor de belangen
der Koloniën te waken om ze niet in handen der
Franschen te doen vallen en vaardigde te Kew in
Engeland, onder dagteekening van 7 Februarij 1795,
schriftelijke bevelen af aan de Gouverneurs van de
Kaap en Suriname //om te admitteren de troupes, die
van wege Z. Brittannische Majesteit derwaarts zouden
worden overgezonden en aan alle Engelsche oorlog-
schepen of vaartuigen bij hunne verschijning voor de
aa,n hunne zorg toebetrouwde Etablissementen, geen
resistentie\' te bieden, maar dezelve als vaartuigen van
eene vriendnabuurlijke Mogendheid te considereren en
te behandelen." ^

Op den 11\'\'"\' Junij 1795 verscheen de Admiraal
Elphinstone voor de Kaap en eischte de Kolonie in
naam des Prinsen op. De Gouverneur Sluysken wei-
gerde de overgave, doeh, toen de Engelschen verster-
king hadden ontvangen , bukte hij voor de overmagt.
Duizend man waren krijgsgevangen, een groote voor-

\' Stuart, a. w. IV, 557 ; van len nep. Voornaamste Gesch.
IV, I, 108.

^ Een zeer goed artikel is bij van der aa, Aardr. Woordenh.
der Nederl.
IV, 272 ; teenstra, Behi. beschr. II, 710. In 1861
waren er 1920 inwoners.
Staatk. en Staathuishoudk. Jaarhoekje
voor 1865, bl. 120.

\'\' Baldaeus , Naauwkeurige heschnjtinge van Malabar enz. bl.
156, alwaar een platte grond van Negapatnam is.

< Valentijn, Oud en Nieuw Oostindië, V, 1, 5 vg. Indien
de muren van Negapatnam van zilver waren, kon men er nog
de daaraan gemaakte onkosten niet mede betalen, zeide een der
Gouverneurs van Coromandel.

® Beschrijving der Zesde Kaart, bl. 26.

\' Beschrijving der Zevende Kaart, bl. 3.

^ Van der aa , Gesch. van Willem V, IV, 485; Ferv. op
Wagenaar,
XXXIII, 212. Dat de Stadhouder door de Engelsche
Regering hiertoe gedwongen werd , gelijk
van kampen wil, Ned.
buiten Europa,
III, 1, 365, is minstens zeer onwaarschijnlijk.

raad van geschut en scheepsbehoeften viel den vijand
in handen; de koopvaardijschepen werden voor goeden
prijs verklaard en de oorlogschepen in Engelsche
dienst gesteld Bij deze ramp voegde zich nog deze,
dat de Schout-bij-nacht Engelbert Lucas met zijn
eskader van negen schepen met 1972 koppen bemand
in een baai van het Kaapland was binnengeloopen,
en zich deels door eigen onbekwaamheid en besluite-
loosheid, deels door de muitzucht van het scheeps-
volk, dat sterk Oranjegezind was, aan Elphinstone
overgaf op 16 Augustus 1795

In de West werden de Engelschen in \'t eerst afge-
wezen, doch Demerary, Berbice en Essequebo vielen
hun in 1796 in handen. In Suriname had men in
Maart 1795 nog geen tijding der omwenteling en
vierde men den dier maand den verjaardag van

Prins Willem V, Twee maanden later echter ont-
ving de Gouverneur J. F. Frederici het gemelde
schriftelijke bevel van den Stadhouder. De kust werd
weldra door de Engelschen geblokkeerd, maar het
duurde tot in Augustus 1799, eer de Kolonie zich
bij capitulatie ,/onder protectie van Zijne Brittanische
Majesteit" steldeCurasao en St. Eustatius bukten
insgelijks in 1799 en 1800. De kust van Guinea
bleef, als te weinig belangrijk geoordeeld, door de
Engelschen onaangetast

Naar de Oost was de Engelsche Vice-admiraal
Rainier in Augustus 1795 gezeild. De onverdedig-
bare kantoren en bezittingen in Bengalen en op de
kusten van Coromandel en Malabar waren spoedig
veroverd of liever bezet. Malakka, Padang en de
Molukken insgelijks en in Februarij 1796 ook ons
overschoon en onwaardeerbaar Ceylon. Want, hoezeer
het sterke Trinconomale eerst na moedige verdediging
door den Majoor Eorbauer viel, had de Gouverneur
Angelbeek zich reeds onder de bescherming der
Engelschen gesteld. De overige forten, waaronder
Jaffanapatnam en Negombo gaven zich over en toen
ook het sterke Colombo zonder tegenweer overging,
was \'t geheele eiland ons ontrukt. Al behielden wij
Java, Celebes en Borneo nog, was onze groothandel
toch gansch verlamd en werden de verliezen onzer
kooplieden op 120 millioen begroot

De beide groote handelsligchamen met hunne uit-
gestrekte privilegiën waren intusschen niet bestand
geweest tegen de verliezen door den oorlog van 1781

-ocr page 339-

geleden. De W. I. Compagnie was na het eindigen
van \'t Octrooi in 1791 ontbonden, onder hevige tegen-
kanting van Zeeland , bij Resolutie van H. H. Mogen-
den van 27 Mei 1791, met last, ,/dat bij \'t expireren
van het octrooi op 31 December daaraanvolgende
ipso momen1:o alle Gouverneurs in dienst van de
W. I. C. in Amerika en op Afrika\'s westkust zouden
aanvaarden de regering in naam van H, H. M." De
participanten zouden bij den Staat 80 pet. van hunne
actiën ontvangen \\ en door den Raadpensionaris van
de Spiegel werd een Raad van koloniën ingesteld
voor de Westindische bezittingen en den Nederlanders
vrije vaart en handel daarop toegestaan. Na 1795
werd die Raad vervangen door een Committé en
eindelijk in 1800 door den Raad der Amerikaansche
Coloniën en Bezittingen, uit vijf leden bestaande,
zitting houdende te \'s Hage, ingevolge de op 23 April
1798 aangenomen Staatsregeling Art. 232 bepaalde:
„ Het Bestuur over de bezittingen in Asia, midsgaders
over de Coloniën in Amerika en de Bezittingen op
de kust van Guinea, zal worden opgedragen aan
twee onderscheiden Raaden, welken, ieder geheel
afzonderlijk, zullen werken. Het eene zal worden
genoemd de Raad der Asiatische Bezittingen
en Etablissementen; het andere de Raad der
Amerikaansche Coloniën en Bezittingen, en
Art. 255 : „ Alle onderscheidene Kamers en Departe-
menten van den West-In dischen Handel, of hoe ook
genoemd, zijn vernietigd. Alle afzonderlijke Coloniën
worden, terstond, onder één algemeen Bestuur ge-
bragt, en zij, die zullen bewijzen door deze vereeni-
ging benadeeld te zijn, afgekogt." ®

De O. I. Compagnie rekte haar kommerlijk bestaan
eenige jaren langer. Gedurende den eersten Engel-
schen oorlog vinden wij gestadige aanvragen om geld.
In 1782 werd acht millioen opgenomen onder waar-
borg van de Staten van Holland; in 1784 kwam er
verzoek om veertien millioen. Holland gaf een mil-
lioen , de Staten Generaal vier en een geldleening
van acht millioen geschiedde onder waarborg van
deze. In 1786 betuigde de Kamer van Amsterdam,
dat, zoo er geen dadelijke hulp werd verschaft, de
Compagnie hare betalingen zou moeten staken. Die
Kamer Averd toen vermeerderd met zes leden onder
den naam van Vijfde Departement, die den geheelen
staat der iVlaatschappij zouden nagaan. Het uitschrij-
ven eener leening van tien millioen werd nu vergund.
Zoo weinig baatten evenwel deze middelen, dat in
1787 de Maatschappij verklaarde, dat zij, die in 1782
20 millioen ten achteren was, nu haar te kort op
59 mill. schatte, weshalve weder een geldleening van
drie mill. bij middel A^an loting werd beproefd. En zoo
vreemd was de handelwijze in die tijden van nood
dat, niettegenstaande de Staten van Holland in 1788
nog met vijf mill. a 4 pet. rente te gemoet kwamen.

en de Vergadering der zeventienen ,/hare benoodigd-
heden" tot inwisseling van papieren geld en tot her-
stel
der zeemagt op 30 mill. raamde , zij echter een
uitdeeling van
12^ pet. deed, Avelke, zoover ik kan
nagaan, de laatste was. En, ten bewijze, dat er geen
nieuws onder de zon is strekke, dat, toen in 1789
de Staten van Zeeland ten behoeve van de O. I.
Compagnie een geldleening openden van 9 mill. a
8 pet., er de bedreiging werd bijgevoegd, dat, zoo
de leening niet volgeteekend werd, een geldligting
van 4 pet. van ieders bezittingen zou Avorden geheven.

In 1790 nam de Stadhouder Willem V als Opper-
directeur de zaak der O. I. Compagnie ernstig ter
harte. Hij benoemde een Commissie van vier aanzien-
lijke personen om toezigt te nemen op ,, het goed
bestuur der zaken van \' de Maatschappij." In het
verslag dezer Commissie lezen
Avij, dat de Compagnie
reeds van 1725 tot 1751 21 mill. ten achteren AA^as
geraakt, maar dat bedrag in 1779 met 8 mill. was
verminderd, "\'dat de dra gevolgde oorlog echter alles
had omvergestooten, de schulden in elf jaar tot de
ontzettende som van ruim 85 mill. waren geklommen,
en de Maatschappij voor ondergang alleen was be-
waard gebleven door den bijstand van de Edel Gr.
Mog. Heeren Staten van Holland, die van 1781 tot
1790, dus in negen jaren, met 68 mill. hadden
ondersteund.

Afdoende maatregelen werden eerst in 1791 genomen,
wanneer de schuld tot 95 millioen was aangegroeid.
Twee Commissarissen Generaal werden in Mei van dat
jaar door den Stadhouder benoemd om ,/ als verbeel-
dende den Opperbewindhebber en Gouverneur Generaal
van Indië" in de Oost zelve de ingeslopen misslagen
en verkeerde maatregelen aldaar te verbeteren en de
hoognoodige hervormingen in te voeren Hun
Averden
toegevoegd de toenmalige Gouverneur van Neêrlands
Indië Mr. W. A. Alting en de Directeur generaal
H. van Stockum. Groot nut heeft deze staatscom-
missie , die anderhalf millioen heeft gekost, noch aan
de Kaap noch aan Java gedaan, ook door oneenigheid
tusschen de leden en het overlijden van Frvkenius
den bekwaamste uit haar midden De toestand der
O. I. Compagnie
Averd intusschen al ellendiger, vooral
toen in \'t begin A\'an 1793 de Fransche Republiek den
oorlog aan den Stadhouder der Vereenigde Provinciën
verklaarde ® en onze schepen door de Franschen
Averden
opgebragt. Terstond na de oniAventeling hier te lande,
den 30 Januarij 1795 werd, ter
verA^anging der Com-
missie van toezigt van 1790, een nieuwe van vier
personen benoemd tot opzigt over de Maatschappij,
onder den naam van Committé tot de zaken der O. I.
Compagnie. Dat Committé
Avaaraan o. a. de ons be-

^ Verv. op Wagenaar, XXIV, 317 en 331. Te weten Mr.
s. c.
NEDEEBUKGH, eerste advocaat van de Oostindische Compagnie
en s.
h. PRYKENius, kapitein ter zee bij de Admiraliteit van West-
vriesland en \'t Noorderkwartier. Den eerstgenoemden Averd 90000
gulden \'s jaars gedurende drie jaren toegelegd en ƒ 15000 voor
uitrusting; dan tweeden ƒ 70000 voor
\'t zelfde tijdperk en ook
ƒ 16000 voor uitrusting.

® Nederburgh kwam in 1800 in Nederland terug. Zie over
de werkzaamheden dier Commissie
van kampen, a. w. III, 351
vgg.;
pompe, bl. 332 vgg., bij wien een zeer goed berigt is
nopens hare verrigtingen ;
lal\'ts , a. w. 11, 34, vgg.

° Beschrijving der Zevende Kaart, bi. 3.

-ocr page 340-

kende Mr. Pieter Paulus^ en Mr. S. J. Wiselius
waren toegevoegd, bragt een verslag uit, waarin liet
te kort der O. I. Compagnie op 112 millioen werd
geraamd. . Het Eestuur der Maatscbappij werd onbarm-
hartig ten toon gesteld in de sterke en breedsprakige
uitdrukkingen aan het omwentelingstijdperk eigen. De
Commissie, die naar Indië gezonden was, wordt kost-
baar en onnoodig genoemd; van de Directie heet het,
dat zij in handen was overgegaan van onkundige en
onbevoegde personen, die voor niets wisten te zorgen
dan voor het behoud hunner persoonlijke inkomsten
en der voordeelen of aangenaamheden aan hunne be-
dieningen vastgehecht; zij werden gerugsteund door
het gezag hunner heillooze beschermers en hadden
geene andere redmiddelen ter hand genomen dan het
openen der schatkist van den\' Staat en van vermogende
ingezetenen met geen ander vooruitzigt dan II om zon-
der eenig wezenlijk nut ter herstelling der Maatschappij,
beiden zoowel ,/den Staat als deszelfs ingezetenen in
den overweldigenden stroom van hare onvermijdelijke
ruïne en volstrekten ondergang geheel mede te slepen
en te bedelven" I Ontbinding der Maatschappij werd
echter niet aangeraden maar het stellen onder nieuw
en beter bestuur „ voor dit mishandelde en zoo tot
last geworden ligchaam", met dadelijke vernietiging
van het bestaande. Hoe hoog dat vertoog door de
Vergadering van zeventienen, zijnde het uitvoerend
bewind der Compagnie ^, werd opgenomen gevoelt
men. Alleen een oppervlakkig overzigt van de Maat-
schappij, zeggen zij, had de onheilen in het bestuur
doen zoeken en dit kunnen afmalen als bedorven en
allerschadelijkst. De teruggang was door den eersten
Engelschen oorlog ontstaan, die de Maatschappij dertig
millioen had gekost; en zoo geen nieuwe krijg ware
uitgebroken en de retouren van 1794 en 1795 hadden
kunnen aankomen, zou de Maatschappij in staat zijn
geweest aan hare engagementen te voldoen. Het ont-
slaan van het tegenvt\'oordige Bestuur, dat door de
deelhebbers was aangesteld, achtten zij een daad //regt-
streeks aanloopende tegen de erkende regten van den
Mensch en Burger." Niettegenstaande deze laatste
volzin geschikt was om grooten indruk te weeg te
brengen, werd door H. H. M, op 16 November 1795
een Committé" aangesteld „ tot de zaken van den
Oost-Indischen handel en bezittingen " bestaande uit
28 personen, waarvan er 17 door Holland, 6 door
Zeeland en 1 door de overige Provinciën benoemd
zouden worden. Het octrooi der Maatschappij werd
tevens vernieuwd voor twee jaren, eindigende op 31 De-
cember 1798. Intusschen waren, als straks vermeld
is, in de Staatsregeling van \'t genoemde jaar bepalingen
gemaakt omtrent „ de buitenlandsche Bezittingen en
Coloniën der Republiek, en derzelver bestuur hier te
lande." Behalve de bij Art. 232 ingestelde Raad der
Asiatische Bezittingen en Etablissementen uit negen
leden bestaande, werd er afzonderlijk gehandeld over
die bezittingen bij Art. 247. Men las daar: ,i De
Bataafsche Republiek neemt tot zig alle de Bezittingen
en Eigendommen der gewezen Oost-Indische Com-
pagnie, benevens alle derzelver schulden. De Oc-

\' Beschrijving der Zevende Kaart, bi. 5.
Verv. op Wagenaar, XXXIII, 16?.
Beschrijving der Vijfde Kaart, bl. 4.

trooijen, voormaals aan die Compagnie verleend, worden
vernietigd." en in Art. 248: »De Geïnteresseerden
bij en Houders van Actiën in de gewezen Oosl-
Indische Compagnie, worden door de Natie, bij wijze
van afkoop, schaadeloos gesteld." Ten gevolge dier
voorschriften gingen de Bezittingen op den staat over
en ook de schulden, groot ruim 134 millioen. De
deelhebbers ontvingen een zoogenaamde schadever-
goeding verre beneden hetgeen zij met regt hadden
mogen verwachten. Alzoo ging, bijna gelijktijdig met
de Republiek, de eenmaal zoo bloeijende en beroemde
O. I. Compagnie te gronde. Wanbestuur, oneerlijkheid,
ontrouw en zorgeloosheid hebben het hare daartoe
bijgedragen, meer nog de politieke omstandigheden,
waardoor Engeland meester van de zee en onze groot-
handel tijdelijk geheel vernietigd werd

Een nieuwe Staatsregeling was intusschen in October
1801 aangenomen ^ De Raden van Bestuur over den
Oost- en Westindische Handel en Bezittingen der
Republiek waren behouden en ondergeschikt aan het
Staatsbewind verklaard

Hunne werkzaamheden bepaalden zich echter, voor
zoover die koloniën uit Europa genaakbaar waren, tot
Java, Borneo, Celebes en de Kust van Guinea, daar
ons al het overige door de Britten was ontnomen.

Een lichtstraal scheen in die duisternis, toen te
Amiens in 1802 de vrede tusschen Engeland aan de
eene zijde en de Eransche Republiek, Spanje en de
Bataafsche Republiek aan de andere zijde werd ge-
teekend. Wat de Koloniën betreft, werden ons alle
Bezittingen, die gedurende den oorlog door de Brit-
sche wapenen waren veroverd en bezet teruggegeven
en met name de Kaap de Goede Hoop, met ééne
uitzondering evenwel, die ons een zwaar offer oplegde.
Bij Art. 5 toch stond de Bataafsche Republiek aan
Engeland in geheelen eigendom af ai \'t geen zij in
Ceylon bezat

Een zwaar offer, want Ceylon was, na Java, de
schoonste en kostbaarste onzer oostersche koloniën.
De O. I. Compagnie had geweldige sommen aan de
versterking besteed. Met onze bezittingen op de kust
van Malabar vormde het als een geheel, en zoo hoog
schatte men de waarde van dit eiland, dat in \'t laatst
van de 18® eeuw, toen er over werd gedacht om het
aan Engeland wegens geldnood af te staan, men den
prijs op 80 millioen gulden begrootte

Reeds bij de Ouden bekend en beroemd om de
heerlijke ligging, werd het bij den oosterling als
Hebenaro, het vruchtbare eiland, of Tenesserim, oord
van genot, geroemd. De latere bezoekers weten

-ocr page 341-

naauwlijks woorden te vinden ter teekening van dien
weelderigen, tropischen plantengroei, welke zijne gaven
in kwistige mildheid over het gezegende eiland uit-
stort. Sedert in de helft der 17® eeuw de kust-
landen in onze magt kwamen, werd het voor een
der beste wingewesten der Nederlanderen in Indië
gehouden \\ Valentijn, die er een half boekdeel
aan wijdt, noemt het „ een van de voornaamste en
eerste Landvoogdijen, die de Edele Maatschappij heeft
en den Landvoogd van dat aanzien, dat men hem
doorgaans voor een der eersten van gansch Indië"
hield Baldaeus®, die er jaren lang woonde, geeft
er een uitgebreide beschrijving van. „Het heeft"
zegt hij; ,i vele kostelijke rivieren. Het is rijk in
veelerley gesteenten; uytnemende vruchtbaar, voorna-
melijk in Caneel en levert de alderedelste oliphanten
van gansch Indiën uyt." Hoezeer in de binnenlanden
de Keizer van Candy heerschte, waren de meeste
kustlanden toch onder ons gebied en in het zuidwesten
een streek van omtrent twaalf uren landwaarts in,
zijnde de beste van het eiland door de kostbare
kaneelbosschen. Jaarlijks werd door de Compagnie
een half millioen ponden kaneel naar het Vaderland
gebragt. Voegt men hierbij de uitgebreide handel in
olifantstanden en specerijen, de parelvisscherijen van
Manaar en de onbeschrijfelijk schoone natuur, de
gezondheid der lucht, de trotsche bergen en de liefe-
lijke valleijen, dan gevoelt men, dat met Ceylon een
der schoonste koloniën van onze Oost werd ingeboet^.

En echter heerschte overal in \'t Vaderland innige
blijdschap, want de zee was vrij geworden; het hame-
ren op de werven klonk weder. Naar het Noorden
ging het om hout en granen, naar Oost en West om
koffij, suiker en specerijen. De vroegere luister scheen
terug te keeren. Maar de korte verademing bleek
weldra een digter toesnoeren van den gorgel te zijn.
De aanhechting van Piemont aan Frankrijk deed den
pas gesloten vrede in 1803 verbreken De zeeën zijn
nogmaals onveilig en onze koopvaarders, die op de
trouw der traktaten zeilden, worden door de Engel-
sche kaper- en oorlogschepen opgebragt. Wederom
staan we vijandig tegenover Grootbrittanje. Herhaling
ook der zelfde tooneelen, dat is: aanval op de koloniën
van het geheel onder den dwang van Frankrijk staande
Gemeenehest. Een kort woord moge hier volstaan.

Het eerst bezweek Suriname met de aangrenzende
volkplantingen. Na geringen tegenstand werd op 6 Mei
1804 de Engelsche vlag op het fort Zeelandia gehe-
schen en trad in plaats van den Gouverneur Berran-
ger, Sir Charles Green in naam Zijner Brittannische
Majesteit op Op Curagao waren verscheidene po-
gingen ter bemagtiging in 1804, 1805 en 1806 be-
proefd , maar door den moed der bewoners verijdeld,
tot het den eersten Januarij 1807 bij verrassing werd
bemeesterd en de Gouverneur Mr. P. J. Changuion
tot een capitulatie werd gedwongen Ook de kleine
eilanden werden nogmaals buit gemaakt. De Kaap-
kolonie was toen reeds verloren. Hoezeer er goede
verdedigingsmiddelen waren, daagde op den
Januarij 1806 zulk een aanzienlijke krijgsmagt
op, dat overgave onvermijdelijk was. Reeds op
den ontscheepte de Admiraal Popham zijne

troepen in de Tafelbaai en den teekende de

Gouverneur Jan Willem Janssens een verdrag,
waarbij hij zelf en zijn leger vrijen aftogt naar de
Bataafsche Republiek verwierven De Molukken had-
den geen beter lot. Op 17 Februarij 1810 verscheen
de Engelsche kapitein Tucker met drie oorlogschepen
voor Amboina, dat lafhartig door den bevelhebber Filz
werd overgegeven Op den 31 Augustus viel ook
Banda na korte verdediging. Meer dan tweehonderd
stukken geschut kwamen op beide deze posten den
vijand in handen.

Java, de kroon onzer Oostindische bezittingen, was
nog staande gebleven, terwijl de overige ons reeds
driemaal waren ontwrongen. De Raadpensionaris
Schimmelpenninck verloor het in zijn kortston-
dig bestuur niet uit het oog. In November 1805
stelde hij bij staatsbesluit C. H. van Grasveld en
Mr. C. T. Elout aan als Commissarissen Generaal,
den eersten daarenboven tot „ Gouverneur Generaal
van Bataafsch Indië." Bij de hervorming onzer Repu-
bliek in een Koningrijk werden de reeds over New-
York op reis zijnde Commissarissen Generaal echter
teruggeroepen^". Koning Lodewijk benoemde op 25
Januarij 1807 tot Gouverneur Generaal der Hollandsche
bezittingen in Oostindië den man, die de Franschen
in 1795 ten geleider had gestrekt, die in 1799 de
Engelschen en Russen op de Noordhollandsche kusten
had bevochten", en nu zijne diensten aan den nieuwen
Vorst had aangeboden, Hendrik Willem Daendels,
Gevreesd en gehaat maakte zich de nieuwe Gouverneur
Generaal door de geestkracht en den klem, waarmede
hij met ijzeren vuist de teugels greep, misbruiken
uitroeide, oneerlijkheid strafte, het oude hervormde
en nieuwe toestanden schiep, zonder tegenspraak te
dulden, zonder menschenlevens te ontzien. Streng en
voortvarend, het oog op zijn doel gerigt, wierp hij
alle beletselen neder, ontzag aanzienlijken noch gerin-
gen, en was doof voor alle tegenwerpingen. Geen
zijpaden bewandelde hij; regtuit lag zijn weg. Het
krijgswezen was in deerniswaardigen toestand. Geen
vier duizend man telde het leger; weldra waren er

Changuion in \'t Vaderland teruggekomen, werd er ter
dood veroordeeld, maar door Koning
lodewIjk begenadigd. Zie
van deb aa, Biogr. Woordenh. III, 313.

® Van kampen, a, w, III, 2, 438; pompe, bl, 256 ; lauts ,
11, 88.

9 Naar Java had hij vrijen aftogt bedongen. Hij werd aldaar
door een krijgsraad gevonnisd en doodgeschoten,

\'O Verv. op Wagenaar, XLVII, 169. Merkwaardig is het, dat
in de Constitutie van 1805 met geen enkel woord over Buiten-
landsche bezittingen wordt gesproken; behalve, als in \'t voorbijgaan,
dat de Leden van \'t Wetgevend Ligchaam binnen één der acht
Departementen of in de Coloniën van den Staat geboren moesten
zijn. \'t Is of we een Natie zonder overzeesch grondgebied waren.

" Beschrijving der Zevende Kaart, bl. 3 en 17.

-ocr page 342-

twintig duizend. In de kas was slechts drie millioen;
na eenige maanden was zij met zeven vermeerderd
en waren de jaarlijksche inkomsten met twaalf mil-
lioen verhoogd. De wegen waren zoo ellendig, dat
men weken noodig had om van Batavia naar Java\'s
oosthoek te reizen. Daendels legde, in ruim een
jaar, een postweg aan van 200 uren, zoodat de weken
tot dagen werden, Hoevele Javanen door dien zwaren
arbeid bezweken, kwam niet in berekening. De daden
van Daendels liggen buiten mijn bestek. Zij werden
nogtans met een woord gemeld, omdat door hem
Java\'s toestand merkelijk verbeterd was en een blijder
toekomst aanstaande scheen. Maar op 20 Februarij
1811 was op Java de tijding gekomen, dat het Koning-
rijk Holland opgehouden had te bestaan en in het
Fransche Keizerrijk was weggesmolten \\ De Hölland-
sche vlag werd gestreken, en Daendels, voor
Avien
het bestuur van Willem V een dwingelandij was
geweest, kondigde onze vereeniging met de Groote
Natie af en beschouwde die als ,/ een bijzondere
en gunstige beschikking des Allerhoogsten." Of onze
nieuwe Souverein vreesde, dat iemand als Daendels
zich onafhankelijk mogt verklaren, dan of hij enkel
het oor leende aan de vijanden van den doortastenden
Gouverneur Generaal, genoeg is het, dat Napoleon
hem deed vervangen door den Divisie-generaal Jans-
sens, den vroegeren Gouverneur van de Kaap

De inlijving bespoedigde de plannen der Engelschen
omtrent Java. De Gouverneur Generaal van Brits(;h
Indië Lord Minto besloot tot de verovering. Op
4 Augustus 1811 was zijn vloot groot drieendertig
bodems en twaalf duizend man troepen voerende, op
Java\'s noordkust en werd het krijgsvolk te Tjilenting,
drie uren van Batavia, ontscheept. Op den 25\'*™ had
de slag bij Meester Cornelis plaats, waarbij de Engel-
schen een volkomen overwinning behaalden. Zes duizend
krijgsgevangenen en 280 stukken geschut waren hun
buit. De vijand had echter, ten bewijze dat de zege
hem was betwist, meer dan vijf honderd dooden en
gekwetsten. De Gouverneur Generaal Janssens trok
naar het oostelijk deel van \'t eiland, maar was tegen
een nieuwen aanval bij Samarang niet bestand. Op
den 18 September 1811 werd de capitulatie gesloten,
waarbij Java en onderhoorigheden zich aan Engeland
overgaven, en werd Sir Thomas Stamford Raffles
door Lord Minto tot Luitenant Gouverneur van Java
benoemd ®

Hoe het in Nederland bij het verlies van zijn
volksbestaan en Koloniën gesteld was, werd vroeger
in \'t licht gesteld^. De verlossing van 1813 deed ons
herleven, en, ingevolge de ons beloofde uitbreiding
van grondgebied ^, werden ons de Belgische Provinciën
toebedeeld®. Er bestaat een innig verband tusschen
die aanwinst van grondgebied en het lot onzer Kolo-
niën. Ik zal trachten de zaak duidelijk voor te
stellen, hoezeer zij vrij ingewikkeld is.

Op den 13 Augustus 1814 werd te Londen tusschen
onzen Souvereinen Vorst en den Koning van Groot-
brittanje een verdrag nopens de Koloniën gesloten.
In den aanhef wordt gezegd: ,/ Zijne Britsche Majesteit
verlangende met den Souvereinen Vorst der Vereenigde
Nederlanden ten opzigte van de Koloniën der voorz.
Vereenigde Nederlanden, welke gedurende den jongsten
oorlog door de wapenen van Z. M. veroverd zijn, in
zoodanige schikkingen te komen, als tot den voorspoed
van genoemden Staat kunnen medewerken en een duur-
zaam bewijs \\m Z. M.\'s vriendschap voor en verkleefd-
heid aan het Huis van Oranje kunnen opleveren, zoo
hebben gezegde hooge contracterende partijen, gelijkelijk
door die gevoelens van hartelijke welwillendheid en
verkleefdheid voor elkander bezield tot hare gevol-
magtigden benoemd enz."

Bij Art. 1 verbindt zich de Koning van Engeland
om, binnen den te bepalen tijd\'\', de Koloniën,
Factorijen en Etablissementen, welke door Holland
in het begin van den laatsten oorlog bezeten zijn,
te weten: den 1 Januarij 1803 in de zeeën en op
het vaste land van Amerika, Afrika en Azië, met
uitzondering van de Kaap de Goede Hoop en der
Etablissementen van Demerary, Essequebo en Berbice.

Art. 2. Engeland staat in volle souvereiniteit het
eiland Banka aan ons af in ruiling van het Etablis-
sement van Cochin en onderhoorigheden op de kust
van Malabar, \'t geen in volle souvereiniteit aan
Engeland zal blijven.

Art. 4. De Souvereine Vorst verbindt zich om
geene fortificatiën op te werpen in de Etablissemen-
ten, welke hem moeten teruggegeven worden binnen
de grenzen van het Britsch gebied op het vaste
land van Indië. Gewigtige geldelijke bepalingen
werden er bijgevoegd en in eenige additionele
artikelen en in een Tractaat van dienzelfden 13 Augus-
tus 1814 tusschen Zweden en Grootbrittanje gesloten.
Men leest daar, dat, volgens de bepalingen door
de Mogendheden gemaakt, Holland, wegens de aan-
winst door de inlijving van B.elgië, verpligt was
om aan Zweden voor den afstand van Guadeloupe
aan Frankrijk een schadevergoeding van een millioen
£ sterling te betalen, maar dat Engeland zich
verbond die ƒ 12,000,000 te voldoen aän Zweden,
evenzoo de helft in de som van vier millioen £
sterling, welke de Souvereine Vorst der Vereenigde
Nederlanden verpligt was te betalen tot onderhoud
der grensvestingen van de Nederlanden, eindelijk
nog om de helft te dragen in de onkosten, die
noodig zouden zijn om de vereeniging van België
en Holland geheel tot stand te brengen. Voor En-
geland zou dit echter nooit meer dan 3 millioen £
sterling kunnen bedragen.

Voor het op zich nemen van deze verpligtingen
door Engeland, te zamen ter som van 6 millioen

8 Bij het Tractaat van 31 Mei 1815. Beschrijving der Tiende
Kaart,
als boven.

" Volgens Art. 5 , in Amerika binnen drie en in Azië binnen
zes maanden.

-ocr page 343-

£ sterling of 72 millioen gulden, stond Flolland de
gemelde Koloniën, namelijk de Kaap, Demerary,
Berbice en Essequebo in volle souvereiniteit aan
Zijne Brittannische Majesteit af.

Nog werd bedongen de afstand aan Engeland van
het kleine distrikt Bernagor tegen jaarlijksche betaling
door Engeland aan Flolland van de gwone inkom-
sten door Commissarissen van weerszijde te bepalen.

De inhoud van het Tractaat en de Additionele
Artikelen van het Tractaat met Zweden was alzoo,
dat Cochin door ons werd afgestaan tegen Banka,
Bernagor tegen vergoeding van \'t jaarlijksch inkomen;
dat wij wegens de vermeerdering van grondgebied
eigenlijk zouden hebben te betalen ƒ 12 mill, aan
Zweden, ƒ48 mill, voor de frontiervestingen en
/ 72 mill, voor de kosten der Vereeniging van
Holland met België, te zamen ƒ132 mill.; dat En-
geland op zich nam de geheele ƒ 12 mill, aan
Zweden te voldoen; de helft van ƒ48 mill, voor
de frontiervestingen, dat is ƒ 24 mill, en de helft
in de ƒ 72 mill, voor de Vereeniging, dat is ƒ 30
mill., dus te zamen 72 mill, gulden. Voor deze
laatste som, die wij anders almede verpligt waren
te voldoen en die Engeland nu voor ons betaalde,
voor die 72 millioen gulden stonden we aan Engeland
af de Kaap en Demerary, Berbice en Essequebo ^

Hoe Zweden hierin gemoeid w^as vereischt op-
heldering, daar, zoo als bekend is, het eiland
Guadeloupe aan Frankrijk en niet aan Zweden had
behoord. De zaak is deze. In \'t begin van 1810
was dat eiland door een Engelsch eskader op
Frankrijk veroverd. Toen nu in \'t begin van 1813
Zweden in de coalitie tegen Frankrijk trad en hulp
toezeo-de, werd te Stokholm den 3 Maart 1813 een
Tractaat tusschen Engeland en Zweden gesloten,
waarbij in Art. 5 Engeland Guadeloupe aan Zweden
afstond % hoezeer ook Keizer Napoleon den 14
October 1813 bij Senatusconsult verkondigde, dat
er tusschen hem cn Zweden geen vrede zou plaats
hebben, tenzij het afstand had gedaan van het
Fransche eiland Guadeloupe l Bij den eersten vrede
van Parijs van 30 Mei 1814 stemde de Koning van
Zweden toe, dat Guadeloupe aan den Koning van
Frankrijk zou worden teruggegeven

Tengevolge daarvan kwam op 13 Augustus 1814 i
het verbond tusschen Engeland en Zweden tot stand
waarvan zoo straks werd gesproken. Daar nu, zoo
leest men er, overeen is gekomen, dat, uit aan-
merking van de inlijving bij Holland der Belgische
Provinciën, Holland verpligt zoude zijn uit zijne
Koloniën, tegenwoordig in bezit van Z. Brittanni-
sche Majesteit, Zweden schadeloos te stellen wegens
den afstand van Guadeloupe, maar dat de Koning

van Engeland zich daarvoor verantwoordelijk stelde
en aan Zweden 24 millioen Franken zou betalen,
zoo belooft Z. Br. ä
I. die som aan Z. Zweedsche M,
te voldoen "l Hetgeen in het Tractaat tusschen ons
en Engeland geheten werd: ,/de onkosten voor de
geheele Vereeniging van België met Holland," noem-
de men bij een volgend Tractaat: „de aanzienlijke
kosten door de Mogendheden besteed aan de be-
vrijding van Holland en België." Bij een overeen-
komst namelijk te Chaumont van 1 Augustus 1814,
hadden de overige Mogendheden aan Rusland hunne
eischen op de terugbetaling dier bevrijdings-onkos-
ten afgestaan. Rusland was dus nu de schuldeischer
geworden van Nederland; van daar op 19 Mei 1815
een nieuwe Conventie te Londen tusschen de Neder-
landen, Grootbrittanje en Rusland om de Russische
schuld in Holland te regelen. Die onkosten werden
nu bepaald op 50 millioen gulden en niet meer op
72 millioen, waarop ze als maximum door F^ngeland
waren geschat ^

De Koning der Nederlanden verbond zich om
daarvan de helft, zijnde 25 millioen gulden, te
betalen, terwijl Engeland de andere helft op zich
namHet slot van alles was dus, dat wij de ge-
melde Koloniën afstonden tegen de betaling te
onzen behoeve van een deel der som wier voldoening
ons als verpligting was opgelegd voor \'t bezit van
België, ten bedrage, niet van 72 millioen gulden,
maar van 61 millioen®.

Wij traden dus weder in het bezit van onze
Koloniën in de West, behalve de westelijke helft
van \'t geen op Zuidamerika\'s noordkust ons behoorde
en door getittelde lijnen op het Carton Essequebo
der vijfde kaart is aangewezen In Afrika was de
kust van Guinea behouden gebleven, maar de Kaap
verloren. In de Oost waren de kusten van Coro-
mandel en Malabar wel behouden, maar van geen
beteekenis meer nu we Negapatnam, Cochin en
Ceylon misten en wij op het vasteland van Indië

° Men vindt de Tractaten van 13 Aug. 1814 bij lagemans
o. c. I, 34, N°. 9 of bij stuart, Jaarboeken, 1814, bl. 391, vgg.

® Toen het bij Art. 4 van 13 Aug. 1814 zeide, dat de helft
voor Engeland niet meer dan 3 millioen £ sterling zou zijn. Het
geheel was das toen geraamd op 6 millioen £ sterling of 72
millioen gulden.

\' Lagemans, o. c. I, 72, N°. 27 en van hogendorp, Bijdr.
Ill, 293 vgg.

® Indien men op de volgende gebeurtenissen ziet, was een
geheim artikel bij dit Tractaat van 19 Mei 1815 niet zonder
beteekenis. n Article secret. Afin d\'écarter tout doute quelconque ...
il est entendu et convenu,. . que dans le cas oi^i une partie des
provinces Belgique» soit à quelque époque future soustraite à
la domination de S. M. Belge, il se fera seulement une réduction
proportionnée des charges que
L.L. M.M. le Roi des Pays-Bas
et le Roi de la Grande-Bretagne sont convenus de prendre sur
elles ; cette réduction devant être calculée suivant la population
des districts ainsi séparés." Men dacht toen waarschijnlijk aan
een gedeeltelijke verovering door Frankrijk. Na den opstand der
Belgen heeft Koning
willem I opgehouden met betalen op
1 ,Januarij 1831. Daar de Keizer van Rusland echter volhield,
dat hem rente en aflossing tot aan het eindtractaat van 19 April
1839 toekwam, is de zaak afgedaan door de overeenkomst tusschen
ons en Rusland van 30 Aug. 1850, waarbij door ons ƒ
1,318,750
werd betaald,
Lagemans, III, 256, N°. 246. Zie vooral Mr.
g. w. vreede, de Russische schuld, Amst. 1851.

® Zie de Vijfd,e Kaart en de Beschrijving daarvan aan het
slot, op bl. 9.

XIII 2

-ocr page 344-

10

geen versterking mogten opwerpen. Malakka en al
de eilanden waren ons overigens gespaard en Banka
was nieuwe aanwinst. De overgave van die allen
werd echter vertraagd door de beroering, die de
onverwachte wederverschijning van Napoleon in
Maart 1815^ deed ontstaan. In Suriname was de
Generaal W. B. van Panhuys tot Gouverneur be-
noemd. Den 26 Februarij 1816 werd hem te Para-
maribo door den Engelschen Gouverneur Bonham
het bewind overgegeven. De Engelsche vlag, die op
\'t
Gou.vernementsplein aan een hoogen staak woei,
werd langzaam nedergelaten, de Höllandsche drie-
kleur opgeheschen en rnet een juichend Oranje
boven! begroet. Ook de eilanden werden kort
daarna overgenomen door den Admiraal Kikkert ^
Naar de Oost waren drie Commissarissen Generaal
gezonden, Mr. C. T. Elout, G. A. G. P. Baron
van der Capellen en de Schout-bij-nacht A. A.
Buyskes. Hoezeer zij in de eerste helft van 1816
te Batavia kwamen, stelde de Gouverneur Generaal
Raffles de overgave uit, omdat hij de noodige
papieren van zijn Gouvernement nog niet scheen
ontvangen te hebben. Na zijn vertrek geschiedde
op 19 Augustus de overname van den Luitenant
Gouverneur John Fendall door de Commissarissen.
De Britsche vlag werd ook daar door de Neder-
landsche vervangen en vereerd door een losbranding
van het geschut der oorlogschepen van beide Natiën
op de reede. De aftredende Engelsche Luitenant
Gouverneur en de Commissarissen gaven er door
proclamatiën ten zelfden dage kennis van. In die
van onze zijde las men o. a.: ,/Deze bezittingen
den Koning door een grootmoedig en regtvaardig
bondgenoot weêrgegeven zonder verwijl onder de
Nederlandsche regering terug te brengen was zijn
bevel, onze last. Dit oogenblik is daar. Ook heden
wordt het gezag hem toebetrouwd aanvaard door
den Baron van der Capellen, dien het Z. Kon.
Maj. behaagd heeft te bekleeden met de blijvende
waardigheid van Gouverneur Generaal van Neêrlands-
Indië en Opperbevelhebber der land- en zeemagt
beoosten de Kaap."

Eenige jaren later, in 1824, zouden nogmaals
schikkingen omtrent de Koloniën tusschen ons en
Engeland getroffen worden. De aanleiding lag in
de geschillen, die nu en dan tusschen de Neder-
landsche en Engelsche onderdanen ontstonden ter
plaatse waar de bezittingen zeer nabij elkander
lagen, hoezeer men zulks door het Verdrag van
13 Aug. 1814 zooveel mogelijk had zoeken te ver-
mijden door o. a. het ruilen van Cochin tegen
Banka, Zoo hadden de Engelschen zich beklaagd,
over het bezetten van het bij Banka liggend eilandje
Billiton door de Nederlanders, terwijl deze de in
bezitneming van Sincapore door de Engelschen on-
wettig oordeelden. Het nu op 17 Maart 1824 te
Londen gesloten Tractaat had ten doel om zooveel
mogelijk de bezittingen der beide volken van elkan-
der af te zonderen.

De aanleiding was blijkens den aanhef: „in het
wederzijdsch verlangen om de respective bezittingen
en den handel hunner onderdanen in Oost-Indië op
een wederkeerig voordeeligen voet te brengen, en
om zooveel mogelijk alle misverstand tusschen de
respective agenten te voorkomen." Het was een
tractaat van koophandel en ruiling. Aan de handels-
belangen zijn de meeste artikelen gewijd. De koop-
lieden van beide volken zullen van beide kanten
tot handel worden toegelaten op den voet der meest-
begunstigde Natiën (Art. 1). De onderdanen en
schepen van de eene Natie zullen bij den in- en
uitvoer in en van de havens der andere in de
Oostersche zeeën geene hoogere regten betalen dan
het dubbele van die welke die Natie zelve betaalt.
(Art. 2). Hiervan werden echter uitgezonderd de
Moluksche eilanden, alwaar Nederland zich den
alleenhandel in specerijen voorbehield (Art. 7). De
Artikelen, die ruiling van grondgebied betreffen,
behooren echter meer onmiddelijk tot mijn onder-
werp. Daaromtrent lezen wdj in Art. 8: ,/Z. M. de
Koning der Nederlanden staat aan Z. Grootbrit-
tannische M. af alle zijne etablissementen op het
vasteland van Indië, en ziet van alle voorregten en
vrijstellingen af, welke ter zake van deze etablisse-
menten genoten of gereclameerd geworden zijn."

Art. 10 hield den afstand der stad Malacca met
onderhoorigheden in. De Nederlanden zouden op
dat schiereiland nimmer een kantoor mogen oprigten.

Daarentegen geschiedde door Engeland afstand
van het fort Marlborough en al de bezittingen van
Grootbrittanje op het eiland Sumatra. (Art, 9). Door
fort Marlborough versta men Benkoelen aan de
Westkust van Sumatra in de adsistent-residentie
Benkoelen. De overige bezittingen van Engeland
aldaar lagen noordelijker en waren Tapapoelie en
Natal onder het Gouvernement van Sumatra\'s West-
kust, waar de Engelschen zich door overeenkomsten
met de inlandsche Vorsten in de 17® eeuw en later
gevestigd hadden.

Art. 11 en 12 hielden in, dat Engeland van alle
vertoogen afziet tegen het bezetten van Billiton
door ons en Nederland van alle vertoogen tegen
het bezetten van Sincapore door Engeland. Naar
luid van Art. 16 eindelijk was overeengekomen, dat
alle vorderingen en rekeningen, hoe ook genaamd,
voortgesproten uit de teruggave van Java en andere
etablissementen in Oostindië, finaal en ten volle
afgedaan zouden zijn, behoudens een som van
ƒ 1,200,000 door Nederland aan Engeland te beta-
len. Ten gevolge van dit Tractaat behielden we
dus niets meer op het vaste land van Indië, maar
daarentegen had op onze eilanden geene andere
Europesche Mogendheid forten of kantoren ^ Volgens

* Timor alleen maakt uitzondering, dat op de Kaart slechts
voor de westelijke helft onze kleur draagt. De grenzen tusschen
ons en Portugal op Timor waren echter onzeker. Later is te
Lissabon een Tractaat met die Mogendheid gesloten op 6 October
1854, \'t welk door de Staten Generaal niet is bekrachtigd. De
onderhandelingen werden hervaten kwam, insgelijks te Lissabon,
den 20 April 1859 een nieuw Tractaat tot stand, dat de grenzen
op Timor bepaalde. Daar wij eenig meerder grondgelned erlang-
den , betaalden we aan Portugal ƒ 200,000. Zie beide Tractaten
bij
lagemans, IV, 161, N°. 318, en V, 66, N°. 389.

-ocr page 345-

11

de Memorie van adstructie ^ bij de aanbieding aan
de Staten Generaal van ons toen nog vereenigd
Koningrijk, was de Regering van oordeel, „dat de
afstand van en de vorderingen waarop het ten deze
aankwam door de verkregene aanwinst geen verlies

O O

^v\'as, daar reeds in vroegere dagen de bezittingen
op de vaste Indische kust als van luttel belang
beschouwd en na de uitbreiding der lilngelsche magt
aldaar hare waarde al minder geworden was." En
wat de betaling der genoemde som aangaat meende
de Regering, „dat, bij een meerder ontwikkelde
berekening van beider schulden en aanspraken, de
opoffering, die nu ten laste der overzeesche be-
zittingen kwam, het nu bepaalde zoude hebben
overtrotfen

De Kamers der Staten Generaal gaven hare goed-
keuring zonder dat er belangrijke aanmerkingen
werden gemaakt. Of iïlngeland eenig regt had oj)
Sincapore is een andere vraag, daar Canning zelf
in \'t Parlement verklaarde, dat hij de regtmatigheid
van die aanspraken niet kon doen blijke.M, maar
dat alle regten in Oostindië niet zoo naauwkeurig
of juist afgebakend waren. Ons regt op Billiton
was sedert den afstand van Banka bij het Tractaat
van 13 Augustus 1814 niet twijfelachtig, daar het
steeds als een onderhoorigheid van Banka was be-
schouwd Echter was volgens bevoegd oordeel ^
het Traktaat van 1824 allervoordeeligst voor ons,
wijl wij daardoor verlost werden van het gevaar
van telkens met onze naijverige, magtige naburen
in aanraking te komen.

Even als bij de Beschrijving der Vijfde Kaart volgen
hier eenige berigten omtrent de Koloniën en Kanto-
ren, niet meer in ons bezit. Ook hier zijn ze door
roode kleur aangegeven. In i^merika zijn reeds op
genoemde Kaart, gelijk op deze, daarmede onder-
schrapt New-York en de Braziel, waar thans Pernam-
buco ligt, als ook het eiland Tabago. Nu is daarbij
gekomen de westelijke helft van Guiana, waar het
vroegere Stabrouck door Georgetown vervangen is.
Dat westelijke deel ziet men op het vierde Carton
der Vijfde Kaart van de Orinoco tot aan (Ie Koran-
tij n. Het was onze oudste vestiging aan die kust.

Berbice, het oostelijkst gedeelte, is omstreeks 1628
bezocht door een Vlissinger, van Pere genaamd,
die er eenige schepen heenzond om met de Indianen
te handelen. Weldra begon hij er plantages aan te
leggen, zoodat het geslacht der van Pere\'s in het
bezit van de streken aan de rivier Berbice geraakte.

De Westindische Maatschappij meende echter, uit
kracht van haar octrooi, regt op de kolonie te heb-
ben. Het geschil daardoor ontstaan werd geëindigd
in 1678 door het in leen geven van gronden aan
Abraham van Pere, onder voorwaarde van voor
ieder door hem te zenden schip / 300 aan de Maat-
schappij te betalen.

In 1712 verkochtten Jan en Cornelis van
Pere, Oud-Burgemeesters van Vlissingen ^ hun regt
aasi vier Amsterdamsche kooplieden „onder bemid-
deling en protectie van Haar Hoog Mögenden."
De nieuwe eigenaars wilden hunne kolonie doen
toenemen door aanleg van meerdere plantages en
daartoe slaven uit Afrika koopen. De W.I. Maat-
schappij, in het bezit van den slavenhandel zijnde,
verzette zich daartegen, en nu werd, weder door
bemiddeling der Staten Generaal, een reglement be-
raamd , waarbij de Maatschappij de noodige slaven
tegen gezetten prijs zoude leveren®. In 1720 waren
er „zes considerabele suiker- en twee cacao-plantages
met 895 slaven, die aan de colonie behoorden,
behalve die van andere planters." Berbice had echter
door ongenoegzaam garnizoen op \'t fort Nassau
veel te lijden of van vijandelijke aanvallen of van
slaven-opstanden, zoodat in \'t laatst der 18® eeuw
de kolonie zeer was achteruitgegaan.

o o

Essequebo en Demerary\'s westelijkst gedeelte wer-
den reeds in \'t begin der 17® eeuw door Zeeuwsche
schippers bevaren, die rekening deden aan de W.I.
Compagnie. Toen deze in 1632 besloot om de volk-
planting, die er ontstaan was, te verlaten, nam in
1635 de Kamer van Zeeland die onder haar opzigt.
Omstreeks 1650 ging de directie over op de steden
Middelburg, Vlissingen en Veere, die tevens slaven
zouden leveren. Door Engelschen en Franschen
beurtelings geplunderd, herstelde men door betere
bezetting de veiligheid en werden in 1745 verschei-
dene plantages langs de rivier Demerary aangelegd.
De Kolonie werd nu onder de aanzienlijke geteld,
te meer daar beide rivieren zeer voordeelig voor
scheepvaart en handel waren, zoodat er in 1769 langs
de Demerary 130 plantages waren. Geschillen met
de W.I. Compagnie, maar vooral de eerste Engel-
sche oorlog van 1780 deden alles weêr teruggaan.
Na de ontbinding dier Compagnie en het toestaan
van vrijen handel begon nogmaals een tijdperk van
bloei, dat slechts korten tijd duurde door het op
nieuw en herhaald uitbreken van den krijg. Hoeveel
waarde die volkplantingen echter hadden, blijkt uit
de opgaven van engelsche zijde, volgens welke zij
op meer dan 25 millioen sterling, dat is op 300
millioen gulden werden berekend Gevoeliger nog

® üe naam is van pere en niet van peere. Zie m. smal-
legange,
Nieuwe Cronijk van Zeeland, bl. 566.

" Te vinden Groot Placaalboek V, 1541. Terstond moesten
er 250 slaven worden geleverd »twee derde mans en een derde
vrouwspersonen" tegen ƒ 212 en 10 stuivers per stuk.

\'\' Meerdere bijzonderheden bij j. j. hartsinck , Beschrijving
van Guiana of de wilde kiist van Zuid-America, voornamelijk de
volkplantingen der Nederlanders, ah Jissegueho
enz. Amst. 1770.
4^«. 2 D. met Kaarten. Zie
van der aa, Biogr. Woordenh. VIII,
242;
lüzac, Holl, rijkd. II, 229 ; Teg. slaat van alle colken,
II, van Amerika, 593, vgg,; Teg. staat der Nederl. I, 552 vgg,;
brand eschatiziek (Inl, van dezen Atlas, bl, 21, N°. 42)
Aflev., Linkerbl,

2*

-ocr page 346-

346

was de afstand van de Kaap de Goede Hoop, de
sleutel en het tolhek van het oosten genoemd, ^
waaraan zoo groote zorg was gewijd en alles nog
herinnert aan de stichting door Nederlanders. Als
Valentijn de beschrijving daarvan aanvangt, noemt
hij als ,7laatste post, die de magtigste en alleraan-
zienlijkstemaatschappij in Oostindië onderweg bezit,
de vermaarde zuidhoek van Africa" \\ Van dc Ne-
derlanders kwam de Houtman er het eerst in 1595.
De belangrijkheid van dien zuidhoek viel niet spoe-
dig in \'t oog- Men bepaalde zich gedurende de
eerste helft der 17" eeuw om aan die „cabo de
bonne fcspérance," zoo als men haar nog lang noemde,
water en mondbehoeften in te nemen, tot in 1648
Johan Antonie van Riebeek met onze retourvloot
van Batavia aan de Kaap landende, wat dieper
landwaarts ging en ontwaarde, hoe vruchtbaar de
grond, hoe geschikt de Tafelbaai voor verversehings-
plaats was. Het berigt door hem aan de Kamer
van zeventienen gegeven werd rijpelijk overwogen,
en men besloot aldaar een volkplanting aan te
leggen, weshalve Riebeek, tot opperkoopman bevor-
derd, er met vier schepen werd heen gezonden.
Hij nam het land voor de Maatschappij in bezit, en
„maakte er een begin van de formidable magt der
Hollanders". Meer dan 30 jaren later, in 1685, was
de vordering der Kolonie nog gering, daar, behalve
hel kasteed en het vlek, dat later de Kaapstad zoude
worden, nog slechts weinige wijd uiteenstaande hui-
zen telde. In \'t begin der 18" eeuw waren die toch
tot 254 geklommen en hadden de breede straten
reeds een stadsch voorkomen. Vooral was „ de weer-
gadelooze tuin der Edele Maatschappij een van de
fraaiste werken, door zeshonderd Compagnie\'s-slaven
bebouwd" Sedert het belang gevoeld werd om land-
bo\\iw en wijnteelt te bevorderen, en vele Fransche
vlugtelingen zich daar nederzetteden 1 en die be-
bouwing zich over de streken van de inwoners ge-
kocht, oostelijk en noordelijk uitbreidde, begon de
Kolonie wezenlijk te bloeijen; hoezeer die bloei veel
grooter had kunnen zijn, zoo argwaan en geschillen
tusschen Bewindhebbers der O. I. Compagnie en het
Bestuur der Kolonie die niet gestremd hadden.

Op het eerste Carton ziet men, hoe omstreeks 1790
de Kolonie in grondgebied was toegenomen en uit
zes Districten bestond. De meeste naar de namen
der vroegere Gouverneurs De Kaap moge geen
zeer winstgevende bezitting voor den 0.1. Compagnie
geweest zijn, daar b. v. in 1779 er een aanzienlijk
tekort was,® zij was; geheel anders als in ons Oost-
indië; wezenlijk volkplanting, waar men zich niet
tydelijk vestigde om, na gemaakte winst naar \'t
Vaderland te keeren, maar de geslachten zich voort-
plantten. Van daar het zoo sterk vertegenwoordigd
Hollandsch element, ook zelfs nadat, sedert 1835,
vele zoogenoemde Kaapsche boeren naar Natal de
wijk namen en ook van daar door de Engelschen
verdreven, zich westelijk en noordelijk vestigden en
daar hunne onafhankelijkheid handhaafden. Om ook
deze vestigingen niet geheel voorbij te gaan zijn ze
op het tweede Carton aangebragt als: Oranje-Vrij staat
en Republiek over de V^aalsrivier, waar nog zooveel
liefde voor het Vaderland is, en de aloude Holland-
sche zeden en gewoonten ongeschonden zijn bewaard
gebleven. De Hollandsche verdeeling is in de Kolonie
geheel gewijzigd, maar de oude namen zijn nog be-
houden, in Zwellendam, graaf Reynet en üitenhage,
terwijl in de nu ruim twintig duizend inwoners be-
vattende Kaapstad, de Nederlandsche taal nog blijft
voortleven en twee der elf kerken Hollandsche zijn

Wij zagen, dat wij door het Tractaat van 17 Maart
1824 afstand deden van \'t vasteland van Zuid-Azië.
Het derde Carton wijst door onderstrepingen de Ne-
derlandsche vestigingen aan. Het waren of enkel
Kantoren en dusgenaamde Loges of bezittingen, waar
de O. I. Maatschappij de souvereiniteit in naam van
H.H. Mogenden uitoefende. Dit laatste was alleen
zoo bij de plaatsen langs de kusten van Coroniandel
en Malabar tot aan Paliacate voor de eerste, en tot
Mangaloor voor die van Malabar De voornaamste
daaronder waren het reeds besprokene en in 1784
bereids afgestane Negapatnam en het in 1814 over-
gegeven Cochin, beide Hoofdkantoren dier kusten,
en Malacca dat in 1824 verloren ging.

Cochin of Cotsjin was „ons Hoofdcomptoir van
de geheele Malabaarsehe kust" alwaar onze bevel-
hebber van die kust zijn verblijf hield. Alle andere
,/Comptoiren" stonden onder hem. „Het is een stad,
die behalve Goa daaromtrent haar \'s gelijk niet heeft,
in grootte zijnde bijna als een klein Batavia. Zij
doet een deftige vertooning met hare forten, kerken,
hoog uitstekende gebouwen en zes bolwerken." ®

Malacca op de Zuidwestkust eindelijk van het
Maleische schiereiland was „met haar omleggend ge-
west een van onze voornaamste landen die wij in
Indië bezaten en ons door \'t zwaard eigen hadden
gemaakt." Hoezeer bij Cochin in geen vergelijking-
komende, had zij echter straten en een paar bol-
werken. Bij de stad was „een deftige vesting boven

\' De Jongste literatuur over de Kaapkolonie is zeer groot,
doch behoort niet te dezer plaatse. Een wezenlijke aanwinst voor
onfe letterkunde zoude een geschiedenis van de Kaap zijn. Het
plan daartoe bestond, althans voor eenigen tijd, bij een Neder-
lander, die door kennis van \'t land en naauwe betrekking tot
de Kolonie er eene uitnemende geschiktheid voor bezit. \'Voor
landsbesehrijving uit vroegeren tijd is aan te bevelen:
peter kolbe,
Naatuckeurige en uitvoerige heschrijring van de Kaap de Goede Hoop.
Amst. 1726. 2 D, folio.

Op de Kaart bij brand eschaüzier, elfde Afi. linkerblad
vindt men door teekens aangewezen de plaatsen waar de Com-
pagnie de souvereiniteit uitoefende, en die waar faotoi ijen waren
opgerigt.

" Valentijn a. w. V, 1, 10 vgg,; bij wien een platte grond
van Cochin is, die een zeer gunstig denkbeeld van de net ge-
bouwde stad geeft.

1 \' Halbertsma, Naoogst, stuk, bl. 413.

-ocr page 347-

]3

op een berg en wel zoo groot als Delfshaven,
zijnde als een vlek op zich zelve." ^ In de vorige
eeuw waren de vestingwerken reeds vervallen en
de teruggang zeer merkbaar, daar in 1720 slechts
2 ä 3000 inwoners over waren van de vroegere

O

12000. Sedert de vestiging der Engelschen op
Sincapore had het zijne beteekenis geheel verloren,
even als Cochin sedert het verlies van Nagapatnam
en Ceylon, zoodat de opoffering in 1824 van
\'t geen
wij nog op de vaste kust van Indostau bezaten
niet zeer groot was.

[ij rest nog om, volgens belofte de Forten te
vermelden, die ons thans op de Kust van Guinea
toebehooreu, volgens een afstandswijzer en kaart in
1862 opgemaakt door een beambte aldaar

De grond tot onze geringe bezittingen der Kust
werd in 1637 gelegd door Joan Maurits, toen
Gouverneur van Brazilië, die St. George d\'Elmina
op de Portugezen veroverde ^ Sedert hebben wij
ons door aankoop van land en door verdere ver-
overing, als van Axim in 1643, verder uitgebreid.

Het doel der W. I. Maatschappij was geen kolo-
nisatie , maar bezit van forten, ten einde uit de
binnenlanden slaven te verkrijgen voor de West-
indische Koloniën. Sedert hebben zich Denen en
Brandenburgers (Pruissen) en Engelschen vooral op
de Kust gevestigd. Zij is, voor zooveel ons aangaat,
tusschen de Engelschen en ons verdeeld, maar zeer
ongelijk, zoodat wederzijds de bezittingen telkens
worden afgebroken door enclaves. Pogingen tot
ruiling zijn wel beproefd, maar nog niet geslaagd.

