mr
EXLIBRIS
Wl\\C.HOOFr (ÏRAAP^UNDB)
\'-■I^ii*\'»
-ocr page 6-1
mm^
t ■ ■ \' ^,
-..\'à.,- ■■
vir
■I
EENIGE BESCHOUWINGEN OVER INTERVENTIE
IN HET INTERNATIONAAL RECHT.
\\
iF
"\'.r l\'.\' X- ------
■•fw-v.,.
■iSmV I r.ïi/i
. "3
Eenige Beschouwingen over Interventie
in tiet Internationaal Eeclit.
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
gocloi\' iu (Ie ^taatsiuften.\'jrhag
AAN DE fliJKS-pNIVERSITEIT TE PtRECHT
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIflCUS
lIcKiglccraar in de FacuUcit der Wis- en Natimrkunde,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN I)K IIEDENKINGKN VAN
DE, FACULTEIT DER RECKTSaELEERDHEID
te vekdedioen
op Maandag 23 October 1899, des namiddags te 4 uron,
DOOR
FREDERIK ALEXANDER CAREL VAN LYNDEN VAN SANDENBÜRG,
goboron to \'s-GRAVENHAGE.
uTRECHT. — I\'. pkn hokk. — 1s99.
-ocr page 10-.....
H \'
ga H
...vl
— ; i-
■U ■
miUXtl
Wr
-ocr page 11-«tiiiit ijitiiiiiti
-ocr page 12-aft
r.\'
-ocr page 13-Het is mij in de eerste plaats eette behoefte U,
Hooggeleerde DE LOUTER, Hooggeachte Promotor, een
tvoord van diepgevoelde erkentelijkheid te betuigen voor
alle hartelijkheid en bereidvaardigheid, die ik steeds en
in het ^ biconder bij het bexverken van dit proefschrift
van U heb mogen ondervinden. Ook de uren, ivaarin
ik van U ondertvijs heb ontvangen, zullen, evenals de
voordrachten onder Uwe leiding, Hooggeleerde d\'Aulnis
DE liOUROUILL, gevolgd, altijd in dankbare herinnering
bij mij blijven.
Ook aan de andere Hoogleeraren der Juridische
Faculteit en in het bisouder aan U, Hooggeleerde Eerc-
voorzitters van het Collegium Themis, die steeds bereid
waart mij bij de werkzaamheden van dat gezelschap
met Uwen raad ter zijde te staan, zij een woord van
hartclijken dank gewijd.
Voorts dringt de plicht der dankbaarheid mij hen
-ocr page 14-allen te gedenken, die mij bij het samenstellen dezer
proeve met raad en daad behulpzaam waren, en die ik
daarvoor ten zeerste erkentelijk zal blijven.
Eindelijk breng ik een afscheidsgroet aan de
Utrechtschc Universiteit en aan alle vrienden en ken-
nissen, met wie ik lief en leed heb ondervonden, en die,
naar ik vertrouw, evenmin als ik, ooit zullen vergeten dc
jaren, gedurende welke wij als leden van het Utrechtsch
Studentencorps door gemeenschappelijke belangen natiw
xvarcn verbonden.
Mijn laatste afscheidsxvoord zij een heilwcnsch voor
het Corps, dat mij zoovele aangename herinneringen zal
blijven schenken.
Bladz.
Verhouding der Staten in de internationale gemeen-
schap ..................i
Interventie bij de schrijvers over internationaal-rkcht 30
A. Frankrijk en België............
C. Vereenigde Staten van Noord-Amerika.....59
Begrip en neoordeeuno van interventie......81
Gronden voor interventie.
I. Interventie ten behoeve van het recht op zelfbehoud 102
II. Interventie krachtens garantie-tractaat.....129
III. Interventie krachtens verzoek........172
IV. Interventie ter bescherming van godsdienst en van
rechten der humaniteit..........>80
CONTKA-INTERVENTIE KN MONROE-I.KKR.......200
Dk Verkenigdk Staten kn Cuha.........217
-ocr page 16-» ^
/is.
R
-ocr page 17-Vl\'RIIOUDING DER STATEN IN DE INTER-
NATIONALE GEMEENSCHAP.
„II est désirable qu\'on reconnaisse au dessus de tous
„les peuples certaines règles clairement définies et univer-
„selleuient respectées. Ces régies peuvent être ramenées
„à une seule: la régie de la sociabilité"\').
Deze woorden van een der laatste en voornaamste schrij-
vers over internationaal recht zijn geheel in overeenstem-
ming met hetgeen reeds Aristoteles — <fi\'<jn
TTohnxóf ^liuji\' — en na hem Thomas Aquinas en zoovele
andere denkers over recht en staat hebben geleerd, door
daarvan den oorsprong in de menschelijke natuur te zoe-
ken. Al moge men immers de bron van alle kennis putten
hetzij uit eene Goddelijke openbaring, hetzij uit de rede,
volgens beider standpunt komt men tot de slotsom, dat
de mensch geroepen is om met medewerking zijner mede-
menschcn naar zijne volmaking of bestemming te streven -).
Welke die volmaking of bestemming is hangt natuurlijk
i) l\'r.nlicr-Kodérc: Traite «Ie Oroil Intcrn.ilional riiblic I p. 115.
3) Ook waar ccnc vohnakiiiK of bcstciuiniiiK "iel wonll aaiiKcnomcn,
lockt men toch den oorsprong van den Staal in tien mcnsch ïclf. Zoo
ziel t).v. niimlschli twee n.Huren in den mensch: de „individuelle" cn
«Ie Kemcinsam-menschlichc". Va» dcie laalsie is de Staat dcopcnl)arin>;:
de «emeenschaps-naUnir der menscliheid n.1. versclüjnt in hen» lol
geheel vereeniKtl. Hhmlschli Allgemeines Slaalsrechl I Cap. II Ann. 2.
weder af van verschil in standpunt. Zoekt b.v. de een die
hierin, of de persoonlijkheid Gods in iedere menschelijke
persoonlijkheid volmaakt aanwezig is i), de andere acht ze
bereikt, wanneer het goede in zijne ideale beteekenis ver-
kregen is -).
De mensch nu, die zich aanvankelijk onbewust bij zijne
medemenschen aansloot, gevoelde instinctmatig, dat zijn
eigen behoeften de vervulling der hunne belemmerden en
dat een leven van voortdurenden strijd en van precair
bezit plaats moest maken voor een van vreedzaam cn
rustig verkeer met handhaving van verkregen rechten. Dit
te verkrijgen was het doel van den staat, of liever, in den
tijd, dat de menschengroepen nog geen vaste woonplaats
zich hadden uitgezocht, van het zich stellen onder een
gezag. Eerst bij vestiging immers vormden zich de staten
als afzonderlijke organismen,\' die tevens de middelen be-
zaten om hunne integriteit te handhaven »).
Reeds eeuwen is het geleden, dat staten zich vormden
en zich ontwikkelden, gelijktijdig met de toenemende be-
.schaving en ontwikkeling der menschheid. Zij be.schouw-
den zich echter als afgesloten men.schengroepcn, die geene
voeling hadden te houden met hunne gelijken dan om
dezelve te be.strijden als gevaarlijke naburen. Men nood-
1) cf. St.ihl, Rcchl-s- vind SLialslchre I S
2) cf. Ahrens, Coiirs dc Droit Naturel p. 131.
3) Kcrjjuson, Philosophy of Civilization jj .}S. Ook hij drukt zeer
sterk uit dc beho<«fie van den mensch tot aaneensluiting: Outside «»f
social existence man cjumot tlcvelop his mind nor advance in civili-
zation, physically or morally t. a. p. >143.
4) Kene andere meeninj,\' huldiRt Opzoomer, die van noniadischc
staten spreekt. Staatsregtelijk Onderzoek p. 21.
zakelijk gevolg hiervan was, dat, waar de geschiedenis in
den aanvang gewaagt van betrekkingen tusschen staten,
zij slechts bloedige oorlogen beschrijft dikwijls eindigende
in volkomen vernietiging of onderwerping van eene der
partijen.
Eerst na den ondergang van het Romeinsche Rijk wor-
den de betrekkingen tusschen personen van verschillend
Staatsverband vredelievender, zoowel tengevolge van de
verbreiding van het Christendom, dat alle menschen als
broeders beschouwt, als tengevolge van het overwicht der
Germaansche vrijheidsbegrippen, die aan eiken staat een
eigen rechtssfeer toekenden, zonder dat daarom de oorlogen
tusschen staten verminderden. Deze oorzaken toch werkten
meer op de enkele individuen dan op de regceringcn, zoo-
dat de in de Middeleeuwen ontstane betrekkingen haast
uitsluitend een privaatrechtelijk karakter dragen. Trouwens,
liet groote overwicht door de Katholieke Kerk en door
den Paus uitgeoefend (nieuw ontdekte landen o.a. werden
door den Paus gevindiceerd), en de wereldlijke macht van
den Roomschen Keizer, oorspronkelijk met den Paus ver-
eenigd om hem met het zwaard bij te staan — later
dikwijls zijn grootsten tegenstander — beletten eene zelf-
standige en geleidelijke ontwikkeling der andere staten.
Kerst, toen in 1648 bij den Westfaalschen vrede de rechten
der verschillende staten waren vastge.steld en ieder der
Duitsche vorsten in zijn eigen gebied onbeperkt heer en
meester weril verklaard, was de mogelijkheid geopend voor
die staten om de wederzijdschc betrekkingen oj) gelijken
voet te regelen. Daarmede is dan ook de grondslag voor
het internationale recht gelegd.
Men verbeelde zich echter niet dat dit recht plotseling
is te voorschijn gekomen, geheel afhankelijk van mensche-
lijken wil en willekeur. Het begrip van recht is daarmede
niet overeen te brengen. Toen n.1. bleek, dat het interne
recht niet meer aan de behoefte voldeed, nu de onderlinge
betrekkingen tusschen de leden der Staatsgemeenschappen
zóo veelvuldig werden, dat zij met wederzijdsch goed-
vinden onder de hoede van het recht moesten worden
geplaatst, was een eerste vereischte, dat er regelen werden
gevormd, volgens welke de staten elkander zouden erkennen
en met elkander in betrekking zouden staan. Wel werden
ook reeds vóór 1648 vreedzame onderhandelingen tu.sschen
staten gevoerd, doch eerst toen zijn de juiste grondslagen
voor een dergelijk verkeer gelegd.
Uit het voorgaande volgt, dat het internationaal recht
thans onmisbaar is. Om toch aan de lichamelijke behoeften
van den mcnsch te voldoen is een zóo uitgebreide handel
en ruilverkeer vereischt, terwijl de verbeterde vervoer-
middelen die zóo veelvuldig en ingewikkeld maken, dat
regelen moesten worden gesteld zonder welke eene ruime
en regelmatige bevrediging van die behoeften niet mogelijk
is^ Ook op geestelijk gebied vertoont zich hetzelfde ver-
schijnsel en al moge men de vervulling van die geestelijke
behoeften in hoofdzaak afhankelijk stellen van den aanleg
en de ontwikkeling van den individu, toch zijn hier ook
stofielijke hulpmiddelen noodig, die de eigen .staat niet
altijd kan verschaflen, terwijl dc voortdurende gemeenschap
met anderen eene voortschrijding in dc ontwikkeling ver-
haast. Men kan dus met reden zeggen, dat liet internationaal
recht een onmisbaar deel van het recht is.
5
Neemt men aan, dat het internationaal recht een onderdeel
van het recht vormt, dan is het ook slechts recht, in
zooverre het door de rechtssubjecten, die hier bij afwezigheid
van een hooger gezag zelf de regels, waaraan zij zullen
zijn gebonden, vaststellen en handhaven, is erkend. Met
deze uitspraak is eene verdeeling van internationaal recht
in een „droit thc\'orique" en een „droit reel" i), of in een
„droit rationnel" en een „droit volontaire" -) of in een
„Divine law" en een „positive human law" 3) onvereenig-
baar. Zij is te wijten aan den betrekkelijk geringen omvang
van het internationaal recht, en heeft dit afkeurenswaardig
gevolg, dat alle schrijvers, die eene dergelijke vcrdeeling
huldigen, eene eigen opvatting hebben over dat theoretische
volkenrecht, waaraan door hen dc feiten der geschiedenis
worden getoetst met natuurlijk zeer uiteenloopende uit-
spraken. Hierdoor wil ik mij geenszins laten kennen als
aanhanger der zgn. positivistische richting, die, vooral in
het laatst der vorige eeuw, als reactie tegen het natuurrecht
vele verdedigers telde en die dc studie van internationaal
recht identificcrde met eene .studie der tractaten, zonder
daarover in eenige critiek te treden, of te tracliten eenigen
invloed op het rechtsbewustzijn uit te oefenen. Integendeel:
de jurist is geroepen het positieve recht to toetsen aan
hetgeen zijn rechtsgevoel hem leert, doch mag zijne uit-
spraken nooit in dc plaats stellen van de uitdrukkelijke
0 I\'radicr-l\'otltVtS t. a. p. p. 65 ; Calvo, Le droit international théorliiiie
et pratique.
2) Honnis, Manuel de Droit Internatioival Public a\' cd. revue par
Kauchille.
3) l\'hillimore, Commentaries upon International Law.
-ocr page 22-of stilzwijgende erkenning door de internationale rechts-
subjecten, en eene verdeeling van het internationaal rccht
in een theoretisch en een practisch geeft voedsel aan de
meening, dat ook het eerste eene verplichting aan de staten
oplegt en hun rechten geeft. Om hieraan te ontkomen
dient ernstig gewaarschuwd te worden tegen de boven-
staande, door tal van schrijvers van de Groot overgenomen,
verdeeling. Het eene is het werkelijke internationale recht:
het andere is dat samenstel van regelen, dat de schrijvers
als recht zouden wenschen erkend te zien, m. a. w. het jus
constituendum. Dit is zeer duidelijk uiteengezet door Hall i).
Hij toont aan, dat men voor de grondslagen van het
internationaal recht tweeerlei standpunt vindt. Het eene
maakt onderscheid tusschen „international right" en „inter-
national positive law", waarvan het eerste de logische
toepassing vormt van rechtsbeginselen op internationale
betrekkingen en de regels aangeeft, door welke de staten
zich zouden moeten laten leiden, terwijl het tweede uit de
thans in gebruik zijnde, en slechts voor zoover zij niet
met de eerste in strijd zijn rechtskracht bezittende, .stellige
rechtsregels bestaat.
Het andere standpunt beschouwt de bestaande regels als
den eenigen maatstaf van rccht en onrecht.
Vervolgens verklaart Hall, waarom hij dit laatste het
juiste acht. Vooreerst dan is cr, zooals ik reeds zeide, geen
objectief „international right": ieder individu heeft daarover
eene verschillende opvatting; maar, zelfs al neemt men
dien absoluten maatstaf aan, dan zouden toch de staten
i) Hall, International Law p. i vgg.
-ocr page 23-daaraan niet gebonden zijn, doch slechts aan hetgeen zij
zelve als recht hebben vastgesteld. Tot eene dergelijke
conclusie komen ook o. a. Fr. von Martens i) en von
Bulmerincq 2).
Is alzoo het internationaal recht een deel van het positieve
recht, dan doet zich terstond de vraag voor: wat is het
en wie zijn de rechtssubjecten?
Na het voorgaande kan een antwoord op de eerste vraag
nauwelijks meer noodig worden geacht. Ik versta daaronder
het geheel van bepalingen door de staten erkend om hunne
rechten en verplichtingen in het internationale verkeer te
regelen. Ook hier vindt men echter een ware chaos van
definities.
Over de tweede vraag is ook verschil van meening, hoe-
wel toch vrij algemeen de staten als zoodanig worden be-
schouwd. Slechts enkelen nemen, behalve die, nog andere
subjecten aan, nl. de individuen zelve cn de Staatshoofden.
Wat de eerste betreft, die V. von Martens\'») tot dc sub-
jecten rekent, moet men tot de .slotsom komen, dat zij dit
slechts kunnen zijn door tusschenkomst der staten. Wanneer
er eenige rechten zijn, die den menschen als zoodanig in
het internationaal recht toekomen, dan is dit slechts, omdat
de .staten hun die rechten hebben toegekend. Zoo zegt
men b.v. „I\'air fait libre": het internationaal recht kent geen
.slavernij: dit nu is niet het geval, omdat den menschen in
het algemeen een recht van vrijheid toekonit, doch, omdat
1) F. V. Martens, Völkcrrcchl Kinlcitung II S 3.
2) V. Ihilnicrincq, Vrtlkcrfccht in Maniuardscn\'s Handbucli ilcs Ocf-
fcntlichcn Kcchts § 7.
3) t. a. p. S 85 vgg.
-ocr page 24-de staten zijn overeengekomen in hunne wederzijdsche be-
trekkingen geen slavernij te dulden en die zelfs met kracht
te keer gaan. De vrijheid genieten de menschen dus als
onderdanen of ingezetenen der staten. Die vrijheid bestaat
dan ook alleen, sedert alle staten de slavernij hebben afge-
schaft; vóór 1860 konden Amerikaansche slaven zich niet
daarop beroepen, en werden zij slechts vrij zoo zij in andere
landen, die de slavernij reeds vroeger hadden afgeschaft,
kwamen.
Wat nu souvereinen of staatshoofden betreft, deze zijn
te beschouwen als vertegenwoordigers der staten, als hunne
hoofdorganen in het internationaal verkeer, doch niet als
zelfstandige, naast den staat staande rechtssubjecten. Dat
men ze als subjecten heeft beschouwd, kan toe te schrijven
zijn aan de in vroegeren tijd algemeene assimilatie van vorst
en staat 1), en ook aan de gepriviligieerde stelling der staats-
hoofden in het internationale recht. Deze laatste is evenwel
een uitvloeisel van den regel par in parem non habet potes-
tatem, een gevolg van de z.g.n. gelijkheid der staten en
komt hun ook slechts toe, zoolang zij staatshoofden zijn. -)
Komt men dus tot dc conclusie, dat alleen staten sub-
jecten kunnen zijn, daarom zijn alle staten dit nog niet.
Het internationaal recht kent als zoodanig alleen die staten,
die.binnen hunne rechtssfeer aan niemand of niets zijn ge-
bonden, dan voorzoover die band hun door het intcrna-
1) Men denke b.v. .-i-m de vele Ir.nct.ilen, die huwelijks-ofcrfrqchls-
kwesties behandelden, alsook aan liet gemis eener scheiding tusschcn
staatskas en private kas van den vorst.
2) Hluntschli, Rechtsbuch, die ze wel als subjecten beschouwt, is
toch niet geneigd ze met de staten op tóie lijn te stellen (art. 27).
cf. volgende noot.
tionaal recht, in. a. w. ook met hun eigen medewerking is
opgelegd; het kan dus niet tot hen rekenen die staten,
welke, ook al besturen zij eigenmachtig hunne binnen-
landsche aangelegenheden, zich in hunne verhoudingen tot
andere staten moeten regelen naar voorschriften hun buiten
hunne eigen toestemming opgelegd.
Zonder nader hierop in te gaan — deze kwestie gaat het
bestek van dit onderwerp te buiten — zij het voldoende
te verwijzen naar de verhandeling door den Hoogleeraar
de Louter in de vergadering van de afdeeling letterkunde
der Koninklijke Akademie van Wetenschappen gehouden
en opgenomen onder de verslagen en mededeelingen dier
Akademie van 1887. Z.II.Ci. begint met er de aandacht op
te vestigen in hoevele en velerlei beteekenissen het woord
souvereiniteit, dat in staats- en internationaal recht zulk
een groote rol speelt, door de schrijvers wordt opgevat en
hoe aldus cene groote verwarring ontstaat, waardoor som-
migen er toe komen om verschillende souvereiniteit aan te
nemen. Als voorbeeld hiervan wordt liluntschli aangehaald,
die niet alleen cene souvereiniteit van den staat aanneemt,
doch ook aan den vorst, den drager van het staatsgezag,
zekere zelfstandige souvereiniteit toekent \'). Deze verdeelt
1) Als bewijs hiervan haalt ZMC. aan noot 1 op art. 443, in verband
met art. 27 van Hlnntschli\'s Kcchtsbiicl», waarbij tot dc onciRcnlijkc
internationale verdragen worden gerekend die „mit einen» cnttlironten
Forsten tlber wieder einsetzung desselben in die Herrschaft". Daar
Hluntschli daartoe ook rekent verdragen met private personen ,.Ober
ofTentliche Verhilltnisse, wenn diescll)en Ausnahmsweise unter den .Schutt
des Völkerrechts gestellt sind (zoo o. a. het postregaal der Vorsten van
Thum en Taxis), en daar die eeintgenoemde verdragen daartoe ook
wel kunnen behooren, xou ik niet, enkel uit hel aftonderlijk noemen
lO
bovendien de souvereiniteit in eene staatsrechtelijke en
volkenrechtelijke, waardoor hij spreekt van dnbbele en
halve souvereiniteit i). Op die wijze is het echter duidelijk,
dat verschillende beteekenissen aan hetzelfde woord worden
toegekend en misverstand niet te vermijden is.
Zonder verder Z.H.G. bij zijn betoog te volgen, kan ik
volstaan met te wijzen op zijne conclusie, n.1. dat souve-
reiniteit een begrip is, dat in het internationaal recht thuis
behoort en dat slechts eenen negatieven zin heeft, om aan
te wijzen het feit van niet-afhankelijk zijn van andere
internationaal rechts-subjecten in rechtskundige beteekenis.
Neemt men die uitspraak aan — zij heeft ongetwijfeld het
voordeel duidelijk en eenvoudig te zijn — dan spreekt het
vanzelf, dat er ook staten zijn die deze eigenschap missen
en dus geene subjecta juris zijn, b.v. vasalstaten of kolo-
niale .staten. Souvereiniteit is dus eene conditio sine qua
non voor den staat om subject van het internationaal rccht
te zijn en is dus eene eigenschap dier .subjecten.
Wij hebben gezien, dat de staten zich tot dc internationale
rechtsgemeenschap hebben aangesloten, zonder aan een hoo-
ger gezag te zijn gebonden. Dit is eene natuurlijke conse-
quentie hunner souvereiniteit. Doch tevens is van die aan-
eensluiting een gevolg, dat zij zich zelve regelen nioe.stcn
stellen om hunne souvereiniteit wederkeerig te doen eer-
biedigen en te handhaven Daarom kent het internationale
dier eerste soort, tot ccn door hem aangenomen vorstcnsoiivcrcinitcit
diirvcn bcshiitcn, inzonderheid daar hij bij\' dc uitlegging van art. 27
zegt: Hören sic (i. c. .Statshanptcr) auf Organe oder Vertreter der Staten
zu sein, so crlischt damit ihre vfllkcrrcchtlichc Bedeutung von selbst,
i) Art. 64 noot, art. 70, art. 78.
11
recht aan de souvercinc staten zekere rechten toe, die
„grondrechten" worden genoemd cn als uitvloeisels zijn te
beschouwen van de souvereiniteit. De naam herinnert aan
de „droits de l\'homme" door de aanhangers der leer van
het „Contrat social" aan den individu toegekend. Toch is
hier de naam juister. Hoewel geen bepaald feit kan wor-
den genoemd, waarbij expressis verbis de internationale
rechtsgemeenschap is tot stand gekomen, is het zeker, dat
zij zich heeft ontwikkeld uit de betrekkingen door de staten
met volkomen bewustheid met elkander aangeknoopt. Daarbij
werd steeds dc stilzwijgende verplichting aangenomen tot
erkenning van elkanders onafhankelijk bestaan als grond-
slag voor de rechtsbetrekkingen en daaruit voortvloeiende
rechten en verplichtingen. Zoo ontstond de naam grond-
rechten om die rechten te kennen te geven, die aan alle
souvereine staten ipso jure toekwamen cn waarvan wel bij
verdrag, ni. a» w. vrijwillig, gedeeltelijkkan worden af-
stand gedaan, doch die, onafhankelijk van verdragen, moe-
ten worden geacht bij den aanvang van het be.staan van
den souvercincn staat als rccht.ssubject aanwezig te zijn.
Vandaar ook de elders gebezigde namen van „droits ab-
.solus -), innés, primitifs •"»), permanents," enz.
Wel is waar zijn er schrijvers, die ze ook onvervreemd-
baar noemen — o.a. lionfils\'), F. v. Marlens^»), 1\'astiuale
.\') (;. r. (Ic Marton», Pr»?cis du Droil des (Jens Moderne dd\'Kuropc,
L. IX 340.
2) Pradier-Kodére\' t. a. p. I p. 284.
3) (\'• K. do Martens t. .i. p.
4) t.a.p. p. 117.
5) l. a. p. j| 72.
-ocr page 28-12
Fiore i) — doch deze conclusie zou ik niet gaarne onder-
schrijven. Ze bedoelen waarschijnlijk dan ook, dat een
staat, die zijne grondrechten verloren heeft, geen souvereine
staat meer is, doch niet, dat een staat niet bij machte zou
zijn om vrijwillig van eene gedeeltelijke uitoefening zijner
rechten afstand te doen.
Welke zijn nu die grondrechten?
Er heerscht hierbij eene bizonder groote verscheidenheid
van meening. Bijna ieder schrijver heeft daaromtrent zijn
eigen stelsel. Toch is hierbij een troost, n.1. dat hoe ver-
schillend de verdeeling en hoe afbrekend de critiek op die
van anderen ook moge zijn, bij objectieve beschouwing
het geheel der aan de souvereine staten toekomende grond-
rechten vrij wel dezelfde bevoegdheden omvat.
Zoo toetst Vattel de rechtsbetrekkingen tusschen de
staten aan het natuurrecht, dat hij op hunne verhoudingen
toepast, zooals dan ook de titel van zijn werk aanduidt.
Het doel hunner rechtsgemeenschap is elkander weder-
keerig steun te verzekeren om tot volmaking te komen.
Als fundamenteele rechten dier gemeenschap neemt hij aan
een recht op vrijheid, een recht op onafhankelijkheid en
een recht op gelijkheid -).
G. F. von Martens verklaart, dat de grondrechten van
eenen staat, die hij als „droits innds" onderscheidt van dc
rechten die dc .staten kunnen verkrijgen, hetzij ten opzichte
van zaken, hetzij ten opzichte van andere subjecten —
eene vcrdeeling blijkbaar naar analogie van dc rechten van
den individu gemaakt, — niet volkomen tc loor zouden
1) Tratt.ito di Diritto Intcrn.\'uion.ilc pubblico 361.
2) Vatte), Droit des Gens, Prc\'Iiminaircs j| 5, vgjj. 12.
-ocr page 29-13
kunnen gaan zonder tevens het bestaan van den staat als
internationaal subjectum juris op te heffen. Hij verdeelt
die aangeboren rechten niet krachtens eene bepaalde syste-
matiek, doch noemt er eenige: het recht van eigendom,
\'t recht van onafhankelijkheid en van een veilig bestaan, dat
tot onderhandelen en dat tot diplomatieke representatie i).
Klüber gaat veel systematischer te werk. Hij begint met
te stellen, dat er rechten zijn, die aan eiken staat tegen-
over de andere reeds daarom toekomen, omdat hij staat is:
daarop steunt bij hem cene verdeeling van het internationaal
recht in een absoluut en een hypothetisch, dat de rechts-
betrekkingen regelt, uit andere, verkregen, rechten voort-
spruitende. Hij noemt als grondrechten het recht op zelf-
behoud, dat van onafhankelijkheid en dat op gelijkheid -).
Wheaton neemt die verdeeling eenigszins over, tloch vult
ze aan, nieer met uitvloei.sels der reeds genoemde rechten,
dan met zelfstandige •»).
Hluntschli spreekt niet afzonderlijk over de grondrechten
der staten: hij rekent tot de „völkerrechtliche Eigenschaften"
der staten dc handelingsbevoegdheid, de souvereiniteit en
de rechtsgelijkheid
Calvo onderscheidt „droits absolus" en „droits relatifs".
De eerste zijn „ceux qui sont inherents la vie móme de
Tctat et .sans lesquels aucune société ne saurait exi.ster".
Als zoodanig noemt hij het recht op zelfbehoud het voor-
naamste, als zijnde inhaerent aan de onafhankelijkheid der
1) t..i.p. Liv. II S 34.
2) KlObcr, Kurop-iisches VrtlkcrrcclU S 36 cn vgR.
3) Wheaton, Kicnients dc Droit International. Part. II, Ch. I.
4) t. a. p. art. 62 en vgg.
-ocr page 30-H
staten; vervolgens het recht van eigendom en dat op
gelijkheid
Pasquale Fiore neemt een zeker recht van bestaan aan,
dat hij in overeenstemming met de Italiaansche opvatting
een recht van nationaliteit noemt. Daaruit concludeert hij
tot een recht van autonomie, van zelfbehoud, van gelijkheid,
van jurisdictie en van eigendom -).
F. von Martens noemt als grondrechten, die hij onver-
breekbaar verbonden acht aan de internationale eigenschap-
pen der staten-souvereiniteit — handelingsbevoegdheid en
gelijkheid (vg. Bluntschli) —, een recht op zelfbehoud, een
territoriaalrecht, een recht op onafhankelijkheid, op achting,
en op internationaal verkeer 3).
Von Bulmerincq onderscheidt een recht op bestaan, op
onafhankelijkheid, op gelijkheid, op achting en op inter-
nationaal verkeer \').
Phillimore leidt, zonder den naam van grondrechten te
gebruiken, uit dc grondslagen van het internationaal rccht
n.1. de souvereiniteit van de staten en dc daarnaast staande
gemeenschapsband twee hoofdrechten af n.1. het . recht op
onafliankelijkheid en dat van gelijkheid •\'»).
Hall grondt de fundamenteele rechten der staten eveneens
op het internationaal recht zelf: een rccht op bestaan, op
1) C.ilvo t..i. p. S 253. Ilct is ni. i. niet volkomen duidelijk, of Iiij
v.in ccn „droit «rindcpcnd.mcc" wil spreken, d.m wel of hij die on.if-
hankclijkhcid als ccnc cijicnschap van ccn internationaal sid)jcctum
juris wil bcschouwcn. Dit laatste lijkt dc jjiistc opvatting.
2) t..n.p. Liv. III, .Scz. II.
3) t. a. p. S 72.
4) t.a.p. S 21.
5) t.a.p. Part. III, Ch. II.
-ocr page 31-15
onafhankelijkheid en op eigendom i), terwijl Ferguson,
minder systematisch, afzonderlijk spreekt over een recht
op autonomie, een territoriaal- en eigendomsrecht en een
jurisdictie-recht 2).
Ziehier een zeer kort, zeer onvolledig en zeer opper-
vlakkig overzicht van de door sommige schrijvers gehuldigde
meeningen over de grondrechten der staten. Het ware
gemakkelijk hun aantal te vergrooten: het vorige is echter
voldoende om mijne bewering waar te maken, dat bijna
alle schrijvers eene verschillende verdeeling maken, doch
ook dat hunne beschouwingen, uit een practisch oogpunt,
dezelfde bevoegdheden aan de .staten toekennen. Zoo spreken
vele schrijvers over een recht op eigendom. Daartegen
wordt aangevoerd eene verwarring met het privaatrecht,
ja zelfs eene verkeerde toepassing van dat recht, aangezien
voor den individu een dergelijk recht in abstracto niet
bestaat. Nu wordt in het internationaal recht tweeOrlei
hiermede te kennen gegeven: vooreerst de onmisbaarheid
van een grondgebied voor dei> staat en in de tweede plaats
het recht van den .staat om zaken in eigendom te hebben.
Het eerste kan men moeilijk als een recht beschouwen, daar
het een clement is van het .staatsbegrip, terwijl het andere
juist den staat in zijne \'betrekkingen als privaat persoon
betreft en dus beheerscht wordt door de regelen, krachtens
een ander grondrecht n.1. dat van autonomie, uitgevaardigd.
Aldus blijkt dit verschil van mcening niet de geringste
gevolgen in praxi te hebben, al moet men m. i. een dergelijk
recht op eigendom niet onder de grondrechten opnemen.
J) t.a.p. l\'.irt. I, Ch. II.
2) Ferguson, Manual of International Laxv, I, 1\'art. II.
-ocr page 32-i6
Terecht hechten Hefifter en Bonfils groote beteekenis aan
het recht op een onafhankelijk bestaan, zoó zelfs, dat de
laatste het eigenlijk als het eenige grondrecht beschouwt l),
omdat met dit recht in hoofdzaak wordt aangeduid de ver-
houding der souvereine staten jegens elkander en jegens de
L gemeenschap. Daarom noem ik ook als eerste grondrecht
het recht op een onafhankelijk bestaan, hetgeen in zich
•sluit het recht om alles te doen en te laten wat vereischt
is tot het bestaan en bevorderlijk is voor den bloei van den
staat, vervolgens het recht om op zijn gebied onbeperkt
meester te zijn en zelfstandig zijne staatsinrichting te regelen
en eindelijk het recht om zijne verhoudingen tot andere
staten volgens eigen inzicht te bepalen.
a. Het recht op zelfbehoud is, zooals terecht wordt op-
gemerkt -), tevens eene verplichting op de staten rustende,
wier bestaan immers voorwaarde is voor eene voortschrij-
dende ontwikkeling hunner onderdanen. Waar deze plicht
echter bestaat, is het niet te verwonderen, dat het gehoor-
zamen daaraan tot botsingen tusschcn de .staten moet leiden
en beperkingen moeten worden gesteld, daar het belang
der enkele staten moet wijken voor dat der gemccnschap.
Alvorens die beperkingen te bespreken, gaan wij kortclijks
na dc maatregelen, waartoe dc staten apriori bevoegd zijn
Vooreerst zijn zc volkomen gerechtigd alle elementen van
vooruitgang en welvaart tot ontwikkeling te brengen op
welke wijze zij dit verkieselijk achten. Wanneer b.v. Turkye
aan Duitschers concessie geeft tot het aanleggen van spoor-
i) t, .1. p. p. 118.
2) Calvo t. a. p. I p. 309; Uohfils t. a. p. p. 1 ig; l\'hillimore t. a. p. § 210.
-ocr page 33-17
wegen door Syrië en Mesopotamië naar de Perzische Golf,
om de rijke voortbrengselen dier streken op snelle wijze aan
de markt te brengen, dan is het hiertoe volkomen bevoegd.
Waar de mogendheden overal débouches voor hunnen
handel zoeken, hetzij in China, hetzij in Afrika, hetzij in
Klein-Azië, handelen zij volkomen rechtmatig.
Evenzeer zijn maatregelen op wetenschappelijk gebied
geoorloofd. Zoo o. a. de Belgische Zuidpool-expeditie der
Belgica, maar ook het verbod in Italië om kunstschatten
naar andere landen uit te voeren.
Ook behoort hiertoe regeling der emigratie en der immi-
gratie i), waarbij iedere staat met zijn eigen belang kan te
rade gaan en immigratie, zooals de Vereenigde Staten, kan
belemmeren, of bevorderen, zooals Nederland in Suriname
voor koelies; emigratie steunen door betrouwbare inlich-
tingen te verschaflTen en reisgeld te geven, of beletten, door
daaraan bezwarende voorwaarden te verbinden. Een .staat
moet zoowel eenc te groote bevolkingsvermeerdering tegen-
gaan, als waken tegen ontvolking.
Verder is een staat natuurlijk volkomen bevoegd alle
maatregelen te nemen, die hij noodig acht voor zijne ver-
dediging, zoowel preventieve als repressieve. Zoo zijn alle
troepenbewegingen, alle fortenbouw of aanleg van militaire
spoorwegen cn oorlogshavens, alle transport van schepen
en manschappen uit Rusland op de Oostkust van Siberië
volkomen gewettigd ter wille der bescherming van de
Russische belangen aldaar. Het .spreekt echter van zelf,
i) VcTK. Rcviic dc Droit International et dc Lcr. Con»par«?c, 1898,
p. 413: L\'dmigr.ilion au point dc vue juridique international.
i8
dat dergelijke maatregelen uitsluitend uit een deugdelijk
motief van zelfbehoud moeten zijn genomen en niet onder
een dergelijk voorwendsel tot misbruik moeten leiden. Als
voorbeeld hiervan noemt Fr. v. Martens het bombardement
van Kopenhagen door Engeland, dat echter een verdediger
vindt in Hall. De redeneering van dezen, dat de geheime
bepalingen van het tractaat van Tilsit, uit de onmacht van
Denemarken om aan Napoleon weerstand te bieden voort-
gesproten, krachtens welke de Deensche vloot zich ter be-
schikking van Frankrijk moest houden, een dreigend gevaar
voor Engeland zouden vormen, is een bewijs, hoe licht-
zinnig met het begrip van zelfbehoud kan worden omge-
sprongen, afgezien nog van de in dit geval te veronder-
stellen mogelijkheid, dat door de nederlaag van Denemar-
ken tevens de Deensche vloot zou kunnen worden ver-
nield of tenminste zeer verzwakt.
Als preventieve maatregelen kan men ook noemen het
weren van zekere vreemdelingen — men denke aan onze
Wet van 13 Aug. 1849 S. 39, —; ook het verbod aan
particulieren om ve.stingwerken te bezoeken.
Al dergelijke maatregelen zijn dus geoorloofd ; om echter
botsingen te vermijden worden daaraan grenzen gesteld,
die in den aard der zaak liggen.
In de eerste plaats kan die bevoegdheid beperkt zijn
door tractaten, waarbij vrijwillig van de uitoefening daarvan
in bepaalde gevallen wordt afstand gedaan. Voorbeelden
daarvan zijn in bijna alle vrcdestractatcn te vinden.
Daarbij merkt echter I\'radier-Foderé op \'), dat die be-
I) t.a. p. I p. 4\'7-
-ocr page 35-19
perkingen slechts voor bepaalde gevallen kunnen gelden
en geen algemeen verbod kunnen inhouden, daar dit de
souvereiniteit zelve zoude aantasten. Als voorbeeld noemt
hij het verbod tot het hebben eener vloot. Hij gaat hier
echter m. i. te ver en gaat ten onrechte generaliseeren. Het
zal moeten afhangen van het belang eener bepaalde ver-
dediging voor ieder land in het bijzonder. Zoo is o. a. bij
het congres van Berlijn in 1878 aan Montenegro verboden
eene vloot uit te rusten: toch geldt dit als een souvereine
staat.
In de tweede plaats is dit recht op zelfbehoud beperkt
door de verplichting om de souvereiniteit van andere staten
te eerbiedigen, m. a. w. geen maatregel mag tevens eene
rechtstreeksche bedreiging tegen andere staten zijn. Zoo-
lang een staat zich uit een zuiver defensief oogpunt in
staat van tegenweer wil stellen, is alles geoorloofd\'). Geen
staat heeft van zijne buren rekenschap te vragen over het
bouwen van forten of het houden van sterke garnizoenen
aan de grenzen. Wanneer echter die maatregelen een
offensief karakter aannemen, wordt het anders en is de
staat tot inlichtingen verplicht. Zoo zal het plotseling
samentrekken van talrijke troepen op bepaalde punten op
de grens beschouwd kunnen worden als een „unfriendly act",
tenzij overtuigende cn bevredigende verklaringen daaromtrent
worden gegeven. In de praktijk worden daarom in derge-
lijke gevallen veelal reeds vooruit de noodige inlichtingen
verschaft. Zijn ze echter niet voldoende, of ontwijkend, of
zelfs vijandig, dan ontstaat een casus belli, al moge het
I) IVadier-FodJrif t. a. p. I p. 414; Calvo t. a. p. 1 § 304; Hall t. a. p. § 8.
-ocr page 36-20
bij ontwijkend antwoord veelal op het doorzicht en de takt
der politici neerkomen om de ware bedoeling te gissen.
Een eigenaardige verhouding bestaat te dien opzichte tus-
schen Peru en Bolivia, die krachtens tractaat van 19 April
1840 verplicht zijn elkander, ingeval van verhooging van
het legeractief boven een zeker cijfer,, daarvan vooraf de
redenen mede te deelen i).
Overigens leert de geschiedenis, dat meermalen eene
dergelijke troepenverplaatsing of troepenvermeerdering de
aanleiding tot een oorlog is geweest.
b. In de tweede plaats sluit, zooals wij zagen, dat
recht op een onafhankelijk bestaan de bevoegdheid in om
onbeperkt heer en meester op eigen gebied te zijn en
zelfstandig zijn eigen staatsinrichting te regelen 2).
Dit behoeft weinig verklaring: het spreekt van zelf, dat
het staatsgezag zich binnen zijn gebied uitsluitend kan
doen gelden en dat de uitoefening van gezag op het
territoir van een ander volkomen onwettig is, behoudens
verkregen rechten natuurlijk. Immers kunnen ook hier bij
tractaat beperkingen zijn aangebracht en aan andere staten
bevoegdheden zijn toegekend.
Dergelijke beperkingen zijn talrijk bij dc staten, die niet
kunnen geacht worden geheel gelijk te .staan met de zgn.
beschaafde staten. Men dcnkc b.v. aan dc zgn. capitulaties
in Turkije, waarbij dc consulaire rechtspraak is gewaar-
1) l\'radicr-Fod(5ré t. .i. p. I p. 416.
2) Terloops zij er op gewezen, dat hier zeer vele verschillende woorden
worden gebruikt om dezelfde bevoegdheid uit te drukken: Calvo en
rradier-Kodcre b.v. spreken van indépendance; Honfils van aiitonomic
of souveraineté intérieure, .ille woorden, die hetzelfde te kennen geven.
21
borgd: eveneens aan de beperkingen van het Turksche
bestuur ten opzichte van Oost-Runielië, van Samos, van
Syrië, van Kreta, aan welke eenc zekere autonomie werd
toegekend en van Bosnië en Herzegowina, die, hoewel
rechtens onder suzereiniteit van den Sultan, feitelijk geheel
door Oostenrijk-Hongarije worden bestuurd i).
In het algemeen dus is het staatsgezag onbeperkt heerscher
op het staatsterritoir; op welke wijze zich dat gezag ook
moge uiten, het kan geen gelijk gezag naast zich dulden:
vandaar in beginsel eene veroordeeling der consulaire rechts-
spraak, die slechts in zeer bijzondere omstandigheden hare
rechtvaardiging kan vinden, bestemd om te verdwijnen,
zoodra die omstandigheden hebben opgehouden te bestaan.
Daarom ook moet dc z.g.n. exterritorialiteit in den meest
beperkten zin worden opgevat. Zoo kan ook de douane-
dienst slechts door den eigen staat worden verricht: daarom
kon in 1842 verklaard worden, dat, wanneer een leger van
l\'ransche douane-beambten op Belgisch grondgebied zou
worden geposteerd, de toestand waarin België onder garantie
der mogendheden verkeerde zou worden aangetast. Vandaar
ook in 18S7 het incident Schnoebelc: Duitsche ambtenaren
zouden het l-Vanschc gebied in dc uitoefening hunner be-
voegdheid betreden hebben.
c. In de derde plaats omvat dit recht de bevoegdheid
om naar eigen inzicht de verhouding tot andere .staten te
regelen. Deze bevoegdheid omvat het recht tractaten te
.sluiten: tractaten van handel en vriendschap, tractaten van
uitlevering, grenstractatcn, politieke tractaten enz.
i) K. V. .M.irtcns t. a. p. I p. 361—363.
-ocr page 38-22
Ook deze bevoegdheid kan worden beperkt; zoo bij staten,
wien eene z.g.n. neutralité perpétuelle is gewaarborgd. Verder
hoort hiertoe het recht van representatie, door verschillende
organen uitgeoefend. Op dit gebied doet de werkzaamheid
van het staatshoofd zich het meest rechtstreeks en met den
meesten invloed gevoelen, aangezien bij de regeling der
buitenlandsche betrekkingen hij doorgaans slechts voor be-
paalde gevallen aan de medewerking der volksvertegen-
woordiging is gebonden. Hierbij wordt hij bijgestaan door
ambtenaren, zoowel binnen- als buitenslands: de andere staten
zijn verplicht die ambtenaren te ontvangen en volgens vaste
regelen hunne verhouding tot hen te bepalen. Alle souvc-
reine staten hebben een actief en passief gezantschapsrecht
d. i. \'t recht om dergelijke ambtenaren te zenden en te
ontvangen. Uit de geschiedenis van den laatsten tijd blijkt,
dat uitzonderingen op dezen regel voorkomen. Er zijn nl.
gevallen, waarin aan staten een actief en passief gezant-
schapsrecht wordt toegestaan, zonder dat zij overigens gelijk
zijn te stellen met souvereine staten: meestal berust ccn
dergelijk recht dan op bepalingen van tractaten of van con-
stituties, zoo b.v. bij sommige leden van het Duitsche Rijk
en bij Bulgarije. Ook dc Zuid-Afrikaansche Republiek oefent
dit rccht uit.
\'Bij souvereine staten is een dergelijk rccht weder een
noodwendig uitvloeisel hunner onafhankelijkheid, al moge
in bizondere gevallen tijdelijk eene .storing in die betrek-
kingen plaats vinden. Eene dergelijke storing is nl. een zeer
gewild middel om van minder vricnd.schappelijke verhou-
dingen te doen blijken. Zoo riep de Italiaan.sche regeering
in 1885 haren gezant uit Columbia terug, omdat de Colum-
23
bîaansche Regcering de goederen van den Italiaan Cerruti
had verbeurdverklaard en had geweigerd daarvoor scha-
deloosstelling te geven. Desgelijks zijn de diplomatieke
betrekkingen tusschen Nederland en Venezuela in 1874
afgebroken naar aanleiding der aanhouding van de Midas,
en eerst in 1894 weder hersteld.
II. Een tweede grondrecht is het recht op achting, door
velen recht op gelijkheid genoemd. Dit laatste plaatst ons
echter terstond voor de vraag: welke gelijkheid.\'\' Men wil
daarmede te kennen geven, dat de staten als subjecten van
het internationaal recht tot elkander in gelijke verhouding
staan als de individuen tegenover het recht in een bepaal-
den staat. Hoe verschillend zij ook in macht of aanzien
mogen zijn, in beginsel staan zij rechtens als gelijken tegen-
over elkander. Aangezien nu de politieke verschillen die
gelijkheid schijnbaar doen verdwijnen, terwijl juist de
kleinere staten geen orgaan hebben tot hetwelk zij zich
rechtstreeks kunnen wenden, zoo de groote dit beginsel
veronachtzamen, is het ccnig bewijs der oorspronkelijke
gelijkheid hun recht om bij alle voorkomende gevallen
aanspraak te maken op dezelfde prerogatieven en eerbe-
wijzen als de andere genieten. Daarom .spreekt men van
een recht op achting of liever gelijke achting. Wat dit
recht omvat, is evenmin als bij de vorige rechten .scherp
te omschrijven; geschilpunten levert het echter niet op.
Zoo zullen b v. ile organen van een staat op gelijke
eerbewijzen als die van een anderen aanspraak mogen
maken 1). Een Nederlandsch gezant geniet dezelfde eer-
l) Ondcrschcid Hisschcn nionarchiCn cn republieken best.ial da.irbij
niet meer, terwijl b.v. anibas!wdcurs, die ccnc hoogcrc positie in den
24
bewijzen als een Russisch van gelijken rang: een Neder-
landsch admiraalschip heeft recht op dezelfde begroeting
als een Engelsch.
Zoo is ook iedere staat aan de zoogenaamde staats-
insignia van elk ander gelijken eerbied verschuldigd — men
denke aan het groeten der vlag b.v. —. Die eerbied uit
zich ook hierin om niet de insignia van een anderen staat
tegen diens wil te voeren of te gebruiken. Daarom mag
de vlag van eenen vreemden staat niet straffeloos worden
gevoerd; daarom eischt het oorlogsrecht om bij de eerste
aanmaning de vlag van den eigen staat te hijschen.
Zoo mogen insignia van andere staten geen voorweip
van hoon zijn: daarom waren de betoogingen in Amerika
en Spanje vóór het uitbreken van den Spaansch-Ameri-
kaanschen oorlog, waarbij vlaggen en wapenborden van
consulaten werden afgerukt en beleedigd, in strijd met dien
eisch. De niet nakoming dezer verplichtingen heeft menig-
maal tot ernstige botsingen aanleiding gegeven en niet
minder gevallen zijn er in de geschiedenis tc vinden, die
tot vermakelijke incidenten hebben geleid.
Dat aan dergelijke eerbewijzen belang wordt toegekend
blijkt o. a. ook uit art. 23 van het Tractaat van Campo
Formio van 17 October 1797, luidende:
*„S. M. l\'Empereur, roi de Hongrie et de Hohfcme, et
„la République Française conserveront entre elles le môme
„cdrdmonial quant au rang et aux autres étiquettes que
„celui qui a été constamment observé avant la guerre,"
vreemde bekleeden dan gezanten, geenszins tot de groote mogendheden
zijn beperkt doch ook bij kleinere staten kunnen voorkomen, zooals
b.v. met Spanje het geval is.
welk artikel bij den vrede van Luneville in iSoi uitdruk-
kelijk werd bevestigd (art. 17)1).
In 1661 wilde de Spaansche ambassadeur in Engeland
zijn voorrang boven den Franschen handhaven door vóór
dezen bij zekere gelegenheid aan het hof te komen en
wist daartoe geen ander middel, dan op straat diens paarden
uit te spannen en zijne bedienden te dooden.
Zoo waren tallooze formaliteiten vereischt, toen in 1659
Mazarin en Don Luis de Haro de huwelijksche voorwaarden
van Lodewijk XIV en Maria Theresia moesten bepalen.
De beide gevolmachtigden traden te gelijk naast elkander,
dc rechtervoet vooruit, hunne vergaderzaal binnen, die
behangen was met hunne respectieve wapenkleuren, ge-
lijkelijk verdeeld, en gingen tegelijk rccht tegenover elkander
zitten aan eene vierkante tafel, midden in de zaal geplaatst,
in volkomen dezelfde leuningstoelen.
Een andermaal hadden dc gezanten van Genua en Bran-
denburg bepaald, dat wie van beiden het eerst op den
audiüntiedag te Versailles kwam den voorrang zou hebben.
Dc Duitschcr ging daags te voren op eene bank bij het
paleis zitten. De Genuees kwam den volgenden morgen
zeer vroeg, doch ziende, dat zijn ambtgenoot hem voor
was, sloop hij verraderlijk in het slaapvertrek van den
koning, waarvan bij toeval dc deur openstond en ging Zijne
Majesteit begroeten. Toen de Duitschcr dit bemerkt had,
vloog hij hem achterna en trok hem bij zijn hemd dc
kamer uit.
Insgelijks bleven eens twee ambassadeurs, die elkander
1) Martens cl tic Ciissy, Kccucil dc Traitéi, II p. 150 222.
-ocr page 42-26
op de brug te Praag ontmoetten, daar den ganschen dag
praten, om niet voor elkander uit te wijken.
In 1664 wist d\'Estrades, de bekende ambassadeur van
Frankrijk in Den Haag, den voorrang te verkrijgen boven
den Prins van Oranje, door te betoogen, dat ambassadeurs
aan prinsen, die niet van den bloede waren, den voorrang
weigerden, hoewel de Prins van Oranje de kleinzoon van
den koning van Engeland was i).
Deze voorbeelden zijn voldoende om te laten zien met
hoeveel vasthoudendheid aan etiquette-voorschriften werd
gehecht.
Het moge soms belachelijk schijnen: de diepere grond
ligt in de achting, die iedere staat aan een anderen is
verschuldigd.
Eindelijk zou men hiertoe nog kunnen rekenen het reeds
genoemde recht om uitsluitend gezag uit te oefenen op
eigen territoir, welk recht door jederen .staat moet worden
gerespecteerd, evenals trouwens het geheele onalhankelijkc
bestaan van den staat.
III. In de derde plaats hebben de .souvereine staten een recht
op internationaal verkeer. Ook dit recht is een noodzakelijk
uitvloeisel der internationale gemeenschap zelve: waar deze,
zooals wij zagen, haren oorsprong te danken heeft aan de
noodzaak tot aaneensluiting, daar moet zij als eerste ver-
eischte die aaneensluiting niogelijk maken. In beginsel
moet dus het verkeer vrij zijn. Het is thans bijna overbodig
nog uitdrukkelijk op dit recht te wijzen: van alle kanten
i) Deze gcv.illen zijn ontleend a.in liet vermakelijke l)ock van
Marshall, International Vanities.
27
worden nieuwe handelswegen cn handelsmarkten, nieuwe
dc\'bouchés cn nieuwe te exploiteeren landstreken gezocht,
zoodat inbreuken op dit recht niet wel meer denkbaar zijn:
integendeel, men zou thans licht de bevoegdheid der enkele
staten tot sluiting of beperking over het hoofd zien: dc
politiek tegenover China, dat uit zelfbehoud zooveel mogelijk
Wcstersche vreemdelingen tracht te weren, is daarvan een
duidelijk bewijs.
Dit recht omvat o.a. de reeds gemelde bevoegdheid tot
diplomatiek verkeer, verder het personen- en vreemdelingen-
verkeer, het handelsverkeer en eindelijk het nog afzonderlijk
te noemen post-, telegraaf- cn telefoonverkeer. Ziet het
eerste uitsluitend op de staten zelve, de andere zijn hoofd-
zakelijk ten dienste van de onderdanen der staten.
Toch zijn ook hier beperkingen geoorloofd, om redenen
van zelfbehoud vooreerst: alzoo kunnen tot be.schcrming
van nationalen handel cn industrie rechten worden geheven.
Zoo zou om diezelfde reden een tolverbond tusschen de
staten van het vasteland van Europa gewettigd kunnen
zijn. Dit laatste wordt n.1. met kracht verdedigd in een
kort, doch overigens zeer merkwaardig artikel van den
heer I\'. I\'auchille in dc Revue Génerale de Droit Inter-
national Public \'), merkwaardig, omdat daarbij, zoo ik
mij niet vergis, voor dc eerste maal van I-Vansche zijde cn
nog wel in een bekend tijdschrift, de noodzakelijkheid wordt
betoogd, om, althans tot latere cvcntueele wijzigingen in de
kaart van Europa, de bepalingen van het vredesverdrag
van 1\'rankfort van 1871 als fait accompli aan te nemen —
I) Jajirgang 1899 p. 5.
-ocr page 44-28
oublions 1\'Alsace et la Lorraine----en y pensant toujours.
Om tot ons onderwerp terug te komen, een dergelijk
Europeesch tolverbond zou zijn rechtsgrond vinden in het
gevaar, dat den handel van het vasteland bedreigt van de
kant van Engeland en Amerika, die te zamen in alle wereld-
deelen de zee zouden beheerschen. Eischte men vroeger
eene coalitie ter bezwering van het „péril jaune", thans
verlangt men gelijke maatregelen tegen het „peril anglo-
saxon".
Desgelijks kunnen fiscale redenen tot belemmering van
het vrije verkeer leiden: aan geen staat wordt het recht
daartoe ontzegd.
Ter bescherming van den nationalen handel kunnen tal
van bepalingen nog worden gemaakt: de kustvaart b.v.
kan alleen aan nationalen worden overgelaten.
Uit een sanitair oogpunt kunnen quarantaine- en ont-
smettingsmaatregelen worden .genomen: uit een oogpunt
van defensie kan de toegang voor vreemde oorlogschepen
worden verboden, of slechts in beperkte mate worden toe-
gelaten.
Wat hiervan ook zij, zonder bijzondere redenen, aan een
ander grondrecht ontleend, moet het recht op internationaal
verkeer in ruimen zin worden erkend en is dit ook soms uit-
drukkelijk geschied. Zoo bij de regeling der internationale
riviervaart in art. 109 van de Weener Congres-acte i) en
bij art. i—5 van de Congo-acte 2).
1) M.irtcns et de Cussy t. a, p. III p. 100,
2) V. Ortroy, Conventions Internationales définissant les limites des
territoires en Afrique, p. 113.
29
Wij hebben aldus nagegaan, welke grondrechten aan de
souvereine staten toekomen; de verplichtingen welke op
hen rusten behoeven geene nadere bespreking: zij bestaan
eenvoudig in het eerbiedigen van die rechten, m. a. w. in
het zich onthouden van alles wat dc zelfstandigheid der
staten zou kunnen aantasten, in zooverre dit niet gebiedend
wordt gevorderd door eigen recht of het belang der ge-
meenschap. De verplichtingen zijn dus evenwijdig aan de
hierboven genoemde rechten.
i
-ocr page 46-INTERVENTIE BIJ DE SCHRIJVERS OVER
INTERNATIONAAL-Rl\'XHT.
In de vorige bladzijden hebben wij gezien, dat onder
de rechten, die aan de souvereine staten als leden der
internationale gemeenschap toekomen en die ais uitvloeisels
van een hunner\'essentiëele kenmerken kunnen worden be-
schouwd, in de eerste plaats een recht op een onafhankelijk
bestaan dient te worden aangenomen, welk recht o.a. omvat
de bevoegdheid om onbeperkt meester op eigen gebied te
zijn en zelfstandig zijne bestuursinrichting te regelen.
Zoo dikwijls nu pp deze laatste bevoegdheid inbreuk
wordt gemaakt door andere staten, zegt men, dat deze in
de aangelegenheden van dien staat interveniüeren.
Nu is de groote vraag deze: in hoeverre is die inter-
ventie overeen te brengen met het bovengenoemde recht
van eiken .souvereinen staal; is m. a. w. interventie een
rechtsinstituut of in ieder geval in sommige omstandig.
heJen geoorloofd te achten? Ik zeg: „in .sommige omstan-
digheden"; het spreekt immers van zelf, dat interventie, als
zijnde eene aantasting van een der primaire staatsrechten,
hoogstens alleen als uitzondering rechtmatig kan zijn.
Ik stel mij nu voor, alvorens deze kwestie te bespreken,
in dit hoofdstuk samen te vatten tot welke conclusie ver-
schillende schrijvers bij hunne beschouwingen dienaangaande
31
zijn gekomen, om niet telkens hunne overeenkomende of
afwijkende meeningen te moeten vermelden.
Daarbij kan men verschillend te werk gaan. De meest
.systematische wijze zou zijn om hunne verschillende resul-
taten tot grondslag der verdeeling aan te nemen, doch
daarvan ware het gevolg, dat de overgroote meerderheid,
ja bijna alle schrijvers onder eene rubriek zouden vallen,
tenzij men deze onderverdeelt in bijna evenveel afdeelingen
als er schrijvers zijn. Neemt men daarentegen eene ver-
deeling aan, steunende op het verschil in karakter of doel
der interventie, dan komt men niet tot een helder over-
zicht van ieders opinie.
Daarom is de volgende verdeeling, op de nationaliteit
der schrijvers gebouwd, ook in zooverre te rechtvaardigen,
dat de politiek van den eigen .staat dikwijls invloed op de
beschouwingen heeft uitgeoefend. De aard van het vraag-
stuk brengt dit trouwens allicht mede.
VArrm. ») gaat uit van cIc rcdenecring, dat, zoo de
regels van het inlernationani recht niet werden opgevolgd,
geen .staat van zijn bestaan zeker zou kunnen zijn, welke
maatregelen hij ook mocht nemen. Daarom moet men
aannemen, dat alle staten het recht hebben met geweld
dengene tc onderdrukken, die openlijk de wetten der
gemeenschap schendt of die gemeenschap zelf aantast.
Krachtens zijn uitgang.spunt, dat het internationaal rcc))t
I) t. a. p. l\'rtMiminairc». L. II, Chap. a cn 4-
-ocr page 48-32
de toepassing is van het natuurrecht op de internationale
verhoudingen acht hij een staat verplicht een anderen te
verdedigen, wanneer deze door een machtigen vijand wordt
aangevallen en hij dit kan doen, zonder zich zelf aan groot
gevaar bloot te stellen. Een volgende keer immers kan
hij zelf vreemde hulp noodig hebben.
Ook bij rampen, b.v. bij hongersnood, zijn de staten
verplicht elkander te helpen, daar zij moeten medewerken
tot elkanders behoud en ontwikkeling. Toch zijn geweld-
dadige maatregelen om aan onbeschaafde volken beschaving
te brengen verboden. Hij bestrijdt hierbij ook de Groot,
die aanneemt, dat de monarchen ook hen kunnen straffen,
die „jus naturae aut gentium immaniter violant" i), aan-
gezien zij geen menschelijk gezag boven zich hebbende,
het recht zouden hebben het oorspronkelijk recht van den
individu om ieder, die tegen het natuurrecht zondigt, te
strafTcn, mits hij zelf zich niet aan een dergelijke misdaad
heeft schuldig gemaakt 2), uit te oefenen.
Elke staat is echter bevoegd aan een anderen hulp en
bijstand te verzoeken, natuurlijk ook, als deze aangeboden
wordt, ze te weigeren, terwijl geen dwangmiddel bestaat
om .staten, wier hulp is ingeroepen, te noodzaken die te
vçrleenen. Want dit handelen in het belang der humaniteit
is beperkt door het recht op zelfbehoud. Uit ditzelfde recht
op zelfbehoud trekt Vattel de volgende belangrijke conclusie :
„Si donc il était quelque part une nation inquiète et
„malfaisante, toujours prûte nuire, aux autres, les tra-
1) De Jure Ilclli .-ic l».ncis Lil). II, Cap. XX ^ 40.
2) Ibid. S 3.
-ocr page 49-33
„verser, à leur susciter des troubles domestiques, il n\'est
„pas douteux que toutes ne fussent en droit de se joindre
„pour la re\'primer, pour la châtier, et même pour la mettre
„à jamais hors d\'état de nuire" i).
In de volgende paragraaf stelt hij het algemeene be-
ginsel, dat alle staten vrij zijn hunne bestuursinrichting te
regelen zooals zij willen, terwijl geen van alle het recht
heeft zich op te werpen als rechter over een ander. On-
middellijk echter volgt een hoogst gewichtige uitzondering:
wanneer een volk zich tegen een tyran verzet en deze aan
dat volk eene wettige reden tot verzet gaf, dan kan elke
staat een dergelijk volk te hulp komen. Overigens ware
ingrijpen, al werd de regeering hardvochtig uitgeoefend,
ongeoorloofd.
In het algemeen kunnen vreemde regeeringen in een
burgeroorlog die partij ondersteunen, die zij meenen eene
rechtvaardige zaak voor te staan, hoewel beide partijen hare
vrijheid van handelen niet moeten verliezen, wanneer n.1^
reeds eene zekere scheiding in twee onafhankelijke politieke
lichamen is ontstaan.
Wat interventie ter wille van den godsdienst betreft, men
mag geen staat noodzaken zekeren bepaalden godsdienst
aan te nemen; het blijft natuurlijk geoorloofd om zende-
lingen naar andere landen te zenden, doch deze zijn cvcn-
7.ccr in hun recht hnn het uitoefenen van hun ambt tc
beletten. Wordt een godsdienst in een land vervolgd, dan
hebben andere .staten het recht tot het indienen van ver-
toogen en protesten: gaat tic vervolging over in tyrannie,
I) t..i.p. L. II, Ch. IV 51 53.
-ocr page 50-34
dan is interventie gewettigd: treedt de uitoefening van het
recht op zelfbehoud hier op den voorgrond, dan is zij na-
tuurlijk altijd geoorloold. Dit acht hij het geval bij de ver-
volging van de Hervormden fn Frankrijk in de 16\'\'® en
j^de eeuw; mij dunkt dat het motief van zelfbehoud hier
moeilijk kan worden ingeroepen: juist door die vervolgingen
zijn handel en industrie van vele Protestantsche staten tot
grooten bloei gekomen. Wanneer eindelijk een staat openlijk
de rechten van andere schendt, dan geldt hetgeen reeds
gezegd is over kwaadwillige staten.
Hoewel Vattel de kwestie niet uitdrukkelijk bespreekt
is interventie krachtens tractaat blijkbaar volgens hem vol-
komen wettig; hij verklaart zelfs, dat de rechten van een
vorst na zijne afzetting niet verloren gaan.
Volgens Funck-Brentano en Sorkl i) is interventie of
contra-interventie-): „se móler directement ou indirectement
des afifaires interieures d\'un etat": daarom beschouwen zij
de Monroe-leer als interventie: zoo ook de bezetting van
Ancona door Frankrijk in 1831.
Spreekt men van een rccht van interventie: dan maakt
men misbruik van het woord recht. Zij, die dat woord
gebruiken, moeten aannemen, dat boven eiken staat eenc
macht bestaat om het internationaal recht tc handhaven.
Interventie is .slechts een politiek feit, uit de onafhankelijk-
heid der .staten voortvloeiend Zij kan echter door omstan-
digheden worden bevolen, n.1. door den eisch van zelf behoud.
1) Precis du Droit des Gens.
2) Contra-interventie wordt gebruikt om aan tc duiden ccnc inter-
ventie om eenc onwettige interventie van een anderen st.i.it tc sluiten
of tc beletten.
35
Men moet overigens nagaan in hoeverre de gevolgen
der interventie al of niet in strijd zijn met de rechten en
verplichtingen der staten.
De vorm, waaronder zij geschiedt, verandert haar karakter
niet. De zgn. gewapende interventie is altijd eene rechts-
schennis, terwijl de diplomatieke soms juist beoogt het
recht te handhaven. Het verzoek eener regeering tot in-
terventie is een bewijs harer onmacht: door die daad is
tevens de onafliankelijkheid van den staat verloren gegaan.
Een burgerooriog is bovendien een gevolg van inwendige
oorzaken en deze kunnen door hulp van buiten niet worden
veranderd: in dit geval zou eene interventic moeten over-
gaan in militaire bezetting.
Roept eene politieke partij de tusschcnkomst in, dan is
deze nog veel minder tc rechtvaardigen, daar die fractie
dan tc kort doet aan hare verplichtingen jegens den staat.
Staan in een burgeroorlog ongeveer gelijke partijen tegen-
over elkander, dan heerscht er anarchie en kan elke staat
welke van beide hij wil als regeering erkennen.
Interventie is dus een politiek feit, alleen volkomen ge-
oorioofd, zoo ze uit zelfbehoud geschiedt.
Tot ongeveer gelijke conclusie komt PllvDEUilVRK \'),
hoewel deze nog consequenter is in zijne beschouwingen
over de onrechtmatigheid van interventie.
Volgens hem is interventie de bemocihig van een .staat
in de aangelegenheden van een anderen, met het doel
dezen zijn wil op te leggen.
De kwestie van interventie brengt eene botsing tc weeg
l) l\'rccis du Droil des Gcns, I p. 239 vgR.
-ocr page 52-36
tusschen de door het internationaal recht erkende onaf-
hankelijkheid der staten en hunne, dikwijls solidaire be-
langen. In theorie is interventie onaannemelijk, ook al
geschiedt ze zuiver in den vorm van zedelijke pressie.
Dat interventie slechts een politiek feit is bewijst de
geschiedenis: de regeeringen hebben bij afwisseling het
recht tot interventie erkend of ontkend, al naarmate de
politieke omstandigheden en het belang van hun land dit
medebrachten.
Wat kenmerkt nu interventie, m. a. w., wat stempelt een
politiek feit tot interventie ?
i». Er moet zijn inmenging in de binnenlandsche aan-
gelegenheden van eenen staat. Inmenging in geschillen
tusschen verschillende staten is geene interventie, doch
vertoont zich als alliantie of als oorlog.
2". De staat, met wiens aangelegenheden een ander zich
bemoeit, moet onafhankelijk zijn; eene bemoeiing van het
centrale orgaan in bondsstaten of statenbonden met de
aangelegenheden der deelen is geene interventie, doch een
ingrijpen op het inwendig staatsrecht gegrond.
3°. Eindelijk moet de bedoeling zijn aan den anderen
staat zijn wil op tc leggen. Bemiddeling of vriendschappe-
lijke raadgevingen zijn geen interventie.
-In afwijking van bijna alle .schrijvers neemt I\'icdcliüvrc
ook geen recht tot interventie aan krachtens recht op zelf-
behoud, en wel niet zoozeer wegens theoretische bezwaren,
als wel wegens gevaar voor willekeur bij de toepassing.
Kan men nu, al bestaat geen rcch\'t tot interventie, aan-
nemen, dat zij in sommige gevallen als feit tc recht-
vaardigen is.^
37
a. In geval van sociale of politieke revolutie in een
naburigen staat acht hij haar dan alleen gerechtvaardigd,
als dê beweging de grenzen overschrijdt, of propaganda
tot verbreiding wordt gevoerd. Doch dan is de daad zelf-
verdediging. Vreest overigens de regeering verspreiding
der denkbeelden, dan kan zij op haar eigen gebied de
verkondiging van naar hare meening gezonder denkbeelden
bevorderen.
Eene interventie krachtens garantie-tractaat is niet ge-
oorloofd, omdat dergelijke overeenkomst eene vervreemding
van een absoluut recht inhoudt en dientengevolge nietig is.
Ook kan zij geschieden op verzoek.
Doet eene bedreigde regeering dit verzoek, dan onder-
scheiden sommige schrijvers of deze al of niet de wettige
vertegenwoordiging van het volk is. Deze onderscheiding
verwerpt Piedelièvre: de regeering erkent haar onvermogen
tot regeeren.
Verzoeken beide partijen de tusschenkomst, dan is deze
bemiddeling.
Zijn de partijen ongeveer tegen elkander opgewassen,
dan rechtvaardigt het verzoek eene harer evenmin inter-
ventie: dit ware eene aanta.sting der rechten van eiken
staat om zijn regeeringsvorm naar eigen keus te bepalen.
b. Interventie in het belang der humaniteit is niet te
rechtvaardigen. Geen .staat mag zich als rechter over een
anderen opwerpen; wel stelt men daartegen, dat alle staten
bij de eerbiediging van maatschappelijke regelen belang
hebben en dientengevolge hun een jus puniendi toekomt,
doch dit veronderstelt een gezag van den straffer over den
ge.strafle; bovendien be.staat een groote moeilijkheid in het
38
feit, dat het al of niet immoreele van een daad tot uiteen-
loopende beoordeeling kan leiden.
Ook collectieve interventie wordt door hem bestreden
uit een oogpunt van practische bezwaren o. a, ook wegens
gebrek aan dwangmiddelen.
Inmenging om beschaving aan een land te brengen kan
niet worden verdedigd op grond van het algemeen belang,
daar deze leer tot de grootste gewelddaden kan leiden,
men denke aan de opium kwestie. Ook achterlijke staten
zijn gerechtigd hunne eigen aangelegenheden zelfstandig
te regelen.
c. Interventie tot bescherming van onderdanen of geloofs-
genooten is uit juridisch oogpunt evenmin te verdedigen.
Wat het eerste betrelt, daartoe zijn andere middelen
voorhanden.
Geen staat mag aan een anderen een bepaalden gods-
dienst opleggen. Zijn geloofsgenooten bedreigd, dan zijn deze,
hetzij onderdanen van den verblijfstaat cn dan valt dit geval
onder a, hetzij onderdanen van een anderen, en kan deze
van de hem ten dienste staande middelen gebruik maken.
De praktijk leert echter anders.
CuRÉTIEN begint te vermelden, dat interventie dikwijls
voorbereid wordt door garantie-tractatcn. Zijn deze gesloten
onafhankelijk van den staat, die ze betrcflcn, dan zijn zij
ccnc openlijke .schennis van de autonomie der .staten. In
geval van overeenstemming met dien .staat, hebben zij toch
tot strekking aan dien .staat het recht te ontnemen zijn
regecringsvorm te veranderen. Dc [iraktijk is ze dan ook
i) I\'rincipcs, p. 286 vgg.
-ocr page 55-39
langzamerhand als eene denkbeeldige bescherming gaan
beschouwen.
In afwijking met Pie\'delicvre duidt hij in zijne definitie
inmenging in buitenlandsche aangelegenheden ook aan als
interventie. Aangezien iedere staat, die meent, dat hij
zijne bestemming niet alleen zal kunnen bereiken, gerechtigd
is daartoe bij anderen hulp te vragen, is voor interventie
vereischt, dat zij geschiedt om aan eenen staat zijne vrijheid
van handelen te ontnemen en tegen den zin of ten minste
zonder de toestemming der regeering.
Zij moet bovendien niet de uitoefening van een recht zijn:
zijn n.1. rechten van eenen staat geschonden, dan zijn de
gevolgen van die rechtsschennis voor den anderen staat
geene inmenging in diens aangelegenheden.-
De aanleiding tot interventie in binnenlandsche aange-
legenheden is meestal gelegen in een burgeroorlog, doch
dan is zij tevens onwettig.
inmenging in buitenlandsche aangelegenheden kan wel
degelijk interventie zijn, b.v. wanneer een .staat een anderen
verhindert een tractaat of eene alliantie te .sluiten; men
moet dergelijke tus.schcnkomst niet verwarren met bemid-
deling ol goede diensten.
Zoolang eene regeering haar gezag uitoefent, vertegen-
woordigt zij den staat tegenover andere cn kunnen deze
dus op haar verzoek hulp geven; dit is dan geene eigen-
lijke interventie.
Behalve in gewapende en diplomatieke verdeelt hij de
interventie nog in positieve en negatieve: de eerste is
rechtstreeksche inmenging, onder de tweede verstaat hij
contra-interventie.
40
Zijne conclusie luidt, dat interventie wettig is in alle
gevallen, waarin zij dient om een essentieel rccht van den
intervenient te beschermen, waartoe hij blijkens zijne voor-
beelden ook de uitoefening van het recht op zelfbehoud
rekent. Om gelijke redenen rechtvaardigt hij de collectieve
interventie der mogendheden in het Oosten.
Verreweg het uitvoerigst van alle schrijvers over inter-
ventie is Pradier-Fodéré 1), vooral wanneer men in het
oog houdt, dat hij de vele en lange historische beschou-
wingen van anderen meestal achterwege laat en zich bijna
uitsluitend met de theorie bezig houdt. Men vergetc hierbij
niet, dat juist hij in sterke mate een onderscheid tusschen
„droit the\'orique" en „droit pratique" maakt.
Van een recht van interventie wil hij evenmin hooren:
het is slechts een politiek feit. Een rccht daartoe kan
niet bestaan, daar dit een recht tot schennis van een grond-
recht zou zijn. Wat het wezen der zaak betreft, staat
contra-interventic daarmede volkomen gelijk.
Zijne definitie van interventie luidt: „ingerencc d\'un etat
„ctranger agissant d\'autoritc dans les affaires intericures d\'un
„autrc etat independant et contraircmcnt la volonté de
cc dernicr".
De diplomatieke interventie is .schriftelijk (ofTiciclle) of
mondeling (ofTicieuse).
Daarna bespreekt hij dc voornaamste gevallen, waarin
interventie zou kunnen voorkomen.
1°. Zij kan plaats hebben om te verhinderen, dat sociale
of politieke revoluties zich zouden* verbreiden over dc
I) «.«.p. I p. 545-678-
-ocr page 57-41
grenzen van den staat. Daarbij is de regel, dat naburige
staten slechts op hun eigen gebied maatregelen daartegen
kunnen nemen: tegen de verbreiding van revolutionaire
theoricn kunnen zij zich op hun eigen territoir hoeden door
cordons of andere politie-maatregelen.
Zoo een andere staat daarbij blijkt te .stoken, kunnen
zij als ultimum remedium naar de wapenen grijpen, doch
dit is dan een daad van zelfverdediging; geene interventie.
Verspreidt de omwenteling zich niet buiten het staats-
gebied dan kan niets de interventie wettigen.
2". Zij is ook dikwijls toegepast tot behoud van het
politiek evenwicht. Elke actie op dit gebied komt feitelijk
neer op daden van zelfbehoud, of op bescherming van
zwakke staten. Zij is alleen geoorloofd als een staat zich
uitbreidt door de grondrechten van andere staten aan te
tasten.
3°. Zij kan bij een burgeroorlog worden verzocht, hetzij
door de opstandelingen, hetzij door de rcgeering of ecnig
ander deel van het volk. Dit geval heeft veel overeen-
komst met I"; eene dergelijke tusschenkomst tast het on-
afhankelijk bestaan van een staat aan en is gevaarlijk voor
het behoud van den vrede; noch verwantschap van dy-
nastie, noch identiteit van belangen, noch antipathie tegen
cene aan het bewind gekomen rcgeering kunnen ze recht-
vaardigen.
Interventie gaat in dit geval uit van de redcneering, dat
het eenc plicht der humaniteit is om een land aan dc
rampen van een burgeroorlog tc ontlrckkcn: de wereld-
markt wordt dan tevens van ccnc crisis bevrijd en naburige
staten voor cene besmetting gevrijwaard.
42
Tegen die redeneering merkt Pradier-Fodéré op, dat, ge-
steld dat dit een weldaad is te achten, het in ieder geval
eene zeer gevaarlijke wijze van weldoen vormt; slechts tijde-
lijk kan de orde door buitenlandsche hulp worden hersteld.
Men kan bovendien niet eischen, dat een volk eene
slechte regeering zou moeten dulden uit hoofde zijner
betrekkingen tot andere staten. Ook is eene omwenteling
dikwijls een noodzakelijk en door God voorbeschikt feit,
dat niet te keeren is. Stoornis in de handels- en financieelc
verhoudingen is geen voldoende grond: die zijn niet ge-
baseerd op absolute verplichtingen.
Vervolgens treedt hij in eene uitvoerige casuistiek over
de wijze waarop interventie in dit geval kan plaats hebben,
voor zoover het initiatief niet uitgaat van den intervenient.
Alsdan is mogelijk:
a. aanvraag van de bedreigde regcering.
Die regcering miskent dan zelve de onafhankelijkheid
van den staat, terwijl de inmenging gericht is tegen dc
meerderheid van het volk.
b aanvraag eener politieke partij tegen de regcering.
Alle wetten bedreigen zware strafïen tegen die leden
van den staat, die zich in verstandhouding .stellen met
vreemde mogendheden tegen den eigen .staat.
c. aanvraag der politieke partijen gezamenlijk.
In dit geval is het geene interventie.
d. aanvraag eener politieke partij tegen eene andere.
Hieromtrent valt hetzelfde op te merken als bij b.
c. aanvraag van een onttroonden vorst.
Deze heeft geene rechten hoegenaamd meer cn staat dus
met een particulier gelijk.
43
• ƒ. aanvraag van een volk, gebukt onder een despotisch
gezag.
Zoolang dit gezag zich kan handhaven, wordt het uit-
geoefend met medewerking van een deel en met toestem-
ming van de meerderheid van het volk; vreemde staten
hebben dus niets daarmede te maken.
Analogisch hieraan is het geval, dat een volk zich
wil bevrijden van eene vreemde heerschappij en daartoe
hulp inroept, alsook wanneer twee volken met geweld
onder oen gezag zijn gebracht en zich willen sph\'tsen.
In deze beide gevallen is interventie geoorloofd, daar zij
geene interventie eigenlijk is, doch hulp als bondgenoot.
In het stelsel van Pradier-Foderc lijkt mij dit eene groote
inconsequentie. Ik kan hier toch geen verschil zien met
het vorige geval; of een volk onder oen despotisch gezag
gebukt gaat, ol wel dat het verlangend is een vreemd juk
af to werpen, is, dunkt mij, hetzelfde, ja, waar Pradier-
Fodóró zich op de plichten beroept van humaniteit, van
billijkheid, van internationale moraal, daar zou dit alles
veel meer bij het eerste geval van toepassing zijn dan bij
het tweede. Helpen is niet intervcnii-\'oren, zegt hij; dat is
wel waar, doch waar die hulp in den vorm van interventie
geschiedt, is zij wel degelijk eene grove aantasting der
autonomie van den .staat.
Pradier-FodcVd wil blijkbaar door de voorafgaande rede-
neering de meening van Lamartine cn Jules Hastido ver-
dcdigen, die in tie Ilaliaanschc aangclcgenheticn in 1S48 dc
tusschenkomst van l\'rankrijk wenschclijk achtten. Uit een
memorandum der Sardinischc regeering van i Maart 1859
liHjkt, dat van licspotisch gezag van Oostenrijk geen sprake
44
was: het eenige motief van den opstand was nationale haat
Zoo ook verdedigt hij de interventie in den Belgischen
opstand in 1830, op grond dat België in 1815 met ge-
weld of liever zonder zijne toestemming bij Nederland
was gevoegd.
Veelal ook wordt interventie gewettigd, als ze steunt op
positieve overeenkomsten, zooals bemiddelings- en garantic-
tractaten. Pradier Fodéré acht dit niet juist, daar dergelijke
tractaten eene schennis zijn van het recht van autonomie.
Het tractaat is nietig, omdat daarbij afstand wordt gedaan
van souvereiniteit, die onvervreemdbaar is: elke beperking
is eene gedeeltelijke vervreemding en dus nietig.
4°. Interventie kan ge.schieden door middel van diplo-
matieke vertoogen of protesten.
Het behoeft nauwelijks te worden gezegd, dat deze eerst
het karakter van interventie aannemen, wanneer de ver-
toogcnde staat zijne autoriteit aan den ander wil opleggen.
Het hangt dus geheel af van de wijze, waarop ze geschiedt.
5®. Een staat kan tusschenbeidc komen ten behoeve
zijner onderdanen om voor hen de uitvoering van overeen-
komsten of schadevergoeding te verkrijgen. Dit is niet
alleen ccn recht, maar tevens eene plicht voor eiken staat.
Elke bescherming nu van eigen onderdanen in den vreemde
is geene interventie. Wel is zij dit, wanneer men met be-
dreigingen in de locale jurisdictie tusschenbeidc komt.
Overigens is ook liier dc wijze, waarop de bescherming
wordt uitgeoefend, beslissend. Het maken van bemerkingen
of het stellen van vragen zijn geene interventie.
i) Annuaire des Dcux-Mondcs, 1858—59, p. 193 en 194.
-ocr page 61-45
Wanneer men zich alleen recht verschaft, zij het dan ook
met geweld, dan is dit evenmin interventie. .
Geeft dergelijke bescherming tot interventie aanleiding,
dan is zij af te keuren.
6". Interventie kan plaats hebben uit godsdienstige mo-
tieven. Deze is thans geheel veroordeeld.
Elke staat mag den godsdienst belijden, die hij wil en
geen staat kan door dwang aan andere den zijne op-
leggen.
Is er een godsdienstoorlog binnen een staat, dan is dit
een burgeroorlog en geldt het daarover gezegde. Dienten-
gevolge is tusschenkomst dan geoorloofd, wanneer het ge-
heele volk ze verzoekt, zij neemt dan het karakter aan van
vriendschappelijke hulp.
Zendelingen, openlijk door eenc vreemde mogendheid
gezonden, kunnen worden geweigerd, terwijl het heimelijk
zenden van predikers ongeoorloofd is, als zijnde eenc aan-
tasting van het rccht van eiken staat om tc doen, wat hem
voor zijne onderdanen het beste lijkt.
Aan den anderen kant is het verkondigen van leerstel-
lingen niet tc verbieden: zelfs moeten de zendelingen even-
tueel tegen het volk worden beschermd. Uit angst voor
twisten cn verstoring der openbare orde kan tic rcgeering
l«cn het land uitzetten.
Interventie ter wille van geloofsgenootcn, onderdanen van
een anderen staat, is meermalen voorgekomen, doch in
strijd met het theoretisch internationaal rccht: als een bi-
zonder geval behoort daartoe ook dc interventie ten behoeve
van den Paus.
r. Hen staat kan zich mengen in dc aangelegenheden
-ocr page 62-46
van een ander om dezen tot het naleven van de wetten
der humaniteit te dwingen.
Pradier-Fodéré waarschuwt hier tegen analogie uit het
interne staatsrecht n.1. het binnentreden van den woning
van een buurman om een misdrijf te beletten.
Een ander argument tot rechtvaardiging van dergelijke
interventie zoekt men hierin, dat de staten geene onver-
schillige toeschouwers kunnen zijn van immoreele daden.
De groote moeilijkheid alleen is: wat is immoreel.?
Zonder rechtstreeksch belang bestaat geen recht tot
handelen.
Uitvoerig bestrijdt hij hierbij HefTter en Bluntschli, die
een interventie-recht toekennen bij het schenden van regels
van internationaal recht, doch die daarbij in hoofdzaak ge-
vallen noemen, waarbij het bestaan zelf van den staat wordt
bedreigd en deze dus uit zelfverdediging tot ingrijpen be-
voegd en verplicht is.
Dan alleen kunnen die interventies als geoorloofd worden
beschouwd, wanneer de intervenient wegens zijne onder-
danen rechtstreeksch belanghebbende is, daar de staten
zich niet tegenover elkander een recht tot toezicht kunnen
aanmatigen; zij zijn alle rechtens gelijk.
8®. Men bepleit ook wel interventie tot verbetering der
nationale instellingen en tot verbreiding van bc.schaving.
Deze is geheel te veroordeelen. liet is natuurlijk zeer
te wenschcn, dat de bc.schaving steeds verder voortdringt,
doch dit behoort langs vreedzame en geoorloofde wegen
te geschieden. Wel mogen de mogendheden zich vcrbin-
ilen om maatregelen te nemen tot het behoud der mensch-
heid, doch verder mogen zij niet gaan. Daarom gaat
47
Arntz 1) te ver: alleen voor het eerste geval is Pradier-
Foderc het met hem eens.
9". Wat interventie ter uitvoering van een verdrag be-
treft, garantie-verdragen zijn in strijd met het internationaal
recht, en dus zijn de gevolgen daarvan evenzeer onwettig.
10". Interventie eindelijk om de beginselen van het
internationaal recht te doen eerbiedigen, wat b.v. afschaf-
fing van slavenhandel of verbod van kaapvaart betreft of
nakoming van de regels omtrent het blokkade-recht, deze
is niet tc rechtvaardigen; men zou zich buitendien steeds
blootstellen aan retorsie of represaille.
De .slotsom zijner beschouwingen nu is deze, dat vele
der genoemde gevallen geene interventic vormen. Zoo zijn
het uitoefenen van dwang tot nakoming van internationale
plichten, het nemen van maatregelen tot het instandhouden
van het politiek evenwicht, het erkennen van opstandelingen
als oorlogvoerende partij of als .staat, het hulp verleencn
aan een volk, dat zich wil vrijmakeu, het optreden ter
verdediging van eigen onderdanen langs diplomatieken weg
geen gevallen van eigenlijke interventie.
Voor zoover eene inmenging daartoe wel kan worden
gerekend, is zij alleen te verdedigen, zoo zij als uiterste
maatregel van zelfbehoud geschiedt of ter bescherming van
csscntieclc belangen van humaniteit.
Pradicr-Foddrc grondt dit onderscheid op de enge inter-
pretatie, die hij aan het woord interventie toekent. Toch
•spreekt hij hierbij zich zelf tegen. Zoo zegt hij (§ 374).
dat het verhinderen ecner stoornis van het politiek cven-
48
wicht daartoe niet moet worden gerekend: het is „pourvoir
ä sa propre conser\\\'\'ation". Iets verder (§ 440), waar hij
een geoorloofd geval van interventie bespreekt, omschrijft
hij dit met de woorden: „quand un état est obligé d\'y
recourir dans l\'intérêt de sa propre conservation".
Deze tegenstrijdigheid is m, i. een bewijs van de minder
juiste onderscheidingen door hem gemaakt.
Contra-interventie acht hij niet in strijd met het inter-
nationaal recht, mits zij slechts worde aangewend tot zelf-
verdediging: zijn er andere politieke motieven in het spel,
dan is zij eveii ongeoorloofd als interventie.
HONFIL.S 1) vangt zijne verhandeling aan met eene definitie
te geven, waaruit volgt, dat ook bemoeiing met buitenlandsche
aangelegenheden als interventie moet worden be.schouwd.
Geen staat heeft het recht zich ongevraagd in de aan-
gelegenheden van een ander te mengen: men moet dan
ook niet spreken van een recht van interventie, tloch van
dc verplichting van non-interventie. Dergelijke inmenging is
slechts een politiek feit: hoe ze geschiedt, is van geen belang.
Zoodra een staat op verzoek van een ander in diens
buitenlandsche aangelegenheden tusschenbeidc komt, heeft
er bemiddeling plaats.
Contra-interventie is hetzelfde als interventie.
"Hij kent eene zeer enge beteekenis toe aan het begrip
van interventie, daar hij de maatregelen door een staat uit
zeUbehoud genomen niet daartoe rekent; nattiurlijk ook
niet, wanneer zij .strekken om beleedigingen of rechts-
schennis te herstellen.
1) t. a. p. p. 146—160.
-ocr page 65-49
Interventie ten behoeve van schuldeischers is ongeoorloofd
en onpolitiek.
Men kan zoomin het recht tot inmenging in de binnen-
landsche politiek als om een verdrukt volk te helpen
erkennen. Een tyran, die zich kan handhaven, heeft blijk-
baar de meerderheid das volks achter zich.
Hoe achterlijk een volk moge zijn, men kan zijn recht
niet ontkennen om zijne eigen staatsinrichting tc regelen.
Daarentegen is het helpen van een volk. dat zich onaf-
hankelijk wil maken, evenmin geoorloofd.
Interventic in een burgeroorlog is zelfs niet op verzoek
der wettige rcgeering te billijken; zijn er twee partijen,
ongeveer gelijk in krachten, dan kunnen de andere staten
wie zij willen als dc wettige rcgeering erkennen.
Noch ter wille van den godsdienst, noch tot nakoming
van de wetten der humaniteit is interventie geoorloofd,
tenzij zij dient om onderdanen tc beschermen.
In dc Revue de Droit International, deel VIII, 1876,
heeft Roi.IN-Jaeqkmvns dc Oosterschc kwestie behandeld.
Daarin geeft hij als zijne mecning tc kennen, dat er voor
tic mogendheden een rccht cn eenc plicht bestaat tot col-
lectieve interventie in Turkije, steunende op dc gc.schiedenis
cn dc internationale verhoudingen.
In ccnc volgende aflevering van hetzelfde jaar behandelt
liij "dc kwestie nogmaals naar aanleiding van een tot hem
gcrichtcn brief van Prof. Arntz.
Akntz verklaart daarin, dat interventie noodzakelijk is
lot het tegengaan der Turksche wandaden, cn dat men dc
politiek moet trachten in overeenstemming tc brengen met
het internationaal recht.
50
Het oude beginsel van non-interventie beantwoordt niet
meer aan den tegenwoordigen stand der meeningen.
Wanneer een staat den uitvoer van eenig noodzakelijk
geneesmiddel, waarvan hij de eenige producent is, verbiedt,
of wanneer hij zich verzet tegen het aanleggen van spoor-
wegen of telegraaflijnen op zijn gebied, of wanneer een
Vorst zijn volk uitmoordt, verklaart het geweten zich voor
interventie.
Men kan dus in twee gevallen een recht tot interventie
aannemen.
I". bij schennis of bedreiging met schennis der rechten
van derden, waardoor de onmogelijkheid eener geregelde
samenleving van staten ontstaat. Dit is een geval van
absolute noodzakelijkheid voor eigen behoud.
2®. bij schennis van de wetten der humaniteit, ook door
maatregelen, die in strijd zijn met dc belangen der andere
staten. De individueele vrijheid der staten moet beperkt
zijn door de rechten der menschheid. Dan echter kan
alleen door al de andere .staten gezamenlijk die interventic
worden uitgeoefend.
Daaraan knoopt Rolin-Jaequemyns de be.schouwing vast,
dat het beginsel van non-interventie niet meer voldoet aan
de eischen voor de ontwikkeling der staten.
Die theorie "is geweest eene reactie tegen de politiek
der Heilige Alliantie en der Pcntarchie.
Ook ingeval geen einde aan een burgeroorlog tc voorzien
is, behoort interventie geoorloofd te zijn.
Het feit, dat uit een beginsel dikwijls een voorwend.sel
zou worden gezocht om het ten onrechte toe tc pa.sscn, is
geen reden om het ten ccncnmnle te verwerpen.
51
In het algemeen kan men als resultaat der door Fran-
sche schrijvers ontwikkelde denkbeelden aannemen, dat zij
eene zeer enge bevoegdheid tot interventie huldigen. Waar
Vattel op het standpunt van het natuurrecht staat en
dientengevolge aan de staten tegenover elkander dezelfde
rechten toekent en dezelfde verplichtingen oplegt als aan
de individuen in den natuurstaat, natuurlijk voor zoover
zulks mogelijk is, daar zijn de jongste schrijvers van
beteekenis eenstemmig in het verwerpen van een recht tot
interventie, terwijl zij haar uit zelfbehoud geoorloofd achten,
of wel haar onvoorwaardelijk alkeuren, maar daarbij een
inmenging op dezen laatsten grond daartoe niet rekenen.
Overigens is zij ongeoorloofd. De Belgische schrijvers
reageeren weder tegen die opvatting door de nakoming
van wetten der humaniteit tot de geoorloofde motieven
voor interventie tc rekenen, doch dan alleen, wanneer zij
collectief wordt uitgeoefend.
PlllLLiMORK ï) betoogt tic noodzakelijkheid van inter-
ventie in .sommige gevallen, n.1. uit zelfbehoud, op gelijke
wijze als in het interne staatsrecht het persoonlijk recht
van eigendom in het algemeen belang is beperkt.
Volgens \'ie internationale praktijk en om theoretische
redenen is interventie gewettigd in dc volgende gevallen:
I) t.a.p. I, Part. IV, Ch. I.
-ocr page 68-52
I. In binnenlandsche aangelegenheden.
a. Uit zelfbehoud. Geen staat heeft. het recht een
regeeringsvorm aan te nemen, gebouwd op beginselen, die
vijandig tegenover andere staten staan. Hij wijst echter op
de mogelijkheid van veel misbruik hierbij.
De leer, dat een staat niets te maken heeft met de
handelingen van zijn buurman en dat hij bij aan derden
gepleegd onrecht niet tu.sschenbeide zou kunnen komen,
noemt hij zeer dwaas en kortzichtig.
b. Krachtens de rechten en verplichtingen, door een
garant op zich genomen.
Hierbij bespreekt hij ook het geval van interventie ter-
wille der humaniteit. Deze grond is, accessoir aan anderen,
te verdedigen, doch niet als zelfstandige rechtvaardiging
van interventie.
Eigenaardige redeneering!
c. Op uitnoodiging der twistende partijen, in ieder geval
zoolang beide partijen ze verzoeken i); ook al doet de eene
het, dan nog is zij niet geheel in strijd met het internatio-
naal recht te beschouwen op grond van dc erkenning
daarvan in de geschiedenis. Wel moeten beide partijen op
voet van oorlog zijn.
d. Ter bescherming van bizondere rechten, o.a. de zgn.
droits réversionnaires. Zoowel in theorie als in praktijk kan
dit geval tot de grootste moeilijkheden aanleiding geven en
het valt niet te ontkennen, dat de wettigheid wcl eenigs-
zins twijfelachtig is. Dc verplichtingen n.1. uit een tractaat
i) Als voorbeeld haalt 1\'h. dc wcl ccnigszins twijfclachtiKC kwestie
van den Iklgischcn opstand in 1830 aan.
53
zijn wel bindende, doch wanneer een staat zijne constitutie
verandert, waardoor verkregen rechten van erfopvolging
vervallen, dan handelt hij toch krachtens bevoegdheden,
voortvloeiende uit zijne onafhankelijkheid,
n. In buitenlandsche aangelegenheden.
a. Tot handhaving van het politiek evenwicht.
b. Ter bescherming van geloofsgenooten.
Het spreekt van zelf, dat verschil in godsdienst zonder
meer geene voldoende aanleiding daartoe is; er moet
werkelijk vervolging zijn. De vorm der interventie is hier
van belang. Men moet n.1. onderscheiden Christen- en
Heidenstaten.
In de eerste heeft zij sedert de Hervorming bestaan en
is bij vele tractaten dan ook erkend i). Daarbij is echter
in geenen deele gewapende interventie tc verdedigen, be-
halve in geval van ondubbelzinnige geloofsvervolging; dik-
wijls toch zijn andere motieven de ware.
In Heidenstatcn is het veld van toepassing veel ruimer,
.il verandert de regel wel niet.
Volgens Hall -) is interventie, al moge zij ook dubbel-
zinnig lijken, toch een „hostilc act". Wel is zij soms een
middel om oorlog tc voorkomen. Zij is meestal gericht
tegen eene bepaalde partij in den slaat of legen een
bepaalden regeeringsvorm; dikwijls geschiedt zij in het
belang der rcgeering of der leden van den slaat.
Met rccht van onafhankelijkheid is zulk een belangrijke
grondslag van hel inlcrnalionaal recht, dat een hooger
1) Zoo bij den Wcstfaalschen vrede in 1648: 100 inlcrvcniccrden
EnRcland cn dc Nederlanden in 1690 in .Savoyc.
2) t.ap. § 80.
-ocr page 70-54
recht slechts in zeer bizondere gevallen recht van bestaan
kän hebben.
Die gevallen kunnen zijn:
1°. Zelfbehoud. Wanneer dit slechts indirect wordt aan-
getast door het bestaan van een bepaalden regecringsvorm
of van meeningen, die in strijd zijn met de in andere
staten heerschende, dan houdt ze op wettig tc zijn.
2°. Bescherming van verkregen rechten.
Een staat mag maatregelen nemen om de rechten hem
bij tractaat toekomende te beschermen, terwijl aan den
anderen kant een staat de bevoegdheid heeft bij tractaat
afstand tc doen van zijn recht om zelfstandig tc beslissen
b.v. over de troonsopvolging.
Toch merkt Hall hierbij op, dat dergelijke tractaten
meestal pactcs de familie zijn geweest. In dat geval is
interventie nauwelijks te rechtvaardigen; het internationaal
recht kent geen patrimoniaal-staten meer. •
Iets anders wordt het, zoo ccnc unie wordt gestipuleerd,
onafhankelijk van personen of regecringsvorm.
3°. Contra-interventie steunt op den regel, dat ccn
staat vrij Is om zich te verzetten tegen elke daad, die
onrechtmatig is.
Krachtens dien regel zou tusschenkomst om motieven
van humaniteit of godsdienst evenzeer kunnen worden
verdedigd; behandelt b.v. een staat zijne onderdanen op
onrechtmatige wijze, dan zou men kunnen beweren, dat
een dergelijke .staat niet aan zijne roeping beantwoordt.
In dc praktijk echter levert dit weer moeilijkheid op, daar
sommigen ccnc revolutie b.v. ccn veel onrechtmatiger daad
achten dan tyrannic.
55
Hall verklaart dan „It is unfortunate that publicists have
„not laid down broadly and unanimously, that no intcr-
„vention is legal, except for the purpose of self-preservation,
„unless a breach of the law as between states has taken
„place, or unless the whole body of civilised states have
„concurred in authorising it".
Onderdrukking ter wille van den godsdienst wordt thans,
behalve in het Oosten, niet meer aangezien voor eene gel-
dige reden tot interventie, tenzij zij mocht ontaarden in
tyrannic.
Het verzoek van beide partijen in een burgeroorlog
geeft een recht tot inmenging: daarentegen niet het ver-
zoek van een der partijen, ook niet van de regeering,
aangezien het feit, dat deze genoodzaakt is hulp tc vragen,
bewijst, dat twijfelachtig is, wie de wettige vertegenwoor-
diger van den staat is. Deze laatste grond is niet zeer
begrijpelijk: een regeering is wettig, zoolang zij het gezag,
dat zij wettig heeft verkregen, nog feitelijk uitoefent en
dit niet langs wettigen weg heeft verloren: tot zoolang
moet zij geacht worden den .staat in het internationaal
rccht te vertegenwoordigen. Aan de gezamenlijke staten
kent hij ccn ccnigszins uitgebreider rccht van interventie
in het algemeen belang toe b.v. om een eind tc maken
aan een burgeroorlog, of om een bepaalden regeeringsvorm
tc handhaven, mits dit uitsluitend ter bescherming van
internationale belangen zij.
Geen staat, zegt Hallkck <) kan zich mengen in dc
uitoefening van het rccht van clkcn slaat on» zijn eigen
>) International liw i.
-ocr page 72-56
constitutie en regeeringsvorm zelfstandig te bepalen; de
eenige rechtvaardiging van interventie is het onmiddellijk
en dringend gevaar voor eigen onafhankelijkheid en veilig-
heid: een verwijderd en denkbeeldig gevaar is niet vol-
doende, Dit motief is echter dikwijls als voorwendsel
gebruikt.
De geschiedenis bracht er vele schrijvers toe, om ook
in andere gevallen interventie toe te laten.
Inmenging in een binnenlandschen of buitenlandschen
oorlog is geen interventie, doch een daad van vijandschap.
Alsof interventie dit dan niet meermalen ware!
Zij is te wettigen uit zelfbehoud i).
Een verdrag kan geene onwettige tusschenkomst wetti-
gen. Het verdrag zelf is dan reeds in strijd met het
internationaal-recht. Om redenen van humaniteit is alleen
bemiddeling geoorloofd, zoo ook, wanneer beide partijen
in een burgeroorlog de hulp van derden inroepen.
Een zeer bizonder geval vormt de wettige tusschenkomst
in de doorgaans in souvereine staten volkomen vrije keus
van monarchen van Oostenrijk, Frankrijk cn Spanje bij
dc benoeming van den Paus (althans vóór 1870).
Trouwens dit strekte zich slechts uit tot een veto, .slechts
denmaal geoorloofd, zoolang nog geene definitieve bcsli.ssing
was gevallen.
Retorsie, represaille en oorlog rekent hij tot geweld-
dadige interventie.
Volgens Walker -\') is non-intcrventic van een staat in
1) Hiertoe rekent Halleck ook het handhaven van het politiek
evenwicht.
2) Science of International Liw.
-ocr page 73-57
de binnenlandsche aangelegenheden van een anderen een
regel, die slechts ée\'ne uitzondering kent: de imperatieve
noodzakelijkheid van zelfbehoud.
In vroegere tijden werd soms de pauselijke zegen verzocht
om overigens ongeoorloofde interventies goed te maken.
De eenige drijfveer was toen het belang van den inter-
venient. Godsdienst werd algemeen als voldoende grond
beschouwd. Engeland gold als de kampioen van non-inter-
ventie, zonder dit consequent vol te houden.
Uit de geschiedenis blijkt, dat de algemeene regel steeds
meer wordt erkend.
VVestlake, die slechts terloops over interventie spreekt,
stelt als regel non-interventie, behalve uit zelfbehoud, waar-
toe hij ook de handhaving van het politiek evenwicht cn
angst voor verbreiding eener omwenteling rekent.
In 1859 liccfl JoiIN Stuart Mii.i, in l-Vascr\'s Magazine
een artikel geschreven: A few words on non intervention,
dat opgenomen is in het derde deel zijner Dis.sertations
and Discu.«isions. Het is te beschouwen eenigszins als eenc
oratio pro domo, daar hij hierin dc politiek van Engeland
verdedigt om zich slechts in dc aangelegenheden van een
anderen .staat tc mengen, wanneer zijn eigen belang dit vcr-
cischt. Op het vasteland van Europa geldt Engeland als het
type van egoïsme, cn zelfs tlit niet alleen bij zijne vijanden
den Taus, absolute vorsten cn protcctionisten: niemand ge-
looft aan dc goede trouw of belangeloosheid van ICngeland.
Wel is cr veel voor tc zeggen, ilat ccn .staat bereid
moet zijn zijne buren te helpen, doch evenzeer voor dc
redcneering, dat ccn volk onbevoegd is tc oordcclcn en te
handelen voor ccn ander.
58
Wanneer nu Engelsche staatslieden overal verklaren:
„we did not interfere, because no English interest was
„involved", dan lijkt dit eene zeer egoïstische leer: zij
bedoelen daarmede echter, dat niet het motief mag zijn
om voor Engeland een voordeel te behalen, doch alleen
zijn eigen veiligheid.
Men moet vooral in het oog houden het verschil tus-
schen de verhouding van beschaafde staten onderling, die
door wederkeerige verplichtingen onder gelijke zeden aan
elkaar verbonden zijn en die met onbeschaafde staten, die
in bedwang moeten gehouden worden. Bij deze laatste
moet men slechts letten op de algemeene regels der moraal
tusschen de menschen onderling.
Hulp tc geven aan eene regeering tegen haar eigen volk
is geheel af te keuren.
Wanneer in een burgeroorlog twee ongeveer gelijke
partijen tegenover elkander staan, dan kunnen dc buren
eischen, dat de strijd worde gestaakt.
Bij een strijd om liberale instellingen is een ingrijpen niet
gewettigd, zoo de regeering ccnc nationale is, d. i. zich niet
door middel van vreemde heerschappij .staande houdt: in
dit geval is het niet bewezen of dergelijke wijzigingen in
dc constitutie in het voordcel van den .staat zouden zijn.
Zoo een volk\'tegen vreemde heerschappij strijdt, dan is
juist interventic vereischt om het evenwicht tc herstellen.
Contra-interventie is altijd rechtmatig.
Travers Twiss i) spreekt niet met zoovele woorden
over interventie doch erkent zc uit zelfbehoud.
i) Law of Nations.
-ocr page 75-59
Garantie-tractaten contra quoscunquc zonder nadere om-
schrijving acht hij niet toepasselijk op dc inwendige aan-
gelegenheden, al neemt hij de mogelijkheid aan, dat der-
gelijke tractaten worden gesloten.
sunmer Maine stelt in zijne Lectures on International
I^w onvoorwaardelijk het beginsel van non-interventie; dit
belet, dat de geheele wereld onder eene ijzeren theorie
van regeering wordt gebracht.
De beschouwingen, die men in Engeland over interventie
aantreft, zijn dus, gelijk uit het voorgaande blijkt, afwijkende
over het algemeen van dc Fransche. Men neemt aldaar een
recht tot interventie aan, en dit nog wcl in ruimeren zin,
dan alleen uit zelfbehoud. Schrijvers van beteekenis, zooals
Mali cn Phillimore, erkennen een recht tot inmenging krach-
tens garantie-tractaat, terwijl ook om humanitaire motieven
interventie volgens hen te rechtvaardigen kan zijn, zij het
dan ook dat Mali daartoe ccn collectief optreden eischt.
WiiKATON i) zegt, dat de eenige sanctie in het inter-
nationaal rccht bestaat in de vrees om vijandelijkheden uit
te lokken bij schennis der gestelde regelen. Daarop steunt
de leer van het |)olitick evenwicht, voor welks handhaving
interventie gcoorioofd is uil zelfbehoud. Dit is ook het
geval bij redenen van humaniteit. Overigens kan alleen
een tractaat een staat beperken in zijne bevoegdheid om
i) Klcmcnl» of Intcrnalion.il I-iw 3«
-ocr page 76-6o
zijne constitutie naar eigen goedvinden te bepalen. Non-
interventie is dus de regel, en de uitzonderingen steunen
slechts op de absolute noodzakelijkheid.
Eene bemiddeling, die aanvaard is, rechtvaardigt interventie.
Geen staat mag volgens vvoolsey i) opstandelingen
ondersteunen. Wordt hulp door de wettige regeering in-
geroepen, dan is nergens verboden die te verleenen. Dit
is dan geene interventie, daar ze slechts dient om de be-
staande orde van zaken, die het internationaal recht onder
zijne bescherming neemt, te handhaven; tegenover een
pretendent kunnen zoowel despotisme als vrijheid worden
gesteund.
Op den regel van non-interventie zijn overigens uitzon-
deringen:
i". uit zelfbehoud;
2". ingeval van bizondere tyrannie eener regeering.
Naar die gronden moeten ook dc verdragen, waarop
interventie steunt, worden beoordeeld; garantic-tractaten
zijn onwettig.
Dat zelfbehoud kan eerst bij overtuigend bewijs van
onwettige voornemens rechtsgrond tot inmenging vormen.
Hij het tweede geval is gevaar voor dwaling minder
groot, omdat interventie daar geheel belangeloos is.
Interventie tot handhaving van het politiek evenwicht is
krachtens het stelsel zelf tc verwerpen; toch is het zeker,
dat al waren dc interventies in het begin dezer eeuw niet
tc rechtvaardigen, die omwentelingen veel kwaad cn stoor-
nis hebben veroorzaakt.
i) Introduction to the Study of Intcrnation.-il I-aw § 41
-ocr page 77-6i
Interventie op gronden van humaniteit en godsdienst
kan slechts in uiterste omstandigheden worden gerecht-
vaardigd.
Dudlev Field in zijn Draft Outlines of an International
Code acht interventie (§961) niet geoorloofd tusschen oor-
logvoerende partijen; in het algemeen heeft geen staat het
recht om gezag uit te oefenen in een anderen staat.
Kent i) verbiedt een staat aan een ander een regeerings-
vorm, godsdienst of politiek voor te schrijven.
Hij onderscheidt „inter\\\'ention" en „interposition"; dit
laatste is het geval bij inter\\\'entie in een binnen- of buiten-
landschen oorlog.
Non-interventie in binnenlandsche aangelegenheden is
een regel, die geene uitzondering toelaat, zoolang een
staat zich in zijne handelingen tot de grenzen van zijn
gebied bepaalt.
Al heeft inter\\\'entic uit een moreel oogpunt een schijn-
baar goed gevolg, zij moedigt toch aan tot gewelddadige
tnaatregelen, die alleen tc rechtvaardigen zijn in gevallen
van uitersten nood; ze vernietigt nationaal zelfvertrouwen.
Tusschenkomst ten behoeve van opstandelingen is niet
tc rechtvaardigen.
Aan den anderen kant is het ccnc schennis van elk
rechtsbeginsel -om onderdanen tot op.stand aan tc zetten
of ontevredenheid op tc wekken.
Uit bovenstaande opmerkingen eenc bepaalde conclusie
tc trekken valt mociclijk; toch kan men zeggen, dat dc
nieuwere .schrijvers ccn veel enger begrip over de recht-
1) Coinnicntarics on Intcrn.itional I-aw.
-ocr page 78-62
vaardigheid van interventie kennen, dan de Engelsche; zij
kennen in het algemeen slechts uit een oogpunt van zelf-
behoud toe een recht van interventie. Woolsey acht daar-
enboven eene tyrannie een voldoend motief. Overigens willen
zij daarvan niet weten; dit groote verschil met de opvat-
tingen in Engeland vindt wellicht zijne verklaring in hunne
afkeer, in de politiek gestaafd door de Monroe-leer, voor
eene inmenging van Europeesche mogendheden.
Volgens G. F. von Martens \') is iedere staat vrij
in het regelen en veranderen zijner constitutie; toch zijn
er gevallen, dat andere tusschcnbeide kunnen komen n.1.
wanneer er .strijd ontstaat met hunne verkregen rechten of
onvereenigbaarhcid met hunne eigen veiligheid. Dc onaf-
hankelijkheid der .staten vindt immers hare grenzen in dat-
zelfde recht der andere staten.
De praktijk maakt deze verhouding echter dikwijls tot regel.
Men erkent het recht van interventie:
1°, Wanneer veranderingen plaats grijpen onder de wer-
king van beginselen, gevaarlijk voor de rust en de veilig-
heid van andere staten.
2°. . Als een staat de hulp van andere inroept.
3». Krachtens garantie-tractatcn ol pactcs dc familie.
Ingeval van een burgeroorlog moet de .staat, die ccn
recht van tusschenkomst kan laten gelden de verdrukte
partij helpen; hij moet dan de meerdere of mindere rccht-
i) t. a. p. § 74 vgg.
-ocr page 79-63
matigheid van haar aanspraken in aanmerking nemen i).
Ook Günther -\') begint met den algemeenen regel van
non-interventie te stellen. Zelfs werden in vroegeren tijd
verdragen gesloten om dat beginsel te erkennen.
Wanneer echter verdragen daartoe het recht geven, dan
kan een staat tusschenbeide komen, als een vorst zijne
onderdanen op eenige wijze onderdrukt. Die verdragen
moeten dan zoo strikt mogelijk geïnterpreteerd worden.
Evenzeer wordt de inmenging rechtmatig, als eene regee-
ring ze bij binnenlandsche onlusten verzoekt, mits dit met
inwilliging van beide partijen geschiedt.
Wanneer de handelingen van een .staat voor andere
geen onmiddellijk nadeel hebben, doch alleen een lucrum
cessans veroorzaken, dan zijn .slechts vriendschappelijke
bemoeiingen geoorloofd.
Er zijn gevallen zegt SciIMALZ 3), die aan andere staten
werkelijk een recht geven om in de aangelegenheden hunner
buren in tc grijpen. Hij binnenlandsche onlusten moet men
1) In zijne aanlcekcninRen op von Marlens ontkcnl Pinheiro-I\'erreira
dc rechtskracht van Rarantie-verdraRen, d.iar zij een bewijs van de
zwakheid der reRccrinR zijn.
Klke staat Is RcrechtiRtl zich tc mengen In een strijd tusschen twee
volken, die onder <5<5n gezag hebben gestaan en zich van elkander
willen afvrheidcn.
Ondersteuning der regeering tegen eene partij, die verandering in dc
constitutie wil hebben, is ilaarcntegen onwettig.
Kene interventie op grond van zelfbehoud is bij politieke of sociale
revolutie in een naburigen stajit eveneens onRCt)orlooftl.
Hrcidt dc omwenteling zich uil, dan is dit een bewijs, dat ook in
den anderen staal hel volk verandering wenscht.
2) Kurop.iischcs Völkerrecht.
3) Europ.iisches Völkerrecht.
-ocr page 80-64
echter wel bedenken, dat de feitelijke toestand altijd recht-
matig is te achten en zijne omverwerping eerst dan, wan-
neer dit bewezen is. Toch kan hulp aan een verdrukt
volk verleend geene krenking zijn van de souvereiniteits-
rechten van den staat.
Een garantie-tractaat kan eenst dan een recht tot inter-
ventie geven, wanneer éen der organen van het staatsgezag
ze inroept.
- Een recht tot inmenging bestaat volgens SCHMELZIXG i):
I*. Als andere vor.sten en constituties door wijziging in
de constitutie worden bedreigd en de veiligheid en onaf-
hankelijkheid van andere staten in gevaar komt.
2®. Als ze door een verdrukt volk tegen den vorst
wordt gevraagd.
3°, Op verzoek krachtens garantie-tractaat.
4». Krachtans tractaat, waaronder hij eene Bondsakte
verstaat.
Dit laatste is echter eene kwestie van inwendig staatsrecht.
Wanneer zoowel vorst als volk het eens zijn over wijzi-
gingen in de constitutie, dan kan zelfs geen garantie-trac-
taat tot tusschcnkomst wettigen.
De intervenient moet beoordeclcn welke partij het recht
aan hare zijde heeft en deze ondersteunen.
OlTENMElM -") wijst er op, dat dc theorie op den voor-
grond stelt eene abstracte zelfstandigheid der .staten, doch
deze .schijnt in praxi onmogelijk wegens den nauwen band
tusschen internationaal recht cn inwendig staatsrecht.
1) Völkcrrccht.
2) System des Völkerrechts.
-ocr page 81-65
Het interventie-beginsel, dat de onafhankelijkheid der
kleine staten opheft en het recht van autonomie be-
perkt, is niet in overeenstemming met de humaniteit,
daar het juist gericht is tegen de vrije verspreiding van
gedachten.
Met uitzondering van dringende noodzakelijkheid, die
nog al veel kan voorkomen, moet men dus interventie ver-
werpelijk achten. Ook kan geen verzoek haar wettigen.
Wel daarentegen kunnen bepaalde verdragen dit doen,
hoofdzakelijk garantie-verdragen, hoewel die zeer gevaarlijk
zijn voor de onafhankelijkheid van den staat; in ieder
geval spruiten daaruit geene verdere rechten voort, dan
voor zoover zij het onderwerp der garantie betreffen.
Een diplomatiek verkeer met partijen of pretendenten
lijkt veel op intcr\\\'cntie.
Alleen in binnenlandsche aangelegenheden kan men van
interventie spreken.
Saalfeld \') acht interventie gewettigd:
I». Uit zelfbehoud.
2°. Op verzoek, krachtens garantie-tractaat.
3°. Op verzoek van eenc der partijen. Aan den aange-
zochtcn staat blijft dc be.slissing overgelaten, of die partij
het orgaan van het volk is, daar meestal dc zwakkere
minderheid .steun van buiten zal inroepen.
Kluher -) kent geen rccht tot inmenging toe, dan krach-
tens verkregen recht of krachtens noodrecht; .slechts om
<lic motieven mag ccn staat tu.sschcnbcidc komen, wanneer
1) H.nnclbuch iIcs positiven Volken-echts.
2) Kurop. Völkerrecht S 51.
-ocr page 82-66
eene der strijdende partijen in den staat zijne hulp
inroept.
Daartoe moet een garantie-tractaat ook worden gerekend.
Von Gagern noemt in zijne Critik des Völkerrechts
verschillende gevallen op, die tot tusschenkomst kunnen
nopen n.1. zelfbehoud, bepaalde verdragen, humaniteit;
overigens kan men als bewezen aannemen, dat geene alge-
meene regelen zich kunnen laten stellen: de uitzonderingen
zijn zóó talrijk, dat zij den regel geheel absorbeeren.
Bluntschli wijdt in zijn Rechtsbuch eenige paragrafen
aan interventie i). In den regel is zij ongeoorloofd. Een
staat is of te zwak om zich eraan te onttrekken en is dan
feitelijk zijne zelfstandigheid kwijt, of wel hij onttrekt er
zich terstond na de interventie aan.
Zij is gewettigd, wanneer een staat ze inroept of, is ze
aangeboden, haar aanneemt. Dan is de zelfstandigheid niet
aangetast. Dat verzoek kan alleen uitgaan van de regce-
ring, zoolang die nog de wettige vertegenwoordiging van
den staat is: eene oproerige partij is daartoe geenszins
gerechtigd: beide partijen gezamenlijk natuurlijk wel.
§ 478: „Werden infolge der Verfassung.skampfc das nll-
„gemein als nothwendig anerkannte Menschenrecht oder
„das Völkerrecht verletzt, dann wird auch eine Intervcn-
„tion zum Schutze de.ssclben aus den.selben Gründen gc-
„rcchtfcrtigt, wie das Einschreiten der civilisirten Staten
„überhaupt bei gemeingeluhriichcn Rechtsverletzungen."
In dat geval kan ook ccnc onderdrukte partij zc inroepen
cn dan in naam van het internationaal recht.
I) t. a. p. §§ 474-479-
-ocr page 83-67
Uit dezen hoofde moet de interventie collectief zijn (§471).
Contra-interventie is altijd geoorloofd.
Wegens veranderingen in de constitutie kan een andere
staat slechts in zooverre tusschenbeide komen, als hij het
recht bezit zijn eigen recht te handhaven, m. a. w. b. v.
niet in kwesties van erfopvolging.
Berner behandelt interventie in Bluntschli\'s Staats-
Wörterbuch.