Het is aan de weinige voordeelen, die Guinea
sedert de vermindering en de latere afschaffing van
den slavenhandel afwerpt, dat wij het behoud der
Kust te danken hebben, daar Engeland er te weinig
belang in stelde om bij de Tractaten van 1802 of
1814 op afstand aan te dringen. Ons beheer en
onderhoud vorderen jaarlijks ƒ 130,000 van onze
schatkist als nadeelig slot, niettegenstaande de amb-
tenaren zeer onvoldoende en karige bezoldigingen
genieten. Proeve tot bearbeiding van den bodem
en de aanleg van plantages door vrije arbeiders
zijn geheel mislukt, zoodat het denkbeeld om onze
bezittingen aan de Kust te verkoopen meermalen is
(ïeuit. Voor de eer van het Vaderland zou dit toch
niet wenschelijk zijn.

Op de Goudkust of Opperguinea hebben wij vijf-
tien Forten. De opgaven verschillen bij de onder-
scheidene schrijvers zoozeer, omdat slechts een
gedeelte dier Forten is bezet, en vroeger verlatene
weder van garnizoen voorzien zijn.

Van het Westen afgerekend bezitten wij:
1 Fort St. Anthony, 2 Hollandia, 3 Dorothea, 4
Batenstein, 5 Witzen, 6 Oi-anje, 7 St. Sebastiaan,
8 Vredenburgh, 9 St. George d\'Elmina, 10 Coen-
raadsburg, 11 Nassau, 12 Amsterdam, 13 Lijdzaam-
heid, 14 Goede Hoop, 15 Crevecoeur^; waarvan

1 Valentijn , t. a, p,

2 Beschrijving der Vijfde Kaart, bl. 6, Aant. 8.

3 Mij welwillend verstrekt door een aanzienlijk koopmanshuis,
het eenige, dat in Botterdam handel drijft op die kust,

4 Van kampen en veegens. Drietal levensheschr. bl. 202.

5 De afstand tusschen het westelijkste fort St, Anthony en
echter alleen St. Anthony, Batenstein, Oranje, St.
Sebastiaan, St. George en Coenraadsburg worden
bezet. De Engelschen hebben tusschen de onze
in vijf Forten. Een grensregeling zou daarom te
wenschelijker zijn, daar Engeland nu en dan stuk-
ken gronds als zijn eigendom vordert, die indertijd
door de W. I. Compagnie van de inlanders door
aankoop verkregen zijn

De Kaart bij deze Beschrijving behoorende, zal
geen verdere toelichting vorderen. Zoo men die
met de vijfde vergelijkt, ziet men in de verschil-
lende werelddeelen nu de hoofdverdeelingen van
1839. In Noordamerika de Vereenigde Staten met
de toenmalige grenslijn tusschen deze en Mexico; in
\'t zuiden de Republieken en Brazilië. In Europa
hebben het H. Roomsche Rijk en de Republiek
Polen hun plaats geruimd voor den Duitschen Bond,
het Koningrijk Pruissen en de Keizerrijken van
Oostenrijk en Rusland. In Afrika zijn Algiers en
Egypte begrensd. In Australië de steden Melbourne
en Sydney geplaatst, als bewijzen voor de uitbreiding
van het Engelsche gezag.

Laat ons ten slotte nog eens zamenvatten wat
ons Land van overzeesche bezittingen en kantoren
verloren, wat het behouden heeft.

Alle gewezen bezittingen zijn rood onderstreept,
in Amerika: New-York, Tabago, Georgetown en
Pernambuco; in Afrika de Kaapkolonie en Mauritius;
in Azië de zuidpunt met Cochin en Negapatnam
als hoofdkantoren en de verspreide loges op dat
schiereiland en in Achterindië, als ook Malacca, en
verder \'t fort Zeelandia.

Ook Decima heeft de roode onderstreping, om-
dat de alleenhandel niet meer in onze handen is.
Daar we met Japan enkel handelsbetrekkingen had-
den en geen Koloniën in dat Rijk, zal hier ter
plaatse geen ontwikkeling dier betrekking verwacht
worden. Enkele opmerkingen mogen volstaan.

Sedert 1641 was onze aanraking met Japan geheel
beperkt tot het anderhalve morgen groote eilandje
Decima, dat door paalwerk en poort van Nagasaki
werd afgesloten, zoodat de Höllandsche kooplieden
er niet als vrije handelaars, maar als gevangenen
werden behandeld. Die toestand bleef tot in onze
dagen. Slechts twee schepen mogten we jaarlijks
naar Decima zenden In de laatste jaren is daarin
gewigtige verandering gekomen. Volgens de over-
eenkomst van 9 November 1855 en het Tractaat
van koophandel van 30 Januarij 1856 hebben de
Nederlanders" volkomene persoonlijke vrijheid en mo-
gen mitsdien van Decima uitgaan zonder eenig ge-
leide even als zulks tot nu toe aan hen op verlof
werd toegestaan onder gelefde, en dat ten allen tijde."
De belofte werd tevens® door "t Japansche Gouver-
nement aan het Nederlandsche gegeven, dat, indien

-ocr page 348-

14

een of raeer havens van het Japansehe Rijk voor
een of meer andere natiën mogten zijn of worden
opengesteld, dezelfde voorregten dadelijk aan Neder-
land zouden worden toegekend. Aan deze toezegging
werd den 16 October 1857 door additionele artikelen
voldaan. Art. 1 hield in: ,/In de haven van Naga-
saki en Hakodate zal van nu af handel worden
toegelaten." Uitbreiding daarvan geschiedde bij het
verdrag van vriendschap en koophandel van 18 Au-
gustus 1858. Art. 2 zeide, dat nog voor den handel
der Nederlanden werden geopend Kanagawa en Hiogo
en dat in al de geopende havens en steden de Ne-
derlanders voortdurend verblijf mogten houden en
het regt hebben grond te huren en daarop zijnde
gebouwen te koopen of te huren en woon- en
pakhuizen te bouwen \\

De handel met Japan heeft door die overeenkom-
sten; welke ook met andere natiën werden gesloten,
zich aanzienlijk uitgebreid. Reeds heeft de Neder-
landsche Handelmaatschappij agentschappen te Na-
gasaki en te Kanagawa (Yokuhama). Het zooge-
noemde Settlement in laatstgemelde plaats is druk
bevolkt met Amerikanen en Europeanen van ver-
schillenden landaard. Voor ons is de tegenwoordige

o o

toestand oneindig voordeeliger dan toen we tot
Decima beperkt waren en in zooverre heeft de roode
streep onder den naam van dat eiland geen ongun-
stige beteekenis, daar het wenschelijker is grootere
en uitgebreidere voorregten met anderen te deelen,
dan zeer geringe en onbeduidende voor zich alleen
te genieten.

Met welgevallen zien we op de Kaart al wat met
de Vaderlandsche kleur bedekt is gebleven. Van
de Antillen resten ons Curacao, Aruba, Bonaire,

\' Zie die Tractaten Ijij l.\\gemaïjs IV 212, n°. 335*, 229
340*, 331 n". 371 ; V, 31, 383.

St. Eustatius en de helft van St. Martin. Op \'t vaste-
land van Zuidamerika Suriname, dat voor meerderen
bloei vatbaar is, als de crisis der slavenafschafïing
doorgestaan zal zijn en ons Gouvernement de ver-
huizing derwaarts (immigratie) bevorderen wil.

In Afrika zijn ons de kustforten gelaten. Mogt
de meer dan tweehonderdjarige stilstand door eenig
meerder leven worden gevolgd.

In ons heerlijk Oostindië zijn leven en krachts-
ontwikkeling in vollen gang sedert onze Vertegen-
woordigino; met den Koning zamenwerkt om er te

o o o

verbeteren en te herscheppen. Onwaardeerbaar zijn
ons de Sunda-eilanden en Molukken met hunne liefe-
lijke natuurtooneelen en altijd groenende heuvelen,
met hunne koffij- en rijstvelden en specerij bosschen.

Onschatbaar zijn ze voor ons nijver en handel-
drijvend Volk met hunne achttien millioen inwoners
van allerlei stam en kleur en taal, verspreid over
meer dan 28000 vierkante geographische mijlen ;
voor ons Volk. Jat in één jaar drie duizend bodems
naar Java en Madura alléén zendt en voor meer
dan honderd millioen uit de gezamenlijke eilanden
voert.

Nog zijn we de Natie, die door Hugo de Groot
werd toegesproken als:

Trouwhartig Hollandsch volk , vermaert van nieenig eeuw,

Die nu al over langh de vlagge van de Leeuw-

Doet vliegen tot zoo verr\' de wind heeft kunnen dragen.

Mogt het weinige, dat in dit werk gevonden
wordt nopens onze Overzeesche Bezittingen, strekken
om te doen zien op welke wijze wij die verkregen,
op welke wij er een deel van verloren, maar nog
meer er van behouden hebben ; mogt het vooral de
begeerte opwekken om onze Koloniën grondig te
leeren kennen, in de overtuiging, dat hare geschie-
denis innig met die van \'t Vaderland zamenhangt.

-ocr page 349-

NOOEl) "NEDEIILANDIN 165f) , DE f^TKAAÏ-EN MET IIE JAAirTALLEN ï)E]; VEm\'.VARlM«!^!}.

-ocr page 350-

BESCHRLTYING DER DERTIENDE KAART

N<

- .1 oordnederland in 1859. Twintig jaren zijn
verloopen sedert het eindtraktaat met België. De
provinciale verdeeling des Vaderlands en de begren-
zing zijn dezelfde gebleven; dezelfde dynastie van
Oranje-Nassau draagt de kroon, en toch is er veel
veranderd. Reeds vóór en in 1840 was door onder-
scheidene staatsmannen de wensch geuit, dat de
grondwet op ruime schaal zoude worden gewijzigd;
die hoop werd teleurgesteld Toen echter een
algemeene gisting in Europa plaats greep, werd er
doorgetast, en een staatsregeling, die men nieuw
mag noemen, ingevoerd. Het was de zevende sedert
1795, of zoo men de telkens vervormde staats-
inrigting daarbij rekent, de veertiende

Op dat twinti^arig tijdperk mag men toch met
voldoening terugzien. De vrede, zoo noodig voor
een mogendheid van den derden rang, is bewaard
gebleven; geen algemeene oorlog, zoo dikwijls met
bange verwachting te gemoet gezien, barstte uit.
Onze finantiën, gesteund door een muntstelsel, dat
als voorbeeld gelden mag, gingen voorwaarts, schuld-
vermindering werd mogelijk, en hoewel wij tot de
meest belaste Natiën blijven behooren heerschen
orde en regel in het beheer ook der Gemeenten,
meer dan vroeger. Handel en nijverheid zijn toe-
nemende, en ons Vaderland is, met minder roem
en vertooning naar buiten, gelukkiger dan in een

\' Thokbecke , Jant. op de Grondwet. 2® dr, I, ix.
2 Op bl, 18, Aant, 5 van de
Beschr. der zevende Kaart vindt
men de zes eerste. Daarbij komen

De staatsregeling van......1801.

Die van............. 1805.

Constitutionele Wetten van . . . 1806.
De inlijving bij Frankrijk . . . 1810.

De Grondwet van........1814.

Die van.............1815.

De gewijzigde van........ 1840.

De geheel veranderde van . . . 1848.
\' Volgens den
Almanach de Gotha voor 1862 is de opbrengst
in Franken en per hoofd gerekend o. a. deze :
Ziveden. . . . , 5,34
Zwitserland, . , 7,84
Eusland .... 18,14
Oostenrijk , . . 21,37
Pruissen . . . . 28,60

België......31,82

Frankrijk. . . . 49,75
Engeland. . . . 57,12

Nederland . . . 58,12 dat is: het hoogst van allen,

der vorige tijdperken van ons bestaan. Het nu
afgescheiden België moge ons vooruitgestreefd zijn
in het leggen van spoorwegen, achting moge ons de
spoedige organisatie van den jongen Staat inboeze-
men; wij hebben meerdere waarborgen voor de
toekomst in onze meer geslotene Nationaliteit. Ëéne
taal spreken wij, en minder scherp zijn de partijen
en rigtingen in de politiek geteekend, minder ver-
deeld de gevoelens onzer Vertegenwoordiging, waarbij
toch genoeg wrijving heerscht om voor\' insluimering
te bewaren.

Voor beide kleine Koningrijken blijft wel de ge-
zigteinder, zoolang de Napoleoniden in Frankrijk
zetelen, beneveld. Een nieuwe overheersching, als
die van 1810, is echter niet te vreezen; daartoe is
de herinnering aan die bange dagen nog te levendig,
daartoe zijn de lessen der Geschiedenis te diep in
\'t geheugen geprent.

Voor \'t laatst slaan we een blik op de voornaam-
ste gedaanteveranderingen van den vaderlandschen
bodem.

Op de Kaart van 1814 zien we nog de noordpunt
der Provincie Holland smal en ten oosten als aan
de golven prijs gegeven, op die van 1839 vonden
we die oostzijde als vastland terug Een groote
waterinham, het Balgzand geheeten, lag evenwel nog
tusschen het bedijkte Koegras en den Wieringerwaard,
die reeds in 1617 aangewonnen w^as Omtrent
dienzelfden tijd was er reeds plan om dien inham te
bedijken door Jan Harmense Pot van Amsterdam
gevormd, waarbij tevens het voornemen bestond om
het eiland Wieringen met het vaste land te verbinden
en deze nieuwe aanwinst het Princenlandt te noemen
De uitvoering is, als zoovele van dien aard, achter-
gebleven. Eerst in het laatst der vorige eeuw werd er
nogmaals aan gedacht door zekeren Laurens Brand-
ligt, almede zonder gevolg, tot in het jaar 1844
een Vereeniging de vergunning van Koning Wil-
lem II verkreeg „tot afdamming van het zuidelijk
deel van het zoogenaamde Balgzand, tusschen de be-
dijkingen van het Koegras, de Zype en den Wieringer-

XIII

-ocr page 351-

waard." Met grooten spoed heeft men het werk in
twee jaren tijds volbragt. In den zomer van 1845
werd in ruim zes maanden een zeedijk van twee en
een half uur gaans (14000 el) gelegd, waaraan omtrent
tweeduizend werklieden hadden gearbeid. Zoo waren
in 1846 vijfduizend bunders land gewonnen en werd
de naam der Koningin Anna Paulowna aan den
nieuwen polder gegeven. Meerdere bijzonderheden
zijn in de aangehaalde werken te vinden. Een en-
kele verdient echter vermelding als bijdrage tot de
landsgedaante in lang verloopene eeuwen. Hoezeer
toch, door de oude schrijvers vooral, o verdrevene
berigten zijn gegeven, omtrent de meerdere uitge-
strektheid onzer kusten, is hier ter plaatse de be-
vestiging gevonden van
\'t geen men omtrent die
vroeg-ere
bewonino; van o. a. den Anna Paulowna-

O ö

polder heeft betoogd \\ Nabij den noordelijken
Zeedijk f;rVond men op een diepte van anderhalf el
onder vol-zee een veenplaats met regelmatig ge-
gravene en met klei volgeloopene slooten en twee
of drie ingegravene, doch vergane watertonnen"

ïen oosten en ten zuidoosten van den Anna
Paulowna-polder en den Wieringerwaard ziet men
op de K^art een streek lands, die op de Kaart van
1839 insgelijks nog water was, met den naam:
Waard en Groet-polder. In 1843 is deze bedijking
ondernomen door een Maatschappij onder den naam:
tot indijking en bebouwing der Waard en Groet-
gronden van Noordholland. In 1844 aangevangen,
is zij in 1847 voltooid, en beslaat een oppervlakte
van ruim 1525 bunders Hoezeer van minder be-
teekenis dan de Anna-Paulowna-polder en vooral
minder voordeelig voor de ondernemers, doet deze
indijking toch de hoop ontstaan, dat onze nazaten
den grooten waterplas tusschen Medemblik en het
noorden van den Waard- en Groetpolder eenmaal
in land zullen herscheppen.

Zuidelijker is een groote overwinning behaald,
al is het niet op de zee. Dreigender en gevaarlijker
binnenwater was er geen dan de Haarlemmermeir.
Wij zagen hoe al de plannen tot droogmaking
verijdeld waren, tot Koning Willem 1 de zaak op
nieuw ter harte nam en de uitvoering voorbereidde.
Drie stoomwerktuigen werden gebouwd en hun
de namen van mannen gegeven, die met zooveel
zorg voor de droogmaking hadden geijverd. De
Gruquius werd bij Heemstede, de Lynden bij
Sloten, de Leeghwater bij Warmond geplaatst
en in 1849, tien jaren eerst na de w^et van 22
Maart 1839, w^as het water tot 1,32 el onder Am-
sterdams ch peil gezakt In Mei van \'t volgend
jaar 1850 tot 2,34 el, in Maart 1852 tot 3,62
en in de maand Julij van dat jaar //had men de
voldoening van den bodem van dezen grooten
plas voor het eerst gedeeltelijk droog te zien, en
was het water tot 4,20 el gedaald. De kanalen,
hoofd- en kruisvaarten waren gegraven, waardoor
de drie ontlastingswerktuigen met elkander in ver-
binding zouden komen, en de gemeenschap tusschen
de Leeghwater, de Cruquius en de Lynden kwam
op \'t laatst van 1852 tot stand." ^ In 1853 kon de
Minister van Binnenlandsche zaken, Thorbecke,
melden, „ dat de grootsche onderneming, waardoor
niet alleen 18000 bunders land worden aangewon-
nen, maar vooral een gevaarlijke vijand in het hart
der provinciën Zuid- en Noordholland is bedwon-
gen," zoo verre was gevorderd, dat de bermsloten,
waardoor de polder van de bedijking wordt afge-
scheiden, langs den geheelen bijna 68,000 ellen langen
omtrek gegraven waren, de verkaveling van de
eenigzins verhevene Spieringmeir aanbesteed was,
en de geheele meir in de maand Julij 1852, behou-
dens eenige nog overgeblevene plassen, gezegd kon
worden droog te zijn In het ministeriële verslag
van 1854 (van Reenen) las men, dat met den
verkoop der drooggemalene gronden een aanvang
was gemaakt en 3200 bunders meerendeels in cul-
tuur gebragt werden. In 1855 werden voor omtrent
8 millioen gulden verkocht, gemiddeld tegen / 473
per bunder. Reeds in dat jaar waren 9000 bunders
in cultuur en de Gemeente Haarlemmermeer aan
de Provincie Noordholland toegevoegd Op 1
Februarij 1856 telde zij 4900 zielen.

Zoo werd een uitgestrektheid gronds, even groot
als het eiland Walcheren, aan de golven ontwoekerd,
en hoezeer de uitgaven, die ƒ 13,480,845 beliepen,
de baten met omtrent vier en een half millioen
overtroffen, „ zoo zullen de industriële voordeelen
van de onderneming ruimschoots opwegen tegen de
grootere som aan uitgaven en de schatkist geheel
schadeloos stellen. In 1856 toch w^as de opbrengst
der rijksbelastingen op het personeel en de patenten
reeds geschat op ƒ 20,000."

Zoo werd de verwachting van Leeghwater en
van Vondel na
tAvee eeuwen vervuld, en prijkt het
wapen der nieuwe Gemeente, bestaande in drie
korenairen van goud, opkomende uit baren van
zilver, te regt met het motto, Goud uit schuim".

® staatk. en Staatsh. Jaarh. voor 1850, bl. 51.
6
Sik. Jaarb. 1851, bl. 50; 1852, bl. 63.
\' Verslag van de Gedep. Staten van Zuidholl. van 1853, bl. 112.
® Verslag van den Minister van binnenlandsche zaken over de
openbare werken
van 1850-53 in de Staatse, van 1853 N°. 47, ook
in het
Staatk. Jb. van 1853, bl. 109.

8 Bij de Wet van 11 Julij 1855 (StbL N°. 70).
Staatk. Jh. voor 1857, U. 119.

Behalve de vroeger genoemde werken zijn lezenswaardig de
Verhandeling over het Haarlemmer-Meer door Jhr. Mr. j. c. baron
du tour,
\'s Hage 1819 ; bleekrode. Jaarhoekje 1849-50, bl. 370.
Geschiedenis der droogmaking in de
Memorie van toelichting.
Staatscour.
1850-51. Bijlage 42. Tijdschr. ter hevord. der Nijv.
XVIII. (2de reeks; bl. 334-417, en vooral het groote werk van
Dhr
.gevers van endegeest over de droogmaking derHaarlemmermeir.

-ocr page 352-

Van de waarheid dezer spreuk was de Nederlander ten
allen tijde overtuigd en hoewel veel is verrigt, meent
hij niet genoeg gedaan te hebben. Hij bedenkt zich
lang, te lang, en of deze eeuw de Dollart en de
Lauwerzee zal zien beploegen. Marken en Ameland
in 1900 aan het vasteland zullen gehecht zijn, is
twijfelachtig; maar een vrij belangrijke droogmaking
in Zuidholland wordt toch te gemoet gezien. De
vroeger geuitte wensch, \' dat de plassen nabij Rot-
terdam voor veeteelt en landbouw zouden herwonnen
worden, schijnt verwezenlijkt te worden; althans werd
aan de Provinciale vergadering van Zuidholland door
de Gedeputeerde Staten een voorstel onderworpen,
strekkende tot het verleenen eener provinciale bij-
drage tot droogmaking der plassen ten oosten van
Rotterdam, een gezamentlijke oppervlakte van 2930
bunders bedragende, „ waarvan de waarde uiterst
gering is, zoodat door de aanneming van dat plan
die oppervlakte in vruchtbaar land zou worden
herschapen." ^

Tot de verdere kaartbeschrijving zou thans kunnen
worden overgegaan, daar hetzelfde Vorstenhuis ons
regeert, geene nieuwe verdeelingen van ons Koning-
ryk te vermelden zijn en de Grondwet, die ons
thans beheerscht, in dat opzigt geen verandering
gebragt heeft. Daar evenwel elke troonsbeklimming
en iedere gewijzigde regeringsvorm steeds zijn ver-
meld, mogen de afstand van Koning Willem I,
en een kort overzigt van de invoering der nieuwe
Staatswet in 1848 niet ontbreken.

De laatste regeringsdaad van Willem I was het
Besluit van 24 September 1840, waarbij de gewij-
zigde Grondwet van den vierde dier maand ® ver-
klaard wordt dezelfde kracht in het tlertogdom
Limburg te hebben als in de overige deelen van
het Koningrijk Geene diepe menschenkennis wordt
er gevorderd om te gevoelen, dat de grijze Koning
met weerzin die wijzigingen door zijne naamteeke-
ning zal hebben bekrachtigd. Hij, gewoon om zelf
te handelen, zelf te besturen, hij zag het, hoe zijn
regeringsstelsel niet meer in overeenstemming met
de beginselen des tijds was. Als wantrouwen achtte
hij het, dat de Koning van zijn opperbestuur over
de volkplantingen rekenpligtig zou zijn aan de
Staten Generaal, ® dat de door hem aangestelde
Ministers verantwoordelijk zouden zijn voor hunne
daden; ® dat de finantiën van den Staat aan naauw-
lettend toezigt zouden onderworpen zijn Een
bijzondere omstandigheid droeg bij om Willem 1
warsch van de Regering te maken. Vroeger tot
aanbiddens toe geliefd, had zijn halsstarrig volhouden
tegen België die liefde verminderd, omdat de Natie
de noodelooze offers moede werd. Moge de Koning
het reeds hebben vermoed, volkomen duidelijk werd
hem de veranderde stemming, toen zijn voornemen
bekend werd om, op zijn hooge jaren, te huwen
met de gravin Henriette d\'Oultremont, eene
Belgische vrouw van de Katholijke godsdienst.
Want, hoe welkom ook de zoogenaamde eindschik-
king met België was, de haat was nog niet bekoeld
tegen de opstandelingen en vooral tegen hen, die
men als bewerkers der afscheiding bestempelde, de
Katholijke geestelijken. Als een staatszaak van \'t
uiterste gewigt beschouwde men dat voorgenomen
huwelijk. „ De Amsterdamsche predikanten versche-
nen in bezending ten gehoore bij den Koning om
hem de verpligting te herinneren, die door zijne
belijdenis en zijn Koningschap op hem rustte." ® De
Minister van Maanen ried het af, de Graaf van
der Duyn gaf in een particuliere audiëntie zijn
afkeurende meening eerbiedig te kennen. De Ko-
ning scheen toe te geven en des te onverwachter
klonk op eenmaal de mare, dat Willem I de kroon
ten behoeve van zijn oudsten zoon had nederge-
legd. Op 7 October 1840 had hij de Prinsen van
zijn Huis, de Ministers en de leden van den Raad
van State in de groote zaal van het Loo tot zich
geroepen en het was alleen in hun bijzijn, zonder
dat de Staten Generaal daarbij waren uitgenoodigd,
dat hij verklaarde afstand te doen van zijn Konink-
lijk gezag V na langdurig en rijp beraad, geheel
vrijwillig en uit eigen beweging, buiten iemands
raad of aanzoek en het over te dragen aan zijn
beminden zoon den Prins van Oranje." Waren de
woorden dier acte van afstand kort en notarieel,
treffender waren die der laatste proclamatie des
afgetredenen Konings. Na betuiging van dankbaar-
heid aan den Almagtige voor den bijstand gedurende
de 27 jaren zijner regering genoten, sprak hij:
„ Menigvuldige zegeningen van den Allerhoogste
hebben onze regering gekenmerkt, zelfs onder den
druk van de staatkundige gebeurtenissen der laatste
jaren waarin wij den nadeeligen invloed, welke
groote en onophoudelijke zorgen en verdriet op
ons hebben uitgeoefend, in alle uitgestrektheid heb-
ben ondervonden. De zorgen en moeijelijkheden
van het hoog bestuur blijven zwaar op ons wegen.
Wij gevoelen ze dagelijks meer bij het klimmen
onzer jaren en bij het besef der op ons liggende

Ministeriële Departementen ; medeonderteekening door een van hen
van alle Koninklijke besluiten en beschikkingen; beoordeeling der
aanklagten door den Hoogen llaad naar de voorschriften der wet.

\' Invoeging na Art. 121, wijziging van Art. 124 en 127.
Hoofdinhoud: Vaststellen der begrooting voor twee jaren en voor-
dragt een jaar voor den afloop van dien termijn; vaststelling van
elk der hoofdstukken door een afzonderlijke wet; mededeeling
van de afgeslotene rekening der llekenkamer aan de Staten
Generaal.

® Bosscha, Leven van Willem II, bl. 608.

® Ten zeldam ganswijk. Bijdragen, I, 466; II, 505 ;
sibtema van gkovestins,
Gedenkschriften van den Graaf van
der Duyn van Maasdam,
bl. 51, vgg.

1*

-ocr page 353-

verpligting om voortaan in de behandeling der za-
ken van het Koningrijk eenige andere regelen te
volgen dan die welke vóór de veranderingen en
bijvoegingen onderdaags in de Grondwet gebragt,
door haar waren vastgesteld en voorgeschreven.
Eene vaste, krachtige, mannelijke hand, jeugdiger
leeftijd, bevrijd van den druk van geklommen jaren
en niet weifelende door vroegere herinneringen wor-
den voortaan tot het bestuur van \'t Koningrijk ver-
eischt... Uit eigen, geheel vrijen wil hebben wij
besloten onze lange regering op den dag van heden
onherroepelijk te eindigen. Wij danken onze be-
minde onderdanen voor de menigvuldige blijken
van vertrouwen en verknochtheid, welke wij gedu-
rende onze regering van hen in de ruimste mate
hebben mogen ondervinden, en overtuigen ons, dat zi]
met liefde en eerbied hunnen nieuwen Koning zullen

ontvano;en, aan wien het Vaderland reeds zooveel
Ö \'

verpligt is, en die met een diep bewogen hart, doch
met mannelijken moed, onder het nederig opzien tot
de hulp en den bijstand van God Almagtig, de Neder-
landsche, Luxemburgsche en Limburgsche Kroonen
op den dag van heden uit onze handen heeft aan-
vaard ^ Ware die afstand vroeger geschied, zouden
die woorden de Nederlanders in het hart hebben
gegrepen, nu vernamen de meesten die zonder aan-
doening, en zagen het verlaten van het Koningrijk
door den grijzen Vorst met onverschilligheid aan,
die nog vermeerderde, nu hij zich op 16 Februarij
1841 met de Gravin d\'Oultremont vereenigde. En
toen men later vernam, dat de Graaf van Nassau
op 12 December 1843 plotseling te Berlijn was
overleden, ging de indruk daarvan zeer spoedig
voorbij. Toch zal de Geschiedenis Willem I ge-
denken als den Vorst, die ,/ten dage des gevaars,
toen het juk der vreemde overheersching moest
worden aigeschud, zich onverschrokken aan het
hoofd zijner landgenooten plaatste; wiens regering
door zooveel roem en tevens door zooveel moeite
werd gekenmerkt;"® die, hoezeer aan eigen overtuiging
meer gehecht dan in een constitutionele regerings-
vorm paste en bij tegenspraak ongeduldig, echter
door zijne ongeloofelij ke arbeidzaamheid zich door
geen verstrooijingen liet aftrekken van \'t geen hij
zijn vorstenpligt beschouwde, als hij reeds bij
\'t aanbreken van den dag in de stilte van het
kabinet zijne krachten aan de zorgen der regering
wijdde. Zijn finantieel bestuur is laakbaar, maar
men vergete niet, dat bij minder blinde volgzaam-
heid der Vertegenwoordiging, de zaken dien nood-
lottigen keer nimmer hadden kunnen nemen Op
denzelfden 7 October, waarop de afstand van
Willem I geschiedde, aanvaardde de Prins van

Oranje de regering bij Proclamatie aan zijne „land-
genooten en onderdanen." Hij verklaarde, dat de
Grondwet, dat plechtanker van Neêrlands vrijheid
en volksgeluk steeds zijn gids en zijn geleidster
zoude zijn, en zijne daden zijne woorden bevestigen
zouden, en hij besloot zijne toespraak aldus:
// Gelijk het mij heeft mogen gebeuren voor de on-
afhankelijkheid van Nederland met het zwaard te
strijden, zoo zal ik ook nu aan hetzelve geheel
mijn leven en alle mijne krachten toewijden." ^

Werd bij het lezen van dit staatsstuk des nieuwen
Konings de herinnering verlevendigd aan zijn on-
verschrokkene dapperheid, aan zijn vasten blik op
het slagveld, minder overtuigd was men, dat hij,
die zijn mannelijken leeftijd had doorgebragt onder
de voogdij zijns vaders, op het staatkundig terrein
dezelfde wilskracht zoude toonen, en met even
krachtige hand de teugels van het bestuur als die
van het strijdros zoude aangrijpen. Een geheele
vernieuwing van regeringstelsel zoude een arbeid-
zaamheid in het kabinet hebben gevorderd, die
Willem II zich nooit eigen had gemaakt.®
\' De eerste acht jaren van zijn Koningschap hebben
zich daarom gekenmerkt door een stilstand in de
ontwikkeling van het staatsbestuur, die te gevaar-
lijker was, naarmate de tijdgeest verandering wenschte,
waaraan de welmeenende Vorst, kort slechts voor
zijn ontijdig afsterven, toch begreep te moeten toe-
geven. Had de onvolkomene, en door de meesten
onvoldoend gekeurde, wijziging in de Grondwet
niet zoo onlangs plaats gehad, zoude Willem II, die
noch heerschzuchtig, noch aanmatigend was in vrij-
zinniger en ruimer wijzigingen hebben toegestemd.
Nu kon het schijnen, toen alweder nieuwe verlangd
werden, alsof aan vervorming en verandering geen
einde zouden komen.

Vooral moest de staatsman, die de portefeuille
van justitie behouden had, daarvoor vreezen. Na
zijne aftreding in Maart 1840 toen hij door
Mr. F. A. van Hall was opgevolgd, werd de wensch
naar herziening telkens luider en in October 1843
bragt de Vertegenwoordiging dien tot den Koning.
In antwoord op de troonrede zeide zij: //Met ver-
trouwen verwachten wij, dat de Regering het geschikte
tijdstip tot de herziening en verbetering onzer
grondwettelijke instellingen niet zal laten voorbij-
gaan." Eenigzins ontwijkend was \'s Konings antwoori
//Uw Edelmogende" zoo sprak hij //kunnen er zich
met vertrouwen op verlaten, dat ik op zijn tijd niets
zal verzuimen wat mijne overtuiging mij zal aan-
wijzen als geschikt en noodzakelijk om tot wezen-
lijke verbetering van onzen inwendigen toestand bij
te dragen."

In het begin van \'t volgend jaar 1844 werd het
onderwerp alweder verlevendigd, maar toen het lid

* T. z. ganswijk, a. iw. I, 271; van hasselt, X 75.
Had het eenige beteekenis, dat, terwijl
willem I van zichzelven
sprekende steeds het meervoudige wij bezigde, zijn zoon aan het
eenvoudiger ik de voorkeur gaf?

\' Bosscha, Leven v. Willem II, bl. 609.
® Mr.
c. E. van maanen was toen 72 jaar oud en had den
Lande 47 jaren lang gediend. Hij overleed op den 14 Febr.
1846. Zie
Handelingen der Maaisch. der N. Let ter k. te Leiden
voor 1846, bl. 30 vgg.

-ocr page 354-

m

der Tweede Kamer Luzac der Regering vroeg, of
er voornemen bestond om tot eene herziening der
gebrekkige staatsinstellingen over te gaan, gaf de
Minister van finantiën ten antwoord, dat eerst de
geldmiddelen geregeld moesten worden en er dus
geen sprake van eene herziening der Grondwet zijn
kon. En echter was het jaar niet ten einde, of de
Tweede Kamer laschte in haar ontwerp-adres van
antwoord op de troonrede deze woorden in: „ Wij
achten het wenschelijk, dat de dagen van kalmte
en vrede, door de Voorzienigheid thans aan Ne-
derland geschonken, gebruikt mogen worden tot
eene tijdige "herziening en verbetering onzer grond-
wettige instellingen De Eerste Kamer keurde
dien wensch als ontijdig af, die, daar nu de troon-
rede onbeantwoord bleef, niet tot den Koning ge-
bragt werd. Slechts twee maanden later, op 9
December 1844 werd het geheele Land in spanning
gebragt door een voorstel tot herziening der Grond-
wet ingediend door negen Leden der Tweede Kamer
met den Leidschen hoogleeraar Mr. R. J. Thorbecke
aan het hoofd In de aanspraak bij de aanbieding
van dat voorstel werd op den voorgrond geplaatst,
dat de meerderheid der Kamer bij herhaling het
verlangen naar een hervorming had geopenbaard,
en het verschuiven van herziening, uit vrees van de
meeningen niet tot eenstemmigheid te brengen, de
onzekerheid deed voortduren, daar er evenmin kans
w^as, dat men over vijf of tien jaren zoude zamen-
stemmen Het doel der negen leden was eene
geheele hervorming der Staatswet: de Gemeenteraden
door de ingezetenen verkozen, de Provinciale Staten
insgelijks en niet meer door ridderschap, steden
en den landelijken stand; de Tweede Kamer niet
meer door de Provinciale Staten, maar door kiezers.
Zij zou ontbindbaar zijn en het regt van amendement
hebben; de Eerste Kamer wel door den Koning
benoemd maar zonder de vergoeding van
f 3000,
en openbaarheid ook van hare zittingen. De be-
grooting eenjarig en niet voor \'t Rijk alleen, maar
ook voor de Overzeesche Bezittingen. Dat waren
gewis doortastende maatregelen. De Memorie van
toelichting gaf er breede verklaring van \\ Nopens
de Eerste Kamer heette het: „Men vergete niet,
dat koninklijke benoeming van hen, die tot verte-
genwoordiging, niet van een stand, maar des ge-
heelen volks worden geroepen eigenlijk anomalie is.
Trekken de leden belooning, hoe is het mogelijk,
dat de Eerste Kamer als een nationale en niet als
een hof-instelling worde aangemerkt? Een ligchaam
van volksvertegenwoordiging in den regel met ge-
sloten deuren te laten handelen, dit is zoo tegen-
strijdig, dat // de Grondwet waaronder het kan
gebeuren reeds uit dien hoofde alleen dringend
verandering eischt" Die drangreden vonden de negen
leden ook in het regt om de voorstellen der Kroon
te wijzigen, „die ze genoegzaam rekenden om daarom
alleen herziening te wenschen."

Het voorloopig Verslag deed niet veel goeds voor
de aanneming van \'t ontwerp hopen. Van 49 leden
hadden in de Afdeelingen 32 het nemen van het
initiatief door de Tweede Kamer afgekeurd. „ De
herziening" zeiden ze „moet van de Kroon uitgaan.
Om de strekking oordeelden zij het voorstel onaan-
nemelijk, het tastte de grondslagen van het staats-
verdrag aan, en stelde er beginselen van vreemde
herkomst voor in de plaats. Het w^as eene staats-
hervorming strijdig met Art. 227 der Grondwet,
waarbij geen geheele omwerking daarvan bedoeld
kon zijn. De Natie was niet rijp voor regtstreeksche
verkiezingen."

Op Maandag 26 Mei 1845 waren aller oogen op
de Tweede Kamer gevestigd, de openbare beraad-
slagingen over het voorstel namen een aanvang,
niet voor Vrijdag den 30\'1®" werden zij gesloten.
Reeds het begin deed het lot van het ontwerp raden,
toen een voorstander daarvan verklaarde dat de
beraadslagingen wel de noodzakelijkheid eener her-
ziening zouden doen uitkomen, even als in 1839
de verwerping der begrooting noodig was om tot
herziening in 1840 te komen, maar niemand aan
de aanneming der voorstellen geloofde. Heftig
werden ze door de behoudsgezinde leden der Kamer
bestreden. Geen doorloopende herziening slechts
wijziging wilden zij, geen aantasting van grondslagen,
aanranding van staatszuilen, geen omverwerpen
van voorvaderlijke instellingen en verandering van
beginselen®. Men beknibbelde de regten der Kroon,
men versterkte het democratisch beginsel. Het ge-
volg van \'t voorstel zou een gedeguiseerde republiek
zijn, en het: óte toi de la aan de orde; door die
regtstreeksche verkiezingen zal de volksstem de
souvereiniteit van het Land in bezit hebben; de mo-
narchie zou in naam slechts behouden zijn, de
Koning slechts President van een Nederlandsche
Republiek
x\\nderen vonden verandering onnoodig,
en wel om reden , dat bij gebrekkige instellingen
een Land toch wel magtig en bloeijend kon zijn,
en men zeer gelukkig onder de tegenwoordige Grond-
wet leven kon Vele anderen, waaronder, die her-
vorming wenschelijk achtten, oordeelden dat zij van
de Kroon moest uitgaan, daar de Kamer geen con-
stituerende magt zijnde, buiten de grenzen harer
bevoegdheid zoude treden, en verbetering nu voor
langen tijd onmogelijk zou gemaakt zijn

Vergeefs betoogden de voorstanders: dat, bij \'t
stilzwijgen der Regering, de Kamer van haar regt
gebruik moest maken: dat ten minste nu de over-
tuiging zou geboren worden, dat de overgroote
meerderheid der Kamer herziening verlangde, terwijl

A

5 Schooneveld.

® Snouck HURGRONJE, telting, drüyvestein, hoefman,
van bleiswijk.

\' Groen, star busman, menso, hooft, luyben.
8 Enschedé, hinlopen.

® De man , den tex , faber van riemsdyk , scheers van

harencarspel, brouwer, van namen, gouverneur.

H

31

1

-ocr page 355-

bijna zevenduizend Nederlanders zich tot de Kamer
gewend hadden om die te verkrijgen, en de volks-
stem gehoor moest erlangen. Wel hield een der
voorstellers \\ in den avond van den 29 Mei nog
een indrukwekkende rede, die bijna drie uren duurde,
en welke hij besloot met de woorden: ,t ook in de
zedelijke wereld is vooruitgang en ontwikkeling.
Het is onmogelijk zich op den duur daartegen te
verzetten. Van dag tot dag wordt dat meer onmo-
gelijk, en hij, die den voortgang van den mensche-
lijken geest stuiten wil, wordt door den stroom
weggesleept en ten verderve gevoerd, en als hij
dan, als het onweder is losgebarsten, als hij dan
eindelijk ontwaakt, dan kan hij alleen uitroepen:
het is te laat, te laat. Mogten wij nog gesproken
hebben in tijds." Maar nadat de Minister van
Justitie den volgenden dag met ronde woorden had
verklaard, dat de Regering niet overtuigd was van
de noodzakelijkheid der invoering eener vernieuwde
staatsregeling en opneming van geheel andere be-
ginselen; dat de regtstreeksche verkiezingen zich
door de herinnering aan ongelukkige tijden niet
aanbevalen, en men der Koninklijke magt bij ieder
veranderd artikel bijna eenig haar nu toekomend
regt had ontnomen, was de afstemming van het
voorstel zeker, daar het nu, bij gemis van over-
eenstemming tusschen de Staatsmagten toch niet tot
wet kon worden. En toen nu aan de Vergadering
de vraag werd voorgelegd: ^ wil de Kamer thans
een voorstel doen tot verandering in de Grondwet?
besliste de meerderheid van 34 tegen 21 stemmen
in ontkennenden zin, en alle uitzigt op hervorming
was voor lange jaren, dus meenden velen, verdwe-
nen, nu de partij van vooruitgang zulk een beslis-
sende nederlaag geleden had. Dit denkbeeld werd
versterkt door de troonrede van ditzelfde jaar 1845.
„ Het wijzigen der Grondwet," zoo sprak Koning
Willem H, „behoort te rusten op eene overtuiging
van noodzakelijkheid. Tot nog toe is zoodanige
overtuiging bij mij niet gevestigd." En, hoezeer
ook de dagbladen het woord „ herziening" telkens
in hunne kolommen met kapitale letteren deden
schitteren en de aanprijzing daarvan niet zonder
hevigheid geschiedde, zoo ging ook het jaar 1846
voorbij , zonder dat bij de Kroon zich eenige ge-
neigdheid tot toegeven aan dien eisch openbaarde.

Eindelijk toch, op 18 October 1847, verklaarde
de Koning. „ dat hij tot de overtuiging was geleid
dat er eene onbetwistbare noodzakelijkheid bestond
om verschillende bepalingen der Grondwet, bijzon-
der die tot het stem- en kiesregt in betrekking
stonden, te verduidelijken en te wijzigen, en Z. M.
hieromtrent de vereischte voorstellen aan Hun Edel-
mogende zoude doen."®

De Staten Generaal betuigden, dat zij met harte-
lijke blijdschap die mededeeling hadden ontvangen. ^
De Koning had dus vóór de algemeene beweging.

die in Februarij van \'t volgende jaar Europa deed
trillen, toegegeven aan den wensch tot herziening.
Het was den 9 Maart 1848, dat ter Staten Generaal
zeven en twintig ontwerpen ,, tot verduidelijking en
wijziging der Grondwet" werden ontvangen, maar
ze waren onbeteekenend ® en „ veroorzaakten zoowel
bij het verlichtste gedeelte der natie als bij de
Tweede Kamer een pijnlijken en smartelijken in-
druk." ® Omtrent de verkiezingen, waaraan men
zooveel waarde hechtte, werd niets gevonden. Alleen
vermeerdering van de leden der beide Kamers
was toegezegd; het regt van amendement werd
verleend, doch met beperking. Te meer was het
onvoldoende der ontwerpen te betreuren, daar
men verzekert, dat de eerste voorstellen omtrent
deze herziening veel vrijzinniger waren dan de nu
aangebodene. Het waarom schuilt in het duister. \'\'
Ongunstig werden de ontwerpen in de Afdeelingen
der Tweede Kamer beoordeeld. Een ontrustende
spanning heerschte in het Land. Zoo die voorstel-
len aan de openbare beraadslagingen werden onder-
worpen, was het te vreezen, dat de Regering door
de meerderheid zou worden verlaten.

Nu gevoelde Willem H, dat hij eigen overtuiging
moest laten varen. „ Europa staat in vlam" zoo
sprak hij, „ wij moeten zorgen dat de vlam niet
oversla."® Op den 13™ Maart besloot hij, zonder
zijne Ministers te raadplegen, zelf met de Vertegen-
woordiging te handelen. Aan den bij zich geroepe-
nen voorzitter der Tweede Kamer Boreel van
Hogelanden gaf hij te kennen, hoe hij vernomen
had, dat de aangebodene ontwerpen niet aan de
verwachting voldeden, en, op het bevestigend ant-
woord van den voorzitter, ontving deze den last
zijnen ambtgenooten te zeggen, dat de Koning be-
reid was aan hun verlangen gehoor te geven en
alles toe te staan wat tot welzijn van het Land
zou kunnen strekken. Dat de Ministers toen ontslag
zouden vragen was te vermoeden, en reeds in de
Staatscourant van 16 Maart werd het berigt gevon-
den, dat het aangenomen was, met verzoek om de
functiën voorloopig te blijven waarnemen. In het
volle licht verscheen de bedoeling van Willem 11,
toen den 18^®° Maart een Koninklijk Besluit werd
ontvangen, waarbij een Commissie werd ingesteld
om den Koning een volledig ontwerp van grondwets-
herziening voor te dragen, en als leden daarvan
benoemd waren vier der negen leden van 1844:
De Kempenaer, Luzac, Storm en Thorbecke,
benevens Mr. D. Donker Curtius, die den volgen-
den dag in plaats van Mr, de Jonge van Campens
Nieuwland tot tijdelijk Minister van Justitie werd
benoemd. ® Reeds den April bood deze Com-

\' V. lennep, Voorn. Gesch. IV, 3, 195,
6
Staatk. en Sth. Jaarb. voor 1849, I, 7.
\' Staatk. en Sth. Jaarh. aldaar,
8 Bosscha , Leven van Willem II, bl. 683.
® Bij Besluit van 35 Maart 1848 werden daarenboven tot
tijdelijke Ministers benoemd :

g. graaf schimmelpenninck. . Buitcul. zaken.

j. c. rijk........... . . Koloniën.

l. c. luzac............Binn, z. en Herv, eerd.

l, a, lightenvelt........B. K. eerdienst.

c. nepveu.............Oorlog.

\'H

-ocr page 356-

missie den Koning een herziene Grondwet met een
uitgebreid verslag aan. Door verschillende inzigten
bij de Ministers werd de aanbieding van het ont-
werp echter vertraagd, en had eerst op den 20 Julij
plaats. In de Koninklijke Boodschap werd het ver-
trouwen des Konings geuit, dat de wijzigingen aan
den eisch van het tegenwoordig oogenblik zouden
beantwoorden. ^ In de afdeelingen der Tweede Kamer
onderzocht, toonde het Verslag, dat de stemming
der meerderheid in geenen deele gunstig was aan
verschillende gedeelten van het Ontwerp, vooral
niet omtrent het Kiesstelsel. Na verslagen, nieuwe
wijzigingen, memoriën van beantwoording, en nog-
maals wijzigingen werden de openbare beraadsla-
gingen eindelijk, vier maanden na de inlevering
van \'t eerste ontwerp door de Staatscommissie,
aangevangen op Woensdag 16 Augustus 1848 en
voortgezet tot Donderdag 24 Augustus Van de
56 Leden verklaarden zich hoogstens 17, soms
slechts 4, tegen eenige der 12 ontwerpen, terwijl
het 5® en 7® met algemeene stemmen werden goed-
gekeurd. Het hevigst werd het derde ontwerp over
de Staten Generaal bestreden, vooral de regtstreek-
sche verkiezing der leden van de Tweede Kamer.
,/Van een Kieskollegie" dus meenden eenigen „kon
men betere keuzen verwachten, daarom verdienden
die met één trap de voorkeur. Men zal het doel
missen, als men de keuze overlaat aan talrijke
vergaderingen, waarin vele niet met oordeel des
onderscheids handelen; de meest redelijke vorm is
die met één trap; van die talrijke kiezers missen
vele de noodige kennis. Warhoofden en woelgeesten
nemen de minbedachten voor hunne ontwerpen in." ®
Een der leden zeide „ aan dat uitgebreid demo-
cratisch beginsel te kunnen toegeven, zoo daar
tegenover een krachtige aristocratische magt werd
voorgedragen; nu werd daaraan niet voldaan bij
de benoeming van een Eerste Kamer door de
Provinciale Staten." ^ Een ander zag gevaar „ in
dien door de regtstreeksche verkiezingen ligt opge-
wonden volksgeest en dien tuimelgeest der revolutie;"
tevens vreesde hij „ dat onverschilligheid bij de
Kiezers niet minder noodlottig zoude zijn." ^ Som-
migen meenden hun gevoelen niet vast te moeten
houden „ omdat men de regtstreeksche verkiezingen
volstrekt wilde."® Een lid achtte, dat men wel
daartoe komen kon, maar niet in eens. „De
sprong" zeide hij, „is nu wat groot. Ik zie op dit
oogenblik echter geen kans om mijn zin te krijgen,
en moet alzoo mijn bijzonder gevoelen opofferen.\'\'\'
De zamenstelling der Eerste Kamer vond evenzeer
menigen bestrijder. „Welke is nu," zoo vroeg men,
// de eenige grond van verkiesbaarheid? Immers
geldelijk vermogen. Is dan bezit van geld, van
veel geld de zekere maatstaf van kunde."® „Eene
verkiezing" sprak een ander „uit de hoogstaange-
slagenen is alles behalve prijzenswaardig. Een
geld-aristocratie is in mijn oog geen welgevestigde
aristocratie."® „Bij de keuze voor de Eerste Kamer"
meende een ander, „ moesten, naast het geldelijk
vermogen, ook aan den Staat bewezene diensten
en dergelijke aanprijzende hoedanigheden in aan-
merking komen."

Een op zich zelf staande meening was, dat de
gansche Eerste Kamer kon gemist worden, „ de
Regering" dus werd gezegd, „beveelt het behoud
eener Eerste Kamer als waarborg tegen overijling
aan. Dat middel komt me wat kostbaar voor; door
een herhaalde lezing der wetsontwerpen zou het
doel vrij wat goedkooper worden bereikt,"" Het
aangevochtene derde ontwerp werd echter met 41
tegen 15 stemmen goedgekeurd, gelijk al de overige.
Thans hadden zij de zwaarste proef nog door te
staan, nu ze aan het oordeel der Eerste Kamer
werden onderworpen. De Koning, die een afkeuring
der wetsvoorstellen aldaar wilde voorkomen, had
het getal der leden dier Kamer met vijf vermeerderd,
die als hervormingsgezind bekend stonden, en haar
aldus voltallig gemaakt

De beraadslagingen geschiedden, volgens de toen-
malige wetsbepalingen, met gesloten deuren. Bij uit-

i

® Uytwerf sterling, nap, nederburgh, borski.

^ Bijleveld.

5 Opperdoes alewijn. Die vrees voor onverschilligheid is
in ruime mate bevestigd.
® Uïtwere sterling.
\' Kien.
® Star busman.
® Van goltstein.
10 Kien.
" Nap.

Volgens Art. 82 der Grondwet van 1840 bestond de Eerste
Kamer uit niet minder dan 20 en niet meer dan 30 leden.

-ocr page 357-

zondering werden echter de processen-verbaal van het
onderzoek in de Afdeelingen opentlijk verkrijgbaar
gesteld. Scherp en veelvuldig waren de aanmerkingen
aldaar, en tot een bijna zekere verwerping zoude men
bij de lezing daarvan besluiten. Men oordeele uit de
volgende bestrijding van het voorzeker gewigtigste
ontwerp drie. „ Vier leden meenen, dat het stelsel
der directe verkiezingen, tegen de uitgedrukte
meening der Tweede Kamer doorgedreven, hoogst
bedenkelijk is. Men acht de minder verlichte klasse
onbevoegd tot het doen eener keuze, die innige
kennis van staatsbestuur vordert. Die klasse kent
slechts één groot bezwaar, den druk der belastingen.
Zij zal slechts zoodanige lieden, die zich tegen dien
druk uitlaten, voor geschikte vertegenwoordigers
houden."

Een ontbindbare Eerste Kamer, die door de
Provinciale Staten, welke de Democratie benoemt,
wordt gekozen, die geen voorstel van wet mag doen,
geen enkel amendement in de wetten mag brengen,
die in de ongelukkige gesteldheid gebragt wordt om
slechts voor of tegen te stemmen; eene Kamer die
slechts uit een gering getal geld-aristocraten zou
bestaan, met uitsluiting van al de mannen van
kunde, ondervinding en bekwaamheid, die niet on-
der die zeer weinigen mogen behooren, zoodanige
Kamer levert geene waarborgen op, niets van dat
tegenwigt, hetwelk voor de Natie en de Kroon on-
ontbeerlijk is ^

Hoe barsch de verslagen der Afdeelingen er
ook uitzagen, keurde de meerderheid in drie zit-
tingen, van 6 tot 8 September 1848, de twaalf
ontwerpen goed. Het veelbesprokene derde was
echter op het punt van te vallen geweest en zoude
de geheele grondwetsherziening in haar val hebben
medegesleept. Op 7 September toch staakten de
stemmen, 13 tegen 13. De beraadslagingen werden
geschorst. Een uur later werden ze hervat, en nu
bragt een der leden ^ een van zijne vroegere ver-
schillende stem uit, waardoor dat ontwerp met
14 tegen 12 werd aangenomen

De ontwerpen, alzoo door de beide Kamers be-
krachtigd, werden afgekondigd^, en aan de Staten
der Provinciën verzonden, ten einde door dezen
een gelijk getal buitengewone leden der Tweede
Kamer, als er gewone leden door haar waren afge-
vaardigd, te doen benoemen en een Tweede Kamer
in dubbelen getale zamen te stellen

De plegtige zitting dier Kamer, waar 116 leden
tegenwoordig waren, werd op Maandag 18 Septem-
ber 1848 door den op nieuw benoemden voorzitter
Jkhr. Boreel van Hogelanden geopend. Na
onderzoek in de Afdeelingen werden de openbare
discussiën den October begonnen en den 7\'^® ge-
sloten. Dat in die zesdaagsche beraadslaging, waarbij
178 malen het woord werd gevoerd, de wetsvoor-
stellen, bij de bestaande spanning tusschen behoud
en vooruitgang, niet onaangevochten bleven, was
zeer verklaarbaar.

Vreemdsoortige onderwerpen, als afschaffing der
belasting op de brandstolfen, of het pauperisme
werden in de redevoeringen gemengd. Sterk ston-
den de meeningen tegenover elkander, breede be-
antwoording volgde op uitgewerkte vertoogen; on-
diplomatische taal werd meer dan eens gehoord
of de satyre te hulp geroepen. „ Voor het de-
mocratisch element," zoo sprak men, „is in het
ontwerp wèl gezorgd. Regtstreeksche verkiezingen
zonder census voor de verkiesbaren; het suffrage
universel dus. Maar dat noem ik het element
van anarchie, van gestadige omwentelingen, het
element van oproer, plundering, moord en dood-
slag." ® De gratie Gods maakt plaats voor de
gratie des volks l Anderen zagen den ondergang
van \'t monarchaal beginsel, „De Souvereiniteit
berust bij den Vorst. Aan \'t Volk mag geen aan-
deel in de regering worden toegekend." ® Voor
de uitsluiting der geestelijken als leden der Staten-
Generaal vonden sommigen geen reden; de Raad van
State, dat kostbare ligchaam moest niet in de nieuwe
huishouding worden opgenomen Van de afschaf-
fing der heerlijke regten betreffende voordragt of
aanstelling heette het, dat het summus jus, summa
injuria was. Zij bestaan toch sedert meer dan zes
eeuwen. „Heeft men" sprak een der buitengewone
leden: „het negende hoofdstuk een sieraad der
Grondwet genoemd, ik noem het onderhavige ar-
tikel" een smetvlak op de Grondwet."

Daar de voorgestelde nieuwe Staatswet, gelijk
reeds is opgemerkt geen verandering in de gren-
zen der Provinciën of van het Koningrijk bragt,
kon daarvan geen sprake zijn. Toch gaf het artikel,
waarin gezegd wordt, dat de Wet provinciën en
gemeenten vereenigen en splitsen kan en de grenzen
daarvan door de Wet kunnen worden veranderd
van de zijde van hen, die voor alle verandering
terugdeinsden, stof tot eenige opmerkingen. „ Reeds
in 1840" zeide men „werd bij de toenmalige voor-
gedragene splitsing van Holland in twee gedeelten
er op gewezen, dat de Provinciën haar bestaan
niet uit de Grondwet ontleenen, maar reeds lang
vóór de Grondwet bestonden; toen werd voorspeld
\'t geen thans wordt bewaarheid; dat de destijds
plaats hebbende inbreuk op de zelfstandigheid der
Provincie Holland weldra navolging zou vinden
ten aanzien der andere Provinciën. Wordt deze
grondwettelijke bepaling aangenomen, dan zal weldra
bij een enkele wet alle eigenaardigheid van ons
volksbestaan op eenmaal komen te vervallen

e Gener. Majoor c. nepveu.
\' Mr. w. baron van lynden.
® Mr. j. e. van reede van oudtshoorn.
® Mr. r. t. mees; Mr. j. van dam van noordeloos.
Mr. d. c. c. w. d\'ablaing van giessenbürg.
Art. 4 ged. der Additionele artikelen van de tegenwoor-
dige Grondwet: De heerlijke regten, betreffende voordragt of
aanstelling van personen tot openbare betrekkingen zijn afgeschaft.
Bl. 3.

" Art. 2 der tegenwoordige Grondwet.
Zie
Beschrijving der elfde Kaart, bl. 24.
Van reede van oodtshoorn.

-ocr page 358-

Anderen noemden die bepaling een uitvloeisel van de
revolutionaire staatkunde. \' „ Centraliseren onder den
schijn van vereenvoudigen, ziedaar de ware beteekenis
dier bepaling." ^ Zoo ver werd die vrees gedreven,
dat men in de mogelijkheid van splitsing, groot nadeel
voor de stoffelijke belangen vond. „ Het bestaan der
gewesten" zoo heette het, „ is nu precair. Door deze
onzekerheid wordt alle verbetering van materieel be-
lang verlamd." ~

De nieuwe vuurproef was echter op den 7 October
doorgestaan, toen het laatste ontAverp, gelijk al de
overige, met overgroote meerderheid was aangeno-
men Een nieuwe beshssing der Eerste Kamer
was \'t eenige, \'t geen nog gevorderd Averd. Zij was
afgestreden; want in een enkele zitting, die van 11
October, nam zij de haar toegezonden ontwerpen aan.
Hoogstens negen leden der zes en twintig hadden zich
tegen sommige der voorstellen verklaard. Zoo werd,
volgens een bekwaam schrijver, zonder eenige afwijking,
in een zeer bewogen tijdperk aan alle voorwaarden
voldaan door de bestaande Grondwet voor iedere wij-
ziging in de staatsregeling voorgeschreven

Moge de hervormde Grondwet, wier beoordeeling
buiten dit bestek ligt, als ieder menschelijk werk on-
volmaakt zijn, de schrikkelijke voorzeggingen omtrent
hare revolutionaire werking zijn gelukkig sedert haar
twaalfjarig bestaan niet bewaarheid. Mogen sommigen
haar ^ geen vrucht van welberaden overleg noemen
en de uitkomst niet heilbelovend, maar onheilspellend
achten, onze waarborg ligt in de kalmte van den
Nederlandschen volksaard, die bedaarden vooruitgang
verlangt, juist omdat door dat angstig vasthouden aan
het niet meer houdbare de breede baan der omAvente-
lingen
Avordt geopend.

Nog op denzelfden 11\'\'\'" October Averden de nu tot
Wet geworden ontwerpen in het Staatsblad geplaatst
en door den Koning afgekondigd

Zoo had Willem II eigen overtuiging aan den al-
gemeenen wensch tot herziening opgeofferd, en daar-
door de rust in \'t Vaderland bewaard.

Op 16 October 1848 de tijdelijke zitting der
Staten Generaal openende, kon hij, niet zonder aan-
doening, betuigen: ,/Voor mijzeh^en en voor dit
plegtige oogenblik heb ik het
beAvaard alle mijne
beminde landgenooten dank te zeggen voor hunne
gematigdheid, voor hun
vertrouAven en voor hunne ge-
hechtheid aan wet en orde,
zooAvel als voor hunne
verkleefdheid aan mij en mijn Huis. Onrust,
AA^anorde,
verdeeldheid, van welken aard ook, zullen
Avij van
den Nederlandschen bodem weten te weren en het
ons toevertrouAvde pand ongeschonden aan de nako-
melingschap overleveren."

Reeds den 13 Eebruarij 1849 Averden de Staten
Generaal, zamengesteld volgens de
gCAvijzigde Grond-
wet , door den Koning toegesproken: „ Laat ons

Van lynden.
D\'ablaing.

De meeste stemmen tegen waren slechts 22 van de 114.
B
oissevain , a. w. bl, 44. ,

Mr, g. groen A\'an prinsterer, Grond,weUherzmnng en eens-
gezindheid.
Amst. 1849, bl. 58.

« Staatshl. van 1848 59 tot 71.

xm

Avaren zijne laatste Avoorden, die hij tot de Verga-
dering rigtte, ,/ met die eendragt,
Avelke kracht geeft,
ijverig voortgaan om het goede te bevorderen en het
OpperAvezen zal zijn zegen op onzen arbeid geven."

Zijne laatste woorden... want, reeds den 171^®"Maart
moest een publicatie van het Ministerie aan het Ne-
derlandsche Volk bekend maken, dat het den Almag-
tige behaagd had zijnen beminden Koning Willem II
tot zich te roepen. „ Na eene flikkeringdus las
men,
„Avelke aan eene bedriegelijke hoop voedsel gaf,
bezAveek Z. M. heden morgen ten half drie ure." ®

Zoo stierf op den niet ver gevorderden leeftijd van
zes en vijftig jaar de Vorst, die door zijn ongekun-
stelde minzaamheid en innige goedhartigheid, zich de
liefde zijner landgenooten in hooge mate had verworven
en diep door hen betreurd werd. De nieuwe staats-
inrigting had hij ingewijd, haar in werking te brengen
werd hem niet vergund; die taak werd op zijn zoon
en opvolger overgebragt. Koning Willem IH ge-
voelde het: „Mijn
streA^en zal het zijn," zoo sprak
hij, 1/ de voetstappen van mijn voorganger te drukken,
wiens hart tot zijn laatste stond voor Nederland
klopte. Vast heb ik besloten mijne pogingen aan te
wenden \'tot voltooijing van het
Averk waarvan mijn
geliefde vader de grondslagen heeft gelegd En toen
de Koning op 1.2 Mei 1849 in de Nieuwe Kerk te
Amsterdam die betuiging met plegtigen eede gestaafd
had, verkondigde de stem van den koning van
wapenen, dat, Z. M. Koning Willem III
Avas
gehuldigd.

En nu tot het hoofddoel dezer Beschrijving over-
gaande , spreek ik het eerst over de
straatAvegen.
Het is opmerkelijk, dat de behoefte daaraan eerst
zoo laat werd gevoeld, te meer daar het leggen er
van geen onbekende zaak was. Mogten ook de straat-
wegen, door de Romeinen in ons Vaderland
gebouAvd,
door het moerassige onzer gronden al AToeg ver-
dAvenen zijn bij al de herinneringen aan Ro-
meinsche grootheid moesten toch hunne reusachtige
wegen, die het gansche Romeinsche Rijk doorkruis-
ten en
Avier bouAV thans nog de verbazing Avekt, wel
in gedachten zijn. Men kende, om van geen andere
te spreken, de Via Appia, reeds meer dan drie
eeuAven vóór onze jaartelling aangelegd, en van Rome
tot Brundusium in Kalabrië strekkende, geplaveid
met groote vierkante steenen, die uit de rots ge-
houAven, glad geslepen en zoo juist gebeiteld Avaren ,
dat zij volkomen in elkander pasten. Schier lijnregt
lag hij en
Avaterpas over moerassige gronden , zonder

8 Handel, v. d. R. III, 823 vgg.

Antwoord op de adressen van rouwbeklag der Staten-Gen.
Hand. V. d. R. III, 845 en 848.

H. van wijn, Hist. Avondstonden. Amst, 1800 , II, 53;
e, m. engelberts, Aloude Staat en Gesch. der Ver. Ned. Amst,
1799, 4 D. IV, 283, Men meent overblijfselen van een Eomein-
sche heirbaan bij Kralingen en Alblas ontdekt te hebben.

\'\' Edw. gibbon. Decline and Fall of the Rom. Empire. Lond.
1827. 12 V. I, 81. All those cities were connected with each
other, and with the capital, by the public highways, which,
issuing from the forum of Rome, traversed Italy, pervaded
the provinces and were terminated only by the frontiers of the
empire.

2

-ocr page 359-

10

te verzakken, diep door het hart der bergen zonder
op te loopen \\

Ook de Nieuwe Wereld had later het voorbeeld
kunnen geven. In Peru werden twee kunstige straat-
wegen der Incas gevonden van Cuzco naar Quito en
Chili. Deze over de hooge bergvlakten, de andere
over de lage streken langs den Oceaan. Voor genen
had men afgronden met stevig metselwerk overwulfd,
rotsen doorboord en de verbinding over breede stroo-
men door hangbruggen verkregen; voor dien langs
de kust werd de mulle zandgrond door aarde opge-
hoogd, en de weg aan beide zijden .door een borstweer
van klei gesteund

En nogtans, in een land als het onze, toen de
Republiek der Vereenigde Nederlanden als eerste Zee-
mogendheid den Oceaan beheerschte, haren handel
tot de uiterste deelen van den aardbol dreef, en
vervoermiddelen binnenslands voor de aangebragte koop-
mansgoederen dus een hoofdvereischte waren, vindt
men te midden van dien bloei, omstreeks 1650,
niets dan onbeduidende eindjes straatweg. Van waar
dat vreemde verschijnsel ? Het laat zich verklaren
door op den vroegeren toestand van ons Vaderland
te letten. Toen de steden begonnen op te komen,
vooral in de 13" eeuw, was, bij de meerdere
bosschen, het bouwen met hout algemeen. Hij,
die een dezer steden omstreeks 1300 doorwandelde,
trof er bijna enkel houten, met riet of stroo gedekte
huizen aan Alleen voorname gebouwen, als kerken
en de zoogenaamde sterke huizen der aanzienlijke ge-
slachten waren van steen Zelfs de omwalling der
steden geschiedde aanvankelijk met hout en aarde, en
later eerst werden die met steenen muren omgeven
Bij de toenemende beschaving trachtte men zich ge-
makkelijker in te rigten en zich tevens voor \'t gevaar
van brand te behoeden, die soms meer dan halve
steden vernielde, door huizen van steen te bouwen

De steden kregen daardoor een beter aanzien; maar
hij, die den voet buiten zijn steenen woning zette, trad
in het slijk Eer men dus aan het bevloeren van
wegen buiten de wallen denken kon, zorgde men
voor eigene onmiddellijke behoefte en de bestrating
met keijen begon. Het was niet veel vroeger dan
de 14® eeuw, dat dit in onze alleroudste steden,
als Utrecht, plaats vond In de jongere, als
Rotterdam, was de bestrating toen nog zeer onvol-
komen Ook in de 16® eeuw was die zelfs in
Amsterdam nog allergebrekkigst, daar ieder verpligt
was de straat voor zijn eigen huis te onderhouden
en dit zeer onregelmatig of eerst na herhaalde aan-
maning geschiedde. Om dat ongerijf te voorkomen,
werden van stadswege voor rekening der burgers
straatmakers aangesteld en zelfs tot meerder gemak
voetstraten langs de keijen aangelegd Hetzelfde
ongerijf, dat men vroeger binnen de stadsmuren had
ondervonden, bleef daarbuiten bestaan , en vooral in
den winter of bij zware regens waren de wegen
van de eene plaats naar de andere soms geheel on-
toegankelijk voor voetgangers en wagens, zoodat het
losse paard voor vervoer langs de wegen als eenig
middel overbleef Waarom dus nu geene straat-
wegen aangelegd ? Twee redenen kunnen ter beant-
woording worden gegeven. 1°. de weinige eenheid,
als het algemeene belangen betrof. Eerst onder ver-
schillende Landsheeren geplaatst, later wel door de
Unie van Utrecht verbonden, was echter, door het
federative stelsel, iedere Provincie niet slechts souve-
rein, maar iedere Stad bijna onafhankelijk. Jaloersch-
heid en tegenwerking aan de orde. Verscheidenheid
zonder overeenstemming. Voegt men daarbij 2°. de
menigte wateren, die ons Land doorsnijden, nog
vermeerderd door de gegravene vaarten, dan wordt
het begrijpelijk, hoe onderlinge naijver de plannen,
zoo die al gemaakt werden, deed mislukken, en
bij dat vervoer te water, de aanleg van goede wegen
niet zoo hoog noodig werd geacht.

der stad Belft, Delft 1739, bl. 55. //Daar waren" zegt Lois,
Cronyche v. Rotterdam, bl. 79, //veel riete dacken;" en in 1563,
10 Julij, brandden te Rotterdam 300 huizen af, welker meestal
rieten daken de vlam gevoed en verspreid hadden; \'t geen aan
houten huizen doet denken,
g. van reyn, Beschr. v. Rott. I, 106.

\' Hiervan den naam: slijkburgers, voor hen, die met het
burgerregt begiftigd werden onder verpligting van op eigen kosten
de onreinheden weg te ruimen.

® In 1342 was er een verordening te Utrecht, krachtens
welke men de straat voor zijn eigen huis zonder vergunning niet
op mogt breken.

® Van reyn a. w. I, 60. In Rotterdam was in de 14e eeuw
de Hoogstraat slechts gedeeltelijk en dan nog met groote tusschen-
ruimten bestraat.

Als te Amsterdam, waar in 1534 //een stads straaten-
maker" werd aangesteld;
wagenaar, Beschr. v. Amst. I, 40.
Dit geraakte toch in onbruik, zoodat in 1579 weder ieder zijn
eigen straat moest maken. In Leeuwarden vond men daardoor
straten met ongemeen groote keijen, ginds weder andere met
kleinere bevloerd, overal zag men gaten en kuilen.
Eekhoff,
Beschr. v. Leeuw. II, 209, I, 212.

In \'t eerst, als te Utrecht, van kleine keijen. Inde 16e eeuw
wordt echter reeds // backsteen" geleverd voor zekere straat. In
1656 w^erd het oude kerkhof met // rabatten van klinkers" voor-
zien.
Gesch. en Oudh. B. der pleinen enz. I, 93.

In de nabijheid der Tolsteegpoort te Utrecht was in 1440
de slijk in zulk een hoeveelheid aanwezig, dat men den brand
in die poort daarmede bluschte.
Gesch. en O. enz. I, 102.

-ocr page 360-

11

Het is niet voor de 15® eeuw, dat Avij een straat-
weg in Nederland aantreffen, namelijk de bovenver-
melde ^ van XJtreclit naar de Bilt, die met keijen
bevloerd was. Welligt is de aanleg nog vroeger,
daar in \'t begin der 12® eemv reeds twee beroemde
Benediktijner kloosters aan de Bilt werden gevon-
den en het wel ten gevalle dier zeer rijkelijk be-
giftigde gestichten zal zijn
gcAveest, dat die steenweg
van een uur gaans, toen eenig in zijn soort,
Averd
gebouwd.

In 1532 treffen wij wel geen straatAveg, maar toch
een bepuinden
Aveg in Friesland aan, het geAvest, dat het
langst van straatwegen is verstoken gebleven. De stad
LeeuAvarden deed toen een poging, om de gemeen-
schap te land met
het oostelijk gedeelte van Friesland
en met Groningen te verbeteren, door een
kunstAveg
aan te leggen van Leeuwarden tot Rijpekerk, anderhalf
uur gaans, en de Zwarte weg geheeten. Eerst honderd
jaar later werden in diezelfde Provincie bepuinde
trekAvegen naar Franeker, Harlingen enz. gemaakt

Om straatwegen in de 16® eeuw te vinden, moeten
Ave ons, zonderling genoeg, niet naar het rijkste ge-
Avest Holland, maar naar Zeeland wenden. Het is
echter alleen het niets beduidende stukje van een
kAvartier uur gaans van Vere naar Zandijk, van 1540.
De verlenging tot Vlissingen valt eerst in de helft der
17®
eeuAv Llier zijn nog bij te voegen de steen-
wegen in Zuidbeveland; kleine einden slechts van
Goes naar omliggende dorpen, als Kloetingen en
\'s Heeren Arendskerke, welke van omstreeks 1660 zijn;
in Schouwen die van Zierikzee naar
NieuAA^erkerk van
1673, en van Tholen naar de zijde van Poortvliet
insgelijks van de 17®
eeuAV

Het zuiderkwartier van Holland zoude in dezelfde
eeuAV, in 1665, zich op de Zeestraat van Huygens
mogen beroemen; een roem alleen verkregen door de
zeldzaamheid en den naam van den stichter. Of de
bestrating der Zeeuwsche
Avegen \'t eerst met keijen
dan Avel met gebakken steen geschiedde, heb ik niet
kunnen ontdekken,
Avaarschijnlijk wel met de eerste,
daar de Aveg die na dien van Huygens in Hollands
NoorderlcAvartier volgde - die A^an Hoorn op Enkhui-
zen - als een der eerste,
Avelke met klinkers bestraat
Avas,
Avordt genoemd De ruimte, die deze tAvee
plaatsen A^an elkander scheidt, moge ons nu, zoo er
een straatweg te leggen is, gering voorkomen, toen
AA-^aren die vier uren gaans belangrijk. Vond Huygens
de vier millioen khnkers voor zijn weg op Schevenin-
gen reeds aanzienlijk, hier was veel meer noodig;
daarenboven moest de goedkeuring der tusschenlig-
gende dorpen worden verkregen. Van daar, dat de
Regeringen der twee steden al sedert eenige jaren in
onderhandeling waren en zij telkens
ZAvarigheden van
wege die dorpen ondervonden. Het was slechts onder
voorwaarde, dat de ingezetenen dier plaatsen geene
tollen zouden betalen, en de tAvee steden den Aveg ten
eeuAvigen dage zouden onderhouden, dat de onder-

\' Beschr. der eerste Kaart, I, 26.

^ Tegemo. Staat der N. XII, 359 vgg.

® Nieuwe Friesche Volksalm. voor 1861, bl. 18.

^ Beschr. der vierde Kaart, bl. 33.

® Staatscourant van 31 Febr. 1843 Bijlage-, Schriftelijke mede-
deelingen uit Zeeland; Beschr. der zesde Kaart,
bl. 9, aant. 5.

" Schriftelijke aant. van wijlen den Hoogl. Mr. j, ackeksdijck.

neming in 1665 tot stand kAvam. Maar, toen Burge-
meesteren van Hoorn en Enkhuizen ijpenboomen langs
den
Aveg AAdlden plaatsen, ,/ verstonden die van
Oosterblokker en BinnenAvijsent dat niet, zeggende dat
ze met geene leengoederen
Avilden bezwaard wezen."

Nog een Aveg Averd in \'t ZuiderkAvartier van Hol-
land aangelegd, en
Avel van \'s Gravenhage naar Delft
voor rekening van de beide steden en van de do-
meinen en rekenkamer van Holland. Die afstand van
niet meer dan vijf kwartier gaans vorderde echter
ruim zeven en twintig jaren arbeids. In 1663 begon-
nen, werd het
Averk eerst in 1690 genoegzaam voltooid.
Een klein gedeelte nog
Averd niet voor 1696 afge-
maakt Met
ongeAvonen spoed was, in 1680, de
bestrating tusschen Rotterdam en Gouda, gelijk vroeger
gemeld is, ^ geschied.

Wij traden alzoo de achttiende eeuAv in, zonder
dan bij
Aveinige uitzonderingen, in \'t bezit van straat-
Avegen te zijn, en ook die eeuAv is er uiterst karig
mede
gcAveest. Het onzelfstandige Generaliteitsland
opende de kleine rij. In 1738 namelijk deed de
Prins-Bisschop van Luik voorslagen aan de Staten
Generaal om een bestraten
Aveg tusschen zijn hoofd-
stad en \'s Hertogenbosch te leggen, en toen die
gunstig opgenomen waren,
Averd het werk door den
Bisschop, in hoeveel tijds is onbekend, tot de grenzen
der Generaliteit voortgezet. Dezerzijds was door de
Staten Generaal op 3 Feb. 1743 octrooi verleend aan
die van den Bosch, om „ een
steenAveg of cassey-
straat te mogen maken en leggen tot Boxtel en
verder naar Eindhoven." Reeds in het volgende jaar
was de
Aveg tot aan het dorp Best gevorderd, doch
sedert kwam er door geldgebrek vertraging en eerst
in 1785
Averkte men er Aveder aan. In 1806 nog
ontbraken tot de Luiksche, toen Fransche, grenzen
drie uren gaans, die slechts in 1818 gereed waren
Gelderland, volgde op kleine schaal in 1761, wanneer
op kosten van de Geldersche domeinen de straatweg
van Arnhem naar Nijmegen gelegd werd. Het
Avas geen
Aveelde; Avant gedurende een goed deel van het jaar
kon de gemeenschap niet anders dan te paard en dan
nog soms met moeite en gevaar onderhouden
Avorden,
en zoo erg was het gedeelte van Arnhem tot het dorp
Eiden, dat het
dikAvijls onder Avater stond en de
reizigers met ponten en aken tot den dijk moesten
worden gebragt. Reeds in 1751
Avas door de Staten
der Provincie in overleg met den Prins-Erfstadhouder
besloten om dat gedeelte van den
Aveg op dijkshoogte
te brengen

De tijdsorde voert ons nog eenmaal in deze IS*^®
eeuw naar Hollands Zuiderkwartier nabij het grootsche
Amsterdam. In de vorige
eeuAv, in 1631, Avas een

\' C. A. ABBING, Gesch. der stad Hoorn. Hoorn, 1841, 3 D. I, 102.

Reeds nu zij aangemerkt, dat al de wegen op de Kaart, gekleurd
of niet, straatwegen zijn. De eerste de zoogenaamde rijkswegen,
de andere of provinciale- of gemeentewegen. Bij de laatste is
slechts nu en dan een jaartal geplaatst.

8 Staatscour. van 21 Febr. 1848.

® Beschr. der zesde Kaart, bl. 9.

Zie het belangrijk opstel van Dr. c. n. hermans, Geschiedk.
overzigt der straatwegen in de Prov. Noordhrahant,
in de Hand.
van het Prov. genoots. v, K, en TV. in N. B.
voor 1852, bl. 23
tot 95.

^^ Schriftelijke mededeeling van Mr. j. a. nyhoff.

3*

-ocr page 361-

361

12

vaart en trekweg van daar naar Haarlem gemaakt
Die weg liep echter hier en daar groot gevaar van
doorbraak, zoodat de twee steden in 1762 overeen-
kwamen dien tot meerdere versterking te bestraten,
doch als vernieuwd bewijs van verschil, ook als er
goede verstandhouding was, strekke, dat terwijl het
Amsterdamsehe gedeelte met Brabandsche keijen werd
bestraat, die van Haarlem het hunne met klinkers
belegden, in plaats van door gezamenlijke aanneming
het geheel te laten voltrekken. Het was daaraan toe
te schrijven, dat vijf jaren noodig waren om dien ge-
heel af te maken

Men had dus de straat van Amsterdam naar Haar-
lem, van den Haag op Delft, en van Rotterdam op
Gouda. Het ware te verwachten geweest, dat de
steenweg van Haarlem af zuidelijk zou worden voort-
gezet, men zou dan, door het aanvullen van Haarlem
naar \'s Hage en van Delft naar Rotterdam, op be-
kwamen weg van Amsterdam tot Gouda hebben
kunnen voortspoeden; en inderdaad is in \'t laatste
gedeelte der 18^® eeuw een plan ontworpen om een
straat van Haarlem op den Haag te leggen; maar
zoovele aanzienlijke Hollanders kwamen daartegen op,
dat de zaak bleef steken. Merkwaardig zou het zijn
de verzoekschriften toen daartegen ingediend en waar-
onder ook de naam van G. K. van Hogendorp
wordt gelezen, te kennen om de beweegredenen, die
ons zeker nu allervreemdst zouden voorkomen

Zoo men nu nog de korte, in 1750 en 1778
bestrate wegen van Amsterdam naar Amstelveen en
Ouder-Amstel mede rekent, is alles genoemd, wat we
van straatwegen tot het einde der 181^® eeuw in gansch
Nederland bezaten.

We vonden dus alleen in Friesland een korten, be-
puinden weg. In Groningen, Drenthe en Overijssel
niets; in Gelderland den weg van Arnhem naar
Nijmegen; in Utrecht de Biltstraat; in het tegen-
woordige Noordbrabant dien van den Bosch strekkende
naar de Luiksche grenzen; in Holland dien van Hoorn
naar Enkhuizen, van Haarlem naar Amsterdam,
en de korte eindjes naar de genoemde dorpen; de
Zeestraat met de kleine gedeelten bij den Haag;
van daar naar Delft en van Rotterdam naar Gouda,
benevens de Zeeuwsche wier uitgestrektheid gering
was. Voor onzen leeftijd was het bewaard om ont-
wikkeling aan het straatwegsysteem te geven, \'t Geen
de vrijheid onder een federale regering niet had
kunnen uitwerken, deed de goed geadministreerde
dwang onder de pressie van Frankrijk , en het opge-
drongen Koningschap van Lodewijk; want naauw-
lijks is hij ten troon, of we kunnen van Amsterdam
door den Haag naar Gouda over straatweg rijden en
weldra zelfs het Loo op dezelfde wijze bereiken.

Eerst werd de verbinding tusschen Brielle en Hel-
voetsluis in 1805 gemaakt, en die van Delft naar
Rotterdam, waaraan in 1803 begonnen was, bij de
meerdere eenheid van bestuur, in 1807 afgewerkt
Tusschen Amsterdam en Gouda ontbrak nu nog
het aanzienlijke gedeelte van Haarlem naar \'s Hage;
ook dat werd van 1806 tot 1808 beklinkerd ^ Nog
eene diergelijke onderneming kwam onder Lodewijk
tot stand, die voor dien tijd groot kan heeten. De
Koning, die zijn residentie in Utrecht had en het Loo
als buitenverblijf zeer beminde, zorgde, dat de mulle
zandweg van veertien uren gaans derwaarts in twee
jaren tijds, in 1808 en 1809, geheel bestraat werd®.
Het was de laatste uitbreiding der steenwegen onder
zijne regering. AVeldra werd het ons als weldaad
gerekend tot het wereldrijk van Napoleon te be-
hooren. Wat het stoffelijk beheer betreft, waren die
drie jaren niet onnuttig, ook opzigtens het tegen-
woordig onderwerp. Den Keizer was de roeping
toegedacht zijn onmetelijk gebied door straatwegen in
alle rigtingen te doorsnijden, en ware, zoo heeft men
met juistheid opgemerkt zijne regering nog van
eenigen duur geweest, zou Nederland in even zoo vele
jaren met keizerlijke wegen zijn bedekt geworden, als
het opvolgend Bestuur daartoe tientallen van jaren noo-
dig gehad heeft. Een Decreet van 16 December 1811
omschreef die groote wegen. Van Parijs moest er een
straatweg zijn over Antwerpen, Breda en Utrecht naar
Amsterdam; een andere van Parijs naar Groningen
over \'s Hertogenbosch; van Antwerpen over Bergop-
zoom en Rotterdam naar Haarlem; van Luik over den
Bosch en Bommel naar Utrecht. Het kortstondig be-
wind des Keizers heeft echter geen van die plannen
kunnen verwezenlijken. Van den eersten weg waren
in 1813 alleen de einden van Antwerpen tot Breda
en van Utrecht naar Amsterdam afgewerkt.

Na de omwenteling van dat jaar was het noodig, dat
de aandacht der Regering zich op de straatwegverbinding
vestigde, daar wij in vergelijking met andere rijken,
met name Frankrijk, zeer ten achteren waren. ,/ Het
is zeer opmerkelijk kon daarom een Staatsman ®
zeggen, //na te gaan, hoe weinig tot in 1814 toe,
hier te lande aan de communicatiën was gedaan. In
het geheele Koningrijk bestonden toen nog maar
enkele groote straatwegen en hier en daar eenige
van mindere uitgestrektheid. Vier onzer Provinciën,
Vriesland, Groningen, Overijssel en Drenthe, waren
geheel daarvan verstoken. Gezamenlijk hadden al de
toen hier bestaande straatwegen eene uitgestrektheid
van niet meer dan 88 uren, een bedrag kleiner dan
dat van de lengte der straatwegen, die thans in een
enkele onzer Provinciën, Gelderland bestaan. Sedert
1814 echter is de aandacht der Regering op dat punt
meer bijzonder gevestigd, en van toen aan werd

" Staatse. V. 21 Febr. 1843.

® L. bonaparte, Boe. Eist. III, 348; Staatse, a. p. die 1807
als \'t jaar der voltooijing noemt.

Boe. Hist. t. a. p.; Cour de Hollands p. 114.
\' Hermans
a. w. bl. 24.

8 De Minister van Binnenlandsche zaken schimmelpenninck
van der oye
, bij de beraadslaging over den straatweg van
Maastricht naar de Geldersche grenzen in 1843. Zie de aang.
Staatscourant.

-ocr page 362-

13

onafgebroken aan de verbetering der communicatiën
te lande gearbeid."

Er is dan ook een reeks van Besluiten en Wet-
ten op de groote wegen, aanvangende met de Wet
van 24 Februarij 1815. Belangrijker zijn het Be-
sluit van 25 Julij 1816, bepalende de verdeeling
en de benaming der groote wegen van het Rijk, bij-
zonder die der Noordelijke Provinciën, en dat van
13 Maart 1821 omtrent de vercleeling der groote wegen,
M^aarbij zij in verschillende klassen worden gesplitst \\
Men vindt op de Kaart geenszins alle thans bestrate
wegen, te meer daar de grens tusschen bepuinde,
grind- of ■ schulpwegen en de eigenlijke straatwegen
zeer moeijelijk te trekken valt. De bedoeling is enkel
om te doen zien „ welke de groote rijkswegen, de
hoofdaderen der communicatie, zijn, die tevens op
een of ander punt de frontieren bereiken," ^ en die
jaarlijks op de begrooting voorkomen. Zij zijn allen
rood gekleurd. Bijgevoegd zijn eenige Provinciale
wegen of die door Gemeenten worden onderhouden,
als zij strekken om de verbinding der rijkswegen te
doen zien De jaartallen der vervaardiging zijn,
zooveel mogelijk, aangewezen. Hoe overleggend en
bedaard de Nederlander is, ziet men ook hier ten
duidelijkste. Mogt toch de Minister in 1843 zeggen,
dat in 1814 de vier noordelijkste Provinciën van
steenwegen verstoken waren, ditzelfde gold nog in
1821 van Overijssel, in 1823 van Drenthe, in 1827
van Friesland en van Groningen

De laatste groote weg was die van Nijmegen naar
Maastricht van 1846, en daarmede zal wel het
straatwegennet over ons Land voltooid zijn, daar een
nieuw middel van vervoer reeds toen algemeen bekend
en zelfs bij ons in werking was gebragt. Weken
werden tot dagen, dagen tot uren ingekrompen.

De steden naadren tot elkander; Volken, Staten
Doorkruisen, mengen zieli. "

\'t Geen de Middeneeuwen duivelskunstenarij zouden
hebben geacht, \'t geen de 18" eeuw, die der uitvin-
dingen, slechts in de verte had vermoed, dat verwe-
zentlijkte de 19".

Spoorstaven legde men \'t eerst tot vervoer door
paarden in de mijnen en bergwerken; de paarden
werden vervangen door den stoomwagen, en nu rees
het denkbeeld om niet slechts steen en ijzer aldaar,
op korte afstanden, te verplaatsen, maar koopmans-
goederen en reizigers naar digt bij elkander gelegene
oorden. In Engeland: in 1825 van Stockton naar
Darlington; in Frankrijk: in 1835 van Parijs naar
St. Germain. Dus bouwde men voort van stad tot
stad, van rijk tot rijk. De straatweg, zoo hoog
geprezen kwam in verachting en werd, als eertijds
de diepgevoorde zandweg, eenzaam en verlaten. In
dertig jaren tijds was Europa
zAvart van ijzerbanen;
Noordamerika was er mede dooraderd; men vloog
van Parijs naar St. Petersburg, van Weenen naar
Hamburg, van Plymouth naar Edinburg, van Char-
leston naar Montreal.

Geen Staat, die op de hoogte van den tijd wilde
zijn, bleef terug. Nederland bedacht zich weder,
maar niet geheel door eigen schuld. Juist viel de
ontwikkeling der spoorwegen te zamen met ons stelsel
van volharding, voortgezet en vastgehouden tot 1839.
Het jeugdig Koningrijk, waartegen dat stelsel gerigt
was, vatte de spoorwegzaak met krachtige hand aan.
De Wet van 21 Mei 1834 gaf het plan van een
gansch spoorwegnet. Mechelen was \'t middenpunt;
noord naar Antwerpen, oostelijk naar Leuven, zuide-
lijk naar Luik strekten zich de ijzeren armen uit, en
in tien jaren was België in het bezit van een spoor-
systeem, dat slechts aanvulling behoefde.

Wij Noordnederlanders meenden dien weg niet te
moeten volgen. Geene staatsspoorwegen! was de leuze.
„Bijzondere industrie behoort ze te leggen; in Frankrijk
heeft men geen enkelen staatsspoorweg; waarom dat
stelsel niet bij ons toegepast?" Het geschiedde; maar zoo
traag werkte die particuliere industrie, dat zij acht jaren
noodig had om den weg van Amsterdam naar Rotter-
dam af te maken, en dan nog met zoodanige garan-
tiën en subsidiën, dat het Hollandsche spoor inderdaad
een gemaskeerde staatsspoorweg is. Drie en twintig
jaren na de eerste, in 1836 gegeven concessie, in
1859 dus, verklaarde de Regering „den tot hiertoe
bij het beramen en uitvoeren van spoorwegplannen
gevolgden weg te verlaten en tot den aanleg van
staatswege over te gaan." \'\' Zoo de Begering tot dat
verlaten een twintigtal jaren vroeger was overgegaan,
zouden we waarschijnlijk thans niet bij onze naburen
achterstaan. Het is eenmaal zoo; het eens vervloogne
keert niet weêr. Laat ons beknoptelijk zien, wat
voor de spoorwegen hier te Lande gedaan is, zonder
ons in statistische opgaven te verdiepen.

Bij Koninklijk Besluit van 1 Junij 1836 werd aan
een daartoe opgerigte Maatschappij, maar met een
garantie van wege het Rijk van 4|- pet., vergunning
verleend voor den aanleg van een spoorweg van Am-
sterdam naar Haarlem bij dat van 22 Junij 1840

\' Handelingen der Staten Generaal 1859-60 , Bijlagen, 2^®
Kamer, bl. 585.

^ Aan Dhr. l. j, j. serrürier c. s. De oprigting van de
Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij is goedgekeurd bij
Beshüt van 4 September 1837 (Stbl. N". 58). Het kapitaal werd
bepaald op ƒ 1,300,000, verdeeld in 1300 aandeelen van ƒ1000.

De voortzetting van den weg werd nog onzeker gesteld. In
Art. 10 leest men: //Bijaldien door deelhebbers, op voordragt
van den Raad van bestuur besloten mogt worden tot de voortzet-
ting van den spoorweg tot Lej^den of verder" enz. Het kapitaal
zou in dat geval vergroot worden.
Van hasselt, Verz. v. JF. en
Besl. Bijvoegsel
bl. 260, vgg.

4

-ocr page 363-

14

voor de doortrekking tot Rotterdam. In het laatst
van 1839 werd het eerste gedeelte geopend, het laatste
in de helft van 1847. Voorzeker een lange termijn.
Hoogst onregtvaardig zou het evenwel zijn die trage
voortgang aan onze Ingenieurs te wijten. Om niet
te spreken van de eigenaardige moeijelijkheden van
ons laag en drassig terrein, vooral in de buurt van
Rotterdam, denke men aan de langzame werking der
vroegere
onteigeningsAvet \\ waardoor de Maatschappij
soms niet dan na het doorloopen van alle mogelijke
incidenten en exception in het bezit van den benoo-
digden grond kon geraken. Een schitterend voorbeeld
daarvan leverde een nietig laantje bij Delft gekocht
met het erkende doel om een halt aan de Zand-
voortsche laan bij Haarlem van de Maatschappij te
verkrijgen. Na het vervullen der formaliteiten door
de Wet gevorderd, was op den 18®° November 1845 de
eigenaar van het laantje, die daarvoor
f 20,000
eischte, gedagvaard, en in Mei 1847 was het einde
van het geding nog niet te voorzien. De openstelling
van het spoor naar Rotterdam daardoor onmogelijk
geAvorden zijnde, besloot de Raad van administratie
met een technische exceptie de regtskundige te bestrij-
den. Een hulpspoor, dat als kunstproef van spoor-
bouw genoemd mag
avorden, Averd om den betwisten
grond, in den vorm van een hoefijzer, getrokken, \'
en op 3 Junij 1847 werd, door middel van dat
hulpspoor, de vierde sectie van den Hollandschen
spoorweg ten gebruike van \'t algemeen gesteld. Met
slechts geringe snelheidsvermindering werd de kromte
in volkomen veiligheid bereden tot, op 7 Junij, de
eigenaar der laan toestemming tot onteigening gaf.
Terstond werd in éénen nacht de spoorbaan doorge-
trokken en de eerste trein van 8 Junij vond de regte
lijn voor zich geopend

Een nieuAve Maatschappij, die van den Rhijnspoor-
weg had zich gevormd. Goedkeuring als Vennootschap
werd haar verleend bij Koninklijk Besluit van 20 Mei 1845.

Van Amsterdam tot Utrecht had de openstelling
plaats in 1843, de gedeelten tot Arnhem, tot Rot-
terdam en Emmerik en de aansluiting te Oberhausen
waren eerst geheel gereed in 1856

De derde Maatschappij, die A\'oor den AA^eg van Rot-
terdam naar Antwerpen met een zijtak van Rozendaal
naar Breda,
Averd den 21 Julij 1852 geconcessioneerd.
De gedeeltelijke openstelling had plaats 26 Junij 1854,

de geheele den 1 Mei 1855 ®. De Aken-Maastrichtsche
baan eindelijk
verAvierf concessie bij Besluit van
13 Febr. 1846, en
Averd geopend op 23 Oct. 1853.
Die van Maastricht tot Landen in België den 30 Julij
1853 en geopend 1 October 1856

De Regering was toen nog in het tijdperk der
concessiën en het ontbrak haar geenszins aan stof
tot
overAveging. NaauAvelijks was de aansluiting van
den Rhijnspoorweg te Oberhausen geschied of het re-
gende aanvragen om concessie. Van October 1856 tot
Mei 1860
Avas het getal der aanA^agen vijf en zestig;
hoogst eenvoudige, zoowel als zeer ingewikkelde. De
een vroeg nederig vergunning van Rotterdam naar Maas-
sluis of van IJzendijke naar Breskens. Meer onder-
netnenden van het NieuAve Diep naar Haarlem, van
Arnhem naar Zwolle, van Rotterdam naar Willems-
dorp met een vlotbrug tot de Moerdijk. Anderen
Avien nog stouter geest bezielde, verlangden van
Utrecht naar den Bosch, van Maastricht naar den
Helder, van Kampen naar Rhenen, van Vlissingen
naar Maastricht, van Harlingen naar Arnhem te mogen
stoomen; terwijl niet weinigen een geheel
spoorAvegnet
over Nederland wenschten uit te breiden en iemand
zelfs vijf en
tAvintig lijnen verlangde volgens het
Amerikaansche stelsel door paarden bediend. Onder-
steuning, garantie en subsidie van \'t Rijk werden
ruimschoots gevraagd Het concessiestelsel
Averd op
groote schaal beproefd. Op 26 Sept. 1859 ®
kAvam
een Koninklijke Boodschap ter Tweede Kamer ten
geleide van een
ontAverp van wet, ter vervanging van
tAvee in de vorige zitting buiten afdoening geblevene
ontwerpen, tot bekrachtiging van eenige artikelen der
verleende concessiën voor den aanleg en de exploi-
tatie van de Noorder- en Zuiderspoorwegen. Het
gold concessie van lijnen over gansch het Vaderland.
Het voorloopig verslag der Commissie van rapporteurs
kon ongunstig genoemd worden. Vooral werd daarop
gedrukt, ,/dat door het tot stand komen A^an het
tegemvoordige spoorwegplan aan den Staat voor een
lange reeks van 50 jaren, ter zake der rentegarantie,
een jaarlijksche last van ruim drie en een halve millioen
zou
Avorden opgelegd." Men wilde de rentegarantie
althans op 25 jaren verminderd zien, en meende,
// dat een spoorAveg, van welken het zich voorzien
liet, dat hij na volle 25 jaren te zijn geëxploiteerd,
boven de exploitatiekosten geen 4^ pet. rente van het
aanlegkapitaal opbragt, geen levenskracht bezat en
op den duur niet anders dan een drukkend bezwaar
voor den Staat kon worden, en zulk een
spoorAveg
niet moest Avorden gelegd In de zitting van den
^den 2859 werden de beraadslagingen geopend

en voortgezet tot den toen het Avetsontwerp met

39 tegen 32 stemmen Averd aangenomen, zonder dat
de politieke kleur der leden daarop invloed uitoe-

^ Van den Moerdijk tot de grenzen zijn 39,33 mijlen, van
Rozendaal tot Breda 23,773.

" De eerste weg is lang 37,5 mijlen op Nederlandsch grond-
gebied. De tweede tot aan de grenzen slechts 4 mijlen. Zie over
al die spoorwegen het
Staatk. en Staatsh. Jaarh. de jaargangen
van 1851-60 , vooral de laatste bl. 303 tot 311.

Zie de breede lijst dier aanvragen in de Hand. der Kamer
1859-60, Bijl. bl. 714-719.

8 Hand. der 2" Kamer 1859-60, bl. 15.

" Bijlage der Hand. van de K., bl. 747.

-ocr page 364-

15

fende K De beslissing voor het concessiestelsel was
nu in handen der meestal bekrachtigende Eerste
Kamer. Ditmaal was de vergissing aan de zijde van
hen, die op de lijdzaamheid dier Kamer rekenden. De
Commissie van rapporteurs diende er den 1 Eebr. 1860
haar verslag in, \'t welk deed zien, dat ,/sommige"
leden voor de geconcessioneerde spoorwegen gezind
waren, maar „ niet weinigen" de voorkeur gaven
aan aanleg van hoofdlijnen door den Staat, „ daar
zij het onderhavig voorstel als leidende tot vermomde
staatsspoorwegen beschouwden." Op den vingen
de beraadslagingen aan, de eindstemming geschiedde
op den en nu bleek het, dat, terwijl 17 leden
zich met de voordragt hadden vereenigd, 20 daar
tegen stemden

Het concessiestelsel was hiermede gevallen en
tevens, iets zeer gewoons ten onzent, het Ministerie,
\'t welk zijn ontslag indiende, dat op 21 Febr. voor
vijf der Ministers werd aangenomen. Als Hoofd der
Finantiën trad in plaats van Mr. P. P. van Bosse,
Mr. F. A. Baron van Hall op; voor Binnen-
landsche zaken, in plaats van Jkhr. Mr. J. G. H. van
Tets van Goudriaan, Mr. S. Baron van Heem-
stra ^

De Regering was nu in een moeijelijken toestand
geplaatst. Wat wilde de Vertegenwoordiging? De
stemming bij beide Kamers was verkregen met zeer
geringe meerderheid. Vier leden in de Tweede;
twee slechts in de Eerste hadden den uitslag gege-
ven. Het kon aan het doorzigt van den
nieuAven
Minister van Finantiën niet ontgaan, dat zijne optre-
ding voor velen
ongeAvenscht was. Politieke beginse-
len zouden al hgt met de spoorwegquestiën gemengd
worden. Hagchelijk zou de kans voor elk
nieuAV
spoorwegontwerp staan, en toch spoorAvegen moesten
er zijn; onze goede naam vorderde het. Eere dus
de doortasting van het pas gevormde Ministerie, dat
reeds op 21 April 1860, dus slechts
tAvee maan-
den na de verwerping der
A^oegere voordragt, gereed
was met een
nieuAve op geheel andere grondslagen
gevestigde: die der Staatsspoorwegen.

Het veelomvattend ontwerp bestond slechts uit
twee artikelen. Het
eerste luidde: Voor rekening
van den Staat worden
spoorAvegen aangelegd; waarna
de opsomming der lijnen volgt. Het tweede: Jaar-
lijks
Avordt voor den aanleg der in het vorige artikel
genoemde spoorwegen ten minste 10 millioen gulden
op de staatsbegrooting uitgetrokken. Een zeer uitge-
breide Memorie van toelichting, door den Minister van
Finantiën en dien van Binnenlandsche Zaken geteekend,
vergezelde het ontwerp. De Regering
Avijst daarin
op de langzaamheid en de moeite, waarmede zelfs zeer
druk bezochte spoorwegen zijn tot stand gebragt,
zoodat bij den Hollandschen
spoorAveg de Koning zijn
eigen fortuin heeft aangewend en deze weg inderdaad
een staatsspoorweg is. Hoezeer ondeinverpen van in-
dustrie, heet het verder, in den regel aan particu-
liere krachten behooren te
Avorden overgelaten, zoo
kunnen onderwerpen, die geen uitzigt op winst leve-
ren, daar niet onder gerekend
Avorden; ook ontbreekt
de concurrentie. De aanleg van
spoorAvegen door
den Staat is blijkens de ondervinding niet duurder.
Per Kilometer (Ned. mijl = 1000 el) zijn de kosten
van den
Aveg van Amsterdam naar Arnhem (die zoo
goed als van staatswege is aangelegd) met
het ma-
terieel
f 100,000 geweest, \'t geen niet ongunstig is,
in vergelijking met particuliere spoorwegen. Door
becijfering wordt dit aangetoond. Daarbij komt, dat
de Staat meer waarborgen geeft voor deugdelijkheid,
en dus voor veiligheid, en hij toch aanzienlijke op-
offeringen doen moet voor particuliere, daar er geen
sprake meer is van concessie zonder hulp van den
Staat. Deze kan meerder spoed maken, en terstond
met de uitvoering beginnen; hij kan veel beter de
aansluiting der treinen regelen. Verbeteringen zullen
gemakkelijker aan te brengen zijn, daar de Staat niet
uit winstbejag aanlegt. En moge de meerderheid der
Vertegenwoordiging bij de behandeling van
spoorAveg-
ontAverpen
tegen de staatsspoorAvegen gestemd zijn
geweest, de wensch om
spoorAvegen te bekomen, Avas
daarbij niet zonder iiiAdoed,

Na een opgave van de gekozene rigtingen en
riviersovergangen volgen de finantiële beschon
.Avin-
gen. De kosten Avorden op ongeveer 100 millioenen
berekend, die echter niet in eens , maar in 9 a 10
jaren zullen gevorderd worden. Na de eerste jaren
zal er daarenboven tegemoetkoming zijn door de
opbrengst der afgewerkte gedeelten. De Regering
meent, dat daaromtrent te minder bezwaar zal ont-
staan bij de Kamers, daar bij de discussie over de
Noorder- en ZuiderspoorAvegen bij concessie aan te
leggen,
Avas gebleken, dat de Staat een uitgaaf
en verbindtenis op zich zou hebben genomen van
/104,500,000. terwijl de kwade kansen voor rekening
van den Staat bleven en de voordeelen, zoo er
Avaren, geheel aan de concessionarissen verbleven.

Niet minder breed was het voorloopig verslag der
Commissie van rapporteurs van 7 Junij 1860
Hoofddenkbeelden van de bestrijders der voor-
dragt waren deze. Vele leden zagen die met

Handel. Tweede K. Bijlagen bl. 647-664.

-ocr page 365-

16

bevreemding, daar b, v. in 1857 de Regering, toen
het eerst sprake was van het aan te leggen spoor-
wegnet, verklaard had, dat eigen aanleg en exploitatie
de vereeniging van bijzondere kapitalen tegen zon
werken. Bij de Tweede Kamer werd alsdan en zelfs
nog in 1859 het gevoelen bijna algemeen omhelsd
om de exploitatie aan particulieren over te laten. En
toen aan de Regering, bij \'t vaststellen der Wet op
de politie der spoorwegen in dat jaar \\ de opmerking
werd gemaakt, dat die Wet onvoldoende zou zijn,
zoo er ooit staatsspoorwegen tot stand kwamen, ant-
woordde de Minister van Binnenlandsche zaken, dat
het ondernemen van spoorwegdiensten door den Staat
aan de Regering niet raadzaam voorkwam. Beter
ware het dus geweest eerst bij de Wet te bepalen de
rigting der aan te leggen lijnen en dan concessievragen
uit te lokken en de aandacht te vestigen op de
gedane aanvragen, als vooral op de onlangs gedane
Na een uitvoerig betoog, dat de aanleg van staats-
wege kostbaarder en trager is, de aanvragen om
meerdere spoorwegen menigvuldig zullen zijn en een
grenzenlooze uitbreiding van \'t spoorwegnet \'t gevolg
zou kunnen zijn, waardoor de schatkist zeer zou
lijden, wordt ook het zonderlinge denkbeeld aange-
voerd , t, dat indien een zoo alvermogend vervoer-
middel zich in handen van \'t Gouvernement bevond,
het publiek afhankelijker zou kunnen worden van
\'t openbaar gezag dan in een vrij land het geval be-
hoort te wezen, en de helling van \'t Gouvernement naar
monopolie zou te vreezen zijn." Men was tevens
beducht voor ontrouw en misbruik. „Wel kan dat
ook bij spoorwegmaatschappijen plaats hebben; maar
dan is de Staat niet medepligtig aan \'t gepleegde
kwaad, en wordt het niet ten koste van \'s Lands
middelen bedreven." ®

Ook de berekeningen der Regering wegens de
kosten van den aanleg meende men niet juist te
zijn, daar, volgens die van deskundigen, de staats-
spoorwegen aanzienlijk meer dan de particuliere heb-
ben gekost, en wel in België omtrent / 160,000
per kilometer, en de uitgaaf van Luik naar de
Pruissische grenzen tot zevenmaal de raming had
bedragen. In Pruissen zijn de particuliere minder
kostbaar geweest dan de staatsbanen. In Sardinië
werd de staatsbaan tegen / 240,000 per kilometer
aangelegd, de particuliere voor ƒ 135,000 of minder.
Een groot bezwaar zag men ook daarin, dat het
onzeker
Avas met welke lijnen zou worden aangevan-
gen; de Regering kan dus sommige streken begun-

\' TFet van 31 August. 1859 fStdl. N". 95.)

Op 16 April 1860, weinige dagen dus voor de indiening
van \'t wetsontwerp tot aanleg van staatsspoorwegen, hadden
Dhrn.
bredius , van reesema en riche zich tot den Minister
van Binnenl. zaken gerigt met verzoek om concessie tot aanleg
en exploitatie van een spoorwegnet over bijna geheel ons Vader-
land, een lengte hebbende van 995 Ned. mijlen. De kosten
werden daarbij op 93 millioen berekend, behalve de kunstwerken
van overbrugging enz. a 35 millioen, welke zij wenschten, dat
de Staat op zich zoude nemen. Zij verzochten daarenboven een
subsidie van 33 millioen en zouden, na de bekrachtiging der con-
cessie , die overdragen aan een naamlooze Vennootschap met een
nominaal kapitaal van 85 millioen.

^ Alsof door de garantie van den Staat, deze niet \'t zelfde
• belang bad.

stigen. Omtrent de geheele wijze van uitvoering was
men in het duistere, ook of de Staat die zelf
exploiteren zou, \'t geen volstrekt noodig scheen.
De berekening der kosten was tevens zeer onbe-
paald , en dat ,/ bij een Averk, grooter van omvang
dan nog ooit hier te lande ondernomen werd." En
daar elders de ramingen zoover beneden de kosten
gebleven zijn, achtte men mogelijk, dat in plaats
van 100 millioen het dubbele noodig zou wezen, \'t
geen bij de groote uitgaven voor
slaven-emancipatie,
de waterwegen voor Amsterdam en Rotterdam enz.
te meer bedenkelijk was. Alle afschaffing van druk-
kende accijnsen zou ter zijde moeten worden gesteld.
Velen meenden, dat het plan van Bredius c. s.
minder bezwarend voor de schatkist zou zijn. Om-
trent de rigting der lijnen was groot verschil bij
de Afdeelingen. Sommige meenden aan de verbinding
met het buitenland de voorkeur te moeten geven. Uit-
sluiting als van Nijmegen kAvam velen ondoelmatig
voor, en tevens dat aan Drenthe, dat zich zoozeer
ontwikkelde, een spoorweg werd onthouden. Anderen
geloofden, dat door kanalisatie daarin beter zou
worden voorzien. Bezwaren werden tevens gemaakt
omtrent de rivier-overgangen.

Aan het §lot van het krachtig gestelde Verslag,
blijkbaar door de tegenstanders der Wet opgesteld
wordt nog het denkbeeld op den voorgrond geplaatst,
om de lijnen door den Staat te doen vaststellen en
dan vragen om concessie uit te lokken. Bij \'t Verslag
was nog een Nota van den afgevaardigde uit Drenthe
van Heiden Reinestein gevoegd ter bestrijding
van de no orderlij n, omdat Drenthe daarin niet was
opgenomen.

Den Julij 1860 volgde de Ministeriële be-
antwoording. De Regering blijft van oordeel, zoo
heet het daar, dat staatsspoorwegen te verkiezen
zijn, even als alle groote wegen en werken hier te
lande door den Staat zijn aangelegd. De exploitatie
zal door de Wet geregeld worden. De ramingen
zijn elders, als in België, \'t is waar, te laag ge-
steld ; maar \'t was door onbekendheid met de zaak,
dit is zoowel bij staatsbanen als bij de andere
geschied. Meerdere uitbreiding van het spoorwegnet
behoeft men niet te vreezen ; het zoude immers niet
zonder de Vertegenwoordiging kunnen geschieden.
Ontrouw kan altijd plaats hebben; bij staatsbeambten
is die gelukkig ten onzent zeldzaam, dus niet meer
te vreezen dan bij geconcessioneerde lijnen, terwijl
vele uitgaven ten laste van Maatschappijen komen,
waarvan de Staat bevrijd blijft. De actionarissen toch
willen rente trekken gedurende den aanleg; van daar
uitgiften van obligatiën op zeer nadeelige voorwaarden.
Door becijfering wordt verder aangetoond, dat staats-
spoorwegen in België en Duitschland niet meer gekost
hebben dan de particuliere; maar soms een aaneen-
schakeling van kunstwerken eenige lijnen duurder
heeft gemaakt. Op de bedenking, dat niet bepaald
was met welke lijnen men zou aanvangen, werd
geantwoord, dat bij wijziging het Ontwerp nu inhield,
dat op verschillende punten te gelijk zou worden be-

-ocr page 366-

17

gönnen , en tevens dat de Wet de wijze van exploi-
tatie zou bepalen. De Regering geeft echter te ken-
nen, dat het overdragen aan concessionarissen haar
niet raadzaam schijnt, ook omdat de tarieven der
bijzondere maatschappijen hoog worden opgedreven,
nadat ze eerst door lagere tarieven alle andere vervoer-
middelen had gedood. De meerdere veiligheid der
kapitalen van den Staat dan in handen van conces-
sionarissen, wordt nader betoogd, als ook de gunstige
toestand van de schatkist, en wijders, dat verbinding
met buiten- en binnenland in \'t oog zijn gehouden.
Wijziging stelde men voor in de noorderlijn, zoodat
ook Drenthe werd opgenomen

Maandag 16 Julij 1860 was een merkwaardige
dag voor de toekomst van Nederland. Onder
voorzitterschap van Mr, G. C. J. van Reenen
werd de Vergadering der Tweede Kamer, waar
68 leden en al de Ministers tegenwoordig waren,
geopend en de beraadslagingen over het spoorweg-
ontwerp begonnen. Die in bijzonderheden te vol-
gen, zou een boekdeel vorderen, daar zij tot Vrijdag
27 Julij in gestadig toenemende spanning werden
voortgezet. Eenig algemeen denkbeeld der verde-
diging en bestrijding te geven, zal mijn pogen zijn.
Om zich de heftigheid van den aanval en de vol-
harding der beschutting te verklaren, boude men
in \'t oog, dat, anders dan bij \'t vroegere ontwerp,
nu de politieke kleur niet te miskennen is. Vrees
voor ongepasten invloed der Regering, voor mono-
polie, voor gunstuitdeeling komt telkens voor.
Aan de spits van den wederstand had zich de
afgetredene Minister van Bosse geplaatst, die zijn
concessie-stelsel had zien verwerpen bij de Eerste
Kamer; maar bij deze Tweede er steun voor ge-
vonden had , en nu zijn uiterste pogingen inspande
om het staatsspoorwegstelsel onder zijne herhaalde
slagen, hij sprak achttien maal, te doen bezwijken.
Moedig werd hij bijgestaan, vooral door Mr. R. J.
Thorbecke, Mr. J. P. P. Baron van Zuylen
van Nyevelt, Mr. N. Olivier, Dr. W. R. Ba-
ron van Hoëvell, G. Betz en J. T. ter
Bruggen Hugenholtz. Niet slechts het beginsel
der staatsspoorwegen werd door hen aangevallen;
maar telkens poging aangewend om door tal van
amendementen het geheele ontwerp te doen vallen
of aan de beraadslagingen telkens een anderen loop
te geven. Met onvermoeide bedaardheid wxes de
Minister van Binnenlandsche zaken van Heemstra,
tot dertig malen toe, de bestorming zijner vesting af
of trok zijne verdedigingswerken in, als het billijk
scheen. Zijn ambtgenoot van Hall voerde de
wapenen met zijne gemakkelijke bekwaamheid en
met even goed gevolg.

\'t Geen deze raadplegingen vooral kenmerkt
was dit. Hoezeer Art. 74 der Grondwet plegtig
verklaart, dat de Staten Generaal het geheele Ne-
derlandsche Volk vertegenwoordigen, zoude men
zich hier in den tijd der Provinciale Souvereiniteit
verplaatst meenen, zoo ijverig werden de locale
belangen voorgestaan, zoo naïf kwam men er voor
uit, dat men voor zijne Gemeente, voor zijn Dis-
trict sprak. Nooit trad het patriotisme du clocher
in helderder licht te voorschijn. Aan opregtheid
ontbrak het overigens bij de discussiën niet. Als
een der Vertegenwoordigers ronduit zegt: „Ik stel
weinig politiek vertrouwen in den man, die aan
\'t hoofd van \'t kabinet staat," ® kan men ze gewis
niet verder drijven.

Eerst gold het nu, en teregt, het beginsel.
Spoorwegen zijn noodig, dat was men nagenoeg
eens, maar zal de Staat of de bijzondere nijverheid
ze aanleggen, dat was de vraag. „ Bouwt de Staat
die, zoo werpt men een twistappel in het Land;
men bestendigt de spoorwegkoorts; geen localiteit
zal men willen uitsluiten; de zucht tot besturen
wordt bij de staatslieden opgewekt; staatsspoor-
wegen passen niet in een stelsel van vrije beweging;
vele groote werken kunnen door den Staat worden
aangelegd; maar geen spoorwegen, deze werpen
voordeel af, dus behoort dat aan de bijzondere
industrie te worden overgelaten ^ De Regering
werkt de industrie tegen en onderdrukt die; te regt
heeft men over miskenning geklaagd; \'t is een
uitdoovende Regering ^ Dit stelsel wordt het
bederf onzer constitutionele instellingen, bederf
voor ons finantiewezen; de Vertegenwoordiging zal
telken jare moeten beslissen, wat er gedaan moet
worden en het Bestuur zal daardoor een middel in
de handen hebben om hen te straffen, die \'t niet
eens met hem zijn Finantiëel zal het stelsel een
drukkende last zijn; alles bij elkander, waterwegen,
fortificatiën zal het 162 millioen in 10 jaren kosten;
veel meer dus dan bij \'t vorige plan Jaren lang
zullen onze baten verslonden worden \'\'. De minst
mogelijke offers moeten van de staatskas worden
gevergd; bij de staatsspoorwegen moeten die in tien
jaar, bij de geconcessioneerde slechts in vijftig jaar
worden opgebragt

Hierop werd geantwoord: „ Spoorwegen zijn \'t
best op deze wijze te verkrijgen; anders moet het
met aanzienlijke garantie geschieden staatsspoor-
wegen zijn geen protectie, of is pet. garantie
geen protectie? De noodzakelijkheid is gebleken,
men heeft spoorwegen gewild, bij de particuliere

De bkaüw\\

® Van zuylen van nyevelt,

^ Wintgens,

® Olivier,

" Van bosse,

\' Olivier,

® Duymaer van twist,

® Nolthenius.

•O Van hall.

XHI

-ocr page 367-

18

vlamt men op winst of geeft tractementen van
ƒ12000; hier niet \\ Bij particulieren is veel meer
verspilling van kapitaal Een bevoegd staathuis-
houdkundige heeft te regt gezegd, dat zoo er ga-
rantie moet zijn, het dan beter is, dat de Staat
aanlegt. De maatschappijen verlangen de voordeelen
te genieten, maar de kansen van verlies willen ze
op den Staat schuiven ^ Naauwelijks was nu, na
die beschouwingen, het eerste artikel ^ aan de orde
of daar klonk in de Vergaderzaal een amendement
van Mr. R. J. Thorbecke, door dertien leden on-
dersteund, niets minder bedoelende dan het geheele
ontwerp met éénen slag te verpletteren. Hij stelde
voor om een termijn te bepalen binnen welken
concessiën konden worden aangevraagd tot aanleg
en exploitatie van spoorwegen, en zoo er geene
voldoende aanbiedingen kwamen, dan een ontwerp
van Wet tot aanleg door den Staat in te dienen.

De toelichting daarvan door den talentvollen
voorsteller waren bliksemflitsen in alle rigtingen
tegen de staatsspoorwegen uitgeschoten, „In Frank-
rijk zijn er geene; in Duitschland slechts voor een
derde; aanvragen zullen vooreerst uitgesloten zijn;
want de Regering wil \'t gansche Land omvatten.
Zij zegt zich op \'t standpunt te plaatsen, elders
met goed gevolg gekozen, dat „elders" waar is het
in de wereld gelegen? België heeft 560 mijlen
staatswegen, \'t ontwerp heeft er 320 meer, dat is:
880. In België heeft de Staat te regt alleen de
beste lijnen gekozen, de overige geconcedeerde
waren slechts nalezing en zij kwijnen. Maar de
uitvoering is daarenboven onzeker. De inzigten
van het Bestuur toch en der Vertegenwoordiging
zijn aan wisseling onderhevig. En wat zal het
gevolg zijn? Bouwt men, zoo moet men exploi-
teren, \'t geen met de denkbeelden der comptabili-
teit niet overeen te brengen is."

Die denkbeelden vonden ondersteuning. „ Neemt
men \'t ontwerp aan , \'t zal uit wanhoop zijn. De
proef of concessiën gelukken, zal zooveel vertra-
ging niet te weeg brengen. Zoo toch de Staat
bouwt, zal bij iedere begrooting de ellendige strijd
hervat worden; als er geld is, zal men lijnen
leggen, anders niet. Het stelsel der Regering is
een ramp, is een kanker voor onze finantiën; want
het maximum der uitgaven is onbekend; bereke-
ningen falen l De veerkracht van den bijzonderen
ondernemingsgeest moet worden opgewekt; de
Regering heeft dien onderdukt Het ultimum
remedium is het aanleggen door den Staat voor
rekening der belastingschuldigen; ® want de Rege-
ring stelt de exploitatie als verwijderd voor, maar
zal ze toch ondernemen. Dat zal veel omslag
geven, men zal een Departement voor openbare
werken moeten oprigten. \'t Slot is dit: dat bij
geconcedeerde wegen 130 millioen worden uitgege-
ven; bij de staatswegen 300 millioenBij parti-
culieren toch kost de exploitatie 42, bij die van
den Staat 54 pet. ®

Daartegen werd opgemerkt, dat het voorstel van
Mr. Thorbecke geen wijziging was, maar het
„beginsel der Wet daardoor werd verworpen; een
dolk die in het hart der Wet zou dringen."® Vooral
wees men er op, „ dat de voorsteller eerst alle
mogelijke nadeelen van staatsspoorwegen had op-
gesomd en er toch mede eindigde \'t Is een
dilatoire exceptie in het kleed gestoken van een
amendement. De strekking is, dat \'t geen absoluut
nadeelig zou zijn en dernier ressort toch zou wor-
den aangenomen te weten de staatsspoorwegen.
Tijdverlies zou \'t gevolg zyn, eerst het ontwerp
naar de Eerste Kamer, dan naar den Koning om
den maandenlangen termijn te regelen. Wij zijn
bepaald achterlijk, daar moet een eind aan komen,
en nu dient men het middel, dat alle wisselvallig-
heid afsnijdt, te kiezen Want ongeloofelijk is
het, hoe lang men in ons Land werk heeft om iets
tot stand te brengen. In 1858 waren er nog ver-
zoekschriften om geen spoorwegen aan te leggen,
om het verwoesten der gras- en hooilanden voor
te komen. Het Penelopische arbeiden, over dag te
weven en het des nachts weder uit te halen, begint
te verdrieten En waarom zouden staatsspoorwe-
gen de particuliere industrie ondermijnen? Als deze
ondersteund moet worden, verliest zij haar karakter

De spaak in \'t wiel door Mr. Thorbecke gesto-
ken, werd er echter door 49 leden uitgeligt, terwijl
slechts 25 voor de stremming waren. Vier dagen
reeds van vermoeijende redewisseling waren verloo-
pen; maar het beginsel, dat het aanleggen van
spoorwegen aan den Staat was opgedragen, werd
met 48 tegen 23 stemmen aangenomen.