Een kenmerk is de daarbij hetzij direct, hetzij indirect
uitgeoefende dwang.
Wanneer er rechten gekrenkt zijn, dan is dit slechts
eene aangelegenheid van den intervenient: voor interventie
is noodig dat er een conflict van belangen bestaat.
De geschiedenis, geeft geen vaste regelen: wel is alge-
meen een recht op zelfbehoud erkend.
VVanneer in een burgeroorlog beide partijen de tu.sschen-
kom.st van derden verzoeken, dan is deze geoorloofd: dit
is trouwens .slechts in .schijn interventie; als eene der par-
tijen zc verzoekt, dan is dit niet voldoende om inmenging
tc wettigen.
Zelfs al is het daarbij betrokken belang aanzienlijk, dan
»og kan men niet altijd afwijken van den regel, dat iedere
staat zich zelf zijn eigen regeeringsvorm moet kunnen
geven; vcrwaarloo.st een staat echter de grondregels van
het internationaal recht, dan hebben alle andere oen recht
van interventie.
Uitzonderingen op het beginsel van non-intcrventic zijn
overigens toegelaten bij noodweer van den intervenient cn
ten behoeve van dc belangen der mcnschheid. Bij dit
laat.stc moet men wei in aanmerking nemen, dat enkele
68
alleenstaande gewelddaden geen voldoenden grond opleveren.
Eerst moeten altijd vriendschappelijke stappen genomen
worden, doch in laatste instantie is het hoogste recht dat
van den mensch.
Tot zelfbehoud behoort het handhaven van het politiek
evenwicht.
Heffter 1) ontkent in het algemeen een recht om zich
te mengen in de aangelegenheden van een anderen staat.
Het beginsel van non-interventie is regel.
Wat de vorm betreft, onderscheidt hij: eigenlijke inter-
ventie, coöperatie (n.1. samenwerking met eene partij in
den staat), het nemen van preventieve maatregelen tegen
dreigend gevaar en vriendschappelijke intercessie.
Eigenlijke interventie is geoorloofd:
1°. Als daartoe het recht is verleend of bij verdrag
voorbehouden b.v. krachtens garantie.
2". Als door verandering in de constitutie of door regee-
ringsmaatregelcn het wettig verkregen rccht van een anderen
staat is ge.schondcn, b.v. wat betreft troonsopvolging.
3°. Als een doellooze krijg wordt gevoerd, om met
toestemming van beide partijen daaraan ccn einde te maken.
4". Als contra-interventie.
Andere gevallen zijn er niet: het doel i.s eenvoudig om
bestaande rechten tc doen eerbiedigen: bestaat er .slechts
een gevaar voor krenking, dan zijn preventieve maatregelen
voldoende.
Overigens kan zelfs dc hevigste onrechtvaardiglicid niet
tot ingrijpen wettigen: geen staat i.s rechter over ccn ander.
i) D.is Eiirop.lischc Völkerrecht der (IcKcnw.irt 44—46.
-ocr page 85-69
Wel dwingen moreele plichten tot vriendschappelijke inter-
cessie en, zoo daaraan geen gevolg wordt gegeven, tot
afbreking van alle betrekkingen.
Coöperatie is dan geoorloofd, wanneer eene partij, die
zich op een rechtens juist standpunt plaatst, of die op
onwettige wijze wordt verdrukt, eenen anderen staat te
hulp roept. Dit is al een recht van elk individu: het mag
echter niet al te lichtvaardig geschieden. Zij kan nooit
worden opgedrongen en niet verder gaan, dan de partij,
die ze heeft uitgelokt, wenscht.
Interventie ten behoeve van geloofsgenooten moet men niet
afzonderlijk beschouwen, doch aan dezelfde criteria toetsen.
Geffcken heeft in I loltzendorfTs Handbuch des Völker-
rechts een uitnemend artikel geschreven over interventie
(^V 38 vgg.), dat later ook afzonderlijk is uitgegeven.
Zijne definitie luidt: „Intervention ist das gebieterische
„Eingreifen eines Staates entweder in die Beziehungen
„zweier anderer Staaten ohne die Zustimmung beider oder
„Eines derselben, oder und namentlich in die inneren An-
„gelegenheiten eines Staates."
Bemiddeling is geene interventie, gewapende daarentegen
wel. Zij is kenmerkend door haar gebiedend karakter,
lilk ingrijpen binnen denzcllden staat is geen interventie:
dit kan c.xecutic worden. \')
Slechts bij strijd van belangen komt interventie te pas:
het is juist dc moeilijkheid om tc bepalen, welke belangen
interventie rechtvaardigen.
0 Men dcnkc b. v. aan de cxcculic door den Duitschcn Hond op
I^cncmarkcn locgcpASl in 1863—64.
70
Zij behoeft niet altijd met vijandelijke bedoeling te ge-
schieden: zij dient dikwijls om onrecht of nadeel te voor-
komen. Daar haar doel is om algemeene of bizondere
belangen te beschermen, kan zij slechts zoover gaan als
het gevaar daarvoor werkelijk bestaat.
Collectieve interventie biedt de meeste waarborgen, dat
de intervenient zijne bevoegdheden niet te buiten ga.
De rechtvaardiging van interventie in buitenlandsche aan-
gelegenheden laat zich niet in algemeene regels geven: de
omstandigheden slechts kunnen ze aanwijzen. Men moet
natuurlijk onderscheid maken, of zij verzocht is of niet; dit
is echter niet beslissend: het staat geheel ter beoordeeling
van den intervenient.
Anders staat de kwestie bij binnenlandsche aangelegen-
heden. Slechts wanneer in een bizonder geval een nog
hooger recht dan de autonomie wordt gekrenkt, is inbreuk
daarop geoorloofd: zoo b.v. wanneer de veiligheid van den
staat wordt bedreigd of het internationaal recht wordt
geschonden.
Bij de krenking van zeer nauwkeurig bepaalde belangen
bestaat dus een recht van interventic. Veel willekeur
heerscht hierbij echter.
Elke gewettigde interventie is beperkt in duur; geen
staat mag zich opwerpen als bewaker van eens anders
rechten en belangen. Garantie is dus af te keuren: betreft
zij de erkenning eener bepaalde succc.ssic of dynastie, dan
verandert de zaak, daar die erkenning vereischt -is. Toch
is een dergelijk verdrag verouderd.
Evenmin is eene inmenging geoorloofd op grond, dat het
voortbestaan van eenen bepaalden regccring.svorm in een slaat
71
of zekere daar heerschende beginselen een gevaar voor
andere opleveren. Dit zou in strijd zijn met de rechts-
gelijkheid der staten. Eerst eene aggressieve propaganda
geeft recht tot tusschenkomst.
Even ongeoorloofd is interventie tot bescherming van in
een anderen staat om godsdienstige motieven vervolgde
onderdanen. Nationaliteitsgemeenschap levert ook geen vol-
doenden grond op.
Dc wensch om bloedvergieten, anarchie of burgeroorlog
te doen eindigen levert geene voldoende rechtvaardiging
op, tenzij beide partijen dit verzoeken.
Interventie is geoorloofd:
1°. uit zelfbehoud en tot handhaving van het politiek
evenwicht.
2». wegens grove schennis van het internationaal recht.
Men moet ook letten op het verschil tusschen beschaafde
en onbeschaafde staten: bij de laatste is interventie dikwijls
verci.scht, doch dit rechtvaardigt geenszins alle maatregelen
van geweld.
Onder beschaafde staten kan daartoe aanleiding geven
ccnc barbaarschc wijze van oorlogvoeren of grove schennis
van dc rechten der neutralen.
I loi.T/.KNDORI\'F \') bc.schouwt clkc interventie als onwettig:
wel is het waar, dat de plotsclijkc omvcrwer[)ing eener
bepaalde maat.schappclijkc onlc storende invloeden naar
buiten kan uitoefenen, doch clkc slaat moet zich op zijn
eigen gebied tegen zulke werkingen vrijwaren. iLsscntiecl
voor het begrip van interventie is ccn gewelddadig ingrijpen
i) Encyclop.l(lic der Rcchiswisscnscliaft.
-ocr page 88-72
in de binnenlandsche aangelegenheden. Geen staat heeft
het recht oorlogvoerende staten met geweld tot vrede te
noodzaken.
Zelfbehoud kan natuurlijk altijd een reden tot inmen-
ging zijn.
Vriendschappelijke intercessie en coöperatie zijn eigenlijk
geene interventie.
Garantieverdragen zijn bedenkelijk.
Von BulmerINCQ I), die slechts enkele regels aan inter-
ventie wijdt, ontzegt aan een staat het recht zich te mengen
in de aangelegenheden van een ander, tenzij daartoe aan-
gezocht of krachtens verkregen recht. Hiertoe behooren
ook de garantietractaten.
Ter gelegenheid van het vijftigjarig doctors jubileum van
Bluntschli heeft Prof. STRAUCH ook eene bijdrage tot eenc
feestgave geleverd in den vorm eener monographie over
interventic -). Hij maakt juist scheiding tusschen het be-
staande mternationaal recht en hetgeen dc schrijvers zich
als idcaalrecht voorstellen.
Zijne definitie is reeds eigenaardig: „Intervention ist die
„Mitentscheidung von Recht-sstrcitigkciten internationaler
„Bedeutung durch ursprünglich nicht an demselben bc-
„thciligt gewesene souveräne Staaten."
Mij gaat dus uit van de onderstelling, dat ccn rcchts-
gc.schil moet bestaan, dat van internationaal belang is. Hij
brengt daarom interventie tot die in het internationaal rccht
erkende middelen, die strekken tot beslissing van gc.schillcn.
1) Völkcrrccht in i* cd. v, Marqiiardscn \'s Handbuch des OcfTcnlI.
Rechts § 93.
2) Strauch. Zur intcrvcnüons-lchrc Heidelberg 1879.
-ocr page 89-73
Hij verdeelt die middelen in 2 hoofdsoorten: die, welke
uitsluitend de geschilvoerende staten aangaan, en die waarbij
deze worden betrokken (interventie). Deze laatste verdeelt
hij, evenals de eerste in vreedzame en gewelddadige. Tot
de eerste behooren: goede diensten, bemiddeling, arbitrage:
de laatste bestaat in oorlog, meestal eigenlijke interventie
genoemd.
Onder rechtsgeschillen kan hij, dunkt mij, bezwaarlijk
uitsluiten geschillen over rechten verstaan, daar dit evenmin
het geval is bij de bemiddeling of goede diensten; hij zal
dus waarschijnlijk alleen bedoelen rechtens erkende middelen
tot beslechting van internationale botsingen en conflicten.
„Hij onderscheidt bij interventie een „Normalfall" en
ccn „Ausnahmsfall."
Dc eerste is dc tusschcnkomst in buitenlandsche aan-
gelegenheden, die met of zonder verzoek kan plaats hebben.
Er bestaat in dit geval ccn recht van interventie, gegrond
op het wezen der internationale gemeenschap, zoodra aan-
wczig is een „international Gemeingefahr". Hiertoe rekent
hij zoowel bedreiging van het zelfbehoud van den intervenient
als dat van de andere leden der gemeenschap; ook verstoring
van het politiek evenwicht behoort daarbij.
Wat een recht van interventie in de binnenlandsche aan-
gelegenheden betreff, dit kan ook met of zonder verzoek
bestaan. In het algemeen kan aan geen .staat een dergelijk
rccht worden toegekend — behoudens bij verzoek der wettige
regeering — behalve wanneer ccn burgeroorlog gevaar voor
de internationale gemeenschap oplevert. Ingeval van verzoek
van ccnc der partijen komt ook te pas dc vraag over de
erkenning der opstandelingen als nieuwe .staat. Wordt in dit
74
«
geval interventie verzocht, dan moet men onderzoeken of
degeen, die de inmenging verzoekt, werkelijk in zijne rechten
is gekrenkt.
Eindelijk bestaat een recht van interventie krachtens
verdrag i), doch alleen zoover dit het toelaat.
Iedere staat heeft een recht tot contra-interventie, zoodra
de tusschenkomst de haar gestelde grenzen overschrijdt d. i.
zoodra de rechtsschennis of het gevaar voor de internatio-
nale gemeenschap heeft opgehouden.
Collectieve interventie is de beste waarborg tegen misbruik.
Eene plicht tot inmenging bestaat alleen dan, wanneer zij
bij verdrag is vastgesteld. Dit geschiedt bij garantie-trac-
taten, die hij in accessoire en zelfstandige verdeelt.
De eerste waarborgen slechts eene op bepaalde staten
betrekking hebbende verhouding, terwijl de laatste voor
alle leden der gemeenschap gelden. Als voorbeeld van
deze noemt hij de gewapende neutraliteit van 1780 en
de op het congres te Aken in 1818 tot stand gekomen
Pentarchie. Ook de neutralisatie verdragen behooren daar-
toe. Ook hier weder ligt de grondslag der verplichting in
het gevaar voor de internationale gemeenschap.
Strauch zou als ideaal beschouwen eene door garantie-
verdragen erkende plicht tot collectieve interventie, waar-
door een waarborg wordt verleend voor eene ongestoorde
internationale rechtsorde.
Waar in Duitschland zoovelen hunne meening omtrent
interventie hebben ten beste gegeven, is het duidelijk, dat
i) Hij bedoelt hiermede verdragen, die aan den intervenient droits
réversionnaires toekennen.
75
ook vele uiteenloopende beslissingen worden gevonden. Toch
zijn ook hier algemeene kenmerken te vinden. De Duitsche
schrijvers n.1. geven de ruimste bevoegdheid tot interventie
van de tot nu toe behandelde landen. Niet alleen kennen
zij een recht tot inmenging toe krachtens het recht van
zelfbehoud of krachtens garantie-tractaat, ook sommigen
noemen als rechtsgrond het verzoek tot een staat gericht
(volgens Bluntschli alleen, zoo het afkomstig is van de
wettige regeering), terwijl weder bijna allen schennis van
dc wetten der humaniteit of van dc regelen van het inter-
nationaal recht door interventic willen doen straffen. Daarbij
stellen zij weder eene collectieve interventie op den voor-
grond, die zij trouwens over het algemeen als den besten
waarborg tegen eventueel misbruik beschouwen.
Calvo I) noemt interventie „l\'entremise d\'un état dans
„les afïaires soit intérieures soit extérieures d\'autres états
„et par suite, l\'action exercée pour faire prévaloir la vo-
,-(lonté étrangère sur la volonté nationale".
Zij kan zijn „ofTicicusc", ofîicielle", „pacifique" of „armée":
de vorm doet er niet toc.
Iedere .staat heeft het recht zijn bestaan cn welvaart te
bevorderen, doch is daarbij beperkt door hetzelfde recht
cn de achting aan andere verschuldigd.
1\'usschenkomst op verzoek of krachtens garantie-tractaat
\'s eene obligatoire plicht.
\') t. a. p. I p. 226 vgg.
-ocr page 92-76
De wettigheid der interventie hangt geheel af van de
beoordeeling van haar ontstaan en hare beteekenis. Het
beginsel van non-interventie geldt in ieder geval als regel.
„Intervention ist eine seitens der unmittelbar betheiligten
„und im Streit begriffenen Parteien nicht erbetene Ein-
„mischung in ihre Angelegenheiten und Verhältnisse."
Aldus Fr. von Martens i).
Wanneer beide partijen gezamenlijk de hulp van derden
inroepen, dan is er bemiddeling, geene interventie.
Hoewel inmenging bij uitzondering geoorloofd is, bestaat
er toch geen recht tot interventie.
Tusschen beschaafde volken is zij geheel ongeoorloofd,
behalve in het belang der internationale gemeenschap, doch
dan liefst in den vorm van collectieve interventie.
Zij is bij uitzondering gewettigd:
1°. Krachtens garantie-tractaat.
20, In geval van schennis van bepaalde rechten.
3". Als contra-interventie.
Wanneer het onbeschaafde volken betreft, is zij, behalve
in die drie gevallen, geoorloofd, zoodra de Christelijke
bevolking in die landen vervolgd wordt.
In buitenlandsche aangelegenheden had zij vroeger plaats
tot handhaving van het politiek evenwicht: thans wordt
hare wettigheid slechts aangenomen, zoo een staat eene
wereldheerschappij wil vestigen, alsook bij schennis van
beginsel-tractaten.
Pasquale Fiore -\') gebruikt, in tegenstelling met de
\') t- a- P- 76 cn 77.
2) t. a. p. I p. 421.
77
meeste Italiaansche schrijvers, de term interventie ook bij
tusschcnkomst in buitenlandsche aangelegenheden.
Ze onderstelt altijd gewapende tusschcnkomst: anders
is ze bemiddeling.
Op den algemeenen regel van non-interventie kan men
toch wel eenige uitzonderingen aannemen, daar men anders
de staten als volkomen geïsoleerde lichamen moet be-
schouwen. Men moet zoeken te vereenigen eene strikte
handhaving der onafhankelijkheid met de voorwaarden,
noodig voor hun gemeenschapsleven.
Hij stelt nu twee regels:
1°. Elke staat heeft de absolute plicht zich niet te
mengen in alles, wat dc constitutie of de uitoefening van
gezagsrechten van een anderen staat betreft. Onder gezags-
rechten verstaat hij dan alle uitoefening van macht door
den vorst, voorzoover hem die uitoefening rechtens toe-
komt. Anders zou alle willekeur daartoe ook behooren.
2«. De plicht van non-interventie moet beperkt worden
tot handelingen, voorzoover zij in overeenstemming zijn
met het algemeen en internationaal natuurrecht.
Deze uitzondering laat volgens hem minder ruimte over
tot willekeur, dan die, gegrond op zelfbehoud.
Ge.schondcn recht geeft een casus belli; gekicnkte be-
langen of middellijk gevaar geven in het algpmecn geen
rccht tot tusschcnkomst.
Zelfs toestemming van dc wettige regeering kan haar
niet voldoende rechtvaardigen: zoo beide partijen ze ver-
zoeken, dan neemt ze het karakter van bemiddeling ann,
waarbij echter het uitoefenen van dwang is verboden.
Ook is inmenging krachtens garantie-tractaat ongeoor-
-ocr page 94-78
loofd: de souverein is niet bevoegd de rechten van autono-
mie van een volk bij tractaat te vervreemden.
De regels van het internationaal recht kunnen echter
slechts gehandhaafd worden door eene collectieve garantie
van alle staten: aldus wordt grondslag voor interventie eene
,juridieke voogdij", door alle staten uitgeoefend, opgrond van:
a. schennis van algemeen erkende regelen.
b. zoo bij tractaat een staat eene verplichting op zich
genomen heeft: alle partijen zijn dan garant voor de vol-
doening.
Die collectieve garantie is de beste sanctie voor het
internationaal recht, al is het moeilijk te bepalen b.v. of er
schennis der natuurwet is: toch heerscht hieromtrent bij
velen eene communis opinio.
Bij het streven naar eene wereldheerschappij of bij het
propageeren van politieke beginselen, zal interventie ge-
wettigd kunnen zijn; is eenmaal de bovenbedoelde rechts-
schennis erkend, dan is collectieve interventie plicht.
Volgens Carnazza-Amari i) is interventie alleen tusschen-
komst in binnenlandsche aangelegenheden: in buitenland.sche
is zij alliantie of oorlog. Wordt zij vriendschappelijk ver-
richt, dan is zij geene interventie.
Zij vindt haren oorsprong in de neiging der sterkeren
om de zwakken te beheerschen. Hij bestrijdt de naam:
beginsel van non-interventie: zoodra men, zij het ook al.s
uitzondering, interventie geoorloofd acht, behoort zij tot
het internationaal recht.
i) Lc principe dc non-intervention, Revue dc Droit International et
de LéRisl.-Comparde, 1873.
79
De staten zijn volkomen autonome lichamen: ieder is in
zijn eigen sfeer oppermachtig en is zijn eigen meester; elke
inmenging dus in binnenlandsche aangelegenheden is onrecht.
Aldus bestaat dit recht niet bij politieke revoluties in
naburige landen. Preventieve maatregelen buiten eigen ge-
bied zijn volkomen onwettig. Evenzeer bij burgeroorlog
blijft zij onwettig, welke goede bedoelingen men ook moge
hebben: een buurman komt immers evenmin in huiselijke
twisten zich mengen. Is men voor slechte invloeden be-
vreesd, men neme maatregelen op eigen gebied.
Desgelijks oordeelt hij bij verzoek van éene der partijen
bij tractaat, bij schennis van de wetten der humaniteit, of
om bij wilde volken beschaving te brengen.
Evenzeer is dit het geval bij godsdienstoorlog: geen staat
heeft het recht van een ander te verlangen, dat deze diens
godsdienst zal belijden.
Een garantie-tractaat belet de gestadige ontwikkeling van
een land.
Ook in conationale staten mag men niet tegen den zin
van het volk tusschenbeide komen, al is het beginsel der
nationaliteit grondslag van het internationaal recht: de
nationale eenheid moet vrijwillig tot stand komen.
Wel wordt interventie tegengegaan zoo nationaliteiten
zich tot staten vereenigen.
Optreden wegens zelfbehoud is geene interventie, ook
">ct het helpen van een volk, dat zich vrij wil maken
(cf. Belgic en Lombardye).
Contra-interventie is evenmin interventie.
In al deze gevallen moet de tus.schenkomst echter nuttig
en gewenscht zijn.
80
Deze laatste rubriek bevat, zooals wij gezien hebben,
zeer verschillende meeningen. Terwijl F. v. Martens meer
de meeningen der Duitsche schrijvers huldigt, wil Pasquale
Fiore slechts van een recht tot interventie weten, wanneer
zij strekt tot handhaving van de regelen van het interna-
tionaal recht en in dat geval collectief wordt uitgeoefend.
Carnazza Amari nadert wederom tot de Fransche denk-
beelden door haar onvoorwaardelijk af te keuren, doch een
inmenging op grond van zelfbehoud of ter ondersteuning
van een volk, dat zich vrij wil maken, niet als interventie
te beschouwen. Calvo is daarbij veel ruimer in zijne op-
vattingen.
i) Hoewel onder deze rubriek ook De Groot zou behooren, is geene
afzonderlijke bespreking aan hem gewijd, daar hij slechts met een
enkel woord dit onderwerp bespreekt. Volledigheidshalve zij opgemerkt
echter, dat hij, in overeenstemming met de grondslagen cn beginselen,
waarvan hij uitgaat, ter wille der humaniteit een ingrijpen cn straffen
gewettigd acht. Hij bespreekt de kwestie bij de vraag wanneer een
oorlog rechtvaardig is te noemen.
BEGRIP EN BEOORDEELING VAN INTERVENTIE.
De mythologie verhaalt ons van het hol van den mino-
taurus, dat door zoovele kronkelpaden en zoo talrijke slinge-
ringen doorkruist was, dat men nooit meer den weg kon
terugvinden, die eenmaal was afgelegd. Ditzelfde zou men
kunnen zeggen van hem, die een onderzoek instelt naar de
theorie en de praktijk i) der interventie. Wij hebben in
de vorige bladzijden gezien hoe uiteenloopend de beschou-
wingen der schrijvers zijn: eigenlijk kan men daarbij geen
algemeen leidend beginsel ontdekken, met uitzondering noch-
tans van dit céne: interventie als zijnde eene aantasting
van de zelfstandigheid der souvereine staten kan slechts
krachtens bizondere en nauwkeurig bepaalde gronden wor-
den toegelaten, m. a. w. als regel geldt het beginsel van
non-interventie.
In dicnzclfden geest hebben soms staatslieden cn regce-
ringcn verklaringen gegeven.
Reeds Frederik de Groote verklaarde, toen zijne tusschcn-
komst in dc Nederlanden door de Oranjes werd ingeroepen,
«dat hij niet van plan was zich in de binnenlandsche aan-
I) Üic praktijk vcriooiu zich zoo herhaaldelijk in den loop der ge-
schiedenis, d.it dc in den loop dezer vcrhandcling aangcduidc gcv.illcn
van intervenue slechts willekeurig zijn gekozen om als voorbedden
van hcerschcndc incciiingen lo dienen
82
„gelegenheden van dien staat te mengen en daardoor in te
„grijpen in de uitoefening van diens souvereiniteitsrechten".
Op gelijke wijze verklaarde Chateaubriand in 1823 in de
Fransche Kamer: „Je maintiens qu\'aucun gouvernement n\'a
„Ie droit d\'intervenir dans les affaires d\'un autre gouver-
„nement; en vérité, si ce principe n\'était pas admis et
„surtout par tous les peuples qui jouissent d\'une constitu-
„tion libre, aucune nation ne serait en sécurité."
Een paar jaren te voren had Lord Castlereagh in zijne de-
peche aan de Engelsche gezanten in het buitenland verklaard :
„The British government regarded its (i. e. of intervention)
„exercise as an exception to general principles of the
„greatest value and importance, and as one that only property
„grows out of the special circumstance of the case."
Eveneens zijn opvolger Canning: „II. M. disclaims the
„wish and abjures the intention of interfering in the internal
„concerns of any foreign state."
Insgelijks in 1830 Casimir Perier: „Les gouvernements
„ne pouraient .souffrir qu\'en vertu d\'un principe inapplicable
„on restreignit ainsi la .sphère de leur action."
Eindelijk verklaarden de mogendheden in een geheim
protocol van 3 December 1852, naar aanleiding van den
staatsgreep van Napoleon: „que ie changement survenu
„dans la forme du gouvernement en France concerne son
„régime intérieur; que fidèles au principe de ne point
„s\'ingérer dans les affaires dome.stiques de ce pays, les
„autres puissances ne .se croient pas appelées à se prononcer
„sur ce changement."
Deze voorbeelden zou men gemakkelijk kunnen ver-
meerderen: ook in Nederiand is dit beginsel meermalen
83
uitgesproken i), in Amerika vinden wij tal van uitspraken
daaromtrent -): het blijkt dus, dat hieromtrent allen het
eens zijn, maar overigens zou men tot de conclusie moeten
komen van von Gagern: „es ist ungefähr erwiesen, dasz
„sich allgemeine grundsätze über Intervention nicht aufstellen
„und befolgen lassen."
Immers er bestaan tusschen Piédelièvre, die het beginsel
van non-interventie het meest consequent doorvoert, en
Chateaubriand die gezegd heeft : „L\'intervention ou la non-
„intervention est une puérilité absolutiste ou libérale, dont
„aucune tête puissante ne s\'embarassera ; on intervient ou
„l\'on n\'intervient pas selon les exigences de son pays"
tallooze schakeeringen, naarmate de uitzonderingen op het
beginsel van non-interventie ruimer of enger zijn genomen.
Wel echter is het waar, dat de praktijk eene algemeene
richting aangeeft, en al moge de toepassing tot zeer uiteen-
loopende resultaten leiden ; al moge de politiek in de i /«l«? en
iS\'ie eeuw en het begin der 19\'lc — Castlereagh en Canning
niet te na gesproken — groote verschilpunten met de latere
aanwijzen, toch moet men dit eerder toeschrijven aan een
verschillend inzicht omtrent dezelfde belangen, dan aan
verschil in beginsel.
De taak, die wij ons te stellen hebben, is om de feiten
1) O. .1. in 1862 bij (Ic bcliandclinR der bcßrootinp voor buiten-
landsche zaken in de Tweede Kamer.
2) cf. Wliarton Digest of International law. ij 45.
3) Congres de Verone I p. 314. Deze uitspraak herinnert aan het
antwoord dat Talleyrand gaf aan eenc dame, die hem naar de be-
teekenis v.in non-interventie vroeg: „Madame, non-intervention est uii
mot diplomatitiue et «ïnigmaticiuc, qui signifie à peu pres la môme
chose qu\' intervention.
84
der geschiedenis te toetsen aan de regelen van het recht
en aldus na te gaan welke beginselen kunnen geacht worden
het vraagstuk der interventie in het internationaal recht te
beheerschen.
Men zij echter hierop bedacht, dat, al moge men de
beginselen gevonden hebben, afwijkingen in bizondere ge-
vallen veelvuldig kunnen zijn: de politiek speelt hier veelal
een hoofdrol.
Vooreerst dan: wat is interventie.-\'
Interventie is de inmenging van een staat in de aan-
gelegenheden van een of meer souvereine staten met het
doel hun zijn wil op te leggen.
Dergelijke inmenging zal wel in den regel slechts van
een souvercincn staat kunnen uitgaan, daar alleen deze zich
zoude mogen bemoeien met dé aangelegenheden van andere
souvereine staten. Toch zijn gevallen denkbaar, dat ook
niet-souvereine staten intervcnieeren. Men denke b,v. aan
Transvaal, dat, hoe betwist zijn rechtstoestand ook moge
wezen, toch nimmer als souvereine staat kan worden be-
schouwd. 1) Het is nu zeer goed mogelijk, dat zijne
diplomatieke vertegenwoordigers in den vreemde zich als
organen van den staat gingen bemoeien met dc aangelegen-
heden van Europeesche .staten. Hetzelfde kan gezegd worden
van de Turkschc vazalstaten. Bulgarije immers heelt op
i) Art. 4 der Conventie v.-\\n 1884; Dc Zuid-Afrikaanschc Republiek
zal geen verdrag of verbintenis aangaan u>et eenige .Staat of N.itie.
behalve met den Oranje Vrij-Staat, nocli met eenige Inboorlingen-
stam ten oosten of ten westen van dc Republiek, voordat het zal zijn
goedgekeurd door Hare Majesteit dc Koningin.
het Balkan-schiereiland, in Rusland en in Oostenrijk diplo-
matieke agenten; i) Egypte stelt zich ook rechtstreeks in
verbinding met vreemde mogendheden 2). Zoo ook ver-
schillende staten van het Duitsche Rijk.
De interventie moet plaats hebben in de aangelegenheden
van een souvereinen staat. Heeft ze plaats in een vazal-
staat, dan betreft het toch de aangelegenheden van den
ganschen staat: de gelaedeerde zal zich ook wel vermoedelijk
tot de regeering van den hoofdstaat richten.
Er hoort niet toe eene inmenging in de aangelegenheden
van een staat, die tot hetzelfde subjectum juris behoort,
m. a. w. inmenging in de deelen van een Bondsstaat of
Statenbond door het centraal orgaan of door andere leden.
Zoo kon bij den vroegercn Duitschen Bond krachtens dc
„acte final des conferences ministcrielles tenues a Vicnnc
„pour completer ct consolider l\'organisation dc la confcde-
„ration gcrmaniquc" van 1860 (artt. 19—21) bij dreigen
van geschillen tusschen de leden de Bondsdag tusschen-
beidc komen cn trachten ze te beslechten; als die bemid-
deling niet baatte, werd dc zaak beslist door een ,.jugcmcnt
austrégal" (Au.straegal-Instanz) d. w. z. door ccn scheids-
gericht (reeds genoemd in dc oorspronkelijke Bondsakte
van 1815). Hoewel dit niet uitdrukkelijk in dc akte ver-
meld .stond, heeft men toch aangenomen, dat in gevallen,
die handhaving der constituties, behooriijkc rechtspraak of
1) Zoo is dit land ook kraclilcns iradc van den Sultan Kcmachligd
vcrtCRcnwoordigcrs tc zenden tot dc vredesconferentie.
2) Als voorbeeld hiervan moge dienen ccnc memorie den 6«\'"\' Juli
1881 aan dc Italiaansche regeering aangeboden door het ICgyptischc
Gouvernement, naar aanleiding van de verovering van Assab.
86
inwendige rust betroffen, beklag bij en herstel door den
Bondsdag kon geschieden: zoo werd o. a. de constitutie
van Saxen-Weimar door den Bondsdag gegarandeerd.
Krachtens art. 26 van diezelfde slotakte werd ook in-
grijpen in de aangelegenheden van een der staten-leden
gewettigd ingeval van openlijk verzet tegen de regeering en
evenzeer in geval van gevaar voor uitbreiding eener oproerige
beweging (art. 27). In de tegenwoordige constitutie van het
Duitsche Rijk hebben artt. 19 en 76 daarop betrekking, i)
In geen dier gevallen kan van eigenlijke interventie
sprake zijn, daar hier slechts bedoeld wordt aan het cen-
trale orgaan eene macht te geven om in overeenstemming
met zijn karakter de eenheid, de rust en de veiligheid van
het geheele lichaam te bewaren. Wic mengt zich bovendien
in de aangelegenheden der deelen ? Geene vreemden immers,
doch een lichaam, dat het geheel dus ook den betreffenden
staat vertegenwoordigt en dat binnen de grenzen der ge-
meenschap namens haar optreedt.
Het internationaalrechtelijk karakter der interventie eischt,
dat men zich streng aan deze voorwaarde houde. Men zou
geneigd kunnen zijn om b.v. eene bemoeiing van Beieren met
de Rijksaangelegenheden of eene inmenging van Engeland
ia de Transvaalsche politiek eveneens als interventie tc
beschouwen ?
Het is, dunkt mij, juister dit niet tc doen, en eene
dergerlijke handelwijze slechts tc qualificceren als over-
schrijding van macht en haar uit* hetzelfde oogpunt te
beschouwen, als wanneer b.v. de eene provincie van een
i) cf. ook de Zwitscrsche grondwet art. 16.
-ocr page 103-87
eenheidsstaat zich in de aangelegenheden eener andere
mengt, hetgeen men geen interventie zal noemen. Al moge
het karakter van een eenheidsstaat dergelijke eventualiteiten
minder goed mogelijk maken en met kracht kunnen tegen-
gaan, de bovengenoemde casusposities moeten tot diezelfde
gevallen gerekend worden.
Zoowel bij inmenging in binnenlandsche als in buiten-
landsche aangelegenheden heeft er interventie plaats. Dit
is een zeer betwist punt. Vele schrijvers hebben, zooals wij
zagen, alleen het oog op binnenlandsche aangelegenheden.
Zij beweren, dat eene interventie in buitenlandsche aan-
gelegenheden geen speciaal karakter draagt, doch tot andere
verschijnselen in het internationaal recht behoort. Een staat
n.1., die zich mengt in geschillen tusschen twee of meer
andere staten, sluit een bondgenootschap met den staat te
wiens behoeve hij tusschcnbeide komt, of wel hij verklaart
oorlog aan den staat, tegen wien hij zelfstandige aanspraken
wil volhouden, of hij verklaart beiden den oorlog, om hun
zijn eigen wil op te leggen, i)
Hierbij vergeten zij twee dingen. In de eerste plaats
beroepen zij zich ten onrechte op dc etymologie van het
woord: interventie is niet samengesteld uit intus en venire,
doch juist uit inter cn venire: dc etymologie geeft dus juist
te kennen, dat er slechts noodig is een zich mengen in eens
andermans zaken. -)
In de tweede plaats vergeten zij dc begrippen alliantie
en oorlog van interventic tc scheiden.
1) O. a. Pmdicr-Kodéré, Carnazza-Amari.
2) cf. I\'asqualc Fiorc.
-ocr page 104-88
Alliantie vereischt eene tweezijdige handeling en dus de
toestemming van de partij, die men ondersteunt, terwijl
interventie zeer licht kan geschieden, onafhankelijk van den
staat, te wiens behoeve men optreedt. Toen b.v. na den
Russisch-Turkschen oorlog van 1877 de mogendheden na
het verdrag van San Stefano tusschenbeide zijn gekomen,
is hier van geen bondgenootschap met Turkije sprake: zij
hebben volkomen zelfstandig de bepalingen van het tractaat
en wel in het voordeel van Turkije laten veranderen.
Evenzeer vertoont een oorlog een ander karakter. De
oorlogstoestand is eene in het internationaal recht erkende
abnormale verhouding tusschen twee of meer staten, die aan
bepaalde voorwaarden is verbonden en waarbij voor beide
partijen, alsook voor derden, zekere rechten en verplichtingen
worden geboren. Eene interventie vertoont dat karakter
niet: wanneer een staat gewelddadig tusschen twee andere
staten ingrijpt, is er nog geen oorlog tusschen die staten;
wel zal hoogstwaarschijnlijk deze het gevolg der interventie
zijn, doch hij moet daarvan wel onderscheiden worden i).
i) Al is hier sprake slechts van interventie in buitenlandsche aan-
gelegenheden, toch is deze beschouwing ook van toepassing op eene
inmenging in eene hinnenlandschen strijd. Ook dan is eene interventie
ten-behoeve van opstandelingen niet eo ipso een oorlog met den staat
tot welken zij behooren: men denke aan het zenden van Grieksche
troepen onder Kolonel Vassos naar Kreta in 1897, voordat nog eenige
sprake was van een oorlog met Turkije. Niet minder eigenaardig is de
blokkade van Kreta door de mogendheden. In het algemeen is eene
blokkade van ccn kuststrook een daad van vijandschap tegen den staat,
tot wiens gebied die kust behoort: hier was zij in ieder geval tegen
het eiland Kreta gericht cn nadeelig niet alleen voor den handel der
Christenen, doch ook voor dien der Mohammedanen. Toch was van
oorlog met dc mogendheden voor Turkije nimmer dc geringste kwestie.
-ocr page 105-89
Ook bij een oorlog zou men wellicht kunnen zeggen, dat
eene tweezijdige handeling vereischt is. Verder vertoont
interventie zich volstrekt niet altijd in den vorm van geweld,
waardoor het onderscheid nog duidelijker wordt.
Zoo nam de bovengenoemde interventie der Europeesche
mogendheden na den Russisch-Turkschen oorlog evenmin
het karakter van een oorlog met Rusland aan, als zij eene
alliantie met Turkije was. Zoo vertoonde eveneens de
interventie van Rusland, Duitschland en Frankrijk na den
Chineesch-Japanschen oorlog een bizonder karakter. Aan al-
liantie met China kon moeilijk worden gedacht, al moest Japan
eenige van zijne eischen laten vallen, want de intervenieerende
mogendheden kenden nu zich zelf voordeelen toe: evenmin
aan oorlog met Japan, dat verscheidene voordeelen moest
prijsgeven, doch dat nu als het ware een waarborg had,
dat hetgeen hem gelaten werd tevens zou worden ge-
eerbiedigd.
De inmenging moet verder plaats hebben met een zeer
bepaald doel n.1. om den wil van den intervenient in de
plaats te stellen van dien van den anderen staat.
Gaat zij met geweld gepaard, dan is dit duidelijk:
immers geweld veronderstelt tegenzin en verzet.
Is dit echter niet het geval dan is bovengenoemd doel
het criterium om interventie tc onderkennen van andere
in het internationaal recht erkende be.slechtingsmiddelen n.1.
goede diensten en bemiddeling.
Welk ook het verschil tusschcn deze laatste moge zijn,
zij hebben gemeen, dat zij een vriendschappelijk middel
zijn om te trachten twistende partijen tot overeenstemming
tc brengen. Ilct blijft: dezen volkomen vrij van dc aan-
90
geboden diensten al of niet gebruik te maken, terwijl de
bemiddelaar, zoo zijn aanbod is aangenomen, volstrekt geen
recht heeft, om zijne beslissing tegen den zin van partijen
door te drijven. Deze blijven ook hier volkomen vrij.
Tijdens den Fransch-Duitschen oorlog heeft Engeland zijne
goede diensten aangeboden, die echter door Frankrijk werden
afgeslagen: daarmede was de rol van Engeland geëindigd
en zouden verdere maatregelen het karakter van interventic
hebben gedragen i).
Uit een streng theoretisch oogpunt is dit alles slechts
van toepassing op buitenlandsche aangelegenheden, daar
bemiddeling en goede diensten eigenlijk niet bij binnen-
landsche twisten kunnen tc pas komen. Toch valt het niet
te betwijfelen, dat daarmede gelijkstaande handelingen van
vreemde staten evenmin het karakter van interventie aan-
nemen, en dat ook daar de, desnoods met dwang gepaarde,
oplegging van vreemden wil is vereischt.
Wat eigenlijk den vorm der interventie betreft, deze doet
niets ter zake. Ook dit is betwist, omdat verscheidene
schrijvers eene gewapende tusschenkomst daartoe vorderen,
en haar anders als bemiddeling beschouwen. Wij zagen
cchtcr, dat dit laatste uit anderen hoofde met interventie
niet mag worden verwisseld.
Het spreekt echter van zelf, dat, waar alleen ccnc inter-
ventie gepaard met geweld of tenminste gesteund door
i) Een recenter voorbeeld nog is dc bcmiadcling van den Paus cn
van dc groote mogendheden in April 1898 v()or het uitbreken van den
Spaansch-Amcrikaanschen oorlog; toen deze echter niet den minsten
invloed op het Amerikaanschc jingoismc had, konden zij geen verdere
stappen doen zonder te intcrveniöeren. cf. Spaansch Roodboek 1898.
91
ongewone en dreigende oorlogstoerustingen, als zoodanig
beschouwd wordt, een argument, of tenminste eene wensche-
lijkheid te meer wordt aangevoerd om interventie tot eene
hoogst onrechtmatige daad te maken en ze absoluut af te
keuren. Men moet echter de theorie niet verwarren met
id quod plerumque fit en uit het feit, dat het grootste
gedeelte der interventies zich door daden van geweld ken-
merkten, afleiden, dat dit een essentieel kenmerk is. Wanneer
men bovendien die interventies nagaat, dan zal men bespeuren,
dat daarbij veelal twee momenten zijn te onderscheiden,
waarvan het eerste zich openbaart in het zenden van
diplomatieke vertoogen, terwijl eerst, zoo deze geene vol-
doende uitwerking hebben, tot de wapens toevlucht wordt
genomen. Wel bestaat cr moeilijkheid bij dc bcoordeeling
der kwestie of ccn diplomatiek optreden slechts ccnc be-
dreiging met interventie vormt, dan wel zelfstandige inter-
ventie is. Dc oplossing moet m. i. gevonden worden in
de bedoeling cn den aard van dat optreden. Wanneer dit
slechts vriendschappelijke raadgevingen, zij het dan ook
uit eigenbelang, bevat, waarbij wordt aangeduid, dat zoo
deze niet worden opgevolgd, eene interventie daarvan het
gevolg zal zijn, dan vormt het slechts ccnc bedreiging.
Dit was het geval met de eerste Amerikaanschc nota\'s
over Cuba, onder Clevcland: zij bevatten slechts raad-
gevingen en lieten eerst in de toekomst dc mogelijkheid
van interventie doorschemeren.
Zoodra die vertoogen echter een dringend en imperatief
karakter krijgen cn daarin den cisch van het ccn of ander
wordt gesteld, dan heeft eigenlijke interventie plaats. Wel
kan men dit eene bedreiging met gewapende interventie
92
noemen, doch deze is eerder te beschouwen als een middel
om de diplomatieke interventie te verwezenlijken.
Zoodra er pressie wordt uitgeoefend op eene regeering,
heeft interventie plaats. Aldus zijn de Amerikaansche
nota\'s van Mc Kinley, waarin met krachtige bewoordingen
de door Spanje te nemen maatregelen worden gecischt,
ongetwijfeld voorbeelden van interventie.
Ook indirecte tusschenkomst toch is interventie: niet
alleen maatregelen van een vreemden staat kenmerken haar:
ook wanneer de eigen regeering door overmacht ge-
dwongen wordt daden te verrichten, die zij uit eigen
beweging niet wilde doen, vormt de uitgeoefende dwang
interventie.
Wel kan men zeggen, dat in de meeste gevallen eene
z. g. n. diplomatieke interventie eerst dan haar doel zal
bereiken, wanneer daaraan kracht wordt bijgezet door
wapenvertoon; vooral echter tegenover zwakkere staten is
zij meermalen, ook zonder dat, doeltrefiend gebleken.
Over de verschillende soorten van interventie i) kan ik
dus kort zijn. Slechts verdient aandacht de meening van
Funck-Brentano en Sorel, die een onderscheid tusschen
diplomatieke en gewapende interventie zoeken in hare
meerdere of mindere wettigheid 2). De tweede zou altijd
eene schennis van het internationaal recht vormen, terwijl
de eerste .soms ter wille van dat recht plaats heeft; hier-
van geven zij als voorbeeld de vele verdragen na 1815
tusschen verschillende staten gesloten, waarbij deze elkander
1) rradicr-Fodcrc t. a. p. I. p, 550; Calvo t. a. p. I. p. 227.
2) t. a. p. p. 217.
-ocr page 109-93
geen recht tot inmenging verleenden, doch slechts gezamen-
lijk poogden te waken voor elkanders inwendige orde en
rust, daar zij voor troebelen en opstand bevreesd waren.
Dat onderscheid is mij niet duidelijk. Zulk een tractaat
immers kan maar twee beteekenissen hebben. Het is bf
slechts eene gemeenschappelijke wilsverklaring omtrent het-
geen partijen zijn overeengekomen, een ieder op haar eigen
gebied, tot beteugeling der gevreesde onlusten te doen,
waarbij dan van inmenging in eens anders aangelegenheden
geen sprai<e kan zijn, öf het verleent aan ieder der betrok-
ken staten het recht de onlusten, waar deze zich ook ver-
toonen mogen, te bedwingen en zich dus, desnoods met
geweld, in elkanders aangelegenheden tc mengen. Geeft
dit geval dus aanleiding tot interventie, dan wordt juist
eene gewapende tusschenkomst zeer waarschijnlijk.
Wat verder de aanleiding tot interventie moge zijn, is
mijns inziens onverschillig. Ik bedoel daarmede dit:
Een staat, die zich mengt in de aangelegenheden van
een ander, pleegt interventie, ook al moge hij zich op
rechten beroepen, die hij voor zich zelf of voor zijne
onderdanen heeft verkregen; men makc geen onderscheid
tusschcn een optreden voor belangen, of voor rechten i).
Zoolang de souvcreiniteit van dc .staten onaangetast blijft
kunnen zij niet op eenige regelmatige wijze gedwongen
worden om tc doen en te praesteercn datgene, waartoe zij
zich hebben verbonden. Komen zij dus niet hunne ver-
plichtingen na, dan zal elk optreden van andere staten om
I) Anders I). v. Geiïckcn t. a. j). Ook hier geldt weer dc boven
gemaakte opmerking aangaande den invloed van dc beperking in
het begrip interventie op de al of niet wettigheid daarvan.
94
eigenmachtig te doen, hetgeen de staat, in wiens aangelegen-
heden zij zich mengen, nalatig was om zelf te verrichten,
het karakter dragen van interventie. Het motief is dus
irrelevant voor het begrip.
Wanneer echter rechten zijn geschonden, waarop onder-
danen van een vreemden staat aanspraak konden maken,
dan zal eerst dan interventie plaats vinden, wanneer het
beroep van den staat, tot wien die personen behooren, op
de autoriteiten van den ander tot nakoming zijner ver-
plichtingen en naleving der wetten langs diplomatieken weg
geen resultaat opleverde, en zijne regeering zelfstandig tot
handelen wordt genoodzaakt.
Wij hebben nu gezien, wat men onder interventie heeft
te verstaan. Thans kom ik tot een punt, dat door alle
schrijvers wordt aangeroerd, doch dat, m. i., niet van zoo
overwegend belang is. Het betreft n 1. de vraag: bestaat
er een recht van interventie.\'\' Schijnbaar is dit wel dc
hoofdvraag, die zich bij dit onderwerp kan voordoen, maar,
wanneer men let op de gevolgen van een uiteenloopend
antwoord op die vraag, moet men tot het besluit komen,
dat zij in praxi van weinig gewicht is.
Er zijn schrijvers — zij vormen verreweg de minderheid —
die een recht van interventie aannemen, d.i. een recht om in
bepaalde gevallen af te wijken van een der grond.slagen van
het internationaal recht, n.1. de onafhankelijkheid der staten.
Er zijn anderen, de groote meerderheid, die wel van
geen recht tot interventic willen weten, doch die niet
kunnen ontkennen, dat zij in sommige gevallen geoorloofd
is tc achten. Zij be.schouwcn interventie als ccn politiek feit,
dat, eentnaal gc.schied, .soms gerechtvaardigd moet hecten.
95
De eerste beroepen zich op de beteekenis van de inter-
nationale gemeenschap tegenover de souvereiniteit der enkele
staten; deze laatste is wel is waar een der grondslagen van
het internationaal recht, doch dit belet niet, dat er omstan-
digheden zijn, die het recht geven daarvan af te wijken.
Eene volkomen consequente toepassing immers van dat
beginsel zou moeten leiden tot eene rechtsgemeenschap, die
slechts schijnbaar dien naam kan dragen, daar die onafhan-
kelijkheid niet zou kunnen dulden, dat een algemeen belang,
d. i. een belang, dat alle staten der gemeenschap betreft,
zou bestaan boven ieders privaat belang. Een dergelijk
hooger belang zou onvermijdelijk in botsing moeten komen
met het eigen belang, cn dit laatste moet kunnen wijken
voor het eerste. De gemeenschap zelve vormt toch ook
een der grondslagen van het internationaal recht.
Op dezen grond verklaart dan ook Phillimore, i) dat de
geschiedenis leert kennen „the folly and shortsightedness
iiof vulgar politician.s, who hold the doctrine that a state
vhas no concern with the acts of her neighbour, and that
„if wrong be done to others, and not to herself, she cannot
„afford to interfere".
Desgelijks leert Pasquale Eiore, -) dat de nieuwere schrij-
vers over internationaal recht „siano caduti nell\' eccesso
„di clevare ad a.ssioma scientifico la politica cgoista, con
J\'intendimcnto di assicurare il geloso rispetto c la religiosa
„reverenza della libert;\\ dei popoli, insegnando che gli stati
„debbano vivere gli uni degli altri assolutamcnte indifferenti.
1) t. .1. p. I p. 565.
2) t. .1. p. I p. 425.
-ocr page 112-96
„e fare la parte di spettatori non curanti, furoache un loro
„interesse non sia direttamente e seriamente minacciato".
Aldus redeneeren de voorstanders van een recht van
interventie, al spreekt het van zelf, dat zij niet lichtvaardig
een dergelijk ingrijpen wettigen, doch nauwkeurig onder-
zocht willen hebben, wanneer dat recht bestaat i).
Daartegenover staan de velen, die van een dergelijk recht
niet willen weten. Zij stellen voorop, dat het internationaal
recht de onafhankelijkheid der staten volkomen onaangetast
laat, daar anders eene stoornis zou ontstaan in het bizondere
leven en de vrije ontwikkeling der staten, ja het inter-
nationaal recht zijn reden van bestaan zou verliezen, omdat,
zoo die onafhankelijkheid der staten niet volkomen intact
werd gelaten, dat recht het karakter van staatsrecht zou
aannemen, waarbij het staatsgezag zou berusten bij eene
of meerdere groote mogendheden, zeer ten nadeelc en ten
koste der kleinere staten, die in een rechtsgemeenschap toch
met dc grooterc in rechten gelijk moeten zijn.
Zij bedienen zich hoofdzakelijk van dit argument: het
internationaal recht stelt de onafhankelijkheid der staten
op den voorgrond: er kan geen recht tegen het recht bc-
i) Calvo, die dc tegenovergestelde leer is toegedaan, onderscheidt
onder de voorstanders van ccn rccht van interventie drie richtingen,
wa.irvan dc ccnc, door Phillimore vertegenwoordigd, zich beroept op
het privaatrecht, dat aan ieder privaat eigendom de beperkingen door
het algemeen belang vereischt, oplegt; dc tweede den rechtsgrond
zoekt in ccnc, zoowel zedelijke als stoffelijke, solidariteit, die tusschen
alle staten, evenals tusschen alle individuen, bestaat, onafhankelijk
van constituties en wetten; eindelijk dc laatste dien grond vindt in
ccn instinct van gemeenschap van belangen, dat dc st.-itcn aanspoort
zich tc wapenen tegen het gevaar, dat allen bedreigt.
97
staan, dus er is geen recht van interventie;!) een zuiver
syllogisme, zooals men ziet. Nog korter drukt Pradier-
Fodéré het uit: „Ie droit, c\'est l\'indépendance; l\'intervention,
„c\'est la violation de l\'indépendance". 2) Nu stellen de
voorstanders dezer meening wel dezen regel voorop, doch
men moet daaruit niet afleiden, dat interventie geheel door
hen wordt verworpen. Zij beroepen zich dan echter op
de noodzakelijkheid, op een soort noodrecht dus, krachtens
welke de staten zich gedwongen achten in te grijpen, of
ook wel beschouwen zij haar als een daad van politiek eener
regeering, die deze in het belang van den staat acht, en
waarover de geschiedenis en niet de rechtswetenschap een
critiek heeft tc leveren.
Bijna allen nemen dan ook een min of meer beperkt
aantal gevallen aan, waarin zij interventie geoorloofd achten.
Ier eere van Piédclièvre zij gezegd, dat deze geene uit-
zonderingen toestaat; wel acht hij interventie op grond van
zcH behoud in theorie mogelijk, daar alsdan een toestand
van noodweer is ingetreden, waarbij alle recht zwijgt, doch
zelfs dan acht hij dc toepassing zóo gevaarlijk, dat hij
daarvan niet wil weten.
Overigens kan men echter zeggen, dat dc schrijvers, op
welk standpunt zij ook staan mogen, bij de toepassing tot
elkander naderen.
Ik voor mij ben geneigd in bepaalde gevallen een recht
van interventie aan te nemen, o.a. op de volgende gronden.
1°. dc bewering, dat er geen recht tegenover het recht
bestaat, is in hare algemeenheid niet vol tc houden.
1) Zoo O. a. Kunck-Hrcntano cn SorcI t. a. p. p. 216.
2) t. a. p. I p. 547.
-ocr page 114-98
Men kan toch zeer goed veronderstellen, dat er zeker
recht bestaat, doch dat dit recht beperkt wordt, doordat
in bepaalde gevallen aan anderen een recht toegekend wordt,
dat inbreuk maakt op het eerste. Zoo bestaan tegenover
het recht van eigendom tal van beperkingen door rechten
van anderen en van de gemeenschap: zoo kan door het
recht van onteigening dit recht in het algemeen belang
worden ontnomen of beperkt. Nu geef ik gaarne toe, dat
men in het oog moet houden, dat geen inbreuk wordt
gemaakt op een jus acquisitum, doch op een recht, dat
een der grondslagen van het internationaal recht vormt en
waarmede dit recht staat of valt, doch daartegen zou ik
willen opmerken in overeenstemming met hetgeen reeds
vroeger is gezegd, dat interventie niet de souvereiniteit der
staten zelve behoeft aan te tasten, doch daaruit voortvloeiende
grondrechten, die, wel is waar, niet volkomen kunnen ont-
breken (in dat geval zou dc staat immers ophouden souve-
rein tc zijn), maar wel vatbaar zijn voor beperking.
Wanneer men het recht van vreemde staten aanneemt
om een land beperkingen op te leggen b.v. wat zijne ver-
dedigingswerken of het gebruik van zijn leger of vloot
betreft, dan kan men evenzeer aannemen, dat het inter-
nationaal recht aan dc .staten de bevoegdheid geeft in be-
paalde gevallen beperkingen aan te brengen in het recht
van eiken staat om zelfstandig zijne in- en uitwendige aan-
gelegenheden te regelen door zich in die aangelegenheden
te mengen.
2". De tegenstanders zeggen: interventic is slechts een
politiek feit en beroepen zich op de reeds vermelde uit-
spraak van Chateaubriand. Dit laatste beroep kan reeds
99
terstond daarmede worden bestreden, dat diezelfde Chateau-
briand, kort vóór die uitspraak, de interventie van Frankrijk
in Spanje verdedigd had, niet met een beroep op de doel-
matigheid en de verstandigheid dier politiek, doch op de
uitspraken van Castlereagh en Canning, dat interventie
gewettigd was, wanneer zij plaats had ter wille van de
„immediate security" of „essential interests" m. a. w. van
het zelfbehoud van den staat.
Dat interventie een politiek feit is, valt niet te loochenen:
het zich mengen in de aangelegenheden van een souve-
reinen staat zal, welk recht of welke verplichting daartoe
ook moge bestaan, wat de wijze, het tijdstip, de intensiteit
betreft, door de politiek worden bepaald. Maar men stelt
verkeerdelijk het recht en dc politiek tegenover elkander.
Neemt men aan, dat tusschen bepaalde staten eene zekere
rechtsgemeenschap bestaat, dan volgt daaruit, dat alle
handelingen, in die rechtsgemeenschap door de rechtssub-
jecten verricht, uit een oogpunt van recht moeten worden
be.schouwd: de politiek speelt daarbij wel een groote, zoo
niet dc grootste rol, doch tevens moeten de daden, waartoe
clic politiek aanleiding geeft aan het recht worden getoetst.
1\'oliticke feiten zijn rechtmatig of onrechtmatig, cn waar
men dus aanneemt, dat interventie als politiek feit in som-
inigc gevallen geoorloofd is tc achten, moet men, consequent
rcdenecrcndc, tot dc conclusie komen, dat zij in die gevallen
rechtmatig is: men kan dan evengoed zeggen, dat er in die
bepaalde omstandigheden een recht van interventie bestaat.
Nog sterkere argumenten bestaan voor een recht van
interventie, waar men die interventie als een rechtsmiddel
beschouwt tot bo.slcchting van gcschilien, of als een maat-
100
regel waardoor de onmiddellijk belanghebbenden zelf het
hun toekomend recht trachten te handhaven. Tot de eer-
sten hoort Strauch; het is, dunkt mij, echter ccnigszins
bezwaarlijk om b.v. eene interventie uit zelfbehoud als
rechtsmiddel tot beslissing van geschillen te beschouwen,
al kan tot verdediging van die meening worden aange-
voerd, dat er strijd ontstaan is tusschen de aan verschil-
lende souvereine staten toekomende bevoegdheden; eerder
nog zou ik het met Mr. van Vollenhoven i) eens zijn en
haar als politie-toezicht beschouwen, strekkende om schen-
ding door een staat van zijnen internationalen rechtsplicht
te verhoeden, of hare booze gevolgen zooveel doenlijk af
te weren. Een bezwaar vormt, behalve misschien de te
groote .systematiek, waartoe het internationaal rccht zich
nog niet leent, de vraag: wat internationale rechtsplichten
zijn: zoo verklaart de schrijver de Grieksche interventic
op Kreta in 1897 onrechtmatig, daar geene internationale
rechtsplichten waren geschonden. Mij dunkt, dat dit juist
wel het geval was, daar Grieksche onderdanen in hun leven
en vrijheid bedreigd waren 2) en, zoo men interventie tot
handhaving van internationale rechtsplichten wettig acht,
bescherming van vreemde onderdanen daartoe moet be-
hooren. Zeker is het echter, dat dergelijke mecningen in
bepaalde gevallen een recht tot interventie moeten erkennen.
3°. Interventie dient meestal ter handhaving van een
recht: zoo ingeval van aantasting der souvereiniteit van een
staat, zoo wanneer zij geschiedt krachtens tractaat: in dit
1) Acad. procfsclirift, Leiden 1898 p, 37; p. 126—128.
2) cf. Revue de Droit International 1898, p. 33 en 37.
-ocr page 117-lOI
laatste geval zal zelfs eene verplichting tot interventie ont-
staan zijn.
Dat men in die gevallen van een recht tot interventie
kan spreken is duidelijk,
4°. De geschiedenis eindelijk leert, dat de gronden voor
interventie meermalen in uitvoerige nota\'s en memories
werden aangevoerd en tegen geopperde bedenkingen het
recht tot tusschenkomst werd betoogd.