Zeer weinig was nogtans gewonnen, als men het
over de rigting der lijnen niet eens kon worden.
Geen tweede voorbeeld is er gedurende ons consti-
tutioneel Koningschap aan te wijzen, waar, ter
Vertegenwoordiging, zoovele gedachten zich kruisten,
zoovele uiteenloopende meeningen, op zoo onparle-
mentaire wijze, werden voortgebragt, en zooveel
beleid noodig was om de beraadslagingen te leiden.

De lijnen moesten dan nu bepaald worden. De
algemeene beschouwingen gingen vooraf en gaven
een voorsmaak van \'t geen volgen zou. Terstond
werd opgemerkt, dat de riviersovergangen slecht
waren gekozen,\' als te Tiel en aan de Moerdijk;^®
men moest die te Gorinchem en te Nijmegen en te
Arnhem plaatsen Vooraf wilde men weten, of de
geconcessioneerde centraalweg van Utrecht op Zwol
tot stand zou komen ; „ \'t is niet waarschijnlijk, en

\' De bkaüw.
® Van heukelom.
" De poorter, de kempenaer.
\'" Van h.4.ll.

^\' Van heemstra , delprat.

\'- Dffi kempenaer.

\'\'\' Dirks.
\' * Mackay.

Van voorthuyzen, wintgens.
\'fi Storm van \'s gravesande, dommer van poldersveld,

dullert.

-ocr page 368-

19

toch staat de rigting der aan te leggen wegen door
den Staat er in onmiddellijk verband mede." ^

II Het uitzigt is erwerd geantwoord, „ geachte
handelhuizen zijn aan \'t hoofd, het geld is er, zegt
men. n Dat," zoo was het wederwoord, 1/ mogen
we wel met gouden letteren merken. Voor dezen
weg kan \'t geld gevonden worden, voor zoo menige
andere niet, dewijl de uitvoering bij concessie hope-
loos is." ^

if De product\'viteit is niet in \'t oog gehouden,"
werd verder opgemerkt1. De bestaande Rijnspoor-
weg ligt door een vruchtbare en bevolkte streek
en brengt toch weinig op. Vergelijkt men daar-
mede de voorgestelde noordelijke en zuidelijke lijnen,
dan rijst de vraag: zullen die lijnen de kosten
der exploitatie wel opbrengen ?" ,/ Dat is juist,"
antwoordde de Regering,/ een bewijs voor de
staatsspoorwegen, want welk particulier zal ze
ondernemen?"

Soortgelijke bespiegelingen konden nu blijven rus-
ten, daar thans de vraag over elk der lijnen aan
de orde was. \'t Eerst die van Arnhem op Leeuwar-
den Dadelijk werd een wijziging voorgesteld
namelijk deze: in Friesland moest de lijn westelijker
gelegd worden over Sneek en Bolsward naar Har-
lingen, i/t land van boter en kaas; \'t zou 10^ mijl
korter zijn. Voor Leeuwarden was \'t eenig nadeel
nu over Harlingen naar Heerenveen te moeten ko-
men." I, Daarin lag het nadeel," merkten de bestrij-
ders ^ der wijziging op, ,/daardoor zou Leeuwarden
40 mijlen, dat is 40 minuten sporens verder van
Heerenveen zijn. \'t Zou door overbrugging van
vaarten millioen meer kosten. Leeuwarden is
belangrijker als handelplaats dan Sneek, \'t is het
middenpunt van nijverheid, van vaarten en we-
Een wijziging op die wijziging werd toen

" 9

gen.

opgeworpen als een juste milieu, v Laat de aan-
sluiting niet, als bij \'t regeringsvoorstel, niet als
bij \'t amendement te Harlingen, maar laat die te
Franeker zijn. Leeuwarden zal zich den omweg van
een half uur wel getroosten." Dat men met een
buiging digter bij Sneek kome, was een weder nieuw
denkbeeld". De Regering meende, dat men onmo-
gelijk aan al de locale belangen kon toegeven^
vooral, indien de kosten zooveel hooger
zouden
zijn, en \'t amendement om over Harlingen te gaan
werd nu veranderd voorgesteld, namelijk om van
Heerenveen over Sneek naar Leeuwarden te gaan,
of wel van Heerenveen met een zijtak naar Sneek.

De Friesche voorstellers zagen hun amendement
echter met 51 tegen 19 stemmen verwerpen. De
lijn is echter nog niet gereed. Een Overijsselsch
afgevaardigde ^^ zegt, dat het wel schijnt of men
Kampen over \'t hoofd heeft gezien, de zeehaven
van het bloeijende IJsseldal." ,/Ik vraag," sprak
hij, ,/hoogst bescheiden een half uur meer voor
Overijssel tot verbinding met Kampen, dat een half
millioen wil besteden om de werken van den
Ketel ^^ tot in volle zee te brengen." Ook deze
wijziging had geen voorspoed, zij werd verworpen
met 40 tegen 30 stemmen.

Omtrent de lijn die nu volgde, van Harlingen
naar Winschoten^*, waren allen zoo overtuigd, dat
geene andere rigting mogelijk was, dat die, eenig
voorbeeld in deze discussiën, zonder dat er een
enkel woord over gesproken was, werd aangenomen.

Datzelfde geluk viel niet ten deel aan de lijn die
later in \'t ontwerp was geplaatst, van Groningen
naar MeppelMen kwam er tegen op, dat eerst
na het onderzoek in de Afdeelingen en zonder dat
de Raad van State er op gehoord was, die lijn er
ingebragt was, en al zeide de Regering nu, dat
op veranderingen in wetsontwerpen die Raad nooit
geraadpleegd werd, was het genoeg die te consta-
teren."„Deze nieuwe weg," heette het verder ",
IS juist degene, die door den Minister van Hall,
toen afgevaardigde van Hoorn, werd bestreden. Zij
moet vervallen; want nu zal er concurrentie van
drie lijnen zijn om naar Rheine\'® te komen. 1° van
Leeuwarden over Meppel,
van Groningen over
Meppel, 3° van Groningen langs de Westbaan."
En nu werd waarlijk de reeds bepaalde rigting van
Meppel op Leeuwarden weder ter sprake gebragt
om die nu te doen wegvallen, en daarvoor die van
Meppel op Groningen in de plaats te stellen Dat
kon, oordeelde de voorsteller, omdat de beraadsla-
gingen over Artikel
2 nog niet gesloten waren.
Gansch natuurlijk was echter de teregtwijzing van
den Voorzitter, dat geen amendementen meer na
het sluiten der beraadslagingen over die lijn kon-
den
v/orden toegelaten, \'t Amendement werd inge-
trokken , ,/ om de Vergadering niet lastig te vallen
met een oiseuse discussie over \'t reglement van
orde." Meppel op Leeuwarden bleef dus vaststaan.
Maar de aanvallen op de nieuwe lijn duurden voort.
,/ Drenthe," zoo werd gezegd ^^ „ zal veel meer ont-
wikkeld worden door kanalen. Wanneer daartoe
middelen worden aangevraagd zal men mij bereid
vinden, maar de millioenen voor de spoorwegen
uitgegeven, maken ondersteuning der kanalisatie van
staatswege onmogelijk. Zal men nu nevens de

Sloet tot oldhuis.
Het gekribde Keteldiep.

Van Harlingen langs Franeker, Leeuwarden, Groningen,
Winschoten naar de Hannoversche grenzen,

1 ® Van Groningen , langs Assen , naar Meppel.

Van zuylen,
\'\' Van hoëvell,

Rheine ligt in de Pruissische Provincie Westphalen zuidoos-
telijk van Bentheim aan de zoogenaamde Hannover-Westbaan van
Emden naar Munster,
Van bosse.
Van hoëvell.

3*

-ocr page 369-

20

Westbaaii, die 4|-pCt. opbrengt, zoo gezegd wordt,
een lijn zetten, die nitsbiitend in \'t belang van een
bepaalde localiteit is."

De Afgevaardigde uit Assen en de Minister van
Binnenlandsche zaken ^ achtten het geen locaal be-
lang. u Meerder welvaart zal er door in \'t noorden
worden gebragt, op het middellijk voordeel moet
gelet. Spreekt men van localiteit, dan moet men
daaronder verstaan twee Provinciën in een Rijk uit
elf Provinciën bestaande, en dan mogen twee Pro-
vinciën voorzeker iets wegen." Tevens werd voor-
speld®, dat de lijn Groningen—Meppel als lijn van
binnenlandsche communicatie meer dan de andere,
reeds vastgestelde, zou renderen. ,/ De Friezen toch
gaan in zes uren met de stoomboot over de zuider-
zee; hier zullen vele passagiers zijn "

En het slot was gunstig voor het onder de Repu-
bliek zoo miskende Drenthe; want het amendement
van van Hoëvell werd met 50 tegen 19 stemmen
afgewezen.

De eerste spoorwegweek was ten einde. Het was
Zaturdag 21 Julij. Verademing tot Maandag was
gewenscht, toen begon men met nieuwen moed om
de lijn Zutphen — Enschedé ^ te bespreken, \'t Was
of er frissche krachten waren verzameld, en ieder
voor haardsteden en altaren te velde trok. Want
geheel toevallig zal het toch niet zijn, dat twee af-
gevaardigden juist uit het Hoofdkiesdistrict Almelo ^
nu voorstelden, dat men niet van Zutphen mogt
uitgaan over Goor, maar van Zwolle op Deventer
langs Almelo. De toelichting was niet vleijend voor
het spoedrnakend element in ons volkskarakter.
!t Wij zijn 23 jaren bezig geweest om een regterlijke
organisatie tot stand te brengen ^ Hetgeen een be-
zwaar was bij het tot stand komen van die wet
is een bezwaar gebleven, namelijk, dat zij te
provinciaal was, elke Provincie moest haar Hof
hebben, nu iedere Provincie haren spoorweg. Men
zal nu van Harlingen over Aschendorf ® naar Rheine,
dat is langs een vreemde lijn gaan. Als men die
over Almelo legt, zal men dien weg kiezen. Wij
hebben nu het inproductieve plan al in de wet van
twee lijnen te leggen voor een binnenlandsch ver-
keer, namelijk èn van Groningen èn van Leeuwar-
den naar Zwolle, nu zal men een omweg van 15
mijlen moeten maken om binnenslands te blijven;
want van Groningen over Zutphen naar Enschedé
is 210, van Groningen over de westbaan 195 mijlen.
Het oostelijk deel van Overijssel heeft men geïso-
leerd \\ De aanmerkingen bleven niet uit. De hoofd-
zaak toch is Amsterdam en Rotterdam met de spo-
ren van Noordduitschland te verbinden. Als men nu
dat nijvere Twenthe tracht te bevoordeelen, dan
benadeelt men er toch het zuidelijke deel van; want
de belangen van Goor en Delden worden voorbijge-
zien." Zoo spralc de afgevaardigde van Zutphen, dat
nu uitgesloten zou worden I u Het komt er voor-
namelijk op aan," werd met juistheid gezegd „wat
voor Twenthe van \'t meeste gewigt is, dat het
spoediger gemeenschap heeft van Harlingen af of
meer zuidelijk met de Hollandsche steden. Twenthe
nu heeft minder belang bij Harlingen. De stoffen,
als steenkolen, heeft het uit Engeland over Rotter-
dam of \'t Nieuwe Diep. Praedomineert de zui-
delijke aansluiting, dan verdient het voorstel der
Regering boven het amendement de voorkeur. Een
spoorweg aan te leggen, die in al de behoefte van
Twenthe zal voorzien is, geloof ik, onmogelijk. Dat
zou een kronkelende slang zijn, die wel niemand
zal willen aanleggen." „ Op de belangen van den
handel en van onze groote koopsteden moet men
letten. Door \'t amendement ziet men die van
Utrecht, Zeeland en Noordbrabant voorbij." \'"

Wel werd daartegen gezegd, dat door het amen-
dement te volgen, men over eigen staatsbaan zou
gaan, en jaarlijks geen duizenden gulden aan
opbrengst van vrachten aan Nederland onttrekken en
aan Hannover schenken zou dat ja! die lijn over
Almelo zou slingeren en men slingering bij spoor-
wegen voor een pest schynt te houden. Maar „ de
Regering, die nu zoo drukt op die kleine slingeringi
Ik bid u neemt het kaartje in de hand en volgt
den weg van Vlissingen naar Maastricht, welk een
regte lijn!" ^^ Het laatste gewigt in de schaal voor
Almelo werd door het lid uit Deventer in de
schaal gelegd „ Ik zal voor \'t amendement stem-
men uit overtuiging, dat men vroeger of later toch
zal moeten komen tot een regtstreeksche verbinding
van Utrecht met den Yssel. Het stelsel van
staatsspoorwegen is in mijn oog noodlottig; maar
wij moeten voor dit oogenblik in die veronder-
stelling spreken, en dan schijnt het mij ondenkbaar,
dat op den duur of voor geruimen tijd de dienst
tusschen Holland en Noordduitschland afgebroken
wordt door een dienst bij concessie aan een bij-
zondere maatschappij overgelatenAls concessie
regel is, heeft dat geen bezwaar.

Almelo viel met 54 tegen slechts 18 stemmen en
Zutphen—Enschedé bleef in \'t ontwerp.

Veel minder tegenspraak werd gerigt tegen de
lijn Maastricht-—BredaWenschen werden geuit,
maar geen wijziging voorgesteld. Men vond be-
zwaar om tusschen Eindhoven en Helmond het
moeras de Peel, daar juist op het diepst, over te
sporen, verlangde, dat de lijn van Eindhoven regt
op Roermond zou afgaan, en niet langs Venlo,

Düllert.

» Storm van \'s gravesande.

" Betz.

Idzerda van Leeuwarden, die den weg van daar naar de
Duitsche grenzen, natuurlijk, korter over Almelo vond.

Van der linden.

^^ Thorbecke.

Dit doelde op het zeggen, dat aan een lijn van Utrecht
op Deventer niet te denken was, nu men den centraalspoorweg van
Utrecht op Zwol langs de Zuiderzee toegestaan had.

Van Maastricht of Meerssen , langs Roermond, Venlo, Hel-
mond , (nabij) Eindhoven , Boxtel en Tilburg, tot Breda,

-ocr page 370-

21

daar toch een lijn van deze plaats op Nijmegen
gewis tot stand zou komen; men wilde, dat
het spoor op Eindhoven zelf en niet slechts in
de nabijheid zoude loopen waartegen werd in-
gebragt, dat de verdediging des Lands zulks niet
toeliet De klagt van den Vertegenwoordiger
van Boxmeer ® dat zijn district onder de minst-
begunstigde gerangschikt was, ging onopgemerkt
voorbij. Gunstig dacht men ook over den weg van
Rozendaal naar Vlissingen^, alleen werd de wen-
schelijkheid van het kanaal door Zuidbeveland
geuit Bij het nu volgende lijntje van Venlo
naar de Pruissische grenzen stelde echter de Ver-
tegenwoordiger van Roermond ® voor om de ver-
binding met Pruissen aldaar en niet te Venlo te
brengen. „ Wekelijks varen van daar tien stoomboo-
ten naar Rotterdam, daar moet dus de aansluiting
met Pruissen zijn." Dit kwam den Minister van
Binnenlandsche zaken al te locaal voor. „ Hoe
meer deuren men openzet, hoe beter, maar aan
alles is een grens. Er bestaat reeds een verbinding
met Pruissen van Maastricht naar Aken. Nog ééne
aansluiting, die van Venlo zal wel genoegzaam zijn.
Die plaats is digter bij de grenzen dan Roermond;
\'t zal dus minder kosten; zij is noordelijker, dus
zal het de kortste verbinding van Holland en Zee-
land met Pruissen zijn. Vijftig stemmen tegen
twintig verwierpen de wijziging en de gouverne-
mentslijn bleef. Scheen de kamp wat te zijn ver-
flaauwd, zeer levendig werd hij Aveder, toen de
zoo belangrijke lijnen aan de orde waren: Van
Maarsbergen tot Boxtel en van Rotterdam tot
Breda

Hier gold het de in ons Land zoo gewigtige
riviersovergangen. Geen wonder, dat deze lijnen
7/met een vloed van amendementen werden over-
stort." «

Het eerste was dat van twee vertegenwoordigers
van Delft en \'s Gravenhage ^ om, in plaats der
voorgestelde
Avegen, te lezen: van Gouda over
Schoonhoven en Gorinchem naar Breda en \'s Herto-
genbosch en van \'s Gravenhage naar Gouda." „ De
kostbare lijn van Rotterdam naar Willemsdorp, die
naauwelijks anders dan als een nuttelooze weelde
te beschouAven is, zoude
achterAvege kunnen blijven.
De vraag is hier,
Avelke riviersovergangen zijn de
beste. De bruggen bij Rotterdam en Dordt zullen
juist belemmeringen voor de scheepvaart opleveren.
Dordt zal dan niet aan den
spoorAveg zijn, maar
het wordt toch niet gebaat, tenzij er een brug over
de Moerdijk worde gelegd. De belangen van Am-
sterdam , Rotterdam en den Haag zijn door dit
voorstel bevredigd, die weg is de kortste en Dord-
recht wordt niet geïsoleerd, daar het een uitne-
mende gemeenschap met de lijn van Gorinchem over
het Bergsche veld kan verkrijgen",

é

Een tweede wijziging Averd door twee leden uit
*s Hage en Gorinchem voorgesteld „Van Utrecht
moet men langs Gorinchem naar \'s Bosch en Boxtel
gaan; hierdoor zal op de kortste, zuinigste en spoe-
digste wijze aan de dringendste behoeften worden
beantAvoord." „Voor riviersbelemmeringen te Go-
rinchem is geen vrees. Men zegt, als men een
pijler in een rivier plaatst doet men een hinderpaal
ontstaan; maar er kunnen belemmeringen zijn, die
afleiding ten goede geven. Men kan
Avel eens te
veel vrijheid genieten en leiding noodig hebben. Bij
rivieren kan men door stroomleidende Averktuigen de
gelegenheid aan het ijs om zich vast te zetten be-
nemen, zoo als gebleken is bij de brug te Wester-
voort. Voor \'t oogenblik Avillen
Avij ons tot stoom-
vaartuigen bepalen. Als de lijn rendeert, kan een
brug gelegd
Avorden. Eene lijn, die van Rotterdam-
Moerdijk , valt daardoor weg"

Weder een amendement! Een afgevaardigde uit
Nijmegen oordeelt dat die stad dezelfde regten
als andere heeft, en wenscht dus, dat men van
\'s Bosch over Grave en Nijmegen naar Arnhem
spore, en
naauAvelijks is dit woord gesproken of een
lid uit Amersfoort ^^ verlangt van Utrecht langs
Kuilenburg, Zaltbommel, \'s Hertogenbosch tot Boxtel
te gaan. „De lijn over Maarsbergen is krom, deze
is regt, de overgangen te Amerongen en te Tiel
zijn moeijelijker dan die te Kuilenburg en te Bom-
mel en er is een korte verbinding tusschen de
Hoofdstad en \'s Hertogenbosch," dat waren de
hoofdgronden. Maar de afgevaardigde uit Tiel
heeft weder een ander denkbeeld. „Van Utrecht
behoort het langs AVijk, Tiel, \'s Bosch tot Boxtel
te gaan. Er moet een hoofdlijn
Avezen door \'t
midden van \'t Land, zoo
Aveinig mogelijk moet
men zich van het midden
verAvijderen." Een ander
lid uit Nijmegen " wenscht de regeringslijn van Tiel
te behouden, maar die dan van WameP® op Nijme-
gen te trekken en zoo naar de Munstersche grenzen.
„ De regering is tot de lijn van Tiel gekomen,
omdat van daar uit op de minstkostbare
Avijze de
aansluiting aan de Pruissische spoorwegen in de
rigting van Nijmegen kan
Avorden verkregen."

De localiteiten zouden nu hun regten doen gelden.
„ Door den
Aveg over Gorinchem te nemenzegt
een afgevaardigde uit Dordrecht\'®, „wil men den
schoonsten handelsAveg over Dordt doen wegvallen.
Voor Zeeland zou de verbinding met Holland slechts
door een
omAveg plaats hebben. Ook voor den
Haag is de Aveg Rotterdam—Moerdijk de kortste.

\'O Wintgens.
\'\' Delprat
en elout.
\' ^ Elout.
\' ® Delprat.

Dommer van poldersveld.
Van goltstein.

De kempenaer.

Van nispen van sevenaar.

Dorp zuidelijk van Tiel aan de overzijde van de Waal.
De raadt.

-ocr page 371-

22

Het plan is immers de groote Handelsteden te ver-
binden? Is Dordt uit de rij der groote handelswe-
gen verdwenen? Juist door haar insulaire positie
heeft zij zoo groote behoefte aan verbinding. Een
brug over de Moerdijk zal wel komen; want de be-
hoefte zal blijken. Men heeft gezegd: als er geen
vaste brug gelegd wordt zoude de lijn Rotterdam—
Breda weelde zijn. Dwaling! want de interruptie ^
tusschen Willemsdorp en de Moerdijk is hoogst
zeldzaam, die tusschen Rotterdam en Willemsdorp
dikwijls voor geruimen tijd."

Een lid uit Gorinchem ^ bestreed dit door de
opmerking 1/ dat in de Regeringsvoordragt een lijn
werd gemist uitgaande van het hart van \'t Land
regtstreeks in de rigting van België en Frankrijk en
dat die lag over Gorinchem."

Een Amersfoortsch afgevaardigde \'\' wil Utrecht
als centraalpunt behouden. Een kruisvuur werd nu
geopend, waarin het niet veilig is zich te begeven.
Deze vertegenwoordiger is tegen al die wijzigingen
en wil die naar de Afdeelingen verzenden \\ Een
ander \' zou zich daarmede kunnen vereenigen,
if maar" zegt hij „ de Kamer is gehaast en ongedul-
dig en zou zoodanig voorstel niet aannemen. Utrecht
als centraalpunt te beschouwen is de voorliefde voor
het centrum wat ver gedreven \'t Is een absurde
pretentie om van Rotterdam naar Gorcum gaande
eerst Utrecht te passeren. Het locaal belang van
den Haag zou in \'t spel zijn. Ja! maar er zijn 80,000
inwoners, men is er digt bij Leiden met 36,000, bij
Delft met 19,000 en een digt bevolkt platland. Ter
wille van Assen met zijn 4000 inwoners legt men
wel een lijn van Meppel naar Groningen, die 5 mil-
lioen zal kosten. De afgevaardigde uit Amersfoort
heeft zoodanig zijn oog op het centraalpunt Utrecht
gevestigd, dat alle gevoel van hetgeen daar buiten
ligt is verdwenen."

// Er zijn zooveel amendementen " sprak een lid
uit Zutphen, „ dat zij het bewijs leveren: zoo veel
hoofden, zoo veel zinnen; \'k geloof dat de vurige
wensch is om nu maar tot een besluit te komen,
dat we zullen moeten roeijen met de riemen, die we
hebben, op gevaar af van een beslissing te nemen,
waarvan wij naderhand berouw zullen gevoelen."
Die beslissing was nu genaderd. De lijn van Rot-
terdam naar de Moerdijk bleef behouden , maar die
van Maarsbergen—Tiel verviel door de aanneming
van het amendement van het lid van Goltstein,
hoezeer niet zonder sterke tegenkanting, want 33
stemmen stonden tegenover 39 Al de overige
wijzigingen werden verworpen

Het was nu Donderdag 26 Julij geworden. Over
ééne lijn was nog slechts te beraadslagen, die van
Amsterdam naar \'t Noorden; maar nu werd de tus-
schenvoeging van twee nieuwe lijnen gevraagd, of
liever men trachtte twee verworpene amendementen
op deze wijze toch in de wet te brengen. Er werd
namelijk voorgesteld ® om een spoor te leggen van
Arnhem over Nijmegen en Grave naar \'s Bosch en
een® van Kuilenburg langs Tiel, Wamel, Nijmegen
naar de Pruisische grenzen.

//Moeten we dan nu" zoo werd daartegen in
bedenking gegeven „ twee lijnen van aansluiting
hebben. Als het quart d\'heure van Rabelais is
gekomen, en wij geroepen worden de kosten der
exploitatie op de begrooting te brengen, dan zou
het ons wel eens kunnen berouwen twee paralel-
lijnen naar de Pruisische grenzen te hebben gelegd."
//Het nieuwe spoor over Nijmegen naar \'s Bosch,"
sprak een ander //zal 17 millioen kosten. Ik
ben bevreesd, dat de wet zal worden verstikt onder
de finantiële bezwaren en dat wij zouden krijgen
een doodgeboren w^et." De Regering achtte beide
voorstellen in strijd met het standpunt, \'t welk is:
zoo weinig riviersovergangen als mogelijk en tevens,
dat deze toevoeging op 24 millioen zoude te staan
komen. //Het paard, dat we met een groote vracht
op reis zien gaan, heeft reeds een zwaren last ach-
ter zich." ^^ Geen vermeerdering van lijnen dus.

Een der Leden, overigens geen voorstander der
staatsspoorwegen verklaarde, als in wanhoop,
dat hij niet tegen de voorstellen was; //want of
nu het Nederlandsche Volk zich één jaar langer
zal moeten onthouden van alle verbeteringen in
zijn belastingstelsel, dat is voor mij geen be-
zwaar," De twee wijzigingen in
\'t ontwerp werden
echter afgestemd en men kon de laatste lijn ter
sprake brengen, die van Amsterdam naar het
Nieuwe Diep Alleen de vraag of het niet ver-
kieselijker was van de twee genoemde rigtingen er
eene te bepalen en welke, hield de aandacht eeni-
gen tijd bezig. Een lid uit Alkmaar wilde de
woorden, //of van Haarlem" doen vervallen. //Over
Zaandam toch ligt de kortste weg, die loopen zal
over een streek met 40 duizend zielen bevolkt en
500 fabrieken. Het eenige finantiële bezwaar ligt
in de overbrugging van het Y,
\'t geen ruim 17 ton
zoude kosten." Dit laatste werd zeer betwijfeld, daar
men de brug over de Moerdijk op 8 ä 12 millioen
had berekend Nog een tweede en allerlaatste
amendement van al de amendementen in de lijnen
was om de rigting van Alkmaar naar Amsterdam
later door de wet te doen vaststellen. Men was het

8 Door Dhr. dommer.
^ Door Dhr. de kempenaer.

Van bosse.
\'\' De poorter.
\' Van hall.

Ter bruggen hugenholtz.
Van Dhr. dommer .... 55 tegen 16.
n // de kempenaer 66 u 6.
\' ° Van Amsterdam door de Zaanstreek, of van Haarlem, langs
Alkmaar tot het Nieuwe Diep.
Van foreest.
\'\' Van bosse.

Van Dhr. van heükelom.

-ocr page 372-

23

amenderen moede, stemde voor de woorden van
\'t ontwerp ^, en geheel het gewigtige artikel 2
werd met 49 tegen 23 stemmen aangenomen. De
Regering had slechts voor de lijn van Maarsbergen
een andere in plaats zien stellen; maar had bij de
overige negen cle overwinning behaald. De toe-
passing van het beginsel der staatsspoorwegen door
het bepalen der wijze van uitvoering was slechts
overig, maar het scheen als of, bij het te kort
schieten in den strijd de wapenen nog eens
moesten gewet worden. Want nu het 3^® ar-
tikel ^ ter sprake kwam, werd terstond gevraagd ®
of het gouvernement door dit artikel niet de
maatstaf gaf van het vertrouwen, waarop het re-
kende? \'t Is hier geheel regeling en uitvoering,
\'t Is een Gouvernement, dat zich klein maakt. De
waarborg daarenboven is ijdel. Wat is begin van
aanleg? ook voortzetting? ,/\'tIs," werd door een
ander aangevoerd\'\' , alsof men in een groote stad
aan weerszijde van een rivier gelegen, acht bruggen
wilde bouwen, en met een boog van ieder beginnen.
Dat artikel zal een monument zijn, opgerigt aan de
bekrompenheid van de locale belangen." Het is in
de wet gekomen op aandrang van de Kamer. Het
ontleent zijn oorsprong aan jaloezie, aan beducht-
heid, dat de een boven den ander zal bevoordeeld
worden l Zoo de Regering met spoed wilde door-
zetten, zou zij dit artikel niet gesteld hebben
Van de zijde der Regering werd geantwoord\'\' : ,/het
oordeel over het vertrouwen laat zij aan de Natie
en de Volksvertegenwoordiging over; de waarborg
is niet ijdel, want daar een begin is, is een einde.
Met eenige hoofdlijnen had men "t eerst kunnen
aanvangen; maar dan was er geen zekerheid voor
de overige. Zooveel mogelijk," staat er, u omdat
niemand tot het onmogelijke is gehouden." ® En
als of bij deze discussiën niets mogt worden toege-
geven , was het wederwoord dadelijk gereed. ® //Vol-
gens den Minister is dat artikel het beste bewijs,
dat het Gouvernement de zaak ernstig meent. Wij
hebben dus daarvoor het artikel noodig! Denkt de
Minister de jaarlijksche discussie door dit artikel
af te snijden? Waar een begin is, is een einde.
Dat durf ik niet toestemmen. Het einde bleef wel
eens meer achter," Het einde der beraadslaging
over dat artikel en van den tienden spoorwegdag
was echter, dat het met 42 tegen 30 stemmen
werd goedgekeurd. De elfde en laatste zitting was
die van Vrijdag 27 Julij. Nog twee artikelen waren
overig, het 4« en 5®. Welligt, dat door de eenvor
migheid van het zoo van alle zijden beschouwde
onderwerp de aandacht door min parlementaire vor-
men moest worden gescherpt, is verklaarbaar. Dat
zulks bij Vertegenwoordigers en Ministers evenzeer
plaats had zal de beknopte opgave dezer laatste
strijdvoering doen zien. Art. 4 wenschte de
groote kampvechter tegen de Staatsspoorwegen "
geheel te zien vervormen. Na intrekking van uit-
gebreider amendement stelde hij echter voor
aldus te lezen: //De wijze van exploitatie, de
voorwaarden van het vervoer en de
vracht-tarieVen
worden door de Wet vastgesteld binnen twee jaren
na de afkondiging dezer Wet." In de toelichting
daarvan kwam het volgende voor, //Er ligt eene
geheime bedoeling achter dit artikel verborgen. De
Ministers mogen ter goeder trouw zijn om de Ka-
mer te laten oordeelen, maar of die zuiverheid,
die duivenopregtheid ook te vinden is in de bureaux
van den Minister van Binnenlandsche zaken, dit
meen ik te mogen betwijfelen. Als de Staat het
materieel heeft aangeschaft, zal het clan doenlijk
zijn een overeenkomst met een pachter aan te gaan?
Wil men den Staat tot rijtuigverhuurder verheffen?
Hoe zal \'t gaan? Als een weg gereed is, zal men
gaan exploiteren en ambtenaren aanstellen. Zal
men dan overdoen; hoe met het personeel? Als
de Staat exploiteert zal hij de pakjes te huis doen
bezorgen. Vele genoegens wachten den Minister
dan. Als een lid der Kamer op den togt heeft
gezeten, zal de Minister geïnterpelleerd worden.
De Staat behoort het materieel niet te leveren.
Men behoeft niet te wachten tot een weg gereed

O Ö

is om te onderhandelen met een maatschappij;
die heeft dan tijd om voor \'t materieel te zorgen."

// Neenwerd geantwoord // men moet terstond
materieel hebben tot vervoer van arbeiders; loco-
motieven om de vastheid der bruggen te onderzoe-
ken." // \'t Is niet noodig," was het wederwoord
,/ want de Regering doet den aanleg aanbesteden
en de aannemer schaft het materieel aan."

De Regering was van oordeel, dat het amende-
ment vooruitliep, // Zij is van meening", sprak de
Minister // dat bij voorkeur de exploitatie dezer
staatsbanen aan bijzondere personen moet worden
gegund. Het materieel moet er in elk geval zijn
of er is tijdverlies."

Met de verwerping van het amendement eindigde
de discussie en het Art. 4 bleef ongeschonden.

De beslissing naderde nu met rassche schreden;
want het laatste artikel is aan de orde Tien
millioen jaarlijks. Volgens een der leden was hier

"■o De AVet bepaalt de wijze van exploitatie.
\'\' Van bosse,

\' Namelijk om het artikel dus te doen luiden: // De spoor-
wegen worden niet door den Staat geëxploiteerd, geenerlei materieel
wordt door den Staat aangekocht. De Wet stelt de voorwaarden
der exploitatie en de tarieven vast."
\' ® De poorter.

Van bosse,
\' ® Van heemstra.

Met 47 tegen 5 stemmen.
^^ Art, 5. Jaarlijks wordt voor den aanleg der in Art, 2 ge-
noemde spoorwegen ten minste 10 millioen gulden op de begroo-
ting uitgetrokken.

-ocr page 373-

24

een stellig voorschrift, n Er wordt een band gelegd
èn op de Regering èn op de Staten Generaal om
jaarlijks minstens tien millioen op de begrooting te
brengen, wat blijft er van de bevoegdheid om
jaarlijks te overwegen, wat de toestand van \'s Lands
finantiën zal toelaten voor de spoorwegen? Men
moest tien millioen op de begrooting brengen, er
moeten middelen aangewezen worden om die
uitgaven te dekken. Zijn die er niet dan moet er
een leening gedaan worden." ^

Volgens een ander beteekende het gansch artikel
niets, u Het verbindt jè, of neen. Zoo niet is
het nutteloos. Zoo ja dan is het een irrationele
verbindtenis. Zoo \'t artikel de meening opregt
uitdrukte, zou het luiden: Als de omstandigheden
het toelaten, zal er tien millioen op de begrooting
worden gebragt; doch dan is het geheel ijdel." ®
Eenigen zagen er enkel een credietopening in, ,, men
zal deze som besteden zoo de toestand het gedoogt;
hebben we meer, de Regering zal meer kunnen
vragen; \'t is geen verbindtenis jegens derden." ^
„ De wet verbindt niet; zoo
\'t noodig is kunnen
we \'t werk staken,"

Volgens de Regering bragt het artikel een dwang
althans een zedelijke met zich, en voorspelde zij de
toekomst als volkomen in staat daaraan te voldoen.

Vijfentwintig a dertig millioen zou er op \'t laatst
van 1861 in kas zijn, en zoo de emancipatiewet der
slaven niet doorging 36 millioen, en als het te
voorziene batig slot er bij werd gevoegd, zoo zou
men ongeveer 50 millioen voor de spoorwegen
kunnen besteden. Omtrent die jaarlijksche tien
millioen behoefde men dus zulke groote scrupules
niet te hebben. En zoo er niet overschiet, dus in
de schadelijkste hypothese, kan men een leening
tegen 4 pet. van 50 millioen doen; dat is een ren-
telast van 2 millioen, terwijl die bij \'t vorig ontwerp
34 ton was ^

Louter finantiele sophismen, werd daartegen op-
gemerkt, de emancipatie is weggegoocheld, en men
zou die 50 millioen immers niet ongebruikt hebben
laten liggen? dan kwam de rente dier 50 millioen
er bij. De Regering kan niet verpligt worden jaar-
lijks 10 millioen op de begrooting te plaatsen

De Minister meende, dat de toeleg was hem in
de war te brengen, dat men hier niet sprak om
aardigheden te zeggen, en op de gemaakte aan-
merking, dat hij nog al luchtig was, werd door
Z. E. geantwoord: ,/ ik vraag u, moest ik niet
luchtig zijn om moed te houden, ten einde te
trachten zulk een groot werk tot stand te brengen?
Ik dank God, dat hij mij die luchtigheid gegeven
heeft." \' Het eene woord lokte het andere uit.
if Niet om den Minister in de war te brengen,
maar om de luchtigheid, waarmede hij bezield is,
wat te temperen, vroeg een der vertegenwoordigers

* Duymaer van Twist.
^ Thorbecke.

® Mackay.

* Van nispen.
® Van hall.

Van hoëvell, van bosse,

\' Van hall.

het woord.® Ernstig waren echter zijne beden-
kingen, toen hij betoogde, dat het geenszins zeker
was, dat men tegen 4 pet., zoo
\'t noodig werd,
zou kunnen negotiëren; dat het vroegere plan 28|^
millioen in eens en 3|- rentegarantie voor 50 jaar
zou gekost hebben; dit plan eene rente van 2 mil-
lioen, die men derven zoude door de 50 millioen
niet tot amortisatie te besteden, en de eventuele
rente van nog 50 millioen niet voor 50 jaar, maar
ten eeuwigen dage. >

De eindstemming over het 5® artikel toonde, dat
de meerderheid de bezwaren niet overwegend vond,
daar het met 42 tegen 30 stemmen werd aangenomen.

Men zoude meenen, dat nu slechts over het
gansche ontwerp te beslissen was door hoofdelijke
rondvraag. Maar zie! nog een laatste poging werd
aangewend om alles weder op het terrein der con-
cessie over te brengen, door het voorstel® om, zoo
gedurende den aanleg der spoorwegen, aanvragen
om concessie mogten gedaan worden, die bleken
verkieslijk te zijn boven de staatsspoorwegen, daar-
aan de voorkeur zoude worden gegeven.

Breed was de toelichting van het voorstel, kort
de beraadslaging, w^ant te regt oordeelde men,
dat het beginsel reeds was beslist, en men daarin
behoorde te berusten Het geheele ontwerp werd
met de meerderheid van 49 tegen 23 aangenomen.

Waarschijnlijk zal de lezer reeds meer dan ver-
zadigd zijn door al deze spoorwegbeschouwdngen.
Onmisbaar is echter eene zoo kort mogelijke opgave
van die der Eerste Kamer. De bezwaren waren
vooral tegen het finantiële gedeelte der wet gerigt.
De vermeerdering daarvan werd toegeschreven aan
het leggen van „ doode en inproductive" lijnen,
als de twee naar het noorden. Waarom aan Assen
ingewilligd, \'t geen men aan zooveel belangrijker
steden als Nijmegen en Kampen had onthouden " ?
Daarbij zal men op den duur geen weerstand kun-
nen bieden aan de locale belangen en dus de lijnen
nog vermeerderen ^^ duizelingwekkend is de finan-
tiële omvang van dit plan te noemen En wat
zal \'t zijn als de Oostindische baten, waarop men
rekent, uitblijven?^^ Zal men het plan ook bij niet
voldoende finantiële baten doorzetten ? Enkele
leden waren van oordeel, dat men alsdan tot een
leening kon overgaan anderen dat men niet
verpligt was voort te gaan, zoo de omstandigheden
het niet gedoogden Bij velen was het denkbeeld
op den voorgrond, dat aan de gansche zaak een
einde komen moest en men zich op genade had
over te geven dat slechts het pijnlijk \'alternatief

m

Van zuyleisi.
" Van Dhr. poortman.

^^ Het voorstel werd met 49 tegen 23 stemmen verworpen.
" Verslag van de Commissie van rapporteurs ingediend 11
Aug. I860;
van heeckeren.
Van hijckevorsel.
Van swinuen.
\' 4 Van kijckevorsel,

Fransen van de putte.
Blankenheym.
\'\' Cost .jordens , huydecopeb van maarseveen.
\' ® Aylva van pallandt.

-ocr page 374-

25

overbleef om tusschen iets en niets te kiezen
hoezeer de overtuioino; ook gevestigd ware, dat de

O O O O 7

concessiespoorwegen te verkiezen waren

Nog eenmaal verdedigde de Minister van Binnen-
landsche zaken de staatsspoorwegen. Niet om aan
de spoorwegkoorts, maar om aan een diep gevoelde
behoefte te voldoen. Zal men die aanleggen, zij
verdienen de voorkeur; want men handelt naar
eigen inzigt en vrij van vreemden invloed, die bij
concessie meester van de wegen blijft. Er is zeker-
heid voor de tot standbrenging, al is het ook, dat
wij \'s Lands finantiën niet onder v alle eventuali-
teit" verbinden. Zijn er lijnen, die men inproduc-
tief noemt, hoe zou de concessionaris die aanleg-
gen ? Men moet niet angstvallig vragen wat ze
zullen opbrengen, het algemeen belang is bij \'t
ontwerp in \'t oog gehouden. Ën wat de exploita-
tie aangaat, de meening der Regering is deze: „ dat
tot staatsexploitatie niet moet worden besloten,
tenzij het uitzigt op particuliere exploitatie geheel
en al mogt mislukken."

Slechts twee dagen, die van 16 en 17 Augustus,
had de Eerste Kamer zich met de beraadslaging
over het zoo hoogstbelangrijke onderwerp bezig ge-
houden. De uitslag w^as niet twijfelachtig; want
terwijl slechts 5 leden hunne toestemming aan het
ontwerp we ^erden, hechtten de 34 overigen daaraan
hunne goedkeuring ^

Die 17" Aagustus 1860 was een gewigtige dag voor
de toekomsi\'van het Vaderland, \'t Geen politieke
toestand, weifeling in het kiezen van een stelsel,
gebrek aan eenstemmigheid bij de twee afdeelingen
der Vertegenwoordiging hadden tegen gehouden, werd
op dien dag beslist. Als wij echter denken aan de
zware finantiële otfers, die voor het leggen van
zoovele lijnen ons zullen drukken, zou men genegen
zijn om te vragen, waartoe die last opgelegd aan
een Natie, reeds onder zoo zware schuld en be-
lastingen gebukt? Maar dan is voorzeker bij alle
weldenkende Nederlanders de overtuiging gevestigd,
dat ons iets ontbrak, dat er spoorwegen over ge-
heel het Land moesten zijn, gelijk we vroeger
niet zonder straatwegen konden blijven. Niet,
hoe zouden we den toestand wenschen, hoe is hij,
behoort de vraag te zijn. En, als we dan op onze
naburen zien, die reeds lang bezitten, \'t geen wij
misten, op de behoeften van den Handel en van het
verkeer, op de eischen, in één woord, van den tijd,
dan konden de Regering en de Volksvertegenwoor-
digers niet anders handelen. Is het bij velen nog
twijfelachtig, welke der twee stelsels de voorkeur
verdient, staatsaanleg of concessie, zeker is het,
dat aan elk eigenaardige bezwaren zijn verbonden,
en de knoop eindelijk, na al de vruchtelooze
ontwarringspogingen, doorgehakt moest worden. De
berekeningen van den toenmaligen Minister van
finantiën hebben gefaald, meerdere otfers dan
men zich had voorgesteld, zullen te brengen zijn;
men vergete echter niet, dat aan de billijke

\' Feansen van de putte.

2 Taets van amerongen, cost jordens.

3 Tegen stemden Dhrn. oremers, v.4.n weel, van heeckeren

VAN WASSENAAR, LOOPÜYT en VAN RIJCKEVORSEL.

eischen van handel en industrie zal voldaan zijn
en wij , zoo al geen directe, toch groote indirecte
voordeelen zullen verkrijgen. Is er bij sommigen
vrees, dat er te veel gedaan is, te veel lijnen zijn
vastgesteld, ik geloof, dat er veeleer te weinig is
geschied. En de tijd zal leeren, dat \'t zij door
concessie, \'t zij van staatswege, de leemten zullen
worden aangevuld. Het kan niet missen of er
zullen nieuwe spoorverbindingen ontstaan tusschen
Utrecht en Overijssel, het westen en oosten dezer
Provincie, Arnhem en Nijmegen, \'s Hertogen-
bosch , Tilburg en Turnhout. Mijn laatste woord
is dit: Niet waarschijnlijk is het, dat de Staat
buiten zelf-exploitatie blijve; maar ook dan is het
verkieslijker, dat de Staat zal hebben aangelegd,
dan dat hij concessiën had geschonken onder zware
en drukkende garantiën van zijne zijde.

Het Kaartje geeft, als gezegd, met gestippelde
strepen de vastgestelde staatslijnen aan. Alleen zij
aangemerkt, dat in Noordholland geen twee wegen
van Amsterdam naar Alkmaar zullen gaan, maar of
van Haarlem of door de Zaanstreek. Door andere
teekenen zijn aangeduid de aan een Vennootschap
geconcedeerde weg van Utrecht naar Zwolle, en die
aan de Höllandsche Spoorwegmaatschappij van Woerden
naar Leiden en van den Haag naar Scheveningen

Dit Kaartje heeft daarenboven de Provinciën naar
volgorde van de vermeerdering der bevolking in de
jaren tusschen de tweede en derde volkstelling Men
ziet, dat terwijl Drenthe op de 1000 zielen met 141
en dus het meest, is toegenomen, Utrecht er slechts
29, en dus het minste, gewonnen heeft. Dat in
Drenthe, Overijssel, Eriesland, Noordholland, Gro-
ningen en Gelderland de meeste vermeerdering van
bevolking is; in Zuidholland, Zeeland, Noordbrabant,
Limburg en Utrecht de minste

Niet onbelangrijk kwam het voor, de bevolking der
voornaamste Gemeenten in \'t laatst van 1849 aan te
geven, vooral ter vergelijking met die derzelfde Ge-

\'\' Zie voor de Spoorwegkaartenliteratuur: De Nederlandsche
spoorwegen in
1859, met aanwijzing der lijnen waarvoor concessie is
aangevraagd, of toaarop van toege verschillende autoriteiten wordt
aangedrongen.
Ams.t. e. buffa en Zonen ontioorpen en geteekend door
s. h. witkamp.

Spoorwegkaart der Nederlanden loaarop behalve de bestaande spoor-
megen ook de ontworpene Staats en Centraal Spoorioegen zijn aange-
duid.
\'s Gravenhage. Steendr. van ii. L. van hoogstraten.

Plantenga\'s Reiskaart van Nederland, België, de Rijn, Parijs.
Uitgaven van
s. b. plantenga, te Zutphen 1861. Waarop ook de
ontwerp-spoorwegen zijn aangewezen.

® De eerste volkstelling geschiedde in 1839 volgens Kon.
Besluit van 29 Sept. 1828 (Stbl. N". 37) en van 3 Sept. 1829
(Stbl. 62); de tweede in 1 839 bij Kon. Besluit van 1 Sept.
1839 (Stbl. 98); de derde bij Kon. Besluit van 19 en 23
Octob. 1849 (Stbl. N°. 55 en 56) op 19 Nov. 1849.

" Zie Uitkom,sten der derde tienjarige volkstelling in het Ko-
ningrijk der Nederlanden op
19 Nov. 1849 , \'s Gravenh. ter alg.
landsdrukkerij 1852, gr. folio,

n Hieruit blijkt" leest men aldaar bl. iii van het Algemeen
overzigt
« dat in alle provinciën in het laatste tienjarige tijdperk
de bevolking is toegenomen; dat echter die vermeerdering in de
provincie Drenthe veel grooter was dan in de overige. De
twee het minst bevolkte provinciën, Drenthe en Overijssel, gaven
de grootste betrekkelijke vermeerdering van bevolking, terwijl
daarentegen in de provincie Utrecht, welke in digtheid der
bevolking den derden rang bekleedt, de vermeerdering de kleinste
is geweest."

XIV 2 -

-ocr page 375-

26

meenten in 1859, welke op de volgende, veertiende.
Kaart zal voorkomen.

Op het kleinste Kaartje is de volgorde der Provin-
ciën, naar de oppervlakte in vierkante geographische
mijlen aangegeven, waaruit men ziet, dat Noord-
brabant de grootste, Utrecht de kleinste oppervlakte
beslaat.

Het derde Kaartje in den linkerbovenhoek wijst
door schaduwen van lichter en donkerder tint de
betrekkelijke digtheid der bevolking aan. De zwartste
zijn het digst bevolkt. De volgorde is deze: Noord-
holland, Zuidholland, Utrecht, Zeeland, Limburg,
Groningen , Friesland , Noordbrabant, Gelderland ,
Overijssel en Drenthe. Men houde hierbij in \'t oog,
dat hoezeer Noordholland en Zuidholland een digt
bevolkt plat land hebben, echter de groote steden
bij die digtheid in aanmerking komen. Van daar
dat Drenthe, waar de grootste gemeente Assen geen
5000 zielen telt, de laatste in rang is en, naar de
oppervlakte de minste inwoners heeft. In de vier-
kantjes is het feitelijke bevolkingscijfer op l Januarij
1859, dat is, in ronde getallen, per vierkante geo-
graphische mijl voor Noordholland 12000 inwoners,
„ Zuidholland . 11400 „
„ Utrecht.. . . 6400 „
t, Zeeland . . . 5550 t,
if Limburg. . . 5430 „
,f Groningen. . 4900 u
ft Friesland . . 4650 „
„ Noordbrabant 4450 n
„ Gelderland. . 4860
,/ Overijssel . . 3860
„ Drenthe ... 1970

Ons Vaderland mogen we onder de digtstbevolkte
landen der geheele aarde tellen. België alleen is ons
daarin vooruit. Het heeft 8582 op de vierkante mijl,
Nederland 5600; Engeland 5019; Italië 4570; Duitsch-
land 3905; Frankrijk 3745; terwijl Rusland er slechts
622 en Noorwegen 255 telt ^ Zoo Europisch Rus-
land zoo bevolkt ware als Nederland, zou het 547
millioen in plaats van 60 tellen, en Noorwegen 32
millioen in plaats van anderhalf. En omgekeerd zou
ons Land, als het even schaarsch bevolkt was als
Rusland niet meer dan 370,000, en zoo het met
Noorwegen gelijk stond slechts 153,000 inwoners
bezitten. Indien de gansche aardbol zoo digt bevolkt
ware als Nederland zouden er geen 1246 millioen,
maar 13,315 millioen op wonen.

\' Naar g. pr. kolb, Handèuck der vergleichenden Statistik,
Leypz. 1860, p. 373. Volgens hem kan men, ruw berekend,
aannemen:

Europa . 177,800 v. mijl. 273 mill. inw. 1536 op de m.

1019
183
101
12

800
100? //
71 //
2 ,/

525 gemiddeld,
a

e

c

1246

ih

Azië. . . 785,000
Afrika. . 545,000
Amerika. 700,000
Australië 170,000

2,377,800

r

-ocr page 376- -ocr page 377-

BESCHRIJYING DER YEERTIENDE KAART,

K.

erkelijk Nederland in 1860. Drie eeuwen is
het geleden, dat het Opperhoofd der Moederkerk,
Paulus IV, bij zijne bulle van 12 Mei 1559 de
hiërarchie in ons Vaderland regelde \\ Hoezeer de
toorn Gods en der heilige apostelen Petrus en
Paulus bedreigd werd tegen hen, die iets tegen
den inhoud van dat geschrift zouden durven onder-
nemen, stortte het gansche gebouw zeer kort na
de oprigting in een. In onze dagen is de Aartsbis-
schoppelijke Stoel van Utrecht door den tweeënder-
tigsten opvolger van Paulus IV, Paus Pius IX,
hersteld. De herrezene zetel met zijne suffraganen
had op de Hoofdkaart van 1860 voorgesteld kunnen
zijn, maar hoe zouden dan de toestanden verward,
en der Geschiedenis geweld aangedaan zijn.

Was in 1559 geen andere verhouding denkbaar
dan de innigste verbinding tusschen Kerk en Staat,
in 1860 is zij in ons Vaderland iets ondenkbaars
geworden, nu onze Grondwet ieder de volkomene
vrijheid der belijdenis zijner godsdienstige mee-
ningen waarborgt en de Staat aan alle kerkgenoot-
schappen in het Rijk gelijke bescherming verleent^.
Dat is niet de vrucht der Fransche omwenteling,
maar der ontwikkeling van den menschelijken geest.
Na bangen strijd, na stroomen bloeds, werd te spade
de overtuiging gevestigd, dat het werkwoord ge-
looven geen gebiedende wijs heeft, en de verant-
woording in geloofszaken alleen bij den Oppersten
Regter geschiedt. Een kerkelijke kaart van Nederland
kan er eigenlijk niet meer zijn. De katholijk behoort
evenmin tot het protestantsch provinciaal kerkbe-
stuur, als de protestant tot de dioecese van een
der katholijke bisdommen En toch mogt de
Hoofdkaart geen andere verdeeling dan die der Her-
vormden inhouden. Wel kunnen we geen Protes-
tantsche Natie heeten, gelijk Spanje of Italië zich
met regt Katholijke volken noemen; maar nu
de historische, herinneringen onzer vestiging als
zelfstandige Staat steeds naar het protestantisme

\' Beschrijving der tweede Kaart, bl. 18.

Arit. 164 en der Grondwet,
\' Be Wet tot regeling van het toezigt op de onderscheidene
kerkgenootschappen
van 10 September 1 853 zegt zeer Juist in
Art. 4 : De ter aanwijzing van kerkelijk gebied door kerkgenoot-
schappen gebezigde namen van provinciën of gemeenten, worden
slechts als van kerkelijken aard beschouwd en hebben geen verder
gevolg.

henenwijzen, en nagenoeg drie vijfden der Neder-
landers het huldigen, zal het niet ongepast schijnen,
dat de grootste plaats op het kaartenblad door de
Gereformeerden wordt ingenomen, hoezeer de nog
beschikbare ruimte grootendeels besteed is voor het
zoo belangrijke kerkgenootschap der Katholijken.

Het eerst vordert alzoo dat der Gereformeerden
onze aandacht.

Hoe waar het ook zij, dat onze voorouders, bij
hun heerlijk verzet tegen Filips van Spanje, het
veroveren niet slechts der godsdienstige vrijheid,
maar ook der staatkundige beoogden, is het niet
te ontkennen, dat de liefde voor de hervormde
kerkleer een hoofdaanleiding tot den opstand was
Reeds terstond als wij het tijdperk der verbonden
intreden vinden wij er de bewijzen van. In de
Unie tusschen ridderschap en steden van Holland,
van 31 Julij 1575 toen men den Prins van Oranje
de Hooge Overheid opdroeg, leest men: „En aen-
gaende de Religie, sal Z. Exc. admitteren en hand-
houden de oeifeninge van de gereformeerde Euan-
gelische Religie, doende surcheeren en ophouden
d\' executie van de Roomsche Religie;" gelukkig
echter volgt er: „ sonder dat zijn Exc. sal toelaten,
dat men op yemands geloof of conscientie sal in-
quireren." ® De behoefte aan zamenwerking der
Gewesten deed in de Gendsche Pacificatie ^ van 8
November 1576 opnemen, „dat niemand van wat
conditie of qualiteit dat hij zij yet attentere tegens
de Gatholyke Roomsche Religie, en exercitie van
dien. ... op poene van gestraft te werden als per-
turbateur van de gemeene ruste." Er was evenwel
bijgevoegd: „ buiten den voorschreven Lande van
Holland en Zeeland en geassocieerde plaetsen."

Geheele herstelling der Katholijke Godsdienst
scheen aanstaande toen de Unie van Brussel van
9 Januarij 1577 het in stand houden van het Heilig

^ Of zoo als de Hoogleeraar bachiene. Kerkelijke Geographie
der Vereenigde Nederlanden,
Amst. 1768, 2 D. I, 6, het uitdrukte,
n dat die beiden, in ons Vaderland voorgevallene veranderingen ,
ik meen in den Godsdienst, zo wel als in den Burgerstaat, aan
elkander zeer naauw verknocht geweest zyn."

® Beschr. der derde Kaart, bl. 9.

® Men vindt dat verbond in zijn geheel bij bor, Nederl, Oor"
logen,
I, 641 vgg.

Beschr. der derde Kaart, bl. 10.

8 Bor, I, 739,

XIV 1

-ocr page 378-

geloof en de Katholijke Apostolische Roomsche
Godsdienst toezegde ^ en bij de nadere Unie van
10 December deszelfden jaars is het als of de eeuw
der verdraagzaamheid is aangebroken Het was
meer schijn dan wezen. De brandstapels waren nog
te zeer in
\'t geheugen en de zoogenaamde Religi-
ons vrede van 1578 werd in \'t Noorden bijna niet

aangenomen

Bij de Unie van Utrecht van 23 Januarij 1579
bepaalde Art. 13: ,/ Soo veel \'t point van de Religie
aengaet, sullen hem die van Hollandt ende Zelandt
draghen nae haerlieder goetduncken, ende d\' andere
Provinciën van deser Unie sullen hem mogen regu-
leren nae inhout van de Religionsvrede. . . . ofte
daer inne generalick ofte particulierlyck alsulcke
ordre stellen, als
zy tot rust ende welvaert. . . .
dienlick vinden sullen. . . . midts dat een yder par-
ticulier in syn Religie vry sal moghen blyven." ®

Genoeg bewijs, dat bij het trachten naar veree-
niging en bij de regeling van den jeugdigen Staat
de Godsdienst steeds een voornaam punt van over-
weging uitmaakte. Men ziet, sprake van een Staats-
kerk is hier nog geenszins. Volgens sommigen zou
die weinige jaren later zijn opgetreden. Te Utrecht
werd namelijk op 21 April 1583 een vergadering
gehouden van de gedeputeerden der Geünieerde
Provinciën aan d\' oostzijde der Maze alwaar in
bedenking werd gegeven of het niet geraden was
het Art. 13 zoo te veranderen, daar al de Provin-
ciën door Gods genade de Euangelische Gerefor-
meerde Religie hadden aangenomen, dat zij daarbij
zouden blijven, zonder daarin eenige verandering
te mogen doen dan met consent van al de bond-
genooten. Dit voorstel werd echter, gelijk men
gemeend heeft, niet aangenomen\'\'.

Men bleef dus bij de Unie van Utrecht en theo-
retisch was er voorzeker geen heerschencle Kerk.
In praktijk was zij dit echter in al de Vereenigde
Nederlanden. Zij duldde geene openbare oefening
van eenige andere Godsdienst. In het aanzienlijkste
gewest, Holland, was zij het zelfs reeds toen, ook
volgens het staatsregt dier Provincie, daar op 14 Junij
1583 die Staten verklaarden, dat zij geneigd waren
om de Gereformeerde Godsdienst te handhaven en

\' Beschr. der derde Kaart, bi. 11.

^ Terz. plaatse bl. 11.

\' Terz. pl. bl. 11. In dat zonderlinge stuk werd de uitoefe-
ning der Roomsche godsdienst in Holland en Zeeland weder ge-
gund onder zekere bepalingen. De Protestanten zouden vrijheid
van godsdienst genieten. Buiten Holland en Zeeland moesten zij
hunne winkels echter sluiten op hooge roomsche feestdagen.

Zie b. gl.vsixjs, Geschiedenis der Christelijke Kerk en godsdienst
in de Nederlanden, vóór het vestigen der hervorming.
Leiden,
1833-36. 3 D,, III, 483.

\' Beschr. der derde Kaart, bl, 12 en 14,

® p. paulus, Verklaring der JJnie van Utrecht, II, 231.

" Deze bijvoeging geschiedde, omdat men het er voor hield
dat Antwerpen enz. nog in de Unie waren. Zie
Beschr. d^r derde
Kaart,
bl, 13.

\' Paulus, a. w. II, 234, vgg, III, 305 en 316; bachiene
Kerk. geogr. I, 5 zegt daarom minder juist. ,/In 1583 werd ein-
delyk by de algemeene Staten vastgesteld, dat, voortaan, de
euangelische hervormde godsdienst eeniglyk, in \'t openbaar,
zou gepredikt en geoefend mogen worden, in de Vereenigde Land~
schappen.

de openbare oefening van andere te beletten
Voor de gansche Republiek werd dat handhaven en
beletten eerst in 1651, tijdens de Groote Vergade-
ring, na den dood van Willem 11, op 27 Januarij
tot staatswet verheven. „ De Staten van de respec-
tive Provinciën hebben verklaert, dat zy elcks in
den haren sullen vasthouden ende maintineren de
ware Christelijcke Gereformeerde Religie, gelijck als
deselve... in den jaer 1619 bij de Synode Natio-
nael is bevestight. Dat de secten ende de gesint-
heden, die gesecludeert zijn van de publicque
protectie, ende alleen werden geconniveert,.. . ge-
houden sullen worden in alle goede ordre ende
stilte, met bepalinge tegen alle excessen, dat de
Placaten jegens de Pausgezinden voor dezen geëma-
neert, sullen blijven in haer vigeur, ende oock
strictelijck . .. worden geëxecuteert." ®

Dat was enkel een in schrift stellen van den
reeds bestaanden toestand die tot 1795 heeft
voortgeduurd en die van zelf ontstaan was, daar
te gelijk met den Staat het Protestantisme en de
Hervormde Kerk waren gegrond. In dien nieu-
wen Staat ontstond daardoor een Staatskerk,
naauw daarmede vereenigd. Een gevestigd stelsel
van Staatskerkregt had hier te lande nimmer plaats,
alles werd meer onmerkbaar naar de omstandighe-
den geregeld," "

Een geschiedenis der Hervormde Kerk in ons
Vaderland behoort niet te dezer plaats. Zij is meer-
malen op voortreffelijke wijze beschreven Met
weerzin merkt men er gewis de uitsluiting, de ver-
volging of verdrukking op van allen, die niet tot
de Staatskerk behoorden, en waarvan eenige slechts
in enkele zeer ondergeschikte geloofspunten daarvan
verschilden. Als men evenwel op de naburige lan-
den het oog slaat, en ziet hoe daar zij, die van
de katholijke kerk waren afgeweken, mishandeld,
uitgedreven, gevangen of gedood werden, is de
stelling niet gewaagd, dat de Republiek, hoezeer
in \'t algemeen de openbare godsdienstoefening
van andersdenkenden niet toelatende, geen den
minsten gewetensdwang heeft uitgeoefend Voor
het tegenwoordige doel zal het genoegzaam zijn

® Paulus, a. w. II, 236; da costa , Ophelderingen aangaande
de rechtspleging van Oldenharneveld,
Rott. 1825, bl, 57; Kerkelijk
Placaatboek, bijeengebragt door
n, wiltens en vervolgd door
Mr, p,
scheltus, j. w. te water en anderen, \'s Hage I72I-
1807, 5 D. I, 2.

® Kerkelijk Placaatb. I, 6; glasius, Gesch. der Chr. Kerk vóór
de Herv.
III, 501.

Reeds in 1583 bij de opdragt der grafelijkheid aan Wil-
lem
I was het denkbeeld van een heerschende godsdienst geheel
in de gemoederen. Omtrent den Prins wordt in Art. 16 gezegd :
// Hij zal de ware Christelijke gereformeerde religie
alleen handha-
ven.\'"
Kluit, Historie der Holl. Staatsregering, I, 339.

" h. j. roijaards, Hedendaagsch Kerkregt hij de Hervormden
in Nederland,
Utr. 1834, 2 D. I, 213 en 216.

\' ^ Door brandt, ypey cu dermout, glasius als algemeene ,
doorloopende werken.

Voor de Israëlieten was uitzondering, doorgaans ook voor
de Lutherschen.

Bachiene, a. w. I, 7; Tegenw. Staat der Ver, Ned. I, 15,
door j.
wagenaar geschreven. „ Onze hooge overheidzegt
deze, n merkt het regt over \'t Geweten wysselyk aan, als een
Eegtj dat Gode alleen toekomt."

-ocr page 379-

de vraag te beantwoorden: welke was de inrigting
van het kerkgenootschap der Gereformeerden, zoo
in den vroegeren als in den tegenwoordigen tijd?

Zij was repnblikeinsch en wel eene vertegenwoor-
digende democratie. Haar karakter was de synodaal-
inrigting en het vertegenwoordigend kerkbestuur.
Iedere Provincie had namelijk hare Synode, gelijk
in \'t politieke ieder Gewest zijne Staten had. Maar
deze zeven kerkelijke Republieken waren niet ver-
bonden door een ligchaam van afgevaardigden uit
iedere Synode, als in den Staat de Provinciën het
waren door de Staten Generaal. Iedere Provincie
vormde alzoo een afzonderlijke kerkelijke republiek.
De eenige band was dat, hoezeer dit niet algemeen
was, deputatien van verschillende Synoden, op de
provinciale synodale vergaderingen werden gezon-
den Deze kerkvorm der Gereformeerden, die
van 1588 tot 1816 stand hield, wensch ik in
eenige hoofdtrekken te doen kennen.

De republikeinsche vormen bij onze Staatskerk zijn
reeds zeer in \'t oogvallend door het volslagen ge-
mis van hiërarchie. Terwijl de katholijke kerk
tweederlei stand kent, dien van geestelijken en le-
ken, waarvan de eersten de priesters der Godsdienst
zijn, in verschillende rangen verdeeld van Kardinaal
en Aartsbisschop tot Diaken, bleef het beginsel van
volle gelijkheid bij de Gereformeerden in ons
Vaderland heerschen, zoodat men wel kerkelijken,
maar geen geestelijken kende en de uitdrukking gees-
telijke stand onjuist is ^ „De leeraars zijn broeders,
die in een evengelijk gezag tot elkander staan;
geen rang, den een boven den ander hebbende, dan
dien, welken de jaren van ouderdom in de dienst,
hun geven," gelijk een man, die onder de Staatskerk
leefde het omschrijft ^

De opleiding tot de predikdienst geschiedde in
het Staten-Gollegie te Leiden en aan de vijf toen
bestaande Akademien: Leiden, Utrecht, Harderwijk,
Franeker en Groningen, door zeventien Hoogleer-
aren, meest allen tevens predikanten, welke inrig-
tingen de behulpselen der Kercke" genoemd wer-
den. Het getal der predikanten verschilde weinig
van het tegenwoordige, als zijnde omtrent 1570*.
De Kerk was in vele opzigten het evenbeeld van
den Staat ook door het verschil van vormen. Zoo
was de beroepingswijze der leeraren zeer onder-
scheiden.

Hier waren het de kerkeraden alleen, elders in
vereeniging met de mansledematen. Ginds was
aan de bezitters van heerlijkheden het jus patro-
natus opgedragen, waardoor zij het regt hadden
een leeraar ter beroeping aan den kerkeraad voor
te stellen, het regt van collatie genaamd ^ In
sommige steden waren geheel bijzondere bepalingen.
In Dordrecht b. v. benoemde de Regering vier
Heeren, benevens twee predikanten en twee ouder-

» Roijaards, Eedend. kerkregt, I, 49, vgg.
^ RoiJ
aards, Eedend. kerkregt, II, 3 vgg.

Bachiene , a. w. I, 8.
4 De
Teg. Staat der V. N. I, 35, noemt 1570 met de Hoog-
duitsclie en Engelsche. Volgens de
Beknopte Beschriping der Ver.
Ned.
(1773) bl. 93, Avas hun getal 1590.
® Bachiene, a. v;. I, 11.

lingen, daarom Collegium mixtum geheten, dat de
beroeping deed. Op eenige dorpen was het de ge-
meente, die bi) meerderheid van stemmen de
predikantskeuze deed. De beroepingen geschiedden
steeds „onder approbatie van den WelEdelen Acht-
baren Magistraat," behalve in Zeeland, waar de
politieke overheden medeleden der Vergadering wa-
ren, die beriep, en dan Collegium qualificatum heette.
Vele verschillende manieren van beroeping zouden
nog kunnen worden bijgebragt. Het zij genoeg nog
op die te \'s Hage als een der omslagtigste te wijzen.
De kerkeraad begon met verzoek aan het Kollegie
der Edelmogende Heeren van de Societeit om toe-
reiking der penningen ten behoeve van den te
beroepen Leeraar. Dat Kollegie bestond uit twee
raadsheeren van den Hoogen Kaad, twee reken-
meesters der grafelijke domeinen, een burgemeester,
twee vroedschappen en een schepen uit
\'s Hage. Nu
vroeg de kerkeraad handopening van
\'t Hof van
Holland en van Burgemeesteren van \'s Hage. Deze
verkregen zijnde maakt hij een negen- en dan een
drietal, waaruit het beroep geschiedt, dat door het
Hof en Burgemeesteren moet worden goedgekeurd
De hoegrootheid der karige predikants-bezoldigingen
was, ook wat den vorm der uitbetaling betreft,
zeer ongelijk. De geschiedschrijver van Aitzema
oordeelde die zoo gering, dat het scheen „ of men
de kerke weder onder de tijden der vervolginghe
wilde stellen." In 1580, berigt hij verder, „had
een predikant te Leyden slechts ƒ 300 en ƒ 30 voor
huishuur." Op de dorpen is het doorgaans ƒ 500."
En nu berekent hij, hoe een predikant jaarlijks
/ 547 noodig heeft, en hij trekt er deze slotsom
uit: „Als een predikant met sijn huysvrou alleen
so veel noodtsaekelijck van doen heeft, hoe bekom-
mert dat die moeten leven, die belast sijn met
veel kinderen, en anders geen middelen van haer
selfs hebben."

Het grootste deel der traktementen werd betaald
van Landswege uit de geconfiskeerde geestelijke
goederen, waarbij dan nog iets gevoegd werd door
het stads- of dorpsbestuur. In de 18® eeuw was
het b. V. te \'s Hage ƒ1200 van \'t Land; van gecom-
mitteerde raden
f400; van \'t Kollegie der Societeit
ƒ300; van Burgemeesters ƒ 100, te zamen ƒ 2000.
Te Nijmegen was het / 950 en vrije woning of
vergoeding a ƒ210, en ƒ50 voor „eene vriendelijke
nieuwjaarsgift" en vrijdom van accijnsen behalve
die op \'t gemaal. Te Leeuwarden ƒ1100, betaald
door den ontvanger der geestelijke goederen, ƒ 100
voor diensten aan ter dood veroordeelde misdadi-
gers. Deze ƒ100 werden onder den naam van turf-
geld ten kantore der consumtie door den landsont-
vanger voldaan. Voor het inzegenen van den
jaarlijkschen landdag werd ƒ 50 aan den predikant
gegeven. In \'s Hertogenbosch was het jaargeld
ƒ 1300, doch zoo er een Emeritus was, genoot de
jongste predikant slechts ƒ800; reden waarom het
overlijden van den Emeritus hem eenigzins welkom
moest zijn. In Rotterdam werd het traktement k
ƒ1800 gedeeltelijk door \'t Land, gedeeltelijk door
de Stad voldaan. Twee der predikanten, die de

» Bachiene, a. w. II, 9, 129, 141; III, 6,

P

-ocr page 380-

4

professorale waardigheid bekleedden, genoten eenige
verhooging. Men ziet, dat in de steden de positie
der Predikanten dragelijk was, als men haar met
die op de dorpen vergelijkt.

Wat de Kerkelijke verdeeling aangaat, waren,
gelijk thans nog, verschillende Gemeenten met
elkander in één Ring bijeengevoegd, eenige Ringen
in ééne Klasse, terwijl deze hare afgevaardigden
(gecommitteerden) naar de Synode zonden, welke
die harer Provincie was, behalve dat eenige Klassen
uit de Generaliteit onderhoorig waren aan de Synode
der naastbijgelegen Provincie \\

Het denkbeeld om in eene Nationale Synode de
provinciale te vereenigen, lag in \'t laatst der eeuw
wel in de bedoeling doch zij werd niet verwe-
zentlijkt. De eenige Nationale Synode was die van
Dordrecht in 1618, die tevens de laatste onder de
Republiek was.

Men telde negen zoodanige Synoden in ons
Vaderland; twee meer derhalve dan er Provinciën
waren, daar Drenthe er bij te voegen is en Holland
in twee deelen gesplitst was. Men ziet die verdee-
ling op het carton in den regterbenedenhoek dezer
veertiende Kaart. De noordelijkste Synoden hebben
daar de gewone provinciale grenzen. Het is niet
alzoo met die van Noord- en Zuidholland, wier
grenzen niet overeenkomen met het Noorder- en
Zuiderkwartier der Provincie Holland, evenmin als
met Zeeland en Gelderland, die gedeelten der Gene-
raliteit onder zich hebben

Die Synoden vergaderden jaarlijks op vaste tijden,
welke voor de onderscheidene Provinciën verschillend
waren, nadat zij de vergunning daartoe van de
Staten der Provinciën hadden aangevraagd. In
Zeeland evenwel heeft de Synode den naam van
Coetus en vergadert slechts om gewigtige redenen
alleen op aanschrijving der Staten van dat Gewest,
Zij bestonden uit afgevaardigden der Klassen, Ook
daarin zoekt men vergeefs naar eenstemmigheid.
Doorgaans waren het twee of drie predikanten en
een of twee ouderlingen uit iedere Klasse; in de
Groningsche Synode is er slechts één ouderling,
enkel uit de Klasse van Groningen en in Drenthe
werden geene ouderlingen gedeputeerd.

Op die jaarvergaderingen zonden de Staten der
Provinciën, waar de Synode gehouden werd, afge-
vaardigden om op het verhandelde acht te geven.
Commissarissen Politiek geheten ^ opdat alles met
orde en vreedzaam mogt geschieden en niets te-
gen het belang van den Staat worden vastgesteld.
Getal en waardigheid waren echter niet dezelfde.
In Gelderland twee Raden uit het Hof en twee
Burgemeesteren; in Zuidholland een Raadsheer uit
den Hoogen raad en een Burgemeester der synodale
stad; in Vriesland twee leden, gelijk men sprak.

\' Bachiene, I, 13.

^ Te Emden werd in 1571 zelfs bepaald: //Voorder sal men
alle twee jaren eens een algemeene versamelinge aller Nederlandsche
Kercken honden."
Eoijaaeds , Kerkregt, I, 53.

3 Het Carton stelt de verdeeling slechts in \'t algemeen voor,
en is gevolgd naar de
Algemeene Kaarte der Nederlandsche Repu-
bliek, verdeeld naar derzelver Kerkelijk Bestuur
door w. a. bachiene,
in het eerste stuk zijner Ke^-kelijke Geograpliie,

^ Pestel, Commentarii de Rep. Bat. Ed. 1795, I, 413 sq.

4

uit het ,/illustre Kollegie der Edelmogende Heeren
gedeputeerde Staaten," in Overijssel een uit de
Ridderschap en een Burgemeester; in Utrecht een
u.it elk der drie „Orders of Staaten," Geestelijkheid,
Ridderschap en Steden In het min aanzienlijke
en zoo schaars bevolkte Drenthe kwamen de meeste
namelijk acht, aldaar Politici genoemd Die
Commissarissen Politiek lieten hun invloed soms
sterk gelden. Voegt men hierbij die van den
Magistraat op de benoeming der predikanten, als
hij met zijn veto tusschen beide trad, dan mag men
het gezag van den Staat op de Kerk zeer groot
noemen

Over elk dezer Synoden moge een kort woord
volstaan. De eerste in rang is

1°. De Geldersche Synode, waaronder negen
klassen ressorteren; vergaderende te Arnhem, Nij-
megen, Zutphen of Harderwijk bij ongelijke toer-
beurten in Augustus gedurende 10 of 12 dagen,
waarvan de vacantiedagen: Zaturdag, Zondag en
Maandag echter afgingen. Zij bestond uit omtrent
55 personen. De zittingen waren alzoo in slechts
enkele der stemhebbende steden, terwijl nimmer in
de steden der Generaliteit werd vergaderd. De drie
klassen aldaar waren die van \'s Hertogenbosch, van
Peel- en Kempenland en van Maastricht en de
landen van Overmaas, welke eerst naarmate die
streken door onze wapenen veroverd werden, aan
de Geldersche Synode waren toegevoegd.

Het gebied dier Synode week dus aanmerkelijk
van het politieke af, daar zij de geheele oostelijke
helft van Braband en de gebrokkelde landen van
Overmaas onder haar bestuur had

2°. De Zuidhollandsche Synode heeft elf
klassen onder zich en vergadert jaarlijks in Julij
gedurende twee weken, met zeer ongelijke afwisse-
ling in de stemhebbende steden volgens haren
politieken rang en ook in die, welke geen stem in
Staat hebben, als: Buren, Leerdam, en in Breda
buiten de Provincie gelegen. Dubbel afwijkend dus
van \'t geen in Gelderland plaats vond, waar enkel
in sommige der stemhebbende steden werd vergaderd
en nooit in eenige stad der Generaliteit. De toer-
beurten waren zoo ongelijk, dat terwijl \'s Hage om
de elf jaren, Buren slechts om \'t drie en veertigste
jaar de Synode in haar midden had. De vergade-
ring telde omtrent 58 personen.

Het grondgebied dezer Synode was insgelijks zeer
afwijkend van de politieke grens. Terwijl het
Noorder- van het Zuiderkwartier bij \'t IJ geschei-
den werd strekte de Zuidhollandsche Synode slechts
tot over een klein gedeelte der Haarlemmermeer en
had ook Kuilenburg en Buren en een groot deel
van westelijk Braband onder zich.

3°. De Noordhollandsche Synode heeft zes
klassen en begint hare jaarvergadering in \'t laatst
van Julij gedurende tien dagen en wel alleen, an-

® Beschr. der zesde Kaart, bl. 16.
6
Teg. Staat der F. N. I, 34.

\'\' h. m. c. van oosterzee, de NederlandscJie Hervormde Kerk
in hare inrigting en bestuur,
Schied. 1861. bl. 40.

8 Zie op de zesde Kaart, het Carton getiteld : Be bezittingen
der Republiek aan de Bovenmaas.
» Zie de vijfde Kaart.

-ocr page 381-

381

ders dan in Zuidholland, in de steden die stem
in Staat hebben. Zoo er meerdere stemhebbende
steden in ééne klasse zijn gelegen, dan steeds in
die, welke de eerste in politieken rang is. Daar
b. V. Enkhuizen en Medenblik tot dezelfde klasse
behooren is de vergaderplaats nooit in Medenblik als
lager in rang dan Enkhuizen. De toerbeurten
volgen hier geregeld om de zes jaar. 35 perso-
nen telt deze Synode. Hetgeen van \'t Zuider-
kwartier is afgegaan is bij \'t Noordelijke gevoegd;
van daar, dat Haarlem en Amsterdam, die tot het
Zuiderkwartier in \'t politieke werden gerekend, on-
der de Noordhollandsche Synode zijn, gelijk ook
Amstelland en Gooiland met de stedeu Muiden en
Naarden.

Bij de verdeeling tusschen deze twee laatstge-
noemde Synoden werd de politieke grens niet ge-
volgd, omdat van de 17 klassen van geheel Holland,
het Noorderkwartier slechts 4 en het Zuider 17
klassen onder zich zou gehad hebben. Het verdient
opmerking, dat die naam van Noord- en Zuid-
holland, die in \'t wereldlijke eerst in 1840 w^erd
gegeven \\ in \'t kerkelijke dus meer dan twee
eeuwen vroeger bestond. Van een

4". Zeeuwsche Synode kunnen wij niet spre-
ken. In de eerste tijden na de Reformatie werden
er in Middelburg, Goes enz. Synoden gehouden;
de eerste in 1593, de laatste in 1638. Verschillende
dier vergaderingen waren echter niet in bijzijn van
Gemagtigden der Staten van Zeeland gehouden en
erlangden daarom van Staatswege geene goedkeuring.
Men kende een zoogenoemden Goetus, bestaande uit
tw^ee gecommitteerde Raden (gedeputeerde Staten) en
twee predikanten uit elk der vier klassen van
Zeeland en zonder ouderlingen. De Coetus, welke
even als Drenthe geen zoogenaamde correspondentie
met de Synoden der andere Provinciën had, ver-
gaderde echter zeer zelden en alleen bij dringende
noodzakelijkheid, zoo gezegd wordt „ om de zware
onkosten." Hij was eigenlijk een hof van appèl van
de bovengemelde Collegia Qualificata. Twee der
vier klassen van Zeeland strekten zich uit over \'t
geen politiek daaronder niet behoorde, te weten.
Staatsvlaanderen en het Markgraafschap van Bergen
op Zoom^.

5°. De Utrechtsche Synode heeft drie klassen,
die dus in verdeeling verschillen met de vier kwar-
tieren waarin de Provincie was verdeeld Zij telt
25 leden. De vergadering wordt enkel in de stad
Utrecht gehouden gedurende slechts vier dagen in
September. De omvang der Synode komt overigens,
gelijk de vier volgende, met de politieke grens
overeen.

6°. De Eriessche of Frieslandsche Synode
heeft zes klassen en bestaat uit 33 personen. Die
klassen verschillen geheel van de politieke verdee-
ling in drie kwartieren Zij vergaderde omtrent
Pinksteren in een der zeven stemhebbende steden
en in Heerenveen, dat geen stem in staat had,
doch niet naar den politieken rang. In dezen was
b. v. Bolsward de tweede ^; in \'t kerkelijke de
vierde. Anders dus als in Zuid- en Noordholland.
In vier der stemhebbende steden werd niet verga-
derd. Als eene bijzonderheid dient vermeld, dat,
hoezeer men in andere Provinciën de klassen buiten
de politieke grens uitstrekte, het eiland Ameland,
als zijnde afzonderlijke Heerlijkheid niet bij de
Friessche Synode werd gerekend, maar de twee
predikanten, die door den Heer werden aangesteld,
geheel op zich zeiven stonden.

F

7°. De Overijsselsche Synode heeft vier
klassen, niets gemeen hebbende met de drie hoofd-
afdeelingen in \'t politieke: Salland, Twenthe en Vol-
lenhove. Zij telt 34 personen en vergadert na
Pinksteren gedurende vier dagen in vijf verschillende
steden, naar geregelde beurten volgens den politie-
ken rang, hoezeer een enkele stemhebbende stad:
Hasselt uitgesloten is, en Vollenhove, hoewel niet
stemmender bij is opgenomen.

8. De Synode van Stad en Lande heeft
zeven klassen onder zich, wier begrenzing van de
vijf wereldlijke kwartieren afwijkt Zij telt 32 leden
en vergadert omstreeks Hemelvaartsdag gedurende
4 dagen in Groningen of Appingadam. Vóór 1602
kwam zij ook op andere plaatsen als: Loppersum
bijeen. Een der Hoogleeraren in de godgeleerdheid
uit Groningen wordt steeds bij de zittingen genoo-
digd ; vroeger enkel als de Synode aldaar vergaderde,
sedert ook al is zij te Appingadam. In Utrecht
had iets dergelijks niet plaats

9°. De Synode van Drenthe heeft drie klas-
sen, niets gemeens hebbende met de zes Dingspelen
van Zuideveld enz. ® Zij vergadert slechts om het
derde jaar in Assen. Dat Landschap in alles zoo
exceptioneel was het ook in \'t kerkelijke. Wij zagen
reeds, dat, terwijl elders doorgaans twee Commis-
sarissen Politiek werden gezonden, hier de Lands-
regering er acht zond, aan \'t hoofd waarvan de
Stadhouder of zijn gemagtigde was. Zij bestond uit
slechts 12 kerkelijke personen. Korrespondentie met
andere Synoden hield zij niet en was dus, als \'t
Landschap in ^t politieke, op zich zelve. Waren
er dringende zaken, zoo hield men buitengewoon
een Synodus Contracta, die evenwel grootendeels
uit politieken bestond.

Bovenstaande bijzonderheden, hoezeer niet altijd
belangrijk, heb ik aangestipt om te doen zien, dat,
gelijk in \'t politieke iedere Provincie eene studie
op zich zelve vereischt door het verschil van in-
rigtingen en vormen, het even zoo in \'t kerkelijke
is. Eenheid, gelijk wij die thans verstaan, is er
nooit in ons Gemeenehest geweest. Het waren ze-
ven souvereine Staten, het waren negen kerkelijke
Republieken, die in vele opzigten naar eigen belie-
ven handelden. Bij sommige dezer volgde men in

® Zie de vierde Kaart.
" Zie b. V. de vierde en zesde Kaart.
\' Zie de vierde Kaart.

® Het Westerkwartier, Hunsingo, Fivelingo, Oldambt en Wes-
terwolde. Zie
de Vierde Kaart.
® Zie de vierde Kaart.

-ocr page 382-

het kerkelijke de politieke verdeeling, dädr week
men er geheel van af. Hier vroeg men of een stad
stem in Staat had om haar de eer der Synodale
vergadering te gunnen, d4ar kwam dit niet in de
minste aanmerking. Een niet ongeregeld, maar
zeer bont zamenstel was de Republiek der Veree-
nigde Nederlanden zoo in \'t wereldlijke als in \'t
kerkelijke. Het gezag dier Synodale vergaderingen
was zeer groot. Zij bestuurden de belangen der
Hervormde kerk in Nederland, waakten over het
gedrag van leeraren en gemeenteleden, vonnisden,
des vereischt, beiden naar kerkelijke wetten, doch
met den Staat kwamen zij telkens in aanraking en
meestal viel er beroep van de kerkelijke vonnissen
bij de Staten der Provincie \\ zonder wier vergun-
ning geen Synode mogt vergaderen; deed zij het dan
waren al hare besluiten nietig Welk een innig
verband er tusschen Kerk en Staat bestond bleek
vooral toen wegens verschil in de leer het onge-
wone middel eener Nationale Synode in 1618 werd
gebezigd, en overbekend is welken aanmerkelijken
invloed de zoogenoemde Politieken op de beslissing
uitoefenden. Men heeft overigens de vijf quarto
deelen van het Kerkelijk Placaatboek ® slechts in te
zien. Er is daar niet slechts sprake van vergunning
tot het houden van Synoden, beroepingen van
predikanten of van kerkelijke goederen, maar van
toezigt op de drukpers, opdat geen boek gedrukt
werd ,/ dat aenliep tegen de doorgaens aengenomene
Leere en de Canones Synodi Dordracenae" 1 of streed
tegen de ware, christelijke, gereformeerde religie
van het vloeken en zweeren, ter zake waarvan in het
leger de officieren,
„voor de eerste reyze eene
maendt soldy" zouden verliezen en voor de tweede
maal „ van hare respective charges gedeporteert wor-
den", de soldaten te water en te brood werden gezet
en bij herhaling „met eene gloeijende priem door de
tonge geboort en gebannen werden," ® en voor bur-
gerlijke personen „wegens eenige vloecken of exe-
cratien tegens haer selve of hare evennaesten ver-
beurte van zes gulden voor yeder reyse, sonder
dat de kinderen daarvan sullen exempt of vry wesen."
Vooral zijn een menigte Plakaten voorhanden tegen
de Papisten, en hoe kon het anders? Het stelsel
was: dulden, tolereren, niemand om zijne gevoelens
bemoeijelijken, maar tevens uitsluiten van elke open-
bare bediening, straffen van elke daad van uiterlijke
godsdienstoefening. Het kan ons niet bevreemden,
dat vooral in den nog hagchelijken oorlogstijd, die
katholyk en spaansgezind niet onderscheidde, een
Plakaat van 1587 in 1591 gerenoveerd werd door
Maurits. Hy zegt daarin, dat te zijner kennis is
gekomen, hoe, niettegenstaande voorgaande inter-
dictie, vele personen in Hollandsche dorpen als

Wilsveen en \'s Gravesande te bedevaart gaan, en
dat „ in linnen kleederen, offerende beelden, armen
en beenen van menschen van was gemaakt, makende
ten dien einde ook eenige vergadering." Daar dit
„ notoirlijk is afgoderijworden de daders met
24 Car. guldens gestraft. ®

Meer dan een halve eeuw later, in 1654, stelde het
Hof van Holland aan de Staten der Provincie nog
onder anderen voor, dat alle plaatsen bij de Paus-
gezinden gebouwd en geapproprieerd alleen om er
conventiculen te houden, zullen moeten gesloten
worden op poene van demolitie en alleen particu-
liere oratoria zouden worden toegelaten, dat alle
Pausgezinde Hoofdofficieren, Burgemeesteren, Sche-
penen enz. zouden worden gedestitueerd. ^

In 1708 besloten de Staten van Holland tot af-
zetting van de Paapsche Burgemeester en Schepenen,
die door de Vrouw van Besoijen waren benoemd,
en het aanstellen van personen van de ware, chris-
telijke, gereformeerde religie. En zelfs in 1720
vorderden dezelfde Staten, dat een te Zevenbergen
nieuw gebouwde Paapsche kerk „met groote kerck-
lighten" door den Roomschen Priester, binnen een
maand op zijne kosten zoude moeten worden afge-
broken, met verlof om op den grond daar de
oude had gestaan, weder een nieuwe houten schuur
ten dienste zijner gemeente te maken. "

De Generaliteit is vooral het onderwerp der
Plakaten en Resolutiën. De Katholijken waren er
vele, de Protestanten uiterst weinige. Het spreekt
van zelf, dat dddr de meeste botsingen moes-
ten ontstaan en daar het meest gewaakt werd om
de „ Paapsche stoutigheden" te weren. Zonder
deernis handelden de Staten Generaal aldaar, „waar
de Hervormde Kerk minder voor Evangelieprediking
dan voor plakaten tegen onderwerpelingen gezorgd
had."

In 1655 bepaalden zij dat geen Paapsche
schoolmeesters in de Generaliteit school zouden
mogen houden; zelfs zal enkel lezen en schrijven
leeren door Pausgezinden verboden zijn. In dien
toestand en gesterkt door hun groot aantal, kwa-
men de bewoners menigmaal in verzet, hetgeen dan
met geweld gestuit moest worden. Zoo hadden te
Deurne in 1735 eenige jongens „ gedurende de pre-
dicatie van Gods woord" gerucht en geraas gemaakt.
De Pastoor, de Kapellaan en de bedienden van de
„ Roomsche Kerkhuizen" werden op het regthuis
ontboden tot betuiging van leedwezen, en geldboete
werd bedreigd tegen herhaling. In 1751 waren
„ insolentiën" gepleegd te Schijndel „jegens den
gereformeerden predikant, schoolmeester en andere
gereformeerden" zonder dat de Quartierschout die
zaak behoorlijk had onderzocht; hem werd gelast
nadere informatiën in te winnen

Erger was het, indien, \'t geen niet zeldzaam
was, de roomschgezinden „ kinderen tot het Paus-

8 Kerk. Plb. I, 519.
« Kerk. Plb. I, 598, vgg.
Kerk. Plb. I, 656,
Kerk. Plb. I, 665.

Groen v. prinsterer, mor de ges. d. Vad. II, 1102.

>3 Kerk. Plb. I, 453.

Kerk. Plb. IV, 469, vgg.

1 \' Roijaakds, Kerleregt, I, 83.

Pestei, Comn. de R. Bat. I, 412 et 436.
» Zie Aant. 2 op blz. 8.

« Kerkelijk Placb. I, 386, van \'tjaar 1675.

-ocr page 383-

dom wilden verleiden" ook door wegvoering. Toen
dit in 1743 te Nuland in de Meijeri] plaats vond
werd den Priester aangezegd de kinderen binnen
veertien dagen terug te geven; zoo niet zou zijn
kerk gesloten worden. In de zoogenaamde Landen
van Overmaas en de Barrièresteden ^ minder onder
het bereik, was het niet beter. In 1736 was uit
den Lande van Montfoort, territoir van den Staat
eene aanzienlijke vrouw gewelddadig door den Bis-
schop van Roermond weggevoerd. Daar de Staten
Generaal niets tegen dezen Prelaat, als buiten hun
grondgebied, konden ondernemen, werden zijne
goederen en renten, die op ons territoir lagen,
gesaissiseerd met bedreiging, dat de kerken in den
Bosch, u waar de roomschgezinden onder conniventie
haren godsdienst Oefenden", en tot de zending des
Bisschops behoorden, gesloten zouden worden
In \'t zelfde jaar 1736 beklaagde zich de Aartsher-
togin Gouvernante van de Oostenrijksche Neder-
landen, dat de Gouverneur der Barrièrestad Namen
zekere vrouw niet aan den Magistraat had willen
overleveren, daar zij tot de hervormde gezindte was
overgegaan, waardoor een oploop was ontstaan en
de glazen bij den predikant waren ingeslagen. De
Staten Generaal beriepen zich op het Barrière-
tractaat, waarbij vrije oefening der gereformeerde
religie was toegestaan binnen Namen en appro-
beerden de conduite van den Gouverneur" 1

Men ziet, dat niet slechts in de eerste tijden der
Republiek, maar nog in de 18«^® eeuw de moeije-
lijke verhouding tusschen de Katholijken en ons
Gouvernement bleef bestaan.

Die toestand zou echter w^eldra worden veranderd,
en hoezeer ieder welgezinde die verandering nu
toejuicht, zou zij voor de Heerschende Kerk niet
dan nadeelig zijn. Zij alleen had te verliezen, elke
andere gezindte niet dan te winnen. ® Eensklaps
en als bij tooverslag verdween de Staatskerk. Had-
den de Staten van Holland nog in tlunij 1794 een
Resolutie uitgevaardigd, waarbij zij de inhaling der
nieuw beroepen predikanten en schoolmeesters //door
eereboogen, kroonen en andere ongepaste vercier-
selen" verboden, „ daar de ingehaalden verpligt
waren door ruime vereeringen de kosten te ver-
goeden," ® reeds den Maart 1795 abrogeerden
dezelfde Staten een vroegere Resolutie \\ waarbij de
huwelijken tusschen Roomschen en Gereformeerden
zooveel mogelijk werden tegengegaan, en op 30
April stelden de Staten Generaal alle poenale wetten
f! ten regarde van dergelijke huwelijken vroeger
gepromulgeerdbuiten werking. ®

Zeer spoedig trad de denkwijze omtrent de
verhouding tusschen Kerk en Staat in het volle
licht. „ De Kerk" zoo sprak een Volksvertegen-

\' Zie het Carton : de Zuidelijke \'Nederlanden op de zesde Kaart.
Zie \'t Carton: de bezittingen aan de Bovenmaas op dezelfde
Kaart.

^ Kerk. Plb. IV, 500, vgg.
^ Kerk. Plh. IV, 503, vgg.

* Glasiüs , Gesch. d. Chr. K. vóór de Herv. III, 9.
" Kerk. Plb. V, 533.
\' Van 24 Januarij 1755.

8 Kerk. m. V, 506, 584.

woordiger ter Nationale Vergadering ,/ heeft niets
gemeens met den Staat." Een bededag wilde hij,
de voormalige kerkleeraar, echter behouden hebben,
rr want" voegde hij er bij i, daar waar Godsdienst
het geluk der Maatschappij is, behoort er een be-
paalde tijd voor het geheele Volk van Nederland
te worden afgezonderd om den Gever alles goeds
zijn zegen over de verrigtingen en besluiten der
Vergadering eenpariglijk af te smeeken."

Een ander^^ oordeelde, dat de slapende Hydra
der godsdiensttwisten hierdoor werd opgewekt.
Hem kwam voor den geest, dat er een heerschende
Godsdienst in Nederland bestaan had, voornamelijk
op den Dordschen Doele in 1619 vastgesteld en die
door de Algemeene Staten werd bestuurd en ge-
handhaafd. Geen bededag dus. Een derde" wilde
een Commissie benoemen „ tot onderzoek of de
Nationale Vergadering zich op eene directe wijze
met de Godsdienst zou bemoeijen en stelde voor
om, zoo lang er geene vaste grondslagen waren
gelegd, de Godsdienst, evenmin als Koophandel
en Fabrieken, zonder opzigt te laten." Daar men
nu een Commissie wilde uit leden van onderschei-
dene godsdienstige gevoelens, en een der leden
riep, dat hij hier geene onderscheidene gezindten
kende, ging men over tot de orde van den dag.

Intusschen had een der Representanten^®; zonderling
genoeg, ter gelegenheid der discussiën over de
vrijwillige burgerwapening, uit aanmerking, dat
zoolang de Vrijheid ons door de vrije Franschen
aangebragt niet onder ons woonde, geen burger de
wapenen zoude aangorden, voorgesteld om te decre-
teren, dat er in dit vrije Nederland geene Heer-
schende Godsdienst meer zoude zijn; want dat de
bron der Vrijheid niet aanwezig was, zoolang het
eene godsdienstige genootschap over het andere
heerschte. Zeer bragt het voorstel, hoe vreemd
ook geformuleerd, de gemoederen in beweging. De
gelegenheid werd aangegrepen om in sterke bewoor-
dingen het hart te luchten over de Staatskerk „als
een gedrochtelijk voortbrengsel van geweld en over-
heersching, de heillooze en wel eenige bron van
verdeeldheid, mistrouwen, twist en liefdeloosheid.
Of moest zelfs een brave Gereformeerde niet bloozen
van schaamte en verontwaardiging, wanneer hij in
een Meijereisch dorp komende bijna niets ziet dan
hutten van leem en daaronder een trotsch, prachtig
predikantshuis, opgebouwd en onderhouden ten
koste der arme en behoeftige hutbewoners, die allen
van de roomsch katholijke Godsdienst zijn." „ In
welk een akelige omstandigheid" liet zich een ander
hooren „waren niet de Leden van de roomsche kerk
bij de Hervorming in dit land? Wierden zij niet
van alles, waaruit zij hunne Kerken, Godshuizen
en Priesters onderhielden op eenmaal beroofd?"

Sommigen zagen met schroom de gevolgen der
afscheiding te gemoet en meenden, dat effectivelijk

® De Burger y. van hamelsveld, op 7 Maart 1796. Dagv. I, 31.

J. A. KRIEGEll.

Evers, Dagv. I, 40.

Ploos van amstel op 23 Mei 1796. Bagv. I, 653.
GüljÉ
, Representant uit Braband. Bagv. II, 393,
Middbeigh
uit Holland. Bagv. II, 408.

-ocr page 384-

nooit eene heerschende Kerk in ons land bestaan
had dan in de hiërarchische verbeelding van eenige
onredelijke Zeloten; dat het voorregt alleen Gere-
formeerden als ambtenaren te benoemen reeds facto
geaimulleerd was; dat men met het zoo teedere
punt van de Godsdienst niet te voorzigtig kon
omgaan en men \'t vuur onder de assche behoorde
te bewaren ^ Zij oordeelden, dat de zucht voor
de ware vrijheid hier moest zwichten voor de in-
spanning aller fanatische krachten, en men de
Gereformeerden eensklaps van hun nog possederend
regt wilde ontzetten dat hier een langzame en
rijpe overdenking werd gevorderd en deze groote
zaak niet door één Decreet tot stand gebragt kon
worden De raadplegingen duurden bijna onafge-
broken en zelfs in nachtzittingen van 19 Julij tot
het begin van Augustus 1796. De groote meerder-
heid was gunstig aan het voorstel, en op 5 Augus-
tus werd een Decreet genomen, waarvan de hoofd-
inhoud was: Geen heerschende Kerk wordt in
Nederland meer geduld; alle Plakaten der gewezen
Staten Generaal hiertoe betrekkelijk worden vernie-
tigd; geen leeraren zullen zich in ^t openbaar met
eenig onderscheidingsteeken mogen vertoonen; gods-
dienstige plegtigheden blijven binnen de muren der
bedehuizen; geen klokkengelui meer ter aankon-
diging der Godsdienstoefeningen. Êen Commissie
werd benoemd om rapport te doen over de uit-
voering \\ Op 18 Augustus werd het nemen van
dit Decreet afgekondigd bij Proclamatie, waarin tot
geruststelling gezegd w^erd, dat de geconstitueerde
magten in de onderscheidene Gewesten w^aren aan-
gespoord, alles, inzonderheid de betaling der Hoog-
leeraars , Kerkleeraars en andere beambten der
gewezene heerschende Kerk, op den ouden voet te
laten, tot de gansche zaak geregeld zoude zijn
Dit bewaarde ten minste voor hevige schokken en
verwarring. Met verlangen zag men eene Constitutie
te gemoet, die, na verwerping der eerst aangebodene,
op 23 April 1798 werd aangenomen Streng
schenen hare bepalingen omtrent de inkomsten tot
nu toe door de voormaals heerschende Kerk genoten.
Het was als of de ruim 1500 leeraars geheel van
hunne inkomsten verstoken werden, en aan onmid-
dellijk gebrek blootgesteld waren; want Art. 21 \'\'
zeide: „ Elk Kerkgenootschap zorgt voor het on-
derhoud van zijnen Eerdienst, deszelfs Bedienaaren
en Gestigten." Echter waren er „ Additioneele
Artikelen," die groote verzachting aanbragten. In
het eerste daarvan wordt gelezen, „dat de Gemeen-
ten der voormaals Heerschende Kerk gediiurende de
eerstkoomende drie jaaren de gewoone Tractemen-
ten van derzelver Leeraren en Hoogleeraren zouden
blijven genieten bij wijze van Pensioen uit \'s Lands Kas."

\' Paulus bosveld, Predikant te Dordrecht. Dagv. II, 390.

2 Brand, Bagv. II, 423.

® Kantelaar, Bagv. II, 428.

* Bagv. I, 554 (lees : 544).

\' De Proclamatie Bagv. II, 650 of Kerh. Plb. V, 581 en af-
zonderlijk ter \'s Lands drukkerij 1796.

® Beschrijving der zevende Kaart, bl.- 8 en 10.

\' Namelijk der bnrgerlijke en staatkundige grondregels" in
de // Algemeene Beginselen," die we nu Inleiding op de grondwet
zouden noemen, en uit niet minder dan 72 artikelen bestonden.

Opmerkelijk is het, hoe men telkens een eindre-
geling verschoof. Want, toen, na slechts driejaren
levens dezer Constitutie, een nieuwe in 1801 werd
ingevoerd ® las men alweder, in Art. 12, dat van
ieder ingeschreven Lid bij een Kerkgenootschap een
jaarlijksche som, bij de wet vast te stellen, zou
worden gevorderd „ tot onderhoud van deszelfs
Dienaren en eigendommen." De verzachting volgde
weder in Art. 14 daar, tot dat Art. 12 in werking
zoude zijn, „de Hoogleeraren, Leeraren en Kerke-
lijke Bedienden der voormaals bevoorrechte Kerk
hunne Tractementen of Pensioenen zouden blijven
genieten." Alles bleef dus eigenlijk in statu quo.
Het niet dragen van kerkelijk gewaad buiten het
Kerkgebouw, bij de eerste Constitutie gehandhaafd,
werd in die van 1801 niet gevonden. Ook het
klokkenluiden werd niet meer verboden en ieder
Kerkgenootschap bleef, volgens Art. 13, „onherroe-
pelijk in het bezit van hetgeen met den aanvang
dezer Eeuw door hetzelve werd bezeten."

Bij de alweder nieuwe Staatsregeling van 1805 ®
was nog wel de stelregel: „ Er is geen Heerschende
Kerk" uitgesproken^® maar aan den Raadpensionaris
was een uitgestrekte magt ook in Kerkelijke zaken
overgelatendie daarvan gebruik maakte om de
betrekking tusschen Kerk en Staat weder aan te
knoopen, zoodat goedkeuring werd verleend aan de
Kerkelijke reglementen en zelfs de Coetus van
Zeeland vrijheid verkreeg om den naam van Synode
aan te nemen Een jaar slechts na hare geboorte
bezweek ook deze Staatsregeling De geest echter
bleef leven, w^ant in Art. 1, Afd. 1 der Constitu-
tionele wetten van 1806 werd de Constitutie van
1805 in haar geheel bewaard, behalve de noodige
wijzigingen wegens den veranderden regerings-
vorm ^^ Gelijke bescherming werd overigens aan
„ alle de Godsdiensten, welke in den Staat worden
uitgeoefend", verleend De Koning beloofde dat
plegtig volgens den hem voorgeschreven eed
Die belofte heeft de welmeenende Vorst naar ver-
mogen gehouden. Dat hij, bijzonder in het Depar-
tement Brab and, kerken bij de weinige Gereformeerden
in gebruik aan de talrijke Katholijken deed afstaan,
was voorzeker geen bewijs van onverdraagzaamheid
des roomschgezinden Konings. Ook de zoo gewigtige
finantiële questie werd bij Koninklijk Besluit van 2
Augustus 1808 dus geregeld, dat de betaling der
predikanten uit \'s rijks schatkist zoude geschieden,
hoezeer andere betalingen ten laste der Kerkelijke
gemeenten kwamen, en de vroeger toegestane gelden
voor de kosten der Synode werden ingetrokken^\'\'.
Na de inlijving in het Fransche Keizerrijk werd

-ocr page 385-

9

er echter voor de Eeredienst niets op het budget
gebragt en volslagen armoede werd het deel veler
kerkelijken Dit alles had echter geen invloed op
den uitwendigen kerkvorm. Het svnodaal stelsel

o %j

was blijven bestaan, het inwendig bestuur was on-
veranderd gelaten. Aan plannen tot organisatie had
het niet ontbroken. Koning Lodewijk had daartoe
een Commissie benoemd, waarvan de Hoogleeraar
J. W. te Water aan \'t hoofd stond. Volgens
dezen zeiven ^ verwachtte men vreemde zaken in
Nederland; want v er werd overal een valsch gerucht
verspreid, dat de Commissie zou trachten eene
geheele omkeeringe in \'t Kerkbestier bij de Her-
vormden te bewerken, Bisschoppen aan te stellen,
zelfs een\' Aartsbisschop te benoemen, welke laatste
waardigheid men dwaaslijk aan mij wilde toeleggen."
Rutgers en Kist werden als Bisschoppen gedood-
verwd. De Commissie echter wel verre van dierge-
lijke ongerijmdheden voor te stellen, verklaarde
zich voor het behoud van den tegenwoordigen
vorm van beheer; alleen wenschte zij de Provinciale
Synoden door ééne Synode te vervangen. De
inlijving bij Frankrijk," zegt dezelfde Schrijver ,
,f veroorzaakte, dat het geheele werk bleef steken,
en dat de arbeid der Commissie vruchteloos \'afliep."
Bijna terstond na onze Franschwording gaf de Kei-
zer zijn wil te kennen, dat de Fransche kerkelijke
protestantsche inrigting ook hier zoude worden toe-
gepast. Jn \'t laatst van 1811 trad de Gouverneur-
Generaal, de Hertog van Plaisance ^ daarover
in onderhandeling met den Hoogleeraar te Water ^
die met drie andere kerkleeraren in commissie werd
benoemd om een plan ter organisatie der Kerk te
ontwerpen volgens de in Frankrijk bestaande wet
van 18 Germinal, jaar 10, te weten Consistoriale
Kerken. Zulk een Kerk zou er zijn, waar 6000
zielen van
\'t zelfde Kerkgenootschap waren. Vijf
der Kerken vormden den omtrek van een Synode.
Niettegenstaande de zorg der Commissie om zoovele
Predikantsplaatsen als mogelijk was te behouden,
t) zag men echter aan het slot der berekening,
dat er 300 zouden moeten wegvallen." \'\' Het Rap-
port aan den Intendant voor de binnenlandsche
zaken, den Rijksbaron d\'Alphonse, ingediend en
toegelicht door zijn Chef de division, den bekwamen
Janssen, bleef maanden lang te Parijs liggen, en
ook deze beraamde nieuwe kerkelijke inrigting kwam

H

\' Met levendige verwen is die jammerlijke toestand geschilderd
door GLASius, a. w. III, 177 vgg. naar aanleiding van een offi-
cieel rapport, in 1814 ingediend door den Commissaris der kerke-
lijke zaken
Janssen, later Secretaris-generaal en Adviseur bij het
Departement voor de Herv. Eeredienst.

\' In zijn zeer belangrijk door hem zeiven vervaardigd Levens-
berigt,
bl. 115 vgg. Leiden 1823, 400 bl. 8vo. Niet in den
handel.

Levensberigt, bl. 124.

■i Beschr. der negende Kaart, bl. 9.

* Levensberigt, bl. 127.

s De overigen waren: de Oudminister mollerus, de waalsche
Predikant
d. delpeat en de remonstrantsche m. stuart.

\' Tpey en dbrmout, Gesch. der Nederl. üerv. Kerk, Breda
1819, 4 D. IV, 511, bij wie men al wat tot deze ontworpen
organisatie behoort in \'t breede ontwikkeld vindt. Beknopter,
maar volkomen duidelijk bij
glasius a. w. III, 186, vgg.

door den val van Napoleon 1 niet tot stand
Hoe het dwangjuk, dat we achttien jaren lang ge-
torscht hadden, verbroken en de nationaliteit her-
boren werd, is vroeger gemeld

De Grondwet van 1814 beloofde veel voor de Her-
vormde Kerk, daar de Souvereine Vorst lid daarvan
zijn moest Deze gevoelde, dat een nieuwe regeling
voor de Gereformeerde Kerk noodig was. Er was geen
genoegzaam verband tusschen de verschillende Synoden;
de Leden waren te veel gebonden aan hunne last-
brieven; het was gebleken, dat de kosten der talrijke
vergaderingen zeer hoog waren. De Staatsvorm was
veranderd, en een middelpunt noodig, daar nu het Gou-
vernement met 52 Klassen onderhandelen moest; de
begrenzing kon evenmin zoo gelaten worden. Noord-
braband had geen eigene Synode; in Staatsvlaanderen
en de Landen van Overmaas was, als zooveel eerder
ingelijfd, de Fransche kerkelijke organisatie".

De nieuwe inrigting is niet van de Kerk, maar van
de Regering uitgegaan in overleg nogtans met een
consulerende Commissie ^^ Op die wijze werd het
//Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde
Kerk in het Koningrijk der Nederlanden" vastgesteld,
en is het tot 1852 blijven bestaan ^^ De kerkvorm bleef
\'tgeen zij was: republikeinsch; niet meer democratisch
evenwel, maar aristocratisch, daar, in plaats van al
de Predikanten en Ouderlingen, er nu kleinere kerke-
lijke Collegiën zijn gekomen. Zij vertegenwoordigen
de Gemeenten, die hen afzenden zonder lastbrieven.
Het synodaal stelsel is de grondslag voor het geheel.
De Kerk is haar eigen wetgeefster, maar hare veror-
deningen moeten door den Koning worden bekrachtigd.
Het Kerkbestuur wordt synodaal, provinciaal, klassi-
kaal en gewestelijk uitgeoefend (Art. 3). Aan de
Synode is het hoogste kerkelijke bestuur opgedragen
(Art. 16). Zij is zamengesteld uit afgevaardigden van
de provinciale Kerkbesturen, die ieder een lid be-
noemen. De Hoogleeraren der drie akademiën hebben
er een preadviserende stem. Eenmaal in \'t jaar ver-
gadert zij in \'s Hage in Julij. In 1827 werd een
Algemeene Synodale Commissie benoemd, drie maal
\'s jaars bijeenkomende. Zij is niet wetgevend, maar
besturend. De Leden van de Provinciale Kerkbe-
sturen worden door de klassikale ressorten benoemd:
voor elke Klassis een predikant en bij beurtwisseling
een ouderling. Zij vergaderen gewoonlijk drie maal
\'s jaars. De vergaderplaatsen zijn de hoofdsteden der
Provinciën. Voor Holland (toen nog ééne Provincie)
te \'s Hage en te Amsterdam. De kerken onder het
zelfde Provinciaal ressort worden verdeeld in Klassen ,

® Volgens mij gedane mededeeling zou een vereeniging der
Remonstranten en Gereformeerden toen gansch zoo onmogelijk niet
geacht zijn, als men heeft gemeend. Zie
glasius, a. w. III, 189.
De Keizer wenschte die ineensmelting der verschillende gezindten
zeer. Zie
Beschr. der negende Kaart, bl. 24.

® Beschr. der tiende Kaart, bl. I tot 5.

Beschr. der tiende Kaart, bl. 8, waar de overige artikelen
op de Godsdienst betrekkelijk vermeld worden.

Breeder in een Rapport van den Secretaris van Staat van
9 Oct. 1814, bij
glasius, III, 243, vgg.

Benoemd bij Kon. Besluit van 28 Mei 1815. Onder hen
waren
d. delprat, w. broes eu c. fransen van eck.

Bij Besluit van 7 Januarij 1816. Men vindt het o. a. bij
hamelsveld, Pandecten, V, 188, vgg.

XIV 2 -

-ocr page 386-

10

deze weder in Ringen (Art. 49). Er zijn 43 Klassen
in de Provinciën of Landschappen, voormaals uitge-
maakt hebbende den Staat der Vereenigde Nederlanden
(Art. 50). Ten aanzien der Zuidelijke Provinciën van
het Koningrijk, zullen in het vervolg de bepalingen
gemaakt worden, welke noodig mogten bevonden
worden (Art. 51).

In alle Gemeenten, waar de stof daartoe niet geheel
ontbreekt, zal een afzonderlijke kerkeraad zijn (Art. 54).

De werkkring van ieder dezer Besturen is in het
reglement omschreven en behoort niet te dezer plaats.

Wat de magt van den Staat betreft, hij was
minder dan onder de Republiek en bepaalde zich tot
het houden van toezigt. Dus geen gezag in de Kerk
(in sacra) maar omtrent de Kerk (circa sacra). Op
het personeel der kerkelijke vergaderingen oefende de
Koning invloed door Presidenten en Secretarissen en
zelfs bij de klassikale Besturen al de leden uit no-
minatiën te benoemen \\ De Synodale vergaderingen
werden door den Minister van Hervormde Eerdienst
en zijn Secretaris bijgewoond en, bij ontstentenis,
door Commissarissen politiek. Belijdenis van de Her-
vormde Godsdienst is echter voor dat bijwonen een
vereischte. Een Commissie uit den Raad van State
werd gevestigd om den Koning voor te lichten in de
zaken de Hervormde Eeredienst betreffende, en een
Ministerieel Departement voor de Hervormde en andere
Eeredieüsten, buiten de Roomsch Katholijke, aan
welks hoofd stond een Commissaris Generaal, Directeur
Generaal of een Minister van Staat met de Directie
belast, met toevoeging van een Secretaris adviseur.
Dat Ministerie vormde het punt van aanraking tusschen
den Staat en de Kerk Bij de predikantskeuzen was
het toezigt der Regering vrij scherp. Er werd hand-
opening, dat is verlof tot beroepen bij het Departement
gevraagd; de kerkelijk geapprobeerde beroepsbrief
werd ter goedkeuring aan den Koning gezonden
Toen deze Kerkorde van 1816 dertig jaar had be-
staan, voldeed zij niet meer aan de behoefte des tijds
en in 1846 gaf de Synode aan hare Algemeene Com-
missie den last om wijzigingen voor te slaan \\ Na de
aanneming der Grondwet van 1848 ° werd de wensch
en bij de Regering en bij de Kerk levendig om de inmen-
ging van het Gouvernement in de kerkelijke zaken zoo
gering mogelijk te maken. Koning Willem III maakte
dan ook geene zwarigheid om het door de Synode vast-
gestelde Algemeen Reglement goed te keuren daarbij
ook overwegende, „ dat het ter bekrachtiging aange-
boden Algemeen Reglement beschouwd moest worden
als een ontwikkeling van het bestaande Algemeen
Reglement in de rigting der aan de Kerk toekomende
zelfstandigheid." De benoemingen van Presidenten of

\' Artt. 17, al. 4, 18, 19, 32, 37, 38, 57 en 58.

^ Glasitjs, a.w. III, 263.

\' Reglement op de Vacaturen , vastgesteld in 1816 en herzien
in 1826. Art. 33, 63, 64.

H. m. c. tan OOSTERZEE, de Nederl. Hervormde Kerk,
Schied. 1861, bl. 32.

\' Beschr. der dertiende Kaart, bl. 9.

8 Door de Synode 9 September 1851 vastgesteld, en bij Kon.
Besluit van 23 Maart 1852 3 goedgekeurd. Zie
h. uden
masman
3^., De nieuwe kerkelijke regiem. Gron. 1861. bl. 18 vgg.
of
g. brtina , Reglementen en Besluiten voor de N. Herv. Kerk,
Zwolle 1861, bl. 25 vgg.

Secretarissen der kerkvergaderingen worden niet meer
door den Koning gedaan, gelijk ook de beroepingen
niet meer door Z. M, behoeven te worden geapprobeerd,
maar kennisgeving volstaat. Dat er nog handopening
gevraagd moet worden van de Regering tot vervullen
van een predikantsplaats, geschiedt alleen om het daar-
aan verbonden tractement , zoodat de Kerk thans veel
vrijer is in hare beroepingen dan onder de Republiek
of het Algemeen Reglement van 1816. Aan het hoofd
van het kerkelijk bestuur staat, even als in 1816, de
Synode. Zij vergadert eenmaal \'s jaars te \'s Hage in
\'t begin van Julij. Doorgaans blijft zij vijf ä zes
weken bijeen. Zij bestaat uit afgevaardigden van de
Provinciale Kerkbesturen en het Kerkbestuur in Lim-
burg. Ook de Waalsche en Indische Kerken worden
er vertegenwoordigd. Ieder der Kerkbesturen benoemt
een Predikant (Limburg een predikant of ouderling)
en bij wisseling ook een ouderling, zoodat drie ouder-
lingen leden der Synode zijn. De Hoogleeraren zijn
er, als vroeger, met preadviserende stem. De toegang
ter vergadering staat tevens open voor het Hoofd van
het Departement voor de zaken der Hervormde Eere-
dienst en zijn Secretaris-Generaal, mits van de Protes-
tantsche belijdenis zijnde. (Art. 58, Alg. regl.) Bij
de Synode berust de hoogste wetgevende, regtspre-
kende en besturende magt (Art. 61, Alg. regl.). Spreekt
zij regt, dan geschiedt zulks door de helft der leden
bij loting; die vergadering wordt Synodus contracta
geheten. (Art. 15, Alg. regl.) Een Algemeene Synodale
Commissie van negen leden uit de Synode is als een
uitvoerend bewind in het staatkundige Hierop vol-
gen de Provinciale Kerkbesturen, die in de plaats der
vroegere Provinciale Synoden zijn getreden. Zij be-
staan uit dienstdoende predikanten en voor de helft uit
ouderlingen door de verschillende klassen der Provinciën
benoemd. De Vergaderingen worden driemaal \'s jaars
in de hoofdplaatsen der Provinciën gehouden. Hunne
werkzaamheden zijn vooral het houden van toezigt op
de klassikale Besturen, en het behandelen van geschillen,
behoorende tot de kerkelijke tucht. Zij stemmen over
de reglementen door de Synode voorloopig aangenomen.
Zij examineren kandidaten, zetten predikanten af enz.
Elk Provinciaal Ressort heeft zijne klassen met haar
bestuur, \'t welk vier maal \'s jaars in de klassikale
hoofdplaats vergadert. Het heeft toezigt over de
predikanten en gemeenten der Klassis, verrigt kerkvi-
sitatie, neemt kennis van de geschillen tusschen de
gemeenten enz.

Elk klassikaal Ressort is verdeeld in Ringen, zijnde
vereenigingen van in elkanders nabijheid gelegene ge-
meenten. Enkele groote gemeenten vormen een Ring
op zich zelve.

Het is die tegenwoordige kerkelijke verdeeling, welke
op de Hoofdkaart is gebragt. Onder de Republiek
week zij bij onderscheidene Provinciën, gelijk we
zagen, van de politieke verdeeling af, thans komt zij
daarmede geheel overeen. Iedere Provincie, Limburg
uitgenomen, vormt alzoo een Provinciaal Ressort. De

\' Zie het nieuwe Reglement op de Vacaturen bij bruna , bl.
52 vgg. of bij
masman, bl. 37 vgg. Art. 40 zegt: ... opdat de
beroeping... kunne geschieden met aanbieding van het gewone
tractement en de verdere voordeelen van Landswege.

8 Zie haar werkkring bij van oostebzee , a. w. blz. 120.

9 V. oosterzee, a. w. bl. 107 vgg.

-ocr page 387-

11

verdere aanwijzingen en de kerkelijke rang der Pro-
vinciën zijn op de Kaart zelve te vinden. Niet mogelijk
was het al de gemeenten der Ringen op te brengen.
Die, waar meer dan één predikant is, zijn echter ge-
plaatst, hoezeer zij geen hoofdplaatsen van Provinciale
Ressorten, Klassen of Ringen zijn, als o. a. Charlois
in Zuidholland, Hoogeveen in Drenthe, Varsseveld of
Barneveld in Gelderland ^

Dit acht ik genoeg tot toelichting van de groote
Kaart voor zooverre de Hollandsche Gereformeerden
betreft.