Zoo verklaarde o.a. eene nota van de Engeïsche regee-
ring in 1823 tot den Keizer van Rusland gericht „Ie droit
„de se mèler des affaires d\'Espagne, si l\'exaltation de ceux
„qui dirigeaient les affaires de ce pays les portait à une
„aggression contre une autre puissance."
Er zij echter nogmaals op gewezen: in de praktijk is
de kwestie van weinig belang wegens de bijna gelijke
resultaten bij verschil van opvatting.
Wij hebben thans gezien, wat onder interventie moet
worden verstaan en dat een recht van interventie in be-
paalde gevallen moet worden aanvaard; nu treedt terstond
de vraag te voorschijn: welke zijn die gevallen? lïij de
beantwoording daarvan wil ik trachten mij op het stand-
punt der geschiedenis te plaatsen en .slechts die gevallen
te noemen, die in mijn oog de geschiedenis door eene vrijwel
consequente toepassing als rechtsgronden van interventie
aangeeft, terwijl zij tevens in overeenstemming met theo-
retische bc.schouwingcn daartoe kunnen worden gerekend.
I. Interventie ten behoeve van het recht
op Zelfbehoud.
Interventie zal wettig zijn, wanneer de handelingen van
een staat van dien aard zijn, dat zij eene onmiddellijke en
ernstige bedreiging vormen voor het onafhankelijk bestaan
van andere staten en hunne vrije ontwikkeling op onrecht-
matige wijze belemmeren. Hierbij zijn tal van moeilijkheden
en controversen. Vooreerst behoort daartoe de bescherming
van alle rechten, die een staat heeft verkregen voor zich en
voor zijne onderdanen, doch slechts in zeer enkele gevallen i).
Bescherming toch van onderdanen, die zich in ccn anderen staat
bevinden, rechtvaardigt op zich zelf nog geene interventie.
Allereerst onderscheide men of die onderdanen op der-
gelijke bescherming aanspraak mogen maken. Wanneer zij
behandeld worden volgens dc wetten en gebruiken van den
verblijfstaat, wier inhoud zij konden kennen, toen zij dc
i) Dat ik interventie krachtens dergelijke tractaten niet onder het-
zelfde hoofd breng .ils die krachtens garanfie-tnictaat vindt zijn reden
vooreerst in het feit, dat bij dergelijke interventie tegenover den
staat, in wiens aangelegenheden men zich mengt, van geene plicht
d.aartoe sprake kan zijn en ten tweede in het feit, dat niet alle tractaten
daartoe wettigen. Alleen dezulke, waarbij het bestaan van den sta>it
gevaar loopt door het nict-nakomcn van verplichtingen door andere
staten, rechtv.iardigcn interventie.
103
grenzen overschreden, dan ware een optreden van den eigen
staat tot eene andere behandeling onrecht.
Worden zij behandeld op onwettige wijze, dan kan daarbij
strijd ontstaan met de nationale wetten, of met tractaten
die hun betere of althans andere bescherming waarborgen
dan aan de eigen onderdanen van den verblijfstaat. In het
eerste geval staan zij gelijk met allen, die niet volgens de
wet worden behandeld en staan hun alle erkende rechts-
middelen ten dienste om tegen eenige krenking hunner
rechten op te komen. Eerst wanneer deze uitgeput zijn,
kunnen zij zich tot hun eigen staat wenden, die daarop
vertoogen zal kunnen richten tot den verblijfstaat, doch
zich een rechtstreeksch ingrijpen niet mag veroorloven.
Waar toch eigen onderdanen en vreemden gelijke rechten
hebben, daar kan men aan de laatsten geene meerdere
bescherming daarvan toekennen.
In het tweede geval schiet de verblijfstaat te kort in
zijne internationale bij tractaat aangegane verplichtingen
en staat hij dus in dezelfde verhouding als een staat, die
tractaten schendt. Ook dan zijn vertoogen of protesten
geoorloofd; ook dan kunnen minder vriendschappelijke be-
trekkingen, ja zelfs geheele afbreking daarvan het gevolg
zijn, doch ook dan is slechts interventie gewettigd, wanneer
uit de gevolgde gedragslijn mocht blijken, dat het recht op
zelfbehoud is aangetast. Daarom is dan ook het optreden der
Europeesche mogendheden in China in den allerlaatsten tijd
zoo onrechtmatig: in plaats van zich tevreden te stellen met
eene .schadeloosstelling voor geleden .schade, die gereedelijk
toegekend wordt, grijpen zij krachtdadig in de Chineesche
aangelegenheden in en eischen zelfs afstand van grondgebied.
104
Een staat is verplicht zijne onderdanen in den vreemde
te beschermen, doch kan die bescherming niet verder uit-
strekken dan die, welke hij zichzelf mag toekennen. Ver-
plichtingen bij tractaat aangegaan kunnen niet alleen wegens
niet naleving door interventie worden afgedwongen; eene
krenking van het recht op achting kan in dit geval zijn
ontstaan, doch deze rechtvaardigt geene interventie.
De staat mag hierbij echter niet verder gaan, dan
van de gekrenkte rechten van zijne onderdanen herstel
vragen, hun schadevergoeding voor geleden nadeel laten ver-
leenen en hoogstens waarborgen voor de juiste toepassing van
bestaande regelen en verplichtingen eischen. Alle optreden
daarbuiten wordt onrechtmatig; hiervan kan het volgende
tot voorbeeld dienen. In i86i had een aantal Fransche,
Engelsche en Spaansche ingezetenen van Mexico te klagen
over rooverijen cn gewelddaden. In de maand October
van dat jaar hadden Frankrijk, Engeland cn Spanje zich
verbonden om gezamenlijk de betaling der verschuldigde
schadevergoeding te vorderen. Bij dat verdrag kwamen
genoemde staten overeen om nog van eenige andere grieven
herstel te vragen. Tevens echter ontzegden zij elkander
uitdrukkelijk het rccht om zich tc mengen in de binnen-
landsche aangelegenheden van Mexico, waardoor het rccht
van het Mexicaansche volk om zelf tc besli.s.sen, welke
regeeringsvorm het meest in overeenstemming met zijne
belangen was, zou worden verkort. Vervolgens echter
behielden zij zich het rccht voor om steden en grondgebied
tc bezetten, om voor altijd aan alle vreemdelingen bescher-
ming te verzekeren.
i) Calvo t. a. p. I p. 293.
-ocr page 121-105
Het was te verwachten, dat de Mexicaansche regeering
bereid zou geweest zijn de gevorderde schadevergoedingen
te verleenen en aan vele grieven, met name ten opzichte
der staatsschuld, die in vreemde handen was, tegemoet te
komen. De laatstgenoemde bepaling van het verdrag, die
de mogendheden willekeurig de vrijheid gaf om te bepalen
in hoeverre en onder welke voorwaarden aan herstel van
grieven voldaan zou zijn, was de aanvang der onrechtmatige
interventie, die zulk een noodlottig einde heeft gehad, nadat
spoedig Spanje en Engeland van verdere bemoeiingen
hadden afgezien, i)
Menig voorbeeld levert dan ook de geschiedenis, dat eenc
rechtmatige politiek tevens als aanleiding diende om onder
een masker van herstel van geleden schade datgene te ver-
krijgen wat langs wettigen weg onmogelijk was. In den aller-
laatsten tijd heeft men, zooals gezegd, dit in Oost-Aziü kunnen
zien: voor een moord op Duitsche missionarissen kon slechts
voldoende schadevergoeding worden gegeven door afstand
van gebied: men was niet tevreden, zoo dc nagelaten be-
trekkingen een zeker bedrag verkregen en overigens waar-
borgen werden verleend voor de toekomst. Sedert dien
hebben de mogendheden zelfs een dusdanig voorwendsel
overbodig geacht en eenvoudig van China afstand van
zekere stroken gecischt. -)
1) Wd is waar beriep Napoleon in zijn bekenden briel aan generaal
Korcy zich op dc economische !)clangcn van Frankrijk om ic beletten,
dat door de annexatie van Mexico bij de Vereenigde Staten deze dc
markt van grondstoffen voor de Fransche industrie uitsluitend zouden
behcerschen, doch dit is geen voldoende grond. Lawrencc-Wheaton
" P- 358.
2) De meeste, zoo niet alle, interventies in dc minder beschaafde
-ocr page 122-io6
Eene dergelijke interventie kan men niet als wettig be-
schouwen, wanneer zij strekt om rechten van een staat,
hem krachtens algemeene regels van internationaal recht
toekomende, te handhaven, tenzij dan, dat door hunne
krenking het onafhankelijk bestaan van den staat zelf ge-
vaar loopt. Er is nog dikwijls te veel onduidelijkheid, te
veel verschil van opvatting, te veel verscheidenheid in de
uitlegging, dan dat men een interventie-recht in dit geval
zou mogen aannemen. Hier ook zou gelden mijn reeds
ontwikkeld bezwaar tegen Mr. van Vollenhoven\'s leer: de
krachtige staten zouden hierdoor eene contrôle uitoefenen
op het nakomen van internationaal-rechtelijke bepalingen,
geheel naar eigen inzichten en op eigen belangen steunende :
terwijl bovendien ieder zijn eigen opvatting daaromtrent
zou hebben.
Maar ook, wanneer uitdrukkelijk aan een bepaalden staat
zekere rechten zijn toegekend — ook algemeene regels
van internationaal recht kunnen natuurlijk bij tractaat zijn
erkend — zal dit interventie-recht met de noodige zclf-
beheersching moeten worden toegepast. Waar een staat zich
jegens een ander tot eene bepaalde prestatie heeft verplicht,
zal deze eerder zijn ongenoegen moeten toonen door afbreken
van diplomatieke betrekkingen, dan door zelfstandig zich van
de verzuimde prestatie meester tc maken of die af tc dwingen.
Veelal toch zal hierbij niet zijn zelfstandig bestaansrecht
zoozeer betrokken zijn als wel zijn recht op achting, dat ook
landen vinden thans hun grond in de niet nakoming van verplichtin-
gen uit tractaten, waarbij bepaalde rechten aan dc staten of hunne
onderdanen zijn toegekend. Het valt niet tc ontkennen, dat daarbij
al tc lichtvaardig tot interventie toevlucht wordt genomen.
ip7
wordt geschonden, wanneer jegens hem aangegane verplich-
tingen niet worden nagekomen: en dit recht op achting wet-
tigt op zichzelve, gelijk reeds is opgemerkt, geen interventie.
Wilde men scherp onderscheiden, dan zou men het recht
tot interventie bij verkregen rechten moeten toekennen,
wanneer door niet handhaving het onafhankelijk bestaan van
den staat pericliteerde, en ook onder dezelfde voorwaarden
wanneer geen vergoeding werd gegeven voor schade aan
eigen onderdanen krachtens verkregen rechten verschuldigd.
De politiek echter maakt dergelijke schakeeringen moeilijk
en veelal onvruchtbaar.
Wat nu verder het recht op zelfbehoud zelf betreft, niet te
bepalen is, wat het omvat: dit moet elke staat beoordeelen
en willekeur is dus allerminst buitengesloten. In het alge-
meen omvat dit recht de bevoegdheid voor een staat om
zich te handhaven en te ontwikkelen langs rechtmatigen
en organi.schen weg. Dit recht komt eiken souvereinen
staat toe: maar juist daarom is de uitoefening van dat
recht beperkt. Dit toch is het kenmerk van alle rechts-
gemeenschap : ieders recht wordt in zijne uitoefening be-
perkt door het daarmede gelijke recht van een ander. In
het Corpus Juris vinden wij reeds den regel: expedit enim
rei publicae ne quis sua re male utatur i): dit is de grond-
slag van alle recht.sverhoudingen. Het groote verschil echter
tusschen internationaal en ander recht ligt hierin, dat geen
gezag voor de nakoming van dat voorschrift waakt en dat
de .staten dus zelf daarvoor moeten zorgen. Aan hen staat
het te beoordeelen of overtreding heefl plaats gehad, m. a. w.
") Instit. I § 2 Tit. VIII.
-ocr page 124-io8
of handelingen van één hunner gevaar opleveren voor de
andere. Daarbij moet men niet aan een derden staat het
recht geven terwille van anderen op eigen initiatie! te inter-
venieeren: die staat zou zich dan opwerpen als rechter om
het al of niet aanwezig zijn eener aantasting van het onaf-
hankelijk bestaan van een anderen staat te beoordeelen.
Strauch, die eene tegenovergestelde meening is toegedaan,
beroept zich op het gevaar voor de geheele internationale
gemeenschap; dit argument is echter te vaag om beslissend
te kunnen zijn.
Zeer belangrijk is de vraag of tot dat recht op zelf-
behoud ook het handhaven van het politiek evenwicht be-
hoort. Wij hebben gezien, dat men dit laatste niet kan
beschouwen als een grondslag van dc internationale gemeen-
schap, daar het steunt op de gedachte, dat deze niet
bestaanbaar is zonder een zeker evenwicht van macht der
verschillende staten. Wij zagen ook, dat slechts eene rechts-
gelijkheid vereischt is en dat, evenals het interne recht
verschil van toestand tusschen de verschillende individuen
kent, hetgeen slechts een noodwendig gevolg is van het
organisch karakter der samenleving, evenzoo het internatio-
naal rccht kan gelden in eene gemeen.schap van onderling
geenszins even machtige staten. Toch valt niettemin niet
tc ontkennen, dat veelal ccnc dergelijke distributie van
macht, als het zgn. politiek evenwicht op het oog heeft,
voor dc veiligheid der staten van het hoogste belang is en
dat, zoo men dit op zeker tijdstip aanwezig acht, ccnc ten
gevolge van een gelukkig gevoerden krijg of van bij trac-
taat verkregen rechten aanmerkelijke vermeerdering van
gebied of van macht van een der staten het onafliankelijk
109
bestaan van andere leden der gemeenschap ten ernstigste
kan bedreigen. In dat geval zal de uitoefening van het
recht op zelfbehoud eene interventie tot handhaving van
het politiek evenwicht kunnen rechtvaardigen.
Daarom dan ook bewijst de geschiedenis, dat meermalen
eene tusschenkomst ten behoeve van eigen veiligheid ook
uitdrukkelijk daarmede tevens het gevaar voor het poli-
tiek evenwicht aanvoerde, al kan men dit ook gedeeltelijk
daaraan toeschrijven, dat het internationaal recht geacht
werd te staan of te vallen met het behoud of de verstoring
van hét politiek evenwicht.
Bekend is het verzet op initiatief van Willem III ge-
pleegd tegen de vereeniging der Fransche en Spaansche
tronen onder de Bourbons en hoe, bij het einde van den
daaruit ontstanen strijd, de vrede van Utrecht in 1713 werd
gesloten. Bij dezen vrede doen de schrijvers de vermelding
van het politiek evenwicht aanvangen, al vindt men noch
bij het vredesverdrag tusschen de Nederlanden en Frankrijk,
noch bij den vrede van Rastadt die uitdrukking genoemd :
bij beide wordt alleen gesproken „de pourvoir par ce moyen
a la silretd et la liberte dc l\'Europc". 1) Eerst in het
tusschen Engeland en Spanje gesloten tractaat wordt als
beste waarborg voor het behoud van den vrede het politiek
evenwicht genoemd: „ad firmandam stabiliendamque pacem
„ac tranquillitatem Christiani orbis, justo potentiac equilibrio".
Evenzoo wordt in de 9*\'® Anncxc van de Weener Acte,
de „Acte pour la constitution fddérative dc rAlIemagne," in
i) Art. XXXI van den tusschen Frankrijk cn de Nederlanden ge-
sloten vrede.
den aanhef gesproken van de overtuiging der Duitsche
vorsten en staten, dat hunne vereeniging tot een Bond
van belang zou zijn „pour la sûreté et l\'indépendance de
„l\'Allemagne et pour l\'équilibré de l\'Europe", i)
Desgelijks wordt in het Londensch Protocol van 17
Februari 1831 als plicht aan de mogendheden opgelegd om
te voorkomen, dat de onafhankelijk geworden Belgische
provinciën den Europeeschen vrede in gevaar zouden brengen.
„Elles avaient le droit et les événements leur imposaient
„le devoir d\'empêcher que les Provinces Belges, devenues
„indépendantes, ne portassent atteinte à la sécurité géné-
„rale et à l\'équilibre européen".
Daarom noemde Guizot de neutralisatie van België „une
„garantie matérielle de sécurité sur notre frontière, une
„garantie politique de paix et d\'équilibre européen". -)
Uit deze en dergelijke gevallen blijkt, dat de staten het
verstoren van zekere tusschen hen bestaande machtsver-
houding als een gevaar voor hun eigen bestaan hebben
beschouwd.
Aldus is ook de meening van Pradier-Fodéré •\'\') cn
Bonfils •\'), die dergelijke tusschenkomst evenwel niet als
interventie doch als handhaving van het recht op zelfbehoud
beschouwen : zij zien cchtcr in eene verstoring van het
politiek evenwicht ccnc aantasting van het zelfstandig bestaan
der staten. Dit kan dan ook zeer goed het geval zijn,
maar men zij voorzichtig: niet alle verstoring van het
1) Marlens et de Cussy t. a. p. III p. 144.
2) Mémoires VI p. 287.
3) t. a. p. I p. 568.
4) t. .1. p. p. 151.
-ocr page 127-111
politiek evenwicht draagt een dergelijk karakter: ware dit
zoo, dan zou het politiek evenwicht een onveranderlijke
toestand zijn en de eenmaal bestaande machtsverhoudingen
zouden dan geene verandering kunnen ondergaan: aldus
zou men ook licht in de dwaling vervallen, alsof een dergelijk
evenwicht een grondslag van het internationaal recht ware. i)
Is dus aan iederen staat overgelaten om zelf te beoor-
deelen in hoeverre zijn recht tot interventie aanwezig is,
groote verantwoordelijkheid wordt hem opgelegd om in ieder
bizonder geval daarover te beslissen. De politiek zal onge-
twijfeld veelal den doorslag geven: zwakkere staten, in hun
bestaan of ontwikkeling door sterkere aangetast, zullen zich
dikwijls van elk ingrijpen moeten onthouden om niet nog
grootere gevaren te loopen: sterkere of eerzuchtige zullen
zich in hun zelfstandig bestaan en in hunne vrije ontwik-
keling eerder gekrenkt achten, dan andere: zij mogen echter
niet vergeten, dat elke interventie eene aantasting vormt
der grondrechten en dat, gelijk Hall opmerkt de natuur
van het hoogere recht, dat tot ingrijpen wettigt, ontwijfelbaar
vast moet staan. Die meening werd dan ook in het begin
dezer eeuw voorgestaan door Castlereagh en Canning:
interventie is alleen geoorloofd, ter wille der „immediate
security" en „c.ssential intere.sts" van den .staat. In vol-
komen overeenstemming daarmede verklaarde de Hertog
van Wellington op het congres tc Verona, dat interventie
in strijd is met dc bcgin.sclcn door dc Britsche regeering
onveranderlijk gehandhaafd, tenzij „such transactions affect
„the essential interests of his Maje.sty\'s subjects".
0 Giiizot t. a. p. II p. 289.
-ocr page 128-112
Toch is nog menig verschil van opvatting hierbij mogelijk.
Zoo zal m. i. het bestaan en het zich verbreiden van meeningen
in strijd met de in een anderen staat heerschende begrippen
op zichzelf geen reden tot interventie opleveren. Wanneer
zich bij een buurman revolutionaire denkbeelden ontwik-
kelen, waardoor de mogelijkheid bestaat, dat eene gevestigde
monarchie wordt omvergeworpen en vervangen door eene
republiek, dan bestaat er geen reden alleen op dien grond
tusschenbeide te komen. Wel zullen in de periode van
eene omwenteling handel en verkeer stilstaan, en zal de
rechtsbedeeling veel te wenschen overlaten, doch daarbij
is het rccht van zelfbehoud alsnog niet aangetast. Zoo
kan men de door de Vereenigde Staten in 1865 gegeven
verklaringen aangaande hunne plannen ten aanzien der om-
wenteling in Mexico onrechtmatig achten, voorzoover zij
berustten op eene hun minder sympathieke verandering van
Regeeringsvorm Terecht merken dan ook veie schrijvers
hierbij op, dat, wanneer een staat werkelijk bevreesd is
voor de bij een ander heerschende meeningen, hij die op
zijn eigen gebied zal moeten pogen tegen te gaan: wanneer
de regeering in overeenstemming is met de behoeften van
den staat, dan zal dit weinig bezwaar opleveren: is zij dit
niet, dan zal zij het histori.sch ontwikkelingsproces niet
kunnen verhinderen.
Eene uitzondering evenwel vormen die meeningen, die
de gansche maatschappij in gevaar brengen. Wanneer het
b.v. blijkt, dat Zwitserland werkelijk een asyl wordt voor
anarchisten, dan zijn ongetwijfeld de andere mogendheden
gerechtigd, ja zelfs verplicht, te intervenieeren en de wet-
geving aldaar in den vereischten zin te wijzigen. Het is
113
volkomen identiek met het geval, dat eene besmettelijke
ziekte niet krachtig genoeg in een bepaalden staat wordt
bestreden en dreigt de omliggende staten aan te tasten.
Eene leer, gelijk aan die gehuldigd door het zg. „Actions
anarchismus" en niet aan theoretische anarchisten, doch aan
Russische nihilisten ontleend, die volkomen vernietiging en
revolutie tot eiken prijs en in eiken vorm met of zonder
uitzicht op succes prediken i), is een zoodanig gevaar voor
eiken\'staat in het bizonder en voor eiken individu, dat uit
zelfbehoud tegenover die leerstellingen meer radicale maat-
regelen gewettigd zijn, dan slechts op eigen gebied daar-
tegen te waken. Tegen het verkondigen van dergelijke
begrippen zijn de gewone strafbepalingen niet voldoende,
doch iedere staat moet zich tegen hen beveiligen, hoe en
waar zij zich ook mogen uiten. Dat gemeenschappelijk
optreden in deze gewenscht is, bewijst de in 1898 tc Rome
gehouden anarchisten-conferentie 2).
O Zoo schrijft o.a. Nctschajew: „Het woord heeft voor ons slechts
I)waarde, wanneer de daad op den voet volgt. Maar niet alles is daad,
„wat aldus wordt genoemd: zoo is b. v. dc bescheiden cn al tc voor-
„zichtige organis.atic van geheime genootschappen zonder optreden
»naar buiten in onze oogen slechts belachelijk en onuitstaanbaar
»kinderspel. Wij rekenen onder optreden naar buiten slechts ccnc
„reeks handelingen, die, hetzij een persoon, hetzij ccnc zaak, hetzij
„ccnc betrekking, die ccnc volledige emancip.itic tegenhoudt, volko-
„men vernietigen. Zonder ons leven te sparen moeten wij met ccnc
„reeks heftige, ja zinncloozc aanslagen ingrijpen in het leven van het
„volk, het geloof in zijne macht daarbij opwekken, het vercenigcn en
„tot dc zegepraal van zijne eigen zaak leiden". Zeitschrift für .Soziale
Wissenschaft 1898. Heft 10 p. 706 vgg. Ontwikkelde cn philosophische
anarchisten als Hakounin ontzagen zich niet dc grootste gewelddaden
te plegen cf. Quack\'s Socialisten II 2\'ic stuk ILakounin.
2) Lorimcr „The Institutes of the Law of N.ations p. 99 zegt: „no
-ocr page 130-114
Onnoodig mag het heeten alle of ten minste de belang-
rijkste gevallen na te gaan, die tot interventie uit hoofde
van het recht op zelfbehoud zouden kunnen leiden: in
hoeverre b.v. het samentrekken van troepen langs de
grenzen een rechtmatig motief is, kan niet a priori worden
bepaald ; interventie ter wille van benadeelde handels-
belangen zal onwettig moeten zijn, ten ware daarmede
tevens het bestaan van den staat of eene verstoring van
politiek evenwicht gemoeid is. Zoo heeft ook de kwestie
of een staat tot interventie gerechtigd is ten behoeve zijner
onderdanen als schuldeischers in eene leening van een
anderen staat tot veel verschil van gevoelen geleid. Be-
kend is hoezeer dergelijke tusschenkomst in Egypte en
Turkije tot bizondere verhoudingen aanleiding heeft gegeven.
Toch moet men m. i. alhier de mecning van Lord Palmcrston
zijn toegedaan, die dergelijke interventie afkeurde. De schuld-
eischers immers zijn verplicht bij staatsleeningen dezelfde
risico te dragen als bij particuliere ondernemingen. Zij
weten, waartoe zij zich verbinden en moeten de kansen
voor hunne rekening nemen. Tijdens dc interventie" in
Mexico in i86i erkende Earl Russell dit uitdrukkelijk, ■
doch beriep zich op eene door het Mexicaansche gouver-
nement aangegane verplichting om die lecning door publieke
inkomsten te waarborgen. Veelal is ook, gelijk in Turkije
b.v. buitenlandsche tusschenkomst en contrôle van dergelijke
staten het eenige middel om eene staatslccning geplaatst te
krijgen: dan is zij echter krachtens tractaat gewettigd.
„tolemtlon must bc shown to a policy of mere negation, which .lims
„at nothing but disorganisation, and which trusts to means which
„the common conscience of humanity lepudiatcs".
IIS
Elke theorie hieromtrent zal onvolledig en onvruchtbaar
zijn: de staten zelve blijven de beoordeelaars van den toe-
stand: zeer juist worden hunne rechten en verplichtingen
omschreven door Sir Robert Peel op de volgende wijze:
„I conceive those principles to be, that every state is
„sovereign and independant, and is the only judge of the
„reforms and modifications which are necessary in its govern-
„ment; that, whatever course it may pursue in its internal
„concerns, of that course it is the sole and only judge,
„and that every other doctrine is as subversive of national
„independence, as the attempt of one individual to force
„upon another any specific line of conduct would be sub-
„versive of individual independence. The rights of states,
„however, like those of individuals arc subject to the intcr-
„ference of other states, if the exercise of them tends to
„the general injury. That injury, however, ought not to
„be of an imaginary or speculative kind: it ought to be
„of a nature dear to the feelings and palpable to the sight
„of every man; and of the necessity of making such an
„interference each state, for the reasons I have above menti-
„oned, ought to be the chief judge."
Maar ook dan, als het oogcnblik tot interventic gekomen
is, zal deze allereerst langs diplomaticken weg moeten ge-
schieden: het gebruiken van geweld kan eerst in laatste
instantie worden gebillijkt.
De geschiedenis leert genoeg voorbeelden kennen, dat
op grond van het rccht van zelfbehoud interventie heeft
plaats gehad. Toch zijn die voorbeelden uit den aller-
laatsten tijd — een der laatste is dc Gricksche interventie
op Kreta — spaarzaam: een bewijs van eene andere
ii6
opvatting over de gevallen van krenking van genoemd recht, i)
Ik wensch slechts in het kort de interventie in de Turksch-
Egyptische aangelegenheden in 1840 te bespreken, die tegelijk
een zeer eigenaardig voorbeeld vormt van handhaving van
het politiek evenwicht en tevens het begin der Oostersche
kwestie is geweest.
Sedert 1517, toen Selim I de Mamelukken onderwierp,
was Egypte onder Turksch gezag geweest, hoewel somtijds
slechts in naam. In 1806 verkreeg Mehemed AH van den
Sultan de investituur als Pacha van Egypte, welke macht
hij reeds feitelijk uitoefende. Hij was een Albanees, die
met de Turksche troepen in Egypte was gekomen om
Napoleon te bestrijden. Later klaagde hij over zijne ge-
brekkige opvoeding: ,j\'avais cinquante ans et je gouvernais
„l\'Egypte depuis dix ans quand j\'ai appris i lire". -)
Hij vestigde zijne macht o.a. door twee moorden op
Mamelukkenhoofden. In 1805 liet hij in de nauwe straten
van Caïro op een troep Mamelukken schieten, die hij
op slinksche wijze gelokt had, en liet een honderdtal
gevangenen vermoorden. De groote slachting van 470
Mamelukken-scheiks in de burcht werd eveneens op de
meest verraderlijke wijze voorbereid en gevolgd door een
roof- en moordtocht, die de pacha aan zijne soldaten toe-
stond te houden in de huizen der Mamelukken.
1) Dat thans verandering van regeeringsvorm in het algemeen niet
het onafhankelijk bestaan van andere" staten wordt geacht aan te
tasten bewijst dc revolutie in Brazilië, evenals die in Frankrijk in
1871, hoewel ook reeds in 1830 en 1852 dit beginsel werd erkend.
2) Guizot t. a. p. IV p. 41.
3) Phillimore t. a. p, lp, 144 vgg.
-ocr page 133-117
Hij vergrootte zijn leger tot 60.000 man, bouwde eene
groote vloot en breidde zijn rijk uit van Sennaar en
Kordofan tot over een gedeelte van Syrië en van Cilicië
en over Kreta, i)
De Porte kon zich niet tegen hem verzetten wegens den
opstand van den Pacha van Janina, die eerst twee jaren
na het bombardement van Janina (1820) werd onderworpen;
niet het minst oOk wegens den Griekschen opstand. Hierbij
zelfs maakte de sultan gebruik van de Egyptische strijd-
macht ; Ibrahim-pacha, een aangenomen zoon van Mehemed
Ali, landde op Morea, doch moest zich na de vernietiging
der Turksch-Egyptische vloot te Navarino terugtrekken;
de pacha van Egypte zocht zich elders schadeloos te stellen.
O L\'Egypte et l\'Europe par un ancien juge mi.\\tc I p. 97 vgg. Als
noot voegt dc schrijver daaraan toe: „L\'admiration dont Mehemmcd-
„Aly est encore quelquefois l\'objet, est inexplicable. C\'était un homme
;,de fer, relativement habile ct absolument audacieux. „Qu\'.i-t-il fait
pour l\'Egypte? Il est vrai que sans l\'intervention de l\'Angleterre ct
„de l\'Autriche il auniit pu prendre Constantinople ct rendre l\'Egypte
»indépendante. Mais cette indépendance signifiait la souveraineté de
»Mchcmmcd Aly, laquelle n\'aurait pas été un bienfait pour le pays.
»n\'.-\\illeurs, l\'albanais ct turc Mchcmmcd Aly, m.iltrc dc Constanti-
»nople ct du Sultan, ou devenu lui-mOmc sultan, n\'aurait-il pas réduit
,;dc nouveau l\'Egypte l\'état dc province, v.-issale dc l\'empire? Que
»reste-t-il dc son oeuvre? Le canal Mahnioudieh, que le vice-roi Saïd
»a du rendre navigable, la répression des Bédouins qui infestaient le
»pays ct sa dynastie. Voil:\\ tout."
Zijnc tijdgcnootcn hadden ccnc betere opinie over hem. Dc Oostcn-
rijkschc diplomatieke agent I\'rokcsch zcidc eens tegen den Kranschcn
Rois-le-Comtc, dat, als het mogelijk ware, men Mehemmcd Ali spoe-
dig op den Turkschcn troon zou zien; hij was immers ccn hervormer
die de oude instellingen, die verdwenen, door betere wist te vervan-
gen. Guizot t. a. p. IV p. 43.
ii8
Toen nu de sultan in 1831 hem een benoeming tot pacha
van Akkra weigerde, aangezien hij daardoor rechtens ook
over geheel Syrië zou heerschen, wist hij verschillende
voorwendsels te vinden om zijne troepen de grenzen te
laten overschrijden. Na weigering om terug te trekken
werd hem de oorlog verklaard, voorafgegaan door een
banvloek, waaraan hij zich echter geenszins stoorde. In
1832 veroverde Ibrahim-pacha Akkra en versloeg de Turken
tot driemalen toe, terwijl hij op Constantinopel marcheerde.
Ongetwijfeld was Mehemed-Ali voornemens een onaf-
hankelijk rijk te stichten; in een gesprek met Bois-le-Comte
verklaarde hij alleen uit eerbied (lees: vrees) voor de
mogendheden nog vasal van den sultan te zijn; hij beklaagde
zich bitter over de belemmeringen, die hem in den weg
werden gelegd, terwijl de Belgen en Grieken in hun strijd
werden beloond door hunne onafhankelijkheid gewaarborgd
tc zien. Daarbij gaf hij ook niet onduidelijk tc kennen,
dat Frankrijk cn Engeland zijne diensten zeer goed konden
gebruiken tegen Rusland, dat in Constantinopel almachtig
was. Tevens voorspelde hij een Europeeschen oorlog tu.sschcn
Frankrijk, met Engeland verbonden, en dc overige staten.
Mahmoud II riep de tusschenkomst in van Engeland,
Frankrijk en Oostenrijk, die echter weigerden gewapender-
hand tusschcnbeide te komen, en slechts afgezanten naar
Egypte zonden. Ru.sland daarentegen stelde ccn leger ter
beschikking van den Sultan, dat in Klein-Aziü werd ont-
scheept, hoewel niet zonder krachtig protc.st van den
Franschen ambassadeur admiraal Roussin. In 1833 werd
ccn verdrag tusschen den Sultan cn zijn vasal tc Kutayah
gesloten.
119
Daarna evenwel moest Turkije de diensten van Rusland
met rente vergoeden. In Iietzelfde jaar komt het beruchte
tractaat van Unkiar Skelessi tot stand, waarvan de belang-
rijkste artikelen luiden:
Art. I. II y aura à jamais paix, amitié et alliance entre
S. M. l\'Empereur de toutes les Russies et S. M. l\'Empe-
reur des Ottomans, leurs empires et leurs sujets, tant sur
terre que sur mer. Cette alliance, ayant uniquement pour
objet la défense commune de leurs états contre tout em-
piétement, L. L. M. M. promettent dc s\'entendre, sans
réserve, sur tous les objets, qui concernent leur tranquillité
et siireté respectives et de se prêter mutuellement à cet
effet des secours matériels et l\'assistance la plus efficace.
Art. III. En conséquence du principe de conservation
et de défense mutuelle qui sert dc base au présent traité
d\'alliance, et par suite du plus sincère désir d\'assurer la
durée, le maintien et l\'entière indépendance de la sublime
Porte, S. M. l\'Empereur dc toutes les Ru.ssies, dans le cas
où les circonstances qui pourraient déterminer la sublime
Porte réclamer l\'assistance navale et militaire dc la Russie
viendraient à se présenter, quoique le cas ne soit nullement
^ prévoir, s\'il plaît Dieu, promet dc fournir, par terre et
p:ir mer, autant de troupes et dc forces que les deux hautes
parties contractantes le jugeraient nécessaire. D\'après cela
\'1 est convenu qu\'en ce cas les forces dc terre et dc mer
dont la sublime Porte réclamerait le secours seront tenues
sa disposition.
Article additionnel et secret:
En vertu d\'une des clauses dc l\'article I du traité patent
d\'alliance défensive conclue entre la sublime Porte et la
20
cour impériale de Russie, les deux hautes parties contract
antes sont tenues de se prêter mutuellement des secours
matériels et l\'assistance la plus efficace pour la sûreté de
leurs états respectifs. Néanmoins, comme S. M. l\'Empereur
de toutes les Russies voulant épargner à la sublime Porte
la charge et les embarras qui résulteraient pour elle de la
prestation d\'un secours matériel, ne demandera pas ce
secours si les circonstances mettaient la sublime Porte dans
l\'obligation de le fournir, la sublime Porte Ottomane à la
place du secours qu\'elle doit prêter au besoin, d\'après le
principe de réciprocité du traité patent, devra borner son
action en faveur de la cour impériale de Russie à fermer
le détroit des Dardanelles, c\'est à dire à ne permettre à
aucun bâtiment de guerre étranger d\'y entrer sous aucun
pretexte quelconque, i).
Door dit tractaat werd Rusland, dat zich langzamerhand
steeds meer invloed in den Balkan had weten te verzekeren
en zijne grenzen steeds zuidelijker tc trekken (in 1774
vormde bij het tractaat van Kutschuk-Kainardji de Bug
de grens, terwijl de Tartaren tusschen Bug cn Dnjcstr vrij
werden verklaard, met uitzondering van de aan Turkije
blijvende vesting Okzakow; in 1792 werd bij het verdrag
_van Jassy de Dnjcstr de grens, bij dat van Bucharest in
1812 de Pruth, terwijl bij dat van Adrianopel in 1829 dc
geheele linkeroever van den Donau door Turkije werd over-
gegeven aan Moldavie en Walachijc) feitelijk de bescherm-
heer van Turkije cn meester over dc Dardancllcn cn dc
i) Marteiis ct dc Cussy t. a. p. IV p. 387. IJij het vredcstractaat in
1809 tusschen Engeland cn de Portc gesloten, was in art. 11 ook het
sluitingsrecht van de Torte erkend.
121
Zwarte Zee. Het geheim artikel vooral nam geheel het
karakter van wederzijdsche verplichtingen weg.
Niet te verwonderen was het dan ook, dat reeds in
October van hetzelfde jaar de Fransche en Engelsche
regeeringen in Constantinopel en in Petersburg een krachtig
protest deden hooren doch zonder resultaat, i) Te München-
grätz wist Metternich echter geruststellende verzekeringen
van keizer Nicolaas te verkrijgen.
Intusschen trachtten Mehemed-Ali en Ibrahim pacha dc
hun toegekende landen tot eén krachtig rijk te vereenigen
en Egypte en Syrië erfelijk in hun geslacht te behouden.
In Syrië echter ontstonden beroeringen, die door de ver-
tegenwoordigers der Fransche regcering geacht werden door
de Porte zoo niet aangestookt, dan toch welwillend aan-
gezien te worden. Dc Sultan kreeg voortdurend berichten
uit Syrië, dat de bevolking tot den opstand gereed was.
De bevelhebber van het Turkschc leger aan dc Syrische
grenzen had tevens geheime instructies ontvangen, waar-
tegen de Fransche ambassadeur protesteerde, zonder daarbij
door zijn Engelsclicn collega. Lord Ponsonby, te worden
gesteund, hetgeen door Palmcrston aan diens persoonlijke
opinie werd toegeschreven. Een bevel tot staking der
vijandelijkheden kwam tc laat: den 21"«" Juni 1839
\') lil ccn brief door den Hertog dc Hroglic a.in den Franschen
•unbassadciir tc l\'clersl)urg (Maison) geschreven den 28«"" October
\'833 roept hij met nadruk op de beteekenis van het tractaat. „Elle
..("• c. 1.1 Russie) a voulu profiter dc la situation difficile oil se trouvait
..le C;rand-Seigncur et dc la faiblesse de ce malheureux prince pour
».transformer en une sorte de suicrainctL« et dc protcctoiat la prdpon-
»derancc qu\'elle exerçait ddjil il Constantinople."
122
een gevecht geleverd bij Nezib, waar het Turksche leger
geheel werd verslagen. Drie weken later (de Sultan was
in dien tusschentijd overleden en door zijn zoon opge-
volgd) werd het grootste gedeelte der Turksche vloot
door haar bevelhebber aan Mehemed Ali overgeleverd. De
Sultan, toen voor zijn eigen troon bevreesd, bood aan Me-
hemed Ali de erfelijke waardigheid van pacha van Egypte
aan, benevens Syrië aan Ibrahim-pacha. Rusland, dat zich
bij het uitbreken van den ooi log met de overige mogend-
heden in verbinding had gesteld, meende zich thans van
elke interventie in het Turksche rijk te moeten onthouden,
nu eene oplossing door de betrokken partijen zelve gevon-
den scheen te zijn. De heimelijke reden was natuurlijk,
dat Rusland aldus ook de andere mogendheden van eene
reeds beraamde interventie hoppte terug te houden en
zijne bevoorrechte positie bij den Sultan te kunnen behou-
den. Palmerston en Soult zagen dit zeer goed in, cn wilden
derhalve eene schikking tusschen den Sultan cn zijn vazal
zonder tusschenkom.st der mogendheden beletten. Ru.sland,
tusschen twee vuren geplaatst, en bevreesd voor een
isolement in Europa, voegde zich thans bij de andere.
Spoedig evenwel bleek een verschil van inzicht tu.sschen
Frankrijk cn dc overige mogendheden. Frankrijk ging uit
van het denkbeeld, dat Mehemed Ali het hoofd moest
worden van een krachtig rijk, dat de beste waarborgen
zou bicden tegen eene gevaarlijke machtsvergrooting van
édn der Europeesche staten in het Oosten, terwijl de andere
zooveel mogelijk dc integriteit van het Ottomanischc Rijk
wilden bewaren, daar Mehemed Ali zich anders spoedig
geheel onafhankelijk zou weten tc maken, waardoor Euro-
123
peesch Turkije een nog gemakkelijker prooi voor Rusland
zou worden. Deze afscheiding van Frankrijk achtte Guizot
eene groote fout vooral toen Rusland tot de gezamenlijke
actie toetrad : hij memoreert daarbij de uitspraak van
Metternich: „I.a France en parlant à d\'autres est trop
souvent disposée à se croire seule ; quand on négocie
on est plusieurs i). Frankrijk nam zelfs een bemiddelend
voorstel van Engeland om Mehemed Ali ook tot Pacha
van Akkra te verheffen niet aan, terwijl aan den anderen
kant Rusland van zijne voorrechten omtrent de vaart in
de Dardanellen afstand deed.
Terwijl de onderhandelingen voortduurden cn de andere
mogendheden Engeland trachtten over te halen aan Mehemed
Ali Egypte erfelijk, en Syriö voor zijn leven af te staan,
met uitzondering der heilige plaatsen, wat Frankrijk misschien
ook op het laatst zou hebben goedgekeurd, -■) veranderde
de toestand plotseling. De aan Mehemed Ali zeer vijandige
O Guizot t. a. p. IV 358.
2) Wat daaromtrent dc juiste mecning bij dc Fransche regeering
W.1S, is niet duidelijk uit te maken. Wcl bespreekt Guizot deze kwestie
in zijne mémoires, doch niet in dezelfde bewoordingen. Uit een brief
van Thiers aan Guizot lezen wij: „J\'ai dté jusqu\'à lui (i.cMchcmmcd
Ali) faire conseiller d\'accepter l\'Egypte héréditairement et la Syrie
"\'\'itfr^retnent (Mcm. V. p. 210) terwijl Guizot zelf zegt:......car
nous ne nous serions certainement pas .associés â une convention (lui
refusait a Méhcmet Ali la possession héréditaire dc la Syrie.....
(p- 229). Schijnbaar ligt dc reden van deze tegenstrijdigheid in dc
aan tc wenden dwangmiddelen bij weigering van den pacha. Het
eerste zou toegestaan worden, zoo hij cr zich bij neerlegde, terwijl
dc erfelijke bezitting van Syrie ook met dwang hem zou kunnen
worden opgelegd. Uit volgende uitlatingen blijkt nu echter weer, dat
Frankrijk in geen geval dwang wilde zien toegepast (p. 367).
124
grootvizier werd ontslagen, waarop de pacha van Egypte
uit eigen beweging verklaarde de hem overgeleverde Turksche
vloot naar Constantinopel te willen terugzenden. Lord Pal-
merston zag hierin een ondergestoken kaart van Frankrijk
en kreeg tegelijk van Engeïsche consuls en reizigers in
Syrië vele berichten over daar heerschende ontevredenheid
over het bestuur van Ibrahim Pacha.
Zonder voorafgaande mededeeling kreeg Frankrijk den
j^den Juli bericht van het twee dagen te voren met de
Porte gesloten verdrag, dat tevens een protocol over de
sluiting der Dardanellen bevatte. Het legde aan de mogend-
heden de verplichting op om, zoo Mehemed AH de voor-
stellen van de Porte niet aannam, hem daartoe te dwingen
en, zoo hij tegen Constantinopel mocht oprukken, eiken
aanval op die stad en op de Dardanellen te helpen afslaan.
Een annex bevatte die voorstellen in extenso. Eerst zou
den pacha Egypte erfelijk en Akkra voor zijn leven worden
aangeboden; mocht hij dit binnen tien dagen niet hebben
aangenomen, dan zou het aanbod van Akkra teruggenomen
worden. Nam hij daarna geen genoegen met Eg>\'pte, dan
zou dwang op hem worden toegepast, i)
Frankrijk, dat eerst zeer verontwaardigd was over deze
overeenkomst, bood later zijne bemiddeling aan tusschen
den pacha en de mogendheden zoo deze verzocht werd.
Het hoopte n.1. op een krachtig verzet van den pacha,
wat zou leiden hetzij tot den casus foederis van de conventie
van den is^\'" Juli n.l. tot het zenden van Ru.ssische en
Engeïsche troepen en schepen ter verdediging van Con-
i) Marlens et de Cussy V p. 42—46
-ocr page 141-125
stantinopel, waardoor een gevaar voor een Russisch overwicht
licht zou kunnen ontstaan en dientengevolge oneenigheid
tusschen de partijen de tusschenkomst van Frankrijk zou
wettigen, hetzij tot eene onmacht der andere mogendheden,
waardoor eene schikking zou moeten worden getroffen,
ditmaal in overeenstemming met Frankrijk.
De uitkomst beantwoordde echter niet aan de verwach-
ting : toen Mehemed AH zich niet terstond bereid ver-
klaarde in de schikking der mogendheden te berusten,
verklaarde de sultan hem van zijne waardigheid vervallen
waaromtrent de conventie van 1840 niets bepaalde, doch
hetgeen door eene nota van Palmcrston volkomen recht-
matig werd genoemd, terwijl de Engelsche vloot Beyrout
ging bombardecren. Thiers wilde, dat dc koning in dc
troonrede den oorlog als mogelijk noemde; deze weigerde
echter, waarop het ministerie zijn ontslag nam en Guizot
optrad. Spoedig bewezen de gebeurtenissen de ongerijmd-
heid der publieke opinie in Frankrijk aangaande dc macht
van Mchcmed-Ali. Syriö ontviel hem, terwijl Akkra den
Engelschen admiraal Stopford in handen viel en Sir Charles
Napier voor AIcxandriü verscheen met den raad de troepen
uit Azie terug tc trekken, terwijl den pacha het veilig
cn erfelijk bezit van Egypte zou zijn verzekerd.
Of Napier op eigen gezag dan wel krachtens instructies
Hierbij handelde, was onbekend. Na aanvankelijke weige-
ring vaardigde dc Sultan den 13\'\'\'" Februari 1841 een-
firman uit, waarbij Egypte erfelijk aan Mehemed Ali werd
geschonken, zoo deze zich wilde onderwerpen. Dit laatste
had hij reeds getoond door ccn schrijven aan den Sultan
en zijne bereidwilligheid om de Turkschc vloot terug te
142
zenden. De Sultan maakte daarbij eerst nog verschillende
voorwaarden, toe te schrijven vermoedelijk aan den invloed
van lord Ponsonby; de Sultan zou den opvolger van den
Pacha onder diens nakomelingen aanwijzen, de schatting,
door Egypte op te brengen zou geen vaste som bedragen,
doch van de werkelijke inkomsten afhangen; eindelijk be-
hield de Sultan zich de benoeming van de meeste officieren
voor. Mehemed Ali weigerde dit aan te nemen. Door
tusschenkomst echter van Metternich, door Pruisen en
Rusland gesteund, trok de Porte die voorwaarden in,
hoewel het juiste bedrag der schatting als inwendige
Turksche aangelegenheid later door de partijen zelve zou
worden bepaald. -)
Toen nu eindelijk te Londen tusschen de onderteekenaars
van het verdrag van 15 Juli 1840 een protocol was tot
stand gekomen, waarbij de bovengenoemde conventie voor
uitgevoerd was verklaard, kon Frankrijk zich laten vinden
tot een nieuw verdrag, waarbij de vijf mogendheden het
rccht van dc Porte tot sluiting der Dardanellen erkenden.
1) Guizoi t. a. p. VI p. 53.
2) Dc Sultan vaardigde toen twee firmans uit: dc een, waarbij aan
Mchemcd-Ali Egypte erfelijk geschonken werd, dc tweede, waarbij
hem voor zijn leven het bestuur over NubiO, Darfoer, Kordofan en
Sennaar werd gegeven. De eerste firman heeft nog onlangs tot eene
diplomatieke briefwisseling aanleiding gegeven nl. tusschen den Itali-
aanschen Min. van Buitenl. Zaken Menabrca en lord Granville, in 1881
en 1882. Het betrof dc Egyptische grenzen aan dc Roodc Zee, die
bepaald zouden zijn door dc bij bovengenoemde firman gevoegde
ka.\'irt, wel genoemd, doch nooit gepubliceerd; van Ortroy t. a. p. p.
5, note 3.
3) Martens et de Cussy V p. 122.
-ocr page 143-127
Hiermede was de Oostersche kwestie tot aan den Krim-
oorlog een stadium van rust ingetreden.
Hoewel de officieele bescheiden steeds melding maken
van een door den Sultan tot de mogendheden gericht ver-
zoek om tusschenbeidc te komen i) en VVheaton dit als
een der beginselen van deze interventie beschouwt, blijkt
dit toch alleen zijn grond te vinden in een door Oostenrijk
geopperd bezwaar om zonder tegenwoordigheid van een
Turksch gevolmachtigde te beraadslagen, zich daarbij be-
roepende op een protocol in 1818 te Aken door de mogend-
heden onderteekend.
Zeer terecht zegt dan ook Kebedgy: De l\'Intervention
(P- ^39)- «II y a h\\ le commencement d\'une fiction, qui
«ne fera que se développer par la suite et servira mûme
«par fois à couvrir d\'un prétexte plausible des interventions
«qui auront en réalité lieu contre le gré du sultan".
Men kan deze kwestie dus beschouwen als eene inter-
ventie, voortvloeiende uit het rccht op zelfbehoud.
Welke toch de uiteenloopende mecningen der verschil-
lende regceringcn over de te volgen politiek mochten ge-
weest zijn, alle beroepen zich op dc noodzakelijkheid der
liandhaving van de „indépendance et intégrité dc l\'empire
Ottoman" uit ccn oogpunt van „équilibre et paix générale."
Zij
waren er alle van overtuigd, dat een toestand, waarbij
het Oosten geene rust werd verkregen cn het Turksche
•\'Ü\'^. met Constantinopcl als hoofdplaats niet werd gehand-
haafd, tot hoogst gevaarlijke conflicten aanleiding zou
O cf. Conventie van 15 Juli 1840 art. 1 cn 4; protocol van 10
Juli 1841.
-ocr page 144-128
kunnen geven. Ware dit het geval niet geweest, een oorlog
zou zeker zijn uitgebroken.
Wij hebben dus hier een voorbeeld, waar geen oogen-
blik het recht van interventie een voorwerp van twijfel uit-
maakt, ook al mocht geen der mogendheden schijnbaar in
hare rechtstreeksche belangen zijn bedreigd, terwijl tevens
blijkt hoe een politiek evenwicht een waarborg voor de onaf-
hankelijkheid der staten kan vormen. De mogendheden
konden niet dulden, dat Rusland aan den Bosporus opper-
machtig bleef, en evenmin konden zij toelaten, dat Engeland
in Syrië en Egypte meester was. i) Ongetwijfeld achtten
zij hun eigen bestaan bedreigd.
Het recht tot interventie uit een oogpunt van zelfbehoud
is dan ook nooit noch door schrijvers, noch in de praktijk
ontkend: de toepassing kan veelal tot moeilijkheden leiden
en zal veelal door utiliteitsredenen worden bepaald, het
recht staat desniettemin onloochenbaar vast. 2)
1) Hoewel dit thans het geval schijnt tc zijn, moet men niet ver-
geten dat het Suez-kanaal, de weg naar IndiC, bij speci.ial tractaat
neutraal is verklaard.
2) Tot een geval van interventie uit zelfbehoud zou men ook kunnen
rekenen de actie der Katholieke mogendheden ten voordeele van den
Paus in de jaren 1849—1870. Deze ging n.l. uit van het denkbeeld,
dat ten behoeve van dc uitoefening van den katholieken godsdienst
de Paus het hoofd der Kerk moest blijven, terwijl hij zijne functie
■als zoodanig niet volkomen kon waarnentcn, zoo hem zijn wereldlijk
gezag geheel werd ontnomen. Men zou die interventie daarom ook
kunnen motiveercn ter verkrijging van volkomen vrijheid van gods-
dienst: .ilsdan zou h.iar werking een internationaal kar.iktcr hebben,
daar voor vele staten dc vrije uitoefening van den katholieken gods-
dienst cene levenskwestie kon zijn.
129
II. Interventie krachtens garantie-tractaat.
Meer strijd, althans in de theorie, heeft uitgelokt het
tweede geval, waarin men een recht tot interventie moet
aannemen,, n.1. krachtens garantie-tractaat. Over deze soort
tractaten is eene monographie verschenen, waarvan bij de
volgende beschouwingen dikwijls is gebruik gemaakt, i)
Allereerst moet men wel in het oog houden, wat onder
garantie-tractaten is te verstaan, daar er twee zeer duidelijk
te onderscheiden soorten zijn n.1.:
1°. die tractaten, welke tot waarborg van een ander
tractaat dienen. Deze hebben dus een accessoir karakter
en worden vergeleken met het privaatrechtelijk instituut
van borgtocht. Zoodanige tractaten kwamen vooral vroeger
veelvuldig voor, hetzij dan dat derden het hoofdtractaat
garandeerden, hetzij dat sommige der partijen de strikte
nakoming waarborgden.
Tegenwoordig zijn zij zeldzaam, daar men hunne geringe
waarde heeft leeren inzien. Dit is daaraan toe te schrijven,
dat de garant in tegenstelling met den borg niet gehouden
is om zelf in geval van wanpre.statie aan de bepalingen der
hoofdovereenkomst tc voldoen, doch slechts om op verzoek
van de gegarandeerde partij te trachten de mede-contractant
tot het nakomen harer verplichtingen te bewegen. Eene
uitzondering slechts vormt het geval, dat eene buitenlandsche
leening wordt gewaarborgd. Dit komt daarom nog wel
eens voor.
I) Milov.inowitch. Les traités dc g.arantie .iu ig«« Siècle.
l)
-ocr page 146-130
Zoo hebben bij de Londensche conventie van 7 Mei 1832
Frankrijk, Rusland en Engeland bij art. 12 eene door den
koning van Griekenland te sluiten leening tot een bedrag
van zestig millioen francs gewaarborgd, ieder voor een derde, i)
Bij den jongsten Grieksch-Turkschen oorlog hebben de
groote mogendheden hare bemiddeling 2) aangeboden tot
het sluiten van een wapenstilstand en een voorloopig vredes-
verdrag. Engeland wilde aanvankelijk niet medewerken aan
de bepaling, dat, zoolang de oorlogsschatting door Grieken-
land niet was betaald, Turkije Thessalie niet behoefde te
ontruimen, tenzij Frankrijk en Rusland zouden willen mede-
werken tot het garandeeren eener daartoe door Griekenland
te sluiten leening. Dit wilden genoemde mogendheden niet,
en men sloeg toenmaals een anderen weg in.
In 1898 echter werd dit denkbeeld weder door Rusland
opgevat, na het sluiten van den defïnitievcn vrede, en den
Maart sloten dc drie genoemde mogendheden met
1) Martens et dc Cussy IV. p. 340.
2) Al de stukken gewagen van „médiation" en „puissances média-
trices". Toch zegt de nota door de vertegenwoordigers der mogend-
heden te Athene in Mei 1897 aan de Gricksche regeering overhandigd:
.....»que la Grèce ne saurait mieux faire pour répondre ù l\'initiative
„amicale et pleine dc sollicitude des puissances qu\'en leur abandonnant
„Ie soin dc ses intérêts et cn adhérant sans reserve leurs conseils
„comme leurs recommendations". Dit lijkt veel, niet op arbitrage,
zoo.iIs de Heer Politis in dc Rev. de Dr. Intern.it. Publ. V (p. 130)
meent (hier immers is geen sprake van een door beide partijen op-
gedragen beslissing van hun geschil aan derden), doch op interventie.
Daar altijd de term bemiddeling wordt gebruikt, moet men hier
aan een zeer dringend verzoek tol Griekenland denken, voor welks
niet nakoming de bemiddelende mogendheden dc verantwoordelijkheid
niet op zich willen nemen.
131
Griekenland eene overeenkomst, waarbij eene leening tot
een maximum van 170 millioen francs hoofdelijk werd
gegarandeerd.
Een voorbeeld van de garantie door derden van een
internationaal tractaat vindt men in het den Mei 1779
te Teschen gesloten vredesverdrag tusschen Oostenrijk,
Pruisen en eenige andere Duitsche staten, welks art. 16 luidt:
„L. L. M. M. 1\'impératrice de toutes les Russies et Ie roi
„Trés Chrétien, ayant le plus contribué à l\'heureuse réussite
„de cette pacification par leur intervention amicale et leur
„médiation efficace et équitable, leurs dites Majestés sont
„requises par toutes les parties contractantes et intéressées
de se charger aussi de la garantie du présent traité, ainsi
„que de toutes les conventions et stipulations qui en font
„partie", i) De speciale acte van garantie werd daaraan
dan ook toegevoegd.
Van het andere geval van garantie van tractaten kan
men als voorbeeld noemen het den November 1815
tusschen Oostenrijk, Engeland, Pruisen en Rusland gesloten
verdrag, waarbij die mogendheden elkander hun tractaat
met Frankrijk van denzelfden dag waarborgen.
Art. i : ^Les hautes parties contractantes se promettent
„réciproquement de maintenir dans sa force et vigueur le
„traité .signé aujourd\'hui avec S. M. T. Chr. et de veiller
„ji ce que les stipulations de ce traité ainsi que celles des
„conventions particulières qui s\'y rapportent, soient stric-
„tcment ct fidèlement exécutées dans tflute leur étendue". -)
1) Martens ct tic Cussy t. a. p. 1 p. 169.
2) Martens ct de Cussy t. a. p. III p. 240.
-ocr page 148-132
Desgelijks in het speciale tusschen Frankrijk, Oostenrijk
en Engeland na den vrede van Parijs, den 15\'^®" April 1856
gesloten tractaat: „Les hautes parties contractantes garan-
„tissent solidairement entre elles l\'indépendance et l\'intégrité
„de l\'empire Ottoman consacrées par le traité conclu à Paris
„le 30 mars 1856 1).
Dat alle partijen zelve zich de nakoming waarborgen
komt ook voor in het vredestractaat den iS*\'®" October
1748 te Aken gesloten: Art. 23: „Alle de contracteerende
„en in dit tractaat belanghebbende mogendheden zullen
„reciproquelijk en respectivelijk de uitvoering daarvan gua-
randeeren" 2).
Wel komt in dit tractaat de uitdrukking „guarandeeren"
ondubbelzinnig voor, doch men moet wel aannemen, dat
hier geene garantie is, daar deze, zooals Milovanowitch
terecht opmerkt, niet kan bestaan, zoo geen tractaat tot
waarborg voor de uitvoering van een ander wordt gesloten.
Deze garantie is slechts een prikkel om de contractueele
verplichtingen bona fide na tc komen. Van waarborgen
is geen sprake. Zeer terecht zegt dan ook G. F. von
Martens, dat eene garantie voor het nakomen van ccn
verdrag slechts door derden kan worden gegeven 3).
2°. Met dergelijke garantie hebben wij niet te maken:
de garantie-verdragen, die een rechtsgrond van interventie
\'vormen zijn zelve hoofdverdragen.
Met heeft lang geduurd, vóórdat de schrijvers over inter-
nationaalrecht het ónderscheid tusschen die beide soorten
1) Ibid. VII p. 512.
2) Groot Placaatbock VIII p. 252.
3) t, a. p. Liv. II § 63, p. 188.