Zij, die tot dezelfde gezindte behooren en alleen
door de taal verschillen zijn de Waalsche Gemeenten,
die wel zeer verminderd zijn, maar evenwel nog in de
aanzienlijkste steden van ons Vaderland worden ge-
vonden. Toen de Hervorming der 16® eeuw zich begon
te verspreiden, vestigden zich in de Zuidelijke Neder-
landen Waalsche gemeenten. In 1566 vinden we een
Synode te Antwerpen, die meestal uit Waalsche pre-
dikanten bestond. De regten der Katholijke Kerk
werden echter in \'t Zuiden door het zwaard van Alva
verdedigd. In \'t Noorden week het voor de Geuzen-
wapenen, en een groot aantal Protestantsche vlugte-
lingen kwam derwaarts. In 1577 was reeds te Dordrecht
een vergadering van Waalsche Leeraars en vele gemeen-
ten werden in ons Vaderland gesticht In 1579 wa-
ren die in Amsterdam, Haarlem, Middelburg, Leiden,
Delft, Dordrecht en elders. Aanzienlijk werden zij ver-
meerderd toen Lodewijk XIV het door Hendrik IV
in 1598 gegeven Edikt van Nantes in 1685 herriep
en zijne Protestantsche onderdanen op zoo barbaarsche
wijze vervolgde dat duizenden zich nog gelukkig
mogten achten als zij Frankrijks grenzen, na het door-
staan van tallooze gevaren konden bereiken. Van
daar, dat tenvijl er in \'t eerst der 17® eeuw slechts
16 gemeenten waren, er in 1688 ten onzent 49, in 1710
zelfs 58 Waalsche gemeenten werden geteld waarvan
er 32 binnen de Vereenigde Provinciën en 17 onder
\'t Ressort der Generaliteit waren. Met open armen wer-
den die réfugiés hier ontvangen, als geloofsgenooten en
broeders en hun door de Regering in Holland gedu-
rende twaalf jaren vrijdom van lasten en andere gunsten
toegestaan Zij werden bestuurd door de Waalsche
Synode „ uit afgezondenen bestaande van de ge-
meenten der Waalsche of Fransche Natie, die in de Ne-
derlanden zich bevindt," Zij vergaderden, afgezonderd
van de Provinciale Synoden der Nederlandsche Kerken,
tweemaal \'s jaars naar toerbeurten in de zoogenaamde
Synodale Gemeenten, dat is, die tot de Synodale lasten
bijdroegen, en die er 32 waren. De Waalsche Synode
verschilde daarin merkelijk van de Nederduitsche, dat
men er geen ,/Heeren Kommissarissen politiek\'^ had.
Dat die duizenden réfugiés, met niet minder dan 200
predikanten, veel hebben bijgedragen om de kennis
der Fransche taal meer algemeen te maken is zeker.
Dat zij, die grootendeels nijvere, naauwgezette en
vrome lieden waren, ongunstig op de zeden zouden
hebben gewerkt, is eene volstrekte onwaarheid.

Door vermaagschapping aan Hollandsche geslachten
begaven zich velen later tot de Hollandsche Hervormden
en begonnen de gemeenten langzaam af te nemen door
het te niet gaan, bijzonder in kleine plaatsen als
Bommel 1705, Grave 1711, Hattem 1714, Bolsward
1715, Hoorn 1718, Axel, Yzendijke en Philippine,
allen 1782. Maar vooral had die verdwijning plaats
in het eerste vierde gedeelte onzer eeuw. Bij Ko-
ninklijk Besluit werden bij slechts 21 gemeenten een
of meer predikantsplaatsen in stand gehouden Vijf
gemeenten werden nog weinige jaren later bij Ko-
ninklijke Besluiten opgeheven

De Waalsche Kerken zijn met de Nederlandsche tot
eene Kerk vereenigd, en maken, wat hare betrekking
tot een hooger Kerkbestuur aangaat, te zamen een
afzonderlijk Kerkelijk ressort uit, dat met een Provin-
ciaal gelijk staat

De belangen van de Waalsche Kerk zijn toevertrouwd
aan de Waalsche Réunie en de Commissie tot de
zaken der Waalsche Kerken

De Réunie bestaat uit afgevaardigden van de Waal-
sche Kerken. Elke dezer heeft het regt om er twee,
die ter plaatse van de Réunie drie te zenden, bij
voorkeur een Predikant en een Ouderling. De toe-
gang staat tevens open voor alle Waalsche Leeraars en
Kerkeraadsleden. Jaarlijks, na afloop van de Synode,
vergadert zij bij beurtwisseling in een der plaatsen
waar een Gemeente is gevestigd en blijft doorgaans zes
dagen bijeen Even als bij de Nederduitsche Kerk
de Synodale Commissie is hier de Waalsche Commissie,
die de functiën van Klassikaal en Provinciaal Kerk-
bestuur uitoefent en uit vijf Predikanten en twee
Ouderlingen bestaat Zij komt drie of vier keeren
in \'t jaar te Utrecht, ^s Gravenhage of Amsterdam
bijeen en steeds ter plaatse waar de Réunie verga-
derd is^^

Op de Kaart zijn de achttien nog overgeblevene

® Décret royal du 19 Avi-il 1817, concernant les places des
pasteurs Wallons à conserver.
Règlements généraux et particuliers
à Vusage des Eglises Wallonnes du royaume des Pays-Bas,
La
Haye 1817, p. 238.

9 Van 1821 tot 1827 Zutphen, Deventer, Vlissingen, Schie-
dam en Zierikzee.

Van oosterzee , a. w. bl. 85. Alg. regl. Art. 34.

" Alg, regl. Art. 36.

Elke gemeente ontvangt de Réunie om de zeventien jaren.
Voorburg, dat geen Predikant heeft, is hiervan uitgezonderd.
Art. 48 van \'t
Alg. regl.
Art. 50 al. 4 van \'t Alg. regl.

2*

-ocr page 388-

12

Waalsche Kerken aangegeven K Deze allen hebben
een of meer Predikanten, uitgezonderd Voorburg ^
Zij zijn gevestigd in de hoofdplaatsen der Provinciën,
Drenthe alleen uitgezonderd, en daarenboven te Nij-
megen , Amsterdam, Rotterdam , Leiden, Dordrecht,
Delft, Voorburg en Breda Zoodat in alle Provin-
ciën, behah-e Drenthe Waalsche Gemeenten worden
gevo-nden

Er is, wat de Hoofdkaart betreft, alleen overig om
een kort woord te zeggen over de daarop vermelde
Remonstrantsche Gemeenten. Zoo als overbekend is,
zijn\' zij ontstaan door de scheuring der Gereformeerde
Kerk in \'t eerst der 17^® eeuw.

Verschil van gevoelen had zich reeds lang in de
Kerk geopenbaard tusschen hen, die de strengere
meeningen van Kalvyn en hen, die de mildere van
ZAvingli waren toegedaan. Het geschil betrof vooral
de vraag omtrent het verband tusschen \'s menschen
zedelijk bestaan en zijn eindelijke zaligheid Meer-
dere openbaarheid kreeg het onderscheid van rigting,
toen de zeer bekwame Jacobus Arminius die in
1603 als Hoogleeraar in de godgeleerdheid te Leiden
was beroepen, zich niet zeer ingenomen toonde met de
Nederlandsche Geloofsbelijdenis en zijn niet minder ge-
leerde ambtgenoot Franciscus Gomarus ^ zich daar-
tegen kantte. Reeds in 1605 werd er bij de Zuidhol-
landsche Synode een beschuldiging tegen Arminius
ingebragt. In sommige Gemeenten ® deed men den
Predikanten verklaringen teekenen, dat zij de Neder-
landsche Geloofsbelijdenis in allen deele overeenkomstig
de H. Schrift hielden. Op den predikstoel werd tegen
hen, die de praedestinatie niet zuiver leerden, met
hevigheid gesproken. Een aantal van ruim. veertig
Arminiaanschgezinde Predikanten, die zeer goed zagen,
dat ze de minderheid hadden, wendden zich, na ge-
houden vergadering, op 14 Januarij 1610 tot de
Heeren Staten van Holland en Westvriesland met een
Remonstrantie, dat is: een vertoog, dat tot verweer-
schrift dienen moest In vijf stellingen verklaarden
zij daar hunne meeningen en verzochten gehoord te
mogen worden in een „ wettighe, vrije, Synodale
Vergaderingh onder authoriteijt van H. E. M." of, zoo
dat niet kon, dat er dulding mogt plaats hebben en
de Staten hen mogten beschermen Deze wenschten
den vrede te herstellen en noodigden van iedere zijde
zes predikanten tot een bijeenkomst in \'s Hage, die
aldaar onder den naam van Haagsche Conferentie
plaats had, waarin van den kant der Anti-arminianen
een wederlegging der Remonstrantie werd ingeleverd,
Contraremonstrantie geheten. Van daar de partijnamen,
die met treurige vermaardheid op zoovele bladzijden
onzer geschiedboeken geschreven staan; want de rust
keerde niet weder. De scheiding won veld; de leeraren
van iedere rigting sloten zich aan een, de Magistraten
der steden begunstigden hier, als te Amsterdam, de
Contraremonstranten; ginds, als te Rotterdam , de
Remonstranten. Uitbanning en schorsing waren het
gevolg, \'t Geen lang te voorzien was gebeurde. De
Contraremonstranten bleken het talrijkst en een duch-
tig gewigt werd hun in de schaal
geAvorpen, toen
Prins Maurits en Willem Lodewijk, Stadhouder
van Vriesland, hunne zijde kozen. De eerste gaf daar
het openbare blijk van door op 23 Julij 1617 in de
Kloosterkerk bij de Contraremonstranten, verzeld van
een groot gevolg, ter predikatie te gaan". De groote
vraag werd nu: zal men een Nationale Synode bijeen-
roepen ter beslechting der godsdienstige geschillen.
Vier Provinciën: Gelderland, Zeeland, Vriesland en
Groningen waren er voor; de drie andere: Holland,
Utrecht en Overijssel waren er tegen; hoezeer in
Gelderland zich stemmen tegen de Synode verhieven
en in Holland vijf steden^® er zich stellig voor ver-
klaarden. De zaak was nu gansch op politiek terrein
overgebragt. Zelfs buitenlandsche Mogendheden meng-
den zich in den strijd; Engeland vóór. Frankrijk tegen
de Synode. Oldenbarnevelt en zijne vrienden wier-
ven troepen onder den naam van Waardgelders en
protesteerden met alle krachten, toen op 11 Novem-
ber met 4 tegen 3 stemmen ter Staten Generaal
besloten werd: de Synode zou bijeengeroepen worden
en de plaats der zamenkomst Dordrecht zijn. De
uitslag kon niet twijfelachtig wezen. Nadat op 39
Augustus 1618 Barnevelt en de zijnen in hechtenis
waren genomen, werd op 13 November de Synode
plegtig geopend, waar tevens 18 Gemagtigden der
Staten Generaal en vele buitenlandsche Godgeleerden
tegenwoordig waren. Van de hevige beroering der
gemoederen kan men zich naauwelijks een denkbeeld
maken. De onderaardsche magten werden èr bij op-
geroepen;
Avant aan de deur der vergaderplaatsvond men
het pasquil aangeplakt aanvangende met de
Avoorden:

Toen in Hollandt tot Dort de Synode was begonnen,

Vierde de Duivel voor de Hel met piktonnen ,

en eindigende met de regelen:

Dies bedankt hij Calvijn voor dit nieuw kamerspel

En d\'anderen sal hij bedanken, als sij komen in de Hel

Zie die vrij uitgebreide Remonstrantie bij j. tideman , de
Remonstrantie,
bl. 8 tot 22. De vijf geloofspunten zijn daar te
vinden. In hoofdzaak zijn ze zeer goed zaamgevat bij
brill,
III, 1, 47 L

" Brandt, Hist. der Ref. II, 566 ; brili, III, 2, 728.

" Die op de Zesde Kaart, met Schiedam tevens, als meest
Contraremonstrantsch door blaauwe bovenstreping zijn aangewezen,
te weten: Amsterdam, Dordrecht, Edam, Enkhuizen en Purmerend.

Men vindt het in het derde deel van bkandt\'s iTisf. «fer .B^.
bl, 419 in slechts enkele afdrukken. Uit de meeste ia het wegge-
nomen en vervangen door een ander blad.

-ocr page 389-

13

Op 24 April 1619 had de veroordeeling der Re-
monstranten plaats. Tweehonderd hunner Predikanten
werden afgezet. Zij, die wilden beloven zich van
alle kerkelijke bedieningen te onthouden, bleven in
\'t Land. üe overigen, omtrent 50, werden gebannen
en over de grenzen gebragt. Op 3 Julij 1619 had-
den de Staten Generaal een Plakaat uitgevaardigd,
waarbij het houden van alle godsdienstige zamen-
komsten der Remonstranten verboden werd ^

De verstrooide kudde herzamelde zich echter weldra
en reeds in 1621 ontwaren wij overal Gemeenten, die
eerst ter sluiks vergaderende wel uiteengedreven werden,
maar zich weêr vereenigden. En zoo spoedig bekoelde
de hitte der vervolging, toen Frederik Hendrik
Stadhouder was geworden, dat reeds in 1626 hij,
dien men het hoofd der Remonstranten noemde, de
toen reeds grijze Uytenbogaerdt ® zich in het Va-
derland dorst te wagen, hoezeer hij tot eeuwige
ballingschap was verwezen, en weinige jaren later vele
kerkgebouwen, hoewel zonder uiterlijk voorkomen
daarvan, zelfs in groote steden als Amsterdam, Rot-
terdam, Delft, \'s Hage werden gesticht ^ en in 1634
een
kAveekschool werd opgerigt ter vorming van jeug-
dige evangeliedienaren en wel in Amsterdam, waar
zich zoovele stemmen tegen het Remonstrantisme had-
den verheven en waar toch reeds in 1632, bij de
oprigting van het Athenaeum Illustre de groote vriend
der Remonstranten Casper van Baerle, de afgezette
Onderregent van het Staten Collegie te Leiden, tot
Hoogleeraar werd benoemd.

Zoo was een afzonderlijk Kerkgenootschap gevestigd,
dat, vooral in Noord-en Zuidholland verspreid, slechts
weinige vertakkingen in andere Provinciën had ^ en
ruim 40 Gemeenten telde. Het bestuur der Broeder-
schap was opgedragen aan de zoogenaamde Generale
Vergadering, die eens of tweemaal \'s jaars te Amster-
dam of Rotterdam vergaderde en eerst uit Predikanten,
maar sedert 1657 uit Predikanten en Opzieners be-
stond ^ Naast haar stond het Collegie van directie,
eerst uit drie Predikanten, later uit Predikanten en
Ouderlingen bestaande.

Deze Kerkelijke inrigting is sedert op nagenoeg
denzelfden voet gebleven onder den naam van Groote
Vergadering en Societeits-Commissie of Commissie
tot de zaken der Broederschap van vijf leden. Zeer
talrijk zijn de Remonstranten nooit geweest. In de
18® eeuw waren zij eenigzins verminderd. Men rekende
toen 34 Gemeenten en 43 Predikanten Die vermin-
dering mag men toeschrijven aan overgang tot de
Staatskerk bij het afslijten der geschilpunten, aan
huwelijks-verbindtenissen met Gereformeerden, en niet
het minst welligt aan de uitsluiting der Remonstranten
van staatsbedieningen In 1808 waren er ruim 30
Gemeenten met ongeveer 40 Predikanten, thans 26
met 24 Predikanten. Slechts drie hebben meer dan
één Leeraar, namelijk: Amsterdam 2 en de Professor
van \'t Seminarie; Rotterdam 3 , Gouda 2, overigens
hebben ze of slechts één Predikant of wordt de dienst
er door den Leeraar eener naburige Gemeente waar-
genomen. Op de Kaart zijn de Remonstrantsche Ge-
meenten groen onderstreept. Men ziet, dat ze in
Zuidholland nog steeds het talrijkste zijn. In Noord-
holland zijn er slechts vier Gemeenten: Amsterdam,
Haarlem, Alkmaar en Hoorn. In Utrecht twee: Utrecht
en Amersfoort, en in Friesland één te Dokkum. In de
zeven overige Provinciën hebben de Remonstranten wel
leden hunner gezindte, maar geene Gemeenten meer®.

In de laatste jaren is de Broederschap echter in
aantal toegenomen. In 1845 werden zij geschat op
4835 zielen, in 1854 op 5297

Bij voorkeur boven andere Protestantsche Kerkge-
nootschappen zijn de Remonstranten, hoe gering hun
aantal ook zij, op de Kaart geplaatst, om de histo-
rische herinneringen aan hun bestaan verbonden.
Merkwaardig is het tevens, dat zij, bij eene geschie-
denis van meer dan twee eeuwen, van geen inwendige
scheuring te gewagen hebbenen zoo vele bekwame
mannen uit hun midden zijn voortgekomen. De namen
van Episcopius, Uytenbogaerdt, Cattenburch en
A. des Amorie van der Hoeven zijn tot staving
reeds genoegzaam.

Die eerste afzondering van de Staatskerk is reeds
lang als uitgewischt en de broederlijke verdraagzaam-
heid tusschen Contraremonstrant en Remonstrant zoo
volkomen, dat het verschil alleen in onderscheiden
kerkelijk bestuur voortleeft. Het was voor onze dagen
bewaard om een nieuwe afscheiding te zien van de
Hervormde Kerk. Juist omgekeerd als die der Re-
monstrantsche in de 17® eeuw, was zij haren oorsprong
verschuldigd aan den onbepaalden eerbied voor een-
maal aangenomene geloofsbegrippen. Geen haarbreed
afwijking van het vroeger geijkte was de leus. Mogt

\' Glasiüs, a.w. II, 304,

® Zonder eigen Predikant zijn : Woerden , bediend door Zwam-
merdam; Schoonhoven en Nieuwpoort door Moordrecht; Amersfoort
door Utrecht. Zoetermeer en Zegwaart werden tot kortelings door
den Predikant \'van Berkel bediend. Nu is de standplaats Zeg-
waart , welk laatste, als genoegzaam één met Zoetermeer niet
werd opgebragt, maar
nu daarop moest vermeld staan. Zie de
Rem. Broedersch. Overzigt van haren tegenw. staat, Amst. 1845 en
1856 , 3 stukken.

® In het Staatk. en, Sth. Jaarhoekje voor 1858, bl. 4 werd het
getal der Remonstranten op 1 Januarij 1857 gesteld op 5214.

Rotterdam is de grootste Gemeente. In 1854 was haar zielental
1350; dan volgt Amsterdam met 954; Gouda 600; \'s Hage 294.
De eenige buitenlandsche Gemeente is Frederikstad in \'t Holstein-
sche aan de Bider, welke stad in 1620 door Höllandsche Remon-
strantsche uitgewekenen werd gebouwd. Thans is het zielental der
Remoustranten aldaar ruim 100. Zie over de kleinere Gemeenten
Rrni. Broed. Overz. 1845, bl. 101 vgg.

\'" De zoogenoemde Collegianten, die \'t eerst te Rijnsburg,
Warmond en Oegstgeest werden gevonden , kunnen op zijn hoogst
als nit de Remonstranten ontstaan, aangemerkt worden. Zij had-
den omtrent 18 Collegiën of Vergaderingen. In 1619 opgekomen,
zijn zij in \'t laatst der vorige eeuw te niet gegaan. Het talrijkst
waren zij te Amsterdam. In Rotterdam waren er tot 1787- Zie
over hen
Teg. Staat I, 80, vgg.; van reyn, Bes. v. Rott. I, 374 vgg.;
glasiüs, I, 212, II, 377.

-ocr page 390-

14

bij de vordering in taalkennis een bijbelplaats een
andere uitlegging vorderen, zij werd door de voor-
standers van het oude verworpen; vonden zachtere
begrippen door min strenge toepassing van het Oude
Verbond ingang, zij werden veroordeeld; openbaarde
zich een meer wetenschappelijk inzigt omtrent de wor-
ding der aarde, hef werd niet aangenomen. Reeds
tijdens de nieuwe kerkelijke inrigting van het Hervormd
Kerkgenootschap in 1816 vreesde men voor verdeeldheid
en zelfs voor scheuring De conservatieven misten echter
een orgaan. Hunne grieven tegen de meer vrijzinnige
rigting in de Hervormde Kerk waren niet geformuleerd.
Reeds eenigermate was dit geschied door de verschij-
ning van de „ Eerezuil ter gedachtenis van de Nationale
Synode door Nicolaas Schotsman,"® maar met
jeugdig vuur nam een man van hooge bekwaamheid
en ernstige studie die taak op zich. Het was Isaac
da Costa, „ de zoon uit Israëls volk, dien Bilderdijk
de schellen van de oogen deed vallen om hem geloo-
vend te laten nedervallen voor Jezus den Nazarener
als zijn Heer en zijn God." ® Zijn meester met kin-
derlijken eerbied aanhangende, als dichter innige
geestverwantschap met hem gevoelende, hechtte hij
van ganscher ziele zijn zegel aan diens strenge denk-
beelden over Godsdienst en maatschappij. In 1823
slingerde da Costa zijne bezwaren tegen den geest
der eeuw in de wereld. Als een onbepaald lofredenaar
van het verledene trad hij op. Soms met bezadigd-
heid, meestal met drift of spot werd hij beantwoord.
Bilderdijk zelf nam het op voor zijn leerling en ver-
hoogde het donkere tafereel door da Costa gemaald
met nog donkerder verwen.

Een regen van twistschriften overstortte het lezend
publiek. In stede van te overtuigen werd het door-
drijven der gevoelens harder en scherper. Bij dezen
was de 19® eeuw louter vooruitgang op den weg van
beschaving en Godsdienst. Bij genen insgelijks voort-
gaan, maar op den weg des verderfs, een afwijken
van de inzettingen der vrome vaderen, een ondergraven
van Godsdienst en goede zeden. Da Costa had zijn
doel voorbijgeschoten. Mistrouwen tegen de gods-
dienstleeraars had hij gezaaid; de plant ontkiemde,
wies hoog op en de afscheiding volgde. Da Costa
wilde de Kerk in de Kerk hervormen; afscheiding
was door hem niet bedoeld. De oorzaak was hij er
niet van, maar en hij en zijne vrienden zijn door
hunne geschriften en door hun invloed de aanleiding
geweest tot afscheiding. De strekking was er, maar
zij had eene andere rigting kunnen bekomen zonder al
die opwekkingen tot den strijd, zoo aanhoudend, zoo
krachtig telkens herhaald.

Trad bij \'t ontstaan van \'t Remonstrantisme nevens
de Godsdienst de politiek op het tooneel, hier bleef
het Separatisme wel op kerkelijk terrein, doch het
bepaalde zich niet enkel tot het vasthouden aan zekere
geloofsbegrippen; verzet ging er mede gepaard tegen
het in 1816 geordende Kerkbestuur, dat, zoo meende
men, van de Kerk zelve, niet van de Regering had
behooren uit te gaan, dat niet door het politiek gezag

\' Gboen v. prinsteeek, de maatregelen tegen de Afgescheidenen,
Leid. 1837, bL 36.

^ Leyd. 1819.

^ Volgens da costa\'s woorden in : de mensch en Dichter bil-
derdijk
, HaarL 1859.

georganiseerd had moeten zijn, daar de Kerk hierdoor,
zoo was de redenering, een geadministreerd deel der
staatsmachine geworden was

In het jaar 1834 had de eerste scheuring plaats.
Zij geschiedde door Hendrik de Cock, predikant te
Ulrum in Groningen, die wegens zijn onrustig gedrag
door het Provinciaal Kerkbestuur ontzet was. Hij
scheidde zich in October met het grootste deel zijner
Gemeente van de Nederlandsche Hervormde Kerk af
en werd door andere Leeraren gevolgd, die, als hij,
ontzet werden. De bemoeijingen van het Kerkbestuur
hadden daarmede een einde. Wat zou de Regering
doen ? Haar toestand was netelig. Men zag alom
godsdienstige vergaderingen in afzonderlijke huizen en
schuren. Zou zij dit toelaten of ze, met het straf-
wetboek in de hand, uiteendrijven ? Zij deed het
laatste en wel zonder verschooning. De Separatisten,
gelijk men ze toen noemde, werden alom voor de
Regtbanken gedagvaard en tot boete veroordeeld we-
gens het vormen van een genootschap (association)
zonder toestemming van de Hooge Regering. De
Hooge Raad heeft later in menig Arrest beslist, dat
hier aan geen associatie kon worden gedacht; maar
evenwel het afstaan van zijn huis tot het houden van
godsdienstoefening zonder vergunning der Regering
strafbaar was Dat door deze in strijd zoude ge-
handeld zijn met de toen bestaande Grondwet van
1815 is niet vol te houden, daar de artikelen van
\'t Strafwetboek niet waren vervallen en evenmin is
het aannemelijk, dat de uitdrukking in Art. 191 dier
Grondwet „bestaande gezindheden" ® ook op de Af-
gescheidenen van toepassing konde zijn, daar hier
enkel „ wettig bestaande" kunnen bedoeld zijn

De Regering was, of kon in elk geval meenen in
haar regt te zijn. Voorzigtiger ware het evenwel
geweest de aanzoeken van Afgescheidenen om gods-
dienstoefeningen te mogen houden niet af te slaan,
gelijk in 1834 en 1835 geschiedde Hardheid ver-
wekt martelaars, zoo ook hier. De Regering beoogde
vernietiging en beteugeling; zij kweekte uitbreiding en
vermeerdering. Zij zag het en vergunde, ten gevolge
van nieuwe adressen, eindelijk in 1836, dat zij, die
zich als Christelijk-Afgescheidene gemeenten zouden
willen vestigen, zich tot den Koning ter toelating en
erkenning konden vervoegen, mits verklarende „ dat
zij zeiven zouden zorgen voor de behoefte van hunne
eeredienst en armen, zonder op onderstand van het
Rijk of op eenige bezittingen, inkomsten of regten
van de Hervormde (Gereformeerde) kerk ooit aanspraak

-ocr page 391-

15

te maken." ^ In 1839 werd het bestaan eener Afge-
scheidene Gemeente veroorloofd en hare opzieners
erkend ^ De Afgescheidenen, die in 1836 op 4000
werden begroot, zijn alleraanzienlijkst vermeerderd,
daar zij, op 1 Januarij 1857, 50,994 zielen telden en
in 1860 op omtrent 60,000 werden begroot In
allg Provinciën, Limburg alleen uitgezonderd, hebben
zij Gemeenten, bijna geheel uit leden der mindere
volksklasse bestaande. Zij zijn daardoor van de overige
Protestantsche Kerkgenootschappen onderscheiden, dat
hunne leeraars geen bezoldingen uit \'s Lands kas
genieten en hunne gezindte niet voorkomt op de
staatsbegrooting t

De Kerkelijke Verdeeling der Afgescheidenen is in
Provinciën en Klassen in de volgende orde:

1. Groningen met 5 Klassen: die vau Groningen,
Enumatil, Warffum, Appingadam en Pekel-A.

2. Friesland 6 Klassen: Leeuwarden, Dokkum,
Drogeham, Heerenveen, Sneek en Franeker.

3. Drenthe 3 Klassen: Ruinerwold, Smilde en
Zweelo.

4. Overijssel 3 Klassen: Zwolle,Holten en Ommen.

5. Gelderland 3 Klassen: Arnhem, Varsseveld
en Hattem.

6. Utrecht 2 Klassen: Utrecht en Amersfoort.

7. Noordholland 3 Klassen: Amsterdam, Alk-
maar en Enkhuizen.

8. Zuidholland 4 Klassen: Leiden, Rotterdam,
Dordrecht en Gorinchem.

9. Zeeland geen Klasse verdeeling.

10. Noordbraband 3 Klassen: Genderen, Alm-
kerk en Klundert.

De Gemeenten zijn 250 met 150 Leeraars. Voor
opleiding van dezen is een Theologische School te
Kampen, die drie Leeraars, of Docenten als men ze
heet, en 41 studenten telt. Er zijn tien Curatoren
uit elke Provincie, behalve Limburg, één; allen pre-
dikanten. Zien de Afgescheidenen terug op den tijd
toen hunne bijeenkomsten in huizen en schuren moes-
ten gehouden worden, hunne zamenkomsten belet en
uiteengedreven werden, dan hebben zij reden om zich
te verheugen. Zij beklagen zich evenwel, dat de door
hen aangewende pogingen om door de Hooge Re-
gering erkend te worden als een ligchaam onder den
naam van Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk,
zonder gevolg bleven en zij niet, als de andere Kerk-
genootschappen, uit \'s Lands kas ondersteund worden ^

Bij de Protestantsche Kerk zijn nog te rekenen en-
kele kleine gemeenten , die zich niet hebben afgeschei-
den , maar afzonderlijk vergaderen onder den naam van
Gereformeerden onder het Kruis en even als de Afge-
scheidenen hun eigen Eeredienst bekostigen. Door het
gemis der nog steeds uitblijvende vierde volkstelling
van 31 December 1859 kan ik hun getal niet be-
groeten.

Tot de Hervormden behooren ook de weinige Pres-
byteriaansche en Episcopale gemeenten in ons Vader-
land, te zamen weinig meer dan duizend leden tellende.
Eertijds vond men die op vele plaatsen, vooral in
Holland, Zeeland en Utrecht. Door de drukke han-
delsbetrekkingen met Engeland vestigden zich vele
Britsche onderdanen alhier. Niet weinig bragt de
uitgestrekte Maatschappij der zoogenaamde Adventurers ®
hiertoe bij. Velen hunner kwamen herwaarts ter verzen-
ding vooral der Hollandsche lakenen naar Duitschland,
en werden door de steden, als Rotterdam en Dord-
recht met verscheidene voorregten begiftigd. Tevens
hadden we Engelsche krijgslieden onder den naam van
Schotsche Brigade in dienst. Daardoor ontstonden
kerkelijke gemeenten. Reeds in 1585 waren er Epis-
copalen te Vlissingen en te Brielle, welke steden aan
Koningin Elizabeth van 1585 tot 1616 verpand
waren. Ook te Middelburg, en in den loop der 17®
eeuw, te Dordrecht en te Rotterdam vinden we die.

De Engelsche of Schotsche Presbyterianen, die tot de
Synode en de klassen der Staatskerk behoorden en van
stads- of staatswege bezoldigd werden, waren de tal-
rijkste. Tot Gemeenten vereenigden zij zich in Hol-
land: te Amsterdam, Brielle, Delft, Dordrecht, Go-
rinchem, Haarlem, \'s Hage, Leiden en Rotterdam; in
Zeeland: te Middelburg, Vere en Vlissingen; in
Staatsbraband: te Bergen op Zoom, \'s Bosch en Breda;
in Gelderland: te Arnhem; in Overijssel: te Zwolle;
en in de hoofdstad der Provincie Utrecht. Te Leiden
was er bijzondere aanleiding toe, door den roem der
Hoogeschool, vooral door dien van den grooten
Boerhaave, zoodat in de 18® eeuw 2000 Engelsche
studenten werden ingeschreven, In tijden van oorlog
met Grootbrittanje, als in de openbare Kerken aan
zegepraal op de Engelschen Averd gedacht, waren die
Gemeenten in een moeijelijken toestand. In 1661 en
67, toen de krijg met zooveel woede tusschen de
beide Natiën werd gevoerd, zijn er echter te Vlissingen
in de Engelsche Kerk vurige dankgebeden uitgestort
voor de op de Engelschen behaalde ovenvinningen \'\'.
Reeds in de 17®, maar vooral in de 18® eeuw zijn er
zeer velen dier Gemeenten te niet geraakt, zoo door
overgang tot de Hollandsche Kerk bij huwelijken, als
door de mindere Engelsche krijgslieden, en tevens
door den naijver des handels, waardoor de Avontu-
riers reeds omtrent 1658 verdwenen waren. Men trachtte
wel hier en daar de verminderende Gemeenten in
stand te houden, doch bij het overlijden van den

® Zie over de Avonturiers luzac, Hollands Rykdom, Leyd.
1780, 4 D., I, 356.

This day (30 Junij 1666) we, with the rest of the people
of God through all the United Provinces, celebrated a general
thanksgiving, blessing the Lord for his great mercie bestowed
upon these parts, in giving them the victory over their enemies.
Sessional Register.

-ocr page 392-

16

predikant werd dan verlof geweigerd tot nieuwe beroe-
ping, zoo als te Delft in 1724, waar tevens als reden
van weigering v/erd gegeven, dat de weinige leden,
die er waren, allen volmaakt goed Hollandsch ver-
stonden. Uit een Besluit van Koning Willem I van
1817 \\ ziet men hoe de meesten der 18 standplaatsen
toen waren opgeheven. Er wordt gezegd, dat trac-
tementen van Landswege zullen worden voldaan aan
de Engelsche predikantsplaatsen te Amsterdam , \'s Hage,
Rotterdam, Dordrecht en die van Middelburg en
Vlissingen, welke twee laatste sedert 1815 waren
vereenigd, en dat de predikantsplaatsen, die tot 1807
te Leiden en te Utrecht bestonden, gesupprimeerd
bleven; met de niet veel belovende bijvoeging, dat
bij eventuele vacature de tweede predikantsplaats te
Amsterdam zoude worden opgeheven, even als die van
de Schotsche Gemeente te Rotterdam. Hieraan is
echter geen gevolg gegeven door gunstige tusschen-
komst , terwijl twee der Kerken, die bij het Besluit
niet met suppressie werden bedreigd, sedert zijn be-
zweken, te weten in 1822 die van \'s Hage; in 1839
die van Dordrecht. Zoodat enkel in wezen zijn ge-
bleven van de Engelsche Gemeenten: twee Episcopalen
te Rotterdam en te Amsterdam, en vier Presbyteri-
riaansche; namelijk: een Engelsch-Presbyteriaansche
te Amsterdam met twee predikanten; te Rotterdam
een Schotsche- en een
Engelsch-Presbyteriaansche, en
te Middelburg en Vlissingen gecombineerd een En-
gelsche

In de 17\' eeuw waren uit Engeland ook volgelingen
van George Fox, zoogenaamde Kwakers herwaarts
gekomen. In 1657 vergaderden zij te Amsterdam en
te Rotterdam, onder veel tegenkanting van de zijde
der Regeringen en volhouden van die der Kwakers.
De zachtheid en stilheid van gemoed, die hen thans
onderscheidt, schijnt hun toen minder eigen te zijn
geweest, daar zij door het prediken van gemeenschap
van goederen en hartstogtelijkheid zelfs de straten /)n-
veilig maakten Hun getal, dat nooit aanzienlijk
was bedroeg te Amsterdam in de helft der 18® eeuw
niet meer dan twintig. Te Rotterdam hielden zij zich
tot in onzen tijd eenigzins staande; thans evenwel
blijkt niet meer van hun aanwezen

Bij de Protestanten is te tellen de eenige gemeente
der Moravische Broeders of Hernhutters te Zeyst uit
ruim 300 zielen bestaande. Hun oorsprong waren
zij verschuldigd aan de uit hun Vaderland verdre-
vene Boheemsche Broeders, die in 1722 door Graaf
Ludwig von Zinzendorf op zijne bezittingen wer-
den ontvangen en aldaar, aan den Hutberg, hun
eerste Gemeente van Herrnhut, in
\'t oosten van het
tegenwoordige Koningrijk Saksen, stichtten. Van hier
breidden zij zich uit, zoo in Europa als vooral in
Noord-Amerika. Hun eerste vestiging in ons Vader-
land was te Amsterdam in 1735. Sedert hadden zij
Gemeenten nabij Ysselstein, te Haarlem en te Akkrum
in Friesland, maar de eenige werd weldra Zeyst,
waarvan de grondslagen in 1735 gelegd werden. Deze
nederige en verdraagzame lieden hadden echter onder
de Staatskerk alom tegenwerking, daar men in hen
een nieuwe en van de Kerkleer afwijkende secte ^ag,
zoodat verschillende Synoden, als de Zuidhollandsche
in 1738, de Ütrechtsche in 1749, voor haar in niet
zeer milde bewoordingen waarschuwde als ,/ leerende
alle profane, schandelijke, godonteerende en zielver-
derfelijke sentimenten." De milde geest des tijds en
de overtuiging van de onschadelijkheid en stille vroom-
heid der Hernhutters veroorloofde echter in \'t laatst
der 18® eeuw hunne dulding, zoodat ze te Zeyst in
1770 een vergadering of verzamelplaats oprigtten. Zij
onderscheiden zich door hun zedig uiterlijk en komen
in rigting met de Methodisten en Kwakers overeen
door hun afkeer van wereldlijke pracht. Met waarheid
kan men van hen getuigen, dat hun gedrag allezins
onberispelijk is en hun openbare godsdienstoefening
indrukwekkend door haren eenvoud \\

Veel gewigtiger zijn de twee Protestantsche Kerk-
genootschappen, waarvan nog een woord te zeggen
is, het Luthersche en Doopsgezinde.

Reeds in de helft der 16® eeuw, was er scheuring
in de Protestantsche Kerk in Duitschland. Zij open-
baarde zich ook in ons Vaderland. Bij het dagen der
Hervorming behoorden de meesten er tot de Luther-
schen en i, het was lang twijfelachtig welke der
zoogenaamde Augsburgsche of Geneefsche geloofsbe-
lijdenissen door het gros der hervormde Nederlan-
ders zou aangenomen en nageleefd worden." ® Door
de naauwe vereeniging van de Nederlandsche ■ en
de Fransche Protestanten, die de leerbegrippen van
Kalvyn omhelsden, werden de Kalvinisten hier het
talrijkst, hoewel nog lang Lutherij of Lutheranij bij
de Roomschgezinden zonder onderscheid op hen, die
van de Katholijke kerk waren afgeweken, werd toege-
past. De Lutherschen, die verreweg de meerderheid
uitmaakten, werden als buiten de Staatskerk beschouwd.
In \'t laatst der 16® en het begin der 17® eeuw waren
ze nog aan wezenlijke vervolging blootgesteld. Zoo
werd de Luthersche Predikant Bern ar d Muykens in
1595 te Leiden door de dienaars van den Schout ter
poort uitgeleid, en hoewel hij onmiddellijk door een
andere poort weder binnenkwam, verliet hij toch
weldra de stad In 1603 werden door twee Gere-
formeerde Predikanten bij de Staten van Holland en
Westvriesland klagten ingeleverd over de „ ontstich-
tinge, die de goede oprechte harten komen te lyden
door de genoegh openbare exercitie van de Religie

\' Glasiüs, a. w. II, 382 vgg.; Br. k. hase, Kirchengeschichte,
Leipz. 1854, p. 534 fgg.; v. d. aa, Aardr. Woordenh. XIII, 175;
k. hofmann , Symholieh of stelselmatige uiteenzetting der belijdenis-
schriften ,
Utr. 1861, bl. 586, vgg.
« Van keyn, Beschr. v. Rott. I, 339.

" j. c. schultz jacobi, GescMedenis der Evangelisch Lutherachê
gemeente te Rotterdam,
Rott. 1852, bl. 19.

-ocr page 393-

17

van den ghenen die haer noemen van de Confessie
van Augsburge" ^ en in \'t zelfde jaar werd den Lu-
therschen van wege den Magistraat te Rotterdam
aangezegd: „hare vergaderingen en exercitiën niet in
eenige huysen specialijk daartoe bij hen verordineert
te doen, maer in aller modestie en stilheyt in haere
huysen." In 1608 moesten zij een aldaar begonnen
kerk weder afbreken l In 1613 en 1620 werden
hunne bijeenkomsten te Dordrecht scherpelijk ver-
boden op aandringen van den Hervormden Kerkeraad,
en niet voor 1689 erlangden zij daar wezenlijke vrijheid
van godsdienst Men vergunde hun in den loop der
eeuw gebouwen voor hunne zamenkomsten te stichten
en weldra zelfs, die het uiterlijke van kerken hadden,
hoezeer ook hier, als in \'t politieke, iedere Provincie
en iedere Stad naar eigen goedvinden voorregten schonk
of die terugnam. Door den bloeijenden koophandel
in de Republiek kwamen vele Duitschers herwaarts en
versterkten het Lu th ersehe Kerkgenootschap aanmer-
kelijk. In de 17® eeuw waren in ons Vaderland
omtrent 25 Gemeenten verspreid; in de helft der 18®
telde men er 40. Die tijdkring zou echter niet ein-
digen, zonder verdeeldheid in den boezem van \'t Lu-
thersche Kerkgenootschap te doen ontstaan. Reeds
in 1685 had er afscheiding te Amsterdam plaats, die
toch geen gevolg had, doordien het huis, waar de
afgezonderde godsdienstoefeningen werden gehouden,
door de Regering gesloten werd; en in 1736 werd
te Groningen een scheuring voorkomen, daar de
Magistraat weigerde een afzonderlijke gemeente van
oud-regtzinnige Lutherschen op te laten rigten. In
Amsterdam zou de scheuring werkelijk plaats grijpen.
In 1786 ontstonden daar zoo hooggaande twisten tus-
schen de Regtzinnigen en Vrijzinnigen, dat in 1791
zich eene afgescheidene Gemeente vormde onder den
naam van Herstelde Lutherschen, die in 1793 eene
eigene kerk bouwde en uit omtrent 5000 zielen be-
stond. De pogingen om de breuk te heelen, onder de
Fransche heerschappij en later onder Willem I be-
proefd, zijn vruchteloos gebleven.

Gedurende de Republiek berustte het bestuur in
elke gemeente bij den Kerkeraad of het Consistorie,
uit Predikanten en Ouderlingen zamengesteld. Te
Amsterdam was nog een groot Consistorie om over
zaken, leer en godsdienstoefening betreffende, te
handelen. Nog was er eene groote algemeene kerke-
lijke vergadering, waar afgevaardigden van de ver-
schillende gemeenten verschenen. De opvolgende
Gouvernementen gingen voorbij zonder eene nieuwe
inrigting tot stand te brengen. Onder Koning
Willem I kwam, als bij de Gereformeerden, de
organisatie van de Regering, die aan een Consule-
rende Commissie uit het Luthersche Kerkgenootschap
een Algemeen Reglement ter beoordeeling gaf. Het
werd in 1818 verbindend verklaard t Het bestuur
der Evangelisch Luthersche Kerk wordt daarbij aan
de Synode, Synodale Commissie en plaatselijke
Kerkeraden aanbevolen (Art. 3).

De Synode bestaat uit een Secretaris en dertien
leden, zes leeraars en zeven leken (Art. 21). Zij
worden uit aangeboden drietallen door den Koning
verkozen (Art. 22). - De President, Vicepresident
en Secretaris worden door den Koning benoemd
(Art. 24 en 25).

Het Hoofd van het Departement voor de Her-
vormde Eeredienst kan de vergadering, die eenmaal
\'s jaars te \'s Hage wordt gehouden (Art. 27), bij-
wonen en aan den Koning is de faculteit om er
Commissarissen politiek te zenden (Art. 26).

De Synodale Commissie, driemaal \'s jaars te Am-
sterdam vergaderende (Art. 46), waaraan de uitvoe-
ring der Synodale besluiten is opgedragen, bestaat
uit den Secretaris, vijf leden der Synode, twee
predikanten en drie leken. De laatste vijf worden
door de Synodale Vergadering benoemd. In elke
Gemeente, waar de stof daartoe niet geheel ont-
breekt, zal een afzonderlijke Kerkeraad zijn (Art. 54).

Dat Reglement, in vele opzigten, wat den invloed
van \'t Gouvernement op de Kerk betrof, overeen-
komende met dat voor de Gereformeerde van \'t jaar
1816, werd even als dit herzien. De Luthersche
Synode stelde het vast in 1855, wijzigde het in
1859 en bij Koninklijke Besluiten® werd het goed-
gekeurd. Ik bepaal mij alleen tot hetgeen de
verdeeling in Ringen betreft, die vroeger zes waren
en nu zeven zijn.

1. Ring Amsterdam heeft alleen de Gemeente
Amsterdam (6)

2. Ring Rotterdam met Rotterdam (8), Dord-
recht, Middelburg, Vlissingen, Zierikzee, Groede,
Brielle en Hellevoetsluis.

3. Ring \'s Gravenhage met \'s Gravenhage (3),
Leiden (2), Delft, Gouda, Schiedam, Woerden en
Bodegrave.

4. Ring Utrecht met Utrecht (2), Arnhem,
Amersfoort, Kuilenburg, Tiel, Zutphen, Doesburgh
en Doetichem.

5. Ring Haarlem met Haarlem (2), Zaandam,
Alkmaar, Purmerende, Weèsp , Edam , Monnik-
kendam, Beverwijk, de Rijp en de Helder c. a.

6. Ring Groningen met Groningen, Leeuwarden,
Pekel-A, Deventer, Kampen, Wildervank en Veen-
dam, Harlingen, Sappermeer en Winschoten.

7. Ring \'s Hertogenbosch met\'s Hertogenbosch,
Breda, Bergen op Zoom, Nijmegen, Maastricht,
Vaals en Heusden,

Te zamen 49 Gemeenten

De aanzienlijkste is verreweg Amsterdam met
25000 zielen; dan volgt Rotterdam met 5044, \'s Hage
met 3652, Utrecht met 1393 en Leiden met 1015.
Volgens opgave bedroeg het zielental. van al de
Gemeenten te zamen op 1 Januarij 1857 56,542

Tot opleiding voor het leeraarsambt is te Am-
sterdam een Luthersch Seminarium in 1816 in-

s Van 14 Maart 1857 N". 64 en 11 December 1859 N°. 63.
® Al deze gemeenten hebben slechts één Predikant, behalve
die, waar het getal achter den naam uitgedrukt staat.

\' Behalve deze zijn er nog elf filiaal- of bij gemeenten zonder
eigen predikant, te zamen niet meer dan 590 zielen bedragende.
Zij zijn: Goes, Grave, Leerdam, Loenen, Naarden, Nijkerk,
Stadskanaal, Veere, Wageningen, Workum en Zaltbommel.
« Staatk. en Staatsh. Jb. voor 1858, bl. 4.

XIV 2 -

-ocr page 394-

18

gesteld, waarvan de eerste Hoogleeraar Dr. J. G.
Plüschke op 19 April 1819 zijn ambt aanvaardde.

De Herstelde Lutherschen hebben slechts de
acht volgende Gemeenten. Amsterdam 8000 zielen
Enkhuizen 122; Gorinchem 186; Harlingen 202;
Helder 300; Hoorn 400; Medemblik 36: Zwolle 450;
te zamen 9696 zielen

Ik kom tot de Doopsgezinden, die wat hun oor-
sprong betreft een gansche verhandeling zouden
vorderen; zoo verschillend zijn de meeningen nopens
hun ontstaan. Eertijds werden ze, gelijk nog in
het dagelijksch leven , Mennonieten of Mennisten ge-
noemd, als of zij hun aanzijn aan Menno Simons
te danken hadden. Dit is zoo niet, want lang
vóór hem waren er Doopsgezinden. Sommigen zelfs
stellen, dat zij reeds een reeks van eeuwen vóór
de Reformatie bestonden. Zeker is het, dat zij de
plegtigheden der Roomsche Kerk loochenden, door
die ontkenning niet in \'t oog vielen en belang
hadden zich schuil te houden In de 16® eeuw
waren zij bij menigte in ons Vaderland. Zeer waar-
schijnlijk is het, dat zij grootendeels van de Wal-
denzen stamden, en men weet, dat deze bij de
onraenschelijke behandeling, die zij hadden door
te staan, noordwaarts zijn geweken. In 1509 waren
zij tot op de grenzen van Oostfriesland genaderd
Vooral is er echter zoogenaamd inwendig bewijs
gelegen in de treffende overeenkomst van zeden,
gebruiken en begrippen tusschen Waldenzen en
Doopsgezinden Met de half krankzinnige Weder-
doopers of Anabaptisten werden ze menigmaal ver-
ward, van daar de woede der vervolging tegen
hen. Eenige betrekking tusschen die razende Ana-
baptisten en de nederiggestemde Doopsgezinden
valt echter niet te ontkennen, daar er althans onder
dezen waren, die gemeenschap hielden met de Mun-
sterschen en zich tot hen hadden begeven Dit
doet echter niets tot den algemeenen geest der
Doopsgezinden, die zoo eenige secte, mild, zacht,
eenvoudig en vroom waren. Bij hunne groote onaf-
hankelijkheid en het enkel vasthouden aan de uit-
spraken des Bijbels, heerschte groote verscheidenheid
van meeningen onder hen. Hunne vereenigingen
waren zoovele republieken Van daar tallooze
afdeelingen en splitsingen in Strengen en Gema-
tigden, Vlamingen "en Waterlanders, of benamin-
gen, als te Amsterdam, naar aanleiding van die
hunner vergaderplaatsen Na het vestigen van
\'t Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden, kwa-
men zij van den staat der vervolging in dien der
verdrukking De Regering beschouwde hen in
nog ongunstiger licht dan de overige Dissenters.
Hunne leerstellingen mogten bijbelsch zijn; maar
dat weigeren van den eed en van de krijgsdienst, dat
nalaten van den kinderdoop waren te zeer in \'t oog
vallende. Zij kenden geene formulieren en hadden
dus nog minder van een Kerkgenootschap dan de
andere van de Staatskerk afwijkenden. Het duurde
voor hen daarom langer eer ze ongemoeid bleven
en vrijheid van godsdienst verkregen. In Groningen
en Friesland niet voor \'t laatst der 17® eeuw
Hunne bedehuizen mogten ze, toen de tijd verzach-
ting had aangebragt, echter „ niet aan de straat
hebben, het was in de achteroms der steden, door
enge gangetjens, dat ze in een of ander huis steels-
gewijze bij elkander kwamen." "

Hunne Gemeenten, die ze in al de Provinciën
hadden, werden in de helft der vorige eeuw op 186
begroot, die van omtrent 112 Leeraren werden be-
diend. De meesten waren in Friesland en Noord-
holland In den loop dier eeuw verminderde hun
aantal, als dat van andere Dissenters, aanmerkelijk.
Zoo zouden in Friesland in 1666 20,000 Doopsge-
zinden zijn geweest; in 1796 slechts 13,000 In
1860 was hun zielental in \'t gansche Koningrijk
41,552, waarvan ruim 81000 in Noordholland en
Friesland ^^ De Gemeenten hebben elk een Predi-
kant of worden bediend door dien eener naburige,

O \'

behalve Amsterdam, dat er even als Haarlem 3 heeft;
Leeuwarden 2 en Zaandam-westzijde 2. Het Bestuur
der Gemeenten is opgedragen aan de in 1811 opge-
rigte Algemeene Societeit. De Kweekschool, sedert
1735 te Amsterdam gevestigd, telt twee Hoogleeraren
en 30 studenten Geleerde en vernuftige mannen
hebben de Doopsgezinden aan het Vaderland ge-
schonken. Men denke aan de Hoogleeraren Heere
Oosterbaen, Gerrit Hesselink en Rinse
Koopmans, aan Leeraren als Nicolaas Mes-
schaert en A. de Vries. Vele namen van nog

\'\' Doopsgezinde Bijdragen, uitg, onder redactie van Br. Har-
ting
en p. COOL, Amst. I86I, bL 32.
\'» Glasius, a. w. II, 346.
Halbertsma, a. w. bl. 315.
Teg. Staat der Fer. Ned. I, 76.

Glasius, a. w. II, 358. In 1860 telde men in Friesland
15,762 Doopsgezinden.

Doopsgezinde Bijdragen, bl. 194.

42
15
12
4
4
3
1

zijn 46 Gemeenten ,

In Friesland. . .

n Noordholland

II Groningen . .

n Overijssel . .

u Gelderland. .

u Zeeland . . .

ff Zuidholland .

n Utrecht . . .

i

Te zamen 127

De eerste Hoogleeraar was tjerk nieüwenhüis. Zie over
de geschiedenis der Kweekschool en hare Hoogleeraren s.
blaupot
ten cate,
Gesch. der Doopsgezinden in Holland, Zeeland, Utrecht
en Gelderland,
Amst. 1847, 3 d. II, 90 vgg. Achter het eerste
deel van dezen verdienstelijken arbeid zijn twee schetskaarten, waar-
op de tegenwoordige en voormalige gemeenten worden vermeld.

Treffend heeft halbertsma, zijn dankbare leerling, hem
herdacht in zijn a. w. bl. 879.

-ocr page 395-

19

levenden zouden insgelijks met eere kunnen vermeld
worden.

Alvorens tot de Kaart weder te keeren ter
opheldering der drie nog niet behandelde Cartons,
verdienen de Israëlieten eenige vermelding, zij, die
in getal de laatstb esprok ene Christelijke Kerkge-
nootschappen ver te boven gaan, en wier talrijkheid
in ons Nederland het bewijs is voor „ de stand-
vastige staatkunde van de Republiek om deze
Landen te maken tot eene veilige en altoos verze-
kerde vrijplaats voor alle vervolgde en verdrukte
vreemdelingen" ^ Dat bewijs is er reeds in de
14® eeuw, toen de in Braband wegens het door-
priemen der H. Hostiën te Brussel zoo gruwzaam
geteisterde Joden in Gelderland een schuilplaats
vonden. In dat gewest en in andere van Noord-
nederland waren er reeds vroeger gevestigd. Wissel-
en geldhandel schynt hun voornaamste bedrijf te
zijn geweest. Zij kwamen daardoor den Vorsten
te stade, die hun bescherming verleenden tegen
hunne christelijke onderdanen. Voor de toelating
in een land werden door de Joden aanzienlijke
sommen betaald, die de schatkist der Lands-
heeren stijfden. Ellendig was echter hun toestand.
Nu eens geduld, dan weder verbannen, altijd
veracht hielden zij zich zooveel mogelijk schuil.
Zelfs onder Karei V gingen gestrenge bevelen aan
de Stadhouders der gewesten om geen Joden in
hun gebied te dulden, en werd hun e. v. in 1532
en 1549 door het Hof van Holland het verblijf in
Holland, Zeeland en Westfriesland ontzegd^ Dat
onder Filips de verordeningen tegen de Christus-
verachters wierden verscherpt laat zich reeds ver-
moeden. Onder zijn bestuur ging de Hertog van
Alva zoo ver, dat hij in 1570 de Regering van
Arnhem liet waarschuwen om, indien er binnen de
stad eenige Joden waren, hen en hunne bezittingen
in verzekerde bewaring te nemen, en hen zoo lang
gevangen te houden tot dat daaromtrent nader werd
beschikt Een betere toekomst voor hen en voor
geheel Nederland was aanstaande. Daar we hier
van de Israëlieten enkel als Kerkgenootschap spreken
is de (mderscheiding in Portugesche en Hoog-
duitsche Joden volstrekt noodig.

Werden de arme zwervelingen door de Europesche
Christenen gesmaad en hunne regten vertrapt ^
onder de Moorsche volgelingen van JVLohammed
genoten zij in Spanje vrede en welvaart. „ Een
avondschemering van vroegere heerlijkheid bestraalde
hun hoofd in dit verre Tharsis." Naauwelijks waren
de Mooren verdreven, of Ferdinand en Isabella
verbanden ® de Joden uit hunne Staten, zoo zij niet
tot het Christendom overgingen. Zij vloden naar
Portugal, ook dadr werden zij weldra evenzeer
vervolgd. Aan meerdere dulding in het Schiereiland
onder Karei V en zijn zoon Filips viel niet te
denken. Naauwelijks schijnt voor dezen de kans om
Noordnederland te herwinnen verloren of de Spaan-
sche en Portugesche Israëlieten, die of zich Christe-
nen hadden geveinsd of nog schuil gebleven waren,
komen te Amsterdam een toevlugtsoord zoeken.
In 1598 hebben zij er reeds een geheime Synagoge,
in 1618 vergaderen zij openbaar en in 1675 rigten
zij een fraai kerkgebouw op. Ook te Rotterdam en
te Middelburg treffen wij hen aan en vooral te
\'s Hage, zoodat er op \'t einde der 17® eeuw geen
Land was, waar het vermogen en aanzien der Por-
tugesche Joden zoo hoog waren gestegen dan in de
Provincie Holland. In 1713 werden er te Amster-
dam 2400 huisgezinnen of omstreeks 12000 zielen
gevonden. In \'t laatst dier eeuw waren zij aldaar
zeer verminderd, daar hun getal op slechts 3000
werd begroot.

Wat de zoogenaamde Hoogduitsche Joden betreft
werd hun aantal, door de vervolgingen in Duitschland
o.a. in 1615, alhier zeer vermeerderd. Daar zij door-
gaans arm en van gering aanzien waren, kostte het
hun meerder moeite dan aan hunne Portugesche
geloofsgenooten om eenige gunst te erlangen en
niet voor 1636 rigtten zij in Amsterdam eene
Gemeente op. Toen in 1656 aan de uit Polen
herwaarts gekomene Joden het bouwen eener Syna-
goge te Amsterdam was toegestaan, werd zulks ook
aan de Hoogduitsche vergund. In Rotterdam hadden
zij omstreeks de helft der 17® eeuw insgelijks een
Synagoge, die het uiterlijke daarvan niet schijnt
gehad te hebben. In beide steden werden, in 1686
te Amsterdam, en 1724 te Rotterdam aanzienlijke
en als kerken gebouwde Synagogen opgerigt, zoodat
de Joden daarin meerdere vrijheid dan de Dissen-
ters erlangdeti. Terwijl de Portugezen zich genoeg-
zaam uitsluitend tot Holland bepaalden, verspreidden
zich de Hoogduitschen in al de Provinciën, vooral
in de groote steden. Gelijkstelling met de Chris-
tenen kon hun onder de Republiek niet ten deel
vallen, maar zeker genoten zij er meerdere voorregten
dan ergens elders. Hun en allen werd volledig bur-
gerschap na 1795 verleend, hoezeer zij, als liever
eene afzonderlijke Natie blijvende, daarmede niet
zeer waren ingenomen.

De pogingen onder Koning Lodewijk en het
Fransche Bestuur om Hoogduitsche en Portugesche
Israëlieten te vereenigen, mislukten. Na het herstel
onzer onafhankelijkheid sloeg Koning Willem I
diergelijken weg in als b^j het Hervormd Kerkge-
nootschap. Hij benoemde een consulerende Com-
missie, die werkzaam zoude zijn onder directie van
den Commissaris voor de kerkelijke zaken, en
zamengesteld was uit leden van de Hoogduitsche

Bij Decreet van 81 Maart 149S.

2*

-ocr page 396-

20

en Portugesche Gemeenten Het gevolg hiervan
was een Organiek Besluit omtrent het Israëlietisch
Kerkgenootschap waarbij twaalf corresponderende
of hoofd-synagogen werden ingesteld, die grooten-
deels met de tegenwoordige verdeeling, die hier
volgt, overeenkwamen. Noordnederland is daarbij
verdeeld in Synagogale ressorten. De naam Hoog-
duitsche is in onbruik, het zijn thans Nederlandsche
en N\'ederlandsch-Portugesche Israëlieten.

Provincie Noordholland.

1. Portugeesch Synagogaal ressort van Amsterdam.

2. Nederlandsch „ „ „ u

Provincie Zuidholland.

3. Portugeesch Synagogaal ressort van \'s Gravenhage,

4. Nederlandsch „ „ u u

5. ,/ If ƒ/ II Rotterdam.

Provincie Utrecht

6. Synagogaal ressort van Amersfoort.

Provincie Zeeland.

7. Synagogaal ressort van Middelburg.

Provincie Noordbrabant.

8. Synagogaal ressort van \'s Hertogenbosch,

Provincie Gelderland.

9. Synagogaal ressort van Nijmegen.

Provincie Overijssel.

10. Synagogaal ressort van Zwolle.

Provincie Drenthe.

11. Synagogaal ressort van Meppel.

Provincie Friesland.

12. Synagogaal ressort van Leeuwarden.

Provincie Groningen.
13 Synagogaal ressort van Groningen.

Hertogdom Limburg.
14. Synagogaal ressort van Maastricht.

Deze ressorten zijn verdeeld in Ringen en Bij-
kerken. Er zijn niet meer dan drie Portugeesch-
Israëlietische Gemeenten namelijk te Amsterdam, te
Naarden en te \'sHage, dus alleen in de twee Provin-
ciën Noord- en Zuidholland. De Gemeenten der Ne-
derlandsche Israëlieten zijn in alle Provinciën, zoo
men de Bijkerken mede rekent, ten getale van 156.

Het zielental der Israëlieten, dat in 1780 ruim
30,000 mag bedragen hebben, was in 1860 3,599
Portugesche en 62,153 Nederlandsche Israëlieten,
te zamen 65,752 ^

Voor de opleiding der Kerkleeraars zijn te Am-
sterdam een Portugeesch en een Nederlandsch Semi-
narie gevestigd.

Naar aanleiding der Bijkaart, die de verdeeling der
Roomsch-Katholijken inhoudt, ga ik tot hen over.

Hoe de Bisschopszetels ineengestort zijn en wan-
neer zij feitelijk ophielden te bestaan werd vroeger
gemeld ^ Zij waren daarom niet opgeheven. Hier
is echter groot verschil van opvatting naarmate
men de Katholijke schrijvers raadpleegt of die der
Bisschoppelijke Klerezy. Reeds nu zij gezegd, dat
de Katholijken alleen de benoemingen erkennen, die
door den wettigen Heer der Nederlanden, Koning
Filips, of zijne opvolgers en regtverkrijgenden
zijn gedaan, met bekrachtiging door den Paus,
volgens de Bul van 12 Mei 1559 terwijl de
Klerezy van oordeel is, dat na de omwenteling
der 16" eeuw het regt der Bisschopskeuze tot de
Kapittels terug kwam en deze dus de verkiezing
der Bisschoppen hadden, als daartoe de goedkeuring
van den Paus, hoezeer ook geweigerd, gevraagd
was. Hier ter plaatse stel ik de zaak voor volgens
het gevoelen der eersten, daar het hun Kerkge-
nootschap geldt, om straks dat der laatsten te
ontwikkelen.

Ik volg de orde bij de Beschrijving der tweede
Kaart opgegeven en begin met het Bisdom van
Middelburg.

Bij het overlijden des eersten Bisschops Nicolaas
de Gastro op den 16®" Mei 1573, was de stad nog
onder den Koning. Het Kapittel stelde tot Alge-
meenen Vicaris Johan van Strijen een Zeeuw
van geboorte, aan. Weldra benoemde Filips hem
tot Bisschop. Om de Pauselijke goedkeuring te ver-
werven, moest de benoemde zich voor zijnen Metro-
politaan, den Aartsbisschop Sche nek, vertoonen,
ten einde deze hem een goede getuigenis zoude
geven. De Landvoogd de Requesens verzocht in
een Nederduitsch schrijven ® aan den Aartbisschop
dat deze volmagt voor dat persoonlijk onderzoek
I, bij deze zeer hagchelijke tijden" aan den Bisschop
van Antwerpen zoude geven. Dit schijnt geschied
te zijn en van Strijen werd, na de pauselijke
Breve te hebben verkregen, te Namen, want Mid-
delburg was reeds zeven jaren in handen van den
Prins, in 1581 tot tweeden Bisschop gewijd. „Om
de beroerten tegen het oude Katholijke geloof" zoo
lezen wij „ zwierf hij als balling dan te Keulen ^
dan te Roermond, tot hij eindelijk Rector van het
nieuw gestichte Seminarium te Leuven werd en
aldaar op ,5 Julij 1594 stierf. Daar hij natuurlijk
geene inkomsten van zijn Bisdom kon genieten,
stelde Filips hem tot administrateur in de Abdij
van Vlierbeek aan, waar zijn beheer echter niet
onberispelijk was. Dat hij overigens een voortref-
felijk en geleerd man zij geweest, kon voor zijn
Bisdom, \'t geen hij nooit betrad, onverschillig zijn;
hoezeer van zijn ijver voor de hem vertrouwde
geloovigen getuigde, dat hij den Apostolischen Vi-
caris Sasbout Vosmeer in 1584 in zijn Bisdom
aanstelde om er alle kerkelijke bedieningen te ver-
rigten ^^ Gedurende zes jaren was er nu ook in

A

® Beschr. der tweede Kaart, bl. 16 tot 18.

\' Bl. 32 vgg.

® Op bl. 32 der gen. Beschr. bij vergissing Nicolaas genoemd.

® Uit Antwerpen, 6 Aug. 1575.

Oudh. en Gestichten van Zeeland, 1,156 of Hist. Episcop. 11,
Middelb. 21.

\'\' Van stkijen was gemagtigd bij Breve van Paus Grego-
rius XIII van 3 Pebr. 1581 ora de niet noodzakelijke ceremoniën
achter te laten, waar zij wegens het geweld der onkatholijken niet
konden verrigt worden, u Ubi per tyrannidem et vim haereticorum
non possunt adhiberi."

-ocr page 397-

naam geen Bisschop van Middelburg, tot als aller-
laatste in 1600 te Aalst gewijd werd Karei de
Rodoan, „edel van geslacht, maar nog edeler van
deugd," Proost van St. Waldetrudis te Bergen in
Henegouwen. Daar ook hij „ om de hitte der ver-
volging" zijn verblijf niet in zijne Dioecese kon
houden, is hij Bisschop te Brugge geworden. Zelfs
na het verkrijgen dezer waardigheid bleef hem zijn
vorig Bisdom ter harte gaan en gaf hy aan de
Katholijken in Zeeland verlof om voor de Predi-
kanten te trouwen, waarover toch de Priesters
aldaar zich bij Vosmeer beklaagden. Dat de Bis-
schop, die in 1616 stierf, bij den toenmaligen staat
van zaken geen merkbaren invloed kon oefenen,
gevoelt men, vooral bij de strenge Plakaten der
Staten van Zeeland, tegen het binnenkomen van
vreemde geestelijken, en waarbij tegen „ Jesuiten,
Papen of andere geestelijke personen" die binnen
de Provincie zouden komen „gestatueert" werd,
dat zij ff als vyanden aen den lyve exemplaerlyck
gestraft" zouden worden K Regtens heeft Middel-
burg alzoo slechts drie Bisschoppen gehad. Daarna
is het Bisdom bestierd of althans eenigzins verzorgd
door Apostolische Vicarissen.

In het Bisdom Haarlem heeft zich het getal der
Bisschoppen regtens en met der daad tot twee
bepaald: Nieuwlant en van Mierlo ® en werd de
zorg zooveel mogelijk, na dien tijd, door Vicarissen
waargenomen.

Omtrent dat van Leeuwarden zagen we hoe
de eerst benoemde Bisschop Remigius Dirutius
niet in bediening kwam en het gezag van den
tweeden Cunerus Petri in 1578 eindigde „Na
het verbannen van den Bisschop," zoo luidt het
berigt „werd er wegens den treurigen toestand
geen nieuwe verkozen en verviel ook het Kapittel
der Kanunniken. De Haarlemsche Vicarissen hebben
er, onder \'t gezag van den Pauselijken Vicaris
over gewaakt."

In \'t Bisdom Deventer heeft de tweede Bisschop
Koeverinx geen navolger gekregen

In dat van Groningen was en bleef Arnoldus
Nijlen de laatste Bisschop

Van de Utrechtsche Suffragaan-Bisschoppen heeft
dus het Bisdom Middelburg alleen nog regtens twee
Bisschoppen gehad na het feitelijk einde, terwijl bij
de overige vier geen nieuwe zijn benoemd nadat
het bezit verloren was.

Anders was het met de Metropolitaankerk, met
den Aartsbisschoppelijken stoel van Utrecht zeiven.
De berigten zijn door de onrust der tijden gedeel-
telijk zeer onvolkomen ^ Na den dood van

21

Schenck werd zekere Herman Graaf van Rennen-
berg, Proost van St. Salvator, bestemd tot zijn
opvolger, zonder in bezit van den Stoel te geraken.
Na hem werd door den Koning Johannes Bru-
hesen, Deken van den Dom, benoemd, „een geleerd
man en latijnsch dichter doch van heftigen aard",
waarom Joachim Hopper hem tot zachtheid ver-
maande Toen er vroeger sprake was van Willem
van Oranje als Gouverneur van Utrecht, achtte
hij ongeraden zulk eenen van God afgewekene aan
te stellen. Weldra moest hij het Land ruimen en
naar Keulen vlugten, ,/van waar hij als een schim
van regering over de Hollandsche kerk gevoerd
heeft, met weinig gezag en zonder de minste
vrucht." Hij stierf te Keulen in September 1600
zonder de wijding te hebben ontvangen

Met hem is de rij der Utrechtsche Aartsbisschoppen
gesloten tot de zetel in onze dagen weder is
opgerigt of, juister nog, is Schenck de eerste en
laatste Aartsbisschop geweest door het gemis van
wijding zijner benoemde opvolgers Apostolische
Vicarissen namen voortaan de belangen der ver-
drukte Kerk op zich. Zeer beroemd is onder hen
de straks genoemde Sasbout Vosmeer, wiens naam
nog in onze dagen met lof is vermeld in den
Apostolischen Brief van Paus Pius IXdie hem
een man met den ijver voor Gods naam bezield
noemt. Te Delft in 1548 ^^ uit een aanzienlijk
geslacht geboren, werd hij in 1580 door den Nuntius
tot Algemeen Vicaris^®, en in 1583 door Paus
Gregorius XIII „ter opzameling der verstrooide
kudde,"als Apostolisch Vicaris naar de Neder-
landen gezonden; „daar die Provinciën geheel door
de ketters waren ingenomen; om het katholijke
geloof uit de asch op te rakelen en de dwalenden
in den schoot der kerk weder te brengen," Toen
Albert en Isabella souvereinen der Nederlanden
waren geworden^®, vinden wij Sasbout te Brussel
in gesprek met den Aartshertog, die hem, hoezeer
zijns ondanks, tot Aartsbisschop van Utrecht be-
noemde; doch terstond daarop onderrigt zijnde, hoe
gevaarlijk deze benoeming bij den toestand in Noord-
nederland zijn zoude, schreef Albert aan den Paus
en verzocht Sasbout dezen brief zelf naar Rome
te brengen. Deze vertrok den 17^®" Januarij 1602,
en daar hij meest te voet reisde, kwam hij niet
voor 17 April te Rome. Hoezeer hij zich wegens
zwakheid en gevorderden leeftijd verontschuldigde,
stelde Paus Clemens VIII, waarschijnlijk door
Albertus schrijven voorgelicht, hem aan tot Aarts-
bisschop, niet van Utrecht evenwel, maar van Phi-

« Oudh. en Gest. v. Gron. bl, 54 of Hist. Episc. II, Gron. 16,
\'O
Bat. Sacra of Kerkel. Historie, S^»- III, 152.
\'\' Eist. Episc. I, 42 ; p, c. hoïnck van papendrecht, Eist.
Eccl. Ultraj.
p. 9 ; « nunquam consecratus Archiepiscopus."

»2 Volgens de Katholijken, Ik kom hierop terug bij de behan-
deling der zaken -v-an de Klerezy.
Van 4 Maart 1853.

Blijkens zijn grafschrift te Keulen bij v, heüssen, Rist.
Episc.
I, 45. Sasboijt was eigenlijk de geslachtsnaam zijner moeder.
Hoynck, Rist. E. ü. pag. 13,
Woorden van Paus pius IX.
" Berigt van
jac. de la toerb , Apost. Vicaris in 1656 aan
Paus
alexander VII gezonden, bij hoynck o, c. p. 93.
Zie Beschr. dm\' vierde Kaart, bl. 13.

-ocr page 398-

22

lippi, in partibus infidelium, dus alleen titulair, en
werd hij met de gewone langzaamheid van \'t Room-
sche Hof eerst den 22\'\'\'\' September 1602 als zoodanig
gewijd. Aartsbisschop van Utrecht is hij alzoo niet
geweest \\ hoezeer het gerucht daarvan toen alge-
meen was; want door den Procureur Generaal bij
\'t Hof van Holland werd hem als misdaad van
gekwetste majesteit aangerekend, dat hij //van den
Aartshertog geobtineerd had nominatie tot het Aarts-

O O

bisdom van Utrecht." Bij vonnis van 30 Mei 1603
werd hij deswegens veroordeeld tot eeuwige ver-
banning uit Holland en Zeeland, met verbeurdver-
klaring zijner goederen. Hij hield zich daarna in
Utrecht, Gelderland en Overijssel op, maar meest
te Keulen, waar hij „niet zonder gedachte van
heiligheid" den 3® Mei 1614 stierf l Op den 11^" Oc-
tober van dat jaar werd door Paus Paulus V tot
Apostolisch Vicaris in Holland en Zeeland benoemd
Filips van Rouveen, in 1575 in het Overijsselsch
dorp van dien naam geboren, en toen Deken te
Oldenzaal, en zulks opdat de aan Christus ge-
trouwen, die zich in de streken door de ketters
ingenomen bevinden, niet van alle herderlijke zorg
\' zouden verstoken blijven." ® De keuze was gelukkig,
want wij kennen hem als iemand van buitengewone
geleerdheid, die door zijne bekwaamheid de Katho-
lijke Kerk in ons Vaderland deed herleven. Zes
jaar later werd zijn ijver door denzelfden Paus
beloond, en hij in plaats van Sasbout tot Aarts-
bisschop van Philippi benoemd waarvan hem bij
brief van den Paus werd kennis gegeven, die daarbij
zijn beleid en zijne vroomheid prees, met verma-
ning om met inspanning van alle krachten in \'t geen
Gode welgevallig was te blijven volharden. Hij
deed dit, maar even als tegen Sasbout werd een
banvonnis tegen hem uitgesproken door
\'t Geregt
der stad Utrecht, den 10®" Maart 1640, waarbij hem
geboden werd ^ zijn leven lang in ballingschap te
leven buiten het Vereenigd Nederland" met ver-
beurdverklaring zijner goederen wegens aanmatiging
van den titel van Aartsbisschop van Philippi en
van Utrecht, het vergeven van kerkelijke ambten,
het doen van geldgaderingen en het oefenen van
paapsche bijgeloovigheden, zijnde ,/alle dingen zeer
groote en zware misdaden tegen de hoogheid, gods-
dienst, wettige Regering en zoo duurgekochte vrij-
heid dezer landen." ^ Desniettegenstaande kwam hij
te Utrecht waar hij in October 1651 overleed en
heimelijk begraven werd Zijn dood had alzoo
plaats drie jaar na den Munsterschen vrede, waarbij

\' Paus pius IX in zijn aang. Breve zegt: door clembns met
den titel en de waardigheid van Aartsbisschop van Philippi bekleed.

\' Uitvoerig handelt over hem van\' heussen. Bat Sacra of
K. Hist. III, 155 tot 236 ; hoynck o.e. p. 9, 199 et 216 sqq.;
b. glasius, Gesch. der Chr. Kerk na het vest. der Herv. I, 46 vgg.;
TisscHEa,
Voorlez. V. bl. 50 vgg. Hij was een man van
moed , die zich na zijn banvonnis toch heimelijk in "s Hage waag-
de. De pestzieken te Oldenzaal bezocht hij met voorbeeldige zelf-
opoffering.

3 Breve van paulus V ad philipp. rovenium bij hoynck ,
o. 0. p. 104.

* Becretum consistoriale 17 Aug. 1730 en Breve van 17 Oct.
bij hoynck, o.e. 105.

\' Bat. Sao. of K. Hist. III, 264 vgg.

• Bat. Sac. III, 278; glasius a. w. I, 55 vgg.

de Koning van Spanje afstand deed van deze
Gewesten, zoodat nu geen sprake van benoeming
door den Koning meer zijn kon Vóór dien
tijd echter, in 1640, was Jacobus de la Torre,
ondanks zijn uitheemschen naam Hollander en te
\'s Gravenhage geboren, tot coadjutor van den Apos-
tolischen Vicaris van Rouveen benoemd door Paus
Urbanus VIH en in 1647 door Paus Innocen-
tiusX tot Aartsbisschop van Ephese en te Munster
gewijd. Bij Rouveen\'s dood volgde hij dezen,op
als Apostolische Vicaris Hij bleef dat tot zijn
dood, 16 September 1661 Hij leefde als zijn
voorganger in ballingschap, nadat hij tot Bisschop
van Yperen was verheven, zonder dien zetel toch
te beklimmen, daar hij krankzinnig werd^". Zoodra
de tijding van zijn dood te Rome vernomen was,
werd tot opvolger van de la Torre als Apostolisch
Vicaris benoemd Balduinus Catz, Aartsbisschop
van Philippi, mede Hollander van geboorte. Op
9 September 1661 werd hij als zoodanig te Keulen
gewijd Zeer kort duurde zijn beheer, want reeds
het volgende jaar stierf hij, even als zijn voor-
ganger krankzinnig.
„De oude man, al te be-
teuterd en bekwamer om maagden als om een
groote kerk te regeren, had den last naauwelijks
geforscht of is er aanstonds onder bezweken."
Hij overleed den 18\'" Mei 1663 te Leuven in het
Preêkheeren klooster.

Als vijfde Apostolische Vicaris trad Johan van
Neerkassei, in 1626 te Gorinchem geboren, op,
nadat hij, op denzelfden dag als zijn voorganger,
te Keulen tot Aartsbisschop van Castoriën was
gewijd. Geleerd en vol ijver zien we hem nu te
Brussel, dan te Parijs, straks te Rome. Gedurende
vele jaren was hij werkzaam tot hij op een bezoek,
dat hij ambtshalve in Overijssel deed, te Zwolle op
6 Junij 1686 in 60jarigen ouderdom overleed

Öe zesde en voor ons doel, verreweg de belang-
rijkste Apostolische Vicaris was Pieter Codde.
Na vele onderhandelingen werd hij als zoodanig op
den 20®" September 1688 door de Heilige Congregatie
tot voortplanting des geloofs verkoren en wel voor
al de Vereenigde Nederlandsche Provinciën met den
titel van Aartsbisschop van Sebaste i.p.i.Hij was
den 27"" November 1648 te Amsterdam geboren^®.
Na Pastoor te Utrecht, en een der Provicarissen van
Neerkassei geweest te zijn, werd hij den 9"" Februarij
1689 te Brussel gewijd in de gemelde hooge waar-
digheid. ;,Met een juist oordeel, warme waarheids-
liefde en standvastigen moed, vereenigde hij
behoedzaam beleid en zachtmoedige verdraagzaam-

-ocr page 399-

23

heid; terwijl van zijne kanselwelsprekendheid met
bijzonderen lof gewag wordt gemaakt." ^ Kort vóór
zijne wijding tot Aartsbisschop van Sebaste trachtte
de Internuntius, door wien zij geschieden moest,
hem, die van Jansenistische gevoelens verdacht
werd, tot het onderteekenen van een formulier te
bewegen, waarbij hij met eede zijn afkeer van de
ketterij van Jansenius moest betuigen. Het kon
hem niet van \'t harte, en hij weigerde. Daar de
Internuntius geen bepaald bevel hieromtrent ont-
vangen had, ging de plegtigheid door. „ Maar"
zegt de groote tegenstander der Klerezy, Hoy nek
van Papendrecht ® „dit was een ongelukkig
begin en het voorspel van
\'t verval der Hollandsche
Kerk." In deze toch openbaarden zich al meer en
meer Jansenistische denkbeelden, zoodat zelfs Hugo
Franciscus van Heussen, de bekende schrijver
van de Batavia Sacra, te Leiden bij doop, huwelijk
en andere plegtigheden de Hollandsche taal gebruikte,
zonder dat Codde zich daartegen verzette Veel-
vuldige klagten kwamen te Rome tot dat eindelijk
de Congregatie van Kardinalen 1 op 25 September

1699 den Aartsbisschop van Sebaste (Codde) naar
Rome ontbood en tevens bepaalde, dat de
Pauselijke Nuntius te Brussel Theodorus de Cock
tot Provicaris zoude benoemen, ten zij Codde dit
zelf deed. Deze zeer daarover getroffen, was
besluiteloos. In een beleefd schrijven gaf hij te
kennen, dat vele bezwaren hem terughielden. Nog-
maals en alweder vermaand beloofde hij in April

1700 te zullen gaan. Het was echter alleen op
toezegging, dat hem de reiskosten vergoed zouden
worden en de Cock vooreerst geen Provicaris zijn
zoude, dat Codde eindelijk in September 1700 op
reis toog en den 11®" December te Rome aankwam.
Hoezeer door Paus Clemens XI, opvolger van
Innocentius XH, vriendelijk ontvangen, werd hem
een schriftelijke beschuldiging overhandigd, waarop
hij niet voor November 1701 antwoordde. Toen de
Paus hem vroeg, wat hij doen zoude, indien men hem
het formulier van afkeer tegen de gevoelens van
Jansenius ter onderteekening voorlegde, ant-
woordde hij daar niet op „ maar nam zijn toevlugt
tot de pen, die niet van schaamte bloost" en
weigerde de onderteekening. Daarop volgde den
7®" Mei 1702 het Pauselijk Decreet, waarbij Codde
als Apostolische Vicaris werd geschorsten de Cock
als Provicaris werd aangesteld

Daar intusschen de Cock niet in gemelde be-
trekking was geadmitteerd en Codde als Vicaris
bij de Staten van Holland en Westvriesland bekend
stond, werd op 17 Augustus 1702 een Plakaat tegen
de Cock uitgevaardigd, waarbij hij geïnterdiceert
werd het „Vicarisschap in eeniger manieren te exer-
ceeren." Zelfs volgde den 34®" Februarij 1703 een
Resolutie, „dat Petrus Codde zijnde een onder-
daen van haer Edele Grootm. sich binnen den tijd
van drie maenden zou hebben te sisteren binnen de
Provincie Holland, onder het gebiedt en gehoor-
saemheyt van sijne hooge en wettige Overigheyt." ^
Welligt was het ten gevolge dezer aanschrijving,
dat Codde besloot Rome te verlaten. Althans in
Junij van dat jaar was hij demoedig in zijn Vader-
land terug gekomen®; want Paus Clemens XI had
hem vóór zijn vertrek „vaderlijk, maar duidelijk te
kennen gegeven, dat alle hoop op het uitoefenen
van het Vicarisschap voor hem verloren was." ® De
Staten van Holland en Westvriesland, die de Jan-
senisten, als die minder gevaarlijk achtende, begun-
stigden, ontboden de Cock voor zich. Toen hij
hieraan niet voldeed en het tevens bekend was, dat
hy een brief naar Rome had gezonden, waarin hij de
leden der Staatsvergadering als „ door giften en
gaven verblind en daardoor tegen hem ingenomen"
voorstelde, werd, daar hij gevlugt was, een premie
van / 3000 op z^n hoofd gesteld. De Cock begaf
zich naar Rome, waar hij met eere werd ontvangen,
aanzienlijke betrekkingen bekleedde en in 1720
overleed

k-

i

Codde stelde intusschen alle pogingen aan om
in zijne waardigheid hersteld te worden en deed
zich door het Utrechtsche Kapittel, dat echter door
den Paus geenzins als nog bestaande werd erkend,
het gezag over de Hollandsche Missie opdragen.
En hoezeer hij niet tot het uitoefenen daarvan over-
ging, maakte een door hem uitgegeven verdedigings-
schrift zulk een ongunstigen indruk te Rome, dat
hij bij Decreet der H. Congregatie" te Rome van
3 April 1704 werd afgezet. Nog zes jaren leefde
Codde, zonder schuld te belijden, waarom dan
ook, toen hij 4 November 171Ó te Utrecht gestorven
was, hem een kerkelijke begrafenis als aan „ een
blijkbaar ongehoorzamen en wederspannigen" werd
ontzegd

Eenigzins uitvoerig heb ik over de Vicarissen die
na Bruhesius de Hollandsche Zending bestuurden,
moeten spreken, daar zij allen door de Klerezy voor
Aarsbisschoppen van Utrecht worden gehouden".

De aanhangers van Codde, de zoogenaamde
Jansenisten waren intusschen zeer talr^k geworden.

\' Kerk. Plach. I, 641; glasius, II, 70 vgg.

R Hoynck o. c. p. 49 et 57.

® Hoynck p. 56 en 138, alviraar de Breve van 7 April 1703
aan de Katholijken der V. Nederlanden te lezen is,

Hoynck p. 57. Nopens de vlugt van de cock zegt van
heussen,
Bat. Sacra III, 505. w^Th. de Cock is stilletjes met
een kalès uit Leyden vertrokken. Dicht bij Woerden is hem de
Bisschop van Sebaste (Codde), die van Rome naar huis quam , in
een wagen ontmoet; alwaar het ook gebeurde, dat de kalès van
den eersten een hort gaf tegen den wagen van den Bisschop."
Decretum sacrae Congregationis sancti officii.
Hoynck p 67. Hij ligt te Warmond begraven.

\'\' Hoynck p. 331.

Paus urbanus VIII had het werk van jansenius, Aiigustinus
genaamd, reeds bij Bul van 6 Maart 1643 veroordeeld. Door
volgende Pausen geschiedde- het meermaal, tot
clemens XI bij de
beroemde Bulle
Unigmitm van 8 Sept, 1713 een werk van paschal

4

1 \' HoYNCK o. C. p. 43 ; glasius, II, 65.

^ Hoynck o. c. p. 43.

\' Hoynck o. c. p. 47.

-ocr page 400-

24

Zij begeerden een Vicaris hunne gevoelens toege-
daan, en toen ze hierin niet slaagden, verkozen zij
op 27 April 1723, op grond, dat het Kapittel van
Utrecht bij het vaceren van den Stoel regt van
verkiezing had, een eigen Aartsbisschop in den
persoon van Cornelis Steenoven \\ De veront-
waardiging van den geschiedschrijver Hoynck over
dit bedrijf kent geene grenzen, ^ „ Een ongehoorde
stoutheid begingen zij door die verkiezing, en opdat
ge niet zoudt meenen, dat die misgeboorte een
Bisschop zonder kerk ware, maken ze hem opper-
hoofd der Ütrechtsche. Denk niet, dat sedert
Schenck of des noods sedert Rouveen, gelijk
verkeerdelijk gezegd wordt, gedurende 144 jaar
of minstens sedert 73 jaar er geen Aartsbisschop
meer geweest zij, wel neen! al de Apostolische
Vicarissen zijn als door tooverslag door hen tot
Aartsbisschoppen verklaard. Hun opvolger is dus
Cornelis Steenoven. De Jansenisten zeiven heb-
ben steeds van Vicarissen en niet van Aartsbis-
schoppen gesproken. Den titel hebben zij nooit
gevoerd. Sasbout Vosmeer alleen is tot Aarts-
bisschop van Utrecht benoemd, maar nooit gewijd.
Het is niet slechts blindheid bij de Ütrechtsche
Priesters, het is een leugengeest, die hen bezielt
Ik ben volstrekt niet bevreesd, dat ze mij met ver-
vloekingen zullen beladen, en mij met hunne
bliksemflitsen zullen bedreigen; al stort het heelal
in, ik zal hun bedrog ontmaskeren."

Steenoven werd als Aartsbisschop te Amsterdam
gewijd den 15® October 1724 door slechts één
Bisschop namelijk: Dom Martinus Var let. Bisschop
van Babyloniën, die door den Paus in den ban was
gedaan De wijding was niet geschied, dan nadat
alle brieven naar Rome om de goedkeuring van
den H. Stoel te erlangen, onbeantwoord waren ge-
bleven. Toen nu de daad volbragt was, rigtte Paus
Benedictus XIII den 2P° Eebruarij 1725 een
schrijven aan alle Katholijken der Vereenigde Neder-
landen , waarin hij in sterke bewoordingen het
optreden van den gewaanden Aartsbisschop laakt en
verbiedt hem te erkennen.

//Gij weet Geliefden 1" zoo heet het o. a. „door
welke kunstmiddelen zij, die tweedragt zaaijen (dis-
sentionis filii) onder het masker van kerkelijke
bediening zich de zielenzorg hebben aangematigd,
en hun waan eindelijk zoo hoog geklommen is, dat
zij den door zeven geestelijken, die zich Kanunniken
noemen van \'t Ütrechtsche Kapittel, dat ver over
de honderd jaren al vervallen is, verkorenen Steen-
oven met verachting van het Apostolisch gezag en
de heilige Kanonieke voorschriften, door een heilig-
schennende oplegging der handen tot Bisschop ge-
wijd hebben en dat wel door den Bisschop van
Babyloniën, die in zijne bediening geschorst was.
Het toppunt van boosheid werd bereikt doordien
die Bisschop van Babyloniën, niettegenstaande er
twee Bisschoppen tot de consecratie vereischt wer-
den, hij zulks alléén heeft durven doen. Uit onze
Apostolische magt verklaren en verkondigen wij -die
verkiezing van onwaarde en de wijding voor geheel
ongeoorloofd en afschuwelijk (execrandum) en dien
onwettig gewijden Cornelius voor geschorst. U
Geliefden! bevelen wij ernstig den voornoemden
Cornelius niet voor wettigen Aartsbisschop van
Utrecht te houden." ® Noch Steenoven noch
zijne opvolgers zijn immer erkend door den Pause-
lijken Stoel. Na\'den bovengemelden Theod, de
Cock zijn er nog drie Apostolische Vicarissen voor
de\'Nederlanden benoemd. In 1721 werd de Höl-
landsche Missie of Zending gesteld onder de Pause-
lijke gezanten te Brussel, die als gedelegeerden van
Z. H. Superior der Zending, Vicesuperiors genoemd
werden

Vóór de invoering der Bisdommen van 1853 was
de Höllandsche Zending verdeeld in de volgende
vier kerkdistricten.

1. De Höllandsche Zending (in engeren zin).

2. Het Apostolisch Vicariaat van \'s Hertogenbosch.

3. // I, „ ,1 Breda,

4. „ „ „ u Limburg.

1. De Höllandsche Zending was zamengesteld
sedert het begin der 17® eeuw uit dat gedeelte van
het tegenwoordige Nederlandsche grondgebied, dat
tot het Aartsbisdom Utrecht met zijne SuiFraganen
in 1559 opgerigt, had behoord behalve de stad
Vlissingen, die in 1808, toen zij met Frankrijk
vereenigd werd, bij \'t Bisdom van Gend werd
gevoegd; terwijl in 1823 zeven in Gelderland gele-
gene Parochiën, die onder Munster hadden geres-
sorteerd, nu aan de Höllandsche Zending werden
toegewezen. De onderdeden waren zes Aartspries-
terschappen: 1. Holland en Zeeland, 2. Utrecht,
3. Gelderland, 4. Vriesland, 5. Salland, Drenthe en
Groningen, 6. Twenthe. Hieronder waren dus alle
Provinciën, behalve Noordbrabant en Limburg
begrepen Het Aartspriesterschap van Holland en
Zeeland had als onderdeelen acht Dekenaten of
Landdekenschappen In 1845 was het zielental
Roomsch-Katholijken in de Zending 535,367.

2. Het Apostolisch Vicariaat van \'s Hertogenbosch
was zamengesteld uit die gedeelten van Noordbra-
bant en Gelderland, die tot het in \'t jaar 1559
opgerigte Bisdom van \'s Hertogenbosch behoorden,
uit die van het in 1801 door Pius VII opgeheven
Bisdom van Roermonde en uit enkele afzonderlijke

® Hoynck, p. 173 sq.

® Visscher, Voorles, bl. 5 van \'t Chron. overzigt.
\' Zie den omvang op de tweede Kaart.

8 Geringe uitzondering is, dat Nieuw Vosmeer op de westelijke
grens van Noordbrabant er toe behoort. Het werd vroeger tot
Zeeland gerekend.

® Amstelland enz. Handboekje voor de zaken, der R. K, Sered.
voor 1847, bl. 19.

-ocr page 401-

25

gemeenten als Luiksgestel, dat in \'t Bisdom van
Luik lag. De regeling had plaats door Breve van
Paus Gregorius XVI van 2 Junij 1840 \\ Dit
Vicariaat was in 13 Dekenaten verdeeld en telde
in 1845 299,089 zielen.

3. Het Apostolisch Vicariaat van Breda was
zamengesteld, wat het Noordbrabandsch deel betreft,
uit het stuk dat vroeger tot het Bisdom van
Antwerpen van 1559 werd gerekend, \'t welk 29 No-
vember 1801 door Bul van Pius VII werd opge-
heven. Verder uit het zoogenaamd Staatsvlaanderen,
dat in 1559 onder \'t Aartsbisdom van Mechelen
ressorteerde en sedert 1801 tot het Bisdom van
Gend, In 1843 werd dat Zeeuwsch gedeelte bij het
Vicariaat van Breda ingelijfd, te gelijk met de stad
Vlissingen. Om kort te gaan, het Vicariaat van
Breda bevatte de vroegere Baronie van Breda, het
Markgraafschap van Bergen op Zoom en Staats-
vlaanderen. Het was in vier Dekenaten verdeeld
Het telde in 1845 126.603 zielen,

4. Het Apostolisch Vicariaat van Limburg, in
1559 tot het Bisdom Luik en Roermonde behoo-
rende, was bij Pauselijke Breve van 2 Junij 1840
zamengesteld uit het grondgebied van het Hertogdom
Limburg. Het was verdeeld in elf Dekenaten. De
Roomsch-Katholijke bevolking was in 1845 194,967
zielen

De Katholijke bevolking der vier Kerkdistricten
te zamen was op I Januarij 1845 alzoo 1,156,026.
Op 1 Januarij 1850 was dat totaal 1,164,142 l

Deze toestand der Katholijke Kerk in ons Vaderland
mogt men met regt abnormaal noemen Immers,
volgens de Katholijke Kerkleer zijn de Bisschoppen
door den H. Geest gesteld om de Kerk te besturen,
terwijl de kanonieke regels de verpligting tot het
aanstellen van Bisschoppen gebiedend voorschrijven.
De hiërarchie, die de geloovigen aan hunne Bis-
schoppen verbindt en dezen aan den Paus is een
wezenlijk bestanddeel van het Katholicisme \\ Dat
de Katholijken sedert lang een geregeld kerkbestuur
wenschten was dus niet te misprijzen. Men wilde
daartoe komen door een Concordaat, dat is: een staats-
overeenkomst, waarbij de Landsvorst zijne toestem-
ming geeft tot de regeling der kerkelijke aange-
legenheden zijner Roomsche onderdanen en die de
Paus dan met de wereldlijke Regering daartoe sluit
Koning Willem I wilde daaraan reeds in 1823 vol-
doen ; onderhandelingen hadden toen plaats door den

\' Handb. voor de zaken enz. ISé?, bl, 37; Kerkelijk Nederl,
Jaarboek voor Katholijken,
door .i, J, BüKGMEiJER, Pastoor te
Warmond, \'s Hertog. 1847, bl, 53.

Î Te weten het oostelijk deel onder \'t Bisdom van Gend, het
westelijk onder dat van Brugge. Zie de
tweede Kaart.

® Handboekje voor de zaken enz. 1847, bl. 50 vgg. Kerkel.
Ned. Jb.
1847, bl. 76 vgg.

^ Omtrent de benaming der Dekenaten kan men het aangeh.
Handboekje voor 1857 raadplegen.

» Handboekje 1853 , bl. 10; 1854, bl. 114,
« Handb. 1853, bl, 1,

1 De geklache, Oeuvr. cornpl. III, 178: c\'est de l\'essence du
Catholicisme.

® RoiJ AARDS, Vergelijking der nieutcere Concordaten met die
mn Nederland,
in \'t Archief voor Kerk. gesch. I, 290.

® Walter, Kirchenr. p, 128, §60; rotteck u. welcker,
Staatslex. III, 378 fgg.

XIV
herwaarts afgevaardigden Nuntius Nazalli, doch
vruchteloos; de beraadslagingen werden afgebroken
Niet onwaarschijnlijk is het, dat Koning Willem,
gedurende die stremming en toen hij het Besluit
omtrent de oprigting van het Collegium Philoso-
phicum nam er aan gedacht heeft om de Katholijke
Kerk zonder den Paus te organiseren. Althans was een
ontwQrp in dien geest door den
Directeur-Generaal
voor de R. K. Eeredienst Goubau opgesteld. Te
meer vermoeden is hiervoor, daar omstreeks denzelfden
tijd dergelijk voornemen in sommige Protestantsch-
Duitsche Staten bestond. Tevens was het opmer-
kelijk, hoe de hooge geestelijkheid der Bisschoppelijke
Klerezy, die niet door Rome werd erkend, aan het
Hof met onderscheiding werd bejegend. Op raad
van een Protestantsch vertrouwde des Konings, zou
hij, voor ernstige tegenkanting vreezende, hiervan
hebben afgezien Daar de stemmen voor een
Concordaat al luider werden, zond de Koning in
November 1826 deri bekwamen, maar bij de Hol-
landers zoo gehaten Graaf de Celles\'® naar Rome^^
Met zooveel beleid wist deze de onderhandelingen
te leiden, dat met het voorzigtige Pauselijke Hof
reeds op 18 Junij 1827 een Concordaat geteekend
en door den Koning den 25\'° Julij te Brussel gerati-
ficeerd werd.

Het was zeer kort en bestond uit slechts drie Ar-
tikelen. De reden lag daarin, dat het eerste Artikel
verwees naar de 17 Artikelen van het Concordaat van
1801 en tevens, dat een Pauselijke Bul de in de
overeenkomst algemeen gestelde beginselen nader zou
uitwerken.

De vroegere overeenkomst, die thans van toepassing
zou zijn, is die van .26 Messidor, negende jaar, dat is
15 Julij 1801, gesloten tusschen de Eransche Republiek
en Paus Pius VIL Napoleon Bonaparte eerste

Roijaards, a. w. I, 301; glasius, III, 132; Verzameling
van officiele stukken betrekkelijk Jwt Concordaat,
\'s Hage 1841, bl. 1.

" Beschr. der elfde Kaari, bl. 13.

Mijn eenige bron hiervoor is de gerlache, die zeer aan
zijn Kerk gehecht en, wil men, TJltramontaansch-gezind is. De
nu 76jarige President van \'t Hof van Cassatie is, niettegenstaande
zijn ingenomenheid tegen \'t geen hij Calvinisme noemt, eerlijk en
niet in staat een opzettelijke onwaarheid te zeggen. Hij verzekert
ons,
{Oeuvr. compl, II, 189 en III, 193) dat hij een afschrift van
het ontwerp van
goubaü, waarvan slechts twaalf gesteendrukte
exemplaren waren gemaakt, in handen heeft gehad, en hij er meer
van zeggen zou , indien hij niet daardoor een nog levend persoon,
die in de zaak gemengd was, in opspraak brengen zou.

Het denkbeeld was om de vrije gemeenschap met den Pauselijken
Zetel te verbieden, het onderwijs geheel in handen van den Staat
te brengen, de gemengde huwelijken te bevorderen , het celibaat
der Priesters tegen te gaan, een Katholijke Nederlandsche Kerk te
stichten met Bisschoppen , maar zonder Paus op de Anglikaansche
wijze enz. Zie over
de gerlache, Biographie générale, XX, 231
of
üonv. Lexicon, 10e Aufl. VI, 648.

" Beschr. der negende Kaart, o.a. bl, 18 en 39. Antoine
PHILIPPE FIACRE GHisLAiN Graaf de celles was geb. 1779,
t 1841. Biogr. génér. IX, 354; Conv. Lex. III, 753. In het
eerste dezer werken staat : II fit son devoir, ce qui lui attira la
haine des habitants. In het tweede : Er waltete mit Willkühr und
übertrieb die Französische Instructionen noch bei weitem. Het
laatste is waarheid.

\' ♦ Van kampen is zijn drift geen meester, n De celles ,"
zegt hij, //in dezen naam ligt het ongeloofelijkste opgesloten, werd
Ridder van den
Nederlandschen Leeuw en gezant van Nederland
te Rome" Vijftienj. vrede, II, 393.

4 .

-ocr page 402-

26

Consul slechts, maar gesteund door zijn overwinnend
leger, alleenheerscher van Frankrijk, was er de ont-
werper van en het strekt hem tot groote eer. Men
moge hem verwijten, dat hij daardoor den Paus weder
als oppersten Monarch huldigde, de geestelijken aan
diens genade prijs gaf\\ en hij een onbeperkten plaats-
bekleder der Godheid noodig had om zelf het hoogste
gezag in zijn eigen persoon te vestigen hij bewees
een weldaad aan zijn Vaderland. In de Godsdienst
heerschte een verwarring zonder wederga. De zooge-
naamde constitutionele Priesters, les Prêtres assermentés,
hadden geen het minste vertrouwen bij de menigte; de
orthodoxe Geestelijken, die den eed geweigerd hadden,
deden heimelijk dienst in afzonderlijke gebouwen; vele
Bisschopsstoelen stonden ledig, daar de Bisschoppen
gevlugt waren; eenige Dioecesen waren veel te uitge-
breid, anderen te beperkt. Er moest orde in dien
Chaos komen. Dat de onderhandelingen met Rome
uiterst doornachtig waren, gevoelt men. Zoo gaarne
had men däär de Bourbons in Frankrijk hersteld ge-
zien en nu was men verpligt een Concordaat met
de Omwenteling aan te gaan.

Bonaparte overwon door zijn wilskracht de beden-
kingen van Pius VII, die vooral de Katholijke Gods-
dienst als die van Staat erkend wenschte. Het groote
bezwaar was echter om de getrouw geblevene Bis-
schoppen van hun ambt te ontzetten, waarvan het
behoud bij de nieuwe verdeel ing der Dioecesen onmo-
gelijk was. De eerste bedenking werd opgeheven door
de Katholijke Godsdienst voor die der meerderheid te
verklaren, de tweede door toe te stemmen, dat de
Paus door afzonderlijk schrijven de Prelaten tot afstand
zou trachten te bewegen, zonder dat in het staatsstuk
zelf een destitutie der Prelaten werd uitgesproken,
maar alleen gemeld, dat de Paus de opoffering hunner
zetels van hen verwachtte.

Den 10®" September 1801 werden de ratificatiën uit-
gewisseld en de nieuwe Dioecesen bij Pauselijke Bul
van 29 November deszelfden jaars bekend gemaakt.
De hoofdbepalingen waren deze: De aanhef luidt: Het
Bestuur der Fransche Republiek erkent, dat de Katho-
lijke Apostolische en Roomsche Godsdienst, die van
de groote meerderheid der Fransche burgers is. Dan
volgt in

Art. I. De Katholijke Godsdienst zal vrij en open-
baar in Frankrijk worden uitgeoefend, behoudens de
verordeningen voor de openbare rust.

Art. 2. Er zal een nieuwe verdeeling der Dioecesen
plaats hebben.

Art. 4. De Eerste Consul zal de benoemingen voor
de nieuwe Aartsbisdommen en Bisdommen doen; de
Paus zal ze kerkelijk bevestigen.

Art. 6 hield-den eed der Bisschoppen aan de Fran-
sche Republiek in, en

Art. 8 het formulier van gebed voor iedere dienst,

\' Schlosser, Gesck. des AcMz. Jahrh. 3® Aufl. VI, 320 fgg.
ƒ/ Er wollte die Geistlichen besolden , Bischöfe wieder herstellen,
den Pabst wieder als unbeschranliten Monarchen der Kirche an-
erkennen und alle Geistliche, welche den Gesetzen des Staats
gehorsamer gewesen als den Pabst... der päbstliche Gnade, wel-
ches soviel war als der fanatischen ßache preisgeben."

» Schlosser, Weltg. für das B. F. XVIII, 27. //Da er aber
die Gründung einer ganz absoluten Monarchie im Auge hatte,
so bedurfte er freilich auch einen absoluten Stellvertreter der
Gottheit,"
namelijk: Domine, salvam fac Rempuhlicam; Domine,
salvos fac Consules.

Art. 14. Het Gouvernement zal een behoorlijk
inkomen aan de Geestelijken geven.

Art. 17, Voor het geval dat een der opvolgers
van den tegenwoordigen Eersten Consul niet Katholijk
mogt zijn, zal de benoeming tot de Bisdommen door
een nieuwe overeenkomst geregeld worden.

Vreemd was het, dat het Concordaat van 1827
eenvoudig tot dat van 1801 verwees. Het was echter
met dien verstande, dat in de Pauselijke Bul, die
volgen moest, alles nader zou worden opgehelderd,
gelijk geschiedde.

Welke was nu de inhoud van ons Concordaat met
den Pauselijken Stoel.

Art. 1 zegt: dat het Concordaat van 1801, \'t geen
van kracht is in de Zuidelijke Provinciën des Rijks, op
de Noordelijke zal toegepast worden.

Art. 2. Elk Bisdom zal zijn Kapittel en zijn Semi-
narie hebben.

Daar het geval van Art. 17 van 1801 nu werkelijk
plaats had, omdat Koning Willem niet Katholijk was,
werd een regeling noodig, die bij Art. 3 geschiedde,
waarvan de gerekte volzinhen zich aldus laten zamen-
vatten:

Bij openkomen van een Aartsbisschoppelijken of
Bisschoppelijken Stoel zullen de Kapittels de namen
der Kandidaten, die zij bekwaam achten ter kennis
van Z. M. brengen. Zoo echter eenige der Kandidaten
den Koning minder aangenaam mogten zijn (minus grati)
zullen de Kapittels hen van de lijst schrappen. De
Kapittels gaan dan tot de kanonieke keus over en
doen het procesverbaal den Paus toekomen.

Deze zal, zoo hij de hoedanigheden in den voorge-
dragene erkent, die bij de kan ons vereischt worden,
hem zoo spoedig mogelijk bevestigen.

Zoo de keus echter niet geheel kanoniek mogt
geschied zijn, of indien de gekozene niet de gevorderde
hoedanigheden bezat, zou de Paus door bijzondere
gunst toelaten, dat het Kapittel tot eene nieuwe keuze
overging

De Pauselijke Bul, die dit alles breeder moest uit-
eenzetten werd door Leo XII den 17®" Augustus 1827
te Rome uitgevaardigd De stijl en de uitdrukkingen
zijn geheel die van vroegere dagen ^ en op menige
plaats zou men wanen, dat Koning Willem een

® Bij Besluit van 2 October 1827 (Stb. N». 41) werd het
Concordaat door den Koning bekrachtigd en beloofd , dat het vol-
gens vorm en inhoud zou worden ten uitvoer gelegd en nagekomen.
Zie het o. a. bij
van hasselt, Verz. v. Wett. en Besl. III 739 of
bij
lagemans, Recueil des traités et conv. II, 199 N°. 117, bij
wien ook het Eransche Concordaat van 1801 te lezen is.

4 De schrijvers zijn meest in de war met de dagteekeningen.
Zelfs
roijaards, Arch. der k. gesch. I, 301. De Bul van leo XII
was gedagteekend 16 Kalendarum Septembris anni 1827, dat is
geenszins: 16 September, maar 17 Augustus naar de Romeinsche
tijdrekening, die bij de Pauselijke Bullen steeds gevolgd wordt.
Bij overeenkomsten met andere Mogendheden wordt de dag der
gewone tijdrekening genomen, daarom is het Concordaat getee-
kend, den 18®" Junii 1827 en
niet 14 Kal. Julii. Zie ten over-
vloede bij
walter, Kirchenr. p. 768 en 740 de Bul van denzelfden
Paus
leo XII van 11 April 1827, die gedagteekend is tertio
Idus Aprilis, en het Concordaat met Beijeren van 1817, dat den
datum 5 Junii voert; weder de gewone tijdrekening.

® V Les formes surannées de cette chancellerie,\' la plus vieille
du monde."
Thiers , Cons. et Emp. ed. Brux, I, 341.

-ocr page 403-

geloovige zoon der Moederkerk ware, b. v. waar we
lezen. „Zoo is dan tot roem van God almagtig en
ter eere van de Moeder Gods, de maagd Maria,
welke de Nederlanders als hunne patronesse hoogelijk
vereeren, alsmede tot hun geestelijk welzijn, tusschen
ons en den Heiligen Stoel van de eene zijde, en
tusschen gemelden Doorluchtigen Koning Willem van
de andere de overeenkomst wettig getroffen, die wij
bij deze brieven door apostolisch gezag bekrachtigen."
Het slot is, \'t geen bij het hechten aan overoude vor-
men van zelve volgt, geheel gelijk aan de Bul van
1559 „Aan niemand hoegenaamd zal
\'t geoorloofd
zijn onzen hier uitgedrukten wil te kort te doen of
dien met laatdunkenden overm-oed tegen te werken.
Indien zich iemand dit onderwond zulks te doen, hij
wete, dat hij zich de verontwaardiging van God almagtig
en van de Heilige Apostelen Petrus en Paulus op den
hals zoude halen."

Zeer aangenaam kan het den Koning niet geweest
zijn, dat de Paus de mogelijkheid van overgang tot
de Katholijke Kerk door den Vorst of zijne opvolgers
scheen te onderstellen De Bul werd echter door den
Koning bekrachtigd, evenwel niet zoo als het Concordaat
zelf, dat is: zonder voorbehoud, maar met inlassching
dezer woorden: „ zonder echter goed te keuren de
. clausen, formulen of uitdrukkingen in die bulle voor-
komende en die strijdig zijn of zouden kunnen wezen
met \'s Lands wetten." ^

De wijzigingen van \'t Concordaat van 1801 door de
Bul betroffen vooral den eed van Art. 6 en het gebed
van Art, 8. De zaak bleef dezelfde, er werden slechts
andere personen en ander grondgebied voor in de
plaats gesteld. Hadden de Fransche Prelaten op de
Heihge Evangeliën gezworen om gehoorzaam te zijn
aan de Republiek en geen verstandhouding te hebben
strijdig met de openbare rust en beloofd, dat zoo er
iets ten nadeele van den Staat mogt gesmeed worden,
en dat te hunner kennisse kwam, zij dat zouden
bekend maken aan het Gouvernement; de Nederland-
sche Geestelijken deden dezelfde belofte aan „hunnen
Heer en Koning." ^ Hadden de Fransche Prelaten
biddende gezongen dat God „ Republiek en Consuls"
mogt behouden, de Nederlandsche baden voor hunnen
Koning Willem."

Hetgeen hier ter plaatse vooral in aanmerking komt
is de verdeeling der Bisdommen. Bij de Pauselijke
Bul van 29 November 1801 waren de nieuwe Dioe-
cesen van Frankrijk en van België, dat er aan toege-
voegd was omschreven. Het toen opgerigte Aarts-
bisdom van Mechelen met zijne vier Belgische

Suffraganen : Luik, Namen, Doornik en Gend bleef
bij de nieuwe Bul van 17 Augustus 1827 behouden ,
maar drie nieuwe Bisdommen werden er aan toege-
voegd. De Bul bevat hieromtrent het volgende.

„ Hebben wij tot welzijn ^ van de Katholijke
Godsdienst en het heil der zielen vastgesteld, dat
behalve de vijf thans werkelijk bestaande Bisschoppelijke
Stoelen daarenboven nog drie andere zullen worden
hersteld of van nieuws opgerigt, zoo dat het geheele
Koningrijk der Nederlanden in acht Bisdommen zal
zijn
Verdeeld, en er in hetzelve over \'t geheel een
gelijk aantal Kathedrale Kerken zal zijn gevestigd,
waarvan de eene de Metropolitane, en de overige de
onderhoorige of Suffragane Kerken zullen zijn. . . De
Mechelsche Kerk zal derhalve de Metropolitane Kerk
zijn, wiens Bisschoppelijk grondgebied ® zal bestaan uit
de geheele Provinciën van Zuidbraband en van Ant-
werpen ; terwijl de zeven Suffragaan Kerken zullen zijn
die van Luik, Namen, Doornik en Gend (welke vier
reeds bestonden) en de drie overige, welke wij bij
deze bepalen, dat opgerigt zullen worden, die van
Brugge, Amsterdam en \'s Hertogenbosch. Het Bisdom
Luik zal zijn zamengesteld uit de geheele Provinciën
Luik en Limburg, het Bisdom van Namen enz. . .
Het Bisdom van Amsterdam uit de Provinciën Holland
noordelijk en zuidelijk gedeelte. Utrecht, Overijssel,
Friesland, Groningen en Drenthe en eindelijk het Bis-
dom van \'s Hertogenbosch uit de Provinciën Noord-
braband, Gelderland en Zeeland."

De geheele Kerkelijke Provincie bestond dus uit het
Aartsbisdom Mechelen, waarvan wat Noordnederland
betreft, Limburg" onder \'t Bisdom Luik was, de
overige zoo even genoemde Provinciën onder \'t Bisdom
Amsterdam, uitgenomen Noordbraband, Gelderland en
Zeeland, die onder \'s Hertogenbosch waren Het is
bekend, dat, voor zooveel de Noordelijke Provinciën
aangaat, dit Concordaat nooit is uitgevoerd Te regt
heeft men opgemerkt ^^ dat, zoo dikwijls er in België
sprake was van aanraking tusschen de Katholijke Kerk
en het Gouvernement, er onlusten zijn ontstaan. Het
Concordaat werd een twistappel. De eerste aanleiding
tot oneenigheid kwam van de zijde des Pausen. Het
Collegium Philosophicum was sedert twee jaren opge-
rigt. Men herinnert zich, dat geene kw«ekelingen in
de Bisschoppelijke Seminariën mogten worden aange-
nomen ten ware zij hun studietijd in \'t Collegium

Zie die verdeeling op de dertiende Kaart van van der elst,
(Int. bl, 17, N°. 37.)

\' In \'t latijn staat incrementum, dat is wasdom, gelijk de offi-
ciele Höllandsche vertaling dat woord in \'t latere gedeelte der
Bul ook overbrengt. Ter aangehaalde plaats heeft zij:
welzijn, en
. in \'t Fransch
avantage; in \'t latere wasdom, accroissement. Het
laatste lag gewis in de bedoeling van den Paus.

8 Hier is bij gerekend de Dioecese van Mechelen, die de Aarts-
bisschop als Bisschop had, even als dit bij Utrecht in 1559 was.
Zie
Beschr. der tweede Kaart, bl. 22.

® Te weten de Dioecese van den Aartsbisschop als Bisschop.

Hier volgt de omschrijving der Belgische Bisdommen, die
wij kannen voorbijgaan.

Natuurlijk met de toenmalige, sedert versmalde, grens.

Men vindt die verdeeling op de vijftiende Kaart van van
der elst.

Voor \'t Zuiden werden in 1828 en 39 de Bisschoppen van
Namen, Doornik, Gend en Luik benoemd.

v. d. elst, p. 21.

27

-ocr page 404-

28

volbragt hadden \\ Door het Concordaat was deze
bepaling geenszins opgeheven. En echter waren in de
Bul reeds uitdrukkingen, die deden vermoeden, dat
men de voorschriften omtrent het bijwonen der lessen
aan \'t Collegium wilde ontduiken; want, na de opmer-
king, dat zij, die zich aan den geestelijken stand toe-
wijden niet alleen in geestelijke, maar ook in wijsgee-
rige vakken en andere onderwerpen, die met kerkelijke
zaken in verband staan, behoorlijk onderwezen moeten
worden, volgt er: „ weshalve de Bisschoppen in de
Seminariën, al die leerstoelen zullen oprigten, welke
zij tot een volledig onderrigt der geestelijken (ad comple-
tam clericorum institutionem) noodig zullen oordeelen."
Duidelijker was de bedoeling ontwikkeld in de Pau-
selijke Allocutie ter gelegenheid van de uitvaardiging
der Bul gehouden waarin de Paus het bezoek van
het Collegium Philosophicum geheel ter zijde stelde
zeggende: dat de jonge geestelijken niet meer verpligt
zouden zijn het onderwijs van het Collegium te vol-
gen Dertig kweekelingen van het Collegium , die
zich bij de Bisschoppelijke Seminariën aanmeldden, wer-
den dan ook zonder onderzoek afgewezen. Men ziet,
dat Koning Willem niet zonder reden de Bul alleen
onder het gemelde voorbehoud had bekrachtigd.

De Minister van Binnenlandsche zaken, van Gob-
belschroy rigtte daarom den 5™ October 1827 eene
vertrouwelijke circulaire aan de Gouverneurs der Pro-
vinciën ^ waarin hij o. a. zeide: dat de Heilige Vader
in zijne Allocutie wel had te kennen gegeven, dat het
onderwijs der jonge geestelijken geheel in handen der
Bisschoppen zoude zijn, maar dat de Bul slechts in
zooverre door Z. M. was aangenomen, als zij met
\'s Lands wetten bestaanbaar waren en daar geen in-
breuk op gemaakt zou worden. Maar tevens voegde
hij er in dit door duisterheid uitmuntend schrijven
bij, ;/dat het voornemen van Z. M. was, het bijwonen
der lessen van \'t Collegium voortaan facultatief te
laten;" en zulks na eenige regelen vroeger geïnsinueerd
te hebben, dat de Koning het in werking brengen
der conventie zou uitstellen tot al de Bisschopszetels
vervuld zouden zijn, met andere woorden, dat de
Koning keuze zoude doen van Bisschoppen, die de
wetten nopens het Collegium wèl handhaafden. Wat
was nu het gevolg? toen deze vertrouwelijke mede-
deeling in den Courrier des Pays-Bas van 13 October
1827 voor \'t publiek te lezen was, immers, dat het
voor ieder duidelijk werd, dat de Regering, die door
het Concordaat in te beknopte bewoordingen te sluiten,
te veel ruimte voor uitleg gegeven had, het onvoor-
zigtig geschonkene nu wilde terug nemen. ,/ De vol-
trekking van het Concordaat bleef uit en er kwam

\' Zie Beschr. der elfde Kaart, bi. 13.

2 Te vinden in Verzameling van officiele stukken betr. het
Concordaat
, \'s Hage 1841, bl. 32, onder het opschrift: Allocutie
of Aanspraak van onzen Heiligen Vader
leo XII, door de Goddelijke
Voorzienigheid Oppersten Priester, uitgesproken in het geheim consis-
torie, gehouden den
17 September 1826 , lees: 1827.

® Verz. van off. stukken, hl. 23: //dat de jongelieden, wier
bestemming het is zich aan de dienst des Heeren toe te wijden ,
voortaan door geen wet verpligt zullen worden de Klassen te
volgen van het Collegium Philosophicum, en dat zij alleenlijk
zoodanig onderwijs zullen genieten, als de Bisschoppen raadzaam
geoordeeld zullen hebben voor te schrijven.

* Verz. van off. stukken, bl. 28.

een onaangename tusschentoestand, veel schadelijker
dan de vorige." ^

De omwenteling barstte uit en van een Concordaat
werd niet meer vernomen. Het gebouw dat te Am-
sterdam voor Bisschopszetel was bestemd bleef ledig
en werd aan de Nederlandsche Handel-maatschappij in
gebruik gegeven. Niet voor 1841 scheen de zaak
weder levendig te worden. Willem II achtte het
strijdig met zijne begrippen van regt, dat een geslotene
overeenkomst zonder gevolg bleef. Hij zag in de
invoering van het Concordaat voor de Katholijken een
meerdere geruststelling; voor de Protestanten geen
gevaar Op zijn bevel werden onderhandelingen met
het Pauselijke Hof geopend, over het Concordaat van
1827. De buitengewone gezant van den Heiligen
Stoel, Vicesuperior der Hollandsche Zending, Fran-
cisco Capacini, die in 1831 naar Rome was terug-
gekeerd , kwam in 1841 weder te \'s Hage. Genoeg
was dit om de Protestantsche bevolking in beweging
te brengen. Men strooide uit, dat Koning Willem I
het in werking brengen van het Concordaat door zijn
zoon als voorwaarde zijner abdicatie had gesteld
Vlugschriften in ongemeen sterke bewoordingen vervat
verschenen in menigte. Verscheidene Leeraars wendden
zich bij adres tot den Koning om hem het sluiten van
een Concordaat met allen ernst te ontraden In die
vlugschriften las men o. a. „ Een Concordaat met Rome.
Hoe kan de gedachte daaraan zelfs bij eenig Vorst op-
komen? De Koning geeft vrijwillig van zijne regten
en ontvangt niets; niets! Hij mag het als eene gunst
aanmerken, dat de Paus aan de Bisschoppen toestaat
den eed van getrouwheid aan den Koning af te leggen!
Indien nu de Vorst zulke verbindtenis met Rome
aangaat, hetwelk strijdt met de Protestantsche belij-
denis: dat de Paus het Hoofd en de Opperheer der
Christelijke Kerk is, hoe moeijelijk kunnen wij de
vrees van ons keeren, dat het Protestantisme in de
belijdenis des Konings weinig steun zal vinden. Ver-
heft allen uwe stem heinde en verre, opdat er een
algemeene geest tegen het Concordaat ontwake, dien
de Koning versta, en dan zeker ook als een wijs
Koning volgen zal. Wij vragen met den Heer
Groen van Prinsterer of het invoeren van een
Bisschop te Amsterdam beproefd zou worden zonder
de rust des Lands, en welligt het aanwezen van den
troon in de waagschaal te stellen ? ®

In een ander, dat in den vorm van zinsverrukking
is ingekleed, of zoo als de schrijver het uitdrukt:
f! daar kwam een droom op mij en ik was slapende,"
las men: ,/Wat zult gij doen, kinderen der traagheid?-
Gij zult de graven uwer voorouders schenden en
dansen op het vergruisde marmer. Gij zult uwe Ker-

-ocr page 405-

29

ken verkoopen, die uwe vaderen gebouwd hebben.
Ik zie niets dan zwarte wolken en deze pakken op
elkander, en de duisternis is akelig voor mijn oog \\
In een derde ® werd op meer bezadigden, maar hoog-
ernstigen toon het onregtmatige en verderfelijke van
een Concordaat in \'t licht gesteld door bijeenzameling
van plaatsen uit geschriften van Broes, R05^aards
en anderen. „Het Nederlandsch Concordaat van 1827"
heet het daar, ,/was een der offers door Holland aan
België gebragt, het was geheel in den geest van het
zuidelijk Katholicisme, maar strijdig met dien van het
Protestantisme in Nederland. Niet alleen daar is de
sluiting van een Concordaat de moeder van tweedragt
en scheuring geworden. Zelden is zulk een verdrag
gesloten, \'t welk niet bedenkelijke staatkundige ge-
volgen had. Altijd bijna stuitte men op het onnatuur-
lijke en ongerijmde dezer verbonden. En Nederland,
Oud-Nederland zou er zich toe verlagen?"