-ocr page 149-133
van garantie in het oog hebben gehouden, ja zelfs tot in
den allerlaatsten tijd zijn zij niet gescheiden. Zoo o. a.
zegt Pradier-Fodéré: „l\'expression de garantie comprend
„tous les traités dont Ie but est d\'assurer l\'exécution d\'un
„autre traité" i), terwijl men bij schrijvers als Klüber of
Heßler natuurlijk wel gewezen ziet op verschillende soorten
van garantie, doch geenszins eene scherpe grens ziet getrok-
ken. De hier bedoelde garantie b.v. wordt door Hefifter -)
tot de alliantie-verdragen gerekend.
Sommigen trekken wel eene grens, doch m. i. verkeerd.
F. v. Martens 3) en Strauch noemen garantie-verdragen
accessoir, wanneer zij slechts de belangen der daarbij be-
trokken partijen betreflen, en zelfstandig, als de geheele
internationale gemeenschap daarbij betrokken is. Dat deze
verdeeling niet gelijk is met de hier behandelde, is duide-
lijk; wanneer een staat aan een ander b.v. diens regeerings-
vorm waarborgt, zou dit volgens Martens een accessoir
garantie-verdrag zijn, terwijl dit m. i. een zelfstandig ver-
drag is. Bovendien is die verdeeling daarom niet aan te
bevelen, omdat dc grens niet scherp getrokken is. Een
verdrag, dat rechtstreeks slechts de daarbij betrokken par-
tijen betreft, kan zeer dikwijls voor dc geheele rechtsge-
meenschap van overwegend belang zijn: een verdrag, dat
de neutraliteit van België bepaalt, is van belang voor alle
leden der gemeenschap uit hoofde der verplichtingen, die
uit een dergelijk verdrag voor BelgiC voortspruiten, terwijl
1) t. .1. p. II § 971.
2) t. a. p. 92.
3) t. .1. p. § 115.
4) t. .1. p. p. 31.
-ocr page 150-134
een garantie-verdrag voor de onafhankelijkheid van Grieken-
land derden geenszins aangaat. Aan den anderen kant is
de garantie, door Frankrijk en Zweden aan den Westfaal-
schen vrede verleend, voor de geheele toenmalige rechts-
gemeenschap van kracht, terwijl de garantie door Rusland
en Frankrijk aan den vrede van Teschen verleend geene
andere dan de betrokken partijen betrof.
Het onderscheid blijkt duidelijk uit de verschillende uit-
drukkingen door Funck-Brentano en Sorel gebruikt: zij
spreken n.1. van „la garantie des traités" cn van „traités
de garantie", i) De juiste scheiding wordt ook gemaakt
door Bluntschli, 2) wien de eer hiervan wordt toegekend,
alsmede o. a. door Bonfïls cn GeflTcken "i).
Eigenlijke garantie-tractatcn zijn nu tractaten, waarbij ccn
of meerdere staten zich verbinden om hetzij te eerbiedigen,
hetzij tegelijk tc eerbiedigen en te doen eerbiedigen een
zekeren .stand van zaken .bctrcflTcndc de buitenlandsche of
zelfs binnenlandsche aangelegenheden van een of meer andere
.staten. Aldus Milovanowitch. Alleen het „doen eerbiedigen"
kan natuurlijk aanleiding tot interventie krachtens dergelijk
tractaat geven. Zelfs zou men kunnen vragen, of liet enkele
„eerbiedigen" wel een garantie-tractaat vormt. Dit laatste
vormt eerder eene verplichting, die reeds krachtens inter-
nationale beginselen op dc .staten rustte, m. a. w. ccn soort
van verklaring van non-interventic. Uit het enkele ccrbic-
1) t. a. p. p. 148 cn 147.
2) t. a. p. § 432.
3) t. a. p. jj 882.
4) Holtzcndorff\'s Handbuch des Völkerrechts III g 26.
-ocr page 151-135
digen volgt slechts eene negatieve verplichting; uit het
doen eerbiedigen tevens eene positieve plicht.
Naar gelang van hun inhoud kunnen zij verdeeld worden in
1°. verdragen, die de territoriale onafhankelijkheid betreffen.
Deze dienen ook om een bestaand evenwicht tc besten-
digen. Men kan zc dus beschouwen als in het belang der
garanten gesloten ter wille van hunne eigen veiligheid;
echter slechts als indirecte en primaire grond.
Een voorbeeld hiervan is het tractaat van 13 Februari 1832,
waarbij Engeland, Frankrijk en Rusland de onafhankelijk-
heid van Griekenland waarborgden. Art. 4: „La Grèce,
„sous la souveraineté du prince Othon de Bavière et la
„garantie des trois cours, formera un état monarchique
indépendant", i)
Deze garantie is later in 1863 herhaald. Bij dit tractaat
werd dus ook dc kroon aan Otto van Beyeren gewaar-
borgd; desniettegenstaande zijn de mogendheden bij zijne
verjaging niet tusschenbeide gekomen en hebben de garantie
als alleen tegen aanvallen van buiten gericht beschouwd.
Aldus werd de interventie zeer beperkt: dit is dc mecning
van Sir Travers Twiss, die een garantie-verdrag, zelfs contra
quoscunquc zonder uitdrukkelijke bepaling niet tocpas.se-
lijk acht op binnenlandsche aangelegenheden 2). Volkomen
daarmede in overeenstemming is de houding der mogend-
heden tegenover Turkije geweest. Art. 8, tweede gedeelte,
van den vrede van Parijs van 1856 luidt: „T.curs Majestés
«s\'engagent, chacune dc son côté, respecter l\'indépcn-
0 Martens ct dc Cussy IV p. 339.
2) t. a. p. p. 370.
136
„dance et l\'intégrité territoriale de l\'empire ottoman, garan-
„tissent en commun la stricte observation de cet engagement
„et considéront en conséquence tout acte de nature à y
„porter atteinte comme une question d\'intérêt général."
Deze garantie werd, zooals wij zagen, nog afzonderlijk door
Frankrijk, Engeland en Oostenrijk bekrachtigd. Toch bleek
bij het congres van Berlijn, dat deze bepaling geene be-
lemmering was om gedeelten van het Turksche rijk autonoom
of onafhankelijk te verklaren. De Donau-vorstendommen
Moldavië en Walachye, die reeds sedert den vrede van
Kutschuk-Kainardji eene bevoorrechte plaats onder be-
scherming van Rusland bekleedden, werden in 1856 daarin
gehandhaafd onder garantie der mogendheden bij art. 22
van het tractaat van Parijs. Hoewel reeds bij de in 1855
te Weenen gehouden beraadslagingen door Frankrijk de
vereeniging dier beide vorstendommen was voorgesteld,
werd die niet toegestaan wegens den tegenstand van
Turkije en Oostenrijk. Toch werd in 1859 Couza
door beide tot hospodar verkozen en moest Turkije hem
bij een firman van 1861 erkennen; nadat hij vermoord
was werd hij opgevolgd door Karei van ïlohenzollern, die
insgelijks werd erkend. Oostenrijk slechts had willen in-
tervenieeren op verzoek van den Sultan, doch de andere
mogendheden weigerden : na Sadowa bleef Turkije alleen
staan en moest de inve.stituur verleenen. Toen in 1875
oproerige bewegingen in Bosnië en Herzegowina ont.stondcn
cn cene poging tot verzoening door dc garandecrcndc
mogendheden was mislukt, werd dc bekende Andras.sy-nota
aan dc Portc overhandigd. Deze had cchtcr geen resultaat
cn dc .strijd begon weer, waarbij zich weldra Servie en
137
Montenegro aansloten. Nadat noch het memorandum van
Berlijn in 1876, noch de conferentie te Constantinopel van
hetzelfde jaar, noch het Londensch protocol van 1877
eenige uitwerking op de Porte hadden gehad, voornamelijk
door weigering van Engeland om met geweld de noodig
geachte en gewenschtc hervormingen in te voeren, nam
Rusland alleen die taak op zich en al moge het Congres
van Berlijn de door Rusland behaalde voordeelen hebben
verminderd, de verbrokkeling van Europeesch Turkije werd,
wat de Donau- en Servische vorstendommen betrof, vol-
komen gesanctionneerd. Ziedaar dus wat er was overgebleven
van de „intégrité" van het Turksche Rijk. In dien zelfden
geest is de na lange aaizeling verleende autonomie van
Kreta te achten, al waren hier meer essentic\'ele belangen van
andere mogendheden n.1. van Griekenland in het spel.
Terwijl de mogendheden dus eene garantie als die van
het tractaat van Parijs niet wilden handhaven tegen binnen-
landsche onlusten, zijn zij juist terzelfder tijd tusschenbeide
gekomen, doch thans op grond van art. 9 van dat tractaat
luidende :
„Sa Majesté Impériale Ie Sultan, dans sa constante
„sollicitude pour le bien-être dc ses sujets, ayant octroyé
„un firman qui, cn améliorant leur .sort .sans distinction de
„religion ni dc race consacre ses généreuses intentions envers
„les populations chrétiennes dc .son empire et voulant donner
„un nouveau témoignage dc .ses .sentiments cet égard, a
„ré.solu de communiquer aux puis.sanccs contractantes le
„firman, spontanément émané dc sa volonté souveraine.
„Les pui.s.sanccs contractantes con.statent la haute valeur
„tic cette communication. Il e.st bien entendu qu\'elle ne
138
„saurait en aucun cas donner le droit aux dites puissances
„de s\'immiscer soit collectivement, soit séparément dans les
„rapports de S. M. le Sultan avec ses sujets, ni dans
„l\'administration intérieure de son empire" i).
Schijnbaar sluit dit juist interventie uit, doch het is
slechts schijn, om de onderdanen van den Sultan te laten
gelooven, dat de in dit artikel bedoelde hatti-i-humayoun
van den 18*^®° Februari 1856 uit eigen initiatief van den
Sultan zou zijn ontsproten. Aangezien het tegendeel waar
is, behoeft ook aan de tweede alinea van art. 9 geene
groote waarde worden gehecht: het is juist om dc in 1856
beloofde en ook andere 2) hervormingen in te voeren, dat
de mogendheden zich de zaak der Bosniers en Serviërs
hebben aangetrokken.
2°. Verdragen, die de neutraliteit van andere staten
waarborgen.
Deze zijn van verdere strekking dan dc onder 1°. ge-
noemde, daar deze laatste hieronder begrepen zijn.
Dit is buiten kwestie een zeer bizonder geval, dat .slechts
in buitengewone omstandigheden is te billijken. Onaflian-
kelijke staten immers worden hier tegen aanvallen van
buitenlandsche vijanden gewaarborgd, hetgeen hun natuurlijk
aan den anderen kant de verplichting oplegt om zich tc
onthouden van alles, wat tot eene botsing zou kunnen
leiden. Eene legermacht mogen ze hebben om dc inwendige
rust te bewaren cn ook om zelf dc hun gewaarborgde
neutraliteit tc kunnen verdedigen. Daarom legt het den
1) Martens et dc Cussy VII p. 500.
2) De Andrassy-nota ma.nktc melding o. a. van verbeteringen in het
belastingwezen cn in dc agrarische toestanden.
139
14^« October 1831 te Londen gesloten tractaat aan België
de verplichting op de aldaar niet genoemde vestingen, alle
welke moeten worden geslecht, te onderhouden (art. 4).!)
Desgelijks kan de Groothertog van Luxemburg krachtens
art. 3, al. 3 van het Londcnsch tractaat de voor de inwen-
dige rust noodige troepenmacht onderhouden. Hierbij had
echter de eerste alinea verklaard, dat het hebben van
vestingen onnoodig en doelloos was uithoofde der neutra-
lisatie. 2)
Dit onderscheid met België had zijn bizondere reden.
Nadat Luxemburg in 1815 krachtens de Weener acte
aan den Koning der Nederlanden was toegewezen, bepaalde
het daaromtrent tusschen Pruisen en Nederland gesloten
verdrag, dat Luxemburg eene vesting van den Duitschen
Bond zou zijn, 3) terwijl drie vierden van het garnizoen uit
Pruisi.sche en cdn vierde uit Nederlandschc troepen zou be-
•staan. Aan Pruisen werd het recht verleend den gouverneur
der ve.sting te benoemen. •<).
Bij het in 1856 tu.sschcn Prui.sen cn Nederland gesloten
verdrag werd aan Pruisen het recht op de geheele bezetting
toegestaan. Aangezien nu in 1867 Luxumburg neutraal werd
verklaard, kon dit recht niet bestendigd blijven cn daar dc
andere mogendheden voor Pruisen bevreesd waren, werd
de .slechting der vesting voorgeschreven, waardoor eene
militaire macht vanzelf verviel.
I) M.irtcns cl de Cussy IV p. 570.
3) Ncd. Stsbl. 1867, n". 54.
3) Knichtcns dc Weener .ictc mocst dc groothcrtop v.in Luxemburg
tot den Hond toctrctlcn.
4) Martens ct dc Ctissy III p. 332.
-ocr page 156-140
Wat Zwitserland betreft, het verdrag, waarbij zijne neu-
traliteit werd gegarandeerd n.1. dat van 20 November 1815
zwijgt over militaire bezetting en sluit dus het houden
eener krijgsmacht niet uit, zooals dan ook blijkt uit zijne
constitutie (art. 18—22).
Sommigen achten eene dergelijke neutraliteit in strijd
met het recht tot zelfstandige regeling der in- en uitwendige
aangelegenheden, dat aan alle subjecta juris toekomt, o. a.
Carnazza-Amari. Het. is zeker dat in dit recht beperkin-
gen 1) worden aangebracht, hetgeen echter, zooals vroeger
gezegd is, geen unicum is en zich overigens zeer goed met
de onafhankelijkheid der staten laat vereenigen. Die neu-
traliteit is bovendien in hun eigen belang, daar zij hunne
zelfverdediging gemakkelijker maakt cn hen in staat stelt
al hunne kracht te ontwikkelen in het bevorderen van wel-
vaart en ook van vriendschappelijk verkeer met het buiten-
land. Ook is die neutraliteit in de meeste gevallen verleend
op verzoek der staten zeiven\'. Zoo o. a. verklaarde de naar
het Weener congres gezonden Zwitsersche deputatie aan
het comité\' voor de Zwitsersche aangelegenheden, dat zij
door haar land was belast om het verzoek tot de mogend-
heden te richten de erkenning zijner neutraliteit cn het
herstel zijner militaire grenzen te willen vaststellen, om
aldus zijne zelfstandigheid te kunnen verdedigen 2). Insge-
lijks verzocht dc koning van Sardinië, dat zijne provincies
Chablais en Faucigny benevens ccn ander stuk van zijn
1) Een zeer duidelijk voorbeeld hiervan levert art. 2 van het in
1867 gesloten neutraliteitsverdrag van Luxemburg op, w.iar IJclgiC als
geneutraliseerde st.iat uitdrukkkelijk van de garantie wordt uitgesloten.
2) Milovanowitch t. a. p. p. 147.
-ocr page 157-141
gebied in de Zwitsersche neutraliteit zouden worden be-
grepen, hetgeen hein werd toegestaan en in art. 92 der
Weener acte bepaald; de troepen van Sardinië konden,
in geval van eenen naburigen oorlog zich door het Kanton
Wallis terugtrekken, terwijl geene vreemde troepen, behalve
Zwitsersche binnen dat gebied mochten komen i). Na de
cessie van Savoye aan Frankrijk in 1860 gaf deze regeling
tot moeilijkheden van den kant van Zwitserland aanleiding.
Ook in de Scandinavische rijken zijn wel eens stemmen
opgegaan om tot de mogenheden het verzoek om neutraal
te worden verklaard te richten. Officieel nochtans zijn
daartoe geene stappen gedaan en wel niet het minst om
deze reden, dat de regeeringen de mogendheden niet ge-
neigd achtten om bij uitdrukkelijk tractaat eene dergelijke
neutralisatie tc waarborgen, daar haar eigen belang daarbij
niet was betrokken.
Ook dc feiten zijn daar, om aan tc tooiicn, dat het
positieve internationaal rccht een dergelijken rechtstoestand
niet in strijd acht met het karakter van souvereine staten.
Men vcrliczc echter niet uit het oog, dat slechts buiten-
gewone omstandigheden tot dergelijke neutralisaties aan-
leiding kunnen geven, want het .staat vast, dat dergelijke
staten in hunne rechtsbevoegdheid beperkt zijn. Hiervan
nog dit ddne voorbeeld:
België, dat veel produceerde en welks industrie eene
hooge vlucht had bereikt, zocht naar markten om een
aequivalent tc vormen voor dc natuurlijk geringe consumtic
op eigen gebied. Daarom deed het aan Frankrijk het voor-
0 M.-utcns cl dc Cussy l. .1. p. III p. 95.
-ocr page 158-142
stel eene tol-unie te sluiten. In 1840 werden daarover
onderhandelingen geopend, die in 1841 werden voortgezet.
Er bestond een groot verschil van belangen. Frankrijk
wilde daarbij politiek voordeel behalen, en dit niet al te
duur betalen, terwijl de Belgen van hun kant dat politieke
voordeel tot de kleinst mogelijke afmetingen wilden terug-
brengen. Zij stelden afschaffing der tolgrenzen tusschen
beide landen voor, met vaststelling van een uniform tarief
op hunne andere grenzen. De eenige voorwaarde, die zij
stelden, was, dat alleen Belgische douane-beambten de
Belgische grenzen zouden bewaken. Frankrijk wilde deze
voorwaarde niet aannemen wegens zijne groote daarbij
betrokken belangen.
De Koning van België was ingeval van mislukking der
onderhandelingen bevreesd, dat degenen, die eerst na lange
aarzeling tot eene tolunie met Frankrijk genegen waren,
bij weigering van dit land om daartoe mede te werken
hun oog wellicht zouden richten op eene hereeniging met
Nederland, of op de intrede van Belgiü in het Duitsche
Zollverein. Eindelijk echter moest het denkbeeld worden
opgegeven en moest men zich tevreden stellen met een
difTerentieel tarief tusschen beide landen.
De Engelsche geweven en katoenen goederen n.1. over-
stroomden sedert 1840 dc Fransche markt: om dc binnen-
landsche industrie te beschermen, werden de invoerrechten
op die goederen verhoogd. Hiertegen protesteerde Bclgiü
krachtig, daar het, hoewel onwillekeurig, van ccn dcrgclijkcn
maatregel noodzakelijk nadeel moest ondervinden. Nu werd
den lö""\'" Juli 1842 een tractaat gesloten, dat dc Belgische
geweven goederen vrijstelde van het betalen van dat vroegere
143
invoerrecht, terwijl België op zijn eigen grenzen het Fransche
tarief toepaste. De duur van het tractaat was bepaald op
vier jaren. Toch werden de onderhandelingen voor een tol-
unie weder opgevat, doch verschillende Fransche industriën
verzetten zich krachtig. Intusschen begonnen zich, zij het
ook langzaam en voorzichtig, de mogendheden in de zaak
te mengen op grond der Belgische neutralisatie en de bij
deze kwestie betrokken Europeesche belangen: vooral Enge-
land en Pruisen bleken op hunne hoede te zijn. Frankrijk
betoogde, dat de onafhankelijkheid van België het recht
meebracht om naar eigen goedvinden handelstractatcn tc
sluiten, ook al mochten daardoor belangen van derden
worden benadeeld.
Wat de vrees voor opslokking van een zwakkeren staat
door een sterkeren betreft, werd als voorbeeld aangehaald
de Duitsche tolunie, die ongetwijfeld Oostenrijks macht zeer
heeft verminderd en voor Pruisen middel is geworden om later
den Noord-Duitschen Bond te stichten: toch verzette zich
niemand daartegen. Wanneer dus het onafhankelijk bestaan
van België eene tolunie noodzakelijk maakte, wilde Frankrijk
niet ter wille van den naijver van derde mogendheden weigeren
zijne hulp te verlcenen tot de instandhouding van den vrede
en het evenwicht in Europa. Doch Engeland en Frankrijk
bleven bezwaren maken. Dc onderstelling van Metternich —
hoc weinig waarde hij trouwens aan deze kwestie hechtte —
tiat zij op niets zou uitloopen, bleek bewaarheid: de ondcr-
liandelingcn verliepen en in 1845 werd eenvoudig een nieuw
liandelstractaat tus.schcn dc beide landen gesloten i).
O Guizot VI p. 276 vgg.
-ocr page 160-144
Het blijkt dus, dat, hoewel dergelijke landen volkomen
vrij blijven in het sluiten van handelstractaten, die vrijheid
toch niet mag lijden tot een mogelijk gevaar voor de
handhaving der opgelegde neutraliteit. Overigens hebben
geneutraliseerde staten alle rechten van onafhankelijke.
3°. verdragen, die zekeren regecringsvorm garandeeren.
Milovanowitch onderscheidt hier vier gevallen.
a. eene garantie van eene monarchale, republikeinsche,
of constitutioneele regeering.
Dit geval deed zich herhaaldelijk voor in het begin dezer
eeuw, als maatregel om herhaling der revolutionaire en
Napoleontische tijden te voorkomen.
Na eene reeds voorloopige alliantie door de vorsten van
Rusland, Pruisen en Oostenrijk gesloten, kwam den 20"\'®"
November 1815 te Parijs een verdrag tot stand tusschen
die landen en Engeland : „considérant que le repos dc
„l\'Europe est essenliellemcnt lié à rafifermissement de cet
„ordre de choses, fonde sur le maintien de l\'autorité royale
„et de la charte constitutionnelle et voulant employer tous
„leurs moyens pour que la tranquillité générale, objet des
„voeux dc l\'humanité et but constant dc leurs cfTorts, ne
„soit pas troubleé de nouveau." Zij verbonden zich om,
mochten weder revolutionaire bewegingen uitbreken i^
Frankrijk, de maatregelen te nemen, die zij noodig achtten
"voor hun eigen veiligheid en de rust van Europa, terwijl
art. 6 luidde: „Pour assurer et faciliter l\'éxécution du
„présent traité et consolider les rapports intimes qui unissent
„aujourd\'hui les quatre souverains pour le bonheur du
„monde, les hautes parties contractantes sont convenues dc
„renouveler des époques déterminées, soit sous les auspices
145
„immédiats des souverains, soit par leurs ministres respectifs
„des réunions consacrées aux grands intéréts communs et
„à l\'examen des mesures qui dans chacune de ces époques
„seront jugées les plus salutaires pour le repos et la prospérité
„des peuples et pour le maintien de la paix de l\'Europe."
Als gevolg daarvan zijn de congressen van Aken, Troppau,
Laybach en Verona gehouden. Had het eerste nog ten
doel om de lasten, die de tractaten van 1815 op Frankrijk
hadden gelegd, op te heffen, de laatste drie waren geheel
gewijd aan het in bovengenoemd artikel omschreven doel
en hebben dan ook geleid tot de interventies in Sardinië,
Napels en Spanje, i)
b. garantie eener bepaalde constitutie.
Zoo werd bij art. 10 van de Weener acte de constitutie
van Krakau en bij art. 64 die van den Duitschen Bond
van dezelfde kracht verklaard, als waren ze woordelijk in
het tractaat ingelascht.
c. garantie tot instandhouding eener regeerende dynastie.
De onder a genoemde garanties waren in vele gevallen
tevens garanties van deze soort om de eenvoudige reden,
clat zij uitgingen van het legitimiteitsbeginsel. Toch behoeft
dit geenszins daarmede gepaard te gaan.
Zoo zagen wij dc garantie van Griekenland bij het ver-
tlrag van 1832: in ccn additioneel artikel werd bovendien
uitdrukkelijk dc erfopvolging geregeld. Desniettegenstaande
werd bij art. 3 van het tractaat van 1863 door dezelfde
O Tcrcchl wijst Wheaton, Histoire II p. 200 cr op, dat het tractaat
van 181 s geen dcrRclijk intcrvciUic-rccht vcstiRde, doch dat dc drie
Continentale inoKcndhcdcn, waarbij xich Frankrijk in 1818 vocijdc,
slechts door interventies het <Ioel van het tractaat bereikbaar achtten.
146
garantie uitdrukkelijk de Grieksche monarchie onder Prins
Willem van Denemarken als koning erkend en gega-
randeerd.
Minder juist wordt dikwijls het den 8»\'«" Mei 1852 te
Londen gesloten tractaat tusschen Oostenrijk, Frankrijk,
Engeland, Pruisen, Rusland en Zweden aan den eenen
kant en Denemarken aan de andere zijde als voorbeeld
eener dergelijke garantie beschouwd. Bij dit tractaat immers
verklaren genoemde mogendheden, dat zij de erfopvol-
ging in Denemarken, zooals die door den Koning en de
verdere gerechtigdèn is geregeld, erkennen, en dat zij de
andere Europeesche mogendheden ook daartoe zullen uit-
noodigen. Zoo wordt in de considerans o. a. gezegd, dat
zij daartoe besloten zijn „afin de donner aux arrangements
„relatifs à cet ordre de succession un gage additionnel de
„stabilité par un acte de reconnaissance européenne". Hier
heeft dus eene erkenning a priori plaats van de troons-
opvolging, evenals Karei VI door dc Pragmatieke Sanctie
voor zijne dochter Maria There.sia wist tc verkrijgen. Nu is
eene dergelijke erkenning in het algemeen wel a posteriori
plicht der andere staten, doch kan natuurlijk in bizondere
gevallen moeilijkheden opleveren, zoo daarbij bepaalde
rechten worden gekrenkt of het bestaan van andere staten
bedreigd wordt. Aangezien deze beide gevallen zich konden
voordoen bij deze Deensche troonsopvolging met het oog
op de Elbe-vorstcndommen, verklaarden bovengenoemde
mogendheden zich reeds bij voorbaat bereid de beschikkingen
van den Koning van Denemarken te zullen eerbiedigen en
de eenige bizondere verplichting, die zij op zich namen, was
dc reeds genoemde tot uitnoodiging n.1. der andere mogend-
147
heden om zich bij hen te voegen. Van eene garantie werd
niet gesproken.
Wel werd b.v. bij tractaat van 19 Januari 1713 de
Engelsche erfopvolging door de Nederlanden gegaran-
deerd, zoowel tegen binnenlandsch als tegen buitenlandsch
verzet i).
d. garantie tot uitsluiting eener bepaalde dynastie van
den troon.
Hiervan vinden wij een voorbeeld in het tractaat van den
2o»u:n November 1815, waarbij de mogendheden zich ver-
bonden om de Voortdurende uitsluiting der Napoleontische
familie van den Franschen troon, desnoods met alle krachten,
te handhaven (art. 2).
Hierbij valt op te merken dat deze garantie nimmer tot
eenig optreden der garanten heeft aanleiding gegeven: na-
dat toch door den coup d\'état van 2 December 1852 Na-
poleon III Keizer van Frankrijk was geworden, verklaarden
zij, dat „fidèles au principe de ne point s\'ingérer dans les
„affaires dome.stiques de ce pays les autres puissances ne
„se croient pas appelées ce prononcer sur ce change-
„ment....." en eindelijk „qu\'en conséquence les Cours
„d\'Autriche, dc la Grande-lirctagnc, dc la Prusse et dc la
„Russie respectent l\'entière indépendance dc la iMancc .sous
„la forme dc gouvernement présentement établi par le voeu
„de la nation et ont cvcntucllemcnt résolu dc reconnaître
„le Prince Président pour Empereur des Français" -).
I Ict valt niet tc ontkcimen echter, dat juist het oonspron-
1) (irool ri.icaalbock V p. 4.^5.
2) Gcffckcn. Das Rcchl der Iiucrvcnüoii p. 10.
-ocr page 164-148
kelijk oogmerk van het verdrag dergelijke gebeurtenissen be-
doelde; de opinies der regeeringen waren echter gewijzigd.
4°. verdragen, die bepaalde rechten aan de onderdanen
of een groep van onderdanen van een staat waarborgen.
Zoo verklaart art. VI van de Congo-acte van 1885: „La
„liberté de conscience et la tolérance religieuse sont ex
„pressément garanties aux indigènes comme aux nationaux
„et aux étrangers. Le libre et public exercice de tous les
„cultes, le droit d\'ériger des édifices religieux et d\'orga-
„niser des missions appartenant à tous les cultes ne seront
„soumis à aucune restriction ni entrave". Zoo zijn ook
bij het Berlijnsch congres in 1878 aan Turkije en aan de
Balkan-staten verplichtingen opgelegd ten aanzien van eene
vrije en ongestoorde uitoefening van godsdienst, alsmede
van de erkenning van gelijke rechten aan Christenen,
Israëlieten en Mohammedanen. Met uitzondering van de
zuiver Mohammedaansche gedeelten in Klein-Azië en Afrika,
is eene dergelijke garantie voor alle deden van het Turkschc
rijk gegeven.
Wat nu het algemeen karakter van garantie-tractatcn
betreft, komt allereerst in aanmerking het verschil tusschen
die tractaten cn dezulke, waarbij protectoraten worden ge-
vestigd. Dit verschil is niet altijd zoo heel duidelijk, ja
die woorden worden somtijds door elkander gebruikt. Zoo
verklaarde art. i van dc S*"« Annex aan dc Weener acte,
zijnde een tus.schen Oostenrijk, Pruisen cn Ru.sland, ten
opzichte van Krakau gc.sloten tractaat, dat, ingevolge art. 6
der hoofdacte, Krakau voortdurend zou worden bc.schouwd
als „cité libre, indépendante et .strictement neutre, .sous la
„protection des hautes parties contractantc.s" terwijl art. 7
149
van diezelfde annex de constitutie der stad „sous leur garantie
commune" plaatste.
Uit de verdere bepalingen van dit tractaat, die de staats-
inrichting en bevoegdheden van de stad in hoofdtrekken
regelden, moet men hier eerder tot een beschermden dan
tot een geneutraliseerden staat besluiten. In dat geval kan
men de wettigheid van de in 1846 door Oostenrijk ver-
richte annexatie onder goedkeuring der beide andere con-
tracteerende partijen moeilijk betwisten, nu de stad zich
niet had gehouden aan de haar bij art. 6 van het addition-
neele tractaat opgelegde verplichting, om geen asyl tc ver-
leenen aan overloopers of voortvluchtigen, doch een broeinest
van samenzweerders en van uitgewekenen was geworden.
Zoo werden ook bij het tractaat van 1884, waarbij
Frankrijk het protectoraat over Annam verkreeg, de
woorden „protectoraat" en „garantie" door elkander ge-
bruikt. 1) Buiten twijfel is hier het eerste bedoeld.
"Waarin moet men nu het verschil zoeken.\'\'
Dc.spagnct zoekt het in dc verschillende oogmerken dier
tractaten. Terwijl bij garantie (cn wij hebben hier natuuriijk
alleen tc denken aan garantie van integriteit of neutraliteit
ni. a. w. van het geheele .staatsbestaan als zoodanig) alleen
tic behartiging der belangen van dc garanten beoogd wordt
en dc gewaarborgde staat slechts in dc tweede plaats en
als gevolg van het eerste dc vruchten van het tractaat
plukt, zou bij ccn protectoraat juist voornamelijk het vrije
bestaan van den beschermden staat in het oog worden
gehouden. Ilct eerste i.s, ten minste wat dc diepere grond
1) Desp.ngnct: Essai sur les rrotcclorats p. 123.
-ocr page 166-ISO
betreft, niet te loochenen, al gaat Despagnet te ver door
te beweren, dat in sommige gevallen b.v. bij garantie van
eeuwige neutraliteit de belangen van den gewaarborgden
staat geheel worden verwaarloosd : voor dezen valt dan —
wij hebben het reeds gezien — het voordeel niet te ont-
kennen. Waar hij het verschil nader wil uitwerken en
betoogt, dat de protectie steeds den geheelen .staat omvat,
doch de garantie soms slechts een bepaalden toestand be-
treft, die dikwijls den gegarandeerden staat zijne vrijheid
ontneemt, vergeet hij het onderscheid tusschen de verschil-
lende soorten van garantie-tractaten : de hier bedoelde soort
kan zeer goed de volkomen vrijheid der staten onaangetast
laten, mits het in het tractaat bedoelde geval zich niet
voordoet, terwijl bij protectoraten die landen onder eene
voortdurende contrôle van den beschermenden staat komen
te .staan i). Die laat.stgenoemde garantie-tractaten moeten
dan ook m. i. buiten be.schouwing blijven. Daarom is de
door Milovanowitch gehuldigde onderscheiding veel juister,
die haar zoekt in de voogdij aan den beschermden .staat
opgelegd en waardoor deze feitelijk geheel afhankelijk van
zijnen beschermer wordt. Nu is wel is waar deze afhanke-
lijkheid geen essentieel kenmerk van het begrip protectoraat :
dan zou het protectoraat eene vassaliteit nabijkomen : bij
deze laatste echter bestaat ook rechtens een toestand van
onderge.schiktheid aan den suzerein, dien het protectoraat niet
kent: desniettegenstaande blijkt in de praktijk, dat tegen-
i) Tegen die redeneering zou men de verhoudingen in hel Oosten
van Europa kunnen aanvoeren: hier ecliter is dc toestand zoo eigen-
aardig, dat de garantie aldaar het karakter juist van protccloraat
aanneemt.
151
woordig met het vestigen van een protectoraat eene derge-
lijke verhouding noodwendig gepaard gaat: vooral in den
laatsten tijd zijn de protectoraten door koloniale mogend-
heden gevestigd slechts een eerste stap tot annexatie geweest.
Als een voorbeeld hoe dit laatste in diplomatieke stukken
erkend wordt, diene slechts het volgende. In 1891 werd
tusschen Portugal en Engeland een tractaat gesloten, waarbij
wederzijds de grenzen hunner sferen van invloed in dc
Zambesi-streken werden geregeld.
Art. 3 bepaalde, dat Engeland zich verbond geen bezwaar
te maken om de Portugeeschc grens ten Z. van Dclagoa-
baai uit te strekken tot eene lijn, volgende de parallel van
de samenvloeiing der Pongolo- en Maputo-rivieren tot aan
de zeekust. Toen nu in 1895 Engeland het protectoraat
van Tonga-land had verkregen, werd opnieuw dc bekrach-
tiging van die grenslijn gevraagd, daar deze juist het Por-
tugeeschc gebied van Tonga-land scheidde. In de daarover
tusschen den Engelschcn gezant en den Portugecschen
minister van Buitenlandsche Zaken gewisselde nota\'s werd
namens de respectieve Regeeringen verklaard, dat zij dc
bedoelde lijn voortaan zouden beschouwen als de grens
»between the territories of the two Powers" m. a. w. werd
Tonga-land eenvoudig als Engelsch territoir beschouwd 1).
I^e toestand van feitelijke afhankelijkheid moet dus als
criterium worden beschouwd van het verschil van protec-
toraat cn garantie.
Evenmin is het verschil tusschen garantie- en alliantie-
verdragen dikwijls gemakkelijk te trekken.
I) V.in Ortroy l. p. p 252 cn 254.
-ocr page 168-152
Wanneer b.v. een staat de onafhankelijkheid van een
ander waarborgt, m. a. w. hem, ingeval hij wordt aan-
gevallen, zal bijstaan, dan heeft dit veel van eene defen-
sieve alliantie. Toch moet ook hier het onderscheid niet
uit het oog worden verloren. In de eerste plaats zal die
schijnbare identiteit zich slechts kunnen voordoen bij eene
garantie tegenover derde staten, daar eene alliantie altijd
op buitenlandsche aangelegenheden betrekking zal hebben,
wanneer zij n.1., zooals hier wordt verondersteld, de strek-
king heeft om eene mogendheid in staat te stellen haar
onafhankelijk bestaan te handhaven: een verdrag, als dat
in 1815 gesloten tusschen Napels en Oostenrijk tot be-
scherming wederzijds van het absolute koningschap, reken ik
hiertoe niet. i) Al neemt men dit cchtcr aan, toch zal nog
een belangrijk verschilpunt overblijven. Een alliantie-verdrag
veronderstelt dc volkomen gelijkwaardige verhouding der
partijen en legt aan beiden wederzijdsche verplichtingen
op, wanneer uitdrukkelijk genoemde om.standigheden zich
eventueel mochten voordoen. Bij een garantie-verdrag
daarentegen is volgens dc letter van het tractaat dc garant
de eenige die bepaalde verplichtingen op zich neemt, al
mogen volgens de bedoeling van partijen diens belangen
daarbij zeer zijn gebaat. Men kan als het ware ccnc
alliantie ontleden in twee garantie-tractatcn, maar dit juist
bewijst, dat dc uitdrukkingen niet identiek zijn. -)
1) Daarbij werd dan ook een afzonderlijk alliantie-verdrag gesloten.
2) Milovanowitch noemt bovensta.indc beschouwing juist ccnc ver-
keerde opv.itling, die tot .assimilatie zou tnocten leiden. Deze gevolg-
trekking is m. i. verkeerd, mits men dc in het alliantie-verdrag begrepen
dubbele garantie in het oog houdt.
153
Zeer belangrijk is de vraag, waartoe de garanten in voor-
komende gevallen verplicht zijn. Wij hebben reeds gezien,
dat eene garantie contra quoscunque zonder nadere aan-
duiding niet tegenover binnenlandsche troebelen kan worden
ingeroepen; hier echter wordt bedoeld of het geval zich
kan voordoen, en zoo ja, wanneer, dat de garant zich aan
zijne verplichtingen mag onttrekken, i) In theorie reeds
moet men eene uitzondering maken voor het geval, dat zijn
eigen bestaan op het spel staat. Evenzeer als elke strafbare
daad of een strafbaar verzuim zijn karakter verliest, wanneer
uit zelfverdediging wordt gehandeld (cf. arts. 41, 446, 450
W. V. S.), zoo zal ook geen woordbreuk kunnen worden
ten laste gelegd aan den staat, die uit zelfverdediging
verhinderd is de door hem beloofde garantie gestand tc
doen. Dit kan niet betwijfeld worden cn is dan ook
nooit geschied. Eenc andere kwestie evenwel is, of dc
garanten ook verplicht zijn eventueel hunne .strijdmacht in
het veld tc brengen, zoo de gewaarborgde staat wordt
aangevallen. Mij dunkt, dat men dit ongetwijfeld bevesti-
gend moet beantwoorden, zoo geene dusdanige restrictie
uitdrukkelijk is gemaakt: dc garantie krijgt juist dan hare
beteekenis cn zou anders tegenover derden slechts in den
vorm van zcdclijken dwang zich kunnen doen gelden, waaraan
deze zich wel niet altijd zouden laten gelegen liggen.
Schijnbaar zou dit ook implicitc blijken uit dc artikelen 7
cn 8 van het 1\'arijschc tractaat van 1856: art. 7 „....Lcurs
I) Dc formccic Kcitlighcitl van het fr.ict.iat wordt liicr n.itmiriijk
ii.niKcnonien; cvennun wordt hier Rcdacht aan bezwaren ontleend .-xan
dc bekende voorwaarde: rebus sic stantibus.
154
„Majestés considéront en conséquence tout acte de nature
„à y porter atteinte comme une question d^intérêt généralP
Art. 8 „s\'il survenait entre la sublime Porte et l\'une ou
„plusieurs des autres puissances signataires un dissentiment
„qui menaçât le maintien de leurs relations la sublime Porte
et chacune de ces puissances, avant de recourir à l\'emploi
„de la force, mettront les autres parties contractantes
„en mesure dc prévenir cette extrémité par leur action
„médiatrice."
In geen dezer artikelen worden dus maatregelen van
geweld tot steun der garantie uitgesloten, en waar een
aanval op het Turksche Rijk als eene „question d\'intérêt
général" zal worden beschouwd, zou het van zelf spreken,
dat het keeren van geweld met geweld slechts eene nood-
zakelijke consequentie daarvan is. Toch bewijzen dc bij
het tot stand komen dezer artikelen gevoerde onderhande-
lingen, dat niet alle mogendheden die meening waren toe-
gedaan. Die artikelen waren reeds bij dc conferentie tc
Weenen door Turkije in overleg met Frankrijk opgesteld.
Daarop verklaarde Rusland bij monde van Prins Gortchacow,
dat het aan die garantie niet de beteekenis eener „actieve"
garantie ten behoeve van het Turksche Rijk toekende. Daar
tegen protesteerden dc andere gevolmachtigden. Gortchacow
echter herhaalde zijne verklaring, terwijl hij haar nog aan-
vulde door tc betoogen, dat het „intérêt général" niet altijd
een „intérêt russe" was, en dat in elk voorkomend geval
Ru.sland moest overwegen, of dc gclaedecrdc belangen van
dien aard waren, dat zij het vloejen van Russisch bloed
zouden rechtvaardigen.
Toen nu de desbetrcfrcndc artikelen in het tractaat van
-ocr page 171-155
Parijs waren overgenomen, hebben Oostenrijk, Engeland en
Frankrijk uitdrukkelijk willen toonen, dat zij eene andere
zienswijze huldigden door in een afzonderiijk den 15\'\'«"
April gesloten verdrag te verklaren, (art. 2) : „Toute infraction
„aux stipulations dudit traite sera considcre\'e par les puis-
„sances signataires du présent traité comme casus belli" i).
Deze kwestie voert ons van zelf tot die over enkelvoudige
en collectieve garantie. Het behoeft nauwelijks te worden
herinnerd, dat eene garantie kan geschieden, hetzij door
een enkelen staat, hetzij door meerdere staten afzonderlijk,
hetzij door verschillende staten in een ondcriing verdrag.
Maakt dit nu verschil.^ De kwestie is een paar malen ter
sprake gekomen.
Zooals reeds vermeld is, was in 1852 bij een tractaat te
Londen gesloten dc erfopvolging in Denemarken erkend -).
Pruisen, dat dit verdrag mede ondertcekend had, .stoorde
er zich weinig aan en zocht ccnc aanleiding om Dene-
marken te beoorlogen. De Engelsche StaaLssccretaris voor
l^uitcnlandschc Zaken, Lord Russell, evenals dc I<>anschc
Minister Drouyn de IJuiys vestigden in 1864 dc aandacht
der Ru.ssische en Oostenrijkschc regceringcn op dat tractaat
cn tevens, dat deze zich niet van dc daarbij aangegane
verplichtingen konden losmaken zonder nadere be.spreking
cn goedkeuring der mede-contractanten. Bij dc daarop
volgende conferentie te Londen begon dc Pruisische gcvol-
1) M.iricns cl dc Ciissy Vil p. 512.
2) Wcl was dit tractaat. ïooals vrocgcr is opgemerkt, geen eigenlijk
garantie tractaat, doch facto kwam het daarop neer, wijl de crfopvol-
Ki»g sanienhing met het behoud van SIccswijk cn Holstein voor de
Dccnschc kroon.
156
machtigde de verklaring af te leggen, dat zijne regeering
zich van alle vroeger ten opzichte der Deensche kwestie
gesloten verdragen ontslagen beschouwde. Dit werd met
kracht bestreden door earl Clarendon op grond van de
steeds gevolgde gewoonte om bij collectieve garantie slechts
de ratificaties uit te wisselen met den eersten garant, het-
geen een duidelijk bewijs is van de tusschen de garanten
bestaande betrekkingen.
Hiertegen kon Pruisen niets inbrengen.
Belangrijker — Pruisen toch stoorde zich daaraan geens-
zins — is de kwestie die zich in 1867 voordeed bij dc
neutralisatie van Luxemburg.
De Engelsche regeering werd daarover geïnterpelleerd,
omdat zij de traditioneele politiek van Engeland, om zich
slechts dan in buitenlandsche aangelegenheden te mengen,
wanneer de belangen van Engeland daarbij waren gemoeid,
had prijsgegeven. Lord Stanley ontkende dit, aangezien
de weigering van Engeland een oorlog tusschen Frankrijk
cn Pruisen had kunnen doen uitbarsten: bovendien echter
noemde hij de verplichtingen, door Engeland op zich ge-
nomen, niet van crnstigen aard. Hij had eerst lang ge-
aarzeld zijne toestemming te geven: „The very name and
idea of a new guarantee was a thing so utterly distasteful
to me, so utterly contrary to all theories of foreign policy....
Further the guarantee now given is collectivc only. That
is an important distinction. No one of those Powers is
liable to be called upon to act singly or .separately. It is
a case of limited liability.....If they (i. c. the Powers),
situated cxactly as wc arc, decline to join, we arc not
bound singlehandcd to make up the deficicnces of the rc.st."
157
Hij eindigde met te verklaren, dat -hier eerder eene
moreele verplichting bestond, dan eene, om, casu quo, een
oorlog te beginnen. Het recht tot oorlogvoeren zou bestaan,
niet de verplichting.
Datzelfde verklaarde zijn vader Lord Derby als minister-
president in het Hoogerhuis. De garantie van het bezit
van Luxemburg aan Willem Hl gegeven (1839) was gelijk
aan die van de neutraliteit van België („joint and several"):
ze bond elk der mogendheden individueel en afzonderlijk.
De neutralisatie van Luxemburg daarentegen was slechts
collectief gegarandeerd.
Terecht voert Gefleken i) hiertegen aan, dat in het Bel-
gisch neutralisatie-verdrag die woorden ,joint and several"
nergens zijn te vinden. Art. 2 verklaart alleen, dat de
neutraliteit wordt geplaatst „sous la sanction de la garantie
collcctivc" der mogendheden -). In het Hoogerhuis werd
dan ook ten sterkste tegen eene dergelijke uitlegging ge-
waarschuwd. Een der meest overtuigende argumenten der
tegenpartij be.stond wel hierin, dat jui.st de mogendheden,
die dc neutralisatie hadden gegarandeerd, diegenen waren,
tegen wie zij eventueel gericht was. Wanneer men nu de
mecning van Lord Stanley huldigde, moest men alle kracht
aan die garantie ontzeggen en bestond zij .slechts in eene
bloote formaliteit.
Daartegenover beriep Lord Derby zich nog op art. 7
van het Tractaat van Parijs, waarin dc woorden „chacune
de son cótd garanti.s.sent cn commun" voorkwamen en die
1} ilolizcnd. n.iiulbuch III p. 99.
2) K. H. 1867 S. 54.
158
dezelfde zouden zijn als in het tractaat van 1867 i). Maar
daaraan voegde hij toe: „a collective guarantee is one
„which is binding on all parties collectively, but which, it
„any difference of opinion should arise no one of them can
„be called upon to take upon itself the task of vindication
„by force of arms." Dit is echter iets anders: het spreekt
toch van zelf, dat, wanneer de garanten het niet met elk-
ander eens mochten zijn over het aanwezig zijn van den
casus foederis b.v. zij niet bevoegd zijn elkander te dwin-
gen om in strijd met hunne persoonlijke opinie de neutra-
liteit te handhaven. In ieder geval moeten zij eerst overleg
plegen. Niet onwaarschijnlijk is dan ook, dat eene onder-
scheiding, zooals de Engelsche ministers in 1867 bedoelden
en die zelfs in lijnrechte tegenspraak is met de naar aan-
leiding van het tractaat gevoerde onderhandelingen, waarbij
uitdrukkelijk de Luxemburgsche neutralisatie met die van
België werd geïdentifieerd —.de Prui.si.sche gevolmachtigde,
die de redactie had voorge.sieldj heeft formeel verklaard, dat
hij daarmede de volkomen gelijkstelling, wat internationale
verhoudingen betrof, tu.sschen Luxemburg en België op het
oog had — eenvoudig werd uitgevonden om jui.st de pu-
blieke opinie in Engeland ten aanzien van de buitenlandsche
politiek der regeering gerust te stellen.
.Met valt niet tc ontkennen, dat men onderscheid moet
maken tusschen -afzonderlijke en collectieve garanties: dc
verplichtingen ten opzichte van den garant blijven echter
i) Of dit beroep in zijn voordeel was, slaat te bezien. Immers in
het speci.ile tractaat tusschen Oostenrijk, Frankrijk en Kngeland,
slechts om een bizondere, bovengenoemde reden gesloten, konu het
woord „solidairemcnt" voor.
159
dezelfde en slechts spitsvondige redeneeringen kunnen de
verplichtingen der garanten ingeval van collectieve garantie
verkleinen. In beide gevallen moeten de garanten met alle
hun ten dienste staande middelen den door hen gewaar-
borgden toestand verdedigen of handhaven, doch daarnaast
ontstaat bij collectieve garantie eene betrekking tusschen
de mede-garanten onderling, waardoor zij verplicht zijn
steeds met elkander overleg te plegen over de wijze
waarop en de middelen waarmede zij hun woord zullen
gestand doen. Schendt een derde de neutraliteit, dan kunnen
de garanten gezamenlijk tegen dien staat optreden: schendt
een hunner ze, of blijken na overleg niet alle garanten ge-
neigd de garantie gestand te doen, dan zijn de overige
geenszins ontslagen van die verplichtingen, doch moeten
overleggen hoe zij op de voor hen minst bezwarende wijze
het tractaat zullen uitvoeren. Dc garanten blijven ieder ver-
plicht den gegarandeerden staat te helpen: vinden sommigen
dit niet noodig of weigeren zij dit, dc anderen kunnen
daarom niet hun eenmaal gegeven woord terugnemen.
Jui.st het in Engeland gebezigde argument, dat bij collec-
tieve garantie deze n)ccstal dient tot waarborg tegen dc
garanten zelve, bewij.st, dat cene tegcnovcrgc.stcldc mecning
alle waarde aan het garantie-tractaat zou ontnemen. Is een
der mcdcgarantcn nalatig in het uitvoeren zijner verplich-
tingen, het spreekt van zelf, dat dc overige hem ter ver-
antwoording kunnen roepen \').
Dc kwestie heeft zich eens voorgedaan. Op den 3\'\'«" Dcccm-
I) Dil hebben, zoo.-il» wij zagen, de andere mogendheden gedaan
in 1864, toen l\'ruiseu zich niel aan liet tractaat van 1852 met Dene-
marken stoorde.
i6o
ber 1870 richtte Bismarck eene nota tot de Luxemburgsche
regeering met de verklaring, dat, aangezien Frankrijk en
het Groothertogdom de in 1867 gewaarborgde neutrali-
teit hadden geschonden, Pruisen zich van zijne verplich-
tingen ontslagen beschouwde. De Luxemburgsche regeering
bestreed deze zienswijze en betoogde de noodzakelijkheid
om in gevallen als het hier bedoelde niet eenzijdig te han-
delen, doch eerst te rade te gaan met de mede-garanten,
eene meening door Oostenrijk en Engeland gedeeld. Von
Beust wees er niet nadruk op, dat door de collectieve
garantie de beoordeeling van voorkomende gevallen aan
het oordeel der enkele garanten was onttrokken.
Bismarck beriep zich daartegen op het recht tot zelf-
verdediging; ongetwijfeld met recht, mits werkelijk de om-
.standigheden daartoe noodzaken.
Toen in 1870 Engeland met Frankrijk cn met Pruisen
afzonderlijke verdragen .sloot ter handhaving van dc Bel-
gische neutraliteit, dan is dit geene nieuwe garantie of ccnc
garantie van anderen aard geweest dan de reeds bestaande,
doch .slechts eene nadere bekrachtiging en waarborg tot
nakoming van bestaande verplichtingen. De overige mede-
garanten van 1831 bleven gebonden en gerechtigd hunne
garantie te handhaven.
Om te resumecren: enkelvoudige of collectieve garantie
maakt geen verschil ten opzichte der verplichtingen tegenover
den gegarandcerden staat; doch collectieve garantie legt den
mede-garanten bovendien verplichtingen jegens elkander op.
Eindelijk de vraag: zijn de garanten zclf.standig d. i.
zonder daartoe door den gegarandcerden staat aangezocht
te zijn tot ingrijpen bevoegd.
i6i
Het antwoord hierop hangt af van de beteekenis, die
men aan garantie-verdragen toekent. Wanneer men ze uit-
sluitend in het belang van den gewaarborgden staat gesloten
acht, dan kan niet twijfelachtig zijn, of men moet daaraan
de voorwaarden van een verzoek d. i. een officiéél consta-
teeren, dat het bedoelde geval aanwezig is, verbinden en
in ieder geval een ingrijpen volkomen uitgesloten achten,
zoo de staat zich daartegen verzet.
Voor die meening is wel veel te zeggen, vooral uit een
oogpunt van behartiging der zelfstandigheid van de staten,
doch lettende op de geschiedenis moet men ze ten cenen-
male verwerpen. Men moet daarbij vooreerst in aanmerking
nemen de tractaten door de mogendheden gesloten, onaf-
hankelijk van een bepaalden staat: ik heb hier natuurlijk
op het oog de tractaten der groote Alliantie; waar een
zekere regeeringsvorm wordt gegarandeerd, onverschillig in
Welken staat die gevaar moge loopcn, doch slechts om
redenen, die de garanten bctrcfTcn, is het duidelijk, dat
een ingrijpen proprio motu gcoorioofd mag hecten.
Dc garantie-tractaten met Turkije, zoowel ten opzichte
van diens onafliankelijkheid als van de aan zijne Christe-
lijke bewoners toegekende rechten, hebben ook geleid tot
spontane interventies, meestal — behalve misschien in 1878
en in 1897 op Kreta — zeer tegen den zin van den
Sultan.
Theoretisch hangt het antwoord nauw samen met dc
vraag in hoeverre interventie krachtens garantie-tractaat in
l»et sy.stecm van het internationaal rccht past: het zij
daarom voldoende hier tc verklaren, dat m. i. een verzoek
geenszins behoeft tc worden afgewacht en dat dc garant,
u
-ocr page 178-62
wanneer naar zijne meening de casus foederis aanwezig is,\'
bevoegd moet worden geacht zelfstandig in te grijpen.
Het kan zijn, dat de protesten of het verzet van den
gegarandeerden staat hem afschrikken, hij is geenszins daar-
aan gebonden. Wel kunnen hieruit moeilijkheden ontstaan,
voornamelijk wanneer zekere stand van zaken in de binnen-
landsche aangelegenheden den casus foederis van het garantie-
tractaat doet geboren worden, doch de rechten en verplich-
tingen uit het tractaat voortspruitende blijven gelden, ja,
worden dan juist van kracht.
Deze kwestie brengt ons van zelf tot de hoofdvraag, hoe
wij de garantie-tractaten in het internationaal recht hebben
te beschouwen.
Zooals ik in den aanvang zeide, de strijd is bij de
schrijvers zeer groot, ja het valt niet tc ontkennen, verreweg
de meesten achten dergelijke garantie-tractaten in lijnrechten
strijd met dc grondbeginselen van het internationa.il recht.
De reden hiervan is duidelijk. Door als onveranderlijke
.stelregel de „souvcreiniteit" der staten aan tc nemen, zonder
haar te ondenscheiden van dc daaruit voortvloeiende rechten,
moeten zij, uit hoofde harer ondeelbaarheid en onvervreemd-
baarheid tot eene dergelijke conclusie komen. Reeds vroeger
is dc fout dier redeneering aangetoond en het hoofdstuk
der zgn. internationale conce.ssies toont genoeg aan, dat
die onafhankelijkheid geenszins tot een onaantastbaar bol-
werk moet worden verheven.
Het bestaan trouwens ecner internationale gemeenschap is
voldoende om dc onhoudbaarheid der .stelling aan tc wijzen.\')
i) I\'hillimorc t. a. p. I p. 565.
-ocr page 179-163
Dit is de meest principiëele bedenking door de schrijvers
gemaakt: garantie-tractaten zijn nietig en eene interventie
krachtens die tractaten is een onrechtmatige daad. Wanneer
men echter onderstelt, dat die verdragen langs wettigen weg
zijn tot stand gekomen, hetzij in absolute monarchiën door
den monarch op de regelmatige wijze gesloten, hetzij in
constitutioneele rijken met medewerking der volksvertegen-
woordiging, zoo die geeischt wordt, en met het contraseign
van den Minister van Buitenlandsche Zaken, dan kan men
hunne nietigheid niet inroepen op grond van afstand van
onvervreemdbare rechten, zoo zij overigens aan de alge-
meene eischen voldoen.
Evenmin als het tractaat, waarbij Frankrijk van de ver-
sterking van Duinkerken moest afzien, in .strijd met het
internationaal recht wordt geacht, evenmin kan men een
tractaat, waarbij een staat aan anderen een recht geeft om
zich met zijne aangelegenheden te bemoeien eo ipso nietig
verklaren.
Met meest krachtige argument tegen eenc dergelijke be-
strijding moet men zoeken in dc feiten. Garantie-tractaten
zijn legio gcwcast, tijden lang werden zij jaar in, jaar uit
gesloten, doch nooit heeft ccn staat die op bovengenoemde
gronden bestreden. Niet genoeg kan worden gewaarschuwd
tegen dc neiging bij schrijvers om ccn internationaal rccht
"aar hunne eigen denkbeelden tc .systcmatisccren cn als
geldend rccht voor tc stellen: het product der studeerkamer
moge aan alle strenge cischen van ccn rccIiLs-systcem vol-
tlocn, voor dc kennis van het positief internationaal recht
zal het slechts luttel belang hebben. Ik wil daarmede
geenszins geacht worden dc groote beteekenis van den
164
arbeid der internationale rechtsgeleerden te verkleinen: hun
invloed kan groot zijn om te wijzen op noodlottige gevol-
gen van bestaande rechtsinstituten en op de mogelijkheid
om daarin geleidelijk wijziging te brengen; critiek is hun
geoorloofd en zelfs plicht, doch een criterium voor recht
en onrecht kunnen zij slechts vinden in de met bewustheid
door de staten gestelde rechtsnormen; wanneer garantie-
tractatcn in het internationaal recht algemeen zijn erkend,
dan is het niet hun taak die tot onrecht te verklaren.
Men zal zich dan misschien op Engeland willen beroepen,
dat veelal geweigerd heeft tot garantie-tractatcn mede tc
werken, doch men vergeet hierbij, dat zijne bezwaren op-
hielden, zoodra zijne „immediate security" en „essential
interests" werden bedreigd. Zoo heeft Engeland wel mede-
gewerkt tot een garantie-verdrag van Griekenland; zijne
interventie had het immers op zijn recht van zelfbehoud
doen steunen.
Zeer opmerkelijk te dien aanzien zijn ook dc woorden
van Sir Robert Peel, als minister uitgesproken in de zitting
van het House of Commons, den 28\'**" April 1823, naar
aanleiding van het voorstellen eener motie, waarbij afkeuring
werd uitgesproken over de politiek der Engelsche regcering,
die geen oorlog aan Frankrijk had verklaard wegens zijne
interventie in Spanje: „I protest and strongly protest against
„that doctrine maintained bij what is called the Holy
„Alliance, of its right of interference with the liberty of
„nations, by the establishment of a sort of European policc
„for the prevention of the success of revolution, wherever
„it may be found and under whatever circumstances. I
„contcnd as strongly as any man can do for one exception
i6s
„at least from that doctrine namely when the security of
„the State renders such a revolution necessary____It may
„perhaps be in the recollection of the House, that on the
„first day of the session I stated, that I thought Austria
^^qnite justified in interfering to put doivn the revolution
^^of Naples. That opinion most undoubtedly I delivered,
„that opinion I am still ready to maintain", i)
Dit brengt ons tot de vraag, die bij het al of niet recht-
matige van garantie-verdragen in de eerste plaats moet
worden beantwoord: wat is het doel en de beteekenis dier
tractaten >
Wanneer men de geschiedenis nagaat, dan zal men bij
de meeste dier tractaten kunnen vinden het motief van zelf-
behoud, al moge dit niet altijd het hoofdmotief zijn geweest.
Slechts enkele voorbeelden mogen hier aangestipt worden.
Hij de verdragen, na 1814 gesloten, treedt dit eéne op den
voorgrond: angst voor eene herhaling der Fransche revo-
lutie en ang.st voor de terugkeer van Napoleon. Die angst
dreef hen tot ccn garandecren van tien herstelden toestand
•n 1815: eene hericving der woelingen, een afdwingen van
constituties werd door hen een gevaar voor den eigen staat
geacht. Nu kan men wel beweren, dat ten onrechte hier
de belangen van vorst en volk werden vereenzelvigd en
dat een groot deel hunner onderdanen — wellicht dc
meerderheid — allcrmin.st een terugkeer tot het veriichte
despotisme wen.schte, op dat oogenblik had dat deel geen
aanileel in tic regeering en was het niet bevoegd rechtens
O TccI. Spccchcs I p. 236. Men herinnert zich het lusschcn Oostenrijk
cn N.npcls in 1815 gesloten g.irantic-vcrdr.ig.
-ocr page 182-66
een oordeel uit te spreken over hetgeen al of niet tot
bescherming van den staat diende. Toen eenmaal het volk,
hetzij langs geleidelijken weg, hetzij door revolutionaire
bewegingen zich een aandeel in de regeering had weten
te verzekeren, veranderden de inzichten der regeering zelve
ook en beschouwden de staten binnenlandsche omwente-
lingen niet meer in abstracto als gevaarlijk voor hun vreed-
zaam en onafhankelijk bestaan i).
Men kan dus in het algemeen zeggen, dat de tractaten
tot garantie Van zekeren regeeringsvorm gesloten zijn uit
een oogpunt van zelfverdediging, al moge men in lateren
tijd tot andere inzichten zijn gekomen. Dit is dan ook de
reden, dat dergelijke tractaten thans niet meer voorkomen.
Het bezwaar, dat zij de geleidelijke ontwikkeling van
een staat tegenhouden, is evenmin afdoende. Men heeft
meermalen gewezen op het conservatieve karakter van
het internationaal recht; een garantie-tractaat doet nog
wel bedenken, alvorens een regeeringsvorm zal worden
omvergeworpen: bij het .streven der menschheid naar ver-
andering en vooruitgang kan een dergelijke band met het
tegenwoordige soms nuttige bedachtzaamheid verleenen.
Hetzelfde kan gezegd worden van de neutralisatie tractaten.
Zoowel Zwitserland als Belgiü cn Luxemburg waren door
hunne ligging een begeerde buit voor naburige mogendheden.
i) Als voorbedden eener veranderde opinie in deze kunnen nog
dienen de circulaire van prins (lorlcbacow, in 1836 gezonden, na.ir
.lanleiding van dc voornemens van Frankrijk cn Engeland om in de
aangelegenheden van Napels tusschenbeide tc komen (Alman.ich dc
Gotha 1858. p. 787), dc troonrede der Koningin van Engeland in
1861 cn die van den I\'ruisischen Koning in den Noord-Duitschcn
Bondsd.ig in 1869 (Pradicr Fodéré t. a. p. I p. 553).
167
Zwitserland, dat eene natuurlijke vesting vormt, zou in
handen van eén zijner buren dien in Centraal-Europa eene
overwegende stelling bezorgen.
België, zoo dikwijls het strijdtooneel van Europeesche
oorlogen, zou zijne neutraliteit alleen met eigen krachten
moeilijk kunnen handhaven en zijne beteekenis als „état
tampon" spoedig verloren hebben.
Lu.xemburg, als vesting door Duitschland cn Frankrijk
zoo begeerd, zou noodwendig spoedig het slachtoffer van
ccn welberaamdcn overval zijn geworden, zoo zijn onaf-
hankelijk bestaan niet ware gewaarborgd.
Men heeft daarbij dan ook opgemerkt, dat die tractaten
alleen uit hoofde van dergelijke oorzaken reden van bestaan
hebben cn dat eene dergelijke bevoorrechte positie niet alleen
in intrinsieke oorzaken hare rechtvaardiging kan vinden i).
Ook hier dus, zoo niet een recht op zelfbehoud, dan
toch dc belangen van den Europeeschen vrede, die zich
laten gelden. Met nog meer recht kan men de ontkenning
der wettigheid van ncutralisatic-tractatcn bestrijden, waar
het neutralisatie van gedeelten grondgebied betreft, of van
landen, die eigenlijk niet tot dc internationale gemeenschap
behooren. Dc neutraliteit b.v. van het Suczkanaal, in 1889
gewaarborgd, wettigt interventie cn ontleent haar motief
aan het gevaar voor versperring of sluiting van den zee-
weg naar Indie. Iletzclldc valt te zeggen van dc bij het
Bulwcr-Clayton verdrag van 1850 gegarandeerde neutrali-
teit van ccn eventueel kanaal tusschen Grootcn cn Atlan-
tischen Oceaan: in beide gevallen kan het belang dier water-
1) Milovanowitch l. a. p. p. 24.
-ocr page 184-68
wegen bij de verzekering van een vrij en veilig verkeer
niet worden ontkend.
Ook de neutraliteit van Samoa, bij het collectieve pro-
tectoraat in 1889 erkend, had natuurlijk ten doel de be-
schermende mogendheden tegen elkander te beveiligen en
te beletten, dat de eene zich ten koste van de andere te
zeer aldaar mocht bevoordeelen.
Desgelijks is het geval met die verdragen, waarbij de
integriteit van een staat wordt gewaarborgd.
Niemand zal willen ontkennen, dat de bedoeling van de
in 1856 aan Turkije gewaarborgde integriteit was eene al
te aggressieve Oostersche politiek van eene der mogend-
heden te beletten, en dat ook de integriteit, die de mogend-
heden in 1852 aan Denemarken waarborgden door zijne
erfopvolging te erkennen, tot eenig doel had eenen alge-
meenen oorlog tot ondersteuning van verschillende preten-
denten te voorkomen.
Eenc zeer bizondcrc stelling nemen die tractaten in,
waarbij zgn droits reversionnaires aan een anderen staat zijn
gewaarborgd. Hier wordt door interventie het rechtens
erkend belang van den intervenient gehandhaafd: een der-
gelijk tractaat was geldig indertijd, toen de vorsten bevoegd
waren zelfstandig de erfopvolging te regelen. Thans is elke
staat daarin vrij; wel kan een andere .staat bepaalde rechten
daarbij verkrijgen, doch slechts zoolang als de verleener
dit goedvindt: wil deze zijne erfopvolging veranderen,
niemand kan hem dit beletten. Zij komen thans niet meer
voor cn zouden in strijd met de constituties zijn.
Moeilijker wordt dc kwc.stie bij de garantie van bepaalde
rechten aan zekere onderdanen van een .staat. Het behoeft
169
nauwelijks te worden gezegd, dat hier slechts sprake is van
garantie tenbehoeve van onderdanen aan den eigen staat
gegeven: eene rechtstreekschc garantie vormt geen geldig
tractaat. Hierbij valt niet te ontkennen, dat van eene recht-
streekschc uitoefening van het recht op zelfbehoud door de
•
garanten geen sprake kan zijn, zelfs niet altijd, wanneer zij
een dergelijken waarborg bedingen voor hunne eigen onder-
danen in den verblijfstaat. Waar onderdanen van den anderen
staat dc vruchten moeten plukken van de beloofde garantie,
kan men werkelijk eene beperking zien van dc rechten van
hunnen staat. Deze zelf is natuurlijk de eenige, die bevoegd
is hun rechten te verlccnen en zelfstandig te beslissen welke
hij hun wil toekennen. Maar toch, zonder als in de vorige
gevallen een rechtsgrond van zelfbehoud te kunnen aan-
nemen, meen ik, dat eene interventie krachtens dergelijk
tractaat wettig is. Immers de staat heeft — en dit geldt
ook voor de overige gevallen — vrijwillig afstand gedaan
van zijne uitsluitende competentie om voor zijne onderdanen
tc zorgen: hem alleen staat ter bcoordeeling of hier een
inbreuk op zijne eigen rechten wordt gemaakt: hij alleen
kan beoordeelen of zijne onaf hankclijkheid op onrechtmatige
wijze wordt aangetast. Eindelijk kan men daarbij aanvoeren,
dat dergelijke tractaten slechts rcflectceren op staten die
niet volkomen zijn opgenomen in dc internationale gemeen-
schap — waarover later — cn die dergelijk garantie-tractaat
als voorwaarde tot het in geregelde betrekking met andere
staten .staan moeten aanvaarden; waar dit niet het geval
«s, bewijst dergelijk tractaat dat cr feitelijk, zoo niet jure
een protectoraat wordt uitgeoefend; het beste voorbeeld
daarvan is wederom Turkije.
170
Wanneer nu een dergelijk garantie-tractaat tot stand is
gekomen langs wettigen weg d. i. gesloten door de be-
voegde machten, dan is eene betrekking tusschen partijen
ontstaan waaruit voor beiden rechten en verplichtingen
voortvloeien, die nu voortaan de eenige normen zijn,
waaraan zij zich hebben te houden. Dit nu is het kenmerk
der interventie bij deze verdragen: de garanten hebben
zich verplicht in de bedoelde omstandigheden te inter-
venieeren en terecht bestrijdt dan ook Geffcken de woor-
den van Gladstone: „It was a familiar phrase of Lord
„Palmerston, that while a guarantee gave a right of
„interference, it did not constitute of itself an obligation
„to interfere. Without adopting that principle as a rigid
„doctrine, I think there is great force in that observation";
de opvatting ware al te eenzijdig, alsof voor den garant
slechts rechten zouden ontstaan cn geene plichten.
Zoolang echter nog geen .toezicht wordt erkend op het
naleven der beginselen van het internationaal recht moet
iedere staat voor zich zelf weten of hij zich daarnaar zal
gedragen, mits hij natuurlijk niet dc rechten der andere
schendt. Waar in het begin dezer eeuw Engeland wei-
gerde mede te werken aan dc reactionnaire politiek der
continentale mogendheden, daar hecfl het .slechts verklaard,
dat in zijne oogen dc wijze van be.stuur.sinrichting van een
.staat niet pracjudicicerde op het onafhankelijk bestaan en
dc rechten van anderen, maar nooit heeft het eene poging
gedaan om dc door andere staten gc.sloten tractaten als
nietig te beschouwen op grond v.1n .strijd met dc grond-
slagen van het internationaal rccht.
Dat Engeland toch ook niet aarzelde om in sommige
-ocr page 187-171
gevallen in den regeeringsvorm van een anderen staat eene
bedreiging en dus een recht tot interventie te zien, kan
ook blijken uit een brief, door den Engelschen pamflet-
schrijver Cobbett aan Chateaubriand gericht, waarin deze
op de weigering wijst der Engeïsche regeering om in 1800
met Napoleon in onderhandelingen te treden, zoolang de
toen bestaande regeeringsvorm in Frankrijk bleef gehand-
haafd. Lord Graville verklaart zelfs aan Talleyrand, dat
het herstel der Bourbons de beste waarborg zou zijn voor
het laten varen eener politiek, die het bestaan der inter-
nationale gemeenschap zelve in gevaar brengt. 1).
Zoo heeft Engeland ook mede-onderteekend het protocol
van 12 Mei 1815, waarbij de mogendheden verklaarden,
dat in principe elke staat zijn regeering.svorm mag aan-
nemen, zooals hem goeddunkt, doch dat dit zijne grenzen
heefl: „clics ne renonceront jamais au droit d\'empócher
„rdtablissement cn Francc sous Ie nom de gouverncjuent
„d\'un foyer dc ddsordrcs, qui tcndrait la subversion des
„autrcs ctats". Krachtens dit protocol wilden zij van geene
bindende vrcdeUcvcndc verklaringen van Napoleon weten,
doch verklaarden hem gezamenlijk den ooriog.
Vroeger heb ik betoogd, dat dc .staten, die in het begin
dezer eeuw garantie-tractaten sloten, daarbij zich beriepen
op hun rccht op zelfbehoud, hetgeen dc schrijvers over
internationaal rccht over het hoofd zien. Ik wil daarom niet
geacht worden tlic politiek goed tc keuren cn ongetwijfeld
is het ook aan dc .schrijvers tc danken, (lat zij de volks-
overtuiging zoodanig hebben weten tc leiden, dat ook dc
I) Ch.itc.iubriantl, Congrös dc Vdronc I p. 334-
-ocr page 188-172
regeeringen zelve van hare meening zijn teruggekomen.
Reeds tijdens den opstand van Griekenland weigerde
Rusland aan de roepstem van Oostenrijk gehoor te geven
om de Porte te ondersteunen, en in 1830 heeft geene der
mogendheden, die de Heilige Alliantie hadden gesloten, er
over gedacht, in Frankrijk in te grijpen. Toen dan ook
na 1848 de constitutioneele regeeringsvorm bijna overal de
absolute monarchie had vervangen, bleef van die politiek
niets meer over. Men had de overtuiging gekregen, dat zij
van verkeerde beginselen uitging, maar vooral, dat zij in
de praktijk hare onbestaanbaarheid had bewezen: zij toch
had niet de bedoeling harer voorstanders verwezenlijkt.
Daarop te hebben gewezen is zeker de verdienste van vele
schrijvers, maar men vergete evenmin, dat reeds Frederik
de Groote gezegd heeft: „les traites de garantie sont comme
de l\'ouvrage de filigrane, plus propres à satisfaire les yeux
qu\'à être de quelque utilité"..
Het kan echter niet genoeg worden herhaald: de on-
wettigheid der interventie krachtens garantie-tractaat is
daarmede geenszins bewezen en waar deze langs wettigen
weg zijn tot stand gekomen en ter bescherming van be-
langen, die het internationaal recht erkent, leveren zij een
voldoenden rechtsgrond voor interventie op.
Hl. intkrvextie krachtens verzoek.
Een dergelijk verzoek kan natulirlijk niet lichtvaardig
plaats hebben, daar hier in onderscheiding met een garan-
tie-tractaat periculum in niora bestaat en dc verzoeker niet
173
kan overzien, wat de gevolgen zullen zijn. Daarom heeft
een dergelijk verzoek (tenzij het steunt op een garantie-
tractaat en dus uit dat oogpunt moet worden beschouwd)
slechts plaats gehad bij krachtige revolutionaire of separa-
tistische bewegingen, die het bestaan der regeering of de
integriteit van den staat in groot gevaar brachten. Hierbij
moet men binnenlandsche en buitenlandsche aangelegen-
heden afzonderlijk beschouwen. Bij buitenlandsche aange-
legenheden kan men drie gevallen onderscheiden.
a. Verzoek der beide strijdende partijen gezamenlijk.
Dit verliest het karakter van interventie, daar de hulp, door
de vijandige elementen ingeroepen, tot de conclusie leidt,
dat zij zich zullen gedragen naar de beslissing van den
intervenient. Hierbij kan men trouwens zeggen, dat dc
verzoekers den staat vertegenwoordigen.
b. Verzoek van dene der partijen. Ieder der in conflict
zijnde mogendheden kan natuurlijk de hulp van derden
inroepen. Ook hier is niet noodzakelijk, dat eigenlijke
interventie daarvan het gevolg is: is de geroepene verplicht
zijn eigen wil door te zetten, dan is dit natuurlijk wel
het geval.
Verzoek van beide partijen afzonderlijk. Dit zal naar
omstandigheden overeenkomen met a of met b.
Anders wordt dc kwestie bij binnenlandsche aangelegen-
lieden; dezelfde gevallen kunnen ook daar worden aange-
troffen en dus kan ook de partij, die in verzet komt, tot
andere staten een verzoek tot tusschcnkomst richten. Men
moet hierbij aannemen, dat deze zich bij hunne interventie
geenszins op ccn dergelijk verzoek kunnen beroepen cn
moeten beslissen of voor hen motieven bestaan om tusschen-
174
beide te komen. Eene dergelijke partij toch staat tegen-
over andere staten geheel op denzelfden voet als elk privaat
individu, die wel zich tot hen kan richten, doch niet het
minste recht heeft uit internationaal-rechtelijk oogpunt. Zij
mogen zich alleen tot hun eigen regeering wenden en
anders kan hun verzoek slechts tot tusschenkomst leiden,
zoo de andere staat zich in zijn eigen bestaan bedreigd
ziet of wel door een garantie-tractaat verplicht is bij het
bestaan van den casus foederis te intervcnieeren. Daarom
dan ook is het volkomen natuurlijk, dat de wetgevingen
der bizondere staten straf bedreigen tegen hen, die in ver-
standhouding met eene buitenlandsche mogendheid treden
met het oogmerk die tot het plegen van vijandelijkheden
tegen den staat te bewegen (W. v. S. art. 97). Redenen
van humaniteit worden hier niet in aanmerking genomen, —
daarover later, — daar deze dan trouwens reeds zonder
verzoek tot interventie moeten wettigen.
Hetzelfde kan men zeggen over de vraag of erkenning
van opstandelingen als staat of als oorlogvoerende partij
ongeoorloofde interventie is. M. i. wel, zoolang dc tu.sschcn-
komendc staat geen eigen recht daartoe bezit. Voorbarige
erkenning als .souvereine staat, d. i. ccnc erkenning van ccn
in opstand zijnde deel der onderdanen van een .staat, dat nog
niet de in het internationaal recht tot erkenning als ccn sou-
vcreinen .staat gestelde eischen bezit, is ongetwijfeld onge-
oorloofd tegenover den staat tegen wien zij zijn opgestaan.
Eveneens is dit het geval met ccnc erkenning als oorlog-
voerende partij. Dit wordt niet zoo algemeen aangenomen
op gronden van humaniteit. Die gi\'ond kan cchtcr alleen
een motief voor den eigen .staat zijn om zijne opstande-
175
lingen als zoodanig te erkennen, waardoor ook derden aan
die verklaring zijn gebonden. Acht men humaniteit een
reden tot interventie, dan zal dit op andere wijze moeten
geschieden, daar de staat geenszins gebonden is aan eene
erkenning zijner opstandelingen als belligeranten. Daarom
weigerde in 1840 Lord Palmcrston om Mehemed-Ali als
belligérant te erkennen, evenals bij den slavenoorlog de
Noord-Amerikaanschc Staten van geene erkenning der
Zuidelijken wilden weten cn bijna uit dien hoofde een
oorlog hadden gevoerd (men denke daarbij aan de Trent-
kwestie).
Lawrence, in zijne commentaren op VVheaton, haalt wel
eene tegenovergestelde meening van Canning aan: „Le
„caractère de belligérant n\'est pas tant un principe qu\'un
„fait. Un certain degré dc force et de consistance acquise
„par une masse de population lui donne le droit d\'être
„traitée en belligérant".
Ik erken de juistheid van dit gezegde, docli geloof dat
men dit slechts kan toepassen op den eigen staat van dc
opstandelingen. Voor dezen is dit criterium zeer juist, doch
dan ook alleen voor hem 1).
Ik ben het dus volkonicn eens met hen, die eene inter-
ventie op verzoek van anderen dan dc wettige regcering,
d. i. de regeering, die als zoodanig is erkend, alleen uit
dien hoofde, onrechtmatig achten. -).
1) II. p. 408.
2) Cf. llIuntHchli t. .1. p. 477. Zo" "j" bij do interventie ten
l)chocvc v.m Griekenland in .827 meerdere iclfstandige motieven
Kcnociivl om zc te rcchlv.iardiKcn. Het vcnoek der opstandelmKcn
werd niet voldoende gcacht.
1/6
Hierbij kan ook worden besproken de interventie in een
burgeroorlog zonder verzoek der wettige regeering, al of
niet op verzoek der opstandelingen. Wanneer ook hier
weer voor den intervenient geen bizonder recht bestaat,
moet zij onwettig genoemd worden. Hoogst utilistisch
moet de uitzondering beschouwd worden door Italiaansche
schrijvers gemaakt tenbehoeve van conationale staten en
door anderen, o. a, Pradier-Fode\'ré, tenbehoeve van een
onderworpen volk, dat het vreemde juk wil afwerpen. Men
kan hierbij geene onderscheidingen maken en eene andere
meening verdedigen dan bij een gewonen burgeroorlog.
Ook de Italiaansche geschiedenis bewijst, dat, niettegen-
staande de sterke nationale beweging aldaar, eene dergelijke
interventie niet algemeen werd goedgekeurd. Zoo wenschte
in 1849 de minister-president van Sardinië, Gioberti, in te
grijpen in Toscane om den groothertog, die gevlucht was,
te ondersteunen op grond der nationale Italiaansche be-
langen. De andere ministers weigerden echter cn Gioberti
moest aftreden. Ook de interventies van Frankrijk in Italië
mogen niet als voorbeeld worden aangehaald, daar dit in
alliantie met Sardinië optrad, dat Oostenrijk uit Italië wilde
verdrijven.
Dc wettige regeering echter wordt in het internationaal
rccht geacht den staat tc vertegenwoordigen en kan dus
als diens vertegenwoordiger vreemde tusschenkomst inroepen.
Wel zal bij scheuring die regeering inderdaad .slechts uit
naam van een deel van den staat kunnen handelen, doch
zoolang het andere deel geen zelfstandig bestaan als inter-
nationale rechtspersoonlijkheid heeft verkregen, moet dc
staat in zijne oorspronkelijke gedaante worden beschouwd
177
en zijne regeering dientengevolge als zijn vertegenwoordiger.
Onrechtmatig kan eene interventie in dit geval moeilijk
worden genoemd, daar de intervenient hier evenmin als bij
een garantie-tractaat sua sponte zich in eens anders aan-
gelegenheden mengt.
Hoe moet nu echter de daad zelf van het verzoek worden
beschouwd ? Ook hier moet dezelfde gedachtengang als bij
garantie-tractaten worden gevolgd, n.1. dat de verzoeker
zelf moet beoordeelen of zijne onafhankelijkheid al dan
niet wordt aangetast: in het internationaal recht, zooals dit
heden ten dage is erkend, mag geen ander dan dc staat
zelf zijn eigen rechter zijn of dien zelf aanwijzen. Om deze
reden moet ook de mecning worden be.stredcn, dat bij
binnenlandschcn strijd de intervenient moet beoordeelen,
welke partij gelijk heeft en deze dan ondersteunen. Wanneer
echter de bevoegde partij, in casu de wettige regeering, de
tusschcnkomst verzoekt, dan geefl zij daarmede den inter-
venient het recht zelfstandig het geschil tc beoordeelen en
maakt hem als het ware vrijwillig tot rechter in zijne zaken.
Hr bestaat echter een groot verschil met een garantie-
tractaat. Daarbij is niet alleen een recht tot interventie,
doch zelfs ccnc plicht rustende op den staat als contrac-
teercnde partij om zijn bij contract gegeven woord tc ver-
vullen. Hier be.staat die plicht niet cn is de staat, wiens
tu.sschcnkom.st verzocht wordt, volkomen vrij om zelfstandig
te be.slissen of hij aan het verzoek voldoen zal of niet.
Het eigenbelang zal hier wel den doorslag geven cn anders
is er weinig kans, dat aan ilcn roepstem zal worden gehoor
gegeven. Dit leert dan ook de ge.schiedenis.
y-oo 7.ijn de mogendheden in Hclgiö tusschenbcidc ge-
-ocr page 194-178
komen op verzoek van Willem I, daar vooral Engeland
en Frankrijk op dat gebied een krachtigen staat wilden
hebben, dien Engeland dan ook gehoopt had door de
vereeniging met de Nederlanden in het leven te zullen
roepen en dien zij nu onafhankelijk verklaarden, als eenig
middel om tusschen Noord- en Zuid-Nederland een duur-
zamen vrede te verkrijgen.
Desgelijks gaven bij de Engeïsche interventies in Portugal
bizondere overwegingen een toestemmend antwoord op het
daartoe gedaan verzoek. In Portugal was na den dood van
Johan VI in 1825 diens zoon Pedro in Brazilië opgevolgd
en had, daar dit rijk niet met Portugal onder eén hoofd
vereenigd mocht worden, dit laatste land aan zijne dochter
Maria afgestaan na eene constitutie te hebben uitgevaardigd.
Spanje begunstigde na het herstel der absolute monarchie
de aanspraken van haren oom Don Miguel, die zijne nicht
van den troon wilde stooten. Op het nu aan Engeland
gericht verzoek tot tusschenkomst verklaarde het zich daar-
toe op grond van bestaande alliantie- en vriendschaps-ver-
dragen bereid, terwijl Canning die politiek in het Lagerhuis
verdedigde op grond van de algemeene gezindheid in Por-
tugal ten gunste van Maria, en Engeland dientengevolge
zijne politiek van „non-interventie" \') niet behoefde prijs
te geven, daar zijne tusschenkomst algemeen verlangd was.
Ook het garantie-verdrag, dat in 1834 de grond voor inter-
ventie vormde, geeft als redenen aan voor de toestemming
1) Aldus werd Engcland\'s politiek tegenover die der heilige alliantie
genoemd. Ten onrechte wordt die naa\'m door dc schrijvers als ccnc
ironie beschouwd en als voorbeeld dc hier behandelde intcr\\xnlic in
Portugal aangehaald. Die politiek vloeide evenwel slechts voorl uil
179
der mogendheden, het belang van den vrede en veiligheid der
Spaansche monarchie i) en de alliantie-verdragen met Portugal.
In theorie is dergelijke interventie veelal onwettig genoemd,
omdat de regeering, die ze vraagt, de onafhankelijkheid van
den staat zou schenden. De verzoekende regeering beslisse
dit echter voor zich zelf. De aangeroepen staat mag hare
weigering niet gronden op de nietigheid van het verzoek.
Men kan schoone betoogen houden over de wijze, waarop
eene regeering haar taak opvat, men kan de interventie
afkeuren op grond dat zij de historische ontwikkeling
belemmert en een volk geen meester over zijn eigen lot
laat, men kan bewijzen, dat dergelijke tusschenkomst
hetzij doelloos is en eene beweging niet zal tegenhouden,
hetzij in permanente militaire occupatie moet ontaarden,
dit alles doet niets ter zake en kan alleen dienen om eene
regcering opmerkzaam tc maken op het gevaar aan een
dergelijk verzoek verbonden: zij alleen blijft cchtcr de
eenige tot oordeelen bevoegde.
Het resultaat dezer opmerking is dus, dat wel is waar
in theorie ccnc interventie op verzoek der wettige regcering
rechtmatig moet worden geacht, doch dat dc intervenienten
ccn ander inzicht omtrent de vereischten door hel recht op zelfbehoud
gesteld cn in hooge m.ile door de daar reeds bestaande conslitutioncelc
monarchie, die de andere mogendheden juist als een gevaar be-
schouwden, waartegen met kracht moest worden geageerd.
O Dil is een sterk bewijs hoe weinig dc politiek zich .aan regelen
laai binden. In 1828 had I\'ccl juist verklaard dat Engeland bij dc
Fransche interventie in Spanje volkomen neutraal was gebleven, da.ar
ïijnc belangen da.armcdc geenszins waren bemoeid.
2) Daarbij kan bovendien hetzelfde worden aangevoerd als tegen
diezelfde bedenking bij garanlic-lractalcn gezegd is.
i8o
over het algemeen steeds zelfstandige motieven tot inter-
ventie, steunende op eigen recht, hebben aangevoerd. Wat
interventie in buitenlandsche aangelegenheden betreft, ook
daar moet de staat, die ze inroept, bevoegd worden geacht
de gevolgen daarvan te overzien. Ook hierbij echter zullen
de intervenienten meestal andere gronden aanvoeren. Dat
de intervenient daarbij geheel willekeurig in de aangelegen-
heden van den staat, tegen wien hulp wordt verzocht, kan
ingrijpen, maakt de wettigheid wel eenigszins twijfelachtig,
al zal juist in den regel de zwakkere staat haar inroepen.
IV. Interventie ter bescherming van godsdienst
en van rechten der humaniteit.
Deze interventie vertoont een ander karakter dan bij de
drie vorige gevallen. De interventie uit zelfbehoud en die
krachtens garantie-tractaat hebben dit gemeen, dat zij beide
geschieden krachtens een bepaald recht den intervenient
toekomende, maar ook de derde — die op verzoek der wettige
regeering — moet haar rechtskarakter daaraan ontleenen, dat
de internationale gemeenschap uit eene behoefte tot weder-
zijdsche hulp en .samenwerking ontstaan is, terwijl de andere
grondslag van het internationaal recht n.1. dc onafhankelijk-
heid van dc .staten zich daarmede kan vercenigen.
- Mier kunnen wij voor den enkelen .staat geen rechts-
grond vinden, want neemt men dien aan, dan zal hier
inderdaad dc eene .staat rechter over den ander zijn cn
naar zijn subjectief oordcel dc zelfstandigheid van andere
.staten bedreigen: een voortdurend gevaar voor zwakkere
.staten! Neemt men echter aan, dat de internationale ge-
i8i
meenschap zekere identiteit van rechtsbeginselen eischt en
tevens aan de nationale wetgeving de verplichting oplegt om
die beginselen in acht te nemen, dan moet daaruit volgen,
dat evenzeer eene tot op zekere hoogte gelijke mate van
beschaving en zekere overeenkomende begrippen omtrent
godsdienstige verdraagzaamheid moeten bestaan. Ook al is
men de meening niet toegedaan, dat het recht de begrippen
der moraal in de maatschappij heeft gesanctionneerd, daar
moet men toch toegeven, dat het recht naar gelang van
dc beschaving zal verschillen, omdat de voorwaarden tot
ontwikkeling bij verschillende beschaving niet identiek
kunnen zijn. Een rechtssysteem daarentegen, dat zich
buiten dc territoriale grenzen uitbreidt, is slechts mogelijk
bij eene zekere gelijkheid in dc voorwaarden tot ont-
wikkeling der rechtssubjecten. Het internationaal recht toch
vindt zijn rechtsgrond hierin, dat dc voorwaarden voor de
vervulling van alle behoeften niet meer in voldoende mate
binnen de grenzen van den enkelen staat kunnen worden
gevonden, doch daarbuiten moeten worden gezocht: m. i.
kunnen nu wel enkele, doch niet alle of in ieder geval ccn
organisch geheel dier voorwaarden worden verkregen, zoo
niet dc staten, van wie men verlangt, dat zij eenige dier
voorwaarden vcrschaflcn, ook zelf op die hoogte van be-
schaving zijn gekomen, dat zij van hunnen kant aan dc
voorwaarden tot ontwikkeling, die andere staten kunnen
geven, behoefte gevoelen, zoodat zij elkander wederzijds
daarin kunnen aanvullen.
Al is dc verhouding tu.sschcn godsdienstig geloof en
recht zeer vcr-schillcnd krachtens het standpunt, dat men
daaromtrent inneemt cn het geloof, dat men is toegedaan,
82
men moet desniettemin erkennen, dat in onze tegen-
woordige maatschappij zekere gelijke begrippen omtrent
zedelijkheid en omtrent gelijke rechten die aan eiken
godsdienst toekomen identieke plichten aan eiken staat
opleggen, in zooverre als zijn eigen bestaan geen bijzondere
bepalingen noodig maakt.
Ik erken, dat dit logisch tot een onderscheid voeit
tusschen de betrekkingen der verschillende staten en dat
de relaties tusschen beschaafde staten uit een ander oogpunt
moeten worden bezien, dan die met staten, die op een
lageren trap van beschaving staan. Ik meen trouwens, dat
ook de feiten aanwijzingen omtrent zoodanig verschil mede-
brengen. Wanneer b.v. in China of in Turkije uit dweep-
zucht groote moorden plaats vinden i), dan hebben tot nog
toe de vreemde regeeringen zich tevreden gesteld met
daarop de aandacht der betrokken autoriteiten te vestigen
en schadevergoeding te eischen voor de nagelaten betrek-
kingen — dit alleen krachtens tractaat voor eigen onder-
danen, — terwijl toch volgens haar eigen rechtsbeginselen
dergelijke slachtingen als gruweldaden en misdrijven worden
erkend. Maar daarom ook behooren betrekkingen als tu-sschen
de beschaafde staten zijn gesloten b.v. ten opzichte van het
internationaal privaatrecht met bovengenoemde landen tot
het onmogelijke.
. Een dergelijk onderscheid vindt men dan ook meer-
malen genoemd. Zoo o. a. maakt I\\ v. Martens juist bij
de bc-spreking der interventie ccn .scherp onderscheid tusschen
i) Het is bekend, d.it dc Koran den heilincn oorlog tegen dc
ongcloovigcn predikt cn aan dc opvolgers van den Profeet alleen \'uit
zelfbehoud tocst.-uil ccncn vrede van ccnigcn duur te sluiten.
183
„civilisirte" en „uncivilisirte" staten. Bij deze laatste is
volgens hem interventie in meer gevallen gewettigd dan
bij de eerste.
Ook Lorimer kent dit verschil, waar hij spreekt van
drie soorten van erkenning, naar gelang de staten verkeeren
in een toestand van „civilised humanity", „barbarous hu-
manity" en „savage humanity". Tot de laatste behooren
dc z.g.n. wilde volken. In de volgende bladzijden noemt
hij uitvoerig de voorwaarden voor volledige erkenning op
en de verhoudingen die deze beletten b.v. den Mohamme-
daanschen godsdienst. De hoofdvoorwaarden zijn „reci-
„procating power en reciprocating will". Staten, die een
zeker peil van beschaving niet hebben bereikt, kunnen niet
geacht worden deze laatste te bezitten i).
Reeds von Savigny grondde het internationaal rccht op
eene gemeenschap van beschaving, steunende op den Christe-
lijken godsdienst, doch erkende eene uitbreiding ook tot
niet Christelijke staten, enkel met een moreel karakter.
Lord Stowell, dc bekende Engelsche Jurist, die zoovele
malen geroepen was uitspraak in internationale geschillen
tc doen, verklaarde in eene kwestie van blokkade-breuk
door Mohammedaansche kooplieden, wonende in Marokko,
dat zij „on many accounts undoubtedly not strictly are
„considered on the .same fooling as European merchants:
„they may on some points of the law of nations be entitled
„to a very relaxed application of principles established
„between the states of Europe, holding an intimate and
„con.stant intercourse with one another. Upon such con-
i) Lorimcr t. .i. p. p. loi cn vgp. spccia.!! p. «57 =\'7> 218.
-ocr page 200-184
„siderations the court has on some occasions laid it down,
^that the European law of nations is not to be applied in
„its full vigour to the transactions of persons of the des-
„cription of the present claimants" etc. i).
Daarom evenzeer handhaafde dezelfde Lord Stowell bij
eene andere gelegenheid den verkoop van een schip, door
een Algerijnschen kruiser buitgemaakt, aan een Christen
koopman, ofschoon het niet vaststond dat het op wettige
wijze voor goeden prijs was verklaard, omdat de Algerijnen
niet geacht konden worden de juiste regels omtrent prijs-
gerechten te kennen.
Dit is m. i. eene juiste opvatting, al kan ik mij niet
geheel vereenigen met die van von Savigny. Dat n.1. dc
relaties met onbeschaafde staten een uitsluitend moreel
karakter hebben is zeker niet waar. Die relaties zijn hoofd-
zakelijk, zoo niet uitsluitend gegrond op tractaten, die voor
dergelijke staten dezelfde verbindbaarheid n.1. trouw aan
het eens gegeven woord hebben, als voor dc andere cn
zeer zeker ccn positief-rechtelijk karakter dragen.
Dat het geheele internationaal rccht beperkt moet blijven
tot zekere staten is evenmin juist en niet in overeenstem-
ming met de latere feiten. Het Christendom heeft natuurlijk
zekere beschavings- en zedelijkheidsbegrippen gebracht, die
andere godsdiensten mi.ssen, doch er zijn ook godsdiensten,
die in zoo hoogc mate den Christelijkcn nabij komen cn
zoozeer die begrippen erkennen cn naleven, dat dc rechts-
begrippen identiek of ten minste grootcndccls identiek
kunnen worden. Het is diezelfde reden, die het .spreken
i) Travers Twiss l. a. p. p. 127 cn taS.
-ocr page 201-185
van een Europeesch of Christelijk internationaal recht onjuist
maakt i). Ik wil mij niet op Turkije beroepen, dat krachtens
de tallooze tractaten en de daaruit voortvloeiende verplich-
tingen eene zeer eigenaardige positie inneemt en dat slechts
in naam en voor den schijn in 1856 is gerechtigd geworden
„ä participer aux avantages du droit public et du concert
europcens" -). Japan echter kan als voorbeeld dienen. Het
is langzamerhand er in geslaagd zich van de consulaire
rechtspraak te bevrijden 3), terwijl nu onlangs eene wet alhier
is tot stand gekomen om zijne onderdanen in onze Azia-
tische bezittingen gelijk te stellen met Europeanen. Zoowel
in de stukken als bij de openbare beraadslaging is door de
regeering als een deugdelijk motief voor die gelijkstelling
aangevoerd, dat de Japansche regeering hare onderdanen
rijp achtte voor eene wetgeving op Europeesche leest ge-
schoeid cn dat dc staatsinrichting cn de takken van staats-
zorg bewezen, dat, al moge wegens verschil van godsdienst
de grondslag ccn andere zijn, toch dc beschaving van Japan
met die van Europa op céne lijn kan worden gesteld
I-inden echter als China cn Pcrzie kunnen geregelde
diplomatieke betrekkingen met Europa onderiiouden en in
sommige opzichten geheel aan dc regelen van het inter-
nationaal rccht zijn gebonden, zoolang hunne inwendige
1) Zoo wcrtl in den considerans van het Tractaat van Rastadt 1714
Kcsproken van de „Christelijke Kepiihlicq". (ïroot Placaatbock V p. 496.
2) Cf. v. lJuhnerincq, Praxis, Theorie und Codification tics Volker-
recht p. 9.
3) Cf. K. 1). van 5 September 1897 199 arts i cn 18.
4) .Statcn-(;cnera.il, Hijl. 1897—1898, 238 en 1898—1899, 67; rede-
voering van den Minister Cremer in dc vergadering van 38 Febr. 1899
(Mandelingen p. 800).
86
toestand een dergelijk principieel verschil met de Europee-
sche vertoont, is eene volledige opname in de internationale
gemeenschap onmogelijk i).
Eene interventie nu om bovengenoemde redenen kan in
die minder beschaafde landen geen rechtsgrond hebben,
tenzij tot naleving van gesloten tractaten. Wel hebben wij
gezien, dat een dergelijk interventie-recht in het algemeen
niet kan worden toegekend, doch, lettende op de feiten,
moet men tegenover de minder beschaafde landen eene
tusschcnkomst rechtvaardigen, wanneer zij door niet-nako-
ming van gesloten tractaten wetten van humaniteit hebben
geschonden. Ook hier spreekt het echter van zelf, dat
dergelijk optreden zoo gematigd mogelijk moet zijn en
niet verder zich uitstrekke dan om verdere nakoming tc
waarborgen. Dat hier verschillend standpunt kan worden
ingenomen tegenover minder beschaafde landen, kan ge-
grond worden op de roeping der andere staten om als
pioniers der beschaving op te treden en om, waar zij reeds
rechtsbetrekkingen met die landen onderhouden, door eigen
— zij het dan ook zoo gematigd mogelijk — optreden te
i) D.it dc bcsch.aving van liet Christendom zich ook tot andere
Rodsdicnsten kan uitstrekken, blijkt nog o. a. door dc woorden van
Mr. Godcfroi: „geen nict-Chiistcn, hoe gehecht aan zijn geloof, tenzij
„hij door dweepzucht verblind mocht wezen, zal ooit ontkennen, d.it
„die Christelijke cn maatschappelijke deugden dc beginselen zijn,
„waardoor dc levenswandel van den mensch, tot welken godsdienst hij
„ook moge behooren, moet worden bchecrscht. Ik althans. Mijne
„Heeren, aarzel volstrekt niet tc verklaren, dat ik, hoe ook met hart
„cn ziel gehecht aan mijn geloof, God zal danken, wanneer ik go-
,,durende mijn leven mijn wandel naar die beginselen zal hebben
„mogen rigtcn enz.". Handelingen Statcn-Vicncraal, 1856—1857: vcr-
g.adering van 25 September 1856, p. 41.
187
waken, dat die niet worden verbroken, doch een grondslag
blijven vormen, waarop verdere beschaving en ontwikkeling
kan gegrondvest worden en als voorwaarden voor verdere
betrekkingen met die landen intact blijven.
Staten, die op dezelfde hoogte van beschaving staan,
hebben dergelijk interventie-recht niet noodig. Wanneer
toch bij niet-nakoming van contractueele verplichtingen
betrekkingen met anderen minder vriendschappelijk worden,
dan zien zij hun eigen belang op den duur in om weer
daarmede op goeden voet te komen, daar zij het bewust-
zijn hebben elkander te moeten aanvullen, een besef, dat
juist de minder beschaafde missen.
Een criterium voor meer of minder beschaving — in
theorie moeilijk tc vinden — wordt in de praktijk aan-
getrofien in het al of niet verplicht zijn om vreemde con-
sulaire rechtspraak op eigen territoir te dulden.
In dit geval zou interventie van een enkelen staat recht-
matig kunnen worden geacht, daar hij zich op uitdrukkelijk
verkregen rechten kan beroepen.
Dit is dan ook herhaaldelijk, zoowel in China als in
Turkije, voorgekomen. Overigens moet ccnc interventie om
de hier behandelde gronden in dergelijke landen als onrecht-
matig worden be.schouwd i). Wanneer b.v. China ccnc groote
slachting in Thibet ging aanrichten zou geen Europeesche
mogendheid zich daarin mogen mengen: zijn begrip van
humaniteit is immers zoo geheel verschillend van het onze,
dat wij dat land niet kunnen noodzaken alle onze Westersche
O In Armenië b.v. bestond voor dc groote mogendheden wel degelijk
ccn rccht tot interventie krachtens het tractaat van Herlijn, dat echter
in meer dan cén opzicht ccn doode letter schijnt te blijven.
88
beschavingsbegrippen te volgen. Even onrechtmatig ware
dit, als om volken, die nog geheel en al aan de inter-
nationale rechtsgemeenschap onttrokken zijn, door middel
van dwang te noodzaken geregelde betrekkingen met andere
staten te onderhouden. Dwang tot beschaving kan nooit
de gewenschte resultaten hebben: slechts geleidelijke ont-
wikkeling kan een volk van een lagen trap van beschaving
tot een hoogeren brengen. Slechts dan is dwang, gelijk
interventie zou vormen, gewettigd, waar zekerheid bestaat,
dat slechts tijdelijke en acute verstoringen in den bescha-
vings-toestand van een staat voorvallen, terwijl die overigens
gelijk is aan dien der interveniëerende staten of waar con-
tractueele verplichtingen, zooals boven gezegd, niet worden
nagekomen.
Waar zooals wij zagen bij tractaten de beschaafde
staten zekere voorwaarden stellen om met andere betrek-
kingen te onderhouden, daar kunnen om diezelfde reden
soms krachtige maatregelen.gewettigd zijn. Zoo bestrijden
de beschaafde staten b.v. overal, waar zij kunnen, den
slavenhandel en hebben daartoe met elkander tractaten
gesloten. Deze is zoo geheel in .strijd met de bestaande
rechten van den individu in het internationaal recht, dat
die overal moet worden tegengegaan: trouwens, de staten,
waarmede geregelde betrekkingen zijn aangeknoopt, werken
pfiïciCel daartoe mede, al verbiedt b.v. de Koran geenszins
de .slavernij. Ook na veel strijd is erkend, dat tus.schen de
staten der internationale gemeenschap zonder tractaat der-
gelijke maatregelen ongeoorloofd zijn. Maar dergelijke
gevallen mogen niet dan met dc\'grootste voorzichtigheid
worden uitgebreid, daar veelal het verschil over humani-
89
teitsbegrippen zijn grond vindt in verschil van godsdienstige
meeningen, waardoor eene interventie wellicht tot ernstige
weerwraak aanleiding zou kunnen geven.
In het algemeen is dus een tractaat eene conditio sine
qua non voor interventie in de minder beschaafde staten
zoo zij niet uit zelfbehoud geschiedt. Bekend is ook de
uitspraak van Lord Palmerston ter verdediging van de
afwijking der gewone Engeïsche politiek „there are cases
„in which we have treaty rights".
Dat daarom eene erkenning op zich zelf niet voldoende
is om een staat in dc internationale gemeenschap der be-
schaafde volken op te nemen, is duidelijk. Men beschouwc
trouwens eene erkenning niet als eene soort authentieke
akte: erkenning is een daad, die zich op vele wijzen kan
openbaren. Wanneer men als zoodanig het aangaan van
diplomatieke betrekkingen beschouwt, dan is hiermede geens-
zins de opneming onder dc beschaafde volken bewezen.
Daartoe zijn noodig — om het zoo uit tc drukken — meer
intieme relaties, die bewijzen, dat dc bedoelde staat zich
op een ongeveer gelijk peil van ontwikkeling cn beschaving
bevindt, als dc andere staten. Zoo zal b.v. ccn uitlevering.s-
verdrag zulk ccnc beteekenis kunnen hebben, terwijl daaren-
tegen een verdrag, waarbij cdnc der partijen zich verplicht
gelijke rechten, of in ieder geval gelijke vrijheid aan alle
godsdienstige gezindheden op zijn gebied te verleenen, het
tegendeel bewijst. In zoodanig land is immers vrijheid
van godsdienst blijkbaar nog niet onvoorwaardelijk gewaar-
borgd krachtens zijn eigen staatsrecht. Is de vercischtc
bc.schaving eenmaal door den .staat bereikt, dan blijkt de
erkenning uit tal van feiten cn openbaart zich aldus het
90
toetreden van den staat tot de rechtsgemeenschap der
beschaafde staten.
Daarentegen is eene uitdrukkelijke erkenning op zich zelf
geenszins voldoende. Ik zeide zooeven, dat erkenning niet
in den vorm eener authentieke akte geschiedde: toch is
daarvan een voorbeeld n.1. die van Turkije in 1856 bij
tractaat door de groote mogendheden geteekend i). Der-
gelijke schriftelijke verklaring kan den werkehjken toestand
niet veranderen: viel Turkije in de termen van gelijkstelling
met de beschaafde staten en was nog geene handeling
verricht, waaruit de erkenning zou blijken, dan zou ik
geen oogenblik aarzelen haar van dat jaar te dagtcckenen:
geene betere sanctie immers van bestaande verhoudingen^
dan een tractaat: thans echter meen ik alle kracht aan
eene dergelijke verklaring tc moeten ontzeggen. Wij heb-
ben reeds gezien hoe die woorden slechts om bizondere
redenen daarin zijn gevoegd en hoe Despagnet dc positie
van Turkije met een werkelijk protectoraat vergelijkt,
terwijl dc Hertog Decazes in eene depeche van den
iQdcn Januari 1876 van zijn toestand spreekt, als zijnde
„en tutclle" en lord Derby evenzeer in twee depechcs van
1879 verklaart „dat zijne souvereiniteit ongeveer geheel is
vernietigd". Verdere verklaringen daaromtrent zijn, dunkt
mij, overbodig. Om te resumeercn: een staat wordt opge-
nomen in dc internationale gemeenschap door erkenning,
d. i. door ccn daad, waaruit blijkt, dat hij door dc andere
staten wordt geacht op ccnc gelijke hoogte van beschaving
1) Is erkenning ccn gevolg van het verkrijgen van onafhankelijkheid
daarentegen, dan gcschicdt lij meestal bij tractaat cf bij dc Ualkan-statcn.
191
te zijn gekomen : die daad zal meestal uit omstandigheden,
niet altijd duidelijk waarneembaar, blijken, kan ook expressis
verbis geschieden, doch heeft dan alleen beteekenis, zoo op
die wijze slechts eene verklaring geschiedt, om reeds voor-
handen omstandigheden ondubbelzinnig te constateeren i).
Anders staat het echter met de staten, die uithoofde van
liet peil van beschaving, dat zij bereikt hebben, de kern
der internationale gemeenschap vormen en steeds aan de
ontwikkeling dier gemeenschap moeten arbeiden. Zooals
ik reeds vroeger heb gezegd : het toezicht over het naleven
der grondregels van de internationale samenleving aan een
enkelen staat te geven ware gevaarlijk niet alleen, aange-
zien uiteenloopende denkbeelden over het zich al of niet
gedragen naar de erkende beginselen, ja zelfs die beginselen
zelve tot onduidelijkheid en mitsdien tot strijd aanleiding
kunnen geven, maar het ware ook onrechtmatig wegens de
contrôle door eiken staat aldus op dc andere uitgeoefend.
Is de eerste reden voldoende om ccnc dergelijke côntrolc,
hoe ook uitgeoefend, tenminste in het jus constitutum tc
verwerpen, interventie op grond der humaniteit is wettig
te achten, zoo zij door of namens alle mogendheden, in
ieder geval van eenige harcr, geschiedt. Men kan nu hier-
tegen wel aanvoeren, dat alsdan insgelijks de zelfstandigheid
der staten wordt bedreigd, maar dan vergeet men, dat die
zelfstandigheid niet mag opgeworpen worden tot hoeksteen
van het gebouw der internationale gemeenschap, doch zich
moet laten welgevallen dc beperkingen door die gemeen-
schap opgelegd. Door ccnc collccticvc interventie handelt
i) cf. Lorinicr t. .i. p.
-ocr page 208-192
de gemeenschap, die dus ook den staat zelf, tegen wien
de daad is gericht, vertegenwoordigt.
Die collectieve interventie in het algemeen is niet alleen
eene uitvinding van schrijvers, zooals Fr. v. Martens i) en
Pasquale Fiore, ook de geschiedenis leert voorbeelden van
dergelijke gemeenschappelijke tusschenkomst.
Zoo werd reeds de interventie in Spanje in 1822 door
Frankrijk namens de continentale mogendheden verricht,
al moet men hierbij, zooals Chateaubriand in zijn Congrès
de Vérone aantoont, de eer van het initiatief aan Frank-
rijk laten.
Desgelijks geschiedde ook de interventie ten behoeve der
opgestane Grieken door Frankrijk, Engeland en Rusland ge-
zamenlijk. Wel was deze interventie door Grieken verzocht,
doch dit mocht niet als genoegzaam wettig motief gelden:
zoowel een reden van humaniteit als van handelsbelangen
werden uitvoerig genoemd, vooral om Engeland gerust te
stellen, dat zijne zgn. politiek van niet-interventie niet wilde
verlaten. Daarom werden drie motieven genoemd: n.1. ver-
zoek van eene der partijen, een einde maken aan het
bloedvergieten en voornamelijk het beschermen van eigen
onderdanen in den Levant -).
In 1860 waren dc Christelijke Maronieten in Syriü op
zulke onbarmhartige wijze door de moslimsche Dni.sen
.vervolgd cn in grooten getale vermoord, dat dc ondertcc-
kenaars van het tractaat van Parijs aan een I\'ran.sch leger
opdroegen aldaar de ru.st en dc veiligheid tc herstellen.
1) Dcic zou eigenlijk uitsluitend collqctievc interventie wettig .ich-
ten § 76.
2) Phillimore t..\'i.p. I. p. 571.
-ocr page 209-193
Deze interventie is tevens eene duidelijke aanwijzing hoe-
zeer de reeds vroeger genoemde alinea van art. 9 van
genoemd tractaat een non-valeur is te achten.
Zoo kan eindelijk genoemd worden de door alle West-
Europeesche staten, behalve den Duitschen Bond, aan Rus-
land gerichte nota\'s, naar aanleiding van de wijze, waarop
de Poolsche opstand in 1863 werd onderdrukt. Dat de
Duitsche Bond niet aan de beweging deelnam vinden wij
o. a. verklaard in de Mémoires van Bismarck, Hfdst. XV,
waarin tevens duidelijk blijkt, dat Rusland de handeling als
interventie opvatte. Er werden zes punten genoemd en
gevraagd: i". amnestie, 2". een vertegenwoordigend stelsel,
3°. administratieve scheiding, 4°. volkomen godsdienstvrij-
heid, 5°. gebruik van het Poolsch als officieele taal, 6". in-
stelling van een geregeld en wettig militie-stelsel. Prins
Gortchacow, die persoonlijk niet ongenegen was aan Polen
zeker deel in de regeering te geven, stelde voor, dat
Rusland, Oostenrijk en Pruisen den toestand hunner re-
spectieve Poolsche onderdanen gemeen.schappelijk zouden
regelen. Oostenrijk weigerde op grond van zijne gemeen-
schappelijke actie met Frankrijk en Engeland.
Daarop schreef dc Czaar ccn brief aan den koning van
Prui.sen — zijn oom, — die toen tc Gastcin vertoefde,
verklarende, dat hij besloten was oorlog tc voeren cn een
bondgenootschap met Pruisen zocht. Pruisen had, behalve
ilat de Bondsaangclcgcnhcden al zijn aandacht vorderden,
nog een reden gehad om zich niet met dc andere mogend-
heden tc verbinden: zijne verhouding tot Rusland was
bizonder goed — Bismarck zelf was ccn groot voorstander
eener vriendschappelijke politiek tegenover Rusland ; hij laat
13
-ocr page 210-194
zich o. a. zeer afkeurend uit over het in 1854 met Oostenrijk
gesloten geheim verdrag tot bewaking der grenzen tegen
Rusland — en het wilde niet door eene onvriendelijke daad
hierin verandering brengen. De goede resultaten dier politiek
bleken in 1870. Bovendien was eene panslavistische ver-
zoening tusschen Polen en Rusland voor Pruisen niet wen-
schelijk, daar dit wellicht tot eene alliantie met Frankrijk
kon leiden, dat zich steeds het lot van Polen had aan-
getrokken, terwijl eene zekere onafhankelijkheid van Polen
voor Pruisen tot moeilijkheden kon aanleiding geven in
zijne provincies Posen cn West-Pruisen tusschen aldaar
wonende Duitschers en Polen. Daarom sloot Pruisen in
Februari 1863 eene militaire conventie met Ru.sland, die
echter een uitsluitend diplomatiek karakter droeg, daar
Frankrijk spoedig bleek zijne eischen tc willen laten vallen
en geen oorlog ter wille van de Poolsche kwc.stie tc
beginnen. Intusschen blijkt uit het voorgaande, dat Ru.sland
de nota\'s als diplomatieke interventie beschouwde.
Deze kwestie werd ook ter sprake gebracht in Nederland.
De mini.ster van Buitenlandsche Zaken van der Mae.sen de
Sombrcfir had nl. insgelijks eene depêche tot onzen gezant
te St-Petersburg, Baron Gevers, gericht, met het verzoek
die ter kcnnisse van prins Gortchacow tc brengen, en
waarin Nederland uit hoofde van zijne nauwe betrekkingen
tot Ru.sland en zijne goede verstandhouding met dat rijk
zich bij dc inzichten, door de I\'ranschc regeering reeds
kenbaar gemaakt en zoo even genoemd, aansloot.
Op het vernemen hiervan werd eene interpellatie tot den
minister gericht door den Ilcer Groen van Prin.stcrcr, op
20, 22 en 23 Mei behandeld, cn geëindigd door het ver-
195
werpen van twee moties van orde, de eene door den inter-
pellant voorgesteld, inhoudende eene afkeuring der nota
(40 tegen 25 stemmen), de andere door den Heer van Bosse
om de wenschelijkheid uit te spreken eventueel geen deel
te nemen aan eene interventie in de Poolsche aangelegen-
heden (54 tegen 11 stemmen).
Bij de behandeling werd over het algemeen die nota eene
diplomatieke interventie genoemd, en, ook volgens verklaring
van den minister, verricht op gronden van humaniteit. Wel
werd in het algemeen een zich bemoeien met binnenlandsche
aangelegenheden van andere staten in strijd met het inter-
nationaal recht geacht, doch ccnc dergelijke interventie
geenszins in principe om der humaniteitswillc afgekeurd.
De hoofdgrief was, dat Nederland zich zou hebben laten
overhalen door Frankrijk en, door tc reflecteeren naar de
I\'ran.sche nota en dc daarin vervatte termen, wellicht eene
zedelijke verplichting op zich zou hebben genomen om,
zoo Rusland zich door Frankrijks bemoeiingen gekrenkt
achtte of daarop geen acht .sloeg, met Frankrijk zelf ge-
wapend tu.s.schcnbcide te komen. Men achtte eene strikte
neutraliteit bij groote Europeesche oorlogen een eerste
vcrci.schte voor Nederland als kleinen .staat met groote
kolonil\'n cn dientengevolge uitgcbrciden handel en scheep-
vaart, terwijl men dc oorlogzuchtige bedoelingen van de
I\'ran.sche Napolconti.schc politiek, waarbij diens bondge-
nooten .steeds het slechtst hadden gevaren, ten zeerste
wantrouwde \').
Als ccn voorbeeld van collectieve interventie uit den
") Handelingen .Slatcn-Cicncraal 1862—1863 p. 762—769; 7«S-8i>.
-ocr page 212-196
laatsten tijd, kan vooreerst dienen die van Rusland,
Duitschland en Frankrijk bij het einde van den Japansch-
Chineeschen oorlog. Na de beslissende overwinningen van
Japan kwam in het begin van 1895 het verdrag van
Simonoseki tot stand, waarbij Japan Formosa verkreeg en
de Pescadores, benevens Port Arthur en een stuk van
Mandchoerije: tevens zou Korea onafhankelijk worden
verklaard om inderdaad geheel onder protectoraat van
Japan te geraken. Dit was natuurlijk Rusland wegens zijne
Siberische grenzen hoogst onaangenaam. Het wist dus
Frankrijk over te halen om gezamenlijk tusschenbeide te
komen — Frankrijk kon zich altijd beroepen op het gevaar
voor zijne koloniën en protectoraten in Achter-Indie, zoo
China aan die grenzen kwaadwillige bedoelingen mocht
koesteren — terwijl Duitschland dit eene uitstekende ge-
legenheid vond om Rusland te believen en daardoor ook
met Frankrijk op beteren voet tc komen. Het resultaat
der interventie was dan ook, dat Japan Formosa en dc
Pescadores mocht houden, doch zijne andere veroveringen
prijs moest geven.
Deze interventie grondde Rusland — zij het dan ook
ten onrechte — op zijn rccht van zelfbehoud, terwijl dc
andere zich op het belang van een zeker evenwicht in
het Oosten konden beroepen.
Een tweede voorbeeld is dat van l\'rankrijk. Rusland cn
Engeland in den Grieksch-Turkschen oorlog, hoewel het
onder den naam van bemiddeling doorging. Ook hier was
ongetwijfeld eene zooveel mogelijke handhaving van het
status quo in den Halkan dc reden der interventic.
Zoo zien wij, dat eene collectieve interventie, al is het
-ocr page 213-197
dan ook zelden door alle of de voornaamste mogend-
heden — hiertoe zou men kunnen rekenen die van het
congres van Berlijn in 1878 —, een in het internationaal
recht niet ongewoon verschijnsel is, terwijl daaronder ook
gevallen zijn, waarbij de handhaving van de wetten der
humaniteit als doel heeft gegolden. Daarom meen ik niet
tot een uitspraak in strijd met de feiten te komen, wanneer
ik interventic op dien grond rechtmatig acht. Wel is waar
worden veelal ook andere motieven genoemd, doch dit
bewijst daarom nog niet de mindere rechtmatigheid uit
dien hoofde: zoolang het niet uitdrukkelijk is gezegd, be-
hoort men alle rechtsgronden op céne lijn te plaatsen.