Of het ten gevolge der ongunstige stemming der
Protestanten in Nederland was durf ik niet beslissen,
maar zeker is het, dat het Concordaat geen voortgang
had; althans, geen overeenkomst nopens het Concordaat
gesloten werd. Alleen had er een bij nota-verbaal
uitgedrukte afspraak plaats. Er werden Bisschoppen
in partibus door den Paus aangesteld, als bij wijze
van proefneming, gelijk dit reeds in 1831 door de
benoeming van den Baron van Wijckersloot tot
Bisschop van Curium geschied was. Joannes Augus-
tinus Paredis, Apostolisch Administrateur van het
Vicariaat van Limburg, werd Bisschop van Hirene;
Henricus den Dubbelden, Apostolisch Vicaris van

Hertogenbosch, Bisschop van Emmaus; Joannes
Zwijsen, zijn coadjutor, Bisschop van Gerra; Joannes
van Hooydonk, Apostolisch Administrateur van het
Vicariaat Breda, Bisschop van Dardanië en zijn coad-
jutor Antonie van Dijk, Bisschop van Adras.

Maar waarom juist een Concordaat? De zaak kon
immers op andere wijze tot stand komen. Bekwame
mannen zijn hun tijd vooruit en zoo had de onvol-
prezen Wilhelm Broes, het sieraad der Amster-
damsche Hervormde Gemeente, reeds voor jaren het
middel aan de hand gegeven // Dat het Hoofd"
zeide hij, „van den Onkatholijken Staat evenzoo doe
omtrent zijne R,oomsch Katholijke onderdanen, als hij
handelt met de Onroomsche en met alle overige.
Op welke wijze werd b. v. voor weinige jaren in onze
Nederlandsche Hervormde Kerk eene herziene Kerk-
ordening ingevoerd ?... Indien nu in gelijker voege
voor de Roomsch Katholijke Kerk eenige voorname
Kerkelijken verzameld werden, om den Kerkregel in
breed plan te ontwerpen, om vervolgens met den
oppersten Bisschop te Rome over het gemaakte ontwerp
te raadplegen en overeen te komen; indien daarna de
Koning de ontworpene ordening, aan den Paus wel-
gevallig, overwoog, bekrachtigde en invoerde of liever

door het hoog Bisschoppelijk bestuur liet invoeren----

ik oordeel, dat naar dezen gang van het gewis moeije-
lijk bedrijf, de zwarigheden althans meerendeels zouden
weggeruimd wezen."

\' Waakt Protestanten! Teekenen des tijds, te Utrecht bij
Schulze en Voermans, 1841, bl. 11, 13 en 17.

Het reeds aangehaalde: Over het ongrondwett. enz. bl. 35, 38
en 47.

3 In zijn Kerk en Staat, D. II, 734.

Deze beschouwingswijze had veld gewonnen. Men
wilde de Kerk en den Staat van elkander los maken.
De Ministeriën van Eeredienst werden bij andere Mi-
nisterien gevoegd Reeds veel vroeger ® had de
Regering verklaard, dat alle veranderingen in de
bestaande Kerkorde voortaan alleen van de Kerk
konden uitgaan. Van daar een tusschen de Regering
en het Hof van Rome in 1851 met langzame voorzig-
tigheid gevoerde briefwissel, die vooral de al of niet
verbindbaarheid van het Concordaat van 1827 ten
onderwerp had. Den 9™ December 1851 zond de
Pauselijke Internuntius in \'s Hage een nota aan den
Minister van Binnenlandsche zaken (belast met de
zaken der R. K. eeredienst) waarin gezegd werd, dat
het Gouvernement in 1841 het Concordaat van 1827
had geratificeerd en het dus voortdurend beide par-
tijen verbond. Niet voor 24 Maart 1852 werd daarop
door den Minister geantwoord, dat er geen zwarigheid
bestond om de Katholijke Kerk vrijelijk door den
Paus te regelen, mits dan ook de verpligtingen aan
beide zijden door de conventiën van 1827 en 1841
opgelegd, zouden ophouden. Eerst 23 Junij kwam
\'t wederwoord van Rome , dat de H. Vader aan de
zoo lang en de zoo vurig gewenschte reorganisatie der
Bisschoppelijke hiërarchie gevolg zoude geven. Wat
de geldigheid van het Concordaat betrof, ging de
Nuntius niet verder dan het toestemmen eener schor-
sing (suspension) of een ter zijde stelling (mise de côté).
Dat die Conventie door de nieuwe regeling zou ver-
vallen zijn, werd niet toegegeven. Een antwoord van
den Minister van Sonsbeeck hierop werd 14 Augus-
tus gegeven. Niet zeer te vreden toonde hij zich met
den Itahaansch-diplomatischen uitleg, en merkte op,
hoe het de duidelijk uitgedrukte meening van het
Gouvernement was, dat de Conventie van 1827 geen
der partijen meer binden zoude. De Minister verzocht
dus een duidelijk en bepaald antwoord, waardoor geen
twijfel meer zou overblijven of de voortdurende schor-
sing van de Conventie van 1827 zou gelijk staan met
de werkelijke vernietiging daarvan. Op 17 September,
betrekkelijk spoedig dus, verklaarde de Internuntius
namens Z. Heiligheid, dat door het herstel van \'t
Episcopaat al de bijzondere overeenkomsten tusschen
den H. Stoel en het Gouvernement van Nederland
geboren uit de Conventie van 1827 voor het Ko-
ningrijk zouden ophouden (cesser). Op 16 October
1852 eindelijk schreef de Minister als slotwoord den
Internuntius, blijkbaar onder den indruk, dat, niet-
tegenstaande deze plegtige verklaring de woorden twij-
felachtig gekozen waren. Dat woord cesser toch kon
gelijke beteekenis met suspendre en mettre de côté
hebben. Kwam dan eenmaal de tijd, dat er geen
Koningrijk der Nederlanden meer zijn zou, zoude men
van wege het Pauselijke Hof steeds kunnen beweren,
dat het Concordaat slechts geschorst, niet afgeschaft
en vernietigd was. Althans schijnt mij de Minister
iets diergelijks te hebben gevreesd. Hij drukte daarom

-ocr page 406-

30

met zoovele woorden de voldoening uit van Z. M., dat
Z. Heiligheid zich geheel vereenigd had met de ziens-
wijze van het Nederlandsch Gouvernement, dat het
wederkeerig zou ontheven zijn van de verpligtingen
voor hem voortspruitende uit de Conventiën van 1827
en 1841, en dat diezelfde overeenkomsten alzoo zullen
ophouden eenige uitwerking te hebben en beschouwd
zullen worden als geheel vervallen (abolies) ^ Men kon
dus eene regeling der Roomsch Katholijke aangelegenheden
buiten een Concordaat te gemoet zien, te meer daar
de Minister van Justitie Mr. P. H. Strens den 29™ No-
vember 1852 zeide, dat men geene schikking met
Rome beoogde, maar den H. Vader bekend gemaakt
had met de grondwettige vrijheid ter organisatie der
R. K. Kerk, waarbij de uit het Concordaat voort-
vloeijende verbindtenissen kwamen te vervallen Het
schijnt dat aan deze in \'t openbaar gesprokene woorden
niet gehecht werd. Immers, toen de dagbladen in Maart
1853 de Allocutie en de Breve van Pio IX mede-
deelden, werd het Protestantsche Nederland als door
een elektrieken schok getroffen. De vrees, die de Pro-
testanten voor twaalf jaren, in 1841, had aangegrepen,
bij de mogelijke invoering van een Concordaat, sloeg
hen te sterker op het hart, nu zij, zonder dat van
regeringswege daarover iets was medegedeeld, niet een
voornemen tot herstel lazen, maar de gansche hiërarchie
in geheel haar luister voor hunne oogen reeds verrezen
zagen. Van gene zijde der Alpen had een stem in
de ooren weerklonken. ® Met al den praal der middel-
eeuwen was er in Utrecht te midden van het Protestant-
sche Nederland een Aartsbisschoppelijke zetel opgerigt,
omstuwd van zijne Suffraganen. Plegtstatige omme-
gangen werden te gemoet gezien; kerken zouden welligt
worden afgestaan, die slechts bij den val der Spaansche
heerschappij door de Hervormden in gebruik waren
genomen. Ik wil die dagen van spanning niet in al
de bijzonderheden herdenken, toen in het Vaderland,
nogmaals als in twee helften gescheurd, de geloofsbe-
lijdenis van den landgenoot de toetststeen was voor ver-
trouwen of afkeer, voor aansluiting of verwijdering.
Bestormd werd de Koning door adressen. Als in tijden
van uitersten nood zag hij zich omgeven door hoogge-
plaatste en aan zijn Huis innig verknochte Nederlanders,
die hem verklaarden hun goed en bloed veil te hebben
voor de bescherming van het gemeenschappelijk heil
van Oranje en Nederland

Men heeft met de zoogenaamde Aprilbeweging gespot
en haar gelaakt. Men zij niet onregtvaardig. Een
staatsstuk wordt uit Rome bekend gemaakt, waarin
men het waagt met vermetele hand de meest eervolle

\' Minder juist heeft dus de Minister strens, tijdelijk belast
met de E. K. Eeredienst, op 13 April 1853 ter Tweede Kamer
gezegd, dat op 17 Sept. 1852 van wege den Paus een stellige
verklaring in dien zin was gegeven. Het tegendeel is waar. Juist
omdat de Internuntius alleen van ophouden
(cesser) had gesproken,
volgde de brief van onze zijde van 16 October. En, daar op
deze laatste missive door \'t Hof van Rome niet is geantwoord,
meen ik, dat het zich altijd zal kunnen beroepen op den brief
van 17 September en beweren, dat het Concordaat van 1827 niet
vervallen is, maar geschorst.

^ Visscher, Voorlez. Bijl. bl. 53.

® J. J. van oosterzee, Rome\'s Overwinnaar, Rott. 1853, bl. 4.

* Aanspraak van den Hoogleeraar g. j. mulder aan den Koning
te Utrecht. Aangeh, op bl. 20 van :
de Adressen en het Album
door g. lauts. Utr. 1854,
bladen uit onze Geschiedenis te scheuren. Onze roem-
rijke worsteling om de vrijheid van geweten, wordt,
ofschoon de bazuin der Geschiedenis ze alom heeft
verkondigd, geloochend als ware ze een fabel Dat
stuk mogt in kanselarijstijl vervat zijn; die stijl was
ons sedert drie eeuwen vreemd geworden. En moest
niet elk Nederlandsch gemoed diep gekrenkt worden
door woorden als deze , in \'s Pausen Allocutie: n Gave
God, dat de vijandige mensch nimmer onkruid hadde
gezaaid onder dat zoo beminde deel van den akker des
Heeren, die bij eene gelukkige bebouwing, met eiken
dag overvloediger en schooner vruchten moest opleveren!
Gave God, dat nimmer de vijanden van de Katholijke
Godsdienst zich bij die getrouwe volken hadden inge-
drongen, en door hunne listen ® alles in het werk hadden
gesteld om de inwoners dier landen van de Katholijke
eeredienst af te trekken." Of was het niet stuitend te
lezen van „ de overgroote blijdschap des Pausen wegens
het herstel der Bisschoppelijke hiërarchie in het zoo
bloeijende rijk van Holland en Braband," \'\' alsof het
bestaan van \'t Koningrijk der Nederlanden werd ontkend.
En kon men volkomen kalm blijven als de Breve zelve
zeide: Men heeft het, helaas! genoeg ondervonden, hoe-
vele en hoe groote nadeelen en onheilen de dwaalleer
van Kalvyn aan de zoozeer bloeijende kerken berokkend
heeft; ja zoover ging het geweld en de aandrift der
ketters, dat het was alsof de naam van Katholijk in
die streken ware uitgeroeid." ® Is het niet alsof we
weder de oproerlingen en afvalligen waren waarvoor
Filips H ons schold!

Laat ons de geslotene wond niet weder openen.
Het gebeurde is nog in ieders geheugen. Genoeg zij
het op te merken, dat in de Tweede Kamer bij de
interpellatie over de gansche zaak vooral sprake was
over het niet mededeelen der voorgenomene oprigting
van Bisdommen door het Hof van Rome aan het onze.
De Regering erkende, dat geene zoodanige mededee-
ling was geschied, en berigtte, dat reeds op 7 April
Z. M. gezant te Rome was aangeschreven op ern-
stige wijze de ontevredenheid der Nederlandsche Rege-
ring over het gebeurde kenbaar te maken. Tevens
bleek, dat Rome geene mededeeling had toegezegd,
en dat, toen de zaak geregeld was, de Allocutie, die
vooral zooveel ergernis gebaard had, niet officieel aan
onze Regering was gezonden, maar alleen de Breve.

Na uitgebreide discussiën over de vragen, of de
Kamer een protest tegen de regeling zou uitspreken ,
of de Nederlandsche Gezant te Rome moest gelaakt
worden, of de Regering anders had moeten handelen ,
werd den 18®° April 1853 een door den Heer van
Doorn voorgesteld besluit met 40 tegen 12 stemmen
genomen, dat de Kamer, gehoord hebbende, dat
krachtige vertoogen aan het Hof van Rome zijn of
zullen gedaan worden, overging tot de orde van den
dag. Terstond daarna op 19 April, werd het Minis-

-ocr page 407-

31

terie Thorbecke ontslagen, en den de Tweede

Kamer ontbonden \\

De gemoederen hadden tijd tot bedaren. De toe-
spraak des Konings op 14 Junij 1853 bij het openen
der vergadering van de Staten Generaal was gematigd.
Na de herinnering toch, „ dat duizenden zijner onder-
danen in hun nationaal gevoel geschokt en over hunne
teederste belangen verontrust" zich tot hem hadden
gewend, volgde, dat de Koning getracht had hierin
te voorzien door „ ophelderingen uit te lokken daar,
van waar de wonde onwillekeurig, gelijk hij ver-
onderstelde , was toegebragt."

De antwoorden der Vertegenwoordiging waren in
even verzoenenden geest. „ Het zal steeds ons streven
blijven" zeide de Eerste Kamer i, godsdienstige ver-
draagzaamheid , dat sieraad eener maatschappij , dat
krachtige steunsel van onzen Staat met ernst te helpen
bevorderen en handhaven." De Tweede Kamer ver-
klaarde zich bereid\', mede te M^erken „ opdat de Staat
aan alle Kerkgenootschappen gelijke bescherming ver-
leene en hunne vrijheid handhave."

Tot wegneming van alle ongerustheid werd een ont-
werp ter regeling van het toezigt op de onderscheidene
Kerkgenootschappen op 1 Julij 1853 aan de Tweede
Kamer aangeboden, en, hoezeer niet zonder tegen-
stand, weldra, na verschillende wijzigingen, door beide
Kamers aangenomen Zonder \'s Konings toestemming
kunnen vreemdelingen geene kerkelijke bediening
aanvaarden. Kerkelijke titulaturen geven geenerlei
aanspraak, rang of voorregfc; in aanraking met het
wereldlijk gezag worden die titulaturen alleen gebezigd
met vermelding van den geslachtsnaam der titularissen;
de hoofden, die kerkgenootschappen besturen, behoeven
\'s Konings goedkeuring op de plaats van vestiging; het
kerkelijk gewaad wordt slechts binnen gebouwen en
beslotene plaatsen gedragen; zelfs het klokkengelui,
waar kerken van meer dan een Kerkgenootschap zijn,
kan door de wereldlijke magt worden verboden.

Deze zijn de voornaamste bepalingen dier Wet tot
aanvulling en verklaring van het zesde hoofdstuk der
Grondwet ^ en die met beleid uitgevoerd heilzaam
kunnen werken in een land van handel als het onze,
waar het verdragen van elkanders godsdienstige begrip-
pen zoozeer strekken kan ter bevordering van welvaart
en volksgeluk.

De Apostolische Brief van Paus Pius IX waarvan
ik de zeer lange inleiding ter zijde stel, rigt in het
rijk van Holland en Brabant een Kerkelijke Pro^dncie
op en daarin vijf zetels, die van Utrecht, Haarlem,
\'s Hertogenbosch, Breda en Roermond. En „ uit aan-
merking der luisterrijke gedenkteekenen der Ütrechtsche
kerk, alsmede de bijzondere, gunstige plaatselijke ge-
steldheid wordt deze eerst luisterrijke, doch thans als
het ware begravene zetel verheven of hersteld op den
trap van metropolitaansche of aartsbisschoppelijke waar-
digheid, waarmede hij door Paulus IV, roemrijker
gedachtenis, werd versierd," en worden hem de vier
bovengenoemde Suffragaan-zetels toegevoegd. Deze
Suffragaankerken en haar grondgebied worden onder
de jurisdictie van den Utrechtsch en Metropolitaan ge-
steld, in dier voege, dat zij van alle gezag en afhanke-
lijkheid van een anderen Metropolitaan of Aartsbisschop,
Avaaraan zij welligt geheel of gedeeltelijk in den toe-
stand van Vikariaten of Zendingen onderworpen waren,
ontslagen
Avorden.

In dezen Brief of Breve is verder den omvang van
iedere Dioecese omschreven, doch in algemeene be-
woordingen. Bij een op den 18™ December 1853 door
den Paus goedgekeurd Decreet te Rome, uitgevaardigd
door de H. Vergadering tot voortplanting des geloofs
Avorden die Dioecesen naauwkeuriger bepaald.

I. Het gebied van den Aartsbisschop, als Bisschop
zijner Dioecese bevat

1. De geheele wereldlijke Provinciën Utrecht, Fries-
land, Overijssel, Groningen en Drenthe.

2. In de Provincie Gelderland, dat gedeelte \'t welk
zich aan den regteroever der Waal uitstrekt.

3. In de Provincie Zuidholland de kerkelijke Ge-
meenten Everdingen, Gorinchem, Leerdam en Vianen.

4. In de Provincie .Noordholland de kerkelijke ge-
meenten Ankeveen , Blaricum, Bussum, Hilversum,
Kortenhoef, Laren, Naarden en Uithoorn.

II. De Dioecese van Haarlem bevat

1. De Provincie Zuidholland met uitzondering van
de hierboven onder N". 3 vermelde vier kerkelijke
gemeenten.

2. De Provincie Noordholland, met uitzondering
van de hierboven onder N°. 4 vermelde acht kerkelijke
gemeenten.

3. De Provincie Zeeland, dat gedeelte \'t welk zich
aan den regteroever der rivier de Schelde uitstrekt.

III. De Dioecese van \'s Hertogenbosch bevat

1. In de Provincie Noordbrabant dat gedeelte,
hetwelk deel heeft uitgemaakt van het vroeger Apos-
tolisch Vicariaat van \'s Hertogenbosch.

2. In de Provincie Gelderland dat gedeelte \'t welk
insgelijks tot het zoo even gemelde Vicariaat heeft
behoord. Alzoo te zamen genomen: de oostelijke
helft van Noordbrabant met een westelijke inspringing
Avaarin Geertruidenberg ligt en Gelderlands zuidelijk
deel aan den linkeroever der Waal.

IV. De Dioecese Breda bevat:

1. In de Provincie Noordbrabant dat gedeelte \'t
welk deel heeft uitgemaakt van het Vicariaat van
Breda.

2. In de Provincie Zeeland dat gedeelte, \'t welk
zich uitstrekt aan den linkeroever der Westerschelde
en insgelijks tot dat Vicariaat behoord had.

Alzoo te zamen gevat: Westelijk Noordbrabant
uitgenomen de inspringing aan \'s Hertogenbosch toe-
bedeeld, en het voormalig Staatsvlaanderen.

V. De Dioecese van Limburg bevat het Hertogdom

-ocr page 408-

32

Limburg, hetwelk het Apostolisch Vicariaat van Lim-
burg heeft uitgemaakt \\

Op het Carton in de linkerbovenhoek ziet men deze
verdeeling. Ik had gemeend over de geheele kerke-
lijke Provincie de woorden: Aartsbisdom van Utrecht
te mogen plaatsen, even als dat bij de Kaart van
1560 is geschied ^ voor Utrecht zoowel als voor
Mechelen en Kamerijk, met dien verstande, dat men
b.
v. in het Bisdom Haarlem zijnde echter in het
Aartsbisdom Utrecht, waarvan Haarlem een onderdeel
is, zoude wezen. Èn in de Breve èn in de Allocutie
toch wordt duidelijk gezegd, dat de suffragaankerken
en haar gebied onder de jurisdictie van den Metro-
politaan worden gesteld Bekwame Katholijke Gees-
telijken ,
Avaaronder een door kennis uitmuntende,
hebben mij echter verzekerd, dat ieder van de Bis-
dommen een zelfstandig geheel uitmaakt, en het minder
juist zou wezen op de Kaart van geheel Nederland te
stellen: Aartsbisdom Utrecht. Het algemeene opschrift
alleen zoude kunnen zijn: Kerkelijke Provincie Neder-
land, maar het woord Aartsbisdom van Utrecht moet
zich alleen over die Dioecesen uitstrekken, even als
Bisdom van Haarlem, Breda enz. boven die Dioecesen ^

Ieder Bisdom is weder verdeeld in Dekenaten ins-
gelijks op het Carton aangewezen.

Het Aartsbisdom Utrecht heeft er vijftien, namelijk:

I. Utrecht, 2. Naarden, 3. Amersfoort, 4. Culenborg,
5. Arnhem, 6. Doesburg, 7. Groenlo, 8. Zutphen,
9. Deventer, 10. Almelo, 11. Oldenzaal, 12. Zwolle,

13. Heerenveen, 14. Leeuwarden, 15. Groningen en
Assen.

Het Bisdom Haarlem 16. 1. Haarlem, 2. Amsterdam,
8. Purmerend, 4. Hoorn, 5. Werfertshoef, 6. Alkmaar,
7. Beverwijk, 8. Ouderkerk, 9. Alphen, 10. Leyden,

II. Soeterwoude, 12. Noordwijk, 13. \'s Gravenhage,

14. Delft, 15. Rotterdam, 16 Middelburg.

Het Bisdom \'s Hertogenbosch 13. 1. \'s Hertogen-
bosch, 2. Boxtel, 3. Hilvarenbeek, 4. Eindhoven,
5. Valkenswaard, 6. Helmond, 7. Cuyk, 8. Oss, 9. Rave-
stein en Megen, 10. Geertruidenberg, 11. Heusden
en Zaltbommel, 12. Druten, 13. Nijmegen.

Het Bisdom Breda 6. 1. Breda, 2. Gorinchem,
3. Etten, 4. Bergen op Zoom, 5. Hulst, 6. Aardenburg.

Het Bisdom Roermond 11. 1. en 2. Maastricht en
Wijk, 3. Gulpen, 4. Meerssen, 5. Kerkrade, 6. Schin-
nen, 7. Sittard, 8. Roermond, 9. Weert, 10. Venlo,
11. Venray.

Deze Dekenaten hebben elk hunne Parochiën, te
zamen een getal van 894 uitmakende, als: Utrecht
244, Haarlem 187, \'s Bosch 223, Breda 50 en Roer-
mond 160 l

Bisschoppelijke paleizen in de steden, waarvoor men
zoo zeer gevreesd had, zijn er nog niet. De eenige
Bisschop, die in zijn hoofdstad resideert, is die van
Roermond.

De Pauselijke Nuntius Mgr. Belgrado gaf op 7 April
1853 aan de Regering berigt van de door den Paus
gedane benoemingen van Aartsbisschop en Bisschoppen.
Dien ten gevolge zijn opgetreden in April van dat jaar,
als Aartsbisschop van Utrecht Mgr. Joannes Zwijsen.
Hij resideert op den huize Gerra, gemeente Haaren,
zuid van \'s Hertogenbosch, digt bij Oisterwijk.

Bisschop van Haarlem Mgr. Franciscus Jacobus
van Vree, en na diens overlijden Mgr. Gerardus
Petrus Wilmer, residerende te Sassenheim, noord
van Leiden.

Voor het Bisdom van \'s Hertogenbösch werd geen
Bisschop benoemd, maar alleen als Apostolisch Admini-
strateur de Aartsbisschop Zwijsen.

Bisschop van Breda Mgr. Joannes van Hooydonk,
residerende te Hoeven, west van Breda, nabij Oudenbosch.

Bisschop van Roermond Mgr. Joannes Augustus
Paredis, residerende te Roermond.

Bij Koninklijk Besluit van 3 November 1853 (Stbl.
N°. 61) werden deze plaatsen van vestiging door den
Koning geschikt verklaard Aan den Aartsbisschop
van Utrecht is in deze hoedanigheid een Adjutor toe-
gevoegd en als Administrateur van \'s Hertogenbosch
insgelijks een Adjutor, zijnde Mgr. Andreas Ignatius
Schaepman, Bisschop van Hesebon i.p.i. en Mgr. Jo-
annes Philibertus Deppen, Bisschop van Samos i.p.i.

De overige Bisschoppen hebben Vicarissen Generaal.
Voor Haarlem: Joannes Brinkman, Kanunnik van
het Kathedrale Kapittel; voor Breda: Joannes van
Genk, Bisschop van Adras i.p.i., terwijl die plaats
in \'t Bisdom Roermond vacerende is.

De Aartsbisschop en de Bisschoppen genieten ieder
als jaarwedde uit \'s Rijks Kas de som van / 2500.
De geheele Staatsbegrooting voor 1861 ten behoeve van
het R. K. Kerkgenootschap bedraagt / 624,778,96^ \\

Na het vroeger reeds opgemerkte omtrent de
Bisschoppelijke Klerezy zal ik nopens haar kort
kunnen zijn, daar een beoordeeling van de waarde
hunner gronden tegenover de R. K. Kerk meer kennis
van kerkelijk regt zou vorderen dan ik mij durf
toeschrijven. Gelijk wij zagen is de Klerezy van
meening dat de rij van Utrechtsche Aartsbisschoppen
van Schenck tot den tegemvoordigen tijd onafge-
broken voortduurt. Zij erkent het feit, dat Paus
Paulus IV bij zijne Bulle van 12 Mei 1559 het
regt van benoeming tot de Bisschopszetels aan
Koning Filips en zijne opvolgers heeft gegeven,
maar zij wijst ook op het protest, terstond door de

4
1

\'\'i

n

® Het Carton: Aartsbisdom Utrecht met zijne Suffraganen is
gevolgd naar de groote Kaart in
1855 te Breda bij h. j. van wees
uitgegeven eu getiteld: Kaart der Kerk-Provincie van Nederland
bevattende
1°. het Aartsbisdom van Utrecht enz. ontworpen en uitge-
gegeven onder toezigt en goedkeuring van Hunne Boorl. Hoogw. den
Aartsbisschop en de
Bisschoppen van Nederland, aan wie de Kaart
tevens is opgedragen.

8 Handb. v. d. z. v. d. R. K. Eeredienst voor 1856, bl. 278.

\' Handb. v. d. z. v. d. R. K. E. voor 1862, bl. 183.

-ocr page 409-

vijf Kapittels te Utrecht daartegen opgemaakt \\ en
houdt vol, dat de Paus geen magt had om met
een pennestreek het regt der Kapittels tot de keuze
te vernietigen Tevens zegt zij, dat de Aarts-
bisschoppen, die vóór 1648 door den Koning van
Spanje of de Aartshertogen der Zuidelijke Neder-
landen benoemd zijn, namelijk: Schenck, Sasbold
Vosmeer, Rouveen en de la Torre, op voordragt
van den V^orst door de Kapittels van Utrecht en van
Haarlem, die in stand gebleven waren, zijn verkozen ^
Volgens haar was, nu de Koning van Spanje in
genoemd jaar afstand gedaan had, ook het regt van
. voordragt tot de Bisschopszetels vervallen en kozen
de Kapittels sedert zonder voordragt zeiven; welke
keuzen door den Paus werden bevestigd hoezeer
de aldus verkozene Aartsbisschoppen niet met dien
naam genoemd werden, maar onder een vreemden
Bisschopstitel als : van Ephese, van Philippi of Casto-
riën, uit vreeze voor de Staten-Generaal Gelijk
wij zagen wordt dit door de Katholijke schrijvers
ontkend en beweerd, dat Sasbold Vosmeer en
zijne opvolgers geenszins Aartsbisschoppen zijn ge-
weest, maar enkel Apostolische Vicarissen met den
titel van een vreemd Bisdom in partibus infidelium.
Zeker is, dat, toen de zoogenaamde Jansenisten in
1733 tegen den zin van Rome zich een Aartsbisschop
verkozen, een geheele scheiding plaats vond tusschen
Katholijken en Klerezy en die keuze door Benedic-
tus XIII voor afschuwelijk verklaard werd. Bij het
overlijden van Steenoven den 3®" April 1735 ® hoopte
men van de zyde van Rome de benoeming van een
nieuwen Aartsbisschop te voorkomen, en trachtte de
Katholijke Vorsten te bewegen vertoogen daarover aan
de Staten Generaal te doen. Merkwaardig is in dit
opzigt de brief aan hen door de Republiek Venetië
gerigt en vooral het antv/oord daarop door de Staten.
In zijn schrijven van 31 Maai-t 1735, verklaart de
Doge niet te kunnen gelooven, dat de overtreding
der kerkelijke wetten en de hardnekkige ongehoor-
zaamheid jegens den Oppersten Herder den Staten
welgevallig kon zijn. Hij verzoekt, dat H.H. Mog.
met hun gezag tusschen beiden zullen komen, opdat 1
de Paus erkend worde door de geestelijken, en dat
degenen, die zich daartegen stellen mogen worden
beteugeld. Weinige dagen later op 20 April 1735
volgde het antwoord, dat als gedenkteeken voor de
verlichte verdraagzaamheid onzer voorvaderen zeer
de aandacht verdient. Na betuiging van den groot-
sten eerbied voor de Republiek en voor hare op-
merkingen zeggen de Staten Generaal, dat ze ook
ten deze daarvan bewyzen wilden geven, maar zij

\' Zie BescJir. der tweede Kaart, bl. 18 en 26.
j. H.. BE VEiES, de Bissch. Klerezy, bl. 16 vgg.

3 Zie b. v. voor de electie van de la torre p. 150 van liet
hoofdwerk voor de Klerezy :
Histoire abrégée de l\'histoire métropo-
litaine d\'Utrecht
par m. g. dupac de bellegarde, ancien comte de
Lyon.
3® éd. Utr. .J. A. van Woestenberg, 1854.

i De vries, a. w. bl. 19.

5 „II est évident" zegt düpac, p. 150: que ce titre d\'Ar-
chevêque d\'Ephèse n\'était, comme celui de Philippe» dans Sasbold
et dans Eovénius, qu\'un voile pour cacher la véritable qualité
d\'Archevêque d\'Utrecht.

® In de Hollandsche vertaling ven \'t werk van hoïnck v. p.
Utr. 1740, fol. bl. 305 heet hij: w ontydig geboorene Aartsch-
Bisschop van Uitrecht."

XIV
het niet zouden kunnen zonder de grondslagen en
de grondregelen van hunnen Staat om verre te wer-
pen, hierin bestaande, dat in zaken van Geloof en
Godsdienst de overtuiging alleen, en noch geweld,
noch dwang mag plaats grepen; dat in dit opzigt
het een ieder vergund is te gelooven en te den-
ken \'t geen hij voor zijn zielenheil het dienstigst
acht, en waarvan hij verpligt zal zijn Gode eenmaal
rekenschap af te leggen, naarmate van het licht,
dat hij ontvangen heeft; dat H.H. Mog. overtuigd
zijnde, dat de Godsdienst, die zij belijden de beste
is en meest overeenkomstig aan de geopenbaarde
waarheid, en
zi] zouden wenschen, dat die door
al hunne onderdanen werd beleden; maar dat zij
niemand hierin zochten te dwingen; dat zij elk de
vrijheid lieten om de Godsdienst te belijden, die
hem de beste dacht, mits men zich als goede en

33

/ O

getrouwe onderdanen gedroeg; dat het onder die
voorwaarden was, dat H.H. Mog. de R. Katholijken
in hunnen Staat geduld hebben en nog dulden. Zij
ontwikkelen daarna, hoe ze zich niet wenschen
te mengen in de geschillen omtrent de magt van
den geestelijken herder der Katholijken, en niet
gedoogen, dat er eenig vreemd gezag gebruikt worde
om een der partijen van gevoelen te doen veranderen
nopens de verkiezing van den zich noemenden Aarts-
bisschop van Utrecht ^ De afscheiding bleef bestaan,
want reeds den 15®" Maart 1725 werd de nieuwe
Aartsbisschop Cornelis Jan Barchman Wuytiers
verkozen Deze verzocht den Paus om bevestiging
der keuze en tevens vrgstelling der kanonieke ver-
pligting om zich door twee Bisschoppen te doen
wyden Het antwoord uit Rome was vervat in
een Breve van 23 Augustus 1725, en nadat de
w^ding door den Bisschop van Babyloniën geschied
was, in een tweede Breve van 6 December. De
Aartsbisschop, zijn Kapittel, zijne geestelijkheid en
allen die hem erkenden, werden in den ban gedaan
en voor scheurmakers verklaard^". Nog wijder werd
de bres, toen in 1728 een Seminarie voor de Klerezy
te Amersfoort werd gesticht en zelfs in 1744 het Haar-
lemsche Bisdom en in 1757 het Deventersche weder
in \'t leven werden geroepen. Beide Prelaten waren
met toestemming van het Utrechtsche Kapittel be-
noemd door den Aartsbisschop. Bijna onnoodig is

5

-ocr page 410-

34

het te zeggen, dat de banvloek van Rome ook deze
keuzen verdoemde \\ Het doel van deze wederop-
rigting der zoolang verdwenen Bisdommen was, naar
het zeggen, een eerste stap om al de Suffraganen
van Utrecht van 1559 weder te herstellen. Waar-
schijnlijk lag de oorzaak in het kanonieke voorschrift
om de wijding eens Aartsbisschops door twee Bis-
schoppen te doen plaats hebben, die men nu niet meer
elders zoude hebben te zoeken. Zoo bleven die van de
Klerezy, hoezeer eerbied voor den Pauselijken Stoel
betuigende en de leer der Katholyke Kerk als de i
hunne belijdende. Aartsbisschop en Bisschoppen ver- |
kiezen, die steeds door den H. Vader met banbul-
len werden begroet l Onder de Republiek waren
zij geduld (getolereerd) als allen, die niet tot de
Staatskerk behoorden. De vraag of hare Bisschoppen
tevens erkend zijn, mag men gerust toestemmend
beantwoorden. Toen b v. in 1740 Hier. de Bock
tot Bisschop van Haarlem was gewijd, werd hij ge-
admitteerd door Gecommitteerde Raden van het
Noorder-Quartier (de toenmalige Gedeputeerde Sta-
ten), als gewijd zijnde door den Aartsbisschop van
Utrecht, om de bisschoppelijke functiën waar te
nemen. Toen in 1793 de Bisschop van Haarlem
Adr. Joh. Brinkman een Pastoor te Huisduinen
wenschte aan te stellen, werd hem dat door
dezelfde Gecommitteerde Raden vergund l Het was
alzoo onder de oude Staatskerk den Bisschoppen
der Klerezy geoorloofd de titels der Bisdommen te
mogen dragen, en werden zij als zoodanig door de
Hooge Regering erkend.

Er waren op onderscheidene tijden pogingen ge- \'
daan, om de vereeniging der Klerezy met de Moe-
derkerk te bewerken. Zoo schreven de Aartsbisschop
van Utrecht en eenige geestelijken der Klerezy met
dat doel in 1749 naar Rome, doch het antwoord
van den Kardinaal V^alenti luidde: dat een blinde
gehoorzaamheid van hen gevorderd werd, en Z. H.
gezind was hen allen met open armen te om-
helzen, die naar pligt en regt tot het gehoorzamen
aan de Pauselijke besluiten wilden wederkeeren
De Revolutie van 1795 droeg niets bij om de Klerezy
met Rome te bevredigen en de oude tweedragt
duurde voort. Later wilde Koning Lodewijk ver-
zoening beproeven. Onder zijn bestuur was door
het overlijden van den Aartsbisschop van Rhijn,

de Stoel opengevallen. De Klerezy beweert, dat zij
toen, gedurende de onderhandeling om tot den kerk-
vrede en wegneming der scheuring te geraken, be-
zwaar vond om tot een nieuwe keuze over te gaan,
doch dat de Koning zulks niet verboden had Mij
komt het waarschijnlijk voor, dat dit verbod gegeven
is, daar in den koninklijken almanak van 1809 met
zoovele woorden staat:" //De Jansenisten hebben
eenen Aartsbisschop te Utreaht, wiens zetel volgens
den wil zijner Maj provisioneel onvervuld is gela-
ten," Onder de Fransche overheersching kwam
de zaak der vereeniging van godsdienstige gezindten,
het lievelingsdenkbeeld des Keizers, weder ter
sprake. Hij verlangde ineensmelting van verschil-
lende kerkgenootschappen, en daaronder ook der
R. Katholijken met de Klerezy. De Commissarissen
om dat te bewerkstelligen waren J. J. C ram er.
Aartspriester van Holland en Zeeland te Amsterdam,
en Willebr. van Os (later Aartsbisschop van
Utrecht) Vicaris te Amersfoort. De eischen van
den laatsten schijnen zeer overdreven en gansch
niet tot toenadering geschikt te zijn geweest. Zijn
verslag in een onverdraagzamen geest, anders der
Klerezy geenszins eigen, gesteld, hield vorderingen
in van herstel der vroegere Bisdommen, bezetting
der zetels door die van de Klerezy, alleen onder
goedkeuring des Keizers en in \'t algemeen een vast-
houden aan en uitbreiden van het bestaande, zoodat
zijn stukken geheel ter zijde gelegd werden De
val van \'t Keizerrijk bragt staking te weeg. De her-
leving der vrijheid was der Klerezy vooreerst niet
gunstig en zij kwam bijna terstond in botsing met
den Souvereinen Vorst. Zij meende geheel in haar
regt te zijn toen zij in 1814 den openstaanden
Utrechtschen Stoel vervulde in den persoon van
Willebr. van Os. Zeer kort na zijne wijding werd
aan het Kapittel der Oud-Bisschoppelijke Klerezy
kennis gegeven, „ dat de zonder voorkennis des
Gouvernements gedane benoeming niet werd geho-
mologeerd\'\'Toen elf jaar later, in 1825, deze
Aartsbisschop gestorven was, begreep de Klerezy
het vroeger begane verzuim te moeten herstellen,
en verzocht door hare Vicarissen Generaal des
Konings welgevallen voor de verkiezing van een
nieuwen Aartsbisschop en tevens agreatie en rectifi-
catie van de vroeger gedane keuzen der Bisschoppen
van Haarlem en Deventer^®, waarvoor insgelijks geene
vergunning was gevraagd. Dit alles werd verleend ,
maar ganschelijk niet gelijk het gevraagd was, daar,
voorzeker wel wegens de toen hangende onderhande-
ling over een Concordaat met den Paus, men het Room-

De vries , blz. 98.

« Blz. 232.

\' In het Handb. voor de z. der R. K. voor 1847 blz. 123 wor-
den de Koninklijke beschikkingen van 27 Jnnij en 18 Julij 1808
Kc\'. 2 en N°. 106 aangehaald en gezegd, dat de verkiezing van
eenen Aartsbisschop verboden was in afwachting der regeling van
de zaken der openbare eeredienst. Zie ook
glasius, 111, 147.

® Ypey en dermout , IV, 508, 528 vgg. De verzekering
van Pastoor
de vries, (a. w. blz. 100) dat, zoo napoleon eenige
jaren langer aan \'t bewind gebleven ware, de vrede getroffen zou
geweest zijn , meen ik te moeten betwijfelen.

9 Handb. voor de z. der R. K. voor 1847. blz. 123.

Van j. bon voor Haarlem in 1818 en van w. vet voor
Deventer in 1824.

-ocr page 411-

sche Hof wenschte te ontzien en geene Bisschoppen
wilde erkennen wier verkiezingen steeds door den Paus
met den Kerkdijken ban waren beantwoord. Zorg-
vuldig toch werden bij de Koninklijke Besluiten,
die de agreatie verleenden, de titels van Aartsbisschop
van Utrecht enz. vermeden, en alleen die van
te Utrecht, te Haarlem gegeven, en aan dien van
Deventer, die in den Haag woonde, dien van:
Bisschop
W. Vet in \'s Gravenhage; gelijk ook de
gratificatiën, die hun in 1826, bij wijze van jaar-
wedde, werden toegestaan niet aan de betrekking,
maar aan den persoon werden verleend \\ Dit ge-
schiedde niet zonder groote ergernis der Klerezy,
die tot voor korten tijd in deze valsche positie tot
de Regering bleef w^elke inderdaad de Klerezy ver-
ongelukte, daar de toestemming tot het doen der
gevraagde keuzen of had moeten geweigerd, öf ge-
geven worden, zoo als die verzocht was. De proeven
tot verzoening met de Katholijke Kerk mislukten
intusschen weder geheel. Toen de Pauselijke Nun-
tius Nazalli in 1823 herwaarts kwam, trachtte de
Hooge Geestelijkheid der Klerezy met den tachtig-
jarigen Aartsbisschop van Os aan het hoofd, hare
opwachting bij hem te maken om hunnen diepen
eerbied en onderdanigheid aan den H. Stoel te
betuigen, en zoo mogelijk onderhandelingen aan te
knoopen. Alleen op voorwaarde, dat zij alvorens
onbepaalde onderwerping aan den Pauselijken Stoel
betuigde, wilde hij haar ontvangen, \'t geen daardoor
achterbleef Eenige jaren later, in 1827, noodigde
de bekwame Nuntius Capacini den Aartsbisschop
van Utrecht van Santen tot een zamenspreking,
„Avaarnaar deze zich schikte, als toekennende aan
den Paus een zeker oppergezag in zaken de kerke-
lijke tucht en het Kerkbestuur betreffende." Noch
gevlei, noch spitsvondige redenering van den Ita-
liaanschen Prelaat mogten baten en de Aartsbisschop
eindigde met zijne verontwaardiging te betuigen,
toen de Nuntius het onderteekenen der formule,
waarbij over de stellingen uit het boek van Jan-
senius een veroordeeling werd uitgesproken, als
een bloote vorm voorstelde, als het stellen van
een naam op een stuk papier, waarvoor slechts een
druppel inkt en eenige sekonden gevorderd werden.
,/ Moet ik dit dan zoo verstaandus sprak hij,
//dat Z. ileil, van mij verlangt met een plegtigen
eed God tot getuige aan te roepen, dat ik ge-
loof hetgeen ik niet geloof? Moet de Katholijke
eenheid gehandhaafd worden door meineed?" Dat
een daarop gevolgde vermaning om zich aan de
helder schitterende deugd der blinde gehoorzaamheid
te houden geen uitwerking kon hebben op een ge-
moed dat zoo gestemd was, laat zich verwachten

De toestand der Klerezy tegenover Rome bleef
dezelfde en ook die tegenover het Nederlandsch Gou-
vernement. Vooral bleek dit tijdens onder Koning

35

Willem II weder onderhandelingen over het Con-
cordaat van 1827 met Rome waren geopend. Want
toen in October 1841 door den Aartsbisschop van
Santen aan den Koning verlof werd gevraagd tot
het doen eener nieuwe keuze voor den opengevallen
Stoel van Haarlem, werd dat verzoek door den
Koning aangehouden „ uit aanmerking van het stand-
punt waarop de R. K. aangelegenheden toen stonden."
In 1842 Averd het verzoek hernieuwd, doch om de-
zelfde reden daarop geen beslissing gegeven, en daar
de Aartsbisschop van Santen echter voortging en
een
nieuAA^en Bisschop van Haarlem in H. J. van
Buul
Avijdde, //difficulteerde de Koning in de ge-
vraagde erkenning des nieuw gewijden Prelaats." ^
De verwijdering tusschen het Gouvernement en de
Klerezy scheen zelfs toe te nemen, daar bij nog-
maals ingediende
bezAvaren Avegens het niet erkennen
des Bisschops van Haarlem de Regering zich \'\'\' nu
beriep op de Besluiten
Avaarbij een Concordaat van
1827
Avas afgekondigd, als bevattende de grondslagen
ter regeling der R. K. aangelegenheden. En daar
nu de Aartsbisschop te kennen had gegeven, dat
die regeling zijn Kerkgenootschap niet aanging,
Averd
hem bepaahlelijk afgevraagd, of de Klerezy, gelijk
zij vroeger steeds
beAveerde, geacht wilde worden te
behooren tot de R. K. Gezindte in dit Rijk, dan
wel zich als eene op zich zelf staande Gezindte
beschouwde; dat in het eerste geval de Regering
moest blijven volharden, maar in het tweede de
betrekking tusschen de Klerezy en den Staat wilde
regelen. Daar nu de Aartsbisschop in den eersten
zin antwoordde: //dat de leden der Klerezy niet
anders hebben willen heten noch zijn dan R. Ka-
tholyken en dit steeds blijven willen en gruwen
bij \'t kettersch denkbeeld van een afzonderlijke
gezindte te zullen uitmaken, dat zij verklaren met
den Stoel van den H. Petrus ten eeuwigen dage
vereenigd te willen blijven" zoo volgde het ant-
woord: \'\' dat de Regering iii de erkenning des Bis-
schops van Haarlem moest blijven difficulteren en
geenerlei officiele betrekking met hem kon aanknoopen.

Nog nader werd dit aangedrongen door het Hooge
Bestuur bij de aanbieding der begrooting voor de
jaren 1846 en 1847, waarop »de Klerezy als onder-
afdeeling bij de R. K. eeredienst was gevoegd, op
grond
Avederom der bovenstaande verklaring der
Klerezy zelve. De Regering
Avas toen van meening,
dat het Concordaat van 1827 nog bestond, Avant zij
zeide, dat de Bisschoppen van de Klerezy nimmer
als Dioecesaanbisschoppen door de vroegere staats-
besturen
Avaren erkend, dat het Bisdom van Haarlem
niet als wettig bestaande
voorkAvam, en door het
Concordaat was te niet gedaan Nog ongunstiger
bleek de verhouding der Klerezy tot den Staat toen
in 1845 een Herderlijke Brief door hare Kerkvoog-
den
Avas uitgevaardigd, daar //Z.M. de verspreiding
van dat stuk hoogelijk afkeurde, omdat Hoogst-
dezelve daarin zag eene poging om onrust en on-

R. K voor 1853 , bi.

Besluit van 23 Mei 1843.
" Besluit van 4 Nov. 1843.
^ 24 Maart 1844.
Handb. v. d. z. i
263, 300 en 316.

® Handb, v. d. z. enz. voor 1853 , bl. 865.

-ocr page 412-

36

tevredenheid te verwekken, daar geenszins uit de
nieterkenning van een Bisschop van Haarlem volgde,
dat deze belet zou wórden om op kerkelijk terrein
zijne functiën uit te oefenen" \\ Men moet erkennen,
dat de Regering zich overigens in zeer gematigde
bewoordingen over de Klerezy uitliet, steeds ver-
klarende, dat zij niet wenschte te onderzoeken of
de leden der Klerezy zich te regt of ten onregte
R. Katholijken noemden, daar zij zich dan het jus
in sacra zoude aanmatigen. Ook hare handelwijze
was in verzoenenden geest, daar zij een jaarwedde
ten behoeve van ,/ den Kerkvoogd der Oud-Bisschop-
pelijke Klerezy te Haarlem" beschikbaar stelde l
De door deze zoo belangrijk geachte erkenning
werd echter niet gegeven.

Zoo trad men het gewigtige jaar 1853 in. Waren
de Allocutie en Breve van Pio Nono voor de
Protestantsche bevolking zeer onwelkom geweest,
voor de Klerezy waren zij verpletterend. Bij de
Bul van 1827, ten gevolge van het Concordaat uit-
gevaardigd, waren noch te Utrecht, noch te Haarlem
Bisschopsstoelen opgerigt. Amsterdam en \'s Herto- |
genbosch waren de eenige in de noordelijke Pro-
vinciën des Rijks; thans werden, naar de overtuiging
der Klerezy, hare regten door den Paus niet slechts
onder smaadredenen en vervloekingen vertrapt, maar
op ongehoorde wijze over de Bisschopszetels beschikt,
die een wettig bezit waren. Als men de Klerezy
zich daarover hoort uiten, is het bijna onverklaar-
baar, hoe zij tevens eerbied voor den Paus belijden
en hem als haar geestelijk opperhoofd huldigen
kan. Men oordeele:

De Sljarige Joh. van Santen, Aartsbisschop van
Utrecht, en H. J. van Buul, Bisschop van Haarlem,
rigtten in Augustus 1853 een brief aan den Paus

ö O

zeiven, waarin hun regt op die zetels met bedaard-
heid wordt uiteengezet l Ka betuiging, dat ze zou-
den berust hebben, zoo slechts Utrecht eu Haarlem
buiten beschikking waren gebleven, zeggen zij, dat
zij nimmer hadden gedacht, dat eene regeling als deze
schandelijker wijze (indigne) op naam van Z. Heil.
kon worden uitgevaardigd; dat in de Breve de oude
lasteringen werden vernieuwd en de scheuring werd
voltooid, en zulks met verachting van het beroep
op de Katholijke Kerk, waaraan alle magt, ook die
des Pausen onderworpen is. ,/Wij zullen niet be-
slissen" dus vervolgen zij „of de gansche voorstel-
ling in \'s Pausen Breve uit onwetendheid of uit

\' Konink. Besluit van 18 Oct 1845 aangeh. in \'t Handb. mor
enz.
1853 bl. 375. De titel van het iiitgegevene stuk luidde:
Herderlijke Brief des Aartsbisschops vau Utrecht, der Bisschoppen
van Haarlem f-n Deventer over de pligtm hunner onderhoorigen
jegens de burgerlijke overheid in moeijelijke omstandigheden.
Arast.
bij Geb. Diederichs, 1845.

2 Dit geschiedde in 1847. Handb. enz. voor 1853, bl. 300,

\' Illustrisimorum et revendissimorum D. D. .tohannis van
santen,
Archiepiscopi ÜUrajectensis et HENRTct joannis van büül,
Episcopi Harlemensis, Epistola ad Summum Pontifcum pium IX,
de literis apostoUcis ex qua die d. d. 4 Martii 1853. Ultr.
apud J. A. van Woestenberg.

Ook in het Hollandsch werd die brief uitgegeven. Het geheele
betoog strekte vooral om te doen zien , dat
sasbold vosmeer wer-
kelijk Aartsbisschop

v^an Utrecht geweest is^

boosheid (malignitas) geschied zij; maar het zijn
sprookjes, die de historische waarheid deels ver-
duisteren, deels verminken. De Geschiedenis bloost
en weent, dat die waarheid zoo onbeschaamd (im-
pudenter) wordt veracht en bespot. Uw geëerde
voorganger Alexander VH wordt in de Breve ge-
prezen, omdat hij zich, bij het begin der.Jansenis-
tische scheuring manmoedig tegen dat monster en die
pest heeft verzet. Waar doelen die woorden anders
op dan op onze kerken en onze herders? Geen
enkele klagt van Jansenismus is echter tijdens dien
Paus tegen ons ingebragt, weshalve wij openlijk ver-
klaren , dat dit gezegde louter lasterlijk verzinsel
(calumniatorum commentum) is."

De tusschengevoegde verzekeringen, dat de naam
Zijner Heil, hier misbruikt is, zij niet kunnen ge-
looven, dat de Breve van den Paus is uitgegaan,
en God hun getuige is, dat ze de waardigheid des
Pauselijken Stoels niet wenschen te kort te doen,
en zij die als opregte Katholijken vereeren, - deze
verzekeringen kunnen de grieven tegen de Breve
niet verzachten; maar doen den zonderlingen toe-
stand, waarin zich de Klerezy tegenover den Paus
bevindt, des te sterker uitkomen, daar zij zich zeer
wel bewust is, dat Pius IX haar gansch ongenegen
is Protesten bij den Pauselijken Stoel baatten
niet, en de erkenning door de Nederlandsche Re-
gering bleef uit, daar van harentwege nog in Mei
1853 werd verklaard, dat geen R, K. Geestelijken
of Kerkvoogden als Aartsbisschop van Utrecht of
Bisschop van Haarlem bij de Administratie bekend
waren ^ Eindelijk toch in \'t laatst van dat jaar,
nadat de Wet op de kerkgenootschappen was aan-
genomen, hadden de langdurige moeijelijkheden
met \'s Lands bestuur hare ontknooping bereikt, en
als teeken van de goede verstandhouding werd op
17 Sept. 1853 de grijze van Santen door den
Koning tot ridder van den Nederlandschen Leeuw
benoemd. Bij koninklijke Besluiten werden vervol-
gens de titels door de Klerezy aan hare Hooge
Geestelijken gegeven door de Regering erkend,

-ocr page 413-

hun jaarwedden met die titulaturen toegekend en
de vestigingsplaatsen goedgekeurd \\

De inrigting volgens mededeeling der Kerkvoog-
den van de Klerezy is deze:

In alle Provinciën van het Rijk bevinden zich
onderhoorigen der Klerezy, doch slechts in vier
Provinciën heeft zij Parochiën. Deze zijn in het
Aartsbisdom van Utrecht en in \'t Bisdom van Haarlem.

Het Aartsbisdom breidt zich uit over de Provin-
ciën Utrecht, Zuid-Holland, Gelderland en een klein
gedeelte van Noord-Holland.

Het Bisdom van Haarlem bevat alleen de Provincie
Noord-Holland.

Het Aartsbisdom van Utrecht heeft drie Districten
of Aartspriesterschappen.

1. Utrecht met zes Parochiën als: drie in de
gemeente Utrecht, een te Amersfoort, een te Hil-
versum en een te Culemborg.

2. Rijnland en Delfland met drie Parochiën,
namelijk een in elk der Gemeenten Leiden, Delft en
\'s Hage.

3. Schieland en Zuidholland met zeven Pa-
rochiën, als twee te Rotterdam; en een in elk der
Gemeenten Schiedam, Dordrecht, Gouda, Schoon-
hoven en Oudewater.

Het Bisdom Haarlem is in geene Districten of
Aartspriesterschappen verdeeld en telt negen Paro-
chiën als: twee te Amsterdam; een in elk der
Gemeenten Haarlem, Zaandam, Krommenie, Aals-
meer, Egmond aan zee. Enkhuizen en Helder.

In alles vijfentwintig Parochiën.

Op het Kaartje getiteld: De Bisschoppelijke Kle-
rezy ziet men in \'t zuidelijkst deel het Aartsbisdom.
De Provinciale grenslijn, door \'t midden van dat
Aartsbisdom gaande, scheidt het Aartspriesterschap
Utrecht (het oostelijkste) van de twee overige af
Een grenslijn tusschen Schieland en Rijnland is bij
de Klerezy niet bekend. Die tusschen het Aarts-
bisdom Utrecht en het Bisdom Haarlem is op
\'t Kaartje aangegeven. Het Bisdom Deventer is
er niet op gebragt, daar het geene Gemeenten
heeft. De vestigingsplaatsen zijn voor den Aarts-
bisschop van Utrecht: Utrecht; voor den Bisschop
van Haarlem: Amsterdam; voor dien van Deventer:
Rotterdam.

De Klerezy heeft een Seminarium voor haar Kerk-
genootschap te Amersfoort. Gering is het aantal
harer volgelingen, maar zij onderscheidt zich door

\' Kon. Besluiten van 21 Sept. 1853 N". 30; 3 Dec. 1853
JV°. 63; 22
April 1854 N". 105 ; Circulaire van den Minister voor
de zaken der R. K. Eeredienst
van 9 Dec. 1853 Zie Handb.

voor de z. enz. voor 1856, 263, 39], 317, 318.

37

een geest van milde verdraagzaamheid. Slechts als
zij optreedt om hare regten te verdedigen zijn hare
woorden scherp en bits, maar zij blijft welgezind
omtrent andersdenkenden en is warsch van alle prose-
lietenjagt. Zeer is zij in aantal verminderd door
den overgang tot de Pausgezinde Katholijken. Tegen
t einde der 18® eeuw werd zij op een zevende of
achtste deel van de geheele Katholijke bevolking
geschat. Zij bezat toen omtrent vijftig Gemeenten
en vijfenzeventig Priesters ®; in 1809 slechts drie-
endertig bediend door vierendertig geestelijken
in 1820 dertig Gemeenten, terwijl, als we zagen,
er nu niet meer dan vijfentwintig zijn. Het zielen-
tal, dat in \'t laatstgenoemde jaar op drie duizend
werd gerekend, is sedert tot ruim vijf duizend ge-
klommen

Ten slotte nog een enkel woord over het laatste
Carton getiteld: Verhouding tusschen de Katholijken
en de overige Gezindten. Gaarne zoude ik de be-
rekening hebben gemaakt naar de laatste volkstelling
van 81 December 1859. Tot heden zijn de uitkom-
sten daarvan niet bekend gemaakt. Op 1 Januarij
1857 was de geheele bevolking van
\'t Koningrijk
3,258,248, daarvan waren niet Katholijken 2,043,584;
Katholijken 1,214,664, zoodat de Katholijken toen
omstreeks twee vyfden van \'t geheel uitmaakten

De aanwijzing is verder op \'t Carton zelve. De
tinten zijn lichter naarmate de Katholijken minder
in aantal z;ijn, donkerder als zij meer zijn; naar
die verhouding zijn de Provinciën genommerd, zoo-
dat in Drenthe de minste, in Limburg de meeste
zijn. —• Men kan ons Land in dat opzigt in vier
groepen verdeelen, die door schaduwen zijn aan-
gewezen.

Mogen nu die tinten, die verdeelingen in Provin-
ciale of Synagogale ressorten, in Bisdommen en
Dekenaten, in Parochiën en Gemeenten geene an-
dere beteekenis hebben dan dat ieder kerkgenoot-
schap zijne belangen naar eigen goedvinden regelt,
en ieder God naar eigene overtuiging dient, zonder
dat de belijdenis invloed uitoefent op de liefde die
wij allen toedragen aan ons dierbaar Vaderland en
aan het doorluchtige Stamhuis, waaraan we door
zoovele herinneringen verbonden zijn.

\\_y

-ocr page 414-

SS;\'\'

-ï-.s\'i.iSfiiiC

> I si

.t A

•-•îï yv

•\'i/V

rs ?»

.. Si. ;

fes

r

-ocr page 415-

ipmmmmmm

m

■U\'

«

\\ . • ■• . j. V.. ./

i

i . •.<■ ■ ■ ■ . ■ , . ; \' - -

A

\'V

. j\' - •

•s ■ -

•"Ste::./1:;:;,

...

.....

,,...... •• .

-ocr page 416-

... ; i

f-\', 1
\'ïV.

O,

I

hl

mw

\\

... ;

A

\' ■■ <" .

?!

1

y \'I •

J

r.MW!

t -

I

. V:\' ■

^^^ \'y , "V

j,. ï-

i
k

■\'«Iii—1

a. ^

i \' ■ - ■ "

-ocr page 417-

,4. ,

S ■ : \' ■••V

V-\' -T

y \' " - \' .

■ \\

( ■■

• \' »

, f

. \' . j ■

• .i r.

r-

î.

... \\

>5

r .:

-/\'.s

i . \'

\'1. ■

h: r . ^\'v,

. \' ■ f

fi\'

.v

■ ■ )■

a.\'

. \' ■ ■ . -i"

■ ^ ■ ■ \' \' ■ ■

■ V.

•V-"

- ■•• ■ -,. -r- -. ■ : ^ ■ • .

• • • •

v.

vr

M:

■ \' ■■

- ^ ■ •-h:\' . ■m.

\'\' ■ : \' ■ \\ - : ■ -V ^......

V

y - jv.

\'.

\'\' w
: \'

m

> 1

M

-

s

■ r^. .

.1- t

s A..

r

1

F. Bl DANNER

BOEKBINDE«IJ
UTRÇCHT

V,

éhÉMâi

in\' ffi illii^

-ocr page 418-