Slechts uit een oogpunt van politiek kan van verschil in
graad cn gewicht sprake zijn. Ook de theorie verzet zich
daartegen niet, doch alleen voor zoover zij collectief is:
ccn inmenging ter wille der humaniteit komt trouwens
meestal in dien vorm voor.
Alles wat hier is gezegd kan toegepast worden op inter-
venties verricht met het doel dc godsdienstvrijheid aan alle
inwonenden te verzekeren. Vrije uitoefening van godsdienst
>s thans erkend als ccn der rechten inhaerent aan den
men.sch i), gelijkheid van godsdien.st nog niet. Interventie
mag dus alleen die vrijheid beoogen en nooit verder gaan
a. w. nooit ilicncn om met dwang zekeren godsdienst
tc willen propagceren. Hoezeer het ook te wcnschen ware,
dat spoedig over dc geheele. aarde de Christelijke gods-
\') He jodenvervolgingen in Kusl.md en de .nnti-seniictischebewegingen
\'n Frankrijk cn Oostenrijk loudcn weder ccnc aciiteruitgang doen ver-
moeden na de o. a. bij art. 44 van bet Ilcriijnsch tniclaat, voornanieiijk
n>ct het oog op dc Joden, gewaarborgde godsdienstvrijheid in Ruinenic.
-ocr page 214-198
dienst werd verspreid en ingang vond, eene interventie om
daartoe te komen moet men als onrechtmatig beschouwen:
zij komt trouwens thans niet meer voor. Ook die gods-
dienstvrijheid werd in de Poolsche kwestie als eisch ge-
steld, terwijl zij vooral op het Eerlij nsche congres aan alle
Balkan-staten als verplichting bij de erkenning hunner on-
afhankelijkheid werd opgelegd en ook uitdrukkelijk bij
art. 6 van de congo-acte werd gewaarborgd.
Waar vroeger bij de behandeling der garantie-tractaten
verwezen is naar het onderzoek omtrent den rechtsgrond
van interventie ter handhaving- van de wetten der huma-
niteit en van godsdienstvrijheid, kan hun rechtsgrond ook
thans geen twijfel verwekken: waar die vrijheid van gods-
dienst aan de individuen krachtens het internationaal recht
wordt toegekend, daar kunnen die tractaten, welke eene
dergelijke vrijheid sanctionnecren natuurlijk niet in strijd
met het internationaal recht worden geacht.
Dergelijke interventic moet, dunkt mij, eveneens collec-
tief zijni); daarom is alhier terecht in 1862 door den
Minister van Buitenlandsche Zaken geweigerd aan dc
Spaansche regeering een protest tc richten over dc wijze,
waarop aldaar geloofsvervolgingen hadden plaats gehad.
Uitdrukkelijk werd dit bij dc beraadslagingen in dc Tweede
Kamer ter sprake gebracht en betoogd, dat, ais Spanje tot
de mogendheden wilde blijven behooren, een eerste ver-
cischte was, dat het voldeed aan dc eischen cencr Christe-
lijke beschaving. Dc Mini.stcr gaf dit toe en betreurde,
O Is zij krachtens lract.ial bedongen, dan vervalt natuurlijk dit
vereischte.
199
dat het beginsel van vrijheid van godsdienst was geschon-
den, doch verklaarde gehandeld te hebben krachtens het
algemeen beginsel, dat geen staat zich in de aangelegen-
heden van een ander heeft te mengen, een beginsel kort
te voren nog door Earl Granville, in overeenstemming met
de bekende uitspraken van Castlereagh, Canning en Pal-
mcrston verkondigd. Daarom had hij den gezant te Madrid
geene opdracht kunnen geven om over deze kwestie ccn
betoog tot de Spaansche regeering te richten i). Collectief
ware de inter\\\'entie m. i. geenszins in strijd met het inter-
nationaal recht geweest.
Bij deze gevallen is geen onderscheid gemaakt, of de
interventie betrekking had op buitenlandsche dan wel op
binnenlandsche aangelegenheden. Tegenover minder be-
schaafde staten zagen wij, dat binnenlandsche aangelcgen-
liedcn gccne aanleiding gaven tot tusschenkomst. Onder
beschaafde staten valt het niet tc ontkennen, dat bij bui-
tenlandsche aangelegenheden dc rechtsgrond tot interventie
krachtiger is dan bij binnenlandsche aangelegenheden. Toch
moet m. i. ook in dit laatste geval een recht tot tusschen-
komst worden aangenomen, zij het dan ook als ultimum
remedium. De zelfstandigheid van den staat moet zoolang
mogelijk worden geëerbiedigd, doch in ccn internationaal
rcchts-.systccm is de band tusschen internationaal cn natio-
naal rccht tc groot cn zijn dc beginselen, waarop zij rusten
te identiek, dan dat dc overige leden der gemeenschap niet
ook hier zouden mogen tusschcnbeide komen.
O H.mdclingcn SUtcn-CcncMal 1861-1862 p. 7=8 vgg.; Bijlagen
p. 805 cn 842.
200
Wel is groote omzichtigheid vereischt, wel moeten alle
andere middelen eerst zijn uitgeput, doch, waar uittreding
uit de internationale gemeenschap onmogelijk is, daar kan
een achteruitgang in beschaving niet worden toegelaten.
Geen mensch dus ook geene regeering is volmaakt, van
daar zijn tijdelijke storingen in den hinnenlandschen toestand
zeer goed mogelijk en kunnen zij onder protest worden
doorgelaten: waar zij echter blijken een gevolg te zijn van
inwendig bederf of van stilstaande ontwikkeling, daar kan
m. i. een recht tot ingrijpen voor de overige staten niet
worden ontkend. Zooals overal op dit gebied, zal ook
hier de politiek de hoofdrol spelen.
Na aldus in dc vorige bladzijden gevallen van rechtmatige
interventic te hebben nagegaan, blijft de vraag over: zijn
er nog andere, waarin interventie rechtmatig is.^
Bij het korte overzicht gegeven van dc mccningcn der
belangrijkste schrijvers over internationaal rccht is gebleken,
dat vele voorbeelden van interventie niet rechtmatig konden
genoemd worden, daar zij ccnc ongeoorloofde aanta.sting
van dc .souvereiniteit der .staten vormden. Slechts blijft de
volgende kwc.stie tc bespreken: is ccnc interventie om ccn
ander, die onrechtmatig wordt geacht, te beletten, geoorloofd?
Veelal wordt deze bevestigend beantwoord, op grond
hiervan, dat ccn staat bevoegd moet worden gcacht zich
tc verzetten tegen ccnc in .strijd met het internationaal
rccht gepleegde daad. Waar cchtcr ccnc interventie op
dezen grond reeds verworpen moet worden, zal ccnc contra-
intcrvcntic wel eveneens ongeoorloofd moet worden gcacht.
201
Ziet men toch wel de consequentie in van een dergelijk
handelen? Bij iedere daad in strijd met het internationaal
recht zou elke staat tot ingrijpen bevoegd zijn: eene
logische conclusie, waarvan de zeer precaire doelmatigheid
blijkt uit de niet te ontkennen stelling, dat iedere staat
naar eigen meening dien strijd met het internationaal recht
heeft te beoordeelen en naar eigen opvatting moet handelen.
Hoogst willekeurig ingrijpen zou hiervan het gevolg moeten
zijn en machtige staten zouden eene zeer onrechtmatige
voogdij op andere aldus kunnen uitoefenen en de zelf-
standigheid der staten ware in werkelijkheid aangetast.
Geschiedt zij op verzoek van den bedreigden Staat, dan
komt men vrijwel tot het geval van interventie in buiten-
landsche aangelegenheden op verzoek van édne der partijen.
Ook hier kan het verzoek op zichzelf wel rechtsgrond
zijn; doch dc staat tegen wien wordt geïntervenieerd, zal
deze als eene aantasting zijner rechten kunnen beschouwen:
in ieder geval moet allereerst die oorspronkelijke interventie
onrechtmatig zijn geweest, en ook bij die bcoordceling blijfl
eenigszins het bezwaar van subjectiviteit bestaan. Daarom
ik niet medegaan met Sir James Mackintosh, waar deze
zeide: „Whatever a nation may lawfully defend for itself, it
„may defend for another if called on to interpo.se". Slechts
om redenen, die hem zelf betreffen, kan een staat in een
dergelijk geval tusschenbeide komen.
Wij zagen reeds dat Engeland zich niet mengde in dc
interventie-politiek der Heilige Alliantie. Voorstanders der
tegenovergestelde meening halen als voorbeeld daarvan aan
de bezetting van Ancona door Frankrijk in 1831, toen
Oo.stenrijk op verzoek van den Paus in diens zaken tusschen-
202
beide kwam. Frankrijk, Rusland, Oostenrijk, Engeland en
Pruisen hadden den 21®**" Mei van dat jaar eene collectieve
nota tot den Paus gericht, betoogende de noodzakelijkheid
eenige hervormingen in te voeren, die algemeen als nuttig
werden erkend. Daarop vaardigde Gregorius XVI werkelijk
edicten uit, die aan die wenschen tegemoet kwamen, doch
aan de Italianen slechts weinig voldeden, gedeeltelijk ook
wegens hunne niet-uitvoering. Er ontstonden weder op-
roerige bewegingen en Rome riep de hulp in van Oostenrijk,
waarop Frankrijk door eene in stilte voorbereide en uitge-
voerde expeditie over zee Ancona overviel en vermeesterde.
Het eigenlijke motief was hier geenszins om eene onrecht-
matige daad van Oostenrijk te beletten; dit laatste trouwens
was zeer twijfelachtig, aangezien de Paus er om verzocht
had, maar bovendien verklaarde Frankrijks minister Casimir
Perier, dat die bezetting was geschied in het algemeen
belang van den vrede en uit een politiek belang van
Frankrijk; Guizot noemde het eene kwestie van nationale
eer en waardigheid i). Het gold hier dus blijkbaar ccn
uitsluitend Fransch belang, bedreigd door eene suprematie
van Oostenrijk in Italil\'.
Het meest bekende voorbeeld van contra-interventie is
de leer van Monroe met hare toepassingen.
Het is hier niet de plaats om daarover uitvoerig tc
handelen — het onderwerp is uitgebreid genoeg voor ccnc
afzonderiijke studie — maar toch behoort een kort over-
zicht daarvan binnen het gebied eener verhandeling over
interventie.
i) Guizot L.-up. II p. 287 vgg.
-ocr page 219-203
Na het begin dezer eeuw, toen de Vereenigde Staten in
1S14 den vrede van Gent met Engeland hadden gesloten,
regelden zij tevens de geschilpunten, waartoe hunne grenzen
in het Noorden van Amerika aanleiding konden geven,
door bij tractaat van 20 October 1818 de wederzijdsche
rechten hunner visschers vast te stellen en door gedurende
tien jaren alle die gronden in het N.-W. van Amerika
gelegen vrij te verklaren, zonder daarbij op eenige recht-
matige aanspraken van een der contractanten of van eene
derde mogendheid te willen praejudicieeren i). Dit tractaat
was gericht tegen den Czaar van Rusland, die in 1821 de
bekende ukase uitvaardigde, waarbij de geheele N.-W.
ku.st van Amerika, van den Beringstraat tot 51° N.li., tot
Russisch gebied werd verklaard en vreemde visscherssche-
pen niet binnen honderd Engeïsche mijlen van die kusten
mochten komen.
Evenzeer waren de Vereenigde Staten van de vriend-
schappelijke gezindheid van Engeland overtuigd, waar het
maatregelen betrof tegen de continentale mogendheden.
In 1822 was het Fran.sche leger onder den Hertog van
Angoulóme Spanje binnengerukt en had overal zegevierend
de absolute monarchie hersteld.
Engeland had zich reeds te Verona in het memorandum
door den Hertog van Wellington ingediend voor de erkenning
van de onafhankelijkheid der opgestane Spaansche koloniën
verklaard en dreigde daarmede voor het geval, dat een
I\'>an.sch leger Spanje zou bimienrukken. Het had daarvoor
verschillende redenen op grond van handels- en politieke
O Martens el tic Ciissy III p. 393.
-ocr page 220-204
belangen. Engelang had reeds een niet onbelangrijk deel
van den handel met de Z.-Amerikaansche Staten weten te
verkrijgen en had reeds aanzienlijke kapitalen in die koloniën
gestoken, terwijl het aldaar ook consuls had aangesteld.
Het was nu bevreesd, dat Frankrijk als belooning voor het
herstel der absolute monarchie in Spanje eene der Spaansche
koloniën zou verkrijgen en dat tevens de andere mogend-
heden Spanje ook behulpzaam zouden zijn om zijn gezag
weder in Amerika te herstellen. Aldus zouden wellicht dc
handelsvoordcelen voor Engeland te niet gaan, ja misschien
aanzienlijke schade worden geleden, daar de door de
opstandelingen gesloten overeenkomsten niet door Spanje
zouden worden erkend. Uit een politiek oogpunt vreesde
Engeland, behalve de reeds genoemde uitbreiding van
Frankrijks bezit, voor eene herleving van het Bourbonschc
pacte de familie met verwaarloozing der bepalingen van
den vrede van Utrecht, waardoor alle invloed door Engeland
gedurende dc Napoleontische oorlogen in Spanje verkregen
zou verloren gaan.
Aan die bedreiging werd evenwel geen gevolg gegeven,
deels uit ongencigdhcid om den vrede tc verstoren, deels
ook omdat Engeland op dat oogcnblik niet bizonder gereed
was om een oorlog met dc vastelands-mogcndhcdcn tc
voeren. 1) Het trachtte daarom aanvankelijk dc rol van be-
middelaar tc .spelen, en handhaafde, toen dit niet gelukte,
ccnc .strikte neutraliteit.
Toen het Fransche succes volkomen was, wilde I\'rankrijk
ccnc Europcc.schc confcrcntic bijeenroepen om dc kwc.stic
l) cf. O..!. Doublcday: Political Life of Sir Robert I\'ccl I p.364 vgg.
-ocr page 221-205
der Spaansche koloniën te regelen, waarbij deze ook ver-
tegenwoordigd zouden zijn. Dit weigerde Engeland beslist
en op een vraag van den Franschen ambassadeur dc
Polignac zeide Canning met het oog op de aan Frankrijk
toegeschreven voornemens, dat Engeland nooit als voor-
waarde voor de erkenning het aannemen van den nionar-
chalen regceringvorm zou stellen.
De Vereenigde Staten nu werden ook bevreesd voor eene
Europeesche inmenging in Amerika cn daarom wenschtc
de President Monroe in zijne Boodschap van 2 December
1823 eene richting tc geven aan de politiek der Vereenigde
Staten tegenover Europa.
In het eerste gedeelte bespreekt hij dc bovengenoemde
geschillen met Rusland en zegt:
„Bij dc daarbij gevoerde beraadslagingen en bij de
„schikkingen, die een einde aan het conflict zouden kunnen
„maken, werd dc gelegenheid gunstig geacht om als een
„beginsel, waarbij de rechten en belangen der Vereenigde
^Staten zijn betrokken, tc bevestigen, dat het Amerikaanschc
„Werelddeel, tengevolge van dc vrije cn onafhankelijke
„positie, die het zich heeft verworven en die het handhaaft,
«niet kan worden be.schouwd als in de toekomst vatbaar
„voor eenige kolonisatie van welke Europeesche mogend-
„lieid ook".
Vervolgens verklaart hij, dat de Vereenigde Staten nooit
eenig deel hebben genomen aan Europeesche oorlogen,
behalve wanneer hunne rechten ernstig werden bedreigd.
Daarentegen zijn zij van naderbij betrokken bij de gebeur-
tenissen in Amerika. Ilct politiek .systeem der verbonden
mogendheden is essentieel verschillend van het Ameri-
206
kaansche. Zijn eigen regeeringsvorm stelt hij op den
hoogsten prijs wegens de daarmede verkregen voorspoed
en geluk.
„Wij zijn daarom ter wille van de openhartigheid en de
„vriendschappelijke betrekkingen tusschen de Vereenigde
„Staten en die mogendheden bestaande verplicht om te
„verklaren, dat wij geneigd zouden zijn elke poging van
„haar kant om haar politiek stelsel tot eenig deel van dit
„continent uit te breiden als gevaarlijk voor onzen vrede
„en veiligheid te beschouwen. In de bestaande koloniën of
„in de onderhoorigheden van eenigen Europeeschen staat
„zijn wij niet tusschenbeide gekomen en zullen wij dit niet
„doen. Maar wat de regeeringen betreft, die hare onaf-
„hankelijkheid hebben uitgeroepen en die hebben gehand-
„haafd, welke wij erkend hebben uit ernstige motieven en
„krachtens billijke beginselen, kunnen wij geene interventie
„met het doel ze te onderwerpen of op eenige andere wijze
„toezicht uit te oefenen op haar lot, van welken Euro-
„peeschen staat ook, aanzien, zonder haar te beschouwen
„als eene betooging van vijandelijke gezindheid jegens de
„Vereenigde Staten".
Daarna noemt hij de beginselen zijner politiek tegenover
Europa n.l. om in geene binnenlandsche aangelegenheden
van eenigen .staat tusschen beide te komen, om de feitelijke
regeering als de wettige te beschouwen en vriendschappelijke
betrekkingen met die staten te onderhouden.
„Maar wat dit werelddeel betreft zijn de omstandigheden
„duidelijk geheel verschillend. Het is onmogelijk voor de
„verbonden mogendheden om haar politiek .systeem over
„eenig deel van Noord- of Zuid-Amerika uit te breiden,
207
„zonder onzen vrede en ons geluk in gevaar te brengen
„en evenmin kan iemand gelooven, dat onze Zuidelijke
„broeders, zoo zij aan hun eigen lot werden overgelaten,
„eene buitenlandsche interventie uit eigen beweging zouden
„aannemen. Daarom is het voor ons eveneens onmogelijk
„om eene dergelijke interventie, onder welken vorm zij ook
„moge plaats hebben, met onverschilligheid te aanschouwen".
Deze boodschap maakte grooten indruk — vooral in
Engeland — terwijl men aan die boodschap en de daarmede
samenhangende politiek van Engeland toeschrijft, dat de
vastelandsmogendheden van haar plan tot interventie in
Zuid-Amerika afzagen. In hoeverre dit laatste juist is, valt
moeilijk te zeggen. Wel zou ik dit betwijfelen, aangezien
reeds te Verona Frankrijk verklaarde, dat\'er omstandigheden
zijn, wanneer bij voortgezetten .strijd eene erkenning van
opgestane koloniën als onafhankelijke staten kan te pas
komen. Chateaubriand, sprekende over de plannen der
andere mogendheden tot herstel van het Spaansche gezag
in Amerika zegt: „ces pui.ssances róvaient de je ne .sais
„quoi d\'impo.ssible, d\'une conquête des Amériques main
„armée, du rétablissement de l\'arbitraire du conseil des
„Indes. Nous ne cherchions pas trop à pénétrer leur
„absurde principe....."
Hieruit dus ook blijkt dc onwil van Frankrijk om daar-
toe mede te werken: en zonder dc Fran.schc vloot zou er
geen de minste mogelijkheid geweest zijn om tegen den
wil van Engeland dat plan door te zetten.
Insgelijks is de uit.sprnak van Canning, dat hij een
nieuwe wereld had geschapen om de oude in evenwicht tc
houden meer eene oratorische phrase dan een waar woord.
208
aangezien reeds vóór het congres van Verona verscheidene
Spaansche koloniën hare onafhankelijkheid feitelijk hadden
verkregen.
Die boodschap van Monroe wordt veelal als eene inter-
ventie, of liever als een rechtsgrond van interventie be-
schouwd, terwijl zij voorgeeft het beginsel van non-inter-
ventie te huldigen. M. i. terecht. Wat doet toch Monroe.!*
Zijn eerste gedeelte is of een axioma bf eene aansporing
tot interventie.
Zoo hij met zijne verklaring over toekomstige Euro-
peesche kolonisaties in Amerika bedoelt, dat in geheel
Amerika geen „territoire sans maître" meer bestond, m. a. w.
dat elk deel van het Amerikaanschc grondgebied reeds tot
den een ot anderen staat van de internationale gemeen-
schap behoorde, dan constateert hij een feit, hetzij onbe-
twistbaar, hetzij onwaar. Dit laatste moet men aannemen,
aangezien zoowel in het Noorden, als in sommige streken
van Z.-Amerika, landen waren uit internationaal-rechtelijk
oogpunt vatbaar voor kolonisatie. Zoo dit vaststaat, dan
moet het eerste gedeelte der Monroe-leer als ccnc inter-
ventie-leer worden beschouwd. Een enkele staat mag niet
aan andere verbieden kolonies te stichten: acht hij die een
gevaar in zijne onmiddellijke nabijheid dan moet hij die
streken zelf bezetten, doch kan niet eenzijdig aan de vrije
ontwikkeling van andere staten beperkingen opleggen :
slechts uit een oogpunt van zelfbehoud zou hij tegen ccnc
bepaalde kolonisatie kunnen ageeren. Doch om een gevaar
voor de Vereenigde Staten aan te nemen bij eene koloni-
satie b.v. in Vuurland is eenvoudig belachelijk.
Men neme ook dit nog in aanmerking: vele Europeesche
-ocr page 225-209
staten waren in 1823 door hunne koloniën Amerikaansche
mog-endheden en stonden dus met de Vereenigde Staten
gelijk: wat dus aan deze buiten hun grondgebied was ge-
oorloofd, was het evenzeer aan die staten. Wel hebben
sommige Amerikaansche schrijvers beweerd, dat er een
speciaal Amerikaansch internationaal recht was, eene be-
wering, die geene weerlegging behoeft om hare ongerijmd-
heid duidelijk te maken. Terecht wordt dan ook gezegd,
dat het beginsel van niet-kolonisatie alleen gerechtvaardigd
kan worden door een reusachtig protectoraat der Vereenigde
Staten over geheel Amerika aan te nemen.
Bij het in 1826 gehouden congres van Amerikaansche
Staten te Panama heeft Adams, die voor de eigenlijke uit-
vinder van dit stelsel geldt, als opvolger van Monroe de
theorie beperkt tot de noodzakelijkheid eene overeenkomst
te sluiten, waarbij elke staat zich zou verplichten met
eigen middelen zijn grondgebied tegen kolonisatie van uit
Europa te beveiligen.
In 1835 riep Guatamala de bemiddeling in der Ver-
eenigde Staten tegenover de Britsche aanspraken op Hon-
duras, op grond der Monroe-lcer: Jackson echter weigerde die.
In 1872 werd bij de regeling der grenskwestie tu.sschen
de Vereenigde Staten en Engeland betreflicndc het Oregon-
gebied de be.slissing aan arbiters overgelaten: hierdoor be-
.stond de mogelijkheid, dat het Engel.sch koloniaal gebied
in strijd met de leer van Monroe zou worden uitgebreid:
de uitspraak was echter in het voordeel der Vereenigde
Staten. In ^845 had naar aanleiding van dezelfde kwestie
President Polk de theorie wel is waar uitgebreid tot elke
heer.scha[)pij van Europeesche mogendheden, niet alleen tot
14
-ocr page 226-2IO
kolonisatie, maar ook toepasselijk bij koop, ruil of cessie
van reeds bestaande koloniën, doch haar tevens beperkt
tot Noord-Amerika.
Thans is die geheele theorie verouderd en waardeloos
wegens de toeëigening van alle Amerikaanschc landen.
Wat het tweede gedeelte der boodschap betreft, wil ik
toegeven, dat de bedoeling misschien inderdaad deze was,
dat de Vereenigde Staten een gevaar voor hun bestaan
duchtten in het gewelddadig herstel der absolute monarchie
in de afgevallen Spaansche koloniën, al valt het niet te
ontkennen, dat een onderscheid tusschen b.v. Mexico cn
Argentinië gewenscht ware geweest. Monroe immers noemt
uitdrukkelijk zijn angst voor het voortduren van vrede en
veiligheid in de Vereenigde Staten: men moet ook niet
het tijdstip, waarop de boodschap werd verzonden, uit het
oog verliezen, toen hetzij herstel van het Spaansche gezag,
hetzij de erkenning der vroegere koloniën tot onafhankelijke
staten onder Bourbonsche vorsten geacht werd te liggen
in de voornemens der Europeesche mogendheden.
Dc woorden der boodschap echter verklaren uitdrukkelijk
geene bemoeiing te zullen dulden, m. a. w. bij elke kwestie
tusschen Amerika en Europa zich te zullen mengen. Hoe-
wel Monroe zich steeds beroept op de belangen der Ver-
eenigde Staten, kan men dus zijn stelsel vergelijken met
dat van -de Heilige Alliantie — waartegen het trouwens
gericht was, — dat eveneens elke bemoeiing met eens
anders aangelegenheden grondde op ccn recht van zelf-
behoud, en dat al te zeer dien rechtsgrond misbruikte.
Bovendien bleek het karakter van interventie duidelijk
voor het geval, dat dc koloniën vrijwillig een monarchalen
211
regeeringsvorm wilden aannemen. Die leer van Monroe
heeft, zooals zij later in de praktijk is uitgebreid en tot
shibboleth van de Amerikaansche politiek is verheven, tot
talrijke gevallen van interventie geleid.
Zoo werd in 1845 Texas geannexeerd onder het voor-
wendsel, dat zijne bewoners dit wenschten, doch met groot
onrecht tegenover Mexico, dat steeds zijne rechten had
laten gelden, en dan ook den oorlog aan de Vereenigde
Staten verklaarde.
Zoo mengden zich insgelijks de Vereenigde Staten in
de Mexicaansche kwestie gedurende de jaren 1862—1867,
op grond voornamelijk van de aldaar met Fransche hulp
gevestigde monarchie, welke zij niet wilden erkennen en
die zij als gevaarlijk voor hunne eigen ontwikkeling be-
schouwden.
Eene gevaarlijke en onwettige uitbreiding verkreeg de
leer in 1881, toen lilaine het Bulwer-Clayton-verdrag wilde
gewijzigd hebben, naar aanleiding van een met Nicaragua
gesloten tractaat om op kosten der Vereenigde Staten een
inter-oceanisch kanaal aldaar te graven. Hij wilde voor
de Vereenigde Staten uitsluitende voordeelen bedingen in
Centraal-Amerika, waar zij zich krachtens genoemd ver-
drag verbonden hadden nimmer een uitsluitend toezicht op
de vaart van een eventueel aldaar te graven kanaal uit tc
oelencn, genoemd kanaal tc beschermen tegen alle belem-
mering of onwettig beslag en zijne neutraliteit tc hand-
haven, zoodat het kanaal altijd open en vrij, en het daarbij
betrokken kapitaal veilig belegd zou zijn. Die bepalingen
moesten ook van toepassing zijn op aldaar aan tc leggen
spoorwegen.
212
De toenmalige zienswijze aangaande de Monroe-leer blijkt
het best uit eene bekende depêche van Blaine aan Lowell,
den Amerikaanschen gezant te Londen, waar hij o. a. zegt:
„Zoo men vraagt, waarom de Vereenigde Staten zich
„verzetten tegen eene goedkeuring door de Europeesche
„regeeringen van de bepalingen over neutraliteit van het
„kanaal, zal ik antwoorden, dat het recht tot goedkeuring
„een recht tot afkeuring medebrengt en dat aldus de ge-
„heele kwestie tot een internationaal geschil aanleiding kan
„geven. De vaste bedoeling der Vereenigde Staten is om
„daarvan eene zuivere Amerikaanschc kwestie te maken,
„die beslist moet worden door de Amerikaanschc regeering."
Zijn opvolger Cleveland liet de zaak echter rusten, die
in den laatsten tijd weder ter sprake is gekomen met
het oog op eene hervatting der plannen nopens een
Nicaragua-kanaal.
Met deze opvatting hangt ook de kwestie van Venezuela
.samen, Venezuela had sedert lang. grensgeschillen met
Engeland, die nicttcgen.staandc vele onderhandelingen tot
geene besli.ssing .schenen te komen. In 1895 liet de Ameri-
kaanschc staatssecretaris Olncy aan Lord Salisbury ccnc
depêche overhandigen, waarin de politiek der Vereenigde
Staten werd uiteengezet en waarin .steunende op de Monroe-
leer het rccht cn de plicht der Vereenigde Staten werd
aangevoccd om tusschcnbeide te komen. Tegelijkertijd had
de president eene enquête-commissie benoemd om dc juiste
grenslijn uit te maken cn die aan Engeland op te leggen.
Men wenschte tevens wettelijke bekrachtiging aan de Mon-
roe-leer in dien geest te geven, met veel vefdcre .strekking,
dan zij aanvankelijk was bedoeld.
213
Spoedig echter bekoelde de opwinding, vooral toen
Engeland zich evenals Venezuela bereid verklaarde aan
die commissie zijne titels op het betwiste gebied te onder-
werpen, waarna de kwestie door arbitrage werd uitgemaakt i).
Zoo zien wij, dat ook de Monroe-leer een voorbeeld van
eene bedreiging met contra-interventie was en hare toepas-
sing onvoorwaardelijk moet worden afgekeurd, voor zoover
zij zich niet op een eigen recht kon beroepen.
Dit afkeurend oordeel zou zich wijzigen zoo zij collectief
werd toegepast: een toezicht op de naleving der regelen
van het internationaal recht door of namens alle mogend-
heden uitgeoefend zou een rechtmatigen grond tot inter-
ventie kunnen vormen, doch dit kent het internationaal
rccht thans niet cn zal het vermoedelijk in den eersten tijd
ook wel niet kennen. Daarmede zijn te groote belangen
gemoeid. De Europeesche mogendheden hadden onlangs
gelegenheid collectief tegen schennis van regelen van inter-
nationaal recht — cn nog wcl van regelen van oorlogsrecht,
die algemeen erkend zijn — collectief op te treden, doch
hebben zich in eene strikte neutraliteit gehandhaafd. Den
iiJcn cn den Juni 1898 n.1. richtte de Spaansche
regeering nota\'s aan de mogendheden om te protcstcercn
tegen eenige handelingen der Amerikanen, waardoor het
internationaal rccht was geschonden, n.1. tegen dc tcrug-
1) Da.ir meer uitvoerige behandeling der Monroe-lcer tc groote
omvang zou innemen, zij het voldoende daarvoor naar de volgende
geschriften te verwijzen: Uarclay, in dc Revue de Dr. Internat, et dc
Leg. Compare 1896; Mdrignhac, Revue dc Droit International Public
1896; A. Dcsjardins, idem; F. dc Pressens^, Revue des Deux Mondes
15 Jan. 1896; M. D. de Uraumarchais, La Doctrine dc Monroe 1898.
214
werkende kracht, toegekend aan de oorlogsverklaring en
de neming van enkele Spaansche schepen, tegen de blokkade
van Cuba, aangezien deze niet effectief was, tegen het
bombardement van Cienfuegos, Matanzas, Santiago de
Cuba enz. zonder voorafgaande waarschuwing, tegen het
gebruik van de Spaansche vlag op Amerikaansche schepen
bij het binnenvaren der haven van Guautanamo en tegen
het doorsnijden van transatlantische telegraafkabels. Dit
laatste was wel niet in strijd met de Conventie van 1884
wegens het daarin gemaakte voorbehoud voor oorlogs-
toestand, doch dermate in strijd met de belangen der
neutralen, dat deze verplicht moesten zijn daartegen te
protesteeren. Spanje beriep zich ook op de juist door de
Vereenigde Staten aangevoerde beginselen van humaniteit,
die zij zelve thans verwaarloosden i).
De mogendheden echter vonden geene termen zich daarin
te mengen en erkenden aldus de thans onvoorwaardelijk
geldende beginselen van non-interventie, tenzij krachtens
een der hierboven genoemde gevallen.
Aldus zijn wij tot dc conclusie gekomen, dat er een
recht van\'interventie bestaat en wel:
i". Krachtens het recht van zelfbehoud.
2". Krachtens garantie-tractaat.
3°. Op verzoek der wettige rcgeering, .hoewel de gc-
i) Spaansch Roodboek van December 1898, nrs. 8 en 9.
-ocr page 231-215
schiedenis daarbij aantoont, dat in het algemeen de inter-
venienten zelfstandige motieven, aan eigen recht ontleend,
voor hunne interventie aanvoeren.
4°. Ter handhaving van de wetten der humaniteit en
der godsdienstvrijheid, doch slechts in den beperkten kring
van de zgn. beschaafde staten, en uitsluitend collectief of
door de voornaamste mogendheden uitgeoefend; terwijl
tegenover de minder beschaafden slechts bij schennis van
tractaten dit recht kan worden toegekend.
Deze alleen zijn de gevallen, die m. i. het tegenwoordig
internationaal recht als rechtsgronden voor interventie be-
schouwt: alle andere vallen daarbuiten.
Het zal natuurlijk steeds voorkomen, dat enkele staten
zich niet aan die regelen zullen storen en hun eigen politiek
ten spijt van alle recht, zullen doorzetten: waar, zooals ik
zooeven zeide, nog geen dwingend toezicht op overtreding
dier regels bestaat, daar is het de plicht der andere staten
en der schrijvers om hun die overtredingen onder het oog
te brengen en te trachten hun zelf te doen inzien, dat zij
in strijd met het internationaal rccht hebben gehandeld.
Gelukt dit niet, dan bestaat er heden ten dage geen direct
dwangmiddel: de internationale betrekkingen zijn echter
thans zoo talrijk en zoo velerlei, dat aan den overtreder
op verschillende wijze kan worden kenbaar gemaakt, dat
zijne onrechtmatige handelwijze is opgemerkt en afgekeurd.
Daarbij echter is voorzichtigheid een eerste vereischte, juist
omdat niet overal eenstemmigheid omtrent het internationaal
recht heerscht; doch hoe meer dc staten toonen een in
hunne oogen met het internationaal recht strijdige daad te
hebben opgemerkt, des te eerder bestaat er kans, dat uni-
2i6
formiteit wordt bereikt en daardoor eene codificatie ge-
makkelijker gemaakt. Mocht men eenmaal zoover komen,
dan is een collectief toezicht, door interventie uit te oefenen,
niet meer onrechtmatig of onmogelijk te achten, al zal nog
vele malen de politiek eene regelmatige toepassing daarvan
verhinderen i).
i) Terloops zij hier nog gewezen op de Finsche kwestie. M. i. ware
interventie hier onrechtmatig en zou alleen Zweden wellicht zich
kunnen beklagen wegens het niet nakomen der verplichtingen uit
het verdrag van Frederiksham van 1809 voortvloeiende. Overigens is
Rusland vrij in zijne inwendige aangelegenheden.
DE VEREF.NIGDE STATEN EN CUBA.
Ten laatste wensch ik nog afzonderlijk te beschouwen
dc politiek der Vereenigde Staten van Noord-Amerika ten
opzichte van het eiland Cuba, die geleid heeft tot inter-
ventie, waaruit weder de Spaansch-Amerikaansche oorlog
van 1898 is ontstaan i).
Cuba, de parel der Antillen, had reeds lang de begeerte
-ocr page 234-2i8
der Amerikanen opgewekt en dit niet zonder reden. Zijne
ligging geeft het eene belangrijke strategische en commer.
cieele beteekenis: Havana wordt dan ook dikwijls de sleutel
van de nieuwe wereld genoemd. Zijne havens zijn talrijk,
zijne rijkdommen onuitputtelijk. Het grootste gedeelte van
den bodem is vatbaar voor ontginning, ofschoon thans
slechts iqO/jj van de oppervlakte in cultuur is gebracht.
De flora van Cuba omvat bijna alle gewassen, die op de
Antillen en op het vaste land van Amerika tusschen Florida
en den Orinoco groeien: alleen het klimaat is verderfelijk
voor hen, die er niet aan gewend zijn.
Zijn belangrijkst product is het suikerriet: het levert
ongeveer 1/3 van de totale opbrengst aan rietsuiker van de
geheele aarde op, terwijl ongeveer der opbrengst uit-
gevoerd wordt naar de Vereenigde Staten, ja zelfs in
vroegere tijden de geheele opbrengst. Verdere uitvoer-
producten zijn tabak, koffie, honig, was, cacao, vruchten,
katoen, indigo enz. Ook zijn er mijnen.
Wat de scheepvaartbcweging betreft, 37 "/q der schepen
voeren in 1894 onder Spaansche, minstens 25 onder de
vlag der Vereenigde Staten.
De toestand op Cuba in het begin dezer eeuw, waardoor
dc aandacht der Vereenigde Staten op het eiland werd
gevestigd, was deze, dat de handel bijna uitsluitend steunde
op de suiker-industrie, dat hooge rechten op den invoer
van andere producten werden geheven en eindelijk, dat
het bestuur zich niet in het minst liet gelegen liggen aan
dc creolen en aan de mindere bevolking.
Zoowel dus de toename der rijkdommen als de onte-
vredenheid der creolen trokken de aandacht der Unie.
219
Van al de groote Spaansch-Portugeesche bezittingen was
Cuba de eenige, die in den aanvang dezer eeuw zich niet
onafhankelijk had verklaard, naar men zegt, wegens de
daar bestaande slavernij en het voorbeeld van San Domingo
voor oogen. Het zond afgevaardigden naar de Cortes en
Spanje had goede gouverneurs in Havana, zoodat slechts
enkele meerdere vrijheden van Spanje werden gevraagd.
In 1817 werd bij tractaat tusschen Spanje en Engeland de
slavenhandel op Cuba afgeschaft, maar in ruil daarvoor —
de bevoorrechte positie van het eiland tegenover de Engelsche
kolonies verviel nu — ontving Spanje eene schadeloosstelling.
Toch moedigde de Spaansche regeering den smokkelhandel
aan, waartegen Engeland kjachtig protesteerde.
Toen werden de Vereenigde Staten ongerust: zij waren
vast besloten om te verhinderen, dat Cuba in handen eener
krachtige Europeesche mogendheid viel cn ondersteunden
eene Amerikaansche partij op het eiland tegen eene En-
gelsche. Ook liep het gerucht, dat dc cessie van Cuba
aan Frankrijk de belooning zou zijn voor diens tusschen-
komst ten behoeve van Ferdinand VII. Canning stelde toen
in 1823 aan dc Vereenigde Staten voor om met Engeland cn
met Frankrijk bij tractaat het bezit van Cuba aan Spanje
te waarborgen, waarbij de Vereenigde Staten echter voor-
waarden stelden, die Engeland niet wilde aannemen.
Hoe reeds toen de oogen der Amerikanen op Cuba
waren geve.stigd, blijkt uit een paar uitspraken van Jeffer-
son — door Monroe over diens bood.schap geraadpleegd —
en van den Staatssecretaris John Quincy Adams.
Jcffenson verklaarde: „Ik beken in alle oprechtheid, dat
„ik Cuba altijd als de belangrijkste toevoeging, die men
220
„aan ons gebied kon geven, heb beschouwd. Het toezicht,
„dat wij alsdan op de golf van Mexico en de aangrenzende
„landen en eilanden konden uitoefenen, zou onze welvaart
„volkomen verzekeren. Daar ik echter weet, dat dit doel
„nooit zal kunnen worden bereikt, zelfs met toestemming
„van het eiland, dan door oorlog en dat evenmin zijne
„onafhankelijkheid zonder oorlog kan worden verkregen,
„aarzel ik niet mijn eerstgenoemden wensch in te trekken,
„hem bewarende voor betere kansen in de toekomst."
Adams schreef: „Er zijn wetten van politieke evengoed
„als van natuurkundige zwaartekracht; en als een appel,
„door storm van den boom afgerukt, slechts op den grond
„kan vallen krachtens de wet van de zwaartekracht, zoo
„kan Cuba, van Spanje losgerukt en niet in staat zichzelf
„op te houden, slechts in de armen der Noord-Amerikaan-
„sche Unie vallen, die volgens dezelfde wet der natuur het
„niet kan terugwijzen." i)
Er was ook nog een andere reden,\' waardoor Cuba ccnc
vurig begeerde prooi voor de Vereenigde Staten vormde.
De slavenstaten wilden hunne partij gaarne versterken:
daarom werd in 1845 Texas geannexeerd. Bovendien had-
den de Cubanen weinig fabrieken om hunne grondstoffen te
verwerken en zouden zij dus een uitstekende inkoopmarkt
aan de Amerikaanschc fabrikanten kunnen leveren.
In 1825\'boden de Spanjaarden handelsvoordcelen aan de
Vereenigde Staten aan, zoo zij hun het bezit van Cuba wil-
i) Zij verzetten zich cchtcr toen ter tijde kmchtig tegen onafh.in-
kclijkverklaring van Cuba, blijkens eene depeche "van den staats-
secretaris Clay; natuurlijk ook uit vrees dat het in andere handen
zou vallen.
221
den waarborgen: dit werd, het spreekt van zelf, geweigerd i).
In 1848 begonnen de eerste maatregelen van geweld.
Tóen vormde zich een vrijwilligerskorps van 1500 man om
Cuba te overrompelen, doch de regeering der Unie belette
het vertrek. In datzelfde jaar had zich in New-York ge-
vormd eene „junta promovedera de los intereses politicos
de Cuba"; Amerikaanschc burgers boden aan een bekenden
Cubaanschen schrijver i0.cx)0 pesos aan om te New-York
eene courant op te richten. In 1849 plaatste de junta aan
haar hoofd generaal Narcisso Lopez. Deze organiseerde
eene expeditie van 5000 avonturiers. De Amerikaanschc
regeering sloot de oogen en 500 man ontscheepten te
Cardenas en maakten zich zonder moeite meester van de
stad. Spoedig kwamen echter de Spaansche troepen cn
Lopez trok zich terug naar Key-Wc.st. Voor den vorm
werd hij voor ccnc rechtbank gebracht, die hem natuurlijk
vrijsprak. Dc Amerikaanschc pers trouwens vond de expe-
ditie .slechts ontijdig.
Eenige maanden later ontscheepte Lopez wederom op
Cuba: toen werd zijn troep geheel vernietigd en hij zelf
ter dood gebracht.
In dien tusschcntijd waren reeds aanbiedingen door
Amerika aan Spanje gedaan om het eiland te koopcn. In
1848 deed dc gezant te Madrid oflTiciücl ccn aanbod: hij
mocht gaan tot 100 millioen pesos. De zaak lekte echter
uit en wekte groote verontwaardiging op in Spanje.
i) Opmerkelijk is, tl.it omstreeks tlienzelftlen tijil tic Vcrccnigtlc
St.itcn, bevreesd wellicht d.it Cuba hun ontga-m zou, zich krachtig
verzetten tegen ccnc onafhankelijkheidsverklaring van Cuba, zooals
Holivar die tloor eene expeditie wilde uitlokken.
222
De Spaansche regeering begon nu ongerust te worden
en vroeg steun bij Frankrijk en Engeland. In April 1852
stelden Frankrijk en Engeland aan de regeering te Washing-
ton voor om te verklaren, dat de contracteerende partijen
voor altijd elk voornemen om Cuba te bezetten desavoueeren
en zich verplichten zich te verzetten tegen elke onderneming
tot dat doel uitgerust. De Vereenigde Staten weigerden,
daar zij geen politiek tractaat met Europeesche mogend-
heden wilden sluiten en er omstandigheden waren, die den
Vereenigde Staten het aangaan eener dergelijke verplichting
konden doen betreuren i).
Intusschen ging de Junta te New-York voort met het
werven van manschappen voor eene nieuwe expeditie, die
echter door de regeering werd belet. Door deze handel-
wijze hoopten de Vereenigde Staten als belooning het eiland
te kunnen koopen.
Van minder vriendschappelijke gevoelens gaf echter blijk
de benoeming van Soulé tot gezant tc Madrid in 1853;
geen drie maanden te voren had deze in eene zeer heftige
redevoering een oorlog met Spanje om Cuba te veroveren
als rechtmatig voorgesteld. Hij kon bij zijn aanbod om
het eiland te koopen tot 200 millioen pesos bieden, doch
hij was er de man niet voor om dergelijke netelige onder-
handelingen te voeren. Zijn vertrek uit Amerika ging met
groote antT-Spaansche betoogingen gepaard. Op uitnoodiging
van den Staatssecretaris Marcy vereenigden dc gezanten tc
i) Dc Staatssecretaris Evcrctt wijst in de toen gewisselde stukken
ook op dc bestemming van Cuba om onder Amerikaansch gezag tc
komen; trouwens Napoleon 1 had dit reeds in 1804 in den Raad van
State verklaard.
223
Madrid, Londen en Parijs zich te Ostende in October 1854
om de Cubaansche kwestie te bespreken. In een uitvoerig
rapport stellen zij voor aan Spanje 120 miliioen duros voor
het eiland aan te bieden; wordt dit aanbod geweigerd, dan
moet nagegaan worden of Cuba den inwendigen vrede en
het bestaan zelf der Unie in gevaar brengt, en, is dit het
geval, dan is volkomen geoorloofd het eiland aan Spanje
te ontrukken, üe regeering wilde echter niet verder gaan
dan aanbieden om het eiland te koopen, en daarop nam
Soulé zijn ontslag. De regeering achtte interventie dan alleen
rechtmatig, wanneer zij geschiedde in geval van een opstand
of van afschaffing der slavernij. Toch was zij zeer veront-
waardigd, dat Spanje de aanbiedingen van Amerika niet
aannam: zelfs klaagt de President daarover in eene bood-
schap tot het Congres gericht. In dien tijd werd ook dc
Junta ontbonden, daar zij geene officiüelc hulp van de
regeering kon krijgen; de anti-slavenstaten kregen het
overwicht cn slechts eens, in 1858, kwam dc oude neiging
weer boven, toen de president Buchanan annexatie aanprees
op grond van het voortduren van den slavenhandel. Toch
bleef dit verder zonder uitwerking.
In dc periode van rust, die hierop voor Spanje volgde,
heeft het dc gelegenheid laten voorbijgaan om de ver-
schillende elementen, die hervormingen wenschten, tevreden
tc stellen. Daardoor werden degenen, die aan dc vorige
beweging niet hadden deelgenomen, ontstemd.
Niet de minste vooruitgang op politiek, admini.straticf of
economisch gebied valt waar tc nemen: wegens verhooging
van rechten hadden dc Vereenigde Staten nu invoerrechten
op Cubaansche suiker geheven; cr was geen zelfbestuur
224
noch persvrijheid en de ambtenaren vereenigden willekeur
met omkoopbaarheid. In 1866 werd wel eene commissie
benoemd om de klachten te onderzoeken, doch zij kwam
niet tot een resultaat i). Toen ter tijde verlangde niemand
meer annexatie, vooral nu in Amerika ook de slavernij
was afgeschaft. Al mochten er eenige aanhangers der
onafhankelijkheid zijn geweest, verreweg de meerderheid
vormden de reformisten en deze eischten niets, wat inbreuk
kon maken op het wettig gezag van het moederland; had
Spanje hunne eischen ingewilligd, dan ware vermoedelijk
geen opstand uitgebroken, doch het liet de gunstige ge-
legenheid voorbijgaan. In 1868 zelfs werden de directe
belastingen met io^Iq verhoogd en werden krachtige maat-
regelen genomen tegen de reformisten. Toen achtten eenige
independenten het gunstige oogenblik gekomen om eene
beweging op touw te zetten en het geheele oostelijk ge-
deelte van het eiland viel in hunne handen. Bovendien
beloofden zij de negers te zullen vrijmaken, waardoor deze
zich met hen vereenigden, ja zelfs de leiding in handen
namen. Toen ook kregen zij vrijwilligers en wapens van
dc Vereenigde Staten, wier regcering zich niet zeer be-
ijverde om dit te verhinderen, doch hare goede diensten
aanbood, die geweigerd werden. De op.standelingen zetten
den strijd gedurende tien jaren voort, tot 1878. Eindelijk
slaagde Martinez Campos er in zoowel door geweld als
door beloften van hervormingen een verdrag tc sluiten. Die
hervormingen waren cchtcr gering: belastingdruk werd
i) Op dat oogenblik was dc kwestie der slavarnij bijna de alles
overheerschende.
225
eenigszins verlicht en eenige plaatselijke vrijheden werden
aan de Cubanen toegestaan. In 1880 werd de afschaffing
der slavernij afgekondigd i) en in 1884 werd de Spaansche
constitutie ingevoerd.
De reformpartij noemde zich na 1878 autonomisten en
stond eene bestuursinrichting voor analoog aan die van
Canada. Toch werd in die volgende periode tot 1894
weinig of niets verricht om het eiland nauwer met Spanje
te verbinden en voor goed de separatistische neigingen of
de lust tot annexatie bij de Unie te doen verdwijnen.
Wel diende in 1889 het liberale ministerie een wetsontwerp
in bij de Cortes om de wet op het algemeen stemrecht
toepasselijk te verklaren op de Antillen, doch het nam
in 1890 zijn ontslag en het daaropvolgende ministerie
Canovas benoemde den beslist conservatieven generaal
Polavieja tot Gouverneur. Groote ontevredenheid op Cuba.
Eene commissie werd naar Madrid gezonden om eenige
aannemelijke voorstellen tc doen: afschaffing van de wet
op de kustvaart, uitstel van de inwerkingtreding van een
nieuw tarief cn eindelijk het sluiten van een handclstractaat
met de Vereenigde Staten. Terwijl dc rcgeering de be-
sli.ssing op de lange baan schoof, decreteerde het bestuur
der autonomistische partij onthouding bij de verkiezing van
1891. Toch kwam in datzelfde jaar het handcKstractaat
met Amerika tot .stand, waarna in 1893 een nieuwe partij
zich vormde, die, minder radicaal dan dc autonomisten,
desniettemin eenigszins aan hunne wenschen wilde tege-
1) In dat jaar had ccnc poginp tot opstand plaats, terstond cchtcr
onderdrukt door dc krachtige maatregelen van gcncnaal Polavieja.
15
-ocr page 242-226
moetkomen (reformisten). Toen echter ook zij geen gehoor
vond in Madrid, staken de autonomisten weder de hoofden
op, ja, wat een ernstiger teeken was, het separatistische
comité in New-York maakte zich, na sedert eenige jaren
weder opgericht te zijn, in 1894 gereed om krachtige
propaganda te maken.
In het begin van 1895 werd eene nieuwe wet aan-
genomen, waarbij een zeker plaatselijk en gewestelijk ?elf-
bestuur werd toegestaan. Hoewel zij van weinig beteekenis
was, werd zij toch met belangstelling aangenomen, doch
hare inwerkingtreding werd uitgesteld.
Daarbij kwam eene groote daling in de suikerprijzen
door groote overproductie en door de bemoeilijking van
den toegang tot de Amerikaansche markt voor de Cubaansche
suiker door een trust van Amerikaansche planters. Men
verzekert, dat deze trust den opstand, die spoedig volgde,
met krachtige subsidies heeft ge.steund om zoodoende
concurrentie te verdringen. Eenige afgezanten der junta
ontscheepten bij Matanzas en wonnen spoedig allerlei
ontevredenen, zoowel blanken als negers, welke laatste ccn
krachtig element voor den strijd vormden, daar het bij hen
een rassenstrijd was tegen hunne vroegere onderdrukkers.
De autonomisten keurden een dergelijken opstand echter ten
sterkste af en bleven Spanje getrouw.
De Spaansche regeering nam de zaak terstond ernstig op
en zond Martinez Campos wederom naar Cuba. Deze
trachtte niet alleen door geweld doch ook door onder-
handelingen en beloften den opstand te bedwingen, zooals
hij ook reeds vroeger had gedaan. Hij vergat echter, dat
hij toenmaals tegenover ccnc door jarcnlangen .strijd uit-
227
geputte bevolking had gestaan, die gaarne bereid was den
strijd te staken, terwijl hij nu in den aanvang der worsteling
stond tegenover door niet nagekomen beloften verbitterden
en tegenover menschen van het slechtste allooi, die in den
krijg eene broodwinning zagen. Bovendien waren het
menschen van zulk uiteenloopend karakter en afkomst, dat
het hoogst moeilijk was die alle te bevredigen. Tevens
begonnen weder versterkingen uit de Vereenigde Staten te
komen, zoowel in manschappen als in levensmiddelen, die
wegens de groote uitgestrektheid der kust cn de vele
natuurlijke havens moeilijk te stuiten waren. Toch werd
in Maart een Amerikaansch schip door de Spanjaarden
genomen, wat in de Amerikaansche pers een storm van
verontwaardiging tegen Spanje deed opgaan. Cleveland
bedwong deze beweging echter: hij nam zelfs maatregelen
om dc organisatie van dergelijke vrijbuitersexpcditics tc
beletten.
Intusschen won dc beweging op Cuba steeds meer veld:
ook Campos zette er zich niet schrap tegen, want hij
leende eenigszins gehoor aan de wenschen der autono-
mistcn. Zoodoende omvatte de beweging .steeds meer en
meer allen, die eenige reden tot ontevredenheid hadden:
het blanke element werd zeer versterkt en in September
kon het be.stuur der opstandelingen dc onafhankelijkheid
der Republiek van Cuba uitroepen.
Toen was het oogcnblik gekomen om krachtige maat-
regelen te nemen, doch de rebellen waren moeilijk tc lokken
in het open veld om zc daar door overmacht te verslaan.
De regeering be.sloot nu Campos terug te roepen en in
het begin van 1896 kwam zijn opvolger Generaal VVeyler,
228
om met ijzeren hand den opstand te dempen. Zoowel
conservatieven als reformisten begroetten met vreugde het
vertrek van Campos, daar zij nu begrepen, dat van het
verleenen van autonomie geen sprake meer kon zijn.
Ongetwijfeld zag Spanje op dat oogenblik den toestand
verkeerd in. Het verbeeldde zich, dat door krachtige maat-
regelen de rust weder kon worden hersteld en daarna het
eiland weder op de gewone wijze als vroeger kon worden
bestuurd. Dit was echter geenszins het geval. Vooreerst
hadden zich, zooals reeds gezegd is, alle ontevredenen bij
de opstandelingen gevoegd en was dus het overgroote deel
der bevolking in den strijd betrokken en zou derhalve de
meerderheid gedeeltelijk moeten zijn bevredigd, alvorens
van rust sprake kon zijn. Uitputting was nauwelijks denk-
baar, daar zij van buitenaf voldoende levensmiddelen konden
krijgen en eene blokkade van de kusten, zoowel wegens
den grootcn afstand, als de uitgestrektheid van het eiland,
voor Spanje onmogelijk was. Daarbij kwam voor dc
Spaansche troepen en hunne aanhangers nog een bezwaar:
de taktiek der opstandelingen was om overal, waar zij
kwamen, de plantages te vernielen; ook met het doel de be-
woners het einde van den strijd te doen wenschcn en daarom
hunne partij te komen ver.sterken; daardoor werd echter de
approviandeering zeer bezwaarlijk en kostbaar. Ziedaar
redenen," die ccnc demping van den opstand zonder meer
bijkans onmogelijk maakten. Wel valt er veel te zeggen
voor de rcdenecring, dat Spanje eerst zijn gezag weder
volkomen moest herstellen, daar zijn prestige anders tc veel
zou lijden, cn dat het daarna verschillende wen-schen kon
bevredigen en autonomie kon verleenen, doch het is ver-
229
klaarbaar, dat de ontevredenen daarmede geen genoegen
wilden nemen, daar reeds zoo dikwijls beloften ijdele woorden
waren gebleken.
Toeh had toen de afkondiging der autonomie met
onmiddellijke inwerkingtreding daarvan aan de aanvoerders
der opstandelingen hun beste element ontnomen en aldus
de kern der bevolking op de hand van Spanje gebracht.
Dan ware ook in korten tijd de rust teruggekeerd, in ieder
geval zonder hulp van uit de Unie: dit blijkt uit ver-
scheidene particuliere brieven, waarin van de uitputting der
opstandelingen zonder dergelijke hulp wordt gesproken.
Ook de Amerikaansche regeering, wier gedrag nog tot
op dat oogenblik tot geene klachten had aanleiding gegeven,
zag de ernst van het oogenblik in en bood in Januari 1896
hare goede diensten aan l). Uitdrukkelijk verwierp zij elke
bedoeling van interventie en rechtvaardigde de bemoeiing
der Vereenigde Staten op verschillende gronden, waarvan
de meest geldige was, dat de Cubanen niet eensgezind
waren en een compromis tusschen hen cn Spanje niet
gemakkelijk te sluiten zou zijn. Spanje sloeg dit aanbod
echter van dc hand: het valt niet te ontkennen dat de
politiek der Vereenigde Staten in deze eeuw wel eenigcrmate
de vrees mocst wettigen, dat niet uitsluitend vriendelijkheid
maar ook en misschien voornamelijk eigen belang de drijf-
veer tot dat aanbod was geweest. Spanje was bovendien
niet onkundig van de vrijbuiters-expedities die langzamer-
hand in Amerika overal werden uitgerust om de Cubanen
i) De Anierik.-ianschc regeering sprak steeds van oorlog cn van
goede diensten, hoewel er eigenlijk geen strijd tusschen internationale
rechtssubjecten bestond.
230
te hulp te komen en de Spaansche regeering verweet dan
ook aan de Amerikaansche gebrek aan toezicht en voor-
zorgen om dit voor goed te beletten.
Had Spanje het aanbod aangenomen, dan had het waar-
schijnlijk aan Amerika een zeer gunstig handelstractaat
moeten toestaan, maar dan ware wellicht het Amerikaansche
geld niet meer tot den opstand beschikbaar geweest, altijd
in de onderstelling, dat Amerika toen te goeder trouw was.
Omstreeks dienzelfden tijd ontstond reeds eenige meerdere
wrijving met de Unie naar aanleiding van het nemen van
Amerikaansche schepen, bestemd voor de opstandelingen.
De kwestie was deze. In het algemeen kan een land mis-
drijven binnen zijn gebied gepleegd vervolgen op de wijze
die het volkomen zelfstandig de beste acht. Zoo moesten in
dit geval militaire rechtbanken op Cuba op summiere wijze
rechtspreken. Nu bepaalde echter art. 7 van het verdrag van
27 October 1795, tusschen Spanje en de Vereenigde Staten
gesloten, dat beide staten geen toevlucht zouden nemen tot
buitengewone rechtbanken ter berechting hunner weder-
zijdsche onderdanen. In 1877 werd nader verklaard, dat
dit toepasselijk was op eiken burger der Vereenigde Staten,
die verblijf hield in Spanje of in diens overzeesche bezit-
tingen, wanneer hij beschuldigd werd van hoogverraad of
van misdrijven tegen de openbare veiligheid, tenzij hij be-
trapt worde met de wapenen in de hand. Nu was dc
vraag, of men personen, die gevangen genomen werden
op het oogenblik, dat zij het Spaansche grondgebied be-
traden, als aldaar verblijf houdende kon. beschouwen en
tevens — eene feitelijke kwestie — of zij met de wapenen
in de hand waren gegrepen. Dc beruchte Amerikaansche
231
consul-generaal in Havanna, Lee, beweerde altijd, dat dc
voorwaarden voor vrije berechting niet aanwezig waren.
Wat het eerste betreft, het lijkt mij onbetwistbaar toe, dat
die personen niet konden geacht worden verblijf te houden
op Spaansch grondgebied: immers dan ware die beperking
overbodig, want dan ware ieder Amerikaan, die een mis-
drijf beging, dat onder de competentie eener Spaansche
rechtbank viel, in die vrijstelling begrepen en dit was toch
niet de bedoeling.
Aan het einde van Februari 1896 stelde het comité
voor buitenlandsche zaken in den Amerikaanschen Senaat
voor om de Cubanen als oorlogvoerenden te erkennen.
De Senaat nam dit voorstel aan, constateerde het bestaan
van een oorlog tusschen Spanje cn Cuba, verklaarde, dat
de Vereenigde Staten zich neutraal moesten houden en
trachten de erkenning van de onafhankelijkheid van Cuba
te verkrijgen.
Desgelijks verklaarde dc Kamer van Afgevaardigden.
Had Cleveland in overeenstemming met die resoluties ge-
handeld, dan was reeds toen de interventie der Vereenigde
Staten begonnen: de erkenning als oorlogvoerenden ware
reeds voldoende geweest: er bestond toch niet dc minste
aanleiding om de Cubanen als zelfstandigen staat tc erkennen,
reeds uit dien hoofde, dat, zooals trouwens ook de Ame-
rikaansche depeche aan dc Spaansche rcgeering vermeldde,
éénzelfde richting in dc politiek en eensgezindheid omtrent
dc tc volgen gedragslijn ontbrak, afgezien nog van dc vraag
of dc opstandelingen, eenmaal vrij, op eigen bccnen zouden
kunnen .staan. Cleveland echter hield niet in het minst
rekening met die resoluties.
232
- Wel bleven de klachten over Amerikaansche hulp aan-
houden: den 20\'^" Mei 1896 zond de Hertog van Tetuan,
toenmaals minister van buitenlandsche zaken in Madrid,
eene depeche, de hoop uitsprekende, dat de regeering te
Washington maatregelen zou nemen om te verhinderen,
dat de opstandelingen hun voornaamsten steun kregen op
het grondgebied der Amerikaansche republiek.
Nietcegenstaande zijne krachtige maatregelen slaagde
Weyler er intusschen allerminst in een einde aan den strijd
te maken. Wel was hij overwinnaar in de meeste botsin-
gen, wel konden zijne troepen steeds vooruit trekken, doch
hunne treinen werden aangevallen, en hunne gemeenschap
met de kust afgesneden. De Spanjaarden bleven meester
in de steden, doch de opstandelingen waren op het land
en in de bergen niet. te bereiken. Daarop bood thans
Cleveland — misschien ook wel tengevolge eener ,joint
resolution" van Kamer en Senaat — zijne bemiddeling aan,
die echter krachtig werd afgeslagen met de verklaring, dat
de onderwerping der opstandelingen de onafwijsbare voor-
waarde was om met hen te onderhandelen, cn daarop liet
de Amerikaanschc regeering de zaak verder rusten; in Juni
liet zij zelfs eene proclamatie afkondigen, die de verklaring
bevatte, dat de neutralitcitswctten in de Vereenigde Staten
de burgers verboden deel te nemen aan eenige expeditie,
beraamd tegen ccn land, waarmede dc Republiek op voet
van vrede leefde.
Cleveland maakte in zijne boodschap van 4 December
(1896) uitvoerig melding over Cuba: hij bevestigde, dat dc
toe.stand der op.standelingen hunne erkenning niet wettigde.
Hij keurde de handelingen af van Amerikaanschc burgers,
233
die aan den opstand deelnamen. Tevens erkende hij de
mogelijkheid om Cuba te koopen, zoo Spanje dit wenschte
en gaf als zijne meening te kennen, dat het toekennen van
autonomie de rust zou doen wederkeeren en tevens het
Spaansche gezag onaangetast zou laten. Zooals de toestand
nu is, is het einde niet te voorzien en alles loopt uit op
de vernieling en vernietiging van eigendommen, daar de
Spanjaarden vreezen, dat de opstandelingen die kunnen
gebruiken. Daardoor gaat veel van de industrieele kracht
van het eiland verloren, vooral wat de suiker betreft. Ware
er sprake van interventie, dan zou deze gegrond moeten
zijn op het belang van Amerika, op het stoken cn woelen
der Cubanen in de Vereenigde Staten, op de schade aan
de eigendommen van Amerikanen toegebracht en op de
groote kosten voor het tegengaan der vrijbuiters-expedities.
Doch die redenen acht hij op het oogenblik niet voldoende
om interventie te wettigen. Amerika wenscht bovendien in
goede verstandhouding met dc buren te leven en heeft
geen lust in veroveringen. Nogmaals drukt hij op het be-
lang van beide partijen om tot ccnc beslissing te komen,
al erkent hij, dat het vercischtc om eerst dc wapenen
neder tc leggen niet billijk is en wantrouwen inboezemt.
Dc Vereenigde Staten zijn altijd bereid hunne goede
diensten aan te bieden, doch interventic of annexatie van
eene andere mogendheid zullen zij nooit toelaten. Alleen
dan was dc interventic der Vereenigde Staten gewettigd,
zoo dc onmacht van Spanje ontwijfelbaar vast sta. De
President verklaarde cchtcr, dat de toestand geheel anders
was cn dc Cubanen hadden geene rcgeering om die tc
kunnen erkennen.
234
Cleveland wilde dus, althans op dat oogenblik, niets
weten van interventie; toch acht hij die m. i. ten onrechte
gewettigd, wanneer de onmacht van Spanje ontwijfelbaar
is. Dit is echter geen reden tot interventie, wel misschien
een criterium tot erkenning als onafhankelijken staat. Dit
is geene interventie, zoo zij niet te onpas geschiedt.
Als terugslag op die boodschap traden de Spanjaarden
weder krachtig op in Cuba en daarvan was weder het
gevolg, dat een nieuwe „joint resolution" werd genomen,
die niets minder dan de onafliankelijkheid van Cuba erkende
en de noodzakelijkheid bepleitte van interventie om een
einde aan den oorlog te maken. Cleveland nam daarvan
eenvoudig geen notitie; hij kon dit trouwens gemakkelijk
doen, daar hij aftrad en aan zijn opvolger Mc Kinley
overliet verdere maatregelen te nemen.
Intusschen was in Amerika de bevolking steeds opge-
wondener geworden: reeds in November hadden eenige
Amerikaansche soldaten de Spaansche vlag vertrapt en de
vergadering te Saint-Louis, die Mc Kinley als candidaat
voor het presidentschap had aangewezen, had als program
aangenomen o. a. de noodzakelijkheid om het Amerikaan-
sche werelddeel te bevrijden van allen invloed van Euro-
peesche mogendheden en om aan Cuba onafhankelijkheid
te verzekeren. Deze laatste zinsnede had bij de vooriezing
eene geweldige uitbarsting van .sympathie voor dc opstan-
delingen tc voorschijn geroepen.
In het laat.st van 1896 hadden 1\'rankrijk, Engeland en
Duitschland aan Spanje aangeraden de goedé diensten, die
Amerika reeds tweemalen had aangeboden, aan te nemen
om zoodoende het einde van den oorlog tc verhaasten.
235
Spanje weigerde, doch besloot eenige hervormingen in te
voeren op de Antillen. Bij decreet van 31 December 1896
verkreeg Porto-Rico eene provinciale vertegenwoordiging,
terwijl het uitvoerend gezag bij een gouverneur bleef be-
rusten; in Februari 1S97 werden aan Cuba dergelijke her-
vormingen toegekend. Dit laatste decreet had echter niet
de gewenschte gevolgen en bovendien was de in werking
treding daarvan afhankelijk gesteld van het welslagen der
militaire operaties. Ook spreekt het van zelf, dat de meest
vijandige elementen veel verwachtten van den nieuwen
president der Vereenigde Staten.
Zoodra was Mc. Kinlcy niet in functie getreden (4 Maart
1897) of in senaat cn kamer haastten zich de jingoes reso-
luties te laten aannemen, doch dc boodschap van den
president verlevendigde weder de hoop op vrede: ,.de
politiek der Vereenigde Staten heeft altijd ten doel gehad
vreedzame en vriendschappelijke betrekkingen te onder-
houden met alle volken. Washington heeft ccnc politiek
van non-interventie ingewijd, door zich vrij te houden van
verbindtcnissen met andere staten. De Vereenigde Staten
zullen een politiek volgen krachtig, waardig, rechtvaardig,
onpartijdig, nauw toeziende op het handhaven der nationale
eer en overal eerbied eischende voor dc rechten der
Amerikaanschc burgers."
Als antwoord daarop liet dc Spaan.schc regeering blijken,
dat zij wellicht geneigd zou zijn een speciaal handcls-
tractaat tu.sschcn Cuba en dc Vereenigde Staten tc sluiten.
In dien tijd vermeerderden weder de vrijbuiters-expedities
tot groot nadeel der Spanjaarden, cn ongetwijfeld is het
daaraan toe te schrijven, dat generaal Weylcr met zijn
236
meer dan loo.ooo man en zijn krachtig optreden er niet
in slaagde noemenswaardige voordeden te behalen of de
opstandelingen uit te putten. Bevreesd nu; dat de platte-
landsbevolking hulp zou verleenen aan de opstandelingen,
had hij alle bewoners van het land in de steden gecon-
centreerd. Die zgn. reconcentrados hadden daar veel te
lijden van hongersnood en van ziekten, hetgeen groote
slachtingen onder hen aanrichtte.
Aanvankelijk behield Mc Kinley zijne vredelievende
houding. Wat de kwestie der erkenning als oorlogvoeren-
den betreft, zond hij een speciaal gevolmachtigde naar
Cuba om een onderzoek in te stellen naar de waarheid
der heftige rapporten hem door Lee toegezonden, doch in
Juni 1897 liet hij aan den Spaanschen gezant eene nota
overhandigen, waarin hij protesteert tegen de onmensche-
lijke proclamaties van Weyler en over diens handelen met
de reconcentrados. Hij beklaagde er zich over, dat sommige
Amerikanen, op Cuba wonende, onverwijld onderstand der
Vereenigde Staten hadden noodig gehad. Hij gispt de harde
maatregelen tegen non-combattanten genomen en protesteert
uitdrukkelijk daartegen uit naam van het Amerikaanschc
volk en uit naam der humaniteit. Schade aan Amerikaan-
sche eigendommen toegebracht wettigt natuuriijk schadever-
goeding : bij is daarmede echter niet tevreden, doch wil ten
sterkste protcstceren tegen de onmenschclijkc wijze van oor-
logvoeren op Cuba, vooral, waar die ooriog zoo dicht bij dc
Amerikaanschc kust wordt gevoerd. Hij heeft het recht opvol-
ging tc eischen van de militaire wetten der be.schaafdc volken.
Hierop antwoordde dc Spaansche regcering (4 Aug.),
dat blijkbaar dc inlichtingen van het cabinct van Washing-
237
ton zeer eenzijdig waren; dat ook in den Amerikaanschen
slavenoorlog gewelddadige maatregelen, zooals de verwoes-
ting van Georgië, waren genomen. Zij wijst op de wreede
wijze van oorlogvoeren der rebellen en op de proclamatie
door hun aanvoerder, Maximo Gomez, uitgevaardigd met
medeweten en onder goedkeuring van de Junta te New-
York, die hoofdzakelijk samengesteld is uit Cubanen, die
zich als burgers der Vereenigde Staten hebben laten na-
turaliseeren. De Spaansche regeering ontkent niet, dat er
geweld is gepleegd, doch dit gebeurt thans niet meer en
zij betuigt, dat op geene andere dan de gewone wijze
oorlog wordt gevoerd. Zij wijst bovendien op de decreten,
waarbij autonomie werd verleend en op het eindigen van
den oorlogstoestand op verschillende plaatsen van het eiland.
Eindelijk dringt zij bij de regeering te Washington aan op
het onderdrukken en verhinderen van expedities en toevoer
van wapenen en levensmiddeler^ uit de Vereenigde Staten.
Vier dagen later viel de Spaansche minister-president
Canovas door sluipmoord. Het bericht hiervan verleven-
digde weder den moed der opstandelingen en ook in
Amerika wakkerde het oorlogsvuur weder op. Mc Kinley
trachtte nog wel eenigen schijn van weerstand te bieden:
de Amerikaansche gezant Woodford overhandigde aan den
Spaanschen Minister eene nota, die met betuigingen van
vrede en vriendschap voor Spanje begon. Zij brengt verder
onder het oog der Spaansche regeering de groote rampen
van den oorlog en de verminderde welvaart op Cuba i).
i) Dc mindere opbrengst .lan rietsuiker in dc iaren van den opst.md,
staat ongeveer gelijk met de jaarlijkscbe opbrengst aan beetwortel-
suiker in Frankrijk. Zeitschrift fUr .Soc. Wissenschaft 1899 II p. 103.
238
Daarop wijst de nota op de resoluties door de beide huizen
te Washington genomen tot erkenning der opstandelingen
als oorlogvoerende partij en dringt krachtig aan bij Spanje
om een einde aan den oorlog te maken. De opstand is
niet alleen nadeelig voor Amerikaansche kapitalisten, doch
ook wegens de voortdurende onrust aan de grenzen. Einde-
lijk betuigt zij de onmacht van Spanje om den opstand te
dempen en dientengevolge het eindigen der plicht van non-
interventie. Zij biedt daarom de goede diensten aan van
de regeering te Washington, maar eischt bovendien het
nemen van maatregelen binnen eéne maand, bij het afloopen
van welken termijn de Vereenigde Staten genoodzaakt zullen
zijn met geweld tusschenbeide te komen.
Spanje, aldus in het nauw gebracht, toonde thans zijn
goeden wil: het nieuwe ministerie onder Sagasta riep Weyler
terug en verving hem door Blanco, met opdracht aan dezen
om terstond eenige autonomie aan Cuba te schenken.
Deze be.stond in hoofdzaak hierin:
De Spanjaarden, verblijf houdende op de Antillen, ver-
krijgen de rechten hun bij de Spaansche constitutie toe-
gekend. De wetten betreffende onteigening, onderwijs, pers-
vrijheid, openbare vergaderingen enz. zullen toepasselijk zijn
op Cuba en Porto-Rico.
Het ministerie van Koloniën zal, na advies van den
Raad van State, de wetgeving der Antillen herzien, opdat
geen maatregel worde genomen in strijd met de orga-
nieke wetten.
Kiezers zijn alle mannelijke Spanjaarden,-25 jaren oud,
in het volle genot hunner burgerlijke rechten en sedert
minstens twee jaren in de gemeente woonachtig.
239
Elk eiland heeft een parlement, verdeeld in twee kamers,
en een gouverneur-generaal als vertegenwoordiger van het
moederland.
De wetgevende macht wordt uitgeoefend door de Kamers
en den gouverneur-generaal.
De vertegenwoordiging bestaat uit twee lichamen met
gelijke bevoegdheid; de Raad van Bestuur bestaat uit 35
leden, waarvan 18 gekozen door de kiezers, 17 benoemd
door den gouverneur-generaal.
Vereischtcn voor benoembaarheid zijn: Spanjaard zijn,
35 jaar oud, geboren op het eiland of er vier achtereen-
volgende jaren gewoond te hebben: geen verhypotheceerde
goederen bezitten enz. Bovendien zijn benoembaar zij,
die zekere met name genoemde ambten beklecden of be-
kleed hebben.
Dc Kamer der Vertegenwoordigers telt één lid op 25.000
inwoners en dc zittingstijd is 5 jaren.
De kamers komen elk jaar bijeen; ingeval van ontbinding
moeten zij binnen drie maanden weder worden bijeenge-
roepen. Iedere kamer benoemt haren voorzitter en vergadert
in het openbaar, behoudens uitzonderingen. Ilet initiatief
komt toe aan de ministers cn aan elk lid der kamer. Dc
sanctie wordt door den gouverneur-generaal gegeven. De
ministers zijn aan het Parlement verantwoordelijk.
Mocht de gouverneur-generaal meencn, dat de algemeene
belangen geschonden zijn door de koloniale statuten, dan
kan hij .schorsing verzoeken tot de be.slissing van dc regeering
in het moederland.
Het Parlement kan beraadslagen of besluiten over alle
onderwerpen, die niet uitdrukkelijk aan de Cortes zijn
240
voorbehouden en over de bevoegdheid der verschillende
departementen. Elk jaar dient de gouverneur-generaal de
begrooting in. In- en uitvoerrechten worden ook door het
Parlement vastgesteld. Verder worden uitvoerig de bevoegd-
heden van den gouverneur-generaal geregeld en eindelijk
de gemeentelijke en provinciale bestuursinrichting in hoofd-
trekken bepaald.
Deze autonomie bracht echter geen voldoende bevrediging,
omdat men thans op Cuba niet meer eiken vooruitgang
met dankbaarheid en met hoop op geleidelijke uitbreiding
aannam, doch zich voor oogen hield de bestuursinrichting
van sommige Engelsche kolonies. Het verschil drukte men
uit door te zeggen, dat bij deze laatste het volk zijn eigen
meester is, terwijl het hier onderworpen blijft aan het moeder-
land. De gouverneur-generaal vormde een te sterke band met
het moederland en aan het eiland zelf was te weinig zelf-
standigheid in zijne binnenlandsche aangelegenheden gelaten.
Zoo mag de gouverneur-generaal de grondwettige waar-
borgen schorsen door de hem toekomende wetgeving in het
belang der openbare orde. Terecht echter wordt tegen dit
bezwaar aangevoerd, dat de gouveneur van die macht
geen gebruik zal maken zonder zijne ministers te raad-
plegen, die wegens hunne verantwoordelijkheid niet licht
een voor_ het eiland ongunstig advies zullen uitbrengen.
Slechts in zeer bizondere omstandigheden mag dc gouvcr-
neur-generaal zonder zijne mini.sters besli.sscn n.1. zoo hij
geen tijd noch gelegenheid heeft hen te raadplegen.
Bovendien heeft toch de koningin bij .de Engel.sche
kolonie een recht van veto door haren vertegenwoordiger,
den gouverneur, uitgeoefend.
241
Men vergat echter ook het verschil in toestand tusschen
de Engeïsche koloniën en Cuba. Vooreerst zijn die koloniën
eerst langzamerhand op dien trap van ontwikkeling gekomen,
waarop dergelijke vrijheden haar konden worden toegekend.
In de tweede plaats was daar geen lange en verbitterde
strijd gevoerd met het moederland, waardoor elke concessie
den schijn kon hebben van toegeven, cn elke goed be-
doelde maatregel verkeerd kon worden uitgelegd. Eindelijk
moet men niet vergeten, dat de steun uit Amerika en de
verhouding tegenover de Vereenigde Staten de regeering
van Spanje in eene zeer moeilijke positie brachten. Waar
eenige vrijheden gegeven worden aan een land, dat nog in
een zeer zwaren burgeroorlog is gewikkeld, daar moeten
eenige voorzorgen zijn genomen, opdat van die vrijheden
geen misbruik worde gemaakt.
Hoewel dus die decreten niet voldeden, hadden zij toch
tengevolge, dat de betere elementen onder de bevolking,
n.1. de aanhangers der vroegere autonomi.sten en reform-
partijen, zich na vele onderhandelingen vereenigden en de
liberale partij vormden, uit wier midden de ministers wer-
den benoemd (Januari 1898).
Tegelijkertijd deelde Spanje als antwoord op de Ameri-
kaan.sche nota aan de regeering te Washington mede, dat
het aan Cuba autonomie had toegestaan en wijst het met
nadruk de Vereenigde Staten op hunne plicht de vrijbuiters-
expedities te keeren en .stipt de wetten der neutraliteit op
te volgen. Wederom wordt herinnerd aan den slavenoorlog in
Amerika. Iktoogd wordt, dat er voor de Vereenigde Staten
geen grond was om de Cubanen als oorlogvoerenden te erken-
nen en eindelijk wordt nogmaals de aandacht der regeering te
10
-ocr page 258-242
Washington gevestigd op de hulpmiddelen, die de opstand
van uit Amerika krijgt en waaraan hij al zijne kracht ontleent.
De ultra\'s ware» echter lang niet tevreden. Gomez had
verklaard, dat hij den strijd zou voortzetten tot de volledige
bevrijding van het Spaansche juk, vermoedelijk wel ten-
gevolge van den steun, dien hij wederom uit Amerika
ontving. Tevens verklaarde de Junta te New-York, dat
de opstandelingen in staat zouden zijn zelve hunne onaf-
hankelijkheid te verwezenlijken.
Den December 1897 was het Congres geopend,
waarbij de President eene lange boodschap liet voorlezen.
Daarin onderwierp hij aan eene strenge critiek de hande-
lingen van generaal Weyler. Na te hebben verklaard, dat
de Vereenigde Staten niet de minste lust hadden om zich
te bevoordeelen door de rampen die Spanje troffen, betuigt
hij, dat de Vereenigde Staten geheel ten onrechte beschul-
digd worden te kort te zijn geschoten in hunne internatio-
nale plichten, daar geen enkele militaire expeditie noch
gewapend vaartuig hunne havens had verlaten met be-
stemming naar Cuba. Hij betwist de erkenning als
oorlogvoerende partij, tenminste voor het oogenblik, en
geeft als zijne meening te kennen, dat er geene reden tot
interventie nu bestaat door de verleening van de autonomie
door het ministerie Sagasta. Toch be.sluit hij zijne bood-
.schap met de bedreiging, dat, zoo niet binnen korten tijd
de rust op Cuba teruggekeerd is, de Vereenigde Staten
in naam der beschaving en der humaniteit zich genoodzaakt
zouden zien met geweld tu.sschenbcide te komen.
In Spanje werd de boodschap met uitzondering natuuriijk
van .sommige zinsneden tamelijk kalm ontvangen en had
243
men de beste verwachtingen voor het behoud van den
vrede. Wel werd streng gegispt de aanmatiging eener
vreemde regeering om de autoriteiten van een anderen
staat berispingen of loftuitingen toe te kennen. Vooral
Weyler roerde zich zeer, zond adressen aan de Koningin-
Regentes, maar, daar hij thans slechts als particulier per-
soon handelde, werd daarop weinig acht geslagen.
Een paar weken later overhandigde Woodford aan het
Spaansche cabinet het antwoord der regeering te Washing-
ton op dc Spaansche nota, waarin de handelingen der
Amerikanen en de nalatigheid der regeering werden afge-
keurd. Gedurende drie jaren waren drie kruisers onophou-
delijk bezig met het tegengaan van vrijbuiters-expedities,
terwijl alle ambtenaren de aanschrijving hadden gekregen
om stipt de wetten te handhaven. Eindelijk gaat dc regee-
ring na de verplichtingen, die aan de Vereenigde Staten
uit een internationaal-rcchtelijk oogpunt zijn opgelegd. Van
neutraliteit kan niet worden gesproken, daar er geen inter-
nationale oorlog wordt gevoerd. Wat de vrijbuiters-expe-
dities betreft, wordt slechts edn bizonder geval nagegaan,
waartegen dc Spaansche regeering expressis verbis had ge-
protesteerd, terwijl de bijna honderd andere niet genoemd
worden, waarvan ongeveer negentig tot geene vervolging
hoegenaamd hebben geleid. Ten slotte wordt de plicht
der Vereenigde Staten betwist om hunne wetten aan te
vullen cn tc verscherpen.
In Februari 1898 antwoordde hierop dc Spaansche minister.
Hij betuigt dat de verplichtingen van een bevrienden .staat
in het geval, waarin zij niet door de wetten der neutraliteit
worden bchecrscht, nog .sterker zijn, daar zijn grondgebied
244
niet het broeinest mag zijn van samenzweringen tegen den
vrede en de veiligheid in den anderen staat. Daarom staat
hij op de noodzakelijkheid om de Junta te New-York te
ontbinden, die in hoofdzaak was samengesteld uit genatu-
raliseerden, die misbruik maakten van de wetten van hun
nieuwen Staat. Nooit heeft men gezien, dat twee bevriende
staten op hun grondgebied lichamen duldden, wier eenig
doel was om de integriteit van een hunner aan te tasten.
In Kamer en Senaat volgden terzelfdertijd ontwerpen
van resoluties elkander op, strekkende tot erkenning der
Cubaansche onafhankelijkheid en tot het zenden eener vloot
(motie Allen), of tot het nemen van maatregelen ter be-
scherming van de veiligheid en de goederen der Ameri-
kanen op Cuba (deze werd aangenomen en kan dan ook
verdedigd worden), of tot erkenning als oorlogvoerende
partij (motie Berry), of tot het geven van een termijn aan
Spanje tot onafhankelijkvcrklaring (motie Carmon en Mas.son).
Deze ontboezemingen van particulieren hartstocht i) ver-
kregen echter weldra steun door twee gebeurtenissen n.1.
de kwestie Dupuy de Lóme cn dc ontploffing der Maine.
Dupuy de Lóme, de Spaansche gezant tc Washington,
had in een particulieren brief aan een zijner vrienden te
Havana zich uitgelaten over het gedrag der Vereenigde
Staten »jegens Spanje en noemde o. a. Mc Kinley een
„staatsman van .slecht allooi". Deze brief nu viel in handen
der Amerikaansche autoriteiten. Hoe.\' men weet het nog
niet. Sommigen zeggen dat de brief ge.stolcn is in de
i) Als ccnc zeer bizondere zij nog gcnocnul de motie Wilcox, kmclUcns
welke alle misdadigers naar Cuba zouden worden gezonden om dc
troepen der opstandelingen te versterken.
245
kamer van den gezant en later verkocht is: anderen be-
weren, dat hij aan het postkantoor te Washington onder-
schept is en dat Mc Kinley hem voor de bekendmaking
heeft gelezen: weer anderen achten het meest waarschijn-
lijk, dat de brief aan de post is blijven liggen in een box,
waar de brieven voor afwezigen worden gelegd, en dat
hij gestolen is, toen men het stempel van het Spaansche
gezantschap had opgemerkt.
Hoe dit ook zij, de bekendmaking van den brief ver-
oorzaakte eene enonr.e agitatie. Dc gezant bood onmid-
dellijk zijn ontslag aan, dat hem terstond verleend werd
zonder dankbetuiging voor bewezen diensten.
Desniettegenstaande vond de Amerikaansche regeering
zich verplicht zich te beklagen, dat Spanje niet openlijk
zijnen gezant een démenti had gegeven. De Spaansche
minister antwoordde, dat de regeering zich moeilijk ofliciCel
kon inlaten met een particulieren brief, dien zij niet in
originali kende cn dien zij bovendien sterk afkeurde.
Het leek wel, alsof de Vereenigde Staten partij wilden
trekken van dit incident, waarbij misschien dc Cubaansche
junta van nabij betrokken was.
In Januari 1898 had dc rcgeering te Washington in de
wateren van Cuba een ooriogschip gezonden, de Maine,
dat tot een eskader in de Golf van Mexico behoorde \').
i) Rcctls vroeger h.id de Amerik. regeering op aandringen van Lee
n>ct oorlogschepen levensmiddelen aan de Cubanen willen doen brengen,\'
w.aartegen Spanje zich toen had venet. Wel was geen bezwaar ge-
maakt tegen het zenden van levensmiddelen — het waren vooral de
reconcentrados te wier behoeve dit geschiedde — doch d.iartoe waren
oorlogschepen niet noodig cn konden deze slechts verbittering en achter-
docht wekken.
246
Op verzoek om inlichtingen omtrent dat bezoek werd
geantwoord, dat deze reis bestemd was om de periodieke
bezoeken aan de Cubaansche havens, die vroeger steeds als
vriendschapsbetuigingen plaats vonden, weder te hervatten.
De Spaansche openbare meentng was daarvan weinig
gediend en bleef de verwijdering van den kruiser eischen,
toen plotseling tengevolge eener geweldige ontploffing het
geheele schip in de haven van Havana verging, waarbij
250 menschen het leven verloren.
Een storm van verontwaardiging ging nu op in Amerika:
terstond werd eene enquête-commissie benoemd, terwijl
Spanje van zijn kant ook ccnc enquête begon, ook om de
lastige rechtskwestie te ontkomen, die misschien de be-
voegdheid eener commissie, door een der landen benoemd,
zou hebben verkort. De havens toch worden geacht te
behooren tot het grondgebied van den staat, die dus uit-
sluitend jurisdictie daarop kan uitoefenen; in casu zou dus
Spanje dc eenige zijn, die een onderzoek kon laten in-
stellen, of in ieder geval daartoe vergunning kon geven.
Doch een oorlogschip geniet het rccht van exterritorialiteit
en is dus onttrokken aan dc locale jurisdictie. Dit zou dus
tot ccnc andere conclusie leiden. Maar nu komt hier weder
dc moeilijkheid of een romp of wrak datzelfde rccht ge-
niet, daar dit moeilijk meer als een orgaan van den vreem-
den staat kan worden beschouwd. Daarom was wel het
.verstandigste twee commissies met volledige bevoegdheid
te benoemen cn wederzijds te erkennen.
Zij kwamen nu tot een lijnrecht tegenovergesteld resul-
taat. Het Spaansche rapport weet de ramp aan eene in-
wendige oorzaak op grond van:
247
1°. In de geheele baai is geen eene doode visch ge-
vonden, wat het geval zou zijn geweest als eene mijn of
torpedo ontploft ware.
2». Tijdens de ontploffing is geen waterkolom in de
lucht geslingerd.
3°. Het water in de haven is volkomen stil gebleven en
de daar geankerde schepen hebben geene beweging gevoeld.
40. De toestand van de kiel der Maine bewijst, dat de
ontploffing van binnen naar buiten heeft plaats gehad.
Het Amerikaansche daarentegen kwam eenstemmig tot
de volgende conclusies:
1°. De tucht aan boord was uitstekend.
2°. Er hadden twee ontplofllingen met korte tusschen-
pozen plaats. Door de eerste ontploffing werd het schip
opgelicht.
3". Uit technische bizonderheden van de romp volgt, dat
eene mijn ontploft is onder de waterlijn aan bakboordzijde.
4°. De ontplofiïng is geenszins te wijten aan de schuld
der bemanning.
5°. De opinie der commissie is, dat de ontploffing eener
mijn de ontploffing van het schip heeft veroorzaakt.
6°. De commissie verklaart, dat zij geene bewijzen heeft
kunnen vinden om de verantwoordelijkheid vast te stellen.
Men ziet dus het verschil: daarom had dc Spaansche
regeering, alvorens die rapporten tc publiceeren, overleg
tusschen beide regeeringen gewenscht cn zich bovendien
bereid verklaard de kwestie aan arbitrage te onderwerpen,
waarop de Vereenigde Staten eenvoudig niet antwoordden.
Lee had reeds vóór dc openbaarmaking der rapporten als
zijne meening te kennen gegeven, dat dc ontploffing tc
248
wijten was aan de schuld der Spaansche autoriteiten i).
Welke commissie heeft nu gelijk gehad? Met allenover-
tuigende bewijzen valt het moeilijk te zeggen. Toch zijn
naar mijne overtuiging de Spaansche autoriteiten volmaakt
onschuldig.
De mijn, waarop de Amerikaansche commissie doelde,
moet zijn geweest een vastliggende torpedo: nu beweerden
de Spaansche bladen, dat de haven van Havana nooit op
die wijze was verdedigd geweest. Dit wordt bevestigd o,a,
door een Fransch deskundige, den schout bij nacht Dupont,
die allereerst om technische redenen de hypothese van eene
beweegbare torpedo verwerpt en dan betoogt, dat het
leggen van vaste torpedo\'s een zeer moeilijk en lang werk
is, dat nooit in het geheim had kunnen gebeuren, terwijl
ingeval van ontploffing een groot gat in den bodem der
zee zou zijn geslagen en vele doode visschen zouden zijn
gevonden. Daartegen werden geene steekhoudende argu-
menten aangevoerd. Het ware bovendien eene zeer dwaze
politiek van Spanje gewcQ^t, als dc autoriteiten schuld
hadden. Tegen den moreclen .steun, die de aanwezigheid
der Maine aan de opstandelingen misschien kon geven,
moesten de Spaansche autoriteiten duidelijk inzien, dat
ruimschoots zou opwegen dc opwinding, die ccnc gebeur-
tenis als. deze bij dc reeds vijandige .stemming moest ten-
gevolge hebben. Wel ware mi.sschien dc daad tc wijten
i) Even voordat die ramp pla.ats vond, had .Spanje de terugroepinK
van Lee venocht, die zich reeds zoo partijdig liad,betoond cn heftige
rapporten naar Washington bleef zenden. Amerika weigerde dit beslist,
daar Lee „gedurende de geheele crisis een juist oordeel, trouw en
moed had betoond tot dc algcheclc voldoening van den President".
249
geweest aan de opstandelingen zelve of aan handlangers
van Amerikaansche jingoes doch daartegen verzetten zich
de bezwaren tegen eene explosie van buiten naar binnen
door ook onpartijdige deskundigen ingebracht. De Ameri-
kanen echter blijven de schuld aan eene uitwendige oor-
zaak toeschrijven, zooals een Amerikaansch deskundige mij
nog onlangs verzekerde: zijne opinie was gegrond op den
vorm van het in den romp geslagen gat. Men vergete
echter niet, dat deze wetenschap steunt op het rapport
der Amerikaansche enqucte-commi.ssie, dat niet volkomen
onpartijdig schijnt te zijn. Ware dit echter tc wijten aan
schuld of nalatigheid van Spaansche autoriteiten, dan nog
had dc geheele kwestie zich moeten oplossen in een cisch
tot schadevergoeding.
Zoodra echter het rapport in handen van Mc Kinley was,
liet hij, na advies eener door hem daartoe bijeengeroepen
commissie, een buitengewoon crediet bij het congres aan-
vragen, dat met algemeene stemmen werd verleend, terwijl
tevens een kruiser naar Havana werd gezonden. Hij gaf
daarbij kennis aan Spanje, dat het rapport in zijne handen
was en dat, zoo niet binnen eenc maand een maatregel
was genomen om den «vrede op Cuba oogenblikkelijk tc
verzekeren, hij aan het Congres zou overlaten tc bcsli.ssen
over de tc volgen gcdrag.slijn.
Eenc weck later echter overhandigde Woodford wederom
eenc nota waarbij de President twee eischen .stelde:
i". Het ter.stond uitschrijven van een wapenstilstand tot
i October, terwijl in dien tusschcntijd dc Vereenigde Staten
hunne goede diensten zouden aanbieden om den opstande-
lingen tc bewegen vrede te sluiten op voorwaarde van
250
onafhankelijkheid tegen schadeloosstelling of na een over-
gangstijd van schatplichtigheid.
2°. Alle middelen in het werk te stellen om de recon-
centrados te helpen, waarbij de Vereenigde Staten behulp-
zaam zouden zijn.
Spanje had echter reeds drie millioen peseta\'s beschikbaar
gesteld en bovendien was het bereid maatregelen te nemen
om een einde aan de concentratie der boeren te maken,
hun te veroorloven naar het land terug te keeren en hun
werk te hervatten, daartoe comite\'s op te richten tot ver-
schafffng van de noodige hulpmiddelen en openbare werken
te doen uitvoeren. Van wapenstilstand wilden zij echter
niets weten, tenzij de opstandelingen zelve die verzochten.
Vooreerst toch hadden de Spaansche troepen in den laatsten
tijd weder eenige voordeelen behaald en dan was de groote
vraag of de opstandelingen dien wapenstilstand zouden
aannemen. Wie waarborgde ook nakoming der voorwaarden.?
de Vereenigde Staten ? maar dan moesten die het eiland
bezetten. De junta te New-York had verklaard niets te
willen weten van een wapenstilstand. Bovendien was een
talrijk gedeelte der bevolking niet op onafhankelijkheid
gesteld en tevreden met dc autonomie. Met nieuw gevormde
Cubaansche ministerie protesteerde dan ook krachtig tegen
die inmenging der Vereenigde Staten en betoogde, dat
onafhankelijkheid dc ruïne van het eiland zou zijn. Dit
protest is vcelbeteekenend, als weergevende dc meening
van het grootste gedeelte der inwoners.
Daar Spanje aldus weigerde de eischen der Vereenigde
Staten in te willigen, leek dc oorlog onvermijdelijk: ook
in het congres volgden dc moties elkander weder op, toen
251
de Paus tusschenbeide trad en den Spaanschen ambassadeur
liet vragen of Spanje van zijne bemiddeling gediend zou
zijn cn alsdan eene schorsing der vijandelijkheden zou
toestaan. Spanje gaf een toestemmend antwoord en daarop
werd hetzelfde aanbod aan dc Vereenigde Staten gedaan.
Tegelijkertijd voegden zich de groote mogendheden op
initiatief van Oostenrijk bij deze poging van den Paus.
Aanvankelijk had zij goede resultaten: dc President
verklaarde zijne Boodschap, die hij aan het Congres wilde
zenden, uit tc zullen stellen en Spanje schorste de vijande-
lijkheden (9 April). Onnoodig te zeggen, dat de junta
nogmaals verklaarde, dat de opstandelingen daarvan niet
wilden weten, voordat hunne onafhankelijkheid was erkend.
Dc President hield zich echter niet aan zijne belofte en
diende den 12^\'" April de beruchte boodschap in, waarbij
de interventie der Vereenigde Staten op verschillende
gronden wordt gerechtvaardigd, en waarbij hij de besli.ssing
voor dc toekomst overlaat aan het Congres. Dc boodschap
eindigde met een kort bericht over de schorsing der vijan-
delijkheden, die wellicht eenige verandering zou brengen,
doch waaraan overigens weinig aandacht wordt besteed. Over
de bemiddeling der lüuropcesche mogendheden geen woord.
Daarop liet dc Spaansche regeering ccnc officiCcle nota
publicccren, verklarende, dat zij geene maatregelen zoude
nemen, zoolang die boodschap tot geene daden had geleid
en dat zij overigens vast be.slotcn was dc eer cn het goede
rccht van Spanje tc zullen hooghouden.
Die boodschap gaf in beide huizen tot resoluties aan-
leiding, waarvan die van den Senaat de heftigste wns cn
vergezeld was van ccnc erkenning der Cubaansche republiek
252
als de wettige regeering van het eiland. Op den dag, dat
die moties elke vredelievende oplossing onmogelijk maakten
had op Cuba zelf eene poging tot pacificatie plaats door
een onderhoud met Gomez, wat nu natuurlijk tot geen
resultaat leidde. Daarop liet de Spaansche regeering den
Paus en de mogendheden voor hunne bemiddeling bedanken,
daar deze nu overbodig was geworden^
Na eenige onderhandelingen werden beide huizen het
eens : en namen eene , joint resolution", voor den President
verbindend, verklarende, dat de bevolking van Cuba vrij
en onafhankelijk is cn moet zijn, dat het de plicht is der
Vereenigde Staten te eischen, dat Spanje zijne strijdmacht
van Cuba terugtrekt en dat dc President de bevoegdheid
heeft om met de geheele strijdmacht der Vereenigde Staten
aan die verklaring uitvoering te geven, terwijl zij ten slotte
verklaren geene souvereiniteit of contrôle over het eiland
te willen uitoefenen, tenzij ten behoeve der pacificatie, cn
de bevolking vrij te laten in het bestuur over het eiland.
In deze resolutie geen woord dus over humanitcitsredenen,
die trouwens door een oorlog wel verwaarloosd zouden
worden. Ook scheen de arbitrage-politiek, die dc Ver-
eenigde Staten tot nu toe in hunne buitenlandsche politiek
hadden gevolgd, vrijwel te zijn vergeten.
Den 20**^" April bekrachtigde Mc Kinley de rc.solutie cn
liet Woodford van Spanje eischen zich binnen drie dagen
van Cuba terug te trekken. Daarop liet dc Spaan.schc
regcering haar gezant te Washington zijn paspoort vragen
en overhandigde die zelve aan Woodford; waardoor zij
van zelf een antwoord gaf op zijn ultimatum cn dc oorlog
uitbrak.
253
Ziehier dus in het kort de geschiedenis van de politiek
der Vereenigde Staten tegenover Cuba tot aan den laatsten
oorlog. Daaruit blijkt, dat de Vereenigde Staten, na zich
reeds herhaaldelijk bemoeid te hebben met dat eiland en
het steeds met meer dan gewone belangstelling te hebben
gadegeslagen, zich ten slotte rechtstreeks met de toestanden
aldaar hebben ingelaten en, teneinde hunne interventie
kracht bij te zetten, den oorlog aan Spanje hebben ver-
klaard, waarvan, gelijk bekend is, het gevolg is geweest,
dat het eiland, zoo niet voor altijd, althans voorloopig
onder Amerikaansch gezag is gebracht.
Al moge dus aanvankelijk de wijze, waarop Cleveland
aan Spanje zijne meening omtrent Cuba bekend maakte,
meer het karakter van vriendschappelijke raadgevingen
hebben aangenomen, toen eenmaal Mc Kinley als president
gebonden was aan de opdracht zijner kiezers, droegen zijne
handelingen het ontwijfelbaar kenmerk van interventie. De
vraag blijft nu: was die interventie gewettigd, cn daarop
antwoord ik zonder aarzeling ontkennend.
Uit zelfbehoud kan hier bezwaarlijk zijn gehandeld. Dit
is dan ook nooit in den zin van gevaar voor het bestaan
der Unie beweerd. Wel hebben de Vereenigde Staten
meermalen hunne groote belangen daarbij betrokken aan-
gevoerd : dc beruchte boodschap van Mc Kinley van April
1898 spreekt van de zeer ern.stigc nadeden gebracht aan
den handel door de verwoe.stingen op het eiland 1).
1) Ook reeds vroeger werd door dc Vereenigde Staten het belang
van Cuba als strategisch punt betoogd: ditzelfde motief leidde tot dc,
trouwens niet bekrachtigde, koop der Dcensche antillen St. Thom.is
en St. Jan.
254
Dit echter kan geene interventie wettigen: de eigen staat
zal werkelijk meer nadeel van die verwoestingen onder-
vinden, dan een vreemde staat en waar die eigen staat
schatten moet verslinden en een bankroet bijna tegemoet-
gaat wegens de kosten van den strijd, daar past het aller-
minst een bevrienden staat om over de nadeelen van zijn
handel te klagen; de ontzettende inspanning van Spanje
om den strijd tot een goed einde te brengen kon voldoende
eene welwillende en voorkomende houding eischen. Het
gemis aan Cubaansche suiker zal trouwens voor de Ver-
eenigde Staten geen zoo groot nadeel hebben opgeleverd
bij de groote uitbreiding der beetwortelsuiker-industrie.
Elk land, elk volk heeft een tijdperk van onrust, van oor-
logen, van opstand doorgemaakt, gedurende hetwelk zijn
handel met andere landen nagenoeg stilstond, maar alleen
op dien grond hebben die landen nooit hunne interventie
gebouwd; ook gedurende den slavenoorlog in Amerika
heeft geen land op grond van nadeel, aan zijn handel toe-
gebracht, een einde aan den .strijd willen maken cn Amerika
zou de laatste zijn geweest die dit had toege.staan.
Ook de voortdurende bedreiging van den vrede en dc
enorme onkosten werden aangevoerd. Beide argumenten
kunnen slechts bewijzen, dat de beweging op Cuba .steun
vond in Amerika; de regeering te Washington kan niemand
laten gelooven, dat zij, zoo zij gewild had, die vrijbuiters-
expedities niet had kunnen verhinderen J): Phelps, oud-
ambassadeur der Vereenigde Staten, verklaarde in zijn
i) Door eene rechterlijke spitsvondigheid bij de uitlegging der wet
van 1818, die verbood wapens en levensmiddelen, tegen een vreemden
staat bestemd, te leveren, werd hare beteekenis geheel weggenomen.
255
bekenden brief over de Cubaansche kwestie dat i/oq der
zeemacht van de Unie die expedities had kunnen bedwin-
gen. Doch dat wilde zij niet: de Junta te New-York kon
ongehinderd hare werkzaamheden voortzetten i).
Waar dus die grond tot interventie wordt aangevoerd,
daar wijst hij op eene tekortkoming van Amerikaansche
zijde. Verder wordt gesproken van de schade door Ame-
rikaansche burgers in hunne eigendommen geleden. Dit
zal wel waar zijn, doch rechtvaardigt hoogstens schadeloos-
stelling, zoo die schade tenminste door toedoen der Spaansche
regeering is aangebracht. Overigens zullen alle eigenaren
die schade hebben ondervonden en gelijkelijk de rampen
van den oorlog moeten dragen. Reden tot interventie kan
dit niet opleveren en allerminst tegen den Staat, die steun
verleent aan de opstandelingen.
Het gewichtigste motief, dat de Vereenigde Staten hebben
aangevoerd is dat der humaniteit.
Waar volgens mijne opvatting dit motief voor ccn enkelen
staat niet voldoende is, valt hierover een oordeel tc vellen
niet moeilijk, doch, ook al kent men den enkelen staat dit
rccht toe, dan nog blijft de vraag, of d;\\t in dit geval bc.stond.
Er zijn onder Weylcr barbaarschheden gepleegd, dit valt
niet te loochenen; doch dit was slechts tijdelijk. Boven-
dien hadden dc opstandelingen zelve daartoe aanleiding
M.iar dan had dc Amerikaanschc wetKCving moeten worden gewijzigd,
juist waar Amerika bij de Al.abama-kwestic dienaangaande zoo besUst
partij liad gekozen.
I) Men heeft wcl beweerd, dat de publieke opinie ccnc ontbinding
der junta nooit zou hebben toegestaan; dit bewijst wcl hoe de stem-
ming in de Vereenigde Staten was.
256
gegeven: men vergete niet uit welke soort van menschen
zij hunne troepen recruteerden. Ook de reconcentrados
schijnen veelal vagebonden en roovers te zijn geweest
(volgens Phelps waren het opstandelingen, die geen middel
van bestaan meer hadden en in de steden nu een bestaan
wilden vinden): de meeste berichten trouwens over hen
zijn afkomstig van Lee en dus weinig betrouwbaar en
tendentieus.
Een oorlog en dus evenzeer een burgeroorlog is aller-
minst een menschlievend verschijnsel en brengt allerlei
ellende en rampen mede: waar humaniteit naar het einde
doet wenschcn, zal zij zich ook bij den betrokken staat
zelf doen gevoelen: andere staten mogen daarop wel de
aandacht vestigen, doch interventie is nog niet geoorloofd.
Trouwens in den Amerikaanschen burgeroorlog zijn, zooals
gezegd, ook wel wreedheden gepleegd: dit zal bij een
oorlog altijd wel min of meer het geval zijn; daartoe zijn
de hartstochten te zeer opgewekt en is de verbittering aan
weerszijden te groot dan dat die zouden kunnen uitblijven.
Ook de lange duur van den strijd kan niet worden
ingeroepen: wanneer men den vorigen opstand daarmede
vergelijkt, die tien jaren geduurd heeft, is dit motief
irrelevant, en bovendien juist voor de Vereenigde Staten
allerminst- afdoende, waar bij hen de schuld ligt, dat dc
strijd zoolang duurde.
Dat interventie ongcoorioofd is om een volk vrij tc
maken is reeds betoogd: men moet de toe.standen in een
land zich geleidelijk laten ontwikkelen: ook\' bij verzoek is
de zaak niet twijfelachtig, wanneer dit uitgaat van de
opstandelingen. Bovendien van verzoek eener partij kan
257
moeilijk kwestie zijn, waar deze uit heterogene bestand-
deelen bestond, die een zeer verschillend doel najoegen en
slechts tijdelijk met elkander vereenigd waren, om zekere
minimum eischen te verkrijgen. Slechts een zeer gering
deel wenschte onafhankelijkheid, en de Vereenigde Staten
konden zeer goed weten, dat die niet in het belang van
het eiland was. Tot nu toe is geen der vroegere Spaan-
sche koloniën gedurende hare onafhankelijkheid van revo-
luties bevrijd geweest: er gaat geen jaar voorbij, of men
hoort van een moord en van eene revolutie; juist de staat,
die het dichtst bij Cuba ligt, San Domingo, waar ook eene
gemengde bevolking bestaat, is een afschrikkend voorbeeld.
Het spreekt van zelf, dat de meer ontwikkelde en te
goeder trouw zijnde Cubanen dit zeer goed inzagen.
Daarbij kwam, dat herhaaldelijk in de Vereenigde Staten
was betoogd, dat na een vroeger of langer tijdsverloop de
vrije ontwikkeling der Unie de anne.xatie van Cuba ver-
eischte. Dit was voldoende om aan de goede trouw der
Vereenigde Staten te laten twijfelen.
Steeds ook werd in de resoluties, door de beide huizen
aangenomen, de erkenning als oorlogvoerende partij op
den voorgrond gesteld. Wij zagen reeds, dat dit moet
beteekenen erkenning als souvereinen staat, daar zij anders
slechts door den eigen .staat kan worden toegekend, doch
dit was onmogelijk te motiveeren, wanneer men de ver-
schillende partijen be.schouwt, die zich volstrekt niet door
een geregeld be.stuur lieten leiden, al bestond dit in naam:
de organisatie der opstandelingen leek alles behalve op
die van een .staat: vandaar beteekende erkenning insgelijks
interventie.
258
Men moet dus tot de conclusie komen, dat de motieven
van de Vereenigde Staten, voor hunne interventie aan-
gevoerd, onjuist waren en duidelijk aantoonden, dat zij
slechts voorwendsels waren. Hunne politiek gedurende deze
geheele eeuw deed wel eenigszins hunne belangeloosheid
wantrouwen en de uitkomsten van den oorlog hebben dat
inzicht gerechtvaardigd. Cuba zal m. i. óf bij de Ver-
eenigde Staten blijven, wat het meest waarschijnlijk is, óf
als onafhankelijke staat aan den Amerikaanschen handel
een soort monopolie moeten verzekeren.
Spanje heeft ongetwijfeld fouten begaan en wel grove:
het heeft niet voldoende rekening gehouden met de ont-
wikkeling der bewoners; waar het den Cubanen den weg
opende tot ambten en betrekkingen, waar het aan de graden
behaald aan de universiteit te Havana gelijke rechten ver-
leende als aan die der Spaansche hoogescholen, daar had
het moeten begrijpen, dat de bewoners ook eene grootere
mate van vrijheid waard waren, doch nergens wordt ont-
kend, dat, zoo na eenigen .strijd die vrijheid gedeeltelijk
ware verkregen, het eiland zich niet trouw aan de Spaansche
kroon was blijven betoonen, zooals het dit had gedaan in
het begin dezer eeuw, toen de andere koloniün, dc cene
voor, dc andere na, afvielen.
De .slotsom is dus dat zuiver eigenbelang, misschien wel
van een betrekkelijk gering deel van de bevolking der
Vereenigde Staten, die interventie heeft doorgedreven en dc
kalmere elementen heeft ovenstemd. Ook het verkeerdelijk
inroepen der Monroc-leer bewijst dit: zij juist veroordeelde
het ingrijpen in de bestaande bezittingen van Europec-^che
staten en men kan over die handeling niet beter oordcclcn,
259
dan de redacteurs der Revue Géne\'rale de droit Interna-
tional Public:
„Nous assistons à la dernière évolution de la doctrine de
„Monroe : elle pouvait être prévue. Jusque ici le gouverne-
„ment de l\'Union consentait à ne pas s\'immiscer dans les
„rapports de l\'Europe avec ses colonies américaines, pourvu
„qu\'on le laissât décider à son aise des intérêts des états
„américains. Plus confiant cn sa force il devient aussi plus
„exigeant et bientôt l\'Amérique aux Américains ou plutôt
„l\'Amérique aux Etats-Unis du Nord deviendra une vérité
„absolue, sans exception. Que l\'on ne se fasse pas d\'illu-
„sion, en eflfet. Aujourd\'hui c\'est Cuba qu\'ils réclament,
„demain ce sera le reste des Antilles, puis ce qu\'ils ne
„possèdent pas encore sur le continent. Chaque jour mar-
„quera un pas en avant, et il ne manquera pas aux guerres
„futures de prétextes aussi solides que ceux qui ont donné
„lieu h la guerre actuelle. L\'Amérique du Sud aura son
„tour. Heureuse encore la vieille Europe si clic échappe
„h leur ambition." ,
Aldus is dc .strijd tusschen Europa en de Vereenigde
Staten, die wellicht met de Fransche interventie in Mexico
begon, ccnc nieuwe periode ingetreden, waarvan de ge-
volgen hoog.st crn.stig kunnen zijn.
r
i
i\'süi
jLiiTti.-»»*
-ocr page 277-^TELLINGE
N.
r - -
• \\ -r
;;
■ n
- , - I
-ocr page 279-I.
Het internationaal recht kent een recht van interventie.
II.
Tot interventie moet ook gerekend worden tusschcn-
komst in buitenland.schc aangelegenheden.
III.
Garantie-tractaten wettigen interventie.
IV.
Interventic op verzoek der wettige regeering is recht-
matig.
V.
De interventie der Vereenigde Staten op Cuba was in
strijd met het internationaal recht.
264
VI.
Eene regeling van den rechtstoestand der Inlandsche
Christenen vereischt geene verandering van art. 109 R. R.
VII.
Indien de som, waarvan art. 2 § 2 der Wet van
24 Mei 1897 S. 156 gewaagt, grooter is dan de som,
waarvan in § 3 tweede lid van dat artikel gesproken
wordt, dan bedraagt de uitkomst der bedoelde aftrekking
een negatief cijfer.
VIII.
Ten onrechte vernietigt het K. B. van 14 Februari 1899
S. 71 de op de begrooting eener gemeente gebrachte uit-
gaven tot bevordering der vrijwillige indienstneming bij
de nationale militie wegens strijd met de wet.
IX.
De verbodsbepaling van art. 22 van het K. B. van
25 Maart^ 1899 S. 85 mist verbindende kracht.
X.
Ten onrechte zegt von Bulmerincq: „Die Nationalität i.st
zum festen Bestände eines Staates keineswege erforderlich"
(Praxi.s, Theorie und Codification des Völkerrechts, p. 17).
265
XI.
Staatsexploitatie van spoorwegen hier te lande is on-
gewenscht.
XII.
Een stelsel, waarbij ingeval van ongelukken in de uit-
oefening van een bedrijf de werkgevers verplicht zijn
hunne werklieden in bepaalde gevallen eene uitkeering tot
zeker maximum, doch niet in den vorm van lijfrente, te
doen, is te verkiezen boven een, waarbij de verzekerings-
plichtigen van staatswege in groepen worden verdeeld,
waarover dc in den vorm van geregelde uitkceringen te
betalen schadeloosstellingen worden omgeslagen.
:-v
\\ - \'
.ip.-v
;
■ i-»
\'v-r^js,..
r
*
jtó- /Vir
i
-ocr page 283-ter verkrijging van den graad
van
AAN DE fliJKS-pNIVERSITEIT TE [JtRECHT,
na machtiging van den rector-magnificus
IIooglccrBïr in ilc Faculteit der Wis- cn Natuurkunile,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
trgkn de iiedenkingen van
Dl PACULXEIT DER RECHTS&EI.EERDHEID
TE VERDEDIGEN
op Maandag 23 October 1899, des namiddags te 3 uren,
door
FREDERIK ALEXANDER CAREL VAN LYNDEN VAN SANDENBURG,
goboron to \'t-GRAVENHAGE.
-ocr page 284-I V
f ; :
li,, ■■«-•It:,
...
. -
I.
De Burgemeester is ook wegens de door hem krachtens
§ 2, Hoofdst. II, Afd. II der Gemeentewet genomen maat-
regelen verantwoording schuldig aan den gemeenteraad.
II.
Regeling van jaarwedden voor waarnemende onderwijzers
behoort tot de bevoegdheden van B. cn W.
III.
Het recht om bij Gedeputeerde Staten bezwaren tegen
eene uitspraak van den militieraad in tc brengen komt toe
aan lotclingcn, wanneer tengevolge van dc afwijzing van
vrijwilligers de door die lotclingcn getrokken nummers
opgeroepen zullen worden.
270
IV.
Ten onrechte is bij K. B. van 13 April 1898 het besluit
van B. en W. van Arnhem van 10 September 1897 ver-
nietigd op grond van niet-naleving van art. der Hinder-
wet, zonder dat verzet op dien grond was aangeteekend.
V.
Het plaatsen van stoom- en gaskrachtvverktuigen behoeft
geene vergunning krachtens de Hinderwet.
VI.
Private eigendom van ten publicken dienste bestemde
zaken is naar ons recht mogelijk.
VII.
Een eigenaar kan niet eischen krachtens art. 678 B. W.
dat zijn nabuur zelf de afscheiding tusschen hunne erven
make of gedooge, dat de ander die maakt.
VIII.
De benoeming van den bizondcren voogd in art. 315 B. W.
bedoeld behoort te geschieden door den kantonrechter.
IX.
Art. 1861 B. W. ci.scht geene uitdrukkelijke aanneming
van den borgtocht door den .schuldcischer.
271
X.
De kinderen, die ingeval van echtscheiding hunner ouders
door den rechter aan de moeder worden toegewezen, volgen
desniettemin de woonplaats van den vader.
XI.
Aanbod van gereede betaling kan niet wettig geschieden
ter woonplaats van den procureur, die voor eene der
partijen in een proces optreedt, zonder dat hij daartoe
speciaaal is gemachtigd.
XII.
Betwisting eener vordering door een medeschuldeischer
op de verificatie-vergadering moet gemotiveerd zijn.
XIII.
Commis.sarissen eener naamlooze veimootschap zijn geen
be.stuurders als bedoeld in art. 39 W. v. K.
XIV.
De schade ingeval van aanvaring krachtens art. 534
W. v. K. te vergoeden omvat alle kosten, schaden en
interessen.
XV.
Eene ontbonden naamlooze vennoot.schap kan gedurende
hare vereflening in .staat van faillissement worden verklaard.
2/2
XVI.
Terecht is de Hooge Raad bij zijn arrest van 19 Juni
1899 teruggekomen van zijne opvatting omtrent de betee-
kenis van „Wettelijk voorschrift" in art. 184 W. v. S.
XVII.
Voor de toepasselijkheid van art. 157 W. v. S. is het
onverschillig of de brand is gesticht in eigen of in eens
anders goed.
XVIH.
Verpanding van eens anders goed, dat men anders dan
door misdrijf onder zich heeft, valt niet onder het mi.sdrijf
van verduistering krachtens art. 321 W. v. S.
XIX.
Processen-verbaal opgemaakt door den wethouder, die
den burgemeester vervangt, hebben de bewijskracht van
dc bij art. 401 W. v. S. genoemde ambtsccdige proce.sscn-
verbaal.
XX.
De deurwaarder is onbevoegd voor zich zelf als zoodanig
te fungecren.
273
XXI.
De termijn van dagvaarding van personen binnen het
Koninkrijk woonachtig regelt zich niet naar de gekozen
woonplaats, maar wordt bepaald door de plaats der
inwoning.
XXII.
De actio Publiciana kwam ook toe aan hem, wien eene
zaak was gelegateerd, zoo de erflater daarvan het bezit
heeft gehad.
XXIII.
Een stelsel van spaardwang is in vele opzichten doel-
treffender dan eene verzekering voor den ouden dag en
voor invaliditeit.
XXIV.
Met oprichten van maatschappijen tot exploitatie der
drankgelegenheden, die daarmede niet meer win.st kunnen
behalen dan eene matige rente over het maatschappelijk
kapitaal en die tevens ten doel hebben het drankmisbruik
te bestrijden (Gothenburger .stelsel), ware, zij het ook als
overgangsmaatregel, gewenscht.
m
i
CÄ
if-
■ ■■■ :
; , <•
■
»V p.
-, -
•W:
.- ■1.
-ocr page 295-rf » J ■ ^ •
. . . , . .. .... ■ ,
, ... .»^vaOR-.mt
. .•\'vv. v " «-\'.\'v:. \'••rîs^\'• • .V r----
: /à1\'
.O;\'« \'v